)
r
Digitized by the Internet Archive
in 2014
https://archive.org/details/natuurlykehistor04linn
NATUUR LYKE HISTORIE
O F
UITVOERIGE BESCHRYFING
DER
DIEREN, PLANTEN
E N
MINERAALEN,
Volgens het Samenstel van den Heer
4 J V of.
Met naauwkeurige Afbeeldingen,
^fe <>^-^^<>^^^<>^&^ «6^4*
EERSTE DEELS, VIERDE STUK.
De
VOGELEN.
Te AMSTERDA M,
By F. HOUTTUIN,
M D CC LXII.
INHOUD van dit STUK.
TWEE-DE A F D E E L I N G.
De VOGELEN.
I. Hoofdst. De Eigenfchappen der Vogelen , hii
algemeen. Hunne in- en uitwendige Deelen. Zon-
derling Geflel van de L ugtpyp en van de Maag ;
van de Bek en Oogen. Hunne Verhuizing fo-
vefiigd, enz. . . Bladzó ï
II. Hoofdst. Hiflorie der Vogelkunde zo byde Ou*
den ah Hedendaagfchen. Rangfchikking der Vo-
gelen volgens den Heer Brisson en volgens den
Heer Linn^eus . i . » 04
III. Roovdw. Befcbryving vatftGeüagt Gieren,
waar onder de Grypvogel genaamd Cuntur , de
Harpy of Gekroonde Arend , de Koning der Wou-
wouwen,*/*? Menfchen-Eeter of Aura,*/*? Baard-
^Goud-Gier , en in 7 by zonder de Arend-Gier,
die Egyptifcbe Berg- Va lk gebeten wordt en zeer
nuttig is in de Ooflerfcbe Landen. . i q£
IV. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagtrfcr Val-
ken , waar onder de Arenden , Sperwers en
Havikken , van veeier ley foort% zo Inlandfcbe ah
vreemde 9 bebooren. Lyfi: der Arenden évz Val-
ken , volgens Brisson. . ... iii
V. Hoofdst. Befcbryving van 7Geflagt */*tUilen,
bevattende ook den Schuif-uit, */*? Rans- Kras-
Kerk-Lyk-É//'/*?» , enz. . . 4 , * iH
VL Hoofdst. Befcbryving van VGeflagt */*?/*Klaau-
wieren, anders genaamd Slagters of Slagtvo-
gélen. . . . > 21 r
* 2 fiii
VII. Hoof-rsx. Befchryving van V Gcflagt Ar Pappe-
gaaijen', begtypende ook de AH*&êf WefttecÉ-
fche Raavcn , AKakatoes , Lorys en Parkieten.
Lyfi derzc/ven o-^^sBrisson. . ■ 22$
VUL Hoofdst. Befebryving van't Gcflagt ArTou*
kans, en derzelver Verfcheidenheden* « — ~ 274
[IX. HödFDST: Befchryving van '/ Geflagt Ar Rm-
nocerg£-Vogelen #/Calao*s , zo gehoornde ah
engel; oornde* . . . ■ 282
X. Hoofdst. Befchryving van^t Geflagt Ar Teek-
Eeteren. . 4 . — — ■ 290
XI. Hoofdst. Befchnving van V Geflagt Ar Raa-
ven, waar in de Kraaijen , Kaauwen , Roc-
ken , Bontekraaijen, Aakfters en Gaaijen, ver»
vaizyn. . . . — — 293
XII. Hoofdst. Befchryving van'sGeüagi der Schar-
laarèn, waar in de Duitfche Pappegaaijen ,
Wielewaal en Hang-Neft öfB ananas-/^/, • 329
XIII. Hoofdst. Befebryving vanyGeüagtderKAAVW-
tjes , tot welken de Pifang-Spreeuw behoort. 338
XIV. Hoofdst. Befchryving van1 1 Geflagt Ar Para-
pys -Vogelen. . . — 34S
XV, Hoofdst. Befchryving van V Geflagt Ar Koek-
koeken. Hunne byzondere Eigenfchappen , ten
opzigt van de Voortteeling en Opvoeding,*/* ook
van bun Voedzel , Geroep en Winter-Verblyf.
Lyjl der Uitheemfche volgens Brisson. _-» 352
XVI. Hoofdst. Befchryving van VGeflagt der Draai-
HALZEN. . . . 1 37O
XVII. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt Ar Spech -
ten ; waar in bet Ge/lel en de Konftige werking
van der ze her Tong , in V vangen der Infekten »
Ontleedkundig wordt verklaard. • 374
XVIII. Hoofd-
XVIII. lloovmT. Befcbryving van VGeflagt <&/\Blaauw-
SPECHTEN. . . 395
XIX. Hoofdst. Befcbryving van V Geflagt der Ysvo-
gelen , zodeE uropifche als die van andere l¥e~
reldsdeelen9 waar onderst Godinnetje van Ter-
nate. . . . ♦ 39$
XX. Hoofdst. Befcbryving van't Geflagt der Byen-
eeteren , bevattende de gewoone , groene ,
geele , Afchgraauwe, en een Ethiopilchen, van
de Kaap der Goede Hope afkom/lig. . — — < 409
XXI. Hoofdst. Befcbryving van't Geflagt der Hop-
pen, waar onder de Paradys- Berg-
als ook de Steenkraay ofKlip-Hoppe* De zon-
derlinge Leven swy ze deezer Vogelen. . < ■ 4*4
XXIL Hoofdst. Befcbryving van 't Geflagt der Boom-
kruipertjes,^ bunnenNaam hebben van hunne
Eigen fcbap , en waar $nder ook de Muurkruiper
en Amerikaarfche Suiker- Vogeltjes behooren. — 424
XXIII. Hoofdst. Befcbryving van VGeflagt *&rBLOEM-
zuigertjes , waar onder diegenen 9 welken men
gemeenlyk Kolibrietjes noemt, begreepen zyn*
Onderfebeiding enLyftderzelven volgen sBrisson,
in vergelyking met de Soorten van Linn^eus. — — 432
AAN*
AANWYZING der PLAATEN,
en der Bladzyden
alwaar de Figuuren aangehaald of be-
fchreeven worden.
Plaat XXIX. Af b. v. de Gieren, tegen-over Bladz. 97.
Fig. i.De Koning der IVouwouwen.
bl. 106.
2. De Baardot er. bi. 1 1 1 .
PlAat XXX. Afbeelding van de
Arenden en Valken. — — » Bladfe. iiim
Fig. 1. De Arend van Pondichery.
*/. 138.
- — 2. Klein Valkje van Bengale.
bl. 140.
— 3. Gemeene Europifchc Valk*
bl. 149.
4. De Vifch- oïZee-Arend.bL 169.
Plaat XXXI. Afbeelding van de
Havïkken en Sperwers. - Bladz. 145;
Fig* 1. De Koninglyke Kuikendief.
bl. 146.
_ 2. Kleine Havik van Karolina.
bl. 166.
3. De Giervalk, bl. 172.
Plaat XXXII. Afbeelding van de
Uilen en Klaau wieren. «— — Bladz. i8io
Fig. 1 . Virginifche Hoorn - Uil of
Schuif uit. bl. 189.
2. Europifch Boom-Uiltje, bl. 194.
_ 3. Graauwe Kat-Uil van Kanada.
bl. 202.
— 4. Klaauwier vanCayenne.W. 2 1 8.
5. Kanadafche. bl. 214.
_ /. 4 1 5.
. 7. Paradys-Hoppe. */. 42°-
„ 8. Blaauwe Boomkruiper van
Cayenne. £/. 428.
; 9. Afrikaanfch Langftaartig Rok*
kertje. bL 436.
_ .10. Vorkftaartig van Cayenne.
£/.439«
f 11. Kolibrietje van Mexiko.
„ ij, — — van St. Domin-
go. bL 444.
13. van Jamaika.
*/. 44(5.
14. Alierkleinfï Bhtmzuigerije.
REGNUM ANIMALE,
HET
RYK der DIEREN.
^^^^^^^ #^^«>^#^<>^
TWEEDE KLASSE.
jf °y & of.
V O G E L E N.
BESCIIRYVING
DIEREN.
TWEEDE AFD EELING.
De VOGELEN.
ï HÖOFDSTU K.
De Eigen/etappen der Vogelen in 'i algemeen, Hmi
Verfchil onder malkanderen. Gevaarlyke Vo«
gelvangfl in Noorwegen. De Verhuizing dér
Vogelen beveftigd. Zonderling geftel van dè
Lugtpyp en van de Maag. Hunne Bek , hei
Vliesje dat de Oogen befchut: de Eijerneflen*
Het roeften en vliegen. De Lighaamsgeftalie
en nuttigheid voor den Mehfcb.
#<>^#N de Inleiding van die Werk is vm
Zoogende Dieren in 't byzonder^
omftandig gefproken, Niet minder vereifchen
die der Vogelen , zo wel ten opzigt van hürt
verfchil met de andere Dieren > als van hun by-
«onder Lighaamsgefteï, éene naauwkeurige bé
fchouwing.
?;dsel, iv. sim &
DER
% Eigenschappen
Hunne
Woon-
plaats.
H. Gelyk de Viffcben, in \ Water woonende,
Afdeel. ^cn onmectbaaren Oceaan en verfchriklyk llroo-
I. Hoofd- mencjc Rivieren veilig doorzwemmen, daar de
STUK. °
Menfch en alle viervoetige Dieren, byna, hun
graf in vinden zouden ; zo zweeven de Voge-
len boven ons bereik, en fchynen de Wolken te
tarten, niet alleen, door de hoogte, maar den
Wind te braveeren door de fnelheid van hunne
Vlugt. Hoe wonderlyk heeft de Natuur, om
deeze Schepzelen bekwaam te maaken ter door-
kruifinge van den Dampkring , hun ligter ge-
maakt dan andere Dieren van gelyke grootte ;
hun Lighaam gedekt met Dons en Pluimen, om
het te befchutten voor de Koude der hooge
Lugtftreek en voor de Dampen ; hun in plaats
van Armen gewapend met Vlerken , om even als
met Riemen zig voort te dry ven in dat dunne E-
lement, en hunne Staart, wederom , voorzien
van Pennen , om als met een Roer hunnen
koers te beftuuren en 't Lighaam tevens in E~
venwigt te houden.
Behalve de Vederen , Vleugels en Staartpen-
nen , verfchillen de Vogelen van de meefte an-
dere Dieren door hunnen uitfteekende Bek, die
met geene Lippen is gedekt , en door tweevoe-
tig te zyn. Oorlappen, Tanden, Balzakje en
Lyfmoeder, ontbreeken hun. Zy hebben ook
geen Middelrift ; de Strotfpleet is niet gedekt
met een opleggend Kraakbeentje of Strotlapje:
in de Herfcneo miffen zy het Gewelf en'tEeltag-
tig Lighaam. Doch wel de algemecaft beken-
de
Kenmer-
ken.
öer Vogelen. 3
de en byzonderfte der Eigenfchappen van de Vo- jf#
gelen is, het leggen der Eijeren en uitbroeden Afdeel,
derzelven buiten 'c Lighaam, ineenNeft, dik- Hóofö,
STUK-
wils zeer kondig gemaakt, \ welk de plaats
van de Lyfmoeder der Viervoetige Dieren iri
hun bekleedt; hoewel 5 gelyk bekend is, de
warmte alleen zulks kan verrigteih Veele an-
dere Dieren hebben ook wel Eijerert , doch Iaa*
ten dezelven veelal, 't zy in de bloote Lugc,
Jn 't Water, in de Aarde s of in Dieren * Plan-
ten en Vrugtcn, aan de Werking der Natuur
over: het broeden , door de warmte van hun
Lighaam , fchynt de Vogelen alleen eigen.
Voorts zyn ook deeze Eijeren , tegen uit^
wendige kwetzingen, met een harde Kalkagti*
ge Schaal of Dop voorzien.
Doorgaans worden de Vogelen in 't algemeen Vettehtiéëi
cfnderfcheiden in Land- en Water* Vogelen ; waar kogelt*
in men dan nog eenige Onderdeelingen maakt,
't zy naar hunne aart en levensmanier, van
wilde en tamme, van Roofvogelen, enz.; 'tzy
naar hunne grootte en geftalte, inzonderheid
ten aanzien van hunne Bek en Pooten. In de
ls7oordfchc Landen, alwaar een groote menige
te is van Pluimgedierte wordt nog een Hoofde
foort van Vogelen gevonden , die men gemeen-
lyk noemt Strandvogelen. Deeze onthouden zig
aan den Oever* op de Schorren of Klippen* en
leeven daar ten deele van kleine Viflchen i dief
£y met hunnen Sneb bereiken kunnen ; ten dee-
le van Moffelen en Schulpen , Wormen , Wièt
4 Eigenschappen
II. en allerlcy wat de Zee opwerpt , en , hun da-^
Afdeel. ge]yks door den Vloed aangebragt zynde, van
I. Hoofd- je terug gelaten wordt. Zy waagen zig
niet ver in 't Water, en kunnen derhalve als
een middelfoort tuflchen de Land- en Watervo*
gelen worden aangemerkt.
Sfrandr o. Van deeze laatftgemelde Vogelen heeft Noor-
gelen, wegen, zo wel als de Noorder- en Wefter Ei-
landen van Schotland , een onbefchryflyke me-
nigte , die in de uitgeholde Oevers en kloven
der Bergen of Steenrotfen huisveften en van
welken men , by ftil Weer, de Zee , zo ver het
Gezigt reikt , ziet grimmelen. De Schaalen hun-
ner Eijeren zyn dikker en harder dan gemeen-
lyk , 't welk men zou kunnen aanmerken als
eene voorzorg der Natuur, om deeze Eijeren
een weinig meer voor de verkoeling te befchut-
ten , terwyl het Wyfje afwezig is om haar
Voedzel te zoeken : doch de meeften worden
van 't Mannetje en Wyfje, beurtelings, uit-
gebroed. Deeze Eijeren , die men op fommi-
ge plaatfen in groote menigte kan vinden y
ftrekken tot Voedzel der Ingezetenen van die
Landen , en worden ook naar de Steden ge-
bragt. Voorts trekt het Landvolk zyn voor-
deel van de Vederen en het Dons, 't welk
dit Gevogelte in menigte vallen laat , in te za«
melen. Het Vleefch van fommigen is eetbaar
en fmaakelyk, van anderen wat Thraanig ea
geil, wordende van de Boeren in Azyn half
&aar
der Vogelen. 5
gaar gekookt , of ingezouten , tot Voorraad te- n.
gen den Winter. Afdeel.
Hoe menigvuldig, nu, deeze Strandvogelen l-HcoFD^
STUK.
in de Noordelyke Landen zyn , zy onthouden Geva„r]y
zig in zulke ontoeganglyke Verblyfplaatfen , ke vocel-
dat het veel moeite en levensgevaar koft , hun *an& m
te vangen. De Boeren houden wel Honden daar gen , enz,
toe , doch zy moeten zelf de fteile Rotfen be-
klauteren, en van derzelver toppen elkander
aan een lange Koord nederlaaten , om de Vo-
gels , 't zy met de Hand te grypen of met een
Stok dood te (laan. Op 't Eiland Faro, van
waar men jaarlyks eenige duizend Ponden Plui-
men naar Koppenhagen zendt, gefchiedt de
Vogeljagt op dergelyke manier als in 't Noord-
land van Noorwegen, wordende door den Heer
Debes , die veele jaaren aldaar Paftoor geweefè
is, zeer uitvoerig befchreeven.
3, Het is naauwlyks te gelooven, zegt hy,
„ met hoe veel moeite en gevaar deeze
„ Vogels worden opgeipoord in fteile Geberg-
„ ten , waar van de meeften over de tweehon-
„ derd Vademen hoog zyn. Ook is het gantlch
„ byzonder Volk , door de Natuur als daar op
afgerigt, die men noemt Vogelaars of Vo-
„ gel vangers. Zy gebruiken 'er, ten voornaam»
„ fte, twee manieren toe, klauterende of van
„ onderen by hooge Rotfen op , die zo (teil
5, zyn als een Muur, of laaten zig aan een dik
„ Touw van den Top des overhangenden Bergs
3, neder, om in de holte te komen» Als zy
J.DEM. iv, siu*, A 3 33 'er
6 Eigenschappen
jl „ 'er by op klauteren, heeft ieder een Stok,
Afdeel. „ van elf of twaalf Ellen lang , met een Yze-
I H >ofd „ ren haak aan 't eene end, by zig, waar me-
5, de de genen die in de Schuit of op de Klip-
3, pen zyn, den genen, die op zal klauteren,
5, aan het Touw dat hy om zynen Middel ge-
„ bonden heeft, of aan de Strikken, welken
„ aan zyne Beenen zyn , opvoeren , tot dat
„ hy aan een plaats komt , daar hy zyne Voe*
„ ten vaft kan zetten. Op de zelfde manier
„ wordt nog een Man derwaards geholpen , en
„ deeze twee zig, met een lang Touw tus-
„ fchen beiden , aan elkander vaftgemaakt en
„ ieder zulk een Vogelftok in de hand hebben-
3, de, die zy des noods aan hunnen Middel kun-
3, nen ophangen, klauteren al hooger, zogoed
als zy kunnen. Nu voert de een den ande-
ren , met zynen Stok , op waards , dan trekt
„ die weder, aan het Touw, zynen Makker
„ naar om hoog. Op deeze wyze gaan zy
„ voort, tot zy zo hoog komen, als de Voge-
3, len zig onthouden , en dan vervolgen zy
3, voorts de Vogelen, in ft Gebergte, naar hun
9, welgevallen. Dewyl , nu , aldaar veele
„ Steilten en Afgronden voorkomen , zo ge-
3, beurt het dikwils dat een van beiden valt,
„ die dan van den anderen, doordien zy te fa-
3, men aan een Touw vaft zyn , gehouden
3, wordt: doch fbmwylen rukt de vallende den
,t anderen met zig , zo dat zy beiden ite plet-
v ter
der Vogelen, 7
ter raaken , en dit doet Jaarlyks cenige Vo- \ ƒ
3, gelaars fneuvelen. Afdeel,
,, Indien dat Gebergte zelden bezogt wordt, I- Hoofd-
„ vinden zy dikvvils de Vogels zo tam , dat STÜK*
„ dezelven zig met de Hand laaten grypen ,
inzonderheid wanneer zy te broeden zitten
„ of Jongen hebben. Zo zy aan 't vliegen raa-
s, ken , weeten deeze Vogelaars hun met een
„ Net, dat zy by zig hebben, doormiddel
3) van hunnen Stok in de Vlugt te vangen of
„ dood te flaan. Onder aan den Berg, nu,
legt een Schuit met Volk, welken zy die
„ Vogelen toe fmyten, blyvende, als het goed
„ Weer is, fomwylen wel agt Dagen in ?t Ge.
