e 4 1 Digitized by the Internet Archive in 2014 https://archive.org/details/natuurlykehistor02l NATUURLYKE HISTORIE O F UITVOERIGE BESCHRTFING DER DIEREN, PLANTEN E N MINERAALEN, Volgeïis het Samenstel van den Heer X J ZY<5% V of. Met naauwkeurige Afbeeldingen, EERSTE DEELS, TWEEDE STUK. Vervolg der ZOOGENDE DIEREN. Te AMSTERDAM, By F. HOUTTUXN, M D CC LX I. INHOUD van dit STUK. EERSTE AFDEELING. De ZOOGEN DE DIEREN. XII. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Robben , waaronder de Zee-Beeren , Zee-Leeuwen , Wai- ruflen, Zee-Kalven en Zee Honden, begreepen zyn. . . . . Bladz. i XIII. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Honden , waar onder de Wolven, Vosfen en Jakhalfen. 33 XIV. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Katten , bevattende de Leeuwen, Tygers , Luipaarden , LofTen en andere Roofdieren» . — — 95 XV. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Fretten , waar onder de Ichneumontf/Rot van Pharao5/z£r dien deeze Dieren in 't Water kunnen toefluii- ten. De Hals is dik, gelyk ook het Lyf boven aan , doch nederwaards , om de Lenden heen , wordt het veel dunner. De Voorpooten zyn niet , gelyk in de Zee-Kalven , onder de Huid verborgen , maar openbaar en zig , gelyk in an- dere Viervoetige Dieren , geheelenal : zy zyn ook met Hair begroeid , doch kaal aan 't end , en de Vingers of Toonen , welken het Dier 'er vyf heeft , zyn met de Huid bedekt , die te ge- lyk den geheelen Voet omringt , zo dat men van buiten geen Leden noch Vingeren kan on* der* (i) Urfus Marinus. M. PetropoltU 5. Ann* 17%$. ï. Di-Et. xi Sivk. A 2 4 Beschryvikc I. Afdeel. derfcheiden, maar dc Voet vertoom zig als een XII. ongedaantige Lap of als een Zwemvin: egter Hoofd- gebruikt het deeze Voeten om te loopen. De Agterpooten dienen meer tot zwemmen , als ook in plaats van Handen , devvyl het 'er zig mede kraauwt gelyk de Honden. Als het loopt ge- bruikt het alleenlyk de Voorpooten , zettende zig met het Agterlyf op den Grond en laatende de Agterpooten nafleepen. Zy (taan geheel aan 't end van \ Lyf , gelyk in eenige Watervo- gelen , leggende ook ten deele onder de Huid verborgen 3 en kunnen derhalven niet uitgeftrekt worden 3 doch het Dier kan ieder Poot in 't by- zonder beweegen. De vyf Toonen zyn vee! langer dan die der Voorpooten , en ieder met een byzondere Huid bekleed ; zo dat deeze Agter- pooten de gedaante hebben van Zwemvinnen, die aan 't end in vyf Lappen zyn verdeeld. Deeze Dieren zyn voorzien met twee Üijers, die nevens de Schamelheid leggen. Levens- De Zee-Beeren hebben hun verblyf aan de manier. Kuften yan Kcmj~chatka ^ be(?0ften Afie> Zy zwemmen met veel geweld. De Mannetjes heb- ben veele Wyfjes , en leeven met dezelven en de Jongen van beiderley Kunne , troepswyze, wel ten getale van honderdtwintig , by-een. Zy paaren op den Oever , het Wyfje agterover. Naauwlyks vreezen zy voor een Menfch en by- ten op den Steen, dien men naar hun fmyt. De Ouderdom maaktze , door overmaat van Vet- heid , log, en doet ze leggen blyven. Zy kie- zen v a N de Robben. 5 één een Steen tot hunne Legerflee uit, dien zy r. Afdeel. niet verhaten. Men verhaalt , dat zy Kryg XTI. voeren om hunne Wvven, om hunne Legplaats, Ho°f*> 1 stuk. om 't geen billyk en regt is. Den een bezwy. kende, komt hem een ander hulpe bieden , dee- zcn weder een ander , nooit twee tegen een ; tot dat ze allen in 't Gevegt zyn gewecft. Be- droefd zynde fchreijen zy bitter. (2) Rob meteen Kam vmvoorenaandenKop. n# Phcctt De Zee-Leeuwen, zegt gemelde Steller, Leomna. zyn, wat hunne uit- en inwendige geftalte be- Zee- treft , volkomen gelyk aan de Zee-Becren , en Leeuw# worden 'er alleen in 't volgende van onderfcheï- den. Zy zyn tweemaal zo groot als de Zee- Beeren ; de kleur van 't Hair is in de Mannetjes rood , in de Wyfjes bruingeel. Om den Hals heeft het Mannetje een dikken Krans van ge* krinkelde Hairen , byna gelyk de Leeuwen, waar van het Dier zynen Naam gekreegen zal hebben. Dit Dier is inzonderheid door den Tocht van den Heer Anson , Kommandeur van de Vloot zyner Groot Brittannifche Majefteit, welke in den jaare 1740 naar de Zuidzee zeilde, bekend geworden. Het woont naar de Zuid- Pool toe, zegt de Heer LiNNiEUs. Men vindt het door den Kapellaan van gemelden Kommandeur, on- der (2) Leo marinus. Anson, Itin. 100. Tab. 100. yin fom Reizen. Amfterdam 1749, bladz. 115. LD IEL, XiSTVK. A 3 6 Beschryving I.AFDEEL.der de Dieren, aan 't Strand van 't Eiland XII. Juan Fernandez , 't welk beweften de Ameri- Hooro- Jcaanfche Kufl: op omtrent 34 Graaden Zuider STUK. Breedte legt, aldus befchreeven. Levens- Zy gelyken van gedaante naar de Zee- Kalven manier, of Zee-Honden , maar zyn veel grooter , heb- bende de langtc van twaalf Voeten op 't minfte en de dikte van omtrent drie Voeten. Men vindt 'er fomtyds één onder , van twintig Voe- ten lang en vyf Voeten dik, en deeze groote zyn de Mannetjes , die, gelyk een Haan met zyne Hennen , troepswyze leevcn , en dikwils met elkander om den voorrang vegten. De Huid is met kort glad Hair bedekt , gelyk de Robben , en daar onder zit het Spek zeer dik , fomtyds wel eer dikte van een Voet. De Man- netjes hebben zeker Uitwas aan de Neus, dat over den Bek heen hangt; doch dit hebben de Wyfjes niet. Zy leevcn by Zomer in 't Wa- ter, en komen 's Winters aan Land, leggende by geheele troepen in Slykerige plaatfen. Als dan brengen zy Jongen voort, gemcenlyk twee 't ccner Dragt , die by de Geboorte reeds de grootte hebben van een gemeen Zee -Kalf, Deeze Dieren maaken eenig Geluid , dat naar het gnorren van Varkens zweemt, en fomtyds briefchen zy als de Paarden ; 't welk inzonder- heid fchynt te gebeuren , wanneer de Wagters, die zy uitzetten , hun van eenig naderend ge- vaar verwittigen. Het Vleefch is eetbaar en fchynt > door gewoonte of gebrek van beter, zelfs vande Robben. 7 zelfs met- (mak gegeten te kunnen worden : het I. Afdeel. Spek levert een menigte goede Traan uit. XI L Het Mannetje heeft een Kam aan de Boven- HooF°- STUK* lip , zegt de Heer LinNjEüs : twee Tanden die byna uitfteeken in de Onderkaak. Zy zwemmen by troepen 5 vegten voor de Wyfjes, houden Wagt. (3) Rob met de bovenjle Hoektanden buiten den m# Bek uitfieekende. Romiarm. Walrus, By de Autheuren 5 die in 't Latyn gefchree- ven hebben 5 wordt dit Dier gemeenlyk Rosmal- rus genoemd 5 welke Naam waarfchynlyk uit het Duitfche Woord Ros, een Paard en Meer, de Zee, is famengefteld , en dus betekent een Zee- Paard. Zo vindt men het ook van Ra jus be- fchreeven, onder den naam van Zee-Paard 9 ver- keerdelyk Hippopotamus geheeten. De Rullen noemen het Morsf; de Engelfchen Mor Je of Sea* Horfe of Sea-Cow ; in de Noorfche Taal heet het Rosmul of ook Rojimger en Hav-Heft > welk laatfte een Zee-Paard betekent. Gemeenlyk €gter voert het in de Noordfche Landen den naam van Valrus , WalURosf of Walrus ; doch èt Franfchen, aan de Kuften van Amerika, noe- men (3) Rosmarus.OLEAR. Mus. 38. TabXXÏIÏ.Fig. 3. Jonst. Pisc. Tab. XLIV. Worm. Mus. 289. Bonan. Mus.ttjy. Fig.27. Mors f. Morfz. , Rosmarus. Gesn. jiq.2\u Wallrofc. MART.Spicsb. 78. Tab.I.P.f.B. Equus marinus, feu Hippopotamus falfo dichis» Raj. Quadr. 191. X* Deej.» II Stuk. A 4 8 Beschryvino I. Afdeel, men het Vache-Marine , of Zee-Koe , en om XII. die reden is het van fommigen , zo der Ouden Hoofd- ajs £CY Hedendaagfchen , met de Manati of Zee-Koe der Weflindiën verward geworden; daar het egtcr door zyne kromme ver uitftee- kende Tanden , en door zyne Agterpooten, duidelyk van onderfcheiden is; zo dat het ook van fommigen de Zee-Olyphant , of het Beejl met de groote Tand , is genoemd geworden. "Rang- By Johnston vindt mende Walrus, met de fchikking. Robbenj in den Rang der Walviffchen gebragt. De Heer Klein brengt hem in den Rang der - Dieren, die Hfeirig over 't Lyf zyn en gevin- gerde Pooten hebben , en wel in de Vyfde Fa- milie, met vyf Vingeren , doch die met een Vlies aan een verknogt zyn , gelyk Ganze- of Eende-Pooten. De Heer Brisson brengt hem met den Olyphant in zynen Derden Rang, on- der de Dieren die geen Sny tanden , doch Hoek- tanden en Kiezen hebben ; verfchillende de Wal- rus, dien hy Odobenus noemt, daar in van den Olyphant , dat zyne Tanden nederwaards en die van den Olyphant opwaards gekromd zyn «, en dat de Walrus geen Snoet heeft. De Afbeel- ding , welke Johnston daar van Tab. XLIV, onder den naam Rosmarus vetus , gegeven heeft, zegt hr , is goed. Ik vind geen reden , om die , welke men in een Nederduitfch Werk over den Walvifch-Vangft (*) vindt, te verwerpen. Zie (*) Zorgdrager. Croenl. Fttfcbery. p. ipd. Zie ©ai; van de Robben. 9 Zie hier hoe de Heef Brisson den Walrus \, Afdeel* bcfchryft. Dit Dier , zegt hy, is zeer groot; XII. het heeft fomtyds de langte van zeftien en eenen Hoofd- STUK» omtrek van a$t Voeten. Het is met vier korte * , 0 Befchry- Pooten voorzien, aan ieder van welke vyf Vin- ving van geren zyn, gewapend met Nagelen, en door de Brisson. Huid te famen gevoegd. De agterften zyn ge- heel naar agteren gedraaid, en fchynen niets an- ders te zyn dan de Staart van het Dier. De Kop is groot en platagtig van vooren : de Snoet is met fty ve dikke Hairen bezet. Het heeft geen Snytanden , doch twee Hoektanden in de Bovenkaak, twee Voeten of daar omtrent lang, nederwaards gekromd , en in beide de Kaaken agt Kiezen , vier wederzyds. In plaats van uitwendige Ooren heeft het op ieder zyde van den Kop een Gat , waar door het hoort. De Huid, die de dikte van omtrent een Duim heeft , is met kort ftyf Hair bezet , van kleur uit den bruinen vuilgeel. Het onthoudt zig in de Noordelyke Landen. Dat de Agterpooten van den Walrus niet met Aanmer- elkander zyn vercenigd is blykbaar; doch ^-^"pootcn zeiver Vingeren kunnen fomtyds met een Vlies te famen zyn gevoegd, fomtyds van elkander gefcheiden ; gelyk men dit verfchil in de Zeehon- den waarneemt. De Heer Anderson merkt aan , dat de vier Pooten van dit Dier door de Ham- burgfche ook de Hed. Hifi*, of Tegenin. Staat van alle FolK VII. D. bladz. 962. \ I.Dsei. II Stuk, A 5 io Beschryving L Afdeel, burgfche Zeelieden Vlaaren genoemd wor- XII. den , en in 't oude Saxifch Flaeran , 't welk Hoofd- Wieken of Vleugels betekent. Zy dienen het stuk. . j • ; zelve niet zo zeer om mede te loopen als tot het zwemmen , en dewyl alle de Poo-> ten met fcherpe Klaauwen voorzien zyn, kun- nen de Walruffen 'er , tot het beklimmen der Ys-Schotfen , ook gebruik van maaken. In dit opzigt, egter, wil men dat zy meer dienft van hunne fterke kromme. Slagtanden hebben , waar van zy zig bedienen als haaken , 't zy om zig aan 't Ys , aan Klippen , of by 't Strand op te haaien , 't zy om in den Slaap zig daar mede vaft te houden. Voorts gebruiken zy die Tanden , zo men wil , om in de Modder op den bodem der Zee te wroeten , ten einde aldaar een foort van Schulpvifch op te zoeken , welke hun ge. woone Voedzel is ; hoewel men zegt , dat zy ook andere Vifch , ja Kruiden en Zee-Wier 3 eeten. Woon- De H"eer LinnjEus merkt den Walrus aana cn Wyk- a]s een bewooner van de Landen die binnen den den Wal-" Noordpools- Kring begreepen zyn. Ik vind, dat ïus. hy ook fomtyds op de Kuften van Noorwegen gezien wordt (*) , en men heeft , weinige jaaren geleeden , een Jong in de Zuiderzee gevangen. De voornaamfte Woon- en Wykplaats van dit Pier fchynt egter aan de Kuften van Groenland, Ys- , (♦) e.Pontoppidans, &üt%i\t\itmMü$a& geil. Koppenh. 1754. p. 230,. van de Robben, n Ysland en Spitsbergen , te zyn > of liever ge- j, afdeel. weeft te zyn ; want men heeft ze van veele xil. plaatfen , daar zy eertyds menigvuldig waren , Hoofd- verjaagd. In 't voorfte van de voorgaande Eeuw' gaven de Walruiïen aanleiding tot den Wal- vifch- Vangft. Deeze Dieren , waar van men de Tanden eerft aan 't Strand vondt, werden ver- volgens 5 om de Tanden alleen , in menigte aan de Kuften van Moskovie, aan die van % Bee- ren-Eiland en elders , gedood ; korte jaaren daar- na , dagt men om van de Romp 't Spek af te fnyden en Traan daar van te kooken, 't welk in den Jaare 1605, de eerfte maal, door de Engelfchen gefchiedde. De menigte van Walruffen , die men toen Walruffea op eenige plaatfen vondt , w7as byfter groot. AanVaaSft* 't Beeren-Eiland werden 'er, ii) 'tjaar 1608 , in zeven Uuren tyds , meer dan negenhonderd ge- dood: twee Jaaren daarna op éénen dag vyf- honderd. Een Man alleen maakte 'er veertig met zyne Lens af. In korte Jaaren , egter , wier- den deeze Dieren fchuuw, zy kwamen minder op 't Land , en werden 'er zelden by zulke gtoote Troepen aangetroffen. Men moeft zeer behendig zyn, ze van agteren bezetten, om hun den weg naar 't Water, af te fnyden, en zig ten uiterften voor hun hoeden; dewyl ze, in de engte gebragt zynde , zig , op een zeer verwoede wyze , tragtten te verweeren. De dikte en taaiheid van. hunne Huid maakte, dat men veel moeite hadt om ze met Lenfen dood I. DE£i. II Stuk, tC 12 BlSCHI YVINC LAFDEEL.tefteeken, en op de glibberige Ys-fchotfen zyn XI ï. zy nog moeijelyker te betrappen. Op 'É minde «tük°FD" Seraas5 dat zy hooren, laaten zy zig daar afin Zee rollen , en men kan ze zelfs met een Ko- gel niet gemakkelyk treffen. Om die reden* cn dewyl zy zo weinig Spek uitleveren , is de Walruflen-Vangft allengs in verval geraakt. Deeze Dieren brullen of loeijen op gelyke wyze als de Zee-Leeuwen , en zyn ook van niet minder grootte, naamelyk als een Koe of Paard , ja dikwils veel grooter. Een gemeene Walrus levert een half Kwarteel Spek uit. De Slagtanden komen uit het bovenfte Kaakebeen, ter plaatfe daar de Walrus een ruigen Baard heeft : zy zyn 'er diep ingekaft en ftaan aan hunne inplanting zo wyd van elkander , dat de Onderkaak, met.zyne punt, daar tuiïchen in fchiet. Hunne figuur is ZeilTenswyze krom naar Pl.XI. beneden , gelyk men uit de nevensgaande fit!9Ï9 Afbeelding van een Walrus -Kop kan zien , die door zyne gedaante veel van de Koppen der Viervoetige Dieren, welke op 't Land leeven, verfchilt. Ik vind 'er, gelyk de Heer Brisson aanmerkt, ook geen blyk in van eeni- ge Voortanden , die egter , volgens Linn^üs, een Kenmerk zyn van dit Geflagt. Gebruik Deeze Tanden worden ons meed uit Rus- *jeoTan* land toegevoerd , zynde gemeenlyk twee Voe- ten lang en omtrent drie Ponden zwaar; doch men vindt 'er ook grooter, Zy gelden by'tge- wigt meer dau Yvoor, en het Pit of Merg is diecr Van de Robben. 13 ^ienftig tot het vervaardigen van gemarmelde 1. Afdeeu Meshegten , die zeer fraay zyn ; gelyk men XI ï, van Olyphants-Kiezen Geveften van Houwers HooFÖ- ** STUK» cn dergelyken maakt : doch tot Konft-Draaiwerk zyn de Walrus - Tanden niet zeer bekwaam. Ook is het voorgeeven , dat men van dezelven Tanden maaken zou, om die de Menfchen, in plaats van Natuurlyke , in den Mond te zetten : een dwaaling, welke uit de verwarring van dit Dier met het Zee-Paard , den waaren Hippopota- mus, of met de Zee-Koe der Weft-Indiën, ge- naamd Manati, fchynt te zyn gefprooten. Om die reden heb ik zo wel een Hoektand van deïïg< Zee-Koe, als een Slagtand van het Zee-Paard,^- 3» dat ik in 't vervolg befchry ven zal , by elkander hier nevens gevoegd. Van deeze , als veel duur- zaamer zynde dan die van Walrus , en met een zeer witte Korft overtoogen , worden de go- melde Tanden , ja zelfs geheele ryën Tanden , om in den Mond te zetten , gemaakt. Dc Huid der WalruflTen is zeer grof: men De Huid, heeft 'er gezien van meer dan een Duim dik en Schaft , wel vierhonderd Ponden zwaar. De taaiheid maakt dezelve, nog nat en verfch zynde, tot Zeeleh of Touwen bekwaamer dan tot Leder, dewyl zy , gelyk de Offe-Huiden in Kalk ge- legd om te bereiden , broofch wordt. Men zegt my , dat dezelve naar Duitfchland gezonden en aldaar gebruikt wordt in de Bergwerken. Som- mige deelen des Lighaams zyn> volgens de Op- S.D&XI» IX Stuk, tel* 14 Beschryving Hoofd JTUK. Pl. XI. Fig.4. I, Afdeel, telling van Martens , eetbaar ; maar Andersom XII. verhaak, dat hy van een Schipper had verno- men, hoe eenigen van deszelfs Scheepsvolk, de Nieren gegeten hebbende van die Dier , daar door zeer bedwelmd geworden waren , 't welk niet overging dan door den tyd en van fchrik- kelyke Hoofdpyn werdt gevolgd. In de Schaft is een Been , van gedaante als Fig. 4 i ? afge- beeld , 't welk men , doch zeer oneigen , een Walrus-Kraan noemt; dewyl het van binnen geen doorloopende Buis, maar een Spongieufe zelfftandigheid of Merg heeft. Ik kan daarom niet gelooven* dat de Schaft geheel van Been zy , gelyk fommigen verzekeren. Gedroogd zynde , wordt het Poeijer van dit Been door de Moskovieten tot afdry ving van den Steen ge- bruikt ; het bevordert ook de Kraam en zet de Nageboorte af, zo Bartholinus getuigt: ja, iemand door het dikke Spongieufe end Bier te laaten opzuigen , is tegen het moeielyk Wat- teren , zegt hy , dienftig bevonden (*). IV. (4) mt Hoektanden in dm Bek befiooten. Phoca Vitulina. De algemeene Naam van dit Dier, zo in Rob of Deenemarken als in Sweeden , is Zee-Rond , en Zee-Houd.^ noemt: men \ niet alleen by ons, maar zelfs ook (•) Rarior. Cent. II Hid XLIIL (4) Phoca five Vitulus uminus. Gesn. Aq. 702. Aldrov. Pisf* 722. Jonst. Pi sc. 44. Doda'rt* Aü? ipi. Tab. 191. Raj. Qjtadr. i8p. van de Robben. 15 ook aan de Kaap de Goede Hoop ; by de Engel- I. Afdeel. fchen Seal of Seai-Hundt. In 't Sweedfch geeft XII. men het den Naam van Siaelt , in 't Noorweegfch HooFD- van Kambe, in 't Groenlandfch van Pufa. Tohnston hadt de Robben mede onder de Kenmér* ken Walviflchen t'huis gebragt. Klein brengtzeïn ' de zelfde Familie met de Walruiïen. Brisson maakt zynen Vyftienden Rang van de Robben alleen, onder den naam van Phoca of Zee-Kalf : waar van hy hét Kenmerk aldus ppgeeft. Het heeft in de Bovenkaak zes , in de Onderkaak vier Snytanden : aan ieder Poot vyf genagelde Vingeren , met Vliezen te famen gevoegd : de Agterpooten zyn agterwaards uitgeftrekt. Hy merkt aan , dat dit Dier vier Hoektanden heeft, gelyk die der Honden , te weeten in ieder Kaak aan beide zyden één : dat het getal van des- zelfs Kiezen niet beftendig is. Het is een Dier, zegt hy, van beiderley Leven, doch onthoudt zig langer in de Zee dan op 't Land. De Robben woonen in de Europifche Zee Woon- zegt LiNNiEüs , en in de Ooftzee zyn zy me-plaat8# nigvuldig. Ik geloof dat zy niet minder in an- dere Zee-en zyn : want men vindt in den Reis- togt van den Heer Anson aangemerkt , dat 'er groote menigten van deeze Robben aan de Kus- ten van Zuid- Amerika, zelf in de Zuidzee, ge- vonden werden , die het Landvolk daar tot Spy- ze ftrekten. Men vindt 'er, gelyk bekend is, den Stapel van, om zo te fpreeken , binnen den J'Dsil, II Stuk» Noord- 16 BESCHR YVING I. Afdeel. Noordpools-kring , aan en op den zoom van'c XII. Ys, zelfs in Spitsbergen en de Straat-Davis. Hoofd- Schoon de Heeren Linn^eus, Brisson en STUK* *' Klein, van de Zee-Kalven en Zee-Honden , als Verfchil van 't Zee- van een zelfde Dier fpreeken , komt het my egter Kalfen voor fat >cr een aanmerkelyk ouderfcheid m den Zee- Hond. de Lighaamsgeftalte tuflehen dezelven zy. Im- Pl. XI. mers iedereen , die de Afbeeldingen, hier van * # dezelven gegeven, met elkander vergely kt , zal dit moeten toeftemmen. Mg. 5, is de Afbeel- ding, welke de Heer Linn^us aanhaalt, van het Zee-Kalf in de Middellandfche Zee gevan- gen , en door de Leden der Akademie van Pa- rys uitgegeven : Fig. 6 , is die van een Zee- Hond , welken de Hooggeleerde Heer Albinus, in 't Jaar 1 748 , den 24 February , te Leiden , op de Vertoonplaats der Ontleedkunde, inmynby- zyn heeft laaten openen. Men kan op deeze beide Afbeeldingen zo veel ftaat maaken als op iets ter Wereld, en behoeft niet te twyfelen, of dezelven zyn naar ixeezenilyke Dieren ge- tekend. Verfcbei- ^e ^eer LiNN-ffius hadt, in zyne Fauna Sue- denheden cica, van tvveederley Zeehonden gefproken ; HondQn' waar van ^e een *n January jcn§t de ander in February; de een by Troepen huishoudt, de ander op zig zelf alleen ; de een grys is de an- der zwart. Klein zegt, ten dien opzigte , dat hy nooit zwarte had gezien. De Heer Pon- toppidans maakt gewag , dat 'er aan de Kult van Noorwegen oude Zee-Honden gevonden war- van de Robben» 17 worden , van grootte byna als een Paard > waar I? Afdeel. van men eenigen Klapmutfen noemt , om dat zy HoOF'D. öp den Kop een flappe Huid hebben , welke zy stuk. over de Oogen en Snoet heen kunnen fmyten. Maar de Heer Parsons , Lid der Koninglyke Sociëteit van Londen , fpreekt nog van andere Verfcheidenheden , die de langte van den Hals en 't Lyf , en de geftalte van den Kop betref- fen, welke hy insgelyks doornaauvvkeurige Af- beeldingen opheldert. Zie hier zyn eigen Woorden (*). „ Sommige Soorten zyn 'er van dit Geflagt Waarree* „ der Phoca, die nooit tot meer dan een Voet yanDrl 3, langte groeijen 3 en verder vindt men allerley Parsons. „ middelfoorten , hunnen vollen wasdom heb- „ bende , van deeze grootte af tot aan die van de 3, Manati en Walrus* De Huiden van alle de 3, Soorten 4 hebben kort Hair , en zyn gemen* „ geld , van ftrookoleur en geel af, tot aan het „ alierdonkerfte bruin en zwart. Somwylen zyn » zy regelmaatig gefchakeerd ; fomwylen keur- „ lyk gefprenkeld ; fomtyds met bruine Wol- „ ken op een geelen Grond , gelyk een Schim- 3, mei Paard ; fomtyds, wederom, beflaathet „ bruin of zwart het grootfte deel der Huid* 3, hebbende minder van het geel ; en , om kort 3, te gaan , zelfs die van de zelfde Soort zyn zo 3, verfcheidelyk gevlakt of gewolkt , als Hon* „ den van een zelfde tuk. Ook is 't waar- fchyn- (*) PUlos. Tranfaft. Vol. XLVII. pag. 114. X. Dkel. II Stuk. B Hoofd 18 Beschryving I. Afdeel.,) fchynlyk, dat, in weinig bezogte Eilanden en XIL „ Landftreeken , andere Soorten van deezen „ Stam zullen zyn , die men nog niet ontdekt „ heeft : doch men moet opmerken , dat , wan- neer zig geen ander verfchil , dan de enkele verandering van kleur, onder haar vertoont; „ naamelyk in haare grootte , evenredigheden , „ Tanden of Lëdemaaten ; zy niet meer voor 5, verfchillende Soorten te houden zyn , dan „ Koeijen die verfcheiderley verdeelingen heb- ben in de Wolken of Vlakken van 't Hair „ op hunne Huiden." Verfcbei- De Heer Parsons fpreekt vervolgens van de de Soorten Verdeeling, welke door den Heer LinntEüs v&n Rob- ben. voorheen in 't Geflagt der Pboca gemaakt was , toen die Natuurkenner hetzelve maar in de twee Soorten , van Phoca met bedekte en Phoca met uitfteekende Hoektanden , onderfcheidde (*) , en hy ftelt van de eerfte Soort, dat is die der Zee- Honden > de volgende Verfcheidenheden voor , welke hy door Afbeeldingen van zodanige Die- ren , naar 't leven gemaakt , opheldert ; naa- melyk. i. Kleine Zee-Hond , de Palmen der Voorpoo- ten gevingerd 9 genageld met ronde Nagelen. De gewoone Rob , het Zee-Kalf van Char- leton en veele andere Autheuren. Men vindtze aan de Kuften van 't Eiland Wight, die van Cornwall en byna alle Landen. 2. Klei- (*) Sjftem. Nat. Ed. VI, V A N B Ë R O B B Ë N. ï£ è. Kleine Zee-Hond , met een langer Hals ,een j. Afdeec, Kop zweemende naar dien van een Otter, de XII. Voorpooten breed, niet gevingerd. s^f^f", De langhalzige Rob van Grew. Men vindlv ze aan de Kuften van verfcheide Landen. 3/ Kleine Zee-Hond, met de Voorpooten gevin- gerd, genageld, den Hals gekneepen, den Kop als van een Schildpad. De Schildpadskoppige Rob. Zy onthoudt zig aan de Oevers in verfcheide deelen van Europa. 4. Groote Zeehond , met de Voorpooten ge- vingerd , genageld , het Lyf langer. De Langlyvige Rob. Men vindtze aan de Kuften van Cornwall en van 't Eiland White. Als eene vyfde Verfchei denheid fteltdeHeér Parfons den Zee-Leeuw van den Heer Anfon voor , die van de anderen in 't algemeen , wel- ker Agterpooteü breed zyn alsgewoonlyk, ver* fchülen zcu , doordien zyne Agterpocten in tweeën zyn gefpleeteüi doch het bly kt klaar, dat hy dit Dier verwart met de Manati of Zee» Koe der Weftindiem Voorts fpreekt hy van de Leerzaamheid der Hunne Robben of Zee-Honden , die , gelyk Charle- Leerzaam- ton reeds gemeld heeft , van de Viflchers en Zeelieden , aan de Kuften van Cornwall en 't Ei- land Wight , gevangen zynde , zo tam worden gemaakt , dat men Geld kan- winnen met de Aardigheden van deeze Dieren te vertoonen, I. Deel, II Stuk, B 2 „ Wy fco Beschryvinc I. Afdeel.» Wy hebben 'er tegenwoordig, zegthy, een XII. » in de Stad [te Londen] , die zeer behendig Hoofd* js# Hv beantwoordt het roepen van zyn Baas, STUK. " * . t / J . 5) en neemt deszelfs bevelen in agt : eet uit zy- „ ne Handen ; klautert uit het Water en ftrekt 3, zig ter voller langte uit , wanneer het hem 3, belaft wordt : dan kruipt hy , op 't gegeven 33 bevel 3 weder in het Water , en ftrekt , om „ kort te gaan, zyn Hals uit, om zyn Baas te „ kuffen, zo dikwils en zo lang, als men het 3, begeert/' Zy wor- 't Komt my ook niet onwaarfchynlyk voor, iyd^°m~ ^at ^eeze bieren fonityds aanleiding gegeven Meermin- hebben om het oude Denkbeeld, dat 'er Meer- iten of Sy minnen of Syreenen, dat is Schepzels vanboven reenen aangezien. Menfch van onderen Vifch, in de Zee gevon- den worden , in ligtgeloovige Herfenen ftand te doen houden of te verfterken. In 't Voorjaar 1755 hadt men in'tY, omtrent Affendelft, zo- danig eene Vertooning , welke veel gerugts maak- te (*). 3, De Syreen uit Braülie , die , zo 3, Bartholinüs verhaalt, te Leiden is ontleed 3, geworden door P. Pavius, komt my ver- 3, dagtvoor, zegt Linn^eus , wegens de uitftee- „ kende Ooren en een zo dunnen Hals in een 3, Zoogend Waterdier : ook vindt men dit van 33 de Reizigers niet nader bevestigd." Zou men niet het zelfde zeggen mogen van dat Schep» (*) Zie deNederl. Jaarheken. Mcyi755, blacte. van de Robben. Schepzeltje, t welk in 't Jaar 1758, op dei. Afdeel. Kermis van St. Germain , teParys, levendig ver- XII. toond en afgebeeld was, hebbende de langte HooFD* ö 0 STUK, van omtrent twee Voeten (*). Immers de Ver- tooningen van zodanige Schepfelen in de Zee, waar van thans wederom met zo veel ophef wordt gefproken (f) , fchynt t'eenemaal met die van Robben of Zee-Honden overeen te komen. In Groenland, of op het Ys in den Noorder- Robben- Oceaan , worden de Zee-Honden , nog Jaar- £a§ery in . Groen- lyks, in menigte gedood. De Schepen, die]auci# daar op uitgaan , houden zig langs den Zoom van 't Ys , en , op de dry vende Schotfen of in Baai- jen aan de Ooftkuft van Groenland, vinden zy fomtyds geheele Schooien. Men heeft weinig moeite of konfl noodig om ze te dooden , indien men flegts behendig en fterk genoeg van Volk .is, om ze van naby te kunnen befpringen : want een enkele Slag, [ met een Stok, op de Neus, brengt deeze Dieren in onmagt. De Robben , die men tegenwoordig doodt , zyn meeft klein en jong , leverende met hun dertigen naauwlyks een Kwarteel Spek uit (t). Egter worden nog he« den- (*) Zie the Gent km. Magazine, for December 1759» p. 5<5o* (t) In Er. Pontoppidans , ïfift. ÏJÖU 35o?taesen- p- 365. (t) De Hoornfche Robbeflager, de Expeditie ge- naamd, heeft in de twee Jaaren , dat dit Schip naar Groenland is geweeft , naamelyk 1759 en 1760, gevangen ongevaar vyfduizend Robben , 't welk volgens de Lyften heeft uitgeleverd maar 173 Vaten \\ Deei, II Stuk, B 3 0f 2& Beschryving I. Afdeel. denc^aaës> allejaaren, eenige Schepen uit Noor- XII wegen op dien Vangft uitgezonden , dicfomtyds Hoofd- wel zeven- of agthonderd Vaten Spek mede te- $TUK> rug brengen, dewylmendikwils, opéénendag, twee- of driehonderd Robben magtig wordt In de Robbeflagery heeft men opgemerkt, dat deeze Dieren, hoe lomp ook in 't aanzien, .eene byzondere Voorzigtigheid gebruiken , om, terwyl zy leggen te flaapen , niet verraft te wor- den. Een van de Troep houdt de Wagt , en maakt, wanneer hy onraad verneemt, zeker Ge- luid , dat naar de Stem van een fchorren Hond, die blaffen wil , gelykt. Ook verzekert men, dat zy, van het lofTe Ys verjaagd zynde en el- ders een andere Wykplaats moetende zoeken , in een zo regten koers voortzwemmen , dat men ze , zelfs op het Kompas , kan nazeilcn , zonder gevaar van ze kwyt te raaken. Vangft der Aan de Kuften en Eilanden van de Ooftzee den'*"*°nVen •^oorc'er Oceaan5 gebruikt men andere manieren om de Robben of Zee-Honden , die daar zo geraakkelyk niet te betrappen zyn , mag- tig te worden. Behalven dat men ze fchiet , zet men ook Netten uit, om ze te vangen. Weleer plagt men 'er Honden te hebben , die als op deeze Dieren ter Jagt gingen , doch dit gefchiedt nu zelden. Een derde manier, die ook niet veel in gebruik is , wordt op Faro genoemd auf Later te of Kwarteelen Spek, en dus zouden negen-en -twin- tig Robben een Kwarteel Spek geeven. Zorgdraa- ger fchryft van de 15 of 16 een Kwarteel: zo dat van de Robben. te gaan, en wel om dat dit gefchiedt in den tyd I. Afdefju wanneer zy paaren. Aldaar zyn, op veele plaat- XII. fen , in de Rotfen aan de Zee groote Holen, S^°°FD" als gewelfde Kelders, die van buiten maar een klein Gat tot een Ingang hebben , daar men men een Boot pas in kan vaaren. De Grond van deeze Holen loopt naar agteren fchuins op, zo dat zy daar droog zyn , maakende ruime Gewei* ven , alwaar de Robben of Zee-Honden met el- kander huishouden. Om ze te vangen neemt men twee Booten eh een lang Touw met zig; de eene Boot vaart 'er binnen, de andere blyft 'er buiten, en 'c Volk, dat daar in is, houdt het Touwvaft, ten einde de ingevaren Boot, wan- neer die vol Water geflagen wordt , gelyk dik- wils gebeurt, met het Volk daar uit te haaien* Die in de eerfte Boot zyn vaaren zo diep in het Hol , tot dat zy fluiten , en fpringen dan op 't drooge ; hebbende brandende Fakkelen by zig , wegens de duifterheid van het Hol , al- waar 't hun zelden mift eenigeZee-Honden aan te treffen. Doch in deeze Vangft wordt een groote voor- zigtigheid vereifcht. Men houdt de Fakkels , die zo dik als een Mans Arm zyn , eerffc in de Boot verborgen , op dat de Robben het naakend ge- vaar niet zien of zag te Water begeven mogen. Wan- zy kleiner of jonger moeten zyn , die men tegenwoor- dig daar vindt, dan voor eenige Jaareij. (*) Er, Pontoppidans , als boven. p. 239. 24 BESCHR YVING I. Afdeel. Wanneer men Grond bereikt, fpringt eerft eenN XII. Man in 't Water, die eene Knods in de hand Hoofd- heeft: hem volgt een ander, met de beide bran- dende Toortfcn , die hy boven zyn Hoofd om hoog houdt , en een derde agter hem , ook met een Knods of Knuppel gewapend. Zo dra dee- ze Dieren het Licht zien, willen zy zig te Wa- ter begeeven , als weetende dat zy daar veilig zouden zyn , maar de weg is hun afgefneeden. Dan rigtten zy zig naar den voorften Man , en, indien het Mannetje hem eerft ontmoet , heeft hy genoeg werks om zyn Lyf te befc hermen. Het gaat op de Voorpooten overend ftaan , met opgefperden Muil, en rukt dikwils dien Man den Knuppel uit de Handen , tot dat de ander komt en het Dier in de Nek flaat. Met het Wyfje , dat voor den Man wykt , hebben zy zo veel moeite niet. Als deeze Die- ren maar regt op den Kop of op de Neus ge- troffen worden , vallen zy aanftonds in onmagt, en dan fhydt men ze , zonder draaien , den Hals af. Na dat alle de oude Robben dus afgemaakt zyn, gaat men de Jongen opzoeken , die, in het bovenfte van het Hol en ver van 't Water leg- gende, zig geheel ftil houden, tot dat zy op dergelyke wyze geknuppeld worden en gekeeld. De gedoode Robben worden aan het Touw ge- bonden, en van de genen, die daar buiten in de Boot zyn, uit het Hol gehaald. Op deeze m^ nier wordt men fomtyds , in eens , wel vyftig fluks magtig, waar van de Ouden zo groot zyn als van de Robben. 25 als een Os of Koe. Op dergelyke wyzen wor- 1. Afdeel, denzy, aan de Wefter- en Noorder-Eilanden van XII. Schotland, ook gevangen. sT^FD' Volgens het Berigt van den Heer Anderson, zouden in het Meir van Baikul^ in Groot-Tar- tarie, dat een groote Verlaatbak is van de zoe- te Wateren, die uit verfcheide Rivieren zig daar in ontladen , ook een menigte van deeze Dieren zyn. De Heer Heidenreich, die van Petersburg , door geheel Siberië en Tartarie , tot aan de Grenzen van China gezonden was, om overal Mynen op te zoeken en de Myn- werken te herftellen , hadt hem verzekerd , dat dit weezentlyk zodanige Robben zyn, als men vindt in de Ooftzee en den Oceaan ; doch een weinig kleiner. Het Meir bevroozen zynde, maakten deeze Dieren hier en daar Openingen in het Ys , om lugt te fcheppen ; doch de Tar- taaren en de Ruflen , die by dit Meir woonen , wiften ze daar uit te haaien met driehaakige Harpoenen en gebruikten in hunne Lampen geen andere Olie , dan die van het Spek der Robben bereid was. Hy onderdek, dat de Voorouders van deeze Dieren uit de Ys^gee 9 langs de Rivier Jenifea, tot in dit Meir, 'twelk geheel ver Landwaards in legt, gekomen zul- len zyn. Omtrent de Lighaamsgeftalte en inwendige Lighaams- deelen der Robben, zal ik eerft de Befchry- ge[h:,te J van het ving doen van het Zee-Kalf in de Middellandfche Zee-Kalf. Zee gevangen, hier voor Pl. XI, Fig. 5, af ?L*_XI' LDeeu IJ Stuk, B $ ge- ^'^ Beschryvikg I. Afdeel. gebeeld. De Franfche Akademiften merken XII. aan (*), dat: hetzelve meer overeenkomt met "°0FD' de Pboca der Ouden, dan met de Zee Koe der plftJJM Weftindiën , en inderdaad zyne Tanden , die fcherp als Wolfstanden waren, zonderen het genoegzaam daar van af. De Kop is ook zo digt niet tegen de Schouderen aan , en de Hals veel kennelyker, dan in de Afbeeldingen a die men van de Zee-Koe heeft. De langte was maar agt-en-twintig Duimen , van den Muil af tot aan het end der Agterpooten , die tegen elkander waren aangevoegd , met een kort Staartje, 't welk Aristoteles reeds by een Herte* Staartje vergeleeken heeft, tuiïchen bei- den. De Voorpooten waren kort , en met het Been des Opper- en Onder- Arms befloqten on- der de Huid, die de Borft bedekte , en dus digt tegen k Lyf aangevoegd , doch met Nagelen voorzien. Op zyne harde dikke Huid hadt het kort Hair , tuffchen grys en vaal , een wei- nig bleeker aan den Buik, op de Rug met bruin- roode Vlakken van grootte als een Nagel. De Kop was dik en groot naar 't Lyf, met een breeden Muil en diep ftaande groote Oogen ; de Oorgaten klein. Aan den Bek hadt het lan- ge Borftels of Knevels, niet golfsvoyze bogtig* maar golfswyze uitgerand , gelyk de Afbeel- ding, by Letter A, aanwyft. Icwendi- In de Maag, die langwerpig was, van ge- ge deelen. daan» (*) Ouvrages adoptéz. Tom. I. p. ipu van de Robben. 27 daante als een Darm, vondt men een Kluwen l afdesu van Zee- Wier, ter grootte van een Noot, die XII. ^ Hoofd- den bovenflen Mond verdopte. Haar binnen- Stuk. fte Rok was geplooid en maakte overlangs ver- fcheide Rimpels , die in het bovenfte gedeelte Golfswyze, doch in 't onderfte regt liepen, even gelyk in de laatfle Maag der herkaauwen- de Dieren. De Lever hadt zes Lobben , twee groote naar onderen en naaragteren , twee klei- ne voorwaards en naar boven. Aan dit Inge- wand was een Galblaas. De Nieren geleeken veel naar Kalfsnieren, zynde niet, gelyk die der Beeren, uit verfcheide kleine Nieren famen^ gefield , en alleenlyk met ondiepe groefjes verdeeld', doch menigvuldiger dan de Kalfsnie- ren; zo dat de Nier uit veele famengevoegde Klieren fcheen te befïaan. Ook vondt men , behalve het groote Bekken in de holte der Nier, nog veele kleine, door derzelver zelfs- ftandigheid verfpreid. De Long hadt maarééne Lob , ter wederzyde. Het Hart was rond en plat, met groote Holligheden en zeer kleine Ooren. Men vondt in de Hol- Ader een derge- lyke Opening , als in de Menfchelyke Vrugt het Ovaale Gat genoemd wordt, dienende om het Bloed uit dezelve onmiddelyk over te bren- gen in de Slinker Holligheid en dus indeGroo» te Slagader, zonder te pafTeeren door de Long. Dit Geflel heeft het Zee-Kalf ten uitërften noo« dig , om den Omloop des Bloeds aan den gang 1. Deel, II Stuk» te 28 Beschryving L Apdeil. te doen blyven , dewyl het dikwils eenigen tyd onder Water moet vertoeven. Hoofd- «tuk. Men heeft de Beenderen van dit Dier be- De Been- vonden zeer hard te zyn , inzonderheid die van deren,enz.,c Bekkeneel, en geenzins Kraakbeenig, gelyk Aristoteles en Pliniüs verzekeren. Tuffchen het Voor- en Agterbrein was een Beentje , ge- lyk in veele Viervoetige Dieren , doch plat en puntig , niet rond en dik als in de Zee-Koe der Weftindiën. De Herfenen waren uit- en in- wendig als die der Kalveren , doch naar even- redigheid van 't Hoofd grooter ; 't welk veel verfchilt van de gefteldheid in de Viflchen , die gewoonlyk zeer weinig Brein hebben. Het Kryftallyn van 't Oog was, gelyk in andere Waterdieren, Klootrond, en de Gezigtzenuw hadt haaren ingang midden in den bodem , regt tegen den Oogappel over , doch men vondt in het Oog die duizenderley kleuren niet , waar van de Oude Natuurkenners Ipreeken. Befcbry. De Heer Albincs heeft in den Zee-Hond, detfzee k*er voor ^n 6 a^8e^ee^5 onder anderen ^ Hond. het volgende opgemerkt (*). De langte was Pl.XI. zes en een half Voet; de dikte meer dan ge- woonlyk, als zynde het Dier bevrugt. Het hadt geen uitfteekende Oorenof Oorlappen; de Oogen waren befchermd met dergelyk een Vlies, als de Viervoetige Dieren in 't algemeen heb- ben. Aan de Bovenlip hadt het een foort van Kne- vels, (*) Annou Ac*d. Libr. III. Cap. XV. van de Robben. w veis, beftaande uit lange Hairen, dieaandezy-i, a*deel; den op gelyke wyze uitgerand waren , als wy XII, in het Zee-Kalf hebben gemeld , en als met knoo- gtJK# pen zig vertoonden, 't welkzedeedtglinfteren. Zes Voortanden hadt het in de Boven- , vier in de Onderkaak gehad ; vier Hoektanden veel groo- ter: de Kiezen zelfs eenigermaate fcherp, en dus den geheelen Bek zeer bekwaam voor een Roofdier. De Tong was aan 't Voorend, of aan de tip, eenigzins rond uitgefneeden , zodat zy dubbeld kon fchynen. Uitwendig zag men zeer weinig van de Armen of Voorpooten, die, gelyk van het Zee-Kalf verhaald is, byna ge- heel onder de Huid verborgen waren, doch doof uitrekking zig als Armen of Elleboogen vertoon- den , waar aan een foort van Handen fcheen te zyn, met vyf Vingeren , zeer fcherp genageld, en met een Vlies te famen gevoegd. De Agterpooten hadden meer de gedaante van een Viffchen -Staart ; weshalve 't Gemeen zegt, dat de Zee Hond een dubbelde Staart heeft. De Palmen , niettemin , waren ook gevingerd en met Nagelen voorzien , doch niet gewapend ; dewyl het Dier zig daar van flegts om te zwemmen , niet tot aangrypen van iets of tot verdediging fchynt te kunnen bedienen. De opening van de Scheede en van den Aars , was uitwendig gemeen. Agter den Navel openbaarden zig de kentekenen van twee Uijers. De Huid was hard doch buigzaam : het Spek drie Duimen dik aan den Buiken nog veel dikker in dea.Nek. Over J.Deku II Stuk. 't ge- 30 Bèschryvinc I. Afdeel. 't gehèele Lyf hadt dit Dier kort Hair, zoef* , XII. fenen glad, dat het zig byna als Hairloos ver- stuk.°FD" toonde ; de kleur was geelagtig doch met menig- vuldige bruine Vlakken , en bleeker aan den Buik* De ongebooren Vrugt, die men in ditSchepzel vondt, hadt de langte van een Voet, en was nog byna kaal ; egter reeds met Kneveltjes voor- zien ; de Pooten duidelyk gevingerd en gena- geld. Levens- De Robben zyn Dieren, die wel eenigen tyd, Robben er^oc^ n*et a't^5 onder Water kunnen bly ven. Zy flaapen op 't drooge of op 'tYs, alwaar zy ook paaren en hunne Jongen voortbrengen. Zy zouden miflchien wel geheel buiten 't Wa- ter kunnen leeven ; want Redi verhaalt , dat hy een Zee-Kalf. 't welk hem door den Groot- Hertog van Toskanen gezonden was , vier Wee- ken lang, zonder Eeten en buiten 't Water, gehouden heeft, dat nog langer zou geleefd hebben , indien men het niet ter Ontleedinge had gebruikt. In 't Slaapen fnorken zy zo luid , dat zy omtrent een geraas maaken als het bulken van een Kalf. Hunne Jongen gebaard hebbende, blyven zy, naar men verhaalt, twaalf dagen op 't drooge , en de Moer ge- leidt ze eindelyk naar 't Water , om ze allengs te leeren zwemmen. Zy brengen een , twee, of drie Jongen op *t meefte , in eener dragt ter Wereld. Haare Spyze fchynt voorriaamelyk Vifch te zyn , en men wil dat zy haare groote Ver- van de Robben. 31 Vettigheid verkrygen in Schooien vafï Ha-t. Afdxeu ringen. H^opd- 't Gebruik, dat men van deeze Dieren heeft ,,STUK. is menigvuldig. Aan de Kuften van 't Zuider- Nut ea deel van Zuid - Amerika , zo wel als in de§ebruik* Noordelyke Landen van onzen Aardkloot , wordt derzelver Vleefch en Spek van de Wilden niet alleen , maar ook van Europeaanen en andere Natiën , gegeten. Oudtycis fchynt het in Enge- land zelfs geen ongewoone Spyze te zyn ge- weeil ; want men vindt onder den Voorraad , die tot de Inhuldiging-Feeften van Bilfchoppen gekogt werdt , ook van BruinvilTchen en Zee- Kalven melding gemaakt (*). Op de Eilanden van Schotland worden , nog hedendaags , de Robben ingezouten , en dikwils als Varkens- Spek gegeten. Ook verzekert men , dat de Olie öf Traan , die gemaakt wordt van 't Spek van Jonge Robben , welke veel vetter dan de Ouden zyn, zo goed om te eeten is als Oly ven-Olie, hebbende geen de minfte kwaade Reuk. Voor- al is deeze Olie zeer bekwaam om in de Lam- pen te branden. Het Volk, dat aan Straat Da- vis woont , gebruikt het Robben- Vleefch tot Spyze ; het Bloed tot een Geneesmiddel ; de Huid tot Kleederen en omkleeding van hunne Schuitjes; de Peezen en Darmen in plaats van Glas , van Zeilen , van Touw om te binden en van Gaaren om te naaijen ; de Beenderen tot het (*) PMof. TranfaÖ. Vol. XLTII. p. 117. 52 Bëschr YVINÓ l Afdeel. het maaken vaR allerley foort van Werktuigen Xii. zo in de Huishouding als op de Jagt. Men •tuk.ÜFD heeft zig oudtyds ingebeeld, dat Klootjes, uit de Ribben gedraaid, de Pyn der Aambeijen on- middelyk deeden ophouden , en Kraaien > uit de Beenderen van een Zee-Kalf , aan 't Gewricht der Hand gehouden , ftilden de Scheele Hoofd* pyn en Duizeligheid, welk Ongemak aanftonds wederkwam, als zy 'er af genomen werden (*)* Dat Schoenen , van Robbevel gemaakt , dienftig zyn om de Voeten voor 't Podagra te bewaaren, zal mogelyk meer geloof vinden. Het Vleefch van de Jongen , en Vleefchfop daar van gekookt, wordt by de Inboorlingen der Schotfche Eilan- den als een Middel tegen Borftkwaalen gebruikt* Hun Spek De reden , dat deeze Dieren door de Robbe- en Huid. f]agers worden opgezogt , is , gelyk ik reeds aangemerkt heb , eensdeels derzelver Spek , waar van zo goede Traan gekookt wordt , als van dat der Walvilfchen. Ten anderen de Huid of 't Vel, dat men hier te Lande meeft, met de rui* ge zyde buiten , tot het overtrekken van Reis- Kirten en Koffers bezigt. Ik verneem, dat 'er een fooit van Robbevelletjes uit de Indien in Engeland wordt aangebragt , die men polyft en daar mede MeflTen- Scheeden , Kokers, Tabaks- doozen , Orlogie-Kalfen en andere Werktuigen of Gereedfchappen , van buiten bekleedt. Dee- ze Huiden , die middelmaatig twee Voeten lang zyn (*) Barthol. Rarkr. Cent. II. Hifi. XI. van öë Robben. 33 ?Jyn en een Voet breed 5 hebben in 't geheel I. Afdeel* geen Hair , en zyn op de buitenzyde van de XII. Rug als met Paarlen beftrooid : zo dat zy 5 in c J"1^01^ ° STUK» dat opzigt > geheel van die der Zee-Honden ver- fehillen. XIII. HOOFDSTUK. Befchryving van het Geflagt der Honden, waar onder de Wolf, Vos en meer dergelyke Beeften, begreepen zyn. Hunne Kenmerken en Eigens- chappen. Menigvuldige Verfcheidenheden. Oor- zaaken van de Hondsdolheid onderzogt. Wil- de Honden in de andere Wereldsdeelen. Vangjl der Wolven en Vojjen. Aart van de Hyasna en Jakhalzen» De Latynfche Naam van den Hond , die tot Naains- een Geflagtnaam (trekt voor deeze Bees- oorfprongi ten , fchynt veeleer afleidelyk te zyn van den Griekfchcn Naam, dan van 't woord Canere , zingen; dat immers op de Honden geen be- trekking heeft. HetGriekfch, waar van Kunos de Genitivus is , komt zeer natuurlyk van een Woord , dat onder anderen ook de drift tot Voortplanting betekent ; als waar toe de Hon- den hunne genegenheid meer betoonen ddn veele andere Beeften ; of 't moeft zyn , dat dit Werkwoord van den Hond die betekenis gekree* gen had. Bezwaarlyker, misfehien , zal men den 1. Dl el, II Stuk, Q oof. 34 B E S C II R Y V I K G L Afdeel, oorfprong uitvinden van den Hebreeuichen Naam* XIII. Keleb, van den Hoogduitfchen , Hund, van den Hoofd- Spaanfchen , Perro , of van den Engelfchen, Dog. De Italiaanfche Naam Cane , en de Fran- fche Cbien , zyn buiten twyfel van het Latyn- fche Woord Canis af komftig. Rang- De Hond is van den Heer Klein gebragt in zy- fchikking. nen Tweeden Rang, onder de Dieren die Hairig over 't Lyf en gevingerd zyn , maakende met de Katten en alle andere Dieren , die vyf Klaauwen aan de Pooten hebben , de vierde Familie daar van uit (*). De Heer Brisson maakt in zynen Zefticnden Rang , beftaande uit Dieren die zes Snytanden hebben in ieder Kaak en genagelde Vingeren (f), twee Afdeelingen ; waar van de ecrfte zodanige Dieren bevat, die de Vingeren van elkander afgefcheiden hebben; de tweede zodanigen, welker Vingeren met een Vlies zyn te famen gevoegd. De Hond, met veele dcr- gelyke Becflen , behoort tot de èérfte Afdee- ling, waar in hy wederom een onderfcheiding maakt volgens het getal der Vingeren, bren- gende die Becftcn , welke in dat opzigt over- eenkomen, tot één Geflagt. Dus behooren, volgens Brisson , tot het Geflagt der Honden ook die Dieren, welke men gemeenlyk Wol- ven en Vollen noemt ; als hebbende vyf gena- gel* (*) Zie de Uitgezogte Verhandel. I. Deel, bladz. 459- (t) Zie 'c I. Stuk deezer Natuurlyke Bijluit* bladz. 11$. V A ff D É H O N D Ë »i 55 gelde Vingers aan de Vdor- en vier aan de Ag- f; Afdeel* terpooten; doch de Hycma, die 'er vier aan de xill. Voorpöoten én vyf aan de Agterpooten heeft, isSTy°0FD~ 'er van afgezonderd. De Kenmerken van 't Geflagt der Honden* KenraeN Volgens den Heer Linn^üs , zyn deeze. Zy heb- ken vol- ben in de Bovenkaak zes Snytanden , waar van gens An* de zydelingfe langer zyn en van de anderen af (taande ; de middelften met puntjes aan de kan- ten; in de Onderkaak ook zes Snytanden, de zydelingfe met puntjes : de Hoektanden énkeld, gekromd : de Kiezen zes of zeven in getal , of meer dan in de anderen. De Dieren van dit Geflagt zyn gulzig , verfcheuren al bytende, klimmen niet by de Boomen op , hebben een knobbelige Schaft* Zeven Soorten van dit Geflagt worden dooi* Soorten Linn/eus opgeteld, waar onder dat Dier, 't welk men gewoonlyk Hond noemt , met zyne Verfcheidenheden , de eerfte Soort is ; daar aan volgen de Wolf, Hyaena, Vos, enz. als Mede- Soorten van dit zelfde Geflagt, (i) Hond met de Staart (over de jlinkerzyde) fm opgekruld* Canh. Dit Merkteken ftrekt niet alleen tot öndér* fcheidinge der Honden van de Wolven, Vos- fen en de overige Dieren van dit Geflagt , maar het CO Canis. Gesner. Quadr. pi. Aldrov* Digit* 482. Jonst. Quadr. 122. Raj. Quadr. 176* X.D£eu II Stujc- C % Hond. 36 BESCHRYV ING I. Afdeel, het onderfcheidt den Hond byna van alle anJc- XÜI. re Viervoetige Dieren. Men kan, eenigzins, stUK°FD" ^° re^cn ^aar van begrypen , als hier in begaan- de , dat hy niet met het Lyf regtj uitgeftrekt , maar met de regterzyde voorwaards gekeerd loopt , waar door noodwendig de Staart over de ande- re zyde moet omgeboogen worden, omdeLugt geen tegen ftand te bieden: ten -minde, deeze reden vind ik da'ir van gegeven. En, wordt daar by gezegd (*) , zo 'er een Hond voorkomen mogt, met de Staart over de regterzyde opge- kruld, zou men wel eens onderzoeken mogen, of dan ook niet de regter Nier , die anders hoogft is, laager geplaatft zy dan de flinker. Verfchei- , Onder de Honden komen miffchien meer Ver- denheden, fcheidenheden voor, dan onder eenige andere Soort van Dieren. Ik zal hier de voornaamfte derzelven optellen. Ia (a). Huishond. Met regtopftaande Ooren , dc Canhdo- Staart van onderen wollig. Hy heeft de groot- mefticus. te van een Vos# 2. (b). Jagthond. Met hangende Ooren, een o- fagax. vertallige genagelde Vinger aan de Agter-Schen- kelen. De Staart is minder opgekruld. Men noemt hem gemeenlyk Spoorhond !j wegens zy- ne bekwaamheid om het Wild op te ipooren. $• (c)- Windhond. Ier grootte van een Wolf, grajus. met (*) Linnjei Amomit. Acad. Vol. IV. fub tit. Ca- DÏs fatpüiaris. (c) Canis Scoticus Ycnfiticus. Gesn. Quadr.2^. Alür. 545- van de Honden. 37 niet een fmalle Snoet, een bultige Rug, een 1. Afdeel. engenBuik, gladde Staart, dunne Pooten. Men XIII. noemt hem in 't Franfch Levrier, in 't Neder- ^0FD# duitfch Haazewmd. Hy is wegens zyne won- derbaare vlugheid in 'tloopen, fchoon niet veel blaffende , in 't Jaagen , dat met groote haaft gefchiedt, zeer dienftig. (d) . JVagthond. Ter grootte van een Wolf, 4- met de Wangen wyd neerhangende , zwaar ge- molo^u%9 fpierd en fterk van Leden. Men vindtze dik- wils in de Slagthuizen. Zy zyn zeer bekwaam om de Kudden voor de Wolven te befchutten. Men noemtze in 't Franfch Mdtins. (e) . Krulhond. Met lang gekruld Hair, als 5. een Schaapen-Vagt. Men noemt hem in 't Franich aciliat^uu Barbet , en ook wel Engelfche Hond. Hy is de leerzaamfte en trouwde van allen , die gewilligd te Water gaat: weshalve men hem ook Waterhond noemt. (f) . Schoothondje. Dit is, om zo te fpreeken, 6. het dwefgje van de Honden, hebbende maar Melitém. de grootte van een Inkhoorn. Men plagt ze te noemen Spaanfche Schoothondjes en ook wel Juffrouwen Hondjes, dewyl de Dames 'er groot vermaak in fchepten , om ze , 't zy in den Boe- zem , of elders , altyd by zig te hebben. Men houdtze door Konft klein , bevogtigende de Rug- gegraat , terwyl de Beeftjes nog jong zyn , met Brandewyn, of fcherpe Oliën daar op ftryken- . 4 . de, (d) Canis fagax, Sangmnarius. Gesn. Quadr.2$i. \f Dkel, UStu&« C 3 38 Beschryving J. Afdeel. , of door ze honger te laaten lyden. De XIII. Franfche naam is Cbien de Malle of Bichon. Hoofd- Steendog. Met een opgewipte Neus , han* 8TUK# gende Ooren en 't Lyf aan de zyden uitgezet, frkator. Zy zYn doorgaans geelagtig van Hair, zwart van Neus en klein van Gellalte ; ook zagtzin^ niger dan de andere Honden en zeer gemeen. Men noemtze dikwils Mopfen, £)e Franfche Naam is Dogitin. 8. (h). Dashond. Met kromme of fcheeve Poo- vertaguu ten $ het Lyf lang en veeltyds van gemengelde kleur. De Pooten zyn zeer kort , en om die reden fluipt deeze Hond gemakkelyker in de Holen der Daiïen, Voflen en Konynen. De Franfche Naam is Bajjet. In Sweecjen noemt men hem Hanfe. 9. (i). Patryshond. Met een geknotte Staart. avicula* jjet Lighaam is doorgaans gevlakt : de Staart valt , terwyl het Dier jong is , door verrotting of uitteering af, zo dat de Hond er niet meer van behoudt dan een Hompje, naauwlyks vier Vingerbreedten lang. In 't Franfch heet hy Qbien coucbant. 10. 00- Spaanfcbe Hond. Met lange. Wollige, txtrarius. hangende Ooren. Deeze Soort is by de Groot- ten zeer bemind, 't Lyf is klein, glad van Hair en zagt op 't aanraaken, Men noemt hem in 't Franfch rEfpagneul. (1) Turk, fi) Canis Pantberinus. Aldr. Digit. 555. (k) Aldr. Digit. 561. van de Honden, 39 (1). Turkfche Hond. Geheel kaal zonder Hair 1. Afdeel. op 't Lyf. Men noemt deeze Hondjes ; die uit XIII. de heete Landen afkomftig zyn, ook Barbary- *i"°FD" SI UK* fche Honden, in 't Franfeh Chiens £ Egypte, |fi De kleur is fomtyds gitzwarc. sEgyptius. Dit zyn de Verfcheidenheden die in de Soort Hunne der Honden voorkomen , volgens den Heer Afdaaling Linnjeus. De Heer de Büffon heeft een Ta-™n?en Herders- fel opgegeven van den oorlprong der verfchil- Hond,vol- lende Raffen onder de Honden, en, zo uit den- gens Bur- zeiven als uit de nevensgaande Befchryving,FOp ^ blykt, dat hy den Herders-Hond aanmerkt xil# den Stamvader, die alle de Verfcheidenheden van Honden , welken 'er nu in de Wereld ge- vonden worden , wel meeft door de verande- ring van Klimaat of Lugtftreek , heeft voortge- bragt. Van deezen komen drie voornaame Ras- fen voort , het één regtlynig Zuidwaards , zyn- de de Dryfbrak, de twee anderen zylings , naa- melyk Weftvvaards de Dog, Ooftwaards de Wagtbond. Van den Dryf bak komen , zylings , de andere Brakken en Dashonden : ook (lammen daar van af de Spaanfche en Krulhonden. De Doggen hebben de Steendoggen uitgeleverd en door vermenging met de Wagthonden, in een zeer groote verbaftering van het Ras , naar 't Zuiden, de Bulbonden. De Wagthond geeft den Windhond en de Deenen, gelyk de Dog de Deentjes. De Yslandfche , Laplandfche , Sibe- rifche en Wolfshonden , houdt hy voor kleine ver- anderingen van den eerften Stamvader, de Her- INDEEL, ustuk, C 4 ders 40 Besciiryving I. Afdeel, dershond, Noord waards: de overigen merkt hy XIII. aan, als zyndc door vcrfchciderley vermengin* Hoofd- gen ^Q1C ^affen Voortgebragt (*) STUK» ' t De Heer Daübenton , alleenlyk agt gee- Onder- . , ' , fcbeiding vende op den tegenwoordigen ftaat, maakt ee- derRa(Ien,ne andere onderfcheiding. Hy ftelt, naamelyk, door Dau-^j. jc VVagthonden , Deenen , Haazevvinden i Herders- en Wolfshonden; Siberifche, Ysland- fche Honden , Dryfhrakken , Brakken , Dashon- den , Krulhonden, Spions, Patryshonden , Deentjes , Turkfche Honden en Doggen , Hoofd, ras/en zyn , die op zig zelve ft^nd houden. Dan ftelt hy tweejlagtige Rallen, die uit de vermen, ging der Hoofdrasfen fpruiten , naamelyk; klei- ne Krulhonden , Spaanfche Schoothondjes, Leeuwtjes , Steendoggen , Bulhonden : eindelyk zodanige, die rcan tweeflagtige Raflen voortko- men , als Bafterd-Deentjes , Artoifche Honden , Alicantfche , van Burgos , Calabrifche Honden , enz (*). Gemeene ^e Menfchen , die zig met teelen en ver- Verdee- koopen van Honden geneeren , maaken 'er drie lingder Hoofdfoorten van: te weeten die gladbairigx lang of ruighairig , en geheel kaal of hairloos syn. Onder de eerfte Hoofdfoort (lellen zy de Engelfche Doggen of Bulhonden , de Deeneq en Haaze- Winden , die alle drie de grootlte, {terkfte Honden zyn: tot de Poggen behooren de (*) Vergelyk de üitgezogte Verhandel. III. Deel, fah 203. Men kan zig daar van uit de nevensgaan- de van de '"Honden. 41 de Steendoggen; tot de Deenen de Deentjes , ï# Afdeel, Arlekyntjes , Bafterd-Deentjes en Artoifche xilï. Hondjes; tot de Windhonden, die kleiner zyn , Hoofd- STUK* verder de Brakken , enz. Onder de tweede Hoofdfoort , die ruig- of langhairig zyn , wordt van hun gefield de Spaanfche of Patrys-Hond, de Dashond , en verfcheiderley Schoothondjes , Leeuwtjes , Siberifche , groote en kleine Krul- honden. Geheel kaale of Hairloofe Hondjes zyn 'er geen andere , dan de Turkfche of Bar- barylche, bekend. Onder alle deeze Honden hebben de Siberi- Siberifche* fehci zo men aanmerkt, de zonderlingfte ge- en Ysland- ftalte. Zy zyn doorgaans geheel wit, of ge-^J^00"* heel zwart , of geheel grys ; hunne grootte is middelmaatig ; zy hebben de Oogen taamelyk klein, de Ooren kort, fcherp en Hoornswys op- ftaande ; kort Hair op de Ooren , aan den Kop en de Pooten; het overige van 't Lyf is be- dekt met glad Hair, zo zagtalsZyde, omtrent een half Voet lang. Hunne aart is zeer zagtr zinnig en ftreeïende. De Yslandfche Honden zyn ook niet gemeen. De Onderkoning van Ysland, Graaf van Rantzau, deedt 'er eenen prefent aan den Heer de Maupertuis , die daar van de Aftekening heeft laaten maaken , welke hier nevens gaat. Hy geleek vry veel naar het Deentje en ftondt zeer hoog op zyne Pooten , • heb- tfe Gedagt-Tafel van de Honden, Plaat XII, eenig nader Denkbeeld vormen, (t; Zie 'c zelfde Deel t aan 't begin. ' I. Deel. H stuk. C J 42 Beschryving I. Afdeel, hebbende glad lang Hair, inzonderheid agter Xin. aan de Voorpooten en op de Staart. Hoofd- Behalve de gemelde Honden , die altemaal *TÜK* , van natuure of door de afkomft, opvoeding en Wilde i a/t rt , * Honden, gewoonte, tam zyn, endeiiMenfch veeleer be* in Afrika, fchutten dan befchadigen, is 'er een Ras van wilde Honden over den Aardbodem verfpreid , die zo wel in gedaante als in aart van onzQ Honden verfchillen. Deeze wilde Honden heb- ben, dat zonderling is, in fommige Landen geen bekwaamheid , zo 't fchynt , om te blaf- fen, maar zy huilen zo veel te yzelyker. Zo- danigen zyn 'er , zo wel in Afrika als in Ame- rika. Van die van Guinée en de Goudkuft wordt verzekerd , dat zy zelfs niet by ten : zy zyn zeer leelyk , hebbende geen Hair over 't geheele Lyf en lange ftyve Ooren, alsdeVos- fen. Aan de Kuft van Congo , Angola en Ben* guela, loopen deeze Honden by groote Troe- pen , en doen niet alleen de Leeuwen , Tygers cn andere verfcheurende Dieren , maar zelfs de Olyphanten den Oorlog aan , zonder de Men- fchen eenigzins te befchadigen ; niettegenfiaan- de deeze Dieren van de Inboorlingen , door 't grootlle deel van Afrika, gevangen worden en gedood, tot hunne Spyze. InAmeri- In Amerika vindt men , zo wel als in Afia, verfcheiderley foo# van Honden ; doch \ is twyfelagtig, of de wilde Honden, die aldaar zyn , hunne afkomft hebben van wilde , dan van tamme Honden , die men in 't wild heeft laatea van de Honden. 43 loopen. De Engelfchen vonden , op 't Eiland I. Afdeel, Juan Fernandez , geheele Troepen van wilde XIII. Honden , die men vernam , dat door de Spaan- STUiU fchen aldaar waren geplant en federt voortge- teeld. Deeze Honden vielen op hun aan \ zo dat men in 'c algemeen niet van de wilde Hon- den zeggen kan , dat zy den Menfch niet aan- randen. Daarentegen vonden eenigen van 't Scheepsvolk van 't verongelukte Schip de JVa* ger , in de Noordelyke deelen aan den Ooftkant van Zuid- Amerika , ver van de Volkplantingen der Europeaanen , ook geheele Troepen van wilde Honden , waar van zy eenige Jongen uit de Neften namen en die tam maakten , welke hun als de getrouwde tamme Honden bybleeven en dienden. De Groenlanders hebben geen ander Huifelyk In Groen- Dier dan Honden , die , zo dra zy ze in 't wilde lam** laaten loopen , zeer woeft en wreed worden. De Honden-Eilanden , waar van ieder niet meer dan een Myl in den omtrek heeft , voeren dien naam van een groote menigte Honden , zo men wil meer dan vierduizend , welken de Groenlanders in den Winter daar op onderhouden. Zy voe- den deeze Honden met een foort van Zee-Mos, met Mosfelen en dikwils ook met een weinig Robben-Spek , indien zy zelf dit misfen kun- nen. Vervolgens vangen en dooden zy dezel- ven , gaande 'er op ter Jagt , en laaten ze in den Wind droogen , of fteeken het Vleefch weg, 't zy in de Sneeuw of onder 't Ys , by Zomer ■ If Deel, II Stuk, ZO 44 BESCHR YVING I. Afdeel. z° wel als in den Winter, dat zy dan met veef XIII. fmaak opeeten. Deeze Honden hebben een zeer Hoofd- Jangwerpigen Kop en Snoet ; de Ooren hoog op- STUK» _ ftaande en puntig. Zy kunnen niet blaffen , en doen niet dan knorren en huilen. Buitendien zyn zy zeer luy en deugen in 't geheel niet tot de Jagt. Een menigte van andere Dieren , die voor wilde Honden worden opgegeven , in de Werelds- deelen buiten Europa , gaa ik voorby. Want van veelen blykt niet, of zy de Kenmerken der Honden hebben : fommigen behooren waarfchyn- lyk tot den Veelvraat, Wolf, Vos of andere Dieren , die uiterlyk veel naar den Hond gely- ken ; en eenigen zyn zo buitenfpoorig groot , dat het alle geloof te boven gaat ; gelyk de In* diaanfche Hond , waar van Nierenberg fpreekt, die drie Ellen hoog zou zyn, en die in het Tartarifch Landfchap Tbebeth , welke de groot* te zouden hebben van een Ezel. Eigen- De Hond is mogelyk, onder alle Dieren, dat fcbappen gene , 't welk , boven en behalve de fraaiheid derHon- Zyner Geftalte, om zyne Hoedanigheden, van de Menfchen in 't algemeen, meeft gelief kooft wordt. Inderdaad , hy heeft verfcheide Eigen- fchappen , die hem tot verwondering en tevens tot nuttigheid en vermaak kunnen doen ftrekken. Zyne Leerzaamheid is zo groot , dat zy die van veele Menfchen overtreft; zyne Onderdaanig- heid aan zynen Meefter gaat de verbeelding te boven * en zyne Getrouwheid is verbaazendeu Hoofd- stuk* van de Honden. 45 Men ziet dagelyks Honden afgerigt op veeier- LAfdeeu ley Konften en Snaakeryën, die byna onmoog- XIIL lyk voorkomen in een Dier dat natuurlyk op vier Voeten gaat. Zelfs verzekert Leibnitz een Hond gezien te hebben, die verfcheide Woor- den fprak , 'c welk denzelven van een Jongen was geleerd. Hy weet zig volmaakt te fchikkeu naar den ftaat waar in hy zig bevindt en naar de Levenswyze van zyn Meefter , dien hy met alle magt befchermt, ontziende Vuur noch Staal. De Vriendfchap en Weldaaden, die men hem bewyft, vergeldt hy met de grootfte dankbaarheid en trouwe. Zelfs heeft men gezien , dat een Hond de dood van zynen Heer jammerlyk betreurde , zo by het Lyk als op het Graf. Hierom heb- ben fommige Luiden van Vermogen , by Uiter- fte Wille , ook voor het Onderhoud van hun trouwe Beeft en Lieveling gezorgd. De Maho- methaanen , zelfs , hebben in hunne voornaame Steden Hospicaalen voor de Honden , zo Toür- nefort verhaalt. Daarentegen hebben veele Honden , weder- Kwaade om, kwaade Eigenfchappen , die hun voor de Hoedanig- Menfchelyke Maatfchappy gevaarlyk maaken. beden* Zy zyn gramftoorig, gulzig en wispeltuurig. In- derdaad , hoe kan men zig vcrlaaten op een Dier , dat de Reden niet , of zeer onvolmaakt gebruikt; dat door dwang en fchrikkelyke Sla- gen , de hebbelykheid , om den Menfch te die- nen en te vermaaken, moet worden ingeprent, en dat dikwils, in Vryheid gelaten, zyn na- I. Ü£EL# XI SlVK, tuur* 46 BèschryvInö 1. Afdeel, tuurlyken, wilden , wreeden aart, weder aah- XIII. neemt : een Dier dat , in zyne verwoedheid, nie- stük. ~ mand verfchoont* Ik zwyg van den ftaat van Dolheid, wanneer het den Menfch door eene be« fmettende Beet , of door zyn Speekzei , ja door den Adem alleen , zo fommigen willen , in een onvermydelyk Gevaar brengt, en zo veelen op een allerfchrikkelykfte wyze, ontydig, heeftin 't Graf geftort. Ik zwyg van de Geilheid, wel- ke dit Dier op alle Tyden en Plaatfen , zonder eenige Schaamte , tot aanftoot van al de We* reld , pleegt ; van de manier , op welke zulks gefchiedt, en andere omftandigheden. Nuttig- Groot, niettemin, is de nuttigheid, weikef l^cid voor den het Menfchelyk Geflagt van de Honden heeft. Menfch. Hunne fynheid van Reuk, Vlugheid , Behendig- heid en Sterkte , heeftze van oüds her tot de Jagt zeer bekwaam gemaakt. Men gebruiktze niet alleen om het Viervoetig Wild na te fpoo- ren, te agterhaalen en op ie brengen , maar zelfs tot den Vogel vangft. In fommige deelen van Noorwegen heeft het Landvolk zyn voornaam- fte beftaan daar van , en ieder Boer houdt , tot dien einde , dikwils twaalf, veertien of zeftien Honden , daar op afgerigt , ja 'er ontflaan fom- tyds krakkeel en over derzei ver getal. Zy haa- ien de Vogelen uit holen en gaten in Rotfen eiï Klippen , daar geen Menfchen kunnen bykomen, en brergenze, even als de Patrys en Krulhonden de Vogelen die in de Lugt of in 't Water ge- fchooten zyn, hunne Meeftcrs toe. In fommi- ge van de Honden. 4? ge deelen van Italië en Duitfchland , worden zy i. AfdeeI* gebruikt om het Aardbrood, dat niets boven XIIL den Grond vertoont , op te fnufFelen en uit te Hoofd- wroeten. Ook worden de Honden zelfs op den Vangft der Beeren afgerigt, doch een Leeuw durven zy niet aantallen. De manier , om ze de Kudden by elkander te laaten houden , be* waaren en ophaalen , is in geheel Europa ge. meen , zelfs in Lapland ten opzigt van de Ren- dieren. Zeer verwonderlyk is het te zien, hoe een klein Herdershondje , door zyn geblaf en fpringen voor de Osfen en Koeijen , deeze Bees- ten belet in de Moeslanden of Bouw-Akkers te komen , die dus voor Vernieling befchut wor- den. De Doggen, Wagt- en Bulhonden, be- waaren by nagt Huis en Hof voor allen aanval Men heeft ze fomtyds om verlooren Dingen op te zoeken , om Brieven te beftellen , en andere Boodfchappen te verrigten , tot verwondering gebruikt. Oneindig is de dienft, dien men 'er in de Huishouding van hebben kan , met het Spit tedraaijen, Boter te karnen , enz. Zelfs worden zy door de Tartaaren , in Siberië, voor Rytuigen gefpannenom die voort te trekken : een gebruik, dat ook wel elders plaats heeft, Veele andere Bekwaamheden worden 'er van de Honden verhaalt, die het geloof byna te bo- ven gaan. In plaatfen, daar de ligtgeloovigheid heerfcht, merkt men hun Gehuil als het Voor- teken van cenig Toeval , ja fomtyds van ie- mands dood aan. Onder de Tarters wil men h Deel» II Stuk- daar 48 B E S C H k Y V I N G L Afdeel, daar uit de aankomft van Reizigers of Vrinderi XIII. vooifpellen; de Indiaanen van Peru agten zulks " een Voorbode van Aardbee vingen. In de Noord- STÜK fche Landen, daar een andere manier van Jaa- gen plaats heeft dan by ons , wordt de Hond aan 's Jaagers Gordel vaftgemaakt en men doet hem een Muilband aan, op dat hy niet blafte, maar , met een opgeheven Neus , het Wild op- lugte, naar 't welke hy den Jaagcr heen leidt. De Spions of Patryshonden wceten , op de Reuk of 't Gezigt, den Boom aan te wyzcn, waar in een Vogel zit, en op 't Land blyvenzy ftaan , wanneer zy een Pacrys ontdekt hebben , die zy dan , volgens 't gegeven bevel van den Jaager, langzaam voort jaagen, en eindelyk ver-* fchrikkende doen opvliegen. Zonderling is ook de manier, op welke de Eendvogels in de Kooi- jen door een Hondje worden voortgclokt. Levens- Uit de Tanden van den Hond is ligtelyk op manier der te maaken , dat het een Verfcheurend of Vleefch- Honden. vreetencj Djer zy ; doch hy eet niet alle Vleelch, zonder onderfcheid. De Waterhond , by voor- beeld , zal eenige Vogelen , die een kwaaden Reuk hebben , niet opbrengen. In Groot Cairo is een Jaarlykfch Inkomen gefchikt om Vleèfcli te koopen voor de Honden , dat men buiten de Stad fmyt, en waar op zy met de Valken in ge* meenfehap aazen, ten einde dus , door 't ver- teeren van de Krengen , de Lugt voor befmetting te bewaaren. In 't algemeen zyn de Honden op Vleefch, hoe ftinkend ook , zeer beluft; zelfs die ia- de van de Honden, 49 de grootiïe weelde worden opgebragt , zullen 3 1. Afbeet als zv 'er gelegenheid toe krygen, zig daar aan HOOFD" vergaapen. By gebrek kaauwen zy zelfs dikke stuk. Beenderen ; want de teère dunne Beendertjes, en het Kraakbeen ,zyn hunne grootfte lekkerny. Indien zy geen Vléefch hebben , wordt van hun Brood en allerley Gebak, of gekookte Spyze, met Smaak gegeten ; doch raauwe Wortelen of Kruiden zullen zy niet eeten, dan ziek zynde, als wanneer zy zeker Gras , dat men Hondsgras noemt , kaauwen , 't welk hun tot een Braak- middel en dikwils tot Geneezing ftrekt. Hunne drank is Water, in kleine hoeveelheid, dat zy met de Tong lekken , om dat zy anders hunne Neusgaten in 't Water moeften houden. Zonderling is de befchaamdheid van den Hond, waar van hy , iets kwaads bedreeven of iets ge- itooien hebbende, een kenteken geeft, doordc Staart nedeftva&rds tuffchen de Beenen te haa- ien en fpoedig weg te fluipem In 't doen van zyn Gevoeg of 't maaken van zyn Water , heeft deNatuur hemdeVoorzigtigheid geleerd,om zulks te laaten vallen op Steenen en andere dorre plaatfen : wafrt alle Planten byna gaan 'er door uit , gelyk men ziet omtrent de Hokken van Honden, die aan een Ketting leggen , alwaar be- halve *t Varkensgras naauwlyks iets groeit. De Infekten en Wormen zelfs raaken deeze Vuilig- heid niet aan , welker bedervende kragt , vol- gens de Waarneeming van Lister , zo fterk is, dat Schoenen, v.aar m^de men 'er in getreeden l DiZL, II Stuk. D heeft, 5'o Beschryving L AFDEEL.heeft> indien zy niet fpoedig gezuiverd worden, XIII. al waren zy nieuw geweeft, binnen agt dagen Hoofd- op ^Q piaats verrot zyn. Ook is het wonder- STUK* lyk, dat zy zydelings aan den Wand, aan Schut- tingen , Boomen of Paaien pisfen , en dit op plaatfen daar andere Honden gepift hebben. Men kan naauwlyks begrypen , van waar zy zo veel Water kunnen loozen , dewyl men hun , in eene Troep verzameld , eikander menigvul- digmaalen ziet bezyken. Menfchen , die Laars- jes draagen van Honden-Leder gemaakt , moe- ten dit ook dikwils ondergaan. Een Teef ritzig zynde , loopen de Honden haar Ritzig- heid der Honden. troepswyze na , en verzamelen zig voor het Huis , V/aar m zy beflooten wordt. Dit geeft dikwils aanleiding tot vegten onder deeze Die- ren, als wanneer de kleinfien , in 't onderfpit raakende, van de grooten deerlyk gebeten wor- den, tot dat zy zig met de vlugt redden. Geen is 'er, onder de Troep, die, in zulk een geval, het arme Dier hulp bewyft , en deszelfs fchreeu- vven dient alleen om de anderen aan te hitzen. Het gehuil der Honden, by nagt, wórdt, niet minder dan het lollen der Katten, door deeze Minnedrift veroorzaakt. De Teef byt, in haa- re Ritzigheid , alle Honden , welken zy ont- moet , zonder dat die haar weder byten, ten ware zy gefneeden zyn. Zy laat , geduurende dien tyd , welke doorgaans negen Dagen duurt, zig dekken van verfcheiderley Honden , die 'er cenigen tyd aan vaft blyven , en het is zeer moeie- van de Honden. $i moeielyk ze van een te fcheiden , zonder datt Afdeel. een van beiden, inzonderheid de Teef, zig be- xnr. Hoofd- zecre. .stuk. De tyd , welken de Teef draagt , is van zes- Voorttee- tig tot drie-en-zeftig dagen, en, indien zy door teeling. een grooten Hond gedekt is , brengt zy door- gaans Jongen voort , die van grooter Ras zyn. Met haare Tanden byt zy de Streng af , zon- der gevaar van Bloedftorting , en vreet de Nage- boorte op. De Jongen komen blind ter wereld, en beginnen niet te zien voor den tienden dag. In deezen tuffchentyd, en zo lang de Moer ze zoogt, flokt zy derzelver Vuiligheid en Pis op, ten einde het Neft niet bezoedeld worde. Zy likt de Jongen geduurig en paft 'er zeer zorg- vuldig op. Het getal derzelven , die zy t'ee- ner dragt voortbrengt, is veeltyds agt en fom- wylen tien : doch daar zyn Teeven , die maar vyf , drie , of minder Jongen baaren. Men vindt 'er fomtyds verfcheidenheden onder, die een duidelyk Gevolg zyn van hunne vermenging met meer dan eenen Hond. Als een -ruïghairi- ge Teef door een Hond met kort glad Hair gedekt is, zegt men dat, onder haare Jongen, de Teefjes alleen ruighairig zyn, en dat het te- gendeel gebeurt , wanneer een gladhairige Teef gedekt is door een Krulhond. De Jongen heb- ben, ten einde van een Jaar, hun volkomen grootte, en de Teefjes laaten zig dikwils bin- nen 't Jaar dekken ; doch op den Ouderdom van drie of vier Jaaren zyn zy daar toe bekwaamfh i. de&x, lis™*. D % De 52 Beschryving L Afdeel. De Lceftyd van een Hond wordt gerekend XIII. op twaalf of vyftien Jaaren ; doch fomtyds is Hoofd- >t wej twintig of daar boven. Ik vind aangc- STUK. Leeftyd te^enc^ van een Krulhond , die in zyn agtentwin- tigfte Jaar ftierf. Vyf Jaaren was hy doof, ftom en bykans (tekeblind geweeft : hy trilde onder 't gaan en waggelde als een dronken Menfch: hy at niet danVleefchnat en Vogten : geduurig lag hy . op een Kuffen aan den Haard , dewyl zyn Mees- ter veel liefde voor hem hadt , en hem , tot zyn laatften adem toe, bezorgen wilde. Hunne Men kent den Ouderdom der Honden aan de Stem. geelheid hunner Tanden en de fchorheid van hun Geluid , dat anders het fchelfte is van alle Die- ren. Men kan hun Geblaf en Gehuil zeer ver hooren , doch het Geblaf fchyntals een navol- ging te zyn van de Menfchelyke Stem of eea Geluid , dat zy tot af Ichrikking van de Menfchea maaken ; want men vindt niet alleen aangemerkt, dat de wilde Honden niet blaffen , maar zelfs dat de tamme Honden, op onbewoonde Eilan- den gebragt , door den tyd alle bekwaamheid verliezen om dit Geluid te maaken. Sommigen hebben zulks toegefchreeven aan de Hitte van 't Klimaat, doch die is waarfchynlyk de reden niet. De Laplanders hebben een Geheim , om de ver- woedde Honden te doen zwygen en befchaamd de wyk te doen neemen, met de Staart tulfchen de Beenen: 't welk denkelyk maar in 't onbe- fchroomd ftyf aankyken beftaat. Een trouwe Hond huilt fchri&keJyk, wanneer hy zyn Mees- ter van de Honden. 53 ter hoort fchreeuwen om hulp, of traanen flor- 1. Afdeel. ten. Hy huilt ook dikwils onder 't geluy der XI IU Klokken of gekiank van Speeltuigen ; waar uit sTÜK> men opmaakt, dat de Honden geen Liefheb- bers zyn van 't Mufiek. De Heer Daubenton merkt de Kenmerken, die de Heer Linn^eus , en anderen , welken hy Metbodiften noemt , opgegeven hebben van den Hond , als niet genoegzaam aan , om dit Dier van alle anderen te onderfcheiden. Hy zegt , dat zy niet allen even zeker zyn en maar een klein ge- deelte der Befcbryvinge van den Hond uitmaaken (*). 't Is, inderdaad, een groot verfchil, een beknopt Samenflel uit te geeven van al de drie Ryken der Natuure , of van eenige weinige Dieren dikke Boekdeelen te fchryven, wel- ken , indien men op deeze wyze de geheele Natuurlyke Hiftorie vervolgen wil, verfcheide Leeftyden van een Mcnfch vereifchen en een geheele Bibliotheek opvullen zullen, eer dat die Befchryving ten einde is gebragt. Doch de ge- melde Kenmerken, zo lang 'er geen beter opge- geven zyn, behoudende, zal ik, om'tgedagte gebrek eenigermaate te gemoet te komen , hier de Befchryving van de Lighaamsgeftalte , uit den laatften Druk van 't Werk van LiNNiEUS, byvoegen. Het Hoofd is aan den top gekield. De On- Lighaams- der-§eftaUe' (*) Description du Cbitn. Paris 1758. Oftavo. pag. i©2. l.BtiLL II Stuk, D 3 54. Beschryvinö I. Afdeel. Verlip is aan dc naakte zydelingfe randen, die XIIL getand zyn , bedekt. De Knevels zyn in vyf Hoofd- Qf zes rygn gefchikt. De Neusgaten halfmaans- wyze, met een buitenwaards omgekromde hol- te. De Ooren hebben den bovenrand van hun- nen grondfteun terug geboogen ; den agterrand verdubbeld, den voorden drielobbig. Zeven Hairige Wratten zyn op het Aangezigt. Agt- derley Naaden kan men in de Huid onderfchei- den : die van den Hals , van 't Borftbeen , de Elleboogfe, die van den Buik, van de Oogen, van de Lenden , van de Ooren en van den Aars. Tien Prammen, waar van vier aan de BorfL De Pooten half gepalmd. De Heer Daubenton maakt, ten opzigtvan 't getal der Prammen , eene gewigtige Aanmer- king. „ Men zegt gemeenlyk (dus fpreekt hy) 3, dat de Honden vyf Prammen wederzyds heb- „ ben , naamelyk vier aan de Borft en zes aan „ den Buik : maar 'er zyn groote verfcheiden- 3, heden in het getal der Prammen van deeze 3, Dieren. Onder een- en twintig fluks van ver- 5, fcheiderley Rallen , zo Honden als Teeven , „ waar van ik de Prammen heb geteld , zyn 'er „ maar agt gevonden, die vyf wederzyds had* 3, den ; aan agt anderen waren 'er maar vier ter 3, regter en vier ter flinker zyde ; twee anderen 3, hadden vyf aan de eene en niet meer dan vier 3, aan de andere zyde ; de twee laatften, ein- „ delyk , hadden vier Prammen aan de eene zyde 33 en drie aan de andere," van de Honden. 55 't Geraamte van den Hond , merkt de Heerj, afdeil. Daubent on aan , heeft, ten opzigt van het fa- xiil menftel van 't Bekkeneel , meer overeenkoma^^0™"* met dat van 'ï Paard, den Ezel en 't Varken , \ Gemra- dan met dat van den Os , den Ram en Bok , lQ* waar in 't Agterhoofdsbcen van de voorfte vlak- te des Hoofds is afgefcheiden , die door de Hoornen en 't Voorhoofdsbeen bepaald wordt ; zo dat het Bekkeneel , op zyde gezien , een driehoekige gedaante heeft. Dat van den Hond is langwerpig en heeft van agteren een uitftek, dat drie dikke Kammen maakt , die met hun ag. terfte end aan eikanderen gevoegd zyn. De een loopt voorwaards, over den top van 't Hoofd y de twee andere zylings tot aan de Beenige Oor- gaten. De Ooghollen gelyken daar in naar die van een Varken , dat zy van agteren met geen Beenigen Wand geflooten zyn, en 'er ontbreekt ook een gedeelte van den Omtrek aan. Alle de Snytanden van de Bovenkaak hebben onder aan den voorkant twee. kleine groefjes, die den Tand fchynen te verdeelcn in drie ongelyke deelen * en 'er als wederzyds een klein Tandje of Puntje aan maaken , daar men den naam van Lobi aan geeft , en om die reden zegt men , in 't Latyn , dat de Snytanden van den Hond (Lobalï) gelobd of met Lobben zyn ; ten minfte de vier middelde van de Bovenkaak en de zylingfe Voortanden van de Onderkaak ; in de anderen zyn dikwils deeze Groefjes en Punt- jes niet te vinden. Het Tongbeen beftaat uit I. Deel. II Stuk. D 4 Ee* 56 Beschr YVING I. Afdeel. negen Stukken , gelykin de Stier, Ram, Bok* XIII. er* gelykt veel naar derzelver Tongbeen. De Hoofd- Halswervelen komen ook meer met die der her- kaauwende en eenhoevige Beeften , dan met die der Varkens overeen ; vooral door het Doornagtig Uitftek van het tweede Wervelbeen, dat voor- waards (trekt, niet op- en agterwaards. Dit Wervelbeen is langer dan de vyf volgende van den Hals. 't Getal der Rugge- Wervelen is der- tien , dat der Lenden- Wervelen zeven. Onder het Heiligbeen heeft de Staart , in fommige Honden , nog wel twintig Wervelen. Het Borft- been is zeer lang. De Schouderbladen verfchil- len merkelyk, in gedaante, van die der andere Viervoetige Dieren. De Palmen der Voorpoo- ten beftaan uit vier Vingers en een foort van Duim , en in de Zooien der Agterpooten is ge- meenlyk ook iets dat voor een vyfden Vinger of Duim verftrekt , doch dikwils zeer klein en onvolmaakt of wanfehapen (*). Men vindt in beiden de gewoone ryën van Beendertjes der Agterhand en Agtervoet , en die der Vingeren ; zo dat die der Voetzooien , in 't Geraamte , veel naar die van eens Menfchen Hand gelyken. • jnWendi- Omtrent de inwendige Lighaams-deelen yan ge Lig- den Hond, heeft gemelde Heer het volgende 4eeïeö waargenomen. De Blinde Darm verfchilt , in ?;yne gedaante , veel van dien der herkauwende en (*) De Heer Daubenton fchynt den Heer Lin- ÜiEVS te berispen , dat hy den Hond maar vier Vingeren of Toonen aan de Agterpooten toefchryft ; doch van de Honden, 57 en eenhoevige Dieren. In plaats van regt uit u Afdeel, geftrekt te zyn , als in het Paard en den Ezel , XIII. of maar een weinig geboogen , gelyk in deSTy°°?ö"; Stier, Ram en Bok ; is hy op tweeplaatfen om* gekromd en wordt in die plaatzing gehouden door een Celluleus geweefzel, 't welk hem, zo aan den Krinkeldarm , als aan de bogten zelf, verbindt en vaft maakt. In het Dier , dat tot de Ontleeding gebruikt werdt , zynde een Wagt- # hond, van drie of vier Jaarenoud, over de twee Voeten hoog en drie en een vierde Voet lang , hadden alle de Darmen , met elkander , behalve den Blinden Darm , de langte van zeventien Voe- ten. De Maag was met haare bultigheid naar onderen gekeerd , gelyk in den Menfch : haar groote omtrek was van twee Voeten en vier , de kleine overdwars , of regt voor en agterwaards , van elf Duimen. De Lever hadt een zeer on- regelmaatige figuur , en woog ruim vyfentwin- tig en een half Once , zynde uitwendig blaauw- agtig , inwendig bruinrood. De Milt was lang- werpig , geheel rood van kleur , boven breeder dan onder , en woog ruim veertien Drachmen. Het Alvlees was in twee takken verdeeld , waar van de kortfte zig agter de Maag , de andere langs den Twaalfvingeren-Darm uitftrekte, maa- kende by 't Portier van de Maag een hoek. met elkander. De figuur der Nieren was regulier, doch doch de Heer Brisson doet het zelfde en merkt aan, dat men den vyfden Vinger der Agterpooten alleen- lyk in de Huishonden vindt. I. Deel. II Stuk. D 5 STUK. 58 Beschryvikg J. Afdeel.^00'1 ^e reSter kg haare geheele langte hooger XIIL dan de flinker. Men vindt in dezelven fomtyds Hoofd- dikke Wormen, die bloedrood zyn, welke de, geheele zelfstandigheid van de Nieruiteeten, zo' dat 'er niets dan de buitenfte Rok overblyft. De Long was in vier Lobben verdeeld, het Hart in 't midden van de Borft geplaatft , met de punt ag ter waards. De Herfenen woogen drie Oneen min een Drachme cn het Agterbrein drie Drachmen. Deelen Thans zullen wy nog de deelen der Voorttee- der Voort- ling in dit Dier befchouwen. Doktor Tyson teeüog. heeft aangemerkt , dat de Mannetjes Dieren , die Zaadblaasjes hebben , de Paaring fchielyk volbren- gen , doch de Hond niet met Zaadblaasjes voor- zien zynde, zegt hy, fchynt de Natuur, die't wederzyds vermaak in de Paaring begunftigt, tot dien einde by den Wortel van het Teellid een taamelyk groot Lighaam geplaatft te heb- ben , beftaande uit verfcheide Celletjes en een menigte van kleine Vaten , 't welk ten tyde van de Paaring zig uitzet, zodanig, dat het Teellid daar door. belet wordt uit te glippen, tot zo lang , dat dit Lighaam , na de uitloozing van het Zaad , verflapt. Hier mede zal hy de Voorftaanders of Voorftaande Klier bedoelen , die in den Hond veel grooter is dan in andere Dieren. Voorts heeft dezelve in het Teellid, of in de Schaft, een Been, gelyk de Wolf, Vos , en eenige andere Viervoetige Dieren. Dit Been legt, van agteren* tuffchen de twee Spon- van de Honden. 59 gïeufe Lighaamen; voorwaards ftrekt het zig I. Afdeel» niet uit tot aan het Hoofdje van de Schaft , XIII. dat twee Knobbels maakt, die dezelve zig als e "°0FD' ol.UK. met Knoopen doen vertoonen. De zwelling van den agterften van deeze Knobbels > daar de Voorhuid aan gehegt is , wordt thans , met meer waarfchynlykheid , gehouden voor de oorzaak van die vaftkleeving. Voor 't overige is de Hond, • uitwendig , met twee Ballen voorzien , die in een Zakje zyn beflooten, doch men yindtze in zeer jonge Honden niet zigtbaar. Men heeft weleer getwyfeld of de Teef een Kittelaar had , doch zeker deel , dat in het voor- fte van den hals des Lyfmoeders , gelyk een Slak- kenboofd, met twee Hoornen uitpuilt, zal bui- ten twyfel daar voor te houden zyn. De Lyf- moeder is, gelyk die van de Koeijen, Schaa- pen, Geiten en Merriën, verdeeld in twee Ar- men , die tot aan de Nieren reiken ; maar de Vliezen , welke de Vrugt omklceden , verfchil- len zeer veel. Het Vat- en Lamvlies hebben geen verlanging in de gedaante van Hoornen ; maar hec Pisvlies gelykt, in gedaante, zeer veel naar dat der herkaauwende Dieren en van de Zeug. Ieder Vrugt heeft haare drie Vliezen s waar in zy is beflooten , en een eigen Moer- koek, die het Vatvlies, zynde het buitenfte derzelven , als een breede Gordel in 't midden omvangt. Ook vondt de Heer Daubenïon, toen hy de Hoornen van de Lyfmoeder open- de, op derzelver binnenfte Oppervlakte dwarfe I I.Deel, II Stuk, Ban- ) 60 Beschryving I. Afdeel. Banden , waar van ieder, in breedte , kleur en (XIII. zelfftandigheid , overeenkwam met de Moer* Hoofd van Vrugt. STUK» Ziekte der De Honden klTgen meer Lighaams-Kwaalen HondênT^ c'an andere Dieren ; waarfchynlyk ten dee- le wegens hunne verkeering onder de Men- fchen , ten deele uit de groote verfcheidenheid van*Voedzel, dat zy dikwils niet dan bedorven nuttigen , en fomtyds ook uit gebrek van zui- veren Drank. Het uitvallen van 't Hair en de Schurftigheid of Kraauwagie zyn zy in heete Landen zeer onderhevig , wanneer men ze niet dikwils wafeht en reinigt. Sommigen willen dat dit ook wel uit het te veel eeten van Vleefch , of uit drinken van Bloed ontftaat. Doof- en blindheid zyn Kwaaien die de oude Honden , in- zonderheid de Reuen, dikwils overkomen. Zy zyn ook fomtyds met den Steen in de Blaas ge- kweld , waar aan zy wel eens fterven. De Lintworm en andere Wormen , groeijen zo wel in hun Gedarmte als in dat van den Menfch ; \ welk, niet oneigen, aan 't drinken vantroe. bel Water toegefchreeven wordt. In den Zomer worden zy ook zeer geplaagd van Vlooien , die hun de Rug doen zweeren. Men weet dat zy de Kinderpokjes krygen kunnen , en in de Zui- delyke deelen van Amerika zyn de Honden ze- kere Veneriaale Ziekte onderhevig , daar aan niet ongelyk , die van de Inwooners de Peft genoemd wordt. Het end van hunne Staart moet zeer gevoelig zyn > dewyl men door eenige druppe- len Van de Honden. 