Digitized by the Internet Archive in 2014 https://archive.org/details/natuurlykehistor03linn NATUURLYKE HISTORIE O F UITVOERIGE BESCÜRTVING DER DIEREN, PLANTEN E N MINERAALEN, Volgens het Samenstel van den Heer ^ j srsr<5£ v of. Met naauwkeurige Afbeeldingen. EERSTE DEELS, DERDE STUK. Vervolg der ZOOGENDE DIEREN. Te AMSTERDAM, By F. HOUTTUIN, M D CC LXII. INHOUD van dit STUK. . EERSTE AFDEELING, De ZOOGENDE DIEREN. XXX. Hoofdst. Algemeen* Aanmerkingen omtrent de Herkaauwcnde Dieren ; hunne vier Maagen. Oorzaak van de Herkaauwing en Verteering der Spyzcn. Bladz. I XXXI. Hoofdst. Befcbryving van V Geflagt der Ke- melen, waar onder de DromedarhTen tffnel- loopende Kemels', de Peruviaanfcbe , en 7 Schaap van Chili , dat de Vigonia-/^/ 'geeft. 9 XXXII. Hoofdst. Befcbryving van V Muskus-Dier, *8 /« V by zonder van het Beursje daar het Mos- keljaat in is vervat 9 als ook desze/fs Gebruik. 29 XXXIII. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Her- ten, waar toe de Kemel-Pardel , Eland, Rendier , Damhert , de Rhee , bet Bezoar- Hert, en anderen bebooren. — 35 XXXIV. Hoofdst. Befcbryving van'tGedzgtder Gei- ten, waar in behalve de gewooneBokken, en die van Angora, wegens bet zogenaamde Kemels- hair vermaard ; ook de Steenbok en Gems , be- nevens verfebeide Afrikaanfche*» Indiaanfche, die den Orientaalfchen Bezoar uitleveren , en anderen , begreepen zyn. j XXXV. UooFDST.Befcbryving ^«VGeflagt derScuAA- pen, haar e Eigen febappen, Ziekten. De Botjes in de Lever , Wormen in de Kop, Hairballen in deMaag. De deelen der Voot tteeling. EenHer- maphroditifch Schaap. Profyten van de Schaa- penweidery in verfebeide Landen. Gebruik van deïVol, Huid, Smeer , enz. . 219 XXXVI. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Koei- jen. JVaarneemingen van de Vee-Pefi: in vroe- ger Eeuwen. De Oorzaak en Kentekenen onder- * * zogt. zogt. Middelen V tegen gebruikt'DeUitflagvan de In-Enting derzelve. Verfchei denheden onder *t Rundvee* Buffels ^^«^/RlVIER-ö/ZEE- paard. Het Amerikaan fche genaamd Tapir of MmipourisJJetBrafi/iaanrcheWatev-Zwyn» 4°4 XXXIX. Hoofdst. Befchryving van den Eenhoorn- Visch. Onderzoek naar den Eenhoorn,*?/* een XXXX. Hoofdst. Befchryving van '/Geflagt derW al* visschen. Opkom/l en voortzetting van den Walvifchvangft. Een Vinvilch levendig ge- vangen op de Zeeuw fche Stroomen» De Jupi- XXXXI. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Ka- ZILOTTen , waar in van dien , welke nu laatft aan '/ Hollandfche Strand is aangefpoeld , om- flandig gefproken , en verder van andere Soor- ten met drie Vinnen , met fcherpe Tanden \ van den kleinen en witten Kazilot of Wit- vifch , ook melding gemaakt , en voorn de zit- plaats van fo/Walfchot en Amber grys in dee- ze Viffcben, naauwkeurig aangeweezen wordt. - 501 XXXXII. Hoofdst* Befchryving van' '/Geflagt derDoh- phynen ; waar onder de Bruinviflchen , de Springer öfBotskop, c Lighaam gehceten , in welke de Spyze eerit vergaderd en van waar zy weder in den Mond gebragt wordt , en deswegens hebben de Romeinen deeze werking Ruminatio genoemd, Ichoon de plaats , daar de Herkasuwmg ge- fchiedt, geenszins den naam van Ruwen draagt. De Grieken noemden het meerukazein , mec.ru- kaan, van 't woord meenMin3 dat omrollen of omwentelen betekent : dewyl de Spyze , onder het herkaauvv en , als in de Mond omgewenteld wordt. De vier De Dieren , in welken deeze Herkaauwirig Maj*eo. pjaats heeft , zyn daar toe met een zonderling geftel van Ingewanden voorzien ; des men ge- meenlyk zegt , datzy vier Maagen hebben. De cerfte , en ver de gfóbtïle , wordt by de Gric- ken Koilia, in \ Latyn Venter of ïngluviês ge- noemd , en voert in 't Franfch den naam van Panfe > ï 'Herbier , of la Doublé, in 't Engelfch heet men ze Panch of Cm 5 by de Dükfchefs Wanft y in 't Necrdintfch de Pens. Zy is fa- mengefteld uit een Vliezigen , Vleezigen , Ze- nuw- en Klier-Rok, cn heeft verfcheiden onge- lykheden , die verdubbelingen zyn van den Spieragtigen of Vleezigen Rok, gelyk de Heer Grew heeft waargenomen. De tweede Maag, in 't Grickfch Kckrumalon , in 't Latyn Reiicu- lum9 in 't Franfch Re/eau of Bonnet, in 't Hoog- ikitfch das Garn of die Matje s is eigcntlyk maar een OMTRENT DE H S R K A AüWING. 3 een verlanging of aanhangzel van de Pens , en L Afdsel. wordt in 't Engelfch Honey-comb of de Honig- XXX. raat geheten , om dat zy van binnen in derge- J^'*^ lyke Celletjes of Hokjes is verdeeld, welke van de Na: uur fchynen gefchikt te zyn , om 5t her- kaauwtje Voedzel op te houden , dat hetzelve niet te fchielyk overgaa in de derde Maag, en daar van miflchien worde zy in 't Neerduitfch de IIouwFRof naar de figuur de Muts genoemd» De d:Tde Maag , die van de twee voorgaanden geheel is afgefcheiden , en 'er niet dan door een naauwe opening gemeenfehap mede heeft, noemt men in 't Latyn Omajus , in 't Griekfch Ecbinos , in 't Engelfch Feck. In 't Franfch voert zy , van wegen haar inwendig maakzel , den naam van Feuillet , Millet , Meilier of PJeatu tier, in 't Hoogduitfch van Faltenmagen , Bucb of P Jatter ; dewyl haare Wanden uit een me- nigte fmalle Strooken , als Bladen van een Boek, beftaan : in 't Neerduitfch heet zy de Boek- pens. Zy is grooter dan de Muts doch klein- der dan de vierde Maag , die in 't Latyn Aho- masus , in 't Griekfch Enujiron genoemd wordt, in 't Engelfch Reed, in 't Franfch la Cailleüe , om dat zy in de Kalveren het Stremfel van de Melk bevat , en daarom wordt zy in 't Hoogduitfch Laab, in 't Neerduitfch de Lee of Agteiipens gcheeten. Om nu te begrypen , op welk eene manier Msnkr de Verteering in deeze Dieren gefchiede , zo *™ Verte©- moet men weeten , dat de Keel of Slokdarm nng' L Df.ei. III Stuk, A 2 ÜOOlfi 4 Algemeens Aanmerkingen I.Afdcf.l doorgang heeft in dc drie eerden, maar niet in XXX. dc vierde Maag ; en tevens hebben die drie ctV^°FD" eerde Maagen gemeenfchap met elkander. De eerlte Maag of Pens heeft twee of drie groote Zakken , in welken het ingeflokte Voedzel eerft vergaderd en eenigen tyd al broeijende geweekt wordt , komende van daar weder in den Mond tot de Herkaauwing, en dan wordt het door de Keel nedergelaten in de tweede Maag of Muts, van waar het in de derde of Boekpens over- gaat. De Zenuwtepeltjes in de eerfte , de Cel- letjes in de tweede en de Plooijen in de derde Maag , toonen ons dat de Natuur in zodanige Dieren , die niets anders dan zulk een Voedzel nuttigen , 't welk veel verfchüt van den aart hunner Lighaamen, een grooter toeflel en om- fiag heeft moeten maaken tot de Verteering, dan in den Menlch en andere Dieren , die zo wel Vleefch als Kruiden eeten , en ongelyk groo- ter dan in zodanigen , die niets dan Vleefch ge- bruiken. Hoe eenvoudig het Samenftcl van de Maag en het Gedarmtezy, in de verfcheurende Dieren, hebben wy reeds in deTyger, Wolf* Veelvraat en anderen gezien. In ons Lighaam, 't welk als een middelflaat heeft tuiTchen die twee uiterften , ftraalt nog een grooter vol- maaktheid door ; dewyl in onze eene Maag de toeftel van de gemelde vier Maagen als veree- nic;d is en beknoptelyk te famen gevoegd' Men vindt 'er de Tepeltjes in en Kliertjes, van Pens, de Ruitjes of Celletjes van de Muts, de OMTRENT DE HeRKAAUWINO. 5 de Plooijen van de Boekpens , en de werking [, afdeel. van de Agterpens , die de verteerde of in Pap XXX. veranderde Spvzen in de Darmen uitbrengt, ^oolü- r; . °" STUK» wordt door 't Poortier verngt. Deeze Agter- pens , die met verfcheiderley oneffenheden is , ge- lyk eensMcnfchen Maag, fchynt het voornaam- ite Werktuig der Verteering te zyn m jonge Beeften , die niet dan Melk nuttigen , en zy wordt om die reden ook wel de Maag genoemd. Wy hebben nu wel gezien > wat de Werk- Oorzaak tuigen der Verteering zyn in de Herkaauwende kaauwing. Dieren , maar de eigentlyke oorzaak der Her- kaauwing dient nog kortelyk verklaard te wor- den ; naamelyk, op welke manier de ingeüoktc Spyze weder in den Mond gebragt wordt , om die met de Tanden klein te maaken. Doktor Glisson was van verbeelding, dat de Pens, opge- vuld zynde met raauw Voëdzel , daar van een vermaakelyke aandoening krygt , welke de Na* tuur aanfpoort , om genot te hebben van de Spyze, en derhalve, een famentrekking in de Buikfpieren en 't Midcielrift veroorzaakende, dus de Pens op de Spyze doet werken , om de- zelve in de Muts en van daar in den Mond op- waarts te perfen. Doch wy gelooven niet , dat die vermaakelyke aandoening zuiks veroorzaakt, maar veeleer 3 dat de opvulling van de Pens dit Ingewand, door de famentrekking der Vleczige Vezelen van de Buikfpieren en het Middelrift gebplpen , de onverteerde Spyzcn , die nog te grof zyn om in de andere Maagen 3 de Muts en h dksl. ui Sn,*. A 3 . Boek- 6 Algemeens Aanmerkingen L Afdeel» Boekpens , over te gaan, weder opgulpen doet; XXX. doch maar voor een klein gedeelte , en niet Hooro. meer cjan >t ~ene je Herkaauwing vordert. Waar STUK. ® zou het anders van daan komen , dat deeze Bees- ten op zekere tyden van 't Jaar minder herkaau- wen dan op anderen , en die in dc vetfte Wei- den gaan het meefte ; ja dat zy dit veelal leg- gende doen ? Indien ook de Pens zig niet van het Voedzel , 't welk geen Herkaauwing noodig heeft , aanftonds nederwaards ontladen konde, zo zou de Melk in de Kalveren insgelyks moeten op- gulpen en weder in den Mond komen , zo wel als 't gene de Koejen gedronken hebben. Dieren die Deeze of dergelyke Werktuigen , tot Her- w^aau- kaauwing en Verteering van de Spyzen , heb- ben plaats in alle Viervoetige en Gehoornde Die- ren met gefplesten Hoeven , gelyk de Ossen, Schaapen, Bokken en Herten, met alle der- zeïver Soorten en Verfcheidenheden: doch men vindtze ook in Ongehoornde Dieren , gelyk de Kemelen , de Haazen en Konynen , ja van de Rotten en Mützen wordt zulks door fom- mige Schryvers insgelyks verzekerd. Wat de Kemelen belangt , daar aan kan men , dewyl zy ook vier Maagen hebben, geenzins twyfelen. De Haazen en Konynen hebben maar ééne Maag , en derhalve valt de Herkaauwing in de- zelven moeielyker te verklaarcn (*). Egter kan men (*) *f Gevoelen van den Heer de Buffon daar om- trent, kan men vinden in 't II. Stuk deezer Natunrljke hifiotK > bladz. 3S 6. OMTRENT DE JlERK A AU W ING. 7 men 'er niet aan twyfelen , of zy doen zulks, afpepLb terwyl zy ook in de Heilige Schriftuur worden XXX« geteld onder de Herkaauwende Dieren , en 't is Hoqfu» niet moeielyk te begrypen, dat de onverteerde SlUK# Spyzen ook in de zodanigen weder opgegeven kunnen worden , wanneer men aanmerkt , hoe zulks by Oprispingen zomtyds in den Menfch gefchiedt. Waarom doch,zou men niet iets derge- lyks aan andere Dieren toefchryven ; veeleer dan te denken > dat zy hunne Kaaken over cL kander beweegen en wryven om de Tanden te fiypen , gelyk de Heer Kjleiiï zig van de Mui- zen verbeeldt. Meer zwaarigheid heeft het in, te verklaaren, Andere die welke de reden zv , dat fommige andere Die- ï!!0* er" ren , die ook byna alleen of geheel van Gras en Kruiden * of Boombladeren en Vrugren, loe- ven, gelyk de Paarden, Ezels, Zwynen, Rhi- noceros, Olyphanten en Inkhoornen, geenszins herkaauwen : doch de Natuur kan aan dezelven jeenige hulpmiddelen gegeven hebben , ons on- bekend , die de Herkaauwing in de zulken on noodig maaken. Ik zal , om de zorgvuldigheid van den Schepper in deezen aan te toonen , hier nog kortelyk het maakzel befthryven van de Maag in de Bever , een Dier 't welk byna onverteerbaare Spyzen, gelyk Hout en Boom- fchors, nuttigt. De geftalte van de Maag , in dit Dier, is Maag van verwonderlyk, gelyk Blasiüs reeds opgemerkt tien Bcvcr* - j.D£el. iiistuk. A 4 heeft 3 Algbmeene Aanmerxing&n X« Afdeel, heeft (*). Zy zweemde in figuar naar een Var- XXX. k ïp , uitgenomen dat zy verdeeld werdt door HooFfit- cep |-oort yan Qroef 0f Holligheid , welke ne- dcrwa irps liep en 'er als 't ware een dubbele Miag van maakte. In de flinkerzyde, by den Mond , was een Vleezige zelfstandigheid , vier Duimen lang en Eirond van gedaante , geplaatft. Tegenover de Groef , die zig uitwendig open- baarde, was aan de binnenzyde een Zenuwag* tig Heuveltje , 'r welk zig niet zo ver uitftrek- te naar den Bodem , dat de Maag 'er door in twee-en werdt verdeeld. Daar de Vleezige Uit- puiling zig vertoonde, kon men uit en inwen- dig veele Putjes zien , of uit-enden van Vaten , jneeftal rond van figuur en wyd. Sommigen, aan den bovenkant van de Maag , fcheenen halfmaanswyze van gedaante, en, wanneer ee« nige der uitwaardie deelen van de Openingen weg gefneeden waren , ontdekte men van onde* yen kleine Gaatjes , van de uitloozende Buisjes in deeze Putjes. Uit de overblyvende droop, wanneer de Vleezige zdfftandigheid van buiten gedrukt werdt, een Slymagtige Stoffe, dienaar Bevergeil rook , en , als men mer een Pypje in de Openingen blies , zette zig die zelfüandig- heid (*) Ik zou daar van in de Befchryving van den Bever, bladz. 423 , leeds gefproken hebben , indien ik niet in 't Werk der Franfche Akademilten gevonden had, dat de ingewanden van dit Dier , waar onder ook de Maag , weinig byzonders hadden , en naauwlyk* van die de? Honden verkrhilden, OMTRENT DE HeRKAAUWINC. 9 heid fterk uit. Wanneer men 'er het buitenfte ^ ^fdeeu Vlies af (hoopte , zag men dat zy beitondt uic XXX. re°ce Vezels, evenwydig aan elkander loopen- Hoofo- de, gelyk die van de Keel , en zy was bezet4" mcr ontelbaare Kliertjes, die Loosbuisjes heb- ben , welke den inwendigen Rok van de Maag doorbooren. Buiten tvvyfel leveren deeze die Slymige Stoffe, waar mede de geheele Maag als beftreeken of befmeerd is , uit , en men kan niet zonder reden vermoeden , dat 'er andere Klier» tjes of Loosbuisjes zyn , die een Zeepagdg 5 ontbindend Vogt uitgeeven , 't welk eenige Galagtige fcherpte heeft; in (laat om het kaauw- fe! van Hout en Boomen-Schors, waar mede de Bevers zig voeden , te doen vciteeren en hec Sap daar uit te trekken ; terwyl de gemelde Slytn de Wanden der Maag voor de al te harde aanraaking van die ruuwe Stoffen befchat. •^^^%^^<^^-#-^<>^#^^^ XXXL IiOOFDSÏÜ K. Befrbryving van 't Geflagt der Kemelen , waar onder die gewomlyk dus genoemd woerden; de Dromedariflen of fnel -hopende Kemels ; de Pe- ruviaanfebe of Hert-Kernei , en '£ Schaap vm Chili , dat de Vigonia- Wol geeft ? bëgreepm zyn. /^\Mtrent de Rangfehikking der Kemelen is Rang- ^ onder de hedendaagfehen een groot ver- fchikkiltë fchil , naar den byzonderen trant vaa Verdec-f i. p*£i, uxstvsi A 5 Hngj |0 Beschryving I. Afdeel, ling, welke zy volgen. Klein, die zyne Ran- XXXI. gen gefchikt heeft naar de gefteldheid der Poo~ Hoofd- ten piaatft den Kemel onder de Dieren, Wcl- ker Voetzooien gevingerd of met Toonen zyn , en fchryft hem dus tvoee-Vingerige Pooten toe. De Heer Brisson fchynt niet vreemd te zyn van dit denkbeeld , wanneer hy zegt , dat de Voeten der Kemelen niet met Hoeven zyn , ge- lyk die der Runderen , maar met Klaauwen of genagelde Vingeren. Om dat hy zyne Rang- fchikking naar de Tanden alleen maakt, zoftelt hy den Kemel , als enkel zes Snytanden heb- bende in de Onder- en geene in de Bovenkaak , op zig zelf alleen in zyn Vierden Rang , cu fcheidt hem dus af van de OflTen , Rammen , Bokken en Herten, die hy, om dat zy agt Sny- tanden onder in de Mond hebben , in den Vyf- den Rang der Viervoetige Dieren plaatft. De Heer Linjnmeus maakt zynen Zesden Rang van zodanige Zoogende Dieren, die geen Snytanden boven maar zes of agt onder in de Mond heb- ben , zeer veraf ftaande van de Kiezen , ge- hoefde Pooten en Prammen by de LiefTchen : geevende dit Dier daar in de eerfte plaats. Keamer* By hem zyn de byzondere Kenmerken van ^en* het Kemelen Geflagt , de volgende. Geen Hoor- nen te hebben : zes Voortanden onder in de Mond , van gedaante als een Spatel : de Kie- zen daar van af ftaande , boven drie , onder twee : de Bovenlip gefplceten. Brisson merkt aan , dat zy altemaal zeer laDg zyn van Hals. Om. VAN DE KEMELEN. Iï Omtrent de Soorten van Kemels is minder I. Afdeel. Gefchil dan in de Rangfchikking. Klein telt XXXI. 'er zes ; Brisson en Linsleüs hebben 'er maar S^°/D' vier, te weeten twee die in Afrika, twee die in Soorten. Amerika huisveften , als volgt. (i) Kemel met ééne Bult de Rug. L Dromeda* De Naam, dien de Kemel of Kameel in aller/W., Taaien van Europa draagt , is buiten twyfel af- Kemc1, komftig van 't Latynfche Woord Camelus, dat wederom van het Griekfche Kameelos zynen oor- fprong heeft , en dit van het Hebreeufche Ga- mal , 't welk byna overeenkomt met het Chal- deeufch Gamela , 't Arabifche Gemat en 9i Sar- razynfche SchymeL De Italiaanen noemen hem Camello, de Spanjaarden Camelo, de Engelfchen Camel , de Franfchen Chameau en de Duitfchers Kamellhier. De jonge Kemels en de Wyfjes hebben egter in de Oofterfche Taaien verfchil- lende Naamen , gelyk men dit onder ons ook ziet plaats hebben by het Hoorn- en Wolvee, de Paarden , Varkens en andere Dieren. De Kemel is geen inboorling van Europa en Wooa- het fchynt dat menze ook niet in Amerika vindt ;Plaals* doch onder de Oofterfche Volkeren zyn ze me- nigvuldig en die van Afrika worden voor de grootfte en fterkfte gehoudeu. De Arabieren heb- (i) Camelus Topho Dorfi unico. Syfl. Kat. X, VI. Ca- mel us unico in Dorfo gibbo. Raj. Qwad. 143* Camelus* JoNsr. Quadr. Tab. XLL G*sn. Quadr. xco. Aldri ZifHlc. 908. 12 Beschrïvino LAfdsel. hebben geen grooter Rykdommen, noch eenig XXXI. Goed dat hun meer voordeel aanbrengt , en Hoofd- wanneer zy van een ryk Man fpreeken , zeg- gen zy , dat hy zo veel honderd Kemelen heeft, Hellende die in waarde met het Vee gelyk. In- derdaad , de Natuur heeft den Kemel tot een zeer noodzaaklyk Beeil gemaakt , in het door- trekken van groote Zand-Woeftyncn en Land- ftreeken , daar men in verlcheide Dagreizen geen Bron , Beek of Rivier ontmoet : want deeze Dieren kunnen lang zonder Eeten of Drinken zyn. Tot het draagen van zwaare Pakken en Latten, inzonderheid op verre Tog- ten, in de Noordel yke en middelde deelen van Afrika, in Arabie, Turkye en Pcrfie , worden naauwlyks andere Dieren gebruikt , en de Tur- ken bedienen 'er zlg altoos van in hunne Kara- vaanen. Eigen- De Afrikaanfche Kemels zyn beter dan de fchappen. ancjeren , dewyl zy veertig of vyftig Dagen kunnen leeven zonder Voeder : men laatze flegts , wanneer menze ontladen heeft , in de Velden weiden, daar zy allerley Kruid , Diftels en Doornen , of takken van Boomen eeten , her- kaauwende des nagts het ingeflokte Voedzel. : Als men 'er op een langen Togt mede gaat, moeten zy vet zyn : want het is ligt te begry- pen, dat zy in dit geval teeren op hun Smeer, en om die reden verkoopen de Handelaars der Karavaanen , die uit Barbarie en Egypte naar Ethiopië reizen, hunne vermagerde Kemels, zo VAN DE ÏC E M E L E N. Ij dra zy daar gekomen zyn , neemende weder air ic Afdefl, deren , die vet zyn , in de plaats , tot hunnen XXXI. terugtogt. Die van Afie zyn zo fterk niet men moet hun dagelyks Voeder gecven ; doch zy hebben ook die eigenfchap , van lang zon- der Drinken te kunnen zyn , indienze maar Gras of groene Kruiden vinden. Men voedertze gewoonlyk met Gerft of Spaanfche Tarwe, maakende een Deeg van Gerfte en Tarwe- Meei met Water , en fteekende hun daar van Klom- pen , als twee Vuiften groot , in den Bek. Dadels en gedroogde Vifch dient hun ook tot Spyze. De Kemels zyn leerzaame Dieren. Men wil dat zy , nog Jong zynde , het nederknielen , wanneer men hun de Kniejen met een Stok aan- raakt, worden gewoon gemaakt, 't Is zeker, dat zy hier door gelegenheid geeven , om ze ge- makkelyk te kunnen belaaden en hun de Pak- ken op de Rug vaft te maaken , fomtyds wei duizend Ponden zwaar (*) ; doch doorgaans worden die hun ter wederzyde van de Rug op- gehangen. Zy geeven , zegt men , door teke- nen te kennen , wanneer zy genoegzaam zyn heiaden , en gaan dan van zelf opftaan , ftooten met den Kop of maaken eenig Geluid. Men legtze geen Gebit in den Bek , maar door het Vel , boven de Neus , wordt een Ring gedo- ken, (*) Ik vind in de Diüionnaire des *Arts V Seances, gemeld van icoco Pond; doch daar pl deukelyk een o te veel gefteld zyn. J. Deel. III Stuk. V_ 14 Beschryvtno I. Afdeel, ken , daar men hec Touw of Leidzeel aan vaft XXXI. maakt. Geen Roskam wordt gebruikt om hun Hoofd- de £ug te ftryfcen ; men zuivert hunne Huid STUK* flegts met een dun Stokje van Stof en Vuilig- heid. Hunne Drek , in de Zon gedroogd, dient deeze Dieren , in Turkye , tot een Legerftee , en in de Woeftynen van Arabie wordt deeze Meft, wanneer menze vindt , tot Brandftof gebezigd. Als de Weg bekwaam is , gaat de Kemel met een manhaf tigen tred voort, zo wel in 'tZand als op Aarde ; maar als men glibberige Kley- gronden ontmoet , is men fomtyds genoodzaakt Kleeden daar over heen te fpreiden , of te wag- ten tot dat dczclvcn droog zyn ; dewyl hy an- ders vallen zou , wegens het Kuflentje zyner Voetzooien. Dit Dier wil niet geflagen zyn: om hetzelve harder voort te doen gaan , be- hoeft men flegts te zingen of te fluiten, en, wanneer 'er groote Troepen Kemels by elkan- der zyn , wordt ten dien einde op Trommels geflagen : ook bindt menze gemeenlyk Schellet- jes aan de Pooten en den Hals , zo omze tot loopen aan te zetten , als om elkander in enge Doortogten te doen hooren. Voorttee- In 't algemeen is dit Dier zagtzinnig , en toont ling* immer zo weinig drift om een Menfch of Beeft te beledigen , als een Paard of Ezel ; maar in de Bronstyd wordt het onhandelbaar , of het moet gefneeden zyn, en dit doet men daarom meefl: alle Mannetjes, dewyl 'er één genoeg in llaat is om tien Wyfjes te bevrugten. Een on«> VAN DE KEMELEN. 15 gefiieeden Mannetje is gelyk een Stier gevaar- i.Afpeeu lyk om te behandelen , en , hoe gering ook zyne XXXI. Wapenen zyn , vcgt het niettemin op eene ver- Hoofd- woede wyze , ftootende met den Kop en by- tende , fchoppende er» flaande met de Pooten, zonder Leeuwen of Tygers zelfs te ontzien, De Brofistyd neemt aanvang in january en duurt veertig Dagen ; dan neemt het Dier zyn zagt- zinnigen aart weder aan. Plinito verhaalt , dat de Kemels agterwaards , of met het Gat naar elkander toegekeerd, paaren , en fchoon Aris- toteles wil , dat zy dit op gelyke manier als de meefte Viervoetige Dieren verrigten , is x egter een voornaame reden om hier aan te twy~ fclen, dat hunne Schaft niet voor- maar agter- waards gekromd zy. t'Is zonderling, dat zy zig in dit geval voor 't oog der Menfchen verber- gen ; 't welk dit ftuk duifter maakt. Men wil dat hunne Dragt een Jaar duurt , en dat zy niet dan een of twee Jaaren daarna weder ritzig worden. Omtrent hunnen Leeftyd is geen de minfte zekerheid. Sommigen ftellen dien op vyf. tig, anderen op honderd en eenigen zelfs op honderdvyftig Jaaren. Hoewel 't waar is, dat de Kemels buiten de EenKmri heete Landen niet aarten , zo heeft menze eg- tePary*. ter in de Zuidelyke deelen van Europa fomtyds, doch zy leeven 'er zelden lang. In 't Jaar 1752 bragt men 'er twee te Orleans en van daar wer- den zy naar Parys gevoerd : de eene was een Dromedaris, met twee Bulten op de Rug , de J. Deh. III Stuk» 16 Bescüryving t Afdeel. andere een Wyfjes Kerpel , die maar drie Jaarêtt XXXI. g^gd werdt oud te zyn, en niettemin den 14 Hoofd- February van \ volgende Jaar , op de Kermis van "Sc. Germain, een Jong voortbragt, dat eg- ter maar drie Dagen leefde. Deeze Wyf jes Ke- mel was nog zeer klein , doch fcheen niettemin van gemelden Dromedaris bevrugt te zyn : want de drift deezer twee Dieren jegens elkander was ongemeen , willende zy niet eeten , drinken noch ruften , indien men de eene van den anderen afzonderde. Lighaams. De Franfche Akademiften geeven ons de Ont- gcftalre. leedkundige Befchryving van een Kemel , die van den top des Hoofds tot aan den Grond ze- ven en een half Voet hoog was ; vyf en een half van 't opperde van de Bult gemeten ; de langte zes en een hal ven Voet, die van de Staart, met het Hair, twee en een half: de Kop een-en- twintig Duimen , van 't Agterhoofd tot aan 't end van den Snoet. De Kop is derhalven klein, naar het Lyf gerekend, en de Hals byfter lang, an- ders zou dit Dier , in pGftuur , veel naar een Paard of Ezel gelyken. Ook verfchilt het daar van , in 't uiterlyk aanzien zeer, door de Bult, wel- ke het op de Rug heeft, bcflaande grootendeels uit zeer lange Hairen , die als overend ryzen. Sommigen merken aan , dat deeze Bult uit Vet of Vleefch beftaat , doch deeze Akademiflen ba- vonden dat in hunne Kemel , wanneer men dit Hair met de Hand neerdrukte , gecne aanmer- kelyke Verhevenheid overbleef. Dergelyk lang Hair VAN DE KeMELÈN. 17 Hair was 'er ook op den Kop en onder aan denj. Afdeelj Hals, van vooren; zynde,voor 't overige, het xxxr. geheele Lighaam, omtrent als de Koeijen, tejjjjj**" kleed met kort Hair, zagt op 't aanraaken, en grysvaal van kleur, maar het end van de Staart beftondt uit lange fty ve Haircn , als die der Paar- de-Staarten. DePooten maaken een aanmcrkelyke Byzon-De FowëÊ* derheid in dit Dier uit. % Verfchil der Schry- veren , waar van wy hier voor fpraken , of zy met Hoeven of met Klaauwen zyn gewapend , komt daar uit voort , dat de Voetzooien wel van boven zyn gefpleeten , doch van onderen met een Vleezig Kuffentje voorzien , gelyk in de Beeren en Katten plaats heeft , hebbende de twee Toonen elk aan 't end een Nagel. Dit Kus- fentje* dat met een dik Vel bekleed is , maakt- ze zeer bekwaam , om in 't Zand te loopcn ; doch op Sceenagtige Gronden kwetzen zy dik- wils de- Pooten , 't welk de Karavaanen , in 't overreizen der Gebergten, zeer belemmert* Voorts verfchik de Kemel van de andere Die- Eelragtïg. ren door zekere Eelragtigheden ,- waar op hy itjj1^*2*1 't leggen ruft. 't Getal derzelven is aan de Bee- nen zes ; te weeten vier aan de Voorpooten , op ieder plaats daar zy zig buigen ; de bovenden aan de agterzyde , maar weinig van het Lyf af; de onderden aan de voorzyde , omtrent op 't midden van het Been : aan elke Agterpoot heb- ben zy 'er één , omtrent ter hoogte van den bovenden der Voorpooten. Een zevende, wek J. Düel. IIIStvk. B k-f> 18 Beschryving I. Afdeel. ke een uitpuilende Verhevenheid maakt, vindt XXXI. men onder aan de Borft : deeze was , in hunne Hoofd £emei ast Duimen lang, zes breed en twee STUK* dik. By het dcorfnyden van die Eeltagtighe- den, vonden zy een Vergaaring van Etter, die hun befluiten d.eedt, dat het wel waar kon zyn, gelyk fommi^en willen , dat de Kemels de Jicht of Pyn in de Gewrichten hebben. Inwendige De inwendige deelen kwamen onze Ontleed- declen. kundigeu voor , veel te gelyken naar die van het Paard : doch de Gal was niet , gelyk ge- wooijlyk, in een byzonder Blaasje vervat , en de Maag hadt eenige overeenkomft met die der Herkaauwende Dieren. Dit Ingewand, egter, was wel in vieren verdeeld , doch men vondt 'er dat verfchillend maakzel niet in , 't welk plaats heeft in de vier Maagen van het Hoorn- en Wolvee. Zy waren , in de Kemel, alleen- lyk onderfcheiden door zekere vernaauwingen , welke maakten dat de eerfte Maag , die groot en ruim was, een andere zeer kleine voortbrag", waar op een derde volgde, zo groot niet als de eerfte, maar veel langer, en de vierde, einde- lyk , kwam in grootte en gedaante met de twee- de overeen. Zakken in Boven aan de tweede Maag vonden zy veele de Maag. vierkante Openingen , die ingang gaven tot om- trent twintig Holligheden, als Zakken geplaatft zynde tufichen de beide Vliezen , waar uit de zelfftandigheid van de Maag is famengefteld. Op 't zien van deeze Zakken dagten zy , dat VAN DE KEMELEN. Ip die wel de Ontvangplaatfen konden zyn , m 7/el- ^ Afdeed ken Pliniüs zegt dat de Kemels het Water zeer XXXF« lang bewaaren, 't welkzy, als 'er gelegenheid Hoofd- toe is , in groote veelheid drinken 5 om 'er ver- STÜK* volgens dienft van te hebben op hunnen Togt door drooge Zand-Woeftynen , en 't welk de Menfchen zelfs , fomtyds , uit gebrek van Water de Kemels doodende , nog in derzelver Lighaam vinden. De Darmen waren van vierderley foorL De 'tGedarm- eerfte, by den uitgang van de vierde Maag be-te* ginnende , middelbaar van dikte , zes Voeten lang : de tweede , ter langte van twintig Voe- ten* gefronfeld en geplooid, ja als in veele Cel» letjes verdeeld : de derde dikker en tien Voe- ten lang : de vierde en laatfte de allerdunftc 5 maakten zesentwintig Voeten (*) uit: zo dat het geheele Kanaal der Darmen meer dan zeftig Voeten lang was en het zou nog veel langer ge-* weeft zyn , indien men de Rimpels en fronfe- lingen had ontplooid : dat is tien of twaalfmaal dc langte van den Kemel. Hier ziet men we- derom hoe de Natuur voor Dieren , welker Ver- teering by uitftek langzaam is , op een byzon- dere wyze heeft gezorgd (f), Het maakzel van de Tong was ook zeer zon- De Tong, derliog- In plaats dat alle Tongen byna , die ruuw (*) Zes-en- vyfrig Voeren vindt men in de Oayrages adoptéz 3 maar dan komt het niet overeen met de langre van 't geheele Kanaal , welke 'er op n Toifts of 6$ Voeren geiield wordr. (!) Vergelyk bladz. 4. 1. Deel. ui Stuk. B % 20 Beschryvikg I. Afdeel. ruuw zyn , haare kleine heuveltjes zodanig ge- XXXI. plaatfl hebben , dat de puntjes binnen waards c^!;l°FD' overhellen ; vondt men, dat een gedeelte der Kemel-Tong ze buitenwaarris hellende had. Dc üiterfte helft, naamelyk, zynde zeer dun, was op de gewoone wyze ruuw ; doch de helft naar den Wortel toe, zynde zeer dik, hadt in *t mid- den een klein Rondje , als een middelpunt tus- fchen vcele Tepeltjes, die deeze gantfche helft van de Tong bedekten, en welker toppen allen van dit middelpunt waren afgekeerd , maakende cene ruuwheid, als men ze, in een koers naar 't middelpunt toe, aanraakte. Tuffchen deeze Heuveltjes hadt men 'er anderen , op twee ryën gefchikt, in regte lynen, vyf op ieder ry, die zig als Navels vertoonden. Gefcruik. Het Vleefch der Kemelen wordt van de Afvu kaanen en Arabieren gegeten , die hetzelve, klein gefnéëden of gehakt, en gaar gekookt of gebraden , het geheele Jaar door bewaaren ia Aarden Potten , tot hun gewoone Voedzel. Men wil , dat hetzelve de Waterloozing bevordert : doch onder de Jooden was het , waarfchvniyk om de geilheid, een verbooden Spy ze. Prosper Alpinus verzekert, in zyne Natuurlyke Hifto- rie van Egypte , dat de Kemelen-Melk met vrugt gebruikt wordt tegen een menigte van Kwaaien ; de Aamborftigheid , Geelzugt , Wa- terzugt , en allerley verpoppingen van de Inge- wanden. Men ziet onder de Arabieren zelden Schurftige Huidk waaien , 't welk van deezen- VAN D S K E M E L E N. 2X zelfden Autheur aan 't geduurige gebruik van L afdeel. die Melk worde toegefchreeven. Het Smeer is -XXL van een meer ontbindende kragt dan veele an- Hoofd- , , ii i STUK» d§re Vetten , dewyl er veel viugge üeelen m gevonden worden. Niet minder munten de Uic werpfelcn daar in uit, die zeer fcherp zyn. De Drek gedroogd zynde en tot poeijer gemaakt, dan met Honig gemengd en als een Pap opge- legd, maakt de Gezwellen zeer fooedig ryp, en , doetze fomtyds verflaaó; De Pis der Kemelen plagt het Armoniak-Zout s dat hedendaags op veele plaatfen in Europa, en meeft omtrent de brandende Bergen, uit den Grond gegraven, of door Konft van Zee- Zout, Pis en Roet, gemaakt wordt , uit te leveren. Sommigen willen cok, dat de Hcrlenen, gedroogd, in poeijer gebruikt, tegen de Vallende Ziekte zouden dienen. Meer dan genoeg uitmuntende hoedanigheden , indien 'er maar de helft van waar was, zegt Pater La- bat op zyne fchertzende trant. Wat het Kcmels-Hair belangt, dat zo bekend Kemel** en menigvuldig in gebruik is ; hetzelve komt , zo de Meer Tourkefort verzekert , van Gei- ten van Angora , die zeer fyn lang wit Hair draagen , daar de fraaifte Kamelotten in Tur- kye van gemaakt worden , en waar van men het groffte , in Engeland en elders , tot an- dere Stoffen bezigt of onder ele Paruiken mengt. Het draagt den gemelden naam , om dat het op Kemels wordt vervoerd. Van de Schaft deezer Dieren , die aan 't end haakswyze is omgeboo- i.d*el« nïsivk, B 3 gcnf 22 Beschryving I. AFOEEL.g^n , en wel anderhalf of twee Voeten lang , XXXI. maaken de Arabiers Peezen tot hunne Schiet- Hoofd- bo0gen. STUK. ° II. (2) Kemel met twee Bulten op de Rug, Baïïrianus. Dromeda- Van de voorgemelde geftalte , naamelyk met ééne Bult op de Rug , zyn alle de Kemels in Afrika , Arabie en Turkye , doch in de Ooftely- ke deelen van Afie vindt men 'er , die twee Bulten op de Rug hebben , wordende gemeen- lyk Dromedaris/en genoemd , hoewel de aller* oudfte Schryvers dien naam aan den géwoonen Kemel geeven. Hier van komt de Latynfche Naam : want Battriana was dat Landfchap van Perfie, 't welk nu Cborazan geheten wordt, ten Zuidooften van de Kaspifche Zee. De andere Naam wordt van het Griekfche Woord dromein, dat loopen betekent, afgeleid. Verfchil ^er °Penbaait zig onder de Natuurbefchry- over den vers een groot verfchil ; dewyl fommigen , ge* lyk Rajüs , den Kemel met ééne Bult Drome- daris noemen , anderen dien naam toe- eigenen aan den Kemel met twee Bulten. Dale zegt , van een verftandig Man , die onlangs in Afia en Afrika gereisd hadt , verftaan te hebben , dat de gewoone Kemel maar ééne Bult heeft 5 ddch dat men 'er eenigen vindt met twee Bulten , die zeer zeldzaam zyn , en waar van de groote Hee- ren (2) Camelus Tophis Dorfl duobus. Syfl, Nat. VI. X Dromedarius. Jonst. Ouadr. Tab. XLIV. Fig. x. Came- lus. Gesn. gjiadr, Aldrot. Bifulc. 907. Naam* VAN DE K E M E L E N. $3 ren in Perfie zig alleenlyk als Rypaarden bedie- f. Afdeel, nen , om de foelheid van hunnen Loop. De XXXI. Kornnglyke Akademie der Weetenfchappcn ver- JJ°0FD* nam , onder de Regeering van Lodewyk den XIV. , van den Perfïaanfchen Afgezant, die toen te Parys zig bevondt , dat 'er in Perfie Kemels met twee Bulten zyn , uit Turkefian in Tartarie, beooften de KaspifcheZee, oorfprongelyk, die in Perfie zeer veel geagt worden, dewyl hunne dubbele Bult hun bekvvaamer maakt om ze te beryden. De Heer Klein fielt den Dromedaris van Verfchei- Rajtjs en van de Franfche Akademiften , waardenheden. van ik de voorgaande Ontleedkundige Befchry- ving heb ontleend , als een verfchiilende of mid- del-Soort tufichen de twee eerften van Lm- njeus voor; zeggende ; dat hy de grootfle is, hebbende boven en onder een Bult, en voeren- de den Naam van Imel in Arabie. Men vindt in de Natuurlyke Hiftorie van Aleppo vier Ver- fcheidenheden van Kemels , naamelyk : i. De Turkfchc , zynde de grootfle en breedfte , die 't meefte Hair van allen heeft enjdonkerft is van kleur ; kunnende ten minfte agthpnderd Pond draagen : doch deeze is in de Zomer- Maanden , dewyl hy de Hitte onder de Laft niet kan uit- liaan , onbruikbaar : 2. De Arabifche , die zel- den meer draagt dan vyfhonderd Pond , doch zig niet aan de Hitte kreunt, voedende zig on- derwegs met Diflelen en andere Kruiden ; zo dat hy zig wel veertien Dagen zonder drinken J.D&el. III Stuk, B 4 kan 24 Beschryving |L Afdeel. kan behelpen: 3. De Dromedaris, die bleeker XXXÏ. is van kleur en fraaijer van Geftalte dan de Ara- Hoofd- t>jfche, leggende op éénen Dag meer wegs af, dan dc ander in drie Dagen: 4. De Perfiaanfche Kemel, onderfcheiden van alle anderen , door zyne twee Bulten op de Rug. Hunne Men behoeft dan niet meer over den Naam Vlugheid. te twiften : daar men weet dat deeze Kemel , met twee Bulten , in fnelheid de Laflbeeften , die men in de Karavaanen gebruikt, ver over- treft, leggende wel vyf en-dertig of veertig My- lenin een Dag af, en gaande , tien of twaalf Dagen agtereen, met die zelfde vlugheid voort. Men vindt 'er die de Arabieren Grumazecb noe- men , dienende in 't Ooften voor Poftpaarden; waar van men in Vrankryk twee gezien heeft, welken de Groote Heer tot een Gefehenk zondt aan den Koning. Ligbaams- Zie hier de Befchryving van den tweebulti- gpftaue. gen Kemel, uit het Werk van den Heer Bris- son. Hy is , van de top des Hoofds tot aan 'c begin van de Staart , ongevaar agt Voeten lang : de Kop heefc, van het uirerfte der Bovenlip tot aan het Agterhoofd , de langte van drie-en- twintig Duimen ; de Ooren van vier Duimen, de Staart van twee Voeten. De voorfte Bult, die grooter is dan de agterfte , komt zeven Voe- ten boven den Grond. De Bovenlip is als in een Haas gefpleeten. Het Hair der Bulten , op den Kop en aan den Hals , is zeer lang ; doch anders over 't geheele Lyf kort. Hy heeft zes Eelt* VAN DE KëMELEN. 2J Eeltagtigheden aan de Beenen , en eene aan de r afdeel, Borft, gelyk wy van den Kemel bevoorens ge- XXXI. zegd hebben. Ook zyn de Voetzooien even Hoofd- als in die Soort, en de Tanden , gelyk in de Kenmerken van dit Geflagt gemeld is. De Dromedaris , die zig nu tien Jaaren ge- Jeedcn te Parys bevondt , en gezegt werdt veer- tien Jaaren oud te zyn , was , zonder de Bulten te rekenen , zes Voeten hoog , en tien Voeten lang. Hy hadt vier Neusgaten aan 't end van den Snoet ; twee groote en daar onder twee kleine, dienende tot de Ademhaaling: de Oo- gen groot en uitfpringende ; het Voorhoofd plat en breed , met kort Wollig Hair : de Oorea kort en rond: den Hals zeer lang: de Kniejea dik. De Voorpooten waren aan de Voetzoo- ien van onderen weinig gefpleeten ; doch de Agterpooten veel , omtrent als in een Os. Van de bovenfte Kiezen , welken het Dier 'er we- dcrzyds twee hadt , was de agterite langer ea agterwaards krom geboogen , omtrent als de Slagtanden van een Zwyn : de Tanden der On- derkaak geleeken naar die van een Paard, ge- lyk ook de Tong , doch 't Gehemelte was ruuw5 als dat van den Ezel. De Schaft, niet dikker dan een Schryfpen , maar zeer lang , was agter- waards gekeerd , zo dat het Water boogswyze naar agteren geloosd werdt : egter merkte men aan , dat de Schaft zig zo wel voor- als agter- waards kromde. De Ballen , een Weinig onder de Staart geplaatft , vertoonden zig in de ' hDzzu iiisiüK. Bb 5 Brons- 26 BESCHR YVINO L Afdeel. Bronstyd vry duidelyk, doch waren anders naauw- XXXI. lyks zigtbaar. Alsdan geeuwde het Dier dik- Hoofd- wj}s . je top van >t jjoofy fcheen fterktezwee- ten ; het fchreeuwde ook luider en menigvuldi- ger dan gewoonlyk, en zyn Geluid was ver- ichrikkelyk, byna als 't brullen van een dolle Stier: het at en dronk weinig, wierdt mager en raakte bykans al zyn Hair kwyt. Gezond zyn- de kon het twintig of dertig Ponden Hooy op eenen Dag eeten , en als het Dorft had , dronk het verfcheide Pinten tevens. Men bevondt dat het meer dan duizend Ponden gewigts op zyne Rug kon draagen. lil (3) Kemel met een ëehke Rug en een Bidt aan Glama. de Borft. Peiuviaan- &he Kemel. Men zou, op 't uiterlyk aanzien, haaft twy- felen 5 of dit Dier niet veeleer de geftalte had van een Schaap ; gelyk het ook van de Fran- fchen Mouton de Perou genoemd wordt , en by Johnston is het , Tab. XL VI. onder den naam van Ovis Peruana, afgebeeld : doch behalve de langte van den Hals , een der Kenmerken van het Kemelen-Geflagt , verfchilt het ook door zyn zeer kort Hair daar van , en het wordt tot een Laftdier gebezigd , als de Kemelen. De Spaan - fchen noemen het Glama of Lhama , de Inboor- lingen des Lands de bonte Moromoro. Matthio- LÜS (3) Camelus Dorfo laevi, Topho Pe&orali Syft. Nat. VI. X. Camelus Peruvianus Glama di&tss. Raj. Quadr* Peion Ichiatl Oquitli, Hern. M*xk. 66q, VAN DE KEMELEN. 27 lus geeft 'er den Griekfchen Naam aan van j# Afdeel. Hert-Kameel , 't welk eenigermaate te verwon- XXXL deren is , daar het in 't geheel geen Hoornen Hoofd- 5 STUK. draagt. Delangte is, van den Kop tot aan de Staart, Gefalte. zes Voeten; de hoogte, van de Voetzooien tot aan de Rug, niet meer dan vier Voeten. Zyn Kop , Hals en gefpleeten Bovenlip , als ook de 0 Teeldeelen ; doen het naar een Kemel gelyken, en hec heeft ook geen Voortanden in de Bo- venkaak. Matthiolus maakt 'er een Dier van met gefpleeten Hoeven, maar hy tekent aan, dat het fcherpe Nagelen heeft, en rondom de Voetzool een zeer dikke Huid, gelyk in de Kemelen. Onder aan de Borfi: is een uitpui- ling als een Gezwel , waar uit geduurig eenige Etter fchynt te loopen. Het Lyf is bekleed met zeer kort Hair, zynde in fommigen wit, in anderen bruin of zwart , en in eenigen gemengeld van kleur. Deeze Kemel onthoudt zig in Zuid-Arnerika , Eigen, voornaamelyk in Peru en omftreeks Rio Bamba fcha?PCQ- zeer menigvuldig. Hy is gemakkelyk tembaar en in ftaat om eene Laft te draagen van twee- honderdvyftig Pond: maar, vermoeid zynde , gaat hy op den Grond leggen en men kan hem niet weder op doen ryzen, dan door de Ballen te knypen of te knellen. Men merkt aan , dat dit Dier zagtzinnig zy van aart en niemand kwaad doet ; doch , toornig gemaakt zynde , het Voedzel dat het genuttigd heeft, of eenig ftin- I, Deel III Stuju keud £8 BESCHR YVING VAN L Afdeel. kend Vogt, op zyncn Vyand uitbraakt, bevui- XXXI. lende denzelven op een verren afftand, door Hoofd- fa langte van zyn Hals. Men wil, dat het STUK» dikwils een Kwaal, die men Catalepfis noemt of Verftyving der Leden, onderhevig zy. IV. (4) Kemel zonder Bulten , het Lighaam met f>*hZ\ Wo1 hekleed. van Chili. Deeze Kemel fchynt van fommigen met den voorgaanden verward te worden , hoewel hy 'er zeer door het Hair van verfchilt , dat by uitftek fyn is, en Vigonia-Wo\ genoemd wordt. Hyis zo hoog niet van (latuur als die, en heeft ook veel kleiner Kop en Ooren , naar reden van het Lighaam, 't welk ook van agteren niethoogeris dan van vooren , gelyk in de Glama. De Jn- wooners noemen hem Pacos , doch de gewoone Naam is Schaap van Peru of Chili y alwaar hy zig' voornaamelyk onthoudt. Brisson zegt dat de kleur , in deeze , is als In de voorgaande : volgens LinnjEüs is hy van boven geheel Bloedrood , van onderen wit , en wordt niet tot het draagen van Laden gebruikt. Anderen merken aan, dat de Pacos weinig Hitte kan verdraagen, en de Glama in 't geheel geen Koude. Daar zyn nog Peruviaanfche Schaapen, Amiia genaamd , die men als Paarden of Ezels tot ryden en Laftdraagen bezigt. f4) Camelus Tophis nullis, Corpore Lanato. Syft.Nat. VI. X, Camelus Peruvianus Laniger, Pacos didus. Raj. Quadr* 147. XXXIL HET M ü S K ü S-D IER. 29 XXXI ï» XXXIL HOOFDSTUK- J?™*D* Befcbryving van het Muskus-Dier , en in 't hy~ zonder van het Beursje daar het Moskeljaat m is vervat, als ook deszelfs Gebruik. D E Heer Brisson, die in zyn VyfdeRang , Kenmer- welke de gewoonlyk zogenaamde Her- kauwende Dieren bevat , een Afdeeling maakt van de zodanigen die geen Hoornen hebben, brengt dezelven tot één Geflagt onder den naam van Tragulus of Chevrotain , waar van het Mus- kusdier by hem de vyfde of laatfte Soort is. De Heer Klein heeft het onder de Bokken geplaatft, waar toe de Naam , dien het hy fommige Schry- vers draagt (*), aanleiding fcheen te geeven; doch Ra jus ooordeelt met reden dat het noch tot de Herten, noch tot de Bokken behoort, dewyl het zeker is dat het geen Hoornen draagt en nog twyfelagtig of het wel herkaauwe. De Heer Linn^lts heeft hetzelve in deeze Rang geplaatfl: en door de twee kromme Hoektanden, die het boven in de Mond heeft , waar aan van niemand getwyfeld wordt, van de anderen 011- derfcheiden. De (*) Mofchus. Syft.Nat. VI. X. Animal Mofchiferum, Raj. Ouadr. p. 127. Capreolus Mofchi. Gesn. Ouadr. p, 695-. Capra Mofchus. Aldr. htfulc, 743. Jonst. Ouadr. 5^. Tab. XXXIX. Mofchus. Schrojêk. Mono&r* Tab XL1V. J, D Kkt. III STUK^ 3° BESCHRY VING VAtf I. Afdeel XXXIL Hoofd Naam. Eigen - fchappen. Afbeel- dingen. De oude Schryvers hebben dit Dier Muskits* Bok of Geit gcheeten, en fomrnigen de welrie- kende Hinde. De Chineezen noemen het Hiam, de Italiaaaen Capriolo del Musco en de Duitfchers Bifemthier of Bifemreëch. Ik heb den Lacynfchen Naam van Rajus gevolgd , noemende het in 't Neerduitfch Muskus Dier, om dat het de Mos- keljaat uitlevert. Het wordt meert gevonden in Tartarie aan de Grenzen van China, alwaar de koflbaarheid der StofFe die het draagt, hoewel het zeer moeielyk te vangen is, aanleiding geeft om 'er optejaa- gen. Men vindtze ook, zo 'tfchynt, in Egyp- te en Afrika, doch daar zoudenze°geen ukflee- kende of kromme Slagtanden hebben aan de Bo- venkaak : ook wil men dat 'er in Pegu geheel witte zyn : anderen fchryven van gehoornde Muskusdieren. In 't algemeen is weinig aan- gaande de Levenswyze bekend , doch fomrnigen meenen , dat het op welriekende Planten , en in 't byzonder op de Nardus aaft. De Afbeelding van Johnston (*), hoewel de Heer Brisson dezelve voor taamelyk goed aan- merkt , is zekerlyk zeer onvolkomen , zo tera opzigt van de Geflalte, als van de Vagt, die niet glad en gevlakt is, gelyk dezelve zig daar vertoont, maar zeer ruig en eeaigermaate ge- ftreept. Niet minder zou men kunnen twyfe- len aan de egtheid van de Figuur welke Skge- ru& (*) Tab. XXÏX , onder den Naam van Capteolm M®+ f" Hert ook de Eland , 't Rendier , Damhert cn Kenmer* Rheebok behooren , en zy verfchiüen weinig in ken* de Kenmerken , die dit Geflagt onderfcheiden van dat der Bokken of Geiten , uitgenomen Klein , die op de Hoornen zo zeer geen agt geeft , welker verbrecding , of uitfpreiding naar boven , 't voornaame Kenmerk is van dit Ge- flagt; dcch waarby nog komt, dat de Hoornen niet hol van binnen zyn, en jaarlyks vernieuwd worden. Voortanden hebben dccze Beeften in de Bovenkaak gecne, in de Onderkaak agt, en geen Hondstanden , dan fomtyds enkel ftaan- de boven in de Bek. In alle de Soorten van dit Geflagt, behalve 't Groenlandfche Hert, de Ke- mel-Pardel en het Rendier, zyn de Wyfjcs zon- der Hoornen. Soorten. Klein telt maar vyf; Brisson negen Soorten van Herten : naameiyk het gewoone Hert , het Dukfehe met Maanen aan den Hals , die van Kanada en Groenland , het Bourgondifche , de Rhee , 't Dam- of Vaalhcrt, 't Rendier en E- lapcL De Heer Linn^eus heeft agt Soorten, die hier volgen. (i) Hert met geheel enkele Hoornen , de Voor» pooten by idtjlek lang. De (i) Cervus Cornibus ilmpüciiïimis , Pedibus anticislon. giflimis. Syjl. Nat. Camelo Pardalis, Blllon. Itin, np Raj. QhaÏt. 90, Hasszlq^. Uffal. 175-0, p. 15-. 203. T. Camels» Pardalis. Kemel- Pardel. van de Herten. 37 De Heer Brisson maakt een byzonder Ge. r. Afdeel fiagt van dit Dier, 't welk hy plaacft in de eer- XXXUL fte AfdeeJing van zynen vvfden Rang, befiaan- "to*ï>- 0 * 0 STUK. de uit Dieren, die agt Snytanden in de Onder- ^ kaak en geene in de Bovenkaak hebben , met Partiet opftaande Hoornen ; zynde dit door de laagte zyner Voorpooten van het Geflagt der Bokken of Geiten onderfcheiden. De Heer Klein ftclt het voor , als de tiende Soort in zyn Bokken- Geflagt , 't welk tot de Familie der Tweehoe- vige Dieren behoort; doch hy erkent, dat het- zelve, onder die met gcfpleetcn Hoeven, een merkelyke Onregelmaatigheid veroorzaakt. De Latynfche Naam , die uit de Woorden Naam. Camelus en Pardalis famergefteld is , en in 't Hoogduitfch , Franfch en Neerduitfch , overge- nomen , zal 'er , om dat de geflalte naar een Kemel en de gevlakte Huid naar die van een Luipaard zweemt, aan gegeven zyn. By de I- taliaanen noemt men ?t gemecnlyk Gyraffa , onder de Arabieren Zurnapa, inPerfie Scraphah> in Ethiopië Nabis en liratazin in Abyffinie, we- gens de kleinte of dunte van zyn Staart. Het was by de Ouden bekend onder den Naam van Ovis fera of het wilde Schaap, om dat het on- der de Wilde Dieren in zagtzinfaigheid uitmunt» Men wil dat het onder de Hebreen door het Woord Zemer betekend werdt, en dan behoor- de het onder de reine Dieren , welken de Israë- liten eeten mogten (*). Wei. (*) Immers dit is io 't Hebreeufch het laatfte Woord 1. D£kL. 111 Stuk. C 3 vaa 3$ Beschrvvinq I Afdeel, Weinig is 'er aangaande de Eigenfchappen vaa XXXIll. dit Dier bekend , dan dat het Gras eet met de Hoofd Voorpooten wyd van een , om dat het anders den Grond niet zou kunnen raaken ; doch zyn fardeL voornaamfte Voedzel fchynèo de Bladen en te- Eigen, dere Takken te zyn van het Geboomte , die fchappen. het, wegens zyne hoogte, ver bereiken kan. Sommigen verhaalen ons , dat het de Takkcq met zyne Hoornen nederwaards trekt, doch dit is , als men het maakzel van die Hoornen in aanmerking neemt , zeer onwaarfchynlyk. Ik verwonder my, dat de hedendaagfehen zo ruim- fchootig zyn in de hoogte , tot welke het zy- nen Kop , terwyl de Voorpooten op de Aarde flaan , kan verheffen : men zegt van tot vyftien Voeten ; dat waarlyk ongerymd is , en , indien men op de Afbeeldingen agt geeft, gantfehmis: want die zelfde Schry vers verzekeren ons , dat het Lyf niet meer grootte dan die van een ge- woonen Hertebok heeft 5 welke , fchoon ik niet weet wat Dier men 'er mede meene, denkei yk niet van 't Vers in 't XIV. Kapittel van D enter onomium , daar men in een Latynfchc Overzetting Camelopardus , in een Neercluitfche Elanden heeft; fchoon de Heer Buxtokp zegt , dat het by de Jooden , in de Hoogduitfche Vertaa- ling , B^uphapra , een Gems of Steenaeit , betekent; en dus wordt het ook , in de Dortfche Overzetting van den Bybel , vertaald gevonden. Men kan niet twyfelen, de- wyl het aan de Voetzooien der Pooten gefpleeren Hoeven heeft en herkaauwt, of het behoore onder de reine Die- ren; daar de Kemel, om dat hy geen gefpleeren Hoeven heeft, van was afgezonderd: zo dat in 't Werk van John- ston gantfeh verkecrdelyk verzekerd wordt, dardenjoo* den het eeten van den Kemel -Par del verboodea was. van de Herten. 39 niet grootcr dan een Heit zalzyn: dit nu is 1, Afdeel. naauwlyks vier Voeten met zyne Rug boven den XXXIII. Grond verheven, en, wanneer dan de Hals ze- *iooFÖ- STOK. ven Voeten lang is, zo zou de Kruin van 't ^tmtU Hoofd maar elf Voeten van den Grond komen. Pardel. Miflchien hebben de Ouden, gelyk Belloniüs, die 'er drie teKairo hadt gezien, Palmen of een kleinder foort van Voeten op 't oog gehad. Zie hier, ondertufichen, de Afmeetingen, Lighaami- zo als de Heer Brisson dezelven opgeeft. De Seftaijè' langte des Lighaams , van den top des Hoofds tot aan de Staart, agttien Voeten; die van den Hals zeven Voeten. De Dyën, doch niet de Schenkels , der Vooipooten , zyn veel langer daa die der Agterpooten. Twee Hoornen fteeken uit het Hoofd , omtrent zes Vingeren lang. De Ooren heeft hetvry groot, en van den top des Hoofds , langs den Hals heen , tot aan de Rug toe , Maancn als een Paard. Sommigen egter hebben geen Maanen , 't welk een verfchil der Scxe zou kunnen zyn. De Staart is kort en dun , eindigende met een Kwaft. Het geheele Lyf is met Vlakken getekend , waar van ecni- gen rond zyn of vierkant , anderen langwerpig. Het onthoudt zig in Afrika , inzonderheid in Ethiopië. Dapper zegt , dat dit Dier witte Vlakken heeft op een rooden Grond. Van anderen vind ik aangemerkt , dat de Tong twee Voeten lang zy , van kleur blaauwagtig paars en rolrondag- tig gelyk een Aal; waar mede het de Takken 5 1. Deel. 111 Stuk, C 4 Bla- 40 Beschryvïng }, Afdeel. Bladen cn Kruiden weet af geplukkenen zo XXXillji gezwind in den Bek te haaien, dat men het 00FD' naauwlyks gewaar wordt. Het herkaauwt , 2elyk Keinet ^c K°ebeeflcn, cn ']S by uitftektam, zo dat het PardeL zig van een Kind laat behandelen en geleiden. Men heeft te Rome, in de Schouwburgen , dik- wils Kemel-Pardels aan het Volk vertoond, dat 'er groot genoegen in fchepte , zo wegens de fraatje kleur, als de zeldzaame geftaltc. Keizer Gordianus hadt 'er tien , en Keizer Aurelianus ver* fierde zyne Triomf met eenigen van deeze Die- ren. Voor eenige Jaarcn was 'er nog een , in het Groot Hertoglyke Dierenhuis te Florence. Van welk gebruik zy in hun Land zyn, is my niet gebleeken. n. (2) Hert met Hoornen, die van den Wortel af ^and! breed en plat zyn ; en aan de Keel een Kwab hebbende. In 't algemeen (laat dit Dier by de Schry vers bekend onder den Naam vmAkes of Alce9 hoe- wel men zeer twyfelt , of de Grieken door dit Woord den Eland wel verftaan hebben, die in 't Hoogduitfch Ellendthier geheten wordt , in ■t Zweedfch JElg, in 't Deenfch Elsdiur , in 'c Engelfch Elk , in 't Franfch Elan. Onder de Noordelyke Volkeren geeft men 'er , doorgaans > den (2) Cervus Cornibus acaulibus Palmaria , Caruncu'a gur- turali Syft, Nat. VI. p. 1;. X.p 66. AIccGesn. Q^uadr. 1,3,4 Aldr. BêfmUi S36 Jonst. Ojéadr. Tab. XXX. Kon an. Mus, Tab. 29$. Olear. Mhu Tab. IX. Fig. 2» Raj. Qjt&dr. 59. van de Herten. 41 gen tytel aan van het Groote Dier, cn dus ismen ^ Afdfel, cokbv de Italiaancn gewoon , 't zelve den naam XXXIII. . 1 ^ r> n MOOFD- van Grmbejlia, dat is het Groote Eeejt , te gee-STUF^ ven , zo fommigen verzekeren. Eland. Men begrypc ligt, hoe de Befchry vingen van of her de een Dier, dat vreemd was in Italië , aldaar zo^lce dcr onvolkomen konden zyn , als die van den Kc- en mel-Pardcl onder ons. In den eerden opflag zou men haalt vermoeden , of de Alce , waar van de Gnekfche en Romeinfche Schryvers gewa- gen, niet wel een ander Beeft mogtzyn ; maar, alles wel overwoogen hebbende, befluit de Heer Perraiilt, dat het verfchil, 't geen men in de Befchry vingen ontmoet, afhangt van de onbe- kendheid van dit Dier. Pausanias merkt aan, dat de Alce onder alle Dieren het eenigfte zy, \ welk de Menfchen niet naby kunnen komen ; dewyl het hun van verre weet te ontdekken door de fynheid van zyn Reuk. Bier van daan komt het miflehien. dat fommigen gezegd heb- ben , dat het Hair van dit Dier gemengeld was van kleur, gelyk dat der meefte Geiten, ande- ren dat het van ééne kleur was , gelyk dat der JCemplen: dat fommigen aan hetzelve Hoornen toefchryven , anderen geen Hoornen : dat fommi- gen zeggen, dat het geen Gewrichten in de Bee- nen heeft, anderen dat zulks niet waar is van de Alce , maar van een ander Dier , Machiis genaamd. Alle dceze Byzonderheden vindt men in de Eland, 't Is waar, dat hy eenkleurig Hair heeft over't Lyf, en vaal, gelyk de Kemclen ; doch l Dffl. III Stuk. C J de 4* Beschryving Hoofd- stuk. Eland. I. Afdeel, de Noordfche Schryvers verzekeren, dat zyn XXXIII. Hair in 't ^Zomer-Saizoen bleeker of grysagtig is, in 't Winter- Saizoenbruinder : zodat het zeggen van Ces ar , dat de Alce tweekleurig Hair heeft, miffchien uit een verkeerd denkbeeld of berigt, ten dienopzigte, zal gefprooten zyn , en aan de Borft of Buik is zyn Hair inderdaad wit- agtig. Wat aanbelangt het al of niet hebben van Hoornen , waar in Gesar en Pausamas verfchillen , dit hangt alleenlyk van de Sexe af ; dewyl de Wyf jes , gelyk de Hinden, ongehoornd zyn. De ftyfheid der Pooten , welke deeze Beeften zo noodig hebben om langs het Ys te kunnen loopen , zonder uit te gly den , heeft bui- ten twyfel aanleiding gegeven , om te vertellen , dat de Eland geen Gewrichten in de Beenen heeft , en die ftyfheid maakt hem zo fterk in 't Schoppen , dat hy , naar men verhaalt , door éénen Slag met zyne Hoeven , Boomen ter nedervelt of het Paddeftoelen waren : om de uit- drukking van zeker Schryver te gebruiken. Voor 't overige mag men zeggen , dat alle Byzonderheden , omtrent welken de Ouden ten opzigt van de Alce overeenftemmen , in onze Eland te vinden zyn. Zy getuigen altemaal , dat hy een Dier zy omtrent van grootte en fta- tuur als een Hert , naar 't welke hy ook zweemt door de grootte van zyne Ooren en de klein- heid van zyn Staart; gelyk ook ten aanzien van de Hoornen , waar mede de Wyf jes Elanden zo min als de Hinden zyn gewapend. Zy voegen van de Herten* 43 'er by, dat de Alce van 't Hert verfchüt door 1. Afdeel de langte en kieur van zynHair, door de groot- XXXIII, te van zvne Bovenlip, de kortheid van zyn Hals Ho0FO* STUK» en de ftyfheid zyner Pooten. De hedendaagfchen E/and zelfs verfchillen ruim zo veel ten opzigt van de Hoeven in de Eland, die fommigen geheel flel- ten, als in een Paard, anderen, gelyk 't waarlyk beftaat, even als in 't Rundvee gefpleeten. De Eland onthoudt zig in de Noordelyke r deden van Europa en Aüa , byzonderlyk in de Boflchcn van Lapland , Poolen en Mosko- vie. De Heer Lïnnjeus getuigt , dat hy in S weeden thans zeldzaamer voorkomt dan wel- eer (*), en zulks zal waarfchynlyk aan de on- bepaalde Vryheid, om deeze Dieren te fchicten, zyn toe te fchryven : want anders merkt men aan , dat de Elanden onder het nuttigde Wild van de Bofiehagiën in 't Noorden te tellen zyn (I). Mifïchien worden zy ook fomtyds door Kwaare Koude of Vorft , of door verfcheurende Dieren , vernield. In 't Koningryk Pruiffen plagt , weleer, in 'e Woud hy Fifcbbaufen , de ftapel tc zyn van Elanden , alwaar eens door den voor- g landen Koning , ter Eere en tot vermaak van den Czaar van Moskovic , Pietcr de Groote , een Jagt werdt aangerigt, op welke men veele honderden met Pylcn ter neder velde. Deeze Dieren beminnen de fchaduwagtigc en Kra$t er va» vi«gtói (*) Fauna Succha.p. 13. (f) Siokholmft rerkand. XYIII. D, p. 2öS, l. Deku III Stuk, 44 Beschryving L Afdeel, vogtige plaatfcn, beplant met Eiken en Benke- XXXIII. boomen: dewyl zy aldaar hun Voed.zel in over- Hoofd- vioecj vinden ; 't welk niet alleen in crocn ~" , Kruid, maar ook in Mos , Bladeren en Schors fuand. van Boomen befkat , inzonderheid van Elfen , Berken , Wilgen en Populieren. Zy verwiffe- len ook nu en dan eens van Spyze, vermen- gende het drooge met het vogtige , naar ver- cifch. Als in de Winter het Aardry k met Sneeuw bedekt is, hebben de Elanden , zo fommigen verhaalen , het beleid van agter elkander in een zelfde Spoor te loopen ^ zo dat men denken zoude, dat 'er niet meer dan één Dier dien weg gegaan had. Zy trekken doorgaans troepswyze voort, en fchynen den fpot te dry ven met de Honden, die zy verpletteren met hunne Hoe- ven , bewaarende hunne Hoornen tegen Vyan- den van grooter magt , gelyk Beeren en Wol- ven. Zy zyn tot zwemmen zeer bekwaam, pafTeerende dus dikwils breede Rivieren en Mei- ren. Hunne fnelheid in 't loopen overtreft die van alle andere Beeften , het Rendier uitgeno- men ; zo dat geen Wilde Dieren of Honden , veel min de Jaagers, hun kunnen agterhaalen, en de groote fterkte van hun Lighaam maaktze in \ loopen onvermoeid. Men wil , dat zy vyftig Mylen op een Dag kunnen afleggen. . Zagtzin- De Eland is een zagtzinnig Beeft, doende m&heut. njemanci fcwaad ten zy men hem beledige. In de Bronstyd, dat tegen 't end is van Auguftus, maakt het Mannetje eenig Geluid, en flaat dik- wils van de Hertel. 45 wils op den Grond met de Voorpooten, van [, Afdecsu welken het zig met veel vlugheid bedient tegen XXXÏIL iedereen , die hem wil aantallen. Het Wyfje s^f®~ kalft in 't laatft van Mey, of in 't begin van Eld;:dm Juny , en brengt maar een of twee , zeer zei- den drie Jongen ter wereld. Tuflchen deeze Jongen en de Moer heeft een groote genegen » heid plaats : zy volgen haar overal , en zon- den zig eer dooden laaten dan 'er af te fchei- den. Wanneer de Moer een Menfch gewaar wordt , geeft zy de Jongen kennis van 't ge- vaar door een Gébulk; die met haar vlugten, of, indien zy daar toe niet in ftaatzyn, op den Grond gaan leggen, om 't gezigt der Jaa- geren te ontduiken. De Jongen, die men tam wil maaken , moeten al vroeg gevangen worden: men jaagtze fomtyds met de Moer naar de kant van een Water , daar zy , nog niet zw emmen kun- nende, voor blyven ftaan, en zig met de Hand laaten grypen. Men doetze vervolgens Koeijen zuigen , die zulks toelaaten en ze opvoeden als haar eigen Kalf. Door dit middel, en den ge- duurigen omgang met Menfehen worden zy geheel tam. Men heeft een Eland dagelyks mes het Rundvee zien gaan weiden in de BofTchen, en tegen den avond met hun wederkomen in de Stal. De Jongen, op deeze wyzetam gemaakt, ecten uit de Handen van hunne Oppaflers Brood, Haver, Hooy en allerlerley Groente , gelyk het overige Vee. Deeze Dieren vindt men zeer zeldzaam in o- Manier om ze te • i. desi. in sim, pen vangen, 46 Bëschryvïn Hoofd ituk. Èland. I* Afdeel, pen Velden of Iugtige Boüchagiën: zy houdéff XXXIII. huis in de allerdigtfte en afgelegenfte Wilder- niffen. Dit maakt hunnen Vangft zeer moeie- lyk en vol gevaar. In Lichauwen egter weeten de Jaagers ze fomtyds te vangen , door middel van jonge Boomen , die zy krom buigen en mei Touwen fpannen, zo dat de Eland, wanneer hy daar komt weiden , door 't los fpringen van den Strik bekneld raakt. Hedendaags is ?t de gewoonte, deeze Dieren in Wolfskuilen te van- gen ; of ze met Honden in de gefpannen Netten te jaagen, of met Kogels dood te fchieten. Dit laatfte, egter, heeft groote zwaarigheid in: want, behalve dat de Eland, door zyne fyne Reuk, den Jaager, indien hy niet onder def Wind is, van verre reeds ontdekt; zo is de Huid deezer Dieren dermaate hard, dat 'er de Kogel dikwils op affluit, of geen doodelyke Wonde maakt , en dan loopt de Jaager groot gevaar van zyn Leven te verliezen. Immers $ het Dier ftuift in de ukerfte woede op hem aan , en tragt hem met de Pooten te vertreeden of met de Hoornen in de lugt te fmyten ; ten zy de Jaager zig agter een Boom verhooien houde, of door de vlugheid van zyn Paard zig wedt te redden. De voorbeelden van Menfchen* die op deeze tvyze om hals raaken * zyn in de Noordfche Landen niet zeldzaam. Gevegt ^et ™nc^er moedigheid betoont de Eland, die' *net Wol- anders een zeer vreesagtig Dier is , in zig te- gen de Roofdieren te verdedigen. In de Wil- van de Herten» 47 tterniffen van het Noorden is geen gebrek aam. Afdeel* Wolven 5 die in 't Winter-Saizoen , door Hon- XXXKL ger geperft, alles wat leven heeft , en onder hunST^OPD" bereik komt, verfcheuren. De Elanden, door fiarj9 het fchrikkelyk gehuil der Wolven van derzel- ver komft verwittigd, wyken op 't Ys , dat voor hun het voordeeligfte Slagveld is ; als waarop zy, door middel van hunne platte Hoeven en de ftyfheid hunner Beenen , taamelyk valt ftaan; en wagten 'er in Slagorde de Wolven af , die zy door fchoppen met de Pooten en ftooten met de Hoornen afweeren , zo dat 'er dikwijs van de Wolven fneuvelen. Op het Land, in tegendeel, daar de Sneeuw diep legt , of in de Boflchen , is menigmaal het voordeel aan de kant der Wolven. Indien men het berigt van fommigen geloo- LJghaam* ven mogt, zou de ftatuur van dit Dier verbaa- e zend zyn. Het heeft , zegt men , zo lange Pooten, dat een Man regto verend onder zynen Buik kan ftaan (*) ; doch dit ruikt een weinig naar het Verhaal der genen , die ons vertellen y dat een Man te Paard onder den Buik van den KemeJ-Pardel door kan ryden. Het wonderbaa- re wordt gemeenlyk nog vergroot ! De geloof- waardigfte Schry vers vergelyken de grootte van dit Dier by die der zwaarfie Oflen of Paarden ♦ De Kop (zegt Brisson) is langwerpig , de Hals kort : (*) Er. Pontoppiüans. MM. $fft kOtl ioegen. II. Th. p. 20. I, Dell III Stvk# 43 Bescpikyvinc I, Afdeel. kort : de Lippen, en vooral de bovenfte, zyn XXXIII. groot en dik; de Ooren lang en gelykende naar Hoofd- Ezels. Ooreu ; de Staart zeer kort. Het heeft STUK. Eland. ccn wYdcn Smoel. Van agteren is het Lyf hoo- ger dan van vooren en grysvaal of bruin, ge- heel bedekt met lang Hair. De Hoornen zyn van den Wortel af plat , en met ©enige uitftee- kende Punten. EenWyfje Op de Kermis van St. Germain , in 't Jaar rerfoond. 1752 5 heefc 11100 CCn Wyfies EIand vc™ond> die drie Jaaren te vooren gevangen wai in een Bofch van Ivein Rusland , toebelioorcnde aan den Cham der Tartaaren. Derzelver hoogte was, toen men haar ving, zes Voeten en zeven Duimen , de langte tien en de dikte in den om- trek agt Voeten gewceft ; doch zy is door den tyd nog veel zwaarlyviger geworden. Het Hair geleek naar Varkens-Borflels; de Ooren waren anderhalf Voet lang; de Bovenlip een half Voet langer dan de Onderlip : van agteren zweemde zy, in poftuur, naar een Heft: onder den Hals droeg zy een grooten Baard, als de Geiten. In 'c midden van 't Hoofd, tuffchen de Ooren, vertoonde zig een Been van grootte als een groot Ey: de Neusgaten waren vier Duim lang ter wederzyde van den Snoet. Dit Dier at da- gclyks dertig Ponden Brood, behalven 'cHooy, en dronk agt Emmeren Waters. Hec was ge- heel tam gemaakt. De Hoor- De Mannetjes-Eland draagt Hoornen , die , nen van 't lcer CQ Kraakbecnig zvnde, tot bekleedzel Mannetje. ° ° • , heb- VAN de Herten. 4$ hebben een zagte Wollige Huid , welke hun f. A?mz^c voorde Koude befchut, toe dat zy een genoeg- XAXUL zaame hardheid hebben gekreegen. By dcrf^°°FO~ Wortel zyn zy ecnigermaate rond, doch verder £^nJé ftrekken zy zig wederzyds als platte Vleugels uit, die fomtyds wel de dikte krygen van twee Vingerbreedten , met eenige uitfteekende Punten aan de kanten. In grootte fchieten zy by de Hoor- nen van het Hert te kort; want de langte is zel- den meer dan twee Voeten , de breedte wel twee Handpalmen aan het end. Hoe grooter deeze Hoornen zyn , hoe kodbaarder men dezelven agt; wantzy worden dik wils, tot fieraad, als Armblakers gebruikt in de Paleizen der Grooten. Men heeft 'er gezien met zeventien, agttien, ja twintig- Hoorntjes of Knoppen, en zo breed, dat 'er twee Man bekwaamlyk op zitten konden. Jaarlyks vallen deeze Hoornen in 3t Voorjaar af, cn V fchynt dat het Dier zig door wry vén aan de Bob- men , wegens de Jeukt 9 die het miflehien heeft i daar van verioft. In de Hcrfft is het wederom met nieuwe Hoornen voorzien. De Eland , die door de Franfche Akademiften Lighaan* ontleed werdt (*) , hadt niet meer langte dangel*alle' vyf en een half Voet , van 5t end van den Snoet tot aan 't begin van de Staart, die maar twee Duimen hielde., 't Dier hadt geen Hoornen J als een Wyfje zynde. De Hals was kort en dik5 negen Duimen breed en lang. De Ooren had- derf (*) Ouvragesadoptc'z. Tom. 1. 1 Pan, p. jC$t h Dell. IllJrtfi, D jo Bes chryving L AFDFFL.den de breedte van vier op de langte van negen Hoof*1- ^üimen > zo ^at z^ ^e van 'C ^ert &roöte^yks stuk. " overtreffen, en geenzins dan by die der Eze- Eïand. len kunnen vergeleeken worden , waar van het egter door de Hoeven grootelyks verfchilde; lchoon Scaliger verzekert, dat de Pooten van den Eland niet die der Ezelen ovéreenkomflig zyn , en anderen zeggen , dat 'er Elanden zyn met ongefpleeten Hoeven ; doch , zulks waar zynde,moet men het onderzeilen geen mindere ' Byzonderheid te zyn in deeze Dieren , dan het in de Paarden buitengewoon is de Pooten twee- hoevig te hebben 3 en in de Varkens met ééne Klaauvv te zyn voorzien, gelyk Plinius wil dat in fommige Landen plaats heeft , en van de Varkens door de hedendaagfehen verzekerd wordt (f ). Het Hair. Ten. opzïgt van de kletfr was het IJair njei , veel verfchillende van dat van den Ezel of van den Kemel ; doch het was ongelyk langer dan dat van den eerften en veel grover dan dat van den laaiden. Het hadr de langte van drie Dui- men en de dikte van 't allergroffte Paarde-Hair; maar deeze dikte verminderde allengs naar ?t end toe; alwaar het in een fcherpe punt uit- liep , en by den Wortel wierdt het Hair ook dunner , doch eensklaps , maakendeals de Greep van eene Lans of Spies. Dit dunne gedeelte, 't welk die Greep maakte, was van een andere kleur {*) Zie 't IL Stuk deezer Natmrïyke Bijlorie* bi, 264, Van de Herten. |t Icleur en doorfchynende gelyk een Varkens- j# Armzu Borftel, hebbende aan 't end een Knopje, dat xxxill. de Wortel was. Nu fchyrit het dat dk gedeel- JJ™™' te i buigzaamer zynde dan het Lighaam van het Hair, van de Natuur gefchikt zy, om te maa- ken dat het Haif , 't welk voor 't overige zeer hard is, niet ftyf en ftekelig ftaan blyve, maar plat legge op de Huid. Men ziet hier uit, wat ftaat 'er te maaken fcy op zodanige Afbeeldingen , die ons den Eland voordellen als geheÜl kaal en glad van Huid , van agteren laager dan van vooren , lang van Hals , kórt van Ooren , en in 't poftuur dat de twee Pooten, tegen elkander over, op- geligt zyn, om als 't ware zynen Gang, gelyk die van een Schaatsryder , af te fchetzen : doch veeleer zweemende naar de figuur van een Hert, waar aan men Elainds- Hoornen gevoegd heeft, dan naar die van zulk een grofledig Beeft. De Afbeelding, welke men vindt in 't Werk der Franfche Akademifïen , is geheel anders. Die van Johnston zyn, zo de Heer Brissón aan- merkt , in eenige opzigten gebrekkclyk , doch de grootheid van de Bovenlip en de Kwab aan Üen Hals wordt 'er taamelyk in vertoond. Uitwendig is 'er nog eene aanmerkelyke by- Be Oog- zonderheid in onze Eland. Na dat gemelde hoc^° Akademiften de ftyfheid der Banden in de Poo- ten van dit Dier overwoogen hadden, gaven zy agt op de figuur van deszelfs Oog , waar vari de hoek naar de Neus toe veel verder neder- ïdeeu ui : Sn/*. ï) 2 tiÊééê 52 BESCHR YYIHO f . Afdeel., waards gefplecten was , dan in dc Herten , Rheètf XXXIII. en dergelyke Beeften: ja op een zeer ongewoo- stuk°FD" neman^eri zodanig, naamelyk, dat dceze Splees Eland n]Ct m ^C 'anête ^CP van 'iec ^og * maar eea .elleboog maakte met de lyn , die van den eéiieti hoek naar den anderen getrokken kon worden^ De Ontleeding deedt hun zien , dat deeze Spleet: evenredig was met de Traanklier, welke men bevondt de langte te hebben van anderhalf en de breedte van ruim een half Duim. Tnwendi- De Ingewanden Hadden eenige overeenkomt gé deden. met ^ yan een 0f qs ? inzonderheid wat de vier Maagen en het Gedarmte betreft. De grootlte Maag of Pens, egter, hadt ditbyzon- ders, dat zy ten deele was begreepen in een Vlies, van gedaante als een Zak, ifoet veele Va j ten doorweven , zó dat het voor het Nee kon doorgaan, maar, in plaats van Klieren en Vee, om hoog met Lugtblaasjes , ter grootte vaneen Karfteng, voorzien. De Darmen, die agt-en- veertig Voeten lang waren , hadden een Blinden Darm , zonder byhangzel, van dertien Duimen' lang en vyf Duimen breed. Dc Lever was klein, vaftkleevende aan 't Middclrift, zonder Galblaas: de Milt was ook klein: het Hart zeer' puntig, en van boven tot onderen met eene uitpuiling, fegt op het middelfchot der twee' Holligheden, fchynende een plooy of kreuk te zyn van den Wand der regtef op die van de flin- ker Holte. Ongemeen klein waren de Herfe- nen , hebbende in 't geheel maar de langte van vier buiten Lu<» ropa. van de Herten. 53 vier en de breedte van twee en een halven f, Afdeel. Duim: doch de Pynappelklier was zeer groot , XXXUf. en de Tepels wvze uitftekken overtroffen in groot- f loOFD~ r 0 STUK. te ook veel die van andere Dieren. Men zou pian/j uit dit laatfle, naar zy verbeelden, kunnen afleiden de fynheid van Reuk, waar in de Eland boven alle anderen uitmunt , zo Pausawias wil. Men kan niet twyfeleu , of in andere Werelds- Elanden deelen zyn dergelyke Dieren, doch van Noord- 4 KJ LJ Amerika is zulks onbctwiftelyk. Rajüs zege , dit er in Nieuw-Engcland en de nabuurige Ge- wefcen een Dier zy , genaamd Mjofe , waar van hy Hoornen in Engeland hadt gezien, zeer groot en zwaar; onder anderen een van vyf-cn- twintig Pond, met agt platte Takken, in de gedaante van Sabels of Ponjaarden. De Laat fehryft , dat dceze Dieren van grootte zyn ais een Stier; dat zy een Kop hebben als het Dam- hert , met breede Hoornen , die zy jaarlyks ver- wiflelcn, den Hals van een Hert, een Kwab onder aan de Keel, lange Pooten met breede Voetzoolcn als de Koeijen en de Staart langer dan de Damherten. Men vindt gemeld van zulk een Dier, dat graauw van kleur is, byde Indiaanen Wampofe genaamd > en van een zwar- ten, dien de Engelfchen black Moofe noemen. De Orignac , een Dier dat in de Natuurlykc ne Or'^n^ Hiftorie van Noord- Amerika (*) befchreeven vanKanad* wordt, (*) Den vs, Hiftoire Naturelle de V^Americ-tte Seften* ^rignale, I. Deel. l\\ $Ty*, D 3 ca Bes^hryvihö f. Afdeel, wordt, fchynt ook geen ander dan de Eland 1 XXXHï. of eene Verfcheidenheid van deeze Soorc van Hoofd- f jerten f te kunnen zyn. Men verhaak , dat £*UjV r het omtrent een Lighaam heeft $ls een Muil- ezel, doch ranker, den Hals langer, dePooten dun en een klein Staartje. De kleur is fomtyds witagtig grys, ibmtyds rosagtig bruin en zwart, hebbende Hair op 't Lyf van een Vinger lang , en op ?t Hoofd platte breede Hoornen, die als een Hand zyn uitgefpreid. Men heeft 'er gezien van een Elle lang., die tot honderd en hon- derdvyftig Ponden woogen. Hy verwilTelt dee- ze Hoornen jaarlyks, gelyk de Herten. Het Dier is de Vallende Ziekte onderhevig , en , zo de Wilden zeggen , als het die voelt aankomen 5 houdt het ftil en wryft met de flinker Agter- poot zig agter 't Oor, tot dat 'er Bloed uit- fpringt, 9t welk hem geneed. Sommige Ouden heeft men gezien, welker Hoeven de langte hadden van een Voet. Jagtdsr Oudtyds waren de Orignacs in de Boflcheu \Viiden. van Kanada zo overvloedig, dat de Wilden wei- nig moeite hadden om ze te vinden enmagtig te worden. In 't Zomer-Saizoen wift men aan 't Spoor en aan den Drek gemakkelyk de plaatfen op te zoeken in de Boflchen , daar deeze Bees- ten zig onthielden , en dezelven onder de Wind naderende tot op vyfen veertig of vyftig Schree- den , fchooten zy 'er Pylen op. Met eens tref- fen egter was het Dier zelden af te maaken ; $non moefl; het weder op 't fpoor volgen , en van de Herten. 55 nog eens of ten derden maale raaken. Zy wis- lafufrl. ten ook het gewonde Beeft fomtyds tot by hun* XXXIII. ne Woonjngeii te dry ven, op dat hunne Vrcu- Howp. " 1 ' '' ■■ _ STUK. wen het konden villen, en zo wel de Huid ais * f het Vlcefch t'huis haaien. In 't Voorjaar , wan- neer 't de Bronstyd van cleeze Becften is , ge- fchiedde die Jagt, by nagc, in Schuitjes op de Rivieren , bootfende het gebalk van 't Wyfje naa, en maakende nu en dan eenig gedruifch in 'c Water, 't welk het Mannetje deedt denken dat een Wyfje overzwom, en, daar op uit de Boflchcn voor den dag komende, werdt het door alleman gelykerband met Pylcn geveld, 's Winters was de Jagt over de Sneeuw wel moeielyker,°om dat men, gelyk de Laplanders , zekere Plankjes on- der de Voeten binden moeft , ten einde daar niet in te zakken ; doch zekerder , dewy 1 de Orignac zelf in de Sneeuw zinkt cn dus zeer moeielyk kan viugten. Alsdan wift men ze te vinden aan het afgeknaagde Houtgewas, en, hoe zeer ook deeze Bceften tragtten te ontvlugten, de Wilden wierden 'er , door magt van Volk , en door beleid , meefter van. Hier in was 'c hun een groot behulp, dat de Orignacs, gelyk wy van de Elanden gezegd hebben , elkander volgen in 't zelfde Spoor : en zy doodden 'er2 diestyds , niet meer , dan tot hun dagelykfch Onderhoud vereifcht werdt. De Honden waren, hun hier in een groot behulp , doch , hoe groot en talryk ook, konden dezelven dit Beeft zeldea I. Deel. I'.l Stuk. D 4 mag. Eland* 5*5 Br, SCHRYVÏNC t. AFmEt.^agtlg worden, ten zy het gekwetft ware, ^XXlllf in dc Wintertyd. Hoofd- j)e Qrjp;nac is thans veel zeldzaamer en geeft aan de Kanadieren veel moeite om hem te over- meefteren, Zy gebruiken , hedendaags , ten dien pinde zeker Dier , genaamd Quincajou, zwee- mende naar een Kat, rosbruin van Hairmeteen lange Staart ; 't welk de Eigenfchap heeft , van, op den tak van een Boom zittende, gelyk dc Veelvraat der Noordfche Landen , af te wagten dat de Eland onder zyn bereik komt , en hem dan om den Hals fpringt en allengs dood byt , houdende zig vaft met zyne Klaauwen en Staart, die het denzelven om 't Lyf Haat. Zulk een Dier wordt met Voffen uitgezonden , die deq Eland voor 't zelve opzoeken , en , als het zig op een bekwaame plaats gefield heeft , der- waards dryven. 't Gene de Sphryver daar van verhaalt , fchynt naauwlyks geloofd te kun- nen worden. Hy zegt , dat de Voflcn zig ver- deden , aan beide zyden en van agteren , en door hun Blaffen den Eland juift ter plaatfe dry. ven , daar de Quincajou op hem te loeren zit, en dat zy , als het Beeft door 't byten is neer- gevallen , den roof met elkander deelen en op- eeten, ten zy die door de Honden hun afhan- dig gemaakt worde. Sommigen willen , dat in de Boflchen van in Zuid- Zuid-Amerika ook Elanden zyn. De Heer Oon- ^menka. mMINE zegt 9 c]ac men aldaar dien naam geeft zn het Dier , -t welk den Spaanfchen en Por- tu- plandcn van de Herten. 57 tugeezen bekend is onder den naam van Danta, lafdrel. en Vagra geheten wordt in de Taal van Peru, XXXIII. Tapiira by de Brafïliaanen , en Mmpoiiri in die Hoofo- van Galibri , op de Kuft van Guajana. Dewyl 1 ^ rnen thans weet , dat het in de middelde Berg- agtige Wilderniffenvan Peru , en daar omftreeks, niet alleen koel > maar by uitftek koud is , zo behoeft men zigniet te verwonderen, dat deezc Dieren , die tot de Noorder Lugtftreek fchyncn te behooren, ook in Zuid- Amerika huisveften : maar 't is moeielyker te begrypen , hoe zy ook in Afrika kunnen zyn. De Schryvers niettemin verhaalen van een Beeft , by de Afrikaanen Dante of Lante genaamd , 't welk naar een Stier gelykt , doch miffchien een foort van Buffel zal zyn. En de Eland , waar van Kolbe , in zyn Befchryving van cie Kaap der Goede Hope, gewag rinakt, zal, naar 't gene uit de Hoornen blykt, een Soort van Hertebok zyn; indien men de Cervicapra, die in dat gedeelte van Afrika huishoudt , dus noemen mag. Wat de Nokoko belangt , die zeer gemeen is in 't Ryk van Gongo : ik twyfel of inen wel eenige reden heeft, om dezelve tot de Elanden te betrekken. Zonderling is de algemeenheid van het Denk- Kragtvaa beeld, dat de Klaauw van den Eland tegen de**,a£w Vallende Ziekte zoude dienftig zyn. Men fchynt Vallende enkel tot die gedagte te zyn gebragt, door- Ziekktc' dien het Dier aan die Kwaal onderhevig is 3 en zig , door met zyn Poot te krabben agter zyn Oorcn , of die in zyn Oor te ftceken , daar 1. dlel. m stus. D 5 van 58 Beschryvino L Afdeel. van geneed. Maar, hoe weet men dit, en wat XXXïII. bewys is 'er, dat 'er meer kragt fteekc in dee- Hoofd ze Kiaauw 9 $m \n dergelyke Lighaamsdeelen ST UK. Eland-* van an^ere Dieren ; by voorbeeld in 't Schaaf - zei of de Snippers van Paardehoeven. Datdee- ze Klaauw met een Byl in één flag moet afge- houwen zyn van een nog leevend Dier , op den dag van St. Gilles , van een Mannetje dat jag- tig is en nog geen Wyfje befprongen heeft : dit ruikt zeer naar Bygeloovigheid , en dient om de Gevallen , waar in de Elandsklaauw nut- teloos bevonden wordt, te verbloemen. Wan- neer het fchraapzel 'er van ingegeven wordt, zo kan het zekerlyk , door de Scherpigheden te omwinden, eenig nut doen in Stuipagtige Kwaa- ien der Kinderen, en het aardagtig Poeijer, dat uit Azyn, waar in een gedeelte van die Klaauw ontbonden was, door Wynfteen-Olie neerge- ftooten wordt , heeft een Zuurbreekende Kragt: maar wat zal men denken van het draagen van Stukjes Elands- Klaauw, in Goud of Zilver inge- kaft , aan den Vinger , aan den Hals , of elders, zodanig dat de Klaauw aan de Huid raakt. Zou men van dit Behoedmiddel , met reden , meer verwagting mogen hebben , dan van zig het Been te binden met een Elands-Pees , tegen de Kramp; daar men weet , dat zulks met een Koufeband / zeer wel gelukt. Gebruik £)e Elands- Hoornen zullen , hoewel men ze van *t Hair ».,.., de Vagr en niet veel gebruikt, waarfchynlyk byna de zelfde \ vieefch. j[ragt hebben als die der Herten. De Orignac van van db Herten. 59 van Noord- Amerika , zegt men , dat een Beent- j# afdeel. je heeft in st Hart, gelykzy; waar van de XXXÏÏL Vrouwen der Indiaanen tot bevordering der Hoofd- Verloffinge gebruik maaken, neemende herzei- mmd ye 3 tot Poeijer gemaakt zynde , in , met een wei- nig Water of Vleefchnat van dit Beeft. Met het Hair , dat zeer ftyf is , worden door hun Matratten 5 Ku flens en Zadels gevuld , even als met Paarde-Hair. De Huid plagt koftbaar te zyn; men hieldtze voer het fterkftc en fynfte Leer tot Kolders ; maarfedert dat de Paarden en Oflen- Huiden ook tot Zeemleer worden bereid, is de Ptys daar van zeer gedaald. Het Vleefch wordt van de Indiaanen , in Kanada niet alleen, maar van de Laplanders en andere Noordfche Volkeren , zo zy 't maar krygen kunnen , met Smaak gegeten : dat van jonge Elanden verfchilt weinig van Hcrten-Vleefch ; doch dat der Ouden is byfter taay en geil. (3) Hert mét rolronde getakte Hoornen , die niet kiomjtaan (*). ElapJms. Hcrto Pc Naam van Hert is aqn een Soort van Becr- ten (3) Cervus Cornibns ramofïs teretibus , incurvis. faun. Specie, p. 13. Syft. Nat. VI X. Cervus. Ge&n. Quadr. r , 3, 4. Aldrov. BtfuU; 774, Jon st. Qjiadr. Tab. XXXI. RaJ. Qjiadr. 84. (*j lk weer wel dat incurvis kromme Hoornen bere- kent; ook ontken ik niet, dat de Hoornen van het Hert eenigermaate krom zyn ; doch dewyi dit ook plaatsheeft in de Hoornen van den Eland en het Rendier, die zelfs meer kromte hebben , en de Hoornen van het Hert raa- melyk regt op den fyj> Jlaan: zo heb ik deeze onder» fcheiding gebruikt. X. D£el. 111 Stuk. 6o Beschryving l. Afdeel. ten Clëen^ ^ie byna zo algemeen over den Aapd* XXXIil. bodem zyn verfpreid als de Menfchen. Men Hoofd- heeft derhalve ook, in meed alle Taaien, byzon- dere benaamingen uitgedagt voor het Mannetje en Wyfje en voor het Jonge Hert. De Hebreeu- wen, zelfs, noemden het Hert Aial, de Hinde Aijalah of Aielet en het Kalf Of er. By de Ara- bieren is Aial, by de Perfiaanen Gevazen, by de Grieken Eïaphos de Naam van 't Hert. De Latynen noemden het Hert Cervus , de Hinde Cerva* en het Jong Hinnulus of Veulen. De Franfche en Spaanfche Naamen zyn met den La- tynfchen byna overeenkomftig. In 't Franfch heet het Hert Cerf , de Hinde Biche en het Jong Facn. De Engelfchen onderfcheiden het Hert, by den naam van Red Deer , of het roo- de Dier, van het Dam- of Vaal-Hert, dat zy Falloiv Deer noemen , en heeten 't zelve gemeei> lyk Stagg of Hart, het Wyfje Hind, het Jong Calf. Zo zyn ook de benaamingen in 't Hoog- duitfeh , Hirts of Hirfcb , Hinde of Hindin en Hinde-Kalb. De Sweeden geeven 'er den Naam aan van Hiort , Kron-Hiart. De Her- Beert maakt het Onderwerp uit van de ten Jagr. verluftiging der grootfte Vorften en Heeren ; weshalve het den bynaam draagt van Edel. Dre Herten- Jagt is een Vermaak, dat een Koningly- ]cen toeftel vereiicht , van Menfchen 5 Paarden en Honden, die altemaal geoefend zyn en door hunne beweegingen, hunne nafpooringen en be- leid, tot het zelfde oogwit famenwerken. De VAi^ dé Herten. m jaager moet oordeclen kunnen van den Ouder- t afdeei ;'ï derdom en Sexe: hy moet naauwkeurig kunnen XXXIII. onderfcheiden , of het Hert, dat hydoorzynen Hoofd* „ . r stuk; -Spoorhond omgezet heeft , een Spiésfert zy , van twee Jaaren; een Jong Hért van drie, vier, vyf; een Hert van zes of zeven Jaaren, of cefi .Oud Hert. De Kentekenen , waar aan hy zülks gewaar wordt , zyn de Voetfiappen en de Keu- tels. De Poot van 't Hert is welgemaakter dan die der Hinde, zyn Voet zwaarder en nader aan den Hiel, zyn Schreeden zyn geregelder en zyn Spoor is wyder. Hy zet de Agtefpooten in de Voeclbppen der Voorpooten neer , 't welk de Hinde niet doet. Een Hert , dat zyn vierde Ge* wey of Hoornen heeft , is kenbaar genoeg om zig niet daar in te vergiffen ; maar men heeft bekwaamheid noodig, om de Voetftappen van*£ Jong Hert van die der Hinde te onderfcheiden- De zes- en zevenjaarige Herten zyn nög ge- makkelyker te kennen: zy hebben de Voor- Hoeven dei Voorpooten veel grooter dan die der Agterpooten; de kanten der Hoeven zyn niet fcherp, gelyk in de Jonge Herten, en hoe ou- der hoe meer afgefleeten : ook is hun Spoor re- gelmaatiger , ten zy als zy hunne Hoornen heb- ben afgelegd ; want dan (lappen de oude Herten ook wel mis , maar op een andere wyze dan dé Hinden en de Jonge Herten; zettende hunne Ag- terpooten aan de zyde der Voorpooten , en nooit: daar over of daar agter neer. Wanneer de Jaager, in da droogte van deiï 1, DkEL, III Stuk. Zq- 62 B E S C H R Y V i U Ö I. Afdeel Zomer, uit de Voetftappen geen oordeel vellen XXXIII. kan, moet hy het Spoor van :t Beeft te rugwaards Hoofd- voken , om de Drek of Keutels te vinden i STUK» waar van de Onderfcheiding immer zo veel er- varenheid vereifcht. Deeze Kentekenen komen ook te (iade , wanneer het Hert door den Spoor- hond is opgejaagd en aan 't loopen gebragt i wrant dan gebeurt het dikwils, dat de Honden in verbyftering (aakenj doordien het Hertzyne Makkers te hulpe krygt : 't welk men noemt een gebroken Jagt. Dan moeten de Jaagers de Jagt herftellen , door de Honden weder op 't regte Spoor te brengen van het Hert dat men jaagt. De Pikeur rydt altoos nevens de Honden, en zetze aan zonder al te fterk te dringen , hel- pende hun geduurig , wanneer het Hert zyn Loop verandert , of terug keert , of zig ergens ver- fchuilt; zo dat de Honden "t Spoor byfterz^n. Dan doet men al wat mooglyk is om de Jagt te herftellen, en, wanneer het Spoor weder gevon- den is en het Hert op nieuws aan 't loopen ge- bragt, jaagen de Honden met meer voordcel en moedigheid; want hunne drift vermeerdert, naar maate het Beeft is afgemat en hunne Reuk wordt fcherper ; weshalve zy minder gevaar hebben om van 't Spoor te raaken , fchoon het Hert langs hoe meer kromme Sprongen maakt. Zyn eenigfte toevlugt is alsdan , zig in 't Water te 'werpen, bencemende dus de Honden zyne Reuk en 't Gczigt zelfs : want het weet zig daar in zodanig te verbergen, dat de Honden het geheel , ver- vAN dé Herten. §3 verliezen , eii , na eenig verloop van tyd, keert het j. Afdrel* te rug naar 't Bofch, waar uit het is gekomen. XXXIlt Somtvds , e&ter , zwemt het een Rivier of Water 1 louFD~ overeen, wanneer de Jaagers tydig aan dean^ dere zyde kunnen komen, of hun Volk daar hebben, is het Beeft wel haafl: afgejaagd. Dan tragt het egter nog zyn Leven te verdedigen , en kwetft menigmaal met de fcherpe takken zyner Hoornen de Honden , ja zelfs de Paarden van de Jaagers , zo die al te driftig zyn ; tot dat men het de Peezen in 't buigen van het Been heeft afgefneeden; waar door het valt, en de Jaager gelegenheid krygt * om het van agteren by het Schouderblad met een lang Mes te fteeken. Dan wordt de dood van 't Hert door het blaazen op Jagthoornen aangekondigd, en men laat 'er op fcen parforce-]zgt de Honden meefler van , om hun xlus in andere Gevallen tot de Jagt aan te moedigen. Zodanige Jagten worden 'er in Duitfchland , Parforté- door de Hoog- Vorftelyke Souvereinen , nu en dan j^lop" eens gehouden , in tyd van Vrede ; wanneer men gemeenlykeenige Herten doodt; doch derzelver getal is altoos veel minder dan dat van 't an- dere Wild. Toen de Keizer , met Hertog Karei van Lotharingen, in 't Jaar 1753 een toer deedt door Bohemen, alwaar Hy zig vier Wee- ken ophieldt, waren door die Hooge Perfona- giën en hun Gevolg, onder 47920 ftuks Wild, geveld 19 Herten en 77 Rheen , 10 Zwy- nen, 6Vosfen, 18243 Haazen; 't overige be- ldeel. iusiwc ftonde 64 BeschryviiIo ^ApDE£U flon.it in Faifanccn, Patryzen en ander Gevoget XXXIII. te. Op eene groote Kiopjagt 5 die, in de Herfft Hoofd- t]es ja2rs 1755 , in de Keur-Beierfche Ampten van Mindelheim en Furftenheim' gefchiedde, werden 7 Herten, 9 Hinden, 60 Rheen, nó Vullen en 196 Haazen gedood. De onlangs over- leeden Këurvorft van Keulen is een uitmuntend Liefhebber van de Jagt geweeft : men moge zeggen , dat hy , gelyk oudiyds Nimrod , een geweldig Jaager was op Aarde. Zeer dikwils nam hy het vermaak van de parforce Jagt , en dan werden veele Herten, die in de Boffchen van zyne onderhoorige Landen menigvuldig zyn, geveld. Zulk een groote Jagt werdt, onder anderen , in 'c voorft van September des Jaars 1 755 gehouden in de nabuurfchap van Mon- beim in 't Bergfe Land , op welke 55 Her- ten fneüveldeïij zynde 'er twaalf door den Keur^ vorit van Beieren, en agt door de Kcurvor- flin, eigenhandig gefchooten. In Vrankryk, alwaar de Koning, de Prinfen van den Bloede en die van den Adel, ook groo- te Liefhebbers van de Jagt zyn , is het de ma- nier deezer Perfonagiën niet, om zig te ver. moeijen met het Wild na te zetten : zy wagten af, dat hunne Jaagers hetzelve voorby hun he- nen dryven , en zodanig afmatten , dat zy hec gemakkelyk met een Kogel treffen kunnen. Geen Officieren , Ruiters of Soldaaten , mogen eenig Wild fchieten of jaagen , veel minder het edele Wild van Herten , Hinden of Rheen befchadi- gen; van de Herten» 65 gen ; 't welk in Duitfchland ook aan geen by~ L Afdeel. zonder Perfoon , 't zy Landman of Stedeling, XXXIII. vry ftaat. "°0F°- J STUK. In de Nederlanden is het Wild , zo even ge- j t van .t meld, zeldzaam, ten minftein de Provincie vanBr™e Holland en VVeftfriesland , alwaar bet egter, vtrbooden. tuflchen Beverwyk en Petten , oudstyds plagt te zyn. Willem de II. , Prins van Oranje, gaf, in den jaare 1648, een Ordonnantie uit, waar in zelfs aan de genen , die volgens het Vonnis van den Hoogen Raade , gegeven in den jaarc 1505, tot de vrye Jagt bevoegd zyn (naa- melyk 's Lands Ridderfchap en Edelen , bene- vens zodanige Amptenaaren , die voor Domeftie- ken van de Graaflykheid gehouden worden,) volftrekt verbooden werdt , eenigb grof Wildt> 9t zy Harten , Hynden , Reeden , Deynen ofte Svoy* nen, te jagen, Jchieten ofte vangen? in den hee- len bedryve van de Houtvefierye van Holiandt ende Weftfrieslandt , nochte ook mede in de Duynen van Brederode , Egmont ende andere particuliere Duynen, op te boete t'elcke rcyfe van honden xxv -ponden. Wylen zync Doorlugtige Hoogheid, Willem de IV. , Prins van Oranje , Erfftad- houder der Vereenigde Provintiën , heeft in den Jaare 1750 dit Plakkaat , gelyk wy bevoorens meldden (*), vernieuwd : doch fommigen be- wcercn thans , dat Wefïfriesland niet behoort onder de Houtveltery van Holland , en dat de In- (*) Zie het II. Stuk , bladz. 377* I. Deel. lil Stuk. E 66 Beschryving I. Afdeel. Inboorlingen van hetzelve, uit hoofde van hun- XXXÏU. nc oude Vryheden en Voorregten, geenzins, Hoofd- noch ten opzigt van het kleine noch van. het 5 ïrK' grove Wild ; Vogelen of Viffchen > aan dit Plak- kaat onderworpen zyn (*). In de andere Provintiën is, ten opzigt van de genen , die men tot de Jagt gekwalificeerd oor- deelt , een mcrkelyk verfchil In Vriesland ftaat dezelve, behalve de Hooge Regeering en Ede- len, Grietsluiden , Burgemeeiters en Eigen-ge- erfden, ook vry aan alle Staf-Officieren tot Ma- joor incluis. In Gelderland mogen zelfs de Bur- gers en Inwooners, die jaarlyks 25 Guldens aan de ordinaire Verponding betaalen, Jaageninhet Kwartier; en aan alle de Burgers der Steden itaat zulks vry , binnen het Schependom der Stad , daar zy woonen en het Burger-Regt ge- nieten. Het jaagen , vangen of fchieten , van Herten , Hinden , Rheen en Zeegen , is in dee- ze Provintie, zo in als buiten den bcflooten tyd, aan de Gekwalificeerden zelfs, uitdrukkelyk verbooden. In die van Utrecht ftaat het jaagen, vangen of fchieten, van het grove Wild, aan de genen die tot de Jagt bevoegd zyn , naame- lyk de Hooge Regeering , Edelen en Magiftraa- ten der Steden, binnen hunne Jurisdi&ie vry, doch aan alle anderen is zulks verbooden , op verbeurte niet alleen van 't gevangen ofgefchoo- tën (*) Verhandel, v*n 't Jagt^e't der Wejl friezen 9 door J. Bent. Hoorn 1761. van de Herten. 67 ten Wild, van de Honden en andere Werktui- 1. Afdeel, gen tot de Jagt gebruikt, maar bovendien op XXXHI. eene Boete van driehonderd Guldens, of uit het e STUK» Stigt gebannen te worden, naar gelegenheid van Zaaken; alles volgens de Ordonnantiën van wy- len zyne Hoogheid, gegeven in den jaare 1750. Haare Koningiyke Hoogheid, Anna, Wedu- we van gemelden Prins, maakte in 't jaar 1752 een Reglement op de Jagt in de Provincie van Groningen; volgens 't welke de Ingezetenen, die tot zekeren trap gegoed zyn in Landeryën , in de voornaamfle gedeelten van deeze Provin- tie mogen Jaagen; behalve in Sapmeer, alwaar zulks aan de Regeering alleen vry ftaat, en in de Ommelanden, daar niemand verder de Jagt mag oefenen, dan zo verre het Gebied (trekt van den Regtftoel tot welken hy , gekwalificeerd zynde, behoort: en de Militaire Officieren zyn niet dan wegens hunne Goederen bevoegd tot 1 de Jagt, uitgenomen de Kommandanten van Gro- ningen en die der Schanfen en FortreflTen in Wedde en Weftwoldingerland, zo verre hun Kanon kan reiken (*). De vrye Jagttyd , voor Haazen en Gevogel- Open en te, flrekt zig in de Provintie van Holland uit , h>tüü™en . . Jagttyd. van den 1 September tot den laatften van November ; in die van Utrecht van half Sep. tember tot half December; in die van Gelder- land tot in January of February , en in die van Gro, (*) Zie de Neder landfche Jaarboeken van V jaar 175-2 , feladx. 