„ bergte , daar genoegzaamc Holen zyn om te
„ flaapen, en Spyze hebben zy by zig. On-
„ dertuflehen gaat dit Volk daaglyks voort met
„ Vogelen , en des avonds wordt het gene zy
„ gevangen hebben naar huis gebragt.
„ Sommige Bergen zyn zodanig gefield, dat
„ men dezelven onmooglyk van onderen kan
„ beklauteren ; derhalve tragt men van boven
5, te komen in de holligheid des Bergs. Dit is
3, de andere Manier van Vogelvarigft, at Stege*
„ naamd, welke aldus gefchiedt. Zy neemen
3, een foort van Touw, drie Duimen dik en
3> tagtig of honderd Vademen lang , waar van
3, de Vogelaar het end om zyn Middel bindt,
3, haaiende hetzelve tuiïchen de Bcenen door 3
3> zo dat hy 'er in zitten kan. Dus wordt de
3» Man 3 met zynen rto'r, van den top des
i.DttL. iv.siwk, A 4 Berg»
S Eigenschappen
IL 5> Bergs neergelaten, door zes Man, die het
Ar deel. ^ Touw vaft houden, dat men, om door de
I. Hoofd- ^ fchuuring niet te breeken, over een dik blok
„ Houts laat glyden. Voorts is 'er nog een
„ dun Touw aan zyn Lyf vaft, waar mede hy
„ een teken geeft, of men hem verder neder-
ff laaten , ftil laaten hangen of weder ophaalen
v moet. Hy is , middelerwyl , in groot ge-
3, vaar, wegens de Steenen , die, door het
3, Touw los gerukt zynde , van den Berg af-
„ vallen; waar tegen hy wel een dikke Wolli-
„ ge Muts op 't Hoofd heeft; doch als de Stee»
„ nen , die 'er afvallen , zeer groot zyn , dan
3, koft het hem dikwils zyn Leven, Ook be-
veelen de meeften , als zy op die wyze zul-
„ len nederdaalen, hunne Ziel in Gods han-
3, den. Het Werk zelf , hoe moeijelyk ook
3> voor onbedreevenen, die door het draaijen
3, van het Touw zwindelig worden , is maar een
Spel voor fommigen s die zig in het Touw
5, kondig weeten te zwenken , en, door het ftoo*
5, ten met hunne Voeten of met den Stok , te
„ komen waar 't hun behaagt ; ja zelfs de Vo-
3, gels , zo als zy in het Touw zitten , in dc
3, Vlugt te vangen.
„ Wanneer zulk een Vogelaar een plaats
» vindt , onder den overhangende Bergtop ,
p daar een vlakke Rots is gelyk een Vloer of
9% Bank, zo weet hy, en dit is de grootfte
„ Konfl, zig binnenwaards tefmyten, endaar
o5 zig met de Voeten vaft te houden , tot dat
der Vogelen. 9
P9 hy op de Beencn ftaat. Dan zig los gemaakt n.
hebbende van het dikke Touw , maakt hy het- Afdeel.
«, zelve aan een Steen vaft, op dat het niet zou LHoon>
STUK»
„ kunnen weg glippen, en in de holte van den 1
„ Berg rond gaande , vangt en doodt hy de
„ Vogelen , 't zy met de Handen , of met zyn
95 Stok, op de voorheen gemelde wyze. Als
5, hy 'er genoeg heeft, bindj: hyze tefamenaan
„ het dunne Touw en geeft een teken, om 't
„ zelve op te haaien, Dus arbeidt hy den ge-
„ heelen dag, indien 'er genoegzaame Voor-
„ raad is in het Hol , en , 'er weder uit
„ willende, maakt hy zig aan het dikke Touw
?, vaft , als te vooren , geevende een nieuw te-
3, ken om hem op te haaien , of klimmende
n zelfs ibmtyds wel by het Touw op , wTai>
?, neer hy nog een deel Vogelen, om zynen
„ Middel gebonden, met zig boven brengt.
,, 't Gebeurt fomwylen , dat tot deezen Vangft
„ geen Menfchen genoeg by der hand zyn, om *
„ het dikke Touw vaft te houden : dan Haat de
3, Vogelaar een Pa^l fchuins in den Grond en
„ maakt daar aan het end vaft , laatende zig by
,, het Touw neder. Sommige Bergen, in te-
5, gcndeel, zyn zo gelegen , dat men van 't Land
„ bekwaamelyk binnen dezelven komen kan ,
„ en dan is de Vogel vangft, in derzelver Klo-
„ ven, zeer gemakkelyk. Men vindt, vveder-
om, Klippen onder 't Land, die wel hon-
3, derd Vademen boven 't Water uitfteeken,
„ waar op en binnen te komen het even zo ge-
hVisi. iv. stuk A 5 35 vaar-
io Eigenschappen
II. 3> lyk is als in de Bergen. Zy helpen malkan-
Afdï- êl, 55 der op dezelven en maaken 'cr boven aan een
I. Hoofd- j5 ftCYfc Touw vaft, 't welk zy den geheelen
„ Zomer laaten bly ven , om in de holte van de
„ Klip te kunnen komen , t'allen tyde, alshec
„ hun behaagt.
Srryk- of Onder de Water- en Landvogelen heeft men
Trek-Vo- een onderfcheiding gemaakt, verbeeldende zig
geien. ^ fommigen derzelven Stryk- anderen Trek-
Vogelen waren. Door het eerfte verftaat men
de zodanigen , die den Zomer by ons doorbren-
gen en voortteelen, maar tegen den Winter in
Schooien zig verzamelen en hier en daar op he:
Aardryk nederftryken , om de koft te zoeken ,
zonder hun Vadeiland te verlaaten : gelyk dit
in de Vinken, Sysjes en dergelyken plaats heeft.
Trek- Vogelen worden zodanige genoemd, die
in de Lente uit andere Landen met geheelc
zwermen tot ons overkomen , en in 't begin van
den Herfft, of tegen den Winter, wederom el-
ders verhuizen ; gelyk dit van de Oijevaars,
Zwaluwen en Leeurikken, in 't algemeen ge-
loofd wordt.
Dat 'er zulk eene Verhuizing der Vogelen
plaats heeft, is van oads reeds bekend en als
eene Waarheid aangenomen geweefh Cicero
merkte aan, dat de Kraanvogelen , wanneer zy,
om warmer Landen op te zoeken , over de Zee
vliegen , zig fchikken in de gedaante van een
Driehoek. Wanneer Palamedes zig beroem-
de de Gnekfche Letter Y te hebben uitgeven-
der Vogelen. iï
den, dreef Ulysses den fpot daar mede, zeg- Jf
gende dat de Vogelen dien Letter formeeren Afdeel,
in hunne Vlugt. Nog meer worde dit beveftigd, l. Hoofd-
doordien men in de Heilige Schrift leeft, dat STUK*
een Oijevaar aan den Hemel zyne gezette ty den
weet , en dat een Tortelduif, Kraan en Zwa-
luwe , den tyd haarcr aankomfte waarneemen (*).
Linn^us verhaak, dat hy, in den jaare 1732,
een Rivier van Lapland, zynde eene der groot-
ften , byna agt Dagen lang , zo wel by dag als
by nagt , geheel bedekt zag met Eendvogelen •
die allen van daar naar de Zee gingen , trek-
kende verder Zuidwaards voort. Ook is het
zeker , dat die groote menigte van Vogelen , waar
van dat Geweft, in de Zomer, grimmelt, en
daar de koft vindt aan de Muggen , die 'er dan
zo onverbeeldelyk veel zyn (f), voorden Win-
ter van daar verhuizen moet(t). Dit doen de
meeften van den Rang der Müscchen, inzon-
derheid de Dunbekken , wegens 't gebrek van
Infekten; de Steltloopers en Ganzen, om
dat het Ys hun den toegang tot Wormen,
Kikvorfchen en Viflchen belet wordende de-
zelven, door de langte der Zomerfche dagen,
de overvloed van Voedzel, dikker Kleedingen
de gelegenheid om te Paaren, weder naar het
Koo den gelokt (§),
Dit
(*) Jfrem. Kap. VIII. vs. 7.
(t) Zie her III. Stuk deezer Nat. Hifi. bladz. 113,
(t) .Amotnit. ^Acad. Vol. IV. p. 565,
{§) Syjh Nat. Eci. decima. p» 8o.
1
ii Eigenschappen
II. Dit denkbeeld, hoe algemeen ook aangeno*
Afdeel. men } Werdt onlangs beftreeden door den ge*
stuk°0FD' *ecrc*en Natuurkenner Klein , inzyne Inleiding
De Verhui- van ^e Hiftorie der Vogelen : daar hy met kragt
zing der beweert , dat de Zwaluwen , zo min als de Oije-
enOijevaa- vaaren , tegen den Winter naar andere Gewes-
renbetwift. ten trekken, (lellende in tegendeel valt, dat
zy , of in de Aarde , of in de Slyk van Poe-
len en Moeraffen kruipen, en daar den Winter
als levenloos doorbrengen , tot dat de Voor j aars
warmte haar wederom in beweeging helpt en
als doet herleeven (*). Ook beweert hy ver-
der, hoe het zeer waarfchynlyk is, dat byna
geene Vogelen uit het Land, waar in zy ge-
boorenzyn, verhuizen (f). De ongerymdheid
van dit Gevoelen is in verfcheide opzigten blyk-
baar. Men zou deeze Beeften, immers, byna
overal in de ftaande Wateren of Rivieren moe-
ten aantreffen. Daarenboven wordt opgemerkt,
hoe zy, in de Herfft, zig op de Kuften van
Engeland, aan de Noordzee, by een verzame-
len , en ook aldaar 's Voorjaars in menigte ge-
zien worden; 't welk een duidelyk bewys is
van haar vertrek en wederkomfte over Zee.
Men ziet ze zelfs, met een gunftigen Wind,
van daar weg vliegen. En, op dat men niet
moge denken, of zy ook in de Noordelyke
deelen van Europa bly ven , behoeft men flegts
deq
(*) Zie het II. Deel der Uttgezogte Pirbandelmgen »
bladz. 210 en 260.
(f) Zie het V. Deel, bladz. 22, enz.
der Vogelen. 13
den Reistogt in te zien van den Heer Adanson ft.
naar Senegal , die ten dien opzigte het volgen- Afdeel,
de heeft waargenomen (*). L HooFD~
ö v J STUK,
„ Den 6 Oktober des jaars 1749, omtrent Waarnce-
,, half zeven Uuren 's avonds [zegt hy] ons ming van
„ bevindende omtrent vyftig Mylen van de AdaNS0N*
„ Kuft, [tuiTchen Senegal en Goerée ,] kwamen
„ vier Zwaluwen haar nagtverblyf neemen op
,3 ons Sehip en ftreeken neer in' het Want. Ik
„ ving ze allen gemakkelyk en kende ze voor
„ Europifche Zwaluwen. Dit gelukkig Voor-
val beveftigde my in het denkbeeld, 't welk
3, ik my geformeerd had 5 dat deeze Vogelen
Trek* vogelen zyn, en, tegen de nadering
„ van den Winter in Europa , de Zee paffeeren,
3, om in de Landftreeken tuffchen de Keerkring
3, gen te komen. Ook heb ik federt opgemerkt,
3, dat zy zig nimmer te Senegal vertoonen,
„ uitgezonderd in dat Saizoen, Een niet min-
„ der merkwaardige omftandigheid is, dat te
„ Senegal de Zwaluwen geene Neften maaken,
„ gelyk in Europa , maar alle nagten , by paa-
3, ren of enkeld , in hét Zand leggen op den
„ Zee-Oever, daar zy liever verkiezen haare
„ wooning te veftigen, dan Landwaardsin. Ook
,3 ziet menze aldaar, wanneer het Winter in
3, Europa is, vergezeld van Kwartels, Kwik-
3, Haartjes en eenige andere Trekvogelen , die
3, daar
(*) Poyagê at* Senegal g dans VBiJl. N4t. d# Stw«
gal. Pari» 1757. p. 6jr
1, I>£El. IV. Siviu
I. Hoofd
STUK.
Aanmer
14 ËlGÊftSCHAPPErf
II. „ daar jaarlyks komen , wanneer de Winter-
Afdeel. $i koude hun uic Europa heeft doen verhui*
„ zen
Dewyl de Heer Klein ten opzigt van de
kingen van Zand- of Oever -Zwaluw (Hirundo Riparia)*
Collin. flejjjjr verzekert, dat dezelven tesendenWin*
ter gaan kruipen in Holen , die zy 's Zomers
tot het teelen van haarc jongen hadden ge*
maakt en gebruikt; om aldaar, gelyk de Slan-
gen , Haagdiflen en eenige andere Dieren doen,
dat koude Saizoen in een ftaat van werkeloos-
heid , of al flaapende , door te brengen (*) ; zo
heeft de Heer Collinson , Lid der Koninglyke
Sociëteit van Londen , zig toegelegd om zulks
naauwkeurig te onderzoeken. Alzo , nu , de Zan-
dige fteilten , waar in deeze Zwaluwen neftelen,
meeftendeels ontoeg3nglyk zyn , hadt hy veel
moeite, om een plaats daar toe uit te vinden:
doch eindelyk ontdekte hy een Zandheuvel,
die tot zyn oogmerk bekwaam was , by het Dorp
Byfleet in Surrey, welks Predikant, zyn Vriend
zynde , op zig nam de Waarneeming te doen ,
zendende hem, in een Brief van den 22 Oófc>
ber 1757 , het volgende Berigt (f).
De2and- „ Ik nam een vierkant van omtrent twaalf
zwaluwtn Voeten, over dat gedeelte van de Spleet,
nier gevon 0 ,
deninhaare,, daar de Holen dikffc waren, 't welk ik oo#
Hoien* 3> deelde dat , in 'e nedergaan van de opper-
„ vlak-
(*) Zie hef IT. Diel der Uitgezogte fftrhamdel. bladx*
aoo.
(f ) Pbtlof. Transatt, tbr 1760. Vol. LI. p. 3. p. 4<$J.
der Vogelen. 15
5, vlakte , omtrent veertig Holen zou beflaan. Jl
3, Ik ging aan 't werk, en kwam aan de Holen, Afdeel.
„ doch vondt geene Zwaluwen, en niets dan r-Ho<>ró-
STUK»
„ oude Netten in het uiterfte end van de Ho-
„ len, die van anderhalf tot twee en een half
„ Voeten diepte hadden, van den ingang af»
3, Wy doorzogten, zorgvuldig, ten minde
„ veertig Holen , maar vonden geen Vogelen ,
3, hoewel ten minde dertig derzelven met Nes-
3, ten voorzien waren. De paflagie naar die
3, Neften liep ten naaften by in een Horifon-
3, taaie Lyn , doch zy waren omtrent anderhalf
s, Duim beneden den grond van die paflagie *
3, gedooken. Het onderfte derzelven beftondt
3, uit Stroo3 waar op grof en fyn Hooy lag,
3, zynde het maakzel deezer Nefteo niet zeer
„ fraay. De weinige Eijertjes, die de Vogels
3, hadden agter gelaten, bevond ik zuiver wit
3, van kleur, zonder vlakken, zo groot als die
„ van een Roodborftje
De Heer Collïnson verhaalt ons verder , als
een onbetwiftelyk oogbewys van de verhuizing
der Zwaluwen, dat hy in twee verfchillende
jaaren , tegen 't end van September , op dagen
wanneer de Zon zeer helder fcheen, des mid-
dags in zyne Tuin wandelende , en opziende in
de Lugt, tot een zeer groote hoogte, duidelyk
een ontelbaarc menigte zag van Zwaluwen ,
die in 't ronde vloogen en al hooger fteegen ,
tot dat hy dezelven niet langer kon onder-
fcheiden. Ook verhaalt hy , dat hy dikwils den
iv. stwk. Heet
j6 Eioensc mappen
U. Heer Charles Wager, eerften Lord der Ad~
Afdeel, miraaliteit , hadt hooren vertellen, hoe deeze,
I Hoofd- 0p een Vanzvne t'hais reizen , vroeg in 'tVoor-
jaar, komende in den Mond van 't Kanaal aan
de Spaanfche Zee * een grootc troep Zwaluwen
op 't Schip kreeg f die in zyn Want neerftree-
ken , zo dat ieder Touw byna 'er mede bedekt
was niet alleen , maar ook de Dekken en het
Lofwerk overal daar mede gevuld. Zy hingen
aan elkander gelyk een zwerm Byën , en fchee- .
nen byna geheel uitgehongerd te zyn , hebben-
de niets dan Veders en Gebeente : maar , door de
rufte van eene Nagt verfrifcht zynde , toogen
zy des morgens weder op de vlugt. Kapitein
Wright hadt den Heer Collinson ook ver-
haald, dat hem , op zyne Reize van Philadel-
phia naar Engeland 9 iets dergelyks voorgeko-
men was (*).
Faflaoie Nog vind ik eenige Waarneemingen van den
der v oge- j_jeer Qodeheü de Riville , Kommandeur der
Jen over t 7
Eiland Ridder-Orde van Maltha, waar door de Ver*
Maltha. huizing der Vogelen, uit Europa in Afrika,
handtaftelyk wordt beveiligd. Deeze Heer
fchreef, in een Brief van den 8 Jan. 1749, aan
den Heer Reaumur dien aangaande zeer om-
ftandig (*). „ In de Maand Maart (zegt hy)
j, komen de wilde Duiven op Maltha , zy tee~
3, len 'er haare Jongen en gaan , in 't begin vaa
Ju.
(*) Phil Tranfaft. als boven.
