bele GEEN, ' On

En > - NS \ 2) ,

zg ek S IJ ‚R'W-Gibson- Invt> gil zò) bk nek

Dm

/

ej á == PLU.

H- en

Te

n ir

Wade de Tale Dole oe Teer)

NATUURKUNDIG TIJDSCHRIFT

VOOR

NEDERLANDSCH-INDIE.

LIEK IZOENT IRT (CN

NATUURKUNDIG TIJDSCHRIFT

VvooR

NEDERLANDSCH INDIE,

KONINKLIJKE NATUURKUNDIGE VEREENIGING

IN

IBederlaud sch Tudre

DEEL XX XVII.

ZEVENDE SERIE. DEEL VII.

BATAVIA, | 's GRAVENHAGE, ERNST & Co. MARTINUS NYHOFF. 1879. LISRART REW YORE SOT ARI Alb

Gants

-

REEN APET.

n

OLAND A RAERD avds: KDE Ör setae Ä a da Ee A of Ee: aline At geent ot s ban EL wars heben El D rk

Berrevor Moens.

BerreLor Moens.

hae) kel) ES N Li EL

|

INHOUD

VAN DEEL XXXVII.

Brapz.

Verslag nopens de Gouvernements-Kina-onderne-

ming op Java, over het jaar 1876. (Met 3 Bijlagen) Bijlage A. Aantooning van den toestand der Gouvernements-Kina- plantsoenen op Java over de jaren 1874, 1875 en 1876... 14

Bijlage B. Aantooning van den groei van eenige Kina-boomen ge- durende het mars bez te ere nan Tan Bijlage C. Overzicht van de uitkomsten der gedurende het jaar

1876 verrichte scheikundige analyses van Java-kina-bast... 18 Verslag nopens de Gouvernemepts-Kina-onderne-

eee eee ness eesse

ming, over het jaar 1877. (Met 3 Bijlagen)

Bijlage A. Aantooning van den toestand der Gouvernements-Kina- ijka; ö od

plantsoenen op Java over het jaar 1877

Bijlage B. Overzicht van de uitkomsten der gedurende het jaar 1877 36

verrichte, scheikundige analyses van Java-kina-bast Dr. P. A. Beresma. Aardbevingen in den Indischen Archipel, ge-

durende het jaar 1876 J. E. TeusmarN. Bekort Verslag eener Botanische dienstreis naar

ee ojee se ore Sars ge vo efd en ne ennn nt a marien ne

het Gouvernement van Celebes en Onderhoorigheden, van 12 54

arte me sla ste afke sns omm ate SIT ee

Juni t. m. 29 December 1877... Dr. P. A. Beresa. Verslag van de werkzaamheden en den toestand

der Koninklijke Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch-Indië,

OVERRR en ale ne ANDER Te Soer aA AGN

Dn. P. A. Beresma. Aardbevingen in den Indischen Archipel, gedu- UTS A EERE wt GE edes « 5

Vi INHOUD.

Branz.

Id. Uitbarstingen van Vulkanen en andere bizondere natuur- verschijnselen im 1877400 ve nea he been eN 144 Bestuursvergadering, gehouden op Zaterdag 19 Januari 1878... 145 Bestuursvergadering gehouden op Zaterdag 16 Februari 1878... 148 Algemeene Vergadering van 15 Maart 1878 ….. 152 Bestuursvergadering, gehouden op Zaterdag 20 April 1878... 152

Dr. A. B. Meier. Analyse van eenige heete bronnen in het noarden van: GElebes, ni en ri NN 157 Bestuursvergadering gehouden op Zaterdag 18 Mei 1878... 162

Dr. H. Crétien. Yulkansche verschijnselen op Borneo, overgenomen uit sNature” Jannar KOOS 5, oe on REA 165

Dr. H. Crétier. Voordracht ter gelegenheid der Algemeene Vergade- mog op 15 Maart 1878: 0 Le rte ne ee nd 168

Dr. C. L. van per Bure. Beschouwingen van een lommel over plan en doel van bet Heelal. [Naar ’t Duitsch van Dr. A. B. Meijer). Voordracht, gehouden in de Vergadering van de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging in N.[. op den 20sten Juni 1878.. 180 Dn. J. P. van per Srok. Over een nieuwen vochtigheidsmeter. (Met eene

DO) RER ER ERA EN EEEN EERE OA AN 200 Dr. J. P. van per Stok. Over het bepalen cener periodische functie

Wit MetenrnloSISChe LLREVEDS Ann vena rn Ege Sone 206 Bestuursvergadering gehouden op Donderdag 20 Juni 1878... 215 Bestuursvergadering gehouden op Zaterdag 20 Juli 1878... 220

Mededeeling van Dr. Crerien omtrent het uittrekken van ma-

lachiethoudende ertsen door eene oplossing van ijzerchloruur.. 221 Bestuursvergadering gehouden op Donderdag 15 Augustus 1878... 222 Bestuursvergadering gehouden op Donderdag 19 September 1878.. 228

Dr. P. A. Bererma. Regenwaarnemingen in Nederlandsch-Indtë.... 232 Reglement voor regenwaarnemingen in Nederlandsch-Indië met van gouvernementswege verstrekte regenmeters..….... 249 Toelichting op het reglement voor regenwaarnemingen in Ne- derlandsch-Indië .…………… Ee rn En 252

Bestuursvergadering gehouden op Donderdag 17 October 1878..... 265 Mededeeling van Dr. Beresma omtrent de waarneming eener intra-mercurieele planeet in Amerika... 266

Bestuursvergadering gehouden op Donderdag 21 November 1878... 268 Nadere mededeeling van Dr. BerasmA omtrent de waarneming

eener intra-mercurieele planeet in Amerika... 270 Mededeeling van Dr. Crerier omtrent het verwerken van arme koperertsen die het keper als malachiet bevatten... er « ARD

Bestuursvergadering gehouden op Donderdag 19 December 1878... 275

VIT

INHOUD. B Lanz.

Mededeeling van Dr. J. A, C. Oupemans omtrent de ontdekking

van twee planeten binnen de loopbaan van Mercurius. (Met eene

TT) AEEA LERAREN: 275

Voorstel van den Heer K. F. Horre omtrent een onderzoek naar

het voor den landbouw nuttig en schadelijk gedierte... 286

wakend di) 8 said of akad: He Ae ee BE atd. ae Padenssmlk ig hs an dts dod ani 5 aar 4 dr RT SRT Ah Ten " PN en, ap A buste ks / nag zaait Hoost kg IR diek. wedsgahj; der Horns oen

RL ande: A dn ie BR. ie stal KAM ke: he.

VERSLAG

NOPENS DE

GOOVERNEMENTS-KINA-ONDERNEMING

oP

JAVA, ies de jaren 1876 en 1877, DOOR

J. C. BERNELOT MOENS.

Overgedrukt uit het »Natuurkundig Tijdschrift”

BATAVIA. ERNST & Co. IS:S.

VERSLAG

NOPENS DE

bouvernements-Ama-Ondermemine op Java,

OVER HET JAAR 1876.

(MET 3 BIJLAGEN.) DOLE

Over het algemeen was de weersgesteldheid in het jaar 1876 voor de kinacultuur gunstig. Regen en droogte wisselden tel- kens met elkander af, waardoor de goede ontwikkeling der planten gebaat werd. Voor het drogen der basten werd ook voldoend fraai weder getroffen, zoodat de oogst in het laatst van September kon gesloten worden. In de maand Januari en in de laatste dagen van December hebben stormen op som- mige etablissementen vooral te Nagrak veel schade aan de plantsoenen toegebracht.

SL Vermenigvuldiging.

Het aantal der in den vollen grond staande planten bedroeg op ultimo 1875 1.852.451; met het sluiten van 1876 was dat cijfer slechts weinig hooger geworden, daar het toen 1.845.405 bedroeg.

Er werden echter ruim 56000 boomen, bijna uitsluitend van inferieure soorten uitgegraven, die weder vervangen zijn

1

door Ledgeriana-planten, zoodat, al klimt het cijfer der in de plantsoenen voorkomende boomen absoluut niet veel, het ge- halte der plantsoenen toch gestadig beter wordt, door de ver- wisseling van slechtere soorten door betere.

In den vollen grond vindt men nu 166,889 Ledgeriana’s waarvan 140,169 zaad- en 26,720 stekplanten. Onder deze zaadplanten zijn nog ongeveer 5000 oorspronkelijke Ledgeriana- boomen begrepen.

Er is in dit jaar veel Ledgeriana-zaad geoogst, en terwijl de kweekhuizen op de verschillende etablissementen op ultimo 1876 gevuld waren met 205,051 fraaie zaadplanten der beste varieteiten, kon ook aan alle aanvragen om Ledgerianazaden ruimschoots voldaan worden.

Eene proef om C. Calisaija-Ledgeriana te enten op CG. Calisaija- Schuhkraft, werd slechts gedeeltelijk met goeden uitslag be- kroond; van 275 enten slaagden er 70. Daar het echter op die wijze mogelijk is de beste varieteiten van Ledgeriana te vermenigvuldigen, zonder dat er vrees behoeft te bestaan voor achteruitgang in alcaloïd- (kinine) gehalte, zal de proef _ nog verder worden voortgezet. Ze werd genomen in de open lucht met een jong plantsoen van G. Calisaija-Schuhkraft, dat, grenzende aan het oorspronkelijke Ledgeriana-planten te 7ji- bêrém, daarvoor later, zoodra de boompjes zouden gaan bloeien, een gevaarlijke nabuur dreigde te worden, daar het dan al- licht kon gebeuren dat de Ledgeriana-bloemen bevrucht wer- den door de inferieure Calisaija-Schuhkraft. Het zal ook daar- om zeer nuttig zijn, zoo het gelukt, dit tuingedeelte door enting in een Ledgeriana-plantsoen te veranderen.

Het stekken van Calisaija-Ledgeriana wordt steeds voortgezet. Een proef, om door het ombuigen van jonge takken en het maken van kleine insnijdingen in den bast, het ontstaan van uitloopers te bevorderen, gelukte zeer goed en ook hierdoor wordt een uitmuntend materiaal voor stekken gewonnen.

Onder de in den vollen grond overgebrachte stekplanten heerscht echter veel sterfte, waardoor het aantal niet zoo snel

= à

toeneemt, dan anders het geval zoude zijn, daar er telkens weder ingeboet moet worden. EE: Ontginningen. Onderhoud.

De ontginning te Nagrak is in het afgeloopen jaar gesloten, en dit etablissement zal nu niet verder worden uitgebreid. Te Tjibérém wordt nog een strook bosch ontgonnen tusschen dit etablissement en Tjibitoeng gelegen. Op de andere etablisse- menten zijn alleen kleine stukken bijgetrokken, tot afronding der reeds bestaande plantsoenen.

Het opperbestuur heeft aangedrongen op de uitbreiding van den aanplant der Cinchona Succirubra. Zoo daartoe mocht he- sloten worden, zal het noodig zijn eene grootere uitbreiding aan de gouvernements-kina-onderneming te geven, door op nieuw oorspronkelijk bosch te ontginnen.

Aan het onderhoud der tuinen werd de noodige zorg besteed. Vooral ook bij het schoonhouden der plantsoenen de aandacht gevestigd op de alang-alang, die zich in deze nu openliggende terreinen sterk tracht te ontwikkelen en die steeds zooveel mo- gelijk uitgeroeid wordt, daar zij een hoogst nadeeligen invloed heeft op het omringend plantsoen.

Het onderhoud der Succirubra-tuinen wordt zeer gemakke- lijk, daar deze boomen, spoedig met de kruinen ineen groei- jend, zoo weinig licht doorlaten, dat in een 6 à 7 jarig plantsoen dezer soort bijna geen onkruid meer groeit.

De bekende ziekte vertoonde zich weder nu en dan, en was in het laatste gedeelte des jaars vooral sterk uitgebreid in de plantsoenen van Tyintroean, waar de jonge Ledgeriana’s wer- den aangetast. Door oplettende snoeiing wordt getracht de kwade gevolgen heesterachtige ontwikkeling der planten te voorkomen. :

S HIL Ontwikkeling. Groeikracht.

De ontwikkeling der kinaboomen, hoewel zeer ongelijk, is

EN

over het algemeen bevredigend. In de nu reeds herhaaldelijk uitgedunde Calisaija en Succirubra-tuinen van Tjiniroean en Tjibérém, komen een aantal uitmuntend fraaie boomen voor, die in de laatste jaren, nu, ze zooveel licht en ruimte hebben, zeer sterk in omvang toenemen.

Om den groei van enkele boomen aan te toonen, gedurende een geheel jaar, kan de tabel B. dienen.

S IV. Oogst van kina.

De geheele hoeveelheid in 1876 geoogste kina heeft bedragen 46,110 kilogram kina-bast en 851 kilogram kina-poeder. Daar- van zijn voor verkoop in Nederland bestemd 44,852 kilogram kina-bast en 792 kilogr. kina-poeder, die verpakt zijn in 181 kisten en 498 balen. Voor den geneeskundigen dienst in Indie werden bovendien 1100 kilogr. bast verzonden, terwijl onder de goederen, bestemd voor de internationale tentoonstelling van tuinbouw in 1877 te Amsterdam, nog voorkomen 158 kilogr. bast en 39 kilogr. kina-poeder, 925 kilogr. versche succirubra- bast (gelijk staande met 508 kilogr. droog) en nog 28 kilogr. droge Hasskarliana-bast werden ter beschikking gesteld van den Heer Erspman, militair apotheker kl. te Weltevreden, ten einde een nieuw procédé tot het maken van ruw alcaloid en van zwavelzure kinine te kunnen beproeven.

Tot verkrijging dier hoeveelheid product zijn 56,000 boomen opgeofferd. Slechts de Ledgeriana en Officinalis-boomen zijn niet ontworteld, maar op ongeveer twee decimeter boven den grond afgekapt om een tweeden groei te verkrijgen, die, zoo als reeds in de plantsoenen uit tal van voorbeelden blijkt, uit- muntend slaagt. Er zijn nu reeds vele jonge stammen van vroeger afgekapte Ledgeriana’'s, die drie en meer meter hoog zijn, bij een leeftijd van 5 à 4 jaar.

Op raad van den heer Jorsr, kinine-fabrikant te Stuttgard, die altijd getoond heeft, zeer veel belang in de Java-kina te stellen en zeer veel tot de verspreiding eener juiste kennis dier

basten heeft bijgedragen, is dit jaar een deel van den oogst in langere pijpen gesneden. De reden, waarom deze in den handel de voorkeur zouden hebben, is, dat ze in dien vorm meer gelijken, op de Amerikaansche basten, waaraan men ge- wend is. Er zijn 67 kisten met lange bastpijpen verzonden van de soorten Calisaija, Hasskarliana en Ofhicinalis.

De hasten waren in het laatst van September alle verpakt. De afvoer ging echter langzaam, daar de Lransportaannemer alle beschikbare middelen in gebruik had genomen voor het over- brengen van den buitengewoon grooten koflijoogst naar Tjicao. Met het einde des jaars was echter alles naar Batavia verzon- den, met uitzondering van een 5ötal balen van het etablisse- ment Nagrak. Er is in dit jaar voor het eerst op eenigszins aanzienlijke schaal geoogst en de afvoerweg een vrij goede binnenweg die bij het poststation Tjimakt uitkomt, is nog weinig bekend aan de karrevoerders, die daarom bezwaar maak- ten de kina-balen van daar af te halen. Bij het einde des jaars was echter eene overeenkomst. getroffen, waardoor ook de spoedige verzending dier balen gewaarborgd wordt.

Het transport der basten tot Tjicao heeft in dit jaar gemid- deld 5/00 cent per kilogram kina-bast (netto) gekost

Den 1e Juni werd te Amsterdam de zesde openbare veiling van Java-kina gehouden. Waarop zijn verkocht 255 kisten en 248 halen Java-kina-bast en 75 kisten kina-poeder, bevattende 54228 kilogr. kina-bast en 7555 kilogr. kina-poeder, voor den geneeskundigen dienst in Nederland waren gereserveerd 9 kis- ten, inhoudende 594 kilogr. kina-bast.

De HH. Oupemans en SrerLincwere onderwierpen de aan- geboden partij kina aan een onderzoek, en hun oordeel was zeer gunstig. Omtrent het gebruik der balen constateerden de heeren deskundigen, dat de hast daarin niet geleden had en dat er geen bezwaar tegen het vervangen der kisten door jute- zakken geopperd kon worden. Alleen het moeielijk weder sluiten der balen, die tot het steken van monsters geopend

6

waren, werd besproken, een euvel dat bezwaarlijk of niet te verhelpen zal zijn.

Eenigen tijd na de veiling is door een der koopers te Rot- terdam geklaagd, dat de 2 of 5 buitenste rijen pijpen in de halen (de partij in kwestie bestond uit succirubra-bast) ge- broken waren en dat zulks een gevolg zijnde van de ver- pakking in jute-zakken, die bij het transport de basten niet genoeg beschermen zou maken dat voortaan de op deze wijze verpakte basten minder hooge prijzen zouden bedingen.

De bovenbedoelde commissie van de heeren OupeMaANs en SteLLINGWERFF begaf zich naar Rotterdam om daar de bescha- diging te constateeren, en vond die ook werkelijk. Zij meende echter, uit eene vergelijking van het uiterlijk der balen vóór de veiling en nu te Holterdam, de beschadiging der basten vooral te moeten toeschrijven aan een buitengewoon ruwe be- handeling bij het vervoer van Amsterdam naar deze plaats.

Wat daarvan zij, het zal door gebrek aan hout zoo men althans niet de oorspronkelijke bosschen daarvoor wil spoliee- ren moeielijk zijn, weder tot de kisten als algemeen ver- pakkingsmiddel terug te keeren en de balen zullen behouden moeten blijven ook met de daaraan verbonden kleinere nadeelen. Met eenige balen is een proef genomen om ze, door een kruis- verband van bamboe, nog meer voor beschadiging te behoeden.

De Nederlandsche Handelmaatschappij stelde in 1876 voor een ieder monsters beschikbaar: vroeger werden ze alleen aan bekende kinine fabrikanten afgegeven.

De uitkomsten der veiling waren zeer bevredigend: er is besteed:

voor G ‘Succirabfa „SST ZE 110'à 161 cls. pi Ue Talon: » zeMieantha Te A MMT 0 FE eo » A DE Os DTe Ce liked aen UG B LS ed » s 0 Hasskarhana eon 0 NL RD » 1 Cr DMREnalis? EEL AMD DD ED » » €. Calisaija anglica . . . 156 » 152 » » . » _C. Calasaija Schuhkr. . . 121 » 155 » » »

voor G. Calisaija Javan. …. . …. 71 à 211 ets. p. %/, kilogr. » 6. Galisaija Ledg. . . . . 500 » 440 » » » » €. Gemengd kina-poeder. . 50 » 80 » » » » €. Poeder van Calis. Ledg. 250 » 250 » » »

De middenprijs der basten was 1625 tegen 1455 in 1875 en 125° in 1874. De bruto opbrengst was f 111514.16. De suceirubra-bast is zeer in waarde gestegen en zal, daar men hem bij voorkeur in Nederland voor apotheek-hast wenscht te gebruiken, waarschijnlijk nog duurder worden. De middenprijs der geheele partij van deze scort kina was 158°/,00 cent per half kilogram tegen 85/00 in 1875. Ook voor sommige der partijen Calisaija javaniea werden zeer hooge prijzen besteed; daaronder bevonden zich ook basten, die veel kinine bevatten. Officinalis- en Ledgeriana-bast werden volgens hun kinine-ge- halte betaald: de hoogste en inderdaad zeer hooge prijs, voor deze basten gegeven, was 440 cent per half kilogram.

Het poeder bracht zoo weinig op, gemiddeld 0.58 per */ kilogram dat te naauwernood de onkosten van bereiding en verzending vergoed werden. De in dit jaar verzonden hoeveel- heid is daarom zeer beperkt, en er is de voorkeur aan gege- ven, om den afval als zoodanig in balen te stampen en zoo naar Europa te zenden.

SAP

Verspreiding der Kina.

Aan de Japansche Regeering, die de cuituur des kina-booms wenscht te beproeven, is een wardsche kist met verschillende kina-soorten gezonden, die in uitmuntenden toestand Yokohama bereikt heeft. Het bestuur van Ceylon vroeg Ledgeriana-stekplan- ten; en een wardsche kist met 116 fraaie stekken werd om aan dat verzoek te voldoen -— aan den Directeur van den botani- schen tuin te Peradenya gezonden. Deze planten hebben op de mailreis geleden, zoodat slechts een gedeelte levend aankwam.

= Voor den Assistent-Resident van Bawean werd een kist ge- zonden met Succirubra- en Officinalis-planten. Ledgeriana-zaden

8

zijn in grooten getale verzonden aan de H. H. Horre, Horvanm, pe SrurrEn, Bosen, Brr, Bourmis, vor BALLUSECK, SCHEFFER, vaN Goen, TrRiveLLi, VAN DER VEN, Leioupt, KLINKHAMER, Prom, VAN VOLLENHOVE, VAN DER LEEUW, VAN DER Pras, Zuur, Donrrraar , BAyrey, FERGUSON, PiETERMAAT, Op pe Laey, VeLT- MAN, VAN RENESSE vaN Durversope, Gerpke en Tan Bone Pran. Succirubra- en Officinalis-zaden zijn in zeer groote hoeveelhe- den afgestaan.

De lust tot vrijwillige kinateelt onder de inlandsche bevol- king blijft uiterst gering, zoo ze niet geheel ontbreekt. De particuliere kina-ondernemingen echter breiden zich meer en meer uit en de oudste daarvan, die der Hoflandsche landen , zal reeds spoedig een eerste oogst, voor de Europesche markt ge- schikt, kunnen opleveren.

5 VE Personeel materieel, geldmiddelen.

In de formatie van het personeel is gedurende dit jaar geen verandering gekomen.

Op 51 December 1876 was het vaste inlandsche personeel samengesteld als volgt: 2 mantri’s kina, 9 mandoers, 1 lim- merman, 1 pakhuismandoer tevens postbode en 125 boedjangs.

Door vrije arbeiders werden 58787 dagdiensten verricht. Op sommige etablissementen ondervond men moeielijkheden in het verkrijgen van werkvolk: een gevolg van de vestiging van uitgebreide, particuliere, landelijke ondernemingen in de onmid- delijke nabijheid der kina etablissementen.

De kweekerijen en het materieel verkeerden in goeden staat. Gedurende 1876 is ten dienste der kina-onderneming uitgegeven :

Tractement voor het Europ. personeel f 19600.— Schrijfbehoeften voor idem. Hot. ab ls0: » _500— Reis- en verblijfkosten voor idem. __….…. VAO » _1467.86 Tractement voor het vast inlandsch personeel. » 12200.08 Bezoldiging van daglooners….………… OREL »__7757.40

Idem van den tuinman Boskamp... » 900.

Transportsvanrden oogst... astees van «toons sro en J__ 142884 aankoopsvan: Kosten: tree. slanke etrog » 70.55 Diverse materialen , onderhoud van gebouwen,

als,‚eweekloodsen, el&:s on «suspense ouw ersies » 959.99 Onkosten van de verzending van verzamelingen her-

barium en kina-hast voor Belgie en voor de intern. tentoonstelling van tuinbouw te Amster-

dam, planten voor Japan, Ceylon enz. » 177.40 Diversen; transport van geld en basten voor onder-

Boka hs Rl baalde ee oare ora edapbl oale % » 68.95 Transport van verschen kina-bast voorde proeven

van den heer EipMAN.…………..vonvensovenneren: » 54.70 Dagelijksche benoodigdheden voor het laborato-

BEROAB bas «AT Otras LD onders Ae blad odd dS hea » 165.40 Bedienden bij het laboratorium …………..….… > 180.—

f 45.510.975 off 7259.02® minder dan bij de begrooting voor 1876 werd uitgetrokken.

VIE

we

Kennis der op Java gekweekte kinasoorten.

In zijn onlangs uitgegeven werk:

„Quinology of the East-Indian plantations „” 2e en 5e deel, heeft J. Error Howarp eenige der voornaamste vormen van de op Java gekweekte Calisaya’s afgebeeld. Hij behoudt daarbij, ter on- derscheiding, de hier gegeven namen als: Calisaya Ledgeriana, Calisaya Javanica, Calisaija Anglica.

In het vorig jaarverslag werd meegedeeld , dat Howarp meen- de, de Calisaya Ledgeriana te kunnen identificeeren met de Cin- chona Calisaya var. microcarpa van Weddell. Bij nader on- derzoek van het uit Java gezonden herbarium, is het hem echter gebleken, dat ze nog een afzonderlijke groep vormt, de Cinchona Calisaya var. Ledgeriana How., die weder verschillen- de varieteiten bevat, die in vorm nog al verschillen, maar

10

gezamenlijk gekenmerkt worden door een zeer hoog kinine- gehalte.

De zoogenaamde Calisava Javanica,— planten afkomstig van Hasskarl’'s zending, vormen een groep die, volgens Howarp , verwant is aan 6. Josephiana Wedd., doch zich daarvan on- derscheidt door een hooger alcaloïd-gehalte en door dat ze den vorm van boomen hebben, terwijl de G. Josephiana een heester blijft. Ook de hier als C. Schuhkraft bekende boom is, vol- gens Howarp, een vorm van €. Josephiana. Maar zij onder- scheidt zich in habitus zeer van de Calisaya Javanica en heeft op Java ook een zeer bepaalden boomvorm.

De zoogenaamde Calisava Anglica houdt Howarp ook voor een hijbride van Calisaya met Suceirubra.

De weinige, onder den naam van C. Cardifolia voorkomende planten, die, in hun uiterlijk veel op G. Galoptera gelijken, hebben nog niet gebloeid, zoodat de juiste diagnoze tot nu toe niel mogelijk was.

S VII

Scheikundige onderzoekingen.

De scheikundige onderzoekingen hadden voornamelijk ten doel om het kinine-gehalte van bloeiende en zaadgevende Ledge- riana-boomen: te leeren kennen. De analyses n°. 1 (/m. 54 zijn van zulke basten. Uiterst merkwaardig is het gehalte van 15.55 pet. Kinine in n°. 5, dat zeker nog nimmer te voren in een kinabast is aangetroffen.

Verder zijn nog eenige hijbriden onderzocht, die alle min- der alcaloid bevatten dan de beste der boomen, waarvan ze afstammen.

Terwijl het van Succirubra bekend is dat de geregenereerde hast, althans in den eersten tijd, rijker aan kinine is dan de oorspronkelijke, heeft een proef met geregenereerde Ledgeriana- hast aangetoond, dat zulks bij deze soort niet het geval was. De daarop betrekkelijke analyses zijn in den staat vermeld

11

sub 55 en 54. Het verschil tusschen de oorspronkelijke en de op nieuw-gevormde basten blijkt uit het volgende overzicht.

No. 55 No. 54 Alcaloid Oorspronkelijke bast _ geregenereerd, _ Oorspronkelijke hast geregenereerd, Kier asli 7.49 5.68 8.68 5.40 Cinchonidine…… _— ze en Kinidine ….………… —— Le nf EAS Cinchonine….… 0.85 0.11 0.55 Amorph alcaloid. 1,41 0.61 0.85 0.67

De analyses van monsters uil den oogst geven geen aanleí- ding tot bizondere opmerkingen. Ze zijn alle in den hierbij gevoegden staat vermeld.

Op dezelfde wijze als vroeger uit afval van Ledgeriana-bast werd nu ook een proef genomen om uit officinalis-bast zwa- velzure kinine te maken. Daarbij is 2.5 pet. van dit sulfaat verkregen, dat echter meer gekleurd en minder zuiver is dan dat, ’twelk uit Ledgeriana poeder was verkregen.

Door den heer pe Vri» was bij de de Nederlandsche regeering de wenschelijkheid betoogd om in de kinaplantsoenen uit ver- schen succirubra-bast ruwgemengd alealoid (quinetum) te be- reiden volgens een door hem opgegeven procédé. De heer Eupman, militair apotheker, die door pe Vri onderwezen was , heeft ter beproeving dier bereidingswijze 925 kilogram ver- schen succirubra-bast ontvangen.

De uitslag is nog niet volledig bekend, doch het is den heer ErspmarN, volgens diens mededeeling , niet gelukt, om een goed preparaat, op economische wijze, uit verschen bast te verkrijgen.

De kwestie zal voornamelijk zijn of dal ruw-gemengde-alca- loid, dat zich als een noodzakelijk kwaad, in den afval der kinine-fabrieken ophoopt —, niet zuiverder en tot mindere prij- sen in den handel te verkrijgen is, dan het hier uit onze fraaie en gezochte basten kan gemaakt worden.

12

In het verslag over 1875 is melding gemaakt van eene ver- zameling die, op last der regeering, voor de Gentennial-ten- toonstelling te Philadelphia was gereed gemaakt. De verzame- ling heeft daar de aandacht getrokken, en volgens de lijst van bekrooningen, in de Nederl. Staats-courant gepubliceerd, werd haar een medaille toegekend.

Voor de Belgische regeering werd op haar verzoek, een fraai herbarium met daarbij behoorende uitgezochte basten ge- reed gemaakt, dat waarschijnlijk zijne bestemming bereikt heeft.

Ook voor de in 1877 te Amsterdam te houden tentoonstelling is een zeer volledige verzameling gereed gemaakt, bevattende een compleet herbarium en basten op kartons, kisten en balen met kina-bast, alcaloïiden uit Java-bast bereid, gereedschappen bij de kina-cultuur in gebruik, kina-hout en daaruit gesneden artikelen, modellen van woningen, photografiën der etablisse- menten, enz.

Door de regeering is bij haar besluit van t2 December 1876 N°. 58 bepaald, dat deze artikelen, met uitzondering van de in kisten en balen verpakte basten, (die in ’s rijks magazijn van geneesmiddelen te ’s Hage worden ingeleverd), na afloop der tentoonstelling, aan het koloniaal museum te Maarlem ten geschenke worden gegeven.

De Directeur der Gouvernements Kina-onderneming, J. €. BERNELOT MOENS.

Baravia, 1 Januarij 1877.

BIJLAGEN BEHOORENDE TOT HET VERSLAG

NOPENS DE

bonverements-Alnd-Onbernem ing,

over 176.

Biurace A. AANTOONING van den toestand der Gouvernements kina- Te Tk TEER | - 4 LIGGING EN GEMIDDELDE E PLANTEN IN DE KWEEKERIJEN. | HOOGTE BOVEN ZEE || 2 WEE en DER ep ZE | 5 | | Z E PLANTSOENEN. IR Me alen 5 5 (De hoogte uitgedrukt in meters). = = Ei | = | zE | 5 = 1374 | 2 EER LamDns: 615 | 230 | Ke OO Geb. Tangk. Prahoe . . 1251. || 1876 350 | enter BEN en | 1874 || 15000 | Ze 1 445000 Ln Be | Nagrak. 1875 || 3415 dE | A Geb. Tangk. Prahoe . . 1625. || 1876 || 24300 | 4000 Ed | X en mn EE EE menntesnteshnd enn een 1 Aen 1874 || 25500 | 100 | 45000 a eenn 1875 || 15570 | | 19387 | Ee Geb. Waijang .. .-. 1527. If 1876 || 46900 Ee | 14387 me en mn LE EE menten | EEEN SEEN Tee de 1874 || 24000 nd 2000 | Tjibérém. 1875 || 18916 | rl Mar 150 5 Geb. Malawar (O.). . . 1560. || 1876 || 46771 | ! 3000 ES iz edentate: senen ee la meere dn ee | . 1874 || 36000 HIE 4 2000 7C)0 en: 1875 || 34190 | \ 10000 | 6100| Geb. Malawar (W.) . . 1566. || 1876 || 54140 _ 5000 | 10000 en EE on nteme enn re mn ERN Rioenggoenoeng. tn en me | ned 1009 | et: | Geb. Tiloe. .. . . . . 1625. If 1876 || 38100 Be ERE Es, | ee | n 187 a He 160001 Kawa-Tjiwidei. es | 5060 | Sn Geb. Kendeng-Patoeha. 1950. If 1876 2e ed 15030 en 1874 || 12200 100 ! 101000 « 10000 ' ToraaL der 1875 || 89541 | 68127 8250 | afzonderlijke soorten. . || 1876 [| 210561 | 9000 ‚44817 | we í ToTAAL-GENERAAL Pl deon

van alle soorten .. -. - - --

a. Hieronder zijn begrepen, 5550 uit stekken gekweekte planten. b : » » 26720 » > en 135169 uit zaken gekweekte Zedgeriana's (buiten

pl. m. 5000 oorspronkelijke Zedger's en verder nog ongeveer 54000 Hasscarliana's. ec. Onder deze succirubra’s zijn omstreeks 4000 caloptera's begrepen.

plantsoenen op Java, over de jaren 1874, 1875 en 1876.

EE EE EEEN EN EE TEE PET EEE EEN ENE TEE REEN REEN

PLANTEN IN DEN VOLLEN GROND. er | EN E EN EN 5 En genen Toelichtingen. Bels 88 Ke EE der MES | SeS | SS z 5 > E ZS|SSs EE = planten. 133000 | 14000 | _— ee 200 || 147400 133126 | 1441 a 200 || 147967 129271 | 14297 | == 200 || 144118 eenma rn een 159000 | 43000 | 53000 | _40C0 50 || 287050 170800 | 42200 | 78275 | 4302 62 || 299114 | 172850 | 39850 | 78225 | 4302 62 || 523589 128000 | 27000 | 32000 | 2000 50 || 259150 | 137904 | 25798 | 43919 | 2195 | | 244773 145252 | 25627 | 43856 | 2188 | || 278210 EE _ manen Te METTEN EEE ED cme Ede aen 199000 |_ 23000 | 36000 |__1000 100 |} 296100 194120 | 23477 | 41545 | 1328 | || 288246 204782 | 18874 | 41230 | 1328 | || 315985 254000 | 46000 | 45000 |__ 9000 300 || 399300 244000 | 42115 | 49680 | __ 9411 250 || 395746 241960 | 36525 | 49680 | _ 9411 250 || 406966 |_29000 |_ 18000 150 || 359150 1000 \_ 38309 | 18800 | || 3535E0 | _36500 | 18840 | || 371640 | 231000 |__— || 247000 239333 | || 268963 254323 | || 269353 | 1126000 | 185000 | 426000 | 34000 | __ 850 |1995850 1125850 | 179001 « 491052 | 36036 512 [11998369 142715 | 162373 | 503814 |_ 36069 512 [2109861 B Cc. 1771850 1832451 1845483

Ld

Bandoeng, den 1 Janvarij 1877.

he Direkteur der Gouvernements Kina-onderneming ,

J.C, BERNELOT MOENS,

16

AANTOONING

van den Groei van eenige Kina-boomen

Bisrace B.

gedurende het jaar 1876.

n | | Lengte op Omtrek van 5 El | ultimo. Stam op ult. | OvprrDou EA Cn KINA -SUONMN ni BS 1875 | 1876 | 1875 | 1876 Ea bege ee S JAREN.

Ned. ellen (meters). |

nn et tn | í Í |

1 Calisaja. (13.980 13.980 | 0.704, 0.705 | 15 2 | Succirubra. | gistorven. 3 B Id. (12.750 (12.950 | 0.650 | 0.670 | 14 ir Nd Id. {10.030 (10.430 | 0.710 | 0.720 | 12 5 | Id. 11.590 11.590, 0.630 | 0.650 \ 12 6 jg Hasskarliana. ' 8.200 | 9.200 | 0.760 | 0.770} 1513 7 E Id. 10.600 (10.600 | 0.630 | 0.640 | 151: 8 5 | Pahudiana. 10.500 [10.500 | 0.440 | 0.440 {| 15/2 9 2 Ledgeriana. | 6.700, 7.500 | 0.415 | 0.450 | 11 10 el Succirubra. 11.800 /12.260 | 0.625 | 0.700 0) a Calisaja. 9.700 (10.170 | 0.500, 0.570 | 11v 2 Succirubra. 9.270 (10.010 | 0.670, 0.750 9 DN of Lancifolia. 9.000 | 9.100 |} 0.350, 0.360 | 12 14 Eel Micrantha. 8.900 | 9.570 | 0.550 0.580, 10 15 Ee | Pahudiana. 11.700 (11.700 | 0.640, 0.645, 191) |

í | | Offieinalis 7.300 7700 0.390 | 0.410 |_ 10 | |

Deze tabel heeft geen wijdere strekking dan om aan te toonen, welke ontwikkeling de kina-boomen hier, onder gunstige voorwaarden, Kunnen bereiken.

Rioen- goenoeng.

BIJLAGE C. VAN HET RAPPORT

NOPENS DE

Gouvernements-Kina-Onderneming,

over IS7G.

Birace ©. OVERZICHT van de uitkomsten der gedurende het jaar _

= 5 3 2 KINA-SOORT. Groeiplaats. | +5 s 3 5 5 2 dies | ) Cinchona Calisaija Ledgeriana.| Tjibêrêm. 616 | » » » 6.70 » » » 13.95 Te == » » Tji-Bitoeng. | 8.90 | » » » 11.70 ei ed » » Tjiniroean. | 7.82 | == » » Tjibêrêm. 8.77 » » » 9 00 == pe » » » 9 90 == » » » 8.10 » » » DE » » » 11.79 BE tid » » » 7.80 == » » » 746 | » » 10.59 EFT FT » » » 949 == 2d » » » 6416 —— == » » Tjiniroean. | 40.76 | 0.76 » » 8.77 == == » » » 7.9 == » » Tjibêrêm. WARA | == 1.03 » > Tji-Bitoeng. | 2.57 | 1.16 > » Tjiniroean. | 281 1.75 » » » BRS 1.97 » » » 416 | 0.86 » » » 4.98 0.77 et > > > 467 | 1.02 | » » » h‚hO | 1.26 == » » » 187 | 1.8 | » » » 5.79 | 459 | » > » BAL | 449 | > » Tjibêrêm. | 340 | » » Nagrak. 3.68 » » Tjiniroean. | 5.40 |sporen.\ Hasskarliana ? Tjomas. —— » . 2.29 | 04% [sporen. Calisaija. » 1.37 | 040 | Succirubra. » 0.35 | 0.05 Cal. (Schuhkraft). (Sum. Westk.| 0.47 | 038 |

Cinchonine.

1876 verrichte scheikundige analyses van Java-Kina-bast.

Amorph alcaloïd

0.94 0.70 0.10 0.68 0.71 4142 0.96 1.88 0.58 0.50 0.57 0.83 0.59 1.00 0.43 0.53 0.55 1.36 0.60 0.56 1.16 0.73 0.64 0.63 0.89 0.61 0.45 0.78 1.01 0.60 0.34 0.88 0.61 0.67 2.13 1.20 2.00 1.36 0.65

Totaal alcaloïd.

7.98 7.50 13.35 9.64 12.51 9.14 10.05 10.96 10.98 8 84 10.74 12.71 8.89 8.65

11.33 ||

10.38 8.35 12.12 hl 7.99 7 6.87 6.69 7.66 6.02 6.67 6.53 6.74 7.47 8.26 7.16 1.67 5.14 6.40 173 6.79 8.99 6.37 4.90

nt

TOELICHTINGEN,

Zwavelzure kinine, berekend.

8.90 De Ledgeriana-basten zijn alle genomen van bloeiende boomen.

hOA Geregenereerde bast.

7.26 :

OVERZICHT van de uitkomsten der gedurende het jaar

© = KINA-SOORT. Groeiplaats. | & | B |E | 8

5 > 40 |Ginch. Calis.-Calopt. (Hijbride).f Tjiniroean. | 0.32) 0.60| 279 4 » __Calopt.-Calis. » as 0.54| jsporen.{ 4.01 42 » _ Officinalis » Kawa-Tjiwi- | 2.39} 41.06) 0.20

dei.

A3 » » var. angustifolia. » 2.16 |: 2:81 | IES 0.79 bh » _ Succirubra. Malawar. 0.89 | 461) 2.04 45 » c Kendang. 0.82| 3% 1.78 46 » » T. Prahoe. 0.98 | 1 4:78 | 1 1.98 47 | » » Malawar. | 068| 304| 1.58 48 » » Kendang. 0.62| 3.8| 1.77 49 > » T. Prahoe. 0.78| 387) 1.63 50 » » 0.69 | 3.) —= 1.90 DA » » Malawar. 043 | 247| 1.38 52 » . 103| 3A4| 3.07 53 » _ Calisaija javanica. Malawar. 4 21 | 0,29 |. “0.20 AAE 54 » » » Kendang. 0.83 | 0.37) 044{ 1.29 55 » » » T. Prahoe. 0.90[ 048} 022| 447 56 » » » Malawar. 0.89 0.22 0.09 0.81 57 » » : Kendang. 0.81 | 0.18| O2 {| 0.73 58 » » » Malawar. 0.91 | 0.291 OM 1.01 59 » » » » 0.58| 0.29| 018| 0.84 60 » » » » 127 | 0.74 | 032 1,6% 61 > > » Kendang. 4.41 0.89 | 0.21 1.76 62 » » _ Schuhkraft. Malawar. 0.28 | 0.77 | 0.92 63 » » » T. Prahoe. 052 0.21 1.07 64 » » » » 0 93 0.18 0.11 0.74 65 » > » Ok | 0.27| 0.62 66 | » » _ Ledgeriana. Malawar. 6.73 | S= 0.48 67 » » » Kendang. 7.22 —— 0.30 68 » » » Malawar. 3.94 == == 0.08 69 » » » » 514 Een En 0.21 70 » » » » 8.98 0.22 71 » _ Officinalis. » 384| 061 0.17 12 » » Kendang. 402| 069| 0.18 73 » _ Hasskarliana. Malawar. 201} 042|{ 048| 0.81 Th » » » 09%} 037| OM | 0.66 15 » _ Pahudiana. Kendang. -— 052 76 » _ Caloptera. Malawar. 0.38 0A| 2.03 77 [Gemengde afval. » 0.47 | 4.22| 042| 0.77

1876 verrichte scheikundige analyses van Java-Kina-bast.

mmm

Amorph alcaloid

Totaal alcaloïd.

ml OE

EW Om

Go ES NONO me ee Ce OD NO mT ee

nas En ET OD ml D TG ml ml OO VP man

OO

kinine, berekend.

mmm

Zwavelzure

TOELICHTINGEN,

Monster stambast de soort, genomen uit den oogst van Tjintroean en Tjibèrèm.

klem en » _Rioenzoenoeng.

Jdem » » Nagrak. à Monster stambast 2e soort, uit den oogst van Tjiniroean en Tjibêrêm.

Idem > » » » _Rioengoenoeng.

Jdem. » » » _Nagrak.

Monster gebroken bastpijpen uit den oogst van de verschillende etablissement. Monster afval van Tjiniroean en Tjibêrêm.

Monster wortelbast van Tjinirocan en Tjibêrêm.

Monster stambast fe soort van Tjiniroean, Tjibêrêm en Tjibitoeng.

Idem fe » __» Rioengoenoeng.

Idem fe » Lembang.

Idem 2e __» Tjiniroean, Tibèrêm en Tjibitoeng.

Idem Ze » __» Rioengoenoeng.

Monster gebroken pijpen van fjiniroean en Tjibêrèm. Monster afval v_n de verschillende etablissementen gemengd. Monster wortelbast van Tjinirocan, Tjibêrèm en Tjibitoeng.

Idem » _Rioengsenoeng.

Monster stambast Ie soort van Tjiniroean en Tjibitoeng. Idem Je » » Nagrak. Idem Ze » » »

Monster gebroken pijpen van Rioengoenoeng en Nagrak. Monster stambast de soort van Tjiniroean en Tjibitoeng.

Jlem je » » _Rioengoenoeng. Idem 2e > » Tjiniroean. Monster gebroken pijpen »

Monster afval van Tjiniroean en Tjibitoeng. Monster stambast van Tjiniroean en Tjibêrèm.

Jdem » __Rioengoenoeng en Kawah-Tjiwidei. Idem le soort van Tjiniroean en Tjibêrêm. Jdem ge > » Idem.

Idem van Rioengoenoeng en Kawah-Fjiwidei. Idem » Tjiniroean.

Afval van verschillende kina-soorten,

VERSLAG

NOPENS DE

GOUVERNEMENES KINA-ONDERNEMING,

OVER HET JAAR 1877.

(MET 2 BIJLAGEN.) DEE

De buitengewone en langdurige droogte, die, gedurende 1877, in het grootste gedeelte van den Indischen Archipel heerschte, werd in de hooge bergstreken, waarin de kina-tuinen gelegen zijn. evenzeer gevoeld als in de lagere kuststreken. Van Mei lot in het laatst van November viel bijna geen regen; een verschijnsel, dat hier slechts zeer zelden is waargenomen.

Terwijl de groote planten door deze droogte niet geleden hebben, was ze voor de jongere planten, die in het laatst van 1876 en het begin van 1877 in den vollen grond waren ge- bracht, zeer schadelijk, en daarvan zijn duizenden bezweken. Bij de zeer heldere nachten en de daardoor vermeerderde uit- straling daalde de temperatuur dikwijls zeer laag, en twee ma- len werd nachtvorst waargenomen, die op de établissementen Tjipitoeng, Tjihérém en Kendeng Pafoea mede in het jonge plantsoen, veel sterfte heeft veroorzaakt. Vooral op het laatst- genoemde établissement werden eenige bahoe’s van het jonge oflicinalisplantsoen daardoor vernield. Aan de grootere planten heeft deze koude geen kwaad gedaan. Eerst bestond >: hoop,

25

dat een goed deel dier bevroren planten zich zou herstellen, doch de meeste zijn afgestorven, terwijl van enkele alleen het onder den grond zich bevindend gedeelte in het leven bleef, en zich hier en daar uit dit overblijfsel van den stam nieuwe uilloopers vormden.

De plantsoenen te Tjibérem en te Tyinjiroean werden door brand geteisterd.

Het vuur, uit de in ontginning zijnde gedeelten door den hevigen oostenwind voortgewaaid, deelde zich aan het ver- droogde gras en aan de overblijfsels der vroegere woudboomen mede en, ofschoon alle mogelijke voorzorgen werden geno- men, kon er niet belet worden, dat in het geheel ongeveer vijf bahoe’s van den aanplant zoodanig beschadigd werden, dat de daarop staande boomen als verloren te beschouwen waren en gerooid moesten worden, om althans den bast te behouden.

2. Vermenigvuldiging.

Daar de uitplantingen tengevolge van de laatinvallende re- gens niet zoo vroeg als anders konden geschieden, bleven er, met Ult. December, een aanlal groote planten op de beddingen, die nu eerst in Januari in den vollen grond worden gebracht.

Daardoor is het eindcijfer der met ultimo December in den vollen grond staande planten kleiner, dan het anders geweest zou zijn. Het bedraagt 1855602 stuks, terwijl op de kweekbeddingen nog 512518 planten stonden. Hiervan zijn 164657 Ledgeriana- zaad- en 52020 Ledgeriana-stekplanten in den vollen grond.

De vermeerdering in aantal der Ledgeriana’s gaat niet zoo vlug, als mogelijk zou zijn, wanneer er zaad genomen werd van minder uitmuntende boomen. Voor den gouvernements aanplant wordt nu alleen het zaad gebruikt van die moeder- boomen, die 9 à 10 pel. of meer chiuive in hunne bast be- vallen, en daarvan is het zaad nog niet overvloedig voorhanden. Het wordt echter wenschelijker geacht, meer op kwaliteit, dan op kwantiteit te letten,

en et pe eee vr EE mmm

24

Er is niet zooveel zaad geoogst, als oorspronkelijk verwacht werd, ofschoon toch aan een 47tal partikuliere planters aan- zienlijke hoeveelheden verstrekt zijn. Vele vruchten zijn ver- droogd en afgevallen, zonder tot rijpheid te zijn gekomen.

De vooruitzichten voor het volgende jaar zijn buitengewoon gunstig, daar, sedert December, verreweg het grootste ge- deelte der oude, oorspronkelijke boomen in bloei zijn geraakt. Het laat zich dus voorzien, dat de kostelooze verstrekking van Ledgeriana-zaad op ruimer schaal kan worden voortgezet.

ik Ontginning. Onderhoud.

Bij Gouvernements Besluit van 28 Mei 1877 no. t werd machtiging gegeven, om den Gouvernements aanplant nog met een millioen boomen te vermeerderen. Hedio November werd de uitvoering van dezen maatregel gestaakt, daar het opper- bestuur de wenschelijkheid er van niet beaamde.

Intusschen waren zeer uitmuntende gronden voor deze uit- breiding aangewezen, liggende deels ten noordea van het oud- ste plantsoen, Mjinjiroean, waar ongeveer 550 bahoe’s daar- voor bestemd werden, deels, ongeveer 150 bahoe’s, in de nabijheid der établisssmeuten Tjibêrèm, Tjibitoeng, Rioen- Goenoeng en Kendeng Patoea. Het uitgestrekte terrein, ten noorden van Tjinjiroean aan het Malawargebergte gelegen, zou uitsluitend bestemd geworden zijn voor de beste soorten van Ledgeriana, terwijl aan het westelijkst gedeelte de alpak- en droogplaats zou gevestigd worden voor al de basten van de établissementen op het Malawar- en Wajanggebergte , waar- voor de ligging, in de nabijheid van den weg van Pengalengan naar Tjikalong en dichter bij laatstgenoemde plaats, waar het vervoer met karren begint, zeer geschikt was.

Bovendien bestond het voornemen, om aan den daar gepleatsten opziener toe le staan, daar een veestapel te vesligen; waar- voor een voor kina-aanplant te laag gelegen terrein uitmuntende gelegenheid aanbood; onder beding, dat de mest ten nutte

'

25

der kinatuinen zou komen. Bemesting is in sommige gedeel- ten der plantsoenen zeer gewenscht, doch het materiaal daar- toe is plaatselijk niet te bekomen.

Met de ontginning was sedert Mei een aanvang gemaakt, en er waren in het geheel ongeveer 150 bahoe’s gekapt en ge- deeltelijk opgeruimd, toen dit werk, op bekomen last, verder gestaakt werd. Meer en meer deden zich ploegen van arbei- ders voor, die de ontginning van een gedeelte van het terrein , van 2 tot 10 bahoe’s, wilden aannemen, en zoo veel mogelijk wordt er naar gestreefd, om alleen op taak werk te geven. Aan de oude tuinen is in het afgeloopen jaar veel werk besteed. Een gedeelte daarvan is weder op nieuw in terras gelegd, en bestemd om op nieuw beplant te worden.

In Mei en Juni werden de plantsoenen te Tjinjiroean, Tji- bêrèm en het laagste gedeelte van Rioen-Goenoeng weder zeer geteisterd door de ziekte. Er kon nu met volkomen zeker- heid geconstateerd worden, dat ze veroorzaakt wordt door hetzelfde insect, dat de theeroest bewerkt; een Hemipter, die in Britsch-Indische tijdschiften Heliopeltis theivora genoemd wordt (teabug der theeplanters), doch is volgens bestemming door Dr. SNELLEN van VorLeNnoven de Melopeltis Antonù Sign.

Deze insceten, die volwassen eene grootte hebben van + elf millimeters, steken hunnen zuigsnuit door de opperhuid der jonge bladeren en der jonge toppen, a zuigen het sap daaronder uit. De ontsteking, die daarvan het gevolg is, doet de plek in den omtrek van den steek verkleuren en zwart worden, en het weefsel sterft af. Alleen de gepaarde gedeelten ontwikkelen zich verder, waardoor het blad naar alle richtin- gen omkrult en inéén groeit. Hetzelfde geschiedt met de jenge toppen.

Belangrijk was het vinden der eieren bij een bevrucht wijfje. Deze zijn wit van kleur, 1!/, m. m. lang, en aan het smalste uiteinde voorzien van Lwee draadvormige aanhangsels.

Bij een wijfje werden van 8—14 eieren aangetroffen. Deze eieren worden door middel van den legboor gedeponeerd in

26

de uiteinden der takken en in de bladsteelen. Ze liggen daarin geheel verborgen, zoodat meestal slechts de puntjes der draad- vormige aanhangsels zichtbaar zijn, en met moeite gevonden worden. Komen nu de jongen uit, die ongevleugeld zijn, en dus aan een beperkte woonplaats gebonden, dan vinden ze in de nabijheid van de plaats hunner geboorte terstond het voor hen bestemde voedsel, het sap der jonge plantendeelen, en het zijn vooral deze jonge dieren, die de ergste verwoesting aanrichten. Ofschoon gedurende het geheele jaar dieren in allerlei phasen van ontwikkeling gevonden worden, zijn de jongen verreweg het menigvuldigst in de maanden Mei, Juni en Juli, terwijl ze na dien tijd langzamerhand verdwijnen, en slechts in enkele exemplaren worden aangetroffen.

Tegen dit kwaad is— ook eer zoo goed bekend was. wat daarvan de oorzaak was,— steeds als het beste middel op- snoeiing aangewend. Deze is nu vooral zeer streng doorge- voerd, en door het verbranden der uitgesnoeide takken getracht, om zooveel mogelijk van de eieren te vernielen.

Aan opvangen der dieren, die bij millioenen voorkomen, valt in de uitgestrekte plantsoenen bijna niet te denken. In kleine tuinen van Ledgerianastekken, op wier ongestoorden groei veel prijs gesteld werd, is het echter, en met goed ge- volg, toegepast.

4. Oogst van kina.

De kinaoogst heeft, in 1877, bedragen 50089 kilogram, waarvan 48342 K. G. naar Nederland verzonden zijn, 1565 K. G. verstrekt aan den geneeskundigen dienst in Indie, en 182 K. G. bestemd voor de tentoonstelling, die in 1878 te Parijs gehou- den wordt. Tot het verkrijgen van dezen bast zijn ruim 70000 boomen geschild.

De voor verkoop in Huropa bestemd basten zijn verpakt in 197 kisten en 578 balen. De noodige transportmiddelen voor geregelden afvoer werden gemakkelijk verkregen, en in

27

November was de gebeele oogst naar Zjikao verzonden. Het trans- port van daar naar Batavia werd echter, van Juli tot December, onmogelijk gemaakt door den lagen waterstand der Tjitaroem.

De oogst van 1876 werd in twee gedeelten verkocht. De eerste veiling had plaats den 17 April. Ofschoon toen al de kinabasten van 1876 nog niet in Nederland waren aangekomen, werd het wenschelijk geacht, de veiling op dat tijdstip te houden; vooral omdat de kinaprijzen zeer hoog waren, tengevolge van het ont- breken der aanvoeren van Nieuw Grenada, waar een opstand de inzameling en het transport naar de kustplaatsen belette.

De op die veiling bedongen prijzen waren zeer hoog en be- droegen voor:

Gisuecrrubra:tHERBIALMON. Lb 1.68 per half kilogram. G. calisaya javanica.............. 2.46 » » » 6. sn Sehakerbanset AN Dr, tdha » G. rh edwertdnad ANNE IDG erase, » G. officinalis... nds calsosnsbin,, GEDRA » Ge Masskarltani:. ter. Mtd ARNE 4, 2.359 nn » » vealoptertd SAALE ZAAN MN, 150 Mn » Gemengd kimagrms?. «7D ANN vk thd, » KstapoddBet MAL RIMOR LN ltd OVSE BIEN d »

De middenprijs van alle basten was 2.55% tegen 1.625 in 1876. Enkele partijen Ledgeriana-bast werden verkocht tegen den ongekend hoogen prijs van f 10.85 per */, kilogram.

Een klein partijtje kina-bast van inferieure soorten, afkom- stig van het land Koeripan (Buitenzorg), werd op dienzelfden dag tot zeer lage prijzen (van 29 tot 61 ects. per half kilogr.) verkocht. De reden van die slechte uitkomst was waarschijn- lijk gelegen in het verzuimen van de noodige zorg, om het uiterlijk en de verpakking der hasten zooveel mogelijk overeen- komstig die der Gouvernements-kina te maken.

De 2e veiling, op den 18 Juli gehouden, van het later in Nederland aangevoerd product kon niet zulke hooge prijzen bedingen. De middenprijs bedroeg toen slechts f 1.50 per !/s kilogr. bast en f 0.62 per */a kilogr. kinapoeder.

28

Daar de langerë bastpijpen op de veiling van 1876 voor den, handel grootere waarde bleken te hebben, was ook in dat jaar een gedeelte van het product weder in dien vorm gebracht. Merkwaardig was nu het onderscheid in prijs van lange en korte pijpen, die overigens in kwaliteit in het geheel niet ver- schilden. De kavelingen 48 en 55, bast van calisaya javanica, in korte pijpen golden f 2.67 per */, kilogr.; dezelfde bast in lange pijpen kavelingen 50 en 5! -—-bracht f 415 per !/s kilogr. op. Van calisaya schuhkraft werden de kavelingen 155— 158, zijnde lange bastpijpen, voor f 1.66; de korte pijpen (kavelingen 159 en 160) voor 96 cts. per '/ kilogr. verkocht. Naar aanleiding van dezen voorkeur van den handel voor langere pijpen werd ook in dit jaar voortgegaan, met alles in dien vorm te brengen, wat daarvoor geschikt was.

Het oordeel der commissie van deskundigen, steeds bestaan- de uit de Heeren Oupemans en STELLINGWERFF te Amsterdam die de kinabasten aan een onderzoek, betreffende het uiterlijk, verpakking enz. onderwierp, was ook weder zeer gunslig.

Kina-poeder is voor de Europeesche markt niet bereid , daar de hoogere prijzen, voor. het gruis besteed, er op wezen, dat het wenschelijker was, om den afval eenvoudig in dien vorm te laten.

In Februari werden proeven begonnen met het »mossing- sijsteem” van me. Ivor, en op de verschillende kinasoorten toe- gepast. Dit onderzoek zal, om bruikbare resultaten te leveren , eenige jaren moeten worden voortgezel.

Voorloopig kan echter worden meêgedeeld, dat van de 120 op deze wijze bewerkte boomen er slechts 1 gestorven is, dat ze in het eerst eenigszins schenen te lijden onder het wegne- men van de helft hunner schors, maar dat ze zich zeer spoe- dig weder herstelden. Bij de succirubra’s vernieuwt zich de weggenomen bast het spoedigst en volkomenst. De proeven worden voortgezet, ook andere bekleedingsmiddelen als het moeilijk verkrijgbare mos toegepast, en door analyses, in ver- schillende perioden van den groei gestreefd naar het verkrij-

29

gen eener volledige kennis, van hetgeen in den zich vernieu- wenden bast dan alealoid wordt afgezet.

5.

Personeel, materieël en geldmiddelen.

In het personeel der kina-onderneming werd gedurende 1877 geene verandering gebracht. Daar echter de noodzakelijkheid werd ingezien, om bij tijds iemand op te leiden, geschikt om, zoo noodig, den tegenwoordigen directeur der kina- onderneming te vervangen, werden er voorstellen aan het opper- bestuur gedaan , om aan dien directeur een assistent toe te voegen, en voorloopig [bij G's. besluit van 21 Maart 1877 no. 5] werd hierin reeds voorzien door de tijdelijke plaatsing van den kon- troleur 1e klasse van Romunpe. In het voorstel, op deze zaak betrekking hebbende, werd er op gewezen, dat, zoolang de directeur zelf den scheikundigen arbeid uitvoerde, de toevoeging van een scheikundige als assistent niet noodig en niet gewenscht was; doch dat, wanneer de nu-fungeerende directeur zijne be- trekking verliet, de plaatsing van een scheikundige ter assis- tentie van den directeur, die dan waarschijnlijk niet scheikun- dige zou zijn, wel weder noodig zou worden.

Deze zaak is bij het Opperbestuur nog in behandeling.

Op 51 December was het vast inlandsch personcel samenge- steld uit.

1 mantri kina, 12 mandoers, t timmerman, 1 pakhuisman- doer te Fjikhalong, tevens postbode en 180 hoedjangs. Door vrije arbeiders werden 74046 dagdiensten verricht. Het aan- bod van werk liet, gedurende de maanden April tot September veel te wenschen over, tengevolge de vestiging van nieuwe, partikuliere ontginningen in de nabijheid der kina établissemen- ten, de uitbreiding van de kultuur der varieteit van Arachis hypogaea, onder den naam van Soe-oek Holle bekend, die in de lager gelegen streken veel handenarbeid vereischte, en de beduidende werkzaamheden, die de bevolking in de koffietui- nen had te verrichten. In September verbeterde deze toestand ,

50

en kon er weder over een ruim aantal arbeiders beschikt worden. De kweekerijen en het materieel verkeeren in goeden staat. Te 1jinjiroean werd een begin gemaakt met den bouw van een groot, nieuw kweekhuis, uitsluitend bestemd voor het stekken van C. calisaya Ledgeriana. De uitgaven ten dienste der onderneming bedroegen :

Tractementen voor het Eur. personeel... f 20.200 schrijfbehoeften EEN » 500.— reisen verblijfkosten» ensen ng Mak » 5.164.945 tractement van den tuinman Boskamp... » 900.— id. „» het vast inl. personeel... »13:30544A Bezoldiging van daglooners.................…. » 14.881.20 Aanmaak en reparatie van akkergereedschappen. » 845.15 Transport en verpakking van den oogst... » _2.617.05 » van ‚geld, materialen, en Zas... anar » 151.90 Materialen v. h. onderhoud van kweekhuizen en TOOASEN Les zele oc er ten ree ne rd > 668.22 Dagelijksche benoodigdheden v/h. scheikundig- Kaborahorl 1e bend oade ene sed EA > 124.00 - Bediende voor het scheikundig-Laboratorin » 180.00

Totaal / 57.424.15 zijnde f 4.274,15 meer dan hij de begrooting voor 1877 was uitgetrokken.

6. Verspreiding der kina.

Kinaplanten zijn in 1877 niet verzonden; aan 47 parlikuliere planters zijn echter groote hoeveelheden Ledgeriansszaad Loe- gezonden, terwijl bovendien op aanvrage steeds oflicinalis- en succirubra-zaad werd afgestaan.

Particulieren krijgen meer en meer vertrouwen in de kina- kultuur, en leggen zich bijna uitsluitend toe op de chinine- rijke soorten.

De verspreiding onder de inlandsche bevolking sluit overal

51

hd

af op de weinige lust, die hoofden en bevolking toonen voor eene kultuur, waarvan ze de vruchten niet spoedig genoeg zien, en die alleen goed slaagt in de minst bewoonde streken. Gun- slige uitzonderingen bestaan echter op dezen regel.

In de omstreken van Garoet bevordert de heer K. F. Horre de uitbreiding der kultuur, door aan de bevolking jonge plan- ten te verstrekken, en ze het vooruitzicht te openen, dat ze den bast tegen vooraf bepaalde prijzen, aan hem kunnen leveren. Te Payacombo maakt de assistent resident Bosen der bevolking het verkrijgen van jonge planten zeer gemakkelijk, en ziet zijn streven, om haar tot aanplant van kina te bewegen, met goeden uitslag bekroond. Voor de verspreiding onder de inlandsche bevolking wordt tegenwoordig uitsluitend succirubra- zaad afgegeven, omdat deze soort, terwijl ze veel koortswerend alcaloid bevat, het gemaklijkst te cultiveeren is, en het snelst groeit.

ze Kennis der op Java gekweekte kinasoorten.

Door den botanist O. Kunrze, die in 1875 de kinaplant- soenen van Britsch-Indie en Java bezocht, is eene verhandeling gepubliceerd (Botan: Zeitung 1877), waarin hij o. a. beweert, dat de CG. calisaya Ledgeriana ende G. officinalis bastaards zouden zijn.

Aan deze bewering, die op onvoldoende en onjuiste waar- nemingen berust, wordt hier geen de minste waarde gehecht, al wordt erkend, dat de zeer groote neiging tot vormverande- ring, die bij de einchonen wordt waargenomen, dikwijls het gevolg zal zijn van onderlinge bevruchting en verbastering. Door den Nederlandschen konsul te La Paz, den heer ScnuukrarrtT, werd weder eene hoeveelheid kina-zaad gezonden, waarvan er ruim 2000 ontkiemden, ze zullen afzonderlijk worden uitge- plant, om later de soort en hare waarde te bepalen.

8.

Scheikundige onderzoekingen. Evenals in het vorige jaar werden de meeste onderzoekingen ge- daan, om de waarde van nieuw bloeiende Ledgeriana te bepalen ,

mmm

52 je

en om het gehalte van den geoogsten bast te kunnen opgeven. Ze worden alle meêgedeeld in den hierbij gevoegden staat B. Verder zijn nog analyses verricht, om voor verschillende kina- soorten vast te stellen, welk onderscheid er is in het alcaloïd- gehalte van verschillende bastgedeelten, en deze bevestigden het- geen reeds vrij algemeen wordt aangenomen, dat de buitenste schorslagen (primare schors) rijker aan alcaloid zijn dan de binnenste (secundaire schors). De verhouding was deze:

EEEN ENEN EE IEEE EK KEE ENE ER

“_C. CALISAIJA G. MICRAN- | C. LANCI- €. SUCCI-

JAVANICA. THA. FOLIA. RUBRA. ALCALOIDEN. 2 EN 2 8 EN & 8 & 5 28 os | 22 2e ll 2u Zo Se | 5 Lr An | EZ 2 = ZE her Z5 5 = Rs = ES ed = led = =| ES A A En) A ME Ez) Chinine. nessen ssrseeenn 0.96} 059| 1.08 | 0.25| A2 { 0.72 Cinchonine. 405| 2.17 1.70 | 0.70) 5.64| 5.49 Chinidine REEL EEE 1,40) 4.42 0.25 Cinchonine……. EEE 2. 2.56 1.4) ALAS 21 205| 41.28| 2.84| 3.6 Amor ph-Alcaloid Geteanf 1.00 | 4.09 0.52f 0.50} 0.50/ 048} 0.25| 4.09| 0.53 Totaal Algaloïd.………… …. 5.60 | 5.56 2,74) 5.97 | 4.78) 5.29) 255-881 | 8:80

Het onderscheid is zeer duidelijk. Niet alleen zijn de binnenste lagen armer aan totaal alealoid dan de peripherische, maar vooral het gehalte der als meer koortswerend bekende neemt sterk af, terwijl de cinchonine in betrekkelijk groote hoeveelheid in de aan het cambium grenzende lagen overblijft. Bij oudere boomen en vooral bij het drogen van hunnen bast, stooten zich dikwijls de schorsschilfers (rhijtidoma) af, en het is bekend, dat de beste Amerikaansche basten onbedekt in den handel kwamen (cortices nudi s. sine epidermide): de schorsschilfers werden af. gewreven of afgeborsteld en weggeworpen. De analyses 25 en 74 wijzen aan, dat zulks verkeerd was. Eenige der vermelde onderzoekingen zijn de eerste, die ten behoeve der proeven met het mossing-systeem zijn uitgevoerd.

9; Bereiding van koortswerend alcaloid.

Door gen militairen apotheker Eupman werd in Januari

gerapporteerd omtrent de door hem genomen proeven tot berei-

53

ding van gemengde alcaloiden uit verschen succirubrabast. Deze proeven zijn mislukt. Uit drogen succirubrabast verkreeg hij echter een preparaat van een goed uiterlijk en voldoende zuiverheid (qumetum), doch bij de bereiding was veel verlies, daar uit 508 kil. drogen bast 10.5 kil. alcaloid verkregen zijn, terwijl die hoeveelheid bast daarvan 20.5 kil. bevatte.

De therapeutische proeven, met dit alcaloïd-mengsel geno- men, deden zien, dat daaraan veel koortswerend vermogen mag worden toegeschreven, en dat het in vele gevallen de zwavel- zure chinine zou kunnen vervangen.

Een groot nadeel is echter, dat het quinetum van zeer af- wisselende samenstelling is, en daardoor zal het zich moeielijk vertrouwen verwerven bij rationeele geneesheeren; omdat deze behalve over de zoo zeer vertrouwde chinine ook kun- nen beschikken over andere kina-alealoid-zouten; b. v. over zwavelzure ecinchonidine, die, in zuiveren toestand, tot lage prijzen in den handel komen, en minstens even goede febrifuga zijn als het quinetum.

Omtrent de wenschelijkheid der fabricage van quinetum in Indië, de plaats waar, en de wijze waarop dat geschieden moet. is nog geene beslissing genomen.

Op de tuinbouwtentoonstelling, die in April 1877 te Amsterdam werd gehouden, is de Gouvernements kina-onderneming voor hare inzendingen bekroond met twee gouden medailles. Door de Regering is toegestaan, dat deze werden opgenomen in het penningkabinet van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen. Ook voor de in 1878 te Parijs te houden tentoonstelling is eene zeer volledige verzameling gereed ge- maakt en verzonden.

Bandonge. 15 Februari 1878. De Directeur der Gouvernements Kina-onderneming, (wg.) BERNELOT MOENS.

54

z sis

BimracE A.

AANTOONING van den toestand der Gouvernements

LIGGING EN GEMIDDELDE

|

PLANTEN IN DE KWEEKERIJEN.

En „HOOGTE BOVEN ZEE || 2 î | | © z E 24 5 5 DER EO ZE z EZ Te = he | sce Ei 5 83 |e8 5 PLANTSOENEN. > | 2 5 EE 3 5 (De hoogte uitgedrukt in meters) en NS E 5 En 5 | 5 5 5 gearuk Ss). 5 | 5 7 SM | == - 187 30 Ee | hembang, 1826 | 550 sh zj Geb. Tangk. Prahoe . . 1251. || 1877 2950 17800 me Ei 1875 3475 Es geks en rr RAET 1876 || 24300 | 4000 | 5 E Geb. Tangk. Prahoe . . 1625. || 1877 || 23000 De 1850 | memmen mn me vans pr aten eis 1875 15570 19387 —- en Geb. Waijang .. ... 1527. || 1877 || 46100 1850 | rr RG 1875 || 18916 | ‚_ 6710 | 2150 | | OO 1876.) 46771 | |’ 3000 | Seen Geb. Malawar (O.). . . 1560. | 1877 || 44633 | | 3000) | _— ant 1875 || 34190 | 5000 | 10000 | 6100{ Tjiniroean. 1876 || 54140 | 1650 | 10000 Ee ai Geb. Malawar (W.) . . 1566. | 1877 ||_ 55600 EE ER Q Â ME - =— Rioenggoenoeng. ee LT ne De Re B BEDENUGE er . 1625: 11877 45400 2500 1000 EET Kawa-Tjiwidei. Er dion Rl De Geb. Kendeng-Patoeha. 1950. || 1877 sen 6500 | 50830 500 ni 1875 || _ 89541 ee 68127 8250 Ue Toraar der 1876 || 210561 | __9000 | 44817 | en afzonderlijke soorten. . . . . || 1877 || 224688 | 28450 | 58880 500 “- a. E 1875 165918 Toraar-GENERAAL 1876 264378 van alle soorten... .……. .. 1877 312518

a. Hieronder zijn begrepen, 4201 uit stekken gekweekte planten. en 158297 uit zaken gekweekte Zedgeriand's (buiten d

hb. » » »

52020 »

pl. m. 6540 oorspronkelijke Ledgeriand's).