1341. I. Dta. IIISTtiK' E 2 68 Beschryving I. Afdeel. Groningen tot den i Maart: wordende hetove- XXX HL rige van het Jaar óebeflooten tyd genoemd: maar Hoopd- in Holland begint , opden25july, reeds de tyd s run» der Konynen-Vangfl (*). Jagt. Alle Saizoenen of tyden van het Jaar zyn , Saizoen. j^^jyjjj ^ tot je Herten- Jagt niet even bekwaam. In 't Voorjaar , als de Bofifchen met jonge Bla- deren , de Velden met Bloemen beginnen te praa- ien , is de Reuk der Honden zo zeker niet, en, dewyl het Hert zig dan bevindt in zyn grootfte vlugheid, hebben zy veel moeite om het te agterhaalen. Ook erkennen de Jaagers eenftem- mig, dat het Saizoen, wanneer de Hinden aan \ Werpen toe zyn, de allermoeielykfte Jagt geeft, en zelfs in 't begin van den Herfft, wanneer 't in 't diepll van den Bronstyd is , zoeken de Spoorhonden met weinig vinnigheid : miffchien om dat de fterke Geur van 'c Hert hun verbyflcrt, of5 dat alle Herten dan byna eveneens ruiken. In de Winter, als 'er Sneeuw legt, kan men 't Hert niet jaagen, dewyl de Honden op dien tyd geen Reuk hebben , en het Spoor meeft op 't Gezigt zouden moeten vol- gen. In dit Saizoen , wanneer deze Beeften in de Boflchen niets te eeten vinden , komen zy 'er uit, en begeeven zig in 't open Veld, in het Kreupelbofch of Hakhout, en zelfs in de Zaay- Akkers of Bouwlanden. Zy voegen zig troepswyze famen in de Maand December, err, ge- (*) De zelfde ?an 't jaar ij<;o} bladz. 1079. Hoofd- stuk. van de Herten. 69 geduurende de zwaare Koude, tragten zy zigL Afdeel te verfchuilen agtcr de Heuvelen en Duinen, of XXXI 11. kruipen in Holen , fluitende zig digt aan één . en elkander verwarmende mee hunnen Adem. In \ Voorjaar is 't de tyd wanneer de Her- 'r Afwer ■ten hunne Hoornen verliezen ; die van zelf af. Jlen ö~r Hoornen, vallen of geloft worden door een kleine poo- ging , welke zy maaken tegen een Tak van een Boom. Zelden vallen de beide Hoornen gelyk: de een blyft fomtyds wel twee dagen ftaan, na dat de ander is geloft. De oude Herten wer- pen hunne Hoornen vroegft af, te weeten in *c end van Februar-y of 't begin van Maart , de zevenjaarigc tegen 5t end van Maart , de zes- jaarige in de Maand April, de Jonge Herten in ?t begin en de Spiesferts tegen \ midden of in 't laatft van Mey. Hier in komen egter veran- deringen voor , en een zagte Winter vervroegt dit afwerpen der Hoornen zeer. De Herten fcheiden zig dan van elkander af, uitgenomen de allerjongften , die by een blyven: zy gaan in de Velden en 't Kreupelbofch weiden , en houden zig daar den Zomer op , tot dat hunne Hoornen weder gefchooten zyn: alsdan loo- pen zy met den Kop laag , uit vfeeze van dien tegen de Takken te ftooten , dewyl hunne Kruin dan zeer gevoelig is. Zo dra de nieuwe Hoor- nen ten vollen zyn uitgegroeid, wryvenzydie, in tegendeel , zeer fterk tegen de Boomen ; om 'er de Huid af te krygen , die deeze Hoornen omkleedt, en door dit wryven wil men dat de 3. Deel III Stuk, E 3 Hoor- 70 Beschryvino I. Afdeel. Hoornen eenigermaace van kleur veranderen, XXXIII. naar den aart van 't Sap der Boomen waar te- stük^0" öen ZY gewreeven worden; 't welk inzonder- heid plaats zou hebben in 't Gewey der oude Henen , welker Hoornen rompelig en digc ge- paard d zyn. Hiertegen ftrydt egter, dat men in Herten , die opgebragt waren in een beflooten Perk , zonder Boomen , de zelfde kleuren der Hoornen als in de anderen waargenomen heeft. Onder de Herten , zegt Jacqües de Foüil- loux, draagen fommigen roode , anderen zwar- te, anderen witte Hoornen, en zulks is een fpeeling van de Natuur. De roode Hoornen fchieten grooter en fraaijer op dan de anderen ; want zy zyn gemeenlyk voller van Merg en ligter: de zwarte zyn zwaarder en hebben zo veel Merg niet: de witte zyn de flegtfien. Men vindt Herten , die nooit hunne Hoornen afwer- pen, 't welk daar van daan komt, dat zy hun- ne Teftikels verlooren hebben : want men be- vindt , indien een Hert gefneeden wordt , 't welk zyne Hoornen heeft , dat het dczelven nimmer kwy t raakt, en, geen Hoornen hebbende, deze! ven nooit krygt. Zelfs, wanneer men het lubt , terwyl de Hoornen nog week zyn en bloe- dig , dan zullen zy nooit hard worden , noch hunne gewoone kleur bekomen. Sommigen willen , dat het Hert zyne Hoornen , wanneer het die afgeworpen heeft, in de Aarde be- graaft ; doch dan zou menze niet zo menigmaal in de Boflchen vinden. Dee- VAN DE H E R T £ N. 71 Dccze ovcreenkomft tiuTchen de bekwaam- %v Afwzu heid toe Voortteling en 't groeijen der Hoor- XXXÜL nen in de Herten, gebruikc de Heer de Bcf- |°0i;D- STUK* fon om zyn Gevoelen , aangaande de voort» n " kJ vei een» brenging der Dieren uit de Werktuiglyke deelt- komft van jes van het Voedzel (*) , te bekragtigen. „ t^'fj^^g M wyl een Dier groeit (zegt hy) wordt her rten met de Voedzel t'ecnemaal aan de uitbreiding of {"^waain* 55 0 heid ror „ vergrooting van het Lighaam befteed , maar Voontee. „ als hetzelve byna tot zynen hoogften trap lln8* „ van aangroeijing is gekomen , openbaart zig „ de overvloedigheid van dit Voedzel aan nieu- we voortbrengzelen. In de Menfchen gaat: 5, c'e groeijing van de Baarden 't Hair, de ?, Zwelling der Borfien en de uitzetting der 3, Teeldeelcn, de Huwbaarheid voor. In cle „ Dieven in 't algemeen, en in het Hert in 't ,3 byzonder, toont deeze overvloedigheid zig 3, door nog kennelykcr uitwerkingen ; zy brengt 33 de Hoornen voort, de zwelling der Teftikfs 33 len, de uitzetting van den Hals en Keel, „ het Vet, de Rkfighcid, enz. Gelykerwyze 3, nu het Hert, in "t begin van zyn Leeftyd, 3, zeer fchielyk groeit, zo gaat 'er niet meer ,3 dan een Jaar voorby ? van zyne Geboorte , ,3 tot dat deeze overvloedigheid zig begint te 3, openbaaren aan de voortbrenging der Hoor- nen. Het zyn twee Spieffen, die grpeijen 5 „ lan- (*) Zie 't I. Stuk deezer Nutuwlyke E > flor ie , biadz. 29O. I. DttL, lil Stuk, E 4 72 Beschryving I. Afdeel. 9» tenger en harder worden, naar maate het XXXIII. „ Beeft Voedzel neemt. Indien het in Meyter Hoofd- wereld is gekomen, krvgt het zyne Knob- STUK. „ bels op de Kruin in Mey van 't volgende „ jaar, en in 't end van Auguftus zyn de „ Spiesfen tot de volle langte gegroeid ; dan „ vergaart het verder zyn Vet , en die Vet , „ dat zeer fyn en fcherp van Reuk is , veroor- zaakt dien Geur, welken de Herten in de Bronstyd hebben. De gefneeden Beeften „ worden ook wel vet, doch hun Vetmiftdie „ Geurigheid, welke de aangenaamheid van „ het Wildbraad uitmaakt, zynde in de Brons- „ tyd het Vleefch zelf daar van zo zeer door- „ drongen, dat men het, wegens de geile „ Smaak , niet kan ceten , en dat het in een „ korten tyd bederft. M „ Tot een verder bewys , van deeze voort- „ brenging der Hoornen door eene overvloe- „ digheid van 't Voedzel, dient, dat een vet- „ te Weide , waar in het Beeft ongeftoord kan „ leeven, hetzelve een fchoon Gewey geeft, „ van wyduitftaande Hoornen, dik en fraay „ gepaareld van Stam , vol zwaare Takken ; waar van het tegendeel plaats heeft in een „ fchraal gevoed afgejaagd Hert. Miflchien, „ zelfs, zou het niet onmooglyk zyn , dooreen „ groot gebrek van Voedzel , dit Voortbreng. „ zei geheel weg te neemen , zonder behulp „ der Lubbing. 't Is ten minfte zeker , dat de * gefneeden Herten minder eeten dan de ande- „ ren , van de Herten. 77 9, ren, en de reden, dat in deeze Soort, zoi.Afdeeu „ wel als in die van 't Damhert , den Rhee en XXXIlï. „ Eland , de Wyfjes geen Hoornen hebben , HoOFD* STUK» „ is, dat zy minder eeten dan de Mannetjes; „ ja , zo 'er zelfs in haar een overvloedigheid moge ontdaan, zo komt haar, juift in den „ tyd wanneer die zig geopenbaard zou heb- „ ben, deBevrugtingover, en, dewyl alsdan „ het overvloedige toe Voeding van de Vrugt ge- „ bruikt wordt , en vervolgens tot zooging van „ het Kalf ; zo blykt dat 'er nooit iets over- „ tolligszy. Het Wyf je van het Rendier draagt, „ wel is waar , ook Hoornen , doch ongelyk „ kleiner dan het Mannetje , en , dewyl dit Bcefl „ op de Lichen aaft, dat een vafter Voedzel is „ dan de Bladeren , Baft van Boomcn of jonge „ Scheuten, welken het Hert afknaauwelt, zo is 't niet te verwonderen, dat hetzelve groo- „ ter overvloed van Werktuiglyke deeltjes krygt, waar door de Hoornen grooter wor- „ den en 't Smeer overvloediger , in het Ren- „ dier dan in het Hert. " Dan gaat de Heer de Büffon over, om aan Verfchil te toonen , dat de Hertshoornen in hunne ma- h^ntl™ nier van Groeijing veel van de Beenderen ver- vandieder fchillen , dewyl zy zig endelings uitrekken , ko- Beeaderei:Sy mende daar in met het Geboomte overeen. Dit fchryft hy toe aan de grover deelen van het Voedzel , welke hunnen aart eenigermaate be- houden, en vergelykt zulks met andere Dieren, waar in ook iets zodanigs plaats heeft. „ Het i,?eel. iiistuk* E 5 3> Hert 74 Beschryving I. Afdeel. *> Hert (zegt hy), dat nergens huisvefl: dan ia XXXIIL 3? de Boflchen , en niet leeft, om zo tefpree- HópFD- „ ken dan van Boomgewas, draagt op 't Hoofd een lbort van Boomtakken ; de Bever, die in „ de Wateren woont en Vifch eet , heeft een ,, Staart met Schubben bedekt: het Vleefch „ van den Octer en de mcefte Rivier- Vogelen , „ is een Spys voor de Vallen , een föort van „ Yifch. „ De Hoornen van het Hert, (vervolgt hy) „ zyn dan maar een by komend deel, dat, by „ manier van fpreeken , vreemd is aan deszelfs „ Lighaam ; een voortbrengzel , 't welk niet „ als een Dierlyk deel wordt aangemerkt, dan „ om dat het op een Dier groeit , maar , 'c „ geen inderdaad Plantaartig is , dewyl het de „ Kenmerken behoudt van het Gewas, waar uit „ het zyn eerften oorfprong heeft , en om dat ,3 deeze Hoornen naar Boomtakken zweemen door hunne manier van groeijing , ontwin- „ ding, hard- en droogwording ; ja affcheiding ., eindelyk: want zy vallen vanzelf af , nadat „ zy hun geheele vaflheid hebben aangenomen „ en opgehouden Voedzel naar zig te trekken ; „ even als een Vrugt, welker Steeltje, wan- „ neer dezelve ryp is , zig van den Tak af- „ fcheidt. De Naam zelfs , welken de Herts- „ hoornen in 't Franfch draagen , toont aan , „ dat men dit voortbrengzel aangemerkt heeft „ als Hout, en niet als Hoorn, Been, Tan- „ den 3 enz. By dit alles komt 5 't geen de Ou- 3, dea van de Herten. 75 den opgemerkt hebben, dat men Klyf ofj . Afd&ki. „ Klimop met de Wortelen gegroeid heeft ge- xxXïir. „ zien aan de nog week en zagt zynde Hoor-^^FiJ „ nen van Herten Voorts toont de Heer de Busbon het verfchil en van aan , dat 'er is tuücnen de groeijmg van het Hoornen Hertsgewey, en de Hoornen, Nagelen, Tan-vanKoei' den, Schubben, Vederen, het Hair en alle an- dere uitwendige Lighaamsdeelcn in de Dieren, die altemaal van onderen aangroeijen: terwyl de Beenderen , Spieren , Peezen , en alle inwen- dige deelen , van 't midden naar de beide en- den uitfehieten; en dus maaken de Hertshoor- nen, die het gclyk de Planten doen, eenderde (port van Groeijing. „ Zy hebben alle drie 3, (zegt hy) tot haare StcfFelyke oorzaak, niets dan de overvloedigheid van Werktuiglyk „ Voedzel , en tot ukweiking enkel en alleen „ de fchikkingen plaatzing van dit Voedzelhaar „ gelykheid van de Vorm, die hetzelve pat- „ vangt en inneemt. Dus groeit een Dier lang- „ zaarner of fchielyker, naar reden van de veel- „ heid van dit Voedzel, en, wanneer het by- na tot den hoogden trap van zynen grocy 3, gekomen is , bepaalt dezelve zig naar de Bewaarplaatfen van het Zaad , tragt zig naar M buiten uit te fpreiden , en , door middel van ., de Paaring, andere Gewerktuigde Wezens „ voort te brengen. Het verfchil, dat men ,, tuflehen de Dieren vindt, die, gelyk het „ Hert, een bepaalden Bronstyd hebben , en 1. dkel. 111 smKi de 76 Beschryving L Afdeel. » de andere Dieren . die op alle tyden van het XXXIII. 55 Jaar vrugtbaar zyn , komt niet anders dan Hoopd- ^ van je manier hunner Voeding. De Menfch en de Huisfelyke Dieren , die alle Dagen by- 3, na even veel Voedzel gebruiken , ja dikwils „ al te veel, kunnen op alle tyden van het Jaar „ voortbrengen ; het Hert , in tegendeel , en „ de meefte andere Wilde Dieren , die geduu- „ rende den Winter veel gebrek lyden , heb- „ ben alsdan niets overtolligs , en kunnen niet „ voortbrengen, dan na dat zy in de Zomer „ zig herlteld hebben" (*). De Brons- Kort na dat ^e Herten hunne Hoornen ge- ry<*. bruineerd hebben , beginnen zy ritzig te wor- den. De Ouden zyn vroegfl gereed : zy ver- Iaaten , in 't laatft van Auguftus en 't begin van September, het Kreupelbofch ; komen in de Boflchen te rug en beginnen de Hinden op te zoeken : zy brullen met een verbaazende Stem, die de Boflchen doet weergalmen ; zy draaven op vollen dag over Akkers en Velden, enftoo- ten met den Kop tegen Boomen en Struiken ; geevende alle tekenen van verwoedheid, totdat zy Hinden vinden ; die hun ontwyken , ja voor f hun vlugten. Wanneer eindelyk het Hert een Hinde heeft agterhaald , wordt hem nog dikwils de genieting van dezelve door een ander Hert betwift, en, zo zy beiden van gelyken Ouder- dom (*) Ik geef deeze Bedenkingen van den Heer Buffon zo als zy zyn; zonder Aanmerkingen daar op re maa* ken: laateude dit voor den Leezer over. van de Herten. 11 dom en flcrkte zyn , ziet men dan een yzelyk j. Afdeel* Gevegt, 't welk dikwils uitloopt in de dood van XXXni. een van beiden. De oude Herten zyn altoos STUEU de baas ; doch 't gebeurt wel dat een jong Hert, terwyl de Ouden aan 't vegten zyn, de Hinde, daar 't om te doen is, befpringt, vlugtende, na dat hy 'er fchielyk zyn wil van gehad heeft, ipoedig weg. Een Hert houdt zig niet byééne Hinde ; het befpringt 'er verfcheidene agtereen, tot dat zyne kragten geheel zyn uitgeput. Die verliefde dolheid duurt maar drie Weeken. De oude Herten beginnen in 't voorft van Septem- ber te bronften ; de zes- en zevenjaarige in 't midden van die Maand ; de Spiesferts op 't ein- de en de allerjongften wat laater; zo dat de Bronstyd in 't begin van November geheel is afgeloopen. Men kanze dan, wegens hunne zwakheid, gemakkelyk meefler worden , en, als 't een overvloedig Eikeljaar is, komen zy Ipoe- dig tot herftelling , en men wordt dikwils , op 't Iaatft van Oktober, een tweeden Bronstyd gewaar , die egter zo lang niet als de eerde duurt. De Hinden draagen agt Maanden en eenige Drags, Dagen, brengende in Mey of Juny het Kalf ter wereld, dat zy zorgvuldig tragten te bewaaren en te verbergen voor de Honden. Zy zyn niet altemaal vrugtbaar; men vindt 'er dieSmaldie- ren genoemd worden, en nooit werpen, of fchoon zy niet minder jagtig zyn dan anderen. In de eerde tyd verlaat het Jong de Moer niet, I. Dee*. III Stuk. e.U 78 Beschryving Hoofd STUK» Vrees ag- tigheici. I. Afdeel, en tegen den Winter verzamelen zig dc Her- XXXIÏI. ten en Hinden, jong en oud, by één; in 'tal- gemeen zyn zy geneigd om in gezelfchap met elkander te leeven en te wandelen; niets dan vreeze of noodzaaklykhcid verflrooit of fcheidt- ze van één. Als een Hert zig op een plaats bevindt, daar het in 't geheel niets vreefl , zo gaat het 'er bezadigd weiden en pnbefchroomd leggen rus- ten, flaande egter de Oogen gintsen herwaards, om niet ver rail te worden. V erzadigd zynde begeeft het zig in 't diepft der Boflchen , doch maakt verfchcide Omwegen en Sluippaden; waarfchynlyk om zyn Leger zo veel mooglyk te verbergen. Het is een by uitftek vreesagtig Beeft, de ontmoeting van een Paard, Ezel, van een Wagen of Chaife; 't gefchreeuw of roepen van een Menfch of Dier , zelfs van een Kraay of Rave; alles fchynt hem wat nieuwste zyn: hy verwondert 'er zig over als of hy nooit iets dergelyks gezien had of gehoord : hy fchrikt , om zo tefpreeken, voor zyne Schaduw. Alshy hooren wil van waar 't Geraas komt , ligt hy den Kop om hoog en fielt zyne groote Oorlappen in poftuur: hy vertoeft zig van tyd tot tyd in zynen Loop , om 't geblaf der Honden te hoo- ren , voor welken hy vlugt : hy houdt veel van 't geluid der Herders-Fluitjes , en van 't Fluiten met den Mond, 't welk de Jaagers dikwils doen om de Herten geruft te ft ellen. Moede zynde laaten zy den Kop zakken , fnuivende en fnor- ken- van de Herten. kende fterk. Hoe ouder Hert hoe zwaarder I. Afdeel. Stem het heeft in 't brullen ; maar de Hinden XXXIII. loeijen niet dan uit vreeze of fchroom. Groo- STU^OFD" telyks vermoeid zynde en fterk nagejaagd , be- geeven zy zig te Water en zwemmen daar in zodanig, dat de Kop van den een op het Lyf van den ander ruft , en dus kunnen zy breede Rivieren en groote Meiren overkomen , zonder dat eenig Hond of Paard in (laat zy om ze te vervolgen. Deeze Beeften herkaauwen gelyk het Rund- Voedzel. vee : doch , naar 't fchynt , zo gemakkelyk niet ; dewyl het Hert , als met horten 3 het in- geflokte Voedzel weder in den Bek brengt : 't welk waarfchynlyk zal veroorzaakt worden door de langte van zyn Hals. 't Is ? onder het her- kaauwen, eveneens of het den Hik had. Het Beeft drinkt in de Winter en 't Voorjaar wei- nig , doch in 't heetfte van den Zomer , en in- zonderheid in de Bronstyd , is het zeer dorftig. Ook begeeft het zig dan dikwils in 't Water, om zig te verkoelen en te verfriflchen , zwem- mende niet minder vlug dan het loopt. Ver- volgd wordende fpringt het , zonder eenïge moeite , over een Muur , Heining of Schut van Mans hoogte heen. Hun Voedzel verfchilt naar de Saizoenen: in de Herfft, na den Bronstyd, zoeken zy de groene Scheuten der Boomen, de Bloemen van de Heide, de Bladeren der Braamen, en andere Kruiden : in de Winter, als 'er Sneeuw legt, fchillen zy de Boomen en 1» Deel. III Stuk. ee- go Beschryving L Af deel. eeten derzei ver Bad, het Mos, en wat dies XXXIII. meer is: zo dra het Weder zagt wordt, komen stük°FD" zy °P 1 Graangewas weiden en knaauwelende Knoppen van 't Geboomte af , als die in 't Voor- jaar beginnen uit te botten : op de katten der Wilgen, Popelieren en Hafelnooten-boomen > zyn ze zeer verflingerd. In de Zomer hebben zy keuze van veelerley groente, doch de Rogge verkiezen zy boven alle andere Graanen. Lceftyd. Men heeft zig verbeeld , dat de Herten zeer lang leefden , ja zelfs viermaal zo lang als de Raven, welken men eenen Leeftyd, negen- maal zo lang als die van den Menfch , toefchreef» Dus zou het Leven van een Hert zig tot de drieduizend Jaaren uitftrekken. Deezen Fabel heeft men willen beveftigen met het voorbeeld van een Hert, dat door Ka rel den VL gevan- gen werdt in het Bofch van Senlis , draagende een Halsband , waar op gefneeden ftondt : Ca- far hoe me donavit: even of het denzelven niet zo wel gekreegen kon hebben van een Roomfch Keizer, die insgelyks zig den naam van Cxfar hebben toege-eigend , als van den Romeinfchen Veldheer deezes naams. Plinius verzekert , dat men, honderd Jaaren na de dood van Alexan. der, een Hert ving, met een Gouden Halsband*, uit wiens Opfchrift bleek , dat die Halsband dit Hert door deezen Monarch was omgedaan. Zo ziet men , dat het Gevoelen van de Langleevig- heid der Herten ook oudtydsheerfchte; niette- genftaande Aristoteles hetzelve opentlyk te- gen- VAN DE HERTÈN. 8l genfpreekt. De hedendaagfche Jaagers flaan 'er KAmmki geen geloof aan : zy meenen datdeLeeftyd van XXXllIj dit Beeft bepaald is binnen den omtrek van veer- J^Qt^ tig Jaar en , 9t welk omtrent zevenmaal de tyd is van vyf of zes jaaren , dien het tot zyneri wasdom befteedc. Zyn Hoornen neemen ftecds in grootte toe, van het tweede tot aanhetagt- fte Jaar 3 doch uit het getal der Takken kan men met geen zekerheid den Ouderdom be- fluiten van hec Hert. Dit Beeft is niet vry van Ziekten en Onge- makken. Somtyds groeijen in de Maag van de Hinden, zo wel als in die der Herten, dergely- ke Hairballcn als in de Maag derKoeijen. Men heeft 'er een gezien j die in zyn midden eeii Doorn hadt tot Kern en naar Muskus rook. Nog verwondelyker is 't , dat in 't Voorjaar by de Keel van 't Hert twee Vliezige beurferi worden gevonden, byfia gelyk dë Amandeleö in de Menfbh geplaatft , welker holligheid ver- vuld is met Wormen, die daarin als opgehoopt leggen , gelykende naar de Neüswormen van ft Wolvee , doch grootelyks verfchillénde van die Wormen , welke op 't Lighaam der Hoornbees- ten , en van 't Hert zelf , in Vleezige builen groeijen. Van waar, nu, die Wormen aan den wortel van de Tong , in de Herten , ook mogen komen : 't Gevóélen der Jaagerén is in dëezen fceër onwaarfchynlyk , dat deeze Wormen de Hoor- nen zouden af doen vallen. De Waarneeming i immers leert, dat zulks veeleer toe te fchry verf X Deel. III Stuk, F tj go Beschryving L Afdeel zy aan dc zwelling van een gedeelte der Huid, . XXXIII. welke aan den Wonei der Hoornen een zoom stük°7Ü" maakc > ^C van c*e JaaSers de genoemd worde : zo dat men 'c eenigermaate by de uit- dry ving der Tanden uit hunne holletjes kan vcr- gelyken. Indien men op de (toutheid agt geeft van de Vliegen , die haare Eijeren gaan leggen binnen den Endeldarm van 't Paard , of van die, welke ten zelfden einde in de Neus der Schaa- pen kruipen ; zo zal men zig niet verwonde- ren , dat de oorfprong deezer Wormen in het Hert aan een dergelyke oorzaak toe te fchry- ven zy. De Heer Reaumur, immers, heeft ontdekt , dat deeze Wormen ook in Vliegen veranderen. Wandal- Onder de Ziekten van het Hert zou men , Xigheidder miffchien, kunnen tellen de Wanfcalligheid der Hoornen, die het voornaamfte deel zyn , 't welk by deeze Beeften in 't oog loopt. Men vindt fomtyds den eenen Hoorn korter dan den anderen, of beiden niet met even veel Takken voorzien : de Stam van den eenen Hoorn is wel eens gevorkt, of in twee-en verdeeld, ja in drie- ei?: ook zyn de Takken fomwylen fcheef ge- plaatfh Alle deeze mismaaktheden fchynen de overeenkomt van de grocijing der Hoornen , met die van 't Boomgewas , nader te beveili- gen. Maar onder alle die Wanftalligheden , wel- ken in 't Kabinet van den Koning van Vrank- ryk menigvuldig vertoond worden en door den Heer Daueenton belchreeven , vind ik 'er geen van van de Herten. 83 Van een Hcrtsgevvey mee drie Hoornen , 't welk \t Avni&U •door den Heer D. Lodewyk Godfried Klein in XXXHL de Verhandelingen van de Roomfch-Keizerlyke 1 !ooFD' STUK* Akademie is afgebeeld. Deeze Hoornen , zegt hy , hadden ieder hunnen byzonderen oorfprong of Wortel (*> De Herten zyn door gantfeh Europa , ten »t ^ert minfte in de gemaatigde deelen , gemeen : vanKaaad* zelfs in Noorwegen vindt menze en in 't Noor- den, uitgezonderd mifichien Lapland: inAfie, vooral in Tartarie en de Noordelyke deelen van China * worden 'er cok menigvuldig gevonden* Bovendien zyn zy in Amerika: want het Hen van Kanada verfchilt niet van de Europeaan, fchen dan door de grootte van zyn Hoornen * benevens het getal en de (trekking van derzel- Ver Takken , die fomtyds haakswyze naar agte- ren zyn omgeboogen* Egter is die geen beften* dig onderfcheid ; want men vindt 'er, onder de Europifche , die ook kromme Takken hebben aan de Hoornen y en de Kanadafche zyn fomtyds met regte Takken. Dus zyn 'er ook, die eenige Punten hebben als een Kroon boven aan de' Hoornen , welken men zeer zelden in Vrankryk ontmoet , maar die in Duitfchland en Moskovic voorkomen , zynde een enkele Verfcheidenheid van dceze Soort. In Amerika, zo wel als in Europa , vindt men kleine en groote Herten .■ maar zy fehynen aan de koude en gemaatigde Lugt* (*) No-*A*A£l• Hoofd- , _ . _ _ stuk. die van de Ganges en de genen welken de Schry- veis opgeeveü voor Kaapfe Herten , voor Gui* neefche en dergelyken, vcrfchillen ren opzigt van de Hoornen te veel , om onder deeze Soort geteld te worden* Om deeze Herten te vangen , vergaderen zig de Wilden van Kanada, zo The vet verhaak, tot tien of twaalf by een , gewapend met lange Pieken of Lanfen , van vyftien of zeflien Voe- ten , aan 't end met een Been van een Hert of ander Beeft, van een Voet en daar over lang, in plaats van een Yzeren punt of haak. Als de Sneeuw hoog op 't Aardryk legt, volgen zy de Herten op 't Spoor, en, derzelver Leger ontdekt heb- bende , planten zy Cederen Takken , die in den Winter zelfs hunne groente behouden , verber- gende zig gewapend onder deeze Takken. Zo dra nu 't Hert , door de groente aangelokt , 'er op uit komt, en onder htm bereik is, vallen zy 'er op aan met hunne Spiefen en Pylen , en, als het voor hun vlugt in de Sneeuw, daarliet tot den Buik toe in zakt, vwrdt het van hun met Pylen afgemaakt , en gevild zynde naar hun- ne Wooningen gefleept. De Heer Brisson merkt aan, dat het Kana- dafche Hert voorraamelyk daar in vandeEuro- pifchen 'verfchüt , dat deszelfs Hoornen , van onderen tot boven, bekleed zyn met een harde ruige Huid , \ an de zelfde kleur zynde als het Lig- van de Herten. 85 Lighaam , dat donker vaal is. Het heeft vanj ^FDr^ de Rug tot aan den Grond vier Voeten hoog- xxxfü. te, en de Fioornen zyn drie Voeten lang. Ook Hoofd fpreekt hy van een Duitfch Hert, 't wel k van de Autheuren Tragelapbus , dat is Bok-Hert ge- Bom gon iioemd , en by Johnston onder den naam van difch Herr. Paard- Hert, Hippelaphus , is afgebeeld, wor- dende in Duitfchland Brandhirfch of Br and -Hert geheten , om dat het bruiner van kleur is dan de anderen, hebbende aan den Hals lang Hair, als de Maancn van een Paard. Dit onthoudt zig aan de Grenzen van Bohème. Nog maakt hy ge- wag van 't Bourgondifch Hert, door Johnston taamelyk wel, zo hy zegt, afgebeeld, dat aan 't ondertie der Hoornen maar éénen Tak heeft , voorwaarde, uitfteekende. Daar van hadt hy fiogtsden Kop met de Hoornen gezien, welke uit Kanada in Vrankryk was overgebragt. De Heer de Buffon leidt de grootteen dikte K>efrl der Hoornen van het Kanadafche Hert daar van Herr 9*fl af, dat hetzelve meer Voedzel en Rulle vindt, in de onbewoonde Landen , dan in die welke Volkryk zyn. Dus verfchilt ook, zegthy , het Hertsgewey in de zelfde Geweften 9 naar het verfchil der Landftreeken : het is , even als 't Geboomte, in vogtige, vrugtbaare Landsdou- wen , groot , teer en taamelyk ligt ; in drooge dorre Gronden, daarentegen, kort, hard en zwaarwigtig. Even zo beftaat het met de Lig- haamsgrootte deezer Bceften. Die een vette, Weide vinden in weelige Bouwlanden , hebben I. Deel. 111 Stuk. F 3 ^ 86 Beschryving Hoofd stuk. ï. Afdeel.^ Lyf veel grooter en hooger, dan die zig met XXXII l. het fchraale Gras en Kruid, van hooge Bergen en dorre Steenagcige Gronden , moeten behelpen. Onder deeze laatften vindt men 'er, die als dwergen zyn onder de Herten, gelyk blyktin het Hert van Ccrfika, dat het kleinfte Ichynt te zyn van alle de Berg- Her ten, hebbende niet meer dan de halve grootte der gewoone Herten. En, 't geen my overtuigd heeft (zegt hy), dat het verlchil der grootte alleenlyk van de veel- heid van Voedzel in deze Beeften afhangt, is, dat 'er een , by my opgevoed, vier Jaaren lang, eindelyk grooter, zvvaarlyviger en vetter is ge. worden, dan de oudfte Herten van myne Bos^ fchen. In Groenland is een foort van Herten, welk van fommigen onder de Rendieren, van ande- ren onder de Damherten gerekend wordt te be- hooren ; doch , hoewel hunne Gcftake meer naar de laatften zweemt en hunne Levenswyze naar de eerften, zo blykt niettemin uit de Hoor- nen , die rolrond zyn en geenszins plat uitloo- pen , dat dit Beeft tot de eigentlyke Herten be- hoore. Rajüs heeft het de Groenlandfcbe Rhee genoemd. Zy komen veel in Spitsbergen voor, op een Vlakte , deswegens het Rheenveld ge- heten , als ook aan de Moflelbaay en zelfs in de Straat Davis. Hunne Spyze fchynt voor- naamelyk de Lepelbladen te zyn. Anderson merkt aan , dat zy op 't end van den Zomer zeer vet zyn,. maar in de Winter weder by uit- ftek Groen- landfch Urn, V van de Herten. 87 flek mager worden; men hadü 'er één in Au- r. Afdeel, guftus gefchooteo \ die zeltig Ponden Vet droeg XXXIiï. tuiichen 't Vleefch en de Huid. Allerley foort Hocfd- - STUiU van Dieren, zege hy, hebben in Groenland daar hun voornaamfle Vet, waarlchynlyk tot befchutzel voor de Koude van dat Geweft. Hun Vleefch is zeerfmaakelyk; doch men heeft daar niet beter. Zie hier de Eefchryving van de Lighaamsgeftake , gelyk die ons door den Heer Brisson wordt opgegeven. Het is zeer dik van Lyf , gely kende meer naar een Kalf dan een Hert , hebbende ook veel korter Hals en dikker Pooten. De Staart is kort , de Oogen taamelyk groot , de Neus van vooren met Hair begroeid , zelfs aan den Snoet, daar dezelve in de Herten geheel kaal is en met een vogtigc Huid bekleed. De Hoor- nen zyn anderhalf Voet lang , rond , getakt , en, gelyk die van het Kanadafche Hert, met een ruige Huid overtoogen , roodagtig van kleur. De Vagt, welke dit Hert draagt, befiaatinde Zomer uit kort Hair , helder Afchgraauw ; doch tegen den Winter komen , tuflehen die korte Hairen, anderen opfchieten , langzyndeenftyf, uit ros, bruin en wit gemengeld. Het Wyfje draagt, gelyk de Rendieren, zo wel Hoornen als het Mannetje. De hoogte is, van 't opper- ile van de Rug tot aan den Grond gemeten , ongevaar drie Voeten. Onder de Herten vindt men 'erfomtyds zeer Grootte groot en zwaar, doch hunne hoogte fchyntbin- en Zwaar'e r-y J derHerrea j»D£el. in stvk, £ 4 neu ■ 88 Beschry VING J. Afdeel. nen de.vief Voeten bepaald te zyn , van de Rug XXXIII, tot aan den Grond gemeten : zo dat zy om? .J,f°OI'D" trent van hoogte zyn als de Osfen of Koebees- ten , doch veel dunner van Lyf en langer van pooten. Men vindt ze ook zelden boven de twee> of driehonderd Ponden zwaar : egter worde gemeld, dat, onder de dertig Herten , welken de Keurvorft van Keulen , den 28 Auguftus des Jaars 17545 by Urdingen velde , één geweeft is van 6563 en een ander van 622 Ponden. De langte , van den Snoet af tot aan den Wortel van de Staart, is omtrent zes Voeten. De Hoor- nen , die zy pp 't Hoofd hebben , zyn fomtyds drie Voeten lang , en hebben wel eens over de. twintig Takken met hun beiden ; niettegenftaan- de Aristoteles en Pliniüs zeggen , dat het Hert nooit meer dan zes Takken heeft aan ie- der Hoorn. Men kan uit het getal deezer Takken geen befluit opmaaken aangaande den Ouderdom van het Hert : dewyl het fomtyds ia een volgend jaar minder Takken aan zyne Hoornen heeft, icieurvan De gevvoone kleur van 't Hert is rosagtigof Kaftanie-bruin ; doch men vindt 'er ook roode en zeer zeldzaam die wit zyn van kleur, hoe- wel zy gemeenlyk vry bleek zyn onder aan den Buik. Men vindt ook Herten en Hinden met wit op 't Voorhoofd en aan den Snoet. Hoe ouder , hoe donkerder zy doorgaans zyn van Hair. Jacques dü Fouilloux heeft in de Her* ten driederley foort van kleur onderfcheiden ; tc VAN DE H E R T E N. 8p te weeten bruin, vaal en rood. Onder de brui- 1. Afdeel, nen zyn kleine, fchoon even oud; doch dezeXXXiil. kunnen zo wel niet loopen als de groote brui- ilüf,°*°~ iie Herten. Die bleekvaal van kleur zyn, (zegt hy ,) ontbreekt het aan kragt en moedigheid ; zy hebben dunne witte Hoornen : doch die hoog- vaal zyn hebben een bruine ftreep langs de Rug, zwaare Hoornen die digt gepaareld zyn , en munten uit in moedigheid. De roode zyn door- gaans jong en zeer vlug. Het Hert heeft in zyn poftuur iets, 'twelk Lighaams- eene byzondere fcherpheid van Gehoor, Gezigtgcftalre' en Reuk , uitdrukt. Zyne Ooren zyn zeer groot , naar den Kop te rekenen ; de Oogen (taan ver van elkander , en op zyde van 't Voorhoofd : de Neusgaaren zyn wyd en groot. Dit alles geeft aan dit Beeft een fchrander Gelaat , en de hooge opheffing van zyn Kop , die een fout is in een Paard, ftaat aan 't zelve fraay. Men moet egter aanmerken, dat het in 't loopen de Hoor- nen niet overend ftaande houdt, gelyk men de Herten gemeenlyk afgebeeld ziet : dan zouden ' zy het Beeft tot een groote belemmering zyn, In tegendeel, door 't opiigten van den Snoet leggen de Hoornen , in 't loopen , byna water . pas , of hangen naar de Rug toe over. En de ftyfhcid van Nek is aan dit Beeft een groot be- hulp , om zig met de Hoornen te verdedigen. De Hinde heeft veel tammer aanzien , en is klcinder, doch loopt niet minder fnel als het Hert. I Deel. III Stuk. F 5 Iq 90 Beschryving I. Afdeel. ïn de Lighaamsgeftalte van de Hinde is, bc- XXXI II. haiwc de langte van den Hals en de kortheid Hoofd- van de Staart, nog zo veel verfchil met de Koe- . beeften , dat men haaft denken zoude , een groot Inwendi- . ge deden, onderfchcid te moeten vinden in de Ingewan- den. Ondertuffchen heeft de Ontleeding doen zien , dat 'er geen kennelyk verfchil zy , dan alleen in 't oncbreeken van de Galblaas, wel- ke het Hert niet heeft ; in het maakzel der Nieren, die niet uit byzondere Klieren zynfa- mengefteld; de figuur van de Milt , welke ovaal is, en die van het hoofdje der Roede, 'twelk, byna Cylindrifch zynde, als een toegetrokken beursje eindigt. Ook heeft het Hert een zelf- de getal van Beenderen als de Stier, en, fchoon dezelve veel dunner en langwerpiger zyn , noch- tans op even gelyke wyze famengevoegd en gewricht. Het Hert heeft , bovendien , twee kromme Hoektanden aan de Bovenkaak. Gebruik. In de Huishouding kan men een nuttig ge* bruik maaken van deeze Beeften. HunVleefch * is eetbaar , fmaakelyk en gezond : doch het moet van jonge en wel gevoede Herten zyn ; van de ouden deugt niets dan de Tong , de Snoet en Ooren , waar by men , op 't allerhoog- fte , nog de Krippen , zynde het bovenfte van de Rug naar de Billen toe , kan voegen. Als een Hert drie jaaren oud wordt , is het Vleefch taay en moeielyk te verteeren : ook door geil- heid, inzonderheid in deBronstyd, oneetbaar, gelyk het Bokkenvleefch : doch indien het Hert, van de Herten. pi nog jong zynde, gefneeden wordt, kan deszelfs I. Afdeel. Vleefch, als het vet geweid is, tot een zeer XXXÏÜ. aangenaam Voedzel verftrekken ; zo wel als dat S^°FD" der Hinden , die men als gelde Koeijen , onder den naam van Smaldieren , vet maakt. De zui- gende Hertskalveren worden , als eene lekkerny, voor de Tafelen der Grooten bewaard. Veelen beminnen ook de eerft uitgefchooten Hoornen, die zy gekookt of-gebraden eeten , zeggende dat dezelven eenigermaate naar Kampernoeljes fmaaken : doch het is een lymige en moeielyk verteerbaare Spyze. Groot is het gebruik, dat men in de Genees- In .de kunde heeft van verfcheide deelen van het Hert. Gcn*cs" kund?. De Hoornen, in 't byzonder, leveren een me- nigte van Bereidingen uit aan de Apotheeken. Bovendien is ook het Been uit het Hart, de Schaft , het Bloed , Merg , Vet of Smeer , en de Huid, tot verfcheide oogmerken, aange- preczen: vvaarfchynlyk wegens de byzondere Tegengiftige en Zweetdry vende kragt . die 'er onderfteld werdt in alle de deelen van dit Beeft te zyn. De Hoornen moeten , wil menze goed heb- DeHoor- ben , ryp , dat is van het Hert zelf afgewor- ncn. pen zyn : immers deeze bevindt men zwaarder, harder en vafter van zelfftandigheid , dan die, welke van Heften , die men vangt of doodt , worden afgehouwen , zynde doorgaans met bloe- dige plekken of ftreepen. Het affchaafzel dee- zer Hoornen wordt in Dranken gekookt : men i. dcel. in stuk. maakt 92 Beschryving X. Afdeel. maakt 'er Geley van, om Menfchen, diedoc^ XXXIII. zwaare Krankheden zyn verzwakt, te verder-. Hoofd- jcen> Dikwils wordt ook de Hertshoorn onder Poeijers gemengd , ten welken einde dezelve op een byzondere manier moet toebereid zyn , laatcnde zig , wegens de taaiheid , anders niet verbryzelen. Stukken van deeze Hoornen wor- den geplaatft in de Helm van een Kolf of Des- tilleer-Ketel, daar men heo Water in ftookt van welriekende kruiden , die tevens Hartster- kende zyn, om dus, behalve de broofchheid, welke op deeze manier aan de Hertshoornen medegedeeld wordt , dezelven, als 't ware , nog meer kragt by te zetten. Aan deeze bereiding wordt de naam van de Pbilofoopbifcbe gegeven : doch, dewyl al het Lymige door den damp van 't Kookend Water , dus , uit de Hertshoorn is weggefleept , zal men 'er te vergeefs een veel uitmuntender kragt , in het verzagten der Scherp- heden, van yerwagten, dan van Kreeftsoogen .en dergelyke Zuurbreekende middelen. Herts- hoorn, gebrand tot een witte Kalk, heeft in- derdaad eenige famentrekkende kragt , die de- zelve doet voorfchry ven , om te mengen onder de Geneesmiddelen tot ftilling van Bloedftor- tingen cn van andere Ontladingen > welke uit eene flapheid der Vaten ontdaan of uit eene fcherpheid en dunte der Vogten; in welke Ge- vallen dezelve egter ook meeft als een Zuur- • breekend Middel werkt. Geeft, 't Is zeker, dat men door de laatftgemeldQ Be, vak de Herten. 93 reiding al dat gene kwyt raakt , waar in de voor- j. Afdeel. naamfte kragt der Hertshoornen beftaat : te wee- XXXUL ten, de Olie, Geeft cn 't Zout. Om deeze Ho°fö- STUK. te krveen s wordt de Hertshoorn in kleine ftuk- ~ * , - ö 5 Zout en ken gezaagd * die men eerft doen kan in een oüe. Glazen Kolf, en haaien 'er , door de zagte Hitte van 't Dampbad, het Water af, dat, meteen weinigje van den vluggen Geeft bezwangerd > in Hartskloppingen en Flaauwten aangepreezen wordt ; doch het is , in dit opzigt , niet te ver- gelyken met den Gee.ft zelf, dien men uit de Hertshoornen door de Retort overhaalt, cnmet welken tevens het vlugge Zout overkomt. Dit laatfte geeft men van zes tot zeftien Greinen , in eenig bekwaam Vogt , en den Geeft van tien tot dertig Druppelen. Deeze beide Middelen % zyn van groot gebruik in allerley Kwaaien , die in een ongeregelde beweeging van het Zenuw , geftel , door eene Kramptrekking van de Inge- wanden veroorzaakt, beftaan , en dus komen zy te pas in de Opftyging, Vallende Ziekteen Stuipen der Kinderen ; zy kunnen ook den loop der Dierlyke Geeftcn , die geftremd was, fomtycs herftellen , in de Beroerte en Lammig- heden: zy zyn fterk Zweetdryvende, en die- nen dus , fomtyds , in de tuffchenpoozende Koortfen , of om het Gift door de Huid te doea uitwaafemen en dus te loozen. Van de (tinken- de Olie, die na de Dcftillatie overblyft, worde uitwendig, in een Smecring of Zalf je , gebruik gemaakt tegen dergelyke Ongemakken. I. Dkiu 111 Stuk. In p4 Beschryvinö li Afdeel. In het Hart der oude Herten wordt fomtycb XXXIIL een Beentje gevonden, waar aan fommigen nog stü°k°FD Sroocer kragten, dan aan de Hertshoornen, ,fBeenfjetoefchryven. Het heeft de langte omtrent van uit her Hart. een Pink, en de gedaante van een Kruis, hoe- wel 'er dikwils de bovenfte punt aan ontbreekt* In het Kabinet van den Koning van Vrankryk vindt men 'er verfcheidene, waar van de groot- ften drie Duim lang zyn. Vesalïüs heeft reeds opgemerkt , dat het de Peezen zyn der Spieren van het Hart, aan den oorfprong vandegroote Slagader en van de Long. Ader geplaatft, die allengs hard worden en in de Ouderdom een Beenige zelfftandigheid verkrygen. Dit Beentje moet zeer wit zyn en maatig van grootte : want het Beentje , dat op de zelfde wyze in de Har- ten van oude Stieren groeit, wordt 'er dikwils voor verkogt, zynde niet te onderfcheidendan door de grootte. Men plagt aan het Beentje uit het Hart der Herten eene byzondere Hart- Herkende , Tegengiftige en Bloedftempende kragt toe te fchry ven ; doch , dewyl het naauw- lyks ooit op zig zelf alleen gebruikt wordt , zo is het te geloovcn , dat de kragten , die men 'cr van ondervindt, meefl; afhangen van de byge- mengde Middelen* De Schaft, Ik twyfel zeer, of men w7el meer ftaat kan het Bloed, maa] E H E R T È N. 95 tegen de Pleuris en het Podagra ; of aan beiden (; Afdeël. tegen de Roode Loop. Het Merg van deszelfs XXXüh Beenderen is, verfch zynde, ongemeen ver- HooFD~ zagtende, en wordt met vrugt m deKIyftecren tegen de Darmpynen gebezigd , of ook uit- wendig als een Smeering 9 tegen de Kwaaien der Zenuwen , Peezen en Gewrichtsverfty vin- gen. Mee niet minder verwagting kan men van 't Vet of Smeer van 't Hert , zo in als uit- wendig, gebruik maaken in alle Gevallen 5 daar verzagting en weekmaaking wordt vereifebt. Van de Huid wordt een zeer zagt en duurzaam Leder gemaakt, 't welk veel naam heeft, zo tegen 't Podagra , als tot bevordering van de Kraam. In de holligheid , die onder ieder Oog is van Bezo^. een oud Hert, wordt eene Stoffe gevonden die Sreen van week is en zwart van kleur , wordende hard r Herr' als zy opdroogt , en dan noemt men ze de Traanen of Bezoar-Steen uit de Oogen van het Hert. Twee zodanige Steentjes zyn 'er in 't Kabinet van den Koning van Vrankryk, zeer ligt van zelfftandigheid , ieder omtrent elf Li- niën of twaalfde deelen Duimslang, zeven Li! niën breed , en zes Liniën of een half Duim dik. Ook vindt men, in dat Kabinet, eenreg- te Bezoar van 't Hert , die platagtig Ey vormig is van figuur, geelagtig van buiten en wit vanbin- nen ; twee Duimen en eene Linie lang , één Duim en tien Liniën breed, vyftien Liniën dik ; weegende drie Oneen vyf en een half I.Deel. III Stuk. Drach* 95 BeschryvinC . Afdeel. Drachme. Zyn Oppervlakte is glad en ge- XXXIII. polyft. Hoofd- stuk. (4) Hert met ronde lokkige Hoornen > aan de IV; top -enden plat. Tarandus» Rendier, gy ^ Ouden is dit Beeft befchreeven ónder den naam van Rangifer, die of vandefchikking zyner takkige Hoornen , welke als in rangen zyn verdeeld , of van het Haam , 't welk hetzel- ve om 't Lyf gedaan wordt , wanneer men 't voor een Sleede zet , in de taal des Lands Ran- ga genaamd , afkomftig zou kunnen zyn. On- der deezen Naam , egter , is het by Geskerus én Aldrovandüs zeer kwaalyk afgebeeld, en beter onder dien van Tarandus ; maar de Afbeel- ding , welke Johnston onder deezen Naam Tab. XXXVIL geeft , deugt zo min als die van Rangifer op de zelfde Plaat. De befte Af beek ding , welke hy 'er van heeft , is die , welke Oen vus palmatus genoemd wordt , en T&b. XXXVI., Cervus mrabilis ; welke laatfte , hoe won- derlyk zy ook ichynen moge, zeer goed is, volgens 't getuigenis van den Heer Linnleus , °die fchynt aan te duiden, dat dit zelfde Beeft, onder de naamen van Hippelapbus en Tragela* phus , Tab. XXXIV, ook bedoeld worde. Im- mers (4) Cemis Cornibus ramofls tereübus, fummitatibüs Palmatis. Faun. Suecka. Syft. Nat» Rangifer. Gesn. Qjtadr. 141. Olear. Mus. 16. Tab. X. Fig. 3. Raj. g^uadr. 85. Tarandus. Aldr. BifiUc. 859, Tab. %6t* Rheno, *Am(cwt. +Acad* IV. p. 144. VAN DE H E R T E ft. 9? mers de Griekfche naam is Hippekipfous of Paard- j afdffu Hert, welke, van zyn draaven en loopenvoor XXXUI; de Sleede als een Paard , zal af komftig zyn , Hoofd- zo wel als de Hoogduitfche Naam Rein of * c , " . — » . , ,. / , , , Rendier* Rentbter , die van t rennen , dac het doet , of van 't Latynfch woord Rbeno , kan afgeleid worden. De Engelfchen noemen het , in navol- ging van dien, Raindeer, de Franfchen Rbenne* R'éenne of Rangier. Plinius, wil men, heeft het onder den naam van Machlis bedoeld gehad. Het Rendier woont in de Gebergten der Noor- Woo-fl- delyke deelen van Europa en Afia, en dk KIi-^aaISo maat is aan 't zelve zo eigen , dat men deezc Beeften , zeifs in de gemaatigde Lugü'treek, niet in 't leven kan houden , milfchien om dac zy dan hunne Vryheid miffen. Dit heeft men in Deenemarken bevonden aan een Paar Ren- dieren , Mannetje en Wyfje , welken , aldaar mei veel zorgvuldigheid opgepaft, niettemin uitteer- den en (tierven. Zy loopen in 't Stigt van Ber- gen in Noorwegen , by groote troepen , in 'C wilde , komende van 't Sneeuw-Gebergte , ine Hcirdanger , by één, twee of drie honderd fcef- fensaf, indien de Wefiewind waait; dewyl zy akyd met de Neus in den Wind loopen. Men kan 'er dan, gemakkelyk, twee of drie treffen fliet ééne Schoot; maar dan worden degefheu- velde van de anderen vertreden. In Finmarken s' inzonderheid op het lange Gebergte, dat aan ' v../';'5"n grenft, worden de meelten gevonden, niet alleen wild maar ook tam: want deezé I, Deel, III Stuk:» G IkeS- p3 Beschryving I. Afdeel, Beeften maaken den eenigften rykdom der Land- XXXIII. Heden uit. Deeze trekken hun Voedzel , naame- Hoofd- Jvk, van *t Vleefch, de Melk en Kaas dier STUK» „ * Beeften ; van welker Huiden zy hunne Kleede- Rendier. _ , ren 5 Tenten en Dekens, maaken, en van de Peezen Naaigaren vervaardigen. Veelen heb- ben daar zes of agthonderd , ja duizend fluks Rendieren , die nooit onder 't Dak komen , vol- gende den Laplander, overal waar hy zwerft, na, en vervoerende zyn Bagagie , ja zyn Per- foon en Familie zelfs , in Sleeden van de eene plaats naar de andere. Zy zoeken zelf hun Voed- zei , dat ten deele uit Loof en Knoppen der Boomen , ten deele uit een foort van Mos be- ftaat > 't welk zy , des Winters , onder de Sneeuw weeten op te wroeten, 't Zyn zinde- lyke, zagtaartige en vergenoegzaame Beeften, die van zeer weinig Voedzel kunnen leeven. De Honden , welke daar op afgerigt worden , zyn derzeiver Beftierders en Befchermers; de Wolf is hunne grooefte Vyand , waar tegen zy zig egter met hunne Hoornen eenigermBate weeten te verdedigen. De Franfche Akademiften hebben, toen zy zig, in de Jaaren 1736 en 1737 , in Lap- land bevonden , om , op order van den Koning van Vrankryk, de langte van een Graad in de Middag-cirkel aldaar te meeten , zig van het Sle- detuig der Laplanderen , tot hunne Reistogten benoorden Tornea bediend. Men maakt, ten dien einde, zegt de Heer Maüpertuis, het Ren- van. deHertên. 99 Rendier vaft aan een foorc van Schuitje, Pulka j# afdreh genaamd, van voor en fcherp toelnopende, om XXXHI. de Sneeuw te fplyten, en een Menfch, half Hoofd- STUK» zittende half leggende in dit Ry tuig, kan 'er Re*j. den grootften fpoed. mede maaken, behoudens dat hy niet bevreesd zy, alle oogenblikken om te tuimelen of begraven te worden in de Sneeuw. In 't algemeen is het portuur in de Pulka's zo ongemakkelyk , dat men , na eenige Uuren ry- dens, het Lighaam als gerabraaktzig verbeeldt. Zie hier, hoe men zig van de Rendieren, ge- meenlyk, tot deReistogten in Lapland bediene. In 9t begin van den Winter worden , met tak- Steede- ken van Denneboomen , de Wegen naar de Volk- v2art der rykfte plaatfen afgebakend. Naauwlyks is dej^lande" eerfte Sneeuw tot een hol Spoor geworden , of de Wind vervult dit Spoor met nieuwe Sneeuw, en deeze wordt wederom plat gereeden. Ver- fcheide herhaalingen maaken dus het Spoor , 'z geen, wanneer de Wind of Sneeuwjagt hetzelve gevuld heeft , niet te onderfcheiden is , tot een foort van Dykje van plat getreeden Sneeuw, daar men flegts een weinig, ter regter of flin- ker hand, van afwykende, in een Afgrond van lotte Sneeuw nedertuimelt. Al de voorzigtigheid beftaat derhalve in het Spoor wel te houden , dat doorgaans in 't midden is uitgehold door een Groeve, welke 'er van de voorafgegaane Sleede jn is gemaakt. Maar in 't diepfte van een Bofch, op plaatfen die weinig bezogt worden , heeft men zulke Wegen niet : de Fin- en Laplanders i. dbel. iiistvk. G 2 kun- ÏOO B ESCHR Y V.Ifï G I. Afdeel, kunnen elkander daar niet vinden , dan door XXXIII. middel van eenige merktekenen, aan deBoo- Hoofd- men gemaakt: de Rendieren zakken fomtyds n * tot aan de Ooren in de Sneeuw, en, indien Rendier. men op zodanige plaatfen door een dikke Sneeuwjagt overvallen werde , die daar zodanig is , dat men geen twee Schreeden van zig af kan zien , zo zou men onmooglyk den Weg kun- nen wedervinden , en onfeilbaar moeten (ter- ven, zo men geen Tenten by zig had, om zig te befchutten voor de Sneeuw. 5, Toen wy te rug kwamen van Kcngis , ge- 53 legen aan de Oevers van een Arm der Rivier 5> van Tornea, en zeer bekend wegens de Yzer- 5, Ovens, die men daar vindt; zo kwamen ons 5, (zegt de Heer Maupertdis) op de Rivier „ verfcheide Karavaanen in 't gemoet van Lap. „ landers > die naar Fella de Huiden en Vifch 3, bragten, welken zy op de Markten van 't „ bovenfte Lapland geruild hadden met de 5, Kooplieden van Tornea. Deeze Karavaanen 33 beftaan uit lange Kettingen van Pulkas. Het 33 Rendier, dat de voorfte Sleede trekt , wordt 5, geleid door een Laplander te voet; aan die 3, Sleede is het tweede Rendier vaft, en dus 3, tot dertig en veertig agtereen 5 loopendeal- 3, temaal ftipt in het Spoor, dat door de voor- 3, fte Sleede in de Sneeuw gebaand is, endoor 33 de volgende al dieper en dieper gemaakt 3, wordt. Wanneer de Rendieren moede zyn, 5, en de Laplanders een plaats hebben uiegekoa- 33 zen van de Herten, ioi 9, zen om zig te legeren , maaken zy een groo-I. Afdeel, „ ten kring van alle de Rendieren voor de Slee- XXXJ1I, „ den gefpannen, aan welken het Mos wordt HooF°- ö r y STUK, uitgedeeld. Ieder Laplander gaat in de Sneeuw Renj;er leggen, midden op de Rivier, rondom een „ Vuur , dat zy daar aanfteeken , terwyl de „ Vrouwluy en Kinderen Vifch gaan haaien uit „ de Sleeden. Ook flaan zy fomtyds op het „ Ys een foort van Hutten op : beftaande uit „ grove Kleeden, die zy om Stokken han- „ gen, welken overend gezet zyn , zodanig dat „ zy als een Mik te famen loopen. Men laat „ het bovenfte open voor den uitgang van de „ Rook , en binnen deeze Hutten , die een al- 5, lerkommerlykfte Wooning uitmaaken, met de armoedigheid van deeze Natie overeen- 5, komflig, gaan zy leggen op uitgefpreideRen- „ dieren of Beeren- Vellen, eenPyp terooken; leevende zo vergenoegd, naar den uiterly- „ ken fchyn , als een Koning in zyn Paleis *\ De Abt Oüthier , die gemelden Heer op dee- ^ReifTogt zen Togc verzelde, fpreekt vannogeenigeaan-féhen met merkelykc Byzonderheden , die het reizen met Rendieren, de Rendieren betreffen. „ De Sleeden (zegt 9> hy,) waar van de Laplanders zig tot vervoe- „ ring hunner Goederen bedienen 5 zyn vyf of „ zes Voeten , doch die , daar men mede reift, „ maar vier Voeten lang: het voorde end, of „ de punt, is van boven met Planken digtge- „ maakt, waar onder men deBeenen fteekt, „ en op die Planken is een Huid gefpykerd, I. X>bel. III Stuk, G 3 ,5 WeU 102 Beschryving L Afdeel.5j welke van den genen , die in de Pulka zie , XXXIII. „ voor zyne Borft wordt opgehaald, en mee Hoofd- ^ Touw om zyn Middel gebonden, op dat de Rendier " Sneeuw , waar in men zig dikwils alsbegra- „ ven vindt , niet binnen de Sleede komc. „ Men heeft veel werks , indien men 't niet gewoon is, om dit Rytuig in evenwigt te „ houden : want het loopt op een Kiel van niet „ meer dan twee of drie Duimen breed : zo „ dat het, door de minfte wiggeling , omtuU „ melt. De Heer Brunius , die ons verzelde , 5, kon het doen , maar de Heer Maupertuis en ik raakten geduurig om , en hy bezeerde 3, zelfs zyn Arm daar door. Men heeft een 3, Stokje in de Hand ,.om de Sleede te beftuu- 5, ren, en ook, indien het Beeft te hard loopt, „ deszelfs Laft zodanig te verzwaaren , dat het s, tot een zagter tred gebragt worde. Anders „ is 'er naauwlyks kans , om het te doen ftil „ ftaan: want aan het Touw trekkende, dat 33 het aan de Hoornen heeft , zou het of van „ koers veranderen , of zig omkeeren en fchop- 5, pen zynen Voerman met de Agterpooten ; „ waar tegen de Laplanders hunne Sleeden „ zelve als een befchutzel bezigen. 3, In het geheele Noorderdeel van Sweedfch ?, Lapland benoorden Kengis, dat wat Noor- 5, delyker dan Pello legt, worden geen an- 3, dere Rytuigen gebruikt. De Rendieren zyn 3, vlug , doch niet zeer fterk : voor een Sleede 3, gefpannen zouden zy , miflehien , dertig h My- van de Herten. 103 Mylen op een dag kunnen afleggen, by al- r# a. fdeeL, „ dien de Baan vaft cn glad bereeden ware; XXXuI. „ maar, als de Sleede zig een Spoor moet maa- CJ1°0FD" ken in de Sneeuw, dan heeft het Beeft het Rer2(ji€rt „ zeer zwaar, en gaat langzaam vooit. Het „ vindt overal zyn Voedzel: vermoeid zynde „ maakt de Baas , die digt behokkeld is tegen „ de Koude, het los, en dan gaat het niet ver heen de Sneeuw opwroeten, waar on- „ der het , 70 men op 't Land is , een foort „ van wit Mos vindt, daar het van kan leeven. „ De Reiziger behoeft derhalve flegts eenig „ Voedzel voor zig zelf mede te voeren, dat „ men voor in de Sleede doet ; doch , als de „ Laplanders ever Ys reizen , neemen zy har- „ de Koeken met zig van zulk Mos, mee „ Sneeuw onder een gekneed , tot Voedzel van „ deeze Beeften. In "1 reizen naar Wardhuisïs „ men zelfs dikwils genoodzaakt Hout mede ,, tefleepen, dewyl de Weg loopt over groote „ Landltreeken , daar Struik noch Boom groeit. „ Wy waren, met groote fnelheid, langs een „ gladde Baan over 't Ys gekomen, tot aan „ den voet van 5t Gebergte , dat geheel met „ Sneeuw bedekt was. Men vondt daar geen bereeden Spoor; dus was het te vreezen , dat „ wy tufichen de Rotfen invallen , en in een „ Afgrond van Sneeuw verfmooren mogten. „ Een Finlander , die aan zyne Voeten lange 3, fmalle Plankjes gebonden hadt, liepzagtjes „ voor ons uit om den Weg te polfen , gelei- I, Dekl. III Stuk. G 4 den- 104 Beschryvino I.Afpf.bl dende aan een Touw het Rendier van dqt XXXUÏ. „ voorde Sleede, 't welk toe den Buik toe in 93 de Sneeuw zakte, en, zo wel als de ande- 'UK. Ito ,, ren , veel werks hadt , om ons boven op 5, den Berg te fleepen : zo dat wy deeze arme Beeften verfcheide maaien moeflen laaten rus - „ ten en adem fcheppen. Eindelyk kwamen „ wy 'er, eg ter, en (telden ons Kwadrant om 3, de Hoeken te meeten ; terwyl twee Lap- 5, landfche Mans- en een Vrouwspcrfoon , die „ ons tot Voerlieden ftrekten, een groot Vuur w maakten, en de Rendieren onder de Sneeuw „ wroetten naar het Mos. De Vorffc was zo „ fterk. dat de Sneeuw niet fmolc onder het 33 Vuur, noch op een Voet afitands van het. „ zelve, in den omtrek. By 't afgaan van 't 3, Gebergte waarfchouwden onze Leidslieden 3, ons, dat wy onze Stokjes, zo diep als wy 3, konden , in de Sneeuw moeiten fleeken , om 3, de fcelheid van onze Sleeden temaatigen, 3, en te beletten, dat dezelven geduurig de „ Rendieren op de hakken vielen. Toen wy 33 beneden aan 't Gebergte waren , lieten de 33 Laplanders hunne Sleeden te Narki blyven, „ en ieder Leidsman ging voor op een van on- 33 ze Sleeden zitten , houdende die met eene 33 zonderlinge behendigheid in evenwigt; zo 33 dat wy ongelooflyk fnel , en zonder om te 33 ftorten , te rug kwamen " (*). De (*) Outmier. IToyaZ5 Word» p. 141. van de Herten. 105 De Heer Linn^eus heeft in zyn Werk, dat j# Afdeel» hy Flora Lapponica noemt, eene omflandige be- XXXIIL fchrvvinc; eeeeven van deLevenswvzeder Fin- Hoofd- \ . , STUK. en Laplanderen ; waar van ik , om dat zy de ^ jief voordeden, die deeze Volkeren van de Ren- dieren hebben , klaar voor oogen ftelt , korte- lyk zal fpreeken. De Laplanders , zegthy, kennende Jigt niet: Levens- zy zyn, 9l sehecleTaar door, vlugenfterk. Ik raanier der ■ J n Laplander heb , met verwondering , onder hun , Beltevaars rea. yan over de zeyentig Jaaren hunnen Hiel , zon- der eenige vermoeijing, in hunne Nek zien leg- gen ; even als de jonge Kinderen fomtyds kun- nen doen. Zy yerduuren de allcrhardfte Koude , moetende in de BofTchen zwerven met hunne Troepen Rendieren, niet alleen over dag, maar gèheele Nagten in 't midden van den Winter : want decze Beeflen komen in geen Stallen, en eeten diestyds niets dan Mos. Men ziet geen barden in hunne Voeten , fchoon zy geen Kou- fen draagcn. Om zig voor de Koude te be- fchutten, hebben zy Broeken aan, «die hun tot op de Hielen hangen, en zeer dunne Schoenen, alles gemaakt van de Huid der Rendieren , waar van het Hair naar buiten is gekeerd. Zy vul- len hunne Schoenen , zo wel als hunne Wanten, met zeer fyn gefneeden Hooy5 dat hunne Han- den en Voeten warm houdt. Ik ken geen vrees- agtiger Volk; zy trillen op *t minfte genas en vallen itfflaauwté als de Vrouwtjes. Een Don- derflag doet hun van fchrik byna verftyven : h De li AU Stv£. G 5 alS io5 Beschryving i» Afdeel, als wanneer zy gewoon! yk onder den Beike XXXIII. boom hunne verfchuiling zoeken, gelyk Keizer st^K?Fi>" Tiberius onder eene Laurierkroon. Van deezen Rendier. Boom krygen zy ook de voornaamfle Mid- delen , waar van zy zig bedienen in hunne Ziekten. De ltai» De Inwooners der Boilchen zyn zeer arm, «eRyk- ' 'maar die der Gebergten zouden den Voorrang dom» betwiften kunnen aan veele gegoede Landlie- den in Europa ; want zy bezitten zeer dikwils duizend Rendieren, waar van ieder niet onder de drie Guldens geldt; die hun Kaas, Vleefch en Huiden , dat is Voedzel en Dekzel , in over- vloed uitleveren. Zy kunnen, bovendien, veel Vagten van Beeren, Marters, Hermelynen, Veelvraaten, Inkhoorens en Kaftooren of Be- vers, inzamelen, die zy verkoopen of verrui- len aan hunne Nabuuren , in Sweeden en Noor- wegen, voor Sterken Drank, Tabak en 't gene hun verder ontbreekt, dat zeer gering is ; want zy zyn met weinig te vrede. Dus leeft dit Volk , in eène fchynbaare Armoede , zo onbe- kommerd en gemakkelyk, dat het zyne geringe Hutten en Kleederen niet tegen eens Konings Paleis, met de rykfte Meubilen en Sieraaden, zou willen verwiflelen. Men heeft daar van het voorbeeld in jonge Laplanders , uit de Noordelykfte deelen, die aan 't Hof te Stok- holm gebragt zynde , om daar opgevoed te worden, ftilletjes wegfloopen naar hun Vader- land, daar de eenvoudigheid heerfcht, in eene vreed- van de Herten. 107 vreedzaame bezitting van Goederen; 't welk i„ Afdefx» alle Schatten der Wereld te boven gaat. XXXM. . tJOOFD* Schoon de Rykdommen niemand 5 m dat Ge- STUK, weft, edeler of aanzienlyker maaken, of bo- Rendier. ven de anderen doen uitmunten in Gezag; zo wordt 'er egter agt op geflagen wegens het Be- ftaan. Een Man, die duizend Rendieren bezie, zal niet gaarn zyne Dogter tenhuwelykgeeven aan den Zoon van iemand, wiens vermogen fleges beftaat in honderd Rendieren; eneenryk Jongman zoekt ?er, zo min als elders, een arm Meisje. By 't uithuwelyken krygen de Dogters een Bruidfchat , die in Geld of in zeker getal van Rendieren bepaald worde. Zo dat deeze Beeften de voornaamfte Koopwaaren en Goederen van de Laplanders uitmaaken. De Rendieren eeten in de Zomer veelerley Voedzel foort van Kruiden, die op de Gebergten groei- ^ren!^ jen ; want zy verlaatfen alsdan de Valeijen of Vlakten , om de Muggen en Horfels tc ont- gaan. De voornaamften van deeze Kruiden zyn ; de Baftaard- Wederik (a) , Oyevaars-Bek (&) , Water-drieblad (c) , \VateivVyf vinger- kruid (d)y Goude Roede (Y), Onzer Vrouwen Man- (a) Chamaenerion latifolium vulgare Tourn. Ep;!o- bium. Linn. (b) Geranium Batrachioides folio AconitL B^uh. (c) Menyanthes feu Trifoliurn fibrinurn. {d) PentaphylloiJes paluüre itibrum. Tournf. Coma* rum Linm. («) Virga Aurea vulgaris latifolia, Toürnp. Soli&go. LlNH. 1, Derl. III Stuk, io8 Beschryv i n g I, Afdeel. Mantel of Sinauw (ƒ), groote wilde of Berg* XXXIII. Zuuring (g), Hazen-Latuuw of Berg-Slaa, met g7u^°0FD" blaauwe bloemen (h), Zwarte Tarwkruid Rendier. Bofch8ras P)* Berggras (/), wilde AogeHka Qri)9 doove Stekels (ra); benevens een fbort van Braamen (0), Planc-Kornoelje (p), alsook de takken van Wilge- en Berkeboomen (*). De Pyn- en Denneboomen , benevens veelerlcy Veldgewaffen 5 zo die voor andere Beeften ook fchadelyk zyn, gelyk de Wolfsklaauw , Wolfs- befiën, fcherpe Bocerbloemen,Standelkruid, enz.; maar ook anderen , gelyk de Hey , Hoefbladen, By voet , Reinevaren , enz. , laaten zy ftaan (f). Dewyl 5 nu , een menigte van de gemelde Plan- ten op de Laplandfche Gebergten groeit , zo hebben zy diestyds, wanneer de Veehoeders met hun naar de Gebergten gaan , geen gebrek san Voeder. Dikwils worden geheele ftreeken Bofch (f) Alchimilla vulgaris. (£) Acerofa montana maxima. Bauh. {k) La&uca montana laritolia laciniata , flore coeruleo. Tournf. (#) Melampyrum lureum anguftifolium. Bauh. {k) Gramen nemorofum. Aira. Linn. (/) Gramen montanum Avenaceum fpicatum. Bauh. Melica. Linn. (m) Imperatoria pratenfis major. Tournf. Angelica. Linn. (») Cirfium Helenii foiio , Capimio magno. Vaill. Car- dui fpecies. Linn. (0) Rubus palufrris foliis Ribes, fru&u e rubro flaves- cente. Chamsemorus Suevorum. (ƒ>) Cornus herbacea Linn. (*) Stokbolmfe Verhand. Tom. XII. p. 96. (f) sAmxmt. sAcai. Vol. IV. p, i$o. van de Herten. 109 Böfch in dit Gcweft afgebrand, 't welk de In- L Afdeeu gezetenen voordeelig is, dewyl de Boeren daar XXXtIL door goede Weiden voor hunne Koeijen en desr^°°*Di Laplanders voor hunne Rendieren bekomen, Ref2diert Maar in de Winter, wanneer beide Beeftenen Menfchen , wegens de Koude , van het Geberg- te in de Valeijen moeten nedertrekken , beklaa^ gen zy zig dikwils het afbranden deezer Bos- fchen ; dewyl zy fomtyds een menigte Boomen omver dienen te hakken, om het Loof derzel- ven of de Boom- Mos , die aan de Takken groeit, aan de Rendieren töt Spyze te geeven. Dit ge- beurt , wanneer een fchielyke Vorft öp veel Re- gen en nat Weder in de Herfft volgt , waar door het Land als met een Zoom van Ys overdekt wordt ; zo dat de Rendieren hunne gewoone Winterfpyze niet bekomen kunnen (t)* In dat Saizoen, wanneer het Aardry k bcvroo- Het Ko- zen en met Sneeuw bedekt is , befiaat hun ge- ?a|*{j^ woone Voedzel in een foort van takkig Mos , zelden een Vinger lang , wit van kleur , dat op de drooge Zandige of Steenagtige Gronden, zo wel in Vrankryk , Duitfchland en de Nederlan- den , als in het Noorderdeel van Europa groeit. De Heer Linn^eus heeft het genoemd Heefterag- tige Lichen , doorboord met gaatjes , zeer takkig , de takjes knikkende : Toürnefort geeft hetzelve den naam van Coralloides,en by Tabernjemontanüs is het, onderden naam van wild Koraal-Mos , afge- beeld (X) Stokholmp Vtthand. als bo?en. J,D£kl. III Stuk. IIO Beschryvinc I. Afdeel, beeld (*). Twee Soorten zyn 'er van in Lap- XXXIII. land , eene die op de Zand- en Steenagtige Vhk- •J?£0FD" ten groeit, welke daar door Sneeuw- wit zig Rendier, vertoonen, gelyk ook de wyd-uitgeftrekte Veen- landen , die 'er zyn , en de dorre Rotfen , daar door als Zilver blinken : een andere die grooter is , groeijende op de Bergen , daar de Boflchen zyn afgebrand, of ook in de Boflchen zelf, het meefte onder de Pyn- en Denne, minft onder de Berkeboomen. 't Is waar , dat dit Mos agt of tien Jaaren werk heeft , eer het tot de behoorlyke grootte komt ; maar , devvyl het Land ruim is en alle Laplanderen gemeen , getrooften zy zig des ligtelyk , vertrekkende zo lang flegts naar een andere plaats, daar een goede Weide is van dit Mos voor hunne Rendieren. Hoe droog en hard hetzelve ook zy , verfchafc het aan deeze Beeften een zeer goed Voedzel, en zy hebben niets anders noodig. Wy hebben reeds gemeld, hoe zy dit Mos onder de Sneeuw wee- ten op te zoeken en op te wroeten , gelyk de Varkens ; even of zy , door een byzondere in- geeving der Natuur, ontdekken konden, waar het groeit. De Finlanders verzamelen 'er , in de Herfft, zo veel van als zy kunnen, om dat het diestyds taai j er is dan in de Vorft, en hebben 'er (*) Lichen fruticulofus , perforarus ratnofiflïmus, ra- mulis nutantibus. Linn. Flora Suecica. N. 980 Coralloides corniculis candidiffimis, Tournf. Inftit, P^ei Herhari*. p, 5-65. Muscus Corallinus fïve Corallina monrana. Ta- bern. Icon, oio. Men vindt dit Plantje , volgens Comme • lvn, op dorre Heyagtige plaatfen en het Hooge Veld van de Herten. ui 'er 's Winters voor de Koeijen ook dienft van > \c Afdesl* die hetzelve eeten, wanneer het een weinig in XXXI II. Water is geweekt. Als hetAardryk, doorfchie- J?™*^ lyke Vorft op Regen, met Ys is beloopen, Rendisfm breeken zy fomtyds dien Korft voor de Rendie- ren , op dat deeze Beeften het Mos zouden kunnen bekomen. Dus ziet men, hoe de Na- tuur, op de onvrugtbaarfte Landen zelfs 3 Voed- zel doet voortkomen voor de Schepzelen. De Rendieren zyn tegen de Koude van dat Klimaat, welke fomtyds zo zwaar is, dat men geen Lid van 't Lighaam bloot kan ftellen aan de Lugt, of het is in een oogenblik bevroo- zen; ongemeen gehard. Hunne Huid is zeer taay en kleeft zo vaft aan 't Vleefch , dat men veel moeite om ze te villen heeft , en door haa~ re voortjes niet alleen , maar ook door *t digte Hair, 't welk dezelve omkleedt, is zy bevryd voor 't barden van de Koude. In 't Voorjaar, egter, zyn deeze Beeften buiten ftaat om zwaar werk te doen of een Sleede voort te trekken : zy gelyken niet naar die ontembaare Herten , welker fnelheid de vlugt van een Vogel evenaart: de Beenderen fteeken hun byna door 't Vel heen, en de Hoornen, anders met een Hairige Huid bekleed , zyn wit en droog , even als afgewor- pen aan den Haarlemmer Hout: ten minde die Soort, welke door Tab ERNiEMONT anus is afgebeeld , en van den Heer IsiNNjEUS , op het Renmos, inzyne Flora Snede* aznge* haald wordt, zynde door my op de nevensgaande Plaat ge- bragr. De Heer Tournefort vondt, by Verfailies , ten min- £le zes Verfcheidenheden van deeze Coralioides. I. Dkbu UI Stuk, Ï12 Beschryvino L Afdeel, pen Hertshoornen. Maar in de Zomer neemcri XXXÜI. de Rendieren hunne fleur weder aan : zy worden Hoofd- vec en fterk, en tot den arbeid bekwaam. STUK» Rendier Gevoeglyk zal ik hier iets kunnen zeggen vat» Het Lap. de eigentlyke Woonplaats deezer Beeften, om mark. het voorgemelde beter te mogen verftaan. Lap- land wordt in het Berg- en Bofchagtige onder- fcheiden. Het eerfte deel maakt die reeks van Bergen uit , de Laplandfche Alpen , in 'c Sweedfch Fjellen genaamd , die Sweeden van Noorwegen alfcheiden cn zig uitftrekken 'tot aan de witte Zee in 't Ruffifche Gebied, dikwils ter breedte van over de twaalf Mylen. Het andere deel is het Ooftelykfte , en beftaat uit een akelige Wil- dernis, zeer Steenagtig en onvrugtbaar, doch digt begroeid met oude brccdbladerige Boomen^ en daar in voornaamelyk zeldzaam , dat het zeef digt befcliaduwde Bofch zwart is van Wollig Boommos , ter wyl de onderleggende Grond zig door het Koraalagtige Aardmos Sneeuwwit ver- toont. Het Landfchap tuflehen dit Bofch erï de Bergen , 't welk de Sweeden Lapmark noe- men , zynde dertig of veertig Mylén breed , be- ftaat uit zeer drooge Zandvlakten , van verfchei- derley hoogte , doormengd met Heuvelen en groote Meiren of Moerasfen* In deeze woefte Landftreek, voornaamelyk, wanneer zy door't Blixemvuur, of by toeval, is in brand geraakt, brengt het dorre Aardryk 't gemelde witte Ko- raalmos voort, dat ook in't laagfte der fchuinte van dé Alpen overvloedig groeit. By Zomer zyn die van de Herten* 113 die Bergen de Woonplaats der Rendieren , doch 1. AwmiU tegen den Winter zoeken zy de koft in de XXXII U Woeftyn van 't Lapmark, waar uit zy nader- g(j^FDm hand, wederom, gedwongen zyn te verhuizen. Renctier. De warmte van den Zomer, die in dit Noor- pfelgdéï dclyk Geweft, door het langduurige verblyf Muggen* van de Zon boven de Kimmen , veel grooter h dan men zig verbeelden zou , veroorzaakt den Laplanderen eene Plaag , daar men naauwlyks om zoude denken , indien het ons door Luiden, die het ondervonden hebben , niet was beveiligd, Ik wil hier fpreeken van de Muggen, welken 'er uit het Water , dat wegens de fmeltendë Sneeuw van de Bergen ftroomt, de Poelen vulc en de Rivieren over haare Oevers doet ftygen5 in zulk een menigte geboren worden, dat 'er de Lugt van grimmelt. Het zyn van die zin- gende Muggen , welken men Neefjes noemt en welker menigte, gepaard metdefeherpheid van haare Steek , den Laplander , (hoe ook tegen de Ongemakken van het Weer gehard ; die de Winterfe nsgten, in de open Lugt, in dat Kli- maat, met zyn Vee kan doorbrengen , en geruft een Pypje rookt op een hoop Sneeuw , terwyl het Noorderligt, met veelerley Vuurige Ver- hevelingen , den tintelenden glans der, Sterren tarten als verdooft: welker menigte ,> zeg ik, hem) noodzaakt een Hoorn aan.'t Lyf te draa- gen , met zekere Smeering , van Teer en Room van Melk gemaakt , waar mede hy en zyn ge- heelc Huisgezin zig , van tyd tot tyd , cfe i. dsei. iiituk, H Hm» 114 Beschryving t Afdeel* Handen en het Aangezigt beftrykt. Haar ge- XXXIII. brom verdooft hem het Gehoor byna; haare Hoofd- veelheid benevelt zyn Gezigt , ja beneemt hem STRK'd' ^c^er ^e Ademhaaling en de Spraak; indien hy niet tegen den Wind op loopt. Deeze Mug- gen, egter, brengen wederom eenige nuttigheid aan , dewyl zy tot Voedzel (trekken van de wit- te Patryzen, die by veele duizenden in Lap- land gevangen en te Stokholm vertierd wor- den, en van ander Gevogelte, Het eenigfte Middel , dat men weet , om ze te verdry ven , is het maaken van een zwaare Rook , 't zy van Zwam of Pynboomen-Hout; dat de Laplanders in dit Geval akyd doen, zo op 5t Land, als in hunne Hutten , doch ?t welk hun zeerc Oogen geeft. De Rendieren zelf worden fom- tyds ook van deeze Muggen geplaagd , te wee- ten, als hunne Hoornen nog week en teder zyn: want dit Infekt, niet op de Huid te gang kunnende komen, taft de Hoornen aan, zoda- nig, dat 'er het Bloed by neder loopt. Dit doet het Beeft tweemaal s daags by de Hut van zynen Meefier komen , alwaar het neder leg- gen gaat in de gemelde Rook, al hcrkaauwen- de, en dus eenige rufte geniet, zo dat het zelfs dikwils in Slaap valt. De Hor- Een ander Infekt of Vlieg is 'er, waarvan fel der Ren- deeze Beefien veel meer nadeel lyden. Ik meen ^oÊflrui een foort van HorfeI> welke, tot onderfchei- T*randi. ding van den genen , die de Runderen aantaft , de Horfel der Rendieren , en , in de Taal der Lap- ten- van dé Herten. 115 landeren, Curbma genoemd wordt. Men vindt 1. Afdeed. hem elders afgebeeld en befchreeven (*> 't Is XXXI II, naauwlyks geloofbaar, welk een nadeel ditj^01^ Diertje deeze Beeften doe, en hoe fchrikkelyk XRe*diéN het dezelvcn plaage. OndertulTchen heeft het zynen [oorfprong in de Huid der Rendieren, waar in een Wormpje, uit het Eitje, dat daar op van den Horfel gelegd is, wordt geboren; en hiér van komt het, eensdeels, dat in die Streeken , waar de mcefte Rendieren zyn , altoos de meefte Horfels vliegen ; andersdecls dat dit In* fckt zyne Moer, om zo te fpreekcn , overal navolgt, als ware het uit een aangeboren Lief- de. De Rendieren , in tegendeel , als bewuft van 't nadeel , dat hun van den Horfel ftaat te dugten, beweegen hunLighaamin duizcnderley poftuuren en fchudden de Hoornen, die daar toe mooglyk zo lang en groot aan dit Beeft gegeven zyn , om den Horfel af te weeren.- Dat meer is , zy kanten zig aan tegen de Honden , die op 't bevel van den Herder hun naar de Wouden tragten te dry ven; om tegen den Wind op naar 't Gebergte te fireeven, willende liever zig met het Mes , van onder de Sneeuw opgewroet , ver- genoegen , dan in de klaauwen van deezen , hoe klein ook , fchroomelyken Vyand vallen. De' Laplander fiaat , hoewel tot zyne fchade , wei- nig agt hierop; maar de Schepper, altoos waak- zaam (*) Zie de Uitgezette leerhandelingen. L Deel. bladz* 1. Deel, III Stik, H 3 n6 Beschryvino L Afdeel, zaam tot behoud der Schepzelen, heeft hunf XVXHL daar Menfchelyke hulp te kort fchiet, de Kraai- Huofo- :en toegevoegd, die de Rendieren ook vervol- D gen 3 om den Horfelpop uit hunne Huidtehaa- len; 't geen cgter deezc Becten., wegens de Pyn 3 welke hun zulks veroorzaakt , niet gaarn lydcn (*> Ziekte Dc Kalven van 't eerfte Jaarzyn, door de daar door \0gne] j van jlun Hair, vry van 'c ftceken der Hor- zaakt. felen; doch, als, in het tweedejaar, hunHair ruig wórdt , dan (taan zy voor den aanval bloot, en hebben 'er, opdien tyd , het'grootftc nadeel van. De Worm, uit het Eitje van die Infekt geboren , kruipt tuiïchen Vel en Vleefch, , alwaar hy zïg den geheclen Winter onthoudt, en, tegen den Zomer eerfl, de Huid doorboo- rende, wegvliegt. Een Beeft heeft dikwilszes, agt en meer zulke Wormen , die het doen kwy- nen; zo dat wel een derde deel der jonge Ren- dieren , op • t derde Jaar , hier door om hals raakt. De Huid is ook dermaate met Gaten doorboord , dat zy byna nergens toe deugt ; de- wyl de Horfelpop omtrent de grootte van een Eikel heeft. Tot nog toe is het regte hulpmid- del daar tegen niet uitgevonden * of het moefte dat gene zyn , 't welk de Fleer Triewald voorge- meld heeft; naamelyk de" Huid der Rendieren met dergclyke Smccring te befïrykcn, als het Volk tot befchutting van hun Aangezigt tegen het ftee- (*) %An>(*Mt* %,4c(idem. Vol. IV. pag. ij8« van de Herten. 117 fteeken der Muggen bezigt (*) , of in dej.AFDF.EL. reeds openftaande Wormgaten , die de wydte XXM l. hebben van een Pennefchaft, tervvyl de HorfeIs^ofD- nog daar in zit Teer te laaten druipen (f). R^dler Verfcheide andere Ziekten hebben de Ren- Amtoe" dieren met de Runderen gemeen , of met de Kwaaien, Herten; geïyk de Wormpjes aan den wortel van de Tong , daar 'er zelfs meer , die ze krygen, van fterven, dan van de Huidwormen. Zyzyn zeker Uitflag onderhevig, van zeer kleine Puift- ' jes , zelfs aan de Uijers , welke de Zuigkalve- ren den Bek zeer maaken , zo dat zy , niet prammen kunnende , uit gebrek van Voedzel fterven. De Pooten zwellen fomtyds aan den rand der Hoeven en verrotten , zo dat het Dier hinkt en de troep niet kan volgen; een Kwaal, die hun meeft overkomt in 't midden van den Zo- mer , als het eenige dagen fmoorheet is geweeft. Ook is 'er een Volkziekte onder deeze Beeften, beftaande in een Z welletje , dat in de Spierag- tige deelen van de Dye aanvang neemt en tot Verrotting of het Vuur overgaat , flaande zelfs , door 't likken, in de inwendige deelen. Maar de allcrergfte Kwaal , die hun aantaft , Peft ^ is een Ziekte , welke uietdePeft der Runderen tUndietcpt veel overeenkomft fchynt te hebban , zynde ook , voor het Jaar 1 747 of 1 745 , in een gedeel- te (*) Zie hier voor, bladz. 113. (f) Zie de Stockbolmje Verband. IStak, voor 1735 ea ï740. p. if8. 1. Peel III Stvk, H 3 n8 Beschryving Hoofd $TUK. Rendier* I. Afdeel, tc van Lapland niet bekend geweeft. In de tyd XXXI il. van vyf Jaarenis, door dezelve, 't geheele Tor- neafche Lapland byna van alle Boich-Rendieren ontbloot geworden. Zo dra deeze Kwaal het Beeft bevangt , begint het moeielyk Adem te haaien ; de Neusgaten worden oogfchynlyk groo- ter: deOogen ftaan en blyvcn wyd open. Dan is het zo verwoed , dat het iedereen mee de Hoor- nen ftoot en ter Aarde fmyt. Het eet niettemin of 't gezond ware, doch herkaauwt niet, en gaat meer leggen dan de anderen. Alle, die van de- ze Ziekte worden aangetaft , fterven , en daar is geen Geneesmiddel tegen ontdekt; weshalve de Laplander, zodra hy eenig blyk daar van in een Beeft gewaar wordt , aanftonds hetzelve flagt, om ten minfte de Huid te behouden , die anders zo dun wordt als Papier en geheel tot het ge- bruik ondienftig. Indien men de genen, die 'er aan geftorven zyn , opent , worden alle Inge- wanden flap en week gevonden; de Milt, inzon- derheid , is zeer klein en als geborften , en ver- fchcide hebben een Schuimagtige Stoffe in de Herfenen en omtrent de Longen. Tegen de ge- melde Kwaaien is men thans gewoon de Huid van 't Beeft met Teer te beftryken , zo wel als tot befchutting voor de Horfels (*). Leeftyd. De Rendieren krygen, van de Laplanders , ie- der Jaar een nieuwen Naam , tot dat zy zeven Jaaren oud zyn , en dan fterven de Mannetjes ge- woon* (*) lAmocnh. iAcaL ut fupra. van de Herten. 119 woonlyk , uitgenomen die gefneeden zyn , wel- j# afdfel# ke fomtyds den Ouderdom van veertien, of zes- XXXÏIL tien Taaren op 't hoogft, bereiken. Van de tam- Hoofd- STUK me Rendieren kan dit met zekerheid geweten n * . . . . Rendier* worden , devvyl de Eigenaars hun ieder by naa- mc kennen en onderfcheiden , even als de Boe- ren in ons Land hunne Koeijen. Gefneeden zyn- de leggen zy de Hoornen jaarlyks af, en krygen nieuwe, gelyk de Herten. Gemeenlyk, egter, worden zy van de Laplanderen , eer zy tot dien Ouderdom komen , geflagt ; en de meefte Bul- kalvers nog zeer jong gefneeden. In September is 'tdeBronstyd der Rendieren , wanneer hunne Hoornen vervellen. Hunne togtigheidiszo groot, en put fomtyds de kragten zodanig uit, dat zy het bederven moeten. Het Wyfje draagt drie- en-dertig Weeken, zo dat zy gewoonlyk in de Meymaand kalft , werpende twee Jongen te gelyk. Men heeft , in eenige deelen van Lapland, vangft reeds alle wilde Rendieren tam gemaakt of uit- ^er wilde geroeid ; zo dat 'er in de Gebergten , welke Kendl€ren# bewoond worden , weinig meer te vinden zvn ; doch in die van Dalekarlie zwerven zy by troe . pen van wel honderd teffens. Om de wilde, die wel eens zo groot als de tamme zyn, en harder van Huid, te vangen, wordt van de Lap- landers deeze lift gebrnikt: zy Hellen 'er, inde Bronstyd, tamme Wyfjes aan ten toon, die van dezelven befprongen worden, en dan veel- tyds een derde foort van Rendieren , welke fter- ldeeu 111 stuk. H 4 ker 120 Beschhving I. Afdeel» ker dan gewoonlyk de tamme zyn en grootcr, XXXIII. ter wereld brengen , maar ook een weinig heb* Hoofd- ^cn van cjCQ woeften aart> Anders is het Ren- ^Rendier. ^ier wc* v'u§ terbeen3 doch zwak; kunnende, wel is waar, tien of twaalf Mylen afloopen; doch dan moet het geflagt worden, dewylhet, door de afmatting van dit rennen, van zelf zou fterven. Lighaams- Het Rendier is omtrent van geftalte als een gdtahe. fjert f maar Pooten zyn veel dunner en de kleur is grys, doch die verandert naar de Sai- zoenen. Als het nieuw Hair krygt is het bruin en in de Zomer wordt het allengs bleeker , tot dat het in ,de Hondsdagen byna gantfch wit zy, gelyk de Smoel en Staart altydis en blyft. Rond- om de üogen zyn zwarte Plekken en onder aan den Hals is 't Hair langer dan over 'tLyf. De Hoeven heeft dit Beeft in twee-en gefpleeten als het overige Vee, maar, indien men op het Lig- haam agt geeft , vry groot. De Voorhuid van het Mannetje hangt, ter langte van twee Dui- men , rolrond ncderwaards. De Wyfjes heb- ben ten minfte vier of zes Prammen. Zonder- ling is de digtheid van het Hair, dat niettemin Jaarlyks afvalt , en het kraaken van de Pooten , 't welk zig , 't zy het Beeft fnel of langzaam voortgaa, altoos, op een taamelyken afftand, hooren laat , en naar het gekletter van Keizel- fteenen gelykt ; zo dat men 'er het Rendier van verre aan ontdekt. De Hoor- De gV00t&G byzonderheid , egter, die men in oen. éic van de Herten. 121 dit Beeft vindt, is het zeldzaame maakzeUy- i. Afdeel. oer Hoorneu 3 dat inderdaad wonderbaar gezegd XXXIII. moet worden te zyn, indien men op de Hoor- Hoof,D' J £ STUK. nenagt geeft van dat Schepzel, 't welk John- Rendie7n STON onder den Naam van wonderbaar Hert (*) afbeeldt, en welke de Heer Linn^eüs, by uit- zondering, verklaart een egte Afbeelding te zyn van het Rendier (f ). Deeze Hoornen ftrekken zig vyf vierendeel van een Elle uit ; zy ftaan voorwaards krom en beftaan uit twee Stam- men , in verfcheïde Takken verdeeld , die aan 3t end plat uitloopen en als met veele punten gevingerd zyn. Lïnn^lts en Brisson, beiden, verzekeren dit van alle de Takken deezer Hoor- nen, zelfs van de twee onderden , die egter van den Heer Klein gantfch rolrond uitloopen- de waargenomen zyn, terwyl hy de bovenden, alleen , Knodsagtig vertoont. In die Afbeelding, in tegendeel , welke in de Reisbefchryving der Franfche Akademiften naar Lapland , door den Abt Outhier, gevonden wordt , zyn de on« derfte takjes, die op 't Hoofd leggen, alleen maar een weinig plat. Wat is de reden van dit groote verYchil, in Afbeeldingen, aan wel- ker egtheid men geen de minfte twyfeling kan flaan? Komt het daar van, dat in de laatfteeen Wyfje vertoond wordt, 't welk zekerlyk de Hoornen kleiner heeft ? Of fpeelt de Natuur in het (*) Cervus mirabilia. Tab. XXXVI. (f ) Fauna Svecica. Pag. 14» I. Deel. III Stuk. II J 122 Beschryving IJOOFD- $1 UK. Rendier' L Afdeel. 'iec maakzel van de Hoornen deczer Beeften, XXXI IK gelyk in die van 't Hert? Deeze Hoornen zyn, wanneer ze in 't Voor- jaar uitkomen, week ais Lil, en, even gelyk het Lyf van het Beeft , met Huid en Hair be- kleed. Zy groeijen aan de Toppen uit , gelyk die der Herten , alwaar zy zeer gevoelig zyn , kunnende het Beeft daar geen aanraaken ver- draagen . In de Herfft , als zy hard geworden zyn, nog voor den Bronstyd, raaken zy de Huid kwyt; en het Rendier werpt de Hoornen af, zo dra de Bronstyd over is , tegen 't end van November. Het Wyfje houdt haare Hoor- nen tot aan den Kalftyd, maar, onvrugtbaar zynde , verheft zy dezelven in de Winter ; 't welk aan de Laplanders tot een kenteken ftrekt. De gefneeden Rendieren werpen hunne Hoor- nen zelden af voor het negende Jaar, doch hoe gezonder zy zyn hoe vroeger en hoe zwak- ker hoe laater. In deezen zin moet het ver- ftaan worden , dat de gefneeden Rendieren hun- ne Hoornen niet verliezen; gelyk fommigen verzekeren. Inwend ;ge By de Ontleeding , welke Steno , in 't Jaar 1672, te Koppenhagen deedt van twee jonge Rendieren, vondt hy, in het Mannetje, het Darmfcheil drie of vier Vingeren dik, en aan hetzelve zeventien groote Klieren , fommigen zeer langwerpig, anderen gelyk een Boon. De Nieren waren van een zeer tedere zelfftandig- heid ; de Milt een vierendeel van een Elle lang en «deeien. van de Herten. 123 en drie zeftienden breed. Aair den omtrek van i# Afdeel. het Net zaten twee Waterblaasjes, heteenevan XXXIII. Hoofd- grootte als een Hoenderen- het andere als eenSTÜK# Duiven-Ey : welke Blaasjes eenige ongefteld- Rendier. heid fcheenen aan te duiden ; want men vondt 'er dergelyken in het Wyfjes Rendier, welks Onderbuik bovendien met eenige Ettergezwel- len was bezet, en naby het Bekken geheel rot- tig, In de Herfenen was de Adervlegt veel grooter , en de witte plaatjes van het Agterbrein hadden meer dikte dan in de Beer. De uitwen- dige Kwylbuis liep naar den benedenften hoek van de Kaak, gelyk in een Kalf. TuiTchen den Wortel van de Tong en de Epiglottis werdt eene ruimte gevonden van twee Vingeren breed, afgefcheiden door eene Vliezige zelfftandigheid. Men zag, aan de Amandelen, negen kleine Gaatjes cp eene regte lyn geplaatft, waar by zig aan den buitenkant anderen voegden, gelyk aan die van de Longen der Vogelen, 't Is be- kend dat het Rendier , zo wel als de Herten , geen Galblaas heeft. Ongemeen groot is de nuttigheid die de Lap- Kaas van landers hebben van de tamme Rendieren. De^e^?eIk.. der Reuaic* Herder brengt ze , tweemaal 's daags , naar de ren. Hut , alwaar men de Wyfjes melkt , die t'elkens omtrent een Pond Melk uitleveren , welke wat dunner dan Koeije-Melk fchynt te zyn, maar kragtiger is en van eene Smeeragtige Smaak. Die Melk, in een Ketel gewarmd zynde, doet men ftremmen , door middel van Stremzel uic I Deel. III Stuk. KaN 124- Beschryving I. Afdeel. Kalveren, of uit de Darmen van zekeren Vifch, XXXIII. by de Sweeden Harr genaamd. Het Manvolk Hoofd- perpc je Kaazén ujt 9 in kleine Mandjes , en p " . droogtze op een Plank, by 't Vuur, in de Hut. Deze Kaas is de voornaamfte Voorraad der genen, die door Lapland reizen : zy geeft een zeer kïagtig Vocdzel , dat tevens zeer aangenaam is, cn haare Vettigheid blykt uit de Olie, welke 'er , onder 't droogen op de Plank , van afdruipt; een heerlyk Middel tegen de Winterhielen. Het Huy , dat overblyft, wordt met Eijeren dik ge- x kookt, en verftrekt den Laplanderen , in de Zo- mer, tot de gewoonc Middag- en Avondfpyze : zynde zeer aangenaam van Smaak, doch niet zeer voedzaam. Men bewaart de Melk niet, tot dat zy zuur worde , en Karnmelk heeft men 'er niet , dewyl 'er geen Boter wordt gemaakt: want die men 'er van krygt is weinig en byna Smaakeloos. Somtyds kookt men de Melk , en van den Room , die 'er dan op komt , bereidt men , met het Sap van zekere Befiën , ook een foort van Kaas , genaamd Kappatialmas. Som- tyds neemen ook de Laplanders de Bladeren van de groote Berg-Zuuring , die zy in een Ke- tel doen en met Water kooken , gietende daar dan Huy of Melkwey op, en dit, te famen dik gekookt zynde, wordt in de Pens van een Rendier of in een Vaatje onder den Grond be- graven , by den naam van Juemo - melke , om in de Winter, of 's Voorjaars, op te eeten. Gebruik ^us 'ec^ ^e Laplander, in de Zomer, van het van de Herten. 125 het Zuivel deezer Beeften, in 't Voorjaar ver-L Afdeed ftrekken hem veelerley foorten van Vifch, in XXXIII. 't Najaar de Vogelen tot Spyze : maar 's Win- N°0FD ters worden de Rendieren geilagt , en men re- Ren£}iet kent , dat vier Perfoonen een Week genoeg heb- van ,f ben aan een Beeft. Om het te dooden , kwet- vieefch, zen zy het van agteren, tuflchen de Wervelen €nz' van den Hals; en het neergevallen Beeft wordt met een Mes in de Borft geftoken ; waar na men aan 't villen van hetzelve gaat. Byna alles, wat eetbaar is , wordt daar van tot Spyze gebruikt. Men droogt fomtyds het Vieefch of hangt het in de Rook , en dan kan het lang bewaard wor- den. Men kookt het zonder iets daar by, naauw- lyks half gaar , en onder den Maaltyd gaat een bakje rond met Vet , dat men gefmolten heeft, en waar van elk een Lepel vol of twee gebruikt. De Tong is een zeer lekkere Spyze en wordt y gedroogd zyndeof gerookt, door geheel Swee- den te koop gevoerd. Het Bloed bewaart men in Vaatjes , om tegen 't Voorjaar daar van met Merg der Beenderen Sop te kooken : ook wor- den 'er Bloedbeulingen van gemaakt , met Vet >; in plaats van Varkens-Reufel. De Blaas dient doorgaans tot een Jenever -Flcfch. Van de Hoornen kookt men Lym ; doch , als dezelven nog week en zagt zyn , kunnen ze even als Worft aan Schy ven gefneeden , en dus raauw gegeten worden, 't welk de Laplanders uit ge- brek fomtyds doen. De Huid is immer zo nut- tig en noodig voor dit Volk , die 'er hun- I, Dl el, 111 Stuk, E£ ii6 Beschryving Hoofd- stuk. Rendier* I. Afdeel. ne Kleederen, beftaande in een Rok, Broek èöf XXXIII. Schoenen, altemaal van maaken, met de ruige zyde naar buiten gekeerd. Deeze Rokken , ge- naamd Lappmudd, die als een fluïk over 'c hoofd komen , en toe over de Kniejen hangen , wer- dén in de Zuidelyke deelen van S weeden ook dikwils tegen de Koude gedragen , zelfs van Lui- den van Aanzien eri Rang. De Laplandfche Vrouwen houden zig met het naaijen van die Kleederen bezig , gebruikende daar toe Garen 9 dat van de gedroogde Peezen , door ze te fply- ten, is gemaakt. v. Dama. Damhert of Dein. (5) Hert met platagtige takkige Hoornen, die' aan 't end breed uitkopen. Van den Latynfchen Naam van dit Beeft is, buiten tvvyfel , de Italiaanfche Daino en de Franfche Daim of Daine afkomftig; dien de Duitfchers, waarfchynlyk , in hun Dambirfcb nagevolgd hebben , gelyk vvy her Damhert (*) noemen, of Vaal- Hert > naar den Engel fchen naam (5) Cervus Cornibus ramofls compreflïs ; fummiratibus palmatis. Sy(f. Nat. VI. X. Dama. BttL. hm. 57. Gesn. QjHci&r. 84. Aldr. bifpleé 741. Jonst. Qjtudr. 82. Cer- vus platyceros. Rat, Qjtadr. (*) De Woordeboeken vertaaien her Franfche Woord Daim , of 't Latynfche Dama, in 't Necierdirirfch Da»> *t welk zeer te verwonderen is , daar het Dier geene Over- eenkomft ter Wereld met de Daflen heeft, welke ook in: 't Franfch of Latyn dien naam niet voeren. Zie her II. Stik. bl. 228. OndertiuTchen vindt men dit Hert ook, in 't HmshoH&clyk IVoerdenboek van Chomel, zeer onge-* yyind , Das geheten, van de Herten. 127 naam Fallow-Deer, dewyl het zo ros of rood ï. Afdeel. niet is als het Hert; waarom ook , miflchien, XXXIIL de Sweeden het Dof-Hiort of Dof noemen. Het ^°0FD~ ST L K« Mannetje wordt van de Engelfchen Buck , het DamherU Wyfje Doe en het Jong Fa ^V) ^ec z0 veei kromme Sprongen maakt en t'el- Damhert. ^ens wegfluipendc de Honden verbyftert. Ook is het aan zyne Voetftappen zo wel niet ken- baar, die door de ligtheid van het Beeft zo diep niet in de Aarde worden ingeprent ; en derhalve heeft men in deezen meer moeite om een ge- broken Jagt te herftellen, dan in de Jagt der Herten. Voedzel, Deeze Beeften laaten zig gemakkelyk tem- Leehydenmen- Zy ceten veel dingen , welken 't Hert niet Vooraee- üng, fmaaken , en behouden ook hun Wildbraad be- ter: want zy worden in de Winter naauwlyks mager, en fchynen, 't geheele Jaar door , in een zelfde ftaat te blyven. Zy knaau welen *t ' Geboomte laager af dan de Herten, en dus fchiet het Kreupclbofch , dat door hun is afge- knaagd, moeielyker weer uit, De Jongen eeten fchielyker en gretiger dan de Ouden : zy her- kaauwen en zoeken de Wyfjes op , in 't twee- de Jaar van hun Leven , houdende zig niet by eene , gelyk de Rhee , maar eerft by de eene dan by de andere. De Dein draagt agt Maan- den en eenige dagen, gelyk de Hinde; zy brengt ook gcmeenlyk maar een Kalf voort 3 fomtyds twee , zeer zelden drie. Deeze Jongen zyn , van het tweede tot het vyftiende of zeftiende Jaar, bekwaam om voort te tcelen. Eindelyk, zy gelyken de Herten in allerley opzigten , uitge- nomen in de duuring van den Leeftyd , die meri v^n de Herten. 131 wil dat maar ruim half zo lang zy als die van [.Af deel* het Hert, naamlyk twintig Jaaren : 't welk mis- XXXÏIL fchien daar aan toe te fchry ven is , datzy fchie-ST^°0FD" lyker tot hun vollen wasdom komen : want de j^amjoerU Heer de Buffon merkt aan, dat de duuring van het Leven daar mede overeenkomftig zy in alle Dieren , en niet met den tyd der Dragt. Behalve de gemeene en witte Damherten, Verfchd- vindt men nog eenige anderen , die in gedaan- denhedefl« te merkelyk verfchillen , hoeveel zy tot deeze zelfde Soort behooren. In Spanje, by voor- beeld, zyn 'er byna zo groot als Herten, maar dunner van Hals en donkerer van kleur, met eene zwartagtige Staart, niet wit van onderen en langer dan de Staart der gewoone Damher- ten. Die van Virginie zyn byna zo groot als de Spaanfche , en aanmerkelyk door de groot- te van hunne Teeldeelen. Anderen zyn 'er, die van 't gemeene Damhert verfchillen door dc platheid van het Voorhoofd, de langte van de Ooren en de Staart, en die met eene witte Vlak getekend zyn op de Hoeven van de Agterpoo- ten : anderen zyn gevlakt of geftreept met wit, zwarten bleekvaal; anderen, eindelyk, geheel zwart. Sommigen willen , dat 'er een groote menig- Damher* te van Damherten in Afrika zy , daar zy by ren in Troepen, van wel vyf honderd te gelyk, om- Atnka' zwerven ; doch zeer wild van aart. De Negers, zegt men , hebben de manier , om zig te ver- bergen by de Bronnen, daar deeze Beelten zig Z. Deel. III. Stuk, I 2 CIÏ3 132 BeschryvinG I. Afdeel. om te drinken by een verzamelen, en dus kiy- XXXIII. gen ze gelegenheid om 'cr een groot getal van Hoofd- met Pyien te doodcn. Men vindt 'er ook vee- STUK. J Damhert. len aan ^c ^u^" van Guinée. By de Attaquas , een Natie der Hottentotten, zyn gevlakte, niet zo groot als het Damhert van Europa, maar veel ligter ter been , met witte en geele Vlak- ken getekend. Men verzekert ook , dat zulke Beeften in de BofTchen van Tartarie , en in Chi- na, zeer overvloedig worden gevonden. Indien dezelve waarlyk tot de Soort der Damherten be- hooren, zou het Gevoelen van den Heer de Buffon , dat de Damherten zo algemeen niet ever den Aardbodem zyn verfpreid als de Her- ten, vervallen. Lighaams. Het Damhert gêlykt , in zyne Lighaamsgeflal- geftahe. te ZQ wej ^ a|s ten 0pZjgt van c}e inwendige deelen, dermaate naar het Hert, dat men de Deinen naauvvlyks van de Hinden onderfchei- den kan, dan enkel door de grootte: wantdee- ze Soort van Beeften is kleiner dan de Herten, en het poftuur zweemt meer naar datderKoei- jen , hoewel de langte van den Hals , dc kleinte van den Kop en de hoogte der Pooten, een gemakkelyke onderfcheiding maakt. De hoogte is naauwlyks drie Voeten, en de zwaar- te verfchilt ook veel by die van het Hert ; hoe- wel men ze fomtyds wel gezien heeft , die ge- meft waren , van drie- cn vierhonderd Ponden. De Hoor- ^et voornaamc Kenmerk , waar by men ze ncn. van de Herten onderlcheiden kan, beftaat in dc van de Herten. 133 de Hoornen, die meer naar Elands- dan naar L Afdeel. Hertshoornen gelyken : zynde van den Kop af XXXIII. reeds plat, en verbreedcnde naar het end toe , Ho°™- r STUK. doch niettemin getakt of met uitfteekcnde (pit- j)am/jerf icn gewapend aan den agterrand , en fomwylen ook van vooren. Het eerfte Gewey van het Damhert vertoont zig, even als in 't Hert, niet voor het tweede Jaar en dan beftaat het flegts uit twee SpiefTen. Op het derde Jaar heeft ie- der Hoorn twee takken voorwaards , den eenen digt by de Kruin , den anderen ver naar boven, en dan beginnen de punten, aan den rand, ook uit te botten, die in de'volgende Jaaren langs hoe grooter worden. Naar maate dat het Beeft ouder wordt , zyn de Hoornen breeder, langer, met een grooter getal van fpitfen voorzien, en dieper uitgefneeden : zy hebben ook zigtbaarer oneffenheden , doch zyn zo kennelyk niet ge- paareld noch gegroefd als de Hertshoornen , uitgenomen in zeer oude Beeften. De langte deezer Hoornen is fomtyds over de twee Voe- ten , en men heeft 'er gezien die negen fpitfea óf takken hadden. Ik weet niet , of ik tot deeze Soort , of tot Schop- de Herten, brengen moet de genen, welken deHeTt' Duitfchers noemen ScbauffeURirfch , dat is Schop. Hert, om dat de Hoornen van bovenuit- loopen in een foort van Schoppen. Immers , volgens de Kentekenen , die de Heer LittKAUs tot onderfcheiding opgeeft, zouden zy tot de Damherten behooren ; dewyl de Hoornen aan I. Deel. III Stujo I 3 \ 134 Beschryving I. Afdeel, 't end breed uitloopen , zynde ook platagtig en XXXIII. met takken of fpitfen voorzien. Zulk een Herr, Hoofd- waar aan ^ boeven der Voorpooten nog bo- STUK. j)mbert. veridien, zeer aardig, haakswyze op waards wa- ren uitgegroeid, is in den jaare 1748, den 2 September* door den regeerenden Landgraaf van Heffen - Darmftad , by Romrod gefchooten , vveegende vierhonderd Ponden. Gebruik. Het Vleefch der Damhertenis, gelyk ik reeds gezegd heb, lekkerer tot Spyze dan dat der Herten, en* de overige Lighaamsdeelen kunnen, in de Geneeskunde , tot het zelfde einde wor- den gebruikt, als de hunne. In het uittrekzel eenes Briefs .van den vermaarden Redi , ge- fchreeven in den jaare 1687,. wordt gezegd, dat de Herfenen van dit Beeft , die men voor zeer ongezond hieldt , gebraden zynde , van hem zeer goed bevonden waren : ja zelfs fmaa. kelyker en beter dan die der Varkens en Kalve- ren. Door den Heer Vitelli, eerden Kamer- ling van den Groot Hertog van Toskanen, die tydgenooc van Redi was, werdt ten op- zigt van de Ingewanden van het Darmhtfrt verzekerd , dat dezelve beter fmaakten dan die van eenig ander Beeft. Men zoude in Enge- land beft daar van de proef kunnen neemen. VL (6) Hert met rolronde opftaande Hoornen > die Befoartiats. drietakkig zyn. Bezoar- Qf (6) Cervus Cornibus ramofïs reretibus ere&is; ramis tri- bus f. Syft. Nat. X. Mazama.HERN. Mexic.324. Caguacu, &c. Marccr. Brafil. 