(t) Mem. de Mathem. V de Phyfiq, Tom. IIX. Paria
der Vogelen. 17
35 July , op Sicilië en in Kalabrie Hennipzaad ce- j>
3, ten. Daar is nog een andere Soort van wil- Afdefx,
3, de Duiven, die hier in de Maanden Oktober I. Hoofd-
STUK»
„ en November pafleeren, doch zig niet op-
3, houden. In de Maand April brengt de Zuid-
33 wede Wind ons de Boucbraies (*) aan 3 en te
3, St. Joris (f) pafieeren de Kardinaalen en
3, Kwartels met een Noord weden Wind. Dit duurt;
j, de geheele Maand Mey, en in dezelve heb-
3, ben wy , als de Wind Zuidooft loopt , Tor-
3, telduiven. De Koekoeken pailèeren ook in
„ die zelfde Maand. Men vindt in Mey Vygcn-
„ eeters die zeer mager zyn 3 welke vervol-
33 gens, in de Maand September, te rug pas-
33 feeren na de eerde Regens, met Zuidoofte,
3, Oofte en Noordoofte Winden ; zynde alsdan
„ zeer vet en frnaakelyk. In de Zomer paffee-
„ ren hier drie foorten van Snepjes ; de Rots-
,, Snepjes, de zwarten, en een andere Soort ,
„ genaamd Pispous. 't Is dc Oofte Wind die
„ ons dezelven aanbrengt. De eerde Soort
3, begint te St. Jan, en zy volgen op elkander.
3, Ten zelfden tyde paüeeren ook de Wulpen
3, met een Noorden en Noord weden Wind , ko-
„ mende te rug in September en blyvende dan
,3 tot de aankomd der Sneppen De halve
3, Sneppen komen nog te St. Jan9 en men vinde
5> 'cr
(*) De Eouchraies zyn Landvogelen, byna zwart vast-
kleur, van grootte als de Goud Plevier: zy hebben dein
Kop raamelyk groot, den Bek fcherp, breed en plat*
(f) De Dag van St. Joris komt op den 23 AvtaL
I. Dist* IV, Stuk. B
STUK,
18 Eigenschappen
jj# „ 'er fteeds , tot dat de paftagie der Sneppen
Afdeel» m t eenemaal geëindigd zy. De Valken , Bui-
L Hoofd. ^ ferts en andere Roofvogelen , pafieeren in
„ April met een Noordooften Wind, maarhou-
n den zig niet op : zy keeren in Oktober te
„ rug mee een Zuiden , Zuidweften en Weften
„ Wind, en op dien tyd is het dat men ze
M vangt , zynde daar toe de befte gelegenheid
M met een koelen Wind en Regenbuijen.
„ Wy hebben , in Oktober en November ,
9y een fchoone Jagt op Leeurikken , Lys-
„ ters , Waterhoenderen , Goud-Plevieren ,
Sneppen , Talingen en wilde Eendvogels,
& De Plevieren zyn overvloedigft met een
„ Noordooften , de ^peppen met een Noorden
3, en Noordnoordweften Wind, Ik moet hier
„ aanmerken , dat het Franfche Spreekwoord ,
yy te St. Venys vindt men overal Sneppen (*)5
yy geen plaats heeft in dit Land : 't is zeldzaam
„ dat wy eenige Sneppen zien in Oktober,
„ maar hunne groote pafiagie is na St. Martea
„ tot aan het end van November. In Proven-
yy ce vertooncn zy zig , volgens het berigt van
verfcheide Perföonen , niet dan tegen '& end
yy van Oktober: zo dat de pafiagie, naar reden
yy van de hitte des Lands , vertraagd wordt. In
yy November begint de Sneeuw te vallen op Si*
3> cilie. Ik heb opgemerkt, dat de Sneppen
„ niet vliegen kunnen voor den Wind , gelyk
yy dü
(*) 4 U Saint JDenjs , Becasfe en tont pajs.
DER VOGELËN. 19
„ Kwartels; alzo de Noorde Wind, diezean- fjé
„ ders in Barbarie zou kunnen overvoeren, Afdeel,
3, haar noodzaakt op Makha te blyven. Dit I. Hoofd-
zal zonder twyfel hebben doen zeggen : by
„ gaat met de Neus in den Wind , als de Snep-
pen. De Kwartels, in tegendeel, gaan voor
„ den Wind van 't eene Land naar 't andere
„ over; want, in de Maand Mey, doet de
Zuidoofte Wind haar in Vrankryk paflceren;
„ zy komen hier niet dan met een Noordweften
Wind , die haar tegen is om in Provenee te
„ komen. Als zy, in September, uit Vrank*
3, ryk te rugketren, brengt de Zuidoofte Wind
„ 'er ons veelen aan; om datzy, met zulk een
„ Wind , Barbarie niet kunnen bereiken. De
3, Lyfters komen hier niet met zekere bepaalde
Winden. Als met helder Weerde Lugtfchie-
lyk betrokken wordt en een Onwcder voor-
„ fpelt, dan vindt men het Aardryk bedekt met
dit Gevogelte. De Noordwefte Wind brengt
„ 'er egter ons fomtyds aan , en de Zuide of
„ Zuidwefte Wind doetze verdwynen. Het is
3, veelen myner Vrienden gebeurd , dat zy
3, 's morgens uitgingen met een dunne Mift,
3, 't welk gunftig Weer is tot den Lyftervangft*
3, en 'er niet vonden , fchoon men hun verwit-
3, tigd had , dat 'er in menigte waren : zo dac
3, zy fchielyk moeften weg gevloogen zyn.
3, Somtyds vindt men Leeurikken den gehee**
„ len Winter door , en de fchraale Vogel-
„ jagt , die wy in Maart hebben , doet ons bly-
i« dxeu iv.Stw B & ken*
no Eigenschappen
II. ken, dat in 't algemeen al het Gevogelte, \
Afdeel ^ we]j. ons ^ jn September , Oktober en Novem-
}'lt°0FD' 99 ber, zulk een overvloedige Jagt geeft , ten
Si UK*
'9'i dien tyde ons Eiland pafleert : waar van men
„ egter , zo ik meen , de Sneppen moet uit-
,, zonderen.
De Gaai- y9 Ik heb vergeten te zeggen , dat de Barba-
jen zyn
Tïek-voge- ^ rifche Gaaijen, die van de Natuurbefchry-
^cn' vers Straatsburgfche (*) genoemd worden ,
„ hier ook in Mey en September pafleeren.
Deeze Vogelen fchynen hun Neft in de
Grond te maaken. Een Jaager heeft my ver-
„ zekerd, dat hy in de Maand Juny 'er een zag
komen uit een hoop Aarde , daar een gat in
„ was ter grootte van een Vuift, en op die
plaats graavende , naar 't beloop van het Gat,
't welk zig waterpas uitftrektc, vondt hy,
ter diepte van een Voet of daar omtrent,
een Neft van Kaf cn Takjes, waar in twee
„ Eijeren waren De Heer Adanson heeft,
op zyne Togt naar Senegal , niet ver van de
Kuft ook zulke Gaaijen ontmoet , die hy ver-
zekert dat Trekvogelen zyn, komende des
Zomers , voor eenigen tyd , in de Zuidelyke dee-
len van Europa en tegen den Herfft weder
naar Afrika vertrekkende, om daar hun Verblyf
te houden in 't overige van het Jaar (f).
Hier door vervalt het denkbeeld van Klein,
dat
(*) Garrulus Argentoratenfis. Raj. ,^É>.4I.Edw.^4>,
Tab. 109.
(t) F 97a£e Senegal, p. 16,
der. Vogelen. 21
dat de Vogelen nooit uit het Wereldsdeel ,
waar in zy gebooren zyn , verhuizen zouden , Afdeel.
om een warmer Geweft tegen den Winter op te Hoofd.
STUK»
zoeken (*), en, dat dit weezentlykmet verfchei-
Waarnee-
de Vogelen plaats heeft , blykt ons nader uit dc minren
Waarneemingen van den geleerden Heer Has- van Has'
selquist, op zynen Togt naar de Oofterfche in Egypte.
Landen , die ons het volgende berigt geeft (f).
De Plevieren en verfcheide Soorten van Snep-
„ pen trekken in de Maanden December en Ja-
„ nuary klein Afie in ; doeh in Egypte, daarzy
„ uit Griekenland en Turkye (even als uit Euro-
pa in klein Afie) haar Winterleger neemen , ko-
fy men zy reeds in 't begin van Oktober. De
Spreeuw trekt uit Vrankryk, Italië en de Zui-
„ delyke deelen van Europa, in de Winter-
Maanden naar Egypte. In de Maand Septem-
ber komen 'er de Ortolaanen. De Groene Braak-
„ vogel landt 'er in de Maand November aan ,
houdende 'er den geheelen Winter en het
grootfte deel des Voorjaars zyn verblyf. De
„ Kievit komt in de Maand September in Egypte,
„ alwaar hy den geheelen Winter vertoeft, 't Is
„ wel waar , dat de onzen vroeg weg gaan , doch,
„ of zy naar Egypte vertrekken , durf ik van
„ hun zo min verzekeren als van onze Plevie-
„ ren. De Smienten en wilde Eenden komen in
„ de Maand November, na de Overftroomin-
w gen
(*) Zie het V. Deel der Uitgezogte KrbandeL blaJz. 3?.
(|) lAmanit. ^Acad. YüL.IV. p. 579.
IfD£it% IV. Stuk. B 3
tft Eigenschappen
IL » gen van den Nyl, zeer menigvuldig in Egyp-
Afdeel. 9i te; doch dat de onzen zo ver trekken zou-
I. Hoofd- - den, kan ik naauwlyks gelooven. VanKwar-
STUK
„ telen worden , in 't begin van Maarc , de
Velden der Egyptcnaaren bezogt ; maar, als
„ de Oogft in huis is , verdwynen zy altemaal.
„ Zo komen 'er ook, in de Maand Oktober ,
Kraanvogelen in menigte , uit Turkye. De
„ Pelikaanen trekken in 't midden van Septcm-
„ ber , op ryën en met een (lompen hoek ge.
„ fchaard , op gelyke manier als de Ganzen ,
in Egypte , houdende by Zomer hun verblyf
5, aan de Zwarte Zee en de Oevers van Grie-
j, kenland. In 't laatfte van September of in 't
„ begin van November, tegen 't endderOver-
ftroominge, komt een ongelooflyke menigte
van Kraaijen in Egypte , om de Kikvorfchen
ï^tmphihia en andere Dieren van beiderley Leven * , die
„ dan het geheele Aardryk aldaar bedekken v
„ met de Reigers en Valken op te zoeken.
„ Deeze Kraaijen . die in Vrankryk en Enge-
land den Zomer doorbrengen, zyn nimmer
in Sweeden te vinden.
De Stem Zo z^en WY dan de Verhuizing der Voge-
éer Vogc- len, uit het een in *t andere Wereldsdeel, door
Oog getuigen geftaafd. Ik gaa over tot eene
andere Eigenfchap, die de Vogelen niet minder
van byna alle andere Dieren onderfcheidt , te
weeten hunne Stem. Immers de meefte Dieren
maaken wel eenig Geluid , 't welk in fommi-
gen de kragt vaa des Menfchen Stem ver te bo.
ven
DER V G E L E N. $3
ven gaat, doch het is veelal niet dan cenfoort j]
van Gelchreeuw, Geloeij of Balken, 't welk Afdeel*
door zyne eenvormigheid het Oor verveelt of Hoofd*
STUK»
het Gehoor byna verdooft en tot afgryzen of
verfchrikking ftrekt; daar, in tegendeel, het
Geluid, 't welk de Vogelen maaken, in 't al-
geméén de Ooren fireelt, en in fommigen den
hoogften trap bereikt vanlieflykheid, onnavolg-
baar voor de bevalligfle Keelen of welluidend*
fte Inftrumenten.
Ondertuffchen , fchoon de Vogelen nader aan
ons fchynen te komen door hunne Stem , dan
de Viervoetige Dieren ; dewyl 'er onder zyn ,
die men niet alleen konftige Deuntjes zingen ,
maar ook praaten leeren kan ; verfchillen nog-
thans de Werktuigen hunner Stem meer van
die van onze Stem , dan de Werktuigen van de
Scem der Viervoetige Dieren , en hebben een
grootcr getal van opmerkelyke byzonderheden.
Zy hebben , zo wel als wy , een Spleet * aan den * Glottis
ingang der Lugtpyp f geplaatfl: , doch welker \Tt*ch**
Lippen , onbekwaam zynde tot het maaken van
genoegzaam vlugge drillingen in haare onge-
voelige deelen , byna niets tot de formeering
van de Klanken toebrengen. Hierom heeft de
Natuur hun begaafd met een tweede Lugtpyp,
die men de inwendige noemt, gelegen daar de
Stam der andere zig in twee Takken verdeelt , en
hier zyn de Werktuigen geplaatfl:, die voornaa-
melyk dienen tot de vorming der Klanken. Dee-
ze Werktuigen moeten wel onderfchciden v or-
i. Digi, iv, stvx, B 4 den
24 Eigenschappen
den van veele anderen , die aan de Vogelen en-
Afdeel. kel tot verzwaaring van 't Geluid , en om' de
I. Hoofd verfchillendc Toonen temaaken, gegeven zyn.
S7'UJv
De voornaamfte Werktuigen van de Stem
Werk-
tuigen van der Vogelen beftaan in verfcheiderley Vliezen,
de Stem. mjn Qf meer mjn Qf meer gCfpannen 9 en
in verichillende fchikkingen geplaatft. In zeke-
re Vogelen, gelyk de Gans en dergelyken , zyn
vier van decze Vliezen , eveneens byna gefat-
zoeneerd en aan elkander gevoegd, als de twee
ftukken van de Rietjes der Schalmeijen. Deeze
Vliezen , dus by paaren te famen gevoegd zyn-
de, maaken, gelyk men weet, als twee Vlie-
zige Rietjes uit , welker bovenfte deel oor-
fprong neemt van de twee Beenige en langwer-
pige Monden van de binnenfte Lugtpyp , en die
vervolgens, met hun onderfte deel, eindigen
aan den oorfprong der twee eerfte verdeelin-
*Brondhia gen van de Longepypen *.
Schoon deeze Vliezen , op de wyze van
meer of min volmaakce Rietjes gefchikt, naar
de foort der Vogelen ; de voornaamfte Werk-
tuigen zyn , dienende tot de vorming van
derzelver Stem; is het nogthans zeker, dat zy
de eenigflen niet zyn , die daar toe famenwer-
ken. Men heeft nog anderen ontdekt, in taa-
melyk groot getal , binnen de voornaamfte Lon-
gepypen. Deeze zyn dwars over elkander heen
geplaatft; kunnende hunne figuur enfehikking
vergeleeken worden by die van kleine Spinne-
webben, 't een boven 'c andere gefpannen zynde
der Vogelen. 25
in de rondagtige hoek, van twee Wanden, die jj#
digt aan elkander (taan , begreepen. De agter- Afdeel.
eenvolging van deeze kleine, zo dunne, Vlies- 1. Hoofd-
jes, op de gezegde manier geplaatfi, en allen STUK*
gereed om te drillen, geeft een Vertooning,
welke noodwendig ieder Natuurkundigen moet
doen opgetoogen (laan. De figuur van ieder
Vliesjc is als een Waflende Maan , en zy zyn ,
met hunnen ronden omtrek , aan den Wand der
Longepypen in diervoegen aangehegt, dat zy
een weinig hellen naar het end , waar door de
Lugt, die uit de Long komt, uitgaat. Men
vindt ze niet dan in de helft van de Buis of Pyp,
wanneer die in de langte is doorgefneeden : laa~.
tende de andere helft een vryën doorgang voor
de Lugt', hoewel dezelve niet voorwaardsfchynt
te kunnen gaan , zonder de gedagte Vliesjes
te beweegen.
Behalve deeze Vliesjes, welken de Heer He-
kïssant gevonden heeft in alleVogelen,die hy ge-
legenheid hadtteontleeden, ontmoet men 'er nog
anderen , op verfcheiderley manieren in zekere
ruime Been ige of Kraakbeenige deelen geplaatft.
Deeze deelen zyn van verfchillende figuur :
men vindt femmigen omtrent het midden, ande-
ren naby het end van de Lugtpyp ; men ontmoet*
ze vry dikwils in zekere Watervogelea van \
Geflagt der Eenden.
Om kort te gaan, in alle Vogelen wordt een
ander min of meer fteik Vlies gevonden, waar
van het gebruik zo wezentlyk is , dat zonder
i.Deil. iv.Sivk. B 5 htt
26 Eigenschappen
jj# hetzelve de Scem niet duidelyk geformeerd
Afdeel, zoude kunnen worden. Het is byna overdwars
I. Hoofd- geplaadt, tuflchen de twee Armen van het
Been , 't welk men by den naam van Brilswys'
*ïn lui* ^een * ' van tweederley Longen', Longeticf^
Vliezige en Vleezige, gefproken is, zo zal ik Vokdeö*
thans agt geeven op het maakzel van dat Lig.
haamsdeel in de Vogelen. Hetzelve verfchilt, van
de Longen der andere Dieren , niet alleen door
zyne plaatzing , als gehegt zynde aan de Rug
én Ribben, en doordien het veele openingen
heeft, die in den Buik doorgaan, welken de
Lugt binnen- en buitenwaards Vryelyk kan p&*
feeren ; maar oök , en wel inzonderheid | dcor
zyne zelfftandigheid. De Longen der Vogelen
zyn overal omgeven met een duri Vlies, famenge-
fteld uit menigvuldige Vezelen > die regt, dwars
en in allerley fchuinfe plaatzingen loopen 4 doèh
zo digt in elkander geweven zyn, dat zrggeenë
fcheiding of naad vertoont. Op eenigen afftand
van de Longen legt een ander dikker en ftei^
ker Vlies, beftaande ait dikker Vliezige Ve-
fcelen, aardig te famen gevoegd , en doof-
tegen met veele Vleezige Vezelen , die van
de Ribben komen en in dit dikke Vlies haate
M*
lt Dsex. IV. Stuk, C
34 Eigenschappen
Hm Inplanting hebben, maakende hetzelve vaftaan
Afdeel. de Wervelbeenderen van de Ribben,
ï. Hoofd- pe Ademhaaling beftaat in de Vogelen , zo
wel als in de Viervoetige Dieren, uit eene In-
haaling en Uitdryving der Lugt: doch in het
eerde Gevai gaat de Lu&t , wanneer zy de Lon-
gen uitgel pannen heeft , door 'c Geweefzei
van 't dunne Vlies in de ruimte, die tuflchen
't zelve en 't dikke Vlies in legt, en van daar
door de openingen van 't Middelrift in de hol-
ligheid van den Buik. De Uitademing vereifchc
eene famentrekking van alle de deelen , die zo
wel de Borft als den Buik bekieeden, en de
Lugt wordt dus niet dan met kragt of geweld
en zeer traag geloosd, moetende nog door het
Geweefzei van 't binnenfte Vlies, als door een
fyne Zeef, paffeeren : zo dat zy nooit geheel , en
miffchien maar voor een klein gedeelte , door
de Uitademing uitgedreeven wTordt.