55

kina-plantsoenen op Java, over de jaren 1877.

El if

| PLANTEN IN DEN VOLLEN GROND. il deet: | 5 5 E 5 5 8 E E Sn | Toelvehtingen. BE zj = S 2 = 5 der | BE IESS | 22 AN Ee | en) E | E 8 EE zE = planten. 1133126 | 14411 De: zn 200 || 147967 129271 | 14297 ig 200 | 144118 NP127941 | 15167 200 || 164058 | 170800 | 42200 | 78275 | 4302 62 || 299114 (9172850 | 39850 | 78225 | 4302 62 || 323589 | 168700 , 39365 | 79225 | 4302 62 || 323054 | 137904 | 25798 | 43919 Diaken 244773 145252 | 25627 | 43856 | 2188 | || 978210 142877 | 24385 | 43771 | 2170 361153 194120 | 23477 | 41545 | 1328 | || 288246 || 904782 | 18874 | 41230 | 1328 | || 315085 | Bi7230 | 16714 | 41230 | 1328 | || 324140 | | 244000 © 42115 | 49680 | 9411 250 || 305746 241960 «_ 36525 | 49680 9411 250 | 406966 1235170 | 35483 | 54460 | O1 | | 394224 245900 | 31000 ' 38300 | 18800 | || 353560 | 248600 | 27200 | 36500 | 18840! | 371640 242900 | 23400 36400 | 18800 \ | 358400 VE men ee eeen | _ En PO50ssBl L |l 268963 E: RE sandaal u || 269353 == | 2500 | 252161 | | 312491 1125850 | 179001 491052 | 36036 512 11998369 1142715 | 162373 | 503814 | 36069 512 12109861 1134818 | 157014 © 507247 | 36011 512 12148120 b. | 1832451 1845483 1835602

Bandoeng, den 1 Januarij 1877.

be Direkteur der Gouvernements Kina-onderneming, J.C. BERNELOT MOENS

or ers

Bivace B.

hj

OVERZICHT van de uitkomsten der gedurende het jaar Ë

ds E E | si IES 5 KINA-SOORT. | Groeiplaats. | 2 | 8 z S el | di Sne ER | LS 4 | en EASE | | | ; 1 |C. Calisaija Ledgeriana.…… | Tjibêrêm. SBL he 0.60 9 5 » | » 891 030) 0.34 3 » | » 113) O4BN SS 0.25 fi » » | » 6.50 | jee D » » . oRohijhe sns En 057, 6 » » » 9.06 en 0.69. 7 » » | » 10.79 | | —= 0.23 Q à » | » 6.12 == | 0.11 0.65 | a q » » | » 8.15 0.17 | br 0.21 Lo 5 5 » 169| 1.72) OER U 5 5 > 92 AMON | te » » ‘Tji-Bitoeng. 6.70 | 0.19 [8 13 » » | Tfiniroean. | 4.67) 1.95 074 U » » ‚Rioen Goen | 4231 | | 0.278 15 » | p 608| 0.13 16 » » » 9.79 | 0.42 17 5 » » roo en 0.29 | 18 » » » VROL eb En 0.22 | 19 $ 5 b 651) | {SON 20 » » Tjibèrêim. 6.20 End 0.28 21 » » » ND een [Oh 92 » » ‚Rioen Goen. ; 7.01 | rd 0.32 93 » » | » 5.98 | nd ET 0.32 | a, 8 à 380 e 0.39 55 Tihèrêm. A18, \Sporen. 0.02 2 « Tavaurca. dieen: Fjiomas. 1.33 |: 0:21 | 45 OR 97 » » Tjiniroean. 0 140 | 2.24| JR D p » 0.59 112 2568 20 . » » _— | En 0 2) 1.94 [ie 30 | » » Lembang.- 0.23 | 033/ 0.63 34 | » » » 0.26 | 0.27 |, O31-/ OSD 39 5 6 » 0.21 | 0.4) OAL| 0.72 33 » » Tji-Bitoeng. |= 0.58) O42| 1.67 34 » » |. Tjibêrêm.- | 172): 080 0.76 35 » . Pjiniroean. | 034| 048| 0.30) 4146 36 » > Koen Goen. | 0.79} 1.42 | 1.55 37 » » | En: En 043 | 0.92: 38 » » Tji- Bilde: 0.02| 0.33 39 » » Tjibêrêm. oe 12 | 0.22{ 018| 0.68

57

877 verrichte, scheikundige analyses van Java-Kina-Best.

gm | 8 ireen == 0, BE 5 EES 28 z [ZES TOELICHTINGEN. Dr | nl [ze 5 Le Ì 5 53 [4449 | | | 5.26 Deze 5 boomen zijn volgens het mossing-systeem hehandeld, ‚636 | 3.75 | De boomen 4 Iym 19 bloeien. Kee [1249 | (1452 | 8.24 10.97 6.34 9.39 9.02: | | 22% [46.57 | 8:44 1847 | 13.67 10.28 8.76 8.5/ Stambast fe soort van den oogst, DAS | Afval 0.43 Stambast ) 8.05 Tragment! » D.lA | Afval N à 5.62 | Senorsschelfers van No. 4. | 1.79 1.29 | Buitenste gedeelte van den bast, 0.79 | Middelste : | Binnenste » \ 03 Stambast Ae“ soort van den oogst. 0.35 Fore gep: BEAM DME: ps 0.28 Afval » 0.78 Stambast 1e » 2.31 | Idem. 0.46 Idem. L_4.06 Idem. 1.60 | Idem. 0.2 | Idem. 2e 0.565 Idem.

DN

C. Cali

KINA-SOORT.

| ; C. Hasskarliana

»

Dd >

>} » Di » »

»„

»

C. Suecirubra

»

»

58

OVERZICHT van de uitkomsten der

Groeiplaats.

Chinidine.

Chimne. inchonidine.

Cinchonine.

1

Ú

saja Javanica

Dd

tvspsesoneervevvees

Ed

Tjiniroean.

Rioen Goen. Tjiniroean. |

» Rioen Goen.

»

'Tji-Bitoeng.

Tjibèrém.

Tjiniroean.

Rioen Goen. K. Tjiwide). Nagrak. Rioen Goen. |

Nagrak.

\ Rioen Goen.

Nagrak.

Di

| Rioen Goen.

Tjiniroean.

»

» Tjibêrêm. Nagrak. Tibêrêm. Nagrak.

Kk. Tjwidei.

Tjibêrêm. Nagrak. Tyjiniroean.

Nagrak. Tjiniroean.

> > Di DJ D

Lembang. Tjibérêm.

Rioen Goen.

} 9 9

Sse

E

Ce me DO

oml U!

Om nt me CD ee UO

ed

em, _ 5

Ee

vr hOjpe N

> OE GO|OO ml

en

. S

ho me IO NO me == GO NS WS el Ot

59

1877 verrichte, scheikundige analyses van Java-Kina-Bast.

le AEENEEE de ES EE: TOELICHTINGEN. 5 | ie < R | Í Bag | 134 | 020 | samen. m8 3.37 | 0.5 Jdem. 4.02 | 8-22 | 0.52 | Tragment soort van den oogst. 0.63 | 5.09 | 1.82 | Wortelbast » » 0.87 | Dh | 1.48 Idem. 0.90 ' 6.35 1.30 Idem. 103 | 557 | 1-58 | rem. 1.09 | 5 52 | 2.03 Idem. 0.34 | 1.94 | 0.36 | Arval hbk 0.88 | 2.85 | 0.6% ‚__ Idem. 862 | 2.26 . |_Stambast niet gesorteerd. 0.78 hk 2.08 | Stambast le soort van den oogst. 0:78 |. 2: 0.98 | Idem. 0.58 pi) df 0.35 Í Idem 2e » ì : 1 _0.60 2.30 0.51 | dem. _0.90 | h‚i9 | 1.05 ‚_Wortelbast » Ts 0.66 1.77 | 039 ! Arval Ee, 057 1.92 | 0.43 Idem. ef S jn 19 | Deze beide boomen zijn volgens het mossing-systeem behandeld. 0.72 3:00 9.92 | Stambast te soert van den oogst. 1.20 h.05 | 0.54 Idem. Bs | 255 | 0:98 | raem. MGB | 1:94 | 0.39 | aem ze» » » > 0.31 | 1.31 , 0.50 | aem. 0.46 | 1.89 | 0.58 | aem niet gesorteerd. ODI | 5-WA fr 2.49 | wortelbast van den oogst. 0.53 | 5.22 0.87 Jdem. 0.66 « 2.84 1.56 | Arva Ie 5 Ms | 4.17 | 0:46 | raem. 0.55 8.00 0.97 \ Binnenste gedeelte van den stambast. 1.09 8.31 1.68 Buitenste » » zelfden stambast, B | ee Den Deze heide boomen zijn volgens het mossing-systeem behandeld. 0.87 | ò.23 1.00 Schorsschilfers. 0.70 8.58 1.85 | Stambast te soort van den oogst, 0.61 | 7.42 | 182 | aem. 0.73 | 7.0% 1.62 | Idem. 088 | 879 | 140,

Idem.

40

OVERZICHT van de uitkomsten der gedurende

het jaar

s z | EREN = KINA-SOORT. | Groeiplaats. | 2 |E SON E | MEER De | San 5 Tb Suctrubra, seeden era ans: Tji-Bitoeng. | 1.04 \ 3.72 1.90 30 » |_Nagrak. 0.93 o.h1 2.0A 31 » Tjiniroean. "0.83 | 265 | 07 32 » Tyjibêrêm. 0.73 | 3.09 227 33 | » Rioen Goen. , 0.76 3.94 | 1.93 84 » Tji-Bitoeng. 0.65 , 3.20 2.11 35 Nagrak. | 0.65 | 2.98 2.02 36 » Malawar. | 0.98 3.22 1.71 37 Rioen Goen. ' 0.73 | 3.38 | {| 4.92 88 Á 8 047 | 99 | 39 » Tjiniroean. TOG | 3.54 | | 267 90 » Tjibêrêm. « 0.86 | 38L | 3.62 91 Rioen Goen., 0.97 \ 397 | 3.00 92 » Tji-Bitoeng. | 0.61 | 305 | ‚4.60, BEE. OfREindUS Fa. .t antenne deren K. Tjiwidei. , 3.01 106, he ip » » | 2.00 0.73 | 03 95 » » | 4.82 | 447 |t (OOR 96 | » » | 083 | 095 | —: | OA 97 | » > 174 | 43E 0.96 OBAC. Mierantha t, Were eee Tjiniroean. \Sporen. 195 3.15 99 » » Sporen. 1.98 IE 2.00 100 K st laar 101 » » Sporen.) 4.03 | 1e BG Pahudiana. ss. sororen » Sporen. 0.61 ee 103 » » | 149 -05Dn „10 KOLSIC. Lancifòlia.… rror. » (032 | 070, | 128 105 » b | 1.08) 1.70) | 208

41

1877 verrichte, scheikundige analyses van Java-Kina-Bast.

| Ln eel wader RE TE ISS &| ES I2EX) TOELICHTINGEN. ES © [SAS Bs | e SOZ IN | LI Í == | _41.40 \ Stambast te soort van den oogst. | 1.25 Idem. 142 Idem 2e soort van den oogst

| 0.98 | _raem. | 41.02 Idem. | 0.87 Idem. ' 0.35 Idem. 1.32 { Tragment | 0.98 Idem.

| 063 | Arval rs 0.83 | Wortelbast » 1.16 Idem.

1.30 Idem.

=

|

0.54 8.80 | 0.81 Idem. A2 | 493 | 4.05 |stambast > » > > MRU.G5 | 3.76 | 2.69 | Arval VAT

0.77 1.87 | 2.A5 | Wortelbast he CANS

0.46 | 2.h5 < 1.42 | Stambast van verbasterde C. officinalis.

0 85 | 1.78 | 2,34 Hybride van CG. officinalis met C. succirnbra. BIG | 6% |

| Deze beide byomen zijn volgens het mossing-systeem hehandeld.

DUS | 446 |

0.50 | h‚78 | EE Binuenste gedeelte van den stambast. 0.50 Í 3.97 En Buitenste » »_ denzelfden atambast, 02% 146 PE Deze beide hoomen zijn volgens het mossing-syvsteem behandeld = Ù Deze beide hoomen zijn volgens he ssing-svstee e, : BRD | 272 | 4.50 er 0.2 2.55 0.43 | Binnenste gedeelte van den stambast. OA | 3.29 1.43 Buitenste » » denzelfden stambast. | ®t hd E nd

red a vas d wt AA, re ecn le Le Bd En A 3 PN A ANT E PN As Ed Ma de) li Nd an Ed ä hd $ e H î Áné Rek * 5 4 | e er

EERE eea At sort artan sortie je RL

ha

oft

AARDBEVINGEN

IN DEN INDISCHEN ARCHIPEL, GEDURENDE HET JAAR 1876, DOOR

Dr, P, A. BERGSMA.

1 Januari 5u 15% v. m. |Kajelie. 8 Februari 6u 50% v. m.|Hila.

9 Februari 7u v. m.

Menado en Ratahan. Sonder

22 Februari 6u 20e v. m.|Bandar (Afdeeling La-

hat).

26 Februari op den mid-/Menado en Ratahan.

dag.

1 2 3 4 (16 Februari. 5 6 7 |11 Maart 7u 35= v. m.

8 [13 Maart 10u n. m. 9 [21 Maart 3u v. m.

Mokko-Mokko.

Poeloe-Tello. Tosarie (Afdeeling Tengger).

10 |Middernacht van 9 op 10/Indrapoera.

April.

11 (10 April op den middag. |Afdeeling Aijerban-

12 [11 April 2u 5e v. m, 13 (12 April 10u 30e n. m. 14 16 April 10u n. m.

15 (18 April Ju 152 v. m.

18 April Ju 40= v. m.

16 (24 April 5u 15e v. m. 17 (25 April 3u 30e n. m. 18 (26 April 5u 15e v. m. 19 26 April 3u 30= n. m. 20 (27 April 5u 30e n. m. 27 April 5u 30® n. m. 21 [29 April lu v. m. 22 (29 April 5u 30* v. m. [29 April 5u 45e v. m. 29 April 5u 45° v. m. 29 April 5u 452 v. m. 29 April 5u 45% v. m. 29 April 6u v. m.

23 (29 April 8u v. m. 24 \29 April 11u v. m. 25 | 2 Mei 2u 30e n. m.

gies en Rau. Amboina. Rau. Rau. Painan (Zuidelijke Af- deeling van Padang). Taloe (Afdeeling Ai- jerbangier en Rau). Aijerbangies. Aijerbangies. Aijerbangies. Aijerbangies. Djokjokarta. Poerworedjo. Bandjarnegara. Magelang. Tegal.

Pekalongan. Poerworedjo. Banjoenuas. Bandjarnegara.

Bandjarnegara.

Bandjarnegara.

Bandjarnegara en Poerbolingo.

Amboina. Amboina. Menado. Menado. Palembang.

Menado.

Benkoelen.

Sumatra's Westkust. Passoeroean.

sumatra’s Westkust. Sumatra's Westkust.

Amboina.

Sumatra's Westkust Sumatra's Westkust Samatra’s Westkust.

Sumatra's Westkust.

Sumatra's Westkust. Sumatra's Westkust. Sumatra's Westkust. Sumatra's Westkust. Djokjokarta. Bagelen. Banjoemas. Kadoe. Tegal. Pekalongan. Bagelen. Banjoemas. Banjoemas.

Banjoemas. Banjoemas. Banjoemas.

Boeroe Amboina. Celebes. Celebes. Suinatra.

Celebes.

Sumatra.

Nias. Java.

Sumatra.

| Sumatra. Amboina. Sumatra.

Sumatra. Sumatra.

Sumatra.

Sumatra. Sumatra. Sumatra. Sumatra. Java. Java. Java. Java. Java. Java. Java. Java. Java.

Java. Java. Java.

ee sene eneen eer

ONE se eee ee ee ee

IREe o eee eee ve

vennen eener

BEES « ee ese e ve

Ne eee eo se ee ee MENNE < eee ee eee es ee MENS see ee ee eo e ee Me eo ee ee eee

messe sees ee ese.

ennen eee

MS ee ee ee es eee

LN. NOW.

0—W.

Etsen es eee eee

Omschrijving van de beweging.

OET et sE Een lichte schok. Circa 5 sec. Een lichte schok.

Eenige lichte schokken.

nies bjesele ss pa ure,

Bijzonderheden.

Eenige seconden. |Drie opvolgende schokken; de\Deze aardbeving is ook,

twee eerste waren zwak de

derde was vrij hevig.

Ee Norden Een lichte schok.

A alls Twee zeer lichte schokken.

En: Een vrij hevige verticale schok. Betere a ekiend ee Eene horizontale aardbeving. EE END Eene horizontale aardbeving. B sate a 4 Eene lichte aardbeving.

Een paar sec. Een lichte schok.

vreem ennen Eene horizontale aardbeving. sneven: -…… [Eene horizontale aardbeving. Ongev. een min. |\Eene verticale aardbeving. Ongev. een min. |Eene verticale aardbeving. sevende Een lichte verticale schok.

LIG 6 DU Een lichte schok.

sea nrboEhe Eene horizontaie aardbeving. Abner Ken vrij zware schok. IKE Wk Een hevige schok.

Haan 2e Een vrij hevige horizontale schok.

Circa een halve minuut.

geen eee ese ue gd

Vijf schokken van aardbeving. in TOEN Twee schokken van aardbeving. ENNE a fe steek Eene zwakke aardbeving.

hoewel zwak, op de hoofdplaats Benkoe- len gevoeld.

Door deze aardbeving

werd groote schade veroorzaakt, aan de gevangenis te Ban- djarnegara en aan eenige pakhuizen in de Afdeeling.

{

song (assistent-re-

sident Priaman).

(18 Mei 11u v. m. ‚Fort van den Capellen Sumatra's Westkust. Sumatra.

en Singkarah (assis-

tent-residentie Pa-

| dangsche Bovenlan

| den).

18 Mei 11u 15°: 4. m. ier Hadjie, Painan, Sumatra's Westkust, (Sumatra. | Troessan, Batang Ka-/

\ pas, Assem Koem:, | bang (assistent-resi-| dentie Painan).

46 5 Daens waar de | Residentie | | 5 | Datum. | aardbevingen zijn of Eiland. 5 | waargenomen. Gouvernement. _/ Sie 26 | g Mei Ou 30e n. m. Baros en Singkel (resi- {Sumatra's Westkust. (Sumatra. dentie Tapanoelie). 8 Mi Ou 45 n. m. 'Siboga. Sumatra's Westkust. (Sumatra. 27 | 8 Mei Óu 45® n. m. |Aijer Hadjie (assistent-/Sumatra’s Westkust. (Sumatra. |_ residentie Painan). 28 | 9 Mei Zu 10° n. m. Painan. Sumatra's Westkust. (Sumatra. 29 | 9 Mei 4u n. m. Troessan (assistent re-, Sumatra's Westkust. (Sumatra. ‚_sidentie Painan). 30 [10 Mei Zu n. 10 (Batang Kapas (assist.-/Sumatra’s Westkust. [Sumatra. | residentie Painan). 31 |18 Mei 10u 50» y. m. ‚Padang, Fort de Kock. Sumatra's Westkust. Sumatra. 18 Mei 11u v. m. |Priaman, Loeboebas-{Sumatra’s Westkust. (Sumatra. |

] |

| [18 Mei 11u 19u v. m. (Taloe. (assistent-resi- (Sumatra's Westkust. [Sumatra. | dentie Aijerbangies | en Rau). |

32 (26 Mei 10u 30e v. m. ‘Buitenzorg. ‚Batavia. |Java. 26 Mei 10u 30e v. m. ‚Batavia. Batavia. Java.

33 [28 Mei Qu 15% n. m. Hila. ‚Amboina. Amboina. 28 Mei Ou 30e n. m. Amboina. |Amboina. Amboina. 28 Mei. | Baeroe. Amboina. Boeroe.

Pr

47

Duur.

Richting. |

5 seconden.

0—ZW. Ree’

EEE Kd treveennennreevneret

SA Twee sec.

FES: d

|

|

Twee vrij hevige schokken.

| |

Een lichte schok. | Een verticale schok.

Een hevige horizontale schok.

Eea vrij hevige schok.

Drie vrij hevige schokken.

Drie vrij hevige schokken.

Een vrij langdurige aardbeving.

Een vrij hevige aardbeving.

Eene zeer zware aard- en zeelie- ving, De acht eerste allerhe- vigste schokken werden om-; streekt kwartier voor éénen na den middag gevoeld, en hiel- den gezamenlijk, met de daar- op volgende lichtere bewegin- gen van den bodem, ongeveer drie minuten aan. Daarna wer- den van tijd tot tijd zachte schuddingen van den grond bespeurd, die tegen zes uur in den avond, en op den 9den daar- aanvolgende des nachts ten

twee uur weder in schokken overgingen, vergezeld van een onderaardsch gerommel. De richting was eerst van het zuid-

Tot zeven keeren toe

drongen golven uit de baai de mondin- gen der rivieren ter hoofdplaats van het eiland binnen, wier waterspiegels daar- door evenveel malen een voet boven en beneden den gewo- nen waterstand re- zen en daalden. Lie- den, die zich een paar mijlen uit den wal in zee bevonden, be- merkten de beroe- ring van het water aan de trillmgen

Nummer.

34

35 36 37

en 38

39 40

41

26 Juni 10u 20= v. m. 26 Juni.

12 Juli.

24 Juli 7u 302 n. m. 27 en 28 Juli.

1 Augustus 8u v. m. 9 Augustus.

9 Augustus 5u v. mn.

9 Augustus 5u 30° v. m. 9 Augustus 5u 45* v. m.

9 Augustus 5u 52e v. m.

12 Augustus 2u n. m. 12 Augustus 4u n. m.

14 Augustus 10u45" n. m. 17 Augustus.

18 Augustus 11u 30 n.m. 5 September 7u 15* v.m.

7 September 7u v. m.

Residentie of Gouvernement.

Plaatsen, waar de aardbevingen zijn waargenomen.

Tjandjoer, Garoet. {Preanger Regent- (Java. schappen.

Rangkas Betong. Bantam. Java. Bima. Celebes en onderhoo- Soembawa. righeden.

Tontoli. Celebes en onderhoo Celebes. righeden. Amboina. Amboina. Amboina. Aijerbangies. Sumatra's Westkust. (Sumatra. Bima. Celebes en onderhoo- (Soembawa. righeden. Indrapoera. Sumatra's Westkust. (Sumatra. Ngalo. Sumatra's Westkust. Sumatra. Painan. Sumatra's Westkust. (Sumatra. Padang. Sumatra's Westkust. Sumatra. Afdeeling Malang. Passoeroean. Java. Tosarie _ (Afdeeling Passoeroean Java. Tengger).

Poerbolingo. Banjoemas. Java. Bima. Celebes en onderhoo-{Soembawa. righeden.

Banjoemas en Poerbo-|Banjoemas. Java. lingo.

Singkel. Sumatra's Westkust. |Sumatra.

Kediri en Afdeeling) Kediri. Java.

Ngrowo.

Eiland.

49 mmm en

Richting. Duur. Omschrijving van de beweging. Bijzonderheden.

westen naar het noordoosten,| hunner vaartuigen.

later van het zuiden naar het) Van de moskee der

noorden. negorij _Masarette stortte de top naar beneden; van de con- troleurswoning wer- den de muren op ver- schillende plaatsen gescheurd.

DNR ROABEND ee ove oee valide Een paar vrij hevige schokken.

EE oevenervveerereee Ben vrij langdurige, doch niet zeer hevige schok. EE eeen MERAN vel LEES vd ELN Eene lichte aardbeving.

ocbonbe ee EE Twee horizontale schokken.

Nek beet dale eden van sed Op deze twee dagen werden te Amboina herhaaldelijk he- vige, verticale schokken ge- voeld, vergezeld van onder- aardsch gedruisch. Ook op de volgende dagen werden nog enkele licr:te schokken gevoeld. NW—20. Eenige sec.

Oermens teres emogernenssimenseen: Eene lichte aardbeving.

W0. 2 sec. Een horizontale schok.

NZ. 8 sec. {Een hevige schok.

ZO—_NW. - 15 sec. Twee zware, horizontale schok-|Deze aardbeving was

ken. vergezeld van een ge- luid als van een zwa= ren wind.

N0—ZW. 20 sec. Twee vrij,hevige schokken. Deze aardbeving werd

voorafgegaan door

een onderaardsch ge-

luid.

TOL TIENEN EN: Een lichte schok.

DON eeste Drie korte, horizontale schokken. a Eene lichte aardbeving.

nnee 8 sec. Eene vrij langdurige, horizontale aardbeving. at Een lichte, verticale schok.

Med beest MME nale Een lichte schok.

Nummer.

eN ar

eN Ss

(ea kem

ke he

RAR)

61

Datum.

7 Septemb. 7u 30m v. m.

26 Septemb. 3u 50m v. m. 29 Sept. 11u 30m n. m.

2 October 8u en 10un. m, 2 October 10u 30m n. m. 9 Oetober Zu 30m v. m. 10 October 4u en 4u 30m v. m. 10 October 5u v. m. 12 October 4u 30m v.

12 October 4u 302 v. 12 October 4u 50° v.

12 October 4u 43e v.

12 October 4u 45e v. m. 12 October 5u v. m.

12 October 6u v. m.

13 Oetober 7u 152 n. m. 16 October Ju v. m.

16 October 11u v. m.

18 October.

19 October 4u n. m.

29 October 8u v‚ m.

29 October 8u v. m.

31 October Ju 5m v. m.

50

Plaatsen, waar de aardbevingen. zijn waargenomen.

Residentie of Gouvernement.

District Tengger en|Passoeroean.

Afdeeling Bangil. Fort de Kock.

Monondjaja (Afdeeling) Preanger

Sumatra's Westkust. Regent-

Soekapoera) en Tji-, schappen.

tjalengka.

Palembang.

Banding Agoeng. Bandar (Passoemah). Loeboe-Bassong.

Aijerbangies.

„|Indrapoera en _Balei-

Selassa (Zuidelijke Afdeeling van Pa- dang).

. Padang Pandjang. {Solok in de onderaf-

deeling Soepaijang.

„Padang.

Priaman.

Singkarab _(Padang- sche Bovenlanden).

Aijerbangics.

Amboina.

|Aijerbangies.

Taloe (Afdeeling Ai- jerbangies en Rau). Taloe (Afdeeling Ai- jerbangies en Rau). Loeboe Bassong (Àf- deeling Priaman).

Painan, Troessan en

Batang Kapas (Zui-

delijke Afdeeling van Padang).

Indrapoera (Zuidelijke van Pa-

Afdeeling dang).

Palembang. Palembang. Palembang. Sumatra's Westkust.

Sumatra's Westkust. Sumatra's Westkust.

Sumatra's Westkust. Sumatra's Westkust.

Sumatra's Westkust.

Sumatra's Westkust. Sumatra's Westkust.

Sumatra’s Westkust. Amboina.

Sumatra's Westkust. Sumatra's Westkust. Sumatra’s Westkust. Sumatra's Westkust.

Sumatra's Westkust.

Sumatra's Westkust.

Singkarah en Fort van{Sumatra’s Westkust.

der Capellen (Padang-

sche Bovenlanden).

Eiland.

Java.

Sumatra. Java.

Sumatra. Sumatra. Sumatra. Sumatra.

Sumatra. Sumatra.

Sumatra. Sumatra.

Sumatra.

Sumatra. Sumatra.

Sumatra. Amboina. Sumatra. Sumatra. Sumatra. Sumatra.

Sumatra.

Sumatra.

Sumatra.

DEE

ensoseauseesenaononeene f|eraonerveeneesornerenee

…anoeesseessoneseeenenefesacraerennsrnvercerere

vaeeseneoneerserssaessoelessersensenrvorsaaareere

vaenasserervaarrtaaesee | eneracorssrerverereere

O—W. Een paar sec. 0—W. Circa 40 sec.

eanenarvenenseessenseeefsessnrerveeessveorveer.

vaavsanventeasere.veveerfeeesvassssaerenvvennere

0—W, Een paar sec.

OW. Een paar sec. NW.—40. Een paar sec.

andesnsesesneensvarsanse | eensranvoneenvaarentene

0—W. 10 sec.

vaesvansunsseeevsaarssef|essvartraaretvennvenven

Bi

Omschrijving van de beweging.

Een lichte schok.

Een verticale schok.

Twee vrij hevige, verticale schok- ken, waarvan de eerste onge- veer eene seconde, de tweede twee seconden aanhield.

Eene horizontale aardbeving.

Eene horizontale aardbeving.

Drie lichte schokken.

Ten 4u v. m. een lichte schok; ten 4u 30 twee vrij hev. schokken.

Vrij hevige schokken.

Eenige kort op elkander volgen- de, horizontale schokken, die sterk begonnen, en zacht en gelijkmatig in hevigheid ver- minderende, eindigden.

Een zware, verticale schok.

Een horizontale schok.

Twee kort op elkander volgende, verticale schokken, waarvan de eerste slechts een paar secon- den, de tweede ongeveer 12 sec. aanhield.

Een zware, horizontale schok.

Twee lichte schokken.

Vrij hevige schokken.

Vrij hevige schokken. Een vrij hevige, horizontale schok.

Een horizontale schok.

Een golvende schok.

Bijzonderheden.

Nede Edle ahd ‚Deze aardbeving ging

orizontale schokken.

Een lichte schok,

vergezeld van een onderaardsch _ ge- druisch.

De aardbeving werd voorafgegaan door een onderaardsch ge- dreun en dof ge« druisch.

52

|

|

5 Plaatsen, waar de Residentie 5 Datum. aardbevingen zijn of | Eiland. z waargenomen. Gouvernement. | 62 | 2 Nov. 9u 15m n. m. |Troessan (Zuidelijke Sumatra's Westkust. Sumatra. | Afdeeling van Pa-: | dang). 63 | 2 Nov. 10u 30m n. m. {Priaman. Sumatra's Westkust. (Sumatra. | 2 Nov. 10u 35% n. m. |Padang. Sumatra's Westkust. (Sumatra | 2 Nov. 10u 40m n. m. {Paija-Combo (Padang-{/Sumatra’s Westkust. Sumatra. sche Bovenlanden). 2 Nov. 10u 45m n. m. {Painan (Zuidelijke Af-\Sumatra’s Westkust. Sumatra. deeling van Padang). 2 Nov. 11u n. m. Indrapoera (Zuidelijke{Sumatra’s Westkust. Sumatra. Afdeeling van Pa- dang). 64 | 6 Nov. 3u 40m n. m. _|Padang. Sumatra's Westkust. Sumatra. 6 Nov. 3u 45m n, m. _ ‚Painan (Zuidelijke Af-\Sumatra’s Westkust. (Sumatra. | deeling van Padang). 6 Nov. 3u 45m n. m. _ {Indrapoera (Zuidelijke Sumatra's Westkust. (Sumatra. Afdeeling van Pa- | dang). 6 Nov. 4u 30m n. m. Ngalan-Gadang (Zui-\Sumatra’s Westkust, (Sumatra. | |

delijke Afdeeling dl | Padang). |

Richting. Duur. Omschrijving van de beweging. | Bijzonderheden. EN ENE NEN

LN. AEN Een hevige schok. |

EA REE Ben lichte schok.

ONNODIG ADEL BEADS bel an Twee met vrij lange tusschen-

poozen elkander opvolgende, _ zware, horizontale schokken.

NAE Nr ee SE ere LE Twee kort op elkander volgende,

vrij hevige schokken.

eee ENE Twee kort op elkander volgende,{Deze aardbeving was

zware schokken. vergezeld van een dof, _onderaardsch gedruisch.

0—W. 50 sec Eenige hevige, horizontale schok-

ken.

NZ. 15 sec Twee sterke, achtereen volgen-

de, horizontale schokken.

BONNEN ONE ee dl te Aikercdpediren danse Een hevige schok. Deze aardbeving werd voorafgegaan door een verwijderd ge-

druisch,

Eerst O—W. 1a-/30 sec. Eenige vrij hevige, horizontale

ter ZN. schokken. NZ. 15 sec Een hevige schok.

BEKORT VERSLAG

eener Botanische dienstreis naar het (Gouvernement van Celebes en Onderhoorigheden, van 12 Juni t. m. 29 December 18/7, door den Inspecteur honorair der Kultures

J. KE, TEIJSMANN. ee

Makassar, Mangkassara met het oude, ruime fort Rot- terdam direct aan zee gelegen, is eene fraaie en uitgebreide plaats; men vindt er vele goed onderhouden, steenen gebou- wen, goede, breede wegen en prachtige straatverlichting met petroleum. Langs de wegen vindt men prachtige lanen van Tamarinden en Kanariboomen.

De woonhuizen der Europeanen zijn meestal van steen, net onderhouden en helder wit, veelal met ruime erven, doch on- gelijksoortig en niet zeer regelmatig langs de groote wegen gebouwd: daaronder komen ook uitgestrekte gebouwen voor verschillende inrichtingen voor. Een goed aanzien van de reede geven de met ééne verdieping voorziene, steenen gebouwen der kooplieden; ze vormen aan de binnenzijde eene lange straat, evenwijdig met het strand, en zijn, behalve de kantoren en pakhuizen der Europeesche kooplieden, ook door Chineesche handelaars bewoond. Aan de oostzijde eindigt deze straat met eene vischpassar, en daarop volgen de inlandsche woningen van bamboe, met atap gedekt. Meerdere evenwijdige en dwarsstra- ten zuidelijk onmiddelijk hieraan grenzende, vormen het Chi- neesche Kamp, en zijn ook alle met steenen huizen bezet.

55

Verder Noord-Oostelijk woont de Inlandsche bevolking in uit- gebreide, goed beschaduwde kampongs, met breede wegen door- sneden, en ook met lantaarns verlicht.

Het Gouvernementshuis de woning van den Gouverneur heeft ook ééne verdieping, wat hier anders bij de Europeesche woningen niet veel voorkomt; het heeft een vrij goed aanzien ; rechts en links zijn goede bijgebouwen voor logeerkamers; op het ruime erf staan achter het hoofdgebouw vele bijgebouwen voor bedienden en stallingen voor paarden.

Makassar bezit ook een paar fraaie en groote graspleinen, die tot het exereeeren en manoevreeren der troepen gebezigd worden. Het grootste daarvan heeft wel iets van het Konings- plein te Batavia, hoewel het niet zoo groot is, en men begon- nen is, met aan drie zijden fraaie woningen op te richten. Alles tezamen genomen, moet men erkennen, dat Makassar een net en goed ouderhouden aanzien heeft, dat van vooruitgang getuigt.

Ik had, even als ten vorigen jare, tot het verzamelen van planten en tot. het schieten, vangen en econserveeren van die- ren weder 8 bedienden medegebracht, die hier allen reeds een begin met hunnen arbeid maakten; hoewel dit te dezer plaatse en in de omliggende, gekultiveerde streken weinig bizonders opleverde.

Er heerschte hier 24 Juni reeds sedert een paar maan- den droge of oostmousson, in welken tijd geen regen meer gevallen was. De lucht was dientengevolge zeer droog, en met fijne stof bezwangerd, welke overal in de woningen alles met eene dikke laag stof bedekte.

Men bracht hier uit een ander rijk zaad ter markt, dat men met den naam van »Koppi Djawa” bestempelde, hetwelk naar Sienggapoera werd uitgevoerd, om als een surrogaat voor koffie te dienen. Het bleek mij echter, dat het niets anders was, dan zaad van Abelmoschus esculentus, eene Westindische plant, die men zeide, van Balie ingevoerd te hebben; ze zal echter aan de koffiemarkt geen nadeel doen, daar de drank, van deze gebrande zaden bereid, weinig aantrekkelijks heeft.

56

6 Juli des v. m. 6“. vertrok ik in gezelschap van den Gou- verneur en eenige andere heeren met den stoomer Hertog Bernard van de reede van Makassar naar de reede van Pang- kadjene, welk woord gespleten of vertakte rivier beteekent, en waar wij reeds om half 10°. aankwamen. Wegens ondiepte moest de boot op vrij verren afstand van de kust ankeren; om 10v. begaven wij ons per sloep naar den wal. De rivier van Pangkadjene heeft drie uitmondingen in zee, waarvan de middelste, hoewel ook zeer ondiep, nog de beste is, en welke wij dan ook nog in tijds binnenroeiden, daar de eb was inge- vallen, en bij laag water zelfs geen sloep den voorliggenden hank kan passeeren.

Aanvankelijk was de rivier nog diep genoeg, en werden wij een goed eind weegs door de roeiers eerst geroeid, en daarna aan een lijntje voortgetrokken, doch eindelijk bleef de sloep op de zandbanken in de rivier vastzitten, zoodat de 10 roeiers over boord moesten, om de sloep met moeite voort te slepen. Daar zich dit bij tusschenpoozen gedurig herhaalde, werd onze reis zeer vertraagd, en kwamen wij eerst om half 2%. n. m. te Pangkadjene aan.

Aan wal stappende, werd de Gouverneur en gevolg opge- wacht en verwelkomd door den majoor Pracen die hier het bevel voerde over de expeditionaire troepen en diens officieren.

Bij het binnenkomen der rivier Tenga van Pangkadjene ziel men niets dan lage, moerassige oevers, met kreupelhout en strandvegetatie bedekt; weldra worden de oevers iets hooger, en eindelijk komen reeds rijstvelden en ook enkele kamponghui- zen voor. Het verval der rivier is bijna nul, daar eb en vloed zich nog ver boven Pangkadjene uitstrekken.

De Borassus flabelliformis » Tala” komt hier en daar in eenige exemplaren voor. Ofschoon men er zelden toewak, om te drinken, of om suiker te koken, van aftapt, heeft de plant om der wille van de bladeren toch waarde, wijl men daarvan wateremmers, atap en andere benoodigdheden vervaardigt, zoo zelfs dat de boomen er steeds zeer gehavend uitzien, en soms

57

zelfs van alle bladeren beroofd zijn; ook wordt het witte, ge- leiachtige vleesch der pitten van de jonge vruchten als eene lekkernij genuttigd, hoewel het vrij smakeloos is. Het sap uit de vezelige hast der rijpe vruchten, waarvan men mar- melade maakt, schijnt wiet benuttigd te worden.

Daar men hier rijst in overvloed heeft, en de Arenboom de noodige loewak geeft, om suiker te koken, wordt de Talaboom geheel veronachtzaamd, en brengt hij niet dat nut aan, wat men er in den Fimorarchipel van trekt.

Het land is overal vlak en bijna waterpas, overal met sawahs en kampongs bedekt. Alle sawahs zijn echter van den regen afhankelijk; wijl hier buiten de rivier, geen levend water ge- vonden wordt, en daar er geen verval van water in de rivier voorhanden is, kan het zonder kunstwerken niet worden op- gevoerd; maar ook dit weinige water zou over de groote op- pervlakte sawahs weinig beteekenen, en in den regentijd, als de rivieren gezwollen zijn, heeft men het ook niet noodig: wijl het regenwater alsdan soms meer dan voldoende is, en er zelfs overstroomingen plaats hebben, die schade aan het te veld staande gewas veroorzaken.

Te midden dezer uitgestrekte sawahs die bijna onafge- broken langs de geheele noordkust, van de zee tot aan den voet der bergdistricten voorkomen rijzen op verschillende afstan- den kolossale kalkrotsen meestal loodrecht uit den bodem op, en vertoonen allerlei zonderlinge, onregelmatige vormen, zoodat men de meeste op enkele punten ook beklimmen kan; zij be- vatten soms ver reikende holen en grotten, zijn van + 100 tot 4 à 500. hoog, en hebben een omvang van !/s*. wandelens tot de uitgestrektheid, die men niet in eenen dag kan afleggen. Ze zijn alle met eene schrale vegetatie van boomen, heesters en planten bezet, wier wortels zich tusschen de spleten en scheuren indringen, of wel zich aan de loodrechte buitenzijde vasthechten. Op de weinige zachthellende vlakten, waar zich slechts een weinig aarde gevormd heeft, ziel men zelfs enkele kultuurplanten, zooals pisang, kladi, katjangsoorten enz. die

58

in den regentijd gevaar loopen, om beneden in de vlakten te verdrinken. Langs den voet dezer rotsen of liever bergen , komen ook wild groeiende vruchtboomen, b. v‚ manga’s, kamiri enz. en zelfs kampongs voor.

Hoe schraal en verwelkt in den drogen tijd deze vegetatie er ook uitziet, zoo komt toch eene groote verscheidenheid van belangrijke planten, zoo aan den voet, als tegen de hel- lingen en op de toppunten daar onder voor, waarvan ruimschoots geoogst werd, en vele mij nog onbekende soorten gevonden werden.

Deze rotsen zien er oud en verweerd uit, zelfs de stalacti- ten hebben eene vuile kleur, en zijn op enkele uitzonderingen na, waar ze gekristalliseerd zijn zeer licht en poreus, in tegenstelling van de kalkrotsen zelf, die zeer vast en zwaar zijn; stalacmiten zag ik nergens. De rotsen zijn zelden mas- sief, maar meestal overal gescheurd of zelfs verschoven, be- halve de uitholingen door grotten, soms met hooge gewelven, waarin men diep kan doordringen, of doorboord als de rots Sapanang, waar men onder’ door aan de tegenovergestelde zijde weder uitkomt, welke toer echter wegens steile klim- mingen en dalingen nog al bemoeijelijkt wordt. Juist op dit punt aan de Noordzijde is het buitenpad door een meertje onderbroken, zoodat men daar niel passeeren kan. Nergens ziet men echter de fraaie, witte druipsteen, zooals die onder- anderen in de grotten op Noesa Kambangan gevonden wordt.

Sommige groepen dezer rotsen zijn onderling min of meer van elkaar verwijderd en verschillend van hoogte en omvang: maar alle op dezelfde vlakte der sawahs gelegen. De tusschen- ruimten zijn overal door sawahs ingenomen. Deze sawahs be- staan uit alluvialen bodem, van eene vette, roodachtige klei, ter dikte van 10 à 20", rustende op koraal en zeeschelpen, zooals gebleken is bij het graven van een put in het kampe- ment te Pangkadjene. Door de aanhoudende droogte was de velte klei van de sawahs en op de wegen overal breed en diep gespleten, wat jaarlijks het geval schijnt te zijn. Dit indrin-

59

gen der ontbindende en vruchtbaar makende lucht, in verband met het jaarlijksch verbranden van het padistroo, maakt den hodem vruchtbaar genoeg, om er elk jaar, met het beste ge- volg, een padiegewas van te bekomen, behalve dat men er ook nog tweede gewassen, voornamelijk djagong, op aanplant, iets dat dit jaar, wegens de aanhoudende droogte, echter niet mogelijk was.

In de bergdistricten, waar de sawahs meestal met rivier- water besproeid worden, had door die vroeg invallende droogte veel misgewas plaats.

Nergens vindt men op de alluviale vlakte eenig ander dan kalkgesteente, doch op den bodem der rivieren komt veel grint en andere steensoorten voor.

De hoofdplaats Pangkadjene, waar de regent van dit district _en een kontroleur woonachtig zijn, bestaat uit vele kampongs, aan beide zijden van de rivier gelegen, benevens een paar pas- sars van inlanders en enkele chineezen. Er is daar ter plaatse in den grooten weg van Makassar naar Segeri ook eene fraaie, houten brug met ijzeren pilaren ter lengte van + 220%,

Tijdens den nu sedert 1868 gedempten opstand van Karaëng Bonto-Bonto, was hier onder het bevel van een majoor een groot kampement, soms van 6 kompagnieën infanterie, artil- lerie en cavallerie; wat thans tot 2 kompagnieën was vermin- derd, waarvan later na de vrede slechts eene kleine bezet- ting is overgebleven. Deze troepenmacht, zoowel officieren als minderen, woonden te zamen in het kampement in bamboezen woningen en kazernen. Eenige chineezen aannemers en toko- houders woonden hier ook tijdelijk, en kon men zich in eene toko van alles voorzien, even goed en niets duurder dan te Makassar.

Wij waren echter nog altijd in een vijandelijk fand, maar het minste verzet was niet te bespeuren, nadat aan »Karaëng Bonto-Bonto” op de Tjendearots de laatste slag was toegebracht, en hij zelf naar een vreemd, onafhankelijk land gevlucht was. Zijne vijf zonen waren langzamerhand in onderwerping geko-

60

men, en in genade aangenomen, waarna deze ook hun vader tot de onderwerping overhaalden, zoodat hij den tOen October 1877 aan den majoor Pracer te Pangkadjene zijne onderwer- ping kwam aanbieden, waarmede de 9 jaren lang geduurd hebbende , noodlottige oorlog geëindigd is.

Er heerschen hier in den Oostmoesson schrale valwinden, die alles met fijn stof

>

bekend, onder den naam van »broeboe bedekt en zeer onaangenaam, maar vooral op zee zeer ge- vaarlijk is.

8 Juli des v. m. 6%. maakten wij, in gezelschap van de majoors Boom, Pracer en peN Bereer en verdere officieren en kavalleristen, een uitstapje te paard van + 5 palen naar de rots Sapanang, om de daarin voorkomende grotten en gangen te bezichtigen; wij wandelden door een donkeren gang in de rots, totdat wij in de eigenlijke grot kwamen , die niet veel te beteeke- nen had. Het afdalen over de onregelmatige, steile rotsen was halsbrekend werk: eindelijk kwamen wij aan de andere zijde we- der in het open veld, en om 9°, v. m. waren wij weder te huis.

11 Juli v. m. 6%. reed ik naar de naastbij gelegen rots »Batoeboeloe” al de rotsen hebben huune benamingen met het praedicaat van goenoeng op + een paar palen van de hoofdplaats, waar ik afsteeg , om den kolossalen berg , die rondom door sawahs was ingesloten, om te wandelen, en aan den voet een goeden voorraad planten op te doen. Om 8°. hadden wij de rondwandeling volbracht, die ons weinig moeite kostte, daar de sawahs thans droog en reeds gesneden waren.

Na mijn ontbijt genuttigd te hebben, begaven wij ons naar een tweede, niet ver van de eerste verwijderde rots, en wan- delden die ook rond, hetgeen echter niet zoo gemakkelijk ging, wijl de padi, ofschoon ze reeds doodrijp was, en een gedeelte plat op den bodem lag, daar nog niet geheel was gesneden. Ook was de oogst aan planten hier minder dan de voorgaande.

Wij hadden ook eenige vogels geschoten, en vele vlinders ge- vangen, die echter meestal klein waren, en tot gewone soorten behoorden.

61

Den 12den Juli begaven wij ons weder vroegtijdig naar de rots Sapanang, ditmaal echter om te verzamelen. Ten oosten aan deze rots grenst een bosch, waarin hoofdzakelijk Aren- en hooge Kanariboomen voorkomen, en ook kolossale lianen ge- vonden worden; de overige vegetatie had niet veel te beteeke- nen. Wij wandelden nu langs den voet der rots, die zich overal loodrecht verheft, in zuidelijke richting, waar wij eene kam- pong passeerden, en nog weinig te oogsten vonden. Eerst toen wij aan de westzijde kwamen, vonden wij eene rijke verschei- denheid van planten en vlinders, waarvan wij ruimschoots verzamelden. Toen wij echter huiswaarts keerden, waren wij in dezen chaos van rotsen en tusschenliggende sawah’s het spoor geheel bijster, en dwaalden langen tijd over de oneffene galangans die door de droogte ook overal gespleten, of door de karbouwen vernield waren rond, alvorens den grooten weg weder te bereiken. Gelukkig was mijn paard aan derge- lijke toestanden gewoon, en wist het zich op de slechts één voet breede, verwoeste galangans toch goed staande te houden. Om half 12% waren wij weder te huis, zoodat ik des n. m. nog tijd genoeg over had, om het verzamelde te verzorgen.

De kontroleur had mij een gids beloofd, die ook maleidsch verstond, doch deze kwam gisteren en ook heden te laat, en deed ook geene moeite, om ons op te zoeken.

15 Juli. Heden was de gids, »Daeng Lappa” reeds vóor 6u, present, zoodat wij op den bestemden tijd konden vertrek- ken; wij kozen nu een anderen koers over den nieuwen groo- ten weg, en reden tot voorbij de eerste kampong + 2 palen ver, sloegen toen rechts af door de rijstvelden naar den goen- noeng rots Barokkoh, stegen af en wandelden de rots rond, waarmede een goed uur gemoeid was, vonden echter weinig belangrijks. Om 8%. reden wij, altijd over de rijstvelden, naar den tegenoverliggenden, aan gene zijde van den grooten weg gelegen rots Tjampêang, die wij ook rondwandelden; doch hier hadden wij met kleine beekjes en modderpoelen te wor- stelen. Ook hier was de vondst niet groot, hoewel wij toch niet

62

ledig behoefden terug te keeren. Om half 11°. waren wij na een snellen rid weder te huis.

Dit wandelen, meestal in de barre zon (aan de westzijde der rotsen waren wij echter door deze gedekt) en over hob- belige, met rotsblokken bezaaide passages paden mag men het niet noemen was zeer vermoeiend, en zonder mijne groote »toedoeng” zou ik er mij niet aan gewaagd hebben. Er kwam echter van zelf een einde aan.

Reeds sedert geruimen tijd was ik geplaagd met lenderipijn, wat er nu na die wandelingen niet beter op geworden was, zoodat ik voorloopig van die toertjes moest afzien. Ik zond er dus al mijne »boedjangs” op uit, die nu ook begonnen de rot- sen te beklimmen, en mij meer te huis brachten, dan toen ik er zelf op uitging, en slechts langs den voet der rotsen wan- delde. Zij hebben dit goed volgehouden, en een schat van plan- ten en dieren verzameld. De plantenverzamelaars waren meer- malen met mij op reis geweest, en dus zoowat op de hoogte van hetgeen ik verlangde, en brachten alles mede, wat zij niet kenden, en volgens hun gevoelen op Java niet voorkwam , zoo- dat ik slechts weinig als onbruikbaar weg te werpen had. De jagers en insectenverzamelaars deden ook hun best. Er bleef mij dus slechts over, om het door hen verzamelde te huis te verzorgen, waartoe ik echter gedurende een paar dagen ook niet in slaat was.

Den 9den Augustus v. m. 6%. kon ik voor het eerst weder te paard rijden, en vergezelde ik den majoor Praaer en gevolg naar den Regent van Lebakan, aldaar het kampement Erassa bezocht, waar een officier en een detachement soldaten geplaatst waren. Dit is de plaats, waar Karaëng Bonto-Bonto het eerst in verzet is gekomen tegen den Gouverneur BAKKERS. Verder Karaëng Oedjong, oudste broeder van Karaëng Bonto- Bonto bezocht, en om half 11°. te Pangkadjene teruggekomen.

Den 15den Augustus v. m. te 6°, te paard en met den majoor en gevolg drie visites gemaakt, als: bij de vrouw van een der onderworpen zonen van Karaëng-Bonto-Bonto, bij eene adelijke

65

weduwe uit Boni en bij eenen halven broeder var Karaeng Bonto-Bonto. Overal werd eten opgedischt, waarop men ons wel wat liet wachten, doch waren wij welstaanshalve ver- plicht, er wat van te gebruiken. Het bestond uit witte rijst, kêtan, soep, kip, visch, gebakken pisang, eieren, kalapawa- ter, koffie enz; door dit lange oponthoud kwamen wij eerst des middags 12°. te huis, na nog een goed eind weegs gedraafd te hebben.

Deze adelijke personen waren met dit bezoek zeer vereerd, voornamelijk met de tegenwoordigheid van den majoor, tegen wien nog onlangs oorlog gevoerd was, doch na de begenadi- ging der zonen van Karaëng Bonto-Bonto en in het vooruitzicht zijner eigene onderwerping, waren allen zeer tevreden. Geen hunner verstond echter maleidsch, maar de heer BrueMan, die hunne talen geheel machtig was, en de Regent van Lebakan, die ook maleidsch verstond, fungeerden daarbij steeds als tolken

De woningen dezer edellieden zijn niet anders dan vuile krot- ten van kalapastammen en ander rond hout en bamboe samen- gesteld. De daken bestaan meestal uit half verweerde palm- bladeren, en zien er zeer vervallen uit. De vloer rust op palen of dwarsbalken, die ter hoogte van + 6”. ín de doorloopende hoofdpalen bevestigd zijn. De trap bestaat uit een hellend vlak van bamboe »sasak” onder een afdakje, bezit eene leuning van eene ronde bamboe om zich op te hijschen , wijl men anders ge- vaar zou loopen, af te glijden. Het is echter alleen aan edellie- den vergund, dergelijke trappen te bezigen; de gemeene man heeft slechts een laddertje met eenige trappen van latten of rondhout, om in zijne woning te klimmen.

De huizen der Regenten, die allen tot den adel behooren, zien er beter uit, zijn ruimer en gedeeltelijk van planken, net- ter afgewerkt.

De kleeding der hoofden en edellieden »Karaëng’s” en »Daeing’s”” verschilt weinig of niet van die der gemeene lieden. In groot kostuum hebben de eersten echter schijnbaar nieuwere kleeding, doordien zij hunne kain’s faten stijven en glanzen

64

door middel van zeehoorns, en er dan uitzien, of ze ingebakerd waren. Hunne kleeding bestaat uit een kort broekje, dat slechts tot de helft van het dijbeen reikt. Het bovenlijf is bij de ge- goeden met een badjoe gedekt, of wel met eene geglansde sarong omhangen, en om hun midden dragen ze eene dergelijke sarong, die wijd en breed uitsteekt, en waarmede zij hun lang wapen of kris met breed gevest, dat in een band’ of gordel om het lijf gestoken wordt en ver vooruitsteekt, van voren en van ach- teren bedekken. Als het wapen niet gedekt is, is dat een teeken, dat men vechten wil; de eveneens stijve en geglansde hoofd- doek wordt ook op eene zonderlinge manier gedragen; de pun- ten daarvan staan op het achterhoofd rechtop, als ware het om den wind op te vangen. De minderen dragen geen badjoe, en loo- pen met het bovenlijf naakt of eenvoudig met eene sarong gedekt, die lang genoeg is om het geheele lijf, in schuine richting over den rechter schouder naar de linkerzijde te dekken, of zij om- hangen zich met de sarong, die hun dan van den hals tot de beenen bedekt.

De vrouwen kleeden zich op dezelfde wijze, behalve dat zij, instede van een broekje, eene korte sarong en geen hoofddoek dragen.

Oude duiten zijn hier nog steeds het gewone betaalmiddel, en worden boven centen geprefereerd; 10 centstukjes zijn ook weinig gewild, doch grootere muntstukken , vooral rijksdaalders, staan goed aangeschreven.

Aanvankelijk had ik veel last van mieren, die alles kwamen onderzoeken, wat op mijne tafel aanwezig was, doch na ‚het gebruik van kamfer en van karbolzuur verdwenen ze alle.

Op 18 Augustus v. m. 6%. weder met den majoor en gevolg van officieren, kavallerie en artillerie, en inlandsche hoofden met hunne volgelingen een grooten toer gemaakt; aanvankelijk volgden wij den linkeroever der rivier Pangkadjene opwaarts, en passeerden een smal pad tusschen de steile oevers der rivier en den steilen voet van de rots Matohdjing, en vervolgden on- zen weg langs de rots Salotallang en de Silorotsen een gebergte,

65

dat zich oostelijk uitstrekt, om eindelijk de zoogenaamde poort van Siloro te passeeren, waar wij afstegen om de paarden ge- durende 1/,*. wat te laten uitblazen. Na het verlaten der sa- wah’s reden wij over vlak, doch onbebouwd terrein, en bezich- tigden daarbij nog de tot dit gebergte behoorende, zeer steile rotsen Tioeä en Sella, waar te Limboä eene wachtpost was opgericht, en nog onlangs slag geleverd werd tegen de zoons van Karaëng Bonto-Bonto en diens volgelingen , die op die rotsen genesteld lagen.

De poort van Siloro is eene breede vlakte, die de Siloro-rot- sen van de daartegenover liggende Jotarots scheidt.

Na de poort gepasseerd te zijn, werd het uitgebreide ter- rein iets hooger en golvender, begroeid met schrale boomen en heesters, alang-alang en andere grassoorten, zonder woningen of kultuur, dienen deze gronden voor de regenten en andere hooge heeren tot jachtvelden voor de hertenjacht. Al verder kwamen weder enkele huizen en later kampongs te voorschijn, waarbij ook weder kultuur op droge gronden gedreven werd , doch nog geene sawah’s; wij naderden nu weder de rivier Pangkadjene, waar sommige passages door rotsen versperd, of langs diepe spleten en korte doch steile punten zoo gevaarlijk werden, dat men de kavallerie liet afstijgen. Wij naderden nu de post Tarawe- hän, waar een officier met een detachement soldaten post hield, en waar wij om 10%, v. m. aankwamen. Wij hadden toen + 15 palen afgelegd.

Het terrein, dat wij sedert het verlaten der post van Siloro gepasseerd waren, was zeer interessant; de onbebouwde vlak- ten en grasvelden met groepen boomen en heesters in groote verscheidenheid waren de eigenlijke jachtvelden van den regent van Pangkadjene.

Deze gronden zijn mijns inziens vruchtbaar genoeg om, of- schoon ze niet bewaterd kunnen worden, in kultuur te worden gebracht, doch daar de bevolking hier dun gezaaid is, en zich meest op de lagere sawahlanden heeft gevestigd, zou hier aan kolonisatie door van elders aangevoerde emigranten kunnen

5

66

gedacht worden, die er droge rijst, mais, cassave, kladi, peulvruchten enz. zouden kunnen teelen; ook het kultiveeren van den »Tala« of Lontarpalm kan zoowel om hare bladeren als tot het bereiden va suiker goede winsten opleveren.

De gras- en de alang-alangvelden, worden soms stuksge- wijze schoon gebrand, om jong gras voor de herten te beko- men, dat dan tevens tot lokaas strekt, om ze te verschalken.

Wij zagen ook geheele vlakten met enkele oude Talaboomen, die echter door de inlanders zoolang van hunne bladeren be- roofd waren, dat ze alle dreigden uit te sterven; er moeten vroeger evenwel vele ongeschonden boomen van deze zoo nul- tige palmsoort bestaan hebben, wijl wij plaatsen aantroffen, waar honderden jonge planten voorkwamen, die, door het af- vallen der rijpe vruchten ontstaan, meestal niet hooger dan 3 à 4%, waren, en waarvan de bladeren door het verbranden van het gras alle verzengd waren; de planten sterven daar- door echter niet uit, maar herstellen zich spoedig door nieuwe bladeren te ontwikkelen, zoodat zij ten laatste, naal die kastijding ondergaan te hebben, toch uog tot groote boomen kunnen opgroeien, indien zij niet alle jaren op nieuw worden verbrand.

Wij passeerden ook verscheidene tabaksaanplantingen op lage

gronden, die in den regentijd geinundeerd worden, en dus niet voor de padiekultuur geschikt zijn. De tabak, die van goede kwaliteit is, groeit prachtig op dezen vetten, met slib bedekten bodem, zoolang het haar, niet aan vocht ontbreekt, doch had thans veel van de droogte telijden. Sommige velden, die vroeg genoeg waren aangeplant, stonden zeer goed, doch de latere aanplantingen, waaraan men ook nu nog bezig was, zagen er slecht uit. De jonge planten worden wel begoten wat niet bezwaarlijk is, wijl deze velden meestal aan. de rivierkanten gelegen zijn doch waarschijnlijk niet voidoende voor dit zeer droge seizoen.

Om 11*. vertrokken wij weder, en hadden nu nog + 8 palen tot Pangkadjene af te leggen voor het grootste gedeelte over de

67

galangans der rijstvelden. Ofschoon de hoeken veelal dwars over de nu gesneden sawah’s afgesneden werden, werd wel onze weg verkort, maar de paarden wonnen er niet bij, wijl de sawahvelden, vol barsten en scheuren, moeielijk begaanbaar wa- ren. Wij passeerden nog de kleine post Lehkoh-tjadi, waar slechts een onderofficier met eenige manschappen geplaatst wa- ren, en waar wij weder op den grooten weg terecht kwamen. Te half 1°. n. m. arriveerden wij te Pangkadjene. Wij hadden dus 5'/st. te paard gezeten, en in dien tijd + 23 palen afgelegd. Ik was blijde dezen toer te hebben medegemaakt, daar ik ze zeer interessant vond; die uitgestrekte vlakten van verschillend voorkomen, omsloten en bezaaid met reusachtige rotsen, die ieder oogenblik verschillende gedaanten van de zonderlingste vormen aannemen, en de verscheidenheid der vegetatie zijn waar- lijk bewonderenswaardig.

24 Augustus. De zoons van Karaëng Bonto-Bonto hadden eene hertenjacht georganiseerd, en alle Europeanen verzocht om daaraan deel te nemen. Ik nam de invitatie aan, en reed des v. m. 8°, met den heer Brueman, kommies bij het Inlandsch bureau, en de feestgevers naar het bestemde terrein, + 8- palen van de hoofdplaats; eerst volgden wij den grooten. weg naar Segêri, en sloegen toen rechts af over sawah’s tot aan de wildernis van klein geboomte, kreupelhout en van bamboedoeri. Slechts enkele Ficussoorten konden onder de groote boomen gerekend worden. Hiertoe hadden wij een uur noodig gehad. Na nog een uur door deze wildernis gereden te hebben, kwamen wij aan eene groote, in de diepte gelegen waterkolk van + 100", lengte en breedte, waar men stellaadjes had opgericht, om op te zitten en eetwaren te plaatsen. Hier hielden wij halt, om het visschen te aanschouwen , waarmede men dan ook met werp- en schepnetten een begin maakte, Dit kon echter wegens de diepte van het water slechts langs de kanten, of al zwemmende geschieden. Er werden 4 soorten van visch ge- vangen. Al spoedig werden er kolossale »gaboes« of »ikan djilo « van ruim 2“, lengte gevangen, die men den nek brak, of met

68

een knuppel doodsloeg. Kene karperachtige visch, »ikan Baleh ba- lang« met gedoornden rug en buik, was minder menigvuldig ; van „ikan Baleh keboh« die er zilverachtig als baars uitziet, werden slechts twee gevangen, en de soort kregen wij niet te zien.

Ofschoon wij eigenlijk tot eene hertenjacht waren uitgenoo- digd, en hier 2°. vertoefden, kregen wij van die jacht niets te zien dan de jagers te paard, gewapend met lans en lasso of strik, die zij aan het einde der lans bevestigen, en ze onder het jagen het hert over den kop strijken en aanhalen, waarna zij van hun paard springen, om het dier met de lans of het zwaard af te maken. De inlanders zijn in deze jacht zeer bedre- ven, zij zitten als vastgekleefd op ongezadelde paarden, en ver- volgen de herten in alle richtingen en zwenkingen door dik en dun; vluchten de herten in de te paard ongenaakbare bosschen , dan worden zij er uitgedreven, en wachten de jagers ze op de opene pleinen af‚ om ze te berennen. Er waren wel een 25 jagers te paard en wel 100 man visschers en toekijkers.

Intusschen hadden ze toch 4 herten gejaagd en gestrikt; het vleesch daarvan werd verdeeld, en ook alle Europeanen te Pang- kadjene kregen er hun aandeel van, even als van de visch, die ook onder de visschers verdeeld werd.

Onder het visschen werd ook de tafel aangerecht, waar over- vloed van rijst, gebak, visch en vleesch en ook koffie voorhan- den was en waarvan, nadat de groote lui verzadigd waren, ook de jagers en visschers profiteerden; de laatsten hadden het voor- al noodig, daar zij door het kille water van koude bibberden.

Na nogmaals 8 palen in 2%. gereden te hebben, waren wij om %, 1%. n. m. weder te huis; gelukkig kregen wij op dezen terugtocht een aangenaam koeltje van den zeekant, hoewel het tusschen de kampongs, waar de wind onderbroken werd , smoor- lijk heet was; eene groote toedoeng bewees mij ook hier weder goede diensten.

De regenten en de hooge adel voeren het praedicaat van »Karaëing« »Kraèng« en hunne zonen en de mindere adel dat van »Daëng«, zoolang zij niel in hoogere betrekking geplaatst,

69

of opvolgers van Karaëing’s worden. Welgestelde inlanders eigenen zich ook wel eens den naam van Daëng toe.

Deze zitten zonder zadel of stijgbeugels, soms op een los kussen, zeer zonderling te paard, zoodat het hangen der beenen hun schijnt te vermoeien, daar zij hunne voeten beurtelings of wel beide tegelijk, tegen de schouders van het paard zetten, om ze wat te laten uitrusten; gewoonlijk en voornamelijk in den galop zitten zij voorovergebogen over den hals van het paard, en besturen hetzelve met eene lichte watertrens, waar- bij zij de hand op den nek van het paard, ver naar voren leggen; zoo besturen zij hunne paarden in den vollen galop en in alle wendingen. Het politiepaard, dat ik bereed, scheen in deze buurt te huis te behooren, en meermalen aan de jacht te hebben deelgenomen, daar ik moeite had hem te bedwingen, wanneer de jagers vooruitreden.

25 Augustus. Daar mijne rheumatiek nu in zooverre ge- weken was, dat ik het wagen durfde, om de reis naar Tjamba in de bergdistricten te aanvaarden, werd het verzamelde: herbarium, levende planten, vogelhuiden, mineralen enz. inge- pakt, en per prauw naar Makassar verzonden, waar het door den heer van Rapers in ontvangst genomen, en tot mijne komst aldaar verzorgd werd.

26 Augustus. Voor de reis naar Sehroh op den volgenden dag had ik 25 koelies aangevraagd, die reeds heden avond present waren.

Ik was nu te Pangkadjene zoo te huis geworden, dat ik deze plaats, niettegenstaande de pijn, welke ik er had uitge- staan, ongaarne verliet, te meer daar ik van den majoor Prager en de overige heeren zooveel vriendschap genoten had, en er zoovele fraaie zaken had verzameld, doch tot bereiking van mijn doel werd het hoog tijd om te vertrekken.

27 Augustus. De heer Brucman was zoo vriendelijk, om mij lot Sehroh te vergezellen; ook had ik zekeren Raden , gewezen banneling van Bandjermasin, die de Makassaarsche taal een

70

weinig verstond, als tolk medegenomen, wijl ik onder weg niemand vinden zou, die maleidsch verstond. -

Des v. m. 6°. begaven wij ons, vergezeld van den regent van Balotji, daar Sehroh onder zijn gebied behoorde, maar die geen maleidsch verstond op weg, en volgden aanvankelijk de route door de poort van Siloro, waarna wij rechtsaf van den weg naar het gebergte togen. De kalkformatie was hier ver- dwenen, en had plaats gemaakt voor blokken zandsteen, die het pad op vele plaatsen als versperden of zoo steil afdaalden, dat onze paarden er langs moesten afglijden, op gevaar af van de beenen te breken. Eindelijk bereikten wij om 9°. bijna den voet van dit gebergte, waar wij afstegen om wat uit te rusten. Te 9 3,8. reden wij verder, en geraakten toen in eene verbrok- kelde vallei, waarin zoowel zandsteen als kalkrotsen uit den bodem oprezen; vervolgens over het smalle voetpad langs steil- ten en loodrecht afdalende wanden, zoodat geen twee paarden elkaar konden passeeren, en waar de meeste reizigers afstijgen, om niet duizelig te worden, tot dat wij ten laatste tegen eene defecte brug optornden, en door een riviertje aan de overzijde gekomen, nog eene steilte moesten beklimmen, waartegen slechts mijn paard den moed en de kracht bezat, er mij boven te brengen. De kampong Sehroh lag nu vlak voor ons, en alle medereizigers kwamen om 11°. dood vermoeid van de laatste steilten, eindelijk ook bij de passangrahan aan. Deze passang- rahan, waarin wij onzen intrek namen, was ruim genoeg, zag er zeér vuil en verwaarloosd uit: ze had tijdens den oorlog tot verblijf gediend van den kapitein Kunr, die de laatste muite- lingen hier uit het gebergte verdreven heeft. De radhen Ban- djerees, die den oorlog had medegemaakt, wist mij overal nog de plaatsen aan te wijzen, van waar de muitelingen van de hoog- ten op onze troepen gevuurd hadden.

Wij hadden 4!/°. te paard gezeten, en rekenden den afstand van Pangkadjene tot hier op- + 16 palen, ofschoon die officieel op 18 palen berekend werd.

Wij hadden hier een ruim uitzicht op het gebergte aan gene

zi

zijde van de kale vallei, waarvan nog het schrale gras afge- brand was, zoodat het zich bij afwisseling zwart en geel ver- toonde. Aan de steile hellingen ziet de bodem er als geribd uit, met horizontale insnijdingen, die ontstaan schijnen te zijn door het grazende vee, dat. zich op die wijze langs die gevaar- lijke hellingen. voortbeweegt. Wij zagen langs die hellingen ook menschen van. gene zijde van dat kale gebergte komen, die, met arensuiker beladen, naar den passar van Pangkadjene gingen. De Arenpalm Arenga saccharifera komt overal aan het gebergte voor, waar de bodem niet al te schraal is. De toewak of palmwijn wordt zoowel gedronken, als tot sui- ker verkookt; kalapa en pinang vindt men ook overal in de kampengs, doch de »Tala« of Borassus flabelliformis slechts in enkele streken. De »Koewala« of »Gebang« Corypha Geban- ga moet er ook veel voorkomen, doch ik zag die nergens als op Saleijer. Van de vezelstof der bladeren maakt men touw en zeilen of het zoogenaamde Agalgaren »Karoeroe. «

In deze vallei kwamen ook enkele kleine stukjes sawah voor. Aan deze zijde zagen wij in het vruchtbaarder gebergte ook nog de sporen van droge rijstvelden of gagas. De te late aan- plantingen, in verband met de vroeg ingevallen droogte, had hier algemeen misgewas veroorzaakt, zoodat de bevolking met hongersnood bedreigd werd, en zij elders wat zochten te ver- dienen. î

De kampong Sehroh is op eene hoogte van + 600". boven de zee gelegen.

De heer BrucMman had voor onze lafel gezorgd, en onze veld- bedden kwamen ons hier goed van pas, zoodat wij den nacht rustig doorbrachten.

28 Augustus. Des v. m. 6%. waren wij weder gereed om te vertrekken: de heer Brueman terug naar Pangkadjene, en ik met voornemen om tot Tjamba + 22 palen door te reizen, het- geen echter spoedig bleek ondoenlijk te zijn, daar de koelies nog niel allen present waren: wij wachtten tot 7°., maar ook toen ontbraken nog een 10tal dragers. Wij besloten echter, om

met de aanwezige koelies te vertrekken, terwijl de regent van Balotji achterbleef, om voor het verdere transport te zorgen.