235. Vih.Byafd, 98, Raj. Q^uadr.gQ» van de Herten. 135 nder deeze Kenmerken (telt de Heer Lm* L Afdpel. n^tjs het Beeft twyfelagtig voor, dat in Zuid- XXX1IL Amerika huisveft, wordende door Hernandez s^\D" Mazama, door anderen Caguacu enz. geheten: Bezoar, doch de Heer Brjsson wil, dat dit Beeft het Hert. zelfde zy, 't welk door Ssba afgebeeld is en befchreeven , mee den Naam van gehoornd Hert uit Nieuw Spanje (*). Hy brengt het in zyn Gciten-Geflagt , noemende het Bok met rolron- de Hoornen , die van onderen tot boven Slangs- wyze gedraaid zyn , en zegt , dat het by Her- nandez t'onregte is afgebeeld met getakte Hoor- nen. Dewyl my niet blykt, welke zekerheid deeze Heer daar voor heeft, zal ik, met den lieer Linn^üs , de zaak onbeflift laaten. De Mazama of Maccama is , volgens Nierem- De Ko- berg , een Dier, 't welk de Indiaanen van tferien. Zuid-Amerika den Koning der Hercen noemen ; miffchien om zyne Wildheid of Ontembaarheid, dewyl het, gewond zynde, op de Jaagers aan- valt, en dikwils een derzelven doodt. Men vindt 'er roode en witte, en van andere kleu- ren. De geftalte van fommigen is als die der Europifche Herten; anderen zyn veel kleiner. Seba zegt, dat de Mazama van JNicuw Spanje den Hals dik en kort heeft , met twee Hoornen, die als op den Draaibank fchynen gefatfocneerd te zyn , met de Punten omgekromd ; de Ooren zyn groot en hangen by 't Hoofd neer ; de Oo- gea (*) Seb. Vol. I. p, <59 Tab. XLIL Fig. }, I. Diël. lil. Stuk» I 4 136 Beschryving L Afdeel, §en zYn fraaY 5 de Staart is dik en ftomp; het XXXIII. Hair des Lighaams rosagtig. Op de Rotfen en stuk°FD" Gebergten van Nieuw Spanje, zegt die zelfde Bezoar- Autheur, vindt men een groote menigte van een Hert. ander flag van Herten , die met eene verbaazen- de fnelheid fpringen en loopen , gelykende zeer naar de Europifche Herten , maar niet grooter zynde dan een Hertskalf. Hunne Hoornen, zwart als git , en van gedaante als zo even is gemeld, maaken jaarlyks een nieuwen Slangs- wyzen omtrek. Hernandez zegt, dat dit een Soort van Wil- de Geit zy, uit welke men den Bezoar-Steen krygt. Wy zagen hier voor , dat in de Euro- pifche Herten ook fomtyds een Bezoar gevon- den wordt en 't zelfde erkent men plaats te heb- ben in veele andere Viervoetige Dieren : zo dat het niet te verwonderen zou zyn , fchoon men thans verzekerd is, dat de Orientaalfche Be- zoar uit een foort van Bokken komt , dat de- Occidentaalfche uit deeze Soort van Herten, Mazama genaamd , kwame. Soorten De Bezoar, zegt Lemery, is van vierderley van Bezoar. foort; de tweenaamelyk, hier gemeld, komen- de uit een foort van Hertebokken die in de Ooft- en Weftindiën huisveften ; de derde , uit de Gal- blaas van 't Indifch Varken en de vierde uit een Aap van 't Eiland Macaflar, Aapen-Bezoar ge- naamd. Hier , ziet men , wordt de Pedro del Porco met deezen Steen verward , en zulks kan aanleiding gegeven hebben tot het denkbeeld van van de Herten* 13*2 van fommigen, die zig verbeelden, dat de Be* i. Afdeel* zoar in de Blaas of in de Galblaas groeije. An- XXX1IT. deren vergelyken hem by de Hairballen uit de ^°0FD" Maag of Pens der Koeijen en Osfen ; en , hoe gf 2*^,.# algemeen die Naam gebruikt worde, kan men daar uitopmaaken, dac Dapper een Steentje,^ 't welk men in de Herfenen van den Olyphant vindt, ook den .naam van Bezoar geeft, en dat de verharde Stoffe in de Ooghollen der Herten insgelyks dus genoemd wordt, gelykwy gezien hebben. Men erkent thans in 't algeméén , dat de Be- zoar groeit in een der Maagen van een herkaau- wend Beeft , 'r welk ten deele naar een Hert zweemt, ten deele naar een Bok. Sebawü, dat het een Steenagtige Stofte zy , welke , omtrent op gelyke manier als de Steen inde Blaas der Men- fchen , om een foort van Kern allengs wordt opge- hoopt; hoewel met dit verfchil , dat , deeze Kern lomtyds een Strootje of een Takje zynde , de Sceen in 't vervolg dikwils een langwerpige ge- daante krygt en die behoudt. Men heeft niet alleen in andere Bceften , maar zelfs in de Menfchcn , wel eens zodanige Steenige Samengroeizelen uit het Gedarmte zien ontladen, die dan , 'tonrQg- te, voor Galfteenen gehouden werden. Hierom is 'er voor deeze groeijing van den Bezoar geen deminfte onwaarfchynlykheid. Hetzyn, zomen wil , de Zoutige en Salpeterige, of liever Aard- agtige deelen der Vriagten , Bladen of Worte- len, welken het Beeft eet, die zig om zulk een !. dekl. nu stuk. I 5 Kern 138 Beschryving L Afdeel. Kern ophoopen , en veelal een rond of rond- XXXIII. agtig Lighaam maaken ; dat uit veele laagen of Hoofd- fchillen , als een Uijen , beftaat : 'c welk men , B^oar *n 'c breeken van denBezoar, duidelyk gewaar wordt. 0riel> De Orientaalfche Bezoar is van verfcheiderley fiaifche. grootte ; naamelyk als een Noot Mofchaat , Ha- zelnoot of als een Erwt: ook van verfchillende figuur , rond , ovaal , langwerpig , plat , bultig; en in de kleur is niet minder onderfcheid. Men vindtze zwart- of bruinagtig en Afchgraauw ; ja zelfs groenagtig en vaal : maar dikwils van bin- nen donkerer dan van buiten. De Oppervlak- te is altyd glad en gepolyft ; de binnenfte zelf- ftandigheid uit verfcheide plaatjes famengefteld, hebbende in 't midden een Kern van Kaf, Hair of iets dergelyks. Men onderzoekt zyne deugd op verfcheiderley wyzen, dewyl 'er fomtyds bedrog onder fchuilt. Als men Papier gewree- ven heeft met Kryt of Ceruis, en ftrykt 'er dan metdeezen Steen op, zo moeten 'er groenagtige Streepen van overblyven: ook moet men 'er met een gloeijende Naald niet in kunnen booren; en in 't Water gelegd zynde moet hy niet van Kleur veranderen noch week worden of in ge- wigt toeneemen : tot poeijer gemaakt geeft hy een welriekende geur, als Ambergrys, vanzig: doch de allerzekerfte Proef van zyne deugd is, zegt men , (en inderdaad met reden !) wanneer de genen , die vergiftigd zyn , 'er door in 't Le- ven behouden worden, De van de Herten, 139 De Occidentaalfcbe , die uit Amerika en Peru j# Afdeel» komt , gelykt eenigerraaace naar den anderen , en XXXIII. heeft fomtyds wel de grootte van een Hoender- Hoofd- STi>K Ey 5 zynde doorgaans ren J , zo glanzig niet en ^ beftaande uit dikker plaaten, weinig of niet rui- ^ ,# • -n n Occidea- Jcende. Men vindt deezen m Beelten die vei- raalfche. feheiderley Naamen voeren in dat Wereldsdeel, en fomwylen wel drie of vier by eikanderen in eene Maag. De Laat verhaalt , dat men deezen Bezoar, in Mexico of Nieuw Spanje, aantreft in een foort van Geiten , welker Hoornen van boven in verfcheide Takken zyn verdeeld; waar uit het denkbeeld, dac 'er eigentlyke Bezoar- Herten zyn, een nieuwe kragt verkrygt. Van den Bezoar-Bok , die den Orientaalfchen uitle- vert, zal ik in 't vervolg fpreeken. De Kaam komt af van het Hehrceufch of Kragtea Arabifth Woord Bsifahan, 't welk een tegen- *™Zo™ giftig Middel betekent , en men bevindt, dat on- der de Indiaanen, zo we! in Amerika als in Afia3 het denkbeeld van de Tegengiftigc kragt , die 'er in de Bezoar zoude zyn , zodanig heerfcht , dat men ze daar ook zéér duur be- taalt. Mathiolüs verzekert dit niet alleen van dien Steen, als men 'er het Aftrekzei of Poei- jer van inneemt, maar ook door hem enkel by zig te draagen , zodanig dat hy , in de flinker Zyde, aan het bloote Lighaam raake. De Per- fiaanen fehryven 'er de kragt aan toe, van te bewaaren voor Ziekten en het Leven te ver- langen. Niet minder beuzelagtig is het , den Be- 1. Dkel. ui. S7 uk, zoar /" I 140 B ESCHR Y VING I. Afdeel, zoar aan te merken als een goed Geneesmiddel, XXXIII. byna voor alle en zelfs geheel tegenftrydige Hoofd- kiekten : in de Peft en heete Koortfen , de STUK. ' ! Bezoar. Geelzugt , Melancholie, Kanker, Schurft, en wat niet al andere Kwaaien, die geheel ver- fchillende zyn van natuur. Evenwel, dewyl men weet , hoe het een Grondregel in de Ge- neeskunde is , dat de Levenskragten vooral | moeten behouden worden, en niemand ontken- nen kan, . dat 'er een byzondcre Hartfterkendc j kragt in de opregte Orientaalfche Bezoar huis- vefte; zo is dit Middel zekerlyk niet te ver- worpen in allerley Gevallen, hoedanig ook, daar de Natuur een fpoedige onderfteuning be- hoeft; 't zy tot uitdryving van deeze of gene Giftftof , gelyk in de Mazelen en Kinderpok- jes ; 't zy tot bevordering van de Kraam in de natuurlyke Baaringen, of tot verfterking der Levensgeellen in Kwaadaartige Koortfen. De i kleine Gifte , van een half of geheel Scrupel , ; waar by men hem gebruikt, kan inderdaad niet I fchaaden , al was 't dat hy juift geen voordeel toe- bragt , en hy is , in allen gevalle , een Middel, 't welk tot Zuurbreeking en tempering der Scherp- heden dient. Hy komt ook in eenige Samenge- ftelde Middelen der Apotheeken. OndertulTchen is 't opmerkelyk , dat in de Oofterfche Landen de Geneesheeren zeer weinig op hebben met den Bezoar , laatende het ingeev^n van denzei ven aan 't Gemeen over , 't welk inzDnderheid op den Aa- van de Herten. Aapen-Bezoar is verzot, gelyk ik reeds gemeld I. Afdeel* heb (*). XXXIII. Tavernjer merkt aan, dat de Waarde van J?°°FD" STuK» de Bezoar Steenen toeneemt naar dat zy groo- pezoarm ter worden , even gelyk die der Edele Gefleen- Waarde ten: zo dat, indien vyf of zes Bezoars , tefamenin Geld* een Once weegende, vyftien of agttien Guldens koften , 'een Bezoar van een Once zwaar wel honderd Guldens zoude waardig zyn. Hy ver- zekert zelfs , dat hy 'er een van vier en drie vierde Once verkogt heeft voor duizend Gul- dens. Ondertuffchen kan men taamelyk verze- kerd zyn, dat dit meer om de zeldzaamheid gefchiedt, dan wegens de voortreffelyker krag- ten. Hy zegt , verder , dat hy 'er een ge- zien had, uit een Koe gehaald, die agttien On- een woog: maar hy voegt 'erby, dat zes Grei- nen Bokken. Bezoar wel zo kragtig waren als dertig Greinen van dien uit Koeijen of Osfen , al waren 't zelfs Golkondafche Beeften. De Aapen-Bezoar merkt hy aan nog kragtiger te zyn, dan de ander, en van zulk een Waarde, dat, als men 'er een kon vinden zo groot als een W alnoot , daar op geen Prys zoude te (tellen , zyn. (7) Hert met rolronde opjlaande Hoornen, die vil aan 't end tweetakkig zyn. ^Rhee* In (*) Zie 't I. Stuk deezer Naruurlyke Hiftorie, blSdz. 396. (7) Cervus Cornibus ramofis teretibus ereótis; fummi- L DfcKL. III. TUK. o ° M- 14a Beschryv in O I. Afdeel. In het Geflagt der Herten geeft dc Heer Litf. XXXIII. Ni^us de zevende plaats aan een Soort van Bees- Hoofd. ten jjo 'er om Zo te foreeken, alleenlvk' stuk. 7 r J Rhe6t door hunne kleinte en de figuur der Hoornen van verfchiilen ; zo datze van andere Dierbe- fchryvers ook onder de Herten geteld worden* De Hebreeufche Naam is Zebi , cle Chaldeeu- iche Tbabia, de Perfifche Abu9 de Griekfche Dorkas of Dorkaftbion. Men heeftze in'tLatyn genoemd Caprea of Capreolus9 waar van de Ita- liaanen hun Capriolo of Cavriolo , de Spaanfchen hun Cabrofizillo en de Franfchen hun Chevreuü •ontleend hebben : zynde die Naam van eenige gelykheid , welke het met een Bok of Geit heeft, afkomflig, en de Griekfche Naam wordt afge- leid van deszelfs fcherp Gezigt. Doch , wel- ke de ooriprongzy van het Hoogduitfcbe Woord Reech, dat de Engelfchen in hun Roe-Deer, de Deenen en Sweeden met hun Raadiur gevolgd hebben, zou ik niet derven bepaalen; noch ook dien van den Poolfchen Naam Sarn en Sarna. De Duitfchers geeven bet Mannetje den Naam van Reecb-Buck en het Wyfje dien van Reecb- Geifs of Siege; zo dat men die in'cNeerduitfch ook by de Naamen van Rbee en Zeeg zou kun- nen onderfcheiden. Eigen- Dit Beeft behoort , met en benevens de Her- fchappent rr ten , tate bifida. Syfl* Nat, VI. X. Capra, Capreolus , Dorcas. Gesn. Qj*adr. 64. Johnst. O uadr. ^ Tab. XXXIU.C3. preaPlinii, Capreolus. Aldrov. tf/fa/c. 738. Rat. Qjtadr* 89. van de Herten. 143 ten , onder het grove Wild , en , hoe zeer het I. Afdeel. voor de Herten zwigt in kragt en aanzien, het XXXIII. overtreft hun in vlugheid en zwier : het is veel S^JD' vrolyker en wakkerder, fraaijer van Geftalteen Rbe6m levendiger van Gelaat. De Oogen'fchynenhet als in de Kop te glinfteren , en deszelfs Leden zyn zo buigzaam , dat het op een verbaazende wys kan fpringen. Ook houdt het zyn Vagt al- toos zuiver en glanzig ; wentelende zig nooit in de Slyk als het Hert. Het is, gejaagd wor- dende , nog dimmer dan het Damhert , ontwy- kende dikwils , met éénen Sprong te doen , al 't gevaar ; doordien het zig tevens , als in een oogenblik, zodanig onder de ruigte verbergt, dat de jaagers met hunne Paarden , en de Hon- den zelfs, 'er byna overheen loopen, zonder het te zien. Ondertuflchen verfchilt de Rhee, in veeler- ley opzigten , van de Herten en Damherten. In plaats van zig troepswyze by een te voegen , gelyk zy, houdt hy zig by zyn eigen Gezin. De Vaar, Moer en Jongen, woonen tefamen , en laaten geen vreemde in hun Genootfchap toe. Zy zyn zo ftandvaftig in hunne Minnaaryën , als het Hert wispelturig is. De Zeeg brengt doorgaans maar twee Jongen voort , een Bok en Geit , welke twee Beeften , te famen opgevoed, een zo fterke genegenheid voor elkander kry- gen, dat zy elkander nooit verlaaten. Dit Paar teelt met elkander voort : doch hun Bronften gaat niet zo driftig toe als dat der Herten : de I. Deel. III* Siuk* Rhce 144 Beschryving 1. Afdeel. Rhee heeft dien Bokken-Stank niet, en de Brons* XXXI1L tyd duurt niet boven de veertien Dagen. De stük°FD" ^uc^en tyden niet , dat de Jongen geduurende g£ee dien tyd by hun bly ven : zy jaagen ze zo lang weg : maar de Jongen komen na den Bronstyd weder by de Moer, die zy nog den Winter ge- zelfchap houden ; verlaateride in 't volgende Voorjaar hunne Ouders voor altoos, om zelf een Gezin op te regten. Voortree- De Zeeg draagt vyf en een halve Maand; *lDg# zo dat zy daar in maar weinig verfchilt van de Geiten , en veel van de Hinden. Zy jongt in \ laatft van April of in '£ begin van Mey , en wykt tegen dien tyd in 't diepft der Boiïchen , °m den Wolf, die haar gevaarlykfle Vyandis, te ontwyken. De jongen komen ter wereld met een Livrey , gelyk de Hertskalveren ; beftaande in eenige Streepen en Vlakken op 't midden van de Rug. Dit Livrey raaken zy op den Ouder- dom van omtrent negen Maanden kwyt. Als de Rheetjes tien of twaalf Dagen oud zyn, kun- nen zy de Moer reeds volgen, die, wanneer hun eenig gevaar dreigt, ze ergens onder de ruigte verbergt en zig voor de Jongen laat Jaa- gen : doch niettemin worden ze dikwijs door de Wolven, Honden en Menfchen , opgefpoord en gevangen of gedood. Buiten twyfel ftrekt dit tot eene groote vernieling van deeze Soort van Bceften , welke het egter aan geen moedig, heid ontbreekt om de Jongen te befchermen : want men merkt aan , dat de Rhee in ftaat is om VAN DE H E R T Ê N. 145 örti zyn Krooft , zelfs tegen den aanval van Her- j# afdeel-. ten tè verdedigen, die ongelyk grooter zyn en XXXIIL ftcrker dan hy. Hoofd- STUK De Jongen blyvcn by dc Ouden agtof negen1 ^ Maanden lang, en, als zy 'er zig afgezonderd * hebben , dat is , omtrent een Jaar oud zyn , be- gint hun Gewey zig onder de gedaante van twee SpielTen te vertoonen* veel klelftderdandieder Herten: maar, 't geen nog eén gröötef vef- fchil tuiïchen deezé Beeften aantoont, is, dat het Hert zyné Hoornen niet dan in 't Voorjaar afwerpt , en weder nieuwen krygt in dc Zomer; daar de Rheé dc zynen afwerpt in 't laatft van den Herfft , en 's Winters dit verlies herftelf* Zyn nieuwe Hoornen, egter, zyn, even als die der Herten , met eené ruige Huid over toogen> tveike 'er , door 't wry ven tegen Boomen , moet afgefchéiden worden, als wanneer de Hoornen hunne kleur krygen , die bruin is in de genen welke bruin £yn van Halr en geel in de rosfen, By de tweede ver witteling draagt de Rhee reeds twee of drie Takken op eiken S'taïri, by de der- de heeft hy 'ef drie of vier, by de vierde vier of vyf» en het is zeldzaam 'er te vinden , did meer Takken hebben aan ieder Hoorn. Zo lang de Hoornen zagt zyn , hebben 'er de Gevoelig- Rheen een fcherp Gevoel in, Dè HeerDEBuF- ^eid der Fon brengt tot bewys daar van een Geval by, waar van hy Oög-getuïge was geweeft. Eenen Rhee werdt dooreen Musketkogel een der nieüw opgroeijcnde Hoornen afgefchooten , waar van t.-Pssi. iiistvx. K het 146 Beschryviwo I.AFDEETehet Beeft zo veel aandoening hadt, dat het als XXX1H. dood nedcrvicl. De Jaager, 'er digt by zynde, stük°fd' ^Prons toe en vatte ^et een ^oot » maar ^c Rhee, eensklaps zyn Gevoel en Kragten weder- krygende , fleepte hem langs den Grond meer dan dertig Schreeden in het Bofch; fchoon het een zeer fterk Man ware. Eindelyk, zegthy, toen men hetBeeft met eenMes den doodfteek hadt ge- geven , zagen wy , dat het geen andere Kwetzuur van den Kogel had, dan aan den Hoorn. Doch de Rhee behoeft niet voor het (leeken der Miïg- gen te vreezen in zyne weeke Hoornen , gelyk de Herten ; om dat hy in de Winter die ver- wiiTelt. Ook ziet men 9 dat hy minder zorg- vuldig is , om het ftooten mee dezelven tegen de takken der Boomen te vermyden. De Roozen In het Hert , Damhert en Rhee , heeft het op't Hoofd. Voorhoofdsbeen twee Uitwaflen , op welken het Gewey draagt. Deeze twee Uitpuilingen van 't ' Been , beginnen op de vyf of zes Maanden eerft te groeijen, en komen in 't kort tot haa- ren vollen wasdom ; maar, wel verre van zig nog meer te verheffen, naar maate het Beeft ouder wordt, verlaagen zy van jaar tot jaar, zodanig dat de Roozen, in een oud Hert of oude Rhee, zeer digt op het Voorhoofdsbeen leggen, welks Uitwaiïen dan zeer breed en kort geworden zyn. Dit is zelfs het zekerde Kenteken , waar aan men den Ouderdom ontdekt in alle deeze Bees- ten. De Kruin niettemin wordt breeder en de Roozen grooter, hoewel de Iangte der Hoor- nen van ü e Herten. 147 iien en 't getal der Takken zodanig afneemt, i.Afdefl, dat die Hoornen, in een afgeleefd Hert, niet XXXIII. meer dan dikke Spiesfen of Stompen zyn. Hoofd- Dewyl de Zeeg maar vyf en een halve Maand * draagt en de aangroeijing der jonge Rheetjes Lee^ fchielyker gefchiedt dan die der Herten, zo is't niet te verwonderen , dat de Leef cyd van de Rheen korter zy. De Heer de Büffon ver- beeldt zig , dat die niet verder gaa, dan toe twaalf of vyftien Jaaren op 9t hoogde. Ik heb 'er (zegt hy) verfcheidene opgekweekt , maar dezelven nooit langer kunnen behouden dan vyf of zes Jaaren. Zy zyn omtrent de uitkiezing van het Voedzel zeer lekker : zy hebben be- weeging , veel Lugt en ruimte noodig , en diö maakt, dat zy niet, dan geduurende de eerftc Jaaren hunner Jongheid, de Ongemakken van het Huifelyk Leven kunnen üitftaan. Een Wyf- je en een Park van vyftig Morgen is hun noo- dig , orn naar hunne fmaak te leeven. Men kan ze temmen , wel is waar ; maar niet gezegge- lyk noch zelfs gemeenzaam maaken : zy be- houden altoos iets van hunnen wilden aart; ver- fchrikkende ligtelyk , en dan met zo veel ge- weld tegen den Wand aan fpringende , dat fomtyds hunne Pooten breeken. Hoe tam zy ook -gemaakt zyn , men moet ze mistrouwen ; vooral de Mannetjes , die zekere Koppigheden onderhevig zyn, om een afkeer te hebben van fommige Menfchen , daar zy op aanvallen en zulk eenen dikwils omver flooten , waar na zy J. Deel. III Stwk, K2 &Og ï4$ Cëschryving L Afdeel. n°g bovendien met de Pooten op hem gaan XXXIII. trappen. Hoofd- De Rhee brult niet zo zwaar noch zo menig- STUK» vuldig als het Hert. Dc Jongen hebben een fyr, „ , ' kort afgebroken , klaaeend Geluid , mi ..... mii Voedzel. » * waar mede zy hun gebrek aan Voedzel te ken- nen geeven. Dit Geluid laat zig gemakkelyk nabootfen, zodanig dat de Zeeg, hier door ver- lokt zynde , onder 't bereik van des Jaagers Snaphaan komt. In de Winter houden deRheen zig in de digtfte KreupelbolTchen , leevende van Braamftruiken , Brem, Hey, en verder van de Kat- ten der Wilge, Popelier en Hazelnooten-Boomen. In 't Voorjaar begeeven zy zig in het lugtigfte Hakhout, alwaar zy de Knoppen en uitfpruiten- de Bladen van meed allerley Geboomte af knaau- welen. Dit heete Voedzel , in hunne Maag aan 't Giften raakende, maakt ze zo dronken , dat zy alsdan gemakkelyk te betrappen zyn : zy weeten niet waaf zy gaan en komen zelfs dikwils buiten de Boilchen , naderende fomtyds de Kudden Vee en de bewoonde Plaatfen. Des Zomers blyven zy in 't hoog opgefchootenHout, en komen 'er niet dan zeldzaam uit te voorfchyn, om hunnen Dorft te leflchen aan eenige Bron , in groote Droogten : want, zo de Daauw ftegts wat over- vloedig is , of de Bladeren door den Regen be- vogtigd zyn, drinken zy in 't geheel niet. Zy eetcn niet alles onverfchillig, gelyk de Herten, maar zoeken het fynfte Voedzel , en gaan zeer zeldzaam op de Bouwlanden graazen , om dac zy van de Herten. 149 zy de Scheuten der Boomen en Braamflruiken L afdeel. verkiezen boven 't Graangewas. XXXIII. De Heer de Buffos, die deeze Levensma- Hoofd- nier van de Rheen naauwkeurig opgemerkt heeft in Bourgogne , alwaar hy fomtyds den Zomer w * doorbragt; berigt ons, dat deeze Beeften veel plaats, te lydcn hebben van ftrenge Winters , gelyk in die van 't Jaar 1709? toen zy ''er bynaaltemaal waren gefneuveld : zo dst het verfcheide Jaa- ren duurde , eer zy weder tot herftelling kwa- men. Miffchien zullen zy in Schotland meer verfchuiling hebben : immers men weet, datzy aldaar gemeen zyn, hoewel zy in Engeland ge- heel niet worden gevonden. Ook is 't aanmer- kelyk , dat deeze Beeften fommige Diftrikten boven anderen verkiezen tot hun Verblyf , wil- lende niet gaarn in het diepft der Boffchen huis- veften, maar in het uiterfte derzelven , dat tegen Kreupelbofch en onbebouwde Heijen aan legt- In Noorwegen en Sweeden zyn zy zeer zeldzaam. In Duitfchland , egtcr, fehynen de, Rheen talryker te zyn , of in grooter menigte op de Jagt gefchooten te worden , dan de Her- ten (*> In Amerika komen zy taamelyk menig- Rheen vuldig voor. In Louiiïana vindt men Rhe- *an Ame. en die grooter zyn dan de Franfehe , en van nka* de zelfde kléur niet , hoewel zy dergelyke Hoornen hebben. Men vindt 'er ook in Brafil; ' want (*) Zie bladzyde 63 , hier voor. J.Petu* III Stuk, K 3 ï5o Beschryvino l. Afdeel. vvant het Beeft, dat Caguacu of Cugmcu ge- XXXI il. noemd en door Piso bcfchreeven wordt, moer, Hpofd- (indien het niet tot de voorgaande Soort behoo- * re, zo de Heer JLinNjEüs zig verbeeld heeft) eene Vcrfchei denheid zyn van de Rheen, ge- lyk Bkisson wil , die 'er nog twee Heiten by- voegt , welken aoor Barrera gemeld zyn : te wecten de Bicbe des Bois en Biche des Paletu* yiers , of het groote en kleine Hert met zeer kor- te Hoor entjes. Door de Afbeelding, welke de Heer de Buffon geeft van twee Geweijen van Brafiliaanfche Rheen (*), fchynt het denkbeeld van Linnjeus , noopens de Soort der drietakkig gehoornde Amerikaanfche Herten, niet weinig bekragtigd te worden. Lïghaaras. Men vindt in Europa eene Verfcheidenheid geftalte. onder de Rheen; dac zy naamelyk ros zyn van kleur, of bruin met een witte Vlak van agtcren. De rosfe zyn de grootften , doch kleiner, dan het Hert , ja dan het Damhert zelf, 't welk als een mid- delfoort in grootte tuffchen de Herten en Rheen wordt aangemerkt. Het Hert en Rhee verfchillen in gedaante minder dan de Honden, zelfs die elkan- der zeer naby komen , gelyk de Deenen en Deen* tjes, of Doggen en Steendoggen. Egterzynzy taamelyk wel van elkander te onderfcheiden, en de Rhee heeft geen Traangeuten onder de Oogen , gelyk het Hert : ook vertoont zig deszelfs Staartje (*) M IJl cm NdtunUi. Tom. XII. Flanche XXXVIL van de Herten. 151 niet. Maar het grootfte verfchil beftaat in de i# Afdeel. Hoornen, die ongelyk kleinder zyn , hoewel ook XXXI II. ecnigermaate Takkig , of met Punten gewapend , |^)0FD" en dieper gegroefd i doch niet zo zigtbaar ge- paareld, als de Hertshoornen. Men heeft 'er gezien met tien punten , of Enden , gelyk menze in 't Hoogduitfch noemt , aan ieder Hoorn , doch dit is zeldzaam. In Duitfchiand is 'er een gefchooten, wiens Hoornen ieder aan den Wor- tel dubbeld waren , te famen met agt Pun- ten (*). Op 't allernaauwkeurigfte onderzoek , dat de inwendige Heer Daubeinton van de Ingewanden deedt, desSe0, heeft hy naauwlyks eenig aanmerkelyk ver- fchil, tujfchen die van de Rheen en Herten, kunnen befpeuren. Hy vondt ook in 't Hart van een Rhee een dergelyk Beentje als in dat der Herten, twee derde Duims lang, doch op de plaats van 't kleine Beentje was maar een hard Kraakbeen, gelyk in het Damhert. .De Zeeg heeft vier Tepels, gelyk de Hinde, eeir Duim van elkander af geplaacft. Het end van de Schaft was in de Rhee zo klein , dat men niet onderfcheiden kon, of het als een Beursje toe- getrokken ware , gelyk in de Herten. Zie hier nog de Byzonderheden , welken hem in 't ope- nen van een bevrugte Zeeg voorgekomen zyn. Men vondt in ieder Hoorn van de Lyfmoe- oeVrugt der een Vrugt, welker Vliezen als in elkander in de Baar- r , moeder» lchee. (*) hroya A£l*:?hyfico.Medic*. Tom. £ Tab. III* I. Deel* III Stuk, K 4 152 Beschryvino I Afdeel, fcheenen te fchieten, zo dat zy zeer moeielyk XXXIII. van elkander af te fchei'den waren. In de eene hoot-D- H0om waren vier, in de andere vyf Cotelydones, ^^Rhee Z^U^Q zeer Sroot' dewyi de meeften drieDui- ' ' men langte hadden , één en epn derde Duim breedte , de dikte van één en een vierde Duim. Aan die zyde van de Cotelydcnes , welke naar de Lyfmoeder was gekeerd , zag men eene Spleet van vier Liniën lang en twee Liniën breed ; daar een' gedeelte van de Lyfmoeder in begreepen was. Wanneer men de Lyfmoeder naar den ee- pen , en 't Cborion naar den anderen kant trok, Op de plaacs van de Cotyledon , begon dat ge- deelte , 't welk in de Spleet begreepen was , zig op de randen daar van af te fcheiden \ dat gedeelte van het Cborion , 't welk een deel van de Cotyledon uitmaakte , opende zig allengs * naar maate het gedeelte van de Lyfmoeder. 'er uitging 3 en, wanneer het Cborion en de Lyf- moeder van elkander afgefcheiden waren, fchecn de Cotyledon geheel op de Lyfmoeder geblecven te zyn ; terwyl 'er niets dan een overtrekzel van Lymige Stoffe op het Cborion was. Hier uit blykt (zegt gemelde Heer) dat het grootfte deel van ieder Cotyledon door de Lyfmoeder ge- formeerd wordt , en dat de Cotyledones nief dan omkleed zyn met het Cborion. Kemlyk Het Vleefch der Rheen is het befte Wild- Wlldbraad' braad, en wordt van de Geneesheeren voor zeer gezond gehouden; doch 'er is een groot ver- fchil in naar den aart van 't Land, daar zy zig ont» van de Herten. 153 onthouden , en in het befte Land vindt men zelfs L Afdeel, goede en fleste. De bruinen hebben fyner XXXIIL Vleefch dan de rosfe, en alle, die over de twee HooFD^ STUK» Jaarcn zyn , hebben het taay en onfmaakelylc. wuêi9 De Zeegen , fchoon even oud of ouder , zyn mal- fcher van Vleefch. Zo men het op 't allerbefte hebben wil , moeten het Jongen zyn , van één of anderhalf Jaar, die in een hooge drooge Landsdouw , met Heuvelen , Bolfchen , Bouw- landen en Heijen , doorfneeden , in volle vry~ heid , ongeftoord , hebben gaan weiden. Van een afgejaagd Beeft is het Vleefch fmaakeloos, en die in Valeijen, of Moerasfige flykerige Lan- den , hebben gegraasd , deugen in 't geheel niet tot Spyze. Aan verfcheide Lighaamsdeelen van de Rheen Gebruik ia v/ordt pok een byzondere kragt. voor deeze of ^e GttQ&Q&m kuade. gene Ongemakken, toegefchreeven; gelyk aan de Lever tegen de Bloedingen , aan de Gal tot opheldering van 't Gezigt en tegen 't ruifchen der Ooren; maar inzonderheid aan'tuitgeperfte Sap van 't Vleefch, om den Buikloop te be- dwingen, 'c Is zeker, dat de Huid, bereid zyn- de, een by uitftek fyn en zagt Leder geeft , Wg immer zo goed als dat der Herten, (8) Hert dat grys is van kleur 9 mn onderen zwartagtig. Gmnéenfis* De Heer Limbus befluit zyn Herten-Geflagt, Rhee^ niet (8) Ccrvus grfous, fwbtus nigricans. Mm. ^LL Fr kil, 1, Dezl III Stuk* K J 154 Beschryvinc L Afdeel, niet onaardig , met deeze Soort, die immer zo XXXIII. veel in kleinte uitmunt by de Herten, als de Hoofd- Kemel-Pardel in grootte of hoogte, 't Is my duider of dezelve ook by iemand anders zy aan- getekend of befchreeven : want het Diertje, dat fommigen het Guineefch Rheetje noemen, waar van Seba de Afbeelding geeft , wordt door onzen Autheur tot de Geiten t'huis gebragt. Deeze Soort , zegt hy , heb ik de Hoornen niet van gezien , egter behoort zy tot dit Geflagt, Zie hier de Befchryving, zo als die in het Ka- binet van den Koning van Sweeden door hem is te boek gefield. Geftalte. Het Lighaam heeft de grootte van een Ka- ter, het is grys, met een zwarte Streep tuffchen de Ooren, en een groote zwarte Vlak boven de Oogen. De Hals is , aan beide zyden , in de iangte zwart ; het Borftbeen in 't midden zwart; gelyk ook de zyden van den Buik, tot aan de Kniefchyven toe. Van den Aars , tot aan het buigen der Beenen, loopt van agteren een zwart- agtige Streep. De voorfte Kniejen zyn ook van vooren zwart , en een fmalle zwarte Streep loopt langs de Pooten heen, tot onderen toe. De Ooren zyn taamelyk lang: het heeft de Staart van onderen zwart. De Schenkels zya omtrent van dikte als eens4Menfchen Vinger. XXXIV, van de Geiten, *55 ^^<>^<>^4^^^^4>°^^^^^ I. Afdeel, XXXÏV. XXXIV. HOOFDSTUK. Hoofd» STUK* Befchryving van 't Geflagt der Geiten, waarin behalve de gewoone Bokken , en die van An- gora , wegens hunne Wol , het zogenaamde Kc- melshair , vermaard ; ook de Steenbok en Gems, benevens verfcheide Afrikaanfche en Indiaanfche Hertebokken , die den Orientaalfchen Bezoar uitleveren 9 en anderen , begreepen zyn. GElyk omtrent de Herten, zo (temmen ook Kesmcr* omtrent de Geiten de hedendaagfehe kefl* Dierbefchry vers , die zig aan eenig Samenftel binden , overeen ; dat deeze Beeften een Ge- flagt uitmaaken , x welk niet minder talryk is dan dat der Herten. De HeerBiussoNonderfcheidt- ze van den Kemel-Pardel , wiens Hoornen ook byna regtop liaan, doordien de voorfte Bee- nen en de agterfte byna gelyk van langte zyn. Behalve de gehoefde Pooten, die hetalgemee- ne Kenmerk deezer Orde zyn , en de agtSny- tanden in de Onderkaak, zonder Hoektanden, benevens de holle Hoornen, welk alles. de Gei. ten met de Schaapen en Koeijen gemeen heb- ben , merkt LinnjEüs aan , dat haare Hoornen, opwaards gekeerd, opftaande en ruuw bf onef- fen zyn. Voojts onderfcheidt hy de Soorten , veelal, door de byzondere gedaante en kromte deezer Hoornen, 'c Getal der Soorten van het Geiten-Geflagt Somcnf LD hel. III Stuk. is 156 Beschryving L Afdeel, is by den Heer Brisson en LinnjEüs nagenoeg XXXIV. even groot. Zy begrypen 'er ook, met K^fin, Hoofd- adr, 242. Aldr. Bifulc. 63?. Jonst. Qjtadr. 47. Raj. QjHtdr. 77. (b) Capra Angolenfts. Has- 6ELQ. Ith* 206» van de Geitel. *57 hron, Cobra en Cdbrito. In de Hoogduitfche Taal jt Afdeel* zyn de Naamen van Bock , Geijz of Siege , en XXXIV* ; voor het Jong die van Gitje of Sieghin, in ge~s^°0FI> bruik. In Poolen noemt men deeze Beeften " JSofc* \ Koziel, in S weeden Get, volgens Linn^üs. Onder het Vee zyn de Bokken en Geiten de Eigen- gemeenzaamfte met den Menfeh , en zo vrees- fchaPPcn« agtig niet als de Schaapen. Men kan ze niet zo gemakkelyk aan Kudden houden en leiden : want zy beminnen de eenzaamheid ten opzigt van el- kanderen en het beklauteren van fteile plaatfen , alwaar zy zig gaan nederleggen. Men heeft bly- ken , dat zy , in onbewoonde Landen overgebragt zynde en aldaar voortceelende , niet wild van aart worden. Wanneer , in 't jaar 1698, een En* gelfch Schip het Eiland Bmavifia aandeedt , kwa- men 'er twee Negers aan boord , en booden de Engelfehen , voor niet , zo veel Bokken aan , als zy hebben wilden : hier over de Kapitein zig ver- wonderd toonende, gaven de Negers hem tot antwoord, dat 'er maar twaalf Menfchen op dat geheele Eiland woonden , en dat de Bokken en Geiten 'er zodanig toegenomen waren in ge- ral , dat men van dezelven overlaft leedt , terwyl zy de Menfchen overal volgden en zig met de hand byna lieten grypen. De Bokken hebben zekere wispeltuurigheid wispel- van aart, die ze bekwaam maakt tot verfchei- tuurigheid, de potferyën en Aapenkuuren ; waar toe de A- rabieren , zo Belloniüs getuigt , onder anderen gebruik maaken van deeze Beeften. Ook kan i. deei. m Sïvit» men tj8 Beschryving • Afdeel. men 'er ™et °P vertrouwen ; dewyl zy al fpee* XXXIV. lende dikwils een Kind om ver ftooten of met Hoofd ^e Hoornen kwetzen. Wel verre van de zagt- j^l moedigheid der Schaapen te hebben , vallen zy zelfs iemand aan , die hun in 't allerminfte niet beledigt. De onbefiendigheid van hun naturel openbaart zig aan de ongeregeldheid van hunne bedry ven : zy loopen en ftaan ftil , huppelen , fpringen , naderen of wyken , verbergen zig of vlugten, zonder eenige blykbaare oorzaak, an-, ders dan die , welke van een wonderlyke vlug- heid der Zintuigen en zonderlinge gedweeheid derLedemaaten , fchynt afhangelyk te zyn. Als men de Bokken met de Schaapen in ééne Kudde weiden wilde, zou het niet welgaan: zy fcheiden 'er zig van af, en loopen voor uit. 't Is een Vee , dat de hooge 5 drooge Landen , de Heuvelen en Gebergten , de Heijen en Kreupelboffchen , meer bemint, dan de vlakke Moeraflige en vogtige Weiden , hoe weelig ook in 't Gras (taande. Daarenboven houden zy veel van Warmte : geen heete Zonnefchyn verveelt hun , en de Rym , die op 't Veld legt, welke voor de Schaapen nadeeligis, hindert hun niet. Aan dep anderen kant kunnen zy weinig tegen de Koude : in Vrankryk zelfs zet men ze by Winter op Sta], dewyl zy anders zouden fterven. Hunne Legplaats moet zinde- lyk gehouden en dagelyks verfchoond worden ; want zy haaten het leggen in Drek en Vui- ligheid, Men van de Geiten. 159 Men kan dceze Beeften gemakkelyk van L Afdeeu Voedzel voorzien: zy houden zig voldaan met XXXI V. het korrtte Gras, en zelfs met veelerley ruig- ~^™v°* te , eetende ook de Dolle Kervel die de Paar- BoL den dronken maakt, en het Aard-Mos der Ren- vocdieL dieren. Zy hebben, gelyk de Herten, ver- maak in het afknaauwelen van de Knoppen en jonge Scheuten van 't Geboomte, zo dat zyin de Plantagiën van Houtgewas veel fchade doen. Men moet ze derhalve uit de Wyngaarden, Bouwlanden, Moestuinen en Lufthoven, hou- den. In de Winter eeten zy allerley Voedzel byna , dat de Menfchen gebruiken , behalve Vleefch en Vifch : Raapen , Wortelen , Kool , Aardappelen zyn hunne Verfnapering ; doch Hooy het voornaamfte van hun Onderhoud. ' De Bokken wyken de Aapen in Geilheid wei- Voort- nig , inzonderheid die Hoornen draagen. Hun-teeiiög" ne affchuwlyke flank geeft 'er een zeer bekend bewys en blyk van* Deeze Geilheid gaat met eenc ongemeene fterkte en bekwaamheid tot Voortteeling gepaard. Men heeft, naamelyk, aan eenen Bok genoeg tot het befpringen van hondertvyftig Geiten , geduurende den tyd van twee of drie Maanden : dat is byna twee op ie- der Dag : doch deeze Drift put hunne kragten zodanig uit , dat een Bok van vyf of zes Jaa- ren reeds afgeleefd wordt aangemerkt te zyn. Als men 'er een wil uitkiezen tot dit einde, moet hy omtrent twee Jaarcn oud zyn , groot van (latuur, kort en dik van Hals, lugtig van 1. D££i. III Stuv Kop , I6ö BESCHRYVïftG I. Afdeel, Kop, met hangende Ooren, dikke Billen eil XXXIV. vaft op de Pooten ; de Vagt zwart , dik en zagt, 2 ^ van de Geiten is zo veel keuze niet noodigs men kan in agt neemen , dat , die van agteren zwaarly vig zyn , doch vlug ter been , met groo- te Prammen en lange Tepels ; het Hair zagt en dik ; de beften zyn. De Bok is wel , een Jaar oud zynde, en de Geit, als zy zeven Maanden bereikt , ter Voortteelinge bekwaam ; doch zel- den komen daar van goede Vrugten. De Spring, tyd valt, doorgaans, in September, Oktober of November ; doch de Geit en Bok zyn byna altoos vaardig om te paaren. Men agt het egterbeft, dat zulks in 't Najaar g^fchiede, en lief ft in Ok- tober; om dat de Jongen, als zy bekwaam zyn om te graazen , dan jong Kruid vinden kunnen , 3t welk beft is voor hunne teere Maag. De tyd der Dragt is vyf Maanden , en die der Zooging een Maand of vyf Weeken ; zo dat men op eed half Jaar rekenen moet , van den tyd der be- fpringing af , tot dien, wanneer het Jong begint Gras te eeten* De Geit brengt dikwils maaf één Bokje of Geitje voort , fomtyds twee , zeer zelden drie cn nooit meer dan vier. Zy is niet vrugtbaar dan tot zeven Jaaren ouderdom. Men laat haar dan vet weiden , met de oude Bokken en jonge Bokjes, die doorgaans, als zy een half Jaar oud zyn , gefneeden worden , om hun Vleefch mal- feher cn fappiger te manken. Egter wordt hun Vleefcb vAn de Geiten, iGi Vleefch nooit zo veel geagt als dat der Hame- [.AFöfejtii len of Lammeren ,# uitgezonderd in de heete XXXIV. Landen , alwaar het Schaapenvleefch laf is en ^°ovo0 STUK* fmaakcloos. Miflchicn zouden deeze Beefteii * wel tien of twaalf Jaar oud worden ; doch, om dat zy hoe ouder hoe flegter onl te eeten zyn , ontflaat men. 'er zig van , zo dra zy niet meer bekwaam zyn tot de Voörtteeling. De Hinkende Reuk, van den Bok, heeft fiiet in het Vleefch zyne zitplaats, maar in de Hulde Van de Geiten komen , gelyk van veele an- Misgë» dere Dieren , Watnfchepzels of Monfters voort. boorUüï;> Door de oude Schryvers wordt verhaald, dat 'er Hermaphrodieten zyn geweeft die Melk gaven , cn men vindt zulks, in de Verzameling der Kei- zerlyke Akfcdëfflig , met twee Voorbeelden be- veiligd. Ook wordt aldaar gemeld v2n een Geit, die twee Jongen ter wereld bragc, het eene wel- gefchapen , het andere met twee Kappen en twee Halzen , vier Öogen en vier Ooren , de Buiken aan elkander gegroeid , én vier Pootcn , eindclyk, die opwaards, vier die nederwaards firekten: 't welk kort na de Geboorte ftierf. Ook maakt die zelfde. Verzameling gewag van een Geit, ongemeen lang van Hoornen en van Baard , zeer ruig van Hair , welker Prammen tuffchen de Voorpooten tot op de Aarde nederhingen. Ia; de befchryving van het Kabinet des Konings van VrankryS, vind ik eg ter, ten deezen opzigte, van geene by zonderheden gewaagd. Men merkt aan , dat de Bokken en Geiten niet zakten I. Dell. XXI. Siui. L door 162 Beschryving Afdeel ^oor dc Neus, maar door de Ooren, Adem haas XXXIV. len. Indien zy drinken , op den eigenden dag' Hoofd- wanneer men ze gekogc heeft; dit is een teken TVK* dat zy gezond zyn. De Ziekeen taften hun fchie- lyk aan . en flecpen ze , zonder een vaardig Hulpniiddel j doorgaans fchidyk weg. Verfchci- de Kwaaien hebben ze met de Schaapen ge- meen, inzonderheid , wanneer men ze in Kud- den weidt. Men moet ze niet te vogtig laaten loopen, noch in te vette Weiden; anders zyn zy zekere Pcftilentiaale Koorts onderhevig, welke, indien men 'er geen zorg voor draagt , de ge- heele Kudde aanfteekt , en veroorzaakt fchynt te worden door eene verhitting in 't Bloed, hoe- danige, in minder trap , de Geiten en Bokken na- tuurlyk eigen is: zodanig zelfs, dat fommigen hebben gewi!d,dat zy nimmer zonder Koorts zou- den zyn. De Middelen tegen die Kwaal beftaan in eene Adcrlaating , en hun te fpcenen van alle Voedzei , tot aan den Avond. Men zondert zulk een ziek Beeft zorgvuldig van de Kudde af. t'ls zeker, dat zy ook de Vee-Peft krygen kunnen , wanneer zy in een Stal met zieke Run- deren fta3n. Somtyds worden ze door een foorc van VVaterzugt aangetaft ; waar tegen het , zo- de Heer Bradley in zyn Almanak der Landlie- den aanmerkt , dienftig is , hun de Huid onder de Schouder te doorboaren , waar door het Vogt van zelf zal uitloopen ; en hun niets anders te gceven dan droog Voedzei. In de Geiten heefe ook , na het Jongen , een opzwelling plaats en fora- van de Geiten. 163 fbmtyds een opdrooging der Uijercn , die meni.AFDREi dan met vette Melk wryft. XXX ïV. Gemeenlvk hebben de Bokken en Geiten *Ï00^J STUK» Hoornen , doch daar zyn 'er , van beiderley " ^ * kunne , zonder Hoornen. In de kleur van 't vèrfëhel* Hair is een grootc verfcheidenheid in een zelf- dènbtèeé< de Land , als ook in de grootte des Lighaams , en in de figuur der Hoornen; doch nog ongelyk grooter in byzondere Landen of deelen des Aardbodems. Immers deeze Soort van tamme Geiten is veel algemeener verfpreid dan die der Schaapen. Men vindt 'er aan de Kaap, zo Kol* be meldt , die bruin of roodagtig grys zyn , en blaauwe met een zeer lange Baard ; behalve de gevvoone , die weinig van de Europeaanfchen vcrfchillen. In Engeland heeft men Geiten, waar van het Ras uit Barbarie of de Indien is ge- komen. Deeze geeven veel meer Melk dan de Hollandfche of Franfche Geiten , en hun Hair is zo fyn, dat men het tot Stoffen verwerkt, In dit opzigt , egter, munt de Geit van Ap- teittSiM gora uit , van welke de Heer Brisson een by- ADB>ótgi zondere Soort gemaakt heeft , onder den Naam van Bok met zeer lang gekruld Hair over 9$ ge* beele Lyfi Dezelve verfchile niet, zegt hy, van de tamme of gewoone Geit , dan in de ichoon- heid van het Hair, 't v/elk agt of negen Dui- men lang is , 'fchemerwit , zo fyn en zagt als Zyde, en van natuure gekruld. Hy hailt den Heer Tournefort aan, die, in de BefcÉ|Tving van zyne Reize naar de Levant , een Af bc. -ding' l, Dee£, III, Stuk.» L 2. gëëig 164 Beschrvv ïng I. Afdeel, geeft van deeze Geiten , welke van hem in tmê XXXIV. nigte waren gezien in de Velden rondom Ango* . Hoofd- m 0f jng0uri $ het Ancyrum der Ouden , leg- £"k gcnde in het Afiatifch Turkye , omtrent zeftig Mylen van Smyrna ten Noordooflcn , en van Konflantinopolen byna even veel ten Zuidooften. Van het Hair deezer Geiten maakt men , vol- gens dien Schryver , het Turkfch Garen , dac onder den naam van Kemelshair verkogt wordt. Smyrna wordt uit dit Angora en Beibazaar , Sto den van Galatie, voorzien van al het Garen tot de Fabrieken van Kamelotten , en het Kemels- of eigcntlyk Geitenhair wordt *er in zulk een menigte uitgevoerd, dat men naar Vrankryken Engeland te famen, cn naar de Nederlanden op zig zelve, jaarlyks wel duizend Baaien daar vaö affcheept. Sommig van dit Hair is zofyn, dac de Ook, een Gewigt van twee en een half Amfter- damfch Pond, daar ter plaatfe twintig of vyf en- twintig Franfche Livres , dat is omtrent vier Hol- landfche Guldens het Pond , geldt : doch deeze foovt van Hair wordt alleen gebruikt tot de Kame- lotten voor het Serrail van den Groeten Heer. Opmerkelyk is't, zo de Heer Tournefort getuigt, dat deeze Geiten buiten Galatie geheel verbafteren en die fyne Wolle niet meer gee- ven. Hoe komt het dan , dat men in 't Werk van den Heer Linn^lts van eene Capra An- gölenfis gefproken vindt , (daar hy zekerlyk deeze Geit bedoelt:) even of het een Geit ware van Angola aan de Guinccfche Kufl: ? Hoe komt het* dat van de Geiten. i65 ikc iemand, dit navolgende, dezelve zegt ^-j. Afdeel kend te zyn by den naam van Ajngolaschejn Bok, XXXIV. van wiens Vagt bet verkeerdelyk zogenaamd Ke- Hoofd- melsbair wordt gewonnen , en die de Dolle Kervel * zoude men , 't welk de Geiten en Bokken in 't algemeen doen (*} ? Niet minder moet ik my verwonderen , dat dc Heer de Buffon ons Geiten opgeeft en afbeeldt van Angora of Syrië , „ met hangende Ooren , „ die van de zelfde Soort zyn als de onzen ; „ paarende en voortteelende met dezelven , ook jj in ons Klimaat: welker Mannetje de Hoornen >, byna zo lang heeft als de gewoone Bok, doch „ in eene andere (trekking en gantfch verfchil- 9, lende van figuur ; (taande naamelyk op zyde ?, van den Kop en maakende bykans zulke draai- „ jen, als een Kurketrekker of Varkeftaart: het „ VVyfje de Hoornen korter, en agteroverne- „ derwaards naar v ooren omgekromd , zo dat „ zy als tegen de zyden van 't Hoofd aanleg- „ gen , eindigende by de Oogen. Zodanige 5, Hoornen (zegt hy) hadden de Bok en Geit „ van Angora , welken wy in de Koninglyke „ Diergaarde hebben gezien , en deeze Geiten „ hebben , gelyk byna alle andere Dieren van „ Syrië , het Hair zeer lang , zeer digt , en zo (*) Ik twyfel zeer, of de Water- Dolle Kervel (de CV» cuta Linntiy) wel eens in de Zuidelyke Landen gevonden worde; maar wel her Conmm (de Ctcuta yulgans waar van Lucretil/s reeds gezegd heeft ; V'tdtre heet pin^aescere f&f>e Cicuta BarhigeraS'pecudzs , Homini cjw& efl acre Fcnenum* I.jPfflL. III. STUK» L 3 166 Beschryving ï. ArDFEL. 55 fyn , dat men 'er Stoffen van maakt niet min- XXXIV. „ der fraay en glanzig, dan de onzen van Zyde." Hoofd- 2ou dceze geftaké van de Hoornen niet meer stuk. r L overeenkomen met die van de Rammen van Gui- Bok. nea of Angola , de tweede Soort van 't Schaa- pen-Geflagt by den Heer LinnjEüs ? Maar de Bok befpringt het Schaap en teelt uit hetzelve voort , volgens de Böffon (*) ; en derhalve moe- ten de Geiten en Schaapen Dieren van een zelfde Soort zyn , naar 't gene hy elders beweert (f), Ondertuffchen is 't opmerkelyk, dat de Hoornen van de Geit van Angora , volgens de Afbeelding van den Heer Toürnefort , juift eveneens by~ na zyn , ten minde in geftalte weinig verfchil- lende , van die van onze gewoone Geiten (t). En de Reisbefchryving van den Heer Hassel- <^uist3 door Egypte en Paleftina, uit welke de Heer Linn^us zyne Capra Angolenfis aanhaalt, fchynt naauwlyks een Geit van Angola te kun- nen behelzen ; maar wel een Geit van Angora of Syrië. Geen naam van Dieren , mooglyk , is algemee- ner gebruikt , dan die der Bokken en Geiten : 't welk daar van daan komt , eensdeels , dat de Autheuren of Reisbefchryvers onkundig waren in de Natuurlyke Hiftorie; andersdeels, dat men hedendaags veel naauwer en, netter onderfchei- ding *) Defcript 'ton de la Cbeyre. (|) Defcription dt* Chat. Zie ook de U'ttgezogte fer* handelingen II. Deel. bladz. 5-3 5*. {%) J{elze naar de Leyani. II. Deel. bladz. i65- van de Geiten. \0> ding maakt, dan voorheen. Uit de Eigenfchap- j. Afdeel* pen en Lighaamsgeftaltê , die 'er aan toege- XXXIV. fchreeven wordt, is blykbaar, dat de genen , ST^D' die onder den naam van Cretenfer , Egyptifche, Bok% Kaapfche , Guineefche en Afrikaanfche in 't al- gemeen , voorkomen , of tot de Schaapcn , of tot de Steenbokken , Gemfen , Hertebokken en andere Soorten van ditGëffagt, behooren? Het Tartarifche Muskusdier , dat van fommigen ook een Bokje of Geit genoemd wordt, is te vooren reeds befchreeven. De Lighaamsgeftakc der gewoone Geiten Bokken is zo bekend, dat ik my niet breedvoe- ie(liiiie« rig daar over zal uitlaaten. Egter, dewyl de Heer Daucenton daar omtrent zeer fraaije Aanmerkingen heeft , kan ik niet voorby , iets daar van te gewagen. \ Gelaat van den Bok heeft een ichyn van vriendelykheid met loos, heid gepaard. De groot e afftand zyner Oogen van elkander, geeft 'er geene Vertooning van botheid aan , om dat het Voorhoofd zeer imal is , en byna geheel met een kuif van Hair bedekt. De Oogen , die zeer groot zyn en le- vendig, geeven, door dien fchoonen geelen Kring, niet minder fraaiheid aan zyn Gelaat 3 dan de Snoet en Ooren, die wel geproportioneerd zyn; de Lippen en Neusgaten op een regel maatige wyze geplaatft , en alles behoo-rlyk geftevigd. Ook is de figuur van den Oogappel merkwaar- dig. Dezelve maakt een langwerpig vierkant: J. Deel. III Stuk. L 4 , wdk$ 168 BESCHRYVÏNa ï. Afdeel, welks zyden als met franje zyn en de hoeken XXXIV. gcroncl , zynde doorgaans zodanig geplaatft ^ Hooto- dac de onderfte hoek van vooren byna op de "f ^\ hoogte komt van den invvaardfen Ooghoek, ea Bokt de hovende hoek van agteren op de hoogte van den uitwaardfen. Dit alles openbaart zig in een Bok of Geit, die geen Hoornen heeft 3 maar, a!s 'er dezelven van aanmerkelyke grootte zyn, zo verandert hef Gelaat: de vriendelykheid verdwynt; de zagt- heid gaat in vinnigheid qver, en nooit fchync het Beeft te vergeeten , dat de Natuur 'er Wa- penen aan gegeven heeft, die het alfpeelende gebruikt , en daar door te gevaarlyker is , voor zynen Vyand niet alleen , maar voor zynen Weldoener zelfs. Daarenboven geeven die Hoornen 'er een fchyn van botheid aan : want, doordien het Aangezigt , van de Oogen tot aan de Neusgaten , kaal is en zonder trekken , fchy- ïien de Oogen te behooren tot het bovenfte gedeelte , daar de Hoornen zyn ingeplant , maa- fcende met het Voorhoofd , Ooren en Hoornen, een groep, die als afgefcheiden fchynt tc zyn van het onderfte gedeelte , dat met de Neus- gaten, Bek, Kin en Baard of Sik, een byzon- dere groep fchynt uit te maaken. Dus leert de Ondervinding , dat in een ongehoornde Geit, wanneer zy den Snoet opligt en men den ge- heelen Kop van ter zyde befchouwt , zig niets dan minzaamheid en zagtzinnigheid openbaart; daar een gehoornde ^ en vooral een oude Bok^ eea van de Geiten. 169 een geheel ander, en als volftrekt tegenfirydig , 1. Afdeeu ja bot en bokkig aanzien heeft , wanneer hy den XXXI Kop voorover buigt , zq dat men van het on- ST^.)0?D* derfte niets kan zien. In 't algemeen vertoont zig het Lighaam vanv den Bok, of te klein ten aanzien van de Hoor- nen , of te groot ten opzigt van de hoogte der Pcoten, die zeer kort zyn, yoornaamelyk de voorften , zodanig dat de Kniejen laager komen dan het buigen van de Agterpooten. Nog heeft 'es een andere onevenredigheid in hem plaats ; het agterfte van zyn Lyf , naamelyk , is te zwaar paar het voorfte te rekenen; de Voorpootea dikker dan de Agterpooten , die te hng zyn , en ,de Kniejen binnenwaards gedraaid. Nogthans heeft de Bok een byzondere bevalligheid in de beweegingen en poftuuren die hy maakt, wel- ke alle deeze wanftallighedea over 't hoofd doet zien. De meefte Geiten, en eenige Bokken, heb- imvendi» ben voor aan de Keel twee Kwabbetjes, waar Scdecics3« aan men den naam geeft van Klieren, zynde fomtyds zeer zigtbaar en hebbende wei de lang- te van twee of drie Duimen, 't Gebruik , dat het Beeft daar van heeft , of hebben kan 5 is niet gekend : men heeft bevonden, dat het meeftal enkele byhangzels zyn van de Huid , zonder eenige Klieragtigheid. De inwendige deelen verfchillen met die van het Schaap , zo veel men ontdekken kan, niets ter wereld: des iemand 9 pp het gezigt of gevoel, een gevild en geopend 1. Dim. hl stu.v L 5 Lam 170 BESCHRy' VING I. Afdeel XXXIV. Hoofd- stuk. Bok. Nuttig- heid der Geiten» Wfidc Ceiten in Noorwe- gen. . Lam naauwlyks van een gevild en geopeni Bok- je, dat zonder Kop en Pooten ware, zou kun* nen onderfcheiden , veelminder de Lever , JNie- ren, Milt, het Hart of andere Ingewanden van een Geit of Schaap. Men heeft zelfs in de Le- ver dergelyke Wormen gevonden, als in de Bottigheid van 't Wolvee plaats hebben. Het voornaamfte verfchil in de Geraamten deezer Beeften, beftaat in de Beenderen van den Kop, Offchoon de Geiten in de Nederlanden , in Vrankryk en Duitfchland , weinig geagt worden , moet men niet denken, dat dit overal zozy: in tegendeel , in de Oofterfche Landen en in het Noordelyk deel van Afrika , worden zy hooger gefchat dan de Schaapen en hun Vleefch fmaakt 'er inderdaad veel beter. In Engeland , zelfs , houdt menze tot voordeel naa, en in de Berg- agtige deelen van Noorwegen is geen Vee, daar de Landman meer zorg voor draagt, om het aan te kweeken ; dewyl hetzelve in ftaat is de koft te vinden op plaatfen, welken geen Schaa- pen of Koeijen beklauteren kunnen : maar dus raaken de Geiten ook dikwils in Lyfsgevaar, en dan is 't dat de Landman dikwils zyn leven waagt , om hun te hulp te komen en te redden, laatende zig fomtyds wel eenige honderd Voe- ten aan een Touw nederzakken. Te Bergen alleen worden jaarlyks van zeventig tot tagtig- duizend onbereide Bokkevellen afgefcheept. „ In Nordland en op Sundmoer (zegt de fleer Ponïoppjdans ,)zyn de allerhelle Bokken: van de Geiten. 171 w zy zwerven 'er by Winter en Zomer, als [.Afdeel* „ wild, in de Bergen om , worden van tien tot XXXIV. Sf twaalf Taaren oud , en, wanneer de Boer, J^0FD" " ** STUK. „ wien zy toebehooren , eenigen derzelven heb- B ^ „ ben wil 3 zo moet hy ze of met lift vangen „ of fchieten, Zy zyn zo ftrydbaar , datzy , „ wanneer een Wolf alleen komt, niet voor „ hem wyken, en, wanneer zy Honden by 9, zig hebben , de geheele Kudde helpen ver- „ dedigen. Met Slangen en ander Kruipend ge- „ dierte voeren de Geiten dikwils kryg : ( als 5, zy 'er van gebeten of gedoken worden 3, maakt men haar eigen Melk warm en w7afcht „ de Kwetfuur daar mede. Gemeenlyk wree- 5? ken zy zig zelf aan den Slang , door hem op te „ vreeten , doch fleepen dien lang met zig „ om 9 eer zy dit Dier door kunnen zwelgen , „ en bevinden zig , eenige Dagen daar na , 5, gantfch niet wel ; doch , dat zy 'er van fter- yen zouden, daar van weet men niets. In „ het Diftriót Salten , by de Hofftede Roerftadt, 3, legt een vlakke Berg , wit van kleur met graau- 33 wc Streepen , waar op geen Gras of Kruid 33 groeit, en die iets Vergiftigs fchynt te heb- 3, ben , dat de Geiten en Bokken alleen feha- 33 delyk is: want alle andere Dieren kunnen 'cr s, veilig over gaan en dit Vee valt op dien Berg 3, aanftonds in onmagt neder , raakende om 3, hals, zo men. het geen hulpe toebrengt "(*). De C) 53at m~t. faou Jöajtacscn. 11. Th, P. 15, J, Deel. HU Stvs- 172 BeSC HRYVINO 1, Afdeel. De Geiten Melk is gezonder en beter dan die XXXIV. der Schaapen , hebbende in de Geneeskunde Hoofd- haar gebruik , en niettegenftaande haare dunte s STUK- waar in zy aan de Ezelinne-Mclk volgt, kan Geirên. 111011 'er zeer ëoe^e Kaas van maaken. 't Is on- twyfelbaar, dat dezelve meer met vlugge dee- len en fcherpe Zouten beladen zy, dan de Schaapen- en Koeijen-Melk ; aangezien de Gei- ten zulke Kruiden eeten, welken die andere Beeften laaten ftaan , en in 't byzonder Smaak fchynen te hebben in de Wolfsmelk en derge- lyke Planten , welker Sap heet is offcherp van aart. Ook kan men haare Melk een purgeeren* de kragt byzettcn, door ze zulke Kruiden te laaten gebruiken , en dezelve , wederom 3 min- der fchadelyk ja heilzaam maaken , door haar goed Voedzel te geeven. De Huy van deeze Melk overtreft die van Koeijen-Melk in het bevorderen van de Waterloozing en het weg- neemen der Verftoppingen, De Geiten laaten zig ligtelyk zuigen , zelfs van Kinderen , wien haare Melk een zeer goed Voedzel verftrekt. De Ouden hebben gewild, dat zy door een foort van Kat-Uil, die deswegens Geitenmelker genoemd werdt , zouden gepramd worden ; doch de Vogel, waar aan men thans deezen Naam geeft, is een Nagt-Swaluw, welke van Infekten en Kapellen leeft. Dat haar, zo wel als de Koeijen en Schaapen , fomtyds Slangen aan de Tepels vatten , lydt geen tegenfpraak, In fommige Landen wordt van de Vagt der Bok- Van de Geiten* 173 Bokken ruim zo veel werks gemaakt als van die I. Afdkew der Schaapen. De Heer Bradley fchryft , dat XXXIV. men die in Engeland zelfs duurder verkoopt, S1^F1>" en in Duitfchland is dezelve ook veel waardig , ^ geldende fomtyds wel twee of drie Guldens. De Hui(J Men bereidt de Huid even als die der Herten , e« 't Bair, en zy is niet minder zagt; ook maakt men 'er Korduaanen en andere Soorten van keurlyk Le- der van; in't byzonder het Marroqain , Marok- kifch of Turkfch Leer , waar van het befte uit de Levant en Barbarie komt, hoewel het ook in Vrankryk en elders valt. Dit wordt in Turkye van verfcheiderley kleur geverwd , blaauw, zwart, of geel; doch het gerneenfte en bes* fte is rood Marroquin. De Korduaanen, die meed al zwart zyn, en doorgaans tot het Bo- venleer van Schoenen gebruikt worden , bereidt men door geheel Dukfchland , voornaamelyk in de Hanfe-Steden en te Bergen in Noorwegen. Men noemt ze Spaanfch Leer , en dit , zo wel als het Turkfch Leer, wordt alleenlyk van Bokken- en Geiten-Huiden gemaakt ; met dit verfchil , dat men tot het laatfte de ruuwei zyde , tot het eerde de gladde zyde buiten doet (f). De Oofterfche Volkeren bedienen zig van deeze Huiden , als Lederen Zakken , om Wyn, Olie, Terpenthyn , en andere vloeibaa- re Stoffen , te vervoeren , en de Tarters als van Blaazen , om Rivieren met gemak over te zwemmen. Het Hair wordt , ge- lyk (f) Zie de Vltgezope Verhanddwgen. IV. D. blads. 423» IDeu, III. Stuk, 174 Beschr Y V I N € L Afdeel, lyk wy gezien hebben, tot het maaken van Stof. XXXIV. fen gebezigd: ook mengt men het zeer veel Hoofd- Qnder Pai uikcn ; doch daar toe is inzonderheid STUK, Bok. de Baard of Sik in gebruik 9 welke in Engeland fomtyds zeerlang en fraay is van kleur. De gedag- te Schryver verhaalt, hoe hem verzekerd werdt* dat de eenjaarige Baard van een Bok eens zo duur verkogt was geworden , als een goed Schaap. Her Smeer, Niet minder agting hebben fommigen voor het de Drek Bokken-Smeer , 't welk niet alleen in de famen- Cn lb' Helling van verfcheide Winkel-Zalven en Pleis- ters komt, maar in de Klyfteeren tegen de Roo- de Loop gemengd en zelfs ingegeven wordt in een Wonddrank, tot heeling van de Verzwee- ring der Darmen. Scroderus pryft het aan , als een byzonder Middel tegen het pynlyk Wa- teren, wanneer men het op de Navel ftrykt, of in Zetpillen gebruikt tegen cte Aambeijen. Men zal 'er egterniet veel meer, danvanSchaa- pen- Orgel , van behoeven te verwagten. En wat het gebruik aanbelangt van den Drek, 'tzy in- of uitwendig, en van de Pis, tot geneezing van de Waterzugt , (hoe breed ook fommigen daar van opgeeven) wil ik liefft myn oordeel opfchórten. 'r Bokken- ^et Bëlcèeriblöed i egter, is van ouds her in bloed. te groot een agtinge geweett , dan dat ik my zou durven onderwinden , om hetzelve te veragten^ Men brengt het in menigte , uit de Gebergten ■ van Switzcrland cnSavoije, inVrankryk, zyn^ de gedroogd en toebereid Bloed der Steenbok- van de Geiten. *75 ken öf Gemfen ; dochfommigen verbeelden zig, L Afdeel* dat het van de tamme Bokken beter zy, en XXXIV., eenigen willen zelfs , dat dit Beeft , ten dien s^°0Fi>~ einde , een Maand lang , met geurige Kruiden , ^ als Pimpernel, Peterfelie, Seldery en dergely* ken , gevoed moet zyn. Mén laat vervolgens zyn Bloed uit de Slagaderen ftroomen in een wyde Kom of Bekken , om vry te kunnen uit* waafemen : dan laat men het in de Zonnefchyn* of op een zagt Vuur, droogen, en bewaart het- zelve, gedroogd zynde, in Flefchjes, die wel digt toegeftopt zyn , wanneer het veele jaaren goed blyft. In 't algemeen wordt 'er eene by- zondere kragt aan toegefchreeven , om het Bloed , dat zig inwendig ergens in 't Lighaam verzameld heeft , en geftold is of geronnen , te ontbinden: doch de zaak is duifter en de uit* werking zal niet gemakkelyk be weezen kunnen worden. Even onbefchroomd fielt men daar in een fterkeZweetdryvende, Tegengiftige en Op- loftende eigenfehap ; zonder op te merken , dat dit Bloed , hoe Geeftig het ook geweeft mogt zyn in het leevende Beeft, na de uitdamping naauwlyks iets dan Aarde en een weinig Olie, miflehien ook eenig Zout, kan overhouden (*}• On- (*) Men zal 'er, wel is waar, door Deftiilatiemet fterk Vuur, taameiyk veel Geeft, Olie en vlug Zout uit kry- gen; doch even dit zelfde komt uit Wit van Ey, waar in, men egter zig niet verheelden kan, eenige fcherp- Jheid of vlugheid te zyn. Ik onderzoek thans niet, of men men met reden eenig verfchii kan rtellen tuflTehen het gedroogde Bloed vae Bokken, en dat van Schaapen cf andere Dieren; ja tuffchen dat van tamme of gewooneer* I. Deew 111 $iukc Steen. I7<5 Bèschryvïnö h Afdeel. Ondertuffchen is dit een Geneesmiddel, daton- XXXI V, der 't Landvolk tegen de Pleuris, Zeere Keel ^TüK°FD en ^et ^o]y^ °^ Lendepyn, gebruikt wordt, 2fc£ doende weezentlyk minder nadeel dan de me- vuldige Aderlaatingen , indien de Kwaal mee geen Ontfteeking is verzelei Ook is 'er een Ari canum Sanguinis Hircini in de Apotheek bekend. Men gebruikt het doorgaans ter veelheid van een Drachme, gemengd met Kreeftsoogen , Walvifch-Schot § Draakenblöed en dergelyke Middelen. ïï. (2) Geit met knobbelige Hoornen, die naar de Onder de wilde Bokken heeft cleeze de eer^ fte plaats , die van de Dierbefchryvers in 't al» gemeen Ibex geheten wordt , en onder dien Naam by Johnston, Tab. XXVIII, zeerwel is afgebeeld. Van fommigen wordt hy ook, zo de Heer Klein aenmerkt, Capricörnus getyteld, en niet onwaarfchynlyk zal het Zodiaks-Teken van den Steenbok naar dit Beeft genoemd zyn» Sommigen willen , dat het betekend worde door \ Hebreo^fch woord Akkoo , 't welk maar eens in 't Oude Teftamenc voorkomt, en aldaar Steenbok vertaald is in de Dórtfche Overzet- ting Steenbokken, om dit laatrte kragtiger aan te merken; ge- Jyk fommigen doen. <2) Capra Cornibus nodofis, in dorfum reclinatis. Syfi* Nat, VI Ibex. Olear. Mus. Tab. X. Fig. 1, Raj. Qjtadr* 79. Wachn. Helvet. 17& van de Geiten. 177 tüig (*)• De Griekfche Naam is Tragosagriosi9j\fmEl; of wilde Bok, en de Hoogduitfche Steinbuck; XXXI Ve doch de Switzers dei4 Gebergten noemen hem '*OOFiJ- STUK» Tbfch, dat buiten twyfel van Ibex afkomt, een * ^ woord, welks afleiding door Hesycuius geno- men wordt van het geweldig treffen met zyne ontzaglyk groote Hoornen. Belloniüs zege , dat 'er een fborc van wilde Bokken is, op Candia zeer gemeen , welke de Franfchen Bouc-Efiain noemen 3 en dit is de Steenbok, daar wy van fprceken. By verkorting wordt dit Beeft in ?c Franfch ook Bouqiietin of BouEtain genoemd. De Woonplaats van deeze Beeften is op de v$W& toppen der hoogfte Bergen en Steenrotfen van Plaats- de Alpen , op de Grenzen van Switzerland en Sa- voije; hoewel menze ook vindt inDauphinéen elders 9 ja buiten twyfel zullen ze insgelykswej in de Pyrcneefche Bergen 3 tuflehen Spanje en Vrankryk, zyn. De Heer Altmann van Bern gaf onlangs berigt (f) „ dat dc Boiiqtietins zeer „ gemeen plagten te zyn in deSwitzerfche Al- „ pen, maar, dewyl de Ingezetenen aanmerke„ 3, lyk vermenigvuldigden ^zegt hy), heeft men „ Huizen gebouwd op die plaatfen zelfs , daar „ deeze Beeflcn gewoon waren de wyk te eee- 3, men, en, dewyl de Jaagers niet opgehouden . 3, hebben hun te vervolgen , zo vindt men zo niet 3, dan (*) l^etiteroi. Kap. XïV. vers Alwaar de Vu Lg a tm TrdzeUphns heefr , en daarom wordt het van fomm ^rö ' nier reden Ccr^uuprn of Hertebok verraaid. {]) Jowitul eirangcr. Fcyr 1755". ï. f)Efe.L. III. Sïu£« M' 178 Beschryving I. Afdeel. » dan *n Tiroh Walliferland en het Saltzbiïrg- XXXIV. „ fche, alwaar zy nog zeer zeldzaam zyn. Zy Hoofd- ^ Jromen meer voor in de Savoifche Alpen , en Steenbok " in ^e na^uurfchap van de Yskolken tuffchen >y de Bergen, die men Gletfchers noemt ; alwaar 3, zy fomtyds by Troepen van twaalf of vyftien „ fluks loopen. De Heer Keiszler verhaalt in 3, zyne Reizen, djit men ook Bouquetins vindt op de Gebergten van de Eilanden Candia en „ Cyprus, gclyk ook op die aan de Kaap der „ Goede Hope. " Ja^t der De Jagt der Steenbokken is weleer in de Al- kenenb°k" Pen zeer Semeen geweft, doch met groot ge vaar vermengd. Men plagtze na te zetten over fchrikkelyk fteile Rotfen , daar fomtyds het Beeft bezet werdt door de engte van het Pad en op den Jaager aanloopende hem noodzaakte, om , indien zyn Schoot mifte, te gaan nederleg. gen , en het Beeft over zig heen te laaten loo- pen, wilde hy niet van een fchroomelyke hoog. te te pletteren florten. 't Is onverbeeldelyk, wel- ke Sprongen dit Beeft kan doen van de eene Rots op de andere , en van hoe groote Steilten het kan affpringen , bezeerende zig nooit ; want het komt altoos op de Hoornen neer. VoedzcL Buiten twyfel zuilen de Steenbokken hun Voedzel hebben van de Kruiden en Heefters , die op deeze Bergen overvloedig groeijen. Ook beftaan de Rotfen, waar op menzemeeft vindt* uit een zagten , Zoutigen en Zandagtigen Steen, welken zy gaarn met de Tong likken. Het zyn vrees. van i)E Geiten. :79 vreesagtige Beeften , die, als door eene ingee-i, Afdeel, ving der Natuur, op eene voorzigtige wyze, XXXIV. naar men verhaalt , by Troepen weiden gaan , Hoofd- hebbende altoos een hunner vooruit, die, zon- m * , ' T_ Steenbok* der te eeten, niet opgeheven Kop en ftyf ge- zette Ooren, als op Schiklvvagt ftaat, waar- fchouwende de anderen voor eenïg dreigend ge» vaar. De Jongen worden fomtyds levendig ge- vangen , als de Moer is dood gefchooten , en alsdan onder de Kudden tam gemaakt, doch, groot geworden zynde , verkiezen zy veelal hunne vryheid en loopen weg. Men kan van de Voortteeling en Leeftyd der Lighaam*. Steenbokken met geene zekerheid fpreeken : §eltal[e* doch ten opzigt van de Lighaamsgeftalte vind ik in de Natuurlyké Hiftorie van Switzerland, door den Fleer Wagner , het volgende aangete- kend. „ Deeze Soort overtreft in grootte den „ allergrootften Bok. Het Wyfje is kleiner dan „ het Mannetje, 't welk een bruine Sik heeft. „ De kleur van beiden is roodagtig bruin of „ ros ; zy hebben zwarte Hoornen , vol knob- „ bels of knoopen , boogswyze omgekromd en „ dikvtfils anderhalf Eile lang ; weegende ieder „ Hoorn fomtyds twaalf of vyfcien Ponden. „ Hunne Pooten zyn zeer dun en hunne vlug- heid in 't fpringen is onverbeeldelyk *\ Men ziet uit deeze befchry ving klaar, dat die Gebruik. Afrikaanfche Beeften, welken Dapper voorftelt onder den naam van Golango of Gbylmgo, heb- bende twee kleine fcherpè Hoornen; niet tot J.DkEL. lil Stuk. M 2 dee- Beschryvino I. Afdeel, deeze Soort behooren, maar tot ecne dor vof* XXXIV. gendc. Zo zyn 'er ook dc wilde Bokken , daar stuk°°FD" men ^cn ^e^oar *n vifadt5 zeer van verfchillen- StttnM.te- Het Vleefch der Steenbokken wordt voor 7 eer verfterkende gehouden, en men rekent, dat het de Beenen byzonder ftevig maakt. Ook bedienen de Boeren zig van het Bloed, als een uitmuntend Zweetmiddel zynde , en die wordt, gedroogd zynde, van fommigen beter geagt dan het ge woon e Bokken Bloed. III. (3) Geit met regtopjlaande haaks wyze Hoornen. Jfjtpkaprdm Gems, 2is hier een Beeft, 't welk in naam minder dan in daad verfchilt van den Steenbok of Steen- geit. (;) Capra Cornibus eredb's uncinatfs. Syft. Nat. VI. Rupicapra. Relt.. Itin. 126. Olfar. Mus. Tab IX. Fi&' 3. Gesn. Qj»aAi. 140.A1.DR. Bifulc. 727. Dodar t. ^Aft. 225*. ScHEUcaz. ^Alp. 15-5-. Wagn. Helvet. 1^3. (*) Immers ook Denten XIV. vers 5. Welk Vers zon* der li ng verfchillende wordr vertaald gevonden, gelyk. ik reeds ren opzigte van den Kemel- Pardel en r Damhert heb aangemerkt. De Heilige Schryver telt daar de reine Bees- ten op, welken de Ifraeliren eeten mogten , boven en be» halve het Veeder ösfen, Schaapën en Geiten , welkereed.? in her 4 Vers gemeld W2ren. Zie hier de Hebreeufche Naamen, en d e van verfchillende Verraalingen#daar ne» vens, met degenen, die volgens myn oordeel, op 't gz* zip van Buxtorf , daar mede bedoeld worden. HffvR. Vulgata, Ravest. Dortschc. Buxtorf. Aijal. Cervus.. He;r. Hert. Herr. Zebi. Caprca. Rhee, Rhee. Rhee. Jachmour.Bubalus. Buffel. Buffel. Damherr, Akkoo. Tra^eiaphns. Gems. Steenbok. Gems, Dilbon. Pygatgus. Eenhoorn. Das. Herrebok. Thóo. Oryx. Wilde O*. Wilde Os. Buffel. Zemer. Camélopardalus. Eland. Gems. Kemelpardef. Ik wee: wel , dat 'er veel zwaarigheid overblvft ten opzigt van van de Geiten. i8i gefo Immers de Latynfche Naam , Rupicapra, T- Afdeel. welke 'er door byna alle Dierbelchryvers aan XXXIV. gegeven wordt\ zegt even 't zelfde. De He- $^JD' breen noemden het 9 zo Aldrovaneüs wil , Cems. Zebi, en dan zou het veel voorkomen in de Heilre Bladeren: doeh dit woord is meeftal Caprea, een Rhee, vertaald I'n 't Griekfch noemt mende Gems Aix agrios en Aigagros, dat is wilde Bok of Geic , zo ook in 't En- gelfch wild Goat of Rock-Goat en in 't Spaanfch Capra Montés, dat is Berg- Geit. De Italiaan- fche Naam, Camxza, en de Franfche Chamois zyn buiten tvvyfel van den Naam Comozza, diea 'er de Benduiden van Trente aan gce ven , afkom- van her woord Üifoon, in welks Vertaaling deEngclfchen Fy een Griekfch Woord, 't welk Whbtl betekent, behouden; doch dewyl het , volgens Êuxtor* , ook een foort van wilde Geiten is, den Damnetten niet ongelyk, en de Pyar^Hs ons cloor de Ouden niet zeer kromme Hoornen afgebeeld wordr ; agt ik beter dit voor den Steenbok of Hertebok teneemen. Bochaut houdt al de vy£ Lwttte Dieren van dit Vers voor wüde Bokken of Henen; dat waarlyk niets doet dan de verwarring re vermeerderen. Immers, dat her geen Das kan betekenen, heb ik reeds aa^etoond, en de Eenhoorn is te onbekend , om daar van°re fpreeken. r Is ondertufTchen zonderling, dar die Woord, Dijcon, maar eenmaal in de Heilige Bladeren Bevonden wordt. In de BihlU fremelhi V Juntè word? het Strepfueros verraald, dat een BeelHs , volgens Pli- nius, met regtopftaande Hoornen, welker Groeven flangs- wyze gedraaid zyn, wordende in Afrika ^Addax , of.zp men beter leezen zou, ^Idajjen geheten; 't welk van \ Hebreeufch woord Dtfoon aikomftig lchynt tc zyn. Dit wordr, wel is waar, voor een foort van Schaap gehouden, en genoemd Strepjueros Cfttenfm doek wy hebben ge- zien , dat de Steenbok of Bouc-Eftuin zeer geween ia of 't Eiland Creta of Candia. I. Deel Hl S™** M 3 / 182 Beschryving I. Afdeel, ftig j zo wel a,s de Hoogduitfche Naam Gemf. XXXIV. of Gams, welken men in 't Necrduicfchoverge- .Hoofó- nomen beeft. Daar is eenige twyfeling , of de Gems het Gems. ° J ° Beeft zy , 't welk Plïnius Rupicapra genoemd heeft, of de Rhee : want die Schryver zegt, dat zy ieder een Soort van wilde Bokken of Geiten zyn. Joh^ston houdt de Caprea v^n Plïnius voor onzen Rhee ; doch Scaliger wil, dat de Caprea de Gems zy , en de Rhee de Ca-, preolus , dien Wotton, in zyne verklaaring van Columella , niet onderfcheidt van de Caprea , zo min als Aldrovandus, die zegt, dat de Caprea in 't Franfch Cbevreuil heet : zo dat de Rupicapra, volgens Scaliger, een Geflagtnaam zy, aan den Steenbok en de Gems gemeen Egter zal waarfchynlyk de Rupicapra der Ouden onze Gems zyn : want Plïnius zegt dat de Ru- picapra daar in van de Dama, welke ons Dam. hert niet kan zyn , verfchilt , dat zy de Hoor- nen agterwaards gekromd heeft, en de Dama de haaren voorwaards. Ook zyn de Hoornen van de Caprea, volgens hein, getakt, 't welk paft op die van den Rhee. Eigen- Volgens het Berigt van den Heer Altmann, fchappen. houden de Gemfen huis op de hoogfïe Geberg- ten van Switzerland , Tirol en eenige andere Bergagtige Geweften : doch , zo gemakkelyk niet fpringen kunnende als de Steenbokken, be- klauteren zy geenszins de allerhoogfle toppen. Men ziet 'er zelfs nederdaalen op de Alpen die mid* van de Geiten. 183 middelbaar van hoogte zyn , alwaar zy fomwy- 1. Afdeel len zig verzamelen rondom zekere Zandige XXXIV. Rotfen , welke zy zeer gretig likken , om de Hóófd* STUK, Zoutigheid, die aan dezelven is; en uitdien ^ hoofde worden zülke plaatfen van de Ingeze- tenen Sulzen genoemd. Zo ziet men , dat zy weinig in aart verfchillen van de Steenbokken; en de manier, welke de Jaagers gebruiken , om de Gemfcn magtig te worden , yerfchilt ook weinig: zy verbergen zig, naamelyk, by die plaatfen 3 en tragten 'er te treffen met hun Schietgeweer. Hunne Hoornen zyn zo haaks- wyze krom , dat het niet te verwonderen is , in- dien deeze Beeften 'er fomtyds in 't Geboom- te mede hangen blyven; doch dat zy dezelven gebruiken zouden als haakeq , om by de Rotfen op te klauteren , wordt door de hedendaagfche Jaagers niet beveftigd. De Heer Altmann verzekert, dat de Gom- VerfchcS. fen in Switzerland tvvëederley zyn. Men vindt Eenheden, 'er kleineren roodagtiger, die nooit in de Vaieijea komen, biyvende, op de hooge Gebergten, zelfs den Winter over. Deeze Schryver, ver- wonderende zig met reden , hoe het mooglyk zy , dat zy zig daar voeden kunnen in een Sai- zoen, wanneer de dikte van de Sneeuw hun zelfs de Heefiers voor 't gezigc verbergt; deedt 'er eenigen openen , en vondt in derzelver Maagen een taamelyke veelheid kleine plaatjes van een fchilferigen Steen , die hem tot het denkbeeld bragten , dat in deeze Gebergten een ldeel. m stwk, M 4 foorc ï84 Be-schryving ï. Afdeel. foort van Arduinfteen zy, uit eene vetteen Sal- XX XIV. peterïge Aarde geformeerd, bekwaam om een Hoofd- ^vagtjg ybedzel te geeven aan fterke Maagen, v g die met genoegzaam Zuur voorzien zyn, om zulke Steènïge ftoffen op te ioffen. 't Is my waar- fchynlyker, dat die Steentjes dienen tot verbry- zeling van byna onverteerbaare Houtfchors en Boomtakken, of wat hetzy vaa dergelyke zelf- ftand)gneid, 'c welk deeze Beeften diestyds, uitnood, tot Voedzel gebruiken. Ondertuflchen is 't ligt te begrypen , dat zy , dus , in 't Voor- jaarals Geraamten moeten zyn. De andere Getr- fen , die bruiner zyn en grooter , komen fom- tyds tot aan den voet der Bergen neer, en ee- ten 's Winters de takken der jonge Denneboo» men , 't welk hun ook fchraal en mager maakt. Zy zyn, in 't algemeen, zeer fyn van Reuk, en dit 's de reden , dat de Jaagers zig altyd onder den Wind houden. Op 't end van den Zomer zyn zy zeer vet, ^unrse Behalve de Menfchcn hebben de Gemfcn nog Vyandeu. andere Vyanden , die 'er veel van vernielen : de Losfen naamelyk, welken 'er in deeze Geberg- ten altoos zyn , hoe zeer men ook toelegt om dezelven uit te rocijen. En wie zou zig ver- wonderen , dat deeze Roofdieren zulke kleine Beeften overmeefteren kunnen, daar zy het fom- tyds de Herten doen. Men vondt in 't jaar 1718 , in 't Gebergte van Tirol , een agtjaarig Herc dood leggen met een Los, dien hy, ter- wyl dezelve hem op de nek zat en in de Neus beet, van de Geiten. 185 beet , tegen een Rotsfteen dood geilooten hadt I. Afdeel, of gefpklt met zyne Hoornen (*). Bovendien XXXIV. zyn 'er Arenden, genaamd Lammer-Gieren , die hooFD- : , , , STTK. z;g op eene verwonder! j ke manier weeten mees- ^ ter te maaken van Beeften, welke te zwaar zyn qn van hun te worden door de Lugt gevoerd. Als zy een Gems of Geit zien weiden op een fteilen Berg of Rots, neemen zy hunne Vlugt zo digt aan die Beeften , dat zy dezelven fom- tyds, door verfchrikking , doen ncdertuimelen in den afgrond en te pletteren ftorten: waarna zy met gemak hunne prooy opkluiven. Behalve in de Switzerfche en Savoifche A\- Voontee- pen , vindt men ook veele Gemfen in de Ge-i,ns' bergten van Dauphiné, alwaar zy dikwüs wei- den by troepen van vyftig teffens. Men ver- haalt als een blyk van hunne vreesagtigheid , dat 'er akoos een vooruit gaat , die de Wagt houdt, en 3 wanneer 'er onraad is of gevaar, de anderen , door zeker geluid te maaken of ge- fchrey , daar van verwittigt, Willende een nieu- we Weide zoeken , en van de eene Rots op de andere overgaan , gebruiken zy veel voor- zigtigheid , om qjet af te glippen ; dewyl zy in 9c vallen zo veel befchutzel niet van de Hoor- nen hebben , als de Steenbokken. Zybronrten byna de geheele Maand September door. De Wyfjes draagen negen Maanden, en werpen door- (*) R^dinger. Afbeelding daar van in Plaat. iA»& Vind. 175:4. I Deel. III Stuk. M 5' « i8ö Beschryving I. Afdeel, doorgaans in Juny haare Jongen , die zy niet op XXX IV. de hooge Rotfen brengen, voor dat dezelven in 2^Z°BD~ ftaat zvn om wel te klauteren. Sommigen wor- Gems, ^en we^ eens tam gemaa^c 9 ge'yk de Rheen , en men teltze, zo wel als die, onder de kui- fche Beeften , dewyl het Mannetje zig by één Wyfje houdt. Lighaams. De Gems verfchilt van den Steenbok niet al- gefbhe. jeen ^ Hoornen, die kleiner zyn en niet geringd , ook niet boogswyze krom, maarregt en een weinig rimpelig, doch aan 't end fqherp uitloopende en haakswyze omgeboogen (*)} maar ook in de grootte en kleur. Hunne geftalte is als die van een Geit , doch met langer Pooten en grover Hair. De kleur is over 'i: Lyf bruin- of roodagtig , onder aan den Buik vuilwit of vaal. Men merkt aan, dat 'er fomtyds witte zyn gevonden , en dat de meeften , in het ftren- ge Saizoen, geheel grys worden. Het Hair is aan den Buik en de Beenen omtrent vier en een half Duim lang , op de Rug korter , en twee- derley; te weeten met zeer kort en fyn kroes Hair aan de Wortels , 't welk door 't andere bedekt wordt , gelyk in de i Bevers. Het lan- ge Hair is een weinig gegolfd en gedraaid, ge- lyk in de Geiten, doch niet gekruld gelyk de Wol (*) Deeze figuur der Hoornen is op Tab. XXXIl.door Johnston , taamelyk wel afgebeeld, gelyk my gebleekea is uit de Gemfen Hoornen, die ik meermaalen heb gezien en in de hand gehad. Men heeft derhalven, gantfchver- keerdelyk, onlangs aangemerkt, dat deeze Hoornen aati de punten een weinig owgebgogen zyn , en de Afbeelding na van de Geiten. 187 Wol der Schaapen. De Staart, die maar de ^ Afdeel» langte van drie Duimen heeft , is geheel zwart xXXIV. of bruin. De Ooren zyn vyf, de Hoornen om- Hoofd- t-x • 1 j STUK. trent agt Dpim lang en zwart : de Oogen groot, ^ en het Oogluikend Vlies derzelven rood; waar van het miffchien komt , dat men aan dit Beeft roode Oogen toegefchreeven heeft. De Hoor- nen ftaan zeer laag op 't Voorhoofd, flegts een weinig boven de Oogen. De boven-Lip is om- trent als in de Haas gefpleeten. De Hoeven der Pooten zyn van onderen hol , niet met Vleefch gevuld als in de Afrikaanfche Hertebokken. By 't openen van een Gems, vondt men het Inwendi- Net niet op 't Gedarmte leggen , gelyk gewoon- §e de€iea#i lyk plaats heeft, maar dat hetzelve, ter flinker hand gehegt zynde aan de eerfte Maag , reges af zig hegtte aan de derde , en , verder nedergaan- de onder het onderfte van de eerfte, zig om- floeg en in derzei ver bodem inplantte. Men kon duidelyk drie Maagen onderfcheidenin dit Beeft , niettegenftaande Bartholijsus maar fpreekt van ééne Maag. Het geheele Kanaal der Darmen was veertig Voeten lang. Het hadc een Galblaas, daar die Ontleedkundige 'er in zy- ne Gems geene vondt. Het Vetvlies was niet , als naar gewoonte 9 aan 't Lighaam van de Nier vaft, nagevolgd, die van dit Beeft door den Heer Perrault gegeven is , zonder den Leezer , gelyk hy doet , te ver- wittigen , dat dit een jong Beeft ware, welks Hoornen op ver na die kromte niet hadden , als in de voiwasfenheid. 7Lo worden ons , in plaats van verbeteringen, nieuwe fei- kn opgedifcht. I. Dëki. III Stuk* £88 Beschryving L Afdeel, vaft, maar zat 'er los en ruim om heen. De XXXIV. Hoornen van de Lyfmoedcr waren buitenge* Hoofd meen ]aï]g er) maakten veele bogten, zynde de STUK. " ■ • 'i* _ * Eijerneften aan 'c end derzelven vaft. De Lon* gen vondt men in agc Lobben verdeeld ; hec Hart v/as lang en puntig , met een Eeltagtig hard, rond, wit, "Uitwas by de punt. De Her* fenen waren taamelyk groot, zynde twee Dui- men lang, op de breedte van drie Duimen , het Agterbrein daar in begreepen ; met menigvuldi- ger en meer verfchillende Slingeringen , dan ge- meenlyk in de Beeften plaats heeft. Men vondt 'er egter, zo min als in dezelven , de Zeiflen van het harde Herfenvlies. De Pynappelklier was groot , meer dan een twaalfde Duims ia middellyn, en ronder dan gewoonlyk. Openin- De Franfche Akademiften, uit welker Werk fpe»aftteFdc^*^ deeze Ontleedkundige befchryving genomen Hoornen. ^ fpreejccn njet van twee zonderlinge Openin- gen of Kanaalen , welken de Gems agter de Hoornen heeft, en die ons door den Heer Pel je rus aldus zyn voorgelleld (f). Ik heb een „ Brief ontvangen van den Heer J. J. Harde- „ rus, waar in hy my verwittigt, denlaatften „ Zomer eene Gems , in Graauwbunderland , „ ontleed te hebben ; wanneer hy de Milt cir- „ keirond vondt en de holligheden des Harts „ van een vcrwondcrlyk maakzel ; maar, 'tge- s, ne (*) Ouvrages adoptéz. Tom. II. pag. 22f (f) ColUft. iStcademiqve. Tom. IV. pag. 120. getrokken mi de Epbemerid* Nttura Cttriofontm* Ann. i6y6 ió3<5. van de Geiten. 129 is ne hem in dit Dier het allervreemdfte voor- l Aww „ kwam, was, dat het agter de Hoornen, we- XXXIl* „ derzyds, een Gat heeft , 't welk tot de A- [lo°*" STUK. „ demhaaling dienr. Hy voegt 'er by , dat dit „ hem te zonderlinger voorgekomen was, aan- gezien de Gemfen Longen hebben , welke „ volmaakt gelyk zyn aan die van onze tamme Geiten. Men zoude denken mogen, zegt de „ Heer Harderüs ; dat deeze Dieren , die zeer „ hooge plaatfen beklauteren, en een grooter ,, veelheid van Lugt behoeven, dezelve door „ deezen dubbelen doorgang , tot de Ademhaa- „ ling open , inhaalen ; maar, voegt hy 'erby, „ de wilde Schaapen bewoonen even diezelfde „ plaatfen, en zyn egter zodanig niet gefield. „ Het is meer dan tien Jaaren geleeden , dat. 5, ik, in eene Valey der Alpifche Bergen zyn- ,, de , deeze Kanaalen aldaar waarnam , zynde „ diestyds van derzei ver gebruik nog onbewuft. „ Ik gaf den Heer Harderus tot -antwoord, „ hoe het niet waarfchynlyk ware , dat de 3, Gemfen , fchoon op den top der Alpen , een „ grooter veelheid Lugt behoefden dan de an- „ dere Dieren ; maar dat het zeker was , dat 3, zy dik wils in de Aarde wroeten , omdeWor- 3, telen der Planten op te zoeken 5 met welken 33 zy zig voeden, en dat, onder dit wroeten, „ de Neusgaten hun dikwils zo verftopt konden „ raakcn, dat zy verdikken zouden, indiende „ Natuur hun niet met andere Openn^en , ter ,3 in- en uitlaatinge van de Lugt, voorzien had '\ I. Deel. III» Stuk* On* ipo Beschryving L Afdeel. Onder de Ouden beeft Oppianus van deeze XXXIV. Openingen gewag gemaakt, doch hy plaatftze Hoofd- jn rje Hoornen zelf, en zegt; dat men , door in- Gems *Pu^n§ van W a^c'1 m dezelven , de Stofte deedc doorgaan tot in de Longen: waar uitblykt, dat hy het gebruik derzelven tot de Ademhaa- ling erkent. Ballen in Een niet kleiner merkwaardigheid in de Gem- de Maag oï r-en zyn ^Q ga]ien |n derzelver Maag, die men Gemfen- * ° Befoar. gcmeenlyk Mgagropilë noemt (*), of Befoar Germanioum , dat is Hoogduitfche Befoar, waar over Velschiüs een geheel Traktaat uitgegeven heeft, ïn 't welke door hem nog uitmuntender kragten aan dezelven worden toegekend, dan aan de gewoone Bezoar-Steencn. Men kan ze, in navolging van de Dukfchers, Gemfen- Ballen, of liever Gemfen-Befoar noemen. Alle, die de Heer Altmann in 't Kanton van Bern gezien heeft, zegt hy gelyk te zyn geweefl: aan de Hairballen der Paarden en Koeijen. Men ver- beeldt zig dat deeze Beeftea , door zig zelf te likken , eenig Hair van hunne Vagt in 't Lyf krygen, 't welk, door Siym te famen kleeven- de , een Bal wordt in de Maag. De Heer Ge- offroy was ten opzigt der Gemfen-Ballen van \ zelfde Gevoelen, doch Sckeüchzer, een zeer (*) Geheel verkeerdelyk wordt deeze Bal van fommi- gen JEgilops genoemd , daar dit Woord een Ongemak , genaamd Oogflftel of Geiten-Oog , betekent. jEga?ropila, of eigentlyk *.A igagrofilos , is een Bal uit een wilde Bok of Geit , of liever een Gemfen-Bal : want ^Aix agrios of Aig* agros is de Griekfche Naam der Gemfen • van de Geiten, ï$ï geer kundig Ooggetuige , verzekert , dat alle de l Afdeel., Gemfen-Ballen , welken hy in Graauwbunder- XXXIV. land , daar zy menigvuldiger dan ergens voor- ST^0F1;' komen , hadt gezien , geformeerd waren uit dun- ^m rie vezeltjes van Planten, ondereen geftrengeld en tot een ronden Bal gemaakt door de werking van de Maag. De Franfche Akademiften , die 'er in hunne Gems een vonden van Eivormige figuur, iets langer en iets dunner dan een Duim , bekrag- tigen dit: zy zeggen dat de Vezelen niet van gelyke dikte waren, en Houtig, niet als Hair, zig vertoonden : . zy merken aan , dat de Paar- den , in wien men deeze Ballen ook wel vindt, zig niet likken. En de Ouden, zeggen zy, gelyk Camerarius en Gesiserüs, dagten reeds, dat de oorfprong derzelven aan de vezelagtige overblyfzels der Planten , welker Bladeren , Stee- len of Wortels, zy gegeten hadden , toe te fchry- ven ware ; in 't byzonder aan die van het Do- ronicum, welks Bladen harde Vezels hebben, gelyk die van de Weegbree. Plinius fchynt dit Gevoelen te bevefligen, wanneer hy zegt, dat de Gemfen van Vergift leeven , gelyk de Kwakkels; want fchoon de Kruidkundigen noo- pens de Vergiftigheid van deeze Plant niet een- ftemmig zyn , en fommigen twyfelenof het een Vergift zy voor de Menfchen , kamen zy nog- thans , ten opzigt van de Beeften , daar in over. een. Ook is 't niet te verwonderen, dat de Gemfen dit Kruid eeten, dewyl de Bokken dit h Deil. III Stuk, de STUK 192 Beschryving t Afdeel, de Dolle Kervel doen. Sommigen willen zelf? XXXIV. dar dceze Plant de Gcmfen diöijftig zy tegen -jk°FD de Duizeligheid ; doch dit zou men als iets te- Cems gcn^rydigs fchynen te moeten aanmerken , want de meefle Vergiften benevelen hec Gezigt. Men vindt deezen Bal (zegt Velschiüs) inde eerfte of tweede Maag (*) der Gemfen ; gewoon- lyk van cene langwerpig ronde figuur, beftaan- de uit tweed^rley zelf Handigheid, waar van de binnenfte gelykt naar Vezelen van Wortels , of draaden en velletjes van Planten , die door een lymagtig Sap , dat ukdroogcnde een fyn Poeijer wordt, vaft zyn te famen gepakt; de buitenfle naar een Lederagtige Huid , fomtyds naar een Houtige Bad: ook wel eens , maar zeldzaam naar een Steenige korft, van kleur doorgaans Afchgfaauw of zware De grootte is verfchil- lende, 'doch gaat zelden die van een Vuift te boven. Anderen, vind ik, datzé kleiner maa- ken, naamelyk niet grooter dan een Walnoot, zeggende , dat deeze Bal , gebroken wordende, een aangenaame Geur verfpreidt. Men hceftze oudtyds hoog gefehat , en zeer dikwlls gebruikt in plaats van den opregten Bezoar of Pedro dei Porco, naar wien deeze Geiten-Bal dikwils zo- danig zweemt , dat men in de Drogeryën kun- dig moet zyn om het verfchii te ontdekken. Hedendaags zou men het voor bedrog aanmer- ken t (*) De Franfche Akademiften vonden hem in de derde Maag. Waarfchynlyk is de plaats, daar hy zig bevindt» zo zeker. niet. van de Geiten, 103 ken, indien 'er in de Winkels, tot plaatsvul- 1, Afdeel* ling van den voorgefchreeven OrientaaUchen of XXXIV. Occidentaalfchen Bezoar, gebruik van gemaakt Hoofd- werde. Zv dienen enkel tot verfiering van de Kabinetten der Natuurkenneren. Het Vleefch der Gemfen is eetbaar, taame» Gebruik, lyk lekker, en wordt gehouden voor een ge- zonde Spyze, wanneer riien 't Beeft, vet zyn- de , tegen den Winter flagt. Het Smeer , met Melk gemengd , is , wanneer men 't langduurig gebruikt , dienffig tegen de Teering en andere Borftkwaalen. De Gal , in een Oogwatertje ge- bruikt zynde, verflerkt het Gezigt, en wifcht de vlakken van het Hoornvlies af; ja Sommigen willen, dat dezelve de Nagtblindheid geneezea zou. Het zo bekende Kamoes-Leder , dat nu, zo wel in Vrankryk én Engeland , als in Dukfch- land en de Nederlanden , wel meeft van Schaa- pen- Vellen, of, daar men die nietrykelyk heeft* van Bokken- Vellen gemaakt wordt, heeft van dit Beeft , dat in 'c Franfch Cbamois heet 9 zynen naam. (4) Geit rnet kleine;, kromme , tegen H Hoofd IV9 acm leggende Hoornen. , van Am^ï- Deeze Soort van Geiten vind ik door nie- ka. ttapA dan LiNN^ué befchreeven , uit wiens , Werk dezelve ons door Brisson , onder den naam Van kleine Amerikaanfche Geit , wordt voorgedra- gen. (4) Capna Cornibus depreffi!, incurvis, minimis, Cra- ïio incumbentifrös, SyJï zonder Hoornen: jong sifrikaanfeh Hertje, dat zeer Jchraal is van Be enen : zeer klein Guineefch Hertje. Ook betrekt hy daar toe die , welke Kolbe genoemd heeft Geitje van Congo , en waar VAN D F, G E I T E K. I97 waar hy van zegt, dat deszeifs Hoornen getakc r, apdf.el zyn als die van een Hert; zo dat het zou fchy- XXXIV. ncn het Guincefch Rhcecje te zyn , waar van Hoofd- STUK* hier voor , en ik kan my niet verbeelden , boe 1 BrIssóa dit onder de Cbsvrotains , of ongehoorn- de Geitjes, plaatze. Wat 'er van zy, op dee- ze beiden paft het gene Klein uit Kclbe meldt, dat de Pootjes , met Goud beflagen zynde , tot ^toppertjes van Tabakspypen gebruikt worden. Brisson, die deeze Soort Cbevrotaindes Indes genoemd hadt ; laat daar op twee anderen vol- gen , byna van gelyke kleinte: te weeten, k Cbevrotam de Guinée en de Smnóm, De eerde is, zegt hy, by Seba, op Plaat XL V.\ onder den naam van Afrikaanfch Hert met rood Hair afgebeeld: haar Pooten zyn langer en het Hair, pat zeer lang is, heeft een donkervaale kleur, De Surin^amfche , van Plaat XLIV, Fig. 2 , heeft grooter en langer Ooren : de kleur is uit den tösfén geel, met wit gevlakt op de Rugea aan het bovenfte van den Hals. Klein heeft van deeze beiden ook gewag gemaakt, (7) Geit met ronde 9 zeer regie en lange Hoor- vit. nen, die aan 't onder -end geringd zyn. Gazeïu. ö 0 J Gazelle. Pl XXIV Deeze 3 en de drie volgende Soorten vanLiN. f/g. *. jïjsus, zyn zekere wilde Beefden der andere We- reldsdeelenr, die men in 't algemeen den Naai-i geeft (7) Capra Cornibus rereribus re&iffimis, bafi annularis Syfi* Nat, VI. Gazelia ïndica , Cornibiis re£Hs (ongiflOutua uigiis, prope Capur tantum annaiatis. Rk].gj*Adr»f>< Jfr I. D'r-EU III. STLK. N 3 ïp8 Beschryving |. Afdeel, geeft van Gazellen en waar onder de Befoar- XXX IV. Bok behoort. Sommigen willen 'er ook de Hoofd. Qrje^fpjie Naamen 'Antilope of Antbelope aan STUK. Gazelle, toefchry ven , en de Franfchc Akademiüen hebben beweerd , dat door Gazella *> Strepjiceros en Dor- cas> by de Ouden een zelfde Dier betekend werde. Eenigen zelfs brengen het Muskusdier tot de Gazellen , doch dit maakt een byzonder Geflagt in deeze Rang uit, gclyk wy gezien hebben. De Hoog geleerde Heer Dr. Joannes Burmannus, ProfeJJor Botanices te Amfterdam, heeft my , uit zyne kcurlyke Verzameling van Afrikaanfche Dieren , de nevensgaande Afbeel- dingen meegedeeld , naar welken de onder- fcheidingen van den Heer Linn^eüs zyn ge- maakt. E'gen- Deeze Beeften, hoe vreemd ook in Europa, flappen. kunnen jQ ^Q Diergaarden worden aangefokt. . 3, Ik heb gezien, (zegt de Heer Bradley, in 3, zyne Almanak der Landlieden ,) dat de Gazel- v len in Engeland voortteelden gelyk de Gei- 3, ten , zynde even lang van Dragt. 't Heugt 3, my , dat Koningin Anna een Mannetje ea 3, Wyfje hadt, die Jongen voortbrag&en teKen- 3, fington. Dewyl deeze Beeften maar één Jaar 3, oud waren , zo wierp het Wyfje flegts twee 3, Jongen ; doch . op een andere plaats heb ik 3, 'er vier van ééne Dragt gezien. Het enkele 3, verfchil tuflehen de Hoornen der Gazellen 33 en die der Geiten is , dat de eerften regt zyn, 3, de anderen krom 3 doch beiden geringd. Men 35 zou- van de Geiten. 