De Natuur heeft dus zeer wyslyk gezorgd
voor die eigenfchap , van de Vogelen onaffchei-
delyk , het Vliegen naamelyk. Hun Lighaam ,
immers, diende altyd door zekere veelheid van
Lugt opgefpannen te bly ven , om genoegzaam
, ligt te zyn tot het zweeven in de Dampkring,
Zy verfchillen dan, in deezen, veel van de
Viervoetige Dieren , welker Longen in de ge-
zondheid rondom los zyn , en geen Lugt door-
laaten , zelfs niet in de holligheid der Borft.
Maar bovendien heeft hun Middelrift, dat eene
Peesagtige uitbreiding is van het Vleezige Vlies ,
zulle
i)ÉR'VOGEtEN, 35
ëene gefteldheid , dat het , verflapt zynde , verhei IL
venrond (laat naar het Gedarmte ; zo dat de Afdeel.
holligheid van de Borft , door deszelfs famen- L Hoofd-
trekkingen verkleind wordt: waar van regthet
tegendeel plaats heeft in ons Lighaam.
Ik gaa voort tot de belchouwing der Inge- Verréértog
wanden , die ter Verteering van de Spyzen die- clerSP?zen*
nen. De Vogelen hebben, gelyk reeds gemeld
is, geene Tanden, en niettemin gebruiken vee-
len hunner een Voedzel , 't welk de Vermaa-
ling, die wy aan de harde Spyzen met onze Kie-
zen toebrengen, dubbel noodig heeft. Men
ziet, by voorbeeld, de Hoenders, Eenden en
dergelyken , gantfch ongepelde 5 drooge Graan-
korrels, de Duiven Boonen inzwelgen om wel-
ken , dus ongebroken, te verteeren, noch onze
Maag , noch die van veele Viervoetige Dieren , in
ftaat zou zyn. Niettemin loozen zy geene van
zodanige Graanen onverteerd , ja hebben , in te*'
gendeel , een dunnen Afgang ; weshalve hier van
een byzondefe oorzaak fcheen gezogt te moe-
ten worden.
Veelen hebben die oorzaak gefield in zekef
Vogt, 't welk in de Maag der Vogelen huid*
veften en niet alleen Zuur , maar zo fcherp zou
zyn, dat het in ftaat ware om zelfs Glas te ont-
binden ; dewyl men 't zelve in de Maag vati
zodanige Vogelen dikwiïs vergruisd vindt tot
een fyn poeijer. In 't algemeen poogden zy
dit Gevoelen te bekragtigen * doordien men de
gemelde Vogelen Zand, Kalk* en Steentje* y
l. De«, IV. Siwk. G 2 Swife
36 Eigenschappen
IT. Stoffen die het Zuur temperen gel yfc bekend is,
Afdeel, zjot jnf]0kken. Men kan, wel is waar, de te-
stuk°0FJ> genwoor<3ighcid van een Zuur Vogt , in de Rok-
ken van de Maag deezer Vogelen, of eigent-
lyk in derzelver binnenfte Vlies, niet ontken-
nen , en het is ontwyfelbaar , dat dit Vogt iets
toebrengc, om de gemelde Graankorrels te ver-
murwen : duch de voornaamfle oorzaak fchynt
af te hangen van het maakzel'der Maag (*).
Het Zuur Dat het Zuur de oorzaak niet van de Vertee-
is daar van rjn~ jQ ^e Vogelen zy, blykt volgens den Heer
de voor* ö ö J ~ . 9 ö
naamfre Dü Verney in verfcheide opzigten. Men wordt
°%i£m*r geen Zuure Reuk, als zy gezond zyn, uit hun-
ne Keel gewaar (t). Ten anderen , indien de
ingeflokte Steentjes ftrekken moeften tot tempé-
ring van het Zuur, zo zouden zy de genen uit-
zoeken , die daar toe bekwaamd waren , en niet
de hardde en vaftfte van zelfftandigbeid , gelyk
brokjes Keifteen en Glas. Ook is 't klaar, dat
niet alle Vogelen Steentjes inflokken. 5t Zyn
die
(*) Volgens het Befluit der Proefneemingen van den
Heer Reaumur , ito het IV. Deel der UttgeZogte fréthun.
dèL bladz. 361.
(f) Wanneer ik , voor eenige Jaaren , eens KalkoemEi-
jeren door een Eend had laaien uitbroeden , tierden de
Pullen in de zes of agt eerite dagen , geduurende welken
ik ze gegoed had met brokjes hard gekookt Wit vanEy,
klein gefneeden , wonder fchoon ; en fcheenen thans fterk
genoeg om gebroken Boekweit te vetdraagen. Doch wat
gebeurf 'er ? 's Anderen daags, na dat ik hun dit eerft ge-
geven had, begonnen zy Zunr te ruiken en ftierven altc-
maal binnen drie dagen. Een zwakker Geftel van dc
Maag, in deer.e Vogelen, terwyl zy jong zyn moei daar
▼an de oorzaak zyn geweeft ; immers men ziet dat de
Hoender Pullen , van 'f begin af, met zulke Gort vos-
den gtoot gebragt , zonder «enig Ongemak,
\
der Vogelen. 37
diegenen alleen , welke van Graankorrels leeven , n,
die zeer hard van Baft zyn , gelyk Tarw , Haver Afdeel.
en Gerft, waaraan de Natuur zulks ingefcha- 1- Hoofd
STUK*
pen heeft. Hunne Maag is , om die reden , zeer
Vleezïg , wederzyds bekleed met eene zeer bree-
de (lerke Spier , en van binnen met ee* hard
Ecltagtig Vlies gewapend; zynde zodanig ge-
fchikt, dat het als twee Molenfteenen maakt,
welken, door deeze Spieren , by verfcheidc her-
haalingcn tegen elkander gedrongen worden,
om de Graanen te verpletteren en te vergrui-
zen. Om nu de werking van deeze Spieren
kragtiger te maaken , is het , dat deeze Voge-
len Steentjes inflokken, welken, onder de
Graankorrels vermengd zynde, veel helpen tot
vermaaling van de hardde deelen des Voedzels.
Dus kan men zeggen, dat deeze Steentjes inde
Maag der Vogelen de plaats bekleeden van de
Tanden in de Mond der andere Dieren. Het is
derhalve niet te verwonderen , dat zy de hard-
fle oneffenfte Steentjes uitzoeken en deze! ven
met den Afgang weder uitwerpen, wanneer die
door de wryving glad zyn afgefleeten.
Men merkt verder aan, dat onder de Voge*
len, die vanZaaden leeven, fommigen zyn die
geen Steentjes inflokken, by voorbeeld, óq
Vinken , Putters , Sysjes en Kanaritjes. Hier
van is de reden ook blykbaar. Immers deeze
Vogeltjes weeten rpet hunnen Bek de Zaadjes te
pellen, en te ontblooten van den Baft. waar
mede de meeften als met twee Schulpen bedekt
l-Pw. jy.stv** C 3 zynj
38 Eigenschappen
zyn; gelyk Hennip-, Kanary- en Raapzaad,
Afdeel, die zy behendig kraaken , laacende de Doppen
L Hoofd- vallen en het Merg alleen inzwelgende. Dit
Merg , nu , kan gemakkelyk warden gekneusd en
tot Pap gemaakt door de werking van de Maag-?
fpieren, zonder 't behulp van Steentjes,
maar de Even 't zelfde, als in de eerftgemelde Voge-
wryving ien^ heeft plaats in de Struifen, de Trapgan-
Wanden zen en dergel y ken , die ft ukken Yzer en Koper,
yan de 0f 0ok ftukken Gelds , wanneer men hun die
^2g* geeft, inzwelgen. Immers , dat zy dit geen-
zins doen om het Zuur ce temperen , is my ge-
bleeken , wanneer ik zujke ftukken Gelds , die
aan de eene zyde hol , aan de andere bultig
waren, uit dezelvcn wederkreeg. Ikzag,naa-
melyk, dat de Stempel aan de bultige zyde by-
na geheel was uitgefleeten, terwyl het Geld,
aan de holle zyde , niets geleeden hadt. Bo-
vendien zyn 'er twee zaaken 5 die my vaftclyk
doen befluiten , dat deeze afflyting geenzins door
een Zuur vogt kan veroorzaakt zyn ; vooreerft,
om dat het Geld alleenlyk afgefleeten was in
de uitpuilende deelen, die voor de Wryving
bloot (tonden : ten anderen , om dat de afge.
fleetene plaatfen glad waren. Nu wee ten wya
dat in alle uitknaaging, welke door Zuur ge.
fchiedt, inzonderheid in de Metaalen, de op-
pervlakte oneffen is en mat; gclyk dus het Zil-
ver wordt wit gemaakt , om zig als nieuw te ver-
toonen, enz.
Om even die zelfde reden is ,z> dat de Paar-
lens
der Vogelen. 39
ten, die men een Haan of Hen laat inflokken, n#
van deeze Vogelen niet dan glanfiger en helde- Afdeel.
rer geloosd worden ; daar zy in tegendeel , in- Hoofd-
dien 'er zulk een fcherp Zuur plaats had in der- '
zeiver Maag , of ontbonden, of ten minden dof
zouden moeten zyn (*).
Het maakzel van de Maag , beftaande uit zeer 2\s ook de
harde Wanden , die in fommigcn niet Eelt- Weekin§
in de Krop.
maar Hoornagtig zyn, en zeer digt op elkander
fluiten , als twee Molenfteenen ; moet dan de
voornaamfte oorzaak zyn van de Verteering in
de Graan-ectende Vogelen. Hier by komt eg-
ter , in dezelven , nog een ander Geftel , niet min-
der nuttig; te weeten een Krop, welke egter
in de Kalkoenen en verfcheide anderen niet ge-
vonden wordt. In de Duiven, Hoenderen,
Faifanten , verwydt de Zwelgpyp zig omtrent
in 't midden van den Hals, en maakt eenfoort
van langwerpig ronde Zak , welke zig tot aaa
het Borftbeen uitftrekt. Onder deezen Zak , dien
men de Krop noemt, wordt de Zwelgpyp we-
der naauwer en loopt door de Borft , leggende
op de Wervelen van de Rug, tot datzy , een
weinig boven de Maag , weder uitzwelt door
een krans van Klieren, zeer konftig gefchikten
inzonderheid in de Kalkoenen by uitftek fraay
om te befchouwen, niet minder dan de Krin-
gen,
(*) Du Virniy ut fupraTom. I. pag. 276* Men kan
de Proefneemingen 'van den Heer Reaumur ♦ die tot be-
veftigiüg daar van (hekken, nazien in óeUitgtzogte Tw*
handelingen. IV. Deil bladz. 36*0.
4o Eigenschappen
II. gen , welken de inwendige Rok op die plaats
Atdeeu maakt. Deeze Klieren, zo wel als die in de
h Hoofd- ]£r0p zyn, geeven een zeer groote veelheid uit
van een wit flymagtig Vogt, 't welk de Graan-
korrelen geheel vernauwt, eer zy in de Maag
komen. Zulks is zeer duidelyk blykbaar, aan
de manier , op welke de Duiven hunne Jongen
voeden met Boonen, die eerft doorweekt zyn
ja hunne Krop. Zo vervullen dan die Klieren
de plaats der genen, die in de andere Dieren
zyn in de Klieragtige Rok van de Maag. Ook
mag men met reden opmerken , dat zy in de
Vogelen zig niet tot aan dit Lighaamsdeel uit-
ftrekken ; zynde een plaats van omtrent een
Puim breed, boven de inplanting vandeZwelg-
pyp in de Maag , daar van ontbloot.
Maakzel De Maag , ontleedkundig befchouwd , beftaat
^deG^an- u't v*er ^Plcren^ waar v^n a*'e Vleezige Veze-
lende, len zig vereenigen in twee regt tegen elkander
over geplaatfte Peezen ; in 't midden , naame-
lyk, van haare twee platte zyden. Het Vlee-
zig deel van de twee fterkften deezer Spieren ,
dat zeer dik is, heeft Vezelen, die bynaallen
boogswyze loopen , eq welker Peezigc enden ,
hereenigd, de twee gemelde Peezen maaken.
Deeze Spieren zyn zo geplaatft , dat de eene
naar de Rug ziet , de andere naar 't voorfte van
den Buik. Van de twee andere Spieren, die
veel dunner zyn, wordt door de eene het bo.
yenfte van de Maag, door de andere het on-
$erfte of de bodem bekleed. De Peezige draa-
der Vogelen, 43:
den van haare Vleefchvezelen , die ook boogs- np
wyze loopen, hereenigen zig insgelyks in de Afdeel,
twee gedagte groote Peezen. De eerftgemeldc J-Hoofo-
Spier, die het Voedsel naar het Portier moet
voortftuuwen , is van deeze twee de fterkfteo
Binnen deezen Spjeragtigen Rok heeft de Maag
een Zenuwagtigen , die pnmiddelyk den binnen-
ften of Eehagtigen bekleedt, welke aan de
Wanden zo h^rd byna is als Kraakbeen, heb-
bende verfcheide gaatjes daar Vezeltjes indrin-
gen van den Zenuwrok. Buiten is de Maag om -
kleed met een geweefzel van menigvuldige
Bloedvaten , doormengd met Vet : zo dat men
'er vier of vyf Rokken aan tellen kan, gelyk
aan 's Mcnfchen Maag ; komende de harde Eelt-
agtige allerbinnenfte in plaats van dat dunne
Fluweelagtigebekleedzel , 'twelkde Donsrok*
genoemd wordt in on^e Ingewanden. Voorts * Tmme*
ondergaan de Spyzen , door bymenging van de
Gal en 't Alvleefch-Sap, in de Vogelen een
dergelyke bereiding tot ChyJmaaking als in de
Dieren (*) ; doch Chylvaten f worden in hun j Va^
niet gevonden, 't Gedarmte is in de Graan.
cetende by uitftek lang : zy hebben den blin-
den Darqi X ook zeer lang en dubbel , \ welk % Cuum
te langer tyd geeft tot Verteering der Spyzen ,
gelyk wy dit yerfchil in de Viervoetige Dieren
reeds hebben opgemerkt (f). In de Roofvo-
ge-
(*) Zie het T. Stuk deezer Natuurlyke Hiftori*
(\\ Zie het III. Stuk derzelve. bladz. 377,
h Dkel. Xy. Stuk. C 5
42 Eigenschappen
jj# gelen, is derhalve, ook in tegendeel het Ge*
Afdeel, darmte zeer kort, en de blinde Darm naauw-
I. Hoofd- lyfa kenbaar.
STUK*
. . In deeze laatften is het Geflel gantfch ver-
in de
Vleefch-ee- fchillende, gelyk de Heer HERissANT zo om-
iT^f Vo ^anc^^ *n c'e Koekoek heeft waargenomen (*)#
geien. Men vindt 'er niet alleen geen Krop aan, maar
bovendien ontbeert hunne Maag die Eelt- of
Kraakbeenige Wanden , v/elke den binnen ft en
Rok in de Graan-eetende Vogels uitmaaken.
Haar Geflel is daarenboven niet zo fterk ge-
fpierd, maar flap en Vliezig, byna als eens
Menfchen Maag en als die der Viervoetige Die-
ren; met dit verfchil, egter, dat de Vleezige
Vezelen , welke den Spieragtigen Rok famenftel-
len , in deeze Vogelen ook Boogswyze loepen en
z\g vereenigen in twee Peezen regt tegenover
elkander, en dat de twee dikfte Vlakten ook
geplaatfi zyn in 't midden der platte Oppervlak-
ten van de Maag, ter wederzyden.
De Heer Reaumcr heeft veele Proefnee-
mingen in 't werk gefield , om de manier van
Verteering in deeze Vogelen te onderzoeken,
Hy deed een Buifcrt Blikken Pypjes inflokken ,
waar in een ftukje Vlecfch was met eeoige
Graankorrels , aan de enden open , doch met
Gaas digt gebonden : deeze Pypjes werden , na
verloop van een of twee Etmaal, weder uitge-
fpoo-
(*) Zie het IV. D£EL der Uitgezegtt P'tthanL bladz.
d]sr Vogelen. 43
fpoogen door den Vogel , en toen bevondt hy jj
het Vleefch, ja zelfs de brokjes Been , welken Afdeed
hy in dergelyke Pypjes dcedc , geheel of byna I. Hoofim
verteerd te zyn, zonder dat de Graankorrelen ST •
anders dan uitgezwollen waren : zelfs gc bor-
den Graanen kwamen onverteerd uit deeze Pyp*
jes. Dit deedt hem bcfluiten, dat de Vertee-
ring in deeze Vogelen niet door Wryving ge-
fchiede , maar door de ontbindende kragt van
een Vogt in de Maag vervat , welks eigenfchap
hy met geen genoegzaame zekerheid heeft
kunnen ontdekken (*).
Iets, 't welk de Roofvogelen byzonder te Hunne
paffe komt , is het zonderlinge maakzel van g^Iime
hunnen Bek. Dezelve is Haakswyze krom, en
zy bedienen 'er zig niet alleen van , om hunne
Prooy te verfcheuren , maar ook om eenig be-
ginzel van Verteering toe te brengen aan hun
VoedzeL Deeze Vogelen hebben , in 't alge-
meen, het bovcnfte van den Bek aan 't end
omgekromd als een Haak, met een fcherps
punt; het onderfte naar agteren breed en dik,
aan 't voorend bykans rond uitloopende. Dit;
deel is hol , om de Tong, welke zy taamelyk
dik hebben, te bevatten. De Randen van de
beide deelcn, die den Bekmaaken, zyn hard,
fnydende en fomtyds getand.
De Pappegaay, dien wy hier tot een voor-
beeld neemen, eet byna allerley flag van Spy.
zen:
(*) Zie her zelfde, bladz, 374, 37$.