Ons pad liep nu weder over verbrokkeld terrein door eene oneffene vallei, hier en daar met verdroogde rijstvelden bezet. Na verloop van een uur geraakten wij op eene hoogvlakte, aan de eene zijde door hooge kalkrotsen ingesloten, die de zonder- lingste gedaanten vertoonden, hetzij als kolossale vestingwerken of pyramiden in den vorm van reusachtige, zuilvormige en in de lengte geribde Gacteën of Gactussoorten. De vegetatie bestond uit enkele schrale heesters, aan dergelijke rotsen eigen, waaronder eene soort Dracaena veelvuldig voorkwam. Aan de andere zijde was het gebergte meer afgerond, niet zoo steil en met geboomte of grasvelden bedekt. Hier bestond de bodem niet meer uil kalk, maar uit zand en ander gesteente. De vlakte zelf was bezaaid met kalkblokken, verschillend van grootte en vorm, waartusschen grasvelden met enkele boomen en struiken. Van kultuur was echter geen spoor aanwezig.

Verderop waar de kalkrotsen niet meer voorkwamen, wer- den weder enkele sawahvelden gevonden, tot eindelijk de vlakte een einde nam, en het terrein weder rotsachtig werd, om in gebergte over te gaan.

De koelies en ook mijne boedjangs waren allen achtergeble- ven; enkel de »Selowatan« onderregent en de radhen ble- ven mij getrouw bij; de laatste was een onvermoeide looper. Het was reeds 10°. toen wij aan eene breede rivier, waarin thans echter slechts weinig water stroomde, wat uitrustten, en na verloop van een uur kwamen een paar mijner boedjangs opdagen, die gelukkig miju ontbijt medebrachten. Om 11°. reden wij verder, en waren nu niet ver meer van Birouw, waar wij dachten te overnachten, verwijderd. De weg was hier, hoewel niet steil, echter afschuwelijk; daar de door de karbou- wen tot modder getrapte, nu opgedroogde klei, vermengd met steenblokken, voor iederen pas een kuil gevormd had.

De Selowatan onze wegwijzer bleef achter, zonder ons te waarschuwen, en liet ons een paal ver ons doel, de kam-

75

pong Birouw voorbijrijden, alvorens zich weder bij ons te vervoegen; hij proponeerde toen om terug te keeren, waarin ik, wegens het moeielijke pad, weinig lust gevoelde, te meer daar hij mij had voorgespiegeld, dat er niet ver van daar eene passangrahan bestond, waar wij konden overnachten, en daar ik liever in eene ledige passangrahan logeer, dan in de vuile, stin- kende woningen der inlanders, wat te Birouw het geval zou zijn geweest, besloot ik nu maar tot die passangrahan te Ta- nehteh door te rijden, waarmede nog 1*/s®. gemoeid waren, zoodat wij er na eenig oponthoud om half 2%. aankwamen, na dt 15 palen te hebben afgelegd. Het duurde nog een goed uur, eer mijn middagmaal aankwam. In den loop van den avond kwamen nog 6 koelies aan, die echter niets medebrachten van hetgeen, waaraan ik voor den nacht behoefte had; ook het eten voor de boedjangs was achtergebleven; wij gingen dus met ledige magen ter ruste, maar niet te bed.

De zoogenaamde passangrahan lag op eene hoogte van ruim 2000. , en bestond uit een open loodsje van 12%. in het vierkant, slechts met open tralies van bamboe ompaggerd, zoodat de wind de »broeboe” waaide hier hevig er vrijen doortocht had. Als huisraad vond ik 2 bali-bali van bamboe om op te slapen, en eene tafel van 4. hoogte, uit één boomstam gehou- wen, op zoo zwakke pooten, dat ik haar aan een paal moest vastbinden tot steun.

In de kampong Tanehteh, die slechts uit een paar huizen bestond, was niets te bekomen, daar de bewoners zelf niets meer te eten hadden. Een tikar of matje om op te slapen werd mij echter afgestaan, waarop ik mij geheel gekleed ne- derlegde. Bene reistasch, gedekt met mijn paardendeken, diende tot hoofdkussen en mijn uniformpet tot slaapmuts, maar toen de wind het mij te lastig maakte, dekte ik mij met de helft der tikar, waarop ik lag, en bedekte mijn gezicht met mijn zakdoek; dit alles hielp echter weinig, daar de wind en de koude mij steeds wakker hielden. Hierbij kwam nog, dat na middernacht alarm ontstond, daar mijn allesbehalve mak paard

74

was losgeraakt, en reeds op weg was, om den terugtocht aan te nemen, waarmee hij reeds een paal ver gevorderd was, toen het mijn volk gelukte dank den slechten weg het op te vangen.

29 Augustus. Des nachts 4. arriveerde eindelijk de regent van Balotji met de overige koelies en goederen. Ik profiteerde toen nog een paar uren van een hoofdkussen en een dikke jas tegen de koude, en om 6°%. v. m. zetten wij de reis weder voort naar Tjamba, waar wij om half 9°. aankwamen. Deze afstand zal + 7 palen bedragen hebben of van Sehroh naar Tjamba 22, van Pangkadjene naar Tjamba 48 à 40 palen.

Deze laatste route was al even moeielijk als de reeds afge- legde; al spoedig bereikten wij weder eene steilte van de ergste soort, die gelukkig eenigszins in zigzag lag, anders zou ze niet te paard te bestijgen zijn geweest; en ook nu dachten mijne geleiders, dat ik zou moeten afstijgen, en verwonderden zich zeer, dat ik het waagde, die hoogte te paard te beklimmen : mijn sterke makassaar bracht mij echter met krachtige inspan- ning gelukkig naar boven, waar wij nu het hoogste punt van dit gebergte bereikt hadden, en van daar, aan de andere zijde weder afdalende en klimmende door ravijnen en over rotsblok- ken, de vallei van Tjamba bereikten, waar ter hoofdplaats de kontroleur en de regent van Tjamba en nog een paar regenten der aangrenzende districten verblijf hielden, en waar ook eene groote kampong en passar gevonden worden. In deze uilge- strekte vallei komen ook weder vele sawah’s voor.

Op het gebergte en ook in de vallei van Tjamba zag ik hier en daar enkele koffieaanplantingen , die er echter niet voor- deelig uitzagen, en zeer veel van de langdurige droogte geleden hadden. Deze tuinen zijn aangelegd in het belang der bevolking, om met de opbrengst er van de landrente te kunnen betalen.

De inlanders bezitten ook vele tuinen of bosschen met kamiri- boomen -— Aleurites molwccana van welks vruchten, uit de fijn gestampte pitten, käarsjes gemaakt worden.

Over een voetpaadje langs de galangans der sawah’s en eene

75

hooge, houten brug in den grooten weg bereikten wij de zoo- genaamde benteng een aarden wallet je van 5“. hoog waarin de woning van den kontroleur gelegen was.

Deze vlakte is rondom door gebergte ingesloten. De hoogte van het etablissement zal + 1000“. boven de zee verheven zijn.

De boedjangs gingen er dagelijks op uit, en brachten nog al interessante zaken van het gebergte te huis.

Het was hier des nachts vrij koel; de thermometer van Fahr, daalde des morgens vóór zonsopgang tot 66°, doch overdag steeg ze weer tot 86°.

Wilde palmen komen weinig voor; te Pangkadjene vond ik er geene, doch hier bracht men mij voor het eerst 2 soorten wilde pinang, die zeer interessant waren ; beide waren eenstam,_ mig en + 15%. hoog en beneden + 2 duim rijnl. dik; slechts van eene soort vermocht ik rijpe vruchten te bekomen. Be- halve de in kultuur voorkomende palmen vindt men nog slechts een paar Licualasoorten »Baroe” of »Lekowàla« en »Mê- tjeh.« Eene fraaie Balanophora, waarvan men op Java in het hooggebergte ook soorten vindt, bekend onder den naam van »Peroet-bunjièng«, en waarvan men kaarsjes maakt, werd hier ook in het gebergte gevonden , en door mij op spiritus bewaard. Het gebergte leverde nog vele interessante planten; ook nog al verscheidenheid van vogels, waaronder eene buitengewoon groote soort jaarvogel Buceros hier »Aloh« en voorts eenige nieuwe soorten van prachtige vlinders.

De groote vleermuizen Pteropus hier »Paniki« genaamd, waarvan te Pangkadjene 2 soorten, zwart en bruin voorkwa- men, werden ook hier bij duizenden, even als ginds in de kampongs gevonden: zij togen des avonds bij massa’s naar het noorden, waarschijnlijk naar de omliggende eilanden, om voed- sel te zoeken: het is onbegrijpelijk waar en met wat die on- telbare menigte aan den kost komt, en waarom zij des daags niet ter plaatse blijven, waar zij hun voedsel vinden, maar steeds op groote afstanden naar de kampongs terugkeeren, waar zij niets te eten vinden, dan enkel in den »manga« lijd, daar

76

zij op die vruchten zeer belust zijn. Zij schijnen den ganschen dag te redetwisten met hun levenmakend gekwaak. Hoewel zij een goed voedsel voor den mensch opleveren, maken de Mohamedanen er toch geen gebruik van.

De »broeboe” vallende rukwinden komen hier ook sterk door; het zijn onaangename vlagen van onbekenden oorsprong ; zij schijnen echter steeds uit het Oosten te komen, uit de hoogere luchtlagen op het gebergte neer te dalen, en zich verder tot in zee uit te strekken.

Tjamba is langs officieelen weg waarop steilten moeten voorkomen, die men zelfs moeielijk te paard beklimmen kan over Maros 48 palen van Makassar gelegen, waarvan 18 tot Maros en 350 tot Tjamba.

Eene groote soort vlooien zijn hier zeer lastig, men zegt dat zij uit den grond komen, en in den regentijd weder verdwijnen.

Ik maakte intusschen toebereidselen voor het vertrek naar Kali-bangkèreh, thans Balehangien in district Balotji.

Hoewel ik hier wegens mijn korter verblijf geen zoo ruimen oogst verkreeg als te Pangkadjene, was ik toch zeer tevreden, met hetgeen in deze weinige dagen verzameld was zoowel aan planten als aan vogels en prachtige vlinders. Er bleef hier echter even als te Pangkadjene nog veel te oogsten over, vooral van het hoogere gebergte, waarvan ik op de pleisterplaatsen te ver verwijderd was; wel had ik mijn bivouac in die bos- schen willen opslaan, doch daar was veel tegen, zooals mijne hulpeloosheid wegens rheumatiek, die mij het doorkruisen der bosschen belette, de niet genoegzame veiligheid, en eindelijk wijl ik met die streken niet bekend, eerst de gunstige streken al reizende zou leeren kennen, en de wegen niet aanlokkelijk genoeg waren, om met mijne groote bagage daarop terug te keeren; het zou ook vele bezwaren opgeleverd hebben, om wanneer noodig, in die onbewoonde streken de noodige koe- lies te bekomen. Er blijft dus voor latere bezoekers nog veel te verzamelen over, want hoe dor de vegetatie er thans ook uitzag, en hoe onherbergzaam en rotsachtig het gebergte ook

17

wezen moge, heerscht er toch eene rijke vegetatie en groote verscheidenheid, zoowel van algemeen in dezen archipel voor- komende, als aan deze gewesten eigen plantensoorten, vogels en insecten; zoogdieren zijn er behalve de duizenden vleermui- zen Pteropus en de huisdieren betrekkelijk slechts weinige. De voornaamste zijn de »sapioetan « »Anoäng« te Makassar, »Sohkoh« in bet Bonthainsche en »Dangko« te Menado of An- tilope depressicornis komt over geheel Celebes in meerdere of mindere hoeveelheid voor. Het Moluksche hert Cervus Mo- luccana »Jongha« te Makassar is algemeen verspreid; de » Babi- roesa« Sus Babirussa komt enkel op Oostelijk Celebes en Boeroe voor; Sus Celebensis »Bawi« —is over het geheele eiland verspreid, en eene ware plaag voor de kultuur der in- landers, Phalangista ursina of »Mehmoe« is over geheel Gelebes verspreid, doch Phalangista maculata »Tiempaöesa« vond ik enkel op Saleijer; Papioniger »Doureh« overal; Viverra Civetkatten daarvan zag ik 2 soorten, de »Djina«, die veel- vuldig voorkomt, en de »Lakoe« van Saleijer , dien men als wilden hond voorstelde, doch meer op eene civetkat geleek; de wilde hond, dien Riedel naar den vreemde zond, zou volgens infor- matiën ook in het gebergte van Bonthuin voorkomen, maar ik kreeg dien niet te zien, evenmin de wilde kat of » Tjameh eene soort van eekhorentjes »Kalabientien« of »Tikoes-ka- lapa« Sciurus komt op Saleijer veel voor. Een klein bui- deldiertje? »Podic«, dat ook aldaar gevonden wordt, is wellicht Tarstus spectrum.

6 September. Ofschoon reeds gisteren 25 koelies besteld waren, waren om 9%. v. m. nog slechts 12 aanwezig. De kon- troleur zond boden naar alle zijden, doch er kwamen geen meer opdagen. Ik begaf mij toen, vergezeld van een oppasser, mijne boedjangs en de aanwezige koelies, op reis naar Boeloe- Boeloe, terwijl de kontroleur met de restantbagage zou volgen. De regent was niet ter plaatse.

Wij volgden een goed eindweegs den grooten weg naar Ma- ros over een effen terrem in de vallei, sloegen toen rechts af,

78

al direct zeer steil klimmende over een ongebaand voetpad, dat langs steile afgronden en over rotsen en gesteente, soms ook weder afdalende, ons tot eene h ogte Pamololan-bara van 2400". opvoerde, om nu weder steiì af- en opwaarts tot op 2200". naar Boeloe-Boeloe af te dalen. Wij hadden daarbij veel van de »broeboe« te verduren, zoodat ik werk genoeg had, om op de gevaarlijke passages met de eene hand mijn paard te besturen, en met de andere mijne toedoeng te bewaken ; wel be- stond het plan, om nog heden tot Baleh-angien door te reizen, maar daar ik eerst om half 1". te Boeloe-Boeloe aankwam, dat halverwege gelegen, en + 10 palen van Tjamba zal verwijderd zijn, de koelies nog niet gearriveerd waren, en de kontroleur ook nog te verwachten bleef, besloot ik hier maar te overnach- ten, wat ook noodzakelijk bleek te zijn, wijl nog geene andere koelies, dan de om 9°. vertrokkene voor den avond aankwamen, en ook de kontroleur eerst om half 5®, n. m. arriveerde.

Het logies was niet brillant, en bestond uit een opene loods, aan welker eene einde een hok was afgescheiden voor een huis- gezin, dat eetwaren verkocht, terwijl de loods zelve tot speel- huis. diende, waar de passeerende koelies en leegloopers den ganschen dag zaten te spelen met een vierkant, koperen machi- ne »tongko« of topspel, en als de duiten verspeeld waren, verder te trekken.

Tegen den avond nam dit spel gelukkig een einde, zoodat wij ruimte kregen, om met onze bedienden en koelies te logee- ren, mijn veldbed op te slaan, en eenen rustigen nacht door te brengen. De kontroleur trof het minder geed, wijl die, op ongelijke planken, met een matje gedekt, aan de » broeboec hleef blootgesteld. Gelukkig had ik kaarsen bij mij, die wel eens door den wind werden uitgeblazen, doeh zonder deze hadden wij in het donker of hij eene flambouw ons avondeten moeten gebruiken. Onze paarden, die iets beters verdiend hadden, kregen toch nog wat alang-alang en verdroogd padi-stroo.

De koelies en onze bedienden vleiden zich, zoo onder dak als daar buiten, neder.

79

De bewoner van de loods verkocht »djagong« en »katoepat „« zoodat allen zich konden verzadigen, vooral daar onze bedien- den ook nog rijst gekookt hadden, en wij ook nog van vleesch voorzien waren.

Des n. m. had ik nog wat rondgewandeld, en dacht hier eene kampong te zullen vinden, doch vond niets dan een paar alleen- staande woningen. Voor zooverre hel steile terrein zulks toe- liet, bezocht ik de environs, welke meestal nog uit wildernis- sen bestonden, en vond daarbij nog eenige gewenschte planten; niettegenstaande de kleinere planten en heesters door de aan- houdende droogte een verschroeid aanzien hadden, en zelfs sommige boomen bladerloos waren; andere meer diep gewor- telde hadden van de droogte niets geleden, doch de voornaam- ste en grootste daaronder waren meestal vijgen Ficus die geen ander nut hebben, als vele vogels te voeden.

7 September. Des v. m. 6“. waren de resterende koelies nog niet aangekomen; wij vervolgden echter onze reis, en deze was nog veel moeielijker dan die van den vorigen dag; het was hier soms ook wel klimmende door de valleien, doch meestal steil afdalende over steenklompen, platte, onregelmatig opgestapelde steenplaten en losliggende, grove steensintels, die onder de hoeven der paarden wegschoven, zoodat zij zich soms van de steillen met hunne achterbeenen moesten laten afglijden, en wanneer het bij het klimmen te steil was om op te stappen, bereikten zij door sprongen en sterke inspanning de hooger liggende rotsen. Ik bewonderde alweder. onze paarden. die onvermoeid deze zware taak volbrachten.

Deze weg was dan ook een der fataalste, die ik nog had aangetroffen; geheele streken van deze steile hellingen bestaan uit onafgebroken, opgestapelde rotsen, en toch komt daartusschen nog vooral, soms zelfs eene weelderige vegetatie voor. Nu eu dan passeerden wij wel meer horizontale paden, door hoog- geboomte beschaduwd, of langs kale hellingen aangelegd, doch dit duurde niet lang, of het dalen en stijgen nam op nieuw een

80

aanvang. Deze tocht duurde gelukkig niet langer dan 35°, zoo- dat ze + 10 palen zal bedragen hebben.

Om 9v, arriveerden wij in de breede vallei van Baleh-angien, waar de regent van Balotji, vroeger te Kali-bankèreh, doch thans in de kampong Tjilaija woonachtig was, en ons opwachtte. Hij woont daar nu geheel alleen, terwijl zijne onderhoorigen overal door de vallei, aan den voet van het gebergte, ver- spreid zijn.

be heer de Virreneuve, ass.-resident van Maros, onder wiens gebied deze streken behooren, had hier voor mij eene allerlief- ste passangrahan »baroega« —- laten opslaan, waarin wij ons al spoedig geheel te huis bevonden. Wij waren hier nu tot op + 450". boven de zee afgedaald.

Deze »baroega« was gelijkvloers, lang 44, breed 28 en de palen hoog 9 voeten, en bestond uit eene ruime voorzaal, die de geheele breedte besloeg, rondom ter halver hoogte open, zoodat er licht genoeg inviel, doch de »broeboe« maakte het noodig , om ook het bovengedeelte met hangende bamboeluik- jes, die naar verkiezing opengezet konden worden, dicht te maken; daarachter was de slaapkamer, in het midden met een breeden gang daaromheen, tot berging der bagage en ver- blijf der bedienden.

Naast dit gebouw was nog een bijgebouwtje voor keuken, bad- en bestekamer. De paardenstal ontbrak, omdat men dien hier nergens vindt, en de paarden maar in de open lucht aan een paal worden vastgebonden.

De koelies met de resteerende goederen kwamen ook in den namiddag aan, zoodat wij nu aan niets meer gebrek hadden.

Des namiddags hoorden wij in het nabijgelegen gebergte het knallen als van een snelvuur, dat tot laat in den nacht aan- hield, en waarbij onafgebroken duizenden ontploffingen plaats hadden. Dit was het gevolg van het in brand steken van een bosch, waarvan het geboomte bedekt was met eene soort klim- mende bamboe, hier »Nana« genoemd Dinochloa species anders en dikker dan de Dimochloa Tjangkoreh van Java. Door

81

de hitte van het vuur wordt de inwendige ruimte uitgezet, en springt iedere geleding op zijne beurt met eenen knal als van een geweerschot. Naarmate het vuur zich meer en meer uit- breidde, werden de knallen menigvuldiger.… Telkens wanneer de vlam een hoogen boom bereikte, waarin de »Nana« zich had opgewerkt, ontstond er eene prachtige vuurpiramide, verge- zeld van een versneld vuren. Eindelijk stond de geheele berg van den voet, in eenen driehoek naar boven loopende, in vuur en vlam over eene groote uitgebreidheid, hetgeen des avonds in het duister een interessant en schrikwekkend gezicht ople- verde.

Deze brand duurde des nachts voort, en was des morgens nog niet geheel uitgedoofd, ofschoon de ontploffingen hadden opgehouden.

8 September. De kontroleur Masrnor, die mij ten genoegen de reis herwaarts had medegemaakt, vertrok heden morgen 7u, weder huiswaarts, en daar hij een flink en vlug paard had, was zijn voornemen, om de geheele reis van 20 palen over zulk eenen weg in eenen dag af te leggen; of hij zulks vol- bracht heeft, is mij niet gebleken. Hij liet mij aan de zorg van den regent »Karaëng« van Balotji over, met een oppasser, die de inlandsche en maleidsche taal verstond, daar hier anders niemand was, die maleidsch sprak, ook de regent niet.

Men bracht mij heden een levend aapje Papio niger en eene groote civetkat »Djina.« Daar deze laatste nog al kwaadaardig was, liet ik haar dooden en opzetten.

De oogst aan planten was redelijk, ook eenige fraaie vogels werden geschoten, doch de insectenvangers kwamen ledig terug.

Des namiddags kwam de regent permissie vragen, om naar Boeloe-Boeloe te gaan, wijl daar twee moorden gepleegd waren, wat zich aldus had toegedragen. De moordenaar wilde uit een alleenstaand huisje een meisje schaken; op haar geschreeuw riep de moeder haren man, die, tot ontzet opdagende, door den indringer werd doodgestoken, na alvorens ook het meisje, de dochter, te hebben afgemaakt; hij werd echter ook door den

6

82

vader verwond, maar had daarna de vlucht genomen naar het gebied van Tjamba.

Het moorden is hier geene zeldzaamheid; de inlanders ver- moorden elkaar om de nietigste zaken, soms om de waarde van een kwartje, maar veelal uit minnenijd.

Het was reeds over drie uur n. m. toen de regent te voet, met een gevolg van 20 man, vertrók, zoodat hij, om 10 palen af te leggen, wel eerst na zonsondergang zal zijn aangekomen.

10 September. De regent keerde heden na de lijkschouwing terug, maar had den moordenaar niet in handen gekregen.

Dagelijks werden vele nieuwe plantensoorten, vogels en vlin- ders verkregen. De vangst der laatste nam dagelijks toe, en daarbij vele tot dusverre niet verkregen soorten. De kapel- lennetten waren echter door de vele doornachtige struiken onbruikbaar geworden, en ik zag geene kans hier andere te bekomen, maar toevallig kwam hier een vliegende koopman voorbij, die gaas te koop had, zoodat wij hiermede weder gered waren. Hier kregen wij ook een tweede, kleinere jaar- vogel »Tohloh-Tohloh« en een roode ijsvogel Alcedo.

In deze streken wordt de Makassaarsche taal, vermengd met het Boegineesch, gesproken, en te Tjamba meestal Boegineesch, daar die streken vroeger ook aan Boni behoord hebben, waar die taal algemeen gebezigd wordt.

Het drogen van planten en dieren ging, wegens de aanhoudende droogte, op de geheele reis zeer voorspoedig; wij kregen hier ook nog een paar wilde hanen Gallus bankiva die mij toe- schenen grooter te zijn, dan die welke op Java voorkomen.

De Antiaris tozicarya kwam hier ook voor, doch was bij de inlanders niet bekend, ofschoon de heer Marrurs die als » Ipox opgeeft, maar ook dat woord kenden zij niet anders dan voor vergift, b. v. arsenicum, wat zij ook met den naam van »ba- rangan« bestempelden; van het vergiftigen van wapenen was hier dus geen sprake, maar zij achten dit ook onnoodig, daar zij in hunne kris een veel gemakkelijker wapen vinden, om iemand van kant te helpen.

85

14 September. Des morgens zond ik een koelie met brieven naar Maros, die des avonds hier weder terug was, doch hij had een binnenpad gekozen, dat voor paarden niet begaanbaar was.

Eenige dagen hield ik mij bezig met het noteeren van in- landsche plantennamen; hoewel ik daarin weinig vertrouwen stelde, betaalde ik den deskundigen voor een paar uren daags, een halven gulden, maar ook dat werk viel hun te zwaar, waarom zij voorgaven ander werk te hebben.

Niettegenstaande de heerschende valwinden rees de thermo- meter des middags toch nog tot 95° Fahr., terwijl hij des mor- gens vóór zonsopgang tot 78° daalde.

Er passeerden hier 7 pikolpaarden met menschen van Tjamba, die siribladeren in Boni hadden opgekocht, om die te Pangka- djene weder van de hand te zetten. De paardenvracht blade- ren kostte te Bomi f 6, en werd te Pangkadjene met de noodige winst aan handelaren afgestaan, die ze daar weder in het klein uitverkochten.

Ofschoon mijne rheumatiek na de fatigante reis van Tjamba herwaarts er niel minder op geworden was, is zij toch na eenige dagen rust alhier, in eens geheel verdwenen , zonder eenig spoor achter te laten: die ziekte schijnt zijn tijd te moeten hebben om uit te woeden, en had daartoe bij mij twee maanden noodig.

17 September. De »broeboe« waaide bij tusschenpoozen zoo hevig, vooral des nachts, dat onze »baroega« er van kraakte. Des nachts had ik meermalen veel last van de stinkende uit- wasemingen der inlanders, die in mijne nabijheid sliepen.

De 10 dagen, welke ik hier te Baleh-angien doorbracht, heb- ben goede resultaten opgeleverd, zoowel voor het planten- als dierenrijk, en ben ik den heer pe VirLeneuve zeer verplicht voor de gunstige gelegenheid, welke ZEd. mij verschafte, den tijd hier zoo aangenaam in de eenzaamheid te kunnen door- brengen. Ik had wel gewenscht, meer dergelijke gelegenheden te kunnen vinden. Ook de regent van Balotji was een trouwe zorg, zoolang ik hier vertoefde.

18 September v. m. 6“. vertrok ik van Baleh-angien, onder

84

geleide van den regent en den oppasser, van Tjamba over Kaba tot op den grooten weg bij Bali-boneh, + 9 palen, waar ik om 84/4“. aankwam, en den heer pe VirLeNeuve , den kon- troleur Mier en den opziener pr Vink aantrof, die daar in kommissie waren ter keuring der nieuwe brug over de rivier Kassidjala in de onmiddelijke nabijheid van de kampong Bali- boneh.

De twee laatstgenoemde heeren keerden naar Pangkadjene terug, en ik reed met den heer pe Virrereuve in zijne bendie om 9°. naar Maros nog 8 palen, waar wij */4 vóór 11%. aan- kwamen, en waar ik bij de familie pr Virreneuve een vrien- delijk onthaal vond.

De weg van Baleh-angien tot Boli-boneh was meestal dalende, hoewel , om enkele ravijnen te passeeren, ook soms nog klim- mende; ook moesten wij nog eenige riviertjes passeeren, die gemakkelijk doorwaad werden. Aanvankelijk leidde ons pad door een ravijn, waarna het gebergte zich meer verwijderde, en de bodem hier en daar iets vlakker werd: wij passeerden toen de kampong Tonasch op de scheiding van Balotji en Kaba, en nu begonnen zich ook weder rijstvelden te vertoonen, maar ook nog vlakten, die met plat rotsgesteente als belegd waren, en andere schraal met struikgewas waren begroeid. Eindelijk kwamen wij op de vruchtbare, alluviale vlakten met sawah’s bedekt, waarover wij nog een goed eind weegs hadden af te leggen, en daarbij ook enkele kampongs aantroffen, alvorens Kali-Boneh te bereiken.

Het geleende politiepaard van Pangkadjene, dat mij zoovele goede diensten had bewezen, zond ik van hier aan den kon- troleur terug.

De koelies met mijne bagage kwamen ook des n. m. 5. aan, na 17 palen te hebben afgelegd.

Mijne boedjangs kregen ook goed logies in de bijgebouwen van de in reparatie zijnde ass-residentswoning. Deze amb- tenaar woonde nog zeer bekrompen in een bamboezen gebouw, waarin voor mij nog een lief, klein kamertje was afgezonderd.

85

19 September kwam de heer Marrtnres hier ook aan, en vond logies bij den asp.-kontroleur Errpmans.

Aan oogsten viel hier in de bebouwde streken weinig te den- ken, waarom ik 20 September mijne boedjangs naar den be- roemden, grooten waterval te Banti-moeroeng, op 10 palen afstands van hier, zond, om daar te overnachten en te trachten de schoone vlinders machtig te worden, die daar, volgens al- gemeen gevoelen, zouden voorkomen; zij kwamen den volgenden dag terug, en brachten wel vele vlinders mede, maar geene enkele, die wij niet reeds in bezit hadden; vogels ook weinige en alle reeds bekende, doch van planten nog al eenige ver- scheidenheid.

25 September. Hoewel het gebergte nog al ver van de hoofd- plaats verwijderd ligt, trokken mijne lieden er toch heen, en brachten nog al interessante planten mede, doch van vogels en vlinders niets bizonders.

24 September werd het strand bezocht, dat ook tot niets merkwaardigs leidde.

25 September werd weder een goede oogst planten van het gebergte aangebracht.

26 September. De »broeboe« doet zich ook hier hevig ge- voelen, en brengt meer warmte dan koelte aan. De hitte was hier zeer drukkend , wanneer de thermometer zelfs tot 97° steeg ; gelukkig waren de nachten wat koeler, soms zelfs slechts 15—718°. Gras en andere niet diep wortelende planten waren dor en verdroogd, en even als alle huisraad met fijn stof be- dekt; de meubelen en zelfs bamboezen sprongen met een knal uit elkaar. Enkel de tabak, die ook hier op lage gronden langs de rivier geplant wordt, en misschien ook wel begoten werd, stond nog in een fraai, groen kleed; ook het hoog en diep ge- wortelde geboomte lijdt er weinig onder. - Enkele mangasoor- ten hadden reeds rijpe vruchten, waaronder zeer goede soor- ten; eene soort, zoet en aangenaam van smaak , was echter zoo draderig, dat men ze moeielijk aan schijven kon snijden, doch had eene leerachtige schil, zoodat men haar zoodanig knijpen

86

kon, dat het sap zich van de vezels afscheidde; men maakt dan een snede aan de punt om het sap te kunnen uitzuigen. Deze of eene dergelijke soort moet ook op Java voorkomen; andere vruchten waren schaarsch of in het geheel niet te be- komen; zelfs aan goede pisang was gebrek.

27 September maakten wij in gezelschap van de heeren pe Virreneuve, Marrues, Bax enz. een uitstapje te paard van 17 palen naar de kampong Oedjoeng, in het regentschap Tanralili, om aldaar een paar grotten te bezoeken, waarvan men vele wonderen verhaalde, en die nog nooit door een Europeaan zou- den bezocht zijn. Om 6°. v. m. vertrokken, kwamen wij om 7ilse. ten huize van den regent van Tanralili, een groote sobat van de kompanie, die een goed planken huis bezat. Na wat gebak te hebben gegeten, en veel thee te hebben gedronken, vervolgden wij */4 vóór 8u. onzen koers; om 11%. kwamen wij bij een heilig graf, waar wij verzocht werden , om af te stijgen, om den heilige niet in zijne rust te storen. Hier lag begra- ven zekere waarzegger, Bottoh Limpangan, die de grotten dik- wijls bezocht, en den ondergang van het Gowasche rijk na de komst van een Europeaan iu deze grotten voorspeld heeft. De statue van dien te verwachten, echten Europeaan moet zich in de grot »Leange kalotoro bevinden. Deze grot is 2 palen van de kampong Oedjong verwijderd.

Na het graf gepasseerd en weder opgestegen le zijn, reden wij nog een paar palen verder, en bereikten toen de kampong Oedjong, waar men eene inlandsehe woning voor ons verblijf kad ingericht, wat echter allesbehalve confortabel was; ge- lukkig hadden wij onze veldbedden medegebracht, maar dit was, behalve gordijnen, ook het eenigste huisraad; de platte vloer was onze zitplaats en etenstafel, daarbij kwam dat het hier op het midden van den dag, onder het lage atappen dak, zoo heet was, dat wij dachten te stikken. Aan een middag- slaapje viel ook niet te denken, door het vele leven van de hier opgehoopte menschen, vechtende paarden, die onder ons woonden, blaffende honden, hanengekraai, het loopen op den

87

bewegelijken vloer, waardoor het geheele gebouw in beweging kwam en dan nog het gestamp in het rijstblok.

Des n. m. wandelden wij langs eene heldere rivier, en namen in eene koele bron een verfrisschend bad. Langs deze rivier groeiden veelvuldig Spathiostemon salicinus en eene half krui- pende, half opstaande plant van een paar voet hoogte, die veel overeenkomst had met Pemphis acidula, doeh waarvan ik bloe- men noch vruchten vinden kon.

De weg van Maros herwaarts leidde aanvankelijk over nu geheel uitgedroogde sawah’s, en verder over iets hooger gele- gene , woeste gronden, met gras, heesters en boomen, maar voornamelijk met »bamboe-doeri« bezet, nog al geaccidenteerd door valleiën en riviertjes, doch slechts weinig boven de zee ver- heven. Bij de kampong Oedjong kwamen zelfs meer sawah’s voor.

28 September. In den vroegen: morgen reden wij naar de grotten, en kwamen het eerst aan Lèang Kalotoro. Aan den voet bij een ingang stegen wij af, en moesten toen nog een 50%, klimmen, om in het voorportaal te komen, waar het be- ruchte beeld staan moest; wij vonden hier werkelijk een stuk druipsteen, waaruit men met eene goede verbeelding eene men- schelijke figuur kon maken, wat, met houtskool bijgeteekend, nog eenigszins verduidelijkt werd. De verdere gangen in de rots strekken zich niet ver uit, en leverden ook niets bizonders op, dan een paar soorten vleermuizen. Het geheel bestond uit kalkrots.

Uit dat voorportaal klommen wij over rotsblokken rechtsaf in eene andere richting, tot wij in eene ruime, hoewel niet hooge grot kwamen, die wel geschikt zou geweest zijn om ons te herbergen, en waar wij zeker meer op ons gemak zouden geweest zijn, dan in het duffe kampongshuis: er was ook eene breede opening, die buiten de rots leidde, doch geen pad om naar beneden te gaan, maar wel om van daar, een anderen gang weder afdalende, binnen te gaan, waar wij eene soort van doodendal vonden; wellicht is »Lèang: kalotoroc hierop toepasselijk. De bodem was hier op eenige plaatsen als hezaaid

88

met witte, fijne, gebrokene beentjes, waarschijnlijk van vleer- muizen, waarvan ook nog enkele schedels voorkwamen. Van grootere dieren zagen wij slechts een stukje been van */,”. lengte en een duim dikte, dat aan weerszijden was afgebroken. Ook op de hoogere etages, langs den wand der rots, lagen de fijne beentjes opgehoopt. Te vergeefs zochten wij naar een kom- pleet exemplaar of van een nog versch gedeelte daarvan, en konden ook nergens eene gasontwikkeling bespeuren. Er bleef ons niets anders over dan te gissen, dat de stiklucht zich enkel in den regentijd ontwikkelt, en de lijken der vleermuizen dan door andere dieren worden genuttigd; dan wel, dat er geene stiklucht bestaat, maar de vleermuizen zelven de moordenaars van kleinere soorten zijn.

Van hier reden wij naar de andere grot »Lèang-doit-doit „« op eenigen afstand van de eerste gelegen, welke mede eene kalkrots was. De ingang was gelijkvloers en ruim genoeg om er met een wagen in te kunnen rijden, doch de vloer was zeer oneffen en geïnundeerd. Men meende te weten, dat deze grot of liever tunnel onder den geheelen rotsberg doorliep, en op grooten afstand aan de andere zijde zou uitkomen. Eenige heeren en inlanders begaven zich, gewapend met eene groote lantaarn daar het er spoedig pikdonker in werd op reis, doch ondervonden daarbij vele bezwaren, daar de vloer zeer oneffen was door rotsblokken en diepe kuilen, zoodat zij soms tot aan de borst in het water zakten. Het water was zuiver helder en vrij koud, zoodat sommigen er bibberend uit- kwamen. Eindelijk werd de gang te eng om te kunnen pas- seeren, zoodat zij den terugtocht moesten aannemen ; zij hadden echter een vol uur met deze wandeling doorgebracht.

Wij stegen toen weder te paard, en in Yv. waren wij in de kampong Oedjong terug.

Hier vertoonde men ons ook een twijfelachtig gewas, alge- meen bekend onder den naam van »Ta-mananoenroeng« welke ook elders voorkomt, en waaraan de inlanders een bizonder bij- geloof hechten. Het heeft den vorm van een min of meer dikken,

89

afgekapten boomstam, hoewel alle inlanders verklaarden dat het een gewas is, dat op die wijze ontstaat. Het zonderlinge er van is echter, dat die stomp niet afsterft, maar de bast over het afgekapte gedeelte heengroeit en dit except het hart of middenpunt, wat gemeenlijk ingerot is geheel bedekt, maar noch vit den ouden noch uit den nieuwen bast ooit eenige spruit of bladeren worden ontwikkeld; een verschijnsel waaraan de inlanders nu het bijgeloof hebben vastgeknoopt, dat iemand, man of vrouw, die een gedeelte van dien bast op het lijf draagt , onvruchtbaar wordt; de inlandsche naam is hierop gebaseerd. De tronk, welke ons als zoodanig werd aangewezen , was een voel hoog en een paar voet in diameter; het bovenste, afgekapte ge- deelte was werkelijk voor het midden nog onbedekt en eenig- zins ingerot; ook was er geen enkel spruitje of blaadje aan te zien; wij bleven dus onbekend met de soort van boom die deze curiositeit opleverde, tot dat het den heer Marrnes gelukte een meer verstandig inlander te vinden, die het geheim oplostte, waaruit nu bleek, dat het wel degelijk afgekapte stammen zijn en wel van eene mangasoort, en van de »Taëing« of Artocarpus pubescens , wellicht ook nog van andere boomen.

Des n. m. 1e. namen wij den terugtocht naar Maros aan, waar wij om 6%. na eene reis van 17 palen in de brandende zon, aankwamen; toevallig zonder het genot van de wel niet afkoelende, maar toch verfrisschende »broeboe«; wij werden daarbij zeer door dorst gekweld, tot dat wij om half 5°. bij den regent aankwamen, en door daar weder veel thee te drin- ken, de dorst eindelijk werd gelescht.

Maros is eene voor het binnenland nog al uitgebreide plaats, met eene ruime en fraaie ass.-residents woning en bijgebouwen , alles van steen. De vroegere bezetting is ingetrokken, doch de benting bestaat nog, en dient thans tot school en wo- ning van den onderwijzer; verder komen er nog eenige euro- peesche, steenen woningen en inlandsche kampongs voor, en wordt er ook passar gehouden. Eene breede rivier, die met eene »sassak« wordt overgevaren, snijdt den grooten weg, en

90

stroomt door de hoofdplaats. Goede, breede wegen doorsnij- den het geheel; voorts is de plaats door sawah’s omringd met het gebergte in het verschiet.

29 September verzond ik mijne bagage en bedienden per prauw naar Makassar, die daar echter wegens tegenwind, eerst den 1 October aankwam.

De heer en mevrouw pe VirLeNeuve bewezen mij , gedurende mijn verblijf alhier, alle mogelijke hulp en vriendschap.

1 October. Des v. m. 6%. vertrok ik per bendy van den heer pe Virveneuve naar Pareng Loëh, waar ik, na onder weg eens verspannen te hebben, om half 8°. aankwam, en na hier mijn ontbijt genomen te hebben, om half 9%, te paard weder vertrok.

Tot op + 4 palen van Makassar kwam eene wagen met 4 paarden van den Gouverneur mij tegemoet om mij af te halen, wat mij zeer van pas kwam, en zoo arriveerde ik om half 113, te Makassar, ten huize van den Gouverneur, die mij we- der vriendelijk ontving en logeerde.

De groote weg van Maros naar Makassar was vrij eentoonig, en liep meestal over verdorde tagalvelden en sawah’s. Voorbij Pareng Loëh veranderde het terrein in strandmoerassen en vischvijvers met de gewone strandvegetatie van Ahizophoren, Aviceunia, Aegiceras, Excaecaria, enz. De rivier van Tello werd met een pont overgevaren; daarna volgden onmiddelijk uitgebreide zoutpannen; het zout zag er prachtig uit, en men was zoowel aan het oogsten, als aan het weder effenen der pannen: het witte, gekristalliseerde zout begon op sommige vel- den boven het zeewater uit te steken , terwijl het op andere reeds op hoopen verzameld was. Het zout is hier zeer goedkoop, en wordt voor + een gulden de pikol verkocht.

Verder reden wij bijna onafgebroken door belommerde kam- pongs, met bamboe en vruchtboomen bezet, tot aan de hoofd- plaats Makassar.

Daar het mijn plan was, ook nog de Zuidelijke districten te bezoeken, en daartoe eerst den 14en dezer maand gelegenheid bestand, had ik al den tijd, om het tot dusverre verzamelde

91

in te pakken, en voor de verzending naar Java gereed te maken; zeven kisten herbarium, vogelhuiden, levende planten en mine- ralen werden den heer van Rapers afgegeven, die weder de goedheid had, dezelve met de mailboot, uit de Molukken komen- de, te verzenden.

14 October v. m. 7“. aan boord gegaan op het stoomschip Karang, kapitein Por, naar Bantaëng-Bonthain, en daar des n. m. half 7°v. aangekomen, aan boord overnacht.

15 October v. m. 9%. met den kapitein in diens sloep aan wal gegaan, en bij den ass.-resident Scnenkmuizen aangeland, en daar logies gevonden. De kontroleur Sor van Saleijer was hier ook gelogeerd.

Wij landden aan het strand in de nabijheid van de toko en de woning van den heer pe Grave, die hier handel in allerlei zaken drijft. Wij wandelden over eene vrij uitgebreide passar, die met menschen opgevuld, en waar ook allerlei te koop was, zoo inlandsche producten als europeesche waren, en verder langs een zandig strand naar de woning van den ass.-resident , waar- voor eene lange, houten brug om te kunnen landen in zee uitgebouwd was, die echter bij laag water niet met sloepen genaakbaar is; thans bovendien in een bouwvalligen staat ver- keerde.

De ass.-residentswoning is een goed en ruim, steenen gebouw , met breede voorgalerij, voorzaal, 6 ruime kamers met door- gang naar de achterzaal; waarbij steenen bijgebouwen met kantoor, keuken, badkamer, bediendenkamers en stallingen. Het is niet ver van het strand, met het uitzicht op zee en de reede, aangenaam gelegen; het wordt aan eene zijde echter gemaskeerd door de groote, fraaie, sneeuwwitte gevangenis, die uit zee het eerst in het gezicht valt.

Des n. m. maakten wij eene groote wandeling naar de ver- laten benteng, waarin nu de pradjoerits huisden, over breede, goed onderhouden wegen door de kampongs. Alles zag er hier net en veel frisscher uit dan te Makassar, ofschoon het ook hier, als eene bizonderheid, in vele maanden niet geregend

92

had. De rijstvelden in de nabijheid der hoofdplaats waren ech- ter nog goed van levend water voorzien.

Het was hier niet al te warm, daar de temperatuur door de nog steeds waaiende oostenwinden nog al werd afgekoeld.

De bebouwde streken leverden hier niet. veel van onze gading, maar toch werden nog vele planten verzameld en ook eenige slrandvogels en andere, waaronder eene prachtige lijster. De vlinders waren hier, met weinige uitzonderingen, van dezelfde soorten als om de noord, zoodat ik besloot, het gebergte te gaan bezoeken,

De heer Scnenkuuizen had een goed rijpaard voor mij gereed, en de regent gaf mij tot hulp zijn hoofdzendeling BArAnca- Oewa-Srssr mede, die echter geen maleidsch verstond, doch een mij vergezellende oppasser was die taal eenigszins machtig.

24 October v. m. 6°. van Bonthain vertrokken, en om kwart vóór 9e, te Lohka-Lokka aangekomen, dat + 9 palen van Bonthain zal verwijderd zijn, en + 5200". boven de zee gelegen is.

De vrij breede weg was aanvankelijk zeer goed en slechts weinig klimmende; hier bestaat de bodem uit eene zwarte aarde, die nog al vruchtbaar schijnt te zijn, en vindt men ook tuinen aan weerszijden van den weg, voornamelijk voor aan- plant van djagong en enkele vruchtboomen; ook de »Talac palm Lontar werd hier veel gevonden, doch alle zeer gehavend, en van de meeste bladeren ontdaan, die men hier ook voor vaatwerk enz. gebruikt, en die zelfs een handelsartikel uitmaken. Er konden nog vele duizenden bijgeplant worden, doch hieraan denkt men niet, maar laat dit aan de natuur over, die de afgevallen vruchten, hier of daar doet ontkiemen. Daar deze velden ook voor kultuur dienen, worden de jongo planten nu en dan ook nog afgebrand. Verderop werd het echter op vele plaatsen steiler, en nu was ook de geheele weg tot Lohka en ook verder tot hoog in het gebergte met losse steenen en vaste rotsen als bedekt. Vroeger toen de Gouver- neur Bakkers Lohka wel eens bezocht, en daar eenigen tijd vertoefde, schijnt de weg beter onderhouden te zijn geweest

95

dan thans, getuige hiervan de bentengs of opgestapelde steenen langs den geheelen weg.

Naarmate de tuinen en aanplantingen verdwijnen, vindt men geheele bosschen van »kemiri«-boomen Aleurites moluccana »Sapiri« met wild geboomte en struiken vermengd, waarna dan weder koffieaanplantingen volgen, die door de buitenge- wone, aanhoudende droogte meestal verschroeid en bladerloos waren. Hoogerop, bij Lohka, hadden ze iets minder geleden, doch alle zagen er verwelkt uit. Deze tuinen schijnen eer gezaaid dan geplant te zijn. want de boomen staan zeer onre- gelmatig op afstanden van 1 tot 3 voet van elkaar, en kunnen zich dus slechts weinig ontwikkelen, en toch zijn ze zeer vruchtbaar. Zoo ergens, dan zouden schaduwboomen hier nut- tig zijn, om in het droge jaargetijde de heesters tegen de felle zon en zware oostenwinden te beschermen; wel had men hier en daar enkele dadapboomen geplant, en ook de » Mawa« „Koerai« op Java of Sponia’s laten opgroeien, maar dit beteekende over het algemeen weinig, en dan ontdoet men ze soms nog van alle schaduwgevende takken. Aan onderhoud of schoonmaken der tuinen wordt ook weinig of geen zorg be- steed, zoodat struiken, lianen en parasiten er veelvuldig tus- schen opgroeien; het is onbegrijpelijk, dat er nog zooveel koffie van aan de markt gebracht wordt.

In de nabijheid van Lohka worden met goed gevolg aardap- pelen en kool geplant, voornamelijk de eerste, die bijzonder goed van smaak zijn en zelfs worden uitgevoerd; thans was daarvan echter weinig te zien, daar alles door de droogte ver- zengd was.

Algemeen geloofde men, dat hier ook aardbeziën en fram bo- zen groeien; de lui van Makassar hadden ze zelfs gegeten, maar nu bleek het, dat men Rubus fraxinifolius voor aardbeziën en Rubus moluccanus voor frambozen had aangezien.

Er zijn hier ook proeven genomen met de kinakultuur, die aanvankelijk goed slaagden , doch waarvan sommige planten reeds ter hoogte van een paar voet begonnen te bloeien; andere,

94

die het tot + 15“. hoogte en aan den voet tot eene dikte van 4 à 5 rijnl. duim gebracht hadden, waren reeds afgestorven of bezig zich dood te bloeien; van de milioenen zaden waren tusschen het gesteente hier en daar enkele plantjes opgekomen.

Lohka wordt algemeen als een gezondheidsetablissement beschouwd, dat, wegens het koele klimaat, wel aannemelijk is. Er wordt dan ook door inwoners van Makassar wel eens partij van getrokken; ook thans bevond zich hier sedert eeni- gen lijd eene familie van Makassar, die er zich wel bij bevond.

Er is eene ruime passangrahan en een bijgebouw met 5 kamertjes, alles van bamboe; in welk laatste ik mijn intrek nam, en ruimte genoeg had voor mij, mijne boedjangs en bagage. Een heerlijk stortbad, dat beroemd is, was thans geheel op- gedroogd. Voor de passangrahan stonden persische rozen Rosa damascena zeer weelderig en steeds in vollen bloei, met vruchten beladen; zij hadden met hunne diepgaande wortels van de droogte niet het minste geleden, anders was het met de uit den bovengrond puttende koffieboomen. Naast de pas- sangrahan stond de oudste kina-aanplant en daarbij verschei- dene wilde kaneelboomen »Kajoe tanic« Cinnamomum sp, die het meeste overeenkomst had met de Cinnamomum Buruanni of »Cassia« kaneel van Sumatra, en waarvan de bast ook als kaneel gebezigd werd; ze kwam wild voor op den + 1000. hooger dan Lohka gelegen, zoogenaamden Doodkist.

In de environs van Lohka zouden 45 huisgezinnen gevestigd zijn; er kwamen ook vele koffietuinen voor, die even als de groententuinen , door bentengs van elkaar gescheiden zijn, zoo lot wering van varkens als tot bepaling van eigendomsrecht.

Verschillende mangasoorten groeiden hier nog weelderig, en gaven ook vruchten; het klimaat schijnt hier zachter te zijn dan op gelijke hoogte op Java.

Wat men in het noorden »broeboe« noemt, draagt hier den naam van Oostenwind, die hier nog vrij hevig woei; beide schijnen echter niet veel van elkaar te verschillen, en niet na- deelig voor de gezondheid te zijn.

95

Als men te Lohka een paar honderd voet tegen de. helling van den Doodkist opklimt, heeft men een prachtig vergezicht op de benedenlanden en het omringende gebergte tot aan den zoogenaamden »piek van Bonthain.«

28 October maakte ik met den heer ScnenkHuizen een forsche toer naar den top van den Doodkist, die eene hoogte van + 4000". bereikt, zoodat wij van uit Lohka in een kort be- stek ruim 700". te klimmen hadden, hetgeen geene gemak- kelijke taak was. Aanvankelijk trokken wij door koffietuinen, daarna over zeer steil tagalveld, waarvan het hooge gras en de kleine heesters gedeeltelijk waren afgebrand, tot wij den rand van het bosch bereikten, waarin het niet minder steil was, en wij zonder een gebaanden weg tegen de rotsen en losse steenen moesten opklauteren, en eindelijk geen pad meer vindende, door een ravijn, dat wij moesten passeeren door de wildernis waarin vele doornachtige planten voorkwamen het hoogste punt trachtten te bereiken, wat ons dan ook na groote inspan- ning gelukte. De geheele berg was met bosch bezet, doch op vele plaatsen had men uit liefhebberij er den brand in gesto- ken, zoodat wij door de dikke aschhoopen, die op de ongelijke steenblokken lagen, moesten heen waden.

In 1%/,". bereikten wij echter ons doel, waar wij wat konden uitrusten, en ruimte vonden om een paar honderd passen over het hoogste, eenigszins vlakke, doch weinig breede terrein voort te wandelen. Wij vonden hier en ook aan de hellingen nog al vrij groote boomen, waaronder eene soort wilde muscaatnoot en ook in kleinere exemplaren de kaneelsoort, die te Lohka was aangeplant. De beste houtsoorten waren echter voor den huisbouw reeds uitgekapt. -

De terugtocht namen wij direct van het hoogste punt, zon- der het ravijn te volgen; doch dit ging zoo steil, dat wij ons. op vele plaatsen moesten laten afglijden. Dit was de weg, die gebruikt werd, om het gekapte hout af te voeren , waardoor het gesteente zoo vergruisd was, dat wij tot de enkels in het stof zakten. De weg was nu wel korter, zoodat wij in een uur

96

tijds den terugtocht aflegden, toch kwamen wij niettemin zeer vermoeid te huis.

Wij hadden daarbij toch nog eenige gewenschte planten ver- zameld, en zouden meer verkregen hebben, zoo er niet zoo- veel bosch nutteloos verbrand was.

Dieren zagen wij nergens, zelfs geene varkens, die anders overal overvloedig zijn.

Hoewel hier, behalve op den Doodkist, weinig bosch gevon- den wordt, daar dit meestal voor de koffiekultuur is wegge- kapt, verzamelden wij toch nog vele planten voor herbarium; ook enkele nieuwe vlinders, doch weinig vogels.

De heeren Senenknuizen en pe Grave keerden des n. m. huiswaarts.

Een der boedjangs, die zijne voeten bezeerd had, liet ik hier achter, om de verzamelde planten te drogen.

29 October was ik vroegtijdig gereed, om naar Lànjienga in het gebergte te vertrekken, en daar men beloofd had, mij te Lohka een goed rijpaard te bezorgen, had ik dat van Bonthain terug- gezonden, maar toen het er op aankwam, bracht men mij een schuw paard, dat zich niet wilde laten opzadelen; de hoofd- zendeling was nu echter zoo goed, mij zijn eigen paard te leenen. De oppasser was ook teruggekeerd, zoodat ik niemand had, waarmede ik spreken kon, maar ook hiermede kwam ik terecht, daar de opziener der kinakaltuur Prederiks een inboorling van Bonthain aanbood, mij te vergezellen.

Des v. m. 7%. van Lohka vertrokken, en om half 9®, te Làân- jienga aangekomen (+ 4 palen), dat op 4400“. boven de zee gelegen is, namelijk het inlandsche huis, dat men voor mij ontruimd had; de tuinen en verspreide huizen strekken zich minstens nog een paar honderd voeten hooger uit.

Van Lohka uit loopt een voetpad, dat ook voor paarden bruikbaar is, naar den voet van den Doodkist, en buigt ten noorden daaromheen, en verder in oostelijke richting door eene hellende vallei, die van beide zijden door laag en kaal gebergte begrensd is. Hier en aan dat gebergte groeide niets dan drie

97

soorten hoog, rietachtig polgras en enkele lage struiken , welke een en ander van tijd tot tijd worden afgebrand, om jong gras voor paarden en karbouwen te verkrijgen.

Deze streek, op + 3500". hoogte gelegen , zou zeer geschikt zijn voor paardenstoeterij, zoo het blijken mocht, dat deze riet- achtige grassoorten voldoend voedsel opleveren; men onder- scheidt ze in »Katoba,« »Benrong-benrong« en »Awarrang waarvan ik ook herbarium verzamelde. De steenachtige bodem is wel geschikt, om de hoeven der paarden in hunne jeugd reeds te harden, waardoor het Makassaarsche ras algemeen bekend is, harde hoeven te hebben. Deze uitgebreide streek zou vroe- ger met bosch bedekt zijn geweest, doch na uitroeiing daar- van in kultuur zijn gebracht; thans is ze geheel verlaten, en komt er geene enkele woning meer op voor.

Na verloop van een uur kwamen wij weder in koffietuinen, die, onbeschaduwd, niet enkel van de droogte, maar ook van de zware oostenwinden hadden te lijden gehad , zoodat de toppen er alle bladerloos en verzengd uitzagen; sommige tuinen waren nog daarenboven verbrand, daar men hier de woeste gronden, die met struikgewas begroeid zijn, liefst enkel door het vuur reinigt, waardoor de aangrenzende tuinen in brand geraken. Enkel de tuinen voor de kultuur van aardappelen, kool, dja- gong, uien, tabak, boontjes, kladi en andere groenten en aardvruchten bestemd, worden met de »sangko« een plat stuk ijzer van drie vingers breed en bijna een voet lang met een krommen, korten steel wat losgemaakt, en de groote steenen tot bentengs gebezigd. Op die wijze worden deze tuinen, zon- der bemesting, jaren lang in kultuur gehouden, en voornamelijk met djagong beplant. De geoogste djagong had men hier bij wijze van een groot en hoog scherm in de open lucht opge- hangen, waardoor ze minder aan bederf onderhevig schijnt te zijn, dan door ze in de huizen op te bergen. Ook op Java zag ik wel eens groote pyramiden daarvan in de open lucht opgebouwd.

De enkele boomen van »Mawa« of Sponia, die, na de vernie-

7

98

ling der bosschen ontstaan, het best tegen de zware winden bestand zijn, en daarbij slechts eene zachte schaduw geven, worden soms op deze velden gespaard, terwijl de dikke boom- stammen der voormalige bosschen in alle richtingen verspreid liggen, om tot ontbinding over te gaan, dan wel om nu en dan in brand gestoken te worden, en asch ten voordeele der kul- tnurplanten te leveren, die men zich de moeite niet eens geeft, gelijkmatig te verdeelen.

Behalve uit de vele steenen bestaat de bodem uit een vrucht- baren, zandigen grond: het product van het ontbonden gesteente en humus van de vroegere vegetatie.

De langdurige droogte had nu echter bijna alles gesloopt, zoodat er van kultuurplanten weinig te zien was.

De eigenaars der tuinen wonen niet in eene kampong ver- eenigd, maar zijn hier en daar over 12 huisgezinnen verspreid.

De zoogenaamde aardbeziën Rubus fravinifolius en fram- hozen Rubus moluccanus vooral de eerste, komen hier zoo menigvuldig in de koffietuinen voor, dat ik mij een oogenblik verbeeldde in het braambosch op den berg Sinai verdwaald te zijn.

De vroegere bosschen zijn hier overal tot op zekere hoogte geveld, en gaat men daarmede, om de gronden in kultuur te brengen, nog steeds voort, hoe steil de hellingen meestal ook zijn. De lagere bergruggen zijn reeds nu geheel ontwoud, dat denkelijk wel invloed op de vermindering der regens zal uitoefenen. Het regent hier anders meer in den oostmoesson dan in den westmoesson, terwijl in de noorderdistricten de oostmoesson steeds droogte, doch de westmoesson overvloedige regens aanbrengt. Ook hebben de zware oostenwinden nu meer vrijen toegang tot de aanplantingen, en wordt het nuttige tim- merhout nutteloos verbrand tot groot nadeel der koffiekultuur zelve.

Het zou dus wenschelijk zijn, dat door het bestuur paal en perk werd gesteld aan het verder en hooger uitroeien der bosschen.

De ass-resident had bevolen, om hier eene »baroega« voor mij op te slaan, doch de hoofden zagen daartoe , wegens gebrek

99

aan bamboe en andere materialen, geen kans; zij stelden voor, om eene inlandsche woning voor mij te ontruimen, hetgeen geschiedde. Het was eene alleenstaande, inlandsche woning, welke op palen van 5". hoogte gebouwd was, en + 20%. in het vierkant besloeg: de wanden bestonden aan twee zijden uit het nêerdalende dak zelf, dat uit ruwe, gespleten, houten sirap- pen van verschillende dimensiën bestond; de andere, opene zij- den waren uit latten en opstaande stukjes sirappen samenge- flanst, zoodat de wind er gemakkelijk doorgang vond, en mijn petroleumlampje wel eens uitdoofde, niettegenstaande men nog een gedeelte met lijnwaad had afgeschoten. De trap bestond uit een hellend vlak van een paar ongelijksoortige, ruwe plan- ken zonder leuning; gelukkig waren ze niet glad, zoodat het gevaar van uitglijden gering was. Binnen den ingang waren 2 rekken op + 53°. van elkaar geplaatst, waarop boven elkaar 4 zeer dikke en 5 à 4". lange bamboe met drinkwater gevuld, horizontaal waren neergelegd; ze hadden aan het eene einde eene ronde opening, die naar boven gekeerd was, opdat het water er niet uit zou loopen; een ieder der binnenkomenden mocht er uit drinken, waartoe hij de bamboe een weinig om- draaide, en zijn mond vóór de opening hield. Van meubilair was natuurlijk geen kwestie; mijn veldbed kwam mij dus zeer van pas, en eene lange vouwstoel diende niet alleen om er op te zitten, maar met verhooging van een sigarenkistje, tevens tot lessenaar.

Het huis stond reeds zoo scheef, en naar eene zijde over- hellende, dat ik vreesde, dat het door de zware valwinden zou omwaaien; men stelde mij echter gerust, en beweerde, dat het expres zoo gebouwd was; ook waaide de wind gelukkig tegen de helling in.

Verhongerde kamponghonden waren er gelukkig niet; slechts eene kat meende recht van inwoning te hebben, en een haan zorgde er voor, dat men zich niet versliep, door reeds des mor- gens 4°. zijne wekstem te laten hooren, welke door al de hanen in de verte werd beantwoord. Ook den middag kondigde hij

100

aan, maar vergiste en wel eens, door 15 instede van 12 maal te kraaien.

Mijne boedjangs, ie het vrij ho hadden, vonden onder de woning eene veilige rustplaats, daar ook de bijgebouwen ontbraken; ook mijne medegebrachte tent werd er voor gehangen. De paarden, die anders een plaatsje onder de woningen vinden, logeerden nu onder den blooten hemel.

51 October. Daar in den omtrek de bosschen waren uitge- roeid, togen mijne lieden hooger op naar het gebergte, en brach- ten dagelijks vele interessante planten mede, doch vogels slechts weinige en vlinders geen enkele.

De »Anoäng« Antilope depressicornis kwam hier in het gebergte ook voor, en er werd daarop wel eens jacht gemaakt doch men zag geen kans, om ze levend te vangen. Een ge- deelte ‚van een schedel dezer dieren werd mij vertoond. Een wilde hond zou hier ook voorkomen, doch daarvan kreeg ik niets te zien.

Bij mijn vertrek van hier liet ik het verzamelde met een boedjang achter, om voor het verdere drogen te zorgen. Ik had toen reeds besloten, om hier terug te keeren. |

1 November. Men had mij aangeraden, ook de kampong Papepêkang, als de hoogst gelegene te bezoeken; het bleek echter dat zij lager lag dan Lanjienga. Des v. m. 7“. reed ik met een groot gezelschap van hoofden en minderen derwaarts. Gelukkig kreeg ik van het kamponghoofd een goed en sterk paardje ter leen, dat mij zeer van pas kwam, daar de door ons gevolgde koers den naam van weg niet verdiende, en die ook weinig door de inlanders gevolgd werd, wijl de bevolking van Papepêkang hare producten langs eenen anderen weg over Bakoengan naar Bonthain vervoert. Over een stuk geac- cidenteerd en rotsachtig terrein reden wij aanvankelijk nog door koffietuinen, waarin ook geen wegen bestonden, zoodat de takken ons in het gezicht sloegen: verder kwamen wij aan pas onlangs gekapte bosschen, waar de dikke, half verbrande boomstammen in alle richtingen tegen de steilten, die wij op en

101

af moesten klimmen, gedeponeerd, en soms dwars in den weg lagen, zoodat ik meermalen verplicht was af te stijgen ; van een weg of voetpad was hier geen sprake meer, zoodat wij over den drogen en mullen grond soms meer gleden dan liepen. Mijn paard verrichtte echter wonderen bij het zeer steile klim- men. Na een uur alzoo gesukkeld, en + 5 palen te hebben afgelegd, kwamen wij bij den »Djanang« of ook wel » Tauwe »Towa« kamponghoofd van Papepêkang aan, die zoo vriendelijk was geweest, een gedeelte zijner woning voor mij in te richten, dat er zeer nel en zindelijk uitzag; doch onbegrij- pelijk was zijne woning op een verheven punt op ruim 4000 voet hoogte en ver van de kampong gebouwd, waar de wind zoo sterk waaide, dat het voor ons niet uit te houden was, allerminst voor mijne lieden, die daar niet de minste beschut- ting hadden; binnenshuis ware het anders nog al uit te houden geweesl.

Ik besloot toen, nog een paal verder te rijden, en in het dal, waarin de kampong gelegen was op —- 5800 voet hoogte af te dalen, waar 5 vrij goede, inlandsche woningen niet ver van elkaar stonden; van een derzelve werd mij een gedeelte afge- staan, en in der haast gemeubileerd door het behangen van zolder en wanden met meubelsits. Hier waren wij wel niet vrij van wind, doch was die niet zoo hevig als boven bij den Djanang, en was er ook nog gelegenheid voor mijne lieden, om in eene galerij onder dak te komen.

De woning, die ik met het huisgezin deelde, was van dezelf- de soort als die te Lanjienga; echter iets langer, maar het is niet aanbevelenswaardig, om met die lieden samen te wonen, want daar ze met de droogte niets te doen hadden aan het schoonmaken der tuinen werd niet gedacht, hoe noodzakelijk dat werk ook was en de koffiepluk ook was afgeloopen, kwamen de buren onophoudelijk visites maken, en vlijden zich op rijtjes naast en achter elkander neder, meestal om geen stom woord te spreken; het ergste echter was, dat, bij het openen der deur, de wind des te heviger instroomde.

102

Op den tocht herwaarts zagen wij het laaggebergte ook overal kaal gekapt, om in kultuur gebracht te worden, dat echter slechts voor een paar jaren is, waarna de gronden we- der verlaten worden, om in grasvelden over te gaan. De lagere gedeelten worden eehter voor de koffiekultuur gebezigd, maar de hoogere ruggen blijven onbenut, zoodat men voor een paar oogsten al dit gebergte ontwoud heeft. De koffie wordt hier iets regelmatiger dan elders, op + 5%. afstands, aangeplant. De meer tegen de winden gedekte aanplantingen zagen er vrij goed uit, doch waar ze aan de zware winden waren blootgesteld, waren ze even ellendig als elders, met verschroeide toppen of geheel mislukt. Over het algemeen groeit de koffie hier min- der weelderig dan op Java; de horizontale zijtakken worden minder lang, en de toppen zijn steviger, zoodat ze niet om- buigen en in elkaar groeien; dat wel aan het dichte planten en den stilstand in groei bij langdurige droogte zal moeten worden toegeschreven; niettemin zijn ze zeer vruchtbaar, al- mede vermoedelijk een gevolg van de droogte, die den weel- derigen groei schijnt te beletten, maar de bloemknopvorming bevordert. Ik zag daarvan interessante voorbeelden aan boo- men, die zeer door de droogte geleden hadden, zoo zelfs, dat de jonge toppen geheel bladerloos waren, doch nadat de wor- tels langs eene nieuwe waterleiding eenige dagen genoegzaam vocht hadden opgezogen, waren die boomen over hun geheel, zelfs de bladerlooze toppen, met bloemen overdekt, en als met een wit sneeuwkleed omhangen.

Het is zeker dat de versche boschgronden na de verwijdering van het geboomte de beste resultaten geven, doch de bodem is en blijft, ook bij het steeds ontbinder van het gesteente, rijk genoeg voor voortdurende kultuur; de onachtzaamheid der inlanders, die hunne tuinen niet schoon houden, is de oorzaak, dat ze door onkruid, heesters, lianen en parasieten verstikken, en dan afgeschreven of verbrand worden, om ze op nieuw te zuiveren.

De braambosschen Rubus ravinifolius zijn hier de grootste

105

plaag voor de koffietuinen, wijl ze bij ongenoegzame zorg het geheele terrein innemen, en de koffieboomen verstikken ; ook wegens hunne vele scherpe doorns maken ze het terrein ontoe- gankelijk; werden ze echter als jonge plantjes uitgeroeid, dan zou dit weinig moeite kosten. |

Het op stam kappen op 4 à 5“. van verwaarloosde koffie- tuinen is hier ook in gebruik; vooral van verbrande tuinen, waarvan enkel de takken verbrand, doch de stammen niet ge- dood zijn.

Er bestaan hier in onze nabijheid nog prachtige »urwälder, « die men echter voortgaat, tot uitbreiding der koffiekultuur, te vernielen en dit alles in het belang van slechts 5 huisgezinnen, waaruit Papepêkang bestaat, doch ook voor de vreemdelingen schijnt alles ingericht, want de inwoners planten meer koffie dan zij kunnen onderhouden van daar de verwaarloozing der tuinen —en als het op het plukken der koffie aankomt, zijn zij nog minder in staat dit werk alleen te doen, maar nu ko- men de vreemdelingen van alle, zelfs ver verwijderde oorden over zee van Pareh-pareh, Boni enz. opzetten, om even als de Hollandsche hooglanders behulpzaam te zijn, en met een rijken buit huiswaarts te keeren. Zij genieten voor het pluk- ken !/; van het product.

Men zou hieruit dus opmaken, dat allen er wel bij varen, doch de planters blijven altijd even arm: te meer daar zij ook groote dobbelaars zijn, en dus na den oogst aan deze neiging ruimschoots toegeven; ook zijn zij gewoon, om bij woekeraars geld op te nemen, waarvan na afbetaling dus weinig overschiet, zoodat zij op nieuw schulden maken. Het zou dus voor deze lieden en in het algemeen belang beter zijn, dat zij minder koffieboomen aanplantten, doch die beter onderhielden, en den oogst zelf plukten; het uitroeien der bosschen zou daardoor ook een einde nemen.

2 November. Daar de koffieonderneming van den heer von Brrow slechts 4 à 5 palen van hier verwijderd was, besloot ik, dien heer een bezoek te brengen, wat wij in 1/3". volbrachten.

104

De weg derwaarts hoewel groote transportweg was even- wel vrij slecht, sterk afdalende en met steenklompen bezaaid ; veelal reden wij door koffietuinen, doch het pad was zoo smal, dat de koffietakken ons rechts en links den weg trachtten te versperren, of ons in het gezicht sloegen, zoo wij een oogenblik onze aandacht te veel op ons paard, uitstekende steenen en struiken, waarmede onze voeten ieder oogenblik in onaange- name aanraking kwamen, vestigden.

De lucht was zoodanig met stof bedekt, dat men in de verte niets onderscheiden kon, zelfs niet of het nabijzijnde gebergte al dan niet met geboomte bezet was. Van dat stof kregen wij ook ons behoorlijk aandeel.

Wij vonden den heer von Berow niet te huis, doch vonden op zijne woonplaats te Bakoengan eene nette baroega of pas- sangrahan en enkele nette bijgebouwtjes; ook de tuinen in de environs zagen er goed onderhouden uit; wat hier in de wil- dernissen, bij de inlanders vergeleken, een groot contrast op- leverde. Hij woonde hier op eene hoogte van —: 1600”. boven de zee, rustig, in een aangenaam klimaat. Na verloop van een uur kwam de heer von Berow van zijne inspectie te huis; wij bleven toen nog een uurtje samen praten, om toen de terug- reis aan te nemen; wel noodigde ZEd. ons uit om te blijven overnachten, doch mijne bezigheden te huis, met het verzor- gen der dagelijks geoogste planten, veroorloofden mij zulks niet.

De heer von Berow bejammerde het ook, dat er zoo vele hooggelegen bosschen verbrand werden: hij schreef daaraan ook de mindere regens in den oostmoesson en de overstroo- mingen in den westmoesson toe; ook is hierdoor totaal gebrek aan timmerhout, zoo zelfs, dat hij voor palen voor zijne baroega, »Pandan« stammen, die hier in kolossale exemplaren ter dikte van een pisangstam voorkomen, heeft moeten bezigen: deze zijn wel met merg gevuld, doch het buitenste hout is zeer hard, en zou ook duurzaam zijn. Bamboe is hier ook schaarsch, zoodat men die ook niet als bouwmateriaal gebruiken kan. Het blijkt dus ten duidelijkste, hoe nadeelig het noodeloos verwoes-

105

ten der hooge bosschen op alles terugwerkt, waarom het streng verboden diende te worden.