199 55 zoude de Gazellen in dit Ryk zeer gemakkc- r. AFDm M ]yk voortplanten kunnen, indien men flegts XXXIV. „ in agt nam, van haar in 't eerft zorgvuldig te Hoofd- STUK. „ befchutten voor de Koude: want vei volgens . * 3, zouden zy, van Geflagc tot Geflagt , zig meer aZC ' „ en meer gewennen aan ons Klimaat, en op 3, 't laat ft 'er zo wel tegen kunnen als de Gei- „ ten ".. Hy tragt dit te beveftigen door het voorbeeld der Boomen en Planten , die , uit an- dere Geweftcn in Engeland overgebragt en al. daar van 't gewonnen Zaad voortgeteeld zynde, hand over hand in ftaat gefield worden oni de Koude te verdraagcn: doch dit gaat zo verniet, dat zy even veel tegen Vorfl: zouden kunnen als de Planten van dit Klimaat. Men vondt, wel is waar , pog onlangs op eene Luftplaats te Bed» dington, twee Uuren gaans bezuiden Londen , Oranjeboomen , die'meer dan honderd Jaaren in de vafte Grond gedaan hadden; rnaar deze! ven werden ?s Winters met Huizen of Tenten te- gen de Koijde befchut. Eveneens zou het mooglyk met de Gazellen zyn ; die men in Ita- lië zeer dikwils in de Diergaarden van voornaa- jne' Luiden vindt , dcch in de Noordelyke Lan* den zyn zy zeldzaam. Belloniüs heeft als eene byzonderheid aan» getekend , dac hy op 't Kadee! van Kairo in Egypte tamme Gazellen gezien had, die gevan- gen waren in dorre drooge Landilreeken. Hy voegt 9er by , dat zy van vooren hoog zyn , van agteren laag, op de wyze der Haazen, en X. Dell. III. Stuk* N 4 fcCC? 200 Beschryvino I. Afdeel. zeer fnel loopen door de Gebergten, klimmen-? XXXIV. mende veel vlugger op dan zy 'er af daalen j Hoofd- ^ zy 0p >t vlakke Land mee een fhelle vaart Cazeffe *00Pcn> houdende de Ooren regtop, als een Hert: dat zy biceten als de Gelten, doch geen Baard hebben , en dat de Hoornen der Mannet- jes grooter dan die der Wyfjes zyn: ja dat dc- zelven geheel regt zyn zouden , indien zy niet aan 't end een weinig omgekromd waren , zyn- de langer dan die van een Gems en halfmaans- wyze gefatfoeneerd. Verfchil De geffoke deezer Hoornen is een zaak die, der Hoor. ten opzigt van de Gazellen, veel verwarring ver- oorzaakt heeft. Men vindt, elders, een Hoorn befchreeven en afgebeeld , die van den Heer Schelhammer onder den naam van Hoorn des Befoar Boks vereerd was; zynde byna regt , om- trent aan 't midden toe geringd, gelykende naar een Mufiek-Inftrument der ïtaliaanen, dat Cor* netto genoemd wordt ; hard en ftyf , van binnen hol, weegende agt Oneen en twee Drachmen (*). Doch men merkt daar nevens aan, dat Olearius de Hoornen van den Befoar-Bok van onderen byna tot boven toe knobbelig en drie of viermaal Slangswyze geboogen afbeeldt : om- trent gelyk de gedaante is der Hoornen, die aan den Strepficeros toegefchreeven worden 5 en buiten twyfel behoort de gemelde Hoorn niet tot den Bcfoar-Bok, maar tot de eigendyke Ga- zelle. (*j EfLtmerid. Nut ut & Cttr. Ann. YIILObf. van de Geiten. soï jEdle. Ik heb twee zodanige reg te Hoornen , [.afde?u te famen en digt aan elkander op een ftuk van x\XIV# 9t Bekkeneel vaft zittende, onlangs gezien. Hoofd- ^r, • T •• 1 ,1 , STUK, Ten opzigt van de Lighaamsgeftalte deezer Qazdie Gazelle zegt de Heer Brisson , dat zy Hoor- Liohaa^ nen heeft van omtrent drie Voeten lang , zwart, geitahex regt, en aan den wortel alleen met uitpuilende Ringen omgeven , voor 't overige effen en glad. De Staart zou ongevaar een Voet lang zyn ; de Vagt Afchgraauw of grys van kleur. De hoog- te is, zegt hy , Van 't t>o ventte van de Rug tot aan den Grond, twee en een halven Voet ; doch ik kan niet begrypen, hoe hy den Eland van Kol- ;be dan tot deeze Soort brengt; daar dezelve, volgens deezen Schryver, gewoonlyk vyf Voe- ten hoog is en de zwaarte heeft van omtrent vierhonderd Ponden. De Gazelle onthoudt zig inOoftindie, en fchynt dat Dier te zyn, van de langte en regtheid van welks Hoornen Bontiüs fpreekt. De Heer Brisson, die deeze genoemd hadc de Indiaanfche, geeft ons nog een andere óp, welke hy op zig zelf Gazelle noemt , en meent de Strepjikeros te zyn der Ouden. De Hoornen inderdaad van die, welke door de Franfche Aka- demiften is afgebeeld, komen zeer naa aan de figuur, welke men meent dat de Ouden cjaar mede bedoeld hebben ; gelyk die onder dea naam van Capra Strepfeceros , door Joknstojc Tab. XXIV, zeer wel vertoond wordt : hoe. wel fommigen meenen , dat dit , enkel maar, als I. DtfcL. III Stuk. N j Op SG2 BeSCHRYVINO I. Afdeel op den Draaybank gedraaide of geringde eq XXXiV knobbelagtige Hoornen betekene. De Arabieren, Hoofd- zegt hVj hebben dit Dier Algazel geheten , en STUK» Ga'elle b^11"^ de Lighaamsgeftalte dus. In gedaante en grootte gelykt zy byzonder naar een Rhee. Het Hair is kort , van bovea vaal , onder aan den Buik en aan de Borft wit, De Pooten zyn lang en dun : de Staart omtrent een Voec lang en zwartagtig : de Ooren zeer groot, van binnen met eenige Streepen van wit Hair. De Hoornen 5 die het Beeft vyftien Duimen lang heeft 5 zyn zwart en overdwars ge- ringd tot op de helft der langte ; het overige is glad en effen : zy zyn niet volkomen regt , maar omtrent in 't midden een weinig buitenwaards geboogen, en verder naderen zy eikander, ge- lyk de Armen van een Lier : hebbende aan den Wortel een bosje Hair, dat langer is dan op 't overige van 't Lyf. Men vindt dit Beeft in Afrika. inwendi- Deeze Soort van Gazellen fchynt het geweeft ge deden, te zyn , waar van de Franfche Akademiften 'er vyf ontleed hebben , en waar van zy de inwen- dige deelen aldus befchryven. Het Net was met een hard, roodagtig Vet voorzien en het lag niet los op de Darmen , maar omwondt de- zeiven tot agteren toe , alwaar het in fommigea weder opftceg tot aan het onderfte van de Maag. .Het Dolkswys Kraakbeen was viermaal zo groot, • als het naar evenredigheid is in andere Dieren* hebbende de breedte van anderhalf Duim. De y a n de Geiten. 203 Lever was in figuur aan die van den Menfch L Afdeel, gelyk , doch haare zelfftandigheid beftondt uit XXXIV. een famenhooping van Kliertjes, niet grooter STu^°FD dan Hennipzaad , en bleeker dan het gene de- Qazc/re^ zeiven famen voegde, 't welk hoogrood was van kleur. Zy vertoonden zig of zy ieder een gaat- je hadden , van wegen een klein rood Spleetje, in haar midden , dat , wanneer menze drukte , Bloed uitgaf. Men oordeelde, egter, dat dit een (Jngefteldheid konde zyn; dewyl, in eene deezer Gazellen, de Lever alsgewoonlyk werdt gevonden , zonder eenige zigtbaare Kliertjes; doch hunne regelraaatige zeshoekige figuur gaf aanleiding om te denken, dat zy alleenlykdoor Ziekte uitgezet, niet geformeerd waren ; zodat het denkbeeld vam Malpighiüs , dat dc Lever uit Kliertjes is famengefteld , hier door beves- tigd icheen te worden. Niettegenftaande dit Beeft zo wel herkaauwt Be als het andere Vef, vondt men in de Gazellen Ma3£eiJ^ maar twee Maagen , die door een aanmerkclyke naauwte van elkander gefcheiden waren , niet alleen , maar door een foort van Klapvlies als afgeflooten. Ook vondt men in derzelzer Wan- den alle die verfchillendheden , welken dc vier Maagen der Herkaauwende Dieren gewoonlyfc °onderfcheiden. De eerfte eh grootfte, die het Voedzel onmiddelyk uit de Zvvelgpyp ontvangt, was boven zeer wyd en breed , loopende van onderen puntig toe , en van binnen met twee zodanige Vliezen op elkander , als gewoon- I.Düel. III Stuk. lyk ao4 Beschryving Hoofd- stuk. Gazelle. I. Afdeel tyk de twee eerfte Maagen , welken men de XXXIV Pens en Muts noemt , bekleeden. Deeze Vlie- zen lieten zig gemakkclyk van één fcheiden, en dat gene 3 't welk de holligheid onmiddelyk omkleedt , vertoonde zig Fluweelagtig, gelyk de Donsrok der Darmen ; het andere , dat on- der dit lag, was in een menigte hokjes ver* deeld, gelyk een Paruiken- Netje, welker ran- den als met kleine greintjes of korreltjes fchee- nen gezoomd te zyn* Boven aan deeze groote was de doorgang naar de tweede Maag , gely- kende naar het Portier van de Menfchelyke Maag, waar in een Zakswys Vlies , maakende dat niets , 't welk in de tweede Maag gekomen ware, weder terug kon gaan in de eerfte Maag. Het Vlies van de tweede was geplooid, alsdeBoek- pens in andere Beeften en zeer rood , doch het volgende gedeelte, naaft aan den Darm, hadc nagenoeg de inwendige gedaante van de Agter- pens of Leb , en eindigde in het Portier. Ia het Mannetje , egter , van deeze Gazellen , yondt men het voorgemelde Klapvlies tuffchen de twee Maagen niet ; noch de netswyze hok- jes in het onderleggende Vlies. Daar was een zeer kennelyke Galblaas in deeze Beeften, die de Herten in 't geheel niet hebben , gelyk ge- meld is. Het Hart , In de Borft vondt men de volgende byzon- derheden. De Long hadc vier lobben aan de regter, en twee aan de flinkerzyde. Het Hart was lang en puntig; hebbende in de grootfte vier de Herfe een, enz van de Geitel 205 vier en een half Duim langte , twee en een half l. Afdeel, Duim breedte. Het Hartzakje was onmiddelyk XXXlVé aan 't Borftbeen en Middelrifc gehegt met twee 0i?1?.°fD' fterke Banden ; zynde de pühc van 't Hart naar Qaze//et> het Dolkswys Kraakbeen gekeerd. De Herfe* nen hadden maar weinig flmgeringen en niet dan flaauwe indrukkingen , zynde in tweeën verdeeld op de plaats van den Zeififen. De twee boven* fte holligheden hadden , aan 't voorfte gedeelte van 't doorfchynende Middelfchot, gemeenfehap met elkander door een klein gaatje. De Oog- bol hadt een Duim middèllyn en het Hoornvlies was langwerpig rond. Het Druivenvlies hadt de kleur van groen Paarlemoer. Omtrent hei gebruik der Gazellen .vind ik Gébruik, niets byzonders aangetekend (*). Volgens Brad- ley zou haar Vleefch niet alleen eetbaar, maar zelfs lekkerder dan dat der Damherten zyn. Zyeeten, zo hy aanmerkt, ook de drooge Bla- den van Tabak , en worden 'er , ziek zynde * door genezen. In veel opzigten komen zy met de Geiten overeen, zelfs in de manier van Voort- teeling. Zy hebben een foort van boosaartigheid* die ze voor andere Beeften , ook voor die van hun eigen Geftagt, gevaarlyk maakt ; dewyl zy veel kwaad kunnen doen met hunne groote lan- ge (*\ Met verwondering zie ik, dat men in de Hifloiré 2\Tat(*relU des Animaux van de Heeren de Nobleville en Salfrné te Orleans, de Gazelle met her Muskusdier verward heeft, en het dus voorgemeld . ats of de Gazelle de Muskus uitleverde. Tom. IV. p. 300. J, Dlïlu lil Stuk, - 2o6 Beschryvinö L Afdeel, ge Hoornen, welken de Wyfjes kleiner hebben XXXI V, dan de Mannetjes. Hoofd- stuk. ^ Qeft met muie j-j0örn21i: die tér halvér Cewapra. lanSte gengil zyn en bogtig. Befoar- Bok. Wy komen thans tot een andere Soort van _PL-XXIV* Gazellen, die voornaamelyk in de Indien en Afie fchync te huisveflen , hoewel zy ook ia Afrika gevonden wordt ; die, naamelyk, welke den Orientaalfchen Befoar uitlevert. Immers de Heer Linn^üs verzekert, dat dezelve dikwilsr in de vierde Maag van deeze gevonden wordt: zo dat dezelve dan vier Maagen zou moeten hebben. De kleur, zegt hy, is als die van een Rhee,.de Buik wit, de Staart zwart. Ik noem-" ze derhalve Befoar-Bok, fchoon de Latynfche' Naam eigentlyk Hertebok betekent, en indien dit Beeft , geiyk uit het Origineel van onze Af- beelding fchynt te blyken, een wit Gat heeft, zou het wel fchynen de Pygargus te zyn der Ouden en de Difoon der Hfebreen : welk Ge- voelen nog meer bekragtigd wordt , indien het waar is, dat de Afrikaanen de Gazelle Adda* een noemen , geiyk fommigen willen (f). De HeerBRissos geeft aan die Soort van Gazel- le 9 welke den Befoar-Stecn uitlevert , den Naam van (8) Capra Cornibus tereribus dimidiaro anmïlatis con- torüs. J?/?. AW. VI. Gazelia Africana. Raj. Q^uadr. 79. Capri - Cerva. K^emph. ^Amcenit. 598. Tab. 407. Fig. I.- (j) Klmn. Qjtadr. p. tg. Vergelyk de ' +4anüke#hg Blaaz. 180, hier voor. van de Geiten. 207 tyan Bok met ronde regte Hoornen, die mn onde 1. Afdeel, renbyna tot boven toe geringd zytt, aan de top al- XXXIV» leen effen , en hy betrekt daar toe , niet alleen ST^°FD* den Befoar-Bok der Ouden, dien Aldrovandus, Befoar- zegt hy , taamelyk wel heeft afgebeeld ; maar Bok, ook de Capri-Cerva van KjEMPher: een Dier, zegt hy , dat voornaamelyk in de Provintie van Perfie , Laar genaamd , huisveit , en aldaar Pazan geheten wordt; zynde, volgens 'tBerigt Van Bont jus, weinig vcrfchillende van de Eu- ropifche Geiten, dan daar in, dat het de Hoor- nen regt en langer heeft, en men vindt 'er fom- migen, welker Vagt met eene fierlyke menge- ling van kleuren gefchakeefd is, omtrent als cene Tygerhuid ; hoedanigen die twee waren , welken hy dagelyks zag in het Kafteel van Ba- tavia. Hy meent, dat de Bcfoar aan deeze Beeften immer zo veel Ongemak geeft , als de Steen in de Blaas aan de Menfchen ; zo dat zy min of meer fnel loopen , naar dat zy in hunne Buik een grooter of kleiner Steen by zig draa- gen, en een of verfcheidene tegelyk; het gene die flimmc Armenifche Kooplieden , en de Perfïaa- nen , (zegt hy) zeer wel weeten te ondeifcheiden. BoNTius , nu , die nooit voor een leugenag- Gefchil tig Autheur gehouden is, verdient in ditftukzo°ver de ö * 5 Hoornen* veel meer geloof, om dat hy 'er van fpreektals een Oog-getuige. Anderen , ondertuflehen , ge- tuigen dat de Hoornen van den Befoar-Bok naar 'de Rug toe zyn omgeboogen, en Lemery ver- haalt, dat zy byna plat op de Rug leggen. I!c I. Deel. III Stuk, Vind 2C8 fiESCflUYVIHG fc Afdeel v^nc' my n*et *n ftaat, om deezc verwarring op XXXIV. tc helderen. Millchien is 'er een genoegzaam Hoofd- aanroer ketyke verfcheidenheid in de Hoornen ST V K g%fa,. van dit Beeft, om ze van den eenen regt , van ^ den anderen krom te doen noemen. Miffchien zyn 'er meer dan ééne Soort van Gazellen , die den Befoar-Steen geeven. Het leggen der Hoor* uen op de Rug , kan alleen van 3t opligten van den Kop in 't loopen, gelyk de Herten doen , afhangen. Ik zal hier my uit deezen twift red- den , door alleenlyk de befchry ving van ïOem- pher , die veel moeite tot nafpooring van den oorfprong- van dit Geneesmiddel , !t welk eer- tyds tegen Goud werdc opge woogen \ aange- wend heeft, voor te draagen (*> „ Het Land van den waaren Orientaalfchen Befoar 3 (zegt die kundige en keurige \Vaar_ 5, neemer,) is de Provintie van Laar inPerfïe, ,3 en eenige andere deelen van dat zelfde Ryk. Het Dier, 't welk denzei ven voortbrengt, is „ een foort van wilde Bok of Geit, dien dein- gezetenen Pac'én en onze Landslieden Herte- ïi bok of Bokbert noemen , om dat het van bei- „ den iets fchynt te hebben. Het is met kort 53 grysagtig Hair bekleed, dat naar het ro(Te ,? trekt, en heeft de grootte van een tamme <>, Bok of Geit , zynde ook met een Sik voor- „ zien. Het Wyfje heeft byna geen Hoornen , „ daar' die van 5t Mannetje zo veel te langer (*) sAmosniUt* exotic. loco citatcv / / van de Geiten. sop „zyn, en met kennelyker Ringen onderfchei- 1. Afdeed „ dén, die, zo men verzekert, den Ouderdom XXXI V, „ aanwyzen, en dan zou het zelden boven de sTü°K° tien of twaalf Jaaren komen. Het overige Befoafm „ van 't Lighaam verfchilt niets van een Hert, Bok. „ ten opzigt van de gedaante, kleur of vlug- „ heid. 't Is een by uitftek fchuuw en vrees- agtigDier, dat zelden uit de Bergagtige Woe- „ ftenyën, daar hex zyne Woonplaats heeft, „ afkomt in de vlakke Landsdouwen; maar, „ fchoon het in verfcheide Diftrikcen van dit „ Ryk gevonden wordt , levert het doch in al- „ len niet den Befoarfteen uit, naar 't gene ons „ door het eenpaarig Berigt van de Jaagers en „ Ingezetenen wordt verzekerd. t „ Men geeft voor, dat dit wilde Dier, om „ deezen Steen te krygen , weiden moet op Ge- „ bergten , daar overvloed is van Harftagtige „ tegengiftige Planten , die met een Sap ver- vuld zyn , tot het voortbrengen van deeze „ Steenen bekwaam , en die zeer bemind wor- „ den van deeze Dieren. Men vindt de Stee. nen menigvuldiger en grooter in de Bokken „ dan in de Geiten. Men oordeelt, datzy'er „ een in de Buik draagen, wanneer zy oud zyn „ en zeer mager, met een langer Hals, en dat „ zy pleizier hebben om aan 9t hoofd van de „ Kudde te gaan , vermydende de laagen , die „ men hun legt , met meer omzigtigheid dan „ anderen. Het is even zo met deWyfjesge- „ legen. Sommigen voegen 'er by , dat men* j.Dekl. iii si ujf O bo- 210 Beschryvikg Afdeel. 5) bovendien , de tegenwoordigheid van den XXXI V. „ Steen aan de zwartheid van de W enkbraauwen Hoofd- ^ en >t Voorhoofd kent : ook laaten de Jaagers r> r « nooit na, wanneer het Beeft geveld is , des- Bok. 3) zelfs Tong te bekyken, twyfelende , als het 3, die zeer ruuw heeft , geenszins, of het draagt 3, een Befoar, wien men vindt omtrent het „ Portier of in de flymerigheid , die in een „ plcoy of beursje van de vierde Maag is ver- 3, vat ; 't zy dat dezelve daar zyn plaats geno- 3, men hebbe3 na elders geformeerd te zyn, 33 of natuurlyk op die plaats groeije. Zy den- 3, ken , dat het ook gebeuren kan , dat deeze „ Steenen , niet naauw genoeg omvat zynde 3, door deeze plooi jen 5 'er uit raaken , en ge- 3, loosd worden met de Vuiligheden, of zelfs, 3, reeds geheel tot volkomenheid zynde gebragt, 3, zig ontbinden ; vooral wanneer het Dier te 3, lang gebrek geleeden heeft, 3, Ik kan niet nalaaten hier eene Waarnee- 3, mïng in te voegen van den Heer Jager, een „ zeer geleerd Man in de Oofterfche Taaien , 3, die my gezegd heeft, dat hy, geduurende „ zyn verblyf in 't Ryk van Golkonda, den 3, Buik betaftende aan twee levendige Gazel- 3, len, nieuwlings gevangen, inde eene twee 3, kleine Steenen voelde , in de andere vyf of 3, zes; en, dewyl hy nieuwsgierig was, wat 3, 'er van worden zoude 5 voedde hy deeze Bees* 3, ten in eene Stal op. Dit eenige dagen ge- 3, duurd hebbende, zonder dat zy eeten wilden, bc- van de Geiten. 2ii „ befloot hy ze, thans reeds vermagerd zynde, l AfdeêLs w te doen dooden. Dit gefchiedde, en, in XXX IV* nlaats van Steenen , werdt zelfs geen gruisie STUK. 5) 59 plaats van Steenen, werdt zelfs geen gruisje HooF^- op die plaats gevonden , daar zy moeiten zyn: 'c zy 3 dat deeze Steenen ontbonden zyn ge- Bofo worden en vermalen , door de werking der In- gewanden : 'i zy dat dezelven met den Af- gang geloosd waren ; doch men zag 'er geen blyk van in de Vuiligheid , hoe naauwkeurig die ook doorzogt werde. Ik ftel vaft , dat dezelven gemakkeïyk vergruisd kunnen ge- worden zyn: aangezien het zeker is, datzy* „ in de Ingewanden zig bevindende , die Stee- „ nige hardheid nog niet aangenomen hebben j „ welke zy naderhand toonen ; maar week zyn „ en eenigermaate wryfbaar, by kans gelyk hard „ gekookte Eijerdoiren. Om die redenis 't, „ dat men, op dat de Befoar, verfch uit het Lighaam van het Beeft zynde gehaald , niet „ breeke , of door 't hard behandelen iets ver- lieze van zynen glans ; denzelven in den Mond fteekt en daar eenigen tyd houdt, tot dat hy volkomen hard zy geworden ; bewinden- de hem vervolgens in Katoen, óm hem te bewaaren. Als men deeze voorzorgen niet in de eerfte dagen neemt , zo loopt men ge- vaar, om den S teen te breek en of te be- 5-> 3> „ Ik agt het niet onwaarfchynlyk , dat de , Befoar geformeerd worde uit de Harft- eo , Lymagtige zelfftandighcid der Kruiden, wel- %jh*u ii ï. siuk. O a 9f ken5 Hoofd STUK. Befoar* Bok. 93 39 35 212 Beschryvino ï. Afdesl. ,3 ken het Dier gegeten en verteerd heeft, die XXXIV, „ in 'teerfi de Wanden bekleedt van de Maa- gen ; vervolgens komende aan 't Portier, na „ de verteering der Spyzen, aldaar zig vaftzet rondom een Steentje, Wol vlokje of Strootje, dat zig daar by geval bevindt; en vandeeze Kern , rondom welke de eerfte laag gemaakt is , hangt de figuur af , welke de Steen ver- volgens zal hebben : tervvyl dezelve , door de zagte famendrukkinge der Wanden van de holligheid , in "welke hy vervat is , een glad- de oppervlakte krygt, doorgaans rondagtig door de geduurige beweeging van de Inge- wanden ; wordende van tydtot tyd met nieu- we Laagen of Schiïferagtige Korden ver- groot. De Ingezetenen van dat Land hebben my gezegd , dat 'er zelden meer dan één Steen groeit in het Lighaam van één Dier, en dat, zo 'er meer te gelyk voortgebragc worden , dezelven klein zyn. Men agt de Befoarfteenen meeft, die groenagtig zyn of blaauw ; gelyk ook de ronde : daar aan volgeu de ovaale en verder de Cylindrifche. De Per- fiaanen maaken 'er meer werks van , dan dc Europcaanen : ik heb daar te Lande naauw- lyks één Man van Fatfoen gevonden , dieniet een uitgezogten Befoar onder zyne Raritei- ten hadt. De grootte en zwaarte vermeer- 3) deren naar evenredigheid de Waarde en den 5, Prys. Ook is het zeldzaam waare Befoars te w vinden in de Winkelen der Apothekers vaa 39 Eu- 99 39 39 99 van de Geiten. 213 „Europa. Men haalt , naamelyk, zodanige 1 # Afdheu 3, Steenen, maar onegc ten opzigc van de an- XXXIV. „, deren, uit verfcheiderley Ooftindifche wilde Hoer»- STUK» „ Dieren, sclyk uit de Bokken of Geiten ge- " ; naamd -^te, die van de Herten niet ver- ^ 3, fchülen dan door hunne Baard en dat hun sc 3$ Hoornen niet getakt zyri ; inzonderheid uit „ de Aapen , en deeze laatften worden van fom- „ mige Luiden meer geagt dan He Bokken- „ Befoar " (*). *t Is opmerkelyk , dat de Hertebokken * waar van Bontjus fpreekt, Abu genoemd werden : weshalven thans blykt, hoe het niet te ver- wonderen is , dat men zulk een duiflerheid vin- de omtrent de Hoornen van den Befoar-Bok, die fommigen Hellen volmaakt regt, anderen zeer krom en Slangswyze gedraaid of geboogen te zyn : eenigen geheel , anderen half, anderen maar van onderen by den Kop geringd: dewyl men deeze Verfcheidenheden ontmoet in de Ga- zellen of Hertebokken , die altemaal , zo ?t fchynt 9 by zekere gelegenheden met deezen Steen bezwangerd zyn. (9) Geit met ronde Hoornen , die byna tot boven ix. toe geringd zyn en bogtig. Dovcas.^ Tot deeze Soort betrekt de Heer Linn^eus pj« j, de (*) Vergelyk bladz.141 , hier voor. (9) Capra Cornibus tcretibus perfe&e annulatis con tor- ris. ..'3/? Nat.\I. Gazella Africana Cornibus brevibus , ab imo ad fummuin fere annulatis, circa medium inflexis. Raj. Qjiadr, 80. I. De&i, III» Stuk. O 3 «4 Beschryving stuk* I. Afdeel, de beide Hercebokken , die van den Heer Bris- XXXIV. son by de Naamen van Afrikaanfche Gazelle en Gazelle yan Nieuw Spanje onderfcheidcn wor- den ; hoewel deeze Schryver erkent , dat de Afrikaanfche ook in Nieuw Spanje huisveft. Deeze, zegt Brisson, is door H^rnandez, onder den naam van Algazel , behoorlyk afge- beeld. Hy. geeft 'er den Soortnaam aan , van Bok 9 met de Hoornen rond, boogswyze krom, mn onderen tot boven toe byna geringd , aan den top alken glad en effen. Zy heeft , volgens hem, de grootte van een Rhee. Het Hair is kort, zagt op 'c aanraaken , vaal op de Rug , wit on^ der aan den Buik en in de Zyden. Het Beeft heeft een taamelyk lange zwartagtige Staart, een dikken Hals en zeer dunne Beenen , waarvan de agterften langer dan de voorften zyn: de Ooren lang , breed en wyd open , van binnen met ftreepen van witagtig Hair verfierd. De Hoornen komen midden uit het Voorhoofd, tus- fchen de beide Oogen ; zy zyn een Voet lang, rond, en boogswyze gekromd, byna van on- deren tot boven toe geringd ; donkerbruin van kleur. Gazelle Uit deeze befchryving zou men haaft denken, van Nieuw dat de volgende meer overeenkomft had met de SpanJe- Afbeelding van het Afrikaanfche Beeft, welke de Hoog geleerde Heer J. Burmannus my uit zyne Verzameling van Afrikaanfche Dieren ver- leend heeft : naamelyk de Gazelle van Nieuw Spanje, aan welke Brxssöjn den Soortnaam geeft van ' van de Geiten. 21^. van Bok met ronde Hoornen, in 9t midden gebco-\t Afdeel. gen, van den Wortel tot de bogt toe Slangswyze XXXIV. gegroefd, van de bogt tot aan den top gJcd enef- ^OOFD- fen. Deezc is , zegt hy , by Seba wel afge- * beeld , onder den Naam van Hert, Temamacama of Macatlchichiltic genaamd (*) ; doch Hernan- dez geeft 'er een ondeugende figuur van. Zie hier de Befchryving. Zy hebben de grootte omtrent van een jong Hert of Hertskalf. Het geheele Lyf is bedekt met bleek Kaftanie-bruin Hair , dat kort is, doch langer aan de Staart. De Ooren zyn groot: de Hoornen bleek zwart, rond, in 't midden ge- boogen, en tot aan de bogt toe Slangswyze ge- groefd. Men vindtze menigvuldig op de Rot- fèn en hooge Gebergten van Nieuw Spanje. (10) Geit met een knobbelagtig bondeltje Hair x. op 't Voorhoofd en een holligheid onder dsGr^mm'4a Oogen. De Heer Brisson brengt dit Beeft in het Ge- flagt der Gbevrotains of ongehoornde Herren ; miflehien op 't Gezag van Rajus, die zegt, dat hetzelve, in de Afbeelding, welke hy 'er van zag , geen Hoornen had ; doch in de Af- beelding, die men 'er van vindt in de gemelde Ver- (*) Seba. Vol. I. p. 6*9. Tab. XLIL Fig. 4, (10) Capra Capite falciculo rophofo, cavirare infra Ocu* los. Syft. Nat. VI. Capra Sylveftris Africana Giioiunu* Raj. Quadr. 80. t o 4 I. D£Ut 121 Stvk, 2I(S Beschryving t Afdeel. Verzameling van den Heer Burmannus, is het XXXIV. weezentlyk gehoornd. Hoofd- jjjc Bee{\ js donker Afchgraauw van kleur, en heeft , op 'c midden van den Kop, een bosje of kuif van opftaande Hairtjes. Ter zyde van de Neus, onder de Oogen, zyn twee hollig- heden , die een vet , Olieagtig Vogt , dat naar den geelen trekt , bevatten ; 't welk ftremt en een zwarte Stof wordt , waar van de reuk zeer fterk is en als tuffchen die van 't Bevergeil en Moskeljaat in komt. Deeze Stof weg genomen zynde, wordt 'er, in deeze holligheden , we- derom een ander Vogt vergaard , dat insgelyks een dikte en hardheid krygt , wanneer het aan de open Lugt is bloot gefield. Deeze hollig- heden hebben geen de minfte gemeenfchap met de Oogen , zo dat zy met de Traangeuten der Herten niet vergeleeken kunnen worden. XI. (n) Geit met zeer lange neerhangende Oor en. Mambrica* Deeze zonderlinge Soort van Geiten wordt van de Dierbefchry vers , naar 't Gebergte Mam- bre in Syrië , Capra Mambrica of Syriaca ge- noemd , en is , onder dien naam , by John- ston, Tab. XXVI, zeer wel afgebeeld, zo Brisson verzekert, die 'er den Soortnaam aan geeft van Bok met zeer kleine Hoornen, die regt op Jlaan , een weinig agUrwaards omgekromd , de Oo- (ii) Capra Auribus pendulis longiiïïmis. Syfl. Nut. Ml' Capra Mambrica, five Syriaca, Gesn. Quadr* 153. Raj, Quadr* 81. Alp. JEgypt. 229. van de Geiten. 217 Ooren zeer lang, neerhangende. Men weet 'er j# Afdeel» niet veel meer van , dan dat de kleur is helder XXXIV. of bleek vaal, en dat de Hoornen zwart zyn, Hoofd- STUK twee en een half Duim lang. Men vindt ze, volgens Linnjeus, in Indie. Sommigen ver- zekeren , dat de Ooren van dit Beeft tot op den Grond neerhangen ; 'c welk zekerlyk te verftaan zal zyn in dat poftuur , wanneer het om Gras te eeten voorover bukt. (12) Geit met boogsivyze Hoornen, ee-n Baard xir* onder aan de Keel , de Staart zwart. *Ammon. Onder deezen Naam fielt Linnots een Beeft voor, dat als een middelfoort fchynt te zyn tuflchen de Geiten en Schaapen; dat volgens den Heer Gmelin in Siberië gevonden wordt, doch waar van de Hiftorie duifter is. Brisson noemt den Tragelaphus van Belloniüs Levant- fche of Oofterfche Geit , en geeft 'er den Soortnaam aan van Bok met de Hoornen ah een halve Cirkel geboogen , van boven rond, van onde- ren plat. In grootte, zegthy, is dit Beeft om- trent een Ran? gelyk. Het heeft een Vagt van lang roodagtig Hair: de Beenen zyn wit, ge- lyk ook de Bek en de geheele Buik, als mede de Billen onder de Staart ; maar de Neusgaten en Staart zyn zwart. De Hals is van boven ea onderen, zo wel als de Borft, met zulke lange Lok. (12) Capra Cornibus arcuaris, Collo fubrus barbaro, Caudapigra. Tragelaphus & Mufimon. Gesn. £**4r.if IDeel, III Stuk. O 5 218 Beschryving L Afdeel. Lokken bekleed , dat het Beeft een grooten Baard XXXIV. fchynt te hebben. Op de Schouders heeft hec Hoofd- ]arig zwart Hair, maar aan ieder zyde van 5TUK# het Lyf een Afchgraauwe Vlak. De Kop en Ooren gelyken voor 't overige naar die van een Schaap of Ram. | Pliniüs befchryft een Viervoetig Beeft , ge- naamd Mufimon of Mufimo. Gesnerüs zegt, dat men het diestyds in Sardinië Muslo of Mus- ron noemde , en dat het nergens anders in Eu- ropa zoude te vinden zyn. Het heeft de Huid en 't Hair van een Hert , gelykende voor 't ove- rige naar een Schaap of Ram, zelfs ten aanzien van de Hoornen. Het leeft van Kruiden , en neemt de vvyk op de allerontoeganglykfte Ge- bergten , loopende zeer gezwind. De Jaagers agten het veel om zyn Vleefch. Gesnerus is van verbeelding , dat de Tragelaphus van Bel- lojsiüs even het zelfde Dier zy. Sommigen willen , dat de Mufimon door paaring van een Ram met een Geit is voortgekomen , de ' andere van een Bok en Schaap. XXXV. VAN DE SCHAAPEN. 21$ XXXV XXXV. HOOFDSTUK. «oor*. STUK. Befchryving van 't Geflagt der Schaapen , baa- re Eigenfchappen, Ziekten. De Botjes in de Lever, Wormen in de Kop , Hairballen in de Maag. De deelen der Voortteeling. Een Her- maphroditifch Schaap. Prof yten van rfeSchaa- penweidery in verfcheide Landen. Gebruik van de Wol, Huid, Smeer, enz. Verfcheidenhe- den der Scbaapen: Spaanfche 9 Tslandfcbe, Afrikaanfche , Arabifcbe met breede Staarten. '£ Guineefche Schaap; het Cretifche metgedraau de Hoornen, HEt Geflagt der Schaapen is zo algemeen Naamen, bekend over den Aardbodem , dat men 'er in de meefte Taaien verfcheide Naamen aan ge- geven vindt, naar de verfchillendheid van Sexe, Ouderdom en andere Omilandigheden. De He- breen noemden den Ram AU en Eel , het Schaap Zon, Zoneb en het Lam Kebes; de Grieken den Ram Krios9 het Schaap Ois 9 waar van de La- tynfche Naam Ovis afkomftig zal zyn, Voorts noemde men , in 't Latyn , den Ram Aries 9 en een gefneeden Ram of Hamel Vervex; een Lam dat zuigt Agnus fubrumis en een gefpeend Lam abrumis. Men maakte ook onderfcheid tuffchea de Schaapen , wordende de gefchoorene Min® 9 die weinig Wol hadden en klein van ge- ftalte waren, Apicce, de anderen Lanat®, we- I. Deel. HL Stuk. genS 220 BESCHRYVING L Afdeel. Sens haare dikke Vagt, geheeten. By de Spaan- XXXV. fchcn zyn de Naamen van Camero, Oveia en Hoofd- Cordero; by de Italiaanen die van Montono of (TUK ^ne£e , Pecara en , Agno of Agnello ; by de Düitfchers die van Wider^ Schaaf en Lamfr of Lamblin 9 in gebruik : de Franfchen noemen den Ram 5e/£*r en gefneeden zynde Mouton , het Schaap Brebis en het Lam Agneau : de En- gelfchen den Ram Ram of Tap , het Schaap Scbeepe, en het Lam Lambe of Hogg. By de Schotten is de algemeene Naam Hmtè , by de Switzers Herman , in Poolen Onuca en in Swee- den Foor. Kenmer- Men verftaat 'er een Geflagt van Beeften door, ken' welks onderfcheidcnde Kenmerken op 'toog ge* makkelyker dan door eene naauwkeurige om- fchryving te bepaalen zyn. In 't algemeen noemt men ze Woldraagend of Wol vee; doch in dit Geflagt komen Soorten of Verfcheiden- heden voor, die de Vagt veel minder Wollig hebben dan de Geiten ; anderen met volkomen Geiten-Hair. Ook neemt de Heer Lijsnjeus , en Brisson in navolging van hem , het kenmerk van de Hoornen , die van binnen hol , agter- waards gekeerd, omgekruld en rimpelig zyn. De Tanden komen overeen met het overige Vee. Soorten. Brisson , die eenige Verfcheidenheden op zig zelf befchouwt , heeft vyfderley Soorten ; het tamme of gewoone, het breedflaartige , lang- ftaartige 3 het Afrikaanfche en Guineefche Schaap VAN DE SCHAAPEN. 221 Schaap. Linn^us betrekt de vier eerften al- L Afdeel. temaal onder zyn eerfte Soort, en voegt by het XXXV. laatfte nog het Griekfche Schaap; zo dat hy s{4°k°.FD" drie Soorten heeft. (i ) Schaap met M Hoornen platagtig , half* L maanswyze krom. Ram# Onder alle Viervoetige Dieren fchynen de Eigen- Schaapen wel de domilen te zyn : zy weeten kfcaPPen* het gevaar, dat haar dreigt, niet te vermyden en komen naauwlyks by den Menfch om haare nooddruft. Die gemeenzaamheid , welke in de Geiten doordraait, ontbreekt haar. Zy bezitten de zagtrnoedigheid tot zulk een trap, dat zy naauwlyks geluid geeven , hoe zeer menze Haat of pynigt , ja ondergaan de dood byna zonder eenige tegenkanting. Het ontneemen der Jon-' gen 3 dat de meefte Dieren verwoed maakt, ichynt haar naauwlyks aandoening te geeven , en men ziet 'er die onderlinge genegenheid niet in : zo dat zy elkander naauwlyks kennen. Deeze domheid en vreesagtigheid heeft nog immer zo veel plaats in de Hamels ofgefneeden Rammen , als in de Schaapen. De Ram heeft anders nog eenige dertelheid : hy vegt tegen de andere Rammen en randt fomwylen zelfs den Herder aan : doch als hy gefneeden is vervalt ai (i) Ovis Cornibus comprefTis lunatis. Syft. ATat. VI. Ovis. Gesn. Quadr. 138. Aldrov. Bifnlc $ 70. Jonst. Q»4<(r. Tab. XXII. Fig. 1 , 2, 3. Raj. Qaadr. 73. " l DfiEi. III Stiiu 212 BESCHRYVINO LAfdeel.3* die moedigheid. De Hamels toonen hunne XXXV. vreesagtigheid , door op hec minfte gerugt te \ Hoofd- vlugten en troepswyze tegen elkander aan te i STUK» dringen , bly vende , zo lang de oorzaak van die vreeze duurt , op de zelfde plaats onbewoogen ftaan, hoe zeer het regeneof fneeuwe. Omzevan die plaats af te krygen , moet 'er een Voorgan- ger zyn , dien men door lift of geweld voor uit doet loopen , en dien zy op de voetflappen volgen. Zulks zou den Herder een onbefchryf- lyke moeite veroorzaaken , indien hy geenen Hond had , die bewaam was om den Voorgan- ger van die domme Vee te geleiden en den weg aan te wyzen. Zwak. De Schaapen zyn zwak van natuur : zy kun- hcïd' nen niet lang noch fnel loopen , zonder te hy- gen naar den adem , en de groote Hitte bena- deekze niet minder dan de zwaare Koude en Vogtigheid. Ook moet by het Oonen derzel- ven een byzondere zorg gedragen worden voor de Moer en voor het Jong. Het Lam komt dikwils dwars of met de Pooten voor; en dan zou het Schaap derven , indien men het niet te hulpe kwam : men haalt ook , zo dra het ge- oond heeft , de Prammen uit , dewyl , het gene 'er in is, fchadelyk zou zyn voor het Zuiglam 5 dat vervolgens, drie of vier dagen, met de Moer opgeflooten wordt gehouden , en midde- lerwyl voedt men het Schaap met goedHöoyen gemalen Gerft of Zemelen met een weinig Zout gemengd > geevende het laauw Water , dat VAN DE SCHAAPEN. 223 met Meel is wit gemaakt, te drinken. L Afdeel. De Lammeren van de eerfte Dragt zyn nooit XXXV. zo goed als die van de volgende* Men kanze Hoofd- reeds op den Ouderdom van een Maand fpee- nen ; doch het is beter , zulks niet te doen dan op dien van zes Weeken of twee Maanden. Men fnydtze als zy vyf of zes Maanden oud zyn, of zelfs een weinig laater, in 't Voorjaar of den Herfft , als 't zagt Weer is. Deeze be- werking gefchiedt op tweederley wyze: ge- woonlyk haalt men de Balletjes uit door een Opening, die in 't Zakje wordt gemaakt, en dit heet eigentlyk fnyden: maar fomtyds bindt men- zealleeniyk af, beknellende hetBalzakjc vanbo- ven met een daar om gebonden Koordje , 't welk hetzelve doet fterven en afvallen. Het Beeft wordt 'er lufteloos, zwak en ziekelyk door: des men het in de eerfte dagen , door eenige Ze- melen met Zout gemengd , tot herftelling tragt te brengen. Op den Ouderdom van een Jaar raaken de „ 'f Ver*is- _ felen dei- Rammen, Schaapen en Hamels, hunne tweejandea. onderfte Voortanden kwy t, Zy hebben , gelyk de andere herkaauwende Dieren, geene Sny- tanden in de Bovenkaak. Op agttien Maanden Ouderdom vallen de twee naafte Tanden ook uit , èn op de drie Jaaren zyn die uitgevallen Tanden weer vervuld : dan heeft het Beeft al de Tanden egaal en taamelykwit; maar, naar maate hetzelve in Ouderdom toeneemt, wor- den de Tanden ftomp , ongelyk en zwart. De !• Dek*. III Stuk, Jg&« 2H\ Beschryvino I. Afdeel. Jaaren van den Ram kent men aïan de Höoïnen* XXXV. die zig in 't eerfte Jaar reeds vertooncn , dik- Hoofd- wjis k0It na de Geboorte , en jaarlyks een Ring meer krygen , zo lang hy leeft. De Schaapen hebben gemeenlyk geen Hoornen , maar op den Kop zekere uitpuilingen van het Been: ook heeft men Schaapen gezien met twee en zelfs met vier Hoornen, doch minder omgekruld en korter dan de Hoornen van den Ram. Als het 'er vier heeft, zyn de twee buitenften korter dan de twee anderen. Zonder* Dit brengt my het Voorbeeld in gedagten ünge van een zonderlingen Hoorn , dien een Schaap , de Keel dat in November des Jaars 1754 levendig aan van een ^c Koninglyke Sociëteit van Londen vertoond Pl xxv. werdt , aan de Keel hadt , gelyk hier nevens is F%. 1. afgebeeld. Het Beeft was met deezen Hoorn gebooren en hadt denzei ven toen reeds , in even- redigheid, byna zo groot als naderhand; zyn- de , wanneer het te Londen gebragt werdt , drie of vier Jaaren oud , en van grootte als een wel ge- groeid Schaap, van de grootften in haar Soort. / De Eigenaar zeid' , dat de Hoorn toen zes-en- twintig Ponden woog ; dien het Beeft , met ver- wonderlyke kragt, heen en weer flingerdeenop- ligtte. Wanneer het Gras wilde eeten, liep het voor uit , en liet , al bokkende , den Hoorn tulTchen de voorfte Beenen fleepen , waar door het zyne Neus aan den Grond kon brengen : want de Huid, waar aan de Hoorn hing, was buigzaam , en de Hoorn zelf hadt van binnen ( eene vArr de S c h a a p s il 225 ëene holligheid , die gemeenfchap fcheen te heb- f. Afdée* ben met de Vleezige deelen van den Hal?. Som- XXXV, tyds kwam de Hoorn in zulk ecne plaat zing , datgT^0FCU de Huid geftrengeld werdt «, en dit gaf het Schaap ° veel Ongemak; doch het wift zig weldra door gewoonte te redden , en den Hoorn neder tüs- fchen de Pooteri te brengen. Men heeft dé Huid opgevuld en met deezen Hoorn in het: Kabinet van de Sociëteit geplaatft. Luiden $ dié by het dooden en villen tegenwoordig zyn ge- weeft , verzekerden , dat men binnen het boven- fte van deezen Hoorn ; daar hy , tot de helft der langte toe, hol was} gevonden heeft een Bekkeneel, van eene famengetrokkene ronde gedaante, en een Zak met geronnen Bloed $ waar in iets was , dat naar de Lever en Long van een Schaap geleek , benevens een volmaakt gezonde Nier (*). Hier uit agt de Heer Nichols het waar- fchynlyk , dat dit een foort van Misgeboorte zy geweeft van famengegroeide Tweelingen^ vefgelykende het met die Kinderen , waar van ik de Afbeelding te vooren gegeven heb (f). En't is opmerkelyk, dat de Schaapen of Ram- men in Devonshire , alwaar dit ter wereld was gebragt, natuurlyk zodanige Hoornen op den Kop draagen, niet halfmaanswyze gekromd. Ook heeft de Heer Rltisch verfcheide Schaa- pen ontleed, wien Pooten uit de Nek gegroeid wa- (*) Pbilofopb. Tranfaiï. Vol. XLXX. .Parr ï. p. (f) Zie 'c I. Stuk deezer NatnUrl. Hljloric plaat Ut Ï.DK1U il i. Stuk.* P 226 BESCHRYV I N Ö L Afdeel, waren ; zo dat het Voorbeeld van Misgeboorten XXXV. niet ongewoon is in dit Beeft, waar in hy eens Hoofd- twee Milten gevonden hadt, en bovendien ge- waagt hy van een Schaapen-Lever , met vyf Galblaasjes daar aan (*). Voort- De Ram is op den Ouderdom van agttien teeling. Maanden , en het Schaap op dien van een Jaar, ter Voortteelinge bekwaam : maar men doet beft zo lang te wagten , dat de Ram drie en het Schaap twee Jaaren oud zy , eer men ze Iaat fpeelen. Het al te vroege en zelfs heteer- 11e Voorcbrengzel van deeze Beeften, is altyd zwak en niet behoorlyk gefield. Een Ram kan gemakkei yk vyf-en-twintig of dertig Schaapen befpringen ; men kieft 'er de fterkften toe uiten van de fraaifte geftalte: hy moet gehoornd zyn; want de ongehoornde Rammen zyn, in dit Kli- maat, zo bekwaam niet tot de Voortteeling. Een goede Ram moet den Kop dik en zwaar hebben, het Voorhoofd breed , de Oogen groot en zwart, de Neus opgewipt, de Ooren groot, den Hals dik , het Lighaam Jang en hoog op de Poolen, de Lenden en 't Gat breed, groote Ballen en een lange Staart. De beften zyn de witte, dik van Vagt aan den Buik, en op den Kop zodanig, dat de Wol hun over de Oogen heen hangt. Men verkieft ook, tot de Voort* teeling , Schaapen , welker Wol dikft , iangft en fynft is, en die tevens groot zyn van fta- tuur (*) Rüïsch. tAdvers. sAmtom* Dec, I, Cap. VIII. VAN DE SCHAAPÈN. 227 tuur, dik van Hals en vlug ter been.' De vet- Afdseï» ften, merkt men aan, zyn het miskraamen meeft XXXV. , , . Hoofd- onderhevig. STÜK- De Springtyd der Schaapèn duurt van 't be- Spr\ngtyi gin van November tot aan 't end van April : en tihtgh nogchans kunnen zy 't geheele Jaar voortbren- gen , indien men haar , zo wel als den Ram , verhittend Voedzel geeft; gelyk zout Water of Pekel , en Hennipkoeken. Men laat ieder Schaap drie- of viermaal befpringen , en neemt waar , dat zulks niet in Regen en Onweer gefchieder want de Vogtigheid is hier in hinderlyk en een Donderdag kan ze doen miskraamen» Zy moe- ten , na het befpringen , een of twee dagen van 't Land gehouden worden; vervolgens laac men ze naar gewoonte„weiden , doch geeft hun de Pekel en Hennipkoeken niet meer. De tyd der Dragt is vyf Maanden , en gemeenlyk bren- gen zy één Lam, doch fomtyds ook twee, voort. In de warme Lugtftreeken kunnen zy tweemaal Oonen in 't Jaar. Zy geeven zeven öf agt Maanden lang Melk. De Schaapèn, wel opgepaft zynde, kunnen geduurende haar geheelen Leeftyd, dat iè tot den Ouderdoraf van tien of twaalf Jaaren 5 Jongen voortbren- gen ; doch doorgaans zyn zy op haar zevende of agtfte Jaar reeds onbekwaam daar toe. De Ram , wiens Ouderdom tot de twaalf of veer- tien Jaaren reikt , deugt niet om te Springen dan tot zyn agtfte Jaar. In Vrankryk is men, zo de Heer deEüffon c i I.Désl. IUStvk. P 2 SÉSait 228 Beschryving L ApDEEL#aanmerkt , zeer zorgvuldig omtrent de Schaapem XXXV. Men (lek de Kudden onder het opzigt van eea Hoofd- Herder, die haar naar verhevene Vlakten en droo- STtlK' . ge Heuvelen geleidt, vermydende de laage en ^kCr7k!nMoeraffige Landsdouwen, 's Winters zet men- ze op 't Hok , en geeftze Haanekammetjes , Rupsklaveren , Bladen van Olme- en Effcheboo- men en dergelyk droog Voedzel , zelfs Zcnie- len en Kaf, onder 't Hooy. Men laatze dan egter , als 't goed Weder is , fomtyds eens ver- lugten , brengende haar omtrent tien Uuren 's morgens buiten, en te drie Uuren 's namiddags weer in huis. In 't Voorjaar en de Herfft , in tegendeel , laat men de Kudde uit de Stal, zo dra de Zon de Rym of Daauw heeft opgedroogd, en in 't Veld blyven tot dat de Avond valt. In die beide Saizoenen is 't genoeg dat zy eenmaal 's daags drinken > tegen dat zy weer op 't Hok gaan, alwaar zy altoos eenig Voeder, doch in minder veelheid dan 's Winters, moeten vinden, In de Zomer is 't alleen , dat men ze al haar Voedzel op 't Veld Iaat zoeken en tweemaal 's daags te drinken leidt. De Herder brengtze 's morgens heel vroeg uit, en wagt tot dat de Daauw opgevaren zy, wanneer hy de Beeften vier of vyf Uuren Iaat eeten 'y zo dat zy op 't heetfte van den Dag weder in de Schuur of op eene Lommcragtige plaats gebragt worden , na dat zy gedronken hebben : te drie of vier Uu- ren 's namiddags, wanneer de Hitte vermin- dert 3 VAN DE SCHAAPEN. 22p dert, laat hy ze wederom weiden > toe aan den jc afdeel, avond. XXXVm Het is de Koude niet, die de Boeren in Hoofd- Vrankryk noodzaakt om dit Vee , het gehecle STUK* Jaar door, by nagt in de Sohuuren te bergen ;iancj enz!" maar de Wolven dwingen hun hier toe. Zy zou- den zelfs , waarfchynlyk, frifleher, gezonder en zindelyker zyn , indien menze de nagt over op 't Veld kon laaten , gelyk in Engeland , alwaar dat Ongediert is uitgeroeid. Immers men doet zulks ook in Holland, den mceften tyd van 't Jaar , en op Teifel bly ven zy zelfs den gehee- len Winter buiten ; gelyk ikinsgelyks vind aan- getekend , dat op de Eilanden aan de Weftzyde van Noorwegen veele Hamels in 't wilde loo* pen, die nooit in huis komen en 's Winters de Osfen, welken men daar ook vet weidt 5 het Gras van onder de Sneeuw helpen opkrabbelen-» vergenoegende zig, als de Osfen hunnen Buik vol hebben , het overige af te fcheeren. Men geeftze deswege den Naam van Udgangs-Va- dre9 dat is uitloopende Weeren. Deeze wor- den veel vetter , grooter en hunne Wol is beter en fchooner, dan die van eenige anderen. In Engeland maakt men 's Winters de Hamels vet, door ze te laaten loopen op Landen , die met Raapen zyn bezaaid : men houdtze in Hokken, die verplaatft kunnen worden, en dus meften zy weder het Land met hunnen Drek. Iets d^rgelyks heeft in Gelderland en de nabuurige X.'Deel. lil Stuk, P 3 Stï$& g£fl) Beschryving I. Afdeel. Streeken plaats, alwaar dit Vee 's avonds opge- XXXV. haald wordt in Schuuren, die op de Grond met Hoofp - eene iaag afgeftoken Hey- Zooden belegd zyn * waar op de Beeften hun gevoeg doen, en dit levert een bekwaame veelheid van Meft voor de Boekweitteeling en Tabakslanden uit. Vetweiding De Hamels en oude Schaapen , die men vet afweren we^en worden jaarlyks van de andere af. gefcheiden en tot een byzondere Kudde gemaakt. In Vrankryk is men niet minder zorgvuldig in het oppaffen derzelven, dan van het Melkvee. Dewyl men bevonden heeft , dat de zwaare Hitte van de Middagzon, inde Zomer, hun grooielyks hindert , worden zy omtrent agt of negen Uuren 's morgens weder in de Schuur of Stal gebragt, alwaar menze eenig Zout geeft, Qmze tot drinken aan te zetten , laatende hun ■s namiddags weder uitloopen. Deeze Beeften laat men onbefchroomd het Gras affchee- ren , terwyl het nog nat is van den Daauw; dewyl de Vogtigheid hunne Vetwording bevor- dert : doch dit Vet is maar een foorc van Wa- terige uitzwelling , die het Vleefch laf en fmaa- keloos maakt. Indien men de Hamels regtgoed wil hebben, moeten zy altoos, en in alle Lan- den , met vaft Voedzel gefpyzigd worden ; waar toe men ze 's Winters in een Stal zet , en hun dam* eenigen tyd, behalven 't Hooy, met Ha- veren- of Gerften-Meel , Koeken en Boonen voert, geeyende hun daar onder eenig Zout* van.de Schaafden. 231: ■ t welk byzonder tot de Gezondheid van deeze L Afdeel. Beeften ftrekt (*> XXXV, i *% Is bekend, dat de Schaapen niet allerley ST^JOOFD" Kruid even gretig nuttigen. Zy laaten het wee- yoedzel Jige Gras ftaan , orn , indien zy gelegenheid hebben, de teere Spruitjes van de Heide en eea kort doch fappig foort van Gras , dat in drooge Landsdouwen overvloedig groeit, teeeten: ook fcheeren zy het Laad, daar de Osfen het wee- ligfte Gras hebben afgeroomd , gretig naa ; maar de Bosfen , welke de Osfen laaten ftaan , zullen zy niet eeten, dan door 't uiterfte gebrek daar gedwongen zynde (f). Sommige Planten , wederom, zyn 'er, die zy byzonder graag ee- ten , gelyk het Tasjes- Kruid of Herders-Tas, om welk op te zoeken zy de Bouwlanden , wan, neer zy 'er in kunnen komen, doorfnuffelen. Veeie Kruiden zyn 'er, die zy in 't geheel niet aanmaken ; ?t zy , dewyFzy 'er geen Smaak in hebben , of om dat de Natuur haar leert, dat dezelven vergiftig zyn. Egter fpeelt in dit ge- val de domheid der Schaapen wel degeiyk haare rol : want, gelyk het zeker is dat zy de Alfem eeten, 't welk weinig fynheid van Tong aantoont : zo heb ik zelf meermaalen gezien , dat de Schaa- pen gretig aanvielen op de Taxisboomcn, wel- ken (*) Vergelyk de UitgeZogic Verhandelingen. VI. Deel. bladz. 58c. (|) Men zegt voor een Spreekwoord : dar in een Lan-rf, daar vier Osfen geloopen hebben , nog twee Paarden hun Voedzel kunnen vinden » en dar 'er ver volgens nog genoeg te eeten is voor zes Schaapen of Lammeren. I. D bei. III, Stvk* P 4 232 Beschryvinö L AFOEEL.ken een doodelyk Vergift voor haar zyn. Dus XXXV. heeft de Schepper gewild, dat een voor ons Hoofd- aHernuttigft Beeft onze bewaaring niet ontbee- ren zoude kunnen ! Planten Sommige Planten zyn 'er, die een zonderlin- 'Atflit^' §e uitwerking op de Schaapen hebben. Men heeft opgemerkt , dat de geele Water-Affbdil- len , indien dezelven van deeze Beeften gege- ten worden , haar zo zwak rnaaken , dat zy op de Beenen naauwlyks kunnen ftaan. DeUnjer, 's Voorjaars gegeten doet haar miskraamen. Verfcheide andere Kruiden zyn haar fchadelyk , in 't byzonder het Wol- ol Katoengras , dat aan 9t end der Steelen zekere Vlokken draagt , waar in de Zaaden zyn vervat, groeijende veel in vogtige plaatfen van Holland. Men verwon- dert zig hier dikwils , hoe het bykome , dat de Schaapen op digt aan elkander gelegen Landen, die enkel door Slooten afgeperkt zyn , op 't ee- ne wel tieren , op 't andere ziek worden enfter- ven : ja ik weet dat dit verfchil zig openbaart in Landeryën, die door een Weg alleen van elkander zyn gefcheiden; om van byzondere Diftrikten, die door de hooge of laage legging, in dit opzigt , goede of kwaade Weiden uitleveren, noch van het blykbaare nadeel der natte Saizoc- nen , niet te fpreeken. 't Was derhalve wel de moeite waardig , onderzoek te doen naar de foorten van Gras en Kruid , die op deeze Lan- den groeijen: want miflchien hangt dit onder* fcheid, ten grootden deele, daar van af, VAN DE SCHAAPEN. 233 De Schaapen zyn veelerley Ziekten enOnge- 1. Afdeel. makken onderhevig. Onder dezelven is de Schurf- XXXV. tigheid een van de gemeenften , waar door zy HoOFD- 1 STUK* aangetaft worden , als het Weder, kort na den tyd 7Ae\^ren dat zy gefehooren zyn, broeijig heet wordt, of derSchaa- dat 'er veel koude Regens vallen , of wanneer Pen* zy door Vliegen fterk geplaagd worden. Ver- fcheide uit- en inwendige middelen zyn 'er tegen deeze Kwaal , waar onder het ingeeven van bit* tere Kruiden en Zwavel , het waffchen in Zeewa- ter of in een aftrekzei van Tabak, niet van de minften is. Deeze Kwaal vereifcht , dat men de zodanigen van de anderen afzondere, dewyl zy anders de gantfche Kudde befmetten zouden. Somtyds krygen zy de Koorts, die een Ader- Jaating vordert; als ook de Hoeft, Verkoud- heid, Teering en dergelyke Kwaaien , waar te- gen hun veelerley verzagtende Borftmiddelen , inzonderheid een Afkookzel van Hoefbladen, dienftig zyn. De Snotterigheid, die ook anderen aanfteekt, fchynt byna zonder hulpmiddel te zyn, en vereifcht, dat men dezulken, zowel als die door de Vee-Peft worden aangedaan , fpoe- dig van de anderen afzondere. Zy zyn , gelyk de Koeijen, eene Wervclziekte of Duizeligheid onderworpen , welke haar over eene zyde rond doet draaijen, en men heeft fomtyds een Klap* haar aan die zyde van den Kop gegeven , daar tegen dienftig bevonden. De Heer Scheuch- zer nam in de Alpifche Gemfen waar, dat dee- ze Ziekte een Waterblaas tuflehen de Vliezen J. Peel. III Stuk. p j 234 Beschryving L Afdeel? en de Herfenen tot haare oorzaak had. Tegen XXXV, de Luizen befrneert menze met Zalve , be-» liooFD- ftr00\tze niec Poeijers of wafchtze in Afkook* STUK» ^ J zeis, die dit Ongediert vernielen. Botjes ia Onder dit alles is de Bottigheid een der ge- Pl 'xxv rneen^:e en ergfte Kwaaien. Dezelve gaat al, Fig. 2. toos met eenig Ongemak van de Lever gepaard 3 in welker zelfftandigheid zekere Wormen groei- jen , die van den Heer Redi reeds naauwkeurig befchreeven en afgebeeld zyn, gelyk dezelven by A , in Fig. 2 , vertoond worden. „ Zy heb- „ ben , zegt die Autheur , de figuur van Kau- woerden-Zaad, of liever van een klein, dun „ Myrtheblaadje met een Steeltje; hunne kleur „ is Meikagtig wit, en 'er blinken veele tak- M jes van Vaten, of Buisjes, in door, die uit „ den geelen groen zyn. Op de vlakte van hun „ Lyf is een Bek , of rond gaatje , niet ver van „ het Steeltje. Dikwils vindt men deeze Wor- „ men in de Galblaas , en zy zwemmen ook in alle Vaten van de Lever, de Slagaderen al- „ leenlyk uitgezonderd , waar in ik dezelven „ nimmer heb gezien. Ik zou gelooven , dat „ zy in de Galblaas gebooren worden , en al „ knaagende zig een weg baanen, gaande uit „ de Galbuizen in de Bloedvaten over , alwaar „ zy , te zeer vermenigvuldigd zynde , de in* „ wendige zelfftandigheid van de Lever uit- „ knaagen en holligheden daar in maaken, „ daar het Bloed, met Gal gemengd, Poelen 3, formeert , neemende een kleur aan uit groen en 9) VAN DE SCHAAPEN. „ en graauw gemengd, leelyk in 't aanzien en i. Afdeel* „ bitter van fmaak: zo dat iemand, die zulk XXXV. „ een Lever wel befchouwd heeft, niet ligt H->ofd- ?) daar van zal eeten (*) '\ STJKé De Heer Nichols, Lyf-Arts van wylen zy, ne Majefteit, George den II., Koning van En* geland , heeft onlangs aan de Koninglyke So- ciëteit een nieuwe Afbeelding medegedeeld van deeze Wormen of Botjes uit de Schaapen-Le- ver. Zie Fig. 2 , B. Hy merkt aan , dat het een kleine platte Worm zy, gelykende naa£ den Vifch, dien men Tong noemt; waar van dikwils veelen in de Galbuis gevonden worden» De eigenfehap van deezen Worm is , zegt hy , dat dezelve altoos een Steenen Muur bouwt tot zyne befchutting, welke de gedaante van de Galbuis heeft , en dus dezelve geheel verftopt; zo dat de Gal, hier door in haaren voortgang verhinderd zynde , te rug vloeit in de Bloed- aderen , en die geele kleur aan 't wit der Oogen geeft , welke het eerde teken van deeze Ziek- te is , gaande doorgaans de uitteering of ver- magering, en de opzwelling van den Buik* voor (f). De oorzaak van deeze Ziekte meenen fommi- gen te bellaan in de groote Vogtigheid der Lan- deryën , of het te veel drinken van Water , in- zonderheid uit Slooten, die geen doortogt heb- ben, (*) Redi, JDe zenerat. Infeiïorum. pag, 302. (]) Phtlofopb. Tranfatt. £011755. \ol. XLIX. P. L p. 247. X.Deei. III Stuk. 23<5 Beschryvino I.AFDEEL.ben, en daar hetzelve dus vervuild is, of uit XXXV. Poelen en Moeraffen. Doch anderen oordeelen Hoofd- meC meer groncj * dat de oorzaak niet beflaa in STUK* de overvloed van Water , maar in de Diertjes of Infekten , welken in dat Water overvloedig zyn. Immers de Heer LinnjEüs , die deeze Botjes Fasciol® Hepatica noemt , heeft op zyne Reize door Gothland bevonden, dat dezelven, byna in alle Beekjes en Waterplasfen , zeer dikwils zaten aan de Bladeren en Steenen; van waar zy , ingeflurpt zynde , zig , zo men zig ver- beeldt , door de Galbuis in de Lever begeven zouden , om daar te neftelen , en 'er Ontltee- kingen , Verpoppingen , en eindelyk een doo* dclyke Waterzugt, voort te brengen. Behalve dat de Reden dit Gevoelen waarfchynlyk maakt, wordt hetzelve nog grootelyks beveftigd door het Hulpmiddel , 't welk in 't algemeen erkend wordt tegen deeze Kwaal van dienit te zyn; het gebruik naamelyk van Zout of Pekel : want men heeft ondervonden , dat de Pekel op ftaan- de voet deeze Wormen doodt (*). De Heer Nichols merkt aan , dat merf deeze Wormen ook fomtyds vindt in de Lever der Runderen , gelyk omtrent een Eeuw geleeden al waargenomen was : doch men meende dat de- zeiven alleen eigen waren aan de Herkaau wende Dieren , tot dat de Heer Daübenton , nu on- langs , 'er dergelyken in de Lever van een Ezel vondt (*) sAmmmtAt, t Franfche Hóf, hadt hem een Brief ter hand gefield , die , in 't jaar 1 749 , door den Heer de Beaufort , Doktor in de Geneeskunde te Montier in Tarstataife , aan deezen Staatsdienaar was gefchreeven. Zie hier den Inhoud; „ Men s> heeft federt langen tyd befpeurd , dat de Ha- 3, raels , die op onze Alpen de beften van Eu- , „ ropa zyn, fomwylen blykbaar vermageren, „ hebbende de Oogen wit , fmeerig en famen- 33 getrokken , het Bloed Weiagtig byna zonder 3, eenig kenbaar rood gedeelte, de Tong droog 3, en ingekrompen , de Neus met een geelagtig 3, Snot gevuld, dat flymig is en Etteragtig; 3, zynde uitermaate zwak ter been, fchoon zy 3, veel eeten ; en dat eindelyk de geheele Dier- 3, lyke Huishouding in verval raakt. Uit veele „ naauwkeurige onderzoekingen is my geblee. 33 ken 3 dat deeze Beeften in de Lever witte Ka- „ pellen hadden , met de Wieken tegen 't Lyf 3, aan geplooid , den Kop half ovaal 3 Hairig en „ ter grootte van dien derZydewormen. Meer 3, dan zeventig , die ik 'er door famendrukking 3, uit eene Lever deedt komen , hebben my 3, van de wezentlykheid der zaake overtuigd : 33 de Lever lcheurde middelerwyl aan de gant- 33 fche verhevenronde zyde van één : men nam 53 'er geencn waar dan in de Aderen en nooit 3, in de Slagaderen: men heeft kleinen, mee „ kleine Wormen tevens, in de Galbuis ge- vofö- VAIf DE SCHAAPEN. 239 ,> vonden. De Poort- Ader en dé Capfula Glis- 1# Afdeel, „ fonii , die zig daar in , gelyk in de Menfche- XXXV. „ lyke Lever, fchynen te vertoonen, vveeken Hoofd- ,, voor de allerzagtfte aanraaking. De Long, „ ondertuflchen , en alle andere Ingewanden, „ waren in een volkomen ftaat van Gezond- „ heid '\ Het ware te wenfchen, zegt de Heer de Buffon, (en inderdaad hy fpreekt met reden,) dat de Doktor ons een omftandigerbefchryving gegeven had van deeze Kapellen om alle ver- moeden weg te neemen, dat de Dieren, diehy gezien heeft, niet flegts de gewoone Wormen van de Schaapen-Lever waren , welken zeer plat zyn en zeer breed 5 en van een zo zonderlinge figuur, dat men ze, in de eerfte opflag van het Oog , eerder voor Blaadjes houden zou dan voor Wormen (*). Ik geef hier (in Fig. 2 , E,) nog de Afbeelding Wormen van die Wormen , welken onder de Tong der1" d^Kc>P Herten groei jen , in zekere Vleezige beurfen , ge- melen, lyk ik reeds verhaald heb (f) ; om reden , dat de Heer Redi verzekert , dat dezelven , ten opzigc Van de uitwendige geftalte , volkomen gelyk zyn aan die Wormen , welke men vindt in eenige holligheden der Bekkeneelen van 't Wolvee. Alleenlyk, zegt hy, zyn deeze kleinder, zo Hairig niet, en met eenige zeer zwarte dwars- ftreepjes, die op hun Ipierwit Lighaam zeeraf- ftee- (*) Hiftoire nat ar. de la Brthis, p. 23* (j) Bladz. 81, hiervoor, J, D&EL, 111. SlUfi.' 240 BeschrYving Hoofd stuk. Afdeel. fteefeen > getekend : doch dit heeft flegts in de XXXV. oudften dier Wormen plaats. De twee vlakjes , die men , aan 't eene end van 't Buisje , in de Wormen der Herten vindt, zyn in de Wormen der Hameien ook wel zwart, doch volkomen cirkelrond. Zy huisveften in zekere holligheid van 't Voorhoofdsbeen, onder de inplanting der Hoornen, en fomtyds ook wel in het Kanaal van de Neus^ Men vindt 'er zelden meer dan twaalf, of vyftien óp 't hoogfte, daar 'er in de Herten dikwils twintig zyn. De Herders fehry- ven niet zonder reden daar aan die Ziekte toe, welke deeze Beeften als uitzinnig maakt (*), en de Duizeligheid of Wervelziekte kan inde- zei ven , zo wel als in de Runderen , ook daar van afgeleid worden. In de Maag der Schaapen groeit fomtyds , zor ballen in de wej a]s jn jje $er Gemfen , Koeijen en andere Maag. Beeften , zekere Bal , die fomwylen de grootte van een Appel heeft; van binnen met Wol, Mos en dergelyke dingen, gevuld; van buiten met een Steen- of Kalkagtige harde korft over- toogen. De Heer Daübenton verhaalt, dat in het Kabinet van den Koning van Vrankryk zulk een JEgagropila uit een Schaap gevonden en als iets raars bewaard worde , die van eene onregelmaatige figuur is, ten deele rond ten deele plat , hebbende de dikte omtrent van ééri en drie vierde Duim, dat is als een taamelyke' Kaats- (*) Redi , ut fapra, pag. 309* van de Schaapen. 24! Kaatsbal: weegende maar iets meer dan ander- 1. Afdeel; half Drachme. De oppervlakte is wel meteen XXXV. Schors bekleed , doch oneffen , en op de eene HooFD' , STUK» plaats meer uitpuilende dan op de andere , ge- lyk dit in de Mgagropïl® uit de Koeijen ge- woonlyk plaats heeft (*). De Heer Anderson* die 'er een uit Noorwegen in zyn Kabinet hadt, gaf 'er den Naam van Topbus Ovinus Norvagï- cus aan, en men wil, dat de Schaapen op de -Fero-Eilanden in de Noorder Oceaan , door onder de Sneeuw half begraven ftaande elkander te likken ^ en dus de Wol in te zwelgen, daar mede veel bezet raaken. Wy hebben, hief voor, de wederlegging van dat Ge voelen in ari- deie Beeften gezien (f). Het Gelaat der Schaapen drukt , in de eerftö Ligfêaalü. opflag van het Oog * haare Eigenfchappen uit. geihlré, De Oogen groot en ver van elkander ftaande; de Hoornen nederwaards geboogen ; de Ooren waterpas geftrekt ter wederzyden van hetHoofd; de Snoet lang en dun , en 't Voorhoofd bultig : dit alles geeft geen blyk van eenige loosheid of bekwaamheid tot verweering. Sommige Schaa- pen hebben zo wel Hoornen , en van gelyke fi- guur en kleur, als de Rammen. In de genen, die geen Hoornen draagen , gelyk gemeenft is ; als ook in de Hamels en Lammeren; {traalt de eenvoudigheid en zagtmoedigheid , benevens de weerloosheid, nog klaarder door. Ook is 'er geen (*) Dtfcription du Cabinet. p. 73c. (|) Bladz, 191. 1.1) KEL. UI STUK, Q BESCHRI VIHG I. Apdeeu geen &e niïnfte fchyn van vlugheid of kragt in XXXV. hec geheele poftuur deezer Beeften: hun Lig- stuk°FD" ^ïaam vertoont zlë^s een logge klomp, die op vier fchraale, ftyve Pooten ruft, en van de Staart hebben zy geen het minfte gebruik : in fommigen fchynt die veeleer tot een laft te zyn* door haare dikte en langte. Wanneer 't gebeurt dat Rammen toornig worden en -zig tot een Gevegt bereiden , dan doet hunne eerfte beweeging veeleer vreeze en kleinmoedigheid , dan drift en dapperheid bly- ken.; zy houden den Kop laag en blyven eeni- gen tyd onbeweeglyk in dit poftuur ; eindelyk naderen zy , en geeven elkander 9 by herhaaling, harde ftooten , met het Voorhoofd en den 'Grondfteun der Hoornen : want de punt is zo- danig geplaatft, dat zy 'er geen gebruik van rnaaken kunnen , en men i$ die fomtyds genood- zaakc af te zaagen, om dat dezelve tegen 't Bekkeneel aan groeit. Zy kunnen zig op geen andere wyze verdedigen of op elkander aanval- len , dan met het Voorhoofd , en , als zy op 't allervinnigfte vegten , zyn de Oogen zonder vuur, de Bek en Ooren byna zander eenige beweeging. Xngewan* De Ingewanden van het Schaap gelyken vol- komen naar die van de Koeijen en andere her- Pl.XXV. kaauwende Beeften; des wy, om een voorbeeld te geeven van dit byzondere Geftel (f) , de- zeU (*) Vergelyk d« Befchryviüg ia 'i XXX. Hoofdftuk • hier voor , bladz. 2. VAN DE S C H A A P E N. 243 éelvenhier afgebeeld hebben, zo als zy zig , by L Afdeel, de eerfte opening van den Buik , in dit Beeft voor- XXXV. doen. P vertoont de Pens of eerfte Maag, dieST^0FD* het grootfte gedeelte van de fiinkerzyde be- flaat; M de tweede Maag , genaamd de Muts, die agter het Middelrift lege ; B de derde öf Boek- pens, en L de Leb of vierde Maag, die in 't Gedarmte uitloopt. Men ziet hier , dat de Böek- pens, wanneer het Beeft ftaat, boven de ande- ren gelegen is , en dat de Pens geheel omringd wordt van het Gedarmte. De Niefen zyn niet uit byzondere Klieren famengefteld , gelyk dié der Runderen; noch ook niet driehoekig, als- die van 't Paard en den Ezel; maar zy hebben, gelyk iedereen bekend is , de gewoone figuur van Nieren. Het Schaap verfchilt , ten opzigt van de dee- Ètéelèri dit len der Voortteeling , zo veel niet van de at>iit^mee' dere Beeften, als de Ram , wiens Schaft of Roe- Pl.xxv, de een zeer zonderling Hoofdje heeft: zie Figi 4. Dit Hoofdje II fchynt te eindigen met ze- ker Uitwas , roodagtig van kleur , gemaakt door een Vleezig Bultje, B,dat fchuins aan het bovenfte gedeelte van het Hoofdje gevoegd is, en dit Bultje heeft de langte en breedte van om- trent een half Duim , doch is platagtig en zeer dun. Het Kanaal der Pisloozing, K, ftfekt zig meer dan een Duim buiten het Hoofdje uit, zynde zeer week en flap , zodanig , dat het lig- telyk omflaat en tegen 't Hoofdje aangeplakt blyft. In het Voorwerp , naar 't welke deeze I. Deel. Hl Stuk. Q 2 Af- 244 Bescöryvinö L Afdpel. Afbeelding gemaakt is, was 'er ccn dunStyltt XXXV, S , ingebragt , om het in de langte te vertoo Hoofö- nen. De Voorhuid , V , bekleedt die alles en heeft haar aanhegting by A , een weinig boven het Hoofdje van de Roede, R, die, voor't overi- ge, twee bogten of kromten maakt, met een Duim afftands tufTchen beiden. In de Ballen is, gelyk in die van den Stier, een foort van Kern overlangs, beflaande tweederden van derzelver langte. Ruisch , niettemin , heeft getoond , dat dezelven , ten opzigt van het Vaacagtig Geftel , een groote overeenkomt hebben met die van den Menfch (*). Die zelfde Ontleedkundige heeft ons de Schaamdeelen afgebeeld van een Schaap, wei- kén hem , als van een Hermapbrodiet zynde $ van den Vleefchhouwer gebragt waren (f); doch waar omtrent hy met reden beweert, dat het niet was geweeft dan eenWyfje; verwerpende het denkbeeld , dat 'er waare Hermaphrodicten (dat is Mannetje en Wyfje te gelyk) zouden zyn, t'eenemaal Hy meent, dat dezoda- nigen altoos van de Vrouwelyke Sexe geweeft zyn : doch de Heer Daubebton geeft ons de befchryving en afbeelding van een dergelyk Beeft , 't welk weezcntlyk en volkomen van de M::innelyke Sexe of een Ram was y niet tegen- ftaan- (*) Thefattr.^Mtom.Vi.Nvm.114. Sc VIII. Num. 17. (f) Thefaur. ^Anatom. VI tl. Num. 53. {%) ^Adverf. ^imtom^ Dec. I. Cap. 8» van de Schaap en. 245 ftaande het de Schaamdeelen fcheen te hebben Afdeel. van een Schaap. XXXV. „ Men vondc (zegt hy) nu drie Jaaren ge- S^°FD~ leeden (*), te Cbaulnes een Ram, dien men r *y K y5 ' Een Her ma- , vermoedde deel te hebben aan de natuur der?hrodiiifch 5, Schaapen , om dat de Pis uitkwam door eene p^^xy „ opening in de Bilnaad: niettemin vertoonden F*j. 5. de' Ballen zig uitwendig en waren zeer we!- „ gemaakt. Men liet deezen Ram zien aan den „ Heer Hertog van Chaulnes , wiens liefde voor 33 de Weetenfchappen hem oplettende maakt „ op alles 3 dat tot derzelver bevordering kan 3, dienen. Hy oordeelde , dat dit Dier waardig 33 was ontleed te worden 3 en deedt ons hetzel- 33 ve te Parys brengen. De opening van de 3, Voorhuid en 't Hoofdje A, (Fig. 53) bevon- ,3 den zig als gewoonlyk geplaatft, maar het 3, Hoofdje was niet doorboord; daar was niets 3, dan een Sleufje B, B, 't welk aan den rand 3, van de Voorhuid aanvang nam, en zig uit- ,3 ftrekte langs de Roede 5 gaande tuflehen de „ twee Ballen C3 C door, tot digt aan de 3, Staart toe. De opening D , daar het Beeft 3, zyn Water loosde, was in dit geutje, opee- 33 nigen afftand van het Fondament E. Wan- 3, neer het Beeft geopend werdt, vondt men ,3 de deelen der Voortteeling even als gewoon- 5, lyk in een Ram , behalve dat de Watergang 33 eindigde aan den wortel van de Roede : ge- 33 lyk (*) Dit moet omtrent het jaar 1750, of nog vroeger geweeft zyn. I, Dk*l. III Stuk. Q 3 Beschülyving ï. Afdeel, 5, lyk men zien kan in Fig. 6; alwaar A de XXXV, „-Voorhuid verbeeldt, die overlangs, en B Hoofd- ^et Hoofdje , dat overdwars is doorgefneeden , 6 „ zonder eenig blyk van een doortogt of Ka- „ naai: C het geutje, dat zig langs de Roede „ uitftrekte : D het Aarsgat of Fondament: E „ de Endeldarm : F de plaats daar de Water- „ gang eindigde , en door welke de Waterloo- „ zing gefchiedde : G, G de Zaadblaasjes: p H > 1 5 Sty letten , die in den Watergang ge- 5, bragc zyn , dwars door de Afvoerende Buizeq 9, K, K, om de Openingen L, L, van de 3, Zaadblaasjes aan te wyzen : M , M de Bal- 9, len: N de koordjes der Zaadvaten: O „ de Blaas en P, P de Pisleiders. Men vondt, 3, ter plaatfe daar de Lyfmoeder der Schaapen p gelegen is , twee Vleezige Lighaamen Q, Q? 3, die in den eerften opflag , door hunne figuui* 3, en plaatzing, eenigermaate fcheenen tegely- 3, ken naar een verwelkten Lyfmoeder ; maar 3, by naauwkeurig onderzoek vond ik geen over- 33 eenkonift van dezelven met dit Ingewand". \ Is opmerkelyk , dat de Heer Rüisch in zyn Wyfjes-Hermaphrodiet ook iets vondt dat naar Ballen geleek : weshalve men evenwel zou mogen denken , of 'er eenige vermenging van de beiderlcy Sexen , in deeze beide Onderwer- pen , had plaats gehad. Deeze Mannetjes-Her- maphrodiet , egter , was , zo min als die van Rüisch 3 in (laat tot de verrigtingen der beide Sexen 3 zelfs niet tot die van een Ram ; of fcbooa VAN DE SCHAAPEN. 247 fchoon het fcheen te blyken , dat hem , behal- L Af deel, ve den doorgang in de Schaft en 't Hoofdje, XXXV. niets ontbrak , 't gene tot de Voortteeling in ^k!™" een Mannelyk Beeft vereifcht worde. Het Schaap is zekerlyk een der allernutcigfte Profyr JBeeften. Deszelfs Wol, Huid, Vleefch, fe-deSchaa- gewanden, Smeer, ja de Drek of Keutels zelfs, sleden! worden van den Menfch gebruikt; 't welk aan- leiding gegeven heeft tot het algemeen bekende Spreekwoord: 't is al goed dat van '$ Schaap komt. Sommigen rekenen zelfs, dat de Schaa- penweidery voordeeliger zy, dan het vetweiden vanOflcn ; 't welk zekerlyk in drooge, fchraale, zandige Landsdouwen waar is. Zie hier, hoe men in Sweeden de Rekening opmaakt. Vyf vSchaapen hebben niet meer Voedzel noodigdan één Os , en leveren egter meer uit : want vyf Schaapen geeven jaarlyks, in de Herfft, tien Pond befte Wol , en 's Voorjaars tien Pond ge- ringer foort , waar by men tien Pond mag voe- gen voor de Wol der Lammeren : dit maakt der- tig Pond , en bedraagt , voor tweehonderd Schaa- pen , 450 Zilveren Daalders : hier by tweehon- derd Lammeren van 2 Daalders het ftuk , dat is te famen 850 Zilveren Daalders, of, omdat dezelven ieder nagenoeg 18 Stuivers Hollandfch Geld doen, 765 Hollandfche Guldens, en dus het profyt van de vyf Schaapen te famen 19 Guldens en 5 Stuivers in 't Jaar (*> Zonderling is 't, dat in Sweeden de Schaapen Scheerryd rwee"|nk,rank" (*) Uit de ^mmnit. ^cad. van Lwn*U* Vol IV. p, r> ' J. D&IL. III, Stvk. Q 4 248 Beschryving I. Afdeel, tweemaal 's Jaars gefchooren worden , gelyk in XXXV. de warme Lugtftreeken , daar men niet fchroomt Hoofd- ^et Beeft geheel kaal te maaken, door 'c zelve al de Wol van *t Lyf te plukken. In Vrank? ryk en de Nederlanden doet men zulks maar eens, en wel in de Mey-Maand, in 't middeq van den Zomer of in de M^and July (f) , fchee- rende de Wol het Beeft met een groote Schaar af, en laatende de Hameis een gedeelte van hunne Vagt behouden, op dat zy tegen de Koude befchut zouden zyn. Het Scheeren ge-» fchiedt in Mey , om dat het in de Maand April nog 'te koud is , en , zo men de Maanden Juny of July afwagtte, zou de Wol in 't overige van den Zomer dikwils niet genoeg aangroeijen , om de Beeften in de Winter te verwarmen. De Wol der Hameien is doorgaans overvloedi- ger en beter dan die der Ooijen of Melkfchaa- pen : die van den Hals , en van boven op de Rug , is de befte; die van onder a,an den Buik en de Keel de flegtfte, en de Vagt der van zelf geftorvene of zieke Sghaapen deiigt niet veel. 189. De waarde der Zilveren Daalders in Hollandfch Geld overgebragt , volgens de Univerfal Table of Money van Pa rai re. Merk aan, dat de waarde van de Melk hier niet is bygevoegd. Ik vind in de Kronyk van t Dorp Schagen aangetekend, dat een Schaap, aldaar geweid, te Amflerdam verkogt en geflagt , opbragt omtrent 100 Gulden, bl. 10. (t) Vergelyk de Uhgez, Verhandelingen. VI. Deel, bladz. 581 : alwaar zulks van de Schaapen in de Zuide- lyke deelen , aan de Grenzen van Languedok , wordt ver- haald. De Heer de Btjffon zegt , dat het in de Mey* Maand gefchiedt, en geeft 'er de reden van, die volgt. VAN DE S C H A A P E N. 249 veel. Men agt ook de witte Wol meer dan de j afdeel* bruine , vaale of zwarte ; om dat zy door 't ver- XXXV. wen allerley kleuren aanneemt : en, wat de hoe- Hoofd- STUK* danigheid betreft , is de effene meer waardig dan de. gekrulde; ja men oordeelt dat het Wol- vee, welks Vagt zeer kroeft is, zo gezond niet zy als het behoort. Het wegneemen van de Vagt der Schaapen, Vagt der dat in dc eerde opfiag enkel fchynt af te han- s^ha" pcq.C gen van het Menfchelyk beleid , (trekt zeer tot gemak en verligting van deeze Beeften , en is t'eenemaal met de Natuur overeenkomftig. im- mers de Heer Anoerson verhaalt ons , in zyne Natuurlyke Hiftorie van Ysland, Groenland en andere Noordelyke Geweften ; dat de Schaapen aldaar nooit gelchooren worden en egter Jaar- lyks , omtrent Sint Jan , nieuwe Wol krygen > terwyl de oude Vagt geheel los wordt 5 zo dan men haar dezelve met gemak van het Lyf kan ftroopen. Deeze Beeften loopen daar in 't wil- de, en haare Wol is by uitftek grof en lang, '| welk haar een djk befchutzel tegen de Win- terkoude geeft, die in dat Gcweft zeer zwaar is. Men maakt 'er tegen dien tyd met alleman jagt op. Een Herder , vergezeld van Honden die daar toe afgerigt zyn , klimt op een Heu- vel , en , wanneer hy het Sein geeft met op zyn Hoorn te blaazcn, gaan de Honden elk een kant uit, cn dry ven dc Schaapen van alle Rot- fen en plaatfen , daar die zig gewoonlyk ont- houden, by een in zeker groot befloocen Veld » I. DEtu III Siuk. Q J c]a£ Beschryying j Afdeel. ^at aan 'c eene enc* naauw toeloopt , alwaar dee- XXXV. ze Beeften gemakkelyk te vangen zyn, Hoofd* Niet lang geleeden vverdt door zeker Heer* ,'Kweek-r in ^rankryk, ^et Ontwerp gemaakt om eene van Wilde Kweekery van Wol vee 5 in 't Wild loopende, ^nVrmk ^ tC ^e§§en > ^at anc^erS *n ^ ëeen P^tS lykaangc- kan hebben, wegens de Wolven en andere %4» Roofdieren, Men twyfelde niet, of door dit middel zouden de Hamels bevryd zyn van de rneefte Ziekten , die hun gewoonlyk aantaften ; de Oijen zouden beter de Ongemakken van het Saizoen kunnen uitftaan, en het Ras, daar vaq oorfprongelyk, zou meer Vleefch , fraaijer, fy- ner en overvloediger Wolle , en bovendien grooter en zwaarder Huiden uitleveren. Wan- neer het Voorftel daar van gedaan was aan den Koning , vergunde zyne Majefteit aan dien Heer een Arreft van den Staatsraad, door ?t welke hy gemagtigd werdt , om in 't Park van 't Paleis van Qbamb&rd het gemelde Ontwerp werkftellig te maaken. De Proeven, die men 'er van nam, beveiligden de verwagting, welke men daar omtrent hadt opgevat ; waar op de Koning , by een nieuw Arreft , dien zelfden Heer verlof gaf, om, door het geheele Ryk, volgens zyne ma, nier Hamels en Moerfchaapen aan te fokken , te doen aanfokken en te onderhouden. Dat meer is, zyne Majefteit fchonk, onder eene Erfpagt, aan dien Heer alle ledig leggende, onbebouwde en woefte Landen , aan de Kroon behoorende, op welken geene Gemeenfchappen of y 4 n de Schrapen. 25? of Partikuliercn Regt van Weiding hadden: i.Afderu willende tevens , dat de Deelgenooten en Be- XXX V. ftuurders, door dien Heer gefield, noch ook Hoofd-, • STUK deszelfs Herders of Bedienden , eenige vermeer- dering van Laden onderhevig zouden zyn , we- gens de profyten van die Schaapen-Kweekery , of wegens de Landen , aan hun vergun^. Dit Ontwerp, egter, waar van men zulk eengroq- te verwagting hadt , is, wegens het fterven van een oneindig getal Schaapen , geenszins gcflaagd: des die Heer zig genoodzaakt zag , om zig van al de overigen te ontdoen. Miflchien zou het even zo gegaan hebben , indien het Ontwerp , dat nu vierentwintig Jaaren geleeden in de Ne» derlanden voorgefleld werdt om de Duinen aan het Hollandfche Strand met Schaapen te be- weiden , ter uitvoering gebragt ware. 't Schynt my derhalyen toe , dat de laagheid wilde van het Land, of deszelfs Voo;tigheid en de ge- Schaapen 00 ° naruurlyk fteldheid van den Grond; miflchien ook het ge- inSwitzer- brek van verfchuiling en befchurting voor de |^'s^t. koude Winden, of de Mift-en Nevelagtigheid van en Ierland, de Lugt, oorzaak zyn , dat dit Vee op fommi- ge plaatfen niet zo wel tiert als op anderen. Im- mers , in de Gebergten van Switzerland niet al- leen , maar zelfs in die van Noorwegen en Ys- land, vindt men, gelyk wy gezien hebben , wil- de Schaapen, en, zo wel in Ierland als in Schot. land , (*) Zie de Tegenw. Staat der Nederlanden , I. D... bladz, 572. I. Deel* III Stuk» 252 Beschryving I. Afdeel, land, zyn dezelven menigvuldig. Het Eiland •XXXV. van Groot-Brïttannie vertoont zig als eene ns- Hoofd- tuurlyke Kweekery, daar deeze Beeften , een zuiverer Lugt inademende , en het Voedzel haa- iende uit een drooger Grond ; doch , 't gene wel het voornaamfte is , van de Wolven be- vryd en volkomen veilig, op het allervolmaak- fte tiert , groeit , voortteelt en vermenigvuldigt. Menigte Immers de Wol, het Vleefch en de Huid der He m°l' Schaapen , zyn het Onderwerp van een verbaa- Groot- Bi it- zende Handel in dat Ryk. Om eenig denkbeeld uome. te geeven van de ongelooflyke menigte Kud- den Wol vee, die in Groot-Brittannie geweid worden , zal het genoeg zyn te zeggen , dat het getal der Vagten, die men 'er Jaarlyks fcheert 1 meer beloopt dan dertig millioenen , en ieder Vagt geeft ten minde vier Ponden Wol. By gelegenheid van eene Weddenfchap heeft men 't getal opgenomen van de Schaapen , die 'er ia den omtrek van Dorchefter , op den afftand van niet meer dan twee Uuren gaans in 't ronde 5 gingen weiden , en men vondt 'er zeshonderd- duizend. De Engelfchen waren , onder de Re- geering van Koning Henrik den III. , op hunne Kudden reeds zo jaloers , dat deeze Vorft uit- drukkelyk verbieden deedt, eenig Schaap bui- ten het Ryk te vervoeren; vreezende dat, in* dien de Soort zig over Zee vermenigvuldigde, de Natie zig van haaren zwaaren Handel in Wol- len Stoffen , dien zy toen reeds dreef, eerlang beroofd zou vinden. Dit Verbod is, onder de vol- VAft DE SCHAAPÈN. 2J3 Vólgende Regeering, vernieuwd en heeft nog j# Afdeel, plaats. De overtreedcr. verbeurt de eerfte maal XXXV* alle zyne Goederen; hy moet een Jaar lang Hoofd- . , . , , STUK. gevangen zitten , en op het einde van het Jaar wordt hem de Hand afgehouwen op de Markt, die men vervolgens aan e:n Paal fpy-^ kert op een zeer zigtbaare plaats , en, indien hy 't voor de tweede maal doet , wordt hy met de dood geftraft. 't Is ontwyfelbaar, dat de voordeeligheid der Wolle-Ma;- Fabrieken van Engelfche Lakenen, tot welken nufaktuu* ö ren. men al de Wol, die in dat Ryk valt, en nog veele andere, uit Spanje en van elders, is be- noodigd , aanleiding gegeven hebbe tot dit ftren- ge Verbod. Immers men heeft al voor veele Jaaren gerekend, dat in een vlak Diftrikt, in 't Wellen van Engeland , niet ver van Bnftol, wel viermaal honderdduizend Menfchen de kolt winnen aan de Wolle-Manufaktuuren. In -ver- fcheide Graaffchappen daaromftreeks zyn plaat- fen , welke den Naam voeren van Laken- Vlekken » om dat men 'or die Lakenen van gemengelde kleur maakt, zo fyn van Stof en ligt, dat de Natie 'er een ongelooflyke Vertiering van ge- had heeft door de geheele Wereld. In 'tNoor» den van Engeland, te Leeds in 't Graaffchap York , is tweemaal 's Weeks een Laken-Markt, daar de Kooplieden uit het omleggende Land hunne bereide Stukken brengen en op Banken te koop leggerf. In een Uur tyds, ziet men daar , fomwylen , voor twee Tonnen Gouds aan LDsel III Stuk. La- 25+ BESCHRYViliO t. Afdeel. Laken verhandelen, dat grover, doch niettemin XXXV. zeer goed is. In Schotland fabriceert men van Ho( :tük. de Wolle , die daar ook in menigte valt , eeri foort van Sergie , genramd Plaids , en andere ligte Wolle Stoffen of grove Lakenen en Baayen; om van de menigte van Wolle, die tot Koufen, Mutfen, Wanten en andere Lyfsgevvaad of dekzel , gebezigd wordt , niet te gewagen, ?érvaider- De Ingezetenen der Vereenigde Nederlan- Nederland den ^bben , voor een reeks van Jaaren , veel «den. voordeel gehad van de Vertiering deezer Stoffen: v/aar door hun eigene Wolle-Manufaktuuren , niettemin , zodanig in verval geraakt zyn , dat men het ten uiterfte moet beklaagén- Het Leidich Laken, immers, dat zo vermaard ge- weeft is, heeft, al federt een geruimen tyd, voor het Engelfche in fraaiheid moeten zwig- ten, dat daarom de algemeene dragt geworden is van de Nederlanders , ten fpyte van 't ver- lies van hun eigen Natie. Een menigte Fabri- keurs hebben zig derhalve begeven naar plaat- fen in het Limburgfche, Luikfche, Keulfche, of elders aan den Ryn , in het Kleeffche , Bra- bant en de Meijery van 's Hertogenbofch , om daar beter te kunnen beltaan. Dit heeft deLa- kenbereidery in Holland, en inzonderheid te Lei- den , alwaar dezelve byna vierhonderd Jaaren gebloeid hadt , zodanig doen vervallen , dat 'er thans geen tiende deel dier Stoffen gemaakt wordt, als wel in voorige tyd, toen 'er fom- , tyds' VAN DE S C H A A P È N. 255 tyds, in één Jaar , by de vyftigduizend Stukken 1. Afdeel* werden afgeleverd. XXXV. De hooge Regeering onzes Lands, niette- Hoofd- STUK* min, heeft van tyd tot tyd zorg gedragen , om { die Fabrieken, zo veel doenlykwas, inftand te totherfte)- houden of op te beuren. In de Jaaren 1623 jins aange- en 1630 werdt de Uitvoer, van ruuwe onge- kamde , 't zy Scheer of Bloot- Wolle (dat is die van de levendige Beeften afgefchooren of van de Huiden der geflagte afgehaald wordt, 'twelk men Biooten noemt ,) als ook van Schaape- Vag- ten , naar Vlaanderen , Artois , Henegouwen * of andere Landen aan Spanje onderhoorig, ge- heel verbooden , op eene Boete van honderd Nederlandfche Gouden Ryders ; zelfs ook naar Neutraale Landen , tot nader order : insgelyks die van gekamde Wolle, ten zy men borg ftelde , dat het Garen , daar van gemaakt, we» der ingebragt, en, hier te Lande, aan de Ma- nufaktuuren verwerkt zoude worden. Ook moge geen Wolle , buiten deeze Provintiën gekamd en bereid , ingevoerd worden , op gelyke Boe. te. Eenige Jaaren te vooren was in Holland zelfs verbooden eenige Oon- of Moerfchaapenr te Aagten, van den 25 November, totdenlaat- ften dag van April , en in Zeeland het fteeken of dooden van Beitfchaapen , zo gelde als on- gelde, en van Lammeren, tuffchen St. Maar- ten en Paaflchen. In 't jaar 1663 verbooden de Staaten Generaal den Invoer van Lakenen eii Wollen Stoffen, 't zy in de Wol, of ge. I, Deel. III, Stvk* IpOH' 25Ö Beschryvinc I. Afdeel, fponnen en geweven zynde , gevervvd ; de ga XXXV. mengelde kleuren alleenlyk uitgezonderd. Dus stük.°FD' nl0Sen a^e Engelfche Lakenen, die ongeverwd zyn , of van gemengekië kleuren , in deeze Pro- vintien worden ingevoerd , van welker Verwing en Vertier de Ingezetenen nogal taamelvk voor- deel trekken , terwyl het Land de Middelen ge. niet , die op den Invoer derzelven zyn gefteld : doch dit is niet te vergelyken by het profyc van de gfcheele bereiding der Lakenen. Uit dien hoofde werdt door de Staaten van Holland en Weftvriesland , in den jaare 1749, öp het Voordel van den Prins Erfftadhouder, i het draagen van binnenslands gewerkte Stoffen, ' aan alle Ingezetenen deezer Provintie , ten hoog- ften aanbevolen, én, wanneer zulks de verwac- ting niet beantwoordde , behaagde het hunne Ed. Grootmogenden , in den jaare 1753 , dit nader a:an te dringen, door een uitdrukkelyk bevel, dat alle Leden van 's Lands hooge en mindere Regeering, benevens alle Amptenaaren, tot de Kleeding van hun, hunne Familie en Livrey bedienden, geene andere Lakenen en Wollen of Zyden Stoffen mogten bezigen , dan die bin- nen deeze Provintie gemaakt waren (*). Dè Staaten hadden, reeds in den jaare 1750, den ïnvoer van Wolle door eene Publikasie getragc aan te moedigen (f). Het (*) Zie de Europifche Mercmtus van 't jaar 1753. D. bladz. 2i.(5. (]) Zie de Neder land Jche Jaarboeken. IV, DfiEL.blsd?» 500; en ¥1. Deel, bladz. 928, VAN DE SCHAAPËN. 257 Her fabriceeren der Lakenen en andere Wol- je afdre^ len Stoffen is een Werk van ongelyk meer XXXV. Konfl: en Arbeid dan dat der Linnens en Ka- Hoofd- STUK toenen. De Wol moet gewaflchen> gekamd, gekaard en gefponnen ; dan geweven ^ geweven zynde gevold , en eindelyk gefchooren worden. Dit maakt fchier elk een byzonder Ambagt uit ; doch het verwen , dat of in de Wol , of in 't Ga- ren , of in 't Laken gefchiedt J vereiieht niet min- der kundigheid. De Stoffen , die rood öf geel, groen en van veelerley gemengelde kleuren , moe» ten zyn, hebben een byzondere voorbereiding 1 noodig , en worden met Aluin , Wynfteen en an- dere Zoutige Stoffen , gekookt , om dac zy anders de Kleuren niet wel , met geen behoorlykeri glans of niet duurzaam vatten. De enkele zui- vering der Wolle , in tegendeel * is genoeg voor de biaaawe kleüren van Weede of Indigo , die den grond maaken van het zwart , welk La- ken, wegens het Vitriool of Koperrood , harder is of wreeder , en zo fterk niet , als het gekleur- de Laken : evenwel heeft het ; tweemaal ge- blaauwd zynde, dit gebrek in minder graad; Van de Wolle der Schaapen worden , behal- spïê&éËi ven 't Laken, ook Dekens of Spreijen , Sergies, WoL Greinen, Baaijcn-, Saaijen, en andere ligte Stof- fen , gefabriceerd. De hoedanigheid van de Wol verfchilt zeer naar de Landen , daar zy geteeld wordt. In Duitfchland is de Saxifchey als ook die uit Bohemen en Qoftenryk," de befte } dec- to wordt van de Poolfche in deugd overtroffen! 1. D££t. in Stvs. R cij 158 Blschryving L Afdeel. cn die wederom van de Engelfchc : doch gee. XXXV. De VVol m Europa komt infynheitfby de Spaan- Hoofd- fcfoe , die derhalve veel onder de Nederland- fche , Engelfche , Franfche en Duitfche, gemengd wordt , of op zig zelf gebruikt tot de allerfyn- fte Lakenen, waar van de Stad Segovia'm Span- je byna geheel beftaat. De Uitvoer derzelve * uitdatRyk, naar Groot -Brittannie , Vrankryk en Holland, is zo groot, dat men die, Jaar voor Jaar, op vyf-en-twintig-duizend Baaien, elk van elf Centenaaren , plagt te rekenen. De Huid, Behalve de Wol is ook de Huid derSchaapen 5T7 Yette van sroote nuttigheid, Men gebruikt dezelve Wol, ö , . tot het niaaken of bereiden van Kanioes-Leder* cf tot een ander loort van zagt Leder , waar van Vrouvvcn-Handfchoenen en dergel yke din- gen, die niet veel hebben uit teftaan, vervaar- digd worden , of tot Parkement van het gering- de foort. In de Geneeskunde heeft die Vettig, heid, welke gehaald wordt van de Wol, die aan de Keel en tufichen de Dyën derSchaapen groeit , van ouds her zeer veel naam. Deeze Wol, gewaflehen zynde, wordt in Water ge- kookt , en , als dat Water een weinig heeft ftil geftaan , vindt men 'er een vette Schuim op dry- ven , welke vergaderd zynde en door een Doek gezegen, in een Pot of Vaatje wordt bewaard. Dit noemt men Oefypus, en vindt het by de Drogiften, onder deezen Naam , bruinagtig van kleur en onaangenaam van reuk ; doch het be- hoort niet te (tinken , noch door ouderdom ver- droogd vAn de S c h a a ? e n. 259 droogd te zyn. Vcrfch zyhde is deeze Stoffe I, Afdeel» van eene byzondere Kragt tegen de Kwaaien der XXXV. Gewrichten , wordende uitwendig veel gebruikt J^S?* • STUKo in de Kneuzingen en Verftuikingen. De gemel- de vette Wolle, die in \ Latyn Landfuccida heet , kan zelf op de deelen gelegd worden 4 in dergelyke Ongemakken ; zy ftilt de Pynen der Ontwrichtingen , wanneer het Lid weder te t egt gebragt is , vermeerderende tevens de Door- waafeming en hefftellendë de beweeging. Men heeft ook gezien , dat deeze Wol, om die zelf- de reden , zeer dienüig ware tegen verhardin- gen in de Borften , door een floot of flag onü- {taan, welker pynlykheid voor de Kanker vree- zen deedt. Niet minder dienftig is de Huid der Lammeren tot verzagting, maar inzonderheid om de Jigtige of Rheumatieke Pynen te doen verdaan. De andere gebruiken , die aan fommige Lig- De ScW. haamsdeclen van de Rammen , Schaapen en Pen*M^ Lammeren , in de Geneeskunde toegefchree- ven worden, gaa ik, als inbeeldig of verdagt, met ftilzwygen voorby. Dus zou ik ook geen melding maaken van de Drek of Keutels , die mén tegen de Geelzugt inwendig ,; en uitwen- dig tegen de Wratten of andere Huidpuiften aan- pryft ; indiefi dezelven niet een veel grooter zekerder en algemeen gebruik hadden. Men kan zig die Üitwerpzelen ten nutte maaken , doof de Beeften, by Zomer, 's nagts op te fluiten iri een afgeperkt ftük Lands, 't welk dus door hun- I, Dlel, III Stuk. R 2 fa$ Q.6o B E S C H R Y V I N C ï • Afdrel. nc Vuiligheid gcmeft wordt. Honderd Schaa-- XXXV. pen kunnen, in één Zomer, op die wyze vier Hoofd- jy[orfycns Land o;cnoeazaam in ftaat (lellen voor den tyd van tien Jaaren ; zo de Heer de bUF- ?on verhaalt. In Engeland doet men dit 's Win- ters, door deeze Beefcen in Hokken , die men verplaatsten kan , op de Landen te houden , cn ze 'er de Raapen, die daar in gezaaid zyn, te haten af-ceten. In fommige deelcn van onze Provintiën wordt van die Keutels , zegt men ,• ip de groene Kaas gebruik gemaakt , en de Noorfche Boeren bereiden daar van, met El-- zenbaft in dikke Melk gekookt, een goede Brandzalve. •r vieefch Het Vleefch der Hameien, of gefneden en €ndeMei'v'gemefte Rammen, is aangenaam van Smaak, ligt verteerbaar , en zeer voedzaam. Men houdt het in Vrankryk voor eene lekkerny. Van de Tong en Staart worden veelerley Geregten ver- vaardigd : het Afkookzel van de Kop en Poo- ten is dienftig om de Ledemaaten te ftooven in eene Uitteering of opkrrmping der Peezen , of ook tot een Dannfpoeling in de Roode Loop of Perfing tot Afgaan. Niet minder nuttigheid heeft men van de Melk der Schaapen , welke in fommige Landen tot zeer aangenaame Kaas- jes gemaakt wordt, gelyk uit die van Roque- fort in Vrankryk , en uit de Teflelfche Kaasjes in de Nederlanden, ten overvloede ölykbaar is» De Ongel. Het Smeer der Schaapen , dat men Ongel noemt, is zeer verzagtende en tevens oploflen- de VAN DE SCHAAPEN. 2^1 de: men maakt 'er in veelerley Zalven en [Afdeel* Pienters gebruik van : zy wordt ook wel in de XXXV. Klyfteeren gemengd, tegen het Kolyk en de «00|rD- Roode Loop, en komt in vcele Pomaden. De Ouden hebben opgemerkt, dat alle herkaau- wende Beeften Smeer hebben , dat is een har. der foort van Vet, dan de andere Dieren ; doch eigentlyk kan men die niet zeggen, dan van de Schaapen en Geiten , en dat der Hameien over» treft alle anderen niet alleen in hardheid, maar ook in blankheid en goede hoedanigheden. Men vindt hetzelve beft en overvloedigft by de Nie- ren, omtrent de Staart, en het is door al het Vleefch verfpreid. Het Bloed zelfs heeft er een vry groote veelheid van en het Zaadvögt is 'er zodanig mede beladen, dat het van een geheel andere natuur fchynt te zyn, dan dat der andere Dieren ; alwaar het , uitgeworpen zynde, niet ftolt of (treint, maar in de Lugt langs hoe vloeibaarer wordt : daar dat v^n deu Ram, in tegendeel, en waarfchynlyk van alle die Ongel hebben , in de Lugt hard wordt als Smeer en zyn gehccle vloeibaarheid kwyt raakt , £0 dra het koud wordt. De fmaak van 't Lammeren-Vleefch , de fyn- Vcrfchd- heid van de Wol der Schaapen , de veelheid van denheden* Ongel in de Hameien, ja zelfs de grootte en zwaarte van 't Lighaam deezer Beeften , veran- dert grootelyks naar de verfchillendheid der Landen, In Vrankryk zyn zy overvloedigft in de Provintie van Bevry: die omftrecks Be^uvajs }• Deei, III. Stuk. R 3 zyft 262 BES CHRYVINÖ I. Afdeel, zyn de zwaarden en rneeft met Vet beladen 9 XXXV. gelyk ook die van eenige andere plaatfen van Hoofd- Normandie : in Bourgogne zy zy zeer goed 5 doch de allerbeftcn vindt men op de Zandige Kuften der aan Zee leggende Prpvintiën. In Poitou, Provence, omftreeks Bayonne , en in eenige andere deelen des Ryks , vindt men zo- genaamde Vlaamfche Schaapen , die grootcr van (hik , fterker van natuur en dikker yan Vagt #yn dan de gemeene Soort* brengende ook dik- wils twee Lammeren voort, 't welk, omdatzy tweemaal 's jaars Oonen 5 vier Jongen maakt in 't Jaar. Zodanige Rammen worden doorgaans tot het befpringen gebruikt. In Italië en Spanje heeft men dergelyke Verfcheidenheden van Ras onder de Schaapen , en in de Nederlanden is 't bekend 9 hoe veel de Tesfelaars van de anderen in deugd verfchillen. De Engelfchen zyn het fchoone Ras van hunne befte Schaapen , alleen- lyks aan het invoeren van dergelyken, uit Span- je, verfchuldigd. In Sweeden heeft de Heer Altstromm zulks insgelyks werkftellig gemaakt, door het inbrengen van Rammen uit Spanje en Engeland, en zyn Voorbeeld is in dat gantfche Ryk gevolgd geworden , om het voordeel ; de- wyl een Engelfch Schaap wel eens zo veel Wol- Ie, en die nog den dubbelen Prys waardig is, voortbrengt als de gewoone Sweedfche Schaa- pen. Ik vind egter aangemerkt, dat de Schaa- pen , die uit Engeland in Noorwegen overge- bragt worden 3 in de derde en vierde Teelt reeds van de Scha apen. 263 reeds zodanig verbafterd zyn, dat men geen on- j# afdrel. derfcheid kan vinden tuffchen die en hetgewoo- XXXV. ne Noorfche of Deenfche Ras. Ook verkiezen HooMh STUK veele Boeren in de Noordfche Landen de ge-w wcone boven die vreemde Schaapen, om dat dezelven naauvver te wagten zyn voor de Kou- de , meer aan Ziekeen onderhevig , overvloe- diger Voedzel gebruiken en minder fterke Hui- den uitleveren. Immers in dat gedeelte van Europa bezigt GeKrulfc men de Schaapen- Vagten op een byzonderema- in tNooi> nier, om het Lighaam voor de Koude te befcher-dcn- men. De Boeren draagen 'er Wambefen van , met de Wol naar binnen gekeerd; zelfs Broe- ken en Koufcn. De Moskoviters en Pcrfiaanen hebben 5 met de Wol naar buiten, Randen om hunne Mutfen van de Vagtjes der ongeboo- ren Lammeren. De bereide Huid, als Leder, is daar ongemeen veel in gebruik. De Hoornen, geflreeken zyndc aan gloeijend Yzer, bewaaren 't zelve eenigen tyd voor de Roeii. Men is in fon> Hiige deelen van Sweedcn gewoon , de /Tooien der Schoenen met plaatjes van zulke Hoornen te beklecden , op dat dezelven langer duuren mogen. Een andere Verfcheidenheid betreft de kleur De Kleur, van deeze Beefien, die gemeenlyk vuilwit is, of een weinig uit den geelen ; doch men vindt 'er fomtyds onder die zwartagtig of bruinagtig ros zyn , en in eenigc Landen zyn , gelyk de Varkens, zo ook meelt alle Schaapen zwart, 1. Dkel. HU Stuk* R 4 Nog 2^4 Beschhyving L Afdeel. Nog moeijelyker vak het te verklaaren, ho$ XXXV. het bykome > dat 'er, gelyk in de Nederlan- Hoofd- jen5 onder de vyftig of honderd Lammeren fömtyds een gevonden wordt , niet een bruine of geheel zwarte Vagt. In Vrankryk zyn 'er , bovendien > ook gevlakte: in Spanje vindt men roode en in Schotland geelc Schaapen. Veelhoor- Dit is zo zeer niet te verwonderen, dan dat, ^eSchaa"in de Noordelyke deelen van Europa, zelfs de Moerfchaapen Hoornen draagen, dieboogswy- ze zyn gekromd , gelyk ons van de Schotfche en Yslandfche verzekerd wordt, ja zelfs meer dan twee , en fomtyds agt ; waar van één mid- den uit het Voorhoofd groeit, gelyk Ander- son verzekert. Buiten twyfel zyn het deeze, welken de Heer Linn^üs onder den tytel van Veelboornige Schaapen bedoelt, en waar van ge- meld wordt, dat de Rammen dikwils vier , doch zelden zes Hoornen hebben , waar van de binnen- ften regt op ftaan ; hoewel men ze veeleer als twee- of driedubbele Hoorneq zou mogen aan- merken (*). Afrikaan- Van drie andere Verfcheidenheden , naame- fche. lyk van het Gemeene of Boerfche , het Engelfcbe en Spaanfche Schaap, is reeds genoeg gezegd. Het Afrikaanfche , dat de vyfde Verfcheiden- , heid uitmaakt by den Heer LinnjEUs, en van Char- (*) ^Amoemt» ^Acad Vol. IV. pap. 174. Men verze* kerr, dat in Perfié ook zodanige Schaapen zyn, met zes ot' zeven Hoornen op den Kop. Hed. Hift. IV. [> bl 138. HN DE SCHAAPSN. 