) r Digitized by the Internet Archive in 2014 https://archive.org/details/natuurlykehistor04linn NATUUR LYKE HISTORIE O F UITVOERIGE BESCHRYFING DER DIEREN, PLANTEN E N MINERAALEN, Volgens het Samenstel van den Heer 4 J V of. Met naauwkeurige Afbeeldingen, ^fe <>^-^^<>^^^<>^&^ «6^4* EERSTE DEELS, VIERDE STUK. De VOGELEN. Te AMSTERDA M, By F. HOUTTUIN, M D CC LXII. INHOUD van dit STUK. TWEE-DE A F D E E L I N G. De VOGELEN. I. Hoofdst. De Eigenfchappen der Vogelen , hii algemeen. Hunne in- en uitwendige Deelen. Zon- derling Geflel van de L ugtpyp en van de Maag ; van de Bek en Oogen. Hunne Verhuizing fo- vefiigd, enz. . . Bladzó ï II. Hoofdst. Hiflorie der Vogelkunde zo byde Ou* den ah Hedendaagfchen. Rangfchikking der Vo- gelen volgens den Heer Brisson en volgens den Heer Linn^eus . i . » 04 III. Roovdw. Befcbryving vatftGeüagt Gieren, waar onder de Grypvogel genaamd Cuntur , de Harpy of Gekroonde Arend , de Koning der Wou- wouwen,*/*? Menfchen-Eeter of Aura,*/*? Baard- ^Goud-Gier , en in 7 by zonder de Arend-Gier, die Egyptifcbe Berg- Va lk gebeten wordt en zeer nuttig is in de Ooflerfcbe Landen. . i q£ IV. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagtrfcr Val- ken , waar onder de Arenden , Sperwers en Havikken , van veeier ley foort% zo Inlandfcbe ah vreemde 9 bebooren. Lyfi: der Arenden évz Val- ken , volgens Brisson. . ... iii V. Hoofdst. Befcbryving van 7Geflagt */*tUilen, bevattende ook den Schuif-uit, */*? Rans- Kras- Kerk-Lyk-É//'/*?» , enz. . . 4 , * iH VL Hoofdst. Befcbryving van VGeflagt */*?/*Klaau- wieren, anders genaamd Slagters of Slagtvo- gélen. . . . > 21 r * 2 fiii VII. Hoof-rsx. Befchryving van V Gcflagt Ar Pappe- gaaijen', begtypende ook de AH*&êf WefttecÉ- fche Raavcn , AKakatoes , Lorys en Parkieten. Lyfi derzc/ven o-^^sBrisson. . ■ 22$ VUL Hoofdst. Befebryving van't Gcflagt ArTou* kans, en derzelver Verfcheidenheden* « — ~ 274 [IX. HödFDST: Befchryving van '/ Geflagt Ar Rm- nocerg£-Vogelen #/Calao*s , zo gehoornde ah engel; oornde* . . . ■ 282 X. Hoofdst. Befchryving van^t Geflagt Ar Teek- Eeteren. . 4 . — — ■ 290 XI. Hoofdst. Befchnving van V Geflagt Ar Raa- ven, waar in de Kraaijen , Kaauwen , Roc- ken , Bontekraaijen, Aakfters en Gaaijen, ver» vaizyn. . . . — — 293 XII. Hoofdst. Befchryving van'sGeüagi der Schar- laarèn, waar in de Duitfche Pappegaaijen , Wielewaal en Hang-Neft öfB ananas-/^/, • 329 XIII. Hoofdst. Befebryving vanyGeüagtderKAAVW- tjes , tot welken de Pifang-Spreeuw behoort. 338 XIV. Hoofdst. Befchryving van1 1 Geflagt Ar Para- pys -Vogelen. . . — 34S XV, Hoofdst. Befchryving van V Geflagt Ar Koek- koeken. Hunne byzondere Eigenfchappen , ten opzigt van de Voortteeling en Opvoeding,*/* ook van bun Voedzel , Geroep en Winter-Verblyf. Lyjl der Uitheemfche volgens Brisson. _-» 352 XVI. Hoofdst. Befchryving van VGeflagt der Draai- HALZEN. . . . 1 37O XVII. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt Ar Spech - ten ; waar in bet Ge/lel en de Konftige werking van der ze her Tong , in V vangen der Infekten » Ontleedkundig wordt verklaard. • 374 XVIII. Hoofd- XVIII. lloovmT. Befcbryving van VGeflagt <&/\Blaauw- SPECHTEN. . . 395 XIX. Hoofdst. Befcbryving van V Geflagt der Ysvo- gelen , zodeE uropifche als die van andere l¥e~ reldsdeelen9 waar onderst Godinnetje van Ter- nate. . . . ♦ 39$ XX. Hoofdst. Befcbryving van't Geflagt der Byen- eeteren , bevattende de gewoone , groene , geele , Afchgraauwe, en een Ethiopilchen, van de Kaap der Goede Hope afkom/lig. . — — < 409 XXI. Hoofdst. Befcbryving van't Geflagt der Hop- pen, waar onder de Paradys- Berg- als ook de Steenkraay ofKlip-Hoppe* De zon- derlinge Leven swy ze deezer Vogelen. . < ■ 4*4 XXIL Hoofdst. Befcbryving van 't Geflagt der Boom- kruipertjes,^ bunnenNaam hebben van hunne Eigen fcbap , en waar $nder ook de Muurkruiper en Amerikaarfche Suiker- Vogeltjes behooren. — 424 XXIII. Hoofdst. Befcbryving van VGeflagt *&rBLOEM- zuigertjes , waar onder diegenen 9 welken men gemeenlyk Kolibrietjes noemt, begreepen zyn* Onderfebeiding enLyftderzelven volgen sBrisson, in vergelyking met de Soorten van Linn^eus. — — 432 AAN* AANWYZING der PLAATEN, en der Bladzyden alwaar de Figuuren aangehaald of be- fchreeven worden. Plaat XXIX. Af b. v. de Gieren, tegen-over Bladz. 97. Fig. i.De Koning der IVouwouwen. bl. 106. 2. De Baardot er. bi. 1 1 1 . PlAat XXX. Afbeelding van de Arenden en Valken. — — » Bladfe. iiim Fig. 1. De Arend van Pondichery. */. 138. - — 2. Klein Valkje van Bengale. bl. 140. — 3. Gemeene Europifchc Valk* bl. 149. 4. De Vifch- oïZee-Arend.bL 169. Plaat XXXI. Afbeelding van de Havïkken en Sperwers. - Bladz. 145; Fig* 1. De Koninglyke Kuikendief. bl. 146. _ 2. Kleine Havik van Karolina. bl. 166. 3. De Giervalk, bl. 172. Plaat XXXII. Afbeelding van de Uilen en Klaau wieren. «— — Bladz. i8io Fig. 1 . Virginifche Hoorn - Uil of Schuif uit. bl. 189. 2. Europifch Boom-Uiltje, bl. 194. _ 3. Graauwe Kat-Uil van Kanada. bl. 202. — 4. Klaauwier vanCayenne.W. 2 1 8. 5. Kanadafche. bl. 214. _ /. 4 1 5. . 7. Paradys-Hoppe. */. 42°- „ 8. Blaauwe Boomkruiper van Cayenne. £/. 428. ; 9. Afrikaanfch Langftaartig Rok* kertje. bL 436. _ .10. Vorkftaartig van Cayenne. £/.439« f 11. Kolibrietje van Mexiko. „ ij, — — van St. Domin- go. bL 444. 13. van Jamaika. */. 44(5. 14. Alierkleinfï Bhtmzuigerije. REGNUM ANIMALE, HET RYK der DIEREN. ^^^^^^^ #^^«>^#^<>^ TWEEDE KLASSE. jf °y & of. V O G E L E N. BESCIIRYVING DIEREN. TWEEDE AFD EELING. De VOGELEN. ï HÖOFDSTU K. De Eigen/etappen der Vogelen in 'i algemeen, Hmi Verfchil onder malkanderen. Gevaarlyke Vo« gelvangfl in Noorwegen. De Verhuizing dér Vogelen beveftigd. Zonderling geftel van dè Lugtpyp en van de Maag. Hunne Bek , hei Vliesje dat de Oogen befchut: de Eijerneflen* Het roeften en vliegen. De Lighaamsgeftalie en nuttigheid voor den Mehfcb. #<>^#N de Inleiding van die Werk is vm Zoogende Dieren in 't byzonder^ omftandig gefproken, Niet minder vereifchen die der Vogelen , zo wel ten opzigt van hürt verfchil met de andere Dieren > als van hun by- «onder Lighaamsgefteï, éene naauwkeurige bé fchouwing. ?;dsel, iv. sim & DER % Eigenschappen Hunne Woon- plaats. H. Gelyk de Viffcben, in \ Water woonende, Afdeel. ^cn onmectbaaren Oceaan en verfchriklyk llroo- I. Hoofd- mencjc Rivieren veilig doorzwemmen, daar de STUK. ° Menfch en alle viervoetige Dieren, byna, hun graf in vinden zouden ; zo zweeven de Voge- len boven ons bereik, en fchynen de Wolken te tarten, niet alleen, door de hoogte, maar den Wind te braveeren door de fnelheid van hunne Vlugt. Hoe wonderlyk heeft de Natuur, om deeze Schepzelen bekwaam te maaken ter door- kruifinge van den Dampkring , hun ligter ge- maakt dan andere Dieren van gelyke grootte ; hun Lighaam gedekt met Dons en Pluimen, om het te befchutten voor de Koude der hooge Lugtftreek en voor de Dampen ; hun in plaats van Armen gewapend met Vlerken , om even als met Riemen zig voort te dry ven in dat dunne E- lement, en hunne Staart, wederom , voorzien van Pennen , om als met een Roer hunnen koers te beftuuren en 't Lighaam tevens in E~ venwigt te houden. Behalve de Vederen , Vleugels en Staartpen- nen , verfchillen de Vogelen van de meefte an- dere Dieren door hunnen uitfteekende Bek, die met geene Lippen is gedekt , en door tweevoe- tig te zyn. Oorlappen, Tanden, Balzakje en Lyfmoeder, ontbreeken hun. Zy hebben ook geen Middelrift ; de Strotfpleet is niet gedekt met een opleggend Kraakbeentje of Strotlapje: in de Herfcneo miffen zy het Gewelf en'tEeltag- tig Lighaam. Doch wel de algemecaft beken- de Kenmer- ken. öer Vogelen. 3 de en byzonderfte der Eigenfchappen van de Vo- jf# gelen is, het leggen der Eijeren en uitbroeden Afdeel, derzelven buiten 'c Lighaam, ineenNeft, dik- Hóofö, STUK- wils zeer kondig gemaakt, \ welk de plaats van de Lyfmoeder der Viervoetige Dieren iri hun bekleedt; hoewel 5 gelyk bekend is, de warmte alleen zulks kan verrigteih Veele an- dere Dieren hebben ook wel Eijerert , doch Iaa* ten dezelven veelal, 't zy in de bloote Lugc, Jn 't Water, in de Aarde s of in Dieren * Plan- ten en Vrugtcn, aan de Werking der Natuur over: het broeden , door de warmte van hun Lighaam , fchynt de Vogelen alleen eigen. Voorts zyn ook deeze Eijeren , tegen uit^ wendige kwetzingen, met een harde Kalkagti* ge Schaal of Dop voorzien. Doorgaans worden de Vogelen in 't algemeen Vettehtiéëi cfnderfcheiden in Land- en Water* Vogelen ; waar kogelt* in men dan nog eenige Onderdeelingen maakt, 't zy naar hunne aart en levensmanier, van wilde en tamme, van Roofvogelen, enz.; 'tzy naar hunne grootte en geftalte, inzonderheid ten aanzien van hunne Bek en Pooten. In de ls7oordfchc Landen, alwaar een groote menige te is van Pluimgedierte wordt nog een Hoofde foort van Vogelen gevonden , die men gemeen- lyk noemt Strandvogelen. Deeze onthouden zig aan den Oever* op de Schorren of Klippen* en leeven daar ten deele van kleine Viflchen i dief £y met hunnen Sneb bereiken kunnen ; ten dee- le van Moffelen en Schulpen , Wormen , Wièt 4 Eigenschappen II. en allerlcy wat de Zee opwerpt , en , hun da-^ Afdeel. ge]yks door den Vloed aangebragt zynde, van I. Hoofd- je terug gelaten wordt. Zy waagen zig niet ver in 't Water, en kunnen derhalve als een middelfoort tuflchen de Land- en Watervo* gelen worden aangemerkt. Sfrandr o. Van deeze laatftgemelde Vogelen heeft Noor- gelen, wegen, zo wel als de Noorder- en Wefter Ei- landen van Schotland , een onbefchryflyke me- nigte , die in de uitgeholde Oevers en kloven der Bergen of Steenrotfen huisveften en van welken men , by ftil Weer, de Zee , zo ver het Gezigt reikt , ziet grimmelen. De Schaalen hun- ner Eijeren zyn dikker en harder dan gemeen- lyk , 't welk men zou kunnen aanmerken als eene voorzorg der Natuur, om deeze Eijeren een weinig meer voor de verkoeling te befchut- ten , terwyl het Wyfje afwezig is om haar Voedzel te zoeken : doch de meeften worden van 't Mannetje en Wyfje, beurtelings, uit- gebroed. Deeze Eijeren , die men op fommi- ge plaatfen in groote menigte kan vinden y ftrekken tot Voedzel der Ingezetenen van die Landen , en worden ook naar de Steden ge- bragt. Voorts trekt het Landvolk zyn voor- deel van de Vederen en het Dons, 't welk dit Gevogelte in menigte vallen laat , in te za« melen. Het Vleefch van fommigen is eetbaar en fmaakelyk, van anderen wat Thraanig ea geil, wordende van de Boeren in Azyn half &aar der Vogelen. 5 gaar gekookt , of ingezouten , tot Voorraad te- n. gen den Winter. Afdeel. Hoe menigvuldig, nu, deeze Strandvogelen l-HcoFD^ STUK. in de Noordelyke Landen zyn , zy onthouden Geva„r]y zig in zulke ontoeganglyke Verblyfplaatfen , ke vocel- dat het veel moeite en levensgevaar koft , hun *an& m te vangen. De Boeren houden wel Honden daar gen , enz, toe , doch zy moeten zelf de fteile Rotfen be- klauteren, en van derzelver toppen elkander aan een lange Koord nederlaaten , om de Vo- gels , 't zy met de Hand te grypen of met een Stok dood te (laan. Op 't Eiland Faro, van waar men jaarlyks eenige duizend Ponden Plui- men naar Koppenhagen zendt, gefchiedt de Vogeljagt op dergelyke manier als in 't Noord- land van Noorwegen, wordende door den Heer Debes , die veele jaaren aldaar Paftoor geweefè is, zeer uitvoerig befchreeven. 3, Het is naauwlyks te gelooven, zegt hy, „ met hoe veel moeite en gevaar deeze „ Vogels worden opgeipoord in fteile Geberg- „ ten , waar van de meeften over de tweehon- „ derd Vademen hoog zyn. Ook is het gantlch „ byzonder Volk , door de Natuur als daar op afgerigt, die men noemt Vogelaars of Vo- „ gel vangers. Zy gebruiken 'er, ten voornaam» „ fte, twee manieren toe, klauterende of van „ onderen by hooge Rotfen op , die zo (teil 5, zyn als een Muur, of laaten zig aan een dik „ Touw van den Top des overhangenden Bergs 3, neder, om in de holte te komen» Als zy J.DEM. iv, siu*, A 3 33 'er 6 Eigenschappen jl „ 'er by op klauteren, heeft ieder een Stok, Afdeel. „ van elf of twaalf Ellen lang , met een Yze- I H >ofd „ ren haak aan 't eene end, by zig, waar me- 5, de de genen die in de Schuit of op de Klip- 3, pen zyn, den genen, die op zal klauteren, 5, aan het Touw dat hy om zynen Middel ge- „ bonden heeft, of aan de Strikken, welken „ aan zyne Beenen zyn , opvoeren , tot dat „ hy aan een plaats komt , daar hy zyne Voe* „ ten vaft kan zetten. Op de zelfde manier „ wordt nog een Man derwaards geholpen , en „ deeze twee zig, met een lang Touw tus- „ fchen beiden , aan elkander vaftgemaakt en „ ieder zulk een Vogelftok in de hand hebben- 3, de, die zy des noods aan hunnen Middel kun- 3, nen ophangen, klauteren al hooger, zogoed als zy kunnen. Nu voert de een den ande- ren , met zynen Stok , op waards , dan trekt „ die weder, aan het Touw, zynen Makker „ naar om hoog. Op deeze wyze gaan zy „ voort, tot zy zo hoog komen, als de Voge- 3, len zig onthouden , en dan vervolgen zy 3, voorts de Vogelen, in ft Gebergte, naar hun 9, welgevallen. Dewyl , nu , aldaar veele „ Steilten en Afgronden voorkomen , zo ge- 3, beurt het dikwils dat een van beiden valt, „ die dan van den anderen, doordien zy te fa- 3, men aan een Touw vaft zyn , gehouden 3, wordt: doch fbmwylen rukt de vallende den ,t anderen met zig , zo dat zy beiden ite plet- v ter der Vogelen, 7 ter raaken , en dit doet Jaarlyks cenige Vo- \ ƒ 3, gelaars fneuvelen. Afdeel, ,, Indien dat Gebergte zelden bezogt wordt, I- Hoofd- „ vinden zy dikvvils de Vogels zo tam , dat STÜK* „ dezelven zig met de Hand laaten grypen , inzonderheid wanneer zy te broeden zitten „ of Jongen hebben. Zo zy aan 't vliegen raa- s, ken , weeten deeze Vogelaars hun met een „ Net, dat zy by zig hebben, doormiddel 3) van hunnen Stok in de Vlugt te vangen of „ dood te flaan. Onder aan den Berg, nu, legt een Schuit met Volk, welken zy die „ Vogelen toe fmyten, blyvende, als het goed „ Weer is, fomwylen wel agt Dagen in ?t Ge. „ bergte , daar genoegzaamc Holen zyn om te „ flaapen, en Spyze hebben zy by zig. On- „ dertuflehen gaat dit Volk daaglyks voort met „ Vogelen , en des avonds wordt het gene zy „ gevangen hebben naar huis gebragt. „ Sommige Bergen zyn zodanig gefield, dat „ men dezelven onmooglyk van onderen kan „ beklauteren ; derhalve tragt men van boven 5, te komen in de holligheid des Bergs. Dit is 3, de andere Manier van Vogelvarigft, at Stege* „ naamd, welke aldus gefchiedt. Zy neemen 3, een foort van Touw, drie Duimen dik en 3> tagtig of honderd Vademen lang , waar van 3, de Vogelaar het end om zyn Middel bindt, 3, haaiende hetzelve tuiïchen de Bcenen door 3 3> zo dat hy 'er in zitten kan. Dus wordt de 3» Man 3 met zynen rto'r, van den top des i.DttL. iv.siwk, A 4 Berg» S Eigenschappen IL 5> Bergs neergelaten, door zes Man, die het Ar deel. ^ Touw vaft houden, dat men, om door de I. Hoofd- ^ fchuuring niet te breeken, over een dik blok „ Houts laat glyden. Voorts is 'er nog een „ dun Touw aan zyn Lyf vaft, waar mede hy „ een teken geeft, of men hem verder neder- ff laaten , ftil laaten hangen of weder ophaalen v moet. Hy is , middelerwyl , in groot ge- 3, vaar, wegens de Steenen , die, door het 3, Touw los gerukt zynde , van den Berg af- „ vallen; waar tegen hy wel een dikke Wolli- „ ge Muts op 't Hoofd heeft; doch als de Stee» „ nen , die 'er afvallen , zeer groot zyn , dan 3, koft het hem dikwils zyn Leven, Ook be- veelen de meeften , als zy op die wyze zul- „ len nederdaalen, hunne Ziel in Gods han- 3, den. Het Werk zelf , hoe moeijelyk ook 3> voor onbedreevenen, die door het draaijen 3, van het Touw zwindelig worden , is maar een Spel voor fommigen s die zig in het Touw 5, kondig weeten te zwenken , en, door het ftoo* 5, ten met hunne Voeten of met den Stok , te „ komen waar 't hun behaagt ; ja zelfs de Vo- 3, gels , zo als zy in het Touw zitten , in dc 3, Vlugt te vangen. „ Wanneer zulk een Vogelaar een plaats » vindt , onder den overhangende Bergtop , p daar een vlakke Rots is gelyk een Vloer of 9% Bank, zo weet hy, en dit is de grootfte „ Konfl, zig binnenwaards tefmyten, endaar o5 zig met de Voeten vaft te houden , tot dat der Vogelen. 9 P9 hy op de Beencn ftaat. Dan zig los gemaakt n. hebbende van het dikke Touw , maakt hy het- Afdeel. «, zelve aan een Steen vaft, op dat het niet zou LHoon> STUK» „ kunnen weg glippen, en in de holte van den 1 „ Berg rond gaande , vangt en doodt hy de „ Vogelen , 't zy met de Handen , of met zyn 95 Stok, op de voorheen gemelde wyze. Als 5, hy 'er genoeg heeft, bindj: hyze tefamenaan „ het dunne Touw en geeft een teken, om 't „ zelve op te haaien, Dus arbeidt hy den ge- „ heelen dag, indien 'er genoegzaame Voor- „ raad is in het Hol , en , 'er weder uit „ willende, maakt hy zig aan het dikke Touw ?, vaft , als te vooren , geevende een nieuw te- 3, ken om hem op te haaien , of klimmende n zelfs ibmtyds wel by het Touw op , wTai> ?, neer hy nog een deel Vogelen, om zynen „ Middel gebonden, met zig boven brengt. ,, 't Gebeurt fomwylen , dat tot deezen Vangft „ geen Menfchen genoeg by der hand zyn, om * „ het dikke Touw vaft te houden : dan Haat de 3, Vogelaar een Pa^l fchuins in den Grond en „ maakt daar aan het end vaft , laatende zig by ,, het Touw neder. Sommige Bergen, in te- 5, gcndeel, zyn zo gelegen , dat men van 't Land „ bekwaamelyk binnen dezelven komen kan , „ en dan is de Vogel vangft, in derzelver Klo- „ ven, zeer gemakkelyk. Men vindt, vveder- om, Klippen onder 't Land, die wel hon- 3, derd Vademen boven 't Water uitfteeken, „ waar op en binnen te komen het even zo ge- hVisi. iv. stuk A 5 35 vaar- io Eigenschappen II. 3> lyk is als in de Bergen. Zy helpen malkan- Afdï- êl, 55 der op dezelven en maaken 'cr boven aan een I. Hoofd- j5 ftCYfc Touw vaft, 't welk zy den geheelen „ Zomer laaten bly ven , om in de holte van de „ Klip te kunnen komen , t'allen tyde, alshec „ hun behaagt. Srryk- of Onder de Water- en Landvogelen heeft men Trek-Vo- een onderfcheiding gemaakt, verbeeldende zig geien. ^ fommigen derzelven Stryk- anderen Trek- Vogelen waren. Door het eerfte verftaat men de zodanigen , die den Zomer by ons doorbren- gen en voortteelen, maar tegen den Winter in Schooien zig verzamelen en hier en daar op he: Aardryk nederftryken , om de koft te zoeken , zonder hun Vadeiland te verlaaten : gelyk dit in de Vinken, Sysjes en dergelyken plaats heeft. Trek- Vogelen worden zodanige genoemd, die in de Lente uit andere Landen met geheelc zwermen tot ons overkomen , en in 't begin van den Herfft, of tegen den Winter, wederom el- ders verhuizen ; gelyk dit van de Oijevaars, Zwaluwen en Leeurikken, in 't algemeen ge- loofd wordt. Dat 'er zulk eene Verhuizing der Vogelen plaats heeft, is van oads reeds bekend en als eene Waarheid aangenomen geweefh Cicero merkte aan, dat de Kraanvogelen , wanneer zy, om warmer Landen op te zoeken , over de Zee vliegen , zig fchikken in de gedaante van een Driehoek. Wanneer Palamedes zig beroem- de de Gnekfche Letter Y te hebben uitgeven- der Vogelen. iï den, dreef Ulysses den fpot daar mede, zeg- Jf gende dat de Vogelen dien Letter formeeren Afdeel, in hunne Vlugt. Nog meer worde dit beveftigd, l. Hoofd- doordien men in de Heilige Schrift leeft, dat STUK* een Oijevaar aan den Hemel zyne gezette ty den weet , en dat een Tortelduif, Kraan en Zwa- luwe , den tyd haarcr aankomfte waarneemen (*). Linn^us verhaak, dat hy, in den jaare 1732, een Rivier van Lapland, zynde eene der groot- ften , byna agt Dagen lang , zo wel by dag als by nagt , geheel bedekt zag met Eendvogelen • die allen van daar naar de Zee gingen , trek- kende verder Zuidwaards voort. Ook is het zeker , dat die groote menigte van Vogelen , waar van dat Geweft, in de Zomer, grimmelt, en daar de koft vindt aan de Muggen , die 'er dan zo onverbeeldelyk veel zyn (f), voorden Win- ter van daar verhuizen moet(t). Dit doen de meeften van den Rang der Müscchen, inzon- derheid de Dunbekken , wegens 't gebrek van Infekten; de Steltloopers en Ganzen, om dat het Ys hun den toegang tot Wormen, Kikvorfchen en Viflchen belet wordende de- zelven, door de langte der Zomerfche dagen, de overvloed van Voedzel, dikker Kleedingen de gelegenheid om te Paaren, weder naar het Koo den gelokt (§), Dit (*) Jfrem. Kap. VIII. vs. 7. (t) Zie her III. Stuk deezer Nat. Hifi. bladz. 113, (t) .Amotnit. ^Acad. Vol. IV. p. 565, {§) Syjh Nat. Eci. decima. p» 8o. 1 ii Eigenschappen II. Dit denkbeeld, hoe algemeen ook aangeno* Afdeel. men } Werdt onlangs beftreeden door den ge* stuk°0FD' *ecrc*en Natuurkenner Klein , inzyne Inleiding De Verhui- van ^e Hiftorie der Vogelen : daar hy met kragt zing der beweert , dat de Zwaluwen , zo min als de Oije- enOijevaa- vaaren , tegen den Winter naar andere Gewes- renbetwift. ten trekken, (lellende in tegendeel valt, dat zy , of in de Aarde , of in de Slyk van Poe- len en Moeraffen kruipen, en daar den Winter als levenloos doorbrengen , tot dat de Voor j aars warmte haar wederom in beweeging helpt en als doet herleeven (*). Ook beweert hy ver- der, hoe het zeer waarfchynlyk is, dat byna geene Vogelen uit het Land, waar in zy ge- boorenzyn, verhuizen (f). De ongerymdheid van dit Gevoelen is in verfcheide opzigten blyk- baar. Men zou deeze Beeften, immers, byna overal in de ftaande Wateren of Rivieren moe- ten aantreffen. Daarenboven wordt opgemerkt, hoe zy, in de Herfft, zig op de Kuften van Engeland, aan de Noordzee, by een verzame- len , en ook aldaar 's Voorjaars in menigte ge- zien worden; 't welk een duidelyk bewys is van haar vertrek en wederkomfte over Zee. Men ziet ze zelfs, met een gunftigen Wind, van daar weg vliegen. En, op dat men niet moge denken, of zy ook in de Noordelyke deelen van Europa bly ven , behoeft men flegts deq (*) Zie het II. Deel der Uttgezogte Pirbandelmgen » bladz. 210 en 260. (f) Zie het V. Deel, bladz. 22, enz. der Vogelen. 13 den Reistogt in te zien van den Heer Adanson ft. naar Senegal , die ten dien opzigte het volgen- Afdeel, de heeft waargenomen (*). L HooFD~ ö v J STUK, „ Den 6 Oktober des jaars 1749, omtrent Waarnce- ,, half zeven Uuren 's avonds [zegt hy] ons ming van „ bevindende omtrent vyftig Mylen van de AdaNS0N* „ Kuft, [tuiTchen Senegal en Goerée ,] kwamen „ vier Zwaluwen haar nagtverblyf neemen op ,3 ons Sehip en ftreeken neer in' het Want. Ik „ ving ze allen gemakkelyk en kende ze voor „ Europifche Zwaluwen. Dit gelukkig Voor- val beveftigde my in het denkbeeld, 't welk 3, ik my geformeerd had 5 dat deeze Vogelen Trek* vogelen zyn, en, tegen de nadering „ van den Winter in Europa , de Zee paffeeren, 3, om in de Landftreeken tuffchen de Keerkring 3, gen te komen. Ook heb ik federt opgemerkt, 3, dat zy zig nimmer te Senegal vertoonen, „ uitgezonderd in dat Saizoen, Een niet min- „ der merkwaardige omftandigheid is, dat te „ Senegal de Zwaluwen geene Neften maaken, „ gelyk in Europa , maar alle nagten , by paa- 3, ren of enkeld , in hét Zand leggen op den „ Zee-Oever, daar zy liever verkiezen haare „ wooning te veftigen, dan Landwaardsin. Ook ,3 ziet menze aldaar, wanneer het Winter in 3, Europa is, vergezeld van Kwartels, Kwik- 3, Haartjes en eenige andere Trekvogelen , die 3, daar (*) Poyagê at* Senegal g dans VBiJl. N4t. d# Stw« gal. Pari» 1757. p. 6jr 1, I>£El. IV. Siviu I. Hoofd STUK. Aanmer 14 ËlGÊftSCHAPPErf II. „ daar jaarlyks komen , wanneer de Winter- Afdeel. $i koude hun uic Europa heeft doen verhui* „ zen Dewyl de Heer Klein ten opzigt van de kingen van Zand- of Oever -Zwaluw (Hirundo Riparia)* Collin. flejjjjr verzekert, dat dezelven tesendenWin* ter gaan kruipen in Holen , die zy 's Zomers tot het teelen van haarc jongen hadden ge* maakt en gebruikt; om aldaar, gelyk de Slan- gen , Haagdiflen en eenige andere Dieren doen, dat koude Saizoen in een ftaat van werkeloos- heid , of al flaapende , door te brengen (*) ; zo heeft de Heer Collinson , Lid der Koninglyke Sociëteit van Londen , zig toegelegd om zulks naauwkeurig te onderzoeken. Alzo , nu , de Zan- dige fteilten , waar in deeze Zwaluwen neftelen, meeftendeels ontoeg3nglyk zyn , hadt hy veel moeite, om een plaats daar toe uit te vinden: doch eindelyk ontdekte hy een Zandheuvel, die tot zyn oogmerk bekwaam was , by het Dorp Byfleet in Surrey, welks Predikant, zyn Vriend zynde , op zig nam de Waarneeming te doen , zendende hem, in een Brief van den 22 Oófc> ber 1757 , het volgende Berigt (f). De2and- „ Ik nam een vierkant van omtrent twaalf zwaluwtn Voeten, over dat gedeelte van de Spleet, nier gevon 0 , deninhaare,, daar de Holen dikffc waren, 't welk ik oo# Hoien* 3> deelde dat , in 'e nedergaan van de opper- „ vlak- (*) Zie hef IT. Diel der Uitgezogte fftrhamdel. bladx* aoo. (f ) Pbtlof. Transatt, tbr 1760. Vol. LI. p. 3. p. 4<$J. der Vogelen. 15 5, vlakte , omtrent veertig Holen zou beflaan. Jl 3, Ik ging aan 't werk, en kwam aan de Holen, Afdeel. „ doch vondt geene Zwaluwen, en niets dan r-Ho<>ró- STUK» „ oude Netten in het uiterfte end van de Ho- „ len, die van anderhalf tot twee en een half „ Voeten diepte hadden, van den ingang af» 3, Wy doorzogten, zorgvuldig, ten minde „ veertig Holen , maar vonden geen Vogelen , 3, hoewel ten minde dertig derzelven met Nes- 3, ten voorzien waren. De paflagie naar die 3, Neften liep ten naaften by in een Horifon- 3, taaie Lyn , doch zy waren omtrent anderhalf s, Duim beneden den grond van die paflagie * 3, gedooken. Het onderfte derzelven beftondt 3, uit Stroo3 waar op grof en fyn Hooy lag, 3, zynde het maakzel deezer Nefteo niet zeer „ fraay. De weinige Eijertjes, die de Vogels 3, hadden agter gelaten, bevond ik zuiver wit 3, van kleur, zonder vlakken, zo groot als die „ van een Roodborftje De Heer Collïnson verhaalt ons verder , als een onbetwiftelyk oogbewys van de verhuizing der Zwaluwen, dat hy in twee verfchillende jaaren , tegen 't end van September , op dagen wanneer de Zon zeer helder fcheen, des mid- dags in zyne Tuin wandelende , en opziende in de Lugt, tot een zeer groote hoogte, duidelyk een ontelbaarc menigte zag van Zwaluwen , die in 't ronde vloogen en al hooger fteegen , tot dat hy dezelven niet langer kon onder- fcheiden. Ook verhaalt hy , dat hy dikwils den iv. stwk. Heet j6 Eioensc mappen U. Heer Charles Wager, eerften Lord der Ad~ Afdeel, miraaliteit , hadt hooren vertellen, hoe deeze, I Hoofd- 0p een Vanzvne t'hais reizen , vroeg in 'tVoor- jaar, komende in den Mond van 't Kanaal aan de Spaanfche Zee * een grootc troep Zwaluwen op 't Schip kreeg f die in zyn Want neerftree- ken , zo dat ieder Touw byna 'er mede bedekt was niet alleen , maar ook de Dekken en het Lofwerk overal daar mede gevuld. Zy hingen aan elkander gelyk een zwerm Byën , en fchee- . nen byna geheel uitgehongerd te zyn , hebben- de niets dan Veders en Gebeente : maar , door de rufte van eene Nagt verfrifcht zynde , toogen zy des morgens weder op de vlugt. Kapitein Wright hadt den Heer Collinson ook ver- haald, dat hem , op zyne Reize van Philadel- phia naar Engeland 9 iets dergelyks voorgeko- men was (*). Faflaoie Nog vind ik eenige Waarneemingen van den der v oge- j_jeer Qodeheü de Riville , Kommandeur der Jen over t 7 Eiland Ridder-Orde van Maltha, waar door de Ver* Maltha. huizing der Vogelen, uit Europa in Afrika, handtaftelyk wordt beveiligd. Deeze Heer fchreef, in een Brief van den 8 Jan. 1749, aan den Heer Reaumur dien aangaande zeer om- ftandig (*). „ In de Maand Maart (zegt hy) j, komen de wilde Duiven op Maltha , zy tee~ 3, len 'er haare Jongen en gaan , in 't begin vaa Ju. (*) Phil Tranfaft. als boven. (t) Mem. de Mathem. V de Phyfiq, Tom. IIX. Paria der Vogelen. 17 35 July , op Sicilië en in Kalabrie Hennipzaad ce- j> 3, ten. Daar is nog een andere Soort van wil- Afdefx, 3, de Duiven, die hier in de Maanden Oktober I. Hoofd- STUK» „ en November pafleeren, doch zig niet op- 3, houden. In de Maand April brengt de Zuid- 33 wede Wind ons de Boucbraies (*) aan 3 en te 3, St. Joris (f) pafieeren de Kardinaalen en 3, Kwartels met een Noord weden Wind. Dit duurt; j, de geheele Maand Mey, en in dezelve heb- 3, ben wy , als de Wind Zuidooft loopt , Tor- 3, telduiven. De Koekoeken pailèeren ook in „ die zelfde Maand. Men vindt in Mey Vygcn- „ eeters die zeer mager zyn 3 welke vervol- 33 gens, in de Maand September, te rug pas- 33 feeren na de eerde Regens, met Zuidoofte, 3, Oofte en Noordoofte Winden ; zynde alsdan „ zeer vet en frnaakelyk. In de Zomer paffee- „ ren hier drie foorten van Snepjes ; de Rots- ,, Snepjes, de zwarten, en een andere Soort , „ genaamd Pispous. 't Is dc Oofte Wind die „ ons dezelven aanbrengt. De eerde Soort 3, begint te St. Jan, en zy volgen op elkander. 3, Ten zelfden tyde paüeeren ook de Wulpen 3, met een Noorden en Noord weden Wind , ko- „ mende te rug in September en blyvende dan ,3 tot de aankomd der Sneppen De halve 3, Sneppen komen nog te St. Jan9 en men vinde 5> 'cr (*) De Eouchraies zyn Landvogelen, byna zwart vast- kleur, van grootte als de Goud Plevier: zy hebben dein Kop raamelyk groot, den Bek fcherp, breed en plat* (f) De Dag van St. Joris komt op den 23 AvtaL I. Dist* IV, Stuk. B STUK, 18 Eigenschappen jj# „ 'er fteeds , tot dat de paftagie der Sneppen Afdeel» m t eenemaal geëindigd zy. De Valken , Bui- L Hoofd. ^ ferts en andere Roofvogelen , pafieeren in „ April met een Noordooften Wind, maarhou- n den zig niet op : zy keeren in Oktober te „ rug mee een Zuiden , Zuidweften en Weften „ Wind, en op dien tyd is het dat men ze M vangt , zynde daar toe de befte gelegenheid M met een koelen Wind en Regenbuijen. „ Wy hebben , in Oktober en November , 9y een fchoone Jagt op Leeurikken , Lys- „ ters , Waterhoenderen , Goud-Plevieren , Sneppen , Talingen en wilde Eendvogels, & De Plevieren zyn overvloedigft met een „ Noordooften , de ^peppen met een Noorden 3, en Noordnoordweften Wind, Ik moet hier „ aanmerken , dat het Franfche Spreekwoord , yy te St. Venys vindt men overal Sneppen (*)5 yy geen plaats heeft in dit Land : 't is zeldzaam „ dat wy eenige Sneppen zien in Oktober, „ maar hunne groote pafiagie is na St. Martea „ tot aan het end van November. In Proven- yy ce vertooncn zy zig , volgens het berigt van verfcheide Perföonen , niet dan tegen '& end yy van Oktober: zo dat de pafiagie, naar reden yy van de hitte des Lands , vertraagd wordt. In yy November begint de Sneeuw te vallen op Si* 3> cilie. Ik heb opgemerkt, dat de Sneppen „ niet vliegen kunnen voor den Wind , gelyk yy dü (*) 4 U Saint JDenjs , Becasfe en tont pajs. DER VOGELËN. 19 „ Kwartels; alzo de Noorde Wind, diezean- fjé „ ders in Barbarie zou kunnen overvoeren, Afdeel, 3, haar noodzaakt op Makha te blyven. Dit I. Hoofd- zal zonder twyfel hebben doen zeggen : by „ gaat met de Neus in den Wind , als de Snep- pen. De Kwartels, in tegendeel, gaan voor „ den Wind van 't eene Land naar 't andere „ over; want, in de Maand Mey, doet de Zuidoofte Wind haar in Vrankryk paflceren; „ zy komen hier niet dan met een Noordweften Wind , die haar tegen is om in Provenee te „ komen. Als zy, in September, uit Vrank* 3, ryk te rugketren, brengt de Zuidoofte Wind „ 'er ons veelen aan; om datzy, met zulk een „ Wind , Barbarie niet kunnen bereiken. De 3, Lyfters komen hier niet met zekere bepaalde Winden. Als met helder Weerde Lugtfchie- lyk betrokken wordt en een Onwcder voor- „ fpelt, dan vindt men het Aardryk bedekt met dit Gevogelte. De Noordwefte Wind brengt „ 'er egter ons fomtyds aan , en de Zuide of „ Zuidwefte Wind doetze verdwynen. Het is 3, veelen myner Vrienden gebeurd , dat zy 3, 's morgens uitgingen met een dunne Mift, 3, 't welk gunftig Weer is tot den Lyftervangft* 3, en 'er niet vonden , fchoon men hun verwit- 3, tigd had , dat 'er in menigte waren : zo dac 3, zy fchielyk moeften weg gevloogen zyn. 3, Somtyds vindt men Leeurikken den gehee** „ len Winter door , en de fchraale Vogel- „ jagt , die wy in Maart hebben , doet ons bly- i« dxeu iv.Stw B & ken* no Eigenschappen II. ken, dat in 't algemeen al het Gevogelte, \ Afdeel ^ we]j. ons ^ jn September , Oktober en Novem- }'lt°0FD' 99 ber, zulk een overvloedige Jagt geeft , ten Si UK* '9'i dien tyde ons Eiland pafleert : waar van men „ egter , zo ik meen , de Sneppen moet uit- ,, zonderen. De Gaai- y9 Ik heb vergeten te zeggen , dat de Barba- jen zyn Tïek-voge- ^ rifche Gaaijen, die van de Natuurbefchry- ^cn' vers Straatsburgfche (*) genoemd worden , „ hier ook in Mey en September pafleeren. Deeze Vogelen fchynen hun Neft in de Grond te maaken. Een Jaager heeft my ver- „ zekerd, dat hy in de Maand Juny 'er een zag komen uit een hoop Aarde , daar een gat in „ was ter grootte van een Vuift, en op die plaats graavende , naar 't beloop van het Gat, 't welk zig waterpas uitftrektc, vondt hy, ter diepte van een Voet of daar omtrent, een Neft van Kaf cn Takjes, waar in twee „ Eijeren waren De Heer Adanson heeft, op zyne Togt naar Senegal , niet ver van de Kuft ook zulke Gaaijen ontmoet , die hy ver- zekert dat Trekvogelen zyn, komende des Zomers , voor eenigen tyd , in de Zuidelyke dee- len van Europa en tegen den Herfft weder naar Afrika vertrekkende, om daar hun Verblyf te houden in 't overige van het Jaar (f). Hier door vervalt het denkbeeld van Klein, dat (*) Garrulus Argentoratenfis. Raj. ,^É>.4I.Edw.^4>, Tab. 109. (t) F 97a£e Senegal, p. 16, der. Vogelen. 21 dat de Vogelen nooit uit het Wereldsdeel , waar in zy gebooren zyn , verhuizen zouden , Afdeel. om een warmer Geweft tegen den Winter op te Hoofd. STUK» zoeken (*), en, dat dit weezentlykmet verfchei- Waarnee- de Vogelen plaats heeft , blykt ons nader uit dc minren Waarneemingen van den geleerden Heer Has- van Has' selquist, op zynen Togt naar de Oofterfche in Egypte. Landen , die ons het volgende berigt geeft (f). De Plevieren en verfcheide Soorten van Snep- „ pen trekken in de Maanden December en Ja- „ nuary klein Afie in ; doeh in Egypte, daarzy „ uit Griekenland en Turkye (even als uit Euro- pa in klein Afie) haar Winterleger neemen , ko- fy men zy reeds in 't begin van Oktober. De Spreeuw trekt uit Vrankryk, Italië en de Zui- „ delyke deelen van Europa, in de Winter- Maanden naar Egypte. In de Maand Septem- ber komen 'er de Ortolaanen. De Groene Braak- „ vogel landt 'er in de Maand November aan , houdende 'er den geheelen Winter en het grootfte deel des Voorjaars zyn verblyf. De „ Kievit komt in de Maand September in Egypte, „ alwaar hy den geheelen Winter vertoeft, 't Is „ wel waar , dat de onzen vroeg weg gaan , doch, „ of zy naar Egypte vertrekken , durf ik van „ hun zo min verzekeren als van onze Plevie- „ ren. De Smienten en wilde Eenden komen in „ de Maand November, na de Overftroomin- w gen (*) Zie het V. Deel der Uitgezogte KrbandeL blaJz. 3?. (|) lAmanit. ^Acad. YüL.IV. p. 579. IfD£it% IV. Stuk. B 3 tft Eigenschappen IL » gen van den Nyl, zeer menigvuldig in Egyp- Afdeel. 9i te; doch dat de onzen zo ver trekken zou- I. Hoofd- - den, kan ik naauwlyks gelooven. VanKwar- STUK „ telen worden , in 't begin van Maarc , de Velden der Egyptcnaaren bezogt ; maar, als „ de Oogft in huis is , verdwynen zy altemaal. „ Zo komen 'er ook, in de Maand Oktober , Kraanvogelen in menigte , uit Turkye. De „ Pelikaanen trekken in 't midden van Septcm- „ ber , op ryën en met een (lompen hoek ge. „ fchaard , op gelyke manier als de Ganzen , in Egypte , houdende by Zomer hun verblyf 5, aan de Zwarte Zee en de Oevers van Grie- j, kenland. In 't laatfte van September of in 't „ begin van November, tegen 't endderOver- ftroominge, komt een ongelooflyke menigte van Kraaijen in Egypte , om de Kikvorfchen ï^tmphihia en andere Dieren van beiderley Leven * , die „ dan het geheele Aardryk aldaar bedekken v „ met de Reigers en Valken op te zoeken. „ Deeze Kraaijen . die in Vrankryk en Enge- land den Zomer doorbrengen, zyn nimmer in Sweeden te vinden. De Stem Zo z^en WY dan de Verhuizing der Voge- éer Vogc- len, uit het een in *t andere Wereldsdeel, door Oog getuigen geftaafd. Ik gaa over tot eene andere Eigenfchap, die de Vogelen niet minder van byna alle andere Dieren onderfcheidt , te weeten hunne Stem. Immers de meefte Dieren maaken wel eenig Geluid , 't welk in fommi- gen de kragt vaa des Menfchen Stem ver te bo. ven DER V G E L E N. $3 ven gaat, doch het is veelal niet dan cenfoort j] van Gelchreeuw, Geloeij of Balken, 't welk Afdeel* door zyne eenvormigheid het Oor verveelt of Hoofd* STUK» het Gehoor byna verdooft en tot afgryzen of verfchrikking ftrekt; daar, in tegendeel, het Geluid, 't welk de Vogelen maaken, in 't al- geméén de Ooren fireelt, en in fommigen den hoogften trap bereikt vanlieflykheid, onnavolg- baar voor de bevalligfle Keelen of welluidend* fte Inftrumenten. Ondertuffchen , fchoon de Vogelen nader aan ons fchynen te komen door hunne Stem , dan de Viervoetige Dieren ; dewyl 'er onder zyn , die men niet alleen konftige Deuntjes zingen , maar ook praaten leeren kan ; verfchillen nog- thans de Werktuigen hunner Stem meer van die van onze Stem , dan de Werktuigen van de Scem der Viervoetige Dieren , en hebben een grootcr getal van opmerkelyke byzonderheden. Zy hebben , zo wel als wy , een Spleet * aan den * Glottis ingang der Lugtpyp f geplaatfl: , doch welker \Tt*ch** Lippen , onbekwaam zynde tot het maaken van genoegzaam vlugge drillingen in haare onge- voelige deelen , byna niets tot de formeering van de Klanken toebrengen. Hierom heeft de Natuur hun begaafd met een tweede Lugtpyp, die men de inwendige noemt, gelegen daar de Stam der andere zig in twee Takken verdeelt , en hier zyn de Werktuigen geplaatfl:, die voornaa- melyk dienen tot de vorming der Klanken. Dee- ze Werktuigen moeten wel onderfchciden v or- i. Digi, iv, stvx, B 4 den 24 Eigenschappen den van veele anderen , die aan de Vogelen en- Afdeel. kel tot verzwaaring van 't Geluid , en om' de I. Hoofd verfchillendc Toonen temaaken, gegeven zyn. S7'UJv De voornaamfte Werktuigen van de Stem Werk- tuigen van der Vogelen beftaan in verfcheiderley Vliezen, de Stem. mjn Qf meer mjn Qf meer gCfpannen 9 en in verichillende fchikkingen geplaatft. In zeke- re Vogelen, gelyk de Gans en dergelyken , zyn vier van decze Vliezen , eveneens byna gefat- zoeneerd en aan elkander gevoegd, als de twee ftukken van de Rietjes der Schalmeijen. Deeze Vliezen , dus by paaren te famen gevoegd zyn- de, maaken, gelyk men weet, als twee Vlie- zige Rietjes uit , welker bovenfte deel oor- fprong neemt van de twee Beenige en langwer- pige Monden van de binnenfte Lugtpyp , en die vervolgens, met hun onderfte deel, eindigen aan den oorfprong der twee eerfte verdeelin- *Brondhia gen van de Longepypen *. Schoon deeze Vliezen , op de wyze van meer of min volmaakce Rietjes gefchikt, naar de foort der Vogelen ; de voornaamfte Werk- tuigen zyn , dienende tot de vorming van derzelver Stem; is het nogthans zeker, dat zy de eenigflen niet zyn , die daar toe famenwer- ken. Men heeft nog anderen ontdekt, in taa- melyk groot getal , binnen de voornaamfte Lon- gepypen. Deeze zyn dwars over elkander heen geplaatft; kunnende hunne figuur enfehikking vergeleeken worden by die van kleine Spinne- webben, 't een boven 'c andere gefpannen zynde der Vogelen. 25 in de rondagtige hoek, van twee Wanden, die jj# digt aan elkander (taan , begreepen. De agter- Afdeel. eenvolging van deeze kleine, zo dunne, Vlies- 1. Hoofd- jes, op de gezegde manier geplaatfi, en allen STUK* gereed om te drillen, geeft een Vertooning, welke noodwendig ieder Natuurkundigen moet doen opgetoogen (laan. De figuur van ieder Vliesjc is als een Waflende Maan , en zy zyn , met hunnen ronden omtrek , aan den Wand der Longepypen in diervoegen aangehegt, dat zy een weinig hellen naar het end , waar door de Lugt, die uit de Long komt, uitgaat. Men vindt ze niet dan in de helft van de Buis of Pyp, wanneer die in de langte is doorgefneeden : laa~. tende de andere helft een vryën doorgang voor de Lugt', hoewel dezelve niet voorwaardsfchynt te kunnen gaan , zonder de gedagte Vliesjes te beweegen. Behalve deeze Vliesjes, welken de Heer He- kïssant gevonden heeft in alleVogelen,die hy ge- legenheid hadtteontleeden, ontmoet men 'er nog anderen , op verfcheiderley manieren in zekere ruime Been ige of Kraakbeenige deelen geplaatft. Deeze deelen zyn van verfchillende figuur : men vindt femmigen omtrent het midden, ande- ren naby het end van de Lugtpyp ; men ontmoet* ze vry dikwils in zekere Watervogelea van \ Geflagt der Eenden. Om kort te gaan, in alle Vogelen wordt een ander min of meer fteik Vlies gevonden, waar van het gebruik zo wezentlyk is , dat zonder i.Deil. iv.Sivk. B 5 htt 26 Eigenschappen jj# hetzelve de Scem niet duidelyk geformeerd Afdeel, zoude kunnen worden. Het is byna overdwars I. Hoofd- geplaadt, tuflchen de twee Armen van het Been , 't welk men by den naam van Brilswys' *ïn lui* ^een * ' van tweederley Longen', Longeticf^ Vliezige en Vleezige, gefproken is, zo zal ik Vokdeö* thans agt geeven op het maakzel van dat Lig. haamsdeel in de Vogelen. Hetzelve verfchilt, van de Longen der andere Dieren , niet alleen door zyne plaatzing , als gehegt zynde aan de Rug én Ribben, en doordien het veele openingen heeft, die in den Buik doorgaan, welken de Lugt binnen- en buitenwaards Vryelyk kan p&* feeren ; maar oök , en wel inzonderheid | dcor zyne zelfftandigheid. De Longen der Vogelen zyn overal omgeven met een duri Vlies, famenge- fteld uit menigvuldige Vezelen > die regt, dwars en in allerley fchuinfe plaatzingen loopen 4 doèh zo digt in elkander geweven zyn, dat zrggeenë fcheiding of naad vertoont. Op eenigen afftand van de Longen legt een ander dikker en ftei^ ker Vlies, beftaande ait dikker Vliezige Ve- fcelen, aardig te famen gevoegd , en doof- tegen met veele Vleezige Vezelen , die van de Ribben komen en in dit dikke Vlies haate M* lt Dsex. IV. Stuk, C 34 Eigenschappen Hm Inplanting hebben, maakende hetzelve vaftaan Afdeel. de Wervelbeenderen van de Ribben, ï. Hoofd- pe Ademhaaling beftaat in de Vogelen , zo wel als in de Viervoetige Dieren, uit eene In- haaling en Uitdryving der Lugt: doch in het eerde Gevai gaat de Lu&t , wanneer zy de Lon- gen uitgel pannen heeft , door 'c Geweefzei van 't dunne Vlies in de ruimte, die tuflchen 't zelve en 't dikke Vlies in legt, en van daar door de openingen van 't Middelrift in de hol- ligheid van den Buik. De Uitademing vereifchc eene famentrekking van alle de deelen , die zo wel de Borft als den Buik bekieeden, en de Lugt wordt dus niet dan met kragt of geweld en zeer traag geloosd, moetende nog door het Geweefzei van 't binnenfte Vlies, als door een fyne Zeef, paffeeren : zo dat zy nooit geheel , en miffchien maar voor een klein gedeelte , door de Uitademing uitgedreeven wTordt. De Natuur heeft dus zeer wyslyk gezorgd voor die eigenfchap , van de Vogelen onaffchei- delyk , het Vliegen naamelyk. Hun Lighaam , immers, diende altyd door zekere veelheid van Lugt opgefpannen te bly ven , om genoegzaam , ligt te zyn tot het zweeven in de Dampkring, Zy verfchillen dan, in deezen, veel van de Viervoetige Dieren , welker Longen in de ge- zondheid rondom los zyn , en geen Lugt door- laaten , zelfs niet in de holligheid der Borft. Maar bovendien heeft hun Middelrift, dat eene Peesagtige uitbreiding is van het Vleezige Vlies , zulle i)ÉR'VOGEtEN, 35 ëene gefteldheid , dat het , verflapt zynde , verhei IL venrond (laat naar het Gedarmte ; zo dat de Afdeel. holligheid van de Borft , door deszelfs famen- L Hoofd- trekkingen verkleind wordt: waar van regthet tegendeel plaats heeft in ons Lighaam. Ik gaa voort tot de belchouwing der Inge- Verréértog wanden , die ter Verteering van de Spyzen die- clerSP?zen* nen. De Vogelen hebben, gelyk reeds gemeld is, geene Tanden, en niettemin gebruiken vee- len hunner een Voedzel , 't welk de Vermaa- ling, die wy aan de harde Spyzen met onze Kie- zen toebrengen, dubbel noodig heeft. Men ziet, by voorbeeld, de Hoenders, Eenden en dergelyken , gantfch ongepelde 5 drooge Graan- korrels, de Duiven Boonen inzwelgen om wel- ken , dus ongebroken, te verteeren, noch onze Maag , noch die van veele Viervoetige Dieren , in ftaat zou zyn. Niettemin loozen zy geene van zodanige Graanen onverteerd , ja hebben , in te*' gendeel , een dunnen Afgang ; weshalve hier van een byzondefe oorzaak fcheen gezogt te moe- ten worden. Veelen hebben die oorzaak gefield in zekef Vogt, 't welk in de Maag der Vogelen huid* veften en niet alleen Zuur , maar zo fcherp zou zyn, dat het in ftaat ware om zelfs Glas te ont- binden ; dewyl men 't zelve in de Maag vati zodanige Vogelen dikwiïs vergruisd vindt tot een fyn poeijer. In 't algemeen poogden zy dit Gevoelen te bekragtigen * doordien men de gemelde Vogelen Zand, Kalk* en Steentje* y l. De«, IV. Siwk. G 2 Swife 36 Eigenschappen IT. Stoffen die het Zuur temperen gel yfc bekend is, Afdeel, zjot jnf]0kken. Men kan, wel is waar, de te- stuk°0FJ> genwoor<3ighcid van een Zuur Vogt , in de Rok- ken van de Maag deezer Vogelen, of eigent- lyk in derzelver binnenfte Vlies, niet ontken- nen , en het is ontwyfelbaar , dat dit Vogt iets toebrengc, om de gemelde Graankorrels te ver- murwen : duch de voornaamfle oorzaak fchynt af te hangen van het maakzel'der Maag (*). Het Zuur Dat het Zuur de oorzaak niet van de Vertee- is daar van rjn~ jQ ^e Vogelen zy, blykt volgens den Heer de voor* ö ö J ~ . 9 ö naamfre Dü Verney in verfcheide opzigten. Men wordt °%i£m*r geen Zuure Reuk, als zy gezond zyn, uit hun- ne Keel gewaar (t). Ten anderen , indien de ingeflokte Steentjes ftrekken moeften tot tempé- ring van het Zuur, zo zouden zy de genen uit- zoeken , die daar toe bekwaamd waren , en niet de hardde en vaftfte van zelfftandigbeid , gelyk brokjes Keifteen en Glas. Ook is 't klaar, dat niet alle Vogelen Steentjes inflokken. 5t Zyn die (*) Volgens het Befluit der Proefneemingen van den Heer Reaumur , ito het IV. Deel der UttgeZogte fréthun. dèL bladz. 361. (f) Wanneer ik , voor eenige Jaaren , eens KalkoemEi- jeren door een Eend had laaien uitbroeden , tierden de Pullen in de zes of agt eerite dagen , geduurende welken ik ze gegoed had met brokjes hard gekookt Wit vanEy, klein gefneeden , wonder fchoon ; en fcheenen thans fterk genoeg om gebroken Boekweit te vetdraagen. Doch wat gebeurf 'er ? 's Anderen daags, na dat ik hun dit eerft ge- geven had, begonnen zy Zunr te ruiken en ftierven altc- maal binnen drie dagen. Een zwakker Geftel van dc Maag, in deer.e Vogelen, terwyl zy jong zyn moei daar ▼an de oorzaak zyn geweeft ; immers men ziet dat de Hoender Pullen , van 'f begin af, met zulke Gort vos- den gtoot gebragt , zonder «enig Ongemak, \ der Vogelen. 37 diegenen alleen , welke van Graankorrels leeven , n, die zeer hard van Baft zyn , gelyk Tarw , Haver Afdeel. en Gerft, waaraan de Natuur zulks ingefcha- 1- Hoofd STUK* pen heeft. Hunne Maag is , om die reden , zeer Vleezïg , wederzyds bekleed met eene zeer bree- de (lerke Spier , en van binnen met ee* hard Ecltagtig Vlies gewapend; zynde zodanig ge- fchikt, dat het als twee Molenfteenen maakt, welken, door deeze Spieren , by verfcheidc her- haalingcn tegen elkander gedrongen worden, om de Graanen te verpletteren en te vergrui- zen. Om nu de werking van deeze Spieren kragtiger te maaken , is het , dat deeze Voge- len Steentjes inflokken, welken, onder de Graankorrels vermengd zynde, veel helpen tot vermaaling van de hardde deelen des Voedzels. Dus kan men zeggen, dat deeze Steentjes inde Maag der Vogelen de plaats bekleeden van de Tanden in de Mond der andere Dieren. Het is derhalve niet te verwonderen , dat zy de hard- fle oneffenfte Steentjes uitzoeken en deze! ven met den Afgang weder uitwerpen, wanneer die door de wryving glad zyn afgefleeten. Men merkt verder aan, dat onder de Voge* len, die vanZaaden leeven, fommigen zyn die geen Steentjes inflokken, by voorbeeld, óq Vinken , Putters , Sysjes en Kanaritjes. Hier van is de reden ook blykbaar. Immers deeze Vogeltjes weeten rpet hunnen Bek de Zaadjes te pellen, en te ontblooten van den Baft. waar mede de meeften als met twee Schulpen bedekt l-Pw. jy.stv** C 3 zynj 38 Eigenschappen zyn; gelyk Hennip-, Kanary- en Raapzaad, Afdeel, die zy behendig kraaken , laacende de Doppen L Hoofd- vallen en het Merg alleen inzwelgende. Dit Merg , nu , kan gemakkelyk warden gekneusd en tot Pap gemaakt door de werking van de Maag-? fpieren, zonder 't behulp van Steentjes, maar de Even 't zelfde, als in de eerftgemelde Voge- wryving ien^ heeft plaats in de Struifen, de Trapgan- Wanden zen en dergel y ken , die ft ukken Yzer en Koper, yan de 0f 0ok ftukken Gelds , wanneer men hun die ^2g* geeft, inzwelgen. Immers , dat zy dit geen- zins doen om het Zuur ce temperen , is my ge- bleeken , wanneer ik zujke ftukken Gelds , die aan de eene zyde hol , aan de andere bultig waren, uit dezelvcn wederkreeg. Ikzag,naa- melyk, dat de Stempel aan de bultige zyde by- na geheel was uitgefleeten, terwyl het Geld, aan de holle zyde , niets geleeden hadt. Bo- vendien zyn 'er twee zaaken 5 die my vaftclyk doen befluiten , dat deeze afflyting geenzins door een Zuur vogt kan veroorzaakt zyn ; vooreerft, om dat het Geld alleenlyk afgefleeten was in de uitpuilende deelen, die voor de Wryving bloot (tonden : ten anderen , om dat de afge. fleetene plaatfen glad waren. Nu wee ten wya dat in alle uitknaaging, welke door Zuur ge. fchiedt, inzonderheid in de Metaalen, de op- pervlakte oneffen is en mat; gclyk dus het Zil- ver wordt wit gemaakt , om zig als nieuw te ver- toonen, enz. Om even die zelfde reden is ,z> dat de Paar- lens der Vogelen. 39 ten, die men een Haan of Hen laat inflokken, n# van deeze Vogelen niet dan glanfiger en helde- Afdeel. rer geloosd worden ; daar zy in tegendeel , in- Hoofd- dien 'er zulk een fcherp Zuur plaats had in der- ' zeiver Maag , of ontbonden, of ten minden dof zouden moeten zyn (*). Het maakzel van de Maag , beftaande uit zeer 2\s ook de harde Wanden , die in fommigcn niet Eelt- Weekin§ in de Krop. maar Hoornagtig zyn, en zeer digt op elkander fluiten , als twee Molenfteenen ; moet dan de voornaamfte oorzaak zyn van de Verteering in de Graan-ectende Vogelen. Hier by komt eg- ter , in dezelven , nog een ander Geftel , niet min- der nuttig; te weeten een Krop, welke egter in de Kalkoenen en verfcheide anderen niet ge- vonden wordt. In de Duiven, Hoenderen, Faifanten , verwydt de Zwelgpyp zig omtrent in 't midden van den Hals, en maakt eenfoort van langwerpig ronde Zak , welke zig tot aaa het Borftbeen uitftrekt. Onder deezen Zak , dien men de Krop noemt, wordt de Zwelgpyp we- der naauwer en loopt door de Borft , leggende op de Wervelen van de Rug, tot datzy , een weinig boven de Maag , weder uitzwelt door een krans van Klieren, zeer konftig gefchikten inzonderheid in de Kalkoenen by uitftek fraay om te befchouwen, niet minder dan de Krin- gen, (*) Du Virniy ut fupraTom. I. pag. 276* Men kan de Proefneemingen 'van den Heer Reaumur ♦ die tot be- veftigiüg daar van (hekken, nazien in óeUitgtzogte Tw* handelingen. IV. Deil bladz. 36*0. 4o Eigenschappen II. gen , welken de inwendige Rok op die plaats Atdeeu maakt. Deeze Klieren, zo wel als die in de h Hoofd- ]£r0p zyn, geeven een zeer groote veelheid uit van een wit flymagtig Vogt, 't welk de Graan- korrelen geheel vernauwt, eer zy in de Maag komen. Zulks is zeer duidelyk blykbaar, aan de manier , op welke de Duiven hunne Jongen voeden met Boonen, die eerft doorweekt zyn ja hunne Krop. Zo vervullen dan die Klieren de plaats der genen, die in de andere Dieren zyn in de Klieragtige Rok van de Maag. Ook mag men met reden opmerken , dat zy in de Vogelen zig niet tot aan dit Lighaamsdeel uit- ftrekken ; zynde een plaats van omtrent een Puim breed, boven de inplanting vandeZwelg- pyp in de Maag , daar van ontbloot. Maakzel De Maag , ontleedkundig befchouwd , beftaat ^deG^an- u't v*er ^Plcren^ waar v^n a*'e Vleezige Veze- lende, len zig vereenigen in twee regt tegen elkander over geplaatfte Peezen ; in 't midden , naame- lyk, van haare twee platte zyden. Het Vlee- zig deel van de twee fterkften deezer Spieren , dat zeer dik is, heeft Vezelen, die bynaallen boogswyze loopen , eq welker Peezigc enden , hereenigd, de twee gemelde Peezen maaken. Deeze Spieren zyn zo geplaatft , dat de eene naar de Rug ziet , de andere naar 't voorfte van den Buik. Van de twee andere Spieren, die veel dunner zyn, wordt door de eene het bo. yenfte van de Maag, door de andere het on- $erfte of de bodem bekleed. De Peezige draa- der Vogelen, 43: den van haare Vleefchvezelen , die ook boogs- np wyze loopen, hereenigen zig insgelyks in de Afdeel, twee gedagte groote Peezen. De eerftgemeldc J-Hoofo- Spier, die het Voedsel naar het Portier moet voortftuuwen , is van deeze twee de fterkfteo Binnen deezen Spjeragtigen Rok heeft de Maag een Zenuwagtigen , die pnmiddelyk den binnen- ften of Eehagtigen bekleedt, welke aan de Wanden zo h^rd byna is als Kraakbeen, heb- bende verfcheide gaatjes daar Vezeltjes indrin- gen van den Zenuwrok. Buiten is de Maag om - kleed met een geweefzel van menigvuldige Bloedvaten , doormengd met Vet : zo dat men 'er vier of vyf Rokken aan tellen kan, gelyk aan 's Mcnfchen Maag ; komende de harde Eelt- agtige allerbinnenfte in plaats van dat dunne Fluweelagtigebekleedzel , 'twelkde Donsrok* genoemd wordt in on^e Ingewanden. Voorts * Tmme* ondergaan de Spyzen , door bymenging van de Gal en 't Alvleefch-Sap, in de Vogelen een dergelyke bereiding tot ChyJmaaking als in de Dieren (*) ; doch Chylvaten f worden in hun j Va^ niet gevonden, 't Gedarmte is in de Graan. cetende by uitftek lang : zy hebben den blin- den Darqi X ook zeer lang en dubbel , \ welk % Cuum te langer tyd geeft tot Verteering der Spyzen , gelyk wy dit yerfchil in de Viervoetige Dieren reeds hebben opgemerkt (f). In de Roofvo- ge- (*) Zie het T. Stuk deezer Natuurlyke Hiftori* (\\ Zie het III. Stuk derzelve. bladz. 377, h Dkel. Xy. Stuk. C 5 42 Eigenschappen jj# gelen, is derhalve, ook in tegendeel het Ge* Afdeel, darmte zeer kort, en de blinde Darm naauw- I. Hoofd- lyfa kenbaar. STUK* . . In deeze laatften is het Geflel gantfch ver- in de Vleefch-ee- fchillende, gelyk de Heer HERissANT zo om- iT^f Vo ^anc^^ *n c'e Koekoek heeft waargenomen (*)# geien. Men vindt 'er niet alleen geen Krop aan, maar bovendien ontbeert hunne Maag die Eelt- of Kraakbeenige Wanden , v/elke den binnen ft en Rok in de Graan-eetende Vogels uitmaaken. Haar Geflel is daarenboven niet zo fterk ge- fpierd, maar flap en Vliezig, byna als eens Menfchen Maag en als die der Viervoetige Die- ren; met dit verfchil, egter, dat de Vleezige Vezelen , welke den Spieragtigen Rok famenftel- len , in deeze Vogelen ook Boogswyze loepen en z\g vereenigen in twee Peezen regt tegenover elkander, en dat de twee dikfte Vlakten ook geplaatfi zyn in 't midden der platte Oppervlak- ten van de Maag, ter wederzyden. De Heer Reaumcr heeft veele Proefnee- mingen in 't werk gefield , om de manier van Verteering in deeze Vogelen te onderzoeken, Hy deed een Buifcrt Blikken Pypjes inflokken , waar in een ftukje Vlecfch was met eeoige Graankorrels , aan de enden open , doch met Gaas digt gebonden : deeze Pypjes werden , na verloop van een of twee Etmaal, weder uitge- fpoo- (*) Zie het IV. D£EL der Uitgezegtt P'tthanL bladz. d]sr Vogelen. 43 fpoogen door den Vogel , en toen bevondt hy jj het Vleefch, ja zelfs de brokjes Been , welken Afdeed hy in dergelyke Pypjes dcedc , geheel of byna I. Hoofim verteerd te zyn, zonder dat de Graankorrelen ST • anders dan uitgezwollen waren : zelfs gc bor- den Graanen kwamen onverteerd uit deeze Pyp* jes. Dit deedt hem bcfluiten, dat de Vertee- ring in deeze Vogelen niet door Wryving ge- fchiede , maar door de ontbindende kragt van een Vogt in de Maag vervat , welks eigenfchap hy met geen genoegzaame zekerheid heeft kunnen ontdekken (*). Iets, 't welk de Roofvogelen byzonder te Hunne paffe komt , is het zonderlinge maakzel van g^Iime hunnen Bek. Dezelve is Haakswyze krom, en zy bedienen 'er zig niet alleen van , om hunne Prooy te verfcheuren , maar ook om eenig be- ginzel van Verteering toe te brengen aan hun VoedzeL Deeze Vogelen hebben , in 't alge- meen, het bovcnfte van den Bek aan 't end omgekromd als een Haak, met een fcherps punt; het onderfte naar agteren breed en dik, aan 't voorend bykans rond uitloopende. Dit; deel is hol , om de Tong, welke zy taamelyk dik hebben, te bevatten. De Randen van de beide deelcn, die den Bekmaaken, zyn hard, fnydende en fomtyds getand. De Pappegaay, dien wy hier tot een voor- beeld neemen, eet byna allerley flag van Spy. zen: (*) Zie her zelfde, bladz, 374, 37$. I. Deïi, IV. Stuk» 44 Eigenschappen Ut zen : hy breekt en kraakt de Pitten van veele Afdeel, Vrugten. Ook is 't, in deeze Vogel, zeer op- I. Hoofd- merkelyk, dat weezentlyk het end van de Tong door hem gebruikt worde, om het gene hard i$ te ftuuwen onder het bovenfle deel van den Bek, ten einde het vervolgens aan de zyden gebragt worde , om het klein te maaken , eer hy het inflokke. Verder komt hier ook te pas, dat de Pappegaaijen het Voedzel, 't welk zy ingezwolgen hebben , weder in den Bek doen komen , om het te kaauwen ; weshalve zy geteld kunnen worden onder de herkaauwende Dieren. Even \ zelfde wordt van de Reigers verhaald, die de Moffelen, welken zy hebben ingeilokt, na dat dezelven door de broeijing open gegaan waren , weder zouden uitbraaken , om zig te voeden met derzelver Vleefch. r>eBekvan Ik moeft niet vergeeten, dat de Haak, die andere \ o- aan >t enc] van jen Bek der Roofvogelen is, in gel*n' fommigen ook dient om zig aan op te hangen en over te brengen van de eene naar de andere plaats. Sommige Vogelen , gelyk de Aakfters en die tot deezen Rang behooren , hebben een Bek als een Beitel , om , het gene zy breeken willen , met geweld aan (lukken te flaan. Zy bedienen zig daar van zo wel tot het eccen van Vleefch, als van Graanen en Vrugten. De zo- danigen, die Gras, Kroos of andere Waterplan. ten eeten , gelyk de Zwaanen , Ganzen , Een* den en dergelyken, hebben den Bekwederzyds pet inkeepingen;; getand , op de wyze van een Rasp, der Vogelen 45 Rasp , en dit ftek hun niet alleen tot aanvatting n# • en vafthouding van die glibberige Kruiden in Afdeel, ftaat, maar ook den Bek te gebruiken als een I- Hoofd» foort van Teems , om het Water, dat zy anders te veel in 't Lyf zouden krygen , te laaten uit- zyperen. Eenigen , gelyk de Duikers en Meeuwen , bedienen zig van hunnen Bek om hunne Prooy , die in Vifchjes beftaat , te vatten. In zekere Vogel , genaamd Fiber, zyn het geen enkele inkeepingen, maar waare Tanden , lang* puntig en naar agteren omgekromd (*): zodat deeze een uitzondering fchynt te maaken in den algemeenen Regel , dat de Vogelen met geene Tanden zyn voorzien. Niet minder dienft hebben zodanige Vogelen, die men thans , wegens de langte hunner Pooten, Steltloopers noemt , van de zonderlinge langte hunnes Beks , welke hun in ftaat ftelt , niet om denzelven als een Stokje om te peilen te ge- bruiken; 't welk inderdaad belachlyk zoude zyn , dewyl zy dikwils met de Pooten op den Grond der Slooten en Moeraflen ftaan, wan- neer zy dus van hunnen Bek gebruik maaken ; maar om te voelen naar hunne prooy , diemeeftal beftaat in Aaltjes, welken door de Modder krui- pen ; of liever alleen maar om die Dieren op te zoeken en te vatten, na dat zy derzelver gewemel aan hunne Pooten gevoeld hebben. De (*) Du Vernev, QêttyrU *4n*tomifuu. ParU 176*, Tom. II. p, 449, 46 Eigenschappen IL De Hoenderen en anderen van deezen Ratfg,- Afdeel. ge[jruj^en hunnen Bek, waar van de Bovenkaak STUK?°^D"mct haare hoIte ^uic over de Onderkaak, als een Kraauwel om iets naar zig te haaien en op te zamelen. Voorts zyn de Duiven , Leeurik- ken , Spreeuwen , Lyfters , Kvvikftaarcen , Vin. ken , Putters , Cysjes en 'c meefte andere"Zin- gend Gevogelte, 't welk door LiNN^usgebragt wordt tot den Rang der Müsschen, met een Bek voorzien , dien zy als een Nyptang kunnen bezigen, zo wel totheteeten van Vrugten, Be- fiën en Zaaden, als van allerley Infekten en Wormen. Van hunne behendigheid , in 't pellen der Zaaden , heb ik reeds gefproken (*). Hetooglui- In de Viervoetige Dieren vindt men, boven kend vlies.. en behalve de twee Oogleden, nog eenderde, * Memhra- 't welk het Oogluikend Vlies genoemd wordt, im mftttans benende , of om hunne Oogen te befchermen Voor uitwendige beledigingen , of om de Vui- ligheid, welke daar by geval in komt, 'er uit te veegen; dewyl zygeen Handen hebben , ge- lyk wy, om de Oogen te wryven. In die bei- de opzigten hadt het Gedierte dit Vlies dub- bel noodig, en de wyze Schepper, alles toe- brengende wat ten nutte'der Schepzelen (trekken kan , heeft het 'er niet aan onthouden. In de Vogelen fchynt het inzonderheid te dienen, om de Oogen , die geduurig door het Vogt der Traanklieren worden befproeid, van de over- maat (*) Bladz. 37. hier voor. 0 E n Vogelen. 47 maat van dit Vogt te bevryden. Het beweegt il zig op een konüige manier, zynde zeer dun en Afdeel, fyn van geweefzel, halfmaanswys van gedaan- }'}}00FD' te. Het is een foort van Gordyn , dat opge- haald en neergelaten kan worden; hebbende een zyner enden aan 't bovenfte van den Bol , onbeweeglyk, terwyl het andere end vry is en vaft aan een Snaar, behoorende tot een der Spieren , waar van ik nu fpreeken zal. Twee Spieren vindt men boven 't agterfte van den Oogbol geplaatft, de eene boven, de andere onder, zynde de onderfte zwakfi. Dee- ze, naar de Gezigtzenuw loopende, brengt een ronde fyne Pees voort, welke naby deeze Ze- nuw een Katrol ontmoet, behoorende tot de an- dere Spier, die boven den Bol geplaatft is, welke, tot aan de Gezigtzenuw gevorderd zyn- de, eene Pees voortbrengt, die doorboord is, om de kleine Snaar te ontvangen , waar aan zy tot een Katrol dient. Deeze Snaar, te rug keerende naar den beweeglyken hoek van het Gordyn , maakt een bogt over de Gezigtzenuw. Om nu wel te verklaaren , hoe dit Gordyn op- gehaald worde, ftaat in de eerfte plaats te waar- neemen, dat het een grooten weg moet afleggen om het Oog te bedekken ; ten anderen , dat , hoe langer een Spier zy, hoe meer dezelve zig in (laat bevinde tot een groote inkorting, 'c gene maakt , dat het deel , aan 't welke zy gehegt is , een groote ruimte kan doorloopen : nog- thans heeft de Spier , die het Gordyn moet op* i.DEst, iv.stvk, trek- 48 Eigenschappen fl. trekken, maar weinig langte, en kon 'er niet Afdeel, meer hebben, naar reden van de plaats, welke I. Hoofd- zy befiaat# 5TÜK. ' r Zie hier het middel, dat de Natuur gebruikt heeft om zulks te vergoeden. Zy heeft de Snaar van deéze Spier doen gaan door een Katrol, die beweeglyk is, en dit brengt twee goede uit- werkingen voort: in de eerfte plaats, dat, ten tyde wanneer de kleine Snaar door haare Spier getrokken wordt, dc Katrol zig, in 't zelfde öogenblik , opligt en terug trekt. Deeze op- ligting, nu, maakt dat de kleine Snaar trekt door eene ruimte , die eens zo groot is als de gene welke de Katrol doorloopt. Inderdaad, onderftellende dat de Katrol eene Linie opgeligt worde, zo zal de Snaar eens zo veel opligting met haar end te weeg brengen , en hier by voe- gende , dat de Spier, die aan de Snaar vaft is, zelf ook een Linie inkrimpe , zal de afgelegde weg van het Gordyn drie Liniën zyn. Wan- neer de famentrekking ophoudt, wordt hetzel- ve , door de natuurlyke Veerkragt zyner Veze- len , geplooid en weg getrokken in den grooten Ooghoek. Behalven 't gebruik, dat gemeenlyk aan dk Vlies wordt toegefchreeven in de Dieren die het hard en Kraakbeenig hebben , zo dat het maar de helft van 't Oog bedekt, is het in de Vogelen van nog grooter nuttigheid. Immers, wegens deszelfs fynte, en doorfchynendheid zelfs, kunnen zy, wanneer het, door opge- haald der Vogelen. 49 haald te zyn , voor hunne Oogen gefchooven n. is, niettemin ftyf kyken op zeer heldere Voor- Afdeel. werpen , zonder dat zy de Oogleden behoeven ^ Hoofd- r* 1 t • • ï STUK.» te fluiten , om van het lterke Licht niet te ly- den ; en op een Boom zynde , daar zy van Tak op Tak vliegen, bewaart dit Vlies hunne Oo- gen voor de wryving en kwetzing der Takjes en Bladeren (*). De Vogelen hebben, boven aan de Nieren, een De Eijer- Eijerftok * , welke als een foort van Druiftros fa- Hoenderen, mengefteld is uit kleine ronde Lighaampjes van * Oyatitm verfchillende grootte en kleur , waar van de groot- ften doorgaans naar den omtrek geplaatft zyn , bevattende het gene men het Doijer noemt. Be. halve hun eigen bekleedzel, hebben deeze Ei- jeren een omwindzel dat hun gemeen is met den Eijerftok, en waar door zy omtrent gelyk de Eikels aan haaren Kelk gehegt zyn : ik wil zeg. gen, dat het Vlies van \ Ovarium zo veele Steeltjes of Voetjes uitlevert als 'er Eijeren zyn. Ten vierden, deeze Steeltjes ontwinden zig en omvatten hetEy, uitgezonderd een zeer kleine plaats , welke regt tegenover het Steelt, je is en door een witagtig ftreepje aangewee- zen wordt. Men noemt dit Vlies de Kelk der Eijeren, die dezclven ten naauwfie omvat; maar, naar maate zy grooter worden en den laatften trap van hunne rypheid krygen , ver- droogen de Vaten , die den Kelk en 't Ey te ft. (*) Du Verney , ut ftêfra. Tom. L p. 586. X.Deeu iV.Sxui, D 50 Eigenschappen If . famen hegten , en de Kelk begint zig af te fchei- Afdeel. den, in zulker voegen, dac het Ey in ftaat is om uit den .Eijerftok te gaan; zo door de fu- lpen trekking der Vezelen van den Kelk, als door zyn eigen zwaarte. Wanneer nu het Ey 'er uitgegaan is, zo vcrflenft de Kelk, doch niettemin zodanig , dat men 'er het Lidteken nog lang na het uitkomen van het Ey van ziet. Verder gaat hetzelve over in een Kanaal, 't welk ik nu zal befchryven. Het Aarsgat uitipannende van een Hen , wordt men twee voornaame openingen gewaar, wel- ker grootfte die is van den Endeldarm,- de an- dere, ter {linkerhand, de uitwendige opening van de Scheede, zynde deeze laatfte zeer ge- rimpeld, en ver binnen het Aarsgat. De Schee- de is ongevaar een Duim lang en maakt eenige draaijen in 't opklimmen naar de Lyfmoeder, die eene holligheid is, welke de zelfde wydte en figuur heeft als het Ey, zynde de waare Vorm , daar het in geformeerd wordt. De Lyf- moeder, nu, zig een weinig famentrekkende, loopt uit in een Buis, die in de Hoenderen byna de wydte van een Duim heeft, en de langte van omtrent agt Duimeh,- aangezien zy drie bogten maakt, eindigende met een ope- ning als een Paviljoen, genaamd de Tregtcr. Een klein gedeelte van dit Paviljoen hegt zig aan den Eijerftok. De Scheede , Lyfmoeder en Eijerbuis , maaken een enkel Kanaal met elkan- der uit. De Eijerftok is van binnen voorzien met der Vogelen. 51 met vcrfchcide blaadjes, die zig fchuins uit- jf# fïrekken, en deszelfs Wanden zyn befmeerd Afdeel, met een wit , flymagtig Sap , volkomen gely- Hoofd- STUK. kende naar Wit van Ey. Vooreerft , nu , moet men in agt neemen , dat, op 't oogenblik, wanneer het Ey gereed is om te vallen , het Paviljoen , *t welk natuurlyk neergedrukt was aan de flinkerzyde van den Ei. jerftok 5 zig opregt en voegt aan het gedeelte, daar het Ey zig affcheidt, om hetzelve te ont- vangen. Ten anderen , het Ey door het Pa- viljoen in de Eijerbuis zynde gekomen, daalc 'er langzaam in neder , wordende door de Wormswyze beweeging van dit Kanaal voort- gedreeven, en, naar maate het neerdaalt, ver- zamelt zig het witte en flymagtige Vogt, waar mede de binnen- Wanden van dit Kanaal be- fmeerd zyn , zig allengs om het Doijer , maa- kende dus het Wit van 't Ey. Eindelyk ge- komen zynde in de Lyfmoeder, blyft het 'er eenigen tyd en wordt met zyne Schaal om- kleed. By de opening van een Ey, wordt in de Omlce- eerfte plaats waargenomen , dat deszelfs Dop , en de holligheid in het ftompe gedeelte, vol zyn van Lugt ; ten anderen vindt men 'er twee algemeene bekleedzels; ten derden het wit dub- beld , het buitenfte en het dunde ; ten vierden het, Doijer in 't midden van het Ey ; ten vyf- den , dat het Wit en Doijer famengefteld zyn uit kleine Celletjes of Zakjes , die deeze Vog- i.Deei iv, stvjc D % ten 52 Eigenschappen II. ten bevatten , en ieder met een gemeenen Rok Afdeel, omkleed: ten zesden komen de Banden van het I- Hoofd- £y jn aanmerking. Aan het end des Doijers is STUK. een Snoertje , beftaande uit drie kleine Knoo- pen , gedraaid even als de draaden , waar uit een Touw gemaakt wordt ; zynde wit en door- fchynende: ieder Snoertje houdt met een zy- ner Enden aan het Vlies van het Doijer, met het andere aan 't Vlies van 't Wit. Ten ze- venden is 'er, in 't midden van het Doijer, een wit Vlakje, van grootte als een Linze, de Haa- netree genaamd, om dat het afhangt van de bevrugting der Eijeren door het treeden van den Haan ; gelyk men ook in deszelfs midden het eerfte beginzel van 't Kuikentje gewaar wordt, zwemmende in een zeer zuiver en doorfchynend Vogt. Deeze dingen , die in de Hoender-Eijeren zeer klaar en gemakkelyk te befch ouwen zyn , hebben ook plaats in de Eijeren van 't andere Pluimgedierte, groot en klein. De Haanetree is het voornaamfte deel van 't Ey. Het Wit en Doijer zyn eeniglyk gefchikt omdenoodige ftof te verfchaffen tot aangroeijing van het Kuiken , waar toe het Wit eerlt en vervolgens ook het Doijer gebezigd wordt : tot aangroeijing zeg ik 9 en niet tot formeering, dewyl dit Kuiken reeds geheel is geformeerd in de Haanetree of Vrugc van 't Ey (*). Een (*) Du Vürnev^ m frpra Tom. II, p. 370. der Vogelen. 