Om 10°. v. m. namen wij de terugreis weder aan, waarbij de heer von Berow ons nog een eind weegs uitgeleide deed langs eenen nieuwen, door hem aangelegden weg door een ravijn, en na 1%/%, waren wij weder te huis.

Op dezen tocht zagen wij ook overal de sporen van de ver- nieling der bosschen, waarmede men nu ook nog druk bezig was; zelfs koffietuinen van de beste soort waren hier en daar door het verbranden van verwilderde tuinen vernield, en gedeel- telijk weder op stam gekapt; op enkele plaatsen, waar het bosch of de verwaarloosde tuinen verbrand waren, was de bo- dem, behalve met de asch, letterlijk met steenen van Ys“. en grooter bedekt, en toch worden op deze en dergelijke gronden met goed gevolg koffietuinen aangelegd; wel een bewijs, dat dit ge- steente tot de vruchtbaarheid van den bodem helpt bijdragen.

Wij zagen ook sommige oude, hoog opgeschoten, wel 15”. hooge koffietuinen, welke beklommen moesten worden, om de vruchten te oogsten; de stammen waren evenwel dik en sterk genoeg, om de plukkers te dragen; beneden was alles kaal, zoo- dat men er door kon wandelen, zonder een takje te raken; zij waren niet verder dan 5“. van elkaar verwijderd, en hadden ter hoogte van + 5”, meerdere toppen; waarschijnlijk waren zij vroeger op stam gekapt geweest; zij zagen er wel niet weelderig uit, maar leverden toch nog steeds een goed product.

De bevolking scheen mij toe, goedaardig doch vrij onwetend te zijn, dat zich uit hare afzondering in het gebergte wel laat verklaren; zij heeft ook wel eens last van hare nabu- ren uit Gowa en Boni, die hier wel eens paarden komen stelen, hoe weinig waarde die ook hebben, daar ze niet van het edelste ras zijn; maar zij lijden in den drogen tijd dan ook zeer door gebrek aan voedsel, dat ze zelf moeten zoeken, doch slechts spaarzaam vinden. De droge stoppels van de djagongvelden en de toppen van rietsoorten zijn voor de paarden nog eene lekkernij. Karbouwen komen hier niet voor.

106

Het stof wordt ook hier even als in de noorderdistricten door de aanhoudende, zware winden opgejaagd, zoodat de lucht daar- door geheel beneveld wordt.

De vlooien, die mij te Tjamba reeds geplaagd hadden , waren hier nog veel lastiger; ofschoon ze overal in het Bonthainsche tot zelfs op de hoofdplaats voorkomen, had ik er hier voor het eerst veel last van, en hielden zij mij des nachts weleens uit den slaap.

Het omliggende gebergte had in dezen korten tijd ook weder een goed contingent aan vreemde planten geleverd, edoch wei- nig vogels en geen insecten.

5 November nam ik de terugreis aan, en hoezeer ik ook tegen dien fatalen tocht opzag, liep ze nog beter af, dan ik verwacht had, daar mijn deugdzaam paardje mij de moeite bespaarde om af te stijgen. Ik bewonder echter nog altijd zijne geschiktheid, om mij tegen de steilten van minder dan 45° op en af te dragen, waarbij mijn hoofd langs zijn hals eene plaats vond, of omgekeerd ik soms met mijnen rug tegen den rand van het overigens vrij platte zadel in aanraking kwam; zulk een halsbrekend werk kan alleen een makassaarsch bergpaard verrichten; ik besloot dan ook, om het te koopen, en naar Bui- tenzorg mede te nemen.

Te Lânjienga verwijlden wij een oogenblik ,om de achterge- bleven bagage in te pakken, en vervolgden toen de reis naar Boeâkang-kampîliang of B-nipaliang, op + 2 palen noord- westelijk van Lânjienga, en even als dit op 4400”. hoogte gelegen.

Ook hier ruimde de Djânang een gedeelte van zijn huis voor mij in, dat er al even vuil, en met roet bedekt, uitzag als de vorige, wijl ook de vuurhaard overal in het zelfde vertrek gevonden wordt.

De wind, die te Papepêkang des nachts buitengewoon hevig gewoed had, was hier niet minder en lastiger, daar dit huis ook op eene verhevenheid van den bergrug gebouwd was; van een bijgebouw of hutje was geen sprake, zoodat mijne lieden zich aan de lijzijde van het huis tegen den wind zochten te

107

beschermen. De inlanders schijnen zich aan den wind weinig te storen, daar hunne huizen meestal op de hoogste punten der bergruggen gebouwd zijn, zonder beschutting van eenig geboomte, behalve koffietuinen, die ook hevig door den wind bewogen worden.

Men plant hier, even als op de voormelde plaatsen, aardap- pelen, kladi, laboe, katjang enz.

Van hier hadden wij voor het eerst een ruim uitzicht op de Piek van Bonthain; de Lompo-Battang, welks toppunt met dat van den daarop volgenden Bonto-Lodjong-Gompo boven den daarvoor in onze nabijheid liggenden bergrug uitsteken, en in de richting van het westen naar het oosten voortloopende, een langen bergrug vormen, aan welks oostelijk uiteinde Bawo- Karaëng == boven den vorst, die voor den hoogsten van alle wordt gehouden, moet voorkomen, welke van hieruit echter niet te zien was. Later uit zee gezien, kwam het mij voor, dat de lijn over den Lompo-Battang met den Bawo-Karaëng van het z. w. naar het n. o. gericht was; de Lompo-Battang scheen hier de hoogste top te zijn, terwijl het geheel tot een golven- den bergrug is verbonden; ten zuiden ligt een lagere top, de Langkon, en nog zuidelijker de Bonto-lodjong-tjadi; nog meer in onze nabijheid ligt ten z. o. de veel lagere Bonto- Panrieng. Van eene Piek is echter geen kwestie; alle toppen zijn min of meer bolvormige verhevenheden op denzelfden berg- rug, die door een zadel aan elkaar zijn verbonden. Dit ge- bergte ligt ook zoo ver van de hoofdplaats Bonthain verwijderd , dat het onbegrijpelijk is, hoe men aan den naam van Piek van Bonthain gekomen is.

Alle inlanders, dien ik om inlichtingen vroeg, wisten er niels van, of liever wilden er niets van vertellen; toen mijne lieden echter in een dag den Bonto-lodjong-tjadi beklommen, en des n. m. 4ev, reeds terug waren, begrepen zij niet langer met leugens voor den dag te mogen komen, en begonnen toen openhar- tiger te worden. Uit dit alles bleek mij nu duidelijk, dat het niet zoo moeielijk zou zijn, om de zoogenaamde Piek van

108

Bonthain te beklimmen, en had ik dit alles vooraf geweten, dan zou ik mijne lieden zeker derwaarts hebben gezonden, doch nu was de tijd te kort voor mijne verdere plannen. Mocht iemand daartoe echter lust gevoelen, dan raad ik hem aan, den tocht van hier uit te beginnen hoewel misschien uit het Gowasche een kortere weg te vinden is den noordelijken bergrug over te steken, aan welks andere zijde men aan den

voet van den Lompo-Battang komt, welks top men nog den- :

zelfden dag zou kunnen bereiken. Ken paar man dienden voor- uit gezonden te worden, om het struikgewas voor een berg- paadje weg te kappen, dat niet veel moeite zou kosten, en boven eene kleine baroega op te richten; ook koelies met spijs en drank vooruit te zenden, en dit zelf ook mede te nemen, en vooral voor veel water en voedsel, ook voor de koelies, te zorgen.

De varkens, die ook hier eene groote plaag voor de kultures zijn, worden wel eens gevangen, om de honden te voeden; die arme dieren zijn meestal razend van den honger, daar ze niets te eten krijgen dan den afval der menschen, die het ook al niet vet hebben, en enkel van gestampte djagong, soms nog vermengd met een weinig rijst, doch zonder dierlijk voedsel, moeten leven. Deze voeding is voor ieder, die er niet aan gewoon is, ongenietbaar. De opziener en de hoofdzendeling, die mij vergezelden, hadden aanvankelijk ook van dien kost ge- geten, maar kregen er buikpijn van, zoodat zij mij verzoch- ten, om met mijne boedjangs rijst te mogen mede eten. Dat zijn nu de rijke koffieplanters, waarvan een ieder, behalve zij zelven, de voordeelen geniet. Gelukkig hebben zij nog eenige versnapering aan aardappelen, katjang, kladie enz.

Om de varkens te vangen, hebben ze hier een zeer doelma- tige val; men laat ze door eene opening in de ommuurde tui- nen binnenkomen, terwijl men op een lager punt ook eene opening maakt, waaruit ze kunnen ontvluchten; doch zoodra ze uit die opening springen, vallen ze in eene soort van fuik, die spits toeloopt, met een vloer uit ronde, van elkaar verwijderde bamboezen, waarop ze dus niet staan kunnen, maar er met de

109

pooten door zakken, zoodat ze gemakkelijk gedood kunnen worden.

6 November. Des avonds had men den boschrand, die hier ver verwijderd was, in brand gestoken, en door den hevigen wind aangewakkerd, verspreidde het vuur zich niet alleen in het bosch; maar daar de wind juist op ons gericht was, sloeg de vlam met gloeiende vonken ook naar onze zijde over, waar zij voedsel vond in de doode, verspreid liggende boomstammen en de paggers van droog hout. Het vuur naderde al meer en meer onze woning, zoodat ik mij gereed maakte om, zoo noo- dig, mijne bagage in het open veld te kunnen brengen. Een ieder, mannen, vrouwen en kinderen, beiijjverde zich, om den brand te helpen blusschen, waarmede men des anderen daags nog bezig was. Waren er echter geene naakte kultuurvelden tusschenbeide gelegen geweest, dan was de brand zeker wel tot ons overgeslagen.

Als reden voor het vernielen der bosschen gaf men op, hier- door nieuwe en meer vruchtbare gronden te verkrijgen, en te- vens hout om paggers tegen de wilde varkens te maken; wat het eerste betreft, vermeen ik reeds te hebben aangetoond, dat zij die nieuwe gronden niet behoeven, zoo zij de oude tuinen slechts beter bewerken en in orde houden, en in het tweede geval hebben zij steenen genoeg, om stevige bentengs te maken ; iets waartoe zij reeds nu verplicht zijn bij de oude tuinen, waar geen hout meer is; wel zeggen zij, dat de varkens die bentengs gemakkelijk omverstooten, doch dit is hun eigen schuld, wijl zij ze, door slechts eene rij steenen op elkaar te leggen, te zwak maken; stapelden zij echter twee rijen tegen elkaar met de grootste steenen beneden en de kleinere boven op, zoodat de muur aan beide zijden eene kleine helling naar boven bekwam, dan zouden de varkens niet in staat zijn, die omver te werpen, en dat zulks zeer uitvoerbaar is, daarvan bestaan de bewijzen te Lokka. Hierbij dient nog in aanmer- king genomen te worden, dat wanneer alle bosschen zullen vernield zijn, men zelfs geen brandhout zal overhouden; zoo

110 k

ver denken zij echter niet; een reden waarom het bestuur wel verplicht is, om voor hen te denken.

Het nemen van eene proef met de kinakultuur zou hier waarschijnlijk betere resultaten opleveren dan te Lokka, wijl de gronden hier + 1200“. hooger gelegen zijn, en terrein ge- noeg voorhanden is.

7 November. De zware winden, die gisteren nog zoo hevig woedden, waren heden bedaard, en door westenwind vervan- gen; de lucht was bijna den ganschen dag met een wolken- floers bedekt, doch nog geen regen; des avonds bedekte een droge nevel, die als rookwolken voorbij dreef, al de om- streken.

8 November. De schoone sekse was ‘hier nergens schoon, zelfs onder de jonge meisjes ziet men zelden een eenigszins dragelijk gezicht.

Het korte verblijf alhier verschafte ons weder vele vreemde planten van het hooger gebergte en ook nog eenige vogels, waaronder eene prachtige, groote duif, de grootste van dit ge- slacht, die ik, uitgenomen de kroonduiven, ooit gezien heb. Er werd slechts één paar van gezien, en daarvan slechts een verkregen. Insecten waren ook hier niet te vinden.

9 November. Des v. m. 7°. van hier vertrokken, en om 8. te Lokka aangekomen, slechts eenen afstand van 5 palen. Hier was de wind ook gaan leggen, en had het des nachts sterk gedauwd, waarvan hoogerop niets te zien was. De lucht was ook hier even als te Boeakang-Kampaliang met voorbij drijvende nevels bezet.

De bergreis was hiermede afgeloopen, en ik maakte mijne bagage gereed, om naar Bonthain terug te keeren.

Het geheele terrein, hetwelk ik bereisd had, was - uitgeno- men in de nabijheid van de hoofdplaats overal met rotsen en losse, kantige zandsteenen als bedekt, dat zich ook tot in het hoogste gebergte uitstrekte, zoodat het geheel het voorko- men had van eene ruïne in de nabijheid eens vulkaans, die deze onregelmatig gevormde, poreuse brokstukken had uitge-

111

braakt, en over de oppervlakte verspreid; vulkanen komen hier echter niet voor.

10 November. Des v. m. 7°. vertrok ik van Lokka, en kwam om 91/,%. te Bonthain aan, waar ik door den heer Screnknur- ZEN weder gastvrij werd gehuisvest. Mijn sterk paardje had mij trots den fatalen, met gesteente bedekten, 5200". afdalenden weg onvermoeid 9 palen ver gedragen, en altijd goed doorgestapt.

14 November. De boedjangs verzamelden nog eenige plan- ten, vogels en vlinders, en hadden daarbij druk werk met het samenstellen van groote pakkisten voor herbarium enz. ; waartoe het materieel gelukkig nog verkregen werd van den heer pr Grave en eenige chineezen. Eene groote kist met herbarium liet ik hier achter, om met de terugkeerende mailboot, Karang, naar Makassar te worden medegenomen. De mailboot Karang kwam des n. m. 5e. hier ter reede.

15 November. Mijne bagage aan boord van de Karang ge- bracht "en des n. m. 9°, na een hartelijk afscheid van mijnen gastheer aan boord gegaan.

Des n. m. viel de eerste regenbui, die ik sedert mijne komst op Celebes zag; dit was eene aangename verkwikking voor menschen, dieren en planten, die er zoovele maanden van ver- stoken waren geweest.

16 November. Des v. m. ò®. gingen wij onder stoom, en ankerden om 8“. ter reede van Boele-Komba, van waar wij om 8!/s°. weder vertrokken, en des n. m. 2°. ter reede Saleijer aankwamen, waar ik bij den kontroleur Sor wederom logies vond.

Het aanzien van dit eiland, hoe ook elders geroemd , gaf mij geen gunstigen indruk: niet alleen wegens de dorheid door de langdurige droogte te weeg gebracht, maar ook wegens het ontbreken van ongeschonden bosschen. Enkel langs het strand ziel men een breeden zoom van kalapaboomen op alluvialen bodem.

De inrichting van de hoofdplaats is hier vrij gelijk aan die van Bonthain. Ook is hier eene brug, om te landen, ver in zee uitgebouwd. Rene laan van Casuarineboomen loopt

112

van die brug in rechte lijn naar de woning van den kontroleur. De kolossale gevangenis ter rechter- en het kantoor ter lin- kerzijde benemen bijna het geheele uitzicht op de reede. Een breede, goed onderhouden weg loopt min of meer evenwijdig met het strand door de hoofdplaats, en strekt zich verder uit over het geheele eiland.

Het was hier ook drukkend warm, wel had men hier ook een weinig regen gehad, doch bleef men op mildere buien hopen.

Het was hier alle dagen des v. m. passar, die nog al druk bezocht werd, en waar zoowel inlandsche producten, z. a. zee- visch in vele soorten, vruchten vooral mangasoorten aar- dewerk, touw enz. als Europeesche lijnwaden en snuisterijen te koop waren.

21 November. Des morgens maakte ik in gezelschap van Daeng Sitaba een oud, gewezen inlandsch ambtenaar, die de Europeanen alle mogelijke hulp bewees een toertje van een paar uren te paard langs het strand en door het laaggebergte ; op dit heuvelland vindt men aanvankelijk weinig steenen, en bestaat de bodem uit eene pikzwarte, vruchtbare klei, die in den drogen tijd zoo hard wordt, dat men ze met breekijzers aan kluiten van + een voet groot omwerken moet, en ze zoo aan de lucht blootstelt, waardoor de open bodem die vooraf door verbranding van onkruid en struikgewas gezuiverd wordt aan de lucht blootgesteld, ontbonden en vruchtbaar wordt. Het heeft allen schijn, dat deze gronden van alluvialen oorsprong zijn, dat echter wegens het hooge, heuvelachtige land niet mogelijk schijnt, te meer daar deze zelfde, zwarte gronden ook op de hooge bergruggen voorkomen; het schijnt dus een verweerd product van de vroegere oppervlakte te zijn ; op andere tusschen- liggende plaatsen gaat deze zwarte klei in meer roodachtige, even vruchtbare klei over. |

De steile hellingen van het laaggebergte, waar de bodem uit met zand vermengde, roode klei bestaat, zijn echter even als in het Bonthainsche met dezelfde zandsteenbrokken of vulkanische gesteenten bedekt.

113

De breede wegen waren overal vrij goed onderhouden, en daar langs vindt men zoowel wild geboomte en struikgewas als vruchiboomen , woningen en tuinen der inlanders, die tegen de varkens en herten alle met hout of steenen ompaggerd zijn.

Onder de wild voorkomende boomen kwamen overal de fraai bloeiende soorten van Cassia menigvuldig voor, zooals de Cassia Fistula »Kajoe radja« met hare vele gele bloemtrossen, als gouden regen, de Cassia marginata »Baroesoe« met paarsche bloemen en eene nieuwe soort Cassia met witte bloe- men, die spoedig eene gele tint aannemen; de vruchten gelijken geheel op die van C. Fistula, doeh zijn veel langer: de siroop is ook verschillend van geur en minder vloeibaar. Mangaboo- men van verschillende soorten, waaronder met zeer fijne vruch- ten, groeiden als in het wild, en waren juist alle met vruch- ten beladen. De »Tala« Borassus flabelliformis wordt hier ook gevonden, doch even als elders zeer mishandeld. De »Koewala« Corypha Gebanga wordt ook in sommige streken menigvuldig gevonden, en van deszelfs bladeren worden touw- werk en zeilen »Karoeroe» vervaardigd.

De bevolking is hier ijveriger dan de Makassaren van den vasten wal van Celebes: zij schaamt zich niet, om koeliediens- ten te doen, of zich als »boedjang« te verhuren, zelfs buiten haar eiland: iets waartoe de Makassaren te trotsch zijn. Zij leeft meestal van djagong, wijl zij geene sawah’s bezit, waarvoor het land niet geschikt is, en volgens haar zeggen de padi op droge velden hier niet slagen wil, ofschóon de gron- den daarvoor zeer geschikt schijnen, doch de ongelijk invallen- de, langdurige droogten zullen wel de hoofdreden zijn, wijl de padi daarbij gevaar loopt van te verdrogen. De rijst moet dus van elders, voornamelijk van Bonthain , worden ingevoerd ; ze kostte hier thans f 11— de pikol.

Darene SrraBA bracht mij een Phalangista maculata hier »Tiempâoesa« met een nog zuigend jong en eene soort Viver- ra «akoes welke hij voor mij had laten schieten: zij waren nog versch genoeg, om opgezet te kunnen worden.

8

114

24 November. Des v. m. 7u. reed ik met den heer Sor naar de kampong Parienggang in het district Bala-Boeloh, 10 palen van de hoofdplaats, waar wij om half 10%, aankwamen. In de woning van den regent vonden wij goed logies; hij was geheel op zijn Europeesch ingericht, en goed voorzien van tafel- gereedschap en allerlei eetwaren, bestaande in rijst, gebak, visch, eieren en vruchten.

Na het ontbijt verschenen de »Pakarêna’s« dochters van de hoofden en gegoede ingezetenen om onder begeleiding der muziek van trommen, gamellan, gong en trompet haar »pa- karêna’s« of »menari,« zooals men het op Ambon noemt uit te voeren, bestaande in draaiende bewegingen met de voeten en armen en het heen en weer buigen van het ligchaam, waarbij de handen met fraaie waaiers gewapend waren. De kleeding bestond voornamelijk uit eene ruime, lange sarong , die over den vloer sleepte, en de voeten geheel bedekte, en met eenen buikband met zilveren plaat om het midden was vastgemaakt; het bovenlijf was slechts ten halve gedekt met eene over den schouder geslagen, fijne slendang en voorts met kostbare sie- raden om den hals en op de borst.

De »pakarêna« werd geopend door 4 à 5 kleine meisjes, afge- lost door iets grootere en eindelijk door jonge maagden, wier bovenlijf slechts met een fijne, doorzichtige baadjoe van gaas be- dekt was. Door allen werd bij tusschenpoozen en afwisselend, bij wijze van samenspraak, gezongen, dat meest uit neuriën en scherpe keeltonen bestond. Des avonds werd dit spel herhaald.

Deze kampong lag in een uitgestrekt dal, en bestond uit verscheidene vrij goede huizen, alle op palen gebouwd. Zij is rondom door laaggebergte omgeven, dat meestal tot op de hoogste punten met kalapaboomen bezet was. Beneden in het dal stroomde eene breede rivier, welke thans echter slechts van weinig water voorzien was. In de kampong zelve stond geen enkele boom, maar was de hellende bodem met gras bedekt. De regent was zeer beleefd en gastvrij, en trachtte al onze

115

wenschen te bevredigen. Den 2östen November keerden wij naar de hoofdplaats terug.

Eigenlijke bosschen troffen wij nergens aan, daar alle gron- den, zelfs de steile wanden van het gebergte, bij opvolging voor den aanplant van djagong in kultuur komen. Na een paar oogsten laat men den grond braak liggen, die dan weder met struikgewas bedekt wordt, maar na eenige jaren weder schoon gemaakt en verbrand, op nieuw in kultuur komt. De meer gelijke en niet met steenen bedekte, zwarte gronden worden, zooals reeds vermeld is, met een breekijzer omgewoeld ; doch de steil hellende en met gesteente bedekte, roode gronden worden slechts schoon gebrand, en de zandige oppervlakte voor de beplanting een weinig losgemaak!.

De zwarte gronden bestaan uit eene dikke laag, en schijnen op granietblokken te rusten. De roode gronden rusten op een meer koraalachtig, met gaten doorboord, vulkanisch gesteente, dat hier, even als in het Bonthainsche, tot bentengs langs de tui- nen gebezigd wordt.

De weg van de hoofdplaats leidde aanvankelijk zuidwaarts door kampongs in de nabijheid van het strand; daarna door het binnenland langs en over heuvelachtig, soms steil klim- mend en dalend terrein, dat nu eens uit zwarte klei met door de droogte ontstane, diepe scheuren, en dan weder uit roodachtige klei bestond, die minder aan scheuren onderhevig was, en aan de hellingen meestal met gesteente bedekt was. Langs den geheelen weg kwamen bij afwisseling tot den aan- plant van djagong gereed gemaakte en weder verlaten tuinen, vruchtboomen voornamelijk manga’s, kanaries en wild hout voor. Onder de laatste muntten door bizondere fraaiheid ook hier uit: de Cassia Fistula, Cassia marginata en Cassia sp. met witte bloemen, die in volle bloempracht en nog beladen met de hangende vruchtpijpen een aangenamen geur verspreidden.

De bevolking scheen voor het grootste gedeelte welvarend, hoewel zij door overbevolking, die + 80", zielen zou bedragen, niet allen gronden bezitten, en daardoor elders wel eens werk

116

gaan zoeken. Ook zijn er vele zeevarenden, die met hunne prauwen andere eilanden bezoeken, om handel te drijven. Het geheele eiland schijnt —op enkele der hoogste en rotsachtige punten na te zijner tijd in kultuur te worden gebracht; over het bezit der gronden bestaat nog wel eens kwestie.

Zeevisch is er overvloedig en goedkoop; de passar is daar- _van behalve bij stormachtig wêer steeds ruim voorzien; kalapa’s en kalapaolie wordt veel uitgevoerd even als zout, gedroogde visch, kamiri, Bingkoekoebast enz. De koffiekultuur begint in het gebergte ook uitbreiding te krijgen. Voor eigen gebruik en ook om op den passar te verhandelen, telen zij djagong als hoofdvoedsel en voorts verschillende soorten van groenten en vruchten van de op de hierachter volgende plan- tenlijst voorkomende.

De paarden zijn hier klein en van geringe waarde; karbou- wen worden enkel voor de slachtbank gekweekt, en van rund- vee bezitten slechts enkele personen eenige weinige beesten. Wilde varkens zijn er veel en tot groote overlast der bevol- king; jacht schijnt er weinig op gemaakt te worden, waar- door zij zeer brutaal worden; wij zagen er een in het bosch, geen twintig passen ver ons staan aankijken en niet weggaan, voor dat hij verjaagd werd; ook herten komen er veel voor, waarop nog al eens jacht gemaakt wordt; onder de zoogdie- ren vindt men er verder de reeds vroeger vermelde Phalan- gista maculata, hier »Tiempaöesa« genaamd; eene soort Vr- verra »lakoe« of zoogenaamde wilde hond; vleermuizen » Paniki« en eekhorentjes »Kalabientien« waren er in me- nigte tot groote schade voor de vruchten en kalapaplanters. Er zou nog een klein buideldiertje? »podi« voorkomen, dat ik echter niet te zien kreeg. De Negapodius rubripes »Boemboengang« en Columba nicobarica » Dandoema« worden op de eilandjes gevonden en langs de stranden ver- scheidene soorten van Scolapar of snippen en andere strànd- vogels. Van het eiland Kabia of Baarseiland, waar guano ge-

117

vonden wordt, verkreeg ik ook een paar soorten meeuwen »Larus« de voortbrengers van de guano.

26 November. Des morgens vroeg kregen wij eene heerlijke regenbui, die alles recht opfrischte.

28 November. Met den heer Sor en een naburig regent reed ik des v. m. naar de kampong Gantarang, aan de oost- kust gelegen. Deze oversteek, dwars over het eiland, bedroeg slechts 8 palen, zoodat de rechtlijnige breedte de vele kron- kelingen van onzen weg in aanmerking genomen hier zeker niet meer dan de helft daarvan zal bedragen hebben. Toen wij het hoogste punt op onzen weg Bonto-marannoh dat op 1274". gelegen was bereikten, kregen wij een interes- sant gezicht op de zee, zoowel ten oosten als ten westen en op verren afstand naar het noorden en zuiden des eilands. Het eilandje Passi en de reede van de hoofdplaats Saleijer waren geheel te overzien. De Haroe, die voor den hoogsten top van het geheele eiland gehouden wordt, lag in onze nabijheid, en wij schatten hare hoogte op + 15007.

Wij daalden toen weder af naar de op eene rots, vlak aan zee gelegen kampong Gantarang, die nog 875. boven de zee verheven was, en van waar de rots loodrecht in zee afdaalde; eer wij echter zoo ver waren, hadden wij nog met een ver- schrikkelijk steil en rotsachtig voetpad te kampen, waarop het zelfs gevaarlijk was, om te paard. te blijven. Deze kam- pong is ook van de landzijde slechts door eene steile kloof in de rots, die met eene poort dikke planken afgesloten kon wor- den, zeer moeielijk te bereiken; wij stegen dus af, en klau- terden door de smalle kloof naar boven, waar wij in de kam- pong aankwamen, die op eenigszins hellenden grond verschei- dene huizen bevatte, en waarop verder nog vruchtboomen en wild. hout gevonden werd. Aan de zuidzijde dezer kampong bestond eene dergelijke poort met een voetpad, langs hetwelk de- bewoners 875". afdalen, om in eene daaraan grenzende, kleine haai te gaan visschen.

Beide ingangen kunnen dus zeer gemakkelijk tegen de zee-

118

roovers verdedigd worden, dat in vroeger dagen wel eens het geval schijnt geweest te zijn; of wel omgekeerd en heeft het zelfs veel schijn, dat deze rots vroeger een toevluchtsoord voor de zeeroovers was, en dat de tegenwoordige bewoners afstam- malingen daarvan zijn, die zich later aan den landbouw ge- wijd hebben, waartoe het omringende gebergte ruimschoots gelegenheid aanbood, en vonden zij op hunne beurt zich tegen de zeeroovers beveiligd.

Het hoofd der kampong had een ontbijt voor ons aange- richt, waaraan niets ontbrak dan de tafel, waarop dit alles kon geplaatst worden, zoodat het maar op de kleine tafel op- gestapeld werd. Hij tracteerde ons op alle lekkers, voorname- lijk op delicieuse, versche zeevisch.

Na eene rondwandeling in de kampong daalden wij weder van de rots af, stegen weder te paard, om huiswaarts te keeren, waar wij des n. m. 1°. aankwamen. De weg, dien wij afge- legd hadden, was naar omstandigheden vrij goed onderhouden; doch wegens het verbrokkelde terrein van valleien, heuvels en bergruggen steeds rijzende of dalende, en soms met rotsen en steenen bedekt; elders, waar de zwarte klei voorkwam, vrij van gesteente. In het gebergte zagen wij hier en daar, waar de gronden in kultuur waren, tuinhuisjes opgericht, en pas- seerden wij ook eenige kampongs. Verwilderde mangaboomen kwamen overal en langs de wegen in menigte, en met vruchten beladen, voor; het waren echter niet van de beste soorten, doch een ieder had ze slechts voor het nemen. _Vitex trifolia »Lbanra« kwam op de hoogten zoo menigvuldig voor, dat ze zich van zelf tot paggers vormde.

Ik liet mijne lieden in de kampong Gantarang achter, om zoo mogelijk nog iets te verzamelen, en om den volgenden dag het bergje Haroe te beklimmen.

50 November kwamen de boedjangs terug, en hadden den Haroe beklommen, dat niet zoo moeielijk was, als men ver- haalde; zij brachten echter, behalve eenige nieuwe planten,

119

weinig bizonders mede. De regens beginnen nu meer doer te komen; er valt nu en dan eene fiksche, verfrisschende hui.

1 December zond ik mijne lieden per prauw naar de kleine eilanden om te verzamelen.

5 December. De stoomer Hertog Bernard van Makassar aan- gekomen met den heer BensBacH, om met den gezaghebber en den heer Sor in kommissie het eiland Kabia of »Baarseiland« op guano te gaan onderzoeken.“ Gaarne had ik dat reisje me- degemaakt, doch ik was door het vertrek mijner lieden met al het noodige van alle hulp verstoken, en wachtte hen daar- enboven dagelijks terug.

8 December kwamen de hoedjangs terug; zij brachten eene goede verzameling mede van planten, vogels, vlinders waar- bij echter geene nieuwe soorten visschen , schelpen, koralen enz. Onder de vogels bevonden zich eenige Negapodius rubr1- pes »Boemboengang « duiven enz. De stopflesschen met spi- ritus, die ik hun had medegegeven, waren alle met de voort- brengselen der zee gevuld.

10 December kwam de Hertog Bernard hier terug , doch bracht geen gunstige berichten mede omtrent de dunne laag guano en het landen op het eiland Kabia.

11 December was al mijne bagage ingepakt, en naar boord van den Hertog Bernard gebracht, waarmede ik de terugreis naar Makassar aannam.

Hoe weinig ik mij ook van den oogst in deze streken had voorgesteld, hadden wij toch eene niel onbelangrijke verzame- ling van planten en dieren bijeengebracht, maar hiermede nam ook het verzamelen een einde, daar wij nu aan den terugtocht naar Java moesten denken.

12 December v. m. 6%. begaf ik mij na een hartelijk en dankbaar afscheid van de familie Sor aan boord van den Her- log Bernard, die direet onder stoom ging naar Bonthain, waar wij des n. m. 2% ten anker kwamen. Wij gingen nog een paar uren aan wal, om de oude vrienden te bezoeken, en keer- den toen naar boord terug.

120

15 December des v. m. 5e. zingen wij weder onder stoom naar Makassar, waar wij des n. m. 5%. ten anker kwamen, en waar ik bij den Gouverneur logies vond.

19 December. ín gezelschap van den heer advokaat Mounter reden wij met den wagen van den Gouverneur naar Gowa, om den radja eene visite te brengen, en paarden van hem te koopen, dat echter tot geene resultaten leidde.

Ik had nu tijd genoeg gehad!, om alles voor de terugreis in orde te brengen, waarbij ik al weder veel verplichting had aan den heer var Rapers, die mij in alles zeer behulpzaam was.

21 December kwam de mailboot Gouverneur- Generaal Loudon uit de Molukken hier ter reede, waarmede ik de reis huis- waarts aannam.

22 December. Na een hartelijk afscheid van den Gouverneur Tromp aan wien ik de meeste dankbaarheid verschuldigd was, zoo voor zijn bij uitnemendheid gul en gastvrij onthaal, als voor zijne aanbevelingen aan al zijne ambtenaren, met wie ik in aanraking kwam en de overige vrieuden vertrokken wij des n. m. 18. met den G. G. Loudon van de reede Makassar.

24 December des v. m. half 12°. arriveerden wij ter reede Soerabaija, dus nog binnen de 2 maal 24 uren. De reis was daarbij zeer aangenaam met het comfortabele schip, eene stille zee en geen regen. Daar deze boot echter eerst den 50e de reis naar Batavia zou voortzetten, besloot ik op den G. G. Meijer, die den volgenden morgen zou vertrekken, over te schepen, dat echter met vele bezwaren verbonden was, daar ik, behalve mijne groote bagage nog vier paarden en eenige andere levende dieren had medegebracht.

25 December. Eerst om half 9". was alles op den G, G. Meijer over, waarna wij onmiddelijk onder stoom gingen. Er was echter geen hut voor mij meer disponibel, daar een too- neelgezelschap met de overige passagiers reeds alle hutten be- sproken hadden. De goede kapt. Kerrer was echter zoo vrien- delijk, mij zijne hut tot Samarang waar velen aan wal gin- gen af te staan.

121

26 December des v. m. 9°. arriveerden wij te Samarang, en vertrokken van daar den 27°" des v. m. 8°. naar Batavia, na nog om 1%. de reede van Pekalongan en om 6°. de reede van Tagal tot opneming van passagiers te hebben aangedaan.

28 December des n. m. 35°. ter reede Batavia aangekomen met al mijne bagage, per Tjitaroem ontscheept, en de goede- „ren naar het spoor overgebracht.

29 December per spoor met alle bagage en levende dieren naar Buitenzorg vertrokken.

De verzamelingen voor ’slands plantentuin; op deze reis ge- maakt, bestonden uit 5 groote kisten met == 1800 species her- barium met vele doubletten:

200 soorten droge zaden,

20 soorten vruchten op spiritus,

5 kisten met levende planten, en

voor ’s Rijks museum te Leijden in 4 kisten verpakt:

895 stuks huiden van zoogdieren, vogels enz. in 254 soorten.

Eenige doozen vlinders en andere insecten;

8 stopflesschen met visschen en andere zeedieren op spiritus, welk een en ander in de maand Februari jl. naar hunne bestemming zijn verzonden.

Buitenzorg, 1878.

Bij dit verslag behoort nog de volgende lijst van kultuurplan- ten en vruchtboomen.

LIJST van de voornaamste kultuurplanten en vruchtboomen, welke in het Gouvernement van Gelebes en On- derhoorigheden gevonden worden,

mmmmagmmwmmmgmmzmwzmmamammmaamgmmr

Planten en Heesters.

seas eroesseessrersrseeseeeveveeerseee

POS UL GH Pre rra Ed BDenDe ts. Moel oaeknke ams ensen Bangkoäng Bàttara-tódjong-édja.…… 3 EReHAN See drerden Báttang-láboe = Banneh.……………

B VE OOPAES A de a are eenen BIENtAtOÏNE ns an denrs sean vans. rine Beer PEER Bádong-bödong Boon belsen rt on hoann tolsass Bótora = Karéta Boijo-bilokka

» -karappoe = Antimoe.………

Bla Bonden. -vasven. ent

»_-pampoena = Bóijo-lompo.…… Djäbong Bandjenk:-onse). arn, tete. DAAD BENE en aen s eae Vn A REE EED SEEN Kängkong DASHA eenen eee den

.teseseeseeseveerveereervsreee

» ed

sees eeveenveee evens...

. eaneeersereeseeeereseeverseeeees.

ec aveevetenrererevevesene.e.e.

Kapoelága Kára-Kára-baina = Kara-Karai …… Kareta == Bôlora. sarren pres KEUAUBEBOPERE oane eneen nen Katjoenda Katoembára

Ú)

badbobuddeoaddibt nds |

Het teeken boven sommige

wegens onvoldoenden voorraad, vervangen door de teekens

Oryza saliva.

» _ glatinora. Jasminum sambac. Pachyrrhizus angulatus. Sorghum saccharatum.

» Di Setaria glanca.

» »

var.

var. Cajanus indicus. Zea Mais. Solanum esculentum. Phaseolus vulgaris alba. Psophoecarpus tetragonolohus. Cucumis sativus var.

» » Lagenaria idolatrica.

» hispida. Sinapis alba. Chavica siriboa. Portulaca oleracca. Carthamus tinctorius. Soya hispida. Tpomoea reptans. Gossypium indicum. Amomum ecardamomum. Lablab eultratus. Psophocarpus tetragonolobus. Arachys hypogaea. Maranta indica. Coriandrum sativum.

klinkers in de maleidsche benamingen Is,

Aen!

DE DRUKKER.

Ì

5

Kéhboh = Katjaug-boh. …… …. Phaseolus lunatus. EEEN edt tn, Cureuma longa. KoBnroeloë. …t, . A0 KORE Cueurbita villosa. OBA: …… | Allium uliginosum. BNONBE oe ODD, ATS Brassica oleracca. Badass. vree Er URE Piper nigrum.

» =tjápa = marilja 4. 0. …{ Capsicum fastigiatum. Lambátteh = Tomáteh …. Lyeopersicum cerasiforme. Bänmeh-adfDe. ….……..e.. oee | Dioseorea pentaphylla.

Bmshalända: te: 00.0 KEM Solanum tuberosum.

» _-hoetoeng …… moede L Dioscorea alata.

BEM EkAIOer soe Aiden ien dake Manihot utilissima.

»__-djawa = Lämeh-kandora… | Batatas edulis. Lampoéjang = Páë-Pâë..… Zingiber Cassamunar. Bmekoewasa. ners tsb ae ara deseksd Alpinia Galanga. BADERSA TSE etedbernen nb oid Sesamum indicum. BRON. 100 toren venster ROE Zingiber officinalis. Dassóena-äleh… ………… „ast «caat vardra Allium senicum.

BEB. eenden eN fistilosum.

mee s-keboh nk pola} » sativum.

perpepoeteh.…:zt zenne bids »____ascalonicum.

> rOMaNE Id ese vete eer dd Crinum asiatieum. Làwo-pài = Làwo-lempäreng.…… Lagevaria vulgaris. DEROO eed ver ERS: leif Chavica Betle. Lila-gädja = Lila-mätjang. Opuntia polvantha. EC NE EE ETE Raphanus caudatus. MEIKeN se. ……rrrobkerhnd Citrullus edulis. RAE tn: rrd eid ed Ipomoea reptans. ORE veen distant enk Musa paradisiaca.

Pándang-ráppoe = Pândang-nikäu- BEB one ae onaards EN BEEalADOE inde aerden aen Bald SOE. vrediear eed aat s__ =mangkassar, 4e: « sanmevendsal Batola-gadja 4e ter. emo imeobers BeseOElafa sos mn derd orda BRBEEA ntt ende ge Rade Mssa-malam. as er-b. rtsienike ERD bases veen vrt os rte vanhee U EEV BERDAKO: stere an kersen BRNO se torsie le ve addf BEKOREN UEe bann okdeen Mee

ee MEWA scrkretdan baars en odes Tángan-lángan djárra.……

Ananassa saliva. Momordica charantia. Golocasia antiquorum. p » var polyshiza. Luffa cordifolia. Trichosanthes Anguina. Calotropis gigantea. Polyanthus tuberosus. Helmia hirsuta. Saccharum offieinarum. Nieotiana Tabacum. Curcuma Zerumbet. Koempferia pandurata. »

Ricinus communis.

a et”

124

Tángan-tángan kálli.

SIE od Zethiddt ete

» - »

Tibówang-lómpo ‚en.

» Tja AAE AME AS a ed WIEKIGBrOë 037 sneer tene aad Tolási

| Cureas purgans.

nikáureh kaliki. | Curica Papaija.

‚Indigofera tinctoria. Vigna sinensis.

Phascolus radiatus. Kaempferia Galanga. Oeimum Basilicum.

|

‚Nelumbium speciosum.

Boomen.

Bado 0 rn ADD ADI Bäinang = koelírang...… ge Salijans. -ERNLAEG AIN Ps SOEPELE IDE! PI Balateng..., Appia MEAN BEEHSkOBroe. .. : MNIMNNAN 0, DAE eee ovens akte Bóenga-djéneh-máwara. re Dn, Bd. PELANEN MEK TNS Djamboe-djineh. .…......:...... n_ ssKalôngkong!t ted, 10m s__ smásong Ins AIN, » ___-paratóegala

DOEMANG Pb ea NL NR ee BEMCDER eon. REE IEEE Käjoe-täni = Kájoe-téni Kalsekoe = Andjórro Kanáreh. Käöe

» _-pakasóemba.. » _-póeroe 2 UE ER EE Lóbeh-lóbeh.. .

eee es esse eee eee

‚Inocarpus edulis. Stadmannia sideroxylon. \ Averrhoa Bilimbi. Cynometra cauliflora. | Averrhoa carambola. Artocarpus incisa var Soekoen. Nephelium lappaceum. Moriuda bracteata. Aegle marmelos. Antidesma Bunius. Plumeria acutifolia. Michelia champaca. Jambosa aquea. > domestica. Anacardium occidentale. Psidium Guvyava. Jambosa Samarangensis. Durio Zibethinus. Artocarpus incisa. Arenga saccharifera. Cinnamomum zelanicum. Cocos nucifera. Canarium commune. | Eriodendron enfractuosum. Corypha Gebanga. Coffea arabica. Lansium domesticum. Citrus decumana. »___limonellus. Triphasia trifoliata. ‚Citrus Limetta. » __Papeda. » ___aurantium. Flacourtia inermis.

125

REDISl Maniéndjo Näáni

Wlerielie es te ne a otor es cranwial ede RE

ante ele eo u e eo eee on utee cars renner k

Päángi = Kalówa, de pitten...

Rappo— Alósi. . 4 eeen en p. sräppo-djàwa. idd Oek »__-ljidoe

REED.

Róweh Kaliëntang = Kéloro .….

Blake

Sapiri...

BIIKAJA: EE se “chaländantate veen

pe _sokoh Se NN

Wiaëing. Taipa = Páö Wald EAN Tándjong Bjatba.. SL Mijamprada >: 25 ete AR

Tjereméleh

Garcinia mangostana. Gnetum Gnemon. Mimusops Kauki.

Nipa fruticans. Myristica fragrans. Pangium edule.

Areca Catechu. Syzygium Jambolanum. Artocarpus integrifolia. Sagus Rumphii. Moringa pterygosperma. Zalacca edulis. Aleurites moluccana.

'Sandoriecum indicum.

Anona squamosa.

» __muricata.

» _ reticulata. Artocarpus pubescens. Mangifera div. sp. Borassus flabelliformis. Mimusops Elengi. Tamarindus indica. Artocarpus polyphema. Gicca disticha.

4 olnkeonita inks

w „Shonen

rv di ital zgenuintilf Ü

Ed ank zetf sekl 0 at Ula

EL RAR DAL & MAAR N

ak Kn AMER geneti ad

Te 4 dk KA OTN in + DE "en BLUE Lenn, ceren kv bie EVA mn EOD Fri Bapo A j : p „Er Lent #4 AM Gj E „tit Kit Ki ij nd 3 a} he. klak Een k EEP EAR ek k

Ms haunt 20 sust A ER wap EINER AAE 91 vO lars DA 4 JR ENG donk

ï Ì r B 1 mw Hi od En ALT IH Le vat & Art _ \

I, ELL }

BN : ERM Kin) Mi Î he LL h

Pe tet } ri el Í 5 3 d ee. AEENENE!

Ee vi ti br | 1e tid Be ri hj d N íe 0 t med ok 8 dartele isd} Ws p Á ii Kb ® ted

Ld je Ê p N

-, E Ke La i 1 5 r 8 vr: en id A \ 1 en > = i E 8 d « Ev e= 8 N /

Û ij Ï

e vR an ' nt ANR v. BNW kk 1 à e | Í AAR a AO APEROERD EI} NKT fe 1 Nnsh vege Le t 2 p î , KLA oenn Hf r rd p lente A ve dee vat OG get Bs KI; Ri Pe PE. Rn dd / * À Pa a 4 NE À ' de,

VERSLAG

VAN DE WERKZAAMHEDEN EN DEN TOESTAND

DER

KONINKLIJKE NATUURKUNDIGE VEREENIGING

in Nederlandsch-Indië, over 1S7'7.

ee

De bibliotheek der Vereeniging werd in het jaar 1877 weder aanmerkelijk uitgebreid, zoowel door vele werken, welke uit alle deelen der wereld in ruil voor het Tijdschrift der Veree- niging ontvangen werden, als ook door den aankoop van de voornaamste tijdschriften op het gebied der natuurwetenschap- pen. Door den bibliothecaris, den Heer Dr. Bauer, werd voort- durend zorg gedragen voor het nauwkeurig bijhouden van den catalogus; ook werd door het geregeld inbinden der boeken het noodige gedaan, om de bibliotheek in goeden toestand te houden. De uitbreiding der bibliotheek maakte het aanschaffen van nieuwe boekenkasten noodzakelijk.

Bijdragen voor het museum werden ontvangen van de Heeren E. E. H. F. Korvarnr en D. J. Hoepr, welke toezendingen zeer op prijs gesteld werden. Het lid der Vereeniging, de Heer J. A. Hueveni, verleende zijne zeer gewaardeerde hulp voor het determineren van een groot deel der in het museum aanwezige mineralen.

Het gebouw der Vereeniging, hetwelk in het afgeloopen jaar

9

150

geheel geverfd werd, verkeert in goeden staat. In het laatst van 1877 werd, in overleg met de directie der Ned.-Indische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, een groot gedeelte van het gebouw tijdelijk afgestaan aan de Ned.-Indische com- missie voor de Wereldtentoonstelling te Parijs, ten einde aan belangstellenden de gelegenheid te verschaffen, de voor die ten- toonstelling bestemde inzendingen uit Nederlandsch-Indië te bezichtigen.

Van het Tijdschrift der Vereeniging verscheen het 57" deel : de drie afleveringen, waarin dit deel uitgegeven werd, zijn niet bizonder omvangrijk, maar zij bevatten toeh eenige niet on- belangrijke verslagen en mededeelingen, die anders misschien niet bewaard zouden gebleven zijn. Meerdere toezending van bijdragen voor het tijdschrift zal door de directie steeds zeer op prijs gesteld worden.

Het aantal contribueerende leden der Vereeniging bedroeg op het einde van het afgeloopen jaar 484; 55 nieuwe leden traden in dat jaar tot de Vereeniging toe, terwijl 51 leden haar om verschillende redenen, maar meestal ten gevolge van vertrek naar Nederland, ontvielen. f

De finantieele toestand der Vereeniging was op het einde van 1877 niet ongunstig, zooals blijkt uit het hieronder volgende verslag, door den thesaurier in het begin van 1878 uitgebracht. Het saldo in kas op ult. December 1876 bedroeg. f 2222.50

Gedurende 1877 werd ontvangen:

Huurpenningen der bijgebouwen .………… SERIE. 600.— Contributien.…… B ASMLGHGI „A08. BIEDIOKE HE » 5969. Verkochte deelen van het Tijdschrift. » 40— Sahidië. gan BAZAR RITD , ATOARN, AE ODE »__2000— Gekweekte rente. HAN TAISAIOA. » S5.— Voor verkochte overdrukken uit het Tijdschrift... 3

Totaal der ontvangsten…. f 10919.50 Gedurende 1877 werd uitgegeven:

Voor het drukken enz. van Deel 57 van het Tijd- schrifeiuajs Jed. JL. ALI LI, oe BEBIS E AG fog #51,50

w-*

151

Voor het onderhoud van het gehouw Jr 96840 Aan renten. van de hypotheek. Toakidie n…… 480. A ROSSLAEr Valt Iden, taan enarardiei ten nevens: »___3000— AE PR OTE TN » 560. dT EE An „> 144— EN BMOUBBEl TJ ed eedaen ze oder Bae ak enere s. 815.65 Drukloonen, en andere kleine uitgaven. ……………. » 150.80 RENES KSB An leeren Rd adel nak aen » _ 547.88 Terwijl naar gissing nog voor deel 57 van het Tijdschrift zal moeten betaald worden.…………… »__1000— Totaal der uitgaven…… et 0r 2 Vermoedelijk batig saldo op ult. Dee. 1877... f 2925 Uit dit verslag blijkt, dat niettegenstaande een bedrag van f_ 5000— werd afgelost van de hypotheek, welke ten laste.

der Natuurkundige Vereeniging op het gebouw rust, er toch nog een batig saldo van ongeveer / 5000.— overschoot. Dit saldo zal de Vereeniging in staat stellen, niet alleen om met de zoo gewenschte en noodzakelijke uitbreiding van hare bi- bliotheek en verzamelingen voort te gaan, maar ook om weder een gedeelte van den nog steeds op haar drukkenden schulden- last af te doen.

De Heer H. J. HArpeManN trad, ten gevolge zijner benoeming tot directeur der hoogere burgerschool te Samarang, als diri- geerend lid af; terwijl de Heer Jon. Herivca, na eenige jaren van Batavia afwezig geweest te zijn, weder zitting nam in het bestuur.

Van de correspondeerende leden in Nederland overleed Dr. W. C. H. Staring; van de correspondeerende leden in het buiten- land U. J. Leverrien.

Ik eindig dit verslag met aan den secretaris, den thesaurier, den bibliothecaris, den redacteur van het Tijdschrift en den: directeur van het museum den dank van het bestuur te bren- gen voor de wijze, waarop zij de hun toevertrouwde belangen der Vereeniging behartigd hebben. Persoonlijk betuig ik mijn dank aan de leden van het Bestuur en vooral aan den afge-

152

treden vice-president voor de welwillende medewerking, die ik van hunne zijde heb mogen ondervinden, vooral toen ik door verschillende omstandigheden verhinderd werd, de bestuursver- gaderingen te leiden, en mijne andere plichten als voorzitter der Vereeniging naar behooren te vervullen.

P. A. BERGSMA.

Batavia, Juli 1878.

AARDBEVINGEN

INDISCHEN ARCHIPEL, GEDURENDE HET JAAR 1877,

Dr. P. A. BERGSMA.

154 5 | | Plaatsen, waar de Residentie = Datum. aardbevingen zijn of Eiland. ) | | waargenomen. Gouvernement. 2 1 | 8 Januari des avonds. _|Neira. Amboina. Banda-Neira. 2 |10 Januari des avonds. _|Neira. (Amboina. Banda-Neira. 3 (14 Januari des voormid-\Neira. Amboina. © Banda-Neira. dags. 4 14 Januari des namiddags. (Neira. Amboina. Banda-Neira. 5 (15 Januari des voormid-Neira. Amboina. Banda-Neira. dags. | | 6 [19 Januari 7u v. m. District Salem (Afdee- Tegal. Java. ; | ling Brebes). j 7 (20 januari des namiddags. (Neira. |Amboina. Banda-Netra. 8 (22 Januari 5u vm. District Salem (Afdee-|Tegal. Java. ling Brebes). 9 [29 Januari des namiddags. Neira. Amboina. Banda-Neira. 10 [30 Januari des namiddags. Neira. Amboina. Banda-Neira. 11 | 4 Februari Qu 17" v. m. |Pantei-Perak. Atjeh. Sumatra. 12 | 4 Februari des voormid-| Neira. Amboina. Banda-Neira. dags. | 13 | 5 Februari des voormid-|Neira. Amboina. Banda-Neira. dags. 14 |12 Februari des voormid-| Neira. Amboina. Banda-Neira. dags. Ein 15 [13 Februari des namid-|Neira. Amboina. Banda-Neira. dags. 16 [19 Februari 8u 45® n. m.|Poeloe Tello. Sumatra's Westkust. |Nias. 17 {20 Februari des voorimid-|Neira. Amboina. Banda-Neira. dags. | 18 [21 Februari Gu n. m. Tegal. Tegal. Java. | 21 Februari 6! n. m. Garoet (Afdeeling |Preanger-Regent- ‚Java. e | Limbangan). schappen. | | 21 Februari 6u n. m. Banjoemas. Banjoemas. Java. 21 Februari 6u 10" n. m.|Pekalongan. Pekalongan. 'Java. 21 Februari 6u 10° n. m.|Poerworedjo. Bagelen. ‚Java. 21 Februari 6u 10° n. m.jDe Afdeeling Ledok. |Bagelen. - |Java. 1 (21 Februari 6u 15" n.m.{Djokjokarta. Djokjokarta. Java. 19 [27 Februari des voormid-|Neira. Amboira. Banda-Neira.

dags.

Er

155

Duur.

Omschrijving van de beweging.

Bizonderheden.

es ee ee ee eee e

ZO—_NW. NO—ZW.

Be ses ese sees. eee

anderhalve nnut.

| 9 à 10 sec.

Eene zwakke, horizontale aard- beving.

‘Eene zwakke, horizontale aard- beving.

Eene vrij sterke, horizontaie aardbeving.

\Eene zwakke, horizontale aard- beving.

‚Eene zeer zwakke aardbeving.

Eenige lichte schokken.

beving. Eenige lichte schokken. Een zeer zwakke, verticale schok.

Eene zeer zwakke aardbeving. Horizontale, golvende beweging.

Eene zwakke, horizontale aard- beving.

„(Eene zeer zwakke aardbeving.

Eene zeer zwakke aardbeving.

Bene zwakke, verticale aardbe- ving. Een lichte schok.

„Eene zeer zwakke, verticale aard-

beving. Ben lichte schok. |Eene horizontale aardbeving. | Eene lichte, horizontale aardbe- ving. Eene lichte aardbeving. (Eene lichte, horizontale schok.

{Eene vrij hevige aardbeving.

Een sterke schok.

Eene zwakke, horizontale aard-{Deze aardbeving ging

vergezeld van een on- deraardsch geluid.

Deze aardbeving werd voorafgegaan door een dof geluid.

Dese aardbeviug ging vergezeld van een on- deraardsch geluid.

De bijgebouwen van de controleurswoning te Sepoeran werden be- schadigd.

5 Plaatsen, waar de Residentie 5 Datum. aardbevingen zijn of Eiland. Ee waargenomen. Gouvernement. 20 | 2 Maart vóór 6u v. m. |Neira. Amboina. Banda-Neira. 21 | 3 Maart des voormid-|{Neira. Amboina. Banda-Neira. dags. 22 | 3 Maart des namiddags. Neira. Amboina. Banda-Neira. 23 | 4 Maart des namid.lags. Neira. |Amboina. Banda-Neira. 24 | 6 Maart des voormid-|Neira. |Amboina. Banda-Neira. dags. 25 | 6 Maart des namiddags. (Neira. Amboina. Banda-Neira. 26 | 7 Maart vóór 6u v. m. [Neira. |Amboina. Banda-Neira. 27 | 8 Maart vóór 6u v.m. |Neira. Amboina. Banda-Neira. 28 | 8 Maart des voormid-[Neira. |Amboina. Banda-Neira. dags. 29 [10 Maart des voormid-{Neira. Amboina. Banda-Neira. dags. 30 [11 Maart des voormid-|Neira. Amboina. Banda-Neira. dags. | 31 15 Maart vóór 6u v.m. |Neira. Amboina. Banda-Neira. 32 [18 Maart 7u v. m. Painan (Zuidelijke of/Sumatra’s Westkust. (Sumatra. deeling van Padang). 18 Maart 7u 30" v. m. |Balei Selassa. Sumatra's Westkust. | Sumatra. 33 (19 Maart 2u 10" v _m. {Batavia en Buitenzorg. |Batavia. Java. 34 (20 Maart vóór 6u v. m. |Neira. Ansboina. Banda-Neira. 35 21 Maart vóór 6u v. m. |Neira. Amboina. Banda-Neira. 36 (28 Maart vóór 6u v. m. [Neira Amboina. Banda-Neira. 37 | 1 April des namiddags. |Neira. Amboina. Banda-Neira. 38 | 4 April 3u v. m. Mandheling (Tapa-/Sumatra's Westkust, (Sumatra. | noelie). 39 | 5 April des namiddags. \Neira. Amboina. Banda-Neira. 40 | 9 April 11u 40" n. m. |De Afdeelingen Agam, Sumatra's Westkust. |Sumatra. Batipoe en X Kotta's. Tanah-Datar en Li- mapoelee Kotta’s. 41 |10 April des avonds. Neira. Amboina. Banda-Neira. 42 |12 April des voormiddags. | Neira. Amboina. Banda-Neira. 43 (13 April vóór 6u v. m. _ |Neira. |Amboina. Banda-Neira. 44 (15 April 2u 15% v. m. Batavia. Batavia. Java. 45 ‚18 April Ou 15* v. m. _|Painan (Zuidelijk Afd./Sumatra’s Westkust. Sumatra. van Padang). 46 20 April des avonds. Neira. Amboina. Banda-Neira. 47 24 April des namiddags. |Neira. Amboina. Banda-Neira. 48 \25 April des avonds. Neira. Amboina. Banda-Neira. 49 |26 April des avonds. Neira. Amboina. Banda-Neira. 50 (27 April des avonds. Neira. Amboina. Banda-Neira.

156

157

Omschrijving van de beweging. Bizonderheden.

et. 8 sec Eene zwakke, verticale aardhe- ving. tenere 2 sec Eene hevige, verticale aardbeving. eee 2 sec. (Een zeer sterke, verticale schok. a Eene zeer zwakke aardbeving. ereen oenen „Twee zeer hevige, verticale schok- len. OE eteeeennene eeen. Eene zeer zwakke aardbeving. eeens eee eenen can. Een zeer sterke schok. EER Eene zeer lichte aardbeving. en 2 sec Eene vrij hevige, verticale aard- beving. | rr Eene zeer zwakke aardbeving. | Be aenema nende Eene zeer zwakke aardbeving. | DE. 2 sec Eene vrij sterke, verticale aard-/ beving. N0—ZW | 5 sec Een horizontale schok. En „[Eenige korte, doch vrij hevige, | horizontale schokken. EE Een sterke schok. TER eeens | oevereeerrneeereerees [HED zeer sterke schok. er senen soelarnidnd Eene sterke aardbeving. OE eeen. 2 sec Eene sterke, trillende A eriadt A Ee [Eene zeer zwakke aardbeving. OE eneen te ennessenen Een vrij hevige schok. „Eene zeer zwakke aardbeving. een 5 sec. Eene vrij hevige aardbeving. eere 5 sec Eene zwakke aardbeving. OE. 2 sec Eene zwakke aardbeving. | Ee. 2 sec Een vrij sterke, verticale schok. eneen oneens Een lichte schok. re Een horizontale schok. ‘De aardbeving werd voorafgegaan en ver- gezeld door een onder- aardsch geluid. En. 4 sec Een vrij hevige schok. Es. 4 sec Twee zeer sterke, verticale schak- ken. ME. 9 sec Eene zwakke aardbeving. Oee oenen oennoreerneers Drie zwakke schokken. RN Twee vrij sterke en één zwakke

schok.

ISR

| Nummer. |

Plaatsen, waar de aardbevingen zijn waargenomen.

Residentie of Gouvernement.

27 Mei 3u v. m. 50 Mei 8u 25% np. m.

6 Juni Qu 15P v. (6 Juni Ou 20e v.

9 Juni 5u 30e n. 10 Juni 9u 10e v. 10 Jun: 9u 22e v.

19 Juni 9u 30e v. 10 Jun: Ju 5e n. m.

23 Juni 5u n. m.

5 Mei 10u 35® v. m.

8 Mei lu 30e v. m. 3 Mei Ju 30e n. m. 9 Mei 11u 30F v. m.

sl Mei Ou 15" n. m.

m. m.

12 Juni 10u 152 v. m.

12 Juni 11u 30® n. m.

24 Juni 2u 30e v. m.

7 Juli 9u 27" v. m.

12 Aug. 8u 7m v. m. 18 Aug. 10u {0m n. m.

8 Sept. Zu 30m v. m,

pan districten). Neira. Neira. Neira.

‚Neira. Neira.

Afd. van Padang). 'Amboina. Neira.

‚Groot. Mandheling. Djokjokarta. ‚Won ogirie.

Afdeeling Malang. Neira.

Afd. van Padang). Neira.

Afd. van Padang). Neira.

|£6 Juni 2u en 4u 25e v. m. | Neira. 29 Juni 3u 10e v. m.

Neira.

| Batavia.

Banding Agoeng (Ra-

| Painan (Zuidelijke

Palembang.

Amboina. Amboina. Amboina.

Amboina. Amboina.

Sumatra's Westkust.

Amboina. Amboina.

Simatra’s Westkust.

Djokjokarta. Soerakarta.

Pasoeroean. Amboina.

Painan _ (Zuidelijke/Sumatra's Westkust.

Ambotua.

Vainan _ (Zuidelijke|Sumatra’s Westkust.

Ämboina.

Amboina. Amboina.

Indrapoera (Zuidelij-/ Sumatra's Westkust. ke Afd. van Padang).

Batavia.

Eiland.

Sumatra. Banda-Ne'ra.

Banda-Neira.

\Banda-Neira.

tanda-Neira, Banda-Neira.

Sumatra.

Amboina. Banda-Neira.

Sumatra. Java. Java.

Java.

Banda-Neira. Se \Banda-Neira. |

‚Sumatra.

Banda-Neira.

| Banda-Neira. ‘Banda-Neira.

Sumatra.

Java.

\Makassar en de West-| Celebes en Onderhoo-, Celebes. en Zuidkust van Ce-| righeden.

lebes, Kroë.

Benkoelen

Sumatra.

ij,

Richting.

Duur.

Omschrijving van de beweging.

Bizonderheden.

kerr eres [Een vrij hevige schok. EE [Eene lichte aardbeving.

Een zeer sterke, verticale schok.

Een zeer sterke, verticale schok.

|

Eene zeer sterke. trillende bewe-

ging.

Een nog al hevige schok.

Eene vrij hevige aardbeving.

Eene zeer sterke, verticale bewe- | ging.

(Eene zeer hevige schudding of\LPeze schok en trilling

voorafgegaan door een onder-

aardseh geluid en gevolgd door, het

| liever golving van den grond, | |

eene ongeveer 60 sec. aanhou-|

dende trilling.

eden A HEEE [Twee kort op elkander volgende,

vrij hevige schokken.

RSE NE [Twee schokken. Rb ta [Eene vrij sterke, horizontaleaard-/Om Ju en Ju 30 n. m..

beving.

Een nog al hevige, horizontale

schok.

Bene zeer sterke, horizontale hbe-

weging. Een zeer lichte schok.

horizontale schokken.

{Twee horizontale schokken. Twee kort op elkander volgende

trillingen. Eenige schokken.

Eenige vrij hevige, verlicale,

schokken.

Eene vrij hevige aardbeving.

| |

werden ook op den- zelfden tijd gevoeld op geheele eiland Groot-Banda. Om 1u „0e en 4u v. m. wer- den weder kichte schokken waargeno- men.

werden weder schok- ken waargenomen.

|

[Twee kort op elkander volgende, Een half uur later werd

weder een schok ge- voeld.

Deze aardbeving was vergezeld van een on- deraardsch geluid.

Op het eiland Saleijer

‚en te Bima werd geene

aardbeving gevoeld,

3 Plaatsen, waar de Residentie E Datum. aardbevingen zijn of Eiland. 5 | | waargenomen. Gouvernement. 8 Sept. 7u 30 v. m. _{Moeara Doea. Palembang. Sumatra. 12 \ 8 Sept. 7u 35“ n. m. _|Batoe Radja. Palembang. Sumatra. 73 |In den nacht van 8 op 9 \Kroë. Benkoelen. Sumatra. September. In den nacht van 8 op 9/Batoe Radja. Palembang. Sumatra. September. In den nacht van 8 op 9,Bonding Agong. Palembang. Sumatra. September. | 9 Sept. 3u v. m. \Moeara Doea. Palembang. Sumatra. 74 |10 Sept. 1u v. m. |Kroë. Benkoelen. Sumatra. In den nacht van 9 op 10 Batoe Radja. Palembang. Sumatra. September. 75 | 9 Sept. 10u n. m. Palemljang. Palembang. Sumatra. 9 Sept. 10u 45* n. m. |Tandjong Sakti (Af- Benkoelen. Sumatra, | deeling Pasoemah- | Oeloe Manna). | 9 Sept. 10u 50" n. m. {Kroë. Benkoelen. |Sumatra. 9 Sept. 10u 53® n. m. 'Moeara Doea, Palembang. ‚Sumatra. 76 {10 Sept. 10u 30 n. m. |Palembang. Palembang. ‚Sumatua, 77 {16 Sept. 2u v. m. Elpapoetih-baai. Amboina. Ceram. 78 (22 Sept. 8u n. m. |Afdeeling Kroë. Benkoelen. (Sumatra. 79 [29 Sept. 6u n. m. (Sipirok. Sumatra's Westkust. (Sumatra. |29 Sept. tusschen 6u en/Siboga. ‚Sumatra's Westkust. Sumatra. |___10u des avonds. | 29 Sept. 8u 30* n. m. _|Sipirok. Sumatra's Westkust. Sumatra. 80 [30 Sept. Ju 30® v.m. _|Siboga. Sumatra's Westkust. |Sumatra. 81 | 4 October Ou 50e v. m. |Padang. Sumatra's Westkust. (Sumatra. 4 October Qu 55= v. m. |\Indrapoera. Sumatra's Westkust. (Sumatra. 4 October 1u v. m. Baleiselasa. Sumatra's Westkust. |Sumatra. 82 |23 October 5u 30 v. m. |Djokjokarta. Djokjokarta. Java. 23 October 6u v. m. Banjoemas. Banjoemas. Java. 25 October 6u 30= v. m. [Poeworedja en Koeto-|Bagelen. Java. ardjo. 83 [31 October lu 30m en 2u Boermans Krawang. |Java. 30m n. m. | 84 |In den nacht van 3 op 4 |De districten Boemia-|Tegal. Java. November. joe en Salem. 85 |16 Nov. 11u50 v.m. |Djokjokarta. Djokjokarta. EE

140

Richting. N0—ZW W—-0. ZW_—_N0. N0—ZW. NW.—20. 0—W.

0—W. NW—20 EE NW 20. NW.—Z0 ok N0—ZW oe NO— ZW.

ZN.

ORS eosvaroeveervens ese |eossvesveerncereveree

| Duur.

veanveannanvennsnerenee

vennerevennveensvertee

anetrsvaannensnneene .

ene eneernnevveevenene e

Peentesvosvenvesssorse |esseovennseserevvenss eo

141

|

Bizonderheden.

Omschrijving van de beweging.

Drie lichte, horizontale schokken.

[Twee zwakke, horiz. schokken.

Twee schokken. Deze aardbeving ging vergezeld van een on-

deraardsch geluid.

[Zes vrij hevige schokken.

Een lichte, horizontale schok. Eenige vrij hevige schokken.

Eene horizontale aardbeving. Twee vrij hevige schokken.

Een vrij hevige schok.

Een verticale schok.

Eene horizontale aardbeving.

Eene horizontale aardbeving. Een lichte schok. Op de hoofdplaats Kroë was de richting NW.

| —20; ten Noorden

van den berg Poe-_

goeng was de richting

van Z. naar N.

Verscheidene goed voelbare schokken. Eenige vrij zwakke, verticale

schokken. Eenige zwakke schokken. Eenige zwakke, vertic. schokken. Een korte, vrij hevige schok. Eenige zeer hevige, horizontale|Deze aardbeving werd schokken. voorafgegaan door een | onderaardsch geluid. ‘Een hevige schok, die een half uur later door een veel minder hevigen schok gevolgd werd.

„Een vrij hevige schok.

Een lichte, horizontale schok. Een paar lichte schokken.

[Twee vrij sterke, horizontale

schokken.

‚„!Een zeer lichte schok.

Een lichte schok.

2 | Plaatsen, waar de Residentie =| Datum. | aardbevingen zijn of Eiland. E | waargenomen. Gouvernement. | 86 [11 December. Elpapoetih-baar. Amboina. Ceram. 87 |11 Dec. op den middag. Singkel, Baros en Si-/Sumatra’s Westkust. (Sumatra. ‚_boga. 88 [14 Dec. 7u 30m, Ju Om, Bandine Agoeng, (Ra- Palembang. Sumatra. Qu 15m, Ju 17m, Ju, nau districten). 30m n. m. | 89 [21 Dec. lu 5m n. m. ‚Batavia en Buitenzorg. | Batavia. (Java. | | | 21 Dec. 1u 5m n. m. baeri. Krawang. Men 90 [29 Dee. 4u en Gu v. mm. \Penjaboengan (Tapa-Sumatra's Westkust. ‚Sumatra, noelie): | 29 Dec. 4u, 4u 50m, 7u, Bu Kolla Nopan (Tapa- {Sumatra's Westkust. je

en 10u v. m. poelie).

sm tl A TE ete Kad Alk Pa TR las 'o and Te Pee Nd sE mh Al

145 Duur. Omschrijving van de beweging. Bizonderheden. Een verticale aardbeving. Deze aardbeving ging vergezeld van een on- deraardsch geluid. EE Eenige lichte, horizontale schiok- ken. ee durend Vijf ho: ;zontale schokken. AIEE ade Eenige vrij hevige schokken ; te Buitenzorg was de heweging verticaal, te Batavia horizontaal. eeen morenensrenenee Een paar vrij hevige, verticale k schokken. OENE kende er Eene horizontale aardbeving. ME On 4 à 6 sec. Verticale schokken. hl

UITBARSTINGEN VAN VULKANEN

en andere bizondere natuurverschijnselen in 1977, DOOR

Dr. P. A. BERGSMA.

nn eed nn

1. Den 24" April 1877 viel van 12 uur des middags tot 4t pn. m. in het onderdistrict Wadjak [district Gondanglegie, Afdeeling Malang, residentie Pasoeroean, eiland Java] een aan- houdende aschregen, die echter geen schade noch aan de koffie- aanplantingen, noch aan het veldgewas veroorzaakt heeft.

2. Den 11de Mei viel in de residentie Probolingo [eiland Java] een hevige aschregen, afkomstig van den Lämongan. De aschregen begon ter hoofdplaats Probolingo omstreeks half vier des morgens, en hield aldaar ruim 24 uren aan. In de nabijheid van den Lamongan werden 10 bouws koffie en 8 bouws djagong vernield; óok in de districten Tongas en Soem- berkareng werd schade aan padie en djagong veroorzaakt. _

Op denzelfden datum werd ook in de residentie Pasoeroean een hevige aschregen waargenomen van ‘smorgens vroeg tol des avonds.