I. Deïi, IV. Stuk»
44 Eigenschappen
Ut zen : hy breekt en kraakt de Pitten van veele
Afdeel, Vrugten. Ook is 't, in deeze Vogel, zeer op-
I. Hoofd- merkelyk, dat weezentlyk het end van de Tong
door hem gebruikt worde, om het gene hard i$
te ftuuwen onder het bovenfle deel van den
Bek, ten einde het vervolgens aan de zyden
gebragt worde , om het klein te maaken ,
eer hy het inflokke. Verder komt hier ook te
pas, dat de Pappegaaijen het Voedzel, 't welk
zy ingezwolgen hebben , weder in den Bek
doen komen , om het te kaauwen ; weshalve zy
geteld kunnen worden onder de herkaauwende
Dieren. Even \ zelfde wordt van de Reigers
verhaald, die de Moffelen, welken zy hebben
ingeilokt, na dat dezelven door de broeijing
open gegaan waren , weder zouden uitbraaken ,
om zig te voeden met derzelver Vleefch.
r>eBekvan Ik moeft niet vergeeten, dat de Haak, die
andere \ o- aan >t enc] van jen Bek der Roofvogelen is, in
gel*n' fommigen ook dient om zig aan op te hangen en
over te brengen van de eene naar de andere
plaats. Sommige Vogelen , gelyk de Aakfters
en die tot deezen Rang behooren , hebben een
Bek als een Beitel , om , het gene zy breeken
willen , met geweld aan (lukken te flaan. Zy
bedienen zig daar van zo wel tot het eccen van
Vleefch, als van Graanen en Vrugten. De zo-
danigen, die Gras, Kroos of andere Waterplan.
ten eeten , gelyk de Zwaanen , Ganzen , Een*
den en dergelyken, hebben den Bekwederzyds
pet inkeepingen;; getand , op de wyze van een
Rasp,
der Vogelen 45
Rasp , en dit ftek hun niet alleen tot aanvatting n#
• en vafthouding van die glibberige Kruiden in Afdeel,
ftaat, maar ook den Bek te gebruiken als een I- Hoofd»
foort van Teems , om het Water, dat zy anders
te veel in 't Lyf zouden krygen , te laaten uit-
zyperen. Eenigen , gelyk de Duikers en
Meeuwen , bedienen zig van hunnen Bek om
hunne Prooy , die in Vifchjes beftaat , te vatten.
In zekere Vogel , genaamd Fiber, zyn het geen
enkele inkeepingen, maar waare Tanden , lang*
puntig en naar agteren omgekromd (*): zodat
deeze een uitzondering fchynt te maaken in den
algemeenen Regel , dat de Vogelen met geene
Tanden zyn voorzien.
Niet minder dienft hebben zodanige Vogelen,
die men thans , wegens de langte hunner Pooten,
Steltloopers noemt , van de zonderlinge
langte hunnes Beks , welke hun in ftaat ftelt , niet
om denzelven als een Stokje om te peilen te ge-
bruiken; 't welk inderdaad belachlyk zoude
zyn , dewyl zy dikwils met de Pooten op den
Grond der Slooten en Moeraflen ftaan, wan-
neer zy dus van hunnen Bek gebruik maaken ;
maar om te voelen naar hunne prooy , diemeeftal
beftaat in Aaltjes, welken door de Modder krui-
pen ; of liever alleen maar om die Dieren op
te zoeken en te vatten, na dat zy derzelver
gewemel aan hunne Pooten gevoeld hebben.
De
(*) Du Vernev, QêttyrU *4n*tomifuu. ParU 176*,
Tom. II. p, 449,
46 Eigenschappen
IL De Hoenderen en anderen van deezen Ratfg,-
Afdeel. ge[jruj^en hunnen Bek, waar van de Bovenkaak
STUK?°^D"mct haare hoIte ^uic over de Onderkaak, als
een Kraauwel om iets naar zig te haaien en op te
zamelen. Voorts zyn de Duiven , Leeurik-
ken , Spreeuwen , Lyfters , Kvvikftaarcen , Vin.
ken , Putters , Cysjes en 'c meefte andere"Zin-
gend Gevogelte, 't welk door LiNN^usgebragt
wordt tot den Rang der Müsschen, met een
Bek voorzien , dien zy als een Nyptang kunnen
bezigen, zo wel totheteeten van Vrugten, Be-
fiën en Zaaden, als van allerley Infekten en
Wormen. Van hunne behendigheid , in 't pellen
der Zaaden , heb ik reeds gefproken (*).
Hetooglui- In de Viervoetige Dieren vindt men, boven
kend vlies.. en behalve de twee Oogleden, nog eenderde,
* Memhra- 't welk het Oogluikend Vlies genoemd wordt,
im mftttans benende , of om hunne Oogen te befchermen
Voor uitwendige beledigingen , of om de Vui-
ligheid, welke daar by geval in komt, 'er uit
te veegen; dewyl zygeen Handen hebben , ge-
lyk wy, om de Oogen te wryven. In die bei-
de opzigten hadt het Gedierte dit Vlies dub-
bel noodig, en de wyze Schepper, alles toe-
brengende wat ten nutte'der Schepzelen (trekken
kan , heeft het 'er niet aan onthouden. In de
Vogelen fchynt het inzonderheid te dienen,
om de Oogen , die geduurig door het Vogt der
Traanklieren worden befproeid, van de over-
maat
(*) Bladz. 37. hier voor.
0 E n Vogelen. 47
maat van dit Vogt te bevryden. Het beweegt il
zig op een konüige manier, zynde zeer dun en Afdeel,
fyn van geweefzel, halfmaanswys van gedaan- }'}}00FD'
te. Het is een foort van Gordyn , dat opge-
haald en neergelaten kan worden; hebbende
een zyner enden aan 't bovenfte van den Bol ,
onbeweeglyk, terwyl het andere end vry is en
vaft aan een Snaar, behoorende tot een der
Spieren , waar van ik nu fpreeken zal.
Twee Spieren vindt men boven 't agterfte
van den Oogbol geplaatft, de eene boven, de
andere onder, zynde de onderfte zwakfi. Dee-
ze, naar de Gezigtzenuw loopende, brengt een
ronde fyne Pees voort, welke naby deeze Ze-
nuw een Katrol ontmoet, behoorende tot de an-
dere Spier, die boven den Bol geplaatft is,
welke, tot aan de Gezigtzenuw gevorderd zyn-
de, eene Pees voortbrengt, die doorboord is,
om de kleine Snaar te ontvangen , waar aan zy
tot een Katrol dient. Deeze Snaar, te rug
keerende naar den beweeglyken hoek van het
Gordyn , maakt een bogt over de Gezigtzenuw.
Om nu wel te verklaaren , hoe dit Gordyn op-
gehaald worde, ftaat in de eerfte plaats te waar-
neemen, dat het een grooten weg moet afleggen
om het Oog te bedekken ; ten anderen , dat ,
hoe langer een Spier zy, hoe meer dezelve zig
in (laat bevinde tot een groote inkorting, 'c
gene maakt , dat het deel , aan 't welke zy gehegt
is , een groote ruimte kan doorloopen : nog-
thans heeft de Spier , die het Gordyn moet op*
i.DEst, iv.stvk, trek-
48 Eigenschappen
fl. trekken, maar weinig langte, en kon 'er niet
Afdeel, meer hebben, naar reden van de plaats, welke
I. Hoofd- zy befiaat#
5TÜK. '
r Zie hier het middel, dat de Natuur gebruikt
heeft om zulks te vergoeden. Zy heeft de Snaar
van deéze Spier doen gaan door een Katrol,
die beweeglyk is, en dit brengt twee goede uit-
werkingen voort: in de eerfte plaats, dat, ten
tyde wanneer de kleine Snaar door haare Spier
getrokken wordt, dc Katrol zig, in 't zelfde
öogenblik , opligt en terug trekt. Deeze op-
ligting, nu, maakt dat de kleine Snaar trekt
door eene ruimte , die eens zo groot is als de
gene welke de Katrol doorloopt. Inderdaad,
onderftellende dat de Katrol eene Linie opgeligt
worde, zo zal de Snaar eens zo veel opligting
met haar end te weeg brengen , en hier by voe-
gende , dat de Spier, die aan de Snaar vaft is,
zelf ook een Linie inkrimpe , zal de afgelegde
weg van het Gordyn drie Liniën zyn. Wan-
neer de famentrekking ophoudt, wordt hetzel-
ve , door de natuurlyke Veerkragt zyner Veze-
len , geplooid en weg getrokken in den grooten
Ooghoek.
Behalven 't gebruik, dat gemeenlyk aan dk
Vlies wordt toegefchreeven in de Dieren die
het hard en Kraakbeenig hebben , zo dat het
maar de helft van 't Oog bedekt, is het in de
Vogelen van nog grooter nuttigheid. Immers,
wegens deszelfs fynte, en doorfchynendheid
zelfs, kunnen zy, wanneer het, door opge-
haald
der Vogelen. 49
haald te zyn , voor hunne Oogen gefchooven n.
is, niettemin ftyf kyken op zeer heldere Voor- Afdeel.
werpen , zonder dat zy de Oogleden behoeven ^ Hoofd-
r* 1 t • • ï STUK.»
te fluiten , om van het lterke Licht niet te ly-
den ; en op een Boom zynde , daar zy van Tak
op Tak vliegen, bewaart dit Vlies hunne Oo-
gen voor de wryving en kwetzing der Takjes
en Bladeren (*).
De Vogelen hebben, boven aan de Nieren, een De Eijer-
Eijerftok * , welke als een foort van Druiftros fa- Hoenderen,
mengefteld is uit kleine ronde Lighaampjes van * Oyatitm
verfchillende grootte en kleur , waar van de groot-
ften doorgaans naar den omtrek geplaatft zyn ,
bevattende het gene men het Doijer noemt. Be.
halve hun eigen bekleedzel, hebben deeze Ei-
jeren een omwindzel dat hun gemeen is met den
Eijerftok, en waar door zy omtrent gelyk de
Eikels aan haaren Kelk gehegt zyn : ik wil zeg.
gen, dat het Vlies van \ Ovarium zo veele
Steeltjes of Voetjes uitlevert als 'er Eijeren
zyn. Ten vierden, deeze Steeltjes ontwinden
zig en omvatten hetEy, uitgezonderd een zeer
kleine plaats , welke regt tegenover het Steelt,
je is en door een witagtig ftreepje aangewee-
zen wordt. Men noemt dit Vlies de Kelk der
Eijeren, die dezclven ten naauwfie omvat;
maar, naar maate zy grooter worden en den
laatften trap van hunne rypheid krygen , ver-
droogen de Vaten , die den Kelk en 't Ey te
ft.
(*) Du Verney , ut ftêfra. Tom. L p. 586.
X.Deeu iV.Sxui, D
50 Eigenschappen
If . famen hegten , en de Kelk begint zig af te fchei-
Afdeel. den, in zulker voegen, dac het Ey in ftaat is
om uit den .Eijerftok te gaan; zo door de fu-
lpen trekking der Vezelen van den Kelk, als
door zyn eigen zwaarte. Wanneer nu het Ey
'er uitgegaan is, zo vcrflenft de Kelk, doch
niettemin zodanig , dat men 'er het Lidteken
nog lang na het uitkomen van het Ey van ziet.
Verder gaat hetzelve over in een Kanaal, 't
welk ik nu zal befchryven.
Het Aarsgat uitipannende van een Hen , wordt
men twee voornaame openingen gewaar, wel-
ker grootfte die is van den Endeldarm,- de an-
dere, ter {linkerhand, de uitwendige opening
van de Scheede, zynde deeze laatfte zeer ge-
rimpeld, en ver binnen het Aarsgat. De Schee-
de is ongevaar een Duim lang en maakt eenige
draaijen in 't opklimmen naar de Lyfmoeder,
die eene holligheid is, welke de zelfde wydte
en figuur heeft als het Ey, zynde de waare
Vorm , daar het in geformeerd wordt. De Lyf-
moeder, nu, zig een weinig famentrekkende,
loopt uit in een Buis, die in de Hoenderen
byna de wydte van een Duim heeft, en de
langte van omtrent agt Duimeh,- aangezien zy
drie bogten maakt, eindigende met een ope-
ning als een Paviljoen, genaamd de Tregtcr.
Een klein gedeelte van dit Paviljoen hegt zig
aan den Eijerftok. De Scheede , Lyfmoeder en
Eijerbuis , maaken een enkel Kanaal met elkan-
der uit. De Eijerftok is van binnen voorzien
met
der Vogelen. 51
met vcrfchcide blaadjes, die zig fchuins uit- jf#
fïrekken, en deszelfs Wanden zyn befmeerd Afdeel,
met een wit , flymagtig Sap , volkomen gely- Hoofd-
STUK.
kende naar Wit van Ey.
Vooreerft , nu , moet men in agt neemen ,
dat, op 't oogenblik, wanneer het Ey gereed
is om te vallen , het Paviljoen , *t welk natuurlyk
neergedrukt was aan de flinkerzyde van den Ei.
jerftok 5 zig opregt en voegt aan het gedeelte,
daar het Ey zig affcheidt, om hetzelve te ont-
vangen. Ten anderen , het Ey door het Pa-
viljoen in de Eijerbuis zynde gekomen, daalc
'er langzaam in neder , wordende door de
Wormswyze beweeging van dit Kanaal voort-
gedreeven, en, naar maate het neerdaalt, ver-
zamelt zig het witte en flymagtige Vogt, waar
mede de binnen- Wanden van dit Kanaal be-
fmeerd zyn , zig allengs om het Doijer , maa-
kende dus het Wit van 't Ey. Eindelyk ge-
komen zynde in de Lyfmoeder, blyft het 'er
eenigen tyd en wordt met zyne Schaal om-
kleed.
By de opening van een Ey, wordt in de Omlce-
eerfte plaats waargenomen , dat deszelfs Dop ,
en de holligheid in het ftompe gedeelte, vol
zyn van Lugt ; ten anderen vindt men 'er twee
algemeene bekleedzels; ten derden het wit dub-
beld , het buitenfte en het dunde ; ten vierden
het, Doijer in 't midden van het Ey ; ten vyf-
den , dat het Wit en Doijer famengefteld zyn
uit kleine Celletjes of Zakjes , die deeze Vog-
i.Deei iv, stvjc D % ten
52 Eigenschappen
II. ten bevatten , en ieder met een gemeenen Rok
Afdeel, omkleed: ten zesden komen de Banden van het
I- Hoofd- £y jn aanmerking. Aan het end des Doijers is
STUK.
een Snoertje , beftaande uit drie kleine Knoo-
pen , gedraaid even als de draaden , waar uit
een Touw gemaakt wordt ; zynde wit en door-
fchynende: ieder Snoertje houdt met een zy-
ner Enden aan het Vlies van het Doijer, met
het andere aan 't Vlies van 't Wit. Ten ze-
venden is 'er, in 't midden van het Doijer, een
wit Vlakje, van grootte als een Linze, de Haa-
netree genaamd, om dat het afhangt van de
bevrugting der Eijeren door het treeden van
den Haan ; gelyk men ook in deszelfs midden het
eerfte beginzel van 't Kuikentje gewaar wordt,
zwemmende in een zeer zuiver en doorfchynend
Vogt.
Deeze dingen , die in de Hoender-Eijeren
zeer klaar en gemakkelyk te befch ouwen zyn ,
hebben ook plaats in de Eijeren van 't andere
Pluimgedierte, groot en klein. De Haanetree is
het voornaamfte deel van 't Ey. Het Wit en
Doijer zyn eeniglyk gefchikt omdenoodige ftof
te verfchaffen tot aangroeijing van het Kuiken ,
waar toe het Wit eerlt en vervolgens ook het
Doijer gebezigd wordt : tot aangroeijing zeg ik 9
en niet tot formeering, dewyl dit Kuiken reeds
geheel is geformeerd in de Haanetree of Vrugc
van 't Ey (*).
Een
(*) Du Vürnev^ m frpra Tom. II, p. 370.
der Vogelen. 53
Een andere byzonderheid, die onze opmer- jt,
kmg verdient, is het roeden der Vogelen. Zy Afdeel.
hebben niet alleen een scooter bekwaamheid om Hoofd-
STUK
op eenen Poot te (laan, dan de Menfchen, 't HeJ
welk toegefchreeven wordt aan hunne lange roeften der
Vingeren; maar de Natuur, voorziende dat zy Vo6ctn>
genoodzaakt waren om dikwils op de takken
van Boomen te flaapen , heeft hun een middel
daar toe vciTchaft, om deeze manier van rus-
ten, hun eigen, in 't Franfch genaamd pereber*
naauwlyks te kunnen ontbeeren: 't welk tevens
tot hunne veiligheid ftrekt voor de vervolging
van veele Roofdieren. De voornaamfte ftcun ,
die op den Tak ruft onder 't flaapen, is de
fcherpte van hun Borftbeen; maar in hun ne-
derhurken wordt eene Pees, die langs hunnen
Poot loopt en in de Vingeren eindigt, dermaa-
te gefpannen , dat de Vingeren liyfomdenTak
knypen , en , hoe meer de zwaarte van hun Lyf
nederdrukt, hoe ftyver; 't welk alle wiggehng
over de een of andere zyde, in het vallen voor
of agter over , geheel verhinderen moet. Van
de werking deezer Pees kan men , uit het fpec
len van Kinderen met afgefneeden Vogelpoo-
ten , zig overtuigen.
Voorts vereifcht het vliegen der Vogelen nog Het
een nadere overweeging. Het denkbeeld , dat v!leëen«
de Vlerken het eenigfle zyn, h welk de Voge-
len daar toe in ftaat (telt, vervalt, wanneer
men weet, welk eene moeite door fommige
Menfchen is aangewend , om zulks het Pluim-
IDJWii iv.stv*. D 3 ge*
54 Eigenschappen
U gedierte na te doen: doch, tot een byzonder
Afdeel, geluk voor de Menfchelyke maatfchappy , mee
1 1 >FD een vrugteloozen uitflag. Aan den cenen kant is
STUK»
het Ligiktam van een Menfch te zwaar; aan
den anderen kant ontbreeken hem genoegzaam
fierke Spieren, om de Vleugels, al worden die
nog zo groot aan zyne Armen gevoegd of op
zyne . Schouders gelegd, te doen fpeelen. Zie
hier hoe naauwkeurig de fchrandere Boreixi
het Geftel , 't welk die byzondere bekwaam-
heid aan de Vogelen geef c , befchry ve (*).