53 Een andere byzonderheid, die onze opmer- jt, kmg verdient, is het roeden der Vogelen. Zy Afdeel. hebben niet alleen een scooter bekwaamheid om Hoofd- STUK op eenen Poot te (laan, dan de Menfchen, 't HeJ welk toegefchreeven wordt aan hunne lange roeften der Vingeren; maar de Natuur, voorziende dat zy Vo6ctn> genoodzaakt waren om dikwils op de takken van Boomen te flaapen , heeft hun een middel daar toe vciTchaft, om deeze manier van rus- ten, hun eigen, in 't Franfch genaamd pereber* naauwlyks te kunnen ontbeeren: 't welk tevens tot hunne veiligheid ftrekt voor de vervolging van veele Roofdieren. De voornaamfte ftcun , die op den Tak ruft onder 't flaapen, is de fcherpte van hun Borftbeen; maar in hun ne- derhurken wordt eene Pees, die langs hunnen Poot loopt en in de Vingeren eindigt, dermaa- te gefpannen , dat de Vingeren liyfomdenTak knypen , en , hoe meer de zwaarte van hun Lyf nederdrukt, hoe ftyver; 't welk alle wiggehng over de een of andere zyde, in het vallen voor of agter over , geheel verhinderen moet. Van de werking deezer Pees kan men , uit het fpec len van Kinderen met afgefneeden Vogelpoo- ten , zig overtuigen. Voorts vereifcht het vliegen der Vogelen nog Het een nadere overweeging. Het denkbeeld , dat v!leëen« de Vlerken het eenigfle zyn, h welk de Voge- len daar toe in ftaat (telt, vervalt, wanneer men weet, welk eene moeite door fommige Menfchen is aangewend , om zulks het Pluim- IDJWii iv.stv*. D 3 ge* 54 Eigenschappen U gedierte na te doen: doch, tot een byzonder Afdeel, geluk voor de Menfchelyke maatfchappy , mee 1 1 >FD een vrugteloozen uitflag. Aan den cenen kant is STUK» het Ligiktam van een Menfch te zwaar; aan den anderen kant ontbreeken hem genoegzaam fierke Spieren, om de Vleugels, al worden die nog zo groot aan zyne Armen gevoegd of op zyne . Schouders gelegd, te doen fpeelen. Zie hier hoe naauwkeurig de fchrandere Boreixi het Geftel , 't welk die byzondere bekwaam- heid aan de Vogelen geef c , befchry ve (*). Alle tweevoetige en viervoetige Dieren heb- ben, behalve de Agterpooten, twee Armen aan hunne Schouderbladen gehegc , die in de Bees- ten dienen , om op te loopen 5 in de Menfchen om te omhelzen of aan te vatten , in de Vogels om te -vliegen. Het famenftel der Beenderen, die de Vlerken in decze laatften uitmaaken, is met dat der Armbeenderen en dat der Voorpoo- ten byna overeenkomftig : men vindt 'er ook een Opper Armsbeen , aan 't welke de Beende- ren des Onder-Arms met een Elleboog gehegt zyn , die aan 't end Gewrichtbeendertjes heb- ben : maar het maakzel van 't Schouderblad is zeer verfchillende. Ook hebben de Vleugels geen langte , die evenredig is met het Lighaam in byzondere Vogelen : in de Struiffen , die ze byna enkel maar om te klapwieken gebruiken, zyn zy byfter klein ; in de Hoenderen en der- gc- (*) De motté sAntmAUtitn* Cap. XXII. der Vogelen. 55 gelyken , die niet hoog boven \ Aardryk vlie- u gen, wat grooter, gelyk ook n g anger inde Afdeel. Duiven; maar zeer uitgeftrekt in de AicodCii , [ Hoofd* Zwaanen, Ganzen, Zwaluwen, en de overi- ;TÜK- gen, die zeer hoog, of onophoudelyk byna, in de Lugt zweeven. In deeze evenaaren , of overtreffen zelfs , de Beenderen van ieder Wiek de langte des Lighaams van den Vogel , geme- ten van 't end van den Hals tot aan de Stuit, en zyn , met de Vederen , byna driemaal zo lang als de geheele Vogel. Behalvé de hardheid en ligtheid deezer Been- deren ; is het de zelfftandigheid en plaatzing der Slagpennen, die, hoe fyn en dun ook, aan de Wiek een genoegzaame vaftheid geeven , om met zy- ne vlakte, als hy uitgefpreid is, de Lugt zo- danig te flaan, dat de Vogel, onder 't vliegen, 'er door opgeheven wordt, of op de Wieken zweeft , maakende in de Lugt geduurig derge- lyke Iprongen , als wanneer hy zig eerft op- beurt om te vliegen. Niet minder verwonder- lyk is de zorgvuldigheid der Natuur in het te rug haaien van deeze Vlerken , zedanig dat zy de Lugt in dat geval niet met hunne vlakte treffen, maar met het Beenig gedeelte, daar de wortels der Pennen zyn ingeplant; 'z welk minder tegenftand veroorzaakt, en den Schok voorkomt, die anders hunne vlugt vertraagen zoude. Die alles, egter, is het voornaamfle in dee- Degroor- zen niet. Men zoude, door Menfchelyke konft, Lc de'Éorft- i.desl. iv. siu*. D 4 aaa 56 Eigenschappen aan ons Lighaam dergelyke of miflchien nog vlugger Wieken hegcen kunnen: maar een be- " weegkragt, zo flerk als in het Pluimgedierc, naar reden van de Zwaarte, die opgehouden moet worden , ontbreekt ons. De Bordfpie- ren, die in den Menfch de Opper- Armsbeende- ren buigen , zyn klein en hebben weinig Vleefch : want zy evenaaren naauwlyks het vyftigfte of zevenügfte deel van al het Spierenvleefch : in de Vogelen , in tegendeel , zyn zy zeer groot en dik , overtreffende fomtyds in zwaarte al de andere Spieren van dien Vogel met elkander. Dit ziet men klaar over Tafel, wanneer men bevindt dat de twee klompen Vleefch aan het Borflbeen byna zo voedzaam zyn als al het ove- rige dat eetbaar is aan een Vogel. Hier uit kan men klaar befpeuren, hoe zeer debeweegkragt der Vlerken grooter is dan die der Armen in den Menfch. Immers Borelli rekent, dat het Vermogen der Borftfpieren meer dan tiendui- zendmaal de zwaarte van den Vogel overtreft. Ten anderen moet gelet worden op de plaat- zing en famenvoeging deezer Spieren , die in de Menfchen haar begin neemen van het vlak- ke Borflbeen , van de Kraakbeenderen , van 'z midden des Sleutelbeens en van de zesde, ze- vende, agtfle Ribbe: daar in het Pluimgediert het Borflbeen de geheele Borfl als een Harnas of Schild bekleedt, hebbendein 't midden een opf taande Kam of Wand, waar aan de Vezelen der Borftfpieren , wederzyds , zo wel gehegt wor- der Vogelen. 57 worden, als aan de geheele vlakte van het n# Borftbeen, 't welk een zeer vafte famenvoe- Afdeel. ging maakt. De Vleefchvezelen van iéder Hoofd, Spier loopen vervolgens lamen , en vereenigen zig tot een vafte , breede Pees , welker Vlee- zig end in het Knobbeltje des Opper-Armsbeens zelf ingeplant wordt, daar zy in de Menfchen beneden het Knobbeltje, in het lighaam van 't Been, haare inplanting heeft. Hier uit is af te leiden, dat in de Vogelen de afftand van de ftrekking der Borftfpieren van het middelpunt des Hefbooms der Wiek klein zy , gelyk naa- melyk aan de halfmiddellyn van 't Hoofdje, 't welk in de holte van de Schouderpan draait , en deeze afftand is minder dan een zesde of ze* vende deel van de langte des Opper- Armsbeens, en een agttiende deel van die des geheelen Beenigen Arms , het veertigfte deel bykans van den gantfehen Vleugel met zyne Slagpennen. Dus ziet men , dat een zeer kleine trekkipg van deeze Spieren in ftaat is om de Wieken een halven cirkel te doen befchryven. De Spieren, wel is waar, die tot de opligting die- nen , en mee de driepuntige in den Menfch overeenkomen , zyn dun en klein , doch van genoegzaame kragt ; dewyl deopligtingnietmet de vlakte maar met de kant van den Wiek ge- fchiedt, en hier door wordt tevens het oogmerk van de Natuur, om het middelpunt der zwaarte van den Vogel laog te plaatzen, gelyk tot het Vliegen noodig was, beantwoord. i.deel. iv. *juk. D 5 Die 58 Eigenschappen H. Dit laatfte volgt niet alleen uit de befpiegc- Afdbel geling, maar wordt door de ondervinding be- L Hoofd- i overblyft, tea DER V O # £ L E N. 59 ten grootften deele van de Lugt beflagen. Uit jj# decze fchikking begrypcn wy , hoe zorgvuldig Afdeel. dc Natunr het middelpunt der Zwaarheid, in I. Hoofd* STUK» de Vogelen, beneden de lyn, die van de wor- tels der Wieken tot elkander getrokken wordt, heeft doen vallen, ten einde zy altoos, met het Lighaam voorover, in de Lugt zouden bly- ven hangen, Een ander Lighaamsdeel , 't welk dit alles in Waarom het Pluimgedierte regelt, is de Kop en Hals. Kopms^0 Men zoude mogen vraagen; waarom de Voge- fcheneen len altoos, in het flaapen, hunnen Hals agter- ^kflaa* waards buigen en hunnen Kop verbergen onder een van hunne Vlerken ? In de eerfte plaats worde men ligt gewaar, dat zulks overeenkomt met de houding van alle Beeften , die in de Slaap hunnen Kop altyd hier of daar laaten ruften; kunnende die deelen , welker ophouding wille- keurig is , dan niet anders worden onderfteund. Maar een andere reden , die hier ter zaake doet, is , dat de Kop en Hals , te famen , ook vry veel zwaarte hebben, en derhalve wordt, door hun agterwaards over te buigen , het middel- punt der Zwaarheid, 't gene in een vliegende Vogel juift tuflehen de wortels of beweegpun- ten der Vlerken moeft zyn , een weinig agter- waards gebragt , zo dat de Zwaarheidslyn lood- regt valle op het midden van de Klaauwen der Pooten, die als een Nyptang om den Tak flui- ten, gelyk gezegd is ; ep dus blyft het Dier, 1. Deil. IV. Stuk, 6o Eigenschappen Ij, in volkomen Evenwigt, gemakkelyk en veilig Afdeel. te roetten zitten. I. Hoofd- j)jt brengt ons tot befchouwing van de uit- Lighïami wcr)dige geftalte der Vogelen, 't Is oncwyf el- geftalre der baar, dat het Vliegen een grooter overeenkomfl: Vogelen. vorcjerc 'm de gedaante des Lighaams, dan de gang of andere werkingen der Viervoetige Die- ren. Dus verfchillen zy ook meer van eikan- der, door hunne grootte en kleuren, de lang- te van den Hals en Pooten , de dikte des Lig* haams of fchikking der Vederen , de figuur van Bek en Klaauwen of Voetzooien , dan door iets anders. Zie hier de befchryving van hunne Ge- flalte , door den Heer Linn^eus. De Kop ^ct Lighaam der Vogelen wordt verdeeld in her Lyf. Kop , Lyf, en Leden. De Kop is geplaatft op een langwerpigen , cenigermaatc opgeheven , rondagtigen Hals. De Kaaken zyn naakt , Tan- deloos, uitgerekt tot een Hoornigen Bek, met Neusgaten doorboord, in fommigen met Wafcb aan 't Grondftuk voorzien, dat kaal is, met Kamswys' gefchikte Hairtjes aan de randen van den Keel , uitwendig. De Tong Vleezig, Kraakbeenig , uitgerand , gefcheurd , gefnazeld , of geheel, dat is fcherp: Oogen wederzyds, met Oogleden en een Oogluikend Vlies: ge. knotte Ooren zonder Lapjes: de top van 't Hoofd fomtyds verfierd met eene Kuif van Ve- teren of Pluimen ; een Kam op de Neus of Lellen aan de Keel. Het Lyf Eyrond , beftaan- de uit een gelyke magere Rug, van onderen een der Vogelen. 61 een groot, gekield, zeer dik gefpierd Borflbeen ; n. de Sleutelbeenderen Vorkswyze famengevoegd; Afdeel. de Buik ktender, van agteren , onder de Stuit, I- Hoofd- met een gemeene Opening voor het Aarsgat en de Teeldeelen. Onder de Leden zyn begreepen de Vleuge- De Led*n. gelen, Staart en Pooten. Ieder Vogel heeft twee Vleugels, Wieken of Vlerken, die uit Opper- en Onder- Armsbeenderen, doch zonder Handen, beftaan, welke van agteren gewelf s- wyze beftoken zyn met Roeipennen , waar van de buitenften, van den eerften Rang, tot den Onder- Arm; de agterften, van den tweeden Rang , tot den Opper-Arm behooren ; terwyl de Bajlaard Vlerk de plaats vervult van Duim. Over deeze Roeipennen lteeken de naafte Slag- pennen van den Vleugel heen. De Staart heeft haar beginzel uit een breede Stuit , met twee Klieren, en wel uit het bovenfte gedeel- te , dat doorboord is en met een Kwaftje voor- zien , omringende den wortel der Beftuurpennen, die veeltyds twaalf in getal zyn , langer dan de Pooten in de Langftaarcige, korter in deKort- ftaartige , en allen even lang (in de genen die de Staart geheel) , aan de zyden korter (in de genen die ze Wigswyzë) of aan de zyden langer (in de genen die de Staart als een Schaar heb- ben). Pooten zyn 'er twee , uit een Dye , Scheen, Vingers en Nagelen famengefteld. De Dyën vindt men Vleezig, met Vederen bedekt , maar half naakt in de Stekloopers : de Scheenen i. dem. iy. sivk. Pee» 62 Eigenschappen II. Peezig, in de meeften kaal, fchraal, zelden Afdeel. rujghairig, in weinigen van agceren met een uit- t. Hoofd. {^1^^ Spoor gehoornd, 't Getal der Vin* TUK» geren 9 daar de Pooten op ruften, is in de mees- ten w, gemeenlyk drie van vooren en een Duim van agteren, uitgenomen in de klimmende die twee Vingeren voor, twee agter hebben, cn, in de kopende, wien deagtcrvingerof Duim ontbreekt. In de meefte Landvogelen zyn de Vingeren geheel van elkander afgefcheiden ; in de Watervogelen met een Vlies te famenge- voegd , en wel ten halve in zulken die in Moe- raflen zig onthouden , of met Lobben en t'ee- nemaal gepalmd (in de zwemmende Vogelen). Ieder Vinger of Toon heeft gemeenlyk een Nagel en de agterfte i$ zelden zonder Ge- wricht. Wapenen. De meefte Vogelen zyn ongewapend , kun- nende , door hunne Wieken , gemakkelyk in de Lugt hunne Vyanden ontwyken. Egter zyn 'er cenigen die Hoornen op den Kop hebben, ge. lyk de gehoornde Kalkoen en Rhinoceros-Vo- gel: anderen die Spooren hebben, gelyk de Eaauw en Faifant : anderen Doornen aan de Oxelen , gelyk de Struisvogel en eenigen meer^ Het Mannetje houdt zig gemeenlyk by één Wyf je ; hoewel 'er egter veelen voorkomen , daar het Mannetje veele Wyf jes heeft , gelyk de Hoenders en Eenden. Mannetje en Wyfje rnaakcn , in de eerftgemelden , te famen een zeer kondig Neft , doch het Wyfje broedt mecft de DER V O G E L E K. 63 de Eijeren , en bezorgt de Pullen , zelfs toe honger lydens toe , befchermende die ook uit al Afdeel. haare magt, terwyl het Mannetje zig weinig !• Hoofd- daar mede bekommert, Groot is de nuttigheid , die men van de Vo- N^lgm gelen heeft, in veele opzigten. De kleinfteti vosciena vernielen het Ongedierte, dat de Boomen en Vrugten befchadigt, firekkende, wederom» zelf tot Spyze voor de Roofvogelen , die ons dienen tot het vangen van veelerley eetbaar Ge- vogel te. In de Bergagtige Landen zyn Hee- ren, die uit eenige Arends-Neften genoegzaa- men Voorraad van Vleefch weeten te bekomen voor hunnen Tafel. De Eijeren der Hoende- ren en Eenden ftrekken ons , die der Strandvo- gelen aan een menigte Eilanders en Kuftbewoo- ners tot Voedzel. Men weet, hoe 't nuttige en voor alle befchaafde Natiën onontbeerlyke Schryftuig, de Pennen, van de Ganzen afkom- ftig zyn. De Vederen der Struifen en Paradys- vogelen , als ook der Paauwen , dienen tot Sie- raad. Een ongemeen gemak, tot onze Nagtruft , levert ons het Dons van veelerley Gevogelte , doch in 't byzonder dat der Zwaanen uit. Ik zal nu van de lieflykheid van het Gezang van \ Pluimgedierte, noch van de aangenaamheid die ons de verfcheidenheid van kleur , de aar- digheid der geftalte en houding van veelerley Vogelen verfchaft, niet breedvoerig fpreeken : noch gewag maaken van het vermaak der Vo- geljagt , of hoe dat zy , zelfs na hunne dood , I. Dksu IV. Siv*, kOB* (54 Eigenschappen U# kondig opgezet zynde, de Kabinetten verfie- Afdeel. ren door hunne fraaiheid, f. HOOFD- II. HOOFDSTUK. Opnoeming der Schryveren over de Vogelen 9 zo der Ouden als Hedendaagichen. Ranglchik* king der Vogelen volgens den Keer Brisson en volgens den Heer Linnjeus. Kenmerken van de Rangen en van de Gellagten, ieder in 't byzonder. Bello- jy elloniüs of Belon was de eerrte , die dit gedeelte der Natuurlyke Hiftorie eeniger- maate in orde bragt, fchikkende zodanige Vo- gelen by elkander 3 die hem, *t zy door hunne Levensmanier, of door hunne uitwendige ge- daante, eenige overeenkomft fcheenen te heb- ben. Zyn Werk was uitmuntende naar den tyd 9 in welke het uitgegeven werdr ; een tyd welken men , in zeker opzigt , als de kindsheid der Natuurlyke Hiftorie aanmerken zoude kun- nen ; maar hedendaags moet men het niet dan zeer onvolmaakt agten. Behalve dat de Af- beeldingen zeer flegc zyn, kan de naauwkeu- righeid zyner befchry ving van fommigen , het gemis niet opweegen van die foorten , welken hy in 't geheel niet befchry ft, fchoon hy ver- haalt dezelven by duizenden te hebben gezien. Egter moet men hem dank wyten, het baanen van ö ë r Vogelen. ë$ Van den Weg, waar op anderen hem zyn voor- Jj# by geftreefd. Afdeed* Kortnadeezen Autheur volgde Gesnerüs, die Hoofd- STUK, zig, wel is Waar, een weinig verder uitbreidde, GiikiMtA maar wiens Afbeeldingen, meeftendeels , niet «en Aldro* minder onvolkomen zyn ; hebbende , boven- VANDUS* dien , de Vogelen geplaatft naar de órde der Voorletteren van hunne Naamert : zo dat men niet in ftaat is onl een onbekenden Vogel by hem op te zoeken. Aldrovandus , die kort na hem op het Tooneel verfcheen, heeft, be- halve hét gene door anderen was te boek ge* fteld , een menigte van nieuwë Soorten befchree- ven , en zyne befehryvingen zyn taamelyk naauwkeürig : maar hy heeft, behalve 't genö hy door eigen oogen wift, 'er by gevoegd 't gene hy van hoóren zeggen hadt, zónder ±ig te bekommeren , of de zaak bewcezen Waréi Zyne Afbeeldingen zyn niet beter dan die vari Gesnsrus. Ten zelfden tyde kwam in *t licht, Schwenk- Scrftfftffr felds Hiftorie der Dieren van Silezie , v/aar j^iidüj in de Vogelen , die het Vierde Boek uitmaf ken , vry naauwkeürig befchreeven zyn , doch meeftendeels zö kort , dat men ze niet behoor- lyk kennen kan. Johnston , die in 't vervolg fcyne algemeene Hiflorie der Dieren uitgaf f heeft kunnen leezen en nsfchryVen. Hy heeft ons , in 't geheel of ten déele, een nieuwe Uit» gave bezorgd van de Werken der Schryveren * die voor hem gewerkt hadden % en insgelyks x,D££l# iy. Sivu E óer* 66 Rangschikking II. dcrzelver Afbeeldingen gekopieerd , nsaar dc- Afdeel. Zelven zodanig veranderd, datzy veelal anken* II. Hoofd- baar n> «STUK» Ray of Eindelyk kwam Ray of Rajds voor den dag, Ra ju.. dien men als den cerften opregter van een ge- regeld Stelzel der Vogelkunde rnng aanmerken. Door hem werdt het Werk van Wjlloughbyiq Jt licht gegeven. Hy heeft de Vogelen in een nieuwe orde gefchikt en Kenmerken vafcge(i:eld> die tot onderfcheiding derzelven bekwaam zyn. Ook zyn de befchry vingen , welken deeze Heer geeft van Vogelen , door hem gezien , zeer uitgebreid, maar de Afbeeldingen, in zyn be- knopt Samenftel (*), byna altemaal ontleend van de Ouden , beantwoorden niet aan derzclver öaauwkeurighcid. Barrere. Op '* voorbeeld van een zo goeden Leids- man zou men fchynen niet dan te moeten vor- deren in 't zelfde Voetfpoor, doch de Heer Bar* rere heeft ons in zyne Vogelkunde, in den jaa. re 1 745 uitgegeven , aangetoond , dat men we • der te rug kon gaan, Dit Werk munt in flegt- heid uit ; de Waarneemingen zyn doorgaans valfch en de fchikkingen belachelyk. Men vindt , in zyne Methode , den Trapgans ge- plaatft ruffchen de Zwaluw en een dergelyk .klein Vogeltje : den Paradys- Vogel tuflehen de Kafuaris en Vogelftruis ; even als men , een Kabinet verzamelende van Vogelen , dc klei- nen E) E R VOGKLEN. 67 hen tuflchen de grooten fchikt , om ruimte te jjf, befpaaren. Enz. Afdeel; Eenige Jaaren te vooren hadt de Sweedfchë II.HooFri- Hoogleeraar Linn^eus zyn Samenftel der Na- S1ÜK# . , , .f . LiMNattrl tuur in t licht gegeven, waar van ik reeds om- euMoiri- ftandig heb geiproken (*). Voorts kwam i in RINd- den jaare 1752, de Vogelkunde van den Heer Moehring uit , die ten opzigt van de Ken- merken der Geflagten , zo de Heer Brisson aanmerkt, gantfch onnaauwkeurig is , als zynde uit de onvolkomcne Befchry vingen der Autheureil opgemaakt. Hier van , egter , moet men uitzonde» ren , het gene hy zelf waargenomen heeft , dat taamelyk voldoet. Het geheele Heir der Vogelen wordt door hem verdeeld in vief Benden; van Vliespooten, Velpooten, Kort» vlerken en Waterminnaaren ; waar van hy de laatften onderdeelt in Tand- en Breed- of Plat- en Eng-bekken , Duikers en Sneppen (f), Twee Jaaren, voor dat het Werk van Moeh- Samenfei &ing in 't licht kwam, hadt de Heer Klein zyn van ***** Voorlooper van de Hiftorie der Vogelen '(§) uit- gegeven , die hy, gelyk de Viervoetige Die. ren, in Familïèn of Gezinnen verdeelt, doch ; door de eenvoudigheid der Kenmerken, in by- ftefé (*) Zie het LSiuk dèezer Nat. Hifiorit > bladz, ïo^f; enz. (j- ) Zie her I.Dfil der Uitgezept frerhandelin^eni bladi 592. En het Werk genaamd Gejlachten der kogelen, ver- taald door C. Noziman en met Aanrekèningcn rcrróééfc sierd door A. Vosmaar. Amilerd. 1758. (5) HtfttrU ^Ayiwn Prcdrowüs. Lubècse ifjo i.DEsi. iv, stwk, ë 2 68 Rangschikking jj# ftere verwarring brengt. Alles is aldaar, zon- Afdeel. zyn taamelyk , maar de Af beddingen , wel- Afdeel ken hy 'er by voegt, gelyken niet naar de he- il. Hoofd- fchreeven Vogelen. Rzaczynskl heeft de Vo- gelen van Poolen, van 't Groot-Hertogdom Lithauwen en de Nabuurige Landen , in Alpha- betiiche Order voorgefteld , en een gedeelte der Befchry vingen , die door voorgaande Autheu- ren gegeven waren , gekopieerd. Sloane fpreekt van die van Jamaika zeer naauwkeurig en de Graaf Mausigli van die op den Donau-Stroom zyn ; Catesby van de Karolinifche , Virgini- fche, van die- vanFlorida en de Bahama-Eilan- den. De Befchry vingen van deezen laatften, , hoewel veeltyds wat kort, zyn zeer juid en dc Afbeeldingen redelyk wel gekleurd. Ook vindt men, in andere Aiitheuren , Reisbefchryvers, cn fommigen die van de Natuurlyke Hiftoric in 't algemeen handelen , nog een menigte van Vogelen , gelyk onder anderen in 't Kabinet van Seba; daar de meeften egter niet wel be- fchreeven en zeer flegt afgebeeld voorkomen. Fat sch , Drie hedendaagfche Autheuren zyn 'er , die hun Edwards. wel^ hebben gemaakt, om dit gedeelte van de Natuurlyke Hiftorie op het allerfraailte voor te Hellen. Ik fpreek, in de eerde plaats, van den Duitfcher Frisch, door wicn de Vogelen van Europa met levendige Kleuren, en volmaakt Natuurlyk , zyn afgefchetft , waar aan hy nog be- zig is. De Engelfchman Albin heeft zulks ook in 't werk gefield , ten opzigt van de Vogelen in 't algemeen , doch zyne Befchry vingen zyn t'eenemaal uit Willoughbt ontleend , en de Kleu* der Vogelen. 71 Kleuren zo onnatuurlyk, dat de meefte Vogels jj# onkenbaar zyn. Ten dien opzigte heeft de Heer Afdeel. Edwakds hem oneindig overtroffen , en van Hoofd- ieder Vogel niet alleen een uitvoerige maar zeer naauwkeurige Befchryving , veelal op eigen Waarneemingen gegrond zynde, gegeven. Het eenigfte is, dat in zyn Werk de Vogelen foin- tyds wat hooger van kleur zyn, dan natuurlyk , .en niet in orde geplaatft. De Franfche Heer Brisson, van wiens Werk Bfiuscm. over de Vogelen ik in den aanvang reeds gewag maakte, heeft gelegenheid gehad , om iets voor den dag te brengen , ten deezen opzigte , *c welk in naauwkeurigheid van Befchryving, en Afbeelding tevens, nooit weergaa gehad heeft. Het onvergelykelyke Kabinet van den Heer Reaumur , t'elkens aangevuld wordende door het zeldzaame, 't welk de vier Wercldsdeelen uitleveren, waar van zyn Ed. bevoorens De- .monftrateur was, ftelde hem in ftaat , om, het (gene de Vogelen betreft, veel uitvoeriger tc behandelen , dan ooit te vooren was gedaan. Zyn Werk naamelyk , 't welk in den jaare 1760 van de Pers kwam, beflaat zes dikke Boekdeelen in Ouarto , en is verfierd met meer dan 220 fraay geiheeden Plaaten , op welken de Afbeeldingen gebragt zyn van meer dan 500 Vogelen , naar 't leven gegraveerd , waar van ten minite 350 nooit te vooren afgebeeld , en van deeze laatften meer dan 320 zelfs niet be- l*DE*ia IV. Stuk. £ 4 fchff$* ^2 Rangschikking fehreeven waren; zynde de overige 150 nog Afdeel. zcer verbeterd, JF.Hoofd- Boven en behalve dit alles, is wel het voor^ naamftc , 't gene dit Werk doet uitmunten , de goede order en fchikking , waar in het gant- fche Heir der Vogelen door deczen Heer wordt gerangeerd. Hy verdeelt hetzelve in 26 Ran- gen, die 115 Geflagten bevatten, waar onder omtrent 1500 Soorten of Verfcheidenheden be- greepen zyn. De Pooten en Bekken zyn do Lighaamsdeelen , welken zyn Ed* tot vaftftel- ling van de Kenmerken heeft uitgekoozen : 't getal der Vingeren, derzei ver plaatzing, afzon- dering of vereeniging; 't getal der Vliezen die hun famenvoegen of 't gebrek van die zelfde Vliezen 3 zyn zo veele Kenmerken , welke hem gediend hebben tot de groote en eerde Verdee- lingen : de Onderdeclingen worden door hem van de veifchillende figuuren van den Bek afge- leid ; de andere byzqnderheden bepaalen het Ge- flagt , en het verfchil der Kleuren , enz. eindelyk , de Soorten. Ik zal hier, gelyk ik met de Vier* voetige Dieren gedaan heb , de Kenmerken der Rangen aanwyzen, met derzelver onderhoorige Geflagten. Rangen De twaalf eerfte Rangen komen in de vol- der Voge- gencje Kenmerken overeen- Jen volgens ö Pwsson. De Vingeren zyn in 't geheel ongevliesd : de Schenkels, tot den Hiel toe, gepluimd, 't Ge- ral der Vingeren is vier , die allen tot haar be- gin toe, of daar omtrent, zyn van elkander ge- fchek de». Vogelen. 73 (fcheiden: ftaande drie voorwaards, één agter- u. waards. Afdeel. 1. Die van den eerden Rang hebben, behalve H.HooFn- STUK. deeze Kenmerken , den Bek regt , het end * van de Bovenkaak een weinig dikker en om- gekromd ; de Neusgaten half gedekt met een dik, zagt Vlies. Een Geflagt. De Duif. 2. Die van den tweeden Rang hebben den Bek u Kegelagtig, gekromd. Zes Geflagten. De Kalkoen, Haan en Poule Peintade , de Ourhaan y Patrys, Faisant. 3. In die van den derden Rang is hy kort en III* haakswyze. Vyf Geflagten. De Sperwer, Arend $ Gier, Schuif-uit en Kat-Uil. 4. In die van den vierden Rang , Kegelvormig IV. en langwerpig. Agt Geflagten. De Scharlaar, Rave* Aakster , Kaauw , Nootekraaxer , Vlaamsche Gaay, Indiaansche Wie* lewaal cn paradysvogel. 5. De Vogels van den vyfden en zssden Rang V* hebben , behalve de gemelde Kenmerken dee- zer twaalf eerfte Rangen, den Bek regt: doch de Bovenkaak is, in die van den vyfden Rang, aan de punt wederzyds uitgerand. Vier Geflagten. De Klaauwier, Lyster, Cotinga en Vliegenvanger. i.dikl. iv. stvjj. E 5 6- lu 74 Rangschikking Iï. <5, In die van den zesden Rang is de Bek ook Afdeel. regt ^ maar de beide j£aaicen zyn gehe«i ■ïrn!°°FD" Twee Geflagten. De Osse.npikker STUK VT Spreeuw, ea VIL ?• Die van den zevenden Rang hebben een dunnen Bek, die een weinig is krom ge- boogen. Twee Geflagten. De Hoppe en Gkasmusch. VIII. 8. In de Vogelen van den agtflen Rang is de Bek zeer klein, aan den grondfteunhoriiön- taal plat, aan 't end haakswyze: de gaaping van den Bek grooter dan de Kop. Twee Geflagten. De Geitenmelker en Zwaluw. 9. Die van den negenden Rang hebben den Bek als een dikke Kegel. Agt Geflagten. De Tangara, Putter, Musch , (waar onder de Vinken , Cysjes , Kanarievogels, Groenlingen en anderen, begreepen zyn ,) Kernbyter , Geelgors , Coliou, Paapje en Kruisbek. x« 10. De. Bek fcherp als een Els. Drie Geflagten. De Leeltrik, Vygen- eeter, en Mess; waar onder de Nagte- gaalen , Kwikftaarten , Tuimelaars en an- der klein Gevogelte. XI. xi. De Bek in de gedaante van een Wigge. Een Geflagt. De Blaauwspecht. XÏI. 12. De Bek dun als een draad. Drie Geflagten. De Boomkruiper , 't Koli- BR IET JE CD Bj-OEMZUIGERTJB. 13- der Vogelen. 75 13. De Vogelen van den dertienden Rang heb- n, ben de algemeene Kenmerken der voorgemeL Afdeel. de twaalf Rangen, doch van de vier Vinge- H-Hoofd- ren hunner Poocen (taan twee voorwaards, twee agter waards. De Bek is van verfchiU lende gedaante , regf > krom , lang , kort s enz. Negen Geflagten. De Dr aayhals , Specht , Jakamak , Baardvogel , Koekkoek, Kouroukoü, Teek-eeter, Pappegaay, ToUKAN. 14. Die van den veertienden Rang verfchillen wederom niet van de twaalf eerden in de al- XIV* gemeene Kenmerken , zelfs niet in de plaat- zing der Vingeren : maar de middelde Vin- ger der drie voorden is, tot aan het derde Gewricht toe, naauw vereenigd met den uit> waardfen Vinger , en met den inwaardfen tot aan het eerde Gewricht, De Bek is van vee- lerley gedaante. Zeven Geflagten. De Rots-Haan, Ma- NAKYN , MoMOT, Ys VOGEL, ToBIER , Byen-eeter en Rhijsoceros- Vogel. $5. Deeze en de twee volgende Rangen be- xv« daan uit Vogelen , welker Vingeren ongevliesd en de Schenkelen geheel van Pluimen ont- bloot zyn. Die van deezen Rang hebbende Wieken naar reden van het Lighaam klein en tot Vliegen niet bekwaam. Sommigen heb- ben twee, anderen drie, anderen vier Vin- geren, j. De kl, iv. stvk. Vier 75 Rangschikking Vier Geflagtcn. De Struisvogel, Thgu* you, Kasuaris, en Dod-Aars. 16. Dceze hebben de Wieken taamelyk groot en tot Vliegen bekwaam. Hunne Pooten zyn met drie voor- Vingeren , zonder agter- Vinger. Vier Geflagten. De Trapgans, Mathoen, Schol Aakster , en Plevier, i 7. De Wieken als vooren , maar aan de Pooten vier Vingeren, drie voor-, één agterwaards. In deeze Rang zyn wel twaalf Af deelingen, naar het verfchil van den Bek ; bevattende, met elkander, agttien Geflagten, naame- lyk : de Kievit , Jacana , Tolk , Zee- Patrys, Kwartelkoning , Strandloo- *er , Poelsnep, Snep, Wctlp, Lepe- laar , Oijevaar , (waar onder de Kraan- vogels) Reiger , (waar onder de Butoo. ren , enz.) Bruinvogel , Saqüahoü, Zee-Paauw , Cariama , Kamichy , en Poule Sultane of Purpervogel. 18. De algemeene Kenmerken der Vogelen van alle de volgende Rangen beftaan in Pooten , welkerVingeren altemaal en geheel met Vliezen aan elkander gevoegd zyn , die men gemeen- lyk gewebde of Zwempooten noemt ; doch de Vingeren zyn , in die van den agttienden Rang , niettemin van elkander gefcheiden ; zy hebben 'er vier , drie voor , één agter. Drie Geflagten. De Waterhoen, Plat- yoETiGE, Snep en Koet. 19. DER VOCELE». 77 lg. In die van den negentienden Rangzynde Vingeren ten deele van elkander gefcheiden , Afdeel, fco dat zy half gefpleeten , half gewebde II.Hoofd- STUK Pooten hebben , waar van het bovenfte deel , ' ^ of de Dye, als in de Buik verborgen is; zynde de Pooten ook geheel naar agterenge- plaatft. 't Getal der Vingeren is vier, de drie voorden aan elkander gevoegd met Vliezen % de agterften afgezonderd. Een Geflagt. De Duiker of Fuut. 20. In die van den twintigften Rang zyn de XX. Pooten geheel gewebd ; derzelzer (tand aan't Lighaam ook naar agteren en als verhooien ; *t getal der Vingeren drie, zonder agter- Vinger. Drie Geflagten. De Lomme, Pappegaay- DUIKER , en NOORDSCHE PlNGUIN. 21. Alles als vooren, doch 't getal der Vinge- xxt ren vier , de drie voorften met Vliezen te fa- men gevoegd , de agterften afgezonderd. Drie Geflagten. De Zuider-Pinguin, PnAëTHON en Duiker. 22. In de Vogelen van deezen Rang zyn de XXIL Vliezen , die de Vingers famenvoegen , ook ge- heel, maar, in deeze en al de volgende Ran* gen , ftaan de Pooten omtrent het midden van *t Lyf en komen buiten den Buik : zynde , ia deeze en de drie volgende Rangen , korter dan het Lighaam. Die , van deezen twee- en- twintigften Rang , hebben geen agter- Vinger. Een Geflagt. De Albatros. 1. Diiu IV.Siv*, 23. 78 Rangschikking II. Afdeel, II.Hoofd- iTUK. XXIII. XXIV. XXV. XXVI. Aanmer- kingen. 23. Die van den drie-en-twintigfien Rang heb- ben een agter- Vinger , welke van de drié voor-Vingeren afgelchciden is. Zes Geflagtfen. De Diomedes- Vogel Onweersvogel , Strontjaager, Meeuw, Stern, en Schaarbek. 24. Decze verfchillen alleen van die van den naaft voörgaandeh Rang , dat zy den Bek ge- tand hebben. Drie Geflagten. De Zaagbek, Gans, Eendvogel. De Zwaanen zyn onder de Ganzen begree- pen , gelyk de Teelingen onder de Een- den, waar van door den Heer Brisson op- geteld worden twee-en-veertig Soorten of Verfcheidenheden. 15. Die van den vyf-en twintigften Rang heb- ben vier Vingeren , welken altemaal tot Zwem» pooten zyn vereen igd. Vyf Geflagten. De Anhinga , Keerkring- vogel, Visscher of Fregatvogel, Kor. moran en Pellikaan. 26. In deeze zyn de Pooten langer dan het Lig- haam , en de agter- Vinger van de drie voor- Hen afgezonderd. Drie Geflagten. De Flammingo, Kluit en Looper. Zie daar de Rangfchikking der Vogelen van den Heer Brisson. Ik wil my niet onderwin- den , de keurlykheid van zyn Werk te toetfen * 3Qoeh hetzelve in waardy te vergelyken met dat dér Vogelen. 79; van den Heer Linnjeus. 't Is te begrypen * IL dat een Heer, die zo veel gelegenheid gehad Afdeel; heeft, om die gedeelte van het Ryk der Dieren |^O0FD^ ten uitvoerigfte te behandelen , daar in nadere önderfcheidingen en verbeteringen heeft kunnen maaken, wat de Geflagten en Soorten betreft; doch, aangaande de Rangfchikking , kan ik niet ontveinzen, dat my de Verdeeling van den laatftgemelden eenvoudiger en ruim zo veel met de Natuur overeenkomftig fchynt te zyn : te meer , om dat deeze Autheur met de grootfle Vo- gelen begint, en, in 't algemeen gefproken* met dekleinften eindigt, zo wel in de Rangver- deeling, als in die der Soorten en Geflagten. Ook zou men , met deezen voortgang , eeri fceer uitgebreide Befchryving van de andere deelen der Natuurlyke Hiftorie, zo veel de Dieren betreft, van den Heer Brisson verwagt hebben : doch zyn Ed. berigt my , in een Brief van den 12 Auguflus deezes jaars 1762, dathy een weinig daar van afgelïapt is , om plaats te maaken voor zyne Leiïen in de Proef ondervin* delyke Natuurkunde, welke zyn Ed. thans * als Opvolger van den Heer AbtMoLLET, in het Kollegie van Navarre gaat onderwyzen. Ik gaa dan over tot de Rangfchikking van den Heer Linn^eüs , welke door my in dit Werk gevolgd wordt. I. Dsst. IV. StvX, e KEN- gó RANGSCHIKKÏÏfd If. Afdeel. KENMERKEN II.HOOFD- STUK. Rang. fchikking van Lin- KiEUS. Ordines Avium. VAN DE RANGEN b Ë R vogelen. EERSTE RANG. t. De Bek (een Haak om naar zig te haaien) ii Roofvogel' nederwaarcls omgekromd: de Bovenkaak, agter Jen. de punt 5 wederzyds met een Tand gewapend 5 dë Neusgaten wyd open. De Pootén, die zy meeft om te zitten gebruiken * zyn kort en fterk , hebbende Vingeren die in de holte der buiging Wrattig zyn > voorzien met kromme zeer fchefpe Nagelen. De Kop en Hals zyn fterk gefpierd : het Vel is taay : het Lyf önrein. Het Vöedzel deezer Vogelen beftaat in hét verfcheüren van levendige Dieren of Krengen ; weshalven zy Roofvogelen genocrrid worden. Hunne Nesten maakcn zy in de hoogte; leggende vier Eijeren, min of meen Het 0 DÉR V O G È L E Ni Het Wyfje is fraaijer van Geftalte dan het ffj Mannetje, 't welk zig by één Wyfje houdt. Afdeel* II. Hoofd- stuk* TWEEDERANG, m De Bek J^ïg om öflw ftukken te breekeri) is van maakzel als een Mes, niet eene bultige Rug. De Pooten dienen om te loopen; zy zyn kort en taamelyk fterk. Het Lyf is eëni- germaate taay en onrein. Zy haaien hun Voed^ zél uit de Vuilnishoopen en ander Uitvaag- zei; maakende hun Nest in Bocmen. Het Mannetje, dat zig by één Wyfje houdt, voedt hetzelve, wanneer het te broeden zit, DERDE RANG. liï. m Zwénfii 13e Bek (een doorzypende Teems') is glad , met vogdéinfc een Velbekleedzel overtoogen en aan de punt wat breeder. De Pootem zyn tot zwemmeü gefchikt of gewebt, doordien de Vingeren met feen Vlies zyn te famen gevoegd: de Sche'nKels platagtig en kort. Het Lyf is vet, bekleed met een taaije Huid , gedekt met Vederen ea Pluimen , welke beft tot gebruik zyn. Deezè 82 Rancschikkinc II. Vogelen haaien hun Voedzel in 't Water, uk Afdeel. pianten , Viffchen , enz. Zy rnaaken veelal II. Hoofd hunne Nesten op 't Land. De Moer geeft de Jongen geen eecen. Doorgaans hebben de Mannetjes van deezen Rang veele Wyfjes. ju ju ju 4. 4» ju ju ju ju ju ju ju ju ju IV. GralU. Sreltioo- pers. VIERDE RANG. De Bek (een Stokje om te welen) is lang en byna rond. De Pooten , dienende om door 't Water te waaden, zyn tot aan de helft der Dyën kaal. Het Lyf is platagtig, bekleed met een zeer dunne Huid en met een korte Staart voorzien. Hun Vleefch is fmaakelyk. Zy haa- ien hun Voedzel , 't welk in veelerley Diert- jes beftaat, uit de Moeraffen. Hun Nest rnaa- ken zy veeltyds op 't Land- De manier vaa hunne Paaring is verfchillende. v. Gdlltna. Hoenders. V T F D E RANG. De Bek (een Kraatmel om op te raaperi) i% verhevenrond ; hebbende de Onderkaak mee de Bovenkaak, en de Neusgaten met een Kraak- beenig Vlies overwelfd. De Pooten , die tot der Vogelen. 83 loopen gefchikt zyn , hebben de Vingeren van jf, onderen ruuw. Plee Lyf is met Smeer voor- Afdeel* zien, wel gefpierd en rein. Hun Voedzel be- H.HooFtf- STUK* ftaat uit Graanen , die in de Krop week gemaakt moeten worden. Deeze Vogelen flokken Kalk en Steentjes in ; om het Voedzel te verteeren 1 zy maaken hun Nest op den Grond, zonder kond: leggen veele Eijeren; wyzen hunne Kui- kens de Spyze aan en leeven in Veelvvyvery* ZESDE RANG. vt Pasfereè, MuffchfiÖi' De Bek (een Tang om te mtten) is kegelvor- mig met een fpitfe punt. De Pootén , om te fpringen gefchikt, zyn teder, met de Vinge- ren van elfeander gefcheiden. Het Lyf is ten- ger; dat van de Zaad-eetende rein, van die op Infekten aazen onrein. Hun Voedzel beftaat in 't Zaad van veelerley Planten of kleine Diert- jes. Het Nest deezer Vogelen wordt met konft gemaakt : zy moeten de Jongen het eeten met hunnen Bek ingeeven. Het Mannetje houdt zig by één Wyfje. H Dtiu IV. $iwl. ?4 Rangschikking II. afdeel. Chara&eres II. Hoofd, stuk. A V I U M. ACCIPITRE S. 40. Vültür. Rojlrum aduncum. Caput denu* datum. 41. Falco. Rojlrum aduncum, bafi Ceratettum. 42. Strix. Rojlrum aduncum > bafi Setis te£tum. 43. Lanius. Rojlrum refltiufculum. P I C M. Q * Digitis anticis duobus, pofticis duobus. 44. Psittacüs. Lingua carnofa. Mandïbula fu- perior adunca. 45. Ramphastos. Lingua pennacea. Mandibula fuperior inanis. 52. Cucülus. Lingua cartilaginea. MandibuldL fuperior naribus marginatis. 53. Jynx. Lingua Lumbriciformis* Mandibula fuperior teretiufcula. 54. Picus. Lingua Lumlnciformis. Mandibula fuperior Prismatica. ** Digitis anticis tribus , Poftico üno* Lingua inci&. d 2 r Vogelen. Kenmerken der VOGELEN. ROOFVOGELEN. 40. De Gier. Een omgekromde Bek. De Kop ontbloot van Vederen. 41. De Valk. Een omgekromde Bek, naaft aan den Kop met Wafch gedekt. 42. De Uil. Een omgekromde Bek , naaft aan den Kop bezet met borftelige Hairtjes. 43. De Klaaüwier. Een byna regt uitloopen- de Bek, A A K S T E R S. * Met twee voor- en twee agter- Vingeren. 44. De Pappsgaay. Een Vleezige long: de bovenkaak haakswyze. 45. De Toukan. Een Vederagtige Tong : de bovenkaak ydel. 52. De Koekkoek. Een Kraakbeenige Tong: de bovenkaak met gerande Neusgaten. 53. De Draayhals. Een Wormswyze Tong? de bovenkaak Kegelrondagtig. 54. De Specht. Een Wormswyze Tong: de bovenkaak driekantig als een Prisma. ** Met drie voor- en één agter- Vinger; eer\, mi, gefneeden Tong. IoPeel. IV. Sry*. F 3 48, 85 II. Afdeel. II. Hoofd- stuk, $6 Rangschikking jfl, 48. Corvüs. Mandibula fuperior cultrata, baji Afdeel. Setis tetta. U wOOFD- 49. Coracias. Mandibula fiiperior cultrata , baji nuda. 55. Sitta. Rofirum porrectum re£tu?n. 57. Merobs. Rojlrum arcuatum carinatum. 60. Trochilus. Rojlrum Jiliforme , Capite longius. * * * Digitis anticis tribus 9 poftico uno. Lingua integra. 46. Buceros. Mandibula fuperior fronte ojfeo* gibboja. 47. Crotcphaga. Mandibula fuperior comprcffa , infraSta, transverfe fulcata. 50. Gracüla. Mandibula fuperior comprejfa, fa. vis 9 bafi nuda. 51. Paradisea. Mandibula fuperior ad medium ufque plumof o-holofericea. 56. Alcedcx Mandibula fuperior angulata. Lin* gua brevijjima. 58. Upupa. Rojlrum arcuatum. Lingua obtufa. |9. Certhia. Rofirum arcuatum. Lingua acuta. A N S E R E S, * Roftro apice unguiculato. 6i. der Vogelen. 87 48. De Rave. De Bovenkaak van figuur als jjb een Mes , naaft aan den Kop met borfte- Afdeel. lige Hairtjes. II.Hoofd- 49. De ^charlaar. De Bovenkaak van figuur " als een Mes , naaft aan den Kop ongedekt. 55. De Blaauwspecht. Een lang ukgeftrekte regte Bek. 57. De Byen-eeter. Een boogswyz' gekrom- de en gekielde Bek. 60. De Bloemzüiger. Een draadswyze Bek , die langer is dan de Kop. *** Met drie voor- en één agter -Vinger : de Tong niet ingefneeden* 46. De Rhinoceros- vogel. Een Beenige bult boven op de bovenkaak. 47. De Teek-ketrr. Een platagtige geknakte bovenkaak, die overdwars gegroefd is. 50. De Kaauw. Een platagtige bovenkaak, die glad is en dïgt aan den Kop ongedekt. 51. De Paradysvogel. Een bovenkaak, die tot het midden der langte bezet is met fluweelagtig Dons. 56. De Ys vogel. Een hoekige bovenkaak : de Tong zeer kort. 58. De Hoppe, Een boogswyz' gekromde Bek: de Tong ftomp. 5p. Het Boomkruipertje. Een boogswyz' ge- kromde Bek : de Tong fcherp. GANZEN. * Met een Bek, die aan de punt als gena* geld is. t Deu. IV. Stvk* F 4 61, 88 Rangschikking H. 61. Anas. Nures ovales. Dentes lamellofi. Afdeel. II. Hoofd Mergus. Nares 'ovales. Dentes fubulati. «TUK* J 64. Procellaria. Nares in cylindrum comat®. 65. Diomedea. Nares fubcylindrica , d'j'L^tss. 66. Pelecanus. 2Viflrw lineares. Facies nuda. Be- des Digitis omnibus paknatis. * * Roftro apice fimplici. 67. Phaethon. Roftrum cultrato-fübulatum, Fau- ce ampliore. Redes Digitis quatuor anticis. 63» Alca. Roftram transverfe fafciatum. Pedzs absque poftico. 68. Columbus. Roftrum fubulatumCapite longius. Redes pone cequilibrium* recium,(zqu::t:. * * Infe&ivori tenuiroflres. 94. &TURNUS. Roftrum mandibulct fuperiore pla* niuscula, undique marginaia. 99. Motacilla. Roftrum fubulatum. Lingua fif. cera. 100. Parus. Roftrum fubulatum. Lingua triinca- ta quadrifeta. 101. Hiründo. Roftrum deprejjum incurmtum. Faux imberbis, 102. Caprimulgüs. Roftrum deprejjum * incxin votum. Faux vibrifjis ciliata. Pi. Dé der Vogelen. 95 97. De Geklgous, Een Bek, welks onderkaak breeder is dan de bovenfte , aan de zyden Afdeel. opvvaards vernaauwd. II.Hoofek, STUK! 98. De Vink. Een Kegelagtige, regte, ge- lyke Bek. ** Infekten-eetende Bunbekken. 94. De Spreeuw. Een Bek, welks bovenkaak platagtig is , overal gerand. 99. De Kwikstaart. Een Elswyze Bek : de Tong gefcheurd. 100. De Mess. Een Elswyze Bek: de Tong geknot : vierborltelig. 101. De Zwaluw. Een neergedrukte, om. gekromde Bek : aan het Keelgat baarde- loos. 102. De Geitenmelker. Een neergedrukte , omgekromde Bek: aan het Keelgat met . Hairtjes , als die der Oogleden , bezet. o 3. Deel» IV, Sivx; III. HOOFD- 96 BESCHRYVINfc Afdeel. ^4»^^ ^^^^ f-} Hoofde IIL HOOFDSTUK. •TUK. Befcbryving van 'f Geflagt ier Gieren; waar otór de Grypvogel,gra&miCuntur,*fe Har- py #ƒ gekroonde Arend, de Koning der Wou» wouwen, de Menfchen-Eeter óf Aura, de Baard- en/ Goudgier, en in 't byzonder de Arend-gier ; die Egypüfche Bergvalk gebeten wöïdt enzser nuttig is in de Oofterfcbe Landen. Kaam. Nder de Roofvogelen geeft dê Heer Litf- NiÉüs de eerfte plaats aan de genen die door hunne grootte tevens en door hunne roof- zugt uitmunten : de Gieren naamelyk , welker Latynfche Geflagtnaam , Vultur , van het traag vliegen afgeleid wordt , gelyk dè Mederduit- fche* die zekerlyk overeenkomt met den Hoog- duitfchen Gei] er of Geyr9 van hun yzelyk ge- fchreeuw. De Franfche Naam, "Vautour , is, zo wel als de Italiaanfehe Avoüoio , en de En- gel fche Vultur e , van het Latyn af komftig; De Hebreeuwen hebben hem Aiab gehe- ten, de Grieken Gups en de Arabieren noe- men , nog hedendaags , deezen Vogel Racha- me , Rocbam of Rokhome. Rangfchik- ^e ^ecr Klein heeft de Gieren geplaatft king. tuflehen de Arenden en Valken, in zyne vier- de Familie van Vogelen , wafr in alle de Vier- vingerigen , met gefpleeten Voeten , die éénen agtcr- vandëGierén* $7 agter- Vinger hebben, begreepen zyn. De lt Roofvogelen maaken in deze Familie het eerfte Afdeël» Geflagt uit, dat verdeeld is in de vier Stammen, H^öitudine Ca- piris. f . Syft. Nat. Vultur Gryps , Gryphus , Klein. van de Gieren. 99 twee Cunturs, op een Koebeeft aanvallende , n. hetzelve een gat in dc Rug byten, waar door Afdeel» zy de Ingewanden opvreeten. Ook onthouden jj^f* zy zig van Menfchen niet , randende dikwils Kin- stuk. deren aan , van tien of twaalf Jaaren , die zy om 't leven brengen en verfcheuren. Hy zegt, dat de Vlerken van eenigen deezer Vogelen 1 die door de Spanjaarden gedood waren, uitge* fpreid zynde een breedte befloegen van vyf- tien of zestien Voeten. Hy voegt 'er by , dat het gekiapper hunner Vlerken den genen, die het van naby hoorde , doof maakte , en een Schry- ver is 'er , die meldt , dat de Cuntur een Olyphant kon opheffen in de Lugt , en laaten hem weder te pletteren vallen , om zig met deszelfs Vleefch te voeden. Buiten dit laatfte, 't welk geen het minde geloof verdient, ten zy het van een jong O- lyphantje te verdaan mogt zyn , is men thans van de beftaanlykheid dezer Vogelen verzekerd. Men ziet 'er, zegt la Condamine, aan de Rivier der Amazoonen, die, zomen wil , van de Indiaanen gevangen worden , door middel van het beeld van een Kind, gemaakt van zeer taaye Leem of Kley , waar in zy , terwyl zy 'er mede tragten weg te vliegen , met de klaauwen vaft raaken. Labat gewaagt van zulk een Vogel, wiens Wieken, uitgefpreid zynde, met de enden agttien Voeten van elkander kwa- men. Fkezier. zegt, dat hy in den Jaare 171 1 een Condor gedood hadt , naby Santiano, I. Deel» IV, $titx« C 2 de ioo Besch'ryvinc U. de Hoofdftad van Chili , hebbende negen voe- Afdeel. ten vlugts, en op 't Hoofd een bruine Kam, 1/ooro- n*et was 'mëe^ncc^Gn' Deze Vogelen, voegt STüBfc hy 'er by , zyn doorgaans groot en lterk ge- noeg , om een Lam te kannen weg voeren. Als zy zulk een roof in den zin hebben , begee- ven zy zig, vielen te gelyk, rondom een Kud- de , en loopen met de Wieken uitgefpreid , 't welk de Lammeren digt by elkander doet kruipen, zo dat zy den dans niet ontfpringen kunnen , en de Vogels neemen 'er van dat hun behaagt. Pater FEUiLLéE is omtrent het dooden van zulk een Vogel zeer omftandig , als volgt (f). EenCun- In den jaare 1 710, wanneer hy zigbevondt in de rurgefchoo, Valey van Tlo in het Ryk van Peru, den 27 ***tFe»lu'' Juny • s nam*ddags 5 ten platten Lande eenig ' tydverdryf zoekende , wierdt hy een Roofvo- gel gewaar, van verbaazende grootte, gelyk hy te vooren , by 't opgaan van het Geberg- te, gezien hadt. Hy naderde denzelven , die op eenRotsfleen zat, en trof hem, doch zoda- nig niet, of de Vogel was nog in ftaat om naar een andere Rots te vliegen , aan den Zee-Oever; maar aldaar werdt hy dooreen Ko- gel zodanig getroffen, dat hy om verre tui- melde. Niet zonder veel moeite en gevaar fleepte de Pater hem , met hulp van een Matroos , naar om laag en tot in zyne Tent, alwaar hy 'er (t) Uw», des Ohfiry* Phjfy* Pag. tf^o. Ed. de iyt^ van de Gieren. ior 'er de volgende byzonderheden van optekende. n. De Wieken, ten naauwkeurigfte gemeten, Afdeel. hadden , van hec eene end tot het andere , j^qqpd eene uitgeftrektheid van elf Voeten vier Duu SÏÜK. men* en de groote Slagpennen, die glimmend zwart waren , hadden de langte van twee Voe- ten en twee Duimen. De dikte van den Bek was met de grootte van 't Lighaam evenredig : de langte drie Duimen en zeven Liniën ; het bo- ven ft e deel was fcherp , haakig , krom en wit aan het end , voor 't overige zwart. Een kor- te wolligheid , donkergraauw van kleur , be- dekte den geheelen Kop. De Oogen waren zwart, en met een bruinrooden Kring. Voorts was zyn geheele Pluimagie helder bruin ; zelfs het onderfte van den Buik , en de Vederen die de Dyën tot aan de Kniejen bedekten. De langte der Dyën was ruim tien, die van de Schenkelen iets meer dan vyf Duimen. De Voet was famengefteld uit drie Klaauwen van vooren en eene van agtcren , zynde deze laatfte anderhalf Duim lang , en beftaande uit een en- kel Gewricht, uitloopende in een zwarten Na- gel. De midddfte der Voorklaauwen of Vin- geren hadt de langte van vyf Duimen , en twee derde Duims , beftaande uit drie Ge- wrichten, en met een Nagel van ruim ander- half Duim lang , die insgelyks zwart was, gewapend. De andere twee Voorvingeren wa. ren drie Duimen lang: de binnenfte hadt twee, de buitenfte vier Gewrichten of Geledingen. ldeel, iv. Sin*. G 3 De 101 Beschryvikg II. Afdeel. HOOFD- STjxv. De Schenkels en Vingeren waren bedekt met fwarte Schubben. Dceze Dieren (zegt FEUiLLéE) houden door- gaans huis op de Bergen , alwaar zy genoeg- zaam Voedzel vinden, komende niet aan den Oever dan in het Regen-Saizoen , 't welk de Winter is in die Geweften: want dan zyn deze Bergen ten eenemaal met Sneeuw be- dekt , en overzulks doet de Koude hun van daar verhuizen. Men zoude zulks onder de verzengde Lugtftreek naauwlyks verwagt heb- ben. Zy vinden, ondertuffchen , aan den Oe- ver der Zee maar weinig Voedzel , uitgeno- men, wanneer door een Stormwind eenige groote Viflchen daar op gefmeeten worden. Dit doet hun daar niet lang verbly ven : zy komen 'er gemeenlyk tegen den avond en keeren 's morgens weder te rug. Met is derhalve zeer waarfchynlyk, dat zulk een Vogel in Zuid-Amcrika gevonden worde; hoewel de Heer Linn^us daar aan fchynt tc twyfelen , wanneer hy zegt ; dat het een zeld- zaceme Vogel is op Aarde, hem onbekend, die, zo verhaald wordt , in Chili buisvejien zoude. Immers de Heer Rat was hier van , ten zynen tyde , ook reeds verzekerd geworden door de Slagpennen, welken zeker Kapitein , die door de Straat van Magellaan in de groote Zuid- Zee gevaren hadt , mede 't huis bragt , en welken , zo de Heer Sloane hem verzekerde , ieder lang waren twee Voeten en vier Duimen; zyn- van de Gieren. zynde de Schaft , of het pypagtige deel , vyf en II. drievierde Duim lang, byna anderhalf Duim in Afdeel< . UI den omtrek, aan de eene zyde een weinig hol, Hoofd< aan de andere verheven rond , van kleur geheel stuk. bruin of donker , byna een Lootzwaar. De Vo- gel zelf werd door de Matroozen , wegens zyn kaaien Kop, voor een Kalkoen gehouden ea het Vleefch dienvolgens gegeten zonder eenig nadeel. Men wierdt hem, op een Klip zitten- de, aan den Oever van Chili, omtrent de 33 Graaden breedte, gewaar, en, na dat hy met een Kogel dood gefchooten was, ftondt men verbaafd over zyne grootte; dewyl de Wie- ken, uitgefpreid, dertien Voeten vlugts hadden (f). De Spanjaarden , die dat Land bewoon- den , gevraagd zynde , welk een Vogel dit mog- te zyn ; zeiden , dat hy Cuntur genoemd werd , en dat zy 'er zeer bevreefd voor waren , ten op- zigte van hunne Kinderen, dat dezelven 'er niet door weggevoerd en verfcheurd , of hun eenig ander nadeel door] die Roofdieren toe* gebragt werde. De Heer Brisson geeft dan aan den Vogel, welkende Spanjaarden Condor , de Pemviaanen Cuntur (f) Dit komt raamelyk overeen met de Maat , wel- ke Pater FtuiLLeE aangaande de uitgeftrektheidder Vler- ken^yanden Cuntur of Condor opgeeft ; en no* nader de Jangte der Slagpennen ; wanneer men agt geeft op het verfchil der Parylïche en Engelfche Voeten, die waarfchyrc- lyk by den een en den ander tot de Afmeeringen gebruikt zyn: want 2 Voet, 2 Duim ParytTche, is juift, ongevaar, 2 Voet 4 Duim Engelfche Maat, I.Diil. IV. Stwx* G 4 io4 Beschrtving H. Cuntur noemen , den Soortnaam van Gier , die ^ ^ ^ Zrom & «z^m fc/ear , loven op H lyf donker er HcoFpii Cö:ln onderen bleeker , of uit den witten en zvcar- stuk. tea gemengd: de Keel en Hals van onderen kaal en rood; de Slagpennen zwart , de Pooten onge- gevederd. Men ziet ook , waar van hy den Nederduitfchcn Naam van Grypvogel of Griffioen bekomen hebbe, die egter waarfchynlyk van 't Latynfche Woord Gryphus , en die van 't Griekfche Gryps zynen oorfprong heeft. Grypvo- Doch wat behoeft men een dergelyk flag van !ü!üü m Eu" Vogelen te zoeken in de andere Wereldsdee- len; daar het bekend is, dat in Europa Gie- ren van dergelyke grootte of fterkte zyn. Im- mers geloofwaardige Schry vers verhaalen 9 dat in de Alpifche Bergen van Switzerland Roof- vogelen gevonden worden , die dikwils Geiten enLammeren, ja fomtyds jongeKinderen weghaa- len tot hunne prooy. Weinige Jaaren geleeden werdt by het Thuner-Meir, in 't Bernfche Gebied, een Gier gedood * die een Kind op- neemen wilde van drie Jaaren , en welks Vleu- gels, zo men bevondt, eene uitgeftrektheid hadden van veertien Voeten. Dit zou der- halven de breedte der Vlerken van den Ameri- kaanfehen Condor overtreffen. En, wat zal men zeggen van den zeldzaam grooten Vogel , die, in 't laatftc des jaars 1749, door de Boe- ren gefchooten werdt in Dauphiné , in wiens In- gewanden men vyf-en-dertig Ponden Vifch vomlt,zynde den 22 December aan den Koning van van de Gieren- 105 van Vrankryk vertoond. Deszelfs langte , [maar \\t (zoo ik denk) die der Vlerken ,] werdc gezegd Afdeel, gcweefl te zvn zeflien Voeten en vier Duimen. _ b " J Hoofd- Men getuigde, dat hy wit van Vederen was, STUK. behalve rondom den Bek, die met rood en ver- fcheide blaauw en geel gemengde Pluimen was verfierd (f). (2) Gier met het Agterhoofd eenigermaate \ gekuifd. Harpy. Dceze Roofvogel , die in Mexikohuisveft, is door Hernandez op de volgende manier be- fchreeven. Hy heeft de grootte van een Ram 9 de Bek is aan den Wortel geel en verder zwart: de Buik uit zwart en wit gemengeld; de Pooten zyn bleek; de Hals, Rug en Staart, zwart of bruin. In ftoutheid aapt hy de Roof- vogelen na, en, getemd zynde , wordt hy door een kleine oorzaak wederom zodanig getergd 9 dat hy de Menfchen aanvliegt. Het zoude eg- ter niet moeielykzyn, hem tot de Vogeljagt op te brengen. Men kan hier mede vergelyken , zegt Lin- Gekroonde n>eüs , den Mexikaanfcben Gekroonden Arend , die te Madrit in het Koninglyke Vogelhok le- vendig gezien is door Z. Hallman. Deeze hadt (f) Enropifche Mhcurms , van 't jaar 1749» Deel, Bladz 310. (2) VuiturOccipire fubcrirtato f . Syfi. Ndt. X.Yzquau- thli. Hfrnanu. Mexic. p. 34. Aquilx criftatae genus* Raj. ^tv. 161, h Dfciii» IY. Stuk, G 5 106 Beschrtving II. hadt den Bek van een Gier,en onder aan den Strot Afdeel, vvittc Vederen , die hy , vergramd zynde , neder- TTÏH# liet tot aan de Klaauwen der Pooten. De Wie- Hoofd- stuk, ken en Staart waren van onderen met wit en zwart geftippeld, van kleur als een Tygerhuid. Hy zat met het lyf regt op , en zette de Vede- ren van zyn agterhoofd veeltyds over end , in de gedaante van een Kroon. Men verhaalde hem , dat deeze Vogel , vergramd zynde , met éénen flag de Herfenpan van een Menfch kon klooven. De Tzquautbli van Hernandez wordt , door den Heer Brisson, by de Arenden geplaatfl, onder den naam van Brafiliaanfehe Kuif -Arend, dien de Engelfchen , zo hy zegt , Arend van O- ronoko heeten, en de Brafiliaanen Urutaurana, volgens Marcgraaf. Hy zoude in grootte den Arend evenaaren, hebbende twee zwarte Pluimen op 't hoofd, omtrent twee Duimen lang, benevens twee kleinen aan ieder zyde, die met elkander zyne Kroon of Kuif uitmaaken. De Vlerken ftrekken zig niet veel verder uit dan de Staart. De Oogen zyn zwart; en ftaan in kringen van Vuurkleur. De Bek is zwart , de Pooten geel , de Nagelen bruin. III. (g) Q(er mzi yieefcbbeuveltjes aan de Neusga- Kontng der ten,den top van 9 1 Hoofd en denHals ongevederd. wen. UcCm PI. XXIX. j9 ' (3) Vultur Naribus Caruoculatis , Verticc, Colloque denudatis Syft. Nat. X. Vultur clegani. Edw. *Ay* Tab. 2. Vultur. Albin , Tab. 4. van de Gieren. 107 Deeze Vogel voert, by uitftekendheid, den naam van Koning der Wouwomven, en hetWyf- je wordt 5 van fommigen , Regi?ia Aurarum gehe- ten, gelyk de volgende Gier den naam van Aura voert. De Mexikaanen noemen hem Cozquauhtli of Cozcacoaubtli: het is by Klein de Monnik-Gier en by Albin de Indiaanfcbe. Ed- wards heeft 'er eene Afbeelding van gegeven , welke zeer naauwkeurig is , doch ik heb die van den Heer Brisson doen volgen ; zynde deeze Vogel, gelyk alle anderen van den Rang der Roofvogelen , hier gebragt op een vierde van de natuurlyke hoogte, langte en breedte. De befchryving van den laatftgemelden Heer is, zo wel als de Figuur, opgemaakt naar een Vogel , die van Caijenne werdt overgebragt in 's Konings Kabinet. Hy heeft nagenoeg dc grootte van een Kalkoenfe Hen. De langte is, van het end des Beks tot aan het uiterfte van de Staart, twee Voeten en drie Duimen, en tot aan het end der Nagelen , twee Voeten , twee en een halve Duim. De Bek is één en en drie vierde Duim lang: de Staart zeven Duimen negen Liniën: de Poot drie en een halve Duim. De twee zydelingfche Voor- vingeren zyn veel korter dan de middelde , die lang is drie Duimen en vier Liniën , en de Agtervinger is ook kort. De Vlerken, tegen 't Lyf aangevoegd zynde, raaken het uiterfte van de Staart. De Kop en 't boven fte van den Hate zyn bekleed met een kaale Huid, I.Dieu iv. stvx. die II. Afdeel. III. Hoofd- stuk. io8 Beschryvinc II. die verfcheiderley kleuren heeft. Het grondftuk Afdcel, van cjen gcjc js b^i^ met ecne yujj van Hoopö Oranjekleur , waar in de Neusgaten geplaatft «tuk. zyn , tuffchen welken dceze Huid zich verheft , in de gedaante van een getande en beweegly- ke Kam : zynde het voorfte deel des Opper- hoofds van een donkere het agterfte van eene roodachtige Vleefchkleur. Van het Agterhoofd nederwaards loopt esn ftreep van zwarte Wollig- heid , die ook de zyden van den Kop be- kleedt , doch tuflehen den Bek en Oogen is , wederzyds , een bruin paarfche vlak. Van het agterfte van den Hals naar de Keel toe , ftrekt zig, aan beide zyden, een rimpelige Huid uit, bruinagtig van kleur, met een weinig blaauw en rood in het agterfte deel, en met kleine ftreepjes van zwarte Wolligheid. De Oogen, omringd met een hoogroode Huid , hebben witagtige Kringen. Het bovenfte van den Hals is, aan de zyden, rood gekleurd, en deeze roodheid verandert , nederwaards voortgaan- de, by trappen in geel. Onder het kaale deel van den Hals is een zoort van Kraag, be- fiaande uit taamelyk lange , donker Afchgraau- we Vederen. Het overige van den Hals , de Rug en de Dek vederen der Wieken, zyn wit, met eenige flaauwe ros-agtigheid. De Stuit en de bovenfte Staartvederen waren zwart in deze Vo- gel, doch wit in die, welken Edwards afbeeldt en befchryft. De Borft, Buik, Zyden , Schenkels en de onderfte Vederen , zo van de Staart als van de Gieren. 109 als van de Vlerken , zyn wit. De gróote Slag- Tj# pennen zyn uit den zwarten donker groen , de Afdeel. kleinen van de zelfde kleur , met graauwagtige III. randen : de Beliuurpennen van den Staart zware ; STUK. de Bek , Pooten en Nagelen , rood. De Koning der Wouwouwen , dien Edwakds befchryft, hadt vuilwitte Pooten en zwarte JNagelen. Men verhaalt , dat deze Vogel leeft van Slangen , HaagdilTen en Rotten , doch voornaa- melyk van Krengen en Menfchendrek. Zyn kragt om den Wind tegenftand te bieden , en onbewoogen te blyven zitten op de zelfde plaats, als ook om tegen den Wind op te vliegen , is on- gelooflyk. Hy kan zyn Kop en Hals verber- gen binnen de fcheede der gevederde Huid van zynen onderhals. De Woonplaats is ia de Weft-Indiën. Linn^eus vermoedt, of de gene, dien Albin op zyn eerfte Plaat ver- beeldt, ook het Wyf je van deezen en dus de Koningin der Wouwouwen zy. (4) Gier uit den bruinen grys , met zwarte Slagpennen en een witten Bek. *A«ra. Menfctos* Onder verfcheiderleyNaamen wordt dezeRoof- eeter. vogel van de Schryvers voorgefteld. Catesby noemt (4) Vulrur fuscogrifeus, Remigi bus nigris , Rostro albo. Syft. Nat. X. Tzopilotle five Aura.HERN. Mexic. 331. Urubu Braillienfïbus. Marcgr, Bras. 207. Will. Crnith* 68, Raj. ^t. ic, 180. Buteo Specie Gailo-pa- vor.is. Catïsb. CaroL I. p. 6. Tab. VI. Vulrur Gallina- Africanae facie. Sloak, Jamak. II p. 294. Tab. 2^4. Vultur pullus , Capite implumi, Cute crarfa rugofa* ultra aperturas Nafales laxata, Brqwn. Jamaic, p. 471. l,D£tL, IV. Stuk. ito Beschryving noemt hem een Buizen van gedaante als een KaU Afdeel, koen, en de Heer LinnjEüs, zelf, hack hem te IH. vooren onder de Kalkoenen geplaatft (f). An- stük." deren hadden hem een Rave geheten , doch de mecften noemen hem een Gier. Urubu is zyn Naam by de Braüliaanen , Suyuntu by de Peru- viaanen en Tzopilotle by de Ingezetenen van Mexico, by die van Guajana Kiankia, Ouroua, waar van mifichien Aura af komflig is. Voorts heeft hy van de Europeaanen eenige Naamen gekreegen , uk hoofde van zyne eigenfchap- pen: deEngelfchen, op Jamaika, noemen hem de Kreng-Rave , de Franfchen van Guajana den Schreuwleelyk; de Nederlanders, aan de Kaap, den Strontvogel of Strontjaager ; doch gemeen- lyk heet hy, by de onzen, de Menfcben-eeter. Hy heeft, volgens fommigen , de grootte van een Rave, volgens anderen die van een Arend. De Heer Biusson zegt, dat hy in grootte en 'dik- te nagenoeg den Kuikendief, die hier in Fig. i. op Plaat XXXI. afgebeeld is, evenaart. De Bek, zegt hy, heeft, van de kromte tot aan den wortel, de langte van twee en een half Duim. De Wieken , toegeflagen zynde , ftrekken zich een weinig over 't end van de Staart heen* De Huid , die den Kop en Hals bedekt, is een weinig gerimpeld, uit den gee- len , blaauwen , witagtigen en bruinrolTen gemen- geld, bezet met eenige zwarte Hairen, dun ge- (f) Meicagris duplici ingluvic. Barr.-j6.Syft* Nattflp* 27, van de Gieren, iii gezaaid. Al het overige van 't Lyf is bedekt met II. zwarte Vederen , die een weerfchyn hebben van ^FDEEL* paarfch en groen , zo wel als die der Wieken en hoofd- Staarc. De Oogappel is rond en zwart ; de Kring stuk. roodagtig en de Oogleden Saffraangeel. De kaale Huid , of 't Vlies , dat het grondftuk van den Bek bedekt, is uit dengeelen blaauwagtig, In die Huid vindt men ^ omtrent het midden der langte-van den Bek , één Neusgat , dat wyd is , en over- dwars geplaatft, De Bek is wit; de Pootenzyn Vleefchkleurig , de Nagelen zwart. Van deezen Vogel , die in veele deelen van Zuid- Amerika en op de W eft-Indifche Eilanden huisveü: , wordt verhaald 3 dat hy meeft van Krengen of Lyken van Menfchen leeft, doch ook van Slangen en ander Ongedierte. Hy overnagt op Boomen en Rotfen , komende 's morgens naar de Steden vliegen , om daar zyn Aas te zoeken in alle Vuiligheid ; weshalve hy ook zeer flinke. Vervolgd wordende braakt hy het ingeflokte weder uit. Acosta verhaalt, dat de jongen wit zyn , en niet dan door den groey hunne zwartheid krygen. Men zegt, dat het Vleefch van deze Gieren > gegeten zynde , goed voor de Kinderpokjes,en het Hart,in de Zon gedroogd , zeer aangenaam zy van Reuk. (5) Gier , die witagtig is met een bruine Rug , de ^arUtusl Strot Baardoen, (5) Vulturalbidus, Dorfofusco, Jugulo barbato , Rostro Pi. XXIX» incarnaro^apitelineanigracin&o. Syjl, AW.X. VulrurAu- icus.Gesn. ^Av. 7^3, Tab. 781, Yulmr barbatus. Edw, %At* 106. Tab. 106. h Dui*iY.STuc, 112 BESCHRÏ VING II. Strot gebaard 9 de Bek Vlcefchkleitrig rood$ Afdeel. ^ g omgeven met een zwarte llreep. HL ö J ^tuk?" ^e ^ccr Edwards befchryft deezen Vogel, dien hy de Baardgier of gebaarde Gier noemt , zeer naauwkeuiig. Dezelve heeft de. grootte, zegt hy 5 van een Arend ; de W icken , uitgefpreid zynde, beflaan een breedte van zeven en een halve Voet: van den punt des Beks tot aan het uiterfte van de Staart > is de langte drie Voeten vier Duimen ; tot aan het end der Klaauwen, maar twee Voeten agt Duimen. De voorfle Slagpennen zyn meer dan drie-en-twin- tig Duimen lang. De Bek is van een purpe- re Vleefchkleur, donkerer naar de punt dan naar den wortel, en , van zyne punt tot aan den hoek der gaaping , vier Duimen lang. Aan de On- derkaak heeft deeze Vogel een bosje zwarte Vc deren, van aanmerkelyke groote, en daarom heeft hy hem Baardgier geheten. De Mond is binnenzyds blaauw : de Oogen zyn juift boven dcszelfs hoeken geplaatft: de Kring van het Oog. is helder geel , en daar om heen loopt een andere Cirkel , zynde een keurlyk hoog rood velletje , dat ftyf is vaft gehegt aan den bol van 't Oog. De zyden en het voorde van den Kop zyn zwart, welke zwartheid de Oo- gen omvangt, en ze fraay doet affteken. De Neusgaten zyn met ftyve zwarte Vederen be- dekt. Van agter ieder Oog ftrekt zich een zwarte ftreep uit, boven op den Kop famen- loopen- van de Gieren. loopende , en nederwaards loopt een dergelyke IL ftreep, van den hoek des Monds af, in de gedaante * van Knevels. Het overige van den Kop , en Hoofd* de geheele Hals , zyn bedekt met witte Vede- stuk* ren, aan de randen ros of geelagtig, kort op den Kop , maar lang , los en puntig aan deii Hals, gelyk aan die van een Haan. Met der- gelyke witagtige Vederen is de Borft, Buiken Dyën bekleed, waarop een glans van resagtig of ligtbruin zig fierlyk vertoont en den Vo- gel eenigermaate Goudgeel maakt. De boven* fte deelen, egter, zo wel de Rug, als de Wie- kenen Staart, zyn van een donkere kleur, tus- fchen bruin en zwart 3 doch de randen der Ve- deren een weinig ligter of geelagtig bruin. On- der de Vederen is , over 't geheele Lyf , een dik,zagt, wit Dons, waar mede ook de Schen- kels zyn bekleed ; doch > als de Vogel zit i ftrekken de Vederen der Dyën daar overheen. De Voeten #zyn van Loodkleur , de Nagelen donker, de middelde en buitenfte Toonen of Vin- geren aan elkander gevoegd dooreen fterkeHuid. Deeze Baardgier was , zo Edwards , verhaalt * van Santa Cruz in Barbarie levendig overges üe AU, bragt door een Kapitein ; doch kwam te fier- c^gier^ ven, en werdt daar op van hem,, den i8.Febr. des jaars 1 747 , aan de Koninglyke Sociëteit ver- toond. Hy hadt geen befchryving , noch xegte Afbeelding kunnen vinden van deezen Vogel y die egter veel oveenkomlt fchynt te IDuu IV. Stuk, H heb* 114 BESCHRtVIHÖ II. hebben met den Goudgier of Gulden Gier vaii Afdeel. gesnerus ? door Johnston Tab. VI. afgebeeld;, die in de Alpifche Bergen zich onthoudt en .HOOFD- STUK, den Adelaar in grootte overtreft, zynde, van het end des Beks tot aan het uiterfte van de Staart, vier Voeten agt Duimen lang, en tot de punt der Nagelen drie Voeten zeven Dui- men. Ook heeft de Bek eene langte van om- trent zeven Duimen ; de Staart is over de twee en de grootften der Slagpennen zyn byna drie Voeten lang. De Kop, Keel, en 't bovenfte van den Hals , zyn met een witagtig rofïè Wolligheid bekleed : de Vederen , aan het on- derfte van den Hals en boven op de Rug , zyfa zwart, met witte Schaften. Het onderfte van de Rug, de Stuit, en 't bovenfte van de Staart, zyn zwartagtig. 't Geheele Lighaam van onde- ren, naamelyk de Hals, Borft, Buik, Zyden* Schenkels en de Veders , onder aan de Staart en binnen de Vleugelen, zyn ros gekleurd, bleeker naar den Kop en helderer naar de Staart. De Beenen zyn met een helder ros of bruin getekend, en men vindt aangemerkt, dat deeze Vogel Goudgier genoemd wordt, we- gens de geele kleur van zync onderfte Vederen ; terwyl hy , wegens de bruin rofle kleur der boven- fien,den naam krygt vanKastanic-bruine Gier;im- mers indien de Vultur Boeticus van Ray de zelfde foort zy , gelyk de Heer Brisson wil. Gold» geyer is zyn gewoone naam in Switzerland. (6) Gier v AN de Gieren. 115 (é) Gier met de Slagpenmen zwart, aan den IU buitenrand (behalve de bidtenfien) grysi Afdeeu De Heer Linn^us begrvpt 3 onder deze Soort., Hoofd- ° " L STUK* alle de overige Gieren , die by de Autheuren vi. door hunne Kleuren onderfcheiden worden; p<*c»<>I>ta tU>St gelyk den witten , zwarten en bruinen van Ra jus , Arendgie^ als ook den Percnopterus of Gypaëtos , dat is Arend- Gier, van Aldrovandus, Verfeheide foorten, welken de Heer BriSson befchryft, te wee- ten de gemeene of groote Gier, dien men ge- woonlyk Vogelgier noemt , de bruine i witte en zwarte, behooren 'er zekerlyk toe, inzonder- heid de Egyptifche, en waarfchynlyk ook dë Alpifche , die , onder den naam Vaö Percnopterus > door Johinston, volgens de Fi- guuren van Aldrovandus , zeer flegt is afge- beeld. Linnjegs hadt hem te vooren , met de andere Gieren, in 't Géflagt der Valken ge- plaatft. (f). De Heer Hasselquist, doorwien deze Roofvogel , in Egypte , zeer naauwkeurig r (6) Vultur Remlgibus nigris ,marg!ne exterioré (prater èxtitnas) canis. Syft, Nat, X. Percnopterus üve Gypaëtos. Aldrov. Otnith. Tom. Iï. Cap. io. Raj. sAv* 8. Falcó montanus ^Egyptiacus. Hasselo^. A&. Siockh. 1751. p. 196. Vultur percnopterus, Capire nudo , Gula plumoi£ Hasselq. Itin. p. 209. Vultur niger. Raj. ^Av* 9. Vul- tur Beeticüs. Raj. 10. Vultur albus. Raj. „4r> 10. Vultur Aquilina. Aldrov. Otnith, Alcin, *Ay. 2« p, 3, Tab. 3. Vultur fulvus, Bcetico Bellonii con«enérc Raj, ^Av 10. (f) Falco Capite nudo. Syfl. Nat. VL p, iy, ï*Peei.. XY. Stuk. H % n6 Beschryving II. is waargenomen,geeft, onder den naam van Egyp- Afdeel. tjfche Bergvalk,daar van een omftandige befchry- stuk. De grootte (zegt hy) is omtrent gelyfc een E|?yptifche Arend, of wat grooter dan een Sperwer of befchree- Kuikendief, hebbende , van den top des Hoofds vco' tot aan 't end van de Staart, de langte van twee Voeten , [zo dat hy kleiner fchynt te zyn dan de Baardgier , hier voor afgebeeld.] De Kop is eenigermaate driepuntig en plat vanbo- ven , met een ftreep of band van zeer kleine Vedertjes , die meer naar Hair gelyken dan Daar Pluimen. Het grondftuk van den Bek is niet eenige fty ve Hairen bezet. De Oogappelen zyn zeer groot en zwart, met eenen witten Kring, die gemeenlyk bedekt is door de Oog- leden, welke beweeglyk zyn. Men vindt de Oorgaten , aan de zyden van den Kop , zeer zigt- baar en groot. De Bek is als der Gieren , tot over de helft bedekt met geel Wafch. De Tong is langagtig, effen , met opwaards geboogen randen , en daar tuffchen , langs heen , een diepe groeve ; aan de punt wat ftomp; van boven is de Hals met overend ftaan- de Vederen bedekt, van onderen meeft kaal, doch om laag gevederd, Hy heeft de Rug en Buik plat, als ook de Zyden, doch de Schou- ders zyn rondagtig en fteeken een weinig uit. De Wieken bedekken niets van de Rug, voe- gen- (t) ^erïïön^cötaelr 5CBöantïeïunsea van *t Jaar 1751. XIII. Stuk Bladz. 203. van de Gieren* 117 g€nde zich plac tegen de Zyden aan. 