In de assistent-residentie Modjokarta en Lamongan (Residen- tie Soerabaija) werd op den 11de" Mei ook een lichte aschre- gen waargenomen.

Op de hoofdplaats Soerabaija viel in den nacht van den 11de op den 12de Mei ook een lichte aschregen.

NO TD LEEN VAN DE

VERGADERING EIN

DER

KONINKLIJKE NATUURKUNDIGE VEREENIGING

IN NEDERLANDSGH-INDIË. OLE

Bestuursvergadering gehouden op Zaterdag 19 Januari 1878.

Aanwezig zijn de Heeren P. A. Brrasma, Dr. GC. L. vAN DER Bure, Jop. Herinca, Dr. F. H. Bauer, H. L. JANSSEN vAN RAAY en Dr. Orerrier.

De notulen der vergadering van 15 December A°. P°. wor- den gelezen en goedgekeurd.

De Heer Breresma, als aftredend voorzitter den wensch uit- drukkende, dat de Vereeniging onder het praesidium van zijn opvolger in bloei moge toenemen, geeft den hamer over aan Dr. GC. L. van per Buro.

De navolgende stukken worden ter tafel gebracht:

1. De gouvernements renvooien N°. 294, 299 en 544 he- geleidende de missiven :

10

146

a. van den Resident van Batavia dd. 25 December 1877 N°. 8376: bh. van den Resident van Krawang dd. 24 December 1877

N°. 5155/10 en e. van den Gouverneur van Gelebes en Onderhoorigheden dd. 24

December 1877 N°. 4211/1.

Alle handelende over in die gewesten waargenomen natuur- verschijnselen.

In handen van Dr. Beresma.

II. Eene missive van den Directeur van Onderwijs, Bere. dienst en Nijverheid dd. 8 Januari houdende het verzoek om de opgaven, bedoeld bij missive dd. 2 November 1874 N°. 11546, thans loopende over het jaar 1877

In handen van den Secretaris, om het noodige te doen.

UL Verzoeken, om van de ledenlijst te worden gevoerd, van de Heeren H. B. van Trier, W. van per Rest, J. pe BLAAUW, L. CG. PorperMAN, N. J. Derrour, W. P. Carkoen, J. H. Prurom Mertz, S. A. Wenn, W. Breerekanp, W. B. Mensine , A. Droop, J. SemmeLinK, J. Branpis, L. Gerprke en Dr. H. D. Lrvyssonr NoRMAN.

IV. Daarna worden tot leden benoemd de Heeren:

G. A. HooGenstRATEN, Hoofdingenieur bij het stoomwezen: N. A. Ruim, Assuradeur:

P. Pers, Koopman:

H. C. Soeters, Secretaris van de Factorij der Ned. H. MY: J.C. L. B. Fark, Koopman;

A. D. Verzyr, Kontroleur der in- en nil voerrechieis

EF. J. Visser, Boekhandelaar ;

allen te Batavia;

H. Verrer, Ontvanger der in- en uitvoerrechten te Samarang :- B. J. Srorpere, Leeraar aan de Hoogere Burgerschool id: E. A. Reise, id. id. id: De BinriorneeK per Pyrorecuniscue ScHoor te Soerabaia:

D. Korzine, Leeraar aan de Hoogere Burgerschool te Soerabaia; W. S. van Buuren, Geneesheer te Tangerang ;

R. van Mvuen, Apotheker te Padang;

147

L.J. H. Smeenk, Apotheker te Cheribon:

H. P. Jursine, Hoofdonderwijzer te Kedirie;

H. L. Verrnour, Geneesheer te Pekalongan.; Jur. P. W. Wesrtparm van Hoorn te Tjicoppo; F. van Barruseck, Gepd. Majoor te Tjitráp en H. van Kar, Ingenieur B. 0. W. te Sitoebondo.

V. Naardien de Heer pe Gavere volgens art. 5 der wet op- houdt, dirigeerend lid te zijn, moet in de vacature van Directeur van het Museum worden voorzien.

Alle stemmen op eene na vereenigen zich op den Heer Jon. Herinea, die verklaart, zich de benoeming te laten wel gevallen.

VL. Tot Directeur over het gebouw valt de keus op den Heer F. G. Douwes Dekker, en wordt besloten om op deze han- deling de goedkeuring te vragen van den medeeigenaar van het gebouw: de N. 1. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw.

VIT. Wordt besloten de toelage voor het onderhoud der hi- bliotheek ook dit jaar te continueeren.

VUL De Heer Beresma brengt rapport uit over àë hem in de Juni-vergadering gedane opdracht om na te gaan, of het noodig voorkomt, om in het opstel van W. H. pr Vriese, Deel XX van het tijdschrift, en dat tot titel voert: Eenige opmerkin- gen en wenken tot beantwoording der vraag: Hoe kunnen personen die geene opzettelijke beoefenaars der Natuurweten- schap zijn, de kennis der Ned.-Indische producten bevorderen? wijzigingen aan te brengen, alvorens er een herdruk van in het Tijdschrift op te nemen. Spreker verlangt voor zich geene wijziging. Wordt besloten den Heeren Scterrer en pr GAVERE nogmaals om de mededeeling hunner denkwijze te dezer zake te verzoeken en tevens over eene in 1847 verschenen » Instruc- tie voor de behandeling van voorwerpen van Nat. Hist. ten dienste van Officieren van Gezondheid in Nederl.-Indië naar Dr. Tunminck’s voorschrift.”

148 Bestuursvergadering gehouden op Zaterdag: 16 Februari 1878.

Bij afwezigheid van den Secretaris, die, even als Dr. Berosma, kennis heeft gegeven, verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen, neemt de Heer Herinca bereidwillig zijne functiën op zich.

Aanwezig zijn de Heeren Dr. vaN per Buro, Herinca, Dr. Bauer, P. van Dik en H. L. JANssEN van Raai.

De voorzitter brengt de navolgende stukken ter tafel:

l. Enz. (van geheel huishoudelijken aard).

IL. De gouvernementsrenvooien dd. 9 Februari 1878 N°. 18, 1018, 1458, 1691 en 2055 begeleidende de missiven.

a. van den Gouverneur van Sumatra's Westkust dd. 29 De-

cember 1877 N°. 10464;

b. van den Resident van Palembang dd. 8 Januari 1878 N°. 47/5; ce. van den Assistent-Resident van Benkoelen dd. 15 Januart

1878 N°. 172;

d. van den Resident van Sumatra's Oostkust dd. 10 Januari 1878 N°. 47; _e. van den Resident van Amboina dd. 5 Januari 1878 N°. 20. Alle handelende over in die gewesten waargenomen natuur-

verschijnselen.

In handen van Dr. Brresma.

II. Een telegram van Dr. Mrerveno Maerais inhoudende het verzoek, om de opname van zijn ingezonden stuk over zijne tweede excursie te staken.

De Heer van Dik als Redacteur deelt mede, dat het reeds is afgedrukt.

IV. De bijdragen voor het verslag over 1877 van de Heeren Thesaurier en Directeur van het Museum.

In handen van Dr. Beresma.

V. Eene missive van de Directie der Nederl. Ind. Maatschap- pij van Nijverheid en Landbouw, dd. 7 Februari 1878, inhou- dende dank voor het dezerzijds genomen initiatief in zake de

149

benoeming van een Directeur van het gebouw en sanctionee- ring der gedane keuze.

Voor kennisgeving.

VI. Eene mededeeling van het overlijden van het honorair lid der Vereeniging Monsieur Arexanpro HercuLano te Lissabon.

Voor kennisgeving aangenomen.

VII. Van de ledenlijst worden afgevoerd de Heeren: W.F. Fraser, Dr. LirrMan, A. HuimeKorer, A. G. vaN VELTHUIJSEN, A. J. E. Diemont, BeEGEMAN, A. L. G. Sröprtre, J. CG. D. Minor, - A. CG. H. Srurrer, N. Horsrepe, E. C. Suermonpt, Dr. Kerserr, Dr. van Deinse, JKHR. VAN DER WiLLIGE von ScHMIDT Aur Ár- TENSTATT en TimMer:

VIJL Op de ledenlijst worden gebracht de Heeren L. J. SANTMAN, Batavia, J. P. van Lier, Luitenant Kolonel, Kotta- Radja, J. F. W. Wessers, Ássistent-Resident, Blora, A. Mas- sink en B. H. Rukers Leeraren aan de Landbouwschool te Buitenzorg, A. H. G. Forrer en H. van Meerten beiden te Soerabaia en A. J. Pruweers, Kontroleur klasse te Penga- boengan.

Zijn ingekomen de navolgende boekwerken:

Lijst van boekwerken ingekomen in de bestuursvergade- ring van den 16 Februari 1878.

Verslag over het eerste boekjaar van het studiefonds voor onbemiddelde leerlingen van goeden aanleg.

Tijdschrift van het Indisch landbouwgenootschap. Jaarg. Oet. Nov. en Dec. 1877. Nos. 10 en 11, en 12.

Tijdschrift, uitgegeven door de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid. October, November en Decem- ber 1877.

Tijdschrift van het aardrijkskundig genootschap, gevestigd te Amsterdam, onder redactie van Prof. G. M. Kan en N. W4 Posthumus, Deel III, No, 1,

150

Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, 1877—1878, Aflevering, 1°* en 2% gedeelte.

Monatsbericht der Königlichen Preussischen Akademie der Wissenschaften zu Berlin. Juli—October 1877.

Archiv für Naturgeschichte von Troschel. 44° Jahrg. 1" Heft,

Annalen der Physik und Chemie. 1877, No. 11.

Beiblätter zu den Annalen der Physik und Chemie, 1877, Nos. 10 und 11.

Denkschriften der Kaiserlichen Akademie der Wissenschaften. Mathematisch-Naturwissenschaftliche Classe. 56“ Band.

Almanach der Kaiserlichen Akademie der Wissenschaften. 26°" Band. Jahrg. 1876.

Sitzungsberichte der Kais. Akademie der Wissenschaften Mathematisch-Naturwissenschaftliche Classe.

1575 a 1E ALIN NOF D/s 285 10.

De At: haakt hae ee 10.

Bu id » 5-5, 6, 7, 8—10. 1876, id. » 1, 2, .

Annales de Chimie et de Physique, Novembre 1877.

Comptes rendus hebdomadaires des séances de [Académie des Sciences. Tome 85. Nos. 18—25. No. 25.

Nyt Magazin for Naturvidens kaberne. Tom 21, 1, 4, Tom Set Ten” 2.

Archir for Mathimatik og Naturvidenskab. Tom 4, 1—5.

Norges Fiske, med Bemaerkninger om deres Udbredelse: af Rubert Gollet. Christiania, 1875.

Enumeratio insectorum Norvegicorum. Tascic. ML et HL.

Acta horti Petrapolitani, Tomas V, Tascic. 1.

X. Eene mededeeling van den Heer Jon. C. VEENHUIZEN naar aanleiding der mededeelingen van Dr. Scayemer in het Tijdschrift der Vereeniging, deel XXXIII Afl. 2 (1873) over Trychodesmium Erythraeum, luidende als volgt:

De Trychodesmium Erythraeum schijnt zich vooral bij klip- ‘pen en koralen te vormen, en heeft aanvankelijk eene gele later door den invloed van het zonlicht eene groene kleur. De

151

visschen schijnen van deze plant afkeerig te zijn, daar zij steeds in geringen getale gevangen worden, waar deze plant in groote hoeveelheid voorkomt. Ook beweren inlandsche visschers, dat zij verdoovend werkt wanneer de visschen er van nuttigen: Volgens de persoonlijke ervaring van den mededeeler dreef een kleine visch, die op zand- en rotsachtige kusten voorkomt, de vikan tambang”, vaak als bedwelmd aan de oppervlakte op plaatsen, waar de T. É. menigvuldig was. Deze plant, in het Maleisch »Sarak” geheeten, en behoorende tot de Oscellatoriën, wordt door de zeelieden, niettegenstaande zij het zeewater vaak over eene uitgestrektheid van duizenden vierkante mijlen met groene strepen of vlekken kleurt, vaak voor vischkuit aangezien.

XI. Na opening der algemeene discussie stelt de thesaurier voor, om nog f 2000—- van de hypotheek af te lossen. - Aan- genomen. Voorts deelt de thesaurier mede, dat door hem is ontvangen eene ordonnantie groot f 2000— als subsidie der Regeering over 1878. Voor kennisgeving aangenomen. Op voorstel van den Heer Herivea wordt besloten, Junghuhn’s Java te completeeren. Dr. Baver vestigt de aandacht der aanwezigen op de Nos. 225 en 226 Lett. G. van den Catalogus, die dienen kunnen bij het opmaken van de instructie voor ’t inzamelen van naturaliën. Naar aanleiding hiervan wordt be- sloten, dat met het tijdschrift eene opwekking aan de leden tot het mededeelen van waargenomen natuurverschijnselen zal wor- den verzonden.

De Voorzitter deelt mede, dat Dr. Crerier, nu het gebouw door de commissie van de wereld-tentoonstelling is ontruimd, hereid is, om zijne lezing te houden, en verzoekt, dat een dag voor de Algemeene vergadering worde bepaald. Wordt besloten, daarvoor den tweeden Donderdag-avond in Maart aan te wijzen.

De Voorzitter doet eenige mededeelingen naar aanleiding van eene vroegere discussie over de spanning van kwikdampen,

152 Algemeene Vergadering van 15 Maart 4877.

De voorzitter opent de Vergadering. Aanwezig zijn een vijf- tigtal heeren en dames.

De Voorzitter verleent het woord aan Dr. H. Crerinn, die eene voordracht houdt over »Eenige bladzijden uit de geschie- »denis der Scheikunde.” Vooraf brengt spreker hulde aan de nagedachtenis van Dr. P. Breeker, Staatsraad in buitengewonen dienst, enz. enz. een der oprichters onzer Vereeniging.

Na afloop der voordracht brengt de Voorzitter zijnen dank en dien der aanwezigen aan den spreker.

Daarna wordt de vergadering gesloten.

Bestuursvergadering gehouden op Zaterdag 20 April 1878.

Aanwezig zijn de leden Dr. van per Bure, Dr. Beresma, P. vaN Duik, Dr. Hoorwee, J. HerincA, JANSSEN vAN Raam en de SECRETARIS.

De notulen der vergadering van 16 Februari en van de Al- gemeene Vergadering op 15 Maart worden gelezen en goedge- keurd: de laatste inzooverre gewijzigd, dat op voorstel van het lid van Dik de rede van Dr. Crerier in het Tijdschrift zal worden opgenomen.

De Voorzitter brengt de volgende stukken ter tafel:

1. Eene missive van de Directie van het Bataviasch Ge- nootschap van Kunsten en Wetenschappen , houdende mededee- ling van het honderdjarig bestaan en tevens eene voorloopige uitnoodiging aan de leden onzer directie, om het eeuwfeest bij te wonen.

Wordt besloten het heusche schrijven evenzoo te beantwoor- den, en dat de Voorzitter de Koninklijke Natuurkundige Ver- eeniging eventueel zal vertegenwoordigen, om hare zuster-in- stelling bij die gelegenheid te begroeten.

155

UI. Eene missive van den Heer Hexrt Jurrien van Manilla, houdende verzoek om inlichtingen omtrent het in het wild en ia massa voorkomen op Java of Sumatra van zoodanige gewassen, als kunnen dienen, om daaruit fijne welriekende oliën of essen- cen af te zonderen. Na eenige discussie over de vraag of onze Vereeniging wel in de eerste plaats geschikt is, om den Heer Jurrer in te lichten, neemt de Heer Herinca op zich, te trachten de noodige aanwijzingen te verschaffen. HL De gouvernements renvooien, begeleidende de navolgen- de missiven : a. van den Resident van Probolingo dd. 29 Maart 1878 NS 0765

hb. van den Resident van Kedirie dd. 14 Februari 1878 No. 752;

e. van den Resident van Amboina dd. 51 Januari 1878 N°. 276 en 7 Maart 1878 Ne. 571;

d. van den Resident der Preanger-Regentschappen dd. 19 Maart 1878 N°. 2501;

e. van den Resident van Cheribon dd. 18, 22 en 26 Maart 1878 N°. 2154, 2509 en 2582;

J. van den Gouverneur van Sumatra’s Westkust dd. 18 en 25 Januari 1878 N°. 565 en 685;

alle handelende over in die gewesten waargenomen natuur- verschijnselen.

In handen van Dr. Beresma.

IV. Eene missive van den Directeur van Binnenlandsch Be- stuur, begeleidende het verslag over 1876 van de gouvernements kina-onderneming.

Opnemen in het Tijdschrift.

V. Eene missive van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, dd. 17 April 1878 N°. 4525, houdende verzoek om advies in zake Botanische boekwerken, welke door de Neder- landsche aan de Spaansche Regeering zouden kunnen worden af- gestaan ten behoeve van een te Manilla op te richten Botani- schen tuin.

154

In handen van den Secretaris.

VL. Zijn ingekomen de navolgende geschenken :

a. Monsters versteend hout van den Heer Th. Pryce;

hb. Over Afrik. pijlvergiften en de strijd der geneeskundigen

over het riolen-, latrinen- en moerasvergif in de resi- dentiën, van vaN HasseLT;

c._Frora Brrrisn BrRMA vaN NS. Kuzz te Calcutta;

d. Verslag omtrent den Post- en Telegraafdienst in Neder- landsch Indie van het lid Janssen van Raar.

VIL Is ingekomen een schrijven van Mevrouw de weduwe P. BreekKerR, kennis gevende van het overlijden van haren echt- genoot, Eere-voorzitter dezer Vereeniging.

Wordt besloten een brief van rouwbeklag te schrijven, en later, wanneer de levensbeschrijving van Breeker in het Jaar- boek der Koninklijke Akademie zal zijn verschenen: daarvan een uittreksel in het Tijdschrift op te nemen.

VIIL Een verzoek om ruiling van land- en zoetwaterweek- dieren van Ch. R. Juper te Cincinati, Ohio, W. S. A,

Van den volgenden inhoud:

Da ich seit einigen Jahren die Molusken dieses Landes stu- dirt habe, so habe ich eine grosse Menge der Schalen der ir- dischen und der zu den Flüssen gehörigen Arten, besonders der der centralen und nordischen Staaten der Vereinigten Staaten Amerika's gesammelt.

Da ich nun wünsche einen Theil meiner überflüssigen Scha- len für ausländische Arten umzutauschen, so schreibe ich Ihnen um einen Wechzel anzutragen.

Wenn Sie aber in dieser Abtheilung der Wissenschaft nicht interessirt sind, werden Sie mich wohl unterstützen, wenn Sie irgend einem Ihrer Freunde dieses geben werden.

Treulich der Ihrige Cras. Rh. Jumer.

Vorsitzer der Gincinati Conchological Club.

Wordt in handen van den Redacteur gesteld, om als publi- catie op den omslag van het tijdschrift te worden opgenomen.

155

IX. Een kennisgeving omtrent een ontvangen pakket van K. F. Kocurer in Leipzig.

In handen van den Secretaris ter beantwoording.

NX. Een schrijven van Dr. LeumANN, Secretaris des Vereins für Erdkunde te Halle a/Saale begeleidende een ex: van de me- dedeelingen der vereeniging over 1877 en voorstellende gere- gelde ruiling.

Wordt conform besloten en den Secretaris opgedragen hier- van kennis te geven, en tegelijk, dat hier ook een jaarboek van het Mijnwezen uitkomt, tot welks verkrijging men zich evenwel tol de Nederlandsch Indische Regeering heeft te wenden.

XI. Een dergelijk verzoek van den Directeur der Gewer- beschule te Bistritz in Zevenbergen wordt eveneens toegestaan.

XII. Tot dirigerend lid der vereeniging wordt benoemd het lid A. G. VorperMaN.

XIII. Tot leden worden benoemd de Heeren:

J. ve Boor, Ingenieur B. 0. W. te Batavia;

J. H. G. Gopin, Luit. Kolonel, Berouw;

H. Frrz VerProren, Ass. Resident, Soerabaia;

J. Fares, Resident, Sumatra’s Oostkust;

G. CG. Twiser, Secretaris, Idem;

L. H. Kramer, Hoofdonderwijzer, Menado;

J. vaN OrpenBuren, Controleur, Ternate;

A. M. van Haerten, Luit. Kwartiermeester , Lambaroe.

XIV. De Heer B. J. ErDMANN wordt van de ledenlijst ge- voerd evenals de Heeren Wannee, GC. A. VermanpeL, M. J. VAN Bosse, SrcarL en J. J. Loomte.

XV. Uit een schrijven van den Heer J. GC. Ripgers blijkt dat ZEd. abusievelijk in December van de ledenlijst is afge- voerd. Wordt besloten dit te herstellen en den heer Russers hiervan kennis te geven.

XVL. Klachten over niet ontvangen Tijdschriften van de Heeren van Berker, Krsr en Micmieuse worden in handen ge- steld van Dr. Baven.

156

XVIL Wordt besloten een abonnement te sluiten op de »Annales du jardin botanique à Buitenzorg.”

XVIIL De Thesaurier doet verantwoording van zijn in 1877 gehouden beheer. De Voorzitter stelt de Heeren Herisca, Hoorwee en vaN Dijk in commissie tot het nazien der boeken. Nadat deze gerapporteerd hebben dat het beheer naar behoo- ren is gevoerd, brengt de Voorzitter den Thesaurier ook namens de Vergadering zijnen dank,

Naar aanleiding van de gehouden besprekingen wordt de Thesaurier geautoriseerd om van de hypotheek zooveel af te los- sen als hem na het opmaken eener begrooting van uitgaven wenschelijk zal voorkomen.

XIX. Wordt besloten den Heer J. A. Huevexin schriftelijk dank te zeggen voor zijne welwillende bemoeiingen in zake het Museum.

XX. De Voorzitter deelt mede dat hij een schrijven van zijn vader heeft ontvangen, waaruit blijkt dat deze er in ge- slaagd, is om met een zeer gevoeligen multiplicator , en met eenige aanwijzingen omtrent de plaatsing van Tynparr den stroom, in den telephon opgewekt, te constateeren.

Nog biedt de Voorzitter ter plaatsing in het Tijdschrift aan, eenige van Dr. A. B. Meer te Weenen ontvangen schei- kundige analyses van minerale wateren, afkomstig uit bronnen in het noorden van Celebes. (opgenomen aan het einde der notulen).

XXI. Naar aanleiding van eene mededeeling van den Secre- taris, dat eenige leden minder tevreden waren, wijl het Be- stuur geen zorg had gedragen, dat de door den Heer Wuss in het lokaal der Vereeniging genomen proeven met den tele- phon voor hen toegankelijk waren, deelt de Voorzitter mede dat hij den 6” Maart des avonds kennis heeft gekregen dat de »seance” den 7en Maart zou plaats hebben, en de tijd tot het oproepen van het publiek dus ontbrak.

157

ANALYSE VAN EENIGE HEETE BRONNEN IN HET NOORDEN VAN CELEBES, medegedeeld door Dr. A. B. Meijer.

Gedurende mijn verblijf op Celebes in ’t jaar 1871 had ik eeni- ge flesschen gevuld met het water van minerale bronnen , heb die naar Europa medegebracht en wel van de ondervolgende plaatsen :

Uit de Minahassa van: TANGARI, Meren vas Lino. REMBOKEN, TATAÄRAN, LANGOWAN, Passo, KALEOSAN, Manapo, Tomonon.

Uit het Gorontalo’sche van: Meer van Lumsorto, en van de Sangi eilanden van:

SrAO.

Tot mijn leedwezen braken enkele van die flesschen gedu- rende de lange reis, terwijl de inhoud van eenige andere be- dorven bleek te zijn en alzoo niet meer voor scheikundige ana- lijse geschikt was. Van zes evenwel kon een zulke gemaakt worden, en wel had mijn vriend, de Heer Pror. Lupwie in Wee- nen, voor eenige jaren reeds de goedheid deze analysen te doen uitvoeren. Ik deel de uitkomst hier kort mede, en stel mij voor later nader op de enkele bronnen terug te komen; het ontbreekt mij tegenwoordig aan tijd; ik meende evenwel de analysen zelf niet langer onbekend te moeten laten.

1e TANGARI.

SPee. SEWIChE… xd. 1.00015 ENG AU 0.0902 ONE Ae. 0.0559 | in 10000 deelen water:

MOOEUUE Se esb (0,7 506

Kiezelzuurs. verwerp mar van 0.9220 EN nr eenen 0.4490 ERNIE NRE 0.1210 in 10000 deelen water. NADDOD Neenee ENE 0.4720 Bitaion ts Joetb.t RIE, noet. sporen 2: MEER VAN LINO. Spec. gewicht. v.v... 1.00054 ALENA EET 0.0550 | DON Erie no betonen 0.1581 USO EN OE 1.1508 BOEEZE LLU #6 en out etn er one: 1.580 IJzeroxijd en Pijpaarde……. 0.1550 in: 10000 desen AOK jen seb er ns EDE Ne 0.5570 DREES renta ban ede. 0.2576 Barent NatTDD se naren O0. ZTAEDA

Zwavelwaterstof is enkel qualitatief aangetoond.

REMBOKEN.

Spes. gewicht . sn. 46 1.0005 EWwavelzuur: …… OT OM TLT Ad DOE oare dro DRE 0.2827 VOT AN APR 0.7409 Kaegelzuuwsvaal. ati .UAE. AL 122535 \ in 10000 deelen water. Kalki eran. MV. NE 0.5155 Magnesia; Altior Ler0 „JBA 0.1670 Kalten ::Natron. 34. no. S0 0.8170 |} 4 TATAäRAN. Spee. gewichts. 15, 140 1.0008 Lwavelzuur . „9lidutAetokekt 0.5659 Ghoor. Winte te HATE 1.5284 Koolzuar’ : 4u nan, Al. 1.8064 Kiezelzuur sort teltn nlt. 1.2550 saus IJzeroxijd en Pijpaarde …. 0 0800 ins10P O0 Helen ET EREN WAR MER REE 1.1650 Maenesla, : Jinn a OMOIS

Kali en Natron......-.... 1.7840

159

5 LANGOWAN.

Spee: gewicht... …. 1.00056 Ewwavelzaan oat lled. ab. 0.2500 | BRON 49e teh aast. 4.1650 MBOIUUR We desen een. 0.6745 Kazekehur Js vat. rasmhoa 5.1080 PUREE Jar. viart DN . 0.2400 in 10000 deelen water. Maenesia amina. „Aln 0.0260 Rene Pe lose. 0.5615 Nahronteiarkdnniwadd beba. 40874 |

6 MEER VAN LIMBATTO. CATEGO 4.5700 Glaant san de bind. god 4.6144 Meden ene Tulden E 0.2100 INN Etta tereshanlde Os 4.9625 |

Om deze 6 bronnen met katter te vergelijken geef ik hier nog een overzicht.

|

I= 8 ar Ke ram | 2 2 ee = We Ku AANB ASRNKASE IDON EENES iere SnilasEohelrt shit Pal BRONNEN. 3 z > 2 | 5 | = = Gn Lm _ keb} BMO Bnalelie nel Mallar ol rio 4tbolso:0)l mora | Tangari…………… 1.00013!0.0902/0,0559!0.7366/0.9220/0.4490/0.1210/0.4720 io Pe Were. 1.000340.0550!0.1381 1.13081.5800/0-5570/0.2376|0.7711 Reniboken…… 1.0005 |0.1717/0.2827 0.7409/1.2233!0.3133|0.1670/0.8170 Tataäran ………/1.0008 |0.3639!1.5284|1.8064'1.2350!1,1650/0.7018/1.7840 Langowan.… 100 „00056!0.2300|4.1650(0.6743 8.10800.2400 0.0260:4.6489 Limbotto…… : 4570046144!) | |2.072510.0350/5.1725

DRESDEN, 1877.

Lijst van ingekomen boekwerken,

Catalogus van de boeken, op 1 Juni 1877 aanwezig in de bi- bliotheek der Sterrenwacht te Leiden. (Bijvoegsel bij de An- nalen der Sterrenwacht).

Notulen van de Algemeene- en Bestuurs-vergaderingen van het

160

Bat. Genootschap van. Kunsten en Wetenschappen dl. XV 1877 No. 2—4.

Trispscnrier voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, uitge- geven door het Bat. Genootschap van Kunsten en Weten- schappen. dl. XXIV 6

ee van Nijverheid en Landbouw in Ned. Indie. dl. XXIII 1—5.

ee van het Aardrijkskundig Genootschap te Am- sterdam. dl. III 2

ee uitgegeven door de Nederl. Maatschappij ter be- vordering van Nijverheid. dl. XL (vervolg van de Augustus afl), dl. XLI Jani 1878. Haarlem.

VENS van het Indisch Landhbouw-Genootschap. adil teur F. A. ENKLAAR VAN GuericKE, No. 1 en 2, 1878.

B OSEG van het Kon. Instituut van Ingenieurs 1877 1878 afl. en gedeelte.

Verslagen en Mededeelingen der Kon. Akademie van Weten- schappen te Amsterdam, Afd. Nat. reeks dl. XL 5, dl. XII 1.

» Lett.2e »__1stoMIhve23

HasseLr (A. W. M. van) De strijd der Geneeskundigen over het riolen- latrinen- en moeras-vergift in de Residentie. br. 8°. 1874. ’s Hage.

Derde mededeeling omtrent de Afrikaansche pijl- vergiften. (Overgedrukt uit de verslagen en mededeelingen der Kon. Akademie van Wetenschappen afd. Natuurk. reeks dl. XI) Amsterdam.

War (H von pe). De voorrede van Dr. H. N. van per Tuuk in het verkort Maleisch-Nederlandsch woordenboek. 1878 Batavia.

Programma van het Indische Landbouw-Congres te houden te Soerabaija in de eerste helft van Mei, ter gelegenheid van de algemeene vergadering van het Indisch Landbouw-Genoot- schap, en van de gelijktijdig te houden Tentoonstelling van voortbrengselen van Landbouw en Nijverheid. 1878.

Verzameling van scheikundige analyses, uitgegeven door en voor

Dd

rekening van het Indisch Landbouw-congres, 2 exempl.

161

Kurz (S) Forest Flora of British Burma, 2 vol. 8°. Calcutta 1877,

Livres anciens el modernes, en vente aux prix marqués; chez Mart. Nyhoff, No. 155 Janvier 1878.

Annales de Chimie et de Physique par M. M. Chevreul , Dumas ete. Dech. 1877 et Janv. 1878.

Publications de l'Institut Royal Grand-Ducal de Luxembourg, Section de Sciences Naturelles T. XVI.

Comptes rendus, hebdomadaires des Séances de l’Academie des Sciences. Tables des Tomes LXXXIV, LXXXV No. 24, 26, 27, Tome LXXXVI No. 1—8. _

Amossar (J. Z.) Mémoires sur Entérotomie du gros intestin. Paris, 1856.

Bücher-verzeichniss von Friedlaender und Sohn, zu Berlin , 270 en 274, 1877 en 1878.

Systematisches Gonchylien-cabinet von Martini und Ghemmitz, ter. Band Heft LXXXV, 2er. Band Heft XXI, 5e. Band Heft XVI, ger. Band Heft XXXVI.

Mittheilungen der Deutschen Gesellschaft für Natur- und Volker- kunde Ost-Asiens, 15°“. Heft, November 1877. Yokohama Monats-bericht der Kön. Preussischen Akademie der Wissen- schaften zu Berlin, November 1877. Nunquam Otiosus. Leopoldina, Amtliches Organ der Kaiserlich Leopold-Carol. Deutschen Akademie der Naturforscher, 11°.

Heft Jahrg. 1875.

Archiv für Naturgeschichte, herausgegeben von Dr. F. H. Troscner, 45°". Jahrg. 45. Helft. |

Annalen der Physik und Chemie, herausgegeben von G. Wie- demann 1877 No. 12, Neue Folge Band II, Heft 4, 1878 No. 1 en 2 Band III, Heft 1 en 2.

Beiblätter zu den Annalen der Physik und Chemie von Poggen- dorff 1877 No. 12,

nnn » Wiedemann 1878 No. 1 en 2.

XIIT und XIV. Jahresbericht des Vereins für Erdkunde zu Halle a/S. 1877,

A1

162

Oversigt over det Kon. Danske Vrdenskabernis Selskab 1, For- handlinger 1877, N°. 2 Kjobenharn.

Sars (G. 0,) On some remarkable forms of animal life II, Chris- tiania 1875.

Scnüserer (Dr. F. GC.) Die Pflanzenwelt Norwegens, Specieller Theil, Christiania 1875.

Borek (A) De Skandinaviske og Arktiske Amphipoder, Andet Hefte Chrisliania 1876.

Atti della R. Accademia dei Lincei, Anno CCLXXV 1877—78 Serie Terza, Transunti Vol. IT fase 1°. Decembre 1877, fasc. Gennaio 1878.

Bestuursvergadering gehouden op Zaterdag 18 Mei 1878.

Aanwezig zijn de leden Dr. van per Bure, Dr. P. A. Beresma, JANSSEN VAN Raar, HerincA, VORDERMAN en CRETIER.

De notulen der vergadering van 20 April worden gelezen en goedgekeurd.

Tijdens de lezing verschijnt Dr. Mertens, die zich als lid heeft aangemeld, ter vergadering.

De Voorzitter deelt mede, dat de Directeur van het Bin- nenlandsch Bestuur hem zijne medewerking heeft toegezegd ter verkrijging der vergunning van de Regeering omtrent den tijd der plaatsing in het Tijdschrift van de verslagen over de Kinacultuur.

Voor kennisgeving aangenomen.

Zijn ingekomen de navolgende stukken:

L. Een schrijven van den Heer Scuerrer, Directeur van ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg, begeleidende de acht eerste deelen van de Annalen van het Museum van N. H. te Genua, en te kennen gevende, dat de schenker Dr. Beccarr in ruil daarvoor gaarne zou ontvangen de werken onzer vereeniging voor zoo- verre die gepubliceerd zijn, en houdende het voorstel met die ruiling later voort te gaan.

Conform.

165

IL. Een tweetal missiven van de Ned.-Ind. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw houdende:

a. Kennisgeving van de ontvangst der som van f 550.— voor herstellingen, noodzakelijk geworden door het gebruik van het gebouw door de Ned.-Ind. Commissie voor de Wereld- tentoonstelling te Parijs, en het voorstel om de helft te dragen in de kosten van nog eenige noodzakelijke herstellingen aan het gebouw. De kosten, vereischt om het gebouw in goeden staal te brengen, worden begroot op f 1000—

Conform besloten :

b. eene uitnoodiging, om een tweetal directieleden af te vaar- digen, ten einde in het Museum der maatschappij de voorwer- pen aan te wijzen, op wier bezit door onze vereeniging prijs mocht worden gesteld. |

Wordt besloten de uitnoodiging in dank aan te nemen, en de leden Herinca en Crerier als zoodanig gecommitteerd.

UI. Een gouvernements renvooi, dd. 1 Mei 1878 N°. 8091, begeleidende eene missive van den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden, dd. 8 April 1878 N°, 1476, handelende over in dat gewest waargenomen natuurverschijnselen.

In handen van Dr. Berosma.

IV. Van de ledenlijst worden gevoerd de Sultan van Sambas Ormar KamaroepaNn en Rapnen Aprpatti Tirro Noto Nraoro benevens de Heer K. W. van Gorkom.

V. Worden benoemd tot gewoon lid Dr. Mertens, Leeraar aan de Hoogere Burgerschool te Semarang , tot correspondeerend lid Dr. A. B. Meer, Directeur van het K. Zoölogische Museum in Dresden, terwijl besloten wordt de benoemingsbrief aan den laatsten te doen vergezeld gaan van het aanbod om zijn exem- plaar van het Tijdschrift van de Vereeniging te completeeren.

VL. Zijn ingekomen de volgende boekwerken.

164 Lijst van ingekomen boekwerken :

Jaarboek van het Mijnwezen in Ned. 0. Indie, jaarg. dl. ES77. Platen der fossiele mollusken uit de eöceene vorming van Bor- neo. (Behoort bij het Jaarboek van het Mijnwezen 1877). Panorama’s van het Oembiliënkolenveld en het Siboemboen- gebergte. (Behoort bij het Jaarboek van het Mijnwezen 1875 en 1876.)

Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ned. Indie, dl. XXII 5—6.

Verslag omtrent den Gouvernements Post- en Telegraafdienst in Ned. Indie over het jaar 1876.

Geneeskundig Tijdschrift voor Ned. Indie, dl. XVIII 6.

Negentiende jaarlijksch verslag door de Hoofd-commissie aan de Leden van de Vereeniging tot daarstelling van eene alge- meene’ openbare bibliotheek, en van een daaraan verbonden Leeskabinet te Rotterdam, medegedeeld in de algemeene ver- gadering van 25 Februari 1878.

Tijdschrift, uitgegeven door de Nederl. Maatschappij ter bevor- dering van Nijverheid, Februari 1878.

Monatsbericht der Kön. Preuss. Akademie der Wissenschaften zu Berlin, December 1877.

Archiv für Naturgeschichte, herausgegeben von Dr. EF. H. Troscner, Jahrg. 44 Helft 2.

Beiblätter zu den Annalen der Fhysik und Chemie, herausge- geben von G. WrepemanN, Band 2 Stück 5.

Annales de Chimie et de Physique, par Chevreul, Damas & G. Février 1878.

Comptes rendus hebdomadaires des Séances de l'académie des Sciences, tome LXXXVI N°, 9—11.

Atti della R. Accademia dei Lincei, Anno GCLXXV vol II fasc. 5.

VULKANISCHE VERSCHIJNSELEN

oP

BORNEO,

Overgenomen uit »Nature” Januari 1878.

(Mededeeling van Dr. CRÈTIER.)

OL CNI

Warrace maakt in zijn werk »Geographical Distribution of Animals” de opmerking, dat er noch witgedoofde, noch werk- zame vulkanen bekend zijn op Borneo, niettegenstaande het op een kleinen afstand als omringd wordt door een vulkanischen gordel in volle werkzaamheid. Het schijnt inderdaad algemeen aangenomen te worden, dat dit groote eiland, zoowel nu als in lang vervlogen tijden, wat betreft de sporen van onderaard- sche werking, een negatief karakter vertoont. Deze beschou- wing is zonder twijfel volkomen juist, wat betreft het bestaan van werkzame of in historische tijden nog werkzame vulka- nen; maar men zou dwalen door er uit af te leiden, zooals op het eerste gezicht natuurlijk is, dat de bodem er volkomen rustig is, of immer geweest is.

Alleen maar acht gevende op de Wester-Afdeeling, mag de opmerking niet achterwege blijven, dat er volgens geloof waar- dige berichten meermalen aardbevingen zijn waargenomen, b.v. één in Juni 1874, eene andere in Juni 76, en nog twee in Juli 1876. De eerste is waargenomen te Sadong, de drie an- dere in Serawak. Volgens het getuigenis der inlanders zijn lichte schokken in het geheel niet zeldzaam, en een sterke schok, die 70 of 80 jaren geleden plaats had, en door eenen

166

aschregen werd vergezeld, leeft meer bepaald in hunne herin- nering. Seismometrische waarnemingen zouden waarschijnlijk uitwijzen, dat zij dikwijls voorkomen. Deze schokken schij- nen aan te toonen, dat de bodem onmiddellijk wordt aangedaan door den bovengenoemden naburigen vulkanengordel.

Het ontbreekt geenszins aan teekenen, dat dit deel van Borneo in voorhistorischen tijd de sehouwplaats van krachtige vul- kanische werking was, maar er moet bovendien bewezen wor- den, dat het tijdperk, waarin zij werkten, valt vóór de afzetting der zandsteen-conglomeraten van het eiland, welke, met uitzon- dering van zeer jeugdige afzetsels, de jongste sedimentaire rot- sen van dit deel van het eiland vormen. Men heeft deze

vorming toegeschreven aan een later tertiair tijdperk met welk recht is mij onbekend wegens de duidelijke aanwe-

zigheid van plantaardige overblijfselen in de steenkoollagen, welke haar vergezellen.

Neemt men de moeielijkheid in aanmerking, die verbonden is aan het beslissen van vraagpunten omtrent de betrekkelijke ligging der lagen in een land met zulk een rijke vegetatie, waar holen noch mijnen den toegang tot het inwendige der aarde tot op eene noemenswaardige diepte veroorloven, be- denkt men daarbij, dat de bezinkings-gesteenten van groote landstreken in hunne oorspronkelijke ligging belangrijk ge- sloord zijn, dan is het vooralsnog niet mogelijk, de betrekking van de plutonische tot de neptunische gesteenten van het dis- trict te bepalen. Desniettemin ondersteunen de feiten, die ik zelf heb waargenomen, de hypothese, dat de laatste vulkanische uitbarsting van latere dagteekening is, dan alle, behalve de meer moderne afzettingen van schiefers, klei, rolsteenen enz. of met andere woorden, dat zij ofschoon door een ruim lijd- perk onderling gescheiden onmiddellijk ‘voorafging aan de. droogligging door opheffing van Noordelijk Borneo, hoewel wellicht slechts eene algemeene rijzing van den bodem bege- leidende.

De sporen dier eruptie vindt men in de aanwezigheid van

167

warme bronnen, waarvan er minstens twee voorkomen op hoog- ten van trapp- en basalt-gesteenten; de landstreek is op vele plaatsen als bezaaid met basaltblokken, basaltzuilen en veld- spaath-porphyr, en de tusschenliggende laaglanden worden om- zoomd door dijken van porphyr, hoornblende- en kwarts-gesteen- ten. Waar de plutonische gesteenten voorkomen, zijn de lagen der neptunische belangrijk gestoord, dikwijls onder een grooten hoek hellende, en vaak als geplooid, en hier en daar zijn de zandgesteenten en schiefersg emetamorphoseerd, terwijl nu en dan massas van een vulkanisch conglomeraat (?) waargeno- men zijn. (A. H. Everett.)

VOORDRACHT

TER GELEGENHEID DER

ALGEMEENE VERGADERING OP 3 MAART,

GEHOUDEN DOOR

Dr. BH. CRETIER.

Het zou, Mijne Hoorders! onvergeeflijk zijn, hier heden avond het woord te voeren, en niet tevens een man te herdenken, die niel alleen genoemd wordt onder de stichters onzer Vereeni- ging, maar ook haar tot een hoogen bloei heeft verheven. Ik bedoel den nu onlangs overleden Dr. P. Brreker. Het tijdschrift onzer vereeniging getuigt van zijn ijver voor de wetenschap. Zijn werk over de Visschen van den Archipel is de grondslag van zijn roem, en rechtvaardigt dien tevens. Het zou ons te ver voeren al zijne werken te noemen. Aan waardeering heeft het BLEEKER niet ontbroken. Gezwegen van de talrijke ridder- orden, die hem sierden, deel ik slechts mede, dat hij onder den naam Perer Rurrer von Breeker in den Oostenrijkschen adel was verheven. Maar hooger dan dat kinderspeelgoed is de hulde te stellen der beide grootste faculteiten van Nederland, die hem honoris causae tot doeter promoveerden, de eene in de Genees- kunde, de andere in de Wis- en Natuurkunde, terwijl hij onder den naam Romsertus medelid was der K. K. Leopoldinische Academie. Eere zij zijne nagedachtenis!

Wanneer ik een paar bladzijden ga opslaan uit de geschiedenis

169

der Scheikunde, dan mag het bijna overbodig heeten, uwe be- langstelling in te roepen voor het onderwerp zelve.

Immers, evengoed als de geschiedenis van landen en volken, evengoed als die der schilder- en andere kunsten enz. belang- stelling wekt, evenzoo hebben de wetenschappen hare dagen van opkomst en van bloei, hare tijdperken van stilstand en verval, wier aaneenschakeling eene geschiedenis vormt.

En dat de scheikunde in zich zelve belangwekkend genoeg is, wordt door het reusachtig aandeel, dat zij in de nijverheid heeft en in onze huishouding, genoegzaam bewezen. Neem b. v. alleen de wijzen, om vuur en licht te krijgen, en stel u voor de walmende vetkaarsen onzer vaderen met hunne snuiters, naast onze gasvlammen en kaarsen met gevlochten pitten; hunne hooge schouwen en haardvuren naast onze verwar- mingstoestellen; de ingerakelde kolen en de zwavelstokken on- zer grootmoeders naast. onze vuurmakers en lucifers; welk een verschil! en dat alles is de vrucht van betere, scheikundige kennis.

Toch mag die wetenschap niet bogen op een langen stam- hoom of aristokratische afkomst. Terwijl de sterrekunde Pto- lemaeus onder hare beoefenaars telt, en het spoor harer geschie- denis zich verliest in den nacht der eeuwen; terwijl Aristoteles genoemd wordt als de vader der Natuurlijke Historie, is de scheikunde als wetenschap van gister van de vorige eeuw.

De ouders dezer wetenschap waren al even weinig van goede reputatie: de gouddorst deed de alchemie geboren worden, zoe- kende naar den steen der wijzen, en het verlangen naar eeuwige jeugd deed zoeken naar het levenselixer, dat, niettegenstaande de menschlievende pogingen van Holloway, Liebig, Popp en zoovele anderen, nog maar niet is gevonden. Al die middelen zijn levenselixers voor fabriekanten, verkoopers, en couranten- uitgevers, maar minder voor de patiënten. Kan men hen, die, speculeerende op de onkunde en de lichtgeloovigheid van het publiek, allerlei levenselixers aan den man trachten te brengen, niet genoeg brandmerken, men heeft over de alchemisten vaak wat te eenzijdig den staf gebroken. Onder hen waren onge-

170

twijfeld vele bedriegers, maar vooral niel minder dweepers. Toen Becker in de 17° eeuw ijzer verkreeg, door droge klei met olie te gloeien, kon de verklaring in die dagen niet anders lui- den dan dat de klei in ijzer was veranderd, want het begrip van grondstoffen, die onvernietigbaar zijn, die zich onderling vereenigen, en zoo alles vormen, wat wij stoffelijks waarnemen, was nog niet uitgesproken. Wij weten nu wel beter. De roode veel ijzeroxyd houdende klei van Batavia’s omstreken zou voor Becker een kostbaar materiaal zijn, terwijl daarentegen al zijne pogingen met de witte porcelein-klei of met pijpaarde zouden mislukken. Wanneer ik in deze oplossing van linzout een stak zink bang, verdwijnt daarbij zink, terwijl tin in fraaie kristallen te voorschijn komt. Bij de gebrekkige kennis der 16° eeuw zou de meening niet ongerijmd zijn, dat het zink in tin veranderd ware, terwijl wij, door betere kennis geleid, besluiten dat, wanneer de vloeistof geen tin bevatte, al mijne pogingen, om het er uit te krijgen, te vergeefs zouden zijn. Verder meende de alchemist lood in zilver en zilver in goud te kunnen veranderen. De gemeenschappelijke oorzaak dezer dwalingen is eene andere, dan die der straks genoemde, en u vertoonde. Wanneer wij de drie grondstoffen Tin , Chloor en Zink met elkander in aanraking brengen, zal het chloor zich met het zink vereenigen, is er geen zink, dan met het tin. Terwijl wij dus aanvankelijk in het tinzout tin met chloor vereenigd hebben, krijgen wij na toevoeging van het zink eene vereeniging van dit laatste met chloor en tin in afgezonderden staat, of (Tin + Chlor) + Zink = Tin + (Chloor en Zink) Hier evenwel is het anders. Bijna alle loodertsen bevatten eenig zilver en vele zilverertsen eenig goud. Dit zilver gaat in het lood over. Verhit men zulk lood, dan gaat dit lood eerst in eene grijze, daarna in eene geelroode, vaste stof over, terwijl het weinigje zilver die verandering niet ondergaat. In het oog van den alchemist was eenig lood in zilver veran- derd. Dat het zoo weinig was in vergelijking van het gebruikte lood lag aan het gebrekkige zijner kunst, maar hij rekende er

stellig op, dat hij, door eenige betere handgrepen, er wel in slagen zou, al het lood in zilver te veranderen. Evenzoo waren, zelfs nog in het begin dezer eeuw, de huipmiddelen, om goud van zilver te scheiden, zoo onvolkomen, dat, toen voor een dertigtal jaren het oude zilver in Nederland werd ingetrokken, de kosten der hermunting grootendeels gevonden werden uit de winst aan goud, die men verkreeg door de toepassing eener betere scheidingsmethode op het oude geld.

Wat wonder dus dat de alchemist meende, onedele metalen in goud te kunnen veranderen. Ik meen, dat deze voorheelden. toereikend zijn, om u te overtuigen, dat de alchemist zeer wel ter goeder trouw kon zijn, en dat eene verkeerde waardeering der’ feiten hem tot zijne dwaling voeren moest. En wat hunne geheimzinnigheid betrof, ook daarvoor zijn gegronde redenen aan te voeren: betere dan die van de kwakzalvers onzer dagen. Bij de laatsten een toeleg op uwe onkunde en uwe beurs: bij de eersten vrees voor die onkunde en eene vaak maar al te gegronde verwachting om als duivelskunstenaar te worden gebraden in naam van God en Godsdienst.

Want wat anders moest in de middeleeuwen het lot zijn van den man, die zich met scheikundige proeven bezighield! Wan- neer in onze beschaafde 19e eeuw het spiritisme kan bloeien, wanneer de Davenport’s e. t. q. een beschaafd publiek, waaron- der beroemde schrijvers en bekende Godgeleerden, doen gelooven aan eene bovennatuurlijke macht die zij bezitten, wal moest dan het volk, het plebs, opgestookt door domme geestelijken wel doen in de middeleeuwen ?

Maar nog in andere opzichten heeft de alchemie hare ver- diensten. Terwijl hare beoefenaars zochten, wat niet le vinden was, vonden zij vaak het niet gezochte. Zonder hun rusteloos streven zou onze scheikundige kennis op een veel lageren trap staan, dan thans het geval is. Het is wel gemakkelijk, maar toch ook zeer bekrompen, voor ons, die staan op de schouders van het vorige geslacht, minachtend neer te zien op lieden, die ter nauwernood eenig begrip hadden van gassoorten, aan wie

172

de samenstelling der lucht onbekend was, evenals die van het water, en die meenden, dat de lichamen bij verbranding lichter werden : altemaal zaken, die wij nu gemakkelijk aantoonen. Wanneer ik dit marmer met azijn of zoutzuur overgiet, ont- wijkt er onder opschuimen een gas, dat lakmoes rood kleurt, kalkwater troebel maakt, en eene vlam uitdooft: het is zoo zwaar, dat ik het gemakkelijk, even als eene vloeistof, van het eene glas in het andere schenk: zie! eene vlam die eerst in dit glas werd uitgedoofd, blijft nu rustig voortbranden, maar wordt in dit andere glas uitgebluscht. Het gas is koolzuur de »vaste lucht” van van Hermonrt. Door een galvanischen stroom ontleed ik hier water en vang ín twee buizen het opstijgende gas op. Het eene gas brandt met eene nauw zicht- hare vlam: het is de waterstof. Het andere, in maat maar de helft van het eerste, onderhoudt niet alleen de verbran- ding, maar wanneer ik deze slechts glimmende houtspaan er in dompel, gaat die op nieuw met een schitterend licht branden. Dit gas is de zuurstof, de zuurmaker. Waarom het dien naam draagt blijkt uit deze proef: Breng ik in deze flesch met zuurstof een stukje glimmende houtskool dan staat het plotseling geheel in gloed. Giet ik nu lakmoesvocht in de flesch, dan wordt de kleurstof rood, en voeg ik er kalk- water bij, dan wordt de inhoud wel weder blauw, maar tege- lijk troebel. Door kool in zuurstof te verbranden krijg ik dus de vaste lucht van van Hermonrt: het ons uit mineraalwater, bier en champagne bekende koolzuur. Verbrand ik zwavel in deze flesch met zuurstof, waarin nog eenig water is, dan krijg ik eveneens eene zure vloeistof. Dewijl dezelfde stof bij verbranding van zwavel aan de lucht ontstaat, moet daarin zuurstof zijn, maar omdat de verbranding minder hevig is, moet er tegelijk iets in de lucht zijn dat de verbranding matigt. Hoeveel zuurstof er in de lucht is, kan ik beter dan door ver- branding te weten komen, door in eene afgesloten ruimte lichamen te brengen, die de zuurstof langzaam maar zeker opslurpen. Phosphorus kan daarvoor dienen, maar liever nemen wij een

- 175

mengsel van pyrogalluszuur met. potasch. Giet ik in deze le- dige d. i. met lucht gevulde buis, van 150 ee. inhoud, 10 cc. kwik, 10 c.c. dezer oplossing van pyrogalluszuur en 5 cc. potaschloog, dan blijven er nog 125 cc. lucht over. Sluit ik nu de buis even met den vinger en plaats haar met de opening in dezen kwikbak, dan zien wij langzaam het kwik in de buis stijgen. Na eenigen tijd houdt dit op, en drukken wij de buis zoover naar beneden, dat het kwik binnen gelijk staat met de oppervlakte in den bak, dan zijn er nog 100 c.c. over. Het Y/, der lucht is dus zuurstof,

Dat de lichamen bij verbranding zwaarder worden, is even- eens gemakkelijk aan te toonen.

Ik hang deze magneet aan den éénen arm der balans, breng er fijn iijzervijlsel aan en herstel het evenwicht. Steek ik nu het ijzervijlsel aan, dan slaat de arm, waaraan de magneet hangt, duidelijk door.

Ziet, dit alles schijnt nu zeer eenvoudig, maar geeft ons geen recht, laag neer te zien op de alchemisten, die het niet wis- ten. Ook in onze kennis zijn gapingen genoeg. Of, zal een volgend geslacht wellicht reeds, recht hebben laag neer te zien op onze pogingen om kinasoorten te kweeken met een hooger chininegehalte, wanneer zij er in mochten slagen, chinine uit goedkoope stoffen kunstmatig te vervaardigen? Ik hoop u overtuigd te hebben, dat de alchemisten, niettegenstaande hunne dwalingen, eerlijke, wetenschappelijke lieden konden zijn: dat velen dat werkelijk waren, en dat de minachting, die gewoon- lijk hun deel is, voortspruit uit onkunde.

Eindelijk evenwel brak de dag aan, waarop een helderder licht zou gaan schijnen over scheikundige verschijnselen, toen Priesrrey de zuurstof ontdekte en Lavorsrer, bij zijne studiën over eene betere straatverlichting, het wezen der verbranding ontdekkende, de grondslagen vestigde der hedendaagsche weten- schap, en ook in anderen dan materieelen zin de verlichting bevorderde. In de dagen van die twee mannen meende men, dat er ín elk brandbaar lichaam eene stof aanwezig was, phlo-

174

giston geheeten. Verbrandde dat lichaam dan ging het phlo- giston weg: zuivere kool, aleohol, petroleum en velte oliën bestonden geheel of nagenoeg geheel uit phlogiston. Werd een metaaloxyde door kool gereduceerd tot metaal, dan nam het »gedephlogisticeerde metaal” het phlogiston uit de kool op. Aan Lavoisier komt de eer toe deze voorstelling den genade- slag te hebben gegeven.

De voorstanders van de phlogistontheorie bedachten niet dat, bij de verbranding onzer gewone brandstoffen, het grootste ge- deelte in gassen en dampen overgaat en zij slechts de asch het onverbrandbare overhielden.

In Lavoisier en Priestley zien wij sprekende voorbeelden, hoe groot de afstand is tusschen den ontdekker van een feit, en hem, die het feit verklaart en vruchtbaar maakt. Priestley, de ontdekker van de zuurstof, en door eene zonderlinge anomalie de meest verklaarde aanhanger der phlogistontheorie, die door zijne ontdekking vergeten zou worden: Lavoisier die, na die ontdekking, eene ongedwongene verklaring van de verbran- ding geeft, de schepper eener nieuwe theorie; Priestley, die vrij en geëerd stierf aan de oevers van de Susquehannah, en Lavoisier, die in de woelingen der revolutie het leven laat on- der de guillotine; Priestley de ontdekker, eigenzinnig en be- krompen, vasthoudende aan verouderde ideëen, Lavoisier de onbevooroordeelde onderzoeker, de vader der Scheikunde ; Priest- ley is thans bijna vergeten, terwijl de naam van Lavoisier leeft onder alie beschaafde volken! Het begrip van grondstof, zooals wij dat opvatten, kreeg eerst door zijne onderzoekingen leven.

De weg door Lavoisier ingeslagen werd door zijne lijdge- nooten met sucees gevolgd. Reeds vroeger hadden Wenzel en Richter aangetoond, dat de stoffen, die men zouten noemt, sa- mengesteld zijn uit eene zure stof en eene andere die in eigen- schappen zeer daarvan verschilt, en die men base noemt.

Deze twee moeten in bepaalde verhoudingen vereenigd wor- den. Kalk b. v. is zulk eene hase, even als magnesia, terwijl citroenzuur, azijn en koolzuur, zoodanige zuren zijn. Krijt

175

bh. v. is kalk met koolzuur, maar ter verkrijging er van moet men nauwkeurig 56 gram kalk met 44 gram koolzuur veree- nigen. Neemt men meer koolzuur, dan neemt dit meerdere volstrekt geen deel aan de vorming van het krijt, neemt men minder, dan gaat een deel der kalk piet in krijt over. Wat nu voor het krijt waar is, vond men ook bevestigd voor een zoo groot aantal andere lichamen, dat men besliste tot de alge- meenheid er van. Kortom men vond, dat het woord van den Oud-Testamentischen dichter: »Hij heeft het alles afgepast naar maat en getal” meer is dan een dichterlijk idée het is letterlijk waar. Dalton breidde het gevondene nog uit en zie- hier, vrij weergegeven, wat hij vond. Het onzichtbare reuke- looze gas (geen rook van smeulende stoven) dat sommigen uwer in de kerken van het moederland hoofdpijn bezorgde, bestaat, even als het koolzuur uit kool en zuurstof maar in andere verhoudingen.

Koolzuur bevat op 5 gr. Kool 8 gr. Zuurstof.

Kanloxijde ns Cet GN pe Bed »

Koper vormt met zuurstof twee verbindingen, eene roode en eene zwarte.

De eerste: Koperoxijdul bevat op 4 ge. Koper !/s gr. Zuurstof.

beTweede:”" Koperoxijde”* » …'4 "a's" T "5 »

Kwik en Jodium vormen twee verbindingen, eene gele en eene roode.

Kwik ioduur hevat op 2 gr. Kwik 1’, gr. Jodium.

Kwik iodide NE EAT SE 0D »

Nu zijn verbindingen van Kool met Zuurstof, van Koper met Zuurstof, of van Kwik met Jodium, afwijkende van genoemde verhoudingen, nog niet verkregen: dat wil zeggen, de scheikun- digen meenen: zij zijn niel le verkrijgen. Kortom, terwijl som- mige grondstoffen zich slechts in ééne verhouding vereenigen, doen anderen dit in 2, 5 zelfs in vijf verhoudingen, maar dan altijd zóó, dat wanneer b. v. één gram eener stof zich met 5,01 gr. eener andere vereenigt, wel de mogelijkheid bestaat om verbindingen te maken van 1 gram met 6,02 of 9,05 gr. maar

176

verbindingen van 1 op 8 of t op 8,05 dan niet bekend zijn, en onder scheikundigen als onbestaanbaar worden beschouwd. En dat ongeloof is geen vrucht van vooropgestelde ideëen, maar van de ervaring. Dalton verklaarde dit feit door zijne theorie. Volgens hem is de deelbaarheid der stof begrensd en zou men, wanneer onze zintuigen zelve geene beletselen op- leverden, bij voortgezette verdeeling eindelijk stuiten op volstrekt ondeelbare deeltjes, Atomen genaamd. Alle Jod-atomen zijn even groot en even zwaar; alle kwikatomen eveneens. Een Joda- toom heeft evenwel een ander gewicht dan een kwikatoom en wanneer nu 2 gram kwik zich vereenigen met 2,5 en ook met 1,25 gr. Jodium dan hebben wij, volgens die voorstel- ling, in het eene geval eene vereeniging van één kwikatoom met twee Jodatomen, en in het andere geval van elk slechts één. Mathematisch bewezen is dit nog immer niet, maar zeer zeker, is het voor onbevooroordeelden meer dan waarschijnlijk, en de wiskunde, die dwingeland onder hare zusters, heeft zich tot heden onbevoegd geacht tot eene andere verklaring. Wij mo- gen nu respectivelijk in elk dier kwikverbindingen in 4,5 gram kwikjodide en 5.25 gram kwikjoduur in de eerste 10 kwikatomen en 20 jodatomen, of zelfs 10 miljoen en twinlig millioen, en in de laatste 10 kwikatomen en tien jodatamen of wel 10 millioen en 10 millioen van elk hebben ; is de voorstelling juist, dan verhoudt het gewicht van een kwikatoom tot een Joda- toom zich als 8: 5. Die verhoudingen noemen de scheikun- digen de atoomgewichten (lees; atoom-gewichtsverhoudingen.)

Zietdaar, mijne Hoorders! een en ander van de grondslagen der Scheikundige Wetenschap. Dat ik geen ongelijk had die wetenschap van gisteren te noemen, moge daaruit blijken, dat in geen enkel leerboek voor scheikunde eene definitie van veen lichaam” is te vinden. Terwijl de Wiskundige toch alleen let op de ruimte, de natuurkundige op het al of niet aanwezig zijn van stof, vraagt de scheikundige bovendien naar de homo- geniteit dier stof en tracht hij de kenmerken dier homogeni- teit steeds scherper te begrenzen.

177

Wat “ik u mededeelde is nog geen eeuw oud; toch behoort het voor ons tot den grijzen voortijd. Stilzwijgend ga ik die baanbrekers voorbij, die ons gezichtsveld meer of minder ver- ruimd hebben om ten slotte nog een blik te slaan op het streven der hedendaagsche scheikundigen.

Niet langer als op het einde der voorgaande eeuw zijn het bijna uitsluitend onbewerktuigde stoffen, die den arbeid der scheikundigen in beslag nemen. In de eerste helft onzer eeuw meende men nog, dat er een zeer groot verschil bestond tus- schen de wetten der onbewerktuigde en die der bewerktuigde scheikunde. Daar komt in 1828 de duitsche scheikundige Woöhler, en toont aan, dat eene stof, ureum geheeten,'die uit het bloed van den mensch wordt afgescheiden, ook kan verkregen worden uit anorganische stoffen. Met deze ontdekking was de eerste mokerslag gedaan op den muur, die de organische van de anorganische scheikunde scheidde: en met versnelde kracht is die muur gaandeweg gesloopt. De »levenskracht’” is nog nimmer uit een kroes gesublimeerd: de damp er van scheen al te subtiel; daarom hebhen wij de levenskracht met de katalyse maar ten grave gebracht: tegenwoordig erkennen wij liever onze onkunde, dan den lieden woorden voor denkbeel- den te geven.

Weldra vond men het middel om mostaardolie te krijgen zonder van mostaardzaad gebruik te maken en moerasgas te maken zonder van bewerktuigde stoffen d. i. zonder van „levenskracht gebruik te maken. De Hoogleeraar Hoffmann leerde de bereiding kennen van eene geheele reeks stoffen, die men organische basen noemt en die ook al, zoo men meende, alleen onder den invloed dier kracht werden gevormd.

Op het einde der eerste helft onzer eeuw was het materiaal van organische lichamen, die uit onbewerktuigde stoffen kunnen worden opgebouwd dat is de eigenaardige zinrijke term zoo groot, dat de beschrijving er van door Berthelot een dik boekdeel vult. Waar men b. v. in 1840 spreekt van, het, op- bouwen van enkele stoffen als van op zich zelf staande bewer-

12

178

kingen, heeft ijverige studie de scheikundigen onzer dagen in staat gesteld dien opbouw stelselmatig te behandelen, en de che- mist onzer dagen spreekt van het vervangen van een element door een ander in een molecuul als b. v. de timmerman van het vervangen van een grenen balk door een eiken, in een gebouw.

Het is er evenwel verre van af, dat wij in staat zouden zijn een willekeurig scheikundig lichaam uit zijne elementen op te bouwen; want om dit te kunnen doen is eene nauwkeurige kennis van den aard, van de constitutie van het te verkrijgen lichaam in de eerste plaats noodzakelijk en vaak ontbreekt hieraan maar al te veel.

Men meende verder in het begin dezer eeuw dat elk element, dat in eene verbinding voorkwam door zijne eigenschappen als het ware het karakter der verbinding bepaalde, daarop als ware het den stempel zijner individualiteit drukte. Tot zekere hoogte is dit waar, maar er zijn ook verschijnselen die dit, als het ware geheel weerspreken. Zoo meende men, dat het Chloor dat in vereeniging met waterstof en ook met waterstof en zuurstof sterke zuren vormt aan alle verbindingen, waarin het voorkomt het karakter van een zuur of zout moest mededeelen. Het bekende Chloroform dat 88°, Chloor bevat is dáár, om het tegendeel te bewijzen. Evenzoo kan de aanwezigheid van IJzer in de ferro-cyanverbindingen niet worden aangetoond op de voor andere ijzerverbindingen afdoende wijze, wijl het een be- standdeel van het zuur uitmaakt en niet als base voorkomt. Door de waardeering van zulke feiten zijn de verwantschaps- tabellen of wel de spanningsreeksen voor goed opgeruimd.

Maar wanneer de eigenschappen van een lichaam niet alléén bepaald worden door den aard en de hoeveelheid zijner bestand- deelen alleen, waardoor dan nog meer? Waardoor anders dan door de plaats, die deze ten opzichte van elkander innemen ? Terwijl %, van de waterstof van een gegeven hoeveelheid azijn- zuur door Chloor kan worden verjaagd, biedt het overige */4 hardnekkig weerstand, maar wordt daarentegen gemakkelijk door

179

metalen verjaagd, die op hunne beurt werkeloos blijven tegen- over de overige °/4.

In het azijnzuur moeten dus noodwendig 3/, der waterstof op andere wijze voorkomen, dan het overige !/,, of om in Dal- ton’s theorie te spreken: drie waterstof atomen in een azijn- zuur molecuul zijn anders gebonden dan het vierde. Hoewel dus geen sterfelijk oog ooit moleculen aanschouwde of zal aan- schouwen, worden onze beschouwingen over het bestaan en de structuur der moleculen gewettigd, want zij wortelen in de ervaring. |

De theorie aangaande de structuur der moleculen heeft een harer schitterendste zegepralen behaald in de ontdekking van de bereiding van alizarine de roode kleurstof der meekrap uit anthraceen. De belangrijkheid dezer ontdekking is voor de scheikundigen niet zooals voor de nijverheid gelegen in de ontdekking zelve, maar in de wijze, waarop zij plaats had. Zij is namelijk geen gevolg van het toeval, van een gelukkigen greep, maar de nieuwere scheikundige beschouwingen leverden de uitgangspunten voor de leiding der proeven. Het zou ons evenwel te ver voeren deze hier na te gaan. Voor heden ein- digen wij, u dank zeggende voor uwe welwillende aandacht.

Dr. CRETIER.

BESCHOUWINGEN

VAN RA JE B NSE OEE OVER PLAN eN DOEL VAN HET HEELAL.

(NAAR ’r DUITSCH VAN Ir. A. B. MEIJER)

DOOR

Dr. C. L. VAN DER BURG.

Voordracht , gehouden in de Vergadering op den 20°" Juni 1878 van de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging in N. I.

M. H.

»Ik heb ’n muis gekend die in ’n Edammer kaas woonde. »…Ik kon dat beestje maar niet uit het kopje praten, dat het »heele kaasmagazijn was opgericht, om hem te voorzien van ’n »behoorlijk verblijf.” Gij herinnert u zeker, dat Multatuli dit schreef aan Fancy in een zijner minnebrieven. £)

’t Idee, dat daaraan ten grondslag ligt, is niet nieuw en dik- wijls behandeld o. a. door Tu. Parker (} 1860). Hij deed het op een wijze, die Dr. A. B. Mener, direkteur van ’t Ko- ninkl. Zoölogisch Museum te Dresden aanleiding gaf om in ’t Duitsch te bewerken, wat in ’t Engelsch was geschreven en

1) Multatuli: Minnebrieven zesde druk. pag. 31.

181

die bewerking tot een lezing te bestemmen in een der bijeen- komsten ‚van de »Naturforscher-Versammlung”, die ten vorige jare te, Munchen werd gehouden.. Het opstel werd gedrukt, maar alleen in een kleinen kring verspreid, Dn. Menen zond mij een exemplaar en het scheen mij geen onvruchtbare arbeid ook een; Nederlandsche bewerking er van te geven.

Wellicht herinneren enkelen uwer zich, hoe ik in eene te dezer plaatse gehouden. verhandeling. »Over de ademhaling en hare gevolgen” te velde hen getrokken tegen teleologische be- schouwingen 1) (en ’tis opmerkelijk, dat de eenige plaats, die mij in dien geest ontsnapte 2), door latere onderzoekingen ge- bleken is een onwaarheid. te bevatten s)). Welnu! Ook hier vindt de teleologie haar bijzondere kritiek, evenzeer als som- mige natuurphilosophische stelsels, die, al is het maar met een woord, worden, behandeld.

Of ik mij vergiste. toen ik meende, dat de vorm, die geko- zen, was om zulke „ernstige onderwerpen te bespreken, een aangename; genoemd kon worden moet ik overlaten aan de beoordeeling, mijner, hoorders, wier. welwillende aandacht ik voor eenige oogenblikken vraag.

Voor een groot aantal. eeuwen, toen de levende wezens, die de geleerden nu straaldieren,- weekdieren; gewervelde -dieren (Radiata ; Mollusca, Vertebrata)- enz. noemen ; nòg” niet beston- den, werd in September van het jaar één: millioen zeshonderd én zeventien vóór onze: tijdrekening ineen kleinen hoek van een -schaduwrijk dal eene groote wetenschappelijke bijeenkomst gehouden door hommels &). Ik weet niet hoe die plaats thans heet ; maar in dien tijd, -droeg zij den naam’ Hommeloniä en had een groote vermaardheid. Ik geloof niet, dat het de eerste bijeenkomst van hommels was, evenmin als de laatste; zonder

1) Nat. Tijdschr. Deel XXXIII pag.-452, ane Id. Id. pag. 475.

3) Id. Deel XXXIV pag. 115.

4) Bombus terrestris L,

182

twijfel zijn er vroeger vele gehouden en waarschijnlijk nog vele gevolgd, want een zóó hooge vlucht als het verstand dáár nam, kan evenmin plotseling ontstaan, als op eens voor altijd ver- dwijnen.