6t len Olie van Terpenthyn of dergelyke fcherpej. Afdeeu Vogten daar op re laaten vallen , het Dier by- XIII. na uitzinnig maakt van Pyn, 't welk eenige Mi- HooFD- J ö STUK» nuuten duurt. Geen gevaarlyker Ziekte, welke de Honden Hondsdol» aantaft, is 'er, zo voor hun zelf, als voor den heid# Menfch , dan die , welke Hondsdolheid f wordt t Rabiet geheeten. Onder de tamme en Huifelyke Die . Camna ren is de Hond wel de voornaamfte , die zy o- verkomt, hoewel de Katten deeze Ziekte ook krygen kunnen. In fommige Wilde Dieren , gelyk de Wolf, fchynt zy ook uit een inwendige oor- zaak te ontftaan; aan anderen wordt zy, gelyk aan den Menfch, door byten of anders mede gedeeld. Men heeft zulks, voor eenige Jaaren, in een Paard gezien , dat om die reden dood ge- fchooten werdt (*). Ik zal hier niet fpreeken van de oorzaak dee- Oorzaa- zer Ziekte in den Hond , die niet gemakkelyk ken* is uit te vorfchen. Plinius en Columella fehryven, dat men dc Staart der Jonge Hon- den , op 't eind van veertig dagen , af moet fny- den , om hun voor de Dolheid te behoeden. Zo dit op de Ondervinding gegrond is, zou men denken mogen, dat de Ontlading, daar door veroorzaakt, diende om de drooge, hitzige na- tuur van dit Dier , welke in de zwart- en dik- heid van deszelfs Bloed doorftraalt , te verbete- ren. Aan gebrek van zuivere Drank en goede (*) Pbilof. Tranfaft. for. 1750. p. 474. 1, Deel. II Stvk^ BESCHR YVINO I. Afdeel. Spyze , in een heet of vinnig koud Saizoen, xiil wordt zy doorgaans toegefchreven , cn om die stuk. reden wordt het onvoorzigtig aangemerkt , dee- ze Dieren , in de Hondsdagen , langs Straat te laaten loopen. Men ziet egter datdeeze Kwaal op alle tyden van 't Jaar, dan hier dan daar, deezen of genen Hond bejegent , zonder eeni- ge blykbaare oorzaak: gelyk in den Jaare 1753* toen, in zo veele Steden van onze Provinciën, om die reden verbooden werdt, de Honden los te laaten loopen. Immers dit Verbod gefchied- de in de meeften van die Steden reeds in 't Voor- jaar, terwyl men in den heeten Zomer van 't Jaar 1750, noch in die overraaatige Hitte en Droogte van de Jaar en 1757 en 17595 noch in de zwaare Koude van den volgenden Win- ter, niets buitengewoons dienaangaande verno men heeft. Kenteken Deeze Ziekte openbaart zig in de Honden nen. aan de volgende Kentekenen. Zy worden droe- vig , zoeken de eenzaamheid , kruipen weg , heb- ben afkeer van alle Spyze en Drank; zy loopen als fluimerende met hangende Oóren .en Staart , blaffen niet meer, maar knorren en vallen gram* ftoorig aan op alle Menfchen , die zy niet ken- nen , doch zyn nog gezeglyk aan hunnen Meefter. Dit is de eerfte trap van Dolheid, wanneer hunne Beet reeds gevaarlyk moet aan- gemerkt worden. Vervolgens beginnen zy te hygen , de Tong hangt hun uit den Bek al fchui- mende; zy vergeeten hunnen Meefter, vallen op van de Honden. 63 op hem aan , en byten hem , zo wel als andere £ afdeeu Menfchen en Beeften, die hun ontmoeten, of Xllls liun aandoen willen: zy loopen nu eens traag sr^°FD* J als half flaapende, dan vliegen zy weder voort, doch onbefuift , zonder een regten koers te hou- den: de Oogen zyn half geflooten , traanende en ftoffig; de Tongblaauw; zy toonen alle bly- ken van uitzinnigheid en razerny. Dït is de tweede trap der Ziekte, en zy kunnen het dus naauwlyks een Etmaal uithouden of zy fterven, indien men ze niet eer van kant helpt. De Beet is zo veel moeijelyker te geneezen , hoe doller het Dier zy en hoe nader aan zyn dood. In Honden , die aan deeze Ziekte gefiorven waren , heeft men fomtyds Wormen gevonden in de Nieren , Darmen , Herfenen of de hollig- heid der Neusgaten. Het fchynt dat zulks , of de bedorven Spys en Drank , of 't gebrek der- zelve, aanleiding kan geeven tot den eerden trap van 't Kwaad, die vervolgens overflaattot eene zwaare Ontfteeking of Rotkoorts. Men .heeft waargenomen , dat het Dier in deeze Ziekte nooit zweet; zo dat denkelyk de fcher- pe deeltjes der Vogten , die door de Huid ont- laft moeften worden , in het Lighaam bly ven. In Menfchen, aan de Watervrees geftorven , vindt men doorgaans de Werktuigen der Zwelging niet alleen , maar ook de Maag en 't Gedarm- te , hier en daar , met ontfteeking of het Vuur bezet. Daar is veel Galagtig Slym in de Maag. Het Bloed is in de Slagaderen ongemeen vloei- i.dkei. iisiuk. baar 64 Beschryving I. Afdeel. baar, doch opgehoopt in het Hart en de Lon- XIII. gen, en daar byna gcftold. Alle Spieren, Inge- stuk?FD* wanden, de Herfenen en andere vafte Lighaams* deelen , zyn veel drooger dan gewoonlyk. Middelen Van de Geneesmiddelen voor deeze droevi- totGenee g^lyk het Spreekwoord zegt; waar in zelfs zekere Mode plaats heeft: dewyl de Grieken en Romeinen , die eertyds Honden- Vleefch gebruikten , hetzelve heden- daags niet zouden proeven willen. Hippocra- tes fpreekt 'er , op verfcheide plaatfen zyner W erken , van , als van een gewoone Spyze , doch zwaar om te verteeren ; maar dat der jon- ge Honden (telt hy, met de Haazen en Voge- len , onder de ligft verteerbaare vSpyzen. Jonge Men legt fomwylen levendige jonge Honden Honden 0p jen Onderbuik, om de Kolykpyn door een gelegd^ zaSte ftoovende Warmte te doen bedaaren, en dikwils niec zonder vrugt. Bartholinus ver- haalt ons , dat een Hond in dit geval zo dra niet de Hitte van 's Lyders Lighaam gevoeld had , of hy jraakte fterk aan 't braaken , en toen was het Kolyk aanftonds over. Borelli verze- kert , dat niets bekwaamer is , om de Pynen van 't Podagra te (lillen, dan jonge Honden by zulk een Lyder te laaten flaapen , doch dat die Kwaal , in dezelven overfpruit, tot zulk een trap, dat zy niet meer loopen kunnen. Een Geneesheer *t Likken van deeze Eeuw bevedigt dit (*). Ook vindt der Bee- ik een zeer verfch Voorbeeld van die Zaak, in nen in *c ^en Stokholmfchen Heer Aschelin, die, zeer Podagra. (*) Ranouw , Natuur- en Konft-Kabinet* July en Aug. 1721. bladz, 5. van de Honden. 67 Podagreus zynde , van een Schoothondje , dat I. Afdeel. zyne Voeten likte, geneezen werdt, terwyl XIII. het Hondje de Podagra kreeg en daar aan ftierf. J^** Deeze Heer was 'er twee jaaren vry van, doch toen kreeg hy de Kwaal op nieuws , weshalve hy een anderen Hond nam , door wiens likken hy weder is herfteld geworden (*). De daag- lykfe Ondervinding leert , dat het likken der Honden zeer dienftig is , om de Wonden zo van hun zelf, als van Menfchen , te zuiveren en fpoediger te doen geneezen. 't Gebeurt ook wel , dat deeze Dieren , indien de Wonden vuil zyn of met eenig Venyn befmet, Ongemak daar van krygen. Men vindt verhaald, dat het oplikken van 't Speekzei van iemand , die door een Mer- kuriaal middel aan 't Kwylen was geraakt , een Hondje deedt ftcrven, 't Is zonderling , dat dee- ze Dieren byna geen aandoening hebben van Slaapmiddelen (f). » In de Geneeskunde worden, bovendien, de Balfem jonge Hondjes ook gebruikt tot het maaken van van j°nge een Olie of Balfem , die in de Winkelen der Apo- Honden* thekers van fommige Steden te vinden is , on- der den naam van Jonge Honden Balfem , wor- dende als een fmeering tegen de Kneuzingen, Zwakheid der Zenuwen , Lammigheid en Len- denvang, zeer geroemd. Men laat, ten dien einde, jonge Hondjes kooken in Oly ven-Olie, tot (*) /Immiïtat. /icademicarum. Vol. IV. pag. 6i9 (t) Zie de üitgezogte Verhandelingen. IV. Peel* bfadz. 278. X,D£eju II Stuk. E 2 68 BESCHR YV'ING I. Afdeel, tot dat hun Gebeente zig van een fcheidt, en XIII. dan doet men in de Olie , na dat zy doorge- Hoofd- zeegen jS 5 toppen van Mariolein , wilde Thym, STUK* Poley , Orégo en St. Jans Kruid, waar mede men dezelve, veertien dagenlang, indeZonnefchyn zet. De Bruffelfche Apotheek en Lemery be- veelen, dat men de jonge Honden met Aardwor- men in de Olie kooke , en die van Londen wil , dat men by het doorgezeegene zuivere Terpen- thyn en Wyngeeft doe , om het Middel meer verfterkende te maaken , bekwaamer voor de Ze- nuwen , tot oploffing van Gezwellen , Kneuzin- gen , en tot verdry ving der Jigtigheden. Het Vet , Het Vet van den Hond is zeer doordringen- de Keu- je , en wordt daarom gehouden vooreen Wond- iels enz 9 ' middel, bekwaam tot heeling en zuivering. Mea geeft het fomtyds inwendig tegen Borftkwaalen, wanneer het dient tot Rypmaaking en om de loozing der Rachels te bevorderen; doch het moet verfch bereid zyn , dewyl het fchielyk rans wordt , inzonderheid , wanneer het uit een Hond , door hem te braaden , is gehaald. De Keutels van den Hond, die van ouds in groot gebruik waren onder den naam van Album Gra- eum9 zyn zeerzweetdryvende, verdunnende en zuiverende. Men plagtze in te geeven , van een half tot vier Scrupels , in een Wonddrank ; doch dit Middel is, naar 't mytoefchynt, zo wel uit de Mode , ten minfte in ons Land , als het uit- wendig Gebruik, dat 'er de Heclmeefters van plagten te maaken om de Gezwellen te openen, de- van de Hond ën. 69 dewyl men thans beter en zekerder Bytmidde- j# Afdeel. len daar toe heeft. In de Roode Loop is dit xill. Middel, hoe ook Etïmuller 't zelve aanpryft, Hoofd- STUK» verdagt wegens zyne fcherpheid, zo wel als in' de kwaade Keel; doch uitwendig heeft men het, daar tegen, met veel vrugt in een Pap ge- bruikt , om de Zwelling te doen verflaan. Men pryft het thans aan in de Afgaande Koortfen. Van de Huid der Honden wordt Leder ge- De Huid. maakt , dat ongemeen zagt is ; zo dat de Da- mes fomtyds Handfchoenen , daar van , by nagt aantrekken , tot verzagting van haar Vel. Men maakt ook Koulèn van de Vagt der Krulhon- den , die aan de Podagreuzen veel verligting geeven , zo wel als die van Honden-Leder ; 'c welk ook tot geneezing van Zeere Beenen en van Adeifpatten dienftig geoordeeld wordt. (2) Hond met een nederwaards gekromde Staart. Dit Dier heeft zynen Latynfchen Naam mis- fchien van den Griekfchen Lukos ontleend. De Franfche Naam Loup, de Italiaanfche Lupo en de Spaanfche Lobo , zyn van het Latyn af kom- ftig. De Hebreeuwfche Naam is Zeeb, de A- rabifche Dib, en die van de Wolvin, welke ia 't Latyn Lupa, in 't Franfch Louve heet, Zee- bah. In 't Engelfch , Hoog- en Nederduitfch , heeft hy den zelfden Naam , die met den Pool- fchen (2) Lupus, Gesn. Qiiadrup. 634. Aldr. Dïgit. 144- Jonst. Quadr. Rat. Quadr. 179. j. Deel. il Stuk. E 3 II. Lupus. Wolf. 70 Beschryvino l. Afdeel /clien Wil\ en Sweedfchen Ulf veel overeen- XIII. komft heeft. Hoofd- j)e j]eer DE Buffon , die alle moeite vrug- 61 ^ teloos hadt aangewend, om een Wolvin te doen dekken van een Reu, en die, insgelyks, in het laaten paaren van een Teef met een Vos niet geüaagd hadt , befluit daar uit , dat de genen , die deeze Dieren flegts als wilde Honden aan- merken , of aan hun allen den gemeenen Naam van Hond geeven , zig bedriegen , doordien zy de Natuur niet geraadpleegd hebben (*). De Heer Daubenton, niettemin, erkent, dat de Wolf en Vos een weezentlyke betrekking of o- vereenkomft hebben met den Hond (f). Ook brengt de Heer Brisson de Wolven en Voflen onder het Geflagt der Honden ; waar uit men ziet , dat de Franfche DierbefchryvePs in dit opzigt niet minder van elkander verfchillen , dan de Heer de Buffon , met zyne zonderlin- ge Denkbeelden , van den Heer LiNN&rs. Ook merkt de Heer Klein aan , dat een Wolf, in- dien hy een tamme Teef, die loops is, magtig kan worden , zeer gaarne met , dezelve paart : waar door de Stelling van den Heer de Buffon geheel fchynt te vervallen. Gedaante, Dit Dier gelykt veel naar de zogenaamde Wolfshonden, maar in grootte komt het nader i aan (*) Zie de Uitgezogte Verhandelingen. III Deel* bladz. 391. (t) Deuription du Cbien. Oflavo. Paris 1758, pag. 100. van de Honden. 71 aan den Wagthond , waar van het meeft door i. Afdeel. zyne ftyf opftaande Hairen om den Hals, zyn XIIL fcheel eezigc, en dikke ruige Staart, te onder- HüüFÜ- fcheiden is. De langte zyns Lighaams , van t bovenfte van den Kop tot aan 't begin van den Staart , is , volgens den Heer Brisson , omtrent twee Voeten agt Duimen, dat ongevaar drie Amfterdamfe Voeten bedraagt: de hoogte van 9t bovenfte van de Rug tot aan den Grond , als hy overend ftaat , twintig Duimen. De Snoet is lang doch (lomp , de Ooren zyn opftaande en kort; zyn Oogen glinfteren in de duifternis. De kleur van 't Hair is in jonge Wolven ros- agtig , in oude Wolven geelagcig grys , fom- tyds met zwart op de Rug gemengeld. In de Noordelyke Landen van Europa vindt men 'er die geheel wit zyn , en aan de Grenzen van Poo- len en Pruiflen zouden , zo fommigen berig- ten , ook geheel zwarte zyn gevonden. De Boflchen en Wilderniffen , van ons ge- Woon- heele Werelsdeel, zyn van dit verfcheurendc plaats. Gedierte niet ontbloot. Men heeft 'er egter in Switzerland en Italië weinigen , en 'tfchyntdat zy meeft huisveften in minft bewoonde Land- ftreeken. Men kan ze ook uitroei jen : want in *t Eiland van Groot Brittannie is , nu agthon- derd Jaaren , geen Wolf gezien ; uit hoofde dat zeker Koning de Schatting , zyne Onderdaanen opgelegd , met Wolfshuiden betaalen liet. In Vrankryk wordt door de Intendanten der Pro- vinciën wel een Piftool tot belooning gegeven , I. l)zu.t II Stuk. E 4 VOCHT 71 Beschryving I. Afdeel. voor ie^er Wolfskop , die hun opgebragt wordt. XIII. Tegen 't end van den Swcedfchen Oorlog Hoofd- 0Dcjer Karei den XII. , nu ruim veertig Jaar WoHl 8e^eec^en 3 *s ^c ^*e* eer^ gemeen geworden in Sweeden , daar het te vooren zeldzaam was (*). Ook is het , omtrent dien tyd , en waarfchyn- lyk door 't overtrekken van het Krygsvolk , o- ver 't Gebergte heen in Noorwegen gekomen , daar men te vooren nooit een Wolf gezien had, en heden is men 'er nergens voor beveiligd , dan op de Eilanden ; dewyl het aan die Kuft by- na nooit zo fterk vrieft, dat zy over 't Ys daar komen kunnen (f). Gulzig- De bloote naam van Wolf jaagt den Menfch ^e^* een fchrik aan, hoewel hy inderdaad zo veel niet te vreezen is als een Beer , Leeuw of Ty- ger. Hy is byna onverzaadelyk gulzig, flok- kende , zonder kaauwen , Vleefch , Huid en Hair, Beenderen en andere harde Stoffen in , die hy fomtyds onverteerd weder kwyt #akt. Hy gaat by nagt op den roof uit, en om die re- den werden de Wolven van de Grieken NagU bonden geheeten. Het is hem met de andere Roofdieren gemeen , lang Honger te kunnen ver- draagen , doch uitgehongerd zynde kan men zig geen verwoeder Dier verbeelden. Hy kan niet alleen een ongelooflyke veelheid van Spyze in- dok- (*) Fauna Suecica. pag. 5. O) Er> Pontoppidans , «jgat. J|ift. bon Sop taenea. n. Th. pag. 35. V A N t> È Ho'ndé», 73 fiokken, maar hy vermoordt ongelyk meer, en t Afdeed laat daar van het grootfte deel , als tot Voor- xill. raad, leggen. In zyne woede verfchoonthy zelfs Hoofd- STUK de Menfchen en vooral de jonge Kinderen niet , ' indien hy dezelven betrappen kan; weshalve dc Laplanders zorgvuldig zyn , om hunne Vrouwen die hoog Zwanger zyn , en welken dit Dier op de reuk fchynt te kennen , daar voor te bewaa- ren. 't Gebeurt dikwils, dat een Wolf, uit gebrek van Spyze , zelfs Honden aantaft en die van de Ketting fcheurt , of Paarden van voor 't Rytuig wegrukt. Zyn gewoone Spyze zyn Mollen, Rotten, Haazen , Konynen , Varkens , Schaapen en an- der Vee , doch hy bemint inzonderheid de Bok- jes, Lammeren, Kalven en jonge Herten of Rendieren. Hy gebruikt niet alleen geweld maar lift tot het bekomen van zyne prooy , en in een Stal geraakt zynde onder 't Wol vee, is de ver- nieling, welke hy daar aanregt, byiter groot. Ook kan men niets , daar hy mede weg loopt , uit zyne Klaauwen redden , zo fterk is hy in 't Gebit en zo ftyf van Nek , fmytende een le- vendig Lam op zyne Rug, en vliedende daar mede heen. W anneer de Honger hem al te zeer plaagt, zo eet hy ook Leem , indien hy die kan vinden; doch dezelve , onverteerbaar zynde , blyft in dc Darmen fteeken, tot dat de Wolf weder Vleefch en Bloed van leevende Menfchen of Beeftea magtig wordt. Want in dit geval ontziet hy IDesi. II. Stuk, E 5 nietS, 74 Beschr YVINO L Afdeel, niets, en in het doorreizen der Wilderniflen van XIII. fommige Landen heeft men byzonder noodig Hoofd- de$ n ts g0ecje Wagt te houden, om niet door STÜK. j Txr i Wolf een troeP raazenc^e Wolven overvallen te wor- den. In Noorwegen gaat het Volk, om die re- den, des Winters zelden zonder Schietgeweer te Kerk. ^ Vreesag- Onder dit alles egter is de Wolf byfter vrees- fc£keid. agtig, en men mag haaft zeggen , dat geen Beeft, 't welk voor hem ftaan durft, iets te dugten heeft. In de Boflchen trilt hy van angft en fchrikt voor allerley foort van Geluid, inzon- derheid voor dat van Klokken , Trompetten en Walthoorens, zelfs voor het rinkelen van een bos Sleutels. Men verhaalt, het gebeurd te zyn, dat een Vrouwsperfoon met een Wolf en Vos , by nagt , in eenen zelfden Kuil gevallen ware , waar in zy allen bleeven , zonder zig te durven verroeren , tot dat het dag wierdt ; wanneer men eerft deeze Dieren doodde en toen de Vrouw , die half dood was van fchrik , daar uit hielp. Hy zal zeldzaam een Dier aantaften , dat aan een Paal of Boom is vaftgebonden , uit vreeze, zo 't fchynt , dat 'er eenig Menfch omtrent zy. Indien een Kudde Rendieren, Koeijen of Bok- ken, zig by elkander houdt, en hem de Hoor- nen biedt, zo dat hy geen derzei ven van agte- ren kan aantaften, gelyk zyn gewoonte is, zyn zy buiten gevaar. Ook heeft men gezien dat één Koe, ja zelfs één Bok* hem op die wyze afwees. Tot van de Honden. 75 Tot uitroeijing of vernieling van dit fchaa- 1, Afdeel. delyk Gedierte worden allerwegen verfcheide xtll. middelen in 't werk gefteld* Men rigt Hon-s^°°FD- den af op de Wolven-Jagt : men zet Angels m'dde]en en Valftrikken : men ftelt een geladen Snap- t0t vemie- haan by het Lok-Aas, rnaakende hetzelve metlinS der een Touwtje aan den Haan vaft ; zo dat de Wolf, Wolven# dat wegrukkende , den Haan overhaalt en dus zig zelf doodfchiet. 't Gebeurt ook wel , dat men , indien men weet dat een Wolf zig in een Bofch bevindt , hetzelve met Netten om- ringt, en dan een Kring van gewapende Boe- ren daar om heen (laat , die den Wolf, wan- neer hy , door geraas van Jagthoorens en Hon- den daar uit gejaagd zynde, in 't Net loopt, aanftonds afmaaken. Somtyds worden Wolfs- kuilen gedolven, die men van boven met aller- ley groente bedekt ; doch dan is men genood- zaakt zulks in de Nabuurfchap bekend te maa- ken , en niettemin is 't wel gebeurd , dat een Menfch by den Wolf daar in viel. Ook wordt een geelagtige Zwam die aan de Pynboomen groeit , of iets anders , onder 't Aas gemengd , waar mede men dit Dier tragt te vergiftigen, of men brengt het , door middel van zeker toe- bereid Aas , in bedwelmdheid , dat men het in den Slaap kan overvallen en afmaaken (*). Dit Dier , ondertuffchen , hoe wreedaaitig Hunne ook flimheid. (*) Zie Chomel, Huhboudelyk Wwt denhoek % op \ Woord Wolf. 1. Deel, II Stuk* JTUK 76 Beschryvïng t. Afdeel. °°k 5 is in zync jongheid niet ontembaar. Men XIII. heeft gezien dat een jonge Wolf vreedzaam mee Hoofd- Huishonden omging, met dezelven fpeelde, de Wagt hieldt en aan zyns Meefters zyde te llaapen lag. Doeh in dit geval is grooce voor- zigtigheid noodig : want de Wolf verandert wel , gelyk het Spreekwoord met reden zegt , van Hair maar niet van Hoedanigheid. Dok* tor Gahrlieb , Lid van de Keizerlyke Akade- mie der Natuur-onderzoekeren , verhaalt ons , dat een Goudfmid van Dantzig , Johan Poblman genaamd, een jong Wolfje had opgevoed, hou- dende het langer dan een jaar gekluifterd in zynen Tuin , dien hy in de Voorftad hadt. Dit Dier, grooter wordende, hieldt zig niet meer te vrede met de portie , welke hem dagelyks , naar gewoonte , wierdt uitgedeeld : nogthans deedt hy de Ganzen, Endvogels, Paauwen, Hoenderen en 't ander Gedierte van zyn Mees- ter , geen kwaad ter wereld : maar hy verzorg- de zig ten koften van de Nabuuren, Over dag bleef hy in het Hok ftil leggen : 's nagts hadt hy de behendigheid van zyn Halsband af te doen , om op den roof te kunnen uitgaan ; waar na hy terug kwam en deedt zig den Halsband weder aan. De Buuren wierden de dagelykfe ver- mindering van hun Pluimgediert gewaar , zonder om deezen Dief te denken ; tot dat zy hem ein- delyk , by nagt waakende , op de daad betrapten. Men klaagde 'er over aan den Heer , die het geleeden nadeel betaalde, en den Roover ver- oor- van de Honden. 77 oordeelde om ontleed te worden; 't geen wee- i.afdeel. zentlyk is gefchied. XIII. In de andere Wereldsdeelen zyn ook deeze Hoofd- STUK* of dergelyke Dieren. In Afrika vindt men 'er, w*0jveil die den Kop en Hals zeer groot hebben , dochvan Afrika voor 't overige naar de Wolven van Europa en Amen» gelyken. De Wolf van Amerika, zegt Cates- ka* by , is van kleur en geftalte als de Europifcbe, doch wat kleiner. Anderen verhaalen , dat het in Louifiana krielt van Wolven, die niet meer hoogte hebben dan vyftien Duimen, en veel minder gevaarlyk zyn ; miffchien , om dat het hun minder aan Voedzel mankeert. Wanneer men ze aan den Oever van een Rivier bemerkt, daar de Reizigers tegen den Avond hunne Hut- ten opflaan, is het een teken, dat de wilde Offen zig niet ver van daar onthouden. Deln- diaanen gebruikten ze als Honden, voor dat men hun die uit Europa bragt, en zy gelyken inderdaad zeer naar Honden. Mr. la Page verhaalt , dat hy in dat Land een grooten zwarten Wolf en Wolvin gezien hadt , die beiden ge- fchooten werden ; doch deeze waren 'er , volgens 't berigt der Inboorlingen , zeer zeldzaam. De Wolven zyn, gelyk de Honden, fomtyds Dolheid, de Dolheid onderhevig, doch met dit verfchil, dat zy niettemin eeten en geen fchrik hebben voor het Water. Het Venyn van hunne Beet is niettemin werkzaamer en fcherper , indien men zulks afleiden mag van de zwaarheid der Toevallen , daar door veroorzaakt. De Beet UD&iu jistvk» ver* 78 Beschryving I. Afdeel. vci#°orzaakt , zo wel als die van een dollen XIII. Hond, eene Watervrees, die doodelykis, in- Hoofd- ^jen men njet jntyds bekvvaame Middelen daar STUK. Wolf, te§en gebruikt. Een Wolf , in dien toeftand uit de Bofichen komende , zwerft in de Velden om, en byt alles wat leven heeft, dat hy ont- moet. Niets wederllaat hem , en hy zwemt zelfs breede Rivieren over (*). Men zag van zyne verwoedheid onlangs een voorbeeld in het aantaften van een Officier in Vrankryk , die na het vericheuren van zyn Paard op een deer- lyke wyze van den dollen Wolf gebeten werdt, zo dat hy 'er het Leven naauwlyks af bragt(f). De Wol- De Autheuren verhaalen ons , dat de Wol- Trek yn ven 5 ^0C ou^er z^ worc*en > hoe gevaarlyker Beeften. zyn , alzo zy , dan geen Bedden meer betrap- pen kunnende, den Menfch zoeken te verratten. In alle Landen van Europa , die taamelyk digt bewoond zyn , en inzonderheid daar de Vorften of Grooten zig met de Jagt vermaaken , wordt zo veel zorg tot uitroeijinge van deeze Dieren aangewend , dat men 'er zelden een oude zal ontmoeten. Doch de Franfche Jaagers merken aan , dat de Wolven Trekbeeften zyn , die fora- tyds van verre komen , als men het minfte zulks vermoeden zou ; gelyk uit het Bofch van Ar, dennes , het Zwarte JVald 9 en andere groote Wil- (*) Zie de Uitgezogte Verhandelingen. I. Deel, bladz. 544. (f) Zie den Neder l. Poftryder , Aug.i^öo. bladz. 207. van de Honden. 79 Wilderniffen. Zy houden zelfs voor zeker, dat 1. Afdeed 'er een Jaar is van Herten, een van wilde Zwy- XIII. nen en een ander van Wolven. Maar , 't geen J*°OFO" SI UK* de meefte veelheid van Wolven in een Land brengt , zyn de Oorlogen ; dewyl zy de Legers volgen uit hoofde van het" Aas, dat zy aan doo- de Menfchen en Beeften vinden , op plaatfen daar dezelven geftaan of elkander Slag geleverd hebben. Men beweert ook , dat dit Dier in January Paaring en February het verwoedde zy , dewyl alsdan er,Yoort- de Wolvin , geduurende tien of twaalf dagen }teelin2* loops is. Indien 'er verfcheide Wolven in de zelfde Landftreek zyn , loopen zy alsdan de Wolvin , even als de Reuen een ritzige Teef , agter na. Men heeft 'er tot twaalf toe geteld, in ééne troep , die onder wegs zodanig met el- kander hadden gevogten , dat eenigen gantfch bebloed waren , en de gekwetften wentelden zig in Slykerige Poelen, die dus bloedig werden ge- maakt. Eene Wolvin houdt de Wolven , die haar volgen , verfcheide dagen aan de loop , zonder dat zy eeten , drinken of flaapen ; dermaate zyn zy door geilheid vervoerd. De Wolvin gaat negen Weeken zwaar ; zelden duurt het langer , en zy brengt zes of zeven Jongen ter Wereld, nu meer dan min. De Jaagers merken aan , dat het getal doorgaans oneven is, hoewel men ook Neften met agt Jongen gevonden heeft. Om dezelven te (pyzigen, vreet zy haaren Buik vol, en fpuuwt het dan ia of by het Neft weder uit. I. D&ll, II Stuk. Men 8o Beschryving I. Afdeel. Men kan haar niet meer verbitteren , dan door XIII. de Jongen weg te rooven ; egter worden die dik- HooFD* wjjs yan anc]ere Wolven opgevreten; zelfs al STUK* zynze reeds wat opgefchooten: doch dit is geen wonder, want de Wolven vallen zelfs op el- kander aan. Zy huilen wel fomtyds yzelyk, doch blaffen- niet , en als mcnze flaat , met een Kogel treft of vermoordt , maakenze geen Ge- luid. Hunne Leeftyd is niet langer, dan die van den Hond , en bereikt , zo men wil , zel- den meer dan dertien of veertien Jaaren. Pooten en Om het Spoor van een Wolf te vinden moet Hals. men agt geeven op de Voetflappen , welken hy in 't Zand, loffe Aarde of natte Kley maakt, en die merkelyk van de Voetflappen van een Hond verfchillen. Want de twee middelftc Vin- gers der Voorpooten zyn digt tegen elkander aan gevoegd , en de twee buitenften wyken 'er van af. Alle die Vingeren zyn, even als de Honden-Pooten , met korte , by na regte , (lompe Nagelen gewapend, welken dit Dier zo min in- trekt, als de Hond. Men heeft zig ingebeeld, dat zyn Hals uit één Been beftond , dewyl hy in 't omkyken zyn geheele Lighaam omwendt ; doch dit ontftaat daar uit, dat de dwarfe Uit- ftekken der Rugge- en Lenden- Wervelen door een volkomen Scharnier te famen zyn gewricht. Inwendi- *n ^e Ontleeding van een Wolf, vondt men jgedeelen. de Borft zeer ruim , met twaalf Ribben weder* zyds , en het Dolkswys Kraakbeen als een Spa- tel van gedaante- De Lugtpyp was zeer wyd aan van dê Honden. Si aan haar begin ; de Long verdeeld in twee groo- L Afdeeï»» te Lobben , die weder, ter regter zyde in vier, XHL ter flinker zyde in drie kleine Lobbetjes gefmal- cJ*°0FD* * STUK* deeld waren : het Hart byna geheel rond : het Middelrift hard en dik: de Maag aan den bodem breed, in 't midden naauw, hebbende haarbin- nenfte Vlies geplooid en als famengefteld uit % verfcheide Koorden. Van boven bevatte dit Ingewand een geel Vogt , 't welk naar Gal ge- leek ; op den bodem als geklopte Eijerdoiren. De Nugteren en Krinkeldarm waren zeer rood; de Karteldarm fterk uitgezet ; de Blinde kort en wyd ; de Endeldarm zeer dik. In het Darm- fcheil vertoonden zig een menigte Takmaakin» gen zo fyn als de fynft gewerkte Kant, door- mcngd met harde zwartagtige Kliertjes. DeLe* ver , aan den rand als in riemen gefneeden , hadt eene geelagtig roode kleur , en was in twee groo- te Lobben verdeeld , die te famen negen klei- ne Lobbetjes maakten. De Jaagersgeeven voor> dat de Ouderdom van de Wolven en Vollen aan het getal dier Verdeelingen van de Lever te kennen zy. De Milt was dun, zeer lang, plat en van eene loodkleur. In de regter Nier werden twee dikke hoogroode Wormen gevon- den , die dezelve byna geheel hadden uitge- knaagd , doch de flinker was volkomen gezond, rood van zelfstandigheid. De Schaft van dit Dier geleek volkomen naar die van den Hond; zynde met een Been van binnen voorzien , en aan den Wortel Kraakbeenig. De Snoeren der j. dkel. ii stuk. F Zaad- $2 B E S C H R Y V I N -G I. Afdeel. Zaadvaten waren dik en met een doorfchynend xik. Vlies bekleed ; de Pisblaas taamelyk groot : de stuk.OFD" Ballen als een kleine Okernoot. Wolf. De Wolf is byna geheel nuttig na zyn dood, Nuttig- 'en men zou mogen zeggen, dat daar door het heid. Kwaad , 't welk dit Dier geduurende zyn Le- ven heeft aangeregt, grootelyks vergoed wordt. Het Vleefch , Hart en de Lever van den Wolf, by een of elk in 't byzonder gekookt en met Boter toegemaakt op de wyze van een Ragouty is dienftig , zo men wil, tegen de Vallende •Ziekte, Waterzugt, moeielyké Baaring en de Tecring. Sommigen geeven het, gedroogd en tot Poeijer gemaakt , geduurende eenigen tyd in , ter gifte van een Scrupel tot een Drachme. In de Verzameling van de Duitfche Natuuronder- zoekers vindt men een Waarneeming van Dok- tor GöttliebReusnertjs, die verhaalt, dathy een Dame van grocte Kwaliteit gekend had , welke tegen de Miskraamen, die haar verfchei- de maaien overgekomen waren , te Raad gege- ven werdt , op 't end haarer Zwangerheid Wolfs- vleefch, verfcheidelyk toegemaakt, te gebrui- ken, 't gene zy met een goeden uitflag in 't werk (lelde , en dus niet alleen bchoorlyk in de Kraam kwam, maar ook van de Opftyging, aan welke zy te vooren dikwils , met zwaare Stuiptrekkingen , onderhevig was , verloft werdt (*). Zyn Darmen , gedroogd en tot poeijer ge- maakt, • (*) Ephemerid. Nature Curioforum. Tom. I.Ann* 17275 pag. 91. van dé Honden. 83 maakt, worden tegen het Winderig en Graveel- L Afpeil* Kolyk aangepreezen. Zyn Vet of Smeer is ***** zeer verwarmende, ontbindende en den Zenu-,STÜK. wen dienftig. Van het Poeijer der Beenderen fVolf. wordt tegen de inwendige Kwetzuuren of Kneu- zingen , in de Wonddranken en dergelyke Mid- delen , gebruik gemaakt. De Tanden der Wolven , in Zilver gezet, £eV*gt A ~_ ö enTandea* gebruikt men fomtyas om de eerfte I andjes der jonge Kinderen te doen uitkomen , met hun daar op te laaten by ten. Van de Huid van dit Dier maakte oudtyds het Noordfch Krygsvolk zyne Wapenrokken , verbeeldende ztg dus voor een Houw beveiligd te zyn. Tegenwoordig maakt men 'er Moffen , Wanten en Kamifoolen van , die zeer warm zyn. Ook worden 'er de Schoe- nen of Muilen der Podagreuzen , en der genen die koud van Voeten zyn , dikwils mede ge- voerd : ja men verzekert dat de Vlooijen de Reuk daar van niet verdraagen kunnen ; 't welk deeze Huid nog van meer waarde maaken zou. (3) Hond met een regte gebandeerde Staart , jj| de Hairen in de Nek ourmd Jlacmde, de Hy Men maakt daar ^TVKm ' ' van , met verfcheïde andere Borftmiddelen en yQU Honig , die bekende Lohoch de Piimone Vulpis , welke oudtyds in zo veel agtiag is geweeft. Men vindt ook aan de Lever, Milt, Gal en't Bloed van den Vos, eenige kragten toegefchree- ven, die weinig opmerking verdienen: doch 't is zeker, dat zyne Vuiligheid of Keutels de ruuwheid wegneemen van het Vel. De voomaamfte dienft, dien men thans van Verfchci- -deeze Dieren heeft, beftaat in derzelver Vagt , den kolenr waar van het Bont tot Voering in Rokken enderVag* ten» Winterkleederen gebruikt wordt. Dit Bont is van zeer verfchillende Waardy, naar de kleur der Vagten , die gemeenlyk roodagtig of geelagtig ros zyn , met graauwe Haften op de Rug en eenige witte Plekken aan den Buik getekend. Van zodanige Vagten worden, 't eene Jaar door 't ander , wel vierduizend te Bergen in Noorwegen uitgevoerd. Doch daar zyn nog wTitte en zwarte, als ook eenige rofle met een zwart Kruis boven op de Rug , ja zelfs blaauwe of blaauwagtige Vagten. Het Vel der zwarte Voffen is zo koftbaar , dat men voor ieder zulke Vagt m Moskovie , alwaar 'er de voomaamfte Luiden Mutfen van plagten te draagen, wel eens vyftien Dukaaten betaald heeft. Sommige Schryvcrs merken dceze kleuren Gryzevo$ I. Deel. II Stuk. al- 92 Beschryvinc I. Afdeel. alleenlyk aan als Verfcheidenheden , te meer, XIII. °m dat de Yslandfche, Sweedfche en Lapland- Hoofd- fche Vollen, zo 't fchynt, in den Winter wit, STUK» van Noord *n ^en ^omer Afchkleurig blaauw zyn. Cates. Amerika. BY geeft de Afbeelding van den Gryzen Vos > uit Virginie en Carolina , die ook niet van de gemeene Europeaanfche verfchilt dan in kleur , cn die van Louifiana hebben een Zilverglans, op een gedeelte van de Vagt. De gekruide Vos, zegt Brisson, wordt in Poolen, Swee- den en zelfs aan de Kaap der Goede Hope , op 't Zuidend van Afrika, gevonden. Dus blykt , dat in alle de Wereldsdeelen Voffen zyn, die mogelyk weinig anders dan in kleur ver- fchillen, hoewel de gryze Vos van Catesby in holle Boomen huisveft. Linn^üs hadt te voo- ren vyf Verfcheidenheden opgeteld in Swee- den (*) ; naamelyk de geel roiïe , de witte , blaauwagtige , gekruifte en roeftkleurige. Thans befchryft hy den voorgemelden met een wit- puntige Staart , dat deszelfs Lighaam uit den geel en ros is : de Ooren regt : de Kaaken wit : de Pooten van vooren zwartagtig : en dat hy onder den Grond in Holen huisveft , die hy zelf graaft. Vervolgens geeft hy nog deeze twee als byzondere Soorten op , van 't zelfde Geflagt. (5) Hond met een regte Staart , zwart aan 't end. Dee* £*) Fauna Suecica, p.6% V. van de Honden. 93 Deeze, zegt hy, wordt gemeenlyk Veld-Vos\, Afdeil. geheeten; hy woont in Europa en Afia, de XIII. \ , , . k r .1 Hoofd* eerftgemelde ook in Afrika. STUK. (6) Hond met een regte Staart, die aan 't end vr^ mn de zelfde kleur is. Lagopus. Dit is de witte en blaauwagtige Vos, die in Sweeden Fiall Racka genoemd wordt in den Winter, als hy wit is, en Blarafïn den Zomer, als hy blaauw is. Men vindt hem in de Lap- landfche Gebergten en in Siberië. De Pooten zyn met dik Hair bezet, even als die van de Haazen, (7) Hond, de Gulden Wolf genaamd. VII. Aureuu De Befchryving van dit Dier is tot nog toe Jakhals, zo onvolkomen , dat de Heer Linreus geen Kentekenen hadt om het van de andere foorten van Honden te onderfchciden , dan de kleur , die donker rood is met een geelcn glans; om welke reden meeft alle Dierbefchryvers hetzel- ve genoemd hebben de Gulden Wolf. Immers de geftalte van 't Lighaam gelykt byzonder naar die van een Wolf, doch de Staart meeft naar die van een Vos : de grootte is tuflchen beiden in. Het onthoudt zig in de Oofterfche Landen, alwaar het bygeheele Troepen zwerft, WON (7) Lupus Aureus. K^mpf. Amcenit. 413. Tab. 407. Fig. 3. Raj. Quadr. 174. Vulpcs India» Orien- talfs. Valent. Mm. Tab. 452. Adill. Bell. Itin* 160. J. Deel» 11 Stuk* £4 BeS CHR YVING ï. Afdeel» wordende van de Perfïaanen , zo KjEMphe-ic ge- XIII. tuigt , 'Siecbaal9 van de hedendaagfche Grie* stuk°FD" ^en tyuiïachi geheten. Het maakt , zegt men , Jakhals &aten m de Muuren der Huizen , om 'er in te komen, eii boort in deBegraafplaatfen, om de Lyken magtig te worden. Het fehynt , egter, dat fommigen dit Dier verward hebben metr de Hyaeiia, waar van hetgrootelyksonderfcheiden is door zyn vreezelyk Gehuil , byuagt, 'tv/elk byzönder naar het kryten van jonge Kinderen zweemt , wanneer het in een Hok is opgefloo- ten. In vryheid zynde is dit Gehuil nog yze- lyker , als met het lollen van Katten gemengd, en dient, zo 't fchync, om eilander toe te roe- pen; za dat men deeze Dieren wel voor Wilde Katten gehouden heeft. Het is een der ver- woedfte Roofdieren , zodanig, dat verfcheidc- ne, in een Troep eenige Buk bekomen hebben- .de, daar over dikwils elkander verfeheuren. JaSc Dapper zegt , dat de Leeuw een Dier met voor den f , M . TT . Leeuw, zig brengt, t welk de Hollanders J akhak noe- men, gelykende naar een Vos , en zeer feherp van Reuk. Dit zou den Leeuw dienen tot het oplugten en vangen van zyne Prooy, die het vervolgens met denzei ven deelde.. De Jakhal- fen zyn door hunne vlugheid, inderdaad, be- kwaamer, om het Wildteagterhaalen , dan de . Leeuw, maar, als zy 't gevangen hebben , moe* ten zy voor zyne Klaauwen zwigten, en kun- nen 'er niet aankomen , voor dat hy zyn ge- noegen daar van heeft. Men begrypt ligt, dat bun van de Honden* 95 hun Gehuil hun aan den Leeuw verraadt, en L Afdeel. aanleiding geeft om zig te vervoegen naar de XIII. plaats, daar Buit is. De Kentekenen egter of Hoofd- de Dieren aan de Kaap , die van de Hotten- ja^aiim totten Tanli of Kenli genoemd worden, waar- lyk zulke Jakhalzen zyn, ontbreeken ons. XIV. HOOFDSTUK. Ëefchryving van '£ Geflagt der Katten, war onder de Leeuwen, Tygers, Luipaarden, Loffen en andere Roofdieren > begreepen zyn. Derzelver Kenmerken en Eigenfchappen. Ver-' fcbeide Soorten van wilde Katten in andere We- reldsdeelen. Nut en gebruik van hunne Vagt en andere Lighaamsdeelen voor den Menfcb. De Latynfche Naam Bttk9 die aan dit Ge- Naams- flagt van Dieren gegeven wordt, fchynt red^Q* van een Griekfch Woord , 't welk Loosheid be - • tekent, afgeleid te moeten worden. De Neder- -duitfche Naam Kat , is, gelyk de benaamingen van dit Dier in de meefte andere Taaien van Europa, buiten twyfel van 't Woord Catus af. komftig-, 't welk zynen oorfprong van 't Griekfch Woord Gale, of van 't Hebreeuwfche Cattd* 'zou kunnen hebben. De Dieren van dit Geflagt zyn niet gulzig; Ken- zy beklimmen gemakkëlyk de Boomen , en loe- werken, ren voornaamelyk by nagt; zegt de HeerLiN- .imêus. Hunne Kenmerken beftaan, behalve de I. Duel. 11 Stuk. al- 96 Beschryvinö I. Afdeel. algemeene van den Rang der Roof- Dieren, in XIV. de Voortanden gelyk te hebben van grootte ; Hoofd- £e Aetertanden of Kiezen drie by een ; de STUK. Tong Raspswyze met de puntjes naar agteren : Nagelen aan de Pooten die zy kunnen intrek- ken en uitfteeken naar believen. Brisson doet 'er by , dat de Nagelen haakswyze krom zyn ; de Kop , zegt hy , is , in alle de Soorten van dit Geflagt, rond, de Snoet kort, en de Staart in de meeflen zeer lang ; 't welk de gemeene Ken- merken zyn , waar aan men de Katten van de Honden onderfcheidt. Soort e li. Van oude tyden her heeft men een Katten- aartig Gcflagt van Dieren gefield , wier Aange- zigt, om zo te fpreeken, vierkant is, en die de Nagelen der Voorpooten in zekere Scheeden verbergen, gelyk Pursiuszegt, Iteekende de- zelven niet uit , dan tot het aanvatten van hun- ne Prooy of om zig te verweeren ; weshalve deeze Dieren ook bedrieglyk en niet te betrou- wen zyn, te meer daar hun Gelaat veelal niets wreeds aanduidt. De hedendaagfche Natuurbe- fchryvers, Klein, Brisson en Linn^eus , ftem- men met elkander overeen , dat in dit Geflagt vyf Hoofdfoorten van Dieren , naamelyk t Dzlu II Stuk. G 4 104 Beschryving I. A fo f. *l. dekken, leggende daar op het Lok-aas, 'twelfc xïv. in een (tuk Vleefch beftaat : het Dier , daar in •tuk.0FD" gevallen zynde , wordt met Wei pfpiefifen of met keeuw. Houwers afgemaakt. Wanneer de Negers , aan de Kuft van Afrika, een Neft met Leeuwen- Welpen vinden, zo neemen zy die daar uit, om ze aan de Europeaanen te verkoopen , en , indien 't gebeurt, dat de Leeuwin hun nazet, werpen zy dezelve een Jong toe, waar mede dit Dier heen loopt ; daar zy , middelerwyl , zig met hunne Roof in veiligheid begecven. Wy hebben gezien , dat de Leeuwen , zo wel als andere Dieren , tembaar zyn. In Europa ziet men thans weinig Leeuwen , zelfs in de Diergaarden van Koningen en Vor- ften, om dat zy 'er zeer zelden vermenigvuldi- gen , en ook niet lang leeven ; 't zy wegens het bedwang , daar zy zig in bevinden ; 't zy uit hoofde van het ongunftige Klimaat. In het Groot Hertoglyke Dieren-Paleis, te Florence, plagten 'er verfchcidene te zyn. Zy koften veel van Onderhoud, want fommigen eetenda- gelyks agttien of twintig Ponden Oflenvleefch, Billyk mag men zig verwonderen , zo wel , hoe de Romeinen zulk een menigte van deeze Die- ren hadden, daar Oesar 'er, tot vierhonderd te gelyk, in het Amphitheater verfchynen deedt: als dat zy met dezelyen zo gemeenzaam waren, laatende hunne Triomfwagens fomtyds door Leeuwen trekken. Augustus hadt 'er eenigen $p tam, dat zy met Haazen fpeeldcn, zonder de- van de Katten. 105 dczelven kwaad te doen. Het gebruik der Leeu- 1. Afdeel. wen in de Schouwfpelen , om 'er Menfchen of XIV. andere Dieren tegen ce laaien kampen , was CJ~I°0FD* s r uk . gemeen- Leeuw. De Mannetjes Leeuw heeft om den Hals lan- Voort- ge Maanen, die op zyn Borft hangen, en zyn teeling. Kop den zwier geeven van eens Menfchen Hoofd. Hoe ouder hy is , hoe langer deeze Maanen zyn. Het Wyfje, in tegendeel, heeft zulke Maanen niet , en gelykt eenigermaate raar een Beer , zynde ook langer van Snoet. Zy brengt , zo men wil , vier of vyf Jongen t'eener dragt voort , en dezelve kunnen , zegt ïpen , aanftonds zien. Doeh de Waarneemin- gen, zo wel omtrent dit Scuk, als de manier van Paaring en den Leeftyd der Leeuwen, wan- neer zy zig in Vryheid bevinden, ontbreeken ons. Dit weet men, dat deeze Dieren fnel gunnen loopen , in het najaagen van hunne Prooy , en dat 'er in Afrika zyn ; die de Groot- te hebben van kleine Paardjes. De Franfche Akademiften hebben een Leeuw ontleed , die , nog zeer jong zynde, reeds de langte hadt van zes en een half Parysfche Voeten , gemeten van 't end van den Snoet tot aan 't begin van de Staart, en de hoogte van vier en een half Voet: dat is omtrent zeyen Amflerdamfche Voeten lang en niet veel minder dan vyf voeten hoog : zo dat dit, gclyk zy aanmerken , een zeergroot Dier zou geworden zyn. Het aanmerkelykfte, dat hun* in de Ontlee- inwendi- I» d sel. 11 stuk, G 5 dingSe dcelcn. ioö Beschryving ï. Afdeel. ding van den Leeuw voorkwam, was de groot* XIV. te van het Hart, 't welk de Leeuw, naar even- stük°FD" redigheid, veel grooter heeft, dan eenig ander leeuw. ^er- Zyn Herfenen, integendeel, waren by uitftek klein. Men vondt , dat alle de Ringen van de Lugtpyp een geheelen kring uitmaak- ten, uitgenomen twee of drie onder het Strot- tenhoofd, aan welken maar zeer weinig ont- brak , om geheel te zyn. De verbaazende grofheid en kragt van Stem, die zig in't brul- len van dit Dier openbaart, fcheen hun toe, van de wydte en vaftheid van dit Werktuig af te hangen. De Tong was , gelyk die der Kat- ten , bezet met puntjes , naar agteren gekeerd , doch veel langer en fcherper ; waar aan , zon- der twyfel, de gevaarlykheid van het likken der Leeuwen toe te fchryven is ; 't welk de gelik- te deelen Velleloos maakt. Zy bevonden , dat de oogfchynlyke dikte van den Kop en den Hals , in dit Dier , meeft toe te fchryven was aan de menigte van Vleefch , die deeze deelen dek- te en aan de grofheid der Kaakbeenderen. De Nagelen der Pooten hadden geene Schee, den, om dezelven, by't intrekken, te kunnen verbergen; gelyk Plinius meldt: waar in de Leeuw van de overige Dieren van dit Geflagt verfchilt. Niettemin trekt hy zyne Nagelen in , en wel tuflchen de Vingeren ; zo het hun toe- icheen , door middel van een byzondere Geleding van 't uitertje Knokkeltje. DeStyf heidvanden Hals was aan delangte der Graatagtige Uitftek- keq van de Katten. 107 leen van de Wervelbeenderen toe te fchryven,i. afdeel. die aan elkander gehegt waren met zulke rty ve xiv. en harde Banden , als of de geheele Hals maarST"°0FQ* uit één enkel Been beftond. Voorts merkten Leeuw. zy ten opzigt van de deelen der Voortteeling aan , dat de Pisbuis geheel regt liep , van de Blaas af tot aan het end der Roede, en de- plaatzing was zodanig , dat de reden blykt, waarom de Leeuw agter uit zyn Water looft , paarende op de wyze der Haazen en Kameelen. In een Leeuwinne vondt men de Lyfmoeder, op gelyke wyze als die der Teeven , in twee lange Hoornen verdeeld. De Afrikaanen eeten, zo men verzekert , het Gebruik Vleefch der Leeuwen, die zy vangen en doo- den , 't welk men voorgeeft een gezonde Koft te zyn. Men kan van 't wel bekomen der Spy- zen , zo min als van de Smaakelykheid of On- fmaakelykheid , een vaften Regel maaken. Het Hart van dit Dier, gedroogd en tot Poeijerge- wreeven , wordt, zo wel als deszelfs Bloed, tegen de Vallende Ziekte en Derdendaagfche Koorts aangepreezen. Het laatfte, inzonder- heid , agt men Zwcetdry vende en Tegengiftig. Zyn Vet of Smeer is zekerlyk zeer doordrin- gende en tot verdryving van Koude Gezwellen dienftig. De Huid wordt in de Landen , daar deeze Dieren gemeen zyn, tot Dekens eq Spreijen der Ledikanten of Slaaplieden ge- bruikt. Herkules maakte van de Huid eens Leeuws, dien hy in zeker Woud verfcheurd 1. DEfci» 11 sivk. hadtf ioS Beschryving L Afdeel, hadt , zyn Praalgewaad. In Europa dienen xiV. de Leeuwshuiden , die 'er koftbaar zyn , fom- •tuk°FD* tot Overkleeden der Zitbanken in Karos- Leeuw. ^en > en by ons tot dekzel van het Lyf in Arre- fleeden. Het Leder, daar zy uitbeftaan, is taamelyk fterk, en met rosagtig, kort, ftyf , een weinig gekruld Hair bezet. II. (2) Kat met een zeer lange Staart, hebbende Ty^er Vlakken op 't Lyf die altemaal gefireept zyn. De Naam , dien dit Dier in alle hedendaag- fehe Taaien van Europa voert , is zekerlyk af- komftig van den Griekfchen Naam Tigris , dien de Latynen zonder eenige verandering overge- nomen hebben. In 't Spaanfch, Jtaliaanfch en Franfch , noemt men het Tigra of Tigre , in 't Hoogduitfch , Sweedfch en Engelfch Tiger , en in 't Nederduitfch Tyger. Verfchil De Tyger is by de Ouden niet zeer bekend over dit geweeft , ten minfte niet duidelyk befchreeven, of men heeft 'er de Luipaarden en dergelyke Roofdieren mede verward. Het verfchil der Schry veren beflaat niet alleen in de gedaante der Vlakken , die fommigen zeggen rond te zyn , anderen langwerpig ; maar ook in de Grootte. Strabo maakt hem zo groot als een Paard ea eens zo groot als de Leeuw. Sommigen gee- ven hem een korten Hals , gelyk aan andere Die, (2) Tigris. Gesn. Quadrup. 936. Aldr. Digit, 101. Jonst. Quadr. 84. Bont. %jay. 52. Tab. 53, Raj. Quadr. 165. van de Katten. 109 Öieren , die hun Voedzel niet van den Grond i# Afdeel* haaien: anderen in tegendeel vertoonen zyn XIV. Hals vry lang. Daar zyn 'er ook , die , in dee- Hoofd- ze twyfeling, zig verbeelden, dat de Tyger j%gen maar een groot Soort van Luipaarden zy, en anderen denken , of de gedaante der Vlakken ook veranderen zou kunnen. Onder dit alles fchynt 'er geen reden te zyn , om dit Dier te ontkennen , waar van Gesnerus de Afbeel- ding gegeven en Aldrovandus de Huid ge- zien heeft, die met langwerpige Vlakken, als Striemen van 't geelTelen met Roeden, was getekend ; gelyk Johnston Tab. LI V. daar van de Afbeelding geeft , doch dezelve is , gelyk die van Bontius , zo de Heer Brisson aanmerkt, gebrekkelyk in de gedaante van den Kop. De meefte Schryvers fpreeken ook van den Eigen- Tyger als een zeer gemeen Dier, daar onder- fchapp'en. tuflchen Plinius verhaalt , dat men te Rome , alwaar de Praalzugt en Liefhebbery derKamp- gevegten een menigte Wilde Dieren deedt ver- zamelen , de Tygers zeer zeldzaam vondt. Hy zegt , dat Augustus , by de Inwyding van het Theater van Marcellus, na de Pantherdieren by honderden vertoond te hebben , eenen Ty- ger zien liet , die in een Hok beflooten was, En tot geluk van 't Menfchdom zyn deeze Dieren niet zeer gemeen op den Aardbodem. Virgilius noemt den Tyger een allerwreedft en allervlugft Roofdier, en de Berigten der Hedendaagfchen leeren ons, dat 'er geen zo LDfiSL. II Stuk. Ver* IIO Bèschryvinc . Afdeel. Verfcheurende is , ten opzigt van den MenfcH* XIV, gelyk ook het Mannetje dikwiis zyn eigen Jong Hoofd- om >t ieven brengt ; waarfchynlyk een voorzorg rr " der Natuur , op dat dit wreede Roofdier niet te Tyget\ , veel zou voortteelen. Lighaams. j)e Xyger heeft omtrent de Grootte vaneen geftaite. Leeuw> Zyn Kop gelykt veel naar die van een Kat : de Oogen zyn geelagtig en vlammen- de ; het Gelaat is verraderlyk ; de Tanden zyn fterk, fcherp en fnydende. Verwonderlyk is zyne Vlugheid in 't klimmen en fpringen * ter* wyl hy altoos op de Pooten neerkomt , gelyk de Katten , en van de lange, kromme Nage- len, die hy daar aan heeft, weet hy zig zeer wel te bedienen tot het vafthouden van zyne Prooy. Geen Gedierte is veilig voor zyne Roofzugt : hy taft zelfs Olyphanten aan , en fcheurt derzelver Tromp lömtyds af. Indien hy deeze, of andere groote Dieren, in de Rug weet te vatten , zo hebben zy geen ander mid- del , om zig te redden ^ dan zig 't onderfl bo- ven te keeren , ten einde hem door hunne Zwaar* te te verpletteren of dood te drukken : doch zy- ne taaiheid maakt, dat hy dikwiis weder onder hun van daan kruipt, en dan, met verdubbe- ling van woede aanvallende , wordt hy 'er ze- ker! yk meefter van. De Heer Klein verhaalt een zonderling Geval, dat men in de Keurvorftelyke Diergaarde, te Dresden , met eenen Tyger hadt. 't Was daar de gewoonte , om - op zekere Dagen , het eene Dier van de Katten. Dier na het andere uit de Bewaarplaats te laa- 1. Afdeel. ten , om de Hokken te reifrigen , en , wanneer XIV. zy , na dat dit gefchied was, ?er weder in ge%TuK°FD* komen waren , deedt men de Valdeuren toe* Tyger. Door groote onagtzaamheid bleef, op zekeren Dag , een Tyger buiten , en de Oppalïer , die iets in den Tuin te doen hadt, werdtaanftonds Van denzelven aangevallen^ In dit uiterfte ge* vaar hadt hy moeds genoeg, om den Keel van 't Dier te grypen met zyne flinkerhand , die hy toekneep , terwyl hy met den regter Arm hetzelve om 't Lyf vatte , en dus ftyf tegen zyne Borft aandrukte , zo dat het zyne Tanden noch Klaaüwen tegen hem gebruiken konde* In dien gevaarlyken ftaat bleef hy ongevaar vier of vyf Minuuten, tot dat hy eindelyk, op zy- ne Kragten niet langer betrouwende , het Dier met al zyn vermogen van zig ftiet; 't welk daar op zig weder naar den Hoek begaf, daar het verfchoolen wasgeweeft* enhy, gelyk men ligt begrypenkan, draalde niet, om doör de Deur uit den Tuin te vlugten. De Woonplaats van den Tyger is in Afia zegt Woon* LinntEüs; men vindt hem in Afia en Afrika, plaats# zo Brisson meldt, en, volgens deezen laatften, zou in Brafil een Dier huisveften , waar aan de Portugeezen den Eernaam geeven van den Ko- ninglyken Tyger. Deeze is een van de groot- ften, zegt hy, hebbende van 't end van den Bek, tot aan 't begin van de Staart, de langte van vier Voeten negen Duimen ; de hoogte is I.Deel. II Stuk. OUU 112 Besch&yving I. Afdeel, omtrent drie Voeten : de Staart derdhalf Voet XIV. lang en de Kop veertien Duimen. Op dc Rug Hoofd- js ^Q j^euT vaaj aan ^ Zyden bleek gj *aauw, STUK. J Tyger aan ^en öttïkwks over 't gcheele Lyf met lan- ge zwarte Vlakken geftrcept. Dus zoude dan deeze Soort van Katten in alle Wereldsdeelen , buiten Europa , huisveftcn : doch die van de Kaap der Goede Hope, welke van Kolbe Wolf- Tyger en van Brisson Tigre-Barbet genoemd wordt , om dat hy dik gekruld Hair als de Krul- of Waterhond heeft, fchynt veeleer tot de Lui- paarden of Pan t her s te behooren. Afi^6^ ^n ^e ^Semeene Hiftorie der Reizen worde ons verhaald, dat in China de Tygers niet alleen zeer talryk , maar ook van ongemeenc grootte en by uitftek wreed zyn. 't Is ongelooflyk hoe veel Menfchen zy daar dooden en verflinden. Men meldt , dat zy zig troepswyze houden , en dat 'er onder zyn , groocer dan een Kalf van een Jaar oud. Een Geeftelyke hadt'erzulk een over een Muur zienfpringen , die een Mans langte hoog was , neemende een Varken, van om- trent honderd Ponden zwaar, op zyne Rug, en gaande daar mede over den Muur heen , naar een nabuurig Bofch. 't Is te begrypen dat men in de Dorpen van dat Land , die open leggen , in den Winter , wanneer het deeze Dieren aan Spyze ontbreekt, niet zeer veilig woonen moet; dewyl men geen andere befchutting dan de Muu- ren daar tegen heef t , en dus genoodzaakt is , de Deuren en Venitersaltyd vroeg te fluiten : want het v a n d e Katten. 113 het eenigfle geluk voor deeze Menfchenis, dat I. Afdeel. de Tygers niet, voor 't vallen van den Avond, XIV. op Roof uitgaan. Hun Gefchreeuw by nagt be-ST^°°Fi> neemt dikwüs den Slaap aan de Dorpelingen , Tyg^m die zig van deeze woedende Dieren omringd en als belegerd vinden. Hoe wreed de Tygers ook in Tartarie zyn , Tyger- men merkt aan , dat zy zig zeer verfchrikt too- J^\c in „ . , ... China, nen , wanneer zy vervallen in t midden van een troep Jaagers , die hun fpits bieden. In plaats dat een Hertebeeft zig veel beweeging geeft , en alle poogingen aanwendt , om 'er tuflehen door te ontkomen ; gaat de Tyger op zyn Gat zitten , en houdt Iangduurig het geblaf der Hon- den en 't gefnor der Pylen , die in zyne Vagt fmooren, uit. Wanneer, eindelyk, zyne grim- migheid ten top ftygt , fchiet hy eensklaps mee zulk een vlugheid , als of hy maar een fprong deed , op de Jaagers toe , die met gevelde Speeren hem ontvangen , en in dit gevaarlyke cogenblik hem zodanig weeten te treffen , dat 'er zelden iemand befchadigd wordt. De Kei- zerlyke Jaagers zyn hier in zeer behendig , en de Grooten van China niet alleen, maar ook de Vorften van Tartarie , ftellen 'er Eer in , op de Tyger- Jagt te gaan. Men vermydt , egter , zorgvuldig, dit Dier op een enge plaats aan te taften : want het fpringt met verwoedheid op «een Man te Paard aan , en verfcheurt of ver- worgt hem in een oogenblik ; vlugtende dan weg , zo gezwind , dat men het Dier niet kan J.£>ifcis as™*, H egter* IÏ4 BESCHR Y VING J. Afdeel, agterhaalen. Hier uit blykt , dat de aart der XIV. Tygeren ook veel overeenkomft met dien der Hoofd. Katten heeft- STUK. Tyger ^e Tygers zyn , zo wel als de Leeuwen , Wreedaar- tembaar , doch men kan 'er nooit op vertrou* tïgheid. wen y dewyl zy , by de eerfie gelegenheid , bly* ken geeven van hunnen wreeden aart. Pater Labat verhaalt, dat de Heer Brue, Direkteur en Kommandant-Generaal der Kompagnie van Senegal , een jongen Tyger by zynen Leeuw opgevoed hebbende , alle moeite daar toe vrug- teloos aanwendde. De fchrik voor Slagen al- leen belette de uitwerkingen der kwaadaartig-r beid van dit Dier. Hy bediende zig van een Zweep , met een Bel daar aan , om 't zelve te Jcaftyden , en , dewyl hy niet fpaarzaam daar in was , nam de Tyger , zo dra hy 't Geluid van (ie Bel hoorde, de vlugt, en fprong, indien de Deur geflooten was , ten Venfter uit. Lopez hadt een jongen Tyger opgevoed met Geiten- : Melk , en dezelve volgde hem , als een Hond- je, naa, doch geen ander Menlch zou dien, zonder gevaar, hebben kunnen aanraaken. Ook vrat die, op zekeren dag, den Hond van zynen Meefter op : by eene andere gelegenheid ver- scheurde hy een koftelyk Paard: des men, uit vreeze voor erger toevallen, befloot, dit Dier van kant te maaken. De Reiziger Philips ver- haalt , dat het Volk van Kaap Corfe hem een jongen Tyger , die getemd was , vereerde. Men deedt hem eerft in een Houten Hok, daar van de Katte- n. 115 hy gevoed werdt met Ingewand van Vogelen, I. Afdeel* willende geen ander Voedzel dan Vleefch.ge- XIV. bruiken. De Blanken konden hunne Hand tus- ST^°0FDfl fchen de Traaliën door fteeken en met hem fpee- T len , maar op 't zien van een Neger vvierdt hy verwoed. Philips ftak hem dikwils de Hand in den Bek en greep zyn Tong , zonder dat hy hem beet. Doch 't komt my voor , dat dit een Luipaard zal geweeft zyn. 5 Gemelde Heer Brue wilde eens de Proef neemen , hoe een Zwyn zig tegen dén' Tyger vcrweeren zou kunnen. Hy deedt een grooten Beer vafthouden , en alle de andere Varkens naar 't end van het Eiland , waar op het Fort St. Louis legt, hebbende doen jaagen , liet hy den Tyger op dit Varken los. Het Dier fcheen in 't eerft weinig yreeze te hebben voor den Tyger; want, nadat het eenige Beeten met den Bek en Slagen met de Kiaauwen van den Tyger ontvangen hadt , ging het zitten in een hoek van 't Fort, en geduurende een langen : tyd behaalde 'er de Tyger geen voordeel op. Eindelyk, egter, werdt de Beer zo digt b6- fprongen , dat hy , verfchrikt zynde , begon te gieren, en daarop kwamen alle zyne Makkers als dol toeloopen, maakende het den Tyger zo benaauwd , dat hy , om zyn Huid , en miflehien om zyn Leeven te behouden, genoodzaakt was ; in de Graft van het Fort te fpringen , alwaar de Varkens hem niet volgen durfden, t D*ml. II Stuk, H 2 fa 11(5 B Ê 4 C H R Y V 1 N Ö I Afdeel. ^n ^e Verzameling van de Roomfch Keizer* xiv. lyke Afcademie der Natuur- Onderzoekeren vindt Hoofd- men Ontleedkundige Befchryving van een Ty«er ^yêer » ^oor ^en ^eer Wolfstrigel. De Qluleed_Darmen waren veel korter dan in den Menfcb fcundige en veele andere Dieren , hebbende niet meer Befchry- ^an driemaal de langte van het Lyf. In de dik- V!Dg* ke Darmen werden geen Celletjes of Bcurfen gevonden, waaruit men afleidt, hoe deTygers zo veel aan Buikloop onderhevig zyn. Voor 't overige vondc men de Ingewanden des Buiks t'eenemaal gelyk aan die der Katten, De Milt was zo groot niet als die van den Leeuw, en *t zelfde viel omtrent het Hart aan te merken. De Longen vondt men in een groote menigte kleine Lobbetjes verdeeld en zeer rood van zelf- Handigheid, gelyk de Nieren. Het Agterbrein was, even als in den Koning der Dieren, van de Herfenen afgefcheiden door een Beenig Uit- ftek. Veel uitgeftrektheid hadt die holte , weL ke men doorgaans noemt de derde Holligheid van het Brein. De Spieren , inzonderheid dia van den Slaap des Hoofds , waren zeer fterk , en voorzien met overvloed van Zenuwen , gelyk 'er ook een menigte zig in de Spieren van de Staart verfpreidde , die uit zeven-en-twintig Wervelen beftondt. Aan het Bekkeneel wer- den verfcheide Uitpuilingen waargenomen , die fcheenen te (trekken tot fterker aanhegting vaa de Kaakfpieren. De Oogen (tonden zo verniet van elkander, als m de Leeuw i voor 't overi- ge van de Katten. 117 ge kwamen de Beenderen in gedaante en hard- j# Afoebu heid veel overeen met die van dit Dier; de Na- xiV, gelen waren ook eveneens en de Tanden Zaags- Hoofd- wyze , als die der Katten. _ * De Negers in Afrika, zegt men, dat ook het Ggbru>k Vleefch van Tygers eeten. Het Hair der Lip- pen wordt by hun voor een doodelyk Vergift gehouden- Om die reden laat de Koning van Congo de genen , die hem een Tyger-Huid zonder Knevels brengen, zwaar ftraffen, Men verhaalt , dat het , onder Spyzen gemengd zynde , een foort van dolheid veroorzaakt , die in de dood eindigt. De Mandaryns in Chi* na gebruiken deeze Huiden , zonder den Kop of Staart daar af te doen , om in openbaare Pleg* tigheden hunne Draagftoelen toe te dekken , en aan 't Hof worden dezelven, in den Winter, tot Overklecden der Zetels gebruikt. Door- gaans zyn dezelven rosagtig geel , met lange brui- ne of zwarte Strcepen. 't Is, inderdaad, van het allerkoftbaarfte en fraaifte Bont, (3) Kat met een zeer lange Staart , de bovenfle HL Vlakken op 't Lyf rond , de onderjien lang- L^^ïd werpig. Dat Dier , 't welk men gemeenlyk Luipaard noemt, (3) Panthera , Pardalis , Pardus , Leopardus, Gesn. Quadrup. 824. Pardus mas , Panthera f cenri- na. Alp. sEgyptior. 237. Tab, 15. f. 2. Pardalis. Raj. Quadr. 166. Tigris Mexicana. Heun. Mex. 498. Tab^ 498. Pin. Dafypus. Nierf.mb* Nat. 153. T>b. 153* h Dcct» lUMnw H 3 li 8 Bescéryvin g I. Afdeel, noemt, heeft zynen Naam , in meeft alle Taaien XIV. van Europa, van 't famengeftelde Woord Leo* stuk°FD" Pardus> 'c welk fchynt: afkomftig te zyn van de Luipaard verbeelding, der Ouden , dat het uit de vermen* ging van een Leeuw en Panther-Dier , of mis- fchien van een Leeuw en Tyger, zou zyn ge* fprooten. In 't oude Teftament vindt men meer- maalen van Luipaarden gewag gemaakt ; doch \ is niet zeker, welk een Soort van deeze Dieren' door het Woord Namer > in 't Hebreeufch en andere Ooflerfche Taaien , betekend worde , zo min, als door 't Griekfche Woord Pardalis , of Pardaliont dan alleen dat het een gevlakte Huid had en zeer verfcheurende was , waar op de Griekfche Naam , Panther , fchynt te zinfpee- len. De Heer Perrault verbeeldt zig , dat het Mannetje en Wyfje van den Luipaard in kleur verfchillen , hebbende het Wyfje maar wit en zwart alleen , het Mannetje nog vaal of ros daarenboven. Volgens hem zou de Luipaard het Mannetje, de Panther het Wyfje zyn; waar door het gevoelen van Bochart , dat men door den Luipaard het Panther-Dier zelf te verftaan hebbe , wordt opgehelderd. Woon- ^e Luipaard is , zo wel als de Leeuw en Ty» plaats. ger , een Dier dat niet dan in de Heete Landen natuurlyk huisvelL Men vindt het zo wel in Afrika als in de Ooftindiën, zegt deHeerBius- son, die 'er by voegt, dat het in gedaante en grootte zeer veel gelykt naar den Amerikaan- fchen Tyger > die de vierde Soort is van Lin* VAN D Ê K A T T E N. Ü$ pjEUs; doch daar van in de figuur en fchikking l Atnttó dér Vlakken op de Huid verfchilt. Zyn kleur, xiv. zegthy, iswitagriggeel, gefprenkeldmeczwar-ST^0FÖ" té Vlakken, die onder aan den Buik langwerpig, Luipaariié döch op de Rug rond zyn, altemaal vanelkan* der afgefcheiden. Aan de Voorpooten heeft het vyf , doch aan de Agterpooten vier Klaauwen* Kolbe onderfcheidt de Luipaarden daar in van de Tygers* dat hunne Vlakken niet volmaakt rond zyn, hebbende zekere uitranding, die ze döèt gelyken naar het Hóéfyzer van een Paard; Ook zyn zy , zegt hy, veel kleinder dan dé Tygers : doch dewyl hy de Tygers ronde VlaW ken toefchryft, zo brengt dit ons in verwarring. Dapper verhaalt , dat de Luipaarden kleine Oogen hebben , een wyde Keel , fcherpe Tan- den, ronde Ooren , een langen Hals en Staart* Hun Lyf is aan de Borft fmal , aan de Heupen breed, met dikke Billen en Scheftkelen, en in 't algemeen zeer plomp , dewyl men geen Ge- wrichten kan zien. De Huid is bruingeel, met wit en zwart gefprenkeld. De Oogcn glinfte- ren in de Duifternis, als Vuurvlammen, doch in het Daglicht zyn zy bleek. Het Dier heeft weinig Vet , om dat het door de Hitte veel daar van verheft, Zyn Hart is groot naar evenredig- heid van het Lighaam. Het Wyfje heeft vier Prammen aan 't midden van den Buik. Men verhaalt dat de Luipaarden dikwils metr . ^*Jr Leeuwen , ook fomtyds met Wolven en zélfs met Honden paarem Van 't -Haanen-Gekraay , 1. Deel. II Stuk. H 4 fgfl 120 B B S C .H & Y- V I H G I Afdeel. van Slangen en van Look, zynzy afkeerig, en XIV. hebben een natuurlyken weerzin tegen de Hyse- Hoofd- na- Hunne Vyandfchap jegens den Menfch STÜK- Z f zou zo ver gaan , dat zy op een Ar beeldzei - van denzelven aanvallen en het aan fiukken fcheuren. Men wil egter , dat zy , een genoeg- zaamen Voorraad hebbende van Beeften , d$ Menfchen geen kwaad doen. De verwoeftingen, die zy onder de Kudden aanregten , zyn afgry- zelyk , en gaan zelfs die van den Tyger te bo- ven. Want de Luipaarden willen geen Dier vreeten , ten zy het door hun zelf gedood is ; alzo het warme Bloed te zuigen hun grootfte lekkerny fchynt uit te maaken. Zeldzaa. De Negers in Afrika zyn derhalve ook niet tne Ge- traag in het vervolgen der Luipaarden. Wan- dur Ne- neer men er een geva^gen heeft in een der gers. Dorpen , moet dit Dier gebragt worden daar de Koning zyn Verblyf heeft ,.en3 dewylmenhet den Koning der Bosjeben noemt , zo heeft dit aanleiding gegeven tot een zonderling Gebruik. De Inwooners van het Koninglyk Dorp trekken uit, en bieden de genen, die het gevangen Dier 'er in willen brengen, een vinnigen tegenftand; dewyl zy het fchandelyk agten , dat een ander Koning dan, de hunne in de Plaats zou komen. Hier uit ontftaat een Geyegt van Vuift- en Stok* flagen , tot dat 'er een Afgezondene van den Vorft verfchynt , die de Brengers binnen leidt. De Luipaard op de Markt gebragt zynde, daar al het Volk vergaderd is , wordt gevild : mem ver- VAN DB KATTEN. 121 vereert de Huid en Tanden aan den Koning :i. Afdeel/ het Vleefch, gekookt zynde, wordt rondgedeeld XIV. onder 't Gemeen , 't welk dien Dag , als eensT(j°OF " plegtigen Feefttyd , met veel verheuging door- Luïpaar^ brengt. Ondertuffchen eet de Koning zelf niet daar van : hy maakt ook geen gebruik van de Huid, maar verkoopt dezelve en de Tanden fchenkthy aan zyne Wy ven, die ze aan haare Kleederen , of, onder Koraalen gemengd, om den Hals hangen. Het Tyger-en Luipaarden- Vleefch is zeer Gebruik, blank, murw en fmaakelyk; doch hoe voed- zaam en fmaakelyk het ook zy, zegt Kolbe5 men vindt veele Europeaanen aan de Kaap, die 't zelve nooit zullen proeven , uit hoofde van ik weet niet welke fchrikkelyke denkbeelden / welken zy zig uit de Verwoedheid deezer Die- ren gemaakt hebben. De Hottentotten eeten \ zelve gebraden of gezooden, en dat der Jon- gen is , naar men verzekert , zo malfch als Hoenderen- Vleefch. Volgens Dioscorides gaat het Vet of Smeer der Luipaarden voor een der befte Blanketzels. De Vagt is niet minder fraay en koftbaar dan het Tyger-Bont. (4) Kat met een lange Staart, het Lyf geelagtig, met zwarte Vlakken getekend, die rond zyn Onca. doch hoekig, in *t midden geel Amerï- kaanfche DeTyger. (4) Pardus, five Lynx BrafiIienfis.RAj,£//^^. 168. Jaguara. Marccr. Brafil. 235. I. Deei. II Stuk, H J 122 BeschIyving I. Afdeel. De Brafiliaanen geeven den naam van Jagua* f •V. ra aan een Dier, 't welk de Porruge.ezen Onza si0ÏD' noemen, en dat, wegens zyne zwarte Vlak- STUK. meri- kcn> naar ^0S zweemt 5 ^OCh waar Van het> lanfibe door de langte van zyn Staart , zo Rajus aan- TiSer* merkt, grootelyks verfchilt. Het geheele Lig- ; haamsgeftel is als dat van een Kat , de Nage- len zyn halfmaanswyze en zeer fcherp; deOo-- gen blaauw en glinfteren in 't donker als Vuur. By Hernandez , die het den Mexikaanfchen • Tyger noemt , is van dit Dier een goede Af- beelding, doch de befte in de Hiftorie van de' Akademie der Weetenfchappen van Parys, en het fchynt niet te verfchillen van dat Dier, 't welk by Seba, Tab XXXII. No. 7 en 8, W afgebeeld , doch dezelve behoorde tot een ander Wereldsdeel. De Heer Brisson befchryft deezen Ameri- kaanfchen Tyger, omftandig. De langte zyns Lighaams , zegt hy , van 't end van den Snoet tot aan 't begin van de Staart , is vier Voeten: die van de Staart twee en een halve Voet ; die der Voorpooten , van de Borft af tot aan 't end der Vingeren , anderhalven Voet ; der Ag- terpooten , van den Buik tot aan 't end der Vin- geren, een Voet en tien Duimen. Zyn Kop is dik ; de Oogen klein en vlammende ; de Ooren klein en rond afgefneeden. Aan de Voorpooten zyn vyf , aan de Agterpooten vier Klaauwen. De Knevels aan den Bek gely- ken volkomen naar die van een Kat. Van bo* - ven VAN D Ë K A T T É N. 123 Ven is het Lyf gantfch geelagtig, mee zwarte 1. Afheel* Vlakken getekend, waar van fommigen zoda- xiv. nig gefchikt zyn, dat zy als eene Roos ver- ÖWW1 beelden. Van onderen is 't Lvf witagtig , ook a * , met zwarte Vlakken. Het Hair is in volwaffe*£^0y££g nen kort, in de Jongere langer en een weinig Tyger. gekruld. Brisson en Linn^üs merken dit Dier alleen Jagt der aan , als in de nieuwe Wereld huisveftende , mp^y"eQ doch volgens Lab at zyn in Afia ook een löort gers. van Luipaarden, met een by uitftek fraaye Vagt, die hy onder den naam van Onca's be* fchryft, en pryft wegens hunne Vlugheid. De Perflaanen , zegt hy , neemen ze , voor of agter zig , mede op hunne Paarden , tot de Jagt der Rhee-Bokken, en laaten het Dier, wanneer zy zulk een Beeft in 't gezigt hebben , los , dat dan hetzelve, dikwils, als in een oogenblikbe* fpringt en de Keel af byt. Indien de Rhee-Bok den Tyger ontfnapt , zo is dit Dier vol fpyt , moetende door de Jaagers geftreeld en gevleid worden , eer zy het weder op hun Paard zetten* Men ziet ligt , dat dit het Dier Jaguara niet zyn kan , 't welk in wreedheid , zo men wil , den Luipaard overtreft , en de Menfchen zo wel aantaft als de Beeften : of de Perflaanen moeften een byzondere manier hebben , om het dien wilden aart te doen afleggen. De Onca's van Afrika, zegt de zelfde Reizi- ger, zyn zo leerzaam niet; miffchien om dat de Negers zig niet toeleggen om ze op de Jagt IDesl. II. Stuc, af 124 BE3CHK YVING L Afdeel, af te rigten. Zy hebben de grootte omtrent XIV. van een Windhond. De Kop is rond , de Keeï Hoofd- Wyd3 en de Bek met fcherpe Tanden bezet: $TVrfmeri ^°C^ 'm 'C ^aat van ^eeze Dieren openbaart kaanfche zig geen de min ft e fchyn van Wreedheid , hoe- Ty&r* wel zy een weinig woeft zyn van aart. Zy na- deren de Dorpen en de Perken , daar Lamme* ren pf Schaapen en andere Beeften zig bevin- den, niet dan by nagt : men foeeft nooit ge- hoord , dat een Onca Mannen , Vrouwen of Kinderen had aangetaft : buitendien fmaakü hem alles ; doch het Dier heeft niets goeds dan de Vagt , die keurlyk gevlakt is > met zeer hooge koleuren. Zwarte Men wil dat dit de zwarte Tyger zy van Tyger. Brisson , dien de Brafiliaanen Jaguareta noe- men , en zo wel in Guajana als in Bralil huis- vert : doch het fchynt my toe , dat zy merke- lyk verfchillen. Want die heeft de Grootte van een één- Jaarig Kalf : het Hair is , over 't gehee- le Lyf , glimmend zwart, golfswyze gefcha- duwd, met Vlakken, die gitzwart zyn, 'er door verfpreid : gelykende anders t'eenemaal naarden Arnerikaanfchen Tyger; zo de Heer Brisson aantekent. V. (5) Kat meteen lange Staart , de Vlakken bo~ Kathard* V6n °^ * ^yf geftreept > de onderjle rondagtig. Dit (5) Cato-Pardus Mexicamis. Hern. Mexic. 5^ Tab. 512. Catus-Paidus, five Catus AmericanoEura. Raj. Quadr. 16^» V £ » B E K A T T Ê N. 125 Dit Dier wordt van de Engelfchen , volgens L asdêei* Rajus, de Berg-Kat genoemd, om dat het in XIV. gedaante zo veel overeenkomft met een Katsr^)01FÜ* heeft. Linn.eüs hadt 'er in de Diergaarde van ^atpard9 den Heer Cliffort één gezien , ?t welk hy al- dus befchryft. De grootte was als een Das; de kleur van boven bruin > van onderen witag- tig. Over 't gqheele Lyf liepen in de langte zwarte ftreepen en flippen , maar de Pooten en het Onderlyf waren alleenlyk met zwarte flip* pen 5 de Zydcn met breeder Streepen, wit eu bruin , getekend. Het hadt korte Oorcn , met g een gefpleeten rand , zonder Kwaftjes : vyf- en vier-Vingerige Pooten : een Staart van langte als de Katten, ringswyzegefprenkeld of gevlakt: vier ryën Knevels, in ieder ry drie ofvyfHai- ren , wit zynde , aan den wortel zwart , zo lang als de Kop, De Kat-Pard onthoudt zig in deBoffchenvaü Amerika , zo Brisson verzekert , en Linn^eus fchryft aan dezelve ook de nieuwe Wereld tot eene Woonplaats toe. Het fchynt , egter , dat dit Dier ook in Afrika en Afia gevonden worde^ ja de Turken, voornaamely kin Barbarie, hou- den het in hunne Huizen als een Kat; ten min- fle, indien dit het Dier zy, 't welk de Leden der Akademie van Parys ontleed hebben. Som* migen hebben gemeend, dat het uit de vermen- ging van een Luipaard met een Kat, of van de Panther met een Kater , konde gelprooten zyn, lokw. iistvk. , doch 126 BeSCHRY VING I. Afdeel, doch de gemelde Akademiften agten dit onwaar- XIV. fchynlyk. Hoofd. jj[et j}jer : >t weu, zy ontleedden, hadt de ST UK» , lan^te van twee en een halven , de hoogte van Katpard. ö _7 Ontleed ancterhalven Voet ; een btaart van agt Duimen: kundige zo dat het in grootte als een middelfoort was Befcbry. tuflchen den Luipaard en Kater. Het was on- ving' gemeen vet , daar de Luipaarden volgens Gale. isus zeer mager zyn; doch men vermoedde, dat het in de Jongheid gelubd ware, dewyl 'er, behalve de Roede, de voorftaande Klier en 'c ( Vleezig Uitwas in den Pisgang, geen deelcn der Voortteeling in gevonden werden. Het was ros of roodagtig over 't geheele Lyf , maar aan den Buik, Keel en Pootcn, witagtig. De Milt geleek naar een Eikenblad , zynde , aan den rand, op verfcheide plaatfen ingekeept. Het Hart v/as ronder en minder puntig, dan in vee- le andere Roofdieren. De Kat-Pard is fcherp van Gezigt en by- zonder vlug in 't befpringen van kleiner Dieren, gelyk Wezeltjes en dergelyken , die hem tot Spyze ftrekken , en waar op hy , even gelyk de Katten, zit te loeren. De wyde Muil, fcher* pe Tanden en Klaauwen , maaken hem tot een zeer vinnig Beeft. VI. (6) Kat met een lange Staart, hebbende zwartag- Catus. tige Banden over 'i Lyf, drie in de langte op de Kater# Rug en gejlingerde flreepen op de Zyden. Dit Felis Caudi elongad* Auribus sequalibus. Faun. vau.de Katten. 127 Die is het Dier, dat men gemeenlyk Kater , I. Afdeel. cn het Wyfje Kat noemt. Linnjeus hack het XIV. te vooren door het Kenmerk , dat de Qorenge- ^0FÖ~ STUK* lyk van rand zyn , van de voorgaande Soorten uit dit Geflagt, en , door delangce der Staart s van de volgende onderfcheiden. In 't Hebreeufch wordt de Kat genoemd Catul , en Schanar of Scbumra> in 't Arabifch Sunar: de Italiaanfche Naam is Gatta of Gatto , de Spaanfche Gato , (de Hoogduitfche Katz, de JEngelfche Cat , de Franfche Chat. Men kan de Katten in 't algemeen onderfchei- Verfchei- éen in Huiskatten en wilde Katten, welke laat- Eenheden, ften, volgens den Heer Daubenton, het oir- Tprongelyk Ras der eerften zyn. De Huiskat, ten verfchillen van elkander, en van de wilde Katten, byna niet, dan in de kleur en langte van het Hair. Onder de Huiskatten tekent hy 'er eene aan, die de Lippen en de Voetzool zwart heeft; eene met hoogroode Lippen ; de -Spaanfche Katten , die ros, zyn , met witte en zwarte Vlakken ; de Karthuizer Katten , die ^blaaüwagtig £yn, en de Kat van Angora, die het langfte Hair van allen heeft (*). Wilde Katten worden 'er, zo de Heer de ^nde Bot- Katten» Faun. Suec. p. 3. Sy/l. Nat. p. 4. N. 6. Felis, vu\go Cams. Gcsn. Quadr. 98. Aldrov. Quadr. 565^ Raj. Quadr. 98. Felis Aldr. Digit. 564. Jonst. Quadr. 180. Tab. 72. (*) Zie de Uitgezogte Verhandelingen* II. Deel. Bladz. 523 , enz. I. De&i* II. Stvk, 128 Beschryving L Afdeel. Büffon aanmerkt, byna onder alle Lugtftrec* XIV. ken gevonden , zonder veel verfchil van gedaan- Hoofd- te f jan dat zy wat grooter dan de Huiskatten zyn. Ook paaren zy dikwils met dezelven , en de Jongen , daar van voortkomende , zyn ge- lyk aan de andere Katten. Men kan de wilde Katten niet gemakkelyk tam maaken. In de Zuidelyke deelen van Europa fchynen zy van fierlyker koleuren te zyn dan in de Noordely- ke Landen (*), Eigen- De Kat is een ontrouw Huisgenoot , die men fchappen. n}et (jan u;t noodzaaklykheid onderhoudt, om van een ander nog fchadelyker Huisvyand , dien men niet verjaagen kan , bevryd te zyn. Wei- nig Menfchen zyn 'er, die de Katten houden tot hun vermaak; want, hoe zeer ook tam ge- maakt, blyft hun zekere kwaadaartigheid by, en de diefagtigheid is van haare natuur , zo • t fchynt , onaffcheidelyk. Met veel loosheid weeten zy haar flag waar te neemen , en behen- dig weg te fluipen , wanneer zy op de daad be- trapt worden ; ontwykende dus de wel verdien- de ftraffe en komende dikwils niet voor den dag, eer men ze roept of lokt. Geheel ver- fchillende van den Hond , die zig door Slagen betert, kanten zy zig met verwoedheid daar tegen aan , en fchynen niet dan grimmiger daar door te worden , tot gevaar zelfo van den ge- nen, die ze aanrandt. Het O 't Zelfde, Biadz. 535* van de Katten. 129 Het Lighaamsgeftel van de Kat fchynt diei. Afdeel* Geaarthcid te begunftigeh. . Zy is zeer vlug en XIV. Tnel, klauterende, zonder eenige vermoei j ing, ST^FÖ" by loodregt ftaande Paaien en Boomen op , en loopende , zonder gevaar , langs denfmallen bo* venkant van Schuttingen. Een Muis, Vogeltje of ander klein Dier , dat zy befpringen kan , is zo dra naauwlyks van haar gezien of bevindt zig in haare Klaauwen. Grootelyks dient ook daar toe de bekwaamheid , die zy hebben om in 't donker te kunnen zien ; dat haar, in het van- gen der Rotten en Muizen, een groot voordeel geeft. Wat de reden van dit laatfte zy , is niet zo Waarom gemakkelyk te bepaalen. Men weet dat de Kat- ZY in 1 ten hunnen Oogappel veel meer kunnen famen- ^lenT trekken dan de Menfch en de meefte andere Dieren ; zo dat die , tegen een fterk Licht of tegen de Zon gefield zynde , een naauwe Spleet wordt ; doch zo dra zy in de Duifternis , of maar in Schemerlicht zyn , doet de Veerkragt van het Druivenvlies den Oogappel zeer wyd en volkomen rond wordün. Dit geeft zekerlyk haar gelegenheid , om in een flaauw Licht klaar te kunnen zien : want men wordt het zelfde in ons Menfchen gewaar , en de Nagtvogelen , ge- lyk de Kat-Uilen en dergelyken , heeft men be- vonden een zeer wyden Oogappel te hebben , omtrent zo groot als 't geheele Hoornvlies: maar , dewyl de Katten , op plaatfen daar 't ge- heel donker is, klaar kunnen zien , zo is \ niet I.DEEL. II Stuk, I CRt 130 BESCHRY VING I. Afdeel, onwaarfchynlyk , dat *er binnen haare Oogen, XIV. en wel in het met Vaatjes doorweven Vlies, Hoofd- fat iiet Glasagtig Vogt omkleedt, zekere Eigen- STUK fchap zy , bekwaam om Elektrikaal Licht voort te brengen ; waar van men in het wryven on- zer Oogen , wanneer die geheel geflooten zyn , ook eenig blyk befpeurt. Immers het glinfteren van de Oogen deezer Dieren, in de duifternis, valt anders niet gemakkelyk te verklaaren. En altyd Men vraagt ook , waarom de Katten en an- Poolen ^CYe ^ieren van dit Geflagt, in 't vallen, altyd vaiien. neerkomen op de Pooten , zelfs fchoon zy in 't eerft den Kop om laag hadden? 't Is zeker, dat zy zig, eigentlyk gefproken , in de Lugt niet kunnen omkeeren , zonder eenig Steunpunt: maar de vreeze , waar in zy zig bevinden , doet hun de Ruggegraat krom buigen , waar door de Ingewanden op waards geperft worden, en, dat zy tevens den Kop en Voorpooten uitfirekken naar de plaats van waar zy zyn afgevallen , als om die weder te vinden , doet deeze deelen de wer- king van een Hefboom maaken op het Zwaar- te-Punt des Lighaams ; zo dat zy een halven draay doen in de Lugt , gelyk de Heer Parenï betoogd heeft. De allerfynfte kennis der Werk- tuigkunde , zegt die Akademift , zou in zulk een Geval geen beter middel aan de hand kun- nen geeven , dan 't gene de Natuur , uit een louter Hartstogtelyke drift, in deezen doet ge- beuren. Haar be- De Katten haaten de morfigheid , en maakea haagenitt z\ ëe- lyk aan de Tong , moet toegefchreeven worden. Zy wordt van den Kater in de Nek vaft ge- houden , dewyl zy hem anders zoude ontwor- ftelen. Doktor Tyson meende, dat zulks ge- fchiedde wegens de kortheid van 't Mannelyk Lid in de Katers en dat het byten in den Nek aan de Katten die Pyn veroorzaakte. De Ka- ters worden door 't lubben veel vetter, grooter, zagtzinniger, en bekwaamer tot Huisdieren ge- maakt. Jonge De Katten vermenigvuldigen fterk. Zy bren- Kauen. g€n> egter, gemeenlyk, hier te Lande, geen vyf of zes Jongen , gelyk Aristoteles zegt , maar vier, drie, twee en fomtyds maar één Jong voort , 't welk overeenkomt met Gesne- rus. Men verkieft de Katjes, die in 't Voor- jaar, boven die in de Herfft gebooren zyn, wegens de Vlooijen. De Kat bemint haare Jongen zeer , zy mag naauwlyks lyden dat de- zelven aangeraakt worden , en vatze met den Bek in de Nek, om ze weder in 't Neft te brengen , of op een andere plaats , daar zy de- zelven tot veiligheid of koeftering verbergt, 'c Is egter ook waar , dat zy fomtyds tot die bui- tenfpoorige wreedheid komt, van haare Jongen op te vreeten. Gekraamd hebbende fchroomt zy niet , Honden aan te vallen , en die op de Bug te fpringen ; welken zy in een dolle drift vtn> van de Katten. 137 vervolgt en met het overend ftaandeHairop de [.Afdeel* vlugt jaagt. De tyd der Dragt is omtrent ne- XIV7. een Weeken en de Jongen zyn negen Dagen c J?°0F0" D SI UK.» blind. Vervolgens toonen zy een groote ge- neigdheid tot fpeelen , en verrnaaken door hun- ne Potferyën niet alleen Kinderen maar zelfs Bejaarde Lieden. Plinius fielt den Leeftyd der Katten op zes Leeftyd» Jaaren : volgens Gesnerus komt die, in Swie- zerland , doorgaans tot tien Jaaren , en het is vermoedelyk, dat degenen, die gefneeden zyn, langer dan de anderen Jeeven. Men heeft 'er zelfs ongefneedenen gezien van veel hooger Ou- derdom. Ons wordt verhaald van een Juffrouw, die een Kat hadt , welke op haar negentiende Jaar nog gezond en vlug was , en in de Kraam kwam van één Jong. Onder de Katten komen dikwils Wanfchep- Wan- zels voort, 't welk geenszins te verwonderen fchepzels is, dewyl zy ook met andere Dieren paaren.^^eernde Boyle verhaalt, dat dit in 't Jaar 1684, te Lon- den , tulfchen een groote Rot en een Kat voor- viel, zynde de Jongen, daar van komende , half Rot half Kat geweeft, die men in de Koning, lyke Diergaarde heeft opgevoed. In de Ver- zameling der Keizerlyke Akademie van Duitfch- land, wordt van Doktor Claüderüs verhaald, dat een Kat , te doen gehad hebbende met een Inkhooren , drie Katjes en een Inkhoorentje ter Wereld bragt. Een ander Heer meldt ons, dat een Kat , welker Jongen verdronken waren, ID&si. H.Stux. I 5 Zlg 138 Bes CHR YVING U Afdeel. zig van een Inkhooren zuigen liet; 't welk XIV. grootelyks te verwonderen is , dewyl men weet, stuk. " ^at ^e Inkhoorens ook wel van de Katten wor- den aangetafl en gedood. In het Kabinet van den Koning van Vrankryk, vindt men verfchei- de jonge Katjes met twee Koppen en andere wandal tigheden* Gedake De Heer Daübenton befchryft de Lighaams- fen of3g^ Se^te van ^e ^at 5 a^s 00^ ^e inwendige dee- KlsauwenJen5 omftandig (*). Ik zal hier alleen nog maar agt geeven op de Nagelen , die in de Katten en Tygers zeer konftig gefchikt zyn , om by gelegenheid tot het gebruik te dienen , 't welk deeze Dieren zo menigvuldig van hunne Klaau- wen maak en , waar in hun grootfte Vermogen beftaat. De Natuur heeft op een zonderlinge wyze gezorgd , om deeze Nagelen voor 5t ftomp worden te bewaaren. Ieder is met een Band voorzien , die door zyn Veerkragt den Nagel doet in bly ven ; wanneer de Spier , die van bin- nen is , niet trekt : dan zie de Nagel in de tus- fchenruimte der twee Toonen verborgen, en komt daar niet van daan, om te krabben of iets aan te vatten , ten zy de gemelde Spier werke. Voorts dienen de Uitftrekkers der Vingeren om de Nagels ftyf te houden, en wordendoorden Band geholpen , die als tot een Scheede ftrekt. De Katten gebruiken in 't loopen zelden de Na- (*) Zie de Uitgezogte Vtrhandelingen* II. Deel. Bïadz. 532. van de Katten. 139 Nagelen , gaande veeleer op het zagte Kuffent-i. Afdeel. je van Vleefch , dat onder aan haare Pooten is. xiv. Dewyl haare Hiel, gelyk in de Aapen, Leeu-sr"°OFD* wen , Honden , ver af is van 't voorfte van den Voet , kunnen zy gemakkelyk gaan opzit* ten , gelyk men 't noemt. In 't drinken {lab- beren zy , gelyk alle de Dieren , wier Onder- kaak korter is dan de Bovenkaak. Onder de Egyptenaaren was de Kat een voor- De Kat naame Godheid: men badt ze aan, 't zy in de*en Af8od der Egyp* natuurlyke gedaante, t zy in die van ecntenaaren% Menfch met het Hoofd van een Kat, Die een Kat, 't zy by ongeluk of met voordagt , dood- de , werdt ftreng geftraft. Indien 'er eene haar eigen dood ftierf, bedreef men deswegens Rou- we; ook werdt het Dier gebalfemd , naar een gewyde Plaats gebragt en begraven, zelfs mee meer Staatie dan een Menfch. By gelegenheid van Brand werdt , naar 't verhaal van Hero- dotüs , meer zorg voor het behoud der Katten gedragen , dan voor dat van Huis en Goed , en van 't leven der Menfchen. Zo ver gaat de Bygeloovigheid, dat zy zelfs de Reden geheel verbant! Gesnerus verhaalt , dat, ten zynen tyde , in vanden Switzerland Menfchen waren , die, niet de Hui- Menfch felyke, maar wilde Katten aten, na dezelventot spyze Kop en Staart te hebben afgefneeden ; en ze dan gel)ruikl° hielden voor een lekkere Spyze. Hy voegt 'er by , te hebben hooren zeggen , dat in het Nar* boneefch Gallie zekere Inwooners de Katten tot -I.DESL. u, sw. Voed- 140 Beschryvinö t Afdeel. Voedzel gebruikten, na dezelven, gedood zyn- xiv. de , een of twee Etmaalen in de open Lugt te Hoofd- hebben laaten hangen, op dat zy malfcher wor* den en de fterke reuk verliezen zouden. He- dendaags vindt men in Vrankryk nog Menfchen, die wel gevoede en vette Katten, inzonderheid de Karthuizer- Katten , eeten, 't zy gebraaden of gedoofd, zeggende dat derzei ver Vleefch zo lekker is als dat van Haazen of Konynen. Men behoeft zig dan niet te verwonderen , dat dee- ze Dieren in belegerde Steden, of in andere Ge- vallen van Hongersnood , den eerften aanftooc < lyden, Dtenft Haare Huid of Vagt, bereid zynde, wordt In de Ge- tot go^t gebruikt, en is tot verwarming der neeskuu- Le(jen 0f van ^et Lighaam, door uitwendige oplegging dienflig. By 't Gemeene Volk is 't een gewoone Raad, een Kat levendig, by de Rug , overlangs door te klooven , en de helft daar van, nog warm zynde, in de Pleuris op de pynlyke Zyde te leggen , laatende dezelve daar op vyftien of agttien Uuren, of zo lang, tot dat de Reuk voor den Lyder onverdraaglyk wordt. Dit is waarlyk een der befte Plaatsmid- delen , die men zou kunnen bedenken. Ett- muller verzekert, dat het Afkookzel van een levendige Kat in Water, tot dat het Vleefch van deBeenen afgaat, de Dieren, die Ziek zyn, geneeft, indien men hun 't zelve Iaat inzwel- gen. In de Verzamelingen der Duitfche Na- tuur -Onderzoekers vindt men een Waarnee. ming van de Katten* 141 ming van Doktor Ledelius , dat een Jong 1, Afdeel* Meisje van een hardnekkige Derdendaagfe Koorts XI V. verloft werdt, door Melkwey te drinken, waar H°OFD~ in men een Kat gewasfchen hadt : welk Middel haar flerk Zweeten deedt. Het Vet, vooral van de wilde Kat , is wegens zyne verzagtende, doordringende en verwarmende kragt, in de Ge- neeskunde van veel gebruik. Men wryft 'er de Leden mede, die door verlamming uitgeteerd zyn , en ftrykt het op de Navel der genen, die met de Vallende Ziekte geplaagd worden. Le« Mery berigt ons, dat de Vyt genezen wordt, door den Vinger verfcheide maaien 's daags te fteeken in 't Oor van een leevendige Kat , en t'elkens een Kwartier Uurs daar in te houden. Haar Bloed geneeft de Krauwagie en de Vuilig- heid dient tegen de Pynen van 't Voet-euvel. (7) Kat met een zeer korte Staart, die aan *t VIL end zwart is, de Ooren aan de tippen met Lynx* ten bosje Hair. Lo3a Dit Dier heeft van zyn fcherp Gezigt, zo men wil , den Griekfchen naam van Lynx , dien het in 't Spaanfch en Engelfch nagenoeg be- houdt. In 't Hoogduitfch heeft men denzei ven veranderd of nagevolgd in het Woord Lucbs, >t (7) Feïis cauda truncata , Corpore rufescente ma- culato. Fauna. Suecica. pag, 4. Sy/I. Nat. 4, N. 7. //. IVgoth. 