't Getal II* der Slagpennen is agt-en-twinüg; dat der Be- ApDjiElc" ftuurpennen van de Staart veertien. De Dyën Hoofd* zyn geheel bedekt met Vederen , de Schenkels stuk. kaal en wrattig. Van de Vingeren of Too- nen is de bui ten fte, door middel van een Vlies, vaftgehegt aan den middelden en langden , e- ven «Is in de Baardgier is opgemerkt. Zy hebben zeer fterke , cjikke , kromme Nagelen of Klaauwen. De kleur verfchilt in 't Wyfje en Mannet- D* KItur. je. Het Wyfje is geheel wit en heeft zwar- te Slagpennen , welker buitenfte rand bont is , de beide uiterften uitgezonderd , die t'eenemaal zwart zyn. Het Mannetje is over 't gantfche Lyf graauw ; de Hals en Schouders zyn zwart- agtig, maar met eenige witte vlakken aan den rand der Schouderen. De Slagpennen zyn, e- ven als in 't Wyfje, zwart, met graauwe ran- den, behalve de vier uiterften, die geheelen- al zwart zyn. De Kop is bleeker geel in 'c Wyfje dan in 't Mannetje, doch het Wafch in beiden Citroengeel; dc Bek en Nagelen zwart, de Pooten graauw. Van de kleur van 't Wyfje is de Arabi- fche Naam Rokhome ontleend , zegt Hassel* quist , die byna zo veel zeggen wil, als wit gelyk Marmer, De Turken in Syne noemen den Vogel Safran Bacha> waarfchynlyk we- gens zynen geelen Kop. Maillet verbeeldt i.Dnu xy. Sip* H 3 zig lï8 Beschryvinö zig , dat dit de Ibis der Ouden zy , die zq Afdeel beroemd was, wegens het zuiveren van Egyp- te van Slangen; doch de Heer Hasselquist &tvk, oordeelt , dat die gifïïng geen de minde waar- fchynlykheid hebbe, en hy twyfelt niet, of de Ibis behoort tot het Geflagt der Sneppen van Linnjeus : want zodanige Vogelen zyn het , die , na den afloop van het overftroomend Nylwater , met Ganzen en ^andere Zwemvogelen, het Land van Kikvorfchen en ander Ongedierte zuiveren. ' Zie hier de Eigenfchappen , die door hem in onze Arendgier zyn opgemerkt. n Deeze Vogel is zeer affchuwlyk en zyn ge- fGhappcn. fchreeuw of gieren verfchrikkelyk. Hy vliegt niet hoog en laat zig niet door eenig gerugt wegjaagen van zyne prooy , zelfs niet door fchieten ; ten zy men een van de troep mogt treffen: dan vliegen zy alleen een weinig weg, doch komen ylings te rug, en verzamelen zig rondom den gefneuvelden , even als de Kraaijen. Zy leeven in gemeenzaamheid met de Honden, die te Kairo zeer menigvuldig zyn , en buiten de Stad in 't wilde loopen , geen andere Spyze hebbende dan de weggeworpene Ingewanden cn Afval van geflagte Dieren , be- nevens allerley Drek en Krengen , die der- waards gevoerd warden en 'er ontzaglyk groote vuilnishoopen maaken , waar in zelfs deze Dieren neftelen , zo wel de Honden als de Gieren, Op 't groote Plein , t welk voor het Slot van Kairo is gelegen en tot eei> Geregtsplaats di ent , van de Gieren. 119 dient , komen zy beiden, 's morgens en 's yj# avonds , tc famen. Hier wordt bun , volgens Afdeel. den Stelregel der Mahomethaanen , welker UJ. barmhartigheid zig ook tot de Dieren uitftrekt, Hoofd* 0 ö STUK. dagelyks, op de gemelde tyden, zekere veel- heid verfch Vieefch uitgedeeld , en zulks volgens de uiterfte wille van Luiden van Vermogen , die daar toe zekere Fondfen hebben gefchikt. Hoe vreemd het ook voorkomen moge , dat de Tur- ken zo bezorgd zyn voor 't onderhoud van ver- fcheurende Dieren, die men in Europa veel- eer zou tragten te vernielen; zal iedereen kun- nen begrypen, dat zulks niet ongerymd zy; wanneer hy de nuttigheid en noodzaaklykheid derzelven in deze Stad overweegt (j-), In Kairo , immers , daar zo veel duizend .dN"Tt |p Paarden, Ezels, Muilezels enKemelen, dage- oofterfche lyks gebruikt worden , is 't natuurlyk, dat .die Landen» jaarlyks by honderden fterven. De Muful- mannen zyn , wegens hunne vaftftelüng van een onveranderlyk noodlot, voor het zuiver houden hunner Woonplaatfen , tot weering vaneen befmette Lugt, niet bekommerd. Ter naauwer nood brengen zy de Krengen buiten de Stad , en laaten die dikwils maar aan de We- gen te rotten leggen ; waar van men in 't rei- zen de affchuwelyke blyken door gezigt en reuk geheel of gedeeltelyk, in Europa gevonden Lang- te noem ik de maat van 't end des Beks , over de Rug 3 tot aan het end van de Staart : Hoogte , die langs de Borfl tot aan 't end der Klaauwen. Ik zal Eu fpreeken van de Arenden in 't algemeen, 1. di el. iv. stwk. waar Hoogte, aV. 9jD- denheden van Aren* ' den en hun- 2V-JOp. 2V. 5 D. 2V. 5 D, 2V. 8 a aV. 7 D. 3V. 4§D. iV. 7 Df iV.io D. 124 Beschryvinc H. waar onder de gemelde Zwarte of Haazen- Afdeel Arend zekerlykeen der voornaamften is. Hoofd Sommigen willen, dat de Latynfche Naam stuk. Aquila van de bruinagtige kleur, welke de meeften deezer Roofvogelen hebben , af kom- ftig zy; anderen leiden dien af van het vlug en , hoog vliegen , waar in de Arend alle andere Vogelen overtreft, of van het fcherp Gezigt, \ welk hy heeft, en daar de Ouden wonderen van verbreid hebben. Men kan den oorfprong van den Griekfchen Naam , Aëtosof Aiëtos, met geene zekerheid bepaalen. By de He- breen fchynt decze Vogel verfcheiderley Naa- men gevoerd te hebben. De Franfehe Aigle , de Engelfche Eagle en de Spaanfche Aguila* zyn zekerlyk van den Latynfchen afkomftig. De Duitfchers noemen hem Adler óf Adelaar, waarfchynlyk wegens den Adeldom , die aan hem, als Koning der Vogelen, toegefchree- ven wordt, en hem waardig gemaakt heeft om het Keizerlyke Wapenfchild te bekleeden en daar in zo wel de Wereldkloot te houden als den Scepter. Eigen- De Ouden , en in navolging van hun de Iaa- fchappen. tere Schryvers, zeggen veel van de natuur en eigenfehappen der Arenden, dat ten deele valfch of onzeker , ten deele hun gemeen is met an- dere Roofvogelen. Onder het eerde meenen wy te moeten tellen , dat deeze Vogel een zo fcherp Gezigt heeft, dat hy^zweevende in de van de Valken. 125 de Dampkring tot zulk een hoogte, dat een uf Menfch hem naauwlyks kon beoogen , nog de Afdeel. Vifïchen in het Water en het klein Gedierte ïv- lt . , ~ . Hoofd. in het Kreupelboich zou kunnen zien. Ook SXÜK doch de ge- " A meeneNaam, in Duitsland, is Haazen - Arend * of Haazen - Gier ; om dat hy veel Haazen en Konynen vangt. Sommigen , egter, houden dit voor een anderen Arend. Hoe 't zy, Rajus getuigt 3 dat hy in 't Stadhuis , te Middelburg in Zeeland, een Zwarten Arend gezien heeft 9 die 'er opgevoed werdt* zynde tweemaal zo groot als een Rave. Hy is zekerlyk de groot- fte niet onder de Arenden , doch wykt geen derzelven in vlugheid , en dapperheid. Bris- son , die een öpgezetren Vogel van deeze Soort in het Kabinet van Rêaumur hadt , befchry ft de Lighaams-geftalte als volgt. Hy is een weinig dunner dan de gemeene Arend. De langte , van de punt des Beks tot aan het uiterfte van de Staart , bedraagt twee Voeten en tien Duimen , en tot het uiterfïe der Nagelen drie Duim minder. De Bek is twee Duimen en vyf Liniën lang ; de Staart twaalf Duimen ; de Voet vier Duimen ; de middelfte Vinger of Toon drie en een vierde Duims. De Kop en 't bovenfte van den Hals is gedekt met Vederen , die kort zyn en zwartagtig , doch met een weinig ros gemengd : op 't overige van het Lyf zyn de Vederen zwartagtig ; maar de het Landfchap jaagen. 128 B E S C H R Y V I N O, fj# Pooten bruin. Onder de Slagpennen der Vier»- • Afdeel, ken zyn eenigen voor een gedeelte wit ; zo jj1V'F °°k de Beftuurpennen van de Staart , tot de stuk/ h&ft haarer langte, van den wortel afgerekend. De Kring der Oogen is Hazelnooten - kleur ; het Wafch of Vlies aan 't grondftuk van den Bek , rood , doch de Bek zelf blaauwagtig. De Pooten zyn , tot aan den oorfprong der Vinge- ren , niet vuilwitte Pluimen gevederd. Derzel- ver Vingeren zyn geel , en de Nagelen zwart. Johnston heeft twee Afbeeldingen gegeven van deezen Arend , onder den naam van Mela- mtus , die van Aldrovandüs zyn ontleend en niet zeer naauwkeurig. De Figuur van Frisch, Tab. 69. , is beter. Men kan , ten opzigt van de Geftalte, onze Afbeelding, Plaat XXX. Fig. 1 , die egter niet van deezen maar van den Malabaarfen Arend is, en, ten opzigt van de grootte, die van den Baardgier, Plaat XXIX. Fig. 2. vergelyken. De Haazen-Arend is een weinig grooter dan de Baardgier, de Goud- Arend overtreft wederom deezen en de rofle of algemeene Arend is de allcrgrootfte , ge- lyk wy zien zullen ; hoewel deeze nog van den grooten Zee-Arend of Beenbreeker , die byna de dubbelde hoogte van de hier afge- beelde Arenden heeft, wordt overtroffen. (2) Valk met Geel Wafch , de Pooten Wollig > het (2) Falco Cera lurea, pedibusLanatis , Corpore fusco ferrugineo vario, Cauda rtigrabafi Cinereo undulata.Fd/*» Snede. 56. Aquila Chryfaëtos. Will, OrnhhoL 27. Tab. *• Raj. *Ay* 6. N. x Ax-drov. Ornitb, X. II Cap* 2, 11. Goud- A- van de Vakken. 139 het Lyf uit bruin en Roeftkleurig gemen. 11 geld, de Staart zwart, aan *t grondftukAfcb. Afdeeu graauw gegolfd. Hwro. STUIC Deeze , die de Goud-Arend geheten wordt wegens de kleur van zyn Pluimagie , is by de Hebreen Nefer genoemd geweeft, welke Naam 'er door de Arabieren toog aan gegeven wordt. Men houdt hem voor den aanzienlykften onder de Arenden , die hy ook in Lyvigheid over- treft. In beide opzigten wordt hy genoemd de Koninglyke Arend. Men vindt hem door ge- heel Europa , en zelfs in de Noardelyke dee- len, alwaar hy in hooge fteile Rotfen huisveft. LiNNifius verhaalt, dat hy grooter zy dan een Gans : het Lyf van vooren rosagtiger van agteren zwarter ; de Staart dunnetjes doorfpreid hebbende met witte Vlakken; de Beenen wol- lig met geele Vingeren , welker langte de Na- gels evenaaren. De Bek is kort, met eenkrora- me zwarte punt. Hy legt vier Eijeren. Bris- $on bepaalt de langte, van 't end des Beks tot aan 't uiterfte van de Staart, op drie Voeten en tot aan dat der Nagelen op twee Voeten agc Duimen , volgens de maat, die hy aan een op- gezetten Vogel van deeze Soort in het Kabinet van Reaumur genomen hadt. Hy komt , zege deeze Heer, in Duïtfchland menigvuldig voor. Van deezen Arend is 't, dat Beiloniüs Voerdeel fpreekt, wanneer hy ons verhaalt, dat de Boe- ^eer^eads" ren, het Neft van zulk een Vogel gevonden I heb- BESCHRYVIN6 II. hebbende in eene Rots of Berg of in een hoo- Afmel. ge g00m ^ je Jongen daar uk haaien , en die Hoofd- elders va^ maaken ; waar op de Arend die ee- stüx, ten brengt, dat genoegzaam is óp) een geheel Huisgezin te onderhouden. De Heer Pluche meldt y dat de Herders, in het Gevaudan , de gewoonte hebben, om, wanneer een Arends Keft door hun ontdekt is , een Huisje te bou- wen aan den voet van de Rots , een einde zig voor de woede der Ouden te befchucten, als zy de jongen de prooy afhandig gemaakt heb- ben. Immers , de Arenden gaan dagelyks op den Roof uit , en kaapen Hoenderen , Eend- vogels , Lammeren, Geitjes, Varkens, bene- vens Faifantcn , Patryzen , Haazen , Konynen en veelerley ander Wild , brengende die in 't Neft by de Jongen. Op 't oogenblik , als de Herders zien dat zy vertrokken zyn , zetten zy hunne Ladders en klauteren op de Rots , nee- mende het Aas weg en geevende , in plaats van dien , eenige Darmen of Ingewanden aan de Jongen. Het Wildbraad , dat zy dus beko- men , is doorgaans verminkt, doch by uitftek goed van fmaak. Wanneer het Jong bekwaam wordt om weg te vliegen , \ welk niet dan Iaat gebeurt, om dat men het van de befte Spyze beroofd heeft; maaken zy het met een Ketting in het Neft vaft, alwaar het dan nog eenigen tyd gevoed wordt door de Ouden , die , einde- lyk, wederom broeden willende, hetzelve ver- laaten , om elders een nieuw Neft te maaken : van de Valken. igr £ö dat het van gebrek fterven moet, tenzy het ff. door de Herders , die hun voordeel hebben van Afdeel. deeze Dieren, los gemaakt en in vryheid ge- *v- Hoofd» fteld worde. i?vK. Aldrovandus verhaalt dat hem zulk een A- rend , die hy met kragt beweert de Cbryfaetos of Goud- Arend der Ouden geweeft te zyn, uit het Vogelhuis van den Groot-Hertog van Tos- kanen levendig werdt toegezonden tot zyne Waarneemingen. Hy hielde hem in een Kooy, alwaar deeze Vogel alle Dieren , die hem na- by kwamen , zo Honden als Katten , en dc Menfchen zelfs , zo wel met dc Nagelen als met den Bék, tragïte aan te randen, gierende fomwylen op eene deerlyke wyze. De Fran- fche Akademiften , die twee zodanige Aren- den ontleed hebben , merken aan , dat de kleur in de Jongheid geelagtig ros en als Goud- kleurig is, wordende in de Ouderdom of Vol- wafleöheid donker of Kaftanie-bruin. Ook woo- gen hunne Vogels ieder maar zes Pond, daar die van den gemelden Autheur twaalf Ponden zwaar was geweeft. Ik zal hier fpreeken van de Ingewanden van De Ma-s .... . _ enDanuen. den Arend , ais een der voornaamften zynde van de Vleefch - eetende Vogelen. De Franfchen vonden in de twee Koninglyke Aren- den , zo even gemeld , een Vlies , 't welk de Maag, Darmen en de Lever, als een Zak be- greep, a&omffig zynde van de Vliezen, wel* l. Deel. IV, Siw*. I 2 km 13* Beschryving II. ken de Btoasjcs maaken , die in de Buik der 7DEEh- Vogelen zyn en door de Ademhaaling uitge- fpanncn worden. Dit Vlies was met veel Vet stuk. voorzien, des zy oordeelen , dat men hetzel. ve kan houden voor het Net, 't geen ander- zins in de Vogelen ontbreeken zoude, gelyk Pllnius verhaak. De Zwelgpyp , die aan de regterzyde lag van de Lugtpyp , was daar mer- kelyk uitgezet tot een Krop, doch beneden de verdeeling van de Lugtpyp vernaauwde zy zig weder , tot dat zy andermaal verwyd werdt om de Maag te formeeren. Dit Ingewand vondt men , zo wel als de Zwelgpyp , uitwendig te beftaan uit harde, vafte, witte Vliezen, met veele Vaten doorweven. Van binnen was dc Krop doorzaaid met veele Kliertjes als Raap- zaad , en de Maag hadt eenig rimpels , meed aan den bodem: beiden maakten zy zeer wy- de holligheden , overeenkomftig met de gul- zigheid van deezen Vogel. De Darmen wa- ren kort , gelyk ik hier voor reeds heb aange- tekend (*> ïtL (3) Valk met geel Wafcb , de Pooten Wollig, (*) 2ie Bladz. 41. (3) Falco Cera flava, Pedibus Lanatis , Dorfo fufco* Cauda faicia ,iiba. Sji/h Nat. X. Aquila tulva five Chry- faè'ros , Cauda annuio albo cin&at WlLL, Orfthb. 2$. Tab. I. Raj. *Ay. 6. N* 2. HöOFD- Arend. van d x Valken. 133 Deeze is , volgens den Heer Brisson , de IL semeene Arend , of die Vogel , welke by de Afdeed IV oude Autheuren door den Naam van Arend, j_Ioof'd zonder eenig byvoegzel^ worde aangeweezen, ntrtS In lyvigheid gaat hy een Kalkoen te boven. Zyne langte of hoogte verfchilt weinig van die des Gouds - Arends. Van het eenc tot het an- dere end zyner Vleugelen , wanneer die uit- gefpreid zyn , heeft hy zeven Voeten agt Dui- men vlugts. Het grootfte deel van zyn Lig- haam is bekleed met Vederen , die bruin zyn van kleur; doch de Kop en Hals, als ook de binnenzyde der Beenen, zyn rosagtig. De Slag- pennen der Vlerken zyn grootendeels zwart. De Staart beftaat uit Pennen , die tot twee derden van hunne langte wit zyn , en verder zwartagtig, maakende den gedagten witten Ring of Band. TuflTchen den Bek en Oogen , welker Kring Hazelnootkleurig is , vindt men een kaale plek. Van deezen Arend , die insgelyks in de hoo- ge Bergen van Europa huisvefl, zegt de Heer Ray, dat in 't jaar 1668 een Neft gevonden werdt in 't Woud by de Rivier Derwent , in Engeland. Hetzelve beftondt uit Stokken of taa- melyk dikke Boomtakken, waar van het eene end ruitte op het uitftek van eene Rots , het andere op twee Berkeboomen. Boven op de Stokken waren Biezen gefpreid en op de Biezen lag Hey, op de Hey weder Biezen. Hier in vondt men een Jong leggen , en een ï,Pkei. iv. st»k. I 3 Wind» 134- Beschryvin© II. Wind-Ey , benevens de doode Lighaamen van Afdeel. een ^am^ Haas en drjc Kuikens vanVeldhoen- HooVd. dcren- Dit ^cft' nü' was vierkant> twee E1- stuk. len breed , met gecne holligheid in 't midden , maar vlak en gelyk. Het Jong was byna vol- waden en toe vliegen bekwaam, hebbende de gedaante van een Duiven-Valk of Sperwer , de Rug bruin als de Leeuwrikdief en de zwaarte byna van een Gans , met de Beencn tot de Voeten toe gevederd , tn een witten Ring of Band om de Staart. Zvne Waarfchynlyk zal het 'er zodanig een zyn > Roofzu^r. ^ien men jn Noorwegen noemt Slag-Oem 9 zynde een graauw gevlakte Berg Arend, die, zo de Heer Pontoppidans getuigt , zig op hoo- ge plaatfen onthoudt, doodende niet alleen Haa- zen , Schaapen , Lammeren en dergelyke klei- ne Schepzelen , maar ook Pluimgedierte. Ja , indien men het verhaal der Boeren gelooven mag, zo valt hy fomwylen ook grooter Die- ren aan , en bemagtigtze door een byzondere liftigheid. Zy zeggen, dat de Arend eerfl zyne Vleugelen in 't Water nat maakt , en dan dezelven bewentelt in Zand en Steen- gruis; waarna, regt op het Hert aanvliegen- de , hy 't zelve Zand in de Oogen flaat , dat het blind wordt , en , in zyne woede loop , ligtelyk van een Rots of Berg ter ne- der ftort , breekende den Hals , en worden- de dus den Adelaar ten buit. Even 't zelfde zou met de oude afgefleeten Paarden > die men in 't wild van de Valken. 135 wild laat loopen , gebeuren. Dat de -.e Vogels yj. ook ibmtyds }orge Kinderen rooven, in Lan- Afdeel. den, daar het Landvolk weinig dekzel en be- fchutdng heeft, is niet ongeloof baar. Zeker stuk.' Man hadt dea gemelden Biflchop voor waar- heid verhaald, dat in den jaare 1737? in het Kerfpel Norderbougb of Ringerige , een twee- j'aarige Jongen, naakt op 't Land kruipende, ferwyj zyne Ouders niet ver van daar aan 't werk waren , door eenen Arend , die 'er zyne Kiaauwen in {loeg,tot groote droefheid en out- fteltenis der Ouderen, werdtweg gevoerd. An- derson meldt, in zyne befchryving van Ysland^ een dergelyk Gevai , ten opzigte van een Kind, dat vier of vyf jaaren oud was (f ). (4) Valk met geel Wafch , de Pooten Wollig , 1^ bet Lighaam bruin, de Staart wit met èeriC^md^tm ° Arend»' vaa bruine plint. K anada. Ik zal hier de befchryving doen van den A- rend van Kanada, volgens de opgave van Ed. wards, die zegt , dat dezelve de gewoone grootte heeft van de Arenden , dat is , als een Kalkoenfe Haan. Hy is plat van Kruin, kort van Hals, vol van Bord, en wel gefpierd van Beenen, hebbende zeer lange en breede Vleu- gels (t) 3BattÉ. $ifh bon agortoeacn. It Th. ag. 169. (4) Falco Ceraflava Pedibusque Lanatis, Corpore fus- co , Cauda alba apicecfufco 3 Syft. Nut. X» Aquiia Cauda alba. Edw. *str. 1. Tab. 1. X.DfctL. IV. Stwk* I 4 136 Beschryving IV Hoofd- stuk. II. gels naar reden van bet Ligham. De Bek is Afdeel. bj^tiw met geel Wafch. De Oogkring is Ha- zelnooten kleur* De Kop en Hals zyn bekleed niet fmalle bruine Vederen , uirioopende in fcherpe punten even als aan den hals der Haa- nen. 't Gantfche Lyf is bedekt met bruine Ve- deren , donkerft op de Rug : aan de Borft met witte driehoekige Vlakken getekend, wier pun- ten opwaards ftrekken. De Slagpennen van de Vlerken zyn zwart. De Staart is , zo wel bo- ven als onder, wit j uitgenomen de toppen van de Vederen of Pennen , die zwart zyn of don- kerbruin. Ook zyn de onderfte Dekvederenen die aan de Schenkelen derPooten rood. De Too- nen zyn diken'fterk, geel van kleur, de Nage- len zwart, en byna half rond geboogen , zo dat zy zeer krom ftaan. Zodanig een Vogel , van de Hudfons-Baay oor* fprongelyk, heeft verfcheide Jaaren te Londen geleefd. v. Kjtftkolus, Wirge- kraagde Sweedfche. (5) Valk , met het Wafch , de Wenkhr aamoen en Pooten geel, het Lyf Afchgraauw en wit gegolfd , een witte Kraag om den Hals. Deeze, die als een gemeene of Boerfche, dat is Land- Arend, in Sweeden, thans door den Heer Linn^us , zonder eenigen Bynaam , voorgefteld wordt^ vind ik in dc befchryving der (^) Falco Cera , Palpcbris Pecfibusque tótcis , Cor- pore Cinereo alboque undulato , Collarialbe, SyJï.Nat>X. van de Valken. 137 der Dieren van S weeden, door hem, nietaange- IL tekend : zo dat ik van deszelfs grootte of ge- Afdeel' flalte niet kan fpreeken. Ik zal derhalve hier jj0^f*d- den Arend met een witten Kop befchry ven , die stuk. zo wel in Noord- Amerika zig onthoudt als in Europa , en welken de Heer Brisson , in het Kabinet van Reaümür , voor zyne Oogcn hadt. Immers hoewel Linn^eus denzelven als een ver- fcheidenheid betrekt tot de wit gertaarte Aren- den , blykthet egcer dat hy, ten minftewatde grootte belangt, beter op deeze plaats voege. De Engelfchen noemen hem, volgens Ca- Arend met tesby , die 'er een naauwkeurige Af beelding wlttca van geeft, hald Eagk, dat is, de Stoute, Hy overtreft in dikce niet alleen , maar ook in grootte, den gemecnen ja zelfs den Goud- Arend. De langte is, van 't end des Beks tot aan heü uiterfte van de Staart, drie Voeten en drie Dui- men , en , tot het uiterfte der Nagelen , op een Duim na drie Voeten. De Bek is drie Duimen |ang , de middelde Vinger of Toon , met de Nagel , drie Duim zeven Liniën. Als de Vlerken iritgc- fprcid zyn , beflaan zy omtrent agt Voeten vlugts. De Kop, en 't grootfte deel van den Hals, is bekleed met lange, fmalle, witte Ve- deren : het overige van den Hals , de Rug , Stuit , Slagpennen en Dekvederen der Wieken , de Bord, Buik, Zyden en Pooten, zyn bruin. De zelfde kleur heeft plaats in de bovenfte Staartpennen , doch de onderden zyn wit , ge- Jyk ook de Oogkring; maar de Bek, zowel IDeel IV. Srwü* I 5 ak 138 Beschryving Ji. als 't Wafch , is geel, als mede dc Vingeren, Afdbel. fcQ zwarte Nagelen hebben. Hoofd ^e ^ren^ cvan Pwdicbery is , wegens de wit- stvk. heid van zyn Kop, Hals en Bord, niet min- Pocdiche30 ^Cl* aaDziene^y^c i zo dat ze[^s van de Mala- ty. baaren wordt aangebeeden of met Eerbied en $tg. s 1 * Ontzag bejegend. Brisson befchryft de gene, die op Plaat XXX is afgebeeld , uit het Ka- binet van den Abt Aubry , die denzelven uic Iödie gekreegen hadt. Zyn langte, zegt hy, is, van de punt des Beks tot aan het uiterde van de Staart , een Voet en zeven Duimen, en tot de toppen der Nagelen zeftien Duimen. De Bek is weinig meer dan anderhalf Duim lang, de middelde Vinger, met de Nagel, om- trent twee Duimen. De Wieken hebben maar drie Voeten en negen Duimen vhigts. De Kop , Keel , Hals , Bord en het bovende des Buiks, zyn bekleed met Spierwitte Vederen, die maar een fmal bruin dreepje hebben, dat volgens de langte van de Schaft loopt. Dit maakt , dat het witte van deze dee- len zig als met kleine zwarte ftreepjes gefpren- keld vertoont. Op het overige van het Lyf; de Rug naamelyk, Stuit, Onderbuik, Zyden en Bcenen, is hy Kadaniebruin, doch ieder Ve- der heeft een zwartagtige Schaft. De zes voor- de Slagpennen zyn zwart aan haar uiterfte helft, voor het overige zo wel als de anderen van de Wieken , de Staart in 't geheel , die van de Schouderen en de Badaard- Vlerken, ake- van de Valken. 139 altemaal Kaftaniebruin. Het Wafch is blaauvv- jtb agtig, gelyk in de Gier- Valk $ welken d?zen Afdeel. Arend in dikte of Lyvigheid omtrent evenaart. T J ° HOOFD- De Bek is aan het end bleekgeel, de Poocen stuk. zyn geel, de Nagelen zwartagcig. Men geeft hem, in Indie, den naam van Kuikendief. (6) Valk niet het Wafch en de Pooten geel, het VI. Lichaam llaauwagtig en Indn gevlakt, de B^barifche Borft ongevlakt, de Staart gebandeerd. Valk. Deeze , die nader fchynt te komen aan de Val- ken dan de Arenden , wordt in het werk van Albin dus befehreeven. De Bek is zwart; de Neusgaten zyn open en geel : de Oogkring is ook geel, de Oogappel van vcrfcheide kleuren. De Kop , Rug , Schouderen en Vlerken 5 zyn blaauw- agtig;boven op denKop en deRug fraay met zwart ' gevlakt. Aan de Borft, Buik en Beenen , is de kleur geelagtig wit, meteenig blaauw gemengd. Aan de Buik en Beenen zyn zwarte vlakken , en eenige witte op de Wieken. De Staart heeft zeven breede zwarte Ringen of Banden. Deeze Vogel maakt een deftige vertooning, en heeft een pragtigen zwier. Men zou hier den Gekuifden Arend van Afrikaan- Edwards (f), die aan de Zeekuften zig ont- kuifde SA- houdt rend\ (5) Falco Cera Pedibufqae lufeis, Córpore coerules- cente tufcoque maculalfc , Peftore inmacularo, Caucia* fas- ciara. Syfl* Nat. X. Falco Tunetanus Albin, HL p. 2 Tab. 2. (f) Aigle Hupé. Edwards GUmx* pag. 31. Cbap.XIV. PI. 224. L Dkel. IV. Stuk. Beschrtving II. houdt, en, hoewel omtrent een derde kleiner dan de gemeene Arenden , niettemin in moe- IV. Hoofd- stuk. VII. Coemles- eens, Kleinfte Havik ,van Bengaie. Pi. XXX. Jijj. 2. digheid weinig voor dezelven wykt; kunnen laaten volgen: doch dezelve fchynt nader teko- men aan de tweede Soort van Gieren ; waar toe de Amerikaanfche gekuifde Arend van Ray be- hoort , zynde de gekuifde Arend van Brafil* die door Brisson, als de twaalfde verfcheiden- heid van Arenden, wordt voorgefteld. (7) Valk met het Wafch , de Wenkbr aanwen , en de Pooten van onderen , geel , de Rug uit den zwarten blaauwagtig , de Jlaapen van 't Hoofd in een witte fireep bejlooten, Het is een der kleinften van het volmaakte Valken geflagt , die ik ooit heb ontmoet , zegt Edwards. De kleine Valken , in Europa, hebben doorgaans lange dunne Beenen en klei- ne Bekken ; maar deeze is , in tegendeel , vol- maakt Arends-gelyk , hebbende een fterken Bek , wel gefpierde Dyën , dikke korte Bee- nen, dc Toonen gewapend met fterke fcher- pe Nagelen ; zo dat men hem , met reden , ecu kleinen Arend zou kunnen noemen. De Bek is Afchgraauw met een weinig Vleefch^ kleur gemengd. Hy heeft hoeken aan de zydea van de Opperkaak. Het oog is omringd met een geel (7) Falco Ccra, Palpebris, Pedibufque fubtus lureis, Dorfo nigro coerulescente. Temporibus linea albainclufis, Syfi. Nrit. X, Accipiter minimus Benghalenfis.EDw.^/» zo8. T. 10Ï. van de Valken. 141 geel Huidje , geplaatft in zwarte Veders , die IL door een witten Kring of Zoom worden afgc- Afdeei*' yÊ IV fcheiden van de overigen. De top van 't Hoofd, HoopD- het bovenfte van den Hals of Nek, de Rug, stuk. en het bovenfte van de Vleugels en Staart, zyn zwartagtig , met een weerfchyn van biaauw en purper. De Dekvederen aan de binnenzyde der Wieken zyn wit , en die van de Staart met wit en zwart, kruislings, gebandeerd. De on- derzydc van den Vogel , van den Bek tot aan de Staart, is hoog Oranjekleur, bleeker aan de Borft dan elders : de Beenen en Pooten zyn van eene heldere Goudkleur, de Klaauwen zwart. Hy is een weinig onder de Kniejen gevederd. Men heeft hem uit Bengale gebragt, alwaar zy tot de Vogcljagt fchynen gebruikt te wor- den. C 8 ) Valk met geel Wafch , de Staartpennen VIIL ivit , de middelften met zwarte punten. ^tlbttitla. Arend met De Griekfche Naam Pygargus duidt, zo wel s^LtT"* als de Latynfche Albicilla , de witheid van de Staart aan , die het Kenmerk is van deeze Soort, welke ook in 't Latyn Hinnalaria en in 5t Engelfch Fawn-killing Eagle , dat is Herts- kalfdooder, geheten wordt. Men vindt hem door geheel Europa, zelfs in de Ncordelyke Lan- den (8) Falco Ceraflava, Re&ricibusalbis^merrnednsapice *i«ris. Faun Suec. 5^. Pygargus, Albicilla, Hinnularia, Bell. ^Ay. 15. G*sn« >. 205, Aldr. Ornitb. Libr, 11. Cap. 5, Will. Ornitb 31. Raj. *4y> p. 7. N, 5, I.Pebl. IV. Stuk, BESCHR YVIN6 II. den , alwaar hy gemeen is in de Boffchen. Lïff- Afdeel. n t us zegc ^ cia{. ?yfic gr00£te is £}s cen Qans ; Ho^'d- ^risson geeft hem de gewoone grootte der Aren- stuk. den ; Ray zegt , dat hy kleiner is dan de Goud-A- rend, van welken hy, bovendien , door de geel- heid van zyn Bek en de witagdge kleur van de Pooten en den Kop, vei fchillen zoude. Het Wyf- je is witter dan het Mannetje. Het overige van het Lyf is donker Roeftkleurig. KleineWit- Brisson heefc nog een kleiner Soort van £iaarr Witftaarc , die ook deezen iNaam voert , en van FuiscHnaauwkeurig is afgebeeld (*). Johns. ton geeft 'er eene Afbeelding van (f) welke van Aldrovandus is ontleend, en gebrekkelyk. De Duitfchers noemen hem bruinvaale Ade- laar, de Engelfchen Erne. Deeze Arend is niet grooter dan een groote Haan , hebbende , van het end des Beks tot aan het uiterfte van de Staaft , de langte van twee Voe- ten twee Duimen. De Kop , de Keel en Hals, zyn bedekt met Vederen van Afchkleur naar helder Kaflaniebrüin trekkende en een weinig zwartagtig aan het end. De Rug, de Stuit, de Schouders en de bukenfle Dekvederen der Vlerken , zyn donker Roeftkleurig en byna zwart. De Borft, Buik, Zyden en Beenen, zyn uit ros en zwartagtig gemengeld, welke laatfte kleur het midden beflaat van ieder Veder. De onderftc Vederen der Wieken , als ook de Slag- <*) Tab, 70. (f) Tab. III. van de Valken. 143 Slagpennen , zyn donker bruin , de Staartpen - M< . . A j- u Afdeel* nen wit, uitgekomen twee, die zwarte pun- ten hebben- De Oogappel is zwart, de Kring Hoorn geel , gelyk ook de Bek en het Wafch , doeh stuk. bleeker dan de Pooten , die hoog geel zyn , met zwarte Nagelen gewapend. Deeze Vo- gel onthoudt zig ook in Europa. (9) Valk met geel Wafch , het Lyf Afch- IX graauw , de Buik bleek met langwerpige ros- R^f^. Je Vlakken, de Oogkringen wit. Men kan deezen , hoewel hy ook een wit- te Staart heeft , en daarom mede Pygargus heet, den Naam van Ringfiaart geeven , om dat hy in 't Engelfch Ringtail genoemd wordt, by Rajus , die zegt , dat men het Mannetje noemt Henharrow of Henbarrier , wegens het verfcheuren der Hennen. Behalve zyn witte Staart, die geringd is, heeft hy ook een kring van opftaande Pluimen by de Ooren , die als een krans den Kop omringt. Het fchynt dat hy tot de Havikken behoore. Bekwaamlyk kan ik hier den Arend plaat- St# m^. zen , die in Vrankryk zeer gemeen is en aldaar ^n^Vo- genoemd wordt le Jean le liane of St. Hartens- Vogel , waar van de Afbeelding door John- STON r (9) Falco , Cera flava , Corpore ciiiereo , Abdo* mine palli-do macuMs oblongis rufu t Oculorum orhiti alba. Pygargus. Ai btn, 2. p. 5-, Tab. 5. Famm*» & 3. Tab. p. 3. Mas. Raj. .yiy, p. 17. N. ƒ, X. 1)££L. IV. SlWK. 144 B EICHUVINÖ II. ston , onder den Naam van Pygargus , op Tab. l£» Ai-deel. gCgevcn worcjc# £)cczc jieeft <}e dikte Hoofd- van dcn zwarccn Arend, zegt Brisson , doch rnm hy is veel kleiner van ftatuur, hebbende van 't end des Beks tot het uiterfte van de Staart maar een Duim over de twee Voeten langte. De Bek is iets meer dan twee Duimen lang; dc middelde Vinger of Toon , met de Nagel , twee Duim en zeven Liniën. De Wieken , famen- gevouwen zynde, (trekken een weinig over 't End van de Staart heen. De Kop, het boven- fle van den Hals en Vlerken , de Stuit en on- derfte Staartvederen ,zyn grysbruin, de omtrek der Oogen is zwart. De Keel, het onderfte van den Hals, de Borft, Zyden, het opperde van den Buik en de onderfte Vlcrkvederen # zyn wit en gevlakt «iet eenige rosbruine plek- ken 3 doch zeer dun gezaaid. Die aan de Keel en Hals ftrekken zig uit langs de Schaft der Ve- deren. Het onderfte van den Buik cn Staart, en de Bcenen > zyn zonder Vlakken. De Slag- pennen zyn wit en zwart gemengeld * als ook de Staartpennen , die overdwars met bruin ge. ftreept zyn. De Oogkringen zyn geel, gelyk de Pooten ; de Bek en Nagelen Afchgraauw. X. (iö)Valk met geel ïVafch, de Staart gevorkt en zeer Kuiken 1 ^an& 3 ^oet ^ Roefikleurig 9 de Kop witagtiger. Dee- fio) Falco Cera fiava, Cauda Forficata longiffi- ma, Corpore ferrugineo, Capire pallidiore. Faun. Snee. 59. Miivus, Gesn. óio« Aldhov, Qrmfa 368. T. van de Valken. 145 Dceze Roofvogel heeft een byzonderen jj# Naam onder de Havikken , in welker Geflagt Afdeel. hy geplaatft is door den Heer Brisson. Men Iv- geeft hem, naamelyk, den Latynfchen Naam wvk~ van Milvus9 die niet, gelyk fommigen willen * van de zagCheid zyner Vederen , maar van 't Geluid, dat hyin't Vliegen maakt, moet afge- leid worden ; weshalve men een foort van Fluit, die een allerzagtften klank geeft, Tïbia Milvina plagt te noemen , zo Festcs fchryft. In 't Franfch noemt men hem Milan, in 't Engelfch Kite en Glead; in 'cHoogduitfch JVeyer, IVeiher of Grimmer: ook wel Schwemr mer, Stoszwgel en Heunertbief. Men noemt hem 5 in onze Taah gemeenlykKuikendief 9 en ook wel Wouw. Deeze Vogel is van de anderen gemakkelyk te onderfcheiden door zyn gevorkte Staart^ zegt Rajüs. Hy heeft ook een byzondere manier van Vliegen , byna zonder eenige zigt- baare bewecging der Vlerken door de Lugt zweevende ; zo dat hy als met een floot er- gens nedervalt. Hier van is de Engelfche Naam Glead , die van glyden komt, afleidelyk* en Kite, 't welk een Vlieger betekent; gelyk ook het Hoogduitfche Stosz- , dat is StootvogeL Hy vangt gemeenlyk de Muizen in de Velden * CÖ I- Will. Otnhhoh 41. tab. 17. Raj. >Ay. 17. A'Lififj *^>. I. p. 4. Tab. 4. I4<5 Beschryving U# cn eet ook Springhaanen en kleine Vogeltjes, Afdeel. dje nog niet in ftaat zyn om te vliegen. *v- De gemeene Kuikendief is van boven bruin, weshalve hy de zwarte, Milannoir, geheten STUK. wordt; doch die bruinheid heeft enkel plaats in de Vederen , welken de Rug , Schouders en Wieken bedekken ; al het overige , de Kop , Bord, Buik, Zyden, Beenen, Stuit en Staart, zyn witagtig. De groote Slagpennen heeft hy zwart, de kleine bruin. De Vederen zyner Beenen zyn zo lang , dat zy meer dan de helft der Vingeren van den Voet bedekken , die klein zyn en zeer fchraaL Hy heeft ongevaar de grootte van een Haan. Pe Koning- De Heer Brisson befchryft ook een Kuiken* p;k x> XI ^e Müan Roial , Milvus Regalis , dat is de f tg. x. Koninglyke , genoemd wordt , hier nevens afge- beeld. Dezelve voert dien naam niet wegens zyne byzondere waardigheid , maar om dat hy door twee Valken , op hem afgezonden , fchoon in de Wolken zig verbergende, tot groot ver- maak der Vorften op het Aardryk wordt neer- gefmeeten. In 't Engelfch heet hy de lang- gewiekte Kuikendief of Puttock (f). Zie hier de Befchryving van een zodanigen Roof* vogel , dien de gemelde Heer, in het Kabinet van Reaumür , opgezet voor zyne Oogen hadt. Zyn langte is, van het end des Beks tot aaa hec (f) Charleton, Onomtjl. Z*ic$nê Lond, 1C6Z p 6f% van de Valken. 14^ het uiterfte van de Staart, twee Voeten, en iL tot aan de toppen dér Nagelen , zeftien Dui- Apdeél* men. De Bek is negentien Liniën lang, de TT 1Vi 0 Hoofd» Staart twaalf Duimen , de middelde der srüK, Voorvingeren, met den Nagel > omtrent twee Duimen. Zyn Wieken hebben vier Voeten agt Duimen vlugts, en ftrekken zig, famen- gevouwen zynde, byna tot aan het end van de Staart uit. De Keel, Kop en het naafte deel van den Hals , zyn witagtig graauw , met brui* ne Vlakken , die langs de Schaft van ieder Ve* der loopen , welken aldaar lang en lmal zyn» Het overige van den Hals, de Borft, Buik,Zy* den en de binnenkant der Vleugelen , zyn ros , met bruine vlakken. De Beenen en Dekvede* deren van de Staart zyn bleeker ros; die vaa de Rug bruin. Op de Vlerken ziet men bruin , ros en wit , gemengeld , gelyk ook aan de kort- fte Slagpennen ; de langden zyn zwart. Da Staartpennen zyn alle ros , doch ten deele met witte en zwarte punten en randen. De mid- del (ten zyn veel korter dan de buitenften we* 1 derzyds. De Voeten geel , gelyk ook het Wafch ; de Bek en Nagelen zwart. De Kuikendief wordt in Europa , Afia en Afrika, gevonden. Hy verhuift over den Pon* tus Euxinus,of zwarte Zee, in Afie, worden- de geteld onder de Trekvogelen. Men zegt, daÊ de zwarte beter is tot het vermaak der Groo- ten , dan de Koninglyke, laadt befchreeven, Beiden zyn zy op Kuikens zeer verflingerd 9 h Dim* iv, $tük, K 2 doch 143 Beschryving II. doch ceten by gebrek allerlcy Ontuig , m Afdeel. zejfs wej Vrugten. Aan de Kuft van Guinéc Hoofd ']S ^unne Zoutheid, zegt men, zo groot, dat stuk» zy het Vleefch , op het midden van de Markt , de Negeren , doch inzonderheid de Negerinnen , uit de handen rukken. XL (n) Valk met geel Wafch , de Staart als een Jchaar- Schaar, en ^aan* onder wit. ^Schzli-' Schaar , en zeer lang , het Lyf boven bruin , Men kan dcezen, die van Klein Peruviaan, fche Valk, met een gevorkte Staart, en van Catesby de Sperwer met eene Zwaluwftaart , of Havik met een gevorkte Staart geheten wordt; wegens de langte van die Staart, met reden , de Schaarftaart noemen , 't welk het woordc forficatus uitdrukt. Brisson noemt deezen Vogel , die geduurende den Zomer in Ka- rolina zig onthoudt , de Karolinifche Kuikendief, en zegt , dat dezelve van boven donker paarfch is, van onderen wit, gelyk ook de Hals en 't Hoofd: de Slag- en Staartpennen purperagtig, met groen gemengd. Hy is byna zo groot als de Koninglyke Kuikendief , hebbende een Staart van dertien Duimen lang, aan de kan- ten, in \ midden niet boven de vyf Duimen, en leevende van Infekten, die hy, over de Boo- *nen en 't Kreupelbofch vliegende, vangt. (12) Valk, (n) FalcoCeraflava.Caudaforficaraiongiflinaa Corpore fupra fufco fubtusalbido. Syfl. Nat. X. Accipiter Caud& furtata. Catesb. Carol. L p. 4, Tab. 4» van de Valken. 149 (12) Valk met het Wafcb en de Pooten geel 9 u. het Lyf Afchgraauw met bruine Vlakken , Afdeel. de Staart met vier zwartagtize Banden» tt1^* ö ö Hoofd STUK. Deeze foott van Roofvogelen is het , die in x IL het byzonder den Naam draagt van Valk , wel- GenttUs. ke, zo wel als de Franfche Naam Faucon, de pl x^'x> Engelfche Falcon, en, die in andere Taaien van Fig. 3. Europa gebruikt worden , af komftig is van het Latynfchc Woord Falco , 'x welk waarlchyn- lyk ziet op de haakswyze figuur van derzel- ver Bek en Klaauwen. Sommige Valkeniers on- derfcheiden deeze Vogelen, in 't algemeen, in Edele en Berg- Valken , doch zulks voldoet niet ; zo Klein te regt heeft aangemerkt. Brisson brengt de Uitheemfche Valken in 't Geflagt der Havikken of Sperwers, (Accipitres, Eperviers,) cn onderfcheidt de Valken van de Roofvoge- len door de kleur alleen. Hy maakt van den gemeenen Valk, den. Edelen en Uitheemfchen , ieder een byzondere Soort. Zie hier zyne ver- fcheidenheden van den eerften. A. Eenjaarige Valk. B. Geboghetóe ofOude. C. Valk met een witten Kop. D. Witte Valk. Vcrfchei. E. Zwarte Valk. «fcahfdc* F. Gevlakte. G. Brui'. (12) Falco CeraPedibusque flavis, Corporecinereo , ma- culis fofcis , Cauda fafciis quatuor nigricanribus. Fa»h. J«ec 60. Falco gentilis, XViLi.Ornithêl. 46.RAj.vX*. i?. Falc* montanui. WiLh,Ornitb§L 45. Tab. 5\Raj. * DüEA IV. $T¥K. K 3 150 BUCHRY VING II. Afdeel, IV. Hoofd- stuk Gemeen e. Witta. G. Bruine Valk. I K.ItaliaanfchcValk. H. Roode. I L. Yflandfcbe. L Roode Indiaanfche. | M.SaakerofBrittan- i nifche. De gemeene Valk, waar van dit verfcheiden- heden zyn, ten opzigte van den Ouderdom, de Kleur en Woonplaats , heeft, zegt by, de grootte van een middelbaar Hoen, De langte js , zo wel als de hoogte , agttien Dui- men. De Bek is ongevaar een Duim lang, de middelde Toon , met de Nagel , twee , de Staart ruim vyf Duimen. Zyne Wieken hebben drie Voeten vlugts. Hy is over 't ge- heele Lyf bruin , doch de randen der Vederen zyn een weinig ros : ook vindt men aan den Hals eenige roffe Vlakken , en een witagtige kleur aan de Keel. De Oogkring is geel, zo wel als het Wafch, de Bek blaauwagtig, doch aan de punt zwart: de Pooten zyn groenagtig geel , de Nagelen zwart. De witte Valk munt in fchoonheid boven de anderen uit , er. wordt hierom by de Vor- ften meeft geagt. Vecle Leenmannen , in fom* mige deelen van Europa , zyn verpligt ge- weeft , aan hunnen Leenheer jaarlyks hulde te doen , met denzdven zulk een Vogel ter hand te ftellen. Op die Voorwaarde, by voor- beeld , werdt het Eiland Maltha , door Kei- zer Karei den V. , aan de Ridders van Rhodus opgedragen. De Koning van Denemarken zendt jaarlyks een Schip naar Ysland , om van daar , inzonden VAN DEVALKEN. IJl inzonderheid, witte Valken te haaien, die van hem n. wei eens worden prefent gedaan aan dee^e Afdeêl. of gene Mogendheden. Zeer zeldzaam vindt *v- ö ö Hoofd* men 'er die geheel Melkwit ~ v* : de stuk. meeflen , die wit genoemd worden , hebben gcelagtige Vlakken > en in fommigen zyn de toppen der Slagpennen zwart. De eenigfte geheel witte Valk , welken de Heer Aobry heeft in zyn Kabinet, zegt Brisson, is op de Rug en Vleugels met bruine Vlakken gete- kend, en heeft bruine Banden dwars over de Staart. Even zo min zyn ook de genen, die zwart Gevlakte of rood genoemd worden , t'eenemaal van zo- fajj^^ danig een enkele kleur. Meeft alle Valken zyn min of meer, en fommigen zeer fierlyk gevlakt; gelyk die van de Hudfons-Baay , wel- ken de Heer Edwards zo keurlyk afbeeldt (f). Hy heeft omtrent de grootte van den gemee- nen Valk: maar de Kop is vry klein , de Hals kort, en de Beenen van middelbaare langte. Op de Kop en Rug is hy bruin van kleur; de Stuit en Staart zyn donker Afchgraauw, met zwarte Streepen gebandeerd. Ter wederzyde van den Kop vertoont zig een groote lang- werpige zwarte Vlak, die onder de Oogen aanvang neemt, en zig uitftrekt tot aan het be- gin van den Hals. Van onderen is de Vogel geheel wit , doch met bruine Vlakken. De (t) Edw. sAy. Tom. L T*b. 3. 152 Beschryvino H. De meefte Valken worden gevangen in de Afdeel. Noordelykc deelen van den Aardbodem. In Hoofd Noorwegen komen jaarlyks eenige op den Vangit stuk. deezer Vogelen afgetigce Valkeniers , uit yflandfchc Duitfchland of Brabant , die daar toe verlof valken- vangft, hebben van zyne Deenlche Majefteit , en bly ven omtrent een Maand lang in het Geberg- te ; weetende de Valken , door middel van een Duif, onder een foort van Slagnet te lokken; doch wel voornaamelyk gefchiedt in Yfland dee- ze Vangft, gelyk ik gemeld heb: alwaar men ze magtig wordt door middel van Vogelen , die daar op in 't byzonder zyn geleerd , wor- dende in Kouwen op den Grond gezet. Als deeze Vogelen den Valk,in deLugt,op ongeloofly- ke afftanden gewaar worden , geeven zy'er onmid- delyk kennis van aan hunne Meefters, door zeker gefchreeuw; waar op deeze, die in een kleine Tent, met groente overdekt, verbor- gen zitten , aanftonds een Duif aan een Touw uitlaaten , en de Valk , die 'er op neervalt , wordt levendig gevangen , in het Net , dat mea hem over \ hoofd fmyt. Wanneer het Schip, dat tot overvoering der Valken gefchikt is , gereed legt om 't zeil te gaan , zo flagt men voor hun zeker getal Rundvee en Schaapen; waar van het Vleefch, met haaken,aan de Maften ea Tou- wen wordt opgehangen. Men fcheept 'er ook eenige levendig Vee in , om daar van agtervol- gelyk op dc Reize gebruik te maaken y inge- vallc van de Valken. 153 vallc men geen Eiland onderweg mogt kunnen u. aandoen. Maar , zo menigmaal men elders Afdeel, san Land komt, verzuimt men niet, aldaar jj^d een nieuwen Voorraad op te doen van Bees- &tvk. ten , frifch van 't Veld gehaald ; dewyl 'er voor- gegeven wordt , dat de Valken veel beter vaa- ren , wanneer hun verfch geflagt Vleefch wordt gegeven. Men neemt 'er al het Vet af, cn geeft hun niet dan het magere, aan dunne Lapjes gcfneeden , gemengd met Olie en Eije- ren. Ook is men zorgvuldig, om ze alle mor- gens te kammen en te bordelen. Met één woord , men ftek, al wat docnlyk is, in 't werk, tot behoud van dezelven. In 't Schip zynde , houdt men hunne Oogen toegedekt en zy wor- den 'er geplaatfl: in onbeweeglyke Raamen , of op dunne Houten Latten , bedekt met Mos cn met grof Laken bekleed , op dat zy zagt en tevens koel mogen zitten ; want anders worden hunne Pooten heet , en 'er komt een foort van Podagra in. De ledige ruimte, tus- fchen de Raamen en Latten, is voorzien met Touwen , overdwars en digt aan elkander gefpan- nen ; op dat de Valken ecnig fteunzel mogen hebben in de flingeringen van het Schip , en dat zy zig niet kwetzen mogen, wanneer zy Jcwamen te vallen. Dit alles, zegt de Heer Anderson, dat hy vernomen heeft van een Koopman , die de Rei- ze van Ysland naar Koppenhagen hadt gedaan jn het Valkfchip , dat jaarlyks derwaards ge- ju.ssti.. xv. Sïu*, K 5 zon^ 154 Beschryvinc II. Afdeel. IV. Hoofd- stuk Vogel- Jagt met den Valk. zonden wordt met eenige Valkeniers. De Ko- ning betaalt hun voor ieder graauwen Valk vyf Ryksdaalders , voor een bonten tien en vyftien voor een witten. Het Schip, dat den i Sep- tember des jaars 1754 te Koppenhagen aan- kwam , bragt honderd -agt- en -veertig Valken over, waar onder twaalf witte waren. De witte Valken zyn niet alleen de fchoonften maar ook keurlyk tot de Vogeljagt. De Valken worden meeft gebruikt tot het vangen van Kraan- vogelen , Reigers en dergelyke groote Die- ren, of ook van Kraaijen en Aakfters , Veld- hoenderen , Patryzen , en zelfs van Haazen of ander Wild. In Perfie, zegt men , vangen de Vorften en Grooten ook Harten door middel van Valken of dergelyke Roofvogelen. Van ouds fchynt die Liefhebbery in Europa groo- ter geweeft te zyn dan tegenwoordig: hoewel zy in Dukfchland nog veel plaats heeft, inzon- derheid op 't Keizerlyk Slot Laxemburg byWee- nen. In de Nederlanden wordt ook , in de Plak- kaaten op de Jagc, welken zyne Hoogheid in den jaare 1750 vernieuwde, van het Vogel- of Hoen- vliegen melding gemaakt, en 't zelve, benevens het Jaagen door middel van Honden , tot de Weyery betrokken. Men telt 'er de Patryzen, Faifanten , Korhoenderen, Zwaanen, Trapganzen, Reigers , Scholferts of Schol vaars en Kraanen , om die reden, onder het vliegend Wild en Edel Ge- vogelte , 't welk niemand geoorlofd is te fchie- tcn of te vangen in Holland e# Weflvriesland, noch van de Valken. 155 noch 006 in 't Land van Heusden , noch in Gel- II. derland; uitgezonderd de genen, die daartoe Afdeel. IV bevoorregt zyn , en volgens de Plakkaaten. De hoofd* Jagt met den Vogel ftaat voor de gekwalificeer- «tuk. t den vry , van den 1 September tot het laatft van November (*). De Valken zyn zeer roof zug tig en vallen aan op al het Gedierte , waar op men ze ge. ieerd heeft aan te vallen ; pikkende hetzelve in de eerfte plaats de Oogcn uit, waar door het > middelerwyl van den Valk naar den Grond ge- dreeven of opgehouden in zyn loop, in demagt der Honden komt, die 't zelve den Jaager of Wey- man aanbrengen. Ik zal van de manieren , op welken men deeze Roofvogels daar toe afrigt, hier niet in'tbreede fpreeken; meldende alleen* lyk, dat deeze Vogels ten dien einde gekaperd worden, en metBellen aan dePooten voorzien , die *er om vafi: zyn gemaakt met een ftuk Leder ; en dat de Vogelaar hun op de Hand of op een Stok draagt ; waar op hyze , na dat een of meer Vogelen door hun zyn neergeftooten , weder te rug lokt, wenkt of roept. Ik zal ook geen gewag maa- ken van de verfcheiderley Ziekten en Kwaa- ien der Valken , waar van Aldrovakdüs zo breedvoerig fpreekt ; laatende zulks voor de Valkenieren over (f). • De (*) Zie de Nedetl. Janrheehe* van *t Jaar 17^0 en 175*2, en vergelyk het III. Stuk deezcr Natuttrljèe Hijlorie, bladz. 6f, 66. (j) Men kan omtrent dit alles nazien het Huishouden \ Dun. IV, Sivt. Ijt 156 B M C H I Y Y I N G. H De Saakcr of Brittannifche Valk wordt voor Afdeel, den beften gehouden tot de Jagt der groote IV. Vogelen , doch hy is zeer moeijelyk te behan- stuk. delen. Men noemt hem in \ Engelfchtóe Sacrcy De Saakcr Jn 'tFranfch le Sacré, en het Mannetje Sacret , in 't Hoogduitfch Sacker of Socker : anders ook Stok- en Stoot- Valk. By den naam van Falco Sacer , dat is de Heilige Valk , vindt men hem in de Werken der Ouden geboekftaafd 5 zonder dat de eigentlyke reden van die benaaming bly- ke. Men zou egter mogen denken , of zy ook zag op deszelfs uitmuntendheid in grootte en moed; dcwyl geen andere op het grove Wild aanvalt , dan deeze. Hy is veel grooter dan de gemeene Valken en komt den Gier-, Valk zeer naby , heb- bende een bruinagtige Rug en een gevlakt Lyf, ijiet witte Beenen. De Valkeniers onderfchei- den 'er drie Soorten van : de eerfte Sapb ge- naamd , die Haazen vangt en jonge Herten , vindt men in Egypte ; aan de tweede , die zig meefter maakt van Deinen en Rheën , geeft men den naam van Leury, en de derde, die Sinaire heet of Pelgrim , wordt voor een Trek- vogel gehouden , die uit Rusland , Tartarie en van de Zwarte Zee , verhuift naar 't Zuiden , zelfs tot in Indie. Men vangt deezen , op de LevanüTche Eilanden, Cyprus, Candia en Rho. lyk Woêrdenloek van Chomei., alwaar inzonderheid vat* het lenen der balken breedvoerig wordt gehandeld ; op 'c woord Vogel. van de Valken. *57 Rhodus; doch, waar hy neftele of zyne Woon- H* plaats hebbe , is geheel onbekend. Afdeel» De Edele Valk, die den naam van Gentilis hoofi>- draagt by de Schry veren , en van Albin tam stuk. gemaakte of getemde Valk genoemd wordt , EdeIe Valk» maakt, volgens Brisson, een byzondere Soort uit, zynde een weinig dunner en kleiner dan de uüheemfche Valk. Van boven is hy donker bruin , aan de toppen der Vederen roeftkleurig : het Lyf van onderen geelagtig , met langwer- pige bruine Vlakken : de Slagpennen zyn bruin, doch met zwarte Streepen overdwars geban- deerd. Dezelve is het , welken Linn^eus in dee- ze Soort noodzaakelyk fchynt te bedoelen, als een Inboorling zynde van Sweeden , daar hy in de Dalekarlifche Alpen menigvuldig gevonden en 'er jaarlyks, van de Duitfchers, gevangen wordt. Den ukheemfchen vindt men ook de Pelgrim De Pelgrim, genoemd , wegens zyne verhuizing boven gemeld, en in 't Hoogduitfch IVander-Falck, by de Engelfchen blaauw gerugde Valk of Ar- dearius, dat is de Reiger- Valk. Zyne kleur is van boven Afchgraauw, met bruinagtige Ban- den overdwars geftreept; van onderen rosag- tig wit, met zwartagtige Banden: de Slag- pennen beurtlings Afchgraauw en zwart ge- ftreept, aan 't end rosagtig wit. Brisson, by wien dit ook een byzondere Soort is, telt 'er twee Verfcheidenhedcn van ; te weeten de Barbaryfche, die wat kleiader, en de Tarta- h Dell, IV. Sws. Xifche , 158 Beschrtvikö j[# rifche» die een weinig grooter is, hebbende Afdeel. dc Wieken van boven ros- of roodagtig. j^*D Voorts heeft hy ook de Rots- en Berg-Valk9 stuk. waar van de laatfte, zo 't hem voorkomt, wel Rots* en eene Vericheidenheid van den eerden zou Bergvalk. kunnen zyn. Zy zyn, op ver naa, zo groot niet als de Pelgrim of uitheemfche Valk, De kleur is van boven Afchgraauw, met de Schaf- ten der Vederen zwart ; van onderen rosagtig , gemengeld met langwerpige bruine Vlakken; de Staarnpennen Afchgraauw , aan 't end zwart met witte toppen. Hy wordt by de Schry- vers , om dat hy in de Rotfen neftelt , Litbo- Falco of Falco Lapidarius, dat is Steenvalk, ge- heten. De Bergvalk is van boven Afchgraauw of bruin , met een zwarten Kop en ronde Vlak- ken op de Borft. Men vindt 'er eene Ver- fcheidenheid van , met blaauwe Pooten en bleekblaauwagtig van kleur, die van de Duit- fchers Zwitter-Falck en van fommigen Sprintz- Blaax fusz genoemd wordt , verfchillende van den gejlerndm Valk , die ook blaauw is van Pooten , doch zwartagtig over 't Lyf , met Vlakken , die naar Sterren gelyken , gefpren- keld , en van den gekuifden Valk der Ooftin- diën. By Edwards wordt een Valk afgebeeld van de Hudfons-Baay , verfchillende weinig in kleur van de Europifche Bergvalken , omtrent van ly vigheid als een middelmaatig Hoen. Deeze maakt aldaar Jagt op de witte Berghoende- ren (*> Le- (*J ^Cr* Tom L Tab, 5-3. Sub. titulotf»** andréu van de Valken. 159 Lemery zegt , dat het Vet der Valken dienftig zy voor Oogkwaaien , om de Gefwel- len te doen verflaan , als ook om de Zenu- wen te verfterken. Hunne Vuiligheid is op- lodende , wanneer men die uitwendig legt op het ongeftelde Lighaamsdeel. Men kan 'er ook van inneemen om te zweeten. Hec Vleefch werdc oudtyds dienftig gcagt tegen de Ziekten der Herfenen. (13) Valk met bet Wafcb en de Pooten geel, de Rug bruin, een witten Nek en een bles- Boomvalk* ken Buik, die getekend is met langwerpige bruine Vlakken. Deeze wordt in Duitfchland gemeenlyk Baum- falck, dat is Boomvalk, by de Engelfchen Tree-Falcon, 't welk even 't zelfde betekend» doch ook Hobby en kleine Buizert geheeten: de Franfchen noemen hem Hobreau of Hobereau. Hy is ongemeen heet op de Leeurikken , die voor hem zo bang zyn , dat zy op het gezigt van deezen Vogel wel onder de Kleederen der Menfchen , of in een rydende Wagen , hunne verfchuiling zoeken. Hy wordt in Sweeden ook gevonden, alwaar hy zyn Nefl in de Hoo- rnen maakt. Zyn grootte is omtrent als die der Rots- en Berg- Valken, Van boven is hy bruin (13) Falco Cera Pedibusque flavis , Dorfo fufco, Nu- cha alba, Abdominelpallido maculis oblongis fufcis. Faur>. Suec. 64. Subbuteo. Albïn, *4y. I.p. 6". Xab. VI. FUj. ^v. 15. l.DfiïL. IV. Srw^ ÏL Afdeel,. IV. STOK. iöb Bëschryvinö II. Afdeel. IV. Hoofd- stuk. Leeurik- Dief. XIV. Buteo. Buizen. bruin van kleur, van onderen wit, gemengeld met bruine Vlakken; onder aan den Buiken aan de Beenen ros; de Staartpennen grys-bruin, de zydelingfe inwaards met ros overdwars geftreept. Brisson befchryft een anderen Valk, die van hem de Leeurik-Sperwer en van anderen Leenrikdief genoemd wordt (*) , zynde onge* vaar van eene zelfde grootte , doch de kleur is van boven ros, met bruine ftreepen overdwars \ van onderen rosagtig, met langwerpige bruine Vlakken $ de Staartperlnen ïosagtig, met bhiine Banden geflreept , aan \ end zwart met witte toppen. Het Mannetje verfchilt van het Wyfjc, doordien het den Keel roder heeft. (14) Valk met het Wafcb , en de Pooten geel, het Lyf bruin , den Buik bleek met bruins Vlakken. Deeze Vogel is in Duitfchland bekend by den naam van Butz> Hart, Busz-Ahm , Busz-Hen^ Busz-Hard, enz. De Franfchen noemen hem Buj'e of Bujart , de Engelfchen Buzzard. Onder de Schryvers .is de Latynfche naam van Buteo algemeen. Alle die benaamingen zouden van het Syrifehe Buz , dat verfcheuren betekent * af komftig kunnen zyn. Men plagt hem als een {*) Accipiter Nifus Alaudarins. Charlet. Onomaft.p. 64. N. 7. Falco varius, Alaudarum. Kle n, *Ay\ p. 49* N. 9. I Eper^ier des Alouenes • Brisson. (14' Falco Ora Pedibusque luteis, Corpore fusctf, Ab- domine pallido, maculis fuscis. Syfl. Nat. X, Buteo vul» garis, Gesn. ^v.I/46. Will örnithel. 38,'fabi YI.Ra?« +/Ly* 16. Albin , L Tab. ï. een foort van Arend aan te merken (f) Ook ir. fchynt onder de Ouden het gevoelen te heb- AfdeeL* ben geheerfcht * dat hy drie Ballen hadt ; wes- TTIVe ö J Hoofd- halven zy hem triorchis noemden. Zyn groot- gTÜ& te is omtrent als de Koninglyke Kuikendief * hier voor afgebeeld en befchreeven. Van bo- ven is hy roeltkleurig bruin; van onderen wie cn bruin gemengeld: de Scaartpennen zyn met donkerer bruin overdwars geftreept , aan de toppén witagtig. De Af beelding, welke Al- bin 'er van gegeven heeft, zou taamelyk goed zyn, indien zy niet liegt gekleurd ware: die van Johns'i on zyn niet zeer naauwkeurig. Dee- zeVogel heeft de byzondereEigenfchap, van, ge- tergd zynde, den Bek lang oj^en te houden* Men vindt hem in Europa , daar hy op Kony- nen en Padden aaft. Een andere Buizert is 'er, dien de Fianfchen Bondrée , de Duitfchers Maus Falke , dat is Muis* Valk, noemen, en de Engelfchen Honey-Buz* zard, in navolging van den Latynfchen jNaam> Buteo Apiwrus five Vefpivorus ; om dat hy vaa Byën en andere Infekten leeft, voedende zy- ne Jongen met de Poppen der Wefpen , zo Ra- jus getuigt. Linkjeus hadt deezen, zo wel als den voorgaanden , onder de Sweedfche Vo- gelen ook aangetekend, en gemeld, dat zync Eijeren Afchgraauw zyn , met bruine vlakken , cn dat hy in de Bolfchen woont , wordende in '« (f) 2ie het IV. Deel. der VitgezQgU Fithanidinieuié bhdz. 477, 162 Beschryvin* II. Afdeel. IV. H OOFD. STUK. 't Sweedfch Slagkok gehceten. Van den regten Buizert hadt hy gezegd, dat dezelve aldaar zee* gemeen is, inzonderheid by Upfal, waar de Jongen ,in 't midden van July , op de Haagen zit- ten , geduurig gierende , weshal ven de Uplanders hem Qttidvogel noemen. De grootte van de een , zo wel als van den ander , is gelyk een Hoen. De Muis- Valk, heeft bruin Wafch, doch ver- fchilt in kleur weinig van den Buizert , wiens Ei- jeren wit zyn , met enkele rosagtige Vlak- ken (f). De Heer Brisson, die deeze twee Soorten wel duidelyk onderfcheidt , befchryft, onderden Latynfchen Naam van Circus , een grooten Bui- zert , die egter niet veel grooter is dan de ge* meene, zynde van Maltha in 't Kabinet van Reaumür gezonden door den Heer Godebeu de Riville. 't Schynt my toe, dat deeze in kleur ook weinig van den gemeenen Buizert ver« fchille , uitgenomen dat hy wat roller is , doch zo rood niet als de gene , die van hem genoemd wordt de rojje Buizert, en zo fraay niet ge- vlakt als de gefternde. Frisch geeft, van deeze drie zeer goede Afbeeldingen (t). De Duitfchers noemen de twee eerften Hoender- Havik of Hoender -Gier , den laatftgemelden , we- gens zyne roodheid , Br and-Gier of Ptjcb- Gier. (ij) ff) Fauna Suecica. Lugd. Batar. 1746. pag. 22, ($) Onder den naam van Mïlym five ^4flur. Tab. 72. \AccipitQY StelUrim , five guttatus, Tab. 73, en, V »lt*? fire Lauiarius medius , Tab. 78. van de Valken. 163 zer. (15) Valk met bet Wafcb en de Pooten geel, n . bet Ligbaam ros met zwarte flippen, de Afdeel. Borft met langwerpige bruine Vlakken, de IV* Staart rond aan 't end. stuk?" XVI Groot is de verfcheidenheid van Naamen , ~. welken deeze Vogel in allerley Taaien heeft 5 ///. en grootelyks verfchillende in afleiding van Su zyne hoedanigheden. De Griekfche Naam Cenchris , by welken hy den Ouden bekend was 9 fchynt oorfprongelyk te zyn van de kleine flip- pen, waar mede zyn Pluimagie, even als de Huidvan fommige Slangen, fierlyk is gefpren- keld. Het Latynfche Woordt Tinnunculus , wil- len fommige afgeleid hebben van het geklank zyner Stem, of, zo het Triftunculus moefte zyn > van het Italiaanfch Woord Triflatello , 't welk een loozen Guit betekent, wegens hunne door- traptheid in 't vangen van Vogeltjes en Mui- zen , dat de voornaamfte fpyze deezer Roofvoge- len is. De SpaanfcheNaamCera/ca/o en deFranfche Cresferelle, alsook de Engelfche Keftrel , zouden van het Grickfch kunnen afkomftig zyn. Hy maakt een zonderlinge beweeging met zyne Vleugelen in de Lugt, even of hy aan hec wannen ware, cn deswegens noemen hem de Duit* (iS) Falco Cera Pedibufque flavis, Dorfo rufo puno lis nigris, Pectore maculis longirudinalibus fuf is, Cau* da rotundara.Kw» Suec, Tinflunculusfive Cenchris. Gesn. \Av. 54. Aldrov- Ormtb. V p. 39^ WlLL, Ornhhol. 5:0. Tab. Raj. iö. ALbin , ^Ay. I. p. 7, Tab» 7. (foemioa) & III. p- Tab, 5. 1,0 s&i. IV, Sïuk, L % 164 BES CHRYVING H# Duitfchers fomwylen Wamen-Vaber of 'Wannnu Afdeel. Waeher , de Engelfchen Wind-Vanner en Wind' IV* boven want even als de Meeuwen , wanneer Hoofd- Vifch loeren ; zo houdt hv zig in de stuk. r ö Lugt door 't flodderen zyner Wieken itil, en mikt op zynen prooy , daar hy dan eensklaps op nedervalt. Zyne gewoonfte naam , egter, is afgeleid van zyne huisvefting in de Tooren* of Muuren van de oude Sloten , namelyk Stein- gall , Steinfchrnatz , welken wyin 't Nederduitfch navolgen , met Steengal , Steenfcbmetzer. De S weeden noemen hem, nog eigener , Kerk- Valk, Toorn- Valk. Deeze Roofvogel is een inboorling van Eu- ropa, daar men hem zo wel in de Zuidelyke als Noordelyke deelen vindt. Hy is kleiner dan deBuizert,hebbende delangte maar van veer- tien Duimen; doch het Wyfje is eeri weinig grooter dan het Mannetje, daar het ook in de kleur des Kops van verfchilt, die met zwarte Vlakken is gefprenkeld, en in het Mannetje geheel Afchgraauw. Van boven is de Steen- fcbmetzer bruinagtig ros of donker rood , van on- deren blceker ros of Roeftkleurig , over 't ge- heele Lyf met zwart gevlakt. De Staartpen- fien zyn Afchgraauw, aan 't end zwart met witte toppen. Brisson twyfelc , of het ook de Gulden Valk zy van Klein > die een Lood- kleuriger] ronden Kop heeft , en getekend is met zwarte Pylswyze vlakken. Linn^lts zegt, dat het Wyfje de grootte vai een Duif heeft van de Valken. 165 heeft, en voornaamelyk van het Mannetje door II. de kleur van de Staart verfchilt. Deeze Vogel, Afdeel. IV zegt hy , legt vier witagtige Eijeren , met vee- HoOF#D. Ie roode Vlakken, stuk. (16) Valk met het Wqfcb en de Pooten geel, XVI. bet Lyf witagtig bruin , de Oogdekzelen o^aazen beeriig. Deeze wordt in Suriname gevonden , alwaar hy door den Heer Rolander is waargenomen en dus befchreeven. Het Lyf is van boven bruin, met Vederen die aan 't onderfte wit zyn : van on_ deren uk geel, wit en bruin gevlakt, gelykook de Staartpennen. De Neusgaten zyn door een Vleezig uitwas van elkander gefcheiden. Ver- gramd zynde of verfchrikkende blaaft hy den Kop op , dat dezelve zo groot wordt als het Lyf. (17) Valk met het Wqfcb en de Pooten geel, xvir. de Oogleden wit ; het Ligbaam uit bruin en Spone^* ^ wüagtig gemengeld , de Kop wit met een zwarten Kring, Deeze huisveft , volgens Rolander 3 in Zuid-Amerika. Hy heeft het Lighaam boven op de Rug , de Wieken .en Stuit bruin ; de Keel , Hals, (16) Falco Cera" Pedibusque lureis , Corpore fufco albido , Oculorum operculis ofle"s, Syfl. Nat. X. (17) Falco Cera Pedibusque luteis , Palpebris albis % Corpore fufco albidoque vario , annuio nigro Verticeui album cingente. Syfl. Nat. X. J'BfctL. IV. Suk> L 3 166 BESCHRY VING II. Hals, Borft, Buik en Vleugelen, zyn wit van Afdeel ^ ' onderen : de Staart heeft geele en zwarte ban- Üoofpm den. Als hy een Menfch verneemt, zo fcha- 6TUK. tert hy. XVIIT. (18) Valk met geel JVafch en een bruinen 2. de Wieken blaauwagtig. De Engelfchen noemen deezen Roofvogel, die in Amerika huisveft , den kleinen Havik. Pater Feuillee noemt hem kleinen Sperwer , de Kuikenvreeter , doch deeze is het Wyfje. Ca- tesby geeft van het Mannetje een zeer goede Afbeelding, De nevensgaande heeft de Heer Brisson doen maaken naar een Wyfje, ft welk zig opgezet bevondt in het Kabinet van Reau- mur. Men vindt deezen Vogel in verfcheide deelen van Amerika en op de Weftindifche Ei- landen. De dikte is omtrent als een Merel. Van boven is hy Wynagtig ros, met zwart over- dwars geflreept , de Kop blaauwagtig, mee een roffen top. De Wieken zyn van boven 5 in het Mannetje, blaauwagtig Afchgraauw , in het Wyfje Wynagtig ros ; in 't Mannetje met zwarte pun- ten , in 't Wyfje met zwart overdwars geftreept. Smirrel. Onder den Latynfchen Naam van JEfalon en den Franfchen Esmerillon of Emerillon , is van de Ouden een Vogel befchreeven, dien de Duit. fchers (18) Falco Cera lütea, Capite ïusco , Vcrtïce Abdo- iwineque rubro , Alis coerulescentibus. Syft. Nat X. Acci» piter minor. Catésbv Carclin, I p. 5. Tab. 5-, van' de Valken. 167 fchers Myrle of Smyrle noemen , de Engelfchen II. Merlin. Johnston geeft daar van, op Tab. Afdeel' XIII. , een taamelyk g©ede Afbeelding , die van YiooYv- Gesnerus is ontleend. Tot deeze Vogelen stuk. wordt de Karolinifche Sperwer van Brisson betrokken, dien hy deswegens noemt JEfalon Carolinienfis en Emerillon de la Caroline. Voorts heeft hy 'er nog een van de Antillifche Eilan- den , die niet veel grooter dan een Lyfter is , van boven ros , van onderen wit, en over 't geheele Lyf met zwarte Vlakken getekend , dien de Ingezetenen der gemelde Eilanden Gru Gry noemen, wegens zyn gefchreeuw. Deeze aafl inzonderheid op kleine Haagdisjes en Spring- haanen , doch vreet ook wel jong gebooren Kuikens, of Vogeltjes. Bovendien heeft Bris- son eenen Emerillon van St. Domingo befchree. ven en afgebeeld, die weinig van den Karoli- nifchen verfchilt. Valk mei geel JVafch , het Ligbaam .bruin , XIXt van onderen wit, de Staart bruin met vier Colnmba,~ witte fmalle Streepen gebandeerd. Amerikaan- fchc. Deeze Duif- Sperwer van Catesby wordt in Amerika gevonden. Hy verfchilt, in verfcheide opzigten , van den gemeenen Havik of Duif Sperwer van Aldroyandüs en anderen, gelyk wy vervolgens zullen zien. (20). (19) Falco Cera lutel , Corpore fufco fubtus albido, Cauda fusca, Fafciis linearibus quatuor albii, Syft. A^r.X. Accipirer Palumbarii». Catesby. Carol, J. p. 3. T. j. h i)£&t. XV. Stv*. L 4 168 Beschryving J\: (20) Valk met geel Wqfch > de Pooten en Bek " blaauw , het Lyf van onderen met langwer- Ü00FD- P{Se zwarte Streepen. STUK, Xx Deeze Vogel ? die in 't Franfch Lanter 9 in IrwtrtHs. 't Engelfch Lannar of Lanneret genoemd wordt 9 ^wewmer, ftaat 0ndcr den Latynfchen Naam bekend by de Autheuren. Hy is weinig kleiner dan de ge- woone Valken ? en onthoudt zig in de Boflchen van Europa , zelfs in 't Noorden , doch inzon- derheid in Vrankryk; weshalve hy ook Lana- rius Gallorum wordt geheten. Zyn Naam wordt van het Italiaanfch Laniero afgeleid , dat veel- eer van de Wolligheid der Pluimagie , dan van een byzondere verfcheurende aart zoude afkom- ftig zyn ; hoewel Klein hem den bynaam geeft van wreeden Valk. De Duitfchers noemen hem Lqnete of ook Scbwimmer, dat is Zwemmer , mis- fchien , om dat hy als zwemmende fchynt te vliegen. De Engel fche Naam van Butchcr- Bird, dat is Slagter of Slagt- Vogel, behoort niet tot deezen Valk , maar tot den Lanius of Klaauwier, die een byzonder Geflagt uit- maakt De Kenmerken van en Zwemmer zyn , dat hy op de Rug en Vleugelen bruin is of Roert- kleurig; het geheele Lyf van onderen witag- tig, met langwerpige zwarte Vlakken, een wic- (20) Falco Cera lutea , Pedibus Roftroque ccnuleis, Corpore fubrus macuÜs nigrig longiudinalibus, Fat^a, Snee. 61. Lanarius. Gesn, ^Ay. jé. Ai lrov. Otmthol^ Libr. V. Cap. II. Will. Ornith. 48. Raj. *Ayr \huw f *Ay* II. Tab, 7, van de Valken. i6g witte Srecp boven de Oogen ; de Wieken van ft* onderen met ronde witte Vlakken getekend; Afdeel, de Pooten blaauw. De Pooten zyn in deeze ^ Vogel korter dan in de overigen van dit Ge- stuk, * flagt, zegt Brisson, die ook getuigt, dat het Mannetje kleiner daa het Wyfje zy. Deeze Autheur geeft nog twee Laniers op , waar van de een Afchgraauw is, de ander wit. De eerde is van Frisch onder dien naam , en van Edwards onder den naam van blaauwe Valk zeer wel afgebeeld; hoewel zy een weinig in kleur vétfchillen van dien , welken hy uit het Kabinet van Reaumur befchryfc. De Duit- fchers noemen hem graauw-witte Gier of Valk. Van den witten heeft Johnston, op Tab. IX., twee Piguuren die uit het Werk van Aldro- vandus zyn ontleend. Deeze noemen de Duit, fchers ook Zwemmer ; zo wel als den eerftge- melden, en fomtyds witte Hoender- Arend of graauwe Muizen-Arend. XXI. (21) Valk met het Wafch en de Pooten hlaauw, het Lyf van boven Iruin van onderen wit , mii&tas, den Kop het Lyf bruin > van onderen met Afcbgraau- we Banden; de Staart aan de zyden wit. Een Roof- vogel, die by de Ouden plagt ge- heten worden Hierofalco, dat is de Heilige Valk, waar van de Engelfche Naam Jerfalcon nog eenige gelykenis behoudt , voert heden- daags den Naam van Giervalk, om dat hy in grootte naar een Gier zweemt , in gedaante naar een Valk. De Franfchen noemen hem Gerfault. Hy is hier afgebeeld volgens de fi- guur, welke de Heer Brisson 'er van geef:, die zegt, dac de langte van deezen, welke op- gezet bewaard wordt in het Kabinet van den Heer Aubry, omtrent twee Voeten was, de hoog- Ct) Pontoppidans. Bztuil $}t% bon 4£or* tacgen. n. Th. bi. 170. (22) Falco Cera coerulea , Pedibus luteis , Corpore fufco, fubtus fafciis cinereis, Caudae lareribus albis. Fatt& Suec. Gyrfalco. Will. Orahh. 44? Raj. >Ay. s\i 11 Afdeel, IV. HOOFD* STUK. van de Valken, 173 hoogte een Voet en agt Duimen. Zyn kleur is van boven wit, met bruine vlakken ge- fprenkeld ; de Slagpennen der Vleugelen wit , de zydelingfe van buiten met bruine vlakken ; de Bek en Pooten bleek blaauwagrig Afch- graauw. Men vindt egter een groote verfchei- denheid in de kleur deezer Vogelen , die zom- tyds geel, rood en Afchgraauw zyn. Ra jus befchryft 'er één , die wit was over 't geheele Lyf, uitgenomen eenige zwarte vlakken, die de figuur van een Hart hebben , op de Rug en Vleugels, benevens zwarte flreepen dwars over de Staart; aan de Keel, Borft en Buik, fpierwit. Hy belaagt, zegt hy, inzonderheid de Kraanvogels en Reigers. Linn^us zegt dat hy op Duiven aaft , en weinig in Sweeden ge- vonden wordt. Brisson meldt , dat zyn woon- plaats zy op Ysland en in de Noorder Gewes- ten : anderen zeggen , dat Ierland en Noorwe- gen zyn Vaderland zy ; doch dat men hem ook vindt in Rusland en Tartarie. Brisson geeft, uit een ander Kabinet, de Afbeelding van een Yslandfchen Giervalk , die bruiner is en tevens zeer fraay gefprenkeld , doch nagenoeg van de zelfde grootte. (23) Valk met zwart Wafcb, de Pooten half XXIIL Km Muisvalk. (23) Falco Cerajaigra, Pedibus feminudis flavis, Ca- pire cincreo i Caudae fafcia cinerea , apice albo. Faun» Snee. 66. Buteo Apivorus, firc Vefpivorws. Will, Or« *ith. 38. Tab. 3. Raj. 16. II. Afdeel. IV. Hoofd- stuk, XXIV. JErugiw fus. Wouw. 174 Beschryving kaal en geel , den Kop Afchgraauw> de Staart Afchgraauw gehandeerd met een witte punt. In 't algemeen is deeze Vogel by de Schry- vers bekend onder den naam van Byën* of Wespen- eetende Buizert , en de Engelfchen noe- men hem Honig-Buizert , de Franfchen Goiran of Bondrée , de Sweeden Slagbock , doch de Duitfchers Maus-Falcke, dat is Muis valk; 't welk ik , als het naafte , gevolgd heb. Immers deeze Vogel eet, wel is waar, Infekten, en voedt zyne Jongen met de Poppen der Wes- pen, zo Ra jus fchryft; maar zyn voornaamfte Spyze zyn Muizen en Haagdilïen. Hy gelyjct in grootte en gedaante den Büizert zeer, hoe- wel hy, in de kleur van 't Wafch en van dc Vederen, merkelyk daar van verfchik. Ik heb 'er hier voor reeds melding van gemaakt (*). (24) Valk met bruin JVafchj het Lighaam grys, de top van 9t Hoofd, Keel, Axelen en Pooten geeL Ra jus oordeelt, dat deeze Vogel beter tot de Buizenen, dan tot de Kuikendieven t'huis gebragt worde, dewyl hy geen gevorkten of gefchaarden Staart heeft. Veele Schryvers, egter, (*) Zie Bladz. 161. (24) Falco Cera fufca Corpore grifeo , Vertice , Gula, Axillis, Pedibufque lui cis, Syft. Nat. X. Falco Cera lu- teo-viridi, Pedibus lutcis, Corpore ferrugineo, Vertice fulvo. Faun. Snee. 6j. MiWus^Eruginofus. VVill. Ornith. 42. Tab. 7, Raj. sAr< 17. Albik , *^r. L p. 3 .Tab, 3. van de Valken. 175 egter, noemen hem Milvus, en wel met den IL bynaam van JEruginofus , wegens zyne kleur, Afdeel. die, volgens Brisson, bruin Roeftig is, met H^F* ros gemengeld , gelyk hem Linn^üs ook te stuk. vooren een Roeftkleurig Lyf gegeven hadt, maar hem thans grys heet. Deeze Vogel maakt zyn Neft in de MoerafTen , en deswegens wordt hy in 't Hoogduitfch Waffer-Falck* in 't Engelfch Moor-Buzzard, in 't Franfch Bufard de Marais, dat is Buizert der Moeraflen , genoemd ; gelyk fommige Schry vers hem ook Milvus Paluftris , Falco Paluftris of Littoralis ty telen , en deSwee- den Hoender dief. Zyn Lyf is, zo Ra y getuigt, zo van boven als van onderen , Yzer-roeft- of Arendskleurig , uitgenomen de top van 't Hoofd die uit den rollen wit is. Hy is klein- der dan de Buizert, en verfchilt, door zyne lange, dunne, geele Pooten , van de ande- ren (t), (25) Valk met zwart Wafch , de rand enPoo- XXV. ten geel, het Lyf hruin, de Staartpennen VY*^mh*m met bleeke ftreepen , de Wenkbraauwen wit. Havik* Men noemt deezen Vogel gemeenlyk Havik of groote SpeYwer- Valk , en Duivenvalk tot on- der* (f) Zie cene omftandige Befchryving van deezen Wa- ~r • Buizert in 't IV. Deel der Uttgezogte Verhandelingen » Udz. 478. (25) Falco Cera nigra, margine Pcdibufque flavis, Cor* pore fufco , Re&ricibus fafciis pallidis s Superciliis albi*. Syfl. Nat. X. Accipirer palumbarius. Aldrov. Otn'tth. Libr. V. Cap, 2. Raj. *Ay. 18. N. h Albin, *Ay. n. pag. 8. Tab. 8. 