’t Is wel mogelijk, dat zulke wetenschappelijke bijeenkom- sten zich gedurende vele eeuwen langzamerhand hebben ont- wikkeld, maar ongelukkigerwijze hebben we geen andere be- richten ontvangen dan alleen van de bedoelde in het jaar één millioen zeshonderd en zeventien vóór Christus geboorte. Nie- mand heeft ons van anderen verteld. Horatius zegt:

»Vóór Agamemnon leefden vele helden,

»maar onbeweend en onbekend verzonken ze allen »in ’t duistre schimmenrijk, omdat geen dichter „hun roem verheerlijkte in gewijde zangen” *).

Het is nog al moeilijk uittemaken, welke verwantschap de taal der hommels, zooals ze op die vergadering gesproken werd, met andere talen heeft, maar ik geloof, dat ze eenige over- eenkomst had met de Kaukasische en wel met de beide takken dier hoofdtaal, den Semitischen en den Indo-Germaanschen; ja er zijn zelfs geleerden, die ontdekten of ten minste zich ver- beeldden ontdekt te hebben, dat de taal der hommels een groote overeenkomst had met die, waarvan philosophen en professoren in dezen tijd gebruik maken maar ik voor mij moet eerlijk bekennen, dat ik den hommelstijl nog duidelijker vind.

De bijeenkomst ging zoowat denzelfden gang als de verga- deringen van geleerden in onzen tijd; zoo ‚tusschen de vier- en vijfhonderd leden woonden de algemeene vergadering bij, die door een beroemden hommel werd gepresideerd. Er waren sectiën voor de speciale wetenschappen: palaeontologie , en-

1) Vixere fortes ante Agamemnona Multi: sed omnes illacrymalibes Urgentur, ignotique, longa Nocte, carent quia vate sacra! Carm. IV. Od. IX. 25—28.

185

tomologie , zoölogie, physiologie, geologie, botanie , astronomie, voor zuivere en toegepaste mathesis, en zelfs metaphysica werd niet vergeten. Iedere sectie had natuurlijk haar president en haar secretaris. Studeerden deze geleerden met ijver, ze amu- scerden zich niet minder. Er werden uitstapjes gemaakt naar plaatsen, die wegens schoonheid of ligging beroemd waren, of waar zeldzame verschijnselen in de organische of anorganische natuur te bewonderen vielen. Rijke hommels, aristokraten en zelfs hommelprincessen en koninginnen deden het congres de eer aan persoonlijk te verschijnen of noodigden de natuuron- derzoekers uit op uitermate fraaie bloemen zich neder te zetten, dan wel den ‘bijzonder delicieusen honig te slurpen, die reeds als wintervoorraad was opgeslagen. Eens bezocht het geheele congres het paleis van de hommelkoningin Bombacissima CXLVIT en bewonderden dat gebouw op een wijze, niet alsof gedurende vele geslachten hare onderdanen het voor dit god- delijke wezen hadden opgericht, maar alsof zij zelf het alleen had gedaan. Zij decoreerde den president met de Orde van den langen angel, eene eer, die vroeger nog nooit een geleer- den hommel was ten deel gevallen. Bij de maaltijden werden vaderlandslievende of wetenschappelijke liederen gezongen en de hommels hadden evenveel pleizier bij hunne eenvoudige spijzen, als later de heröen van Homerus bij hunne ossen, of moderne natuuronderzoekers bij hun bier en wijn. Tot hunne eer moet ik zeggen, dat nimmer een geleerde er toe kwam in zijn stoel een middagslaapje te doen, en dat ook niemand onder- steund moest worden, of zelfs onondersteunbaar onder tafel terecht kwam; als het avond werd, zocht ieder zich een rust- plaats uit òf op den bloesem van een pompoen (de meest geliefde slaapplaats) òf onder een blad, òf waar hij maar terecht kon komen.

Het spijt mij werkelijk hier nog bij te moeten voegen, dat kleine rivaliteiten, jaloesie, afgunst en de neiging om zich ontdekkingen van anderen onrechtvaardig toe te eigenen bijde bezoekers van Hommolenia in het jaar één millioen zeshonderd

184

en zeventien v. Chr. even zoo dikwijls voorkwamen, als later onder de tweebeenige zoogdieren, die thans hun plaats innemen.

Op den laatsten en meest gewichtigen dag van het congres werd aangekondigd, dat de president, op speciaal verzoek, de zitting zou sluiten met een rede van buitengewoon belang voor elke wetenschap. Hij was de uitstekendste geleerde in de wereld der hommels; oud en beroemd, zoowel om zijn oorspronkelijk genie, als om zijn groote kennis. In hem zag men eeniger- mate de belichaming van het weten, de incarnatie van alle wetenschap; zoowel de tegenwoordige als de toekomende. Bo- vendien zou hij de prachtige decoratie dragen van de Orde van den langen „angel wat vroeger nog nooit in_een wetenschapplijke bijeenkomst was vertoond en moest men hem toespreken met den titel: »hommelhoogheid’’, een titel voor de hoogste aristo- cratie, voor leden van de koninklijke familie. Men wachtte op zijne redevoering met groot, maar fatsoenlijk ingehouden ongeduld.

Op. het bepaalde uur werden de sectie-zitlingen gesloten. en ieder koos zich een plaats in ’s presidenten nabijheid, begeerig kennis optezuigen. Hem gehoord te hebben, dat zou eenmaal voor een onderscheiding gelden. Hij nam plaats op den top van een wolkruidblad *), waar men hem,naar toe geleidde, terwijl de toehoorders beneden bromden en fluisterden en vlea- gels en voelhoornen, bij wijze van toejuiching, bewogen; ja er waren er,‚ die zóóver gingen van hunne mondwerktuigen in groote en enthousiaste bewondering te bewegen. Toen de rust hersteld was, strekte de groote philosoof van het jaar één millioen zeshonderd en zeventien vóór de geboorte van Christus zijn sprieten uit en begon op deze wijze:

Zeer geachte toehoorders !

Het is de grootste eer in mijn geheele leven , waarin ik al met meer eer overladen ben dan ik verdien, dat het mij op mijn ouden dag vergund is dit uitmuntend lichaam te mogen

1) Verbascum «Thapso-lychnitis:

185

presideeren, en nog meer, dat ik de thans vereenigde secties mag. toespreken; want wat heb ik het genoegen voor me tezien ? Ik zie voor mij bijeengekomen het talent, de. geleerdheid, het genie der geheele wereld! Hier zijn, reisigers, die, elke lucht- streek hebben bezocht; geologen, die den samengestelden bouw van den aardbodem onder onze voeten kennen tot op een diepte van bijna één duim: astronomen; die vertrouwd zijn met den geheelen hemel: plantenkenners: zoölogen ; chemisten , die alles weten tusschen hemel en aarde: philologen , die de oorsprong en de beteekenis, het vanwaar? het waarom? het waartoe? van elk--woord van onze wonderbare taal verstaan en (wat misschien nog meer opmerkenswaardig is dan dit alles) onder. ons zijn metaphysici, die alle daadzaken van het bewuste en onbewuste, dat den hommel bekend of’ onbekend is, hebben ontleed. Nog nooit“ was” er zulk een bijeenkomst !— Oud en gedrukt door het gewicht van mijn positie en door hare heilige verantwoor- delijkheid, geeft uwe aanwezigheid hier mij een gevoel van eerbied !- Het kost mij moeite mijne eigene aandoeningen van bewondering en hoogachting te verbergen (Groote sensatie). Moet ik verder gaan? Zal ik zwijgen ? Maar waarvoor sta ik hier ? Is het niet om te spreken? Zeker ik zou liever toeluisteren, maar, gij hebt het gewild, en ci: ben ik gedwongen, het mij minder aangename deel te nemer.

Welk onderwerp zal ik kiezen ?

Er is geen thema, dat voor zulk een vergadering nièt päs- send zou zijn, maar ik geloof er een“te moeten kiezen, dat zoo diep en veelomvattend is, dat -het allen evenzeer aantrekt en’ tevens waardig is op zulk een ernstig oogenblik als. dit be: handeld te worden. Ik zal daarom pe BESCHOUWINGEN VAN” BEN HOMMEL "OVER PLAN EN’ DOEL’ VAN HET HEELAL ten beste geven.

Ik verdeel, het heelal in twee, deelen: de. wereld „der „stof, waarin. organisatie-en ‘reflex de hoogste. vormen der werkzaam: heid „zijn, en de wereld des geestes, waarin ook leven en ge-

186

dachten voorkomen. In de eerste is er alleen tegenstelling tusschen beweging en rust, wasdom en verval, vormen en vergaan; in de andere tusschen leven en dood, vooruitgang en achteruitgang, waarheid en leugen.

d

Ik verdeel de wereld der materie op de volgende wijze. Er zijn vier primitieve stoffen of elementen waaruit alles is gemaakt: aarde, water, licht en warmte. Deze kunnen wij met onze zintuigen. waarnemen. _Kenige hommels hebben inderdaad het bestaan van een vijfde element vermoed, dat zij den naam »Jucht” geven. Maar ik geloof, dat het bestaan daarvan even- min bewezen is, als de waarschijnlijkheid van dat bestaan kan bewezen worden. Uit de natuur van den hommellijken geest blijkt duidelijk, dat er maar vier oorspronkelijke en ondeelbare stoffen kunnen bestaan. Ik zou mij daartoe slechts te wenden. hebben tot die vele uitstekende metaphysiei, die ik voor mij zie. De quaestie zou daardoor in eens door de a priori-methode zijn opgelost; maar ik sla een anderen weg in en wend mij tot het gezonde verstand. Ik stel de vraag: heeft ooit iemand uwer de lucht gezien, heeft hij ze ooit gehoord, heeft hij ze gevoeld , geproefd of geroken ? Niemand! Neen, niemand! Het bewijs door zinnelijke waarneming ontbreekt, en dat is toch de eenige mianier, waarop de hommel met de wereld der ma- terie in kennis kan komen. Ik weet wel, dat men gevraagd heeft: hoe kunt ge dan vliegen, zonder dat de lucht u draagt ? Ik antwoord: wij vliegen, omdat wij vleugels hebben! (Er wordt hard gelachen en sterk geapplaudiseerd). Moge de lucht zelve bewijzen, dat zij bestaat, dan zal ik haar erkennen anders niet! Want wind is geen lucht; dat is maar wind!

Maar, geachte toehoorders, deze elementen zijn zoo maar niet zonder orde door elkaar gegooid: men kan een zekere re- gelde opeenvolging daarbij waarnemen; zoo is de aarde in den grond de basis van alles, ‘al is ze het grofst, het minst be- langwekkend; zij is het, waarop alles rust. Ik geloof daarom, dat zij het oudste element is. Dan komt het water, een tra

187

hooger dan de aarde, waut het is vloeibaar, beweeglijk en kan vele vormen aannemen. Ook is het de groote voedster des le- vens. In de derde plaats is het licht te noemen, en het hoogst staat de warmte. Deze sluit de schoone reeks. De aarde aan het eene einde is zichtbaar, tastbaar, hoorbaar, voelbaar, ís te ruiken, is door elk zintuig waartenemen; de warmte aan het andere einde is zoo teeder, dat men ze maar met één zintuig herkennen kan (toestemming).

Uit deze vier elementen nu zijn alle dingen samengesteld rotsen, boomen, de bloemen van de klaver, waaruit wij voe- ding zuigen, en de bloemen van de pompoen, waarin wij dik- wijls slapen, ja zelfs de trotsche en kostbare pracht der pa- leizen, die wij bouwen, en de overheerlijke honig, dien wij daarin als wintervoorraad opstaan. Zelfs de merkwaardige sa- menstelling van ons lichaam dit alles is alleen een combinatie der vier elementen en ik herhaal nog eens, uit de natuur der dingen kan men bewijzen, dat er niet meer dan vier ele- menten kunnen zijn. Er kunnen ook niet minder wezen (sensatie).

Voorzeker aan al deze dingen ligt een plan ten grondslag. Maar zijn zij het eind, het doel van het heelal? Niets minder dan dat; de stoffelijke wereld bestaat niet voor zichzelven ; zij is slechts de basis waarop een andere wereld rust, zij bestaat nog voor iets anders; zij is niet het doel zelf. Zij heeft geen zinnen, ze heeft geen bewustzijn, nog minder zelfbewustzijn. Stelt eens dat het heelal met die stoffelijke wereld ophield, dat het alleen uit die vier elementen en hunne onderlinge verbin- dingen bestond, en verbeeldt u eens, dat uit een andere, meer volkomen wereld een hommel kwam, die evenzoo volmaakt was als de leden dezer vergadering, wat zou hij van zoo’n zuiver stoffelijke wereld wel zeggen, waarin beweging, organisatie en groei de hoogste vormen van werkzaamheid waren? Ik denk, dat hij zoo’n wereld met afschuw verlaten zou ! (Zeker ! Zeker !)

I. Beschouwen wij nu de wereld des geestes; hier is gedachte, bewustzijn en, in den hoogsten zin, zelf bewustzijn; hier is de

188

geest, die voor- en achteruit ziet, die kent en zich zelven kent, die zich bewust is van zijn eigen denkproces. De hommel leeft, voelt, denkt en wil. Aan den eenen kant is hij wel genoodzaakt met het stoffelijke der-elementen „waaruit zijn lichaam bestaat, in aanraking tekomen, omdat hij-door de stof. gevoed wordt; maar aan -den anderen kant is hij een gees- telijk wezen. Daar gebonden, hier vrij! Is de hommel ma- terie? Niets minder dan dat, hij is geest, geest in zich zelf, uit zich zelf, van zich zelf, voor zich zelf en door-zich zelf ! Bestaat in deze wereld des geestes orde? Zoo oppervlakkig beschouwd heeft het den schijn, dat die er niet is, omdat de levensverschijnselen zoo verschillend zijn, omdat. de wil 400 witelkâârloopend „zoo vrij is, omdat de vormen van het hestaande 200 „mênigvuldig zijn. Zien we op de dieren, die lager staan dan wij, die. op elk blad rondkruipen, die in het licht en de warmte van den dag fladderen of in het water zwemmen! Een klassificatie. schijnt onmogelijk, want er schijnt geen orde, te heerschen.… Maar als mende daadzaken langen tijd waarneemt, dan meen ik, kan -men een zeker grondbeginselin. die geheim- zinnige wereld van leven en-geest onderscheiden. -Ik-weet-wel, dat -ik ‚de eerste hommel ben, die zich aan zoo’n algemeene beschouwing waagt. Vergeeft het mij „vals ik mijne overtuiging met een te groot zelfvertrouwen uitspreek , maar ik weet im- meêrs)‚ „dat honderden. uwer mijne dwalingen kunnen verbale: ren ,— als ik namelijk dwaal. | „Ik heb mâmelijk „de- grondbeginselen van -het; heelal in alle onderdeelen-van. de--wereld des geestes bestudeerden -vind-twee groote „klassen van’ levende. wezens: de’ oorspronkelijke, dieren ende: gelede: „dierên- (Protozoa en: Articulata).,”t Zou, voor de metaphysici- gemakkelijk zijn het bewijs te leveren; dat er twee klassen moeten zijn en dater niet: méér kunnen bestaan’; want» daaruit de „wetten van den geest blijkt; dater vier elementen, niet meer en niet minder , moeten zijn , zoo blijkt uit diezelfde wetten , dat er maar twee klassen van levende wezens kunnen zijn; „maar, het ligt-niet in mijne bedoeling mij, met dit, ver-

189

hevene en moeilijke. probleem langer bezig. te houden. «Liever zullen. we die. klassen. zelve. beschouwen.

1,) De: OORSPRONKELIJKE, DIEREN. Geachte hoorders! Dat zijn kleine. dieren, de oorsprong. van de wereld des geestes. Hier is leven, maar och! ’t staat maar weinig hooger dan. zuiver plantaardige. groei; men kan niet zeggen waar de. plant op- houdt en waar het dier begint; evenwel staat het hoogste dier wezens oneindig veel hooger dan de hoogste plant niet alleen in graad, maar ook in zijn; het heeft gevoel , heeft kracht om. zich te bewegen, in één woord het bezit geest. «Dat is het onder- scheid tusschen deze twee werelden.

Ik klassificeer de oorsponkelijke dieren in drie afdeelingen, de gregarinen., de wortelpootigen. en de afgietseldiertjes (Gregarvnae Rluzopoda en Infusoria).. Ik weet. wel, dat er geleerden zijn; die een andere meening zijn toegedaan en een andere verdeeling volgen, Ik aarzel eenigszins om hen, die zooveel knapper zijn dan ik, deze verdeeling aantebevelen , maar toch houd ik het er. voor, dat zij ten slotte door alle wetenschappelijke hommels der wereld zal worden aangenomen. Het is niet noodig, dat ik bij. de bijzonderheden van elk dezer afdeelingen stilsta; liever stel ik-u de vragen: Zijn die oorspronkelijke dieren het doel, het einddoel van het. heelal? Is de stoffelijke wereld voor hen ge- schapen? Of de geestelijke wereld? Zeker niet! Nemen wij bijv. de. gregarinen; ze hebben geen bepaalde, afzonderlijke organen; elk deel. kan de functiëen van een ander deel overnemen; zij be- zitten - geen. geslacht; ze vermenigvuldigen zich door deeling. Wat moet een hommel wel van zoo’n soort van wezen zeggen, wier. werkzaamheid bij de voorplanting alleen bestaat om stuk- ken van zich aftescheuren? Ik spreek er niet verder van en ga over tot de tweede groote afdeeling van. de wereld des geestes.

2). De cerene Dieren. Hier begint het ware leven van den geest en hier kan men het verschil tusschen die twee werelden het duidelijkst waarnemen. «Evenwel staan de laagste gelede dieren maar zeer weinig hooger dan de hoogste oorspronkelijke ; er is een dunne draad, die hen verbindt, niet een afgrond, die hen

190

scheidt. De laagste groepen der gelede dieren ga ik stilzwijgend voorbij en kom in eens tot de hoogste van allen: de hommels.

a). Beschouwen wij ons lichaam, en zien we hoe dat ge- bouwd is: welk een bewonderenswaardige borstkas, gevormd als een ton en hoe sterk! Beschouwen wij de welving der borst, van den rug; dat is het toppunt van mechanische kunst. Hoe ondoordringbaar is ons pantser voor de vreesselijke wape- nen onzer vijanden en dan hoe schoon is dat alles! Kijkt eens naar ons achterstel: een koker van ringen, die allen op elkâar passen. Hoe sterk is dat, en toch hoe beweeglijk! Bij de lagere orde der gelede dieren is dat achterstel lang uitgerekt, sleept over den grond, een misselijk gezicht! Bij ons is het compact, in de kleinst mogelijke ruimte ineengedrongen ! In ’t voorbijgaan, geachte toehoorders! merk ik even op, dat de plaats, die een levend wezen op den ladder der ontwikkeling inneemt omgekeerd evenredig is aan de lengte van zijn achterstel. Bij ons is het tot een minimum gereduceerd; dat sluit eenvoudig in zich, dat we het maximum van geestesgrootheid bereikt hebben ! Ziet deze pooten: drie aan elken kant; hoe sterk zijn ze; hoe wonderbaarlijk verdeeld in verschillende deelen, die door de fraaiste geledingen aan elkâar verbonden zijn. Is er op aarde een schooner schouwspel dan een goed geplaatste hommelpoot? Neen, dat is er niet en dat is mijn oordeel, niet mijn vooroordeel. (Langdurig applaudissement.) Kijkt dan eens naar onze sprieten, onze mondwerktuigen, onze oogen met de facetten; ziet die vleugels, waarmede wij vrijer vliegen, dan het water vloeit; want terwijl dit zijn bepaalden loop op elk blad heeft, reizen wij naar onzen wil. Hoe sterk einde- lijk is onze angel!

De oorspronkelijke dieren hebben geen ledematen, maar elk deel kan in de plaats treden van een ander. Wij hebben een bepaalde, onveranderlijke gedaante, de resultante van kracht en schoonheid. Wij hebben organen om te vangen en vastte- houden, om te loopen en te vliegen; wij kunnen er mede in den grond graven, waarin wij onze verbazingwekkende

aa HI

woningen, de verhevenste scheppingen der architectuur, bou- wen; van voren en van achteren bewapend, kunnen wij ons met kaken en angel tegen onze vijanden verdedigen. Met welke schoone organen der spijsverteering zijn wij voorzien, en met welk een uitstekende chemische kuust veranderen wij de ruwe plantensappen in den zoetsten honig! Zoo voeden wij ons met de aetherische deelen der bloemen, die weder het transcen- dentale deel der planten zijn. (Zwide goedkeuring.)

De oorspronkelijk dieren hebben geen geslachten, de hommel heeft er drie: het mannelijke, het vrouwelijke en het onzijdige. Wij hebben de geslachts-categoriëen uitgeput! Deze drie zijn gegrond op daadzaken; een vierde kan men zich niet denken. Hoe vruchtbaar zijn wij! En bovendien, hoe is alle ruwheid bij onzen echtelijken arbeid verbannen! Daar komt maar niet zoo een leelijk, klein hommeltje in de wereld, maar het product onzer liefde is een klein, sierlijk, rond eitje; dat ont- wikkelt zich op het juiste oogenblik tot de aanminnigste larve, die ten slotte in den voltooiden en volkomen hommel verandert.

b). Hoe veel heerlijker is de geest des hommels! Welke wonderbare geschiktheid tot gevoelen, tot overdenking, tot verbeel- ding, tot ontleding en verbinding! Wij zijn de eenigen onder de dieren, die besluiten van oorzaak tot gevolg en van gevolg tot oorzaak. Ook onder ons komt wel bewustzijn voor , ik betwijfel dat niet, al is het ook duister en zwak. Maar wij alleen hebben het roemrijk monopolie van zelf bewustzijn. Alleen de hommel kan zijn sprieten op zijn snuit leggen en zeggen: »Ik BEN DIE ik BEN! Ook de slijmige worm leeft, maar wij weten dat wij leven en zeggen: »Ik denk en daarom weet ik, dat ik besta.” 0! Is een attribuut, waarop wij ons beroemen kunnen dat den hommels alleen is voorbehouden! Wij alleen bezitten het weten, de wetenschap !

Beschouwen wij de lagere dieren ik wil ze niet schepselen noemen, want dat omvat eene theorie, terwijl ik mij hier alleen aan de vaststaande daadzaken der wetenschap houd. (Algemeene goedkeuring.)

192

De lagere: dieren. kennen geen metaphysika; zij weten wel wat ‚maar zij weten niet, DAT zij weten. Op de groote heide iser ‚geen worm, geen. wants, geen philosophische mijt, die ooit over zijn denken nadenkt. Sprinkhanen kennen geen logica; het iseen, zinloos. geweld „dat zij maken. Aan ons alleen be- hoort. de poezie; in de heerlijke gezangen van onze onsterfelijke barden spiegelt zich de geheele natuur af en wordt nog schooner, als ze tot het bewustzijn van den hommel doordringt! (Storm- achtig applaudissernent.) Maar er is nog een ander gebied van het hooger staande bewustzijn, dat ook ons toebehoort, het ís tegelijk. wetenschap en kunst! Ik bedoel de politiek. Onze so- ciale toestanden. zijn. geen ruwe opeenhoopingen van levende wezens, zooals de hoopen van rupsen; het zijn hooger geor- ganiseerde politieke staten. Hoe majestueus is de tegenwoor- digheid onzer koningin , hoe oneindig is hare wijsheid ! (Storm- achtig, langdurig applaudissement.)

Welk een wondervolle geleerdheid hebben wij al verkregen! Onze gedachte alleen is-de werkelijke maat voor alles. Maar waarom zou ik de wonderbare kracht van onze hooge superio- riteit voor alle uiterlijke dingen bewijzen, daar ik het bewijs er van” voor mij zie in de beroemde personen, die elke be- staande, mogelijke of denkbare voortreffelijkheid vertegen- woordigen ?

c;) Beschouwen wij nu de betrekkingen, die tusschen ons en de “wereld der stof aanwezig zijn. Deze schijnt alleen voor ornis nutte bestaan. Ik wil hier maar een enkele daadzaak vermel- den, want daarnaar kunt gij over alle andere oordeelen, om- dat zij een »experimentum erucis”” oplevert, omdat zij een leids- vrouw is, die den weg aantoont, waarop de natuur wandelt. Over de geheele aarde groeit de roode klaver in verbazende hoeveelheid, in haar diepen kelk ligt de overheerlijke honig verborgen ; die nectar der “wereld. Maar die kelk ís zoo diep, dat geen ander insekt den zoeten schat op haren bodem berei- ken-kan:; zelfs de gemeene honigbij, die in de geregelde reeks der wezens het dichtst bij ons staat, moet haar voorbij gaan;

195

zij kan er naar smachten, maar zij kan hem niet krijgen. Onze slurf nu is zoo gebouwd, dat wij met gemak die exquisiete voeding kunnen uitzuigen, die de natuur voor ons alleen heeft klaargemaakt. (Toestemming en geklap.)

Nu, geachte toehoorders ! Het is duidelijk, dat wij de kroon der schepping en van het heelal zijn; wij staan aan de spits der wereld, alle dingen bestaan alleen voor ons; ik zeg met bedaard overleg en ook met opgewonden zekerheid: pe HommeL IS HET DOEL VAN HET HEELAL! (Monsterachtig applaudissement).

Ja, mijne broeders! Het plan des heelals draagt den hommel als doel in zich; zonder hem, zou de wereld al even weinig beteekenen, als een bloem, die geen honig bevat. Als ik de lange rei van oorzaken en gevolgen overzie, die het heelal be- heerschen als ik dan het stoffelijk deel er van op zijde zet en alleen let op het ten gronde liggende idee, de be- doeling, of het einddoel, dan zie ik dat alle dingen op den hom- mel wijzen, als op de volkomenheid van het eindige zijn. Bijna had ik gezegd, van alle zijn. Hij alleen is de grondgedachte, het einddoel; al het andere is maar-voorlooper ; hij alleen draagt de verontschuldiging van zijn bestaan in zich. Zijn bestaan is de reden, waarom hij er is, alle andere wezens, zijn er alleen om den hommel. Murre verontschuldiging voor hun bestaan is alleen deze, dat zij voor den hommel voorbereiden, dat zij den hommel beschutten (eenige doen dat direct, andere langs om- wegen); zelfs wanneer ze ook tot andere doeleinden schijnen te dienen, is hun eigenlijk doel toch de hommel; voor hem is de wereld der materie met hare vier elementen en hun me- nigvuldige krachten, statische zoowel als dynamische, voor hem hare zonderlinge samenstellingen, die de wereld der orga- nisatie en der vegetatie opbouwen; dat alles is slechts de stof- felijk basis voor den hommel!

Ook voor hem alleen bestaat de wereld des geestes met hare twee afdeelingen van het bezielde leven, hare oorspronkelijke en hare gelede dieren. Hier dienen de laagste klassen alleen

voor het doel, ondergeschikt, niet om zich zelf bestaande. De 13

194

grootste inspanning van het heelal is het geweest, den hommel voort te brengen. Zoo is het van den beginne af geweest, z00 is het nu, zoo zal het altijd zijn. Maar bedenkt eens hoevele millioenen jaren verloopen zijn, eer het heelal zijn eigen idee kon realiseeren en eer de hoogste mogelijkheid van den geest een zekere daadzaak is geworden een hommel!

Welke een onderscheid bestaat er tusschen ons en de hoogste afgietseldiertjes! ’tIs bijna onbegrijpelijk, dat beiden in de- zelfde wereld te huis behooren! Hoeveel grooter nog is de kloof tusschen ons en de anorganische stof, de oorspronkelijke atomen der wereld? En toch, er is geen sprong van die atomen tot ons, de opeenvolging der wezens werd nooit afgebroken, het almachtige werk is altijd gelijkmatig vooruitgegaan. Wel schijnt er in den beginne nog geen regelmaat, geen doel in te zijn; er is niets dan een chaos van organisatie en verrotting , aan- trekking en afstooting, groei en verval, leven en dood, voor- en achteruitgang, maar eindelijk wordt het doel bereikt ; de idee schemert door de meer stoffelijke daadzaken heen. Op zeke- ren dag ging de zon onder over een wereld zonder zin, den volgenden morgen rees zij op en zie, er waren hommels! De chaos van den vorigen nacht werd de kosmos van den eeuwi- gen dag! (Groote indruk, langdurige goedkeuring.)

Zal ik nu zeggen, de hommel werd geschapen? Neen ! Dan zou ik een theorie volgen. Zal ik dan zeggen, dat hij kwam als het resultaat van alle krachten , die tot op dat oogenblik in het universum werkzaam waren? Ook dat kan ik in een bijeenkomst als deze niet beweren. De hommelis geest voor zich, door zich en in zich; hij bestaat dus in zijn eigen har- monie; zijn bestaan is zijn wil; hij bestaat, omdat hij bestaan wil. Misschien zou ik kunnen zeggen, dat alle dingen vóór hem toch alleen een gevolg van hem waren, want bij een wezen, dat zoo hoog staat als de hommel, kan het gevolg de oorzaak voorafgaan en de niet bestaande hommel kan uit zichzelf al het werkelijk bestaande scheppen. (Op nieuw goedkeuring.)

195

Dit, mijne vrienden! is dus het doel der wereld de hommel. Dit is haar plan: voor hem voor te bereiden, voor hem te zorgen, hem te ontwikkelen. Hier eindigt de werkzaamheid van het heelal. Noch de stoffelijke, noch de geestelijke wereld kan zich verder ontwikkelen. Verder dan de onze is geen voor- uitgang mogelijk; boven ons geen soort van wezens, die naar een ander plan gevormd zijn.

Maar , mijne hoorders! ons veelzijdig bewustzijn is nog tot iets anders instaat, dat ik nog niet heb genoemd en dat ik het meest hoogacht; ik bedoel: de kracht der kritiek, de moge- lijkheid om te prijzen en die om te berispen. Laten we die hoogste macht van den hommel toepassen op het heelal zelf! Dat is het geschikste voorwerp voor onze kritiek. Want ’t zou eenvoudig belachelijk worden als een gregarine het heelal zou willen kritiseeren; even zoo belachlijk zou het zijn van een dartele kapel, een sprinkhaan, een krekel, of zelfs van een grooten kever, maar voor ons ligt het universum in het niveau van het hommellijk bewustzijn. Ik wil nu eens wat kritiek uitoefenen over het heelal in zijn geheel en in enkele zijner onderdeelen.

Ik hoop, dat gij het niet te aanmatigend zult vinden, als ik mij op dit oogenblik beschouw als de vertegenwoordiger van het hommeldom. Ik heb daartoe iets vóór bij anderen. Een hooge, bijna nooit bereikte leeftijd werd mijn deel. Ik heb vier zomers rondgevlogen en ik heb menigen winter doorge- droomd; het getal mijner jaren komt overeen met dat mijner pooten en sprieten van ééne zijde: mijn oog is nog niet dof en mijn natuurlijke kracht nog niet verzwakt. Dit geeft mij eenig voordeel boven ons geheele, kort levende geslacht.

Al mijn tijd heb ik aan de wetenschap gewijd; »des zomers in het veld, des winters in mijn kluis” dat is gedurende mijn geheele leven mijn motto geweest. Ik heb verre reizen gedaan en heb de geheele wereld gezien. Van deze plaats, waar mij- ne voorouders woonden, maakte ik tochten naar oost en west, naar het zuiden en het noorden: in elke richting reisde ik vier

196

volle dagen en: eindigde” aan. de grenzen der wereld; ik ben op den top van den hoogsten pijnboom t) geweest, ja, ik ben er zelfs overheen gevlogen en heb den hemel betast; ik ben dieper in de aarde gedrongen dan ooit vóór mij een hommel deed, tot tienmalen mijne eigene lengte! nog krijg ik een rilling als ik er aan denk, dat ik daár den grond van deze reusachtige wereld heb aangeraakt. Ik heb, in wetenschappe- lijk opzicht, iu betrekking gestaan met alle philosophen, die nu op aarde leven, en heb alles bijeenvergaard, wat de tijd ons heeft nagelaten van de groote denkers, die vóór ons leef- den; mij is het standpunt bekend, waarop het hommelbewust- zijn in vervlogen tijden stond en waarop het thans verkeert. Als ooit een hommel kritiek mag uitoefenen, dan ben ik die hommel; en als ik optreed als beoordeelaar van het een of ander, dan is dat van het heelal zelf, want ik heb mijn leven lang gestudeerd; als ik dan iets weet of weten kan, dan is het het geheel der dingen, de stoffelijke en de geestelijke wereld te gelijk. Deze dus wil ik beoordeelen! (Sensatre.)

Van het heelal in zijn geheel beschouwd, van het geheel der dingen, als geheel beschouwd, zeg ik: het bevalt mij nog al en ik schenk het gaarne mijne goedkeuring. Ik bewonder zijn plan, ik versta de wijsheid er van, omdat zij met de onze verwant is. Het plan van het heelal is goed, het doel voortreffelijk en door ons op den voorgrond gekomen. Het is echter niet zóó groot en ook niet zóó verbazingwekkend, als wij gewoonlijk hebben vermoed. Maar, geachte toehoorders! als ik over de onderdeelen begin te praten, dan moet ik eenigs- zins meer gereserveerd spreken. Ik kan niet alles goed vinden. Vergun mij in eenige bijzonderheden te treden.

Ik heb veel op met de natuur en de constitutie der hommels;

zij is uitstekend, geheel en al kracht. Ik keur ze goed. Daar

is niets aan toe te voegen; ik kan geen fouten vinden. Maar wel zijn er fouten in onze betrekkingen tot de stoffelijke wereld.

1) Abies pectinala.

197

1°, Het heeft veel te lang geduurd, eer de wereld voor de komst van ons geslacht was voorbereid. Waarom is dat niet in eens, of in een korten tijd geschied, in plaats van met zoo’n lastige vertraging, gedurende die lange perioden, welke door de groote omwentelingen der geologie worden aangetoond ? Zeker, hier is ergens een fout begaan, en zij ligt in de pauze tusschen de gedachte en de uitvoering.

On n'exécute pas toujours ce qu'on propose Et le chemin est long du projet à la chose.

Lag het misschien daaraan, dat de vorming der hommels de krachten van het heelal tot den hoogsten graad in spanning hield en zoo aan kracht werd gewonnen, wat aan tijd verlo- ren ging? Misschien is dat wel zoo maar, zooals ik zeide, hier is ergens een zwak punt, een fout. De hommel had al twintig millioen jaren vroeger kunnen bestaan, dan hij nu in het leven trad; al die tijd is verloren gegaan!

2°. Ik vind ook de verdeeling van de jaargetijden foutief. De zomer is te kort en de winter te lang en te koud. De vorst komt de vroeg en te gauw. Dat voelen wij allen, niet waar? Vooral als we ouder worden, als we op rijperen leef- tijd komen, als we een hoogeren onderdom bereiken.

5°. De boomen zijn te hoog. Ik meen vooral die soorten, die de schoonste bloemen dragen, zooals de olmen, de popu- lieren, de linden, de acazia’s. Waarom moet een hommel zoo hoog vliegen ter verkrijging van zijn dagelijksch brood?

49, De voorwaarden om te leven zijn te moeilijk. Waarom vloeit niet hier of daar den geheelen dag honig, of waarom valt hij ’s nachts niet neder als dauw? Waarom moeten wij onze huizen bouwen en waarom vinden we ze niet gebouwd? Waarom moeten wij tegen onze vijanden een onvermijdelijken en ongelijken krijg voeren met kaken en angels? Waarom verorbert de vlieg 1), ongevoelig voor onzen steek , toch den honig, dien wij opslaan, en vindt hij huisvesting in elke cel, die wij bouwen? Waarom moet er zooveel tijd vermorst wor-

1) Waarschijnlijk wordt hier de larve van Volucella zonariu bedoeld.

198

den door die gemeene wanvoegelijkheden, die alleen op het grove lichaam betrekking hebben? En waarom blijft ons zoo weinig tijd over voor de wetenschap en voor de kritiek van het heelal? Ja, mijn waarde vrienden! ik kom er rond voor uit, het is een moeilijke wereld waarin wij leven en al die moeite dient nergens toe. Dit feit is de reden dat onze geheele litteratuur een melancholische tint bezit!

5°, Ons leven is te kort: gewoonlijk overtreft het getal onzer levensjaren niet het getal der pooten aan den eenen kant van ons lichaam. Ken enkele keer wordt het vergroot door een enkele voelhoorn. Minstens moest het zoolang duren, als het aantal pooten en sprieten aan beide zijden bedraagt; dat zou passend en eerbiedwaardig zijn.

Ziedaar, zeer geachte toehoorders! wat het heelal is; dat zijn zijn deelen; dat is zijn doel, zijn plan : dat zijn ook de fouten er in; en dat is ook de trotsche voorrang des hommels, die niet alleen de kroon is en het einde, maar die ook de wereld genieten kan en verstaan, ja, die verder dan die wereld zien kan en hare gebreken kan begrijpen —,die een edel, al is het ook droefgeestig genoegen vindt in de gedachte, dat zij heter kon zijn!

Zullen wij nu klagen over ons lot, wij die aan het hoofd staan van elke afdeeling der natuur, als beheerschers van twee we- relden? Dat zou den hommels onwaardig zijn. Laten wij er trotsch op wezen, dat we zoo groot zijn, en laten wij des te grooter wezen, omdat we zoo trotsch zijn. Maar bovenal, mijn waarde vrienden, wees er van overtuigd: »NOoIT KUNNEN ER WEZENS ZIJN, DIE ONS OVERTREFFEN EN NAAR EEN GEHEEL ANDER PLAN ZIJN GEVORMD.” Wij zijn en wij zullen steeds blijven het einde van het heelal, zijne eindoorzaak. Alles is voor ons alleen gemaakt !

Geëerde vrienden! Ik zal niet lang meer leven; de koude des doods zal spoedig mijne krachtige leden doen verstijven. Gij zult mij vergeten om der wille van een, die grooter is dan ik; en ik, ach! ik zal er niet over klagen; men zal mij

199

navolgen , zooals ik ook heb nagevolgd. Maar dit zal mijn laatste mijn hoogste wensch zijn: moge het ras der philosophische hommels steeds voortbestaan, moge hunne kritiek van het heelal nooit ophouden!

De vergadering was met die redevoering bijzonder ingenomen. Algemeen hoorde men gebrom en gefluister en geklap met pooten en sprieten en kaken en ruischen der vleugels. Toen vloog men op een hoop klaver en maakte zich meester van den inhoud en toen ging men slapen en den volgenden dag naar huis.

OVER

BEN NIEUWEN VOGHTGEDS METER

Reeds à priori blijkt uit het feit dat er zoovele methoden zijn voorgeslagen en ingevoerd om de spanning van den atmos- pherischen waterdamp te bepalen, dat dit vraagstuk nog niet voldoende is opgelost en de kritiek, die, van een experimen- teel standpunt, op die verschillende methoden is uitgeoefend door allen die meer van nabij met de voorgeslagen instrumen- ten hebben kennis gemaakt, bevestigt deze gevolgtrekking ten volle.

Toch heeft zoowel voor de zuivere physica als voor de me- teorologie de bepaling van de spanning van den waterdamp groote waarde; voor de physicalis elk experiment welkom, wan- neer het slechts zuiver kan genomen worden zonder desnoods meer, voor de Meteorologie is de groote beteekenis der absolute en relatieve vochtigheid vooral aangetoond door de schoone be- werking der Russische waarnemingen door Prof. H. Wild, ge- publiceerd in het Repertorium für Meteorologie , waardoor be- wezen is dat bewolking en betrekkelijke vochtigheid in nauw verband met elkander staan.

Eene gewichtige rol speelt de vochtigheid in alle theoriën omtrent het ontstaan en het voortbewegen der Cyclonen, zoo zelfs dat betrekkelijk kleine zeeën als b. v. de Kaspische en Zwarte zee grooten invloed blijken te hebben op het klimaat der omliggende landen en zelfs stormen kunnen veroorzaken.

Eindelijk is door het invoeren der windrozen voor eykloni- sche en anticyklonische luchtdrukverdeeling afzonderlijk, eene belangrijke schrede verder gedaan tot de betere kritiek der

201

windwaarnemingen. Gaan wij nu de rei der hygrometers langs, zoo staat bovenaan de absorptie-hygrometer die aan de, beide hoofdvereischten voor goede direkte waarnemingen voldoet, nl. eenvoudigheid en terugvoering tot de drie elementen: maat, gewicht en tijd.

Men verkrijgt door dit instrament echter slechts gemiddelde waarden en de methode kan tot nu toe alleen gebruikt worden ter bepaling van constanten van andere instrumenten.

In de Meteorologie kan de methode niet worden ingevoerd tenzij het instrument zelf registreerend worde gemaakt. Voor mijn vertrek uit Holland heeft de Heer Olland te Utrecht de vervaardiging op zich genomen van een dergelijk instrument; maar door eene mij onbekende oorzaak is de in April 1877 grootendeels voltooide hygrometer nog niet uitgezonden.

De tweede hygrometer is het Regnault-Danielsche condensatie apparaat.

Alleen in de leerboeken vindt men aangegeven dat, met een weinig oefening, dit instrument snel en juist tot het doel voert.

Allen echter die er mede gewerkt hebben klagen over de groote bezwaren waarop zij bij de behandeling zijn gestuit. Vooral in tropische gewesten, waar de temperatuur hoog en de vochtigheid gering is, levert deze methode groote bezwaren op. (Vergelijk hiervoor:

An account of experiments made in 1875 and 1876 in va- rious parts of India for the purpose of comparing the observed temperature of the dew-point with that computed from the Psychrometers by different methods of reduction by Henry Blanford.

Journal. Asiatic. Soc. of Bengal. Vol XLV Part II).

Zonder in verdere diseussie te treden omtrent de doelmatig- heid van dit instrament, moge het veelbewijzende feit worden vermeld, dat op geen Meteorologisch Observatorium Regnault’s hygrometer wordt gemist, maar dat nergens contrôle waarne- mingen daarmede worden gedaan. |

Een groot bezwaar tegen dit instrument is ook dat het al-

202

leen in staat is den vochtigheidstoestand aan te geven van de omgeving waarin het is geplaatst en het dus niet kan worden gebruikt in vertrekken, waar gestookt wordt terwijl de waar- neming buitenshuis, uit den aard der zaak, als ondoenlijk kan worden beschouwd.

De derde methode eindelijk, die met August's psychrometer, steunt geheel op de beide vorige methoden en bovendien op theoretische beschouwingen waarvan de voorwaarden die gesteld zijn, met name de vernieuwing der lucht rondom de thermo- meterbollen, bezwaarlijk zijn te verwezenlijken.

In den laatsten tijd zijn dan ook vele stemmen tegen deze methode gehoord en het is bewezen dat waarnemingen beneden het nulpunt gedaan als van onwaarde kunnen beschouwd worden.

De nieuwe hygrometer, waarvan de beschrijving volgt, heft grootendeels de bezwaren op die de nu bekende opleveren maar brengt natuurlijk andere moeilijkheden met zich. Bij mijn vertrek uit Holland was het instrument slechts ten halve ge- reed en het is mij dus onmogelijk eene serie waarnemingen (de eenige werkelijke kritiek op de bruikbaarheid) mede te deelen.

Ik geef de beschrijving en de teekening in de hoop dat dit aanleiding zal geven tot de vervaardiging: in elk geval is het een voordeel dat de spanning van den waterdamp direkt kan gemeten worden.

Aan eene stevige houten stelling (Plaat. fig. I) zijn bevestigd twee buizen ab en cd die door middel van de kranen t en t met de buitenlucht gemeenschap hebben. De diameter der bui- zen is ongeveer 50 M. ten einde correcties voor capillariteit te ontgaan. Op elke buis is een trechter aangesmolten in welks bodem eene dunne buis luchtdicht geslepen is, terwijl op kleinen afstand van den bodem eene kraan is aangebracht. Door middel van deze dunne buizen en de daartusschen gele- gene twee Uvormige buizen correspondeeren de beide buizen ab en cd. De in de teekening aangebrachte trechtertjes worden

205

met kwik gevuld zoodat de afsluiting van de buitenlucht is verzekerd.

Het ondereinde der buis is door middel eener dunne, goed omwonden caoutchouk buis met eene opea flesch verbonden.

De toestel stelt dus voor twee pompbarometers, wier toppen door Uvormige buizen zijn verbonden.

Door eene verplaatsing van de kwikflesch dt naar ft en terug pompt men nu een volumen V der dampkringslucht binnen de buis cd. f

Het kwik in de buis ab brengt men tot op de hoogte van het merk a dat op de buis is aangegeven.

Nu wordt de kraan tt gesloten en door eene gelijktijdige beweging van de kwikflesch df van st naar ft en van de kwik- flesch at naar f wordt de vochtige lucht door de Uvormige buizen naar buis ab gedreven en op dezelfde wijze weder terug.

De Uvormige buizen worden aangevuld met stukjes puimsteen met geconcentreerd zwavelzuur bevochtigd of, nog beter, met phosphorzuur anhydriet echter zóó, dat de spanning van ’t ingesloten gas zich vrij door alle buizen kan voortplanten. Na het overpompen brengt men het kwikniveau in buis ab weder juist op het merk a.

Deze bewerking geschiedt door middel van den in fig. II afgebeelden toestel.

De beide stutten s en st zijn nl. stevig met elkander ver- bonden door de stang kk*, die zich in fig. I achter de teeke- ning bevindt, terwijl in den houten standaard openingen zijn aangebracht, waardoor de tafeltjes s en s* naar voren komen ! deze openingen moeten groot genoeg zijn om eene op- en ne- derwaartsche beweging der tafeltjes van ongeveer één centime- ter mogelijk te maken.

De stang kk! glijdt in de drie eylinders: k, ktenk!. De laatste is aan ’t ondereinde voorzien van een stalen schroef F, waarmede dus eene gelijkmatige, kleine beweging aan de beide flesschen kan worden medegedeeld.

Uit deze inrichting volgt, dat, indien in de buis ab het kwik

204

op deze wijze op het niveau a is gebracht tevens het kwik in ed weder op d moet staan.

Het volumen is nu na het overpompen gelijk aan dat vóór de bewerking en tot berekening van de spanning van den wa- terdamp uit het verschil in niveau a en a* (door den katheto- meter gemeten) kunnen terstond dienen de formules voor den

luchtthermometer met constant volumen. Zij V het ingepompt volumen lucht. v het reeds aanwezige volumen drooge lucht in de Uvor- mige buizen. B de barometerstand bij het sluiten van kraan t* x de spanning van den waterdamp. B! de barometerstand na het aflezen van niveauverschil aal ==. t de temperatuur vóór de proef. Lt de temperatuur na de proef, dan is:

1 kt 14kt Ì kt te arjan U B + V TendB- gs À + vrt |

1 + at 1 tat | 1 +at' lek tl vt V deze v (u +BB: |

Uit de formule blijkt dat n moet vermenigvuldigd worden met een factor grooter dan de eenheid: maar die des te meer daartoe nadert naar mate V grooter en v kleiner genomen is.

Het is dus wenschelijk de Uvormige buizen niet te wijd en de verbindingsbuizen zoo nauw mogelijk te maken.

; Vv De reductiefactor Vel

moet bepaald worden door de kraan

LL te verbinden met eene ruimte waarin de lucht door nat neteldoek met waterdamp is verzadigd op dezelfde wijze als waarop Regnault de maximumspanningen heeft bepaald door den absorptie hijgrometer. De voordeelen die dit instrument aanbiedt zijn dus:

1e. Men kan het op eene vaste plaats tegen over den kathe- tometer opstellen.

205

29, De te onderzoeken lucht kan evenwel genomen worden van waar men wil.

35°, Slechts eene kathetometer lezing is noodig van twee dicht bij elkaar gelegen niveauvlakken.

4°, Met eene kleine verandering zou het instrument kun- nen dienen als luchtpomp (hiervoor zijn de kranen 9). Door de beide flesschen door middel van een riem of een getand rad gelijktijdig te bewegen verkrijgt men eene dubbele Geisslersche luchtpomp van groote capaciteit.

Baravia, Augustus 1878.

J. P. VAN DER STOK.

OVER HET BEEALEN BiNbi PERIODSGHB FUNCTIE

UIT

METEOROLOGISCHE GEGEVENS.

In Meteorologie wordt aangenomen, dat de beste wijze om een periodisch wederkeerend verschijnsel in formule te bren- gen is gebruik te maken van den sinusvorm. Waar ééne sinus- functie niet voldoende den gang van de gevonden periode we- dergeeft, is het natuurlijk altijd mogelijk eene betere overeen- komst te verkrijgen door meerdere sinusfuneties in te voeren. Tot vereenvoudiging der formules stellen wij, dat uit eene serie van getallen eene enkele sinusfunctie van den vorm

Dr von (Kx) Sn moet worden bepaald.

Daar # onbekend is moet men beginnen met de getallen te rangschikken volgens een willekeurig getal S.

Ook al is » bekend zoo is het toch niet altijd mogelijk naar n te rangschikken. Moet b. v. de omwentelingstijd der zon vit magnetische waarnemingen bepaald worden en zijn gegeven daggemiddelden, zoo zou het zeer tijdroovend zijn door eenvou- dige rangschikking den omwentelingstijd tot honderdste deelen van een dag te bepalen.

Ook zou hiervoor eene enorme hoeveelheid waarnemingen noodig zijn.

Stellen wij nu dat getallen, voorgesteld door

y=a sin (Kx +0) gerangschikt worden volgens S.

207

Nemen wij de horizontale lijn van den staat voor X as, de vertikale voor Y as en eene loodrechte opgericht in ’t snijpunt der eerste en bovenste kolommen voor Z as, terwijl de inge- schreven waarden als Z coördinaten worden beschouwd.

De vergelijking der kromme liggende in ’t YZ vlak is

zdnet ads A ore te abten eeée den (1)

Het oppervlak gelegd door al de Z coördinaten zal nu een eylindervlak zijn waarvan de kromme (1) de direktrix en eene rechte, evenwijdig aan ’t XY vlak, de generatrix is

Yp Ze Vinke asen nd dE (2) De vergelijking van ’t eylindervlak wordt dus AES ONS (UK (PED 20 ed CL De rama (3)

b is de tangens van de projectie der rechte op het X Y

vlak of, als gerangschikt is volgens S—+1 BRONS Ar HEE EUS rd ee (4)

Het oppervlak stelt dus een geribd eylindervlak voor waar-

van de ligging der ribben door b wordt bepaald.

De vergelijking der kromme correspondeerende met eene wil- lekeurige horizontale kolom wordt verkregen door het cylinder- vlak te snijden door een vlak evenwijdig aan ’t XZ vlak

Bkk De kromme correspondeerende met de (R + 1) ste horizontale kolom is dus zt sin (k(R = bex) ie anale ran (5) Eveneens is de vergelijking van de (R + 1) ste verlikale kolom z=a sin (k (y—bR) +0) De sommen der horizontale en vertikale kolommen kunnen dus, als er N41 vertikale kolommen zijn, respectievelijk voorgesteld worden door:

q 1 À zdx= je eos (k (R—b N) +) cos (R+ Op 0.

1 dy = ze eos (C_— k bR) cos (k (s —bR) +0}

of de ren door :

208

grt el hat BN ie kb N

NED 2-5 sin. (k R+ : ) verta (6) Hat T a ES kS Sk So sin (k DRH = erde (7)

Hieruit volgt dat, in ’t algemeen, de vertikale gemiddelden de ordinaten vormen eener nieuwe harmonische kromme waarvan de periode gelijk is aan die der oorspronkelijke getallen.

Door de foutieve rangschikking is echter de amplitude ver-

zat ebiN anderd in de verhouding van 1 tot KIN S- a

terwijl de

‚kb le: epoque de grootheid —— kleiner is geworden.

Ook de horizontale gemiddelden stellen de ordinaten eener lo

zi TE

sinusoide voor, waarvan echter de periode is ED? terwijl de

epoque geworden ís kS De totaal som of de kubieke inhoud begrensd door het vlak van den staat, de vier opstaande begin en eindvlakken en het

eylindervlak is el kS kbN, kDN ak lk Ad ne en sin. sin. En +G-— 5 ) sin. EE

verkregen door integratie van de vergelijkingen (6) of (7) vol- gens R. tusschen de correspondeerende grenzen.

Uit deze formules volgt dat als b = o is d. i. wanneer ge- rangschikt is volgens de juiste periode, de epoque dezelfde blijft en de amplitude niet verandert.

De ribben van het eylindervlak loopen evenwijdig aan de X as.

De totaal gemiddelde is

Za 1 sin.kS kS \ Eene sin. (5 +) alleen afhankelijk van S niet van N.

Is b niet gelijk o dan wordt bij ’t grooter worden van N de

amplitude steeds kleiner totdat Nb == n.

209

In dat geval is de periode geheel verdwenen. Tegelijkertijd is dan de Epoque 180° verschoven. De totaal gemiddelde is 4 vh SES ENEN KES Np Sin 5 sn. (5 Ea SIN. gelijk o. Er zijn dus verschillende manieren tot het berekenen der ware periode uit foutief gerangschikte getallen. 1°, Zijn genoeg waarnemingen voorhanden zoo kan men rang- schikken totdat de periode verdwenen is,

dan is b Nn daar ook b=n—(S+1) S +1 SH1 _— b= NT LS Nei N

2°. Zijn er niet voldoende waarnemingen hiervoor zoo kan men rangschikken volgens verschillende getallen b. v. volgens

n— b n— (b +1) n— (b— 1) Na N +1 vertikale kolommen worden de respectieve epoquen: kbN C— 5 sl) gite eb neten, «1 …_ _k(b—i)N rd

of ACO) 20 Sh N Ei N 35° Eindelijk kan men, rangschikkende volgens n—b alleen, de serie getallen in 2 of meer groepen verdeelen.

De elementen der verkregen harmonische krommen worden dus: Aantal vertikale kolommen,

Amplitude, Epoque. Br on EN …___kbN N +1 KNS 5 he En -Q

14

210 2 kbN INH1 KN sin. k b N (c— ) I= 9 2 a 5kb Nei 5kbN BeNt- 1 SKEN Si 2 (c arn kbN 0 =O) ==)

Hierdoor wordt de oorspronkelijke amplitude a terstond bekend. Daar nu

h=n—(S+1)

2 050; dS a SEDke dus zN(S+1) aN(S+1) mie Qi TEN EE

das n onafhankelijk van N zooals te verwachten was.

S 2. Im de praktijk is het niet mogelijk de juiste gemid- delde te verkrijgen van eene ordinaat die continue volgens eene bepaalde wet verandert; men moet zich behelpen met de arithmetrische gemiddelde uit een zeker aantal ordinaten.

Deze gemiddelde zal alleen dan juist zijn als gerangschikt is volgens de juiste periode omdat dan alle krommen (5) in rechte lijnen veranderen.

De som van N ordinaten:

Ain A Nn en waarin zo==a sin (kR + (0) z,=a sin (k(R —b) + 0)... (8) Za sin (k(R—2 hb) + C) „geeft de som der N vierhoeken die de abscisafstanden kh tot basis en de respectieve z waarden tot hoogte heb- ben (als kb=t wordt gesteld) terwijl de gemiddelde dier som voorstelt den inhoud van den gemiddelden vierhoek of ook den totalen inhoud als nl. de afstand x = N, waarop de kromme staat, tot eenheid genomen wordt.

en

211

Zooals bekend is zal de op deze wijze berekende inhoud alleen dán tot den inhoud (6) naderen, als het getal ordinaten oneindig groot is.

In ons geval komt dat overeen met b gelijk oneindig klein daar, hoe kleiner b, des te groote N is.

Passen wij nu op de formulen (8) de bekende vergelijking voor de som van sinussen toe.

SS sin, CDS ESI BS 5 a + sin. (n— 1) S _____cos. Ì, S cos. (n '/s) S Sb ig a SIN. 9

Zoo vindt men voor de gemiddelde uit eene horizontale kolom:

eeN eld b a sin.

ee kb | Rn k R+ C (N—1) eel EME (9)

N sin. or

ad

Deze uitdrukking is vergelijkbaar met formule (6). 5 63 kb Ë Men ziet terstond dat zij daarin overgaat als zóó klein 2 wordt dat voor de sinus de hoek mag worden genomen, en

ae in de epoque verwaarloosd mag worden.

Is kb niet klein, zoo is ook ’t resultaat van het eenvoudig middelen eene sinusoïde waarvan de amplitude zich verhoudt Nk bh

dd

k b N sn. == 2

sin.

tot die der oorspronkelijke als 1 tot

terwijl de epoque;

kb ( N11 En is verschoven.

Stellen wij als voorbeeld dat getallen, waarin eene periode

van 26 dagen ligt, gerangschikt worden volgens 27 dan is k— 13051 bl.

212

Is slechts één jaar waarnemingen voorhanden zoo is N= 14. Door integratie tusschen O en N zou dus de epoque ver-

schoven zijn: 9657’.

Door optelling en deeling echter: 910—1'—50/. In ’teerste geval is de amplitude geworden :

bN log. sin. sl 9,9967971 jer kb __ 9,0821638 og sin. ee 2 0.9146555

a x 8.21549 x af 14

In het tweede geval: AEN log. sin. nr 9.9967971 E k hb 9.0812595 DES A Se 2 0.9155578 a 8.25299 f a) SUE X at Wat de methode betreft tot berekenen der periode, zoo blijft

de eerste natuurlijk dezelfde. Geven wij b verschillende waarden :

zoo wordt de epoque:

215

k = 2 (Q,—Q) bs 2 (0—0,)

a NEE Ser N24 Hr ND ENE Ven EE

Geeft men eindelijk als in de derde methode aan N ver- schillende waarden : N 2N 35 N zoo worden de epoquen:

C+ ( Nij =0

eeN Se

G HON S=.

EE QQ =(00) Deze methode blijft dus ook volkomen dezelfde. Nog twee andere methoden om gemiddelden te verkrijgen zouden kunnen toegepast worden. 1°. Wanneer men de strook die op elke ordinaten afstand staat beschouwt als trapezium. De gemiddelde wordt.

fe Zoest Zin EN ed A EE Ls)

N De Sk uitdrukking voor de gemiddelden wordt: cot Ees Di (kre Nk hb pr Col sin. sin. | k R ie

De tangens in den noemer van de amplitude toont de eenig s- zins grootere juistheid aan. | 2°. Door de toepassing van den Regel van Simpson:

1 EN otanttlatn + ETE ee Zan)

Schrijft men hiervoor

Ne ben N

ke

Dn ús al RE 5 Ze han, B

De henk Ein de

sompliceerde uitdrukking:

thd zals + 2 COS. ze EL EA De MEN à sin EE at KRHC—-

5 Nsin.kb Ht) a | ad _De amplitude nadert zeer dicht tot de amplitude door i

_gratie verkregen.

nkN

Lj

Batavia, Augustus 1878.

NOTULEN

VAN DE VERGADERING EN

DER

KONINKLIJKE NATUURKUNDIGE VEREENIGING

IN

NEDERLANDSGH-INDIË. DEE

Bestuursvergadering gehouden op Donderdag 20 Juni 1878.

Aanwezig zijn de dirigeerende leden Dr. van per Bure, Voor- zitter, Dr. Bauer, Dr. pe Roo, Dr. Beresma, Dr. Hoorwee, Dr. GurreLinG, JANSSEN VAN Raar, VoRDERMAN, HerinGA en Dr. H. Carrer, Secretaris, terwijl ook de gewone leden Dr. Onnen, VAN Ruven, pe Boer, TERWEN, VAN SCHOUWENBURG, KNocH, Dr. Kroos, Dr. Westnorr, Hourzacers, Mivius, F. HeKmenen en Revur de vergadering bijwonen.

De notulen der vergadering van 18 Mei worden gelezen en goedgekeurd.

1. De Voorzitter herinnert aan den brief van den Heer STUFFKEN, die reeds aan de leden ter lezing en ter fine van advies is gezonden. Tengevolge van het heusche aanbod van dien Heer zal ons museum eerlang in het bezit zijn van eene vrij volledige verzameling houtsoorten uit onzen Archipel.

216

Voorts zijn ingekomen de navolgende stukken :

II. Een schrijven van den Heer Horepr van Amboina, hou- dende mededeeling van de aanwezigheid van een groot aantal rupsen aldaar, zoodat de oogst er geheel door vernield wordt. Het fleschje, den brief moetende begeleiden, is evenwel niet gearriveerd, zoodat nadere mededeelingen moeten achterwege blijven. î

UI Eene circulaire van Prof. Sras houdende uituoodiging om deel te nemen aan eene manifestatie ter eere van ScuwanN.

Dewijl de uitnoodiging enz. ons te laat is geworden , besloten voor kennisgeving aan te nemen.

IV. Eene missive van de Directie van het Bataviaasch Genoot- schap van Kunsten en Wetenschappen houdende dankbetuiging voor de dezerzijds betoonde belangstelling bij gelegenheid van haar eeuwfeest en aanbieding van een ex. gedenkboek en medaille.

Wordt besloten de medaille in fluweel te laten vatten en aan het Bat. Genootschap eene missive van dankbetuiging te zenden.

V. Eene missive als boven begeleidende een schrijven van den President de la section des seiences naturelles et mathé- matiques de l'Institut R. G. D. pe LuxreuBourG.

Terug te zenden aan het Genootschap onder opmerking dat wij met genoemd Instituut reeds in betrekking staan.

VI. Eene missive van. den Gouvernements-Secretaris bege- leidende een exemplaarmvan het werk van Dr. A. B. Meuer »die Kalangs auf Java” Genoemd ex. is door Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal ten behoeve der bibliotheek van de Vereeniging afgestaan.

VIL. Eene missive van den Heer Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid aanbiedende ter opname in het Tijd- schrift het verslag der dienstreis in 1877 van den Ímspecteur honorair der cultures J. É. Teijsmann.

Opnemen in het Tijdschrift en den Directeur van Onderwijs , Eeredienst en Nijverheid bedanken.

VIJL. Eene missive van den Heer Directeur van Binnen-

917

landsch Bestuur begeleidende een afschrift van het verslag over

de Gouvernements kina-onderneming op Java over 1877.

Opnemen in het Tijdschrift en den Directeur van Binnen- landsch Bestuur bedanken.

IX. Het verslag over de Aardbevingen in den Indischen Archipel gedurende 1876 van Dr. Breresma.

Opnemen in het Tijdschrift.

X. Een zevental Gouvernements renvooien begeleidende de missives :

a. van den Gouverneur van Sumatra’s Westkust van 29 en 50 April en 50 Mei 1878, N°. 5411, 4552 en 4550;

b. van den Resident der Preanger Regentschappen dd. 8 en 28 Mei 1878, N°. 5756 en 4535;

c. van den Resident van Benkoelen dd. 29 April en 14 Mei 1878, N°. 1465 en 1706;

d. van den Resident van Amboina dd. 2 Mei 1878, N°. 1132 alle handelende over in die gewesten waargenomen natuur- verschijnselen.

In handen van Dr. Berasma.

XI. Van de ledenlijst worden afgevoerd de HH. lö. Boscu, W. H. SrorrÉ en GC. van Demse, terwijl de Heer pr Booy Ingenieur der Bataviasche Havenwerken tot lid wordt benoemd.

XII. Op voorstel van den Heer JANSSEN vaN Raar wordt besloten een stukje uit »Nature” over vulkanische verschijnse- len op Borneo over te nemen. De Secretaris belast zich met de vertaling.

XIII. De vergadering brengt bij monde van den Heer Jans- SEN VAN Raar haren dank aan den Voorzitter voor de wijze waarop hij haar bij gelegenheid van het eeuwfeest van het Bataviaasch Genootschap heeft vertegenwoordigd.

XIV. Een trommeltje asch van den Lamongan door Mr. Durra ingezonden, wordt in handen gesteld van den Heer Herinca.

XV. Wordt besloten in te teekenen op de Rapporten van

218

het K. Zoölogisch museum te Dresden uitgegeven door Dr. Á. B. Menen.

XVI. De commissie voor het, nazien der voorwerpen aan de Maatschappij van Nijverheid toebehoorende, welker bezit voor ons wenschelijk zou zijn, brengt bij monde van den Heer Herrnea verslag uit.

XVII. De Voorzitter houdt eene voordracht over »Denkbeel- den van een hommel over doel en samenstelling van het heelal.”

De Heer Beresma bedankt als Vice-praeses den spreker.

XVIIL Lijst van ingekomen boewerken.

Mr. T. H. per Kinperen. Het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen gedurende de eerste eeuw van zijn bestaan 1778—187S. Gedenkboek, deel [, Batavia 1878.

Linnaeana in Nederland aanwezig, tentoongesteld op 10 Jan. 1878 in het Kon. Zoöl. Genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam, 1878.

Aanwijzingen voor de bezoekers van de Tentoonstelling van Linnaeana in Nederland aanwezig, 10—14 Jan. 1878.

Plechtige herdenking van Linnaeus’ leven en werken (Cantate.)

Rede ter herdenking van den sterfdag van Carolus Linnaeus, eene eeuw na diens verscheiden, in Felix Meritis op den 10den Jan. 1878 uitgesproken door Dr. G. A. J. A. Ouprmans, 1878.

Openings plechtigheid van de Tentoonstelling van Linnaeana, 10 Jan. 1 uur ’s namiddags, in de Bibliotheek van het Kon. Zoöl. Genootschap N. A. M., 1878.

Tijdschrift uitgegeven door de Nederl. Maatschappij ter bevor- dering van Nijverheid. April 1877, Maart en April 1878,

Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genooischap gevestigd te Amsterdam, deel II N°. 4, deel III N°. 5.

Sumatra expeditie. Berichten ontleend aan de rapporten en correspondentiën, ingekomen van de leden der Sumatra-expeditie. Bijblad behoorende bij het Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap te Amsterdam, N°. 4 1878.

Mémoires de l'Académie des Seiences, Arts et Belles Lettres de Dyon, 3 Série, Tom. IV, Année 1877.

419

Comptes rendus hebdomadaires des Séances de l'Académie des Seiences, Tom.” 86, N°. 12—16.

Abhandlangen der Kön. Gesellschaft der Wissenschaften zu Göttingen, Band XXII, 1877.

Nachrichten von der Kön. Gesellschaft der Wissenschaften zu Göllingen and der Georg-Augusts-Universität, 1877.

Göttingische gelehrte Anzeigen unter der Aufsicht der Kön. Gesellschaft der Wissenschaften, 1877, 2 Banden.

Monatsbericht der Kön. Preuss. Akademie der Wissenschaf- ten zu Berlin, Januar 1878.

Systematisches Gonchylien Cabinet, 9" Band Heft XXVII, Ser Band Heft XVI.

Annalen der Physik und Chemie von G. WrepeMAnN. Neue folge Band III Hett 5

Beiblätter zu den Patslen der Physik und Chemie von IG Wri…epeMANN, Band II Stück 4

Annalen der Physik und Chemie von J. GC. Pee Ergänzung, Band VIII Stück 4

Silzungsberichte der Naturforschenden Gesellschaft zu Leipzig, 1877 N°. 2—10.

Sitzungsberichte der Mathem. Physikal. Classe der K, B. Aka- demie der Wissenschaften zu München, 1876 Heft 2 en 5, 1877, Heft 1 en. 2.

Die geognostische Durchforschung Bayerns. Rede in der öffentlichen Sitzung der K. Akademie der Wissenschaften am 28 März 1877 zur Feier ihres einhundert und achtzehnten Stiftungstages, gehalten von Dr. CG. W. GüuserL, 1877.

A. B. Meier. Die Kalangs auf Java, (Separat-abdrück aus der Leopoldina, Heft XIII N°. 15—14, 1877 August.)

Termeszetrajzi Füzetek. Kiadja a Magyar Nemzetti Muzeum. TL. Naturhistorische Hefte. Budapest, 1877.

Atti della R. Academia dei Lincei. Anno GGLXXV 1877—78, vol. fasc. 4.

T. Frorerr Studi Ragni Malesi e Papuani (estratto dagli

ta

20

Annali del Mus. Civ. di St. Nat. di Genova, vol. X, 1877, 1 Ottobre 29 Decembre.) k

Annali del Museo Civico di Storia Naturale di Genova, publi- cati per cura Gracomo Doria, 1870—1878, vol. IIX.

Bestuursvergadering gehouden op Zaterdag 20 Juli 1878.

Aanwezig zijn de dirigeerende leden Dr. van peB Bure, voor- zitter, Dr. Hoorwea, JANSSEN VAN Raan, P. van Duk, J. HerincA en Dr. Crerier, secretaris, terwijl ook de HH. Dr. Onnen, Haxpure, ve Boer en vaN Ruuven de vergadering bij- wonen.

Dr. Beresa heeft kenms gegeven verhinderd te zijn de ver- gadering bij te wonen.

De notulen der voorgaande vergadering worden gelezen en goedgekeurd.

1. Er worden eenige besprekingen gehouden naar aanleiding der verdaging dezer vergadering, waarvan de uitkomst is dat wordt vastgesteld in den vervolge de vergaderingen steeds te houden op den derden Donderdag van elke maand. Voorts wordt besloten het meubilair te vermeerderen met een paar dozijn stoelen en de Maatschappij van Landbouw en Nijver- heid uit te noodigen in de kosten daarvan te deelen.

II. Op voorstel van het lid Jansser van Raar wordt beslo- ten de voordracht door Dr. van per Bure in de vorige verga- dering gehouden, in het Tijdschrift op te nemen.

II. Tot lid benoemd Dr. Onnen, terwijl de Heeren J. J. M. Everts, IJ. Gans en J. G. J. Scumurzer van de ledenlijst worden afgevoerd.

IV. Het lid J. Herinea dient een voorstel in omtrent de inrichting van het Museum; wordt besloten dit, na rondlezing , op de volgende vergadering in behandeling te nemen.

V. Zijn ingekomen de Gouvernements-renvooien N°. 12069 , 12741 en 12796, begeleidende de missives:

221

a. van den Resident van Gheribon dd. 15 Juni 1878 Ne. 4216/62;

b. van den Resident van Batavia dd. 24 Juni 1878 N°. 4001;

c. van den Resident van Bantam dd. 25 Juni 1878 N°. 5802/52 alle handelende over waargenomen natuurverschijnselen; worden gesteld in handen van Dr. BerosMA.

VL. Het lid Crerrer deelt mede dat hem bij een onderzoek naar eene methode om malachiethoudende ertsen door eene oplossing van iijzerchloruur te extraheeren en daarna het koper door ijzer neder te slaan , het volgende is voorgekomen. Wan- neer men de koperhoudende oplossing van ijzerchloruur met zink behandelt onder toevoeging van zoutzuur, dan wordt niet alleen al het koper maar ook een deel van het ijzer metallisch gepraecipiteerd, onverschillig of de proef in platina of porce- leinen vaten wordt genomen. Het ijzer zet zich grootendeels als eene zwarte korst op het zink af, die gemakkelijk loslaat en alsdan door den magneet wordt aangetrokken en onder ruime waterstof ontwikkeling in zuren oplost. Wil men dus metallisch koper bepalen in ijzerhoudende vloeistoffen , dan moet nadat het koper, met ijzer verontreinigd, zich heeft afgeschei- den, de ijzerhoudende vloeistof verwijderd, de rest met zout- zuur behandeld worden en daarna nogmaals met eenig klavier- draad of zink. De laatste bewerking heeft ten doel om een wellicht opgelost spoor van koper weder te praecipiteeren.