222. Lynx Cervarius. Gesn. Quadrup. 677. Tournef. It. 2. p. 185. Lynx. Aldrov. Digit. po. Jonst. QvLadr. 82. Tab. LXXL Raj, Quadr, i6<$> h P£Ei. II Stuk» 142 B E S 8 H R Y V T N G I. Afdeel. 't we^ men *n '£ Neerduitfch uitfpreekt XIV. Maar in % Franfch wordt het Loup Cervier of Hoofd- Herten- Wolf geheten > om dat het in de Boflchen STV]£os ^e ^erten vee* af^reu^ doet, en in zyne ver- fcheurende aart veel naar een Wolf gelykt 9 miflchien ook in gedaante. VerfcheU Men vindt , naamelyk , drie of vierderley Ver» denheden. fcheidenheden van Loffen , die naar de geftal- te in Wolfs-, Vos- en Kat-Loflen, naar de grootte in Veulen- en Kalf*Loflen onderfcheiden worden. De kleinfte noemt men in 't Franfch Chat Cervier ; hy is zeldzaamer , en werdt in dö voorige Uitgave van het famenftel der Natuure, door den Heer Linn^us, als een byzondere foort van 't Katten-Geflagt befchreeven , onder den naam van Kat met em geknotte Staart 9 een wit gevlakt Lighaam 5° doch thans heeft hy 'er geene melding van gemaakt. De Heer Perrault geeft zig veel moeite , om te onderzoeken of dit Dier de Thos der Ouden zy, gelyk veele Schryvers van de voor- gaande Eeuw zig verbeeld hebben : doch hy vindt de korte Pooten , vvelken Aristo- teles ; de befchroomdheid , welke Homerus; of de menfchlievendheid en andere Eigen- fchappen die Plïnius aan de Thos toefchryft, geenzins in de Los. Volgens Hermolaus zou deeze onder den naam van Chaos door Pll nius bedoeld zyn 5 wanneer hy meldt dat Pom- pejus 'er in zyn Schouwburg te Rome vertoon- de, die met Vlakken als een Luipaard getekend van de Katten, 143 en aan hem uit Gallie , dat is uit de middelfte j, aFDefx« deelen van Europa, gezonden waren; doch de- xrv. wyl deeze Dieren de gedaante van een Wolf Hoofd- STUK* hadden , verbeeldt de Heer Perraült zig , dat - de Los weezentlyk de Lynx der Ouden zy en niet de Chaos (*). Ik heb reeds aangemerkt, dat de geftalte van dit Dier niet minder dan zyne grootte en kleur verfchilt, en de Afbeel- ding , welke door den Heer Pontoppidans daar van gegeven wordt (f) , zweemt vry veel naar een Wolf. De Los is een plaag der Noordelyke deelen Verfch en- van den Aardbodem , gelyk de Tygers en Lui- rende aart. paarden van de heete Landen. Hy onthoudt zig niet alleen in Europa maar ook in Afia en Amerika, woonende in deBoflchen, alwaar hy, in een Hol of in de ruigte verborgen , te loeren legt op allerley Beeften en zelfs op Menfchen » die hy op een zeer verren afftand kan zien , en onverhoeds befpringt. De Loffen zyn zeer lek- ker , en eeten , van een Schaap of Rhee , dikwils niet meer dan de Kop en Lever ; zo dat men een vermoord Beeft vindende , 5t welk dus is toegefteld, met reden mag befiuiten, dat een Los daar om ftreeks zy. Somtyds fleept hy ook zyn Roof weg en begraaft ze, gelyk de Beer, Hy heeft een byzondere bekwaamheid, om een Schaapftal te ondermynen, en dus door onder- aard- (*) Ouvrages adoptêz. Tom. h p. 119. (t) Bat. Ifift. tam ^ojlucitcn. p. **• I, Deel. II Stuk, 144 Bescöryvino I. Afdeel, aardfche gaten daar in te komen , als wanneer XIV. hy daar zyne Woede den teugel viert, 't Ge- Hoofd- beurde onlangs in Noorwegen , dat een Bok, het graaven van den Los bemerkende, zo dra J QC dezelve den Kop door den Grond ftak , eer nog het Lyf volgen kon , zo geweldig met de Hoor- nen daar tegen (liet , dat deze gevaarlyke Vyand in de Kuil dood bleef. Jagt der Hoe wreedagtig ook deeze Dieren zyn ; bet Tartaaren fchynt dat zy getemd kunnen worden , om den met Los- Menfch te dienen. Immers Marcus Paulus de Venetiaan verhaalt , dat de Groote Cham of Keizer van Tartarie, onder verfcheide wilde Dieren , die hy deedt opvoeden , om ze op de Jagt te gebruiken, ook Luipaarden en Lollen hadt, benevens zeer groote en fchoone Leeu- wen, die zyne Jaagers op een Kar' of Wagen voerden naar de plaats der Jagt. Men gebruik- te dezelven om wilde Zwynen, Beeren, Her- ten, Bokken, Ezels en Oflfen te vangen. Ook hadt de Keizer dikwiis't vermaak, van dezelven tegen ongetemde Dieren van dien aarc te zien vegten. Dit is niet ongeloof baar , wanneer men aanmerkt , dat in een Land , daar deeze Roof- dieren natuurlyk gevonden worden, deBofïchen anders niet veilig voor de menfchen te door- kruinen zouden zyn , tot de Jagt. Zonderling is de behendigheid, welke een Los, van een Bulhond aangetafl: wordende , ge- bruikt ; om zig te redden. Hy werpt zig aan- ftondt op de Rug, lleckt de vier Pqoten om hoog, van de Katten. H5 hoog, en neemt, wanneer de Hond toe wil by- 1. Afdeel. ten , meenende reeds meefter te zyn , zynen XIV. llag zo wel waar, dat de Hond het met de dood Hoofd- STUK* bekoopen moet. Zyne Klaauwen zyn ook zeer ^ krom en fcherp , en de Tanden zeer lang. Voorts heeft dit Dier, uit- en inwendig , veel van de geftalte der Katten , daar het in 't klimmen en fpringen insgelyks veel overeenkomft mede heeft , dan dat het hooger op de Pooten ftaat. Zyne Darmen vondt men , gelyk in den Leeuw, maar driemaal zo lang als 't Lighaam ; 't welk veel korter is dan in den Menfch en veele an- dere Dieren. De Slaapfpieren waren by uitftek dik en fterk. Ik zal alleen nog agt geeven op het maakzel van het Oog, gelyk hetzelve door de Franfche Akademiften bevonden werdt ; als ten opzigt van den Los , wegens zyn fcherp Ge- zigt , voornaamelyk in aanmerking komende. De Oogbol hadt een Duim in middellyn, Maakzel zynde byna Klootrond, uitgenomen het Hoorn- derOogen* vlies , 't welk een weinig puntig uitpuilde , en overal een halve Linie dik was. Men vondt het , naar gewoonte , aan het harde Vlies ge- hegt door de onderlinge verdunning van het ui- terfte deezer twee Vliezen, die beiden opdeeze plaats als een Spiegel-Lyft fchuins gerand , zig zodanig famenvoegen dat zy met elkander niet meer dikte hebben dan elk op zig zelve, dewyl het dunde van de fchuinte , in het een , op het dikfte van het andere legt. Het harde Vlies , van buiten wit zynde en een weinig zwart van ld ssi, ixstvk, K bin* 146 Beschry VING I. Afdeel, binnen door de aanraaking van 't Druivenvlies , XIV. hadc in 'c diepfte van het Oog niet meer dikte , 4PÏOOFD- ^an van ftfe Papier. De Regenboog was van STUK. ° ö Los vooren §ee^5 doorzaaid met een menigte van roode Lyntjes , afgebroken en ongelyk van groot- te, zwart van agteren. Het Kryftallyn hadtde ■ breedte van zeven Linign overdwars , de dik- te van vyf , waar van drie de voorfte en twee de agtcrfte verhevenrondheid maakten. Het Glas- Vogt was zeer helder en doorfchynende. Het uitbreidzel van 't Druivenvlies , zynde van kleur een weinig blaauwagtig wit, werdt van de Ge- zigtzenuvv niet in zyn uiterfte doorboord , ge- lyk men 't in de meefte Dieren vindt, maar na- genoeg in 't middelpunt. De Gezigtzenuw hadt in zyn midden een roode ftip, naar 't zwar- te trekkende. Gebruik De Vagt van den Los , inzonderheid de witte van de Qf bleek geele , met zwarte plekken , die men Tanden0 *n Canada 5 Ja *n Deenemarken , Noorwe- gen en Swreeden , doch zeer zeldzaam vindt, maakt het allerkeurlykfte Bont uit van de Noord- fche Landen , geldende aldaar agt , tien of twaalf Ryksdaalders. Uit Siberië komen 'er die by uit- ftek fraay zyn ; doch die men in Poolen , Pruis- fen en Duitfchland vindt , zyn zelden zo flerlyk , en meeftendeels ros, onregelmaatig getekend of geheel zonder Vlakken. Men heeft opgemerkt, dat ieder Hairtje fomtyds van drie kleuren is; in de langte aan den wortel , naamelyk , grys- bruin , in 't midden byna ros , en aan het end wit van de Katten. 147 wit. De Tanden, die zo wit zyn als Yvoor , i. Afdeel* en Elswyze fcherp , fomtyds drie Duimen lang, XIV. zouden tegen de Kramp dienftig zyn, wanneer HooFD* men ze by zig draagt ; doch fommigen willen ^ dat de Nagel van den regter Poot, die voor een Duim verftrekt, deeze eigenfchap heeft; waar uit de ydelheid van dit Geneesmiddel blykt. XV. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Fretten,, waar onder de Ichneumon of Rot van Pharao , twee Amerikaanfche Stinkdieren, als ook de Sivet- en Genet- Katten , begreepen zyn9 De Eigen- fchappen van de Mungo of Slangendooder ; van de Chinche door Feuillée befchreeven. De Inzameling en 't gebruik van 't Sivet. MEn moet hier niet denken om dat Dier, Onder, het welk gemeenlyk Fret genoemd en ge- *cheidinS* bruikt wordt tot den Konynen- Vangft. De Heer LinnjEüs begrypt , onder den naam van Fret- ten ( Viverra) , een Geflagt van Dieren , 't welk door zyne Kenmerken onderfcheiden is van de Wezelen , tot welker Geflagt de Fret van hem gefteld wordt te behooren. By Klein en Bris- son zyn deeze Dieren meeftal onder de We- zelen gerekend. Zie hier de Kenmerken , wel- ken LinnjEüs aan de Fretten toefchryft. Zy hebben zes Voortanden , waar van de mid- Kenmer- 1. deei. lis™*. K 2 del-keo» 248 Beschryving I. Afdeel. helften korter dan de anderen zyn: meer dan XV. drie Kiezen of Agter-Tanden. De Tong is Hoofd- raspswyze met de puntjes agterwaards gekeerd , daar de Wezels een gladde Tong hebben. De Viverra Nagelen fteeken uit. Icbneumon* Linnjeus telt vyf Soorten op van dit Gcflagt Rot vanvan bieren, naamelyk de Ichncumen of Rot van Pharao, twee Amerikaanfche Stinkdieren, de Sivet- en Genet-Kat. Zy zyn voornaamelyk door de kleur en de geftake der Staart van el- kander onderfcheiden. (i) Fret, welker Staart van den Wortelafvev dikt zynde , allengs weder dun wordt. De Griekfche Naam Ichneumon, waar by dit Dier van ouds bekend is , komt van een Woord dat op 't fpoor volgen of opfnuffelen betekent; een Eigenfchap der Fretten in 't algemeen en van dit Dier in 't byzonder. Men heeft het ook 9 wegens het booren met zyne Snoet , 't zy in de Aarde of door de ruigte heen , Varken- aartig genoemd. Aldrovandüs geeft het den bynaam van de Egyptifche Otter, Alpinus van Rot van Pbarao , by welken naam het thans ge» meenlyk bekend ftaat. De fi) Meles digitis mediis lonffioribus, lateralibus jequalibus, ünguibus fubuniformibus. Hasselq. Itin. jpi. Meles ünguibus unifbrmibus leucophoea. Sjfi. Nat. Ed. VI. MusPharaönis.ALPiN./Sg^/. 14. Tab. 3. Ichneumon. Bellon. hin% 96.Ptsc.44. Gesn. £*Wr. 568. Aldr. Quadr. 300. Tab. 3CI. Muftela glauca. Sjft. Nat. 5, Ammit. Acad. s,p. van de Fretten. 149 De Heer Linn^eüs hadt den Rot vanPharaoL Afdeel. voorheen onder de Daffen betrokken, noemen- TtxV# Hoofd* de denzei ven Das, met alle Nagelen van dezelf-SrvK. de figuur, af chgraauw van kleur. Thans brengt Rot van hy denzei ven hier onder de Fretten en voegtPbaia0m 'er by, als eene Verfcheidenheid miilchien, het Dier , 't welk Mango genoemd wordt of de Slangendooder > dat te vooren door hem geplaatfl was onder de Wezels en Zee groene IVezel ge- heeten : zynde waarfchynlyk het zelfde , waar van de Afbeelding, hier nevensgaande, door pr xin Sesa, onder den naam van Icbneumon of Gé$* Ftg.u „ lons Vosje , gege ven was. Het woont in Egypte, zegt hy, en voor- Befchry- naameiyk in Indie. Men kan het tam maaken. ving van 't Voorhoofd is vlak; de Bovenlip (leekt uit , LlWN^us» de Ooren zyn rondagtig. Een enkele ry van Knevels ftaat in alle deeze Dieren aan de zyde* lingfe randen der Lippen. De Tong is rauw : de Duim van de overige Vingers afgefcheiden : de Staart dik aan den Wortel , allengs verdun- nende , zo lang als 't Lyf. Het heeft een beursje voor de opening van den Aars , dat in de Hitte open ftaat. Het Hair is uit wit en zwarcagtig grys, ringswyze, gemengeld. De groot- 109. Mustella five Viverra» Indis Manguda. K/empf. AMOfcNiT. 574. Tab. 567. Quil, feu Quirpele. Garc. Arom. 163. Serpenticida five Muncos. Rumph. Herb. 7. p. 69. Tab. 28. Fig. 2, 3. Ichneumon Indicus. Edw. Av. 199. Ichneumon, five Vulpecula Zeilaai- ca. So. Mus. 1. p# 66. Tab. XLI. Fig. 1. ]» Ü£U, II. Stuk. K 3 150 Beschryving I. AFDEEL.Srootte is van een Kat: het loopt op de Hie- XV. len : het leeft van kruipende Dieren , Muizen* Hoofd- Vogels, Eijeren, Kruiden. De Eijeren der STUK* Krokodillen graaft het op en flurptze uit. 't Is Rot van 1 7 P&wvw. een Vyand der Slan§en. Befchry- Alle Afbeeldingen , welken men van de Ich- ving van neuraon by de Autheuren vindt, zelfs die van Brisson. (}esner | Johnston en Alpinus , zyn volgens den Heer Brisson ondeugende. Hy zegt , dat deszelfs langte is, van 't end des Beks tot aan 't begin van de Staart , een Voet %n negen Duimen, die van de Staart anderhal ven Voet. Het Dier {laat laag op de Pooten , en is over 't geheele Lyf , uitgenomen aan den Buik, die geelagtig ros is , bedekt met witagtig en zvvairt Hair , dat ftyf is en ruig gelyk 't Hair van een Wolf. Maar men vindt nog een andere foort, die alleen in grootte daar van verfchilt , zynde maar dertien Duimen lang , met een Staart van negen Duimen, en deeze is, zegt Brisson, volmaakt met die van Seba overeenkomftig , welke aldus befchreeven wordt. De Hollanders noemen 't zelve het Ceylonfcb Het Cey lonfche Kwasje , en by de Ouden is het Alkafis , by an- Vosjevan deren Suillum geheeten ; fnuivende fterk on- PlB XIII ^er 1 °Pzoe^en van zyn Voedzel > wroeten- Fig. i. * de in den Grond ' en een ft°et hebbende byna gelyk een Varken, hoewel de Kop meefl naar dien van een Wezel gelykt , met een langen Hals , ronde Ooren en groote heldere Oogen. Voor \ overige zweemt het door zyn ftekelige Vagt, van de Fretten. 151 Vagt, die rosagtig grys of gemengeld is, enI#AFD£Eï; door zyn ruige dikke Staart , het Lyf van on- xv, deren geel, vry veel naar een Vos. Men had e Hoofd = het uit Ceylon aan Seba toegebragt, die 'tzel* ' ve eenige Maanden , aan een Kettingje, m zyn Pbarao. Huis hield t , daar het alles gewoon was te by- ten en te verfcheurcn , 't geen het van Hout of Touwwerk kon bykomen. Over dag fliep hec geruft in zyn Hok, daar men het met flaaa naauwlyks in kon krygen ; maar tegen de nagt kwam het buiten , en liep (buffelende rond , zo ver zyne Ketting reikte. By Boomen en Muu- ren kon het, even als een Kat, opklauteren. Het at zeer gretig Spinnekoppen , Wormen, als ook Wortelen van Boomen en Planten , die het behendig wifl uit den Grond te wroeten. Het deedt niemand kwaad , doch het bleef al- tyd fchuuw en de morfigheid van 't zelve, als ook het gedui.rig wroeten in den Grond, dee- den hem eindelyk 't befluit neemen, om het in Spiritus , dien men Kilduivel noemt , te fmooren. Dewyl de Ichneumon en de Mango , die men Muugo of Mangutia by de Indiaanen noemt , beiden tem- tangen- baar zyn en tot Huifelyke Dieren gemaakt kun* dooder* nen worden, wanneer men ze, even gelyk de Katten , nahoudt om het Ongediert te vernielen : zo zou men haaft mogen denken, of dit Ceylon* fche Kwasje daar van in aart verlchilde. Kol» be befchryft een Ichneumon die in de Landen van de Kaap der Goede Hope zeer gemeen is. Daar van zweemen, zegthy, de Tong, Tan* 1.DE21. 11 Stuk, K 4 dett 1$1 BESCHR YVING LAFDEEL.den en Oogappel, naar die van een Kat, waar XV. van hy ook de grootte heeft , doch de geftalte stuk°FD *s a*s ^e van ^e ^P^tsmu^S) zYnde het geheele Rot van Lyf bedekt met lange ftyve Hairen, geftreept Pbarao. en gevlakt met wit, zwart en geel. Deeze is een groote Vernielder van Slangen, en zuigt de Eijeren der Vogelen uit , die hy kan vinden ; weshalve men hem voor een foort van Fret aan- ziet , zegt deeze Schryver. Zonderling is de behendigheid , welke dit Dier gebruikt, om de Eijeren , die zo groot zyn , dat hy ze in den Bek niet vatten kan , aan (luk- ken te breeken. Hy werpt ze in de Lugt , of rolt ze langs den Grond ; of, zo hy een Steen vindt , weet hy ze met de Voorpooten daar te- gen te kneuzen, houdende middelerwyl met de Agterpooten den Steen vaft. Men kan 'er me- de, als met een Hondje fpeelen, doch, indien hy eenig Aas heeft, blaaft of knort hy als de Katten, en valt met verwoedheid aan, op den genen , die hem ftooren wil. Hy weet de Slan- gen fomtyds by den Kop of in de Nek te vat- ten, zonder dat zy hem kwaad doen kunnen. De Brilflang is inzonderheid zyn Doodvyand , daar hy in 't Gevegt van gebeten wordende, aanftonds een Kruid zoekt, zo men wil, omzig te geneezen, en dat gekauwd hebbende het Ge- vegt hervat. De Indiaanen maaken zig wys f dat hy een Wortel opzoekt, Mungos by hun genaamd, die tegengiftig zoude zyn, en waar vanzy hem Mangntia noemen. Kamfer , die kun- van de Fretten. 153 kundige Reiziger, hadt zulk een Diertje, 'tl. Afdeel. welk tam gemaakt zynde hem vergezelde en o- XV. veral volgde; hy verhaalt j dit Gevegt ook by- STy°°FD~ gewoond te hebben , doch welk een Kruid of Rof van Wortel het, gekwetft zynde , opzogt, hadt hy Pbaraa. niet kunnen ontdekken. Het onthoudt zig in de heete Landen van Afie. De Ichneumon aaft niet alleen op Kruipende Behendig* Dieren, maar ook op Vogelen en anderen , wel«liei(** ker gezwindheid hem toevlugt doet neemen tot behendigheid en lift , om ze rnagtig te worden. Hy kruipt, langs den Grond, byna onzigtbaar voort, en, eenig geraas verneemende, gebruikt hy de begaafdheid om ver te kunnen fpringen, waar mede de Natuur hem heeft voorzien, 't welk hem in (laat ftelt om Veldhoenders en an- der Pluimgediert te overweldigen. In dit Ge- val h> hy fchaadelyk , doch zyne vernieling van Slangen en ander Ongediert maakt dat men de Ichneumons in Egypte voort teelt en ter Markt brengt. Zy baaren zo veel Jongen omtrent als de Honden , en kunnen ook op veelerley Konft- jes worden afgerigt. 't Aanmerkelykfle is, dat de Ichneumon geen Wind verdraagen kan , kruipende, als 't hard waait, aanftonds in zyn Hol. Indien het Verhaal der oude Schry veren, dat Vernieling de Ichneumon den flaapende Krokodil door den derKroko* gaapende Bek in den Buik kruipt, en dan, des«diAlea# zelfs Ingewanden doorvreetende , dit Ondier dus vernielt, hedendaags niet voor een Fabel 1, Deel. II Stuk, K 5 ge- 154 Bkschrt VING I. Afdeel, gehouden werd , zou men zig weinig verwonde- XV. ren over de Goddelyke Eere, die van deEgyp* Hoofd- tenaarep aan dit Diertje plagt beweezen te wor- SXUK. Rat van ^en' ^e 'ie^en^aa§^che Schry vers ftaan egter fharao. toe * ^at ket JonSe Krokodillen dikwils aanvalt en van kant helpt ; 't geen zeer wel te geloo- ven is , dewyl het groote Honden , ja de Ke- mels zelfs, durft aantallen. De Eijeren van de Krokodil zyn des Ichneumons voornaame lek* kerny , en 't fchynt dat de Natuur hier door wyslyk zorg gedraagen heeft , dat dit Ondier niet te fterk vermenigvuldigd II, (2) Fret met een bruine Staart , die geel geringd Mephith. is 9 het Lyf Kajlanje -bruin , van onderen Ftg. m* j}jer ^ waar van de Afbeelding hier ne- vens gaat , mag met regt den naam voeren van Stinkdier, 't welk het Woord Mephitis betekent : want , vergramd zynde , geeft het, met een Veeft, een flank uit, affchuwlyker dan iemand zig kan verbeelden, 't Is een Amerikaanfch Dier, 't welk van de Indiaanen Kwasje genoemd wordt, hebbende de grootte van een Marter. Hernan- dez noemt het Vosje , in kleur gelykende naar gebrand Turkfch Koorn. Seba Ichneumon van Tzquiepatl of Amerikaanfch Vosje , van die kleur. BRissoNzegt, dat de Afbeelding, door Seba 'er van (2) Yzquifipatl. Hern. Mexic. 332. Srb. Mus. I. p. 68. Tab, XLII. Fig. i. Raj. Quadr. 181. van de Fretten. 155 van gegeven, goed is en befchryft het aldus. L Afdeel. De langte des Lighaams is omtrent anderhal- HXJp#D ven Voet. Het heeft korte Ooren, het voorfte STUK- van den Kop is rond , de fnoet langwerpig : Stinkdier. dePootenzynkort, voorzien met lange , kram- Befchry- me, zwarte Nagelen. Over 't geheele Lyf, Vin& uitgenomen den Buik, die geelagtig is, heeft het een békleedzel van zwartagtig Kaftanie-bfuin Hair; zynde de kleur op 't voorfte van den Kop zo donker niet als op de Rug. De Staart, die de langte omtrent van het Lighaam heeft > is bruin en als met geele Ringen. Men vindt ze in Nieuw Spanje en te Suriname. Seba kreeg dit Dier van Suriname, enhieldt Eigen- het, een geheelen Zomer, in zyne Tuin in 'tfchaPPen* leven , daar het aan een Kettingje vaft was ge- maakt. Het was niet kwaadaartig en beet nie- mand : men kon het ,*wanneer men het te ee- ten gaf, gelyk een Hondje behandelen. Het groef met zynen Snoet in de Aarde, gebrui- kende de Voorpooten tot zyn behulp, waarvan de Toonen met lange kromme Nagelen gewa- pend waren. Overdag hieldt het zigfchuil, in een foort van Hol , dat het voor zig zelve ge- maakt had: het kwam 'er tegen den avond uit en na zig gereinigd te hebben begon hetteloo- pen, waarende de geheele nagt, ter regter en en {linkerhand , zo ver de Ketting het toeliet , cn fnufFelende met de Neus langs den Grond. Het hadt geen fmaak in Vleefch, Brood en vee- lerley ander Voedzel , maar geele Wortelen, I. Deel, II» Stvk. RUp. 155 BESCHKYVItfG I. Afdeel. Rupfen, Spinnekoppen , waren zyne lekkerny, XV, Men vondt het , in 't laatft van Auguftus , waar* tVik°FD fcfiynlyk wegens de Koude, dood in zyn Hol leggen. STUK* III (3) Fret met vier witagtige Streepen > dieeveiï* Putorius. wydig hopen, op de Rug. Ameri- kaanfche Deeze , die by Brisson de elfde Soort is in Botufem. het Geflagt der Wezelen , wordt van hem ge- noemd de geftreepte Bontfem. Hy is omtrent van grootte als de voorgaande , doch een wei- nig langer van Snoet, met een ruige Staart. De Stank en de manier op welke het dien uitgeeft, is even als in 't andere Stinkdier. Catesby heeft 'er eene zeer fraaye Afbeelding van gege- ven. Men vindt deezen Bontfem door 't gehee* le vafle Land van Noord-Amerika. Een Dier ^ater Feü1lle'e *Pree*t (*) van zeker Dier, genaamd Chincbe genaamd , 't welk hy in Zuid-Amerika Chincbe. fchoot, en dat door zyn ongemeenen ftank niet alleen , maar ook in andere opzigten , veel over- eenkomft fchynt te hebben met deeze Stinkdie- ren. „ Het heeft de grootte, zegt hy, van „ onze Katten: de Kop is langwerpig, ver- „ fmallende tot aan \ end van de Bovenkaak , „ die voorby de Onderkaak uitfteekt. Deope- ning van den Bek ftrekt zydelings , tot aan „ den Q2) Putorius Americanus ffriatus. Catrsb. Carot. 2. p. 62. t. 62. Polcat, Skunk Fiskatta. Kalm. tiim$ 2. p. 378. (*) Obfervat. Pbyfiq. Botan, &c. Tom. L p. 272. van de Fretten. 15? 5, den uicwendigen hoek der Oogen , die lang l Afdeel. „ zyn doch zeer toegekneepen , wit met een xv. „ zwarten kring. Het heeft breede Ooren,STu£°PD" „ byna als die van een Menfch, met de ran- stinkdier. „ den der Kraakbeenderen in waards omgekruld & en de Lelletjes een weinig naar beneden han- „ gende: zo dat de geheele figuur aanwyft, dat het zeer fcherp van Gehoor móet zyn. „ Twee witte Streepen , haaren oirfprong nee- 3, mende op den Kop , gaan boven de Ooren „ heen , van elkander afwykende , en eindigen „ boogswyze aan de zyden van den Buik. De „ Pooten zyn kort , aan 't end verdeeld in vyf „ Toonen , die ieder gewapend zyn met een lan- „ ge, fcherpe, zwarte Nagel, dienende het Dier om in den Grond te booren. Zyn Rug „ is verheven, gelyk die van een Varken, en „ de Buik van onderen geheel plat. De kleur „ van zyne Vagt is donker grys en het Hair zo „ lang als dat van onze Katten: de Staart, die de langte van 't Lighaam heeft, verfchilt niets van die van een Vos. Het onthoudt zig in den Grond , gelyk onze Konynen, maar het graaft zyne Holen niet diep. „ Na dat ik dit Dier afgetekend had , (ver- Deszelfs „ volgt Pater Feuillee) keerde ik naar de Tent afgryzely- „ terug, en was 'er nog wel tien Schreeden af, „ wanneer onze Officiers de leelyke Reuk be- „ merkten , die ik medebragt ; fchoon ik het Dier, om den affchuwelyken Stank, op de „ plaats had laaten leggen. Derhalven niet in I.Dsu, II Stuk» » de !58 Beschryvinc l Afdeel." de Tent durvende komen, deed ik my Klee- xv. 99 deren brengen op een afgelegen plaats aan de Hoofd- Rivier, alwaar ik my van 't hoofd tot de voe- STUK. J1 7 J ■ Stinkdier. » ten verfchoonde , laatende de Kleederen , die „ ik onder 't aftekenen had aan gehad , ia „ 't Water fteeken en een etmaal daar in bly- yy ven, wanneer ik ze, daar uitgehaald zynde, „ in de Zonnefchyn liet droogen ; denkende „ dat zy dus die kwaade Reuk geheel zoudeft „ kwyt zyn ; doch 'er bleef nog iets in over , yy 't geen niet weg ging , dan na dat zy zeyea yy of agt Dagen in de open Lugt gehangen „ hadden. Eigen- » Een Inboorling van het Land , die met ons fcbappen. £ de Rivier de la Plata was afgevaren , onder- „ rigtte my aangaande de hoedanigheden van „ dit Dier. Hy zeid' ; dat deszelfs leelyke yy Reuk voortkwam van de Pis, en dat het , om yy de prooy niet te worden van eenig Roofdier, „ zo dra het 'er een gewaar wierd* of daarvan yy vervolgd werdt, op zyne Staart pifte, en yy die dan tot een Kwispel gebruikte , om de yy Pis in de Lugt te verfpreiden , 't welk maak- „ te , dat geen ander het durfde aantaften. Hy yy voegde 'er by, dat het, om in zyn Hol niet yy verraft te worden, tegen den avond, wan- y9 neer het zig ter ruft begaf, in den ingang van „ het Hol zyn Water maakte , en dat men y yy om van deezen Stank fpoedig verloft te wor- „ den , alleen maar oud Leder , of iets anders, ^ dat eea leelyke Reuk en dikke Rook geeft, „ be- *9 v a itf de Fretten. 159 behoefde te branden. Ik vernam nog, bo-L Afdeel. jy vendien, dat deeze Dieren zeer gretig zyn XV. „ naar Gevogelte, 't geen ik my gemakkelyk ST^FÖ# „ liet wys maaken;eensdeels,om dat een zo onbe- ^Hnkditr^ „ woondLand, als dit , 'er anders mede vervuld „ moeft zyn ; ten anderen , om dat de Vogelen „ hier niets dan den vlakken grond hebbende om „ te neftelen , hunne Eijeren en Jongen niet „ voor deeze Dieren verbergen kunnen. Hernandez fpreekt van twee zodanige Die- ren , waar van het eene , ook Tsquiepatl ge- naamd, van het voorgaande alleenlyk verfchilt door verfcheide witte Streepen op de rug te heb- ben ; het andere Conepatl geheeten , flegts twee witte Streepen of Banden heeft , die wederzyds loopen en zig zelfs tot op de Staart uitftrekken. (4) Fret met een gebandeerde Staart ; de Rug jv# zwart en wit, golfswyze geftreept. Zibetba. Sivet-Kac. De Heer Klein zegt , dat dit Dier niet tot Pl. Xllt. de Katten behoort, maar veeleer tot de Hon-^* 3* den , naar welken het zo wel door de gedaante van den Kop en Snoet, als door die der Tan- den, gelykt. Door de overige geftalte zyns Lighaams, egter, zweemt het meer naar de Katten , en daar van zal het , in 't gemeen , dien naam hebben. De Heer Brisson telt het on- (4) Civetta. Clus. Cur. 57. Animal Zibethicum. V z0 men wll> door de Beurfen, XV. van binnen , met Olie te beftryken , zynde dit Hoofd- miffchienook welnoodig, dewyl de Wanden an- 5TUK# ders , door het affchraapen 5 teveel lyden zouden. De Heer Morgagni zegt , dat dergelyke Beursjes, als in de Sivet-Kat, ook gevonden worden aan 't Fondament van veele andere Die- ren ; gelyk in de Honden , Katten , Voflen, Wezelen , Bontfems , enz. Zo dat de Heer Grew zelfs meende, dat dezelve aan de Vleefch- vreetende' Dieren eigen waren , geevende door- gaans een aanmerkelyken Reuk of Stank. De Franfche Akademiften, egter, merken aan, dac deeze Beurfen of Zakjes in de Sivet-Kat groote- lyks verfchillende zyn van die in alle andere Pieren, en daar uit ftellen zy, onder anderen, vaft , dat het de Hycena der Ouden zy : weshal- ve men ze ook Hyam Odorifera genoemd vindt. En het onderfcheid derzelve , in dit ftuk , van de gemelde Dieren , fchynt nog meer te blyken uit de Spieren , welken deeze Beurfen of Zak- ken hebben , zynde door Bartholijnus afge- beeld , maar niet befchreeven , en dienende waarfchynlyk om deeze Stoffe , wanneer zy te overvloedig is, uitte perfen. Immers dat de- zelve , in te groote veelheid vergaard of fcherp .geworden zynde, voor het Dier onverdraaglyk wordt, leert de Ondervinding: ook weet men, dat zy het Sivet, in 't wild loopende, vanzelf loozen , 't welk de Negers , in Afrika , fomtyds aan Steenen of Boomen vinden, en dan zorg- vuU van de Fretten. 165 vuldig affchraapen en verzamelen : ja de ont-I. Afdeel lafting daar van , wanneer die op de gewoone XV. manier gefchiedt, fchynt aan het Dier aange- ST^°0FD' naam te zyn. Sivct-Kat. Het Sivet is , wanneer men 't zelve uithaalt, van dikte als Honig of Boter, wit, trekkende Gebruik, een weinig naar den graauwen ; doch het ver- andert allengs van kleur en wordt eindelyk bruin. Het heeft in 't eerft een zeer fterke Reuk , die voor veelen onverdraaglyk is en Hoofdpyn ver- wekt; maar met andere Drogeryën gemengd, gelyk de Parfumeurs doen , wordt het tot een zeer aangenaam Reukwerk gemaakt , dat meeft tot Welluft dient , en in Italië veel in gebruik is tegen de Onvrugtbaarheid of en- kel tot opwekking van de Minnedrift. Men plagt zig ook te verbeelden , dat het tegen de Opftyging dlenftig zoude zyn , doch de Onder- vinding leert , hedendaags, dat dergelyke Kwaa- ien veeleer daar door verwekt, en dat dezel- ven, in tegendeel, door (tinkende Middelen, gelyk Bevergeil, verdreeven worden, 't Zou egter , wel kunnen zyn , dat het door prikke- ling te veroorzaaken in de Deelen , daar het aan geftreeken1 wordt , een geheel andere uit- king , dan onder de Neus gehouden zynde , te weeg bragt. (5) Fret met een gehandeerde Staart , het Lyf y Goudgeelagtig zwart , gevlakt. Cenetta* De Genet Kat. (5) Genetta feu Ginetta. Raj. Quadr. 201. Bell. pin. 76. Gesn. Qpadr. 550. I. Dkei,. II Sïuk, L 3 166 Beschryvinc I. Afdeel. De gemeene Naam van dit Dier is by de Duik xv. fchers Genüb-Katz, by de Sweeden Desmans- Hoofd- £at hoewel het met de Kat, in gedaante, wei- Genet-Kat. D*S overeenkomft heeft. LinnjEüs hadt het voor* heen geplaatfi: onder de Wezelen , gelyk Bris- son nog doet , zeggende dat de Afbeeldingen , die men 'er by Johnston, Aldrovandus en Gesnerus, van vindt, taamelyk goed zyu. Befchry- De grootte is als een klein Vosje of als een ving' Kat , waar van het de Ooren heeft ; doch 't Lyf is veel dunner , de Snoet zeer fmal en pun- tig. Het Hair heeft een donkerbruine kleur, met een geelen weerfchyn , en met zwarte Vlak. ken doorfpreid , over 't geheele Lyf. De Staart is met zwarte en witagtige Ringen zeer fierlyk gebandeerd. Eigen- De Genet-Kat onthoudt zig in de Oollerfche fchappen. Landen, aan de Oevers , zegt Linn^eüs. An- deren willen dat dit Dier uit Spanje afkomftig zy. 'i Is zeker, dat men 'er te Konftantinopo- len in de Huizen vindt, die tam gemaakt zyn, en door 't vangen van Muizen en Rotten den dienft doen van Katten, Men plagt weleer de Vagt ook tot Bont te gebruiken. XVL HOOFD- VAN DE WE ZELEN. 167 XVI, XVI. HOOFDSTUK. JJ™FD« Befchryving van 't Geflagt der Wezelen ; waar onder de Otters , Veelvraat , Marter , Bont- fem, Fret, het Sabeldier, en, zo stegemeene Wezel , als de Hermelyn , begreepen zyn. Ei- genschappen en Levensmanier van den Brafiliaan- fchen of Amerikaanfchen Otter : deszelfs Vangji op Kamfchatka aan de Ooftkuft van Afie ; be- reiding en gebruik van zyne Vagt, als ook van bet Bont deezer Dieren in 't algemeen, enz. TOt het Geflagt der Wezelen worden door o^efm de Hedendaagfchen ook verfcheide Die- fcheiding. ren gebragt, die gemeenlyk andere Naanien voeren. De Heer Klein telt twaalf Soorten van Wezelen , de gemeene naamelyk , de witte of Hermelyn, de Fret, Europifche en Ameri- kaanfche Bontfem, Marter, Sabeldier , Rot van Pharao , Javaanfche en Ceylonfche Wezel of Kwasje, benevens eene zonder Staart, en ee- ne die gantfch zwart is, hebbende een witte Staart, uit de Ooflerfche Landen, Brisson be- fchryfc dertien Soorten van Wezelen , brengen- de de Genet-Kat ook tot dit Geflagt. De Heer LinnjEüs heeft 'er de Otters en Veelvraat toe betrokken ," gelyk wy aanftonds zien zullen. De Kenmerken zyn : zes Voortanden te heb- Kenmer* ben in ieder Kaak, doch waar van die in de Bo-ken* venkaak fcherper en afgefcheiden van de Hoek- 1. Deel, II Stuk, L 4 tan* 168 Beschryving L Afdeel. tanden , die in de Onderkaak domper en digs XVI. aangevoegd zyn , met twee inwaardfe. De Hoofd- ^ong is glad. Brisson voegt 'erby, dat deeze Dieren aan ieder Poot vyf genagelde Vingers hebben , allen van elkander afgefcheiden , den Duim van de andere Vingers afftaande en hoo- ger gewricht, 't Lyf , zegt hy , is in allen dun en dePooten kort; waar byLiNN^us doet, dat zy loopen met een gekromde Ruggegraat , op de Boomen klimmen en uit den een in den an- deren fpringen. Welk laatfte ik egter niet zie, hoe het op den Otter betrekkelyk zy. De Soorten van Wezelen zyn, volgens dee- zen Natuurkenner, negen; naamelyk de Otter , Veelvraat, Marter, Bontfem, Fret, Sabeldier, Hermelyn, Wezel, enz, I. (O Wezel met de Voetzooien , die gevliesd zyn. Lutriu Hakig , de Staart viermaal korter dan het Brafiiiaan- Lighaam. fcheOuer. ö Dit Dier is te vooren door den Heer Lin- fleus , met den gemeenen Otter , als een by- zonder Geflagt onder de Roofdieren geplaatft geweeft en genaamd , Otter met den Duim korter dan de andere Vingers. De Heer Brisson fchynt te twyf elen , of de Pooten van deezen wel ge- vliesd , dat is de Vingers of Toonen met een Vlies te famen gevoegd zyn , gelyk in de Eu- ro- (i) Lutra marina. Petropoh 1749, p# 267. Lu- tra Brafilicnfis. Raj. Quadr. p. 1 87, VAN DE W EZELEN. l6p yopifche Otter , 't welk anderen egter fchynen I. Afdeel. vaft te ftellen. Ik vind van hem aangemerkt , XVI. dat hy kleiner zy dan de onze , terwyl anderen Hoofd- J , ; , , . STUK. verhaalen , dat hy wel eens zo groot is en een zeer lange Staart heeft. Men noemt hem , in Brafil, Jija óf Carigueibeju , en onder dien naam is hy by Johnston , Tab. LX. , afgebeeld. Vol- gens Marcgravius is het geheele Lyf zwart, doch de Kop bruin en onder aan de Keel heeft hy een geele Vlak , verfchillende anders weinig * van de onzen. In Noord- Amerika onthoudt zig een dergelyke Otcer en deeze fchynt het te zyn, dien men ook in Afie vindt , zynde door den Heer Steller in de Verhandelingen der Aka- demie van Petersburg , onder den naam van Zee-Otter, befchreeven , als volgt. Deeze Dieren fchynen geen Inboorlingen te zyn van Afie. De Heidenen van Kamtfcbatka , zo wel als de Ruflen , zyn al voor langen tyd in 't denkbeeld geweeft , dat zy van andere nabuurige Landen derwaards overkwamen , eu men kan daar aan naauwlyks twyfelen , indien men aanmerkt , dat zy alleen op Schotlen Ys , met een Ooften Wind, daar aankomen; zodat men 'er, indien 'teen zagte Winter is, zeer wei- nigen gewaar wordt. Men vangtze op verfcheï- de plaatfen aan de Kuft , doch alleen daar het Land van den Oceaan befpoeld wordt , tuflchen vyftig en zes-en-vyftig Graaden Breedte , en de Zee , van Lapatka byna tot aan Kaap Kronoski, heeft 'er zynen naam van. XDeel. II Stuk. L 5 De 170 Beschryvino I, Afdeel. De Otter- Vangft gefchiedt aldaar \ geheele XVI. Jaar door , doch op zeer verfchiüende wyzen Hoofd- naar het Saizoen. In den Winter, voornaame- STUK. Otter ^ m ^e Maanden February , Maart en April % Vangft op worden zy zeer overvloedig gevangen, maar Kamt- met een verbaazende arbeid , een ongelooflyke fcbatka. ftout;heid en dikwils niet zonder dat veel Men- fchen om den Hals raaken. Op hec Ys , dat in menigte van de Amerikaanfche Kutten, of van de tuffchen gelegene Eilanden, naar de Kuft van Kamtfchatka toe zet, en aldaar op elkan- der fchuift, begeeven zig de Heidenen, die aan den Oever overal in Strooijen Hutten zitten op te paffen , met Plankjes onder hunne Voeten ge- bonden , op dat zy 'er niet door heen zouden zakken. Zy zyn met een Houten Knods en een Mes gewapend , en gaan dus , 't zy alleen , of met een Hond op de Jagt, flaande de Otters, die hun voorkomen , dood en dezelven in eeni- ge oogenblikken de Huid afftroopende ; terwyl zy de Voeten geduurig beweegen, om niet te verzinken ; laatende het Vleefch leggen , indien zy te ver van den Oever zyn. De Hond , mid- delerwyl , gaat een anderen Otter opzoeken , die hem ziende zig tragt te verbergen , doch van den Jaager, die den Hond op 't Spoor volgt, afgemaakt wordt. Deeze Jagt houdt hun der- maate bezig , dat zy dikwils zo ver in Zee gaan, tot hun het vatte Land uit het Gezigt is ge- raakt ; fomtyds gebeurt dit door Storm of Sneeuw- Jagt, en zy worden ook wel, met het Ys, van den VAN DE WEZELEN. I?I den Oever afgedreeven , en zwerven eenige Dr- ^ afdeel. gen op Gods genade, toe dat hun een andere XVI. Wind eens wederom, als by geluk, aan den HooFD' STUK. Wal brengt. Men kan niet zonder verbaasd- ^ heid die ftoute Otter-Jagt van het Vafte Land befchouwen; terwyl het Ys, met de Golven, nu opgeheven wordt dan weder daalt; zo dat de Jaagers nu op een Berg , die effen te voo- ren een Dal of Kuil was, loopen, een oogen- blik daar na wederom als in den Afgrond ver- zinken. De Plankjes , die zy onder aan hunne Voeten binden, zyn vyf of zes Voet lang en agt Duim breed. Somwylen , egter , is de Ottervangft gemak- kelyker, rykelyker en met weinig gevaar: dan* naamelyk, wanneer, het Ys lang aan den Oever bly vende , de Otters , onder een Onweersbuy , zonder hun weeten, en door het geruis der Boomen misleid, dat zy voor het gedruis der Golven houden , zig verfcheide Uuren gaans op 't vafte Land begeeven ; dan kan één Man 'er fomtyds wel dertig of veertig de nek breeken , krygende dus zo wel het Vleefch als de Vagten ten buit. Hoe meer en fterker Ys aan de Kus- ten komt ; hoe rykelyker Vangft. In de Jaa- ren 1740, 1741 en 1742, hadt men 'er Ys en Otters genoeg , doch de zwakheid van het Ys , daar geen Jaagers zig op vertrouwen durfden , maakte de Jagt fchraal. In den Zomer vangt men ook nog fomtyds , die , toen het Ys weg dreef , aan de Kuft gebleevcn zyn. Men fteekt- I.Deel, II Stuk, Zes 172 Beschryving I. Afdeel. ze 5 op *t drooge , met een foort van Lenfen XVI. dood, of jaagt ze, in Zee, met Schuitjes naa, Hoofd- >t wejjc ^e Otters niet ontkomen kunnen ; de- Otter W^ Z^ niGt ZeCr v^u§zwemmen en het niet lang onder Water kunnen houden : ook worden zy , fomtyds, op de Rotfen, in den Slaap dood ge- {lagen. Men vangtze zelfs met Netten, door middel van een Houten Otter hun daar in lok- Jcende, en dan byten zy, uit fpyt of wanhope , zig fomtyds de Voorpooten af ; ja , indien een Mannetje met een Wyfje daar in gevangen wordt, rukken zy elkander deOogen uit, ver- fcheurende de Huid en Vagt met de Tanden, even of zy die voor den Menfch nutteloos mak- ken wilden. Levens Deeze Dieren onthouden zig natuurlyk, met manier, ongelooflyk groote Troepen , op de Eilanden in den Oceaan, tuffchen Afia en Noord- Amerika , alwaar zy paaren en voortteelen. Hun Voed- zel beftaat in veelerley Schulp- en Schaal-Vis- Viffchen, die zy, als 't Water met de Ebbe is afgeloopen , aan de Stranden en op de Ondiep- ten of tuffchen de Rotfen , opzoeken en verflin- den. Zy eeten ook grooter Vittellen , en by gebrek zelfs Zee- Wier of dergelyke Kruiden. In den Zomer begeeven zy zig ver op 't Land langs de Rivieren heen , tot in de Meiren , alzo 2y het zoet Water zeer beminnen : zoekende , by heet Weer, hunne verfchuiling in de Scha-< duwagtige Valei jen tuffchen de Gebergten ; al- waar zy zig , gelyk de Aapen , met elkander in vee* VAN DE W E Z E L E N. I?3 Veelerley Spel vermaaken. Ook hebben zy , uit i. Afdeel. Zee komende, de manier , van zig het Water XVL af te fchudden, gelyk de Honden, het Aange- zigt met de Voorpooten te ftryken, als de Kat- ten , en hun Hair in order te fchikken ; 't welk hun zo veel vermaak geeft , dat menze , terwyl zy dit doen, gemakkelyk kan om hals brengen. In fnelheid van loopen overtreffen zy alle an- dere Dieren , die zo wel in 't Water als op 't Land leeven. Op den Kop kan men ze , met een harden Slag , in eens afmaaken , maar op de Rug verdraagen zy wel twintig Slagen, 't Gebeurt , dat men ze , zo men meende, wel getroffen hebbende, hun een oogenblik daar na, als ter (luik , ziet opftaan en ontfnappen. Ook toonen zy, in veele andere opzigten , hunne loosheid en Katten- aart. Van de Zee-Leeuwen en Zec-Beeren worden zy dikwils gevangen en gedood. Zy zwemmen nu eens voor , dan ag- ter-over, op zyde, ja regto verend (taande, en fpeelen te gelyk , omhelzende malkander , ge- lyk de Menfchen , met de Voorpooten. 't Is zonderling te zien , hoe zy , de Knods ontwee- ken zynde , den fpot , als 't ware , fteeken met den Jaager , door het maaken van veele bela- chelyke Gebaarden. Ook houden zy dikwils de eene Poot om hoog , terwyl zy naar een Menfch kyken , als om de Oogen voor 't fchynzel van de Zon te befchutten. Zy zyn , inderdaad, zwak van Gezigt op 't Land , doch zeer fcherp van Gehoor. Het Geluid , dat zy maaken, I. Dsel, II Stuk, ZWeemt 174 Beschryving X Afdeel. zweemt naar het gefchrey van jonge Kinderen* xvi. Zy leeven onder elkander 5 zo 't fchynt, zeer rtuk.°FD" vreedzaam en genoeglyk. Otter. De Voortteeling van deeze Otters is niet min- Paaring der aanmerkelyk. De Heer Steller , die dit co Voort- alles op 't Ber mgJ-Eiland , alwaar hy metdezy- teehng. ^ Schipbreuk geleeden hadt, naauwkeurig waar- genomen heeft ; verzekert dat het Mannetje niet meer dan één Wyfje heeft , waar byhetzig altyd houdt , zo op 't Land als in 't Water. De Wyfjes , zegt hy 5 draagen haare Jongen agt of negen Maanden , en geeven ze bykans een geheel Jaar lang Zog : zo dat men ze zei- den zonder Jongen ziet. Zy fchynen onver- fchillig , op alle tyden van 't Jaar , te paaren. De Wyfjes werpen de Jongen altyd op 't Land : zy draagenze in den Bek , gelyk de Katten : in Zeeflaapende, houden zy dezelvenmet de Voor- pooten , gelyk een Moeder haar Kind in de Ar- omen houdt : zy fmy ten ze dikwils in 't Water , om aan 't zwemmen te gewennen : als zy ver- moeid zyn necmen ze die weder op en kuiïen ze op de Menfchelyke wyze. Somtyds werpen zy ook de Jongen in de lugt en vangen ze als een Bal met de Voorpooten , ja fpeelen 'er zo lieftallig mede , als de allertederfte Moeder met haar kroofl kan doen. 't Is ongelooflyk , welk een Liefde zy hebben voor de Jongen, Hoe zeer zy ook van de Jaagers vervolgd worden , 't zy in de Zee of op 't Land , zy laaten dezelven nooit uit den Bek vallen , en om die reden ge- beurt VAN DE W EZELEN. 175 beurt het dikwils , dat zy dood geflagen wor- 1. Afoêeu den, daarzy anders zig zouden hebben kunnen XVI. redden. Hunne Paaring gefchiedt op de zelfde HooFD- STUK* wyze als die der Menfchen. qu De langte van een der grootfte Mannetjes \;x^^m%9 was , van het uiterfte van den Snoet tot aan het geftalte. begin van de Staart , omtrent drie Parysfche Voeten , en die van de Staart ruim één Voet : zo dat deeze Dieren omtrent de grootte hebben van een middelbaaren Hond, den Kop rondag- tig en als van een Kat , de Neus opgewipt , de Oogen zwart, de Ooren klein en rond. De Hals is duidelyk van het Lighaam onderfcheiden , ge- lyk in de Landdieren in 't algemeen , waar van zy hoofdzaakelyk verfchillen door de Pooten , die niet alleen zeer kort zyn, maar ook digt aan den Aars geplaatft , gelyk in den gewoonen Ot- ter; egter niet, gelyk in de Robben, onder 't Vel verborgen , maar geheel uitfteekende. De Voorpooten zyn korter dan de Agterpoo- ten, en daarom is het Lyf van vooren laager, en de Rug bultig. De Voetzool der eerftge- melden is wel in vyf Vingeren verdeeld, die met Nagelen geWapend zyn , en met een Vlies te famen gevoegd , gelyk die der Otteren , doch zo digt met Hair begroeid , dat men geen fchei- ding kan ontdekken. In de Agterpooten open- baart zig een groot verfchil met de Landdieren, alzo dezelven veel breeder, langer en platter Voetzooien hebben , zweemende zeer naar de Pooten der Robben. Deeze Pooten dienen hun, 1. Deel, II Stuk, in I7« Beschryv in g STUK. Otter. Het Vleefch eetbaar. t Afdeel. in 't Water, als een Viffchen Staart* om tö xvi. zwemmen, doch in 't loopen, dat zy niette- min vlug kunnen doen, zyn dezelven hun geen klein beletzel. De Schaft is, in 't Mannetje, Beenig, en de Ballen openbaaren zig uitwen- dig niet veel. Het Vleefch der volwaiïen Otters , zegt Stel- ler , is veel teerder en fmaakelyker dan dat der Robben. De Wyfjes zyn vetft , en hoe verder op haar Dragt hoe vetter , tegen de na- tuur der Landdieren. Der Jongen Vleefch is het allerlekkerfte , en kan niet gemakkelyk van dat van een Zuiglam onderfcheiden worden , 'c zy gebraden of gezooden , geevende ook zeer lekker Vleefchfop. Het Otter-Vleefch was op 't Berings-Eihnd onze voornaamfte Spyze ; ja een algemeen Geneesmiddel, alzo wy, door 'c zelve te eeten , van 't Scheurbuik verloft werden, en het bekwam niemand kwaalyk , fchoon wy het dagelyks zonder Brood , en fomtyds half raauw, aten. De Lever, 'tHart, de Nieren, verfchil- len in Smaak het allerminfle niet van die der Kalveren. De Heidenen , op Kamtfchatka en de Kurillifche Eilanden , geeven de eerfte plaats aan Arenden-, de tweede aan Ottervleefch. Zy eeten de Lever en Nieren raauw , welker Smaa- kelykheid zy roemen. Het Schraapzel van 't Been dat in de Schaft is, wordt van hun, ge- lyk ook van de RufTen , als een bekwaam mid- del tegen de Koorts gebruikt. Keurlyke De Vagt, die dat gene in deezen Otter uit- maakt 4 Van b e W e z e b e n. 177 maakt ; 't welk gelegenheid geeft om de Schoon- 1. Afdeêl* heid van dit Schepzel te roemen, verfchilt zeer XVI. naar den Ouderdom en den tyd van 't Jaar. In gT jj^ veelen is de kleur bruin , gelyk in de gemeene Qmn Otters , en die worden , zo wel als de genen .die flegts met een korte Wolligheid bekleed zyn , weinig geagt. Men vindt ook geheel wit- te , die als Zilverkleurig zig vertoonen , doch deze zyn zeer zeldzaam , en zo 't fchynt niet al- leen de oudften , maar ook de fnoodften. Die lang , dik en zwart Hair hebben , worden voor de koftbaarften gehouden : het langde Hair zit op de Rug, Staart en in de Zyden ; in veelen is aan de Kop , Kin en Keel , zagt wit Hair on- der 't zwarte gemengd , 't gene die Deelen fraay gefprenkeld maakt. Voor dertig jaaren werden de befte Huiden , van de Heidenen in 't Land van Kamtfchatka , tegen een Mes of Vuurflag verruild en door de Ruffifche Kooplieden , voor vyf, zes j agt of tien Roebels verkogt; maar* federt de Chineezen 'er op gevallen zyn , gel- den de beften aldaar van vyfentwintig tot dertig Roebels, in China zeventig of tagtig , en, iri Rusland gebragt zynde , fomtyds wel honderd Roebels het ftuk. De Chineezen, naamelyk,ag- ten deeze Huiden meer dan die der Sabeldie- ren, Wezelen en Voflen, om dat derzelver Bont de Zyden Kleederen , behalve de fraai- heid, welke het daar aan geeft, zwaarder maakt* het Lighaam digter doet omvatten en den Wind meer tegenftand bieden. Zy maaken 'erderhal- I, D eel, II Sti k, M yè 178 Beschryving 1. Afdeel, vc Randen aan , van dit Bont, een Hand breed* XVI, daarzy hetgeheele Kleed mede omzoomen ; 'c stuk.0^ welkook bY de Kalmukfche en Siberifche Vol- Otter. keren > Ja ze^s by de Ruffen van beiderley Sexe , zeer in gebruik is. In 't Land van Kamtfchatka weet men van geen grooter Sieraad, dan een Kleed als een Zak famengenaaid van witte Rendieren Huiden , met Franje van Otter- Vagt gezoomd : als ook Mutfen en Wanten daar van gemaakt. Bereiding De bereiding der Huiden gefchiedt, by de derHuu Ru{Ten, op de volgende manier. Men fcheidt 5er , wanneer zy afgeftroopt zyn , eerft het Spie- ren-Vlies met een Mes af; dan worden ze, zo fterk als doenlyk is , uitgerekt : want , behalve dat dit den Prys vermeerdert , wordt daar door de Vagt ligter , hoewel zy ten opzigt van 't Hair in fraaiheid verheft. Men fchikt het Hair ver- volgens in order , of kamt hetzelve , met Been- dertjes uit de Wieken der Meeuwen , en zy flaapen 'er eenige Weeken naakt op , waar door de Vagten gladder en mooijer worden. Als de Kofakken Huiden krygen van de Heidenen > flaan zy dezelven verfcheide maaien , op de Sneeuw , met Stokken , en 5 indien het Hair bruin of van een andere kleur dan zwart is, weeten zy het , met een mengzel van Aluin en Empetrum- Beziën 3 in Vet van Viflchen dik gekookt, te kleuren , waar door de Vagt zwarter en gladder wordt. Dit bedrog kan men ontdekken door een Hairtje uit te trekken , 't welk aan den Wortel zyn natuurlyke kleur nog zal hebben. Van de Hei- denen VAN DE W EZELEN. 179 denen worden de meefte Vellen, zonder eenigei. Afdeeu toebereiding, aan de Kooplieden geleverd; als XVI. wanneer men opgemerkt heeft , dat de kleur N°0FD" STUK» op die wyze minft verandert. (2) Wezel met de Voetzooien > die gevliesd zyn> kaal> de Staart half zo lang als 't Lighaam. II. Lutra* Otter* De Naam , dien dit Dier in 't Nederduitfch, Hoogduitfch en Engelfch voert, zal buiten twy- fel af komftig zyn van den Latynfchen Naam Lutra; even zo wel als de Italiaanfche Lodria of Lodra , de Franfche Loutre en de Spaanfche Nutria. Het Latynfche Woord is van het Griekfch louein , 9t welk waffchen , lpoelen , be- tekent , dewyl de Otter geduurig te Water gaat, miffchien af te leiden. Volgens Rajüs werdt hy, om die reden, van de Grieken Enu~ dris geheeten. De Otter is in alle Landen van Europa , aan Woon- de Rivieren en Vifchryke Meiren , gemeen; inPlaats« de Zuidelyke deelen zo wel als in de Noorde- lyke, alwaar men hem zelfs aan de Zee-Oevers vindt : zo dat hy zig zo wel in zout als in zoet Water onthoudt. Wanneer de Jaagers zyn verblyfplaats willen opfpooren , letten zy op de voetftappen zyner Agterpooten , en op de Vui- ligheden , die met Vifchgraaten zyn doormengd. Ook (2) Lutra digitis a»qualibus. Faun. Suec. 10. Lu- tra. Bell. Aquat. 31. Tab. 32. Gesn. Aquat. 515. Aldr. Quadr. 294. Dodart. Aft. 147. Tab* 147» Raj. Quadr. 187. 1» DtFL, II Stuk, M 2 ■i8o Beschryving I. Afdeel. 0ok is hY aan de Holen> die hy in 't door* XVI. graaven van Dy ken en Dammen maakt, zeer Hoofd* kenbaar; doeh deezc Holen loopen dikwils zo ver inwaards en zo bogtig , dat men hem daar Qttcf* in niet kan betrappen. Hy huisveft fom- tyds in de uitgeholde Stammen van oude Böo. men, die aan 't Water ftaan, of inde tuffchen- wydte van groote Steenen , waar uit de genen, die op 't Otter-fchieten uitgaan, hem weeten te lokken, door op een klein Fluitje blaazende de Stem van zyns gelyken naar te bootzen. Schade- De Schade, welke dit Dier aan den Vifch, lykheid. in de Rivieren of Vyvers toebrengt, is zeer groot. Vifch is de gewoone Spyze der Otte- ren niet alleen , maar zy zyn zeer lekker , ee- tende , als zy de ruimte hebben , flegts het vetfte en lekkerfte daar van en het overige aan de Meeu- wen, Kraaijen, Arenden, of andere Roofdier ren, ten prooy laatende. Bovendien fleepen zy ook een menigte Vifch in hunne Holen weg $ die daar verrot en bederft , en dus niet van de Otters, dan by gebrek, gegeten wordt. Men verzekert, dat zy, verhongerd zynde, ook wel op Lammeren aanvallen en die dooden. *t Is ontwyfeïbaar , dat zy het Watergevogelte niet fpaaren , indien zy hetzelve betrappen kunnen. Behendig- De Natuur heeft aan dit Dier een byzondere heid< behendigheid gegeven , om de VilTchen , die het al zwemmende onmogelyk zou kunnen inhaalen * te vangen. In Vifchryke Rivieren zwemt de Os- V A-N D E W EZELEN, l8* Otter tegen den Stroom van 't Water op , en l. Afdeeu dus loopt hem zyne Prooy gelyk als in den ^*'Dm Mond, zo dat hy zig gemakkelyk kan verzadi- STUK. gen; laatende, 't geen hem niet fmaakt of over- otter* fchiet, maar dry ven. In Vyvers en ftilftaande Wateren verfchrikt hy dikwils de Viffchen, door een flag met zyne Staart , die daar op zig naar den Wal begeevende van hem, op zyn gemak , gevangen worden. Op die wyze fchroomt hy niet Viffchen , die langer zyn dan hy zelf is, aan te pakken ; wanneer hy dezelven omkeeren- de tegen zyn Buik drukt, en ze, een Gat in de Keel bytende, aanflonds weerloos maakt. Zeer kenbaar is, in zulk een geval , de plaats aan het • geweld, dat 'er gefchiedt, en 't Bloed, 'cwelk geplengd wordt ; daar ondertuffchen de Otter, in die omftandigheid , onder Water naauvvlyks te betrappen is , hoewel hy ook fomtyds in de Netten en Fuiken, indien dezelven fterk ge- noeg zyn , vaft loopt en door enkel gebrek van Lugt verflikt. Honderd gelegenheden zyn 'er voor hem , om leggende tuffchen 't Riet , of in gaten aan de kant, of in ruigte en tuffchen Stee- nen op den Grond van 't Water , al loerende af te wagten, dat hem zyn Aas vanzelf in han« den valle. 't Is zeker, dat hy ook Kikvorfchen en Kreeften eet, Men heeft zig van deeze behendigheid der % tot Otteren ook wel eens tot voordeel weeten tevtngft^h" bedienen. De Jongen , die men tegen den dienftig, J3erfft fomtyds vindt, of ook wel Ouden, in- II Stuk. M 3 dieQ i8s Beschryyinc I# ApDEÏLtdien men ze levendig kan vangen, waar toe ze- xvi. kere Yzeren Angels of Valftrikken bekwaam stuk°FI>" zyn' worden tam gemaakt en zodanig opge- Ottet. bragt, dat zy gezeglyk zyn. Men leertze op zekere manier te Water gaan, Vifch te van- gen en die t'huis te brengen aan hunnen Mees- ter; geevende dan den Kop, of eenig Afval, aan den Otter ten loon. Dit moet al van ouds in gebruik zyn geweeft in de Noordelyke Lan- den , en het gefchiedt nog hedendaags in Swee- den; alwaar de Koks, zo Johnsïon verhaalt, gewoon waren, de Otters met een Wenk in de Vy vers te zenden , om hun Vifch in de Keu- ken te brengen (*). Lighaams- Men heeft tot nog toe geen regte Afbeeldin- geftalte. gen van een zo gemeen Dier, als de Otter is, gehad. Of fchoon de Heer Brisson verzekert , dat de Figuur, welke daar van in de Verzame- ling der Franfche Akademie gegeven wordt, zeer goed zy , vind ik doch van zeker Heer, die , nu tien jaaren geleeden , eene Ontleedkun- dige Verhandeling over drie Wyfjes Otters uit- gaf, verfcheide misflagen daar in aangetoond (f). De Tekenaar , zegt hy , heeft dit Dier ver- toond met een dikken Kop , een vierkanten Snoet , de Oogen en Ooren zeer hoog en ver naar agteren geplaatft, het Lyf overal even dik, (*) Zie de Uitgezogte Verhandelingen. II. Deel, bl. 61. (t) Mem. de Math. & Pbyfiq. oü des Sfavam E- trang. Tom. II. p. ip?. VAN DE W EZELEN. 183 dik, de Pooten zeer lang : om kort te gaan, in j afdeel. die Afbeelding fchynt de Staart platagtig en in xvi. 't midden zeer dik , gelyk die van den Bever , Hoofd- STUK* daar dezelve in tegendeel naar 't end langs hoe ^ ' 0 0 Otter» dunner wordt. De oude Dierbefchryvers hebben ook een te groote gelykheid gefteld van den Otter met den Bever. Plinius en Belloniüs zeggen , dat zy volmaakt overeenkomen , uitgezonderd in de Staart ; daar het zeker is , dat , behalve het vcr- fchil in de Lighaamsgeftalte , de Bever geene Vliespooten heeft. De Otter heeft den Kop pL# xiV. veel ronder en meer naar dien van een Bontfem F'g* *• gelykende , met een platte Neus : hy is kleinder dan de Bever, doch veel grooter dan een Kat. De gewoone langte van het Lyf is drie Voe- ten , en die van de Staart anderhalven Voet, De Oogen zyn zeer klein ; deOorenkort, rond en laager geplaatrt dan de Oogen: de Pooten naauwlyks agt of tien Duimen lang. Het ge- heele Lighaam van boven , als ook de Staart en Schenkels, zyn meer of minder donker Kas- tanje-bruin; aan de Keel , Borft en Buik, is de Vagt vuil wit of grys. Ik zal my alleen ophouden met de Ontleed- Ontleed- kundige Befchryving van den Heer Sue, die kundige zeer naauwkeurig fchynt te zyn. De Otter , Befchry- zegt hy , is een zeer Vleezig Dier en de Been- ving* deren zyn, naar de andere Deelen te rekenen, dunner dan gewoonlyk : ook heeft hy zeer wei- nig Vet, vooral onder de Huid. Het Wyfje X. Deel. II Stu^ M 4 heeft 184 Beschryving ï. Afdeel, heeft vier Prammen, die den geheelen Buik be- XVI. dekken, zynde byna vierkant en uit ontelbaare Hoofd- Kliertjes famengefteld, die men zeer duidelvk ^ kon onderfcheiden. Het Net fcheen de Milt; als tuflchen zyne verdubbeling te bevatten. De Maag geleek , in haare plaatzjng en gedaan- te , naar die van een Menfch ; doch men vond? ze uitwendig met een menigte van ronde door- fchynende (lippen bezaaid, alwaar van binnen de Donsrok fcheen te ontbreeken , maakendq dus zekere putjes of holligheden. De Twaalf» vingeren-Darm was zeer lang , en alle Darmen waren van Klapvliezen ontbloot , hebbende de flingeringen der dunne Darmen veel overeen- komft met die van den Menfch. De Kartel- darm was maar weinig dikker , en liep geheel regt tot aan den Endeldarm , die , wegens de kleinheid van het Bekken , zeer kort was. Men vondt de Klieren , in dat gedeelte van 't Darm- fcheil, 't welk aan de dunne Darmen gehegtis, als tot een groote langwerpige Klier famenge- hoopt, gelyk in veele Viervoetige Dieren. De Lever beftondt uit zeven Lobben , die , van el- kander afgefcheiden , byna in de Buik zwom- men , wegens de langte en flapheid haarer Ban- den. De Galblaas was vry groot, de Milt klein, het Al vlees tien Duimen lang, en derhalve ver- fcheide maaien famen gevouwen of geplooid. Pt. XIV. De Nieren beftonden ieder uit twaalf of der- 2# tien geheel afgezonderde deelen , die ieder een tak kreegen van de Uitmelkende Bloedvaten; de VAN P E WEZELEN. 185 Eynieren hadden de grootte en kleur van een i# Afdeel. middelmaatige Aardbezie. De Pisblaas lag ge- XVI. heel buiten 't Bekken , dryvende bynagelykde Hoofd» 1 -n 'i STUK. Darmen in de Buik. 0//^ In een Mannetjes Otter vondt de Heer de Dee!en MuRAr/ro aan het uiterfte van den Endeldarm idex i oorc- binnen de Sluitfpier , twee langwerpige Blaas- teeiin2* jes, gevuld met een Vogt, dat naar rottige Kaas rook, en van binnen bekleed met een Huidje, dat een weinig hard is, van roodagtige Jdeur , gelyk aan 't gene men vindt in de Maag der Hoenderen. Behalve deeze Kaasagtige wit* te Stoffe is 'er zekere Vogtigheid, welke, wanneer men de Blaasjes drukte , door verfchei- de gaatjes uitliep in de holligheid van den En- deldarm. Die zelfde Blaasjes 't eenemaal afge- fcheiden van de Sluitfpier, en vervolgens aan de Lugt bloot gefield zynde om ze te droogen, werdt hunne StofFe, in den tyd van drie Maan- den, genoegzaam aan het Sivet gelyk , inkleur, zelfftandigheid en doordringende reuk. Wat nu het gebruik der Blaasjes , en van de StofFe , daar in vervat zynde, belangt, kan men niets met zekerheid vaflflellen , dan dat mifïchien de Otter zig daar van bedient , om door het ver- fpreiden van dezelve de VifTchen aan te lokken : aangezien in de Balletjes, die tot lok-aas der Viflchen bereid worden, de flerk ruikend Stof- fen 't voornaamfte Ingrediënt zyn. De Pisblaas geleek naar die van een Kat , zo in gedaante als jn grootte. De Teftikels, die een langwer- 1,Djjel. II Stuk» M j pigC 186 Beschryvïng I. Afdeel, XVI. Hoofd- stuk. Otter. Het Ovaale Gat in 't Hart. Pl. XIV. Fig. 3. pige figuur hadden, hingen buiten aan den Buik als in de Honden ; hebbende wederzyds veel Klieragtig wezen. Het Teellid , ter langte van een kleinen Vinger, fcheen aan 't end verdeeld te zyn, was omgekromd en met Kraakbeen be- kleed, Iets dergelyks vondt men in de Kitte- laar van 't Wyfje, zynde de Schaamdeelen , voor 't overige , uitwendig als die der Vrouws- personen. De Heer Perrault hadt in 't Hart van den Otter geen blyk gevonden van een Opening, die met het Ovaale Gat in de Menfchelyke Vrugt overeenkomft kon hebben ; terwyl men niettemin zulks in dit Dier , dat dikwils onder Water duiken moet, verwagten zoude. Om die reden heeft de Heer Sue met veel oplet- tendheid het maakzel van het Hart onderzogt, om te tragten te ontdekken , welk een weg het Bloed volge, ten tyde als deeze Dieren onder Water zyn. Hy vondt niet alleen een klein Gaatje, dat voor die Opening verftrekte , waar door hy de flinker Holligheid uit de regter kon opblaazen; maar nog twee andere Gaatjes, aan 't end van de bovenfte Holader en 't be- gin van 't regter Oor ; door welke beiden hy zagtelyk de punt van een Homp Stylet in 't flin- ker Oor kon brengen. Voorts was 'er een der- de Opening aan den bovenrand van 't regter Oor, naby het end van de onderfie 'Holader; zynde het begin van een foort van Boezem, ruim een vierde Duims wyd, waar in zig alle Kroon VAN DE W EZELEN. l8? Kroonaderen der regter Holligheid ontlaftten ; i. afhiel. en een Buisje in deezen Boezem gebragt heb- xvi. bende, deedt hy de Lugt vry gemakkelykover-ST^OFD* gaan in het flinker Oor. 0//^ „ Eene Waarneeming (zegt hy), die eeni- „ ge oplettendheid fchynt te verdienen, is, „ dat , naar maate ik de Lugt door het Ovaa- „ le Gat dreef, fchoon het Oor zig uitzette , „ zo wel als de Zak en Long Aders en de flin- „ ker Holligheid ; die zelfde Lugt niet uitging „ door de Openingen, welke daar mede ge- „ meenfchap hadden; en even zo was het met „ het Ovaale Gat, wanneer ik de Lugt dreef ,, door de andere Openingen. Deeze Waar- „ neeming doet my gelooven , dat 'er voor ie „ der van deeze Gaatjes kleine Klapjes zyn , „ die de Vloeifloffen beletten uit te gaan , wan- „ neer zy ingekomen zyn. Onafhanglyk van „ deeze giffing , ziet men hier uit , dat de Na- „ tuur meer dan eene Opening bezorgd heeft „ tot den doorgang van het Bloed van 't eene „ Oor des Harts in 't ander , volgens de be- „ hoeften van het Dier, en de verfchillende „ Omftandigheden, daar het zig in bevindt "(*). 't Is ondertuflchen zonderling , dat de Heer Steller aanmerkt, hoede Afiatifche, of zo men wil Brafiliaanfche Otter , naauwlyks twee Minuuten onder Water kan bly ven , omdatden- zelven het Ovaale Gat ontbreekt (f). £n men moet (*) Mem. desSfav. Etrang. Tom. II. p. 204. (t) Nov. Aft. Acad. Petropol. Tom. II. p. 387,390. I. De&i, li Stvk- 188 Beschryving I. Afdeel. moet ten uiterften verbaasd ftaan , wanneer men XVI. in een onlangs uitgekomene Befchryving der Hoofd- Dieren leeft , dat deeze zelfde Otter verfchei- STUK» de Urnen agter elkander onder Water kanbly- ven , terwyl hy zig onder eenige ruigte of tus-» fehen Steenen, op den bodem der Rivieren, fchuil hout tot het beloeren en belaagen van zy- ne Prooy. Immers, men erkent in 't algemeen, dat de Otter niet lang onder Water kan leeven, en daar omtrent wordt het voorbeeld bygebragt van een Otter, dien men verflikt vondt in eeu Fuik , met een levendige Snoek , welke doo? hem was nagejaagd. Spieren. De Spieren van dit Dier zyn , naar evenredig- heid , dikker en fterker dan in anderen : ja men vindt 'er verfcheide , den Otter in St byzonder ei- gen. Niet alleen aan den Hals en Kop , maar zelfs aan de Schenkelen en Dyën, zyn 'er eenigen boven 't gewoone getal. Men kan ligt begry- pen , dat de Natuur deeze fchikking in een Schepzel, 't welk tot het zwemmen en booren in den Grond zo veel kragt moet oefenen , niet te vergeefs gemaakt heeft. Gebruik. Het Vleefch van den Otter, hoe onaange- naam ook van Geur , wanneer het raauw is , wordt , gebraden zynde , dikwils in de Kloos- ters gegeten , om dat hetzelve , onder den naam van Vifch, in de Vaften doorgaat. Het is hard, taay en groffappig, zo dat men het met een Kruidige Saus moet eetbaar maaken. De Huid of Vagt dient tot Moffen en ander Bont, VAN DE WEZELfeN. l8p als ook tot Mutfen. Men heeft 'er federt eeni- 1. Afdeew" ge Jaaren in Noorwegen , alwaar de Otters over- XVL vloedig zyn, veel aftreken verzending van ge» J^°°FD* had , naar Duitfchland en de Nederlanden. In gUerm , de Geneeskunde wordt de Lever aangepreezen tegen de Roode Loop en andere Buikvloeijin- gen , wanneer dezelve, eenige Dagen in fterke Azyn geftaan hebbende , in de Oven gedroogd is en tot Poeijer gemaakt. De Ballen agt men tegen de Vallende Ziekte dienftig, hoewel zy in lang zo kragtig niet zyn als het Bevergeil. Het Vet ftremt , gelyk dat der Viflchen , in de Koude niet : het blyft altyd vloeibaar , zynde derhalve tot het verdryven der Jigtigheden en 't verfterken der Zenuwen bekwaam. Men uiengt het onder de Oploffende Smeeringen , tot geneezing van de Kwaaien der Gewrichten. (3) Wezel met de Voetzooien gefpleeten , het hl Lyf bruin ros > op yt midden van de Rug G^0* Veelvraat* zwart. Dit Dier is 't onregte met de Hywiavetwdxd geworden, gelyk van de hedendaagfche Dier- befchryvers, Klein enBRissoN, nog gefchiedtj daar het weezentlyk, zo ten opzigt van dei Woonplaats , als van de geftalte en kleur , groo- telyks van dezelve verfchilt. Het heeft zyneil La- (3) Muftela plantis fifïïs , Corpore rufo-fufco, medio Dorfi nigro. Faun.Suec.6. Gulo. Ol. Magn» Scheff. Lapp. 339. Ra cz. Polon. 339* 1. Deel. II Stuk. 190 Beschryvinc I. Afdeel. Latynfchen en Nederduitfchen Naam vanzynen XVI, gulzigen aart , en de gewoone benaaming in de Hoofd- Noordfche Taaien, Jeroen of Erven, geeft het . # , zelfde te kennen. Veelvraat. Lighaams- ge^a^te van dit Dier 13 a^s een Wolf, geftalte. doch kleinder en langwerpiger, zo dat het meer Pl. XIV. naar die van een Dashond zweemt,- waar van **** 4' het in grootte ook weinig verfchilt. Klein heeft een Afbeelding daar van uitgegeven, gemaakt naar een Dier dat in het Koninklyke Kabinet van Dresden gedroogd te vinden was, zynde levendig uit Siberië derwaar ds gebragt. Dit at dagelyks dertien Ponden Vleefch, en bleef niet te min onverzadigd. De langte was twee Voeten, behalve den Kop; de hoogte ruim anderhalven Voet: de kleur donkerbruin. Volgens anderen is de kleur zwart, met brui- ne en geelagtige Vlammen , of bruin met een roffen Glans ; doch over de Rug loopt een git- zwarte Streep , zynde de Borft en Buik wit. De Staart heeft de kleur van 't lighaam : de Pooten zyn dik , de Klaauwen en Tanden zeer fcherp ; waar door het zo ftout is, in 't aanranden van alle Dieren, daar het by kan komen. Woou- De Veelvraat onthoudt zig op de hooge Ge- plaats, bergcen Van Lapland en Dalekarlie , endegroo- te Wilderniffen van 't Noordelyk deel van Eu- ropa en Afie, zyn in 9t algemeen zyne Woon- plaats. Men vindt hem ook in Noorwegen, Sweeden , Rusland , Lithauwen , Kourland , ja in fommige Boflchen van Duitfchland. Zelfs worde VAN DE WEZELEN. 191 wordt in 't Berigt, dat de Heer Gmelin vani. Afdeel» zyne Reize door Siberië gegeven heeft , aan- xvï. gemerkt, dat hy in alle zo heete als koude STu°k.D" Landen van Afie , van de Linie af tot aan den Veelvraat. Noordpool , te vinden zy. In dat zelfde Werk wordt omftandig van deszelfs Levensmanier ge- fproken, en hoe hy de Dieren meeflendeels met Lift bemagtigt, die hem tot Voedzel zul- len dienen : onder anderen gaat hy ook , gelyk de Los , in de Mik of op de neerhangende tak- ken zitten van een Boom , en fpringt de voor- bygaande Dieren op de Rug , bly vende , indien zy groot en fterk zyn, gelyk Bokken, Reen en Herten , daar op zitten , hoe fnel zy ook loopen, en vreetende middelerwyl daar van met geweld , tot dat het Beeft onmagtig neervalt. Het zonderlingfte , en waar in dit Dier van Zyne alle andere Schepzelen fchynt te verfchillen ,Gl.llziS" is , dat het byna onverzadelyk fchynt te zyn. Men wil dat het , een Prooy hebbende , die zes- maal grooter is dan zyn eigen Lighaam, nog- thans met vreeten'niet kan ophouden, voordat het Vleefch geheel daar af is. Nooit wordt de Veelvraat verzadigd, voor dat hy niet meer kan eeten , 't welk gebeurt , wanneer zyn Buik der- maate is gezwollen , dat 'er , om zo te fpree- ken , niets meer in kan. Dit zet zyn Lyf uit als een Ton , en brengt hem in de uiterfte vad- zigheid , zo dat hy niet lcopen , ja naauwlyks zig verroeren kan, leggende fomtyds als een dood Kreng, geheel buiten ftaat om zig tered- I.Dsel. II Stuk, den ip2 Beschrijving th Afdeel. ^en °^ te verweeren, en in dit geval wordt hy XVI. ntet alleen dikwils van de groote Roofdieren $ Hoofd- maar zeifs fomtyds van de Veldmuizen of Rot- STUK* T± / ten* aans;etafl: en verfeheurd. Het oude denk- Peelvraat. 5 ° beeld , dat de Veelvraat in fommige Gevallen i door zyn Lyf tuffclien twee digt aan elkander ilaande Boomen te knellen , de Verteering helpt en zig Ontlading maakt , is derhalve zo onwaar- fchynlyk niet. Olaus Magnüs verbeeldt zig , dat die Dier , inzonderheid in Poolen * Rusland* Tartarie en Lapland > van de Natuur voortge- bragt zy, om de Inwooners dier Landen we- gens hunne Gulzigheid te beftraffen , en Crol- lius meent , dat de Geneesheeren van hetzelve? 't gebruik der Braak- en Purgeermiddelen ge- leerd hebben. Inwendige By de Ontleeding van dit Dier, welke $ zó Bartholijntts verhaalt (*) , door den Hoogleeraar Pavius, in tegenwoordigheid van Jö de Laat, in 't werk gefteld werdt > vondt men eene wonderbaare dvereenkomft met het Menfche- lyk Lighaam , zelfs ten opzigt van den opfchop tende Band des Levers, waar in anders de Beeften altemaal van den Menfch verfchillen; maar het Kanaal der Darmen was van het be- gin tot het end even wyd en van de zelfde ge- daante; 't welk de reden fchynt te zyn, dat de Veelvraat de half verteerde Spyzen door de en« kele famendrukking van zyn Buik kan loozen. Da (*) Bartholin. Cent. IV; Hifi. 3®; VAN DE W EZELEN» 193 De Vagt van den Veel vraat , die een Glans heeft I. Afdeel. als Zyde, en zeer zagt is van Hair, maakt een XVI. zeer koltbaar Bont uk, 't welk den JaagerenST^0FD" de moeite wel betaald zet, die zy zig geeven , yeeivraaU om het zonder Schietgeweer , of ook met een Boog, door middel van platte Houten Pylen , te vermeefteren, teneinde de Vagt niet befchadigd worde. De befte gelegenheid om hem te van- gen is, wanneer hy , zyn Buik vol gevreeten hebbende , in onmagt ter aarde legt , of zyn Lighaam tuffchen twee Boomen of Paaien knelt > om zig daar van te ontlaften. (4) Zwarte Wezel , onderaan den Hals met IV. eene witte drielobbige Vlak. B&ba>a* Dit Dier heeft de geftalte en grootte van den Marter ; doch de kleur is zwart en het Hair fty- ver : de Oorlapjes zyn rond en ruig. Voor de Oogen heeft het een Afchkleurige plek : Vlak- ken midden onder den Hals , doch niet aan de Keel : vier Prammen agter de Navel. Het woont in Brafil, zegt de Heer Linn^eüs. Of het de zwarte Wezel met een geheel witte Staart zy , die de twaalfde is van Klein; dan de gene , dien Brisson onder den naam van Vijon befchryf t , in Kanada huisveftende , over 't geheele Lyf donker Kaftanie-bruin van kleur: is my niet gebleeken. (5) Wezel met gefpleeten Voetzooien , geelag- y# tig Martes* (5) Muftela fulvo-nigricans , Gula pallida. FavnMmtu IDefl. II Stuk, N $uec* 1. 194 Beschryving I. Afdeel. tig bruin over Ü !/>ƒ, aan de Keel bleek. XVI Hoofd- De Latynfche Naam van dit Dier is Martes «tuk. 0f Foyna, waar van de Franfchc, Martre, Mar- Marter. te ^ Fouine of Foine \ afgeleid moet worden, zo wel als de Italiaanfche Martaro of Martarello. De Hoogduitfche Naam is Mar der , de Engel- fche Martin, de Poolfche Kuna, de Sweedfche Moard ; doch in 't Hoogduitfch geeft men het, naar de Plaatfen daar het zig onthoudt , den byzopderen naam van Huis- , Steen- , Bofcb- Marder. Ook zie ik dat door den Heer Bris- son deeze laatfte , als een byzondere Soort , van den Huis- of Steen- Marter wordt afgefchei- den , daar hy voornaamelyk door de kleur aan de Keel , die niet wit maar geel is, van ver- fchilt. De Heer Linnjeus zegt , dat in deeze ook eene verfcheidenheid is, naar dat dezelve in de Beuken- of Denneboomen huisveft. Eigen- De Marter is een Europeaanfch Dier, dat zig febappen. zo wei onthoudt in oude holle Boomen , van allerley foort , als in de tuffchenruimten van Sta- pels Brand- of Timmerhout , en in de gaten of Moven van oude Gebouwen , op Hooy-Zolders, in Schuuren, naby de Duiven- en Hoenderhok- ken. Immers daar vindt hy zyn geliefde Aas; Gevogelte naamelyk, dat hy op de reukfchynt te kennen. Hy is een wreede Vyand van Dui- ven en Hoenderen , waar van hy , in 't Hok wee- Suec. 7. Sy/l. Nat. 5. NQ. 2. Martes. Gesn. Qiiadr* 151. Jonst. Quadr. Tab. 64. Raj. Quadr. soo. VAN Jt)È WEZELEN. 195 weetende te komen , dozynen de keel af byt,I# AFDEEfi# zuigende 'er het Bloed uit. Ook houdt hy veel xvi. van de Eijeren , die hy dikwils , zonder breeken* Hoofd- van de eene plaats naar de andere overbrengt. STÜK' Martet* Zelfs eet hy Muizen en Inkhoorens , indien hy dezelven betrappen kan , en fomtyds zekere Vrugten , doch geen Kruid of Bladen van Boomen. Deeze Dieren flaapen den geheelen dag ; by nagt loopen zy naar alle kanten ,• om zig van Leeftogt te voorzien. Zy zyn voor de Honden zeer bevreesd, en, als zy van dezelven in eeri Bofch overvallen worden , weeten zy ze heel fchielyk, door in de Boomen te klauteren, te ontkomen. Men verdryft deeze Huis-vyanden door middel van kleine Dashondjes, die ze uit de holen en gaten jaagen om dan te worden ge- fchooten. Dit gefchiedt niet alleen om deeze Roofdieren te vernielen , maar de Jaagers kun- nen fomtyds van deezen Vangft beftaan , waar toe het Saizoen op 't end van den Herf ft of tegen den Winter, wanneer de Vagten koftbaarft zyn, waar- genomen wordt. Men kan ze ook op verfcheide andere manieren vangen ; 't zy in een foort van groote Rotte- Vallen , doende daar in een leven- dig Kuiken of een ftuk Vleefch tot lok-aas : 't zy met Knippen of Slagen , of met Yzeren An- gels , die men zorgvuldig bedekken moet ; de- wyl deeze Dieren zeer flim zyn. Het gebeurt dikwils, dat een Marter , met den Voorpoot in een Knip vaft geraakt zynde , denzelven af bye of affcheurt , om zig te redden. Als men zig I, Deel. II Stuk, N 2 aan 1 196 BESCHRY VING L Afdeel. aan 'c bewaaren van de Huid niet gelegen laat , en XVI. 9% vermaak wil hebben van dit Dier met Honden te Hoofd- }aaten vegten , weet het zig zeer lang en dap- ^Marter ^ tG verc*ec^§en : want z^n leven !* zeer taaY> en daar van zal miflchien de Latynfche Naam Martes afkomftig zyn. Hy is De Marters zyn gemakkelyk tam te maaken , tembaar. wanneer men ze van jongs af opvoedt ; doch, om 5er niet van befchadigd te worden , moeten hunne fcherpe Hoektanden tot gelyke hoogte met de Voortanden worden afgevyld. Want an- ders zyn zy niet te betrouwen , en de reuk van Vleefch , 't zy gezooden of gebraden , verlokt hun derraaate , dat zy , wanneer men ze belet- ten wil iets daar van te rooven , in toorn ont- fteeken : weshalve ?t beft is hun , op dien tyd , aan een Kettingje vaft te maaken. Ook loopt dikwils een tamme Marter , als 't in den Brons- tyd is, omtrent de Maand van Maart, voor al- toos weg. Men heeft 'er gezien , die zo tam waren , dat zy met de Honden fpeelden en zig van de Menfchen op allerley manieren lieten be- handelen ; gaande tegen den avond uit in de Boffchen , tot het opzoeken van hunne prooy. De Wyfjes brengen doorgaans , in de Maand April , t'eener dragt vier Jongen voort. Zyn Stank. De Marter houdt veel, gelyk de Otter, van te dryten op een fchoone plaats. Zyne Vuilig- heid ruikt fterk naar Moskeljaat, en aandeeze Reuk kan men dikwils ontdekken , waar zyne verblyfplaats is. Bovendien geeft zyn gehecle Lyf VAN DE W EZELEN. 197 Lyf een ftank uit, zweemende naar dien van den L Afdeel, Bontfem j en men vindt aan zyn Fondament ook *VL J Hoofd* zekere Blaasjes of Beursjes , die een Vogt be-sruK. vatten, dat een leelykc Reuk heeft, 't Is om Marter* deeze reden , dat hy insgelyks geteld wordt on- der de Stinkdieren. De Lighaamsgeftalte gelykt naar die van den Liglmms- Wezel i de grootte is omtrent als'die van een^e^au"' Kat. Men heeft zyne langte , van 't end van den Snoet tot aan 't begin van de Staart , be- vonden te zyn een Voet en vyf Duimen ; die van de Staart elf Duimen. Hy ftaac laager op zyne Pooten, en heeft korter Nagelen of Klaau- vven dan een Kat : ook is de Kop veel fpitfer, en meer naar die van een Vos gelykende ; de Staart ruighairig ; de Ooren kort , breed en rond; de Tong lang en glad, bezet met fcher- pe tepeltjes, doch zagt, naar agteren (trekken* de. Hy heeft verfcheide lange KnevcUHairen aan de zyden van den Bek , gelyk de Katten ; ook glinfteren zyne Oogen in de duifternis , en hy komt, in 't vallen, altydop de Pootenneer. De Voetzool is in vyf genagelde Vingeren , die allen byna even lang zyn , verdeeld en ten dee- le van een gefcheiden ; zo dat men die half -ge* vliesd zou mogen noemen. By de Ontleeding van den Marter, vondtmen In wen- de Beenderen van den Kop bykans zodanig als dee- die van den Vos : het Wangebeentje zeer langIeiU en gekromd. De Tanden waren , in de beide Kaaken, eveneens als in den Vos ea Wolf: te I, Dïjïl, II Stuk, N 3 WC6« ip8 Beschryving I. Afdeel, weeten , zes Snytanden , die taamelyk klein zyn XVI, vooral aan de Onderkaak , evenwydig of in een Hoofd- regte gep]aat(j. ^ ftorap tevens en puntig. Hy STUK. Marter, heeft twee groote Hondstanden , die een wei- nig zydewaards hellen en vyf Kiezen weder- zyds. De Gehoorgang is gelyk in den Vos en Kater. De Schouderbladen zyn zeer breed. De Darmen werden, gelyk in de Veelvraat, alte- maal van eene zelfde wydte gevonden , en zon- der Blinden Darm. De Milt was taamelyk klein ; het Alvlees witagtig ; de flinker Nier laager dan de regter geplaatft. Het Teellid, dat zyn oorfprong neemt van de Banden van 't Schaambeen , was niet alleen Kraakbeenig , maar weezentlyk Been , aan 't end gedraaid als een Boorfret. Somtyds heeft men in een der Nie- ren van de Marters , die wanftaltig , hard en Kraakbeenig geworden was, een dikken Worm gevonden, fcharlakenrood , fcherper en als drie- kantig aan 't eene , ftomper en róndagtig aan 't andere end ; langer naar evenredigheid dan de genen , die men in de Nieren der Honden en Wolven ontmoet. De Huis- Marter is gemeener in Vrankryk en in de middelde deelen van Europa , dan de Bofch-Marter, die meert in Kanada, doch ook in de Noordelyke Landen van ons Wereldsdeel, gevonden wordt. Deeze onthoudt zig in groote Boflchen , en vangt 'er het Gevogelte , dat op de takken te flaapen zit , op gelyke manier als de Veelvraat. Hy voert eigentlyk den naam van VAN DE W" EZELEN. 199 van Marter, en in fommige Landen wordt hy I. Afdeel genoemd 'de Goud-Marter 9 wegens denroodgee- XVI. len glans , die op zyne Vagt affteekt, en dit^-J^^ maakt zyn Bont zeer gewild , ja viermaal zo Matter% veel waardig , als dat van den Huis. of Steen- schoone Marter. Gesnerus merkt aan , dat een Jaager, Vage. die zodanig een Dier komt te vangen , zyn for- tuin gemaakt heeft, 't Is waar dat hy zig , fom- tyds , ook op of in de oude Eiken onthoudt; doch die der Beuken , hoewel kleiner dan der Denneboomen , geeft de kcurlykfte Vagt , wel- ke van alle Bonten het naafte wordt geoordeeld te komen aan dat der Sabeldieren. Het Vleefch van den Huis- Marter is goed cm Gebruik, te eeten , en in de Geneeskunde wordt het aangepreezen als een dienftig ■ Middel om de Zenuwen te verfterken , wegens de Olie en 't vlugge Zout , die hetzelve bevat. Men kan het laaten kooken in Oly ven-Olie, en bedienen zig daar van als van de Olie van jonge Honden, om de Lighaamsdeelen , die van Jigtigheden of Verlammingen aangetaft worden , te beftryken en te fmeeren. De Drek heeft een oplolfende Jvragt, inzonderheid tegen de verhardingen der Klieren. De Parfumeurs maaken 'er , om dat dezelve zo fterk naar Muskus ruikt , gebruik van in de famenftelling der Reukmiddelen. De Gal, in Venkelwater ontdaan , wordt aangepreezen tot wegneeming van de vlakken der Oogen. I. Deei, II Stvk, N 4 00 200 Beschryving I. Afdeel. XVI W Wezel met gefpleeten Voetzooien , het Lyf Hoofd- zwartagtig geel , de Bek en Oorlapjes wit. STUK. VI. Dit Dier, waar van de Latynfche Naam Pu- Putorius. torius is , en de Franfche Putois , heet in 't Ita- Bontfem. jj^jp^ poetta 0f Puzolo , volgens Aldrovan- dus; de Savojaarden noemen hetzelve Paillet, de Duitfchers Iltis of Ulk en Buntzing : in Poo- len heet het Vydra ; in Bohemen Tchorz ; in Sweedfch Scania Uier : de EngeHchen noemen het Polecat of Fitchet 9 de Pikardiers Catbaret. Den eerftgemelden Naam heeft het zekerlyk van wegen den onverdraaglyken Stank dien het uitgeeft , voortkomende , zo men wil , uit de blaasjes of beursjes aan 't Fondament, waar in een Vogt is , dat zeer fterk ruikt. Eigen- ^e Bontfem 3S een Europeaanfch Dier, dat fchappen. zig in gaten of holen tuffchen opgehoopte Stee- nen , of ook wel onder aan de Wortels van Boomen en by de Schoei jingen aan den Water- kant, onthoudt. Het gaat by nagt op den roof uit , en (teelt Konynen , Eenden , Hoenders of ander Gevogelte , derzelver Jongen en Eijeren zeer gretig verflindende : hoewel het buiten twy- fel ook Rotten , Muizen en ander klein Onge- dierte, vernielt. Zelfs maakt het Jagt op Vis- fchen, tamme en wilde Katten. In de Tuinen ver- (6) Muftela flavefcente nigricans , Ore albo, Collari flavo. Faun. Suec. 8. Syft. Nat. 5. N°. 3. Putorius. GEsn.Quadr.767. Aldr. Ung. 330. Jokst» 2yadr. Tab. 64. Raj* Qpadr. 199. VAN DE W EZELEN. 201 vergadert het ook veelerley Vrugten , en in 't i Afdeeu Voorjaar vangt het Kikvorfchen , Slakken en xvi. Sorinahaanen in de Weiden. In de BofiTchen Hoofd- r o STUK. graaft het Holen tot zyne verblyfplaats , ^]Yk Bon^em9 de Konynen, en devvyi het, zo 'tfchynt,den flank van zyn eigen Vuiligheid niet verdraagen kan, doet het zyn gevoeg in een Kuil, ver van zyn Hol. Deeze Dieren worden ten deele wegens de fchade , die zy aanregten , ten deele wegens hunne fraaije Vagt, gejaagd en gevangen. Hun- ne verblyfplaatfen zyn niet moeielyk te vinden, zo aan den Stank, als aan het Spoor, dat zy in 't loopen met hunne Staart maaken. Ook heb- ben zy de manier , van gaten te booren onder de Haagen en Schuttingen , daar men dan Val- len en Strikken voor kan zetten : doch het belle is , zodanige Knippen te gebruiken , waar in de Bontfem aanftonds verflikt of verpletterd wordt ; dewyl hy , in een Strik van Touw- of Val van Houtwerk levendig gevangen zyhde , dien met veel verwoedheid in flukken byt. Een harde Slag op den Kop , of op de Neus , is voor hem doodelyk. De Bontfem is kleiner dan de Marter, enLighaams- zweemt, in geflalte , eenigermaate naar een Vos. geftalte. Hy heeft een breede ingedrukte Rug , korte Pooten , fcherpe Tanden en kan zeer vinnig by- ten. De Üoren zyn kort, breed en rond. De Snoet gelykt fomtyds naar dien van een Varken, fomtyds meer naar dien van een Hond , en deeze I, D£Ei. II Stuk. N 5 zya 202 BeSCHRYVING ' I. Afdeel^Y11 de kleinften. Over 't Lyf heefc het twee-» xvi. derley foort van Hairen , lbmmigen kort en eTUK^"" See^ 5 ^ie ^cn g°udgeelen glans aan de Vagt Bontfem. geeven , de anderen in het gedeelte naaft aan den wortel Afchgraauvv , naar de enden toe zwartagtig of Kaftaniebruin. Om den Bek is de Meur wit, en boven deszelfs hoeken heeft hy, aan 't begin en in 't midden van den Kop , een geelagtige ftreep : de Keel, Pooten en Staart, zyn zwarter , de Nagelen van boven bruin van onderen wit. De Staart is omtrent half zo lang als 't Lyf, dat, in een volwaflen Bontfem , op anderhalf Voet gerekend wordt. Inwendige £)e Keel en Maag van dit Dier hebben veel O 6 6 1 £ 11 overeenkomft met die van de Wezeltjes , doch het verfchilt 'er merkelyk van , zo Rajus aan- merkt, ten opzigt der Darmen. Men vindt de- zelven vier in getal ; waar van de eerfte een Elle lang is , een half Duim breed , taamelyk dun , plat en egaal : de tweede een vierde Elle lang en een vierde Duims breed , veel dikker dan de voorgaande en Klieragtig : de derde anderhalf Voet lang , een half Duim breed en naar 't midden toe met eene ophooping van Klieren : de vierde nagenoeg vyf Duimen lang en naby het Fondament drie vierden Duims wyd. Men wil, dat aan het getal der gaatjes, die het on- der de Staart heeft , de ouderdom te ontdek- ken zy. Nut en Het Vleefch van den Bontfem wordt gezegd gebruik, eetbaar te zyn cn van goede fmaak, omtrent als dat VAN DE WEZELBN. 