176 BeschryyikO' II; derfcheiding van den volgenden, die Vinken- fdeel. genoemcj worcit. Dewyl, egter, de Eti- óoPDd g^lfchcn hem den Naam gëeven van Goshawk* stuk. dat is Ganzen-Havik , en de volgende zeer heet is op Duiven , daar deeze meer op Hoenderen en andere groote Vogels aaft; zo oordeelde ik, tot eene duidelyke onderfcheiding , beft , hem den naam van Havik toe te paffen ; te meer , dewyl de Naam van . Sperwer 9 zode Heer Bris- son oordeelt, aan den volgenden toebehoort. Volgens den Griekfchen naam, Ajlerias , draagt hy ook wel den naam van Stervalk * in 't Latyn AJlur, waar van de Italiaanfche naam Ajiore, en de Franfche Autour 9 afkom* ftig zyn. Het Mannetje is kleiner dan het Wyfje, *Ê welk ongevaar de lyvigheid heeft van een Ka- poen , zynde veel grooter dan de gewoone Bui- zen:. Immers de langte van den genen , daar de Heer Brisson van fpreekt, is omtrent twee Voeten, van 'c end des Beks tot aan het uiter- fle van de Staart. Zyn kleur was, zegt hy, van boven bruin van onderen wit, met Lan- cetswyze dwarfe bruine Banden of dwars-Stree- pen; de Staartpennen bruin , overdwars met donkere ftreepen, het end wit gerand. Men vindt by Johnston, Tab. VIL, eene Afbeel- ding van deezen Havik, die van Gesnerus ontleend is, doch niet zeer naauwkeurig, zo min als die van Aldrovandus, Tab, VIII. Fiusch heeft van 't Mannetje en Wyfje, bei- VAN DE VALKENo beiden, nette Figuuren gegeven. Onder de ff. Dieren van Sweeden wordt deeze Havik, door Afdeel* Linn^süs, zo 'r my voorkomt niet opgeteld. Hoofö-- (26) Valk met groen JVafch , de Poctengeel9 ^xvi de Börfl wit en bruin gegroefd, de Staart Nifm met zwartagtige Banden. Sperwer. In 't algemeen voert deeze den Naam vaiï Sper- wer, heetende in \ Latyn Sparverius, in 't Franlch Epervier, in 't Engelfch Sparrow-Hawk ; doch het Mannetje , 't welk in deeze Roof- vogelen veel kleiner is dan het Wyfje, en daarom Tiercelet, Ter cel en Terzclo , genoemd wordt j heeft hier den liaam van Moucbet en Muf eet , in 't Franfch en Engelfch , 't welk wy met Mos- ket navolgen : in 't Hoogduitfch noemt men 'c zelve Sprintz, en 't Wyfje Sperber. De La- tynfche Naam Accipiter wordt in 't byzonder op deezen toegepaft , met den bynaam van Frim güïarius 9 't wélk fommigen hem Viriken-Valk > heeft doen noemen, in navolging van Klein, die 'er den tytel van Falco Fringillarius aan toelegt. De dikte van 'c Lyf is omtrent als een Duif i hebbende veertien Duimen langté en twaali? Duimen hoogte. Van boven is de kleur bruin \ mee (26) Falco Cera viridi , Pedibus flavis , Pe&ore albo» fufco undulato, Caudd fafciis nigricanribus, Faun. Snee, ($8. Accipiter Fringillarius. Gesn. Av. 51. Aldrov. Or- nhh. Lib. V. Cap. 3. Bell. 19 , 8. Will. Omitk £i. T. 5-, RAJ. ^Ay. 18. Alb. My. III. T. 4. & f. jtab. 5-, farmina. Mofcheurus. Aldro?. Ornith. 345. 1, Deel» IV. Siu*. M Ï7S BESCItRtVÏNÖ . II. met de randen der Vederen rosagtig, van on<- Afdeel. ^eren w\t jn ilec Mannetje , doch rosagtig wit Hoofd *n 'iet Wyfje,met puntige (keepen overdwars; . stuk, , die bruin zyn en ros gemengeld : de Staart- pennen grys-bruin , met donkere ftreepen over- dwars. Frisch geeft van deeze ook zeer goede Afbeeldingen, zegt Brisson, daar die van Al- bïn flegt gekleurd zyn, en die van Johnston niet naauwkeurig getekend. Hy befchryft een gevlakten Sperwer , die van Klein genoemd wordt Valk met Gouden handen en een zwart- agcigen Bek, en fpreekt van een en die nog Icleinder is, zynde door den Heer Godeheu* van Maltha, aan den Heer Reaumur gezon- den , hebbende ook den Bek zwart en de Poo- fen geel. fo^el'j^t Deeze kleine Havikken zyn, gelyk de Heer ksnHaVlk" LiNNi«üs aanmerkt, tot de Vogel cry , en inzon- derheid tot het vangen van Leeurikken, zeer dienftig en van veel gebruik in Europa. Zyjaa- gén y bovendien , ook op Patryzen , Duiven > Moffen en Vinken , ja byna op ailerley klein Gevogelte, daar menze op wil afrigten. Ik vind dat omtrent het laaten vliegen der Havik- ken naar eenig Wild , in de Provincie van Holland en Weftfriesland, nu laatft ook nog een bepaaling is gemaakt , volgens de voorige Plakkaaten (f). Deeze Vogel heeft een ftou- ten zwier en wordt gemakkelyk getemd, zyn- de (f) Zie de NederUndfche Jaarboeken van 1 750. bladz» 1078, 1079, van de Valken. 179 de zeer fncl van vlugt. Waar Vinken zyn wor- \j3 denzy, inzonderheid des Winters, byna al- Afdeel, toos gevonden , cewyl hun daar dan geen Aas . 1 , rr • • Hoofd* ontbreekt. Men kanze egter, in de kooijen, sluKo ook Brood geeven, en, by gebrek, eeten zy zelfs hun eigen Vuiligheid; hoewel zy anders Vyanden zyn van (tinkende * verrotte Spy- zen. De Havikken ±yn zq gemakkelyk niet met Manier 0$ Strikken te vanaen als de Valken , om dat zy ze te van" ö . ' J gen. niet altyd ruiten op eene zelfde plaats. Zy maaken hun Nefl: in hooge Boomen en fom- tyds ook in Toorens of oude Muuren , leggen- de vyf Eijeren te gelyk, die wit, doch aan 't dikke end met bloedroode (tippen getekend of gevlakt zyn. Men vindtze door geheel Euro- pa, zo wel in 't Zuiden als in 't Noorden. Zie hier hoe Belon dezelvcn zag vangen. Wy waren , zegt hy , aan den Mond van de Zwar- te Zee , en ,% op een hoogen Berg gcklommeri zynde, vonden wy daar een Vogelaar, die op' een zeer handige wyze Havikken ving. Dewyl het tegen 't end van April w7as , wanneer alle Vogels bezig zyn met hunne Neften te maa- ken, kwam het ons vreemd voor, zo veel Sperwers en Havikken te zien aankomen van de regter zyde der gemelde Zee. De Vogelaar ving 'er, ieder Uur, over 't dozyn van. Hy was fchuil agter een Bofcbje, voor 't welke hy een vierkante Vlakte gelyk gemaakt hadt , van ongevaar twee Schreeden breed , omtrent twee X. Deel. IV. Stvk. M % i8o Beschryvin® jj of drieSchrecdcn van het Bofchje af. Zes Stok- Afdeel, ^en waren 'er rondom geplant , een Mans langte' IV. hoog en een Duim dik ^ boven aan welken een stuk! ^et was vaftgemaakt van zeer fyn groen Gaa- ren, In 't midden van 't Perk was een Paaltje, niet een Touw daar aan vaft , welks end hy in de Hand hadt, en aan dit Touw waren ver- fcheide kleine Vogeltjes die 't Zaad aten , dat op de Aarde was geftrooid, en welken de Vo- gelaar deedt opvliegen , zo menigmaal hy een Roofvogel van over Zee zag aankomen , die , deeze Vogeltjes van verre ziende, zo plots- lings daar op nederviel, dat hy in het Net ver- ward raakte. Op dat oogenblik greep hem de Vogelaar , en ftak zyne Wieken , tot de buiging, toe, in een Linnen doek, die tot dit einde met een Hals genaaid was , bindende hem verder dien Doek om de Pooten, Vleugels en Staart, zodanig dat hy, op den Grond nedergeworpen zynde, zig niet verroeren, veel minder weg- vliegen kon. Ik zag hem 'er dus, in twee Uu- i'en tyds , meer dan dertig vangen. Gebruik in Van het gebruik der Arenden en Valken, de Genees- ja ^e Geneeskunde , is reeds melding ge- maakt. Met de Havikken hadden de Ouden niet minder op. Zy oordeelden het Vleefch nut- tig tegen de Vallende Ziekte en tot verfterking van het Hart. 't Is zeker dat de jonge Havikken eetbaar zyn en goed Vleefch hebben ; weshal- ve het ecten derzelven aan de Jooden , om eene andere reden, moet verbooden zyn geweeft; 20» van de Valken. zo wel als dat van alle, Roofvogelen : en wel , miflehien^ om hunne geilheid, 't Gebruik der Klaauwen tegen de Roode Loop en van dea Drek tot bevordering van 't Kraamen , zal men stu hedendaags niet hooger agtcn , dan dat van an- dere dergelyke Middelen. V. HOOFDSTUK. JBefchryving van 't Geflagt der Uilen ; waop in van den Schuifuit, Rans-Uil en andere ge» boomde ; als ook van den grooten graauwea • Nagt- en witten Dag-Uil uit de Noordelyke Landen ; van de gewoo?ie Steen- Kerk- en Boom-Uilen ; van den Kras-Uil , gemeenen en kleinen KauUil, en anderen, omfiandig gefpro- ken en derzelver nuttigheid aangeweezen wordt* IN dit Geflagt zyn de Roofvogelen begree- Raf pen , die by Nagt vliegen , gelyk de Vle- dermuizen , en over dag flaapen of fig fchuii houden, wordende anders door het klein Ge. vogeke , 't welk in 't donker hunne Prooy is, vervolgd en , naar oogenfehyn , uïcgejouwd. Moehrimg hadt dezelven in \ voorfte vanzy- nen Rang der Scherpvogelcn geplaatft , Klein 5n 't agterfte Gelid van zyn Geflagt van Roof. vogelen. De Heer Brisson maakt 'er , wegens de Vederen, die 't Grondftuk van den Bek in plaats van 't Wafch bedekken , zyne tweede Afdecling van,welke uit twee Geflagten beftaat3waar van het ^dbei iY,STVKt M 3 eene fclnkl iSi Be schryying II, eene, voorop den Kop, Vederbosjes, alsOo- Afdekt,, rcn uitftcckende , heeft, het andere niet. V: Zy hebben akemaal zeer wyde Oorgaten, stuk. ?egt hy, met een Klapvlies van de huid over- Kcmner dekt. De Kop is dik, rond, en gelykt veel naar ff?' dien van een Kat. De Kring der Oogen be~ (laat uit Vederen , die gebaard zyn met Pluimp- jes van elkander afgezonderd. Deeze Vederen komen van de Oogen , als een algemeen middel- punt af, ftrekken zig in 't ronde uit, en maa- ken ter wederzyde van den Kop een Kring, wiens omtrek door ftyve gekrulde Pluimen is bepaald. De buitenfte Vinger kan agterwaards draaijen, en doet dan den dienft van agter-Vin- ger; weshalve men hun gemeenlyk tweeagter- Vingeren toefchryft. Linnjeus geeft voor Ken- merken op, dat de Bek haakswyze is, (zon- der Wafch 0 aan den grondfteun bedekt met Borftelagtige Vederen: de Kop dik, de Ooren en Oogen groot; de Tong in twee- en gefplee- ten. Soorten. Alle deeze Vogelen worden van hem begree- pen- onder den Geflagtnaam van Striü, die van het yzelyk fchor Geluid , dat zy maaken , af- komstig fchynt te zyn , zo Ovidius wil (*), Brisson heeft de genen, die de gemelde Ve- derbosjes op den Kop hebben, geplaatfl: in 't peflagt der Afiones of Oor-Uilen , in 't Franfch Hu (*) Efl iliis Strizihus nemen, fed nominis hujtts faufa, qticd hm trnld jlridere Nofle folsnt, Libr. <5. Faft. van de Uilen, * 183 Hibou, in 't Nedevduhfch Schirifiiit : de anderen n# in 'c Geflagt der Striges, in 't Franfch Chat- Afdeel. baant, in 't Ncdzidultïch Kat-Uilen; wantdee- Hoofdi- ze gelyken meefl naar een Kat. Linn^üs, eg- stuk. ter, maakt ook een onderfcheiding tuffchen de ge-oorde of Hoorn-Uilen en ongehoornde, geeven- de van de eerden vyf, van de anderen zes Soor- ten op , als volgt. (1) Uil met een gehoornden Kop, het Lighaam 1 Buha9 ros- Schuift jt. Men vindt deezen in 't algemeen by de Schry- vers voorgefteld onderden naam van Buho, die, zo wel als 't Franfch Hibou, het Hoogduitfche Hubuy of Huhu , het Engelfchf Oule en 't Ne- derduitfche Uil, van het getier dat deeze Vo- gels maaken , even als Kievit en Koekkoek van hun Geroep, fchynt geformeerd te zyn. De Hebreen noemden ze Kos, de Grieken Byasi doch in die beide Taaien zyn verlcheiderley Soorten van Uilen bekend geweefl, naar hunne uitwendige gedaante. De gehoornde of Oor- Uilen, in 't algemeen, worden in 't Franfch Duc of Hertog geheten , en deeze Soort , dien wy Schuifidt noemen , voert den naam van grand Duc of grooten Hertog. Deeze , die wegens zyne grootte de eerffe GetUta plaats (1) Strix Capite Auriculato Corporo mfo. Faun Snee* 45. Bubo Bell. 25. a, Gesn. ^Av. 234. Aldr. Ornith. Libr. VIII. Cap. 2. Will. OrnithoU 6l> Al^W II. Tab. 9. Frisch. *Ay Tab, 93. I, Deu, IY. Siu*, M 4 ï84 •Beschryving Ij. plaats onder de Uilen bekleedt , is zo dik ge. Afdeel, pluimd, dat hy zig niet kleiner dan een Gans v- vertoont. Egter is de langte maar één Voet «tok* en tien Puimen, de hoogte drie Duimen min- der: de Staart is tien Duimen lang , de Bek twee Duimen. De enden der uitgefpreide Vlerken komen ongevaar vyf Voeten van elkander. Van boven is de kleur uit Goudgeel , ros- enzwart- sigtig gemengeld , van onderen ros , met zwart overlangs en dwars geftreept : de Sraartpennen zyn inwaards, by den wortel, Goudgeel, ook met zwartagtige dwarsftreepen. De Schenkels cn Voeten zyn met een dikke Huid, omtrent gelyk de Haazenpooten , overtoogen. Woon- Deeze groote Hoorn-Uilen onthouden zig , plaats. hier en daar , door geheel Europa , op Bergag- tige Plaatfen en in groote WilderniiTen, maa- kende hun Meft in de Kloven der Steenrotfen of in het vervallen Muurwerk en Gaten van ou- de Kafleelen , Sloten en Toorens. Dergefyke Uilen zyn in de Alpifche Bergen van Sivitzer- land niet ongemeen. Men vin deze ook in Duitfchland , van waar de Hertog van Cum- bcrland, in 't jaar 1748 , 'er een mede in En- geland bragt, onder ander zeldzaam Gedierte, d$ aan zyne Hoogheid door de Keizerinne , Ko- ningin van Hongarte en Bohemen , was pre- fent gedaan. Deeze Uil was zo groot als een Arend 9 en hadt Hoornen ^ van vier of vyf Duim lang, op den Kop. Frisch kreeg 'er ook ee* iitïï$ van ontzaglyke grootte , naar welken de Af. van de Uilen. 185 Afbeelding van den Schuifuit by hem gemaakt jj^ is, die als de befte wordt aangemerkt, ten op « Afdeul, zigc van den gemeenen of Europifchen. V. In de Verzameling van de Keizerlyke Aka- stuk!' demie der Natuur- onderzoekeren wordt, door Zeldzaam* den Heer T. de Muralto , de uit- en inwendi- Swkzer- ge befchryving gegeven van een zeldzaamen Uil , die by Zurich was gevangen (f). Deez' hadt den Bek puntig, en met twee openin- gen , als Neusgaten , doorboord ; zyn Oogen wa- ren groot, zeer diep in de hollen (taande en met groote Oogleden gedekt, niet alleen, maar ook met gevederde Kringen omringd. Agter deeze Kringen zag men, wederzyds, de Oor- gaten, met halfmaanswyze Oorlappen gefloo- ten , en , deeze wegneemende , openbaarde zig het Trommelvlies in zyn Beenige ring gevat. De Veders waren agter de Ooren omgeboogen, ten einde het Gehoor niet hinderlyk te zyn, zynde niet gekruld als die der Wenkbraauwen , maar veel breeder en grooter, zo dat zy zig verhieven boven de anderen,. Zy waren geel- agtig rood en die der Wenkbraauwen wit. Op de rug hadden de Pluimen een hemelsblaauwe kleur, zynde met Oogen als die der Paauwen: de Staart en Wieken waren met drie of vier graauwe Streepen getekend, zynde bleek van grond. Aan den Buik was de Vogel wit , heb- bende alleen lyk , hier en daar, zwarte flippen. Zyng (f) Epbemer. Nature Gwv'öx.Dec.IL Ann.ïéSi, Obs ƒ2. 1. Duel, iv. Siuk, M 5 186 Beschryvïng lt Zyne Pooten waren , coc aan de Nagels toe , ge- Afdeeu vederd. De langte was meer dan een half EL Hoofd *e' CD ^e brccdte» rnct uitgefpreide Vlerken, stüx. meer dan een Elle ; dc Kop was als die van een gewoonen Nagt-üil , doch grooter en met het Lighaam evenredig, ïnwendage Den Buik geopend hebbende, vervolgt die deeiea, zelfde Waarneemer , vonden wy een groote veelheid Vets aan den omtrek. De Maag was hard , gerimpeld en met Vet bekleed. Wy heb- ben 'er in opgemerkt een gewoonen Rot , die byna verteerd was, benevens een geknaagden Vogel , met zyne Pluimen en Hair. Het Al- vlees was langwerpig ; het Klapvlies van 't Por- tier zeer groot , en beneden hetzelve vondt men een aanmerkelyke verzameling van Klie- ren, Het binnenfte Vlies der Maag fcheidde ge- makkelyk van de anderen af. De Galbuis werdt ingeplant in den Twaalfvingeren Darm , by de buis van 't Alvlees; maar men wierdt geen Gal- blaasje gewaar. Daar kwamen twee blinde Darmen voor 't oog. De langte van alle de Darmen was een Elle: hetend derzelven vondt men wyd en uitgezet als een Zak. Het Hart was langwerpig , hebbende twee Holligheden , en zat beflooten in een Hartzakje , van 't Middel- fchot gemaakt. Laager was de Lever , met twee groote Lobben , en ter zyden vertoonde zig een andere roode Lob , die door een dun Vezeltje v/erdt opgehouden. Dit oordeelde fty de Milt te zyQ. De Zaad- vaten hadden wederzyds van de Uilen. 1S7 hunnen oorfprong uit de groote Slagader, en |ri gingen rcgtftreeks naar de Ballen : want dit Afdeel, Onderwerp was een Mannetje. Het hadt lange v* •f L Hoofd- Ballen 5 die vry hingen en vol waren van een STUKo Lymig Vogc. Beneden de Ballen , onder het Buikvlies, waren de Nieren geplaatft, verbor- gen zynde in de holligheid der dwarfe uitftck- ken van de Lenden- Wervelen. Van daar ftrek- ten de Pisleiders zig uit naar het breedfte end van den Buik. Byzondere Spieren waren 'er, die de Lugt-pyp Itevigden , neemende haaren oorfprong een weinig onder derzelver verdee- ling in takken , en loopende naar de zyden van de Borft. De Tong was van vopren Vleezig, doch aan den wortel hard en byna Beenig. De opening van de Lugtpyp , agter welke men ver- lcheide Tepeltjes vondt,en de Zwelgpyp, wa- ren zeer wyd. Het Bekkeneel hadt eene fpongieufe gelf Handigheid en was zeer broofch. Men zag in de Herfenen geen onderfcheiden holligheden. De Vogel hadt dertien Halswer- velen, en niet meer dan zes Ribben , aan 't Borftbeen gehegt. De middelde Klaauw was aan de eene zyde als een Zaag , gelyk in de Reigers, De Heer Brisson geeft ons de befchryving italiaanfche van een Italiaanfchen Schuif uit 9 die van de zelf- Schuifuit. de grootte is als de gewoone Europifche, en daar van alleen verfchilt door de kleur; als zyn- de, over 't geheele Lyf,uic den Afchgraauwen ros of roeftkleurig, inzonderheid aan de Bord, 1. Düel, iv. siwk, die 188 Be schryvino II, die ook, hier cn daar, met langwerpige zwart- Afdeel, agtige Vlakken is doorzaaid. Op de Rug , eg- Hoofd tCY' ^° ^cur waC bru*ner en °P ^e Wieken stuk. zyn de Vlakken in regelmaatige order gefchikt. De Pooten zyn ook korter en dunner dan in de andere , maar de Nagels zeer groot en icherp. Naar deezen, die in Italië huisveft, zal bui- ten twyfel de Afbeelding gemaakt zyn van Al- brovandüs , welke van Johnston op Tab. XVIII. is gevolgd, doch niet natuurlyk; zo min als die , welke Albin ser van gegeven heeft, onder den naam van Scbuifuü met zwarte Vler- ken. Eowards befchryft 'er een , onder den naam van Gehoornde Uil van Athene , wiens Af- beelding , Plaat 227 , zeer wel met deezen Ita- Iiaanfchen Hoorn-Uil ftrookt. Een ander is 'er , die in 't Franfch le Grand Duc dccbauffé, dat is de ontfchoeide Schuifuit genoemd wordt ; om dat hy de Schenkels der Pooten ongevederd heeft, verfchillende anders- zins in gcenerley opzigt van den voorgaande^. ^ (2) Uil met een tgehoomden Kop , het Lyf Scandiaca. Wltagtig. Lapland* fch«. Gelyk de groote Europifche graauwe of ros- fe Hoorn-Uil ook in Sweeden gevonden wordt, zo heeft men 'er , bovendien , een witten , die in de Laplandfche Alpen huisveft, en doorzy- Be Hoornen alleenlyk van den witten Kat-Uil ver- (*) Str ix Capitt awriculato, Corpore albido. Faun Snee, 46c van de Uilen. 189 Verfchilt, behalve dat hy de grootte heeft van iu een Kalkoen. HetLyf is, op een witten grond, Afdelb. geheel met zwarte Vlakken befprenkeld. _ Vi (2) Uil met een gehoorneten Kop , het Lyfvan S7UK< hoven Roejtkleurig , van onderen Afchgraauw, de Wieken met vyf witte Stippen getekend. Virgtnifche. PI. XXXit Deeze Hoorn-Uil , waar van ik de nevens- Fig. 1. gaande Afbeelding uit het Werk van Edwards heb ontleend, was, volgens het Berigt van dien Heer , weinig kleiner dan de grootfte Hoorn-Uil, dien men Arend-Uil of Schuifuit noemt. Zyn Kop vertoonde zig niet kleiner dan de Kop van een Kat, en de langte der Vlerk was vyftien Duimen. De Bek was zwart en haakig als die der Valken. De Oogen waren zeer groot en hadden breede Ringen van een glinfterende Goudkleur , in zwarte Kringen ftaande , rondom welken het Aangezigt Oranjekleurig was, met helder bruin gemengd, doch met witte Stree- pen van boven. De Vederen , die de Hoornen maaken , namen haar begin aan den wortel van den Bek; zynde in 't cerft wit, doch worden- de opwaards roodagtig bruin , met zwarte tip- pen. Van agteren was deeze Vogel donker bruin of graauw, doch met eenige witte plekken op de Vlerken , veroorzaakt door de tippen der O. ran- (3) Srrix Capife aurito, Corpore fupra ferrugineo fob- tus cinereo , Alis pundtis quinque albis. Syfr. Nut. X* No£tua aurira minor. Catilsb, Car, 1. p. 7, Tab, 7. h Dim IY. Siu*, ipo Beschryving U# ranjekleurige Vederen, die zig van de Rugzy- Afdeel, dewaards uitftrekten. Aan de Keel was hy wit- ^T Y; aètig cn verder langs de Bortt ligt Afcbgraauw. Hoofd. 8 0 0 fe . . ö . 6 . * stuk. zwarte Streepen , en nier en daar eenigen weerfchyn van helder bruin, meeft naar de Zy- den toe. Aan den Hals hadt hy zwarte Vlak- ken op een roodagtigen Grond. De Vederen der Pooten waren, tot aan de Klaauwen toe, witagtig of bleek Afchgraauw. Zodanig een Hoorn. Uil, naar welken de Af- beelding gemaakt is , heeft de Heer Edwai^ds, zo hy getuigt , levendig gezien in het Park van den Graaf van Burlington ,;te Cbifwick ,by Lon- den; zynde uit Virginiederwaardsovergebragt* Een dergelyken hadt hy gedroogd gekreegen van de Hudfons-Baay. Ook verbeelde de Heer Brisson zig, dat de gekroonde Kat-Uil, die in de Reisbefchry ving naar de gedagte Baay voor- komt , en 'er zeer wel afgebeeld is (*) , de zelfde als deeze Virginifche zy. Of die van Catesby in kleinte daar van verfchille , zou ik niet durven verzekeren. iv. (4) Uil met Ooren aan den Kop, die uit zes Pluimen beflaan. Van de Sehuifuiten gaa ik over tot een ande- re (*) Voyafr de la B. de Hads. Tom. I. pag. ^ PI. ié (4} Strix Capite aurieulato pennis fenis. Faun. Snee. 47. Otus fiv? Afio. Bell. ^A~p. 2^. 6. Aldrov. Ornith* Libr. 8. Cap. 3. W»ll. Ornith. 64. T. 12. Raj. ^Ar. 2f. Frisch ^iy. Tab. 99, Albin, ^Ay. II Tab 10» van de Uilen. 191 ré Soort van Uilen , die niet alleen door hunne jjm kleinte veel daar van verfchillen, maar boven- Afdeel, dien ook niet eisentlyk Hoorn-Uilen genoemd ÏT v# 0 J Hoofd* kunnen worden. Immers de Vederbosjes, die stuk. Voor op hunnen Kop uitfteeken , zweemcn veel meer naar Ooren dan naar Hoornen, en daarom worden zy van de Duitfchers Oor-Uilen, doch ook wel Rantz-Eulen geheten. De Griekfché Naam, Otus 9 fchynt ditzelfde te betekenen, en de Latynfche Afio , dien de Ouden op dee- zen toegepaft hebben , geeft 'er ook aanleiding toe. Sommigen hebben 'er den naam van La- gotia aan gegeven , als of hy Haazen-Oorcnt had. Ik geef 'er den naam van Rans.Uil aan. In dikte fchynt deeze Vogel een Kraay te e- venaaren, daar hy weezentlyk niet grooter \s dan een Aakfter. Zyne langte is dertien en een half , de hoogte ruim elf Duimen . en de Wie- ken hebben omtrent drie Voeten vlugts. Van boven is de kleur, fierlyk, uit bruin, rosagtig en wit gemengeld : van onderen is zyn Lyf ge- dekt met Vederen , die aan den wortel rosag- tig , aan den top wbagtig , en , zo overlangs als dwars, geftreept zyn met bruin. De vier bui* tenfte Staartpennen zyn rosagtig mer, bruine dwars (Ireepen. De zes Pluimen, die de Oo- ren maakcn , zyn in 't midden overlangs bruin, aan de buitenkant rosagtig, aan de binnenkant wit met bruine Vlakken. De Veders, aan den wortel van den Bek en om de Oogen , zyn niet t Deii, I V. Sïvk, ge- Beschryvinc? II. Afdeel. V. Hoofd- stuk. Gebruik tot den Vogel De Tra- Iraanfche Rans Uil. gebaard maar gepluimd. De Oogkring is hei- der geel. Men vindt deezen Uil door geheel Europa , zelfs ook in de Noordelykc deelcn , gelyk de meefte anderen. Hy onthoudt zig in de Bos* fchen, in holle Boomen en verlaten of verval- len Gebouwen; doch meeft cp Gebergten en verheven plaatfen. Men maakt van deezen in- zonderheid gebruik tot het vangen van Roof- vogelen, gelyk Valken, Buizerts, Sperwers en Havikken. Dit gefchiedt, op gelyke manier by- ua> als ik hier voor gemeld heb van het van- gen der Havikken door middel van een Net over kleine Vogeltjes gefpannen. De Dagvo- gels vallen driftig op de Nagtvogels aan, wan- neer zy dezelven over dag zien , en de Uil , daar op geleerd zynde , maakt zig , zo wel door zyn gefchreeuw als door het klappen met zyn Bek, kenbaar. Alles hangt, in deezen, der- halven af, van het leeren van den Uil, en den bekwaamen toeftel van het Net. Door middel van Kat-Uilen, Boom- en Steen-Uilen, die kleinder zyn , vangt men Raven , Kraaijen en allerley klein Gevogelte, Frisch heeft, op Tab. 99, een naauwkeuri- ge Afbeelding van den Rans-Uil gegeven. Die door Johnston, onder den naam van Afio Bubonis fpecies , op Tab. XVIII, van Aldrc* vandus is ontleend, toont duidelyk de Ooren, en der- zelver verfchil van de Hoornen der Schuifuiten aan. van de Uilen. 193 aan. Men vindt op die zelfde Plaat , onder den n. »aam van Afio Jen Oto,een andere Figuur, ook Afdeel. van Aldrova.ndus ontleend, en niet zeer ^ ^ naauwkeurig, welke den Italiaanfchen Rans-Uil STUiC- verbeeldt ? zegt de Heer Biusson, die grooter en dikker is dan de onze , en 'er ook door de kleur van verfchilt. Over 't geheele Lyf is deeze Afchgraauw , trekkende naar bleek Roeft- kleurig, en doorzaaid met taamelyk groote bruine Vlakken, tuffchen welken de Grond ge- flipt is met die zelfde kleur. De Borfl en Buikzyn met langwerpige, fpitfe, bruine Vlak- ken getekend: van onderen en aan den rand der Vlerken zyn de Pluimen Zilver, wit. De Kop is uit Afchgraauw, helder Kaftanie-bruin cn zwart gemengeld. Rondom de Oogen zyn korte wkagtige Pluimen, zo dat zy zig als in witte plekken ftaande vertonnen , 't welk de geelheid van hunne Kringen en de zwarte Oog- appels zeer doet affteeken. De Pooten zyn bruin gevederd, fterk en grof, en gewapend met zeer f(jjierpe Nagelen. Nog befchryft de Heer Brisson drie vreemde Rans-Uilen, die in gedaante weinig van den Europifchen verfchillen. De een,, genaamd de Amerikaanjche , dien FEUiLLéE afbeeldt, is van boven donker Afchgraauw , van onderen Roeft- kieurig , doch aan de Staart wit. Hy onthoudt zig in Zuid- Amerika. De Brafïliaanfche, Ca* bure genaamd , is van boven bleek-bruin Roeft- Icleurig met witte Vlakken , van onderen wit- i.ö£h. iv. Sm, N agtig Tp4 Beschryvxng H. agcïg met bruine Vlakken. Een Mexikaanfche, Afdeel, dien men Tecolotl noemt in dat Land , is over 't v- geheelc Lvf bruin en zwart gemengeld, en heeft stuk/ groote Oogen van Goudkleur; weshalve hy van Nieremrerg Bubo Oculaurus geheten wordt, V' C5) Uil mt O'oren aan den Kop , die uit ééne Pl'xxxii Sommigen willen dat deeze Vogel zynen Jfig. 2» Naam hebbe van zyn fcherp Gezigt , doch dit is hem gemeen met de overige Uilen ; anderen van zyn huppelen en fpringen ; anderen van zyn Ipotswyze poftuuren en gebaarden ; welk laat- fte wel het waarfchynlykfte zyn zoude , indien niet van een Oud Schry ver verzekerd werd » dat het Griekfch woord Skoopteih, 't welk door Ba-aaping iemand befpotten betekent, van dee- zen Vogel afkomftig ware. De Icaliaanen noe- men hem AlocharelU y Zivetta of Cbirino , naar 't verfchil der Landftreeken ; de Engelfchen Little Horn-Owl of klein Hoorq,- Uiltje; de Franfehen Huette of Cbouette , de Duicfcher» Stock- Ëide , klein Keutzlin en kleine Wald-Eule. Om dat hy zyn Keften altoos in holle Boomen maakt, heb ik hem Boom-Uiltje geheten. Het is de kleinfte van alle Nagt-Roofvogelen * zo Rajus getuigt. B&isson , die hem befchryft onder (f) Strix Capife auriculato, Penna folitaria. Syft.Nat. X. Scops. Aldroy, Qwitb* hibu Y1II. Cap. 4, RaJi van de Uilen. $95^ onder den naam van petit Duc of kleinen Her- u. tog, zegt, da: hy zo groot niet is als de klefo- Afdeel* fte Kat-Uil. De langte bedraagt maar zeven v- drie vierde, de hoogte ftyf zeven Duimen. De STUK^ kleur, over 't geheele Lyf, is uit grys , ros, bruin en zwartagtig , zeer fraay gemengeld ; doch het grys heeft van onderen , het bruin van bo- ven de overhand. De Pooten zyn met rosag- tig gryze Vedere bekleed , tot aan 't begin der Klaauwen. Wy hebben reeds gezien , dat de Hoorntjes of Ooren flegts uit een enkel Ve- dertje of Pluimpje beflaan , 't welk egter op ver naa zo fcherp niet uitfteekt, in de Afbeel- ding, welke Brisson ons van dit Uiltje uit hec Kabinet van Reaümür geeft, als in de Figuur, welke Johjnston daar van uit Aldrovandüs overgenomen heeft. De gemelde Heer befchryfc ons nog een klein Karoliai. Karolinifch Uiltje, dat door Catesby zeer naauwkeurig is afgebeeld , zynde ongevaar een derde grooter dan het zo even gemelde. Hetzelve is boven op *t Lyf bruinagtig ros, van onderen vuilwit, met een dergelyke kleur daar onder gemengd; de Slagpennen met witte Vlakken, de Staartpennen donker bruin. Hes: Wyfje verfchilc door een donkerbruine kleur, zonder iets rosagtigs daar onder. I. See*, IV, Stvk, N % (6) m ioó .Beschryving II- (6) Uil met een gladden Kop , bet Lyf Rotjl* fdeel. kleurig, de Oogkringen zwart, de voorjlt Hoofd- Slagpennen Zaagswyze. STUK. ■'•-'dj VI Onder de ongehoornde Uilen vindt men ook iAIwco. verfcheide Soorten , die egter naauwlyks ver- Groote fchillen dan in kleur en grootte. LinnjEüs %l üiL jj^fj; 'er in Sweeden agc Verfcheidenheden van aangerekend , waar van deeze één is , die Brisson betrekt tot zyne Ulula of Hulote ,zyn- de de derde Soort van zyn Kat -Uilen Geflagt, waar in hy elf Soorten of Verfcheidenheden heeft. Deeze, die een der grootden is, heeft de dikte omtrent van een Hoen , zyrrde , vatÊ den top des Hoofds tot aan 't end van de Staart, veertien en een half Duim volgens de maat, welke naar zulk een opgezetren Vogel, m 't Kabinet van Reaümür, is genomen. De Kop is onbefchoft groot ,en zeer dik gepluimd. Van boven is de kleur Afchgraauvv, met wit- agtige en zwarte Vlakken gemengeld; van oru deren wit, met zwarte Streepen overlangs en dwars; de Slag- en Staartpennen met zwart en Afehgraauw ros , overdwars geftreept. De Oo- gen ftaan in Kringen van Pluimen , welker Baardjes op een aardige wyze van elkander af. gezonderd zyn. De Oogkringen zyn donker Hazelnootkleurig en de Bek groenagtig wit. (?) va (6) vStrix Capife Isevi, Corpore ferruoineo , Iridibua atris, Remi»ibus primoribus Serratis. Faun. Snee , 48. It. Oei. 69*. Aluco minor. VVill. Ormthol. 67. T. 13, Ra^ *Ay. 2J. N. I< Albin, ^7. II. p. ïx. Tab. xi* van de Uilen. 197 (7) Uil met een gladden Kop, het Lyf bruin, IL de Oogkringen geel. Afdeel. V. Deezen, waar van Johnston op Tab. XIX. Hoofd- stuk twee Afbeeldingen gegeven heeft, die zeer * flegt zyn , is door Frisch naauwkeurig getroffen. Fun€r]a, De Switzers noemen hem gemeenlyk NoStua Steen- Uil. Saxatilis , en de Duitfchers Stem-Eule, dat is Steen-Uil. Sommigen hebben hem ook grooten Nagt-Uil geheten, daar hy egter niet grooter dan de voorgaande is. De Engclfchen noemen hem groote graauwe of bruine Uil , en de Fran- fchen grande Cbouette. Hy houdt veel in oude Gebouwen huis, waar van de Naam. Brisson befchryft zodanig eenen Uil , uit het Kabinet van Reaümuk, die over 't gantfche Lyf uit den witten rosagtig was, met langwer- pige bruine Vlakken ; de Slagpennen van buiten ros met bruine dwars (treepen , van binnen even als het Lyf; de Staanpeonen rosagtig, met bruin overdwars geftrcept. Tot deezen betrekt: hy de twee Soorten , van Linn^eus in Swceden opgemerkt , waar van de eene , als boven , de Oogkringen geel , de andere dezelven Oranje- kleurig heeft. Hy voegt 'er nog die by, waar van de Heer Linn^us thans de tiende Soort gemaakt heeft, onder den naam van Ulula. Eene Verfcheidenheid is 'er van hem onder Kerk. Uil de (7) Strix Capite Irvi, Corpo;rc fufco, Iridibas flavi«t I*Hn. Suec. 51. Ulula flammeara. Frisch, *Ay>T LjDfiii.1V, St*k. N 3 198 BESCHRtVlNC % de Sweedrche Uilen aangetekend 5 daar hy tc~ Afdeel, genwoordig niet van (preekt, en die mooglyk YT V toe deeze Soort zal te betrekken zyn;te wee- nOOFD- *?UK. ten de Kat-Uil die over 't geheele Lyf geel is, en wel zo hoog geel , dat Rüdbeck 'er de Tekening van gemaakt heeft 9 onder den naam van Strix tota fiammea, dat is Vuurig roode Uil. Men noemt hem gemeenlyk Kerk- Uil * en foimyds ook wel Lyk- Uil , om dat zyne Ver- fchyning , by 't gemeene Volk , dikwils wordt aangemerkt als een Voorteken van iemands Dood. Men geeft 'er in 't Franfch^ om die reden , dikwils den naam aan van Effraye en Fre- faye of Prefaye , en ook wel van Choiiette hlanche9 of witte Kat-Uil* tot onderfcheiding van den graauwen : want de regte witten vindt men meelt in 't Noorden > gelyk wy flraks zien nullen, Deeze Uil 3 die ongevaar de grootte van een Duif heeft , wordt door den Heer Brisson, onder den naam van kleinen Kat-Uil > befchrec- ven ; als zynde van boven rosagtig , met golfswyze ftreepjes grys en bruin, en witte Ibppcn daar tuffchen verfpreid , van onderen wit of rosagtig wit, met zwarte flippen of on- gevlakt. Hier uit blykt, dat de witte kleur in deeze Soort de overhand wel heeft 5 doch dat de geele of roodagtige ftreepen, die 'er zo fraay op affteeken 5 den naam van Vuurkleurig daar aan hebben kunnen geeven ; terwyl an- deren hem de witte Uil noemen* Deeze van de Uilen. 199 Deeze fchynt zeldzaam te zyn in Sweeden , j[# doch men vindt hem in Vrankryk menigvuldig, Afdeel. 't welk niet zo zeer te verwonderen is ; dewyl v- by, als een regte KerhUil , zyn Woonplaats HS^D~ gemeenlyk neemt in diepe Gaten , die 'er aan Ej&en- de Toorens en Kerken zyn , welken men in fchappea. Vrankryk veel meer heeft dan in Sweeden. Hy maakt geen Neft , gelyk andere Vogelen , maar legt zyne Eijeren op de bloote Sceeoeo , of in eenige Vuiligheid. Derzelver getal is vyf ca de figuur zeer langwerpig , waar in zy van die der andere Uilen, welken volkomen rond zyn, verfchillen. Overdag blyft hy gemeenlyk in zyn Gat , flaapende regt op de Pooten , met den Kop voorover geboogen en den Bek in de Ve- deren verfchoolen , fnorkende gelyk een Menfch: des avonds komt hy , van tyd tot tyd, aan den ingang van 't Gat , om te zien of het nog dag zy, en, zo dra het donker is, komt hy 'er uit en tuimelt fomtyds onder 't vliegen , gelyk fommige Duiven doen : 't welk zonder twy- fel de Normandiers heeft doen zeggen , dat de Kerk-Uil vliegt met de Pooten om hoog ; maar zy bedriegen zig: want alle Vogels vliegen met de Pooten om laag, gelyk deViflchen met den Buik om laag zwemmen, als zy gezond en on- gekwetfl zyn. In zyn Gat vindt men Kluiten of Ballen, fommigen ter grootte van Hoender- Eijeren , die de overblyfzels zyn van het Aas , beftaande in Vel, Hair, Veders en Gebeente, alles als tot een Bal famengekneed. Want de L D*Ei. iv. siv«, N 4 Uilen 200 Beschryvi n g tl Afdeel. V. Hoofd* Uilen zyn niet minder gulzig dan andere Roofvo- gelen , en flokken groote brokken Vleefch , afge- fcheurd van Rotten en Vogeltjes, ja zelfs wel Muizen en ander klein Gedierte , geheel in; weshalve het niet te verwonderen is , dat daar van , in hunne Maag , veel onverteerd over- blyve; en de Natuur heeft hun de bekwaam- heid gegeven , om zulks , wanneer het in de Maag de gedaante van een Bal heeft aangeno- men , met gemak weder te kunnen ukbraaken en zig kwyt maaken (fj; even gelyk alle Vo- gels, die geheele Viflchen inflokken, derzel- ver Graaten weder uicwerpen. Deeze Uilen vliegen , getyk de Sperwers , zeer zagt, zo dat men geen geklapper van hunne Wieken hoort. Men zietze fomtyds by avond in de Kerken zweeven ; doch in 't algemeen haaten zy het Licht, gelyk de Vledermuizen , en, over dag vliegende , fchynen zy verlegen te zyn , kruipende dan dikwils door Schoor- fteenen in het een of andere Vertrek, ja vlie- gende zelfs tegen de Menfchen aan , en laa- tende zig met de Handen zeer gemakkelyk grypen Q-) : 't welk dan fomtyds als een voor- teken ( t ) Vergelyk het Vertoog van den Heer Reaumur. over de Veneering der Spyzen in de Maag der Voge- len; in 't IV. Deel der Uttgezogte Verhandelingen; bladz. 363. [X) Voor eenige Jaaren is 't my gebeurd , wanneer wy op onze Buitenplaats , de» namiddags , onder de Boo- men voor 't Kuis zaten Thee 'te drinken « dat eensklaps «en witte Kat Uil , van «rootte als de grootfte Duiven, van van d*e Uilen. 201 teken van iemands aanftaande Dood gehouden n# wordt, wanneer men 't van agteren befchouwc. Afdeel. In de heldere Maaneichyn ziec menze zelden TT v; 9 HOOFD- vliegen. stuk. (8) Uil viet een gladden Kop , bet Lyf wit- VJïl. agtig , met Maanswyze , ver van elkander afgezonderde , bruine Vlakken. Uil. 't Is vreemd , dat de Heer Linn.-eus aan dee- zen in 't byzonder den Bynaam van Nyftea y dat is Nagt-Uil, geeft, daar de Heer Edwards verhaalt, dat men het zegt een Dag- vogel tc zyn in de Noordelyke deelen van Amerika, alwaar hy het geheele Jaar door blyft en aaft op de witte Patryzen ; weshalven deeze hem ook in 't Latyn de witte Dag-Uil, in 't Engelfch en Franfch de groote witte Uil noemt. Deeze Vogel , immers , is grooter zelfs dan de Schuif, uit, zo de Heer Brisson aanmerkt; doch dit, geloof ik, (leunt op herzeggen van Edwards, dat de Vlerk zestien Duimen lang zy , als wan- neer de langte van den geheelen Vogel 3 vol- gens de Afbeelding , wel twee Voeten zyn zoude; maar dit is zekerlyk Engelfche Maat, en maakt geen twee Parysfche Voeten ; terwyi ook van de Poort aan den Weg kwam vliegen onder dc Bank, daar wy op zareu; dien wy in de Handen namen en ftreelden , laarende hem roen weder heen vliegen, 't Was inderdaad een mooy Beeft. (8) Srrix Capite Jaevi, Corpore albido , maculisLuna- ?is diftamibus fufci&. Faun. Sttec. 54. Aluco albus diurrni*. Edw. >Ay. Tab. 61. h Dêm. IV. Stvk. N 5 Beschryvinc ÏL ook uit de Afbeelding van den Amerikaanfchen Afdrll. Schuifuït 9 welken Edwards op de voorgaande Hoofd. ^aat gecft> klaar blykt, dat deeze een wei- rruic. nig kleinder zy. Ook zegt Edwards , dat hy naby de groocften komt van dit Geflagt. Lin. njEüs , die deezen aanmerkt den zelfden te zyn als de groote witte Laplandfche Uil, die. in de Bergen aldaar byna ongevlakt of fpierwic gevonden wordt; zegt, dat hy de dubbele groo- te heeft van een Haan. Zulk een was door hem gevonden op de Hofftede van den Raads- heer en Graaf Kroonstad , zyndewelwit, doch hier en daar met bruine ftreepen en flippen gerekend. Die van de Hudfons-Baay is een ongemeen fchoone Vogel , door zyne Sneeuw- witheid, zynde egter hier en daar , doch inzonderheid op de Vlerken , met zwarte of bruine Vlakken getekend. Hy heeft, naar evenredigheid van het Lighaam , den Kop zo groot niet als de an- der Uilen , doch rond van boven. De Oogen hebben helder geele Kringen , omringd mee cirkels van ftyve witte Hairen, die den gehee- len Bek byna bedekken, 't Schynt , dat hy alleenlyk een Inwooner van de Noordelyke deelen des Aardkloots zy, wordende ook op Ysland gevonden, en in Sweeden, alwaar ook de gemelde witte Patryzen overvloedig zyn, Harfang genoemd. Grafsswe Hier geef ik dc Afbeelding van een graau* kTxwul we» Uil van Kanada* die ongelyk kleiner is, 1> „ zynde f ak d £ Uilen, 203 zynde door den Heer Brisson uit het Kabinet II. van Reaumur, aan wien dezelve door den Afdeel. Heer Gautier gezonden was , in Plaat ge- Ho^D bragt. Hy heeft , zegt Brisson , byna de stuk» grootte van onzen Kras-Uil, die ftraks zal vol- gen. De langte is dertien, de hoogte tien Duimen. De Kop is plat , van boven zwartag- tig , gelyk ook de Nek ; op de Rug en Vlerken is de kleur bruin «, met witte Vlakken gefpren- keld ; wit van onderen , met bruine dwars- ftreepen op de Borft en donker roode aan den Buik en Pooten , welker Klaauwen met vuilwitte Pluimen , ten ende toe bekleed zyn. De Bek is witagtig , de Nagelen grys. De Heer Edwards beeldt ons nog een zon- Sperwer- derlingen Uil af van de Hudfons-Baay , dien hy de kleine Sperwer-Uil noemt , om dat dezelve de grootte van een Sperwer heeft , en , op ge- lyke manier als die , Jagt maakt op taamelyk groot Gevogelte , inzonderheid witte Patryzen , gelyk de groote witte Uil. Deeze is zelfs zo ftout, dat hy digt by een Vogelaar, die met zyn Snaphaan uitgaat , te loeren zit ; maaken- de zig fomtyds van den gefchooten Vogel mees- ter, eer dat de Man 'er by kan komen. Hier uit is dan blykbaar, dat deeze ook op klaaren Dag zyn prooy belaagt , tegen den aart der meefte Uilen. De Amerikaanen , by de Hudfons- Baay , noemen hem Coparacoch. Zyn Wieken en Staart zyn , naar evenredig- heid van het Lyf , langer dan ia anderen van 204 BïSCKRY VING V. Hoofd- stuk. II. dit Geflagt. De Kop is donkerbruin, doch aar* Afdeel, je zycje me(. een jc}ejne wjt-te ftreep. De Rug en Vleugels zyn ook bruin , met witte Vlak- ken. De Buik is wit, met bruine dwarsftree- pen. De Staart heeft helder-bruine (troepen , op een donkeren Giond. De Oogkringen zyn Oranjekleur, gelyk ook de Bek: de Nagelen zwartagtig aan de punten. IX. Stridula» Er as- Uil. (9) Uil met een gladden Kop, het Lyf Roejl- kleurig, de derde Slagpe?i langer. Deeze Uil voert, by de Schryvers in 't al- gemeen , den naam van Strix. Brisson houdt hem voor den gemeenen Kat- Uil , in 't Franfcli Chatbaant genaamd, in 't Engelfch bruine Uil, Leech-Owl of Ivy-Owl, en, wegens zyn Ge- fchreeuw, Scbreecb-Övol; gelyk wy hem, om die reden, Kras -Uil noemen. De Duitfchers heeten hem , zegt hy , Kinder -Mekker , Brand- Eule en Stock-Eule. Johnston geeft 'er een Afbeelding van, onder den naam van Strix, doch die van 't Mannetje en Wyfje , by Frisch , zyn veel naauwkeuriger, onder den naam van Noftua major of groote Nagt-Uil. Zyn grootte is omtrent als een Duif: de langte veertien, de hoogte dertien Duimen. De Wieken hebben twee Voeten en agc Dui- men (9) Strix Capite Ixvi , Corpore ferrugin eo , Remige term longiote. Faun. Suec. ff. Srrix. Aldrov. OrwtboL 561. Tab. 563. Wxll, Ornith. 65, Raj. „4y* ï$* van de Uilen. 205 men vltigts. De eerde der Slagpennen is de kortfte, de vierde de langfte, en zyn als een Zaag gebaard. Van boven is de kleur uit den roffen Roeftkleurig, het midden der Vederen zwartagtig ; van onderen wie , met ros.Roeft- klcurig gemengeld , en met zwartagtige ftree- pen overlangs en dwars gebandeerd ; de Slag- en Staartpennen overdwars geftreept met bruin en ros. De Oogkringen blaauwagtig : de Bek geelagtig groen. Zodanig, immers, was de kleur van eencn Kras-Uil, dien hy in het Ka- binet van Reaumur hadt. Deeze Uilen zyn in de Boflchen van Europa gemeen. II Afdeel. V. Hoofd- stuk* X. Ulula. (10) Uil met een gladden Kop , bet Lyf van boven Bruin met witte Vlakken , de Staart- Ka^ UiL pennen wit gebandeerd. 't Is niet te verwonderen, dat de Heer Brisson deezen betrokken heeft tot de Steen* Uilen, die de zevende Soort zyn vanLiNNiEUs , daar de Sweedfche Heer zelfs twyfelt, of hy van die niet maar door Sexe of Ouderdom ver- fchille. Deeze, zegt hy, vindt men tuflehen Pithow en Lulow , Steden van Weftrobothnie. Het Lyf is van boven bruin, met grootagtige witte Vlakken befprenkeld ; van onderen is de geheele Vogel vuilwit, met bruine ftreepen over- (10) Srrix Capite laevi , Corpore fupra fufco, albo tuaculato; Re£liicibus fafciis albis. Faun, Snee, 52. Ulula. Gesn. *A>- 773. Aldr. Ornitb. Lib. VIH. Cap. & Will. Orn. 68. Tab. 13, Raj. 2$. N. 4. l.DiM» IY. Si**, 4 Beschryvinö II. overdwars , eenigermaate gegolfd ; zo dat ieder Afdeeu yecjer met Vyf Qf zes i3rtjine Banden getekend Hdofd. ZY' De Wieken zyn bruin, met witte Vlak- sïük. ken dunnetjes overfpreid; dewylde bruine Slag- pennen aan de kanten , met rondagtige witte Vlakken zyn getekend. De Staart een Voet lang , fmal , bruin , met negen of twaalf witag- tige Banden omringd. De Kop Afchgraauw, met famengehoopte ftippen of golfjes gedekt ; aan de zyden vuilwit. De beide Ooghoeken zwart. Van de Ooren af, daalt een langwerpige zwarte Vlak neder tot aan de Onderkaak, allengs verfrnallen- de , waar aan volgt een dergelyke Afchgraauwe Vlak, dunnetjes zwart gegolfd, en verder een andere zwarte Vlak , gelyk aan de eerfte , waar mede zy van onderen famenloopt. De Kin of Keel is met een kleine zwarte Vlak gedekt. De Beenen zyn Afchgraauw gevederd, met bleeke ftreepen ; de Nagelen zeer fcherp , en bleek zwartagtig van kleur (*). Linnj&us zegt, dat deeze Vogel de grootte van een Rave heefc , terwyl hy den Steen-Uil met Goudgeele Oogkringen 5 die in Noord- Sweeden huisveft , by den Koekkoek verge. lykt. In dat geval komt hy overeen met de grootften der gewoone Nagt-Uilen , die Nottua major genoemd worden by de Schry vers. Indien het de aangehaalde is van Ray, zou hy in 't Franfch Hulote heeten, in 't Engelfch Owl9 in't Hoogduitfch Etde, in 't JNeerduitfch Uil% we* (*] Faun* Smc. p. 17, i& van de Uilen. 207 wegens het naare huilende Geluid, dat hy ff, maakt. De gewoone naam van deezen , egter , Afdeel. is Kat- Uil, in 'r Hoogduitfch Kautz of Kautr^ T? v- 0 Hoofd- Hen , welke laatfte naam nogthans meer op den $Tük. volgenden fchynt te paffen. De Kat- Uilen muizen fterk, en men vindt in der Km* hunne Neften een menigte Ongediert ; wes- fjlka, hal ven de Boeren hun gaarn in de Schuuren en Stallen zien huisveften. Zy leggen twee Eijeren, en, als men die met Hoender of Dui- ven-Eijeren verwiffelc, gaan zy, even als de Kraaijen, niettemin met broeden voort; doch, zo dra zy bemerken dat het hun eigen Jongen niet zyn, vreeten zy die op. Zo de Uil meteen Kat aan 't vegten raakt, gelyk fomwylen ge- beurt , fcheiden zy niet van elkander , tot dat een van beiden dood gebleeven zy. Ook zyn deeze Dieren , hoe zeer in gedaante van den Kop en levensmanier naar elkander gelykende, altoos bittere Vyanden. (11) Uil met een gladden Kop, de Slagpennen ^cl wit; met vyf ryën van Vlakken. Pafferma» Klein &&• Dit is de kleinfte onder de ongehoornde, ge- Uiltje, lyk het Boom-Uiltje onder de gehoornde of Oor-Uilen. Men vindt hem ook, by deSehry- vers, (11) Srrix Capire»laevi , Remigibu* alb'*; maculisquin- de andere Tolcbiqua* tli genoemd wordt , hebben , in 't aanzien , door de dikheid hunner Vederen, omtrent de groot* te van een Hoen. De kleur is uit zwart, wit, geel en ros, gemengeld, De andere, die, vol- gens Feüillee, te CoquimBo gevonden wordt , zweemt naar onzen grooten Nagt-Uil , doch het Lyf is grys-vaal, met witte Vlakken gefpren- keld, de Buik en Staart vuil- wit. Men vindt deezen van Klein genaamd Konyn-Uil , welken naam die Pater 'er aan gegeven hadt , om dat hy < zig verbeeldde , dat dezelve Holep in het Aard- ryk maakte, als de Konynen; hebbende 'er zulk een , by Coquimbo in Chili , gevangen in de in- gang van een Gat; 't welk zo diep was, dat hy 'er geen Grond van peilen konde. Dit wordt cgter, met reden, als een zeer nietig bewys aan- gemerkt. Het Vleefch van deezen Uil, zegt Feuilleïï, Gebruik la fmaakte den Matroos, die den Vogel op-at, deGenees- zeer lekker, zo hy my verzekerde (*). Ik weet * niec • (*) Gbfervat. Phyjïques.ipag. 562. EJit. ^1714. I. Dkti. IV Stuk» O sïo Beschryvïnc II. niet , of men te Athenen , alwaar eertyds de Nagc* Afdeel, uilen zeer menigvuldig waren , gelyk uit het be- Hoofd- kende Spreekwoord ) blykt , dergelyk gebruik stuk.- van deeze Vogels maakte; doch die is niet on- waarfchynlyk : want te Rome, en op andere plaatfen van Italië, eet het gemeene Volk, nog hedendaags, allerley Roofvogelen, die men 'er zelfster Markt brengt, 't Is zeker, dat zy door de Ifraëlitifche Wet veroordeeld waren. Niette- min zegt Rabbi Moses , in zyne Aphorismen , dat het Vleefch der Haviks- en Uilen -Pullen goed is van fmaak, het Hart verfterkt, en veel dienfl doet aan de genen die Melankoliek en Krankzinnig zyn. Ook hebben de oude Genees- heeren hun Vleefch aangepreezen , als een zeer goed Middel tegen de Lammigheid. Hun Bloed heeft inzonderheid veel gerugts gemaakt, tot Geneezing der Aamborfligheid ; doch Galenus dreef reeds den fpot met dit Geneesmiddel. Niet minder zeldzaam zal het voorkomen , dat de Eijeren der Kat-Uilen , week gekookt zyn- de , gegeten , de Dronkaarrs een walg doen kry- gen van den VVyn. En, wat dc Afch belangt, die door een buisje in de Keel zou moeten ge- blazen worden , om de Verzweering te doen doorbreeken , die binnen in de Keel haare zit- plaats heefc ; merkt Eïmuller aan , dat allerley Afch, met Honig gemengd, tot rypmaaking der Gezwellen dient. Even 't zelfde kan van de Gal en 't Vet gezegd worden» Ia (*) NeCtms sAthtnts* van de Uilen. air In de Verzameling der Duitfche Akademie jj. van Natuur Onderzoekers (*) , vindt men een Afdeel. byzondere Waarneemin^ van Doktor Paülli- tt v* J HOOFD- m, die ons verhaalt, dat een Jongman, ledert stuk, eenigen tyd lam geweeft zynde , te raad kreeg, De Afch, een Kat Uil , of liever Kerk- Uil, voor 't Vuur te laaten droogen. Hy plukte hem, deedt 'er de Ingewanden uit, en , gezouten zynde , maakte hy 'er een Poeijer van, *t welk, met bevergeil tot een Zalfje bereid zynde, hem diende om zyn Lighaam te beftryken : dit eenigen tyd ge- daan hebbende was hy gentzen. Men ziet lig- telyk , dat 'er grooter blyken noodig zouden zyn, om de geueezende kragten van die Afch te ftaaven ! VI. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Klaauwieren, anders genaa?ndShgters of Slagtvogclen , we- gens hunne wreedheid in xt verfcheuren van 't klein Gevogelte ; tot welken ook de Europifche en Karolinifche Beemer, Snateraar o/Zwar- te Mantel , wordt fbuis gebragt. /"Ander den naam van Lanius worde, door den Heer Linn^eüs, thans een Geflagc van Vogelen befchreeven , waar op de Neder. duit- (* ) Ephemerid, Nacura Curios. Cent, 2. Agd. VL 212 Beschrvving van II. duitfchc Naam van Klaauwier niet onaardig is Afdeel. toCgepa(l. Immers veelen derzei ven hebben den- Hoofd- Lacynfchen Naam, waarfchynlyk , van het ver- stuk. fcheuren der Vogelen, daar zy zeer wreedelyk mede te werk gaan ; even of zy vermaak had- den Sn dezelven levendig van elkander te pluk- ken : weshalve men 'er , in 't Engelfch , ook den naam aan geeft van Slagter of Slag- ter- Vogel, tbe Butcber-Bird , en in 't Franfch, aanfommigen, dien van Ecorcbeur of Vilder. In 9t Hoogduitfch noemt meii ze fomtyds Wurg- Engel of Tbomtraber; dewyl men wil, datzy op de Doorn haagen gaan zitten, en de Vogelt- jes eerft worgen , doorze met den Hals om de Doornen te draaijen , en dan van elkander plukken. Ook is 'er de naam van Neuntboder aan gegeven geweefi ; om dat men meende , dat zy, ieder dag, wel negen Vogelen om 't leven bragten. Hunne gelykheid in gedaante aan een Aakfter, heeft 'er in 't Franfch den naam aan doen geeven van Pie-Griécbe , of gryze Aakfter, wegens de Afchgraauwe kleur aan de zyden van *t Lyf; weshalve men den gemeenften ook La- mus Cinereus genoemd vindt. Kenraer- De Kenmerken zyn , volgens Linn^eus, een keü* taamelyk regte Bek, wederzyds naar de punt toe met een Tandje, aan den wortel naakt; de Tong ingefcheurd. Brisson zegt , dat zy vier Vingeren hebben, drie voor, één agter, onge- vliesd en van elkander afgezonderd : de Pooten, tot aan de Schenkels toe, gevederd > den Bek: regt* DE KlAAUWIEREN. 213 regt, van boven verhevenrond, aan den wortel jj zo dik als breed ; de Bovenkaak naby de punt Afdeel. wederzyds uitgerand, en aan het end haakig vf. , Hoofd * omgckromd. stuk,, Hy, die deeze Vogelen, onder den laatftge- Soorten. melden Geflagtnaam , in 'c Franfch voorftelt,hceft dezelven , wegens 't getal der Vingeren en de geftalte van den Bek , met de Lyfters in een zelfden Rang geplaatft. Zyn Gefiagt bevat.zes en-twintig Soorten, waar van de meeften uit- heemfchen zyri , en hy heeft vier Plaaten met Af beeldingen derzelven gevuld. Link^eus geeft tien Soorten van Klaauwieren op, als volgt. (1) Klaauwier mtt eene Wigvormige Staart , r* den Kop gekuifd, het Lyf rosagtig , criftatm. onderen Goud- geel en bruin gegolfd. Gekuifde Klaauwicro Onder den naam van rosfe gekuifde Klaamvier wordt deeze Vogel, die in Bengale huisveft, door Edwards afgebeeld en befchreeven. De Inwooners noemen hem aldaar Churah. Zyn grootte is, gelyk die der meefte Soorten van dit Geflagc, als een Leeurik, de langte van het end des Beks tot aan het uiterfte van/de Staart zes en een half Duim : die van den Bek zeven en een halve Linie, die van de Staart twee Duim agt Liniën , en van den middelden Vinger, met den Nagel, zeven Liniën. De kleur (1) Lanius, Cauda cuneiformi, Capire criftato, Cor- pore rufefcente , fubtus fuivo fufcoque undularo Syft» N*t. X. Lanius fulvus criftatus. Edw. ^4?, 54. T. 5^. I Deel. IV. Sivi, O 3 2T4 BESCHRTVING VAN Ij# kleur is van boven ros , van onderen vuil Oran* Afdeel, je) met zwarte dwars-ftreepen ; een halfmaans- Hoofd wyze zwane Vlak aScer de Oogen: de Slag- stuk/ pennen bruin, aan de uiterfte randen bleeker, de Staar&vederen van boven rosagtig van onde- ren grys. De Bek heeft aan den wortel cene Vleefchkleur 3 die allengs donkerer en zwartag. tig wordt aan de punt : de Vingers en Nagelen zyn zwart. Kanadafche. Ik heb hier de Afbeelding ingevoegd van den Pl.xxxU. «ekujfden Klaauwier van Kanada* welken de Heer Bkisson, uit het Kabinet van den Heer Aubry, in zyn Werk geplaarft heeft. Deeze verfchilt niet merkelyk van den voorgaanden, dan dat hy van onderen bleek Afchgraaüw is ; de Kuif en Borft bleek-ros; de Staartpennen zwartagtig, aan de randen en toppen wit; het Lyf van boven rosagtig bruin. Ik weet niets van de eigenfchappen deezer Kuifklaauwieren. TI. (2) Klaauwier , met eene Wigvormige Staart, pxcufator. die aan de zy den wit is; een gryze Rug, de >V agtcr. Wieken zwart met een witte Vlak. LiNNiEUS hadt deezen te vooren, onder de Sweedfche Dieren , by den naam van Ampelis be- t fchree- (2} Lanius Caucfè cuneiformi, lateribus alba; Dorfoca» no. Alis nicris macula alba. Syft. Nat, X. Ampelis cccru- lescens, Alis Caudaque nigricanribus. Faun.Suec. 181. La» jiius Cirmens major. Aldrov. Ormtb.h $.p.}%6. Will. Ornith. 53. 1. 10. Raj. ^4*. i8.Alb. *Ay. 2. p. 13. 1. 1 $. Pi- ca cincrea Fmsciwir.t. 59. DE KLAAUWIEREN. fchreeven. Men kan hem, zegt hy, aanmer- ken als een middelfoort , tulTcben de Havikken Raaven en Moflchen. Hec is de gemeene groo te Klaau wier van Europa , hoewel doch niet groo ter dan een Merel of zwarte Lyfter. De lang te wordt van den Heer Brisson gefield op ne gen Duim vier Liniën, de hoogte op zeven Duim, zeven Liniën, en die van den Bek op ongevaar een Duim. De Italiaanen noemen deezen Klaauwier FaU conello of Valkje, en niet ten onregte, dewyl men hem fomwylen , gelyk de Havikken , op den Vogelvangft afrigt , zo Rajls getuige LiNN.ïrs zegt, dat de Valkeniers 'er gebruik van maaken, om de Valken te onderwyzeri, Zyn gewoone Leeftogt beftaat uit Infekten ; doch hy aart ook wel op 't Ge\ ogeke , en is zeer ftout, taftende zelfs Merels aan, en die verfcheuren- de. Men ziet hem zelden te roeften zitten , dan in de top der Boomen , of boven op een Haag; uitgenomen in de Herfft, en, geduurende cac Saizoen, hoort men hem op verfcheide Tooncn zingen. Des Winters houdt hy een zelfden Toon, die zig van verre duidelyk laat hooren; omtrent als 't Geluid van een Kat-Uil, die zy- nen makker roept: fchreeuwende vry aangenaam bottin , boiïin , dat hy dikwils herhaalt. Zyn Neft maakt hy van Mos , Wolle of Katoengras, met een bodem van Hey; het is van binnen met eenige vezeltjes Hooy bekleed. In het Neft vindt men gewoonlyk zes Jongen, die i.deel iv, stuk, O 4 naar II. Afdeel» VL Hoofd» STUK» 216 Beschryving van II. naar de Ouden niet gelyken,dan door den Bek, Afdeel, Pooten en Klaauwen : zy hebben , naame- TTV** lyk 3 nog maar de wortels der Vederen , trek* Hoofd. j ö stuk# kende naar hec groen. HL (3) Klaauwier met eene Wigvormige Staart, C Schli' de RiS Srys > de vier middelfte St aartpen- Aakfter, nen van de zelfde kleur , den Bek Loodverwig. Behalve den witten Klaauwier en den groo- ten of allergrootften , die zeer zeldzaam voor- komen, is 'er een kleinere gemeene, waar aan de Engelfchen den naam van WoodXhat of Bofch- Kat geeven , en dien de onzen Schat- Aakjler , Hankwerk of Vinkenbyter noemen , zo men wil. De Latynfche of liever Griekfche Naam is Col- lufiO f de Italiaanfche, by Bononie, Buferula. De grootte is omtrent als die van onze eerlte Soort, De kleur verfchilt in 't Wyfje grootelyks van die in 't Mannetje. Dit laatfte is van boven driekleurig , van onderen wit met ros gemengd, met een zwarte Streep door de Oogen , weder- zyds: het Wyfje is van boven ros, mee bruin overdwars geftreept : van onderen rosagtig vuil- wit; de Borffc en Zyden met bruine Streepen getekend. Wegens deeze kleur van 't laatfl> ge- (3) Lanius Cauda fubcuneiformi , Dorfo sjrifeo, Rec- tricihus quatuor intermediis unicolorihus ; Roftro plum- beo, Syfl. Nat, X. Ampeüs Dorfo grifeo , macula ad O- culos lon^irudinali. Faun. Suec. 180. T. 2. f. 180. Lanius tertius. VVill. Orniih. 54. Raj. .Av. 18. Alb. ^Av. 2. p. 18. T 14. 15. Pica media» Lanius medius, Frisco, DE KLAAUWIEREN. 217 II. Afdeel. VI. Hoofd- stuk. gemelde, geeft 'er de Heer Brisson den naam van Pie-griéche rouffe aan. Van deezen Vogel wordt gezegd , dat hy , gelyk de groote Klaauwier, zes Eijerenlegt, die wit zyn , doch aan het ftompe end een roodagtige Kring hebben. Zyn aart is even de zelfde j in het eeten van Infekten en Vogelt, jes, met welke laatften hy fpcelt als een Kat met den Muis; pikkende 'er het Brein uit. Hy houdt zyn prooy in de eene Poot , en eetze, middelerwyl op den anderen ruftende , geiyk de Roofvogelen meer doen. Verfchrikt zynde fchreeuwt hy yzelyk, beweegt zyne Staart heen en weer , en houdt ze opgeheven. De Bouw- landen worden door hem van Muizen gezui- verd , en hy zoekt 'er ook veel Torren en an- der Ongedierte uit. Het is hem onverfchillig , of hy op Diftelen of Struiken zitten gaa, doch gemeenlyk onthoudt hy zig in 't Geboomte. (4) Klaauvcier , op den top van *t Hoofd zwar 1 3 iv. met een roodagtige Streep overlangs. Tyrannus. Tyraa. Men vindt deezen daor Catesbt , die 'er een naauwkeurige Afbeelding van geeft , de Vlie- genvanger met een rooden Krans geheten , en hy zegt , dat de Engelfchen hem Tyrant noe- men , dat zo veel zegt als Tyran. Frisch geeft (4) Lanius Verrice ni°ro : Srria lon^irudinali fulvi. Syfl. Nat. X. Mufcicapa corona rubra. Catïsb. Cur. 1. p« >'5". T. 55". Pica Americana crillara. Frisch. ^Av. 4, X 62. l.Df F.u IV. Stuk, O 5 2t8 Beschryvinc van m geeft 'er, onder den naam van Amerikaanfche Afdeel, gekuifde Aakfier , ook een nette Figuur van, VI. De grootte is omtrent als die der voorgaanden : ^tuk*" de k'eur van boven grys-bruin , van onderen wit; aan de Bord bleek Afchgraauw: de Kop van boven zwart , met de Vederen aan den Wortel geel ; de Slagpennen bruin , met roffe randen. Boven de Neusgaten , en om de Keel, fteeken langagtige zwarte Hairtjes uit, voor- waards gekeerd en (lyf als Varkens-borftels. De tek,Pooten en Klaauwen zyn zwartagtig bruin. Van deezen Vogel wordt getuigd , dat hy van allerley Infekten leeft. Hy maakt zyn Neft op de toppen van Boomen en Haagen. Ter- wyl het Wyfje broedt, worden alle andere Vo* gelen , zelfs Valken en Arenden , door het Mannetje ver van het Neft weggejaagd. Men vindt ze op 't Eiland St. Domingo : in de Maand April wordt Virginie en Karolina door hun bezogt, alwaar zy hunne Jongen teelen. Kïaauwier De Heer Brisson, door wien deeze Vogel Cayen- ;n Zyn Geflagt der Vliegenvangeren geplaatfi: pf"XXXII is 5 befchryft nog vyf andere Amerikaanfche Ty- 4. rannen , waar onder een is met een zeer lange gevorkte Staart , die uit Kanada gekomen was ; één van Sc Domingo, één van Brafil cn twee van Cayenne. Ik heb hier , uit zyne menigte van Afbeeldingen , die gebruikt van eenen Klaauwier van Cayenne , wiens Kop zwart is, cn de Keel witagtig ; het Lyf Afchgraauw , doch met overlangfe Streepjes getekend : zo dat D E Klaauwieren. 219 dat dezelve zig als gevlakt vertoont. De Slag. en Scaarcpennen zyn zwart. (5) Klaauwier met het Lyf rood , een band om de Oogen ; de tippen der Slag- en Staart- pennen zwart. Van deezen, dien Edwards onder den naam van roode Surinaamfcbe Vogel bëfchrytfr , en zeer frany afbeeldt, wordt door hem getuigd, dat die in geftalte en grootte veel overeenkomfl; heeft met den Europifchen Beenier of Zyde-Staart. De kleur is over 't geheele Lighaam rood, maar donkerer aan de zyden van den Kop, aan den Hals, Borft, op de Rug en Vleugelen; waar by het heldere hoog- rood van den top des Hoofds fierlyk affteekt en uitmunt. Even zo helder rood is ook het onderfte van het Lyf en de Staart ; doch de tippen van derzelver Vede- ren zyn zwart , de Pooten en derzelver Vinge- ren bruinagtig geel. (6) Klaauwier met het Lyf geeUagtig , het Voorhoofd en de Vleugelen zwart. De Heer Osbeck heeft deezen Klaauwier, dien ik onder dit Geflagt van Brisson niet aan- getekend vind , op zyne Reize in China waar- ge- (5-) Lanius Corpore rubro, fascia Oculari, Remigurtt Re&ricumque apicibus nigris.J>/?; Nat.X. Garrulus ruber Suriiiamenns. I'uw. *Ay 39. Tab. 39. (6) Lanius Corpore lurescente, Fronte Alisque nigris. SylK Nat. X. Lanius A Scack. Csb. It. 2*7. L Deel, IV, Stuk. II. Afdeel. VI. Hoofd- stuk. V. Carnifex. Beul. Vt 220 BESCHRYVING VAN II. genomen, alwaar die A-Scback geheten wordt. Afdeel. jje grootte is als der voorgaanden ; de Kop en Hals zyn van boven grys; de Hals van onderen Hoofd j stuk. witagtig; de Rug en Buik Schulpkleurig. De Slagpennen zyn zwart; de eerden in rang wie aan den wortel , de tweeden aan de tippen. VII« (7) Klaauvoier met de Staart ongefplitjl ; bet Roodkop mn ^oven zwart 5 mn on^eren i bet Agterboofd gepurperd. Deeze Vogel,zegt Alein, heeft de grootte van denAfchgraauwenKlaauwier.De top van 'tHoofd en't bovenftevan denHals zyn bleekrood of bruin: de Veders , die het voorfte van den Kop dekken, als ook die rondom de Oogen en aan dezyden van den Hals zyn , hebben een donker-bruine kleur; gelyk ook die van de Rug, Vlerken en Staart, uitgenomen een langwerpig wit merk, op ieder Schouder, cn een groote Vlak van dc zelfde kleur op de Wieken , wederzyds. De Bek is zwart, de Neusgaten klein cn rond, de Bovenkaak, aan den wortel, met een witte Streep. De Oogkring is vuil-wit ; de Keel , Borfi en Buik, wit; de Dy ën helder Afchgraauw, naar bruin trekkende : de Pooten donker en de Nagelen zwart. Willoughby befchryft een dergelyken, aan den Rhyn gefchooten , wiens Kop hoogrood was 9 (7) Lanius Cauda integra , Corpore fupra ni^ro fubrus albo, Occipite purpureo. Syfl. Nat. X. Lanius rubro Ca^ pire. Albin, *Ay% II, pag. i^. Tab, i£t DE KLAAÜ WIEREN. 221 was, en de Staart omringd met een witte Streep n. als een Parabool , zynde de ruimte daar binnen Af^eel. zwart: weshalve ik hem liever Roodkop noem rTv** Hoofd- dan Purpernek» STÜK. (8) Klaauwier met de Staart als een Schaar, VIII. het Lyf blaauwagtig zwart, den Buik wit. C^^^t De lieer Edwards hadt deezen, die in Ben- gale huishoudt, en aldaar, in de Landtaal, ge- noemd wordt Fingaby gevonden in eene Ver- zameling te Londen. Hy geeft 'er den naam aan van Vorkflaartige Indiaanfche Slagter-Vogel; hoewel de Staart, zegthy, hem daar van fcbync af te zonderen. De Bek is dik en (terk, als die van een Havik gekromd, doch wat langer , mee vry groote Neusgaten , en aan den wortel mee ftyve Hairtjes bezet. De geheele Kop, Hals, Rug en Dekvederen der Vleugelen , zyn glim- mend zwart , met een glans van blaauw , pur- per en groen , naar den verfchillenden ftand ten opzigt van het Lichc. De buitenfte Slagpennen zyn zwartagtig bruin , gelyk ook de Staart , welker middelde Pennen kortft zyn, de bui- tenften langft met witte punten. Ik voeg hier nevens de Afbeelding van een Kaapfche. Kaapfchen Klaauwier, die door zyne Staart ee- Pl.xxxii. ■ nigermaate naar den Bengaalfchen zweemt , zyn- F's' 6* de (8) Lanius Cauda forficara, Corpore nigro caerules- cenre, Abdomine albo. tyft. Nat, X, Lanius Cauda &s- cipara. Edw. v^>. 5ö T»b. 5$, 222 BESCHR YVING VAN II, de door den Abt DÉ la Caille , geduurende Afdeel. Zyn yerblyf aan de Kaap der Goede Hope, den Hoofd ^eer ^EAnMUR toegezonden , en in deszeïfs stok. Kabinet geplaadt : waar uit de Heer Brisson hem aldus befchryft. Hy is een weinig kleiner dan de Europifche groote Klaauwier. De Kop, het bovenfte van den Hals, de Rug, Stuit , de bovenfte Dekvederen van de Staart en die der Schouderen , zyn zwartagtig van kleur : de Keel, het onderfte van den Hals, de Bord, Buik, Zyden en onderfte Staartpennen , zyn wit ; ge- lyk ook de Pooten, ten grootften deele. De twee middelde Staartpennen zyn langer dan de zydelingfe, die allengs korter worden, zynde de buitenfte wederzyds de allerkortftcn. De Bek , Vingers en Nagelen , zyn zwartagtig. Hy heeft dergelyke borftelige Veertjes aan de Neusgaten en op de hoeken van den Bek, als andere Soorten van dit Geflagt. IX. ^}ocoftt>s. Snaak. (9) Klaauwier met de Staart cngefplitft, het highaam grys, het onderfte Ooglid purper , den Aars Blosdkleurig. Deeze wordt van de Chineezen Kaukai-Kann geheten; zo de Heer Osbeck , die hem uit China medegebragt heeft, verhaalt. Zyn Bek is zwart, de Kop van boven zwart , aan de zy- den en Keel wit : de Rug grys-bruin : de Hals van (9) Lanius Cauda" integra Corporegriseo, Palpebra in- feriore purpurea, Ano Sanguineo. *4mxnit* utcad, IV* p. 238, DE KlAAÜWIEREN. 2*3 van onderen Afchgraaüw met een bruinen Band: de Borfl: en Buik omtrent van de zelfde kleur : de plaats van den Aars bloedverwig. Zyn Wie- ken zyn rondagtig met bruine Slagpennen : de Staartpennen omtrent even lang, minder ftyf* zwartagtig; de buitenfte aan den top, naarbin nen toe, wit : de Voeten zwart, met vier Vin geren , welker agterfte dikker is dan de anderen, (10) Klaauwier met de Staart ongefplijl, wiens Slagpennen 9 die aan de grootften volgen^ ge kleurde Vliezige tippen hebben. Op veelerley wyzen is deeze Vogel geplaatft geweeft. De Ouden hebben hem Garrulus Bo- hémiens geheten , en 'er wonderen van verhaald, zo ten opzigt van zyne inwendige gefteldheid ■ als van zyn Vernuft. Ook noemden zy hem Ampelis , om dat hy Befiën of Beffen eet , en hier van is de Geflagtnaam af komftig, welken de Heer Linn^eus voorheen gebruikte, toen deeze Beemer, met en benevens de gemeene Europifche Klaauwieren, in de rang der Mos- fchen , en wel tuffchen de Sitta en Loxia, ge- fchikt werdt (f). %e Afbeelding van Gesne- rus (ie) Lanius Remigibus fecundariis apice membranaceo colorato, Cauda integra. Syfi. Nut. X. Ampeiis Remigi- bus quibusdam apice membranaceo terminaris. Fuun $*ec* 179. Garrulus Bohemicus Gesn. ^Ay. 703. Aldr. Om 1. 12. c. i3. Will. Om. 90. t. 20. Raj ^Av. 8f. Ai b. ±Ay» 2. p. 2f. r. 26. Frisch Av> 32. f. 1* Garrulus Ca- rolinenfis. Catesb. Car. I, p. 46. t. 46- (t) Zie ±yft. Nut. Ed. VI. p. 30, öc Faun $»ec. p. 6j. lt D&£ft, XV. Stuk, Afdeel/. VI. Hoofd* stuk. Garrulus» Beemer* '> M B E S C H Iv Y V I K G V A H U# r üs is in 't Werk van Johsston op Tab. XLIIL, Afdeel, onder den tytel van Pica glandarice genus , ge- plaatft. Weinigen, cgter , brengen hem tot de stuk. ' Aakfters, hoewel de Naam van Garrulus zeke- re Klapagtigheid fchynt aah te duiden ; daar men mede zien zal op 't woord ziziri, 't welk hy dikwils herhaal t, en weshalve fommige Duit- fchers hem Zinzerelle noemen , en de Engelfchen Bobeemfcbe Gaay of ' Snater aar , de Franfchen Ja. feur de Bohème. Sommigen geeven 'er ook den Naam van Wipjlaart , Sneeuwvogel en Zyde- Staart aan ; doch de gemeene Naam , in 't Ne- derduitich , is Beemer of Zwarte Mantel. Dit Vogeltje is maar weinig grooter dan een Leeurik , en yerfchüt derhalve in grootte naauw- ly.ks van de andere Klaauwieren. Het is gekuifd; bruinagtig graauw over 't gehecle Lyf , doch naar den Kop toe bruin-wit , en geheel zwart aan de Keel, by de Oogen en Neusgaten, aan den Bek , Pooten , Slag en Staartpennen , wel- ke laatften egter geele tippen hebben, 't Schynt dat de Staartpennen zagter zyn dan gewoonlyk. De Oogkringen zyn rood. Het onthoudt zig in de Boflchen van Europa ysn leeft van veeler- ley Befiën of Vrugten , gelyk de Lyfters , doch Druiven en Jeneverbeflen bemint het meeft. Karolini- Als eene Verfcheidenheid wordt, tot deeze fehc« Soort , van den Heer Linnjeus gebragt de Keu rolinifebe Snapper van Catesby, diende Mexi- kaanen Caquantototl noemen , en Klein de Ka- rolinifebe klappende Lyfter. Edwards geeft daar van i)Ë Klaauwierbn. ^25 van ook eene naaüwkeurige Afbeelding (f) , IL waar uic blykt, dat de kleur van 't boven - Lyf Afdeel* rosagtig is , die van 'c onder- Lyf geel ; de jj Borft wit, de Slagpennen zyn blaauwagtig stuk* Afchgraauw, gelyk ook de Pooten en Staart* die Goud-geel is aan 't end. Hy zegt , dat de Wyfjes niet zo helder gekleurd , noch ook op de Vleugels met donker. roode flippen als Zegel-Lak getekend zyn , gelyk de Man- netjes van deeze Vogelen. Zy zyn gekuifd $ even als deEuropifche Beemer. VIL HOOFDSTUK. Befcbryving van '£ Geflagt der Pappegaai- jen : derzélver onderfcheiding in Ara's óf Weftindifche Raaven , Kakatoes , Lorys, Pappegaaijen , Parkieten en Parkietjes y volgens den Heer Bri^son. Derzélver me- nigvuldige Verfcheidenheden toegepaft op de Soorten , die Linnjeus opgeeft. Hunne Naam , Woonplaats , Eigenfchappen en Ge* bruik. HEt Kenmerk van den tweeden Rang der Verdeeïïng Vogelen by den Heer Linn^eüs , is , dat zy ^u^1**" den Bek eenigermaate famengedrukt aan de zyden , of als een Mes hebben , met eene bultige of ronde Rug , dat is als eeo Snoeimes of (|) Tom. V. PI. 242. Ié Dü. El. IV. STtK. P 226 B E S C H R Y VING H. of als een Zikkel; om zig duidelyker uitte VII ^ ^m^ev' ®e Pappegaaijen hebben daar in de Hojfd- eerde plaats, waar onder hy twee Hoofd-ver- stuk. deelingen maakt, naamelyk dc ecne van lang- ftaarten, die de Staart Wigswyze hebben, de andere van kortftaarten , met de Staart aan 't end gelyk of breed. De Heer Brisson maakt een andere onderfcheiding , in zyn Pappe- gaaijen-Geflagt, fpreekende daar van aldus. Onder- £)e Vogelen van dit Geflagc zvn ongelvk van fcheiding ° . .? - . ; . van Bris- dikte: iommigen, naamelyk, komen in Ly vig- *ON# heid naby aan de Hoenderen ; anderen gaan een Lyfter , ja een Leeurik , naauwlyks te boven. Onder de grooten , zo wel als onder de klei- nen, heeft de eene Soort de Staart zeer lang* de andere veel korter. De grooten , met een zeer lange Staart, noemen wy Ara's, in 't La- tyn Arce, en de Engelfchen hecten ze Maccaos. Van de grooten , wier Staart kort is , zyn fom- xnigen bykans geheel wit, en deeze noemen wy Kakatoes, in 't Latyn Cacatua , en de En- gelfchen geeven 'er den naam van Cockatoons aan; in anderen heeft de roode kleur de over- hand, welken wy, zo wel als de Engelfchen, Lory's noemen, in 't Latyn Lorii: anderen], ein- delyk, zyn met verfcheide kleuren gemengeld , ; en wy geeven 'er den naam aan van Penoquets, in 't Latyn Ffittaci, en de Engelfchen heeten dezelven Parrots. De kleinen, die de Staart lang hebben , noemen wy Perruches , in 't La-; tyn PJittaca9 de Engel ühciilong-tail'd Parrakeets vah de Pappegaaïjen. 127 of langftaartige Parkieten. Dc zodanige klei- rt. nen , voor 't laatft , welker Staart kort is, wor- AfdeeL- den van ons petites Perruches 9 in 't Latyn PJiu ^Jootd tacula, en in 't Engelfch, eenvoudiglyk, Parra- stuk. keets, dat is Parkietjes , genoemd. Op deeze wyze heeft BRissoN byna honderd denh^en1" Soorten of Verfcheidenheden van Vogelen 5 in *an Pappe- dit Gcflagt , als by Afdeelingen geplaatft ; waar gaa,Jen* van ik , om de aardigheid , de Naamen zal op- * geeven. ARA'S of MACCAOTS, zeven in getal. ■ 1. De Ara van Brafil. 