Alle tweevoetige en viervoetige Dieren heb-
ben, behalve de Agterpooten, twee Armen aan
hunne Schouderbladen gehegc , die in de Bees-
ten dienen , om op te loopen 5 in de Menfchen
om te omhelzen of aan te vatten , in de Vogels
om te -vliegen. Het famenftel der Beenderen,
die de Vlerken in decze laatften uitmaaken, is
met dat der Armbeenderen en dat der Voorpoo-
ten byna overeenkomftig : men vindt 'er ook
een Opper Armsbeen , aan 't welke de Beende-
ren des Onder-Arms met een Elleboog gehegt
zyn , die aan 't end Gewrichtbeendertjes heb-
ben : maar het maakzel van 't Schouderblad is
zeer verfchillende. Ook hebben de Vleugels
geen langte , die evenredig is met het Lighaam
in byzondere Vogelen : in de Struiffen , die ze
byna enkel maar om te klapwieken gebruiken,
zyn zy byfter klein ; in de Hoenderen en der-
gc-
(*) De motté sAntmAUtitn* Cap. XXII.
der Vogelen. 55
gelyken , die niet hoog boven \ Aardryk vlie- u
gen, wat grooter, gelyk ook n g anger inde Afdeel.
Duiven; maar zeer uitgeftrekt in de AicodCii , [ Hoofd*
Zwaanen, Ganzen, Zwaluwen, en de overi- ;TÜK-
gen, die zeer hoog, of onophoudelyk byna,
in de Lugt zweeven. In deeze evenaaren , of
overtreffen zelfs , de Beenderen van ieder Wiek
de langte des Lighaams van den Vogel , geme-
ten van 't end van den Hals tot aan de Stuit,
en zyn , met de Vederen , byna driemaal zo
lang als de geheele Vogel.
Behalvé de hardheid en ligtheid deezer Been-
deren ; is het de zelfftandigheid en plaatzing der
Slagpennen, die, hoe fyn en dun ook, aan de Wiek
een genoegzaame vaftheid geeven , om met zy-
ne vlakte, als hy uitgefpreid is, de Lugt zo-
danig te flaan, dat de Vogel, onder 't vliegen,
'er door opgeheven wordt, of op de Wieken
zweeft , maakende in de Lugt geduurig derge-
lyke Iprongen , als wanneer hy zig eerft op-
beurt om te vliegen. Niet minder verwonder-
lyk is de zorgvuldigheid der Natuur in het te
rug haaien van deeze Vlerken , zedanig dat zy
de Lugt in dat geval niet met hunne vlakte
treffen, maar met het Beenig gedeelte, daar
de wortels der Pennen zyn ingeplant; 'z welk
minder tegenftand veroorzaakt, en den Schok
voorkomt, die anders hunne vlugt vertraagen
zoude.
Die alles, egter, is het voornaamfle in dee- Degroor-
zen niet. Men zoude, door Menfchelyke konft, Lc de'Éorft-
i.desl. iv. siu*. D 4 aaa
56 Eigenschappen
aan ons Lighaam dergelyke of miflchien nog
vlugger Wieken hegcen kunnen: maar een be-
" weegkragt, zo flerk als in het Pluimgedierc,
naar reden van de Zwaarte, die opgehouden
moet worden , ontbreekt ons. De Bordfpie-
ren, die in den Menfch de Opper- Armsbeende-
ren buigen , zyn klein en hebben weinig Vleefch :
want zy evenaaren naauwlyks het vyftigfte of
zevenügfte deel van al het Spierenvleefch : in
de Vogelen , in tegendeel , zyn zy zeer groot
en dik , overtreffende fomtyds in zwaarte al de
andere Spieren van dien Vogel met elkander.
Dit ziet men klaar over Tafel, wanneer men
bevindt dat de twee klompen Vleefch aan het
Borflbeen byna zo voedzaam zyn als al het ove-
rige dat eetbaar is aan een Vogel. Hier uit kan
men klaar befpeuren, hoe zeer debeweegkragt
der Vlerken grooter is dan die der Armen in
den Menfch. Immers Borelli rekent, dat het
Vermogen der Borftfpieren meer dan tiendui-
zendmaal de zwaarte van den Vogel overtreft.
Ten anderen moet gelet worden op de plaat-
zing en famenvoeging deezer Spieren , die in
de Menfchen haar begin neemen van het vlak-
ke Borflbeen , van de Kraakbeenderen , van 'z
midden des Sleutelbeens en van de zesde, ze-
vende, agtfle Ribbe: daar in het Pluimgediert
het Borflbeen de geheele Borfl als een Harnas
of Schild bekleedt, hebbendein 't midden een
opf taande Kam of Wand, waar aan de Vezelen
der Borftfpieren , wederzyds , zo wel gehegt
wor-
der Vogelen. 57
worden, als aan de geheele vlakte van het n#
Borftbeen, 't welk een zeer vafte famenvoe- Afdeel.
ging maakt. De Vleefchvezelen van iéder Hoofd,
Spier loopen vervolgens lamen , en vereenigen
zig tot een vafte , breede Pees , welker Vlee-
zig end in het Knobbeltje des Opper-Armsbeens
zelf ingeplant wordt, daar zy in de Menfchen
beneden het Knobbeltje, in het lighaam van
't Been, haare inplanting heeft. Hier uit is af
te leiden, dat in de Vogelen de afftand van de
ftrekking der Borftfpieren van het middelpunt
des Hefbooms der Wiek klein zy , gelyk naa-
melyk aan de halfmiddellyn van 't Hoofdje, 't
welk in de holte van de Schouderpan draait ,
en deeze afftand is minder dan een zesde of ze*
vende deel van de langte des Opper- Armsbeens,
en een agttiende deel van die des geheelen
Beenigen Arms , het veertigfte deel bykans van
den gantfehen Vleugel met zyne Slagpennen.
Dus ziet men , dat een zeer kleine trekkipg
van deeze Spieren in ftaat is om de Wieken
een halven cirkel te doen befchryven. De
Spieren, wel is waar, die tot de opligting die-
nen , en mee de driepuntige in den Menfch
overeenkomen , zyn dun en klein , doch van
genoegzaame kragt ; dewyl deopligtingnietmet
de vlakte maar met de kant van den Wiek ge-
fchiedt, en hier door wordt tevens het oogmerk
van de Natuur, om het middelpunt der zwaarte
van den Vogel laog te plaatzen, gelyk tot het
Vliegen noodig was, beantwoord.
i.deel. iv. *juk. D 5 Die
58 Eigenschappen
H. Dit laatfte volgt niet alleen uit de befpiegc-
Afdbel geling, maar wordt door de ondervinding be-
L Hoofd- i overblyft,
tea
DER V O # £ L E N. 59
ten grootften deele van de Lugt beflagen. Uit jj#
decze fchikking begrypcn wy , hoe zorgvuldig Afdeel.
dc Natunr het middelpunt der Zwaarheid, in I. Hoofd*
STUK»
de Vogelen, beneden de lyn, die van de wor-
tels der Wieken tot elkander getrokken wordt,
heeft doen vallen, ten einde zy altoos, met
het Lighaam voorover, in de Lugt zouden bly-
ven hangen,
Een ander Lighaamsdeel , 't welk dit alles in Waarom
het Pluimgedierte regelt, is de Kop en Hals. Kopms^0
Men zoude mogen vraagen; waarom de Voge- fcheneen
len altoos, in het flaapen, hunnen Hals agter- ^kflaa*
waards buigen en hunnen Kop verbergen onder
een van hunne Vlerken ? In de eerfte plaats
worde men ligt gewaar, dat zulks overeenkomt
met de houding van alle Beeften , die in de Slaap
hunnen Kop altyd hier of daar laaten ruften;
kunnende die deelen , welker ophouding wille-
keurig is , dan niet anders worden onderfteund.
Maar een andere reden , die hier ter zaake doet,
is , dat de Kop en Hals , te famen , ook vry
veel zwaarte hebben, en derhalve wordt, door
hun agterwaards over te buigen , het middel-
punt der Zwaarheid, 't gene in een vliegende
Vogel juift tuflehen de wortels of beweegpun-
ten der Vlerken moeft zyn , een weinig agter-
waards gebragt , zo dat de Zwaarheidslyn lood-
regt valle op het midden van de Klaauwen der
Pooten, die als een Nyptang om den Tak flui-
ten, gelyk gezegd is ; ep dus blyft het Dier,
1. Deil. IV. Stuk,
6o Eigenschappen
Ij, in volkomen Evenwigt, gemakkelyk en veilig
Afdeel. te roetten zitten.
I. Hoofd- j)jt brengt ons tot befchouwing van de uit-
Lighïami wcr)dige geftalte der Vogelen, 't Is oncwyf el-
geftalre der baar, dat het Vliegen een grooter overeenkomfl:
Vogelen. vorcjerc 'm de gedaante des Lighaams, dan de
gang of andere werkingen der Viervoetige Die-
ren. Dus verfchillen zy ook meer van eikan-
der, door hunne grootte en kleuren, de lang-
te van den Hals en Pooten , de dikte des Lig*
haams of fchikking der Vederen , de figuur van
Bek en Klaauwen of Voetzooien , dan door iets
anders. Zie hier de befchryving van hunne Ge-
flalte , door den Heer Linn^eus.
De Kop ^ct Lighaam der Vogelen wordt verdeeld in
her Lyf. Kop , Lyf, en Leden. De Kop is geplaatft op
een langwerpigen , cenigermaatc opgeheven ,
rondagtigen Hals. De Kaaken zyn naakt , Tan-
deloos, uitgerekt tot een Hoornigen Bek, met
Neusgaten doorboord, in fommigen met Wafcb
aan 't Grondftuk voorzien, dat kaal is, met
Kamswys' gefchikte Hairtjes aan de randen van
den Keel , uitwendig. De Tong Vleezig,
Kraakbeenig , uitgerand , gefcheurd , gefnazeld ,
of geheel, dat is fcherp: Oogen wederzyds,
met Oogleden en een Oogluikend Vlies: ge.
knotte Ooren zonder Lapjes: de top van 't
Hoofd fomtyds verfierd met eene Kuif van Ve-
teren of Pluimen ; een Kam op de Neus of
Lellen aan de Keel. Het Lyf Eyrond , beftaan-
de uit een gelyke magere Rug, van onderen
een
der Vogelen. 61
een groot, gekield, zeer dik gefpierd Borflbeen ; n.
de Sleutelbeenderen Vorkswyze famengevoegd; Afdeel.
de Buik ktender, van agteren , onder de Stuit, I- Hoofd-
met een gemeene Opening voor het Aarsgat en
de Teeldeelen.
Onder de Leden zyn begreepen de Vleuge- De Led*n.
gelen, Staart en Pooten. Ieder Vogel heeft
twee Vleugels, Wieken of Vlerken, die uit
Opper- en Onder- Armsbeenderen, doch zonder
Handen, beftaan, welke van agteren gewelf s-
wyze beftoken zyn met Roeipennen , waar van
de buitenften, van den eerften Rang, tot den
Onder- Arm; de agterften, van den tweeden
Rang , tot den Opper-Arm behooren ; terwyl
de Bajlaard Vlerk de plaats vervult van Duim.
Over deeze Roeipennen lteeken de naafte Slag-
pennen van den Vleugel heen. De Staart
heeft haar beginzel uit een breede Stuit , met
twee Klieren, en wel uit het bovenfte gedeel-
te , dat doorboord is en met een Kwaftje voor-
zien , omringende den wortel der Beftuurpennen,
die veeltyds twaalf in getal zyn , langer dan de
Pooten in de Langftaarcige, korter in deKort-
ftaartige , en allen even lang (in de genen die
de Staart geheel) , aan de zyden korter (in de
genen die ze Wigswyzë) of aan de zyden langer
(in de genen die de Staart als een Schaar heb-
ben). Pooten zyn 'er twee , uit een Dye ,
Scheen, Vingers en Nagelen famengefteld. De
Dyën vindt men Vleezig, met Vederen bedekt ,
maar half naakt in de Stekloopers : de Scheenen
i. dem. iy. sivk. Pee»
62 Eigenschappen
II. Peezig, in de meeften kaal, fchraal, zelden
Afdeel. rujghairig, in weinigen van agceren met een uit-
t. Hoofd. {^1^^ Spoor gehoornd, 't Getal der Vin*
TUK»
geren 9 daar de Pooten op ruften, is in de mees-
ten w, gemeenlyk drie van vooren en een
Duim van agteren, uitgenomen in de klimmende
die twee Vingeren voor, twee agter hebben,
cn, in de kopende, wien deagtcrvingerof Duim
ontbreekt. In de meefte Landvogelen zyn de
Vingeren geheel van elkander afgefcheiden ; in
de Watervogelen met een Vlies te famenge-
voegd , en wel ten halve in zulken die in Moe-
raflen zig onthouden , of met Lobben en t'ee-
nemaal gepalmd (in de zwemmende Vogelen).
Ieder Vinger of Toon heeft gemeenlyk een
Nagel en de agterfte i$ zelden zonder Ge-
wricht.
Wapenen. De meefte Vogelen zyn ongewapend , kun-
nende , door hunne Wieken , gemakkelyk in de
Lugt hunne Vyanden ontwyken. Egter zyn 'er
cenigen die Hoornen op den Kop hebben, ge.
lyk de gehoornde Kalkoen en Rhinoceros-Vo-
gel: anderen die Spooren hebben, gelyk de
Eaauw en Faifant : anderen Doornen aan de
Oxelen , gelyk de Struisvogel en eenigen meer^
Het Mannetje houdt zig gemeenlyk by één
Wyf je ; hoewel 'er egter veelen voorkomen ,
daar het Mannetje veele Wyf jes heeft , gelyk
de Hoenders en Eenden. Mannetje en Wyfje
rnaakcn , in de eerftgemelden , te famen een
zeer kondig Neft , doch het Wyfje broedt mecft
de
DER V O G E L E K. 63
de Eijeren , en bezorgt de Pullen , zelfs toe
honger lydens toe , befchermende die ook uit al Afdeel.
haare magt, terwyl het Mannetje zig weinig !• Hoofd-
daar mede bekommert,
Groot is de nuttigheid , die men van de Vo- N^lgm
gelen heeft, in veele opzigten. De kleinfteti vosciena
vernielen het Ongedierte, dat de Boomen en
Vrugten befchadigt, firekkende, wederom»
zelf tot Spyze voor de Roofvogelen , die ons
dienen tot het vangen van veelerley eetbaar Ge-
vogel te. In de Bergagtige Landen zyn Hee-
ren, die uit eenige Arends-Neften genoegzaa-
men Voorraad van Vleefch weeten te bekomen
voor hunnen Tafel. De Eijeren der Hoende-
ren en Eenden ftrekken ons , die der Strandvo-
gelen aan een menigte Eilanders en Kuftbewoo-
ners tot Voedzel. Men weet, hoe 't nuttige en
voor alle befchaafde Natiën onontbeerlyke
Schryftuig, de Pennen, van de Ganzen afkom-
ftig zyn. De Vederen der Struifen en Paradys-
vogelen , als ook der Paauwen , dienen tot Sie-
raad. Een ongemeen gemak, tot onze Nagtruft ,
levert ons het Dons van veelerley Gevogelte ,
doch in 't byzonder dat der Zwaanen uit. Ik
zal nu van de lieflykheid van het Gezang van
\ Pluimgedierte, noch van de aangenaamheid
die ons de verfcheidenheid van kleur , de aar-
digheid der geftalte en houding van veelerley
Vogelen verfchaft, niet breedvoerig fpreeken :
noch gewag maaken van het vermaak der Vo-
geljagt , of hoe dat zy , zelfs na hunne dood ,
I. Dksu IV. Siv*, kOB*
(54 Eigenschappen
U# kondig opgezet zynde, de Kabinetten verfie-
Afdeel. ren door hunne fraaiheid,
f. HOOFD-
II. HOOFDSTUK.
Opnoeming der Schryveren over de Vogelen 9 zo
der Ouden als Hedendaagichen. Ranglchik*
king der Vogelen volgens den Keer Brisson en
volgens den Heer Linnjeus. Kenmerken van
de Rangen en van de Gellagten, ieder in 't
byzonder.
Bello- jy elloniüs of Belon was de eerrte , die dit
gedeelte der Natuurlyke Hiftorie eeniger-
maate in orde bragt, fchikkende zodanige Vo-
gelen by elkander 3 die hem, *t zy door hunne
Levensmanier, of door hunne uitwendige ge-
daante, eenige overeenkomft fcheenen te heb-
ben. Zyn Werk was uitmuntende naar den
tyd 9 in welke het uitgegeven werdr ; een tyd
welken men , in zeker opzigt , als de kindsheid
der Natuurlyke Hiftorie aanmerken zoude kun-
nen ; maar hedendaags moet men het niet dan
zeer onvolmaakt agten. Behalve dat de Af-
beeldingen zeer flegc zyn, kan de naauwkeu-
righeid zyner befchry ving van fommigen , het
gemis niet opweegen van die foorten , welken
hy in 't geheel niet befchry ft, fchoon hy ver-
haalt dezelven by duizenden te hebben gezien.
Egter moet men hem dank wyten, het baanen
van
ö ë r Vogelen. ë$
Van den Weg, waar op anderen hem zyn voor- Jj#
by geftreefd. Afdeed*
Kortnadeezen Autheur volgde Gesnerüs, die Hoofd-
STUK,
zig, wel is Waar, een weinig verder uitbreidde, GiikiMtA
maar wiens Afbeeldingen, meeftendeels , niet «en Aldro*
minder onvolkomen zyn ; hebbende , boven- VANDUS*
dien , de Vogelen geplaatft naar de órde der
Voorletteren van hunne Naamert : zo dat men
niet in ftaat is onl een onbekenden Vogel by
hem op te zoeken. Aldrovandus , die kort
na hem op het Tooneel verfcheen, heeft, be-
halve hét gene door anderen was te boek ge*
fteld , een menigte van nieuwë Soorten befchree-
ven , en zyne befehryvingen zyn taamelyk
naauwkeürig : maar hy heeft, behalve 't genö
hy door eigen oogen wift, 'er by gevoegd 't
gene hy van hoóren zeggen hadt, zónder ±ig
te bekommeren , of de zaak bewcezen Waréi
Zyne Afbeeldingen zyn niet beter dan die vari
Gesnsrus.
Ten zelfden tyde kwam in *t licht, Schwenk- Scrftfftffr
felds Hiftorie der Dieren van Silezie , v/aar j^iidüj
in de Vogelen , die het Vierde Boek uitmaf
ken , vry naauwkeürig befchreeven zyn , doch
meeftendeels zö kort , dat men ze niet behoor-
lyk kennen kan. Johnston , die in 't vervolg
fcyne algemeene Hiflorie der Dieren uitgaf f
heeft kunnen leezen en nsfchryVen. Hy heeft
ons , in 't geheel of ten déele, een nieuwe Uit»
gave bezorgd van de Werken der Schryveren *
die voor hem gewerkt hadden % en insgelyks
x,D££l# iy. Sivu E óer*
66 Rangschikking
II. dcrzelver Afbeeldingen gekopieerd , nsaar dc-
Afdeel. Zelven zodanig veranderd, datzy veelal anken*
II. Hoofd- baar n>
«STUK»
Ray of Eindelyk kwam Ray of Rajds voor den dag,
Ra ju.. dien men als den cerften opregter van een ge-
regeld Stelzel der Vogelkunde rnng aanmerken.