VII. De Heeren Janssen van Raar en Havre nemen eenige proeven met den telephon en den microphon.

VIII. Lijst van ingekomen boekwerken.

Verslagen en Mededeelingen der Kon. Akademie van Weten- schappen, Afdeeling Natuurkunde, 2% reeks dl. 12 St. 2 dl. Baest tt

Tijdschrift van het Kon. Instituut van Ingenieurs, 1877 —78, afl. II, 1 en 2. 3

Tijdschrift uitgegeven door de Ned. Maatschappij ter bevor- dering van Nijverheid, 1878 N°. 5.

Société Neerlandaise pour le Progres de l'Industrie (Notice historique), 1878.

222

Annales de Ghimie et de Physique, Mars 1878 T. XIIL

Dr. Learanp. La Nouvelle Société Indo-Chinoise, fondée par M. le Marquis pr Crorzien et son ouvrage Art Khmer, Paris, 1878.

Comptes rendus hebdomadaires des Séances de l'Académie des Sciences, T. 86 N°. 17—21 et Tables de T. 85.

Mémoires de la Société Linnéenne du Nord de la France Tom. IV, 1874——1877

Atti della RK. Accademia dei Lincei, Anno CCLXXV, 1877 —78, Vol. II fase. 50 Aprile 1878.

Annalen der Physik und Chemie von G. WiepeMan. Neue folge, 1878 N°. 4 en 5.

Beiblatter zu den Annalen, 1878 Ne. 5

Monatsbericht der Kön. Preuss. Akademie der Wissenschaf- ten zu Berlin, Februar 1878.

Mittheilungen der Deutschen Gesellschaft für Natur- und Völ- kerkunde Ost-Asien’s, 14 Heft April 1878.

Systematisches Conchylien-Cabinet von Martini en honen Ser Bnd. Heft XVII.

Verhandlungen der Naturforschenden Gesellschaft in Basel, Theil VI 5.

Bestuursvergadering gehouden op Donderdag 15 Augustus 1878,

Aanwezig zijn de dirigeerende leden: Dr. van per Buno, voorzitter, Dr. P. A. Berosma, P. van Dyk, Dr. Hoorwee, d. Herinca, Dr. Baver en Dr. Crerier, secretaris.

De notulen der vergadering van 20 Juli worden gelezen en goedgekeurd.

1. De voorzitter kenen aan het bij de leden ter kennis- name rondgezonden plan van inrichting van het Museum en stelt de bespreking daarvan aan de orde.

to bo Ct

Dit plan luidt aldus:

Voor de verzamelingen der Vereeniging zijn beschikbaar en ook reeds sedert lang in gebruik, drie kamers links vóór in ’t gebouw, achter elkaär gelegen en de voor-binnen-galerij.

De beide voorste der drie kamers kunnen bestemd blijven voor de voorwerpen uit het dierenrijk, die er nu ook zijn. De voor-binnen-galerij bevattende nu schelpen en mineralen zal bestemd blijven voor voorwerpen uit de drie rijken der natuur, die om bìjzondere grootte of andere redenen minder geschikte plaats in de kamers vinden.

Daar de verzameling uit het rijk der delfstoffen het belang- rijkst is, heeft die in de eerste plaats de aandacht getrokken en geldt dit voorstel meer in bijzonderheden de ordening daarvan.

De derde kamer links, tegenover de bibliotheek is een ver- wek „’t welk + tien meter diep is en van twee kanten licht bekomt, deze behoort ingericht te worden voor de verzameling van »mimneralen”’ en »gesteenten…”

staan de mineralen er nog aan stof blootgesteld op lange tafels met schragen, welke het eigendom zijn van de Maat- schappij van Landbouw en Nijverheid.

De twee lange schaukasten 8 meter lang en 1 meter breed, van die maatschappij, zouden in die derde kamer ruggelings in de diepte geplaatst uitstekend passen; wordt voorgesteld, indien we ze niet voor niet mochten krijgen van de maatschap- pij. ze dan van haar te koopen tot een maximum prijs van J 500 samen. Zij zouden dan ’t midden van ’t vertrek in- nemen en bestemd worden voor »mirneralen van Nederlandsch- Indië,” daarin naar mineralogisch systeem gerangschikt. Langs de wanden is in die kamer plaats voor acht kasten met glazen deuren, die zouden moeten zijn diep en de planken aniphi- theatersgewijs oploopend, om de voorwerpen goed zichtbaar te maken, en niet te hoog. Deze laatste acht kasten moeten be- stemd worden in de eerste plaats voor »gesteenten wit Neder- landsch-Indië eilandsgewijs geordend” en zoolang er plaats is ook

224

voor eene monster-verzameling van gesteenten uit andere lan- den ter vergelijking.

Van die mineralen, welke als gesteenten voorkomen, moet een mooi monster bij de mineralen geplaatst worden en het overige bij de gesteenten van het eiland, waar het mineraal voorkomt.

De plaats der fossilen zal zijn bij de gesteenten.

Gesteenten, zoo als van Billiton en Bangka met de ertsen er van, die al geordend zijn, zullen voorloopig zoo in de galerij geplaatst blijven.

De overige mineralen en gesteenten zouden uitgezocht wor- den en naar het aangegeven plan geordend.

Voorloopig zouden van de acht kasten een paar noodig zijn.

Voor het maken der etiquetten wordt voorgesteld een schrij- ver te huren. Voor berging der steenen zullen blikken bakjes, zoo als reeds eenige in voorraad zijn, aangemaakt moeten worden, die dan om ze tegen roest te beveiligen en voor de netheid zwart gelakt worden.

De etiquetten moeten vernist worden opdat ze niet door de mot worden opgegeten.

Voor het nazien der verschillende namen van plaatsen in Indië, is het Geographisch woordenboek van N. Il. met voor- woord van Prof. Veth voorgesteld.

Tegenover dit voorstel, ’t welk van het denkbeeld uitgaat, dat de verzameling der Vereeniging zal zijn eene gewone we- tenschappelijke en waarbij meer in *t bijzonder de aandacht op de delfstoffen is gevestigd, staat in betrekking tot die delf- stoffen een denkbeeld van ons geacht lid, den mijn-ingenieur Huevuenin, die meenende, dat vooral eene eenigszins belangrijke verzameling van »gesfteenten’” van wege de moeilijkheid van het determineeren, altijd wel tot de vrome wenschen zal blijven behooren, (terwijl we dan toch altijd nog slechts een dupli- caat, waarschijnlijk op kleinere schaal van de gouvernements- verzameling hier ter plaatse zouden leveren) aangaf om liever

En

225

eene verzameling te maken van Nederl.-Indische steensoorten, welke voor eenig nuttig doel gebruikt worden. Daarbij zoude dan aanteekening gehouden moeten worden van hardheid , dicht- heid, weêrstand enz. Dergelijk eene verzameling zoude eenig zijn en zeer veel nut kunnen hebben. Intusschen behoeft de eene verzameling de andere niet uit te sluiten en wil ik alleen opmerken, dat de verwezenlijking van het denkbeeld van den Heer Hucurxin misschien meer op den weg van eene maatschap- pij voor nijverheid, dan van de Natuurkundige Vereeniging ligt.

De ondergeteekende stelt er prijs op, dat de Directie onzer Vereeniging beslisse of men zal behooren te trachten de mine- ralogische verzameling in den eenen of anderen zin te regelen, ‘òf wel naast het eene plan ook het andere zal pogen te ver- wezenlijken.

Baravia, 28 Juli 1878. De Directeur van het Museum:

Jon. HERINGA.

De Heer Herinea doet opmerken dat het eigenlijk een dub- bel ontwerp is: het eene drukt zijn gevoelen uit, het andere is van den Heer Hucvenin, die de Vereeniging nog onlangs aan zich verplichtte en wiens gevoelen in deze wel belangrijk is te achten.

De uitslag der diseussie is, dat de Vergadering zich met het ontwerp Herinex vereenigt.

IL. De Voorzitter bericht, dat is ingekomen een deel der houtsoorten van den Heer SrurrkeN gecatalogiseerd tot N°. 522, De catalogus wordt ten einde daarvan bij de in ontvangst name gebruik te maken in handen gesteld van den Directeur van het Museum, terwijl later een afschrift voor het archief zal worden genomen wanneer de verzameling volledig is.

HL Wordt op voorstel van Dr. Baver besloten vier dozijn stoelen, van f 40— het dozijn, aan te schaffen, waarvan de kosten voor de helft door de Ned. Ind. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw zullen gedragen worden.

15

226

IV. Dr. Berasua biedt een tweetal bijdragen voor het Tijd- schrift aan van Dr. van per Stok handelende de eene »over een nieuwen hijgrometer” en de andere vover de bepaling eener pe- riodische functie uit Meteorologische gegevens.” De Voorzitter noodigt de Heeren Hoorwrc en van Disk uit om omtrent de opname te adviseeren.

V. De afgetreden Voorzitter Dr. Beresma brengt verslag uit over den toestand der Vereeniging in 1877.

De navolgende stukken zijn ingekomen.

VL. Een missive van het Marine Departement begeleidende een schrijven van den gezaghebber van het Gouvernements- Stoomschip Argus, over een in volle zee waargenomen Meteoor. -

In handen van Dr. Brresma.

VIL. Een schrijven van den Directeur van Onderwijs, Eere- dienst en Nijverheid houdende verzoek om de bijdrage voor het Koloniaal Verslag voor ult. Januari te doen toekomen.

VIIL. De Gouvernements-revooien N°. 15996 en 97 begelei- dende de missiven N°. 6264/17 en 6502/85 dd. 12 en 15 Juli van den Resident van Bantam;

Idem N°. 14096 begeleidende de missive van den Resident van Probolingo dd. 8 Juli N°. 1299;

Idem N°. 14192, 95 en 94 begeleidende de missiven van den Resident van Benkoelen dd. 5, 8 en 12 Juli N°. 5086, 5142 en 5247;

Idem N°. 14255 begeleidende de missive van den Resident van de Preanger Regentschappen dd. 15 Juli N°. 5605;

Idem N°. 14750 en 14991 begeleidende de missiven van den Resident van Palembang dd. 28 Juni en 15 Juli N°, 5114/5 en 5546/25;

Idem N°. 15275 begeleidende de missive van den Gouverneur van Sumatra's Westkust dd. 24 Juli N°. 5820;

Idem N°. 15057, 38 en 59 begeleidende de missiven van den Resident van Ambon dd. 19 Juni, 2 en 8 Juli N°. 1655, 1780 en 1881.

to

PN 2

Al deze missiven handelen. over waargenomen _natuurver- sechijnselen.

In handen van Dr. Beresma.

IX. De Secretaris deelt mede, dat de Directie der Ned. Ind. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw van de dezerzijds uit het museum dier Maatschappij gewenschte voorwerpen alleen de houtsoorten, die met uitzondering van een kistje Ja- pansche niet zijn gedetermineerd, en de evenmin geclassifi- ceerde gesteenten, benevens het aanwezig chineesch papier en de vezelstoffen ten geschenke kan aanbieden, terwijl het ove- rige namelijk de twee toonkasten, glazen kasten, zes tafels op schragen en de stopflesschen tegen taxatie ter overname wor- den aangeboden.

Wordt besloten, alleen het kistje Japansche houtsoorten als geschenk te aanvaarden en de twee toonkasten aan te koopen.

XN. Lijst van ingekomen boekwerken.

Koloniaal Verslag van 1877, Nederlandsch Oost-Indie , Bijlage BEeN?.r52.

Kon. Instituut van Ingenieurs. Algemeen Verslag over het instituutsjaar 1877/78.

ad, Tijdschrift, IV -afl. 1e ge-

deelte, 1877/78.

Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indie, uitgege- ven door de Vereeniging tot bevordering van Geneeskundige Wetenschappen, deel XIX afl. 1.

Tijdschrift uitgegeven door de Ned. Maatschappij ter bevor- dering van Nijverheid, reeks, deel II, Juni 1878.

Archiv für Naturgeschichte von Dr. F. H. Troscuer, Jahrg. XLIV Heft 5,

Monatsbericht der Kön. Preussischen Akademie der Wissen- schaften zu Berlin, 1878, März und April.

Annalen der Physik und Chemie von Ge WiepeEMANN, 1878 N°. 6.

Beiblätter za den Annalen der Physik und Chemie von d. WriIEpEMANN, 1878 N°. 6. |

228

Comptes rendus hebdomadaires des Séances de l'Académie des Sciences, Tom LXXXVI N°. 22—25,

Annales de Chemie et de Physique, 1878 Avril.

Atti della R. Accademia dei Lincei, Anno CCLXXV, 1877/78, Vol. II fasc. 6°.

Bestuursvergadering gehouden op Donderdag 19 September 1878.

Aanwezig zijn de dirigeerende leden: Dr. vaN per Bure, Voorzitter, P. var DrK, Dr. Baver, VorDeRMAN, HerInGA, JANSSEN VAN Raar en Dr. Crerier, Secretaris.

Het lid Breresma heeft kennis gegeven verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.

De notulen der vergadering van 15 Augustus worden gele- zen en goedgekeurd.

De navolgende stukken zijn ingekomen.

1. De gouvernements-renvooien N°, 16104, 16797, 17086, 17087, 18009 en 18155 begeleidende de navolgende missiven : a. van den Gouverneur van Sumatra's Westkust N°. 6221 en

6435 dd. 17 en 27 Augustus;

h. van den Resident van Amboina dd. 17 en 25 Juli N°. 1994

en 2075;

c. van den Resident van Soerakarta dd. 4 September N°. 2274 en d. van den Resident der Lampongsche Districten dd. 5 Septem-

ber N°. 1721;

alle handelende over in die gewesten waargenomen natuur-

verschijnselen.

In handen van Dr. Beresa.

IL. Twee circulaires van den Kanselier van de Smithsonian Institution houdende mededeeling van het overlijden van haren Secretaris Josee Hennis en het optreden van Spencer FuLLERTON Bairp als zoodanig.

Voor kennisgeving.

229

III. Eene missive van de Directie der Ned.-Ind. Maatschap- pij van Nijverheid en Landbouw houdende adhaesie aan het genomen besluit omtremt den aankoop van stoelen.

IV. Kennisgeving van het overlijden van het correspondee- rend lid M. Amussar te Parijs.

V. Een exemplaar van »De Colorado Kever” door Mr. Sner- LEN VAN VorLENHOVEN, aangeboden door den Heer JANSSEN VAN RAA.

VL. Een exemplaar van »Statistique internationale des Mines et Usines,’ aangeboden door den Heer J. pe PAury namens den Generaal Werrzer te ’s Gravenhage.

VIL. Een exemplaar van »Notice pour la classe 45 de P'Ex- position Universelle de Paris 1878," aangeboden door den Heer vAN Dyk namens den Heer C. pe Groor te ’s Gravenhage.

VIII. De Heer VorpeRrMaN biedt eenige stukken klei-ijzer- steen en conglomeraat aan, gevonden in het Krokot Kanaal, land Djattie.

IX. De Voorzitter vraagt de adhaesie der Vergadering op een door hem in overleg met den Redacteur genomen besluit om eene beschrijving met plaat der regenmeters bestemd voor waarnemingen in den Archipel, van de hand des heeren Beresma in het Tijdschrift op te nemen.

Conform besloten.

X. De Directeur van het Museum deelt mede dat hij wegens vertrek als zoodanig moet aftreden. De Voorzitter betuigt na- mens de Directie zijn leedwezen over dat vertrek en bedankt den Heer Herinsa voor hetgeen hij voor de Vereeniging in het algemeen en voor het Museum meer in ’t bijzonder heeft gedaan.

XL. Voorts wordt besloten den Heer Srurrken te bedanken voor de toegezonden houtmonsters en eene opgave te verzoe- ken der wetenschappelijke namen.

XII. Tot dirigeerende leden worden benoemd de Heeren R. FENNEMA,-J. A. Huevenin, Dr. H. Onnen en Dr. J. P. vAN DER STok.

XIII. Van de ledenlijst worden afgevoerd de Heeren Dr.

250

Stronk, Misperprom Breuer, vAN Raverswaay, D. H. van GELDER en J. CogrLyn.

XIV. Lijst van ingekomen boekwerken.

Tijdschrift der Nederlandsche Dierkundige Vereeniging onder Redactie van A. A. var Bemmeren, III deel, 1878.

Tijdschrift van Nijverheid en Landbouw in Nederlandsch-Indie, uitgegeven door de Nederlandsche Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, deel XIII Afl. 5, 6 en 7.

Tijdschrift van het Kon. Instituut van Ingenieurs, 1877/1878, Afl. gedeelte.

Tijdschrift van het Kon. Instituut van Ingenieurs, 1877/1878, Afdeeling Nederlandsch-Indie.

Tijdschrift uitgegeven door de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, deel XLI, Juli 1878, Haarlem.

Verslagen en Mededeelingen der Kon. Akademie van Weten- schappen, Afdeeling Natuurkunde, 2e reeks, deel XIII stuk. Amsterdam, 1878.

Mr. S. C. SyxerLEN vAN VorLENHOVEN. De Golorado-kever naar de natuur afgebeeld en beschreven. ’s Gravenhage, 1877.

Sitzungsberichte der Kaiserlichen Akademie der Wissenschaf- ten zu Wien Mathem.— Naturwissenschafte Classe. Abth. Ne. 1—7. Abth. N°. 4—7. Abth. N°. 1—5, Wien, 1876.

Monatsbericht der Königl. Preussischen Akademie’ der Wis. senschaften zu Berlin, Mai 1878.

Mittheilungen des Vereins für Erdkunde zu Leipzig 1877.

Annalen der Physik und Chemie, herausgegeben von G. Wre- DEMANN, 1878 N°. 7.

Beiblättar zu den Annalen der Physik und Chemie, heraus- gegeben von G. WiEpEMANN, 1878 N°. 7.

IVe Jaresbericht der Gewerbeschule zu Bistritz in Sieben- bergen, 1877/78. | |

Annales de Chimie et de Physique, T. XIV, Mai en Juin 1878.

Comptes rendus hebdomadaires des Séances de TAcadémie des Sciences, T. LXXXVII N°. 1—5.

Statistique internationale des Mines et Usines, publiée par

l

el

6)

le Comité central de Statistique de Russie, 1re partie. Sr. Pr- TERSBOURG , 1877.

Corn. pe Groor, Notice pour la Classe 45 de [Exposition Universelle de Paris, 1878.

Oversigt over det Kongelige Danske Videnskabernes Selskabs Forhandlinger og dets Medlemmers Arbejder í Aaret 1876 N°, 5, 1877 N°. 1 en 5, Kjobenhavn.

Atti delle R. Accademia dei Lincei, Anno CGGLXXV, 1877—78.

Serie terza; transunti, Vol. II, fasc. 7.

REGENWAARNEMINGEN

IN

NEDERLANDSCH-INDIE

DOOR Dr. P. A. BERGSMA.

(Mer EENE PLAAT.)

Wanneer men de meteorologische verschijnselen in dezen Archipel vergelijkt met die van andere landen, vooral van in de gematigde luchtsfreek gelegene, zoo wordt men getroffen door hunne buitengewoon groote regelmatigheid. Zoo varieerde b. v. de gemiddelde temperatuur van den dag te Batavia in tien jaren (1866—1875) slechts tusschen 27°.9 en 22°.6 G., of met andere woorden, het grootste verschil tusschen de hoog- ste en laagste gemiddelde temperatuur van vier en twintig uren bedroeg in tien jaren slechts 5°.5. De hoogste tempera- tuur in die tien jaren op het observatorium waargenomen was 349,7, de laagste 19°.4; dus bedroeg het verschil tusschen de hoogste en laagste der ieder uur opgeteekende thermometer- standen in tien jaren tijds slechts 14°.5 C. Ook de barome- terstand is hier zeer regelmatig: het verschil tusschen den hoogsten en laagsten barometerstand in tien jaren tijds te Ba- tavia waargenomen bedraagt slechts 10.4 mm. Ten gevolge van die regelmatigheid van den luchtdruk zijn dan ook de ver- schijnselen van den wind hier over het algemeen zeer regelmatig.

255

Regelmatig in den loop van het jaar afwisselende moessons worden over het grootste deel van den Archipel waargenomen ; verder aan de kusten de in den loop van den dag regelmatig afwisselende land- en zee-winden, en in de binnenlanden ook regelmatig waaiende winden veroorzaakt door de onderlinge ligging van vlakten en bergen. Hevige stormen en orkanen, die in andere landen zoo vreeselijke schade kunnen veroorza- ken, zijn hier onbekend. Soms wordt door een onweersbui de rust in onzen dampkring gedurende korten tijd verstoord en wij die aan onze rustige lucht gewend zijn, meenen dat het dan al heel erg waait; maar de kracht van den wind komt hier nooit in vergelijking met die van de stormen en orkanen die in andere streken waargenomen worden. De zwakke tui- gage van de schepen die tusschen de eilanden van onzen Archi- pel varen, de zwakke bouw van onze huizen bewijzen dit; geen enkel van onze huizen, hetzij die van steen of van bam- boe gebouwd zijn, zou bestand zijn tegen een storm zooals die welke soms ons vaderland teisteren, en zeer zeker zou er niets van onze woningen overblijven, indien een orkaan zooals die welke in West-Indie en de Chinesche ze voorkomen, zijn weg over onzen Archipel nam.

Slechts één verschijnsel maakt op die groote regelmatigheid een uitzondering, namelijk de regen. Wel hebben wij hier een drogen en een natten moesson, maar ieder die eenige ja- ren in deze streken doorgebracht heeft, weet hoe groote afwij- kingen daarin voorkomen en hoe onzeker de tijden zijn waarop de regens invallen. De onregelmatigheid van den regen in deze streken zal ten duidelijkste blijken uit de twee volgende tabel- len, die een overzicht geven van de hoeveelheden regen in de verschillende maanden gedurende de laatste 15 jaren te Batavia gevallen. De getallen in de eerste tabel geven voor iedere maand en voor ieder jaar de regenhoogte in millimeters aan; door de regenhoogte verstaat men de dikte van de laag water die ten gevolge van den regen een horizontaal vlak zou bedek- ken, in de veronderstelling dat het opgevangene water niet

254

heeft kunnen wegvloeien en ook niet door de eene of andere oorzaak, b. v. verdamping, verminderd is. De getallen in de laatste horizontale lijn geven de gemiddelde regenhoogte aan, of de gemiddelde hoeveelheid regen in millimeters voor ieder der twaalf maanden en voor het jaar. De getallen in de tweede tabel geven aan, hoeveel de regen in ieder der 15 jaren 1864 tot 1878 boven of beneden de maandelijksche en jaarlijksche gemiddelden voor de geheele periode geweest is; het teeken —+- geeft aan dat er meer, het teeken dat er minder dan het gemiddelde gevallen is. 1)

1) De getallen in deze tabellen komen miet geheel overeen met die welke in de reeds uitgegeven werken van het observatorium (Observations made at the magnetical and meteorological observatory at Batavia, Vol. 1, Il. and Ill) gegeven zijn; het is mij gebleken, dat de regenmeter van het observatorium ten gevolge van een samenloop van verschillende fouten te veel aangeeft zoodat de vroeger gepubliceerde getallen met 5% moeten ver- minderd worden.

2661 VLG So) GI VL 681 966 10Y | Pieppruss)

!

gar eer ne dor Lee me oneheer eon |eeize teit Our |gen

807 oer |or |o_ |oo _ |o |t |69 |6& [494 |ci& | eee | oge || zLer

16 LE cer joe |EL1 |Zi |e9 jog (en |our | ent jean |E | OLB

geet 09e | earn ats es es |v |t |Ov ‚80E es | ear |G | SLB

9261 EL |G [06 |8or | 16 | c5V | 985 | \Be | LV |O6E ve | vZ8N

erm er |or: | aes |er |ag |@r- | 6e oe | Gov ree |ese |oge | eer

roee koor |gen beer Lon er loer |o9 | im \za |eee |\oor | zeg | _ cgi

zee oer p40 Joore |E: Leg Clou ier ger | eer ve oog LSI

g808 zoe |oor |ecr |eer | ie ler |oer |es |46 Fee |ege oee || oger a ve6r ee | ve |ozv |68'|o Pe9 - | Ter [eer | oor ecv | 90 | 985 | 6981 8 Dier there nbr 080 ht OL (B EN |E6 LehLV |vBe, |G ‘BOI

BEGE INR. evin jers le jee LOL. Jee (|OR Jar va 168 | 667 || L00

get eer Leo |sor [eer | |G |e |ore |eg ler [eoa voo || oog

eros leze love |t |or \ gr (get |eve |\8v- | oor | 608 |6or | aoe || -cogr

Goar Nr ij est | zer aat ler ves |uo- bir bug oer eer (jor | voet

“UU “Ut “UI “Uur "WW WU | "UU "ui UI ‘WU tutu | “(u U ‚ww fj WW

| | | | | | | | | | vv AT | CAON | 19 | “Laag | ay | Trap [iNap | rapg | vmay eurvjg| vaag | :Nve | | |

‘SLST—F98T voaef wonylia op ur uoppeaos erALYEY 9 uIFor proyfooaoon 1 1AAVL

eit |eg —le8 +Hleor —|N& —IL8 —INe —[I8 Het HIK HOT HITI NEE —|| 8L8N ose Ieg —leg —lGrt —|74 81 IR IB [AR TER ALE HBV TI | LLSU 988 + ur —I6 +HlLv +86 HIE —|EV HIG —[IG TIR +65 —LEE +615 + 9L8U ge Ir —leg +Hiorr +97 —le5 Ne —[16 AL TNG HOT HBOV HLB —| SL8T 87 + |0e —Ie8 +65 —|16 HI HOL HVN H[Gh HI TI TI —09 —| 7L8U es |ger —leg —ig —19 —IL HOT —IR —IA TA TIELN HEE TTU —| EL8U e1a + (br —iee Her +re IE ICH HOE —|L5 H|56 TIEN HOR HES Al _ 5L8N que + oer Alge —ly Hes HM IE IB TN HIE HHN TNI HI MBT Fev + |OEE HLe HT HIB HEE HOF [GE HJ TLN TTE TIL TLN Tj OL8U a + |E A68 —LR Hat Her 8 HIB Hor HB 6E —OL HBVF =| _ 698 ra |e6 —l95 —lee —|g9 —leIV Hi +89 NL VE TU —IGEN —|6R —| 898 007 + lere +igr +HlOer HL HI —Ih HEI —|8I 69 —BEH [LEE +6 A LOB 185 + |PMer Hee —|er Hiv Ht —[94 —06 —[LIE HIE —69 —LEE +006 —| 998 e8 + loy —lear HIE ITE —OL HLN LIN +99 TER HL HILIG NGV Hf LOBI ege loor —ler —8e H|6h —|e5 He +85 —[O7 LE TW [MV —|E8 Hij _ 798U “uur “uur “tu UI “Wur “uu “wur “vur “uu | “Uu “uur “vuur “UU tu KE DN ee | | | “UVV ‘AT | 'AON ‘19 |'Ldag | "Ay | TAP | 'INAf | TIN “muay Eve an NVF

‘QLST-—-49ST vodel vonylia Jop uopjoppruo8 op uea eraezeg o7 uopoyjooaaoyuosoa oyosyljzeel wo oyosyljopueew op uosunliajy IH TAAVL

257

Ten gevolge van die onregelmatigheid in de verschijnselen van den regen is de meerdere of mindere productie van den bodem en de daarmede in zoo nauw verband staande welvaart der bevolking, hier dan ook veel meer afhankelijk van den regen dan van eenig ander meteorologisch verschijnsel; vooral is dit het geval met het voornaamste voedingsgewas der bevol- king, waarvan het welslagen hoofdzakelijk afhankelijk is van de hoeveelheid water waarover men op zekere tijden van het jaar beschikken kan. Zelden ontbreekt het hier aan de warm- te noodig om de producten die het plantenrijk ons levert, tot de vereischte ontwikkeling te brengen; regen daarentegen heeft men dikwijls te weinig of te veel. Het is genoeg bekend hoe- zeer het welslagen der verschillende cultures hier afhankelijk is van den regen, en dat het niet op tijd invallen der regens of het te lang aanhouden er van belangrijke schade aan den landbouw veroorzaken kan.

Niettegenstaande dit reeds lang ondervonden is en vrij alge- meen erkend wordt, zijn er tot nog toe in deze streken slechts weinig waarnemingen van den regen gedaan, zoodat de bijzon- derheden van dit verschijnsel in onzen Archipel slechts weinig bekend zijn. De langste seriën regenwaarnemingen zijn te Buitenzorg en Batavia gedaan; van slechts weinige andere pun- ten zijn waarnemingen voorhanden en deze omvatten meestal niet meer dan een of twee, hoogstens drie jaren, terwijl regen- waarnemingen hier minstens drie jaren moeten voorgezet wor- den om gemiddelden van eenige waarde te kunnen geven.

Ten einde tot eenige meerdere kenris van de verschijnselen van den regen in onzen Archipel te geraken, werd door mij in Mei 1876 een voorstel omtrent het doen van regenwaarne- mingen gedaan, waarvan het gevolg is geweest, dat in Decem- ber 1876 van Gouvernementswege 125 regenmeters uit Neder- land ontboden werden, waarvan een honderdtal bestemd was om verstrekt te worden aan officieren van gezondheid van het Nederlandsch-Indische leger en aan civiele geneesheeren, die bezoldiging of vaste toelage. uit ’s Lands kas genieten, aan

258

welke geneeskundigen het doen van regenwaarnemingen zou opgedragen worden, terwijl de overige bestemd waren om ver- strekt te worden aan particulieren die zich vrijwillig met het doen van regenwaarnemingen zouden willen belasten. In de eerste helft van 1878 werden deze regenmeters te Batavia ontvangen en op het observatorium onderzocht. Bij dit onder- zoek bleek het dat de regenmeters op het transport nog al veel geleden hadden; gelukkig slaagde ik er in bijna alle beschadiging te doen herstellen. Voor de verzending naar Indie waren de overeenkomstige deelen van verschillende instrumen- ten in groote kisten bij elkander verpakt geworden. Dit was zeker voor het inpakken in Nederland wel het gemakkelijkst, maar het had ten gevolge dat hier voor de verzending in den Archipel ieder instrument op nieuw moest verpakt worden, hetgeen evenals de verschillende reparatiën veel tijdverlies ver- oorzaakte, zoodat de regenmeters eerst in October 1878 voor verzending gereed waren.

Intusschen was bij. het Gouvernements besluit dd. 11 Juli 1878 N°. 8 een reglement voor de regenwaarnemingen vastge- steld, hetwelk te gelijk met eene door mij daarbij gevoegde toelichting en met eene instructie voor het ontpakken en opstel- len der regenmeters ter Landsdrukkerij gedrukt werd, opdat aan ieder der waarnemers een exemplaar van deze stukken zou kunnen verstrekt worden; het reglement en de toelichting vindt men als bijlagen aan het einde van deze mededeeling.

Bij het Gouvernements besluit dd. 18 October 1878 N°, 22 werden de stations aangewezen alwaar regenwaarnemingen onder loezigt van geneeskundigen zouden gedaan worden; hij dat- zelfde besluit werd tevens bepaalde hoeveel regenmeters door den Directeur van het observatorium aan particulieren zouden kunnen verstrekt worden.

Zoo spoedig mogelijk werden nu de voor de Geneeskundige Dienst bestemde regenmeters naar de verschillende stations ver- zonden, maar daar het transport van goederen in de binnen- landen dikwijls zeer lastig is, is het niel mogelijk geweest alle

punten nog in 1878 van de noodige regenmeters te voorzien, zoodat slechts op 51 stations de waarnemingen den 1°'®" Januari 1879 konden beginnen; op het grootste gedeelte der overige stations werden de regenmeters in den loop van Januari ont- vangen.

Door verschillende particulieren werden aanvragen om regen- meters tot mij gericht; hieraan werd zoo spoedig mogelijk voldaan. Ook eenige ambtenaren boden zich vrijwillig tot het doen van regenwaarnemingen aan, van welk aanbod door mij volgaarne gebruik gemaakt werd nadat ik door de Regeering gemachtigd was ook regenmeters te verstrekken aan ambtena- ren, die niet ex officio met het doen van regenwaarnemingen belast zijn, maar dit vrijwillig op zich willen nemen.

Daar Sitoebondo en Banjoemas tijdelijk van geneeskundigen ontbloot waren , boden de Heer H. van Kor, Ingenieur van den Waterstaat op eerstgenoemde plaats, en de Heer G. J. P. Varertr Secretaris der Residentie Banjoemas zich aan tot het doen van regenwaarnemingen op hunne standplaatsen. De Heer J. Kror te Medan (Deli), die reeds gedurende de laatste vier jaren regen- waarnemingen op de plaats zijner inwoning gedaan heeft, deed welwillend het aanbod zijne waarnemingen voortaan aan het observatorium te Batavia op te zenden.

Ten gevolge van deze verschillende maatregelen zullen wel- dra op 116 verschillende punten van Nederlandsch-Indie gere- geld regenwaarnemingen gedaan worden, die maandelijks aan het observatorium te Batavia opgezonden en in de Javasche Courant, gepubliceerd zullen worden. Deze stations zijn als volgt over de verschillende eilanden van den Archipel verdeeld: 70 op Java, 35 op Madoera, 24 op Sumatra, 1 op Riouw, 1 op Bangka, 1 op Billiton, 8 op Borneo, 4 op Celebes, 1 op Ternate, 1 op Amboina, 1 op Banda, 1 op Timor.

Ik laat hier eene opgave der stations volgen met vermelding dergenen onder wier toezicht de waarnemingen gedaan worden.

240

De waarnemingen worden gedaan onder

VOOR p toezicht van :

STATIONS | | REGENWAARNEMINGEN, |

ADI dert nein Den eerstaanwezenden officier van gezondheid.

ER eere ee deden es Idem.

EAP AngIt LIDIA HAS. ol Den civielen geneesheer.

OOHENEE EN Ee olde sor ee aten ete Den eerstaanwezenden officier van gezondheid.

BERN: ee dee ede de Den directeur van het observatorium.

Meester-Cornelis Den eerstaanwezenden officier van gezondheid.

ET Den Heer C. C. Muller, haltechef op de spoorweglijn Batavia-Buitenzorg.

DN EEEN EE. Den Heer P. Becker, idem.

Bodjong Gedeh............ Den Heer W.G. van Honck, idem.

Bmikenrorgil cies dean. Den eerstaanwezenden officier van gezondheid.

Vri Et | Den Heer J. B. Dumont directeur-geneesheer van het gezondheids-etablissement.

LET TS ROCO RENE EE Den civielen geneesheer.

nk Sari, Afd. Soeka- | Den Heer J. E. Sassen, particulier.

BERN ASVI Se SOLE

Bandong....… Rie ERN Den civielen geneesheer.

Soekawana, Afd. Bandong, 1543 | Den Heer C. H. 0. M. von Winning, particulier. meters boven de zee... .

Tjinjiroean, Afd. Bandong, 1566 | Den Heer J. C. Bernelot Moens, Directeur der gouver- meters boven de zee... nements kina-aanplantingen in het regentschap

Bandong.

Kawah-Tji-Widei, Afd. Ban-| idem. ©

dong, 1925 meters boven de

ese aes eee. seseeteee.ess.ee

zee Manondjaja, Afd Soekapoera... | Den civielen geneesheer.

EREA es Slagt tele den | Den civielen geneesheer.

Djatinangor, Afd. Soemedang.. Den lleer Mr. W, A. Baron Baud, particulier.

ARETAS. MEGA Den eerstaanwezenden officier van gezondheid.

Banes Ede sb tendferside de Den Heer G. J. P. Valette, Secretaris der residentie Banjoemas.

Klampak, Banjoemas...... Den Heer J. Tofield, particulier.

HENDE Den eerstaanwezenden officier van gezondheid.

Kedong Kebo:. 0. „00. 0557 Idem.

Baerwakartasa nit ten sande. Den civielen gencesheer.

Bangadoewa, Indramajoe.. Den Heer F.J. L. Mersen Senn van Basel, particulier.

Cheribon.. HA Bellan Den civielen geneesheer.

Djatibarang, Tegal:........…. Den Heer A. Stoll, particulier.

WEAR 00 ele. „……….. | Den civielen geneesheer.

Doekoewringin, Tegal... Den Heer D. F. W. Lucassen, particulier.

Bekalongan.. Seng... | Den civielen geneesheer.

Pelantoengan. .............…. | Den eerstaanwezenden oflicier van gezondheid.

BEEN ese denderen dede sn Den civielen geneesheer.

SEAT see ele aids ‚……….… | Den dirigerenden officier van gezondheid.

OERUADB: IA D KAA Faa ae Den cerstaanwezenden officier van gezondheid.

BAlemN %aeeenoene seraness Idem.

Roe Biroe:net.,Mrsste sans Idem.

RA sterven dns [dem.

STATIONS VOOR REGEN WAARNEMINGEN.

De waarnemingen worden gedaan onder toezicht van:

Ì mmm mmm Emm

Getas, bij Salatiga, 380 meters | Den Heer Couvreur, particulier.

B boven de zee... …:.:i 0.0. gier

Tlogo, bij Salatiga, 470 meters | Den Heer H. G. Lorch, particulier. boven-de zee. NN

EE ERO RAON Den civielen geneesheer. Samban, bij Magelang.……… Den Heer H. Helder, particulier. Miekjpkarb ents nt. IE Den eerstaanwezenden officier van gezondheid. UU ERE Den civielen geneesheer. IBELEAN N rede ale vandien Den eerstaanwezenden officier van gezondheid. cul GERE EE Idem. LUN Nn Den civielen geneesheer. TT CEE DE Idem. NBE essent nnee Idem. REBA ee oen ek Idem. NWE SURREDIE 05E Den eerstaanwezenden officier van gezondheid. NONO eeen nne Den civielen geneesheer. WRR ers ne derd dana ene Hen Idem. WREE evet dele deden Nn Idem. Eend neee staet nand echt. Idem BRM OKOELO oet. oaren recon) Idem. EPEN Idem. OE EERE Den dirigerenden officier van gezondheid. SO EE ER Den civielen geneesheer. Bangkalan, Madoera... Idem. Pamekasan, Madoera... Idem. Soemenep, Madoera. …… …. Idem. EET dem. EE ENG Den eerstaanwezenden officier van gezondheid. 0 DTe ERDER Den civielen geneesheer. Loernadjang …… …………… …:. Idem. Tempeh, Afd. Loemadjang… Den Heer C. L. Coster van Voorhout, particulier. OKER nl neee ereteken Den civielen geneesheer. BORD WOSD tate ter. Idem. Adjoong, Afd. Bondowoso……. Den Heer J. B. de Koning, particulier. AEO Den Heer H. van Kol, ingenieur van den ‘waterstaat. BEMOEWANEI…. nn. Den eerstaanwezenden officier van gezondheid. EIRSBELON tn dem. BORDEN etn Idem. LS RNR ERG Den dirigerenden officier van gezondheid. Loeboeselasi, Afd. Solok. Den leer S. Stibbe, particulier. a Te Den eerstaanwezenden oflicier van gezondheid. Padang Pandjang.….…………… Idem. BORBEEKDEK SEN ent. Idem. MIER. eee a res. Idem. BEREN ee fano rn Ne. Idem Padang Sidempoean……… Idem LEENE Idem. Singkel RE er en Idem.

16

242

memmen dE en en en eer ee ee eee ener ne dn meme ann

STATIONS VOOR REGENWAARNEMINGEN.

|

| De waarnemingen worden gedaan onder | toezicht van: |

Kotta Radja, Atjeh. …… | Den chef der expeditionaire geneeskundige dienst. Agnieta-plantage, Langkat.…… Den Heer F. G. Steck, particulier.

Salah hadji, Langkat.……… Den eerstaanwezenden officier van gezondheid. Siren REE Den Heer B. Krol, particulier.

er err OEP Den eerstaanwezenden officier van gezondheid. AEB DER. 2: pestgendsndn Den Heer J. Krol, particulier.

Li ee | Den eerstaanwezenden officier van gezondheid. ONE meene in Idem.

BIEMANS sens tee er seat dll Idem.

EN nn velen Idem.

ETT LT EEN Idem

are ALT PER Idem

Ort Idem.

Tandjong Pandan, Billiton. Den civielen geneesheer.

Tandjong Pinang, Riouw.……. Den eerstaanwezenden officier van gezondheid. BPEIWAUS Idem.

Win si EER Idem.

ONE een ein se Idem.

BAER ts sans sen Idem.

Pengaron, Z. O. Afd. v. Borneo | Idem.

Amoenthai, idem... Idem.

Barabei, AET AE Idem.

Boentok, ri Tnet eN Idem.

EE Den dirigerenden oflicier van gezondheid. Pangkadjene, Celebes... Den eerstaanwezenden officier van gezondheid. Balang Nipa, Celebes... Idem.

nn EEE Idem.

MERGE Se erneer att. Senmeltiche Idem.

An EERE Den dirigerenden oflicier van gezondheid. Vd nd Den eerstaanwezenden officier van gezondheid.

Timor Koepang........-..». Den civielen geneesheer.

245

Wanneer men de ligging nagaat der stations alwaar door geneeskundigen waarnemingen gedaan worden, zoo ziet men dat het grootste aantal niet ver van de zee verwijderd is, dat er betrekkelijk slechts weinig punten in de bergen onder voor- komen. Dit is het gevolg van de omstandigheid dat de stand- plaatsen der geneesheeren hoofdzakelijk bepaald worden door de verdeeling van de Europesche inwoners over den Archipel; officieren van gezondheid vindt men alleen in garnizoensplaat- sen en op een enkel gezondheids etablissement, terwijl civiele geneesheeren zich gewoonlijk slechts daar vestigen, waar een zeker aantal Europeanen bij elkander wonen. Met het oog op het wenschelijke eener gelijkmatige verdeeling der stations over de binnenlanden zou het dus beter geweest zijn indien het doen der regenwaarnemingen aan de Controleurs bij het Binnenlandsch Bestuur opgedragen ware, daar deze ambte- naren veel gelijkmatiger over den Archipel verspreid zijn dan de geneeskundigen. Wel wordt in het gebrek aan stations in de hooger gelegen streken eenigszins voorzien door de waar- nemingen die sommigen vrijwillig op zich genomen hebben, maar nog lang niet voldoende. In de bergen is de regenhoe- veelheid veel meer van locale invloeden afhankelijk dan in lage, vlakke landen; daarom is er, ten einde een goed overzicht der verschijnselen van den regen in onzen Archipel te verkrijgen, in de bergachtige binnenlanden der eilanden betrekkelijk een grooter aantal stations noodig dan aan de kusten. Ik hoop dus dat er zich nog vele vrijwillige waarnemers in de binnen- landen en in de hooger gelegen gedeelten der eilanden zullen aanbieden: waarnemers op de buitenbezittingen zullen vooral ook zeer welkom zijn, omdat aldaar het aantal stations betreke kelijk veel geringer is dan op Java. Wanneer men het regle- ment op de regenwaarnemingen en de daarbij gevoegde toe- lichting inziet, zoo zal men de overtuiging krijgen, dat het doen der regenwaarnemingen zoo hoogst eenvoudig is, dat ieder die gerust op zich nemen kan, veoral wanneer men een eenigszins intelligenten inlander in zijne dienst heeft, die niet

244

geheel zonder oefening in het lezen en schrijven is. Niemand behoeft zich door de omstandigheid dat zijne bezigheden hem soms noodzaken gedurende eenige dagen van huis te zijn, van het aanvragen van een regenmeter te laten afhouden; uit het reglement en de toelichting daarop zal men zien dat men ook onder die omstandigheden met veel vrucht aan de waarnemin- gen kan deelnemen. Men behoeft ook niet bevreesd te zijn dat de waarnemingen ongebruikt zullen blijven liggen, daar de noodige maatregelen voor eene geregelde en spoedige uit- gave genomen zijn; in het reglement is namelijk bepaald, dat de Directeur van het observatorium te Batavia maandelijks voor de Javasche Courant overzichten der regenwaarnemingen zal opmaken, waarvan aan ieder der waarnemers een afdruk zal toegezonden worden.

Ik ga thans over tot de beschrijving van den regenmeter zooals die voor de stations in Nederlandsch-Indie ingericht is.

Deze regenmeter, door nevensgaande afbeelding op ongeveer een twaalfde van de natuurlijke grootte voorgesteld, bestaat uit de volgende deelen:

to. een trechter a waardoor het water opgevangen wordt;

2o. een kastje c waarop de trechter geschroefd is;

50. een in het kastje geplaatst reservoir b waarin het opge- vangen water verzameld wordt:

4o. een voetstuk waarop het kastje geplaatst is;

verder zijn bij iederen regenmeter een tweede reservoir en _ twee maatglazen gevoegd.

De trechter a is van gegoten metaal; de wanden zijn vrij dik, zoodat verandering van vorm niet te vreezen is: de rand van den trechter is scherp afgedraaid, scherper dan in de tee- kening is aangegeven; de opening van den trechter is een cirkel van 12 ce. M. middellijn. De trechter is op het kastje c geschroefd en eindigt in een buis die in het kastje uitkomt. De hoogte der opening van den trechter boven het kastje be- draagt 18 c. M., zoodat de wanden van den trechter zeer steil zijn.

Het kastje c,‚ waarvan de wanden 18 c. M. breed zijn, is van gegoten ijzer; het bovenste gedeelte is eene afgeknotte piramide waarvan de wanden eene helling van ongeveer 45° hebben en dus steiler zijn dan in de teekening aangegeven is. Het kastje wordt afgesloten door een deurtje /.

In het kastje is geplaatst een kannetje van koperblik b; dit kannetje is gesloten door een deksel; in het midden van het deksel is een klein trechtertje, hetwelk in een buis eindigt, die bijna tot op den bodem van het kannetje reikt. Wanneer het kannetje in het kastje geplaatst wordt, komt dit kleine trechtertje juist onder de buis van den opvangtrechter, zoodat al het opgevangene water in het kannetje terecht komt. Het kannetje, dat dus dienst doet als reservoir, kan ongeveer 275 m. m. regen bevatten. Het is kleiner gemaakt dan door mij opgegeven was; volgens mijne opgaven had het ongeveer 575 m. m. moeten kunnen bevatten. Waarom bij de vervaar- diging in Nederland van mijne opgaven afgeweken is, is mij onbekend: de gemaakte verandering kan ik echter niet als eene verbetering beschouwen.

Bij iederen regenmeter is een voetstuk d van gegoten ijzer gevoegd. Dit voetstuk, hetwelk met ijzeren punten in den grond bevestigd wordt, bestaat uit vier stukken, die met schroeven 7 aan elkander bevestigd worden; voor het transport naar de binnenlanden kan dus het voetstuk uit elkander geno- men worden.

Het kastje wordt door middel van drie schroeven & op het voetstuk bevestigd: twee van deze schroeven zijn geplaatst ter weerszijde van het deurtje, de derde is geplaatst in het mid- den van den tegenovergestelden wand. Door middel van zin- ken ringetjes, die op de punten & tusschen het kastje en het voetstuk kunnen geplaatst worden, kan het opvangende vlak zonder veel moeite horizontaal gesteld worden. Men stelt dus eerst het voetstuk op, zoodanig dat het bovenvlak nagenoeg horizontaal is. daarna plaatst men het kastje op den voet en maakt met behulp van de zinken ringetjes de opening van den

246

trechter behoorlijk waterpas, Een niveau heeft men daarvoor niet noodig; door middel van een kurk sluit men de onderste opening van den trechter en vult dezen daarna met water, waardoor dadelijk blijkt of het opvangende vlak al dan niet horizontaal staat en hoe, indien het laatste het geval is, de horizontaliteit moet verkregen worden.

De hoogte van het opvangende vlak boven den grond is 1.2 meter (ongeveer drie en een halve voet).

Uit deze beschrijving ziet men dat de regenmeter voor de stations in Nederlandsch-Indie eenigszins van de gewone inrich- Ung afwijkt en dat hij ook niet in alle opzichten voldoet aan hetgeen omtrent die instrumenten op het meteorologen-congres te Weenen bepaald is.

De diameter van het opvangende vlak is driemaal kleiner genomen dan door het meteorologen-congres aanbevolen is. Deze afwijking heb ik mij veroorloofd, omdat een regenmeter met een opvangend vlak van een tiende vierkanten meter waar- aan door het congres de voorkeur gegeven werd, hier vrij onhandelbaar zou geweest zijn. Regens van 50 en 60 m. m. in de 24 uur komen hier vrij veelvuldig voor; regens van meer dan 100 m. m., ja van 200 m. m. in de vier en twin- tg uren worden hier ook waargenomen. Ook moest de in- richting der regenmeters zoodanig zijn, dat wanneer een waar- nemer somwijlen eenige dagen achtereen van huis moest zijn, hetgeen bij hen van wie men in Indie regenwaarnemingen verwachten kan ongetwijfeld nu en dan het geval zal zijn, toch de gedurende hunne afwezigheid gevallen regen zou kun- nen gemeten worden. Het reservoir moest dus zoo groot zijn, dat het zoo noodig den regen van een dag of acht zou kunnen bevatten en daar het hier niet tot de onmogelijkheden behoort dat in dien tijd meer dan 500 m. m. regen valt, meende ik dat het wenschelijk was het reservoir eene capaciteit berekend voor 575 m. m. regen te geven. Bij een opvangend vlak van een tende vierkanten meter zou dus het reservoir 57.5 liters water hebben moeten kunnen bevatten: het reservoir werd

247

dan vrij lastig om te behandelen. Door de doorsnede van het opvangend vlak driemaal kleiner te nemen, werd de hoeveel- heid opgevangen water tot een negende gereduceerd, zoodat het reservoir dan slechts eene capaciteit van ongeveer vier liters behoefde te hebben. Daar nu uit langdurige waarne- mingen in Engeland met regenmeters van verschillende afme- tingen gedaan gebleken is, dat met een opvangend vlak van 5 Eng. duim middellijn dezelfde uitkomsten verkregen worden als met een van 24 duim middellijn, meende ik dat het niet alleen geoorloofd maar zelfs zeer wenschelijk was, bij de in- richting der regenmeters voor Indie van de bepalingen van het _meteorologen-congres omtrent de grootte van het opvangende vlak af te wijken.

Een los reservoir ter verzameling van het opgevangen water, hetwelk wanneer meu de meting wil doen uit den regenmeter ‘kan genomen worden, is eene inrichting die niet bij alle regen- meters gevonden wordt. Vele regenmeters hebben een vast reservoir, van onderen voorzien van een kraantje door middel waarvan het water in een maatglas afgetapt kan worden: ik heb indertijd ook een paar zulke regenmeters uit Holland mede- gebracht. Deze inrichting is echter voor Indie niet zonder bezwaren. Bij zonneschijn worden de wanden van het reser- voir direct door de zon beschenen, en het is mogelijk dat dientengevolge de temperatuur van het opgevangen water zoo stijgt, dat de verdamping er van aanmerkelijk bevorderd wordt hetgeen allicht aanleiding tot eenig verlies kan geven. Verder is het aftappen van zoodanigen regenmeter wanneer het regent , bijna niet te doen zonder dat men doornat wordt. Eene para- plaie helpt tegen de zware regens die hier dikwijls voorkomen , bijna niet; regenjassen heeft men hier slechts zelden. Boven- dien als men het water uit een regenmeter aftapt, moet men in de eene hand het glas houden en met de andere het kraantje omdraaien, zoodat men toch geen parapluie kan vasthouden ; men moet dan de parapluie door een ander laten vasthouden en daarbij heeft men veel kans van uit den regen in den drup

248

te komen. Men komt er dan allicht toe om zich maar bedaard nat te laten regenen, ten minste zoo is het mij in den eersten tijd op het observatorium gegaan toen ik nog geen assistenten had en de regenwaarnemingen zelf moest doen. Maar dat is niet aangenaam, en de snelle afkoeling die men daarbij onder- vindt, is zelden bevorderlijk voor de gezondheid. Zoodanige inrichting van den regenmeter heeft daarom allicht ten gevolge dat de waarnemingen met minder nauwkeurigheid dan wen- schelijk is gedaan worden.

Door de inrichting die aan den voor Indie bestemden regen- meter gegeven is, zijn de twee bovenvermelde bezwaren groo- tendeels vermeden. Het kastje beschermt het reservoir tegen de directen invloed der zonnestralen, en de waarnemer behoeft uu niel naar den regenmeter te gaan om de hoeveelheid ge- vallen water te meten; hij kan de reservoirs door een inland- schen bediende laten verwisselen en de meting binnenshuis doen…

Een los reservoir, dat tegen den directen invloed der zonne- stralen beschermd is, vindt men wel bij sommige regenmeters , b. v. bij eenige die door Negretti en Zambra en door Casella gemaakt zijn, maar daar moet men om het reservoir le ver- wisselen den opvangenden trechter eerst wegnemen, hetgeen mij minder doelmatig voorkwam, daar de trechter eigenlijk het voornaamste deel van den regenmeter is, dat zoo weinig mo- gelijk aan de kans van beschadiging moet blootgesteld worden. Ik heb daarom de inrichting zoodanig gemaakt, dat men het opvangende vlak als het eenmaal behoorlijk gesteld is, steeds onaangeroerd kan laten staan.

De ijzeren voet is bij den regenmeter gevoegd om het op- stellen van het instrument zoo gemakkelijk mogelijk te maken: daardoor wordt tevens verkregen dat bij alle regenmeters het opvangende vlak zich op dezelfde hoogte boven den grond be- vindt; deze hoogte (1.2 meter) valt binnen de door het meteo- rologen-congres bepaalde grenzen (1,0 à 1.5 meter).

Het bovenstaande bevat, geloof ik, alles wat er omtrent het instrument te zeggen valt.

249

Het reglement op de regenwaarnemingen en de daarbij be- hoorende toelichting laat ik als bijlagen volgen. Veel valt er omtrent dit reglement niet op te merken. De niet-Indische lezer zal misschien vinden dat de voorschriften niet vast genoeg zijn; dat hb. v. eenzelfde waarnemingsuur voor alle waarnemers had moeten voorgeschreven worden. Ik ben echter overtuigd dat zij die Indie kennen, erkennen zullen dat in het reglement alles is vastgesteld wat in billijkheid van hen aan wie de waar- nemingen zouden opgedragen worden, kon gevorderd worden. In een zeer ondergeschikt punt wijkt het reglement af van de bepalingen van het meteorologen-congres te Weenen. Het regle- ment schrijft voor, dat de gemeten hoeveelheid regen in de waarnemingsstaten genoteerd moet worden voor den dag waarop de meting gedaan is, ofschoon verwacht werd dat de meeste waarnemers een der morgenuren als hun waarnemingsuur zou- den kiezen, zoodat in de meeste gevallen het grootste deel van den gemeten regen tot den vorigen dag zou behooren: het meteorologen-congres, hetwelk een morgenuur voor de regen- waarnemingen voorschreef, achtte het verkieslijk de gemeten hoeveelheid op den vorigen dag aan te teekenen. Ik heb mij die kleine afwijking veroorloofd, omdat het mij voorkwam dat er misschien minder kans van vergissing zou bestaan, indien men de waarnemingen aanteekende op de datums waarop zij gedaan worden.

Reglement voor Regenwaarneming en in Nederlandsch- Indie met van Gouvernementswege ver- strekte Regenmeters.

Artikel 1. Ten einde tot eene juiste kennis der regenver- schijnselen in Nederlandsch-Indië te komen, worden door het Gouvernement regenmeters verstrekt:

a. aan officieren van gezondheid van het Nederlandsch-Indische

250

leger en burgerlijke geneesheeren, die uit ’slands kas be- zoldiging of vaste toelage genieten, wien het doen van re- genwaarnemingen van regeringswege opgedragen wordt;

b. aan particulieren, die zich willen verbinden om gedurende eenigen tijd regenwaarnemingen volgens dit reglement te doen.

Artikel 2. Bij Gouvernements besluit wordt nader bepaald aan welke der bij artikel ft bedoelde officieren van gezondheid en burgerlijke geneesheeren het doen van regenwaarnemingen opgedragen wordt, en hoeveel regenmeters ter verstrekking aan particulieren beschikbaar gesteld worden.

De verstrekking van Gouvernements regenmeters aan parli- culieren heeft plaats door tusschenkomst van den Directeur van het Meteorologisch Observatorium te Batavia.

De aan particulieren verstrekte regenmeters blijven Gouver- nements eigendom. Wanneer een particulier aan wien een regenmeter verstrekt is, verhinderd wordt zijne waarnemingen voort te zetten en bij niemand in zijn nabuurschap kan vinden die genegen is het doen der regenwaarnemingen van hem over te nemen, zendt hij hiervan bericht aan den Directeur van het Observatorium te Batavia en geeft den hem verstrekten regen- meter over aan het hoofd van het Plaatselijk Bestuur der plaats zijner inwoning.

Artikel 5. De regenmeters worden voor landsrekening aan de waarnemers verzonden:

a. aan de bij artikel ta bedoelde ofticieren van gezondheid en burgerlijke geneesheeren door tusschenkomst der depar- tementen waaronder zij ressorteren;

h. aan particulieren door tusschenkomst van het Departement der Marine waaronder het Observatorium te Batavia res- sorteer.

Artikel 4. Omtrent de plaats voor de opstelling der regen-

meters ontvangen de waarnemers de noodige aanwijzingen: a. de bij artikel 1a bedoelde officicren van gezondheid en bur-

251

gerlijke geneesheeren van de Chefs der diensten waartoe zij behooren: h. particulieren van den Directeur van het Observatorium. Artikel 5. Omtrent de wijze van opstelling der regenmeters en omtrent het doen der waarnemingen wordt aan de waar- nemers, bij de toezending der instrumenten, de noodige aan- wijzing verstrekt, op te maken door den Directeur van het Observatorium.

Artikel 6. Wanneer dit ter voorkoming van beschadiging noodig mocht zijn, worden de regenmeters met kleine paggers van bamboe ter hoogte van ongeveer acht Nederlandsche palm omgeven; de onkosten hiervan kunnen door den Directeur van het Observatorium aan de waarnemers gerestitueerd worden.

Artikel 7. Het in den regenmeter opgevangen water wordt , zoo mogelijk, iederen dag op hetzelfde uur, liefst des morgens om 6, 7, 8 of 9 uur, gemeten; de gemeten hoeveelheid wordt dadelijk na de waarneming in een daarvoor bestemden staat ingeschreven.

Wanneer een waarnemer verhinderd is geweest waar te nemen , wordt dit in den waarnemingsstaat aangeteekend.

Artikel 8, In het begin van iedere maand worden door de waarnemers twee afschriften van hunne waarnemingsstaten der vorige maand gemaakt. Deze twee afschriften worden zoo spoedig mogelijk met twee achtereenvolgende postgelegenheden onder dienstcouvert, gecontrasigneerd door den waarnemer, aan den Directeur van het Observatorium te Batavia gezonden.

De oorspronkelijke waarnemingsstaten worden door de waar- nemers minstens zes maanden lang bewaard.

De noodige blanco-staten voor het opteekenen der waarne- mingen en voor de afschriften worden door den Directeur van het Observatorium aan de waarnemers verstrekt.

Op de aan den Directeur van het Observatorium op te zen- den staten wordt de toestand van den regenmeter met een enkel woord vermeld.

252 Correspondentie over de regenwaarnemingen wordt tusschen de waarnemers en den Directeur van het Observatorium , onder door den afzender te contrasigneren dienstcouvert, gevoerd.

Artikel 9. Maandelijks worden door den Directeur van het Observatorium overzichten van de regenwaarnemingen opge- maakt, welke als bijlage van de Javasche Courant gepubliceerd worden; van deze overzichten wordt het noodige aantal afdruk- ken aan den Directeur van het Observatorium verstrekt, om aan ieder der waarnemers een exemplaar te kunnen zenden en nog een vijftigtal voor verdere verspreiding ter zijner beschik- king te hebben.

Bovendien wordt door den Directeur van het Observatorium in het begin van ieder jaar een overzicht der in het afgeloopene jaar gedane regenwaarnemingen opgemaakt, welk overzicht ter Landsdrukkerij gedrukt wordt; het aantal te drukken exem- plaren en de verdeeling er van wordt bij Gouvernements Be- sluit nader geregeld.

Artikel 10. Dit reglement treedt in werking den t=" Janu- ari 1879.

Behoort bij artikel t van het besluit van den Gouverneur- Generaal van Nederlandsch-Indtë van 11 Juli 1878, n°. 8.

Mij bekend :

De Gouvernements secretaris , (w. g.) PANEKOEK. Toelichting op het Reglement voor Regenwaarmingen in Nederlandsch-Indie met van Gouvernements-

wege verstrekte Regenmeters. Ad. 2. Aangezien regenwaarnemingen in Nederlandsch Indië onder anderen ook ter bevordering der belangen van den land-

255

bouw zullen kunnen strekken, laat het zich verwachten, dat particulieren, vooral landbouw-ondernemers, door het doen van regenwaarnemingen aan de vermeerdering van onze kennis der regenverschijnselen in deze streken zullen willen medewerken.

Daarom heeft het Gouvernement eenige regenmeters uit Ne- derland ontboden, met het doel deze ter beschikking van den Directeur van het Meteorologisch Observatorium te Batavia te stellen, ten einde ze aan particulieren te verstrekken, die zich tot het doen van regenwaarnemingen en het opzenden daarvan aan het Observatorium te Batavia willen verbinden; het ligt in de bedoeling die regenmeters vooral te verstrekken voor op- stelling in zoodanige streken, waar geen regenwaarnemingen van Gouvernementswege gedaan worden.

Het eenige bezwaar tegen de verstrekking aan particulieren zou daarin kunnen gelegen zijn, dat zij bij vertrek niet per se door andere waarnemers vervangen worden, zooals dit het geval is bij de bij artikel ta bedoelde officieren van gezondheid en burgerlijke geneesheeren, aan wie het doen van regenwaar- nemingen van regeringswege opgedragen is.

In de meeste gevallen zullen echter particulieren bij vertrek wel iemand kunnen vinden, die genegen is de door hen aan- gevangen waarnemingen voort te zetten, hetzij op dezelfde plaats, hetzij in de onmiddelijke nabijheid er van; in dit geval kan er geen bezwaar tegen bestaan, dat zij het hun verstrekte instrument aan zoodanig iemand overgeven, onder kennisgave daarvan aan den Directeur van het Observatorium te Batavia.

Voor het geval dat niemand in zijne nabuurschap genegen is het doen der regenwaarnemingen van hem over te nemen, moet de particulier weten hoe hij bij vertrek met het hem verstrekte instrument handelen moet om te zorgen, dat het niet in het ongereede geraakt. Hierin te voorzien is de bedoe- ling van het in de laatste alinea van artikel 2 voorgestelde.

Ad. 5. Wanneer voor de opstelling van regenmeters, welke aan de bij art. ta bedoelde officieren van gezondheid en bur- gerlijke geneesheeren verstrekt worden, over Gouvernements

254

terrein kan beschikt worden, zoo zal de plaatsing der instru- menten geene moeilijkheden opleveren. Het is echter mogelijk dat iemand aan wien van Regeringswege het doen van regen- waarnemingen opgedragen wordt, voor de plaatsing van een regenmeter niet over Gouvernements terrein kan beschikken; in zoodanig geval is het wenschelijk, dat de chef der dienst waartoe de waarnemer behoort, eerst met dezen in overleg treedt om zich te vergewissen, dat de waarnemer in staat is eene goede plaatsing van den regenmeter te waarborgen.

Bij verstrekking aan particulieren kan de beoordeeling van de gelegenheid voor de plaatsing van den regenmeter aan den Directeur van het Observatorium overgelaten worden.

Ad. 7. Im artikel 7 wordt de tijd aangegeven waarop de regenwaarnemingen moeten gedaan worden.

Tot toelichting van dit artikel zal het niet ondienstig zijn uit- een te zetten met welk doel in het algemeen regenwaarnemin- gen gedaan worden, of met andere woorden, wat men eigenlijk door middel van die waarnemingen wenscht te leeren kennen.

Regenwaarnemingen imoeten in de eerste plaats leiden tot de kennis der hoeveelheden regen die maandelijks vallen. Deze maandelijksche regenhoeveelheden maken niet alleen een he- langrijk element van het klimaat eener plaats uit, maar zij zijn ook voor de praktijk niet zonder belang. Door middel van de maandelijksche regenhoeveelheden kan men onder an- deren berekenen hoeveel regenwater gemiddeld in de verschil- lende maanden van het jaar in eene streek van bekende opper- vlakte valt, hetgeen van belang kan zijn bij den aanleg van afvoerkanalen, als ook wanneer men het regenwater voor de besproeing van landerijen wil gebruiken.

Om de maandelijksche regenhoeveelheden te leeren kennen zou ééne waarneming aan het einde van iedere maand voldoen- de zijn, mits de regenmeter voldoende capaciteit had om al den regen van eene maand te bevatten en bovendien zoo inge- richt was dat van het opgevangene water niet veel door ver- damping verloren kon gaan.

255

Loodanige inrichting heeft men echter zelden aan regenme- ters gegeven, omdat men meestal behalve de maandelijksche hoeveelheden ook die welke per 24 uren vallen, wenscht te leeren kennen.

Het is zeker voor den landbouw niet onverschillig hoe de regen over eene maand verdeeld is, of de regen in zware dan wel in zachte buien valt, en of de totale regenhoeveelheid eener maand over weinige dan wel over vele dagen verdeeld is. Voor den aanleg van sommige werken, b. v. van spoor- wegen, kan het ook van belang zijn de grootste hoeveelheid regen te kennen die men per 24 uren verwachten kan. Voor dit alles is de kennis der regenhoeveelheden per 24 uren noodig.

De kennis der regenhoeveelheden per 24 uren heeft dus voor de praktijk meer waarde dan die der maandelijksche alleen; daarom worden regenwaarnemingen gewoonlijk dagelijks gedaan.

Wanneer de waarnemers voor het doen der regenwaarne- mingen de vrije beschikking over hunnen tijd hebben, zoo stelt men gewoonlijk voor de verschillende plaatsen van eenzelfde land hetzelfde waarnemingsuur vast; zoo worden in Europa de regenwaarnemingen meestal des morgens om 8 uur gedaan. Maar wanneer de waarnemers niet vrij over hun tijd beschik- ken kunnen, wat meestal in Indië het geval zal zijn, zoo moet men aan hen de keuze van het waarnemingsuur overlaten; zij kunnen dan dat uur kiezen hetwelk hun het best schikt. Heeft cen waarnemer eenmaal een uur gekozen, zoo is het wenschelijk dat hij zich zooveel mogelijk daaraan houdt; maar mocht het geval zich voordoen dat de waarneming op het ge- wone uur bezwaarlijk was, zoo mag die gerust op een ander uur gedaan worden, mits dit in de waarnemingsstaten aange- teekend wordt.

De meeste waarnemers in Indië zullen aan een der morgen- uren de voorkeur geven; daarom zijn deze in artikel 7 ge- noemd, waaruit echter niet moet afgeleid worden, dat het aan de waarnemers niet vrij zoude staan een ander uur te kiezens

256

Er is naar gestreefd de inrichting der regenmeters voor In- dië zoodanig te maken, dat de waarnemingen zoo weinig mo- gelijk last aan de waarnemers zullen kunnen voorzaken.

Het in den regenmeter opgevangen water verzamelt zich in een reservoir; dit reservoir wordt, wanneer men den regen meten wil, uit den regenmeter genomen en door een ander vervangen. Deze verwisseling van reservoirs behoeft niet door den waarnemer zelven gedaan te worden: hij kan dit gerust door een inlandschen bediende laten doen, aan wien daarom- trent de noodige aanwijzing gegeven is.

De eigenlijke meting van de hoeveelheid gevallen regenwater kan binnenshuis gedaan worden.

Daarvoor neemt de waarnemer het deksel van het reservoir af en schenkt het hierin verzamelde water in een maatglas over; op dit maatglas is eene verdeeling geëtst welke direct de hoeveelheid gevallen regenwater in millimeters aangeeft.

Komt b. v. het water in het maatglas tot aan de streep waarbij 15 staat, zoo is er 15 millimeters regen gevallen; dit beteekent dat indien het water op een horizontaal vlak gevallen ware, waarop het kon blijven staan zonder er in te trekken of te verdampen, dat dan dat vlak met eene laag water van anderhalve Nederlandsche duim zou bedekt zijn. Komt het water tot aan de streep waarbij 16 genoteerd staat, zoo is er 16 millimeters regen gevallen.

Het zou kunnen gebeuren dat het water niet precies tot aan eene streep komt; in dit geval geeft de streep waar het water het dichtste bij staat, de hoeveelheid gevallen regen aan.

Wil men de hoeveelheid regen tot in onderdeelen van milli- meters opgeven, zoo moet men de ruimte tusschen twee deel- strepen op het oog in vier of tien gelijke deelen verdeelen en dan vierden of tienden van een millimeter aflezen; maar dit is volstrekt niet noodig, want het is volkomen voldoende wan- neer de regenhoogte in geheele millimeters opgegeven wordt.

Daarvoor heeft men niet anders te doen dan het cijfer af te lezen van de streep waar het water het dichtst hij staat.

257

Hierbij is vergissing bijna onmogelijk, want de verdeelings- strepen en de cijfers zijn zeer duidelijk en bij iedere streep staat een cijfer.

De verdeeling op de maatglazen gaat niet verder dan tot 20 millimeters: is er dus meer dan 20 m. m. regen gevallen, hetgeen in Indië dikwijls voorkomt, zoo vult men eerst het maatglas zoo dikwijls als dit kan tot 20, en meet vervolgens het restant op de boven aangegeven wijze; door optelling wordt het totaal gevonden. Men moet hierbij niet op zijne memorie vertrouwen om het aantal malen dat het maatglas tot 20 gevuld is te onthouden, want men zou zich dan licht kunnen vergissen: men zal het best doen dit door schrapjes in den waarnemingsstaat, dan wel door middel van houtjes of steentjes aan te geven.

De aldus gevondene: hoeveelheid regen wordt in den waar- nemingsstaat aangeteekend voor den dag waarop de waarne- ming gedaan is. Bij voorbeeld: men heeft 7 uur des morgens als: zijn waarnemingsuur aangenomen en meet den 18tr De- cember 1879 op dat uur 69 millimeters regen: dan teekent men in den waarnemingsstaat op den 18%" December 69 milli- meters regen aan. HEigenlijk zou het rationeeler zijn die hoe- veelheid op den 17°” te noteeren; maar de ondervinding heeft geleerd, dat het opteekenen van den regen als gevallen op den dag waarop de waarneming gedaan wordt, het minst aanleiding tot vergissing geeft. Het zal dus het beste zijn deze gewoonte in Indië te volgen.

Met ziet dat de regenwaarnemingen onmogelijk veel moeite aan de waarnemers zullen kunnen veroorzaken. De waarne- ming kan gemakkelijk in een paar minuten afloopen; de waar- nemer kan voor zijne waarneming dat uur kiezen hetwelk hem het beste schikt, en bovendien daarvan afwijken, wan- neer dat door bijzondere omstandigheden noodig mocht zijn.