203 dat van een wild Zwyn. De Vagt is een deri. Afheel. fraaifte van onze inlandfche Bonten. Het Hair x I. wordt tot het maaken van fyne Schilders Penfee- STUK de Oogen yu# roodaglig. Furo. Fret. De Latynfchc Naam , Furo of Furunculus en yiverra , die aan dit Dier gegeven wordt 5 is van duifterer oorfprong dan de Hoogduitfche Frett , Frettel en de Nederduitfche Fret. De Engelfchen noemen het Ferret ; de Franfchen Furet; de Spaanfchen Huron 9 Furam; de Polak- ken Laska en Lcifika Lesna. In 't Griekfch wordt het Ktis of ' lktis geheten. Dit Dier fchynt uit Afrika af kómftig te zyn, Eigen- hoewel het in Europa genoegzaam voortteelt, fch2PPen* zelfs in Holland en Engeland. Men houdt en draagt de Fretten gemeenlyk in Hokjes , die met Werk belegd zyn, doch hetzelve moet niet naar Pek ruiken. Hun Voedzel is Melk, Tarwenbrood 3 Vleefch van Vogelen en van Hon. C7) Muflela fylveftris , Kverra di&a. Raj, Quadr. 199. I. DtEi. II Stuk, 204 Beschryving I. Afdeel. Honden. Indien men een Wyfje en Mannetje XVI. by elkander zet, paaren zy, en teelen Jongen, sraL°FD~ ^e drie-en-dertig dagen oud moeten zyn, zo freft men wil , eer zy duidelyk kunnen zien. Lighaams- De Fret is wat kleiner dan deBontfem, doch ge ft ai te. grooter dan de Wezel. Hy heeft korte ronde Ooren, witte Nagelen en roodagtige Oogen. De kleur is geelagtig of vuilwit, doch men vindt eenig verfchil tuiïchen het Mannetje en Wyfje. Het Mannetje heeft een witten Snoet, zynde over 't geheele Lyf bedekt met geelag- tige Hairen , waar van de langften aan 't end Kaftaniebruin zyn. Het Wyfje is kleinderdan het Mannetje en voor aan den Kop wit van kleur, verder over't geheele Lyf geelagtig wit. De Heer Linn^üs fchynt te twyfelen , of dit Dier wel van den Bontfem in foort verfchille? Gebruik. De Fret wordt alleen gebruikt tot den Kony^ nen-Vangft; doch hy is zo vreetagrig , dat men hem den Muil met een Kettingje moet fluiten om dezelven niet te befchadigen. En, inder- daad , dit is minder te verwonderen , dewyl hy alle Beeften byna durft aanvallen , voedende zig meer met Bloed dan Vleefch. Sabeldier» VIII. (8) Wezel met de Voetzooien gefpketen > het ZibeUina. j^yf donker mal 9 voor op den Kop witagtigt aan de Keel Afchgraaww. Dit Dier word van fommigen de Ruffifcheof Sibe- (8) Muftela Sibellina. Raj. Qyadr. 20 if van de Wezel en. <>o$ Siberifche Marter genoemd, om dat de Lig- 1. Afdeel. haamsgeftalte veel naar den Marter gelykt en xvi. dat het gevonden wordt in de Noordelyke dee-STUK, * len van Afie , die thans in "t algemeen den naam Sabeldier* voeren van Siberië. Anderen noemen het de Sabel- Wezel, Muftela Sibellina of Sobella; de Duitfchers Zobd> de Polakken Sobol, de Swee- den Sabbel. Men vindt het ook, doch veel zeldzaamer. Eigen- in Litthauwen, Lapland, in China en Tartarie.fcbaPPet3' Het leeft van Muizen , Rotten en zelfs van Ink- hoorens, die het langs de takken der groote Boomen, tot in de toppen toe, vervolgt, als wanneer dezelven geen andere uitkomft hebben, dan over te fpringen op de takken van een an- deren Boom, 't welk het Sabeldier niet kan doen. Ook verraft het, dikwils, niet alleen kleine, maar zelfs groote Vogels; doch het ftrekt wederom aan de verfcheurende Dieren en Roofvogelen ten prooy. Dit Dier maakt , met de zwarte Voffen en Koftbaar Otters , het koftbaarfte Bont uit van Moskovie. Bonu Voor aan den Kop , aan de Keel en by de Oo- ren , is het witagtig of Afchgraauw , doch verder is de Vagt , over 't geheele Lyf , donkervaal, met een roodagtigen glans , en wordt , hoe bruinder of meer naar Pek gelykende , hoe keurlyker geagt. Het Hair heeft , hoe fyn en zagt ook, die byzondere eigenfchap, dat het, met de Hand geftreeken wordende , niet leggen blyft,maar aanftonds weder opryft en zig houdt X, Deel* II Stuk, tf) I. Afdeel XVI, Hoofd- stuk. Sabeldier. IX. Erminea. Herin yn- Wezel. 106 Be'schryvinö in de voorige geftalte. Van deezc Vagten móe- ten jaarlyks eenige duizenden , uit Siberië , aan het Ruffifch Hof geleverd worden , onder ande- re Bonten , tot een Schatting , de onderhoorige Tartaaren opgelegd. Ook wil men dat de Staats- gevangenen , die naar dat Land gebannen wor- den , fomtyds , door dergelyke Dieren te van- gen hun Onderhoud moeten zoeken. Een Rei- ziger verhaalt, dat hy te Petersburg een Tab- baard van gitzwarte Sabelvellen zag, die dooi- de Keizerin aan den Turkfchen Keizer tot een Gefchenk zoude gezonden worden, meer dan duizend Ponden Sterlings waardig. Men vangt deeze Dieren door middel van Vallen of Strik- ken, of fchietze, wanneer zy in de Boomen zit- ten, met Pylen uit een Boog, neemende voor- al in agt, hunne keurlyke Vagt niet te befcha- digen. (9) Wezel met gej 'pleeten Poetzooien , de Staart aan '£ end zwart. Dc Heer Brisson onderfcheidt de Herme- lyn of Hermyn van het gemeene Wezeltje; doch hy ftemt toe, dat dezelve 'er, ingedaan- te , veel naar gelykt , en 't is moeielyk te on- derfcheiden , of het byzondere Soorten zyn , dan C9) Muftela vulgnrïs. Gesn. Qiiadr. 149. Aldr. Ung. 307. Jonst. Quadr. Tab. LXXIV. Tk*].Qttadr. 195- Muftela candida five Ermineum. Raj. Quadr. 198.. Muftela Alpina candida. Vagn. Helvet. 180. VAN DE WEZELEN. 207 dan enkel Verfcheidenheden van eene zelfde I. Afdeel* Soort. Ook heeft men , al van ouds , de Her- XVL melyn aangemerkt als een wit Wezeltje; opSTua- welken Voet ik dezelve alhier , volgens het pyeze^ voetfpoor van Linn^eüs , befchryven zal. De Wezel wordt in 't Hebreeufch Cboled of Naams- Cholda genoemd, 't welk Tyd betekent; nietreden* om dat hy lang leeft j geiyk Oleaster zig ver- beeld heeft, maar om dat hy fchielyk oud wordt. De Griekfche Naam , Gale , wordt van de Melkagtige witheid , die de gemeene W ezel zelfs aan zynen Buik heeft, afgeleid. De La- tynfche Naam Muftela fchynt afkomftig te zyn van het vangen der Muizen. De Spanjaarden noemen hem Comadreia; de Italiaanen Donnola of Ballottula ; de Franfchen Belette ; de Duit- fchers Wiefel, de Engelfchen Weafeloï Weefel. De Wezeltjes onthouden zig in gaten van Eigen- het Aardryk, in fpleeten van Muuren, Koorn-fchappeiu zolders en Beeften Stallen. Zy leeven van Rot- ten, Muizen, Mollen en Vledermuizen ; zy gaan de Hokken berooven , zuigen de Eijeren der Duiven uit , als ook het Bloed der Hoen- deren en ander tam Gevogelte, na dat zy de- zelven om 't leven hebben gebragt. Indien men de Ouden gelooven mag , durven zy zelf^Haa- zen aantaften, en booren tot in de Begraaf- plaatfen om de Oogen der Lyken uit te vree- ten. Ook durft het Wezeltje met een Kat veg- ten, en zyn Beet, zegt men, brengt het Vuur in de Uijers der Koebeeften. Als de Hennen des- 2o8 Beschryvinc I. Afdeel* deszelfs geluid hooren, worden zy van fchrik XVI. bevangen. Hoofd- £)e iarjgte des Lighaams van den Wezel S ^ïfözel ls' V0'Sens Brisson, van het end van den Bek . . . * tot aan 't begin van de Staart , zeven Duimen , die Lighaams- ö * geftalte. van de Staart twee Duimen. Hy heeft kleine Pl. XIV. zwarte Oogen; de Ooren kort, maar breed en 5» rondagtig : de Pooten zyn niet veel langer dan een Duim. Over 't gehecle Lyf is hy met kort Hair bedekt , dat roodagtig vaal is op het bovenfte gedeelte van het Lighaam , wit onder aan den Buik. Inwendige In de Verhandelingen van de Dukfehe Na- deelen. tuur-Onderzoekers vindt men de Ontleedkundi- ge Befchryving van een Wyfjes Wezel , door den Heer J. de Muralto (*). „ De Kop, „zegt hy, loopt fcherp uit als die van de „ Spitsmuis : de Snoet is met Borftels voorzien „ gelyk ook de plaats der Wenkbraauwen : de Tanden zyn als die der Katten: de Ooren „ rondagtig cn in twee Randen verdeeld. Het „ Lyf is langwerpig : de Staart aanwend zwart. „ De Voorpooten hebben vyf Vingeren, gelyk „ de Agterpooten : de Oogen zyn bruin. Het „ Lighaam , geopend z'ynde , gaf een leelyke „ Hinkende Reuk uit; zo dat de Byftaanders „ daar door byii^ in fiaauwte vielen. DeBorft „ was lang, de Lever hadt zeven Lobben, was bleek van kleur en met een klein Gal- „ blaas- (*) Ephem. Natur. Curiofor. Dec. 2. Ann.I. Ob* ferv. XLIX. V A M £ E W £ 2 E L E N. SOp i, blaasje voorzien : de Lyfmoeder als van een i. Afdeel* „ Kat. Men vondt, in 't uiterfte van dcszelfs XVL „ Hoornen, twee Klieragtige Ballen, waar in J}®0kQ* „ Eijertjes zigtbaar waren. De langte der Dar- fyeztj 5, men was anderhalf Elle. Ilec Diertje hadc „ geen Karteldarm» Wederzyds telde men veer- w tien Ribben ; tfcn aan het Borftbeen gehegt „ vier die korter waren. De Ruggegraat be- „ ftondt uit zes-en-twintig Wervelen \ van 5t 5) Hoofd tot aan den Aars* De Gezigtzenu- 5, wen liepen van elkander afgefcheiden voort 9 ?? tot aan het midden van het Brein. De Ag- ter-Hcrfcnen waren zeer groot. De Mannet- „ jes (zegt hy) hebben een Beenige Schaft '\ De Mexikaanen eeten de Wezeltjes. Gale- Gebruik. kus zegt ? dat , wanneer zy gezouten en gedroogd zyn , hun Vleefch zo goed is als dat van Haa- ien. In de Geneeskunde zyn 'er oudtyds vee,, le Eigenfchappen aan toegefchreeven geweeft. Het Brein , by voorbeeld 5 gedroogd zynde en tot Poeijer gemaakt, zou goed zyn tegen de Vallende Ziekte; de Long tegen Borftkvvaalen ; de Lever om de Duizeling te geneezen en dQ Gal om te gebruiken ais een Tegengift vai* Venynen. De Wezeltjes houden door geheel Europa l Verfcbei, in de Weiden en Boffchagiën , huis. Men vindt deubed^ Xe ook in de Noordelyke deelen van Afie en Winters worden zy Sneeuw- wit in de hoogQ Gebergten ontmoet. Miflchien behoort het Jar vaanfche Wezeltje van Seba, dat kleiner is dan ' l>DLtL4 HSTVKt O da èro Beschryving I. Afdeel, de onzen , op den Kop donkerbruin , op de Rug XVI. rood en onder aan den Buik geel ; tot deeze Hoofd- zë[ïfe Soort, devvyl de Staart ook in een zwar- te punt uitloopt. De Her> £)e Hermelyn of Hermyn- Wezel is wat groo- welyn. ^ ^ gemeene Wezeltje, en verfchilt van 't zelve inzonderheid door de kleur van zyne Vagt , die egter niet volkomen wit is , maar meer of min geelagtig op fommige plaatfen. In de Zomer zelfs is hy op de Rug ros of roodagtig. Sommigen willen , dat hy dien naam heeft , om dat 'er in Armenië veel van zouden zyn. 't Is zeker , dat men ze in Vrankryk , Holland en Duitfchland, zelden vindt, doch in de Noorde- lyke Landen , inzonderheid in Lapland en in Si- berië , zyn zy menigvuldig. Olaus Macnus fchryft, dat het Woud Lanzerucca , de langte hebbende van tagtig Mylen , vol is van zulke witte Diertjes. In Noorwegen wordt de Her- melyn Lekat of ook Rotskat genoemd , om dat hy zyne verblyfplaats gaarne neemt in Steenag- tige holen. Eigen- Dit Dier muifl: zo fterk als een Kat, en het fchappen. heeft de gewoonte, van 't gene, dat het vindt, weg te fleepcn, inzonderheid Eijeren, die des- zelfs grootfte lckkerny zyn. Om die reden gaat het zelfs, aan den Oever der Zee, byftil Weerj naar de Eilandjes zwemmen, alwaar een menig* te Eijeren van Watervogelen te vinden zyn, Hoe klein ook zynde , fchroomt het niet , de groctfte Dieren aan te taften , inzonderheid den JElanc VAN D E W EZELEN. 2IÏ ElantendenBeer, die het op de volgende wyzei.AFDSBW fomtyds om 't leven brengt. Tefwyl dceze XVI. Dieren flaapen, fpringt de Hermelyn hun in \Tl*°°FD* Oor S en bye zig daar in , met zyne fcherpe nermilfU Tandjes , zo vaft , dat het 'er niet afvalt nog afgefchud kan worden , fchoon het groote Dier nog zo vinnig aan 't loopen en tieren gaat; zo dat het eindelyk \ geheel afgemat , van eene Rots te pletteren ftort of op eenige andere wy- ze fneuvelt. Even zo gaat ook de Hermelyn fomtyds op een fiaapende Arend of anderen Vogel zitten, die met denzelven opvliegt en zo lang gebeten wordt, tot dat hy eindelyk, door verlies van kragten en Bloed, ter aarde valt. De Ouden hebben de zindelykheid van het Hermelyntje zeer geroemd , willende, dat het eer door Vuur zou gaan dan door Drek of an- dere Vuiligheid, om zyn fchoone Vagt niet te bezoedelen. Schielyk verfchrikkende door een llerk Gefchreeuw of zwaar Geluid , blyft het ftïl /laan en wordt door Trekkingen of Stuipen bevangen , zo dat het den Jaager niet ontkomen kan. Anderszins wordt het met platte Pylen gefchooten , of in Vallen gevangen , of ook tus- fchen twee'. Steenen, waar van men den eenen met een klein Houtje zo opzet , dat hy onmid- delyknedervalt , wanneer het aan een Touwtje gebonden Lokaas aangeroerd wordt , en dus moet de Hermelyn door de zwaare drukking fterven. Het ftinkt niet minder dan de Mar- ter , voornaamelyk in den Speeltyd of als het 1. Dkh. II Stuk, 0 2 rif- 2t2 BESCHRYVTNG L Afdeel. ntzig is, 't welk dikvvils gebeurt ; want hetzya XVI. zeer geile Dieren. Hoofd- j)e Hermelyn wordt wegens de uitmuntende STUK» rT # , fynheid en zuivere witheid van zyn Bont , dat Hermelyn. ' ' , — _ . T7 _ K . m tot Praalgewaad van Keizers en andere Vonten Vagt. ftrekt , de Konings- Wezel genoemd. Wonder fraay fteeken de zwarte tippen der Staarten en Vlakken aan den Hals , by 't zelve af. Het wordt zelfs tegenwoordig , gelyk bekend is, overal van de Vrouwsperfoonen , aan Moffen en Manteltjes gedragen. In fynheid van Hair overtreft het dat van den gemeenen Wezel grootelyks. Het Noordfche Hermelyn behoudt beft zyn kleur, en wordt niet zo ligt geelagtig als het Moskovifche , weshalve men het ook a te Petersburg zeifis , rykelyk betaalt. XVII. HOOFDSTUK. Befcbryving van '£ Geflagt der Beeren, waar onder ook de witte Groenlandfche of Ysland- fche , het kleine Beertje van de Hudfons Baay, . de Dafien en Coati's of HalfvofTen uit Ameru ka, begreepen zyn. Hunne Kenmerken 3 Ver- fcbeidenheden , Eigenfcbappen en Gebruik. Kenmer- 5t /^eflagt der Beeren is, by den Heer LiN- De Kenmerken zyn ; zes Voortanden boven ia den Bek , waar van , om den anderen een , van binnen uitgehold ; zes onder , waar van twee NiEüs , het laatfte van de Roofdieren. zyde- VAN DE BEERE'N, 213 ^ydclingfe langer en met puntjes op zyde , de t Afdksi*. volgende inwaards ftaande met hunnen Wortel xvij. Hoofd* Hoektanden enkeld, Kegelvormig. Kiezen vyf>vrUKt of zes ; de ecrfte zeer digt aan de Hoektanden geplaatft. De Tong glad. Een Oogluikend Vlies. De Neus uitfteekende. De Schaft ge- : vuld met een omgekromd Been. De Heer Brisson ftelt tot Kenmerken van dit Geflagt, zes Voortanden in de beide Kaaken , genagelde Vingeren , die allen van elkander afgefcheiden zyn en in het loopen de Hielen neer te zetten. De Soorten van Beeren zyn, volgens den Heer Ltnnjeus , vier; te weeten, de gemee- ne Beer, het kleine Beertje van de Hudfons- Baay, de Das, en het Amerikaanfche Dier, dat Coati-monde genoemd vvcrdt. (i) Beer met een geknotte Staart. \m Arftos* De Hebreeufche Naam van dit Dier is Dob, Beer* de Chaldeeuiche Duba, de Arabifche Dubbe. In 't Griekfch heet het, waarfchynlyk om dathet in de Noorder Landen zig onthoudt, Arktos :: in 't Latyn Urfus, waar van de Spaanfche en Italiaanfche Naam Orfo en de Franfche Ours: afkomftig zyn. De Hoogduitfche Naam is Boer, de Engelfche Bear , de Sweedfche Bioem: In Bohemen noemt men hetzelve Nedtved , in Poolen Niedzwiedz of JVewe7\ Bee- O) Urfus cauda abrupta. Faun. Succ. 2. Urfus. Gesn. Quadr. 14. Aldr. Digit. 117. Jonst. Quadr. Tab. LV. Dodart. Tab. 67. Raj. Quadr. ij£ 214 Beschryvïng J. Afdeel. Bceren worden 'er in de Alpen van Switzer- XVII. land, het Zwarte Wald, cn andere Bergagtige J^°0FJ> Wilderniflen van Europa niet alleen , maar 91 UK. Beer. van ^fief gevonden 5 doch voornaamelyk Eigen- *n 'c Nporden. 't Zyn Dieren , die gewoonlyk f'chappen. leeven van den Roof van Schaapen , Bokken, Herten, Koeijen en Paarden, welken zy eerft het Bloed uitzuigen, fleepende vervolgens de romp m hun Hol. Zy zyn niet zo verfcheu- rende of doorbreekende , als een Wolf, en wil- len ook geen Aas eeten , of zy moeten het zelf gedood hebben. By gebrek van andere Spyze eet een B eer ook wel Wortelen, Gras, Kruiden en allerley Befiën of Vrugten. Honigraaten zyn, indien hy die bekomen kan , zyne lekkerny. Wanneer zyn Weg zodanig fteil of door een Bofch loopt, dat hy zyne Prooy niet kan voort» fieepen , neemt hy dezelve tuflchen de Voor- pooten , al was 't een Paard ; waar uit zyne fterkte blykt. Niettemin kunnen de Paarden , fomtyds , met de Agterpooten een Beer zoda- nig afweeren, dat hy onverrigter zaake moet afdeinzen. Om die reden zal hy ook nooit Os- fen en Koeijen aantaften , dan van vooren * trag- tende dezelven den Muil op te fcheuren. De Beeren doen een Menfch zelden aan , indien zy ftiet van hem beledigd zyn , of ook wanneer zy zuigende Jongen hebben ; want alsdan is 't zeer gevaarlyk het Wyfje te ontmoeten. Men wil dat zy op zwangere Vrouwen zeer verflingerd zyn , uit hoofde van de Vrugt , die dezelven draa- VAN DE BEEREN. 215 draagen; dcch anderszins zal een Beer, zegt I. Afdeel. men, geen Kinderen zelfs aandoen, laatende XVIL zig fomtyds van een Vrouwsperfoon met een ST^0FJ>* Stok v/egjaagen. Indien hy, in tegendeel y zig $ omkeert , en op het Vrouwsperfoon fchynt te willen aanvallen , kan zy (voegt men 'er by)haar leven redden door haar Pak van vooren op te ligten. De Beeren-Vangft is van merkelyk gevaar Beeren- vergezeld. Als de Boeren in Noorwegen daarV2Hê"' op uit gaan, zyn zy gemeenlyk met hun twee- of driën, om elkander te helpen, indien 'er een mis fchieten mogt. In 't eerfl tragten zy het Dier door eenige kleine, daar op afgerigte Hon- den , te vermoei jen , voor welken hy bangft is ; dewyl dezelven onder zyn Lyf loopen en hem in 't Gemagt byten: groote Honden vat hy aanftonds aan , en verfcheurtze. Wanneer hem nu de kleine Honden, eenigen tyd, geplaagd hebben, zet hy zig ruggelings tegen een Boom of Rots aan , fbhraapt Steeoen of Aarde uit den Grond , en fmyt die , dan aan de eene dan aan de andere zyde , om zig heen , ten einde zig daar mede tegen die Honden te verwee- Ten. Als dan tragt de Jaager den Beer met ee- nen of twee Kogels te treffen, en, indien hy hem in de Borft of by de Ooren raakt, zo valt het Dier dood neer ; maar, kwaalyk getroffen zynde , loopt de Beer verwoed op den Man aan, die dan zyn Bajonet, gel yk men in Swit- serland en Tyrol altoos op den Snaphaan heeft, l, D££l. IISiv*, O 4 Of siö S e s c h r % v r n ö I. Afdeel. °f een groot Mes, 't welk de Noorfche Boe- XVII. ren aan een Koperen Kettingje op hunne Zyde Hoofd- draaien , moet gebruiken. Indien hy geene Mak- kers heeft, om hem by te (laan, moet de Boer, Beer. ■ J in zulk eeti Geval, dikwils zyn Leven laaten; terwyl de Beer hem , door een flag in den Nek , het Vel , niet Hair en Vleefch , van 't geheelc Hoofd afftroopt. Somtyds vergenoegt de Beer zig daar mede , dat hy zynen overwonnen Vy- and met de Pooten zo lang klept , tot dat de- zelve dood is of door 't in houden van den A- dem dood fchynt te zyn ; 't welk iemand wel eens het Leeven heeft doen behouden. Maar, indien de Boer meefter wordt , gclyk gemeen- lyk gefchiedt ; zo trekt hy den Beer de Huid af, en hegt den Kop , als een teken van Dap- perheid , aan den Voorgevel van zyn Huis. Winter- £>e Beer heeft , gelyk eenige andere Dieren , Legerftee. die byzondere Eigenfchap van den Winter flaa^ pende door te brengen. Kort na St. Michiel bereidt hy, ten dien einde, onder de overhan- gende top van een Rots , of in renig Hol , zy- iie Legerftede. Hy maakt van Mos, Boom- bladeren of andere Ruigte, een taamelyk zagt Bedde , en flopt den toegang zodanig met Tak- ken , dat iemand, die 'er niet op afgerigt l: , het Hol bezwaarlyk kan ontdekken. Daar in brengt hy, fomtyds, een geheele Week in een zo die* pen Slaap door, dat men hem qaauwlyks mee fchieten en kwetfen wakker kan maaken. Het wonderlykfle in deezen is, dat hy den geheeleti vakdbBee&e-n. fcl? Wiriter over, in deeze Legerftee blyft leggen, L Afdêr& zonder eenig Voedsel, en niettemin in 'tVoor- XVII. jaar, wanneer hy weder te voorfchyn komt, Hoofd- Let allervetfte bevonden wordt te zyn. Geduu- rende dien tyd zuigt hy aan zyne Pooten , zo* danig dat dezelven een wit Sqhuim van ziggee* ven, en daar door worden de Klaauwen einde» lyk zo week en teder, dat hy 'er, in 't Voor- jaar beginnende uit te gaan , naauwlyks op de harde Steenen mede loopen kan, zo dat hy als lam of mank fchynt te gaan; 't welk aainde Jaa- gers een groot voordeel op hem geeft. Dies- tyds is ook zyn Maag , door het langduurig Vas- ten , zwak en faracn gekrompen ; doch hy weet zyn Geneesmiddel in een Mieren-Neft te vin* den , dat hy geheel opflokt , zo dat de Mieren door zyne Ingewanden heen kruipen , om die dus weder tot de gewoone werking te brengen. Zo lang de Beer in zyn Winter- Leger blyft, behoort hy , volgens de Noorfche Wetten , aan den Eigenaar van het Bofch. . Verfcheide Voorbeelden worden 'er verhaald Vernuf- van de vernuftigheid der Beeren, die menl'8he"k geenszins zou kunnen gelooven, indien het niet iedereen bekend was, op hoe veele Kunftena- ryën zy door de genen , die met gemuilbande Beeren in geheel Europa omzwerven , om zulks voor Geld te laaten zien, kunnen worden afge* rigt. Men zegt dat dit Dier uit een koppel Koeijen de gene uitzoekt, die een Schelletje aan den Hals draagt , dezelve het Schelletje a£ LDesl. tl Stuk.- O 5 nikt 2iS Beschryvinc I* Afdeel, rukt en dat met de Pooten plat trapt. Ook wil XV IL men dat de Beer, een Schutter overrompeld ituK?FD" hebbende, deszelfs geladen Snaphaan affchict. Beer. Indien hy van een troep Boeren aangerand of vervolgd wordt, zal hy fomtyds een weerloo- zen aangrypen , en dien tuffchen de Voorpoo- ten houden , waar door de anderen afgefchrike worden , om op den Beer met fcherp te fchie- ten. Doodelyk gekwetft zynde, wil men, dat hy een zwaaren Steen tuflehen de Pooten neemt, en daar mede , indien hy 't bekomen kan , ia een diep Water fpringt. Verfchei- In de Noordelyke deelen van Europa zyn denheden, drie verfcheidenheden van Beeren5 dieniet alleen in grootte , maar ook in kleur verfchillen. De grootfte , in Noorwegen , wordt Gras-Beer ge- noemd ; om dat hy gemeenlyk van Gras en an- dere Kruiden , als ook van Boombladeren leeft, houdende zig op in groote Wilderniifen , en gewoon zynde zig te meften met Nooten en Ei- kels , tegen 't aankomen van den Winter. De kleur van deezen is niet geheel zwart , maar bruin of vaal. Een tweede, die zwarter is en tevens kleinder, wordt Paarde?i~Beer geheeten, zynde een zeer verfcheurend Dier , 't welk ook wel Bladeren en Kruiden of Boomvrugten eer, maar in den Herfft op de Kudden aanvalt. De derde en kleinfte noemt men Zilver- Beer , om dat de toppen der Hairtjes aan 't end blinkend wit fcyn , geevende aan de Vagt eenen Zilverglans, ïn Poolen, aan de Ruffifche Grenzen, vindt V A N D E B E E R È N. 2t9 men witte , zwarte en bonte Beeren. De groot- 1. AfdesU fte doen aldaar de meefte fchade» Men heeft XVI lé in 't Waiwoodfchap Plotsko , by 't Steédje HooFO* STUK* Gleslonie, gezien, dat een ongemeen groote ^ Beer, boven en behalven veel Rundvee, in eene reis wel dertig Paarden nedervelde. In *fc Jaar 1721 hadden zig, in Polefie, wel tagtig Beeren te famen gerot, die troepsgewyze op den roof uitgingen en onbefchryflyke fchade deeden. De Polakken weeten deeze Dieren met Netten te vangen en aan den Muil en Poo- ten zodanig te binden , dat zy met gemak in een Hok gerold en tam gemaakt kunnen wor- den. In Litthauwen is een zogenaamde Beeren- Akademie , alwaar deeze Dieren , nog jong zynde, op allerley Konften worden afgerigt. In Groenland vindt men Beeren * die fpitfer witte van Kop en dunner van Lyf dan dé voorgaan- Beeren ia den zyn, hebbende lang wit Hair, zo zagt als, T0' Wol , met zwarte Pooten en Snoet. Deeze zou men byna voor Zee-Dieren mogen neemen i om dat zy zig meed op het Ys onthouden, ko- mende met de Schotfen fomtyds aan de Kuft van Noorwegen aan , daar men dan met alle man zig te werk ftelt , om deeze Dieren , wel- ker verfcheurende aart bekend is , af te weeren en te dooden. Op Ysland is men grootelyks van dezelven geplaagd , alzo zy 'er fomwylen , met een Noord weften Wind aangeland zynde, alles wat hun voorkomt verfcheuren , zynde grooter dan de Yslandfehe Paardjes. Het zon- 2, D ekl» II Stuk. der» saa Bbschryv;nö j. Afdeel, derlingfte van deeze Beeren is, dat zy, gedua- XVN. rende hun verblyf op dit Eiland, maar één foort Hoofd- van Voedzel , zynde het eerfte dat hun voor- o " komt , gebruiken. Indien zy eerft op een Menfch aangevallen zyn, maaken zy 't Men- fchen-Vleefch tot hunne Prooy ; indien hun eerft een Beeft ontmoet, gaan zy op den Roof van Beeften uit; maar geen van beiden vinden- de, houden zy zig met Gras en Hooy te vre- de, zonder naderhand Menfchen of Beeften aan te doen, Deeze Beeren hebben , ten anderen, een wonderbaar vernuft om in hun Vaderland terug te keeren op het Ys zelf, waar mede zy naar 't Eiland zyn gevoerd. Indien zy diep Landwaards in geraakt zyn , en , op een hoogen Berg komende , ontdekken dat het Ys van den Oever afwykt, klimmen zy fchielyk af, om het te volgen , en al zwemmende weder te bc reiken. Dat de Beeren zeer wel zwemmen kunnen is bekend, en in deeze witte en andere bruine of zwarte Beeren , die zig in menigte op de Kus- ten en Eilanden , van Spitsbergen en Groenland, onthouden , blykbaar. De witte egter fchynen de ftoutfte te zyn in 't zwemmen , en in 't op-, fpooren van hun Aas, dat in Robben en Wal- ruflen , jonge Walviïïchen of allerley andere, Vifch , beftaat , en fomtyds eeten zy zelfs van de Krengen , die de Walvifchvangers dryven laa- ten. Het Beeren-Eiland heeft van de menigte deezer Dieren, die zig by de eerfte ontdekking V A N DE B E E R E A 2lt op hetzelve vertoonden , dien naam verkree- 1 afdesu gen. Men vangt ze zelden , om het groot ge- xvil. vaar dat daar in fteekt, laatende liever deeze sr^OFD* Dieren , die dan geen Menfch zullen aandoen , £eef9 ongemoeid. Wanneer zy zwemmen gebeurt het egter wel, dat zy hunne Voorpooten op hec boord van een Sloep leggen , 't welk dan het Volk in grocte verbaasdheid brengt : doch dit gefchiedt meer om wat te ruften, dan om iemand te beledigen. Immers men verhaalt, dat een Beermaan de Kuft van Noorwegen, wei eens in een Vaartuig klautert, en daar geheel orden tlyk in zitten blyft , tot dat de Roeijers hem aan Land brengen : maar gemeenlyk heb- ben zy de voorzigtigheid van zulk een Beer, wanneer hy de Pooten op de kant van een Schuit flaat, die aanftonds met een Byl af te kappen. Men zegt, dat de Beer zyne Vrugt maar Voort, ééne Maand draagt , en twee of drie Jongen teleeliï炙 gelyk werpt, die blind en geheel kaal zyn, gelyk een jonge Muis , ja zeer wanftaltig ; 'c welk niet te verwonderen is, als men aanmerkt* hoe plomp en grof van Lighaam de volwaflen Beer zelf zy. De Moer likt ze geduurig , evèn als de Kat haare Jongen doet , en , door of onder cjic likken , krygen zy allengs Hair , wordende ook, als t ware, gefatióeneerd. Vier Uijers of Prammen heeft de Moer aan de Borft, daar zy de Jongen met de Voorpooten tegen aan J.Dsm. ustvk. houdt, £22 BESCHH YVING I. Afdeel. houdt, kunnende op de Agterpooten loopenah XVII. een Menfch. Hoofd- pjQe p]omp £c Lighaamsgellalte van die Dier Beer 00^ ZV > PLINIUS niettemin zegt, dat het, tea Lighaams- °Pzigc van de Armen en Beenen , zo wel als geftalte. de Aap, meer overeenkomft met ons heeft, dan de andere Dieren ; en wel , om dat deeze hunne Kniejen agterwaards cn de EUeboogen voorwaards gekeerd hebben: doch dit komt daar uit voort, dat in de Dieren, in 't alge- N meen , de Hielen voor Kniejen en het Hand- gewricht voor den Elleboog genomen wordt. Het Been , naamelyk , dat in den Menfch den Hiel maakt , is in de Beeften zo lang , dat het voor den Schenkel wordt gehouden , en van de agt byna ronde Beendertjes , die de Voorhand famenftellen , is in de meefte Beeften het eene zo lang , dat men het voor een Onder- Arm kan neemen. De Voor- en Agterpooten , nu , van den Beer , zweemen meer naar die van den Menfch , zo om hunne dikte van Vleefch en grofheid van Gebeente, als om dat het Hiel- been kort is en een gedeelte uitmaakt van de Voetzool , die beftaat uit vyf Toonen , dcch zonder dat de Duim van de anderen afgezon- derd zy ; en met den grootflen of dikften van de Toonen , dien men dan voor den Duim zou mogen neemen , niet binnen maar buitenw aards gcplaatft. pe De Nagelen zyn aan de uiterfte ry der Vin* KIaauwen«gerbeeDtjes, op gelyke manier als in den Leeuw, vandeBeeren. 223 Leeuw, gehegt, en dit maakt, dat de Beer, zo I. Afdeeu wel als de Koning der Dieren , in 't loopen zy- XVII. ne Nagelen opgeligt kan houden, ten einde de- ST^#0F0* zeiven niet ftomp mogen flyten. Deeze Nage- ^ len zyn zwart en kleinder , doch van veel vas- ter zelfftandigheid, dan in den Leeuw. Ook: gebruikt de Beer zyne Klaauwen meer , tot het verfcheuren , dan zyn Bek , alwaar de kleinte der Tanden en de dikte der Lippen een belet- zei is , om zig daar van met zo veel voordeel te bedienen, als de Wolf cn andere Roof» dieren. De Grootte van dit Dier is zeer ongelyk. Inwendige Men heeft 'er een,by Cbelm, de Huid afgetrok- deelen* leen , die zes Ellen lang was , een andere van gelyke langte te Braclaw , en de Huid van een derden , te Bondargovo in Pomerellie gevild , hielde vyf Ellen. Die Beeren , welke door de Franfche Akademie ontleed zyn geworden , had- den , van 't end van den Snoet tot aan 't begin van de Staart, de langte van vyf en een half Voet ; de Staart was vyf Duim lang. Men vondt de Huid , die zeer hard op de Rug was , dun en teder aan den Buik. De Maag was zo groot niet , als men dezelve dagt te vinden'; terwyl Aristoteles verzekert , dat de Beer die zeer groot heeft, gelyk het Varken: maar mogelyk zal zy in dit Onderwerp , 't welk door uittee- ring fcheen te zyn geftorven , ingekrompen zyn geweeft, Zy was als in tweën verdeeld, en f»dc vaa binnen eenige ongclykheden , die haar 224 BesCHRY VING 1^ Af?1)SEL>deeden gelyken naar de Maag der herkauwende XVIL D^ren. Voorts vondt men dat de Darmen, Hoofd- even gclyk in den Veelvraat , maar een enkel STUK Kanaal uitmaakten , niet verfchiliende in kleur , zelfftandigheid of wydte; doch de langte heb- bende van veertig Voeten : daar men 't Gedarm- te van den Leeuw maar vyf-en twintig Voeten lang bevonden hadt. Door dit middel heeft de Natuur den Beer in (laat gefteld , om , als hy in bcweeging is , de Spyze fchielyk te kunnen loozen, en, als hy Ikapt, lang te kunnen Vaften. De Nieren. Het maakzel der Nieren is grootelyks van 'c zelve in den Menfch en de meefte andere Die- ren verfchiliende. Het Vetvlies weg genomen zynde vindt men een ander Vlies, zeer hard en dik , zynde niet het eigen Vlies , aan de Zelf- ftandigheid gehegt, nmr een Vlies, dat, ge- lykerwys een Zak, ruim vyftig kleine Niercjcs inhoudt : indien men dus zo veele Lighaampjes noemen mag; die wezentlyk van elkander afge- fcheiden zyn , met hun eigen Vlies omkleed , en in fommige plaatfen famengevoegd door zeer fyne Vezels en Vliezen, die by verlanging voortkomen van dat Vlies , 't welk ze allen als een Zak omwindt. De gedaante deezer Niert- jes is buitenwaards breed, veelal zes-, fomtyds yyf en in eenigen vierkantig ; binnenwaards ver» fmallende , alwaar ieder , gelyk de Druiven in een Tros, als met een Steeltje gehegt is aan de grooter Vaten/. De Stammen, naamelyk, van de V A N DE BEEREN. &2-J de Uitmelkende Ader en Slagader , niet dikker la wiuik 7yndedan een Schryfpen , verdeelen zigin twee XVIt. en vervolgens in andere Takken, al kleinder en U°OFÖ* kleinder, tot dat ieder Niertje 'er een van krygt; £ee^ geevende tevens een Pisbuisje uit , 't welk zig in 't Bekken van de Nier ontlaft. I>us beftaat ieder Steeltje uit drie Vaatjes, onder welken de Slagader het middelde is. De grootte van ieder Niertje is als een middelmaatige Karfteng of als een Noot. Hier uit blykt , dat Bartholinus ongelyk hadt , met de Nieren van een Beer by die van een Os , van een jonggebooren Kind of van een Bruinvifch , dien hy in tegenwoordige heid van den Koning van Deenemarken ontleed- de, te vergelyken: want de Nieren zyn , in die Onderwerpen , alleen met groefjes in de Opper- vlakte 3 waar door zy , in den eerften opflag, naar Beeren-Niercn gelyken, voorzien; maar by de Ontleeding wordt men gewaar , dat haare Zelf. Handigheid niet van een gefcheiden is. Het Vleefch der Beeren is eetbaar. De Ia. Gebruik* diaanen van Noord-Amerika houden 'er veel van 3 cn raaaken Olie van het Vet , die hun tot vcelerley gebruiken ftrekt. Als men het Vet frnelt, zo blyft op den bodem van de Pan een fcort van Reufel , zagter dan de Vaikens-Rcü- fel 3 daar zy Saus van bereiden. Ee Ouden hebben reeds aangemerkt, dat de Schenkels een lekkere Spyze zyn 3 en m en zegt , dat zy in Duitfchland nog tegenvveordig , gezouten cn ge- rookt zynde , op den Tafel van Vorftcn wor- iDiri. jistu*. P den tiS Besc h R Y V I N O I. Afdeel, den voorgezet. Als de Keizer van China een XVU. heerlyk Gaftmaal wil aanregten , laat hy veel Hoofd- Mylen ver jn Xaitarie jaagen , om Beeren te STOK* " _ fifer. t>e^omen » zonder welker V leeich het voornaam- fte en lekkerfte Geregt daar aan ontbreeken zoude. Het Vet zelf is in de Geneeskunde een kragtig Middel , tot het verdry ven der Jigtighe* den, als ook om Kliergezwellen te doen ver- flaan, en zeerë Beenen te doen tocloopen. De Gal, inwendig gebruikt zynde, wordt dienftig geagt tegen de Vallende Ziekte , Aamborftig- iieid en Geelzugt. Men bedient er zig uitwen- dig van, zegt Scroderus , voor vuile loopende Zwieren , voor de Kiespyn , de zwakheid van 't Gezigt en meer dergelyke Kwaaien. DeVagt. De Huid zou, volgens Schwenckfeld , nut- tig zyn voor de genen , die van een dollen Hond gebeten zyn , wanneer zy daar op gaan ilaapen. 't Is zeker , dat dezelve een zeer goed en fraay Dekkleed uitlevert , 't welk van de Rei- zigers , in de Noordfche Landen , zo op Ry tui- gen als in Sleeden , tot befchutting, tegen de Winterkoude wordt gebruikt. Deeze Vagten zyn zeer groot , de meefte , die men uit Lithau- wen naar Dantzig brengt , hebben de langte van agt Voeten. Van de Huiden der kleine zwarte Beeren worden Moffen gemaakt. Zy zyn aan de Rug zeer dik, dun aan den Buik en taame- lyk zagt van Hair. (2) Beer VAN DE B E E REN, £27~ I. Afdeêl. (2) Beer met een lange Staart, bet Ligbaam Roeft- xVU. kleurig, de Snoet bruin, bet Foorboofd met Hoofd* een witagtige Streep, overlangs, op zyde. STU^# LM» Dit Beertje , dat aan de Hudfons-Baay zig ont. Lmcus. , , . . . , , ■ : Wolf beer. houdt , is maar weinig grocter dan de gemeeiie Wolf 3 hebbende in 't aanzien iets van den Beer 1 en van den Vos. De Oogen zyn klein en zwart; de Ooren kort en rond ; de Staart van middelmaatige langte en zig dunner vertoonen- de aan haar begin dan aan het end , daar zy met lang Hair bezet is. De Snoet en de vier Poo- ten zyn zwart ; het voorfte van den Kop witag* tig, de Keel gantfeh wit, al het overige van 't Lighaam Kaftanie-bruin,doch donkerer op de Rug dan elders. Het houdt den Kop zeer laag en zet de ! Rug , opwaards , rond uit ; doch niettemin komt de Buik byna aan den Grond , dewyl het in 't gaan de Voorpooten krom buigt. In de Be- fchryving der Reize naar de Hudfons-Baay, wordt een goede Afbeelding daar van gevonden. Men verhaalt, dat het een Geluid maakt, ge- Eigen- lyk dat van een Hond , die verkoud is. Men rchaPPelu heeft 'er groote en kleine: het Hair is lang, en zagt als Wol. Zy zwemmen en dompelen zig lang agtereen in 't Water. Die aan de Kuft huishouden geneeren zig voornaamelyk met Krengen van Wal viffchen; die Landwaards in woo- nen, (2) UrfulusLupo affinis, Americanus. Edw. Avi I. p. 103, Tab. 103, P 2 xvi r. Hoofd stuk. III. Me/es. Das. 228 Beschhyvinc r a nen , leeven van alles dat hun eetbaar voorkomt* 2» Afdeel. ' (3) Beer met de Staart van eenerbande Kleur, bet Lyf van boven Afcbgraauvo , van onderen "zwart , een breede Jlreep in de langte over de Oogen en Ooren been. Dit Dier wordt in 't Latyn niet alleen Meles maar ook Taxus genoemd , waar van de Hoog- duitfche Naam Tacbs of Dacbs af komftig zal zyn. By fommigen heet het Melo , Melotus of Melofum Animal en Blerellus. De Spanjaarden noemen het Tafugo, Texon, de Italiaancn TaJJo, de Franfchen Blaireau of TaiJJon , deEngelfchen Badger , Broek of Gray; de Polakken Jazvoick, Borfaky Kot-dziki en Zbik; de Sweeden Graaf Zwyn , om dat het naar een Varken gel y kt Holen in 't Aardryk graaft pf delft. LiNNiEUS hadt te vooren van den Das een by- zonder Geflagt gemaakt. Brisson doet hetzelve thans nog, en geeft wel vier Soorten van Das- fen op , alzo hy het Amerikaanfch Stinkdier of Kwasje en de Sivetkat ook tot dit Geflagt be- trekt. Klein heeft de Das gebragt onder 't Ge- flagt van de Coati of HalfvolTen , als een zesde Soort, zynde de zo evengemelde Wolf beer van de Hudfons-Baay daar van de zevende. Eigen- Daflen vindt men byna overal in Europa, febappen. yoornaamelyk , egter , in de Gebergten van Swit- (3) Meles Unguibus anticis longiflimis. Faun. Snee. 15. Syjl. Nat. 6. Meles. Gesn. Quadr. 686. Taxu3. Aldr, Digit. 264. Jonst. Quadr. Tab, LXIII. Raj. Quadr. 185. VAN DE BEEREN. 119 Switzerland ; doch in Engeland , als ook in i# Afdeel Sweeden en de Noordelyke Landen, is het niec XVII. zeer gemeen. Gaarn onthouden zy zig op Heu- HooFD- velen, die wat Steenagtig zyn, en metBoomen ^ bezet , tegen 't Zuiden bloot ftaande. Zy maa- ken Holen in den Grond, niet alleen tot hunne veiligheid , maar ook om Levens-onderhoud te zoeken: want hun gewoone Voedzel beftaat in Torren, Wormen, Wespen en andere Infek- ten , gelyk ook in Wortelen van Planten , als mede in Kikvorfchen, Muizen, Konynen, Een- den , Hoenderen en ander Gevogelte , dat zy betrappen kunnen , zelfs Appelen, Peeren en Druiven , waar mede zy zig meften in den Herfft. Het Dier llaapt doorgaans den gehee* len dag , en komt niet dan na Zonne ondergang uit zyn Hol, ten zy het door Honger daar toe gedrongen wordt. Het gaat 'er ook niet ver af* en kruipt 'er , op ftaande voet , weder in , als. 't het geluid van Jaagers of van Honden gewaar wordt: wantfehoon het, gelyk men voorgeeft,; geen Gevoel en niet dan een duifter Gezigt moge hebben, kan men egter geen fcherp Gehoor in 't zelve loochenen. De Stem is fyn en het kan luid gieren ; blaffende niet gelyk de Hon- den , maar maakende veeleer , als de Varkens , een knorrend Geluid. De Honden kunnen het naauwlyks beet krygen , om dat het zo ftyf is van Hair , en van het flaan van Menfchen heeft het, door de dikte van zyn Huid, weinig aandoening. Men verhaalt, dat het , yan.de Jaa- 1, Veli. II Stuk. P 3 gtTS 230 Beschrïvïng Afdeel. gers vervolgd zynde, den Kop tuffchen de Voor xvii. pooten fteekt , en , zig rond maakende als een Kloot, /van Bergen en Rotfen af gaat rollen als jjaSm de Beeren. Door Honden , en andere wilde Dieren , van naby aangerand zynde , keert het zig om, op de Rug , en verweert zig daar te- gen met de Tanden en Klaauwen. Maar , laac ons een Jaager van den eerften Rang, daarom- trent hooren fpreeken. De Daffen , zegt Jacques du Fouilloux* leeven van allerley Vleefch en eeten zelfs Krengen. Zy doen de Wildbaanen veel fchade , inzonderheid aan de Lampreelen of jonge Kony- nen , in de Holen : want zy booren regt boven het Neft in , terwyl de Vos maar langs heen vfervolgt. Ik heb ze , voor myn Oogen , klei- ne Zuigbiggetjes zien neemen, welken zy ge- heel levendig in hunne Gaten fleepten. 't Is zeker, dat zy 'er gretiger naar zyn dan naar eenig ander Vleefch : want , zo men een Var- kens-Bout boven hunne Gaten plaatft, zullen zy nooit nalaaten uit te komen om zig derwaards te vervoegen. Dat zy allerley foort van Wild, gelyk Ganzen , Hoenderen en dergelyken , ee- ten , is my door Ondervinding bekend ; want ik heb 'er tam opgevoed , tot aan de vier Ja?ren toe. Zy zyn pleizierig en goedaartig, zonder byten of eenige befchadiging, doende niet dan fpeelen met de kleine Honden , en het overige van den tyd flaapende, en, als ik ze riep, kwamen zy tot ray als een Hond, my overal ... i O* V A N D E Beeren, 23I \olgende daar ik 'ging. Zy zyn zeer kleums , 1. Afdéïia en, wanneer men ze in een Kamer laat, daar xvn. Vuur is, zullen zy zo digt aan 't zelve gaanST"°(>?D" leggen , dat zy hunne Pooten branden , die zeer j)a%3 moeielyk te geneezen zyn. Zy voeden zig mee Brood, met kleine Beentjes, Kaas, Vrugten, Rofynen ; in één woord ; zy eeten van alles wat men ze maar geeft. Als het Sneeuwt of liegt Weer maakt, komen zy fomtyds wel in twee of drie dagen niet uit hunne Holen, 't Is ver- maakelyk te zien hoe zy, om hun Bed te maa- ken, Stroo, Bladen en allerley Ruigte, opeen hoop verzamelen , en dan met de vier Pooten en den Kop , in één reis , zo veel in hunne Holen brengen , als een Man in zyn Arm zou kunnen draagen. Wanneer zy van Dashondjes vervolgd worden, floppen zy de Openingen hunner Holen agter zig toe, en, als men ze twee of driemaal agtereen laat ontruften, ver- trekken zy naar een andere plaats. Deeze' Dieren leeven lang, en de Ouderdom Leeftyd, maaktzc fomwylen zo blind, dat zy niet uit hunne Holen kunnen komen , wordende dan door anderen met Voedzel voorzien. Zy zyn ook zeer taay van leven : want ik heb verfchei* de maaien de Daflen van goede, fterke Wind* honden zien byten, zodanig dat de Darmen hun uit het Lyf hingen, en niettemin booden zy nog tegenweer, als niet willende fterven. Ook vegteri zy veel ftouter tegen de Honden dan de Voiïen doen, en hunne Beet is zeerge- 1. Veil IIStwk, P 4 Vaar- 23$ Beschryving , I, Afdfel. vaarlyk, ja* 20 fommigen willen, ongeneeslyk. XVII. Een kleine Slag met een Stok, egter, op de Hoofd- Neus, brengtze de dood aan. STUK j)ai wYzen t°c het Werk van dien zelfden Schryver, zodanige Leezers, die begeerig zyn te weeten , hoe men de Daflen met Dashondjes vangt, welke daar van hunnen naam hebben. Dit is een Jagt , die een*g vermaak kan geeven ; boewei de hedendaagfche Jonkers daar mede geinig op hebben , laatende zulks gewillig aan c]e Boeren oven Men kan ze ook met Vallen qf met toehaalende Strikken vangen, of uit den Grond graaven, en in dit geval wordt de plaats, daar hun Neft of Ruftplaats is, in het Hol , de Ketel genoemd. De Jaagers neemen waar, dat deeze Dieren hunne Vuiligheid , by- na op gelyke manier als de Katten , bedekken, door de Aarde met hunne Voorpooten by een te fchraapen. Zy voegen 'er by , dat het Wyfje ongevaar drie Maanden draagt , en in 't voor- fte van den Winter drie of vier Jongen ter Wereld brengt. Men verhaalt, dat de Voflen. z;ig dikwils meefter maaken van een Daflen- Hol, door alleenlyk hetzelve met hunnen Drek, die zeer ftinkt, te bezoedelen, Verfchei- Demeeftehedendaagfchenonderfcheident;vee «tenheden. Soorten van Daflen , waar van de eene door den Snoet naar een Hond* de andere naar een Var- ken zweemt, De gemelde Autheur fielt zelfs $en weezentlyk verfchil tuflchen die beiden , zo $ dc geaardheid als in de kleur van 't Hair dee- 2£T VAN DE B E E R E N. ^33 zer Dieren. Aldrovandüs heeft Afbeeldingen L Afdeel* uitgegeven van die twee zogenaamde Soorten. XVII. Indien zy 'er, inderdaad, beiden gevonden wer- ST^#oFU" den, zou ten minftedie met een Varkens- Snoet Dau veel zeldzaamer dan de andere zyn; en 't is ze- ker , dat vermaarde Dierbefchryvers die Soort voor een Verdigtzel houden , terwyl de andere zeer gemeen is : doch miflchien zal de Coati, daar ik ftraks van fpreeken zal , voor den Zwyn- Das te houden zyn. In den eerden opflag gelykt de Das veel naarLighaams- een klein Beertje. Zyn Lyf is kort in een ge- Seftaite* drongen , hebbende de langte van omtrent an- derhalf Elle of drie Voeten, van 't uiterfte van den Snoet tot aan't end van de Staart; de zwaar- te van agt- en-twintig Pond. De Rug is zeer breed, vooral het Gat; de Hals zeer kort; het Hair hard in 't aanraaken en lang, gelykende eenigermaate naar Varkens-Borftels, en van kleur op de Rug grys , van onderen bruin , te- gen den aart van de meefte andere Dieren ; waar het van daan komt , dat men aan den Das den naam van Gryfaart heeft gegeven. De Kop komt zeer naby , in gedaante, aan dien van een Vos, alzo dezelve zig byna driehoekig ver- toont , loopende aan den Snoet puntig uit. De Wangen zyn als opgeblazen , door de dikte der Kaakfpieren, die den Das zo fterk van Gebit maakt. Over den Kop loopen Streepen, beurt- lings zwart en wit. De Oogen zyn, naar even- redigheid van 't Lighaam , klein ; de Oorcn kort . I. Deel. II Stuk. P J dl 234 Beschryving ï/Afdeel. XVII. Hoofd- stuk. Das. Witte Pas uit Nieuw- Jork. Beurs aan *t Fon daroent. en rond, gelyk die van een Rot; deTongmid- delmaatig, en, gelyk ook de Neus en Tanden, als die van een Hond. De Voorpooten kort , dik en van onderen breed , ieder verdeeld in vyf Toonen , met zeer fterke bruine Nagelen , door middel van welken de Das zo bekwaam is tot het graaven van Holen in het Aardryk. De Staart is kort en dik, ftomp aan 't end, van onderen plat en met geelagtig Hair bezet. De Heer Brisson , die deeze noemt : Das met Hair uit vuilwit en zwart gemengeld , be- kleed zynde , de Kop met wit en zwart , beurtelings 9 gebandeerd : befchryft een anderen Das uit Nieuw- Jork , welken hy in \ Kabinet van den Heer Réaumur gevonden hadt. Deeze was kleinder , met korte Pooten en witte Nagelen , verfchil- lende ook van den anderen in de kleur van 'C Hair, 't welk boven op 't Lyf wit was , van onderen geelagtig of vuilwit. Dat gene , 9t welk dit Dier allerbyzonderft heeft, en 't zelve van de Beeren onderfcheidt , is een groote Opening, tuffchen de Staart en 'c Fondament , van figuur byna als een ondiep Zakje of Beurs , van binnen Hairig en waar van de Wanden , even als in de Sivet-Kat , een weinigje witte Stoffe uitzweeten , welke de kleur en zelfftandigheid heeft van Kalveren-Herfenen , die tuffchen de Vingers zyn gewreeven of gekneusd. Brisson verzekert , dat hy in deeze Stoffe geen aanmerkelyke Reuk ontdekt heeft, doch de Heeren de Nobleville en Salerne $ •S • ie VAN D E B E E R E N. 235 te Orleans, berigten dat zy in 't ontleeden van i. Afdeel, een Das, in 't voorfte van den Winter , dezel. XVII, ve zeer fterk en onaangenaam vonden , byna HooFD~ ° ■ . STUK. gelyk die der groene Bladeren van t groote D Speenkruid. Ra jus merkt aan dat de buiten- fte oppervlakte van die Beurs , daar wy hier van fpreekcn , aan alle zyden met famenge- hoopte Klieren is bedekt , en dat , boven- dien , naby den Aars, twee een weinig groo- ter Klieren zyn , die eene wyde holte heb- ben , vervuld met eene foort van fterk ruikende Boter , waar van zy zig door twee kennelyke Gaten in den Darm ontlaften. Verfeheide Schry- vers beweeren , dat het Dier in deeze Beurs zyne Snoet fteekt, als het zig gelyk een Kloot famenrolt , èn 's Winters daar uit zyn Voedzel zuigt , gelyk de Beeren van haar Pooten ; 't welk onderftellen zou , dat het in den Winter flaapt: doch men mag daaraan, tenminftewat de Daflen betreft die in Vrankryk zyn , met re-, den twyfelen ; alzo men ze in '6 midden van den Winter dikwils ziet loopen. Onder ande- ren wordt verhaald , dat 'er omtrent Kerstyd een gevangen zy en gedood , in wiens Maag men negentien Padden vondt, die nog niet lang geleeden ingeflokt waren. •De Das, dien wy ontleedden, zeggen die Inwen- zelfde Geneesheeren , was uitermaate vet. Zyn^e dee* Net maakte een dubbel Gewecfzel , famenge- fteld uit een groot getal Vetagtige Strooken , dat alle 4e Darmen bedekte. De Maag was ge- , •i»-t)EEu II Stvk. lyk 236 Beschryvixo L Afdeel, lyk aan die van een Mcnfch , doch hadt het XVII. Portier zeer naauw: de Darmen waren in 't Hoofd ajgemeen doch aan den Buik ros met witagtige tippen. De Snoet is vuilwit, uitgenomen een zwarte Band , die , langs en om de Oogen , dwars over dezelve heen loopt. De Staart is met zwart en geelagtig wit , beurtlings , gebandeerd. (Men vindt 'er , wraar van de geheele Vagt bruin is , ook met een geringde Staart.) De Voorpoo- ten dienen dit Dier tot Handen; 't zyom, ge- lyk de Honden , het gene dat het eet vaft te houden ; 't zy om het ( aan den Bek te brengen, gelykerwys de Beeren. Coati- Voorts befchryft de Heer Brisson de Coati- monde, monde, als voornaamelyk van deeze Coati daar Pl. XV. J in (*) Deeze Snoet (laat egter zo krom niet als irt de nevensgaande Afbeelding , gelyk de Franfcbe Akadeiniften , uit welker Werk dezelve genomen VAN DE BEEREN, 239 m verfchillende , dat dezelve een lang ukftee- 1. Afdeel. kende en beweeglyke Neus heeft , veel gely- XVII. kende naar een Varkens-Snoet (*> Zodanig S^™*B~ een Dier , verhaalt hy , gezien te hebben * 'c CmtL welke over 't geheele Lyf bruinagtig grys was, met een Staart van de zelfde kleur ; doch de andere Coati-monde heeft, zegt hy, gelykdege- meene Coati, een Staart met zwart en ros ge. bandeerd ; zynde de Vagt boven op 't Lyf ook van zodanige kleuren gemengeld , onder aan den Buik geheel ros. Derhalve lchynen onder de Coati's , 't welk Amerikaanfche Dieren zyn, byna gelyke Verfcheidenheden in de figuur van den Snoet plaats te hebben , als te vooren om- trent de Daflen zyn opgemerkt. De Heer LinNuEüs , die een Coati, welke de Eigen- Sweedfche Inwooners van Penfylvanie Ispan fc^aPPei» volgens noemen, levendig van de Koningin van Swee. Linn^us* den tot zyn gebruik ontvangen hadt , geeft ons de volgende Befchryving van de Eigenfchappen van dit Dier. Het was ongemeen fcherp van Reuk , doch zwak van Gehoor en Gezigt. Als 'er iemand by 't zelve kwam, die Amandelen of Rofynen in den Zak hadt, wift het dezelven aan- ftonds te vinden , en ze dien Perfoon afhandig te maaken. Het at meeft alles wat voorkwam; Brood, Vleefch, Bry, Soupe; zelfs Kraak- beentjes en ander Gebeente , doch inzonder- heid k , zelf aanmerken , en de Staart is in het leevend Dier, zo de Schryvers in 't algemeen verzekeren,, opgeheven, l, D&tu XX Stviu STUK 240 Beschryving L afdeel. llcJd van Vogelen, welken het als Vleefch XVII. kaauwde; doch Banket, Suiker, Eijeren eti al- Hoofd- lerley Vrugten, waren zyne lekkerny. In te* gendeel hadt het geen fmaak in iets daar Azyn in ware , verwerpende ook Zuurkool en Vifch, dien het , raauw noch gekookt , niet gaan proe-' ven wilde. Het dronk weinig en flurpte niet met de Tong , maar met den Mond ; zo dat het, indien het Vat klein ware, en het 'er den Snoet niet waterpas in leggen kon , niet in (laat was om daar uit te drinken ; dewyl de fpitfe Neus alsdan in 't Water dook en het drinken verhinderde. Allerley foorten van Pap of Bry fchepte het met de Voorpooten , die het hol maakte als een Lepel. Het hadt veel vermaak, om alles, wat het te eeten kreeg, als met Han- den in Water te doopen , terwyl het op de Agterpooten zat , en het hieldt de Spyze in 'c Water neer (*); ja, wanneer iets op den bo- dem lag , haalde het zulks zeer vaardig , tot de kleinfte brokjes toe, daar uit. Zyn Voedzel betaftte het gaarn , rolde het in de Handen om, en bragt hetzelve, niet met eene maar met bei- den , aan den Mond. Ook fcheen het zeer fyn van Gevoel te zyn. Het fliep van twaalf Uu- ren 's nagts tot den volgenden Middag , 't welk te (*) Dit zal de reden zyn, dat de Keer Linn/eus aan deeze Soort van B roet te zeggen: Cibum lavatx dat is: Uy fpoelt de Spyze af , of wafcht dezelve. VAN DE BEEREN. 24.I ie verwonderen is, alzo dit overeenkorht met [# Akd^eló den tyd dien de Nagt diiuit iri zyn Vaderland XVII. ff), 's Namiddags g\M dit Dier uit zyn Hok Hoü*0- STUK» en leid zig in de Zon neder , vermadkende zig * * % wanneer men 't zelve iets gaf dat rond was i mdt hetzelve iri de Handen om te rollen. Het: lag gaarn op den Buik, met uitgeftrekte Poo- ten en niet op zyde : rrjaar in koud Weer ftak het den Kop onder de Bord , haaiende dé Póotën by elkander en de Rug opwaards krom- mende. Dit Dier zette , onder 't loopen , de Hielen op den Grond, met een geboogen Rug en den Kop nederwaards ; kunnende ook, een groot end wegS * op de Agterpoöten alleen gaan , gelyk een Beer ; 't welk het voornaamelyk deedc , wanneer het iets aangenaams rook. Het klom de Menfchen by de Beenen op , en doorzogt zeer naaüwkeurig alle Zakken , ncemende daar uit het gene waar het bchaagcn in hadt , 'twelk men niet beletten kon , of het gaf zyri onge- noegcft ai knorrende en bytende te kennen 9 doende anders niemand leed. Het klom , gelyk de Katten , by Boomen , Paaien , Schuttingen en alles op , doch in 't afklimmen ging het al- toos agter uit. In zyn Land is het zulks ge- woon, doende dit om de Vogelnetten op té roe* (f) Amerika naamelyk, alwaar het eerft Avond wordt, als het reeds diep in de Nagt is in Europa, en daar het nog Nagt té, wanneer de Zon by onsf reeds verfcheide Üüren heeft gefchöenen, I. Öksl. II Stuk. O 242 BESCHR YVINO I, Afdeel, zoeken, daar het de Eijeren uithaalt. Duë XVII. hadt het ook veel vermaak in Eijeren, daar Hoofd- ^et, na dezelven cenige maaien in de Handen omgerold te hebben, eindelyk een Gat in maak- te , en 'er alles uitüurpte. Wanneer hetzelve Hoenderen te naa kwamen , greep het die aan beet ze den Kop af en zoog 'er het Bloed uit ; ontziende zelfs geen Paauwen. Het kon ver- draagen dat Kinderen en Honden met hem fpeelden, doch niet, dat men hem droeg of van den Grond opligtte. Ook was het Dier zeei* eigen- zinnig, willende, wanneer aan het Touw, daar het aan vaft was , getrokken werdt , niet voort- gaan, en, wanneer men het opneemen wilde, weerde het zig met de Tanden en Klaauwen, knorrende als een Beer. Men wift geen raad, om het van zyn ftuk af te brengen , of iets , dat het geroofd hadt , 't zy levendig of leven- loos , te ontneemen , tot dat men eindelyk be- vondt, dat het prikkelen met Varkens-borftels hem onverdraaglyk ware. Dit werdt gevallig ontdekt , terwyl men bezig was een Kamer te ftoffen en federt hieldt men hem maar, als hy aan de Rokzakken of aan een Laade kwam , den Stoffer voor de Neus; waar op het Dier aaii- ftonds , als of hem de Vyand naderde , te rug week. Lighaams- Na dat deeze Byzonderheden van den Coati, geHalce. door (*) v©er £au. ^djtactr. SUftafc. öer itëit* tenfeö- 5löö^nöï, 1746. p, 300. VAÏ* Ö E BeÈREN. 243 6oor den Heer Linn^üs , in de Verhandelin- 1. Avnizu gen der Koninglyk Sweedfche Akademie waren XMI. uitgegeven (*) , zo heeft de Heer Roloff een sr^tD' nadere Befchryving opgefteld v£n dit Dier, Coath welke in de ftukken der Akademie van Berlyn geplaatft is (f). Hy rekent, dat hetzelve t'on- regte gebragt wordt tot het Geflagt der Beeren, als niet alleen in de uitwendige gedaante , maar bok ten opzigte der inwendige deelen , groote- lyks van dezelven verfchilletide : weshalve hy oordeelt , dat anderen het , met meer reden ^ onder de VolTcn geplaatft hebben. De Heer LiNNiÈus , ondertuflehen , vondt, behalve de Merktekenen van dit Geflagt, veel overeen- kom!!: van den Coati met de Bèeren ; zo in de Geftalte, als in 't overendftaandeHair, hetloo- pen op de Agterpooten , het aangrypen met dé Voorpooten, enz. Niet weinig zweemt ook dit Dièr naar den De Schaft* Beer, ten aanzien van de Schaft, die hetmerk- ivaardigfte in de Coati is , volgens Ltnn^üs. Hy vondt dit Lid naar de grootte van 't Lig- haam zeer lang, néderwaards krom geboogen, en geheel van Been : het hadt de dikte van een Schryfpen, was rond van boven, aan 't end ftomp en gefpleeten , gelykende een Koe-Poot, en hebbende aan den onderkant een dün Buisje, 't welk niet in 't Been vervat , maar met een dün- né (10 Hifi. & Mem. de VAcad.de Berlin, de 175^ p. 149. I. Deel. II Stuk, Q 2 STUK. Coati. 244 Beschryytng ft Afdeel. ne Huid5 die het Been omkleedde , daar aan ge* XVII. hegt was. Derhalve moeft dit Beenige van de Hoo*d« Schaft voor de twee Spongieufe Lighaamen ver- ftrekt hebben. De Heer Perrault vergelykt het Been der Schaft van zynen Coati-monde , by het Dye-Been van een Hoen «, en het moet volgens de Afbeelding , welke hy daar van geeft, zo krom niet zyn geweeft: als in de Coati van den Heer Linn^us. Het was , zegt hy , aan beide enden dik, en veel langer dan ïn de an- dere Dieren , die met een Beenige Schaft zyn voorzien. Langs hetzelve liepen , tot aan het Hoofdje toe, twee dikke Aderen, vol van Bloed. De Heer Roloff vondt in de zyne, die een Wyf je was , boven de Scheede een Kit- telaar ook van Been , bedekt met eene Voor- huid van aanmerkelyke grootte. De Kop , De Kop van dit Dier (zegt hy) heeft eene landen, driehoekige figuur; zynde, ter wederzyde van den Bek, voorzien met lange , witte, ftyve, kromme Knevels. De bovenlte Lip fteelft meer dan anderhalf Duim over de onderfte heen. Tanden heeft het twintig in ieder Kaak, naa- melyk twaalf Kiezen , zes Sny tanden en twee Hoektanden. Van deeze laatften zyn die in de Bovenkaak regter dan die in de Onderkaak, welke men haakswyze gekromd en zeer fcherp 'c Oog bevondc te zyn , als Slagtanden , met een drie- luikend kantige punt als een Els. Het Oogluikend Vlies Vlies. was jn ^ Coati , welke door den Heer Roloff Pr XV n„ / ontleed werdt, zeer kennel vk, daar de Heer r*g* »• , ' , Leu. a. LlN« VAN DE BEEREN. 245 Linnjeus het in de zyne , waarfchynlyk om % afdf.el. dat die blind was, niet gevonden hadt. By XV1L merkt aan , dat hetzelve met twee kleine Hoofd- Hoorntjes was voorzien, die het aan den in-STÜK- waardfen en uitwaardfen Ooghoek verbonden. * Naar 't Oog toe was het breeder , naar de Neus toe fcherper , met verfcheide roode Vaatjes ge- kleurd en zo beweeglyk dat men hetgemaklyk opwaards kon haaien , als wanneer hetzelve 'c geheele Oog bedekte. > De Pooten , zo voor als De agter, waren niet zeer lang; de voorden dunftp00teo. en zwakft, de agterften dikft en fterkft. Onder Rg* 3> 4» aan de Voetzooien hadden zy geen Hair, maar waren van de Nagelen tot aan de Hiel met ecne; Huid bekleed , die roodagtig bruin was , met verfcheide Voortjes ofStreepen, gelykdeKiiid in onze Handpalmen. De Vingers of Toonen geleeken meer naar die van den Menfqh dan in den Beer , en de geheele geftalte van den Voor- voet vertoonde zig als een Hand , uitgezonderd de Nagelen, zynde als met een Duim en Pink voorzien, en drie middel- Vingeren , omtrent gelyk van langte. De Franfchc' Akademiften vonden in hunne Coati-mondt wel een dergelyke Huid aan de Voetzooien , doch agter aan den ^ ^ Hiel waren verfcheide uitfteekende Schubbetjes; die zy vergelyken by een Goudsbloem, wan- neer dezelve zig tegen den avond fluit. Mei* zou haafl mogen zeggen , dat dit Dier Handen en Voeten heeft als een Menfch.. Het maakzel der Darmen was , zo de Heer Ro- De Da*- i. D£tt. II Stu*# Q 3 loff *&en* §4<5 Beschryviko I, Afdeel, loff zegt, het allermerkwaardigfte in zyne XVII. Coati. Men weet , voegt hy 'er by , door de wvk™~ Vergelykende Ontleedkunde , dat de Vleefct*. Coati. vreetende Dieren niet dan korte Darmen heb- ben , en dat , in tegendeel , in die van Kruiden leeven , dit Kanaal veel langer is. In het Dier,, 't welk wy thans befchryven, behoorden de Darmen van taamelyke langte te zyn, om dat het weinig Vleefch nuttigt, en niettemin moeften de Vuiligheden gemakkelyk geloosd kunnen worden. Ten dien einde heeft de Natuur het- zelve met een dikken Darm , die zeer kort is en regt loopt , voorzien , zonder eenige Klap? yliezen of rimpelagtigc vernaauwingen , die in den Menfch den uitloop der Vuiligheden tegen- houden , en daar van daan meent hy , dat het komt , dat dit Dier zynen Drek niet gefigu- reerd, maar Papagtig looft. Het geheele Ka- naai der dunne Darmen was , op veele plaatfen, piet Slymbeursjes , die zo hy meent het gemis van den blinden Darm en van 't Wormswyze aanhangzel in dit Dier, vergoeden kimnen. Het hadt de langte van meer dan zes en rnet dep dikken Darm van omtrent zeven Ellen. $e Lever. De Lever , van kleur uit bruin en rood ge- mengd , hadt ook een zonderlinge gedaante, Zy beftondt , naamelyk , uit zes Lobben , t'eene- maal van elkander afgefcheiden , waar van de derde en grootfte , byna in 't midden , een vier- kant Gat of Venfler hadt , in 't welke zig de bodem van 't Galblaasje vertoonde, doch niet VAN DE BEEREN. 247 uitfteekende buiten de Oppervlakte van de Le~i# afdeei ver , zynde in het onderlte gedeelte een groef xvii. voor dit Blaasje en inzonderheid voor deszelfs8T[^OFD* Hals. De Hol-Ader drong tuflchen de derde om$Ï. en vierde Lob in de zelfflandigheid van deLe- ver, zodanig egter, dat een Tak derzelveook de vyfde Lob doorboorde, die een klein by- hangzel hadt , dat men voor de zesde Lob kan neemen,of veeleer voor de Lobulus SpigeUi, te meer , om dat het kleine Omentum daar aan was gchegt. De Ingewanden van de Borft hadden niets aanmerkelyks. Het Kryftallyn in 't Oog was door den Heer Linn^us , zo wel als door de Franfchen, byna Klootrond gevonden; waar uit volgen moet , dat dit Dier kort van Ge- zigt zy. Men zegt , dat de Overften der Indiaanen ge? Gebruik, bruik maaken van de Slagtanden der Coati , die zeer fcherpfnydende zyn , om zig Wonden toe te brengen , welke zeer kennelyke Lidtekens na- laaten , ten einde dus blyken te geeven van dap* perheid. De Huiden of Vagten worden in me- nigte uit Amerika, in 't byzonder uit Virginie en Penlylvanie, naar Europa overgebragt. De Bontwerkers , in Duitfchland , gebruiken ze , on- der den naam van Siuppen-Felle , om de Boeren* Mutfen van binnen te bekleeden. Buitendien wordt de Staart, die roodagtig is met zwarte Ringen , in Sweeden dikwils om den Hals gelegd, wanneer men in den Winter reifï, ten einde jpig voor de Koude te befchutten. J. Peel, II Stu k. Q 4. XVIIf, Beschryving van D £ XVIII. XVIII. HOOFDSTUK. Befchryving van '£ Geflagt der Zwynen of Var- kens , begrypende zo wel het tamme als hef wilde en Chineefche parken ; waar toe oo\ het Guineefche , het Amerikaanfcbe Muskus» Zwyn en het Oofiindifche Hoorn-Varken , Ba«? byroulïa genaamd, behoor en. De Eigenfcbap-, pen, Verfcbeidenheden , en 't menigvuldig Ge- bruik der Zwynen y zo in de Huishouding als de QmeeshmdCo XX 7 Y komen tot den Vierden Rang der Zoo- " gende Dieren , waar aan de Heer Lm- NjEüs thans den naam geeft van Beftm of Bees- ten. Onder dezelven heeft hy de eerfte plaats gegeven aan het Zwyn of Vakken , 't welk in *t Hebreeuwfch Chafir , in 't Griekfch Hus of Cboiros genoemd werdt ; in 't Italiaanfch heet het Porco, in 't Spaanfch Puerco. De Latynfche Naam, in 't algemeen, is Sus of Poreus; in 'c byzonder werdt het Mannetje, of de Beer, Verres, en gefneeden zynde Majalis geheeten; het Wyfje, of de Zeug, Scropha, en het Jong of de Big , Porcellus. By de Franfchen heet het in 't algemeen Porc> de Beer Verrat en gefnee- den zynde Cochon; de Zeug Truye. De En- gelfchen noemen den Beer Boar , de Zeug Sow, de Big Pig, en de algemeene Naam is Hog. De algemeene Naam is by de Duitfchers Saw , Zwynen of Varkens, 249 Su, Schwyn of Schwein: zy noemen het Man- j. Afdeel, netje JEber en gefneeden zynde Barg ; hetWyf* XVHJ. je Mos of Loosf, en als het gefneeden is Gafe;HooF-" STUK* de Big of 't Speenvarken Faerle, Seuwle en als dezelve nog zuigt Span Faerle. De Heer Brisson, by wien het Zwyn of Kenmer Varken het eenigfte Geflagt pitmaakt in zyne ken, Zevende Rang , behelzende zodanige Viervoe- tige Dieren, die Sny tanden in de beide Kaaken en de Hoeven der Pooten in tweeën verdeeld hebben ; is over de Tanden zeer uitvoerig. Wanneer derzelver getal , zegt hy , in de beide Kaaken gelyk is, zo zyn 'er in ieder Kaak vier of zes. Als hetzelve ongelyk is , vindt men altyd de meeften in de Onderkaak. Hetgroot- fte getal der Snytanden gaat nooit het andere meer dan twee te boven , te weeten aan ieder ?.yde van de Kaak één. Deeze Verfcheidenheid kan niet dienen om de byzondere Soorten in dit Geflagt te onderfeheiden, om dat het getal der Tanden in de Dieren van ccne zelfde Soort ver- fchilt: ook niet de Sexe, want hy badt zo wel in de Mannetjes ais Wyfjes van de zelfde Soort, onverfchillig , alle die Verfchcidenheden ont- moet. De Snytanden van de Bovenkaak zyn famenloopende, die in de Onderkaak, ten minde de middelden , leggen fchuins , en fpringen voor- waards uit*. Hoektanden zyn 'er boven twee kortere, onder twee langere, die uitfteeken, zegt Linn^eus. Vier Soorten zyn ^er van dit Geflagt, volgens Soorten, \,i>i£U 11 Stuk. Q. 5 deC- 250 Beschryvino van de L Afdeel- deezen Autheur; het Zwyn naamelyk of ge* XVIIL meene Varken: het Guineefche, dat weinig daar van verfchilt ; het Zwyn van Mexico , dat de Reuk heeft van Moskeljaat en het Oofiin- difche Zwyn of Hoorn- Varken , BabyrouJJa ge- naamd, Hoofd STUK. I. Scropha. Zeug, (i) Zwyn> met het voorfte van de Rug gebor*- field , de Staart Hairig. Tot deeze Soort worden ook door den Heer Buffon gebragt drie Beeften, die men gemeen- lyk en zelfs door den Heer Brisson onderfchei* den vindt ; naamelyk het wilde Zwyn , het tam- me en het Chineefche. Want de uitwendige tekenen en hebbelykheden heeft de Heer Lin- êueus niet genoegzaam geoordeeld , om 'er byzondere Soorten van te maaken. Van het wilde Zwyn , by voorbeeld , is buiten twyfel het tamme afkomftig5en dat het den Snoet wat lan- ger, de Slagtanden grooter en fcherper, de Ooren korter en geen Wolligheid tuffchen dc Borftels heeft , als ook dat de kleur altyd grys- agtig zwart is ; kan ten deele van de Levens- wyze en Opvoeding afhangen. Het Chineefche of Varken van Siam , hoewel de Rug byna kaal hebbende en korter Pooten , zo dat de Buik by^ na op den Grond komt, verdient ook niet als eea (i) Sus , Dorfo amice Setofo, Caucfè pilofa. Syft. Nat. Aper. Gesn. Quadr. 146. Aldrov. Bifulc. 1013. Jonst. Qyadr. 74. Raj. Quadr, 96. (k) Sus Gesn. Z w y n e n of Varkens. 251 een byzonder Soort aangemerkt te worden : j. Afdeel, want, zegt Büffon, deeze drieBeeften, met XVIII, elkander gepaard , brengen Beeften voort , die HooF0' STUK* weder vrugtbaar zyn. Onder alle Viervoetige Dieren fchynen de Eigen- Varkens in Beeftagtigheid uit te munten. Be- fchappen, halve een onverzadelyke gulzigheid, die hun onverfchillig wat voorkomt , zelfs Menfchen- Drek , doet inzwclgen , fchynt de morfigheid hun aangebooren , en dit maakt ze tot veragtelyke Voorwerpen , die men fchuuwt aan te raaken 3 en daar men , by Luiden van Fatfocn , niet dan met befchroomdheid van fpreekt. Buitendien is ook de luiheid pf traagheid en koppigheid hun eigen, zo dat men dikwils rqoeite heeft, om ze langs den Weg voort te krygen. 't Is be- kend , hoe onagtzaam zy zig in de flyk omwen- telen, en in de Zonnefchyn beminnen te flaa- pen of fluimeren , bly vende dikwils tot aan den Middag in hun Kot. De koude Regenbuijen doen hun aanftonds Lyf berging zoeken , en by 't opkomen van een Onweder geeven zy hunne ongeruftheid te kennen , door gieren , herwaards en derwaards loopen en 't opneemen van Stroo ; zo lang , tot dat zy zig by elkander in eene Schuil- plaats bevinden. Men ziet ze zelden met elkan- der fpeelen , gelyk de meefie andere Dieren , nog Gesn. Quadr. 872. Aldr. Bifulc. 937. Jonst. Quadr. Tab. XLVII. Raj, Quadr. 92. (c) Sus Chinenfis. Weftgotih. 62. lu Scan. 72. I. Deel. XI Stuk. 252 Beschryving van de I. Afdeel. noê Jong zynde , doen ; maar met geduurig knor- XVIH. ren brengen zy hun leeven door , zo d^C het Hoofd- een spreekwoord geworden is : hy knort al$ een Varken. Het Het wroeten in den Grond, om de koft te wroeten in zoeken , is een Eigenfchap, welke die Dierby- denGrond. ponder heeft, zynde daar toe van de Natuur aan den Snoet voorzien met een rond Kraak- beentje, dat opgeheven en ftyf gemaakt wordt door twee Spieren , die van den onderden rand van 't Jukbeen afkomen, en zig met twee fter- ke Peezen in dit Beentje inplanten. Dit wroe- ten ftrekt hun om de Wortelen te vinden en magtig te worden, die voor hun een Lekkerny zyn ; meeftal de genen die van den Menlch gegeten worden ; gelyk Karooten , Raapen , Aardappelen , Scorzoneeren , Paardebloemen ; doch ook die van eenige andere Kruiden , gelyk de Filipendula en Komyn. Men verwondert zigdikwils, hoe zy in de BofTchen, daar niet dan Wortelen van Boomen fchynen te zyn, zo- danig wroeten mogen ; doch dit gefchiedt om de Aardbuilen, die geen Steng of Bladen boven den Grond vertoonen , op te zoeken. Dit wroe- ten , nu , ftrekt wel dikwils tot fchade van de Landlieden , doch aan den anderen kant wor- den daar door de onbebouwde Velden als ge- ploegd en tot Koornland bekwaam gemaakt. Op dat zy dit niet in de Akkers of Weidlan- den mogen doen, zyn de Boeren op fommige plaatfen door de Wetten verpligt , hun Jaarlyks den &wynen of Varkens. 253 den Snoet met een Yzeren Ring te voorzien , j# Afdeel* of, denzelven aan 't end met een Els door- XVIII. boord hebbende, een Yzer- of Koperdraad daar Hoofd- STUK* door te fteeken en dit zodanig om te draaijen , dat het 'er niet uit kan gaan ; 't welk de Var- kens door de Pyn , die het verwekt , in 't wroe- ten verhindert. Thans wordt ons de uitvinding medegedeeld, om hun dit kragtdaadig en voor altoos te beletten. Men moet, naamelyk, de gemelde Peezen omtrent een Duim van 't end van den Snoet, niet nader, (om het Kraakbeen van de Neus ongekwetlt te houden ,) geheel af* fnyden ; waar door men ook in eens vry is van het deerlyk fchreeuwen deezer Beeften en van de moeite om ze alle Jaaren den Snoet te door- booren* Behalve Wortelen, Raapen en dergeiyke Spyze, Aardvrugten , Gras en Kruiden , eet het Zwyn ook Wormen en eenige andere Infekten , zelfs Vleefch en Ingewanden van grooter Dieren. In 't byzondcr egter is Gras en Koorn , benevens allerley Boomvrugten , Nooten , Appelen , Pee- ren , Pruimen , en wat meer van dien aart ge- vonden wordt , zyne gewoone Spyze. De wilde Zwynen meften zig zeiven met de Eikels , die zy in den Herfft menigvuldig in de Boflchea vinden. Om het Koorn te befpaaren worden de tamme , in Dalekarlie , dikwils met Koeken* die van de Pynboomen-Schors bereid zyn , vet gemaakt. Als de Beukeboom in de Zuidelyke deelen van S weeden vrugt draagt, 't welk alle 1. Dut*. 11 stuk, Jaa. 254 Beschryving van de I. Afdeel. Jaaren niet gefchiedt 5 dan worden de Varkens i X VII I. uit de nabuurige plaatfen , in den Herfft derwaardi fcTUK?°FD' gedreeven, en, tegen den Winter teruggehaald, zyn dezelven zo vet t als zy te vooren mager waren; doch het Spek fmelt onder 't kooken byna weg , hoewel het aan de Pottagie eeri aangenaame Smaak geeft. Van de Eikels ent Karftengen krygen zy vader, van Koorn of Meel, met Zuur Huy gemengd * het allerlekkerfte Spek (*). Men kan ze, desnoods, ook voeden mee dc Bladeren en Takken van 01 me öf Ypeboo- men , gelyk in Noorwegen dikwils uit gebrek gefchiedt, en dus worden die tot Winterkoft voor deeze Beeften opgezameld. Behalve het Metten moeten de Varkens ook in den Winter gevoed worden , 't welk , als dé Grond bevroozen en met Sneeuw bedekt is , koft- baar valt ; alzo zy aan Hooy alleen zig niet vol- doen kunnen. Hierom heeft iemand voorge- leid de Kattenftaart j een Waterplant , die in ondiepe Slöoten overvloedig groeit , daar toe te gebruiken. Dezelve kin door middel van een Stok , die aan 't end met twee doorgeftoken Spykers , in 't kruis ffaande , is voorzien , be- kwaarrilyk met haare Wortelen worden uitge- haald , en , indien men ze dan zodanig bewaart, dat zy maatig uitdampe en niet rotte , zo zal dit een lekker Voedzel voor de Varkens zyn , » waar (*) LiNN/Ei /imoenit. Acadenu Vol. V. p, 469. ZWYNEN OF VARkÉNS. 255 waar by dezelven zig wel bevinden en hunne L Afdeel. kragten behouden (f). XVIII. Met deeze Beeften wagtmen, gelyk met het e^OOFD# STUK* overige Vee , den tyd der volwaffenheid niet af, om ze vet te maaken : want dit gefchifedt met de Varkens hoe eer hoe beter. Het Snyden , dat altyd de Mefting voorgaat , wordt gewoon- lyk vcrrigt als zy zes Maanden oud zyn , in 't Voorjaar of in den Herfft, en nooit in een zeer heet of koud Saizoen; 't welk de Wonde ge- vaarlyk of moeielyk te geneezen maaken zou. Wanneer de Biggen in 't Voorjaar zyn gefnee- den , worden zy in de volgende Herfft gemell , en het is zeldzaam, dat men ze twee Jaaren laat leeven. Zy groeijen egter nog in het twee- de, derde, vierde, vyfdejaar, gelyk men ziet aan de Zeugen en Beeren , die hoe ouder byna hoe zwaarder en groöter zyn. Men rekent dat het leven der wilde Zwynen zig tot vyfentwin- tig of dertig Jaaren uitftrckt. Aristoteles ftelt twintig Jaaren voor den Leeftyd van de Varkens in 't algemeen , en hy voegt 'er by , dat de Mannetjes en Wyfjes * beiden > tot de vyftien Jaaren toe vrugtbaar zyn. De Zeug is altyd ritzig , en laat zig , zelfs Voort- bevrugt zynde, befpringen. Zy draagt vier Maan- teeling. den , en , geduurende dien tyd , moet de Beer Van haar afgezonderd blyven, om de Vrugtniet te Ct) Verhandel, der Kon* Swecdfcbe Akad. IV. Deel» M. 145. I. Deel. 11 Stuk» 2 J& BESCHRYVING VAN BE I. Afdeel, te kwetzen , noch de Jongen , als die ter We- XVIII. reld komen, op te eeten; gelyk de Zeug zel- stuk. ve fomtyds doet, wanneer zy gebrek aan Voed* zel heeft. Men laatze in 't begin van 't jaar befpringen , op dat de Biggen nog voor den Winter zouden kunnen groeijen: doch, als men ze tweemaal in 't Jaar wil doen Jongen, zo doet men zulks ra-November, wanneer de Big- gen, in Maart ter Wereld komende, nog voor den Winter bekwaamlyk kunnen worden vet ge- maakt en geflagt. De wilde Zeug werpt maar eenmaal 's Jaars , en dat gemeenlyk in de Zo- mer ± zy laat haare Jongen wel drie of vier Maanden zuigen * en houdt ze b'y zig, töt dat ze twee of drie Jaaren oud zyn. De tamme Zeug laat men haare Jongen niet meer dan twee Maanden zoogen ; zelfs worden de Biggen , als zy drie Weeken oud zyn 5 reeds met de Moer in \ Land gejaagd <, om ze aan 't Gras- eeten tc gewennen; vyf Weeken daar na worden z^ van de Moer afgenomen , en met Huy en Zemelen gevoed , om ze naderhand te meften , of met Melk tot Speenvarkens gemaakt. De botheid der Varkens blykt nog £e meer 9 dewyi de Biggen naauwlyks hunne Moer ken- nen , prammende aan de eei fte Zeug , die hun voorkomt: doch in de wilde Zwynen fchynt, miflehien uit noodzaake, een grooter drift te zyfr van de Jongen naar de Moer en de Qudeiï zyn ook daaromtrent oplettender. In den Eronstyd zoekt het Mannetje en volgt het Wyf- Zwynen of Varkens. 257 je , bly vende doorgaans dertig dagen , met haar, i# Afdeeu in het digtfte der Boffehagiön. Het is diestyds XVII h woefter dan ooit, en wordt zelfs verwoed in- Jj]°0FI* dien een ander Mannetje zyne plaats inneemen wil , wanneer zy met elkander vegten en zig fomtyds doodelyk kwetzen. Men lioort ze, ia zulk een Geval, yzelyk gieren , dat anders de Beer zelden doet , maar de Zeug meermaalen > en , als zy verraft worden of fchielyk verfchrik- ken * fnuiven zy zo geweldig , dat men het op een grooten afftand hooren kan. Zodanige wilde Zwynen , die niet over de ZwyÊtM* drie Jaaren oud zyn $ worden by de Jaagers JaSc* Beeften van Konipagftie genoemd; alzo zy, toe dien tyd toe , zig niet van eikanderen afzon- deren , volgende altemaal hunne gemeenp Moer. Zy fcheiden zig niet van één , voor dat zy fterk genoeg zyn , om de Wolven tegenftand te bie- den, Indien zy dus Troepswyze aangevallen worden , ftaan zy elkander getrouwelyk by , maakende een ronden Kring * met het Lyf te- gen elkander , de Koppen vooruit , en befluiten de jongfte Jongen daar binnen. Men jaagtze fomtyds met magt van Volk, 't welk een Klop- Jagt genoemd wordt , om dat men ze y een Bofch rondom bezet hebbende , door groot geraas daar uit doet te voorfehyn komen , in welk geval het- fomtyds wel een Man het leeven koft. De wilde Zwynen-Jagt met Honden is ook niet zonder gevaar , en fchadelyk wanneer men een* ouden; Beer aantreft , die weinig deqgt en dik- I* Deei. II Stuk. R WÜ$ t 258 Beschryvino van dë I. Afdeel, wils verfcheide Honden dood by t of veffcheuit* XVIII. Hierom zyn de Wagt- en Bulhonden beft tot Hoofd- deeze jagt 9 die tegen den Winter tydig is ; hoe- wel men ze in den Zomer, of in *% Voorjaar, fyeter kan verraffen ; 't geen in de nagt , by hel- dere Maanefchyn, bekwaamlykft gefchiedt. Verfcheide Merktekenen zyn 'er , om de Grootte en Ouderdom van het Zwyn , zonder dat men het nog gezien heeft , eenigermaate te ontdekken. De wydte der Spooren die zy maa- leen , der Gaten die zy graaven j de grootte van den Drek, dien zy loozen, en der Voetltappen, die zy in de Aarde drukken ; geeven daar een blyk van. Het gebeurt fomtyds , dat zulk een Zwyn , na zig in de Vuiligheid gewenteld te hebben , tegen een Boom fchuurc , en daar aan merktekenen van zyn Lighaams-groottc laat. Ook verfchillen de wilde van de tamme Zwynen hier in , dat deeze laatften hunne Agterpooten niet in het Spoor der Voorpooten zetten , en hunne Voetltappen zyn niet vlak , als die van het wilde Zwyn, maar hol. Dit volgt, in 't graaven met zyn Snoet , doorgaans de Vooren , die 'er ia de Akkers zyn ; het tamme maakt zyne Gaten hier en daar, zelfs dwars over de Vooren heen* Ook zyn 'er Kenmerken , om de Mannetjes der wilde Zwynen , aan het Spoor , van de Wyfjes te onderfcheiden ; dewyl de Zeug fpitfer Hoeven heeft , zettende de Agterpooten zo wyd niet van elkander, als de Beer. Zo dra een wild Zwyn gedood is , fcyden de Jaa- Zwynen of Varkens. 259 Jaagers hetzelve zorgvuldig de Ballen af , die r. Afdeéè; een zo (terke Reuk hebben, dat, indien men ze XVI IL 'er flegts vyf of zes Uuren aan laat bly ven $ al HooFÖ~ ö J J STUK* het Vleefch daar door befmet wordt. In een oud Zwyn deugt niets dan de Kop , daar in te- gendeel het Vleefch j der Jongen ondër 't Jaar, niet alleen lekker is , maar zelfs fyn van fmaak. De Ouden plagten de Biggen der wilde Zwynen, levendig gevangen zynde , te fnyden , en lieten 2e dan weder in 't Bofch loopen , wanneer zy veel beter wierden dan de tamme die men op *t Hok meft. Deeze Soort Van Diereü , fchoon overvloe- dig in Europa * Afrika en Afie , wordt van na- tuure niet gevonden in de nieuwe Wereld. De? Spanjaarden hebben ze derwaards overgebragt en zy zyn 'er vermenigvuldigd niet alleen* maar zelfs wild geworden op veele plaatfen. De Chineezen voeden een menigte Varkens op, om dat het Vleefch en Spek derzelven hun zeer wel fmaakt. De Turken, in tegendeel, en alle die de Leere van Mahometh aankleeven , heb- ben 'er , gelyk de Jooden volgens de Wet van Mofes , een afkeer van , ja dufven ze niet aan-* raaken , als onreine Dieren zynde. De Negers brengen, tot hun Onderhoud, ook een menig- te Varkens op , die iti de heete Landen meett^ al zwart zyn , als minder ontaard van dén na* tuurlyken wilden ftaat , en in tegendeel het al- iermeeft in de koude Landen ; gelyk men aan 260 Beschryvinc van de LAFDEEL.de Ooren, welken de tamme en witte Varkens XVIII. zeer lang hebben, duidelykft befpeurt. Hoofd- jn het Lighaam van een Varken (zegt de L^haams ^eer Daubenton) openbaart zig niet minder gehalte* ~ wanftalligheid , dan plompheid in zyne bedry- ven en driften. De Hals is zo korten dik, dat de Kop byna aan de Schouderen raakt , en het houdt denzelven altyd naar om laag, terwyl, door de kortheid der Voorpootcn , zyn geheele Lyf als naar de Aarde duikt. De beweegingen, die het maakt, ontbeeren de deftigheid, welke 'er is in den gang van veele andere Dieren, en het loopt al fpringende, wegens de llyfheid zy- ner Beenen. In zyne grootfte woede heeft het een gedwongen houding, en maakt een flegte figuur om zig te verweeren , daar het naauw- lyks iets dan zyne Slagtanden toe heeft , zon- der welken zyn Gelaat by uitftek fchraal is, ontbeerende alle fraaiheid. Het tamme Varken heeft den Kop langwer- pig , het end van den Snoet dun , naar de groot- te van het Hoofd te rekenen , en het rgterfte gedeelte van 't Bekkeneel zeer verheven ; de Oogen klein , de Ooren breed , den Hals dik en kort , het Lyf grof, het Gat afloopende , de Staart dun en vanmiddelmaatigelangte, de Bee- nen kort en regt , inzonderheid de Voorpooten. Het wilde Varken heeft den Kop langer , het onderfte gedeelte van 't Voorhoofd meer ge- boogen ; de Slagtanden grooter en fcherper dan die der andere Varkens : de Staart is kort en regt Zwynen of Varken s. 261 regt. In het Chinecfche of Siamfche Varken is 1. Afdeel, de Kop ook langer, de Snoet dikker; de Oo- XVIIL gen zyn zo klein noch de Ooren zo groot niet; Hoofd- STUK* de Hals en Voörpooten korter; de Hoeven grooter, de Staart langer dan die van het tam- me Varken en zonder eenige kromte. Hec Voorhoofd is bültig en de Rug ingezakt , om- trent even zo , als in het wilde Zwyn. De Oo- ren zyn in de tamme Varkens voorwaards gc- ftrekt, niet opwaards gelyk in de twee anderen; welk verfchil zig reeds in de Jongen , die nog geen Jaar oud zyn , openbaart. De Staart krult in de Speenvarkens niet op , voor dat zy zes Weeken of daar omtrent bereiken. In de tam- me Varkens is het Lyf ook langer dan in de Wilde en de Chineefche. Deeze laatften wor- den in Europa dikwils opgevoed en gemeft, hoewel zy kleinder zyn , wegens de lekkerheid en blankheid van hun Vleefch : zy paaren en teelen voort met de Varkens van het gewoo- ne Ras. Een wild Zwyn, dat tweehonderd-zeven-en 'tWüde vyftig Ponden woog , en welks langte , geme- Zw>'n* ten in een regte lyn van den Muil af tot aan den oorfprong van de Staart, vyf Voeten agt Duimen was, en de omtrek, dwars over het dikfte van het Lighaam heen , vier Voeten twee Duimen ; hadt den Snoet en de Ooren zwart , het overige van den Kop uit wit , geel en zwart, gemengeld. De Keel was roodagtig. Op de Rug hadt het Borftels van drieëneenhalf Duim IDiii. II Stuk. R 3 lang., 2ó"2 Beschuyvingvande I. Afdeel. ^an§ * welker kleur, van den wortel af tot over XVIH. de helft der langte, zwart was, verder vuilwit Hoofd cn aan de punt roodagtig bruin, ter langtevan ongevaar een half Duim. Deeze Borftels lagen -agterwaards over en bedekten elkander, zoda- nig dat men niet meer dan de bruine kleur van hunne uiterfte tippen gewaar wierd. Het Flair, op de zyden van 't Lyf en a$n den Buik , hadt maar de langte van omtrent drie Duimen , en was van de zelfde kleur als de Borftels op de Rug , maar , hoewel ook agterover leggende , vertoonde zig deszelfs witte kleur zo wel als de bruine , om dat het veel dunner ftondt, In de Oxels en Lielïchen, aan den binnenkant der Dyën en by het Gemagt , was het Hair rood- agtig ; hoewel het , naauwkeurig onderzogt zyn- de , bevonden werdt , alleen maar rood te zyn aan de tippen. Het end yan de Staart en het onderfte der B.eenen, was geheel zwart. De Staart van een wilde Zeug liep uit in Borftels yan zeven Duimen lang. 'tCM- Een Varken van Siam? welks langte, geme- neefche ten in een regte lyn van den Muil tot aan 't V*rl$en. ^egjn van ^ scaalt 9 ^Y\e Voeten was cn ne- gendhalf Duim , , hadt langs de Nek en Rug Borftels van zes Duiden lang , daar die op den top van 't Hoofd , en aan de Billen , maar van twee of drie Duimen waren en de overigen flegts een of twee Duimen. tDe Lippen, de Kop aan de zyden , de Keel , de Borft , Buik dc binnenkant der Beenen ^ hadden weinig Zwynen of Varkens. 