265 Charleton genoemd wordt JEtbiopifcb Schaap $ \a Afdeel. is van Rajus genoemd Atrikaanfch Schaap, in XXXV. plaats van een Wollige Vagt bekleed zvnde HooFD' F ril* STUK» pet kort borftelig Hair. Het gelykt , zo Brisson verzekert, voor 't overige, in de uit- wendige geftalte, naar onze gewoone Schaapen. Twee Verfcheidenheden van Schaapen zyn Arabifche, 'er in Arabie , die beiden door Joj-ïnsi on , zo ™et jan§c de laatflgemelde Heer verzekert , op Tab. Staarten. XXIII , taamelyk wel afgebeeld worden, en naauwlyks van de gewoonen yerfchillen , dan door de Staart, die in fommigen zeer lang in anderen zeer breed en dik is. Gesnerus enAi> drovandus maaken gewag van die beiden, doch, dewyl de Staart in de genen die ze zeer lang hebben ook tevens aan 't end breed en dik fchynt uit te loopen, heeft Linnjeus 'er maar eene Verfcheidenheid van opgegeven , onder den naam van 'c Arahifcbe Schaap met een bree de Staart, 't welk fommigen ook het Turkfche Schaap noemen. Men wil dat de Staart fomtyds de zwaarte van dertig Ponden heeft , zyndeeen klomp van Vet, die een lekker Gcregt uitmaakt voor de Ooiterfche Natie. De Perfiaanen , onder welker Kudden zig veele zodanige Schaa- pen bevinden, maaken een foort van Rolwa- gentjes aan deeze Beefte$ vaft, waar op het breede dikke end van de Staart, dat anders flee- pen zou, in *t loopen legt en ruft. Deeze Schaapen ^yn , bovendien , in Armenië , Syrië, E- gypte en Arabie , en in andere Oófterfche Landen, 1. deel. iu stvk. R 5 daar H66 Beschryvinc I. Afdeel, daar de voornaamfte rykdom der Landlieden XXXV. in dit Vee beftaac, zeer gemeen. Men vindeze Hoofd. aan je j£aap menigvuldig STUK» Dit noemt men gemeenlyk het Guineefche of Angolafche Schaap van Marcgravius , die 'er, in zyne Hiftorie van Brafil , een goede Afbeel- ding van gegeven heeft , gelyk ook Johnston, op Tab. XLVI, onder den naam van Aries Guu neënfis. De Ingezetenen van Congo noemen hetzelve Memerian bacala. Het verfchilt van de gewoone Schaapen grootelyks, door zyne lange hangende Ooren, en wel inzonderheid door de Vagt , die niet met Wol , maar met kort Bok- ken-Hair bezet is , uitgenomen aan de Keel en Hals , alwaar het een ruime Kwab heeft en een groot bos draagt van lang Hair. Klein houdt het, zo 't fchynt, voor den witten Ram der Ifraëliten of den Verzoen-Bok ; doch Brisson ge- tuigt , dat de kleur verfcheiderley is , gelyk die van onze Schaapen, daar het in grootte weinig van verfchilt. Sommigen fchynen het met den hier voor befchreeven Bok , die ook zulke lan- ge neerhangende Ooren heeft , en Caper Mam- brinus genoemd wordt , verward te hebben, (2) Schaap met hangende Ooren, groote KeeU kwabben , het Agterhoofd uitpuilende. en [%) Ovis Auribus pendulis , Palrarihi^s laxis , Occipife prominente. Syfï. Nat. VI Aries Guineè'nfisfïve Angolen- #s. Marcgr, Brafil. 264. Raj. Qnadr. 7f. VA J DE SCHAAPEN. 267 en hier van komt het miiTchien5>dat men ge-!. Afbeet meend heeft , dat de Angolafcbe Bok en die van XXXV. Angora de zelfde ware. (3) Schaap met regte , Slangswys gedraaide III. ^ Hoornen. SmPjic*r,f. Cremcbc. Veel gewag is by de Ouden gemaakt van deeze Soort van Schaapen, die van B&lssoNge- bragt wordt tot de Bokken of Geiten. Aldro- vandus meldt, dat de Hoornen van deeze Bers- ten regt op (taan , dat zy in den omtrek , of in 't ronde, "gegroefd zyn, en als een Wen- teltrap gedraaid. Van de zodanigen zouden groote Kudden op 't Gebergte Ida , in 't Ei- land Candia 5 dat oudtyds Creta genoemd werdr, geweid worden , geevende zeer fyne en glanzi- ge Wol. Voor weinige jaaren werdt, aan deOoflkufl van Afrika , een Beeft gefchooten , welks Hoor- nen men beyondt, regt uitloopende en tevens volftrekt Spiraal te zyn. Men hadt het van verre , dewyl het maar écnen Hoorn voor uit ftak, voor den Eenhoorn aangezien. De ge* leerde Heer Narcissus , Medicina Doflkor hierin Amfterdam , heeft my de nevensgaande Afbeel- ding van dit Beeft , en van deszclfs Bekkeneel met de Hoornen , 't welk van zyn Ed. aan den Koning van Sweden is gezonden, medegedeeld. XXXVI. (3) Ovis Cornibus redis , fpiralibus. ?yfi. Nat. VI. Strepficeros Crercnfts. Bell. hmt 20. Albrov. Bifuic. 407. Raj. Quadr. 7^ Deel, III. Stuk.* 268 Beschryving XXXVI. Hoofd- XXXVI. HOOFDSTUK. Befchryving van 9t Geflagt der Koeijen ; ha(irc Eigenfcbappen , Voelzel , Voortteeling > enz. Het Snyden der Bullen. De Vetvoeiding der Oiïen. Ziekten der Runderen. Waarneemin- gen van de Vee-Peft in vroeger Eeuwen. Haa- re Doodelykheid in deeze tyd. De Oorzaak en Kentekenen onderzogt. Middelen 'er tegen ge- bruikt. De Uitjlag van de In -Enting derzeU ve. Verscheidenheden onder 't Rundvee. Zwaa- re Deerifche, Hollandfche enEngelfche; kleine Laplandfche en Noorfche Koeijen ; halfflagtige in Barbarie en Italië. Gejlalte , Kleur ; Tan- den , Hoornen 3 enz. Melk , Boter 9 Kaas , Vleefch) Smeer > Huiden en andere Vrugten deezer Beejlen. De Buffels en andere Soorten van uitheemfche wilde Stieren. T\lt Geflagt heeft geen mindere Verfeheiden- De algemeene Naam is in 't Latyn Boves, in 't Franfch Boeufs , gelyk in 't Hoogduitfch Rind en in 't Neerduitfch Rundvee of Runderen. In 't byzonder wordt het Mannetje in 't Latyn Taurus geheten , welke Naam uit de Oofterfche Taaien afkomftig fchynt te zyn ; dewyl men de Stier of Bul in 't Arabifch Taur noemt, in 'c Chaldeeufch Tor 9 in 't Hebreeufch Schar. De Franfchen hebben 'er hun Taurcau, de Italiaa- STUK. Naamen dan dat der Schaapcn, nen VAN DE KoEIJEtf. 269 ren en Spanjaarden hun Toro , zekcrlyk van af- ^ afderl. geleid: de Duitfchers noemen hem Stier , de XXXVL Engelfchen Buil. Een gefneeden Stier heet ei- Hoofd. géntlyk Bos, van 't Griekfche Bous> in -wu Franfch jBök*/, in 't Spaanfch , in 't Ica- f liaanfch Bue. De Engelfchen volgen den Hoog- duitfchen naam Ocbs, met hun Ox, en wy noe- men hem Os. Vacca , Vache , Vaca , is de Naam van de Koe in 't Latyn , Franfch en Spaanfch , die in 't Hebreeufch Bakar heette , en in 5t Hoogduitfch Kab genoemd wordt , in 'c Engelfch Kow. Het Kalf wordt Vitulus in'c Latyn geheten , Veau in 't Franfch , en in 't Italiaanfch Vittllo: de Hokkelingen voerden den Naam van Jimix, en de Vaarfen of jonge Koei- jen van Juvenca in 't Latyn , in 't Ffanfch Ge- nijje ; de jonge Osfen werden Juvencus genoemd, in 't Engelfch Heifer , in 't Franfch Bouvillon. De Kenmerken zyn , behalve de algemeene Kenme> van het Vee, naamelyk die de Tanden en Hoe- ken' ven betreffen ; dat de Hoornen hol zyn, naar vooren gekeerd , halfmaanswyze en glad van oppervlakte. De Heer Brisson zegt dat zy zydewaards gekeerd zyn ; doeh dit fchynt my niet te paffen op alle Soorten van dit Geflagt. \ Hy begrypt 'er, behalve de tamme en wilde s00rteft Osfen , ook de Buffels , benevens de Afrikaan- fche en Amerikaanfche Dieren , die Bonafus en Bifon genoemd worden, in; doch hy maakt nog êenige onderfcheidingen ; zo dat hy agt Soor- 1 dee£. iii stètk. ten o-jo Beschryving i» Afdef.l» Soorten in dit Gcflagc heeft: Lmmj&m maar XXXVI. vyf, hier volgende. Hoofd- stuk, (i) Koe (*) met de Hoornenke gehand , naar I» buiten gekromd , en ruime Keelkivabben of Stier. Kosfents. Onder deeze Soort begrypt de Heer Linn^us zo wel de tamme als de wilde Bullen en Koei- jen , waar van 'er in fommige Landen zyn. Ik zal eerft van de Tamme en vervolgens, als ee- ne Verfcheidenhcid , van de Wilde fpreeken. fsTutrig. Onder al het Vee is 'er geen, 't welk den ^ld" Menfch meer nuttigheid toebrengt dan de Run- deren. Een Boer zal niet nalaaten , wanneer een Land 'er toe bekwaam is , hetzelve daar mede te bcflaan , indien hy 'er iïegts gelegen- heid toe heeft. Immers in de veelheid en deugd der Melk, in de kragt en fmaak van 't Vleeich in de waarde van de Huid en menigte van Smeer, overtreffen zy de Schaapen , fchoon zy geen Wol geeven. Ondertuflchen' heeft men van oudsher gezien , dat de Veehoeders , die een groote veel- heid Lands beweidden , altoos Hoorn, en Wol- vee ondereen hielden , en zulks is in die Ge- weften , daar menze in Heijen en Wilderniffen laat graazen, immer zo noodig, als in zodanige Landftreeken, daar de Weiden zyn afgeperkt en fi) Bos Cornibus téretibus extrorfum' ctïrvatis, Palea- nbus laxis. Syft. Nat. VI. b. Bos. Gesn. Qjtadr, p. 25V Aldrov. ÏÏifiHi. ij. Tab. XXXVI. |0nst. Qj**&r. Tab. XIV. RAj."jg.»eel. III Stux, 2j2 BêSCHRYVINO :. Afdekl. welk hooger op de Pooten (laat en niet zo ge| XXXVI. regeld of geftadig is in zyne bewcegingen : doch Hoofd- de gewoonte doet , in deezen , zekérlvk zeet TUK» * veel. Ook is 'er veel zorgvuldigheid noodig, om de Osfen op te brengen tot het loopen voor den Ploeg : zy moeten , op den Ouderdom van twee of teu hoogden drie Jaaren , reeds ge- woon wrorden gemaakt om het Juk te draagen : men moetze ftreelen en vleijen, wryvendehun het Lyf , ,en geevende hun, van tyd tot tydj gekookte Garft, gebroken Boonen eii ander Voedzel , daar zy het graagft naar zyn ;• altoos met eenig Zout gemengd , 't welk hun zeer fmaakt. Als men zulk een Beeft onder 't Juk zal brengen , moet 'er een andere Os , die reeds hetzelve gewoon is , bygevoegd worden, en dezelve moet 'er mede aan de Krib of in de Weide gaan. Het is ook beft, dat men zulk een jong Beeft maar een korte poos laat arbei- den, inzonderheid in de Zomer y wanneer de groote Hitte de Osfen niet minder hindert dan de Schaapcn. In 't Voorjaar en de Herfft kan men de Beeften , die het werken gewoon zyn , den geheelen dag laaten ploegen , mids zy een weinig gevoerd en tweemaal 's daags gedrenkt worden, 't Is ook niet onnut, dat men ze, gelyk de Paarden , rosfe , wasfehe en de Hoe* ven fmeere. De Ouden , die een byzondere Liefhebbery in de Landbouw hadden, bepaal- den de grootfte uitgeftrektheid van de Voor, welke men den Os, inéénetrek, liet Ploegen ,/ op VAN DE K O E I J E Ni 273 op. honderd-twintig. Schreeden : alsdan, oor" 7. Afdeel, deelden zy, moeft men het Beeft eenige oogen- XXXVI. blikken laaten Adem fcheppen, eer dat die Hoofd- Voor vervolgd, of een andere begonnen werde. STüK* Hedendaags , daar het de Landlieden alleen om profyt te doen is , let men daar op zo naauw- keurig niet. Tot den Landbouw wordt in de Osfen veel keuze gemaakt. Het Beeft moet niet te vetzyn noch te mager; kort en dik van Kop; breed van Voorhoofd: met wyde Hairige Ooren; groots zwarte Oögen ; fterke Hoornen , die glad zyn en glinfteren; een dikken Smoel; de Neusga- ten ruim ; de Tanden wit en egaal ; de Lippen zwart; de Schouders zwaar en dik; de Borft breed als ook de Lenden; de Koflem vallende tot op de Kniejen ; den Buik zwabberig ; de Voor- en Agterpooten dik en wel gefpierd; de Staart tot by den Grond neerhangende. Men maakt ook veel verfchil in de kleur; dewyl men ontdekt heeft , dat die wie of grys zyn van Hair> of gefpikkeld , gelyk deSchimmelpaarden , tot de Ploeg niet deugen : daar , in tegendeel , de zwarte, roode en bruine > in veel agting zyn. De Os kan niet langer dan tot de tien Jaaren Vetwd- voor den Ploeg dienen : men doet beft hem dan der te meften. Dit kan gefchieden in alle tyden van 't Jaar, doch beft in de Zomer, dewyl het dan mihder koften baart , en men verzekerdis, hem in de Herfft vet te zullen hebben. Zo dra men dit op 't oog heeft: , Iaat men hem op- I. Deel. III. Siujc» 3 fcoii- 274 Beschryving I. Afdeel: houden met werken; men geeft hem veeldrïn- XXXVI. ken cn overvloed van Sappig Voedzel, waar . Hoofd- on(jer fómtycs een weinig Zouts gedaan wordt, om zyne Eetiufl: op te wekken : men laat hem op zyn gemak herkaauwen en op 't heetfie van •den Dag leggen ruften. In minder dan vier of vyf Maanden wordt hy zo vet, dat hy naauw- lyks meer loopen kan , en weegt alsdan, in Vrankryk , vyf- of zes- honderd Ponden ; doch in de Moeraffige Landftreeken van Neder. Limou- fin en Poiftou , heeft men 'er wel gezien van negenhonderd Ponden. In Holland, weet men, worden zy , door enkele Vetweiding van een Zomer in 't Gras, gemeenlyk tot de zwaarte van by de duizend Ponden gebragt , en fomtyds heefc men 'er gezien van omtrent tweeduizend Ponden. d Hetfny. jje Qs is eigentlyk een Bul of Stier , dien men Builen. *n zYne Jongheid van de Teeldeelen beroofd heeft. Om dit te doen werden eenige zorgvul- digheden in agt genomen. Sommigen kiezen 'er de Meymaand of het Voorjaar toe uit; ande- ren den "Herfiï : men vat het Balzakje , meteen Tangetje; fnydt hetzelve open en neemt de Ballen weg ; waar na de Wonde met eenige Olie of Balfem beftrecken en met een Pleifter verzorgd wordt. Somtyds wordt het Balzakje ook maar afgebonden , gelyk in de Bokjes en Rammen gefchiedt, of men bederfeze door kneu- zing. Het Beeft is in de eerde dagen na de Operatie wanluftig , en men geeft het weinig VAN DE ÏCOEIJEN. Sf5 Spys of Drank ; doch de Appetyt komt allengs i. Afdeed weder. De bekwaamlte Ouderdom, daar toe, XXXVI. is agttien Maanden of twee Jaaren: de Ballen, Ho0i,"D- STUK» daar menze vroeger aan te werk ftelt , beiter- ven het doorgaans ; doch men heeft gezien * dat Kalveren , wien kort na de^Geboorte de Ballen weggenomen of nutteloos gemaakt werden , en die 'er van op kwamen , grooter en vetter Os- fen zyn geworden , dan anderen , wien men dó Operatie niet dan op de twee of vier Jaaren ge- daan hadt ; doch decze verliezen minder van hunne moedigheid en fterkte. De zodanigen zelfs, die niet, dan zes, zeven of agt Jaaren oudzynde,gefneeden worden, fchynen naauw- lyks ontmand te zyn : zy tragten de Koeijen te ryden ; doch men moetze daar van afhou- den : want de paaring , en zelfs de bloote aan- raaking , veroorzaakt aan de Klink of Sehaamdee- len van de Koe zekere Uitwaden of Wratten , die men genoodzaakt is met een gloeijend Yzer weg te neemen. Dit Ihydcn , indien het op den bekwaamen Aart hu tyd gefchiedt, beneemt den Stier die kwaade denStien hoedanigheden, welken hem zo gevaarlykmaa- ken, dat men hem niet los durft laatenloopen, inzonderheid , als *t in de Rytyd is. Het be- rooft hem ook van die verfchriklyk grove Stem; dat brullen, 't welk den Mcnfch een fchrik aan- jaagt , en als uit twee of drie Klanken of Too~ nen fchynt famengefteld te zyn , duurende veel langer, dan 't loei jen van de Koeijen en Osfeno I. Dkei. lil. Stuk, S 2 Pc Beschryvinc Hoofd- stuk. I. Afdeel. De Bul verheft zyn Stem niet dan uit Toorn of XXXVI. Minnedrift; de Koe loeit veeltyds uit fchriken fchroom : het Kalf bulkt uit gebrek van Voed- zei en begeerte tot zyn Moer. De roode kleur heeft een byzondere aandoening op de Koe- beeften , op de Osfen , doch voornaamelyk op de Bullen, om ze dol te maaken, en dan heeft men ze fomtyds'Menfchen zien vernielen. De Stieren-Gevegten , die in Spanje en Portugal nog dikwils gehouden worden, tot vermaak van 't Algemeen , geeven blyken van de onverfchrok- kenheid deezer Beeften , die Vuur noch Staal ontzien in hunne dolle drift, en door de Won- den, welke men hun toebrengt , langs hoe meer tot wraak worden aangeprikkeld. Tot cleeze Schouwfpelen gebruikt men wilde Stieren , die in de Gebergten van Andalufie zyn, en 'er, op gelyke wyze als de Olyphanten in Ooftindie, in Kraaien gevangen worden, door middel van tamme Koeijen , die dezelven daar in lokken. Dan worden zy in Hokken gezet en tegen den beftemden tyd bewaard: wanneer 'er Ridders, te Paarde, tegen zulk een Stier in \ Perk verfchynen en hun leven waagen voor 't vermaak der Aanfchouweren. Zy tragten het Beeft ^dat reeds doldriftig gemaakt is , met het fcherpe Yzër-van hunne Lanfen tekwetzen, zo dat 'er het Yzer in fteeken blyft , en ontwy- ken , door 't zwenken hunner Paarden , den vaart van den Stier, die, wanneer hy ftooten wil , de Oogen fluit, 't Gemeene Volk , dat te Voet Wilde Stieren, VAN DE KOEIJEN. 277 Voet vegt , weet zig op dergelyke wyae te L Afdeel. redden; hoewel 'er, in die Schouwfpelen , dik- XXXVI. wils Menfchen fneuvelen. De eenigfte toevlugt» "°0FD* wanneer zulk een het Beeft niet ontwyken kan, is , hetzelve te treffen boven op den Kop , tuffchen de Hoornen , alwaar een klein Plekje is* daar men het den doodfteek kan toebren. gen. Deeze Stieren, fchynen my egter toe, in grootte niet veel te verfchillen van de ge- woone Bullen, daar de Aver-Os, in 't Latyn Urusy in 't Franfch Auroche genaamd, die in Poolen, Pruiffen, Lyfland en Moskovie, ge. vonden wordt, veel zwaarder is, hebbende by- na de grootte van een Olyphant. De Stieren of Bullen, die men tot het ry. Hoedanig* den der Koeijen gebruiken wil , moeten uitge- g„|ieater koozen worden van eene fraaije geftalte, taa- melyk groot en wel in 't Vleefch, en men ver- kiert ze in Vrankryk rood van Hair ; doch in Holland fchynt men meer gefield te zyn op zwarte of zwartbonte Bullen , daar niettemin Kalveren van komen van allerley kleur. De Ou- derdom is beft tuffchen de drie en negen Jaaren: want , fchoon de Bullen en Koeijen voor de twee Jaaren reeds voortteelen kunnen , zyn zy dan nog niet in de volle kragt ; en , over de negen Jaaren zyn zy de befte kragten kwyt , leevende doorgaans niet langer dan veertien of vyftien Jaaren. In die Landen, daar de Bullen' onder de Koeijen loopen, .geeft men 'er niet meer dan vyftien aan eenen Bul , hoewel hy ten h dkeu 111. Stuv S 3 min- 278 Beschryvino j# AFDEEL#iuinfte in ftaat is om 'ar honderd en meer teryden. XXXV L De Koe raakt dik wils in de eerPce reis be- Hpofd- vrugt, en dan laat zyzig niet weder ryden. Het t Voorjaar is de tyd wanneer zy gemeenlyk togtig ling de/ zyn ; doch dit valt ook den geheelen Zomer voor. Kopijen. £)e Mey-Maand, als de Zon in het teken is van de Stier, munt daar in uit, en daarom, mee- nen fommigen , dat die Naam aan dat Gefternte gegeven zy ; gelyk aan 't naaftvoorgaande die van den Ram : dewyl de Springtyd der Rammen wat vroeger komt. Haare Dragt duurt ruim negen Maanden : zo dat de meeftc Kalveren vroeg in 9t Jaar ter wereld komen , en allerminft in de Herfft. De tekenen van de togtigheid der Koei- jen zyn zeer kenbaar: zy fpringen op elkander, op de Osfen en zelfs op de Bullen : ook is haa- re Klink dan gezwollen en uitpuilende. Zyzyn, indien menze niet ontziet , maar voor de Ploeg of Kar zet, het verfmakken van het Kalf zeer onderhevig: men moet ze zelfs het hardloopen of fpringen tragten te beletten , en bi;engenze in de vetfte Weiden. Zes Weeken of twee Maanden voor den Kalftyd , moeten zy op de Stal ook wat 'rykelyker van Voedzel voorzien worden; men geeftze 's morgens Koeken of eenig ander Voeder, en houdt op met haar te melken : dewyl zy de Melk dan noodig hebben tot Voedzel van de Vrugt. Veelen droogen van zelf op ; doch , die tot de laatfte dagen toe haar Melk behouden , zyn de befte Kalfkoeijen. Misge* De Koe brengt fomtyds Misdragten ter we- booiten» yeld. van de Koetje n. 279 reld. Om de inbeelding voorby te gaan van r, Afdeel, fommig Landvolk, 't welk zig wy smaakt, dat XXXVL dit Beeft Egeltjes baare; zal ik alleen maar mei- Hooile- den van fommige wanfchapen Kalveren. Men heeft 'er gezien met twee Hoofden en met meer dan vier Pooten.' In 't jaar 1745 werdt te Pa- rys eene Koe vertoond, die boven in de Nek een vyfde Poot hadt, welke uitliep in een Bol van grootte als eens Menfchen boofd , waar na men die eenigermaate hadt doen gelykcn ; ?t welk aan 't Gemeen veel verwondering gaf. Deeze Koe , in 't volgende Jaar geftorven zyn- de, werdt door den Heer Suë, Demonftrater der Ontleedkunde in de Koninglyke Akademie der Schilderfeonft , geopend. Men vondt, dat de gemelde Bol beftond uit klompen Vet, in een Stoffe leggende , die ten deele naar Smeer, ten deele naar Wyndroesfem geleek. De .vyfde' Poot, die uit deRuggegraat voortkwam, wordt nog in 's Konings Kabinet bewaard : dezelve is korter dan de anderen waren , en zeer onrcgel- maatig van Gebeente. In 't zelfde Kabinet vindt men nog twee Wanfchepzels, van Kal- veren die met de Ruggegraac aan elkander ge» groeid zyn ; enz. Het Kalf, ter wereld komende, is vervat in Vliezen zyne Vliezen, het Licht genaamd, die zig uit- ftrekken tot in de Hoornen van de Lyfmoeder; doch 'er niet , gelyk in de Merry , door rim- pelagtigheden aan gehegt zyn , maar door mid» del van Moerkoekjes , zo klein en menigvuldig , i.deel, iiistvk^ S 4 dat 280 Beschryving I.AFDEEL.dat men 'er wel tot honderd toe, van eeneen- XXXVI. kele Vrugt, geteld heeft. Deezezyn platagtig, «tük°FD" van ovaa*e figuur> ten deele door de Lyfmoe- der, ten deele door het buitenfie Vlies, dat men Cborion noemt, geformeerd. Aan den bin- nen-Wand van deLyfmoeder, naamelyk, pui- len Eyronde bultjes uit, overeenkomende met andere bultjes, van dergelyke figuur, die uit de buiten/yde van het Cborion fpruiten , en deeze bultjes (luiten op elkander; zodanig, dat de uit- puiling van het Vlies dïe van de Lyfmoeder om- vangt , 'c welk dan te famen een Cotyledon ge- heten wordt. Ieder Koekje hegt het Vlies aan de Lyfmoeder, wanneer de Vrugt tot zekeren trap van groeijing is gevorderd, én, als men dan het Vlies van de Lyfmoeder affcheidt , ver- deden zig de Cotyledones in twee-en. Op het oogenblik van die verdeeling , wordt men ge- waar, dat de bultjes van het Cborion met een menigte kleine heuveltjes zyn bezet, die uit ze- kere holligheden komen , welken 'er in de bult- jes van de Lyfmoeder zyn. De bultjes fcheiden natuurlyk van elkander, als de Koe kalft, en dewyl zy zjg op de Nageboorte als met een in- gedrukt kuiltje vertoonen, zo heeft men 'er den gemelden Griekfchen naam , die Navels betekent, aan gegeven, 7,org voor Wanneer het Kalfgebooren is, laat men het, «ieKaiven. in fommige Landen , de vyf of zes eerfte Da- gen by de Moer, op dat die het verwarme, en dat het gedimrig Zuigen moge, wanneer het luft VAN DE KOEIJEN. 28l lufl daar toe heeft. Zo dra die Dagen gepas- L Amnu feerd zyn , fcheidc men hec Kalf 'er van af , XXXVI. cn geeft het Melk, om het, indien 't een Bul- Hoofd- kalf is , ter flagring te mefïen , of , indien 'c STÜK* een Kuykalf is , op te brengen tot een Koe, De befte Kalveren zyn, die in 't Voorjaar ter wereld komen; want die laater komen dan Juny kunnen geen kragt genoeg krygen om de Win- terkoude uit te (taan. Zy worden allengs ge- woon gemaakt Gras en vervolgens Hooy te ee- ten, en moeten 's Winters wel verzorgd wor- den in een warme Seal. In de derde en vierde Maag van een Kalf, dat De Leb of zuigt of Melk drinkt, worden Klonters gevon- StremieL den , die men in de Lugt kan laaten droogen , en alsdan gebruiken tot Stremzel van de Melk. Van dit Stremzel is maar zeer weinig noodig in een groore veelheid Melks. Gemeenlyk, eg- \ ter , wordt hetzelve gemaakt van de Lebben of vierde Maagen van nugteren Kalveren of zelfs van Bokjes en andere herkaauwende Dieren, die nog geen ander Voed zei dan Melk gebruikt hebben Men kan ook dit Stremzel uit de Koppen van zekeren Diftel, of uit de Darmen van een foort van Vifch (f) haaien , en de Jooden willen 'er in 't geheel dat niet in hebben , \ welk van de gewoone Lebben gemaakt worde. Het gewoone Vocdzel der Koeijen en Osfen Voedzet • der Koe- 185 heeften. (* Zie het VI. Deel der Uhtrezogte FeYhunddimen* bl. f88. (}) £ie bladz. 124, hier voor. 1. DtEL, XII Stuk. S 5 -82 Beschryving LAfsjebl. is, gelyk men weet, by Zomer Gras en 's XXXVI. Winters Hooy ; doch men geeft hun gemeenlyk , Hoofd- oncjer het Hooy, eenig Voeder, gelyk Hennip- STUK* koeken ; waar by de Boeren hunne rekening wel vinden. In andere Landen krygenzy, 's Win- ters , Knollen of Wortelen , Boombladeren , Hanekammetjes, Rupsklaveren, Wikken, Erw- ten , Boonen , en wat dies meer is. Zy fchik- ken zig, des noods, naar allerley foort van Voedzel. Immers ik vind aangetekend , dat de Arabieren by Balfora, en de Indiaanen, die aan den Perfifchen Zeeboezem woonen , hun Hoorn- vee met Vifchkoppen voeren, en even 't zelfde gebruik heeft in Noorwegen plaats , alwaar men, in 't Voorjaar, dikwils gebrek aan Voedzel voor de Koeijen heeft ; weshalve , die aan 't Strand woonen , aan deeze Beeften dan fomtyds Wier of Zeegras , met afval van Vifch of Graa- ten gemengd , voorwerpen , 't welk de Koei- jen zeer gretig eeten. Zelfs heeft men gezien * dat zy? uit gebrek , Beenderen van viervoetige Dieren , even als de Honden , knaagden en op- aten. Men heeft dit zelfs aan 't DeenfcheHof, te Koppenhagen , met veel verwondering be- fchouwd, in een Koebeeft dat, enkel om die reden , uit het Stigt van Bergen derwaards ont- booden was. De Beeften worden daar ook dik- wils met jonge Takjes van Boomen gefpyzigd , en , als zy in 't Voorjaar eerft van Stal komen, houdt men in 't Gebergte een Vuur aan , by 't wel- VAN DE KOEIJEN. 283 welke de Kudde zig 's nagts, en tegen denI#A?0FEU Melktyd , verzamelt. XXXVI. { 't Is de gewoonte der Boeren, aldaar, de Hoofd- j Runderen daeelvks eenig Zout te geeven , en b™K* ' fomtyds waagen zy 5er wel een gezouten Haring heidvsn *t aan. Dit middel wekt hunne Appetyt op, enZoul» verfterkt hunne Maag. Om die reden plaatft men in Hongarie, in Spanje en andere Gewes- ten , by de Kalveren in *t Hok een Steen of brok Rots-Zout , of hangt een Zak met Zout op de Stallen , waar aan deeze Beeften dikwils likken. Zy weigeren ook niet, Wyn ofAzyn te drinken , en dit laatfïe is tegen fommige Kwaaien , wanneer zy geen lüft tot Eeten heb- ben, van veel dienft; inzonderheid wanneet men 't Hooy, waar onder eenig Zout geftrooid is , daar mede befprengt. De Kalveren zyn het likken van elkander zeer Hm&dkn gewoon, en dit moet de oorzaak zvn, dat 'er^4^ * Maag» zo dikwils van die foort van Ballen in derzel- ver Maag gevonden worden, welken men ge- meenlyk JEgagropila noemt of Gemfen-Ballen: want van een dergelyke oorzaak als in de Gem- fen (*) kan zulks niet afgeleid worden ; dewyl zy geen Bladeren , Takjes , Hout of dergelyk Voedzel nuttigen. In de Osfen en Koeijen , die zig zelf veel likken 9 worden ook dergelyke Bal_ len gevonden 3 fomtyds met een taamelyk harde bruine Korft omkleed, en dikwils zo groot, dat zy (*) Zie bladzyde 191 , hier voor, 1. Deel. 111 Stuk% 284 Beschryving I. Afdeel, zy de Verteering van deeze Beeften hinderlyk XXXVI. zyn. Deeze Ballen zyn van grootte als een Ey, Hoofd- £• a]s een Vuift, en men heeft 'er zo groot als STUK. ö een Kinderen- Hoofd, in een Kalf van zes Maan- den, gevonden. Ik zag 'er onlangs een, die verfch uit een Kalf gehaald was , van grootte en gedaante als een Kokosnoot zonder bolfter , ongevaar twaalf Duimen in den omtrek. Onder een menigte van deeze Hairballen, uit Bullen, Osfen, Koeijen en Kalveren , die in het Kabi- net van den Koning van Vrankryk bewaard worden , zyn de meeften twee of twee en een half Duim dik , rond of Eyrond van figuur , bruin , vaal of roodagtig van kleur. Sommigen hebben een Korft of Schors , anderen geen : men vindt 'er één zonder Schors , van zelfftandig- heid als Vik, maar door een menigte fteeltjes Hooy fteeken, die zig uitwendig vertoonen: een andere van een zeer los geweefzel , die an- derhalf Duim dik zynde maar een half Loot weegt, daar de meeften twee of drie Loot zwaar zyn ; en verfcheide anderen zeer digt en • . fyn van Stof, geelagtig van kleur. Sommigen heeft men 'er , in dit Kabinet , welker Schors zeer oneffen is, zo dat deze zig op fommige plaatfen als dubbeld vertoont. De allergrootfte, die men 'er bewaart , is een weinig platagtig rond, in de grootfte middellyn viereneenhalf in de kleinfte drie Duim en tien Liniën, be- kleed met eene gladde geelagtige Korft, door welke eenige Hairen uitfteeken , en weegende ruim VAN DE KOEIJEN. 285 ruim agttien Loot, dat is meer dan een half j# Afdeel* Pond. # XXXVf, De Heer Daubenton, die dit befchryft, Hoofd- STUK vondt in de Galblaas van de wanftallige Koe, # waar van ik te vooren fprak (*), een zeer fraai- -m de Gal- jen geelen Steen , van grootte als een Vuift. Men blaas- heeft in 't Kabinet meer zulke Galfleenen , of brokken van dezelven ; want zy zyn zeer broofch en by uicftek ligt, bruin van kleur, fchynende uit een foort van Schilfers famengegroeid te zyn. Ook wordt 'er een Bezoar bewaard uit een Offe- Nier, byna Eyvormig van gedaante, overlangs een Duim groot, weegende omtrent drievierde Loots ; aan 't eene end witagtig van kleur , aan 't andere roodagtig en bezet met punten en bultjes van verfcheiderky figuur , zeer hard vaa zelfftandigheid. Omtrent de Nieren hebben de Koebeeflen On^erteld- 0 !■» 'A A dikwils eenige ongefteldheid , welke men by 't Aagten ontdekt. By voorbeeld,de flinker is altoos grooter , 't welk miflchien daar van daan komt, dat zy meeft op de regter zyde leggen. Men heeftze zo groot als een Kinderen-Hoofd gevon- den , en dikwils is in een van beiden een Wa- terblaasje : ook ontbreekt fomtyds de eene Nier» Doch een der aanmerkelykfte byzonderheden , welke my in dit opzigt voorkomt , is de ver- fteening van het Brein, waar van de Heer du Verney , de Jonge , een voorbeeld aan de Aka- demie (*) Zte bladz. 279. I. Deel* III Siut» 285 Bèschryviktg I. Afdeel, demie der Weetenfchappen van Parys ve/toondf XXXVI. heeft (*> Hoofd- yet waren de Keifenen van een Os , zoda- STUK» Hef Brein nig verfteend , dat zy de hardheid evenaar- verfteend. den van een Keyfteen, zynde öpfommige plaat- fen alleen eenige weeke en fpongicule zelfstan- digheid overgebleeven. Het Ruggemerg, on- dertuffchen , zo wel als de Zenuwen , die on- der uit het Bekkeneel gaan, hadden haaren na- tuurlyken ftaat behouden. Het Agterbrein was ook verfteend ; het dunne Herfenvlies insgelyks* en de geheele Klomp fcheen zo verward , dat men moeite hadt om de Deelen te onderfchei- den. Inmiddels was deeze Os zeer vet, en zo fterk , dat hy , toen de Vleefchhouwer hem dooden wilde, toe viermaal toe den dans ont- fprong: een aanmerkelyke omftandigheid, de- wyl he0t eenigtie voorbeeld, 't welk hier mede gelyk fcaat, gevonden wordt in 't Werk van Bartholinus ; zyndc van een Os in Sweeden gedood , doch die zeer mager was en kwynende fcheen. Valisnieri , egter, heeft dit ftuk, in een byzondere Verhandeling, naauwkeurig on- derzogt, en duidelyk beweezen , dat 'er nooit een waare Verfteening van het Brein inlevende ge Schepzelen heeft plaars gehad , maar dat het waare Brein onder een Steenagtige Klomp ver- holen zy ge'.vecft (f ). Dief (*) VHifl. de V^cad. P^oyale des Sciences , dé HAifc 170;. p. 26. (f ) Dell. Cer*. de Bne imfietrite* Hall. PraL ^ca> dem. Vol. lh p- 26. V*A N DE KOEIJEN. 1287 Die zelfde Natuurkundige heeft, zowel als^AFDEEU E de Heer Reaumur , zig toegelegd om de oor- XXXVU | zaak te ontdekken van de Wormen , welke de Hoofd- f Huid der Runderen , even als de Horfels in Lapland die der Rendieren, bederven en volin^eHui£j. Gaten .maaken. Zy hebben bevonden, dat dee- ze Wormen niet, gelyk Valentini zig ver- beeldde, ontdaan uit de Eijertjes van Infekten, die , met de Spys en Drank door deeze Beeften ingezwolgen zynde , in het Bloed naar de Huid zouden gevoerd worden; maar dat zy ontdaan uit Eijertjes, die van zekere Vliegen op de Huid worden gelegd en daar door de warmte uitgebroed. Het onderfcheid van dit Infekt en den Horfel der Rendieren, is elders aange- toond (*). De Runderen in 't algemeen , en de Osfen in Ziekten* 't byzonder, zyn aan veelerley Lighaamskwaa- len onderhevig. Men kan 'er elders eenbreed- VQerige Optelling van vinden, waar by de Mid- delen , die 'er gewoonlyk tegen gebruikt wor- den , zyn aangevveezen (f ). Ik zal hier alleen maar fpreeken van die Ziekte , welke nu weder- om, federt zo veele Jaaren, byna door geheel Europa gewoed , en 'er zo veel fchade aan de Menfchen toegebragt heefr , dat menze met re- den als een Plaag des. Hemels aanmerkt. Ik heb hier de Vee-Peft of Sterfte der Run- Vee*Pe& de- (*) In het I. Deel der Uitgeztgte Verhandelingen bladz. 641. * (f) Zie Chomel, Hmshondelyk Woordenboek , op Os. 1. Dbel. III, Stvk- BeSCHRYVING I. Afdeel, deren, anders ook wel Runder-Ziekte genaamd, XXXVI. op 'toog: die, na dat zy zigin Vrankrykeenigö *^°0FD' Jaaren geopenbaard hadt , en vervolgens ont- STUK* ~ Fee-Peft. ^°' yèe p^é 'er een Sterfte onder de Menfchen mede ge- paard ging of op volgde; anderen voegen zeby O verftroomingen. Daar zyn 'er , die melden $ dat zy Cr aha onder de Romeinen genoemd werdc, *t welk de Kanker of *t Longe-Vuur zal bete. kenen : anderen geeyen 'er den naam van de Koge aan 3 't welk de Kuch zal zyn , en daar me. de neemt de hcdendaagfe Ziekte dikwils aan- vang : anderen fchryven , dat de Ziekte zon* der eenige blykbaare oorzaak ontftond. Uit dk alles en uit de groote Sterfte, die 'er een Ge- volg van was> kan men niettwyfelen.* of het is de zelfde aart van Runder-Ziekcegeweeft* daar tnen nu reeds zo veele Eeuwen van gefproken vindt. En, dewyi dezelve, buiten tegenipraak* bcfmettelyk is, gaande uit de eene Landilreek ïn de andere over , gelyk de Peft ; zo zou het wel kunnen zyn , dat men ze, in den jaare 810, voor de eerfte maal in deeze Geweften had vernomen. Zeker Heer uit hetBrandenburgfe, genaamd Oncferrföric Ellard Turfen* die zig in de Natuurkunde' Mi 4 en de Landbouwery zeer geoefend, en boven, dien een taamelyke kennis in de Ontleed- en Geneeskunde verkreegen hadt, werdt , op hec Voörftel van het Kollegie der Ger.eesheeren tef Berlyn, met genoegzaame Penningen tot zyij IDttu 111 Stuk. T % Rctè- 2p2 Beschryvinü t \tt>%zl. Rei*- en Teerkoften begunftigd , om buitens* XXXVI. lands zig nog meer toe te leggen op de kennis Hoofd- en Geneezing der Vee-Ziekte. Zyne Aanmer- fcepell ^^n§en zyn 5 ^öor ^ertl 5 aan ^e Koninglyk Sweedfche Akademie, te Stokholm, medege- deeld, die dezelven , op Tt jaar 1756, in haare Verhandelingen heeft ïaaten inlaflchen. Ik zal tier een kort begrip geeven , van 'c gene hy nocpcns de Kentekenen, Oorzaak, en de Ge- neesmiddelen, verhaalt (*). Kenteke- By het eerfte aankomen der Ziekte wordt in fommigen meer, in anderen minder, fchudding of trilling waargenomen : daar op ontdekt men* aan de Hitte van de Ooren, Ribben en Smoel ,a de tekenen van Koorts, die dikwils zo hevig is , dat de beweeging des Blocds in de buitenfte Ade- ren van den Hals duidelyk befpeurd wordt. De Hoornen zyn fomtyds heet , fomtyds koud, en de een kan koud zyn, terwyl de ander heet is. Even 't zelfde heeft ook in de Öoren en Neusgaten plaats, en toont de zwaarheid der Ziekte aan. Wanneer het Vee in de Zomer aangèftoken worde, houdt het gemeenlyk aan- ftonds met Eeten op; in de Winter niet zo fchielyk maar allengs ; eerfï met herkaauwen , daar na met Eeten. Het drinkt ook weinig of niet , en Iaat den Kop hangen. De meeften zyn in den beginne zeer hardlyvig en veele hoeftéa af (*) zie der mm. Jcötarir. atëati, SWrtjanfr Ï«n0en't xvili. Th. p. 142, 221 , 300. VAN DE KOEIJEN. 293 of kuchen zeer. De Vooren in 't Gehemelte^ afdeel* jzien rood* en uit de Neusgaten druipt een Et- XXXVI. terige Siym. Als de Ziekte tot rypheid geko- Booro- men is, hangt de Staart flap en dan begint de ^ p€a Loop, welke tot het end toe duurt, zynde fom- wylen Bloedig. Wanneer de Oogen hunne hek clerheid verliezen, en het wiae geheel rood wordt van Bloed ; dq Ooren , Hoornen en Smoel , êltema^l koud zynde ; dan is het wel haaft met het Beeft gedaan. De onmiddelyke Oorzaak wordt van hem Oorzaak, toegefchreeven aan de Dampen , die uit Bees- ten , in welken de Ziekte tot rypheid gekomen is, uitwaafemende , de Lugt befmetten. Dee* ze Dampen, van het Beeft ingefiokt, met het Voedzei vermengd en door de Chylvaten in het Bloed gebragt zynde , verfnellcn dészelfé beweeging en doen Koorts ontftasn. Door de aanhoudende prikkeling worde het Bloed ge-, dreeven in de kleine Vaatjes, of ukgeflort in het Vetviics, en gaat in Etter over; als wanneer men de Ziekte ryp kan noemen. Vcele Vog- ten , die van het Bloed afgefcheiden worden , neemen de fcherpheid der Befmetting aan , 'e 't welk dezelven op de een of andere wyze doet ontaarten. Dikwils ontftaat 'er de Geelzugtof Galziekte uit; fomwylen volgt de Waterzugt 'er op, doch niet dan in de Winter en als de Jteeften zwak zyn van natuur. De Middelen, welken de Heer Turfen voor Genees- deeze Ziekte opgeeft, zyn als volgt. 1. Eerft mictó^c% J.Pw.. III Stuk, T 3 ïlipet 194 Beschrtvino f • Afdeel, moet men de Beeften 9 indien zulks noodig geoor* XXXVL deeld wordt , doen Aderlaaten. % Dan neemt Hoofd- mtn een j^lf Pond Spaanfchc Zeep ; hoe har- yèe * Pcjl ^cr en bru*ner '10e beter; die men, geheel klein gefheeden zynde, doet in zes Kannen koo- ieend heet Water, 't welk men wel omroert 9 tot dat alles gefmolten zy ; wanneer men daar in doet een hand vol Sa^eter , en geeft daar van aan het zieke Vee , 5s morgens en 's avonds , een Stoop in, tot dat de Loop begint. Het mengzel moet de dikte hebben van dunne Melk- bry, en kan, indien het door te bly ven liaan wat dik geworden is , met kookend Water verdund worden, Indien men 't zelve voor het aanko- men der Ziekte ingegeven , en daar door het Vee een weeken Afgang veroorzaakt heeft, zal het weinig gevaar loopen. 3. Men gebruikt een Tabaksklyfteer , of blaaft , by gebreke van dien, de Rook uit een gewoone aan het end wel effen gemaakte Tabakspyp , tot het Gedarmte in, om de Loop te bevorderen , die, hoefchie- lyker zig in de Ziekte vertoonende , hoe meer hope geeft. 4. Terwyl de een het zieke Beeft den Bek open houdt , neemt de ander een wei- nig wel fyn gewreeven Salpeter, zoveel hy met de drie Vingers opvatten kan , en fmyt het die in den Bek; waar op de Kop zo aanftonds los gelaten wordt , om te beter te kunnen fchuimen en kwylen. Dit doet groot nut, dewyl de Smoel en Neusgaten daar door van Slym gezui- verd en vervolgens de geheele Mond vogtigen VAK DE K O E I J E N. £95 zfigt gehouden worde. Als de ingeworpen Sal- L Afbf.el» peter niet van die uitwerking is, mag men het XXXVL Beeft verloorcn agten. 5. Dewyl het Vee in *looFD~ 0 J J STUK. de aanvang der Ziekte weinig drinkt, zo is \ „ D » noodig, dat men ieder Beeft, dagelyks, drie of vier Bottels laauwagtig Water , waar in een half of drie vierde Loots Salpeter gefmoltenzy, in de Keel giete. 6. t'Kan geen kwaad doen , dat men het met een Borftel wryve, alzo de Zweetgaatjes van de Huid daar door open t e houden worden. 7, Wanneer het Beeft bard* lyvig is 5 geeft men het omtrent een OnceTer- pcnthyn-Olie, met een of twee Eijerdoiren em Water gemengd, in 't Lyf, 8. Ook is het, geduurende de Ziekte, dienfiig, het Vee, nu en dan eens , drie, vier of vyf Lepelen Lyn-Oüe te laaten gebruiken, om de Borfl te verzagten en dus de Hoeft of het Kuchen te verminderen* 9. Zo dra zig de Loop openbaart , is het dien- ftig, gewreevcn Dennen-Schors te mengen met Eijer-Doiren , Water en zo veel Gerfte-Meel, dat het een klomp zy van een Vuift groot ; dce- ze geeft men, zo dra het doenlyk is, aan 't Vee in, met een half Mutsje Lyn-OIie: daar mede wordt om de zes Uuren voortgegaan , tot dat de Loop opgehouden is, en verder geeft men maar Lyn-Olie alleen. Het is in de RoodeLoop een zeer nuttig Middel 10. Indien 'er, op 'c eerfte ingeeven , aanftonds een Verftopping volgt, moet op nieuws de Tabaks-Klyftefcr ge- bruikt worden, om weder open Lyf te maaken; h Delu IJl, Stuk. T 4 Want| 296 Beschryving h Afdeel. want, indien de Drek niet van langzaamer hand XXXVI. harder wordt, zo is 'er een nieuwe verheffing Hoofd. van Koorts te dugten, * - - Ik zal niet omftandig fpreeJcen van de Reme- Fee«Peft. Andere 5 ^e 'er van verfcheiderley foort in de Ne- |Retrfedièn. derlanden voorgefchreeven zyn, van dc eerde openbaaring deezer Vee-Ziekte in onze Provin- tien af , tot op heden. Immers men heeft zig tot nog toe beklaagd , dat 'er geen ftaat op te maaken was; dewyl fömmigen , die hunne Bees- ten niets hadden ingegeven , 'er veelen van be- hielden , en anderen , die de Middelen hadden gebruikt , ze byna altemaal verlooren. Ook is het jammer, dat men zulke ongerymde Midde- len in trein gebragt heeft of te werk gefield ; gelyk een menigte Jenever, fcherpe Oliën en fchroeijende Darmzuiveringen , die waarlyk als Pek in 't Vuur moeften aangemerkt worden. Anderen hebben 't gezogt met een algemeen Middel , 't welk het befmettend Gift door Zweeten zoude uitdry ven ; zonder te letten op de verfchillende ftaaten der Ziekte. Ook is my niet gebleeken dat de Premie van duizend Gulden , welke door hunne Hoogmogenden in den jaare 1744 uitgeloofd werdt aan dengenen, die een nipuwe en tot nog toe onbekende Re- medie, welke op de Proef goed bevonden werdt, zoude bekend maaken , tot nog toe van iemand verdiend zy. Ondertuflchen komt my het Mid- del, 't welk de Heeren Staaten van Overyflel, n den jaare 1749, met hunne goedkeuring ver- eerd VAN DE KOSIJÉN. 297 eerd hebben , en verklaard , dat geene Beeften [e Afdeeu aan welken het gebruikt was, geftorven zyn, XXXVI, zeer overeenkomftig voor met die van den Heer Hoo*ö- Turfen, uitgenomen, dat het wat koftbaar- yee pe£ der is wegens de veelheid van Rhabarber(*). De Voorzorgen , welken de Geneeskundige Fakulteit der Leidiche Hooge Schoole al in 't eerft heeft opgegeven ? zyn zekerlyk op de reden gegrond (f). Onlangs kwam men nog met nieuwe Re. mediën ter baan (i), In Engeland 3 alwaar de In-enting der Kinder- In-enting pokjes met zo veel voordeel wordt geoefend , ^5 ^*e" heeft men $ na dat de Vee-Peft ook derwaards was overgewaaid, een dergelyk Middel daar te- gen begonnen in 't werk te ftellen. Ik heb hier de In-enting der Vee-Ziekte op 't oog, welke, zo men in 't voorde des jaars 1755 vernam, aldaar door een Heer in de Provincie van York in 't werk gefteld was, met zulk een goeden uitflag, dat hy van de tien üeeften, wien de Ziekte was inge-ent, negen in 't leven hadt be- houden. In ons Nederland werdt ditaanftonds nagevolgd , in 't byzonder door zekere Luiden , die 'eruit Liefhebbcry, en tot voordeel hunner Landsgcnooten , in de Beverwyk de Proef van namen op zeventien Runderen ; doch dit viel zeer (*) Zie hetzelve in de Ettroj?. Mercuyius van 't jaïj 1749. *?• D- bl- T42. (fj Zie dezelfde van *t jaar 1744, II. D. bl. 303. (Jj Zie de NederL Jaat boeken- van *t jaar l/ff. bl. 1. Deel III. Stuk. T J 298 Beschryvins LArD£EL.zeer ^egt u*t: dewyl 'er maar drie van over* XXXVI. bleeven. Met anderen is het niet beter gelukt Hoofd- en fchoon eeo ervaren Geneesheer in Fee * Pefi ^oorc^^0^an^ Z1*S toegelegd heeft, om de ma- #nier van In-enting te verbeteren, en dezelve, door 't verfchil der Entftoffe , zodanig te be- paalen , dat men een Beeft in meer of minder trap Ziek kon maaken ; bleek het egter by de uitkomft, dat, die zwaar Ziek wierden door de In-enting, zo wel als van de Natuurlyk aange- komen Ziekte ftierven , en dat anderen , die ligt Ziek waren gemaakt, by andere Zieke Beeften gebragt, de Ziekte weder kreegen, welke hun ook dikwils doodelyk was (f ). Naderhand eg- ter heeft men zig beter Gevolgen daar van be- loofd, dan uit die laatfte Proeven fcheenenver- wagt te moeten worden ; dewyl een aanmerke- lyk getal der Beeften , wien de Ziekte door de Hoornfche Proefneemers was inge-ent, niette, genftaande zy in *t volgende jaar in 't Land liepen of op Stal ftonden by andere Beeften , die de Ziekte op de gewoone wyze kreegen , daar van onaangetaft gebleeven zyn(t). Doch 'c is blykbaar , dat 'er eene gefteldheid plaats heeft in het Bloed of in andere deelen des Lighaams, welke de Beeften, voor de zelfde Be- ef; Zie de NederU Jaarboeken van *t jaar 1755, bladz., 33<>' (f) Zie de Uitgezogte Verhandelingen* III. Desl; bladz. 246. (t) Volgens de *Amflerd. J^ourant van den x Maan VAN DE K O 7, I J E 299 Befmetcing , op de eene tyd meer op de andere j# Afdeel* minder vatbaar maakt (*)„ XXXVL Dewyl de Runder-Ziekte, in 9t Najaar 1759, Hoofd- ~ STUK» fterk woedde in de Keizerlykc Landen aan de # Ooftzyde van de Adriatifcbe Zee, vondt de Raad der Gezondheid van het Hertogdom Mo- dena goed, eenige Voorzorgen en Middelen te- gen die Befmetting voor te Schry ven 5 welken van goede uitwerking zyn bevonden. Zy verbieden alle heete Zweetdryvendezaaken, pryzen Ader- laatingen , Laxeerende en Verkoelende Dranken mee Salpeter aan , benevens het berooken der Stallen, het wryven van den Smoel en Tong der Beeiten met Azyn , enz (f ). Dit alles komt nagenoeg overeen met de Middelen en Voor- zorgen y die van den Heer Turfen aangepree- zen \ en door de Geneeskundige Fakulteit van Leiden opgegeven zyn (t). Ondertuflchen be- hoeft men niet te twyfelen, of het is eene zelfde Ziekte geweeft, die nu federt den jaare 1745, dat is meer dan vyftien jaaren3 docr ge- heel Europa gewoed heeft, zytiée in \ jaar 1760 nog vry hevig in fommige deelen Wafrfcj- lie, Duitfchland, en zelfs in Lyfland. Immers dit blykt niet alleen uit de Keutèke- Dooc^ ncn, welke doorervaren Geneeskundigen 3 daar lykbeid der omtrent ^ zyn waargenomen, maar ook uit d.c Ge- (*) Zie de Uitgezogte Ferh&ndelingen. IV. Deel," bladz. 611. (t) Zie de NederL Pojïryder. */tyr/ï 176®. biadz. 4^ . (t) Zie hier voor. I- Def.l, III SiWXi 3oo Beschryy. INC L Afdeel. Gevolgen; de doodelykheid , naamelyk, vaa XXXVI. deeze Vee-Pefh In Vrankryk heeft men aan- Hoofd- getekend, dat van 192 ftuks Hoornvee, jong SJTfrK' n a en oud, door de Ziekte 176 geftorven, 7 ge- Vee Pejt. ' f ' '4 0 beterd en 9 onaangetalt gebleeven zyn. In Groot-Brittannie is de doodelykheid niet min- der geweeft (*). In de Zomer van 't jaar 1 745 alleen , waren in 't Milaneefche omtrent zeventig- duizend ftuks Rundvee door de Ziekte omgeko- men. In Deenemarken werdt het getal der ge- ftorven Beeften, in dat Jaar, begroot op meer dan 284827 , waar onder omtrent vyf- en- negentig- duizend in 't Hertogdom Sleeswyk alleen. In Vriesland heeft men , volgens een naauwkeurig opgemaakte Lyft , van den 1 Oktober des jaars 1744 tot den 1 September 1745, verlooren 64596 Koeijen, 20248 Rieren en 24753 Hok- kelingen , dat is te famen over de honderddui- zend ftuks (f). Het geheele getal der Runde- ren of Koebeeften , welke , in de eerfte aanval dier Sterfte, binnen Weftfriesland en 't Noor- derkwartier geftorven zyn 5 bedraagt volgens de Opneeming , die daar van , op order van de Hee- xen Gekommit teerde Raaden, in 'c Voorjaar 1745 (*) Zie de Uitgez. V(v1ranik IV. Deel. bladz. 604. (|) Eigentlyk 109597. Zie c\e Neder L Jaarboeken van 2757, bladz. 625. Ik weet wel, men vindt in de Lyit, het algemeene getal op 80908! Koeijen qefteld; doch dit komt buiten twyfel daar van daan , dat men , in de J{emijfie en het Douceur , twee Vaarfen , als ook vier Hokkelingen, op een Koe rekent. De Vaarfen of P*«» Jjtcn fchynt men daar Uitren te noemen. VAN DE K O E I ] E N, 301 f745 gemaakt werdt , 54344 ftuks, oud cd^afdeeu jong; dat der gebeterden of herftelden , 7923 XXXVL ftuks , en dat der Beeften , die gezond geblce- Hoofd- STUK» ven waren, 15366 ftuks (*): zo dat van het ge- ^eePej^ heele getal, 'c welk dan 77633 moet geweeft zyn (f)j> omtrent een vyfde was gezond ge- bleeven en van de vier vyfde deelen, die de Ziekte gehad hadden , was ruim. een agtfte ge- beterd , de overige zeven agtfte deelen , zynde zeven tiende van 5t geheele getal, waren ge- fiorven. In of omtrent het Jaar 1737 wfcrdc het getal Menigte i 1 rr „ , , van Koe- van al hec Hoornvee, uit de Boeken van de feilen ia Pagters , in geheel Holland opgenomen , en be- Europa, vonden te zyn omtrent tweemaal honderddui- zend ftuks. Dit is al een groote menigte van Vee, dewyl 'er gerekend wordt, dat in deeze gancfche Provintie ongevaar zo veel Huisgezinnen zyn : doch men kan niet twyfeleri , öf in Dee- nemarken , van waar ons Land jaarlyks met zulk een menigte van magere Koeijen en Osfèn voor- zien wordt , zal de menigte van Runderen nog grooter zyn. In Engeland weidt men ook ver- baazend veel Runderen, en niet minder in Switzerland , alwaar de Bergagtigfte Streeken fchoone Landsdouwen hebben tot Voedzel vafr dit (*) Zie de AVer/. Jaarboeken van 1757, bladz. 698. (|) Ik rel: en hier oud en jong door malkander. Anders en volgens 't gemeen gebruik, twee Vaarfen of Pinken, en zo ook vier Hokkelingen , voor een K oebeeft reke- nende; zou her genl minder zyn, en bedraagen ia '1 Hoorngeld maar ^So^oi Koeijecu X, Deel. 111 Stuk., 3G2 3 E S C H R Y V ï N ö I. Afdeel. c^c Vee. *n Vrankryk is de menigte daar van XXXVI. zo groot niet3 naar de uitgeftrektheid van het Hoofd- Land 9 maar in de Noordelyke deelen van Ita- lië , gelyk het Milaneefch en de Landen aan de Po , vindt men van dit Vee ook een verbaazen- de veelheid* Verfchei- Om kort te gaan , de Koebeeften zyö door denheden, g^^j Europa gemeen , en , zo 'c fchynt, is dit Klimaat hun eigen. Al de genen , die natuurlyk Ooftelyker dan Armenië en Perfie in Afie , of Zuidelyker dan Egypte en Barbarie in Afrika, of in Amerika gevonden worden , behooren toC andere Soorten van dit Geflagt* De Europeaa- nen hebben hunne Koeijen , egter* voortge- plant in de andere Wereldsdeelen ; gelyk aan de Kaap, en in Amerika, alwaar dezelven mer- kel yk van gedaante zyn veranderd, hoewel men ze niettemin wel onderfcheiden kan van de na- tuurlyke Beeftcn dier Geweften. Dit zelfde heeft in Europa , ja in een zelfde Ryk en Pro- vintie plaats ; alwaar die klein van (luk zyn zwaar en groot worden $ wanneer zy voorttee- len in een weelige Landsdouw ; doch zulks hangt ook van de zwaarlyvigheid der Bullen af. Zware 3? In 't algemeen fchynt het (zegt de Heer Holland6 55 DE ^UFF0N) ^at ^e Landen , die een weinig fche en koud zyn , beter voor onze Runderen dienen Eogclfchc, i9 dan de heete Landen, en dat deeze Beeften „ zo veel zwaarder en grooter worden , als heC a, Klimaat vogtiger is en ryker in Weidlanden. „ De Osfen van Dcenemarken, Podolie, d'tT- „ fcrai- VAN DE KOEIJEN. 3O3 5, kraine en van Tartarie , daar de Kalmukken j# afdeel „ woonen , zyn de allergrootften ; die van Ier- XXXVI. „ land, Engeland, Holland en Hongarie, zyn Hoofd* „ ook grooter, dan die van Perfie, Turkye,STÜK* „ Griekenland, Icalie, Vrankryk en Spanje , en 5, die van Barbarie zyn de allerkleinften. Men 3, verzekert zelfs, dat de Hollanders, allejaa- 3, ren, een groot getal groote, magere Koei- „ jen, uit Deenemarken trekken , endatdeeze „ Koeijen in Holland veel meer Melk geeven dan de Franfche Koeijen. 't Is waarfchynlyk van dit zelfde Ras van Melk- Koeijen , dat men „ 'er overgebragt heeft en aangefokt in Poi- 5, tou , Aunis en in de opgedroogde Moeraffen ,s van Charente , daar men dezelven Vlaamfche 33 Koeijen noemt : die inderdaad veel grooter en 9) magerer dan de gewoone Koeijen zyn , maar „ eens zo veel Melk en 'Boter geeven , bren- „ gende ook Kalveren voort , die veel grooter 5, en fterker zyn. Men kanze *c geheele Jaar „ door Melken , uitgenomen ettclyke dagen 3, voor dat zy Kalven. Deeze Koeijen, egter 3, moeten uitmuntende Weiden hebben , fchoon 3, zy niet meer eeten dan de gewoone Koeijen : „ want zy bly ven altyd .mager en de overvloe- digheid van het Voedzel gaat in Melk over; „ daar, in tegendeel, de gewoone Koeijen vee 3, worden en ophouden Melk te geeven , wan- 3, neer zy cenigen tyd geloopen hebben in al te „ weelïg Land. Met een Bul van dit Ras, doet 3, men de gewoone Koeijen een ander Ras I. Dhzu III. Stuk» „ VOOIt- 304 Beschryvïng 1. Afdeel. >, voortbrengen, 't welk bajlerd geheten wordt* XXXVL „ zynde vrugtbaarder en geevende meer Melk Hoofd- ^ ^an het gewoone Ras , brengende ook dikwils „ twee Kalveren te gelyk voort. Zulk ïlag van „ Melkbeeften is het, dat de rykdom der Hol- „ landeren uitmaakt ; en hun jaarlyk die me. „ nigte van Kaas en Boter uitlevert , waar van 5, zy zo veel voordeel trekken. Deeze Koei- „ jen geeven eens of tweemaal zo veel Melk 5, als de Franfche Koejen en wel zesmaal zo 5J veel als die vaü Barbarie " (*). kldne Dat het de Kóudk van 't Klimaat alleen niet fche^n" ZY 9 ^e ^e ^unc^eren doet grootcr worden, Uoorfche leert ons de Ondervinding: want in Lapland Koeijea. njec a]leen Zyn deeze Beeften klein en wit van kleur , zo men van den Abt Outhier vindt aan- getekend ; maar zelfs in Noorwegen , omtrent de Stad Bergen en in dcrzelver Stigt , zyn zy veel kleiner dan de Deenfche. De Heer An- derscin fchryft deeze kleinheid der Noordfche Landdieren aan de Koude van 't Klimaat toe , doch de Heer Pontoppidans brengt daar tegen by , dat in 't Stigt van Drontheim , 'c welk veel Noordelyker legt, zo wel de tamme als wilde Dieren , ea de Vogelen zelfs , veel groo- (*) Hifi oh e Naturelle dié Baeuf. pag. 136*. De Heer Shaw, nir wiens Reizen de Büffon dit fchynt gehaald re hebben, vind ik egter nier dat zulks van de Hoilandfchè Koeijën zegt, maar wel van een Engel fche Koe, die op *{ Schip was van den Admiraal Caysndish , leggende op èt P^eede ?an Algiers, / VAN D E K O E I J E N, 3G> grooter vallen dan omflreeks Bergen: als ook, i, AfdëeL dac op de Eilanden aan de Weftzyde van Noor- XXXVI. wegen, daar men jaarlyks veeleOsfen vet weidt;, STJ^0FÖ* die men daar in 't wilde laat loopen; deeze Beeften veel grooter dan op 't Vafte Land , ja niet kleinder dan de Deenfche zyn. Zy wor- den, tegen den Slagttyd, of dood gefchooten of met Strikken gevangen, geevende weinig Smeer, doch zeer lekker Vleefch Indien het Beeft, 't welk deHeerPERRAULTBarbanTchè ontleed en befchreeven heeft onder den naam ^h^haff^" van Vacht de Barbarie , weczentlyk een ge- flagtige. w7cone Barbarifche Koe geweeft ware, zo zou de geftalte deezer Koeijen geen overeenkornit hebben met die der Europeaanfche Runderen : doch hy twyfek 'er zelf aan, en zegt, dat dit Beeft beter naar een Hert geleek , uitgenomen de Hoornen , die egter ook veel verfchildcn van de Koe- of Osfe-Hoornen ; zo dat hy het liever zou houden voor den Bubalus der Ouden of Buffel , indien de Buk op de Rug niet daar tegen ftreed (f). Het kan ook de Bifon of bul- tige Stier niet zyn , om dat het aan den Hals geen Maanen heeft. In de Valeijen van Pie- mont is een foort van Laftbeeften * die of van een Bul en Merry of van een Bul en Ezelin ge- teeld wordt: deeze valt kleinder en wordt Bif , de (*) katuil, ^ijt. üon JÉoïtaegcri* n. Th* (f) Ottvrages adoptéz. Tom, II. pag, 205-. J. Deel. III. SiV«* V $o5 BESCHR^VtNC Hoofd STUK* Geftalte eter Run- deren. I. Afdeel, de eerde grooter en wordt Baf geheten. De XXXVI. laatfte heeft het bovenfte Kaakebeen , de ande- re het onderfte Kaakebeen kcrtft. De Kop en Staart gclyken naar die van een Stier, doch deeze Dieren hebben geen Hoornen en de ver- dere geftalte, als ook de fterkte, en dedienft, die men van hun heeft , is als van een Muil- ezel (f). Het Gelaat der Runderen heeft geen ken te* ken van eenige hoedanigheid, die op een der Gemoedsdriften toepaflelyk zy: alleenlyk zou men zeggen mogen , dat 'er de plompheid in is afgefchetft. Van vooren, inzonderheid, geeft de breedte van den Kop en Smoel, de Knob- bels waar in de Oogen (laan , en de dikte der Hoornen, geen ander aanzien; doch van ter zyde is het Gelaat een weinig meerbefneeden. De dikte van ?t Lyf en de kortheid der Poo- tcn , met en benevens de ruime Kosfem aan de Keel, maakt ook de geheele Geftalte lomp, doch, in vergelyking met den Olyphant en Rhi- noceros, kan een Os waarlyk fraay van Lig* haam genoemd worden. De logheid van het Rundvee is , inzonderheid wanneer zy leggen , blykbaar , en die hoedanigheid , eenigermaate met de houding der Koeijen overeenkomftig 9 fchynt volkomen ftrydig met de fierheid van een grïmmigen Stier of Bul, die, als 't ware, verradelings den Menfche aanvalt. In de Kal- veren (*) Tegenve. Staat van Italië, Amfterd, ijöt. I- DzzU bh 4f9« VAN DE K O E I J E N. 307 veren beantwoordt de houding volkomelyk de j# afdeeI* plompheid van 't Gelaat. XXXVIè De gewoonde en bygevolg de natuurlvkfte Hoofd» . STUK. kleur der Runderen is roodagcig vaal ,' doch men vindt 'er een menigte onder die zwart zyn of wit; ook rood» en zwartbonte, bruine, gry- ze, en geltippelde of geviakie. Deeze Ver- fcheidenheden komen onder de Koeijen menig- vuldig voor , in de miudeifce en Zuidelyke dee- len van Europa , en men onderfcheidc , daar aan* eenigermaate den aart deezer Beeften : doch el- ders fchynt de Kleur van het Klimaat af te han- gen ; geiyk in Noorwegen , alwaar alle de Run- deren, zo wel als de Paarden, geel zyn. De Engelfchen, komende op deTogt van den Heer Anson aan 't Eiland Tinian, een der Ladrones in de Zuider Oceaan, vonden daar veele duizen- den van Runderen, die altemaal fpierwit waren, doch meeftendeels zwarte Ooren hadden 't Is ontwyfelbaar, dat deeze Beeften 'er, ge- iyk door de Nederlanders aan de Kaap, door de Spanjaarden zullen gebragt en voortgeplant zyn, om tot Voorraad van de Bezetting van 't Eiland Guam te verftrekken ; doch 't was onbëgrypelyki daar de Kleur in Europa door de Voortteeliogzo verandert en verwifielt , hoe zy aldaar van ééne Kleur konden zyn, indien het Klimaac niets daar toe deede* En , dewyl die Eilanden onder de (*) ï{eize rondsom de Wereld. Atr.fterd. 1749. bkdï, h Deel. IIU SrvKt V 1 $o3 Beschryvinc Hoofd STUK* ÜeTan den en Hoornen. !. AFDEFX.de Verzengde Lugtftreek en niet ver van da XXXVI. Linie leggen, zo blykc wederom, dat het Ge* voelen van den Heer de Büffon , omtrent de zwartwording van het Hair der Beeften door dè Hitte, weinig grond heeft (f): want dan zou- den de Koeijen geel , rood of zwart , moeten zyn in de heete Landen , en wit in 't Noorden; De Runderen hebben , gelyk de herkaauwen- de Dieren in 't algemeen , geen Sny tanden in de Bovenkaak. Van de genen , die zy in de Onderkaak hebben , zyn de middelfcen de langde. De oppervlakte der Kiezen is ongelyk en zeer bekwaam tot het vermaalen van 't Voedzel. Hunne Onderkaak is byna de helft minder breed dan de Bovenkaak, 't geen dezelve beweegly- ker doet zyn. Men kent den Ouderdom der Koeijen aan de Tanden en Hoornen. De eer- fte Tanden , van vooren , vallen op de tien Maan- den uit , en worden vervangen door anderen 7 die zo wit niet en breeder zyn : op de zeftien Maanden vallen de «Tanden, die naaft aan de middelden zyn, uit, en 'er komen voor deeze ook anderen in de plaats : op de drie Jaaren zyn alle de Snytanden vernieuwd , en alsdan egaal , lang en taamelyk wit : naar maate het Beeft in Jaaren toeneemt, flyten zyaf, worden ongelyk en zwart. Even 't zelfde heeft in de Bullen en Osfen plaats , zo dat de wegneeming der (*) Ver^elyk het I. Stuk deezer Nat. Hiftorie. bladz* VAN DE KOEIJEN. 309 der Teeldeelen geen verandering maakt in de r. Afdeel. groeijing noch in het verwiffelen der Tanden. XXXVI. Niet meer doet de Sexecot het afvallen der Hoor- J?°OFD" Si UK* nen : want de Bul en Koe krygen beiden op het derde Jaar nieuwe Hoornen, die zy dan, evea als de tweede Tanden, hun Leven lang behou- den : de Hoornen van den Os en van de Koe worden alleenlyk dikker en langer dan die van den Stier. De -kleur der Hoornen is geelagtig : van binnen zyn zy hol en hunne holte paft cp een uitftek van het Voorhoofdsbeen, dat ook hol is en gemeenfehap heeft met de boezems van dit Been. Zy groeijen aan , zo lang het Beeft leeft, en maaken ieder Jaar een nieuwen ring : zo dat men , neemende de punt van den Hoorn voor drie Jaaren 9 daar aan gemakkelyk den Ouderdom van deeze Beeften kent. In de Beenderen van 't Rundvee valt het voU De Been, gende op te merken. Het Voorhoofdsbeen c!ereiu maakt de bovenfte helft uit van het Aangezigt, en de Slaapbeencjeren zyn zeer klein , als on- der de Hoornen verborgen. In het eerftgemel- de Been beftaat het voornaame onderfcheid tus- fchen den Kop van een Os en van een Paard. In het Tongebeen worden negen Beendertjes geteld , die door Kraakbeenderen aan elkander zyn gehegt. Het Borftbeen is Tamengefteld uit zeven Beenderen. Het Heiligbeen vertoont zig maar als een verlanging van de Ruggegraat. De Jleupeheenderen maaken een foort van Drie- st Deel. III Stuk. V 3 hoek ê 3ro Beschryving I. Afdeel, hoek , met den grondfteun boven , van vooren XXXVI. verhevenrond , in 't midden uitgehold; wiens t Hoofd- uitwaardfe hoek een grooten knobbel vertoont, die in magere Koeijen en Osfen zeer zigtbaar is. Het Schouderblad heeft een geregelder driekantige figuur dan in de Paarden. Ieder Been , zo voor als agter, fchynt in drieën ver- deeld te zyn; dewyl het, behalve de Dy en Schenkel, van onderen een Pootpyp heeft, by- na gelyk van langce als de andere Beenderen. Deeze Pootpypen hebben een geutje of groef a langs de voorzyde. De Schenkels der Voor- pooten zyn dubbeld , gelyk de Voor- Arm in de Menfchen , maar die der Agterpooten zyn en- keld. Laagte Van de vier Maagen heb ik reeds gelpro* 4er Dar. ^ jjq Qarmen hebben , van het Portier af tot aan den blinden Darm, de langte van honderd- veertien , en verder tot aan het Fondament , van vier-en-dertig, dat te famen honderd-agt- en-veertig Voeten maakt, zonder den Blinden Darm, wiens langte derdhalf Voet is, te reke- nen : zo dat men de geheele langte , van het Kanaal der Darmen , wel (tellen mag op hon- derdvyftig Voeten. Een verbaazende langte a inderdaad, wel twintigmaal zo groot als de lang- te des Lighaams van dit Beert, en ongelyk grooter dan de langte van dit Kanaal in den Menfch, om van andere Dieren niet te fpree- jcen ; 't welk klaar aantoont a hoe de Natuur VAN DE KOEIJEN. 3II voor de Verceering gezorgd heeft in de Schep- Afdeel, fclen (*> XXXVI. In de Maasen van alle Osfen, welken de HooFD- n STUK. Heer Daubenton in de Maand April opende, Vormpjes vondt hy eén foort van ronde, dikke, kromme in de W ormpjes , roodagtig van kleur en glad , fmal Maag' • toeloopende , en hebbende aan ieder end een opening. Zy fcheenen gehuisveft te zyn tuffchen de tepeltjes van de Pens en in de hokjes van de Muts. Hy telde 'er byna honderd in één Beeft , waar van de meeften zig in dat gedeelte van de Pens bevonden , 't welk aan de Muts het naafte is. De Nieren van het Rundvee hebben , gelyk Nieren, men weet , een zeer zëldzaame gedaante : de- wyl zy fchynen famengefteid te zyn uit ver- fcheide knobbels ; en dit wordt zo wel in de Koeijen en Osfen- , als in de Kalfsnieren , waarge- nomen. Ieder Knobbel is als een byzondere Nier , geevende een Buisje uit , en deeze ko- men te famen in het Bekken , ?t welk den Pis- leider afzendt als gewoonlyk. In het Hart der oude Bullen vindt men, on- Beentje in der het Klapvlies dat agter het regter Oor is , hei Hart' een langwerpig Beentje, 't welk de kromte des ingangs van de flinker Holligheid volgt , en een ander Beentje, dat kleiner is doch byna van dc zelfde gedaante als het eerfte, in de ingang van (*) Vergelyk bladz. 4, hier v®or; en het I. Stuk* bladz. 7-59. LDeeu III Stuk. V 4 gia Beschryvinq ï. Afdeel, van die zelfde Holligheid , onder het Klapvlies XXXVI. 'c welk agter het flinker Oor is. Het grootftg rrvii*^* Beentje was, in een Onderwerp van middelbaa- re grootte, twee en een vierde Duim langs over den grooten bogt gemeten : het kleine niec meer dan een half Duim (*). Even 't zelfde heeft plaats in de Herten (f). Gebruik. 't Gebruik , dat van de Lighaamsdeelen dee«< zer Beeften in de Samenleeving gemaakt wordt, gaat de verbeelding byna te boven. Zie hier , wat de Heer de Büffon daar korte- lyk van zegt „ In Ierland , Engeland, „ Holland, in Sweeden en het Noorden, wordt „ een menigte Osfen-Vleefch gezouten en ge- 3, rookt, zo ten diende van de Scheepvaart als „ ten voordeele van den Koophandel. Ook gaat „ uit deeze Landen een groote veelheid Leder, „ De Huid van de Osfen, en zelfs die der Kal- „ veren, dient, gelyk men weet, tot onein^ s> dige gebruiken : het Smeer is ook zeer nut- 9, tig, men mengt het met Schaapen-Ongel : 9, de Drek is de befte Meft voor droogeen lig- „ te Landeryën; de Hoornen van dit Dierzyn „ het eerfte Vat geweeft , daar men uit gedron- „ ken, het eerfte Werktuig, dat men gebruikt 5, heeft om het Geluid te vergrooten ; de eer- 3, fte doorfchynende Stoffe , die men bezigde 3> tot (*) Dcscript.dst Taureau , par Mr. Daubenton. pagc (f) Zie bladz. 94, hier voor. {£j Hifi. Naturelle du B«uf. p. 136. VAN DE KOEJJEN. 313 $9 tot het maaken van Vcnfterglazen en Lan- j Afdeel 2, taarnen , en die men heeft zagt gemaakt , be- XXXVL „ werkt en gefatfoeneerd, tot het vervaardigen Hoofd- STUK* 3, van Doosjes, Kammen en duizend andere a, Werkftukken: maar laat ons eindigen, want ,3 de Natuurlyke Hiftorie moet ophouden , daar >5 de Hiftorie der Konden aanvang neemt % Ik meen egter5 behoudens de agting van dien De Melk, Heer , over fommige deelen nog een weinig te moeten uitweiden. De Melk is zekerlyk een der nuttigde Vrugten van het Rund vee. De aan- genaamheid van haar Smaak doet ze tot een zeer gewoon Voedzel verftrekken, 't welk in aller- ley Ouderdom en Gefteldheden dienftig is ; ja alleen genoegzaam om het Leven te onderhou- den , zonder andere Spys of Drank. Men kan de Koeije-Melk ook tot een Geneesmiddel ge- bruiken in veelerley Kwaaien 5 daar het te doeq is om eene verzagting der fcherpheid of ver- dikking der te groote dunheid van het Bloed : doch dan moet dezelve, zo dra zy gemolken is 3 gedronken worden. Het gefchiedt beft in 't Voorjaar of de Herfft 3 en men wagt zig 5 voor eenig Zuur te hebben in de Maag. Uitwendig dient de Melk niet minder tot een Stooving$ 't zy met Bloemen van Vlier tegen de Roos, of met kruim van Brood in het Voeteuvel en de opkrimping der Peezen. Met Water gemengd is zy zeer verdunnende en verkoelende , doch in- zonderheid de Huy, die zig affcheidt van het Stremzel der Olieagtige deelen , 't welk in de j. deei. iii Sits, V 5 0 Melk, 314 Beschryvino I. Afdeel. Melk, of op de gewoonewyze, of door bymen* XXXVI. ging van eenig Zuur, gelyk Limoenfap, Azyn Hoofd- cf Wynfteen, geformeerd wordt. Deeze Huy, die in 't Franfch petit Lait genoemd wordt, ichynt bezwangerd te zyn met een vlug Salpe- teragtig Zout , 't we!k eenigermaate den aart van Armoniak-Zout heeft, en uit dien hoofde ver- ftrekt de Huy , boven en behalve de verkoeling en verdunning der Vogten , tot een zagt La- xeermiddel om de Darmen te zuiveren , niet al- leen , maar ook veele Verftoppingen weg te neemen van de Ingewanden, inzonderheid van de Lever. Men kan 'er ook het Sap of Afkook- zel byvoegen van Kruiden , die tot dit oog- merk byzonder dienftig zyn , en dan verfterkt de Huy derzelver kragt en werking. Zout of Al over lang is het bekend geweeft, dat men Suiker van ujt de Melk een natuurlyk Zout kon haaien 9 de A*le^k« 't welk de zoetheid hadt van Suiker : doch de regte manier , om hetzelve te bereiden , is voor eenige Jaaren in Switzerland eerft tot volkomen- heid gebragt (*), Men kan dit Zout in alle Ge- vallen, daar de Huy of Melkwey dienftig is, ge- bruiken, en fommige Geneesheeren beweeren zelfs, dat 'er meer kragt in fteekt, dan in de- zelve. Het wordt tegen alle Ziekten , daar een byzondere fcherpheid in de Vogten de overhand heeft, aangepreezen , tot een of twee Drach- men (*) Zie een uitvoerig Vertoog daar over in de Uitgezog- e Vtxhanidingin. II. Deel, bladz. ƒ42. VAN DE KOEIJEN. 315 men 's daags in te neemen, met een Aftrekzei r afdeel* van Eerenprys , of zelfs maar in de Thee. Het XXXVT, worde ook in de Borftdranken , tot twee Hoofd* of drie Drachmen op de twaalf Oneen , ge- STUK* mengd. De Melk, eenige Uuren ftil fiaande, wordt Boter, met Room bedekt , die het Olieagtigfte bevat , 't welk zig affcheidt van de Waterige , Zouti- ge en Weiagtige deelen. Uit deeze Room komt , door fterke beweeging , Boter voort. In Europa gefchiedt dit , meeftal , en bekwaam- lykft, door middel van een Karnftok , die in een geflooten Vat op en neder geftooten wordt , 't zy met Menfchen Handen , of door een Rad, waar in een zwaare Bulhond loopt, of anders. Natiën , die zulke Werktuigen niet hebben , weeten door enkele fchommeling van de Melk of Room , in Lederen Zakken of genaaide Hui- den , hunne Boter te maaken. 't Schynt dat men zulks in Vrankryk doet met Houten (lam- pers , in Aarden Potten , die daar toe vervaar- digd zyn. De Boter is, in de middelfte en Noordelykfte deelen van Europa en van Aiïa, in algemeen gebruik tot Saus en tot bereiding der Spyzen, waar toe men in de Zuidelyke Landen veelal Olie neemt. Men kan niettwy- felen, of zy is tot het temperen van veelerley Scherpheden, zo in als uitwendig, bekwaam. Die in Metaalen werken , welker Dampen van fchadelyken aart zyn , gelyk Spiesglas , Koper en Kwikzilver, kunnen rykelyk Boter gebrui- I? Peel. III. Stuk. ken $ 3i6 Beschryving L Afdeel, ken, tot een Behoedmiddel voor hunne Maag. XXXVI. De Karnmelk i die van de Boter overblyft , is Hoofd- zuur en voor Menfchen van een GalaRtig Ge- STUK* ö ftel of in heete Ziekten , als ook voor \ Ar, beidsvolk en die zig fterk beweegen , een zeer goed Voedzel. Kaas, Onder alle bereidzelen van de Melk is de Kaas het voedzaamfte en duurzaamfte. Men kan dezelve maaken van verfche , of van getapte dat is geroomde Melk, doch dan verheft de Kaas veel van haar fmaak en vettigheid. DeKoeijen- Kaas overtreft de Schaapen-Kaazen in voed- zaamheid , en dezelven zyn drooger : doch door middel van zekere bereidingen wordt , of van Schaapen-Melk alleen, of onder de Koeijen- Melk , Kaas gemaakt , die in lekkerheid de ande- re overtreft. Dus is zekere Switzerfche groene Kaas, Schabzinger genaamd, niet minder ver- maard, dm de Kaas van Roquefort inVrank- ryk ; doch de Parmezaanfche in Italië , de En- gelfche en Hollandfche van de befte Soort , die meeft van Koci jen- Melk gemaakt worden , be- twiften elkander den voorrang in fmaaklykheid en deugd. De Kaas dient egter met maatigheid gebruikt te worden , inzonderheid wanneer zy- oud is, en fommige Menfchen, die Graveelag. tig zyn , hebben aanftonds Pyn van wegen der- welver fcherpheid. De jonge en ongezouten Kaas (*) Zie een Vertoog daar over in het VL Deel de$ TJitgeZ9gte perbtndelingen. VAN DE KOEIJÉN. 317 Kaas is , uitwendig , een zeer verzagtende j# Afdeel» Pleiften XXXVL Onder al het Vee leveren de Runders het bes- ^00FD" STUK te Slagtvleefch uit. Dat der Osfenis, gezouten ^ ylcefch of gerookt zynde , zeer bekwaam om lang be- waard en vervoerd te worden, en veel beter dan het Koeijen-Vleefch ; Vwelkegter , indien het van behoorlyk vet geweide Beeften komt, niet ligt verfmaad zal worden. Het allerbefte, om verfch te worden gegeten , is het Vleefch van gemefte Kalveren, en het Sop, daar van gekookt, is uitmuntende om de Ingewanden van Menfchen, die wat teerzyn, tot het ontvangen van een Purgeermiddel voor te bereiden. Het verftrekt een ligt verteerbaar Voedzel, en is derhalve voor zwakke Geftellen, die zig weinig beweegen , dienftiger dan voor Volk , 't welk veel beweeging heeft of eén zwaaren arbeid doet. De Longen van een Kalf, met Worte- len , roode Kool en verzagtende Kruiden gekookt, leveren een zeer goeden Borfldrank uit. Het Nat van Kalfspooten is een heilzaam Middel in fchielyke verzwakking door Bloedftortingen, enz. De Oflfen-Gal heeft, zo wel in de Genees- cfien Gat kunde als anders, haar gebruik. Als dezelve door uitwaafeming dik gemaakt is , doet men 'er de veelheid van een vierde Loots van in Buik- zuiverende Klyfteeren , om eene zagte prikke- ling te maaken in 't Gedarmte. De Pleifter, uit deeze Gal , met Aloë , Myrrhe en Olie van I. Dei. III, Stuk, Ko- 3i8 Beschryvik Hoofd STUK. I. Afdeel. Koloquinten famengefteld, op de Navel gelegd XXXVI. zynde, brengt de zelfde uitwerking voort, en is dienftig voor zuike Perlbonen , die een onver- winnelyke af keerigheid hebben van allerley Ge- neesmiddelen 3 als ook voor Kinderen , die met Wormen zyn geplaagd. Tegen verfcheiderley Gebreken en Ongemakken van 't Gehoor , kan men vrugt hebben , van een vlokje Katoen of Watten, daar in gedoopt, in het Oor te ftee- ken: ook wordt zy dikwiis , niet nutteloos, ge- bruikt , om het Hoornvlies der Oogen van Vlakken te zuiveren 3 die het Gezigt belemmer- den. De Tinktuur van Oiïen-Gal is een zeer vermaard Blankeczel. Men haalt die uit dezel- ve , in de Zon gedroogd zynde , met Brande- wyn; als men zig daar van bedienen wil, moec het Aangezigt 'er mede beftreeken worden , zonder daar aan te raaken , en zonder hetzelve bloot te (tellen aan de Lugt, drie of vier Dagen lans;: vervolgens wafchc men het met Water van Boonen-Bloemen , en dit geeft 'er een won- derlyke blankheid aan. De Verwers bedienen zig, gelyk men weet, van de Osfen-Gal, om de Wolle, Lakenen en andere Stoffen, eerde- zelven geverwd worden, te zuiveren, en men kan 'er de Olie- of Smeer vlak ken mede uit de Kleederen doen. De Schilders hebben 'er ook gebruik van , om de Kleuren een glans by te zetten en hunne Stukken fchoon te maaken , waar toe dezel e zeer dienftig is. In de Galblaas van den 0$ wordt dikwilseen Steen Ofiea- fct&Oét. VAN DÉ KOEIJEN. 319 Steen gevonden, die de figuur, grootte en kleur [% Afdeel. heeft van een hard gekookt Eijer-Doir ; zynde XXXVI, by korften of fchilfers famengegroeid , even Hoofd» als de Bezoar-fteen, en daarom noemt men hem Osfen-Befoar , gelyk fommigen 'er den naam aan gegeven hebben van Alcheron Lapis en de Ara- bieren heeten ze HaraczL Deezc Steen is het vermolfemen onderhevig en uit zig zelf te wor* den tot een Poeijer, als men hem een langen tyd bewaart ; uit hoofde van de kleine Wormp- jes of Myten die 'er in groeijen. Hy bevat vlug Zout en een weinig Olie : hy is zweetdry ven* de, tegengiftig en openende: men maakt 'er, ter Gifte van zes Grein tot een Scrupel , ge. bruik van , tot ftopping van den Buikloop , te* gen de Vallende Ziekte en tot uitdryving van Venyn. Uitwendig tot een Niesmiddel gebruikt zynde , agt men , dat 'er het Gezigt door op- geicherpt en de Herfenen verfterkt door wor- den. Men moet hem niet verwarren met de Hairballen, die in de Maag der Kalveren en Koeijen gevonden, en ook wel Balübos, dat is Osfen-Steen , genoemd worden , om dat zy fomtyds met een Steenige Korft overtoogen zyn (*). Veele andere Lighaamsdeelen van de Run- ders plagten oudtyds ook als Geneesmiddelen :e worden gebruikt, en men kan niet twyfelen, of Lde Beenderen en Hoorens hebben dergelyke kragt (*) Zie bladz, 283 , hier yoor. 1, Deel. 111 Stuk* / 22o Beschryving L Afdkel, kragt als de Hertshoornen; te meer, om dae XXXVL zy door Deftillatie een zelfde Geeft, Olie en Hoofd- Zout, geeven, doch zeer ftinkende. Men wil STUK* eok , dat 'er van de Schenkels , toe het maaken van Meshegten , gebruikgemaakt wordt in plaats van Elpebeen. Het Merg derzelven is zeker- lyk zeer verzagtende , wanneer het , met Wyn gemengd zynde , als een Smeering gebruikt wordt. Die zelfde eigenfehap heeft het Koei- jen- Smeer, dat zeer gemeen is tot het maaken van Kaarfen, en dan veelal gemengd wordt met Moskovifche of NoorfcheTalk, welke meeft uit Bokken-Ongel beftaat (*) ; want de in 't wild of op fchraale Landen loopende Runderen gee« ven weinig Smeer. In de Nederlanden zyn 'et wel geweid , die tweehonderd Pond , en daar bo- ven, uitleverden (f). De Huid. De Huiden der Osfen én Koeijen worden be- reid tot Zooi-Leer der Schoenen, en van die der Kalveren maakt men het Over-Lcer, dat gemeeniyk Vet Leder genoemd wordt. Van de Kalveren-Vellen wordt ook een menigte tot het maaken van Parkement , en tot het binden van Boeken in Franfche en Engelfche Banden , gebezigd. Het Hair der Koeijen-Huiden , daar afgehaald zynde , dient tot het maaken van Klee- den , die Rter dekking van de Glazen der Broei- kas- O Bat %ift. toen ^ottaegen. R Th. & 10. (f ) IQronjk van Schagen* bl. io# VAN DE KOEIJEN. 32! Icasfen en Oranje- Huizen , tegen de Koude en jb Afdeel Vorft, allerdiemligfl zyn. De Drek deezer xxxvi. Beeften is, zo in als uitwendig, by de Ouden Hóari£ in gebruik geweeft ; doch, behalve de Gevallen van een wanhopig Kolyk of verftopping der In- gewanden, wanneer men 'er fomtyds eenStoo- ving van om den Buik flaat, zal dit walgelyke Middel , hedendaags , zo min in aanmerking ko- men als het poeijer van de Schaft van een Stier of Bul, waar van Helmontiüs, totGenéezing van den Rooden Loop en het Zydewee, eea Geheim maakte. 't Is bekend, dat van den Afval der Osfen, De Hc-^ de Pooten naamelyk en eenige deelen van dennen, Kop, Lym gekookt wordt. Ook weet men, dat dunne dcorfchynende Blaadjes van Hoorn , in fommige Lantaarnen , in gebruik zyn in plaats van" Glas , om dat detelven doof 't ftootéh zelden breeken. Deete Blaadjes worden ge- maakt van Runder-Hoornen, die men aan de eene zyde open fnydt , en dan in bladen fplyt ; welke dus maar eene bepaalde grootte hebben ; zo dat men, dewyï deeze Blaadjes in dieper Sponningen moeten ftaan dan het Glas, zeer belemmerd is met de föfaadtfw der (taande Stuk- ken, en op ver na zo veel dienfl niet van dcc ze Lantaarnen heeft als men wenfehte. De Chi~ neezen, een zeer vernuftige Natie* weeten de Blaadjes Hoorn zo behendig aan elkander te ibh deeren , dat de voeg niet alleen geen belemme- ring aan bet Licht geeft, maar dat 'er zelfs tËffcrfa III Stuk. X gceQf Besc-hryving Afdeel, geen Naad , of eenig zigtbaar teken , van over- XXXVI. blyft. Dus maaken zy ronde of Eyronde Bol- Hoofd- jen van Hoorn, wel van drie Voeten wyd, die zeer fraay zyn ; wordende , daar te Lande, voor twee zodanige Lantaarnen, met haarenop- fchik en toeftel , de Waarde van tweehonderd Hollandfche Guldens betaald. Zy gebruiken eg- ter geen Koeijen- , maar Schaapen of Geiten- Hoornen, die zy, geweekt zynde en doorge- zaagd , opklooven en verder in dunne Blaadjes fplyten , welke door kookend Water en door Vuur worden famengehegt, en door polyfting in den gemeld en flaat gebragt (*). II. (2.) Koe met de Hoornen naar elkander geboo- Iwtffts. gen en zeer lange Maanen. Dit is het Kenmerk van een Beeft uit het Ge- flagt der Runderen , welks Griekfchen Naam 5 Bonafosj men in 't Latyn overgenomen heeft. De Duitfchers noemen het wilde Buffel , de Bo- hemers Loni en de Ingezetenen des Lands , daar men het vindt of plagt te vinden, Monops, vol- gens den Heer Brisson, die het wilde Os noemt en verzekert , dat het in Peonie , op den Berg Mesfapus, huisveft. Paonia is een Landfchap van Macedonië, en dus in Griekenland, ge- noemd (*) Zie Mem. de Mathem. C?* de Phyjiq. Tom. II. p. 3SO. (2) Bos Cornibus in fe flexis, Juba ionaiflima. Syft. Nat. VI. Bonafus. Raj, Qvadr, 71. JaNST.^^r. Tab-. XVIII. Fig. 2, VAN DE KOEIJEN. 323 fioemd geweeft, op welks Grenzen, naar den^ArnEÊ!> kant van Medie, de Berg MeJJapius gelegen XXXVL was. LiNNiEüs ftelt de Woonplaats van dit Hoofd- Beeft in Afrika en Afia. ***** Het heeft de Geftalte van een Stiet y zynde óeftattft zwaarder dan een Os, doch zo lang niet. De . Kop en Hals zyn bedekt met geele Hairlok- ken , zweemende naar de Maanen van een Paard, maar langer en fynder. De Hoornen zyn fraay blinkepd zwart, binnenwaards en tevens nedcr- waards omgekromd , byna als die van een Ram* Eet Hair over 't geheele Lyf is Afchgraauw naar den rosfen trekkende ; de Huid zeer hard 9 zo dat het geen aandoening van Stokflagen heeft. De Staart is klein, ten opzigt van de grootte van 't Lyf. Dit Beeft gelykt in Veele öpzigten Haar den Stier, zo wel in 't opgraaven van den Grond fchappeö* met zyne voorde als in het fchoppen met zyne agterpooten ; doch de gedaante zyner Hoornen maakt, dat het 'er tot den aanval weinig dienft van heeft. Het gebruikt derhalve tot zyne verdedi- ging een ander Middel: want, door dejaagers nagezet wordende, weet het, als het de Hon- den niet ontvlugten kan , ze af te weeren met zyne Vuiligheid , die het eenige Schreeden ver uitwerpt, en zo fcherp is , dat een Hond, op wiens Huid dezelve valt , te dier plaatfe zyn Hair kwyt raakt. Men wil zelfs dat de Koe * eer zy Jongen werpt , de plaats , daar zy zig be«- 1, Deel, IJl. Stuk, X 2 Vindt* Beschryvinc HöOFD- sTua. Gebruik i. Afdeel- vindt 5 met haaren Drek omringe , alsofzyzig XXX Vf. daar door beveiligen wilde. Het Vleefch worde ons door de Ouden , uit wien men deeze Befchryving heeft, verzekerd, uitmuntende te zyn van Smaak. Indien het Dier weezentlyk in Afrika gevonden wordt, zal het mifichien dat gene zyn , van welks Huid de In- wooners van 't Ryk van Tafïlet, aan de Zuide- lyke Grenzen van Marokko, Schilden of Ron- dasien maaken , die voor Schietgeweer beftand zyn. lil, 7>ijon. (3) Koe mei van elkandér wykende Hoornen 9 zeer lange Maanen en een bult op de Rug. De Griekfche Naam Bifoon fchyntin'tHoog- duitfeh Wijent overgenomen te zyn, terwyldc Polakken dit Beeft Zuber noemen en de Lk- hauwers Suber. Men kan 'er in 't Neerduitfch den Naam clan geeven van . bultige Stier. Dó Heer Brisson heeft 'er drie Soorten van in zyri Oflen-Geflagt , naamelyk de witte of Schotfche, de Duitfche en de Amerikaanfche, die hy elk in 't byzonder aldus befchryft. Witte of De eerfte Bifon verfchilt van de gewoone Schotfche, stjeren njeC) dan daar in, dat hy geheel wit is van kleur en lange Maanen heeft aan den Hals, by~ (5) Bos Cornibus divarcatis, Juba iongifïïma, Dorfo glbhöfo; Syft, Nat. VI. Bifon. Raj. Quadr. 71. Gtsé. Quadr. 296. Jonst. Quadr. Tab. XVII. Fig 2. Bifan Americaous. Catïsb. Carol. 3. p. 20. Taurus Mexicanu& Berk; Mex, 587» Ges^. Qfadr* 301. VAN DE KOEIJEN. 325 byna gelyk een Leeuw. Deeze Be eden zyn L Afdeel %q wiid 3 zegt Gesnerus , en voor 't gezel- XXXVJ. fchap der Mcnfchen zodanig bevreesd, dat het HoüFD- Kruid, de Boomen en Vrugten , daar men aU leenlyk aangeraakt had, hun zeer verzou doen vlugten. Veel overleg is 'er noodig om zc te vangen : als men hun vervolgt , vreezen zy voor Honden noch Jaagers , voor Yzer noch Staal : zy vallen op alles, wat hun in 't gemoet komt, aan 3 en, gevangen zynde, fterven zy van ver- driet. Hun Vleefch is goed en lekker : maar men heeft deeze Beeften zo fterk gejaagd , dat 'er hedendaags , in de Bergagtigfte deelen van Schotland , maar eenige weinigen ce vinden zyrj. De Duitfche, die by Klein wilde Stier heet, Duiifche, is door zyne bult, welke de voorgaande niec heeft, en door de kleur onderfcheiden; heb- bende ook, zo 't fchynt, behalve de Maanen, een Baard of Sik, gelyk de Bokken. Deeze zal van den Heer Lijnreus onder den volgenden b.e- greepen zyn. De Amerikaanfche of Indiaanfche, die by de Amen. Schryvers Stier van Mexico of van Ouwira ge„kaaaiche, noemd wordt, is klcinder dan de gewoone Os; dePooten zyn kort en dik, de Kop is groot, de Bord breed , doch het agterfte gedeelte fmal : de Staart, die een Voet l^ng is, heeft geen Hair, dan een groote Kwaft aan 't end: de Hoornen, aan den wortel dik, zyn opwaards. geboogen , en binnenwaards inwykende. Op de Rug heeft hy een zeer groote en hoogebulc. 1. Dtti, 111. stu^ X 3 £)§ *2(J Beschryvinc j ApDFFL D 1 kleur van zyne Vagt is zwartagtig bruin. In XXW l dë Winter is het geheele Lyf bedekt met lang Hoofd- roig Hair3 dat regen den Zomer afvalt en een sruK# zwarte rimpelige Huid bloot fielt voor 5t ge- zi ;t : de Kcp alleen biyfc het geheele Jaar door ruig. Het Hair, dat het Mannetje op 't Voor- hoofd heeft, is een Voet lang, dik en gekruld: hy heeft de Hoornen haakig, puntig, zwart, glimmende; de Oogen groot, woeft , verfchrik- kelyk, vlammende; de Tong zo ruuw , dat de- zelve, door 't likken, de Huid weg neemt en Bloed voor den dag doet komen : het lange Hair, waar mede zyn Hals vérfierd is, heeft eene Muskus-Reuk. Eigen- £>jc £);er js een der verwoedden van de fthap^cn. g01jcinen van Zuid- Amerika ; doch het laat zig temmen en wordt dan handelbaar. Het Wyfje wordt fomtyds door de Tygers , die men daar heeft, aangerand en dan ontftaat 'er, indien de Bul by der hand is, een fchrikkelyk Ge- vegt, 't welk egter doorgaans ten nadeele van den Bifon uitvalt , en dan wordt ook de Koe verfloncen. Men houdt de Hoornen , zegt Lemery, voor Zweetdryvende en Tegengif- tig , indien 'er het Poeijer van ingenomen worde , ter Gifte van een half Scrupel tot een Vierde Loots. Rüisch heeft verfchillende Af- beeldingen gegeven van den Bifon (*). (4) (*j De Quadr. Tab. XV. 8c XVI. VAN DE K O E I J E N. S^7 (4) Koe met agterover leggende gedraaide Hoor- I. Afdeel. De Spaanfche , Italiaanfche , Franfche , Hoog- ^ duicfche en Engelfche Naamen van dit Beeft, zyn altemaal afkomltig van 't Griekfch Woord Buffel- Boiibalos , dan men in 't Latyn Bubalus of Buf- felus noemt. Deeze Naam is van veelen gege- ven aan verfeheiderley wilde Osfen, anderen hebben 'er zelfs Geiten en dergelyke Beeiïen onder begreepen. Hier uitblykt, dat 'er wei- nig zekerheid zy , welk Beeft de Ouden 'er door verdaan hebben. Hedendaags , zegt Klein , neemt men Osfen die groot zyn van (latuur, en zeer lange Hoornen hebben, voor Buffels. Aldrovandus verhaalt , dat hy 'er gezien hadc te Rome, Florence en in andere Steden van Italië, 't Schynt een Afiatifch Dier te zyn, dat men in dit Gewelt aanfokt tot den Land- bouw. Zie hier , hoe deeze Autheur den Italiaanfchen Geftalte, Buffel befchryft. Hy is den Os gelyk , maar grooter en hooger, hebbende een zeer harde Huid, kort, zwart Hair, doch dunnetjes, op 5t Lyf , en geen aan de Staart. Het Voorhoofd is met ftekelig Hair bezet. Hy houdt den Kop, die klein is naar 't Lighaam te rekenen , altyd over zyde. De Hoornen zyn lang , zwart en (4) Bos Cornibus refupinatis intortis amice planis. Syfl. Nat. VI. Bubalus. Raj. Qvadr. 72. Gesn. Quadr* 58* Aldroy. Bifuk* Libr. I. Cap. 6. nen , die van worm plat zyn. XXXVI. Hoofd- stuk. ge- X, BfiBL» JU X4 §28 Beschryying j^FDFPX#gedraaid: de Hals is dik; de Beenen zyn kptk XXXVI. In Afic, Griekenland en Egypte, a!s ook op'c Hoofd- Eiland Borneo en in Siam, is die Beeft gemeen. Men vindt *er veclen in 't wilde loopen in een dorre onbewoonde Landftreek, op de Ooftkuft van 't Ryk van Napels , by Manfrcdonia aan de Adriatifche Zee , alwaar zy zig geneeren met fo ro- mige Heefters , die daar groeijen , af te eeten , gaande dikwilsop k Strand in 't Water leggen dat zy , met den Vloed , over zig heen laaten loopen, dewyl dit Beeft het Water zeer be- mint,, Eigen. De Buffel brult op een verfchrikkelyke wyze. ^happen. Hy befpringt de gewoone Koeijen niet, enzy- Be Koe zou geen Runder-Kalf laaten zuigen , ; ten zy het met Buffels-Stront beftreeken ware. Zy heeft ook altyd Melk in haare Ujjers , van de bevrugting af. 't Is een werkzaam Bee,ft. Men doet hem een Koperen of Yzeren Ring door de Neus , en maakt daar een Touw aan vaft of een foort van Toom , en door dit mid- del geleidt , beftuurt men hem ; doch te zwaar beladen zynde valt hy n?er , en men kan hem met geene Stokflagen weder doen opftaan , ten zy hem de Laft is afgenomen. Door een fluk rood Laken of Baay te zien , wordt hy, gelyk de Bullen , doldriftig , en ontziet niets in zyne razerny. Zyn adem, wil men, is vergiftig voor andere Dieren. Gebruik. In 'c Land , omftreeks Piftoija in 't Groot Her- togdom Toskanen 5 worde van de Buffelinnen- Melk VAN DE KoEIjEN. 329 Melk Kaas gemaakt, die taamelyk goed is, ge (. Afdeel. naarad di Cavallo. Men gebruikt dit Dier veel XXXVF, tot den Ryftbouw. De Jooden eeten 't Vleefch Hoofd.* der Buifelen, en het wordt te Rome op de Markt verkogt ; doch is zo taay , zegt men , dat het, tegen een Muur geplakt zynde, niet ge- makkelyk daar weder af te krygen zy. De Portugeezen, die ook Buffels hebben in hun Land , fnyden het aan Schy ven , en geeven het , gedroogd zynde, de Slaaven te eeten. De Hoornen, Hoeven, Gal, het Smeer en andere Lighaamsdeelen , zyn in de Geneeskunde byna van de zelfde kragt , als die der Osfen of Run- deren, Ik zou hier nog fpreeken kunnen van den Afrikaanfchen Buffel, waar van de Schryvers melden: doch deeze fchynt my toe -de Bonafus te zyn, en de Amerikaanfche van Catesb y is de Bifon of bultige Stier, reeds befchreeven. Een Soort , egter , is 'er onder de Buffels , waar aan Linn^eüs twyfelt, of dezelve van de voorgaande verfchille of niet : naamclyk (5) Koe met de Hoornen korter dan de Ooren , V. een Bult op de Rug , doch zonder Maarten. indiaan-* fche. Deeze wordt, van den Heer Edwards, kleine pLtxxvlI. Jndiaanfche Buffel gehecen. Het Beeft, zegt deeze Schryver, heeft omtrent de grootte van een (5) Bos Cornibus faire brevioribus, Dorfogibbo, Juba fliilia f. Bubalus parvus Indicus. Edw. *Ar< 200. Tab. 200. 3, Deei, IU, Stuk* X 5 33o Bes chryving , AFDREL^een halfjaarig Kalf, en de geftaltedes Lighaams XXXVL zweemt veel naar die der Engelfche Bullen, Hoofd- uitgenomen de Buk op de Rug en de Hoornen» die zo kort zyn , dat zy naauwlyks buiten het: gekrulde Hair, 't welk boven op den kop is, uitfteeken. De Ooren zyn veel grooter en lan- ger dan de Hoornen ; van binnen , daar zy geen Hair hebben, Vleefchkleurig. De Oogenzynin langwerpige zwarte plekken geplaatft , aan de zyden van den Kop: de Oogappels {taan in kringen van Hazelnooten-kleur. De Neus is rc- delyk breed en plat, kaal en vogtig aan den buitenkant, daar de Neusgaten zyn. Aan de Lippen en Smoel ftaan eenige ftyve Hairen, dun gezaaid. Het geheele Lyf is bedekt met taamelyk kort glad Hair , blaauwagtig Afch- graauw aan den Kop , Hals , Rug , Staart en Zy- den ; wit in de Nek , gelyk ook aan de kanten van de Neus en boven de Oogen. De Buik is zo dunnetjes bedekt met helder Hair , dat 'er de kleur van 9t Vleefch door heen fchynt. De Beenen, die wat dunner, doch niet langer zyn dan die der Runderen , hebben ook een ligte kleur , wordende allengs wit naar de Voeten toe , van vooren gevlakt en met zwart getekend. De Kwaft, aan 't end van de Staart, is insge- lyks zwart. De Hoeven zyn als die van 'c Hoornvee, en donkerbruin van kleur. Gebruik. Men gebruikt deeze Beeften in de Ooftin- dien, alwaar zy gewoon tam Vee zyn, omze voor de Koetfen of Ry tuigen te zetten in plaats van VAN DE KOEIJEN. 331 van Paarden. Edwards verhaak , hoe hy den ^ Afdeel. Heer Sloane dikwils had hooren zeggen, dac XXXVI. men van de Schenkels van deezen Buffel , ge- Hoofi»- STUK brand of half gecalcineerd, aldaar maak: 't gene gewoonlyk Slangefteenen genoemd wordt, die men voorgeeft gehaald te zyn uit den Kop van den Slang , genaamd Cobra di Cabelo , en aan dezelven die wonderbaare eigenfchap toefchryft5 van , op de Wond gelegd zynde , 't Venyn daar uit te trekken, en, in Melk gcwafTchen of ge- droogd , wederom bekwaam te worden tot het zelfde gebruik. Zodanig een Buffel is eenigen tyd graazende gehouden op 't Exercitie- Veld te Londen, maar de nevensgaande Afbeelding is gemaakt naar die, welke de Heer Sloane in zyn Huis te Cbelfea hadt hangen , zynde getekend naar zulk een Beeit, 't welk uit Ooftindie aan den Heer Baronet Josiah Child tot een prefent gezon- den was, komende volmaakt met het gemelde overeen. Linnjeus zegt, dat die Buffeltje io China zig onthoudt, X*Deei. III Stuk, XXXVIt 332 J3ESCHRYVIN0 I. Afdeel. ^^^^^^^^H^-ft-^^^^*^1^ XXXVII, Hoofd.' XXXVII. HOOFDSTUK. 8 TUK* Befchryving van 't Geflagt der Paarden, waar onder de Ezelen en Muilezelen , als ook het Afrikaanfche Dier, Zebra genaamd , begreepen zyn. De Gang der Paarden , himne Stap , Draf, Galop en Telgang. Voortteeling : het Hippomanes van 't Veulen. De Snotterigheid of Droes. Keurlykheid der Arabifche , klein- beid der Noorfche , Vangji der wilde Paarden in Amerika. Hunne Gejialte, Ingewanden, Wormen in de Maag. Groote Steenen uit hun- nen Buik gebaald. yt Sagryn-Leder van de Huid der Ezelen. Gebruik der Ezelinne-Melk. Wil- de of Woud- Ezels. Voortteeling der Muileze- len. Jumarra's, een foort van Laftbeejlen. Ge- Jlreepte Ezel, Zebra genaamd. Rang- *T\E Heer Klein maakt, in zynEerfte Rang Schikking. IJ der viervoetige Dieren, welke de Hairi- ge en Gehoefde bevat, de Eerfte Familie van de Paarden , om dat derzclver Hoeven onverdeeld zyn. Het Geflagt deezer Dieren is het eenigfte by Brisson , in deszelfs Zesde Rang ; alzo zy Sny tanden boven en onder in de Mond hebben, en de Pooten eenhoevig. De Heer Linn^eüs, maakt , onder den Naam van Bellua , thans zynen Zevenden Rang van de twee Geflagten, van het Paarden Rivier- of Zee-Paard , die hy voor- heen met den Olyphant , Rhinoceros en 't Var- ken* van de Paarden. 33'j ken, onder den Naam van Jumenta, in zynen 1, Afdeel, Vyfden Rang geplaatft hadt. XXX VH, De algemeene Kenmerken van den Zeven- Hoöfro- STUK» den Rang der Zoogende Dieren zyn : de Voor- K€n*m^ tanden ftomp geknot te hebben , en twee Pranf ken. men in de LiefTchen. Die van 't Paard, in 't byzonder, 't welk zes Sny tanden in ieder Kaak heeft ; dat de bovenden regtop (taande , evenwy- dig en digt aan elkander, de onderden meer uit- fteekende zyn. De Hondstanden zyn enkeld, èti flaan zo wél een weinig van de Voortanden als van de Kiezen af, die het Dier 'er vier- en - twintig heeft. De Hoeven der Pooten zyn on- verdeeld. De Heer B&isson tèlt in dit Geflagt vyf Soor- Soorten, ten; 't welk daar van daan komt, dat hy den Muil- en den Woud- Ezel voor byzondere Soorten rekent. Linnjeus , die deeze beiden onder de Ezelen betrekt, heeft maar drie Soorten, als volgt. (1) Paard met de Staart overal Hairig. I. Cahdllnu Dit Dier is by de Hebreen bekend geweefl Heugft. onder den Naam van Sas , en het Wyf je onder dien van Sa/ah : de Chaldeen noemden hetzelve Sufuatha , de Perfiaanen Afbecha en de Arabie- ren Baiel. De Griekfche Naam is Hippos en de La- (1) Equus Cauda undique Setofa. Faun. Snee. Syfl. Nat. Èquus. Gesn. Quadr, 132. Aldr. Ung. 12. ]omr. Quadr.' % Tab. t , 2 , 1 , 4- raj. Quadr. 62, S.Deel. I1ISt*k. 334 B ESCHRYVINO I. Afdeel, ^atynfche Equus, of Jumentum, welke laatfte, XXXVII. fchoon ook aan de Oflen, Ezels en andere Laft- Hoofd draagende Dieren gemeen, egter wel voornaa- melyk gebruikt werdt ten opzigt van de Paar- den. De Hengft voerde , in 'c Latyn , den Naam van Caballus , waar van de Spanjaarden en Xta- liaanen hun Camllo , de Franfchen hun Cbeval ontleend hebben. Een gefneeden Hengft, of Ruin, heet in 't Franfch Cbeval hcngré> en een Spring-Hengft Etalon. Men geeft de Merry, in 't Franfch, den Naam van Jument, en het Veulen dien van Poulain. De Duitfchers noe- men dit Dier Rosf oïPferd, de Bohemers Kun9 de Polakken Kon , de Sweeden Heeft en de En- gelfchen Horfe. Het Veulen , dat men in 't La- tyn Hinnulus noemt, voert in 't Engel fch den Naam vmGinnet, en de Ruin, Cauterius> wordt Gelding geheten. Eigen. Een Hollandfeh Geneesheer , Petrus Naald- fchappen. wyK genaamd, die in den jaare 1631 over de Natuur en Eigenfchappen der Paarden fchreef , zegt dat zy warm en vogtig zyn van Tempera- ment (*). 