Eéne omstandigheid is er echter die het doen van waarne- mingen zou kunnen bemoeilijken, namelijk de afwezigheid van den waarnemer; zoowel zij aan wie het doen van regenwaar-

47

ta

58

nemingen van Regeringswege opgedragen is, als zij die dit vrijwillig op zich genomen hebben, kunnen soms verplicht zijn gedurende één of meer dagen achtereen van de waarnemings- plaats afwezig te zijn.

De moeilijkheid die daardoor voor het geregeld doen der waarnemingen zou kunnen ontstaan, zal door vele waarnemers kunnen vermeden worden, door een substituut-waarnemer aan te nemen.

Aan iederen inlander die lezen en schrijven kan, zal men het doen van regenwaarnemingen zonder veel moeite kunnen leeren, en wanneer een waarnemer een inlander die lezen en schrijven kan, in zijne dienst heeft, is het niet alleen geoor- loofd, maar zelfs zeer gewenscht dat hij dezen tot substituut- waarnemer opleidt, zoodat hij in alle gevallen van verhinde- ring op de hulp van zoo iemand voor zijne regenwaarnemingen kan rekenen.

Ja, zelfs zou ik aanraden, dat een waarnemer, die een inlander in zijne dienst heeft aan wien hij het doen van regen- waarnemingen kan leeren, zich er niet toe bepaalt dezen nu en dan die waarnemingen op te dragen, maar dat hij ze hem in den regel laat doen, mits hij daarop zelf goed toezicht houdt. Wanneer zoodanig inlander gewoon is de regenwaar- nemingen onder toezicht van den waarnemer te doen wanneer deze te huis is, zoo kan men bijna zeker zijn, dat hij ze bij afwezigheid van den waarnemer ook naar behooren zal doen.

In vele gevallen zal dus, wanneer de waarnemer nu en dan eenige dagen afwezig moet zijn, de moeilijkheid die daardoor voor het doen der regenwaarnemingen zou kunnen ontstaan, voorkomen kunnen worden door het oefenen van een inlander als substituut-waarnemer.

Maar het zou kunnen gebeuren dat de waarnemer geen inlander in zijne dienst had aan wien hij het doen van regen- waarnemingen zou kunnen leeren, en dat hij toch verplicht was nu en dan van zijne woonplaats afwezig te zijn.

259

Op deze omstandigheid is bij de inrichting der regenmeters gerekend.

Wanneer het niet regent, zal de afwezigheid van den waar- nemer hoe lang die ook moge duren, niet aan de regenwaar- nemingen kunnen schaden: en wanneer het regent, zal in de meeste gevallen eene afwezigheid zelfs van eene week, alleen ten nadeele van de kennis der regenhoeveelheden die per 24 uren vallen, kunnen zijn: de maandelijksche hoeveelheden zul- len meestal toch met voldoende nauwkeurigheid bekend worden,

De regenmeters zijn er op berekend om ruim 275 millime- ters regen te bevatten; dit is eene zeer groote hoeveelheid regen, meer dan een derde gedeelte van hetgeen per jaar ge- middeld in Nederland valt en meer dan de helft van de gemid- delde hoeveelheid te Batavia in de maand Januari. Slechts uiterst zelden zal het geval zich voordoen, dat zooveel regen in ééne week in Indië valt.

Wanneer nu de waarnemer gedurende eenige dagen afwezig is, en de hoeveelheid regen die in dien tijd valt, beneden 275 m. m. blijft, zoo zal hij bij zijne terugkomst altijd kunnen meten hoeveel regen gedurende zijne afwezigheid gevallen is; hij kan dan wel niet meer nagaan hoe die regen over de ver- schillende dagen verdeeld is geweest, maar de totale hoeveel- heid voor die dagen zal even goed bekend worden als of hij aanwezig geweest ware. Hij zal dan in zijn waarnemingsstaat bij de dagen waarop hij afwezig geweest is, aanteekenen wiel waargenomen en voor den dag waarop hij den regenmeter voor het eerst weder opgenomen heeft, de totale, toen gemeten hoeveelheid aanteekenen. Bij voorbeeld: een waarnemer heeft den 6den November 1879 des morgens zijn regenmeter opge- nomen, is daarna op reis gegaan en eerst den 11der des avonds te huis gekomen; den 12de des morgens neemt hij zijn regen- meter op-en bevindt dat er 155 m. m. regen in is. De waarne- mer teekent dan in zijn waarnemingsstaat bij den 7den, sten, gden, den en 11% November aan: niet waargenomen en bij den 12den 155 m. m. regen. Iemand die zoodanigen staat later

260

bewerkt, kan dan zien dat hij niet mag aannemen, dat die hoeveelheid van 155 m. m. in 24 uur opgevangen is, maar dat dit het totale bedrag is van den regen die van 7 tot en met 12 November 1879 gevallen is.

Mocht de waarnemer bij het opnemen van zijn regenmeter op den 12de" November bevinden, dat die 275 m. m. regen bevatte en dus vol was, zoo zou hij dit op dezelfde wijze als boven aangegeven is in zijn waarnemingsstaat aanteekenen, maar daarbij voegen dat het reservoir vol was; men zal dan uit die waarneming alleen mogen besluiten dat er gedurende de zes dagen van afwezigheid van den waarnemer minstens 275 m. m. regen gevallen is. Maar dit geval zal zich slechts uiterst zelden voordoen, daar dan lang aanhoudende hevige regens met eene langdurige afwezigheid van den waarnemer zouden moeten zamenvallen.

Meestal zal dus eene afwezigheid van den waarnemer van eenige dagen geen schade doen aan de kennis van de maande- lijksche hoeveelheid regen; alleen is het wenschelijk, dat de waarnemer zoo mogelijk op den laatsten der maand zijn regen- meter opneemt om niet de eene maand in de andere te laten loopen.

Mocht echter de waarnemer op den laatsten der maand niet te huis kunnen zijn, zoo zal daardoor ook niet zoo heel veel voor de regenwaarnemingen verloren gaan; mocht het gedu- rende die afwezigheid regenen, zoo moet de bij terugkomst gemetene hoeveelheid regen in verhouding van het aantal dagen van afwezigheid die in ieder der twee maanden vallen, tus- schen deze twee verdeeld worden. Bij voorbeeld: een waar- nemer is van 29 November tot en met den 5de" December 1879 verhinderd waar te nemen, neemt den Ader December zijn regenmeter op en bevindt dat die 60 m. m. regen aangeeft. Hij zal dit dan op de boven aangegeven wijze in zijn waarne- mingsstaat aanteekenen zonder zich aan den overgang van de eene maand op de andere te storen; alleen zal hij op zijn waarnemingsstaat van November aanteekenen, dat de regen-

261

meter eerst weder den 4de" December opgenomen. is en dat toen 60 m. m. regen gemeten is. Degeen die de waarnemin- gen verzamelt, zal dan 20 m. m. regen aan de in November gemeten hoeveelheid toevoegen en slechts de overige 40 m. m. bij December in rekening brengen.

Het voornaamste waaromtrent men bij afwezigheid van den waarnemer in onzekerheid zal blijven, is de hoeveelheid regen die gedurende dien tijd werkelijk in iedere 24 uren gevallen is; de waarnemingen van regenhoeveelheden per 24 uur, op de andere dagen van het jaar gedaan, verliezen daardoor ech- ter niets van hare waarde en de maandelijksche hoeveelheden zullen meestal toch met voldoende nauwkeurigheid bekend kun- nen worden.

Meestal zal dus een waarnemer wel eenige dagen afwezig kunnen zijn, zonder dat dit de waarde zijner waarnemingen belangrijk vermindert.

Bovenstaande beschouwingen zullen het in art. 7 voorge- schrevene voldoende toelichten. Het voorschrift den regen, zoo mogelijk, iederen dag op hetzelfde uur te meten beteekent: ten eerste, dat het wenschelijk is, dat de waarnemer den regen iederen dag meet, maar dat als hem dit om de eene of andere reden onmogelijk is, hij de waarnemingen eenige dagen ach- lerwege mag laten; fen tweede dat het wenschelijk is dat de waarnemer den regen iederen dag op hetzelfde uur meet , maar dat hij zijn waarnemingsuur ook veranderen mag, als dit om de eene of andere reden noodig is. |

Hoe de waarnemer in geval van afwezigheid met zijne aan- teekeningen in de waarnemingsstaten handelen moet, is aan het slot van art. 7 aangegeven en uitvoeriger in deze toelich- ting uiteengezet.

Ad. 8. Om geregelde publicatie mogelijk te maken is het noodig dat de waarnemingen spoedig in handen van den Direc- teur van het Observatorium komen; daarom wordt directe toe- zending aan dezen voorgesteld.

Met het oog op de mogelijkheid dat de opgezonden waarne-

262

mingen verloren gaan, is de opzending van een duplicaat af- schrift en het bewaren van de oorspronkelijke aanteekeningen door den waarnemer wenschelijk. De waarnemer zendt der- halve in het begin van de maand een eerste afschrift van de regenwaarnemingen der vorige maand aan den Directeur van het Observatorium, en een duplicaat afschrift met de eerste daarop volgende postgelegenheid: mochten dan beide afschriften uiet terecht komen, zoo meldt de Directeur van het Observa- torium dit aan den waarnemer en daar deze de oorspronkelijke aanteekeningen nog heeft, zoo kan een derde afschrift opge- zonden worden.

Aangezien het wenschelijk is dat de waarnemer nu en dan zijn regenmeter naziet, wordt voorgeschreven dat deze op de in te dienen staten met een enkel woord den toestand van den regenmeter vermeldt. Is er dan het een of ander defect aan den regenmeter, zoo wordt dit spoedig aan den Directeur van het Observatorium bekend en kan deze misschien maatregelen tot herstelling nemen.

Bij het nazien der regenmeters zullen de waarnemers vooral twee punten moeten onderzoeken, namelijk, ten eerste, of de buisjes, waardoor het water in het reservoir komt, al dan niet verstopt zijn: ten tweede, of de reservoirs al dan niet lek zijn. Mocht het eerste het geval zijn, zoo zal de waarne- mer dit gemakkelijk zelf kunnen verhelpen; mocht het laatste het geval zijn, zoo zal dit meestal wel spoedig door een blik- slager kunnen verholpen worden, terwijl men in den tusschen- tijd de eene of andere flesch wel als reservoir zal kunnen gebruiken.

Ten einde het den waarnemers zoo gemakkelijk mogelijk te maken, zullen de noodige blanco-staten ter aanteekening der waarnemingen en voor het maken der afschriften hun door den Directeur van het Observatorium toegezonden worden. In deze staten zullen de hoeveelheid gevallen regen, het jaartal, de maand, de waarnemingsuren, de naam van den waarne- mer, die der waarnemingsplaats en de toestand van den regen-

265

meter moeten ingevuld worden; voldoende ruimte voor het ma- ken van aanmerkingen zal in de staten opengelaten worden. Op de keerzijde zullen de staten. voorzien zijn van een gedrukt adres, waarop alleen de naam der waarnemingsplaats en die van den waarnemer behoeven ingevuld te worden, waarna niet anders te doen overblijft dan den staat als een gewonen gedrukten brief in drieën te vouwen en naar de post te zenden.

Men zal hieruit zien, dat er naar gestreefd is om het in- vullen der staten en het opzenden naar Batavia voor de waar- nemers zoo weinig bezwarend mogelijk te maken.

Daar het waarschijnlijk nu en dan zal voorkomen, dat de waarnemers en de Directeur van het Observatorium elkander inlichtingen betreffende de waarnemingen wenschen te vragen , wordt voorgesteld aan het slot van art. 8 te bepalen, dat der- gelijke correspondentie onder dienstcouvert mag gevoerd worden.

Ad. 9. Voor het welslagen van een sijsteem van waarne- mingen als de nu in Indië in te voeren regenwaarnemingen, is snelle publicatie en verspreiding een eerste vereischte. Er is niets wat de waarnemers zoo zeer kan aanmoedigen als de overtuiging dat hunne waarnemingen werkelijk gebruikt en op prijs gesteld worden. Ook zullen zeker velen in Indië er be- lang in stellen geregeld een maandelijksch overzicht te ver- krijgen van een voor deze streken in vele opzichten zoo be- langrijk natuurverschijnsel als de regen.

Geregelde, snelle publicatie en verspreiding der regenwaar- nemingen zal waarschijnlijk het gemakkelijkst verkregen worden door maandelijksche overzichten dezer waarnemingen als bij- lagen aan de Javasche courant toe te voegen.

Tegen het verstrekken van afdrukken dezer bijlagen aan de waarnemers en aan den Directeur van het Observatorium zul- len wel geen bezwaren bestaan.

Snelle publicatie van meteorologische waarnemingen is echter meestal niet met grondige bewerking overeen te brengen. Het is dus noodig dat na afloop van ieder jaar de waarnemingen in zoodanigen vorm gebracht worden, dat men den gang van

264

den regen in den loop van het jaar voor iedere plaats over- zien kan en dat men ook op de verschillende deelen van den Archipel gedane waarnemingen in dit opzicht met elkander ver- gelijken kan. Daarom wordt voorgesteld, behalve de maande- lijksche opgaven in de Javasche courant, ook jaarlijksche over- zichten van de in Indië gedane regenwaarnemingen te publi- ceeren. Zoodanige publicatie zal vooral ook kunnen strekken om de waarnemingen buiten Indië bekend te maken en mis- schien daar te doen waarderen.

NOTULEN

VAN DE VERGADERINGEN

DER

KONINKLIJKE NATUURKUNDIGE VEREENIGING

IN

NEDERLANDSCH-INDIË.

Bestuursvergadering gehouden op Donderdag 17 October 1878.

Aanwezig zijn de dirigeerende leden Dr. vin nek Bure, voor- zitter, Dr. P. A. Beresma, Dr. Bauer, Dr. ONNEN, VORDERMAN, FENNEMA, JANSSEN VAN Raar en Dr. Crerrer, secretaris.

Het lid van Dik heeft kennis gegeven verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.

De notulen der voorgaande vergadering worden gelezen en goedgekeurd.

Lì. De Voorzitter heet de dirigeerende leden Fennema en ONNEN die voor het eerst als zoodanig aanwezig zijn, welkom en uit den wensch dat zij krachtig zullen medewerken om den bloei der Vereeniging te bevorderen. De Heer Onnen beant- woordt den Voorzitter, met welke beantwoording de Heer Fer- NEMA zich vereenigt.

266

U. Van de Heeren Hueverin en Dr. van per Srok zijn mise siven ingekomen inhoudende dat zij met genoegen het lidmaat- schap van de Directie der Vereeniging aannemen.

III. De Heer Berosma biedt namens den Heer H. DusserincK, Kapitein-luitenant ter zee, een stuk zwart puimsteen aan af- komstig van den Goenoeng Api bij Ambigaga op het eiland Flores. Genoemde berg ligt op 50’ Z. B. en 121° 55/0. L. De steen wordt in handen van den Heer Fexrema gesteld ter- wijl voorts besloten wordt den Heer Dusrniver dank te zeggen.

IV. De Heer Beresma deelt het volgende mede:

„In een der bestuursvergaderingen van verleden jaar deed ik

eene mededeeling omtrent intra-mercurieele planeten, waarvan

het bestaan door Lreverrier het eerst ondersteld werd ter ver- klaring van storingen vaN Mercurius. Een der middelen door Leverrier aangegeven om zoodanige planeet, indien die wer- kelijk bestaat, waar te nemen, is een nauwkeurig onder- zoek van den hemel in de nabijheid van de zon gedurende totale zon-eclipsen.

Warson, de Directeur van het observatorium te Ann-Arbor in Amerika, heeft gedurende de totale zonsverduistering van 29 Juli jl. zijne aandacht op dit punt gevestigd en heeft op twee graden afstand van de zon een hemellichaam van de 44 grootte waargenomen, „welks positie was: Regte klimming = 8u 26m, declinatie = 18°0/ Noord.

De ster die het dichtst bij die positie komt, is 4 van de kreeft (Regte klimming =8* 24m, declinatie —18° 50 Noord) van de groolle 5!/,, volgens Argelander van de grootte 6. Movcnrz, de opvolger van Lreyenmer als Directeur van het observatorium te Parijs, heeft den Heer Gairor, Chef van het rekenbureau dezer inrigting, die zestien jaren lang Lreverrier in al zijne werkzaamheden geassisteerd heeft, verzocht de positie van het door. Warson waargenomen hemellichaam te vergelijken met die welke de planeet Vulcanus volgens de door Leverrter bere- kende loopbanen zou moeten hebben. Gairror vond, dat de

267

op 29 Juli waargenomen positie vrij wel overeen kwam met een van deze loopbanen.

Het zou dus mogelijk kunnen zijn, dat Warsor op 29 Juli jl. de planeet Vulcanus weder had waargenomen; maar om hieromtrent met eenige zekerheid te kunnen oordeelen zal men moeten wachten, totdat nadere opgaven omtrent de waarne- ming van Warsor ontvangen zijn, die tot nu toe slechts per telegram bekend is.

Mededeelingen omtrent de waarneming van. Watson en de daaruit af te leiden gevolgtrekkingen vindt men onder anderen in de Comptes Rendus van 5 Augustus 1878, blz. 229 en-255, en in Nature van 8 Augustus, blz. 580 en 585.”

V. De Heer Janssen van Raai vertoont een monster van den telegraafkabel tusschen Anjer en den Varkenshoek gelegd.

VL. De Gouvernements-renvooien N°. 18742, 19551 en 19617 begeleidende missiven van den Gouverneur van Sumatra's West- kust, van den Resident van Soerakarta en een telegram van den Resident van Banjoewangie, alle handelende over in die gewes- ten waargenomen natuurverschijnselen, worden in handen. ge- steld van Dr. Beresma.

VII. De Directeur de FObservatoire Royal te Brussel bericht de ontvangst van de deelen 55—57 van het Tijdschrift.

VIIL Van de ledenlijst worden afgevoerd de Heeren E. Ner- scHER, F. VerstijneN, H. H. Rapier en J. We. van Leeuwen.

IX. Op voorstel van den Voorzitter wordt besloten om Zijne Majesteit den Koning, Beschermheer der Vereeniging, bij gele- genheid van Hoogstdeszelfs huwelijk de eerbiedige heilwenschen der Vereeniging aan te bieden.

N. Lijst van ingekomen boekwerken,

Tijdschrift uitgegeven door de Nederl. Maatschappij ter be- vordering van Nijverheid. Deel XLI, N°. 4 en 8, 1878. «

Annales de Ghimie et de Physique. T. XIV, 5 en 4.

Comptes Rendus hebdomadaires des Séances de l'Académie des Sciences. TT. LXXXVII, N°. 6-—9.

268

Monatsbericht der Kön. Preussischen Akademie der Wisseri- schaften zu Berlin. Juni 1878.

Mittheilungen des Vereins für Erdkunde zu Halle a/S. 1878.

Archiv für Naturgeschichte, herausgegeben von Dr. F. H. Troscuer. Juhrgang 41, Heft 6.

Annalen der Physik und Chemie, herausgegeben von G. Wir- DEMANN, 1878, N°. 8.

Beiblätter zu den Annalen der Physik und Chemie, heraus gegeben von G. WieprMANN, 1878, N°. 8.

Bestuursvergadering gehouden op Donderdag 21 November 1878.

Aanwezig zijn de dirigeerende leden Dr. van per Bure, voor- zitter, VoRDERMAN, Dr. Onnen, HucuveniN, Dr. vaN DER STok en Dr. Crerrer secretaris, terwijl de Heer J. Jacors Az. als gast de vergadering bijwoont.

De Heeren P. A. Brerasma, H. L. JANssen van Raar en N. J. Hoorwee hebben kennis gegeven dat zij verhinderd zijn de vergadering bij te wonen.

De notulen der vergadering van 17 October worden gelezen en goedgekeurd.

1. De Voorzitter heet de dirigeerende leden Hucuenin en Dr. VAN DER Stork, die voor het eerst de vergadering als zoodanig bijwonen, hartelijk welkom.

Voorts worden ter tafel gebracht de volgende stukken.

IÌ. De Gouvernements-renvooien N°. 19618, 25500, 25724, 24019, 24175, 24816, 24255, 24558 en 24601, begeleidende: a. een telegram van den Resident van Probolingo;

b. eene missive van den Resident van Amboina dd. 20 Sep-

tember N°. 15; ec. een missive van den Resident van Palembang dd. 7 October

N°. 4614;

269

d. een idem van den Resident van Krawang dd. 19 October N°. 2140;

e. twee idem van den Resident van Bantam dd. 22 en 29-

October N°. 9925 en 10103;

f. een idem van den Resident van Batavia dd. 24 October N°. 6489;

g. van den Resident der Preanger Regentschappen dd. 25 Oc- tober N°. 8289 en

h. van den Resident van Cheribon dd. 26 October N°. 7211; alle handelende over in die gewesten waargenomen natuur-

verschijnselen.

In handen van Dr. BeresMa.

II. Eene missive van de Directie van het Bat. Genootschap van Kunsten en Wetenschappen dd. 50 October begeleidende eene missive der Regeering naar aanleiding van eene uitnoodi- ging der Société nationale des sciences naturelles de Cherbourg. Wordt besloten der Regeering mede te deelen dat wij reeds geruimen tijd met die Vereeniging in verbinding zijn.

IV: Eene missive der Ned. Ind. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw dd. 19 November begeleidende een voorstel van den Heer K. F. Horre tot het bijeenbrengen van het noodige kapitaal en het doen van pogingen bij de Regeering opdat aan deskundigen liefst een entomoloog en een zoöloog eene opdracht worde verleend waardoor meer kennis worde verspreid omtrent voor den landbouw nuttige en schadelijke insecten.

De Voorzitter herinnert dat in deel XXXVI pag 592 een ad- vies aan de Regeering voorkomt over hetgeen wenschelijk is in zake de indienststelling van natuuronderzoekers voor het bestudeeren van de fauna van den Archipel en stelt voor eene commissie te benoemen om te praeadviseeren.

De vergadering vereenigt zich hiermede en benoemt als zoo- danig de Heeren VorperMAN en Hoorwee.

V. Eene missive dd. 17 October N°. 12211 van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid houdende het verzoek

270

om aan te toonen dat de gewone Gouvernements-subsidie ook voor het jaar 1880 noodzakelijk is.

De Voorzitter deelt mede, dat het antwoord reeds verzonden is.

VI. Een schrijven van den Heer Rorrrrarp van het eiland Mauritius betreffende de collectie naturaliën door hem ongevraagd aan de Vereeniging toegezonden met catalogus en rekening. De Heer RosiLarp dringt er op aan dat de Directie zijne collectie voor de Vereeniging zal aankoopen, en onderwerpt zich voor zooveel - den prijs betreft geheel aan het oordeel der Directie. Naar aanleiding hiervan herinnert de Voorzitter dat het advies van den toenmaligen Directeur van het Museum gedecideerd eene afwijzende strekking had.

Wordt besloten dit aan den Heer Rorivarp mede te deelen.

VII. Van de ledenlijst worden afgevoerd de Heeren F. Harr- STEEN, G. Rumrr. pr Crereo, Nreuwennuris, DisERINCK en DE Joope.

VIIJ. Tot lid wordt benoemd de Heer S. Jacops.

IX. Op advies van de leden var Dik en Hoorwee wordt besloten de beide door Dr. J. P. var per Stok aangeboden stukken op te nemen in het Tijdschrift.

X. De Heer Breresma zond de volgende mededeeling in over de planeet Vulcanus:

„Sedert de laatste bestuursvergadering zijn nadere berichten ontvangen omtrent de waarneming van de planeet Vulcanus in Amerika. Men vindt deze nadere berichten onder anderen in de Comptes Rendus van 2,9 en 16 September 1878, en in Nature van 5 en 19 September 1878. Uit deze nadere mededeelingen wordt het bestaan van een intra-mercurieele planeet al meer en meer waarschijnlijk. De twijfel of het door Warson waarge- nomen hemellichaam misschien 6 Canceri zoude zijn, is opge- heven. De planeet is ook door een tweeden waarnemer, den astronoom Lewis Swier, gezien te gelijk mei 6 Canceri. Bij den Astronomer Royal Airy bestond nog eenige twijfel of het waargenomen hemellichaam ook misschien een komeet kon ge- weest zijn, maar deze twijfel wordt niet door andere sterre-

PN KD

91

kuudigen gedeeld. Het laat zich verwachten dat wij nu wel meer waarnemingen van Vulcanus zullen krijgen.”

XI. De Heer Crerrer doet de volgende mededeeling om- trent het uittrekken van malachiet houdende ertsen.

‚In het laboratorium van het Mijnwezen werd onlangs een onderzoek ingesteld naar eene methode om arme koperertsen die het koper als malachiet bevatten te verwerken. Zij komt voor in de Bergbau- und Hüttenmännische Zeitung, had de aandacht van den Heer van Druk getrokken en op zijn verzoek heb ik er een onderwerp van studie van gemaakt. Deze methode afkomstig van Haver berust op het volgende: wanneer men eene oplossing van ijzerchloruur in aanraking laat met de lucht neemt zij zuurstof op en gaat ten deele ín ijzerchloride over onder afscheiding van ijzeroxyde. Het chloruar bevat op het- zelfde gewicht ijzer slechts 2/5 van het chloor dat het chloride bevat. Hoedanig is nu de verhouding van beide ijzerverbin- dingen tot koperzouten? Het tweewaardige ijzer in het chlo- ruur is eene krachtige basis met grootere affiniteit tot zuren dan koper. Het driewaardige ijzer in het chloride is daaren- tegen zeer veel zwakker zoodat wij die drie basen in deze reeks kunnen schikken volgens hare sterkte : ijzeroxydul , koper- oxyd, ijzeroxyd.

De toepassing is deze dat men het kopererts met eene oplos- sing van ijzerchloruur koud trekt, helder afgiet en het opge- loste koper door ijzer neerslaat, waarna de vloeistof weder op nieuw kan dienen om eene andere hoeveelheid kopererts uit te trekken. Men begrijpt het groote voordeel dezer methode die vooreerst op zeer arme ertsen kan worden toegepast, waarbij ten tweede theoretisch geen verlies plaats heeft van het middel ter oplossing gebezigd en dit verlies ook in de praktijk zeer gering is. Voor Indië is dit bovendien te belangrijker aange- zien zwavelzuur- en soda-fabrieken nog ontbreken.

Ziehier wat er geschiedt. Het ijzerchloruur gaat ten deele in chloride over, maar dit laatste werkt oplossend op het

272

koperzout onder afscheiding van ijzeroxydehijdraat. Uit deze oplossing wordt het koper door metallisch ijzer gepraecipiteerd.

Het onderzoek leverde in den beginne geen geringe zwarig- heden op. Nadat vijftig gram erts gedurende vijf dagen met 360 ec. ec. der genoemde oplossing waren behandeld, leverden 50 ec. c. dezer vloeistof bij drie achtereenvolgende proeven 0.296, 0.549 en 0.252 gram koper respectievelijk 7.10 pCt, 8.58 pCt. en 6.05 pCt. Dewijl het ijzer steeds koolstof bevat was het koper door zink gepraecipiteerd. Deze uitslag was niet bemoedigend met het oog op de waarde der proeven, al werd er ook door bewezen dat er vrij wat koper werd op- gelost.

Na dat nog eenige proeven met even variable uitkomsten waren genomen werd eindelijk de oorzaak der verschillen ge- vonden. Deze is geen andere dan dat bij het inbrengen van zink niet alleen koper maar ook ijzer metallisch wordt geprae- cipiteerd. Door opzettelijke proeven op ijzerchloride met zout- zuur heb ik mij hiervan overtuigd. Het neerslag dat men krijgt lost namelijk onder waterstof ontwikkeling op en wordt door den magneet aangetrokken.

Ik heb mij vergewist dat ik geen mengsel van fijn verdeeld zink en iijzeroxydul oxyd voor mij had. Dit praecipiteeren van ijzer door zink is zeker voor scheikundigen zeer belang- wekkend: de proef gelukt even goed in porceleinen als in pla- tina vaten.

Toen evenwel de oorzaak der dwaling bekend was, werd zij gemakkelijk vermeden en als nu gevonden dat 6.55 pCt. kon- den worden verkregen. Het onderzoek leerde dat het moei- lijk te krijgen ijzerchloruur met voordeel kan worden vervan- gen door een mengsel van keukenzout en ijzervitriool: de tegenwoordigheid van ammoniakzouten was zonder invloed op de hoeveelheid koper die werd verkregen, maar scheen gunstig op den spoed der oplossing te werken. Eenmaal tot dit resul- taat gekomen, moesten de proeven op grooter schaal en onder verschillende omstandigheden worden herhaald ten einde een

273

goed praktisch voorschrift voor de behandelingswijze te kunnen vinden. De grootere hoeveelheid erts daarvoor ontboden was rijker dan het eerste monster en bevatte ook zwavelkoper. Het analytisch onderzoek leerde dat 9.5 pCt. koper als mala- chiet in verdund zoutzuur oplosbaar aanwezig waren en nog 4.5 pGt. aan zwavel gebonden. De uitkomst van het onder- zoek vindt men in onderstaande tabel uitgedrnkt.

TABEL. en EES : Hoeveelheid | Hoeveelheid Hoeveelheid | yyzervitriool Bons Hoeveelheid Aantal Aantal erts in uit den zout water in dagen grammen Aanmerkingen. handel in stars R k grammen. er in grammen. liters. trekking. koper. 1000 500 250 2 Een 55,5 Fijnpoederig erts. 1000 500 250 2 Een LE Erts in korrels. 1000 750 375 4 Zeven 61 Den eersten dag al- léén opbruising. 1000 1 500 750 8 Zeven 72

Van hoeveel belang het is het erts in den vorm van fijn poeder aan te wenden, blijkt niet alleen uit deze tabel maar bovendien uit het feit dat toen eene uittrekking het erts werd geslibd eene proef van. het residu nog 5 pCt. koper bevatte als mala- chiet. Dewijl deze proef afkomstig was van het erts in de tabel het laatst vermeld, is door slibben het gehalte van 2.55 pCt. tot 5 pCt. gestegen.”

XIL. Lijst van ingekomen boekwerken:

Kon. Instituut van Ingenieurs, Verhandelingen 1852/55, afl; 1853/54 2% afl.; 1867/68, en afl. ; 1868/69 eenige afl. Uittreksels uit vreemde tijdschrif- ten, 1851 N°. 1—4,6—9, 1852, 1855 N°. 35, 1855/54 N°. 1—4, 1861/62 N°. 5 en 4. Notulen 1847/48, 1852/55, 1855, 1854, 1858/59 tot 1867/68.

18

274

Kon. Institu ut van Ingenieurs, Tijdschrift 1875/74 5 afl; 1877, 1878 afl. gedeelte.

5 an Verslag 1870/71 ST:

Nederl. Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, Tijdschrift, Deel XLI, Ne. 9.

Batav. Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Notulen, -

Deel XVI, 1878, N°. 1 en 2.

Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde, Deel XXV, afl. 1.

Maatschö. van Nijverheid en Landbouw in Ned.-Indië, Tijdschrift, Deel XXIII, afl. 9 en 10.

Aardrijkskundig Genootschap te Amsterdam, Sumatra expeditie, Berichten, Bijblad N°, 5.

’s Lands Plantentuin te Buitenzorg, Verslag 1877.

Jaarboek van het Mijnwezen in Nederl. Oost-Indië, jaarg., 1e deel, 1878.

Académie Royale de Médicine de Belgique, Mémoires Couronnés et autres mémoires, Coll. T. 5,4enb5 TE. IT 15 en TM

Société Nationale des Sciences Naturelles de Cherbourg, Mé- moires, T. XX.

Annales de Chimie et de Physique, T. XV, NO, 1.

Comptes Rendus hebdomadaires des Séances de Académie des Sciences, Tom. 85, N°. 10—15.

.Kais. Kön. Zoologisch-Botanische Gesellschaft in Wien. , Verhand-

lungen, Jahrg. 1877, Bnd. XXVII.

Annalen der Physik und Chemie von G. Wirprmann, 1878, N°. 9 Archiv für Naturgeschichte von Dr. F. H. Troscuer , 42” Jahrg. Deelt: Academia Real das Sciencias de Lisboa, Jornal de Sciencias Mathematicas Physicas en Natu- raes, N°. XXI en XXII. —- Da. P. F. pa CosTA ALVARENGA,

275

Lecons cliniques sur les mala- dies du coeur, 1878, 8°. Académie Royale de Copenhague, Oversigt over det Kongelige Danske Videnskabernes Selskabs, 1878, N°. 1. aL -_ Vidensk. Selskabs Skrifter, Na- turvidenskabelig og Methematis- kafd, Bnd. 11, N°. 5.

Bestuursvergadering gehouden op Donderdag 19 December 1878.

Aanwezig zijn de dirigeerende leden : Dr. var per Bure , voor- zitter, Dr. Beresa, Dr. Hoorwee, VoRDERMAN, Dr. BAver, JANSSEN VAN Raay, Dr. ONNEN, Dr. vaN DER Stok, HUGUENIN en Dr. Crerier, secretaris.

De notulen der vergadering van 2t November jl. worden gelezen en goedgekeurd.

De navolgende stukken worden ter tafel gebracht:

1. Een exemplaar van het Utr. Prov. en Stedelijk Dagblad van 25 October 1878 inhoudende eene mededeeling van Prof. OupeMANs over intra-mercurieele planeten, luidende als volgt:

Ontdekking van twee planeten binnen de loopbaan van Mercurius.

Reeds eenigen tijd geleden hebben nieuwsbladen en tijdschrif- _ ten het bericht vermeld, dat den 29 Juli Il. bij gelegenheid der laatste zoneklips, die voor een gedeelte van Noord-Amerika totaal was, Prof. Warsor, van Ann Arbor in Michigan, er in geslaagd zou zijn, dicht bij de verduisterde zon ééne, wellicht twee planeten te ontdekken, wier loopbanen zonder eenigen twijfel binnen de loopbaan van Mercurius gelegen zouden zijn.

Wij hebben van deze ontdekking nog geen bericht bekend

276

gemaakt, daar er nog altijd eenige onzekerheid in de mededee- ling van Warson, vooral aangaande de tweede dezer planeten, overbleef. Door zijn laatste bericht echter wordt het zeer waar- schijnlijk, dat werkelijk het zonnestelsel binnen de baan der planeet Mercurius nog twee planeten bezit, wier bestaan tot nog toe wel vermoed, maar toch nog niet met zekerheid be- wezen was.

Gaat men na, hoe moeilijk het wegens de nabijheid van Mercurius tot de zon is, deze planeet hier in Europa met het bloote oog te aanschouwen, dan kan het geene verwondering baren, dat planeten binnen de loopbaan van Mercurius zich nog hardnekkiger aan ons oog onttrekken.

Toch koesterden de sterrekundigen om twee redenen het vermoeden, dat dergelijke planeten bestonden, dat er althans ééne intra-mercuriëele planeet moest bestaan.

Ter eerste waren herhaalde malen, door verschillende waar- nemers, kleine, zwarte ronde vlekjes op de zon gezien, die zich over de zonneschijf bewogen, zoo snel, dat het onmogelijk zonnevlekken geweest kunnen zijn.

De waarneming van zonnevlekken behoort nu tot die gedeel- ten der praktische sterrekunde, waarvoor niet vele hulpmid- delen noodig zijn, (tenzij men photografiën van de zon neme, zooals Warren pe vA Rue in Engeland gedaan heeft), en is daarom bijna altijd eene bezigheid van dilettanten geweest. Ook Warren pe LA Rur was geen sterrekundige van beroep, doch heeft zich wegens het tot stand brengen van zijn photo- heliograaf en de daarmede door hem vervaardigde photografiën groote verdiensten verworven, die de Royal Astronomical So- ciety reeds in 1862, door eene bekrooning met hare gouden medaille erkende.

De sterrekundigen op die observatoria, die van rijkswege met kostbare instrumenten zijn toegerust, en niet zoo zeer voor het onderwijs, als wel voor de bevordering der wetenschap moeten dienen, hebben meestal hunne handen zoo vol met de waarnemingen en bepalingen, waarvoor die instrumenten ge-

277

schikt, maar ook noodig zijn, dat zij zelden tijd hebben, zich aan zonnevlekken, vallende sterren, en andere dergelijke onder- werpen te wijden, waarvoor geringere hulpmiddelen volstaan en die ArceELANDeER ook terecht aan de liefhebbers der sterre- kunde heeft aanbevolen.

Dit moet als de reden aangezien worden, waarom bij die verschijningen van ronde vlekjes, die zich over de zonneschijf bewogen, niet de noodige waarnemingen gedaan werden om al de bijzonderheden van het verschijnsel nauwkeurig aan te geven, waardoor het alleen mogelijk is, te beslissen, of men met eene planeet te doen gehad heeft, en hoe dan de loopbaan dier planeet gelegen moest zijn.

Slechts eens is dit, hoewel met gebrekkige hulpmiddelen, geschied, door Lrscargaurr, geneesheer te Ogères in Frankrijk den 26 Maart 1859; de aanteekeningen, door hem bij die ge- legenheid gemaakt, hebben aangetoond dat, als men voor de bewuste planeet eene cirkelvormige baan aannam, de afstand tot de zon %/, van de straal der aardbaan, en dus de omloops- tijd 19 dagen, 17 uren bedragen moet; de lengte der klim- mende knoop zijner planeet moet 15° en de helling 12° ge- weest zijn.

Dat die planeet, hoe zorgvuldig de zonneschijf ook werd be- keken, nooit is teruggevonden, heeft wel gemaakt, dat de waar- neming van LescArBAuLT later in diskrediet gevallen is, en dat menigeen, al kwam hij er niet openlijk voor uit, de mededee- lingen van LerscarBAuLT wantrouwde.

LeverrreR, die in 1859 zelf te Ogères geweest was, om alle bijzonderheden der waarneming na te gaan, hield nog in 1876, toen ik hem over die planeet sprak, de geloofwaardigheid van LescargauLr boven alle verdenking verheven, was dus van het bestaan der planeet overtuigd, en meende tevens op goede gron- den, dat alleen de groote helling der loopbaan de oorzaak was, dat de planeet van LrescargauLr later niet meer teruggezien was.

De andere reden was, dat LreverrierR, de loopbaan van Mer- curius zoo nauwkeurig mogelijk uit al de op die planeet gedane

278.

waarnemingen trachtende bepalen, eene seculaire beweging van de groote as der loopbaan vond, die hij niet genoegzaam door de aantrekkingen der bekende planeten verklaren kon, zoodat hij verplicht was, het bestaan van minstens ééne, tot nog toe onbekende, planeet binnen de loopbaan van Mercurius aan te nemen.

Nog is het ieder versch in het geheugen, hoe LeverRieR in het najaar van 1876, ten gevolge van eene vermeende waar- neming eener ronde zwarte vlek op de zon door Weger te Peckeloh, alle dergelijke waarnemingen op nieuw, (even als Haase reeds in 1869 gedaan had), aan eene behandeling onder- wierp en waarschijnlijk maakte, dat de planeet van LescARBAULT alleen wegens de groote helling harer loopbaan niet weder voor de zon gezien was. |

Om dit eenigszins duidelijk te maken „herinneren wij sleetits,

dat Venus, hoewel zij elke 584 dagen tússchen de aarde en de zon ‘doorgaat, toch van 1769 tot 1874 niet op de zonne- schijf geprojecteerd gezien is. Het was te begrijpen, dat nu de vraag ontstond, is er dan bij totale zoneklipsen geen kans, dezelfde planeet te vinden! Dan is het hinderlijke licht der zon weggenomen, en al is de planeet dan zelfs zeer zwak, dan toch zou zij moeilijk aan de waarneming kunnen o,otsnappen , indien er ‘slechts stelselmatig naär gezocht werd. Daarvoor zou de waarnemer dan natuur- lijkerwijze voorzien moeten zijn van een kaartje, waarop al de in den omtrek der verduisterde zon te verwachten sterren voorkomen.

Reeds bij de zoneklips van 1858, die in Zuid-Amerika totaal was, werd door de sterrekundigen, die te Paranaguà waarna- men, op die wijze naar eene planeet gezocht, maar te vergeefs. Of bij de zoneklipsen van 18 Augustus 1868 of 12 December 1871 ook naar zulk eene planeet gezocht is, is mij onbekend. Den 7 Augustus 1869 stelden Gou en Newcous ook vergeef- sche pogingen in het werk.

Bij de laatste eklips; die van 29 Juli jl, die im Noord-Ame-

279

rika totaal was, hadden de Amerikaansche sterrekundigen zich zeer goed voor het zoeken eener planeet voorbereid. Er werd van wege het U. S. Naval Observatory te Washington eene

geven voor de waarnemingen, gedurende die

te)

handleiding uitge totale eklips te doen. Aan die handleiding was eene kaart Loegevoegd, waarop behalve de verduisterde zon alle sterren tot en met de grootte aangegeven waren, die 16° of minder in rechte opklimming en ol minder in declinatie van de zon verschillen. Van deze kaart wordt een gedeelte hier we-

dergegeven..

Zij moest dienen, om gemakkelijk te kunnen zien of er ook,

terwijl de zon verduisterd was, eene planeet zichtbaar zou worden. De ruitjes beteekenen vierkante graden, en het hier medegedeelde gedeelte strekt zich dus uit van 121° tot 129° rechte klimming en van 17° tot 23° declinatie, naar mij geble- ken is, volgens het equinoetium van 1855. Men ziet er de „en van het sterrebeeld de Kreeft, en daartusschen

sterren s in, een weinig rechts, den sterrehoop de Krib, Praesepe, die

ch _ voor het bloote oog als een nevel voordoet, en,‚ in ver-

280

eeniging met 7 en ò, het sterrebeeld de Kreeft onmiddellijk aan den hemel kenbaar maakt. Onmiddellijk rechts van de ster 8 staat de verduisterde zon. Verder staat rechts, d. i. wes- telijk van de zon, op drie graden afstand de ster 9, op 5 gra- den afstand de ster dt, op 7'/; graad afstand, doch een halve graad zuidelijk, de ster » t).

Prof. Warson van Ann Arbor in Michigan nam de eklips te Denver in Colorado waar, en had zich voorgesteld gedurende de totale eklips voornamelijk naar intra-mercurieele planeten uit te zien, waarvoor hij ook dit kaartje aanwendde. Weinige minuten vóór de totale eklips doorzocht hij met zijnen paral- laktisch opgestelde kijker den hemel oostelijk en westelijk van

de zon, en wel op eenen afstand van 8 tot 15°, maar hij zag geene sterren. Dadelijk na het begin der totaliteit begon hij dichter bij de zon te zoeken, namelijk niet verder dan 8 gra-

den oost- en westwaarts van de zon, en onmiddellijk vond hij

tusschen de zon en 6 van de Kreeft, maar iets zuidelijker, eene __—

ster van de grootte, die dadelijk zijne aandacht trok. Deze

ster is, naar de plaats, die Warson haar later toekende, op het bijgevoegde kaartje aangeduid door het kringetje, waarbij

de letter a staat, Na aan de papieren hulpcirkels, waarmiede

de kijker voorzien was, de noodige teekens aangebracht tee

RAGE cn

hebben, waaruit de plaats dezer ster later afgeleid kon wor- de den, zette Watson zijn doorzoeken voort, en vond eene ster RE ep

die hij voor der Kreeft hield, hoewel zij nog helderder dan

de eerst gevondene was, en teekende weder op de cirkels hare plaats aan, met de letter b. Voordat hij hiermede gereed was, eindigde de totale eklips, het zonnelicht brak door en de sterren werden onzichtbaar. Bij de afleiding der plaatsen der sterren uit de op de pa- pieren hulpeirkels geplaatste teekens, bleek het, dat de laatst- bedoelde ster » van de Kreeft niet kan geweest zijn. Daar

zij echter op dezelfde declinatie als van de Kreeft stond, zoo

1) Dit teeken staat in plaats van de Grieksche letter dzèla. Kep.

281

als het kaartje aangeeft, is Warsox eenigen tijd in het onze- kere geweest of er ook eene vergissing kan hebben plaats ge- had, zoodat hij werkelijk , van de Kreeft had ingesteld.

Dit kon alleen gebeurd zijn. indien een windstoot, die heeft plaats gehad, terwijl hij onder het aangeven der teekens voor de laatste ster den kijker een oogenblik verliet. sterk genoeg geweest is, om eene verplaatsing van de uuras van den kijker, hoewel die geklemd was, te veroorzaken.

Warson is met de andere sterrekundigen, die op hetzelfde station hadden waargenomen, nog later in briefwisseling gelre- den, om te vernemen of hunne kijkers, die minder tegen den wind beschut geweest waren dan de zijne, door den bedoelden windstoot ook eenige verplaatsing hadden geleden. Het ant- woord was ontkennend en daarom meent Wearsor ten slotte, dat hij met veel waarschijnlijkheid kan beweren, twee nieuwe planeten ontdekt te hebben. Of het intra-mercuriëele planeten zijn, moet later blijken: hij zelf is er van overtuigd.

Onafhankelijk van de waarneming van Watson is de eerste der vermelde planeten, die wij a genoemd hebben, ook door den heer L. Swrrr gezien, die insgelijks te Denver waarnam, en even als Warson, onmiddellijk daarvan een verslag aan den kear-Admiral Ropeers, den superintendent van het U. S. Naval Observatory te Washington inzond, Die waarneming is dus in alle geval boven allen twijfel verheven. Minder zeker is het bestaan der tweede planeet, want Warsor had door het doorgebrokene zonlicht geen lijd zich te overtuigen, dat zijn kijker nog op dezelfde ster gericht was, behoudens natuurlijk de verplaatsing ten gevolge der dagelijksche beweging.

De hoofdplaneten van ons zonnestelsel dragen namen van de Goden der Ouden: dit was reeds bij de Grieksche sterrekun- digen het gebruik. Bij Prorrwarus heeten de van ouds bekende planeten Hermes, Aphrodite, Ares, Zeus en Kronos, waarbij Helios en Selene (zon en maan) moeten gevoegd worden om het zevental voltallig te maken. Dit gebruik heeft men later ook gevolgd; de Latijnsche namen kwamen voor de Grieksche

in de plaats; zon en maan vervielen als planeten, maar ach- tereenvolgens kwamen er Uranus, Ceres, Pallas, Juno, Vesta, Astraea, Neptunus bij.

Waarschijnlijk omdat nu eenmaal de 4 eerste asteroïden godinnen-namen ontvingen, is men daarmede voortgegaan; al- thans, op een paar uitzonderingen na, kregen zij alle vrouwe- lijke namen.

Door het groote aantal asteroiden, die sedert 1846 ontdekt zijn geworden, raakte de voorraad bekende godinnen-namen spoedig uitgeput, en werden allerlei andere namen aan de nieuwe asteroiden gegeven, die niet in de godenwereld thuis behoorden. Zoo werd de 11° asteroide Parthenope genoemd, de Grieksche naam voor de stad Napels, waar zij door pe Gasraris ontdekt werd. De 67° gaf Poasox den naam Asia, daar het de eerste planeet was, die in dit werelddeel ontdekt werd; enz.

Twee godennamen bleven stilzwijgend bewaard, nl. de naam Vuleanus voor de nog te ontdekken planeet waarvan de loop- baan binnen die van Mercurius zou liggen, wier bestaan, zoo als boven is uitgelegd, vermoed werd: en Pluto, voor de pla- neet, die eene loopbaan buiten die van Neptunus zou bezitten.

In plaats van één Vulcanus zijn er wellicht nu twee ontdekt, terwijl Pluto nog op zich laat wachten. Sedert minstens 55 jaren wordt door een aantal sterrekundigen een breede band des hemels, waar de ekliptika doorloopt, stelselmatig doorzocht, en daardoor zijn thans in het geheel bijna 200 planeetjes be- kend geworden, die alle hare loopbanen tusschen die van Mars en Jupiter hebben, maar Pluto is niet gevonden, en de kans, dat hij bestaat, wordt van dag tot dag geringer. Toch kan men nog niet zeggen, dat die kans geheel verdwenen is. Als Pluto bestaat, heeft hij wellicht een omloopstijd van 550 jaren, en moet dus eens in de 175 jaren een zijner knoopen doorgaan. Bij die gelegenheid kan hij de waakzaamheid der planetenzoe- kers niet ontgaan, zoo hij ten minste niet al te klein is; maar 55 jaar is nog slechts omtrent een vijfde gedeelte van 175 jaar, en indien de helling der loopbaan van Pluto eens aanzienlijk

E E | k

& 2 FE

mee ei Nen

einaniesngeein

en

285

was, wij hebben in de laatste tijden geleerd, niets in de in- richting van het zonnestelsel voor onmogelijk te houden dan zou het nog wel mogelijk zijn, dat Pluto nog op zijne ont- dekking wacht; hoewel dan ook moet aangenomen worden; dat hij bij het onderzoeken van den sterrenhemel, met het doel alle aanwezige sterren binnen zekere grenzen te catalogiseeren, de aandacht der waarnemers steeds verschalkt heeft.

De vraag ligt nog voor de hand, of een der heide planeten van Warsor ook dezelfde kan zijn als de planeet van Lescar- BAULT of als de planeet, van welks bestaan zich LeveRRIER in den laatsten tijd overtuigd hield.

Wat de planeet van LrscargauLT aangaat, uit LESCARBAULT'S aanteekeningen van de punten van in- en uitgang werd mel vrij hooge nauwkeurigheid afgeleid, dat de klimmende knoop harer loopbaan 12° 59 en hare helling 12° 10’ bedroeg.

Tijdens de totale zoneklips van 29 Juli jl. had de aarde eene heliocentrische lengte van 506°. Neemt men nu ook aan dat de voerstraal der planeet = 0,1427 was, evenals voor de planeet van Lrscangauur was afgeleid, dan vindt men dat die planeet, den 29“ Juli jl. westelijk van de zon, wel met eene zuiderbreedte is kunnen gezien worden maar het komt noch geheel met «, noch geheel met h uit. De planeet a werd door Watson gezien met eene lengte, die minder bedroeg dan de zon, de berekening toont aan, dat als de zoo even be- schrevene loopbaan van de planeet van LescarBauLT de ware is, hare breedte dan moet bedragen 57’ Zuid, terwijl de pla- neet a omtrent 56’ Zuiderbreedte heeft.

De planeet h daarentegen had 6°, 4 minder lengte dan de zon: hiermede zou overeenstemmen 55’ Zuiderbreedte, terwijl b juist 29 Zuiderbreedte heeft: « is dus te noordelijk, b te zaidelijk, om de planeet van Lescargaurt te kunnen zijn ; nog- tans is het verschil van « zoo groot niet of het zou door de voor helling, lengte van den klimmenden knoop en afstand van de planeet aangenomen getallen te wijzigen, wel vernieligd kunnen worden.

284

Naar de berekeningen van Loewy was het wel mogelijk, dat de ster a eene der planeten was, waarvan Levenmier het be- slaan als mogelijk aannam, om verschillende voorbijgangen van ronde zwarte vlekken op de zon te verklaren. Maar dit on- derzoek is nog niet afdoende, en er moeten noodzakelijk nog nadere waarnemingen der beide Vulcanussen. hetzij tijdens, hetzij buiten de totale zoneklipsen genomen worden, eer dat men van de bijzonderheden hunner loopbaan eenige juiste ken- nis hebben kan.

De beste kans, buiten zoneklipsen de planeet terug te vin- den, zou ongetwijfeld op bergtoppen op lage breedte bestaan. Daar is, als de lucht onbewolkt is, hare doorschijnendheid tot vlak bij den horizon. zoo goed als volkomen, en doordien de ecliptica altijd een zeer grooten hoek met den horizon maakt. is het verschil in topsafstand van de-zon en eene binnenplaneet steeds niet veel geringer dan haar onderlinge afstand.

Ik voor mij ben van meening, dat een waarnemer , die eene maand lang op een bergtop op Java, een kijker (liefst op pa- rallaktischen voet), na zonsondergang in het westen en vóór zonsopgang in het oosten, den hemel wilde doorzoeken, mits voorzien van eene sterrekaart, even als de Amerikanen nu ge- bruikt hebben, veel kans zou hebben, de gezochte planeet te vinden.

J. A. €. OUDEMANS.

II. - Missiven van den Seeretaris van de Smithsonian Instí- tution en van de American Academy of Arts and Sciences be- treffende ontvangst in ruiling van boekwerken: worden ge- steld in handen van den Bibliothecaris.

II. Eene missive van den Directeur van Onderwijs, Eere- dienst en Nijverheid dd. 25 November strekkende om de Direc- tie uit te noodigen voor den te Manilla op te richten botani- schen tuin een exemplaar van het Tijdschrift aftestaan :

Wardt besloten hieraan te voldoen voor zoover de deelen van het Tijdschrift voorhanden zijn.

285

IV. Daar de Vereeniging slechts één compleet exemplaar van het Tijdschrift bezit, wordt de bibliothecaris gemachtigd door den aankoop van ontbrekende deelen op vendutien, an- dere exemplaren te completeeren.

V. De Gouvernements renvooien N°. 25497, 25657, 26777, 25789, 25882, 26010 en 26422 begeleidende:

a. de missive van den Gouverneur van Sumatra's Westkust

dd. 2 en 15 November N°. 8485 en 8749; h. van den Resident van Palembang dd. 9 November N°. 5185: ce. van den Resident der Lampongsche distrikten dd. 6 No- vember N°. 2209;

d. van den Resident van Amboina dd. 19 October N°. 2912;

e. van den Resident der Preanger Regentschappen dd. 11 No-

vember N°. 8788 en

f. van den Gouverneur van Celebes dd. 28 October N°. 4604,

alle handelende over. in die gewesten waargenomen na- tuurverschijnselen.

In handen van Dr. Beresma.

VI. Van de ledenlijst worden gevoerd de Heeren: A. E. J. ‘Bruinsma, C. J. van Scnerve, A. CG. AnpreEAE, F. B. NuNNaakK, P. Lapacre, Bereuurs var Woorrmax, P. Arexps en H. Rosextmar.

VIL. De eommissie bestaande uit de leden Hoorwre en VorperMaN in de vorige vergadering benoemd om praeadvies uit te brengen omtrent het voorstel van den Heer K. F. Horre betreffende een onderzoek naar het voor den landbouw nuttig en schadelijk gedierte, brengt rapport uit.

Het voorstel van den Heer Horre luidt aldus:

Batavia, 4 Augustus 1878.

Niemand zal durven tegenspreken dat er al lang wat meer had moeten worden gedaan voor de kennis van de voor den landbouw schadelijke en nuttige dieren in Nederlandsch-Indië en evenmin dat jaarlijks zoowel door den Europeschen en In- landschen landbouwer als door de Regeering in dit bij uitstek van den landbouw levend land schatten worden verloren , waar-

286

van bij meerdere kennis van het kwaad en de middelen ter bestrijding er van, althans een gedeelte had kunnen worden gered. In Europa gaan dan ook vele Regeeringen voor en wordt er veel gedaan om de landbouwende bevolking ter zake in te liehten.

Ik deed daarom een voorstel aan het II Indisch landbouw CONgECS.

Dat voorstel, hetwelk tot mijn spijt onbehandeld is gebleven, bied ik hierbij in afschrift aan en geef in overweging die zaak niet te laten rusten.

Met referte tot hetgeen ter zake in de Koninklijke Natuur- kundige Vereeniging en de Koninklijke Maatschappij van Nij- verheid in Nederland is verhandeld *) en tot mijn opstel ter zake in het tijdschrift van landbouw en nijverheid opgenomen (vrienden en vijanden) stel ik Uwe directie voor:

1°. te trachten door inschrijving van Europesche landbouw- ondernemers eene flinke som bijeen te krijgen;

2°, en als dat gelukt, de Regeering te verzoeken om ook van hare zijde mede te werken, opdat een of meer deskundigen (liefst een zoöloog en een entomoloog) worden in staat gesteld ter zake van de nuttige en schadelijke dieren met behulp van de gewestelijke autoriteiten onderzoekingen te doen, wier uit- slag op populaire wijs ter kennisse zal worden gebracht van den Europeschen zoowel als van den Inlandschen landbouwer.

De beschikking van de Ministers van Marine en Koloniën dd. 6 December 1876 levert een geschikt punt van uitgang.

Uwer Directie drenstwillige drenaar,

(wg.) K. F. HOLLE.

Voor den landbouw nuttig en schadelijk gedierte.

De hoofdbron van Java’s welvaart zoowel voor den inlander als europeaan, voor het gouvernement als den particulier, is

Zie haar tijdschrift van 1877 fol. 116 en 32,

/

287

de landbouw en toch is er zoo goed als niets gedaan ter be- strijding van de vele vijanden, welke bijna elk gewas teisteren, terwijl in Europesche staten niet alleen werd getracht die vijanden te leeren kennen en zoodoende gemakkelijker in toom te houden, maar beiijverden de regeeringen zich ook de vijanden van het schadelijk gedierte in bescherming te nemen , waardoor het kwaad aanmerkelijk werd verminderd.

Niet alleen beginnen de gemeenten in Nederland in die rich- ting hoe langer hoe meer wakker te worden en de Regeering om voorziening te vragen, maar zelfs zijn er onderhandelingen aangeknoopt tusschen verschillende regeeringen, om ten deze ééne lijn te trekken.

Wie durft het cijfer van de jaarlijksche schade te noemen die geleden wordt hier, waar het tropische klimaat voor de ver- meerdering van ongedierte gunstiger is dan in Europa, waar strenge winters soms veel tot vernieling bijdragen.

Het wordt dus tijd, dat wij ook hier de handen in een slaan.

Reeds op het II° landbouw congres werd ten deze een eerste schrede gedaan, die echter weinig gevolg had, en wend ik mij dus tot Uwe directie om de zaak andermaal ter sprake te brengen. Ik doe dit te eerder, nadat de wenschelijkheid om een zoöloog met de leiding dezer aangelegenheid te belasten , werd besproken door de Natuurkundige Vereeniging en onlangs in dien geest ook voorstellen aan de Regering in Holland werden gedaan door de Nederlandsche maatschappij ter bevordering van nijverheid.

Ofschoon op het adres ter zake van de ministers van Koloniën en Marine slechts een half bemoedigend antwoord is ontvangen (zie het tijdschrift der maatschappij ten bevordering van nijver- heid, 1877 bldz. 122 en 553) zoo geloof ik toch niettemin, dat, als de zaak slechts voldoende wordt toegelicht, er kans bestaat, dat de Regeering, ze zoo al niet zelf in handen zal nemen dan toch zal medewerken tot bereiking van dit even noodzakelijk als nuttig doel.

De beste weg zal wellicht zijn, dat alle landbouw-indus- trieëlen van Nederlandsch-Indië gelden bijeenbrengen tot ver-

288

krijging van een kapitaal, dat zeker zou kunnen worden uit- gezet en waaruit zouden kunnen worden bestreden:

of de inkomsten aan zoodanig geleerde toe te kennen, voor zooverre daartoe niet bijdraagt de Regeering, wier belang met het oog op den inlandschen landbouw en de gouvernements- kultuur even goed betrokken is:

of de belooningen van goed beantwoorde prijsvragen , betref- fende schadelijk en nuttig gedierte, hetzij enkele, hetzij de voornaamste, op de wijze als zulks in de meeste landen in Europa reeds heeft plaats gehad, waardoor de kenuis daarvan niet alleen te stade komt aan de in Indië gevestigde landhbouw- industriëlen, maar ook door middel van de scholen, niet het minst de inlandsche, en van de dessahoofden onder het volk kan worden verspreid.

Ik deed reeds het voorstel aan de Regering om, evenals ge- schiedt van de in Nederland voor den landbouw schadelijke en nuttige dieren, ook van de voornaamste in Indië platen met onderschrift te laten maken.

Toonen de Europesche industriëlen door geldelijke bijdragen, dat zij belang in de zaak stellen en zij wat voor het algemeen welzijn over hebben, dan is er zeker kans. dat de zaak, ge- steund door de pogingen der Natuurkundige Vereeniging, der maatschappij ter bevordering van nijverheid en van het congres, ingang zal vinden en aarzel ik dus niet de aandacht van het congres daarop in te roepen.

Banpone. 50 April 1878.

De directie der Ned.-Ind. maatschappij van Nijverheid en Landbouw laat de aanbieding van het schrijven van den Heer Horre vergezeld gaan van de volgende opmerkingen :

„Hoewel onze directie ten zeerste ingenomen is met het denk- »heeld van den Heer Horre, voorzooverre ook zij van oordeel vis, dat onderzoekingen als door dien heer bedoeld, van onbe- »rekenbaar nut zouden kunnen worden voor den landbouw. „mag zij zich toch de moeilijkheid niet ontveinzen , die aan het

289

„bijeenbrengen van kapitaal door de particuliere industrie zou „verbonden zijn, waar het, zooals hier, eene zaak geldt, „waarbij in de eerste plaats het gouvernement zelf als belang- »hebbende betrokken is.

„Bovendien heeft de ondervinding geleerd, nu nog met de »Sumatra-expeditie, dat op het particulier initiatief niet te veel „gerekend kan worden, zoodat het uit voorzichtigheid raad- „zaam moet worden geacht, eene dergelijke onderneming niet „op touw te zetten, zonder zich vooraf ook van den materiee- „len steun van het Gouvernement te hebben verzekerd.

„Onder mededeeling van het bovenstaande hebben wij de eer „Uwe directie uit te noodigen ons ook hare meening ter zake „kenbaar te willen maken, opdat aldus het door den voor- „steller gewenschte gemeenschappelijk overleg worde tot stand „gebracht.”

Het advies van de Heeren Hoorwee en VorperMax luidt als volgt :

„Het denkbeeld van den heer Horre om door deskundigen cen onderzoek te doen instellen naar de voor den landbouw in deze gewesten nuttige en schadelijke dieren verdient ten volle de toejuiching van het Bestuur der K. N. Vereeniging dat bij een vroegere gelegenheid reeds de aandacht der Regeering gevestigd heeft op de weinige beoefening, die de Zoölogie hier in Indië vindt. Het stichten van een museum voor zoölogie te Batavia onder het bestuur van een uit ’s Lands kas bezoldigden Zoöloog werd vroeger aangegeven als het eenige middel om aan de be- oefening van dit deel der natuurwetenschappen nieuw leven bij te zetten. Was dit vroeger geschied, dan zou het denkbeeld van den heer Horre reeds voor een groot deel verwezenlijkt zijn. Het zou dan niet zooals nu falen aan de bouwstoffen voor het schrijven van een werk, waarin de resultaten van het onderzoek naar de voor den landbouw dezer gewesten nutlige en schadelijke dieren op populaire wijze ter kennis zouden ge-

19

290

bracht worden zoowel van den eurapeeschen als van den in- landsehen landbouwer.

» Wel kan het niet ontkend worden. dat een ijverig compila- tor uit de verschillende tijdschriften en uit de monographiën. die hier en in Europa voor de fauna van deze gewesten uit- gegeven zijn. tal van gegevens zou kunnen opsporen, die bij het schrijven van zulk een werk groote diensten bewijzen kun- nen, maar het springt in-het oog, dat die gegevens, voor het grootste gedeelte door niet deskundigen bijeengebracht, eerst na nader onderzoek kunnen gebruikt worden.

„Bestond te Batavia een rijks-museum voor Zoölogie. dan zou de direeteur daarvan na eenige jaren het denkbeeld van den heer Horre op uitstekende wijze kunnen verwezenlijken.

„Doch ook langs den weg dien de heer Horrr aangeeft, zou het doel te bereiken zijn, namelijk door aan twee zoölogen, waarvan de een speciaal entomoloog, gedurende geruimen tijd speciaal de studie van dit onderwerp op te dragen. Dat dit niet door particulieren maar door de Regeering geschieden moet, omdat het hier een algemeen en niet een bijzonder be- lang betreft, moet aan het bestuur der Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw toegestemd worden. In elk land ter wereld gaat een dergelijk onderzoek van den staat uit; hoeveel te meer moet dit dan niet het geval zijn in Indië, waar de staat de grootste landbouwer is.

„Het is echter te vreezen dat een voorstel tot het zenden uit Nederland op staatskosten van twee zoölogen, waarvan de een speciaal entomoloog is evenmin bij de Regeering een gunstig onthaal vinden zal als het vroegere voorstel tot stichting van een zoölogisch musenm. Daarom verdient het volgende denk- heeld misschien overweging. Op weinig kostbare wijze zou de Regeering vrij voldoende het door den heer Horre geopperde denkbeeld kunnen verwezenlijken door den volgenden weg in te slaan.

„De zoöloog der noordpool expeditie, de heer Dr. Srurren, wordt binnen een paar maanden hier verwacht om de betrek-

291

king van leeraar in de natuurlijke historie aan het Gijmnastum Willem IL te aanvaarden. In het onderwijs van dit leervak ts thans op voldoende wijze lijdelijk voorzien. Als nu de Re- geering besluiten kon de tijdelijke waarneming dezer betrek- king te laten voortduren tot 1 October 1880 en den heer Srurren opdroeg zich gedurende dien tijd toeteleggen op de studie van voor den landbouw nuttige en schadelijke dieren en daarvan een zoo volledig mogelijke beschrijving te geven enz. tegen het genot van de hem op het Gijmnasium toegedachte bezoldiging. van het recht op het deelareeren zijner reiskosten volgens het hestaaud tarief en van een som van bijv. f 1000— tot het aankoopen van de noodige hulpmiddelen, plaatwerken , mono- graphiën enz. dan zou met betrekkelijk weinig kosten aan den landbouw in deze gewesten een groote dienst kunnen bewezen worden.

De door den heer Stuiver gedurende dieu tijd opgedane er- varing komt dan later het onderwijs in de natuurlijke historie weder te stade.

Als te gelijker tijd door den heer Horre, door het bestuur der Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid en Land- houw en door het bestuur der Koninklijke Natuarkundige Ver- eeniging voorstellen in dien geest aan de Regeering gedaan wor- den, dan vleit zich Uwe kommissie, dat, wegens het onbere- kenbare nut, dat door zoo geringe kosten aan den Nederlandsch- Indischen landbouw bewezen kan worden, de Regeering geneigd bevonden zal worden tet het nemen van een maatregel, die geheel binnen de bevoegdheid van de indische autoriteiten ge-

legen is.

BATAVIA, December 1878. (w. g.) HOORWEG. (w. g.) A. G. VORDERMAN.

De directie vereenigt zich met dit advies en besluit de direc- tie der Ned.-Ind. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw uit

292

te noodigen hetzelfde te doen en haar te verzoeken de verdere stappen bij het Ned.-Indisch Landbouw Genootschap en bij den heer Horre te doen ten einde bij de Regeering gemeenschap- pelijk op de volvoering der voorgestelde maatregelen aan te dringen: VIJL. De thesaurier deelt mede dat de hypotheek op het gebouw is afgelost, welke mededeeling met bijval wordt begroet. IX. Daarna stelt de voorzitter aan de orde de verkiezing van dignitarissen in het bestuur voor het volgende jaar. De heer Baver deelt mede dat hij zich niet weder verkiesbaar wenscht te stellen als Bibliothekaris. De uitslag der gehouden stem- ming is dat gekozen worden tot: President, Dr. BeresMa; Vicepraeses, Dr. vaN per Bure: Secretaris, Dr. CRETIER; Directeur van het Museum, de heer Hucvenin; Redacteur van het Tijdschrift; Dn. Beresa: Thesaurter, de heer JANSSEN vaN Raam: Bibliothecaris, Dr. J. P. var per Stok. De gekozenen nemen alle de op hen uitgebrachte hbenaemin- gen aan. XN. Lijst van ingekomen boekwerken.

Kon. Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, Verhande-

lingen, afdeeling Letterkunde, Deel IX en XL. Afdeeling Natuurkun- de, Deel XVII. Jaarboek 1876. _ Verslagen en Mededeelingen. Af- deeling Letterkunde, Deel VL, 5, DIS VAL, vás Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid'te Haarlem. Tijdschrift, Deel XLI, Ne40:

Kon. Instituut van Ingenieus te ’s Hage, Tijdschrift, 1877/78 Afl, V, gedeelte.

295

Kon. Instituut van Ingenieurs te ’s Hage, Jaarboekje 1879.

Dr. C. Swavmc, Verbeteringen en toelichtingen betreffende Batavia’s Sanitaire geschiedenis, (vervolg).

Aardrijkskundig en statistiek Woordenboek van Nederl.-Indië, bewerkt naar de jongste en beste berigten, met een voorrede van Prof. P. J. Vern, 5 deelen, Amst. 1869.

kaiserl. Akademie der Wissenschaften in Wien. Reise der Oes- terreichischen Fregatte Novarra um die Erde in den Jahren 1857, 1858 und 1859 unter den Befehlen des Commodore B. vor Würrer- sToRe-UrBarr. Anthroropologischer Theil Abth., Botanischer Theil Band, Linguis- tischer Theil, Medicinischer Theil ter Band, Nautisch-Physikalischer Theil 1°, 3e und 3e Abth. mit 7 Karten, , Statistisch-commer- cieller Theil 1°" en 2°* Band, Zoölogischer Theil ter Band, 2" Band Abth. A, 2er Band 1e Abth. B, Zer Band Abth., Lepidoptera, Text, 2°" Band 2e Abth., Lepidoptera, Atlas, ger Band 5 Abth.

Königl. Preussische Akademie der Wissenschaften zu Berlin, Monatsbericht Juli und August 1878.

Annalen der Physik und Chemie von G. WrieDeManN, 1878. N°, 10.

Beiblätter ze den Annalen der Physik und Chemie, 1878, N29 en10.

Bücherverzeichniss von B. Frrepränper und Sohn Berlin 280 en 285.

Annales du Jardin Botanique de Buitenzorg, publiës par M. le Dr. R. H. C. C. Scurrrer, Directeur de ce Jardin, Vol. 1, 1876.

Comptes Rendus hebdomadaires des Séances de Académie des Sciences, Tom 87 N°. 14-—17.

Oecrave Dory, Editeur, Catalogue général des livres de Medicine et de Seiences Naturelles, 1878,

Koe de 1878.

REGENMETER

dez slaltons voor es RE {

uv ela Cte OLC h > vel Le .

{

Natuurkundig Zijdschrift. Deel VANVUI, Tweede AfL:

JP van der Stok. Over een nreuwen Vochtugherdsmeter.

Dd

Mk

perirerir rene reele

ed AE ETT tansAdadebne AEdaE Gere be beeb ese beek Sandadsede Te bet Pr Le

KE AE)

Ke A tt tt ed

1 T:

ze | "ze

Ee ze

OEE ARIE ik, eleleleleir

htt

afd il = het

eee ttt

je 8 & ne Es pr

‘4 rk | Ï 4 Ï ï L k d il zE Ear

wir) Wren:

RPP

HE LPP

ed

die

ML pee

RM

gn IAN

e dee

AT LPT PLP neede ee PLPLPLPLPLMLLFLALPLALPLPLPLPLPLPLTP reren

me, EERE &, Et PLC MM ed