263 Hair en fcheencn zelfs, op eenige plaatfen , ^ Afdeel, geheel kaal te zyn. Alle de Borftels waren zwart xviü. van kleur, maar men vondt 'er witte tuflchen Hoofd- de Oogen en geelagtigen, gelyk die van deslUK* meefte tamme Varkens, op de Lippen, aan 't end van de Staart en aan de Pooten. Nog verfchilt dit Varken van onze tamme Europe- aanfche daar in, dat zyn Jong, ter Wereld ko- mende , reeds de zelfde kleur heeft , dien het in de volwaflenheid behoudt: terwyl de Biggen der tamme Varkens eerft blank of wit Hair hebben, dat naderhand geel wordt aan de tippen. Het Zwyn is in den rang der Dieren met ge. De fpleeten Hoeven geplaatft geweeft, omdat het Pooten. maar twee Toonen heeft, die op den Grond raaken , aan ieder Poot ; dat de uiterfte ry der Vingerbeentjes omwonden is met eene Hoorn- agtige zelfftandigheid en dat de Pooten, inden eerften opflag, veel gelyken naar die van den Stier, Ram, Bok, enz. Zo dra men egterde Huid heeft weg genomen, vindt men ze zeer verfchillende : want daar zyn vier Beendertjes in de Agterhand en Agcervoet, en vier Vin- gers , waar van ieder beftaac uit drie regelmaa- Ugc ryën. De twee middelde Vingers zyn lan- ger dan de anderen , en hebben ieder een Schoen, die op de Aarde ruft; de twee anderen zyn veel korter , en hebben ieder een dergel yk Hoorn , doch 't zelve is hoogergeplaatft , daarnaamelyk 4e Spooren der Oflen, Bokken, Rammen, zyn. x. düsl. jistuk, R 4 Hier 264 Beschryving van *>e r aföeel Hier zou men de Natuur, volgens de aan» XV UI. merking van den Heer de Buffon, haaft: van itük.°FI' overtolligheid kunnen befchuldigen ; dewyl het Varken , hoe zeer in volkomenheid van 't maak- zel zyner Pooten de Dieren, die veel fraaijer zyn van Lighaamsgeftel, overtreffende, geen het minfte gebruik van deeze Vingeren heeft, om iets aan te grypen ; doch wy weeten het oogmerk van den Schepper niet, en miflchien doen zy gropter dienft , dan men zig verbeeldt. Ondercuffcben is 't zonderling, dat in fcmmige Landen dikwils een Ras gevonden wordt van tamme Varkens , die altyd maar ééne Hoef of ongefpleeten Pooten hebben ; 't welk Aristo- les reeds aangemerkt heeft, inIllyrie,Paeonieen elders, voor te komen , en Linnjeus zegt, dat men zulks omtrent Upfal in Sweeden niet on- gewoon is. ï£ waaien. Dit Beeft is, uit hoofde van zyne Vetheid en Morfigheid, eenige Kwaaien onderhevig. Van Schurft loopen de vetiien meeft gevaar , indien men niet zorgvuldig de Hokken fchoon houdt , en het Spek van zulk een Varken kan , wanneer het gegeten wordt , veel nadeel doen. Luizen gaan hier mede , gelyk in de Menfchen, dikwils gepaard. Het gemeenfle Ongemak > dat hun overkomt, is het gene men Gortigheid noemt, als wanneer het Spek niet deugt, zyn- de vol van kleine harde Korreltjes. Deeze Ziek. te , waar omtrent de Koopers ligt zouden kun- nen bedroogen worden > ontdekt mep door 't op- ZwyReN ot Varkens. 26$ cpligten van de Tong; als wanneer dezelve zig 1. Afdeel. van onderen , 't zy door Kliergezwellen of klei- XVIII. ne zwarte ftippen, duidelyk openbaart. Ook N°0FD* kan men zig van hunne Ongezondheid verze- kerd houden , indien deBorftels , uit de Rug ge- trokken , aan den wortel bloedig zyn , of wan- neer zy op de Agterpooten niet kunnen ftaan. Om de Gortigheid van een Varken te genee- zen , is het Spiesglas , hun ingegeven , van veel dienft. Het wilde Zwyn is van deeze Ziekte bevryd. De Ingewanden van het Varken gelyken , zo ïnwendi- men gemeenlyk zegt, onder alle Dieren hetge deeicn# meefte naar die van den Menfch , en derzelver gefteldheid is zo bekend, dat ik my niet op zal houden , met die te befchry ven. Alleen zal ik agt geeven op de deelen der Voortteeling in de Zeug, die wegens 't groot getal van Jongen, welken zy in ééne reis ter Wereld brengt , mer- kelyk van de andere Beefren zouden moeten fchynen te yerfchilien. De Lyfmoeder, egter^ heeft maar twee Hoornen , of maakt een figuur gelyk de Karteldarm , waar in de Vrugten agter elkander geplaatft zyn, en het Vatvlies om- vangt , gelyk in de andere Dieren , het Pisvlics en de Vrugten , die onmiddelyk zyn vervat ia een zeer dun en doorlchynend Vlies , geheel van 't Lamvlies afgezonderd , doch met gaten doorboord voor den Mond , het Aarsgat en de Schaamdeelen. Ook gaat door hetzelye de Na- velftreng heen , die in de Vrugten van een Zeug* l. deii, 11 stvi* R 5 wel- Beschryving van de L Afdeel, welke door den Heer Daubenton ontleed werdt, XVIII. de langte hadt van zes Duimen. Men kon in stuk°FD" ^eïzelveï Lyfmoeder naauwlyks iets , dat naar eene Moerkoek geleek 3 ontdekken, dan alleen, dat men op de Oppervlakte van het buitenfte Vlies eenige donker roode Puiftjes vond , week van zelfstandigheid , die , zo gemelde Heer zig verbeeldt, daarvoor kunnen verflrekken. Gebruik Oneindig is het gebruik , dat men in de Huis- in J*e houding maakt van deeze Beeften. De Speen- ding " varkens worden , als zy gevuld zyn en aan 't Spit gebraden , voor een groote lekkerny ge- houden. Niet minder fmaaklyk zyn de Kinne- bakken en Tong , gezouten en gerookt ; de Schouders gebraden, de Pootjes gezooden en de Krapjes geftoofd. By de Romeinen was het gebraden Buikftuk van eene Zeug , kort na dat dezelve gejongd hadt, met de Uijers daar aan, genaamd Surnen, in zo veel agting, dat 'er geen Maaltyd zonder 't zelve werdt toegeregt. Op de Vulva waren zy zo verflingerd, dat zy, naar 't Verhaal van Plutarchus, de Zeugen, door dezelven op den Buik te fpringen en te fchoppen, deeden miskraamen, ten einde dat Lighaamsdeel zeer witgezwollen te bekomen (*), Byna alle Ingewanden , zelfs de Long , kunnen gehakt , en met verfcheide Kruideryën gemengd zynde , tot Spy^e worden opgedifcht. Van de Dar- (*) In zulk een betekenis moet men het zeggen T ejftaan van Horatiüs : ml Vulvd pulchrius ampld. Zwvnen of Varkens, 267 Darmen, mee Varkens- Vleefch geflopt, maakt Afdeed men Worften , met Bloed en Lever Beulingen. XVIII. De Hammen worden , door 't Zouten en de Rook, *IooFP- STUK* zodanig toebereid , dat veelen van 't Landvolk , in 't Noorden en in Duitfchland , dezelven raauw kunnen eeten. Men houdt de Spaanfche, Weft- phaalfche en de Pommerfche of die vanLubek* voor de beften. Het Vleefch der Varkens is wel duurder dan dat van Ofïen en Schaapen , doch hetzelve en het Spek maakt een Spyze uit , welke voor zwak- ke Maagen en voor zodanige Menfchen, die zig weinig beweegen , gantfeh onvoordeelig is; voornaamelyk , indien zy ?er veel Waterige drank op gebruiken. In meeffc alle Ziekten wordt het gebruik van Spek , door de Geneesheeren , met veel reden verbooden, en in veelerley Onge- makken , gelyk Schurft, loopende Zweeren, Puiften en zulken, die naar de Verderving of de Kanker hellen , vooral in Veneriaale Kwaa- ien , i$ het ten uiterfte nadeelig. De Heelmees- ters befpeuren in de behandeling der Wonden , dat de Patiënt Spek gegeten heeft, aan den aarc van de Etter , die daar door fcherp en Hinken- de wordt. Men twyfelt of het Scheurbuik , dat in de Noordfche Landen zodanig heerfcht , niet veel af hange van 't eeten van gezouten en ge- rookt Varkens- Vleefch en Spek. In de Oos- terfche Landen fchynt de Melaatfchheid daar door fomtyds veroorzaakt te worden, en dit, meent men , is de voornaame reden, dat zulks 1*Deel. II Stuk. dffl a68 Beschryving van de I. Afdeel. aan ^e Mraëliten verbooden werdr. Ondertus- XVIII. fchen vat het Vleefch veel beter Zout en Sal- Hoofd- peter, en is, gezouten zynde , duurzaamcr dan STUK* eenig ander Vleefch. In de Veeldeelen, niettemin, van 't Varken, zyn tonde*' ^ ^e Geneeskundigen in gebruik. De Reuzel maakt het voornaamfte lighaam uit van veele Zalven ; zynde op zig zelve , door uitwendige Smeering , bekwaam tot verzagting en wegnce- ming der Pynlykheden, zo in- als uitwendig, inzonderheid die der Nieren en Gewrichten. De Gal wordt van Dioscorides tegen dePyninde Ooren aangepreezen , als ook , om de groeijing van 't Hair te beletten. De Melk gebruikt men in de doofheid en het ruifchen der Ooren, dik- wils niet zonder Vrugt. De Varkens-Stront, genaamd Succerda , is een Middel , daar l>et Ge- meene Volk veel werks van maakt, tegen de Bloedvloeiingen. Gantfch verfch of nog roo- kende voorde Neus gehouden, belet zy het bloeden op een kragtdaadige wyze. De Boe- ren gebruiken het Middelrift, met groot voor- deel, in de Beenbreuken en Kneuzingen , flaan- de hetzelve als een Pleifter , die zeer verzag, tende is , daar om heen. Het wilde Zwyn levert dergelyke Genees- middelen uit, en, jong zynde, is het Vleefch veel gezonder dan dat der tamme Varkens , wor- dende, zo wel als de Kop, voor een groote lek- kerny gehouden. Men fchryft ook aan de Pis , wanneer dezelve , met een weinig Olie , eeni- gen Zwynen of Varkens. 269 gen tyd in de Blaas is in den Schoorfteen opge- j# Afdeel. hangen geweeft, en de dikte van Honig heeft XVIII. gekreegen, een byzondere kragt toe, tegen de Hoofd» Wormen der Kinderen, wanneer dezelve op den Navel geftreeken wordt. De Slagtanden , die halfmaanswyze krom zyn , driekantig en zeer fcherp ; welken men , in de Onderkaak , wel agt of negen Duimen van een Paryfchen Voet lang gevonden heeft, ftaan van ouds te boek als een voornaam Middel tegen 't Bloedfpuwen, de Pleuris en andere Ontfteekingen ; dewyl zy, door hunne Lymagtige deelen , de fcherpheid der Vogten temperen. Van de Huid maakt men Zeeven, en het Hair dient tot Schuijers, Bor- flels, Stoffers en Schilders- Kwaden. (2) Zwyn met bet agierfle van de Rug gebor- field , de Staart ter langt?, van de Pooien , poreus. een blaasje aan de Navel. Cuineefch Varken. Dit Beeft verfchiltin Lighaamsgeftalte naauw- lyks van onze tamme Varkens; doch het heeft de Ooren zeer lang, uitloopende in eenefcher- pepunt, en de Staart, die geheel kaal is, hangt byna tot op den Grond. Men vindt aan 't zel- ve in 't geheel geen Borftels, maar hetgeheele Lyf is met kort Hair, ros van kleur en glanzig zynde , bedekt. Op de Rug , egter , digt aan de Staart , (2) Sus Dorfo poftice Setofo, Caud&longituriine Pedum, Umbülco Cyftifero. Syjl, Mtf. Poreus Gui- neenfis. Raj. Quadr. $6. 27° ÈESCHR YVIIÏG VAN DE I. Afdeel. Staart , en omtrent den Hals, heeft het langer XVIIK Hair , dat zig Borftelig vertoont. Men vindt Hoofd- dceze Zwvncn in Guinéa en Braül. DeAfbeel- STUK* ding, welke by Johnston Tab. XLVL daar van gegeven wordt, zegt Brisson is goed. III. (3) ^wyn met een Beursje op de Rug, zonder Tajacu» Staart. Muskus* £wyn. Veelerley Naamen heeft dit Beeft in de Ame- rikaanfche Taal. In Bralïl heet het Tajacu of Cuaiguara ; in Meftico Coyamatl öf Quaucoya- matl, dat Muskus-Zwyn betekent. Johnston heeft "er een Afbeelding van gegeven , onder den naam van Zainus of Tajacu , die , gelyk de Afbeeldingen van Pisö, Marcgrave en Nie* hemberg , goed zou zyn , indien 'er geen Staart aan was getekend. De Franfchen van Guajana noemen het Cochon noir ^ dat is zwart Varken. De gemeene Naam is Mexikaans Var- ken ; fchoon het zig ook in andere deelen van Zuid-Amerika onthoudt. Eisen- Deéze Beeften loopen troépswyze en houden fchappen. huis in de Gebergten en Boffchen 5 leevende , gelyk de Varkens, van Wortels, Eikelen en Vrugten. Men verhaalt , dat zy allerlcy foort van Slangen, als öok de Venynige Padden, den Oorlog aandoen. Zo dra zy een van deeze Die- (3) Sus Dorfo cyftifero , Cauda nulla, Syft. Nat. Tajacu. Pis. Ind. 98. Tajncu , five Aper Mexicanus mofchiferus. Tyson. ASt. N. 153- Quadr. 97. Cuai- Zwanen of Varkens. 271 Dieren vinden, vatten zy hetzelve met de Voor- 1. Afdeil. pooten , flaan de Tanden in den Kop en zetten XVUL 'er hunne Nagels in. Wanneer het een Slang ST^°#0FI>" is of Adder , weeten zy hetzelve de Huid , zeer knaphandig , van den Kop tot aan de Staart toe, af te ftroopen , en eeten het Vleefch ; gaande vervolgens , zo men wil , den Wortel opzoeken van een Boom, die hnntotTegengift zou {trek- ken van allerley Venyn, 't welke het moge hebben ingezoogen, Rajüs, egter, en veele anderen , twyfelen aan dit ftuk. Men fchryft, dat deeze Dieren zig als by geheele Legers ver- zamelen , en zig dus, onder eenen Overlten of Veldheer , tegen de Tygers en andere Roofdie- ren verdedigen. Laat heeft , zo Rüisch ver- haalt , 'er een gehad , 't welk hy tam gemaakt hadt en zes Maanden hieldt, voedende het met dunne Spyze even als de gewoone Varkens. Het Lighaam is kleinder dan dat der tamme Ligbaams- Varkens in Europa. Dat gene, waar van Ra- geftalte. jus fpreekt, hadt van den top des Hoofds af tot aan de plaats, daar gemeenlyk de Staart is in de Dieren , de langte van twee Voeten. De Onderkaak Itak verder uit dan de Bovenkaak- De Hals was kort en dik, enhetHair uit zwart en wit gemengeld, even als over 't geheele Lyf , dat bezet was met Borftels, dikker en grooter dan die der Varkens, doch zo groot niet Cuaigunrn. Marcgr. Br af. 229. Barth. Cent. If. Obf, 96. Quavlifa cogmati Quapizotu Hern. Afex/V. €37. Tab. 63. ^Diu. II Stuk, 272 BE8CHRY VINC VAN DE L Afdfxl. nict als van den Egel. Aan den Buik was he? XVIH. Beeft geheel kaal, doch aan de zyden hadt het Hoofd- jcort fat hoe nader aan 't midden van de STUK* ^ - 1 ■ . Rug hoe langer wierdc ; zo dat eenige Borftels aldaar vyf Vingerbreedten lang waren. Op 't midden van den Kop, tuiïchen de Ooren, hadt het een bosje ftyf Hair, ten groocften deele zwart. De Ooren waren derdhalf Duim lang, regtopftaande en puntig. Het hadt kleine Go- gen , en verder waren de Snoet en Bek , Poo- ten en Hoeven , als die van onze tamme Var- kens: de Agterpooren met Nagelen voorzien, langer dan ze anders by de Dieren zyn , met in twee-en gefpleeten Klaauwen. Het hadt geer* Staart, en zulks is minder te verwonderen, merkt deeze Schryver aan ; dewyl 'er in het Geflagt der Aapen ook zyn, die geen Staart y en anderen die een lange Staart hebben ✓ Het Verfcheide Schry vers merken aan , dat de Ta- Beursje opjacu een Bultje op 't midden var> de Rug heeft, om langer en fneU Ier te kunnen loopen< By de Ontleeding vanditDiér, verhaalt Bar- ïholinus , werdt op 't midden yan de Rug * uitwendig, of boven de Ruggegraat naby de Lenden- Wervelen , een Prammetje gevonden , hebbende den omtrek byna van een Gouden Du-* kaat , dat de Ontleeder zig verbeeldde gefchikt te zyn om de Biggetjes daar aan te laaten zui-> gen ; alzo 'er Klieren onder lagen , en taame* lyk groote Aders derwaards liepen , terwyl aan den Buik de Tepels geen Klieren hadden , noch met genoegzaame Vaten tot affcheiding van heü Zog fcheeijen voorzien te zym Zelfs gaf die Prgmmetje* zo de Laat aantekent, fomtyds een Vogt uit, naar Melk ge! y kende : dochby naauwkeurige ondervraaging van de genen , $e iii Brafll lang gewoond hadden , verflbndt men, dat dit vermoeden ongegrond was ; alzo het Beeft Zyne jongen uit de Tepels , die het aan 4en Buik heeft, zoogt. De Lever, fcegt hy, van de Tajacu, wordf: niet doof 'een Opfchortende B^nd gehouden 1. deki, ii stu^ § niaav 274 Beschryving van de L Afdeel, maar is met een enkel Vlies aan de Wervel- XVlU. beenderen gehegt. Zy heeft geene Galblaas* Hoofd- -pe jje naauwlyks de dikte van een Pink STUK» heeft , is twee Handpalmen breed. De Maag is met twee Aanhangzels , als Hoornen , voor- zien , het eene boven , het ander onder aan de- zelve. De dunne Darmen waren aan de regter zyde , om hoog ; de dikke , aan de flinker zy- de , om laag geplaatft ; hebbende , met elkander , de langte van vierendertig Voeten. Het Hart is een Handbreed af van 'tMiddelrift. De Long is in zeven Lobben verdeeld , waar van drie ter wederzyde , de zevende omtrent de punt van 't Hart 5 als gemeen zynde aan de beide deelen. Volgens den Heer LinnjEüs is het Lighaam Afchgraauw , met een geelen Band om de Schou- ders en een zwart Kruis boven de Neus: de Pooten zyn zwart. Het heeft een witte Vlak boven de voorde Kniejen : korte zwarte over« endftaande Borftels tufTchen de Ooren , die kort zyn, niet op de Rug: een Bultje aan dezyden van den Bek en boven de Neus. Boven de Bil- len is een Klier, die een Vogt affcheidt, dat zeer welriekende is. j V- (4) Zwyn met twee Slagtanden op het Voorhoofd. ^Uoorn^ Met reden wordt dit Beeft Hoorn- Varken of Varken. ge* (4) Sus Dentibus duobus Caninis frond innatis. Syji.Nat. Babyroufla. Bont. Jav. 61. Barth. Cent, 2. Obf. p6. Grew. Mus. Tab. I. Seb. Mm I.p.8#» Tab. L. Fig. 2. ïUj. Quadr. 96. ZWynèh of Varkens. ^| gehoornd Varken genoemd , welke naam aan 't j# ApMÊfe* zelve veel beter voegt dan die van Zwyn- Hert, xvilh of HeruZwyn, gelyk het eigentlyk zou moe- Hoofde ten zyn , indien men deeze benaaming op eene behoorlyke wyze gebruiken wilde. W een der Molukkes , beweften Amboina ; op de Ooftkuft van Celebes én daaromftreeks , ont- houden. Het moet 'er vry gemeen zyn , de- wyl SebA getuigt , wel vyftig zodanige Koppen of Bekkeneeleö gezien te hebben , die om dé zeldzaamheid uit Ooftindie in Holland Worden övergebragt. Het gelykt in kleur naar de tam- me Varkens , doch is wel zo blank ; het Lvf grof en vet ; de Kop langwerpig en ftnal , meÊ een langen Snoet , tot het wroeten in de Aarde bekwaam. De Ooren ftean regt op , zyn kleié én puntig; de Oogen zyn klein. In de Bovèh* i.deel. iis™*, S 2 kaak 276 B E S C II R T V 1 N G VAN t> t t Afdefl. kaak heeft het twee Slagtanden, of tweegroa- X^fir. te omgekromde Tanden, die zodanig (taan , dat Hoofd- £e Punten reiken tot aan de Neusbeenderties . stuk. J J onder de Oogen ; 't welk voornaamelyk in dee- ze Dieren plaats heeft, als zy oud worden, en hun dan Pyn veroorzaakt. Deeze Tanden ko- men met de Wortels byna tot aan de Oog- hollen toe. Die van de Onderkaak zyn ook lang , gekromd en in 't voorfte gedeelte ge- plaatft. Pooten heeft het, gelyk de Europeaan* fehe Varkens , met gefpleeten Hoeven ; de Bee- ncn zyn lang en dun; de Staart is groot, ge- kruld, en eindigt met een Kwaft. Gebruik Sommigen hebben beweerd, dat deeze Tan- der Slag- den Hoornen waren, doch de zelfftandigheid tanden of toont genoegzaam aan , dat het niets anders zyn Hoornen. m J * ö . _ r ... . , * dan landen. Meer verfchil is er over den dienft, welken het Beeft 'er van heeft. Het; komt my niet waarfchynlyk voor, datdezelven 'er tot enkel fieraad aan zouden gegeven zyn ; noch ook , om zig by nagt daar mede op te hangen aan den tak van een Boom, ten einde in veiligheid voor de Tygers en andere Roof- dieren te kunnen flaapen: maar veeleer, dat het dezelven tot zyne verweering gebruikt; en mis* fchien ook om de Vrugten van eenige Boo* men af te fgheuren : tervyyl het andere Tanden om te byten en te kaauwen heeft. De Indiaanen agten het Vleefch van dit Hoorn- Varken het befte der wilde Dieren , en fmaa- Icdyker zelfs dan dat vaa \ gewoone wilde Zwyn, Zwynen of Varkens. 277 Zwyn. Het Lighaam is met Hair bedekt , dati. Afdeed zeer zagt is op 't aanraaken, kort en als Lam- XVIII. meren- Wol ; doch boven op de Rug is het Bor- Hoot °° r ° STUK» fïelig en hard. Wat gebruik men daar van maake, vind ik niet aangetekend. XIX. HOOFDSTUK. Befcbryving van 't Geflagt der Armadillen, of Schildvarkentjes , onderfcheiden in zes Soorten 9 naar dat zy , tuffchen hunne Schilden , met een , drie, vier, zes, zeven of negen Gordels , zyn omringd. DE Spaanfche Naam deezer Beeftcn , dien ik Naam* hier met een Nederduitfchen uitgang be- houden zal , is Armadillo , byna overeenkomen, de met het Latynfche Woord Cataphractus , 't welk een Man, van hoofd tot teen geharnaft, plagt te betekenen. Immers dit Beeft heeft over 't geheele Lyf een Beenig bekleedzel, op verfcheiderley wyzen in Schilden en Banden verdeeld, doch in de meeften zodanig, dat het voorfte en agterfte van het Lighaam geheel be- dekt en als beflooten zyn in een holle Schulp , terwyl om den Middel eenige platte Gordels loo- 1 pen van de zelfde Stoffe , die door een Vlies zyn te famen gevoegd. De Portugeezen noemen het Encubertado, de Italiaanen Bar dato, de Brafiliaanen • Tatu. Linnjeus geeft 'er den Geflagtnaam aan j.desu ii stvk. S 3 van ijQ Beschryving van de t Afdeel. van Dafypus, 't welk een Dier met ruige of XIX. ftekelige Pooten betekent. Somtyds worden zy Hqqfp- met jen Nederduitfchen Naam van Schildvau hens befteinpeld, doch dezelve is, om dat zy in grootte of geftalte weinig naar een Varken ge- lyken , niet zeer eigen. Kenmer- De Kenmerken der Armadillen zyn, volgens. ken. Linnjeus , dat zy het Lighaam t'eenemaal be- kleed hebben met eene Beenige Schulp, die door Gordels is van een gefcheiden. Omtrent de Tanden maakt hy geen bepaaling, willende dat de genen , die gelegenheid hebben om dee- zq Beeflen te zien , naar dezelven , en naar 't verfchil der Sexe , onderzoeken zullen. De Heer Brisson ftelc als een vaft Kenmerk van dit Geflagt > dat zy geen Voortanden of Snytan* den , noch Hoek- of Hondstanden , en niet dan Kiezen of Maaltanden hebben, Hy voegt 'er by , dat alle hunne Tanden Cylindrifeh zyn; doch in de Afbeelding van den Kop eener Ar^ maJil, door hem gegeven, zou het my , uit de plaauing en figuur van deeze Tanden , voorko- men, dat dezelven eer voor Hoektanden te hou. Pl. XVI. £Qn waren . jn p.evaj je Armadil dan ook tot deezen Rang van Dieren behoort , daar zy anders , zo het Kiezen zyn , van afgezonderd moefte worden, Soorten, Van deeze Beeften worden door den Heer Brisson zeven Soorten opgeteld, en maar vyf door den Heer Klein. Linn^s heeft 'er zes , welken hy naar 't get^l der Banden of Gor- dels Armadillen. 279 dels om het Lighaam onderfcheidt , als volgt, i.afdeel. f n Amadil met het Schild in drieën verdeeld . J§&* de Pooien. vyf-Fingeng. stuk. De Heer Linnjeus brengt thans tot dceze ijr^ri^m Soort, als eenc Verfcheidenheid, ook die, wel- Araad» ke hy te vooren by den naam van Armadil met mel e(;n een enkeld Schild , daar van afgezonderd hadt. Deeze laatfte wordt van de Engelfchen gemeen- lyk de Armadil met een Wezelskop geheten. Brisson noemt ze, Armadil met een enkeld Schild en met agttien Banden, zeggende, dat van het Schild , 't welk het voorfte des Lig- haams bedekt, tot aan de Staart toe, de ges heele Schulp verdeeld is in zo veele Banden ; waar van de voorften , die de breedften zyn , uit vierkante, de agterfte en fmalfte uit yier* kante en ronde Schubben, ondereen gemengd, beftaan. Zo zyn ook de Schubben, die het voorfte Schild bedekken, vierkant, even als die van de Staart, welke fcherp uitloopt. Van de eerde, "die by Seba Tatu of Afri- Lighaams. kaanfche Armadil geheten en afgebeeld wordt, gp^aI^vj is de Lighaamsgeftalte als volgt. De langte van het uiterfte van den Bek tot aan het be- gin van de Staart , omtrent tien .Duimen; de Staart (1) Dafyptistegminetripartito, Pedibuspentadao tylis. Syft. Nat. Tatu 0. Armadillo Africanus. Seb. Mm. I; p. 47. Tab. XXX. fig. 3, 4. (£) Dafypns Cingulo fimplici. Syft. Nat. Tatu Mufteliaus. Ra], Quadr. 235. Grew. Mus. 19. Tab. I. I, D rel, 11 Stuk, S 4 280 Bèschryvisg van b E 1. Afdeel. Staart zeven Duimen. Ieder Poot is verdeeld XIX. in vyf Vingeren , waar van de drie middelften st^0F°" ^cr ^oorPooten grootft> met fterke Nagelen gewapend. De Ooren zyn lang, rond aan 'C end. Tuflehen de twee groote Schilden zyn twaalf fmalle Banden , te famen gevoegd door een dikke Vliesagtige Huid en bedekt met Ruits* %vyze Schubben , waar van die de twee groote Schilden bedekken , een vier- , vyf-of zeskantige figuur hebben , doch altyd onregelmaatig of on* getyk van zyden. Het Beeft onthoudt zig iö Afrika, II. (2) Armadil met drie Gordels en vyf-Vingerig$ Trkinftus. Pooten. Met drie Gordels. Dit is een zeer mooy Beeftje , door veele Pl XVI 0 'Autheuren, gelyk men hier onder ziet, be* fchreeven en afgebeeld. Seba, die dit ook ge- bad heeft, geeft 'er twee Figuuren van. De Afbeelding van 't zelve by Johnston, Tab, LXIII. , zou, volgens den Heer Brisson, goed zyn ; doch men ziet klaar, dat dezelve ten opr éigt van de Schubben en Banden ver van 't Ie- ven afwykt Dé (2) Dafypus Cingulis tribus , pedibus pentada&y- iis. Syfl. Nat. Tatou s. Armadillo. Redi. Exp. 91. T. 92. Tatu s. Armadillo Orientalis. Sep. Mus. I. p. 62. Tab. XXXVIII. Fig. 2, 3. Tatu apara. Marcgr, Bras. 232. Pis. Brafil. 100. Raj. Quadr. 234. Ar- inadillo s. Tatou genus alterum. Clus. Exot. 109, Armadillo. Grew. Mus. 17 Qleaèw Mus. 8. Tab. Vf> De langte des Lighaams, van 't end van den i, afdeeu Snoet tot aan 't end van de Staart, zegt hy, is jjIX. omtrent een Voet. De Pooten zyn , volgens Hoofd- Marcgrave en Ray , in vyf, volgens Sebastuk* in vier Vingeren ofToonen verdeeld, waarvan drie lang en vooruitfteekende , de vierde agter- waards geftrekt is, als een Spoor. Tuflchen de twee Schilden zyn drie Gordels , met vier- hoekige Schubben ; doch voor 't overige zyn de Schubben altemaal zeshoekig, zo wel op de Staart als op 't Lyf, en vertoonen zig als Roo- ien, De Ooren zyn klein , rond en kaal ; de Staart is piatagtig van boven en onderen , be- ftaande maar uit één Lid, Onder aan den Buik heeft het een harde Huid , digt bezet met lang ruig Hair, gelyk de Beenen. Het woont in Ooftindie niet alleen, maar ook in Brafil cq Guajana ; zo Brisson aantekent, (3) Armadil met vier Gordels tm % Lyf. tïh Quaclri» Van deeze Soort kan men weinig zeggen, cinüus. alzo men 'er niets meer van weet, dan dat Mec vie* Columna de Beenige Schulp heeft befchreeven °r e*S% en afgebeeld ; die , gelyk het bekleedzel van de meefte anderen, uit twee Schilden beftaat, waar tuflchen vier fmalle Gordels zyn. Het Jkeftje is over 't geheele Lyf bedekt met Schub» ben van zes- , vyf, vierhoekige en eenige an- dere figuuren. Gemelde Schryver geeft het den (3) Dafypus Qmgxaïïs quatuor. Syft. Nat. CheJo» niscus. Col. Aquatil. II. p. Tab. 16, I. DfctL. U Stuk, > S 5 Beschryving van de L Afdeel. den Naam van Schildpadgelykend Varkentje of XIX. Schildpad-Egel , een uitheemfch Dier. Onder Hoofd de hedendaagfchen is niet bekend , waar het stuk. . , , zig onthoude. IV. (4) Armadil met zes Gordels en vyf-Vingerige Zexdm, : Pooten^ ius. Met zes Dit is de gewoone Amerikaanfche Armadil , Gordels, ^ieby de meefte Autheuren voorkomt, worden- de van Brisson de Mexikaanfche geheten. Dee- ze allen 5 zegt hy 9 behalven Aldrovandus , hebben 'er Figuuren van gegeven , met meer dan zes Gordels tuiïchen de twee groote Schil- den , waar in zy mistaften. De Engelfchen noe- men het groots getraliede Egel > de Inwooners van Nieuw Spanje Cbirquinchum 9 zo Nierem- berg aantekent. Hernandez geeft dit Diertje den Naam van Ayotochtli of Dafypus Ciicurbitu mis, by anderen Tatou of Armadillo genaamd. De Pooten zyn ieder in vyf Vingeren , met rondagtige Nagelen aan 't end gewapend zynde, verdeeld : de Snoet is fcherp 3 de Oogen zyn klein , de Ooren kaal en kort. Tuflchen de twee Schilden vindt men zes Gordels 3 bedekt met driehoekige Schubben , doch op de Schil- den zyn dezelven van onregelmaatige en on- bepaalde figuur. De Staart , aan haaren oor- fprong dik, wordt allengs naar het end toe dun- (4} Dafypus Cingulis fenis , Pedibus pentadac- tylis. Mus. Ad. Frid. 7. Dafypus Cingulis fex. Sy/I. Natur. Tatu s. Armadillo primus. Raj. Quadr. 233. Tam s. Tatupera. Marcgr, Bras. 231. Armadillos# Tatou. Clüs. Exot* 230» A R M A D I L h E -N. 2B3 dunner, en loopt fpits uit, De woonplaats is in j# Afdeel* Zuid-Amerika. XIX. Hoofd* (5) Armadil met zeven Gordels, de foorpootenwvK. vier- de Agterpooten vyf-Vingerig, V. Septem* Deeze Armadil , als in 't Kabinet van de h-cin£ius. kademie te Stokholm zynde, is door den HeerGordels LiNNiEUs naauwkeurig onderzogt en befchree- ven. De Kop is Eyvormig , glad, met onteU baare Naaden die Netswyze door elkander loo- pen , verdeeld ; de Snoet .uitfteekende : de Neusgaten Halfmaanswyze, de Ooren Eyvorm- agtig , met Tepelagtige ftippen bedekt. De Beenige Schulp, die het. Lighaam omkleedt, is iü twee Stukken van een gefcheiden door zeven (malle Gordels, die midden om 't Lyf loopen, zynde overdwars getekend met puntig, ovaale merken. De Schulpen , die het voor- en agter- Lyf bedekken , hebben verhevene rondagtige ftippen. De Schaft (leekt uit, en is van onde* ren gekield. De Staart , met een groot getal Ringen gebandeerd , is kaal en een weinig kor- ter dan het Lyf9 Aan de Voorpooten zyn vier Toonen , de twee binnenflen langer, de twee buitenften korter; aan de Agterpooten vyf, waar van de zydelingfe korter. Alle de Toonen heb- ben groote , Iterke Nagelen > doch die der Voor- pooten zyn zeer fpits en fcherp als een Els. De (5) Dafypus Cingulis feptenis , Palmis tetradnc tylis, Plantis pemadaélylis. dmeenr Acad* Vol. I. p« 281. Dafypus Cingulis feptem. Syjl. Nat. U DEKi. LI Stuk. 284 Beschryving van de I. Afdeel. ®q Heer Brisson befchryft , als zyne yyfde Xix. Soort, een Brafiliaanfche Armadil met agt |5or. Hoofd- dels, die de Portugeezen , zegthy, Verdadeiro, ^Met a t^e ^nwooners van Guajana Tatou Kabajfm noe- Gordels.8* men- Van deeze heeft, zo hy verhaalt > John. sTon , Tab. LXXIV. , een goede Afbeelding gegeven , onder den Naam van Armadillo Jeu Aiatocbtlu Hier toe betrekt hy de zeven-Gor* delige Armadil van LinnjEüs ; niettegenftaande 'er Autheirren zyn , die meer dan agt Gordels aan deeze geeven. Misfchien heeft men in 't maaken der Afbeeldingen zo zeer niet gelet op 't getal van deeze Gordels ; misfchien is het een fpeeling der Natuur. Linn^üs vraagt dan met reden, of deeze Vyfde Soort, met zeven Gor- dels , genoegzaam van de volgende onderfchei- den zy? VI. (6) Armadil met negen Gordels, de Voorpooten cinÜuT™' v*?r' ^ ^S^P00^ vyJ-Vingerig. G^ddf" ^eeze ^nnadil * ^ie van ^EBA ^e Amerikaan- Pl. XVI.fche genoemd wordt en afgebeeld , verfchilt 3* van de eerfte Soorten merkelyk door de langte van de Staart en de grootte der Ooren , die zo wel als 't Lyf met Schubben zyn bedekt. Dc lang. (6) Dafypus Cingulte novem , Palmis tetrada&y- iis, Plantis pentadaftylis. Mus. Ad. Frid. 6. Dafypus Cingulis novem. Sy/l. Nat. Tatou s. ArmadillusAme- ricanus. Seb. Mus. I. p. 45. Tab. XXIX. Fig. 1. en Tab. LUI. Fig. 6. Tatue Brafilienfibus. Marcgr. Srafil. 231. Raj. Quadr. 233. (b) Dafypus. Hkrn» AllMADI.LLEtf. ft85 langte van het Lyf was anderhalve, die van de jé Afdeel* Staart een Voet, en van den Kop vier Duimen» XIX. Voor 't overige komt de Befchryving met dejT^°OFÖ* voorgaande Soort nagenoeg overeen. Uit dit alles blykt , dac men den Heer Lin~ n^eus geheel ten onregte toefehryft , op te tel- len zes Soorten van Armadillen ; te weeten met een Schild van 1 ftuk > van 3 , van 4 , van 6* van 7 en van 9 Jlukken. Dit ftrydt niet alleen tegen de Afbeeldingen van deeze Beeften, ien tegen de aanwyzing van Brisson , die aan alle Soorten , behalven de eerfte , twee Schilden toe- fehryft; maar tegen de duidelyke Woorden van LinnjEüs zelf , die niet van Schilden in zo veel Stukken verdeeld, maar van Gordels, in verfchil- lend getal , tusfehen de Schilden , fpreekt ; behal* ve in de Eerfte Soort , daar wel het Bekleedzel in drieën verdeeld is , doch aan welke hy niette, min den Naam geeft van Unicinctus , om dat 'er een Stuk, als een enkele Gordel, tusfehen de twee Schilden loopt. Zo men agt geeft op de Befchryving van Brisson , zou deeze eerfte Soort moeten gezegd worden , niet een Schild van één , maar van negentien ftukken te hebben 5 \ welk inderdaad wat veel verfchilt. De Schilden met derzelver Gordels , door Eigen- cene Vliezige Huid te famen gevoegd , dienen fchaP 1 , J% V .;. Armadil- als zo veele Geledingen aan dit Beeft; om overien. elkander te fchuiven , en zig rond te maaken gelyk een Kloot, op de wyze der Egels of Pis- febedden ; verbergende zyn Kop , Pooten en jldeel. ixsiu^ Buik,, 286 Beschryvinc van dë h Afdeel. Buik , zodanig , dat het kan gefchdpt, getree* XIX. den en geflagen worden , zonder nadeel Dus Hoofd- jjeefc ^ latuur hetzelve, zonder eenige be* «tuk. _ ö kwaamheid tot verweering tegen Roofdieren * de behendigheid gegeven om derzelver Tanden te ontfnappen; daar het anders een lekker beet- je voor zoude zyn, want het is zeer malfch van Vleefch. Sommigen , zegt men , zyn Venynig , anderen niet ; en dit zoude aan het getal der Gordels onderfcheiden kunnen worden ; zynde die met agt onfchadelyk , met fces fchadelyk. De Adders, wil men , dat het in Vrede mede leeft, houdende zyn Verblyf met die Dieren in een zelfde Hol. Leevens- Men vindt de Armadil ook de ïtalabas-agtige manier. Konyn genoemd, en dit, eensdeels om de ge- daante , welke dit Beeft aanneemt , anderdeels om de diepe Holen, die het in 'tAardryk graaft, waar toe het zyne lange fterke Klaauwen ge- bruiken kan. De langte, die het in ééne nagt doorboort, gaat de verbeelding te boven; zö dat men het in een Hok, daar de Grond bloot is, te vergeefs zou tragten te bewaaren. Hat aaft op Mieren , gelyk de Mieren-Eeters ; doch de manier, op welke het dezel ven magtig wordt, is nog zeldzaamer ; naamelyk door middel van zyn Staart, die het aan den Bek brengt. Voorts eeten de Armadillen, Wormen, Infekten en Vifchjes , als ook zekere Vrugten en Befiën , onthoudende zig veelal op Moeraffige plaatfen. Gebruik. Hoe kan men zeggen, dat de Pooten van dee- Armadill e n. 287 tè Beeftjes naakt zyn3 terwyl de dikke Huid al- 1. Afdeel. daar met zulke lange grove Hairen bezet is, XÏX. en zo ruig, dat de Armadil deswegens den Ge- J?°0bD~ flagtnaam van Dafypus of Ruigpoot voert: ge- lyk men er ook tuffchen de Schubben vindt, over 't Lyf: maar milTchien zal men de Af beel- ding van een Hairloos Jong tot de Befchryving gebruikt hebben. Het Vleefch , der genen die on- fchadelyk zyn , levert aan de Indiaanen een zeer fmaakelyke Spyze uit. Van de Schilden maa- ken zy een dergelyk gebruik als van de Schulp der Schildpadden , en zy dienen hun , om door een foort van Wichelaary, als 't ware , denge- nen , die iets geftoolen of ontvreemd heeft , te ontdekken en te ftraffen. Van dezelve tot Poei- jer gemaakt, een Vierde Loots in genomen 3 verbeeldt men zig in Amerika , dat door eene Zweetdryvende kragt tot geneezïnge der Venus- ziekte zoude ftrekken. XX. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Egelen, hun verfcbil van de Stekel- Varkens , hunne Eigen- fcbappen , uit- en inwendige Ligbaamsdeelen , en gebruik in de Geneeskunde. En voornaame hoedanigheid , waar in de Egels overeenkomen met het Stekel- Var- ken , en van de meefte andere Dieren verfchil- s88 Beschryvinö I. Afdeel len, heeft fommigen, gelyk den Heer Klein * XX. die de verdeeling zyner Rangen alleenlyk naar *TbK°FD" ^et §eta^ der Klaauvven maakt , deeze onder el- kander doen verwarren. Brisson egter onder- fcheidpze , op het voetfpoor van den Heer Lim- NiEüs j wel degelyk; maakende van ieder een by- zondere Afdeeling, in zynen Twaalfden Rang* die zodanige Dieren bevat, welke, met gena- gelde Vingeren aan de Pooten voorzien zynde, twee Snytanden boven en twee onder in den Mond hebben : en zyn voornaame Kenmerk is , dat de Egel met Honds- of Hoektanden voor* zien is , welken het Stekel- Varken niet heeft. De Heer LinnjEüs heeft den Egel in deezen Vierden Rang der Zoogende Dieren, onder de BeJlicB of Beeften, geplaatft, en het Stekel- Var-* kep in den Vyfden Rang, onder de Glim of Rqtéen* Naamen. De Latynfche Naam van den Egel is ErU naceus of Herimceus, fomtyds ook wel Herix> of Ecbinus naar het Griekfch , in welke Taal men hem , wegens zyne Doornagtige Stekels , ook Acanthion genoemd vindt. By de ïtaliaanen wordt hy Riccio of Rizo; by de Spanjaarden Efizo; by de Pöftugeezen Öurizo of Oricó Ciï- cberö, eti by de Franfchen HeriJJon geheten; welke Naamen altemaal , met meer of min ver- andering , van den Latynfchen Herix af komftig $yn. De Engelfchen noemen hem Urchin of fLdge-Rog, de Duitfchers Igd,Eigel, Hpcheï; óp VAN ÖÉ ECELEN. 289 dé S weeden Igelkott, en de Hollanders fomtydsl. Afde^* Yzer varken. xx** Het Kenmetk der Egelen ifc * dat zy tweegTt)fc-°Fp Voortanden hebben j evenwydig, omtrent bei- Kerimef- telswyze > langer en van de anderen afftaande; ken* de bovenften verft i overal twee Hoektanden * die voorwaards hellen , klein zynde : drie of vier fcherpe Kiezen of Maaltanden * met putajes op fcyde : het Lighaam bekleed met Stekels. Van dit Geflagt geeft de Heer Linreü* thans maar ééne Soort op ; tiaamelyk > den ge- Eririaceuè tooonen of Europifchen Egel (i) , dien hy te ^y^pN Vooren den Egel met Ooren genoemd * en van den febe ËgeL Amtrikaanfchen Egel met kleinder Ooren, byPL' XVIk Séba afgebeeld (*) * onderfcheiden hadt, zyn- l* de dit Geflagt te vooren van hem in den Rang der Roofdieren , Fercs * gebragt geweeft. De Egel onthoudt zig byna overal in Europa* Èlgén- doch in éenige Landen is hy gemeener dan in fchappga, anderen. Dus merkt de Heer Linnjeus aan* dat hy menigvuldig gevonden wordt in Gotho land , Zeldzaamer in Sweden 3 en byna niet in de Nortlandfche Provinciën. Het is een vreesagtig doch tevens flim Beeft. Wanneer hy , vervolgd toor* (i) Èrinaceus, Faun. Snee. ié. Syfl. Ndt. 52. Ih Qotb. 264. Echinus five Eiinaceus terreOris. Gesn* Qitadr. 368. Aldr. Quadr, 45 9. Jonst. Qyadr. 1 19+ Tab. LX VUL Raj. Quadr. 231. Seb. Mus. L p.fg* Tab. XLIX. Fig. 1 , 2. (*j Èrinaceus fubauricuiatiis. Syfl. Nat. VU E«W« flus Americanus albus. Seb. Fig. 3. X. Deel II St*$» T ■ 290 Beschryvinc ï. Afdeel, wordende door Menfchen , Honden of andere XX. Dieren, geen kans ziet om te ontvlugten , haalt Hoofd- hy zyn Kop en Pooten in , maakt zig Klootrond STUK* en zet zyne Stekels of fcherpe Pennen over- end, zodanig, dat men hem naauwlyks aan kan taften zonder zig te befchadigen. Dikwils houdt hyzig, in dit geval, zo (til , dat men geen leeven in hem befpeurt , en hem voor dood leggen laat* Een ander gebruik is 'er , 't welk hy van zyne Pennen weet te maaken. Hy rolt zig, op den Grond, onder Boomen , zo dat 'er Vrugtea in zyne Pennen bly ven fteeken , die hy dus naar zyn Hol brengt. Doorgaans gaat hy by nagt uit, kunnende op de Boomen klauteren , om de Vrugten daar af te plukken , eetende ook Wor- telen en Kruiden niet alleen , maar zelfs Mui- zen en misfehien ander Ongedierte. Ten tyde van den Wyn-Oogll , en in den Herfft , is hy vet. Zyn gewoone Verblyfplaats is in Kreupel- bofch of Ruigte onder de Haagen en in Wyn- gaarden ; zynde , wanneer men hem in een Tuin geplaatft heeft , zeer moeielyk weder te vinden. Den Winter brengt hy door in zyn Hol , dat is te zeggen in de holligheid van een Boom , on- der drooge Bladen of Mos , waar van hy zig een Neft of Legerftee maakt en flaapt daar in gelyk de Mol ; kunnende lang zonder ecten zyn , en fchynende door 't (laapen vet te worden. Men verhaalt , dat de Egel fomtyds in het Hol van een Beer kruipt en denBecr zo laftig valt met zyne fcher* VAN ÖïE GELEN. fcpl feherpe Pennen $ dat dezelve genoodzaakt wordt 1. Afheêl. te verhuizen» XX. Sommige Menfchen voeden, uit pleizier56ênsT^QFOaï Egel in hun huis op , 't welk zy gemakkelyk doen kunnen , dewyl hy met zyne Tanden of Klaauwen niemand nadeel doet en bykans alle eetbaare Spyze nuttigt , zelfs Wyn en MclL Ra jus merkt aan, dat hy een Geluid geeft als het kryten van een Kind, wanneer men hem op de Pooten trapt ; doch anderen hebben , by het openen van zulk een Beeft , waargenomen , da£ het, aan een Tafel vaft genageld zynde [ geen het minfte Geluid gaf , midden in de fterke poogingen , welken het maakte om zig los te worftelen. Men heeft ook verhaald , dat Vuur of Water in ftaat was om den Egel, als hy zig tot een ronde Kloot gemaakt heeft , het jïjf weder te doen uitrekken : daar men thans het tegendeel heeft bevonden. Met heet Watet gefprengd en voor 't Vuur geroofterd zynde , kromp hy langs hoe digter in een , en , hoe zeer hy ook gepynigd werdt , alles was vrugteloos * tot dat men hem met Handen , die met dikke Handfchoenen gewapend waren , los maakte. Hierom is het gantfeh onwaarfchynlyk, dat dit Beeft, door het pififen van den Vos op zyn in een gekrompen Lighaam , verflikken zou * ge* lyk Gesnerüs verhaalt* Ten anderen weet men , dat hetzelve zeer taay van Leven is, Scroderüs heeft opgemerkt, dat in een Ege)$ dien hy levendig ontleedde , het Bloed f 't welk 1. Dttt. 11 siuk, T 2 yjg 29* Bes c .ii r r v i c L Afdeel. uit ^e Vaten liep, koud, Wateragtig en bleek XX. was, zynde ook de Ingewanden koud, zo wel Hoofd- ais 't Halt, dat drie Uuren lang bleef kloppen, STUK» ^ toen de Borft geopend ware , niettegenftaandê de aanraaking van de uitwendige Lugt. Voort- De Autheuren verhaalen wel , dat de Egels teeliug. elkander om-armen en Buik tegen Buikpaaren; doch zy berigten ons niet , hoe veel Dagen of Maanden het Wyfje draage , noch hoe veel Jongen zy ter wereld breDge in ieder Dragt. Sommigen hfebben beweerd, da* hetzelve, ter voller Dragt zynde gekomen , uit fchrik voor de Stekels , waar mede de Vrugt bezet was , niet baarde , en dat dit haar duur kwam te (taan , alzo de Vrugt langs hoe harder en ftekeliger wierdt. Dit heeft een Spreekwoord ter baan gebragt (*) , 't welk men toepaft op de genen , die een Zaak, wegens befchroomdheid , uitftellen tot hunne Schade. Niettemin is *t zeer onwaar- fchynlyk , dat dit het Geval met de Egels zy ; dewyl men thans verzekerd is , dat de Pennen der Jongen , eer die ter wereld komen , veel te zagt zyn om de Moer te kunnen befchadigen. Sommige Schryvers willen dat 'er kleine en groote Egels zyp , leidende dit onderfcheid af, 't zy van de grootte van dit Beeft of van de langte zyner Pennen. Ook weet men , dat 'er van Egels met een Varkens-Snoet en met een Hon- den-Snoet , als van byzondere Dieren , gefpro- ksu (*) Echinus partum dijfert* V A N D E E G E L E N. 293 ken wordt. Rajus zegt , dac men in Engeland t. Afdrec, niet vindt dan de laatfte Soort , en twyfelt , of XX. de andere wel ergens zy: nogthans houden vee- ST^^' ten die met den Varkens <- Snoet voor de ge- meende , en de eenigfte , die bekwaam is om te worden gegeten ; doch 't verfchil tuffchen die beide fïguuren van Snoet is zo groot niet ? dat men niet vermoeden kan , of de een heeft den Snoet, van een zelfde Beeft by dien van een Varken , de ander by dien van een Hond , kun- nen vergelyken. De Heer Brisson geeft ons dc volgende Be- Lighaams- ichryving van de Lighaamsgeftalte van den ge-ge&ake, meenen of Europeaanfche Egel. De langte, zegt hy , was y van het uiterfte van den Snoet tot aan het begin van de Staart ', negen Dui- men ; die van den Kop , van de Neusgaten tot aan het Agterhoofd , twee en een half Duim ; van de Staart een Duim, Het Beeft heeft kleine uitpuilende Gogen ; de Oore'n rond, breed en overend ftaande ; de Neusgaten getand als de Kam van een Haan. Aan ieder Poot heeft de Egel vyf Toonen , met Nagelen gewapend , zynde de Duim korter dan de andere Vingers. Het bovenfte deel van 't Lyf , de top van x Hoofd , naamelyk , de Rug en Zyden, vindt men bezet met puntige Stekels, die fcherp zyn en ftyf, uit bruin en wit gemengeld; de groot ften omtrent anderhalf Duim lang : doch de Kop , uitgenomen de top alleen , de Keel , Buik > Pooten en Staart 3 is bekleed met bruin IPuti. II Stuk» ï 3 ö! 294 BeschryviNC L' Afdeel. °f witagtig Hair. Snytanden zyn ?cr, in ieder XX. Kaak, twee langere om hoog, van elkander af Hoofd- ftaandë, onder twee, die bynaaan elkander raa- si uk ken* Hondstanden ih de Bovenkaak vier we- derzyds, klein, enby paaren afgezonderd ; in de Onderkaak wederzyds drie , aan elkander raa* kende en fchuins naar vooren hellende. Vier Kiezen , waar van de agterfte klein der dan de drie anderen* In 't geheel is 't getal der lan- den zes-en-dertig. Ontleed- Verfcheide Ontlëedkundigen hebben de in- kundige wendige deelen van den Egel onderzogt. By Befchry- gLAsItTS vincjc men ^ar van vyf 0f zes ge, ving, ' fchryvingen. Wy zullen ons alleen ophouden met die , welke de Leden van de Koninglyk Franfche Akademie der Weetenfchappen geeven van twee Egels , door hun ontleed , een Man, netje en Wyfje. Onder de Huid vonden zy een fterke Spier , die buiten twyfel dienen zal om dit Beeft zig rond te doen famentrek- ken. De Darmen waren altemaal van gelyke grootte en dikte , zonder BHnden Darm ; hebbende met elkander de langte van vier Voe- ten. In het Darmfcheil vertoonden zig de Meik- adertjes zeer wit en duidelyk ; de Ontvangplaats van de Chyl was wyd en vol. Het Galblaasje was blaauw van kleur, en Eirond, gynde ge- plaatft in 't midden der twee bovenfte en groot- fte Lobben van de seven, daar de Lever in was verdeeld. De Nieren waren eèn Duim lang, van Olyf kleur, de regeer meer tiaar den Kop toe VAN DE tl | Ni 2p5 toe dan de flinker. De Waterblaas vondt j# Afdeel. men klein. XX. In 't byzonder hebben deeze Ontleedfcundigen Hoofd- STUK gelet op de geftalte der Teeldeelen; te meer, dewyl, zo Aristoteles wil , de Egel onder Voomee- alle Viervoetige Dieren , die een volkomen en ling. levendig Jong ter wereld brengen , het eenigfte zy , 't welk de Ballen binnen 't Lyf beflooten draagt , gelyk de Vogelen. Men vondt ze dus, hebbende een zeer grooten Opperbal , niet afge- fcheiden van den Bal , gelyk in het Stekelvar- ken , maar in de geheele langte aan den Bal ge* hegt. Deeze Opperbal, grooter dan de Bal, ontfing de Voorbereidende Zaadvaten * in vier takken verdeeld, welke daar afzonderlyk wer- den ingeplant, van het onderffce tot aan de h^lft der langte , en de Afvoerende Zaadvaten kwa- men tot het bovenfte van den Opperbal uit. De Bal en zyne Zaadvaten waren aangehegten als opgehangen in den Buik, door middel van een Band dien men een Opfchortende Spier zou mogen noemen; als Vleezig fchynende na- by den Bal en met veele Vaten doorweven, breidende zig zydewaards uit , op de wyze der breede Banden van de Lyfmocder , zo dat zy naar de Wieken van een Vledermuis geleeken. Aan de fcyden van de Blaas vondt men groote Klieragtige Beurfen , geel van kleur, en de Voor- ftaanders, een weinig laager, waren ook zeer groot. De Heer du Verney heeft in het Wyf je , langs de Scheede heen , verfcheide Klie- l.DCEL. IIStvk, T4 ïtü 295 Beschrtving L Aföeel.^h zien leggen. Ook merkt hy aan, dat hö£ XX. Hart geen Hartzakje heeft , dat van het Mid* Hoofd- dclfchot van de Borfl afgefcheiden zy. itei Oog ®e inwcnciige gefteldheid van den Oogbol , in den Egel, is zeer zeldzaam. Men vqndt, naamelyk, van de drieVogten, die in de Men- ichen en de meefte Viervoetige Dieren zyn , alleenlyk het Kryftallyn, zondereenig blyk van *t Waterige of Glasagtige Vogt> Het Netvlies raakte onmiddelyk aan het Kryftallyn , en was 'er als aangeplakt op den bodem van het Oog5 gelyk het Hoornvlies hetzelve bedekte en daar aan raakte van vooren. Het Druivenvlies was overal zwart, zonder Netswys Geweefzel; en maakte ook geen plooy van vooren, om den Regenboog te formeeren: zodanig dat het Oog, wanneer de Oogleden open ftonden, niets dan zwart vertoonde. De middellyn van den Oog- bol was maar twee Liniën of een zesde Duims, en hadt een Oogluikend Vlies. De Neusgaten zyn , aan cien uitwendigen Rand, met een Vlies ^ agtig Vleezig Byhangzel , dat gekruld is, voor- zien» Éifeerifche De Heer Brisson geeft vier Soorten van E« er Ameri-geis 0p? waar Van de eerfte onze inlandfche is, %0 C S ^oor geheel Europa gemeen ; de tweede een Su berifcbe Egel , door Seba afgebeeld en befchree^ ven (*) , die korte platte Ooren heeft en de Ste- kels (*) Erinaceus Sibericirs. Seb. Vol. I. p. 79* Tabf XUX. Het Mannetje 5. W tet Wyfje VAN D.£ E G E L E N. $97 kets of Pennen donker rood, met de toppen i.Afdeei* of punten Goudgeel , ja als verguld , op de Rug ; XX. aan den Buik alleen met Wollig Hair, dat ook Hoofd- STUK* een Goudgeelen glans heeft, bekleed. De der- de, dien hy Egel met hangende Oor en noemt, is het Malakfe Stekelvarken, waar van ik na- derhand zal fpreeken. De vierde, eindelyk, de Amerikaanfehe wittê Egel van Seba , daar ik voor heen reeds melding van heb gemaakt , en dien hy noemt Egel zonder Oor 'en , om dat de Ooren uitwendig naauwlyks zigtbaar zyn (f)> Deeze was te vooren, door den Heer LinnjEUs, onder dén naam van Erinaceus fubanricitlahis * voorgefteld geweelh De Ouden plagten zig van de Huid derEge^ Gebruik, len als tot Borftels te bedienen, om de Klee- deren fchoon te maaken. Het Vleefch van deeze Beeften wordt aangemerkt doppende en Aardagtig te zyn , en moeielyk verteerbaar , geevende ook zeer weinig Voedzel. In de In- dien egter , daar de Egels blank zyn van Vleefch, wordt her/el ve van de Indiaanen veel gegeten, die dit Vleefch zo fmaakelyk agten als gemefte Hoenderen. Dewyl zy van Mieren Eijeren , Kruiden en Wortelen, leeven, zo eeten de Spanjaarden ze in de Vaften. Het ontbreekt ons niet aan Autheuren, dielo de Ge- zonderlinge Eigenfchappen, in de Geneeskun^neeskun'* , de» de, (f) Erinaceus Araerlcanus albus. Seb. Vol. I. pe 78. Tab. XLIX. Fig. 3, ' ï Ö£Kl, n 3tusZ T £ 298 Beschryvihtg I. Afdeel, de f toefchryven aan den Egel. Zyn Vleefch XX. z°u 5 door eene opdroogende Eigenfchap , dien- Hoofd- ftjg zyn v00r de Waterzugt en tot verhoeding *TUK' van een Miskraam. Plinius tekent aan , dat , indien dit Beeft zig bepift heeft , eer het ge- dood werdt , de genen , die van deszelfs Vleefch nuttigen , in pynlyk Wateren vervallen ; daar het , anders , tegen dit Ongemak dienftig zoude zyn. Het maakt , zegt men , dat de Kinderen niet in ?t Bed piflen , door zyne famentrekkende kragt. Daarentegen melden anderen , dat een Af kookzel van dit Vleefch een zeer fterk Pis- dryvend Middel zy. De Afch van een verbran- den Egel , wederom , wordt door Ettmuller tegen het onwillig afloopen van 'c Water aange- preezen. Men mengt drie deelen daar van met één deel der Asfche van de Strot van een Haan, en geeft daar van een vierde Loots met Vleefch- nat in. Somtyds worden 'er , in de Voorfchrif- ten , ook andere famentrekkende Middelen by- gevoegd , en dan is het tegen zulk een Onge- mak , dat na een moeielyke Verlosfing volgt , zeer dienftig. De Gal belet het Hair te groei- jen , zo men wil , en verteert de Wratten. De Milt, gebraden en tot Poeijer gemaakt, zou voor de Miltzugtigen , en de Lever voor de Kwaaien der Nieren, een zeer kragtig Genees- middel zyn. XXI. HOOFD- van de Mollen. 299 XXI. XXI. HOOFDSTUK. Hoo*°- ! STUK» Befchryving van *t Geflagt der Mollen, zo de Europifche, zwarte, witte en bonte 9 als de roode Amerikaanfche en de Goudkleurige van Siberië. Haart Eigenfcbappen 9 in en uitwen- dige Lighaamsdeelen en gebruik in de Genees- kunde. DE Mol voert , in 't Hebreeufch , den Naam Naam. van Hapbor - Eberoth , die volmaaktelyk haarc voornaame Eigenfchap, van Gaten inden Grond te graaven , uitdrukt. In 't Griekfch heet zy Aspalax en Skalops. De Spaan fche Naam Topo en de Franfche Taupe , zyn beiden afkomftig van den Latynfchen Naam Talpa > dien 'er de Italiaanen nog aan geeven. DeSwit- zers noemen haar Scbaer of Scbaermus , de Duit- fchers Maulwurf; de Sweeden Mullvad en de Smolanders , volgens den Heer Linn^eus. De Engelfche Naam Mole of Moldwrap, komt byna met den Nederduitfchen overeen. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , volgens Kcnmcr* dien zelfden Natuurkenner, zes Voortanden bo~ken* ven en agt onder in den Bek : een gröote Hoek- tand en vier kleine ; de Kiezen of Agtertanden fcherp. Brisson voegt 'erby; genagelde Vin- geren en de Zooien der Voorpooten met de bin- nenzyde buitenwaards 'gekeerd. Alle de Soor- ten van dit Geflagt, zegthy, leevcn onder den I. DttL. II Stuk, GlOHd 303 BïSCHRY V1NO I, Afdeel. Grond in Groeven of Ritten, die zy graavcn, XXï. Soorten van Mollen telt 'er Klein vier öp » Hoofd. Brisson zes, Linn^ecs maar twee, naamelyk ÖTÜK* de Europifche en Afiatifche. Buropaa. (O Mol met een Staart, d$ Pooten vyf-Vin* Europi- gerig. fcheMoU- Eigen- Dit Beeft wordt door geheel Europa gevon- fehappen. den, doch in Landen, daar de Grond fteenag- tig is , zeldzaamer dan in andere, die weekzyn van Grond. Dus is hetzelve, zo ik thans ver- haald vind, in Noorweger, byna geheel onbe- kend ; daar in tegendeel in Theflalie, zo John* ston ons berigt, de Mollen zo menigvuldig plagten te zyn, dat door haare ondergraavin- gen een Steedje zou geruineerd zyn geworden, Hoe onwaarfchynlyk dit zy (f), 't is zeker, dat dit Beeft een ongelooflyke fchade kan toe- brengen aan de Akkers , Weiden , Moeshoven en Bloemperken, weshalve men het de Pejider Tuinen mag noemen. De Aarde fchynt het Element te zyn van de Mol , daar zy in leeft en haar Voedzel zoekt , gelyk de Vittellen in het Water, en buiten 't welke zy naauwlyks leeven kan. Hierom heb* ben fommigen haar, doch t'onregt, onder de Krui- (i) Talpa Catidata, Pedibqs petuadaetylis. Syft, Nat. X. Talpa Caudata. Syfl. Nat. VI. Talpa. Gesn. Quadr. 931. Aldrov. Digit. 4$\.VLh].Quadrup.2z6t Seb. Mm. I. p. 68. Tab. XLI. Fig. 1 , 4. (£) Men kan egter niet zeggen, dat duonmoge* lyk V A £ DE M O L L Ë N. göi Kruipende Dieren geteld , anderen onder de Wor- 1. Afdeel. men of Infekten. Haar Voedzel beftaat voor- XXI, naamelyk in Wormen , doch zy eet ook tvelSTy^D~ Wortelen van fommige Kruiden , en , to men zig verbeeldt, by gebrek ook^A arde ; gelykmen bevonden heeft, fluitende een Mol , met niets dan Aarde by zig , in een Vat , waar van zy eg- ter , eindelyk , uitteerende ftierf. De Heer Bradley zegt, inzynen Almanacb der Landlieden , dat men in de Maand Decem- ber de Mollen vinden zal in haare Neften , maaU kende Heuveltjes , Tamengeftdd uit Bladeren , Kaf, Mos en Aarde, die veel grooter zyn dan de gewoone Molhoopen. Hy mogt 'er by ge- voegd hebben , dat men ze dan flaapende aan- treft : want het is zeker, dat deeze Dieren te tellen zyn onder de genen, die den Winter flaapende doorbrengen, zondereeten ; gelykde Beer, Das, Egel en Vledermuis. Deeze Nes- ten maaken zy doorgaans op warme drooge plaatfen ; hoewel anders de Mollen voor 't Wa- ter ook niet fchuuw zyn , zwemmende zeer vaardig door de Slooten heen. Albertus zegt, bevonden te hebben , dat de Mollen ook Pad- den en Kikvorfchen eeten : want , op zekeren dag , zag hy dat een Pad aan den eenen Poot vaft- lyk zy. Immers ik vind van geloofwaardige Schry* vers verhaald , dnt in Swiczerland een gedeelte van een Stad, aan een Meir flaande, door de uithollin- gen, die de Karpers allengs in den Oever gemaakt hadden, in 't Water zy gefton, 1, DiEi.» II Stuk, go2 Beschryving L Afdeel, vaftgehouden werdt door een Mol, en uit al XXL haar magc fchreeuwde ; zo 't fchynt wegens de *tük.OFD" Pyn > we^e haar hec byten van de Mol veroor- zaakte: doch hy merkt aan, dat de Kikvorfchen en Padden ook doode Mollen eeten , wanneer hun die voorkomen. Zy worden van de Egels, Wezeltjes, VofTen en eenige Roofvogelen , ook verflonden ; de Katten en fommige Honden , vangen ze en byten ze dood , doch zonder de- zelven op te eeten, ten zy de Hongersnood hun daar toe dwinge. 't Is doorgaans 's morgens en tegen den avond dat de Mol in den Grond wroet en voornaame- lyk na dat het geregend heeft; waarfchyntyk om dat de Wormen als dan in beweeging zyn- Als het Aardryk door de Hitte en Droogte te zeer verfchroeid is , en zo hard geworden 9 dat dit Dier hetzelve niet bekvvaamlyk om- wroeten kan, ziet men het fomtyds uit zyne Gaten komen, Wy denken niet , met fommige Schry vers , dat het zulks doen moet om te paa- ien, maar veeleer om het Voedzel, dat het in zulk een gelegenheid niet meer onder den Grond bekomen kan , daar boven te zoeken. Doch fommigen willen, dat het Mannetje in den, Bronstyd boven den Grond verfchynt om een anderen, die op zyn Wyfje loert, weg tejaa- gen. In dit geval raaken zy fomtyds in Gevegt, cn zyn alsdan voor Menfchen en Beeflen zeer gernakkelyk te betrappen. Manier Dewyl de Molhoopen niet alleen een Tuin en Land van de Mollen. 303 Land grootelyks ontfieren, maar het gezaaide L afdeel en geplante aldaar vernielen, zo wordt veel xxf. moeite aangewend omze te vangen , en de ma- Hoofd- nieren daar toe zyn veelerley. Men beloertze , STÜK# als zy aan 't wroeten zyn, en fpitze uit den°™gZ^*e Grond ; doch daar toe wordt veel behendigheid en een byzondere vlugheid vereifcht ; dewyl de minfte beweeging in het Aardry k hun met wroe- ten doet ophouden. Verfcheide foorten van Val- len zyn 'er uitgedagt , die men in de Ritten zet, 't welk , naar den eifch gefchiedcnde , zelden mift, Door Water in de Ritten te laaten loopen ; door Zwaveldamp ; door Vuiligheid van Menfchen of Beeften , en andere dingen die zeer ftinken , in den Grond te graaven , kunnen zy ook verdree- ven worden , voor een tyd. Elders vindt men nog andere Hulpmiddelen tegen dit Ongedierte aangetekend (*) ; doch thans wordt het volgen^ de als onfeilbaar voorgefteld. Geteld hebbende hoe veel Molhoopen'er Middel in een Tuin zyn , neemt men zo veel Noo- om ze te „ ten, waar van de Doppen zyn afgedaan, endooden« kookt die een of anderhalf Uur lang, met f, en benevens een braave Hand vol Scheer- lingkruid (Cicuta) in Water. Dan fteekc „ men in ieder Molhoop zulk een Noot. De „ Mollen , die 'er Liefhebbers van zyn ; eeten „ deeze Nooten, en fterven 'er van, zo dat „ men- C*) Zie Chomel, lluiihoudeiyk ffóordenbcekt op Moi,. X, DfiKu n stuk* 304 ËESGH&YVINÓ li Afdeel » menze den volgenden ogtend dood vindt voof XXI. 3> haare Gaten " (*). Of zodanige Nootenbe* Hoo fd ter jaar toe zyn dan de Lupinen , die men al van over lang als doodelyk voor de Mollen aan* gemerkt heeft; zou de Ondervinding moeten leeren. Begraa- ^e ïS ^ec Onderwerp geweeft van een ving van zonderling Verfchynzel , 't welk5 voor dat het de Mol. BU oniar)gSj door uitvinding van de oorzaak* werdt veiklaard , aanleiding gaf om zig groo- telyks te verwonderen. Immers , daar de Kren- gen van meeft alle Dieren op den Grond leggen blyven , tot dat zy opgegeten worden of ver- rotten , zag men dat van de Mol , agteloos weg gefmeeten zynde, heel fchielyk verdwynen , of ten halve , zo *t fcheen, weder inde Aarde kruipen. Eindelyk werdt ontdekt, dat 'er ze* kere Torren zyn , thans om die reden Doodgraa^ vers genaamd, die dit Werk verrigten, en* hoe veel kleinder zy ook zyn dan dit Beeft 3 heeft de Natuur hun begaafd met eene behen- digheid, om dit ftuk zodanig te overleggen , dat één zulk Torretje in ftaat zy een geheele Mol te begraaven. En zulks fchynt te gefchie- den, om ongeftoord met hun Gezin dit Kreng op te kunnen eeten (f). Ver* (*) $am&urgiftf) JÉasasin. 24. asanti. t ^tucft p. 217. (t) Zie de Uitge%ogte Verhandelingen. I. Dè&u Bladz. 44, enz. VAN de Molles. 3°^ Verfcheide beroemde Ontleedkundigen hebben I. AFüEELé de uit- en inwendige Lighaamsdeelen van de Mol XXI. befchreeven. Ik zal , om niet al te breedvoe- $TÜ°°FD* rig te zyn in dit (luk, eerft de LighaamsgeftaU te opgeeven volgens den Heer Brisson en dan kortelyk mededeelen het voornaamfte van de nieuwe Ontdekkingen , welken de Heer Gau- tier, in zyne Waarneemingen omtrent de Natuur- lyke Hiftorie , ons aangaande dit Beeft vermeldt» De langte is , van 't uiterfte van den Snoet Lighaams* tot aan 't begin van de Staart, ongevaar vyf$cftalte* Duimen ; die van den Kop , van 't uiterfte van de Neus tot aan het Agterhoofd, anderhalven Duim. Het heeft een zeer korte Staart; dö Oogen van grootte als Geerft-Zaad , zwart en onder 't Hair verfchoolen ; de Neus vier Lynen buiten de Bovenkaak uitfteekende: dé Pooten zyn zeer kort , de voorften breeder dan de ag« terften , en bekwaam om in de Aarde te wroe- ten : vyf Vingeren aan ieder Poot , die met fter- ke Nagelen gewapend zyn , voornaamelyk in d£ Agterpooten. Over 't geheele Lyf is dit Beeft bekleed met kort digt Hair, zo zagt als Zyde en zwart van kleur. Veelen der Hedendaagfchen hebben zig , in Dd navolging der Ouden, verbeeld, dat deezeOogen* Beeften geheel niet konden zien ; waar van het Spreekwoord, zo blind als een Mol, zekerlyk zynen oorfprong heeft. De Ontleedkundigen egter bevonden, al vroeg, dat de MoIIéü met Oogen zyn, voorzien, doch die}, om dit Zintuig h Deel II Stuk. V VOp£ 305 Beschryving I. Afdeel. voor kwctzing in het wroeten onder den Grond XXL te befchutten , als geheel onder 't Hair verbom Hoofd, gen waren. Derham hadt veel moeite om zig te verzekeren of het weezentlyk Oogen waren* doch eindelyk ontdekte hy , met behulp van 't Mikroskoop , dat de Oogen , hoe klein ook , een Kryftallyn en Glasagtig Vogt hebben , ge- lyk Galenus reeds gezegd hadt. Ook verbeeldt hy zig , dat het Beeft dezelven intrekken en uitbrengen kan, gelyk de Slakken de hunne, om 'er by gelegenheid zig van te bedienen ; want onder den Grond kan het 'er geen gebruik van hebben. Zie hier hoe de Heer Gautier deeze Oogen befchryft (*). Zy hebben omtrent de grootte van een Mos- taard-Zaadje; en zyn omwonden met een zwart Vlies. De Opening van de Regenboog en ?t Kryftallyn is by uitftek klein. De Gezigtzenuw, die zy hebben , is dun en zeer lang , om dat de Oogen ver af ftaan van de Herfenen : zy gaat van den Oogbol onder de Slaapfpier door , en dringt door een klein Gaatje , dat onder deeze Spier is, in het Bekkeneel. Het Oogftaat in geen Beenige Holte , gelyk dat der andere Dieren, maar is van vooren met de Bekleedzelen , zy- delings met de Slaapfpier , aan den onderkant met de Peezen der Voorhoofdfpieren , van ag* teren met de Ringfpier omgeven, en Straalswy- ze met Hair omringd , 't welk het Beeft kan doen (*) Obferüations fur Fllijloire Naturellt. van de Mollen. 307 doen uitspreiden , om des noods te kunnen I. Afdeel* zien. #84 Het weinig gebruik dat de Mollen van huil Gezigt maaken , fchynt eenigermaate vergoed Gefeoot te worden door de fynheid van hun Gehoor en en Rguki Reuk. De Heer Gautier merkt het inwendig Geftel haarer Ooren aan , als bekwaam zynde om de aandoeningen der Lugt diep in den Grond te ontvangen. De Gehoorgaten, zegt hy, zyn wyd en loopen regt door naar de Herfenen , zynde van twee Beenige (lukken gemaakt. Hy heeft , met een Mikroskoop , twee Hamers en twee Aambeelden daar in waargenomen. Ik vind egter, dat Schelhammer en anderen dit Zintuig , in de Mollen , vry veel overeenkomt! ftellen te hebben met dat der an4ere Viervoeti- ge Dieren , zonder Üat zy van deeze verdubbe- ling gewag maaken. De Reukzenuwen zyn grooter dan eenige andere in dit Beeft, 't welk de Neus zeer lang en beweeglyk heeft, van ge- daante als een Varkens-Snoet , fteekende ver buiten de Kaaken uit. In de Ontleeding van de Mol vondc men de Huid zeer dik en taay , moeielyk öm door te fnyden en naauwlyks van het Vleezig Vlies* dat daar onder legt, af te zonderen. De Maag was zeer groot ; de Darmen overal van de zelf^ de gedaante en wydte , dan dat de Endeldarm > aan 't Fondament, zig een weinig uitzette, De Lever befloeg een groot gedeelte van de hol- ligheid des Büiks, zynde in verfcheide Lobben I. Deel. II Siux, V 2 V^- Beschryvino xxi. Hoofd stuk. Teel- deelen. I. Afdeel, verdeeld. De Mik geleek zeer naar die vati een Hond ; de Nieren waren van figuur als in een Menfch , doch niet grooter dan een Boon : het Hart hadt volmaakt de gedaante van een Kegel: de Longen waren met een Spongieufe zelfstan- digheid bedekt. Severini heeft opgemerkt, dat de Herfenen van een Mol groot zyn en on- derfcheidelyk. Ik zal voornaamelyk agt geeven op de deelen der Voortteeling , waar van men hier een Toe- ftel vindt, die te verwonderen is in een, naar den uiterlyken fchyn , zo veragtelyk Beeftje : doch miflehien was 'er die noodig , om de Paa- ring onder den Grond , en zonder die bewee- gingen, welken andere Dieren daar toe gebrui- ken , te kunnen verrigten. Zy hebben de Schaft byfter lang, ja langer, zo men meent, dan ee- nig ander Schepzel : want dezelve is byna half zo lang als 't geheele Lyf. Behalve de gewoo- ne Balletjes , die inwendig onder de Huid ge- plaatft waren , vondt de Heer Gauïier de Zaad- blaasjes , die van de Pisblaas waren afgezon- derd , ieder vergezeld met twee vreemde Lig- haamen , welken gemeenfehap hadden met el- kander en zig , het eene in de Afvoerende Buis, het andere in de Zaadblaasjes , ontlaftten. Dee- ze Toeftel fchynt , volgens de Befchryving, veel naar die in den Egel , alwaar men ook twee zodanige Lighaamen aan de zyden van de Pisblaas vindt, te gelyken. In de Balletjes, die platagtig en vaa figuur als Eyerneften zyn , QDt> van.de Mollen. 309 ontdekte hy geelagtige Greintjes , te famen ge- f. Af DE hoopt door middel van eene zeer Spongieufe xxi. zelfftandisheid HooF ö STUK, Dewyl de Mol een groote kragt noodig heeft, De s Jc om de Aarde , die fomtyds hard is door de droog- ren en te, om te wroeten , zo heeft de Natuur haar, Jjeencie* ren. tot dit einde , met bekwaame Hulpmiddelen voorzien. Haar Gebeente is vaft , met diepe ■Gewrichtsholligheden en hooge Knobbeltjes voorzien. Om de Borftfpier meer Vermoogen te gecven , (leekt het Borftbeen fcherp voor- waards uit , gelyk in de Vogelen: het boven- £nd komt niet onder de Sleutelbeenderen , als in den Menfch , maar veel hooger , en geeft een tweede Borftfpier af, welker (trekking regc itrydig is met die van de eerfte. De tegenge- ftelde werking van deeze Spieren wordt gehol- pen door de groote Rugge-Spier , die niet al- leen gewoonlyker wyze, maar verdubbeld is met een andere Spier. Deeze twee , beiden tegen het agterfte gedeelte der onechte Ribben aan- leggende, en zig aan de enden famenvoegende, maaken een dikke Spier uit , die in 't voorfte van liet Opper- Armsbeen ingeplant wordt. Dit Been is zeer kort en dik , hebbende byna de > gedaante van een Dobbelfteen , in de uitgehol- de hoeken gewricht met de naafie Beenderen. In de Geneeskunde plagt men de Afch van Gebruik, een verbrande Mol dienftig te oordeelen tegen Jigt en Schurftige Huidkwaaien , 't zy inwen- dig of uitwendig. Een levendige Mol , in de i. deu, nsivi, V 3 Hand £io .'Beschryving l. Afdeel Hand gefmoord , ging voor een beproefd Koorts- XXL middel, en Ettmüller verzekert, dat de en- stu/(0FD" ^e'e Me2ë*n§ c*er Hand , waar mede iemand dus een Mol heeft doen verdikken, in ftaatzy om de Kanker te geneezen. Scroderus wil, dat het Hart , gedroogd zynde en tot Poeijer gemaakt , bekwaam zy om de Breuken te ge- neezen; de Lever tegen Opftyging en de Pynen der Kraamvrouwen. Het Bloed is in veel ag- ting geweeft om het Hair te doen groeijen , ■verfch op een ftuk Papier of Linnen Lap ge- llreeken en gedroogd, die men vervolgens nat rnaaken en op het deel leggen moefte. Het Vet , in tegendeel , met dat van Vledermuizen gemengd , zou het overtollige Hair doen uit- vallen. Van de Huid werden Mutsjes of Bon- netten gemaakt voor jonge Kinderen , om de- zeiven voor Stuipen te behoeden. Van ouds plagt i; n 'er zelfs Kleederen mede te voeren, zo Agric ola verhaalt. Verfchei- Behalve de gewoone Mol, die zwartagtig is , . v * worcjc fomtyds, in ons Land, ook een witte gevonden, by Seba afgebeeld , cn eene > die Klein de Ocftfriefche noemt , zynde een weinig grooter , en over 't geheele Lyf als gemarmeld met witte Vlakken op een zwarten Grond. De Heer Brisson houdt dezelven voor enkele Ver- fcheidenheden : doch de roode Amerikaanfcbe Mol van Seba, die egter niet volkomen rood, maar rosagtig is, zou, behalve de kleur, indien de Tekenaar zig niet vergift heeft , ook in de van de Mollen. 311 figuur der Pooten verfchilleri, waar van de voor- L Afdeel. ften maar drie- , de agterflen vier- Vingerig zyn. XXL De Virginifche Mol behoort * volgens LiNNiEUS, S^^>PFD* tot het naaftvolgende Geflagt. Van de Siberi* fche alleen , als geen Staart hebbende , maakt hy een byzondere Soort. (2) Mol zonder Staart , de Voorpooten drie- TL Vingerig. I & Êati**l ö ö . Siberifche Deeze verfchilt in het getal der Vingeren p!°I#Xyjj van de gemeene Mol , en komt daar omtrent , j^l 2# dat zonderling is, met de zo even gemelde Amerikaanfche overeen. Brisson noemt haar de vergulde Mol van Siberië; om dat zy over 't Lyf een groenagtig Goudgeelen glans heeft; doch men vindt 'er ook Vlakken in van rood en andere kleuren. De Neus is korter dan in on- ze Mollen en de Soort zo klein , dat het Beeft naauwlyks een Kop fchynt te hebben. Seba geeft de Afbeelding van het Mannetje en Wyf- je \ zynde het laatfte, dat op de Rug leggen- de vertoond wordt , aan den Kop en Snoet be- dekt met korter en bleek geel Hair; maar aan den Buik met ficrlyke kleuren gemarmeld. De Neusgaten ftaan wyd open: de Tanden, inde Boven- en -Onderkaak , zyn fcherp als die der Rotten; uitwendig vertoonen zig geen Pram- (2) Talpa ecaudata, palmis trida&ylis. Syfl.Nat. X. Talpa Sibirica verficolor. Seb. Muu I. pag. 51, Tab. XXXII. Fig. 4, 5. X. DfiEL, 11 Stük, V 4 312 Be&chryving van dë I. Afdeel, men , die waarfchynlyk voor den dag zullen ko XXT, men, wanneer het Dier gejongd heeft. Men Hoofd- vindt het in Siberië. STUK. XXII. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Spitsmuizen , waar onder de zwarte Virginifche Mol is be- greepeh. DEn Naam van Sorex, dien ik elders Slaap? rot vertaald vind, heeft Klein gebruikt om vyf Geflagten van Knaagende Dieren, te weeten den Inkhoorn , Rot, Muis, MolenVlc- dermuis, te bevatten. Men plagt hem voor- heen te geeven aan de gemeene Aard- of Veld- muizen , waar van de Franfche Naam Souris zal af komftig zyn. Linn^eus begrypt 'er een Ge- flagt van Dieren onder, waar van de Kenmer- ken zyn: twee Voortanden, die in tweeën ge- fpleeten zyn, in dp Bovenkaak; vier in de On- derkaak , de twee middelften korter dan de an- deren : wederzyds verfcheide Hoektanden. Hy befchryft 'er thans drie Soorten van ; naamelyk de Spitsmuis , de gekamde en die zig aan 't Water onthoudt. I. O) Spitsmuis met de Staart langer dan 't Lyf* Araneus. ^ Spitsmuis. Cjro°- Pl. XVII. ^ sorex Cauda Corpore longiore. ty/l. Nat.X* 3* Sorex. Faun. Succ. 33. Mus Araneus. Gesn. Quadr. Spitsmuizen, 313 Grootelyks verfchillende zyn de Naamen , £ Afdeel. welken dit Dier in byzondere Taaien , van Eu- XXII. ropa zelfs , voert. In ?t Hebreeufch noemt men Hoofd- STUK» ?t zelve Komaf a, in 't Griekfch Mugalee , iö 't Latyn is de gewoone Naam Ma/araneus , waar van de Franfchen het Mufaraigne afgeleid heb- ben , dat de Graauwbunders volgen in hun Mu- féraing. De Italiaanen noemen het Toparagno, de Spanjaarden Ratto Pequenno of Murganbo , de Switzers Mutzet, de Duitfchers Spitsmaufs. De Engelfchen geeven 'er den Naam aan van Shrew, Shrew-Moufe of Hardy-Shreiv. De reden van deeze benaamingen zal ten dee- Eigen- Ie van de figuur des Lighaams , waar door het fchappen* naar een Muis gelykt, ten deele van de vlugheid en manier van in den Grond te booren , afgev- leid moeten worden. Het is ookaanzynen Stank te onderfcheiden , en fchynt Vergiftig te zyn. Men heeft veel moeite om het te vangen ; het doet aan de Wyngaarden, en de Aard- of Boom- vrugten in 't algemeen , veel fchade. Men vindt het door geheel Europa , zo wel in de Noorde- lyke Landen, als in Italië, daar, volgens Ges- jberus , de Beet van dit Diertje Venynig zou zyn, en Dioscorides meldt, dat hetzelve ge* opend cn op de Beet gelegd , tot Geneezing daar van ftrckt. Rajüs onderfcheidt het van de Muizen : dat het '74.1. Aldrov. Digit. 441. Tab. 442* Jonst. Quadn Tab. LXVI. Raj. ' Qt4adr. 239. I. Düel. II Stuk. V 5 314 Beschryving van de I. Afdeel, het kleiner zy; dat het den Snoet langer en als XXII. van een Varken heeft ; aan de Vingeren der Hoofd- dje Vyf in getal zyn : aan de Oogen, STUK. * ö die klein zyn en zwart : aan de kortheid der Ooren ; de zwarte kleur ; de lange witte Nage- len en de fcherpe Tanden , die niet van de Kie- zen af {laan. Lighaams- De langte des Lighaams is , volgens den Heer gsftalte. Brisson , van 't end van den Snoet tot aan 't begin van de Staart , derdhalf Duim, die van den Kop drie vierden, en van de Staart vyf vierden Duims, doch volgens Linnjeus is de Staart langer dan 't Lyf. De Neus (leekt ver over de Onderkaak heen en is zeer fpits ; waar van het Spitsmuis genoemd wordt. De Oogen zyn klein en zwart , de Ooren en Pooten kort , ieder met vyf Vingeren. Boven op het Lyf is de kleur bruinros, van onderen witagtig, gelyk ook die der Pooten. In ieder Kaak flaan twee puntige Sny tanden , de bovenden ingekeept en haakig , de onderden voorwaards uitfteekende , een weinig krom naar 't end toe ; behalve wel- ken het Diertje drie Hondstanden wederzyds heeft, aan de Bovenkaak, en twee aan de On- derkaak, zyndc, daarenboven, met vier Kiezen aan beide zyden boven , en drie onder in den Mond , voorzien : zo dat het getal der Tanden in 't geheel agt-en-twintig is. Seba fpreekt van een Ooflindifche Spitsmuis, Santis genaamd , dien hy afbeeldt , en Brisson befchryft een Amerikaanfchen , welke wat groo- Spitsmuizen. 315 ter fchynt te zyn , ais de langte hebbende van j# Afdeel* omtrent vyf Vingeren; bruin van kleur, met xXIï. drie zwarte Banden of Strecpen, langsheen , op Hoofd- de Rug. Deeze onthoudt zig, zegt hy, inSTÜX* Brafil. Ca) Spitsmuis met gekamde Neusgaten , de Staart II. korter dan het Lighaam. Criftatuu Gekamde De gedaante is als een Mol , de kleur zwart, Spitsaauis, die van de Pootjes Sneeuwwit. Het Diertje heeft geen Ooren , maar een zeer langen Snoet. De Staart is omtrent kaal, de helft korter dan het Lyf en van de zelfde kleur. De Neusgaten zyn omringd met Hairtjes , die Straalswyze in 't rond daarom heen ftaan , van tien tot vyftien in getal, maakende een foort van Kam of Kuif, doch naakt gelyk in den Egel. Het onthoudt zig , volgens den Heer Kalm , in Penfylvanie. (3) Spitsmuis met gepalmde Agterpooten , de III. Voorpooten en Staart , die korter dan 't Lig- ^quaucm. . . 6 Water- haam is, mt. Spitsmuis. PU XVII. Dit is de zwarte Virginifche Mol van Seba , pig. 4. welke, volgens den zelfden Reiziger , in Noord- Amerika doorgaans gevonden wordt ; zyndevan Lighaamsgeftalte als de voorgaande, maarAfch* 7 -s. nim ( : tïfylaBficp* graauw (2) Sorex Naribus criflatis, Caüda Corpore bre« viore. Syft. Nat. X. (3) Sorex Plancis palmatis , Palirns, Caudaque Corpore breviore , albis. Syft. Nat. X. Seb. Mus. h p. 51. Tab. XXXII. Fig, 3. I.Dkel. II Stuk, 316 Beschryving van ï>e I. Afdeel. graauw of bruin van kleur: de Staart viermaal XXII. korter dan het Lyf, Brisson zegt, dat het Hoofd- jjaJr ^ giimmend zwart, gemengd met hoog STUK. . purper, gelyk men dit Dier in 't Werk van Sb- ba gekleurd vindt. XXIII. HOOFDSTUK. Befchryving van '£ Geflagt der Philanders , zo die met een Zak of Beurs aan den Buik , welke Buidel-Rotten , als de genen die enkel Bofch- Rotten genoemd worden; meeflal Amerikaan- fche Dieren. Naam. T*\E re<^en * waarom de Naam van Philander , -L^ die eene byzonder genegenheid van het Wyfje jegens het Mannetje fchynt uit te druk- ken , aan dit Geflagt van Dieren gegeven zy , vind ik zo miin verklaard , als de betekenis van 't Woord Didelpbis, waar mede de Heer Lin- njeus ze thans beftempelt. Want zo dit laatfte betrekking heeft op den Zak, dien het Wyfjc als een tweede Lyfmoeder aan den Buik draagt, om haare Jongen te bergen , zo is deeze be- naaming zekerlyk niet op alle foorten van dit Geflagt toepaflelyk, zo min als die van Buidel- Rot. Hierom heb ik den eerftgemelden Naam, in navolging van den Heer Brisson , verkoozen te behouden. Kenmer. Deeze Autheur maakt zynen Agttienden of ken. laat- PMtLAKDERS. 317 laatfïen Rang der Viervoetige Dieren , van dit i; Afdeel Geflagt alleen 3 als hebbende tien Voortanden in XXIII. de Bovenkaak , waar van de twee middelden HooFD- STUK grootft, en agt in de Onderkaak, met genagel- de Vingers aan de Pooten ; 't welk hy in geene andere Dieren vondt. Van fömmige Soorten egter merkt hy aan , dat de fchikking en 't ge- tal der Tanden niet door hem onderzogt, noch door de Schry vers , die 'er van fpreeken , op- gegeven zy. Volgens Linn^eus hebben zy tien Voortanden , boven , en van de agt , onder in den Mond , zyn de twee middelde zeer kort: benevens lange Hoektanden , en Kiezen of Ag- tertanden , die Zaagswyze getand zyn. De Tong is als met een ry van kleine Hairtjes be- zet. Zy hebben een Staart , die zeer lang is , als de Rotten , zegt Brisson , en Pooten als de Aapen , loopende ook , gelyk die , op de Hie- len. De Nagelen hunner Pooten zyn fcherp. Het een en andere lydt egter uitzondering ; de- wyl 'er eene Soort is met een kort Staartje, en eene met (lompe Nagelen. Negen Soorten van Philanders worden door Soorten, den laatftgemelden Heer befchreeven. Lm- NiEüs geeft 'er maar vyf op, als volgt. (1) Philander met agt Prammen in een Zak r aan den Buik. Mar/u- CO Didelphis Mammis o<5to intra Abdomen. Buidd' Anuzn. Acad. I. p. 279, Syfl. Nat.XMuu Ad. tr$J.olm 10, l.DSBL. II Stux, 318 Beschryvinc van de I. Afdeel. Deeze is 't , die men met reden'Buidel-Rot kaa XXIII. noemen ; alzo het Wyfje een wyden Zak aan Hoofd- ^cn j>u^ draagt 5 waar in zy de Tepels heeft , en haare Jongen , die geheel kaal ter wereld ko* men, tegen Ongemakken en Gevaar verbergt. De Naamen , die in de vreemde Taaien aan dit Dier gegeven worden , vindt men hier onder aangetekend. Seba noemt het do grootfte Ooft- indifcbe Philander, die te Amboina Coes-Coes ge- heten wordt. Men zou hem derhalve de Arn* boineefcbe noemen mogen, gelyk de HeerBais- son doet : want Seba heeft nog een Ooftindi- fche afgebeeld , die maar een weinig kleinder is en in kleur eenigermaate van deeze verfchilt, wordende by de Indiaanen Pelandor-Aroe ge- noemd , zo Valenïyn ons meldt (*). De Zak ^e Heer Gautier , die een Philander gekree* onder aan gen hadt van den Kapitein van een Hollandfch den B^k- Schip, jat ujt de Weftindiën kwam , heeft den- zelven ontleed , en geeft de volgende Befchry* ving van den Zak, dien het Wyfje onder aan den Buik draagt. Het is , zegt hy , als een foorc van Mouw , groot genoeg om den Vuift in te lieeken , waar mede dit Dier van de Natuur be- ïo. Philander maximus Orientalis. Srb. Mus. I. p. 64. Tab. XXXIX. OpolTum. Tyson. Adh 290. p. 1565. Carigue. Laat. Amer. 551. Carigueija Brafiiienfibus. Marcgr. Bras. 222. Pis. Bras. 323. Jonst. Quadr. 136. Tab. LXlïI. Maritacaca. Pis. Bras. 323. Raj. Qjtadr. 182. Tiaquatzien. Hrrnand. Mexk. 330. (*) Seö. Mus. L p. 61. Tab. XXXVIII. F?g. U P. BILANDERS* 319 begaafd fehynt te zyn om de Jongen, die geheel I. Afdeel. Hairloos en blind ter Wereld komen , te befchut- XXIIL ten. De Moer bezorgtze zelf, verlaat ze niet , *IooFD- STUK* troeteltze onophoudelyk , en bergtze in deezen Zak , om ze door de Warmte van haar Lighaain tekoefteren, draagende dezel ven overal met zig; zynde in deeze draagbaare Wieg de Tepels zo- danig geplaatfl: , dat de Jongen die zeer gemak, kelyk vatten kunnen, om te zuigen. Deeze Moer, een Voorbeeld van tederheid, laat de Jongen nu en dan eens daar uit komen, vooral wanneer het regent , om ze waflfchen ; vervol- gens droogtze dezel ven met dePootenaf, likt- ze en doet ze weder in den Zak gaan. Somtyds zet zy de Jongen , als 't mooy Weer is , in de Zonnefchyn , en , als derzelver Oogen opengaan, tragt zy hun alle vermaak aan te doen , danfen- de en fpeelende met hun en hun loopen leeren- de. Zo dra de Jongen fterk genoeg zyn, om zelf de Kofl te zoeken, jaagt zy dezelven als 't ware van zig, doch volgt hun van verre, om ze , op 't minfte gevaar dat hun genaakt of dreigt, weder in den Zak te bergen , en op een veilige plaats te brengen. Men heeft een Moer gevon- den , die drie dagen was dood geweeft , aan wel- ker Buik de Jongen nog levendig hingen en zoogen. Zo lang het Wyfje aan de Opvoeding van haar E,*gen,, Krooft bezig is, houdt zy zig niet met het Man- fehappen. netje op , dat geduurende dien tyd in de Vel- den en Boflchcn herora zwerft en zyn vermaak t Dkei. II Stuk. nCCCit 320 Beschryving van de I. Afdeel, necmt *n menigte van Potferyën en Aape-Kuifc XXIII. ren > die decze Dieren eigen zyn. Zy zitten Hoofd- Vecl op hun Gat, en maaken dan duizenderley Grimmatfen. Ook klauteren zy verwonderlyk vlug by de Booraen op , eetende van fomraigen niet alleen de Vrugtcn , maar ook de Bladeren en Schors ; weshalvcn het zeer moeielyk is de. zeiven in Europa op te voeden , dewyl men het Voedzel , dat zy verkiezen, hun niet geeven kan. Linn^us zegt , dat zy ook Suikerriet en Vogeltjes eeten. Lighaaras- De langte des Lighaams , van het Agterhoofd geftake. tQt aan \ begin van de Staart , is omtrent der- tien Duimen : die van den Kop , van ?t Agter- hoofd tot aan 't end van den Snoet, vier en een half Duim. De Staart is t'eenemaal met Ruic- agtige Schubben bedekt en zeer lang ; de Snoet loopt fpits uit , met lange Knevels als de Kat- ten. De Ooren zyn breed en hoog ppftaande. Op de Rug hgeft het Dier lang Borftelagtig Hair , bruinrood van kleur ; aan de Zyden is het Hair korter en helderer: aan den Buik wit- agtig , een weinig naar het geele trekkende. Bo- ven ieder Oog heeft het een donker bruine Vlak. De andere Ooftindifchc js van onderen geel, met een geele Vlak boven ieder Oog. LiNNiEus , die deeze Soort uit Amerika ge- kitegen hadt , befchryft de Lighaams -geftake aldus. Het Lyf is als een Das , de grootte van een groote Kat. Het heeft een Kegelagtigea Snoet , gelyk een Varken ; die gekield is , met een P H I L A N D E R Sï £21 een zeer lange gaaping , als een Vos. De Neus- i. Afdeed gaten zyn loodregt, halfmaanswyze. Vyf ryën XXI li. zyn 'er van lange Knevels, agt Borftels agter de JÜj*™' hoeken van den Bek, vyf opder aan de Keel. De Ooren zyn rond uitloopende, zwart, met witte tippen. De Beenen zwart, glad, met kort Hair bezet. De Staart kaal* zolang als 't Lyf, door rimpels als in banden verdeeld en bekwaam om aan te vatten. De Palmen der Pooten als Haai- den , met vyf ronde, kaale Vingeren , vangely- ke grootte , met boogswyze famengedrukte Na- gelen : de Duim geheel ftomp» (2) Pbilander met de Staart by den wortèl Hai- ? lï- Tig, hangende Oor en en vier Prammen. pL ^vü! Deeze wordt in 't byzonder van den Heer^' u Linn^us Pbilander genoemd. De Portugee- zen noemen hem Cachorro do motto , 't welk ... Bofch-Rot betekent, immers dit Dier , dat ia Amerika , en inzonderheid in Brafil huisveft , gelykt veel naar een Rot ; doch Lïnn^us merkt * aan, dat de Afbeelding van Seba dén Snoet te tond heeft en de Duimen der Agterpooten met fcherpe Nagelen ; 't welk iri den zynen geen plaats hadt. De langte des Lighaams is , van 't Agterhoofd tot aan 't begin van de Staart, veertien Dui- men i (2) Didelphis Catidft bafi pilofd , Aiiriculls pen* dulis , Mammis quaternis. Syft. Nat. X. Tlaquazirt feu Tni-ibi Brafiiienfibus. S£B. nft&J.X P- 57- Tsb,- XXXVI. ffc. 4. I. Deel. IX Stuk, $<2l BEiCflRY VING VAN DÉ t Afdepl. men. Het heeft den Bek fpits ; de Oogen zwart XX H. en uitpuilende; de Ooren rond , kaal, glad eh Hoofd- zeer dun; Knevels als een Kat. De Staart, die STUK» 1 zeer lang is, vindt men, tot een derde deel der langte , van den wortel af , met witte HairtjeS bekleed , die zwarte tippen hebben ; voor 't ove- rige met kleine Schubbetjes bedekt. Over't Lyf heeft het witagtig Hair met zwarte punten ; waar Van het wit glimmende is , en het zwart zeer af fteekt op de Rug , doch allermeeft aan de Beenen. De Prammen van dit Dier zyn eigentlyk tweè in getal, met vier Tepels, doch niet in een Zak of Beurs beflooten, maar tuflchen de Agterpoo- ten bloot uitpuilende. Het Vleefch zegt John- ston , ftinkt zeer , doch wordt niettemin tot Spyze gebruikt. (3) Philander fnêt de balvé Staart Hairig , de plaats der Ifenkbraauwèn bleeker, twee Pram- men in een Zak aan den Buik. Van deezen maakt de Heer Brisson zyne eerde Soort , tot welke hy betrekt de Afbeel- dingen van de Carigueija <> by Jqhnston Tab. LXIII , hoewel hy erkent dat dezelve niet deugt, en die van de Semivulpa, by den zelf. den Autheur, Tab. LVIII j dat, gelyk die van Gesnerus en Aldrovandus, volgens hem een Dier (3) Didelphis, Caudft femipiloft, fupcrciliomm regione paliidiore , Mammis binis. Syfi. Nat. X* Didelpbis Mammis intra Abdomen. Syft. Nat. VL Phi- lander, Opoflum five Carigueija. Sêb. Mus. h pag. $6. Tab. XXXVI. Fig. 1, 2. HL Opofurn. Pl XVIII Philanders. 