't Is zeker, dat het naturel deezer Dieren niet wreed zy: fierheid en wildheid munt 'er alleen in uit. Schoon de meefte andere Die- ren in kragt overtreffende , randen zy die nim- mer aan , en, wanneer zy 'er van aangevallen worden , fchynen zy dezelven met veragting aan te zien. De- (*) Philifrp. (sve de Equor. nat. eletl. educat* discifL &*. turcitione* Leidx. 1631. Libr, I. Cap. 1. van de Paarden, 335 Dewyl zy geen Voedzel noodig hebben dan [.Afdeel* Gras en Kruid, en 't Vleefch hun nietfmaakt, XXXVih zo doen zy de andere Dieren geen Oorlog aan, Hoofd- J . ° STUK. en hebben ook geen vreeze voor anderen, die, hoe vreeslyk ook van Muil en Klaauwen , van hun met de Pooten worden afgeweerd. Nog minder voeren zy onder eikanderen Kryg we- gens hun beftaan ; alzo het Aardryk hun door- gaans Spyze genoeg verfchaft , en zy zelfs de Koft kunnen vinden op Landen, die de Run- ders hebben afgefchooren. Zy houden zig niet , gelyk deeze en andere Beefcen, Troepswyze tot onderlinge Veiligheid, maar veeleer uit ge- negenheid tot eikanderen, en geeven geenbly- ken van hunne kragt en fierheid door hetVeg- ten, maar door tekenen vanEerzugt, als 't wa- re; 't zy met om 't fnelfle te loopen, dooreen Rivier te zwemmen , over een Sloot te fprin- gen , en dergelyken meer. Van de zodanigen, die dit in hunne Jongheid het vlugfte en be- kwaamde doen, worden de befte Paarden aan- gefokt. Men verwondert zig in de Noorder Landen Moec%- dikwils, hoe dapper de Paarden zig tegen Wol-heïd" ven en Beeren verdedigen. Wanneer een Hengft, die Merriën of Veulens by zig heeft, een Beer gewaar wordt , zo doet hy zynen Stoet agter zig gaan, en fchroomt niet den Beer met zyne Voorpooten aan te vallen «> die hy als een paar Trommel (tokken gebruikt, behoudende dus ge- ineenlyk op dit Roofdier de overhand. 'cis eens I. Deel. 111 Stuk. ge* 336 BESchuYviNG I. Afdeel, gebeurd , wanneer men zulks aan 't Deenfché XXXVII. Hof niet gelooven wilde, dac een der Ampte- Hoofd- naaren van Koning Frederik den IV., opFrede- riksburg , een zyher Karospaarden daar aan waag. de, 't welk oogenblikkelyk eenen los gelaten Beer aangreep , zonder eenig Lyfsgevaar. Som- wylen egter behoudt de Beer , door zyne meer dan tweevoudige fterkte , op het Paard de over- hand, inzonderheid wanneer hetzelve hem de Rug toekeert , en hem met de Agterpooten fchoppen wil ; want de Beer fpringt dan het Paard op de Rug , eri houdt zig met Muil eïi Klaauwen diar op vaffc; hoe fnel het Dier ook tragt te rennen ; tot dat hét eindeiyk in onmagt nedervalt (*). Wilde Eenige oude Schryvers fpreeken van wilde Paarden. flarden 9 en verhaalen zelfs waar die huis hiel- den. Herodotus zegt , dat 'er zig aan de Oe- vers van de Éypanis in Scythie bevonden, die wit waren , en in het Noordelyk deel van Thra* cie, over den Donau, die het Hair vyf Vinge- ren lang hadden over 't geheele Lyf. Aristo* teles haalt' Syrië, Plinius de Noorder Lan- den , Strabö' de Alpen in Spanje aan , als de plaatfen , alwaar men wilde Paarden vondt* Onder de hedendaagfehen wordt het zelfde ge- zegd ten opzigt van Schotland en de Orkadifchc Eilanden , van Moskovie en 't Eiland Cyprué Leo de Afrikaan verhaalt, dat 'er in de Woes* ty. O Mt.%i% kon Stegen, iï. Th.p. r» van de Paarden- 337 ftynen van Afrika en Arabie wilde Paarden wa- \t aFDeel, ren, en dat hy zelf in die vanNumidie een Veu- XXXVII. len hadt gezien, wit van Hair en met gekrulde "i00!1** Maanen. Marmol beveiligt zulks, wanneer hy zegt , dat 'er in de Wildernifien van Arabie en Lybie gevonden worden , die klein zyn en Afchgraauw van kleur; dat men 'er ook witten vindt, hebbende het Hair en de Maanen zeer kort en ftekelig, welken zo vlug ter been zyn, dat de Honden of tamme Paarden niet tegen hun kunnen loopen. Men vindt ook aangete- kend, dat in China zeer kleine wilde Paard- jes zyn. Dewyl alle deelen van Europa hedendaags Vangfl bevolkt en byna overal bewoond zyn, zo vindt jr; A^erU men 'er geen wilde Paarden meer, en, die men ka« in Amerika ziet, worden geoordeeld afkomftig te zyn van tamme Paarden, uit Europa oor- fprongelyk r door de Spaanfchen overgebragt , die zig in de groote Woeftenyën van dat We* reldsdeel vermenigvuldigd hebben. Immers, dat deeze Dieren onbekend waren in de Nieu- we W ereld , is gcbleeken uit de vreeze en fchrik, waar mede de Ingezetenen van Mexiko en Pe- ru bevangen werden op 't eerite gezigt van de Spaanfche Kavallery. 't Schynt dat dezclven , zo op 't Vafte Land als op de Eilanden overge- bragt zynde, zig fterk hebben voortgeplant; alzo men , in 't allerzuidelykfte van Zuid- Ame- rika , groote Troepen vindt van wilde Paarden, van welker Vangfl: de Indiaanen in dat Gewed l9 Dskj.. Ui, 8iuv Y hUQ STUK, 338 Beschryving I. Afdeel ^un voomaamfrc beftaan hebben. Zy gebruiken XXXVII. ten dien einde fomtyds twee Kogels, die aan de Hoofd- enden van een Lederen Riem vafl zyn, en, op hunne tam gemaakte Paarden gezeten , weeten zy de wilde Paarden zo naby te komen, dat zy hun de Kogels om de Beenen kunnen Oinge- ren , als wanneer dezelven een foort van Strik maaken , en dus worden zy de Paarden meefter (*). De Heer de la Salle zag 'er, in 't laatfte der voorgaande Eeuw, in Noord- Ame- rika, naby de Baay van St. Louis, die in de Velden gingen weiden , en zo wild waren van aart, dat men hun naauwlyks naby komen konde. Een ander Schryver verhaak (f), dat men fomtyds op 't Eiland St. Domingo troepen ziet van vyf honderd Paarden , die by elkander gaan weiden. W anneer deeze een Menfch gewaar wor- den , bly ven zy altemaal flil ftaan : een hunner nadert tot zekeren afftand, fnuift met de Neus- gaten , neemt de vlugc en wordt van alle de an- deren gevolgd, Hy voegt 'erby, niet te wee- ten, of deeze Paarden ontaard zyn door wild te worden, maar dat hy dezelven zo fraay van Geftalte niet gevonden had, als de Spaanfchen, fchoon zy zekerlyk van dac Ras waren. Zy heb. ben , zegt hy , den Kop zeer dik zo wel als de Bee- (*) Verhaal yan den ^eistogt yan Anson. Deifr. ï7yf bl 367. (f) r&ift. des lAyanturiers Flibuftiers , par Oexmelin. Paris. ió8ó, Tom, I- pag, iiq» & nx. Op Sr. Domingo van de Paarden. 339 Beenen, die daarenboven knobbelig zyn : zy^ ^ hebben ook de Ooren en den Flals zeer lang. x\xvn* De Inwoonevs van het Eiland weeten hün ge- Hoofde makkelyk tam te maaken , en ze vervolgens STÜI1# aan den arbeid te gewennen. Ook doen de Jaagers hun de Huiden draagen. Men bedient zig , om deeze Dieren te vangen , van Touw- ftrikken, die men op de plaatfen, daar zy veel komen , fpant ; doch zy verwarren 'er dikwils zodanig in , dat zy zig zelf verflikken , indien men niet fpoedig hun komt helpen* Dan bindt men hun de Pooten en het Lyf , en maaktze va ft aan Boomen $ laatende hun twee Dagen zonder eeten of drinken ftaan. Deeze Proef dientom hun leerzaam te maaken, en door don tyd worden zy zo gezeggelyk, als of zy nim- mer wild waren geweeft ; ja, zo zy by geval eens weder los raaken, loopen zy niet weg, maar erkennen hunnen Meefter en laaten zig ge- willig weder vatten. De lieer Gersault geeft een ander Middel Marifö op, om wilde Paarden makte maaken. „ Wan- om vvllde # neer men, zegt hy, de V(^Jle^^s^3etinhlmnere^lmel^e X tedere Jongheid getemd heeft, gebeurt het „ dikwils, dat de nadering en aanraaking van 35 den Menfch hun zo veel fehrik veroorzaakt, dat zy hem met byten en fchoppen van zig „ weeren, zodanig, dat: het byna ondoenlykis hun te roskammen en te befiaan. Indien de „ lydzaamheid en zagtheid niet voldoende zyn,» „ moet men z;g , om ze rtek te krygen , van l. Deel, 1X1 Su-k, Y 2 g heg 340 Beschrïvving I. Afdeel. » het Middel bedienen, dat de Valkeniers ge- XXXVII. 5, bruiken om een Vogel te temmen, dien men Hoofd- gevangen heeft en op de Jagt wil afrigten; 3, dat is , hem den Slaap te beletten , tot dat „ hy van Zwakheid ter neder valt. Eveneens 3, moet men met een wild Paard doen, endraai- „ jen het , ten dien einde , met zyn Gat naar „ de Ruifel, hebbende, zo wel by nagt als over „ dag, een Man by zig, die het van tyd tot tyd een hand vol Hooy geeft en het belet te „ gaan leggen : dan zal men met verwondering ,5 zien , in hoe kort een tyd het Dier mak wor- 5, de. Evenwel zyn 'er Paarden geweeft, die „ men dus agt Dagen heeft moeten uit Slaap „ houden , eer zy getemd waren (*) Dettelheid In de Hengflen is deeze wildheid wel het der Heng* aanmerklykfte , zo dat men in Noorwegen , al- waar de Boeren het niet in gebruik hebben de- zeiven te Snyden , dikwils niet zonder gevaar de Wegen , die fmal en eng zyn , te Paarde kan pafleeren, en om die reden durft geen Boer , in den omtrek van Bergen , een Merry houden. In andere Landen maakt men 'er ge- meenlyk Ruinen van, houdende alleenlyk een enkelen Hengft, tot de Stoetery, opgeflooten. De Ruinen zyn immer zo gezeggelyk als de Meniën , en in 't algemeen verheft dit Dier, door de temming > zyn wilden aart geheel ; zo- danig dat het nooit , om zo te fpreeken , weg- loopt (*) Le nouyeatt parfait Marechal. pag. £9» van de Paarden. 341 loopt van zynen Meefter, en zelfs naar Huis LATm?u fchynt te verlangen , zoekende zelf zynen Seal yxxvil en Weide op, inzonderheid wanneer het door Hoofd- 't loopen of door den Arbeid is afgemat. In STUK* een Bofch verdwaald zynde geeft het, doorzyn hinniken , het verlangen naar het gezelfchap van den Menfch te kennen. De Ruinen en Merriën hinniken zo menig- Her hin- vuldig niet als de Hengften, ook hebben zy de niken °* briefchta. Stem minder zwaar en grof. In alle Paarden kan men vyfderley foort van Geluid onderfchei- den , naar het verfchil der aandoeningen. Hen hinniken van vrolykheid laat zig taamelyk ver booren : het klimt op en eindigt met fcherper Klanken: het Paard flaat tevens agter uit, doch tragt niet te fchoppenr In het hinniken van verlangen, 't zy naar een Merry of naar zyn Meefter of naar zyn Stal en Weide , flaat het niet, en de Stem, die ook ver klinkt, eindige met zwaarder Toon. 't Geluid, dat hetzelve vergramd zynde maakt , is zeer kort en fcherp, het flaat en fchopc middelerwyl geweldig. De vreeze doet het briefchen met een korte doch grove Stem , die als uit de Neusgaten komt , en naar het brullen van een Leeuw gelykt. Het grunniken van Pyn of Smerte gefchiedt met de allergrof fte Stem , by tuflchenpoozingen der Ademhaaling , en gelykt meeft naar fteencn of fnorken. De Stem deezer Dieren wordt, gelyk in de Menfchen , grover , als zy de bekwaam- heid krygen tot Voortteeling. Men merkt aan, U Dsel. lil Stuk. Y 3 daC 342 Beschryvtno I.AFD^FL.dac die Paarden, welke meert hinniken , vooral XXXVil. uic vrolykheid en verlangen, de beften zyn. !)oo:-d. ^jcn ]*Rto III. Stuk.» Z 2 356 Besgh'ryvin g I. Afdeel, flooten Perk, cn daar de genen uitkiezen x die XXXVII. Hengllig zyn : dit maakt de Merriën met Hoofd- nieer zekerheid bevrugt , dan , wanneer men ééne Merry by een Hengft brengt , om be- fprongen te worden ; doch de Hengften raa~ ken dus , in zes Weeken tyds , meer in ver- val dan zy anders zouden doen in verfcheide Jaaren. Werpen De bevrugte Merriën worden , in 't laatfte v*n 'r haarer Dragt , van de andere Paarden afgezon- Veulen* derd , op dat haare Vrugt niet gekwetft raake. Zy werpen al ftaande , en men moetze dikwils helpen , door met de Hand het Veulen , indien het niet behoorlyk legt, te keeren: doodzyn- de wordt het met een Touw uitgetrokken. By de uitftorting van het Water vallen doorgaans eenige Klompjes op den Grond, die men van ouds Hippomanes genoemd heeft, willende dat het een {luk Vleefch zou zyn , 't geen aan deo Kop van \ Veulen zat, en men verbeeldde zig, dat dit aanftonds door de Merry werd opge- •vreten. De Grieken hebben deezen Naam ge- geven aan het Vogt, 't welk de Merry in haare Hengftigheid laat loopen , en waar mede zy be- weerden dat een Hengft frnoordriftig was te maaken of dol van Geilheid. Het Hip. De Heer Daubenton heeft zig naauwkeurig fomams. verzekerd aangaande den oorfprong , de zitplaats en eigenfehappen van die Klompjes , welke by 't Voolen der Paarden geloosd worden , en hy bevindt , dat zy een Sedimentum zya van het Vogc van de Paarden. 357 Vogt der Allantois. Dit Vlies is iti de Paarden 1. Afdrrl. niet, gelyk ia de herkaauwende Beeften , (zegt XXXVII. hy,) als een byzondere Zak afgefcheiden , maarSTug°FD* het bekleedc omtrent de helft van de Wanden der Holligheid , welke 'er tuiïchen het Amnios en Cborion is begreepen. De Urachus , die in de Navelfireng is by het Amnios, geeft een dik Vogt uit , dat ros of roodagtig is van kleur , hebbende eene Pisagtige reuk , vooral wanneer men 't warm maakt. Waarfchynlyk zullen die Klompjes uit dat dikke Vogt geformeerd wor- den. Men vindtze niet even groot noch even menigvuldig in alle Nageboorten. Doorgaans &yn 'er verfcheidene , waar van fommigen de grootte hebben van een Erwt , anderen vyf of zes Oneen weegen , en drie of vier Duimen lang zyn , anderhalf of twee Duimen breed , en een half Duim of daar boven dik: fomtyds wor- den 'er gevonden , die nog grooter zyn en zwaarder. De Kleur is Olyfbruin en de zelf- ftandigheid Lymagtig. Zy hebben van binnen onregelmaatige holligheden , zonder eenigen fchyn van Vaten of van een Werktuiglyk Ge- itel. Hy hadt opgemerkt, dat zy famengefteld waren uit zekere Laagen op elkander , en aan hunne randen met een foort van Franje voor- zien, wegens de aanhangende Vezelen, die in het omringende Vogt zweefden. Ik heb , zegt de Heer Daubenton , bevonden , dat het gemelde dikke Vogt , door uitdamping, dergelyk een Stoffe uitleverde, die alleen in fi- I9 Deel* III Stuk, Z 3 guur 358 Beschryving I. AFDEtL.guur verfchilde van de Klompjes, welken by XXXV ii. de Geboorte van het Veulen worden geloosd. Hoofd- Somwylen zitten dezelven aan een Steeltje vart, 'c welk uit een gedeelte van dat Vlies beftaat , en 'er gemakkelyk af te fcheiden is. Veele zulke Klompjes, uit Paarden, zyn 'erin'sKo- nings Kabinet , en bovendien vindt men 'er der- geiyken, doch kleiner, uit de Nageboorte van een Koe, en uit die van een Schaap: ja de Heer Daubentdn verzekert, dat hy ze altoos, wanneer hy een Allanlois of Pis vlies zag, ge- vonden heeft (*). De Pratn- De Paarden zyn de eenigften onder de Zoo- men der gende Dieren 5 welker Mannetjes geen Pram- Paarden, men hebben , volgens het eenftemmig Gevoe- len der Ouden en Hedendaagfchen. Sommigen hebben zulks van de Dieren met onverdeelde Hoeven in t algemeen verzekerd ; doch met uit- zondering van zodanige Mannetjes, die aan de Moer gelyk zyn (f). De Heer Daübenton egter , die in de Ezel deeze Lighaamsdeelen hadt gevonden , leid zig daar ook op toe in de Hengft, en ontdekte ze op de zelfde plaats ; aan de Voorhuid naamelyk, alwaar dezelven in de Ezel zyn. De Voorhuid van het Paard , zegt hy> (*) Iets zodanigs is my onlangs ook, by 't openen der Vliezen van onvoldragen Lammeren uit een geflagt Schaap, voorgekomen. (f) Mammas non habent , nifi qui Matri fi mi les prodï/re. Arist. SvltdungMla mascula Mammas non ba» tent , prtter ea , Mtfiibus ftmiliê junU RaJ. Syfc Mab. QjM o ntrent een Duim breed , 't welk in 't midüen een zeer klein gaatje heeft , dat men , het eens gezien hebbende , gemakkelyk weder kan vin- den. In alle Hengften , egter , heeft dit geen plaats: in fommigen is 'er in 'c geheel geen blyk van , inzonderheid in oude Hengften, al- waar die deelen verflend kunnen zyn, gelykde Voorhuid weezentlyk in deze! ven als geheel verfleeten is. Doch hy hadt geen genoegzaame zekerheid, om vafi te fteüen, dac 'er ook geen jonge Paarden zyn , in welken de Prammen ge- heel ontbreeken : zo dat de gelykheid aan de Movr hier op betrekking zou kunnen hebben , Daar hy zig verbeeldt. Ik vind de zitplaats dee- zer Prammen al vry ongewoon en grappig. In- dien menze weezentlyk voor Prammen houden moet , zo blykt 'er ten minften uit , dat 'er geen reden zy, om dit Lighaamsdeel als een merk- teken van de Verdeeling der Dieren te ver- werpen. De Paarden ruijen, gelyk meeft alle Dieren Leefiyi die Hair hebben > en dit gefchiedt eenmaal 's jaars; gemeentvk in 't Voorjaar en fomtyds inde Herfft: als wanneer zy zwakker zyn en beter opgepaft moeten worden, dan anders* Men XDkKL, ïiiSTuxt Z 4 vindt 36o Beschryving I.: Afdeel, vindt 'er die ook van Hoeven verwiflelen, 9t XXXVII. welk meelt plaats heeft in de genen die op vog- Hoofd- tl-ge piaatfen, gelyk in de Nederlanden, zyii geteeld. Zy flaapen zo lang niet als de Men- fchen , en om die reden hoort menze dikwils by nagt in de Stallen fpooken. De Slaap van een Hengft is, op 't allermeefi, maar drie of vier Uuren in 't Etmaal: fommigen gaan nooit leg- gen om te flaapen , en doen zulks ftaande : doch de Ruinen flaapen wat langer. De Heer de Büffon rekent hunnen Leeftyd op vyfentwintig en op 't hoogfte dertig Jaaren : dezwaare, gro- ve Paarden , zegt hy , zyn op de vyftien Jaaren reeds oud. My is van een Heer verhaald , dat hy in Sweeden met een Paard gereeden had van vierendertig Jaaren, aan welks kragten nog niets fcheen te ontbreeken. .ToedzeL De Paarden , weet men , nuttigen hier te Lan- de by Zomer Gras en 's Winters Hooy : hoe- wel veelen, en ver de meeflen , hier te Am- fterdam, het grootfte deel van 't Jaar met Hooy gevoed worden. Doch behalve dit moeten zy , om zwaar Werk te doen , of lang voor een Ry- tuig teloopen, hun Voer hebben, datgemeen- lyk uk Haver beftaat met eenig gekapt Stroo. Men kanze ook met Roggenbrood voeren, 't welk deeze Dieren zeer wel fmaakt , en zeker Heer in S weeden heeft opgemerkt , dat het ruim de helft in de Koften uitwinne, wanneer menze Brood geeft , dat van gebroken Rog en Haver, half en half, is gebakken, met eenig Zout, of . ook van de Paarden. 361 ook met Lynkoek daar onder gemengd (*). HetL Afdeeu Zout is zefcerlyk de Paarden nuttige doch dat xXXVÏI. zy vet worden door het gebruik van Spiesglas, Hoofd- vind ik zonderling. Ook wordt de Leverkleurige" Bereiding van hetzelve (Hepar Antimonii) als een zeer goed Middel aangemerkt om de Gezondheid van de Paarden te bewaaren , wanneer zy flegt Voedzel gebruiken. De veelheid , die men het Dier daar van ingeeft, is een of twee Loot tef* fens: men vergunt het dien Dag weinig Voed- zel, doch laat hetzelve dikwite drinken : dus wordt het Lighaam gezuiverd. In Vrankryk en Engeland gebruikt men het Spiesglas 9 met een vyfde deel Salpeter gemengd , tot een algemeen Purgeer- of Braakmiddel voor het Vee (f ). De Heer Girard de Villars, Doktor in de Taxi* een Medicynen, Korrespondent van de Akademie VerSif ' voor de der Weetenfchappen en Lid van deKoninglyke Paarden. Akademie der Letterkunde van Rouen , heeft in de Verzamelingen van de laatftgemel de Aka- demie een Vertoog uitgegeven over de doode- lykheid van den Taxisboom voor de Paarden. De Schry ver zegt daar in , dat de Vergiftigheid van dit Gewas , voor de Beetfen met gelpleeten Hoeven, door het Braaken nog fomtyds kan voorgekomen worden ; doch dat dit geen plaats heeft in de Paarden, die, wegens de Ruitswy- ze uitpuilingen in de Zwelgpyp, het ingeno- men (*) Stokholmfe Verhandelingen. XV. Deel. bl. 292, (f) De zelfde, III. Deel. bladz. 294. 362 3 ESCHRYV1NG JL Afdeet , mcn Voedzei niet weder om hoog zouden XXXVII. kunnen brengen. Hoofd- De Viervoetige Dieren drinken allen niet op de zelfde manier. Sommigen zyn 'er, die het he\è of de doen gelyk de Menfchen; brengende de Nap Dio€s. of Pot, daar 't Water in vervat is, metdeVoor- pooten aan den Mond, en dan hetzelve flegts inzwelgende. De Monden en Katten drinken al flabberende, likkende het Vogt met de Tong , van welke zy een geutje maaken , en dus een grooce veelheid inzuigen. De Paarden, wier Tong daar toe te kort en dik is, fteeken den geheelen Muil met de Neus in 't Water 5 eo zwelgen dus een menigte Waters met weinig moeite in; doch dit kan niet gefchieden zonder den Adem in te houden , en het noodzaakt hun , om verfcheide maaien de Neus uit het Water te haaien. Ten anderen krygen zy hier door, wan- neer hetzelve te koud is, lörntyds een zeer ge- vaarlyke Kwaal , die Snotterigheid of de Droes geheten wordt. Deeze Kwaal heeft de Heer de la Fosse , Hoeffmid van den Koning van Vrank- ryk, onlangs eerfl beweezen haare Zitplaats te h bben in het Snotvlies. Men kan derhalve niet twyfelen, of het een waare Verkoudheid zy; te minder, aangezien de Reizigers niet melden, dat de Paarden in de Zuidelyke Landen zo veel daar aan onderhevig zyn. Ik zoude myn Beftek te buiten gaan , indien ik hier alle de Ziekten van deeze Dieren , en derzei ver Geneesmiddelen , uitvoerig befchry ven wik VAN DE PAA&DEN. 363 wilde. Anderen hebben zulk opzettelyfc gedaan I. Afdeel. (*) en zeftig Soorcen opgeteld (f). Wat hier XXXVIL van zy; men kent weezen tlyk geen Dier, 't H^0FD- S TUK* welk den Menich zo naby komt in de menigte en verfcheidenheid van in- en uitwendige Kwaa- ien. Het is te beklaagen , dat de Behandeling en Geneezing derzei ven niet door eenig kundig Geneesheer ondernomen , maar altoos aan de Smeden toebetrouwd worde; waar door eene Weecenfchap , die by de Ouden zo beroemd was, dat zy den byzonderen Naam van Veteri- naria Medicina droeg, byna geheel verloorenis gegaan , of door Menfchen geoefend wordt * die geen de minfte kennis hebben van de Ge- neeskunde. Behalve de Droes, die eenigermaate befmec- Befmptre- telyk of overfpruitende wordt geoordeeld te|^^!ck" zyn door aanraaking , komt 'er fomwylen een Paarden. Landziekte onder de Paarden. In 'c Voorjaar van 1732 werd t door het Hof van Holland , by gelegenheid dat 'er een Ziekte van dien aart, zig openbaarende met een Bladder op de Tong, was overgekomen op 't Gebied van den Staat, aan de Hoeffmeden bevolen , de Beefïen te vi- fiteeren , en , indien zy dezelven daar mede be- fmet bevonden , de Middelen te gebruiken , die tegen dit Ongemak in druk uitgegeven waren. In (*) P. A. V. Court , Accidenten der Paarden en fye* ieeftcn. (f; Chomel, Huishoud. Woordenloek op Paakd* 364 BESCHRYVXNC' I. Afdeel. In 't jaar 1750 was in 't Ryk van Groot-Brit- XXXVII. tannie eene befmettelyke Ziekte onder de Paar- Hoofd- fce met gebrek van Etenslud begon en STUK. ö in de Droes eindigde ; weshalven de Invoer van Paarden uit dat Ryk door de Staaten werdt ver- booden. In 't voorde van 't voorleeden Jaar 1761 hadt men in 't Prinfenland een dergelyke Ramp, bedaande in een Kwaal in 't Hoofd, die uit kwaad Voeder en brak Water geoor- deeld werdt te ontdaan , en waar aan omtrent vyftig Paarden dierven , eer dezelve ophield. VerfcheN Wanneer men de Ouden raadpleegt over de denheden. natuur en hoedanigheden der Paarden van ver- fchillende Landen, zo vindt men (*) dat de Griekfche Paarden byzonder in agting waren tot den Oorlog ; dat die van Achaje de grootden waren , welken men kende ; doch dat de aller- fchoonften uit Egypte kwamen, waar Koning Salomo ze reeds tot een zeer hoogen Prys deedt koopen. Zy melden, dat in Ethiopië de Paar- den niet wel daagden , wegens de al te groote Hitte van 't Klimaat : dat Arabie en Afrika de welgemaakden uitleverden , die zeer uitmuntten in vlugheid en bekwaamd waren om onder den Man te ryden of foei te loopen. Zy merken aan , dat de Italiaanfche Paarden , inzonderheid die van de Pouille , ook zeer goed waren , en dat men 'er in Sicilië, Kappadocie, Syrië, Ar- menië, MedieenPerde,ookvoortreffelyken had ia (*} VU Aldroy, Hij!. Nat. de Solidiged. p. 48 tfj, s van de Paarden. 365 in fnelheid: dat die van Sardinië en Corfika I. Afdeel, klein maar levendig en moedig waren : dat de XXXViL Spaanfche naar de Parthifche geleeken , en uit- S^K°FD" muntend waren tot den Oorlog: dat men 'er ook in Tranfylvanie en Walachïe vondt , met Maa- nen op den Grond hangende byna , enzeergroo- te Staarten, óngemeen lugtig en vlug ter been: dat de Deenfche Paarden van goede geftalte; de Noorfche klein doch zeer rad waren 9 tot klauteren en fpringen als gebooren. Zy befchry- ven de Vlaamfche als fterk van natuur, zeggen- de dat de Galliërs aan de Romeinen Paarden leverden , die goed waren om Ry tuigen te trek- ken en Latten te draagen: doch de Duitfche Paarden geeven zy als wanftalligop, enzoflegt, dat men 'er zig niet van bediende. De Swit- zers, egter , hadden een menigte zeer goede Ruiters-Paarden ; hoedanigen 'er ook in Hongarie geteeld werden : doch die der Indien waren klein en zeer zwak van aart. Het gemelde heeft, grootendeels , nog heden Barbars» plaats, 't Schynt dat Arabie, inderdaad, het^he^ regte Klimaat zy tot de Voortteeling der fchoon- fte Paarden , die men uit dezelven of onmidde- lyk , of door middel van Barbes , dat is Spring- hengften of Merriën uit Barbarie , in Europa aanfokt. De meefte Barbarifche Paarden en veele Italiaanfche , ja Spaanfche zelfs , zyn van 'c Arabifch Ras. De Heer Sh'aw beweert , dat men thans de betten vindt in Egypte en in de Heerfchappyën des Keizers van Marokko. Zy hv&zL. nxsrvK. mua* 366 Beschryvïno I. Afdeel. munten daar in uit, zegt hy, dat zy nooit be~ XXXVII. zwykcn, en zig ftil houden, wanneer de Ry- Hoofd- der af gaat zitten of den Toom laat vallen: zy STUK hebben een wyden Stap en een fnel Galop; doch men laatze niet op een Draf of den Tel- gang gaan: dewyl zulks daar te Lande als een zeer lompe en onedele Gang' wordt aange- zien (*). Arabifchc. Volgens Marmol zyn de Arabifche Paarden keurlyfe afkomftig van wilde Paarden uit de Woeftynen van Arabie , van welken men in overoude tydea Stoeteryën heeft aangelegd, war_r door zy zo flerk vermenigvuldigd zyn, dat menze thans al- om vindt in Afrika en Afie , zynde zo vlug ter been , dat fommigen zelfs de Struisvogels in 9t loopen overtreffen. De Arabieren van de Woeftyn van Barbarie , en de Volkeren van Li- bye ,* fokken een groote menigte van deeze Paarden aan , tot de Jagt : zy bedienen 'er zig zelden van tot het Gevegt en tot Reistogten : zy laaten, als 'er Gras is, hun ter Weide gaan, en , als dat ontbreekt , voeden zy de Paarden met Dadels en Kemelen-Melk , *t welk deeze Dieren mager, vlug en flerk, maakt. Hy ver- haalt, dat zy met Strikken de wilde Paarden vangen , die zeer kort en hard zyn van Maanen cn van Staart, gemcenlyk Afchgraauw of wie van kleur: welker Vleefch zy eeten, worden- de dat der jongen by hun zeer lekker geagt. De? (*) Lt* foyages ie Mf. Shaw. Tora. I. pc 308» van de Paarden. 367 De hedendaagfche Reizigers melden (f), dat I. Afdeeu de Arabieren liefft de Merriën beryden , ver- XXXVÜ. koopende de Hengften aan de Turken: vvantSTOK°F£>" het fnyden is by hun in geen gebruik. Zy be- waaren zeer zorgvuldig, en van oude tyden her, de Raflen hunner Paarden , waar van zy de Ge- neratiën , de Vermaagfchappingen en de gant- fche Geflagtrekening kennen. Zy onderfchei- den de Raflen door byzondere Naamen, en imaaken er drie Klaflen van : her eerfte van Edele Paarden , die van zuiver en aan beide zy- den van oud Ras zyn : het tweede van Paarden van oud Ras > doch die door Vermaaglchapping zyn verbafterd , en het derde van gemeene Paarden. Die van de eerde Klafle laaten zy niet dan door Hengften van het zelfde Ras bc- fpringen : zo zy die niet hebben , huuren zy de- zeiven van hunne Gebuuren 5 en dit gefchiedt in tegenwoordigheid van Getuigen , die de be~ kfagtiging bywoonen van de Atteftatie, welke daar van voor den Emir of Vorft van hunne Sa- menleeving gemaakt wordt ; zynde de Naamen van den Hengft en de Merry , en derzei ver geheele Geflagtrekening 3 daar in uitgedrukt, Wanneer het Veulen geworpen is , wordt daar van ook, in tegenwoordigheid van Getuigen j> een Akte opgefteld en de tyd der Geboorte aan- getekend. Het zyn flegts de voornaamfte on- der ' (f) Zie de ^hemeene befchryving der Reizen &■ aurres, citéz par Mr. RutFUN , dans l'jffift. Kat. dn GnraL %, DE£l, 111 Stuk, 368 13 E S C II R Y V I N c I. Afdeel. der dlt Vo,k ' die zodaniSe Edele Paarden heb- XXXVü. ben : want een Merry vin zulk Ras geldt vyf- Hoofd- honderd , ja fomtyds duizend Kroonen of daar boven . Men verhaalt , dat aan de Rivier van Sene- gal , of daar omltreeks , fomtyds zulk een Paard aan de Negers verkogt wordt voor vyftien Slaa- ven. Deeze Paarden zyn ongelooflyk fnel en vlug ; zy fpringen over een Beek of Haag heen als een Hert , en , indien hunne Ryder komt af te fchieten , al ware het in de hardde Galop , zo blyven zy op 't oogenblik ftil (taan. De Paarden der andere Raflen zyn gemeener* zodanig dat ieder Arabier 'er verfcheidene heeft die 's nagts, by hem en zyn Gezin en al zyn ander Vee, mede in de Tent flaapen. Men ziet 'er jonge Kinderen op het Lyf en aan den Hals van de Merry en het Veulen , die geduldig met hun fpeelen laaten. Ook mishandelen de Arabieren hunne Paarden niet : zy praaten en redeneeren met dezelven, en draagen 'er ongemeen veel zorg voor , zo in 't roflen , als in 't waflchea van de Pooten, het Lyf, de Staart en Maanen* die zy zelden uitkammen , op dat 'er van 't Hair niets verboren gaa. Den geheelen dag geeven zy hun geen eeten , maar laaten ze flegts twee of driemaal drinken , en tegen den avond doen zy hun een Zak aan den Kop, waar in omtrent een half Schepel wel zuivere Gerft is , en dien Zak neemt men niet weg, voor 's anderendaags morgens , wanneer zy alles opgegeten hebben. In de Maand Maart brengt menze in 't Land, en • van de Paarden. 369 en in dat Saizoen laat men de Merriën fpringen, j# afdeel* neemende zorgvuldig inagt, om haar, zo dra XXXVII. zy befprongen zyn, koud Water van agteren Hoofd- op 't Lyf te gieten. Als de Voorzomer is ver- loopen , haalt men de Paarden uir het Land , en geeft hun , al den overigen tyd van 't Jaar, Gras noch Hooy, en zeer zelden Stroo te eeten; zynde Gerft aldaar hun eenigfte Voedzel. De Veulens worden de Maanen afgefneeden 3 zo dra zy een of anderhalf Jaar oud zyn, op dat die langer mogen worden en dikker van Hair;, men begintze te beryden, wanneer zy twee of op 't hoogfl: twee en een half Jaar bereiken. Dagelyks blyven de Paarden der Arabieren , als zy 'er niet mede uit zyn, gezadeld en getoomd ftaan aan den ingang van de Tent. Dit Ras van Paarden heeft zig uitgebreid in ' Pcrfiaaa» Barbarie, by de Mooren, en zelfs onder de Turkfche. Negers aan de Rivier van Senegal, alwaar de 1 Vorften of Heeren des Lands 'er eenige hebben , die zeer fraay zyn (*), en zy draagen 'er zo veel (*) In de sAlgemeene Befchryvïng der Reizen, vind ik aan 't end van 't XVII. Hoofdft. in 't Vierde Deel, bladz. 328, aangemerkt, hoe 't het groot gebrek van deeze Veerden % genaamd Barbarvsche Peerden, tuflehen de Rivier van Senegal en de Gambia , is , dat zy g e en en mon d hebben. Hoewel deeze uitdrukking eenigermaate kan worden gebillykt , doordien men in de wandeling fpreekc van Paarden die geen Bek hebben ; zo luidt dezelve doch zeer vreemd, en zal van weinigen regt verlraan worden: ©ok fchynt ze my de eigentlyke Vertaaling niet te zyn M)££L. IHStvk. Aa van 370 BeschHvinö I Afdeel vee* zorS voor> dat zy liever zelf het Koofrs XXXVII willen miffen, dan hetzelve hunne Paarden te Hoofl- onthouden. Aan een anderen kant hebben die zelfde Paarden zig verfpreid in Egypte, Tur- kye en miflchien ook in Perfie, alwaar men wil dat eertyds een Stoetery was van tiendui- zend witte Merriën. De Paarden munten daar , gelyk in de Levant en in Barbarie, uit door de hardheid hunner Hoeven ; zo dat zy naauwlyks beflag noodig hebben. In Turkye heeft men, buiten de Aralrfche , Tartarifche en Hongarifche, ook nog inlandfche Paarden , in de Turkfche Pro- van LaB\t , die , wel ïs waar , gezegd hadr , lesChevavx Barbes munquent de Boucbe; doch met het gene daar op volgt, peut itre paree que leurs Moids ne fent pas bien faits > klaar aantoont, dat zulks wil zegden , deeze Paar- den Initiëren met naar den Toom , of iets dergelyks. Want geHrekkelykheid van den Bek; gelyk, dat die te groot is of te klein, kan het niet betekenen; dewylLABAT er onmiddelyk op volgen laat ; mijjehten , om dat hun Gthit niet voel gemaakt is. Ik moet egter zeggen , dat de Ver- taaier ftiptelyk het Engelfch heeft nagevolgd, en ik kan niet nalaaren my over de bekwaamheid van den Engelfch- man te verwonderen, die het hebben yan geen Mond, oorfpronkelyk van 't Franfche manquement de douche 9 als een groot gebrek van deeze Paarden heeft gelieven aan te merken , zonder dat Labat zulks gedaan hadt. Hy voegt 'er by , dat de Negers deeze Paarden met Gras en geftoote (of liever gedampte) Maiz voeden, in plaats van Haver. Ik wil nu niet onderzoeken , of deEngelfchman wel heeft gedaan , met het Woord Mil , dat Geertt bete» kent, in Maiz9 't welk Spaanfche of Turkfche Tarw is , te veranderen; daar die Negers de eerfte al en de laatfte niet fchynen te hebben ; of de Nederduitfche Vertaaler , in hem zo ftiptelyk na te volgen : om dat dit hier niet Ui zaake doet. van de Paarden. 371 Provintiën geteeld, die aan dc Perfïaanfche vol- 1. Afpeel* gen in deugd, gelyk deeze aan de Arabifche, XXXVII. komende byna mee de Icaliaanfche Paarden Hoofd- stuk. overeen. De Paarden , die in Indie geteeld worden, zyn Indiaan- niet gQed : de Grooten des Lands bedienen zig ^e e" . aldaar van zodanigen , die 'er uit Perfie en Ara- liegt, bie worden gebragt: men geef tze over dag een weinig Hooy en *s avonds Erwten, die met Sui- ker en Boter gekookt zyn , in plaats van Haver of Gerit. Dit Voedzel houdtze in ftaat en geeft hun een weinig kragt : want zonder dit zouden- ze in weinig tyds vervallen , dewyl het Klimaat tegen hunne natuur zo ftrydig is. 't Schynt dat de zeer heete Landen geen goede Paarden voortbrengen kunnen : immers die van de Kuft van Guinée zyn , gelyk de ingeboorenen van Indie, uitermaate (lege, draagende den Kopen Hals laag , en zo waggelende in 't gaan , dat zy ■t'elkens fehynen te zullen vallen : ook boven- dien zeer klein, traag en onbeftuurzaam, wor- dende van de Negers meed tot Voedzel gebe- zigd. De Chineefche Paarden worden gefnee- den of tot Ruinen gemaakt, even als in Euro- pa; doch zyn weinig beter dan de Indifche, zwak, wanftallig, vreesagtig, en zo klein van ftuk, dat men ze in den Oorlog niet kan ge- bruiken. De Tartaaren hebben , wederom y een ander Tartari* flag van Paarden, die, hoewel flegts van mid- fche" delmaatige Gcftalte, fterk, moedig, vlug, vol i deei. in .stuso Aa 2 Vuur 372 Beschryving aïd1f! Vuur en ligt ter Been zyn ; hebbende de Hoe- XXXViL ven zeer hard doch fmal ; den Kop zeerlugtig Huofo- £QCfr te kiein ; een langen ftyven Hals, deBee- nen al te hoog: zo dat hun weezentlyk de fraai- heid van Geftalte 9 en dit ook maar alleen , ontbreekt ; want zy zyn onvermoeid en onver- beeldelyk fnel in 't loopen. De Tarters leeven met hunne Paarden byna als de Arabieren ; doch zy gewennen ze reeds van de tedere Jongheid af aan den Toom , doende 'er , als zy zeven of agt Maanden oud zyn , Kinderen op ryden : doch zelf maaken zy 'er geen gebruik van, voor dat de Paarden zes of zeven Jaaren oud zyn. Alsdan kunnen deeze Dieren een onge- iooflyke vermoeijing uitftaan; gelyk twee of drie Dagen agtereen te loopen zonder ruften , vier of vyf Dagen door te brengen zonder ee- nig ander Voedzel, dan een hand vol Gras of Kruid om de agt Uuren , en evenwel een Etmaal zonder drinken te zyn. Het overzwemmen van breede Rivieren met deeze Paarden is by dit Volk gemeen. Hoe fterk en hard ook van natuur zynde , vervallen zy als menze ia China of Indie brengt, maar blyven inPerfieen Turkye taamelyk goed. Kleine Onder deeze Soort van Dieren is een Ver- Paandjes. fcheidenheid die in kleinte uitmunt, doch an- ders byna alle de veranderingen van Geftalte 5 Deugd en Eigenfchappen der Paarden van ge- woone grootte heeft. Die flegte Neger-Paar- den, by voorbeeld, zyn zo klein, dat indien van de Paarden. 373 'er een Menfch op zit, zyne Voeten den Grond f j\Tmvu raaken, In 't Mogols-Land vindt men 'er, vol- x\XViL gens Tavernier, nier veel grooter dan een Hoofd- Bulhond : in Cörea zyn 'er van niet boven de iTÜK* drie Voeten hoog. Dus hebben de kleine Tar- ters ook een Ras van zeer kleine Paardjes , die niet minder vlug zyn en fterk dan de Tartan*, fche, zo even gemeld. De kragt en moedig- heid der Hitlandfche en Noorfche Paardjes , is iedereen bekend. Men vindt 'er dergelyken in Schotland en in Ierland, die door deEngelfchen veel worden opgekogt om hunne fraaiheid van Geftakc. De Heer Anderson verhaalt, dan de Yslandfche Paardjes uitmunten in kragt en vlugheid, doch dat dczelvcn tevens zeer koppig en boosaartig zyn. Zy leeven , 't geheele Jaar door , in de open Lugt , en moeten hun Voed- stel zelf zoeken, wordende door de Natuur, te. gen den Winter, met een dikke Vagt van lang ttyf Hair befchut. De Levensmanier der Paarden in Lapland, Lapland. j ai ^ • ii 1 fche Paar- zegt de Abt Outhier, is mooglyk een derdeno zonderlingfte zaaken van dat Geweft. Men maakt 'er geen gebruik van, dan ?s Winters, wanneer menze voor de Sleeden fpant om Le- vensbehoeften , inzonderheid Hout en Voorraad, te vervoeren : want by Zomer gefchieden alle Reistogten en Transporten met Schuiten. In de Maand Mey , vroeger of laarer naar de lang- te van den Winter; zo dra, naamelyk, als de Sneeuw is weg gefmolten > laat men de Paarden 1, dbsii uit;?** Aa 3 los 374 Beschryvino ï. Afdeel. 1os looPen * ^e dan Z*S vervoegen naar zekere XXXVII, Diftrikten of Boffchagiën, even of zy dezelven Hoofd. tot hunne Verzamelplaats beftemd hadden. Zy hl UK» maaken verfchillende Troepen , die zig nooit vermengen noch van elkander fcheiden , necmen- de ieder een byzonder Diflrikt van het Bofch tot baare Weide \ waar in zy zig bepaalen , en 9 als hun Voedzel begint te ontbreeken , zoekt deeze Troep een nieuwe Weide op ; doch valt nooit in die, welke een andere Troep in bezit- ^ ting heeft genomen. De famenleeving van dee- ze Troep is zo geregeld en derzelver Gang zo eenvormig , dat de Boeren hun eigen Paarden altyd weeten te vinden, wanneer zy dezelven eens benoodigd zyn , gelyk fomwylen gebeurt. De Poftmeefter kennis geevende aan de Inwoo- ners van het Vlek, gaan die hunne Paarden op- haaien, en laaten dezelven, als zy gebruikt zyn, loopcn: dan zoeken zy hunne Makkers ia het Bofch weder op. In 't begin van Septem- ber, of daar omtrent, als 'c flegt Weer wordt, verlaaten de Paarden de BofTchen, komen by Troepen terug , en begeeven zig elk naar zyn eigen Stal. Zy zyn klein , doch goed en leven- dig zonder boosaartigheid : fomtyds vatten hun- ne Meefters ze by de Staart, zonder datzyee- Bigen tegenftand bieden: doch men vindt 'er on- der , die wat wrevelig zyn , als menze voor het Rytuig wil fpannen. Uit de Boffchen t'huis komende zyn zy zeer vet en glad; maar de &waare arbeid » dien zy in de Winter moeten doen, van de Paarden- 375 doen, en 't geringe Voedzel, dat men hun r. Afdeel*, geeft, doctze wel dra vermageren. Onder Si XXX VII, loopen neemen zy dikwilseen mond vol Sneeuw, STÜgw;yj* en zo dra men ze, ter beftemder plaats geko- zynde, ontfpannen heeft, rollen zy over de Sneeuw, gelyk anders in 't Gras. Ook zyn zy in ftaat, om, zelfs in zeer zwaare Koude, de Nagt, zo wel op de Werf, als in de Stal of Schuur , door te brengen. Als de Winter wat lang duurt, zo dat de Voorraad op raakt, dan moeten zy 'er op uit , om Voedzel te zoeken op een plaats, daar de Sneeuw een weinig be- gonnen is te fmelten. Onder dit alles is de Lighaamsgeflalte der Lighasms» Paarden zeer weinig verfchillende; hoewel ik&eftalte* erken, dat 'er ten opzigt van de Kleur meer Ver- fcheidenheden in zyn , dan waarfchynlyk in ee- nig ander Geflagt van Dieren en ten minftezo veel als onder de Honden. Van hoedanig eene Kleur het Lyf ook zy, de zedanigen, die de Pooten, Maanen en Staart, zwart, of donker- der dan die Kleur, hebben, worden voorde fraaiften gehouden. Een witte Ster op 'c Voor., hoofd geeft ook veel aanzien aan een Paard. Doch ik zal my niet inlaaten, om defchoonhe- den of gebreken deezer Dieren , ten opzigt van de Geftalte, en van 't Gebruik, dat men 'er van maaken wil, in 'C breede aan te wyzen0 Een Schryver der Natuurlyke Hiftorie kan niet treeden in alle Byzonderheden , die de Lief hebbery uitmaaken van allerley flag van Men- y deeu 111. stu^ A a 4 fchen ; 376 Beschryving I. Afdrel. fchen : hy voldoet, wanneer hy 'er van in al* XXXVir.gemeene Termen fpreekt. Hooi-D. jje(. paarcj heeft den £op langwerpig, het Voorhoofd plat ; de Oogen ver van elkander af, en een weinig ter zyde geplaatft; den Bek onder de Neusgaten , die wyd open (taan , en door een breede Snoet van één gefcheiden zyn. Dit alles te famen , geeft 'er een zwier van £agtzinnigheid en Leerzaamheid aan. De Oo- ren verheven op den Kop en digt aan elkander, geeven door hunne beweeglykheid eene Schran- derheid te kennen, die uitblinkt in veelerley bedryven van dit Dier. De kleinheid van den Kop , de langte van den Hals en de dunte der Pooten, wyjsen deszelfs Vlugheid aan : de dikte van 't Agterlyf en van de Spieren in 't algemeen, getuigen van deszelfs Sterkte. Zo dra het Paard z;ig beweegt , geeft zyne Gang en Houding niets dan Deftigheid eq Vlugheid te kennen ; welke beide Eigenfchappen men naauwlyks zal vinden te famen gaan in eenig ander Dier. 't Ge- By 't openen van den Buik , in een Paard , darmte. vertoonde zjg f jn eerfte opflag , niets dan drie groote Zakken van de dikke Darmen , die niet alleen de dunne Darmen , maar ook de Maag en het Net , 't welk zeer klein is in dee- ze Dieren , geheel voor 't Gezigt verborgen. Een deezer Zakken was de Blinde Darm, heb- bende de langte van twee en een halven Voet en op 't wydfte eenen omtrek v?n twee Voe* tm. Deeze Dam* eindigde met eene vernaau- van de Paarden. 377 wing of Hals in den Karteldarm , die de twee [. Afdeeu andere Zakken maakte , hebbende , met den XXXVIL Endeldarm te famen , de langce van een-en- Hoofl>* STUK* twintig Voeten. De wydte van den Karteldarm was zeer ongelyk : hy fcheen als in verfcheide porden te zyn afgedeeld , en was aan de Wan- den met veele Cellen of Uitzettingen , waar in buiten twyfel de Keutels worden gefatfoeneerd» De dunne Darmen hadden eene langte vanzes- en-vyftig Voeten , 'c welk voor het geheele Ka- naai der Darden , van de Maag tot aan het Fondament , zeven-en-zeventig, dat is, met den Blinden Darm , omtrent tagtig Voeten geeft. Zie hier het Kanaal der Darmen nog langer De Maag. zelfs dan in de Kemel , die grooter is ; en on- gelyk wyder (?): 't welk tot een nieuwe beves- tiging ftrekt van 't gene ik omtrent de Vertee- ring in verfchillende Dieren heb aangemerkt. Dewyl het Paard, naamelyk, niet herkaauwt, • en egter Voedzel gebruikt, dat ecne langduurU ge werking der Ingewanden behoeft, zo heeft de Natuur hier voor zorg gedragen, door die groote ruimte van het Darmkanaal. Dus kan 'er het Voedzel zeer lang in vertoeven. De Maag is, in het Paard, niet, gelyk in de her- kaauwende Dieren, vierdubbel, maar enkeld, en zweemt naar een Zakpyp , gelyk in de Menfch. Haare omtrek was drie Voeten , de opening van tiet Portier, in den Twaalf vingcren^Darm, vyf Dm- (*) 2ie bladz 19, hier voor. I. Pfisi. 111 Stuk. Aa $ 378 Beschryvino I. Afdeel. Duimen in 't ronde, en die van de Zwelgpyp, XXXVII. by de Maag, vier Duimen. Hoofd- j}e recjcn dat de Paarden niet kunnen Braa-* Waarom ^en > keeft ^ornmigen aanleiding gegeven om de Paarden iets byzonders in het maakzel van den boven* piet braa- ften Mond der Maag te fteuen- £eker Heel- ken. meeftervan Montpellier gaf voor, dat hy aldaar een Klapvlies had gezien , 't welk twee derde deelen van de Opening kon fluiten (*); maar de Heer van Swieten merkt aan , dat dit Klap- vlies dan nog een gedeelte, ten minfle het dun- fte der half verteerde Spyzen , zou kunnen doorlaaten (f). De Heer Bourgelat ontkent thans volftrekt , dat 'er zodanig een Klapvlies aan het end van de Zwelgpyp zy (t) , en de Heer Daubenton zegt ten dien opzigte : „ men weet reeds , dat het maakzel van dit In- „ wand zig tegen 't Braaken aankant door de - „ inplanting van de Zwelgpyp , die fchuins is en famengedrukt door een Sluitfpier, en ten *rebord „ deele beflagen met een uitpuilende rand *; „ enz (§). Dit alles, egter, fchynt weinig tot de zaak te doen: want de fluiting, die van het maakzel en de werking der Spiervezelen afhangt, is in de Menfch zo volkomen , als zy in het Paard {*) FJift. de V^Acad. des Sciences, de i'Ann. (f Comment, in ^Aphofism. Boekh. Tom. II. p. 25*4. {%) MemMMathrVdePhyJiq»e. Tom. III. Paris. 1 761, p. 416. (§) Desctipt. du ChevaL O&avo p. 44?. Cr Mem. de rjtcad* da Scfonc. de 1746. p. 23. van de Paarden. 379 Paard kan zyn Derhalve fchync men zulks j Afdeel. veeleer te moeten afleiden van de diepe legging XXXVIL van de Maag, zodanig dat 'er de Buikfpieren Hoofd- niet op werken kunnen, of van derzei ver plaat- zing , met den Bodem niet naar de Buikfpieren gekeerd, maar naar het Middelrift, 'c welk te- vens in dit Dier, naar evenredigheid, zwakker Is dan in de Menfch. Een andere byzonderheid heeft men , door Wormen de Ontleeding , in de Paarden ontdekt : te wee. 10 de Maag* ten , dat zy in de Maag een foorc van Wormen hebben , die langwerpig rond zyn of eeniger- rnaate Kegelvormig, van verfehillende grootte en kleur. De Heer Daübenton heeft 'er tot zeshonderdzeftig geteld in ééne Maag, en bo- vendien verfcheidene aan 't Fondament, maar hy vondt 'er geen in het geheele Kanaal der Darmen. De kleinftea tij&ren een vierde Duims lang en hadden omtrent een derde van die dik* te : de grootften waren agt Liniën of twee der- de Duims lang , drie Liniën breed en twee Li- niën dik: eenigen hadden een geelagtige kleur, anderen een roodagtige , inzonderheid de kïein- ften. Hun Lighaam is geringd, van agtereö dik , van vooren fpits uitloopende met tweè haakjes , waar mede zy zig hegten in den Dons- rök van de Maag , daar zy fomtyds gaten in maaken , die 'er het Vuur in veroorzaaken. De mees- (*) Haller *,4nnet* in PtétU *Acad, Boerh. Vol. I# p. 319. I. Deel. III Stuk» 380 . B E S C H R Y V I M O . Afdsel. me e^en worden gevonden even buiten het Por* XXXVII. tier van de Maag, alwaar zy digt tegen elkan- H00FO" der aan geplaatft zyn. tuk Ik zal naderhand, in de befchryving der In- fekten, over de n oorfprong en levenswyzedee- zer Wormen breedvoerig moeten fpeeken. Het zou te wenfehen zyn, dat men Middelen had, om ze te vernielen: want het is ontwyfelbaar, dat zy de Paarden veel nadeel doen. De Heer Bourgelat bevondt, dat dergelyke Wormen , die hy in de Maag vondt, in Wyn, Azyn, Brandewyn , Limoenfap, in Water daar Aloë in gefmolten was , in Olie van Nooten en Oly- ven , wel veertien dagen in 't leven bleeven. Hy verbeeldt zig een Merkuriaal Poeijer te heb- ben, 't welk in dit geval zou kunnen dienen , dewyl het , tegen alle Wormziekten , van hem zeer dienftig was bevonden. Het beftaat in Zoete Kwik, die gedood is door middel van een Loog uit ongeblufchte Kalk en Potas, nader- hand door Water van alle Zoutigheid ontbloot en door Voorloop daar op te branden nog ver- der gezuiverd. Van dit Poeijer geeft hy de Paarden twaalf Grein in , en vermeerdert; de Cifte, tot twintig of dertig Greinen, naar dat zy het verdraagen kunnen: want hy hadt in ze- ker ziek Paard bevonden , dat een Gifte , van veertig Greinen JEthiops Mineraal , alle morgens ingegeven , op de zesde maal reeds de Toevallen van een aanftaande Kwyling voortbragt (*). Men (*) Mem. de Mathem, O* de Thjfiqne, ToM.HX. Paris* 176Ï. p. 409 > &c. van de Paarden- 38* Men vindt in de Paarden nog een ander Soort f, Avdsêl^ van Wormen, die aan beide enden fcherp of xxXViL fpits zyn5 omtrent een half Voet lang en daar Hoofd* boven : ook anderen die naar een dikke Naald gelyken, en, zo men wil, zeer gevaarlykzyn: doch deeze laatften heb ik nooit , zegt Daü- benton , in de Paarden , die door my geopend zyn, ontmoet; hoewel ik 'er, behalve de lange Wormen, fomwylen kleine platte, die zeer wit waren , en ook geringd , in gevonden heb. De Heer Bourceiat vondt in een Paard, 'c welk de Vallende Ziekte hadt, zeven of agt, die zigtbaarlyk door de Darmen heen geboord waren , zynde wit van kleur , zeer dun , en van figuur als Naalden. In een ander Paard waf, de oppervlakte der dunne Darmen , uitwendig , bedekt met Wormen zo fyn als Draaden , om- trent vier of vyf Duimen lang , insgelyks wit van Kleur ; zonder dat hy ergens een gaatje vinden kon in de rok der Darmen : doch dit is niet meer te verwonderen , dan dat men 'er zo- danigen in menigte, hoewel zo lang niet, en Slangswyze gekruld , vind leggen op de Opper- vlakte van de Leyer en 't Gedarmte, in de Kabeljaauw en ander foort van Vifch. Een Paard , dat door een Kwaal in \ Hoofd Wormen geheel aan 't kwynen was geraakt , wierp , door H00f j middel van fterk Nieskruid , tot de Neusgaten vier Wormen uit , geelagtig wit van kleur , over- al Hairig en zeer duidelyk geringd, zonder Poo- ten , doch met een dubbelde Snoet 9 zo 5t fcheen, I, DfiEi, III Stuk» ejQ 382 Bkschryvins Hoofd- stuk. I. Afdeel, en derhalven eenigermaate gelykende naar de XXXVII. Maagwormen, boven gemeld. Nog drie ande- ren werden 'er, by 't openen van dit Dier, 't welk eindelyk evenwel geftorven was, in de Voorhoofds Holligheden gevonden. Het Vlies , middelerwyl , 't welk deeze Holligheden be- kleedt, dat in de ftaat van Gezondheid door- fchynende , effen en zo dun is , dat het wel den naam van Spinneweb verdiende, wasdik, rood- agtig* een weinig uitgeknaagd en bedekt mee €en Etteragtige , taaije Stof , welke men 'er naauwlyks af kon krygen. Zodanig is byna de gefteidheid van dat Vlies in Paarden die de Droes hebben, waarvan zig, egter, geen het minfte teken in \ zelve gopen baard hadt. De Heer Bourgelat befluit, dat in zulk een Geval, wanneer de Niesmiddelen niet hielpen, misfehien het Trepaneeren beft zou zyn. Im- mers dit Middel is door den Heer de la Fosse, Hoeffmid van den Koning van Vrankryk , zon- der nadeel en met hope van een goeden uitflag , in 't werk gefteld, om, door aanvoeging van Zuiverende Vogten , dc Verzweering te genee- zen van dat Vlies, 't welk hy ontdekt heeft de waare zitplaats te zyn van de Droes (f)„ P-aauden- Onder de zeldzaamheden, die in 'sKoniogs Bezoar. Kabinet bewaard worden, is een Steen, dien men Paarden* Bezoar noemt, en gezegd wordt uit (*) Traité for le ytritalle fiêge de la Moryc desChe* faux. Paris. J749. van de Paarden. 383 uit de Blaas gehaald te zyn van een Paard der [# afdefx. Koninglyke Stallen te Verfailles. De kleur is XXXVIL vuilwit: de oppervlakte bezaaid met kleine bult- Hoof;. srus» jes, die egter meert afgefleeten zyn. Hy heeft eene Eyvormige figuur , zynde vier Duimen lang enongevaar drie Duimen dik, omtrent an- derhalf Pond zwaar. Dergelyke Steenen vindt men dikwils in 't Gedarmte en in de Blaas der Paarden , aan welken de Geneeskundigen oud- tyds , onder den naam van Hippolitbi , byna gelyke kragten toefchreeven als aan den Occiden- taalfchen Bezoar, naar welken een Steen byzon- der geleek , die voor weinig Jaaren in Engeland üit den Buik van een Merry gehaald werdt: want op die plaatfen , daar de uitwendige Schors was afgefleeten , hadt hy 'er volmaaktelyk de kleur van , doch de grootte verfchilde zeen Deeze Steen , naamelyk , was byna rond en o* ver de agt Engelfche Duimen dik, weegende in de Lugt 15 Pond 2 Oneen Averdapois , in 't Water 6 Ponden. In 't jaar 1737 werdt aan de Koninglyke Sociëteit van Londen een dergelyke Steen vereerd , die nog in derzelver Verzameling bewaard wordt, zynde een weinig grooter en 19 Ponden Averdupois zwaar, dat is omtrent 17I Pond Amfterdamfch gewigt (f). Deeze laatfte was, gelyk de andere, uit ver- fchei- (*) Want xco Ponden Averdupois doen 9X3; Pond Amfterdamfch Gewigr. Veertien Ponden AverdupoU 2yn gelyk aan zeventien Ponden 7>eiV«€ewi£t. Dit laa** Öe houdt 12, het andere ié Oneen, f , Dfi&u 111 Stvk, S§4 Beschryvinc j# Afdeeu fcheide Schilfers famengefteld, en zyn buitel XXXVII. ^e &or& ^aclt insgelyks op verfcheide plaat- Hoofd fen verlooren. Hy was gevonden in de Maag K# van een Slee -Paard, twee-en-twintig Jaarenoud* dac men , elf of twaalf Jaaren voor zyn dood , dikwils befpeurd hadt zwaare Pyn te hebben; daar de Merry, uit welke die andere Steen ge- haald werdt, geen tekenen gaf van eenige Pyn, dan omtrent drie Maanden voor baar dood 5 hebbende te voorcn haar gewoone Werk ge- daan , zonder dat men 'er eenig letzel aan be* fpeurde. Zy was zeftien Jaar oud , toen zy flierf. In 't jaar 1746 heeft de Hertog van Richmond aan die zelfde Sociëteit een Steen prefent gedaan , die in den Karteldam van een Paard geweeft was * hebbende een omtrek van 16 Duimen. Die Heer vertoonde tevens eeni* ge andere Steenen 5 in de Darmen van een Mer- ry gevonden , die gepolyft waren als Bezoar 3 en, 't geen zeer aanmerkelyk is, wanneer men twee van deeze Steenen doorzaagde , vondt men , dat dezelven gegroeid waren om een Yze- ren Nagel, die 'er als een Kern in 't midden zat (f). Gebruik ^n ^e gelere Wereldsdeelen wordt veel ge- van 't bruik gemaakt van het Vleefch der Paarden , Vlcefch de Melk pflZ- doch onder de Europeaanen vind ik niemand * die getuigt , dat hetzelve in lekkerheid van Smaak komt (t) PhiUfeph. Tranfatt. Vol. XLVDL Pari, 2. For the Year 17^. p. 8og. v a S ' d" e- Paarde^. 38$ jRdnSt by'hec Rundvleefch. Verfcheide Lig- ^ Afnstfu haamsdeelen van dit Dier zyn, ia de Genees- XXXVlfc kunde 3 aangepreezen tegen zödanige Ongemak- ^Jj!OUi^ ken , daar men met een goeden ukflag van héé Bevergeil en de Hertshoorn, of deszelfs vlug- ge deelen , gebruik maakt. De Merriën-Melk zou misfehien ook tegen de Tëering dienftig künneii zyn. Uitwendig is de Paafden-Meft i als een Scooving ^ fomtyds inet vrugt tégen de Keelziekte eö het Zydewee gebezigd. Scrgoe- kus pryft ze daarenboven in hec pynlyk Wate- ren en in de Opftygirtg , wanneer zy ónder aart 'i Lighaatn gelegd wordt. Zy is , tot de uit- broeijing van veelefle^ Gewaflen èn Kruiden | by de Hovenieren het kragtigflie middel. De Pis heeft ook een byzondere fcherpte , en daar- om is zy, wanneer men Jer wat van in de Mond houdt , wel eens tegen de Kiespyn diéöflïg be«* bonden. (2) Paard met de Staart aan 't end Hcdris* Iï- een zAfdeei den Spaanfchen Asm -en den Franfchen Asne of XXXVIL^^. De Engelfchen noemen hem Asfe, de Hoofd- S weeden Asm en de Duitfchers Efel of Ezel. STÜK' De Heer Brisson heeft dit Dier, door de lang- heid zyner Ooren en de kortheid zyner Maa- nen , van het Paard onderfcheiden ; hoewel hy het , zo wel als Linn^ehs , brengt in het Geflagc der Paarden. De Heer de Büffon geeft zig veel moeite om te betoogen, dat dit byzonde- re Geflagten van Dieren zyn , en zyn voornaa- me bewysreden is, dat de Paarden en Ezels met elkander niet dan gebrekkelyk en onvrugtbaar Krooft voortbrengen. Hy heeft zig elders , dien- aangaande, geheel anders uitgedrukt (*). ^ „ De Ezel (zegt hy) is dan een Ezel en niet fchappen. een ontaard Paard , een Paard met een kaale $ Staart : hy is geen vreemdeling, geen on« 3, derkruiper, geen badaard: hy heeft, even ,3 gelyk alle andere Dieren , zyn Gezin , zyne 3, Soort en zynen Rang : zyn Bloed is zuiver , en, hoewel zyn Adeldom minder door! ügtig zy , dezelve is niettemin ten vollen zo goed „ en zo oud als die van het Paard. Waarom 5, heen; men dan zo veel veragting voor een Dier 9 35 dat zo goedaartig , zo lydzaam 5 zo maatig 3, en zo nuttig is? Zouden de Menfchen zelfs „ ook in de Dieren de genen veragten , die hun s, te getrouw en te onkoflbaar dienen? Men 55 geeft het Paard een opvoeding, fiaat 'eragt 53 op (*) Yergelyk bladz. i66, hier voorQ< TAN D E P A A R O Ë Ni 0$ v op, onderwyft, oefenc hetzelve; terwyl te h Avpiti, 3, Ezel, aan de ruuwe behandeling van den al- XXXVlL 5, lëi-gërfagffén Knegt 3 of aan de kwaadaartig- Koof D~ STUK» 3, heid van Jóngens overgelaten , wel verre van 5, te verbeteren 3 niet dan verflimmeren kan 5, door zulk een oppasfing, en, indien hy geen 3, grooten Voorraad van goede Hoedanigheden 3, had 3 zou hy dezelven inderdaad geheel ver- ,3 liezen , door de manier op welke hy faehan- » deld wordt (*). Dit Dier is 3 uit zyn fiatüfel, zo nedrigjyd- zaam en (lil , als het Paard fier , driftig en on« ruflig is : het verdraagt met ftandvaftigheid cn misfehien met grootmoedigheid, de kdftyding èn lïagcn. De Ezel houdt zig te vrede met dc flegtfte Kruiden , zodanigen zelfs die het Paard en de andere Dieren verfmaaden en voor heiri óverlaatcn: doch ten opzigt van hfefc Water is: hy zeer keurig , willende niet drinken dan 'e gene zeer helder is, en uit Beeken hem be«i kend. Ih % drinken is hy zo maadg als in 9t êeten, en fteekc zyne Neus niet in fi Water j bm dat hy , zo fomniigen willen , voor de fcha- duw van zyne groote Ooren fchrikt. Dewyl men zig de moeite niet geeft van hem te ros- fen, zo rolt hy zig dikwils op het Veld 3 en doet zulks ook, wanneer men 'er mede rcift j vermydende egter, zorgvuldige zulks te doen Til natte 3 Moerasfige plaatfeó s geljk hy ook' (*} Hifi. Naturelle de VU t Deel. til Siur, t 383 BeschRyv i n o I Apr,FFL nier gaarn de Pooten nac maakc of bezoedelt XXXVIL in ^e Slyk, neemende liever een anderen weg. Hoofd- Het ontbreekt den Ezel niet aan bekwaam- heden: men heeft 'er gezien , die door onder- wys zelfs op Snaakeryen werden afgeregt. In verfcheide Landen , der Zuidelyke deelen van Europa , in Turkye en Afie , in Barbarie en el- ders , wordt dit Dier van Menfchen bereeden , gelyk anders de Paarden. Het loopt, draaften galopeert als dezelven , doch kan Let zo lang Biet uithouden. Te zwaar belaaden zynde geeft het zulks te kennen, door -den Kopen Ooren te laaien hangen cn te veel geplaagd wordende opent het den Bek, en haalt de Lippen zodanig op , dat zyn Gelaat zig als befpottende en ver- agtende toont. Zyn Geluid of Gcfchreeuw, dat men balken noemt , verfchik zeer veel van het hinniken of briefchen der Paarden. De E- zelin heeft dc Stem fcherper en doordringender, een gefneeden Ezel zeer flaauw. Zelden bal- ken zy, dan uit Minnedrift of Honger. De ge- melde Drift is in de Ezels een foort van razer- bv, die hun, indien zy het Voorwerp' niet be- komen kunnen , fomtyds doet fterven. Plinï- üs verzekert, dat, als men het Jong van de Moer afzondert, dezelve dooï een Vuur zou loopen om 'er weder by te komen, 't Gezigt van den Ezel is fcherp; zyn Gehoor niet min. der en de Reuk overtreft die van veele andere Dieren» £ïy weet zynen Meefter uit een groo- te menigte Volks te onderfcheiden* Op van de Paarden. 3189 Op twee Jaaren Ouderdom is dit Dier inftaac f. Afdeel, tot de Voortteeling: de Ezelin nog vroeger dan XXXVII, de Ezel, en haare Geilheid maakt, dat zy zei- Hoofd- den voorbrengt, indien men niet door Slagen ^. haare drift beteugelt. De gevvoone tyd der Voort- togtigheid is in de Maanden Mey en Juny, teeling» J3evrugt( geraakt zynde gaat aanftonds haare drift over, en in de tiende Maand heeft zy Melk in haare Prammen. Zy werpt het Ven. len in de twaalfde Maand, en zeven Dagen daarna wordt zy weder togtig , zo dat zy alie Jaaren eens zou kunnen Jongen; doch naauw- lyks ooit brengt zy meer dan één Jong te ge- lyk voort.. Als het Jong vyf of zes Maanden oud is, kan men het van de Moer neemen, en dit is vooral noodig , wanneer dezelve bevriigt zy , of dat men de Melk gebruiken wil. De Spring-Ezel moet van de grootften en fterkften worden uitgekoozen, ten minfte drie en niet bo- ven de tien Jaaren oud zynde , hoog op de Poo- ten , lugtig van Kop , niet fchraal van Lyf , een weinig lang van Hals , kort van Staart , glad van Hair^ dat zagt op 'c aanraaken is^pn don, ker-grys van kleur. De Leeftyd van den Ezel wordt gerekend Leefryd, op vyf-en-twintig of dertig Jaaren. De Wyf- jes leeven doorgaans langer dan de Mannetjes , doch dit komt waarfchynlyk daar van daan, dat men die meer ontziet en niet zodanig afbeult. Zy flaapen minder dan de Paarden en gaan piet leggen om te flaapen , of zy moeten zeer 3, De^, iii* stuk, £k 3 ^ STUK. Ezel, *;3C B E S C K R Y V I N O ( X^eÉt.3^^* zYn- Men kent den Ouderdom der XXXVIL Ezelen insgelyks aan dc Tanden, die zy om HopFp- den zelfden tyd3 en in de zelfde orde , ver- v/iüelen. De Heer de Buffon verzekert , in overeen- paften, komft en in navolging van AinsTOTELEsenPLi- nics, dat, onder stlle Dieren die met Hair be- kleed zyn, de Ezel 't allerminfte Üngedierc hebbe, en dat hy nooit met Luizen zy geplaagd: maar Redi bewyft door de Afbeelding , welke hy van de Luis des Ezels geeft 9 dat de Ouden daar in hebben misgetaft. Doktor Paüllini fpreekt , in zyne Ezel heïchry ving , ook in 't bree- de van die Luizen. Volgens deezen Schryver wordt de Ezel zo dronken van de Dolle Ker- vel te eeten, dat hy als dood neervalt; doch deeze dronkenfehap gaat over, wanneer men hem in koud Water dompelt. Een ander merkt aan, dat de Italiaanen , zondereenig hinder 3 de Ooren affnyden van hunne Ezels, gelykraen by ons de Honden en fomtyds de Paarden doet, om de Geftalte te verfraai jeh. 't Schynt dat dit Dier zo veel Kwaaien niet onderhevig zy, als de Paarden, en de Droes, daar het niet geheel vry van is, was de eenigfte Kwaal , welke de. Ouden daar in opmerkten, Lïghaa^s- ,> Men onderfcheidt gemakkelyk en indeeer- jeftahc. ^ fle opllag van het Oog (zegt de Heer Dau- 5, benton*) den Ezel van het Paard; nimmer 5, verwart men deeze Dieren ondereen; zelfs SJ fchoon men 'er zag, die naauwkeurig van de U aelf- van de Paarden. 391 3, zelfde kleur en grootte waren : nogthans , jt ^fdkei wanneer men naauwkeurig nagaat deverfchil- xxxvil „ lende uitwendige deelen des Ligbaams van Hoofd- „ den Ezel, en ze vergelykt met die van het&rï^* ' „ Paard, bevindt men zo veel overcenkomft en „ een zo volmaakte gelykenis van 't een naar 't 3, ander, dat men verwonderd ftaat , hoe hun „ Samenftel zo kennelyk verfchillen moge. Even „ 't zelfde is 't , wanneer men 't Lighaam opent* „ de Ingewanden ontbloot en vcor 't Gezigt 33 brengt, en de Oogen flaat op het Geraamte 3, van den Ezel en het Paard. Hoe meer men 33 deeze Dieren uit en inwendig befchouwt , 3, hoe meer het' eene met het andere vergelykt, 3, hoe meer men in verzoeking raakt , om ze 5, te houden voor Dieren van een zelfde Soort* 3, Immers de Verfchillendheden , dieziginfom- mige Lighaamsdeelen openbaaren , entoton- 33 derfcheidende Kenmerken van den Ezel ver- „ ftrekken ; gelyk , dat hy kleiner is van Ge- „ Halte , de Ooren en de Staart langer heeft en „ de Maanen korter dan het Paard ; dat zyn 3, Staart alleen maar Hairig is aan 't end : dit 3, zyn geen weezentlyke Kentekenen van ver- fchil, dewyl dezelven flegts in meer of min „ beihan 3 en men nog grooter Verfchillendhe- „ den , van dat flag , in Dieren van een zelfde 3, Soort ontmoet " (*). De Heer Dauêentqn brengt de Honden by , inwesdïgs '(*) Defctiption de V^Afne, tDitu histuk. Bb 4 STUK Qf£ BeSCHRYVINC |. Afdfel.001 zq''cs te betoogen : maar, hoe meer zya . XXXVfl. Stelling doorgaat, hoe? meer de hoogdraavende Hoofd tegenwerpingen van den Heer de Buffon , op de Methode van den Heer Linnjeüs, (die den Ezel als een byzondere Soort in het Geflagf der Paarden plaatft,) daar door ontzenuwd wor- den. De> gelykheid dei' uit- en inwendige dee- len , met die der Paarden , zal my de moeite doen befparren , om iets da$r van te zeggen. Alleen merk ik aan , dat de Heer Daubenton in de Maag van den IJzel dergelyke Wormen vondt, als in die der Paarden, doch minder in getal, niettegcnfïaande des $zels Maag, naar evenredigheid , veel grooter ware. Ook wer- den door hem , in de Lever van een Ezelin 9 twaalf of veertien zulke platte Wormen ont- dekt , welken men in de Schaapen-Lever Bot- jes noemt, in *c Franfch Douves , die ik op Plaat XXV , in Fig. 2 , mei de Letteren C ? D, heb ^angeweezen. qeWik j-]ec VJeefch der Ezelen i$ nog taaijer, en Melk, onfmaakelyker voor een Europeaanfche Tong? dan dat der Paarden. Galekus zegt, zelfs, dat het voor de Gezondheid fchadelyk zy , en aanleiding tot Ziekten geeve. De Ezelinne- Melk, in tegendeel, is voor zekere Kwaaien een beproefd , om niet te peggen een byzonder en eenig Middel, "welks Gebruik, van dentydder Grieken af, toe heden, beftendig is in trein ge- blieven en nog niets van zyne agtinge verlooren heeft. Om die goed te hebben, moet men ze uit- van de Paardek 393 uitkiezen van een jonge , gezonde , Ezelin , ï, Afdeel* die wel in 't Vleefch is, onlangs eerft gejongd XXXVIL heeft en federt niet weder is befprongen : men H<>0FD- r ö STUK. moet het Veulen van haar afneemen , houden- ^ * ze zindelyk en voedenze zorgvuldig mptHooy, Haver , Gerfl , en zulke Kruiden , welker hoe- danigheden invloed kunnen hebben op de Melk, die men ook niet koud moet laaten worden en zelfs niet bloot ftellen aan de Lugt, waardoor zy in 't kort bederven zou. Zy moet zo warm » als zy van 't Beeft komt , gedronken worden ; 's morgens hoe vroeger hoe beter ; want de Patiënt dient 'er nog eenigen tyd op te flaapen. De veelheid , welke men 'er de eerde maal van ingeeft , is agt Oneen , vermeerderende dje al. lengs tot zeftien Oneen , of tweederde van een Wynbottel. De voornaamfte behoedmiddelen , in 't gebruik , agt men , geen andere Spys of Drank te nuttigen , dan die ligt verteerbaar zyn , en niet verzuuren in de Maag. Wyn moet men , 'er niet op drinken. Onder 't gebruik vqn dee» ze Melk, dat ten minfte een Maand of zes Weeken dient te duuren , zyn fomtyds Laxee- rende Middelen of Klyfteeren noodig. In fom^ mige Gefteilen moet de Melk, hoe dun zy ook van zelve is , nog met Gerftewater of iets an- ders verdund worden , en in Verzweeringen van de Borft kan men '€r , met voordeel , een vierde deel flap Kalkwater onder mengen. De Ouden hadden ook veel op met de krag- De Hui& ten van het Bloed, de Pis, de Drek en Hoa- J,Deei. III Stuk. BI) 5 Ven 354 Beschryving I. Afdeel. ven van den Ezel; zy fchreeven zelfs byzonde* XXXVII. re kragten toe aan de Herfenen, het Hart en de Hoofd- Lever Van d\t £)jer - ^och de Ondervinding STUK. Ezel heeft 3 het gene zy daar van zeggen , niet altoos beveftigd. De Heer de Büffon verzekert, dat de Huid , die zeer hard en Veerfcragtig is , ge- bezigd wórde tot verfcheide nuttige gebruiken. Men vervaardigt 'er, zegthy, Zeeven , Trom* ftiels en zeer goede Schoenen van : ook wordt 'er dik Parkement van gemaakt, dat mén met eeb dunne laag Pleifter befmeert, tot Zakboek- jes of Tafeltjes. De Oofterfche Volkeren , ver- volgt hy , maaken 'er het SagrynXeder van. Waarfchynlyk zyn de Beenderen , even gelyk de Huid , ook harder dan die van andere Die- ren, aangezien de Ouden daar van Fluiten maak- ten, bevindende dezelven zeer goed van Klank. Bereiding De Bereiding van 't Sagryn-Leder verdient gryn Le*" n0& een wein*g opmerking. Men maakt hetzel- 4er. ve van de Huid der Paarden , Ezelen of Muil- ezelen; doch dat der Ezelen geeft het befte Grein, en dat gedeelte van de Huid, welk dit Dier op 't agterfte van de Rug en aan de Bil* len bedekt , wordt 'er alleenlyk toe genomen* Na dat deeze Huid gebloot is , bereidt menze gdyk ander Leder, doch , nog week zynde , be« ftrooit menze overal metSenffen-Zaad , dat naar Moflertzaad gelykt , en hangtze ftyf gefpannen ïn de Lugt , daar zy dus eenige dagen bly veö öioet. 't Schynt dat het gemelde Zaad "er die oneffenheden * welken het Sagryn»Leder van él hes; van db Paardek 395 het andere onderfcheiden , in doet uitpuilen , 1, AfMe4 door de fcherpte van zyn Sap. Men heeft twee- XXXViL derlev föorten van SasTvn , waar van het eene tlooF9* STUK. veel koftbaarder dan het andere is. Het befte komt uit Turkye , doch in Poolen alwaar men de Ezels ook menigvuldig heeft 5 wordt het ins- gelyks gemaakt. Sommigen willen dat de Naam afkomftig zy van Chat-Grain, om dat dit Le- der naar Robbenvel gelykt. Het fchynt dat de Ezels eerft oorfpron- Fraaije gelyk zyn uit de heete Landen ; dat zy van g^ifchc Arabie in Egypte, van Egypte in Griekenland, van daar in Italië, verder in Vrankryk en ver- volgens in Duitfchland , de Nederlanden , En- geland , en eindelyk in S weeden , zyn overge- bragr. Deeze verhuizing wordt door het berigt der Reizigers taamelyk beveiligd. Chardin zegt , dat in Perfie , behalve de Ezelen des Lands, die log zyn en zwaar van Gang, van welken men zig niet bedient dan om Pakken te draagen* een Ras is van Ezelen uit Arabie, zynde zeer fraaije Beeften , glad van Hair , hoog van Kop, vlug ter Been en deftig van Gang , die niet dan onder den Man gebruikt worden , fierlyk gezadeld en getoomd. Zy zyn 'er zo geldig , tiat men 'er geen krygen kan 5 voor minder Prys dan vyf-en-twïntig Piftoolen. Zy worden geroskamd als de Paarden , maar men leert hun niet anders dan den Telgang gaan , waar toe zy opgebragt worden, door de' voor en ageer- Poo- ten, aan eene zelfde Zyde, famen te binden J.Dxiu LU Stuko met 3§6 B E S C H R Y V I N G L Afdeel. met tW€e Touwen van Katoen, ter wydte van XXXVII. den Stap, dien de Ezel in de Telgang moet Hoofd- doen. Deeze Touwen worden , wederzyds , STÜK' opgefchort door middel van een Touw, dat men ^zel* door de Gordriem fteekt. J3unne Neusgaten worden gefpleeten , op dat zy vryer Adem zouden kunnen fcheppen , en zy loopen zo fnel , dat een Paard hun niet dan op een Galop kaa volgen (*). De Heer Adanson verwonderde zig ook over de fraaije geftalte van de Ezels der Arabieren , die met hunne Koopwaaren aan de Gambia kwarpen; zynde daarenboven zeer glad van Hair, 't welk muisvaal was en waar op het zwarte Kruis van de Rug fierlyk afftak. Zy zyn , zegt hy , een weinig grooter dan de on* zen , doch hebben in hunne Kop iets , 't welfe bun onderfcheidt van het Paard, inzonderhei4 van het Barbarifche, 't welk, zo wel als zy, een inboorling des Lands is , doch altyd hooger van (latuur (|). Wilde poyendien vindt men, in alleZuidelykeLan- ^^7°ud* 4en , van Senegal tot aan China toe , de wilde Ezelen gemeener dan de wilde Paarden, De Latynen hebben , in navolging van de Grie- ken, den wilden Ezel Onager geheten, dat men in 't Neerduitfch vertaalt Woud-Ezel, van welks Huid, zo de Heer Brisson verzekert, eigent* lyk het Sagryn-Leder gemaakt wordt, 't Schynt, da; (*) Foyage de Chardin. Tom. II. p. 26* 27. (f ) Hifioir. naturelle dh Senegal, p. 118. van d e Paarden. 397 dat by die kleine pukkeltjes, welken 'er op dac Afdeel* Leder zyn , aanmerkt natuurlyk plaats te heb- XXXVIL ben op de Huid van dit Dier, 't welk hy daar Hoofi>- door van den tammen Ezel onderfchcidt. lkST^K' merk hem, met den Heer Linn^eüs, flegts aan als een Verfcheidenheid , of , met den Heer de Buffon, als het oorfpronglyk Ras der Ezelen. Een menigte van deeze Dieren vindt men in de Woetfynen van Lybie en Numidie 5 dat is 5 in of : omtrent de Zuidelyke Grenzen der Re- publieken of Ryken van Barbarie , aan de groo- • te Woeftyn, welke Zaara wordt genoemd Zy ïoopen daar in 't wilde , en men vangtze in ftrikken, die tot dit einde gefpannen zyn. Ole- ariüs verhaak, dat de Koning van Perfie hem eens een Spiegelgevegt gaf van twee-en-dertig wilde Ezels, die men in een Perk befiooten hadt 3 en waar op met Pylen gefchooten werdc , tot dat zy allen waren afgemaakt, 't Was won- der om te zien > zegt hy * hoe die Ezels , met de Pylen in 't Lyf , door elkander zwierden. Eindelyk werden de doode Beeilen naar de Keu- ken van 't Hof te Ispahan gebragt , om dat de Perfiaanen op 'c Vleefch der wilde Ezelen zeer verlekkerd zyn. Men vindt, op de Weftindi- fche Eilanden , zo wel troepen van wilde Ezels als van wilde Paarden , die 'er beiden door de Spanjaarden uit Europa zyn overgebragt. Ook zyn 'er op eenige Eilanden in de Archipel wel gevonden geweeft. De Heer Brisson maakt een byzondere Soort Mmltzé, . i. düei. m, van BEsen&YviNC t. Afdeel, van den Muilezel % welk Dier hy door zynë XXXVII. regtopftaande Ooren van den Ezel onderfcheidt. Hoofd- j-]cc js den Hebreen bekend ge weeft onder den STUK* * Naam van Pered of Pirdah , zynde het Man- netje en Wyfje: de Grieken noemen het He* mionos , dat zo veel zegt als half-Ezel ; dé Chaldeen Cudana * de Arabieren Beal De Naa- men, welken dit Dier in de Europeaanfche Taa- ien heeft» zyn van \ Latynfch Wöord Mulus afkomftig. De Muilezels zyn eigentlyfc hilflfagttge Die- ren , voortkomende uit de vermenging van Ezels met Paarden. Die van een Ezel met een Mer- ry fprui: is grooter , dan dié van eene Ezelin > welke door een Hengft befprongen is 3 geboo- ren wordt. In Spanje, alwaar men de Muilezels menigvuldig gebruikt, zo om te beryden als voor Rytuigen te fpannen, zyn geheele Stoete- ryën van deezé Dieren , en men is 'er niet min- der keurig in hét uitkiezen van Ézels om de Meniën te befpringen, als in Vrankryk om- r.rent de Spring-Hengften. Auvergne.» egter, Poitou en andere Provin tien van Vrankryk, le- veren ook een menigte van Muilezels uit. Men vindt 'er menigvuldig in China en andere Oos- terfche Landen ; doch in de Noordélyke deelen van Europa zyn zy zeldzaam. Eigen- Deeze Dieren hebben de kragten der Paarden fchappen. en de hardheid der Ezelen , zo dat menze tot allerley zwaar Werk kan gébruiken: doch zy zyn veelal zeer koppig ea kwaadaar t?g 't ook van de Paarden, 399 dikwils fchrikagcig; zo dat het met fommigen 1. Afdeel. niet veilig is om te gaan» De Muilezels zyn, XXXVIL in dit opzigt, gevaarlyker dan de Muilezelin- S^°0FD" nen , die meeftal onder den Man gebruikt wor- M'u{^ den. Zy hebben een flerk geheugen en zyn ezel. j&eer fyn van Reuk* In geftalte verfchillen zy weinig van de Paarden, dan door de kortheid der Maanen , en door de Kwaft aan 't end van de Staart : ook is hun Geluid verfchillende , en zy hebben een Kruis op de Rug, als de Ezels. 'Cis doorgaans van half Maart tot halfjuny, Voort- dat men de Merriën door den Ezel befpringeu teelinS* laat , op dat de Muilezels ter wereld komen mo- gen in een tyd van 't Jaar, wanneer 'er over- vloed is van Gras, Agt dagen , voor dat de I Merry befprongen wordt , laat men haar ruften van den Arbeid , geevende haar dagelyks eenig Voeder. Voorts moet even 't zelfde in agt ge- nomen worden, als omtrent de Paardenteelt: met dit verfchil, dat de Merriën, die dooreen Ezel befprongen zyn , een geheel Jaar loopen , en dat zy haar Veulen niet langer dan zes Maan* den zoogen kunnen , wegens de Pyn of Smer- te , welke zy , na dien tyd , aan haare Uijers hebben. De Spring-Ezels worden , op hQtzien van de Merry, zo doldriftig, dat menze altoos gemuilband houden moet , op dat zy den Stal- knegt, die ze naar de Merry brengt, deBeenen - niet aan (tukken mogen flaan. Men plagt zig te verbeelden , d^t een Muil- ezel met eene Muilezelin niet kon voortteelen; 1. Deel. III Stuk. de- 4-oa Beschryvxng Muil- ezel* ■ Jumérra. I. Afdeeu dewyl men dit Dier voor een Monfter hielde : XXXVll.doqh de ongegrondheid van die Gevoelen blyktj Hoofd- dewyi het verfcheide maaien is gebeurd, dat STUK» eene Muilezelin een Jong kreeg. In 't jaar 1703 zag men daar nog het voorbeeld van te Paler- mo op Sicilië, alwaar een zodanige , van drie Jaaren oüd , het Jong , dat zy geworpen hadt , met haar eigen Melk opvoedde. Ook zyn dee- ze Dieren zeer geil en driftig om tePaaren* doch men dient hun zulks te beletten , dewyl zy anders kwaadaartig worden. Hunne Leeftyd is dikwils over de dertig Jaaren. Nog een andere Soort van halfflagtige Die- ren is 'er , die men Jumarra's noemt of Jumarsy zynde in Auvergue taamelyk gemeen , alwaar menze houdt voor degevvooneLaftbeeften. Zy worden van een Stier of Bul geteeld , door het befpringen van een Merry of Ezelin. Hunne Kop en Staart ge'lykt naar die der Runderen j doch de Pootcn en Lenden naar het Paard of den Ezel, en zy hebben geen of naauwlykszigt- baare Hoornen. Men agtze fterker dan de Muil- ezels , en in de Bergagtige Landen , gelyk in Sa- voije en Piemont , heeft men zeer veel dienft van deeze Beeften (*). (3) Paard met Streepen dwars over' t Lyf , van gemengelde Kleur. Het (*) Zie bladz. , hier voor. (3) Equüs fasciis tuscis verficolor. Sy/l. Nat. VI. Xc Zebra. Enw, *Ay. Tab.222, 223. Raj. Qj**dr.6<).]om'** Qvadr. Tab. Y. Fig- x. Aldr. Qvadr. Libr. 1, Cap. 8« III. Zebra* van de Paarden. 401 Het Dier , dat deeze Merktekenen heeft , I. Affeeï^ Voert gemeenlyk den Naam van Zebra of ge- XXXViï. ftreepce Ezel ; want fchoon het de Ooren byna 5T^°FD" als een Paard heeft , doet egter de kortheid der Maanen, en de Staart, hetzelve meer naar die fraaije Arabifche Ezelen gelyken. Men vindt het in Afrika , aan de Kaap der Goede Hope en in 't Ryk van Kongo, doch menig vuldigft in zekere Provintiën van Barbarie; Lopez , die dit getuigenis geeft * voegt 'er by* dat het de gedaante heeft van een Muil-ezel. Sommige Schryvers hebben het een Paard genoemd, an- deren tellen het onder de wilde of Woudcze* len. Het teelt, zeggen zy, jaarlyks voort. Al- len ftemmen zy overeen , om 'er een ongemee- ne fnelheid in x loopen aan toe te fchry ven j welke die der Paarden overtreft; des men in Spanje en Portugal het Spreekwoord gebruikt : zo vlug als de Zebra-. Dit Dier , hoe wild ook , kan getemd wóf. fagöfa den , en dan is het, zo fommigen aanmerken , (cliW€^° in Ethiopië en Abyffinie zozeergeagt, dat men het tot een Gefchenk fehikt voor uitheemfche Vorften. Men heeft 'er iri Europa overgebragt en den Koning van Portugal werden 'er eens vier toegevoerd , die* hy tot een Gefpan voor zynê Karos gebruikte. De Huid wordt , wegens haa- re fraaiheid, ook voor iets raars gehouden. De Heer Edwards geeft ons de Afbeelding van Her m** een Mannetje en Wyfje, Die van het Mannetjê ne'jc' I. Dzzt,, UI Stuk* Cg & 402 BfeSCHfcYVING I. Afdeel, is gemaakt naar eene opgevulde Huid , welke in XXXVII. 't Kollegie der Geneesheeren te Londen bewaard Moofd- Wordt; nagezien en verbeterd naar die van een *rüK# levendig Mannetje , 't welk hy gezien heeft by 't Paleis van den Prins van Wales te Kew. De Kop was gelyfc die van een Paard , doch de Ooren waren wat langer ; egter zo lang niet als de Ooren van een Ezel , naar 't hem toefcheen : de Maan en kort en overendftaande : de Smoel bruin van kleur; voor 't overige was de grond van degeheele Huid wit en overal met donkerbruine Srreepen gefchakeerd , die egter in figuur en plaat- zing verfchilden. Voor aan den Kop waren zy zeer fmal en fyn , loopende eenigermaate op het Voorhoofd te famen, en byna zwart: de Hals hadt breede donkerbruine Streepen , die 'er in 't ronde om heen liepen , zelfs door de Maanen, met fraalle witte Streepen 'er tuffchen : het Lyf was, dwars over de Rug, met breede Banden, die fcherp uitliepen aan den Buik, welkegeheel wit was, uitgenomen een zwarte getande Streep, van de Voorpooten , langs het midden , tot twee derden der langte uitgeftrekt. Op het Gat maakten de witte Streepen , tuffchen de don- kerbruine, de figuur van een groote Vifchgraat. De Staart was , gelyk die der Ezelen , aan 'c end met een donkerbruine Kwaft. Op de Bil- len waren de Streepen allerbreedfl: en liepen rondagtig naar agtcren uit i de Pooten met bruine en witte Ringen, een weinig boven de Hoeven bruin. De van de Paarden. 403 De Afbeelding van het Wyfje is gemaakt L Afdeel, naar eene, die naar Engeland gebragc werdc van xxxvil. de Kaap, met een Mannetje, dat op de Reize Hoopd. ftierf. Het heeft veele Jaaren te Kew geleefd. He£ ^r De Geftake was als die van het Mannetje, zo even gemeld , doch de kleur over 'c Lyf ros- agtig geel , aan den Buik en Pooten geheel wie. Het hadt alleenlyk zwarte Strcepen op den Kop, Hals en Rug , en op de Billen eenige zwarte Vlakken; voor 't overige geene , dan een der- gelyke Streep langs het midden van den Buik, Op 't Voorhoofd waren de Streepen insgelyks zeer fyn : op den Hals overdwars en breeder : voorts was het Lyf fierlyk gebandeerd : de Smoel en Neus geheel zwart. Het Geluid, dat dit Dier maakte , verfchilde veel van 't balken van een Ezel, en geleek mee* naar 't blaffen van een grooten Bulhond. Hec fcheen van een wilde, woefte natuur te zyn: niemand durfde het naderen, dan een Tuinier, die in 's Prinfen dienft was en 't zelve dagelyks Voedzel gaf : deez' was ook de eenigfte daar het zig van liet beryden. Jk zag het (zegt dc Heer Edwards) een groot Papier vol Tabak opeeten , met Papier en al , en men verhaalde xny , dat het ook Vleefch , ja alles wat men 'er aan geeven wilde, zou gebruiken. Nooit te vooren , verzekert hy , is het Wyfje afgebeeld of befchreeven geweefl: en men heeft 'er nim- luer een Huid van overgebragt gezien. Edwards verbeelde zig, dat 4$ Zebra ia x, Dfiw, xutnr* Cc s Afri- 404. Beschryving van het* I. Afdeel. Afrika alleen gevonden worde, doch, dewy! XXX VI I. fommigen verzekeren , dat in Afia gevlakte Hoofd- Muilezels zvn, zo zou men mogen denken, öf die niet zulke of dergelyke Dieren waren. Im- mers LiJNNiECS zegt y dat zy ook in Indie huis houden, 't Schynt dat deeze Autheur het al te naauw bepaalt , wanneer hy zegt , dat de kleur der Streepen zwart en derzelver breedte drie Vingeren is, dwars over 't geheele Lyf. XXXVIII. HOOFDSTUK. Befchryving van het Rivier- of Zeepaard. Des- zelfs Geftalte en Eigenfchappen. Vangft deezer Dieren in Afrika. Aanmerkingen omtrent de Tanden en derzelver gebruik. Het Amerikaan- febe genaamd Tapir of Manipouris. Het Braji- liaanfche Water-Zwyn. m Rr!ra' TAE Heer Klein brengt dit Dier, naar het getal zyner Hoeven , in de vierde Familie van den Rang der Gehoefde Dieren. De Heer Brisson, die zyne Rangen ook naar de Tan- den verdeelt, heeft onder de genen, die Sn y- tanden hebben in de beide Kaaken, behalven het Paard en Varken , en den Rhinoceros , drie andere Dieren , welken tot het Geflagt der Ri- vier-Paarden van den Heer Linn^üs fchynen te behooren , en waar van de Hippopotamus het laatfte is. De zes gemelde Dieren maaken by hem een byzonderen Rang uit, naar het getal bun- Rivier- of Zee- Paard. 405 hunner Hoeven , zynde die van 't Paard enkeld, j# Afdeel van 't Varken dubbeld, van den Rhinoceros XXXVIIL drie-., van den Hippopotamus of 't Rivier-Paard Hoofo- STUK. viervoudig. De Kenmerken , die door den Heer Lïnn^us Kentner- toegefchreeven worden aan het Rivier- Paard, ken> zyn: de bovenfte Voortanden zes, by paaren van elkander afgefcheiden ; de onderfte Voor- tanden vier, uitfteekende , de middelden regt uitgeftrekt; de Hoektanden enkeld , fchuinsaf- gefneeden. De Pooten aan den rand genageld. Twee Soorten fielt by van dit Geflagc , waar Soorten, van de eene , zynde de eigentiyke Hippopota- mus, een Land- en Water-Dier of van beiderley Leven is; de andere een Land- Dier, dochnaalfc komende, zo 't fchynt, aan denzelven. (1) Rivier-Paard met de Voeten in bieren ver. t deeld. Hippopou. rrus amph$» De algcmeene Naam , welken dit Dier bv de htii*'. . Autheuren voert , is Hippopotamus , een Griekfche Paard, benaaming, die volflrekt verduitfcht kan wor- den in Rjvier-Paard , hoewel fommigen het ook Zee-Paard noemen of Water- Os en Water Koe, en dikwils het Nyl-Paard; alzo het in die Rivier miflchien wel het overvloedigtte gevon- ' den wordt. De Egyptenaars geeven 'er den Naam (1) Hippopotamus pedibus quadrilobis. Syft. Nut. Hip. popotamus. Bell. ^A^uau 28. Tab. XXX. Grew. Muh Tab. 1. Fig. Alp. JEgypt. 245-. Tab. 22-25. Matth. JDiofc. 2. Cap. 22. Raj. gjtadr. 123. Jonst, O utdft Tab. XL1X. l,DLsu xnsxvs* Cc 3 4c6 Beschryvino van het L Afdeel. Na::m van F°ms fiebar aan : de Chineezen noe# X XX ♦ ju. doch in trappen. Die van Gesnerus en John* ston zyn, volgens de aanmerkingen van den Heer Brisson, in den uiterften trap flegt: die van Aldrovandus en Alpinüs taamelyk goed, gelyk ook die van Columna, en die, welke in de Flora Sinica gevonden wordt, uitgenomen de Pooten. Maar, ten opzigt van die van Kol- BE , als ook die van Klein , welke in een on- langs uitgekomen Werk over de Dieren fchynt gebruikt te zyn, getuigt hy, dat dezelven on- deugend zyn. Ik heb my , door den Heer Dr. J BrRMANNüs , Prqfejfor Botanices te Am- fterdam , uk zyne kcurlyke Verzameling van getekende Af rikaanfche Dieren, met de nevens- gaande egte Afbeelding goedgunftig vereerd gezien. Ei^ti* De voornaame Verblyfplaats van dit Dier fchappen. |$ de Nyj - • k nangemelfct heb ; maar men vindt het , bovendien , ook in veele andere Ri- vieren van Afrika, en zelfs aan de Kuften, ge- lyk by de Kaap der Goede Hope en elders, als ook in de Monden der groote Rivieren van India. Het Rivier- of Zee-Paard. 407 Ifct fteekt zyne Ooren op, gelyk een Paard , j# Afdeel* wanneer het eenig Geraas hoort; zyn briefchen XXXV1IL zweemt ook veel naar dat der Paarden , doch is Hoofd- STUK» veel fterker , zo dat men hetzelve ver heen kan hooren. Het heeft een fcherp Gezigt uic zyne groote Oogen , die zig rood en vuurig vertoo- nen, wanneer het in gramfchap is ontftoken, en alsdan ftaat zyn Gelaat verfchrikkelyk. Schoon het natuurlyk niet tot belchadigen ge- neigd zy , egter , wanneer het aangetaft of ge- kwetft, of zo van naby vervolgd wordt , dac het niet in Jt Water kan wyken, keert het zig verwoed tegen zyne Vyanden : doch dewyl bof geen Hoornen, noch ander Wapentuig heeft, dan zyne Tanden en Pooten, is zyne Woede # op 't Land , weinig te dugten , ten minlle niet moeijelyk te vermyden. De voornaamfie kragc van dit Dier heeft plaats in zyne Hals en Len- den. Het loopt taamelyk fnel , doch zodanig niet, of een Menfch, die vlug ter been is, kan het met loopen ontkomen. Dit beveiligt de Negers zeer, wanneer zy het Rivierpaard op 't drooge aantaften , doch zyne Huid is zo hard, inzonderheid op de Rug, aan den Hals en op het buitenfte der Billen * datPylen, SlagmelTen noch Musketkogels zelfs , 'er eenigzins door- booren kunnen. Tuffchen de Becnen, en on- der aan den Buik, is dezelve veel zagter en daar tragten de Jaagers dit Dier voornaamelyk te tref- j fen. Men krygt het niet gemakkelyk dood. De Europeaanen poogen, om het magtig te wor* 1» Deel, Hl Stuk, Cc 4 den* 408 Beschryving van met J. Afdeel, den , deszelfs Beenen met Ketting- of Knuppel- XXXViii. Kogels aan ftukken te fchieten, en, als het dus stuk.OFD" eens ter ne^er geveld is , kan men het gemak- kelyk den doodfteek geeven. Gevaar- ]n 't Water is de Vangfl der Rivierpaarden 'ykevan^'gevaarlyker dan op 't Land: veeleer durven de Negers Haaijen en Krokodillen aan, die zy mee hunne Javelynen en Slagmeflen weeten af te maaken. Als het Rivierpaard in 't Water aan* gerand wordt , koelt het zyne Woede fomtyds op de Schuit, bytende geheele ftukken van 't Boord , of Planken uit den Bodem ftootende 't welk het Vaartuig doet zinken. Verfcheide voorbeelden worden daar van in de Reisbefchry- vingen gevonden, In 't jaar 1731 verlooren twee Engelfche Heeren hun Leven op de Gam- bia, door zulk een Toeval. Op de Rivier van Senegal is 't gebeurd, dat een van deeze Die- ren, door een Kogel gekwetft zynde , en het B )ord van de Bark niet kunnende beet krygen, dezelve een zo geweldigen Schop gaf met zyn Poot, dat een Plank van anderhalf Duim dik in ftukken fprong. Het Vaartuig van Jobson werdt, in zyne Reistogten op de Gambia, driemaal door Rivierpaarden geftooten. Een derzelvei* floeg 'er een gat in met zyne Tanden , en men kon het niet weg krygen, dan door middel van een Kaars , die men , in de Nagt , op een ftuk Houts liet afdryven langs de Rivier. Somtyds ontfteekt men , om die reden , Licht agter op de Barken: want men heeft bevonden , datzyvoo? Vupi Rivier- of Zee-Paard, 409 Vuur zeer bang zyn. Somtyds verraden hun 1, Afdeel. de Jaagers, wanneer zy te flaapen leggen in deXXXVüLi Riecboffchen , 't welk men gewaar wordt aan HoOFD~ ' 0 STUK» hun ronken: dan worden zy 'er gemakkelyk meeiier van ; doch zy kunnen dit Dier niet te voorzigrig naderen, dewyl het minde Geraas hetzelve wakker maakt. Op de Nyl fchynt een andere Manier in ge- Manier bruik te zyn, die minder gevaarlyk is en zeer°^eNyl* vernuftig. Men weet dat de Rivierpaarden gre- tig zyn naar den Wortel van zekere Waterplant, die zeer dik is : hier in fteeken de Viffchers een zwaare Yzeren Bout , die aan een Touw vaft is, 'en dus een foort van Hoek maakt, welke zy uit een Schuit nederlaaten en voortflecpen langs den bodem der Rivier. Het Dier (lokt dikwils den Wortel met den Bout in , waar door het vafl: raakt , en dan tragten zy hetzelve, door te trekken aan dit Touw , allengs af te matten, teiwyl het, in de grootfte verwoed- heid , alles doet , wat mooglyk is , om zig loss te worftelen. Somcyds komc het boven Water en brengt de Viffchers in groot gevaar, die dan het Dier met hunne Lenfen tragten af te maa- ken. Gemeenlyk wordt het op deeze manier overweldigd : want de helderheid van 't Water doet veel, om, dewyl het Dier niet zwemmen kan, te maaken, dat het niet by of omtrent de Schuit boven kome, Somcyds wordt ook, ten dien einde, met twee Schuiten, die ieder een JL-yn hebben aan 't zelfde Aas, gevifcht. h Dkel. III. Stuk* Cc J He£ 410 BeschryvIno van H E f L Afdeel. HeC Rivierpaard kan zeer lang, doch niet al- XxXVlII.toos onder Water blyven. Men merkc aan, Moofd- dat het doorgaans om het Kwartier of half Uur M , boven komt 5 tot het haaien van zyn Adem. Het Voedzel. * loops langs den bodem der Rivieren zeer vlug en zoekt daar zyn Voedzel op, \ welk of in Wortelen beftaat van Boomen of Waterplan- ten, als gemeld i:, of in Vifch, die men meent deszelfs voornaamfte Voedzel te zyn. Op 't Land eet het ook Koorn , Ryft, Geerft en allerley Moeskruiden of Peulvrugten , die het bekomen kan, doende aan de Plantagiën en Bouwlanden, dus , veel fchade. Het fchynt, dat aan dit Dier ook Vleefch van Beeften fmaakt , en de Negers maaken zig wys , dat het Vrouwen en Kinderen verflinde, wanneer het dezelven, op de Oevers der Rivieren, flaapcnde aantreft ; willende zelfs, dat het op de Zwarten meer verflingerd zy dan op de Blanken. Vootu Het Wyf je werpt op 't Land haare Jongen * weling, jje Zy opvoedt met haare Melk , loopende ag- ter hun , om ze te befchermen. Zy draagt 'er vier te gelyk , zo dat men 9 fchoon zy flegts eenmaal in 't Jaar jonge, zig over de menigvul- digheid van deeze Dieren geenszins behoeft te verwonderen. Op fommige Rivieren worden 'er Troepen van gevonden , drie- of vierhon- derd fterk. Het Wyf je draagt in 't Water haa* re Jongen op de Rug , en dan is het gevaarlyk deeze Dieren aan te doen. Men merkt aan , dat zy geruftelyk, en zonder eenige Vyandfchap* on- Rivier* of 2êe*Paard. 411 onder de Krokodillen verkeeren , en van dezelven j afdeet,* ook niet beledigd of benadeeld worden. XXXVJïL Hec Rivierpaard moet, buiten twyfel, aan- Hooto- gezien worden als het zwaarlyvigfte en logfte STÜK# der Dieren die in 't Water zo wel als op k Land leeven. De zwaarte is als die der aller- vetfte Osfen , of liever als die der wilde Stie- ren; en de Geftake zweemt veel meer naar die der Runderen dan der Paarden , hoewel het pos- tuur van k Lyf meer overeenkomt met dat van een Varken , eri de Pooten met die van een Beer, zynde, naar 't Lyf te rekenen, zeer kort, dik en plomp. De langte is, van den Kop tot aan de Staart, zegt de Heer Brisson, dertien Voeten ; de loodregte middcllyn van 't Lyf drie en een hal ven, de waterpafife vier en een halven Voet: de omtrek derden Voeten. De Kop heeft de breedte van t zeggende, dat het andere is het Rivier-Zwyn, by de Grieken Cberopotamus genaamd. Mat- thiolus hadt derhalve , volgens zyn Gevoe- len , met reden geoordeeld , dat die zeven , welke te Rome gehouwen waren aan het Kolos- faale Beeld van de Nyl, geen regte Rivier- paarden waren , om dat 'er de Slagtanden aan ontbraken. Arïstotelb;s, en al de Ouden by- na , hebben zulke Slagtanden , die uitwendig zigt- baar waren , aan den Hippopotamus toegefchree- ven : doch , dewyl zy 'er ook de Maanen aan geeven van een Paard , zo blykt , dat op hun getuignis weinig te vertrouwen zy. De Heer Adanson fpreekt insgelyks van vier Slagtanden, welken dit Dier gebruikt om de Wortels der Boomen af te rukken, 't Is niet onmooglyk <3at deeze Slagtanden in fommigen meer uitftee- ken dan in anderen: doch, dewyl in de Rivier- of Zeepaards-Tanden , die ik in handen gehad heb, duidelyke blyken zyn, datdezelven, hoe krom ook, maar weinig uit de Kaak komen, zo geloof ik, dat men zigoudtyds door het zien van deeze Tanden , wanneer dezelven uit de Kaak gebroken waren, bedroogen heeft. Op Plaat XI, in Fig. 3, is zodanig een Tand afge-» beeld RiviEk- of Zee-Paard. 413 " beeld (*> Ik heb 'er een gehad , die nog veel [# Afdeed grooter was, en meer dan een halven Cirkel uit- XXXVIIL maakte, terwyl het nögthans bleek, dat deeze Hoofd- STUK* Tand veel minder dan een derde deel van 'zyne langte uitgeftoken hadt , en dienaangaande • heb ik my niet alleen aan den Kop van zulk een 'Dier, welks Bekkeneel in de Hortus Medicus , hier te Amfterdara, bewaard wordt , verzekerd; : maar het blykt verder uit deBefchryving, wel- ke de Heer de Jussieu gegeven heeft van de Beenderen van den Kop en Poot van een Ri- vierpaard , die op order van de Kompagnie der Indien uit Senegal in Vrankryk waren overge- bragt (t) „ 't Gewigt van vyf-en- veertig Ponden , (zegt \ Bekkö . 