2. Die van Jamaika(i}- 3. De blaauw en geele van Jamaika. 4. De blaauw en geele van Brafil (2). 5. De gemengelde van de Molukkes. 6. De groene van Brafil (5). 7. De groen en roode van Brafil. KAKATOES, vyf in getal. " 8. De gewoone witte. 9* Die met een geele Kuif Ci 6> 10. Die met een roode Kuif. 11. De kleine Kakatoe. 12. De Kakatoe met roo- deWieken enStaart, 09> LORTS y zeven in getal. DeLory vanCeram. (22). DeLory van deMo- lukkes(2i). 15, Die uit Ooftindië 13 14 I I. Deel. IV, Stuk. P 2 16. Dre van de Phüippyn- fche Eilanden (24. 17. De Braiiliaanfche. 18. Die met een Hals- kraag uit indie. 19. De Amboineefche. 20, 228 BESCHRf VING Tl Afdeist • VIL Hoofd- stuk. PERROQUETS of PAP PEG AAI JEN, vier 671' dertig. 22. 24. 26 20. De veelkoppige van Jam ai ka. 21. De blaauwkoppige van Brafil. De Pappegaay van Barbados. Die vanCaijenneC 1 5). De roodkoppige van Brafil . Die met een rooden Keel van Jamaika C34> De Pappegaay van Martinique (26). 27. Die met een rooden Keel vanMartinique. 28. De blaauwkoppige van Guajana. 29. De blaauwkoppige van Martinique. 96. De * blaauwkoppige uit Indie (29). Die met een rood Voorhoofd van Bra- fil (30> De Amazoon. Dezelve met een geel Voorhoofd. De Amazoon met een blaauwen Keel. 30 3*. 32. 33- 34. De Amazoon met een Bek van ver- fcheiderley kleu- ren. 35. De Brafiliaanfche Amazoon. 36. De Amazoon van Jamaika (4). 3 7. De bonte Amazoon (27> 38. Die met een geelen Keel. 39. DeChineefchePap- pegaay. 40. De Amerikaanfche (3i> 41. Die van *t Eiland LU9011. 42. Die met een witten Borft van Mexico (33> 43. De veelkleurige uit India (32). 44. De Pappegaay van Guadaloupe. 45. Die van Nieuw Spanje Qi 8> 46. De blaauwe van Guajana (25). 47. De geele Pappe- gaay, VAN DE PaPPEGAAIJEN. 22$ 48. De geele van Cuba (28). 49. De Afchgraauwe van Guinéé (20). 50. De Afchgraauwe van Brafil. 51. De bruine Pappegaay. jr# 52. De Perroquet Masca- Afdeel. rin(3). 53. De zwartePappegaay van 6». Madagaskar VIL Hoofd- stuk, PERR UCHESof PARKIE TEN^agt-en-twintig. 54. De gemeene groe- ne (13). 55. Die meteen Hals- kraag C9> 56. De Indifche met een Halskraag. 57- Die met een Hals- kraag van 't Ei- land Bourbon. 58. De Parkiet van Gu- adaloupe. 59. De Parkiet van Gu- ajana. 60. Die van Ca ij enne. 61. De Brafiliaanfche. 62. De Brafiliaanfche met een rood Voorhoofd 00« 63. De Indiaanfche. 64. Die van Gingi in Ooftindië. 65. De roodkoppige van Gingi. 66. DeBengaalfchePar- kiet, I»J>bsu IV.Stvk» 67. De Karolinifche (8). 68. De Illinoifche uit Noord - Amerika (10). 69. Die van Martiniqiie (12). 70. De blaauwkoppige Parkiet. 71. Dejapanfche. 72. De bonte van Amboi- na. 73. De Indiaanfche bonte (14). 74 De geele van Brafil. 75. De geele van Mexi- ko. 76. De Angolafche geele (?)• 77. De roode van Borneo (6). 78. Delndiaanfche roode. 79. De roode van Amboi-r na. 80. De roode gekuifde van 't Eiland Java. P 3 PR- II. Afdeel. VIL Hoofd, stuk. 230 Beschryving PETITES PERRUCHES, of PARKIET- JES, zeftien. Kenmer- ken. Soorten van Lw- VJEVS, 81. Brafiliaanfch Parkiet- je. 82. Roodkoppig van Bra- fil. 83. Blaauwgattig vanBra- fil C37> 84. Malaks Parkietje. 85. Gdneefch(35> 86. Indiaanfch. (36). 87. Parkietje van dePhi- lippynfche Eilanden. 88. Van Madagaskar. 89. MeteengeeleKeeL 90. Geelkoppig van Braüi. 91. Geel Parkietje van Brafil. 92. Parkietje van Sene- gal. 93. Bruin van Brafil. 94. Gekuifd. 95. Gekuifd vanMexi- ko. 97. Goudwiekje. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt van Vogelen zyn, volgens Brisson; dat zy vier Vingeren hebben , ongevliesd, twee voor, twee agter: allen omtrent tot den wortel toe van één gefcheiden : de Dyën gevederd , cot aan de Schenkels: den Bek kort, haakswyze, van boven rond, dikker dan breed. Volgens LiNNiEüs is de Bek krom, de govenkaak be- weeglyk, met Wafch voorzien: de Tong Vlee- zig , ftomp, ongefplitft: de voor- Vingeren en agrer- Vingeren , ieder twee. Uit de gemelde Onderfcheiding blykt, dat de Ara's en Parkieten zouden moeten begree- pen zyn in de eerfte Afdeeling van Linn^üs, welke de langftaartigen bevat; de Kakatoes, Lorys , Pappegaaijen en Parkietjes ? in de laat- ile, naamelyk onder dc kortftaartige. Dit heeft cok VAN DE PAPPEGA AIJEN. ook nagenoeg plaats, volgens het Aanhangfel fl van *t Werk van den Franfchen Heer, alwaar ■ ' onder 37 Soorten, die de Sweedfche Hoog- y0^r leeraar heeft, van de 15 der langftaartigcn drie stuk. tot de Ara's betrokken worden en negen tot de Parkieten : van de 22 der Kortfiaartigen , t-uee tot de Kakatoes , vier tot dê Lorys , twaalf tot de Pappegaaijen en drie tot de Parkietjes, Die maakt te iamen 33 Soorten: zo dat 'er fiegts vier overfchieten , naamelyk drie onder de eer- fte Afdeeling , die volgens Brisson tot de Pap- pegaaijen behooren , niet tegengaande Linn^ecs dezelven ortder de Langflaartigen telt : te wee- ten zyn 3. 4. en 15. Soort, en de 29, dat een kortftaartige Blaauwkop is, die veel fchynt overeen te komen met de Indifche Pappegaay , Nomm. 96 , van Brisson uit Edwards ontleend. 't Verfchil , derhal ven, tuffchen deeze twee Aucheuren, is in dit Geflagt van Vogelen niet * groot, en beftaat voornaamelyk daar in, dat de Franfchman omtrent driemaal zo veel Soor- ten of Verfcheidenheden heeft ; doch daar over zal niemand zig verwonderen. Ook heb ik dee- ze Lyft, als de kompleetfte dien men ooit ge- had heeft van deeze Vogelen , hier in gevoegd , en tuffchen haakjes () aangeweezen , welke Soor- ten van Linn,eus met die van Brisson over- eenkomflig zyn. Eer ik tot de befchryving der gemelde Soorten overgaa , zal ik van de al- gemeene Eigenfchappen der Pappegaaijen fpreeken. 1. deei. iv.Sivx. S 4 De 232 Beschryvinc 11 De Nederduitfche Naam is buiten twyffel af^ Afdeel, konjftig van 't Griekfche .woord Papagas, en Hoor d 1 jLatyrj^che Pfittacus van Pfittakos , dat van een stuk. vermaarde Stad aan de Tigris zou af te lei- den zyn. De Engelfche en Franfche Naamen, Parrot en Perroquet, hebben zy van hun praa- ten of klappen. Voorts is de Naam van Pap- pegaay , met eenige verandering , ook in alle Europeaanfche Taaien byna in gebruik. Woon- Deeze Vogelen vindt men , van allerley Soort, plaats. ^ alle de Wereldsdeelen , buiten Euro- pa, gelyk uit den voorgeplaatften Lyft blyk- baar is. In eenigen , egter , zyn zy meer dan in anderen , en fommigen onthouden zig menig- vuldig op de Specery-Eilanden van Ooftindië, alwaar men die hoog en fierlyk gekleurde Lo- rys in menigte ontmoet. De gewoone : Pappe- gaaijen , eg:er , zyn overvloedigft in Zuid- Ameri- ka , en op de Weftindifche Eilanden. Zeker Ge- wed , op 't Zuid- end van Afrika , plagt deswe- gens genoemd te worden het Land der Pappe- gaaijen. In Ethiopië , en in 't Land der Nege- ren aan de Kuft van Guinée, worden zy dik- wils als een Plaag aangemerkt , doordien zy zo veel fchade doen aan het Koorn , inzonderheid aan die Soort, welke Turkfehe Tarwe ge- noemd wordt. Hierom worden zy dikwils, zo aldaar als in Amerika, gefchooten, en de Inlanders eeten hun Vleefch , dat egter dikwils niet al te lekker is; dewyl het den fmaak aanneemt van de Vrugten , die zy eeten. Wanneer zy ge- van de Pappeg aaijen. 233 geaaft hebben op Acajou Nooten , zo is het- IL zelve taamelyk aangenaam ; als de Beffen van AfdeeLo Kampêche-hout hunne Spyze zyn geweeft,dan H^!^ ruikt hun Vleefch zeer lieflyk. Van fommige stuk. Graanen of Zaaden worden zy by uitftek vet , en de Speceryën zetten hun Vleefch een by- zondere geur by; doch, aiszy bittere Zaaden gegeten hebben , is het door bitterheid byna oneetbaar. Het Zaad van den Katoenboom maakt hun dronken , zo dat zy zig gemakkelyk met de Handen grypen laaten. Ondertuflchcn wordt het Zaad van Bafterd- Saffraan , dat een vry fterk Purgeermiddel voor den Menfch is, van hun zonder eenig hinder genuttigd. Zeer gaarn onthouden zy zig op den Boom , die de Mus- kaatnooten draagt : 't zy dat de reuk of fmaak der Vrugten , of de aangenaame lommer in dat heete Geweft , daar dezelve groeit, hun aan- lokke. Men wil, dat de Pappegaaycn twee Eijeren fc^p^" leggen, die beurtlings van het Mannetje en Wyfje gebroed worden. By fommigen hebben zy omtrent de grootte van Duiven-Eijeren , en zyn , even als die der Patryzen , met verfchei- de Stippen getekend en gevlakt. Zy maaken hunne Neflen in gaten , die zy in de Boomen vinden of daar in uithollen met hunne Bekken, en leggen daar de Eijeren op eenige Pluimen neer, zo Labat verhaalt. Andere Schryvcrs pielden , dat de Pappegaaijen hunne Neflen maaken in zulke Gaten, daar een andere Vogel Deel* IV. Stwk. P J tC 234 Beschryvinc jj# te vooren genefteld heeft; ten einde hunne Jon* Afdeel, gen droog zouden mogen leggen. Dit is niet Hó^f onwaarfchynlyk, wanneer men de behendig- stuk/ heid en lilt in aanmerking neemt, waar mede deezc Vogelen zyn begaafd. Zy voegen 'er by , dat het getal hunner Jongen wel drie , vyf of zeven is; doch dat men 'er zeiden meer dan twee of drie magtig wordt; als daar toe ge- noodzaakt zynde den Boom om ver te hak- ken ; die dan , door 't vallen , eenigen om 't leven brengt of doet wegvliegen. Een heet Klimaat is deeze Vogelen eigen: weshalve men de genen , die in Europa wor- den overgebragt , zorgvuldig voor de Koude moet befchutten. Zy leeven 'er nogthans taame- lyk lang , doch zyn aan zekere Kwaal onder- hevig, welke met de Vallende Ziekte eenige overeenkomft fchynt te hebben. Alle Vrug- ten , byna , die van de Menfchen gegeten worden , zyn hun aangenaam, doch inzonder- heid beminnen zy de lekkerften , en houden veel van Banket, Brood in Wyn geweekt en klontjes Suiker. Peterfelie , egter , wordt ge- zegd een Vergift te zyn voor deeze Vogelen. Hun geklap of praaten is het gene , waar me- de zy den Menfch verluftigen ; zo wel als hun* ne fchoone kleur en aardige potferyën. De Werktuigen hunner Spraak heb ik reeds be- fchreeven. (*). Ia (*) Zie bladz. 32. van de Pappeg aaijen, 235 In de Zeftiende Eeuw hadt men, in Neder- jj land , Gaayfcbutten , en het fchieten naar den Afdeel. Pappegaay heeft nog jaarlyks , hier en daar, Yft plaats, zvnde waarichvnlvk van die Schutte- Hoofd- «STUK ryën afkomflïg ; gelyk dezelven , miffchien , Qaayfchm om het Landvolk te leeren mikken verordend ten, waren. Men fchoot toen naar den Gaay met Bomen , door middel van Boogen ; de Schut- tebroeders hadden een Kaloor aan , en die den Vogel trof wierdc Koning , zo het fchynt ; moetende dan den Pappegaay bezorgen tegen 't volgende Jaar , voor den gemeenen Inleg der Schutteren , eer zy fehooten. Zulk een Schut werdt , in den jaare 1519 ? in 't Dorp St. Maarten opgeregt , dat zynen Schietdag 's Maan- dags na Pinkfteren hadt. Het Dorp St. Pan- kras werdt, in 't voorde des Jaars 1527 , met dergelyk een Gaay-Schut bevoorregt (f). He- dendaags wordt gem?enlyk maar een Houten Pappegaay, op een hoogen Seaak, daar toe ge- bruikt, en men fchiet 'er met Kogels uit Snap* haanen zo lang naar, tot dat een van 't gezel- fchap den Vogel getroffen hebbe , zo dat hy van boven neder tuimelt j en decze wint dan den geftelden Prvs. Thans kome ik tot de befchryving der Scor* ten van dit Geflagt van Vogelen. f) t^ronjk yan MedinbllV. bL 148 1 57. Dz*l. IV. Stuk. (O Pap- 236 Beschryving Afdeel. Vil Hoofo- STUK. I. Macao* Weftindi- fche Raaf. II. Blaauw- (1) Pappegaay met een lange Staart, rood van kleur , de Slagpennen van boven blaauvo , van onderen ros , de Wangen kaal en gerimpeld. Deeze is een der grootften van het Pappe- gaaijen-Geflagt, en ftondt als zodanig, roet den volgenden , reeds te boek by de Ouden. Men geeft 'er den naam aan van roode en rood-blaau- we , of ook van groate Pappegaay van Macao, en noemt hem dus ook enkel Maccao of Ara; hoewel hy egter , in onderfeheiding van de twee- de Soort , Araracanga genoemd wordt. Het Lyf is van grootte als een Kapoen ; de Staart , die zeer puntig is, wegens het uitftecken der twee middeUte Pennen , één Voet en omtrent agt Duimen lang: de Bovenkaak wit, de On- derkaak zwart. Hy onthoudt zig in Zuid-Ameri- ka , en inzonderheid in Brafil ; weshalve men hem, verkecrdelyk , Oojlindifcbe Raaf genoemd heeft: milTchien, om dat men meende, dat de Naam van Macao, in China, afkomftig ware. (2) Pappegaay met een lange Staart , vanbo- ven blaauw; de Wangen kaaly met gepluim- de Jlreepen. Dee* (1) Pfitracus macrourus ruber ♦ Remigibus fupra cceru- leis, fubtus rufis.Gemsnudisrugofis. Syfï. Nat. X.44. Pfitra- cus Caudül cuneiforroi , Temporiöus «udis rugofis. Syft, Nat.M. 18 -Pfirtacus maximus alter. Aldr. Ormth. L. 11. C. 3. Will. Ornith. 73. Rat. ^A>. 29. Albin» Av.I, p. 11. T. 11. Edw. 158. T. 158. Pfittacus eryhrocya- iicus. GfSN. sAy. 721. Araracanga Margr. Bras, 266. (2) Pfittacus macrourus fupra cceruleus, Genis nudis, lineis plumofis. Syft.N'at. X. Pfittacus Cauda cunei-for- roi, Tetnporibus nudis , lineis plumofis.^. Sjfi Nat. VI. Pfu* VAK DE PAPPEGAAIJEN. Deeze wordt , in Zuid- Amerika , Ararauna ge- jj noemd, doch gemeenlyk de blaauw- geele Pap- Afdeel» pegaay of Ara, en hy ftaat, zo wel als de voor- VN. gaande, onder den naam van allergrootfte Pap- ^$°°Fjf" pegaay by de Ouden bekend. Hier te Lande noemt menze beiden , doorgaans , Wejlindijcbe Raaven. De Kleur is in 't Wyf je , aan de Borft, Buik en Staart, van onderen, geel; in het Man- netje, rood: boven op 't Lyf, zyn zy beiden Hcmelfchblaauw. De Bek en Keel zyn zwart. De Heer Bkisson heeft deezen, dien hy aan- merkt in Jamaika , Guajana en Brafil, te huis- veften, de blaauw en geelt Ara van Brafil ge- heten : de andere is , door hem * de Ara van Jamaika genoemd. Hy heeft nog een blaauw engeelenvan Jamaika, die by fornmigen het Wyf je geagt wordt van den laatftgemelden , welken de Engelfehen gemeenlyk Maccao of Mac- caw noemen , of i^g^Joog-Pappegaay. Hy heeft ook een Ara van Brafil ; die in kleur zelfs wei- nig met den Jamaikafchen verfcWlt: als ook een gemengelden van de Molulffe Eilanden. Dee- ze laatfte is door Seba taamelyk wel afgebeeld, onder den tytel van Oojierfcbe Pappegaay , hy uitfiek Jicrlyk, Loeri genaamd i doch de Figuur heeft drie Voor- vingeren. Ik zal nog iets van deezen te berde brengen. De Ffirtacus maximus cyano croceus. Aldr. Ornith. L. n. C 2. Will. Ornith. no T. 15. RaJ. wXt. 28. l8r. [Sloan. Jam. 2. p. 296. Enw. 159. T. 1^9. Ara- rauna. Marcgr. Bras. 206. Wh.l. C rmth. i LI. Alb *Ay. 3. p. 10. T. 10. fa?tp. Sc 2. p. 16. t. 17. raas. X.Deku IV, Stwk, 238 Beschryving IL De grootte is omtrent als tuflchen de gewoo- Afdeel. ne pappegaaijen en de Ara van Brafil: zyn Staart Hoofd js 17iaar zes duimen en negen Linien lang. Van stuk. boven is de kleur donker hemelfchblaauw : het Molukfe boven de van den Kop zwart: om den Hals gelde!"60* heeft hy een Kraag van groen en rood : de Borfl en Hals zyn bleekrood; het Lyf van onderen donkergroen, met rood gemengeld: de Staart- pennen van boven groen , van onderen rood , met zwarte randen. In de Reisbefchryving van den LordAwsoN, wordt gewag gemaakt van bet verrukkelyk Ge- zigt eener ftroomende Rivier op 't Eiland Qui- to 9 waar van de befchouwing zeer veel ver- fraaid werdt door een verbaazend groote Vlugt van Weftindifche Raaven of Maccao's , die door hun zweeven en draaijen over hec Water, en door 't fchynen van de Zon op hun heerlyk Pluimagie, een allerfierlykfte Vertooning uit- leverden* Ohfrurus. (3) Pappegaay met een lange Staart , zwart graauw en zwart gemengeld , de Staart AJ ch- graauw. Link&us heeft deezen , uit de Reisbefchry- ving van den Heer Hasselquist, onderfteld in Afrika te huisveften. Brisson meent , dat die Soort (3)Pftrtacus macrourus niger, Genisnudis, Vertice ci. joer eo nigrefceate vario , Cauda cinerea, Hasselt It. VAN DE PAPPEGAAIJEN. 239 Soort van Pappegaay, welke hy noemt Perro- IL quet Mascarin, en waar van hy het Vaderland Afdeel* niet wift, fchoon hy den Vogel levendig te Pa- hYqp"d. rys gezien had ; tot deeze Soort behoore. De stuk. zyne is wat grooter dan de gewoone Pappe- gaaijen , hebbende een Staart van vier en een half Duim : zo dat hy hem groote kortflaartige Pappegaay noemt. De kleur is donker Afch- graauw, de Kop en Hals van boven bleeker, met een zwarten Band om den Bek ; roode Oog- kringen ; de Staartpennen donker graauw ; de zydelingfe aan den wortel wit. De Bek is rood, de Pooten bleekrood 5 de Nagelen bruin. (4) Pappegaay met een lange Staart , groen van IV. kleur, de Wangen kaal, de Schouderen hoog- o^Vma- rood. zoon, Eenige Pappegaaijen zyn 'er, die men, 't.zy wegens haare byzonderegertalte^ of om dat zy uit het zo-genaamde Land der Amazoonen kom- men 3 dien Naam toe-eigent. Brisson heeft 'er wel zes Verfcheidenheden van, waar onder die, welke hy noemt Amazoon van Jamaika, met deeze overeenkomt , als zynde de zelfde volgens de aangehaalde Schryvers of Autheuren, Me.eftal heeft deeze den Naam van groene Pappe- gaay (4) Pfltracus tnacrourus viridi?, Genis nudis, Humeris coccineis IViuj. ^Ld.Fr. 2 Ffinacus viridis, Alaium coita fupeiiore rubenre. Au>R Orn L lï. C ^. Raj. ^At\ 30» *8i Stoan. Jam. 2. p 297 Pfittacus media: magnitu» «dinis WlLL. Oru. ui. X. itf. . l.D&tL. IV. Stvk% b£® Beschryvinc II. gaay, met de bovenkant der Wieken rood; Afdeel. js je allergemeenfte in Engeland , zo Hoofd- Rajus getuigt , en voerc 'er, niettemin, den Stuk» naam van Main-Parroty of uitmuntende Pap- pegaay ; gelyk ook de Heer Linn^eus 'er den bynaam van de Edele aan geeft. Door de kleur wordt zy geheel van de Kakatoes afgezonderd. Het Kenmerk van deeze Amazoon is , vol- gens den Heer Brisson, dat het groen van on- deren naar 't geele trekt, zynde de Vederen, boven op 'tLyf, aan de tippen zwart gerand: hel Agterhoofd groenagtig Hemelfchblaauw ; de top bleek geel , de Keel en Wangen ge?el ; de vyf middelde Slagpennen , uitwendig , van boven, de helft, van den wortel af 4 rood; de rand van de Wiek uit rood en geeï gemengeld : de vier buitenfte Staartpennen , wederzyds, in- waards, de onderfte helft rood, met geele ran- den , de andere helft groen met geel bepaald. Om de Oogen loopt een witte kaale Huid. De Bovenkaak is rood , blaauwagtig , zwart: de Onderkaak geheel wit van kleur. De grootte is als een groote Duif, Zyn Brafiliaanfche ver- fchilt weinig van deeze , en in alle de andere; Amazoonen, die hy optelt, is het voornaam, fle verfchil in de Lyft , hier voor, opgete- kend. Zy komen allemaal , zo veel men weet , uit Zuid - Amerika , en wel meeft uit Brafil of tiit het Land der Amazoonen. (5) F*P< VAtf DE PAfPECAAIJEN, 24! (5) Pcippcgaay met een lange Staart , groen u# van kleur, de Wangen kaal, de Slag- en Afdeel, Staartpennen blaauw , van onderen purper- ^*|\ agtig. . STUK. v Zo min als op den Voorigen paft op deezen severvs. de naam van Kakatoe, en de grootte, die niet Groene rad meer dan als een groote Duif is, onderfcheidt r hem van de Weftindifche Raaven ; hoewel dè Heer Brisson hem, wegens de langte van zyn Staart, die puntig is, tot de Ara's betrekt , hem noemende groene Ara van Brafil , onder welken naam hy door EDwARDslchynt afgebeeld te zyn, op Plaat 229. De Engelfchen noemen hem, zo die Autheur getuigt, groene Brafiliaanfchó Maccaw. De langte is, van \ uiterfte des Beks tot aan 't end van de Scaart, een Voet en vyf Duimen, de hoogte, tot aan 't end der Nagelen , omtrent twaalf Duimen. De kieur van 't Lyf is groen, doch het Agterhoofd , en een breede ftreep, die wederzyds langs de Onderkaak loopt , Pur- peragtig bruin ; de top vaiï 't Hoofd blaauw ; de randen der Wieken Vermiljoen-rood; de Oog- leringen Goudkleurig: de Wangen kaal, wit, met zwarte gevederde flreepen ; de Staartpen- nen van boven aan den wortel groen , aan de tippen blaauw, van onderen donker rood. Dc Bek (5) Pfirfacus macrourus vïrïdis , Genisnudis, Remigt- bus Re&ricibusque cocruleis , fubtus purpurascentibus. Mum* *yCd, Frid, L p. 13. / 242 Beschryvins II. Bek cn Nagelen zwart : de Pooten bruin. Hy .Afdeel, onthoudt zig in de Indien. VIL Hoofd- (ö) Pappegaay met een lange Staart, rood van STUK» ■» kleur, de Slag- en Staartpennen aan de tip- Ito**»* Ven Sroen > de Wieken met een Maaüme Vlak. Roode Parkiet van Deeze die weinig meer grootte heeft dan de Bornco. gewoone Parkiet , wordt zeer verkeerdelyk , (gelyk alle de volgende langftaartigc van Lin- njeus ,) Kakatoe geheeten (*). Dc grootte naa- melyk en de kleur wraakt zulks; gelyk ook de Staart, op ver naa, de langteniet heeft van die der Weftindifche Raaven ; hoewel dezelve lang genoeg is, naar reden van het Lighaam, om hem van de kortftaartigen , gelyk de gewoone Pap- pegaaijen zyn, af te zonderen. Edwards heeft hem derhalve de Scharlakenroods Pappegaay met een langere Staart, genoemd. Brisson befchryfe zulk eenen , die door den Hoog Edelen Heer, Graaf van Bentink, aan wylen den Heer Reaümür prefent gedaan was, uit deszelfs Kabinet omftandig. De langte is agt Duimen zes Liniën, de hoogte zes Dui- men drie Liniën; de langte van de Staart vier Duimen, zynde dezelve puntig. De Kleur is onder aan de Hals en Borft bleeker rood , aan den (6) Pfirracuf macrourus ruber, Remigibus Reftrici- bufque apice viriclibus, Alis macula coerulea. Syfl, Nat* X. Pfirtacus coccincus, Cauda longiorc. Edw. sAy% Tab. 175. (*) Jn her V. Deel der Vitgtzagtt Fethtaddinge* , bladz. 167, 168. van de Pappeg aai jen.

. 3. p. 13. T. 13. I Diêei. 1Y. Stuk. Q 2 &4£ Bbschryvinc TL (8) Pappegaay met een lange Staart , groen Afdeel. mn kieur dg K m iyamm „cd. Vil. ö ö Hoofd- j)e pCvvoonc naam van deezcn is dc Karolini- STUK VUI /cfo Parkiet, hoewel men hem ook kleine groene Carfilinen- Pappegaay met een lange Staart getyteld vindt. J*Sm Hy is een weinig groocer dan een Merel of zwar- Groene van T n , , , w, T. . Karoliaa. te Lyiler , hebbende een Staart van zes Duimen lang. De kleur van 't Lyf is groen , doch aan den Kop van vooren, aan de randen der Wie- ken y en onder aan de Pooten Oranje : het Ag- terhoofd, de Keel en Hals van boven, bleek- geelr de groote Slagpennen van boven uitwen- dig aan den wortel geel, verder groen, aan de tippen blaauwagtig : de Staartpennen groen. De Bek is geelagtig ; de Voeten en Nagelen witagng Afchgraauw. Hy onthoudt zig in Gua- jana, van waar hy in de Herfft vertrekt naar Karolina en Virgïnie , zegt Brisson , die 'er een opgezetten Vogel van in 't Kabinet van Reahmür hadt , naar welken de Befchry ving is opgemaakt. ff IX. (9) Pappegaay met een lange Staart , groen ^Ifxandri. vm ^mr em Y0Q^e Halskraag en Borft , kraaide. "e ^ee^ Z-TMWÊ. Pl> (8/ Pfïrtacus macrourus viridis, Capire, Collo, Gens- que lureis. Syft. iVj/. X. Pfuracus CarolinenHs. Catiu. Car. 1. p. 11. T. 11. (9) Pfïrtacus macrourus vindis , Capite , Collo, Geni*- querubriSjGu'a niori ^tmoen.^4.cnd.^, p.2}6.PflrtacusCu« bicularius , Cauda Cuneiformi , Di^iro inreriore poftice triocito, Hasselo^ hm* 235-, Ffutacus Javanicus. Osb* VAN DE PaPPBCAAIJEN. 245 Pliniüs verhaak , dat , op de Togt van Ale- n xander den Grooten, de eerfte Pappegaay, die AFDEELt geheel groen was, mee een Scharlaken-roode TTV"' h & Hoofd* Halskraag, gezien werdc. Dc tegenwoordige, stuk* die in Amerika op verfcheide plaatfen huisveft, is meefl bekend geworden uic de Befchryving van Olina , van wien de Afbeelding van den kleinen Pappegaay , welke men boven aan op Tab. XIV, by Johnston vindt, en deezen vry natuurlyk afichetft , ontleend is. Die Schryver noemt hem Perrocello of Perrocbetto , wejken naam 'er ook de Engelfchen zo wel als de Itaüaanen hedendaags aan geeven ; teiwyl de Duicfchers hem groen-geele Pappegaay noe- men. In Sweeden geeft men '?r den naam van Javaanfcbe aan , om dat de Heer Osbeck 'er een medegebragt heeft van 't Eiland Java , die thans in 't Kabinet der Akademie van Upfal be- waard wordt. Hasselquist, die hem ook in Afrika gevonden heeft, noemt hem, Kamer- Pappegaay , met eene Wigswyze Staart , de binnenfte Klaauw van agteren geknot. Bris- son heeft 'er den naam van gekraagde Parkiet aan gegeven. En war os noemt hem (f) Ring* Parakeet. Willoughby verhaalt, volgens hem, dat deezc de Pfittacus der Ouden en de eenigfte was Ir. ior. Pftttacus forquatus maerourus antiquorum? Will. Om. 77. T. j6 f. 3. Pfuracus viridis ex India O- rientali. Alb. *Ay. 2. T. 18. & 3 T. 14 Pfittacus Tor- quarus maerourus anriquorum. Aldp. ^tv* L. 11 c. J2« Rat. . 3$. Perrocello. Olin. ^iy. 24. T, 24, (t) >Ay. VI. pag. 17^. Tab. 292. I. Deel IV. Stuk. Q 3 Beschryvinc tj was dien men in Europa kende, van den Leef- Afoeel, tyd van Alkxanjder den Grooten af tot aan vn. dien van Nero. Hoofd- ^rootte js ongevaar als een Tortelduif, stuk. ö ö ' de Staart negen en een half Duim lang. Het Lyf is van boven en van onderen geelagtig groen , doch aan de Keel zwart, de Borfl en Hals Roozen rood. De twee middelde Staart- pennen blaauwagtig ; dc naaften wederzyds, van buiten dus en aan de tippen, maar in- waarts geel groen , gelyk ook de drie bui- tenfte wederzyds. De Bovenkaak Bloed-rood en zwart aan 't end , de Onderkaak geheel zwart. De Oogen , hebbende geele Kringen , ftaan in een kaale Huid van Vleefchkleur, de Klaauwen zyn Afchgraauw. De Javaanfche fchynt eigentlyk die gene te zyn , welken de Heer Bkisson onder den naam va i Indifche of Indiaanfche met een Halskraag befchryft , en dan-heeft hy nog een gekraagden Parkiet van 3t Eiland Bourbon, die beiden weinig van den Amerikaanfchen verfchillen. Hier uit blykt, dat deeze Vogel in alle de drie Wereldsdeelen , buiten Europa , niet alleen , maar ook op de Eilanden gevonden worde. X. (10) Pappegaay met een lange Staart, groen GeeU Wang van }zleur 9 ^ H/angen Goudgeel , de Slag- Parkiet. en Staartpennen grysagtig. In (10) Pfinaeus macrounis viridis , Genis fuMs, Rcrai- gibus Re&ricibusque canefcenribus. Muf ^Ad. Fr. n p. 14. Plittacus minor viridis f Cauda looga & Malis cioceis, Friou. ^v. 4« T. 54. VAN DE PAPPEOAAIJEN. 247 In Brafil , daar deeze Parkiet gevonden wordt, jj geeven 'er de Inlanders den naam van Tui apute Afdeel. 5^ aan , zo wel als aan den volgenden, naar 't \-}J}'D gene Markgraaf meldt. Ray zegt, dat dit de stuk. allergemeenfte groene Pappegaay is, met roode Wangen ; die dik wils van 't Vafte Land der Spanjaarden op Jamaika wórdt overgebragt. Brisson noemt hem de Illinoifche ; als komen- de ook uit het Land der Illinoifen in Noord- Amerika , werwaard-s hy miffchien , even als de Karolinifche, op zekeren tyd van 't Jaar ver-" huift. Ik geef 'er den naam van Geel- Wang aan* De grootte is als een gewoone Parkiet: de langte van de Staart omtrent vyf Duimen. De kleur is van boven groen , van onderen geelag- tig : het Agterhoofd , de Wangen en Keel Oranje, en met Vlakken van die kleur is ook de Buik getekend: de Staartpennen zyn van bo- ven groen , van onderen geel. De Bek helder , de Klaauwen donker Afchgraauw, de Nagelen bruin. (11) Pappegaay met ttn lange Staart, groen xi. van kleur , de Kop van voor en rood , van az- C*™CUJ**'** 1 0 Rood en teren blaauw, gelyk ook de buitenfie Slag- blaauw- pennen. DcEngelfchen noemen deezen rood- en blaauva- Kop- (11) Pfittacus macrourusviridis , Frame rubra , Occipire Remi^ibusque extimis carrulcis. Stil. Nat. X. Pfirracus Capue rubro, coeruieoque. Edw. *A>. 176. T. 176. Tui- apute Juba. Marcgr. Brat* 206. N. 2, L Deeu IV, Sn/k. Q 4 248 Beschaving II# Koppige Parkiet: Brisson geeft 'er den naam Afdeel. aan van Brafiliaanfche met een rood Voorhoofd» PJoofd ^e Staart is 'anScr dan het Lyf , getuigt Lin- stuk. NJEVSp Inderdaad dit moet plaats hebben , zo de grootte niet meer dan die vaneenLyfterzy; want Brisson heeft derzelver langte op zes Duimen afgemeten, Roodkop. Onder de groene Parkieten befchryft deeze titagl™ Heer 'tr cen uit het Ryk Gin8i in °oft5ndie, dien hy in 't byzonder den Rood-kop van Gingi noemt. Deeze is kleiner dan de gewoone Par- kiet , en heeft , behalve den rooden Kop , die met bleck-blaauw gefchaduwd is , een zwarte flreep, die van den eenen hoek des Beks naar den anderen agter om den Kop heen loopt. Op ieder Wiek is een donker-roode Vlak. De Keel is zwart ; de Bek roodagtig. Een andere 3 dien hy de Indiaanfcbe noemt, heeft een rooden Keel en roode Slagpennen, Xlï. (I2) Pcippegaay met een lange Staart, groen 'jEmiino* mn \\twr ^ den top van 9t Hoofd en de groot- Parkiet Jle Slagpennen blaauw. Bruinkcel. Men vindt deezen , door Edwards, kleine Pappegaay of Parkiet met een bruine Keel ge- heten. De Heer Brisson noemt hem de Mar- tiniekfe, om dat deeze Sport op 't Eiland Mar- ti. (12) Pfitracus macrourus viridis, Vertice Remigibusque primoribus cceruleis. Syfl. Nat. X. Pfitracus minor , Cul- ture fusco, Occidcmalis, Edw. *Ay X77. T. 177. van de Pappeg aaijen, 249 tinique, zo wel als in eenige Landen van Ame- h. rika, gevonden worde. Hy heefc denzelven te Afdeel, Parys levendis; waargenomen. T,V^* ' . , , 1 Hoofd- De grootte is, zegt hy, omtrent als de ge- SXUKt woone Parkiet; de langte van dc Staart vyfDui- Elaauw- men , en derhalven is dezelve weinig korter dan koppige, het Lighaam , welks langte tien Duimen en drie Liniën was , van 't end des Beks tot aan 't end van de Staart. De kleur van den Kop is blaauw- agcig groen, die van 't Agterhoofd, de Wan- gen en Keel, grysbruin,naar 't roffe trekkende: voor 't overige het geheele Lyf groen , van on- deren geelagtig : de Bek Afchgraauw. Hier op laat Brisson de belchryving volgen van een blaauwkoppigen Parkiet, wiens Agter* hoofd naar 't roode trekt , de Keel naar \ paar- fche; zynde de Hals aan de zyden geel, de Wieken en Staart zeer fierlyk met groen en geel gefchakeerd 3 waar door ook eenig blaauw loopt* Deeze is uit Ooft-Indie gekomen , zegt hy , doch aan een anderen, van grootte als een Duif, geefc hy , in 't By voegzel van zyn Werk , den naam van Indiaanfcben Blaamvkop ; waar van ik nader- hand zal fpreeken. (13) Pappegaay mei een lange Staart 9 groen xïiï- van kleur, de Rek en Klaauwen rood, C7 ' Roodbck, ctagpennen aan de tippen blaauwagtig. Dit (13) Pfrtacus macrourus viridis , Roftro Pedihisqueni- brii, Rcdtricibus apice coeruiescemibus. Mus* ^Ad. Fr. a p. Pfntacu* minor inacruurus Torus viridis. Alörov. Or. I. Dff.l. iv. Stux. Q s nitb* 250 Beschr YVINa jr. Dit is , zo Brisson , aanmerkt , de gemeens Afdeel groene Parkiet, en zulks blykt nader uit de aan- ,TVIIt haaling van 't Werk van Ray door Linn^eus, Hoofd. ö 7 -tuk. cn Edwards geeft hem ook dien naam : des ik my wederom niet genoeg kan verwonderen , hem Roodbek- Kakatoe genoemd te zien (f ). Den naam van Roodhek kan men 'er egter , in navol- ging van Linnjeus, naauwlyks aan weigeren. Zy worden van de Brafiliaanen Tui geheten ? daar men dan een bynaam by voegt , om de ver- fchillende kleur of geftalte aan te duiden. Behalve de roode Bek en Klaauwen heeft deeze Vogel weinig byzonders. Hy is egter niet geheel groen , gelyk de Ouden fpraken 5 maar geelagtig over 't Lyf met eenig blaauw aan de Staart. In Amerika, daar de woonplaats der Parkie- ten is , vindt men 'er ook met een witten Bek 9 gelyk die van Guadaloupe , welken de Brafiliaa- nen Ajiiru-Calinga en Ajuru-Apara noemen , zyn- de van grootte als een middelmaatig Hoender • Kuiken ; die van Guajana , en die van Caijenne. Deeze drie worden van Brisson agtervolgelyk befchreeven, en verfchillen anders weinig van de gewoone groene Parkieten. De laatfte , eg- ter , is niet grooter dan een Spreeuw. (14) nith. L. 2. C. 13. Raj. sAv* 34. Sloan. Jam, 2.p. 297. Pfïrracua minor viridis. Cauda longiore. Edw. *Ar. T. 17?. Tujaputepjuba. Marcgr. Bras. 206, n. 3« Will» Ormih iro*. Raj. ^A*. 34. (*) In «ie Uitgezogte Ftrbtndelinitn* V.Deel. bl,i6& Witbek- ken. VAN DE PAP PEG AAIJ EN. (14) Pappegaay met een lange Staart, geelag- jj tig groen , het Agterboofd , de Keel en Borft Afdeel. rood, de top en Ooren blaauw. VII. Hoofd- Men noemt deezen, volgens Edwards, in STUK- XIV Engeland LoryParrakeet , en Brisson wil, 0rnat^ dat het die zy, waar van in 't Werk vanSEBA Bonte Par de Afbeelding gevonden wordt onder den naamklct' van Oojlindifcbe Paradys- Vogel , zeer Jierlyk door de verfcbeidenbeid van kleuren. Deeze getuigt de Heer Vosm aar, die hem voor zig hadt , dat hy een Parkiet zy, fchoon Moehring hem een Buizcrthad geheten(*). Een opgejchikte Kakatoe ; luidt inderdaad zeer vreemd. Ik noem hem , in navolging van Brisson , de bonte Parkiet ; hoe- wel hem die naam meer toekomt wegens hec fterk affteekenen de fraaije mengeling , dan we- gens de menigte en verscheidenheid van zyne Kleuren. De Staart is maar drie en een derde Duim lang, en derhalve, buiten twyfel, korter dan het Lyf , 't welk , van het uicerfte des Beks toe aan 't end van de Staart, eene langte heeft van ongevaar agt Duimen. Zyne kleur is groen, doch de randen der Vederen, op de Rug en aan de (14) Pfittacus macrourus, luteo-viridis, Cceipite Gtil*t, Pe&orequo rubris , Vertice Auribusque coeruleis. $yfl. Nut. X. Pfittacus minor, ecoccineo viridis.Eow. A >.i 74 T. 1 74. (*) Aanmerkingen op Moehrings Gefloten dtr Fogt» Un* Amltcrd. 175H. bladz. 95-. I. Dekl, IV. Stuk. 252 BESCHR YVING jf# de zyden van den Buik, zyn geel;ecne zwart- Afdeel, agtig blaauwe kleur dekt den Kop van boven en VN. maakt een Vlak by de Ooren. Het Agcerhoofd, Hoofd- _ __r " \ " *L ; , _ &TÜK. ^e Wangen, Keel en Borft, zyn Scharlaken- rood, doch de randen der Borftvederen zwart, agtig groen. Langs den Hals loopt wederzyds een geele Streep. De Staartpennen zyn van boven groen, van onderen rood, aan de tip- pen geelagtig : de Bek bleek Oranje-kleur. Amboioec- Brisson befchryft ook een bonten Parkiet van ichc. Amboina , die , zo wel als de voorgemelde van Borneo, door den Graaf van Bentinck aan den Heer Reaümür was toegezonden , en waar vanEowARDS, Plaat Ï32, een taamelyk goede Afbeelding geeft, zo hy getuigt. Deeze is een weinig grooter dan de voorgaande , als hebben- de de langte van elf, en een Staart van vier drie vierde Duim. Zyn Lyf is groen ; de Kop van vooren hoog Hemelfchblaauw ; de Hals van boven met een geele Kraag, van onderen, zo wel als de Borft, roodagtig Oranje; de Veders hoog blaauw gerand ; de Buik van boven don- ker , van onderen geelagtig groen , met donker groen gevlakt : de Staartpennen van onderen vuil- van boven glanzig groen; de Bek geelagtig, de Klaauwen en Nagelen zwart. Japanfchc. Edwards hadt deezen Roodborjlige Parkiet geheten , doch die naam zou immer zo goed paffen op den Japanfcben van Brisson, dien men by de Ouden reeds , onder den naam van rwd-gr oenen Langjlaart, geboekt vindt, zynde door VAN DE PaPPEGAAI JÈN. 253 door Aldrovandus naar een getekende Figuur jj, befchrecven en zeer flegt afgebeeld (*). Hy is Afdeel, van boven groen , van onderen rood , mee T,v*** zL , . Hoofd- een bruine Keel , en wederzyds , agter en Stuk. voor de Oogen , een blauwe Vlak ; de Slagpen- nen hoogblaauw ; de Staart in 'c midden groen 2an de zyden rood , gelyk ook de Bek : de Klaau- wen en Nagelen zwart. Hy onthoudt zig in Japan. (5) Pappegaay met een middelmaatige Staart , XV, groen van kleur, de Dekvederen der langftö p^f^'2m Slagpennen , die blaauw zyn 3 Goudgeel 9 de Caijennc. Staart van onderen rood. Brisson telt deezen, dien Edwards de kleine groene Pappegaay noemt , onder de Kortftaartigcn en dus plaatft hy hem in de Rang der Pappe- gaaijen , niet in die der Parkieten. Ook zegt hy, dat dezelve omtrent de grootte van een Duif heeft , doch de langte is maar tien en een half Duim, en dus minder dan die van dcnAm- boineefchen Parkiet , zo even gemeld , die anderhalf Duim langer is. Lïnn^eüs vergelykc hem in grootte by den Kernbyter, die weinig grooter is dan een Lyfter. De Staart is wel Wigswyze, zegt hy , doch niet lang ; alszyndc maar van drieen een vierde Duim. Het bovenfte deel (*) PfmacusErythrochlorus, macrouros, Japonicus, Al- drovandi. Raj. *Av. pag. 34. No. 3. (if) Pfutacusfubmacrourus viridis , re&ricibusRemigum primorum cotrrulefcentium fulvis , Cauda fubtus rubra. Syf} , Kat. X. Pfittacus minor viridis. Edw. X#8« T. zót» J, Di£t. tf. Stuk» 254 BESCHR YVING U# deel is fchoon groen, het onderfte geelagtig; Afdeel. c]e Staartpennen rood, groen en blaauw, Men Hoofd- v^nc't hem °P Caijenne en verfcheide andere stuk. Plaatfen van Amerika. XVI* (16} Pappegaay met een korte Staart* wit van Criftatus. v J rr ö Jri ■ T rr ' Kakatoe. kleur , een afhangende geele Kuif. Deeze verdient , volgens de gewoone onder- fcheiding , eigentlyk den naam van Kakatoe ; fchoon hy , by de Autheuren , onder den naam van witten gekuifden Pappegaay bekend ftaat. Brisson heeft 'er één met een witte, één me& een geele , één met een roode Kuif. De eerfl- gemelde is door hem naauw keurig afgebeeld , gelyk hy dien levendig te Parys heeft waarge- nomen, zo wel als de twee anderen. De geel gekuifde , die van Linn^us hier bedoeld wordt, is by Albin flegt getekend en gekleurd, by Seba niet nee, maar by Frisch naauwkeurig afgebeeld. Dien met een roode Kuif heeft de Graaf van Bentinck ook aan den Heer Reaümür prefent gedaan. Altemaal onthouden zy zig in de Molukki- fche Eilanden , of ook in China. De grootte is ongevaar als een Hoen , doch de geel gekuifde is , zo 't fchynt , een weinig kleiner. De bui- ten- (16) Pfirracus brechyurus albus, Crifta dependente flava Syft. Nat. X. Plittacui albus criftatus. ALDR.Ornith. l.it# C'4. Will. Ormtf?. Raj. ^ty. 30. Seb. Mus. i. p. 94. r. 59. £ r. Ali. sAv. 3. p. 12. t. 12, Edw4 +Ay* i£q. T.j^ Fruch, +Ay , 4. t, 59, VAN DE PAPPEGAA I JEN. 255 tenfte Staartpennen zyn , in allen, aan de binnen- n zyde , gedeekelyk Zwavelgeel. De Naam , Afdeel. die ook Cockatoo gefpeld wordt , is van \ Ge- luid, dat deeze Vogels maaken, afkomftig. STÜK# Men vindt aangetekend , dat te MacalTar in Ooftindië een groote menigte is van Vogelen , aldaar Cacatua genaamd, zynde geheel wit en fommigen grooter dan Hoenderen; als de Pap- pegaaijen gebekt, die men gemakkelyk kan tam maaken en lecren praaten. Als zy zig fchrap zetten maaken zy , door 't uitfpreiden van de Kuif van Vederen , die zy op 't hoofd hebben , een zee fraaije Vertooning. De Portugeezen brengenze naar China, alwaar die Vogels van de Inwooners wel betaald worden. Brisson geeft ons de befchry ving en Af- Kleine Ka. beelding van een kleinen Kakatoc , van grootte ^atoe* zynde als een groote Duif en ook wie, met eene neerhangende Kuif, die aan den wortel Zwavelgeel, van onderen bleekrood is, gelyk de Staartpennen van onderen met witte tippen , de zydelingfchen inwaards Zwavelgeel : de Bek vvitagtig; niet zwart, gelyk in de groote Ka- katoes. Deezc onthoudt zig op de Philippyn* lche Eilanden. (17) Pappegaay met een korte Staart, zwart xvii. ian kleur. 2i2T < P a d d e 2 iSfffm Klein noemt deezen de zwart-blaauwe Pap- pegaay , (17) Pfittacus brachyurus niger, Syft* Nat, X. Pfittacut aifcer. Edw. ^Ly 5. T. $, ±$6 B E 4 C H R Y V I N G ff. pcgaay , met een zeer korten Bek; Edwards? Afdeel, geeft 'er den naam aan van zwarten van Ma- Ylt daeaskar, vanwaar zyne Afkomft is. In groot- Hoofd- ° . , . ^ stuk, te zweemt ny naar den bruinen Pappegaay , hier voor befchreeven. De omtrek der Oogen , of het Vlies daar dezelven in (taan, iswitagtig: de Slagpennen trekken een weinig naar 't groe- ne, de Staartpennen, van boven, naar 't blaau- we. De Bek en Klaauwen zyn witagtig Vleefch- kleur, de Nagelen zwart. XVIII- (18) Pappegaay met een korte Staart , bruin- Sordtdns. agtig 9 met een blaavsüoe Keel, de Wieken en Pappcoaay.j Staart groen , den Bek en Stuit rood. De Engelfchen noemen dcezen de donkere Pappegaay , wegens zyne graauwe kleur. Bris- son geeft 'er den Naam aan van Pappegaay van Nieuw Spanje of Mcxiko , dat zyn Vader- land is. Fly heeft de grootte der gewoone Pappegaaijen. De kleur is van boven bruinag- tig groen, van onderen graauw ; de Hals blaauw, de Staart uit groen, blaauw en rood, gemen- geld; de Bek geel, rood eu zwart, de Klaau- wen Loodkleurig , de Nagelen zwart. Om dat de kleur niet helder is , geeft Linn^us 'er deri naam van fordidus aan, gelyk men dus zegt vuil-mt ; niet wegens zyne flordigheid. Hy is zeldzaam. (19) Pap. (iZ) Pfitracus brachyurus fubfufcus, Gula coeiulea. A- lis Caudaque viridibus, rolïro Anoque rubris Syfl iVk*. X. Pfutacus fufcu* Edw, *4yt z6j, T. 167. van de Pappeg aaijen. 257 (19) Pappegaay met een korte Staart, Afch- IL graauw van kleur , de Stuit , Slag- en Staart- Afdeel, pennen, hoogrood* Hoo^d STUK Deeze behoort, wegens zyne kleur cn ge- ' ftalte, toe de Kakatoes, waar onder hy van den ErythfUm Heer Brisson geplaatftis; ofeigentlykzoumen cus* hem, uit hoofde van dc kleur, als een middel- ^a^a^ flag tuflehen deeze en de Lorys, die rood zyn, Wieken ea aanmerken kunnen. Men vindt hem, by deStaaru Ouden , onder den naam van rood- en witte Pap- pegaay befchreeven , gelyk hem de Engelfchen nog heden noemen. De grootte is als een Hoen; de Kop en Hals zyn dik ; de Bek en Klaauwen zwart. Zyn Vaderland is niet bekend. (20) Pappegaay met een korte Staart , grys van xx. kleur, de Wangen wit, de Staart hoogrood. tnihAtut. Guineefchf De Ouden noemden deezen blaauwagtig , doch hedendaags noemt men hem Afchgraaüwof grys; anders ook wel de Guineefche , naar zyne af komfh By fommigen heet hy de grooce Pappegaay doch eigentlyker zou men hem de mid.lelbaare noemen ; dewyl hy maar de grootte van een Duif (19) Pfïttacus brachyurus cinereus, Urcpygio Reélrici- bus Remigibusque coccineis f. Syft.JSrat. X. Pfirracus ery- throleucus. Aldr. Om. 1. n. c. n. Will. Om. jó. RaJ. ^Ar. 31. (20) Pfïttacus brachyurus camis,Ternporibus albls, C;jü- da coccinea. Mus. Ad. Fr. I p. 14. Piitracu* cinereusg, fubcoeTuleus.Ai dr. Ornith. 1. 11. cia Raj. ^Ay,juAhtft <.4y. I p. 12. T. 12. Fiusch, Alis e viiidi & fligro variis. Edw 172, X, 172. VAN DE PAP PEG A AIJ EN. 2J9 ookzyn de Vleugels van boven geel; de groot- n. fte Slagpennen uitwendig van boven groen, van Afdeel, onderen bleek Roozekleur , inwendig Scharla- H^[^ kenrood, aan de tippen zware; de zydelingfe stük. Staartpennfen ten deeie rood ten deele groen , de tweeuiterften, wederzyds, aan de enden met donker Violet gemengeld. De Bek is rood, de Klaauwen bruin , de Nagelen zwart. (22) Pappegaay met een korte Staart 9 boog-rood xxtl. van kleur, de Wieken groen en zwart, de , 7 . 0 Lory va» Staartpennen geel , doch in de uiterfte helft Cerarn* groenagtig. Brisson wil, dat dit de gene zy, dien Ra- jus heeft bedoeld gehad, wanneer hy den Lory aanhaalde uit Neuhoffs Reizen ; zo dat men > hem, zeer verkeerdelyk , Aur oor -Parkiet zou noemen, 't Is zekerlyk die gene, welken Ra- jus befchryft onder den naam van hoogroode Oofteilche of Ooftindifche Pappegaay , met de Wieken uit groen en zwart gemengeld. Ctu- sius en anderen hebben hem met den Naam van Noyra of Nuira gedoopt. Frisch geeft 'er een keurlyke Afbeelding van , onder den naam van roffe Pappegaay, met groene Dyën en Vler- ken. Hy is^ grooter dan een Merel of zwarte Ly« fier, (22) Pfitfacus brachyurus coccineus, Alis viridibns nS- grisque, Reftricibus flavis medietare poftica virescentibus» .£yft. Nat» X. Pfirracus coccineus Orientalis,Alis ex viii & niftio variis. Raj. *Av* 31. l.Dtru IV.Siux. R i Beschryving TL fier, zegt Ra jus; 't welk beftaan kan niet de Afdeel. groottc van ^ Tortelduif , voorgemeld. Het Lyf Hoofd. 15 hoogrood, 1TICC de bovenfte kleinftc Dekve- *ïiK. deren der Wieken geel, de groote Slagpennen uitwaards van boven groen , van onderen wit- agtig graauw ; inwaards hoogrood met donker Afchgfaaüwe tippen : de vier buitenfte Staart- pennen, wederzyds, van boven eerft hoogrood, verder donker Violet , aan de tippen zwaar groen; van onderen altemaal rood, naar 't end toe Oranjekleurig. De Bek en Klaauwcn even als in de voorgaande. Men vindt deezen op Ccram , een der Molukkiiche Eilanden. XXIII. (23) Pappegaay met een korte Staart, rood van Dor-cdU. kleur , bruin van Kop, groen van Vlerken, J J ' ck P/én en Wangen blaauw. Decze en de volgende Lory verfchillen van de voorgaanden dooreen bruineof zwarte kleur, die hun als een foort van Hoed of Kalot maakt, boven op 't Hoofd ; weshalve Edwards hun bei- den onder den naam van zwart-gekapte Lory of hoogroode Pappegaay met den top van 't Hoofd zwart, voorftelt. Ik zie derhalve niet, waar- om men deezen, in 't byzonder, Zwart-Kalot zou noemen. Zyne gedaante is eenigermaatc JmTeragtig. De groene , blaauwe en rqode kleur maakt (23) Pfittacus brachyurus ruber, pileo fiilco, Alij viri- dibus, Humsris Genibufquecoeruleis. Jty/?. ^«X Pfirtsr- cus coccineus Orientalis, vertice nioro. Edw. ^Cv. 171. T. 171. Pfittacua Brafiiienfis, Alb, ^Av. i. p, 13, T, ij* van dePappegaaijen. 261 maakt een fraai je mengeling in deeze Lory, IL die, uit Ooflindie afkomftig, door meer gemel . Afdeel. v ï 1 den Keer Graaf van Bentinck aan den Heer Hoo;/D_ Reaumur, als een Gefchenk, is toegezonden; STUK. zynde een weinig groocer dan de voorgaanden. (24) Pappegaay meteen korte Staart, vanpur- XX}V. perUeür , zwart op 't Hoofd , de Wieken plï^ynm groen, de Borft, Dyen en Staart hlaauw. fthe. Linn^us geeft hier , in 't byzonder , den Naam van Lory aan: Brisson noemt hem Lory non de Pbilippynfche Eilanden. Hy heeft het bovenftc van den Hals, het opperde van den Buik en de onderfre Staartpennen niet rood, maar Violet-agtig blaauw; de groote Slagpen- nen zyn uitwaards van boven donker groen , van onderen zwart; inwaards geel met zwarte tippen. De zydelingfe Staartpennen zyn van boven de eerfte helft hoogrood, de andere zwaar groen, uitwaards met donker Violet ge- rand. Nog drie Lorys vindt men by B:usson, waar Brafna™. van hy den eenen noemt de Brafiliaanfche. Dee- fche. Aai. ze is rood, doch heeft den Kop, het bovenfteLQr^erche van den Hals, het onderfte van den Buik, de • Wieken en Staart, zwart. Hy wordt in Brafil Paragna geheten , zo Rajus meldt. Den ander noemt (24) Pfïrracus brachyurus pnrpureus, Püco ni°ro , A\ls vi» ridibus, Pectore Genibus Caudr.que corruleis. Sjft. A^/.Xi Piirracus coccineus Orientalis, Verticc ciwro* Edw. *Av* Ï70. Frisch, „4v. 4. T. 44. h Vkzu IV, .Srus, R 3 262 Beschryving l\t noemt hy de gekraagde Indiaanfche , om dat de- Afdeel. Zelve een geele Halskraag heeft. Zyn Kop is v11' Hemelsblaauw. Albin geeft 'er een taamelyke Afbeelding van. Eindelyk heeft hy een Lory van Amboina , die grooter is dan alle andere Lorys, zynde ook door den Heer Graaf van Bentinck , die hem van Amboina gekreegen hadt, aan den Heer Reaumur toegefchikt. Hoofd stuk xxv.- Cosmfo- cephalus, Blaauwe Pappegaay (25) Pappegaay met een korte Staart , de Kop , Borft en Rug blaauw , de Buik , Stuit en Staart groen , de Kop van boven gteL Men vindt deezen onder den naam van rood' blaauwe) of veelkleurige Pappegaay, by Al- drovandus afgebeeld. Linn^cs meldt zyne Woonplaats niet , doch Brisson noemt hem de blaauwe Pappegaay van Guajana , zeggende, op \ Berigt van anderen , dat dezelve het Lyf blaauw, den Buik groen, den top van 't Hoofd, de Zyden en Stuit, geel heeft, de Slag- en S taart- pennen Roozekleur. Hier uit blykt, dat men hem geen Blaatiwkop dient te noemen. Deeze, dien de Guajaners Kiankia , de Franfchen in dat Land Perroquet Violet heeten , fchynt in Europa niet zeer bekend te zvn. (26) r (2?) Pfï'facus brachyurus, Capite Pe&oreDorfoque cce- rulcis , Ventre Uropygio Candaque viridibus, Verticefla- vo. Syft. Nat. X, f. Pfirtacus verficoior f. erythrocya* neus.ALDR.0j7i. L 11 09, WiLL.tfrw.75;. VAN DE P APPEGAAI JEN. 263 (zó*) Pappegaay meteen korte Staart , groen van IL kleur, de Slagpennen blaauw 9 het Voorhoofd Afdeel* Wt* Hoofd. Wïtkoppige Pappegaay noemt Edwards dee- ' X^VI # zen, en Brisson geeft 'er5 naar het Vaderland5 Leucocephd- den naam aan van Pappegaay van Martinique »^yitkop hoewel hy .ook in andere declen van Amerika gezegd wordt te huisveften. De grootte komt mee die der gewoonc Psppegaaijen overeen, zynde nagenoeg als die van een Duif. De kleur is groen, op den Buik met rood gefprenkeld > en aan de tippen der Vederen bruin» Het Voor* hoofd is wit , het Agterhoofd blaauw , met roo- de dippen. De Wangen en Keel zyn rood, ge- lyk ook de zydelingfe Slagpennen , met groene tippen ; de twee uiterften wederzyds blaauwag- tig gerand. De Bek is witagtig, de Klaauwen donker bruin. (27) Pappegaay met een korte Staart , groen van xxvil. kleur, het Voorhoofd blaauw , de Schouderen JEftivus. bloedrood. BomeAma- De Z00Ut (26) Pfïttacus brachyurus viridis , Remigibus coeruleis, Fronte alba. Syjï. Nat. X. Pfirtacus leucocephalus. Aldr. Grnith. L. II. c. 8. Raj. ^iv. }r. Pfitracus viridis, Fronte alba, Collo rubro. Frisch , .Av. 4. T. 46*. Pfïtta- cus viridis, Capire albo. Edw. vXv. lóé. T. 166. (27) Pfirtacus brachyurus viridis, Fronte ccerulea , Hu. meris Sanguineis. Syft. Nat.,X> Pilttacus viridis melano- rhynchos Aldr. L. II. c. 7. Raj. ^Ay. 30, Pap- pagallo. Olin. *Ar. 23. T. 22. Pfirtacus viridis & iureus Barbadeniis» Alb. ^A*. 3. p. n. T. ir„ (male.) Pfirtacus viridis major Occidentah>. Édw. ^Av. 162.. T. 162. Put- I# DfiKL, IV, Siy*, R 4 ia- 264 Beschiiyving II. Ik zou deezen ook de groent of groen-geele Afdeel. Pappegaay kunnen noemen , of , met de Ouden, r,^' de zwart- gebekte groene* of. met EdwArds, de Hoofd- ö n , . stuk. groote groene uit Weftindie ; doch ik heb beter geoordeeld den naam te gebruiken , dien 'er de Heer Brisson aan geeft , waar door de gedaan- te beft wordt uitgedrukt. Hy is zeer gemeen, en de kleur, voornaamelyk uit groen en geel gemengeld, is zeer aangenaam voor 't oog * hoewel op ver na niet zo fierlyk gefchakeerd, als die der Lory's of Parkieten, Men brengt hem, uit het Land der Amazoonen en Brafil, in Europa over. Te Londen zyn deeze Pappe- gaaijen vry gemeen , doch een weinig in kleur verfchillende , zo Edwards aancekent , die meent, dat het geel in de Mannetjes meeft de overhand hebbe. XX Vin Pappegaay met een korte Staart, geel van Paradifi. kleur , den boek d?s Buiks, en de Staartpen- GeelePap. nen am fan worfel 9 rood. * ptgaay. De Befchryving van deezen is genomen uit het Werk van Catessy , die 'er een naauwkeu- rige Af beelding van geeft. Brow]ne noemt hem, in de Natuurlykc Hiftorie van Jamaika, kleiiver dan middellaar e Pappegaay, de Borjl en Buik roodagtig gemengeld, de top van 't Hoofd wit^ Bris- tacus viridis, Capitc luteo,Fronte ccerulea. Frisch. ^Ar* * T. tf> (28) Pfittacus brachyurus luteus , anguio AbdominisRec- tricibufque bafi rubris. Syfl. Nat. X. Pfittacus Para&l* k§xCubat Catiis. Car. i.p. 10. T.10. van dePappegaaijen. ±65 Brisson noemt hem degeele van Kuba, op welk nm Hy is eea weinig kleiner dan de Guineefche gryze Pappegaay. De kleur is geel, zyndebo- fiTÜK/ ven op 'c Lyf de Vederen aan de tippen rood gerand: de Keel, Bord en Buik hoogrood ; de groote Slagpennen wie, dezydelingfeStaartpen- nen de onderfte helft rood, gelyk ook de Oog- kringen : de Wangen , Bek en Klaauwen wit. (29) Pappegaay met een korte Staart, groen XXIX. van kleur , bet Voorhoofd purper aztig , de Feft*™s' bloedrood, Deeze, die in de Indien woont en de grootte van een Duif heeft, zo Linn^üs getuigt, fchynt eenigermaace te gelyken naar den genen , wel- ken Edwards noemt blaauvokoppige Parkiet (*), en welken Brisson onder den naam van Indiaan- fche Blaauwköp befchryft. Immers dezelve is ook groen, met een hemelfchblaauwe Kop en Keel : doch heeft een geele Vlak op de Wieken cn de Staartpennen van onderen donker geel. Ook wordt van de bloedroodc kleur op de Rug, en de purperagtige aan 't Voorhoofd , in deeze geen melding gemaakt». De grootte is als een Duif en de Woonplaats in de Indien. (29} Pfittacus brachyarus viridls, Fronte purpurafceu- cente , Superciliis Gulaque coeruleis, Dorfo fanguineo* Syfr. Nat. X. (*) Blue»headed Parrakeer. PI. 292. Eiland hy gevonden wordt. Afdeel. (30) I. DiBt. IV. R 5 265 Beschryving C3°) Pappegaay met een korte Staart, groen van jL' kleur 3 bet Aangezigt rood , de Wangen blaauw. Hoofd. Deeze is juift ook de dertigfte in het Pappe- xxx gaaijen-Geflagc van Brisson, die hein noemt BrafJtenjïs. de Brafiliaanfcbe met een rood Voorhoofd. De En- Ifrafiliaan- gelfchen geevcn 'er, eenvoudiglyk , den naam aan van groene Brajiliaanfcbe Pappegaay. Hy isgroo- ter dan de Guineefche. De groene kleur trekt van onderen naar 't geele; van boven zyn de Vederen met donker purper gerand; de Kop van vooren rood , de top geelagtig groen , de Wangen blaauw; de zydelingfe Staartpennen van onderen rood , aan de tippen geel 9 de bui- tenfte uitivaards blaauw, de twee naaften daar aan, ukwaards rood. De Bek Vleefchkleurig , de Klaauwen bruinagtig. xxxi. (31) Pappegaay met een korte Staart, groen van Jlmmnnalis. M J^mhoofd m em J/laf, far Slag- fa- pennen rood: de top van 't Hoofd en grootfle Slagpennen blaauw. Hy wordt, van de Engelfchen, de kleiner groene Pappegaay geheten : Brisson noemt hem , in 't byzonder, de Amerikaanfcbe : wat reden 'er ($0) Pflttacus brachyurus viridis, Facie rubra, Tempo- / libus coeruleis. Syfl. Ntt. Pfïttacus viridis BrafilieDfis. Edw. /fv. 161. T. 161. f;i) Pfïrtacus brachyurus viridis, Fronte Remigumque macula cocinea , Vertice Remigibusque primoribus cceru- leis. Sylï. Wat. X. Pfïrtacus viridis minor Occideruaiis* Euw. Jy. 164. T. 164. van de Pappeg aaijen. 267 'er zy> voor den naam van Herffi- Pappegaay' |j, is my onbekend. Afdeel. De grootte wordt ongevaar op die van een ~ n , , , , 1 • . Hoofd- Duif gerekend; de kleur is van boven zwaar- STÜK# der van onderen bleeker of bly- groen : het Voor- hoofd rood, de top blaauw, de Wangen Oran- je-kleur; de kanten der Wieken geel: dc mid- delde Slagpennen uitwaards de eerfte helft rood: de Staardennen van boven donker , van onde- ren geelagtig groen. De Bek is witagtig, maar aan 't end en de randen der Kaakebeenen bruin : de Klaauwen Loodkleurig. - (32) Pappegaay met een korte Staart , groen XXXII van kleur , den Kop graauwagtig 9 den Hals *Acciphri* en Borft eenigermaate Violetkleurig bont, ^g^-n|COp Slag- en Staartpennen aan de tippen blaatnv. Deeze, die reeds lang onderden naam van fraaije of Jierlyke Pappegaay bekend is geweeft, wordt van Bhisson de bonte In&iaankhe geheten. Edwards hadt hem de Pappegaay meteen Valks- kop genoemd, wegens de kleur van zyn Kop, die eveneens is als in fommige Valken, niet Havikskop; gelyk men hem verkeerdelyk ge- noemd heeft. Ik geef 9er deswegens den naam van Bruinkop aan. De (32) Pfitracus brachyurus viridis, Capite grifeo , Collo Pedtoreque fubviolaceo vario, Remigibus, Reóiricibus- que apice ccrruieis. Syft, Nat. X. Pfirtacus Oriemalis Ca- pife Accipitris. Edw. kA\. 165-. T. 165. Pfittacu* elegsns. Clus. Exot. }6<;. Raj. ^Av. 32. I.Deil. IV.Stvk. 2(58 Beschryving STUK. If> De grootte is als die dergewoone Pappegaaï- Afdeel. jen: de kleur van boven groen, van onderen VIL pnrperagtig ; de Vederen blaauw gerand : de Kop graauwagtig of bruin : de Hals eenkleurig mee de Borft : de Staartpennen van onderen blaauw- agtig zwart, van boven groen; de zydelingfe aan de tippen hoog blaauw : de Bek , Klaau- vccn en Nagelen, zwartagtig. Zodanig een5 waar deeze befchryving naar gemaakt is, werdt in den jaare 1754 uit Ooft. indie aan Madame de Marquize van Pompadour gebragt, die hem tot haar vermaak nahoudt. Zyn voornaams aardigheid beftaat daar in , dat hy, vergramd zynde of getergd, de Veercn van zyn Hals loodregt opzet , 't gene hem rondom den Kop een zeer fraaije Kroon of Krans , en op denzei ven een fierlyke Kuif maakt; gelyk Rajüs dit reeds heeft opgemerkt. XXXIII. Melanocc" Witborftige •oaMexiko. (33) Pappegaay met een korte Staart, groen van kleur , van onderen geel , den Kop zwart, de Borft wit. Edwards noemt deezen flegts de Witborfti- ge. Brisson voegt 'er den naam van Mtxu kaanfebe by, om dat hy van daar af komftigis; gelyk men hem ook in 't Land der Caracques ontmoet. De grootte is als een Tortelduif: de kleur (35) Pfittacus brachyurus viridis,fubtus luteus, Piieo ni- gro , Pe&ore albo. Muf. Ad. Fr. 2. Pfittacus coccineu» ▼emre albo. Edw. Ay> 169, T. 169. VAN DE PAPPEGAAIJEN. 2^9 kleur van boven groen , van onderen wit ; de m Kop boven op zwart; een groene Vlak onder Afdeel. de Oogen; de Wangen en Keel geel, de Hals TT Hoofd- en Onderbuik Oranje , de Slagpennen groen, STUK- De Bek Vleefchkleurig : de Klaauwen bruin , de Nagelen zwartagtig. (34) Pappegaay met een korte Staart, groen xxxiv. . van kleur, den Hals rood. Coüatms. Rooii*ge« Men vindt deezen , Pappegaay met een roodenlt™*Zde Hals genoemd : de Engelfchen geven 'er den appe£=a2y° naam van Pappegaay van Jamaika aan. Ik noem hem rood-gekraagde. Hy de heeft gewoone grootte der Pappegaaijen of iets minder. Zyn kleur is als boven gemeld. Men brengt hem uit Jamaika dikwils in Engeland over. Hy praac zeer duidelyk. (35) Pappegaay met een korte Staart, groen xxxv. van kleur, rood van Voorhoofd, de Staart vaal, met "zwart gebandeerd. Paddel In 't algemeen wordt deeze de allerkleinjle Pappegaay geheten , welken naam Clusius 'er eerfl: r (34) Pfitfacus ferachyurus viridis, Collo rubente. Syft. Nat. X. Piittacus minor, Collo miniaceo. Sloan. Jam. 2, p. 297. Raj. *Av. 181. (35) Piittacus* brachyurus viridis, Fronteiubra, Cauda fulva, Fafcia nigra. Mns. ^Ad. Fr. 2. Piittacus par- yus viridis, ex India Oriestali. Alb. *Ay. 3. p. if. T. if. Pfitracus minimus viridis, curn Fronte et Gula rubra, Frïsch. vXt. 4. T. 54, Pimacus pufillus viridis ^thiopi- cus. Raj. ^At>. 31. Pfittacus minimus. Clus. Exot. 365. Pfittacus minor verficolor. Seb. Mhu 2. p. 40, T, 40. L Deel. IV. Stuk. 270 Beschryvinö II. eefft aan gegeven hadt. Sommigen noeméd Afdeed hem ook klein roodkoppig Parkietje of Mofcb vaii TTV^- van Guinée: ook wel de kleine bonte Papoe-1 Hoofd. r T 7, rx sïck. SaaY en Guineefcb Parkietje. De grootte is on- gevaar als een Leeurik, de kleur als boven ge* meld. Het Wyfje verfchiit van 't Mannetje, dat het zulk hoog rood op den Kop niet heeft, en dat de randen der Wieken in 't zelve geel zyn. Men vindtze in Guinee. xxxvi. (36) Pappegaay met een korte Staart, groen Galgulus mn %fetfc fa stuit en Borfi hoe? rood. de Ooöindikh T Ja * top van 1 Hoofd WdauW. Allerkfeioft groen en rood Parkietje uit Indie5 wordt dit van Edwards geheten : Brisson noemt het Indiaanfcb of Ooiïindifch ; om dat het in Indie huisveft. In grootte is 't nog iets kleiner dan 't voorgaande : cic kkur als boven gemeld. Van dit Vogeltje wordt gezegd, dat het om te gaan flaapen zig gaat ophangen aan ééne Poot, ?t welk men onderdek te gefchieden, om zig voor de Roofvogels te beveiligen gelyk Pli- kïus dit van den Galgulus verhaalt. XXXVII. (3*7) Pappegaay met een korte Staart, uit den Ameru'" geelen groen , dé Wieken van onderen blaauw, kaanfeh en de Borjl met een blaatte Vlak getekend. Peetje. . Dee- (36) Pfiuacus brachyums viriciis. Uropygio Pe&oreque coccineis, Vertice coeruieo. ^Amoen. ^Acad. 4. Osb. lier. 101. Piïtfactis minimus viridis ruber, Indicus, Enw. .Av, 6. T. 6. Avicula Cechini. AldR. Om. 1. 20- p 560. (37) Pfïtucus brachyurus, luteovirens ,macula Alarum Alisque fubtus coeruieis» M»f. Ad. Fr* 1. p. 14. VAN DE PAPPEGAAIJEN. 2^1 Deeze is niet grooter clan een Mofch en wordt f f# daarom het Mofch -Parkietje geheten ; doch ik Afdeel. noem het liever, tot onderfcheiding , het Ame- VIL rikaanfche , terwyl Brisson 'er den naam aan ^°!D~ geeft van 't blaawwgattig Parkietje van Brafil Geen kleiner vindt men in het gantfche Gefiagt der Pappegaaijen , of het moeite die van Ma- lakka zyn. Het Goudwiekje zelfs en de meefie andere Parkietjes , waar van Brisson 'erzeftien heeft , zyn van grootte als een Leeurik of Lyfter. De Parkieten zyn klapagtiger dan de gewoo- Klapagtig- ne Pappegaaijen. Zy zyn niet fchuuw voor den ^t^^ Menfch, en fchynen gaarn met hem te willen praaten 3 zwygende5als men hun hetzelve ge- leerd heefr, naauwlyks ooit, en verheffende hunnen Toon zodanig, als of zy den bovenzang wilden hebben. In vryheid zynde gaan zy al- tyd troepswyze , volgende het Koorn en de Vrug» ten , naar maare dat die ryp worden. Het is regt pleifierig hun te hooren kakelen , wanneer zy op de Boomen zyn. De groenheid van hun Plüimagic befet , dat men hun onderfcheide van de Bladeren ; terwyl hun gefnap niettemin doet blyken, dat zy 'er zig in. groot getal op bevin- den. Een Vogelaar, die op dit ftuk niet isaf- gerigt , wordt uitzinnig doordien hy zyn Wild zo digt by zig heeft , zonder 't zelve te kun* nen treffen. Het eenigftc is , dat deeze Snap- pers zig niet lang op ééne plaats onthouden : als zy eene Bcfie of Vrugc geplbkt hebben, vlie. i i, Dfia. iv. stvk. gen 2.-J2 B E 8 C H Ü Y V 1 K Ö II, gen zy naar een andere toe ; dan ziet men ze en Afdeel. kan ze fchieten. Als 'er een , getroffen zynde, HoÓ-d nec^erva^c ' houclen ZY zl*g ftiï en kyken 'ernaar, stuk. fchreeuwendeuit alle magt, even of zy den Vo- gelaar wilden uitfchelden. Doorgaans zyn zy zeer vet en hebben een wonderbaaren fmaak, vooral in't Saizoen der Kampêche-hout beffen«Ge- plukt zynde en van Ingewand ontledigd, bewindc merïze in Wyngaardbladen , en dus gefruit zyn- de is 9t een lekkere Spyze. Zie daar wat ons Pater Labat van de groene BrafiHaanfche Par- kieten, met lange Staarten, die Kier voor be- fchreeven zyn, verhaalt. Sommige omftandig- heden zuilen ook op de anderen , die daar van in kleur of Landaart verfchillen , toepaffelyk zyn. Van de kleine Parkietjes , zo even gemeld , weet ik niets byzonders. Ik zal nog iets zeggen , dat dit Geflagt van Vogelen in 't algemeen be- treft. Het Vernuft Wonderen, die naauwlyks geloofbaar zyn, derPappe* worden ons van derzelver Vernuftigheid ver- gaaijen. haald. Een Pappegaay van Henrik den VIII , Koning van Engeland , in de Theems gevallen zynde, fchreeuwde om hulp, en beloofde twin- tig Ponden Sterlings; doch, uit het Water ge- haald zynde, belaftehy, dat men tien Stuivers, aan den genen, die hem geborgen hadt, tellen zoude. Eene van Ascanius , den Kardinaal , wifc de Artikelen van 't Kriftelyk Geloove, agter- een,verftaanbaar op te zeggen. Natuurlyk hebben zy geen duidelyie Spraak, uitende alleenlyk bet Woord VAIf BE PAPPEGAAIJEN. 273 Woord Perrot of Parroquet , of iets dat 'er naar \\. gelykt. Het praaten moet hun geleerd worden, Afdeel. voor dat zy twee Jaaren oud zyn. Zyfchynen vermaak te hebben in fpotterny en zigtewree- STÜK. ken aan den genen , die hun met woord of daad beledigt of tergt. Ook beminnen zy fommige Menfchen, en hebben van anderen een afkeer, daar zy met aanvliegen en by ten blyken van gee- ven. De Gebaarden van vrolykheid en droef- heid worden door hun , gelyk het praaten, na- geaapt, en fomtyds fchynen zy als in gepeins te zyn. De Ouden kenden niet dan groene Pappe- Hun Gé gaayen. Egter moeten deeze Vogelen te Rome bruik* al zeer gemeen zyn geweeft , wanneer Helio- gabalus , dat monfter van Welluft en Verkwis- ting , niet alleen derzelver Koppen op Tafel brengen, om de Tongen voor lekkerny te eeten, maar zelfs het Wild Gedierte , Leeuwen en Lui- paarden , daar mede voeden deedt. In de Lan- den , daar zy voortteelen , worden zy ook wei gegeten , en de Oofterfche Volkeren hieldenze* weleer * voor Heilig, De Indiaanen gebrui- ken de Veeren en Pluimen van deeze Vogelen* die inderdaad de fchoonfte kleuren tarten , tot verfiering van hunne Kleederen, Behangzels, Tapyten en Wapenen. «74 Beschryvihg )EEu. llL VIII. HOOFDSTUK. Befcbryving van 't Geflagt der Toukans, en derzelver Verfcheidenheden 9 waar onder de gekraagde , die met een witte en geele Keel, en de groene van Brafil. "NNder den Griekfchcn Naam Ramphaftos, die van 't Woord Ramphos , 't welke een Vogelbek betekent, is afgeleid, fielt Linnjeus een Geflagt van Vogelen voor, die wegens de grootte van hunnen Bek vermaard zyn. Men onderfcheidtze gemeenlyk by den naam van TcüKAN,welken de Brafiliaanen geeven aan ee- ne Soort van dit Geflagt , by de Schry vers ge- naamd de Brajiliaanfcbe Aakfker. De Bekken van deeze Vogelen worden , wegens hunne zeld- zaamheid , in de Kabinetten van Natuurlyke Zaaken bewaard. Kenmer* De Kenmerken zyn; een zeer groote, holle uil. Bek, vcrhevenrond , uitwaards Zaagswyze ge- tand : Neusgaten agter de Kaaken : de Tong Ve- deragtig: twee voor- en twee agter-Vingeren aan ieder Poot. De Beenen zyn gevederd tot aan de Schenkelen , voegt 'er Brisson by ; de Bek van grootte als de Kop ; het end der bei- de Kaaken nederwaards gekromd. Alle Voge- len van dit Geflagt , zegt hy > hebben maar tien Pennen in de Staart. Hunne Bek, fchoon by uitftek dik ea lang, heeft zeer weinig zwaarte, om VAN D E TOUKANS. 275 ®m dat hy beftaat uit een Celluleus gedeelte) j|# 't welk zeer ligt is , omwonden met eene ten Afdeel* uiterfte dunne Hoornagtige Stoffe. In fommi- gen zyn de Neusgatert. geplaatft digt by den STUK/ oorfprong van de Bovenkaak , op de Hoornagti- ge Stoffe, en dus zigtbaar; in anderen buitan het Hoornige 1 van den Bek en geheel onder de Pluimpjes verholen. Dit laatfte heeft fommi- gen doen vermoeden , dat deeze Vogel geene Neusgaten had, gelyk LinNjEüs dit bevoorens vaftftelde. Brisson telt twaalf Verfcheidenheden van Söortt& Toukans , die hy meeftal door de kleur van 't Lyf of van de Keel , en de plaats , daar zy van daan komen , onderfcheidt. Dus heeft hy een groenen van Mcxiko, van Cayenne, vaaBrafil; een geelen en een blaauwen : één met een wit- te Keel van Cayenne en van Brafil; één met een geele Keel van die beide Plaatfen, en met een Halskraag van Mexiko en Cayenne , als ook den gewoonen Toukan, of Brafiliaanfchen Aak- fier der Autheuren. De vier Soorten van Lm- K£us 5 die deeze Vogelen naar de kleur en fi- guur van den Bek onderfcheidt , zyn daar onder begreepen , gelyk wy zien zullen. (1) Toukan met een zwarten Bek, die zeer dik L is gekield. Piperhorm* 6 Geel Keel. Deezen noemen de Brafiliaanen to wel Tou^f™™1 kan j (i) Ramphaftos Roftro nigto, CarinJ craflisfima. Syfl* frat. X. Gen, 4f . I. Deei, IYt Stuk, S 2 S 276 Beschryving II. -Afdeel. VIII, Hoofd- stuk. TL Tucanws. Gekraagde Toukan. kan, als den gewoonen of grooten , te vooreo gedagt , en Brisson geeft 'er den naam aan van Brafiliaanfcken met een geele Keel. De grootte is omtrent als een Duif. De Bek, die aan den Wortel een Duim en agt Liniën dik is, heefc de langte van vier en een half Duim. De kleur Is groenagtig zwart , aan de Wangen , Keel en 't onderfte van den Hals Oranje , met een roode dwarsftreep boven aan de Bord: de bovenfte Dekvederen van de Staart Zwavelgeel , de on- derden rood : de Staartpennen van boven groen- agtig zwart, van onderen zwart, gelyk ook de Bek, die egter, by den Wortel, omringd is met een taamelyk breeden gryzen Band. (s)T oukan met een rooden Bek, die fiomp ge- hield is en wit. Öeeze plagt genoemd te worden rojlrata of Bekvogel, anders Groot- of Dikbek en Rotte- ftaart; gelyk in gebruik is by de Franfchenvan Guajana. Brisson noemt hem den Toukan met een Halskraag van Cayenne. Hy heeft de groot- te van een Merel of zwarten Lyfter : de Bek is, op 't breedÜe, ongevaar een Duim , en heeft de langte van omtrent drie Duimen. Het Lyf is Olyf kleurig groen, met den Kop, Hals, Borfl en het middelffe van den Buik , glimmend zwart , trekkende naar gepolyft en gebruineerd Staal: aan de Ooren heeft de Vogel een Goud- gee- ii) Ramphaftos Refbo rubro , Carina obtufö aM» Sjft. Nat* X, VAN DE TOUKANS. 077 goeie Vlak: ook is de Hals van boven met een j* Oranje-geele Band omringd : de onderfte Dek- Afdeel, vederen van de Staart zyn hoogrood; de Staart- lï^/^f- Hoofd- pennen van boven groen., van onderen graauw, WÜJKt aan de tippen Kaftanie-bruin. De Bek is zeer kenbaar getand, cn ten deele rood, ten deele zwart van kleur. De kleur van den Bek fchynt my eenigermaa- te te verfchillen, met die, waar van Linn^üs fpreekt. Brisson heeft nog een Toukan van Mexiko, die rood gekraagd is, met eengcelen Hals, rooden Buik en zwarte Staart. Deeze heeft een Bek waar van de Bovenkaak wit is , de Onderkaak zwart, en de grootte is als een Duif. Hy leeft van Vifchjes en onthoudt zig, in Mexiko, aan den Zee- Oever, C3) Toukan met een rooden Bek> die zwart ge- in. punt is en den Kiel plat gekneepen heeft. Gewoon© t^. . , Toukan, Dit is de gewoone Toukan, anders genaamd Brafiliaanfche Aakfter of Paarden- en Oflen-Bek; ook wel de monftreuze Vogel en Pepervreeter , om dat hy Peper eet ; weshalve hem ook de Duitfchers noemen Pfeffer- Vogefen Pfeffer-Frafz, de Engelfchen Pepper-Pie of Peper- Aakf Ier, de Spaanfchen Carpenterv, de Franfchen in Guaja- na Grosbec , die van Peru Tacataca , die van Mexi- Jco XochitenacatL Zyn (3) Ramphaftos Roftro rubro , apice nigro, Carina comprefla. $yft. Nat. X. Pica Brafilienfis. Alb, ^Cy. li p. 24. T. 25. Aldr. Qrnith, L. 20. C. 19. 1. £>EM.t IV, Stvk, S 3 27S Beschrtvinö II. Zyn Bek munt in grootte uit by dien der an* Afdeel, ^cvq Soorten , naar evenredigheid van het Lig» Hoofd ^aam 5 'C we^ omtrenl ^e lyvigheid heeft van een stuk. Aakfter. Egter is de gehecle langte, van 't end des Beks tot aan 't uiterfte van de Staart , maat* agttien en een half Duim ; waar van de Bek en Staart ieder omtrent zes Duimen uitmaaken. Het Lyf, de Bek en Staart, zyn derhalve, in deeze Vogel , nagenoeg even lang , 'e welk 'er een zeer mismaakte geftalte aan geeven moet. De kleur is , gelyk in de voorigen , zwartagtig groen, maar boven op de Rug en aan de Stuit naar 't Afchgraauwe trekkende ; de Borft Oran- jekleur; de Buik en onderfte Dekvederen van de Staart rood ; de Beftuurpennen zwart en aan de tippen rood : de Bek geel^gtig , gewolkt met donker-groen , uitgenomen het end , dac roodagtig is en zeer duidelyk getand. (4) Toukan met een zwarten Bek , de Boven- Uracari. \aok aan clt zyden wit , aan den wartel drie* Wit- Keel 7 7 7 . J vanBrafil. ^big. 't Zou deezeQzyn, zo Brisson aanmerkt, die van hem de Brafiliaanfche met een witte Keely en van anderen de langbekkige Mofch genoemd wordt ; hoewel hy dc grootte van een Duif heeft, zynde de Bek twee Duimen dik of breed cn (4) Ramphaftos Roftro nigro, Maxilla fuperiore Ia- ecribus alba, bafi triloba. Syfl. Nat. X. Toucan. Edvs» *Ay. 64. T. 64. Aracari. Marcgr. dras. 217. Raj* VAN DE TOÜKANS. 