Door hem werdt het Werk van Wjlloughbyiq
Jt licht gegeven. Hy heeft de Vogelen in een
nieuwe orde gefchikt en Kenmerken vafcge(i:eld>
die tot onderfcheiding derzelven bekwaam zyn.
Ook zyn de befchry vingen , welken deeze Heer
geeft van Vogelen , door hem gezien , zeer
uitgebreid, maar de Afbeeldingen, in zyn be-
knopt Samenftel (*), byna altemaal ontleend
van de Ouden , beantwoorden niet aan derzclver
öaauwkeurighcid.
Barrere. Op '* voorbeeld van een zo goeden Leids-
man zou men fchynen niet dan te moeten vor-
deren in 't zelfde Voetfpoor, doch de Heer Bar*
rere heeft ons in zyne Vogelkunde, in den jaa.
re 1 745 uitgegeven , aangetoond , dat men we •
der te rug kon gaan, Dit Werk munt in flegt-
heid uit ; de Waarneemingen zyn doorgaans
valfch en de fchikkingen belachelyk. Men
vindt , in zyne Methode , den Trapgans ge-
plaatft ruffchen de Zwaluw en een dergelyk
.klein Vogeltje : den Paradys- Vogel tuflehen de
Kafuaris en Vogelftruis ; even als men , een
Kabinet verzamelende van Vogelen , dc klei-
nen
E) E R VOGKLEN. 67
hen tuflchen de grooten fchikt , om ruimte te jjf,
befpaaren. Enz. Afdeel;
Eenige Jaaren te vooren hadt de Sweedfchë II.HooFri-
Hoogleeraar Linn^eus zyn Samenftel der Na- S1ÜK#
. , , .f . LiMNattrl
tuur in t licht gegeven, waar van ik reeds om- euMoiri-
ftandig heb geiproken (*). Voorts kwam i in RINd-
den jaare 1752, de Vogelkunde van den Heer
Moehring uit , die ten opzigt van de Ken-
merken der Geflagten , zo de Heer Brisson
aanmerkt, gantfch onnaauwkeurig is , als zynde
uit de onvolkomcne Befchry vingen der Autheureil
opgemaakt. Hier van , egter , moet men uitzonde»
ren , het gene hy zelf waargenomen heeft , dat
taamelyk voldoet. Het geheele Heir der
Vogelen wordt door hem verdeeld in vief
Benden; van Vliespooten, Velpooten, Kort»
vlerken en Waterminnaaren ; waar van hy de
laatften onderdeelt in Tand- en Breed- of Plat-
en Eng-bekken , Duikers en Sneppen (f),
Twee Jaaren, voor dat het Werk van Moeh- Samenfei
&ing in 't licht kwam, hadt de Heer Klein zyn van *****
Voorlooper van de Hiftorie der Vogelen '(§) uit-
gegeven , die hy, gelyk de Viervoetige Die.
ren, in Familïèn of Gezinnen verdeelt, doch ;
door de eenvoudigheid der Kenmerken, in by-
ftefé
(*) Zie het LSiuk dèezer Nat. Hifiorit > bladz, ïo^f;
enz.
(j- ) Zie her I.Dfil der Uitgezept frerhandelin^eni bladi
592. En het Werk genaamd Gejlachten der kogelen, ver-
taald door C. Noziman en met Aanrekèningcn rcrróééfc
sierd door A. Vosmaar. Amilerd. 1758.
(5) HtfttrU ^Ayiwn Prcdrowüs. Lubècse ifjo
i.DEsi. iv, stwk, ë 2
68
Rangschikking
jj# ftere verwarring brengt. Alles is aldaar, zon-
Afdeel. zyn taamelyk , maar de Af beddingen , wel-
Afdeel ken hy 'er by voegt, gelyken niet naar de he-
il. Hoofd- fchreeven Vogelen. Rzaczynskl heeft de Vo-
gelen van Poolen, van 't Groot-Hertogdom
Lithauwen en de Nabuurige Landen , in Alpha-
betiiche Order voorgefteld , en een gedeelte
der Befchry vingen , die door voorgaande Autheu-
ren gegeven waren , gekopieerd. Sloane fpreekt
van die van Jamaika zeer naauwkeurig en de
Graaf Mausigli van die op den Donau-Stroom
zyn ; Catesby van de Karolinifche , Virgini-
fche, van die- vanFlorida en de Bahama-Eilan-
den. De Befchry vingen van deezen laatften,
, hoewel veeltyds wat kort, zyn zeer juid en dc
Afbeeldingen redelyk wel gekleurd. Ook vindt
men, in andere Aiitheuren , Reisbefchryvers,
cn fommigen die van de Natuurlyke Hiftoric
in 't algemeen handelen , nog een menigte van
Vogelen , gelyk onder anderen in 't Kabinet
van Seba; daar de meeften egter niet wel be-
fchreeven en zeer flegt afgebeeld voorkomen.
Fat sch , Drie hedendaagfche Autheuren zyn 'er , die hun
Edwards. wel^ hebben gemaakt, om dit gedeelte van de
Natuurlyke Hiftorie op het allerfraailte voor te
Hellen. Ik fpreek, in de eerde plaats, van den
Duitfcher Frisch, door wicn de Vogelen van
Europa met levendige Kleuren, en volmaakt
Natuurlyk , zyn afgefchetft , waar aan hy nog be-
zig is. De Engelfchman Albin heeft zulks ook
in 't werk gefield , ten opzigt van de Vogelen
in 't algemeen , doch zyne Befchry vingen zyn
t'eenemaal uit Willoughbt ontleend , en de
Kleu*
der Vogelen. 71
Kleuren zo onnatuurlyk, dat de meefte Vogels jj#
onkenbaar zyn. Ten dien opzigte heeft de Heer Afdeel.
Edwakds hem oneindig overtroffen , en van Hoofd-
ieder Vogel niet alleen een uitvoerige maar zeer
naauwkeurige Befchryving , veelal op eigen
Waarneemingen gegrond zynde, gegeven. Het
eenigfte is, dat in zyn Werk de Vogelen foin-
tyds wat hooger van kleur zyn, dan natuurlyk ,
.en niet in orde geplaatft.
De Franfche Heer Brisson, van wiens Werk Bfiuscm.
over de Vogelen ik in den aanvang reeds gewag
maakte, heeft gelegenheid gehad , om iets voor
den dag te brengen , ten deezen opzigte , *c
welk in naauwkeurigheid van Befchryving, en
Afbeelding tevens, nooit weergaa gehad heeft.
Het onvergelykelyke Kabinet van den Heer
Reaumur , t'elkens aangevuld wordende door
het zeldzaame, 't welk de vier Wercldsdeelen
uitleveren, waar van zyn Ed. bevoorens De-
.monftrateur was, ftelde hem in ftaat , om, het
(gene de Vogelen betreft, veel uitvoeriger tc
behandelen , dan ooit te vooren was gedaan.
Zyn Werk naamelyk , 't welk in den jaare
1760 van de Pers kwam, beflaat zes dikke
Boekdeelen in Ouarto , en is verfierd met meer
dan 220 fraay geiheeden Plaaten , op welken de
Afbeeldingen gebragt zyn van meer dan 500
Vogelen , naar 't leven gegraveerd , waar van
ten minite 350 nooit te vooren afgebeeld , en
van deeze laatften meer dan 320 zelfs niet be-
l*DE*ia IV. Stuk. £ 4 fchff$*
^2 Rangschikking
fehreeven waren; zynde de overige 150 nog
Afdeel. zcer verbeterd,
JF.Hoofd- Boven en behalve dit alles, is wel het voor^
naamftc , 't gene dit Werk doet uitmunten ,
de goede order en fchikking , waar in het gant-
fche Heir der Vogelen door deczen Heer wordt
gerangeerd. Hy verdeelt hetzelve in 26 Ran-
gen, die 115 Geflagten bevatten, waar onder
omtrent 1500 Soorten of Verfcheidenheden be-
greepen zyn. De Pooten en Bekken zyn do
Lighaamsdeelen , welken zyn Ed* tot vaftftel-
ling van de Kenmerken heeft uitgekoozen : 't
getal der Vingeren, derzei ver plaatzing, afzon-
dering of vereeniging; 't getal der Vliezen die
hun famenvoegen of 't gebrek van die zelfde
Vliezen 3 zyn zo veele Kenmerken , welke hem
gediend hebben tot de groote en eerde Verdee-
lingen : de Onderdeclingen worden door hem
van de veifchillende figuuren van den Bek afge-
leid ; de andere byzqnderheden bepaalen het Ge-
flagt , en het verfchil der Kleuren , enz. eindelyk ,
de Soorten. Ik zal hier, gelyk ik met de Vier*
voetige Dieren gedaan heb , de Kenmerken der
Rangen aanwyzen, met derzelver onderhoorige
Geflagten.
Rangen De twaalf eerfte Rangen komen in de vol-
der Voge- gencje Kenmerken overeen-
Jen volgens ö
Pwsson. De Vingeren zyn in 't geheel ongevliesd : de
Schenkels, tot den Hiel toe, gepluimd, 't Ge-
ral der Vingeren is vier , die allen tot haar be-
gin toe, of daar omtrent, zyn van elkander ge-
fchek
de». Vogelen. 73
(fcheiden: ftaande drie voorwaards, één agter- u.
waards. Afdeel.
1. Die van den eerden Rang hebben, behalve H.HooFn-
STUK.
deeze Kenmerken , den Bek regt , het end *
van de Bovenkaak een weinig dikker en om-
gekromd ; de Neusgaten half gedekt met een
dik, zagt Vlies.
Een Geflagt. De Duif.
2. Die van den tweeden Rang hebben den Bek u
Kegelagtig, gekromd.
Zes Geflagten. De Kalkoen, Haan en
Poule Peintade , de Ourhaan y Patrys,
Faisant.
3. In die van den derden Rang is hy kort en III*
haakswyze.
Vyf Geflagten. De Sperwer, Arend $
Gier, Schuif-uit en Kat-Uil.
4. In die van den vierden Rang , Kegelvormig IV.
en langwerpig.
Agt Geflagten. De Scharlaar, Rave*
Aakster , Kaauw , Nootekraaxer ,
Vlaamsche Gaay, Indiaansche Wie*
lewaal cn paradysvogel.
5. De Vogels van den vyfden en zssden Rang V*
hebben , behalve de gemelde Kenmerken dee-
zer twaalf eerfte Rangen, den Bek regt: doch
de Bovenkaak is, in die van den vyfden
Rang, aan de punt wederzyds uitgerand.
Vier Geflagten. De Klaauwier, Lyster,
Cotinga en Vliegenvanger.
i.dikl. iv. stvjj. E 5 6- lu
74 Rangschikking
Iï. <5, In die van den zesden Rang is de Bek ook
Afdeel. regt ^ maar de beide j£aaicen zyn gehe«i
■ïrn!°°FD" Twee Geflagten. De Osse.npikker
STUK
VT Spreeuw,
ea
VIL ?• Die van den zevenden Rang hebben een
dunnen Bek, die een weinig is krom ge-
boogen.
Twee Geflagten. De Hoppe en Gkasmusch.
VIII. 8. In de Vogelen van den agtflen Rang is de
Bek zeer klein, aan den grondfteunhoriiön-
taal plat, aan 't end haakswyze: de gaaping
van den Bek grooter dan de Kop.
Twee Geflagten. De Geitenmelker en
Zwaluw.
9. Die van den negenden Rang hebben den Bek
als een dikke Kegel.
Agt Geflagten. De Tangara, Putter,
Musch , (waar onder de Vinken , Cysjes ,
Kanarievogels, Groenlingen en anderen,
begreepen zyn ,) Kernbyter , Geelgors ,
Coliou, Paapje en Kruisbek.
x« 10. De. Bek fcherp als een Els.
Drie Geflagten. De Leeltrik, Vygen-
eeter, en Mess; waar onder de Nagte-
gaalen , Kwikftaarten , Tuimelaars en an-
der klein Gevogelte.
XI. xi. De Bek in de gedaante van een Wigge.
Een Geflagt. De Blaauwspecht.
XÏI. 12. De Bek dun als een draad.
Drie Geflagten. De Boomkruiper , 't Koli-
BR IET JE CD Bj-OEMZUIGERTJB.
13-
der Vogelen. 75
13. De Vogelen van den dertienden Rang heb- n,
ben de algemeene Kenmerken der voorgemeL Afdeel.
de twaalf Rangen, doch van de vier Vinge- H-Hoofd-
ren hunner Poocen (taan twee voorwaards,
twee agter waards. De Bek is van verfchiU
lende gedaante , regf > krom , lang , kort s
enz.
Negen Geflagten. De Dr aayhals , Specht ,
Jakamak , Baardvogel , Koekkoek,
Kouroukoü, Teek-eeter, Pappegaay,
ToUKAN.
14. Die van den veertienden Rang verfchillen
wederom niet van de twaalf eerden in de al- XIV*
gemeene Kenmerken , zelfs niet in de plaat-
zing der Vingeren : maar de middelde Vin-
ger der drie voorden is, tot aan het derde
Gewricht toe, naauw vereenigd met den uit>
waardfen Vinger , en met den inwaardfen tot
aan het eerde Gewricht, De Bek is van vee-
lerley gedaante.
Zeven Geflagten. De Rots-Haan, Ma-
NAKYN , MoMOT, Ys VOGEL, ToBIER ,
Byen-eeter en Rhijsoceros- Vogel.
$5. Deeze en de twee volgende Rangen be- xv«
daan uit Vogelen , welker Vingeren ongevliesd
en de Schenkelen geheel van Pluimen ont-
bloot zyn. Die van deezen Rang hebbende
Wieken naar reden van het Lighaam klein en
tot Vliegen niet bekwaam. Sommigen heb-
ben twee, anderen drie, anderen vier Vin-
geren,
j. De kl, iv. stvk. Vier
75 Rangschikking
Vier Geflagtcn. De Struisvogel, Thgu*
you, Kasuaris, en Dod-Aars.
16. Dceze hebben de Wieken taamelyk groot
en tot Vliegen bekwaam. Hunne Pooten zyn
met drie voor- Vingeren , zonder agter-
Vinger.
Vier Geflagten. De Trapgans, Mathoen,
Schol Aakster , en Plevier,
i 7. De Wieken als vooren , maar aan de Pooten
vier Vingeren, drie voor-, één agterwaards.
In deeze Rang zyn wel twaalf Af deelingen,
naar het verfchil van den Bek ; bevattende,
met elkander, agttien Geflagten, naame-
lyk : de Kievit , Jacana , Tolk , Zee-
Patrys, Kwartelkoning , Strandloo-
*er , Poelsnep, Snep, Wctlp, Lepe-
laar , Oijevaar , (waar onder de Kraan-
vogels) Reiger , (waar onder de Butoo.
ren , enz.) Bruinvogel , Saqüahoü,
Zee-Paauw , Cariama , Kamichy , en
Poule Sultane of Purpervogel.
18. De algemeene Kenmerken der Vogelen van
alle de volgende Rangen beftaan in Pooten ,
welkerVingeren altemaal en geheel met Vliezen
aan elkander gevoegd zyn , die men gemeen-
lyk gewebde of Zwempooten noemt ; doch
de Vingeren zyn , in die van den agttienden
Rang , niettemin van elkander gefcheiden ; zy
hebben 'er vier , drie voor , één agter.
Drie Geflagten. De Waterhoen, Plat-
yoETiGE, Snep en Koet.
19.
DER VOCELE». 77
lg. In die van den negentienden Rangzynde
Vingeren ten deele van elkander gefcheiden , Afdeel,
fco dat zy half gefpleeten , half gewebde II.Hoofd-
STUK
Pooten hebben , waar van het bovenfte deel , ' ^
of de Dye, als in de Buik verborgen is;
zynde de Pooten ook geheel naar agterenge-
plaatft. 't Getal der Vingeren is vier, de drie
voorden aan elkander gevoegd met Vliezen %
de agterften afgezonderd.
Een Geflagt. De Duiker of Fuut.
20. In die van den twintigften Rang zyn de XX.
Pooten geheel gewebd ; derzelzer (tand aan't
Lighaam ook naar agteren en als verhooien ;
*t getal der Vingeren drie, zonder agter-
Vinger.
Drie Geflagten. De Lomme, Pappegaay-
DUIKER , en NOORDSCHE PlNGUIN.
21. Alles als vooren, doch 't getal der Vinge- xxt
ren vier , de drie voorften met Vliezen te fa-
men gevoegd , de agterften afgezonderd.
Drie Geflagten. De Zuider-Pinguin,
PnAëTHON en Duiker.
22. In de Vogelen van deezen Rang zyn de XXIL
Vliezen , die de Vingers famenvoegen , ook ge-
heel, maar, in deeze en al de volgende Ran*
gen , ftaan de Pooten omtrent het midden van
*t Lyf en komen buiten den Buik : zynde , ia
deeze en de drie volgende Rangen , korter
dan het Lighaam. Die , van deezen twee- en-
twintigften Rang , hebben geen agter- Vinger.
Een Geflagt. De Albatros.
1. Diiu IV.Siv*, 23.
78 Rangschikking
II.
Afdeel,
II.Hoofd-
iTUK.
XXIII.
XXIV.
XXV.
XXVI.
Aanmer-
kingen.
23. Die van den drie-en-twintigfien Rang heb-
ben een agter- Vinger , welke van de drié
voor-Vingeren afgelchciden is.
Zes Geflagtfen. De Diomedes- Vogel
Onweersvogel , Strontjaager, Meeuw,
Stern, en Schaarbek.
24. Decze verfchillen alleen van die van den
naaft voörgaandeh Rang , dat zy den Bek ge-
tand hebben.
Drie Geflagten. De Zaagbek, Gans,
Eendvogel.
De Zwaanen zyn onder de Ganzen begree-
pen , gelyk de Teelingen onder de Een-
den, waar van door den Heer Brisson op-
geteld worden twee-en-veertig Soorten of
Verfcheidenheden.
15. Die van den vyf-en twintigften Rang heb-
ben vier Vingeren , welken altemaal tot Zwem»
pooten zyn vereen igd.