323 Dier is, 't welk men dus nergens vindt: einde- 1. Afdeed lyk ook de Tlaquatzin van Johnston , Tab* XXIII. LXXIII, welke Afbeelding, zo hy zegt, goedsT^OF0* zou zyn , indien het Hair korter ware. De Fi- guuren , zo van het Mannetje en Wyfje als van het Jong , by Sejba, Pt. XXXVI, zegt hy > dat allerbeft zyn ; doch uit de Befchry ving ziet men ligtelyk , dat de Staart in de eerftgemel* de Tab. LXIII, van Johnston, beter is gete- kend ; alzo zy zig in die van Seba geheel ruig vertoont. De Brafiliaarren , dan , noemen dit Dier Ga- Naam* rigueija, de Mexicaanen Tlaquatzin, de Portu- geezen Ropoza , de Guajaners Aouaré 3 de En- gelfchen PoJJum en de Franfchen in Guajana Puant of Stinkdier. Ook heet het Jupatiima by fommïgen , volgens Rajus , en men wil dat het de Mankou van Pater FEüiLLéE zy. Linn^us hadt het te vooien , met de eerfte foort .van die Geflagt , onder den naam van Didelphis , welke de Pramrnen in den Buik draagt, begreepen. Het Wyfje van deezen Philander, naame- Gefïalce. lyk, heeft onder aan den Buik een dergclyke Beurs of Zak, als de eerftgemelde, waar van zy door het getal der Pramrnen verfchilt, zyn- de de Nagels der Duimen van de Agcerpooten in deeze ook ftomp. De langte des Lighaamp is maar agt Duimen , die van den Kop drie Duimen , van de Staart één Voet. De Voor- pooten zyn drie Duimen lang, de Agterpooten ruim vier Duimen, Hy heeft een zeer fpitzen 1, De«, ix stuk, X 2 Snoet ; 3^4 Beschryving van £> ë I. Afdeel. Snoet; de Bovenkaak fteekt een weinig over*' XXI IL de Onderkaak heen; de Oogcn zyn klein, rond TiooFD- en ■ giinfterende ; de Ooren lang, breed, zeer stuk. , i i r , , glad en zagt3 dun en ais doorlchynende , (taan- de regt overend als Voflen-Ooren : Knevels van een Kat , uit zwarte Borftels beftaande , gely- kerwys 'er ook aan de Wangen en boven de Oogen zyn. De Staart is ten deele mee Iiair bezet, en naar 't end toe met Schubben 5 zeer leelyk, gelyk een Rotte-Staart. Boven op het Lyf is de kleur bruinrood, doch .om den Bek, aan de Keel, Buiken Beenen geel, en boven ie- der Oog vindt men een geelagtige Vlak. Eigen* Deeze Philander is het, waar van men ver- fchappen. ^aalt, zeer klein moeten zyn , wan- neer ze ter Wereld komen , gelyk men aanmerkt. IV. (4) Philandér met de halve Staart Hairig en Murina. zes Tepels. PL.XVII1. Van 3* (4} DideJphis Cnidh femipilofê, Mammis fenis. Syfi. Nar. X. Mus fylveJris Americanus. Seb. Muu l. p. 48. Tab. XXXI. : P H X L A N D E R S. 3^ Van deezen, die by de Brafiliaanen Marmofa £. Afdeel, genoemd wordt , en by Aldrovandus Scalopes , XXIII. is het Mannetje en Wyfje door Seba afge- ■ y£ül'D~ beeld, doch met eene geheel kaale Staart. Bris- son, by wien hy* de Vyfde Soort is 9 noemt hém de Amerikaanfcbe Phiiander. Anderen noe- men hem de wilde of Bofch-Rot van Amerika. Hy heeft de grootte omtrent van een Rot; een puutigen Snoet met lange Knevels ; groote. zwarte Qogen; breede hangende Ooren, maar dunnetjes met Hair bezet. . De Staart is zeer lang, aan 't end flangswyze omgedraaid. Het boven (le van het Lyf en de omtrek der Oog-su- is bruinrood; de Buik en 't Voorhoofd helder of bleekgeel; de Beenen kaal en witagtig. LinnyEüs merkt aan, dat zyne Nagelen altc- maal fcherp zyn, uitgenomen die aan de Dui- men der Agterpooten, even als die der voor- gaande Soorten. Dit Diertje, zegt hy* wordt zo wrel in Afla als in Amerika gevonden. (5) Phiiander met de Staart dan den kxjpfiêt v. Hairig en langer dan 't Lyf > de Vingeren Dorjïgera. der Voorpooten Jiomp genageld. Pl.XVUL Kg. 4- Seea heeft van deezen Amerikaanfchen Bofch- Rot , dien Brisson in 't byzonder de Surinaam- fche noemt, verfcheide Afbeeldingen gegeven. (5) Didelphis Cauda bafi pilofa Corpore longio- re, Digicis njanuunj muticis. Syfi. Nat. Musfylves- tris Americana. Séb. Mm. ï. p. 49. Tab XXXI. Figi 4 » 5- & p. 90. Tab. LXXXI V. Fff 4. J.frELL. USTLK, # X 3 3*6 Beschryving van de I. Afdeel. Zy fchynt van alle andere Soorten van dit Ge- XXII L flagt cè verfchillen in de zonderlinge eigenfchap* JHZ0¥D~ van haare J0D§en °P de RuS te draagen , die , zo dra zy geftoord en vervolgd worden , of ee* nig gerugt verneemen, de Moer op 't Lyf fpringen , en de Staarcen om haare Staart ftren- gelen ; zo dat zy zig dus vaft houden , terwyl de Moer met hun de vlugt neemt , hebbende de Staart niet regt uit fteekende , maar omge- flagen over 't Lyf en aan 't end gekruld. Ver- der is my aangaande de Levensmanier van dit Diertje, of het getal zyner Prammen , zo wel als den Heer Linn^eüs , die 't zelve niet ge- zien heeft , niets gebleeken. Brisson tekent aan, dat het in grootte ea gedaante met den voorgaanden Bofch- Rot over- eenkomt : dat de Oogen glinfterende zyn , de Goren kaal en ftyf ; dat het aan de Bovenlip Knevels heeft , gelyk de overigen ; en boven ieder Oog als twee Varkens Borftels, die zig in onze Afbeelding zeer duidelyk vertoonen. In \ Mannetje is de Staart met bruine Vlakken , doch dit vindt men in 't Wyfje niet. Boven op is 't Lyf rosagtig Appelbloeizel , van onde* ren en aan den Kop bleekgeel , in den omtrek der Oogen donkerbrnin. De Nagels van alle Vingers der Voorpooten , gelyk ook die der Duimen van de Agterpooten , zyn kort en (lomp, Verfchel* Behalve deeze befchryft Brisson cenmAfrü denbeden, kaanfchen Philander of Bofch-Rot, zynde by de Authearen ouder den naam van Ccyopollinoï May* Phiêandbrs. 327 Hayopolin voorgetiteld, weinig van onze Vierde 1, Afdfkl, Soort, 't zy in geftalte, 't zy in kleur verfchil XXïIÏ. lende* Zynen Agtften noemt hy de Philandcr ^cfö" tr 11 STJiU met den grooten Kop , om dat dezelve voornaa- melyk daar in van de anderen verfchilt. Ein- delyk fpreekt hy van een f rilander met een kor- te dikke Staart^ zynde de eenigfte in dit op- zigt, dewyl de anderen altemaal de Staart zo lang of langer hebben dan het Lyf. Deeze , zegt hy, komt anders, in grootte en gcftalte, met den Surinaamiehen overeen. Van deeze dne zyn ook de Af beeldingen in het Werk van Seba te viüden. XXIV. HOOFDSTUK. Befchryving van den Rhinoceros , zo den Een* hoornigen , als den Tweehoornigen ; waar in bet Gefcbil over bet getal der Hoornen opgebeU derd wordt. De Eigenfchappen van dit Dier 9 deszelfs Gevegt met de Olyphanten. Manier om hem te vangen. Zyn verwoedheid, fierkte% enz. DE Heer LinnjEUs maakt zynen Vyfdeu Rang van zodanige Zoogende Dieren, die twee Voortanden boven en twee onder in den Mond hebben , v^n de Kiezen afftaande; en geene Hoek- of Hondstanden. Onder dezel- vcn geeft hy de eerft.e plaats aan den Rbinoce* h Q&£L, II Stuk, X 4 TOS % 328 Beschryvïnc van den KAfdsel,^, een Dier , 't welk fommigen gedagt heh- XX IV. ben dat met het Hebreeulche Woord Rem of Hoofd- Reten betekend werdt, waar van in de Neder* duitfche Overzetting des Bybels Eenhoorn ge* maakt is , fchoon de Vulgata het, in de Boe- ken van Molès en Job , Rbinoceros , in de PfaU men en Jeiaias Unicornis vertaald heeft. WanT neer nu in het vyfde Boek van Mofes en in den twee-en-twintigflen Ffalm van meer dan één Hoorn, of van de Hoornen des Eenhoorns ge- fproken wordt , zo verftaat Hieronymus dit van den Rhinoceros met twee Hoornen. t'I§ waar, dat veele Hoornen verkeerdelyk gehou? den zyn voor den Hoorn van zulk een Dier, als men onder den naam van Eenhoorn afge. beeld én befchreeven vihdt ; doch met ftoute kaaken te verzekeren , dat het nergens in de gantfche Wereld beflaat ; komt my zeer onbe-r ' jonnen voor. Immers nu twaalf Jaar geleeden werdt de Befchryving uitgegeven van een Ge- raamte, dat by Quedlingbnrg in 't jaar 1663 is uit den Grond gegraven , hebbende op 't Voor- hoofd een Hoorn van vyf Ellen lang. In 't vervolg zal ik gelegenheid hebben om de Hifto- rie van den Eenhoorn nader te onderzoeken en misfchien met de Afbeelding van een dergelyk Dier, dat men voor weinig Jaaren in Afrika ge-, fchooten heeft, op te helderen. Naam. De Naam Rhinoceros is zuiver Griekfeh , en betekent een Dier dat een Gehoornde Neus heeft 5 weshalve de JDuitfchers heni Nafehom Rhinoceros. 329 noemen of Neushoorn', doch men zoude dan I. Afdeel. Hoornncus moeten zeggen , volgens de Eigen- XXIV. fchap van onze Taal. Sommigen noemen hem ^T.™* in 't Latyn Naricorms , en in 't Franfch Porte- Corne; een zeer gepafte benaaming. De Per- fiaanen , zegt men , heeten dit Dier Elkerkedom, de Indiaanen Sanda-Benamet en Gobela j de Ja- vaaners Abana of Noemba 9 dé Hottentotten aan de Kaap Tuabba en Nabba. In de Eurapeaan- fche Taaien geeft men 't zelve meeftal den , Griekfchen Naam. De Kenmerken , waar door het van de ove- Ke timer- rige Dieren van deezen Rang onderfcheiden ^€n* wordt, beftaan volgéns Linn^üs in den Hoorn ; dien het op de Neus draagt. Brisson voegt 'er by, dat het drie Hoeven aan ieder Poot heeft , en hy meldt, dat de twee Voortanden zeer ver van elkander af flaan. Hy merkt ook aan , dat het voorfte deel van ieder Kaak eenigermaarx* plat is, of liever a!s vierkant afgefneeden , zyn- de de Sny tanden alle om zo te fpreeken in tien hoek, die van den voorkant en de zyde gemaakt > wordt , geplaatft. Twaalf Kiezen zyn 'er , zegt hy , in ieder J£aak , ter wederzyde zes. (1) Rhinoceros met een . efiliekn Kegehwmigen. \m Hoorn, Unicorniu Som- Eenhoor- nige. (1) Rhinoceros Cornu unico Conico. Syfi. Nat. X. Rhinoceros'. Jonst, Gitaar. 98. Tab; XXXVIII. Bont. Jav. 50. Tab. 51. Berger. Orat. 1746. Tab. 1. £k$n. Qyadrup. 842. Aldh. Bifulc. S/ö. ï. II Stuk» X 5 333 Beschryvïng van den J.Afdbeu Sommigen willen dat 'er Rhinoceroflen in XXIV. Egypte zyn, doch de Reizigers in 't algemeen Hoofd- verzekeren ons van het tegendeel, 't Is onder- *TUK. Woon- tuffchen zeker, dat men 'er vindt in Afrika, in plaats. Abyflinie, Ethiopië en in de Ooftindiën; ja, om kort te gaan in alle Landen daar Olyphan- ten zyn. De Jefuit, Pater du Halde , ver? haak, dat 'er in de Provincie van Quangfi^ m China, ook gevonden worden ; maar zy komea menigvuldigft voor in de Landen van den Groo- ten Mogol , in 't Ryk van Bengale en daarom* ftreeks , als mede op de Eilanden Borneo , Su- matra en Java. Wy gelooven niet, dat 'er ii) Amerika zyn. De Portugeefche Paters Jelui* ten, die lang vertoefd hebben in Abyffinie, verzekeren , dat de Ingezetenen aldaar ze tam maaken en tot den arbeid gebruiken als de Oly- phanten. In Europa zyn «deeze Dieren niet minder vreemd dan die, en worden alleenlyk nu en dan eens, om de zeldzaamheid, rond gevoerd of vertoond. Plinius verzekert , dat de groo- te Pompejüs 'er de eerfte maai een te Romeii) het Schouwburg bragt , 't welk egter naderhand meermaalen is gefchied. Het Romeinfche Volk, naamelyk, hadt veel vermaak in deeze Dieren te befchouwen ; inzonderheid , wanneer zy met Olyphanten , Stieren , Beeren , of met de Scher- mers zelf, aan 't Vegten waren. Augustus gaf de Burgeren van Rome dikwils zodanige Ver- tooningen, en Martialis getuigt > dat men geen Rhinoceros. 331 geen Dier met meer onversaagdheid of ver- i# Afdeel* woeder zag in het Perk; hy verzekert, dat de XXIV. Rhinoceros een Stier met zvn Hoorn opnam en Hoo*D" STUK* in de Lugt fmeet als een Kaatsbal (*). Men zag naderhand fomwylen nog Rhinoeeroflcn te Rome, maar, met het verval van dat doorlugti- ge Gemeenebeft, verminderde de luft om zulke Dieren te ontbieden, en men vernam 'er, ver- fcheide Eeuwen lang , niets van in Europa , tot dat de Portugeezen en Spanjaarden hunne Zee- vaart met kragt begonnen te dryy^n. In 't voorft der Zeftiende Eeuw deedt Koning Emanuel , te Liflabon , een Rhinoceros tegen een Olyphant vegten ; dat een zeldzaam en on- gehoord Schouwfpel was, federt den tyd der Romeinen. Vervolgens heeft men 'er, van tyd tot tyd, een enkelen in Europa gebragt, die dan door deeze en gene Landen rond gevoerd en voor Geld vertoond werdt. Dus zag men, nu zes en-zeventig Jaar geleeden, een in En- geland , die groot was van (latuur , een Mannet- je ; maar in Vrankryk fchynt 'er geen geweefl: te zyn voor het Wyfje, dat aldaar inde Jaaren 1748 en 17495 op de Kermis van St. Germain, te kyken was. Een Hollandfch Kapitein hadt dezelve overgebragt uit de Provincie Acham , in 't Ryk des Indifchen Konings van Ava ; en na dat dit Dier in de Nederlanden was ver- toond, werdt het door Duicfchland gevoerd en kwam (*) Qxantus er at Camu , cui Pila Taurus erat. ï. Dfel, II Stuk. 332 Beschryving van den I. AFDREL.Icwam dus eindelyk in Vrankryk , hebbende te XXIV. Parys nog eenige Jaaren geleefd. Hoofd- Qe Rhinoceros is niet minder gulzig dan de STUK» Voedzel OtyPhant- ^n Oppaflers verzekerden , dat dit 'Dier dagelyks zeftig Pond Hooy en twintig Pond Brood gebruikte, en veertien Emmeren Waters dronk. Hy hieldt ook veel van Bier en Wyn , en liet geduldig toe, dat men hem Tabaksrook in de Neus en Bek blies. Het gewoone Voed- zel van deeze Dieren beftaat in Gras , Hooy , Stroo, Riet, benevens allerley Groente en Vrugten ; ja byna alles , wat men ze geeft , wordt van hun gretig ingeflokt, uitgenomen Vleefch en Vifch. Meeft fchynen zy te houden van harde llekelagtige Ruigte. Men kan niet zonder verwondering zien, hoe onbefchroomd zy de Doornen affcheeren en Doornagtige Hees- ters, die men fchroomt aan teraaken, kaauwen endoorzwelgen; terwyl hunne Smaak, fchoon 'er de Bek bloedig van wordt, daar door fchynt te worden opgewekt, even als in ons door de prikkeling van Zout, Peper en andere Spece- ryën. Een vermaard Reiziger zegt , dat zy de zagte zappige Kruiden laaten ftaan , om zulke fteekende Ruigte op te zoeken , en dat 'er in de Landen by de Kaap een Heefter groeit naar den Geneverboom zweemende , welken men om die reden noemt het Boompje van den Rhinoceros. Gevegt Plinius verzekert , dat 'er tuiïchen dit Dlcx met den en den Olyphant een natuurlykc Vyandfchap 0Iyphant# plaats heeft j dat de Rhinoceros zynen Hoorn R h i n o c e r o s. 333 •tegen Rotsfteenen flypt , wanneer hy zig tot i afdeel* het Vegten gereed maakt, en dat hy, denOly- XXIV. phant zullende aantaften, hem zynen Hoorn SJ^°0FD~ tragt in den Buik te fteeken , alwaar hy fchync te weeten dat de Huid teerder is. Verfcheide oude en hedendaagfche Schryvers fpreeken van het Gevegt tuflehen deeze twee Dieren, enbe- rigten ons , dat de Olyphant , hoe behendig hy ook de treffing van deezen Hoorn tjjrfgt te ver- myden , veeltyds in 't onderfpit raakt. Men kan 'er niet aan twyfelen , of zulks valt in de Landen , daar deeze Dieren zyn , dikwils voor ; dewyl de Reizigers, die in 't binnenfte van Afrika en in de Oofterfche Landen geweeft zyn, ons verzekeren, dat men daar dikwils Oly- phanten vindt leggen , die den doodfteek ge- kreegen hebben van zulk een Dier. 't Is twy- felbaar, of dit Gevegt niet veeleer gefchiede, om elkander de Weiden te betwiften ; dewyl het zeer gulzige Dieren zyn , die van eenerley Voedzel byna leeven ; dan uit een ingebooren haat. En , wat het flypen van den Hoorn be- langt , daar de Ouden gewag van maaken : dit is een natuurlyke eigenfehap van dit Dier, 't welk zynen Hoorn tegen Steen , Hout en ande- re harde dingen wryft , zo dat die grootelyks daar door afflyt ; gelyk ik zelf in den Rhinoce- ros , dien men voor eenige Jaaren in Holland kyken liet, klaar gezien heb. Omtrent deszelfs gulzigheid werdt my toen verhaald , dat hy een Jongen, . die wat digt by hem in 't Vaartuig J. Deel. il Stuk. Itondt, 334 Beschryving van den L Afdeel, ftondt, den Hoed afrukte, en dien in een oo- XXIV. genblik opvrat. Hoofd- ler jn WOrdende doordefcher- SÏÜK* t> •, , • „ n pe punt van dien taal zodanig getroffen en valt gehouden , dat de Jaagers , die niet ver van daar zig verfchuilen, tyd hebben, om *t zelve met hunne Slagzwaarden of Meffen af te maaken. Sterkte. De Rhinoceros is zeer fyn van Reuk en ont- dekt van verre reeds de Menfchen en Dieren * die bovenswinds van hem af zyn. Met dea Hoorn, dien hy op de Neus heef t , kanhyBoo- men ontwortelen en groote Steenen opligten , fmytende dezelven tot een grooten afftand over zig heen: inéén woord, hy vernielt alles, waar op zyn Hoorn eenigzins vat heeft. Wanneer hy, vertoornd zynde, niets ontmoet, op 't wel- ke hy zyn Gramfchap koelen kan , graaft hy * gelyk de Oflen , met zynen Hoorn in den Grond, maakt 'er Kuilen in, en fmyt de Aarde over zyn Kop heen. Zeldzaam is het , dat hy een Menfch aantaft, en in dit geval neemt hy denzelven , even als een dolle Bul of Stier , by den Middel, werpende hem zo hoog in de Lugt, dat zulk een Menfch doort geweld van den Val verpletterd wordt. Doch 't is gemak* kelyk hem te ontvlugten ; dewyl hy wel fnel loopt , maar zig niet vaardig om kan draaijen en niet dan regt voor zig uit kykt ; zo dat men flegts een weinig ter zyde behoeft te wyken * wanneer hy op den afftand van agt of tien Schree- den is genaderd. VoL j( H i H Ö C E R ö s, 337 Volgens Bontius doet de Rhinoceros nie- 1. Afdeüu mand leed , dan getergd zynde , maar in zyne XXIV. Woede fpaart hy Menfch noch Beeft, enfmytSTUk> alles, wat hem in den weg ftaat, onder voet. verwoed* Martialis hadt reeds een dergclyk getuigenisheid* van de genen , die hy te Rome befchöuwd hadt> gegeven. Tot bekragtiging daar van ftrekt het Geval , dat voor weinige Jaaren den Heer Theo* dorus Jemmin, Sekretaris te Batavia, over* kwam, die, in gezelfchap van twee andere Heeren, op een toer te Paard gegaan zynde door het Bofch , op eene Moerafïige plaats een Rhinoceros ontmoette met haar Jong; want het was een Wyfje. Het Dier, hun gezien heb- bende, ftondc op, en ging langzaam naar het Bofch , dry vende het Jong voor zig heen , dat van tyd tot tyd al huppelende zig ophielde Een der Heeren hadt de onvoorzigtigheid, om de Rhinoceros digt van agteren te volgen, en haar eenige Sneeden toe te brengen met zyn Jagt* mes, die wegens de dikte en hardheid van de Huid niet doordrongen , zo dat zig op de Rug en aan de Billen van het Dier maar eenige wit- te S treepen vertoonden. De Rhinoceros ver- droeg die zeer geduldig , doch , haar Jong in de Struiken verborgen hebbende, keerde zy zig eensklaps tegen den Heer om , met een afgry- zelyk gebrul: zy vatte en verfcheurde zynö Laarzen , die by geluk maar van Katoen wa- ren ; anders was het met hem gedaan geweeft Het Paard , voorzigtiger dan zyn Meefter , vveftd* I. Dsm, II Stv*, Y derhalve, dat zyn Leeftyd veel kor- ter zy ; te meer om dat dit Dier veel overeen- komt fchvnt te hebben met de Stieren , zelfs ten opzigt van de brullende Stem. Het Wyfje heeft een Uijer en daar aan twee Tepels: zy heeft geen Zog, dan wanneer zy gezoogen wordt, en dit maakt, dat men anders haar Uijers naauwlyks vinden kan. De Teeldeelen van het Mannetje zyn gelyk in den Olyphanten Kemel* en verfchillen grootelyks van die in 't Paard en den Hond, zo Plinius verzekert. De Heer Ëdwards geeft ons een Afbeelding van de Schaft, volgens welke die aan 't end omtrènt gefatfoeneerd zou zyn als een Letyi De gemelde Bontiüs , die in Ooftindie hon- Grootte, derden van deeze Dieren , 't zy in Stallen be- flooten of in de EblTchen weidende gezien heeft, zegt dat de Rhincceros zo zwaar van Lighaamis als een Olyphant van middelbaare grootte, hoewel hy zig veel kleinder vertoont , wegens de kortheid van zyne Pooten. Wy hebben gezien , dat 'er in de grootte der Olyphanten een merkelyk ver- fchil is , en miflehien heeft dit ook in de Rhi- nocerofTen plaats, 't Is zeker, dat de genen * i: II Stuk. Y 2 di$ §4P Bèschryvtng van dèn L Afdeel, die men de laatfte Jaarcn in Europa heeft gehad, XXï V. zo byfter groot niet waren. Die, waar van de Hoofd- j-jcer edwards de Afbeelding geeft, zynde in STUK. T i 't Jaar 1752 levendig te Londen geweeft, hadc nog geen zes Voeten hoogte , en de langte was veertien Voeten, van den Snoet af tot aan 't end van de Staart. Gertalte. De Geftalte gelykt veel naar die van een zwaaren ouden Bui , behalve dat de Pooten veel korter en* dikker zyn. Ook is de Kop naar evenredigheid dikker en de Snoet langer , om- trent als die van een Varken ; want dit Dier kan zyn Bovenlip naar believen uitfteeken , om iets aan te vatten, en dan vertoont zig de Snoet eenigermaate als een Arends Bek* De Onder- kaak , waar over die Lip heen hangt , is (lomp en zeer breed. De Oogen zyn ,klein , naar re- den van den Kop, en ftaan ver van 't Voor- hoofd, naar de Neusgaten toe, die plomp zyn en wyd , een half Voet van elkander. Het heeft de Ooren by uitftek groot , en breed aan % end , als Ezels-Ooren, kunnende dezelven, gelyk de Paarden, opzetten en naar alle kanten rigten. Sommigen , gelyk Bontius , fchry ven , dat de Tong zeer ruuw zy en zo fcherp als een Vyl ; anderen , dat dezelve zo zagt zy als Zyde : miffchien zal de Ouderdom en Levens- wyze, of ook de Grootte en Landftreek, daar in eenig verfchil maaken. Het zelfde zal om- trent de Kleur, welke fommigen zwarcagtig graauw , Rhinoceros, 341 gniauw, anderen Muisvaal en eenigen zelfs I. Afdeel. geelagtig ftellen 5 aan te merken zyn. XXIV. Veelen hebben zig een wonderbaar denkbeeld HooFD" ° STUK. van die Dier geformeerd uit de Afbeeldingen , De gcjj||. welke de oude Schryvers daar van gegeven had- den en den; vertoonende altemaal hetzelve, als of Ji£t Scfcubbta op een fierlyke wyze met Rondaffen geharnafl; lful^ en met Schubben verfierd ware. De figuur , die in ?t Werk van Kolde zelfs gevonden wordt, zo wel als die van Johisston, heeft die gebrek. Naderhand heeft men, op 't gezag van Bontiüs , alle oneffenheden van de Huid byna verworpen, maakende die alleenlyk hier en daar gerimpeld en geplooid : doch uit de nieuwe Af- beelding van Edwards en die van Parsons blykt, dat men onlangs het Lyf veel te plomp en den Hoorn tc ftomp vertoond heeft: zynde van de Schilden en Schubben geen kleine bly- ken daar op te vinden. Wie weet, of de rim- pelagtigheid door Ouderdom geen aanleiding ge- geven heeft , tot die zo zeer verworpen Af- beeldingen ; te meer , dewyl men thans erkent, dat de Huid met dergelyke korrelen bezet is , als in de Robbevellen, daar de Meflen-Schee- den mede overtrokken worden. Chardin zegt ook, dat het Lyf, behalve den Kop en Hals, met kleine Knobbeltjes of Wratagtige Uitwas- fen bedekt is, De Heer l'Advocat geeft ons in zyne Ver- handeling over den Rhinoceros , dien hy in 't jaar 1749 te Parys befchouwde, een zeer juifis I. Deel. II Stuk, Y 3 bG- 34^ Bèschryvinc van den I. Afdeel, bcfchry ving van de uitwendige gedaante. Do XXIV. Huid, die xeer dik is, ftrekt zig drie Voeten Hoofd- - je Qoren tot aan het begin van de R.ug: aldaar maakt zy een verdubbeling, die over de Rug heen aan beide zyden ncderwaards gaat ; zo dat dit gedeelte , met de kreukels die in de Nek zyn gepaard, eenigerntaate naar een Kap gelykt welke de Monniken op de Rug draa- gen : 't geeft de reden is ; dat de Portugeezen dit Dier boertende genoemd hebben , de hu diaanfche Monnik. Dit gedeelte van de Huid hangt over 't bovenfte der Voorpooten, tot aan de Kniejen, even of het omgeflagen Laarzen waren. Onder aan den Hals is een dergclyk ftuk Vel, zeer dik, omtrent een Voet lang en taamelyk zweemende naar het onderfte van den Halsband van een Os, die voor een Kar ge- fpannen wordt. Agter de cerfte verdubbeling, welke van Strabo by een Draagband vcrgelee- ken wordt, ftrekt de Huid zig, metccnigene- derwaards loopende rimpels, tot aan het Gat, alwaar zy weder eene verdubbeling maakt , die zeer hard is, gelYk dit geheele ftuk Huid, 't welk byzonder naar een Dekkleed van een Paard gelykt, hebbende op de Rug de langte van vier Voeten, Een Voet agterlyker dan deeze Beu- ling, die van Strabo ook een Draagband ge- heeten wordt , neemt de Staart haaren oor* fprong , hebbende de iangte van drie Voeten ; doch zy is , ter tengte van agt Duimen , of tot ftan het Fondament toe, gehegt aan 't Lighaam van Rhinoceros, 343 van het Dier. Het Gat is met twee dikke Beu-j ApDFl)^ üngen omringd, die wederzyds aan 't end van XXIV. het middelftuk, boven op de Rug, beginnen, Hoofd- en zig met de Staart, by het Fondament , ver- °TÏ K" eenigen: zo dat het Gat, van agteren gezien, door dc $taart in twee deelen fchynt tezynge- fcheiden, ijiaakende ieder een halven Cirkel, van omtrent drie Voeten omtreks. De Agter- pooten zyn ook , een weinig boven de Kniejen, met dergciyk cene verdubbeling, als de omflag van een Laars , omzoomd. Het middelftuk van de Rug hangt wederzyds als een Zadel af, even of het los ware , en tuffchen de Beulingen , welken hetzelve aldaar, ter dikte van drie of vier Duimen, maakt, is de Buik van onderen met een dunne zagte Huid, terbreedte van twee Voeten , bekleed ; 't welk met de agt Voeten der breedte van het middelftuk , over dc Rug heen leggende, eencn Omtrek van tien Voe- ten , overdwars gemeten , befiaat. Men ziet hier uit, wat reden de Heer Lin- n^eus gehad heeft om de gedaante der Huid van den Rninoceros dus kortelyk te befchryven. Zy is kaal, met dwarfe Kreuken: i. die agter 't Hoofd; 2. die der Schouderen; 3. die om den Buik voor de Billen ; 4. die der Dy én , over de Billen heen. Deeze Kreuken zyn de Beulingen, of verdubbelingen , waar van ik zo even fprak , onder welken men de Hand kan fteeken. Bui* ten twyfel heeft de Natuur, door deeze zon- derlinge fchikkinge, gezorgd voor de bewee- l.DütL. H Stuk, Y 4 glU« 344 Beschryving van den I. Afdeel, gingen van die Dier, ac welk zulk een dikke XX [V. harde Huid noodig hebbende, tot befchutting Hoofd- van Zyn jDg Lichaam voor uitwendige beledi- stuk. . ? . . gingen , anders zig niet zou hebben kunnen be- weegen. De Pooten hebben drie Hoeven , waar van de middelfte Hoornagtig is en ftomp , de twee andere zyn Klaauwen. Het is over 't geheele Lighaam kaal , uitgezonderd de Ooi en cn de Staart. De Knobbeltjes van de Huid , die naar Roksknoopen gelyken, zyn op 't Ag- terlyf grooift en hardfl. Zyn Deeze Soort van Rhinoceros draagt op den Hoorn. Snoet een Kegelagtigen , agter waards gekrom- den Hoorn , die altyd blyft , en vaft van zelf- ftandigheid is, zegt Linn^eüs. In 't algemeen zegt men , dat hy een Hoorn op de Neus heeft, waar van de Naam af komftig is ; doch dit komt op 't zelfde uit, dewyl de Neus een gedeelte is van den Snoet. Deeze Hoorn is niet enkel aan de Huid gehegt, gelyk fommigen der Ou- den fchryven, maar flaat op een uitftek van het Kaakebeen vaft geworteld , zo Parsons ons berigt. In het Wyfje, dat te Parys was, hadt hy de langte van negen Duimen; doch in de Mannetjes Rhinoceroflen is hy fbmtyds wel van twee Voeten of langer. Men kan van dcszelfs langte niet oordeelcn uit den Hoorn , dien de Rhinoceroflen , welken men in Europa brengt , öp de Neus hebben: dewyl dezelve, dpordien zy zo naauw bepaald zyn , en 'er geduurig mede aan Sceenen of Hoy t wryv^n , zeer veel aflly t : doch Rhinocekos. 345 doch men ontdekt klaar, dat dezelve zeer dik ^ Afdeeu zy aan den Wortel en Yzerhard , loopende XXIV. foits naar boven. Bontius merkt aan , dat deeze Hoofp- STUK» Hoornen fomtyds zwart , fomtyds wit , fora* tyds Afchgraauw en van verfchillende grootte zyn , naar den Ouderdom van het Dier. Ik heb 'er thans drie in handen , waar van twee rood- agtig bruin , de derde groenagtig wit Een der* zeiven is omtrent twee Voeten lang, zeer krom cn fpits , weegende negen Pond. Veel fabelen zyn 3er, door de Oofterfche Schryvers, van deezen Hoorn verbreid gewor- den. De Arabiers vcrhaalcn, 0c zig, wanneer hy midden door gezaagd wordt , de Afbeelding van een Menfch en eenige Beeften daar in ver- toont; weshalve de Vorften van Afie dezelve tot Sieraad gebruikten aan hunne Draagbanden en Throonen. Zy voegen 'er by, dat de In- diaanfche Koningen zig aan Tafel altyd van Meshegten , daar van gemaakt , bedienden , en die zeer duur betaalden , om dat de Hoorn , op de nadering van eenig Venyn , altyd begon te zweeten. Onder de Romeinen piagt dezelve ook in veel agting te zyn; dewyl men zulke Hoornen, van binnen uitgehold, als Kruidhoo- rens gebruikte , tot bewaaring van welriekende Oliën en koftbaare Balfems in de Badflooven , ten einde die uit derzelver Bek of dunne End op 't Lighaam te laaten druipen. Hedendaags zyn cjeeze Hoornen in de Indien nog zeer ge- wild, doch worden weinig in Europa overge- 1. Diu. u sxw*. Y 5 bragt, 346 Beschryving van den I. Afdeel, bragt 9 om dat men daar meer agting heeft XXIV. voor 't Elpebeen. Uoofo- Kolhe verhaalt , dat veele Perfooncn aan de STUK. Kaap Koppen hadden van zulke Hoornen ge- maakt , die men fraay met Goud of Zilver deedt beflaan, en dezelven gebruikte om te ontdekken , of 'er in den Wyn ook Vergift gemengd ware ; dewyl dan de Koppen borden, ais zodanige Drank 'er ingegooten werdt. Waar- fchynlyk zal men aldaar thans reeds geneezen zyn van dat misverftand, aangaande de tegen- giftige kragt deezer Hoornen, 't welkvoortyds ook dermaate in Europa heeft geheerfeht , dat menze zeer veel waardig agtte. Paus Klcmens de VIL vereerde 'er een, als iets koftbaars ,aan den Koning van Vrankryk, en Paulus Jovius verhaalt, dat, toen de Franfchen het Paleis van den Groot Hertog van Toskanen plunder- den , zy een Schat meenden ontdekt te hebben, door een Rhinoceros-Hoorn te vinden. Heden- daags is dit vooroordeel in Europa verbannen, en men houdt deeze Hoornen alleenlyk als Ra- riteiten in de Kabinetten na. II. (2) Rhinoceros met twee Beitels wyze Hoornen. Sicornis. Twee- Daar de Ouden veelal fchynen te fpreeken hoornige. vaneen Eenhoornigen Rhinoceros , zyn'ervee- len onder de Hedendaagfchcn , die zig verbeel- den , (2) Rhinoceros Cornibus duobus Cuneiformi* bus. SyJI. Nat. X. Rhinoceros. 347 den, dat deeze Dieren altyd twee Hoornen i. afdeel. hebben. Pausanias , egter, was ook al van dit XXIV. denkbeeld, zeggende: Ik heb ook de JEihiopifche Hooflv- • ~r\ t • nr STÜX. Stieren gezien , die men RhtnoceroJJ.en noemt , om dat zyop*t end van de Neus een Hoorn hebben , en ivat booger nog eenen kleinder , doch op de Kop is ser geen (*). Mautialis gewaagt ook van een dubbelden Hoorn , en 'cr wordt een Gedenk- penning van Domüianus bygebragt , daar men \ zelve dus afgebeeld ziet. In de Kabinetten-, hier en daar, worden dubbele Hoornen vertoond: gelyk in dat van Slofine , nu in 't Brittifch Mu- feum , volgens Parsons, twee te vinden zyn , aan één ftuk Huid vaft, waar van de langfte vyfentwintig Duim hoog is. In de Befchryving van 't Deenfche Kabinet, door OijgeliJaco- bjeus , is een dubbele Hoorn , de een twee Voeten, de ander e**fi Voet lang; in dat van Petersburg vindt m?n ook een dubbelen Hoorn en andere Schryvers maaken 'er gewag van: ja Lab at meldt, dat de echte Rhinoceros drie Hoornen heeft , een boven de Neusgaten, een ander op 't Voorhoofd en een derden op de Rug. Terwyl, ondertulTchen , de Rhïnoceroflcn , Voorbeeld die men zo hier te Lande als elders levendig ,vafruiub~ gezien heeft, maar êéo Hoorn hadden, en datiioornen# op (*) Wdi ctiam JEthiopicos Tauros , quos ex re ipfa Rhinoccrotes vocant , quod illis e N&re extremd Cor- nu promnet , & paulo fuperim alteru& non [ane wvgnum ; in Capite nullum prorfuu 1. D) EL, 11 S'JUK» 343 Beschryving van den L Afdeel, op de Neus; zo heefede Heer Lxnnjeus, op XXIV, hec zien van een Bekkeneel, met twee platag- Hooro tjge Hoornen, 't een boven 'tander, hier een byzondere Soort van gemaakt, die hy erkent duifter te zyn , hoewel door 't getuigenis der Schry veren , zo oude als hedendaagfehc , beves- tigd. Zulke dubbele Hoornen zyn in de Ko- ninglyke Gaandery te Dresden gekomen in 't Jaar 1 739 , naar 't gene de Heer Klein ver- haalt, dat hem in een Brief van wylen den Hofraad von Heucher berigt zy: die hem daar omtrent dus Ichreef. „ Zy ftaan zo digt aan „ een , dat zy elkander raaken en zitten zo vaft „ aan 't Vel, dat ik geen vermoeden kan heb* „ ben op eenig bedrog daar omtrent, als of zy „ 'er aan gelymd of op eenige andere manier „ aan vaft gemaakt waren. De voorfte Hoorn 3, gelykt naar een ronden Kegel , de agterfte is „ naar de Rug gekromd, en loopt, over de „ geheeie langte, uit in een fcherpen kant of „ Sneede; zo dat het Dier, wanneer het de j3 beide Hoornen ergens ingeflagen heeft , met „ den agterften fnyden en opfcheuren kan." Zyn Opvolger in het Opzigt over de Koningly- ke Rariteiten-Kamer, de Heer Bergraad Eilen- bttrg 3 haqt hem daar van verzekering gegeven en gemeld : dat dezelven 3 op een dik ftuk Le- der, derdhalf Duim van elkander ftonden; dat de voorfte Hoorn , in een regte lyn gemeten de hoogte had van 15J en aan den Wortel ee- pen omtrek van zo% Duim; daar de agterfte maat Rhinöceros. 349 maar pf Duim hoog was, mee eenen omtrek i.Afdéel. van 22 Duimen. Sedert hadt de Heer Klein xxiv. te Dantzig een dergelyken dubbelden Hoorn fJooFD' STUK» gekreegen; zynde de voorde 16, de agtcrfïe nf Paryffche Duimen hoog, en de omtrek in beiden 19 Duimen. Ieder hadt van onderen een holligheid, omtrent twee Duimen diep: waar uit hy befluit , dat zy op dergelyke uit- puilingen van 't Bekkeneel moeten gezeten heb- ben, als Bontiüs zegt ; maar niet, gelyk Kol- ee getuigt, zodanig met het Been van de Bo- venkaak of van de Neus vereenigd, dat men ze niet kon krygen, dan met een ftuk Beens daar aan. Hier uit blykt dan , dat 'er tweehoorn ige Rhinoceroüen zyn, en dewyl de Indiaanfche, hier tp Lande gebragt, alleenlyk voorkomen met één Hoorn , zo willen wy liever met den Heer Parsons befluiten , dat 'er in Afrika een Soort zy met twee Hoornen op de Neus , dan dat wy met fommigen zouden denken , of ook het Mannetje tweehoomig ware , het Wyfje eenboor- nig. Immers de Ridder Sloane is reeds van denkbeeld geweeft, dat de Afrikaanfche Rhi- noceros en de Afiatifche in Soort verfchiüen ; en de Hepr Klein brengt, ten dien opzigte, onder anderen het getuigenis by van den Heer Biebering , zynen Bloedverwant, die, eenige, Jaaren aan de Kaap gewoond hebbende , einde- lyk weder te Dantzig was te rug gekomen en hem mondeling had verzekerd : dat hy in Afri- I. Dew. II stuk. ka 350 B E S C H R t V I N G VAN DEM L Afdeel. ka geen andere Rhinoceroffcn , dan met twee XXIV. Hoornen, had gezien, welken hy hem, ten op- Hoof o- zjgC van en waarom zou in dee- ze Dieren geen dergelyk verfchil plaats kunnen hebben als in de Olyphanten , die men zonder en met Slagtanden ontmoet ; des het my niet onwaarlchynlyk voorkomt, dat die beide Soor- ten onder elkander gevonden worden ; te meer , dewyl LiNNiEiis de Woonplaats van den Twee- hoornigen ook in de Indien ftelc. Gebruik, Wy hebben reeds van de tegengif lige kragt, die R h i n o c e r o s, 351 die aan deeze Hoornen plagt toegefchreeven te [. Afdeel. worden, gewag gemaakt. Men maakte zig ook X^(V. wys, dat de Wyn, die eenigen tydgeftaan hadt ^ÜFD" in Koppen , daar van gedraaid , dienftig ware tot Bloedzuivering en tegen de Pcft. Waar- fchynlyk zal het geraspte zaagzel of affchaaf- zel derzei ven, tegen Stuiptrekkingen en Flaauw- tens , van niet meer kragt zyn dan Hertshoorn. Aan het Bloed, gedroogd zynde en tot een Poeijer gemaakt , zyn ook wonderbaare uit- werkingen , in 't geneezen van Kolyk , het dem- pen der Bloedvloeiingen en 't verwekken der Maandftonden , toegefchreeven geweeft; twee geheel ftrydigc zaaken , zo Redi te regt aan- merkt. En wie zal daar van , in het heelen van inwendige Kwetzuuren, meer dienft verwagten dan van Bokkenbloed. De Indiaanen en Hot- tentotten eeten het Vleefch, doch het is zo taay, naar men getuigt, dat 'er wel Yzercn Tanden noodig zyn om het te vermaalen. Kol- be niettemin verzekert, dat hy het met fmaak gegeten had ; doch dan moet het zekerlyk van een Jong Beert geweeft zyn. De Huid is zo hard , dat de Indiaanen daar van Harnaffcn en Schilden maaken , die zeer ligt en handelbaar zyn en waar op de Pylen affluiten. Pliniüs verzekert , dat men , ten zynen tyde , het befte Lycium in Lederzakken , daar van gemaakt , te Rome bragt. Zeker Duitfcher, die eenigen tyd in 't Stook- Zout vaa huis van de Hollandfche Ooftindifche Kompa?- den Rhi* - * . noceros, I- Deel. II Siujc, me, 352 Beschryying van fc é I. Afdf.el. nie 5 te Batavia , gediend hadt , verzekerde uit ds XXIV. Huid van dit Dier een Zout gehaald te hebben, Hoofd- waar mec}e hy zeer fchoone Kuuren hadt gedaan. Iets dergelyks mcoglvk zal het Zout zyn, 't welk men voor eenige Jaaren in Duitfchland den naam gaf van 't voaare vafte Loogzout uit den Rhinoceros, en dat de Autheur voorgaf gehaald te hebben uit de Pis van zulk een Dier, waar van hy de Geleider en Meefter was. De voor- naame Scheikundige, de Heer Marggraviüs te Berlyn, dit Zout naar de Konft onderzoe- kende , bevondt 'er geen de minde Loogzoutige natuur in , maar veeleer eene Zuure Vitriooji* fche eigenfehap j waar uit hy opmaakte, dat dit Zout geenszins uit de Pis van dit Dier bereid kon zyn; ten ware men vaftftellcn wilde, dat Aluin en Vitriool , met eenige deeltjes Koper beladen, een vaft Loogzout maaken, en dat Zouten van zodanigen aart plaats kunnen heb- ben in ?t Lighaam van den Rhinoceros (*). XXV, HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Stekel- Varkens, zo de Afrikaanfche, als die van Amerika en de Ooflindifche , in 't byzondcr dat van Malakka, nvaar in de kofibaare Steen, genaamd Pedrodel Porco , wordt gevonden. Dc (*) Mem. de V Acad.de Berlin. Tom» XII. p. 145* Stekelvarkens. 353 E Geflagtnaam, Hyftrix> geeft aanleiding II Afdeei* tot den bynaam van Varkens; gelyk men XXV. öök ziet dat de Spanjaarden en Italiaanen , met J STüïx hun Puerco espin en Porco fpinofo , de Latyn- j>jgam# fche Woorden Poreus fpinofus , dat eigentlyk een Stekelig of met Doornen gewapend Varken betekent, nabootzen. De Franfchen noemen het , om die reden , Porc epic , de Engelfchen Porcupine en de Duitfchers Domfchweyn of Sta* chelfchweyn , de Sweeden Pigg-Swin. Wygee- ven 'er den Naam van Stekelvarken aan. Klein verwart deeze Dieren, gelyk wy te Kenmer- vooren aangemerkt hebben, met de Egelen. ^en# LiNNiEus brengtze in deezen Rang 't huis, en onderfcheidtze door de volgende Kenmerken^ De Voortanden zyn twee* zegt hy, fehuins af- gefheeden , volgens Ra jus ; de Kiezen agt in getal. Het Lyf is met fcherpe Pennen bedekt. Brisson voegt 'er by, dat het Dier genagelde Vingeren heeft , geen Hondstanden , en zegt , dad de Voortanden , in alle de Soorten van dit Ge- flagt, tegen elkander aan ftaan , en een fcherpe Sneede hebben , als een Mes; De Stekelvarkens zyn in óhs Wereldsdeél Soorcefri; vreemd , wordende in Afia en Amerika gevon- den. LiNNiEüs geeft 'er vyf Soorten van op, Brisson zes , niettegenfiaande hy 'er het Ma- lakfe Stekelvarken, dat den koftbaaren Steen geeft , Pedro del Pcrco genaamd , van . uit- zondert. I. Dell. II Stuk. Z (l\ 354 Beschryving van de I. Afdeel XXV. Hoofd- stuk. f. Hyflrix. criftata* Gekuifd Stekel. Varken. (i) Stekel-Varken met de Vovrpooten vier- de Agterpooten vyf- Vingerig , een Kuif op den Kop> de Staart kort. Men zou die ook het Afrikaanfcbe Stekel- Varken noemen- kunnen 5 aangezien het zig, volgens den HeerBRissoN, zo wel in Afrika , als op de Eilanden Sumatra en Java, in de Oo(t- indiën , onthoudt. Het heeft , zo hy aante- kent, de langte van twee en een hal ven Voet, van den Snoet tot aan het Fondament : de Poo- ten zyn zeer kort ; de voorften maar vyf Dui- men van den Buik tot aan den Grond , de ag- terften zes Duimen. De Kop is vyf Duim lang; de Bovenlip gefpleeten als die van een Haas ; de Oogen klein, de Ooren als die van een Menfch. Het heeft byna geen Staart. Een der Vingeren van de Voorpooten is zo klein , dat zig niets daar van dan de Nagel uitwendig ver- toont. De Rug en Zyden zyn bedekt metbree- de Pennen, aan de punten fcherp, van ver- fcheiderley langte en dikte , bont of uit wit en bruinagtig zwart gemengeld van kleur. Men vindt 'er ook die geheel en al wit zyn. Som- migen zyn van zes toe twaalf Duimen, anderen vyf- (i) Hyflrix Palmis tetrada&ylis Plantis pentadne- tylis, Capice criftato, Cauda" abbreviarê. Syfi. Nat. X. Hyftrix. Grsn. Quadrup. 563. Ai.drov. Digit. 471. Jonst. Quadr. 119. Tab. LXV1II Dodart. Aft. 233. Raj. Qiiadr, 206. Hyftrix Orieutalis cris- tata. Se». Muu 1. p. 79. Tab. L. Fig. 1. SfEKÈL VARKEKS. 355 tien Duimen lang en geheel buigzaam. Op het I. Afdeel. agcerfte van den Kop en in de Nek heeft dit XXV. Dier een foort van Pluim of Kuif* uit zeer fy-sr^K.0™* ne , lange , buigzaame Stekels beftaande , naar Varkens-Borftels gelykende en fommigen een Voet lan$ , ten deele wit , ten deele grys of graauwagtig. Met dergelyk Borftelig Hair is de 'Borft en Buik bekleed , en daar van zal de Griekfche Naam $ welke zo veel zegt als Hyos thrix, of Varkens- Hair, afkomftig zyn. Wanneer het Stekelvarken getergd en toor- nig gemaakt wordt , blaart het zyn Lighaam op in verbittering ; het zet de Pennen overend en kan 'er fomtyds , zo men wil $ eenigen uitfchie- ten door de ftcrke Spanning van zyn Huid. Zel- den , egter , zullen deeze Dieren iemand door byten of fteeken befchadigen > ten zy men ze zelf kwetft of in een grooten trap beledigt ; en dit gefchiedt inzonderheid door hunne Pennen te drukken ; 't geen zy , zo 't fchynt , niet ver- draagen kunnen; Seba verbeeldt zig, dat dit mogt veroorzaakt worden door de prikkeling, welke hun het aanraaken der Pennen veroor- zaakt, doende de Gal door 'c geheele Lighaam zig verfpreiden , alzo zy de Galblaas zeer groot hebben. Volgens Jgbson vindt men aan de Gambra Afrl. Stekelvarkens, die het Gevogelte van dat Land oaanI UK. In een van deeze Stekelvarkens vonden onze Ontleedkundigen een zeldzaame fpeeling der Natuur : twee Milten naamelyk , beiden hoog- rood , waar van de kleinfte aan de flinkerzyde van de Maag gehegt was , door middel van die Galvaten welken het Korte Vat maaken. De Nieren fcheenen wederzyds dubbeld te zyn , als bebbende eene Bynier, van grootte als eender* de van de Nier. Aartig was de zelfftandigheid deezer Bynieren , a!s menze doorgefneeden had, geftreept , met Straalen , loopende naar 't mid- delpunt ; omtrent gelyk in de kleine Herfenen van den Menfch. De Zaadballen, in de Mannet- jes, vondt men zeer klein en fmal; de Opper» ballen zeer groot en geheel van de Ballen af- gezonderd: ook zonderling Koraalswyze ver- deeld, in drie takken. Aan 't end van de Schaft werdt een Beentje gevonden, van een Duim lang. DeQogen. Ik zal hier nog op de Oogen, welker maak- zel niet minder zeldzaam was, agt geeven. De Oogbol , ongevaar een derde Duims dik , was byna klootrond ; en hadt van vooren een uit- puiling als eeq halve Bol , welke het Hoorn- vlies maakte. Het Kryflallyn was ook, in een der Onderwerpen , byna Klootrond, met een foort van Pit of Kern , hard als Kraakbeen , doch niet rninder doo{fchynende dqn het overi- ge Stekelvarkens. 359 ge van dit Lighaam. Dit hardere gedeelte was r. Afdeeu niet Klootrond gelyk het Kryftallyn , maar plat- XXV. agtig , als een Vergrootglaasje. De Gezigtze- h°oh>- • STUK» nuw ging van agteren m het midden van den Oogbol , en haar uitbreiding 9 die het Netvlies maakt , witagtig zynde , zo vertoonde zig de Appel van het Oog minder bruin , dan de Re- genboog, die, dewyl het Druivenvlies roodag- tig is, de Oogen van het Stekelvarken, als het zeer toornig gemaakt wordt , gelyk Vuur doen vlammen. (2) Stekelvarken met vier-Vingerige Pooten, de jj# Staart lang en aanvatbaar , ten halve kaal. PrebenjUis. ( Stekel- Dit Dier woont in Afia en Zuid- Amerika , varken van zeet Linnteus. De Heer Brisson, by wien het^5eu.w" ö J Spanje, ook de tweede Soort is , noemt hetzelve 't Ste- kelvarken van Nieuw Spanje , en onderfcheidt het van '% voorige daar in , dat de fcherpe Ste- 1 kels zig duidelyk vertoonen , terwyl dezelvcn in het voorgaande als onder de lange zagte Pen- nen verborgen zyn. De Af beeldingen , by Her- nandez en Nieremberg , zegt hy , zyn taa« melyk goed. Het heeft de grootte omtrent van een mid- delmaatigen Hond. Over 't geheele Lyf , uit- ge- (2) Hyftrix Pedibus tetrada&ylis , Caudaelonga* prehenüli feminuda. Syft. Nat. X, Hyftrix, Bont. Jav. 54. Cuandu Brafilientibus. Marcgr. Pis. Americ. 99. Raj. Quadr. 208. Hoitztlacuauin, Hern. Mexic. 322. i. DEfcL, II STtfi% Z 4 3öo Beschryving vajt de h Afdeel, gezonderd de Buik en Pooten, is het bedekt XXV. met zeer fcherpe Prikkels, drie Duimen lang, Hoofd- cjun van kjeur ujt wjt en geej gemengeld met STUK» zwarte punten. Onder deeze Prikkels, behal- ven aan den Kop , zyn eenige zwarte Hairen , eindigende met een weinig wit , op 't aanraaken zagt. De Staart is kort en dik: zy heeft geen Stekels van de helft der langte tot aan het end; zynde dat gedeelte alleenlyk bedekt met zwart Hair , zo wel als de Buik en Pooten. III. (3) Stekelvarken met vier- Vingen ige Voer- en ^Stekel vyf-Vingerige Agterpooten, de Staart lang varken van en ^ ^ee^ Stekelig. de Hud- fons-Baay. Eit w°rdt van Brisson het Stekelvarken van Pl. XIX. dé Hudfons-Baay geheten, doch Edwards noemt hetzelve , miffchien met meer reden , het Ste- kelvarken van Kanada , dewyl het in geheel Noord- Amerika gevonden wordt ; weshalve Ca- tesby aan 't zelve ook den naam van 't Noord-A- merikaanfche geeft* In grootte en geftalte zweemt het veel naar den Bever , maar de Kop is lang- werpig als die van een Haas. Het heeft een platte Neus, die 't eenemaal bedekt is met kort Hair ; de Ooren zo kort , dat zy zig naauwlyks buiten de Vagt vertoonen 5 de Beenen kort , de Nagelen lang en fcherp ; de Staart van middel- maatige langte , naar 't end dun uitloopende, aan £3) Hyftrix Palmis tetrada&ylis , Plantis penca- da&ylis, Cauüa elongara , Dorfo folo fpinofo. Sjft* /V*/. X. HyftrU Canadenfis. Edw. dv* 52. T. 53. Stekelvarkens. 361 aan 't Lyf taamelyk dik. 't Geheele Lighaam l. Afdeeu is met donkerbruin Hair bezet , vry zagt op XXV. ?t aanraaken , vier Duimen lang , doch kor- S^?FD" ter omtrent den Kop en naby de Pooten , een weinig langer op den Kop. Onder dit Hair zyn , boven op den Kop , langs de Rug en Staart , witte Stekels verborgen , met zwarte punten en zeer fcherp , de langden van omtrent drie Duimen. Onder het zwarte Hair zyn eeni- ge Borftels gemengd , van veel meer langte, aan 't end vuilwit; waar door de Vagt zig, op eenige plaatfen, een weinig grysagtig vertoont. De Heer Brisson befchryfe , als zyne Vierde Atneri- Soort, een Stekelvarken, waar aan hy denBy-kaamch naam van het Amerikaanfche geeft , fchynende Steliel' Varken* van de twee voorgaanden inzonderheid te ver- fchillen door de Staart, welke het zeer lang en dun heeft , de eene helft , naar 't end toe , zonder Stekels. De Portugeezen , zegt hy , noemen dit Dier Ourico Cacheiro . de Inwooners van Guajana Gouandoii; en het fchynt de Cuaiv- du der Brafiliaanen te zyn , waar van Jonsïón , Tab. LX, de Afbeelding heeft, met de by- voeging van Eyfer - Vereken. By des Mar- chais wordt het de Stekelige JEz£geheetën. Die zal buiten twyfel in de Tweede Soort ook bc- greepen zyn. Zie hier de Befchryving. De langte is , van 't Agterhoofd tot aan 'f begin van de Staart, één Voet, die van de Staart omtrent anderhalven Voet, van de Voor- pooten ongevaar vier Duimen , van dc Agter- I. Dbex., II Stuk. Z 5 JX>0- 362 Beschryving van de I. Afdeel pooten een weinig meer. De Kop is klein , de XXV7. Snoet langwerpig ; 't heeft ronde uitpuilende F Hoofd- Oogen , die als een kole Vuurs glimmen ; klei- ne Ooren, byna verborgen onder de Stekels; wyde Neusgaten ; Pooten gclyk de Aapen, doch aan ieder maar vier Vingeren, zonder Duim. 't Geheele Lyf , uitgenomen de Poo- ten, is bedekt met Stekels, drie of vier Dui- men lang , van den Wortel af geel tot omtrent de helft der langte, verder zwart of rosagrig bruin, eindigende met eene witte punt, die zeer fcherp is, Aan den Kop en Beenen zyn de Stekels zo lang niet : rondom de Neus- gaten zyn Hairige borftels, van drie of vier Duimen, die 'er Knevels aan geeven, gelykde Katten hebben. De Staart is ter halver langte met Stekels , doch voor 'c overige flegts dun- netjes met Hair bezet. Eene Verfcheidenheid, die alleen in grootte van deeze verfchilt, maakt de Vyf de Soort by den Heer Brisson uit, waar van Bontius, pag. 54 , een goede Afbeelding heeft gegeven , zo hy zegt. Ook meldt de Heer le Page du Pratz , die geheel Noord-Amerika door-gereisd heeft, dat in Louifiana zeer groote Yzervar- kens zyn ; men ziet 'er veelen naar de Illinoifen toe , vyf Mylen van Zee , langs de Rivier van St. Louis heen. Volgens den Heer £arrazin, Geneesheer te Quebeck, wiens Aanmerkingen over dit Dier door wylen den Heer Reaumur Stekelvarkens. 363 3411 't algemeen zyn medegedeeld (*), begin* L Afdeel. nen zy zeldzaam te zyn in Kanada , daar zy XXV# zig ophouden in de ontoeganglykfie Boffchen , Hoofd- STUK» verkiezende de Gebergten voor hetj vlakke f Land. Met Beeren en andere Roofdieren raaken deeze Levens- Stekelvarkens dikwils in 't Gevegt , doch wee- manier, ten veeltyds hunnen Vyand te ontkomen , door op een Boom te klauteren , of zig te verber- gen , 't zy in holle Stammen , of in de kloven en gaten der Steenrotfen. Hunne Woonplaats is gemeenlyk in Holen, die zy rnaaken onder de Wortels van groote Boomen , welker Schors en Vrugt tot Voedzel van deeze Dieren (trekt. Zy houden veel van die der Pyn- of Denneboo- men en dergel y ken. 's Winters eeten zy ook Sneeuw, en drinken 's Zomers Water, maar vermyden wel zorgvuldig zig daar in te begeeven, ]V(en heeft 'er gevonden van agttien of twintig Ponden zwaar. De Jaagers , zo Wilden als Franfchen , beweeren , dat dit Dier van twaalf tot vyftien Jaaren leeft. Volgens hun zyn de Mannetjes in den Looptyd, die plaats heeft in de Maand September, doldriftig en verfcheu- ren elkander fomtyds uit nydigheid. Het Wyf- je werpt gemeenlyk haare Jongen in de Maand April : zo dat zy omtrent zeven Maanden draagt, brengende maar één Jong te gelyk voort O) Memoir. de VAcadem. des Sciences , de TAn 1727. pag. 383. 1. Deel. U Stuk. 364 Beschryving van de I. Afdeel, voort en zoogende hetzelve omtrent een ^XV. Maand lang. stuk. De Wilden van Kanada vangen en dooden de GebruikStekelvarkens niet alleen om het Vleefch , dat zy van de zeer fmaakelyk vinden , maar inzonderheid we- ^s^- gens de Vagt, die door haare dikte en zwaarte tot belemmering van deeze Dieren ftrekt ; zo daü zy gemakkeiyk in te haaien zyn; als wanneer men ze , met éénen flag op den Kop of Neus, doet fneuvelen. Men vindt 'er zevenderley foort van Hair aan ; zwart , naamelyk , dat het langde is ; wit , dar de Stekels zyn ; de derde foort zyn de eerft uitfehietende Stekels ; de vierde is ros gekruld , dik (taande op den Kop; de vyfde een weinig roller, borftelig aan dezy- den van de Staart; de zesde foort , omtrent de Teeldeelen en onder de Staart , zynde zwart en hard : de zevende vaal , naar 't witte trek. kende en zagt, aan de Keel, den Buik en tus- fchen de Been en. Met ftrooken van deeze Huid verderen de Indiaanen Koffertjes die van een zeer fyne en effiene Boomfchors gemaakt zyn , of met Geitenvellen overtoogen ; als ook Kabinetten en ander Werk. De witte Stekels of Pennen fchilderen zy zwart, rood en geel , en borduuren of bèfteeken daar mede de Lede- ren Armbanden en de Riemen, welken hunne Vrouwen om 't Lyf draagen. Deeze Borduur- zels (laan dikwils zeer fraay, zegt de Heer RpAUMUR , en hebben 't voordeel van duur- zaamer te zyn dan onze Borduursels van Zyde, ft Stekelvarkens. 365 ja zelfs dan de met Goud- en Zilverdraad door- 1. Atomu weven Linten en Galonnen. XXV, Hoofd- (4) Stekelvarken met vyf '- Vingen ige Poot en ,stuk. een lange Staart , de Stekels knods wyze. . j De Heer Brisson, by wien deeze de Zesde 9.r|e"~ n 0 taaifch Ste- en laatite Soort van Stekelvarkens is, noemt kei varken. hetzelve het Ooftindifcbe en onderfcheidt het by den naam van Stekelvarken met de allerlang- fte Staart 9 rondom met Doömen bezet, aan 't end als een Kwajt uitgefpreid. Hy befchryft het als volgt, Hec Lighaam is dik en kort , de Kop dik; de Bovenlip als in een Haas gelpleeten; de Oogen groot en glinfterende; de Ooren klein en rond , . van binnen gehed kaal ; de Knevels lang en zeer fcherp. Aan ieder Poot heeft het Dier vyf Vingeren, met dikke fcherpe Nage- len gewapend, 't Geheele Lyf is , tot aan het uiterfte der Pooten , bedekt met zeer dunne fcherpe Prikkels , waar van de genen , die on- der aan den Buik ftaan, verfcheiderley kleuren afkaatzen , naar de byzondere opvalling van het Licht. Het heeft een zeer lange Staart, rond- om met Stekels bezet, waar van de genen, die aan 't end ftaan , op een zonderlinge wyze als geheel uit Knoopswyze Geledingen fchynen fa- rnen- (4) Hyftrix Pedibus pentadaftylls , Cauda eïon- gata, aculeis clavatis. Sy/l. Nat. X. Poreus aculea- tus five Hyitrix Orientalis. Seb. Mm. I, p. 84. Tab, Lil. Fig« 1. 365 Beschryving van dèn I. Afdefl. mengevoegd te zyn. Decze Stekels, niet van XXV. gelyke langte of dikte , maaken te {kimn als Hoofd- een fQQYt van Koorn-Air uit. STUK. De fraaije ^eba befchryft de Staart van dit Dier , wek Staart. ke zo wonderlyk fraay is, omftandig, als volgt. Dezelve heeft eene aanmerkelyke breedte, doch wordt van 't Lyf af allengs fmaller ; zyn- de met Stekelig Hair bezet , dat op eene gantfch aartige wyze in een dikke Koorn-Air uitloopt. In den eerden opflag ziet men een fyn Hairtjê, dat een ander Hairtje, 't welk langer en dikker is, inneemt; byna gelyk de Ryftkoorntjes , in hunne dopjes beflooten , ge* fchikt zyn. Deeze Hairtjes ., te famen ge voegd , maaken een bondel tje , dat doorfchynen- de is en een glans geeft , dien men Zilverkleurig zou mogen noemen. De Oppervlakte van de Huid is met zwart gefprenkeld* De vermaarde Bontius fpreekt , in zyn Werk over de Geneeskunde der Indiaanen , van deeze Soort van Stekelvarken; welke de Reizigers verzekeren in den Golf van Cajeli, naby het Eiland Celebes , gezien te hebben. Zy zeggen, dat het fomtyds in de Galblaas een Steen heeft, die daar in groeit en van de Portugeezen Pedr o de Querco geheeten wordt , zynde van de zelf- de kleur en niet minder van kragten dan de waare Pedro dfil Porco. (5) Stekelvarkens. 367 (5) Stekelvarken met vyf Vingerige Pooten en 1. Afdeel. een korte Staart. XXV. Hoofd- Dit is het Dier , 't welk dien vermaarden stuk. Steen, het allerkoftbaarfte Geneesmiddel , uit- v- levert. Men vindt 'er de regte Af beeldingen ^'^^ van by Seba , Tab. LI. Fig. 1 & 2. Het huis- Maalde veft op de Eilanden Java , Sumatra, doch in-Srekel- zonderheid op Malakka, VPl XIX De Heer Brisson brengt dit Dier onder de Figï*. Egelen t'huis , als wanneer het Hoek- of Honds- tanden zou moeten hebben , die hy als een Ken- merk opgeeft van dac Gcflagt. De langte des Lighaams is , van 't end van den Snoet af tot aan den Aars , ongevaar agt Duimen ; die van den Kop , van de Neusgaten tot aan het Agter- hoofd , derdhalf Duim. De Oogen zyn groot en glinfterende , de Ooren byna kaal , en neer- hangende, aan ieder Poot heeft het vyf Vinge- ren , met korte Nagelen. Het bovcnfte van het Lyf is bezet met regte Pennen , die zo fcherp zyn als Elfen, van verfchiliende langte, te wee* ten van een Duim tot een half Voet, van kleur ten deele wit en zwart , ten deele wit en ros- agtig gemengeld. De tuffchenruimte van de Stekels is gevuld met fyne lange Borftels ; de Kop bedekt met kort Hair ; dat aan den Buik , Beenen en Pooten , is fyn , kort , ftekelig , dik en ros. De (5) Hyftrix Pedibuspentada&ylis, Caudaabbrevia- ta. Syfl. Nat. X. Poreus aculeatus five Hyftrix Ma- laccenfis. Seb. Mus. p. 81. Tab. LI, Fig. I. > 1, J)£irt. II Stuk. 1 gö3 Beschryvinc van dê I. Afdeel. De meefte Soorten van Stekelvarkens fchynen XXV. de eigenfchap te hebben, dat in hunne Gal- Hoofd- blaas , gelyk in die der Menlchen ook foimyds STUK. : 0 ~ n _ „ gebeurt, Steentjes groenen. Deeze Steentjes De Steen ö . genaamd zyn van meer of minder grootte , van die van een Pedro del Hazelnoot af tot aan die van een Ockernoot , ^orc0m roodagtig van kleur, en, als zy uit de Indien tot ons overgebragt worden , konfïig met een klein Vliesje of Huidje bedekt, 't welk men 'er, door ze een weinig tyds in warm Water te leggen, gemakkelyk af kan fcheiden. Men on- derfcheidtze thans gemeenlyk in Malakfe en Ceylonfe. De Malakfe , die voor den bes- ten gehouden wordt en fomtyds wel duizend Guldens plagt te gelden , om dat men ze maar zeldzaam en niet in alle Stekelvarkens om- trent Malakka vindt ; was bleek groenagtig van kleur: uit andere plaatfen van Ooftindie komen 'er, die bruiner zyn , gelyk de Ceylonfe, of roodagtig. Men koopt ze in Gouden bandjes gemonteerd, en voorzien met een Gouden Kec- tingje; welke toedel tot het gebruik dient. Want zulk een Steen , eenigen tyd gehangen of eenige reizen gedompeld zynde in een Glaasje Water of Wyn , deelt daar aan eenige bitter- heid mede , verliezende t'elkens een weinig van zyne zwaarte en kragt. De Leidfe Hoogleeraar en Geneesheer Deckers hadt zulk een Steen, en nam voor ieder Aftrekzei , dat hy daar van aan zyne Patiënten fleet , twee Dukatonnen : zo dat Stekelvarkens. 369 dat die Steen hem veel Winft heeft aangebragt. I- Atmtii Men houdt denzei ven voor een groot Hart- XXV. HoofD- fterkend en Tegengif tig Middel, 't welk fom-STUK, tyds zyne werking alleen doet met de onzigt* ZynKragu baare Doorwaafeming te bevorderen, fomtyds bok door 't Wateren en de Stonden; Tegen al- lerley foort van Koortfen, doch inzonderheid de haaflige en die in welken eenige Kwaadaar- tigheid fchynt te heerfcheïi, of die metPokje% Mazelen, Peperkoornen en ander Uitflag, ver- gezeld gaan , wordt hét Aftrekzei van deezen Steen fomtyds ingegeven. Hy werdt in alle ver- ftoppingen en verzwakkingen der Ingewanden aangepreezen als een zeer kragtdaadig , en , ik mag zeggen , wonderbaar Middel ; ja , wanneer de kragten der Natuur fcheenen te bezwyken in den Meilfch , is de Pedro del Porco dikwils dc laatfte toevlugt geweeft. XXVI. HOOFDSTUK. Befibryuing van yt Geflagt der Haazen, waar onder de Konynen begreepeh zyn, met haaré Verfcbèidènheden , naamelyk die van Angora, van de Kaap en bet Brafiliaanfche , Tapeti genaamd. Jagt der Haazen. Konynen-Vangfi. Be wonderbaare Vrugtbaarbèid en andere Ei* genfehappen deezer Dieren. TpvE Fleer Brisson , die zyncn Twaalfden 4^ Rang maakt van Diören met genagelde ie t>aiu 11 smx. Aa Vin- 370 Beschryvïng L Afdeel. Vingers aan de Pooten , die twee Voortanden XXVI. boven en twee onder in de Bek hebben , (telt Hoofd- jn jrie Afdcelingen ; waar van de Eerfte ST UK» zodanigen bevat die geen Hondstanden hebben, met een Stekelig Lighaam: de Tweede zodani- gen met het Lighaam zonder Stekels ; de Derde die Hondstanden hebben , 't zy met of zonder Stekels. Het Stekelvarken is het eenigfle Ge- flagt van de Eerfte Afdeeling ; de Spitsmuis en Egel zyn de eenigften van de Derde : de Twee- de bevat by hem zes Gellagten van Dieren ; te weeten de Bevers, Haazen, Konynen , Inkhoo- rens, Rotten en Muizen. Van deeze laatften , die door den Heer Linïmeus in decze zyne Vyf- de Rang tot vier Geflagten zyn gebragt , moet ik nog fpreeken. Naam. De Haas voert in 5t Hebreeufch den Naam van Arnebet , in 't Griekfch wordt hy Lagoos geheten, in 't Arabifch Ernab , in 't Perfiaanfch Kargos. De Spaanfche, Portugeefche , Italiaan- fche en Franfche Naam , Liebre , Lebre , Lepra, Liévre , is buiten twyfel van den Latynfehen , Lepus , af komftig. In Engeland en Sweeden noemt men dit Dier Hare, in 't Hoogduicfch Hafe , in ft Poolfch Zajac, in Brafilie Thabiti of Tapeti, en in Noord-Amerika Soutanda. Kenmer- De Kenmerken zyn , twee Voortanden in de ken. gek \ de bovenden verdubbeld , de binnenften kleinder. Men kan 'er by voegen , dat het een korte of byna geen Staart heeft. Soorten. Vier Soorten geeft hmx&xfo op van dit Ge. flagt, van de Haazen. 371 Itagt, waar van de eerfte is de gemeene Haas, I. Afdeel de tweede het Konyn , de derde een Kaapfe XXVI. Soort , de vierde het Brafiliaanfche Konyn. S^^¥Ö Buisson heeft , behalve de gemeene vaale, een witte en zwarte Haas , doch die zyn als enkele Verfcheidenheden aan te merken. (i) Haas met mi kort Staartje > de Ooren aan t. de tippen zwart. ^ Lef u* De Haas is een zeer bekend Dier. MenHaas* Vindt het onder alïerley Lugtlïreeken verfpreid , zo wel in 't Noorden als in 't Zuiden van Eu- ropa en Afie ; doch die der hcete Landen , Ita- lië, Spanje en Barbarie, zyn veel kleiner, dan die van Poolen , Sweeden en Moskovie ; gelyk Aristoteles reeds heeft aangemerkt dat die van Egypte kleiner dan die van Griekenland wa- ren. In fornmige Eilanden van de Middelland- fche Zee zyn zy zo menigvuldig geweelt , dat Delos deswegens door de oude Grieken Lagia geheten werdt. Die der Gebergten zyn gcmeen- lyk grooter en zwaarlyviger dan die der vlakke Landen, en verfchillen ook daar van in kleur, Éynde bruiner op het Lyf en meer wit hebben- de onder aan dén Hals ; daar die der vlakke Landen byna geheel vaal zyn. In de Noorde- lyklté (i) Lepus Cauda abbreviata, Auribus apice ni- gris. Sy/L Nat. X. Lepus Caüiia abrupta , Pupillis atris. Syft. Nat. VI. Faun Suèctc. 8. Lepus. Gesn; Quadr. Aldr. Digis* 247. Jokst. Quadr. Tab; LW$± VLaj. Quadr* 204; \ U Dut. 11 stut» Aai 37^ Beschr Yvin I. Afdeel. tykfte deel en van Europa zyn zy den grootftefl XXVI. tyd v^n 't Jaar wit, en necmen in de Zomer- Hoofd- Maanden alleen hunne rofle kleur aan ; hoewel STUK* 'er fommigen akyd wie blyven , en door Ou* derJom worden zy altemaal min of meer wie In Lapland heeft dit plaats , alwaar de Haazen overvloediger zyn dan in de Ooftelyke deelen van Europa. Men vindt 'ër weinigen of geenen in Zuid- Amerika , fchoon 'er in Virginie en Ka- nada, zelfs in de Landen aan deHudfons-Baay, gevonden worden. Deeze Haazen van Noord- Amerika zyn , volgens het Berigt van de Reizi- gers, niet alleen veel grooter, maar hebben ook blank Vleefch, dat anders fmaaktdan 'tVleefch van onze Haazen: zy vcegen 'er by, dat der- zelver Hair niet uitvalt en een zeer fraay Bont uitlevert. In uitermaate heete Landen , gelyk aan de Rivier van Senegal, in Gambia en aan de Kuft van Guinee , als ook in fommige Lan- den , die onder de verzengde Lugtftreek in A- frika en Amerika gelegen zyn , vindt men ook Dieren, welken de Reizigers genomen hebben voor Haazen , doch het zyn veeleer Konynen , of Dieren die naar dezelven zweemen. De Ko- nyn, naamelyk, is uit de heete Landen afkom- ftïg en niet te vinden in de Noordelyke Gewes- ten , daar de Haazen zo tierig en grooter zya dan elders. Eisen- De Haas is een zeer fchuuwDier en zo vrees- fchappen. agtig, dat zy niet dan met half toegelooken of zelfs geheel open Oogcn flaapen , wordende door het VAN de Haazen. 373 het minftc gerugt wakker gemaakt; welke flui-I. Afdeel» mering men in Kinderen gewoonlyk een Ilaaze- XXVI. Slaapje noemt. By dag houden zy zig fclluilSTa^°FD" en komen zeiden te voorfchyn dan in de nagt , wanneer men ze , by heldere Maanefchyn , ziet loopen en met elkander fpcelen ; doch het min- fle geraas doet hun vol fchrik de vlugt neemen, In 't loopen munten zy in fhelheid boven de meefte Dieren uit, en hebben een zonderlinge manier van kromme Paden te inaaken, wy kende zelfs agterwaards. Hun loopen is een foortvan Galoppeeren, uit zeer fchielyke Sprongen be- ft aan de, en zy maaken in 't loopen geen ge- raas , om dat hunne Pooten , zelfs van onderen, met Hair overcoogen zyn. Hun Gehoor is zeer fcherp en de Ooren , die naar reden van het Lyf zeer groot en lang zyn, dienen hun, in 't loopen , als tot beftuuring van hunnen koers. De kortheid van hunne Voorpooten maakt, dat zy gemakkelyker by een Berg op , dan daar af kunnen komen , en dit vergroot de mocielyk- heid in hun te vervolgen , zo voor Dieren als voor Menfchen, In 't algemeen ontbreekt het den Haas niet Loosheid, aan vernuft of flimheid om zyne Vyanden te ontfnappen. Ik heb (zegt de vermaarde Jaa- s, ger du Fouilloux,) een Haas gezien, die „ zo loos was , dat hy zo dra 't geluid van den „ Hoorn niet gewaar wierd, al was het eeu Kwartier gaans van hem af, ofhy gingzwem- „ men in een Mcir, verbergende zig in 'tmid- Aa 3 „ dea 374- Beschryving L Afdefl.,, den daar van tuflchen de Biezen. Ik heb XXVI. „ een Haas wel twee Uuren voor een Hond $ti?k.0FD" » z*en l°°Pen * die eindelyk een anderen Haas 3, op joeg en zig te ruiten leide in deszelfs Le- „ ger. Anderen heb ik gezien, die twee of ,, drie Meiren overzwommen , waar van het ;, minfte tagtig Schreeden breed was. Ik heb ,5 'er anderen gezien 5 die 5 na dat zy wel twee Uuren lang fterk gejaagd waren, onder de „ Deur van een Schaapeftal in floopen en zig „ by het Vee verborgen hielden. Op gelyke „ manier heb ik gezien, dat een Haas, die 3, door de Honden vervolgd werdt , zig verfchool 3, onder een troep Wolvee , welke in 't Land 3, ging weiden, en dezelve niet verlaaten wil- „ de. Ik heb gezien dat anderen, als zy de 3, Honden hoorden loopen, zig in den Grond „ verborgen, 't Is my voorgekomen , dat een 3, Haas , langs een Haag nagezet wordende , 3, langs de andere zyde terugkeerde ; zo dat de „ dikte van de Haag alleen maar tuflchen hem 3, en de Honden was. Ook heb ik 'er een ge- „ jaagd, die , na een half Uur geloopen te heb- 3, ben , op een ouden Muur klom , van zes „ Voeten hoog, en zig te ruften leide in een 5, Kachel-Gat, dat met Klimop bedekt was. Anderen heb ik gezien , die een Riviertje , 3, van ongevaar agt Schreeden breed , op de lang- „ te van tweehonderd Schreeden ten minfte 3, twintig maaien voor my overzwommen." Jagt der De Haazen-Jagt is 3 volgens Aldrovandüs , Haazen. een VAN DE H A A Z F, N. 375 een ding dat wonderbaarlyk den Geelt vermaakt? f. Afdeei te meer, om dat dezelve bevryd is van die ge- XXVI. vaaren , waar mede de Jagt van Becrcn , Wol- Hoofd- ven en van Herten zelfs, vergezeld gaat. Jac- ques do FouiLLocx merkt aan, dat hetdeplei* zierigftc Jagt zy van allen; om dat de allergroot* fte Perlbnagiëii , die gewoon zyn op hun gemak te lecven , dezelve alle Uuren van den dag kun- nen bywoonen, zonder zig veel te vermoeijen; laatcnde hunne Honden voor zig heen loopen 5 welker flimheid zy kunnen zien , en bcfchou- wen , hoe dezelven van den Haas , die nog dim- mer is , worden om den tuin geleid. Ook ftaat deeze Jagt , in Duitfchlaiid, niet dan aan den Adel vry , terwyl het Gcmeene Volk flegts op Roofdieren jaagen mag ; zynde op fommige plaatfen de doodftraf , op anderen die van 't uit- fteeken der Oogen, daar voor gefield. In Vrank- ryk werdc, door een Koninglyke Ordonnantie van 't jaar 1720 , het Jaagen en Viflchen aan alle Militairen zonder onderfcheid verbooden , en wel aan de Officieren op verbeurte van hun Emplooy , aan de Soldaaten op ftrafre der Ga- leijen (*), Wylen zyne Doorlugtige Hoogheid heeft , Ordonnan- kort na zyne Verheffinge tot het Stadhouder- tlën °P de fchap, in verfcheide Provintiën der Nederlanden Ja2cm de nieuwe Ordonnantiën uitgegeven, inzonderheid den. die- (*) Supplem* au DiQionn. Milit. a Paris 1746. p, 139- • 1. DEKi. tl Stuk, Aa 4 376 Beschrivikw ï, Afdeel, dienende om de verdere vernieling van het XXVL Wild voor te komen. Dus werdt, in Septem- Hoofd- bcr I747 reeds, de Jagt in de Klingen van Holland, dat is in de Graaflykheids Wildernis- fen, omftreeks den Haage, aan alle Perfooneo> zo Edel als Onedel , den tyd van vyf jaaren lang , geheel verbooden ; welke Ordonnantie naderhand, in 1752 en 1757 , t'elkens is ver- nieuwd geworden. In de Provintie van Utrecht werdt alle Jagt , hoe genaamd , en hoedanig ook, voor een Jaar tyds belet : zo ook in Gelderland en Zutphen. De Staaten van Holland droegen den Prins, in 't jaar 1749 , deVryeJagt op in 't Gooyland, en de Staaten van Vriesland omtrent het Prinfelyk Lufthuis 't Oranje- Woud , als ook op het oude en nieuwe Bild ; zonder dat iemand anders daar Jaagen mogte. Voorts zyn , in de byzondere Provintiën , nieuwe Reglementen op het fluk van de Jagt gemaakt ; waar by be- paald werdt, welke Perfoonen tot de Jagt be- voegd waren, en hoedanigerwyzc dezelve zou- de mogen gefchieden. In Hólland, Utrecht, Vriesland en Gelderland, werdt het Plakkaat daar omtrent reeds in den Jaare 1750 uitgegeven, doch in de twee laatften merkelyk veranderden uitgebreid in 't volgende Jaar. In die van Gro- ningen werdt door een Reglement van de Prin- - celTe Gouvernante, in \ jaar 1752 , vaftge- fteld, welke Perfoonen tot de Jagt gekwalifi- ceerd waren; gelyk ook daar omtrent, in 't Jaar 4753 , binnen die van Utrecht en Gelderland eeni- v van de Haazen. 377 eenige verandering plaats greep. En dewyl de j# Afdeel. Jagt der Vofien in het Reglement voor de Pro- XXVI. vintie Vriesland ook was bepaald , zo vverdt in Hoofd- den jaare 1756 de belooning, die op het van- gen van Vofien en ander fchadelyk Ongedierte voormaals aldaar gefteld was , merkelyk ver- hoogd (*). Volgens de Ordonnantie van den 3 Auguftus In Holland 1750, op de Houtveftery en Jagt, in HoUand^.^^ en Weftfriesland , is het aan niemand in 't al- gemeen geoorlofd te Jaagen, of Havikken en andere Vogels te laaten vliegen, anders dan volgens de Plakkaaten, op een Boete van twin- tig Pond, ieder van veertig Grooten, en ver- beurte der Honden en Vogelen ; doch daar van zyn uitgezonderd die van de Ridderfchap, Ma- giftraaten , Leden en Minifters der Hooge Ver- gaderingen, enz. Deeze mogen alleenlyk ter Jagt gaan met drie Windhonden en twee Spions, of met vier Windhonden en één Spion, tweemaal ter Weeke , eens Ooft en eens Weft, en telkens niet n^eer vangen dan twee Haazen en twee koppels Konynen , op een boete van twintig Pond en nog zo veel daarboven voor ieder Haas en tien Pond voor ieder Konyn. De genen , die tot de Jagt bevoegd zyn , moeten daar van een Ak- te hebben , die behoorlyk is geregiftreerd : zy mogen op Konynen jaagen , na den 25 July ; op (*) Zie de Nederland fche jaarboeken van 1736, bhdz. 401 , en voorts op de gemelde Jaaren. I Deel. II Sh/k. A a 5 378 Beschr YVING I. Afdeel. op Haas en met den Vogel na den i Septem* XXVi. i3er> tot jiet ejnc}e van November toe. Geen stuk!>FI)" Haas mag gevangen worden dan ter loop; niec met Havikken of andere Vogelen , enz. ( *). Middel De Haazen- Vangfl: is het regte Middel om om de de Honden op allerley foorten van Jagt af te rig- daar ^op af ten' ^e Herfft agt men den bekwaamden tyd, cerigcen. om jonge Honden daar toe op te brengen, niet alleen wegens de gemaatigdheid van 't Saizoen, maar ook om dat de jonge Haazen zot zyn en hun - ne loosheden nog niet weeten in 't werk te (lel- len, maar zig verfcheide maaien laaten opftoo- ten voor de Honden , die daar in veel vermaak fcheppen en dus beter worden afgerigt, dan gefchieden zou, indien de Haazen vlugtten en zig van hun verwyderden. 't Is zeker dat de Haazen fterker reuk geeven, en beter nage- jaagd worden van de Honden , wanneer zy op 't groene Koorn aazen , dan in eenig ander Sai- zoen ; nogthans zyn 'er , aan welken de Natuur een fterker reuk gegeven heeft dan aan ande- ren , en die meer begeerd worden van de Hon- den ; gelyk de groote Bofch-Haazen en die Schurft zyn , welken zig naby het Water ont- houden. Maar de kleine roode Haazen , die van geftalte als Konynen zyn , hebben zo veel reuk niet , en worden van de Spoorhonden zo zeer niet opgezogt als de andere Haazen. Die in de Duinvelden of Heuveltjes, op een wel* rie-, (*) Zie de zelfde van 'c jaar 1750, bladz. 1077. VAN DE H A A Z E N. 379 riekend Kruidje , wilde Thym genaamd , graa- \t Afdeel* zen, zyn gemeenlyk fterke Haazen en loopen XXVI. zeer lang. Men bevindt ook, dat fommigen Hoofd- STUK» fnooder dan de anderen zyn ; inzonderheid de Wyfjes : want deeze maaken hunne fluippaden korter en menigvuldiger dan de Mannetjes ; 't gene de Honden niet behaagt : alzo het hun Iaftig valt zig zo dikwils om te wenden, te meer daar een vlugge , wakkere Hond van een Beeft houdt dat voor hem vlugt, om uit al zy- |ie magt te loopen. Als een Jaager zyne Honden langs den Weg Het Spoor ziet in verbyftering raaken, moet hy af gaanjj^en zitten en zelf het Spoor opzoeken van den Haas. Dit vak niet moeielyk; want de Loo- pers zyn fcherp , en gelyk de punt van een Mes gefatlóeneerd , fteekende de kleine Nageltjes regt nedervvaards in den Grond, waar van de kuiltjes in 't ronde daar om heen ftaan, loo- pende altyd puntig uit. Dit komt daar van daan, dat de Haas in 't vlugten zyne Klaauwen niet opent gelyk de Bontfems en andere Stink- dieren , maar altoos zynen Poot geflooten houdr. Zekere Landen en Saizoenen zyn 'er ook, daar de Honden de lugt niet kunnen krygen van den Haas ; gelyk in den Winter en op plaatfen daar de Grond vettig is en zwaar; want dewyl de Loopers rondom Hairig zyn , neemen zy de vette Aard met zig , en dus blyft 'er niets over , waar aan de de reuk zig kan hegten: even zo is 't, wanneer 'er in 't geheel geen Ge. bGon> 38c Beschryving I. Afdef.l, boomte Haat , of dat de Haas langs de Wegen XXVL loopt , of in de Morgendaauw. Zekere Jaar- Hoofd j stuk. getyden zyn 'er onbekwaam toe , gclyk het Voorjaar , dewyl alsdan de geur der Bloemen aan de Honden hunne Reuk beneemt. Boven- dien moet men zig wel wagten , van de Hon- den ter Jagt te voeren, als het Aardryk hard bevroozen is: want zy zouden alsdan de Poo- tcn kwetzen en de Nagels kwytraakcn; terwyl de Haas , door de ruigheid zyner Pooten , daar van geen nadeel heeft, loopende zelfs op dien tyd beter dan anders. Voorttee- Daar de Haazen- Vangll zo gemeen is in Vrank- üng. ryk en dagelyks tot vermaak der Luiden van Adel ftrekt , terwyl men 'er , in de Diftrik- ten , die hier toe gefchikt zyn , fomwylen vier of vyf honderd op ééne Jagt doodt; zo verwon- dert zig de Heer de Buffon , met reden , over de fterke Voortteeling van deeze Dieren. lm- mers men bevindt , dat , indien vier Haazen in een beflooten Plaats gezet worden , op de wyze der Ouden , dezelven in 't kort een geheele Diergaarde of Warande met Wild voorzien. Hierom zullen zy buiten twyfel mis hebben, die zig verbeelden , dat dit Dier maar eens of tweemaal in 't Jaar jonge. Men ftelt den Bronstyd gemeenlyk in January , February en Maart, doch gemelde Heer verzekert, dat zy op alle tyden van 't Jaar paaren , en dat het Wyfje zo dra niet gejongd heeft , of het laat sig weder dekken. Zelfs bevrugt zynde laat zy VAtf DB HAAZÈN. 38I dit toe; en door de byzondere gefteldheid der {, Afdeel» Teeldeelen kan 'er een Overhevrugting plaats XXVI. hebben, zo hy aanmerkt. „ Want de Scheede HoofD* J STUK. ,, en het Lighaam der Lyfmoeder (£egt hy) zyn „ aan één, zonder dat de Lyfmoeder een Mond ,, of Hals heeft gelyk in de andere Dieren ; „ maar de Hoornen van de Lyfmoeder hebben „ elk eene Opening , die met een rand in de 3, Scheede uitfteekt en zig uitzet in het werpen „ der Jongen i zo dat deezë twee Hoornen twee „ byzondere Lyfmoeders zyn, van elkander „ gefcheiden , die de eene onafhanglyk van de „ andere kunnen werken : invoegen dat de Wyf- ,, jes , in deeze Soort van Dieren , op verfchil- ,, lende tyden kunnen ontvangen en kraamen door middel van deeze twee byzondere Lyf- „ moeders, en by gevolg moeten de Overbe- „ vrugtingen zo gemeen zyn in deeze , als zy „ zeldzaam zyn in de Dieren, wien zulk een „ tweevoudig Werktuig ontbreekt '\ „ Deeze Wyfjes kunnen dan (vervolgt hy) „ op alle tyden ritzig zyn en bevrugt te gé- „ lyk, en, 't geen genoegzaam bewyfi,dat zy „ niet minder geil dan vrugtbaar zyn , is een „ andere byzonderheid in haar Lighaamsgeftel. „ Te weeten , zy hebben het Hoofdje Van de „ Kittelaar uitfteekende en byna zo groot als „ dat van de Roede is in het Mannetje , en > „ dewyl de Spleet zig naauwlyks vertoont; ge- „ lyk ook de Mannetjes, in de Jongheid, uit- 3, wendig geen Zakje noch Balletjes hebben ; I. Dlil. 11 Stuk, „ ZO 382 BeKIU YVINO L Afdeel. » zo 'ls het dikvvils zeer moeielyk de Sexe te XXVI. „ onderfcheiden. Om die redea heeft men ge- Hoofd- ^ zegd, dat 'er onder de Hiazen veel Herma* STUK» „ phrodieten waren ; dar de Mannetjes zo wel 5, Jongen voorcbragten als de Wyfjes; datfom- 3, migen beurt om beurt Mannetjes waren en 3, Wyfjes, en dat zy 'er beurdings het werk „ van verrigtten. Inderdaad deeze Wyfjes, 3> dikwils ritziger dan de Mannetjes, dekken 3, dezelven eer zy daar van gedekt worden , 33 en zy gelyken , buitendien , zo zeer in die 33 Lighaamsdeelen naar elkander 5 dat men , zon- 33 der naauwkeurige befchouwing, ligtelyk het 3, Mannetje voor het Wyfje en het Wyf je voor 3, het Mannetje neemen kan " (*). Jonge De Jaagers merken aan, dat, van de hon- Haazen. \\r y f jcs Haazen die men vangt, weinegen-» en-negentig bevrugt zyn. Men meent ook ont- dekt te hebben, dat het getal der Wyf jcs Haa* zen veel grooter zy dan dat der Mannetjes. Ge- meenlyk werpen zy twee, doch fomtyds ook wel drie, vier of vyf Jongen, die! zy twintig Dagen de pram geeven , waar na de Jongen zelf de kolt moeten zoeken , maakcnde hun Leger omtrent zeftig öf tagtig Sehreeden van dat det Moer af; zo dat men, een Jong op zekere plaats vindende, byna verzekerd kan zyn , niet ver van daar een of twee Ouden aan te zullen treffen, Leerzaam* De Leeftyd van deeze Dieren is zeven of agt heid. Jaa^ (*) Hijloire Naturelle du Liévre. Paris, 1758. VAN £>E Haazen. Jaaren ; op 't hoogfte tien. Zy gecven geen Ge- L AfdeeL- luid , dan , wanneer menze met geweld aangrypt , XX VI. pynigt of kwetft, en dan is 'tgeenfyn Gepiep, Hoofd- maar een taamelyk zwaare Klank , gelykendeSTÜK# naar dien van eens Menfchen Stem. Zy zyn zo wild niet , of men kan ze temmen en een fooit van Opvoeding geeven , ja zelfs opzitten en an- dere potzeryën leeren , gelyk de Honden ; doch zy zullen altoos weg fluipen, indien menze niet naauvv bewaart : zo dat het te verwonderen is, hoe Scaliger getuigen kon, dat zyn Groot- vader van Moeders kant eenen Haas hadt , die zo tam ware , dat hy met de Honden ter Jagt ging, en dikwils t'huis kwam met een bebloe- de Bek* Ook verhaalt Paüllini , dat de Gouver- neur van een Stad , genaamd Altorff, een Haas opvoedde, die zo zagtzinnig en gemeenzaam was , dat hy als een Hond de Huisbedienden volgde, met de Honden en Katten fpeelde, door de Venfteren keek naar 't geen om laag paffeerde, en met de Gaften aan Tafel zat, eetende van alles wat men hem toediende en gaande properlyk piflen in een Tinnen Water- pot; maar 't Geval willende, dat men vergeten had een Pot te zetten op de gewoone plaats , zo fprong hy op Tafel en maakte zyn Water in een Tinnen Zoutvat. Honger hebbende vraag, de hy om Eeten , door met de Pooten te klop- pen. Men hadt hem een Halsband met Bellen om gedaan, door welker gerammel hy degroot- fte Honden op de vlugt joeg. Om kort te gaan, I* Deei. II Stuk» hy 384 BescHryvi n ö I. Afdeel .^Y was zo tam> dat Voedzel gebruikte ufë XXVI. de Handen der Bedienden, en zig ftrookenliet Hoofd- gelyk een Kac of Hond. 81ÜK~' De Haazen eeten zeer gaarn Melkfappigè 'Planten, gelyk wilde Suikercy, Salade, Paarde- bloemen, Kooien veeleriey ander Kruid, Gras en Klaver , doch inzonderheid hec Groen van 't opfehietende Koorn , 't zy Tarw of ander Graan, By gebrek van die Spyze, nuttigen zy, in den Winter , als de Aarde een langen tyd met Sneeuw bedekt blyft, de Schors van veeleriey Boomen en Heefters ; zo dat zy in de Boom- kweekeryën groote fchade doen kunnen, ver- kiezende boven alles de tedere Baft van 't jon- ge Houtgewas, en in de nieuw aangelegde Plan- tagiën, van Hakhout of ander Geboomte, is de vcrwoefting, die zy aanrcgten, fomtyds niet klein. Zy beminnen de Veldzuuring , zegt men, boven alle Kruiden, en men wil dat zy, onder de Sneeuw , ook op Muizen aazen , gelyk de Katten. Lighaams De Haas verfchilt, in zyne Lighaamsgeflal- geöalte. tCj van aue andere Dieren , zelfs van de Hon- den en Katten, Wolvenen Voflen , daar hy nog eenige overeenkomft mede heeft. Zyn Kop is langwerpig, fmal, en, van 't end van den Snoet af tot aan de Ooren, boogswyze rond.- De Snoet is dik, en de Neusgaten vertoonen zig als een tweede Bek, omtrent een derde Duims boven de gaaping der Lippen. De BovenHpis in 't midden üitgerand en byna geheel verdeeld door Van d ê Ha azen. 3S5 üodr een taamëlyk breede Sleuve , die zig totl. AFosit, aan de indrukking van het middelféhot der Neus- XXv7L gaten uitftrekt, en hier van komt het dat notóp zodanige Menfchen , inzonderheid Kinderen , wien de Bovenlip , 't zy van natuuf e of by toe- val, gefpleeten is, een Haazemond zegt te heb* ben; of eigener, in 't Höogduitfch en Engelfchjj een Haazelip. De Oögen zyn groot , eirond ea puilen uit, zyndè omtrent in 't midden van 'c bovenfte deel der zyden van deft Kop geplaatft. Ter wèderzyde van den Bek heeft hy Knevels, üit Borftelhairen beftaande , waar van de groot- ften vier Duimen en daar boven lang zyn^ zwart aan den Wortel, voor 't overige wit, doch de kleinfteh geheel zwart. Men Vindt ook éenige £ülke Borftelige Hairen voorby de openingen der Neusgaten , boven én onder de Oogen. De Ooren ürekken zig agterwaards uit en fthynen aan den wortel eikanderen te raa- ken , maar hunne punten ftaan wat vérder vaii èen , Vooral in de Wyfjes , welken de JaagerS aan dit teken kennen. Zy hebben zwarte tippen i die deéze kleur in de Winter, als de Haazea Sneeuwwit zyn, behouden, doch de Staart blyfe zelfs in de ZoïHer wit. Hét Lighaam is lang en byna overal even dik : de Staart , hoe kort öok zynde, kromt zig op waards: de Voorpoo* ten iyn kort en dun , inzonderheid de voorften naaf onderen toe: dat gedeelte van de Agter- pooten, 't welk met den Schenkel in de Menfcü overeenkomt , is öaat evenredigheid niet dikker} I, D kei* II Stuk, Bb TUUtf 386 Beschryving I. AFDFEL.maar de eigentlyke Voet of het onderfte der XXVI. Agterpooten, daar dit Dier op ruft , toont door sim?.™' zyne dikte 3 z0 wel als het Ru&gevleefth of de Lenden , de kragt aan , die de Haas in 't loopen oefent , en de Agterpooten , door hunne langte , hoe gemakkclyk hy zyne Sprongen voorwaards uit kan doen. Aan de Agterpooten zyn vier , aan de Voorpooten vyf Vingeren , en ieder Vin- ger loopt uit in een Nagel van middelmaatige grootte, verborgen onder 't Hair: want al de Pooten zyn geheel met Hair omkleed , en op 't agterfte der Voetzooien, zo voor als agter, vindt men bosjes Hair als Penfeelen, diezigtot aan den Hiel uitftrekken. Gefternde De meefte jonge Haazen hebben op de top Haazen. van >t Hoofd eenige witte Hairen , die aldaar een foort van Ster maaken. Deeze verdwynt doorgaans by de eerfte ruijing, maar op fommi- gen blyft dezelve zonder te vcrdwynen , zelfs in den hoogden Ouderdom. Dus verzekert de Heer Daubenton , dat hy een ouden Haas ge- zien heeft, die ze hadt , en onder de tagtig, welken 'er op eenen zelfden dag iii 't Park van Verfailles gedood werden , vondt men een oud Wyf je , dat gefternd was (*). Hunne Sommigen hebben den Haas geteld onder de Herkaau- herkaauwende Dieren , en zy gronden zig op de Heilige Schriftuur , alwaar men in de Boeken van Mofes zulks gemeld vindt. Ondertuflchen weet (*) Defcript.du Liévre , pag. 31. VAK DÉ H A A Z E N. 387 weet men, dat de Haas maar ééne Maag heeft, i. AfdeeL. en dat het maakzel van de Maag en het Ge- XXVI. darmte in dezelve zeer verfehilt van de ge- ^üütD" 0 STUK* dagte Dieren* De Blinde Darm is in dezelven klein ^ en zeer groot in de Haas, waar uit men ligt begrypt , hoe hy van Gras en Kruid alleen kan leevcn , gelyk het Paard en de Ezel , die ook maar ééne Maag hebben , en derhalve niet kunnen herkaauwcn, zegt de Heer de Buffon. Want , hoe zal men zig wys maaken , dat de Spyzen uit den Blinden Darm , die zo ver af is, weder in den Bek zouden kunnen komen , ge- lyk zy doen moeften , om de Herkaauwing te ondergaan? Miffchien is 't Gevoelen waarfchyn- lyker, dat de Blinde Darm hier de plaats be- kleedt van een laatfte Maag, waar in de ChyjU maaking gefchiedt, Immers den uiterlyken fchyn van Herkaauwing heeft de Haas en het Konyn volkomen* Behalve de aanmerkelyke byzonderheid in dc Vliezen deelen der Voortteeling, is het Pisvlics van den v7an lie Haas ook, door zyne figuur en plaatzing, zeer ru^u verfchillende van het Pisvlies in het Vee en de Moer koek ook geheel anders* Om de Bekleed- zelen van de Vrugt in dit Dier te befchry ven , zegt de Heer Daubenton, opende ik een be- vrugt Wyfje * dat my van Verfailles uit 's KJof nings Tuin i den 18 Auguflus, was gezonden, 't Zelve hadt in de flinker Hoorn van de Lyf- mocder drie Vrugten , welken ik 'er uithaalde , zonder dat hunne Vliezen kleefden aan de Wan- 1. Dekl. iisiüK# Bb t den 388 BESCHRYvtNÖ t; Afdeel, den van den Hoorn. Ieder Vrugt was geheeï XXVI. omwonden met het Vacvlies en naby den Buik Hoofd- ^dt dezelve een Moerkoek , omtrent van figuur stuk. ö als in de Menfch. Men vondt aan den Wand van den Hoorn eenige zelfftandigheid , welke fcheen aan te wyzen , dat de Moerkoek aldaar was aangehegt geweeft. Vervolgens, de Vrugt gehaald zynde uit het Lamvlies , ontdekte zig duidelyk, dat hetPisvlies, door middel van de Navelftreng , gemeenfehap had met de Vrugt. Wan- Een Jaager heeft twee levendige Jongen ge- fchepzels. haald uit de Buik van eene Haas , die reeds verfcheide Uuren was dood geweeft , en dezel- ven opgevoed met Koeijemelk. Wanfchepzels zyn onder deeze Dieren niet ongewoon. In 'ê jaar 1583 werdt op een Jagt, by Turkenheim, een monftreufe Haas gevangen met een dubbeld Lighaam en agt Pooten , doch een enkelen Kop met drie Ooren. Een dergelyken vondt men by Ulm, in den jaare 1621 , in zekere Hof, ge- lyk Reiseliüs verzekert. Lemjery bragt eens, in de Vergadering van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen te Parys ; een dergelyk Wanfchepzel , dat geleefd en geloopen hadt , zynde door een Jaager gevangen (*). Meer- maalen heeft men Haazen gezien , met twee Koppen aan één Lyf ; en de Berigten , dat 'er gehoornde Haazen zouden gevonden zyn , kun- nen niet geheel voor valfch worden gefleeten. Aan (*) Hijloire de VAcad. des Sciences 9 deTAn. 