279 en omtrent zes Duimen lang. De kleur is n. groenagtig zwart , doch wit van onderen en o- Afdeel. ver 't bovenfte van de Borft loopt een roode T/* "p r Hoofd- dwarsftreep of band; doch de Scuit is wit, ge- stuk, lyk de Wieken van boven, die van onderen bieek-rood zyn. De kleur van den Bek , die aan den wortel, in 't ronde, een zeer fmalle zwarte ftreep heeft , is van boven bleek-geel en groenagtig, uitgenomen de randen, die Oranje- kleur, en met kleine zwartagtige bandjes gete- kend zyn , en het end , dat , ter langte van on- gevaar een Duim, glanzig hoog-rood is, gelyk ook de Onderkaak, zynde deeze, voor 't ove- rige , blaauw , naar den wortel bleekft. De Neus- gaten zitten onder de Vederen verborgen en de Zaagswyze infnydingen zyn niet zeer kenbaar. De Heer Brisson befchryft , onder den naam Wir-Keel van Wit-Keel Toukan van Cayenne, cenen an- Cave"ne. deren, waar van de Afbeelding hier nevens is Pi.xxxni, geplaatft. Edwards, die 'er ook een zeer goe- de figuur van geeft (*) , noemt hem den rood- bckkigen Toukan. In grootte komt hy met den naad voorgaanden Wit-Keel, en met den Geel- Keel van Brafil over een. Zyn kleur is ook na- genoeg de zelfde, zelfs ten opzigc van den roo- den Band , dien hy dwars over de Borft draagt, en van de Slagpennen ; maar de Staart is van bo- ven Zwavelgeel. De Bek is vyf en een half Duim lang , gelyk ook de Staart; het Lyf zes Dui- men (*) ^Cy. PI. 238. 1» Deei. IV. Stwk. S 4 a8o Beschrtvin© men. De kleur van den Bek is meeftendeels rood* Afdeel, doch aan 't end geelagtig , en by den wortel om. VIII. ringd mee een breeden geelen Band, die we- Hoofd. ^erzyds een fmalle zwarte ftreep heeft. Onder de groene Toukans, welken de Heer Groene van Brisson , gelyk gezegd is , 'er drie heeft , naa- melyk één van Mexiko , één van Caijenne en één van Brafil ; fchynt de laatftgemelde eigent- lyk die Vogel tc zyn , welken de Brafiliaa- nen Aracari noemen , en waar van Johnston , Tab. LX o cene Afbeelding geeft , die van Marcgraaf is ontleend. Deeze is, naamelyk, wat grooter dan een Merel, en heeft een Bek van ruim vier Duimen lang. De Kpp , Keel en Hals , zyn zwart. Ter wederzyden van den Kop, boven de Ooren , is een kleine Kaftanie-bruine Vlak. De Rug, Schouderen, en de Wieken van boven, zyn donker -groen; de Stuiten Staart rood; de Bord Zwavelgeel met een roode dwars, ftreep. De Bovenkaak is wit, van boven met een breede zwarte ftreep , langs heen ; de On- derkaak zwart: beiden zeer kennclyk getand. Men vindt deezen in Brafil, te Suriname en Cayenne, van waar hy aan den Heer Reaumur toegezonden was. Eigen- Het fchynt vreemd , tot welk einde door de c uWeü' Natuur zulk een mismaakt groote Bek aan de Vogelen, die men Toukans of Grootbekken noemt, gegeven zy; daar het zeker is , datfom- migen een geheel verfchillend Voedzel nuttigen van dat der anderen. Immers , daar zyn *er, VAN DE ToüKANS. 28l gelyk gezegd is , die een foort van Peper eeten; ir, anderen, die zig onthouden aan den Zee-Oever, Afdeel, en aldaar op Vifchaazen: de Wit-Keel van Cay- enne eer byna alles wat hem aangebooden stuk, wordt. Zouden zy ook deezen onbefchoften Zaagswyzen Bek gekreegen hebben , om Gaten in de Boomen uit te hollen voor hunne Neften, gelyk men zegt dar zy doen , ten einde hunne Jongen voor de Aapen te beveiligen; of tot hunne verdediging? Ter oorzaake van het eer- fte , zegt men, is 'er in 't Spaanfch de JNaam van Carpentero aan gegeven. Wat het andere belangt , gaan zy , naar men wil , aldus te werk. Het Wyfje, te broeden zittende , fteekthaaren Bek buiten 't Gat, en ontvangt haaren Vyand zo wel, dat hy geen luft heeft om nader te ko- men, of in hec Hol te taften, en dan be^ tuigt zy deswegens haare vreugde. Volgens Leri enTHEVET, is de Toukan van Gebruik, grootte als een wilde Tortelduif, en wonder- ïyk fchoon gekleurd. Men vindt 'er in menig- te langs de Rivier van Rio de Janeiro , naar K aap Frio toe , en eenigen in Peru , alwaar zy kleiner zyn. De kleur van hunne Vederen, 't zy rood , geel , groen of zwart , is zo hoog en fterk, dat de Indiaanen 'er veel gebruik van maaken, om hunne Mutfen, Degens en Klee- deren, te verfieren. Hun Vleefch is ook zeer aangenaam van fmaak. In Europa fchynen zy naauwlyks in 't leven gehouden te kunnen wor- den ; doch de Bekken of Koppen zyn niet otv I. Deel. IV. Stuk. S 5 gC~ 2%2 Beschryvino gewoon. Klein verzekert, dat hy 'er zes of • agt gehad had, ieder van kleur eenigermaate verfchillende. De Vederagtige Tong , aan wel- ke in de Geneeskunde veel kragt worde toege- fchreeven, zal ook van een byzonder gebruik zyn voor deezen monftreuzen Vogel. I X. f\ HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Rhinoceros- Vogelen : bevattende ook den Tweehoorni- gen, gemeenlyk Calao genaamd; zo den Mo- lukkifeben , als dien van de Philippynjcbe Eilanden en den Afrikaanfcben; benevens de ongehoornde Calao's van Senegal. Inn^us geeft den Griekfchen Naam van Buceros , of Koehoorn , aan een Geflagt van Vogelen , 't welk niet minder zonderling is ten opzigt van de gedaante van den Bek, met een Soort van Hoorn gewapend , die 'er ons den naam aan doet geeven van Rhinoceros- of Hoorn- neus Vogel ; als had dezelve een Hoorn op de Neus. Brisson geeft 'er, in't Latyn, den naam van Hydrocorax of Water-Raave aan; omdatzyzig op Wateragtige plaatfen onthouden , en in 9t Franfch dien van Calao, welken dit flag van Vogels, zegt hy, in de Indien voeren. De Kenmerken, waar in zy van de Tou* kans verfchillen , zyn , volgens hem ; dat de Ca- lao drie voor- en één agter- Vinger heeft, zynde VAN DE RHINOCEROS.VOGELEN. 283 de middelde der voorvingeren , voor een ge- ~ deeke , met de zydelingfe famengehegt. Voorts Afdeel-, merkt hy aan , dat deszelfs Bek dik is , Zeis- IX. fensvvyze, en als een Zaag getand. Linn^üs U™™* zegt, alleenlyk: de Bek is verhevenrond, Mes- wyze , groot : doch voegt 'er by : het Bekke- neel op 't Voorhoofd naakt, Bccnagtig gebult: de Neusgaten zyn in 't grondftuk van den Bek : de Tong is fcherp en kort. Van den Heer Brisson, naamelyk, worden, Soorten, in dit Geflagt, ook Vogelen begreepen , die op de Neus niet gehoornd zyn : zo dat hy zes Soorten heeft van Calao's, waaronder de twee van Linnjeus vervat zyn, gelykwy zien zullen. (1) Rhimcer os -Vogel met een beenig plat Voor- j hoofd* 'Ljorwaarch Iweeboornig. B kor nis. J ö Tweehoor- De Vogel , waar van Brisson , onder den pigxxxxiL naam van Calao, de nevensgaande Afbeelding Fi& 3* geeft, is door Bojstius reeds befchreeven en taamelyk wel vertoond , onder den naam van Indiaanfche Raaf. Clüskis hadifer ook, onder den naam van Zee-Raaf, of Alcatraz Oviedi , van gefproken, en den Kop afgebeeld. Moeh- ring geeft 'er den naam van CaryocataBcs of Nootcnkraaker aan; milTchien , om dat hy op de Molukkifche Eilanden, alwaar zyne woon- plaats is, volgens Bontius; meeftal van Mus- kaak (i) Buceros, Fronte ofiea planS 3 antrorfumbicorni.vXwr, tXcad. IV. p. 237. Calao. Petiv. Gazoplyl. 43, T. 28* & 6. &c T. 31. f. 1. VVill. Om. T. 17. f. x, I. Deü, XV. Siuk. 484 Beschryvino j kaatnooten lecfc. In 't Kabinet van den Abt Au, Afdeel, bry, tc Parys, was deze Vogel opgezet, naar IX. welken Brisson de volgende Befchryving heefc Hoofd. gemaakt. STUK. ^ , Hy is een weinig erooter dan een Haan. De van de Mo- langte, van 't end des Beks tot aan dat van de Staart, is twee Voeten vier Duimen, en tot aan 't end der Nagelen twee Voeten één Duim. Zyn Bek, die aan den wortel twee en een half Duim dik is, heeft, van zyn end tot aan de hoe- ken der gaaping , vyf Duimen langte , en de Staart agt Duimen : de Voet twee Duimen twee Liniën ; de middelfte der drie voor- Vingeren , met den Nagel, twee Duimen vyf Liniën; de buitenfte twee Duimen één Linie, dc binnenfle één Duim tien Liniën , en de agterfte is kortfl van allen. Zyn Wieken flaan twee Voeten tien en een half Duim uit, en, tegen 't Lyf aangevoegd zynde, (trekken zy een weinig ver- der dan het derde deel der langte van de Staart. De Kop is van boven zwartagtig: de Wangen en Keel zyn geheel zwart , doch de Keel is om- ringd met een vuil Afchgraauwagtigen Band , omtrent negen Liniën breed , maakende een foort van boog, waar van de holle zyde naar den Kop gekeerd is. De Kop van agteren , en de Hals, zyn donker Kaftanie-bruin ; de Rug en Stuit, als ook de Schoudervederen en de bovenfte dek- vederen der Wieken , zyn bruin : die onder aan de Wieken, en de bovenden van de Staart, bruin met eeoig vaal flaauwelyk gemengd. De Borfts Van de Rhinocerös- Vogelen. £85 Borft, het bovenfte van den Buik en deZyden, II, zwartagtig met een weinig grys daar onder. De AFDpL» .Becnen vaal-bruin: de Onderbuik en de onder- hoofd- fte dekvederen van de Staart , bleek-vaal. De stuk, groote Slagpennen van de Wiek zyn zwart ; de middelbaare ook zwart, doch uitwaards met grys gerand. De Staart beftaat uit twaalf Be- ftuurpennen , die vuil Afchgraauwagtig wit zyn, allen nagenoeg van gelyke langte. De Bek is zwartagtig Afchgraauvv. Boven op de Boven- kaak is een foort van Hoornagtig Uitftek, plat in het bovenfte gedeelte en van agteren gerond: welk agterfte deel zig op den Kop verheft, zyn- de witagtig en het overige van de zelfde kleur als de Bek. De tandswyze Infoydingen van de Onderkaak zyn zigtbaarer dan die van de Boven- kaak : de Pooten grys-bruin en de Nagelen zwart. De naauwkeurige Afbeelding van den Bek, Calaovan by Petiver, welke Linn^us aanhaalt, zietop de p/,h,1,iP" J r py niche den Calao van de Philippynfche Eilanden , den Eilanden, tweeden van Brisson en de eerfte Verfcheiden- heid van den Rhinoceros-Vogel , by Willoügh- by. Hier van heeft Brisson alleenlyk den Kop met den Snavel gezien , die in het Kabinet van Reaumur waren. Deeze Bek, zegt hy , is roodagtig , doch aan 't begin van de Onderkaak zwart. Op de Bovenkaak verheft zig een Hoorn- agtig Uitftek, van aanmerkelyke grootte, en e- veneens van kleur als de Bek , zynde een weinig holrond in het bovenfte gedeelte, invoegen dat 1*Deel IV, Stuk, dd r&86 Beschryvinö il0 de hoeken voorwaards als Hoornen uitfteekêfl; Afdeel, jjet agterfte is in tegendeel rond , en ftrekt Hoofd °^ 1 ^oven^"e van ^en tot aan ^ec ^§ter" stuk.* hoofd. Dit Hoornig Uitwas heeft zes Duimen langte op de drie Duimen breedte. De Neus- gaten zyn , aan 't grondftuk van den Bek , on- der 't Hoornagtig Uitftek geplaatft. De kleur van den geheelen Vogel is boven zwart * onder wit ; doch de Beenen zyn groenagtig. Afrikaan- De Afrikaanfche Calao, die de tweede Vet- fche. fcheidenheid van den Rhinoceros-Vogel is by Willoughby, maakt dc derde Soort uit van Brisson. In de Befchry ving der Weftelyke dee- len van Afrika door Laeat, wordt 'er een Af- beelding van gegeven. Die Pater merkt aan , dat men dezelven, omftreeks Kaap Verde , noemt Trompet-Vogels of Trompetten van den Brak, om dat zy een Geluid maaken, 't welkeenigermaa- te zweemt naar dat van een Trompet , en om dat 'er veel van dceze Vogelen in de Landen van dien Vorfl, aan de Rivier van Senegal , zyn* Hunne kleur, zegt hy, is geheel zwart, de grootte ongevaar als een Kalkoen en de gedaan- te verfchilt 'er niet veel van (*). De Bek is ten deele rood, ten deele geel, met zwarte randen aan de beide Kaaken ; zynde de Bek en Kop, te famen, agttien Duimen lang. «Op de Kop ftaat een zeer dik Uitftek, van de zelfde kleur als de Bek, en even als een Hoorn voor- uit (*j Ni»*. Helathn d^fri^Occident*Tom,lY. p.iéQ* van de Rhinoceros- Vogelen. uit fteekende ; 't welk fommigen heeft doen den- u ken, dat dit het Werktuig van dat zeldzaame Av^EL' gebrom dier Vogelen ware; te meer, alzo het- Hoofd zelve van zelf Handigheid is als Hoorn. STUK- (2) Rhinoceros-Vogel meteen opwaards gekrom- II. den Hoorn op de Bovenkaak. 1 ben hoor ni- Men zoude haaft denken, of de gemelde Afri-|^oftiBdi" kaanfche ook de Rhinoceros-Vogel van Bootius ware, indien niet van deezen gemeld werde, dat zyn Hoorn opwaards is omgekromd. De Bekken , op zulk een wyze gehoornd , die men hedendaags vindt in de Kabinetten, fiellen bui- ten twyfel, dat ?er zulke Vogelen weezentlyk in Ooftindie gevonden worden , gelyk Bontiüs fchryft; hoewel Plinius dit als zeer belachlyk en ongelooflyk aanmerkt, wanneer hy van den Tragopanas gewaagt (*). In 't Kabinet van Wormius wordt hy Topau , een Indiaanfche Vo- gel, getyteld. Niedwhof geeft 'er, in zyne Zee- en Land reizen, den naam van Jaager- Vo- gel aan ; om dat hy de Jaagers vergezelt, lee- vcn- (2) Ruceros Cornu maxillariFrontisrecurvato.f. Rhino- ceros. Bont. Jav. 6$. T. ó^.Olear. Muf.T. 15. f. 4. YVill. Otnith. T( 17. f. 3. Worm. Muf, 293. Aldr, Om. L. 12. C. 20. (*) Door Moehring wordt aangemerkt, dat Charle* ton hem, in zyn Onomaft. Zokon> verkeerdelyk Trago* panda noemt, daar het moeft zyn Tragopan ; doch 't is my duifter, hoe Tragopanadem , gelyk by Plinius gelezen wordt , van Tragopan kan afgeleid worden. De Schol, noetnt hem, in Nominativo, Tragopana; zeggende dat Pomp* Mela deeze Vogelen Tragopgrnoms heet. STUK, 2Ö3 B E S C H R Y V I N C ff vcnde van Krengen, een vuil en flinkend Bceil* Afdeel. Linn/eus fchynt te twyfelen aan de gefteld- IX. heid van den Bek ; zo dat hy dien niet gezien moet hebben. Brisson befchryft denzelven zeer naauwkeurig. Hy heeft aan den Wortel twee en een half Duim dikte en de langte van tien Duimen. De Bovenkaak is naby den Kop rood, naar 't end toe bleck-geel ; de Onderkaak eveneens , doch aan den wortel glimmend zwart. Op het grondftuk van de Bovenkaak verheft zig een Hoornig Uitwas $ welks voorfte deel voor- waards verlangd is in de gedaante van een Hoorn, en opwaards omgekromd : hebbende deeze Hoorn agt Duimen langte en vier Duimen breedte aan zyn wortel-end. Zyn kleur is uit rood en geel gemengeld , en hy wordt als in tweeën gefcheiden door een zwarte ftreep, die zig, aan beide zyden, overlangs uitftrekt. De Neusgaten zyn by den wortel van den Bek , on- der het Hoornig Uitwas, geplaatft. Weinig is 'er bekend, aangaande de eigent- lyke grootte en geftalte van deezen zonderlingen gehoornden Vogel. Indien het waar is , zegt Rajüs , dat de Bek naar reden van 't Lighaam klein zy, zo moet het zekerlyk een der aller- grootlte Vogelen weezen. Anderen willen, dat hy veel grooter dan de Europifche Raaf zy. De Ouden plagten hem in grootte te vergelyken by den Arend: Zo hy op Krengen aaft, is 'tmoog- lyk niet fabelagtig , dat 'er wel eens Menfchen Van hem worden aangetaft en deerlykgckwetft, van de Rhinoceros- Vogelen. 299 na dat zy door zyn vermaakelyk Geluid zyn II. in Slaap geraakt: weshalve men hem by de Sy- Afdeel, reenen vergeleek. Hoofd- Ondertuflchen zien wy hier de drie Verfchei- stuk, denheden van Bekken of Koppen van den vlie- genden Rhinoceros , welke Rajus hadt gezien cn aan 't licht gegeven, verklaard; naamelyk met een dubbelen , regten en krommen Hoorn. Brisson befchryft nog twee Soorten van Ca- lao's, die volgens zyne Kenmerken tot dit Ge* flagt, volgens die van Linnjeus veeleer, zo 't fchynt , tot dat van de Toukans behooren zou- den. Deeze twee vindt men in de Landftreek aan Calao's vm de Rivier van Senegal, van waar zy, door denSenegai' Heer Adanson , aan den Heer Reaumur toe- gezonden zyn. Zy hebben omtrent de grootte van een Aakfler. De kleur van 't Lyf is boven vuil-grys , onder vuil-wit. De Wieken en Staarc zyn ten deele wit , ten deele zwart. In de eene is de Bek zwart, in de andere rood. Hy is by den Kop een Duim dik, ongevaar drie en een half Duim lang , naar de punt toe krom loo- pende ; in die met den zwarten Bek zyn de tand- jes zeer kennelyk, in die met den rooden Bek Daauwlyks zigtbaar. In geen van beiden fchynt eenig blyk te zyn van een Hoorn op de Neus:, zo dat men deeze dan den naam zou mogen .geeven van ongehoornde Rhinoceros- Vogelen. I. Deei. IV, Stuk. T X. HOOFD' 290 Beschryving Afdeel. X. X. HOOFDSTUK. Hoofd- stuk. Befchryving van 't Geflagt der Teek-Eeteren; zekere Vogels, naar den Pappegaay of Aak* lier gelykende , die van de Brcfiliaanen Ani genoemd voorden. Naam. T> Y Brisson en fcsmMtoi , beiden , wordt een -M byzonder Geflagt gemaakt van deezen Vo« gel, die van Klein onder de Kraaijen of Aak- fters ,is geplaatft geweeft en van Catesby ge- heel zwarte Kaauvo genoemd wordt. Sloane voegt 'er den naam by van Klapper, met de Bo« venkaak boogswyze gekromd. De Erafiiiaanen noemen hem Ani, de Mexikaanen Cac aiotot otl , miffchien wegens zyn Geklap; de Inwooners van Cayenne Bout-de-Petun ; de Engelfchen , op Jamaika, Savanna Black-Bird. Brisson geeft 'er 3 in 't Latyn , den naam van Crotophaga aan * dien men Teek-Eeter vertaalt; doch, indien 't waar is, dat hy van Torren , Rupfen , Vliegen en dergelyke Infekten leeft , fchynt die naam , in 't LNederduitfch a weinig eigenfchap te heb- ben. Kenaicr- De Kenmerken , volgens Linn^eüs , zyn ; een famengedrukte of aan de zyden platte Bek , half Eyrond , boogswyze , wederzyds uitge- groeid: het bovenfte Kaakebeen , aan beide zy- den , hoekig op den rand ; de Neusgaten door- loopende. Brisson merkt aan* dat de Bek kort ea ken. VAN DE TeEK-EeTEREN. ijjt cn haakig is , dikker dan breed , van boven met II. een Meswyze fcherpte : dat 'er aan de Pooten Afdeel* twee voor-, twee agter- Vingeren zyn, alle tot aan den wortel toe van elkander gefcheiden * stuk. en dat 'er maar tien Beftuürpennen zyn in de Staart. Brisson heeft twee, Linn^üö maar ééne Am. Soort (i); naamelyk, den genen, die de eerfte PI; xxxill* is van Brisson, genaamd le Bout-de-Petun,^"*9 hier nevens afgebeeld. Deeze heeft ongevaar de grootte van een Merel : de langte is dertien en een half Duim, met den Bek en Staart; de hoogte negen Duim en negen Liniën : zyndede Bek ongevaar drie vierde Duims dik , één Duim lang en de Staart zeven Duimen. De kleur is Violetkleurig zwart, doch de randen der Vederen zyn donkergroen , gemengeld met een zuivere Koperkleur. De Bek , die zwart is, zo wel als de Klaauwen , heeft, óm den wor- tel van de Bovenkaak, een kring van ftyveBor- ftëlhairtjes , voorwaards gekeerd; zo wel als aan de Ooged , welker Haircjes ook ftyf en zeer lang zyn. Hec is de eigenfchap van deeze Vogelen* groo- te Nellen te maaken in de Haagen of [t klein Ge- (i) Crotophaga. Syfl. Nat X. Gen. 47. Crorophagus ater , Roftro breviore , comprefïb arcuaro - culfraro. Brówn. Jam. 474 Moneduia rora nigra, major, garrii- la; Mandibula fuperiore arcuata. Sioan. Jam. II. ph 298 T. 256 f. r Catisb Carol. 3 p. t. 3, Am. MaRCGr Bras. 193. WlLL« Ornitb. Ï2Q. RAJ. ^f?0 35-. N- 10. 6c i8f N. 29. DE£1, IVt Stvk. T % 292 BESCHRYVINÖ II. Geboomte, alwaar zy, wel met haar vyftigen, Afdeel. gjjercn leggen en die uitbroeden , in één enkel Hoofd ^c^' ^en hee^c zuI^s te Cayenne , vanwaar stuk. zy aan Reaumür gezonden werden , zekerlyk waargenomen, 't Schynt dat men deeze Voge- len ook vinde in de BofTchen van Brafil , alwaar zy aan hun Gefchreeuw f&f&f , op een hoogen toon , kenbaar zyn en daar van komt miffchien de naam van Anu Hun Vleefch wordt niet tot Spyze gebruikt. Marcgraaf plaatftze, we- gens de feboonheid van hunne kleur, onder de Parkietjes. Groote De andere Soort, dien Brisson le grand Bout- ïeek'eeter.^ mpetm noemt, is ook van Cayenne gebragt. Deeze heeft omtrent de grootte van een Gaay, zynde, met den Kop en Staart, anderhalf Voet lang , en ongevaar een Voet hoog. De kleur is, over 't geheele Lyf, Violetkleurig zwart, met de randen der Vederen groen , even als in de kleine Ani ; doch deeze groote heeft de Slag- pennen donker-groen. Hy wordt, opgezet zyn- de, in 'c Kabinet van den Heer Aubry, te Pa', rys bewaard. XI. VAN DE RAAVEN. 293 Afdeel. XI. HOOFDSTUK. Xh HüOFD- Befchryving van 't Geflagt der Ra AVENyiwwf in, stuk. behalve de zwarte , cok de witte en bonte, bene- vens de Kraai jen , Kaauwen , Roeken en Bon- tekraaijen, als ook de Vlaamfche Gaaijen, Nootekraakers , Aakfters en andere Vogelen, begreepen zyn. Voorregt der Raaven en Kraai- jen , in fommige Landen. Uitroeijing der Aak&eren geordonneerd* Hun Klappen, Dief- agtigheid en andere Eige?ifchappen. TEn opzigt van de fchikking der Raaven, Kraaijen, Kaauwen, Gaai jen , Aakfters, en dergelyke Vogelen meer , is by den Heer Brisson een merkelyk verfchil met den Heer LinnjEüs. De eerftgemelde , naamelyk, heeft dezelven in byzondere Geflagten onderfcheiden, behalve de drie eerfte Vogelen , dewelken van hem , even gelyk van den laatften met alle die vyfderley Vogelen gedaan wordt, tot het Raa- VEN-Geflagt vereenigd zyn. Een voornaam Kenmerk , aan deeze Vogelen Kenmer* gemeen, is dat de Borftel Hairtjes , aan hetken# grondftuk van den Bek, voorwaards gekeerd zyn en de Neusgaten bedekken. Linemeus zegt, dat het Grondftuk bedekt is met Borftelige Ve- deren; de Tong Kraakbeenig, in tweeën ge- fpleeten. Hy zegt dat de Bek verhevenrond ü en Meswyze. Brisson vergelykt denzelven i-deel, iv.stwk. T 3 by 294 Beschryving II. by een uitgerekten Kegel; zynde regt5 doch Afdeel, aan je pUnt neerwaards een weinig omgekromd, rl De Pooten hebben zy ongevliesd , met drie voor- HOOFD- 7 J stuk. en één agter-Vinger , allen, byna toe hunnen oorfprong toe, van één gefcheiden. Soonen. Linnjeüs heeft, inzyn Raaven-Geflagt, twaalf Soorten , tot welken , behalve de Aakfter en Kraay , ook de Nootekraaker en Vlaamfche Gaay* als ook een Lyfter en een Vliegenyangertje van Briss )N hehooren, gelyk wy zien zullen. ï. (i) Raaf9 die zwart is> met een blaawwagtige Raait > Staart eenigermaate rond aan 'tend, Deeze Vogel wordt by de oude Grieken Ko* rax geheten, waar van de Heer LiNNiEöszynen Soortnaam heeft, doch de hedendaagfche Grie- ken noemen hem Korakas. tiet Latynfche Woord Corvus zal daar van af komftig zyn , en mis. fchien het Griekfche van koros 9 dat zwart be- tekent: want dit is de algemeene kleur der Raa. ven. 't Latynfche geeft het Franfch Corbeau9 het Spaanfch Cuervo en 't Italiaanfche Corva pf Corbo, dat in Klank veel overeenkomft heeft met den Hebreeufchen naam Oreb , en den Ara- bifchen Gerabib. In Poolen noemt n?en hem. Kruk, in S weeden Korp, in Schotland Corbei; doch de Engelfchen en Nederlanders volgen den (i) Corvus arer , Dorfo coerulefcenre , Cauda fubrorun- flata. Faun. M*ec. Corvus. Ges*. 334 Aldr Orn^ 1. |2. c Jonst. 38. T. 16. WiLL, Otnitb 82 T. -48 Raj. ^A*. 39. Alb, sAy* 2. p. 10. T. 20. Fbiscii. t/tv. I. 63. VAN DE RAA VEN. 295 dee Hoogduitfchen naam Raffy Robe of Rap- ji pen, met hun Raven , Rave of Raaf. Afdeel. Het is een fchadelyke Roofvogel , die zig , XL door geheel Europa , in de digte Boiïchagiën stük?^ onthoudt, en aldaar niet alleen van andere Vo- Eigen- gelen en derzelver Eijeren leeft 9 maar dikwiis fchapptn, ook jonge Lammeren of Bokjes uit de nabuuri- ge Velden weghaalt. Krengen, egter, die hy van zeer verre ruiken kan , is zyn gewoonfte Voedzel , en het vernielen van 't Ongediert, door deezen Vogel , zal mifïchien de reden zyn, dat men hem in Sweeden voor immer zo Hei- lig houdt , als by ons de Ooijevaaren , agtende het kwaad 'er één te dooden. Dit is , in Enge- land zelfs, om dat zy het Land van Krengen en de Oevers van ftinkende Vifch zuiveren , op zwaare llraf verbooden. Op 't Eiland Faro of Fero in tegendeel , 't welk tot Noorwegen behoort , leggende tufïchen Ysland en Hitland in de Oceaan; dat ryk is inzonderheid in Wol- vee : plagt oudtyds in gebruik te zyn , dat ie- der Boer, op St. Ote/y-Dag, een Raaven-Kop met zig voor den Regter moeft brengen , of anders in eene Boete van vier Schellingen ver- viel. In de Zuidclyke Provinciën van Sweeden vliegen zy , met een heldere Lugt , zeer hoog en maaken een zonderlingen Klank of Toon , die zeer verre klinkt, zegt Lïnn-eus: daarme- de , buiten twyfel , dat yzelyk fchor Geluid be- doelende, 't welk men noemt het Gekras der Raaven ; waar van , zo fommigen willen , de j. D£ei. iv. stuk, T 4 Griek. zg6 Beschryvino H Criekfche Naam afkomftig zou kunnen zyn: Afdeel. %vant hun geluid drukt het woord Kolos of Ko- Yf ras uir. Hoofd- stuk. De Raaven zyn diefagtig van aart, iteelendc ook dingen, dk> hun van geen dienft kunnen zyn, gelyk Zilveren Lepels en Geld, 't welk zy verbergen, gelyk de Aakfters. In een an- der opzigt hebben zy den aart der Valken , kunnende tam gemaakt en afgerigt worden op den Vogelvanglt. Perotiüs verhaalt, dat hy te Napels een fpierwitte Raaf gezien hadt , die aan Koning Alphonfus gezonden was door den Koning van Brittannie, zynde op de Vogeljagt zodanig afgerigt, dat men 'er andere Raaven en Faifanten mee kon vangen. Zy zyn zeerftout cn vegten dikwils met den Kuikendief of ande- re Roofvogelen, wegens hunne Prooy. Volgens de Ouden zouden zy den Vos te hulpe komen, wanneer de Klaauwieien deszelfs Jongen trag- ten te rooven. Plinïus verhaalt, dat een Raaf van den Tempé! van Caftor kwam vliegen in den Winkel van e en Kleermaaker , die hem op- voedde en de Naamen van Keizer Tiberius , van Drufus en Germanicus, leerde fpreeken. Dit maakte zo veel Gerugts te Rome, dat, wanneer een nydig Buurman van den Kleermaa- ker den Vogel om 't leven gebragt hadt , de- zelve daar over geftraft, en den Raaf een pleg- tige Begraafnis aangedaan werdt. Dat de Raaven praaten kunnen leeren is geen fabel; men maakt 'cr in Indie, zelfs, meer werk van VAN DE RAAVEN. 297 van dan van de Pappegaaijen. Jong zynde moe- n, ten zy van de Tongriem gefneeden worden en Afdeel. dan zyn zy gemakkelyk daar coe op te bren- jjoofd- gen. Olaüs Bokrichiüs verhaalt , in zyne stuk. Waarneemingen , die in de Verhandelingen van Koppenhagen zyn ingevoegd ; hoe hy een jon- gen witten Raaf had , dien hy enkel van de Tong- riem hadt laaten fnyden <, zonder hem teleeren. Deeze Vogel, ondertuiïchen , hoorende dathy alle morgens zyn Knegc riep, bootfte dit naa, en leerde het zo natuurlyk doen, dat de Knegt 'er dikwiïs door werdt bedroogen , llaande vroe- ger op , dan noo Jig was , om dat hy zig ver- beeldde , dat hy van zyn Meefter gepord wer- de. De Schryver, deeze bekwaamheid van den Raaf befpeurende , leid zig toe , om hem ver- der praaten te leeren , en hieldt hem dikwils twee Uuren op zyne Kniejen , zonder dat het Beeft vermoeid werdt van hooren en klappen. Zelfs kon de Vogel 's morgens opzeggen, 't gene hem 's avonds was geleerd, fpreekendeby Syllaben , gelyk men de Kinderen leezen leert, tot dat hy in (laaf was , om geheele Woorden uit te brengen. Sommigen hebben uit het zeggen van Hesio- Langlet dus willen opmaaken , dat deeze Vogel negen, maal zo lang zou leeven als de Menfch ; doch anderen meenen , dat het Woord genea , 't welk die Schryver ten opzigt van den Menfch ge- bruikt, een Jaar zou kunnen betekenen , als een Tydperk, waar ia hy ter Wereld komt; en dan h Deel. IV. Stuk, T 5 7,üu 298 Beschr YVING jj zou dc Leefcyd van een Kraay, volgens dien Afdeel. Pöcet , negen, en die van een Raaf honderd- XI. agt Jaaren zyn. Men kan , inderdaad , aan hun- ^stukD* ne Langleevendheid geenzins twyfelen ; te min- der , daar het zeker is , dat de Vogelen , in \ algemeen , vry oud worden ; doch klaare bewy- zen , daar omtrent , ontbreeken ons. Voortiee- Een oud Schryver verhaalt, dat onder de Raaven het Wyfje alleen broedt, en dat het Mannetje haar middelerwyl Eeten brengt: waar door zy , geduurende dien tyd , veel vetter is dan het Mannetje. Ongelooflyker is 't, dat zy met de Bekken zouden paaren ; 't welk ook van de Patryzen en Veldhoenderen gezegd wordt: om dat zy dc gewoonte hebben van te bekken , gelyk de Duiven. Zy maaken, vroeg in 't Voorjaar, hun Neft in hooge Boomen of oude Toorens, en leggen, 't eiken reize, vier, vyf of fomtyds zes Eijeren, die bleekgroen zyn, naar 't blaauwe trekkende , doorzaaid met zwart- agtige vlakken en ftreepen. De Jongen wor- den, zo dra zy vliegen kunnen, door de Ou- den weggejaagd. Ook hebben de Raaven zeke- re Landftreek ,daar zy geen andere Vogelen, van hunne foort, toelaaten. Dus houdc een paar Raaven op fommige kleine Eilandjes van Schotland huis : waar op mooglyk zal toe te pas- fen zyn , 't gene ons van de getrouwheid in de Egtenftaat, aangaande deeze Vogelen, verze* kerd wordt : inzonderheid , 't gene men 'er by-* voegt, dat, „als een van beiden geftoxven is, de an- der VA ^ DE R A A V E N. 299 der voorts zyne Dagen in eenzaamheid verflyt. jjo Volgens den Heer Anderson zyn 'er grooce Afdeeu zwarte Raaven , die zig aanmerkelyk vermenig- XI. vuldigen in de Boflchen en op de Rotfen ofSTU^FD Klippige Eilandjes van Ysland. Deeze fchroo- melyke Vogelen vallen dikwijs , onbarmhartig , aan op de jonge Lammeren, en, na het uitpik- ken van derzelver Oogen , ceten zy ze op , eer men 'er hulpe aan toebrengen kan. De Boeren verzuimen niet, zo dra zy het gewaar worden, toe te fchieten; maar doorgaans is3 alszy den Raaf wegjaagen , het Lammetje reeds blind, en dewyl het, in dien (laat, geen Voedzelzou kunnen vinden, dooden zy het en villen 'c op ftaande voet. Daar van komen die kleine zag- te Velletjes, welken in Deenemarken en in 't Land van Holftein bereid worden , onder den naam van Scbmaaskin of Smaasken, en die veel in gebruik zyn by Luiden van middelbaar Ver- mogen. Volgens den Heer Brisson heeft de Raaf om- Lichaam** trent de grootte van een Kapoen. De langte Scftaic*» van den genen , dien hy opgezet in 't Kabinet van Reaümür afmat, was, van 'tenddesBeks tot aan 't uiterfte van de Staart, een Voet tien en een half Duim; de hoogte een Voet en ze- ven Duimen. De Bek is twee Duimen en agt, de Scaarc agt Duimen en zes Liniën lang. De kleur is glimmend zwart over 't geheele Lyf, van boven trekkende naar het Violet , van on- deren naar het groen. De Slagpennen zyn zwart, I. Deel. 1Y. Stuk, dc \ 300 Beschryving H. de grootften uitwendig naar het groene , de Afdeel, kleinften naar Violet- kleur hellende. De Keel Hoofd 1S eenl*Serrnaate Afèhgraajiw. De twee middel- stuk. fte Staartpennen zyn een weinig langer dan de overigen, die allengs verkorten tot aan de bui- tenlten toe. Haar getal is twaalf , de kleur zwart- agtig. De Bek en Klaauwen zyn git-zwart ; de agterften , inzonderheid , zeer groot en fterk. Deeze Vogel is aanmerkelyk wegens een Zak of Krop, die hy aan den Hals heeft, gelyk de Duiven, om het Voedzel voor zyne Jongen ia te bewaaren * dat hy aan dezelven , waarfchyn* lyk, ook al bekkende overgeeft. Zyn Maag isj voor 't overige, van binnen zeer gerimpeld: de Lever is in twee Lobben verdeeld : de Gal- blaas wyd. 't Gedarmte heeft eene langte van drie-en-veertig Duimen. WitteRaaf. Behalve de zwarte Raaven vindt men'erfom- tyds die wit zyn , doch zo zeldzaam , dat iets , 't welk zeer ongemeen is, al boertende by een witte Raaf vergeleeken wordt , volgens de Spreuk van Jüvenalis (*). De Ouden wiften van de fraaiheid deezer Vogelen reeds te fpreeken, en Aldrovandüs tekent aan , dat 'er een door de Koningin van Engeland aan Henrik den III., Koning van Vrankryk, was prefent gezonden , die op de Vogel jagt was afgcrigt en praaten kon; zo hem de Gezant van dien Vorft, aan't Paufelyke Hof > mondeling verhaald hadt. Ver- fchcide (*) Cerye ^no^nt raritr M9* VAN DE RAA VEN. 30I fcheidc anderen zyn 'er , nu en dan > geweeft n. aan de Vorftelyke Hoven, en Joh. Ca jus meldt, Afdeel. in 't Hertogdom Cumberland, in 'tiaar 1548, TTX*# , . ^ Hoofd* gezien te hebben twee jonge witte Raaven, die Stuk. in een zelfde Neft gevangen en de Vogeljagt geleerd waren, 't Schynt egter, dat de witte kleur , onder deeze Vogelen , veel zeldzaamer is , dan onder de Valken , en men vangt thans byna nooit witte Raaven , dan in de Landen , digt naar den Noordpool gelegen ; zodanig dat Linn^eus 'er geen onder de Sweedfche Voge- len optekent. Brisson befchryft 'er een, die van 't Eiland Faro aan den Marquis van Ma- rigny gezonden was , door den Heer Thurot (*), en thans opgezet in 't Kabinet van den Abt Aübry bewaard wordt; als volgt. Hy noemt denzei ven de witte Noordfche Raa* vc. De grootte komt nagenoeg met die van den gewoonen zwarten overeen , of overtreft dezel- ve: want de langte is volle twee Voeten. Van bo- (*) Dit is waarfchynlyk gefchied , by gelegenheid van 't langduurige Verblyf van dien Zee-Kapire n met zyne Vloot, gefchikt tot eene Onderneeming tegen Groot Brit- tannie, in de Winter rullenen 1759 en 1760, aan de Fa» M • Eilanden , alwaar die Vloot van den 27 December tot den 26 February gelegen heeft. Men weet, hoe dit Es- quader , vervolgens , op de Kuft van Ierland vernield werdt door de Engelfchen , zynde hy zelf in 't Gevegr gefneuveld, en maar een Schip van 't zelve, dat 'er af geraakt was, behouden te St.Malo aangekomen; 'twelk waarfchynlyk dezen witten I{aaye , als een Gedenkteken van dien zeldzaamen Kruistogt , in Vrankryk heeft over. gebragt. LDttM IV. Stw** 302 Beschryving jj boven is de kleur glimmend zwart, van onde- ' Afdeel» ren wit; de Kop is wit, met zwarte (lippen ge* XI. fprenkeld : dc Borft glimmend zwart , zo wel $tüK°ID' a*s ^e dekvederen der Wieken , doch de Slag. pennen zyn wit, de Staartpennen uit wit en zwart gemengeld. De Bek is zwart , maar aan 't end wit: de Pooten zwart, doch derzelver Vingeren van onderen witagtig, zo wel als de Nagelen. Hy maakt zyn Neft , in 't Geberg- te, op het gemelde Eiland (*). Bonte Raaf. Men zoude egter , volgens den gemeenen trant van fpreeken* zulk cenen veeleer een bonte Raaf noemen ; hoedanigen 'er in Amerika zyn * die Cacalotl geheten worden van de Mexikaa- tten , verfchillende van onze zwarte Raaven al- leenlyk door eenige witte Vederen, onder de zwarte gemengd. 'tSchyntook, datmentevoo» ren een denkbeeld heeft gehad van geheel wit* te Raaven , die 'er in Noorwegen en Ysland zou- den zyn. Debes maakt zelfs onderfcheid tus- fchen de half witte en witte van de Faro Ei- landen, en de Konft, om witte Raaven te tee- len, hoe belachlykook, fchynt geen ander doel- wit te hebben. Gebruik De Raaven , wordt 'et gezegd 9 zyn de eenig- ten. " ^e Vogelen , daar men de gewoonte niet van heeft het Vleefch te eeten , en welker Jongen niettemin gegeten worden. In Noord- Amerika * egter, zyn zö wel Raaven als Kraaijen , die geen Kren- (*) Mr. Brisson. Supplement d% Ornithologie i a la fia dii Tom, VI. p. 33. VAN DE RAAVEN. 303 Krengen eeten, en den Menfch totSpyzeftrek- p. ken. De Pennen dienen tot Klaauwieren om op Afdeel, de Koperen Snaaren der Spinetten te fpeelen , en aan de Boogfchutters tot het Vederen van STÜKè hunne Pylen. Men vindt de Afch der Jongen, of het Poeijer van een gedroogden Ouden Raaf* als een byzonder Middel tegen de Vallende Ziekte aangepreezen , wanneer 'er dagelyks twee- maal een Drachme , in 't gedeftiileerde Water van Bevergeil, van ingegeven wordt. Het Vet, Bloed, en de Eijeren van deezen Vogel, maa- ken het Hoofdhair zwart , zo Scroderus en Lemery getuigen. Een ander wil , dat de Ei- jeren, ten getale van één of twee , dienftig zou- den zyn in de Roode Loop, en de Drek, in een klein Zakje aan den Hals gehangen, zou de Hoeft en Tandpyn doen bedaaren. Kraay. (2) Raaf, die blaauwagtig zwart is 9 met de u. Staart aan 't end rond en de Staartpennen fcherp . De Griekfche Naam van deezen Vogel , Ko~ ronee , wordt van de Latynen met hun Cornix nagebootft, waar van de Italiaanen Cornice of Cornacchio , en de Franfchen Corneille gemaakt hebben. De Engelfchen noemen hem Crow of Carrion-Crow 9 de Duitfchers Kr aee of Schwartz* Kraee, de Hollanders Kraay. 1 De (2) Corvus afrocoerulescens, Cauda rotundati ♦ Re&- xicibus acuris. Syfl. Nat. X. Cornix. Raj. ^y* 39 N. Alb. ^Ay. 2. p. 20. T. 21, J,Deel, 1Y> Stuk, 304 Beschryving jf# De Kraaijen komen in veele Eigenfchappefl Afdeel, mee de Raavcn overeen. Men vindeze in dè Xf. BoflTchen van Europa, alwaar zy hunNeftmaa- &TU&. ken in ^e t0PPcn ^cr hooge Boomcn, leggen- Kraaj. de v^er °f VY^ Eijeren , en de Jongen zyn goed om te eeten. Zy vliegen met hun vyf of zes- fen te gelyk, en op 't minfl met hun tweeën. Ook eeten zy , gelyk de Raaven , Vrugten , Koorn, Wormen, Infekten en Krengen; ja al- les byna, wat hun voorkomt ; en deswegens plaatfte Aristoteles hun onder de Vogelen, welken hy pamphaga 9 dat is, in 't Latyn, om- nivom noemt. Men wil, dat zy de Eijeren van den Kat-Uil over dag op-eeten, wanneer zy die vinden , gelyk hy de hunnen by nagt. Ten opzigt van de Lighaamsgeftalce verfchik de Kraay meeft van den Raaf in grootte , zyn- de omtrent de helft kleinder. Men vindt vee* len in Engeland, van de regte zwarte Kraaijen; doch weinig in Pruiffen, zo Klein getuigt, en onder de Vogelen van S weeden zyn zy, door Linn£us> niet opgetekend. Brisson geeft ee- ne Verfcheidenheid op van bonte Kraaijen, dat is die zwart en witte Vederen hebben , doch an- ders niet verfchillen van de zwarte Kraaijen. Deeze worden op de Faro-Eilanden gevonden, en het zyn onze zogenaamde Bonte-Kraaijen niet , gelyk wy flraks zien zullen. Ook heeft hy , uit Schwenckfbld , een geheel witten Kraay, die in Silezie zoude zyn , hebbende zelfs dea Bek en Klaauwen wit. Pli- VAN DE R.AAVEN. 303 Plïnius zegt, dat de Herfenen van een Kraay, ir, gekookt en gegeten, goed zyn tegen de Hoofd- Afdeel. pyn. Volgens 't verhaal van Albin zou de H(^pD kragt van de Lever en !t Hart deezer Vogelen, stuk. tegen de Vallende Ziekte, door een Dame, Kraay. uit het Gevolg van Mylady Trevo&, mee een goeden uitflag onderzogt zyn. (3) Raaf, die zwart is, aan 't Voorhoofd HL Ajchgrcuiuw-agüg. ^SS^ Deeze Vogel voert > by de Autheuren , den naam van Graan- of Vrugten-vreetende Kraay , {Comix fpermologus , frugivorus) ; weshalve 'er Brisson ook den naam aan geeft van ComtiU le moiffonneufe : doch hy wordt, in'tFranfch* gemeenlyk, Graije , Grolle oïFreux, geheten, De Duitfchers noemen hem Roecb of Roucb > waar van hetSweedfch Roka , het Engelfch Rook en 't Hollandfch Roek, afkomftig is. De Roeken zyn grooccr dan de Kraaijen , doch kleiner dan de Raaven. Zy verfchillen van bei- den weinig in kleur of geftalre. Met het ee- ten van Koorn en van Boomvrugten houden zy zig meer op, dan de Kraaijen, en zyn zo zeer niet op Krengen verllingerd, doch Aardwormen en Infekten zyn hunne lekkerny. Wegens de fterke wry vingen, welken hun het wroeten in den (3) Corvus a'er, fronte cinerafcente. Faun. Snee. 70. Comix frugile^a Aldrov. Ornitb. Libr. 12. Cap. ^. Wil< . Om. 84. T, 18. Raj 4v. 39. Alb, ^Cy. li, p. 21. T. 22. Fiusch, sAy. Tab. 64, It Deel, IV Stuk, V 305 B E S C II R ï V I N G H den Grond veroorzaakt , ziet men het Grond- Afdeel. {\ufc van c]en en c]e Neusgaten , in de oude XI- Roeken, geheel van Pluimen ontbloot , en. in stuk. plaats van dien, begroeid met eene witte Meel- Roek. agcige StofFe. Hierom meent men , dat zy meer goed dan kwaad doen5 en dit is de re- den , dat men in Engeland zo min de Roeken als de Raaven plagt te dooden ; hoe veel fcha- de 'er ook door toegebragt worde aan den Oogft, doch inzonderheid aan het gezaaide Koorn. Het Landvolk heeft > zo in de Nederlanden 5 als elders, veel moeite 5 om de Erwten , die in de Akkers gelegd zyn , voor dit Gevogelte te be- waaren; want zy vreetenze dikwils op, en haa- lenze uit den Grond. De Rocken vliegen , ba. vendien, niet alleen troepswyze, maar maaken hunne Neften zelfs in menigte by elkander ; verfchillende daar in ook van de Kraaijen , zo Rajus meldt : hoewel het Landvolk de Roeken veelal met de Kraaijen verwart. X\r. ; (4) Raaf , die Afchgraawwagtig is van kleur , Comixo met de Kop, Keel, Wieken en Staart , zwart. Bonte* Kraay. j n >t algemeen voert deeze , by de Ouden , den naam van Afcbgraauwe Kraay , dieopVrug- tenaafi , en in 't Franfch wordt zy genoemd etn* rnamelée of gemantelde , om dat zy, wegens 'de kleur (4) Corvus cinerafcens, Capife, Gula, Alis CaucUque ni^ris. Faim, Snee, 71. Cornix cincrea, fruailega. Aldri Ornithi L. 12. c 4. VVill. Ovnith.%4. T.77. Raj.^Ay. 39. Alb, xAy* 2. p. 22, X. 2j, Fruch, met wyde Neusgaten. Deeze is geheel zwart en verfchik van de Eu- ropifche Kraaijen naauwlyks dan door zyn Ge- luid, 't welk geheel anders is. Hy onthoudt zig' meefl in de Bergagtige deelen van 't Noor- delykfte des Eilands , leevende van Befiën en Torren. Hy fnacert gedutirig, als de Aakfters,. weshalve de Engelfchen op Jamaika hem den naam geeven van gabbeling of chattering Crow y en , wegens zyn loopen in de Kakau-Plantagiën> miffchien , dien van Cacao- Walk. Men kan de Bonte-Kraaijen , en de zwarten zelfs, jong gevangen zynde, in Huis opbren- gen V N DE R A A V E N. 309 gen en dan zullen zy nooit hun Hok veriaaren, -*jr indien hun maar geen Spyze ontbreekt. De Afdeel. Ouden zyn zeer flim, en naauwlyks levendig te r XI« 9 HOOFD- bekoraen. stuk. (5) Raaf die bruin is9 met het Agterhoofd v. grys, het Voorhoofd, de Wieken en Staart > M^^è zwart. In 't Franfch wordt de naam van Choums 9 in 't Engelfch die van Daw of Jack-Daw gege- ven aan een Vogel, die van ons Kaauw ge* noemd wordt, in Duitfchland Tul of Thule 9 Dole en Doel. De Hebreen noemden hem Jb napha, de Grieken Lukos of Wolf , wegens zyn verflindende of liever Diefagtigen aart ; weshal- ve hy ook , in 't Latyn, Lupus genoemd wordt, en Monedula , zo fommigen willen , om dat hy, Geld kunnende vinden, hetzelve wegneemt en fchuil fteckt. De Turken noemen hem Tfcbau* ka, de Spaanfchen Graja , de Switzers Graac- ke (miflchien van Gracculus) en de Italiaaaea Ciagula, Tatula, enz. Om kort te gaan , deeze Vogel heeft een groote verfcheidenheid van Naamen ; \ welk daar van daan zal komen , dat hy door geheel Europa zo gemeen is. Men wil , dat hy , door zyne gewoonte om het Koorn of ander Graan , dac Cf) Corvus fufca, Occipite incano, Fronte Alis Cau* claque nigris. Faun. Suec. 72. Monedula s. Lupus. Aldr Orn. L 12. c. 9, Will. Ornhh. 8?. T. 19. Raj. ^£v\ 40. Am. *Ayt I. p. 14, T, 14* Frisch , ^Ay. T* 6j- L De ei,, IV. Stuk. V 3 3T0 Beschryvino jj dat hy te veel heeft , in dc Aarde te begraa* Afdeel, ven , de Menfchen eerfi de mapier van Xï. Zaaijen, tot hunne nooddruft, zou geleerd *stu Jr hebben. Ovidiüs gewaagt van zyne begeerte Kmhw toc Goqd De Woonplaats is in Toorens of oude Kafteelen , die dikwils van Kaauwen grimmelen. \ Qclutd , dat zy maaken , zweemt veel naar den Ncderduitfchen Naam. 't Getal hunnej Eijcren is vyf of zes, in eens. De grootte is ongevaar als een Duif : de kleur yan boven zwart , naar 't Violet hellende , van onderen bleek-zwart : het Agterhoofd en boven- fte van den Hals naar't Afchgraauw trekkende: de Staartpennen zwart, van boven hellende naar 't groen. De Oogkringen zyn wit , de Bek, Booten en Nagelen , zwart. Gekraaide, Van Albtn wordt een Kaauw afgebeeld , met wirteen een witte Halskraag* dien de Engelfchen Hel swane, vefim Daw of Swiczerfche Kaauw noemen, enz Ook ftaat 'er, onder de Silefifche Vogelen , eeu geheel witte Kaauw te boek. Deeze twee wor- den van ÖFussoN aangemerkt als Verfcheiden- heden van den gewoonen Kaauw. Nog is 'er een zwarte Kaauw bekend, waar van Frisco een zeer goede Afbeelding geeft * zynde een weinig kleiner dan de gevvoone Kaauw. Dc kleur van deezen is over 't geheele Lyf glim- mend zwart, met witte flipjes rondom de Oo* gen, {*) MtitatA tfl tn^^em.quét nunc quoque diligit^Aummj Nigra fedes* nigris yelata Monedttla pewis* VAN DE RAAVEN. 3II gen , en zeer lange , fmalle , fty ve , Veertjes ovc r jj# de Neusgaten; de Oogappel zwart, de Krin- Afdeel, gen biaauw. XI, Deeze maakt een byzondere Soort van Raa- S^D~ ven, by den Heer Brissojs, zo wel als de Al- Alpifche en pifche Kaauw., die van de Ouden Pyrrhocorax^h^PPyLlm genoemd werdt, en by Johkston is afgebeeld uit Gesnerus , onder den naam van Altrap; wordende van de Italiaanen Spelvier, van de Duitfchers Berg-Doel of Berg-Tul geheten, en van de Switzers Wilde Tul of Alp rap, dat is Alpifche Raaf* Deeze is van grootte alsdege- woone Kaauw, van kleur zwartagtig; doch heeft den Bek , en fomtyds ook de Pooten , geel. Een ander van de Philippynfche Eilanden , die de negende Soort van Raaven uitmaakt by Bris- son, wordende aldaar genoemd BaluCqffio; is weinig grooter dan een Merel , zwart van kleur, met een gevorkte Staart , en kweelt zeer aan- genaam. Ik zal nog kortelyk fpreeken van de Kaap- Ka^pfche fche Kaauw , die , overgebragt zynde aan denKa3uvv- pi xxxiv* Abt Aubry , uit deszelfs Kabinet door den Heer Xt BeissoNisbefchreeven en afgebeeld , als hierne- vens. Dezelve heeft ook omtrent de grootte van een Merel, zynde, van de punt des Beks tot aan 't uiterfte van de Staart , elf Duim en vier Liniën lang, en tot de punten der Na- gelen agt Duimen tien Liniën. De Bek heeft de langte van agttien Liniën, de Staart van vyf Duimen. De kleur i* glimmend zwart groen; I«£)REi. IV. Stuk. V 4 ÓO 3i2 BESCHR Y V ING TI. XI. Hoofd* STUK. Kaauw. de Slagpennen van binnen zwart , en van on- deren , zo wel als de Staartpennen, zwartag* tig. De Vederen , over 't geheele Lyf , zyn Fluweel-zwart, met een groenen glans, en die der Wieken hebben een weeifchyn van Violet- kleur. Die van het bovenfte van den Hals zyn veei faïaller en langer dan de overige dekve- deren. Voorts is deeze Kaauw aanmerkelyk door e^nige zwarte Hairtjes , die by den wor- tel van de Bovenkaak uitfpruiten, wel drie Dui- men lang en zeer buigzaam zynde : aan de On- derkaak zyn korter Hairen 5 zo ftyf als Varkens, borftels. Men vindt hem aan de Kaap derGoe* de Hope. VI. (6) Raaf met den top . 3. men. Hy heeft een Staart van vyf en een Bek van één Duim: des, voor de geheele Iangte van 't Lyf, flcgts vier Duimen overfchiet; daar het Lyf van den gemeenen Gaay ongevaar zes Duim lang is. De Kop is zwartagtig bruin, de Hals witagtig. Voor 't overige is de kleur 1. D*£L, iv. siuk. bruin, 316 Beschryving II. bruin , van onderen bleek Afchgraauw ; de Staart- A fdeel pCnncn aan >t encj wjc# XI. Hoofd* (8) Raaf; de dekvederen der Wieken met 51 UK* zwarte dwars -ftreepen , het Ligbaam blaauw» Crtilatls. met een z^arte Halskraag. Ga^y. ^ ^ feeze , die van Catesby onder den naara van blaauwe gekuifde Eikel- Aakfler , niet zeer naauwkeurig ; van Edwards netter en beter -is afgebeeld (f) 5 en blue Jay geheten wordt; welken de Heer Brisson, onder den tytel van den MaaiLwen Gaay van Kanada, befchryft. Hy verdient, byuitftek, den naam van Kuif-Gaay. Deeze Vogel is niet veel grooter dan een Merel, gelyk de naaftvoorgaande. De top van 't Hoofd en de bovenfte deelen van den Hals en Rug y zyn blaauw 5 naar Wynagtig hellen- de. Op den Kop zyn eenige Pluimen langer dan de anderen en maaken een Kuif : onder dezel- ven zyn zwarte Pluimen , welke kleur zig uit- ftrekt ter wederzyden , tot een kleinen over- langfen Band , die agter de Wangen pafleert en zig gaat vereenigen met een dwarfen Band , van de zelfde kleur , die onder aan de Keel is 5 maa- kende aldaar een Halskraag. Ook is 'er, we- derzyds, een klein zwart Vlakje, tuflehen \ Neus- (8) Corvus te£fcricibus Alarum lineis transverfis nigris9 Corpore coeruieo, Coiiari nigro. Syft, Nat, X. Picaglaa* daria cocrulea crilïata. Catesb. Car* 4 T. 15-. p. 15» (tj PI. 239, VAN DE RAAVËN. 317 Neusgat en het Oog , en deeze twee zyn met r^ een klein zwart ftreepje famengevoegd , 't welk Afdeel, het srondftuk van de Bovenkaak omringt. Van XI. onderen is de kleur witagtig. De Slagpennen zyn blaauw , met zwart geftreept , eenigen met Garr witte tippen : zo ook de Staartpennen , welker middelflen in langte uitmunten. Het Wyfje heeft de kleuren zo levendig niet als het Man- netje. Men vindtze in Noord- Amerika. (9) Raaf, die bruin is 9 met wit geftippeld, jx, de Wieken en Staart zwart; de Slagpennen met witte tippen; de middelflen aan de enden Nootekraa* afgefleeten. ker. Van deezen maakt de Heer Brisson een by* pi.xxxiv. zonder Geflagt, welks onderfcheidend Kenmerk^. 4« van den Gaay is , dat de twee deelen van den Bek niet even lang, maar het bovenfte langer dan het onderfte en (lomp zy. Hy geeft "er y in 't Franfch , den naam aan van CaJJe-Noix , in 't Latyn Nucifraga , 't welk onzen Neêrduitfchen naam van Nootekraaker zeer wel uitdrukt, en met het Griekfch Caryocatattes , daar hy mede bekend ftaat by de Ouden , overeenkomftig is. Ook noemen de Duitfchers hem Nufz Brecber * JSfusz-Bicker , de S weeden Notkraka, de Engel. fchen (9) Corvus fuscus alboque pun&atus , Alis Caudaque üigris; Re&ricibus apice albis; inrermedüs apice derriris- Sy(t. JST.tt, X. Corvus cinereus , Cauda Alisque riigris. Fattn. Suec. 7^ Caryocata&es. Gesn. ^Av. 245-. WiLl« Ornhh. 90. T. 20. Raj. ^Ay. 42. Piea Abietum nigra» gutrata. Fiusch. T. 56» I. Deel. IV, Stuk, 3ï8 Beschryvinö H fchen Nutbreaker. De Franfchen, egter, nee* Afdeel. lnen hem gemeenlyk Pie grivelée en de Italiaa* XI. nen, naby de Alpen, Merle Alpadie , dat is stuk- Alpifche of Berg-Merel; gelyk men hem ook Noote Merula Saxatilis gebockc vindt by Johnston* kraaker. die 'er een taamelyk goede Af beelding van geeft; doch die van Frisch, onder den naam van zwarte geftippelde of gedruppelde Dennen- Aakfter3 is naauwkeuriger. De nevensgaande heb ik van den Heer Brisson ontleend, Linnjeus hadt hem voorheen genoemd , Afch* graauwen Raaf , met de Wieken en Staart zwart; zeggende, dat hy elders weinig in Sweeden ge- vonden wordt 5 dan in Smöland. Hy woont in Ooftenryk (verhaalt Brisson) en verfpreidt zig, van tyd tot tyd , in verfcheide Streeken van Duitfchlandé In 'l jaar 1753 vertoonde zig een groote menigte van deeze Vogelen in Vrank- ryk, rondom Parys, alwaar veelen gevangenen gedood werden in de Maand Oktober. Zyzyn 'er anders zeldzaam 5 eeten de Nooten en A- mandelen : waar van de Naam. Het is verwon- derlyk te zien 9 hoe vernuftig zy te werk gaan óm die te kraaken. Zy haaien 'er een uit hun- ne Schuur : (want het is een Vogel , die, ge- lyk de Aakfters en Gaaijen , Voorraad opdoet tegen den Winter :) zy zetten den Noot wel vaft beklemd in een Spleet of Scheur, en klop- pen 'er dan met hunnen Bek op , tot dat de Dop breekt* Even zo doen zy met de Amandelen. Ook zyn Infekten hunne Spyze. De Neftea VAN DE R A A V E N. 319 Worden van hun 'gemaakt in Gaten van Boo- IL men, die zy, te wyd zynde, zeer handig met ArL>bLf* Kiev weeten toe te mctzelen , hatende maar ri ^ J Hoofd een klein Gat, tot den Ingang, open. stok. De grootte is tuiïchen een Aakfier en Merel, Noo/s* zegt Ray; de Bek zwart, fïeik, als die è®ir*«hr' Spechten. Het geheele Lyf , zo van boven als van onderen , uit den roffen bruin , zynde o- veral, uitgenomen den Kop, zeer fraay gete- kend mee witte diiehoekige Vlakken. ïuflcheu de Oogen en den Bek is hy wit: ook heeft hy aan 't Aarsgat, onder de Staart, fpierwkte Ve- deren. De Stem zweemt naar dieder Aakftercn. (10) Raaf, die wit en zwart-bont is , met ee- ^m ne Wigvormige Staart. Pha* Aak toé De Fleer Brisson , die een byzonder Geflagt geeft aan de Aakflers , onderfchéidc dezelven van de Raaven, doordien de middelde Staalt* pennen langer zyn dan de anderen , 't welk de Wigvormige Staart maakt, die van Linn^eus tot een foortelyk Kenmerk gefield wordt. De Staart is ook by uitftek lang , en daarom wordt de Vogel van de Autheuren bonte of geftaarte Aakfter geheten , ten einde hem dus van ande- ren , gelyk de Nootekraaker en Vlaamfche Gaay, die (10) Corvus albo nigroque varius , Caud* cuneiformu Faun.Suec.y6. Pica tütfa f. Caudara. Gf.sn Ay 69^. Aldr. Orn. I 12. c. 12. Jonst. v 4^. T. 17, YvilL. Crnitb, 87. T. 19. Raj. ^Av, 41, Alb. s/Ly, X, x p. ij.T. Frisch. cXv. T. 58. 1* IV» STbK% gso Bescëyvïng li. die zy ook Aakfters noemden , te onderfcheidefl* Afdeel. Deeze voert egter, in 't byzonder, den naam TIXI- van Pica, in 't Franfch Pie, in 't Engelfch Hoofd- ö stuk. Magpye of Pianet, in 't Italiaanfch Picba of rfakfler. Gazzola, in 't Spaanfcli Pigaza. De Gri^kfche naam was Kijja of SzYta, als ook Poikilis 9 we- gens zyne bonte kleur; de Dukfchers noemen hem Aalfler of Elfter, de Pookn Stroka, de Sweeden Stef& Men plagtze, in 'cNeêrduitfeh, Exter te noemen ; doch hedendaags zeggen wy, in Holland , Aakfter. De Aakfters zyn immer zo gemeen in Euro- pa als de Kraaijen en Kaauwen , en nuttigen het zelfde foort van Voedzei. Zy verfchillen 'er niet alleen van door hunne bonte kleur en lange puntige Staart, maar ook door debyzon- dere Konft, waar mede zy hunne Neften fa* menvlegten en van boven geheel toefluiten met Doornige takken , laatendc alleenlyk een Gat , tot den ingang, aan de zyde open. Zy leggen zeven of agt Eijeren, die witagtig zyn, met zeer zwarte Vlakken getekend. Hunne Broed- tyd is vroeg in 't Voorjaar, en als hun Neft, daar zy de toppen der hoogde Boomen toe uit- kiezen * geftoord wordt , zo leggen zy fomtyds weer een nieuw aan , en brengen evenwel Jon- gen voort. Tegen allerley Roofvogelen , in- zonderheid Kraaijen, verdedigen zy dapperlyk hun Gebroedfel. Daarentegen maaken zy hun werk van de Teelt van veelerley Gevogelte te vernielen, flurpecde de Eijeren uit, inzonder- heid van de Raaven; 321 heid die der Merelen , waar van hec Neft zeer IT. open is, en zelfs het jonge Wild van Haazen AfdeeL- en Konynen: want hec is een Vogel, die zo HooF'D- wel Vlecfch en Infekten of Wormen, als Vrug- stuk. ten en Graan eet. De jonge Aakfters zyn ge- Aak^r* makkelyk op te voeden als Huisvogelen , en dan klappen zy niet onaardig , booizende het Ge- luid van allerley Vogelen en alles wat zy hoo- ren, naa; doch men dientze in Kooijen te hou- den , om dat zy zo diefagtig zyn en alles weg- fteeken wat zy voor -de hand vinden, in- zonderheid Spyze. Zeker Engelfch Doktor hadt een f'Aakfter 9 van meer dan twintig Jaaren, blind geworden door Ouderdom, die, zonder van de Tongriem te zyn gefneeden, zo wel praatte als eenige andere. De geftalce en kleur deezer Vogelen is te be- y 't Stomen t . , 1 1 1 r j • ^er Nellen» kend , om er een breede belchryvmg van te doen. Zy zyn zo groot niet ais de Kraaijen en Kaauwen. Het Vlcefch der Ouden is taay en oneetbaar; doch men kan 'er Soupe van kooken, die zeer kragtig is en voedzaam. De Jongen zyn voor 't Landvolk, in Vrankryk, een lek- kerny, dat dezelven Piats of Piots noemt, en om ze magtig te worden dikwils de Neften ftoorr. Dit zelve is in Holland en Weflfries- land uitdruk kelyk geordonneerd, op de boete van 6 Gulden , te verbeuren door den Eigenaar van Plantagie of Geboomte , waar in eenige Neften , met jonge Aakfters daar in , gevonden worden. De Staaten merken , in hun Plakkaat 1. deei,, iv,$twk< X vaa $22 BESCHR YVING lï. van 1656, ten dien opzigte aan; dat, door het .Afdeel, merkelyk toeneemen van het getal der Extcren , TT^?" in onze Provintie , groot nadeel aan de Wilder- Hoofd- ö «tuk. nijjen, midsgaders excefjlve fchade aan '£ Gewas toegebragt, en nog veele andere 0?igemakken, zo aan Huizen, Daken, Kiekens, Eijeren, als an- ders , veroorzaakt worden : weshalve zy de Aak- fters noemen een fchadelyk Gevogelte. Boven- dien wordt , in dat Plakkaat , een Premie be- loofd van twee Stuivers voor ieder ouden Exter , die iemand opvangen en aan den Schout brengen zou. De Staaten van Zeeland behandelen, in hun Plakkaat van den jaare 171 2, de Kraai] en, Aakfters en Vlaamfche Gaaijen , alle te famen , op dergclyken voet , gebiedende het verfiooren van derzelver Nrflen op eene Boete van 3 Scfrtellbgeh 4 Grooten Vlaamfch, en een Pre- mie (lellende van 2 Stuivers voor ieder Kraay , Aakfter of Gaay 3 welken iemand aan 't Geregc zou leveren. Door haare Koninglyke Hoog- heid, de Vrouwe Gouvernante, werdt in 't jaar 1756, in Vriesland, een Premie van 3 Stui- vers gefteld op ieder Aakfter of zwarten Roek, zo oud als jong; mids dat de Neften tevens vernield werden: 12 Stuivers op een Wykel: 1 Gulden op een Hanebyter ; die men vangen en dooden zou: gelyk 'erin 't GraaffchapZut- phen, in 't jaar 1751 , een Premie beloofd was voor 't vangen van Valken (*). In f*) Nederl,Jaarb.ij<;i, hl 654 * en JJ$6} bladz»402* VAN DE RAAVEN. 323 ïn de Zuidelykfte deelen van Vrankryk is de f|. Vangft van Kraaijen en dergelyke Vogelen niec Afdeel. ongewoon. Zeker Bofch in Languedok , niet j^onF'D_ ver van Caftelnaudari , brengt aan den Heer jaar- stuk. lyks een taamelyke Somme Gelds op , voor Kraaijen- de enkele Vryheid om Kraaijen daar in te Vanêft' vangen ; waar onder men ook wel Raaven , Roeken , Kaauwefl en andere Vogelen van die Geflagt, magtig wordt. Die deeze Vogels van- gen , krygen niet meer dan een Sol of halve Stuiver voor 't Paar , waar uit te begrypen is , dat 'er al veelen moeten gevangen worden. Het gefchiedt niet dan by nagt: de Boeren klimmen, in bruin Gewaad , op de Boomen , en de Kraai- jen , van andere Boeren door eenig Gerugt uit de rondomftaande Boomen gejaagd , begeeven zig naar die , alwaar zy de zwartheid zien ; meenende, zo 't fchynt , dat daar in een troep zit van hunne Soort. Men grypeze dan met de Handen, rukt 'er den Kop af, en werptze op den Grond. Als 't vriezend Weer is , en 'er Sneeuw legt , kan menze ook vangen, door middel van Peperhuizen , met eenig Aas daar in, en aan de kant met Lym befïreeken , dié men ia gaatjes op een Mefthoop (leekt, daar zy ge- woon zyn hun Voedzel te zoeken. De Kraai- jen pikken daar in, en, als zy weg willen vlie- gen, blyft het Peperhuis hun om den Kop zit- ten ; zo dat zy niet kunnen zien en weder op den Grond vallen. Niet minder vermaakclyk is 'c, hun te vangen door middel van een Uil of J. Dsel. IV. Stuk. X 2 - val} Beschryving TL van een Kat, die men aan een Touw vaftmaakt Ai^lll. ^ Boom , welke overal met Vogellym be- Hoofd- fmeci'd is: want de Raaven, Kraai jen, Kaau- sïuk. Wen , Aakfters* en andere Vogelen van dit (lag, laaten niet naa , op 't huilen en maauwen van den Uil of Kat toe te fchieten , en , op den Boom gaande zitten , raaken zy door 'c Lym vaft : zo dat men 'er dus een grootê menigte meefter wordt. Gebruik der 't Gebruik, dat men in de Geneeskunde van Aakfteren ^e Aakfters maakt , is niet veel byzonders. in de Ge- . oeeskuiide. Men heeft hem wel eer aangemerkt, als met byzondere kragten begaafd zynde tegen de Val- lende Ziekte , Dolheid en Melankoiie ; ook werdt de Afch , in een Oogwatertje , aangepree- zen tot herftellinge der zwakheid van 't Gezigt; en geheel opgegeten , 't zy gebraden of gezo- den , zou hy dienflig zyn tot wegneeminge van 't Onvermogen , dat gemeenlyk aan den Neftel- knoop toegefchrceven plagt te worden, in de Mannelyke Sexe. Het Sameneeftelde Water*, Ftcarum comfefita 'c we^ & de voornaamfte Apotheekboeken is voorgefchreeven , doch heden weinig of geen agting heeft , werdt van zeker getal Aakfters , en andere dingen , gedeiïilleerd. Behalve de gewoone Europifche bonte is 'er een geheel witte Aakfter bekend , wiens Pooten, Klaauwcn en Bek zelfs wit zyn, uitgenomen het end van den Bek,dat een weinig zwartagtig is. De Aak fier van Senegal , in tegendeel , is over 't geheele Lyf paarfchagtig zwart s gelyk de Kaau* VAN DE R A A V EN. 305 Kaauwen. Zodanig eenen hadt Adanson over- jt# gezonden, waar van Brisson de Afbeelding Afe>eel, geeft. Die van Jamaika, welke de derde Soort XL by hem is 3 behoort tot de Gracula van Lin- stuk" ismvs , gelyk wy zien zullen. Voorts vindt men nog twee Mexikaanfche Aakfters, van Her- NANDEZjby hem aangetekend , waar van deeene grooter is dan een Kaauw, voerende in Arite- rika den naam van Hoitzanatl; de ander van grootte als een Aakfter, Tzanaboei genaamd. De eerfle is uit den zwarten blaauwagtig ; de andere zwart met een geelagtige Kop en Hals. Deeze laatfte maakt omtrent een Geluid als on- ze Spreeuwen. (11) Raaf, die wit en zwart-bont is , 'met ee- xl ne Wigvormige Staart , de middelfte Staart- \P***tifit 1 Ts Katoen» pennen uitermaate lang, den Kop zwart ge- diefje. kuifd. Het blyfct, dat Linn^eüs hier dat Vogeltje bedoelt , 't welk Seba5 wegens de lange Staart- pennen , onder de Paradysvogelen geplaatft hadt, en dat Ray noemt de gekuifde, wit en zwart bonte , of the Pied , dat is de Aakfteragtige, Pa- radysvogel. Hy oordeelde , 'dat het 't zelfde Vo- (11) Corvus albo nigroque varius, Cauda cuneiformi, Remigibus inrerraediis longiflimis, Capire ni^ro criftato. Syfl. Nat, X. Manucodiata criftata ex albo nigroque variata. Rat. sAt>. 19?. T. 2. £ 13. Avis Paradifï Seb. Mus. % p. 85-. T. 52. f . 3 & T. 30. f, 5. Pica Orien- taiis, Cauda duabus pennis longiffimis. Edw. *Ay. nj* T. 113. I.Peeu IV, Stuk. X 3 3-6 'Beschryving Vogeltje was/t welk in den jaare 1711, op de Verknoping der Lief hebbery van den vermaar- den Hekmannus, door hem in Holland voor den Ridder Sloane gekogc werde, en duurder be- taald dan iecs anders uit dat Kabinet, 't welk ongemeen voorzien was met Zeldzaamheden. Het heette , zegt hy , in de Kaïalogus van die Vêrkoopirig, Ceylons Paradysvogeltje , gebaard, wit en zwart bont van kleur , de Staart met twee zeer lange Veer en ; Walhihora by de Ceylonee- zen, dat zo veel als Katoendiefje , gclyk de Hol- landers het noemen , uitdrukt, 't Is , voegt hy 'er by, ongemeen zeldzaam. Volgens Seba onthoudt zig dit Vogeltje op de Papoes -Eïïmden by Nieuw Guinee, alwaar het, van de Ingezetenen , Waygehoe of Wardioe geheten wordt. Het is weinig grootcr dan een Merel , wit van kleur , hebbende den Kop en Hals zwart purperagtig ; de lange Staartpennen ten deele zwart; den Bek witagtig , de Pooten bleekrood. Dit wordt van Brisson onder de Aakfters geplaatft. Dat van Ray was op 't witte van het Lyf zeer aardig met boogsvvyze of halfmaanswyze vlakken getekend. Moeh- ring geeft 'er /zeer oneigen, den naam van Pyrrhocorax aan. De Heer Vosmaar, die de beide Origineele Vogels van Seba gekogthadt, maakt gewag, dat een derzclven , en wel de tweede die Linn^its aanhaalt, Kaftanie - bruin was van kleur (*). Brisson betrekt 'cr toe, zyn (*) sXtnmerk.op Moehrings Gejla£t. dtr FogeU»,y. 82% VAN DE RAAVEN. 317 zyn wit gekuifd Vliegenmngertje van de Kaap jj der Goede Hope, 't welk geheel wit is, doch Afdeel den Kop en Hals groenagtig zwart heeft ; de XL Staartpennen wk,aan de buitenfte randen en fchaf- ^^P1 ten zwart. De twee langfte,(tekent hy vervolgens aan ,) hebben de langte van veertien Duimen , en zyn dus wel zeven of agtmaal zo lang als het Lighaam van het Vogeltje, 't welk de grootte naauwlyks van een Vink of Mofch heeft (*> (12) Raaf met de Rug Afchgraauw 9 de Staart- XIX. pennen ros , de twee middelften Afchgraauw, met zwart gebandeerd. iel, De Heer Linn^üs hadt deezén te vooren onder de Lyfters, die in de zesde Rang geplaatft zyn , betrokken , en Brisson heeft hem thans nog in dat Geflagt van Vogelen gefchikt , al- waar hy de dertiende Soort is, onder den naam van Merle de Roche , die overeenkomt met Me- rula Saxatilis, gelyk de algemeene naam is by de Schryveren. Die naam is waarfchynlyk van het Gebergte af komflig , alwaar hy zig onthoudt en neftelt , volgens Brisson , en wel in zulke Bergen of Rotfen , waar uit de Molenfleenen (*) Zie Brisson , Supflem. d' Ornithologie, ad ca!c. Tom. VI. pag. 51. & Tom. II. p. 414. W- XL1. §)& 2, (12) Corvus dorfo cinereo, Re&ricibus rufis , inter- mediis duabus cinereis, fafcii nigricante. Syfh Nat. X. Turdus Redlricibus rufis, duahus intermediis cinereis» Fafcü nigricante , proximis apice cinereis. Faun. Snee* 187. Merula Saxatilis. WiLL. Om. 145. T. 36. Raj, ^/Ly. 65. Alb iAv. 3. p. 51 15» h Deei. IV, Stuk. X 4 328 Beschryving jl gehouwen worden, in 't Borgagtigfte van 't Afdeel. G^atfchap Derby , de Piek genaamd , alwaar Rajus getuigt 'er veclen gezien te hebben. De stuk. Engcllcben noemen hem, deswegens, the Rock* Ouzel, dat is Rots-Merel; de Duitfchers Stein- Roeide , Stein-Troejlel: waar uit men ziet, hoe oneigéö de naam van Klip-Meréi zy. Buiten- dien voert hy,by de Italiaanen, wegens zyne roiïe Staartpennen den naam van Codiroffo mag- giore, en Albin noemt hem groote Rood- Staart > \ welk overeenkomt met Rubecula Saxatilis der Ouden. In Sweeden is de naam Lappskata en Olycksvogel , wegens zyne ftoutheid ; want Lin- Njeus merkt aan, dat try hun in de Laplandfche Boffchen , onder 't maaltyd houden, dikvvilsde Spyze ontroofde ; waar van mooglyk de by- naam , van infaiijlus , zal oorfpronglyk zyn. Hy is, volgens Biusson, een weinig kleiner dan de gewoone Merel of zwarte Lyfler > heb- bende de langte van zeven Duim, negen Li- nië.i , van 't end des Beks tot aan het uiterfte van de Staart ; den Bek meer dan een Duim , de Siaart omtrent drie Duimen lang ; zo dat 'er geen vier Duimen voor 't Lyf overlchieten. Zyn kfeur is uit zwartagtig , bruin en rosagtig, gemengeld : de Kop en Hals zyn donker Afch- graauw , met rofle Hippen gevlakt : de zyde- lingfe Staartpennen ros, uitwaards, naar de tip- pen toe, met zwart gemengd; de buitenfteuic- waards zwartagtig, gelyk ook de Bek en Na. gelen , de Pooten Loodkleur, XII. HOOFD. VAN DE SCHARLAAREN. 329 ^4>>^&4^&fy®^<&^<>^& II. Afdeel, XII. HOOFDSTUK. XII. Hoofd- STUK Befchryving van *t Geflagc der Scharlaaren, waar onder de Duitfche Pappcgaay , Geei- vogel of Wielewaal , Goudvogel en Zwart- kop, of Amerikaanfch Hangneft , anders ge- naamd Bananas- Vogelen. D E Geflagtnaam Coracias , dien ik , in 't Neer- Kenmcr-j duitfch , Scharlaar vertaald vind , wordt ken* door Linn^eus gegeven aan eenige Vogelen, die van de Raaven alleen verfchillen doordien de Bek aan de punt is ofngekromd , en aan 't Grondftuk van Borftelhairtjes ontbloot. Bris- son hadt dien zelfden naam gegeven aan een an- der Geflagt , beüaande uir Vogelen , welker Bek wel degelyk ruig is begroeid, den Pyrrhocorax naamelyk der Ouden en de Switzerfche Bofch- raave, of Phalacrocorax ; doch die beiden zyn van LiNNiEüs geplaatft in 't Geflagt der Hop- pen. Meer dan de gemelde twee zyn 'er in 't Ge* Soorten, flagt van Brisson niet. Dat van Linn.eüs be- vat zes Soorten , die ten deele onder de Me- rels of Lyfters , ten deele onder de Geelvo- gels en anderen, van Brisson zyn gefchikt3als volgt. I Deel IV. Stuk. X 5 (l) Scbar- 3J3 Beschryving (O Scharlaar die blaauw is , met een roode Rug> Afpeel. de Slagpennen zwart. XM. dv Te vooren hadt Linn^us deezen Vogel bc- ***** trokken tot de Raaven ; de Ouden noemden hem Gsmi™. blaauwe Kraay , doch de Algemeene naam is BMifche Garrulus Argentoratenfis , of Straatsburgfchs ?SxxiV.Gaay- Ment Seeft 'er > omtrent die Stad , den naam van Roller aan, en daar van leidt Brisson den naam af van Rollier > dien hy geeft aan een Geflagt van Vogelen , waar van de Kenmerken zyn, de Borftelhairtjesagterwaardsomgekromd, laatende de Neusgaten bloot. De Engelfchen noemen hem ook Roller, de S weeden Spaan - fche Kraay of blaauwe Kraay , de Duïtfchers Hout- of Bofch-Kraay , Galgen-Regel 9 Mandel- Krahe en Birch-Heher. De Zee-Aakfter van Al- brovandus fchynt ook tot deezen tebehooren, hoewel de kleur verfchillende is , zegt Ray. Wy zagen hier voor , hoe deeze Gaaijen Trekvogelen zyn , die tegen den Zomer uit A- frika overkomen , en in de Herfft weder uit Europa verhuizen (*). Dit neemt egter niet weg, dat zy 's Winters wel eens kunnen over- blyven, in de Zuidelyke deelen; doch in de Noor- fx) Coradas coerulea, Dorfo rubro, Remigibus nigris. Syfl. A^r.X.Gen.49. Corvus Dorfo fanguineo , Remigibus nigris, Re&ricibus viridibus. Faun. Suec. 73, Cornix coerulea. Gesn. ^3^. Aldr. Ornhh. L. 12. c. 18. & 5. Wiil. Om. 8f. T. 20. Garrulus ArgentorateE& Raj* ^>Cv. 41. Edw.ioo. T. 109. (*) Zie bladz. 20, hier voor» VAN DE SCHARLAAREN. 