5, deeze Heer) dat de twee Kaaken weegen, neel' s> die deezen Kop uitmaaken ; zyne langte van „ twee Voeten; zyne hoogte van ongevaaréén „ Voet en vier Duimen aan de kant van 'c Ag- „ terhoofd, en zyne breedte aldaar van ander- „ halven Voet; toonen aan, dat het Dier5 „ waar toe die Kop behoorde, monflreus groot 3, ge weeft moet zyn. Om 'ervan teoórdeelen „ naar de uitwendige Vertooning, moet ik zeg- 3, gen , dat dezelve eenigermaate zweemt naar „ het Bekkeneel van een Paardekop, met dit „ verfchil egter, dat de Smoel breeder uitloopt, «•de (*) Zie bladz. ij, in het II. Stuk deezer Natuurt. *&i 'flor ie. (ff Zie les Memoires de WAtaA* Royale des Sciencts, Anti. 1724, X. Dkel< III Stuk, 414 Beschryvi n g van het I. Afdeel. 3> de Neusgaten wyder open zyn , en aan ieder XXXVIII. „ zyde bepaald door twee groote uitpuilingen, Hoofd- > waar jn zzL III Stwk» Dd BS* 4t8 Bëschryvtng van het I. Afdeel, ^e Jhssieü , de uitgestrektheid van negen Dui- XXXVHI. men langte, op drie en een half Duimbreedte* Hoofd- £)e Vingers of Toonen waren vier in getal , met STUK' een Nagel aan 't end , die 'er ongevaar dehelfc van befloeg , twee Duimen lang en een Duim breed. Hy merkt verder aan 9 dat de Beenderen van deezen Kop veel overeenkomfi fcheenen te hebben met die verfteende Beenderen , weiken men in fommige deelen van Europa vindt , cn hy verbeeldt zig, dat die Delfftoffen, welken in xt Graaffchap Foix tot het maaken van Tur- kooifen gebruikt worden, zo wel als de genen, die men in verfcheide deelen van Duitfchiand onder den naam van Ebur fosfile opgraaft , van dergelyke Tanden afkomftig zyn. Gebruik 't Gebruik der Tanden van den Hippopota* der lauden, mus moet ^ ^ Ouden reeds bekend zyn ge« weeft, dewyl Pausanias fpreekt van een Gou- den Beeldje van Cybele, welks Aangezigt van dezelven gemaakt ware in plaats van Elpebeen. Ook vindt men , dat 'er een gezien was van dertien Ponden zwaar. Men heeftze, fchynt het wel, altoos koftbaarder dan Yvoor gehou* den, en de Ouden moeten een byzondereKonft gehad hebben , om dezelven te bewerken. Dee* ze Tanden zyn ongelyk harder dan Yvoor, en niet, gelyk die der WalrufTen, het breeken» fplyten of geel worden onderhevig; weshalve men dezelven altoos verkieft, om Tanden van te maaken , die men in plaats der uitgevallene in den Mond wil zetten; als wanneer zy zeer caar Rivier- Zee-Paard, 419 naar de natuurlyke zweemen. Hierom zyn deeze jt afdeéu Tanden thans nog zeer duur , geldende wel drie xxxVlit* Guldens het Pond. Men heeft zig zelfë wys H°o**s* gemaakt , dat Ringen , daar van gedraaid * aan den Vinger te draagen , een goed Middel tegen de Vallende Ziekte zy ; als ook tegen Stuip» trekkingen en de Kramp j doch dit voorgeeven fchync weinig gronds te hebben dan de inbeel- ding alleen; Waarfchynlyk zullen zy van der- gelyke kragten zyn als het Yvoor en dergelyke Stoffen : zo dat men op de Bloedftemping van het Poeijèr derzelven niet veel ftaat behoeft te maaken. Aan alle de Rivieren en Kilden Van Afrika , Me* Vieefeh daar het Rivier-of Zee-Paard zig bevindt, wordt deszelfs Vleefch van de Inboorlingen gehouden voor een lekkerny. Kolbe verzekert , dat men het aan de Kaap verkoopt voor twaalf of vyf- tien Stuivers 't Pond. Meii tegt , dat het be- ter gebraden dan gezooden &y , 't Welk te be- grypen. is, alzo de geilheid het anders byna on- eetbaar maakt, en de Reuk niet minder walge* lyk is dan de Smaak , voor iemand , die he£ niet gewoon is te gebruiken. De Pórtugeezen beweeren dat het Vifchzy, en maaken derhalve geen zwaarigheid, om 'er hunnen Maaltyd rn&* de te doen iü de Vallen* Zy gceven voor* dat een aan 't Spit gebraden Borftftük van die Dier zo goed als een Kalfsrib fmaakt* Ik zou thans nog onderzoeken kunnen,, of het Rivier- en Zee- Paard een zelfde , of een verfchil- Dd i kod 420 Beschryving van het L Afdeel. knd Dier zy. Sommige Natuurbefchryvers heb- XXXVfn.ben 'er een aanmerkelyk verfchil tuffchen ge- Hoofü- flejj. le Maire geeft 'er zo weinig zynetoe- ftemming aan , dat de ongelykheid van grootte zelfs , in die van de Rivier van Senegal , hem geen genoegzaam kragtige reden fchynt, om dien aangaande te twyfelen. II. C2) Rivierpaard met de Agterpooten in drie-en Hip pop *. frefpleeten* €tre(iris. Onder deeze Kenmerken wordt van den Heer Linjn^eüs als twyfelagtig geplaatft , een Dier , ft welk in Brafïl huisveft ; dat , volgens Marcgra- yius, aldaar den naam voert van Tapirierete ? en van de Guajsners ook Tapir of Manipouris , van de Portugeczen Anta geheten wordt, ter- wyl anderen het Water -Zwyn genoemd hebben. Efgen- Dit Dier gelykt veel naar een Muilezel en fchappen. heeft een langen Snoet, dien het uitrekt en in- trekt naar zyn welgevallen. Het zwemt en dom- pelt zeer wel , en loopt ook langs den bodem der Rivieren. Over dag flaapt het inde Boilchen, en by nagt gaat het zig de koft befchaaren. Men beeft 'er eert groote menigte van in Brafii, cn het Vleefch fchynt eetbaar te zyn , hoewel de Europeaanen hetzelve gantfeh niet fmaakelyk vinden. De Wilden bereiden de Huid, door die ftyf uit te rekken en in de Zon te laaten droo- (2) Hippopotamus Pedibus pofticis trifulcisf» Syfi.Nat* T**ir.erelei Marc.gr* Brafil. p, 229, Raj. Q^adr* 126, Rivier- of Zee-Paard. 421 droogen, wanneer zy 'er hunne Schilden mede ^ Afdeel, bekleeden. XXXVIII. De Fleer Brisson, die van dit Dier eenby- Hoofd- STUK zonder Geflagt maakt , onder den naam van Ta~ pir of Manipourisj geeft 'er deeze befchryving ei 3 ie' van. In grootte komt het overeen met een half- jaarig Kalf, doch de Lighaamsgeftalte zweemt naar die van een Varken. De Kop, egter, is dikker, langwerpig en loopt puntig van boven: de bovenfte Lip is veel langer dan de onderfte en hoog uitfteekende , overlangs gegroefd, 'c Getal der Snytanden is tien , dat der Kiezen twintig in ieder Kaak ; dus veertig in 't geheel Het heeft kleine Oogen , even als een Varken ; de Oóren rondagtig en taamelyk groot ; de Staart zeer kort, kegelvormig, zonder Hair; dePoo- ten naauwlyks langer dan die van een Var- ken , doch wat dikker. Aan de Voor ft e Poot en zyn vier zwartagtige Hoeven , waar van een der middelden de langfte is, hebbende twee, die korter zyn, wederzyds, en de uitwaardfe is de allerkleinfte: aan de Agterpooten zyn maar drie Hoeven , de middelde langer dan de anderen. Het Dier heeft op zyn Lyf kort Hair , welks kleur in de Jongheid helder bruin is, met witte, plekken gevlakt ; in de Volwaffenen zwartagtig, zonder Vlakken. Uit het voorgemelde Verhaal van de Eigen- nr*ü fchappen van dit Dier, kan ik niet begrypen,fche w* waarom de Heer Linn^us hetzelve, door denrer Zwyn Bynaam van -Lawd-Hippopo tamus , van het ge- i. Pfisi. IIISïUK' Dd 3 WOQ« 422 Beschryving van het L AFr»E£L.woone Rivier- Paard onderfcheide. Ik zal hier XXXVIil.öog een Soort byvoegen, van welke de Heer Hoofd- Buisson , onder den Naam van Hydrocb die ?er agt zyn ieder Kaak , vier aan elke zyde ; van boven zo diep in drieën ge- lplee ten , dat elk zig als drie Tanden vertoont, jtfaam. Marcgravius heeft hetzelve voorgefteld on- der den naam van Qapybara , gelyk het in Bra- fil genoemd wordt van de Inwooners ; doch door die van Guajana Cabiai of Cabionara. De Eu- ropeaanen noemen hetzelve Water -Zwyn, of Rivier- Varken , en fommigen geeven 'cr den tytel aan van het allergrootlte Meir-of Moeras^ Varken. Johnston heeft 'er, zo deHeerBRis- son getuigt , een goede Afbeelding van gege* ven. Zie hier zyne befchryving van dit Dier. Gsftahe. Het evenaart omtrenc een tweejaarig Varken in grootte. Van den Kop tot aan den Aars is de langte ongevaar twee Voeten. De Kop heeft zeven of agt Duimen langte en weinig minder dikte: de Snoet is dik en ftomp; de Onderkaak korter dan de Bovenkaak. De Oogen zyn groot en zwart; de Ooren klein en eenigermaate pun- tig. Het heeft Knevels als de Katten , uit lange fty ve Hairen beftaande : doch geen Staart. Aan Ö§ Voorpooten zyn vier, aan de Agterpooten drie Rivier- of Zee- Paard. 423 drie Hoeven, even als aan het voorgaande Dier. \ Afdeel* Het geheele Lyf is met bruin, hard, kort en XXXVül. taamelyk digt Hair bekleed. Hoofd- stuk. XXXIX. HOOFDSTUK. Befchryving van den Eenhoorn- Visch. Des- zelfs Geftalte en Eigenfchappen. T-weehoornige. Indiaanfche. Oude JVaardy deezer Hoornen. Onderzoek naar den Eenhoorn , ais een Land- dier, volgens de Heilige Schriftuur, hetgctuu genis der Ouden en het verhaal van de Reizi- gers. Aanmerkelyke Getuigeniffen dien aangaan- de. Voorbeeld van een Dier onlangs in Afrika gefchooten. IK heb hier voor gemeld, dat de Heer Lin- NjEüs thans zyn Agtften Rang der Zoogen- de Dieren maakt van zodanigen , die te voo- ren van hem in de Afdeeling der Viffchen ge- plaatft waren (*). Ook heb ik verhaald , hoe de Heer Brisson van deeze alleen een byzonder Klasfe gemaakt heeft, onder den Naam «anCfc- tacea, dat hy op zyn Eerfte Klasfe 3 der Quafru- peda , laat volgen (f ). Zie hier, wat hy als al. gemeene Kenmerken van dezelven opgeeft. Hun Lighaam is kaal, langwerpig; zy heb» ben (*) Zie het I. Stuk deezer Natuurt. Bijlorii, b!«cu» (f) 'r Zelfde, hfc 114. VDeiu 1X1 Stuk^ Dd 4 424. Beschryving van den [. Af de rl. ben Vleezige Zwemvinnen: de Staart is water- XXXIX. pas plat, daar de andere Viffchen de Staart stük°FD ^00(^re8c Plac hebben , zo dat dezelve, als zy A1^emeenezwemmen , regtoverend in 't water ftaat , doch in Kerr^^e- de Vifichen van 'deeze KlafTelegc zy vlak, en hierom geeven 'er fommigen den naam van Dwars-Scaarten aan. Zy leeven altemaal geduu- rig in de Zee , en kunnen op 't Land niet ia leven biyven. Zy hebben, gelyk de Viervoe- tige Dieren, twee Holligheden in 'tHart; haa- ien door de Longen adem ; paaren , baaren le- vendige Jongen en voeden dezelven met hun Zog. Ten opzigt van ?t inwendig Geftel ko- men zy grootendeels met de Viervoetige Dieren overeen. Zy hebben altemaal, boven den Kop of Snoet , een of twee Kanaalen , door welken zy Water uitwerpen. Kenmerk De Eenhoorn-Visch , dien ik te vooren van den ^ Eenhoorn genoemd heb , is by Linnaus Eenhoorn- . . . * * •Vifch. de eerfte in dceze Rang, en wordt door zyn uitfteekende , zeer langen , regten Tand in de Bovenkaak , van de Walviffchen onderfcheiden. Brisson fchryft 'er twee Tanden aan toe , hoe- wel hy erk ent , dat men zeer zelden zodanig een Vifch met twee Tanden vindt, of het moe- ten zeer jonge zyn , en dan hebben ze 'er al- tyd twee, volgens Anderson. Sommigen fchry- ven, dat 'er gevonden zyn, die deezen Tand niet flangswyze gedraaid maar elfen hebben over de geheele langte, en dan zou het eea byzonjlere Soort kunnen zyn van dit Geflagt. Te- Eenhoorn - Visch. 425 . Tegenwoordig kent men maar ééne Soort van j Afdeel. Eenhoorn- Vifch , die, wegens deezenTand of XXXIX, Hoorn, by den Heer Brisson Ceratodon, by Hoofd-* LinnjEus Monodon geheten wordt. De Noordfche STÜK' V olkeren noemen hem Narhwal, de Groenlanders Towack y de Sweeden Enhorning. Van fommige Schryvers wordt hyook Monoceros Piscis, Unu cornu marinum en Licorne de Mer gety teld Volgens Bartholiisus onthoudt zig deeze Vifch menigvuldig rondom Ysland, omtrenü Groenland, en in andere Noordelyke deelea van den Atlantiichen Oceaan. Tuipius geeft ons de Afbeelding van zulk een Vifch > die in den Jaare 1648, by Jan Maijen Eiland , dood in Zee dryvende was gevonden , zynde door den Chirurgyn van een Groenlandsvaarder afgete^ kend. Deeze was agtcien Voeten lang en twaalf Voeten breed , zeer dik en vet. De Kop ge- leek naar dien van een Karper: zyn Bek was onder een uitfpringende Hoorn, van negen Voe- ten lang, komende tuffchen de Beenderen van de Bovenkaak omtrent op die plaats uit, daar de Zaagvifch zyne Zaag uitfteekt; niet in \ midden van de Kaak , maar een weinig naar de regter zyde. De Huid was bruin en onder de Huid zat veel Spek, 't welk rykelyk Traan gaff doch (*) Monodon. Art. Gen, 78. Syn, 108. Faun. Suec. 26$. Monrceros rifcis. Will. hhth. 42. Raj. Pisc* 31. Unicornu marinum. Tulp. Qbs. Mei* Libr. IV. Cap* 1. r>£EL. III. Stuk. D d 5 426 Beschryving van den L Afdeel, doch die bevonden werdt zeer ftinkende te zyn. XXXIX. De Zee-Eenhoorn , welken Wormius in zyn Hoofd- Xabinet befchryft , hadt de langie van twaalf STUK» Ellen ; Vinnen en een Staart als de Walvis- fchen ; de Huid glad , zonder Schubben en bleek van kleur ; twee Vleezige bulten op 't midden van de Rug; veel Spek onder de Huid; een opening of Spuitgat agter op den Kop ; twee Oogen in 't Voorhoofd, zynde een weinig klei- ner dan die der Osfen, den Kop zeer klein naar het Lyf te rekenen ; geen zigtbaare Neusgaten. De Tand , die ter flinkerzyde van den Snoet uitkwam , hadt de langte van drie en een vier- de Ellen, doch was aan 't end afgebroken. Voorts hadt hy geen Tanden meer ; de Boven- kaak ftak over de Onderkaak heen. Een lap van de Huid, afgenomen van 't Bekkeneel , hadt een zwartagtige kleur > weinig dikte, doch was niettemin zeer taay. Eenhoorn- De meefte Hedendaagfchen hebben van dit Hamburg Schepzel, 't welk zekerlyk de Ouden onbekend in 't Jaar geweeft is, gefchreeven op 't berigt van ande- *73& ren, en fommigen houden 'er, om die reden-» een diep ftilzwygen van. Derhalve is het gene ons de Heer Anderson, een Ooggetuige , daar van in zyne Natuurlyke Hiftorie meldt , te meer merkwaardig. Men bragt 'er een $ zegt hy , in zyn geheel te Hamburg , in de Maand February des Jaars 173Ö. Deeze Vifch was met eea hooge Zee op de Elve gekomen, en met de Kbbe op 't Strand vaft geraakt , alwaar hy, fchrik- Eenhoorn-Visch. 427 fchrikkelyk geworfteld hebbende , om 'er af te ï, Afdeeu komen, eindelyk in 'tZandftierf. Hy was dik XXXIX. naar zyne langte, en hadc den Kop geknot , J^°OFD" byna gelyk het end van een Valies. De Hoorn of Tand kwam aan de flinkerzyde uit. Hy hadt twee kleine Zwemvinnen en een zeer breede Staart , die vlak lag op 't Water. De Huid was wit als Sneeuw , en met een groot getal zwarte Vlakken getekend, zelfs in haare dikte, die aan» merkelyk was , gelyk ik ondervond , met 'er een Mes in te fteeken. De Buik was geheel wit cn overal glimmende, zagt op 't aanraaken als Flu- weel. De gantfche langte, van 't begin van den Snoet tot aan 't end van de Staart , was tien en een half Paryfche, dat is omtrent elf Rynlandfche of twaalf Amfterdamfche Voeten. De Hoorn, of liever Tand, hadt de langte van vyf Voet vier Duimen Paryffche Maat. Iedev Vin was negen Duim lang en omtrent twee Handpalmen breed. De breedte van de Staart was ruim drie Voeten. De Tand , die flinge- rende gedraaid was , kwam ter flinkerzyde van de Bovenkaak, boven de Lip, uit het Kaake- been , zonder dat men , aan de regterzyde van den Snoet, eenige holte vondt , zyndedeHuid aldaar niet doorboord. De Bek was zeer laag en de Onderlip dun en kort: de Gaaping zeer klein , niet wyder dan een Vuift, Men vondt in den Bek geen Tanden. De randen waren een weinig hard en rompelig : de Tong zo breed als tfe Bek. Boven op den Kop hadt hy een gat IVekl IUStuk, of f Hoofd- stuk. zonder Hoorn. 428 Beschryving VAN DEN | of dubbele Buis , om zo te fpreeken; gemaakt XXXIX, vanVleefch, meteen Klapvlies , datzigcaar be- lieven kon openen en fluiten , en waar door dc Vifch Water uitwierp door 't qitblaazen van de Lugt. De Oogen (tonden laag in ?t hoofd en waren zeer klein, meteen foort van Oogleden. Het was een Mannetje , doch de Kraan kwam niet buiten het Lighaarq. Men kan uit de omftandigheden van deeze befchryving klaar zien, dat dit niet dan een Jong geweeft zy van den Eenhoorn-Vifch. Im- mers men vindt 'er, zo de Schryvers verzeke- ren, van dertig, veertig, ja zeftig Voeten lang, die een Hoorn hebben van agt, tien en veer- den Voeten. Ondertuflchen is 't niet waar- fchynlyk, gelyk de Heer Anderson te regt aanmerkt , dat de ongeboren Jongen deezer Vis- fchen reeds een Hoorn hebben zouden: ja het tegendeel daar van bleek in den jaare 1684, wanneer te Hamburg een Vrugt uit het Lyf van eenen Zee-Eenhoorn gefneeden werdt. Hierom wil hy die Hoornen , welken zonder flingeringen of Slangswyze draaijen zyn , liever aanmerken als van een byzondere Soort afkom- fhg , dan als van ongeboren Jongen zynde , ge- lyk fommigen zig verbeeld hebben, dat zy konden zyn. Hier zou men kunnen vraagen : welken dienfl de Vifch hebbe van deezen Hoorn ? Sommi- gen, die, zo 't fchynt, hem vergezeld hebben tot op den bodem der Zee, beweeren , dat hy van Gebruik van den Hoorn. Eenhoorn-Visch. 429 van dien Hoorn gebruikmaakt, om een lbort ja Afdeel* van Wier, mee Bladeren van Gras , dat uitge- XXXIX. fpreide Wortelen heeft, daar mede uit den Hoofd- Grond te wroeten. Zy verbeelden zig , daaren- boven , dat dit Schepzel geen Vifch of derge- lyk Voedzel nuttige , en hunne groote reden is, dat het geen Tanden in de Bek en maar een naauvv Keelgat heeft: doch zy bedenken niet, dat zodanige Bladen en Steelen, doorgaans taay en Lederagtig, veel meer de vermaaling der Tanden behoeven zouden , dan Viich of derge- ]yk Gedierte , om in de Maag van dén Een- hoorn-Vifch de Verteering te ondergaan. Hie- rom zal ik, zo lang 'er geen duidelyke blyken worden voortgebragt van deeze Levens wyze, veeleer geloof Haan aan 't Gevoelen der Groen- landeren, die meenen, dat hy op dergelykeln- fekten aaze als de Walviffchen. Immers , hier- van kan , met grooter waarfchynlykheid , het bloedige Gevegt , tuflehen deeze monftreufe Zeefchepzelen , afgeleid worden , en het denk- beeld, dat die uitfteekende Tand aan den Vifch tot zyne verdediging gegeven zy , wordt daar door bekragtigd. Een andere Vraag , die zig natuurlyk open- Twee- baart, is, hoe het bykomt, dat deeze Tand J^j^ of Hoorn niet regt in 't midden , maar aan de eene zyde van den Kop of Snoet, geplaatftzy. Men kan die Vraag gemakkelyk oplofiTen , de- wyl men weet, dat 'er zodanige Viflchen ge- vonden zyn met twee Tanden of Hoornen. In * J. Desu HL Stuk, den 430 Beschryving v a ft dek j Afdeel. den Jaare 1684 werdt door een Hamburger Kom- XXXIX. mandeur, die het Schip de Gouden Leeuw Hoofd- voerde, een Wyfje in de Noorder Oceaan ge- vangen , dat twee Hoornen hadt , waar van het Bekkeneel te Hamburg gebragt is, dat men daar als eene zeldzaamheid bewaard heeft. De twee Tanden ftonden regt voor in de Kop , twee Duimen van elkander, en liepen zydewaards uit, zo dat de punten dertien Duimen afftands hadden. De flinker Tand was zeven Voeten vyf Duimen lang en by den Wortel drie Duimen dik, de regter iets dunner en zeven Voeten lang. Zy fchooten beiden ruim een Voet in dea Kop , waar van het Been twee Voeten lang was en agtcien Duimen breed. Ook weet men , dat 'er een zodanig Bekkeneel te Amfterdam gebragt is , waar in twee Hoornen ftaken , de een zes Voeten , de ander , die afgebroken was , om- trent één Voet lang. Sommigen willen egter , dat dit geen bewyszy, voor de tweehoornig^ heid deezer Viffchen ; dewyl men altoos het Kaakebeen aan den anderen kant geflooten vindt : even öï zy den eenen Hoorn niet door* gaans in de Jongheid verliezen konden , en dat de plaats, daar dezelve was geweeft* weder volkomen toegegroeid kon zyn. Een aanmetkelyk verfchil is 'er over de ge* ftalte deezer Viffchen. Sommige Ooggetuigen verzekeren , dat zy zeer vlug in % zwemmen zyn en een Lighaam hebben daar toe bekwaamj anderen (tellen ons dezelvea voor, als delogfte Schep- Eenhoorn- Visch. 431 Schepzelen op den Aardbodem. Inderdaad > j afdebl> wanneer zy zo log waren , zouden zy dikwils xxx/X. moeten gevangen worden ; doch die 'er Onder- Hoofd- vinding van hebben verzekeren , dan zy door STÜk" hunne vlugheid moeijelyk te betrappen zyn. Zy voegen 'er by, dat men naauwlyks één zul- ken Vifch magtig zou kunnen worden , indjen zy niet by troepen zwommen, en, wanneer menze vervolgt , zo digt by elkander fchool- den , leggende de een zyne Hoorn op des an- ders Rug > dat zy elkander beletten te duiken , en dus worden 'er fomtyds van de agterften ge- vangen. Ook blykt de vlugheid deezer Viffchen nog te meer, alzo de Groenlanders hun als de Voorloopers aanmerken van de Walviffchen. 't Schynt dat men ook in de andere Werelds- Indiaan- deelen fomtyds dergelyke Schepzelen ontmoet. j^® ƒ en* Dapper befchryft ons een dergelyken , in Vifch. zyne Berigten van^ffFrika, en Rüisch fpreekt van eenen Eenhoorn-Vifch der Indiën , die niet groot was noch klein, maar een taamelyk groo- ten Tand hadt, en boven op de Rug met Ste- kels was gewapend, hebbende drie vlakken na- by de Staart, van blaauwagtige kleur gelykhet Lighaam. De Indiaanen , zegt hy , eeten 'er het Vleefch van , dat redelyk wel fmaakt. Ro- CHEFORX'lpreekt , in zyne Natuurlyke Hiftorie der Voor-Eilanden van Amerika, van een Een- hoorn-Vifch, die, in 't Jaar 1644, op 't Schild- padden- Eiland , by St. Domingo, op Strand liep, en van de Inwooners met veel Smaak I. drul. nu snot» werd: 432 Beschryving van dek I* Afdeel werc*c opgegeten. Deeze hadt een Hoorn regt XXXIX voor °P ^e '3a^t ^anden *n de ^ek, Hoofd- en leefde van Vifch, gelyk by 'c openen bleek. STUK# De langte was omtrent agitien Voeten en de dikte als een Okshoofd. De befchryving eg- ter j welke hy van dit Schepzel geeft, worde m$t reden verdagt gehouden : zo dat men nog niet weet , of 'er in de Zee-en van den Aard- kloot meer dan ééne Soort van Eenhoorn- Vifch huisvefte^ Oude Groenland heeft van ouds veel zodanige Hoor- Waardy nen uitgeleverd , die , van daar in Deenemarken tan deeze Hoornen, gebragt zynce , door Europa vervoerd, tot een faoDgen Prys verkogt en als een groote Zeld- zaamheid bewaard plagten te worden. Dit is, aan den eei)en kant, daaruit voortgekomen, dat men die Hoornen veelal aan de Ruften , of op 't Strand , van Ysland en andere Noorde- Jyke Sereeken, leggen vondt, zonder* te wee- ten , van waar zy kwamen. Naderhand heeft men , door het doorzaagen van zulk een Hoorn, ontdekt , dat 'er een kleinere in deszelfs hol- ligheid was opgeflooten, 't welk toen aanleiding gaf om te denken, dat dit Schepzel fomtyds zyne Tanden verwiffelt. Ook plagt men elkan- der wys te-maaken, dat die Hoornen, van wel- ken 'er , voor dat de Walvifchvaftgft in de voorgaande Eeuw fterk werdt doorgezet, maar zeer weinigen in Europa gevonden werden , de Hoorn - waren van dat Dier, 't welk men in de Heilige Bladeren vindt voorgefteld onder d d*t ee- XXXIX. nige Engclfchen, die op de Jagt waren om- liootD- ftreeks Kaap Verde, een Dier fchooten en met zig op 't Schip bragten, 't welk maar eenen Hoorn hadt, gelykende meelt van allen naar een Paard. De Hoorn was drie en een half Voet lang , en hadt zeven Duimen omtreks in zyne grootfte dikte. *t Ge- Niettegenftaande alle die Gctuigeniflen, wordt Heden hedendaags van de Geleerden in 't algemeen er- daa^fchen. kend, dat die Hoornen , welken men Eenhoorns- Hoornen noemt, niet vaneenLand-Dier, maar van den gemelden Zee-Vifch zyn. Dit egter, is alles, wat men daaromtrent met zekerheid kan vaft ftelien : want indien de betekenis van 'ê Woord Eenhoorn in de letterlyke zin geno- men wordt , zo is niemand in ftaat om te ont- kennen , dat 'er onder de Viervoetige Dieren Eenhoornen zyn. Men vindt (merkt de Heer TAdvocat in zyn Brief over den Rhinoceros i aan) in Ethiopië en in de Indiën verfcheide foor- ten van Dieren die maar één Hoorn hebben, fommigcn op de Neus, anderen op 't Voor- hoofd, anderen op de Kop; gelyk Stieren, E- zels, Rheen, Damherten, Geiten, enz. Vol- gers Tulpiüs is de tegengiftige kragt van de Ouden niet toegefchreeven aan den Eenhoorns , maar aan den Woud-Ezels Hoorn. Het zou daa te onderzoeken flaan , of men weezentlyk eea Geflagt van Gehoornde Ezels vond. Doch hier vervalt men in niet minder onzekerheid. 'tls Eenhoorn- Visch. 459 't Is ondertuffchen zonderling , dat dit denk- j Afdefu beeld van een Eenhcornig Paard zodanig door- XXXIX. gedrongen zy in alle de Wereldsdeelen. De Hoofd- Chineezen hebben 'er veel mede op; de Afri*s kaanen verzekeren dat het in hunne Woeftynen deringT*" zy; de Amerikaanen in hunne Boffchen. Zou men niet mogen denken , of de vlugheid en wil- de aart van dergelyk een Schepzel deeze Men- fchen, veelal bygeloovig, had kunnen doen zien 't gene zy by naauwkeurig onderzoek an- ders zouden bevonden hebbem Zy hebben mooglyk een Tweehoornig Dier, van verre, aangezien voor den Eenhoorn. Immers dus was het Geval met het Dier, 't welk hier voor op Plaat XXVI , bladz. 267 , wordt vertoond, 't Gebeurde, naamelyk, in den Jaare 1755, Zeker dat een Ooftindifch Schip, voor de Kamer Enk- P*er se' r tchooren , huifen 't huis komende, door Tegenwind en dat naar dea donkere Lugt agter Madagaskar, aan de Ooii-^^om Kuft van Afrika, in een Kreek of Rivier ver* viel , daar het vaft raakte en eenigen tyd moeft blyven leggen, eer het doorboog Water weder vlot wierd. Middelerwyl begaf zig het Volk aan Land, en vernam eenige Herten, van wei- ken 5er twee gefchooten werden. De Kapitein hun, twee dagen daar na , weder uitzendende, om Voorraad op te doen , vonden zy niets meer , dewyl de Beeften voor 't gevaar , zo 't fcheen ; gevlugt waren. Derhalve trokken zy dieper Landwaards in, en zagen toen weder eenige Herten , weidende in een groote Valey , die met I. deel. ui, stwk^ Ee 4 Gras 440 Eeschryvinc van den I. AFDEtL.Gras of Kruiden begroeid was. Onder anderen XXXLX. openbaarde zig hun van verre een groot Beeft , Hoofd- >c we};< maar ^n Hoorn op 't Hoofd fcheen te STUK» hebben en derhalve van hun eerft voor een jon- gen Rhinoceros, doch, toen zy nader by kwa- men , voor den Eenhoorn werdt aangezien. Zo dra het hun in 't oog kreeg, liep het mee groote Sprongen en vertoonde de uiterfte wild- heid, houdende den Kop geduurig op zyde en raakte dus uit het Gezigt. Aan boord komen, de verhaalden zy dit den Kapitein , die hun des anderen daags , met grooter magt van Volk , wederom afzondt, om, ware 't mooglyk, dit Beeft op te zoeken en magtig te worden. Zy vonden eindelyk hetzelve in een Bofch, en hadden 't geluk van het , hoe wild het zig ook aanftelde, met een Kogel in den Kop te tref- fen : doch 5 toen het geveld was , bevonden zy, tot hun aller verwondering , dat het twee Hoornen had. De gedaante van den Kop geleek ten deele naar dien van een Ezel , ten deele naar dien van een Hert; en de Lighaamsgeftalte was ook om- trent als van een Ezel, doch veel grooter dan die van een gewoon Paard. De Konftapel hadt 'er op den eerften dag, toen het Beeft ftondt te eeten , een Tekening van gemaakt , welke in de gemelde Afbeelding is gevolgd ; doch daar op kan zo veel ftaat niet gemaakt worden , als op die van den Kop , welke, met zyn Vleefch in de Zon gedroogd , door den Kapitein , Bragbt Eenhoorn -Visch. 44i Jocbim Albrecbts Tarnike, naar Holland is over- j. Afdeel. gebragt. Het Vleefch werdt door het Scheeps- XXXIX. volk gegeten , en hadt den Smaak van Oflen- Ho<>™- Vleefch, doch was zeer taay. XXXX. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflag£ der Walvisschen. Hunne grootte, geflalte , voortteeling en lig- baamsdeelen. Opkomjl en voortzetting van den Walvifchvangft, Oude Viffcbery op Spitsbergen. Nieuwe ondernomen in 't Zuid-Ys of om de Ooft; in 't Weft-Ys of by Groenland. De Straat- Davis Viffcbery. Tegenwoordige Staat van den Walvifchvangft der Nederlanderen. Manier van vijfeben. Gebruik van de Baarden, feefSpek, Vleefch> enz. De Vinvifch of Ju- piter, de Noordkaaper en andere foorten van Walviffcben. DE Heer Brisson , die , zo wel als Linn^ecs, Kenmer- vier Geflagten van Viflchen heeft , inzynken" Klafle van Cetacea of Walvifch-aartige Dieren , geefc aan het Geflagt der eigentlyke Walvis- fchen , onder den naam van Balam , de eerde plaats. De Kenmerken zyn by hun beiden , dat deeze Vilch geen Tanden heeft, en, in plaats van dien, in de Bovenkaak voorzien is met Hoornige Plaaten of Bladswyze Strooken , die mm Baarden noemt, Linn^eus voegt 'er by, i.vrel iiistvk. Ee 5 dit 442 Beschryving van de I. Afdpel. dac dic GeflaSc twee Buizen heeft of Spuitga- XXXX. ten boven op den Kop, en de Eenhoornvifch Hoofd- maar één. 8TtJK' Soorten van Walviflfchcn worden 'er zeven opgeteld door den Heer BrissoiN , onder den naam van de gewoone Groenlandfche 5 Ysland- fche , Nieuw Engelandfche , de Zesbul tige, de Gibbar of Vinvifch 5 de Rondfnoetige en Scherp- fnoetige. De Heer LinnjEüs heeft maar vier Soorten , waar onder de gewoone Walvifch en de Vinvifch de eerften zyn. I. (i) Walvifch met bogtige Blaasgatèn midden op MïflicctHS. dm g0p de Rug zopjer yin% Groen- r ö Wal^fch. ^e Nederduitfche naam wor dt niet van JVal9 als de Kuft van 't Land, maar van Wely dat een Springbron betekent 9 en van wellen af- komftig is , afgeleid , wegens 't fpuiten van Water, dat deeze Vifch door dc Gaten, die in zyn Kop zyn , zo geweldig doet , dat 5er een zwaare Fonteinfprong naauwlyks by te verge- lyken is. Den Latynfchen of liever Griekfchen Naam Balma , fielt men afkomftig te zyn van \ woord ballein > dat werpen betekent, wegens de uitwerping van het Water. De Italiaanfche , Spaan- (i) Balaena Naribus flexuofls in medio Capite> Dorfo impenni. Art. Gen. 76. Syn. 106. Faun. S»ec\ i6^Syft% Nat. Balaena. Will. hhth. 35-. Balaena vulgo, fiveMus- culus. Romd. Pisc. 475% Balsena vulgo, five Myfticerua Ariftotelis. Gesn. Pisc. 114. Baiaena vulgaris cdentula, Dorfo non pinnato. Raj. Ptsc. 6. Baiaena Spitsbergenfis» Mart. Spiub. 98. t. Q. f. A , B , C. VV ALVISSCHE N. 443 Spaanfche en Franfche Naamen zyn , met een j# Afdeel. kleine verandering , de zelfden. De Engelfchen XXXX. fchynen, met hun Wbcde> het Hoog- of Ne- Hoofd- STUK* derduitlch te volgen. In 't Noorden noemt men hem Hmlfisk of Qual , gemeenlyk Slitbakkef , wegens de vlakheid van zyne Rug, de Yslan- ders Slettbark , de Groenlanders Arbach. Het Jong wordt in 't Franfch Baleinon , en het Man- nelyk Lid , of de Kraan , Balenas geheten. Den naam van Cetus of Cete , 't welk in 't algemeen een grooten Vifch betekent, voert fomtyds de Walvifch by uitmuntendheid. Sommigen hebben aangemerkt , dat deeze woon- Soort varn Walviffchen nooit om de Zuid komt, Plaats- en zig akyd maar in het Noorder deel van den Atlantifchen Oceaan onthoudt ; doch als men agt geeft op de Berigten der Ouden , die fchry ven dat er zulke Zee-Monfters, van ongelooflyke grootte, in de Indifche Wateren gevonden wer- den , en op die der Hedendaagfchen ; zo is dit onwaarfchynlyk. Immers, men vindt niet al- leen, volgens den Reistogt van Anson, in de groote Zuidzee veele Walviffchen , maar de Heer Adanson fchryft , dat hy , op zyn terugtogt van de Gambia naar Goree, twee Walviffchen zag, welker langte hy op ongevaar vyf-en-vyftig of zedig Voeten fchatte, hebbende dat gedeelte van hunne Rug, 't welk altyd buiten 't Water kwam, wel twaalf Voeten langte, met vier of vyf Voeten breedte, zonder den Kop te teke- nen , dien zy fomtyds ophieven , om Adem te I. Deel. III Stuk, haa- 444 BeschryvJino van de . Afdeel. 'iaaIen' zonc^er eenl*S ander Geraas temaaken, XXXX. dan gelyk een Paard, wanneer het onder 't drin- Hoofi>- ken fnuifc. „ Zy wierpen geen Water, zegt TÜK' „ hy, door de Neusgaten , 't welk alle Blaa- „ zers doen, die ook zeer gemeen zyn in de „ Zee-en tuffchen de Keerkringen. Om kort „ te gaan , ik heb geen blyk van eenige Vin 5, op hunne Rug befpeurd" (*). Grootte. De WalvifTchen zyn , waarfchynlyk , de groot- flcn van alle Zee-Schepzelen (f). In de Mid~ dellandfche Zee is 'er, omtrent den Jaare 1624, een op 't Italiaanfche Strand geworpen , die 91 Roomfche Palmen, dat omtrent 70 Amfierdam- fehe Voeten bedraagt , lang was en wel 50 Pal- men, dat is omtrent 40 Voeten, in de rondte, dik. Een andere Vilch, die in 't Jaar 1620 by Corfika gevonden werdt, was 100 Voeten lang. Ook wordt verhaald, dat in den Jaare 1532, by (*) Poyage a» Senegal, dans VHift* N'atur. de Senegal. p. 96. (|) Men fpreekt , wel is waar, van Zee -Slangen, die 20 lang zouden zyn, dat onder eene Bogt derzei ven , waar van zy 'er zes of agt hebben , een Schuit kan door- raaren ; als oolc van zeker zonderling Dier , IQrake, %ram xen of Horyen genaamd , 't welk als een geheel Eiland fomtyds zou boven komen, en fteeken zekere Armen uit het Water, van langte als de Mailen van een Schip. Mat ^iji bon ^orluesen. ». Thefi. Kap. 8. Doch , hoe zeer de Berigten , dat dergelyke Monfters zig aan de Kuft van Noorwegen openbaaren, beveiligd fchv- nen te zyn , zal men doch me* reden daar aan twyfelen , of denken dat eenvoudige Luiden zrs door hun Gezigt bedriegen laaten en WalvifTchen voor jLodanigaMonftcrs aangezien hebben. Walvisschen. 445 by Tinmoutb aan de Kuft van Engeland > een ja Apbseu Walvifch geftrand zy , die de langte hadt van XXXX. 90 Voeten. Dit is niet ongeloof baar 5 dewyl >fo- men zeker weet , dac 'er weleer 5 in Groenland, plagten gevangen te worden van 100 Voeten langte ; doch thans zyn de grootften zelden lan- ger dan 60 of 70 Voeten (*). De regte Spitsberger of Groenlandfchc Wal- Geftalte, vifch heeft den Kop overdwars een weinig plat, de Onderkaak veel grooter dan de Bovenkaak, zo dat derzei ver zyden de Bovenkaak , die fmal en langwerpig is , grootelyks bedekken ; de Tong zeer groot ; geen Tanden in de Bek, maar, in plaats van dien, Hoornagtige Strooken aan het Gehemelte valt: geene Vin op de Rug, twee Borftvinnen aan de zyden en agterlyk , niet ver onder de Oogen , maar klein naar even- redigheid van de grootte des Lighaams : de Oo- gen ten dien opzigte insgelyks zeer klein , en taamelyk ver van elkander, als aan de zyden van den Kop en byna op de hoeken van den Bek ftaande. Deeze Vifch is met twee Blaasgaten voorzien , in 't midden van 't bovenfte des Hoofds , tuüchen den Bek en de Oogen , digc aan elkander. De W yf jes hebben ieder twee Uijers , niet aan de Borft maar onder aan den Buik, (*) De Heer Linn^ïlus zeg? wel, dar men ze dikwils vindt van 100 Voeten, doch zulks wordt door onze he- dendaagfche Viflchers niet beveftigd, en hoe het te be- grypen zy , dat met het Spek van eenen Walvifch dik* wils een Schip beladen wordt, is my onbekend, 2. Deel. IIL Stuk. Hoofd- stuk. Eigen- fcbappen 445 Beschryving van de l. Afdeel, Buik , boven de Teelcieelen , waar onder het XXKX. Aarsgat is. De Staart, die waterpas legt, wan- neer de Vifch zwemt , is eenigermaate gevorkt en breed, byna gelyk in de Makreel. De Rug loopt een weinig fcherp, tot aan de Staart toe, doch voor 't overige is 't Lyf rondagtig. Dee- ze korte befchryving der Lighaamsgeftalte is opgemaakt uit de Waarneeming van den Heer Artedi, die in de Maand November des Jaars 1734 zulk een Walvifch te Londen fchync ge- zien te hebben. Voornaame Dierbefchryvers , gelyk Wil- loughby en Ray , is dit geluk nimmer te beurt gevallen. Anoerson mag onder degenen , die van de Eigcnfchappen van dit Zeemonfterfpree- ken » wel een voornaame plaats bekieeden. De byfterc grootte van deezen Vifch , zegt hy , wiens Kop een derde deel uitmaakt van zyn ge- heele Lyf, houdt hem gemeenlykin diep Wa- ter. Hy verfchynt zelden aan de Kuften en de ontoeganglyke Afgronden aan den Noordpool fchynen hem tot eene W ykplaats te verftrek- ken. De Huid is glad en zwart, op fommige plaatfen met wit en geel gemarmeld , inzonder- heid aan de Vinnen en Staart, doch geheel wit aan den Buik. De Vinnen zyn van vyf totagt Voeten lang : de Staart , die waterpas legt , maar aan de enden een weinig opwaards is gekromd, maakende byna de figuur van twee Halvemaa- nen, heeft de breedte van drie of vier Vademen, en haare flagen zyn verfchrikkelyk , wanneer de Walvïsschen. 447 de Vifch op zyde legt. Men befpeurt duidelyk, i. Afdeel* dat de Staart het Werktuig is, 't welk dit Mon- XXXX* fier gebruikt om te zwemmen, alzo dezelve tot Ho(nD^ § rus. een Wrikricm dient. Het is verbaazende te zien, met welk een fnelheid dit logge Sehepzel de Golven klooft. De Walvifch bedient zig van de Vinnen niet, dan om in 't Water zig om te wenden ; maar het Wyfje maakt 'er ook gebruik van, wanneer zy vlugt, om haare Jon- gen met zig te neemen die zy , als 't ware , met deeze Vinnen omarmt. De Natuur heeft deeze Schepzelen niet on- Vtrnufo bedeeld gelaten van Vernuft , om voor hunne Veiligheid te zorgen , en dit is , zo men wil , de reden, dat zy zig veelal onder 't Ys onthou- den ; maar die zelfde Moeder heeft hun geleerd, agt te geeven op het behoud van hun Leven. Immers , hec is hun noodig van tyd tot tyd A- dem te fcheppen buiten 't Water, en om die reden zoeken zy, zo 't fchynt, onder de Ys- velden plaatfen op , daar 't Ys dun genoeg is , om van hun met den Kop te worden doorge- rtooten. Anders zouden zy, om Adem te fchep- pen , geduurig onder 't Ys van daan moeten ko- men , en zig bloot (lellen aan de vervolging. Dat het eerlïe waar is, getuigt Zorgdrager gezien te hebben , en dat deeze Viffchen door 't vervolgen fchuuw geworden zyn , meent hy met reden daar uit te kunnen befluiten, dat de* zeiven zig thans niet meer aan den Zoom van 't Ys onthouden, maar in hetzelve zyn geweeken. L dkil, lih stuk, Een 448 Beschryvïng van de L Afbeul. Een voornaame reden , egter , die de Walvis- XXXX. fchen van plaats veranderen doet, is , zo men zig Hoofd- y^-bee]^ het opzoeken van hun Voedzel , dac stuk. r Voedzel. meeft °P Zandbanken en Ondiepten, inzonder- heid omcrent de Eilanden en in de Baaijen , ge- vonden wordt. Hetzelve is geenszins met de verbaazende Lighaamsgrootte van deeze Dieren overeenkomftig ; en ftrookt niet met het alge- rneene Spreekwoord; dat de groote Viflchen de kleine eeten. Immers het Walvifch-Aas be- flaat , volgens den gemelden Schry ver , in zeer kleine Infekten , waar van fommigen langwer- pig zyn , met kleine Pootjes , en van kleur ee- nigermaate gelyken naar gekookte Garnaalen , doch zonder Schubben of Schaal , anderen rond- agtig, ter grootte van een Erwt, bruin van kleur, met een foort van Vleugels , van won- derbaar maakzel , die zo fyn en teder zyn , dac men dezelven niet kan aanvatten. Beide deeze Infekten fmelten , als men ze in de Hand knypc * of tuifchen de Vingers wryft, tot een foort van Oly, die de Reuk van Traan heeft. De be- weeging is traag , zegt hy , en ongeregeld ge- lyk die der Kwallen (*). Dit Aas fchynt ineeft geteeld te worden aan en (*) Zorgdrager Groenl. fijjehery. 'sGravenhage 1727, bladz. 1x5-. Vergelyk de U'ttgezogte Verhandelingen. III. Deel. bladz. 467, en de Afbeelding aldaar Pl. XXV I- J?/£. Linnjeus zegt, dat de Walvifch van Medufa leeft. Het eerfhzemelde Infekt zal naiüchiea de ScylUa zyn. Sjft. Nat. Ed. X. p. 656. Walvisschën. 449 cti omtrent Planten, die onder Water groeijen, j# Afdeel. en met haare Bladeren in de Zee zwemmen ; XXXX. hoedanig Grondgewas menigvuldig is op de Ban- > Hoofd- ken en Ondiepten in de Baaijen , in welken zig Rivieren ontladen , waar van de Vettigheid of Slibber miilchien hetzelve voedt. Op zulke plaatfen , die tevens in 't Zomer-Saizoen van de Zon befchcenen worden , ziet men dikwils de Zee krielen van deeze Infekten , die in Diep Water weinig voorkomen. Ook onthoudt zig de Walvifch voornaamelyk in en omtrent zoda- nige Baaijen. Wat zyn Aas in de Winter zy , en of hy ook Haringen verflinde , gelyk de klei- ner Soorten van dit Gefiagt, is nog een Raad- zei. De naauwheid van zyn Keel, die door de Baarden byna geheel is geflootcn , fielt hem buiten ftaac, om Viffchen van eenige grootte in te flokken. De Walvifch is met een Beenige Kraan voort- voorzien , van byitcre dikte en langte. Som- tyds heeft men ze gevonden zes Voeten uitge- ftrekt, aan 't Lyf omtrent agt Duimen dik, aan 't end uitloopende in een ftompe Punt, vanéén Duim. De Vifch draagt die doorgaans binnen 't Lyf, alwaar dit Lid als in een foort van Schee- de is verborgen , welker uitwendige opening ge- flooten is door Spieren, die een foort van Sluit- fpier maaken, wa3r door de Schaft voor uit- wendige toevallen befchut wordt. Hec Schaam- deel van 't Wyfje is als in de Viervoetige Die- ren , zyn de gemeenlyk ook geflooten. De Paa- i.DetL m. stuk. Ff ring 450 Beschryvïng van de I. Afdeel. ring gefchiedt, volgens het cenftemmig berigt XXXX. der Grocnlandsvaarderen , op zulk een wyze > Hoofd- tC]aC je beide Viflchen overend gaan ftaan in 'c STUK Water, op de Staarten, en elkander, als 't w are , met de Vinnen vafthouden en omhelzen. Anderen, egter, zeggen, dat het Wyf je agter- over gaat leggen , en , haare Staart wegbuigen- de, van het Mannetje gedekt wordt. De Paa- ring zou , volgens hun , ftegts om de twee Jaa- ren eens gefchieden , en de Dragt van negen of tien Maanden zyn (*). Het is rnoeielyk te be- grypen , hoe dit heeft kunnen waargenomen wor- den, en nog minder > hoe men aangaande den Ouderdom van deeze Dieren eenig befluit kan opmaaken, gelyk Leeuwenhoek doet, die zig verbeeldde , dat de groctften wel duizend en meer Jaaren oud mogten zyn geweeft. Het Jong. Het volgende heeft meer fchyn van zeker- heid. De Vrugt voldragen zynde wordt gezegd zwart en omtrent tien Voeten lang te zyn; doch een Schepzeltje van zeventien Duimen , hoe- wel reeds van volkomene figuur, is geheel wit. Zelden brengt de Walvifeh meer dan één Jong voort. Zy heeft voor 't zelve een groote zorg- vuldigheid 3 en men merkt aan, dat een Wyf je, gefchooten zynde terwyl zy haar Jong aan de Uijers of tuflehen de Vinnen heeft , wel duikt , doch fchielyker weder boven komt, om het Jong Adem te laatcn fcheppen. Een Jaar lang zoogfc (*) TranfctcUons Thilojoph* N. 387. W A I V I S S C H E N. 451 zoogt zy hetzelve, en haare Melk is weinig van f Afdeel Koeije-Melk verfchillende. Gcduurende dien XXXX. tyd zyn de Jongen uitermaate vee, wordende Hoofd- Korlkoppen genoemd , wegens de dikte van haar STL K* Lyf, doch de Moer is mager. Twee Jaaren oud zynde geeven zy maar half zo veel Spek , men noemtze Beeften , wegens hunne domheid : ver- der kent men den Ouderdom niet, dan aan de langte der Baarden. Zie hier, wat de Heer Anderson ons van de Lighaa^g. Lighaarnsdeclen meldt. De Opperhuid , die niet c!eelen> dikker is dan zwaar Papier ofParkement, weg* genomen zynde , openbaart zig de waare Huid van den Vifch , uie de dikte heeft van een Vin- ger, en onmiddeiyk het Spek bedekt, dat agt of tien Duimen dik legt en geelagtig is van kleur, zynde het Vleefch, daar onder, zeer rood. De Oogen zyn niet veel grooter dan die DeOogea, van een üs of Bul , en het Kryftallyn derzel- ven , gedroogd zynde , gaat een groote Erwt in grootte niet ce boven. Zy zyn agter aan den Kop en zodanig geplaatft , dat de Vifch , zon- der zyn Hoofd om te draaijen, zo wel agter- als voorwaards kan zien. Men vindtze, in tegenfteüing van alle andere Viilchen, voorzien met Oogleden en Wenkbraauwen , gelyk in de Landdieren. De Heer Ruisch egter, die ver- fcheide Walvifch-Oogen heeft ontleed , verge- lykc de grootte van den Oogbol by die vaa een middelmaatigen Oranje- Appel. Hy vondt'er dien Rokj, door hem ontdekt, welken hy het 1'Ds.zl. IIISTUK. Ff 2 Rui- 452 Beschryving van de L Afmel. Ruifchen vlies * noemt, zeer zigtbaar en zo dik XXXX. in als Papier. Hec Harde Vlies \ was naby de Hoofd- Geztetzenuw uitermaate dik, verdunnende al- '.r7. lenss naar den Oogappel toef*). Leeuwen- ana hoek bevondt den langden As van een Wal- jsderotica vifch-Oog twee Duim en zeven tienden Duime Walvifch heeft een zeer fcherp Gehoor, cn befpeurt van verre het gevaar dat hem dreigt. Men kan 'er, wel is waar, uitwendig geenblyk aan vinden van Ooren, die hem ook in 't zwemmen zeer belemmerd zouden hebben , doch , zo dra de Opperhuid van den Kop is weg genomen, komt agter 't Oor, en een weinig laager, een zwarte Vlak te voorfchyn en op die plaats vindt men zekere buis , door welke de Klank, buiten twyfel , tot aan den Trommel zal doordringen. De Zeelieden fteeken hunne Haaken in deeze Buis , ter diepte van omtrent vier Voeten, alwaar zy de. Schulp vinden, dat het Gehoorbeen fchynt te zyn, van hun ge- naamd het Walvifch-Oor. Dit Been, zegt men, dat in de Apotheeken , fomtyds , voor Lapis Ti- buronis of Manati, verkogt en gebruikt wor- de, (*) Zie de Afbeelding en de Befchryving van de Wal- vifch-Oogen, in zyu Tweede ^Anatomifch /(abinet* Eerfta Plank. Nomm. i, Nomm. 9, 6c Noiïim, 17 (i j Zie zyne Zendbrieye». Walvissche n. 453 dik als een Mans Arm, was hem te zeer in de wanden, weeg (*). De Heer Anderson verhaalt, dat de Groenlandfche Viffchers van zyne Natie waargenomen hebben, hoe de Walvifch een zeer grooten dikken Darm heeft, die zy den Hoofd-Dam noemen, en welke, volgens hun berigt, van de opening der Keel ver binnen 't Lighaam fchiet, doch waar van zy noch de lang. te, noch de regte legging bepaalen konden» Deeze Darm heeft zeer dikke Wanden en is zo wyd , dat een Man 'er zonder moeite door zou kunnen kruipen. Een ftuk daar van uit den Vifch gehaald hebbende , vondt men 'er geen Voedzel in, noch Vuiligheid, gelyk in de Dar- men der andere Dieren : niets was 'er in , dan een weinig Slym, gelyk in de Maag gcwoonlyk is* Niet lang na dat de Vifch is geftorven , ryft hy zeer in "t Water, en dan heeft men de ge- woonte , ten einde hem zo veel te doen zakken als tot het flenfen noodi? is , een Lens aan de zyde van de Vin in 't Kreng te fteeken , waar door het flenkt en veel Lugt looft. Hy verbeelde zig, dat dan deeze Darm doorgeftooken wor- de , die een bewaarplaats zou zyn voor de Lugt in de Walvifch, om hem in 't Water te doen ry- (*) Groenlandfche Vffihtry. 's Hage 1727. bladz. 117. I» DtEI, III SWK% Ff 4 456 Beschryving van de I. Arn^n.. ryzcn of daalcn, gelyk dc Lugtblaasjes in dc XXXX. Karper , Baars en andere Viffchcn. Hy was in dit Hoofd- c]eilk[3ecld beveftigd, doordien hy in een foort SI Uf{» van bruine of gevlakte Kabeljaauw, die men in 't Hoogduitfch Dorfch noemt, dergelyk een Lugt> Darm gevonden hadt, aan de Rug gehegt en doorgaande van het diepfte der Keel tot den Aars, die buiten twyfel tot het zelfde gebruik zal ftrekken. Her Bek. In den jaare 1658 zag men tc Parys het Bek- keneel. kcneel van een Walvifch, waar uit men de Lighaamsgroocte deezer Dieren kan opmaaken. Het was zeftien of zeventien Voeten breed , en woog vierduizend-zeshonderd Ponden. De Kaa- ken waren tien Voeten wyd en veertien Voe- ten lang, ieder elfhonderd Ponden zwaar. De Vinnen , van figuur als Handen , hadden de langte van twaalf Voeten. De Ribben , twaalf en een half Voet lang , bragten ieder tagtig Pond op de Schaal. Van de Wervelen der Ruggegraat, die vyf-en-veertig Voeten lang was, woogen de voorden vyftig Pond, doch zy. verminder- den , naar de Staart toe, allengs in grootte. Walvifch- De hardheid van de Huid der Walviflchen ***** belet niet, dat deeze Dieren geplaagd worden door zeker Infekt, genaamd de JValvifchluis 9 waar van eenige Schryvers gefproken hebben. De Heer Boccone heeft 'er de Afbeelding van gegeven (*). Hy zegt , dat dezelve de grootte en (*) Nitmrkttndige Nafpooringen tn tsCanmerkingw* Plaar 10. Walvisschen. 457 en gedaante byna van een Spinrok heeft, zyn -j. afdeel, de van onderen, daar zy aan den Vifch kleeft, XXXX. uitgehold; vanboven verhevenrond , en gewa- h°°fd« pend met een zespuntige Schulp , door welker midden een rond Gat loopt, 't Schynt dat dit Infekt zyne werking meeft door zuiging en kny- ping verrigt, en, dewyl het gewoonlyk onder de Vinnen en by het Teellid huisvefl , zomoet het den Walvifch veel jeukt veroorzaaken. Men hadt aan een kleinen Walvifch , die op de Schotfche Kuft was opgeworpen, behalve dit, nog zeftien anderen op de laatftgemelde plaats gevonden.'De Heer Sibbald heeft waargenomen, dat het niet zeer week was in 'c aanraaken , en , wanneer men het ftyf met de Vingeren drukte , een zwartagtig Vogt uitgaf, 't welk waar- fchynlyk den Walvifch benadeelt. De lang- te was zeven Duimen of daar omtrent , maar het vertoont zig veel grooter, als het zyne Armen buiten de Schulp fteekt, hebbende, in die (laat, den zwier volmaakt van een Polypus. De Kop komt nooit te voorfchyn , zynde altyd ver- borgen onder de Steenige Korft, welke het om- kleedt. De Vuiligheid of Stront, die de Wal- vifch uitwerpt , is, zo men verhaalt, niet onaan- genaam van Reuk, en verft het Linnen, dat 'er mede beftreeken wordt , hoogrood , met ee- ne taamelyk vafte Kleur. De Walvifch- Vangft werdt in het begin der Walwfcfc. voorgaande Eeuw ,zo 't fchynt,aangevangen door Vansrt be- de Biskaijers, genaamd Basques, en wel iözón-doarcte I. Deel. III Stuk, Ff J der-Biskaijers j 458 Beschryving van de I AFDEEi.derheicl door die van Bay°nne in 'c Zuidclyke XXXX, van Vrankryk 5 aan de Grenzen van Spanje. Dit Hoofd- Volk dergelyk foort van Viffchen mifichien om- trent de Kuften van Vrankryk en Spanje ge- vangen hebbende , en bevindende dat daar goe- de Winffc van kwam , vervolgdde ze langs hoe verder in Zee en om de Noord , en wierdt van tyd tot tyd in deeze Viflchery ervarener. Zy plagten , in de voorgaande Eeuw , wel eens dertig Schepen op dien Vangft uit te zenden , elk van twee-honderd-vyftig Ton, bemand met vyftig Man , bevaren Volk, en eenige Jongens of nieuwelingen. In ieder Vaartuig werdt Leef- togt gedaan voor zes Maanden, en zy gingen dus naar eenige Eilanden of Kuften van den Noorder- Oceaan , alwaar zy hunne Thraankooke- ry opregten , brengende geen Spek , maar Thraan, met zig 't huis. Ook werdt de Thraan, fom* tyds , van hun wel in de Schepen gekookt. Diestyds werden omtrent Ysland en de Noor- fche Kuften, doch inzonderheid by die van Oud Groenland, zeer veel Viffchen gevangen. Ver- volgens week de Vifch allengs Noordelyker, tot by Spitsbergen , en dit maakte den Vangft moeielyker en onveiliger voor ligte Schepen, zo dat zy , beweften Oud Groenland om , de Straat Davis inzeilden. De vrugtelooze uitflag van hunne poogingen egter, in verfcheide Jaa- ren , het ledig 't huis komen hunner Schepen , cn inzonderheid de Oorlog van 't Jaar 17445 heefc Walvissche n. 459 ' heeft de Franfchen meeftendeels van deeze Vis- \t Afdeel, fchery ontzet, XXXX. De Engelfchen en andere Noordfche Volkc- Hoofd- STUK» ren hadden al vroeg, nu en dan, profyt genoo- ^ ten , van dcrgelyke Viflchen, Walruffenen Rob- Nederlan- s ben , aan hunne Stranden ; gelyk de Nederlan- ders voort* ders by gelegenheid van hunne Togten , om een êeze"' Doorgang, benoorden pt Valie Land om, naar China en de Ooftindiën te zoeken , (*t welk in 't Jaar 1597 voor de derde maal ondernomen werdt ,) zig meefter maakten van veele Walrus- Ten en Robben, om derzelver Tanden , Huid en Spek : maar het vangen of dooden van die groote Zeemonfters , de Walviffchen , in open Zee of in 'tYs, werdt te gevaarlyk aangemerkt: ook hadden zy 'er geen bekwaamheid noch Ge- reedfchap toe. Derhalve huurden zy eerlang Basques of Biskaifche Harpoeniers tot deeze Viffchery , welke hun het geringe voordeel van de Walruflen-en Robbenflagery wel dra deedt vergeeten. In 't jaar 161 1 werdt zelfs doorce- nige Burgers van Hoorn, Amfterdam en andere Plaatfen , een Noordfche of Groenlandfche Kom- pagnie opgeregt, en, drie Jaaren daar na, door het OktrooyderStaatenbevoorregt, om te han- delen en te viffchcn , op de Kutten cn Landen van Nova Zembla af tot aan Straat Davü toe , daar onder begreepen alle Landen, die binnen de voorfchrceven Limieten gevonden zouden wor- den. Men zette toen met allen ernft de Vis- fchery door, omtrent Spitsbergen, een groot Eu I. Dkei. III Stuk. land, 4óo Beschryvinc van de I. Afdeel, land> dat nabY de 80 Graaden Breedte legt en XXXX. welks Baaijen zeer Vifchryk waren. Aldaar wer- Hoofd den dan, door de Engelfchen , Nederlanders, fiTUKi en andere Natiën , een menigte Traankookeryën opgeregt, waar van de overblyfzelen , aan de vervallen Muuragiën eu Walvifchbeenderen , in ?t voorde deeze Eeuw nog kenbaar zyn ge- weeft. Zekere Vlakte , genaamd Smeerenburg, aan de Hollandfche Baay , was de voornaamfte Plaats en als de Stapel van deThraan. In 'cjaar 161 7 kreeg deeze Kompagnie verlanging van haar Oktrooy voor vier en in 't jaar 1622 we- derom voor twaalf Jaarcn , wordende Jan Mai- /era-Eiland , daar men ook een Traankookery opregtte, toen insgelyks in het Oktrooy be- greepen en de Zeeuwen kreegen 'er mede dee* in 5 gelyk de Vriezen insgelyks , by de vernieu- wing van her Oktrooy, in den jaare 1633 , voor den tyd van agt Jaaren , een Portie van drie in de zeven-en-twintig gegeven werdt. Oude Viffchery hadt, diestyds, een geheel an- ViiTchery dere gedaante dan tegenwoordig. De Neder- op Spits. jan(jers zeilden, met elkander, naar de Hol- bergen. landfche Baay op Spitsbergen , alwaar de helft van 'c Volk zig aan Land begaf om 't Spek te fnyden en Thraan daar van te kooken. Terwyl de Schepen daar als in een veilige Haven lagen, met Touwen aan de Wal vertuid, zonden zy hunne Sloepen op den Vangfl af, die met wei- nig moeite en gevaar verrigt werdt. Hetfchynt dat de Walviflchen , daar komende om 'te Aa- zen * Walvisschen. 46c > . zen, door hun betrapt werden, en in zeerj^FDEEu groote pyervloéd gevangen; want men ver- XXXX. grootte van Jaajr tot Jaar het getal der Thraan- HootD* fcookeryën en Pakhuizen aan de Kuiten vandieSTUK' 1 Baay , en de veelheid van Thraan , welke daar gekookt werdt, was zo groot, dat men jaar- ]yks eenige Noordsvaarders , of groote Sche- pen, afhuuren moeft, om het overfchot in te laaden en 't huis te brengen. Om kort te gaan, Smeerenburg geleek naar een Dorp of Vlek, daar het in 't Saizoen der Viflchery zeer leven- dig was en vol van drukte. De Schepen zeil- den , tegen dat het Ys open ging, derwaards, en vertrokken vroeg genoeg om niet bezet te raaken , laatende hunne Ketels en Gereedfchap- pen (taan. De voordeeligheid, ondertuflchen , van dee- DeNeder- zc Viflchery, bragt hciar een zwaare Wonde toe, ^ndfche en deedtze kwynen. Alle Provinciën en Steden raakc te™ byna van de «Nederlanden, begeerden deel te «iet. hebben in de. Winden , die zy zagen dat 'er hunne Landsgenooten van trokken, en derhal- ve werdt door de Staaten Generaal het Oktrooy niet verlangd , zo dat de Viflchery , met den jaare 1641 , voor een ieder open ftondt. In- middels waren de Walvilïchen, die men Eiland- fche Viflchen noemt , door de fterke voortzet- ting van den Vangfl grootelyks in getal afgeno- men en de overigen fchuuw geworden ; zo dat de Kompagnie , doordien de Vangft allengs Verminderde, 'er zeer llegte rekening by maakte. I.Deel. III Stuk. De 462 Beschryving van de I Afdeel ^e Walviflchen , waar van weleer de Baaijen XXXX. van Spitsbergen krielden, weeken om de Ooft Hoofd- of onder 't Ys , en moeften derwaards met de S1ÜK* Schepen worden nagezeild. Die hielp de ge- heele Traankookery op de gemelde Eilanden in duigen en bragt het flenfen der Walviflchen , om het Spek , in Vaten gepakt, naar 't Vader- land te voeren, in trein, gelyk zulks tot heden de manier gebleeven is. Nieuwe Het duurde eenigen tyd , eer men het waa- onderooy &en durfde , om de Viffchen in 't Ys op te zoe- men, ken; doch men vondt zich eerlang daar toe ge- noodzaakt, alzo buiten 't Ys geen Vifch van belang te vinden was. In *t eerfl nam men daar toe oude Koopvaardy-Schepcn ; maar, de- wyl deeze niet beftand waren tegen het ftooten en aandringen der Schotfen, zo werden 'er nieu- we zwaare Schepen toe gebouwd, gelyk nog heden geichiedt, en niettemin verongelukken 'er, jaarlyks, eenigen in *t Ys. Want niet al- leen dry ven aldaar geheele Ysbergen, en het Ys is in 't algemeen byfter dik, maardeYsvel- den, daar de Schepen aan leggen om te viflchen, zyn ook van zo veel uitgeftrektheid, datmenze uit de Marfen niet kan overzien. Zelfs hee lofle Ys , dat men Flarden noemt , door een Stormwind in beweeging zynde geraakt, ver- bryzek menig Schip : 't welk niemand vreemd zal doen , die bewufl is of overweegt, aan hoe veel gevaar de Schepen en Dyken , hier op do Walvisschen. 463 de Zuiderzee , wanneer Ys van een Voet dik I, Afdeel» in beweeging raakt , zyn bloot gefield. XXXX. Ik vind het denkbeeld van Zorgdrager niet Hooto- STUK» onwaarlchynlyk , dat de Walviflchen in de ' Winter , wanneer alles mifichien rondom de Zuid Ys of Pool, tot aan de zeventig Graaden Breedte en oindeüoih verder, digt bevroozen legt, genoodzaakt zyn naar den Zoom van 't Ys te komen , om Lugt te fcheppen. Het Ys, nu, ontdooit vroeger midden in Zee, daar diep Water is, dan aan de Kuften , en dit maakt, dat 'erna harde Win- ters , in de Voorzomer , aan de Kuft van Lap- land en Moskovie, tot Nova Zemblatoe, nog een groot Veld van Ys gevonden wordt, ter- wyl de Zee by Spitsbergen reeds open is. Dit Ys, dat eigentlyk om de Oofl legt, plagt Zuid- Ts genoemd te worden , dewyl het Zuidwaards lag van Spitsbergen. Aan den Zoom van dit Ys is, voor de Groenlandfche Kompagnie, dik- wils met groot voordeel gevifcht , toen de Vifch uit de Baaijen van Spitsbergen begon te ver- loopen : doch men heeft naderhand bevonden , dat 'er in fommige Jaaren niets was op te doen; 't welk daar uit fchynt veroorzaakt te worden, dat deeze Dieren , door Waigats heen , een vryën Doortogt hebben om de Ooft, en zig zo ver te waagen , om dezelven by Nova Zem- bla op te zoeken , is zeer gevaarlyk ; gelyk ia 't jaar 1684 bleek, wanneer vyf-en twintig Ne- derlandfche Schepen om de Ooft verongelukt I.Deel. 311 Stuk. Zyn* 464 Beschhyving van jöe I. Ai DEEL.zyn. In 'c volgende Jaar viel dit aan drie-en- XXXX. twintig Schepen te beurt. Hoofd- Dic heefc dan Wejl-Ts Viffchery in trein STUK» >( gebragt , die nog heden geoefend wordt. Weit -Ys of Door het ontlaaten van het Weer , naame- lan?r0en" ^ 5 komt in de Zee , die toegevroozen was geweeft, aan de Weftzyde van Spitsbergen een opening , en daar formeert zig , aan de Kuflen van Groenland , een Zoom van Ysveldcn en Schotfen, waar in de Viich zo 'tfchyntzig veilig agt, ten minfte in taamelyke veelheid zig onthoudt. Derhalve is dit Ys de plaats der he- dendaagfche Groenlandfche Viflchery, beflaan- de de geheele uitgeflrektheid der Kuft , van de hoogte van Jan Maijen-Eiland tot aan die van Spitsbergen ; dat is ongevaar van de 70 tot 80 Graaden Noorder Breedte. Men tragt gemeen- lyk op hooge Graaden in 't Ys te loopen , de- wyl de Ondervinding heeft geleerd, dat zig al- daar de meefte Vifch onthoudt: doch 't gebeurt ook wel , dat dezelve zig door het Ys verfpreidt 5 of meerder op andere plaacfen verzamelt, en dus opgezogt moet worden ; 't welk dan dikwils , op die hoogte , een fchraalen Vangft veroorzaakt. Menige Dat 'er, door den tyd, eenige verandering gengylfch* *n de Loop- of Verzamelplaatfen deezer Dieren moet komen, is niet te verwonderen. Want, hoe groot van uitgeftrektheid de Wateren ook zyn, daar zy zig in onthouden, het getal van deeze Zee-Monfters , welken men reeds vernield heeft, is zo groot, dat 'er al een onverbeelde* lyke Walvisschen. 465 Jyke menigre van zou moeten zyn in de Noor- i. Afdeel* der Oceaan , om niet kennelyk te verminderen. XXXX, In fomrnige Jaaren , zegt Zorgdraager , wer- den, op de gemelde plaats , wel agttien-of ne* gentien honderd Viffchen gevangen, waar by men nog tellen moet de zodanigen , die gedood A zynde weg zinken, of met de Harpoen in 't Lyf onder 't Ys glippen en aldaar fterven. Uit de Lyft, die in zyn Werk daar van opgegeven wordt, blykt dat, \an den jaare 1669 tot aan 1725, door de Nederlanders gevangen en 't huis gebragt zyn , meer dan vyfendertig-duizend WaL viflchen. Indien nu , geduurende deezen tyd * door andere Natiën nog vyfduizend zyn ge- vangen , zo maakt dit veertigduizend , en , de- wyl de Vangft in 't voorde der voorgaande Eeuw zo voordeelig was , dat men Noordsvaar- ders moeft afhuuren om de Thraan te laaden, die twee Togten deeden óp een Jaar naar Smee- renburg ; zo is 't niet te denken dat de Vangft / een vyftig of zedig Jaaren voorlyker, minder zal uitgeleverd hebben, dat is over 't geheel tagtigduizend , en hier nog by doende twintig- duizend voor 't getal der Viffchen , die na het jaar 1725, tot heden, gevangen zyn door de Nederlandfche en andere Schepen , zo zou het getal deezer Zee-Monftérs , die men in de tyd van anderhalve Eeuw vernield heeft, honderd^ duizend fluks bedraagen. Verfcheide andere Natiën hadden, in'teerft, VaWgfijj, ook haare Traankookeryën op Spitsbergen , elk jj^SÏW h d*u. nu siuk. G g aaa 466 BESCHFtYVtNG VAN Ut fé Afdeel. aan cen byzondere Baay , die daar van nog den XXXX. Naam voeren van Engelfcbe, Deenfcbe en Ham* Hoofd- ^rgpr-Baayen , als ook van Biskaijer-Hock. Deeze vier Natiën zyn de eenigften byna , die zig , behalve de Nederlanders , mee den Vangft der Eilandfche of Baay-Walviflchen bemoeid hebben, en deeze allen werden, door 't verloo- pen van den Vifch , in gelyke ongelegenheid ge- bragt als de onzen. De Engelfchen hebben nu en dan deeze VilTchery , op gelyke manier als de Nederlanders, getragt door te zetten , doch, zy döor onbekwaamheid van hunne Harpoe- niers of anders, zy zyn 'er t'elkens zeer kortaf geraakt. De Zuidzee-Kompagnie ondernam het in 't jaar 1724, met zo goeden uitflag, dat 'er eerlang vyfentwintig Schepen werden ui tgeruft, maar binnen agt Jaaren was die drift weder uit- gedoofd, en, inderdaad, men rekende, datzy een groote Somme daar mede verboren had. ; In #t jaar 1750 begonnen de Engelfchen weder met grooten ernft , huurende Kommandeurs en Volk , met hoog Handgeld , te Hamburg ; zo dat in 't'jaar 1753 wel vyftig Schepen, uit ge- heel Groot- Brittannie, naar Groenland voeren 5 en in 't jaar 1760 was het getal der Engelfche en Sehotfche Schepen, die op den Walvifch- vangft uitzeilden , met elkander, negenendertig; &t welk egter niet beantwoordde aan het voor* geeven van tagtig Schepen derwaards te zullen uitraden; gelyk men in 't jaar 1754 fprak. Het zou onbegrypelyk zyn dat, (taande den tegen- WaIvisschen. 467 woordigen Oorlog met Vrankryk , die Viffchery 1. Afdeel* dcrmaace door hun voortgezet worde; indien XXXX. het niet bekend was , dat dezelve, fcdert het^Ho°F0\ jaar 1751, door een Ondérftand van 't Parle- ment , zynde een Premie van 40 Schellingen per Ton , vbor ieder Schip , dat men derwaards af- vaardigt , en tevens door een Premie voor den Kommandeur en 't Scheepsvolk van dat gene, 't welk de meefte Viffchen gevangen heeft, aangemoedigd werde, \ Schynt dat de Deenen zig , fqdert het ver- van c!c loopen der Viffchen van Spitsbergen,, niet veel ge^^- met den Walvifch-Vangft bemoeijen. DeHam-mers. burgers , egcer , hebben tot nog toe daar mede ; gelyk óók met de Röbbenflagery , aangehouden, en hoewel het getal van Schepen, diezy jaar- lyks uitzenden , met dat der Nederlandfche Sche- pen in geen vergelyking komt, is het egter nog taamelyk groot; Zy zyn 'er , geduurende negen- tig Jaaren , vry geftadig mede voortgegaan en hebben, in fommige Jaaren wel óver de vyftig Schepen üitgeruft. In 't jaar 1733 werden, door die van Hamburg en Altona, twintig Rob- beflagers en een-en veertig Schepen iiaar Groen- land en Straat Davis afgevaardigd. Hunne Vis- fchery volgt byna den trein der Nederlandfche, 't geen minder te verwonderen is , dewyl dezel- ve byna met één foort van Schepen ën Scheeps; tolk gefchiedt. De Stad Bremen voegt 'er, doorgaans , nog een of twee Schepen by. Het 35 hun meer dan eens gelukt, met ruim vyftig ï;d£ei. nu™*. Gg 2 Sduv 4*58 Beschryving van i> e f. Afdeel. Schepen over de vyfbonderd Viffchen te vangeil XXXX. in één Jaar; dat is , ongevaar tien Viffchen en Hoofd- meer fan driehonderd Kwarteelen ieder Schip * •TUK. V 9 door malkander gerekend; 't welk dan een zeer breede Viffchery maakte ; doch 't is hun ook meermaalen zo tegen geloopen , dat hunne Schepen grootendeels ledig 't huis kwamen , en dat zy , door "malkander gerekend , maar twin-» tig of dertig Kwarteelen hadden, 't Getal der Viffchen, door hun van den jaare 1670 tot 1725 gevangen , ^beliep over de tienduizend , dat is twee zevende van den Vangft der Nederlanderen* in die 56 Jaaren ; daar het getal der Schepen 9 door hun uitgerofë, zes-en-twintighonderd en twee, of nagenoeg een derde, en datdergeblee- vene of verongelukte Schepen 93 wasgeweeft. Verminde- De Nederlanders hebben wel eens, op éér* rmgvandeo Jaar, gevangen en 't huis gebragt overdetau^ fchen ' duizend Wal viffchen; gelyk in 't Jaar 1701 ge* Vsng& beurde, toen ieder Schip, door één gerekend * over de tien Viffchen en veel meer dan drie* honderd Vaten Spek hadt: doch gemeenlyk be- paalt die Vangft zig tot veel minder dan dui- zend en bedraagt dikwils geen vyfbonderd Vis- fehen. 9t Schynt dat het voordeel van deeze Viffchery federt een reeks van Jaaren groote- lyks vermindert. In twaalf Jaaren tyds, van 1679 tot 1690 , die beiden ingeflooten, vind ik> dat 2209 Schepen voor rekening van de Neder- landers uitgevaren zyn, die met elkander ge- vangen hebben 11136J Viffchen, waar van ge- W A L V I S S C H E W. ' 46$ komen zyn 442193 Vaten of Kwarteelen Spek; j.Afdeel* dat is ieder Jaar, door malkander gerekend, XXXX> 184 Schepen, 928 Viffchen en 37849 Kwartee- Hoofd- STUK* len , en dus ieder Schip omtrent 206 Kwarcee- led. In vyjentwintig Jaaren , van 1701 tot 1725» zyn uit de Nederlanden gezeild 3771 Schepen > die 't huis kwamen met 13284 Viffchen, beT draagende 513066 Vaten Spek; en dus 151 Schepen, 531 Viffchen, 20522! Kwarteelen '$ Jaars ; dat is ieder Schip omtrent 136 Vaten of Kwarteelen. Ondertuffchen zie ik niet dat de grootte der Viffchen, federt een" Eeuw, veel verminderd zy. Zy leverden , in de gemelde twaalf Jaaren , door malkander , het ftuk om- trent 41, en, inde gemelde vyfentwintig Jaaren , het ftuk ruim 38 Kwarteelen uit. En ichoon de meefte Viffchen thans klein zyn , van twintig of dertig Kwarteelen , zo wordt 'er egter, nog nu en dan, een enkele Wal vifch gevangen van over de yyftig, zeftig of zeve^ tig Vaten Spek (*). Deeze vermindering van den Vangft in Groen- De S****** land , inzonderheid plaats hebbende in het voor. {c^^ V fte deezer Eeuw, deedt onze Nederlanders den* ken om het voorbeeld der Biskaijeren, die het, beweften Groenland om, naar de Straat Davis gewend hadden , naar te volgen. Na 't jaari72Q i$ zulks eerfl: rnet ernft doorgezet, en in 't jaar 1739 (*) By voorbeeld, in 't jaar 17^9 bragteo twee Kom- Eïiandeurs , roor Amfterdammer Rekening, ieder ééi\ Vifch 't huis , de een van 74 , de ander vao 72 \«tm* d«el. m STvit Gg 3 470 Bbsghryvino van de I.Afdsel. 173° zag men ^yna even veel Nederlandfche XXXX. Schepen derwaards zeilen als naar Groenland, Hoofd- terwyl de Engelfchen twintig Schepen naar r Straat Davis zonden, die egter maar 9 Viffchen ■t huis bragten. In tegendeel hadden 82 Neder- landfche Schepen in de Straat Davis, geduuren- de dat Saizoen, 2Xi| Vifch, en 87 Groenlands- vaarders maar 37 Viffqhen gevangen : zodacde Straat Davis Viffchery wel vyfmaal zo veel Spek uitleverde. Dit moedigde ons Volk zodanig aan, dat in 't volgende Jaar 95 Schepen naar de Straat Davis en maar 68 naar Groenland werden uitgeruft , waar van de eerden 250 , de laatften maar 51 Viffchen hadden, en in de Va- ten Spek was het verfchil nog grooter. Der- halve werden, in 't jaar 1732, tot 137 Schepen uit de Nederlanden derwaards afgezonden. De Straat Davis Viffchery bleef niet lang zo voor- deelig. In vyf Jaaren, van 1732 tot 1736, is het getal der Nederlandfche Schepen, die der- waards zeilden , $t eene Jaar door 't andere ge- weeft 107, dat der gevangen Viffchen 2i6in?t Jaar, en der Vaten Spek 11585I; zo dat ieder Schip , door malkander , ruim 2 Viffchen , dat is 108 Kwarteelen , medebragt , en ieder Vifch , door malkander , 53 Kwarteelen uitleverde. Sommi- ge Jaaren ook , wanneer de Viffchery in Groen- land beter flaagde , gepaard met de vroegtydi- ger en zwaarder uitrufting, hebben de Vaart mar de Straat Davis allengs wederom doea verminderen , en die naar Groenland vermeen- de* Walvisschen. 4yr deren : zo dat in 't jaar 1740 maar 26 uk de j^fdf-ïu Nederlanden naar de Straat Davis voeren, en XXXX. federt is 't getal nog al kleinder geworden. Hoofd- STUK In 't laadt' der voorgaande Eeuw was deeze 1 . V-I 11 ii. Staat vaa VilTchery , in t algemeen , taamelyk voordcelig ; jen Wal. dewyl van 't jaar 1669 tot 1700, dat is, omdai^ilch^ de Vaart drie Jaaren geftrêmd was of verboo- den, in 28 Jaaren tyds, door 4158 Schepen ge- vangen en t'huis gebragt waren 21974 Viflchen; dat is, 't eene Jaar door 't andere van 148^ Schepen 785 Viflchen, en dus hadt ieder Schip over de 5 Viflchen ; zo dat 'er, wanneer men % of 3 Viflchen rekent voor de Onkoften, over 't gc. heel nog vry veel op^ gewonnen werdt; niet- tegenftaande 'er, geduurende dien tyd, 222 Schepen in 't Ys gebleeven en verongelukt wa- ren , dat is 8 in 't Jaar. In 't voorfte deezer Eeuw, van 1701 tot 1725, is 't voordeel veel minder ge weeft , gelyk ik reeds heb aangemerkt , doch heeft over 't geheel nog rykelyk de Onkos, ten kunnen goed maaken , niettegenftaande 'er , in die vyfentwintig Jaaren, 95 Schepen , dat is jaar- lyks omtrent 4 , gebleeven zyn. In de laatfte Jaaren is deeze VilTchery door ons met verlies gedreeven en fchynt hand over hand te vermin- deren: want de Vangft was In 8 Jaaren, van 1732 tot 1739, Groenl. 1 Jaarlyks f omtr.3^ Vif]^ fruim iU") Vaten Str.Dav. > ieder < onitr.2 V ^™ ■< omtr. 98 >Soek Dooreen J Schip Vomtr.2fJ en ^omtr.iiój h % In 6 Jaaren, van 1755 tot 1760, Groenl. ^ Jaarlyks fruim 3 Viffchen f ruim 92"^ Vaten Str.Dav. > ieder < ruim 2i > en ruim 104 >Spek, Door een J Schip ^omtr.3 J Ijjeen 94 J 472 Beschryvino van de 1. Afdeel. In de SemeIde agc Jaaren was het getal der XXXX. Schepen, naar Groenland cnde Straat Davis , 't HooFD-eene Jaar door 't andere gerekend, byna even groot; doch in de laatfte zes Jaaren zyn 'er, door malkander, maar twintig 's Jaars naar de Straat Davis geweeft. Manier De Manier van Viffctien heeft, eigentlyk ge- van Vis- fproken, weinig byzonders in zig, en beftaat ^hea' meer in moedigheid , y ver en bekwaamheid , dan in Konft. Men moet de Walviflchen met de Schepen gaan opzoeken tuflchen de Schot- fen of aan den zoom der Ysvelden, of in Baai- jen, daar zy zig onthouden. Wanneer men 'er van verre ziet, of aan hun Snuiven en Blaazen ontdekt , worden zy met Sloepen nagezet , en, als men 'er genoegzaam digt by gekomen is , een Harpoen of meer daar in geworpen , waar aan , ten einde van den Voorganger, een Lyn vaft is , welke men met andere Lynen langer maakt , naar vereifch. Dus wordt één of meer Sloepen van den Vifch , die zig getroffen engekwetft voelt, fomtyds met zo veel geweld voortgefleept , dat het Schip, met volle Zeilen, haarnaauwlyksby kan houden. Men wordt den Vifch niet altyd even gemakkelyk meefter; fomtyds loopt hy zig zei ven dood , fomtyds moet hy met Lenfen dood geftooken worden ; fomtyds verheft men hem onder 't Ys ; fomtyds fterft hy aldaar , nog $an de Lyn vaft fzynde , en dan is het zeer moeielyk hem 'er van daan tekrygen. Ook zinkt ten Vifch wel eens zodanig weg, dat men hem niet Walvisschen. 473 niet meer te zien komt, en dan is hy geheel ^ Afdse&* verboren. Wanneer het gelukkig uitvalt, ont- XXXX, dekt men zyn fterven aan het kenteren , met den Hoofd- Buik om hoog : dan wordt hy , met het Staart-8™*9 end voor, naar 't Schip gefleepc, en, op zyde van 't zelve vaft gemaakt, leggende iiTceerft, doordien hy.met den gaapendeBekzo veel Wa- ters ingenomen heeft, van boven byna gelyfc met de oppervlakte der Zee : maar den volgen- den dag jS hy reeds zes of zeven Voeten geree- zen; en den derden dikwils zodanig, dat men zig genoodzaakt vindt, om 'er, onder de Vin, een Gat in te ileeken, of een Sneede te gee- ven in den Buik ; waar door dan , met zwaaren Stank, veel Wind geloosd wordt , en dus flenkt hec Kreng genoegzaam om het te kunnen fnyden. Dewyl 'er onvermydelyk vereifcht wordt den Schiet- Walvifch met de Harpoen te raaken , wil men ^fldv,00r* denzelven magtig worden , en fommige Har- poeniers, door fchroom of onbekwaamheid, dezelve niet in den Vifch weeten te werpen, voor dat zy digt by , en , om zo te fpreeken > op . den Vifch zyn met de Sloep ; zo heeft zeker Engelfchman, genaamd J. Bond, Med. Dok- tor, nu tien jaaren geleeden, aan de Koningly- ke Sociëteit van Londen een Werktuig voorge- dragen, waar mede hy meent f dat men den Vifch veel zekerder, en verder af, zou kunnen fchieten (+). De Nederlanders ondertufTchcn , die tfj Zie de Uitgezotfe Pethandclingtn. 1L Deiu Vaóz. i. |«Dm. I1IStvx« Gg 5 474 Beschryvinc van de I.Afdrel.cüc Harpoeniers hebben, welke den Vifch wel XXX X. op dertig en veertig Voeten afftands kunnen Hoofd* treffen hebben dit Werktuig niet van nooden, cn ik kan niet zien dat de Engelfchen , federt dien tyd , 'c zy dat zulk een Werktuig door hun gebruikt of niet gebruikt zy, gelukkiger ia de Viïïchery dan te vooren zyn geweeft. Door 66 Engelfche Schepen werden, in 't jaar 1757, maar 91 Viflchen 't huis gebragt. Het zou van meer uitzigt zyn, indien dit Werktuig (trekken kon om den Vifch eensklaps te dooden , gelyk de tytel van zyn Vertoog fchynt aan te kondi, * gen (*); doch ik zie uit de Befchryving niet dat hy zulks daar mede op 't oog heeft, He? dood Dit laatfte , ondertuflchen , is iets, 't geen fchieren mcn myns bcdenkens, wel in overweegïng aangepree- J 00 ^ moge neemen. Want, indien de WalvifTchen op een bekwaamen afftand, (tel eens van ioq Voeten , konden dood gefchooten worden , zo zouden 'er zo veelen niet ontglippen ; men hadc minder moeite en (lelde het Volk niet zo veel in gevaar. Door middel van Buskruid, beken ik, kan dit niet wel gefchieden; maar, men moefc daar toe een foort van Stukken uitvinden, die zonder Slag, Vlam of Rooktemaaken, ge- lyk een Windroer, een genoegzaam zwaar % fpits Werktuig, of een Kogel , fchieten konden: dan werden 'er de Viflchen niet door vervaard gemaakt» Vau (*) Machine for killing of WhaUs noeaat hy fe«;- aelye. PhiL Trans, for 1751. p* 429, W ALVISSCHEN, 4^5 Van het Spek der Walviflchen wordt, gelyk i. Afdeel» bekend is , na dat hetzelve tot Vinken is ge- XXXX. fneeden of klein gekapt , een foort van Olie 2e- Ho°* D STUK» kookt, die men Thraan noemt; welk woord, Praats zo de Heer Anderson aanmerkt 3 oorfpronge- van het lyk is van de Noorder Moskovieren, die aller- s*-ek* eerft de Olie der Viffchcn , om in de Lampen te brand n , zouden gebruik'; hebben. Anderen verbeelden zig, dat deeze Olie dien naam voert, om dat zy Traanswyze uit het Spek druipt. Die Thraan , welke van st verfche Spek gemaakt plagt te worden , door 't zelve of daar te Lande , ge- lyk op Spitsbergen en Jan Maijen Eiland door de Nederlanders gefchiedde , of op de Schepen , ge* lyk de Biskaijers fomtyds deeden, te kooken; had: op ver naa zulk een onaangenaame Reuk niet, als die, welke gekookt wordt van het in Vaten gepakte en herwaards gevoerde Spek. De Franfchen maakten derhalve van hunne Thraan veel gebruik, om in de Lamp te branden, als ook tot hetrafineeren van de Zwavel en bereiden van eenige Soorten van Leder, daar men die noodwendig toe hebben moet. In de Nederlan- den wordt de befte Thraan meeftal tot het maa- ken van groene Zeep gebezigd, en van de dik- ke Prut en Lil uit de Bakken , daar de eerft- gekookte nog heet zynde Thraan in te verkoe- len geftaan heeft , ftooken de Prutkookers brui- ne Thraan , die voor de Leertouwers en Scheeps- timmerluiden dient. De Vinken , daar de cerfte Thraan van is gekookt , worden bewaard tot I. Düsl, ia. siL-jf Hpn« JIOOFD STUK. De gaarden. 476 Beschryving van de £. Afdeel. Honden-Koft en fomtyds maakt men 'er ook XXXX. vve^ in de Lymkookeryën gebruik van. Een ander voornaam produkt van deeze Zee- mobfters zyn de Baarden , die men in Groen- land Hegts aan Boffen laat, doch by de Thraan- kookeryën fchoon maakt en van elkander klooft, en verder befnoeit of zuivert van het Hair, dat aan de dunne zyde zit. Ongemeen groot is de veelheid, die vandezelven, wanneer zyaaq Riemen gefneeden zyn , onder den naam van Baleinen , (welk woord van den Franfchen Naam der Walviffchen afkomftig is) , zo in de Ryg. lyven of Keurfen cn Kourfetten, als in de Hoe- pelrokken der Vrouwsperfoonen , en ook in an- der Gewaad, gebezigd wordt. De hoogePrys deezer Baarden heeft de Viffchcry, in deeze Jïeuw, nog merkelyk onderfteund. Voor 't overige wordt , van de Europeaanen, naauwlyks eenig gebruik gemaakt van andere Lighaamsdeelen der Walviffchen. Alleenlyk brengen zy de Kaakebeenen fomtyds met zig , die men dan wel tot Paaien bezigt. De Kraan , of het Been uit het Teellid der Mannetjes , wordt ook wel medegebragt , doch meer tot zeldzaam- heid, dan tot gebruik; hoewel men zig plagt wys te maaken, dat 'er een byzondere kragtin ftak , tegen de Witte Vloed en de Roode Loop. De Knok-Olie , uit de Walvifchbeenderen , fchynt zeer oploffende en verwarmende te zya. Van het Vleefch maaken ook verfcheide Natiën, ?n inzonderheid de Groenlanders, zo zy het Gebruik van 't Vleefch, cas. WAtVXSSCHEN; 477 magtig kunnen worden , hunne Spyze. Soinmi- ^ Afdeeu gen verhaalen > dat de Tong zeer lekker is van XXXX. Smaak. H90F0- srvk* (2) JValvifcb met Blaasgaten midden op den jt. Kop 9 aan 't end van de Rug een Vetvin. PhyfMn Vinvifch. Deeze Soort fchynt het geweefl te zyn , waar aan de Grieken den naam gaven van Phalaina of Balaina, en welke van de Franfchen hedendaags Gibbar geheten wordt; doch de Engelfchen geeven 'er den Naam aan van Finfifch of Fin- back-Whak) om dat hy een Vin agter op de Rug heeft; gelyk ook de Nederlanders hem Vinvifcb noemen, en fommigen zyn van ver- beelding , dat het geen andere Walviflcheiï zyn , die 'er in de Atlantifche Oceaan , tuffcheti de Keerkringen * in de groote Zuidzee, en el- ders zwemmen. Hy komt in de Indien en by de nieuwe Wereld menigvuldig voor , zegt de Heer Brisson. Linn^üs fchryft 'er, in 'c al- gemeen , den Europifchen Oceaan tot éene woon- plaats aan toe. Deeze Walvifch is van niet minder langte Geftaite. dan de Eilandfche, Spitsberger of Groenland- fche Baay Walvifch, doch heeft het Lyf veel dunner. Hy verfchilt 'er ook wel inzonderheid van, (f) Balacna Naribus in medio Capite', Dorfo extremo Pinna adipofa. Art. Gen. 77. Syn. 107. Faun. Suec. 165. Syfl. Nat. Balacna edenruia Corpore ftri&iore, Dorfo pinnato. Raj. Pisc. 9 Phyfalis bellua, iivePhyferer. Gesn. P/sc. 723. Phyferer, Will. Ichth. 41. Rond. Pisc, 48^ Finfifch. Marren s Spitsb. Hf. Tab. Q. F# C, li Diu, lil, Stuk, 478 Beschryvïng vAri dé t. Afdeel, van , doordien hy op de Rug, naar de Staart XXXX. toe, eenc regtopftaande fcherpe Vin heeft > Hoofd- var] ^rie of vier Voeten lang; daar zyne Vin. STUK. . X " r7 r , nen , cp zyae , van zes ot zeven Voeten zyn. Vinvifch* Zyne Baarden zyn korter en blaauw van kleur ; de Huid is glad, bruin op de Rug en aan den Buik wit : de Staart veel grooter dan in de ge. woone Walvifch. In zyne bult of verheven- heid op den Kop , die egter Iaager en zö groot niet is, heeft hy ook een dubbeld Kanaal of twee Blaasgaten om het Water uit te werpen , dat hy met veel meer geweld en geraas doet dan de anderen* Eigen- Hoewel deeze Vifch zig mede in het Ys by fchappen. Spitsbergen en in Groenland onthoudt, wordt hy doch zelden gevangen : aan den eenen kant , dewyl het veel gevaarlykcr is hem aan te doen, alzo hy fchrikkelyk met de Staart en Vinnen Haat , en moeielyker hem meeftcr te worden , om dat hy ongeiyk vlugger is dan de Walvis, fchen; aan den anderen kant, uit hoofde van zyn Spek, 't welk, vaft en fchraal zynde, wei- nig Thraan uitlevert. Wanneer zig veelen van deeze Viffchen vertoonen, worden 'er geene Walvïffchen meer gezien. Hy nuttigt ook an. der foort van Spyze : want zyn Aas zyn Har in. gen, Makreelen en andere foorten van Vifch. fcen jVin- In 't na-jaar 1682, vondt een Vinvifch zig vifch ge bezet de Zeeuwfche Stroomen. Den j Ok- vangen op r J de Zeeuw- tober, van dat Jaar, werdt hy eerfl gezien voor raeu.Str0°" c Gocsfche Diep ; 's anderendaags voor Kook- W AtvisscittHi 479 3 .-Plaat en den 7 was hy, zo 5c fchynt, tus 1. Afdrel* fchen het Eiland van ter Tholen en Duiveland, XXXX. door het Water, dat men de Keeten noemt, Hoofd- STUK» heen 5 tot in het Maftgat naar de Zype geko- fa^r-fc men. Zeker Schipper met zyn Jagt , waar mede hy eenige Tarw van Volle meer naar de Oude Tong gebragt hadt , door de Zype ledig terug komende, lag met laag Ty by de Schorre aan * cn flapte 'er uit om Moffelen te raapen : mid- delerwyl zag zyn Zoon den Vifch, die nu eens boven kwam * dan weder onder Water dook , en telkens, by het boven komen, een dikken Straal (*) uitblies. Eenige anderen, die ook Moffelen raapten op deeze Plaat , vervoegden fcig met den Schipper naar den Vifch , cnftaken hem , terwyl hy aan een fteilen kant lag , met Haaken in 't Lyf* De Vifch fchoot aanftonds naar de diepte, en al het andere Volk ging weg; doch de Vader en Zoon zeilden hem agter naa in de Moffelkreek, bezuiden den Polder van St. Philips-Land ; alwaar hy fnel voortzwom , hebbende doorgaans wel vier Vademen Water. Eindelyk hem ingehaald hebbende, kwamen zy hem met het Jagt zo naby , dat de oude Man 'er een Gat in fneed, daar hy aanftonds zyne kleine Dreg in zette , en , dezelve aan ftukken gerukt zynde door den Vifch, zyne groote Dreg, (*) Ik vind maar van één Straal gemeld ; egter is dit hef Kenmerk der Vinvifichen niet, gelylc wy gezien heb- ben; doch ik heb hem ander geea ander Soort kennen piaatzen, 480 BE5CHRYVINC VAN ÖÜ i Afdeel. Dreg > waar aan het Dier hun fnel voortfleepte* XXXX. doch na verloop van eenigen tyd (til hieldt , doen- Hoofd- de 'niets dan Water blaazen en met de Staart STÜK' flaan. Middelerwyl dreeven zy met den Vloed verder Land waards in, en de Schipper (lak den Vifch op nieuws met een Mes in 't Lyf, ver- wydende het Gat naar den Buik toe. Een Schip- per van Bergen op Zoom kwam hun by , ho- pende deel te krygen aan den Buit , doch zien- de dat de Vifch van zulk een Wonde niet ftierf, verliet hy hun. Niet lang daar na keerde zig de Vifch met den Buik om hoog, die wit was en vol diepe Vooren in de langte. Men kwam hem met het Jagt op zyde, en de Vader fneedt hem een Gat in den Buik, waar op de Vifch, door zyn geweldig flaan met de Staart , hun in geen kleine verlegenheid bragt , en nog meer door het Roer af te (tooten met zyn Neus. Tegen den avond raakte hy eindelyk dood , en rolde op de Plaat tuflchen de Oude Zype en Philipsland, daar zy hem, die het Dreggetouw verfcheide Slagen om het Lyf hadt, met de Dreg vertui- den en geruftelyk gingen flaapen. Spek daar 's Anderendaags kwam veel Volks van St. An- van gefaee- ne_Lanc} 9 daar tegenover , als ook van de an- dere Eilanden , cm deezen wonderbaaren Vangft te zien ; doch men liet den Schipper met zyn Zoon , zyn Broeder met deszelfs Knegt en nog een Neef, die 'er met een Schip by gekomen waren , met den Vifch begaan. DeezevyfMan .fneeden 'er zo veel Spek af, als doenlyk was, Walvisschen. 481 en kreegen dien Dag, naar giffing, omtrent i. afdeel vyfduizend Ponden 'c Schepe. De Scaart werdc XXXX. 'er toen ook afgehakt, die 10 Voeten breed Hoofd* was, zynde de langte van den geheelen Vifclr *?* geweeft 50 Voeten , en de dikte als een Trek- fchuit. Op de Rug was hy zwart, in 't mid- den wat bleeker, blaauwagtig als Ley, naar den Buik toe witter , en onder aan den Buik als een Kabel jaauw , zonder Schubben. In 'c midden op de Rug hadt hy een Vin , hoog twee en breed vier Voeten ; aan beide zyden een ' « Vin, van Mans langte, drie Voeten breed, en zo zwaar als een Man kondraagen. Zyn Smoel was taamelyk groot , doch het Keelgat zo naauw, dat 'er niet meer dan de Arm door kon. De Tong was kort en dik , even als een Kliffen , zagt in 't aanraaken , van kleur eens Menfchen Tong gelykende , doch ter wederzyde bezet mee het ruige Hair der Baarden, die van de byko- mende uit nieuwsgierigheid meed uitgeiheeden of gefchcurd , en tot een gedagtenis mede ge- nomen werden. Men hadc egter een Bos vaa 8ó Baarden, benevens de Staart en eenKaake- been, ook in 't Schip gebragt. Het binnenfte van den Bek , daar de Tong op ruitte , geleek een zagt Bedde, blaauw van kleur, zonderee* mge onzuiverheid. Het Kaakebeen werdt tien Voeten lang en 146 Ponden zwaar bevonden. De Vifch, 't geen aanmerkelyk is, maar dertig Uuren dood geweeft zynde, was nog niet koud. Men hadc geen Gcreedfchap om hem te kente* j.. picLt 111. siwjt, H renf 482 Beschryving van dï I. Afdeel, ren , zo dat de onderfte helft verboren ging ; XXXX. (joch u\t Lyf werden nog wel 500 Ponden stuk. Reufel gehaald , en mede in het Jagt gebragt. iïnvifch. Het Spek was, op de meefte plaatfen, drie Duim dik bevonden. Men bragt hetzelve , ver- kogtzynde, naar Sardam, en middelerwyl werdt de Scaart, het Kakebeen en de Baarden, tc Delft , 's Haage en Haarlem , aan veele nieuws- gierigen vertoond (*). Jupiter Deeze zelfde Vinvifch is het waarfchynlyk, *lfch welken de Groenlandsvaarders Jupiter noemen: wanc, aan den eenen kant, wordt die naam ge- voeglyk van het Biskaifche Woord Gibbar, dac men by verbaftering Gubartas en Jubartes uit- fpreekt, afgeleid; aan den anderen kant zy 11 de meefte eigenfchappen van den Vinvifch, zyn geweldig blaazen , flaan en llingeren , op deezen Tytel toepaflelyk; gelyk ook, dat hy , alsof hy de Koning der Viflchen ware , dezelven bang maakt en verjaagt. De naam van Gibbar was, buiten twyfel, van de Bult op de Rug, die de gemelde Vin maakt , afkomftig. in 't De Heer Anderson, die den Jupiter voor- gevangen. ^:e't a^s zYne v*er<^e Soort van Walviflchen , geeft zig veel moeite om te ontdekken , of de- zelve ook van den Vinvifch verfchillen moge. Ten dien einde ftrekt de volgende Befchryving, door hem ontleend van een Kommandeur, die 'er (*) De zeldzaami in nooit; gehwde Jfalrifcbrattvft* Leid, Walvisscüen. 483 'er in dèn jaare 1723 één gevangen hadt * j# Afdeel* en door andere Viflchers beveftigd. Deeze XXXX. Vifch heeft den Kop zo groot niet als de ge- HooFD" STUK» woone Wal vifch, maar veel langer en fpitfer; pjnvjfcfc de Bek is ook puntiger, het Lyf dunner en van agteren fcherper. Hy [heeft twee Gaten, door welken hy Water blaaft, en waar mede hy de Lugt uitlaat met zulk een Geluid , als het fluiten van een Menfch met den Mond , maar ongelyk zwaarder en fterker ; dat de gewoone Walvifch niet doet. De langte gaat fomtyds die van denzelven te boven , maar deeze , wel* ken de gemelde Kommandeur ving, was flegts van zedig Voeten op 't hoogfte. De Huid zie ruim om den Vifch , en met kreukels , even of zy 'er niet aan gehegtware, zynde van kleur zwart- agtig blaauw. Deeze Vifch, die in 't jaar 1723 gevangen wTerdt, hadt, behalve de Vin op de Rug, en onder dezelve, een langwerpige Bult. Gekwetft -zyn- de gierde hy yzelyk, als een Varken dat ge- koeld wordt , en de Vifch , die by hem was , wil. de hem niet verlaaten , ja flrekte zig , toen hy reeds dood was, over hem heen, maakende een fchrikkelyk getier. Men befloot 'er uit, dat het een Mannetje en Wyfje geweeft zal zyn. De Vifch was zo dol, toen men hem aan- (*) In *f jaar 1758 , is door W.WcJfels, Kommandeur van een Amfterdarnfch Schip * ook een JuPtttr gevan- gen. X. De ei. III Stux. Hh 2 484 Besqhryvino van dï I. Afdeel. aanrandde, dat hy, in plaats van te vlugten , XXXX. gelyk de Walviffchen anders doen , regt op de Hoofd- gloep aanzwom, en met een Slag van zyn STUK» Vinvifch Staart drie Man zodanig trof, dat zy 'er uit fiooven en , half verpletterd zynde , verdronken. Hy hadt , gelyk de Walviffchen , geen Tanden, en de Baarden waren buitengemeen kort, ten hoogde maar twee Voeten lang , zeer breed van onderen en bygevolg omtrent driehoekig. Hy gaf maar veertien Vaten Spek, dat doorfchy- nend was en Waterig, geevende, wanneer het op 't Vuur gebragt werdt, veel Waafem en weinig Thraan. Zee Ei- De Heer Anderson. merkt daarenboven aan , l^f, of dat de Nek , Rug en zelfs de Vin van deezen Gallen aan iieHuid. Jupiter-Viich , beladen waren met een verbaa- zende menigte van Zee-Eikels of Gallen , die ver in de Huid ja zelfs in het Vet geworteld zaten , en bewoond werden door een foort van Wormen , zynde van boven met een klein geel- agtig Velletje geflooten. Deeze Infekten, ge- lyk ook Schulpen , Zecruy , Wier en andere Waterplanten, worden, volgens het getuigenis der Groenïandsvaarderen , zelden gevonden dan aan oude en nooit aan de eigentlyke Walvis- fchen; waar uit het zeer blykbaar is, dat de Vinvifch een andere manier van Aazen heeft, zoekende waarfchynlyk zyn Voedzel op den bodem der Zee. In de Verhandelingen der Koninglyke Socië- teit van Londen, vindt men insgelyks gewag W ALVlSSCHE N. 485 gemaakt van zekere Cubs of jonge Walviflchen* [.Afdeel. gevangen zyncle by de Bermudes -Eilanden , wei- XXXX. ker Rug fchcrp toeliep., gelyk het Dak van een Hoofo* STUK Huis, en die den Kop zeer dik hadden we- •• * - derzyds geheel omringd met zeer hooge Bul- ' cenj de Rug zwart en den Buik wit. Men fpreekt daar veel van dcrzelver vlugheiden ver- baazende krageen , en van het afgryzelyk getier dat zy maaken, na dat zy gekwetft zyn, voe- gende 'er by , dat men 'er een ving , van meer dan honderd Voeten langte, die veel geleek naar de Soort, welke» Jubartes genoemd wordt; die geen Tanden hadt en langer was dan de Groenlandfche Walvifch, doch niet zo dik; die weinig Spek hadt en 't zelve nog van flegte hoedanigheid , gelykende naar Lil. (3) Walvijcb met een dubbele Buis inde Snoet 9 m- ten Hoornagtige uitpidling op het uiterfte van oiïenT'* de Rug. Oog, Een Vifch van deeze Soort , die van den Heer Rajus genoemd wordt, Walvifch met drie Vin- nen 9 Neusgaten hebbende met een fcherpen Snoet en kreukels aan den Buik ; werdt , zo hy fchryft > den 17 November 1690, in zekere Inham, be- weften de Haven van Bruntisland , een Vlek aan (3) Baljena, fïftula duplici in Roftro, Dorfo exrrenio protuberantia Cornea. Akt. Gen. yj.Syn.Joy.M'us.^d. Frid. I. p. 5*0. Balaena tripinnis, Nares habenscum Roftro acuro &r plicis in Ventre. Raj. Pisc. 16. I. Deel. III Stuk^ Hh 3 486 BE6£HRYVING van dk I. Afdeel, aan de Noordzyde van den Golf van Edenburg , ^XXXX. Fortb genaamd , ïn Schotland , aan Strand Si uk. * geworpen. De langte van dit Zeemonfter was, van 't end van den Bek tot aan de Staart , zes* en-veertig Voeten; het hadt op de Rug, naar de Staart toe, eene uitpuiling als een Hoorn, welke de Viflchers een Graat noemden. De Neusgaten waren in de Bovenkaak , in het bo- venfte gedeelte van den Bekgeplaatft, en Hon- den van 't end der Bovenkaak zes Voeten agt Duimen af; zynde agt of negen Duimen lang en door een middelfchot van een gefcheiden. De Oogen fcheenen uitwendig, met de Oogleden te famen, omtrent de grootte te hebben van Oflen-Oogen. Snebvifch. Men begrypt hier uit , wat de reden zy , dat de Heer Linn^üs aan deeze Soort van Walvis, fchen den naam geeft van OJen-Oog. Artedi zegt i dat de Snoet fcherp is of fpits naar de an- deren te rekenen , en daarom zou ik denken of de gene, die in den jaare 1750, op Eskevigen by Fredrikshall , door het Volk van den Over- igen Luitenant Kolbiornfen gevangen werdt , ook tot deeze Soort behoore. De Heer Pontoppi- dans heeft haar, wegens de fcherpte van haar Snoet , Balana rojirata of Schnabelfifch , dat is Snebvifcb genoemd. Zy hadt de langte van zes entwintig Voeten en men vondt een jong van zes Voeten lang in haar Lighaam. Ook hadt zy, gclyk de Afbeelding aauwyft, drie Vin- nen 3 W ALVISSCHEN. 487 nen, en het Oog fchynt veel naar een Oflen- j. Afdeei. Oog te zweemen (*). XXXX. IJoofd- (4) JVahnfch met een dubbele Buis in yt Voor- stuk. hoofd* de Onderkaak veel breeder. IV. Muicnlus% Hier toe betrekt de Heer Linn^eus den ge- * Breed- nen, die van Rajus genoemd wordt; JValvifch met drie Vinnen, welke de Onderkaak rond en veel breeder heeft dan de Bovenkaak ; hoewel hy twyfelt, of dezelve van den Groenlandfchen Walvifch genoegzaam onderfcheiden zy. Zie hier wat 'er Rajus van zegt. In de Maand September desjaars 1692 werdc deeze aan den Zuidelyken Oever van den Golf van Edenburg , nevens het oude Kafleel van Abercorn, op Strand gefmeeten. De langtewas 78 Voeten, de dikte evenredig. Het Monfter hadt de Onderkaak veel breeder en wyder dan de Bovenkaak, en half cirkelrond van figuur. Men vondt in hetzelve geen Buis, maar, naar 't Voorhoofd toe , vertoonden zig twee groote Gaten, in gedaante nabykomende aan de pie- ramidaale: deeze waren breedit naar 't Voor- hoofd en liepen naauwer toe naar 't engfte ge- deelte van den Bek : zy werden door een mid- del- en Zie de mztutl l|'fjk ban 35arinegeru II. Th. p. 233. (4] Balxna fiftula duplici in fronte, Maxüla inferiore multo latiore. Art. Gen. 78. Syn 107. Syfl. Nat* VI. Balxna tripinnis, maxillam inferiorem rorundam &■ fu- f eriorc multo latiorem habeus, Raj. Pisc. 17. 