1700. VAN DE HAAZEN. 389 Aan de Mahometbaanen is , zo wel als aan de ^ Afdeel. Jooden volgens de Wet van Mofes, het ecten XXVI. van 'c Vleefch der Haazen , niet minder dan dat HooFD~ STUK» der Varkens of Zwynen , ongeoorlofd. De q^^jj. Grieken en Romeinen, in tegendeel, maakten 'er zo veel werks van als wy ; gelyk men onder anderen kan opmaaken uit het zeggen van den Poëet Martialis (*). Inderdaad , hy wordt by de Grooteu zeer geagt en op de pragtigfte Maaltyden dikwils voorgezet ; maar moet op verfcheide manieren zyn toebereid , om regc fmaakelyk te worden. Men verkiert zodanige Haazen , die jong en wel gevoed zyn ; want deeze hebben malfch Vleefch ; daar dat der ge- nen , die over 't jaar oud zyn , reeds taay be- gint te worden : de al te oude Haazen zyn zwaar om te verteeren en droog ; weshalve men ze voor jonge , fterke Luiden , en die vet zyn , beter agt, dan voor de genen , die zwartgallig zyn van Temperament, Men braadt en ftooft een Haas, na dat hy gelardeerd is of gevuld , en kookt 'er een Ragout van , of maakt van zyn Vleefch, Pafteijen, Struif, enz. (f). Aan verfcheide Lighaamsdeelen van dit Dier In de Ge- is, van ouds, in de Geneeskunde een aanmerke-neeskuil" de lyke kragt toegefchreeven , doch men gebruikt hedendaags daar van flegts het Hair , zegt Hoff- mann, en de Kaoten: het Hair tot het doen op. (*) Inter Quadrupcdes gloria prima Lcpm. (f) Zie Chomel, Huisboude/yk Woordenboek , op Haas. I.Deel. II Stuk. 3 390 Bes chr YVING I. Afdeel, ophouden van Bloedvloeiingen , de Kooten te- XXVI. gen den Steen en in eene moeielyke Kraam (*), Hoofd- j)e beruptc Smeering van Galenos , om het Bloed STUK. in de opening van een Slagader te ftempen , is famengefteld uit gelyke deelen, Aloë, Wierook, Myrrhe en gebrand Haazen-Hair. Men calci- neert hetzelve in een digt geflootcn Pot, en geeft het inwendig , om de Pis af te dryven , van twaalf Greinen tot een half Drachme. Het Hart, de Lever, Long en 't Bloed, gedroogd en tot poeijer gewreeven zynde , wil men dat het Graveel afzetten en tegen de Vallende Ziek, te dienftig zyn. Aan de Ballen en Nieren wordt inzonderheid die kragt toegefchreeven. In Duitfchland is , door Doktor Lebenwa ld, een zonderlinge Waarnecming gedaan, omtrent de kragt van de Blaas om den Steen in 's Men* fchen Lighaam te vergruizen. Hy verhaalt, dat een Duitfch Baron , van zyne kennis , verfehei- de maaien Steentjes had geloosd door de Schaft; maar eindelyk kwam 'er een , dat in de door- gang zitten bleef, en , welke middelen ook aan- wend werden , niet was voort te krygen ; zo dat men eindelyk , wegens de Opftopping van het Water , befloot tot eene infnyding in de Schaft. De Heelmeefler, eindelyk, gaarn dee« ze Operatie vermyden willende , bedagt , dat pien de verfche Blaas van een Haas zgu nee- men , (*) Casp. Hoffmann, ie Medicam. Qjficinal. Pa* ral. p. 20. VAN DE HAAZEN. 391 men, met de Pis die 'er in mogt zyn, en caLl. Afdeel. cinecrcn dezelve in een digte Pot. Vervolgens, XXVI, een Steek wiek aan 't end met Olie bevogtigci ,J10Ü*D" S 1 UK* hebbende , werdt dezelve in die Afch geftoken, en toen in de Schaft gebragt , tot aan den Steen, die daar op aanftonds in ftukken brak, en met een menigte Waters geloosd werdt (*). De Autheur laat de verklaaring van een zo wonder* baare uitwerking aan de Natuurkundigen over. (2) Haas met een korts Staart 9 de Oor en kaal. II, Cuniculus% De Latynfche Naam, Ciaüciilus , heeft buiten Kouyn. tvvyfel aanleiding gegeven tot den Spaanfchen Conelo en den Italiaanfchen Coniglio; waarmede de Hoogduitfche Kunigle of Kunlein, de Sweed- fche Kanin en de Engelfche Cony , zo wel als de Nederduitfche , veel overeenkom!!: heeft. Men plagt het in 't Franfch ook Connil of Ccu- nin , het Wyfje Caunine en 't Jong Counilleau te noemen : doch de gewoone Naam in 't En- gel fch is Rakbet , in 't Franfch Lapin, welke laatfte waarfchynlyk van Lepus of Lepiifculus zal af te leiden zyn. Het Wyfje heet in 't Franfch Hafe , de Jongen noemt men Lapereaux, in 't La- (*) Epbemerid. Nat. Curiofor. Dec. II. Ann. 3. pag. 160. (2) Lepus Cauda abbreviarè, Auriculis nudatis, Syft. Nat. X. Lepus Cauda abrupt^, Pupillis rubris. Syft. Nat. VI. Lepus Cauda breviffim& , Pupillis ru- bris. Faun. Suec. 8. Cuniculus. Gesn. Quadr. 72. Ai.drov. Digit.i%%. Jojnst. Quadr. Tsb.LXV. Raj. Quadr. 205. I. Deel II Stuk. - B b 4 392 BeschIiyvinp. li Afdeel. Latyn Laurices , in 't Nederduitfch Lampreelan. XXVI. Inderdaad , hen Konyn verfchilt zo weinig stuk?FD van eenHaas, dat men niet gemakkelyk deby- Konytt. zondere Kenmerken daar van kan opgecven. Kenmer- Het heeft zo wel als die by uitmuntendheid de fcen. twee Voortanden , het Kenmerk van doezen Rang van Dieren , uit welken Rajus het Haa- zen-Geflagt (*) opmaakte , daar hy de Stekel- varkens, Inkhoorens i Rotten en Muizen, on- der begreep. Te vooren hadt de Heer Linnjeus 't Konyn door de kleur der Oogappelen , die in de Haazen zware , in 't zelve rood waren , on- derfcheiden ; doch nu doet hy zulks door de kaalheid der Ooren , waar in buiten kyf het Konyn uitmunt. De Heer Brisson , die onze Konynen mede in 't Geflagt der Haazen be- grypt, geeft den Naam van Konyn aan dergel y- ke Dieren , met korte of byna geen Ooren , die yan Linn^üs gebragt zyn in 't Muizen- Geflagt. Zodanig een Dier zal het waarfchynlyk zyn , 't welk Salomon bedoelt, wanneer hy zegt; dat de Konynen in een Rotsfceen nefielen en dus $al het Woord Sapban , 't welk daar gebruikt wordt , veeleer een foort van Marrqeldier of an- dere Bergrot , die men in de Oofterfche Landen vindt, betekenen, dan ons Konyn. Woon- De Konynen zyn uit de warme Ge weden porfpronglyk \ eii het fthynt dat Griekenland en Span- (*) Genus Lepariimm. Raj. Synefls. Quadrup. (t) Proverbia of Spreuken Salomom. £ap. XXX. VAN DE H A A Z E N. 393 Spanje eertyds de eenigfte deelen van Europa I. Afdeel. ^v4i*en , daar men ze vondt ; ja in 't laatftge- XXVI, melde Ryk plagten zy als een der grootfte sTUP*°°FD~ Landplaagen aangemerkt te worden ; zodanig dat ^on^ ?er zelfs , ten tyde van Keizer Auguftus , een geheeie Stad door dit Gedierte zou vernield zyn. Hun getal is op de Balearifche Eilanden, alwaar men in 't geheel geen Haazen vindt, nog zeer groot. Men heeft ze , buiten twyfel , van daar naar de gemaatigde Geweften , gelyk Ita- lië, Vrankryk en Duitfchland, overgebragt, al- waar zy allengs tot Inboorlingen zyn geworden. Jn Engeland en de Nederlanden hebben zy , al van over lang , de Zandige Heuvelen , en Dui- nen aan de Zee-Kuft , tot hunne Woonplaats (*). In de Noordeïyke deelen van Europa , en in Sweeden zelfs , worden zy niet dan in Hokken gehouden en zyn 'er zo menigvuldig niet. Zy beminnen in tegendeel de heete Landen; want men vindt 'er in de Zuidelyke deelen van Afia en Afrika, gelyk aan den Golf van Perfie, in Libye , Senegal en Guinee ; ja op de Franfche Eilanden van Amerika heeft men 'er overge- bragt, (*) Wanneer en hoe zy daar gekomen zyn , bïykt my niet; maar ik vind, dat zyrer, nn omtrent hoa- derd jaaren geleeden, zo menigvuldig waren, datby de Stasten van Holland een Befluit genomen werdt, om ze op veele plaatzen uit te roeijen ; waarfchyn- lyk wegens het nadeel, dat zy , door bet verftuiveu van het Zand over de aangelegene Landeryën , toe. bragten. Ook is hun getal aldaar, federt eenige jaa- ren, merkelyk afgenomen. 1. Deïu II Stuk, Bb 5 Hoofd stuk 394 Beschryving L Afdeel. ^raëc > die daar zeer wel tieren en vermenig- xxvi. vuldigen. 't Konyn is fterker van natuur en ftouter dan lionyu ^c ^aas ? verbitterd zynde vegt het zeer dap- Eigen- Per en langduurig; doch voor den Vos fchroomt fchappen. het niet minder dan het Schaap voor den Wolf. Het heeft byna geen oppaffing noodig , graa- vende voor zig eene Woonplaats in het Zand, daar het zig op den dag doorgaans verborgen houdt, komende '$ morgens, tegen den middag cn 's avonds , daar uit om zyn Voedzel te zoe- ken. Het eet Gras , Graan en Kruiden of Wor- telen en Vrugten des Aardry les, gelykdeHaas, herkaauwende ook naar oogenfehyn. Zonder- ling is het geraas, dat dit Dier in 't loopen met zyn agterfte Pooten op Houtwerk of op den Grond maakt. Het drinkt byna niets en heeft een afkeer van 't Water. By eene Over- ftrooming van de Loire in Vrankryk , waar door een verbaazende menigte van Wild ver- dronk , heeft men opgemerkt , dat veele Kony- nen in de Boomen geklommen waren, alwaar zy zig met de Schors geneerd hadden , tot dat het Water weder van 't Land geloopen was. Konynen- Men houdt de Konynen fomtyds in Dier- Wouden. gaarcjen^ ^e mcn jan Konynen- Woud noemt; moetende een verheven Grond zyn , aan de Ooft- of Zuidzyde van een Heuvel of Duin , droog en middelmaatig ligt , beft Aarde en Zand ondereen gemengd, op dat hunne Holen niet inftorten mogen. Moeraflige plaatfen zyn 'er van de Haazen. 395 'er geheel onbekwaam toe. Hoe grooter zulk L Afdeel. een Woud zy , hoe beter de Konynen 'er in XXVI. voort willen. Men rekent dat één of ander- CJ?°0FD" STUK» half morgen Lands, wel voorzien zynde 5 jaar- xonjm lyks over de tweehonderd dozynen uitlevert. Men plant 'er de Konynen in , door maar ee- nige weinige Rammelaars te doen by de Wyf-, jes, want veele Mannetjes zyn het bederf daar van : drie tot de honderd Wyfjes is genoeg- zaam. Men kan 'er ook Hok- Konynen toe ge- bruiken , die doorgaans Kool-eeters genoemd worden , om dat Koolsbladen derzelver voor- naamste koft zyn. In het Woud kan men, in- dien het wat vol Konynen is , eenige Haver en Gerft zaaijen tot hun Voedzel. Men kan 'er ook 's Winters Hooy in brengen , en 't is eene aardigheid te zien hoe deeze Dieren, die anders zo fchuuw zyn , zig op 't gefluit van een Op- pafier, aan wien zy zyn gewend, by troepen naar hem toe begeeven. De nabyheid der Konynen- Wouden of Dui- nen is voor de Wyngaarden en Koorn- Akkers zeer nadeclig ; dewyl zy groote Liefhebbers zyn van 't opfchietende Graangewas en van de botten of jonge takjes der Wynftokken. Als het Aardryk, in den Winter, met Sneeuw be- dekt is , eetcn zy zelfs , indien zy gebrek aan Hooy hebben , de Wortelen en Schors van 't Geboomte. Op de Duinen ftrekt hun het Helm en veelerley drooge ruikende Planten , daar op groeijende , anders tot Voedzel. Men dient 1.Df.el. II Stuk. hun 396 Beschryving Hoofd stuk. Konyn. I. Afdeel, hun, om dit nadeel te verhoeden, van genoeg- XXVI. zaam Hooy tc voorziea ; want zy doen geen Voorraad tegen den Winter op. Sommigen nee- men , om hunne Wyngaarden voor dit Gedierte te befchutten , dunne drooge Wilgetakjes , die zy met het eene end in gefmolten Zwavel doo- pen , en dan zes Voeten van elkander, rondom het geheele ftuk Lands, met het andere end in den Grond planten. Als zy deeze takjes in brand gedoken hebben , wordt daar door zulk een Zwavelftank verfpreid , dat de Konynen een afkeer krygen van zig der waards te begeeven. Men is genoodzaakt dit om de vier dagen te herhaalen, dewyl die Stank zo lang op het Land blyft : maar als dc Konynen zeer menigvuldig of zeer hongerig zyn , is dit Middel van wei- nig dienft. Drie Manieren zyn 'er in gebruik tot den Konynen- Vangft : want men jaagtze wel zelden met Honden , om dat zy aanftonds in hunne Holen kruipen , maar men fchietzc met een Snap- haan , of laatze door Fretten uit de Holen jaa- gen en dan van Honden vatten of in Netten loopen , die rondom den Ingang van het Hol ge- fpannen zyn , een Zak genaamd. Ook kan men ze, zo wel als de Haazen, met Jagtnetten van- gen , die gelyk de Patrysnetten zyn en gefteld worden op een Weg of Pad van een Bofch , daar men weet , dat het Wild zyn Loopbaan heeft. Zulke Strikken , als waar mede men Haazen yangt , zyn 'er ook bekwaam toe, en dit is, Konynen Vangft. VAN D Ë H A A Z E N. 397 Waniieer zy in Tuinen of Plantagiën komen, een Afdeel. zeer goed Middel (*). Men kanzeook, zo wel XXV 1. als de Haazen, met Valken , Havikken, Kat- Stuk?9*D'" Uilen en dergelyke Roofvogelen vangen ; ma3r Kouyn, dit is , om de verdere vernieling van het Wild voor te komen , in de gemelde Ordonnantie van *t jaar 1750, voiftrekt verbooden , zelfs in de Waranden; en de Duinmeijcrs mogen voormid. dernagt geene Konynen met lange Netten afzet- ten : ook geene Haazen , Konynen of ander Wild , met Honden , Strikken of Roers , van kant helpen : zynde de Huisluiden verpligt de Honden , die , 's nagts en by ontyden , van zelf de Konynen gaan opdelven , uit de Duinen te houden, enz, (f). Dewyl de Haazen en Konynen uitwendig zo Paaring zeer naar elkander gelyken , zou men verwas:- derKony- ten mogen > dat deeze Dieren met elkander andere paarden : te meer, dewyl de Heer Reaumür bieren, gewag maakt van een Rammelaar die zulks met een Hoen dcedt ($) , en de Jaagers verzekeren, dat de Mannetjes Haazen dikwils de Wyfjes Konynen dekken. De Heer de Buffon heeft omtrent dit ftuk verfcheide Proeven in 't werk gefteld , voedende Rammelaars met Wyfjes Haa- zen en Mannetjes Haazen met Konynen op , zon- (*) Zie Chomel Woordenboek , op Haas en Ko- NYN. (t) Zie de Nederlandjche jaarboeken van 't Jaar 1750, bladz. 1077. ({) VArt de faire eclorre les Poule ts, &c. 398 Bescöryvinc I Afdeel, zonder dat hier uit iets voortkwam. Een jonge Xxvi. Haas en Konyn, van verfchillcnde Sexe, doch rruK.°FD byna even ouc* » hebben naauwlyks drie Maan- tiotjyn. den met elkander geleefd , of zy vogten ge- duurig met elkander , \ geen niet eindigde dan met de dood van den Haas. Van twee ouder Haazen, welken hy ieder by een Konyn gezet had , viel den eenen 't zelfde te beurt en de an- der, die zeer ritzig en zeer flerk was, niet op- houdende de Konyn te plaagen > door dezelve te willen ipeelen , deedt dezelve eindelyk door kwetzing of al te vuurige omhelzing fterven. Dc Proeven , met drie of vier andere Konynen en Haazen, hebben , fchoon men meermaalen een weezentlyke Paaring gewaar wierd , ook niets voortgebragt (*). Ondertuflchen heeft men, zo de Geneesheeren de Nobleville en , Salerne verhaalen, te Orleans gezien, dat een Konyn, van een Kater gefpeeld zynde, Jongen wierp , die ten deele naar een Konyn geleeken, ten deele naar een Kat : hunne kleur was als die der gewoone Konynen , maar zy waren gemeen- zaamer, beminnende de Melk zeer, en eetende, voor 't overige , al wat de Konynen eeten (f). Voorttee- *s ^e Geilheid van het Konyn niet kleinder ling. dan die van den Haas , zyne Vrugtbaarheid is zekerlyk grooter. Wy gelooven wel niet , dat van een enkel Paar , op een Eilandje gezet zyn. * (*) Hifloire Naturelle du Lapin. (t) Hifi* Naturelle des Animaux. Tom. V. pag. 1 59. V A Ét D E H A A Z E N. $99 zVnde, ten einde van het Jaar zesduizend zou- i Afdeel. den voortgekomen zyn : doch 't is ontwyfel- XXVI. baar, dat dit Gedierte, indien 'er niets van ge- ST{?°ÜFIJ' vangen of vernield werdt , in 't kort zo zeer Konyn- vermenigvuldigen zoude , dat het een Land on- bewoonbaar maakte ; gelyk men leeft , dat het noodlot der Balearifche Eilanden eens geweeft zy. Niet alleen paart het Konyn mcermaalen en brengt een grooter getal van Jongen voort, dan de Haas , maar het heeft ook meer midde- len om zyne Vyanden te ontfnappen. Het ont- trekt zig gemakkelyk de Oogen van den Menfch; de Gaten die het in den Grond graaft, daar het zig over dag in onthoudt en zyne Jongen werpt, befchutten het voor den aanval van Wolven , Voflen en Roofvogelen. Het woont 'er met zyn Gezin in veiligheid ; het brengt 'er zyne Jongen op , tot den Ouderdom van omtrent twee Maanden, en doetze niet uit hunne fchuil- plaats komen , voor dat zy de zwakheden der tederfte jongheid gepafleerd zyn, wanneer de jonge Haazen meer te lyden hebben, dan ge- durende hun gantfche Levensloop. Van de Hok-Konynen weet men, dat zy by uitftek vrugtbaar zyn. Op den Ouderdom van vyf of zes Maanden laaten zy zig reeds Spec- iën , en brengen , na een Dragt van dertig Da- gen of daaromftreeks , fomtydsagt of tien Jon- gen voort , die zy doorgaans een-en-twintig Dagen lang zuigen laaten , en zyn , kort na dac zy gejongd hebben , weder in ftaat om gefpeeld 1* Deku II Stuk, te 4CÖ BESCflRtVÏNÖ t Afdeel. te worden. Hec Wyfje heeft, zo wel als dé xxv I. Haas , een dubbele Lyf moeder ; nogthans zyn de stuK.01D" Overbevrügtingen in de Konynen, zo 't fchynr* Konyn. zeldzaamer dan in de Haazcn. Zorgvui- *t Is aanmeirkelyk * met welk eene zorgvul-' digheid digheid het Konyn een Neft maakc voor haare Jongen! JonSen van haar Hair , plukkende zig het Lyf van onderen geheel kaal , op dat zy zagt leg- gen mogen , en verlaatende hun in de eerfte' Dagen naauwlyks , dan zo lang zy hun Voedzel fcoekc. De wilde Konynen gebruiken nog daarenboven de voorzigtigheid * om daar toe een iricuw Hol te maaken , 't welk niet regt maar met verfcheide bogten loopt, om ze te verber- gen , niet alleen voor de Bomfertis , Daflen en Egels , die naar de jonge Konynen zeer gretig zyn , maar zelfs voor den Rammelaar of Man- netjes-Konyn , van wien de Jongen , als hy ze vindt , opgegeten worden. Het Wyfje doet dit ook fomtyds , als zy te oud is om de Jongen zog te geeven of uit gebrek van 'c noodige Voedzel, en dikwils , wanneer de Jongen te vroeg door ie- mand zyn behandeld. Anders ftopt zy den Ingang van *i gemelde Hol zorgvuldig met Aarde, die met haar Pis is nat gemaakt: maar, wanneer de Jongen aan den ingang van 't Hol beginnen te komen * en Kruiden , Gras of Hooy te eeten , die; de Moér hun aanbiedt , zo fchynt dê Vaar hun te kennen , hy neemtze tuflehen de Poo- ten, ftrykt hun Hair glad , liktze de Oogen, en dus heeft de een na den ander deel aan zyne zpr- VAN DE HaazF.N. 401 zórgen ; terwyl tevers de Moer hem zeer lief» [# AFDÉ&ii kooft, wordende dikwils wèitiige Dagen daarna XXVI; weder bevrugt. HooFD° ö STUK. Een van myne Nabüuren, zegt de Heer de Büffon 5 die geduurende yeele Jaaren zyn plei- fcier genornën heeft met het aankweeken van Konynen, deelde my deeze aanmerkingen mej de. „ Ik begon (zegt hy) met een Rammelaar 3, en Voèdfter alleen : de eerfte was geheel wit,* „ de andere geheel vaal , en onder derzelver „ Nakomelingfchap, die zeer talryk was, vondt „ men veel meer vaale dan anderen , een taa- „ melyk groot getal witte en gemengelde, en 5, eenige zwarte. Als het Wyf je fpeels is , ver- 3, laat haar het Mannetje naauwlyks , zynde zo „ ritzig van aart, dat ikze , in minder dan een' „ Uur tyds , vyf- of zesmaal heb zien Paaren. , , Om daar toe te komen , gaat het Wyf je met ii haar Buik leggen öp den vlakken Grond , de „ vier Pooten üitgeftrekt , en maakt eènig Ge- 3, luid , 't welk veeleer een teken fchynt te zyn' „ van vermaak dan van pyn. Hunne manier 3> van Paaren gelykt byzonder naar die der Kat- 3, ten, met dit verfchil egter, dat hétMannet- 33 je het Wyfje niet zo ftyf vafthoudt ifr de i, nek. De Vaderlykheid word ónder deeze „ Dieren zeer ontzien. Ik oordeel dus , uit: 3, de groote agting welke alle* myne Konynen' „ gehad hebben voor hunnen eerflen Vader; ,3 dien het my gemakkelyk was te kennen aan 3, zyne vVkheidy en die het eenigfte Mannetje 1, Dkei. ji stvk. Cc „ iss 402 BESCHR YVING I. Afdeel. » is, dat ik van deeze kleur behouden heb 1 XXVI. „ hoe zeer ook de Familie vermenigvuldigen $tuk°FI>" " 5 ^e Senen * die op hunne beurt Va- Ko/ijn. » ders wierden , waren altyd aan hem onderge- 3, fchikt : wanneer zy met elkander vogten , \ „ zy om de Wyf jes of om het Vocdzel , liep ,, de Grootvader, op 't hooren van het rumoer, aanftonds toe , en , zo dra men hem gewaar „ wierd , kwam alles in ftilte ; ja , zo hy 'er , een op de daad betrapte, werdt die onmid- „ delyk, als tot een Spiegel der anderen, ge- „ flraft. Een ander bewys van zyn Gezag o- „ ver de geheele Nakoraelingfchap is, dat ik, „ ze alle aangewent hebbende op 't geluid van „ een Fluitje weder in 't Hokte komen, hoe ver heen zy ook waren , wanneer ik dit Sein „ gaf altoos den Grootvader zig aan hun hoofd „ zag ftellen , die , fchoon dus eerft aangeko- men zynde, ze allen agter elkander in heC „ Hok liet gaan , komende zelf het allerlaatfte „ binnen. Ik voedde ze met Zemelen , Hooy „ en Jeneverboom ; waar van zy meer dan een 3, Vragt op de Week behoefden , eetende daar 3, van niet alleen de Befiën en Bladen , maar „ ook de dunne Takjes en Schors , zo dat 'er „ niets overbleef dan het dikke Hout. Dit Voedzel gaf hun Geur en hun Vleefch was 3, ten minfte zo goed als dat der wilde Ko- „ nynen." Het Lub- Deeze Dieren leeven agt of negen Jaaren, ben der cn Zyn , dewyl zy het grootfte deel van hun Konynen. j vAn de Haazen. 403 Leven zonder veel beweeging doorbrengen , i# Afdeel* doorgaanis vetter dan de Haazen, waar van hun X&VI. Vleefch ook in kleur en fmaak verfchilt , zynde HooFD~ stuk. dat der Lampreelen zeer lekker , doch dat der K&n^Hï Ouden al tyd droog en hard* Men heeft heü middel uitgevonden om de Mannetjes , die an- ders ver zö goed niet als de Wyfjes zyn , zö veel beter te itrèaken als een Kapoen een Hoen overtreft : door lubben naamelyk. Niets is ge- makkelyker : men moet alleen de Balletjes af- fnyden , met een Mes, dat zeer fchcrp is$ en , na de Wonde geftreeken te hebben met ou- de Reüfel , het Konyn in de Warande laateri loopen, zonder dezelve toe tenaaijen; alzo dié Wond vaardig van zelf geneeft. Men behoeft ook geen byzondere tyd van 't jaar tot dezelve uit te kiezen* Bradley raadt in zyn Almanak der Landlieden aan > dat men de Jonge Lampree- len , die Mannetjes zyn , al tyd lubbe , waar door ze vetter en grooter worden. De Lighaamsgeftalte van het Konyn zweemt, Öe kleur zo uit- als inwendig, dermaate naar die van den v™ het Haas , dat ik niet noodig oordeel , een byzon- air* deïe befehryvinge daar van te doeii. Alleen zal ik agt geeven op de kleur van het Hair , waar in de tamme of Hok-Konynen , vaü de wilden of Duin-Konynen , verfchillen. Deeze laatften heb* ben een kleur gemengd uit wit, zwart en grys', \ welk dezelven zig vaal doet vertoonen , ge- ïyk de algemeene kleur der Haazen is , die eg- ter doorgaans wat roffer zyn. Dit is onder dö i.dké.1, 11 stvil% Cc 2 tam* 4ó4 BEscH&yv'fffd I. Afdeel, tamme Konynen ook de heerfchende kleuf, eïi* XX Vf. fchoon de ouden wit zyn , zwart, blaauw öf Hoofd- jj0nc> Zonder eenig vaal ; zullen 'er doorgaans STUK» Konyn. onc*er de Jon§en eenigen van dje natuurlyke kleur zyn. Zeldzaam is het , dat men 'er , on- der dezelven , meer vindt dan twee öf drie* die in kleur naar de Ouden gelyken ; terwyl de vaale Konynen , fchoon tam zynde , zeer zelden Jongen voortbrengen * die wit zyn ? of zwart , of bont. Verfchei- De Heer de Büffon merkt aan , dat de roo- denhedea, ^e j^{eur ^er Oogappelen , waar van Linn^ös te vooren fprak , alleen maar in de witte Hok- Konynen plaats heeft» Men weet dat de tam- me , behalve eenig roodagtig Hair aan de Voet^ zooien der Agterpooten, volgens de aanmerking van Daubenton ; akyd grooter en vetter dan de Duin.Konynen zyfr. Buiten de gemelde geeft hy nog twee Verfcheidenheden op , onder de Konynen ; als voor eerft de gene die Riche geheeten wordt, en welke Brisson uit het Ka- binet van den Heer Reaumur befchryft , ver- fehillende van de anderen alleen in de kleur van 't Hair. Volgens DAubenton is dezelve, over 9t geheele Lyf , op een flerlyke wyze gete- kend met wit en Arduinagtig blaamv , doch fomtyds ook met bruine en zwartagtige ftree- pen ; zodanig dat die mengeling van wit , en blaauw óf zwart , op het eene deel des Lig* haams van die op 't andere verfchilt ; terwyl doch het onderfte der Voorpooten en de kwaft-r jes VAN DE H AA ZEN. 405 }es aan de Agcerpooten , tot den Hiel toe , vaal j Afdeel zyn van kleur, even als in de wilde Konynen. XXVI- 't Konyn van Angora verfchilt van de Kony- Hoofd- STUK* nen in 't algemeen , door de fynte en langte van „ * .1 , . ■ \,, Konyn zyn Hair , 't welk golvende itaac en zelfs ge- van ^ngo- kruid of gefrifeerd is, als Wol. Ten tyde vapra. de Ruijing loopt dit Hair in een , en maakt Klu- wens , die op de Aarde neerhangen , als of 't een vyfde Poot ware ; zynde als Vilt te famen gepakt. „ Ik heb (zegt Daübenton) op 't gat van zulk eene Konyn , die door my ontleed „ werdt, eene lasg gezien van dit Vilt, welke ,., meer dan een Duim dik was : het Hair van „ die Dier hadt twee of drie Duimen langte , zynde aan de tippen rosagtig, voor 't overige wit , of bleek blaauw. Dit Konyn hadt zwart- „ agtige Ooren en roodagtig Hair aan de Poo- „ ten. De kleuren der Konynen van Angora „ veranderen even gelyk die der tamme of Hok- „ Konynen." Pliinius fchryft , dat men onder de Romei- Gebruik» nen de gewoonte had, om van de Jongen, 'tzy nog ongebooren of zuigende, zonder de Inge- wanden daar uit te haaien, zeer lekkere Gereg- ten toe te maaken. Hedendaags worden de Ko- nynen , die zeer jong zyn , te flymagtig geoor- deeld ; en de Ouden zyn te droog van Vieefch : weshalve menze van middelbaarenOuderdom ver- kiert. Het Vieefch deezer Dieren is maiïcher dan dat der Haazen , zeer voedzaam en gemak- Jcelyk verteerbaar , doch in de Winter befer 1. Deel. II Stuk, Cc 3 dan 4o6 Beschryving ï, AFDERL.dan by Zomer, en dat der Duin-Konynen beft: XXVI. want die in Hokken gehouden worden , hebben, .tÜ00FD" §elyk BoiLEAU zeer gecftig zeê't 3 den Smaak van STUK* Konyn. ^e 5 waar rnec^e menze voedt. Somtyds worden zy gedoofd, doch meeft gebraden, en ook wel , gelardeerd zynde , als de Haazen toe- gemaakt. r De Vel- De Velletjes der Konynen , Bereid zynde, le- letjes. veren een zeer zagt en onkoftbaar Bont uit, om Kleederen te voeren. Van het Hair maakt men, wanneer 'er meer of min Bever onder gemengd is, thans veel Mannen Hoeden : gelyk ook de Heer LiNN^üs verhaalt, dat van het korte wit- te Hair, 't welk als Dons op het Lyf der Haa- zen zit , in Sweeden met de Naald een StolFe gemaakt wordt , die men Vilt noemt , en welke met regt den Naam zou mogen dmagen van Vlooijenetten : dewyl de Inwooners vin Dale- karlie in gemeen gebruik hebben , een Lap daarvan, onder 3t Hembd, op hun bloote Lig. haam te draagen , waar in de Vlooijen kruipen , die dus gemakkelyk te vangen zyn (*). Het Vet. Men geeft wel voor , dat de Afch van een verbrand Konyn de Ontfteeking van de Keel ge^ neeft ; doch het Vet of Smeer is thans byna al- leen, en niet dan zeldzaam, onder de Genees- kundigen in gebruik : want hoewel het zeer kragtig tot oplosfing van harde Kliergezwellen,, en tot verzagting of ontbinding der Sappen in de (*) Faun. Suecic. p. 8. VAN DE HAAZEN. 407 de Verfly ving der Gewrichten, geoordeeld wordt I. Afdeel. te zyn : kan deeze Eigenfchap doch niet ont- XXVI, kend worden in de meefte Vetten der Dieren. J?°OFO~ STUK» (3) Haas 9 met de Staart zo lang ah de Kop en roode Pooten. Kaapfphe. Deeze wordt aan de Kaap der Goede Hope gevonden. Hy graaft gelyk de Konynen holen in het Aardryk. De Aftekening van dit Dier is door den Heer Dr. J. Burmannus , Pro* fejjor Botanices tc Amfterdam , aan den Heer Linnjeüs toegezonden. (4) Haas zonder Staart. jy# _ _ _ __ f' Brafilkn- Dit Brafihaanfche Konyn voert den naam van pu Tapeti 5 of Thabiti , en is 5 volgens den ! Heer Br^filiaan- Brisson 5 by Johnston taamelyk wel onder den fche# Naam van Cavia Cobaya afgebeeld ; uitgenomen, dat het daar een klein Staartje heeft , welk ge- brek men ook in de Figuuren van Marcgrave en Piso vindt. Men noemt het in Vrankryk Porcelet des lndes , of het Indiaanfch Varkentje , om dat het als een Varken knort ; anderen noe- men het Rot-Konyn. Het gelykt in grootte en geftalte zeer naar de Haazen of wilde Konynen , zynde ook van de zelf- (3) Lepus Caudd longïtudine Capitis, Pedibus rubris. Syfl. Nat. X. (4) Lepus Cauda" millè. Syfl. Nat. VI. X. Cuni- culus Brafilienfis, Tapeti diftus. Marcgr. Btafil. 223» Raj. Quadr. 205. 1. Deel, II Stuk. Cc 4 408 Beschryvinc h Afdeel, zelfde kleur , maar een weinig bruiner; op "t XXVI. Voorhoofd rood ; aan den Keel, Borft en Buik, $t^k°FD" w^gtig. Sommigen hebben rondom den Hals een witten kring. Het Lyf is kort en dik, aan den Bek ftaan Knevels ; de Voorpooten zyn met vier , de Agterpooten met drie Klaauwcn voor- zien. Sommigen verhaalen , dat dit Diertje janke gelyk de Honden , inzonderheid by nagt , 't welk de Indiaanen voor een kwaad Voorteken houden. Ook fchynen 'er onder deeze Varken- tjes voor te komen , die een Staart hebben , ea dergelyken vindt men in Siberië met een zeer lange Staart , welker Bont veel geagt wordt. Zy zyn een lekker beetje voor de wilde Bees- ten en Roofvogelen > wordende daarom in Bra- fil zelden gevangen. Men kan ze ceten als een Speenvarkentje , plukkende alleenlyk het Hair uit , zonder te villen. In Europa wordt het fomtyds voor pleizier gqhouden als een Huis- kat ; dcwyl het geen kwaad doex , de Muizen yangt en met de Kinderen fpeek. J^ndereln. Verfcheide Dieren van dergelykegeftalte, die cïiaanfche jn de Ooft- en Weftindiën voorkomen , en van de JConynen. portWgeezen onder den algemeenen naam van Hal- tes de Matto of Bofchrotten begreepen worden , voeren aldaar den naam van Cavia , en zyn dus met den Bynaam van Cambayq, Acuti, Aperea* enz,, van de Autheuren aangetekend. DeHeer Klein maakt "er een byzonder Geflagt van , onder den naam van Afterbafe, Afterkanin; waa,r in hy ook het VAN DE HAAZEN. 409 het Stekelvarken van de Hudfons-Baay betrekt. 1, Afdeel. De Heer Brisson heeft 'er onder den naam van XXVL Konyji msgdyks een Geflagt van geformeerd , 't HoOFI)- welk, door korfe of geenOoren te hebben, al- leenlyk van het Haazen- Geflagt, waar in onze Konynen, die van Angora, de Kaap en het ge- melde Brafiliaanfche begreepen zyn , verfchilt. Dus heeft hy agt Soorten van zulke Konynen, die , volgens den Heer Linn^us tot het Mui- sra-Geflagt behooren , gelyk wy vervolgen? zien zullen. XXVII. HOOFDSTUK. Befchryving van den Bever. Zjn zonderlinge bekwaamheid om. zig een Woonplaats te bou- wen en van Voorraad te voorzien. De ver- fckeide Manieren om die Dieren te vangen in Kanada en in '£ Noorden. De Beurfen van het Bevergeil ; deszelfs Eigenfcbappen en Gebruik. De Muskas-Rot, als ook behoorende tot het Ge- flagt der Bevere-n. TXÉ Latynfche Naam , Caftor , is zuiver Ngam. 4?/ Grieklch en wordt dikvvils ook in de he- dendaagfche Taaien aan dit Dier gegeven ; ge- lyk men dus fomtyds in 't Ncderduitfch van Kajlooren Ipreekt. Maar nog een andere Naam is 'er in gebruik, te weeten Fiber, die van de zagtheid van het Hair in de Vagt deeze? Die- ren afgeleid wordt , en daar van zal , buiten I. Dsel. IJ Stuk. Cc J twy*. 4ÏO Bejchr YVINC L SroREt. twyfel > de gewoone Naam in de verfcheide Taa- XXVir. lcn van Europa, afkomftig zyn. Dus noemt Hoofd- men hern \a >t Italiaanfch Bivaro of Bever o , in STUK* 't Spaanfch Bevaro , in 't Franfch Biévre , in 't Hoogduitfch Biber, in 't Engelfch Seaitër en in 't Neerduitfch Bever. Kenmer- De Kenmerken , behalven die van deezen ken. Rang in 't algemeen, zyn; dat hy de bovenfte Voortanden geknot heeft , met een dwarfen hoek uitgehold ; de onderden met de Punt dwars. Te .weeten, de bovenfte twee zyn half- rond van boven en fcherp als een Beitel , en loopen fchuins af , van binnen buitenwaards , fluitende niet op , maar fchuivende binnen de ondcrften , die langer zyn. De Staart vertoont zig als plat gedrukt. Soorten. Twee Soorten van dit Geflagt worden door den Heer Linnjeus opgegeven , waar van de een de gewoone Bever is, de andere de Mus- kus-Rot. Brisson heeft van ieder nog cene Verfcheidenheid, als eene byzondere Soort be- fchreeven. (i) Bever met een O vaak platte Staart. Deeze Dieren vindt men aan de Oevers der Rivieren en Meiren , byna over den geheelen Aard. (i) Caflor CaucM Ovarè plairê. Sy/l. Nat. VI. X. Faun. Suecic. p, 9. Caftor. Gesn. Pifc. 1 85. Rond. Pifc. 236. Jonst. Quadr. p. 102. Tab. LXV1II. Dodart. Aft. 131. Raj. Quadr. 1209, Alw. Quadr* 706. Fiber, Beloon. Aquat. 30. I. Fiber. Bever. van oen Bever. 4*ï Aardbodem , zelfs in de Zuidelyke deelen van f. Afdeel. Europa, in Afrika en de Indien; doch nergens XXVII. menigvuldiger dan in 't Noorden, inzonderheid HooFD~ ö ö stuk. in Kanada. Zy leeven zo wel in 'c Water als op 't Land, en houden meen: van ftil- le , zagt vloeijende Stroomen ; aan welken zy zig eene Wooning bouwen met zulk een won- derbaar beleid en konft, dat dit ftuk alleen hon onderfcheidt van byna alle andere Dieren. Eg- ter is 't ook waar, dat zy zulks niet dan uit noodzaaklykheid doen : want in Duïtfchland en Vrankryk houden zy dikwils , gelyk de Otters , in Holen huis, die 'er aan den Oever der Ri- vieren en Meiren in menigte zyn. Ik zal hier kortelyk verhaalen , wat men in de Verhande- lingen van de Koninglyk Sweedfche Akademie der Weetenfchappen van deeze zonderlinge Ei- genfehappen gemeld vindt (*). De Bever is tot zyn Winterverblyf een Woo-Zonderü-i. ning benoodigd, daar hy voor de Koude be vei- £e i5oiuv- ligd en tevens van Voedzel niet alleen , maar ll0I1^# ook altyd van Water voorzien zy. Om die reden maakt hy den aanleg aan den fteilen Oe- ver van een Rivier, daar de Bodem llibberigis, gelyk aan den uitloop van Beeken uit Boflcha- gien. Een plaats uitgekoozen hebbende, gaat hy met zyn gezelfchap aan 't vellen van Boo- men tot hun gebruik, waar van zy de Stam- men (*) ©er ï$an. ^ri}tuctr. SUftab. gifiljanM.- «uf ba?»; 1756. Vol. XVIII. p. 190. 4£2 Beschryvino L Afdeel men met hunne fcherpe Tanden afknaagen XXVII. tot dat de Boom om ver valt; doende dit ai- Hoofd- j-yd met voorzigtigheid, om door den Val niet verpletterd te worden; en fpringende daarom, als de Boom om ver valt , weg ; terwyl zy dit , niettemin , zo gezwind verrigten , dat een Po- pelier, van een vierendeel Elle dik, binnen een Kwartier Uurs ter neder legt. Dikwils gebeurt het , dat de Boom door andere Boomen verhin- derd wordt te vallen 9 en alsdan tragten de Be- vers ook die Boomen te vellen , of de Takken (Jaar af te byten , zo ver zy reiken kunnen ; maar, indien zy geftoord worden, of niet tot hun oogmerk komen , zo dat de Boom midde- Jjjrwyl droog wordt, laaten zy hem dus half geveld leggen ; hoedanigen men 'er in de Bos- fchen dikwils vindt. Wanneer een Boom geveld is, moet hy klein gemaakt worden , om hem naar de Woonplaats te kunnen brengen. Ten dien einde kaauwenzy hem in ftukken van vyf vierendeel Elle lang ; of, zo de J3oom zeer dik is, bytgn zy 'er kor- te Stukken af, 'f welk zy , met hunne lange , fterke Tanden , zodanig doen kunnen , als of die ftukken 'ef met een Byl waren afgekloofd. Somwylen laaten zy dit Hoiit de Rivier afdry- ven , tot aan hunne Woonplaats ; fomwylen fleepen zy het langs de Aarde voort; waar toe de eene Bever op de Rug gaat leggen , met de Pooten uitgeftrekt; de anderen ftapelen hem vol Hout en dan wordt hybydeT^nclepenPoq* tea VAï* DEN B È V e i, 4^3 ten voortgetrokken. Men wil, dat het Mannet- j# Afdeel» je zyn Wyfje op die wyze als eene Sleede ge- XX VII. bruikt, en, wanneer 'er veele Bevers in eene Hoofi* Wooning zyn , zouden zy de oude Wyven daar STUK* toe bezigen; 't welk men daar uit befluk, omdat die altyd Hairloos op de Rug gevonden worden. Eer de Bevers tot den aanleg van hunné Wooning treeden , maakèn zy een Dam , ge- bruikende daar toe dikwils een Boom, die dwars in een Bogt van de Rivier is gedree- ven, of brengen 'er zelf een op een bekwaa* me plaats, daar zy andere ftukken Houts, in het Water , fchuins tegen op zetten en die vervolgens met Modder en Slyk toedekken , leggende dan weder Hout daar op ; zo dat het een Dyk wordt , van vier of vyf Ellen dik , die volkomen Waterdigt is en altoos duurt. Een weinig boven of binnen dien Dam , al- waar de Bodem van de Rivier eerft diep is mtgegraven , wordt een andere Dam óf Dyk in 9t ronde gemaakt, waar biniïerizy.de Grond- vellen leggen van hun Gebouw : dat uit Paaleff beftaat, die zy digt tégen elkander iri den Grond weeten te zetten , beftrykende en vullende de tuffchenruimten met een mengzel uit Klcy m drooge Bladeren ; ten welken einde hunne platte bfcedé Staart hun voor Troffel dient. Het be- ftaat uit verfcheide Verdiepingen , waar van de eene doorgaans onder Water , de tweede mee het Water gelyk , en de derde geheel droog is ; zynde van boven met een Gewelf uit flukkei* I Dejsl. II $tuk, HoutS» 4i4 Bescër yvi nö Afdeel. Houts beftaande , die op dergclyke manier be* XXVIL ftreeken zyn , overdekt. Alles is zo gelyk en Hoofd- fconftig gefabriceerd * dat men dikwils van dee* ze Wooningen , wanneer zy tegen den Oevet aan leggen , niets ontdekken kan. De Bevers, woönen 'er in , op de volgende wyze. Het Mannetje en Wyfje heeft ééne Le- gerftee , daar zy , met het Lighaam boven Wa- ter , op een droog Bedde van Riet of Biesgras leggen , terwyi de Staaft hangt in een Water- flootje, daar altyd eenige brokken Houts in dry ven moeten , waar van zy de Schorfc eeten ; Ücfft van den Popelier of Lyfterbefiën-Boom. Als 'er eenige verandering komt in de hoogte van het Water, zo dat het hun ontbreekt of over den Dyk heen loopt, weeten zy het in te laaten of af te dammen , en maaken dus , dat zy nimmer gebrek hebben aan dit voor hun aller- noodigft Element. Ten dien einde maaken zy nog andere Dainmen en Dyken , daar boven en beneden, in de Rivier, die dikwils derzelver Bedde zodanig verftoppen , dat het nevens leg- gende laage Land altemaal onder loopt, waar door het Houtgewas verrot of in de Winter dood vrieft. Zulke Wooningen zyn met Takken Van Boo~ men en Baderen , waar zy Flab , Graszooden en Aarde 5 ter hoogte van vyf of zes Ellen boveri op ftapelen , met Wanden van twee Voeten dik, zo ftevig gebouwd , dat verfcheide Manluy een dergelyke Bevers-Hut in eenige dagen niet ver- van jden Bever, 415 vernielen kunnen. Ook heeft men 'er op plaat- L Afdeël. fen, daar zy van onheuglyke tyden af geweeft XXV 11. zyn , en zo groot als een geheel Boerenhuis. }}lohD~ * STUK» Somtyds , doch zelden , is de Hut voor één Paar Bevers , fomtyds woonen 'er wel zes Paar by elkander , en men vindt aangetekend , dat , in Kanada , twintig of dertig in ééne Woo- ning waren. Gemeenlyker egter is 't , dat ver- fcheide Wooningen, door middel van Loop* graven of onderaardfche Gangen, met elkan* der gemeenfchap hebben , en op die wyze , ver- zekert men, dat fomtyds wel vierhonderd Be* vers by een gevonden zyn. Zodanige Bevers , die in een 'verheven Grond aan den Oever van het Water huisveften , wor- den Land-Kaftooren geheeten, en hunne Bouvv- konft is ook niet te veragten. Zy maaken den aanleg van hunne Wooning met een Gat, dat van vooren min of meer in 't Water uitkomt ; zo dat zy , fchoon het Ys dik wordt , altyd van onder 't zelve Water kunnen bekomen. Dit Hol heeft niet meer breedte , dan om 'er door te paffeeren ; maar , ter diepte van vyf of zes Voeten , daar binnen , maaken zy een Kom van drie of vier Voeten wyd , om zig t'allen tyde te kunnen baaden. Vervolgens booren zy Loop- graven in den Grond , die zig by Verdiepingen langs hoe meer verheffen, om, wanneer het Water hoog wordt, op 't drooge te kunnen zyn ; alwaar deeze Bevers zig een Bed maaken van Gras of Biezen , en 's Winters een Leger- I. Deel. II Stuk fteC 4i6 Beschryvinc t. Afdeel. ^ee van Spaanderen. Somtyds heeft men Zadu~ XXVII. nige Loopgraven ontdekt, van over de honderd Hoofd- yoeten lang. f * : Deeze Wooningen , inzonderheid van de zul- 't Opdoen ° van Voor-k™* die in de Noordelyke Landen huisveften* raad tegen Zyn doorgaans in Auguftus en September vol- den Win- t00jj wanneer het de cyd is , om zfe van Voed* ter. f ö zei tegen den Winter te voorzien, en men bcfluit het vroeger of laater aankomen van den Vorft , uit de werkzaamheid deezer Dieren. Zy kappen een menigte groen , meert Popelen- en Wilgen. Hout , in ftukken van bekwaame groot- te , en brengen die , op de voorgemelde wyze naar hunne Hutten toe; alwaar zy dezelven diep in 't Water leggen , öm van het Ys niet ver- hinderd te worden. Vervolgens blyven zy deiï geheelen Winter daar binnen, haaiende van tyct tot tyd ftukken Houts op , daar zy de Baft af- kaauwen , en het Hout ten deele gebruiken tot Spaanderen voor hunne Legerliee , of ook om dezelve en de Dammen hier en daar, als'tnoo- dig is , te herftellen* Wanneer het vroeg in ft Voorjaar zagt Weer wordt en hun Voedzel be- gint te ontbreeken , gaan zy wederom groen Hout in de Boffchen haaien; doch, zo het lang beflooten Water en zeer ftérk vriezende blyft* behelpen zy zig met het zagtfte Hout te eeten. Aan het uiterfïe van den Oever , daar de Hut ij, heeft de Bever maar een enkel Pad, dat onder Water loopt: verder opwaards heeft hy wel tien Paden , die hy ruim en fchoon houdt. VAN DÉN B E V E 4*7 Zyn meeften arbeid verrigt hy by nagt , hou- [, AfdeüL dende over dag zig ftil , uitgenomen op zeer XXV lU éenzaame plaatfen , daar hem geen Menfchen^*1™*0* ftooren ; alzo hy daar by dag uitgaat en werkt, doende ook altyd zyn Gevoeg buiten zyn Woo* ning. In 't zwemmen en onder Water duiken * plomp: hy zeer fterk , met zyne lange breedö en ftyve Staart ; houdende zig de eerfle maal, dat hy onder gedooken is, vry lang onder, doch Vervolgens maar aan de oppervlakte van het Water. Uit de gemelde Manier van Huishouding is Maiiiëf ligtelyk op te maaken , dat deeze Dieren nietomzetö gemakkelyk te betrappen zyn. Men kanze*an**en* Schieten, of met Netten en Strikken of in Val- len vangen , of in de Byten dood (laan. Hec Schieten is zeer verdrietig , om dat men 'er zo lang op loeren moet, en niet verzekerd kan zyn, van 'er meer dan één te zullen treffen. Met Met Ne Netten is de gcwoonlykfte manier , waar toe te°4 men 'er heeft met zeer wyde Maazen 3 in ieder van welken een Strik is van Paardehair. Aan het Net zyn Oogen van Touw, waar door een an- der fterk Touw loopt , dat wederzy ds op den Oe- ver is vaftgemaakt aan Stokken, metëenScheU letje daar aan ; welks Geluid den Oppaffer te ken- nen geeft , dat een Dier in 't Net gevangen is , 't welk dan te famen fchuift. 't Is wel ge- beurd,* dat men vier Bevers te gelyk met zulk een Net ving. In den Zomer , wanneer 't in Sweeden en Noorwegen de tyd is ( van deBever- 1. Dell. II Stuk4 Dd JagC 4i8 Be schryving I Afdeel. Jagt om 'er het Bevergeil van te krygen , wo& xxvii. den zulke Netten fomtyds flilletjes voor de Ga- *tuk.JFD" ten gezet , daar zy zig onthouden , en, wan- neer men deeze Dieren uit hunne Wooningen dry- ven kan, dczelven dikwils daar in gevangen. Door mid- De oude Bevers zyn veel flimmer en gevaar- dei van lyker om aan te doen , dan de Jongen. Men Honden, gefokt Honden , die op deeze Jagt afgerigt zyn , en in de Helen kruipen , om de Bevers daar uit te jaagen , of door het rinkelen hunner Bellen de plaats aanwyzen , alwaar men in dea Grond moet graaven , ten einde de Bevers, tér- wyl zy ze aan de Staart gevat liebben , met een weerhaak ig Spiesyzer , dat aan een langen Stok is , daar uit te haaien. Alvoorens egter moet de opening van het Hol, in 't Water, meteen Net, gelyk gezegd is , geflooten zyn, en men behoort fterk te zyn van Volk : alzo 'er anderen aan den Oever en in 't midden der Rivier moe- ten ftaan , met dergelyke Spieffen y om de Be- vers, wanneer zy bezyden 't Net om, daar a- vcr heen of onder door fluipen , te fteeken; doch daar toe wordt een byzondere vlugheid en kragt vereifcht. 't Gebeurt ook wel , dat men , om deeze Dieren magtig te worden , dezclven mee Rook uit hunne Wooningen genoodzaakt is te dry ven. Dikwils worden Honden , en Menfehen zelfs, deerlyk van hun gekwetft. Met In Kanada , daar de Bever- Jagt ïn 't midden Vallen. van jen Winter gefchiedt , om dat de Vagten dan beft zyn ; gebtuikt men gemeenlyk een fooit van den Bever. 419 foort van Vallen. De Jaagers weeten , dat dee- L AföeeL. ze Dieren op verfch Hout beluft zyn, enbren- XXVI I. gen derhalve eenige (tukken by de Bever-Hut- HooFD" ten, zettende daar by een Val, gelyk waarme- de men fomtyds Bontfems en dergelyke Dieren vangt, Zy üeeken eenige Stokken diep in den Grond, waar op zy een Dwarshout leggen, dat ' zeer zwaar is > en door middel van een dun Tak- je, als een Tongetje, opgehouden wordt, an- derhalf Voet hoog ; verpletterende den Bever * die 't zelve afbyt, onvermydelyk. Zymaakerl daar ook Gaten in het Ys , wanneet 't zelve een Voet dik is , die zy vullen met Lifehdodden $ om van de Bevers niet gezien te worden ; flaan- de hun , wanneer zy 'er den Kop door fteeken om Lugt te fcheppen , met een Byl dood. Ook haaien zy ze fomtyds , by de Staart of by een Agterpoot , levendig op 't Ys ; en vangenze an- ders ook wel op de gemelde meinier , met Net- ten te zetten voor de Wöoüingen deezer Die- ren , en die dan op te rooden of te vernielen. Een andere > niet onaartige manier , is 3 Met eëfa Sweeden daar toe gebruikelyk. Men maakt FuikéJ van Pynboomen-Takken , daar de Baft niet af- gefehild is , een foort van Fuik , twee en een vierde Ellen lang , en in 't vierkant een Vieren- deel van een Elle breed , doch aan beide enden even wyd. Aan 't agterfte End zet men een Roofter van Yzeren Staaven, die wel vaft moe- ten gemaakt zyn aan 't vierkante Raam , waar mede de Takken aan elkander zyn verbonden ; i. Deel II Stu*. Dd 2 en 420 BESCHR YVINO I.AFDREL.en zulke Raamen dienen 'er, om de ftevighck!* XX VIL drie of vier te zyn , in de langte van de Fuik, Hoofd- ^ ^ zoncjcr Roofter. Aan 't voorde end maakt STUK. men, 'tzy van Takken, of van een zwart Plank- je , een Valdeur , die door middel van een Steen , welke daaraan gebonden is, wordt digt gehou- den. Men gebruikt om dit Deurtje open te zetten een Teen , die midden aan den rand van 't zelve vaft is , en die men agter om het end van de Fuik heen haalt, brengende dezelve van onderen naar 't midden toe, alwaar zy tuffchen de Takken door gaat , en in de Fuik , aan de -eene zyde, gebonden wTordt. By den Yzeren Roofter hangt men in de Fuik een Bofchjc groene Popelicr-Knoppen. Deeze Fuik laat men met Steenen zinken in de Sloot van den Bever, inzonderheid in 't Voorjaar, en plaatfl: dezelve zodanig , dat de Valdeur onbelemmerd kan ne~ derflaan. 's Winters kan menze met de beide Enden , door middel van louwen en Dwars- houten , aan 't Ys ophangen , op dat zy regc ftaa. Als de Bever 'er in kruipt , gelyk hy om Voedzel te bekomen gaarn doet , zo is hem de Teen in den weg , die hy af byt en dus ge- vangen wordt ; tragtende wel voorwaards te ont- komen, maar, daar breekt hy zyne Tanden op het Yzer, en verflikt eerlang, door gebrek van Lugt. Nog verfcheide andere Manieren zyn 'er, om de Bevers magtig te worden. Men vindtze fom- tyds wel in de Netten , die om Vifch te vangen zyn van den Bever. 421 zyn uitgezer, of in Aalkorven ; men kan ze mee j. Afdeel. ecu Elger fteeken , of met Yzercn Haaken uit xxvn. de Holen haaien , en 't is ook wel gebeurd , dat Hoofd- 0 STUK. 'er een in de Zak van een Treknet werdt ge- vangen. Voor eenige Jaaren betrapte men 'er, in de Aalkorf van den Biflchop te Sabra, een, die in zyne Maag veel VUch hadt; waar uit is op te maaken, dat deeze Diëten ook wel Vifch eeten , hoewel hunne gewoone Spyze niet is dan Hout, Schors, Bladen, Gras en Kruid. Omtrent de Lighaamsgeftalcc van den Bever, Ligbiïtns- zal ik de befchryving opgeeven van den Heer ê^alce» Brissgn, volgens wien de langte , van het ui- eerde van den Snoet tot aan 't begin van de Staart, twee- en een half Voet is ; de omtrek even zo veel. De Staart , die horizontaal plat is , heeft de langte van elf Duimen , in 't mid- den de breedte van drie Duimen , en loopt aan 't end ovaal uit. De Kop is rond, en, van 'c Ag'erhoofd tot aan de Neusgaten , vyf cn een half Duim lang. De Oogen zyn klein en zwart- agtig; de Oorcn kort, rond, van buiten Hai- rig , van binnen omtrent kaal ; de Staart kort en dik; de Beenen kort. Aan ieder Poot heeft hy vyf Vingeren , die in de voorden geheel van elkander afgezonderd zyn , in de ageerden met een fterk Vlies te famen gevoegd. De Voet- zooien der Voorpootcn zyn kleiner , met lange fcherpe Nagelen gewapend , daar de Nagelen der Agterpooten breed zyn en ftomp. 't Ge- heeleLyf, uitgenomen de Staart, die t'eenemaal I. D££u II Stuk. Dd 3 be- 422 Beschryving ï. Afdetll. bedekt is met Schubben, waartufleheneenige xxvit. Hairtjes , zeer dun gezaaid, zig bevinden , hecff Itük.°F^" een di!^e ^aSc van ^eer za§c Hair, dat in fom- migen donkerer , in anderen bleeker Kaftanie- bruin is vap kleur. Men vindt fommige , die" geheel zwart zyn , in 't Noorden , en , hoe kou- der Land zy bewoonen a hoe donkerer zy van kleur zyn. Witte Deeze Bever wordt in Languedok gevonden , Bever, zegt de Heer Brisson, en in de Noordelyke deelen van Europa en Amerika : maar hy be- fchryft uit het Kabinet van Reaumur nog een Bever, die van den anderen alleen door de kleur verfchilt, zyndeover't geheele Lyf wit, doch > op 't bovenfte van den Hals , of in de Nek , ge- tekend met een groote vaale Vlak , waar onder een weinig ros gemengd is , en met een derge- lyke, doch kleiner Vlak, agter op het Gat; hebbende ook verfcheide rosagtig geele Hairen rondom den wortel van de Staart. Deeze woont , zegt hy , in Noorwegen en Kanada. Voomee- In Kanada vindt men Kaftooren die vier Voe-- Ün£- ten lang zyn ? en van veertig tot zedig Ponden weegen. Hunne Leeftyd oordeelt men niet bo- ven de vyftien of twintig Jaaren te (trekken. De Wyfjes hebben vier Prammen , twee , ge- ]yk in 't Vrouwelyk Geflagt, op de groote Borftfpier geplaatfl, de twee anderen aan den Hals, vier Vingerbreedten hooger. Men ver- zekert dat zy vier Maanden draagen,en tot vyf» £e§ of agt Jongen, op eenmaal voortbrengen; hoe- van den Bever. 423 wel men 'er nooit meer dan vier by vindt. Dee- f. Afdeel. ze Waarneemingen zyn door den Heer Sarra- XXVü. zin , Doktor in dienft van den Koning van Hoo*Da 5 0 STUK. Vrankryk te Quebek , medegedeeld , en men fchynt 'er uit te mogen bcfluken , dat die Kas- tooren merkelyk verfchillen van de Europeaan- fchen , welke in Duitfchland , Ooftenryk en Hongarie , gemeenlyk Bevers genoemd worden. Te Metz heeft men 'er een ontleed , die de Staart naar evenredigheid veel kleiner hadt dan de Kanadafche Bevers. De Franfche Akademiflen , die een Bever, Het Hair welke omftreeks de Rivier van Sc. Laurens 2e- van cje Vagu vangen was , geopend hebben , zeggen , dat de- b * zelve uitwendig naar een Otter geleek, maar, dat hy grooter en dikker ware. Zy zyn om- ftandig in de befehryving van de Vagt, welke uit twee foorten van Hair beftondt, die zo wel in langte als in kleur verfchilden. Het grootfte hadt de langte van anderhalf Duim of daar om- trent, en de dikte van Hoofdhair, zynde van kleur bruin , een weinig donker doch zeer glan- zig , en van zulk een digce zelfftandigheid , dat men 'er, wanneer men het overdwars afgefnee- den hadt , zelfs met een Vergrootglas geene holligheid in ontdekken kon. Het kortfte was maar een Duim lang , doch ftondt veel digter dan het andere : het fcheen ook fyner te zyn , en was zo zagt , als men zig het allerfynfte Dons kan verbeelden. De mengeling van dee- ze twee zo verfchillende foortcn van Hair vindt LD?.el. II Stuk. Dd 4 mCU 4^4 Beschryving L Afdeel. men in vecle andere Dieren, zelfs in de Haas XXVII. cn 't Konyn ; maar in de Bever, Otter en 'c ^Hüofü- wjue z„vyn % is dezelve aanmerkelykft , en fchynt hun ook noodiger te zyn: want deeze, -zig genoodzaakt vindende in de Modder te krui- pen, hadden, behalve het korte Hair , 'twelk * de Natuur hun gegeven heeft om ze voor de Koude te belchutcen , ander lang Hair noodig om de Slyk te beletten , van door te dringen toe aan de Huid. De Pooten Het maakzel der Pooten en Staart is zeer en Staart, buitengewoon. De Agterpooten , naamelyk, zyn met een Vlies famengevoegd , als die van een Gans , en de voorden , in tegendeel , met afgefcheiden Vingeren ; zo dat zy zeer naar .Handen gelyken , niet minder dan de Voor^ pooten der Aapen. Plinius , derhal ven , heeft zig vergift, wanneer hy fchryft, dat 'er geen verfchil tuffchen den Bever en Otter is , dan in de Staart alleen. De Staart heeft geen overeen- komt: met het Lighaam, zynde bedekt met / Schubben , die door een Vliesje te famen ge- voegd worden gevonden : zy zyn van dikte als Parke nent , een agtfte Duims op 't hoogde lang , meeft al ongeregeld zeskantig , en van kleur uit den blaauwen bleek bruin. Als men de Bever- Vellen touwt, zyn de Schubben reeds van de Staart af, maar haare figuur blyft'er ingedrukt, en dat gedeelte van de Huid, daar zy gezeten hebben , is geheel wit. De Staart doorfhyden- (J§ , vondt men ze vet en zeer naar de Staart der van den" Bever. 4.^5 der groote Viffchcn gclykcnde. Haare gedaan- 1, Afdeel. te wia zonderling, aan 't Lyf vier Duimen, XXVII. jn 't midden vyf Duimen breed cn loopende lloOFD- rond uit aan t end; ter langte van omtrent elt Puimen in 'c geheel: zo dat dezeive een ibort van Ovaal maakte : zynde voorts platagtig; aan den Woitel twee Duimen, in 't midden een Duim en aan t end omtrent een half Duim <3ik. De omtrek van de Staart, aan de kanten, was taameiyk dik , doch afgerond en dunner dan langs heen en in het midden, Deeze Ontleedkundigen zogten naauvvkcurig De Beur- de Vergaai-plaats op van die vermaarde StotFe,zen van*c welke den Bever van alle andere Dieren onder- BeverSell# fcheidt. Men heeft zig weleer verbeeld , dat het de Ballen van den Bever waren, daar het Bevergeil in opgeflooten is, en de Ouden heb- ben wonderlyke fabelen daar van verbreid. De Huid weggenomen zynde , ontdekten zy tuflehen het Fondament of de gemeene Opening , daar de Bever zyn Water en Vuiligheid beiden looft, en het Schaambeen , vier groote Beurzen , waar van twee in 't. midden en hooger dan de twee anderen geplaatft waren ; vercoonende zig , met hun beiden , in de gedaante van een Hart , waar van het opperde omtrent een Duim beneden het Schaambeen was , en de zyden, na zig in 't ronde uitgebreid te hebben, famenliepen in het bovenfte gedeelte van de gemeene Opening. De grootfte breedte van deeze twee Beurzen , te famen genomen , was een weinig meer dan twee I. Deel. II Stux. Dd 5 Dui- 4^6 Beschryving t Afdeel. Duimen, en de langte was, van het opperde xxvn. van ieder tot aan die Opening, ook omtrent iTUK.°PD' twee Duimen. Uitwendig fcheenen zy Alch- graauw te zyn van kleur , en waren met veele witagtige dreepen getekend, omtrent op gely* ke manier als de Aardbuilen. De buitende Rok, die zonder rimpels was , fcheen zyne kleur te ontleenen van den binnenden , welken men Afchgraauw vondt en Vleezig , hebbende van binnen verfcheide plooijen , tuIFchen welken zig de overblyfzels vertoonden van eene grysagti- ge StofFe, die eene dinkende Reuk hadt en 'er zo vaft was aangehegt , dat zy 'er mede veree- nigd fcheen te zyn. Deeze plooijen ftrekten zig in beide dc Beurzen uit , die met elkander gemeenfchap hadden door middel van een Gat , meer dan een Duim wyd , en niet dan aan den Bodem van één gefcheiden waren. Beneden deeze twee eerftcn waren de twee andere Beur- zen , eene ter regter , de andere ter flinker zyde, hebbende ieder de gedaante van eene een wei- nig plat gedrukte Peer, of van een Amandel in de bolder. Zy hadden de langte van twee en een half, de breedte van omtrent een Duim, en maakten met de gemeene Opening als een zeer wyde V , waar binnen de twee eerde Beur? zen in de figuur van een Hart waren geplaatd , gelyk gezegd is, Deeze twee onderde Beurzen , zeggen de ge* melde Akademiden , waren met de opperden taamelyk digt famengevoegd, omdreeks het Foq- van den Bever* 427 Fondament; en wy vinden 't waarfchynlyk , I. Afdeel dat de Stoffe van het Bevergeil , zig begonnen XXVII, hebbende te bereiden in die twee Beurzen ,STUtu overgaat in de twee anderen, om zig daar te volmaaken , dikker, vetter, fterker van reuk en zelfs geeler van kleur te worden. Ook was het maakzel van de Beurzen zeer verfchillcn- de. De onderden fcheenen uit Klieren te be- ftaan, gelyk de Nieren van jonge Beeften: want op derzelver uitwendige oppervlakte vondt men een groot getal kleine ronde Lighaampjes , een weinig verheven, en van verfchiliende grootte, de grootflen een middelmaadge Linze niet te bovengaande; zynde altemaal bedekt met den Rok , die alle dc Beurzen omwindt , en niets anders is, dan een verlanging van het algemee- ne Spierenvlies. Zy openden verfcheidc van dee- ze Klieragtige Lighaampjes , en vondenze fa- mengefteld te zyn uit een Spongieus Vleefch, van witagtige kleur naar 'c roode trekkende, en met èene aanmerkclyke holligheid voorzien: zo dat het kleine Beursjes fcheenen te zyn ; maar zonder eenig Vogt of merkwaardige Stof- fc daar in. Op \ gevoel oordeelende, dat 'er in de Beurzen , waar van deeze kleine ronde Lighaampjes de oppervlakte bekleedden , ee- nige ftoffe ware; fneeden zy de eene van on- deren open , en daar kwam een Vogt uit , zeer onaangenaam van reuk, geel als Honig, Smec- rig als gefmolten Vet, en brandbaar gelyk Ter- penthyn; alzo het vuur vatte door de vlam j.DtüL. n$ri/K. van 4^8 Beschryving I. AfbcbXm van een Kaars. Men tragttc dit Vogt, uit de XXVIL andere Beurs, door drukking te doen overgaan stuk?0FD" in dc opPerften , of in de gemeene Opening ; maar geen van beiden gelukte. Vervolgens werdt ccn derde Beurs , onder aan deeze tweede , ontdekt , die veel kleiner was en vol Vogt , ook met Klieragrige Lighaampjes omkleed. In deeze was het Vogt geelder , vloeibaarder , be- ter bewerkt dan in de anderen en van verfchillen- de reuk ; gelykende zeer naar Doijer van Ey, doch een weinig bleeker. Men kon het uit deeze laatde Beurs , zo min als uit de anderen , door drukking , in de opperde Beurzen ofïn de gemeene Opening niet doen uitloopen. In 't voorbygaan zeggen zy iets van 't ge- bruik, 't welk de Bever fchynt te maaken van dit Vogt. Men fchreef uit Kanada, dat deeze Dieren zig daar van bedienen om Appetyt te krygen , wanneer zy wanluftig zyn ; dat zy het- zelve doen uitkomen , door met hunne Poot de Blaasjes te drukken , die die Vogt bevatten , en dat de Wilden 'er de Strikken mede beftryken, die zy voor deeze Dieren zetten , om dezelve aan te lokken. Rondeletius hadt wel opge- merkt, dat de Bevers dikwils dit Vogt likken; maar hy fpreekt niet van het byzondere ge- bruik, 't geen men ons berigt, dat 'er de Wil* den en het Dier zelf van hebben. De Ballen Uit deeze naauwkeurige befchry ving der Beur- en Schaft. zenj die het Bevergeil bevatten, blykt, dat het geenzins de Ballen zyn van dit Dier, gelyk vee- van den Bever, 429 veelen zig 't onregte verbeeld hebben. Sex- I. Afdeel, tius dreef volgens 't verhaal van Plinius den XXVÏI* fpot met de genen , die geloofden , dat de Be- STy°0FD" ver zig de Ballen afrukt, wanneer hy van de Jaagers wordt nagezet ; agtende zulks onmoge- lyk, dewyl zyne Ballen aan de Ruggegraat gc- hegt waren: maar dus bragt men een nieuwe dwaaling ter baan. Onze Ontleedkundigen von- den dezelven, gclyk Dioscorides reeds aange- merkt heeft, in de Licffchcn: dac is, een wei- nig hooger dan de Beurzen aan de uitwaardfe cn zydelingfe deelen van het Schaambeen ; zit- tende geheel verhooien ; zo dat van dezelven , noch van de Schaft, niets te zien ware, voor- enaleer de Huid was opgeligt. Zy waren in- derdaad , by de gemelde Beurzen te vergely- ken , uitermaaten klein , verfchillendc voor *t overige weinig van die der Honden , naar wel- ker Ingewanden die van den Bever ook taame- lyk zweemden. De Schaft hadt aan zyn end , in plaats van Hoofdje, een Been van ruim een Duim lang, van fatfoenals een Stylet, loopen- de puntig uit , en rees niet , gelyk in de Hon- den , van het Schaambeen op naar de Navel , maar daalde nederwaards naar het Fondament , alwaar zy zo verholen eindigde , dat men , eer de Huid was weggenomen , de Sexe van het Dier niet ontdekken kon. Het Vleefch van den Bever is eetbaar. De Gebruik. Indiaanen houden 'er veel van, inzonderheid van de Staart, die, behoorlyk toebereid zynde, 1. Deel. II Stuk* niet 430 B ESCHÜ YV t NÖ L Afdrel. niet minder geagt wordt dan Lamprey. 't U XXVII. zonderling, dat de Roomfch-Katholykeri het Hoofd- zjg 0p Vaftendagen geoorlofd rekenen , de Staart en de onderfte helft van dit Dier, als Vifch zynde, te eeten; terwyl het bovenfte deel voor Vleefch gehouden wordt. Men ver- gelyl^t hetzelve by Óflen-Vleefeh ; doch het is geil, taay en moeielyk te verteeren: zo dat het moet gebraden en met Kvuideryën toegemaakt w7orden ; en niettemin brengt het, door zyne geilheid en flerke reuk , dikwils walging te weeg, in de genen, die het niet gewoon zyn te gebruiken ; inzonderheid , als men 'er veel van eet. De Va*t D° Vagt belangende , die is , door zyne en'tVec dikte, een uitmuntend bcfchutzel tegen de Kou- de, ifcaaf 10 zwaar en korthaar, dat men 'er zig zelden van bedient, dan wanneer het Hair tot Mütfen , Wanten of Hoeden , is verwerkt. Voormaals plagt menze ook aan te merken , als van een byzondere kragt tegen de Jigt. Ron* jdeletius wil , dat 'er niets beter tegen 't Poda- gra zy , dan Schoenen , daar van gemaakt , te draagen. Marifs verzekert in zyne Caflorolo- 'gia9 gedrukt in 't jaar 1685; dat een Muts vart Bever 't Geheugen wonderlyk verfterkt. In Sweeden wordt een weinig van de Staart afge- fneeden, én aan een Vrouw, die in baarensnood zit, ingegeven , om de Verlosfing te bevorde- ren. De Olie, onder 't braaden uit de Staart ïoopende , heeft een zeer ontbindende en te- vens VAN DEN B E V Ë R. 43 1 Véns verwarmende kragtj gelyk ook het Vet of I, Afdeel. Smeer van den Bever aangemerkt wordt als een XXVI!. zeer doordringend Middel. Uitwendig op de HoOFD- ö 0 * STUK. Huid geftreeken , heeft men daar van dikwils , in Lammigheden of Beevingen der Ledemaaten; in Kolykpynen en andere Kwaaien der Zenu- wen ; veel dienft gehad. Doch , alle Lighaams- deelen van dit Dier zyn eenigermaate met de reuk en kragten van het Bevergeil bezwan- gerd. De Beurzen, waar in die Stoffe is vervat, Het Be- worden zo wel in de Mannetjes als Wyfjes ver^cii » Bevers gevonden: zy zyn 'er volft van tegen aft°reun** den Bronsiyd van deeze Dieren in de Nazomer* Het is een zelfstandigheid , die, verfch zynde , naar een mengzel van W afeh en Honig gelykt, bruin van kleur , fterk van reuk en (tinkende , bitter en walgelyk van fmaak. In Sweeden, alwaar men 'er doorgaans weinig van in de Beur- zen vindt, wordt het, om de veelheid te ver- grooten , dikwils met Bloed en Tegelen-Poei* jer vervalfcht ; ook fomtyds bedorven door het niet wel te draogen. Men voert het rneefte van daar , heimelyk , naar Noorwegen, alwaar met hetzelve op de Markt te Efoerum , gelyk ook met de Huiden , eenige Handel gedreeven wordt. Grootelyks hangt deszelfs deugd af, van de gefteldheid , het voedzel en de Landaart der Beveren ; dus is dat van Kanada het aller- Hegtfte , en , 't gene uit Poolen , Rusland en I. De kl. 11 Stuk, Sibc- 432 B È 5 C H R 1f V I N O I. Afdeel. Siberië , ons wordt tocgebtagc , het allerbeftó XXVIL en tevens zeer koitbaar. Hoofd- ^ie hier de Kentekenen , waar aan men het STUK* . , Trr. , , Bevergeil in de Winkels goedKeurt. In twee; Lighaamen , van gedaante langwerpig rond als Peeren, en van grootte als Êenden-Eijeren , die met hunne punten aan eilander gevoegd zyn , is , binnen een bruine Vliesagtige Beurs * een wryf baare Stoffe tamengepakc , geel- 5 grys- of graauwagtig van kleur ; van een zeer fterke en doordringende reuk , en van een byzondere hec- te fmaak. Als men 'er, onder 't wryven, Vlie- zen, Huidjes en Vezelen, in gewaar wordt * kan men van de opregtheid taamelyk verze- kerd zyn. Men krygtzeiömtyds met Vetbuïsjes daar in, of ook, niet wel gedroogd zynde en dus van binnen bedorven. Deszelfs ®e &raSccn van hct: B-vergeil zyn van ouds Kragten. tot heden in de Geneeskunde vermaard. Het beftaat, naar 't gene men door de Scheikunde ontdekt heeft, ten grootften deele uit eene fterk ruikende Olie, die met een weinigje vlug Alka- lifch of Armoniakaal Zout gemengd is : hierom doet het zeer veel dienft in alle Ziekten , waar in een Krampagtige famentrekking der fyne Vaatjes , voortkomende uit te grootc aandoen- lykheid van het Zenuwgeftel , verflapping der Vezelen , flymagtigheid of fcherpte der Vogten van een Zuuren aart , de overhand heeft. In de Benaauwdheden derhalve, die in de Mannen gemeenlyk Hypochonder, in de Vrouwen Op- fly- \ van den Bever. 433 ftyging of het Moerfpul genoemd worden , is 1. Afdesi* het onverbeterlyk , om dat het de Toevallen XXVII* Van die Ziekte dikwils fchielyk bedaaren doet ; gT^8°FD,> en dient vooral gemengd te worden onder de Middelen , die tot wegneeming van de Oorzaak werken of de kwaade gefteldheid der vafte en vloeibaare deelen in 't Lighaam herftellen zul- len. Somtyds , egter , is het noodig $ de be- dorven Stoffen j die in de Maag en het Gedarnr te vervat zyn 5 eerft te ontladen of te verbete- ren , wil men 'er een goede uitwerking van zien. Hier uit blykt , dat het Bevergeil niefc op zig zelf alleen > noch op alle tyden en ge* legenheden , voor een Souverein Middel tegen de Kwaaien van de Lyfmoeder te houden zy. Om die zelfde reden kan het ook te pas komen in geheel andere Kwaaien ; gelyk Beroerte, Vallende Ziekte , Lammigheid , enz. De Gifte van 'c Caftoreum , in poeijer in- Manier genomen , is klein : men geeft 'er zelden meer van te gelyk , dan een Scrupel of een half Drachme ; anders zou het door den Afgang wer- ken. Gemeenlyk wordt het onder Poeijers , Pil- len of Drankjes gemengd. Veeltyds gebruikt men de Tin&uur van 't zelve met Brandewyn, tot eenige Druppelen. Het kan ook in Olie ontbonden worden , en deeze, zo wel als de gedeftilleerde Olie van 5t Bevergeil , wordt uit- wendig met veel vrugt gebruikt, om de Lede- maaten in de Lammigheden of Slaapziekten en Beroerdheid ; de Schouders , Ruggegraat en idlil, ii. stv<% Ee Buik, Hoofd ituk. 434 Beschryvinö I. Afdeel. Buik, in de Opftyging, het Kolyk en dergdy- XXVII. ke Kwaaien, te beftryken. Ettmullkr merkt aan , dat een Spons , doordrongen met Azyn * daar men Cqftoreim in heeft laaten fmelten. , aan de Neus gebragt , de verdooving der Le- Vensgeeften doet ophouden , welke veroorzaakt is door dc Dampen van glimmende Kolen , van giftend Bier of Wyn * in Kelders beflooten* Niets is tegen het ruiföhen der Ooren van meer kragt, dan een vlokje Katoen, in Bevergeil ge- doopt, daar in geftoken. Het komt in verfchei- de famengeftelde Middelen , die in de Winkels gehouden worden; inzonderheid wordt het ge- mengd by alle de Opiaatert , gelyk Theriaak, Mithridaat , enz. tot verbetering van het Opium* en dikwils ook by fcherpe Purgeermiddelen* die men dan in grooter Gifte veiliger kan doen werken. Oud en Verfcheide Autheuren beweefen, dat het Be- bedorven vergeil * oud, zwart en bedorven zynde , een Vergift wordt; 't welk den Menfch gek maakt,* de Tong doet zwellen en een Koorts verwekt , die dikwils den Lyder in eén dag tyds om 't leven helpt- Wanneer men in agt neemt, dat het een vette Dierlyke zelfflandigheid is , zo tnoet die door 't bederven noodwendig rans wor- den, en zo veel fcherpef , als haar deelen vlug- ger zyn ; weshalven zy ook als een Vergift zal werken , en daar tegen is het braaken door mid- del van Zuure dingen , met Verzagtende ge- paard, gelyk Honig , in Water ontdaan, met Azyn is 't Ver- giftig. van den Bever, 435 Azjm en Boter , van veel dienft. Men kan ook fc AfdeêL een half Loot Köriander-Zaad daar tegen ingee- ^XJ^ Ven als een Tegengift ; gelyk dus het Bever- STU!U geil zelf dientom iemand , die te veel Opium gé- bruikt heeft, uit den Slaap te wekken. (2) Bever met een lange , platte, Lancetswyze If. Staart: ntCa/lor By veele Schryvers is dit Dier onder den Muskus- haam van de Water-Kot vaii Clujius , of enkel v0U onder dien van Water- Rot; of ook met den by- haam van uitheemfche voorgemeld, gelyk John- ston daar van Tab. LXXIII, ond&r den Naam van Mus Aquaticus , een Afbeelding geeft, die^ volgens den Heer Brisson , taamelyk goed is ; ±0 wel als die van Clusius zelf. Anderen noe- frien het, getyk Klein , de Muskus-Rot en 't Water -Marmeldiér. De Engelfchen geeven 'er ook den naam aan van Moskovifcbe Rot , in na- volging van Charleton , en by de Sweederi heer hy Basman , volgens den Heer Linnjeus. Deeze verhaalt , dat het gemelde Dier in Moeraffige (taande Wateren huishoudt , en iri Sweeden gezien zou zyn , naar men wil , doch hiet van hem ; komende in Rusland dikwils voor; De Heer Brisson geeft twee Sóórten öp vari Muskus-Rotten > welker kenmerk , waar door zy vari (2) Caftor Caucté longj Lanöeoïarê plansi. Syfif; Nat. VI. X. Faun. Suecic. 9. Mus Aquaticus exurf- bus. Clvs. Exot. 375, Worm Mm. Raj. (hiadr.ïiji I. D E£t. II Stuk. 2 436 Beschryvïng I. Afdreig van den Bever onderfcheiden wofden , is, de XXVII. Staart Vertikaal, of op en neer, plat te hebbeii, stuk;0™* n*et R°riSmtacd °^ Waterpas, gelyk de Bever; Muskus- ^oc^ bovendien daar in verfchillen , dat de Rot, een de Vingers der Pooten altemaal met (lerke Vliezen famengevoegd , de andere die Vingers , zo voor als ageer , van één gefcheiden heeft. De eerfte wordt, zo hy zegt, in Moskovie en Lapland gevonden ; de laatfte in Kanada. Lin- NjEüs fchryft aan deeze zyne tweede Soort van Bever, zo wel de Poelen van Rusland, als die van Amerika , tot eenê Woonplaats toe, eti zegt, dat dezelve de Agterpooten gevliesd heeft, gelyk de gewoone Bever , en vafl de Kalmus- Plant leeft. Lighaams- Dit Dier zweemt in geftalte veel naar een geüake. Mol, doch is wel dei helft grooter, eii de Snoet, waar van het bovenfte deel ver over 't onder- fte uitfieekt, gelykt naar dien van èen Spits, muis , en het gebruikt denzelven ook om in den Grond te wroeten. De Staart heeft omtrent de langte van het Lyf, doch is geen Duim breed: des ik my verwonder , hoe men zeggen kan , dat dezelve omtrent zo breed als 't Lighaam zy. Deeze Staart loopt in een ftompe punt uit en is met zeer kleine Schubbetjes bedekt, waar tuflehen eenige Hairtjes uitkomen. De Agter- pooten zyn grooter dan de Vöorpooten ; doch de Schenkelen zyn in beiden kort. Over 't ge- heele Lyf heeft dit Dier een Vagt van zeer zagt fyn Hair, 't welk op de Rug glinfterend bruin van den Bever. 437 is, aan den Buik geelagtig wit of Afchgraauw. I. Afdeel. Men merktaan,dat deeze Rot een dergelyke XXVlh Levensmanier heeft als de Bever, bouwende ST^0FD zig ook Wooningen of Hutten aan 't Water in Muskus* de Biezen , en dat zyne Tanden insgelyks aan Rot. den buitenkant geel zyn. De Huid levert een Gebruik, zeer fraay en fyn Bpnt uit, dat zeer gewild is wegens zyne Muskus-Reuk; want dit Dier heeft zo men verhaalt een Buil, die, uitgefneeden zynde, zeer aangenaam ruikt, zonder dat men 'er egter eenig Moskeljaat in vindt. De In- wooners van Martinique zegt Pater du Tertre, eeten deeze Dieren , doch men is genoodzaakt dezelven, gevild zynde, eene nagt over te ha- ten leggen in de open Lugt , en zelfs het eerfte Af kookzel weg te doen , om den al te Herken Muskus-Reuk > waar van zy den Naam gekrce- gen hebbpn. XXVIII. HOOFDSTUK. Befcbryving van 9t Geflagt der Muizen , waar in, behalve de gewoone inlandfcbe en vreemde Bofch- en Water-Rotten , Huis- en Veldmui- zen; ook begreepen zyn eénige zeer 'zeldzaams Dieren; gelyk bet Guineefch Biggetje, de Lerpming, toMarmeldier, de Hamfter, Egyp- tifche Springer en Vliegende Muis. Optel- ling van de byzoijdere Soorten der inlandfcbe l, pt kl. n siuk. Ee 3 Rot- 438 Beschryviwg I. Afdeel. Rotten en Muizen > volgeis Brisson. Bezqag* XXV III. Steentje in de Blaas der Rotten. Enz. Hoofd- sf pk. y-, gn groot yerfchil j$ 'er onder de hedendaag? fche Methodiften , (gelyk de Heer D auben- ton de genen noemt die Autheuren zyn van een geregeld Samenftel in de Natuurlyke Hiftorie) over de fchikking van de E)ieren 5 welken de Heer Linnjeus gebragt heeft in het Geflagt der Muizen. Klein , die de Verdeeling zyner Ge- zinnen, onder de Dieren die Hairig en gevin- gerd of met Klaauwen zyn , naar 't getal der Vingeren maakt, heeft de Cavia's of Indiaanfche ^onyntjes gebragt in een ander Gezin dan de Rotten en Muizen , welken hy met de Inkhoornen, Mollen en Vledermuizen , als yyf Onderdeelin- gen opgeeft van het Geflagt der Knaagende Die- ren, die vyf Vingeren of Toonen hebben. De Heer Brisson maakt, gelyk ik reeds gezegd heb , yan de Cavia's het Ktmynen-Geü> > van de Marmeldieren en dergelyke ruigrStaarten het Rotten-Geüagt y en brengt onzegewoone Rotten en Muizen, met eenige uitheenifchen , die een byna kaale Staart hefyhen, tot het Geflagt 4er Muizen. De Kenmerken , waar onder de Heer Lin- Kenmer n^eus alle de gemelde Dieren begrypt, zyn een- ty:u voudig: dat zy naamelyk de onderfte Voortan- den fcherp als Elfen hebben. Dus was dit Ge- flagt in ftaat om eene groote Verfchcidenheid vaa van DE Muizen. 439 van Dieren te bevatten; in fommigen van wel- 1# Afdeel. ken de Staart zeer kort is of geheel ontbreekt, XXVIII. in anderen langer dan het Lyf , en kaal in 't een, HooFo- rr STUK. Hairig in 't ander ; ja ook met een Kwaft aan 't end. Sommigen hebben uitwendig geen Oo- ren, in anderen zyn zykaal, in anderen Hairig, in de meeften niet lang? Dè Voorpooten zyn veel al vier- , de Agterpooten vyf- , in fommigen egter maar drie-Vingerig, Het getal der Soorten van dit Geflagt is der- Soorten, halve grooter, dan wy het in eenig Geflagt, uitgenomen dat der Aapen , nog gehad hebben; te weeten zeftien, waar onder het Guineefch Biggetje, niet onaardig, de eerfte plaats be- kleedt , en de Vliegende Muis of Inkhoorn de laatfte, (1) Muis zonder Staart , de Voorpooten vier- 9 j# de Agterpooten drie-Vingerig. Por cellus. Guineefch De Heer Brisson noemt dit Diertje, 't welk Biggetje, veel meer grootte dan een Rot heeft , het diaanfch Konyn, en onderfcheidt het by den Soort- naam van Konyn zonder Staart, met Oor m , wit pf ros van kleur , of uit beiden gemengeld. Het É [ is (i) MusCauda nalld, Pairais tetrada&ylis, Plantis trida&ylis. //. Wejtg. 224. Syfl.Nat. X. p. 59. Cunicu- lus Indicus. GESN.Quadr. 367. Aldr. Big. 391 , 393# Porcellus Indicus five Cuniculus Indicus. Jonsv. Ouadtup. 161. Tab. LXIII. Fig. 5. Mus, s.Cunicu- Jus Americanus Guineënfis Porceili pilis & voce. Raj. Quadr. 223. Cavia Cambaya. Marcgr. Bra$. 254, pis. Bras. 10a. i.oeel. 11 stvk. E e 4 440 Bes CHR yvi'ng I. Afdeel.'8 ^e zcven^e Soort in zyn Konynen-Geflagt* XXVIII. De Franfchen, zegt hy, noemen het Cocbm Hoofd- d'Inde; de Duitfchers Indianifch Kunele of In- Stuk* * difcb Seule, als ook Meerferckel, Meerfcbwein , Biggetje. *c welk Zee- Varken betekent ; de Polakken Zwinka Zamorska , de Sweeden Mcirswin , de Engelfchen Guiny Pig of Guineefch Biggetje. Het heeft zyn oorfprong 't zy uit Guinea of , uit Brafil ; ten minfte wordt het uit Zuid-i\me« rika fomtyds in Europa overgebragt, alwaar men het in Huis houden moet en zorgvuldig bewaa- ren, zo voor de Koude, als voor de Katten 5 die 'er niet minder heet naar zyn , dan naar de Rotten en Muizen, laatende 't zelve, wanneer zy het in hunne Klaauwen krygen , zelden on* gefchonden vry. Ik zal hier kortelyk de befchry* ving doen van deszelfs Eigenfchappen , gelylc die in een byzondere Verhandeling daaromtrent gevonden wordt (*). Eigen- De Spyze, welke deeze Diertjes, wanneer fchappen. menze in Europa heeft, gebruiken , is allerley foort van Aard- en Boomvrugten ; doch zy kun* nen, gelyk onze Konynen , weinig natte , weeke Koft, of zulke, die afgang maakt , verdraagen, ftervende, indien zy te veel Moeskruiden , Kool of Wortelen eeten , dikwüs aan de Loop. Zy drinken weinig en rpocten zqiver Water hebben of verfche Melk. Nooit eeten zy ftaande, maar al- .(*) Linn^i Am&nit. Academie. Völ. IV. p. 190* fub tiu Mus Porcellus. VAN DE M ÜIZIH, 44* altyd zittende en herkaauwen op de wyze derj# Afdek** Haazen en Konynen , flurpende den Drank met XXVIII. een uitgeftoken Tong, gelyk de Katten. Hun- HoOFD- t j STUK* ne beweeging is vlug, en zy tragten zig altyd Guineef(i in de een of andere Schuilplaats te verbergen. Biggetje. Geduurig zyn zy bezig , zig de Pooten te lik- ken en het Hair te fti-yken , gelyk de Katten % 't welk de een ook dikvyils den ander doet, ea de Moer inzonderheid haare Jongen. Zy klim- men bezwaarlyk en fpringen zelden , doch gaan fomtyds op de agterfte Pooten ftaan , om in de rondte te zien ; willende niet gaarn iq een Hok beflooten zyn ; 't welk hun ziek doet worden. Zy beminnen een zagte, warme, zuivere Le- gerftee. Terwyl het Mannetje flaapt , houdt het Wyf je daar by , waakende , de Wagt ; zy maakt fomtyds een weinig geluid, en, bemerken- de dat het Mannetje niet flaapt, loopt zy toes plukt hem by 't Hair , en doet hem opftaan % neemende zyne Legplaats in; wanneer hy, op zyn beurt , haar bewaakt. De Stem van 't Man- netje is grof , die van 't Wyf je fyn en piepen- de. Onophoudelyk fchynen zy met elkander tQ praaten , zwygende byna nooit ftil , dan onder 't flaapen. Hongerig zynde, of van iemand ? die hun eeten geeft, aangelokt wordende , gee- ven zy hun verlangen door 't woord ovi , zeef duidelyk , te kennen , en betuigen hun vermaak, wanneer de Spys hun behaagt, door een zonder- ling Geluid , 't welk naar dat van een Klokhen zweemt. Men kan ze veilig behandelen , want it Dïï-l. n stuk. Ee j den 442 Beschüyvikg I, Afdeei,. den Menfch doen zy geen kwaad, enbewyzea ^Ioofd* ZC^S vr*enc*fcI:iaP aan ^unne Oppaflers; stuk* doch anders zyn zy zeer fchuuw en krakkeel-. Guineefcbwgtxg, vegtende dikwils om de Spyze, gelyk Biggetje, de Honden, of om de Legplaats, gelyk de Varkens, In 't vegten vat gewoonlyk de eeq den anderen, in de Nek, by 't Hair, en plukc hem geweldig , terwyl deeze als een Paard ag- ter uit flaat, weerende, zo rqet fchqppen als krabben , den ander af. Zy beginnen 't Gevegt met knarfen der Tanden , en , indien het twee Mannetjes zyn, raakt dikwils de een zwaar ge- kwetft , die dan gierende het ftrydperk ruimt, De uitwerking van dit byten in de Nek is , indien die gebeten wordt jonger dan de an- der zy, fomtyds van zulk een aart, dat des- zelfs Agterlyf verlamt, en hy dus elendig moet fterven. ling0rttee" ^e ^annetJes zyn onge'0°ftyk ritzig, maar de oude Wyfjes laaten zig zelden dekken , hoe- wel fommigen lang genoeg vrugtbaar bly ven, Nooit zyn de Wyfjes geilder , dan pp den dag wanneer zy gejongd hebben , en worden aan* ftonds weder bevrugt : zynde dit miflchien het eenigfte Dier, dat op den zelfden dag, wan- neer het gebaard heeft , zig van het Mannetje gebruiken laat. Na verloop van vyf Weeken brengt zy doorgaans twee, nooit drie, en zel- den meer dan vier Jongen ter Wereld. Als- dan moet men ze van alle anderen afzonderen , *^nt deeze zonden haar zuigen , en de nieuw- ge- van de Muizen. 443 geboorenen het Zog ontrooven ; terwyl de Moer, J. Afdeel. als alles in 't gemeen is, haar Jongen niet van XXVI U, de anderen onderfcheidt. Zy verloft zigt zelve ; S^°0FD" haaiende de Jongen, éényporéén, met den Bek Cuineefcb uit, hun fchielyk deNayelftreng afbytende, en ze door likken fchoon makende ; doch het Man- netje geeft haar , indien hy'er tegenwoordig is , zelden tyd daar toe, De Jongen komen met Oogen en Hair voorzien ter Wereld , en na twaalf Uuren tyds kunnen zy de Moer in 't loa- pen volgen, wykende 'er niet voor in vlugheid. Zy zyn ook byna aanftonds in ftaat, om derge- lyk Voedzel te gebruiken als de Ouden; 'twelk hun zeer wel te pas komt; want, als zyby toe- val in Vuiligheid raaken , heeft 'er de Moer een afkeer van en zou ze laat en fteryen. Om die reden is men ook verpligt , deeze Diertjes ge- duurig te verzorgen yan een fchoone warme Slaapplaats of Neft. De Lighaamsgeftalte zweemt meer naar die Lighaaros- van een Biggetje dan van een Konyn; gelykdeSeftalcc* Afbeelding , die men in 't gemelde Werk vindt (*), aantoont; doch het heeft niet meerlangre dan (*) Amynit. Academ. Vol. IV. Tab. ILDewyldie Afbeelding zekerlyk naar 't leven gemaakt is , waar van de Afbeelding van 't Diertje Plaat XV. Fig* 3. in 't Werk genaamd de Dierlyke Wereld ter befchou- wing opengezet , grootelyks verfchilt, gelyk uit dee* ze Befebryving der Lighaamsgeflalte ookblykbaaris; zo denk ik dat deeze laatfte miffchien het Brafiü- aanfch Konyn , Tapeti (aldaar Rat Konyn genaamd 9 1. Deel, U Stuk. bladz. 444 BlSCHRYVlNC I. Ar deel. dan omtreqt een Voet, en derhalve de grootte XXVIII. van een Inkhoorn of jong Konyn. Het Lyf en stuk0*0* ^e 'ls zeer de Snoet ftomp , de Boven* Guineefcb IJP als m dc ^aas gefpleeten , doch digt ; de Biggetje. Onderlip veel korter dan de bovenfte , zo dat de Bek zig onder den Snoet vertoont. Nevens de Neusgaten ftaan taamelyk l^nge Knevels , als ook drie Borftelhahtjes aan den boven-, drie aan den onderkant der Oogleden. De Oogen puilen uit, zyn bruin van kleur en groot. De Ooren zyn wyd uitgefpreid , rond van rand , kort en ftomp, van buiten gantfeh kaal, zo dat de Aders doorblinken, van binnen een weinig Hairig. De Pooten zyn kort, met zeer lange fcherpe Nagelen gewapend, inzonderheid de Agterpooten. Het Lyf is bedekt met zagt Hair, d^t taamelyk digt ftaat , doch zeer kort is , een weinig langer en ftyver in de Nek, De kleur yerfchilt in dit Geflagt zeer , zelfs by die wel- ken in 't wilde voortkomen , 't geen zeldzaam is onder de Dieren. Men vindtze geheel wit , of geheel ros, de meeften zyn uit wit ejirosof geel- bladz. 