33I Noordelyke zyn zy niet menigvuldig en zelfs jjs in Vrankryk zeldzaam. Hunne Spyze beftaat Afdeel* meeft in Torren of andere Infekten, maar ten ^11. tyde van den Oogft eeten zy ook wel Graanen STÜK# * en Boomvrugten , gelyk de Vlaamfche Gaaijen, waar mede zy van fommigen verward wor- den. De Duitfche Pappegaaijen zyn niet minder fchoon van kleur, dan die, en, zo zy als Eu- ropifche mogen aangemerkt worden, inderdaad de aanzienlykften van ons Wereldsdeel. In grootte verfchillen zy ook zeer weinig van dc Gaaijen. Van boven is de kleur bleek- vaal , van onderen Zeegroenagtig blaauw, de zyde- lingfe Staartpennen boven op denker groen, onder aan Zee groen met bleek-blaauw bepaald, de tippen zwart : de Slagpennen zwartagtig , met blaauw gerand; de Pooten vuilgeel, de Nagelen zwartagtig gelyk ook de Bek, doch deeze is aan 't grondfl.uk eenigermaate geel- agtig. (2) Scharlaar, die blaauw is, de Slagpennen tdtwaards geel gerand. Deeze is uit de Verzameling van Afrikaan- fche Dieren , welke de Hoog-geleerde Heer Prof. J, Rurmannus heeft, door den Heer LiNNuEus, als de tweede Soort van Caracias, in ÏL Cdffra. Kaffer. (2) Coracias coerulea, Remigibus margine extcriore !n- teis. Syft. Nat. X. J.Dekl. IV. Stuk. Beschryvinc ?f. in zyn Samenftel geplaatft. Hy onthoudt zig Afdeel. jn jEthiopte. Het Wyfje is blaauwagtig zwart. XI L Hoofd. ^) Scharlaar , gee/ i;, 7we£ & Wieken en Si^; £ zwart. lil. Ortoh;, Veeierley Naamen voert dceze Vo^el by de Aur.hearen. Gesnerus noemde hem reeds O- ritó/tff, welke naam van zyn Gefchreeuwafkom- ftïg fchynt te zyn, zo wel als de Franfche Lo- rióti als ook de Spaanfche Oroyendola. De Ita- iiaanen noemen hem, in 't algemeen, Oriolo ; doch by Bononie heet hy Galbedro of Regalbw ïo , gelyk hem Aldiiovandus Galbula noemt , willende dat hy ook de Chloreus van Aristote- les zy, en de Ictents of Galgulus van Plinius. De Venetiaancn noemen hem Becquafigo, hem dus verwarrende met den Vygen eeter of Fice- dula. Van Klein en Frisch wordt hy geelt of Goud-Lyfter gety teld , en de Heer Brisson plaatfl hem in 't Geflagt derLyfteren; gelyk men hem ook , in Nederland , plagt te noemen Goud- Merel en ia Brabant Oly - Merel. Sommige Duitfchers heeten hem Kerfendief, doch de al- ge- (;) Coracias fia*a, Alis Caudaque nigris. Syft. Kat. X. Ampelis flava, Artibus nigris, Redtrlcibus quinqueex- rerioribus retrorfum flavis. ^Atï. Stockh 1750. p. 127. T. 3. f. S- Oriolus. Gesn. ^Av. . . . Galbula. Aldr. Om 85-4. T. 85-7, 858. Galbula Bengbalenfis. Edw. „4r. 185". T. Picus nidum fufpendens Will. Orn T 36. f. 6. T. 38. f. 4. JüNST. ^Av* 112. T. 41. £ 8. Raj. 68, Flava avis Benghalcnfis. Alb. 3 p. 19 T. 20. VAN DE SCHARLAAREN, 333 gemeene Naam is, Witwol, Weidwal of Wid ji dewal, by de Switzers Wiueualch> by de En- Afbeec* gelfchen Wicfovol ; by ons , in navolging van XII. hun, Wielewaal. stüjZ* Linn^us , die zulk een Vogel uit Finland kreeg, oordeelde, in 't jaar 1750, hem te moe- ten plaatzen in 't Geflagt van de Ampelis of Beemer, anders Zydc-Staart genaamd (*), die thans van hem onder de Klaauvvieren gerekend wordt. Men vindt den Wielewaal zo wel in A(h als in Europa , cn meer in de Oofïelyke Lan- den ; weshalve hy, van Aleln , geele Bengaal- fcbe Vogels en van Edwards, Galbula Bengha- lenfis geheten wordt. Hy komt niet menigvul- dig voor in de Noordelyke deelen van Europa en het is een Trekvogel , zo deSchryvers aan- merken ; die tegen den Winter Zuidwaards ver- huift , komende in 't vroege Voorjaar weder in Italië, Vrankryk en Duitfchland aan, alwaar de Boeren niet ongaarne hem hooren roepen Cow- pere Loriot ; als verzekerd zynde , dat men dan geen Ryp of Vorft meer te verwagten heeft. Hy heeft een fchel geluid en zyn fluiten wordt als een voorteken van Regen aangemerkt. Meeft is deeze Vogel aanmerkelyk, van we- gen de zonderlinge Eigenfchap , die hy heeft , om een hangend Neft te maaken tulTchen twee , 4 takken van Boomen , als een foorc van Muts of Zak, famengefteld uit Werk, Scroo, Mos en Hair : f¥) Zie Stokholmfe F^rhanM^H* Deel i7JO.p. 132, 334 Beschryving n. Hair : weshalve Aldkovandüs hem genoemd Afdeel. iiecft i Specht , die zyn Nejl ophangt. In grootte cn geftalte komc hy naad mee de Lyitcrs over- stuk. een , of liever mee de Merels , zo wel als in Levensmanier ; dewyl hy ook van lnfckten en Beffen leeft. Hy vernielt veel Kerfen ; doch niet zo zeer om de Vrugt, als om de Pitten of Stcenen , zo het fchynt : want hy laat hec Vleefch hangen. Men zou den Wielewaal onder de fierlykft gekleurde Vogelen van Europa tellen mogen, indien hy niet behoorde tot een ander Werelds- deel. De kleur van 't Mannetje is by uitflek fraay , als Goud fchitterende 5 waar by het zwart der Wieken en Staart ongemeen af (leekt. Het Wyfje is van boven bruin geelagtig groen 9 van onderen vuil-wit > met bruinagtige ftreepen overlangs. Beiden hebben zy , wederzyds 9 een graauwe Vlak tuffchen dé Oogen en den Bek, die rood is aan 't grondftuk en geel aan de punt. De Jongen hebben die Vlak niet , en zyn groen- agtïg over 't gehecle Lyf, behalve aandeBorfi en Buik , met eene geelagtig groene Staart. IV. GaiMa. (4) Scbarlaar , die bruin-geel is 5 de Rug en Amerikaan- 0, fc[ie. olagpennen zwart. PL XXXIV. F,'g- & In de tweede Afdeeling van den vierden Rang der Vogelen , by den Heer Brisson , zyo drie Ge- (4) Coracias fulva , Capire, Dorfo, Remigibusqueni- gris. Syft. Nat. X. I&erus ex aureo nigroque varius Ca- tesb. C*r. 1. p. 48. T. 48. van de Schar la aren. 335 GefSagten vervat , waar van de Rollier , boven [jj gemeld, het eerfte uitmaakt; de Troupiale of Atdiil, lÏÏérus , dat is Geelvogel , het tweede, en de Xtt Paradysvogel , Manucodiata , het derde. Des ri K' "~ /fltëray verfchilt van den Rollier , die den Bek een weinig krom heeft, door een geheel reg" ten, by uitftek fcherpen Bek. Dit Geflagt be- vat twee en-dertig , meeft vreemde Vogelen ; waar onder die Caffique , Baltimore en Carouge, genoemd worden. Drie derzelven komen over- een met deezen en de twee volgende van LïNNjEüS. Deeze , die van de Engelfchen , volgens Catesby, Baltimore-Bird genoemd wordt, is de negentiende foort. Klein geeft 'er den naam aan , van Lyfter uit Goudgeel en zwart gemengeld. De grootte is als een Berg- Vink; de kleur is Oranje , met de Kop en bovenfte Rug zwart ; gelyk ook de Slagpennen , welker buitenfte ran- den wit zyn, de binnenfte witagtig. Van de vier buitenfte Staartpennen , wederzyds , zyn de buitenften de eerfte helft wit, de andere Oran- je-geel: de Bek, Pooten en Klaauwen , Lood- kleurig. Üeeze Vogel onthoudt zig in Virginie, Maryland cn Kanada. (5) Scharlaar, die Goudgeel is , met alleenlyk V de Keel, de bovenfte Dekvederen der Wieken, G^ en de tippen der Slagpennen zwart. gel. Van (?) Coracias, flavo-fulva, Guü ,TeöïicIbiw primariw, I«Deei, iv, Sïux, ex* 33^ Beschryving If# Van deezcn vindc men een taamelyk goede Afdeel. en wel gekleurde Afbeelding in 't Werk Van XII» Edwards, onderden naam van Goudgeelen Pa- stuk. * radysvogel; hoewel hy geen lange Staartpennen beeft. Brisson noemt hem Icterus Indicus, De grootte is als een Lyfter, de kleur van boven Oranje, van onderen geel, en voorts als wy ge- meld hebben. VI. (6) Scbarlaar , die geel is , met den Kop en de Zwnkop *' voorfte Slagpennen zwart. PI. xxxiv. n Fig. 7. Schoon Brisson hier dienLyfterop toepaft, welke van Albin genoemd wordt geele Bengaal- fche Spreeuw , en dien hy, zo wei als den Icte- rus Indicus van Edwards , noemt Loriot van Bengale; geef ik egter hier de Afbeelding van zyne eerfte foort van Geelvogel ; 't welk de Xantbornus major , nigro-varius , is van Browns , dien Linn.eus ook aanhaalt. Hy was vanfom- migen onder de Aakfters geplaatft, van anderen onder de Spechten. Klein hadt hem genoemd znxart - geele Lyfler met blaauwe Oogen ; Catesby zwart en geele Aakfier ; Albin de Bananas-Vo. gel. De Franfchen, in Guajana, noemen hem Culm extremitatcque Rectricum nigris. Syft. Nat. X, Paracfifea flavo-fulva. Mus. ^Ad.Fr. i. p. if. Paradifea Aurea. Edw. 112. T. X12. (6) Coracias fiava, Capite Remigibusque primoribus ni- gtis. Syft. Nat X. I£terus Indicus, Capite nigro. Edw# %Av* 77. T. 77. Xanthornus major, nigro varitis.BRowN. cJam, 477. Pica iuteo»nigra variat Catesb. Car. 3. p. TAN DE ScHARLAAREN. 337 Culjaune, de Indiaanen van dat Land Yapou, jj die van Brafil Guka- Tangeima , zo Marcgraaf Afdeel. getuige. Hoofd- 't Is de algemeene Eigenfchap deezer Voge- STÜ len, die men Troupiales noemt, en de reden van dien Naam ; dat zy Neften maaken van gedaan- te als een Kous, en dezelven in groote menigte ophangen aan de uiterfte enden der Takken van zeer hooge Boomen , liefrt van die digt by Woon- huizen ftaan. Men vindtze in Karolina, op Ja- maika, Martinique, Cayenne, in Guajana en Brafil, Brisson geeft den naam van Xantbornus, in AmerU 't Franfch Caróuge, aan eene foort derzei ven, J\aanlche , 5 Hang Nefc die van de Mexikaanen Xocbitototl geheten wordt , en van de Engelfchen , op Jamaika , Watsby Picket, Spaanfche Nagtegaal en Amerikaanfche Hang-Neli. Sloane hadt van 't Mannetje en Wyfje, ieder, eene Afbeelding gegeven , onder den naam van Geelvogel, die zyn • Neft ophangt. Dezelve is hoog Oranje van kleur, doch heeft de Kop, Hals en Bord, donker, Kaftanie-bruin , de Rug, Vlerken en Staart, zwart. De grootte is minder dan die van een Berg- Vink. Het Wyfje verfehik van 't Mannetje, doordien het de kleu- ren zo hoog en fraay niet heeft. Deeze Vogeltje^ maaken Neften van een zon- derlinge gedaante , beftaande uit Vezeltjes van BlaJeren door elkander geweven, en eender deelen uicmaakende van een in vieren gefhee- den Bol , konftig aangehegt tegen een Blad van X DE£t, IV. Stuk. Y den 333 Beschryving II. den Bananas-Boom of Pifang ; zo dat dit zelve Afdeel. gjacj een jer zyc}en van {iet Nefl: ukmaake. X,IL Hoofd- ^^^^^b^§^4^ STUK. XIII. H O O F D S T U K. Befchryving van 't Geflagt der Kaauwtjes* zynde Vogelen , mn kleur naar de Kaauwcn gelykende , doch kleiner ; gelyk de Pifang^ Spreeuw en anderen. Kenmer- Iptö Naam van Gracidus , die met een niet ken. JL> zeer kiaare betekenis toegepaft is geweeit op de Kaauwen en dergelyke , toordt , in het Vrou- welyke, doorLiNN^us gebruikt, tot den merk- naam van een Geflagt van Vogelen , welken wy, om die reden, Kaauwtjes noemen. Zy ver- fchillen van de Scharlaaren zo zeer niet door den Bek, die ook als een Mes is, doch platagtig, niet ruig', maar glad en aan 't Grondfluk by- kans naakt ; als wel door de Tong , die niet Kraakbeenig , in tweeën gefpleeten , ma^r Vlee- zig is , lpitsagtig en ongefplitft. Daarenboven hebben zy , aan de Pooten , drie voor- Vingeren en één agter- Vinger. Soorten. Brisson heeft geen Geflagt , dat eigen tlylc hier mede overeenftemt, en die Vogelen, wel- ken LiNNiEus aanhaalt, zya ten deele by hem door andere Geflagten verfpreid. Linn^üs heeftfzeven Soorten daar in , altemaal uitheem, fche Vogelen. (i) Kaauw* VAN DE KAAÜWTJES, 33Ö £i) Kaauwtje dat zwart- Violet is i met een n, witte Vlak op de Wieken , en een kaale geele Afdeed Band om 't Jgterboofd. TTXm* ö Hoofd- Jndiaanfche Aakfter , of liever Spreeuw , vindt S1UK* men deezen by Bontiös genoemd ; anders de (*raaïia Javaanfche Raaf, en by Klein het Kraaitje oi\éigiofa, Kaauwtje van Ooftlndie. Immers hy gelvkt , in Mineur' c u : , . . j i_ * j j * 1 1 pi. xxxiv» vericheide opzigten , inzonderheid van de kleur, Fi0t g4 naar de Kaauwen , doch is veel kleiner. Ed- wards noemt hem ikfwzor of illmo , en Albin Mineur^ milfchien, om dat hy Gaten boort, die als Mynen maaken. Brisson geeft 'er , in het Geflagt der Lyfteren , den naam aan van Mau nate , en aan een anderen , die van deezen al- leenlyk in grootte verfchik , dien van grand Mainate. Dezelve , die op 't Eiland Hainan , in Afie , gevonden wordt , heeft de grootte van een Kaauw. Onze Mineur is weinig grooter dan een Me- rel. Zyn kleur is, aan den Kop, Keel, Hals en Rug, glanzig zwart- Violet ; aan de Stuit zwart-groen. De Vederen , op den Kop , zyn kort en zagt als Fluweel , eenigermaate groen- agtig; doch een fmalle Band, van langer Vede- ren , f trekt zig tot aan 't Agter hoofd uit, en de zyden (i) Gracula, ni^ro Violacea, Macula" Ah rum alb-1 , faf- ciX Occipitis nuda fktfa. Syjl. Nat. X. Gen» 50. Corviia Javanenfis. Osb. It, 102. Srurnus Indicus. Bont, Jav. 67. Will. Ormth. 145-. F. 38 Raj. ^{y. 68. Minor, f» Mino. Edw. sAy. 17. T. 17. Alb, ^Ar* 2. p. 35% T. ij t Deel IV. Stuk. Y 2 340 Beschry VING U zyden van den Kop zyn verfierd met twee Afdeel, kaale geele Vliezen, loshangende, en in ver- XHL fcheide lappen verdeeld ; gelyk de Afbeelding stuk?" eenigermaaten voor 't oog brengt. De Wieken zyn zwart , met glanzig groen gezoomd , en de Slagpennen hebben een breeden Band, die 'er dwars door heen loopt. De Staart is groenag- tig zwart: de Bek aan den wortel rood, aan \ end geel. De groote Mainate heeft .den Bek, Pooten en Klaauwen , 't eenemaal geel , zonder eenig rood. De kleine zingt en fluit zeer fraay , bootzende ook, in 'ï klappen, de Menfchelyke Stem volkomener naa, dan een Pappegaay. ■ jpj//^ C2) Kaauwtje dat zwart is , de Slagpennen van Stink., buiten blaauwagtig, met een kaale Hals- Vogel kraag. Volgens den Heer Rolander, doorwien, in 't jaar 1755 , tot bevordering van de kennis der NatuuHyke Hiftorie , een Togt gedaan is naar Suriname en 't EilandEuftatius, wordt deeze Vogel in Amerika gevonden. Zyn grootte is als die van een Aakfter: het Lyf zwart: de Vlerken, als de Slagpennen op haare plaats gefchikt zyn, van buiten blaauwagtig zonder witte Vlak; de Staartpennen even lang. De Kop is zwart, met zeer kleine regtopftaande Pluimpjes, als de pool van Fluweel: de Bek byna als die van een Koek- (2) Gracula nigra, Remigibus extus coertiiefcentibus» fafcia Collari nudd. Syft* Nat* X. VAN DE KaAUVVTJSS. 34I Koekkoek : de Neusgaten Eyrond en onge- ijj dekt: de Tong ongefplitft , VJeezig, (pits: de Afmsrc. Pooten vier-Vingerig, mee den ééneu Vinger agterwaards gekeerd. stuk. (3) Kaauwtje , dat grysagtig is , met blaauwe lil. Schouderen , de Slagpennen van buiten groen. ^artta* 0 Pi fang - Volgens den zelfden Reiziger , onthoudt dee- Spreeuw' ze Vogel zig in de Pifang-boomen van Ameri- ka, welker Vrugten hy vernielt. Ik zou haait denken, of dezelve niet behoorde toe die Bana- nas. Vogelen, genaamd Xantbornus of Carouge, waar van Brisson fpreekt , en wel mooglyk toe die foort, welke de Engelfchen kleine blaauwe Gaay noemen, de Heidenen Peacb-Caye, van Ray befchreeven en afgebeeld (*). De kleur egter komt niet volmaakt overeen. De Kop en Wieken zyn hooger blaauw dan de Staart : het Lyf , voor ?t overige , z vvartagtig of Afchgraau w, behalve de Pooten en Bek, die iets rosagtigs hebben. Hy woont te Madras in Ooftindie. Zie hier de geftalte van onzen Pifang- Spreeuw, volgens Rolander. ' De Bek is aan den korten kant, Meswyze, zwartagtig, aan 'c grondftuk ongedekt, van onderen witagtig. De Vier. {3) Gracuia fubgrifea , Humeris cceruleis , Remigibus cxrus viridibus. Syft. Nat. X. (*) Pica Maderaspatana minima , e coeruleo ni^riscens, Raj. ^Av. p. 195. N. 11. Tab. I. Fig. 11. l&erus niger aut cinereus , Capire , Alis &: Caudi coeruleis. Sp, 28» Brisson. Tom. II. p. 125*. I'Deel, IV.Stvk, Y 3 34^ Beschryving IL Vlerken zyn, uitgcfpreid zynde, zwartagtig, Afdeel, doch mee famengcplooide Slagpennen groen : Hoorti de Staarc rond aau ?t end' en grocn van kleur> stuk. als zy is by één gevouwen. IV. Gekuifd Kaauwrje. (4) Kaauwtje , dat zwart is , met de grootjle Slagpennen aan den wortel en de Staartpennen aan de tippen wit , den Bek geel. Zwarte Cbineefche Spreeuw of Merel , noemt Edwards deezen Vogel, die van Klein gehe* ten worde , Spreeuw met Afcbgraauw Hoof dhair > dat, als door 'middel van een Kam tot een Kuif gefchikt , en op 't Voorhoofd is by een geftreeken. Men ziet daar uit, wat „de reden zy , dat Brisson hem den gekuifden Merel van China noemt, zeggende dat hy op/t hoofd een klein bosje Pluimpjes heeft, die langer dan de anderen zyn , en welken de Vogel naar believen over end kan zetten. De Engelfche Matroo- zen geeven 'er den naam van Martin of Zwa- luw aan. Hy is een weinig grooter dan een •Merel ; de kleur zwartagtig naar donker-blaauw trekkende; de Bek en Pooten geel. SJengaalfch* (5) Kaauwtje } dat blaauwagtig zwart is , met den (4) Gracula nigra, Remigibus primoribus baii, Re&ri. cibuique aplce albis , Roftro flivo. Syft. Nat. X, Stur- nus Chinenfis niger. Edw. ^Ay. 19. T. 19. (f) Gracula nigro-ccerulefcens , Abdomine , niacula A- larum Rectricibufque iateral. bus albis Syft. N*t. X. Pica minor Beno-halenüs. Edw. *Ar. *8j. ï. 181. Dialbud. Alk. *Av.IIU X. 1 7. van de Kauwtjes. 343 den Buik , een vlak op de Wieken , en de zy- jj# deling fe Staartpennen 9 wit. Afdeel, Deeze Vogel is van Brtsson in rt Geflagt der Hoofd* Klaauwieren geplaatft , cfeder den naam van STÜK* Pie-Griêche noire de Bengale of Lanius Bengha- lenfis niger. Klein noemt hem een zwarte Vink% en Edwards de kleine Bengaalfche Aakfter. Albin zegt, dat de Bengalers hem Dialbird heeten, Ray geeft 'er den naam aan van Sm* lary van Madrafs , als zynde een der Vogelen , welker Afbeeldingen hem van St George toe- gezonden waren. De grootte is als een Spreeuw : de kleur van 't Wyfje is bruin of zwartagrig , daar die ge- heel zwart is in 't Mannetje , ■ t welk ook de Staart fpkfer heeft dan 't Wyfje. Beiden zyn zy van onderen wit ; hebbende den Bek en de Pooten bruin. (6) Kaauwtje , dat zwart - Violet is , met de VL Staart eenigermaate JVigswyze. S^*l De Heer BfUSSÓN heeft deezen .gefdtfkt on- Kaaawtie* der de Aakfïers , en 'er den naam van Jamai- kafche aan gegeven , hoewel hy ook in Noord- Amerika, en zelfs inMexiko, gevonden wordt Men vindt hem, by Catesby, genoemd de Pnv- pero (6) Gracula nigro violacea; Cauda fubcuneiformi. Syfl. Nat. X. Monedula purpurea, Catesb. Car i. p« 12. T. 12. Merops niger, viridi-Argentea. Brovvn. Jam. 476» 3. p. 17. Tab. 17. 18. Saularis Maderafpatanus. Kaj* rAy* 197. Tab. 2. f. 19. 20. I, Dt£t, IV. Stuk, Y 4 344 Beschr YVING II. pere Kaauw , by Klein de Purpere Kraay en by Afdeel. ftR0WftE de zwarte Byen-eeter , grom Zilverig : Hoo"d an(^cren noemen hem de rooit Aakjler ; deMe- stuk. xikaanen Izanatl, en de Engelfchen , opjamai- ka , Barbarifcke Zwart- Vogel Zo ziet men rood , zwart en purper, aangemerkt als de kleur van een Vogel, die eigentlyk paarfchagtig zwart is uit den blaauwen. Wy noemen hem het Purper- Kaauwtje. Deeze Vogelen vliegen troepswyze en maa- ken hunne Nellen op de takken van Boomen , in eenzaame plaatfen flaande. Hunne grootte is een derde minder dan die van onze Europifche Kaauw ; de kleur van 't Mannetje als gezegd is , met de groote flagpennen inwaards en van onderen zwart: die van 't Wyfjeover 't gehee- le Lyf bruin , van boven donker en van onde- ren bleeker. De Oogen zyn in beiden grys ; de Bek en Klaauwen zwart, VII. (7) Kaauwtje, dat uit den groenen blaauw is , BgypUfch ' mt c^m ^oefiaê^ë > de Pooten Bloedkleur. ftaauwrje, Geen andere befchryving van dit Kaauwtje heeft men, dan van den Heer Hasselquist, die hetzelve op zyne Reize in de Oofterfche Landen waargenomen en genoemd heeft Egyp- tifche Raave , uit den groenen gevlakt , op 't mid- den (7) Gracula Viridi coerulea, Abdornine Ferrugineo } pe# dibusSanguineis, Syft. Nat X Corvus {JEgvptius) viri» di-maculatus, Dorfc.medio coeruleo. l\t\ssiu^Iter- 140. N 20, van de Kaau wt j[es. 345 den van de Rug blaauw. Het onthoudt zig in il Egypte, Afdeel. XIV. •^<^^#^4>3^^^^^<>=^#^^^^ Hoofd- stuk. XIV- HOOFDSTUK. Befcbryving van 9t Gcflagt der Paradys-Voge- len , bevattende den gewoonen grooten en d'en kleinen, die de Koning geheten wordt. IK heb reeds gezegd, dat de Heer Brisson in Kenmer- de tweede Afdeeling van zynen Vierden ken> Rang , waar van de eerde de Raaven , Kraai- jen , Kaauwen , Aakfters , Gaaijen en dergely- ke Vogelen bevat , benevens de DuitfchePappe- gaaijen en Scharlaaren ook de Paradys* Vogelen plaatlt; om dat de Vedertjes , aan 't Grond- ftuk van derzei ver Bek, agterwaards gekeerd zyn , laatende de Neusgaten bloot. Hy voegt 'er by , datdeeze Vogelen boven op de Staart twee Pennen hebben, langer dan de geheels Vogel, die niet, dan aan 't begin en 'tend, ge- baard zyn. Het Kenmerk derzelven, volgens LiNNiEüs, is, dat het grondftuk van den Bek met Fluweelagtige Pluimpjes gedekt zy, en dat de Vederen , die uit de Zyden fchieten , lan- ger zyn dan gewoonlyk. Hier moet men by- doen de algemeene Kenmerken van zynen twee- den Rang : dat de Bek naamelyk , even als die der Aakfteren , Meswyze is , met eene ronde Rug. Bei- I. Dn ei, IV. Stuk. Y 5 ;ö Beschryvino Hb Beide deeze Autheuren ftemmen in 't gecal Afdeel, der Soorten van die Geflagt overeen ; dat 'er XIV. maar twee zyn, degewoone, naamelykj en de giüKi Koning der Paradys - Vogelen. ^poda. (0 Pwadys- Vogel mei de Vederen, die uit de Gawoone Zyden febieten, langer dan bet Lyfy demid* paradys- , fói\\e Staartpennen lang en Borfielagtig. De algemeene Naam van deezpn Vogel , by deSchryvers, zo ouden als hedendaagfehen , is in 't Latyn Manucodiata , 'c welk , naar men zegt, zo veel betekent als Gods-Vogel , by de Inwooners der Molukkifche Eilanden , die deeze Vogelen voor Heilig houden, en waanen in 't Gevegt onkwetsbaar te zyn, wanneer zy van derzelver Pluimagie draagen. Men plagt 'er ook den naam van Apus aan te geeven , dat is A* pons of zonder Pooten , die de Ouden zig ver- beeldden dat 'er aan ontbraken , om dat menze, gedroogd, akyd zonder dezelven kreeg. Dit baarde veele Redeneeringen over de zonderlin- ge Eigenfchappea van den Apoda> d ie zyne lan- ge Staartborftels als Pooten zou gebruiken , om aaa (r) Parad ifaea , Pennis hypochondriis Corpore longiori- bus, Re&ricibus intermediis longis ieraceis. Sylï. Nat. X. Gen. ^i.Paradifea iurea,CaudaPedoreAbdomineq.brunneiü, Gu\k azurea. It, Wgoth. 139. Mus. ^Ai. Fr, i, p. 151. Paradifea Avis. CLus. Exot. 360. T.}6o> Olear.Mhs. 24. T. 13. f. 1. Süb. Mhs. 1. p. 24 T. ij. f Hern Mex. 317. T. 318. Worm. Mas. 294. f. 294. Bradl. Nat. T. 22. f. X. 1. 2. Manacodiata major. Enw. sAv. iiq, T* sio» Marcgr, Brau 20i# Raj. ^/Cy, 21, N. 7, van de Paradys- Vogelen. 347 aan het Geboomte zig op te hangen , komende nooit, dan dood zynde, op het Aardryk neer. Afdeel. Ook hééft dit zelve , dat men van de Teel- en XIV. Verblyfplaats onkundig was, milTchien aanlei. $ivk: ding gegeven tot den naam van Paradys-Voge- len, waar by zy thans .overal bekend zyn. De vermaarde Aldrovandus hadc , inder- daad, geen reden, om eenen Pigaphetta van valfchheid te befchuldigen , die , ten zynen ty- de , de eenigfte der Schry veren was , van wien Pooten aan deeze Vogelen werden toegekend , een Handpalm lang. „ Het is 'er zo verre af, „ zegt BoNi ius, dat zy geen Pooten hebben „ of van de Lugt alleen leeven zouden , dat „ zy , in tegendeel , met hunne kromme en zeer „ fcherpe Nagelen kleine Vogeltjes vangen, en „ en die op (taande voet, gelyk de andere Roof- „ vogelen, opvreeten. Het is ook ganüch niet „ waar, dat men hun niet dan dood zynde vin- „ den zoude : dewyl zy op de Boomen zitten „ gaan en van de Tcrnatersm-C Pylen gefchoo- ,, ten worden ; gelyk ook de Indiaanen hun , 3, wegens hun fnel heen en weder vliegen als ,3 de Zwaluwen , den naam geeven van 2téxu .9 luwen van Ternate". Miffchien befchaaren zy zig , in dat zweeven , op de zelfde manier de Kort, aan Vliegen en dergel yke Infekten ; terwyl 't zeker is , dat zy op de groote Ooft- indilche Kapellen aazen. Hier uit is denkelyk het Gerugt ontdaan , datzy hun Voedzel fchep- pen uit de Lugt. I.Deei, IV. Stuk, De- | 34S [Beschryving ti Deeze Vogels lecvcn troepswyze, en zyn, Afdeel, ten opzigt van hunne kleur, uitermaate fraay, XIV. tcrvvvl hunne geftalte niet minder aardig is dan TÏOOFD- , , " T , STüK^ zeldzaam, in t vliegen vertoonen zy zig van grootte als een Duif , daar ondertuflchen het Lyf niet grooter is dan dat van een Spreeuw. De laogjte is , van 't end des Beks tot aan 't ui- terfte van de Staart, twaalf en een half Duim, waar van de Staart iets meer dan de helft uit- maakt , en de Wieken bereiken , op vyftien Lioiëa naa, derzei ver end. Doch, behalven deeze Staart, geeven de Zy den een groote veel- heid van zeer lange Vederen uit , waar van de grcotften meer dan anderhalf Voet lang zyn , en derzelver Baardjes zyn altemaal van elkander afgefcheiden. De kleur der bovenden is uit wit en bruin-paarfch gemengeld; die der overi- gen geelagtig wit; doch fommigen der buiten* ften en kortften hebben een heerlyke Goudkleur; terwyl anderen zeer glanzig Purper- Kaftanie- bruin zyn. Uit de Stuit, boven den wortel van de Staart, fchieten nog twee Pennen, on- gevaar twee Voeten en negen Duimen lang, die niet dan aan 't begin en 't end gebaard zyn: voorts is de Schaft geheel kaal , hoewel men 'er, by oplettende befchouwing, als de wortels van afgefneeden Baardjes aan gewaar wordt. Die Schaft is zeer dun, zwartagtig van kleur, wor- dende allengs donkerer naar 't end; alwaar hy, ter langte van drie of vier Duimen, bekleed is met Fluweel-zwarte baardjes, die een weer- fchyn o van de Paradys- Vogelen. 349 fchyn hebben van groen , als een Eenden-Hals. It. Een dergelyke weeifchyn fpeek in andere Afdeel« kleuren van deezen Vogel , en geefc dezelven een wonderbaare fchoonheid. De Kop, die stuk. klein is naar 't Lighaam, is bekleed met korte ftyve Hairtjes , die boven op bleek Goydgeel zyn 5 aan de Keel groen met een glans van Goud, aan den Bek zwart. Voorts is de kleur, over 't geheele Lyf, roodagtig Kaftanie-bruin , vanbo- ven bleeker , donkerer aan de Borft en Onder- buik , doch tuffchen beiden witagtig. Van der- gelyke kleur zyn ook de Wieken van deezen Vogel en de Staart; de Pooten en Klaauwen bruin. Het Wyfje verfchik van 't Mannetje daar in , dat de Baardjes , aan 't end der twee lan- ge Pennen, niet KwaPcagtig en veel korter zyn. By de Dierbefchryvers vindt men gewag ge- maakt van verfcheide Soorten van Paradys- Vo- gelen. Aldrovandus heeft 'er vyf, waar van drie, zo wel als de twee van Clusius, de twee van NiEREiSBERG en de twee van Marc graaf, niet weezentlyk van elkander , noch van de hier befchreevene verfchillen, zo Brisson aan- merkt- Eenigen, die van Seba Paradys- Voge- len genoemd worden, zyn van Linn^us als de Elfde Soort in het Geflagt der Raaven gefchikt, zo wy gezien hebben: anderen behooren tot andere Geflagten, gelyk wy in 't vervolg zien zullen. Bovendien worden/er , op zyn Zeftjgfte Plaat, verfcheidene vertoond, die, door de loosheid der Chineezen , uit Pappegaaijen en L, Deel. IV. $t*k, aü* 350 Beschryving ander Pluimgcdiert zyn gemaakt , cn dus de Afdeel. Liefhebberen in de hand geflopt. XIV. Hoofd. (2) Paradys- Vogel, met de Draadswyze Staart* stuk. pennen aan 'i end IC ulagiig gevederd. II. l\fgi*. Mep noemt doezen ? in 't algemeen , den pl XXXIV honing der P ar adys -Vogelen ; \ zy, om dat hy Fi&*9* altoos beven dezelven^die troepswyze vliegen* zweeft ; 't zy , wegens zyne zeldzaamheid of fchoonh-id : niet wegens zyne grootte ; want hy is merkelyk kleiner (*). Hy gaat in lyvig- heid den Leeurik naauwlyks te boven, zynde het geheeie Lyf, met Bek en Staart , geen vyf Duimen lang, en , zonder dezelvcn mede te rekenen, maar twee en drie-vierde Duim; de- wyl de Bek en Staart , ieder , een Duim lang zyn. Zyn Pooten zyn uitermaate groot , als hebbende de langte van een Voet , en Klaau- wen van een Duim. De Afbeelding , die wy 'er uit Brisson van geeven, toont inderdaad , dat op de fraaiheid van zyn geflalte niet te roe- men valt. Ik vind ook niet, dat de kleur voor- rrcffelyker zy, dan die der anderen. Men (2; Paradifea cïrrhis C^uda'ibus filiformibus , apice lu- nato pennaceis. Mus. ^Ad. Fr. 1. \\ 15*. Rex avium Pa- tadifearum. Pet. Gaz. 1. T. 53, f- 2. Clus. Exot 362. T. 362. Olear. Mus. 24. T. 13. f. 2. Raj. ^/Cv. 22. N. 10. Seb. Mus* i. T. 30. f. Edw. ui. T. in. (*) Van wegen zyne al te bovengaande feboonheïd et% grootte y noemt men hem den ^oning der Paradys- Vo- gelen. Dus wordt duider en verkeerdeiyk gezegd in 't Werk van Watson , door den Heer Noseman vertaald* biadz. 253* van de Paradys- Vogelen. 351 De Kop van deezen Vogel , zyn Keel, Hals , IL Rug en Stuit, benevens de dek- Vederen van Afdeel* dc Wieken en Staart, zyn zeer glanzig Pur- j^^L per- Kaftaniebruin , volgens den Heer Brisson, stuk- die hem uit het Kabinet van Aübry befchryfc. Van onderen is dc kleur witagtig , doch mee een dwarfenBand, die Goud-groen is,gelyk de Hals der Eenden , op de Borft. De Slagpen- nen zyn ros, de Staartpennen bruin. Van de Stuit, boven den oorfprong van de Staart, ko- men twee dergelyke fmalle, dunne, ongebaarde Pennen , als in de andere Paradys - Vogelen ; doch welker kleur Goud-groen is aan de enden, die inwaards , of naar elkander toe , zyn omge- kruld. Ook hebben de Veders , die uit hunne Zyden fchieten , zulk een buitengewoone uit- geftrektheid niet , zynde maar omtrent ander- half Duim lang, en aan 't end vertoonen zy zïg als dwars afgefneeden. Men vindt deezen, zowel als de anderen, op de Molukkifche Eilanden, en inzonderheid op Amboina , zo Brisson getuigt. Clusius zegt, dat 'er tweederley Paradys- Vogelen zyn igroote- re, zynde de fierlykften, die op 't Eiland Aroe alleen gevonden worden, en kleinere, zo fraay niet , van de Papoe s-E\hnden , by Gilolo. Dee. ze , zegt hy , hebben die lange Peezen niet , wel» ke buiten de Staart uitfteeken in de anderen 2 doch elke foort heeft haaren Koning. ldmu iv.siwK, XV, HOOFD- 35* BESCHR YVING II. Afdeel. XV. Hoofd- stuk. Naam. Kenmer- ken, XV. HOOFDSTU K. Befcüryving van't Geflagt der Koekkoeken; zo de Europifchen, kmVoedzel , Geroep5 en Winter - Verblyf, btyzondere Eigenfcbapptn ten opzigt van de Vcorueeling en Opvoe- ding; als de groene gekuifde van Guinee > de Siamfcke9-de bruine van Jamaika, de zwarte, Afchgraauwe en gevlakte, de Goudvlerk van Kanada , en anderen. Lyfl: der Koekkoeken volgens Brisson. d E Koekkoek maakt een Geflagt van Vo» gelen uit, 'c welk byna in alle bekende Taaien van hun Geluid zynen en wel nagenoeg een zelfden naam heeft. De Grieken noemen hem Kokkux, de Latynen Cuculus , de Fran- fchen Coucou, Cocou of Coqu , de Italiaanen Cucco of Cuculo , en de Engelfchen Cuckow. In Duitfchland geeft men 'er den naam aan van Gucker of Cückuk> in Poolen van Kukulka, in Sweeden van Gjoek of Geecka. De Kenmerken , volgens Linn^üs , zyn ; een fpitsrondagtige Bek; de Neusgaten met uit- fleekende randen ; de Tong Pylswyze , plat en ongefplitft. Brisson maakt in zyn dertiende Rang , die uit Vogelen beftaat , van welker vier ongcvliesdc Vingeren twee voor- twee agter- waards zyn gerigt, en de Pooten tot aan de Schcnkelen toe gevederd : in deeze Rang (zeg ik) van de Koekkoeken. 353 ik) maakt hy verfcheide Afdeelingen naar de ge* daante van den Bek. Die van de derde hebben den Bek eenigzins naar om laag geboogen, van boven rond, aan de zyden platagtig: doch in fommigen is het grondftuk met Borftelhairtjes ruig begroeid , in anderen geheel daar van ont- bloot. Van ieder heeft hy één Geflagt : te weeten van de ruigbekkigen een Baardvogel uic Amerika, in 't Franfch Barbu genaamd, en in •t Latyn Bucco, wegens zyn dikken Kop: van de gladbekkigen onzen Koekkoek , waar van hy agt-en-twintig Soorten of Verfcheidenhederl optelt, als volgt.] KOEKKOEKEN. tl Afdeel; XV. Hoofd- stuk* ï.De Europifche(i). 2. Die van St.Domingo. 3. Die van Carolina (7). 4. Die van Jamaika (3). 5. De langbekkige [vkn Jamaika. *3. 6. De Mexikaanfche. 7. Die van Senegal. 8. Die van Cayenne. 9. De kleine van Cayen- ne. 10. Die van Andalufie 11. De gevlakte van Ca- yenne. 12. De gevlakte vanMin- danao. 1 Deel. IV. Stuk, 13. De gevlakte van Bengale(5> 14. De gevlakte Indiaan- fche. 1 5. De gevlakte van Ma- labar*4. 16. Die van Madagaskar. 17. De zwarte van Ben- gale (6). 18. De zwarte Indiaan- fche, 19. De gekuifde van Bra-» 20. De gehoornde van. Brafil. 2 1 . De gekuifde van Kch romandel* 2, Z ti* Soorten öfVérichël- deohedöiii BE8CHRÏ VING a Afdeel, XV. Hoop O* STUK. 354 22. De gekuifde van Ma- dagaskar. 23. De groene gekuifde van Siam * 1. 24. De groene gekuifde van Guinee (2j. 2g. De roode gekuifde van Brafil. 26. De blaauwe van Ma- dagaskar. 27. De blaauwe Chinee- fche. 28. De groote van Mada- gaskar. ï. Cancrus* Europifche. De vier, waar van ik de Afbeeldingen op Plaat XXXV. geef , zyn in deeze Lyft mee Sterretjes * en Cyfers getekend : ook heb ik' zeven Soorten van Linn,eus dus ( ) met geta. len aangeweezen. Ik gaa dan tot de Befchry- ving over. (1) Koekkoek met de Staart aan ft end gelyk, van kleur zwartagtig met witte Stippen. Hier door wordt de gemeene Koekkoek ver- ftaan, dien Rajus Cuculus nojlras, dat is die van ons Land of de Inlandfche noemt , de twee- de van Aldrovandus. Deeze Antheur, naa- melyk, zegt dat 'er^ by Bononie, kleine en groote Koekkoeken zyn , en van ieder nog twee. derley Soorten , ten opzigt van de kleur, 't Is niet te verwonderen dat hy hier in misleid ge- weeft zy : want nog heden weeten de bekwaam- fte (i) Cuculus Cauda sequali nigricame albo punclataw fami. Suec. 77. Syft. Nat. X. Gen. «92. Cuculus. Gesn". ^v. 363. Aldr. Ornith. L. 5. c. 1C7. Bell. *Av* 22. 6. Will. Ornith. 62. T. 77. Fiiisch, Ay. 4. T. 40,41, 42. Raj. y* 23. Alb. ^/ly„ 1. p. 8, T. 8. Olin* VAN de Koekkoeken. 355 fte Aucheuren naauwlyks , hoe zy de kleur van f$> den Koekkoek belchryven zullen; dewyl die Afdeel* niet alleen door den Leeftyd , maar ook naar den tyd van 't Jaar, fchynt te veranderen. On- &XÜK4 * dertuffchen is maar ééne Soort van Koekkoek- en in de Noordelyke deelen van Europa, en aldaar alom bekend. In verfcheide andere opzigten heeft de Koek- koek moeite verfchaf t aan de Schry vers der Na* tuurlyke Hiftorie ; of, laat ik liever zeggen 3 hun gelegenheid gegeven tot het opperen van een menigte fabelagtige Vertellingen. Deminft belachlyken zyn; dat hy door den tyd veran- deren zou in een Sperwer of dergelyken Roof- vogel ; dat zyne Jongen eenigen tyd blind zou- den blyven: dat hy in de Winter, geheel ont^ bloot van V ederen , zig in de Stammen van holle Boomen verbergen zou, komende in 't Voorjaar te voorfchyn met een nieuw Pluima- gie: terwyl anderen wülen , dat hy tegen den Winter naar warmer Geweften vertretke , en 's Voorjaars wederkome op de rug van eenen Wouw of Kuikendief. De vraag, waar deeze Vogel des Winters zyn zyn verblyf houde , is inderdaad een der moeie-ter* Verbijt lykften om op te lollen geweeft. Indien men het Gevoelen van Klein omhelsde, of geloof gaf aan de Hiftorie van een Koekkoek, die om- trent Kerstyd door een Boer in Svvitzerland ge- haald zóu zyn uit een blok Brandhout , dat hy aan 't Vuur had gelegd; zou men niet in gé* 1. dku. iv«stuk, Z 2 brg* 356 Beschryvino jja breke blyven , van aan dceze Vogelen een def* Afdeel, gelyke fchuilplaats toe te fchikken , als hy aan 'Hoofd ^ ^wa'uwen See^c- Maar, hoewel dit laatfte, stuk. niiffchien 9 by geval zou kunnen gebeurd zyn ; is men thans door een Oog-getuige verzekert , dat de Koekkoeken , zo wel als de Kwartels en andere Vogelen , weezentlyk naar warmer Lan- den verhuizen (*). Onder alle Vogelen is 'er geen , zo veel ons bekend is, die zulke zonderlinge Eigenfchappen heeft. De Koekkoek maakt zelf geen Neft, maar legt zyne Eijeren in de Neftjes van ande- re Vogelen, die veel kleiner zyn dan hy, en laatze door die Vogeltjes uitbroeden. Verfchei- de geloofwaardige Luiden hebben ditüuk, dat uit zig zelve niet onwaarfchynlyk is (f) , be- v/aar- (v) Zie het Berigt van den Heer Godeheu, van Mal- tha gezonden aan den Heer Reaumur , hier voor ,bladz. 17. (f) Ik zeg, dat het niet onwaarfchynlyk is; want inert weet, dat de Vogelen zeer dom zyn in dit ft uk , broe- dende allerley Eijeren uit, die men in plaats van de hun- nen ilillerjes in hun Neit legt. Ik zelf heb, omtrent agr- tlen laar geleeden, de proef daar van genomen , door vier Hoender - Eijeren , niet van de grootlïen , te legden in het Neft van zwarte Kraaijen , daar ik de Eijeren tevens uit- haalde. Eerft leid' ik 'er drie in, die bruin gemaakt wa- ren; doch bevindende, dat 'er ruimte cenoeg was, bragt ik 'er den voigenden dag een vierde in, dat alleenlyk met Potlood was beftreeken. De Vogel bleef broeden en op den behoorlyken tyd kwamen de Eijeren uit , behalven - een. De Kraay deedr de Kuikentjes geen leed, daar hy zo gulzig is, en zy zig aan my, één voor een, door hun piepen, uit den top des Booms klaar ontdekten. Ik kreeg 'er twee Hennen van met een Haan , die ik verfcheide Jaaren heb gehouden en niet bevonden dat 'er eenig, v@£» fchil in was, van andere Hoenderena van de Koekkoeken 357 waarheid. Het Wyfje verkieft de Neflen van ]f. Vogeltjes die van Infekten leeven , gelyk Groen- Afdeel, iingen , Balterd - Nagtegaalen , Roodborftjes , TTXV' HOOFD- Leeurikken en dergelyken f*), leggende daar Stuk. een Ey in, 'c welk, met of zonder de eigen Eijeren van die Vogeltjes, wordt uitgebroed. De jonge Koekkoek laat zig eeten brengen door zynen Voedffcer, verfcheide Weeken lang, en door zyne happigheid moeten de andere jongen, zo zy 'er zyn, van Honger fterven. Ook zege men, dat hyeindelyk zyn Voedfter zelf opvreet; om welke reden hy als een Zinnebeeld van de grootfte ondankbaarheid wordt aangemerkt. Dit laatfte zal miflehien wat oigeloofbaar Voomce* voorkomen; doch ik vind het, insgelyks, door § Oog-getuigen bcveftigd. Iemand verhaalt , dat hy, ongevaar zeftien Jaaren oud zynde, in de Tuin het Nefije vond van een Bafterd-Nagte- gaal, waar in een groot Ey lag; 't welk zyn Va- der hem belette daar uit te neemen , denkende of het ook van een Koekkoek mogte zyn. Daar kwam , inderdaad , na verloop van eenigen tyd, een Koekkoek uit, en deeze Jongeling deedt hem in een Konwtje met het Neft, laatende het Kouwtje in de Tuin. Het duurde maar weinige Dagen , of hy vondt den Bafterd-Nag- tegaal tuffchende traaliën bekneld zitten met zyn Hals, tcrwyl de Koekkoek desz^lfs Kop in zy. (*) LinnjEUs zegt , ctat hy in S weeden gemeeniyk wordt opgevoed van de witte Kwikftaart» Faw* J. Dlil. IV. Stuk. Z. 3 358 Beschryvino II. zyne Keel hadt. In die gefteldheid bragt hy Afdeel. hec Kouvvtje naar >t Kollegie der Proef-onder- Hoofd- vindetyke Natuurkunde van Profeffor Gott- lïuk. sched, die verhaalde , dat aangezien de Bafterd- Nagtegaal de gewoonte heeft om haare Jongen te voeden met Rupfen , de Koekkoek waarlchyn- lyk, nu groot geworden en verhongerd, door eenc overmaatige gulzigheid, zyn Voedfter dus tragt in te flokken, en haar, of milfchien [ook wel het Mannetje, om 't leven brengt (*). Voedzd Een Gevolg hier van , en waar aan men niet kan twyfelen is , dat de Koekkoek door kleine Vogeltjes wordt nagevloogen ; doch , dat hy de ftoutheid hebben zou van die aan te vallen , is niet waarfchynlyk. Hy is uit zyn aart geen Roofvogel , hoewel hy van Rupfen , Infekten en Wormen leeft. Men kan deeze Vogelen geen Brood , Graan , Zaad , of iets dergelyks , doen nuttigen, en daarom is 't moeielyk ze in Kooijen te houden. Frisch hadt 'er een , waar aan hy in 't eerft, by gebrek van andere Rup* fen, Zydewormen gaf, en Kapellen, welken de Koekkoek geheel inflokte. Vervolgens, voedde hy den Vogel met Schaapen- Lever, aan ftukjes gefneeden , als of het Rupfen of Wormen waren, en een weinig week gemaakt. Men was hem alles genoodzaakt in den Bek te fleeken, gelyk de Heer Reaumür ook met de (*) Hiftairc des ^Animausc , fat Mfrs. de NohleVilU fjjjü Salerne d'Orleans. Paris $756, Tom. III. p. 190. van de Koekkoeken. 359 de zynen ondervondt te moeten doen, zelfs jj# wel een Maand lang, na dat zy reeds zo groot Afdeel. als de Ouden geworden waren. Die van XV. ^""^ IJ O O Ir* Frisch viel eindelyk, van zelf, op levendige STUK< Wormen aan , doch de doode liec hy leggen. Het duurde lang, eer hy iets wilde drinken: fchuddende zelfs de druppelen af, die aan het Vleefch waren, dat men hem in den Bek ge. ftoken hadt. Schaapen - Nieren fcheenen béd van zyn Smaak te zyn. De Heer Herissant heeft , in een Vertoog , dat door hem, in 't jaar 1752, aan de Ko- ninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys werdt voorgelezen , aangetoond , dat de gefteldheid der Ingewanden van den Koekkoek zeer veel verfchille van die der Graan-eetende , cn meeft overeenkome met die der Roofvo- gelen. De Maag was een zeer wyde , Vliezige Zak, met groote Vouwen en Rimpels, gelyk in de Raaven dit zelfde is opgemerkt (f). Aati het bovenfte gedeelte, daar de Zwelgpyp zig in dezelve ontlaft , vondt hy Spieragtïge Veze- len, in 't ronde geplaatft, die als een foort van Sluitfpier fcheenen uit te maaken. De aanheg- ting van deeze Maag , van rondsomme, toonde zeer duidelyk , dat de Verteering in dit Eeeffc op gelyke manier moet gefchieden, als in de Vogelen die van Vleefch of Infekten leeven ; ge* (f) Zie bladz. 300, hier voor. I. Deel. IV. Stuk. Z 4 $60. BESCHRy VIN G II. gelyk wy gezien hebben dat de Koekkoek Afdee. doet (*). TTXV Deeze Vogel is inzonderheid aanmerkelyk Hoofd. * t . , x7 stuk. wegens het Geluid, waar van hy den Naam geroep, heeft, en waar mede hy het Voorjaar, of lie- ver het begin van den Zomer, aankondigt», Schwenckfeld verhaalt, dat, in Silezie, het gemeene Volk en de Kinderen, volgens eene oude Bygeloovigheid , zig verbeelden, dat hy het getal van Jaaren , welken zy nog te leeven hebben , voorfpelt aan den genen , die hem 'er hem het eerft naar vraagt. Zy rekenen dit naar de maaien, welken zy hem Koekkoek hooren roepen , na de gedaane Vraag. Hy roept doorgaans van 't begin van April tot aan St. Jan ; vervolgens is zyn Geroep zeldzaamer, en wordt na den Oogft byna nooit gehoord. Dit Geluid kan , even als in de Eendvogelen ^ wanneer hy dood is , door eene drukking var* het Borftbeen tegen de Rug worden hervooiv gebragt (f). Men weet ook , hoe het gemak- Jcelyk , met zeer eenvoudige Werktuigjes , daar de Kinderen mede fpeelen , na te bootzen zy* Men kanze, wegens hunne fchuuwheid, jxiet een Snaphaan naauwlyks, treffen , niette- geq- (*) Zie het gemelde Vertoog, in het IV. Deel der U/f- fszigte Verhandelingen , bladz. 109, als ook bladz. 42, ier voor. (f) Zie dc Stokh. fnhand, lil. Deel p. 80, en hief «oor, bladz. 30. van de Koekkoeken, 361 genftaande hunne Vlugt laag , kort, afgebroken n. en onvafl is. Afdeel. De grootte van een volwaflen Koekkoek 'IS a^s H^v# een Tortelduif, De kleur, volgens den Heer STUK< Brisson , van boven Afchgraauw, van onderen Kleur, vuil* wit, met bruin overdwars geftreept; de Hals van onderen bleek Afchgraauw : de Staart- pennen zwartagtig, aan de tippen wit; de agc middelden met witte Vlakken omtrent de Schaft, en aan de inwaardfe randen, gefpren- keld; de buitenfte wederzyds met wit over- dwars geftreept. Linnjeus vondt dergelykc kleur aan een Wyfje , in 't jaar 1732, dat twee Eijeren in haar Lyf hadt, als groote Erwten , en den Buik vol ruige Rupfen. In % volgende jaar kreeg hy een Mannetje, zynde volkomen van de zelfde kleur, behalve dat aan den hoek des Beks een ruim, zagt, geel Vlies was, gelyk in de jonge Mollchen. Hy vraagt, of dit een jonge Koekkoek ware (*). Brisson zegt, dat in de Ouden de hoeken des Jonge Beks ook Saffraangeel zyn. Hy befchryft ons Koekkoc** de kleur van een jongen Koekkoek zeer om- ftandig. Alle Vederen byna , die den gehee- len Vogel dekken, zyn met wit gerand, en dit geeft hem een zeer fraaije Vertooning. Die der Wieken zyn, bovendien, met kleine rood- agtige (f) Faun. Suec. Ut fupra. Het Mannetje was al roe- pende gedood , en daar uit hadr men miflchien de Sexe opgemaakt; want Fiusch zegt » dat het Wyfje nooit rqepr. 1. Deel, IV. Stuk, Z J 3« B E S C H R Y V I N C 1T. Afdeel, XV. Hoofd stuk Gebruik. agcige vlakjes getekend. Van onderen is het Lyf en de Keel , mee bruine en witte Streepen* gebandeerd. De Slagpennen hebben ook, be- halve de witte randjes aan de tippen , verfcheide roodagtigc Vlakken aan de buitenzyde. De Staartpennen zyn even als in de Volwaflenen : zo ook de kleur der Pooten , die geel is , en die der Oogkringen 5 welken glanzig vaal zyn, of Hazelnooten-kleur. Frisch geeft de Af- beelding van een rooden of rollen , zynde een Verfcheidenheid van den jongen Koekkoek , wiens Vederen, in dit geval, niet met wit, maar met rood of ros gerand zyn. De Koekkoeken worden weinig gegeten,om dat zy zo zeldzaam zyn ; doch de Jongen hebben een zeer aangenaamen Smaak, zo. Plinius getuige. De Italiaanen, die in "t ftuk van Wildbraad niet zeer keurig vallen, maaken 'er veel werks van; doch de Duitfchers fchynen als met af keer daartegen aangedaan te zyn. Ook behoorenzy, by de Jooden , zo wel als de Raaven en derge* lyke , onder 't verbooden Gevogelte. In de Ge- neeskunde plagt de Afch der Koekkoeken , te- gen de Steen , het Kolyk , de Vallende Ziekte en Koortfen , in gebruik te zyn ; doch Ettmul- ler oordeelt, dat men beter deede , Sop te koofcen van deeze Vogelen, en die den Lyder te doen nuttigen. Men heeft den Drek weleer als een beproefd middel tegen de Hondsdolheid aangepreezen ; wanneer van een half of geheel Drachme, een Nagt getrokken zynde in een Glas VAN DE KOEKKOEKEN. 363 Glas laauwen Wyn, des morgens het doorge- j[# zeegen Vogt ingegeven werdt. Ook is het Vet Afdeed van deezen Vogel , volgens Scroderus , diens- xv- tig tegen 't uitvallen van het Hair, indien het STUK/ Hoofd daarmede wordt geftreeken of befmeerd. (2) Koekkoek met de Staart aan % end gelyk , ' een opjlaande Kuif op 9t Hoofd, de voorfle ^óené Slagpennen rood. Gekuifde, Men vindt deezen , by de hedendaagfche Vo- gelkenners, genaamd Touraco of Koninglyke Vogel, wegens de Schoonheid van zyne kleur en Geftalte. De Engelfchen geeven 'er den naam van Gekuifden of gekroonden Vogel van Mex- iko aan. Brisson noemt hem, naar de Plaats waar van de zyne af komftig was , den groenen gekuifden Koekkoek van Guinee. In grootte komt hy , ongevaar 3 met den Aakfter overeen. Op den Kop is een Kuif van lange Vederen, aan 't end rood, die de Vogel naar believen kan opzetten en nederkaten. Voor 't overige zyn dezelven, gelyk ook die, weiken 't geheele Lyf , van boven , de Wie- ken en de Borft dekken , donker groen ; maar het laagfte van de Rug , en de Stuit , Purper- agtigblaauw; het onderfte van den Buik zwart- agtig : door de Oogen loopt een zwarte , boven en (2) Cuculus Cauda aequali, Capite crifta ereda, Re- migibus primoribus rubris. Syft. Nat. X. Touraco» Alb, v^>. 2. p. 19. T, iQ* Epw. w^>. 7. T. 7. 1. Deel. IV. Stuk. 354 Beschryving H, en onder dezelven zyn witte Streepen: de vier Afdeel, voorfte Slagpennen zyn hoog-rood, mee zwarte XV. randen; de Staartpennen Purper-blaauwagtig. Hoofd- stuk. De kleur der Oogleden is heerlyk hoog-rood , die van den Bek roodagtig bruin , van de Poo- ten en derzei ver Klaauwen Afchgraauw. Sfamfche. Onder de gekuifde Koekkoeken heeft Bris. pi. xxxv. son een groenen van Siam , die ook zeer fraay is, 1,1 door hem afgebeeld volgens eene Tekening, aldaar naar 't leven gemaakt. Dezelve is wat grooter dan een Gaay> van kleur, over 'e ge* heele Lyf , donker- groen , en met een kleine Kuif op 't hoofd. Zyn geftalte is zonderling wegens twee lange Staartpennen, de buitenften naamelyk; die vyf of zes Duimen buiten de anderen uitfteeken , en niet dan aan 't end, om- trent ter langte van drie Duimen , gebaard zyn* De Heer Brisson heeft nog een gekuifden rooden en een geelagtigen Koekkoek van Bra- fil, als ook een gehoornden uit dat zelfde Geweft, wiens Kuif als twee Hoornen maakt, wordende aldaar Atingacu Camucu geheten. Zyn kleur is van boven zwarcagtig, van on- deren Afchgraauw. Ook heeft hy een gekuif- den van Madagaskar, die van boven groenag- tig Afchgraauw, van onderen rosagtig wit is; en een gekuifden van Koromandel , hier nevens afgebeeld. Zwarte van De grootte is als een Berg-Lyfter : de kleur Koroman. van t>oven zwartagtig , van onderen wit: met; del. pi. xxxv. een ronde gryze Vlak agter de Oogen ; de 2- Hals van de Koekkoeken* 565 Jjals van boven witgekraagd: de groote Slag- pennen ros, de Staartpennen zwartagtig. De afdeeL. middelden deezer laatften zyn veel langer dan XV. de zydelingfchen , die allengs korter worden tot ^°°^D 1 aan de uiterfie toe, welke de kortfte is. De Oogkringen zyn geelagtig. Hy onthoudt zig aan de Ku(t van Koromandel. (3) Koekkoek met een puntige Staart , het IJg* m. baam bruinagtig , van onderen bleek-rood, met B^n^'aa roode Qoghairtjes. Jamaika. Hy wordt gemeenlyk de groote Koekkoek ge- heten ; daar hy doch maar weinig grooter dan een Merel is : doch Rajus geeft 'er , met meer reden , den naam aan van groote graauwe Specht. Hy zegt, dat de Engelfchen, op Jamaika, hem Regen - Vogel noemen , om dat hy , door een meer dan gewoon Geroep , den Regen , zo men zig verbeeldt, zou aankondigen. Wegens het Wollige grysagtige Pluimagie, zegt hy, wor- den ze Oude Mannen of Besjes getyteld. Mea vindtze op dat Eiland, het geheele Jaar door, in de Boflchcn en Haagen. Een anderen Koekkoek van Jamaika heeft ^ng^# Brisson uit het Kabinet van Reaumur afge- F/jf. 3. beeld , (3) Cuculus Cauda cuneiformi , Corpore fubfufco s (ubtus teftaceo , Ciliis rubris. Syfl. Nat. X. Cuculus major. Sloan. Jam. 2. p. 312. T. 258. f. 1 , 2. Cu- culus major olivaceus , Cauda longiore, Ciliis rubris1, Brown. jam, 476". Picus major leucopbseus £ canes» eens, Piuviae avis &: Stnex di&us. Raj. *Ay. 182* I. Deel. IV, Stuk* §66 Eêschr y vinc II. beeld * dien wy den Lang -Bek noemen, om ,f Afdeel, dat de Bek over de twee Duimen, dat is eens Hoofd Z0 *an^ *S a'S *n ^e anc*ere' voerc °P Ja- stük. maika ook den naam van Regen- Vogel, en van Oud Man of Besje: want zyne kleur is even- eens. In grootte komt hy, byna , met onzen Europifchen Koekkoek overeen. 1V- (4 ) Koekkoek ■ met een -puntige Staart , eert Spaanfche. Kuifje op t hoofd, een zwarten Band om dé Oogen. Men kan deezen met regt de Spaanfche noe- men , alzo hy huishoudt in dat gedeelte van Spanje , \ welk Andalufie heet , volgens Klein, die hem noemt Cuculus Andalufice. Edwards befchryft en beeldt hem af, onder den naam van de groote gevlakte of vaal gevlakte. Hy heeft omtrent de grootte van een Aakfter.. De kleur is van boven donker- bruin , van onderen ros- of roodagtig : op den Kop blaauwagtig Afchgraauw; een breede zwarte (ireep over de Oogen heen : de Wieken van boven wit en bleek • Afchgraauw gevlakt : de Staartpennen zwartagtig , de zydelingfche wit geflipt : de Bek, Pooten en Klaauwen, zwart. V. (5) Koekkoek met een puntige Staart , het Lyf Stolopaceus* overal grys en bruin gewolkt. Gevlakte 6 J 6 van Ben- K^EI* gale. (4) Cuculus Cauda cuneiformi 3 Capite fubcriftato , fafcia oculari nigra. Syfl Nut* X. Cuculus fulvus macula* tus. Edw. *Av. ^7 T. 57. (5) Cuculus Cauda cuneiformi, Corpore undique gri- feo fufcoque nebulafo. Syfr. Nat. X. Cuculus Indiais Mem maeulatusc Edw» van onderen wit ,* AfdeeL# de Onderkaak geel. . XV. ö Hoofd- Bv de Engelfchen voert deeze den naam van STÜK' VII Karolinifche Koekkoek. Hy is omtrent van groot- ^tmeri'c4ék te als een Merel. Die van St. Domingo , wel- nus. ken Brisson afbeeldt, is byna over ?t gcheele ^c?m?* Lyf Afchgraauw , en van grootte als een Berg- Lyfter. Beiden gelyken zy , derhalven , in kleur veel naar den Europifchen of gemeenen Koek- koek , doch zyn kleiner van Lyf , en de Staart: verfchilt door zyne puntigheid, dewyl de mid- delde Slagpennen langer , niet gelyk met de o« \erigen zyn. (I (8) Koekkoek met de Staart eenigermaate ge- vïj|d vorkt , de Keel en Borft zwart , rood van ~*"rat»Sê at 7 Goud» Nek' Vlcriu Men vindt deezen, by Catesby, de groote Specht genoemd , met Gouden Vlerken, en daar- om geef ik 'er den naam van Goud-Vlerk aan, die beter is dan vergulde of Goud-Koekkoek. Het is een fierlyk gefprenkelde Vogel , heb- bende de Schaften der voorfte Slagpennen Goud- geel , en de Staart gelykt naar die van een Specht. De (7) Cuculus Cauda cuiieiformi > Corpore fupra cinerco, fuhrus albo, Maxilla inferiorc lurea. Syft. Nat.X. Cuciw lus Carolinianus. Catesb. Car. 9. T« 9. (o) Cuculus Cauda fubforcipata , Gula Pe£loreque ni- gris, Nuchci rubra. Syft. Nat. X. Plcus major, Alis aw» reis. Catesb. Car. 1. 9, 18. ï. 18. Z. Deel, IV. Stik, A a 37o Beschryvikg % De Heer Brisson heeft deezen geplaatft on* Afdeel. p. 81. Tab. XLII. I.Deel IV, Stuk. Aa 3 374 Beschryving A^h' XVII. HOOFDSTUK. *^$tvk' Bef cbry ving van '£ Geflagt der Spechten , za de zwarte als de groene en bonte Europifche, benevens verfcbeide Uitheemfche : waar in het zeer aardige Geftel , en de konftige Wer- king van derzelver Tong , in het vangen der Infekten, opgehelderd wordt. Naam. TT\^ Griekfche Naam, die aan deeze Vogelen in 't algemeen wordt gegeven, te wee- ten Dendrokolaptes enDruskopos of Xulokopos ,drukt hunne byzondere Eigenfchap uit , van op de Boo- men te kloppen , om daar in re booren of gaten te maaken met hunnen Bek. Hier om noemen ook de Duitfchers hun Baumhecker en de Engel- fchen JVocdpecker ; hoewel de algemeeneNaam, in Duitfchland , gelyk by ons 2 is Specht. De Franfchen volgen met hun Pic9 de Italiaanen met hun Pico9 den Latynfchen naam Picus naa. De Swreeden noemenze Spillkraka of Tillkraka. KenmeN De Kenmerken, volgens Linisveüs , zyn : dat ^en* de Bek veelkantig is , regt , aan de tip Wigs- wyze,- de Neusgaten bedekt met Borftelhair- tjes; de Tong rond, by uitftek lang , Worms- wyze, fcherp aan de Punt, die met Doornige ftekels, welke agterwaards gekeerd flaan, is gewapend. De punt van de Tong is Beenig hard en fcherp, zegt Brisson, die 'er by voegt , dat de Staartpennen ftyf zyn en Wigswyze, doch van de Spechten. 375 doch de zes of agt middelden (trekken zig riet j}] tot aan 't end uit; weshalve de Staart zigeeni- Afdeel. gcrmaate gevorkt vertoont. XVII, 110 ^ . , T Hoofd- Het getal der Soorten van Spechten js by Lin- stük# n^eüs dertien , die akemaal, op éénnaa, onder de twee- en-dertig Soorten van Brisson begree- pen zyn , gelyk wy zien zullen. (1) Specht , die zwart i$> met den Kop hoogrood I Van boven. Marths. Kraay- By de Ouden heet deeze de zwarte en ookSpechr' wel de allergroot/Ie Specht $ de Duitfchers noe- men hem Holtz-Kraka en Krab-Specbt , dat is, Hout-Kraay en Kraay-Specht; de Engelfcherr great black Woodpecker, dat is groote zwarte Specht. Hy mag inderdaad dien naam wel voe- ren, dewyl hy grooter is dan een Kaauw, ge- lyk Brisson aanmerkt, die hem de zwarte Specht, Picnoir, noemt. De kleur is in 't Man- netje zwart, doch in 't Wyfje zwartagtig: bei- den hebben zy een langwerpige hoog roode of pnrpere Vlak , die van 't grondftuk des Beks tot aan 'c Agterhoofd loopt : de Bek en Poo. ten zyn blaauwagtig Afchgraauw. Deeze groote Soort van Spechten onthoudt zig in 't Gebergte zegt Brisson , hebbende er een (1) Picus niger, Pileo coccineo.- Faun, Suec. 79, Syfï* Nat. X. Gen. 54. Picus niger maximus, Gesn. Jdv.joS» Aldr. Om. 1. 12. sAy. 2. p. 26. X. 27. Fjusch, T. 34. f. 1. I, Der*. IV. Stuk, Aa 4 376 Beschrvving II. een uit Svvitzeriand gekreegen. Volgens Lm- Afdeel. ^mVs zou dezelve in Engeland zeer zeldzaam Hoofd" z^n' ^ vvoonen in Duitfchland en andere dee- stuk. len van Europa , zelfs in Sweeden ; alwaar zy voor zig een gac booren in oude geftorven Boo- nien , om 'er in te neftelen. IT C2) Specht 5 die zwart is > met een roode Kuif Triticipalis. hebbende een Streep wederzyds aan den Hals , j,^aJteg<> en de Slagpennen van den tweeden rang> wit. 3 e wit - Bek. Men vindt deezen , van Klein , groote zwar* te Specht met een witten Bek , geheten , en van Catesby een van de grootfte Soort, met een witten Bek. Brisson geeft 'er den naam aan van zwarte gekuifde Specht van Karolina, en hy getuigt , dat dezelve ook in Virginie, Nieuw Spanje en Brafil, te vinden zy 3 alwaar de Span- jaarden hem noemen Carpenteros* de Portugee- zen CortapaO) de Braliliaanen Ipecu endeMex- ikaanen Ouatotomomi. De grootte is als een Europifche Kraay: hec geheele Lyf en de Staartpenncn zyn zwart, gelyk ook de grootlle Slagpennen : die daar aan volgen , benevens de Vederen van de onder- Rug en Stuit, zyn wit, en een ftreep van die kleur ftrekt zig van de Oogen nederwaards langs den Hals heen. Op den Kop heeft hy een Kuif van hoogroode Vederen, fommigen wel twee Dui- (2) Picus nigcr, Crifta coccinea, taeniautrimque Colla- ri Remigibufcjue fecundariis al bis. Syft. Nat. X. Picus, maximus, Roftro albo. Catise, Car, i. p. i<5. T 16, van de Spechten. 377 Duimen lang, die hem een Vorftelyken zwier II. £eevcn. De Oogkringen zyn geel ; de Bek wie: Afdeel' XVII de Pooten en Nagelen zware. Het is, om kort Hoofd- te gaan , een zeer fchoone Vogel. stuk. (3) Specht, die zwart is, met een rooden ge- ^ MI* kuifden Kop , de Wangen wit , en de Vier- zwarre" ken wit gevlakt. kuifde rood- Kop* Aan deezen wordt, door Catesby, in 't by- zonder de Naam gegeven van grootlte Roodkop* pige Specht, en Klein noemt hem, zwarte Specht , met den gebeelen Kop rood , den Bek Lood • kleurig. Dit~is reden genoeg, om hem rméU Kop te noemen, te meer , dewyl Linnjeus aan- merkt 5 dat deeze van den Kraay Specht ver- fchUt , doordien het rood breeder over den Kop verfpreid is. Hy meent dat deeze de Ipecu der Brafiliaanen zou zyn. Brisson, die hem de zwarte gekuifde Virginijche Specht noemt , zegt dat dezelve zig onthoudt in Virginie en Guaja- na , wordende van de Franfchen aldaar Carpen- ter os en van de Indiaanen Ventou geheten. Hy is zo groot niet als de voorgaande. Het Mannetje heeft, behalve de roode Kuif, den Kop roo.1, doch in het Wyfje is de Kop bruin van boven. Beiden hebben zy de Wangen, \ ' '■ den Hals van onderen en aan de Zyden , bleek- geel , ($) Picus niger , Capite criftato rubro, Temporibus Alisque albis maculis. ^yft. JVat. X. Picus niger maxi- mus, Capire rubro. Catesb. Car. 2. p. 17. Kalm, hin, 2. p- 271. Ipecu. Marccr Bras. 207, 1. Dêhl. IV. Stuk. Aa 5 378 BESCHR YVING rc geel, de Slagpennen zwart. Het Mannetje is, deel. insgelyks, aan de Onderkaak rood. T<- & De zwarte gekuifde Specht van Cayenne , waar 1-ToOF'D * stuk', van ik hier de Afbeelding geef uit het Werk Gekuifde van Brisson , verfchilt in kleur en geftalte zeer ▼an Cayen- wejnjg van $Q voorgaanden. De twee middel- pt' xxxv. ^e Staartpennen zyn in deezen een weinig Fig. & langer dan de overigen , tegen den aart der Spechten. In grootte verfchilt hy zeer veel van den Karolinifchen , alzo hy weinig grooter is dan onze groene Specht. IV. Hirtmdt- naceuSé Zwaluw- Specht. V. Erythro* Cephdm. Kleine rood-Kop. PI XXXV. Kg- 7- (4) Specht j die zwart is 9 met het Agterhoofd hoogrood , de Schouderen witagtig geftippeld. Deeze,die niet grooter dan een Zwaluw is, voert den Naam van kleinfte zwarte Specht by Klein, cn van kleine zwarte Boomkruiper by Albin , die 'er eene liegt gekleurde Afbeelding van geeft. Brisson noemt hem , de kleine zwarte Specht van Nieuw-Engeland 5 alwaar hy zig onthoudt. Het Agterhoofd is rood, doch de randen der Wieken en de Onderbuik zyn wit; de Staart- pennen zwart; de Pooten geelagtig. (5) Specht met den geheelen Kop rood , de Wie* ken en Staart zwart , den Buik wit. Specht (4) Picus niger, Occipire coccineo, Humeris albido pundhtis. Syft* Nat, X. Picus fecundus niger. Alb. *.4y* 3. p. 22. T. 23. (5) Picus Capite toto rubro, Alis Caudaque nigris, Abdomine albo. Syft. Nat, X. Picns Capice toto rubro» Catesb. Car» 1. p. 20. T. 20. vande Spechten. 379 Specht mee den Kop en Hals rood, worde t[# deeze by Klein, met den geheelcn Kop rood Afdeel. by Catesby geheten. Brisson noemt hem rood- i^qFI^ koppigen Specht van Virginie^ doch zegt, dat stuk. men hem ook vindt in Karolina en Kanada. Hy voegt 'er by , dat deeze Vogel zeer gaarne by de Dorpen zig onthoudt, eetende veel Vrugten en Graanen, tegen den aart der Spechten. De grootte is omtrent als die van onzen bonten Specht. Hy heeft een zwarte ftreep dwars o- ver zyn Borft, die, gelyk de Buik, wit is. Van die kleur zyn ook de kleine Slagpennen , doch met zwarte Schaften ; dePooten, BekenKlaau- wen, Loodkleurig. (6) Specht met den top van 't Hoofd en de Nek vï. rood, de Rug mei zwart gebandeerd , de:nid-Carolinu,s' t in _ , x r.. , , Rood- Buik: diljte Staartpennen doch wordt, by verkorting, fomwylen Pivert en Pic Mar po? Pimart geheten , naar den naam van Picus Mar- tius, die eigentlyk egter tot den grooten zwar- ten of Kraay-Specht behoort. Hy wordt ook wel groen-geele , ja zelfs geele Specht genoemd , om dat zyn groene kleur, min of meer, naar't geele trekt. De Engelfchen geeven 'er den Naam aan van Rain-Fowl, om dat zyn flerk Kloppen, zo men zig verbeeldt , den Regen aan zou kondi- gen. In de Noordelyke deelen noemt men hem Hey* (7) Picus viridis , Vertice coccineo. Faun. Snee. 8a Picus viridis. Gesn. ^Ay. 710. Aldr. Ornith. J 12. c. 34. Will. Ornith T. 21. Raj. *Av. 42. Alb. 1. p. 18. I. 18. Frisch, sAr, . . . T. 35, £ x. van de Spechten. 381 Heyhoey dat zo vee! zegt als Gatenhakker, om \\t dat hy, met zyn Bek, Gaten in de Boomen Afdeel. hakt. Zyn kloppen, ten dien einde, op de T?v^* Stammen van dorre Boomen, maakt een Ge- stuk. luid, dat in de Boflchen zeer ver klinkt, en deswegens wordt hy in Duitfchland dikwils de Timmerman getyteld. De grootte is omtrent als een Kaauw , zegt Brisson; de kleur van boven Olyf kleurig groen, van onderen vuil- wit, naar Olyf kleur trekken- de ; aan de Stuit geelagtig ; op den Kop rood. De Staart, die bruinagtig is met zwarte tippen, heeft de langte van vier Duimen, daar het ge- heele Lyf, met Bek en Scaart, de langte van twaalf en een half Duim heeft \ de Bek om- trent twee Duimen. Het Mannetje is aan de Wangen en om de Oogen zwart, wit aan de Keel ; de Borft en Buik groenagtig Golfswyze bont, zegt Linnjeus ; die aangemerkt heeft, dat fomtyds de Kop van deezen Specht paarfch was met zwarte , fomtyds paarfch met witte Vlakjes, fomtyds ongevlakt: 't welk hy als Ver- fcheidenheden te boek (lelt. Ik zal hier van de Eigenfchappen der Spech- Kren- ten dienen tefpreeken, om dat die meeftendeelsfchaPPen# in de groene Specht zyn waargenomen. Het kloppen van deeze Vogelen op de Boomen dient ten deele om daar Gaten intebooren, teneinde daar in te kunnen nefielen. In dit geval zyn de Gaten zo rond , of zy met een Palfer ge- trokken waren. Sommigen, egter, twyfelen 2. Deel. IV» Stuk, hier 382 BESCR WING n hier aan cn meenen, dat hy veeleer zulks doé Afdeel, tot zyn Onderhoud; te meer, dewyl meo dik. XVII. wüs 9 ja zodanige Gaten, in plaats van Specht Hoofd- ^ ;ongC Spreeuwen , of zelfs Vledermuizen 3 ge- STUK» * vonden heeft, 't Is zeker , dat de Spechten het kruipen langs en rondom de Boomen eigen is; waar toe zy, van de Natuur, met fcherpe kromme Nagelen voorzien zyn , ruftende boven- dien op de tippen van hunne Staartpennen , die des wegens altoos zyn afgefieeten. Onder dit kruipen * om de Boomftammen en Takken , klop- pen zy geduurig met den Bek daar op; 'twelk fchynt te dienen om de Infekten , die onder de Baft verholen zitten , in beweeging te helpen i en ze dan vervolgens, 't zy uit fcheuren of ge- maakte openingen 5 met hunne aan 't end fcher- pe en haakige Tong, 'er uit te haaien. Veel- erley Infekten , immers > doch inzonderheid Rup- fen of Houtwormen,zyn in 't algemeen hun Voed- zei. De groene Specht komt meer dan de an- deren op den Grond , om te aazen op Mieren. Geftelvan De zonderlinge gedaante en werkzaamheid deXong. van de Tong, die haare aanhegting in 9t Voor- hoofd heeft , gelyk LinnMts aanmerkt gaf verfcheide Natuurkundigen aanleiding , om op dcrzelver Werktuiglyk geftel nader ftil te (laan. Aldrovanbus heeft de Ontleeding daar van in Plaat gegeven (*). Borelli verklaart de werking der vier Spieren y die in den Kraakbee- m» (*) ^ E N. 385 en onbuigzaam zyn, het end een weinig naar de IL Keel gekeerd. Men kan naauwlyks twyfelen, Afdeel» XV] \ of dit Hoorntje, met deeze kleine puntjes ge H'0ü. ^ wapend, zal het Werktuig zyn, waarvan de stuk. Specht zig bedient , tot het naar zig haaien van zyne prooy,* 't welk hy met te meer gemak doet, aangezien dit Werktuig altoos beflreeken is met eene Lymige Stofte , die uitgeftort wordt in het end van de Onderkaak door twee Uitwerp- buisjes, afkomende van twee Klieren, aan de binnenzyde van dit Deel geplaatfh Om zig van dit Werktuig te bedienen, heeft Spieren van de Natuur aan den Specht verfcheide Spieren de Ton£« gegeven, waar van eenigen behooren totde takken van het Tongebeen en deeze haaien de Tong uit den Bek ; anderen behooren tot de Scheede, die het lighaam van het Tongebeen en de voorfte Vezelen van zyne takken bevat : deeze trekken de Tong in den Bek terug. Ein- delyk heeft ook de Tong haar eigen Spieren , die dezelve om hoog , om laag en wederzyds , bewecgen. Ieder tak van het Tongebeen heeft maar éé- ne Spier, die haaren oorfprong neemt van het voorfte binnenzydelingfe deel van de Onderkaak, en ngterwaards gaande, door het Hoofd heen, met zyne wedergaa wordt famengevoegd door middel van twee Veerkragtige Banden, die een derden famenftellen , welke deeze Spieren hegt aan het Vlies van de Neus. Dee^e Spie- ren befiuiten in zig , als in een Kanaal of Geut, I, Deeu IV. Stuk, B b de 386 Beschryving II. de agterfte Vezelen der takken van het Ton- ^FDEEL« gebeen, en dit maakt dat de voorliep , met de * Ton^ en derzelver Scheede, door de Samen- stuk* trekking deezer Spieren met kragt wordt uit den Eek geftooten ; 't geen niet zo wel hadt kunnen gefchieden , indien de Kraakbeenige en. den zelf aan Been gehegt of gewricht waren ge- weeft. Om de Tong weder in den Bek te haaien is de gemelde Scheede voorzien met twee Spieren , die 5 alzo dit Lighaamsdeel een zelfden Weg te- rug moeft gaan, met twee flagen zyn gewonden cm het bovenfte gedeelte der Lugtpyp, van welke deeze Spieren haaien oorfprong neemen. Hier toe helpt cok de Veerkragt der Banden van aanhegting , behoorende tot de eerftgemel* de Spieren , in de Neus. Boven op den Kop is eene fleuf, die met de Huid een Kanaal maakt, waar in de Kraakbeenige takken van het Ton- gebeen een vryën loop en Speeling hebben , in het uitfehieten en terug haaien van de Tong, zonder zig zydewaards te kunnen verplaatzen. Indien men op dit alles agt geeft , zo is 't blykbaar, dat Borelli zig grootelyks vergift hebbe ten opzigt van de werking deezer Spie- ren. Begrypende, immers, dat de Tong, met het Tongebeen en deszeifs takken te iamen, agt Duimen lang zyn, en dat daar van telkens vier Duimen uit den Bek komen , zo moet men toeftaan , dat de Spieren, zo wel die de Tong uitfehieten als die dezelve inhaalen , elk vier Dui- Afdeel* XVII. van de Spechten. 387 Duimen moeten ingekort worden tot deeze wer- II. Icing. Het blykt dat die Autheur niet geweten heeft, dat deeze Spieren de geheele uitge- j,J^JL ftrektheid van het Tongebeen langs loopen , en stuk. overzulks bekwaam zyn tot zulk eene inkor- ting. Perrault was , in dit geval , nog meer van de koers , dewyl hy van de Spieren , die om de Lugtpyp geflagen zyn, in 't geheel geen gewag maakt. Ook is al het onderzoek van deeze Heeren bepaald geweeft aan die Spieren , welken de Tong uit en in den Bek doen gaan; daar zy niet gedagt fchynen te hebben om de vier eigen Spieren, welken de Tong in deeze Vogel heeft, door welken zy op- en neder- waards , naar deeze of gene zyde , getrokken wordt , 't zy dat zy zig binnen of buiten den Bek geplaatft bevinde. Deeze allen neemen haaren oorfprong van het voorde deel der tak- ken van het Tongebeen , twee van den eenen , twee van den anderen , en loopen uit in vier dunne Peezen , die het lighaam des Tonge- beens omvatten , en ingeplant worden in den wortel van het kleine Beentje der Tonge. Al- len te famen werkende , houden zy de Tong regt: in 't byzonder werkende , brengen zy die naar dezen of genen kant, op- of neder- waards : zo dat de Tong, uit den Bek gebragc of weder in gehaald zynde , door de vier boven gemelde Spieren ; dus altoos in ftaat gefield wordt tot die beweegingen , welken het vangen J, Deel. IV. Stuk, Bb 2 en t 338 Beschr YVING TT. en Mokken van het Aas in deeze Vogelen Afdeel, vereifcht. Hoofd ^ kojoltïge Geftel van de Tong der Spech- stuk'. * ten, is dcor meer Natuurkundigen met veel verwondering befchouwd. Doktor Derham merkt aan , dac dezelve zeer bekwaam is , om het Ongedierte te prikken , dooden en uit de reeten van het Hout of Steenen te haaien. Als de Specht, zegt een ander Schryver , door zyn natuurlyke fchranderheid komt te ontdekken, dat 'er Gewormte in eenige oude Boom zy, loopt hy langs of rondom den Stam heen, en, ruftende op zyne Klaauwen niet alleen , maar ook op de Pennen van zyn Staart, boort hy, met zynen fcherpen en fterken Bek, een Gat in den Boom , waar in hy vervolgens een fterk Geluid maakt , om de Infekten in beweeging te helpen, in welker Lighaam hy de haakjes en puntjes van zyne Tong hegt , om dezelven naar zig te haaien en verder in te flokken. VIII. (8) Specht die green is, met het Agterboofd Benghalen» rooci rfg zwart ; van onderen en van (is. Beogaal- vooren wit , met zwarte Vlakken. iche. Deeze wordt van Albin de Bengaalfche, van Edwards de gevlakte Indiaanfche , en van Klein de Bengaalfche bonte Specht genoemd. Bris. (8) Picus viridis , Occipite rubro, NucM oigra, fuhtus aoticequealbusni^ro maculatus. Syft. Nat. X. Picus Beng* halenfis. Alb. , 70g. Aldr. Om. I 12. c 3?- WiLL. Otnhb. 92»T. 21. Raj. *Ay. 43. Hassei. °P zYne Reize naar Dalland kreeg, welken hy toen als een nieuwen en nooit be- fchreevenen Vogel aanmerkte. Brisson twyfelt, of deze ook het Wyfje ware , en die , waar van Edwards de Afbeelding geeft, het Mannetje van deze Soort van Spechten. Op deeze on- deriïelling denkt hy , dat die van Cayenne , wel- ke in 't Kabinet van Reaumur was, miflehien wel de zelfde mogte zyn. De grootte is omtrent als de middelbaare bon- te Specht : de kleur is boven zwart , in 't Man- netje met witte dwarfe Vlakken : van onderen wit, de zyden met zwarte dwarsftieepen : een witte band onder de Oogen ; de Staartpennen zwart, ten deele met witte en rosagtige tippen. Het Mannetje heeft den top van 't Hoofd rood* zegt (13) Picus albo nigroque varius, Pedibus trida&ylis» Taan. Snee. Z^.^Acl. Stockh. 1740. p. 222. Picus trida£ty- lus. Ednv. ^,Ar. 114. T. 114. Picus tridaótylus anomalus. JMhs. Petrop. 368. LDeel, IV. Stuk. Bb 5 394 Beschryving II. zegt Brisson, en Linn^us merkt aan, dat de Afdeel, ^uropifche denzelven geel heeft. Hoofd- Behalve de bonte heeft de Heer Brisson ee- stuic. nige Spechten , waar aan hy in 't byzonder den Geftreepte naam geeft van gejireepte , waaronder een grootte Ifn 5u n en kleine is van St. Domingo. Ik geef hier de Domingo, ö ö Pi xxxv. Afbeelding van den laatftgenoem Jen , die klei- 8' ner is dan onze bonte Specht, van boven met zwart en geelagtig grys overdwars geftreept ; van onderen grys, een weinig vaalagtig ; de top van 't Hoofd zwart, doch het Agterhoofd en de Stuit rood; de Staart zwart, de buitenfte Pennen een weinig grysagtig. De Pooten en Klaauwen zwart. Geele en befchryft de Heer Brisson een geelen en Witre. een witten Specht. De eerfteftaat by Rajüs be- kend onder den naam van de geele Perfiaanfche blaauwpoot Specht van Aldrovandus , die ge- tuigt , dat dezelve in Perfie gevonden worde. Hy zou van grootte omtrent zyn als de Euro- pifche groene Specht. De witte is van Cayen* ne gebragt en kleiner dan de gemeene bonte Specht. Deeze heeft een vuil-witte kleur over 9t geheele Lyf , een roode Streep aan de Kaa- ken wederzyds, en de Staartpennen zyn zwartag- tig: de Pooten en Klaauwen grys. Gebruik In Vrankryken DuitfchlandfchynendeSpech- derSpech- ten van weinig gebruik te zyn, totSpyze; doch in Italië worden zy in de Herfft en voor-Win- ter, vet zynde, op de Markt verkogt. Men plagt II- Afdeel. XVIL Hoofd- stuk. van de Spechten. 395 plagt het eeten derzei ven voor Oogkwaaien dien- ftig te rekenen. Ook werdt het Poeijer der ge- droogde Beenderen , met Wyn ingenomen , oud- tyds tegen 't Graveel en den Steen aangepree- zen. XVIII. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Blaauwspech- ten ) zo de Europiiche, als de Amerikaan- fchen , die kleiner zyn 9 met een zwarten en bruinen Kop , bevattende. DE Vogel , dien men gemeenlyk Blaauw- Naam. specht } of liever Graauwfpecht noemt, wordt van L1NN2EUS voorgefteld in dit Geflagt. Gesnerüs hadt denzei ven onder den Naam van Jfchgraauwe of blaauwagtige Specht (*) befchree- ven, dochALDRovANDüs noemt hem, naar 't Griek- fch , Sitta , welke Geflagtnaam thans ook gebruikt wordt. B&isson noemt hem, in 't Franfch, Torcbepot; de Engelfchen Nathatch of Nutjob- ber; de Duitfchers Nufzhaecker of Nufzbicker ; de S weeden Nootwaocka of Nootpacka. IJy wordt ook wel Boomklopperen Houthakker ge- noemd, gelyk de Spechten. De Kenmerken 9 waar in hy van den Specht Kenmer- verfchilt, zyn: dat hy den Bek eenigermaate ken# Mes- (*) Pscus cintrcus Jlyc fubccernleu** 1. Deel. IV. Stuk» 296 Beschr YVINO ]I, Meswyze Kegel vorming heeft, regt 3 uitgerekt * Afdeel. zeer gaaf: de Bovenkaak wat ftomp : de Tong Hoofd veze'swyze aan ^e Kant ingefneeden. Brisson stuk. zegt alleen, dat hy den Bek Wigvormig heeft, en drie Vingeren voor, één agter. Om dit ee- nige verfchil wordt 'er by hem zelfs een by- zondere Rang van gemaakt , die niets bevat dan het Geflagt der Blaauwfpechten. Soorten. LiNN-ffiüs heeft maar ééne Soort, die van hem genoemd wordt de Europifcbe Blaauwfpecht; waar toe hy de twee Verfcheidenheden betrekt van zwart- en bruinkoppige Blaauwfpecht, die door Catesby onder de Karolinifche Vogelen zyn opgetekend. Jfc (i) Blaauwfpecht met zwarte Staartpennen , de Europifche ™er zydelingfcbe beneden aan de tippen wit. Pi. XXXV. iig* io. ' Deeze Vogel onthoudt zig in Europa. Hy leeft op de wyze der Spechcen, klimmende of kruipende langs de Stammen der Boomen op , en haaiende Rupfen of Wormen van onder de Baft; doch bovendien eet hy ook Nooten, diehyop dcrgelyke manier als de Nootekraaker aan ftuk- ken breekt of hakt , met zynen fterken , fcher- pen Bek. Verwonderlyk is de Konft , die hy ge- (i) Sitta Recfricibus nigris; lateralibus quatuor infra a- piccm albis. Faun. Suec. 182. Syfi* Nat. Gen. 55". Sirta f. Picus cinereus Gesn. ^Ly 711. Aldr. Ornitb. ]. 12. c. 38. VVill. Ornitb. 98. T. 33, Raj. Alb. ^> II. p. 27. T. 2U. Frisch. sAy. 4. T. 39. f- 2. Sitta, Capire nigr© Sc Sitta Capite fusco. Catüsb. CaroU I. p» 22. T. 22» van de Bla au w-Spechten. 397 gebruikt in het toeflryken van den ingang van n. zyn Neft , dat hy in Gaten van Boomen maakt, Afdeel, met Kley , laatende alleenlyk een kleine ope- XVIH. ning , om 'er in en uit te komen. Hy is obks^. , in hec opvoeden van zyne Jongen zeer zorgvul- dig en tevens zeer levendig en werkzaam. Het Mannetje maakt in 't Voorjaar zeker Geluid , dat naar guiric, guiric gelykt, en men wil dat hy daar mede het Wyfje roept. Zo dra de Jongen zyn opgevoed 5 fcheidt het Paar zig van elkander en ieder gaat zyns wegs. De Blaauwfpecht is ongevaar van grootte als een Leeurik : de kleur van boven Afchgraauw of blaauwagtig, van onderen bleek-ros , meteen zwarte ftreep over de Oogen heen , de Keel en Wangen witagtig. De Neusgaten zyn bedekt met kleine, fty ve , zwarte Veertjes, die voor- waards gekeerd ftaan. De groote Slagpennen zyn bruin , met wit gerand ; zo ook de Dekve- deren ; ende Staartpennen zwart , doch de zy- delingfe met witte tippen : de Bek Loodkleurig, de Pooten grys. De Kanadafcbe, welke vanBRissoN uit het Ka- Kleine / binet van Reaumür wordt befchreëven en afoe- ™,erikaan ö iche. beeld , verfchilt naauwlyks van den Europifchen, dan doordien hy veel kleiner is ; zo dat het wel die verfcheidenheid kon zyn , waar van de Ou- den fpreeken onder den naam van jfcfemerc Blaauw- fpecht. Even 't zelfde heeft plaats met deKa- rolinifche van Catesby , die nog kleiner zyn doch tevens van kleur eenigermaate verfchillende. Im« I* Deel» IV. Stuk, merS, 39§ Beschryving Hoofd STUK. U# mers , die met den zwarten Kop is wel van bo- Afdeel. Ven Afchgraauw doch van onderen witagtig ; XVIII. aan de Stuit en de Staart van onderen, ros: de Kop en 't bovenfte van den Hals zyn zwart; de zydclingfe Staartpennep wit en zwart bont. Die met den bruinen Kop is vuil-wit van onde- ren ; hy heeft den Kop en Hals van boven bruin, een witte Vlak ageer op 't Hoofd ; de zydeling- fe Staartpennen zwart. Van de Engelfchen, op Jamaika , worden zy beiden Logger-Head ge- heten. XIX, HOOFDSTUK. Befcbryving van 't Geflagt der Ys vogelen , zo de gewoone Europifcbe , als de gekuifde , ge- kraagde , rood-borftige > bonte, van Amerika, de Smyrnfche, en het Godinnetje van Ter- nate. Naam. D E Nederduitfche naam, vanYsvoGEL, be- hoort tot een Geflagt, aan 't wélke, door LiNNiEüs, de Latynfche naam, Alcedo, is toe- gepaft , en van Brisson die van Ispida , beiden van Griekfche afkomft. De Franfchen noemen hem Martin Pécheitr . en de Engelfchen Kings- fisher; de Italiaanen Uccello Pescatore of Pescato- re del Re, dat is Konings-Viflcher. Hy heet bovendien ook Zec-Specht,Zee-Zwaluw cn Wa- ter- VAN DE YSVOGELEN. 299 ter-Merel, Alle die Naamen , byna , hebben u hunnen oorfprong van de Eigenfchappen , aan Afdeel. deezen Vogel toegefchreeven « gelyk wy zien T?-K# ° HOOFD- zullen. stuk. De Kenmerken van dit Geflagt beftaan, vol- Kernnet* gens Linn^sus , in het hebben van een driekan- ken' tigen, dikken, regten, langen Bek; de Tong Vleezig, zeer kort, plat en fcherp. Brisson maakt in zyn veertiende Rang, wiens ondcr- fcheiding van de Voeten is genomen , naar de Geftalte van den Bek vyf Afdeelingen, waar van de derde de zodanigen bevat, die den Bek regt en taamelyk lang hebben , gclyk de Ysvo- gel en Todier. In de Ys vogel is de Bek, zo hy verder aanmerkt , dik en fcherp ; in de To- dier, horizontaal plat en ftomp. 't Getal der Soorten van Ysvogelen is zeven Soorten, by Linsueus, waar van 'er vyf in de zes-en- twintig Verfcheidenheden van dit Geflagt, by Brisson , begreepen zyn. (i) Tsvogel met een korte Staart ; het Lyf van i boven blaawuo 9 van onderen roodagtig. hptda* 7 ö ö Gemeens Ys vogel. De Ouden fpreeken van zekeren Vogel , ge- naamd Halcyon of Alcyon , die zeer zeldzaam zig in (i) Alcedo brachyura, fupra coerulea fubtus fulva. Syfl. }?at. Gen. f<5. Ifpida fupra cceiulea , fubrus ferruginea. Mus. Md. Fr. 1, p. 16, lspida. Rat. ^t. 48. N. 1. O- riN. *Ay. 39. Aldr. Ormth. I 20. c 61. lspida ïndica minor. Edw. M*. 11. T. 11. Alb. *• p« 41. T. 54 Alcedo Americana f. Apiaftra, Seb. Mw% I. p. 87.x, 53. f 3- I. Deel. IV. Stuk, 400 Beschryving If. in de Middellandfche Zee vertoonde, en zyh Afdeel. ecnjfvC Dagen voor den Winter maakte, XIX Hoofd- °P °^ aan ^e ^ee' Sec'uurencie deszelfs stuk. Broedtyd, vry was van bcweeging, door Stor- men en Onweersbuijen Cicero heeft zelfs een Gcdigt ter eere van deezen Vogel gemaakt , en Ambrosius fpreekt daar van als van een bekende Waarheid. „ Op \ oogenblik, (zegt hy) wan- neer de Alcyon haare Eijeren gelegd heeftop het Zand van den Oever, in 'c midden des Winters , wordt de Zee ftil , en deeze ftilte „ houdt veertien Dagen aan , waar van de Vogel „ 'er zeven tot het uitbroeden zyner Jongen, en „ zeven om dezelven op te voeden noodfg heeft. „ De Schepper heeft den Broedtyd deezer Voge- „ len in hec ongeftuimigfle Saizoen gefchikt, „ ten dienfte der Zeevaarenden , die deeze Da- 3, gen Alcyonici noemen , en 'er niet fchroomen „ gebruik van te maaken , weetende dat zy , ge- „ duurende dien tyd , voor geen Stormen te „ dugten hebben " (*). Eioen- ^e befebryving , welke Pliniüs geeft van fchappen. fchien om dat hy zö fraay is gekleurd, Ko- riings-Viffcher. De naam van Ysvogel fchynt'er aan gegeven te zyn, om dat hy in het midden van den Winter, wanneer 'er Ys legt, meeft gezien wordt, moetende dan meer zwerven om de koft te zoeken. Men zegt dat zy zelfs on- der Schot fen Ys duiken en aan de andere zydé Weder uit het Water komen. De Europifche Ysvogel heeft öngévaar dfe Geftai grootte van een Leeurik. In fchoonheid van Pluimagie overtreft hy byna alle andere Voge- len van dit Werelsdeel, daar hy in 't algemeen vry zeldzaam is, niettegenftaande het Wyfje s. Deel. IV, Sn/K. C C 2& 402 BE8CHR Y>I N O H zeven Eijeren in eens uitbroedt. In de Noor- Afdeel, delykfte deelen, zelfs, fchynt hy niet gevonden XIX. te wor(jen. De Bek is nagenoeg twee Duimen stuk. ~ lang > daar het Lyf de langte heeft van geen vier Duimen. Van boven is de kleur donker-groen, van* onderen ros : op rt midden van de Rug en aan de Stuit blaauwagtig Zee-groen : de Kop en ?t boventte van den Halszyn metblaauwe Vlak- ken overdwars getekend : aan den Kop is we- derzyds een roffe Vlak : de bovenfte Dekvede. ren der Wieken zyn donker-blaauw , met hel» derer blaauw geftippeld : de Staartpennen van boven blaauw , van onderen bruin. De Bek is -zwart , doch aan de hoeken witagtig en van bin- nen Saffraan-geel : de Pooten zyn rood , de Na- gelen zwart. Dus wordt onze Ysvogel , uit het Kabinet van Reaümor , door den Heer Brisson befch ree- ven. Ray merkc aan , dat de Staart maar an- derhalf Duim lang en de Pooten by uitftek kort zyn. Het maakzel der VoecenV' zegt hy, is in deeze Vogel zonderling. Van den buitenftcn Vinger , naamelyk , zyn drie Leden aan den middelften gehegt, van den binnenften maar één. Deeze is kleinft en de helft korter dan de middelde, aan welken de buitenfte omtrent gelyk is, en de agterfte een weinig grooterdan de binnenfte. De Maag is groot en wyd , even #als in de Vleefch-eetcnde Vogelen, vol Vifcl> beentjes en Schubben, die de Vogel, zo 't fchynt , op de wyze der Roofvogelen uitwerpt. Hie? VAN DE YSVOGELEN. 403 Hier kan het van daan kernen, dat zyn Neft jjv ten deele beftaat uit Vifchgraaten. Afdeel. Men geeft voor, dat een Ysvogeltje, aan zyn XIX. Bek opgehangen met een Draadje , voor Wind- STUK^ wyzer of Weerhaan kan dienen; devvyl het den Gebruik. Buik altyd naar den Wind keert: doch dit zal ook plaats hebben in andere gedroogde Vogel- tjes, 't Schynt dat zy, in die (laat, onbederf- lyk zyn , en mooglyk is de taayheid of droog- te van hun Vleefch oorzaak , dat de Landlie- den, lchoon zy 'er een npenigte van komen te vangen by 't fnyden van het Riet , 'er geen ge- bruik van maaken tot Spyze. Veelal worden zy, wegens de Schoonheid van hunne Vederen, die door de dood niet vermindert, als iets raars bewaard. (2) Tsvogel met een korte Staart , de Rug IL blaauw , den Buik geel , de Kop en Stuit q^^^ paarfch, de Keel en Nek wit van kleur. Deeze wordt van Albin enkel de Bengaal* fcbe Ysvogel geheten : Brisson noemt hem de gekraagde van Bengale, alwaar de woonplaats is. In grootte komt hy met den Europifchen overeen. Hy heeft op den Kop een geele Vlak en om den Hals een witte Kraag. De Slagpen- nen zyn grys-Afchgraauw : de Staartpennen van bo- (2) Alcedo brachyura , Dorfo coeruleo , Abdomine Juteo, Capite Uropygioque purpureo , Gula Nuchaque albis. J>/?. Nat. X. Alcedo Ben gh alen fis. Alb. III. p. 28. T. 29. I. Dvr.u IV. Stuk. C € 2 404 Beschryving II. boven vuil-rood : de Bek en Klaauwen hoog. Afdeel. r00(j# XIX. Hoofd- (3) Tsyogel met een korte Staart, den Buik . wh , de Borjl Roefikleurig. ^hlln. Deeze heeft (volgens Linnteus,) den Bek Gekuifde. ]anger dan de Kop is , en fterk , of Aakfterag- tig: een Vlak voor en agter de Oogen: de Tong zeer kort , Vleezig , fcherp cn plat. Het Lyf is zwart: de Vederen op den Kop zyn lan- ger : de Slagpennen zwart met witte tippen; de buitenftcn kleinft; allen, aan de binnenkant, met wit gevlakt. De Staartpennen zyn twaalf in getal , gelyk van langte , wederzyds mec witte Vlakken getekend. De Keel is wit , ge- lyk ook de Bord cn Buik, maar overdeBorft, van vooren , loopt een bruinagtige ftreep. Dit is ook de kleur der Dyën. De Schenkels zyn zeer kort; de buitenfte Vinger is famengehegt met den middelden. De Karolinifche Ysvogel, dien Catesby on- der den naam van Alcyon befchryft, wordt van Brisson de gehuifde van Karolina genoemd; die van Edwards heet by hem de gekuifde van Su Domingo; en die van Ray, of de Jagua- cavi gaacu der Brafiliaanen , de gekuifde van Bra- (3) Alcedo brachyura nigra, Abdotnine albo , Pedo- ie ferrugineo. Syfl Nat, X. Alcyon. Catesb. Car. I. p. 69. T. 69 RAj. ^Av. 19. N. 2. &: 184. N 14. Ifpl. da Carolinienfis. Edw. *Ay. 115, T.H5. Jaguacatiguacu, Marcgr. Bras, 194. STUK. VAN DE Ys VOGELEN. 405 Brafil. Deeze drié Verfcheidenheden zouden jj# derhalve in deeze Soort van Linnjeüs begree- Afdeel. pen zyn: doch de kleur fchynt my mcrkelyk XIX. te verfchillen. Immers , de twee ëerften zyn blaauwagng van boven , de derde Roeftkieurig bruin, zo wel als de Slag- en Staartpennjn. De grootte is als een Merel , doch zy hebben een Bek van derdhalf of drie Duimen lang. De Karolinifche eet zo wel Haagdiffen als Vifch : de Brafiliaaniche , dien de Portugeezen Papa piexe noemen, vangt ook Krabben. Die van St. Domingo was in 't Kabinet van Reaumur op- gezet. Dezelve onthoudt zig ook aan de Hud- föns-Baay, en in andere deelen van Amerika, weshalve Edwards hem, niet ten onregtp ,dea Amerikaav.jchen Tsvogel heeft getytekl. IV. (4) Tsvogel met een korte Staart, green van kleur 9 de Keel bloedig rood, den Buik wit. Rood. hor fb'oe. Deeze wordt van fommigen de groene Mofcb , Pl.xxxvx, van anderen de groene Spreeuw geheten. Men geefc u 'er ook den naam van allerfierlykfl groen Rood- borftje aan BiussoN^van wien onze Afbeelding ontleend is, noemt hem in 't Franfch Todier , naar den naam van Todus , welke 'er door Browne aan gegeven was , die zegt, dat de Ja- (4) Alcedo brachyura viridis, GuB fanguirtea Addomi- ne albo. Syft, Nat. X. Rubecula viridis elegamiflinia. Epw.^t. 121. T. I2ï. f. t. Slöan. \}am. 2. p. $06. T. 26} f 1 Raj 187. Todus viridis, Pe£tore rubro I\o- ftro re&o. Brown. jam, 476. J. Deel. XV. Stuk.. # Cc 3 4o6 Beschryvinc II. Jamaikaanen hetzelve Tom-tit noemen. Lin- Afdeêl. n^.us imi±t het aan als twvfelastig. tuffchen Hoofd- ^cn Ysvogel en het Bioemzuigertje. Brisson stuk. maakt 'er een byzonder Geilagt van , 't welk door een horizontaal platten en ftompen Bek van den Ysvogel verfchilt, gelyk gezegd is. Het is , volgens Ray , een der fchoonfte Vogeltjes die hy ooit hadt gezien. Het ont- houdt zig door geheel Noord-Amerika , zegt Brisson , die 'er een in 't Kabinet van Re- aumür hadt , van grootte als een Winter- Koningje , zynde vier Duimen lang met Eek en Staart. Hetzelve was van boven groen , van onderen geelagtig wkj met Roozenkieur gefchaduwd : aan de Keel rood 9 de zyden Roozenkieur: de Staart van onderen Zwavel* geel ; de Staartpennen groen , met Afchgraauw van onderen en aan de randen > doch de bui- tenften geheel Afchgraauw. V. (5) Ysvogel met een lange Staart , Roejlklèu* Smymenfis. ng 9 de Wieken, Staart en Rug, groen. Smyrnfche. Deeze , die onder den naam van Smyrnfcbe Ysvogel door Albin befchreeven wordt , is van grootte byna als een Spreeuw, van boven don- ker - groen van onderen Kaftanie-bruin , gelyk ook de Kop enJHals; doch heeft den Keepen een ' {%] Alcedo macroura ferrueinea, Alis Cauda Dorfoque viridibus. Syft. Nat X. Alcedo Smymenfis. Alb. ^* III. p. 26. T. 27. lfpida major AfricajM, Epw. .Ay. %» T. 8. Afdeel. XIX. HOOFD- STUK. VAN1 DE YSVOG EI, E N. 407 een dwars-ftreep op de Borft wit: de Staart- pennen zyn van onderen zwart, van boven donker-groen. Men noemt hem dus, om dat hy zig omtrent Smyrna onthoudt. De groote Afrikaanfche Ysvogel van Ed- wards, dien Brisson de Madagaskarfche noemt , komt in kleur taamelyk met deezen o- vereen ; doch op hec Lyf is hy blaauwagtig groen. De groote Bengaalfcbe Ysvogel van Al- bin verfchilt ook maar in eenige kleinigheden. De Bek en Pootenzynindeeerftgemeldenrood, doch in deeze laatftezyn de Pooien Oranjekleur. (6) Ysvogel met een lange Staart 3 die bruin en witagtig bont is. Brisson noemt deezen de wit en zwarte Ys- £l/xxxVl. F/g, 2. *3/ogel volgens Edwards, en de Engelfchen van Jamaika geeven 'er den naam van Krabbenvan- ger aan. Hy is grooter dan een Spreeuw; ont- houdt zig in Egypte en heeft een gelyke Staart^ met een regten breeden zwarten Band overdwars getekend. (7) Ysvogel, met twee zeer lange Staartpen* nen , bet Lyf blaauwagtig zwart , de Wie ken groenagtig. Vï, Bonre. .Vïï. Dea. 't Godin- Dj nerje. ^"Pl. XXXVI. (6*) Alcedo macroura fufca albido varia. Syfl. Nat. X.F/£. 3, Alcedo rudis. Hassejlq^ It. 24$, N.J 22. lfpida ex albo &: nigro varius. Edw. 9. T. 9. (7) Alcedo Re&ricibus duabus longiffimis , Corpore nigro -ccerulefcenre, Alis vifefcentibus. Syfl. Natt X. Al- cedo binis plumis in Cauda longiflimis. Edw. *Av. 10. T. ïo. Avis paradifiaca Ternarana. Seb. Mus. I. p tq. I. Deel. IV, Stuk» C C 4 4o8 Beschryving jj Die is een der Paradysvogelen van Seba, „a. :. waar van ik te vooren zeide, dat Moëhring XIX. hem Pyrrbocorax hadt geheten Hy noemde ?n de Temaatfche en Brïsson geeft 'er den naam STUK. aan van Yt vogel van lernate , zynde die van hem uit het Kabinet van den Abt Aubry, als hier nevens , afgebeeld. Die van Edwards , wel-, ken Li>N/eüs rot dxzen ook' betrekt, is van Brïsson in een geheel ander Geflagc en zelfs in een andere Rang geplaatft, onderden naam van Jakamdr, met een lange Staart, die zig ont- o houdt in Suriname en te Cayenne, zynde van daar in 't Kabinet van Reahmür gezonden. Deeze twee Vogeltjes, het een uit Afia, het andere uit Amerika , fchynen elkander te tar- ten door de fchoonheid van hifcne kleur enge- ftalte. Zy hebben naauwlyks de grootte van een Spreeuw. Het bruine der Vederen van 't bo- vcn-Lyf is met blaauw gerand, het witte van on- cjqren met Roozenkleur gefchaduwd in het Oofl> indifche , dat de Kop, üals en Vlerken, He- melfchblaauw heeft; de lange Staartpennen aar- dig met wit, rood en blaauw gefchakeerd; de korte bruin gerand. Het Weftindifchc is Goud- groen met een bruinen Kop ', wit van Hals ; de Staartpennen donkergroen , van onderen zwart* agtig. De Bek , Pooten en Klaauwen van 't zel- ve zyn zwart, die van het Ternaetfche roodag- tig en de Bek Oranjekleur. (*) Zie bladx. 326. XX. HOOFD. VAN DE B YEN-EETERS. 409 Afdeel, XX, HOOFDSTUK. XX# HOOFD* Befchryving van '^Geflagt der Byen-eeteren? stuk. waar onder degewoone, groene, Aichgraau- we 5 geele en Ethiopifche. De Griekfche Naam Merops , die door 't La- ^aam> tynfche Apiajler uitgedrukt wordt , behoort tot een Geflagt 't welk Brisson in 't Franfch Guépier , dat is, in 't Nederduitfch , Byen-Ee- ter , noemt. In 'tEngelfch, Hoogduitlch en andere Taaien van Europa , is die zelfde Naam bekend , welke de Eigenfchap uitdrukt van dee- ze Vogelen. Zy worden, wegens hunnen krommen fcher- Kenraer- pen Bek, van Brisson geplaatft in de vierde ken' Afdeeling van zynen Veertienden Rang , daar de Ysvogel de derde van inneemt. Linn^eus geeft als Kenmerken op ; eenen gekromden , famengedrukten en gekielden Bek ; de Tong aan de tip geplooid ; de Vingeren met het onderfte Lid te famen gehegt , doch de agter- Vinger los op zig zelve. Brisson heeft dertien Soorten of Verfcheiden- Soorten* heden van Byën-eeters,- Linn^eus vier, als volgt. (1) Byën-eeter met de Rug vaal, de Buik en T Staart iXpiafïer.\ (1) Merops dorfo ferru£>ineo, Abdomine Caudaquevi- Gewoone ridi coerulefcenre , Re&ricibus duabus longioribus. Syft.JSTat. X. Gen. 57. Bfll. ^Ay. 16. Gesn. ^Ay, 5^99. Aldr. Om. 1. D££L, IV. Siu*. Cc 5 Lu, 4io Beschryving II. Afdeel. XX. Staart blaauwagtig groen, de twee S taart- pennen wat langer. Hoofd- Deeze Vogel , die onder den Naam van Me' STUK" rops bekend ftondt by de Ouden , is op 't Ei- land Kandia zeer gemeen , zo Bellonius ge- tuigt, alwaar het Landsvolk hem Melijjophagos noemt; om dat hy Byën en dergelyke Inlekten eet. In de Oofteriche Landen voedt hy zig ook met een foort van Krekels , die naar Springhaa- nen gelyken , en nuttigt bovendien cenige Zaaden van Planten. Men vindt hem ook in Italië en de Zuidelyke deelen, van Europa, zelfs in die van Vrankryk, maar in Duitfchland , En- geland of Noordelyker, wordt hy zelden ge- vonden. Egter komt hy in Sweeden , aan den Oever der Zee, nog wel eens voor. Het Lyf is niet wel zo groot als dat van een Lyfter, doch wat langer ; of een weinig groo- ter dan een Spreeuw. Hy heeft een Bek van omtrent twee, en een Staart van over de vier Duimen ; het geheele Lyf, met Bek en Staart , is tien Duimen lang. De kleur is van boven bleek vaal , met Kaftanie-bruin en groen gefcha- dawd; van onderen Zeegroen-blaauw, aan de Stuit- geelagtig Zeegroen; de Kop van boven blaauwagtig, van agtcren, gelyk ook de Hals, Kaftanie-bruin. Een zwarte ftreep loopt door 1. 12. c. 4?. Will. Ornith. 102, T. 24. Raj. Av. 49. Alb. 2. p. 40. T. 44. Charl. Onom 87.T.37. Me» ropsGaliteeus HasseLq^ It. 247, Ispida. Fam. Sttec*%$. de VAN DE BYEN-EETERS. 411 de Oogen wederzyds; de Keel is Goud-gsel. n. De Scaarcpennen zyn van boven blaauwagtig, AfdeeU met ros gefchaduwd ; de zydelingfen inwaards ^( 't*D met Afchgraauwe randen : de twee middelden STUK, langer en fpits; daar de zydelingfe zig als afge- knipt vertoonen, en aan de tippen een weinig zyn uitgerand. De Bek is zwart, de Pooten bruin-rood , de Nagelen zwartagtig. ( (2) Byën-eeter met de Rug vaal, den Buik] en il Wieken groen , de Keel en Staart blaauw. ^ndts. ö Groene. Pl XXXVI* Deeze voert den naam van de groene Byën-^v ^ eeter ; anderen noemen hem de Bengaalfche , cn Brisson de gehaagde ; welke naam tot meer onderfcheiding van den voorgaanden fchynt te kunnen (trekken. Hy zondert den Bengaalfchen af van dien van Madagaskar, welke van Ed- wards de kleine, met twee zeer lange f malle Staart- jennen, geheten wordt, en waar van Brisson de nevensgaande Afbeelding heeft gegeven. Deeze Byën-eeter is inderdaad niet grootcr dan een Mofch , maar veel langer van Lighaam, hebbende een Bek van anderhalf Duim. De kleur is, over 'tgeheeleLyf , groenagtig blaauw, met een Goudgeelen glans; op de Vlerken vaal; de (2) Merops Dorfo ferrugineo , Abdomine Alisque viri- dibus, Gula Caudaque coeruleis. Sy(h> JSfat. X. Ifpida viridis, fupra ferruginea Osb h 96. Merops viridis, fupra ferruginea. Chin. Lzgerftr. 5. Merops Bengha- lenfi*. Alb ^Ay III p 29 T. JO. Merops minor 9 Caudae duabus pennis longioribus & tenuioribus. EdW* 183. T. 183. . l.DliEL. IW.SlVK. 412 B E S C H R Y V I N C 7L de Bek zwart, de Poocen en Nagelen bruin, Afdeel, en cje fma;ie Scaartpennen zyn zwart aan 9t end. jj^* Even \ zelfde heeft plaats in de Bcngaalfche, stuk. volgens Albin, en die van de Philippynfche Eilanden , welken Brisson befchryft en afbeeldt, fchynt 'er weinig van te verfchillen. IIL (3) Byen eeter uit rood en geel gemengeld, van AH^rur onder eiï roodagtig geel; met twee Staartpen* we, nen zeer lang en rood. Klein heeft deezen de Afchgraauwe Byen- eeter genoemd , en het fchynt dat Vogeltje te zyn , ?t welk volgens Seba van de Mexikaanen Ouauhcilui geheten wordt, met een lange Staart, van grootte als onze Moflchen. De kleur is, zegt die Schryver, van boven grys, met rood en geel gemengeld ; van onderen bleek-geel, met rood gefchaduwd; het heeft den Kop grys, zo ook de zydelingfe Staartpennen , maar de twee middelden zeer lang en rood: den Bek glanzig groen ; doch van de kleur der Pooten wordt by hem geen melding gemaakt. Gede. De Heer Brisson heeft een geelen Byen- eeter , die als de tweede Soort van Paradysvoge. len door Aldrovandüs voorgefteld wordt , ook voorzien zynde met zeer lange Staartpennen en veel grooter van Lyf zelfs dan de gewoone. Het (}) Merops rubro fhvoque variegatus , fubfus fiavo. rubefcens,Re&ricibus duabus longifómis rubris Syfl Nat» X Avicula de Quauhcilui. Seb. Mas. 1. p. 50. T» f 10. VAN DE BVEN-EETERS. 413 Het Land, waar deeze natuurlyk zig onthou- um de , is niet bekend. Nog heeft hy 'er eenen Afdeed met een geekn Kop , die als een medefoort van den Byëneecer is voorgemeld door de Aucheu- ^zuk. ren , en by Johnston onder dien naam afge- beeld (*). Deeze wordt in Spanje Formigué 5 in Poolen Zolna Szara 9 in Duitfchland, by Straatsburg , See - Schwahnv geheten. Men vindt hem in verfcheide deeien van Europa. (4) Byën-eeter die grys is, met de Stuit geel w. en de Staart zeer lang. Cafer. Ethiopt* Weinig is van deezen bekend, dan dat hypf^XXy| in Ethiopië gevonden wordt. De Heer LiN-fjtg. ƒ• njeus merkt aan, denzelven gezien te hebben onder meer dan anderhaif-honderd keurlyk ge- tekende Afbeeldingen van Dieren, welken zyn groote Vriend \ de Heer J. Burmannus , hem had toegezonden. Uit die zelfde Verzameling is de Afbeelding van deezen Vogel my gunftig medegedeeld. (*J Tab 42. Merops congener. (4) Merops grifeus, Ani regione fiava, Cauda Jongis* fima. óyiï. Nat. X. l> Deel, IV*Stuk% XXI. HOOFD. 4i4 Beschryvin g IJ. 4^%*&4fr^^ Afdeel. XX] XXI. HOOFD STl) K. Hoofd- stuk, Befcbryoing van 't Geflagt der Hoppen. Dép* zeiver Eigenfcbappen. De Paradys - Hoppe en Berg- Hoppe of Zee-Raaf, en de Steen- kraay of Klip-Hoppe, genaamd de Kaauw van Cornwall , als mede behoorende tot de Hoppen. Naam. Latynfche Naam Upupa is door Liwxjevs gegeven aan een Geflagt van Vogelen, waar van eenigen in 't Franfch Hupe of Puput genoemd worden , naar het Geluid , dat zy maa- ken; in 't Neerduitfch Hoppe, in 't Engelfch Hoopoe of Hoop. De Griekfche naam is Epops9 de IcaKaanfcKe Bubbola of Piipidla , de Egypti- fche Cucupba , en de Hehreeuwfche Dukiphat. Kenmer- Biusson maakt, in zyn dertiende Rang , twee en- Afdeelingcn , waar van de eejie de zodinigen bevat, die een Kuif van een dubbele ry Plui- men op *i Hoofd hebben , welken de Vogel naar believen buigen kan en opregten ; de ande- re de genen die den Kop eenvoudig heb ben (*). In de eerde heeft hy den Hoppe ge- plaatft, in de andere den Paradys-Hoppe. In alle de Vogelen van dcezen Rang, zegt hy, is de middelde der drie voor- Vingeren , van zyn w7ortel af tot aan het eerde Gewricht, naauw ver- (*) Cafttc fnnplci; la the fimpU» zegt Biusson. van de Hoppen. 415 verknogt met den buitenften Vinger. Volgens jj Linnjfus is de Bek bcogswyze krom, verhe- Afdeel. vei rond van boven, en aan de zyden een wei- XXI. nig plat: de Tong ftomp, zonder eenige infny- H^°Flfc ding , driehoekig en zeer kort. In het eigentlyke Geflagt der Hoppen heeft Bkisson maar ééne Soort. Linn^eus vier, waar onder ook de Paradys-Hoppe en de Steenkraay zyn begreepen. (1) Hoppe met een bonte Kuif. — Van de Duitfchers wordt dceze Soort Wiede cfwoone. Hopff of Wede- Hoppe , van de Sweeden Haer- pi XXXVI* Jogel9 en van de Italiaanen Criftella en Galletto di Marzo geheten. De Venetiaanen noemen hem Gallo del Paradifo of Paradys-Haan terwyl 'er anderen, wederom, den naam aan geeven van Slyfa en Stront-Haan, of wilde Haan. Men vindt hem door geheel Europa, zelfs in Sweeden, alwaar hy in de groote Boffchen huisveft, roe- pende zyn eigen naam uit , en de Boeren hou- den dit Geroep voor een Voorteken van Oor- log. Het zweemt eenigermaate naar Popp of Puput. Anderen vergelyken zyn Geluid by dat van een Koekkoek, doch het verfchilt daarvan merkelyk. Aristcphanes heeft hetzelve, zegt (1) Upupa crifta variegara. Syfl. Kat. X. Gen. 58. Upupa. Faun- &uec. Bell. ^y. 72. a> Gïsn ^y, 776* Aldr Crnith. 1 17 c. 11. Jonst. ^Ay, T. 42. Wi^l. Ornith. ioo- T. 24. Rat. *Ayt T. 43*. Chaiil. Onom* 75. T. 63. Olïn. %Ayt 3Ö. X. Deel. IV. Sivk. 4i6 Beschryvinö U# zegt men > nagebootft , met Epopoe 9 popópö 9 f Afdeel. p0poe r /a j z*0 5 ^0 ? ^ } it0 9 XXI. j)e Hoppe , zegt Scjëvvbnkfeld , is een mor- Hoofd- stuk. fige Vogel, en van een droefgeeftig Tempera- Eigen- ment: hy kieft de öntöëgaiigïyfcftè plaats defr fchappen. goflehen tót zyne wooning uit; en fchynt ietvS te hebben van den aart der Uilen , die fchuuvv £yn voor hunne mede- Vogelen, Hy maakt zyn Nefl van Drek en Vuiligheid in holle Boomen, als of hy door den ftank de Menfchen wilde affchrik- ken van 't zelve te naderen. Ik heb hier (zegt hy) zelf de Ondervinding van gehad , nog een Kind zynde; want, op zekeren dag zyn Nefl vin- dende in een holle Eikeboom , en 'er de Jongen uit willende haaien , bezoedelde ik myne Han- den met Vuiligheid en Stank. Deeze Vogels zoeken de Wormen in de Meflhoopen tot hun Voedzel: zy eeten ook Torren , Rupfen en ander Ongedierte, 's Winters neemen zy hunne RufU plaats in holle Boomen , en flaapen , tot dat zy 'er in de Lente weder uit te voorfchyn komen : zy veranderen van kleur , en zelfs van Soort , zo wel des Zomers als des Winters: men zegt dat de Jongen hunne Ouders, als die oud geworden zyn, onder hunne Vlerken verwarmen ,en dat zy dezelven in de Oogen blaszen, tot herftellinge van het Gezigt. Dit laatfle ruikt, inderdaad, zeer fabuleus. Frisch zegt, dat men den Hoppe wel plaat- zen zou kunnen in 't Geflagc der Sneppen , we- gens zyn langen Bek y en noemen hem Boom/nep ; dat; van de Hoppen. 417 dat hy den geheelcn Zomer Infekten zoekt 5 in n, allerley Soort van Menfchen- en Beeften-Drek, Afdeel, en dat deswcö'cns de Duitfchers hem noemen r~^; , Hobro- Stront* of Scinkhaan. Hy voegt er by, dat4 sfyfe. gelyk deeze Vogel zyn Neft in holle Boomcn maakt , als de Spechten, hy ook zig vaft kan houden aan d(? Schors, en loopen 'er rondom heen; dat hy de Mieren-Ncften opzoekt, om 'er de Eijeren uit te haaien met zyn langen Bek; dat hy de eenzaame plaatlen bemint, 't welk de reden is , dat zyn Neft zo zelden wordt gevonden , en dat , wanneer men het al vindt, niemand hetzelve zou durven naderen, wegens den Stank en den afkeer, dien men derhalve van de Jongen heeft* Èigentlyk gefproken maakt deeze Vogel geen Neft : hy legt zyne Eijeren flegts neer in een hoop Vuiligheid, en de Stank is hem, zo wel als de Jongen, eigen. Linnjeus zegt, dat het Wyfjc in holle Boomen twee Eijeren legt, die Afchgraauw zyn ; maar anderen merken aan * dat het getal derzelven ten minfte vier is , die langwerpig zyn , en klein naar 't Lighaam van den Hoppe. Sommigen vergelyken die by de Eijeren van Patryzen * uitgenomen dat zy klei- ner, harder, en niet zo mooy zyn. Eenigen vergelyken deezen Vogel $ in groot- Gefbitt. te, by een Lyfter, anderen by een Kievit, Brisson zegt, dat hy nagenoeg overeenkomt met een Merel, hebbende den Bek ruim twee Duimen, de Staart omtrent vier Duimen , en ï.Dskl. iv, stuk. DJ he& 4i8 Beschryving jr het Lyf ongevaar vyf Duimen lang. Op den Afdeel, Kop heeft hy een fierlyke Kuif , famengefleld XXL uit een dubbele ry van Veertjes, over de twee ^S?™ Duimen lang, die zig uitftrekt van den wortel des Bovenkaaks tot beneden het Agterhoofd, en dus niet overdwars ftaat maar overlangs. Deeze Veertjes zyn ros met zwarte tippen. Voor 't overige is de Kop , Keel , Hals en Borft, Wynagtig grys. De kleur van 't Lyf is boven zwartagtig bruin, met vuil rosagtig wit gemen- geld; van onderen rosagtig wit; het bovenlte van de Rug grys; de Staartpennen , die maar tien in getal zyn , zwartagtig , met een breedc witte dwarsftreep , in 't midden , gebandeerd , welke zig, als de Staart uitgefpreid is, boogs- wyze vertoont* De Bek is zwartagtig, maar aan den grondfteun Vleefchkleur ; de Pooten en Nagelen donker-bruin. Aldrovandus , begeerig om te weeten , door welk middel deeze Vogel zyne Kuif of Kam kan opzetten en laaten vallen , heeft een Soort van Huidfpier ontdekt, die* naar agteren ge- trokken zynde , het eerfte , en , naar vooren ge- trokken , het andere verrigt. Het opzetten ge- fchiedt wanneer hy verfchrikt , gelyk in de Kemp- haanen. Men kan hem tam maaken , en laaten loo- pen in een Schuur of op een Koorn-zolder , alwaar hy veel Ongedierte vernielt, of houden hem voor pleizier in een Woonvertrek , daar hy zyne Wie- ken uitfpreidt voorliet Vuur, dewyl hy klcums hy en zeer aardig fpeelt met zyne Kam of Kuif. Ky vais de Hoppen. 419* tJy vangt niet alleen Vliegen, zegt men, en u# Spinnekoppen , maar zelfs Muizen. Ook wil- Afdeel. len fominteen, dat hy den Regen voorfpellen TTXXI- n lil Hoofd- zou door zyn fteenen , gelyk de groene SÏUK# Specht. De Hoppen vindt men, in de Israëlitifche Gebruik. Wet , geteld onder het Gevogelte , dat men niet mogt eeten. In de Herfft worden zy by uitftek vet, en dan agten de Jaagers of Vo- gelaars hun beter, zelfs, dan de Kwartelen; mids 'er de Koppen, terwyl zy nog warm zyn, worden afgefneeden : anders zou het Vleefch te fterk zyn van reuk. In Italië worden zy me- de ter Markt gebragt en verkogt tot Spyze. Tegen 't Kolyk wordt het eeten van deezen Vo- gel , of de Soupe daar van gekookt , aange- preezen. (2) Hoppe met twee zeer lange Staartpennen, li. Paradtfe* Het Geflagt van Promerops, by den Heer Paradys- Brisson, heeft dien naam gekreegen van denHoppe' Heer Reaumur. Het bevat vyf Soorten, waar van de derde die gene is , welke van Linn^eus hier bedoeld wordt, naamelyk dat Vogeltje, 't welk Seba genoemd heeft, zeer aardige, ge- kuifde , Oojlindifche Paradysvogel , en Klein Upu- pa Manucodiataof Paradys-Hoppe. Moehring be- trekt eenigen deezer Paradys vogelen tot zyn agt* tien- (2) Upupa Re&ricibus duabus longiflimis, Syft.Nat.X. Avis Paradifiaca Manucodiata criftata Orientalis. Stf. Mvs. I. p. 40. T. 30. f, 5*. 7. Deu. IV, Stuk. Dd 2 4&o Beschryvinö II. tiende Geflagt , onder den naam van Ciirrucé* A^eel. £>c gcme]je heeft de groorte byna van een Hoofd- Spreeuw; fommigen van de Vedertjes, die de stuk. j^uj£ 0p >t hoofd maaken , zyn twee Duimen lang: de kleur is boven op 't Lyf bleek bruin, gelyk ook de Staartpennen ; de Kop, Kuif cn Hals 5 zwart: het Lyf, van onderen bleek Afch- graïuw. De twee middelde Staartpennen zyn ruim eens zo lang als de Vogel, getuigt de Heer VosMaar , die hem op de Verkoopïng van Sera hadt gekogt en de gedaante van den Bek ei ?ooten zeer omftandig befchryfe (*). Kaapfche. X3e Paradys-Hoppe waar van ik de Afbecl- Pi. XXXVI. ■ ^ j9 'ding geef, is door den Heer Graaf van Ben- Tinck aan den Heer Reaümur toegezonden ge- wei 't Hy was van de Kaap der Goede Hope afkomffig. In grootte overtreft hy een Leeiu rik niet zeer veel. Hy heeft geen Kuif : de kleur is van boven bruin , van onderen wit , aan de Borft rosagtig; de Stuit en bovenrte dék- Vederen van de Staart, Olyf kleurig groen; de onderden geel ; de Staartpennen bruin en dc zes middelden by uitftek lang. DeBek5Pooten en Nagelen, zwart. Behalve den Mexikaanfchen, 't welk de Ani van Seba (|) is, en den B&rbadifcben , by dien Au. (*) Aanmerkingen op Moehrings Geflagten van Vo- gelen bl. 83, (|) Avis .Ani Mexicana , Cauda loogifiima. Seü Vol. £ Tab. 45-. f. j. VAN DE HOPPEN. 42I Autheur de ongemeen Jierlyke Amerikaanfche Pa<* \\t radys-vogel (j-) , by Moehrikg Rbyndace gehc Afdeel» ten , zynde van kleur meeftendeels roodagtig XXI. Oranje-geel ; heeft Brisson in dit Geflagt nog ST^* geplaarit een geelen Promerops vanMexiko, die aldaar Cochitototl genoemd worde en van Hernan- d ez Florida f :be Vogel, welken hy aldus befchryfe. De grootte is als een Spreeuw: de Vederen van den Kop, Keel en Hals, zyn verwarde! yk Afchgraauw en zwart gemengeld : voor 't ove- rige is de Vogel geel van Lyf en Staartpennen ; de Bek en Oogappelen zyn zwart, de Kringen bleek , de Nagelen zwart. Hy leeft van Wormpjes als ook van Zaaden , onthoudende zig in Mexiko , doch meeft in deszelfs heetfte Landftreeken. (3) Hoppe , die groen is , met een geelen Kop en ju een ruige Nek. Enmita. Berg- By de Ouden voert deeze den naam van Hoppe. Bofch-Raaf,of Alpifche.Raaf , en Aldrovandüs noemde hem Pbalacrocorax , dien hy uit Illyne ontvangen hadt; waar van de Afbeelding by Johnston , Tab. 47 , is ontleend. Albin geeft 'er den naam aan van Eremiet of Switzerfche Bofch-Raaf , en Klein noemt hem Upupa mon* tand Avis Faradifiaca , Americana, elegantifinna. Tab. 6t5. f. 3. (3) Upupa viridis, capireflavo, cervire jubata. Syft^&t* X. Corvus fylvaticus Ghsn. Aldr. Orn.^ T9* c. 57. Eremita monranus , Helveiicua. Alb. *Av. llh p. 16. T. 16. hDKEL iV, Stuk. Dd 3 432 Beschryvïng jje tam of Berg-Hoppe. Dc Italiaanen heetcn hem Afdeel. Corvo fpilato of fpelato en Corvo marino , dat XXL is Zee.Raaf ; de Duitfchers ook wel Nagt-Ra- itük. ^e en Stein-Rabe : ook zyn 'er die hem Aïp-rap en Clausz-rap noemen. De grootte, inderdaad, en kleur, doet hem zeer gelyken naar een Raave , doch de Bek is boogswyze gekromd en lang als die der Hoppen. Brisson plaatft hem, egter, metdeRaaven, in één Rang, onder den naam van Coracias hupé. De grootte is als een Hoen : de kleur der Ve- deren, over 't geheele Lyf, in den eerftenop- flag zwart, doch, by naauwkeurige befchou- wing , wordt men een groenen glans op dezel- ven gewaar, inzonderheid door 't fchynzel van de Zon. Dc Vederen van 't agterhoofd zyn langer dan de overigen, en maaken eene Kuif, die agterwaards neerhangt. De Staart is zwart en niet lang : de Bek en Pooten roodagtig. Deeze Vogel onthoudt zig in de Switzerfche Gebergten, maakende zyn ne(t in het hoogde vtn 't Muurwerk der vervallen Sloten, ea broedt twee of drie Eijeren te gelyk. (4) Hoppe* die zwart is, met den Bek en Poo- ten rood. Deeze, die de eerfte Soort van Coracias is by (4)Upupa atra, Roftro Pedibnsque rubris» Syff. Nat. X. Moneduia Pyrrhocorax. Hasselt 238. Coracias f. Pyrrhocorax. AldR. Ornith. 1. 12 c. 8. Witfe. Orn.%6, \ 19 Ra). sAr. 40. N, 6. Alb ^r. IL p. 23 T. 24. IV. Pyrrho* ccrax\ Klip- Hoppe.» van de Hoppen. 423 foy den Heer Brisson, voert gemeenlyk den ji# naam van Pyrrhocorax of Steen-Kraay, gelyk Afdeel» hem de Etfchlanders noemen , zo Gesjnerus ge- tuigt, en de Duitfchers Stern-Tulen of Stein-Ta- SÏUK# hen ; de Italiaanen Spelvier cn de Graauwbun- ders Zorl, volgens Aldrovandus. Onder de Engelfchen voert hy den naam van Conwallfche Kaauw, alzo hy op dien uithoek van Engeland zeer gemeen is , daar men hem den naam geeft van Kille gr -ew , zo Charleton verhaak. Deeze Vogel onthoudt zig ook in 't Land van Wales, zegt Ray, voornaamelyk op de Klippen. Hasselquist heeft hem insgelyks aan de Zeekuft van Egypte ontmoet. Brisson be- fchryft 'er een , en beeldt hem af uit het Kabi- net van Reaumür; die afkomflig was van de Alpifche Bergen; zynde een weinig kleiner dan een Kraay , van kleur zwart , naar Violet trekken- de ; doch de Staartpennen van boven groenag- tig : de Bek en Pooten rood. Volgens het getuigenis der Ouden , is de Pyr- rhocorax in de Alpen zeer gemeen , zo dat Pli- ;sius hem den naam van de Alpifche geeft. Hy aafl: op het gezaaide Koorn en doet dus de Bouw- landen veel fchade. Het Geluid 5 dat hy maakt, zweemt naar dat der Lyfteren of dat van een Fluit, doch is ongelyk fterker en zeer hoog van Toon. De Vogel egter, waar van zy dit ge* tuigen, zal, wegens den geelen Bek, waar- fchynlyk de Alpifche Kaauw zyn , hier voor be- I. Deel. IV. Stuk. D d 4 fchree - 424 Beschryvino fchreevcn (*)• Dien , welke Coracias van hun genoemd wordt , kan men tam maaken , en dan opvoeden met een Pap van Vleefch 5 en Brood of Zemelen , in Melk gemengd. Dit zal , waar- fchynlylc, onze Klip-Hoppe zyn. XXII. HOOFDSTUK. 'Befchryving ccan 't Geflagt der Boomkruipert- jes , die bannen Naam hebben van hunne Ei~ gfnfcbap., en waar onder ook de Muurkrui- per en Amerikaanfche Suiker- Vogeltjes fee-? hoor en. ~>Jt Geflagt van Vogelen heeft zynen Naam , in meeft alle Taaien 3 van eene Eigen- fchap , waar in het byzonder uitmunt , naarae* lyk van op zulk eene manier by de Stammen m Takken der Boomen op en neer te loopen , dat het als langs dezelven , hoewel op een zeer vlugge wyze, fchynt te kruipen. Hierom heet het in 't Engelfch Creeper , Tree-Creeper 9 datis Boomkruiper; in 't Franfch Grimpereau, in 't Sweedfch Krypare , in 'c Hoogduitfch Baum- Uetterlin of ook Rindelkleber en kleinfte Baum* hacker of kleine Specht; dewyl die Vogel ook zulks op dergelyke wyze doet, hoewel niet zo vlug; en om de flimheid, waar mede het als in een oogenblifc|4voor 't Gezigt zigj verbergt! en weg P Bladz. 311. van de Boomkruipertjes. 425 weg kruipt , zou het van de Grieken Kerthion jf. genoemd zyn , daar de Latynfche naam Certbia Afdeel. van af komffig is. Sommigen hebben het ook, met een badaard- woord, Scandulaca arbor uïïi en stuk. Crepera getyteld. De Heer Bkisson ftelt tot eenbyzonder Ken. Kernnet merk van zynen cwaalfden Rang, waar in deken* Boomkruipertjes , Kolibrietjesjen Bloemzuigert- jes begreepen zyn , een draadswyzen Bek ; die in de Bloemzuigertjes regt is , in de anderen een weinig krom (laat. Voorts onderfcheidc hy de Boomkruipertjes van de Kolibrietjes , doordien in hun de Bek allengs dunner wordt, uitloopcnde in een zeer fpitfe punt; in de an- deren , in tegendeel , de Bek byna overal even dik is en naar 't end toe zig een weinig ver- breedt* Het Boomkruipertje heeft, volgens LinNjEüs » een boogswyzen , dunnen , omtrenc driekantigen Bek ; de Tong fcherp. Brisson heeft in dit Geflagt drie-en-dertig Soorten. Soorten of Verfcheidenhcden , waar van eenigen tot de vyf Soorten van LïNKj&us , anderen toe de Kwikflaarten behooren. (1) Boomkruipertje , dat van boven grys is , 1. van onderen wit 5 met bruine Slagpennen Fdtmliarfc tt, , , , Gemeen ot waar van tien met een witte Vlak getekend. Europifch# Dit . (1) Certhia fupra grifea, fubrus alba, Remigibusfuscis» decem rnacula alba» ó'yjï. Nat. X. Gen 59, Certhia. faun. Suec. 213. Gesn. ^Ay. 25-1. ALDR. Ornith L 12. c 44. Bell. 98. a. Will. Om. 100.T. 23. Raj.^t. 47. N. 5. Alb *Ay. 3 p. 24. T.zf.FRiscH.^T^.f.x. * I.Deel. IV. %tiu Dd 5 426 BESCHRY VING II. Dit is het gene, 't welk Klein Boom-Valkjz Afdeel. mn ons (*) getyteld heeft en Rarycheus b'oofd -^lberti* De Autheuren, in 'c algemeen, noe- stük." men het Certhia, of Certhius Arijlotelis. Men geeft 'er den naam van kleinen Boomkruiper aan, in vergelyking met den Specht, die, ei- gentlyk gefproken, ook een Boomkruiper is, „ Wy kennen zeker klein Vogeltje, (zegt „ Aristoteles ,) genaamd Certbia , 't welk zeer „ ftout is en flim in zyne Huishouding , woo- „ nende aan de Boomen , en leevende van Rup- „ fen of Houtwormen (f)". Deszelfs Voed- zei zal derhalve, waarfchynlyk, als dat dei- Spechten zyn. Het maakt zyn Neft in gaten van Boomen , die zo naauw van ingang zyn , dat men het dikwils by geen mooglykheid daar uit kan haaien. Men zegt , dat het fomtyds wel twintig Eijeren te gelyk broede. Deeze Vogeltjes zyn door geheel Europa gemeen, en worden, zelfs in de Winter, met felle Vorft, by de Boomen langs kruipende ge- zien. De grootte is te bekend, om daar op flaan te bly ven. De kleur is van boven rosag- tig bruin , met eenige witagtigheid om de Oo- gen; van onderen roodagtig wit, aan de Stuit ros. Van de eertien Slagpennen zyn de tien agterften getekend met een witte Vlak. De • Staartpennen zyn rosagtig grys en puntig aan 't end. De (*) Falcïneüus arborens noftras. ^Ar. p. 106. N. r, • (j) Yidirar Coffii. Hifl^nim, Lib.r IX. Cap 7. van de Boomkruipertjes. 427 De Heer Brisson befchryft , als zyne twee- ^ de Soort, een Vogeltje van dit Geflagt, 't Afdeel. welk hy den Muurkruiper noemt , om dat het , XX^* even als de anderen by de Boomen, langs de Muuren klimt of kruipt, leevende van Infek- n^^u^ ten , die het in de Reeten vindt. Het neftelt per. niettemin ook in de Gaten van Boomen , en wordt gevonden in Bourgogne 5 Auvergne en andere plaatfen van Vrankryk of ook van Eu- ropa. De Ouden hebben 'er, onder den naam van Muur- Specht , van gefproken (*) , en de Inwooners van Clermont , in Auvergne, noe- men hetzelve Efchalette , anderen , in dat Landfchap, Ternier, de Katalogners, Pica-A- ranyasjfe Engelfchen WalUCreeper , de Duit- fchers Mauer -Specht. De grootte is kleiner dan die vaneenMofch; de kleur van het Lyf Afchgraauw , boven blee- ' ker , onder donkeren De Vlerken zyn ten deele Rooze-kleur: de Staartpennen zwartag- tig; aan de tippen met vuil Afchgraauw gerand, doch de twee buitenften , wederzyds, wit getipt. Het Mannetje heeft den Keel en den Hals van onderen zwart; doch het Wyfje witagtig. De Nagelen zyn zeer lang. (2) Boomkruipertje dat van boven grys is , van IT. onderen wit , met bruine Staartpennen , de PJ?fliU' buitenften wit getipt. difch Dit kleintje. (*) Picus murarius Aldrovandi. Jonst. ^Av. p* 79. Tab» «jr. Raj. Syn. ^Av. p. 46. N. 1. ' (2) Cerrhia fupra gnfea. fubius aïba Redlricibus fus- 1. De Et* IV. Stik. . cis, 428 Bescmryving U# Dit wordt van Edwards het kleiner, bruin Afdeel, en wit , Boomkruipertje ; van Klein het bruint. Uiof' ya^je> met em wüagtigen Buik, geheten. stuk* Brisson noemt hetzelve 't Ooftindifche. 't Is, inderdaad, veel kleiner nog dan het gewoone Europifche, hebbende zelfs de grootte niet van het Goud-haantje. De kleur is van boven bruin , met een glans van zuiver-Koper kleur ; van onderen wit. Boven de Oogen loopt een witte Streep, doch tuffchen den Bek en dezelven is, vvederzyds, een bruine. De Staartpennen zyn zwartagtig,- de Bek en Poo* ten bruia. ^ (3) Boomkruipertje dat blaauw is9 met zwarte Blaauwije SlaS' en Staartpennen. van Cay en- ne. Dit wordt van de Mexikaanen Hoitzitzü of Fjg% Hoitzitziltototl geheten , en Seba geeft 'er, on- der den naam van Vogel Hoitzillin, genaamd Papilio, heerlyk blaauw en Zwart gekleurd ? eene Afbeelding van ; gelyk het Klein ook noemt Falcinelhis Papilio , dat is, het Kapcl-Valkje* Brisson befchryft het onder den naam van llaauw Boomkruipertje Van Cayenne, van waar het in 't Kabinet van Reaumür was gebragt. In grootte, zegt hy, overtreft het ons Boon^- krui- cis , extimis apice albis. Syft, Kat, X. Certbia fusca mi- nor. Edw. ^* is» T. 81. I.Dsel. IV. Stvk, 43° B ESCflR T VING H kleur van boven zwart , naar 'c blaauwc trek- Afdeel, kende, van onderen wit; met drie roodc H^OFD ^^^^ 9 °P 3 32111 ^a'S stuk. en een midden op de Rug : van de zelfde kleur i zyn de bovenfte dek- Veertjes van de Staart, de Pennen zwart , naar blaauw trekkende : dc Bek, Pooten en Nagelen, zwart. Roode Behalve de groenen , die tot de Kwikftaarten paarfche cd Linn.eus behooren , heeft Brisson een bonte Boom- Boomkruipertje dat byna geheel Scharlaken* kruipertjes. roo^ fe^ en een ancjer^ dac rood is, met een zwarten Kop, beiden van Mexiko, uit de Ver- zameling van Seba ontleend. Ook befchryft hy een purper of paarfchen van Virginie en een van de Philippynfche Eilanden, als ook een Violetten Boomkruiper van Brafil, en een die zwartagtig bruin is ; om van den groenen van Madagaskar niet te fpreeken , die by Seba Ceylonfch Vogeltje van allerley kleuren, en op Madagaskar Angala-Dicm geheten wordt , noch van de Sylvia verficolor van Klein. v- (5) Boomkruipertje dat mvcyrt is , met deSiiui Suiker- Vo- m B°rft geeh de Wenkbr aanwen, een Vltik geitje, der Wieken en de tippen der Staartpennen , wit. Dit (5) Certhia nigra, Uropygio Pe£loreque Iuteo , Superci- ' liis,macula Alarum, Redricumque apicibusalbis. Syft.Nat. X- Lufcinia f Phtlomela e fusco Sc lureo varia. Sloan» Jam. II. p. 307. ï\ 2^9. Raj. sAy* 187. N. 45*. Edw. van de Boomkruipertjes. 431 Dit vindt men onder de Vogelen , die door ^ den Ridder Sloane , geduurende zyn Verblyf Afdeel. op 't Eiland Jamaika , waargenomen en be- XXII. fchreeven zyn , opgeteld onder den naam van ^uk?" bruin en geeUbonte Nagtegaal. Edwards noemt het de zwart en geele Boomkruiper. Brisson geeft 'er den naam aan van Boomkruiper of Suiker - Vogeltje van Jamaika, verfchillende , in grootte en kleur, zeer weinig van het Martu niekfe Suiker- Vogeltje, 't welk door hem uit hec Kabinet van Reaumur was befchreeven , en na- genoeg de grootte van ons Boomkruipertje hadt. De Woonplaats is uit den naam bekend. Behalve de verfchillendheid van kleur, die Langfbar het voornaamfte Kenmerk is der Verfcheiden- V&e.Boom kruipertjes heden van dit Geflagt van Vogelen , heeft Brisson 'er eenigen, die eenigzins verfchillen in Geftalte zodanigen , naamelyk , welker Staart veel langer is, of eigentlyk, die twee lang uit- fleekende Staartpennen hebben. Dus wordt van hem befchreeven een Langjlaartige Boom- kruiper van Senegal, zynde Goud- groen, en rood van Borft, met een zwarte Staart, welker twee middelde Penden twee Duim en agt Li- niën uitfteeken buiten de anderen. Ook heeft hy een Langftaartige van de Kaap der goede Hope , die van dergely ke kleur is , doch niet rood - borflig , en een gekraagden van de Kaap , die een roode Borft heeft, welke kleur van 't Goud- groene van den Hals door een Staalkleurige ftreep wordt afgefcheiden , die een foort van Hals- x. Daei, iv. stik* band Bes c h r y v i n g II. band maakt. Decze is door den Abt dé la Afdeel. Taille aaa Reaumok gezonden : de andere Hóófd ^aapfcbe, cn no^ eene c-ie grys-bruin is, van stuk. de gewoonc geftake, heeft de Heer Graaf van Beiviinck aan gedagten Heer prefent gedaar. XXIII. HOOFDSTUK. Befchryving van % Geflagt der Bloemzuiger- tjes, waar onder die genen 9 welken men gemeenlyk Kolibrietjes noemt 9 begreepen zyn. Onderfcheiding en Lyft derzeken , volgens Brisson , in vergelyking met de Soorten van LiNNiEüs. Naam. TT\ E Latynfehe naam 9 Trochilus , is door •ë^r Linn^eüs gegeven aan een Geflagt van Vogeltjes, die als geduurig in een draaijende bevveeging fchynen te zyn , en wegens hun ge- brom, gelyk de Byën, van de Engelfchen Humming-Birds geheten worden. Moeijelyker * miflchien , zou de oorfprong op te fpoorenzyn* van den naam van Kolibrietjes , waar by veelen derzelven 9 zo in Vrankryk 9 als by ons , en door geheel Europa 3 onder de Liefhebbers be- kend ftaan. Brisson, egter, onderfcheidt de Kolibrietjes, onder den Latynfchen of Griek- fchen naam Polytmus 9 van de Honigzidgerties (Mellizuga), die hy in 't Franfch , wegens hunne kleinte , Oifeaux-Mouches noemt. De Kolibrietjes hebben die zelfde Eigenfchap ; wes. VAN DE BLOEMZUIGERTJES. 4^3 weshalven wy dit geheele Geflagt, in 't Ne- ij derduitfch, onder den naam van Bloemzui- Afdesz\ geutjes begrypen. Van de Brafiliaanen wor- XXIIL den de Kolibrietjes in 't algemeen , zo wel als stuk?" de anderen , Guainumbi geheten. De Kenmerken van den tweeden Rang zyn Kenmerk niet allen op deeze Vogeltjes toepaflelyk. Zy kea' hebben , volgens Liissmeus , den Bek Elsagtig draadswyze, in fommigen opwaards, in ande- ren nederwaards gekromd of regt, langer daa den Kop : de Bovenkaak omvangt , als een Scheede , de onderfte : de Tong is draadswy- ze 3 in tweeën gedeeld , Buisagtig. Brisson merkt aan, dat de Tong van de Kolibrietjes, zo wel als die van de Honigzuigertjes , beftaac uit twee half-cylindrifche Buisjes , het een aan het ander gevoegd , die te famen een foort van Pompje maaken , % welk zy voor uit den Bek fteeken , op de manier der Spechten , en daar mede Honig uit de Bloemen zuigen. Hy on- derfcheidt ze van eikanderen door de geftalte van den Bek, die in de Kolibrietjes krom is, in de anderen regt en horizontaal platagtig : in beiden draadswyze dun , en naar de punt een weinig verbreedende. De Pootjes zyn in bei* den by uitftek kort. Zie hier den Lyft van dee- ze Vogeltjes , volgens hem. I. DiEi. IV. Stuk. Ee K O- 434 B E S C ïï R T? V ï N G ïi Afdeel. XXIII. Hoofd- stuk. Verfchei- deuhedeo» KOLIBRIE T J E 1. Gemeen of Ronckje. 2. Geftippeld. 3. Brafiliaanfch. 4. Van St.. Domingo. 5. Surinaamfch. 6. Ooftindifch. 7. Mexikaanfch * (9). 8. Van Jamaika * (i6> 9. Blaauw van Mexiko. 10. Blaauw Ooftindifch. .ii» Vipiet van Cayenne. O IS EAU X- 1. AIIerkleinft *(i8). 2. Amerikaanfch met de Keel Topaaskleurig* 3. Brafiliaanfch met de Keel Topaaskleurig. 4. Surinaamfch (15). 5. Van St» Domingo * (12). 6. Van Cayenne (1 3). 7. Met een gevlakten Keel van Cayenne. 8. Met een witten Buik van Cayenne. 9. Met een bruinen Buik van Cayenne. 10. Blaauwborftig van Suriname. 1 r. Gekraagd van Surina- me (14). 12. Gekuifd (17), 16. 12. Amboineefch. 13. Langftaartrg van- Cayenne. 14. Langftaartig van Mexiko. 15. Langftaartig van Su- riname (3). Langftaartig van Mexiko , met een roode Kuif (O- MOUCHES. 1 3 . Roodborftig van Ka- rolina (6 en 11). 14. Roodborftig van Bra* fil. 15. Groot van Cayenne. 16 . Brafiliaanfch met een gevorkte Staart. 17. Met een gevorkte Staart van Cayen- ne *. 18. Met een gevorkte Staart van Jamaika Cs). 19. Vorkftaartig met een zwarten Kop van Jamaika (4). 20. Violet met een ge- vorkte Staart van Jamaika. Dm \ van dè BloemzuigertjEs. 435 Dus ziet men 3 dat de Heer Brisson zeftien jj# Verfcheiden heden van Kolibrictjes en twintig Afdeel; van Oifeaux-Moucbes of Vliegen- Vogeltjes heeft* j^^1" By hiÈNMjk zyn agttien Soorten van Bloem- stuk. zuigertjes, waar van ik veertien, met de voor- Soottefo gaanden overeeLkomftig , met getallen , envyf, die door ons op Plaat XXXVI. afgebeeld zyn, met Sterretjes aangeweezen heb. De vyf eer- Hen der Soorten noemt Linnaus Langftaar- tigen ; de overigen Kortftaartigen. Zy zyrë meeft allen uit Amerika afkomltig, eenige wei* nigen uit Ooftindie; in Europa worden 'ergee- nen levendig gevonden. Ook zyn zy , in de laatfte Jaaren , eerft regt bekend geworden , en daarom vindt men 'er by de Ouden naauwlyks gewag van gemaakt. Ik gaa nu tot de Befchry ving over, (i) Bloemzuigertje mét een krommen Bek, dat I. rood is van kleur , hebbende den Kop gekuifd. VaradtJm^ 1 ° J Langftaar* en twee zeer lange Staartpennen. tigMexi- kaaafdfc Men zou dit wel Paradys-Kolibriei mogen noemen: Seba geeft 'er den naam aan van Honig- eetend Vogeltje , dat gekuifd is, hebben- de twee lange Pennen in de Staart , uit Nieuw Spanje; doch de Afbeelding, die hy 'er van geeft, is niet zeer naauwkeurig, zö Brisson aan* (i) Trochiliis curviroftris ruber, Alis coeruleis, Capl- te criftato, Re&ricibus duabus longiffimis. Syfl. N<*t*y&. Gen. 6o. Mellivora Avis criïfcata cum duabus peoüii tow* gis ia Cauda, Seb. Mus* ï. p. 97. T. 61. f, 4, h t>ekt„ iy. srtké Ee % 43$ Beschryving ft aanmerkt , die 't zelve noemt , rood 3 gekuifd, Afdeel. Mexikcuinfch Kolibrietje , met een lange Staart, j^^J' 'L' Is een der grootften van dit Geflagt , heb* stuk. bende de langte van agt en een half Duim , van 't end des Beks tot aan 't uiterfte van de Staart, en den Bek ruim een Duim lang. De Vlerkjes zyn blaauw , doch de Staartpennen, zo wel als het Lyf , rood» Het onthoudt zig ia Mexiko. a Afri. kaanfch. Pl.i XXXVL F/f. 9. UIL Telia. Suri- aaamfcb* (2) Bloemzuïgertje met een krommen Bek, het Lyf groen , de Wieken blaauw , de Staart- pennen zwart , de middelflen by uitflek lang. Ten opzigt van dit Vogeltje, heb ik niets aan te merken, dan dat de Aftekening van hetzel- ve my uit de meer gemelde Verzameling van den Prof. J* Burmannus is medegedeeld. Hec fchynt, in het Werk van den Heer Biusson, te ontbreeken. (3) Bloemzuigertje met een krommen Bek, de middeljle Staartpennen zeer lang; het Lyf rood, den Kop bruin, den Keel verguld, en de Stuit groen. Dit wordt van Edwards de groote roode Ke- li- (2) Trochilus curvirofhis , Corporc viridi , Aiis coe> ruleis, Redhicibus nigris, inteimediis longifïïmis. Syft* Nat. X. (3) Trochilus curvirofhis, Re&ricibus intermediis Ion- gifïimis, Corpore rubro, Capire fufco.Gula aurara Ur*- pygioque viridi. Syft. Nat. X. Mellivora major rubra» Cauda ionga, Edw« p» 307. T. 264. f. ï. RaJc ^Ay. %2j% VAN DE BlOEMZUIGeRTJES. 439 Ray houdt dit voor een der fchoonfte Vo- IL geitjes , welken hy ooit gezien hadt. De top Afdeel* van 't Hoofd is blaauw, de Onderbuik wit . het 1TXXI*?- _ Hoofd- Lyf groen met een Goud-glans ; zo ook de Staart- stuk. pennen , die een weerfchyn hebben] van He- melfchblaauw. De Staart is gevorkter dan ia de voorgaande , alzo de buitenfte twee Pennea omtrent drie Duimen buiten de naaften uitftee- ken , en de middelden fgeen Duim lang zyn. Die lange Pennen zyn aan hunnen wortel, van on- der en van boven , met een (lyf Veertje geftevigd. Ik geef hier de Afbeelding van het Vork- Vorkftagr- fïaartig Bloemzuigertje van Cayenne , 't welk Tir van 0 J J Cayenne, Brisson uit het Kabinet van den Heer de Ban. pi.xxxvi. deville bcfchryft. Deszelfs Lyf is ongevaar *'s% x0* een Duim lang, gelyk ook de Bek, de Staart drie en een vierde Duim. De kleur verfchik van het Jamaikaafch Blaauwkopje weinig; dan dat Kop en Hals paarfchagtig is, en de Staart- pennen Staal-blaauw. De Staart is ook zeer ge- vorkt , doch een weinig minder dan in de voorgaande. Nu volgen de Bloemzuigertjes , welken Li^ imvs kortjlaartigen noemt. (6) Bloemzuigertje met zwarte Staartpennen , Vf?:i de drie zydelingfen aan de tippen wit , en een rooden Keel. borftig Ko- Dee- Übrietje, (6) Trochilus Re&ricibus nigris , lateralibus tribus X- pice albis, Gula rubra. óyft. Nat. X. Mellivora Avis ca. solinenfis. Catesb. Ccr. I. p. 6^ T, 65-, Mellivora Gula rubra. Edw. .Ay. 38. T 38. I Deel. IV, Stuk, Ee 4 44° Beschryving II. Deeze Soort wordt van Brisson gehouden Afdeel, voor cjac Vogeltje, 't welk aan Clu>iü? be- XXlit. jcenj oreweefl; js onder den naam van Ourifjia of Hoofd- ° " stuk. Tominejoj en diestyds het allerkleinfte Vogeltje geagt werdt. Dat gene , 't welk Catesby be- fchryft en afbeeldt, was het Mannetje, 't welk een rooden Borft heeft, gelyk uit Edwards blykt, die ons de Af beeldingen van het Man- netje en Wyfje geeft, onder den naam van Kolibriet. De Portugeezen noemen het Pegafrol. Het fchynt in Zuid -Amerika te huisveften, wor- dende alleenlyk des Zomers gevonden in Ka- rolina en zelfs in Kanada. Catesby heeftze, 's Winters, ook op St. Domingo gezien, al- waar het geheele Jaar Bloemen zyn. Zyn grootte is omtrent als een Lid van een Pink: de Bek agt Liniën, de Staart een Duim, en de Pootjes een Linie lang. De kleur is van boven Goud-groen, met een weerfchyn van Koperkleur, van onderen vuil- wit, met bruin- grys 'er ondergemengd; de Keel en onder- Hals Goud-Purper , de zydelingfe Staartpennen bruin- purper. Van het Wyfje zal ik vervolgens fpreeken. fcrafiU- Brisson befchryft een roodborftig Brafiliaanfch Kolibrielje , 't welk veel grooter is , zynde , met den Bek en Staart , vier Duimen en vier Li- niën lang, en wel Goud-groen over 't Lyf, doch Robyn-rood van Borft, met roffe Staart- pennen , die uitwaards en aan de tippen met bruin Goud groen gerand zyn. Het heeft , gelyk alle VAN DE BLOEMZÜIGERTJESt 44I alle andere Kolibrietjes, de Bek, Pooten ea n. Nagelen, zwart. Afdeel, XXIII. (7) Bloemzuigertje met de Staartpennen omtrent \ Hoofd. gelyk, bruin-Goudkleurig, het Ligbaam ver- STÜK» guld , de Slagpennen zwart, Owïjfia. Dit fchynt veel naar het zo even gemelde Brafiliaanfche te gelyken. Limnjeus zegt , dac het in de Indien woont. (8) Bloemzuigertje met de_ Staartpennen gelyk , vm. en Roestkleurig; de buitenjle bruin gelipt, het Mosqvim, Roo vi* Lyf zwart met een Goud-glans , de Slag- Staaitje. pennen zwart. Deeze 5 die ook in de Indiën huisveft, wordt gevonden in het Kabinet van den Koning van Sweeden. (9) Bloemzuigertje met een krommen Bek, de IX< Staartpennen gelyk aan 9t end,van boven zwart; Holoseru het Lyf van boven groen, de Borjl blaauw den Buik zwart. Buikje. Pi XXXVI. Het groene Bloemzuigertje , met een zwar- £*g> ten Buik , wordt dit van Edwards gety teld , en (7) Trochilus Rectricibus fubsqualibus , fufco.aureis , Corpore aurato , Remigibus nigris. Sy(l. Nat X. (8) Trochilus Rectricibus aequalibus ferrugineis, exfi* mis apice fufcis, Corpore nigro-aureo, Remigibus nigrif. Mus. Md. Fr. II. (9) Trochiius curviroftris, Rectricibus aequalibus fupra nigris, Corpore fupra viridi, Pe&ore coeruleo , AbdomSne nigro. Syfh. JSTat. X. Meiliyora viridis , Venrre nigro, Etnv, ^Ay 36*. T. 36. I. Dkel. IV. Stuk, Ee j 442 BESCHR YV1NG II. en Seea geeft 'er, onder den naam van Afdeel. Auricoma Mexicana, een Afbeelding van, XXÏÏk jje njet zeer netis3 zo Brisson aanmerkt, die stuk. 't zelve noemt Mexikaanfcbe Kolibriet. Het Mannetje en Wyfje zyn door Edwards zeer naauwkeurig afgebeeld. De grootte is omtrent als een 's Menfchen Duim : de langte , naamelyk , van het Lyf twee, die van den Bek en van de Staart, ieder één Duim, Voetmaat. De Vlerkjes, uitgefpreid zynde, beflaan een breedte van vyf Duimen, en zeven Liniën. De Kleur , van boven , is Goud-groen , met een weerfchyn van Koper ; van onderen git zwart , met een Goud-groene dwars-ftreep over de Borlt : de Staartpennen glimmend Staalagtig zwart. Het Mannetje heeft, over den Onderbuik een witte dwars* ftreep. Gemeen 't Gene Brisson onder den naam van Kolu Kolibrierje. drietje befchryft, als het gemeende ; heeft maar de grootte van 't uiterfte Lid van een Pink, naamelyk niet meer dan één Duim ; de kleur is over 't geheele Lyf Goud-groen met een Ko- per-glans ; de zydelingfe Staartpennen zyn met wie gezoomd, de buitenfte wederzyds aan de buitenzyde wit. Deeze, die in Brafll enande* re deelen van Zoid- Amerika voorkomen , wor- den van de Inlanders Ronckjes of Ronkertjes genoemd, m VAN DE B LOEMZUI GERTJES. 443 (10) Bloemmigertjes met de Staartpennen gelyk IL aan 't end en blaauw , het Lyf Goud-groen , Afdeel* de Slagpennen blaauwagtig zwart. h^jfd Deeze, die uit de Indien gebragt is in het Kabinet van den Koning van Sweedcn, fcb< vs-M-r. van kleur wel te gelyken naar het Kolibrietje van Brajil, 't welk Brisson als zyne derde Soorc befchryft, hebbende de Pootjes gev< van grootte zynde als 't gemeene Kolibrietje 5 zo even gemeld. De Kolibrietjes van St. Domingo en Suriw- Seffippeid me, welken hy 'er op volgen laat, zyn van dp^?1^ zelfde grootte , en verfchillen alleenlyk inkleur; doch dat gene, 't welk hy't Ooftindifche noemt* heetende aldaar Kdkopit en Avis Tfioei by Seba getyteld , heeft de grootte van een Goudhaant- tje, en het geftippelde, 9t welk de Peruviaa- nen Pilleo noemen , is ook byna van grootte als het Zwart. Buikje van Mexiko. Hetzelve is groen Goudkleur, doch op de Wieken en aan de Borft , met kleine witte ftippeltjes getekend. Het onthoudt zig in Amerika en wordt Hoit- zitziltototl of gefchilderde Vogel geheten van de Mexikaanen. (11) Bloemzuigertje met de Staartpennen cm* XT trent Tomirttoy (10) Trochilus Rectricibussequalibuscoeruleis, Corpore virid-aureo, Remigibus atro coerulescentibus. Mus. ^cf. Ir. II. (11) Trochilus Re&ricibus fubaequaiibus baii feirugl* neis apice aibis, Corpore fupra fusco fubru* albo. Mus tAd. Fr. IL Ourifïia f. Tomiceo. Clus, Exot. 9$. 4?PtEtt IV. Stuk, 444 Beschryving Afdeel, XXIII. Hoofd- stuk. XII. Sari namen* fis. Suri- ïiaamfch. PJ.XXXVL Fig. 12. XIII. Zwart. trent gelyk, aan den wortel Roejlkleurig , aan de tippen wit ; het Lyf van boven bruin van onderen wit. Dat deeze het Wyfje van het roodborftig Kolbrietje zy, wordt van Edwards vaftgefteld, en dus behoort het mede tot de Vliegen-Vo- geitjes van Brisson. 't Verfchil beftaat daar in, dat het niet rood, maar bruin gevlakt is van Borft , en de Staartpennen zyn de onderfte helft bruin Goudkleurig , voorts blaauwagtig zwart , tnet witte tippen. De Staart is , in 't Mannet- je en Wyfje, beiden, een weinig gevorkt. (12) Bloemzuigertje met de Staartpennen Roejl- kleurig, de Slagpennen zwart ; het Lyf Goud' kleur , van onderen witagtig. Ten opzigt van de kleur komt die nagenoeg overeen met het Vliegen- Vogeltje van St. D®. mingo, hier nevens afgebeeld, dat zo groot niet is als het uiterlie Lid van een 's Menfchen Pink en de Pootjes gevederd heeft , zynde, zo Bris- son vermoedt, miffchien het Wyfje van het volgende. (13) Bloemzuigertje met de Staartpennen om- trent gelyk, het Lighaam zwart, van onde- deren verguld , de Stuit wit» Tot (12) Trochilus Re&ricibus ferrugineis , Remigibus nigris, Corpore aureo fubtus albicante. Syft* Nat. X. (13) Trochilus Re&ricibus fubaequalibus , Corpore nï- gro fubtus aurato , Ano albo. Syft, tfdU Xt Trochilus ai* ger, M»$< sAi* ff* 1» p« ï3. VAN DE BLOEMZtTIGERTjES. 445 Tot deezen betrekt Brisson zyn Vliegen- il Vogeltje van Cayenne 9 't welk de negende Soort Afdeel* van Guainiimbi is by Marcgraaf. Hetzelve is X.XIIL J Hoofd- een weinig grooter dan 't voorgaande en heeft stuk. het Lyf Goud-groen als gewoonlyk, doch de Slagpennen zwart en de Pootjes gevederd» Ik geloof dat het zwarte Kolibrietje van 't Sweedfch Kabinet een ander 5 en miflchien wel een Ooft- indifch zy. (14) Bloemzuigertje met een regten Bek , de xïv# Staartpennen zwart , de zydelingfe Hoofd- makkelyke wyze , doormiddel van hunnen lan- stuk. gen Bek en hec uitfteeken hunner Tong, die Pompswyze gemaakt is, gelyk ik gezegd heb, Middelerwyl zyn hunne Wieken in zulk een vlugge en geduurige beweeging, dat men die naauwjyks kan onderfcheiden. Hec Vogeltje, immers, onthoudt zig byna nooit op eene zelf- de plaats ; het is fteeds vliegende en doet niets anders dan van Bloem tot Bloem te gaan , daar het, zonder met de Pooten zig vaft te houden of op te gaan zitten (*J , den Honig of Daauw uit vergadert. Middelerwyl maaken zy een ge. brom ofgefnor, 't welk naar bur , bur, gelykc, en waarfchynlyk den naam van Ronkertjes aan fommigen heeft doen geeven. Somtyds bly ven zy ook , onder 't Bloemzuigen , aan hunne Vlerk- jes op de Planten hangen. Men kan deeze Vogeltjes met een Snaphaan fchieten, wanneer dezelve met Zand in plaats van Hagel wordt geladen ; maar hier door wor- denze ligtelyk bedorven. De Kinderen van- genze, gemeenlyk, door middel van Rietjes, die overdwars aan een Stokje zyn gebonden , ea be- (*) Tn de Af beddingen op Plaat XXXVI, zyn de* zeiven, wel i.s waar, meeft al zittende aan de Bloemen re zuigen, verbeeld; doch men heeft daar inde Plaaten van Brisson gevolgd, alwaar veelen deezer Bloemzuigertjes in dat Poftuur, 't welk bekwaamd was om hunne ge- Halte uit te drukken, en tevens eenig denkbeeld te gee» ven van hunne lcvenswyze , worden vertoond. van de Bloem zuigertjes. 449 beftreeken met een foort van Vogel -Lym, dat men maakc van hec Sap van zekeren Boom, Afdeel; 't welk dik worde als men 't maar in de Hand XXilL wryft. Zy verbergen zig onder een bloeijende ^°tuk] Heefter, en zagtelyk dit Rietje over de Bloemen zwaaijende,worden de Kolibrietjes door den glans van de Gom aangelokt , fteeken'er hunne Tong in en raaken dus valt , zonder dat hunne Veert- jes befehadigd worden. Men drukt het Vogeltje dat, gevangen zynde, fchielyk fterft, dan aan- ftonds een Houten Pennetje van agteren in 'c Lyf , en haak 'er de Ingewanden uit; waarna men ze in de Schoorftcen , om te droogen , ophangt, 't Is egter beter hun, in Papier bewonden , door middel van een Kaghel te droogen ; aangezien de Rook en 't Stof, öf een te fterke Hitte, l eenig nadeel toebrengt aan den lui (ter van hun Pluimagie , dat , door zyn gloed van Goud en fraaye weerfchyn, verwonderlyk fchoon fa. Niet minder aardigheid heeft in de Neftjes DeNefTjés plaats, die zy in de Lugt vafl: maaken aan ee- enEljerrieSö nige kleine Takjes doorgaans van Oranje- of Citroen- en ook wel van Granaat- Appel Boer men , welker Bloemen hun een aangenaam Voed * zei verfchaffen; ja dikwils onder aan het Rie- ten Dak der Huizen , of op andere Plaatfen j daar dezelven maar voor Wind , Regen en Zon- nefchyn, befchut kunnen zyn. Het Mannetje, zegt men , gaat de Stoffen haaien : het brengt Katoen aan , dat het op de Boomen vergadert , waar mede het Wyfje haar werk begint , om- ï,Dè.Eu iy. stik- Ff feteef* 450 BbscHrHino jj# kleedende eerft het Takje en verder daar een Afdeel, hoopje Katoen op vaft maakende , van een Vin- XXIIL gcr hoog, Dit Katoen fpreidt zy , vervolgens , "H^0FD- met haar Bekje en Pootjes, byna draadje voor STUK» draadje uit , en maakt 'er dus een Neftje van ; 'c welk eindelyk , zeer kondig , met een ge- weefzel van Houtvezeltjes en Mos omkleed wordt. Deeze Neftjes hebben omtrent de groot- te van een half Hoender-Ey, zynde wonder- baar net en fyn van maakzel. Nooit broeden deeze Vogeltjes meer dan twee Eijeren, van grootte als Erwten, wit met eenige kleine Vlak- jes. Het Mannetje en Wyfje zitten 'er op, beurt om beurt , doch het Wyfje veel langer dan het Mannetje: zy verlaat dezelven niet, dan eenige oogenblikken 's avonds en 's mor- gens , om Voedzel te gaan zoeken , en middeler- vvyl vervult het Mannetje haare plaats. De Broed- tyd duurt tien of twaalf dagen , en de jongjes , uitkomende * hebben naauwlyks de grootte van een gewoone Vlieg en worden allengs bekleed met een fyn Dons, dat zy vervolgens verwis- felen met Veertjes. Men verbeelde zig, dat zy van de Ouden niet anders gevoed worden , dan door hun aan de Pypagtige Tong , die met Ho- nig vervuld is , te laaten zuigen. Labat verhaalt , dat een van zyne Konfraters een Neftje met jonge Kolibrietjes vindende , hetzelve mede naar Hüis nam , en , toen dee- ze Jongjes vyftien of twintig Dagen oud wa- ren , dezelven deedt in een Kouwtje , 't welk 'VAN DE BLOEMZUI GERT JES. 45! welk hy plaatfte in 't Venfter-Raam van zyne jr# Kamer , alwaar de Ouden niet nalieten hunne Afdek k Tonden eeten te komen brengen, en zo tam XXIII. ,1 • j iz • Hoofd. wierden, dat zy nooit uit de Kamer gingen, stUK# blyvende 'er, zonder dwang, met hunne Jon- gen eeten eri flaapen. Hy hadt ze dikwils, alle vier, op den Vinger van dien Pater zien zitten, kweelende als of zy op een Boomtakje zaten. De Pater voedde hun met een dun Papje, van Biskuit, Spaanfche Wyn en Suiker, gemaakt; waar in zy hun Tongetje (taken, en, verza- digd zynde , vloogen zy herom , al zingende. Hun Gezang beftaat in zeker gebrom , dat zeer aan- genaam is te hooren; zynde zagt en tevens hel- der van Klank, naar evenredigheid van 't Werk- tuig , 't welk hetzelve voortbrengt. Ik heb niets beminnelyker gezien, zegt Labat, dan deeze vier kleine Beeftjes, die binnen en bui* tenshuis om ons heen zweefden, en, zo drazy geroepen werden van hunnen Voedfter-heer , by hem kwamen. Hy hielde dezelvendus, vyfof zes Maanden lang; maar in den tyd, wanneer hy hoopte dat zy wel haaft aan 't broeden zou- den gaan , op zekeren avond by ongeluk verge- ten hebbende het Kouwtje, waar in zy gingen flaapen , aan een Touw , dat aan den Zolder hing, op te hangen , om ze voor de Rotten te bewaa- ren ; hadt hydefpyt, van ze, des anderendaags 's morgens , niet weder te vinden. Men vindt de Bloemzuigertjes meeft in Zuid- Gebruik, Amerika. De gewoone Kolibrietjes komen op I.Dbei IV. Stuk. Ff 2 da 45^ Bjeschry ving van dè BloemzuigerYjes. II. de Wcftindifchc Eilanden menigvuldig voori Afdeel. en cje fch0onften, zegt men, op Aruba , dat Hoofd onc*er Kuraffau behoort. Hernandez telt ze- stuk. ven Verfcheidenheden van dezelven in Nieuw Spanje; Mar co ra af agt of negen in Brafil : La- bat zegt , dat 'er vyf of zes Soorten van zyn , die alleenlyk verfchillen in de kleur en grootte. Men wij , dat het Poeijer derzelven , ingeno- men , dienftig zy tegen de Vallende Ziekte, De kicinften, die men Vliegen- Vogeltjes noemt, worden van de Indiaaninnen gedragen als Orliet- ten. Van de Vedertjes der grootfte Ronkertjes , voornaamelyk die van den HalsenBorft, maakt men, in Amerika, gebruik, om die te verwer- ken in de koftbaarfte Gouden Stoffen , 't zy ge- flikte Kleederen, Behangzels of Tapyten. De gedroogde Kolibrietjes worden in Europa veel- al, wegens hunne zeldzaamheid > als iets raars bewaard. DePlaaten moeten dus ingevoegd worden. Plaat XXXIX. tegen - over Bladz. 97 XXX. 121 XXXI. 145 XXXII. i8i XXXIIL 275 XXXIV. 293 XXXV. 353 — — XXXVI. — 399 / I V