488 BksChëYving van de |# AviMM^fcihoc van een gefcheiden. De Smoel, ge- XXXX. tuigt. Sibbaldus, was zo groot, dat 'er veertien Hoofd- Mannen te gelyk in konden (taan. s tuk» De Heer Brisson maakt, behalve de gcmel- Nreuw Engeland, den, nog van drie Soorten van Walvillchen ge- fche Pen. wa„ waar onder eene, die de vyfde is van An- vilcb. derson , en de Nieuw Engelandfche van hem ge* ftoemd wordt, in 't Hoogduitfch Pflockfifcb, dat is Penvifcb heet , in 't Engelfch Bö/iflb of Humpback' Wbale , wegens een foort van Bult, die dezelve in plaats van een Vin op de Rug heeft. Deeze Uitpuiling gelykt" eenigerrn -;ate naar een Paaltje, hangende agterover, een Voet lang en van dikte als eens Menfchen hoofd. De Zwemvinnen op zyde zyn agttien Voeten lang, zeer wit en zitten byna aan 't midden van 't Lyf. Het Spek gelykt veel naar dat van den Vinvifch , en de Baarden zyn ook niet veel ge* agt , hoewel beter. Hy onthoudt zig aan de Kuften van Nieuw Engeland. Knobbel- Een andere, die aldaar ook huisvefl en in 't Vifch. Engelfch Strag- Wbale , in fft Hoogduitfch Kno- ten of Knobbelvifcb genoemd wordt , maakt de zesde Soort van den Heer Anderson uit. Dee- ze Schryver meldt, dat dezelve, zo in veelheid van Spek, als in geftalte, het allernaafte aan den Groenlandfchen Walvifch komt. Hy heeft op de Rug, niet ver van de Staart, ter plaat- fe daar de Vinviffchen hunne derte Vin hebben, ccn half dozyn Knobbels, en om die reden noemt W A t V I S -fc C H t N. 489 'noemt hem Brisson de Zesbultige. De Baar- j ^FDEgL den eg-ter zyn wit, en moeielyk te fplyten. XXXX. Behalve de Walviffchen en VinvilTchen , ont- Hoofd- houdt zig in de Noorder Oceaan nog een Soort STÜK" hoorei van Vifch, die tot dit zelfde Geflagt behoort; j,agper^ hoewel ik 'er, by den Heer Linn^us , in \ byzonder geen gewag van gemaakt vind : te weeten de Noordkaaper. Deeze heeft van de Nederlandfche en Hamburgfche ViiTchers dien naam gekreegen , dewyl hy zigin groote menig- te omtrent de Noordkaap, zynde de Noorde- lykfte Uithoek van Europa, onthoudt, hoewel hy ook veel omtrent Ysland, aan de Kuft van Noorwegen, by de Eilanden Faro en Hitland, gevonden wordt. Zelfs fchynt hy veel Zuidely- ker te komen ; want ik vind aangetekend , dat 'er op de Kuft van Guinée wel verfchyncn, die aan het verjaagen der Viffchen kenbaar zyn (*). De Noordkaaper, die van Brisson de Ts- iandfebe, en van Klein de Ts-Walvijch gehee- ten wordt, gelykt in gedaante volkomen naar den Groenlandfchen , doch hy heeft den Kop kleiner en het Lyf dunner, de Baarden korter. Hy is in alle opzigten kleiner, maar ook vlug- ger dan de groote: zyn Vel is niet zo zwart: ja zelfs wit of blaauwagtig. Voorts verfchilt hy van denzelven door zyn Aas , 't welk uiet gelyk dat der Walviffchen inlnfekten, maar in Haringen , en anderen Zee- Vifch beltaat , gelyk dat (*) Bosman, Befchryv'n* yan Guinee. II. D. bl. ö"o, I Pksl. III Stuk. Hll 5 490 JBeschryvikc van jde L Afdeel. dat der Vinviflchen. De Noorder Oceaan krielt XXXX. ^n de Zomer , aan de Kuften , hier en daar van Hoofd- jonge Kabeijaauwen, Schelviffchen en Harin- ^N^'dkaa ^Gn' Van ^eezc ^iiTchen Srecig worden op- per. 1 geflokt. Dus zal het waarichyniyk een Noord- kaaper of Vinvifchgeweeftzyn , waar van Hor- rebow in zyne Berigten van Ysland meldt, dat die met de Ebbe op Strand vaft raakte en van de Boeren dood geflagen werdt, in wiens Buik men zeshonderd levendige Dorfchen vondt (*). DeVifch- Aan de Weft-Kuft van Noorwegen ziet men, ^md8*- iaar^^s> *n JanuarY een f°orc van Walviflchea verfchyncn , die aldaar Vijcbjaager of Haring- IValvifcb geheeten wordt , en men merktze niet als Vyanden maar als Vrienden aan; dewylzy, door een byzondere Voorzienigheid van den Schepper, ontclbaare Schaaren Zeevifch, tus- fchen de Banken niet alleen en agter de Klip- pen , maar zélfs diep in de Inhammen en tot in de Rivieren dry ven,- 't welk ten Voedzel en Onderhoud van duizenden Menfchen ftrekt, en tot verbetering zelfs van ?t Land. Zeer vrolyk zyn derhalve de Noorfche Boeren , wanneer zy deeze Viffchen op een grooten afftand reeds ge- waar worden aan de Waterftraalen , waar mede zf de Lugt aan de Kimmen zien grimmelen , dat (*) JDótfch is een Zee-Vifch , dien men in de Ooftzee vangt, fchynende een klein foorr van Kaheljaauw re zyn; mifichien de Kjool of /(We, watkleinder dan Kaheljaauw, die veel omtrent de Noordkaap zwerft, en van zulke Vis- fchen gegeten wordt, zo Zorgdrager meldt. Walvisschen. 491 dat zig niet anders vertoont , dan of 'er in de [# afdeel. Zee een groote Stad lage , welker Schoorfteenen XXXX. fterk rookten: want het getal deezer Viflchen Hoofd- stuk. beloopt eemge duizenden , en hunne Schaar ny 7r ftrekt zig , gemeenlyk , van Stavanger of Karm-per. fund tot aan Cbriftiaanfund in 't Sticht Dront* heim , tegen de zeftig Noordfche Mylen uit. Zelden worden deeze Viflchen aan de Kuft Vangfr, van Noorwegen gevangen, doch 't gebeurt eenin Noc>r* enkele reize dat een groote Walvifch zig ver-*^"* loopt, en op een Ondiepte hangen blyft, zo dat hy zig niet redden kan en fierft, dryvende vervolgens dood aan Strand. Niet ver van Ber- gen , en op andere plaatfen , worden in 'i Voor- jaar ook fomwylen eenige kleine Walviflchen , van agttien tot twintig Ellen lang, dood gefla- gen , wanneer zy al te digt aan den Oever ko* men en de Vifchnetten bederven. Als dan werpt menze met Harpoenen of Lenfen , welker fpio fen de Smeden zodanig weeten te vergiftigen, dat op de plaats, daar de Vifch 'er .van getrof- fen wordt, in de Huid, in 't Spek en Vleefch, een groote .vlak , van omtrek als een Schottel of Tafelbord, ontftaat, daar alles wit en week wordt, even of het gebraden ware, hoewei anders het Vleefch donkerrood , en in 't aanzien vaft is als Oflenvleefch. Het Vleefch deezer VilTchen wordt , van het Landvolk , aldaar met Smaak gegeten (*;. Op (*) Bzt.fyiiï* tam ^o:te3cn.ii.Tb.p.£>25. \. Dbsl. XII Stuk, 49^ Besch*yving van jöe I. Afdeel, °P c,e Kuft van Ys,and maakt de Noordkaa- XXXX. Per dikvvils Jagt op Haring en anderen Hoofd- Vifch , dien hy in de Baaijen dryft , en daar S™K# door de Viffchery zeer bevoordeelt. De Ys- IKoordkaa- jancjers> nietcemin, maaken 'er zigdikwils, zo Vangftopmen verhaak, door een byzondere liftigheid Ysiand , meefter van. Zo dra zy 'er een gewaar wor- den , fteeken zy van Land in hunne Schuitjes , gewapend met Harpoenen , Lenfcn , Meffen en ander Tuig, vervolgende den Vifch, en zoe- kende hem tulïchen hun en de Wal tc krygen ; waar na zy eenig Bloed, van 't welke zy altyd een groote veelheid by zig in 't Vaartuig heb- ben, in Zee plengen, en de Vifch , hier door verfchrikt, zegt men, wykt naar den Oever. Dit doen zy als de Wind uit Zee komt , doch met een aflandigen Wind tragten zy den Vifch van agteren te bezetten , en , zo door 't werpen van Steenen , als door een yzelyk gefchreeuw , vervaard te maaken , tot dat hy op de Banken of tuffchen de Rotfcn vaft raakt. De eerfte manier fchynt vreemd en belachlyk, maar be- halve het getuignis der Ouden, die reeds aan- gemerkt hebben , dat de Viffchen zeer fchuuw zyn voor 't Bloed van Viffchen, vindt men van den Heer Anderson aangetekend , dat de Inge- zetenen der iwo-Eilanden zig ook van de beide gemelde manieren bedienen, tot den Vangft deczer Walviffchen. - aan de De manier , ondertuffchen , op welke men Schorfche fchryft dat dccze Viffchen by de Wefter-Eilan- Eilanden, , dca W A L V I I $ C H E N. 493 den van Schotland gevangen worden, fchynt dit ^ Afdeel* voorgeeven geheel overhoop te werpen. Men XXXX. verhaalt, naamelyk, dat de Viffchers , wanneer Hoofd- STUK* een Troep derzelven vcrfchynt, 'er een met „r „ hunne Schuiten omfingelen , en dien doodelyk per% kwetzen, en, wanneer hy van benaauwdheid op. 't Strand loopt , volgen de anderen de (treek van zyn Bloed, waar door 'er veelen worden ge- dood. Een geloofwaardig Schryver meldt , dat op die wyze eens vyftig Walviflchen te gelyk werden gevangen , en hy voegt 'er by , dat een troep van honderdzeftig zulke Schepzelen op één Eilandje aan Strand liep. De menigte en de naam van Sea-Pork of Zee Varkens, dien hy zegt dat 'er de Inwooners aan gaven , doet my denken, of zy nier veeleer een foort van Bruinviflchen , Springers, of Witviflchen , zullen zyn : hoewel 't niet onwaarfchynlyk is f dat ook wel Walviflchen aan de Schotfche Eilanden, aan de Orkades of op Hitland, wor- den gevangen en van de Inwooners gegeten. Imkers van die der Faro-Eilanden wordt ver- haald , dat zy het Spek met Afch van Wier of Zee ruy zouten , en in de Rook of in de Lugc droo^en; gelyk het Vleefch hun ook, verfchof gezouten zynde, tot Spyze flrekt. Aan de Kuften van Schotland is het op Strand VTaan * , rr ■ Nederland- fpoelen van deeze of dergelyke VilTchen niet fche Kuft. ongewoon. In December van 't jaar 1740 raak- te 'er één, in de Golf van Eden burg, op 'c drooge, die tuflehen de vyftig of zeftig Voeten 1. DtLEi. 111 stuic. lang 494 Beschhyving van de L Afdeel. Ian§ was en zeflien Voeten dik. Zy komen XXXX. ook, nu en dan, wel op de Theems, alwaar, in Hoofd- >t jaar 1746, één van 18 Voeden gevangen STUK» ... , werdt, en, 111 t jaar 1756, werdt een Vifcti van 36 Voeten lang en 7 Voeten dik, op 't Ei- land Shepey aan de Wal gefmeeten. Degenen, die op onze Kuften, in de laatfte tweehonderd Jaaren , geftrand zyn , waren meeft Kazilotten of PotvilTchen , gelyk onder 'anderen de vier , die Walviflchên genoemd worden, in 'c jaar 1617, van een grootetroep, ten minfte uit der- tien of veertien ftuks beftaande, die voor Sche- veningen zig zwemmende vertoonden , en die , welke in 't jaar 1603 op de Schelde tot digt aan Antwerpen voortgedreeven werdt. Het eenigfte voorbeeld , van een Vifch van 't eigentlyke W al- vifïchen-Gefiagt, die aan of in ons Land geko- men is , dat ik tot nog toe met zekerheid heb kunnen vinden, is het gene in 't jaar 1682 op de Zeeuwfche Stroomen gebeurde, waar van hier voor (*). Waivifch Aan de Zuidelyke Kuften van Europa is de aan^e^u^verfchyning van Wal viffchen niet minder zeld- gevangen*! zaam. Ik zal hier, om de aardigheid, melden, m tjaar wac jn de Maand November des jaars 1739, op X72Q* die van Biskaije, by het dooden van een Wai- vifch voorviel. Na dat zig daar zodanig een Zeemanfter, met een zuigend Jong , vertoond hadt, voeren verfcheide Ingezetenen met Bar- ken (*) Zie bladzydc ^;S. Walvisschen. 495 ken Uit , om die te vangen : zy wierpen eerft het j# Afdeel. Jong een Harpoen in 't Lyf , en lieten het dus XXXX. in 't Water worftelen , om de Moer tot zig te HoOFD- lokken, die, met drie Harpoenen teffens ge- kwetfl zynde, fchrikkelyk begon te woelen, flaande met haar Staart een van de Barken , daar twaalf Man in waren , aan fplinters. Het Jong was middelerwyl dood geraakt, en het ge- tier, 't welk de Oude maakte, deedt de Kuffc daveren, terwyl de Zee, meer dan een vierde van een Myl in 't ronde, met Bloed geverwd werdt. Na dat de Vifch, eindelyk, met een menigte van Lenfen , omtrent twee Mylen van de Haven was gedood, hadden 130 Man , in twaalf Barken, werks genoeg om hem op 'c Strand te brengen. Men bevondt zyne langte 21 Spaanfche Varra's , dat 26 Amfterdamfche Ellen , of ongevaar 62 Voeten bedraagt ; de dik- te was omtrent 20 Voeten , en de breedte van de Staart, aan 't uinerfte der Vinnen, 26 Voeten, De Tong woog 4728 Pond; men kreeg 'er uit 816 Pond Baarden , en 't Spek gaf 26100 Pon- den Thraan. Het Jong, dat men een Maand fchatte oud te zyn, was 18000 Pond zwaar. \ Vleefch, dat de kleur van Rundvleefch hadt, werdt 'door 't Gemeene Volk in 't Zout ge- legd (*). Uit de menigte van Walvifchbaarden , die nu en dan met de Retoervloot van Brafil te Lis- iabon (*) Europ. Mercuriits van 1740. I. E>. bl. 142, I. Dsei. III Stv*, 496 Beschryving van de I. Afdeel /abon worden aangebragt, kan men niettwyfe- XXXX. len5 °f aan ^e Kuft moeten ook taamelyk groo- Hoofd- te Walviflchen zyn. De meeflen egterzynvan kleiner Soorr, genaamd Baleas , ook voorkomende aan de Kuft van Guinée , en tegen den Ry-tyd> zo 't fchynt , by de Kaap Verdifche Eilanden zig verzamelende. Een Engellch Reiziger > Ro- bert genaamd , verhaak , dat hy , in de Baay van Faerno, een Mannetje en Wyfje, drie Dagen lang, zag fpeelen. Zy gingen, zegt hy, 's avonds in Zee , en 's morgens te agt of negen Uuren kwamen zy in de Baay te rug, alwaar zy fomtyds, twee Uuren agtereen, zoonbeweeg- lyk, tegen elkander aan, te (kapen lagen, dat men ze, in dit poftuur, zeer gemakkeiyk zou hebben kunnen meefter voorden. Het Mannet- je was niet half zo dik als het Wyfje. Manier De Amerikaanen weeten zig * zo men verhaalt 9 r'kaAmC" ^ eenC ^raPP^e' ^oc^ ^outmoedige wyze* - ' meefter te maaken van deeze Villchen. Als zy 'er een op de Kuft zien vcrfchynen , begeeven zy zig te Water met twee Proppen van Hout, en* het Dier op de Nek fpringende, {laan zy , zo dra het gefpooten of geblazen heeft, met ee- ne Knods één der Proppen in zyn ééne Blaas- gat. De Vifch begeeft zig aanftonds naar de diepte, en, neemt den Wilden metzig , die hem liyf vaft houdt, en, zo dra hy weder boven komt om Lugt te fcheppen, dat hy in dit ge- val fchielyker moet doen , het andere Gat ook fluit met zyne tweede Prop. Zulks doet* zege Walvisschen. 49? trien, den Vifch aanftonds verflikken, en dan L Afdeel» lleepen hem de Wilden met hunne Booten naar X.YXX. Hoof STUK. Land. 't Is egter in de Weftindiën niet onge- J woon, de WalvifTchen, gèlyk in Groenland, met Harpoenen te vangen. Aan de Kaap der Goede Hope komen ook , Watoi- fomwylen Zee-Schepzels van dit Geflagt, wel.^aapj ken de Hollanders Noordkaapers noemen, ande- ren Grampus. Men zag 'er, zegt Kolbe , in 't voorde deezer Eeuw, in de jaaren 1707 en 1 709 naamelyk, twee aan *t Strand gefpoeld, waar van de eenvyftig, de ander vyf-en- veertig Voe- ten lang was. Men vondt den eerftgemelden in dc Tafelbaay , den anderen in Baay Fals. Zy waren beiden donkerbruin van kleur, hebben- de Kaakebeenen van agttien Voeten lang en om- trent dertien Voeten breed, doch zonder Tan- den; waar uit blykt , dat het geene Kazilottcn zyn geweefl. Hunne, Kaakebeenen, met een zeer taaije Huid bekleed , waren Yzerhard. De Oogen vertoonden zig niet grooter dan die van een Paard, maar, toen zy uit den Kop gehaald werden, bevondt menze als een Menfchen- Hoofd. Boven ieder Ooghol hadden zy een wyd Gat, waar door het Water, van deeze Viffchen, met groot geweld werdt uitgefpoo- ten. De Tong van ieder woog omtrent zes- honderd Ponden , doch het Keelgat was zo eng , dat 'er de Hand naauwlyks in kon. Zy hadden twee Vinnen beneden den Kop , en de Staart , die zeer breed was , liep halfmaanswyze uti4 I. Desi, III. Stwk. li 498 Beschryving van de L Afdeel. De Hotccntotten aten het Vleefch j en zelfs de XXXX. Ingewanden , zeer gretig ; maar van het Spek Hoofd- werdt Thraan gemaakt, die men in het Pakhuis ST UK» van de Kompagnie bragt (*). inde K^empher noemt , in zyne befchry ving van Oo*tindicn. japan $ zes Soorten van Walvifichen op, waar van de Japoneezen het Vleefch ter markt bren- gen, met dat van anderen Vifch. Men ver- haalt , dat 'er onder dezelven zyn , die Oogen h bben van drie Ellen lang en anderhalf Voet breed ; den Bek meer dan vyf Vademen wyd , de Tong agttien Voeten lang. Hoe 't zy , vol- gens zyne befchry ving fchynt de grootftc Soorc al vry groot te moeten zyn; dewyl hy van eene middelfoort gewag maakt, die doorgaans van twintig tot dertig Vademen, dat is ten minde honderd of honderdvyftig Voeten , langte heefc, cn een andere Soort , dien hy klein noemt, omtrent tien Vademen. Hy meldt ook van ee- nen , de Sardynen-Eeter genaamd , die hy zig verbeeldt de Noordkaaper te zyn. Wanneer men agt geeft op de Berigten der Chineezen , zo is het te denken, dat de groote Groenland- fche Wal vifch zig benoorden Tartarie om , on- der 't Ys, ook in de Zuid-zee uitbreidt, en miffchien zo wel aldaar, als by Groenland en Spitsbergen, voortteelt. Immers men heeft daar Viflchen gezien van over de tweehonderd Voe- ten (*) Defiript. dtp Caf> de donne Esp, Amft. 1741. Tom. III. p. 102. WALVISSCHËft. 4$§ ten lang, en zeker Schryver verhaalt, dat 'er lafdrrIj aan de Kuften van Chili zyn , die zig van verre XXXX. als Eilandjes vertoonen. Hoofd- $TUfr De gewoone manier, om deeze Wal vifïenen yan^^ omtrent de Eilanden van Japan te vangen , is , met zo ILempher verhaalt, met Pylen of Harpoe- Nefé nen, gelyk in Groenland: maar, omtrent den jaare 1680, vondt een ryke Viffcher daar toe een nieuw middel uit , 't welk om zyne zeld- zaamheid hier nog verdient gemeld te worden.- Hy deedt een Net madken 3 van fterke Tou- wen, omtrent twee Duim dik, dat men den Walvifch over den Kop wifi: te krygen, en$ zo dra dit Monfter zig daar in verward bevondt $ was het gemakkelyker te vangen en tedooden. Men hadt egter deeze nieuwe Manier niet in algemeen gebruik zien komen , om dat dezelve' grooter koflen vereifchte, dan degemcene Vis- fchers daar aan befteeden konden. Deeze Schry- ver oordeelt, dat de Japan fche Schuitjes be- kwaamer zyn tot den Walvifchvangft dan onze Sloepen. De toeftel , op de gewoone manier , beloopt zelden meer dan 20 Kifljes Zilver (*). Niets, zegt hy, wofdt van deeze Viïïchen Gebrtfife als nutteloos weg geworpen , behalve de groo- der WaI* t& Japan* (*) Zo de Heer K/emfuèr hief F^aijes door vértfaar, die op Java omtrent 19 Hollandfche Guldens doen , zo zou dit nog geen 400 Guldens bedraa^en ; doch indien hy het neemt voor J^attis Chineefch Gewigt , het een ig- fte dar men in Japan gebruikt, van i\ pond Mark G0* tyigr , zo zou het over de 1000 Guldens uifhviakei?, Ï.Dkex.. II i Stuk- I ï % 5do Beschryving van de LArDEET..te Schouderbeenen. De Huid, die indemees- XXXX te Soorten zwart is; het Vleefch, dat rood is Hoofd- cn naar Runder vleefch gely kt; de Darmen, die wegens hunne uitfteekende langte genoemd wor- den Fiakfiro, dat is honderd- Vademen ; ja alle de Ingewanden ; worden verfch gegeten of in 't Zout gelegd, gekoekt, gebraaden en gefruit* Van het Vet bereidt men Olie of Thraan , en de Vinken zelfs , die ten tweeden maale afge- kookt zyn , worden opgegeten. De Kraakbeen- deren gebruikt men ook tot Spyze, en van de Zenuw- of Peesagtige deelen worden Touwen of Koorden gemaakt, zo wel ten diende van de Katoenfabrieken als tot Snaaren op de Speel- tuigen. Van de Kaaken, Vinnen en het ander Gebeente, dat zeer vaft is van zelf ftandigheid , vervaardigen de Japoneezen veelerley Kleinig- heden , en in 't byzonder hunne Schaaltjes tot het weegen van Goud en Zilver, die daarvan den Naam ontleend hebben (*). (*) MifTchien zal dit Iaatfte zien op die fyne Unftert- jes, met witre buigzaame Roedjes, waar op 't Gewigr is afgetekend, en die mooglyk gemaakt worden van de Baar- den, daar ik by R^mpher niets van gemeld vind. Zie zyne Befcbr.yan Japan. I. B. bl. g6* XXXXL K A Z I L O T T E N. JOI .A XaXI. Hoofd- XXXXI. HOOFDSTUK. STÜK# Befcbryving van 't Geflagt der Kazilotten , waar in van dien , welke nu laatjl aan 'r Hol- landfche Strand, tujjcben Santvoort en Wykop Zee, ü aangevoeld, omftandig ge/proken > e# verder van andere Soorten met drie Vinnen , met fcherpe Tanden ; van den kleinen en witten Kazilot of Witvifch, van den Nieuw Enge- landfchen , in 't byzonder Sperma. Ceti Vifch i genaamd, ook melding gemaakt , en voorts de ge- Jteldbeid der uit- en inwendige deelen , de zit- plaats van bet Walfchot en Amber grys in deeze Vijjcben, naauwkeurig aangeweezen wordt. "TP\It Geflagt van Vittellen, dat door duide- Naam. lyke Kenmerken van de Walviflchen on- derfcheiden is, hoewel het in geftalte en groot- te niet zeer veel daarvan verfchilt, wordt door den Heer Linn^us voorgefteld onderden Naam van Physeteu , welke eertyds door eenigc Dier- befchryvers aan den Vin vifch was toege-eigend, wegens het geweldig blaazen , dat dezelve doet, en hier in 't byzonder te paffe komt , wegens den buitengewoon dikken Kop der Viflchen van dit Geflagt. De Heer Brisson befchryft het onder den Latynfchen Naam van Cetus , die door Clüsius op een der geineenden is roege- paft In 't Franfch noemt men deeze Viflchen I. Deel. III. Stuk. Ü 3 Ca- 502 B ESCHRY V.ING VAN DE L Afdeel, Cachalots , welke benaaming, afkomftig van de XXXXi, Biskaijers, in 't Nederduitfch Kacbelotten is over* $tüz. genomen , en Kazilotten uitgelproken wordt (*) ; hoewel men ze ook PotviJJcben of Pot-Walvis- fchen y wegens de dikte van den Kop , gewoon is te noemen , en fomtyds , op 'c Hoogduitfch , Pots-IVabL Kenmer- De Kenmerken van den Kazilot, die hem van den Walvifch onderfeheiden , zyn , volgens den Heer Brisson, dat hy in de Onderkaak Tanden heeft , en in de Bovenkaak hollen om deeze Tanden in te neemen. Linn^eüs voegt 5er by ,dat hy in de Kop, of in 't Voorhoofd, maar één Buis of Blaasgat heeft en de Wal- vifch een dubbelde Buis of twee Gaten, 't Schynt- dat in de plaatzing van dit Ga.t een mer~ kelyk verfchil zy; dewyl fommigen het, vol- gens Brisson , in de Nek hebben , anderen in de Snoet. Soorten. De voornaame onderfcheiding der Kazilotten, zo wel als der Walviflchen , is , volgens hun beiden, dat eenigen een Vin op de Rug heb- ben , behalve u nne twee Zw emvinnen , gelyk de Vinvifch ; anderen deeze Vin ontbeeren. Bris- (*) Oneindig, byna, is het verfchil der Spelling van dit Woord, 't welk fommigen Cachelot , Cagelot 3 en, op 'r ongeryindfte, J^angeUt fchryven. De C of K maakt in de Uufpraak geen verfchil , doch voor 't overige meen ik , dat men dezelve niet meer kan begunftigen , dan met l^azilot te gebruiken , 't welk door alle Nederlandera gemakkeiyk nagefproken wordt en zter naa overeenftemt *ner het denkbeeld van den Taalkundigen L. ten Kats , dif Qtsjiliot fchreef of Caftitiet* K A Z U O T T E K, 503 Brisson telt vier van deezelaatftenop, en drie [t Afdert met drie Vinnen. Linjn^us heefc van ieder XXXXI. twee Soorten, als volgt. Hoofd- stuk, (1) Kazilot zonder Vin op de Rug, met een j Buis in de Snoet. Catodoa. Deeze Soort, die van den Heer Brisson de kleine Kazilot genoemd wordt, is zeer weinig bekend. Men weet alleen uit de Befchryving van Ra jus, dat 'er ten zynen tyde verfcheide- ne by de Haven van Kairfton, op den Zuidweft- hoek van Pomona, het grootfte der Orfcadifche Eilanden, benoorden Schotland, aangekomen zyn, waar van de grootften niet langer waren dan 24 Voeten ; een grootte die klein is onder de Walviflchen. De Kop was rond; de gaaping van den Bek klein. De landen kwamen maar een half Duim uit de Kaak en waren plat van boven. Hy onthoudt zig in de Noorder Oceaan. Nog een kleine Soort wordt door den Heer Witwfck Brisson voorgefteld onder den naam van Witte Kazilot, die genjeenlyk, by de Groenlandsvaar ders, JVitvifch genoemd wordt wegens de kleur, welke geelagtig wit is. Hy heeft de langte maar van vyftien of zeftien Voeten, doch is, naar zyne grootte , taamelyk vet. Rajüs hadi hem albus Piscis Cetaceus geheten, en Ander- son, by wien hy de elfde Soort is van Walvis- fchen , (1) Phyferer Dorfo impenni, fiftula in Roftro Sy'h Nat. X. Carodon fiftula in Roftro. Art. Gen. 78. Syn. 108. Balsena minor, in inferiore Maxilla antum dentara* fine Pinna aut Spina in Dorfo. Rat. Pjic, 15. J, Deei. III. Stuk, Ü 4 504 Beschryving van de I. AFDREL.fchen, oordeelt, dat men hem met regt kan noe- JCXXXÏ men. Kleine witte fflalvifch , die in de onderjle stuk°FD- ^aa^ a^eenh^ Tanden heeft, zonder Vin op de mtvifch. Ru^ De Engelfchen plagten, inden aanvang der Walvifch-VifTchery, zo 't fchynt hun werk te maaken van den Vangft deezer Witviffchen , die toen veel in de Baaijen van Spitsbergen wa- ren , gebruikende daar toe Netten , uit, zwaare Touwen beftaande. Dus is het te begrypen , hoe zy zig, na de ontdekking van Spitsbergen, eer kunnen bemoeid hebben met de Vilïchery dan de Nederlanders , zonder egter den regten Walvifchvangfl te verftaan (*). Men hielde de Witviflchen > indien zy veel gezien werden, als een teken van een voordeelige Viffchery. Thans komen zy in Straat Davisnoch wel voor, doch men agtze naauwlyks de moeite waardig, umze te vangen ; eensdeels om dat de Har- poen in hunne Huid zo ligt uitfeheurt ; anders- deels , om dat ieder Vifch maar één of twee Vatea Spek uitlevert. De Witvifch verfchilt van den Walvifch zeer weinig in Lighaamsgeftalte, en men kanze van de jonge Wal viflehen niet dan door de kleur on- derfcheiden; hoewel de Kop watfpitferis, waar op (*) Hier door wordt eene duifterheid opgehelderd , die fominigen heeft doen vaftftellen, dat de Engelfchen zig eenige Jaaren eer op den Walvifchvangfl zouden toege- legd hebben dan de Nederlanders. Vergel. bladz. 4^9 , hier voor , niet Zorgdr \ger Groenl. FiJJïhery* 's Haage. 17279 bladz. 126, ^91, 195 en 207, Kazilotten. 505 op de WitvifTchen insgelyks een Bult hebben j Afdeel» cn geen Vin op de Rug. Zy fchynen ook maar XXXXI. één Blaasgat in de Kop te hebben , daar de Hoofd- STUK* Heer Anderson in het Bekkeneel van eenen # . Prttvifchi Witvifch twee Gaten vondt; doch het kan zyn, zo hy aanmerkt , dat dezelven in een enkele Vleezige Buisuitloopen, en dus maar ééne Straal geeven. Men heeft in de gedroogde Kaakebeen- deren bevonden , dat de Onderkaak , wederzyds3 met agt kleine Tanden is gewapend , die een weinig krom zyn , platagtig en gerond van bo- ven , leggende als op de rug in de Kaak. Vol- gens 't eenftemmige berigt der Groenlandsvaar- deren heeft deeze Vifch in de Bovenkaak in 't geheel geen Tanden , zo dat hy zekerlyk tot het Geflagt der Kazilotten , en wel tot deeze Soort 5 zal behooren. (2) Kazilot zonder Vin op de Rug, met een EL Buis in de JSek. fUl*s* Potrifcfc. Deeze is het, die van de Nederlanders ge- meenlyk PouWalvifch of Potvifch genoemd wordt , wegens de dikte van zynen Kop , waar in hy uitmunt by de Walviffchen niet alleen, maar ook by de andere Soorten van Kazilotten , ver- (2) Phyfetcr Dorfo impenni , fiftula in Cervice. Syft. Nat, X. Carodon fibula in Cervice. Art. Gen. 78. Syn, 108. Faun.Sitec. 262» Cete. Clus. Exot. 131. Cere Clufio descripr. Will Icbth* 41. Balaena major, in inferiore ran- rum Maxilla dentara , inacrocephala bipinnis. Raj. Fhc* 15, 11. L D£el, III. Stuk. I i 5 506 Beschryvinc van de L Afdeel, verfchillende van dezelven door de ftomphcid XXXXï. zyner Tanden, die van boven platagtig zyn. Hoofd- Men vindt hem in de Europifche Oceaan zegt stitk. LiNNiEUS ,en , zo lbmmigen willen ,overvloedigft ° m C7% by de Noordkaap en aan de Kuil van Finmar- ken. Ook verhaalt Andersois , dat hy op ze- keren dag een groote troep van dergelyke Vis- fchen van de zyde van Groenland zag aanko- men , die een hunner aan 't hoofd hadden , van verbaazende grootte , door welken, op het zien van 't Schip , een zo fchrikkelyk geraas werdt gemaakt of het donderde , des 'er het Schip van dreunde; waar op de geheele troep zeer fchie- lyk de wyk nam en weg dook. Men vangtzc zo veel niet als de Walviflchen , om dat zy , gelyk de VinvifTchen , vlugger zyn en niet ge- makkei yk te treffen ; gelyk ook hun Spek , taaijer zynde, zo veel ïhraan niet geeft. Ook kunnen zy langer onder Water bly ven ; doch de ftyfheid hunner Beenderen maakt, dat zy zo fterk niet flaan met de Staart. ï>iahaams- j)e naauwkeurigfte befchryving, welke men, geftake. ^ ^ ^ ^ ^en Potvifch gehad heeft , was van den geleerden Heer Clusiüs opgemaakt uit de befchouwing van zulk eenen , die in den jaare 1598, met een fchrikkelyken Storm, op de Kuft van Holland, by ter Heide , ruim ander- half Uur bezuiden Scheveningen , werdt op 'c Strand gefmeten ; daar hy , na nog omtrent tien Uuren geleefd te hebben, zeven of agt dagen lang dood leggen bleef; zo dat hy van een on- tel* Kazilotten. .507 telbaare menigte Volks , uit de nabuurige Steden j afd*e£ en Dorpen , bezigtigd werdt. Deeze Vifch hadt XXXXI * de langte van 52 of 53 Voeten, en meer dan Hoofd- 30 Voeten in de rondte. Het bovenfte deel van STÜK den Kop , van het end tot aan de Oogen , Potv'fcb* werdt 15 Voeten lang bevonden , doch de On- derkaak maar 7 Voeten , gely kende naar een ftuk van den grooten Maft van een Schip. Deeze was wederzyds bezet met Tanden , 42 in getal, en in de Bovenkaak waren even zo veel Holen , om die Tanden in te neemen. De Kop hadt een (lompen Snoet , en boven in de Nek was een Gac van drie Voeten vvydte , door 't welke hy Wa- ter hadt uitgeworpen. Het end van de Tong hadt de dikte van een Bier-Ton , maar de Oo- gen waren , naar evenredigheid van het Lyf » zeer klein , ttaande vier Voeten van de Vinnen af, die ruim vier Voeten lang waren, enonge-^ vaar een Voet dik, Den Navel vondt men op 16 Voeten afftands van de Vinnen , en drie Voeten verder het Teellid, dat vierdhalf Voet af was van het Fondament. Dit Lid, dat men de Kraan noemt, hadt de langte van zes Voecen. Van het Fondament was de langte dertien en een hal ven Voet tot aan de Staart, die, behal- ^ ve haare grooce dikte, een breedte van 13 Voe- ten hadt. De Huid op de Rug was zwart , als die der Bruinviflchen of Tonynen , en de Buik witagtig. Dit is de eenigftc Vifch niet van deeze Soort, Verfcheide welke, van tyd tot tyd, op 't vlakke Strand 1. Dm. iiistvx. der 508 Beschryving van de LAforfx. der Nederlandfche Kufl zyn aangefpoeld. Want, XXXXI. fchoon ik niet zeker weet, of de Vifch van 68 $ruK°FD Voeten lang en 30 Voeten in de rondte dik y Potvfch die in 'c 'Jaar J53i by Haarlem ftrandde, een vanHoliand Kazilot of Walvifch zygeweeft; fchynthetmy aange^ uit het verhaal van die dertien of veertien Wa- fpoeid, terblaazers, die in 't jaar 1577, den 22 en 23 November, by ter Heide zwemmende gezien werden , en waar van 'er , voor dien tyd , ook een te Saf tingen op de Schelde gekomen was, waarfchynlykft , dat het Kazilotten waren; alzo zy, boven de Neus, een Gat of Klove hadden, om 't Water uit te werpen. Een derzelven nu, geftrand zynde, zo maakten de anderen groot getier met Blaazen en Waterfpuiten, tot dat 'er nog twee ftrandden* De grootfte was 49 Voeten lang, en 13 Voeten hoog (*). in 't Van de Viffchen, die in vervolg van tyd, ▼oorfte van m en ^ aan ^ stranc|en van ^ Noordzee de voor- gaande opgeworpen zyn, kan ik met meer zekerheid fpreeken. In den jaare 1601 , tegen 't end van December, ftrandde zodanig een Kazilot we- derom op de Hollandfche Kufl , zynde veel groo- ter dan die, welken Clusiüs drie Jaaren te voo- ren gezien hadt en befchreeven : want hy hadt de langte van 60 Voeten, de hoogte van 14 en eenen omtrek van 36 Voeten : de Staart was 14 Voeten breed en de Bek twaalf Voeten wyd* Voorts was 'er , ten opzigt van de Tanden en kleur , (*) Volgens P. J. TwiiKS iïjonyk, Iï. D. bladz.ipS. Eeuw. Kazilotten. 509 kleur, geen verfchil met den gcmelden. In ^ Afdeel» 1603 vind ik dac in de Schelde, by Antwer- XXXXL pen , van den 13 tot den 17 December cm Vifch Hoofd- zworf, die 5 van deSoldaateneindelykgefchoo-srüK' ten zynde, en aan Land getrokken, de langte hadt van 42 cn de dikte van 12 Voeten. Ook zyn die vier Viflchen, welken in 't jaar 1617, hier en daar , aan onze Kuften aanfpoelden , geen Wal viflchen maar Kazilotten geweeft (*). Men wift ten tyde van Clüsiüs reeds , dat de Het Wal. Kop van den Pctvifch het Magazyn was van^J0^1 die StofFe, welke voorheen nu en dan op de gehaald, Zee dry vende gevonden, en derhal veZeefcbuim, Vifcbmeft, doch wel inzonderheid , wegens haa- ren oorlprong , zo men zig verbeeldde , WaU ratb of IValfcbotj dat is IValvifcb-Zaad % ge-* sperma lyk nog heden, geheten werdt. De gemelde^*' Vifch , zegt hy , was verkogt aan eenige Koop- lieden , die in de Kop meer dan een vierde van een Harington zulke StofFe vonden , welke men in 't Franfch, zeer eigen, Bkinc de Baleine noemt, en omtrent 40 Vaten Spek werdt 'er van gefneeden, behalve 't gene verlooren was gegaan. Sedert hebben de Groenlandsvaarders, zo nu en dan , wanneer hun een dergelyke Vifch voorkwam , hun voordeel gedaan met die StofFe te verzamelen ; doch , het zy dat deeze Vis- fchen, diestyds, maar weinig daarvan uitlever. den , (*) lrad. Hifi. X. Deil. bladz. 158. Vcrgeleeken niet P. J. Twisms Kronyk. II. D. bladz. 1727. J. DfibL, lil $T¥K« 5io Beschrïving van dë LAtfdeel den, of dat zy zeer zelden gevangen werden ; XXXXI. immers deeze Stoffe bleef zeer hoog in prys , «tuk°FD* ëe^ende, onbereid, wel 100 of 120 Guldens Potvifcb. ^e Ton, en, bereid zynde, 20 of 30 Guldens het Pond; tot dat 'er, indejaaren 1718 en 17 19, eenigen by de Noordkaap of in Groenland ge- vangen werden, waar onder een was van 70 Voeten lang , uit wiens Kop wel 24 Tonnen van deczeS toffe gehaald werden. Hierdoor, en mifTchien ook door den aanvoer uit Nieuw En- geland, is de waarde van het Wal fchot zodanig gedaald, dat men federt het Pond voor 4 of 3, ja byna voor 2 Guldens , heeft kunnen koopen. voor het Van dien tyd af, heeft men deeze Stoffe ge* houden!" hou^en voor het Brein der PotvüTchen , enfom- migen hebben zulks nader geoordeeld, uit de befchouwing van derzelver zitplaats. De Groen- Jandsvaarders verzekeren, dat 'er eenig verfchil is in deeze Soort van Kazilotten ; dewyl fom- migen groenagrig zyn , hebbende een Bekkeneel of hard Beenig deksel op den Kop ; anderen graauw en wit van onderen , doch welker Her- fenen niet dan met een fterk Vlies , van omtrent een Vinger dik, bedekt zyn. Anderson ver- beeldde zig, in 't eerft, dat deeze laatfien jon- ge VifTchen waren , doch een Hamburgfchc Kom- mandeur, die in 't jaar 1727 zulk een Potvifch ving, hadt hem verzekerd, dat dezelve vol- waffen ware geweeft, hebbende de langte van 60 Voeten : terwyl een Hollandfch Komman- deur, op den zelfden tyd by hem leggende KAZir, OTTEN. 511 'er een ving die groenagtig was, met een Bee* I# afdekl, nig dekzel op den Kop, zynde maar 40 Voeten xxXXf. lang. Hy hadt van zynen Vifch ten minfte 36 Hoofd- Vaten Spek gehaald. n 'y Potvifcb, De Hamburgfche Kommandeur verhaalde, nt dat zyn Vifch, voor op den Kop, een Gat van her zci- hadt, waar door dezelve Water blies; dat, bo-veinde ven aan den Bek , meer dan twee Voeten Spek waren, maar dat hetzelve, boven op den Kop, niet dikker was dan drie Vingerbreedten. Dit Spek bedekte daar onmiddelyk het dikke Vlies der Herfenen , welken verdeeld waren in agttien Hokken of Kamers , die agter eikanderen wer- den geopend en geledigd. Het Sperma Ceti, daar in vervat, was wit en doorfchynende, ge- lyk Koorn-Brandewyn , maar het ftolde als Sneeuwvlokken , zo dra men 't zelve daar uit gehaald had. Door al het Spek van deezen Vifch waren Greintjes van die zelfde Stoffe verfpreid , en op verfcheide plaatfen vondt men holligheden , die daar mede gevuld waren. Dee- ze Vifch hadt op 't laagfte van de Rug, naar de Staart toe , drie Bulten , de eerlte agttien , de tweede zes en de derde maar drie Duimen hoog. Om zig onder Water te dompelen , ging hy altyd op de regter zyde leggen, en liet zig , in dat poftuur , daar in zakken. Uit het Berigt van een HollandfcheKomrüSti- deur , die een dergelyken Pocvifch omtrent de Noordkaap hadt gevangen , heeft de Heer An- person deeze Aanmerkingen gehaald. De Kop I. De**, III. Stuk. maakt Hoofd- stuk. Sperma Ceti. 512 BESCHRYVINO VAN DË I Afdeel maaIct de helft uit van Jen VifcQ en deszelfs XXXXI. gedaante is zonderling, gelykende naar de kolf van een Snaphaan. Hy heefc maar één Gat of Buis aan 't end van de Neus , om Water uit te werpen , en op de Rug een Bult , die naar eene Vin zweemt. In de Bovenkaak ftaan , weder- zyds, drie of vier Kiezen , voorts is dezelve met Holen , als een foort van Scheeden , in welken de Tanden van de Onderkaak fchieten , die 'er geheel mede bezet is. De grootften ftaan voor, de kleinften agter in de Bek, en, 'er uitgehaald zynde , gelyken zy naar een dikke Komkom- mer. Voorts befchryft hy de inwendige gc- fteldheid van den Kop zeer naauvvkeurig, als volgt. Wanneer de Huid boven aan den Kop is weg genomen , vindt men een Hand dik Spek , en onder 't zelve een dik en zeer Zenuwagtig Vlies, dienende voor Bekkeneel. Dit Vlies wordt ge- volgd van een tweede affcheiding , beftaandeuit een dergelyk geweefzel van zwaare Zenuwen , omtrent vier Vingeren dik, van den Snoet af, door den geheelen Kop , tot aan de Nek uit- gefpreid , en den Kop , van boven , in twee dee- len fcheidende. De eerde Kamer , die tuflchea deeze tw7ee Vliezen is , en van de Hollanders de Klapmuts geheten wordt, bevat het koftbaarfte Brein , 't welk de Heer Anderson oordeelt dat men de Agter-Herfenen mag noemen , geeven- de het befte Sperma Ceti. De wanden van de Hokjes j in deeze Kamer , zyn geformeerd van ce- ne Kamers van het Brein. K A Z 1 L O T T E N. JfTj tife Stoffe, die naar grove Floers gelykr, en ' loopen, cn de Heer Anderson verhaalt, dat SpCYtfld Ceti. zeker Kommandeur hem verzekerd hadt, hoe hy in zodanig een Vifch, wanneer die gefnee- den werdt, verfcheide kleine Vliezige zakjes had gevonden , met dergelyke Stoffe , die ver* fpreid waren door het Vleefch. De Tong (vervolgt hy) is klein naar evenredig- heid van hetLighaam van den Kazilot , maar de- zelve heeft een verfchrikkelyk Keelgat , daar ge- makkelyk een Os door zoude kunnen. Meri heeft zelfs, in de Maag van zulk een Zee- Monfter , Graaten , en half verteerde Krengen gevonden, van Viffchen van zeven Voeten en langer. De Hamburgfche Grocnlandsvaarders hebben van éénen Kazilot wel veertig .Vaten Spek gefneeden. Zyn Vleefch, dat zeer hard is, begaat uit dikke Vezelen, doorweven met een menigte Zenuwen en zeer zwaare ftyve Pee- zen; zo dat 'er maar weinig plaatfen zyn, daar men 'er met de Harpoen in kan booren. De Heer Anderson merkt, tegen het Gevoe- len van zekere Schryvers der Natuurlyke Hifto- rie , aan , dat de Wyfjes Kazilotten ook derge- lyke Herfenen als de Mannetjes hebben. In- derdaad ; men kan niet begrypen , hoe de een die Stoffe meer ontbeeren zoude kunnen dan de andere , indien het waarlyk Herfenen zyn : doch het komt my vreemd voor, dat de Herfenen van Kazilotten. 515 Van den Kazilot uit zulk een dunne Olie be- j. Afdffl. ftaan zouden. Waarom vindt men dan zodanig XXXXL een Stoffe ook niet in de Koppen van de Wal- ST^0FD- viffchen? In de Haaijen, getuigt Kjemphfr , sperma dat ook een vettigheid wordt gevonden, die in Geti. de Indien wel verkogt wordt voor Sperma Ceti , doch geheel verfchil lende is van de Herfenen van dit Schepzel , welken hy bcvondt uitermaa- te klein te zyn. De vloeibaarheid der voorge- melde Stoffe ftrydt, waarlyk, tegen het denk- beeld, dat de Ontleedkunde ons geeft van de geftcldheid van het Brein der Dieren. * De Heer K^mpher merkt aan, dat de Stoffe* ^eSro^e van drie- Waar uit men dit Geneesmiddel bereidt, van erley oor- drie- erley oorfprong of afkomfi: is. Men vindt- rPr°nê- ze , naamelyk , behalve in de Kop der Kazüot- ten of Potviffchcn, ook fömtyds dryvende op de Oppervlakte der Zee ; 't welk daar van daan kan komen, dat een Potvifch door het vegten met zyns gelyken of met andere Viffchen , of op cenige andere wyze , is gekwetft geraakt of geftorven. Dus is men eerft aan die Stoffe ge- komen , fcheppende dezelve met Teenen mand. jes van 't Water af, en dit heeft dezelve voor 't Zaad der Wal viffchen of Zee-Schuim doen houden. Een derde Soort, getuigt hy, dat aan de Faro-Eilanden , benoorden Hitland, worde afgefchraapt van eenen Vifch , die een grooten fcherpen Kop heeft en daarom Botskop ge- noemd wordt; wiens Kop rondom, inzonder- heid aan de Kaaken, met een groote veelheid J, Deel, III Stvk» Kk 2 vaii 5i6 Beschryvinc van de I Anwa.van eene Slymige ftofFe is bezet. Deeze StofFe* XXXX. afaefchraapc zynde , wordt fchoon gemaakt , en Hoofd- voor ranfig te worden bewaard door een fter* ke Loos: en doorze in de Zon te droogen (*). Sperma % , , Ceti. ?t Schynt dat men overal , tot bereiding van Bereuüng. 't Sperma Ceti uit den Kazilot, de zelfde ma-* nieren niet gebruikt; 't geen mooglyk meer van de hoedanigheid der StofFe , dan van iets anders afhangt. In de Verhandelingen der Koninglyke Sociëteit van Londen wordt gezegd , dat men de Herfenen van deezen Vifch in eenige flerke Loog kookt, tot dat dezelven, na 't afleggen van alle Vogtigheid , in eene dikke Zeepagtige zeifftandigheid overgaan ; welke men in Potten bewaart , tot dat zy verkoeld is , en dan , de bo vendryvende Olie afgegooten hebbende, worde de va^e Klomp gefmolten , en , wederom ge- ftold zynde , eindelyk met Meffen klein gefnee- den. Ettmüller getuigt, in een byzondere Verhandeling over dit Onderwerp (f), dat die StofFe, na dat eerft alhetOlie-ofThraanagtige, met dezelve in een Zak te laaten doorzygen, daar van is afgefcheiden , flegts in een Loog van ongeblufchte Kalk en Potafch wordt gela- ten , tot dat zy haare gezegde ftyfheid en broofchheid aanneemt. Te Bayonne en St, Jan de Luz fmelt men de StofFe, die uit den Kazi- lot komt , op een zagt Vuur , en gietze in der- ge- (*j Hiftorie ran Japan. Aanh. bladz. 475*. lt) Pijfcrtatio de Cerebro Ore* five Sarmate Cetk K A Z I L O T T E N, 517 gclyke Vormen, als dc Suikerpotten zyn : wan- [.Afdeel, neer zy verkoeld is en door 't uitzyperen van de XKXXI. Thraan gezuiverd, wordt zy weder gcfmolten,^ Hoo*d- cn dit herhaalt men zo lano;, tot zv geheel zui- * a 05 - ö Sperma ver en zeer wit geworden is: alsdan fnydt men Ceti. ze met een Mes en brengtze dus tot die Schil- fcragtige gedaante , waar in zy verkogt wordt. Anderen verhaalen, dar zy door omroering in Water met eenig Zout, dat men verfcheide maaien afgiet en ververfcht , gezuiverd en dan door dik Papier gefiltreerd wordt /om die ge- daante te verkrygen (f) Het Sperma Ceti, goed zynde, moet eene Veryal- Schilferagtige Stoffe zyn , win van kleur en door- C lnfr fchynende. Men vervalfchteze fomtyds, mee ■éf wit Wafch by te doen, doch dit bedrog was op de reuk zeer ligt te ontdekken. Voorts wordt fomwylcn ook het Brein van andere Viffchen , of dat der Walviflchen, en zelfs het Spek, door middel van een Loog zodanig toebereid , dat men 't zelve voor Sperma Ceti verkoopt. Dceze vervalfchingen , egter, hebben tegen- woordig , nu die StofFe zo zeer in Prys gedaald is, weinig plaats, inzonderheid de eerftgemelde: want het Wafch is ongelyk duurder. Dit Geneesmiddel bevat veel Olie en een Aait en weinig vlug Zout. Het is van veel gebruik in êeblLilk* de Bordkwaaien , daar het de Scherpheden ver- zagt (f) Zorgdrager. CroenL Fiffchery. 's Haage 1727, bladz. xi2. 1. £>£el. III Stuk» K k 3 518 BESCHRYtlNG VAN DE I. Apn?EL.zagt en de Verzweeringen zuivert, zynde zeer XXXXI. zeker en kragtig in zwaare Hoeft. Men gebruikc Hoofd- ^et daarenboven, fomtyds, in de Pleuris en an- derc inwendige Kwaaien , daar men voor eene tett. Verzweering der Ingewanden vreeft. Het is uitmuntende, wanneer de Darmen van hun Lymagtig Vogt beroofd zyn door de fcherpheid van de Gal of andere Stoffen, gelyk indeRoo- de Loop. Zelfs in de Kwaaien der Nieren en Pisleidcren , wordt het dikwils niet zonder vrugc gebruikt , als ook in de Pynen der Kraam- vrouwen. Het kan op verfcheide manieren wor- den ingegeven, doch in Drankjes behoort het vooral wel gemengd te zyn , dewyl het dezel- ven anders zeer walgelyk om in te neemen maakt. Uitwendig dient het ook tot verzagting, inzonderheid om te maaken dat van de Kinder* pokjes het Aangezigt niet gefchonden worde, wanneer men het, in Olie van Amandelen ont- bonden, daar op ftrykt. In de Winkels is een Pleifter bekend , die 'er den naam van heeft , en op de Borfien der Vrouwen gelegd wordt, om de hardigheden van het geftremde Zog te doen vcrflaan. Men mengt het ook onder de Smee- ringen of Pomaden , tot verzagting van de Huid en bevalligheid van 't Gelaat. Zelfs wordt het tot het maaken van Kaarfen , tot Glanzen van Stoffen en andere gebruiken gebezigd. Verfchei- Ik heb reeds opgemerkt, dat 'er door onze ten Moeë?" Groenlandsvaarders weinig Kazilotten gevangen fpoeldia worden. In 't jaar 1750 bragten onze Sche- pen Kazilotten. 519 pen 1 Kazüot uit Groenland en 4J uit de Straat 1. Afdeel» Davis 5t huis; dat zeer ongemeen was. Het XXXXL fchynt ook 3 dat deeze Viflchen hunne Loop- Hoofo- plaatfen hebben , daar zy zig troepswyze ont- d ^ j houden. De gepaffeerde Winter heeft daar van den Winter* een blyk uitgeleverd, doordien in dezelve moog. lyk meer Kazilotten op onze Kufl: zyn aange- fpoeld 3 dan ooic te vooren was gebeurd (*). De eerftc 3 daar men berigt van kreeg , was , in 'c voorde van December desjaars 1761, ge. ftrand op '£ Eijerland van Teffel. Hy hadt de langte van 53 j, de hoogte van 16 en de breedte van 14 Voeten; 52 Tanden in de Bek. Men heeft 'er van gehaald 40 Kwarteclen Spek en omtrent 12 Okshoofden Herfenen uit den Kop. Den 17 en 18 January, des jaars 1762, werden op de Oofhval van Vlieland drie Kazilotten ge- vonden, en, niet lang daar na, twee op 't Ei- land ter Schelling,- allen byna van de zelfde langte als de eerftgemelde. Omtrent dien tyd was (*) Her getal der Kazilotten, op onze Kutten aange- fpoeici , daar ik melding van gemaakt vind, is als vol^t: in 1531» een by Haarlem ; in 1577, drie by ter Hei. de, een op de Schelde; in 1598 een by Scheveningen ;in 1601 ook op de Holiandfche Kuil; in 1603 op deSchei- de; in 1617 , vier , bieren daar; in 1635- » e^n ^v Sche- veningen volgens Zorgdrager, bladz. 111, Ook inden jaare 16*41 , den 5 Oktober, één by Kallants Ooge , niet ver van Petten; volgens de tyton* yan AUdenblik, bl, 276. Waarfchynlyk zal men 'er nog wel meer aangere- kend vinden: gelyk ik ook zie, dat 'er nog onlangs, in January 1757» een van 62 Voeten Umg op de Kufl van Schotland, byAberd een , llran dde. Ivcd, Fojlr» Fcty, van dat Jaar, bl. 234. I. DKEL. lil STUlf Kk 4 5?.o JBeschryving van jde I. Afdeel was 'cr Ooftende ook één aan Strand ge- XXXXI. diéeven, die aldaar voor 31 Ponden Vlaams Uoop'jj- yerkogt werdt. Ook vernam men van 't Eiland Thanet, aan 't inkomen van de Theems in En- geland > dac den 2 February aldaar twee doods Kazilottcn, ieder 60 Voeten lang, en in de volgende dagen nog vier anderen , doch kleiner dan de cerften, op Strand geworpen waren. Dit maakte 'er met de zes aan onze Eilanden^ cn den éénen by Ooftende , te famen dertien uit , waar by den 20 clüo nog één kwam , die op 't Hollandfche Strand, tuffchen Santvoort en Wyk op Zee, aandreef, en naderhand verneem ik dac ter op de Jutfche of Dccnfche Kuftnog een is ge- flraéd : zo dat die in ?t geheel een getal van vyftien zulke Viflchen uitmaakt, die in deezev Winter aan de Noordzee zyn op 't Strand geworpen (*)* Af. nee- De gemelde Vifch, leggende niet ver van tingen van jjaar]em js van een gr0ote menigte nieuwsgie- ren \ itcn , e ° o diétuflehen figen uit de naaftgelegen Plaatfen bezigtigd, en ^n^rropfommigen hebben de Geftalte afgebeeld, doch Zee was met een aanmertelyk verfchil. Op myn verzopk geicrand. ^ >er ^e volgende Afmeetingen tennaauwkeu- rigfte van gedaan , in Amfterdamfche Voeten , waar (*) Opmerkelylc is rt, dat de tyd der aanfpoeling van de Kaziiorrer», wanneer die gemeld wordt, s Win- ters is ge wee ft; even of deeze Viflchen dan op Kabel- ja.iuw en anderen Zee-Vifch, welke diestydsovervloedigft: aan onze Stranden gevangen wordt, kwamen aazen; en dit \&i inderdaad, niet onwaarfchynlylv ; eensdeels, dewyl mm betonden heeft , «el yk hier voor gemeld is, dat Vis- fchen hun Aas zyn; ten anderen, om dar men by Men- fchen geheugen h^er te -Anifterdara, in 't voord van 't Jaar, K A Z I L O T T E K. 5&I waar van de 12 omtrent 11 Rynlandfche uitnnaa- 1, afdeel. ken. De langte van rt end van den Kop tot XXXXI. aan de Vin was even de zelfde als van de Kraan Hooiu- tot aan het end van de Staart , naamelyk 24 J Voet, en de tuffchenwydte van de Vin en Kraan 13 Voeten; dit maakt te famcn , voor de ge- heele langte van den Vifch, 62 Voeten Am- fteriamlche of omtrent 55 Voeten Paryfche Maat. De hoogte of dikte was ruim 12 Am- fterdamfche Voeten. De Vin was 4 Voet v en 2 Duim lang, 2 Voet en 4 Duim breed. De eene Vin was maar zigtbaar, dewyl de Vifch op zyde lag : hy hadt op de Rug geen Vin , maar, twee groote bulten agter den Kop, die hem egter beide niet natuurlyk waren , gelyk men naderhand ontdekt heeft. De Staart was, zo veel men zien konde , ongevaar 9 Voeten breed. De Kraan was befchadigd ; doch werdt gegiffc 3 Voeten lang geweeft te zyn. Het Gat van 't Oog was 7 Duimen lang. HetKaakebeen , dat bloot lag , was ook befchadigd , en ten deele in 'c Zand begraven, zynde nog 10 Voeten lang: veele Tanden waren 'er uit, doch die 'er nog in waren vergeleek men in grootte en figuur by een Komkommer. De Jaar, geen zo fchraale Vifchmarkt heeft gehad als deezen \Vinter: waar by nog komt dat d,ie fchraalheid , in t laatll van Maart, wederom door een rykelyken Vangft en Toevoer van Zee vifch is vergoed geworden. Zeker Schipper hadt., in 'r voorile van die Maand, een troep van wel dertien Kazilotten in de Noordzee zien zwem» men : mooglyk zyn die happige Gaden en Vifcrwaaten, roen wederom naar 't. Noorden geweeken. I.D4EL, 111 stuic, Kk 5 522 Beschryving van de I Afdeel ^e Kazilot, den 20 Fcbruary deezes jaars 1762 XXXXI. °P 'c Strand gefpoeldzynde, als gezegd is, lag Hoofd- daar tot den 5 Maart, wanneer hy, volgens fiTÜK' Strandregt, door den Rentmeefter der Domei- vJa*!*** nen van Noordholland , Kennemeriand en Brede- Vifch in rode in 't Zuider-Kwartier, by Openbaare Veilin- Veiiinge, ^ WQXdt verkogt voor de fomme van 900 Gul- dens, waar by nog twee Stuivers Opgeld kwam van ieder Gulden ; zo dat men 'er, in 't geheel > 990 Guldens voor betaalde. Hy was gekugt door een Rotterdammer Koopman , en werdt vervol- gens gefneeden onder 't opzigt van den Kom- mandeur Jan Rochusz Douw , te W yk op Zee woonagtig , van wien my het volgende , wegens het gene hem onder 't Snyden was voorgekomen , is medegedeeld. Waarnee. ^en 9 Maart werdt een begin gemaakt op den minden Kop , tuffchen de Nek en den Snoet , aan de Snyden/ regterzyde; dewyl de Vifch op de flinkerzyde lag. Men bevondt het Spek aldaar dik te zyn 3! Duim , zynde zeer wit van kleur. Voort- gaande naar den onderkant van het Kaakebeen , wierdt het Spek dikker en rooder; zo dat het > op de helft van den Kop, Duim en onder aan 13 Duim dik was. Het onderfte gedeelte van den Snoet, voor aan het Onder- Kaakebeen, was byna geheel Spek 9 ter dikte van 3 of 4 Voeten. Naar de Neus toe bevondt men het zeer hard en taay , zo dat het met geen Spek- mes gefneeden konde worden ; weshalve men genoodzaakt was, het met Bylen te hakken. Toen Kazilotten. 523 Toen de regter zyde van den Kop van Spek i.atoeeu ontbloot was , vondt men het Vleefch overdekt XXXXI» met een geheele laag Zenuwen , zo lang als de Hoofd- STUK Kop , ter dikte van Biezen , die heel digt aan en regt nevens elkander geplaatft waren , even als eens Weevers Scheering. Deeze Zenuwen lie- pen in de Nek veelen te famen , en wierden daar dikke Peezen . die zig voorts uitfpreidden door den geheelen Vifch. Den 11 dito werdt, voor in de Neus, een Ka- mer of Holligheid ontdekt , waar in men omtrent x een half Okshoofd Sperma Ceti vondt. Deeze Breinkamer was niet bezet, veel min geflooten door eenig Been. Men vondtze overdekt met eene harde Zenuwagtige zelfftandigheid, daar men door heen moeft hakken , om by de Stoffe te komen, welke met een Vlies omvangen was, en zo hard , dat men dezelve met een Spade , uit het Vlies en uit de Kamer, fpitten moeft. Men hadt 'er zekerlyk meer Sperma Ceti in ver- wagt, dcwyl uit den Kop van eender ViflTchen, die dezen Winter op Teffel of Vlieland aange- fpoeld zyn , meer dan elf Vaten van die Stoffe gekomen waren , en dit was de reden , dat de Kop van deezen Vifch , alleen , wel drie- of vier- honderd Guldens waardig gefchat werdt. Ook zegt men dat 'er, in 't geheel, maar 20 Vaten Spek van zyn gefneeden. Omtrent het Gebeente van deezen Kazilotis, Het Ge* door den gemelden Kommandcur, het volgen- ^eeme# dc opgemerkt. Het was meeftal los en van zyn I. De kl. lil Stuk. plaats 524 Beschryving van de I.AFDERL.P,aats> zo dat eeniSe Ribben in het Lighaam, XXXXL Ja ze^s *n de la§cn- Uic bet Kreng zyn Hoofd, gekomen 1 6 lange Ribben, die de gedaante had- STUK# den van een halven Ovaalen Cirkel , zynde , naar de grootte van den Vifch te rekenen , en in vergelyking met het Gebeente van Runde- ren , zeer dun ; ieder , door een genomen , j| Voet lang. Voorts nog vier korte breede Rib- ben. In de Kop vondt men een Been> dat ook los lag , zynde in vy ven verdeeld , twee fiukken aan ieder zyde , en een in 't midden , waar door een Holte geformeerd werdt, daar een zwaarc Spier m lag , die ruim een Voet hadt in de rondte, zynde Lymagtig van zelfftandig- heid , heel broolch , en met Huisjes bezet , ge- lyk die der Honigraaten (*). Deeze vyf Been- deren liepen fcherp toe naar de Neus , en wa- ren met hunne dikke enden gehegt aan een groo-, tc ronde Pan , van gedaante als een diep hol Bekken , en kwamen van agteren , naar de Keel toe, in een andere holte uit. Deeze Pan was agt of negen Voeten , over 't kruis , breed , en veroorzaakte dien grooten Bult op het Lighaam van den Vifch , 't welk die zyde zeer wanftal- lig maakte : fteekende het gezegde Been door het Vleefch heen, tegen het Spek aan. De vyf Beenderen waren allen aan de gemelde Pan vaft, 7 doch (*) Hier voor (bladz.fi^ ,) hebben wy gezien, dar de Hokjes van de Kamers van 'r Sperma Cetiby Honigraareo vergeleeken worden ; zo dat dit zekeriyk ledige bewaar- plaatfen zyn gevveeft van die Stoffe. Kazilotten. 525 doch men kon die los krygen , zonder hakken f Afdeel of zaagen. In deeze holle Pan vondc men een XXXXÏ. Gat, dat waarfchynlyk het Gat van 't Rugge- Hoofd- merg zal geweeft zyn (*), 15 of 16 Duimen 8Tua# wyd. Twee der gedagte vyf Beenderen , wa- ren ieder wel 1 8 Voeten lang, en, agter naar de Keel toe, g| Voeten breed; zo dat men ze, ieder, wel duizend Ponden zwaar giïte te zyn. 't Getal der Wervelbeenderen was 48 , behalve die in de Staart. Zy waren overdwars omtrent een Voet breed , en tuflehen ieder paar was een fp. igicufe Schyf, van de zelfde breedte, eea Duhn dik, waarfchynlyk de plaats bekleedende van Kraakbeen. De Beenderen uit den Kop bevondt men zeer hard en digt van zelfftan- digheid. Het Vleefch van het Kreng was , toen men het fneedt, zodanig verrot, dat het ingezonken v/are, en de Ingewanden vondt men ook geheel vergaan, des men 'er geen de minfte gedaante van bekennen kon. Men kan derhalve niet twy- felen , of het Sperma Ceti zal , wat het vloeibaar- fte gedeelte betreft, ten deele uitgeftort , ten deele door 't Spek verfpreid zyn ; waar van het zyne witheid , zo men zig verbeeldde , ook op zekere plaatfen hadt. En hier uit , als ook uit de on- (*) De Kommandeur verbeeldde zig, dat dit bet Keel- gat ware ; doch zulks komt niy onwaarfchynlyk voor. De Keel loopt in de Dieren niet door een Gat van Been, Sommigen hebben zig dit verkeerdelyk ook van 't gat in 't Menfchen Bekkeneel verbeeld, 1. Deel. lil Stu*. Beschryving van de Hoofd- stuk. Nieuw Engeland fche Kazi lor. I. AFDEra.onnatuurlyke plaatzing der Beenderen , is 't zeer XXXXI. waarfchynlyk, dat die Dier, 't zy door vegtea met anderen , of op eenigerley geweldige wy- ze, reeds voor dat het aan Strand fpoelde, be- fchadigd , en mooglyk van Sperma Ceti beroofd is geweeft. Omtrent de Kuften van Nieuw Engeland , en by de Bermudes-Eilanden , onthoudt zig een foórt van Kazilotten , die van de Engelfchen , in 't by- zonder, de Sperma- Ceti WaMJcb9 en op de ge- melde Eilanden Trumpo genoemd wordt. De- zelve fchynt in gedaante weinig van den ge- woonen Potvifch te verfchillen. Hy heeft ook maar twee Vinnen en een Blaasgat in de Nek, doch hy is op de Rug met een Bult voorzien , van meer dan een Voet hoog : zo dat de laatft- gemelde miflehien zodanig een geweeft zal zyn; immers wat zyn eene Bult belangt, want de andere was hem, gelyk gezegd is, niet na* tuurlyk. Deeze Kazilot heeft gewoonlyk de langte van 60 of 70 Voeten , en de dikte van 30 of 40 Voeten, rondom het Lyf gemeten. Zyn Kop is zeer groot en maakt byna de helft van 't Lig- haam uit; zynde de Bovenkaak ook zeer breed, en plat van boven , 't welk hem een Snoet geeft die naar den Smoel van een Bul gelykt. Düd- le y verhaalt , dat deeze Kazilotten graauw zyn van kleur, hebbende een ry Tanden vanvyfof zes Duimen lang, èn zo wit als Yvoor, in de Onderkaak. Hy fpreekt van eene die 40 Voeten lang K A Z I L O T T E N. 527 lang was, en 12 Vaten Sperma Ceti gaf. Hy [.Afdeel. voegt 'er by , dat de Thraan , die men van hun XXXXI. Spek maakt , helderer en zagter is dan van de h<>ofd- r t _ n STUK» andere Soorten. Zy zyn vlugger, en, gek wet ft zynde , kantelen zy op de Rug en verweeren zig met den Bek. 't Geen deezen Kazilot byzonderaanmerkelyk JVmber_ maakt, is dat men daar door meent gekomen te 1^!"^" zyn , om den oorfprong van het Amber grys , die tot dus verre een raadzel was geweeft, te ontdekken. Men vindt, naamelyk, in fommige Kazilotten Klootronde lighaamen , van drie tot twaalf Duimen dik , die van anderhalf Pond tot twintig Ponden weegen, en wel los leggen, maar beflooten zyn in een Beurs of langwerpi- ge Blaas, van drie of vier Voeten lang en twee of drie Voeten breed. De Beurs loopt aan 't eene end uit in een Buis, die in de Schaft of Kraan eindigt en 'er dwars door heen gaat ; aan 't andere end ontvangt zy een Buis , die van de Nieren komt. Zy hangt regt boven de Ballen, die meer dan een Voet lang en in delangtege- plaatfl: zyn , raakende den Wortel van de Kraan vier of vyf Vingerbreed onder de Navel en bo- ven het Aarsgat. Deeze Beurs is t'eenemaal ge- vuld met een donker Oranjekleurig Vogt , dat niet zo dik is als Olie , hebbende de zelfde en nog fterker Reuk dan de Klootronde lighaa- men of bollen Amber grys , welken 'er los in dry ven. De Wanden van de Blaas, zo wel als die van het kanaal der Pisbuis, zyn door dit I. Deel III. Stwk. Vogt ^8 3ESCHRYVING VAN D K j afdrkl,Vo8c gekleurd- De bolleii fchynen, zo lang XXXXI. de Vifch leeft, zeer hard te zyn: zybeftaanuit Hoofd- verfc[ieide Laagen of Schillen als een Uijen : SI UK» Amber inen heeft 'cr noo*c meer dan vier *n ^ne Beurs grys. gevonden, en die twirïcig Ponden woog, zyn- de de grootfte die men ooit gezien heeft, was in de haare alleen. Egtcr heeft men dikwils, by 't openen van de Beurs, Klootron- de brokken van de zelfde Stoffe gezien, die van de groote bollen fcheenen afgepeld te zyn (f> Beden "^en &ee^c voor> c?,at ^ec Amber grys niet ge- kingen daar vonden worde dan in oude of volwalfen Vis- onwein. <[cfotn 9 en, zo 't gemeen Gevoelen is, in de Mannetjes alleen. Sommigen verbeelden zig , dat de gemelde Beurs de Pisblaas zy van den Vifch ; doch de zaak blyft, in ditopzigt, zeer duifter. Alleenlyk fehync men thans met ze- kerheid te mogen onderftellen , dat die welrie- kende Stoffe, (hoewel zy, eerfi uitgehaald zyn- de , gantfeh onaangenaam is van reuk ,) in dé Kazilotten gevonden worde. Düdley meent te kunnen verklaaren , wat die brokjes van gebro- ken Schulpen zyn , welken zo dikwils in 't Am- ber grys huisveften , houdende dezel ven voorde Bekken van kleine Vifchjes , Squid genaamd , die het voornaamfte Aas deezer VifTchen zyn ; doch, hoe komen die dan in de gemelde Blaas ? ICem- ï>her maakt gewag van een Soort van Wal-* vi£- (!) Pbilofopb. Tranfiiï. N. 387. p. 267, Kazilotten. J2p vifichen, die op de Kuften van Japan gevangen ^ AfdeëL^ wordt , Mokos of Mako genaamd , uit welker XXXXIL Darmen een fleet foort van Amber grys komt, Hoofd- stuk* dat men Waivifehdrek noemt (*). Ik heb , hier boven , van den Drek der Walviffchen ge- meld , dat dezelve roodagtig is van kleur en niet onaangenaam van Reuk : zo dat dit (tuk nog na- der onderzoek fchynt te vereifchen. Zodanig een Kazilot werdt in 't jaar 1720, by Kazriot een hooge Zee, met een fchrikkelyken Storm- j"^" ^ wind , cp de Elve gedreeven , alwaar hy vaftElvegcko- raakte en, na lang worltelens met de Baaren>mem eindelyk ftierf. Toen fleepten hem de Boeren naar een Dorp , dat een Uur gaans beneden Sta- de legt , en gingen met alle magt aan 't Spek fnyden. De langte van dit Dier was 60 of 70 Voeten * cn in gedaante geleek het zeer naar dien Vifch waar van de Afbeelding op Tab. XLII> by Johnston, gegeven wordt- De Kop was', naar evenredigheid van den Vifch , byfter groot en zeer dik van boven , bevattende^ zo de Heer Anderson meldt , een groote veelheid Sperma Ceti> waar van egter , door de flordigheid dei- Boeren , wreinig tcregce kwam. Het Spek was op het Lyf een half Voet dik. De Staart was agt Voeten breed. Hy bevondt de Huid te be* ftaan uit een Opperhuid, die zagt was als Flu^ weel , waar onder de eigentlyke Huid zig hard en Peesagtig vertoonde, zynde egter zo dik niet (*) Befihryy'mg van Japani bi. 96 en 474, I. Afdeel xxxxi. HoOFD- •TUH. ra. JMicrops. Klein «Oog. Kazilot mer drie Vinnen, en fcherpe Tanden, die regt zyn. 530 BESCHRYVING VAN D X niet als in de Groenlandfche Walviffchen. Het Vleefch was van een fchoone roode kleur , dik van Vezelen en met een menigte Zenuwen door- reegen. Uit eenige Stukken van hetzelve , die hy mede genomen hadt , werdt van hem eenig Sperma Ceti gehaald. Naar het Amber grys zal waarfchynlyk in deeze Vifch niet gezogt zyn. (3) Kazilot niet een lange Graat op de Rug , • de Bovenkaak langer. Onder deeze Kenmerken wordt van den Heer Linn^us een Soort van Kazilot ten voorgemeld, die van de anderen verfchilt door eene derde Vin of Graat, welke hy op de Rug heeft, en waar door hy naar den Vinvifch zweemt. De Heer Brisson neemt ook de Tanden in aanmer- king, welken in deeze Soort niet plat vanboven maar fcherp zyn en wel op tweederley manie- ren , naamelyk of krom en Haaks- of Zeiffens- wyze geboogen. Uit die verfcheidenheid heeft er de Heer Anderson twee byzondere Soorten van gemaakt, waar van de eene zyne tweede , de andere zyne derde Kazilot is , vm hem in de Rang der Walviffchen geplaatfl: als de negende en tiende Soort. Den eerden noemt de Heer Brisson, Kazi- lot met drie Vinnen, en fcherpe Tanden, die regt zyn. (3) Phyfeter Dorfo Spina longa, Maxilla fuper'ore Ion. giore. Art. Gen. 74. Syn. 104. Syft. Nat* VI. Balxna major inferiore tanrum Maxilla denrata , Dentibus arcuatis falciformibus , Pinnamfiye Spinam in Dorfo habens, Raj. Fhc. if. K A Z I L O T T E N. J3t zyn. Men vindt 'er, zege hy, van tagtig toe j# Afdeei honderd Voeten lang. De Bremer Groenlands- XXXXÏ. vaarders vingen zodanig een Vifch op de Breedte Hoofd- STUK van 77§ Graad , waar van de Eervv. Heer Ha- sjpxis in zeker Werkje (*) , te Bremen gedrukt in 't jaar 1723, de volgende befchry ving geeft* De Vifch hadt de langte van 70 Voeten : zyn kleur was op de Rug zwartagtig , witagtig aan den Buik: de Kop byfter groot en verfchrik- kelyk in 't aanzien, hebbende byna de figuur van een Snaphaans Kolf en maakende omtrent de helft van 't Lighaam uit. Het Blaasgat, voor op den Kop, was enkeld, gelyk in de andere Kazilotten. Zyn Bek was niet zeergroot, doch de Keel zo wyd 5 dat hy , gekwetft zynde ge- worden , een Hay , die nog geheel was , van twaalf Voeten lang , uitfpoog (f ). De Onder- kaak , hoe klein ook in vergelyking met de Bo venkaak, hadt nog de langte van i6\ Voeten. Zy was bezet niet eene ry van 52 groote Tan- den , fcherp van boven , zo dat zy zig vertoon- de als eene Zaag (£). Deeze Tanden , 'er uit (*) Dtsqtiifitio de Leviathan Jobl Ceto Jo»a.2vo< (f) Hier ui: is groorc reden om te vermoeden, dar de Vifch, die den Profeet Jonas inflokre, en in wiens inge- wanden hy drie Dagen huisveftte , en die hem toen weder «iflpoog, de eene of andere Soort van Kazilot geweefl: zy , veeleer dan een Wal vifch , welker Keelgat zo eng is, dat men 'er naauwlyks den Arm in kan fteeken. (X) Deeze befchryving komt meer overeen met die Vis- fchen, welken onder den naam van BaUna op Tab. X LI* van JottNSTON zyn afgebeeld , dan eenige andere Soort van Kazilotten. I.Dïkl. Ui Stuk- LI 2 532 Beschryving van üe L Afdeel, genomen , waren ieder twee Ponden zwaar. Zy XXXXI. flooten in de hollen van de Bovenkaak, zo Hoofd- naauwkeurig, dat de Onderkaak in dezelve als ingekaft fcheen te zyn , wanneer de Bek digc was. De Oogen waren glinfterende en geelag- tig, doch klein, gelyk in de Walviffchen (*). De Long was puntig en van Vuurkleur , doch klein. De Vinnen, aan de zyden van den Kop, waren ieder maar anderhalf Voec lang , en ieder Vinger van dezelven hadt zeven Gewrichten , daar zy 'er in de Walviffchen niet meer dan vyf hebben. Boven op de Rug was een hooge Bult en naby de Staart eene andere , die naar een Vin geleek. De Huid hadt naauwlyks de dik- te van een half Vingerbreed, maar, gcfpannen ' zynde over zeer vaft Vleefch , was zy ondoor- dringbaar voor de Harpoen , uitgezonderd op eenige weinige plaatfen (f). Men haalde uit den Kop tien Vaten Olie, die uitmuntende Sperma Ceti gaf, Kaziiot De andere of derde Soort van Anderson, Vinnen^ enwor^t c*oor Brisson genoemd, Kazilot met drie fckwpe ^ Vi7inen en fcberpe Tanden, die krom zynenZeü- krom zyn. finswyze geboogen. Rajüs befchryft 'er een van dee- (*) Wegens deeze kleinheid der Oogen, waarinhyby c?e andere Kazilorren uitmunt, zal de Heer Linnaüs 'er den Bynaam van Microfs y of Klein»Oog, aan gegevea hebben.^ De Oogen zyn zeer klein zegt Brisson* (f) Ik denk dat men hier de voorgemelde Scheering van Zenuwen , die over *t Vleefch legt, op 't oog zal heb. ben: anders zou het fchynen, of deezc \ifch gesn Spek gehad hadde. Kazzlotten. 533 deeze Soort, die in de Maand February des ^ Afdeel» jaars 1689, in de Haven genaamd Lynikils , aan XXXXI. de Noordzyde van den Golf van Edenburg, op Hooéd- STUK» den Oever raakte. Deszelfs Kop was zo groot, dat hy de. helft der langte van den geheelen Vifch , de Staagt daar buicen gerekend , even- aarde, en in dikte zelfs het Lyf, daar de Vifch het allerdikke was , overtrof. Het onderfte van den Snoet ftak ongevaar 2§ Voeten over de On- derkaak heen; het bovenfte wel eenszo ver. De Oogen waren ongemeen klein, ja, volgens het eenftemmig getuigenis der genen , die den Vifch gefneeden hadden , niet grooter dan die van een gewoone Kabeljaauw, fchoon de de langte van den Vifch wel 70 Voeten ware. Eei^ weinig boven den Snoet , in 't midden , was het Blaas- gat, zynde door' een middelfchot in twee-en verdeeld en met een dekzel geflooten. 't Getal der Tanden was 42, die altemaal de figuur had- den van een ZeilTen, rond en een weinig plat* agtig op zyde, in 't midden dikker en krom- mer, allengs dunner wordende, en boven aan uitloopende in een fcherpen Kegel , wiens punt naar binnen was gekeerd. Van onderen liepen deeze Tanden ook in een dunnen Wortel uit. Hy hadt , in ftede van een Vin , op de Rug een lange Graat. Den 2 December des jaars 1,723, werden door Zeventien een fchrikkelyken Stormwind, meteen by uit- fea^^y ftek hooge Zee , zeventien zodanige Viffchen Hamburg gefmeeten op de Zandbanken voor Ritzebuttel, geftrand. ii d*£l. m. stvk. LI 3 een 534 Beschryving van de • Afdeel, een klein Sceedje, dat onder het Regtsgebied XXXrXI- van Hamburg behoort. De Heer Anderson Hóófd- jiecfc cjaar van^ ujc het berigt van een Lid der Regeeringe van die Plaats, het volgende opge- maakt. De helft van deeze Viflchen waren Mannet- jes , de andere helft Wyfjes, die om te paaren waarfchynlyk de Ondiepte gezogt hadden , maar, door de Ebbe en door den Ooften Wind ver- raft zynde, op 't Zand leggen bleeven. Hunne langte was van 40 en 50 tot 60 en 70 Voeten. De Viffchers vonden ze altemaal op zyde leg- gen, met de Koppen Noordwaarts , eenManneu je en Wyfje nevens elkander, en nog warm zynde , zo dat zy die Nagt nog levendig moes- ten zyri geweeft. Hunne kleur was bruin ; de Kop geleek naar een der allergrootfte Bakkers Ovens, en agt Man nevens elkander maakten de breedte uit. Het Vel was een halven Vin- ger en het Spek van agt tot twaalf Duimen dik* zynde , door zyne verfchheid , by uitftek blank en fraay om te aanfehouwen. Volgens het be. rigt der Viflcheren zou men van deeze Viflchen, den een door den anderen , wel 40 of 50 Ton- nen Spek hebben kunnen fnyden. Uit de Kop- pen van eenigen derzelven werden vier of vyf Vaten Sperma Ceti gehaald ; doch de plaats daar zy lagen gaf geen gelegenheid om 'er meer aan te werken, en , de Zee zig met den Vloed ver* heffende, werden eerlang alle deeze Viflchen cioor de Baaren weg gefpoeld. Men Men hack in de Onderkaak, die weinig kor- \m Afdffl» ter was dan de Bovenkaak, 42 Tanden gevon- XXXXÏ. den, twee Duimen breed, en op de gezegde Hoofd- STUK wyze als Wolfstanden gekromd , doch niette- ^ ' min fluitende in de Gaten van de Bovenkaak, den, De Tanden , die men aan den Heer Anderson bragt, hadden de langte van omtrent 8 Dui- men , en naby het Tandvleefch was de omtrek 7 Duimen ; o dat de dikte aldaar ruim 2 Duim geweeft moet zyn. Deeze Autheur is de eerde die opgemerkt heeft , dat deeze Kazilotten, behalve hunne fcherpe Tanden en Hoektanden, zeker getal van Kiezen hebben , vyf Duimen lang. Deeze laatlten , in 't diepfte van den Bek geplaatft, zyn een weinig krom, hebbende in 't midden vyf Duimen omtreks, boven aan drie Duimen , en eindigen met verfcheide punten , die buiten twyfel tot beter vermaaling van het Voedzel (trekken. Hy kon niet te weeten ko- men , of deeze Viffchen boven in de Mond ook Kiezen hadden; doch hy twyfelde 'er niet aan, dewyl alle Kazilotten (zegt hy) 'er in de Boven- kaak mede zyn voorzien , en de noodzaakiykheid zulks fchynt te vereifchen. De Kiezen om laag zyn veel korter dan de Hondstanden , en raaken niet aan de Bovenkaak, daar men bygevolg der- gelyke Tanden onderftellen moet te zyn. De Heer Anderson befchryft nog een Kazi- Een , in 'r lot van deeze zelfde Soort, welke in 't jsar ty^^ 1738 , naby St. Pieter, in het Diftrikt van Ei. ftad% derftad, op 't Strand liep. Deszelfs Onderkaak, h Dïïl. III Stv*, LI 4 ZCgt 536 Beschryving van de I. Afdeel, zegt hy, was met eenen Tand voorzien aan het XXXXI. end van de Snoet, en met vyfentwintig weder* Hoofd. zyds dat is 51 in 't geheel, ook als Zeiffens gekromd zynde. Het Dier hadt de langte van 48 en de hoogte van 12 Voeten, zynde, op zyne groodte dikte, 36 Voeten in 't ronde. Be- neden op de Rug , naar de Staart toe , hadc het eene Bult van vier Voeten langte en anderhalf Voet hoogte. De Vin , op zyde , was vier Voer ten lang en anderhalf Voet breed. De breedte van de Staart was 12 Voeten, en de Kraan, by het Lighaam, een half Voet dik. Her Gat, daar het Water door blies, was anderhal ven Voet lang. ÏV. (4) Kazilot met een zeer hoog uitfieekende Vin Maft vifch. °P de Rug 9 de Tanden van boven plat. 't Is my duifter, waarom de Heer Linn^eus aan deeze Soort van Kazilotten den bynaam geeft van Turjio, die door fommige Schry vers aan den Bruinvifch gegeven wordt. Rajüs noemt dezelve Grootkoppige Walvifch met drie Vinnen , die in de Onderkaak Tanden heeft minder krom , en plat uitloopende. Zodanig ee- ne , zegt hy , die een Blaasgat voor op den Kop hadt, en op 't midden van de Rugeenopftaan- de Vin , gelykende naar den Bezaans-Maft (*) van (4) Phyferer Dorfi Pinna" altiffima, apieeDentium pla* no. Art. Gen. 74. Jjw.104. Syft. Nat. VI. Balar..i ma. crocephala bipinnis, qu« in Mandibula inferiore Dentes babet minus inflexos 6c in planum definentes. Raj.P«c.i5. (*j The MtzenrMaft, zegt Rajus, dat is deBeza^ns- of Kazilotten. 537 van een Schip, werdt in den jaare 1687, aan I. Afdeel. een der Orkadifche Eilanden , op 't Strand ge- XXXXI. fmeeten. Men vindc hemdikwils, zegtBRissoN, Hoofd- STUK. in de Oceaan omtrent de Noordkaap en aan de* Kuft van Finmarken, ter langte van over de 100 Voeten. Dewyl deeze Vifch, by Nieremberg, Piscis Kazilot Mularis geheten wordt , volgens Klein , zal ik, ^"^^ zonder naar de betekenis van die benaaming teftrand, ia onderzoeken, alhier nog, voor': laatfte, een jlnafbhe61* Kazilot befchryven, die aan de Kufl van Kata-Zee. logne Pefcha Molar wordt getyteld. Zodanig een ftrandde 'er, den 17 December des jaarsi752, in de Haven de la Sebra , waar van men te Pa- rys een Berigt in druk heeft uitgegeven , geko- pieerd naar dat van Gironne. Hy hadt de langte van 60 en de hoogte van &s| Voeten , zynde de omtrek 52-^ Voeten : zo dat hy veel dikker dan de gewoone Kazilotten moet geweeft zyn. De Onderkaak was 14 Voeten 9 Duimen lang; de Staart 14 Duimen dik. Van de Bovenlip tot aan den top van den Kop , was hy 1 r Voet 7 Duimen hoog. Anderhalf Voet was zyn Blaas- of Spuitgat vvyd , en de opening van zyn Keel over of Agter-Maft : Mat de Mizene zegt Brisson , dat is de Voor- of Fokke Maft. Maar waarom gelykt deeze Vin meer naar één van die , dan naar den grooren of Middel- Maft ? De langte, immers, zal zo groot niet zyn. Zou rr.en ook de Boegfpriet meenen } OndenuHchen fchynr dit een merkelyke opheldering te geeven , aan het gene van dat zonderlinge Dier, genaamd J^raken^ op de Kuft: van Noorwegen voorkomende, gemeld word:. Zie onze ^Aantekentng hier voor, bladz. 444. ' h Dmi0 lil) Stw LI 5 538 Beschryv'ino van de L Afdeel* °ver de zes Voeten hoog, ruim vier Voeten XXXXI. breed. Hoofd- j)e zwaarte van dcezen Kazilot was omtrent agttienhonderd Kwintaalen, en zyne Ingewan- den maakten zes taamelyk groote Vaartuigen vol. Zyn Huid was effen , donker blaauw , en de Buik wit. Men kon deezen Vifch niet voort krygen , door middel van een Kabeltouw, 't welk 'er aan vaft gemaakt was , en dat men op 't Land liet trekken door het Gepeupel tot veertien Voeten van den bodem der Rivier. De Viflchers, dit ziende, leiden 'er Vuur aan, en deeden 'er dus veel Olie uitkomen , zonder dat men die zig te nutte konde maaken ; 't welk jam- mer was, dewyl men oordeelde, dat 'er ten minfte vyf of zeshonderd Vaten uit zouden te haaien zyn geweeft. Drie dagen werden he- fteed aan het hakken met Bylen , terwyl men 'er op liep als op een Vloer : de Olie fpoot over- vloedig door alle Openingen , die 'er in gemaakt werden, vooral uit eene aan de zyde, daar menze met een groot Tonnetje uit fchepte , even als het Water uit een Put. Uit een Been van den Kop , 't welk met een Byl was doorge- hakt, kwam een Gulp zeer heldere Olie, die een Sprong gaf ter dikte van den Arm en na- genoeg vyf Voeten hoog , duurende een half Uur of daar omtrent. Het Bek. In de Kop van deezen Vifch werdt een Been teneei. gevonden , van gedaante als e?n LefTenaar , en van binnen hol3 't welk men oordeelde het Bek- Kazilotten. 539 fceneel te zyn. Toen de Onderkaak gevild was je^FDEEL# en van Vieelch ontbloot, waren 'er twaalf Man XXXXI. noodig om dezelve in een Vaartuig te doen , Hoofd- STUK en zy werdt naar Parys gebragt. Sommige Men- fchen hadden van 't Vleefch genomen , en , 't zel- ve braadende , Bevonden zy dat het meeft Olie vvierd. Onder het hakken van deezen Vifch , zworven een menigte Haai jen 'er rondom, waar van men drie of vier kreeg, die ieder de , zwaarte hadden van zes Kwintaalen. XXXXII. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Dolphynen; waar onder de Bruinviffchen , de Springer of Botskop, de Zabel vifch, Walvifchdooderge- naamcl , en de Blazers bebooren. ,f\Nder den Naam van Delpbinus of Dolphyn Kenmer- wordt door den Heer Linn^eüs een Ge- ken- Aagt van Viflchen voorgefteld , 't welk het laat- fte of negen-en-dertigfte is in zyne Afdeeling der Zoogende Dieren. Hy onderfcheidt hetzel- ve, zo wel als de Heer Bkisson, van de Wal- viflehen en andere Dieren van deezen Rang , doordien het met Tanden in de beide Kaaken is voorzien , hebbende ook een rond Blaasgat in de Kop, en meeftendeels, behalven de twee Zwemvinnen op zyde , nog een derde Vin op de Rug. 1. DtEi. III. Stuc. Bris* 540 Beschryving van de I. Afdeel. Brisson heeft van dcezen Vifch vyf Soorten, XXXXïI.devvyl hy 'er nog twee voegt by de drie Soor- Hoofd* ten van Linn^eus. Ik zal van allen kortelyk fpreeken. STUK Soorten I. (i) Dolphyn met het Lyf omtrent Kegelvormig, Bru"n1f'h esn ^ree^e &u£> ^e ^noet unigermmte Jlomp. De Griekfche Naam Phookaina , dien Arifto- teles gebruikt , zal mifïchien van eenige gelyk- heid, welke dit Dier met den Zeehond of Rob, Pboka, heeft, af te leiden zyn. Anderen noe- men hetzelve Turfio. In 't Franfch geeft men s 'er den naam aan van Marfouin9 Souffleur of Tunin. De eer ft e is waarfchynlyk van 't Hoog- duitfche Woord Meerfchwein, dat Zee- Varken betekent, afkomftig; zo wel als de Deenfche Mar juin , de Sweedfche Marfwin , en de Noor- fche Marfuen of Ni/er. Men noemt het in de Noordfche Landen ook Tummeler , dat is Tui- melaar , en Bruuskop , Sprïngwal of Springer. De Yslanders geeven 'er den naam van Suinbual of Varken- Wal vifch aan: de Engelfchen noe- men het Porpejje en fomtyds Sea-Pork of Zee- Varken. Onder de Nederlanders is het by den Naam van Bruinvifch zeer bekend. Johnsïon heeft (i) Delphiriiss Corpore fubconiformi , Dorfolato, Ros. tip fubobtufo. Art. Gen. 7f. Syn. 104. Faun, Snee. 266. Syft. Nat. Vl.PhocXna five Turfio. Bell. Pisc. 16. Gesn, Tisc. 711. Phocaena Rondeletii. Rond. Phc. 473. Will, Sihthyol. 31. Raj. Fw, 13, DOLPHÏNEN. J4I heeft 'er, Tab. XLI, een goede Afbeelding [c Afdeel/ van gegeven. XXXXIL De Bruinvifch heeft, vokens den HeerAN- Hóofi>- . c XJ STUK. derson , eene langte van vyf tot agt Voeten. GeMle De Snoet is kort en ftomp ; de Oogen zyn klein; de Kaaken boven en onder met fcherpe Tanden voorzien. Zyn kleur is zwart op de Rug en wit aan den Buik, de Huid zeer glad. Op den Kop heeft hy een Blaasgat , gelyk de Walvis- fchen. Hy is met drie Vinnen voorzien, waar van die op de Rug als een halve Maan hol (laat naar agteren , en de Staart heeft de figuur van een Zeiflen. Deeze Vifch is in de Noorder- Oceaan , in de Ei^en» Ooftzee, ja byna in alle Zee-en van den Aard-fchaPpe°* bodem , inzonderheid naby de Kuften , gemeen, In het Kanaal worden zy , zo wel aan de En- gelfche ais aan de Franfche zyde, overvloedig gevonden. Men vifcht zc aan de Kuft van Ysland veel, om het Spek, waar van men al- daar Thraan kookt, federt dat de Walviffchen, door hunne fchuuwhcid, van die Kuften zyn geweeken. Doch het is zeer moeielyk hun te vangen , dewyl zy by uitftek vlug in 't zwem- men zyn ; weshalve men daar toe fterke Netteu gebruikt, zo wyd van Maazen, dat de Vifch 'er met den Kop door kan , doch met het Lyf daar in hangen blyft. Ook neemen de Yslan- ders de gelegenheid waar, wanneer deeze Vis- fchen verhongerd zyn op hunne prooy, die veel- al in Haringen beftaatj welken zy tot aan de h IJili, 1X1, Stu*. Kuft 542 Beschryving van de I Afdeel Kuft vervoIêen * laatende zig dan gemakkelyk XXXXII bezetten. Dit gefchiedc zeer voordeelig in hec Hoofd- midden van de Zomer, omtrent Sint Jan; de- *TUK# wyl als dan de Bruinviffchen blind worden door een klein Vlies, dat zig voor hunne Oogen fpant, en dus worden zy 'er fomwylen eenigc honderden meefter. Even 'c zelfde heeft om- trent de Weder - Eilanden van Schotland en de Orkades plaats. 't Is aanmerkelyk dat de Bruinviffchen , ge- vangen zynde en op *p drooge gefmeeten , zwaar fteenen, tot dat zy fterven. Hun Bloed is zo warm als dat der Landdieren , en ftroomt in overvloed, wanneer zy gekwetft zyn gewor- den, tegen den aart der Viffchen. De deelen, die tot hunne Voortteeling dienen , zyn , in 't Wyf je zo wel als in 't Mannetje , zeer duidè- lyk zigtbaar. Men wil dat zy op gelyke ma** nier als de Menfchen paaren. Hunne ontmoe- ting in Zee wordt als een voorteken van Storm aangemerkt. Gebruik. Onder veelerley wilde Natiën worden de Bruinviffchen gegeten , 'c welk niet te verwon- deren is , daar dezelven ook Walviffchen en Zeehonden verllinden. De Kop, inzonderheid, gezouten zynde, maakt een zeer goede en lek- kere Spyze uit, zo men getuigt. De Berg- schotten houden veel van ffukken Spek van deeze Viffchen , gezouten en gerookt. De Fran- fchen, op Terreneuf, plagten 'er Worftevlees van te hakken. Egter , zegt men , dat de Ou- den DoLPHYNEff. J43 den taay zyn en naauwlyks eetbaar, en, in 'C[.Afdefx, algemeen, vereifcht dit Voedzel wel een fter- XXXXIL ke Maag. Als 'er een op Zee gevangen wordt, Hoofd- laat men de genen, die 't Scheurbuik hebben, hunne Beenen fteeken in 't warme Bloed ; 't welk daar toe gezegd wordt een uitmuntend Ge* neesmiddel te zyn. (2) Dolphyn met het Lighaam langwerpig om- n. trent rolrond, den Snoet dun en fcherp. Delphh. Dolphyn* Deeze, die de eerfte Soort is van den Heer Brisson, wordt by hem in 't byzonder Dau- phin , en van Ra jus Dolphyn der Ouden gehe- ten. De Naam , dien hy by de Schry vers der Dieren in 't algemeen voert, is Delphinus, af- komftig van 't Griekfch Delpbin. De Franfchen geeven 'er wel den naam aan van Bec d'Oyc dat is Ganfen-Bek, en ook van Zee-Gans. By de Duitfchers en andere Noordfche Volkeren , fchynt hy den zelfden naam van Zee- Varken te voeren , als de voorgaande ; de Engelfchen noemen hem ook PorpeJJe ; doch by de Neder- landers wordt hy Tuimelaar geheeten. De Dolphyn verdient, wegens zyne vlug- Eigen- heid, met regt den naam van Koning der Vis- fcbaPPen* fchen. Hy is zo fnel in 't zwemmen , dat geen Vifch (2) TDelphinus Corpore oblongo fubtereti, Roftro at- tenuato acuto. Art. Gen. jó. Syn* 105. Syjh Nat. VI. Delphinus, Bell. Pisc. 9. Rondil. Ptsc* 4.59, Delphini» antiquorum. Raj. Ptsc. 12, WrLL.P/Jt. 28. J, Deel. I IX. Sm** 544 Beschryving van jöe Afdeel. Vifch hem ontvlugten zoude kunnen , indien zyn XXXXII. Bek niet, om zo ce fpreeken, onder den Kop Hoofd- geplaacft ware. Men noemt hem, wegens de ,TÜK* icherpheid van zyn Bek en die vlugheid te fa- men , ook wel de Zee-Pyl. Hy vervolgt zyn Prooy zo vinnig, dat hy dikwils daar dooröp't drooge vervalt , en dus gevangen wordt. Ook zegt men, dat dit fomtyds gebeurt, wanneer hy door kleine Viichjes vervolgd wordt, die hem geweldig kunnen fteeken. Hy is zeer fcherp van Gezigt , en maakt zeker Geluid , dat naar het fteenen of zugten van een benaauwd Menfch zweemt, wanneer hy buiten 't Water is; doch dat hy dan op ftaande Voet zou fterven , gelyk Ovidiüs en Plinius verhaalen, is niet waar be- vonden ; dewyl men 'er zelfs van Moncpellier naar Lyons gevoerd heeft, zo Rondeletius ge- tuigt. Men heeft zig verbeeld , dat de Dolphyncn *t gezelfchap der Menfchen en inzonderheid het Mufiek beminnen. Dit gaf aanleiding tot den fabel van Arion, die, wanneer hy door deMa- troozen om zyn Geid in Zee geworpen was , van eenen der Dolphynen, welken door zyn Snaarenfpel rondom het Schip gelokt waren, op de Rug genomen , en dus naar Land gebragt werdt. En , hoewel het buiten twyfel fchynt , dat zy veeleer de Schepen volgen, om op hec gene in Zee geworpen wordt te aazen ; zo is doch dat zonderlinge denkbeeld onder fommige Volkeren niet geheel verbannen. Aan de Ooft* zee, DoLPHYNEN. 545 £ee, in 't byzonder, meent men dat zy door 'tL afdkec. Geluid van Speeltuigen naar den Oever wor- XXXXH« Deeze Vifch onthoudt zig, zo wel als de Bruinvifch, in de meefte Zee-ën van den Aard- kloot , zelfs aan onze Kuften (*). Men vangt- ze aan de Kaap , zo Kolbe getuigt , met een ftuk Spek aan een Haak , gelyk men de Haai- jen gewoonlyk op de Schepen vangt. De vlie- gende Viflchen zyn in de Wateren tuffchen de Keerkringen hun^e Prooy. Zy zwemmen troeps- wyze. Men wil dat zy tien Jaaren zouden noo- dig hebben om tot volwaffenheid te komen , en dat zy dertig Jaaren lecven. De langte der Dolptiynen is negen of tien 5 Geuite de middellyn, op de dikfte plaats, ongevaar twee Voeten. Het Lyf loopt allengs dunner tiaar de Staart. Zy hebben een langen 5 punti- gen Snoet , en de Kaaken zyn , boven en onder, met kleine fcherpe Tanden, als Elfen, gewa- pend. De gaaping van den Bek is veertien of vyftien Duimen. DeOogen zyn taamelyk groot. Boven op den Kop hebben zy een Blaasgac, om Water uit te werpen, gelyk de Kazilottetf. Behalve de Zwemvinnen. is 'er eenc op de Rug, van anderhalf Voet lang en dertien Duimen breed. De Staart heeft de breedte van twee (*) Zie de Uhgezogtc l^trbandeUngen I, Deel. blads. den gelokt. Hooi D* STUK. Voe- X. Dx£i» III Stuk* Mm 546 Beschryving van de I Afdrel. Voeten- De Huid is van kleur en godheid afe XXXXIL die der Bruin viffchen (*). Hoofd- By het openen van een Wyfjes Dolphyn , STUK' vondt men de Ingewanden van de Borft even Dedenf1^ als in de Viervoetige Dieren , waar door be- veiligd wordt , dat deeze Viffchen op de zelfde manier Adem haaien als de Menfchen. Hun Hart legt tuffchen twee Longen, die lot aan 't Middelrift reiken, waar tegen van onderen de Lever aan legt , welker flinker Lob een gedeelte bedekt van de kleine Maag. Hunne groote Maag is van gedaante als een ftompe Kegel , met de punt naar onderen. Boven dezelve is een Al- vlees , en onder de Maag wederzyds een groo- te Nier, die beiden uit zigtbaare Klieren famen- gefteld zyn. Voorts vondt men in dit Wyf je de Eijerneften zeer klein, niet meer dan een Duim lang en, van dikte als een Schryfpen , gelyk Ty- son die hadt befchreeven. De Lyfmoeder be- ftondt uit verfcheide Rokken , doorweven met een menigte van Vezelen, en was, evenals in de Viervoetige Dieren , met Hoornen , om de Vrugt te huisveften. Zelfs vondt men in de Scheede een menigte Rimpels , en Klieren aan de Wanden van de Lyfmoeder, die meteen Slym, als gewoonlyk, bezet was. Het Schaamdeel maakte een langwerpige Spleet , waar in de Ope- ning (*) Men kan de Afbeeldingen nazien van de Dolphy- nen, op Tab. XLIII, in 't Werk van Johnston, die taamelvk goed zyn : als ook die van 'f Bekktneel op Tab. XLIV. Gebruik. DOLPHYNEN. 547 ning der Waterloozing was en boven welke zig [.Afdeel. een Kittelaar vertoonde , van Beeqige zelfftan- XXXXÏL digheid (*). Hoofd- STUK» 't Gebruik der Dolphynen is even 't zelfde als dat der Bruinviffchen , en men wil dat hun Vleefch veel aangenaamer zy van Smaak. Hun Spek wordt als dat der Varkens gezouten, en men kookt 'er fomtyds ook wel Thraan van. De Ingezetenen , aan 't end van Noorwegen , bereiden , zegt men , van derzelver Eijeren een foort van Kaviaar ; doch dit zou zonderling zyn , dewyl deeze Vifch geen Kuit fchiet. (3) Dolphyn met een opgewiplen Snoet , de Tan- m* den breed en Zaagswyze. Botskop. De Heer Brisson , die van deezen zyne vier- de Soort van Dolphynen maakt , noemt hem in 't Franfch VEpaulard, om dat hy zig als breed van Schouderen vertoont. Zynen Latynfchen naam heeft hy, zo Ri jus aanmerkt, vandege- lykenis naar een Olie- of Wyn-Kan , door zy- ne rondte en dikheid van Buik. Hy twyfelt of het de Butskopf, dat is Botskop , zy van Mar- tens , die deezen naam aan zekeren Vifch ge- geven heeft , wegens de gedaante van zyn Kop ; doch (*) Collins sAnatomy* p. 6^4. (3) Delphinus Roftro furfum repando, Dentibuslatisfer- ratis. Art. Gen, 76. Syn. 106. Faun, S»ec.26j^ Syfh Nat. VI. Orca Bell. Pisc. 18. Rond el. Pisc. 483. Gesn. Pisc. 6tf. Will. Ichtb. 40, Balaena minor mraque MaxiU la denrara. Raj. Pisc, 15, léDEBM III Stuk. Mm 2 548 B É S C H R Y Vl N O VAN DE * doch de Heer Brisson fchynt zulks valt teftel- . Afdeel. j XXXXU ien- Deeze zegt, dat de Duicfchers hem Vaflz- Hoofo- IVahU Zuber-Wahl) dat is Ton- of Kuip-WaL TUK# vifch, noemen. De Sweeden geeven 'er, vol- gens Linnjeus, den naam aan van Loopare , en die aan de Kuften woonen noemen hem Looper , in Noorwegen Springwal of Springer ; de Engelfchen Grampus , de Schotten North* kaper (*). Rajus heeft hem de kleine Wal- vifch , met Tanden in de beide Kaaken , geheeten. De langte des Lighaamsis, volgens den Heer Brisson , van 24 of 25 Voeten , zo dat hy de andere Dolphynen in grootte ver te boven gaat. Omtrent den Buik , daar hy dikft is , overtreft de middellyn de helft der langte. De beide Kaaken zyn met (lompe Tanden gewapend. De Onderkaak is veel grooter en dikker dan dc Bo- venkaak. De Oogen gelyken naar die der Bul- len. Op den Kop heeft hy een Kanaal , waar door hy Water uitwerpt. Zyne Rugvin is meer dan drie Voeten lang: de Huid zeer glad, zwart op de Rug en wit aan den Buik. Men vin XXXXIL Zodanige ZabelvilTchen komen omtrent Spits- Hoofd. bergen en in de Straat Davis dikwils voor. MensrüK* heeft zelfs kleine gezien by Pleiligland aan den Mond der Elve. Zy zyn wonderbaarlyk fnel, zo dat het ondoenlyk is dezelven te vangen , ten zy men 'er een met een Kogel moge kun- nen treffen. Sommigen verbeelden zig, dat de gemelde Vin op de Rug hun dienen zoude , om de fnelheid van hunnen loop te maatigen , of in fommige gevallen dien geheel te fluiten. Aan de Kuften van Nieuw Engeland ontmoet de Wal- men fomtvds zodanige Viffchen, van twiatk, cMo°* der ge- tOt dertig Voeten lang, die men 'et Killers, datnaamd. is Dooders noemt, om dat zy hun werk maa- ken van het ombrengen der Walviffchen. Zy randen die even als de Honden een Stier aan ; fommigen houden hem by de Staart vafl , ter- wyl de anderen hem by den Kop met flaan en byten tragten te overmeefteren. Van eenen jon- gen Walvifch zullen zy niet affcheiden, voor dat zy deszelfs Tong hebben opgevreeten , en 9 als hy dood is , blyven zy 'er zo lang by , tot dat het Kreng begint te flinken. Men meent re- (*) Men wil ons thans wyamaaken, dat de Zwaard- ea Xaagviflchen niet alleen, maar ook de Walviflchen en an- deren van de grootfte Soorten , meeftal van Zeeplanten zouden leeven, en weinig of niet op Vimrhen aazen. Her eenftemmig Berigr , egter , van de Groenlandsv^.- dtrsexi anderen , ftrydt hier tegen , gelyk wy geziea hebben, £« Dn hl UliSTVK, 552 BfeSCHRtVING VAN D« f. Afdeel. rcden te hebben om te gelooven, dat zy foirf- XXXXII^y^ weI de oorzaak" zyn, dat een Walvifch* Hoofd- die van de Sloepen wordt voortgefleept , tegron- ITUK* de zinkt en dus verlooren gaat. Men vangt 'et fomtyds die zeer vet zyn, en goede Thraaa uitleveren, ~ ftl De Heer Brisson fielt als de laatfte Soort in De lilaa- zcr. het Geflagt der Dolphynen, een Vifch dien hy Souffleur dat is de Blaazer noemt, in 't Latyn Phyfeter, en welks Kenmerk hy opgeeft, geen Vin te hebben op de Rug. Deeze wordt, zegt hy, van de Saintonjers Sedenette geheten, van de Italiaanen Capidoglio , van de Duitfchers Spruttzwahl, Wetterwahl , en van de Engelfchea Wbirle-Pool, dat is Draaykolk. Uit de befchry ving (zegt hy) welke ons Ron- deletius gegeven heeft van den Phyfeter , blykt dat dezelve niet behoort tot het Geflagt der Walviffchen , noch tot dat der Kazilotten : want hy heeft Tanden gelyk de Orca (Springer of Botskop), die ze in beide Kaaken heeft, en derhalve heb ik hem in 't Geflagt der Dolphy- nen geplaatft. Hier volgen de eige Woorden van Rondeletiüs. „ De Blaazer (Pbyfetef) „ is een Beeft (Bellua) van wonderbaare groot- te uit het Geflagt der Walviffchen ; met een „ zeer grootenBek en fcherpe Tanden, Zaags- „ wyze gelyk die der Springeren (Oog). Dc „ Tong, daar binnen , is groot en Vleezig. Hy 3, heeft een veel wyder Blaas- of Spuitgat dan „ de overige Walviffchen; om welke reden hy 5> pok / D OLPHYNEN. 553 5, ook veel meer Water uitwerpt en blaaft, en i.afdbel. 5, daar van heeft men hem Blaazer (Pbyfeter^) XXXXÜ. „ genoemd. Van den Springer verfchilt hy daar Hoofd- STUK* „ in , dat hy veel langer zy en geen Vin hebbe „ op de Rug. Hy heeft veel Spek gelyk dc 3, Walvifch en andere dergelyke Zeefcbepze- 3, len ". Zyn Woonplaats is door den gehee- len Oceaan. Aan de Kutten van Poticbe , in Amerika , ver- ^zers haalt Labat , dat zekere Viflchen zyn , Souffleur sty Amerika, of Blaazers genaamd , die hy de zelfden agt als de Dolphynen in de Middellandfche Zee, of zeer weinig daar van verfchillende Zy gaan altyd troepswyze , fpringende de een ageer den ander , houdende (leeds de Neus in den Wind op, en, als het ftil is, naar die zyde daar de Wind van daan moet komen. Hunne Kop is dik, de Snoet een weinig langwerpig; de Keel wyd ; het Lighaam lang en rond , dik by dea Hals en zeer verdunnende naar de Staart toe, welke zy onder den Buik ombuigen wanneer zy opfpringen willen , als wanneer zy een kromme Rug fchynen te hebben. Zy zyn zeer vet en vol Thraan: men fnydt 'er het Vlecfch by (luk- ken af, die men doet kooken om 'er de Olie uit te haaien en deeze wordt alleenlyk om tc branden gebruikt. In de Wcftindiën is ook een Vifch , waar ♦ aan men den naam geeft van Blaazer, en wy hebben uit het Berigt van den Heer Aimnson 1. D**u III Stuk. N ü ge» 554 DE DolphtniS. I. Afdeel. gezien (*)> dat de Blaazers (Souffleurs) in cte XXXXII.Atlantifche Zee, tuflchen de Keerkringen, ge- Hoofd- meen Zyn# Deeze Vifch, zegt men , dat van STUK* den Walvifch op 't oog alleen in grootte ver- fchilt, doch van een geheel anderen aart is; dewyl hy de Schepen volgt, gelyk deDolphy- nen, en door fluiten kan aangelokt worden. Zy zyn gevaarlyk te vangen , wegens hunne wild- heid en ongemeene fterkte. Een Kapitein eens zulk een Vifch hebbende doen fchieten met een Harpoen, maakte dit Dier zodanig een geweld op het Touw , dat