133 0 't geen Ik hier voorin het Geflagt der Haazen befchreeven heb , zal willen betekenen. De lange Knevels en de Nagelen , ontbreeken 'er ze- kerlyk aan , en de Ooren fchynen te lang voor die van het Guineefch Biggetje , welken maar effen tot het Hair uitkomen , zo de Verhandeling in 't Werk van LiNNiEüs meldt. Ook fchynt het my toe, dat wel meer eenige verwarring omtrent deeze Diertjes s die beiden in *t Franfch byna den zelfden naam vqe* fes, heeft plaats gehad, |A N DE M Ü I Z K N, 445 geelagtig rood gemengeld ; fommigen hebben I. Afdeel* zwarte vlakken. XXVIlï. De onderfte Voortanden zyn, gelyk in deST^OFI>" Rotten, Elswyze fcherp ; de bovcnfte, (lomp Quineefcb en byna driekantig , krom ftaande. Het Dier Biggetje. heeft geen Hoektanden. De Kiezen maaken De Taa- een dubbele Ry$ wederzyds vier, waar van deden# bovenden zydelings uitwaards wyken , de on- derden inwaards , en deeze fchynen , zo wel als die, ieder uit twee Tanden , doch meteen der- den , die dunner is , in 't midden , te beftaan ; zo dat fommige Schryvers de gedaante van die Kiezen, niet onaardig ,by de letter W vergely- ken. Het Bekkeneel gelykt , om zyne langwer- pigheid , meer naar dat van het Konyn , dan van den Inkhoorn of Bever; egter zyn de Oog- hollen zo hoog niet van rand. De Ontleeding van dit Dier , in 5t werk gefteld door Entius, volgens het berigt van Inwendige Rajüs , heeft weinig byzonders ontdekt. Het deeleru hadt den Blinden Darm zeer groot , ja grooter dan de Maag , waar in het eenigermaate over- eenkomt met de Haazen en Konynen , en hier door wordt het denkbeeld omtrent derzelver Herkaauwing nader beveftigd (*). Tuflchen de Schaft, die zeer groot was, en het uiterftevan den Endeldarm , vondt men , gelyk in de Haas, een groote holligheid, uit welker Wanden een wit- (*3 Zie bladz. 387, hier voor. i Deii. II Stuk. 44ö BÈèÖHRYVItfC I. Afdeel* w^tce ffinkende StofFe kon uitgedrukt wöfderi^ XX VIII. éven als uit de Klieren by den Aars. *tuk°FD* Deeze Biggetjes verftrekken, behalve 'tver- G:Mjeeftb™*k> 'c welk z^ door hünne gebaarden , vlug- Biggvtje. heid en gefnap geeven , tot eene zeer aangé- Gebruik, haame Spyze. Men pluktze 'tHair uiten braadt ze, wanneer hun Vleefch.de tnalfchheid van Konynen- en de vetheid van Varkens- of Zwy- nen-Vleefch heeft. Dikwils worden zy derhal- ve , in Europa > wegéns hunne fterke Voorttee- ling, voor de Keuken zo wel als tot pleizier> aangefokt. \\m (2) Muis met een kort Staartje 3 de Voorpooteri Leporinüs. vier-, de Agtérpootén drie ^ Vinger ig. Konynvari Java* Defcze , die by Bris&on de eerfte is ih zynf Konynen- Geflagt en by Klein onder de Af ter- hafen of Cavia's geplaatft wordt , heeft de groot» te omtrent van een HaaS; de Kop is klein naar 't Lyf gerekend ; de Ooren zyn als Muizen- Ooren; dé Oógen groot en uitpuilende; de Pooten lang : het Agtéïlyf is dik en gelyk het göheele Dier bekleed met rosagtig Hair , waar onder eenig bruin gemengd is. Het huisveft: op' de Eilanden van Java en Sumatra , in Ooftindie. ïir. (3) Muis met een kort Staartje > dePöotehvyf- Lemmus . Vingerig . Lemming. j)ef Pl. XX. (2) Mus Cauaè, abbreviati, Palmis tetrada&ylis, Fig. i* Plamis tridaétylis. SyjI. Nat. X. p. 59. Lepus Javen- fis. Cat. Carolin. 3. p. 18. Tab. 18. (3) Mus Cauctè abbreviata, Pedibus pentadafty- lis. VAN t>E M Ü ï 2 F, N. 447 De Naam , die in vcrfcheide Taaien van het {.Afdeel. Noorden aan dit Diertje gegeven wordt, fchynt XXVIIL üit het Woord Lee , dat by de Yslanders en HoOFD- STUK. Noorwcegers leed betekent en 't Woord Mus LemMjngè of Mam , een Muis, famengèfleld tezyn, Hier van komt Lamus , Lemmus , Lemming en Lèm- mender, altemaal Naamen in Noorwegen gebrui- kelyk, gelyk de Laplanders het Lummick noe- men. De Sweeden geeven 'er den Naam van Fiallmusy dat is Bergmuis, of ook van Rótb- maus en Sdbelmctus aan; maar gemeenlyk noemt men hec de Noortoeegfcbe Muis, fchoon hy zig Van de Laplandfche Bergen , zo wel in de S wecd- fche als in de Deenfche Provintiën , uitbreidt. Deezc Muizen zyn eeniglyk zo 't fchynt aan Ofdeeze de Alpen van Lapland bepaald, en plag- ^"J^*1 ten aangemerkt te worden als de voornaamftewoiken Plaag van de omleggende Latidftreeken. Men komen ? maakte zig wys , dat zy uit de Wolken op het Aardryk nedervielen , en dat dus het Land door dezelven , gelyk wel eer Egypte , onmid- delyk van Gods hand bezogt werde. Hierom gebruikte voortyds de Roomfche Geeftelykheid een Formulier van bezweering en vervloeking daar lis. Syft. Nat. X. p. 59. Mus Cauda* abruprê, Cor- pore fulvo nigroque vario. Syfi. Nat. VI. p. 10.^. Stockholm. 1740. s. Vol. II. p, 75. Tab. VI.Fig#4, 5. Faun. Suecic. 26. Mus montanus. Schcsff. Lapp, 346» Lemming. Olear. Mus. 21. Tab. XII. Fig. 6. Lem- mus. Ol. Magn. Sept. Libr. 18. Cap. 20. MusNor- vagicus. Worm. Mus, 322. Tzb. 325. Monogr, 6. Ra;* Quaclr. 227. 1. DS£L. II StI/S» 448 Beschryvinc I. Afdeel. (*aar teSen> dat noS voor handen is. Geleefd XXVilI. Mannen, gelyk Wormius en Scaliger, heb- Hoofd- 5en ^ neder vallen van deeze Dieren met den 8TUK T * . Regen en defzelver vorming in de Wolken , Lemming* * . . niet voor onmooglyk aangezien , ja zelfs met veele redenen getragt te ftaaveü : anderen heb- ben gemeend, dat een Nevel of dikke Mift in ftaat zy om ze van de Bergeh af te fleepen. Thans vindt men ook geöppefd , dat zy door een Wervelwind, Oes genaamd, die magtig is een geheel Laft Haringen uit de Zee over jt Land te fmyten , van de Bergen afgerukt en dus verfpreid zouden worden (*). Oorfproag De Heer LinnjEüs die , met alle hedendaag- van dit fc^e Natuurkundigen , zulks voor Verdigtzelen öeeld] houdt, meent den oorfprong deezer dwaaling ontdekt te hebben. „ Hedendaags , zegt hy , „ zyn 'er nog eenige Luiden, die gelooven, ,, dat de Wolken in Lapland, Menfchen, eh „ Rendieren zelfs, met zig kunnen wegvoeren; „ weshalve de genen , die in 't Gebergte rei- » zeil, genoodzaakt zouden zyn, wanneer 'er „ eed Wervelwind ontftaat, plat öp den Grond „ te gaan leggen. Ik ben zelf, meer dan eens, „ op de hoogfte Bergen en van de Wolken omringd geweeft. De Ysbergen zyn de al- „ lcrhoogften, en ftrekken zig, op Verfcheide „ plaatfen , langs de Alpen heen , tot drie en „ vier (*) Er. Pontoppidans , j&$Z . ^l'ft. tam taegen. IL Th. pag. 62. van de Muizen. 449 5> vier Mylen in de breedte uit; op welken L Afdeel. s5 geen groene of kaale Plek gronds, maar een XXVIII. ~ i_ ii Hoofd- ,| altoosduurende Sneeuw , die zo hoog , als de STUK# „ hoogde Berg, op het Aardryk legt, te zien iemming. „ is , en welker Oppervlakte overal met Baaren 3? is als de Golven van de Zee. Deeze Sneeuw „ is hard, zo dat men 'er onmogelyk doorko- 3, men kan en zo vaftals Ys : men ziet 'er bree* „ de door den Vorft veroorzaakte Barllcn in, „ daar by Zomer de Zonnefchyn de Sneeuw „ aan de kanten doet fmelten , waar van het „ Water afloopende Beeken maakt, en dus ,3 ontdaan 'er Afgronden, met loodregte kan- 53 ten, of van onderen breeder, in deeze 33 Sneeuwbergen; van vyftien tot dertig Vade- 3, men diep. 3, Wanneer de Laplanders , in 't reizen over Lapland* „ deeze Bergen, aan de Kimmen een klein landfcue 3, denker Wolkje befpeuren , weeten zy aan-^, 3, ftonds , dat zy op een bekwaame plaats (lil 33 houden, of hunnen weg naar zulk een plaats 33 rigten moeten , daar zy verfchui'iing kun* 35 nen. vinden. Het Wolkje ryft langs hoe 3, hooger 5 wordt van tyd tot tyd grooter , toe 33 dat het den halven Horifont beflaat , en 33 brengt een Stormwind met zig , overdekken- 33 de eindelyk Menfchen en Beeften a!s een dik- 33 ke Nevel : de natte deeltjes zetten zig aan 33 alle Hairen 3 en het wordt zo duifier, dat 33 men naauwlyks de Handen , veel min de Voe- 3, ten , zien , noch hec geroep van een anderen, I, Dsu II Stuk. Ff „ die 450 Beschryving I. Afdeel. m die op cenigen afftand is, hoorenkan. Wan- XXViiT. „ neer nu iemand in zulk een duifternis voort- stuk.0PD" » §aat> daar men nicc voor ziguit kan zien, is Lemming. » het ligt te begrypen , dat hy gereedelyk in „ zulk een Afgrond, tufichen het van een ge- borden Ys , vallen , en daar levendig begraa- ^ ven worden of verdrenken kan. Hier uit zal 3, het Gerugt ontdaan zyn , dat de Wolk Lap- „ landers en Rendieren met zig voert, en van „ de Bergen omlaagfmyt. Anders kan de Wolk „ zo min iets opheffen als de Nevel, en nog veel minder deeze Muizen , die , gelyk an- 3, dere Dieren , in de Gebergten ter wereld ge- 3, bragt en opgevoed worden , van welken zy , 5, in zekere Jaaren , als geheele Volkplantingen, „ afkomen , en dit op zulk een fchielyke wy- „ ze , dat in voorige tyd de Inwooners dér Pro- „ vintiën , digt aan Lapland gelegen , die zulks 3, niet gewoon waren , het voor een Plaag des „ Hemels aanmerkten , welke zy met Vaft- en „ Bededagen tragtten af te weeren (*)." Eigen- De Lemmingen houden in die Gebergten fchappen. men vindt ze 'er alle jaaren, en zelden zal men , in het doorreizen derzei ven , een hoop Aar- de of Heuveltje ontmoeten , in 't welke zig geen Gat vertoont , dat zo wyd is, dat men 'er , met alle de vyf Vingeren te gelyk , in den Grond kan komen. Men vindt 'er zelden meer dan een of twee (*) Wtt ïfan. ^rfjtattr. SCftaö. SHMjanW. auf fca^Sagt 174°- Vol. II. p 75- van de Muizen. 451 twee in ; doch dikwils met vyf of zes Jongen I. Afdpel. by zig; hoewel zy, gelyk de Muizen, agt Pram- XX Vin. men hebben. Zy zyn niet zeer vrecsagtig, kef. STUK°0|,D" fende > wanneer men ze naby komt , gelyk een iemmr^ jong Hondje, en bytende in den Stok, dien men ze voor den Bek houdt. Hunne Spyze is Gras en Rendieren-Mos; zy herkaauwen gedeelcelyk, als andere Muizen , doch zo volkomen niet ; e- ven of het een baftaard-Soort ware. De Hon- den der Laplanders leeven , waanneer zy met de Rendieren ter Weide gaan , grootendeels van dit Gedierte. Het allermerkwaardigfte in deeze Muizen is Hunne hunne Vlugt van de Bergen , gelyk men het mag Vlust van noemen: dcvvyl men opgemerkt heeft, dat zeer ^ei3êa* weinigen derwaards wederkecren en de meefien fneuvclcn. Toen de Heer Hogstroem , in x Voorjaar 1742, tz Kaitom*, in Luk 'ao. Lapmark , aankwam, vernam hy, dat deeze Bergmuizen, wat over de drie Jaaren te vooren , in ongeloof- lyke menigte, een Rcize verder naaï 't Ooftcn ondernomen hadden. In de Zomer van dit Jaar befpeurde hy , dat deeze Dieren weder op hun- ne terugreize naar de Gebergten zig bevonden. Zo wel Laplanders als Boeren verzekerden hem, dat het altyd hunne gewoonte was geweeil , na een langer of korter tyd , dus , op de zelfde wy- ze als zy heen waren gereisd , terug te keeren ; doch met dit onderfcheid , dat naauwlyks het ■honderdfte deel van hun overgcbleeven was ; de- wyl zy , onderwegs , aan zulk een menigte van i,Dfct-L. xistvk. Ff 2 Toe- 452 Beschryving I. Afdeel. Toevallen cn Gevaaren onderhevig zyn xxviil 't Gemeen Gevoelen is , dat in de twintig; sruK°FÜ" Jaaren cens of tweemaal het Land, dat digr. aan Lemming, de Laplandfche Alpen legt, zo wel in Sweeden Manier als in Noorwegen , van een Heirleger deezer van voort- Dieren overftroomd wordt. Van 't Gebergte trekken, Kodm^ >c we}ke hct &nvpt Nordland van Swee- den affcheidt, en voor derzelver eigentlyke Va- derland gehouden wordt , ziet men ze , als het de tyd is van hunne Reize , overkomen , en in groote Troepen , ten deele door Nordland en Finmark naar den Oceaan , ten deele door Sweedfch Lapmark naar de Boden-Zee marlchee- ren. Volgens het berigt van den Heer Linjs^üs, gefchiedt hunne Marfch in een regte lyn 5 waar van zy naauwlyks ooit ter zyden afwyken , of eenigen omweg neemen, en, wanneer zy zulks van wegen een Rotsiteen , die hun ontmoet , ge- noodzaakt worden te doen , dan zoeken zy aan de andere zyde hunne Streek weder , en gaan in den eerden koers voort. Zo zy aan een Ri-« vier of Meir komen , daar zwemmen zy met den zelfden koers over, en zo hun op 't Water een Vaartuig voorkomt , fpringen zy 'er lipver op en aan de andere kant weder af, dan dat zy hunnen koers veranderen zouden. Men verhaalt, dat fommigen deezen Togt onderneemen , roet hunne Jongen in de Bek of op de Rug. Over- / (*) ®cr im% SCfiganW. auf öag Sa&r 1749. Vol. XI. p. 19. van de Muizen. 453 1 Overal , daar dit Ongedierte zynenW eg neemt, I. Afdsri. ïs de Schade byfter groot ; want zy ver- XXVIII. treeden niet alleen het Gras, maar eeten 't zei- STl!^0FD' ve , en het (taande Koorn , met Wortelen en al iemmim<> op; zo dat de Landman een zeer flegten Oo^ft schade die te verwagcen heeft. Egter" worden 'er van de zy doen. Beeren, Wolven, Voffen, Bontfcms, Marters en dergelyke Dieren, een groote menigte ver- nield , en de Honden zelfs maaken 'er jagt op : zo dat ver de meeften onderwegs fneuvelen , eer zy de Zee aan den eenen of anderen kant be- reiken : waar in men wil dat de overigen , al voortgaande in die zelfde koers, zouden loopen en om hals komen: hoewel dit egter bezwaar- ]yk met haaren gemelden Terugtogt naar Bergen is overeen te brengen. Daarenboven is dit Onheil niet algemeen ; treffende , gelyk de Plaag der Sprinkhaanen, maareenige weinige Dis- trikten. In zekere Heerlykheid van 't Stigt van Bergen worden , om de drie of vier Jaaren, ee- nigen van deeze Muizen gevonden , die maar weinig in getal zyn , en geen aanmerkclyke Schade doen. Sommige bygeloovige Luiden houden daar jaarlyks een zogenaamd Mui- zen-Feefl , hier in beftaande, dat zy hunne belle Kleederen aandoen, en , in plaats van wer- ken, dien Dag luy en ledig , meed flaapende, doorbrengen : 't welk , miflehien , van een Bede- ftond of Dankdag wegens dit Ongedierte zal af- Jcomftig zyn (*). De (*J Er. Poktoppidans , als boven, Ï.Deel. ii Stvk, Ff 3 45-1- Beschryving ï Afdeel. De Lemming, waar van ik fpreek, (afge- XX vul beeld Pl/vat XX. Fig. i ,) is wat klcinder dan rruK.0*0* €Cn Bofchrot, en ongevaarzo groot als een Mol, lemming, waar van hy omtrent de gedaante heeft ; doch Ligbaams de kleur van de Vagt is , niet onaardig, uit zwart, geftaice. gCej en ros gemengeld , of fomtyds ook bruin- geel gelyk de Bontferns ; hier en daar geftreept en gevlakt» De Pooten en Ooren zyn zeer kort, gelyk ook de Staart, die ruig is, geel en zwart: deKopgelykt naar dien der andere Mui- zen en aan den Bek zyn Knevels, 't Getal der Voortanden is onder en boven twee ; dat der Kiezen twaalf, drie wederzyds, in ieder Kaak. Aan elke Poot zyn vyf fcherpe kromme Nage- len , de middelden langft. De geheel e langte van 't Lyf wordt op vyf Duimen gerekend. Inwendige BARTiïOLiNrs , door wien in den jaare 1651 , % deelen* met den gemelden Olaus Wormiüs , aan wel- ken eenigc Noorfche Bergmuizen van Bergen naar Koppenhagen gezonden waren , dezelve ontleed werden , kon van de Ingewanden , als uitgedroogd zynde , geen berigt geeven. Het Dyebeen was met een driedubbele! hoofd aan de Heupkom gewricht , en in de eene Muis vondt men den Schenkel, die gebroken was ge- weeft, door Eektefamen gegroeid. Misfchien, zegt hy , was dit Been gebroken , door 't val- len van de Muis, met den Regen, opeen har- den Steen of op 't Dak van een Huis (*): waar uit (*) Bartholiw. Rariorum Cent. II. Hift. 73. van de Muizen. 455 uit men ziet , hoe ingeworteld dit denkbeeld l. Afdeel, ware; te bclachlyker , alzo het niet weezen kan XXVJH. of zulk een Dier moeft, uit de Wolken vallen- J}°ovu' de , al ware het op den blooten grond , eens- iemming% klaps verpletterd zyn. Die zelfde Ontleedkundige berigt ons , hoe Gebruik, de Huid zo teer was , dat zy zonder fcheuren niet afgefcheiden kon worden , dan boven aan de Snoet, en dit is de reden, dat de Sweeden tot hun leedweezen , hoe fraay de Vagt ook zy , daar van geen gebruik kunnen maaken. De arme Laplanders eeten dikwils het Vlecfch van deeze Dieren , fchoon de Honden alles, be- halve den Kop, leggen laaten \ waar uit blykt dat zy geenszins Vergiftig zyn , en hun helmet- ten van de Lugt door eenen Peftilentiaalen Stank, beftaat zekerlyk meeft in de inbeelding : want de veelheid deezer Dieren is hedendaags zelden zo groot , dat men "er voor fchrikt : in te- gendeel brengt hunne komft dikwils voordeel aan ; dewyl een menigte Wild Gedierte , dat hun troepswyze van de Bergen navolgt, om 'er op te aazen , door dit middel het Landvolk ia de handen loopt cn gevangen wordt (f). (4) Muis , met een korte byna kaals Staart 9 ^ rondagtige Ooren en dikke Wangen. Mamma, Uit Mannel- Dier» (t) Lïnnjeus, m&z Stokholmfc Ferhand.vzniy^o. als boven. (4) MusCaudaabbreviad fubnudê , Auriculisro* tundatis, Buccis gibbis, Syjï* Na:. X. p. 60. Mus I.Dskl. II Stuk. F f 4 Cau- 455 Beschryving 1. Afdeel, Uit Brafil waren wy naar Java, van daar naar XXVIII.de bevrozen Laplandfche Bergen overgeftapt. Hoofd- thans doen vvy een fprong naar de Aben van STUK, A , Switzerland en Savoije , om een zeer bekend Marmol- dter. Dier te beichryven dat daar huisveft, en by de oude Schry vers onder den naam van Bergvet , in 'k byzonder van Rot der Alpen , welken Pli- nius allereerft daar aan fchynt gegeven te heb- ben, geboekt ftaat. De Italiaanen -noemen het Murmont) Marmota of 'Marmontana , de Graauw- bunders Montanella ; de Duitfchers en Switzers in 't algemeen Murmeltbier , waar van de Neer- du itfche naam van Mormeldier afkomt ; in 't Franfch heet het Marmotte. Eigen* ^e ëP^eéle uitgeftrektheid der Alpifche Ber- *chappen. gen 5 van de Grenzen van Dauphiné af tot in Tyrol , moet aangemerkt worden als het Va- derland van deeze Dieren. Zy bcwoonen daar van de hoogfte Toppen en verbergen zig tegen 't aankomen van den Herfft, wanneer de Alpen reeds met Sneeuw bedekt worden , in hunne Winterwooningen , alwaar, volgens het berigt der Jaageren, veelen by elkander huis verten in een zelfde Hol , en doorgaans een oneven ge- tal , van vyf , zeven , negen of elf. Men wil, dat Candi elongarê nudi, Corpore rufo» Syfl. Nat. VI. p. 10. Mus montanus. Matth. Dioscor. 2. Cap. 63. Mus Alpinus. Raj. Qnadr. 22 1. Wagn. Helvet, p. 179. Dodart. Mem. III. p. 31. Gesn. Quadr* 743. Aldsu Quadr, 445. VAN D E M U I Z E N. 457 dat zy 'er, byna de helft van 't Jaar , te wee- x> Afd^il, ten van Oktober tot in April , doorbrengen in XXV m. een zo diepe Slaap , dat zy , fchoon men ze ST"°0FW" aantaft, rukt en trekt of flaat, geen teken gee- MarmeU ven van gevoel of beweeging ; waar 1 van het dier* Spreekwoord af komftig is : te Jlaapen als de Marmot. Omtrent deeze Verblyfplaats zyn eenige by- zonderheden aan te merken. Als het de gele- genheid toelaat, graaven de Marrael dieren hun Hol onder een hatde Rots ; als of de Natuur hun die voorzigtigheid geleerd had, om voor 't op- delven der Menfchen beveiligd te zyn- Zy hebben twee Ingangen, de een hooger om in en uit te komen, de ander laager, om de Vui- ligheid te loozen. By 't aankomen van den Winter maakt ieder zyn Legerftee van Hooy of Stroo, en, als de Koude toeneemt, of wan- neer alle , die tot het Gezin behooren , 'er bin- nen zyn , floppen zy de Gaten digt , en maaken ze zodanig toe , dat men ze van buiten niet ontdekken kan. De Jaagers , derhalve , wan- neer zy deeze Dieren vangen willen , tekenen de plaats waar de Ingang is , eer dezelve ge- flooten zy , met een Stok of Steen ; laatende hun doorgaans drie Weeken of een Maand in rufte, dewyl men ze in de groote Koude befl: betrappen kan : egter zyn zy dikwils zeer moeie- lyk te vinden , wegens de diepte van hunne Kolen. Wonderlyke dingen zyn van deeze Die- l desu ii stuk. Ff 5 ren 458 Beschryving I. Afdeel. ren verbreid: gelyk, datzy de verandering van XXVIII. hetWcêr door luid gieren zouden aankondigen; stük°FD" ^at er' wanneer zy uitgaan, altoos een op dc Martnel-^^1 ^aat aan ^en *n§an8 van het Hol, om de dier. anderen te waarfchouwen , wanneer hy onraad verneemen mogt, en dat zy , als 'c mooy Weer is, zig nu en dan eens buiten hun Hol vcrlufti- gen : doch zulks is met het digt toegeftopt zyn der Ingangen en met den diepen Slaap , waar in zy zig bevinden , naauwlyks overeentebrengen. 't Is zeker , dat men in dc Zomer de Alf>ifche Bergen van hun ziet grimmelen , zonder ze te kunnen vangen ; want zy zyn op 't Gebergte ongelooflyk gaauw. Manier Onder de hedendaagfchen is op 't geloof van om Voor- pLINIUS aangenomen , dat de Marmotten een raad naar kun Holte zonderlinge behendigheid gebruiken , om den brengen. Voorraad , dien zy verzameld hebben , naar hunne Holen te brengen. Een hunner, wil men, gaat op de Rug leggen , en de anderen ftape- len zyn Lyf , tuflchen de Pooten , vol Hooy , trekkende denzelven dus , als een Sleede , by de Staart voort. Sommigen tragten dit te be- wyzen door de kaalheid van de Rug , welke in deeze Dieren fomtyds plaats heeft : doch de Heer Klein agt die handelwyze , zo wel in de Marmeldieren , als in de Bevers , ongeloof- baar: want de Marmotten, zegt hy, verzame- len voor zig , zo min als de Mieren , van wel- ken men dit ook voorgegeven heeft , Voorraad tegen den Winter, dien zy flaapende doorbren- gen ; van de Muizen. 459 gen ; en het Hooy of Gras zou , zo wel als alle j. afdeel. andere groene Kruiden , in 't kort in hunne XXVill. Holen befchimmelen en verrotten moeten (*). Hoofd- v J STUK Van alle wilde Dieren is 'er geen zo gemak- ^arme^ kelyk tembaar , naar men fchryft ; de ouden uit- &erm gezonderd, die boosaartig zyn. Men leert de jonge Marmeldieren , zonder veel moeite , al wat men ze leeren wil ; gelyk danfen , fpringen , zig als dood houden , den baas kammen en hem 'c hoofd luizen op de wyze der Aapen , benevens andere potferyën. Getemd zynde vervolgt het de Honden 9 en byt dezelven fomtyds niet zagt; maar men moet zorg draagen , dat het aan de Meubilen geen fchade doe ; want het knaagt en byt alles, daar het by kan komen, aan (lukken, gelyk de Muizen en Rotten. Indien men het Eeten aanbiedt, neemt het zulks , om het aan den Bek te brengen , met de Voorpooten , die het als Handen gebruikt, gelyk de Inkhoorens, op de Agterpooteu zittende. In 't Veld voedt het zig met W ortelen , Kruiden , Vrugten ; zelfs met Torren , Sprinkhaanen en Kapellen ; maar in Huis eet het Brood, Kaas, Bry, Vleefchfopen alle Spyze , die men 't zelve geeft, beminnende de Melk zeer. Onder 't drinken hoort men het preutelen of mormelen , en om die reden is 't , zegt Klein, dat de Duitfchers het Murmeltbier genoemd hebben. Het Wyfje brengt , ieder Dragt, (*) Hiflor. Avium Prodrm* Appendix* I, Deel. II Stvk. 460 Beschryvi NG I. Afdeel. Dragt , drie of vier Jongen voort. De Reuk •tuk. "Zomer kwaalyk kan verdraagen. Zy leeven toe Marmel-1™ Jaaren toe, zo men wil. dier. De Marmeldieren , tot hunne natuurlyke groot- Lighaams-ce komende, zyn weinig kleinder dan een Kat, geltaite, en derhalve grooter dan de genen , die men dik- wils van de Savooijaarden rond ziet draagen. De geftalte zweemt meer naar die van de Be- vers dan van de Rotten , en de kortheid der Ag- terpooten , gepaard met de ruigheid hunner Vagt, en de houding van het Lyf , doetze eenigermaa* te naar de Beeren gelyken : weshalve ook de Grieken dit Dier , zo \ fchynt, Arktomys , of Beer-Rot , genoemd hebben. De ouden zyn bruiner rood dan de jongen. De Staart is ruim een handbreed lang en zwart , of uit zwart en geel gemengeld. De Agterpooten hebben vyf fcherp genagelde Vingeren , de Voorpooten vier, waar van de Marmeldieren veel gebruik maaken , zo in 't uithollen van den Grond als in 't beklau- teren der Rotfen en tuflehen twee Muuren op te klimmen ; 't welk zy wonder hoog kunnen doen , gelyk de Italiaanfche Schoorfteenvee- gers. De onderfte Voortanden wyken met de punt van elkander af, en de bovenden zyn breed, van buiten geel; des het gebit veel naar dat van den Bever gelykt. Boven en onder de Oogen zyn eenige Borftelhairen, en terweder- zyde van den Bek ftaan eenige ryën Knevels. De van de Muizen. 461 De Ooren zyn kort en vertoonen zig als afge- 1. Afdeeu fneeden* XXVIIL By de Ontleedins; vondt men twee ftrooken ^OOFD' Vet, van een Vinger dik , die , onder de Spie- $jarmei, ren van den Buik, tuflehen de Vliezen begree dier. pen waren, van welken Severinus, die de in- Inwendi- wendige deelen van 't Marmeldier zo naa^^-S2^^2' keurig heeft befchreeven, in 't geheel geen ge- wag maakt. Het waren verlangingen van het Vetvlies der Nieren , zig uittrekkende, over alle de Darmen heen , tot aan het Schaambeen en bedekkende het Net, waar in de meedein- gewanden van den Buik befiooten worden ge- vorden; gelyk aan dat der wilde Dieren, die veel loopen en fpringen moeten. De Maag was klein en in gedaante als die van den Menfch: de Darmen byna overal even dik ; zynde in y% geheel tien Voeten lang. De Lever fcheenuit afgezonderde Klieren tebeftaan, gelyk de Nie- ren in jonge Kinderen , en was hoog rood van kleur; de Milt uitermaate groot en platagtig van gedaante : het Alvlees dubbeld , gelyk in de Hon- den. Men vondt de Balletjes in de Liefch ver- borgen, en hunne zelfftandigheid bleek zeer duidelyk uit wederzyds omgebogene en op el- kander leggende Vaatjes te beftaan , zynde met de Aderen en Slagaderen door middel van fyne Vliezen te famen gevoegd. De Opperbal was , gelyk in de Stekelvarkens, van den Bal afge- fcheiden. De Berduiden der Alpen, inzonderheid in Gebruik, I. Dïex, JI Stuk. Sa- 4Ói Seschryving I. Afdeel. Savoije en Tyrol , (dat dc armte Menfchen > XXVIII. om z0 te fpj-ee^en $ 0p jen Aardbodem zyn ,) stük°FD" Stuiken de Marmeldieren , zo zy dezelven Marmcl-™^ kunncn worden, tot Voedzel, bereiden-' dier. de het Vleefch daar van als dat der Varkens , waar van het eenigermaate den Smaak heef c; doch het is zeer geil , taay , en zwaar om te ver- teeren. In de Geneeskunde wordt het Vet tot verzagting, pynftilling en oplofling aangepree- zen; inzonderheid tegen het Nier-Kolyk; als wanneer men het op die Lighaamsdeelen ftrykt, daar de Pyn gevoeld wordt. Ook is de Smee* ring van Paracelsus, die uiteen Once Vet van Bergrotten , een half Once Olie van zoete A- mandelen, benevens een] Drachme Olie van Roozen en even zo veel Olie van Kamillebbe- men , famengefteld werdt , in het Zydewee niet teveragten. Men heeft 'er, in 't aankomen van den Winter, gevonden, die zo vetwaren, dat zy tot twintig Pond woogen. Poolfch Behalve dit Alpifche befchryft de Heer Bris- Marmel- SQN twee anc[ere Eur0pifche Marmeldieren ; te weeten , dat van Straatsburg , 't welk de Crice- tas van Gesnerüs is, daar ik ftraks van fpree- ken zal , en het Poolfche , dat door Klein tot een zelfde Soort als het Alpifche betrokken wordt. Dit laatfte , dat aan Poolen eigen is , wordt aldaar Bobak en Swiszez geheeten , zynde volkomen gelyk aan het Alpifche, maar geel- agtïg van kleur over 't geheele Lyf met een wei- n ig ros Hair aan de Kop en Staart. Indien wy den van de Muizen. 463 den Kardinaal de Polignac geloovcn mogen, L afdekl# (*), gaan de Eigenfchappen van deeze Dieren, XXVIII. al het gene ooic van de Alpifchc Marmotten is Hoofd- verhaald, nog zeer ver te boven. „ Zy voe- M'armeU „ ren troepswyze Kryg tegen elkander ; en, na^>r# „ een hardnekkig Gevegt , waar in van weder. „ zyden eenigen fneuvelen , wordt den Over- ,, wonnelingen tot flrafFe opgelegd, den Over- winnaaren te dienen : die hun ten dien einde „ iu Kuilen , als een foort van GevangenilTen , „ bewaaren tegen den Oogft, wanneer deeze „ Dieren op de Rug moeten gaan leggen , om „ als Sleeden met Gras en Kruid geladen, te ,, worden voortgcfleept". Zo ziet men den ee- nen fabel op den anderen geftapeld ! (5) Muis met de Staart middelmacuig van lang- V. te Hairig , het Lighaam vaal , de Oor en Monax* rondagtig , de Voorpooten vier- , de Agterpoo- kaanlch, * ten vyf-Vmgerig. Dit Dier , 't welk in Noord- Amerika en voor* naamelyk in Maryland huisveft, wordt deerne- rikaanfebe Marmot genoemd en is in 't Werk van Edwards keurlyk afgebeeld. "Het heeft de grootte omtrent van onze Konynen ; de Oogen zwart en uitpuilende ; de Ooren kort en rond ; Kne- (*) Antilucret. L. VL £5) Mus Cauda mediocri Püofil , Corporegrifeo, Auriculis fubrotundis, Palmis tetradaétylis, Plantis peruadaftylis. Syft. Nat. X. p. 60. Monax live Mar- ino ta American a. Edw. Av. 104. Tab, 104. I. Deel, II Stvk. 464 BESCHR YVING L Afdeel. Knevels die uit Hairen , zo ftyf als Varkens- XXVIII. Borftels, beftaan, en dergelyke Hairen ter we- HootD- de^yde van jen Bek : vier Vingeren aan de STUK» A/arme/- V°or" > VT^ aan ^e Agterpooten > allen zeer dier. lang en gewapend met lange , fcherpe Nagelen. Het geheele Lyf is met Hair bedekt , donker- bruin op de Rug , aan de Zyden een weinig lig- ter en nog ligter aan den Buik. De Snoet is bleek en blaauwagtig Alchgraauw : de Nagels , Vingers en Pooten , tot den Hiel toe , zyn zwart. ' De Staart , die meer dan de helft der langte heeft van het Lyf , is met bruin en zwartagcig Hair bekleed. Vj (6) Muis met een kortagtige Staart 9 de Ooren Cricetm. gerond , het Lighaam van onderen zwart 9 Ham fier. aan de Zyden rosagtig. Dit is het Dier , 't welk van den Heer Bris- son de Straatburgfche Marmot genoemd wordt, als komende veel in het Land rondom die Stad voor. Het is by de Schryvers onder den Latynfchen Naam Cricetus bekend. Men noemt het 't onregre Beer-Muis ; want Arktomys is, gelyk wy opgemerkt hebben, de algemecne Griek- (6) Mus Caitetè fubabbreviarê, Auriculis rotun- datis, Corpore fubtus nigro, Lateribus rufefcenti* bus. Syft Nat. X. p. 60. Mus Cauda elongat* , Corpore cinereo* rutilo nigroque, longkudinaliter vario. Syft. Nat. VI. p io. Cricetus. Xktj.Quadr. 221. Eph. Nat, Cur. D. II. A. 5. Obf. 186. Gesn. puadr. 738. Hamfter. Meijer Tbier. (Norib. 1748 folO Tab. 81, 82.. VAN £> É M Ü I Z Ë ». 465 Oriekfche Naam der Marmeldiereu , die alte- fc Afttfet* rnaal de eigenfchap hebben van op ce zitten, XXVI U. gelyk de Beeren. By Straatsburg heet het Kom- STLK^°1D faerle, om dat het zyn werk maakc van Koorn Hawfor. óp te zamelen en in Zakken, die het wedcrzyds- onder de Kaaken heeft, naar zyn Neft te voe- ren. De Polakken noemen het Skrzeczek en Choniik, de Dukfchers in 't algemeen Havifizt of Hanzefter. Menigvuldig komt dit Diet in Thuringen en Éigen- in Poolen voor, alwaar het zig onthoudt in de fttiaPPen» Tarw Akkers , graavende diepe Holen in den Grond , aan I end met drie Vertrekken 3 in een van welken het zyne Woonplaats heeft , in 'c andere zyn Voorraad oplegt , én in het derde zyn Vuiligheden looft. Men wil ook, dat het byzondere ibörten van Spyze ; gelyk Graan , Erwten, Böoncn, in byzondere Kamertjes be- waart i brengende dezelven in de gemelde Zak- ken naar zyn Hol , dat , behalve dén Ingang , die zeer krom en bogtig loopt , nog een regt Gat heeft, om door te gluuren. Tweemaal 's Jaars brengt het zes Jongen voort. Med rekent de langte op een half E!!e; 20 ÖeÜaltt* dat het grootei* dan een Rót is, en omtrent als een Konyn, of wat kleinder, hebbende zeer korte Poóten en een Staart van omtrent agt Duim lang, zo de Heer Brisson fchryft. De kleur is boven op den Kop , op de Rug en Staart , rosagtig grys : aan de Zyden van 't Lig- haam ros, de Keel wit en de Buik zwart. Het iDf fcu U. Siv4« Gg ge- 466 Beschryvinc I. AFD&eL.Setal der Vingeren van de Pooten, zegt Lxn. XXVIII. n^eus , is my zo wel in deeze Soort van Muizen Hoofd- als in de voorgaande onbekend. " Hamfter. Men merkt aan , dat de Hamfter een zeer Gebruik, fchadelyk Dier zy, om dat het zo veel Koorn en andere Vcldvrugten vernielt of weg fleept. Men graaft het uit den Grond , ten deele ook om den Voorraad rnagtig te worden, dien het in zyn Hol heeft opgezameld ; doch het is ge- vaarlyk aan te doen en moet met Yzeren Haa- ken uitgehaald worden. Getergd wordende van een Man te Paard , heeft men gezien , dat de Hamfter het Paard naar de Keel fprong en daar aan hangen bleef met zyn fcherp gebit. Men kanze dooden met Poeijer van witte Nieswor- tel , onder deeg van Honig en Meel tot Koek- jes gebakken. Het Vel levert een zeer goed Bont uit, en het Vleefch is eetbaar en goede Spyze; hoewel ik aangemerkt vind dat het, wat rykelyk gegeten , Schurft en Uitftag op 'c Lyf veroorzaaken zoude. De Jongen laaten zig tam maaken, en kunnen als Inkhoorntjes ge- houden worden. Sommige Schryvers fpreeken van een Diert- je , Citelhis genaamd , 't welk zy in grootte en geftalte by een Wezeltje vergelyken, en zeg- gen , dat het boven op 't Lyf vaal , van onde- ren wit zy. Miflchien behoort het tot de We- zeltjes; miflehien tot deeze Soort van Muizen? JBrisson heeft het in zyn Konynen-Geflagt ge- plaatft, VAN DE MÜI2EN. 467 plaatft, en zegt dat de Duitfchers hec Zyfel of Afde^u Zie/el noemen. XXVUU Thans Icomen Wy tot de befchry ving der ge- ST^0FD" njooone Rotten en Muizen, waar onder, gelyk Soo*rtert men reeds overlang heeft opgemerkt, eenige van Rot* Verfcheidenheden zyn. Brisson telt twaalf tenen Soorten op, in zyn Muizen-Geflagt, naamclyk Muizeiu J# De Rot. Rattus. Muis met een zeer lange Staart , donker Afch- graauiv van kleur. Woont in de Huizen» 2. De Muis. Sorex. Muis met een zeer lange Staart , donker Afch- graauw, aan den Buik witagtig. Woont in de Huizen. 3. De Bosch-Rot. Mus Sylveftrïs. Muis met een zeer lange Staart , van hoven bleekvcialy van onderen witagtig. Woont in de Bofichen. 4. De groote Veld Rot. Mus Campellris major. Muis met een zeer lange Staart , het Lyfbruin^ aan de Zyden ros. Woont in de Velden. 5. De Amerikaansche Muis» Sorex America- nus. Mn is met een zeer lange Staart , en bleek bruin* rood van kleur. Woont in Amerika. 6. De Amerikaansche Rot. Rauus Araeri- canus. Muis met een zeer lange Staart , van boven gee/agtig ros , van onderen wit agtïg , de Oo* ren agterlyk geplaatfl. Woont in Amerika. 7. De witte VirginisChe Rot* jVlus albus Virgin ianus. Muis met een lange Staart f V lyf wit van t. De£l. II Si uk. Gg 2 kleur Bes c h r y v i n € I. Afderl. Metir zwartagiige Knevels. Woont m XXVIII. Viroinie. Hoofd- 8. De Rot van Noorwegen. Mus Norvegicus. «tuk. iïiüïs met een lange Staart, uit den bleek Ajchgraauwen bruin. Worde in Noorwe- gen gevonden. 9. De Mulüt. Muis met een lange Staart, het Lyfvan bo- ven uit den bruinen* geelagtig , van onderen uit den witten A/cbgraauwagtig. Woont in de Boflchen, Velden en Tuinen. jo De Oostersche Rot. Mus Orientalis. Muis met een lange Staart , 't Lyf ros 9 met witte ftreepen op de Rug , die als uit Paar- Jen fchynen famengefteld te zyn9 getekend* Woont in Ooftindie. 11. De Water-Rot. Mus Aquaticus. Muis met een lange Staart , bet Lyfvan boven bekleed met Hair , dat uit zwart en geelag- tig gemengeld is , van ondere n Afchgraauw, Wordt op Waterige plaatfen gevonden* 12. De kleine Veld-Rot. Mus Campeftris minor. Muis met een korte Staart ; bet Hair uit zwart en vuilgeel gemengeld op de Rug , donker- grys aan den Buik. Men vindtze in de Velden en voornaamelyk geduurende den Oogfttyd. Dus ziet men , dat de Heer Brisson zeven wSoorten van inlandfche Rotten- en Muizen op- geeft; tc weeten de Huis-Rot en Muis; de Bofeh-en Water- Rot, de Mulot, datisdemid- delbaare, benevens de groote en kleine Veld- Rotten of Muizen : want de grootte maakt tu$- ichen VAN DE M U I Z E N, 469 lchen de Rotten en Muizen byna alleen het on- ^ Afdeel. derfcheid van benaaming, gelyk bekend is. XXVIII. LiNNi^rs, heeft in Sweeden zes Soorten van Hoofd- STUK» inlandfchc Muizen opgemerkt , waar van de laatftgemelde hier de eerfte is, en verder vol- gen zy elkander, als blykk (7) Muis met een Staart van middelbaare lang- ^U. te, dungebaird; de Voorpooten omtrent vier-, Teneftns de Agterpooten vvf-Vingerig; de Oor en korter ; Veld" ]YIui$» dan het Hair van de Vagt. By Rajus vindt men deeze genoemd , de Veld-Muis met een grooten Kopen korte Staart; anderen noemenze de kleine Veld- of Land- Rot. Zy is grcoter dan een Muis, en haar Oo- ren zyn byna verborgen in het Hair , dat zy langer dan de Muis heeft. De Staart is nietbo. ven een Duim lang en met meer Hair dan in de Rot , doch egter niet digt met Hair bezet, waar van de kleur is als boven gemeld. Deeze Soort van Muizen is het, zo 't my toefcoynt , die fomtyds op een deerlyke wyze de Weidlanden en Bouw- Akkers omgraaven; zo dat zy in de Jaaren , wanneer zy fterk ver- menigvuldigen , Muize?i-Jaaren in de Nederlan- den (7) Mus Cauda mediocri ftibpilofa, Palmis fub- teiradactylis, Plancis pencada&ylis , Auriculis Veilere brevioribus. Syft. Nat. X. p. 61. Mus Caudé longd pilofó , Auribus fubrotundis Vellere brevioribus. Faun. Suec. Sp. 29. Syfi. Nat. VI. p. 10. Mus agrefiis , Capi- te grandi brachyuros. Raj. Quadr.i\%. X Deel. II Stu«. Gg 3 470 Beschryvi no L Afdeel.^00 genaamd5 als een groote Landplaag aange- XXVIII. merkt worden. Het is zeker dat deeze Soort Hoofd- Van Muizen ook te Water gaat; want men heeft ze by geheele Troepen op de Zuiderzee zwem^ mende gevonden, 't Is niet minder waar , dat dezelve de W ortelen van Gras en Kruiden af- knaagt of opeet, en miflehien ook wel de Een* depullen doodt, gelyk Linn^üs dit daar van verzekert. VUL (8) Muis met een lange Hairige Staart , de Ampht- Agterpooten tujjchen de Vingeren gevliesd. ^ Water- j)jt js $Q gene £\e meD gemeenlyk Water- Rot noemt , en welke van den Heer Linn^eüs te vooren geplaatft was onder de Bevers , uit hoof- de van de gewebde Voetzooien der Agterpooten (*), waar omtrent hy egter thans fchynt te twyfelen en Brisson maakt in 'l geheel daar van geen gewag. Hy houdt aan de kanten van Graften, Slooten en ftaande Wateren huis, maakende zyn Neft in de Rioolen , ageer de Schoeijingen, enz. Hy zwemt, duikelt , knaagt Wortelen en Kruiden , doende in de Hoven en Bouwlanden veel fchade , en eetende ook waar- fchynlyk Vifch of ander Watergedierte. De (8) Mus,'Cauda eïongata pilofë, Plantrs palma- Iïs. Syfi. Nat. X.p. 61. Mus major Aquaticus five Rattus Aquaticus, Raj. Quadr. 217. Mus Aquaticus, Bellon. Aquat. 3$. Tab. 35. (*) Caftor Caudalineari tereti. Rattus Aquaticus. Nat* VI. 10. Faun. Suec. Sp. 25. v a n r> e Muizen. 47* De iangte is, volgens Brisson, van 't end i. Afdeel, van den Snoet tot aan 't begin van de Staart, XXVIII. tm Daia^n , die van de Kop twee en ^fP sT^FD" de Staart vier een vierde Duim. De Oogen zyn taameiyk groot; de Ooren kort, rond,enbyna onder 't Hair verholen. Vier Vingeren of Too- nen heeft hy aan de voor- , vyf aan de Agter- pooten, en in plaats van den Duim aan ieder Voorpoot een Nagel, die kort is en ftemp. Van de kleur is In de Elfde Soort , hier bo- ven , gefproken. (9) Muis met een lange byna kaale Staart . de , TT • TT • *T , • R*t**h Vöorpoöten vier-Vingeng met een Nageltje in [jujs_R0C# plaats van Duim , de Agterpooten vyf-Pïngcrig. De Latynfche Naam , Glis , betekent het zelfde Dier als Rattus , een Naam, welke van 't Franfche Woord Rat fchynt geformeerd te zyn. Dé oude Schry vers noemen hem dc groo- te Huis -Muls , tot onderfcheiding van de ge- meene Muizen , die hy in grootte overtreft. Ondertuffchen voert hy in de Europeaanfche Taaien meelial den naam van Ratto of Rato en Rat of Rot, gelyk de Italiaanen hem Rato di Caja of Huis.Rot heeten , en \ js denkelyker dat (9) Mas Cauói eïongata tébftudl , Palmis terrn- dndtylis cum UnguicuIoPollicari,Piantis pentada&yüs. Syft. Nat.X. p. 61 . Mus,Caudê longa fubnud*, Corpore fusco cinerascentet Faun.Suec. 28 Syft, Nat. VI. p. 10. Mus domefticus major.GESN. Quadr. 1 09.ALDR.OwWr. 417.RAJ. Quadr.2\? Glires. Jonst. Quadr. Tab.LXVI. X. Dbeu IIStvk, Gg 4 472 Beschryving I- Afdeel, dat de Ouden door 't Woord Glis een Veld- XX MI. Muis of Berg-Rot bedoelen. In 't Hcogduitfch $tük.0FD" S001^ nien 'er, fomtyds, wegens de Slaapcrig- Huis-Rot. heiden Vadzigheid van dit Dier, den Naam van Sieben-Scblafer aan , dien Klein gebruikt als een Geflagtnaam van de Rotten. Woon- Zyn woonplaats is in de Huizen van Euro* plaats, pa , zegt Lunnjeus ; doch elders merkt hy aan', Üat dit Dier overal in S weeden huisveft, uitge- zonderd in Lapland (*). Hier omtrent is won- derbaar , 't geen ons van den Heer Pontoppï- dans verhaald wordt (f), » De Rotten (zegt „ hy) inzonderheid Bofch- en Water- Rotten, „ leeven in 't Noorden niet verder dan tot Helgeland toe, daar zy ook aanftonds fter- „ ven , wanneer zy uit het Zuiden met Sche- ,? pen derwaards komen. Leeven zy 'er nog „ eenigen tyd, men ziet ze doch in 't volgen- 35 de Voorjaar , wanneer 't Zaad uit den Grond komt , niet verfchynen. Hardanger in 't Sticht van Bergen lydt geen Rotten. In 't „ Sticht Aggerbuis heeft men 't zelfde befpeurd, 3) en fchoon aan de Zuidzyde van Vormen , (een ,5 grooten Stroom die van Mios komt ,) Rot- ten 3 gelyk elders , gevonden worden , blyven „ zy , daar over gebragt wordende , niet in 't „ leven ; gelyk men dikwils hy 't voeren van „ Koorn in 't Magazyn der Vefting Vinger on- 3, dervonden heeft." Hy leidt zulks af van 3, een (*) Faun. Sfiecic. pi 10. VAN O E M UI Z F, N. 473 een byzondere gefteldheid of uitdamping vanj. Afdeel. den Grond- XXV UI. De fchade, welke dit Ongediert aan aüerlev HootD~ Levensmiddelen niet alleen , maar ook aan „ . n ; Huis Rot. Kleederen, Houtwerk , en alles byna wat het £igen, in ftaat is te kaauwen of teknaagen, toebrengt, fchappen. maakt hetzelve alom zeer gehaat, en het wordt, om die reden, zo veer mooglyk vervolgden vernield. In de taamelyk bewoonde deelen van Europa komt het ook zelden tot die vermenig- vuldiging , dat men 'er merkelyk door benadeeld wordt ; veel min dat de Ingezetenen door zulk een klein en magteloos Schepzel zouden ge- noodzaakt worden te verhuizen , gelyk voor- tyds in eenige Diftrikten van lönie zoude ge- beurd zyn. Egypte is, na de Overftroomin- gen van de Nyl > nog dikwils zodanig van dee- ze Dieren gekweld , dat men het als een Straf- fe des Hemels aanmerkt. De Katten zyn ons tot vernieling van dit Ongediert een groot be- hulp , en 't fchynt dat de Rotten in de heete Lugtftreeken ongelooflyk fterk voortteelen, Men vindt , dat de Ingezetenen van 't Eiland Procida, by Napels, zig onlangs aan het Hof aldaar beklaagden , over dc Schade , welke zy van de Rotten leeden , dewyl het hun niet ge* porlofd was Katten te houden. In verfcheide Plaatfen der andere Wereldsdcelen is men 'er vreezelyk van geplaagd , en die naar de Indien vaaren ondervinden zulks op de Schepen , al- waar zy niet te vernielen zyn. Immers , wan- J, Deel. II Stuk, G g 5 neer 474 Beschr yvinc I. Afdeel. neer z^ keeftogt kunnen vinden, vak dit niet XXVIII. gemakkelyk : anders weet men zc door middel Hoofd- van een Sponsje in Olie gebraden , of geftoo- *TVK' ten Glas onder gekaauwd Brood of Vet ge- Huis-Rot. rnengCj ^ maar wej aiierzekerft met Rottekruid f van kant te helpen. Dat de Rotten, wanneer zy ergens naauvv beflooten zyn en niet te eeten krygen, elkan- der opvreeten, is een ontwyfelbaarezaak; doch, aan den anderen kant, weet men ook dat zy, zo 't mooglyk is , hunne makkers in den nood byftand bicden. Ik geloof wel niet, 't geen Mizaült verhaak, dat, wanneer men twee Rotten in een Aarden Vat of Pot op 't Vuur zet, deeze Dieren door hun yzelyk gieren , we- gens de Hitte , alle de Rotten uit de nabuur- fchap tot zig roepen , zo dat zy by hun in de Pot fpringen of in 't Vuur loopen ; maar 't is zeker , dat! zy op 't fchreeuwen van hunne Mak* kers toeloopen, en dat iemand , die een Rotge- greepen heeft, fomtyds door de andere Rotten aangevallen en zodanig in de Handen gebeeten wordt, dat hy den gevangen Rot moet vry laaten. Witte Verfcheide Schryvers verzekeren , geheel wit- Rotten. te Rotten te hebben gezien , en in 't algemeen fchynt men te gelooven , dat zy door Ouder- dom wit worden ; gelyk iemand verhaalt van een Rot , welke zeven of agt Jaaren in een Kooy geleefd hadt. Dit is egter te verwonde- ren , daar men bevonden heeft , dat deeze Die- ren van de Muizen. 475 ren zo ongaarne beflooten willen zyn. Dat zy L afdefju door het Voedzel of de Koude ook wit zouden XXVIII* worden, gelyk Cardanus wil, is geheel onge- Hoofd- , r. STUK. loof baar. ^ Rof De Heer Morand , Doctor- Regent van de _ . . _ 0 Steentje in Fakulteit der Medicynen te Parys, zondt, voor^e gjaas# weinig Jaarcn, aan de Koninklyke Sociëteit te Lions een Vertoog over een byzondere foort van Bezoar of Steentje , dat men gemeenlyk vindt in de Blaas der Rotten. Hy ontdekte zulks by de Ontleeding van een Rot , en meende dat het een byzondere Ongefteldheid in dat Dier ware, ' doch naderhand vondt hy , dat van twintig Rot- ten , daar hy de Mannetjes en oudften toe hadt uitgekoozen , byna de helft den Steen of eenige andere Kwaal hadden in de Piswegen. Hy merkt aan , dat de manier van groeijing van deezen Steen in de Rotten geheel anders is dan van den Menfchelyken Blaas-Steen, Zie hier zyne Waar. neeming. De geheele Wereld weet, dat, in 't alge- „ meen , de grondflag deezer Samengroeizelcn „ een Kern is , om welken zig , ongewaarwor- „ delyk , een onbepaald getal van Laagen ver- „ zamelt ; maar , in de Rotten , is het geen tot grondflag dient een zeer dun vierkant Blaad- „ je , 't welk de Heer Morand , wegens den „ glans, dien het heeft, vergelykt by een klein „ (tukje Moskovifch Glas , op welks twee vlak- „ ten zig Zandigheden beginnen op te hoopen, 3, van den zelfden aart , als het Blaadje dat hun I, D EEl. U STVK. 5* tOt 476 Beschrt viko I. Afdeel." tot Grondfteun dient, en van figuur bynaals XXVIII. » kleine Naaldjes. Zy fchikken zig daar op zulk Hoofd- ?j een manier, d*t de Steen een zeer langen tyd STUK» „ de Teerlinefe figuur behoudt, welke hy be- Hui > Rot. ° . • - \ „ komt van de figuur van t Plaatje, dat hem „ tot Kern verfirekt , en altoos een weinig bui- „ ten de kanten van den Teerling uitfteekt ; 't „ gene vier Draaden vertoont , die uitmunten ,, door hunnen glans; ten zy 'er mooglyk vcr- „ fcheide Steentjes aan elkander zitten : a]sdan „ doet de wry ving , naar maate zy in groette „ toeneemen , deeze Draaden en den glans ver- „ dwynen van de Naaldjes, die den SteenTa- „ menftellen In de optelling deezer Bezoars, die in de Rotten zyn gevonden, wordt gewag gemaakt van eenen , die op zig zelf alleen was -en de grootte hadt van een Kerfenfteen ; van een an- deren als een Hennipzaadje, en van een derden als een Gerftkoorntje : om kort te gaan ; men vondt 'er in een zelfde Blaas tot twaalf toe, waar van negen de grootte omtrent hadden van Koriander-Zaad , de overigen waren kleinder. De Heer Morand heeft bovendien opgemerkt, dat de Rotten onderhevig zyn aan een Kwaal die de Lever bottig maakt , gelyk in het Wol- vee, beftaande uit platronde Wormen , die men ontdekken kan , zelfs zonder dat Ingewand te openen, aan witte flippen, waaronder zy huis- verten. Geftaite. De Geftake van den Rot is iedereen bekend. De van de Muizen. 477 De Heer Brisson rekent zyne langte, zonder [.Afdeel* de Staart, die langer is dan het Lyf, op zeven XXVI1L Duimen. De Ooren zyn groot en doorfchy- fcT^)0FD" nende. De Staart is bekleed met kleine Schub- Huis Rot. betjes , waar tuflehen eenige Hairtjes , zeer dun- netjes, zyn geplaatft. De inwendige deelen ko- men met die van den Muis overeen. Volgens de Waarneeming der vermaardfte Outleedkundigen van deezen tyd, is de Rot, onder alle Dieren, het gene , welks doelen der Voortteeling mecfi: naar die van den Menfch gelyken. Men wil dat de Romeinen, weleer, zo veel Gebruik. Smaak hadden in 't Rottenvleefch , dat zy dee- ze Dieren daar toe in Hokken opkweekten, welken Varro Gliraria noemt ; doch uit deeze benaaming is het zeer waarfchynlyk , dat dit niet van die affchuwelyke Dieren, maar een foort van Veld- of Berg-Rotten zullen geweeft zyn, en miflehien wel de Hamfter of het Mar- meldier. Hedendaags egter zyn 'er nog Lan- den , daar het Volk de Rotten eet ; doch mis- fchien zyn dat ook een ander foort van Rotten , die niet van bedorven rottige Spyzen en Vetten leeven , gelyk dikwils onze Huis- of Scheeps- Rotten doen. In tyden van Hongersnood vindt men dar zy dikwils gegeten zyn , en 't is niet gemakkelyk te ontdekken , of dit , dan 't ge- bruik van bedorven en onnatuurlyke Spyzen , benevens 't gebrek aan zuiver Water, in zulk een geval oorzaak zy van Peftilentiaale Ziekten. I.Düei. II Stuw (lo) 4/3 B E S C H & V V ï N G L Afdeel. XXVIU (IO) ^u*s met een ^an&e ^yna ^aa^e Staart; dé Hoofd- Voorpoot en vier- de Agterpooten vyf- Vinger ig. STUK. X. De Naam van den Muis is in veele Taaien Muscuim. van Europa ook nagenoeg de zelfde en zeer Muis15 overeenkomftig met den Griekfchen en Latyn- fchen Mus : want men noemt hem in 't Hoog* duicfch Maas, in 't Sweedfch Muus 3 in 't En- gelfch Moufe* De Italiaanen, egter, hebben hun Sorice en Sorgio di Cafa; zo wel als de Franfehen hun Souris > afgeleid van Sores; welk Woord, onder de Romeinen, van algemeener betekenis fchynt geweeft te zyn, In 't He* breeufch werdt de Muis Acbar geheeten , in 't Arabifch Pbir of Pbflr* Eigen- De Muis is een vreesagtig , vlug , flim Diert* fchappen. je? zeer f^herp van gehoor, als ookvanlmaak en reuk. Het zwerft overal op de Koornzol- ders , in de Huizen en zelfs in de Boffchen by de Huizen, inzonderheid van Eikeldraagende Boomen , zo de Heer Linnjeus aanmerkt. Over dag houdt het zig, uit fchrik voor Menfchen en Becften, doorgaans fchuil: by nagt gaat het onbefchroomd , om zig de koft te befchaaren , die (10) Mus Caud& elongatft fubnudi', Palmls tetra- da&ylis, Plancis pentada&ylis. Syft. Nat. X. p. 62, Mus CaiLdê nudiuscula ; Corpore cinereo fusco , Ab- domine fubalbescence. Faun. Snee* Sp. 31. Syfl. Nat. VI. p. 10 Mus. Gesn. Quadr.ji^ Aldr. Quadrm 417. Jonst. Quadr. Tab. LXVI. Mus domeiticus vuigaris s. minor. Raj, Quadr. 218,. van de Muizen. 479 die het op de reuk ontdekt en geen moeite I. Afdeel. fpaart om ze magtig te worden, al moet het XXVIII. zelfs, ten dien eindereen Befchot van Planken HooFD# ' STUK. aan Kaflen en Kiften, of 't gevlogten Teen van Hui^juis Mandewerk doorknaagen. Het weet de lekker- fte Kaas en 't belle Brood uit te kiezen ; 't is zeer graag naar Vet en Vleefch of Spek; ee- tende verder alles byna wat 's Menfchen Spys is. Aristoteles zegt , dat de Muizen niet drin- ken ; doch men is thans van het tegendeel ver- zekerd en heeft zelfs gezien, dat zy Menfchen- Spog en Pis oplekten by gebrek van Water. Volgens Richelet knaagt de Muis alles wat hy vindt, wanneer het hem aan Drank ont- breekt , en daarom zet men , zegt hy , Water in een Bibliotheek , ten einde zy niet aan de Boeken komen mogen. Behalven de Katten en Wezeltjes, waar van Sterke de eene in Huis, de andere op 't Land, groote Voomee* verdelgers der Muizen zyn , maaken 'er ook de iiDg# Kat-Uilen en andere Roofvogelen jagt op_ Men weet , hoe veel 'er de Menfchen in Valletjes vangen en van kant helpen: doch, niettegen- ftaande zulks, blyft 'er altoos genoeg van die Ongediert om ons te plaagen. Dit komt eens- deels van de kleinte der Muizen, die in fchuil- hoeken dringen, waar uit zy naauwlyks te ver- neftelen zyn ; anderdeels van hunne fterke Voort- teeling. Afustoteles wil, dat zy zo wel in de fchielyke voortbrenging als in menigte van Jon- gen boven alle andere Dieren uitmunten : want J. Deel II Stuk. men 480 Beschryving I Afdeel. mcn heeft, voegt hy 'er by, een Muis geVon- XX vil I. den, die bevrugt zynde in een Pot met Geerft* Hoofc- daar zy niet uit kon komen , was geraakt, heb- IfofcOfuis bencle zes -en- twintig Jonge Muisjes by zig. W y gelooven egter niet, dat de Muis gemeenlyk t'eener dragt zo veel , of zelfs twaalf Jon- gen werpt: dewyl de Ondervinding leert • dat het getal der Jongen doorgaans maar vyf is of zeven op 'c hoogde. Men vindt meer Mannet- jes dan Wyfjes onder de Muizen. Tembaar- Deeze Diertjes maaken een fcherp geluid , beid. dat men Piepen noemt , om dat het naar den klank van een Fluitje zweemt , en zy heb- ben vermaak in 't Muziek, zo men wil. Ook 2yn zy niet ontembaar, en , eens tam gemaakt zynde , tragcen zy niet te ontvlugten. Men houdt ze fomtyds in Kooytjes met een Molent- je en Rad, 't welk zy , door in het Rad teloo- pen, zeer gezwind doen omdraaijen. Het erg* fte is, dat zy dikwils Pififen, 't welk een zeer leelyken Scank veroorzaakt. Onder de Muizen zyn'er, gelyk onder de Rotten, geheel Sneeuw- wit en deeze worden als wat raars gehouden. Men ziet ze fömtyJs in een Doos draagen , en, als die geopend wordt, uic de handen van den Baas eeten , waar na zy eenigen tyd op den Ta- fel , daar de Doos op ftaat , gekuijerd hebben- de , van zelf weder in de Doos kruipen. Het uit- 'c Gerugt wil , dat men een Muis , door hem fteeken een Oog te doorbooren met een Naald, aan* derOogen.jftonc}$ fterven doet. Men heeft Proeven daar om- van d e Muizen. 48 1 omtrent in 't werk gefield, cn dit ook in eenige L Avki$ Muizen bevonden; doch naderhand begon men XXVIIi. te denken, of het knypen van dit Diertje in ^U*D' de Hand , na dat men 't eerfl: met geweld in ffltoggfifo de Muizeval heeft getragt te varten, en dus zeer gepynigd ; ook de oorzaak van dit fchielyk Sterven ware: even gelyk rrien dè Vogeltjes i döorze hard te behandelen, ligtelyk om hals helpt. Derhalve de Proef neemende met eeii Muis, dien men voorzigtig greep, ftak men zyn beide Oogen uit , zonder dat hy eenig Iet- zei daar van had. Ook is t' niet onwaarfchyn- lyk, dat men in de voorgemelde Proeven ce diep geftoken heeft. In de Verzamelingen der Duitfche Natuur- Duizelig. Onderzoekers (*) vindt men eene Waamee- beid. der mmg van Doktor Schelhammer, hoe dat de Muizen' fointyds door Duizeligheid worden aa'n- getaft. „ Op zekeren morgen (zegt hy) in myri „ Kabinet komende , zag ik op 't midden van „ den Vloer een Muis, die zig onbeweeglyk „ hieldt , met het gezigc ftyf op den Grond ge- „ Hagen. Verwonderd ftaande , dat een zo vrees- „ agtig Dier in myn tegenwoordigheid bleef zit- „ ten, naderde ik hetzelve, doch het bewoog „ zig niet. Eindelyk begon het zig zeer fnel 3, rond te draaijen, in een Omtrek, die niet bo- 5, ven een half Voet van 't middelpunt af ware, en dit duurde ecnigen tyd. Nu eens hieldt de „ Muis (*) Epbem. Nat. Qumfor.X^tc% |f, Aniu'7. £378."" 482 B e s c ii ii y v i n g I. Afdeel. » Muis eensklaps ftil en verroerde niets dandeö xxvui. „ Kop, met eene trillende beweeging: danbe^ •tuk°PD * Son hy weer op nieuws te draaijen, zonder Nuis-Muis.» °phouden. Deeze Vertooning duurde by de 3, twee Uuren, waar na hy langzaam voort- 3, kroop naar den W and en zig in zyn Gac ver ,3 borg*" Zo ziet men dat de Dieren Kwaaien hebben , daar wy het minde niet om denken zouden. Voor 't overige is deeze Duizeligheid of draaijing, gelyk men weet, inde groote Beeften* Paarden, Koeijen én Schaapen* niet onbekend en dikwils doodelyk. Geftalte. De Lighaamsgeftalte van den Muis verfehile niet van die der Rotten , dan dat hem het Na- geltje aan de Voorpootcn , 't welk in deeze voor een Duim of vyfden Vinger verflrekt, ont- breekt. Brisson rekent de langte op twee Dui- men en drie vierde Duims, die van de Staart op drie Duimen en vier Liniën ; zo dat de Muis omtrent een derde der langte van den Rot heeft; die derhalve ook wel zo groot en zwaar moet zyn als twintig Muizen. Het Hair. Het Muizen- Hair verfchaft een merkwaardig Voorwerp ten diende van het Mikroskoop. 't Is het dóorfchynendfte van alle foort van Hair * en vertoont zig als eene Buis 5 die eenig Merg inhoudt 5 dat famengefteld is uit Vezelen * welken zo veel duiftere ftreepen maaken , die in eenige Hairtjes overdwars , in anderen Spi- raalswyze geplaatft zyn. Deeze Mergagtige duiftere deelen zyn niets anders dan kleine Slangs- van d è Muizen. 483 ivys' omgedraaide Vezelen , en digter aan één L Armtu dan in andere deelen van het Hair. Zy zullen XXVI II. waarfchynlyk dienen tot eene zagte en onge- ST^Ö?D" waarwordelyke Uirwaafeming van eenig Vögfci gfoMtf* én dus kan de Vagt , in de Hanige Dieren , zó wel (trekken tot dé onzigtbaare Doorwaafe- ming, als oni dezelven voor de Koude te be- fchutten : te meer, dewyl men in 't Katten* Hair ïetè dergclyks ontdekt* In de Ontleding vindt men de Huid, aan de tnwivAitf Zyden van de Borft en Buik, met een menigte deelen* zeer zigtbaare Zenuwtjes doorvlogten , die op een regelmaatige wyze geplaatfl zyn , en in de Hüidfpier eindigen. De Maag heeft de gedaan- te van een Zakpyp. De dikke Darmen vertoo- nén zig als met Knoopen , van wegen de Vui- ligheden of Keutels daar in vervat, inzonder- heid de Endeldarm, die anders dun is als een Draad, en tvit. De Mik, Lever en Nieren* zyn rood van kleur. Het Hart is midddiiaitig van grootte* féhuins in de Bórft .geplaatfl: met? zyn punt naar de flinkerzyde : de Longen hel- der geel : het Bekkeneel zeer dun en als door* fehynende. 't Gemeene Vólk maakt zigwys, dat, wan- Gebruik seer men twee of drie Muizen , of een Rot , gevild en 't Hoofd én Pooten afgefneeden , in Water kookt en 't Sop daar van de Kinderen te eeten geeft, die gewoon zyn in 't Bed te wate- ren, hetzelve hun dit doet nalaaten. Om de walgelykheid te ontgaan j willen anderen, da:t I.Dïêu II Stuk, {ih 2 méfl 4$4 3 E S C H R Y V I N 3 I, Afdekt., men hun dc Afch van ccn verbrande Rot , drie- XXVIII. maaj »s t|aagSj ingeeve. Zo de bygeloovigheid Hoofd- ^'er niets in doet , zal zekerlyk de afkeer en STUK' ^ir"c> voor ZH"C een affchuwelyk Middel, dc voornaam (te oorzaak van een gewenfehte uit- werking zyn. Men wil ook, dat diezelfde Afch de Wratten wegneemt, de Barden der Winterhanden geneed en dienftig zy tot ophel- dering der Oogen. Het warme Bloed vaneen levendig opgefneeden Rot is voor een beproefd Middel , tot het doen verdaan der Kliergezwel- len aan den Hals, vermaard j indien men 'er die mede wryft, en vervolgens een Lint, daar in gedoopt, zo lang om den Hals draagt, totdat het van zelf afvalt. Niet minder heeft men opgegeven van de kragt der Rotten- of Muizen- keutels, in Azyn ontbonden, en als een Smeer- zel gebruikt tegen de Sehurftighcid der Huid; of ook met Honig en Uijen-Sap gemengd, om 'c Hair te doen groei jen. Deeze Keutels, die den naam van Muscerda voeren, plagten onder den tytel van Album nigrum of Album Stercus in de Winkels bekend te zyn, en1 fomtyds inwen- dig gebruikt te worden ; dewyl zy fterk Pur- geeren ; en in ftandhoudende oplloppingen van ^ den Afgang, wanneer 'er gevaar by is, vindik niet onraadzaam dit Middel te beproeven; 'tzy met dezelven te laaten inneemen , of onder de Klyfteeren te mengen. Kleine Kinderen kan men , door hun drie of vier Keuteltjes met Zog of Pap in te gceven , een open Lyf maaken. Ge- van de Muizen. 485 Gedroogd en tot Pocijer gemaakt , wordt het L Afdeel, van twaalf Grein tot een Drachme gebruikt om XXVIII. , Hoofd- de Waterloozing te bevorderen en tegen t gTUK Graveel. Ciï) Muis met een lange Hairige Staart, het A^*ana„ Lighaam ros , de Keel wüagtig. pus. Mazel- De Heer Brisson heeft in zyn Rotten-GcPiagt> muis. welks Kenmerk de ruigte der Staart is , de Mar- meidieren gebragt, gelyk ik reeds gezegd heb , waar van by hem vyf Soorten zyn ; doch de drie eerfte Soorten van dat Geflagt beftaan uit den Relmuis, den grooten en kleinen Hazel- muis. Deeze Dieren verfehillen , zo 't my uit zyne befchryving blykt, meeft in grootte, era . maar zeer weinig in kleur. De Relmuis, in 't Franfch Loir, in 't Ita-4 Haanfch Galera of GHerc , heeft het Lyf en Kop vier en een half, de Staart drie en een half Duim lang : Pooten als de Rotten ; het Hair b> ven op de Rug donker Afchgraauwy onder aan den Buik witagtig. De groote Hazelmuis, in 't Franfch Lérqtt in 't Spaanfch Raton Requenm , is vyf en een , half Duim lang, de Staart vier Duimen, De kleur van 't Lyf is even als in de voorgaande, maar rondom de Oogcn heeft hy een zwarte Vlak , (m Mus Caudè long£ piloft , Corpore rufq, Gutè Qlbicante. Syft.Nat. X. p. 62. Faun. Suec. Sp£ 32. Mus Aveltenarum minor. R/j. Quadr* 220. Aldru Digit. 440. J. Deel, II Stwc, Hh 3 486 Beschryvinö 1. Afdeel. Vlak, en een andere onder de Ooren, De Staart xxvin. is ten deele ros, ten deele zwart van Hair. Höotfo* Qe tówM Hazelmuis, in'tFranfch Croqucnoix STUK. x of Nootenkraaker , in 't Italiaanfch Moscardinoy heeft de grootte van een Muis , de Staart een weinig korter dan het Lyf : het Hair is boven op 'c Lyf ros, van onderen wit, met een weinig Alle deeze drie Soorten woonen in de Bos- fchen van Europa, zegt Bkisson, endeEngel- fchen noemen de twee laat (ten Dormoufe of Slee- per, dat is Slaap-Muis of Slaap-Rot, dewyl het de eigenfchap van deeze Dieren is , het grqotfte deel van den Winter , gelyk de Mar- motten , flaapende door te brengen. LinnjEüs fchynt, in Sweeden, de laatfte Soort of kleine Hazelmuis alleen gevonden te hebben; waar van hy verhaalt, dac dezelve Nooten en Eikels in de Boilchen of Boomgaar- den verzamelt en 't geen hy te veel heeft in den Grond weg graaft. Zouden de kleine Aardmuisjes ook tot deeze Soort behooren ? XII. (I2) met een lan£e Staart > de Voorpoa- Syhijticus. ten vier- , de Agterpooten vyf-Vingerig , het (12) Mus Caud4Iong&, Palmis tetradaaylis,Plan- tis pentadaétylis, Corpore gpfeo pilis njgris, Abdo- mine albido, Sy/I. Nat. Fi?un. Suec. Sp, 30. Mus do* medicus medius. Raj. Quadr% 218. geel gemengd. Bofc Muis, van de Muizen. 487 Deeze is de negende Soort in 't Muizen- Ge- [. Afdf.el. Aagt van Brisson, onder den Franfchen Naam XXVüi. van Mulot, hebbende delangte van vier en een ^0FD~ halven, een Staart van drie en een halven Duim; juifl: even als zyn eerde Soort in 't Rotten-Ge- flagt': ccrwyl nu ook de kleur weinig verfchilt, cn van de Staart , ten opziet der Hairigheid , niet gemeld wordt ; zo zou dit miilchicn wel de Relmuis kunnen zyn. LiNis^EUs zegt, dat hy indeBoffchenenTui* nen van Europa woont, en de allerhardfte Plan- ken , dikwils , op éénen dag doorboort. (13) Muis met een lange byna kaale Staart, xïIL de Voorpooten vier- , de Agterpooten vyf- Striatuu Vingerig, gejlippelde Streepen over *$ Lyf. ^ 4Cep< Dccze, die by Seba onder den naam van Oofterfche of Ooftindifche Muis afgebeeld en befchreeven wordt, onthoudt zig in dc Indien. Het is dc tiende Soort der Muizen van Bris* son, die zegt, dat dezelve witte Streepen o- ver de Rug heeft , welken als famcngefteld fchynen te zyn uit Paarlen. De Kleur is ros , de langte van 't Lyf twee Duimen ; de Ooren en Beenen zyn kort , de Voetzooien breed , de Staart dik, anderhalf Duim lang. (14) Muis (13) Mus Caud& elongata fubnuda, Palmis tetra- da&ylis Piantis pentadaétylis , Corporis ftriis puntfa- tis. Syft. Nat. X, p. 62. Mus Cauda longa, ftriis Cor poris longitudinaiibas & pun&is albis. Mus./id. Biïd* 10. Mus Orieotaüs. Se$. Mus.U. p. 22. Tab. XXI. Fig. 2. LPeil II Stuk, Hh 4 48S Beschrtving LAfdfel. (14) Muis met een lange ruige Staart 9 d$ XXVIH. Voorpooten vier- 9 de Agterpooten vyf-Vinge- 'Hoofd- . 4 STUK. nS en Z63r lmS- rXIV; In de befehryving van 't Kabinet van Adolf Lang- Fkederik, den regeerenden Koning van Swee. beenige, tagne, alzo het ztg op de Gebergten onthoudt. Men vindt het meeft in Arabie en Tartaric , Woon- alwaar het van de Inboorlingen gegeten en voor plaats, een goede Spyze gehouden wordt. Gemelde Heer heeft ze ook gevonden en gevangen inde Heuvel, die als een Wenteltrap om de eerfte Egyptifche Pieramiede gaat , en zyn Gidfen verzekerden hem, dat zy op den bodem van de grootfte Pieramiede, welke voor 't overige van een onbdchryfiylce menigte Vlcdermuizen be- woond wordt , huisveften. Onder de Viervoetige en Zoogende Dieren, Geftalte. geloof ik, zal men 'er geen vinden, 't welk zulk een zonderlinge Lïghaamsgeftake heeft. De Agterpooten , naameiyk, zyn langer dan het JLyf pn de Staart is meer dan driemaal zo lang. J. Dept. TI Stuk. FI h 5 De 490 Be SCHRY VING I. Afdeel. De grootte van het Lyf overtreft die van een XXVIII. gewoone Huis-Muis een weinig. De Kop is Hoofd- langwerpig en de Bovenkaak, die ver vooruip _ * y fteekt, maakt het voornaamfte deel van den Jbgyptijcpe Springer. Snoet uit, aan wiens end een klein witagtig bult- je is, dat nederwaards twee verlangingen heeft, waar tuflchen een niet zeer diep groefje zig vertoont. De Knevelhairtjes zyn niet allen even lang , fommigen wit en kort ; deeze (taan aan de zyden van den Bek; by de Neusgaten vindt men 'er, die langer zyn en zwart: de allerlang- ften, waar van eenigen omtrent drie Duim haa- ien , ftaan tuflchen beiden en zyn krom , van kleur uit wit en zwart gemengeld. De Oogen zyn taamelyk groot, uitpuilende en zwart: de Ooren zyn ook lang en breed, geheel kaal en dun, zo dat men 'er de Bloedvaten duidelyk in kan zien. De Voorpooten zyn naauwlyks een Duim lang, met Vingeren, die kromme Nageltjes hebben: de Agterpooten , in tegen- deel , over de drie Duimen , en onder de Knie kaal, gelyk in fommige Vogelen, hebbende regte , korte en fpitfe Nagelen. De Staart is van dikte als een Schryfpen , negen Duim lang , met zeer kort ftyf Hair bekleed , doch aan 't end een Kwaft van zagt Hair hebbende. Zo is ook het Hair , dat dit Diertje over 't geheelc Lyf heeft , taamelyk zagt , lang en dik ; van kleur boven op den Kop en 't Lyf, als ook aan 4e Staart , Muisvaal ; onder aan den Buik en de Kwart v a N d e Muizen, 491 Kwaft aan 't end van de Staart wit ; doch de Afdefx, Ooren en Pooten vleefchkleurig. XXVIII. Die Diertje heeft eenige zeer byzondere Ei- Hoofd- genfehappen. Zyne Voorpootcn gebruikt het Egyp]^ niet om te loopen , maar om zyne Spyze aan springer. den Bek te brengen , zig vaft te houden , enz, Eigen- Het ftaat en gaat op de Agterpooten , welk laat- fcbappen. fte naatjwlyks in eenig Viervoetig Dier plaats heeft ; want de Aapen en Meerkatten 3 hoe zeer bekwaam om te ftaan en te zitten op de Agter- pooten , gebruiken in 't gaan cje Voorpootcn ook , en dit gaan op twee Beenen fcheen den Menfch alleen eigen te zyn : hoewel 't ook waar is, dat dit Diertje niet loopt maar fpringt, en als voortfehiet gelyk een Pyl. De Voorpooten zyn , als het die niet gebruikt , geheel onder 't Hair verborgen. Slaapende legt het de Agterpoo- ten onder den Buik, en ruft op deKniejen. Het flaapt over dag en is by nagt in bcweeging , ge- lyk de meeften van dit Geflagt. Men kanze bezwaarlyk tam maaken , doch men houdtze te Cairo in Kooitjes en zou ze miflehien ook wc? levendig in Europa kunnen overbrengen ; zo de Heer Hasselquist , die 'er een over de twee Maanden gehad heeft , zig verbeeldt; indien zy maar voor de Koude bewaard werden. Hunne Spyze is Brood en Tarw , doch Sempfcm-Zaad . (Sefamum) behaagt hun allermeefl. (16) Muis met een lange Donshairige Staart 9 de l'olanu C16) Mus Cauda elongat* villofa, Palmis tetra. Viiegeiide 1. Dkiu II Stuk* dafty- MuI* 49* Beschryving L Afdeel. de Voorpooten vier- , de Agterpooten vyf-Ftn^ XX vijl gerig9 vliegende met uitgefpannen Zyden. HOOFD " ST,lT,K y Van vcrfcheide Schryvers is dit Amerikaan- Muit *^er tot ^e Inkhoorens t'huis gebragt , Pt. XX. ^och het wordt van den Heer Linn^us thans Rg- 3- als de laatfte Soort in het Muizen-Geflagt- ge- plaatft, met by voeging, dat het in Virginie en Mexico huisveft , en dat de Huid, van de Ooren af tot aan de Voor-en Agterpooten en Staart , uit- geftrekt is , boven aan met een gevouwen zwar- ten rand ; gelyk de nevensgaande Afbeelding duidelyk toont. Brisson, die dit Dier de Virginifche vliegen- de Inkboorn noemt , befchryft hetzelve aldus. De langte van 't Lyf is, van 't uiterfte van den Snoet tot aan 't begin van de Staart , omtrent vyf en een half Duim , dat is omtrent als een Huis. Rot. Hy heeft groote Ooren en een taa- melyk lange dikke Staart. Aan ieder Poot zyn vyf Vingeren , met kleine fcherpe kromme Na- geltjes gewapend , de Duim van de Vingeren afftaande. Boven op is het Lyf ros , van on- deren uit den Afchgraauwen geelagtig. da&ylis, Planris pentadadtylis , Lateribus extenfis volkans. Syfl. Nat. X. p. 63. SciurusAmericanus vo- lans. RAj.Quadr. 215. Szb. Mus. Lp, 72. Tab. XLIV. Pig. 3, Edw. Av 191. Tab 191. XXIX. VAn de Inkhoornen. 493 XXIX. XXIX. HOOFDSTUK. »h*o- STUK. Befcbryving van 't Geflagt der Ijvkhoornen, zo wel de gemtené graauwë Europ'saanfcbe , nis de witte, zwarte, bruine, geele en gèftreepcfc uit de andere Wei eldsdeelen , en de Vliegende Inkboorn, uit de Noordfcbe Landen. DE Inkhoornen maakeh het Iaatfte Geflagt Naamén. uit in de Vyfde Rang van Lïkn^us. De Griekfche Naam van deeze Diertjes ; Skiouros, wordt afgeleid van de Schaduw , die het door zyne Staart zig geeft. Sommigen hebben 't , in 't Latyn , Pirolus , Spiriofus en Scurulus geheten, doch de gewoone Naam is Sciurus , waar van de Itaiiaanen Scbirivolo, Schirato of Scbiratolo heb- ben gemaakt , de Engelfchen Squirrel en de Franfchen Ecureuil. De Polakken noemen het Wyewyorka, de S weeden Ikorn en de Duitfchers Eicborn of Eicbermlin; welk laatfte een Herme- lyn of Wezeltje der Eiken fchynt te betekenen , om dat het zig veelal in die Boomen onthoudt en zyn Neft in dezelven maakt. In 't Neder- duitfch noemt men 't, in navolging van 't Hoog- duitfch , Eekhoorn, Eikhoorn of Inkb'oorn. De Heer Brisson onderfcheidt het Geflagt Kenmer- der Inkhoornen van dat der Rotten ; welk laat- ken. fte, gelyk gezegd is, by hém alleen zodanige Dieren van ons Muizen- Geflagt bevat, die ruig van Staart zyö ; door de platheid van hunne 2 Dssi, XI feu* tui- 494 Beschryving vaïï de L Afdeel, ruige Staart. Linn^eus geeft tot Kenmerken XXIX. van 't Inkhoornen Geflagtop; dat zy de twee stük?°FD "bovenflc Voortanden Wigswyzc, de onderden platagtig hebben. Soorten. Brisson telt veertien Soorten van Inkhoor- nen , waar onder drie vliegende zyn. Klein heeft 'er elf ; Linn^eus zeven , als volgt. I4 (i) Inkbconi , met de Oor en dan ie tippen gé Fulgarh. haard , de Foorpooten vier- $ de Agterpooten Deeze Soort van Inkhoornen onthoudt zigin de Bofïchen van Europa , alwaar zy op de Boa- men hun Neft maaken, en in hetzelve hunnen Voorraad bergen tegen den Winter, die uit Ha- zelnooten , Eikels $ Amandelen , en dergelyke Vrugten , beftaat; hoewel het ook Pynboom- Appelen , Vrugten van den Dennebooïti , ja zelfs Ooft gebruikt; doch het is een zeermaa- tig en fpaarzaam Diertje. Het likt en ftrykt zig geduurig de Vagt, gelyk de Katten 3 beminnen* de de zuiverheid en reinheid zeel*. Alle Jaaren wordt het bykans kaal ; en krygt wederom nieuw Hair. Op de Boomen fpringt het van Tak cp Tak , zeer vlug , gelyk de Aapen , en 't laat zig gemakkelyk temmen, als wanneer het, ge- lyk (1) Sciurus Auriculis apice barbatis , Palmis te- trada&ylis, Planlis pentadaótylis. Sy/l. Nat. X. p. 63. Sciurus Pairais folis faliens. Faun. Suec Sp. af, Sy/f. Nat. VI. p. 9, Sciurus. Gesn. Quadr. 13. Aldr. Quadr. 398. Jonst. Quadr. Tab» LXVI. Sciurus vul- kans. Raj. Quadr, 214. I N K H O O k N E H» 495 lyk bekend is , voor Lief hebbcry wordt gehóuden I, Afde&L. in zekere Kooitjes, daar toe gemaakt, in welken XXIX. het door 't omdraaijen van een Raderhokje , aan ,2*°0FD* 't zelve gehegt , insgelyks zyne vlugheid betoont. Uit het Hokje gelaten zyndé , maakt het won* derlyke poftuuren en grillen , bewyzende zynen meefter niet minder vriendfchap en vermaak , dan een jong Katje of Hond. Aardig is het, tc zien , hoe hetzelve de Doppen van Nooten en andere harde Schaalvrugten * al opzittende, weet te kraaken , gebruikende de Voorpooten als Handen. Men wil ook , dat het op een ftuk Boomfchors fomtyds over de Rivier zeik, als wanneer de breede Staart, natuurlyk, aan 't zel- ve tot een Zeil verflrekt. De gezegde manier, om van Tak op Tak te Maniefora fpringen , geeft den Jaageren niet weinig ver- ze te vtn" maak , doch vermoeit hun ook grootelyks in het feen" vangen van de Inkhoornen. Zy worden met platte Pylen gefchooten , of ook in Vallen en Strikken gevangen , en wel op deeze wyze. Men zet fteil, tegen den Boom op, een Stok, daar dit Diertje by op loopt en zig niet hoedt voor de Strik aan 't boven-end , in welke eeni- ge Spyze tot lokaas hangt , gelyk een Vogel- kop , of iets dergelyks. Men heeft ook fom- tyds kleine Honden , die op deezen Vangft af* gerigt zyn. 's Winters blyft de Inkhoorn meeft in zyn Voorttee* Hol, en flaapt veel; hoewel niet altyd, gelyk Iing* lömmigen verhaald hebben, In 'c Voorjaar is 'c li Dim, II, Stuk- huDh 49Ó BESCHB YVING VAN Dï LApheel. hunne Bronstyd en zy werpen de Jongen ni XXIX. Netten van Mos, binnen holle Boomen, bren- Hoofd- gertie dczclven daar in op , tot dat &y zelf Spyzë kunnen zoeken, 't Gecal dér Jóngen, die zy werpen , is méér dan één teffens. Geftalce. ^e Inkhoorn is een weinig grootcr en lyvl- ger dan het Wezeltje, of als een groote Rot, doch fyn en aardig van Geflalte. Brisson re- kent de langte op zeven eh een half, dié vari den Kop op twee en van de Staart op agc Dui- men. De Ooreu zyn kort , maar aan de tippen met zeer lange Hairtjes , als een Baard. De Voorpooten hebben , in plaats van een vyfden Vinger of Duim , een korten fiömpen Nagel , gelyk de Huis-Rotten, 't Geheele L^f is, be- halve de Keel en Buik , die wkagtig zyn , be- dekt mee ros of uit ros ën graaüw gemengd hrair : de Staart heeft zeer lange Hairén , en óverendftaande , gelyk dezelve altoos is,: wan- neer de Inkhoorn ftaat, zit of loopt, maakt zy eenigermaate de figuur van een Waaijer, en' dient den Inkhoorn als een Vleugel in hec fpringefi; Inwendig heeft hy dit met de Rotten gemeen , dat zyn Blinde Darm zeer groot is , ja niet kleinder dan de Maag. Gebruik. De Vagt van deeze Diertjes levert een taa- melyk fraay Bont uit , 't welk men Graauw. Werk noemt , en in de Kronyk van Noorwe- gen wordt verhaald , dat zeker Koning den By- naam van Graaf ell, dat is Graauw-Vel , kreeg, om dat hy een Kleed droeg, 'c welk met zoda- nig I N K H O O R N E N. 49? Big Bont gevoerd was. 't Vleefch wordt ge-L Afdsel. zegdj niet alleen eetbaar, maar zelfs aangenaam XXIX. te zyn van Smaak, en zulks is niet ongeloofiyk, Hoofu- wanneer men op ?c Vocdzel van deezc Diertjes agt geeft; terwyl zy in de Kooitjes zelfs Brood, Banket en dcrgeiyke Spyzen , nuttigen. Men geeft voor, dac de Herfenen een voornaam Mid- del tegen de Duizeligheid zouden zyn , inzon- derheid in de Koordedanfers en dergelyk Volk. 't Is uit zulk een vooroordeel , zegt men , da: de Jaagers in de Alpen hunne Vrouwen , die zwanger zyn , dezelven als ook het Vleefch der Inkhoornen ceten laaten ; op dat de Kinderen , die zy voortbrengen, bekwaamer zouden zyn tot het beklauteren der Rotfen en Gebergten. Gemeenlyk erkent men, dat de Inkhoorn zo Witte wel als de Haas zyne kleur verandert , zynde ^nïchoarD in de Zomer ros of roodagtig; 's Winters grys: Siberië doch de Heer Biusson befchryft een Siberifchen Inkhoorn, die geheel wit is van Vagt, uit het Kabinet van wylen den Heer Reaumur. Dezel- ve, zegt hy, heeft nagenoeg de grootte van onzen gemeenen Inkhoorn , welken hy genoemd hadt ros van kleur , met een weinig graau*v of vaal daar onder gemengd. Qi) Zwarte Inkhoorn. j* Deezc is grooter dan de gemeene Inkhoorn i^Zwarte en fpmtyds wel geheel zwart, doch fomtyds van Me- ookxico- (2) Schirus m'ger. Catesb. Carol. II. P73.T.73. hD&m. 11 stlk. Ii 49? Beschryving van de L Afdeel» rnct cenigwitaande Oorcn , Neus of Staart, XXIX. of niet een witten Kring om den Hals. Hy Hoofd- woonc jn Noord- Amerika volcens Linnjeus en STUK. to volgens Brisson zou dceze zig ook in Mexico onthouden, alwaar hy genoemd wordt Qiuiuch* tcchallctl Thlillic ; gelyk ook Hernandez 'er, onder den naam van Mexikaanfchen Inkhoorn , . een taamelyk goede Afbeelding van gegeven heeft. III. (3) Groots jifcbgraawwe Virginijcbe Inkhoorn, Ontrem* Afch- Dit is de Naam dien 'er de Engclfchen aan graan we ^ geeven. Hy heeft drie of viermaal de grootte v^n Virgi- , T , 1t me. van n ëemeenen 9 zeSt LiNNiEüs ; t welk overeenftemt met Brisson, die zyne langte fielt op omtrent elf Duimen , dat is anderhalf maal zo lang. Het Lyf en de Ledemaaten zvn naar evenredigheid dikker , maar de Kop en Oor en korter. De Voorpooten zyn vier- de Agterpoo- ten vyf- Vingerig : de Ooren van binnen kaal van buiten met witagtig geel Hair bekleed. On- der aan het Lyf en aan de Pooteninwaards, is hy bleeker van kleur, en aan de zyden ftrekt zig een roffe Streep uit, die het Afchgraauw van de Rug bepaalt en affcheidt van het witag- tige des Buiks. De Staart , wier lang Hair aan ?t end wit en zwart gemengeld is, voor 't ove» (3) Sciarus Virginianus cinereus major. Raj. Quadr. si 5. Catesb. Carol. \u p. 74. T. 74, KALM.Irw.su p. 4°> I N fe HOORNEN, 499 overige, als 't Lyf; bedekt, als zy opgeheven ^ AFnFFL *tordc, den geheelen Inkhoorn. Hy onthoudt xxix» zig in Virginie en Carolina. Hoofd- stuk. (4) Inkhoorn met rondagtige Ooren, de Pocten jy vyf- Vingerig. Fïavsft. Geele, Deeze, d:e ook in Amerika huisveft, wordt Amc* onder de Dieren van 't Kabinet van den Ko- kaaulché* ning van Sweeden aldus befehreeven. De ge- ftake is als de gemeene Inkhoorn, doch hy lchiet in grootte daar by te kort. De Ooren 7vn kaai, rondagtig, gelykende naar die van den Menfch eenigermaate , en niet met lange Hairtjes aan de tippen. Verfcheide Borftelszyri 'er op de zyden van den Bek aan de Bovenlip * en fcmmigen ook aan de Wangen. De Staart is Hairig, in de langte rond, en niet met zulk een dubbelen Waaijcr van langagtig Hair, ge- Jyk in de onzen. De Pooten zyri altemaal vyf- Vingerig , doch aan de voorden is * in plaats van Duim, een zeer kort Vingertje, ook met een kort Nageltje gewapend: daar de Agter- pootcn een tenger Duim hebben, meccenfchcr- per Nagel. De kleur is geel , maar de tippen der Hairtjes zyn witagtig, 't Schynt wel dat de Heer Brisson deezea bedoelt onder den Naam van Amnkêanfcben Ink* boom} (4/) Sciurus Atiriculis fubrowndis, Pedibus peiu tadactylis. 'Sjfft. Nat. X. p. 64. Seiurus Cauda teren, Pilis brevibus, Auriculis fubrouiiidis. Atkèn. sk«d. X. DbLL. II Stvk, li 2 joo Beschryvinc v a rt dë L Afdeel. hoorn ; ten minde indien het de zelfde is, wél XXïX. ke van LiNN^ErJS te vooren genoemd was; In\- Hoofd- ^oom mei een byna ronde Staart', de Ooren rond- ■ögtóg */ï to^Y en by Seba, onder den tytel van Amerikaan/eb ïnkhoorn, was afgebeeld (*); maar de kleur , die in dezelve omtrent eveneens is als in de Virginifchc, verfchilt. v- (5) Bruine hkhoom , niet vier witagtige Stree- Bruine, Pen> kmSs been > ot°er 1 .ff $ ' Ea^iba^y- ^ Engelfchen noemen deezen den ïnkhoorn Pu XXL van Barbarie , alwaar hy meeft , zo 't fchvnt, gevonden wordt; hoewel de Bynaam van Getu- lus , met welken hy by de Autheuren bekend is , hem dieper in Afrika fchynt te plaatzen. Ra jus zegt , dat hy het Hair heeft ros en zwart , van de Schouderen tot aan de Staart , met bruine en witte Streepen , daar eenige af- ftand tuiTchen is , aan de Zyden , 't geen zyne Vagt zeer fierlyk m?akt. Die Streepen (trek- ken zig tot op de Staart uit 3 alwaar, zy egter verdwynen , wanneer de Staart is uitgeftrekt, wegens de dunte van derzelver Hair. Hy is een weinig kleiner dan de gewoone ïnkhoorn ; zyn (*) Vol. I. p. 78. Tab. XLVIII. Ffg. 5. Sciurus Cauda teretiuscula, Auribus fubrotundis nudis. Syjt. Nat. VI. p. 9. (5) Sciurus fuscus , Smis quatuor albuHs Ionguu- (Vmalibus. Sy/f. Nat.X. p, 64. Sciurus Getuius. Raj. Quadr. 216. Edw. Av. 198. T. 198. SêB, Mm* I. p. 76. Tab. XLVII. Fig.3. I N IC H O O R N E N. 501 üyn Ooren ftsan niet regt op , rttkar vertooncn i afdeel. zig klein en rondagtig , gelyk uit de nevens- XXIX. eaande Afbeelding, die uit het Werk van den [)ooFi>- s ö STUK. Heer Edwards genomen is, blykc. (6) Geele Inkboorn, met vier bruine Streepen, vi. tams been > over 't Lyf. Striatu** Gettreep- Deezen dien de Heer Linn/eus in 't Kabinet^ van Koning Adolf Frederik befchreeven en derhalven naauwkeurig onderzogt heeft; fchy- nen de Engelfchen in 't byzonder te noemen de Geftreepte Inkboorn, en hy is in Noord- Ame- rika bekend by den Naam van Rmffelvijha > ge- lyk Kalm aantekent, 't Is een Diertje, weinig grooter dan de gewoone Huis-Muis , *t welk onder den Grond huisveft, hebbende de Voor- pooten vier- de Agterpooten vyf-Vingerfg, go lyk de meefte anderen van dit Geflagt. Deeze Afbeelding is ook van Edwards ontleend. 'Men vindt aangemerkt, dat in Louifïana ver* fcheide Soorten van Inkhoorens zyn , waar on- der één taamelyk naar den Europeaanfchen zvvee- mende , maar fierlyker van kleur. Men ziet 'er op de Heuveltjes ook kleinen , die zeer gemeen- zaam zyn , komende in de Huizen , die by de Boilchen ftaan , en ectende aldaar van het Koorn (<5) Scfttros flavus, Srrüs quatuor fuse's longitu. dftsali.bus. Mm. Ad. FricL 8* Scïurus ftriatd*. Ca- TRSB. Car. II. p. 75, T. 75. Epw* Av. 1 3 1 T. 181 Rceiïelviih. Kalm. ///«. 2. p. 4*9. 1. Deel. II Stuk. 1 1 3 / JC2 Beschryving van de L Afdeel. Koorn 't welk zy vinden , indien men ficgts XXIX. Scen beweeging maakt. Hoofd- De Heer Brisson heeft drie geftreepte Ink- S1U{* hoornen j één dien hy de Brafiliaanfcbe noemt 4 geftreepte w^lke van grootte is als de gcmeenc Europe- Inkhour aanfche , en van kleur, boven op 't Lyf , uit uen» geel cn bruin gqmengd, met witte Streepcnof Banden aan de Zyden : één , dien hy den naam geeft van Inkhoorn uit Nieuw Spanje , wat klei- ner van Lighaam , donker Muisvaal , met wit* agtige Streepen op de Rug ; en een , genaamd de Carolinifche , die van Catesby de Aard-hik- boorn geheten wordt, zynde de helft kleiner dan de Europeaanfche, en van kleur ros, met zwar- te Streepen waar onder witte gemengd zyn op de Rug. Mifichien zal dit de laatftgemelde Soort van Linn^eüs willen betekenen. Dn de!- Ten minlten blykt hier u*t, dat 'er meer dan boomen- *vyc Soorten van Inkhoornen buiten de Vliegen- de zyn , en van een rosgryzen uit de Oolhndien vindt ik gene melding gemaakt, of men moeffe den genen bedoelen, dien Brisson als zyne tien- de Soort opgeeft, noemende denzei ven de Dd- ddboomen Inkboom , gemeenlyk Dadel-Rot 9 Rat Palmifte , waar van Ra jus en anderen onder den naam van Afrikaanfche Wezel fpreeken. Immers hy vraagt , of dezelve ook de Indiaanfcbe ge- jheepte Boom-Rot zy van Ra jus , en meldt , dat deeze Soort zo wel in Alle , als in Afrika en Amerika, gevonden wordt. Hy is wat kleiner dan de Europeaanfche, van kleur uit ros en zwart 9 Inkhoornen. 503 zwart gemengeld, met geelagtige Banden op de 1. Afdf.el. Rug. De Ooren zyn kort en rond , de Staart XXIX. loopt puntig uit , zynde een weinig langer dan H.qofüj het Lyf en insgelyks geftreept of van gemen. gelde kleur. (7) Inkhoorn met uitgebreide Buikzyden vliegende, y [ \9 Villam, Deeze Inkhoorn is by de Ouden onder deli Vliedende Naam van Scythifche of Tartarifche en vliegen- Pt, XXL de Rot bekend, gelyk Gesnerus daar van een—' 3* taamelyk goede Afbeelding geeft. De Polak- ken noemen hem Wy&wyorka Lataiaka , de Mos- koviters en Ruflen Letaga en Polatucha. Hy onthoudt zig in de Noordelyke declen van Eu- ropa, Afia en Amerika, doch meed in Poolen aan de Ruffifche Grenzen: in Lapland en Fin- land komt hy zeldzaam voor, Dit Dier is kleiner dandegemeene Inkhoorn, Geflake. zynde het Lyf en de Staart elk ongevaar vyf Duimen lang. Het heeft ronde Ooren , groote zwarte Oogen en Knevels die uit lange zwarte Hairen beftaan: de Voorpooten met vior de Agterpooten met vyf Vingeren, altemaal fcherp en krom genageld, 't Geheele Lyf is met zeer dik en zagt Hair bekleed , op de Rug donker < graauw (7) SciurusHypochondriisproHxisvolitans. Faun. Suec. Sp. 22. Sy/l. Afr/. VI. p. 9.' Sciums volans. Seb. Mus. I p. 67. Tab. XLL Fig, 3. Catesb. CaroL II. p. 76, 77. Edw. Av. 191. T. 191. Mus PoDticus s. Scythicus. Gesn. Quadr. 743. Quadrupes volatile Ruffiie. Aft. Petrop. 5, p -218, 1. Deel. II Stuk* ( 1 504 De Ikkhoornb n. L Afdefl. 8raauw °^ rosaSLig> van onderen bleek en wit; XXIX. dc Staart graauw. De Huid derZyden, die Hoofd- aan de Voor- en Agtcrpooten in de langte isge- hegt, kan ais een Vlies worden uitgefpamen, cn door middel van dezelve kan hy wel twintig Roeden ver vliegen of liever fpringen ; want hy is niet in ftaat om zig op te heffen gelyk de Vogelen of waterpas te vliegen als de Vleder- muizen , maar hy gaat fchuins nedcrwaards. Eigen- De Inwooners van Mohilow^ in de Starofkly febappen. van Kriczow, berigten , dat dit Dier in holle Eiken huisveft , waar in het zig een Neft maakt van Mos en den gantfchexi dag door flaapt , fcoekende by nagt zyn VoedzeL De Jaagers vangen het, door een Net te fpannen voorde Gaten en dan van onderen Vuur te maaken aan de Stammen , welks Rook hetzelve daar uit; dry ft. Men noemt het den Koning der Grauw» werken. Het levert een fchoon Bont uit, in* zonderheid de Siberlfche, welke een weinig bleeker is. Het eet de Knoppen of toppen van groene Bcrkentakken , doch fchynt geen fmaak te hebben in Nooten en Amandelen, daar de andere Inkhoornen zodanig op verlekkerd zyn. De Staart legt het ftil zittende of fiaapende op de Rug, doch in 't fpringen of vliegen laat het dezelve zakken , en beweegtze , als een Vis- fchen»Staart , heen en weer. /