Vyf Geflagten. De Anhinga , Keerkring-
vogel, Visscher of Fregatvogel, Kor.
moran en Pellikaan.
26. In deeze zyn de Pooten langer dan het Lig-
haam , en de agter- Vinger van de drie voor-
Hen afgezonderd.
Drie Geflagten. De Flammingo, Kluit
en Looper.
Zie daar de Rangfchikking der Vogelen van
den Heer Brisson. Ik wil my niet onderwin-
den , de keurlykheid van zyn Werk te toetfen *
3Qoeh hetzelve in waardy te vergelyken met dat
dér Vogelen. 79;
van den Heer Linnjeus. 't Is te begrypen * IL
dat een Heer, die zo veel gelegenheid gehad Afdeel;
heeft, om die gedeelte van het Ryk der Dieren |^O0FD^
ten uitvoerigfte te behandelen , daar in nadere
önderfcheidingen en verbeteringen heeft kunnen
maaken, wat de Geflagten en Soorten betreft;
doch, aangaande de Rangfchikking , kan ik niet
ontveinzen, dat my de Verdeeling van den
laatftgemelden eenvoudiger en ruim zo veel met
de Natuur overeenkomftig fchynt te zyn : te
meer , om dat deeze Autheur met de grootfle Vo-
gelen begint, en, in 't algemeen gefproken*
met dekleinften eindigt, zo wel in de Rangver-
deeling, als in die der Soorten en Geflagten.
Ook zou men , met deezen voortgang , eeri
fceer uitgebreide Befchryving van de andere
deelen der Natuurlyke Hiftorie, zo veel de
Dieren betreft, van den Heer Brisson verwagt
hebben : doch zyn Ed. berigt my , in een Brief
van den 12 Auguflus deezes jaars 1762, dathy
een weinig daar van afgelïapt is , om plaats te
maaken voor zyne Leiïen in de Proef ondervin*
delyke Natuurkunde, welke zyn Ed. thans *
als Opvolger van den Heer AbtMoLLET, in
het Kollegie van Navarre gaat onderwyzen.
Ik gaa dan over tot de Rangfchikking van
den Heer Linn^eüs , welke door my in dit
Werk gevolgd wordt.
I. Dsst. IV. StvX,
e
KEN-
gó RANGSCHIKKÏÏfd
If.
Afdeel. KENMERKEN
II.HOOFD-
STUK.
Rang.
fchikking
van Lin-
KiEUS.
Ordines
Avium.
VAN DE
RANGEN
b Ë R
vogelen.
EERSTE RANG.
t. De Bek (een Haak om naar zig te haaien) ii
Roofvogel' nederwaarcls omgekromd: de Bovenkaak, agter
Jen. de punt 5 wederzyds met een Tand gewapend 5
dë Neusgaten wyd open. De Pootén, die zy
meeft om te zitten gebruiken * zyn kort en
fterk , hebbende Vingeren die in de holte der
buiging Wrattig zyn > voorzien met kromme
zeer fchefpe Nagelen. De Kop en Hals zyn
fterk gefpierd : het Vel is taay : het Lyf
önrein. Het Vöedzel deezer Vogelen beftaat
in hét verfcheüren van levendige Dieren of
Krengen ; weshalven zy Roofvogelen genocrrid
worden. Hunne Nesten maakcn zy in de
hoogte; leggende vier Eijeren, min of meen
Het
0
DÉR V O G È L E Ni
Het Wyfje is fraaijer van Geftalte dan het ffj
Mannetje, 't welk zig by één Wyfje houdt. Afdeel*
II. Hoofd-
stuk*
TWEEDERANG, m
De Bek J^ïg om öflw ftukken te breekeri)
is van maakzel als een Mes, niet eene bultige
Rug. De Pooten dienen om te loopen; zy
zyn kort en taamelyk fterk. Het Lyf is eëni-
germaate taay en onrein. Zy haaien hun Voed^
zél uit de Vuilnishoopen en ander Uitvaag-
zei; maakende hun Nest in Bocmen. Het
Mannetje, dat zig by één Wyfje houdt, voedt
hetzelve, wanneer het te broeden zit,
DERDE RANG. liï.
m Zwénfii
13e Bek (een doorzypende Teems') is glad , met vogdéinfc
een Velbekleedzel overtoogen en aan de punt
wat breeder. De Pootem zyn tot zwemmeü
gefchikt of gewebt, doordien de Vingeren met
feen Vlies zyn te famen gevoegd: de Sche'nKels
platagtig en kort. Het Lyf is vet, bekleed
met een taaije Huid , gedekt met Vederen ea
Pluimen , welke beft tot gebruik zyn. Deezè
82
Rancschikkinc
II. Vogelen haaien hun Voedzel in 't Water, uk
Afdeel. pianten , Viffchen , enz. Zy rnaaken veelal
II. Hoofd hunne Nesten op 't Land. De Moer geeft
de Jongen geen eecen. Doorgaans hebben de
Mannetjes van deezen Rang veele Wyfjes.
ju ju ju 4. 4» ju ju ju ju ju ju ju ju ju
IV.
GralU.
Sreltioo-
pers.
VIERDE RANG.
De Bek (een Stokje om te welen) is lang en
byna rond. De Pooten , dienende om door 't
Water te waaden, zyn tot aan de helft der
Dyën kaal. Het Lyf is platagtig, bekleed met
een zeer dunne Huid en met een korte Staart
voorzien. Hun Vleefch is fmaakelyk. Zy haa-
ien hun Voedzel , 't welk in veelerley Diert-
jes beftaat, uit de Moeraffen. Hun Nest rnaa-
ken zy veeltyds op 't Land- De manier vaa
hunne Paaring is verfchillende.
v.
Gdlltna.
Hoenders.
V T F D E RANG.
De Bek (een Kraatmel om op te raaperi) i%
verhevenrond ; hebbende de Onderkaak mee
de Bovenkaak, en de Neusgaten met een Kraak-
beenig Vlies overwelfd. De Pooten , die tot
der Vogelen. 83
loopen gefchikt zyn , hebben de Vingeren van jf,
onderen ruuw. Plee Lyf is met Smeer voor- Afdeel*
zien, wel gefpierd en rein. Hun Voedzel be- H.HooFtf-
STUK*
ftaat uit Graanen , die in de Krop week gemaakt
moeten worden. Deeze Vogelen flokken Kalk
en Steentjes in ; om het Voedzel te verteeren 1
zy maaken hun Nest op den Grond, zonder
kond: leggen veele Eijeren; wyzen hunne Kui-
kens de Spyze aan en leeven in Veelvvyvery*
ZESDE RANG. vt
Pasfereè,
MuffchfiÖi'
De Bek (een Tang om te mtten) is kegelvor-
mig met een fpitfe punt. De Pootén , om te
fpringen gefchikt, zyn teder, met de Vinge-
ren van elfeander gefcheiden. Het Lyf is ten-
ger; dat van de Zaad-eetende rein, van die op
Infekten aazen onrein. Hun Voedzel beftaat
in 't Zaad van veelerley Planten of kleine Diert-
jes. Het Nest deezer Vogelen wordt met
konft gemaakt : zy moeten de Jongen het eeten
met hunnen Bek ingeeven. Het Mannetje houdt
zig by één Wyfje.
H Dtiu IV. $iwl.
?4 Rangschikking
II.
afdeel. Chara&eres
II. Hoofd,
stuk.
A V I U M.
ACCIPITRE S.
40. Vültür. Rojlrum aduncum. Caput denu*
datum.
41. Falco. Rojlrum aduncum, bafi Ceratettum.
42. Strix. Rojlrum aduncum > bafi Setis te£tum.
43. Lanius. Rojlrum refltiufculum.
P I C M.
Q
* Digitis anticis duobus, pofticis duobus.
44. Psittacüs. Lingua carnofa. Mandïbula fu-
perior adunca.
45. Ramphastos. Lingua pennacea. Mandibula
fuperior inanis.
52. Cucülus. Lingua cartilaginea. MandibuldL
fuperior naribus marginatis.
53. Jynx. Lingua Lumbriciformis* Mandibula
fuperior teretiufcula.
54. Picus. Lingua Lumlnciformis. Mandibula
fuperior Prismatica.
** Digitis anticis tribus , Poftico üno*
Lingua inci&.
d 2 r Vogelen.
Kenmerken
der
VOGELEN.
ROOFVOGELEN.
40. De Gier. Een omgekromde Bek. De Kop
ontbloot van Vederen.
41. De Valk. Een omgekromde Bek, naaft
aan den Kop met Wafch gedekt.
42. De Uil. Een omgekromde Bek , naaft aan
den Kop bezet met borftelige Hairtjes.
43. De Klaaüwier. Een byna regt uitloopen-
de Bek,
A A K S T E R S.
* Met twee voor- en twee agter- Vingeren.
44. De Pappsgaay. Een Vleezige long: de
bovenkaak haakswyze.
45. De Toukan. Een Vederagtige Tong : de
bovenkaak ydel.
52. De Koekkoek. Een Kraakbeenige Tong:
de bovenkaak met gerande Neusgaten.
53. De Draayhals. Een Wormswyze Tong?
de bovenkaak Kegelrondagtig.
54. De Specht. Een Wormswyze Tong: de
bovenkaak driekantig als een Prisma.
** Met drie voor- en één agter- Vinger; eer\, mi,
gefneeden Tong.
IoPeel. IV. Sry*. F 3 48,
85
II.
Afdeel.
II. Hoofd-
stuk,
$6 Rangschikking
jfl, 48. Corvüs. Mandibula fuperior cultrata, baji
Afdeel. Setis tetta.
U wOOFD-
49. Coracias. Mandibula fiiperior cultrata , baji
nuda.
55. Sitta. Rofirum porrectum re£tu?n.
57. Merobs. Rojlrum arcuatum carinatum.
60. Trochilus. Rojlrum Jiliforme , Capite longius.
* * * Digitis anticis tribus 9 poftico uno.
Lingua integra.
46. Buceros. Mandibula fuperior fronte ojfeo*
gibboja.
47. Crotcphaga. Mandibula fuperior comprcffa ,
infraSta, transverfe fulcata.
50. Gracüla. Mandibula fuperior comprejfa, fa.
vis 9 bafi nuda.
51. Paradisea. Mandibula fuperior ad medium
ufque plumof o-holofericea.
56. Alcedcx Mandibula fuperior angulata. Lin*
gua brevijjima.
58. Upupa. Rojlrum arcuatum. Lingua obtufa.
|9. Certhia. Rofirum arcuatum. Lingua acuta.
A N S E R E S,
* Roftro apice unguiculato.
6i.
der Vogelen. 87
48. De Rave. De Bovenkaak van figuur als jjb
een Mes , naaft aan den Kop met borfte- Afdeel.
lige Hairtjes. II.Hoofd-
49. De ^charlaar. De Bovenkaak van figuur "
als een Mes , naaft aan den Kop ongedekt.
55. De Blaauwspecht. Een lang ukgeftrekte
regte Bek.
57. De Byen-eeter. Een boogswyz' gekrom-
de en gekielde Bek.
60. De Bloemzüiger. Een draadswyze Bek ,
die langer is dan de Kop.
*** Met drie voor- en één agter -Vinger : de
Tong niet ingefneeden*
46. De Rhinoceros- vogel. Een Beenige bult
boven op de bovenkaak.
47. De Teek-ketrr. Een platagtige geknakte
bovenkaak, die overdwars gegroefd is.
50. De Kaauw. Een platagtige bovenkaak,
die glad is en dïgt aan den Kop ongedekt.
51. De Paradysvogel. Een bovenkaak, die
tot het midden der langte bezet is met
fluweelagtig Dons.
56. De Ys vogel. Een hoekige bovenkaak : de
Tong zeer kort.
58. De Hoppe, Een boogswyz' gekromde Bek:
de Tong ftomp.
5p. Het Boomkruipertje. Een boogswyz' ge-
kromde Bek : de Tong fcherp.
GANZEN.
* Met een Bek, die aan de punt als gena*
geld is.
t Deu. IV. Stvk* F 4 61,
88 Rangschikking
H. 61. Anas. Nures ovales. Dentes lamellofi.
Afdeel.
II. Hoofd Mergus. Nares 'ovales. Dentes fubulati.
«TUK* J
64. Procellaria. Nares in cylindrum comat®.
65. Diomedea. Nares fubcylindrica , d'j'L^tss.
66. Pelecanus. 2Viflrw lineares. Facies nuda. Be-
des Digitis omnibus paknatis.
* * Roftro apice fimplici.
67. Phaethon. Roftrum cultrato-fübulatum, Fau-
ce ampliore. Redes Digitis quatuor anticis.
63» Alca. Roftram transverfe fafciatum. Pedzs
absque poftico.
68. Columbus. Roftrum fubulatumCapite longius.
Redes pone cequilibrium*
recium,(zqu::t:.
* * Infe&ivori tenuiroflres.
94. &TURNUS. Roftrum mandibulct fuperiore pla*
niuscula, undique marginaia.
99. Motacilla. Roftrum fubulatum. Lingua fif.
cera.
100. Parus. Roftrum fubulatum. Lingua triinca-
ta quadrifeta.
101. Hiründo. Roftrum deprejjum incurmtum.
Faux imberbis,
102. Caprimulgüs. Roftrum deprejjum * incxin
votum. Faux vibrifjis ciliata.
Pi. Dé
der Vogelen. 95
97. De Geklgous, Een Bek, welks onderkaak
breeder is dan de bovenfte , aan de zyden Afdeel.
opvvaards vernaauwd. II.Hoofek,
STUK!
98. De Vink. Een Kegelagtige, regte, ge-
lyke Bek.
** Infekten-eetende Bunbekken.
94. De Spreeuw. Een Bek, welks bovenkaak
platagtig is , overal gerand.
99. De Kwikstaart. Een Elswyze Bek : de
Tong gefcheurd.
100. De Mess. Een Elswyze Bek: de Tong
geknot : vierborltelig.
101. De Zwaluw. Een neergedrukte, om.
gekromde Bek : aan het Keelgat baarde-
loos.
102. De Geitenmelker. Een neergedrukte ,
omgekromde Bek: aan het Keelgat met .
Hairtjes , als die der Oogleden , bezet.
o
3. Deel» IV, Sivx;
III. HOOFD-
96
BESCHRYVINfc
Afdeel. ^4»^^ ^^^^ f-}
Hoofde IIL HOOFDSTUK.
•TUK.
Befcbryving van 'f Geflagt ier Gieren; waar
otór de Grypvogel,gra&miCuntur,*fe Har-
py #ƒ gekroonde Arend, de Koning der Wou»
wouwen, de Menfchen-Eeter óf Aura, de Baard-
en/ Goudgier, en in 't byzonder de Arend-gier ;
die Egypüfche Bergvalk gebeten wöïdt enzser
nuttig is in de Oofterfcbe Landen.
Kaam. Nder de Roofvogelen geeft dê Heer Litf-
NiÉüs de eerfte plaats aan de genen die
door hunne grootte tevens en door hunne roof-
zugt uitmunten : de Gieren naamelyk , welker
Latynfche Geflagtnaam , Vultur , van het traag
vliegen afgeleid wordt , gelyk dè Mederduit-
fche* die zekerlyk overeenkomt met den Hoog-
duitfchen Gei] er of Geyr9 van hun yzelyk ge-
fchreeuw. De Franfche Naam, "Vautour , is,
zo wel als de Italiaanfehe Avoüoio , en de En-
gel fche Vultur e , van het Latyn af komftig;
De Hebreeuwen hebben hem Aiab gehe-
ten, de Grieken Gups en de Arabieren noe-
men , nog hedendaags , deezen Vogel Racha-
me , Rocbam of Rokhome.
Rangfchik- ^e ^ecr Klein heeft de Gieren geplaatft
king. tuflehen de Arenden en Valken, in zyne vier-
de Familie van Vogelen , wafr in alle de Vier-
vingerigen , met gefpleeten Voeten , die éénen
agtcr-
vandëGierén* $7
agter- Vinger hebben, begreepen zyn. De lt
Roofvogelen maaken in deze Familie het eerfte Afdeël»
Geflagt uit, dat verdeeld is in de vier Stammen, H^öitudine Ca-
piris. f . Syft. Nat. Vultur Gryps , Gryphus , Klein.
van de Gieren. 99
twee Cunturs, op een Koebeeft aanvallende , n.
hetzelve een gat in dc Rug byten, waar door Afdeel»
zy de Ingewanden opvreeten. Ook onthouden jj^f*
zy zig van Menfchen niet , randende dikwils Kin- stuk.
deren aan , van tien of twaalf Jaaren , die zy
om 't leven brengen en verfcheuren. Hy zegt,
dat de Vlerken van eenigen deezer Vogelen 1
die door de Spanjaarden gedood waren, uitge*
fpreid zynde een breedte befloegen van vyf-
tien of zestien Voeten. Hy voegt 'er by , dat
het gekiapper hunner Vlerken den genen, die
het van naby hoorde , doof maakte , en een Schry-
ver is 'er , die meldt , dat de Cuntur een
Olyphant kon opheffen in de Lugt , en
laaten hem weder te pletteren vallen , om zig
met deszelfs Vleefch te voeden.
Buiten dit laatfte, 't welk geen het minde
geloof verdient, ten zy het van een jong O-
lyphantje te verdaan mogt zyn , is men
thans van de beftaanlykheid dezer Vogelen
verzekerd. Men ziet 'er, zegt la Condamine,
aan de Rivier der Amazoonen, die, zomen
wil , van de Indiaanen gevangen worden , door
middel van het beeld van een Kind, gemaakt
van zeer taaye Leem of Kley , waar in zy , terwyl
zy 'er mede tragten weg te vliegen , met de
klaauwen vaft raaken. Labat gewaagt van zulk
een Vogel, wiens Wieken, uitgefpreid zynde,
met de enden agttien Voeten van elkander kwa-
men. Fkezier. zegt, dat hy in den Jaare 171 1
een Condor gedood hadt , naby Santiano,
I. Deel» IV, $titx« C 2 de
ioo Besch'ryvinc
U. de Hoofdftad van Chili , hebbende negen voe-
Afdeel. ten vlugts, en op 't Hoofd een bruine Kam,
1/ooro- n*et was 'mëe^ncc^Gn' Deze Vogelen, voegt
STüBfc hy 'er by , zyn doorgaans groot en lterk ge-
noeg , om een Lam te kannen weg voeren.
Als zy zulk een roof in den zin hebben , begee-
ven zy zig, vielen te gelyk, rondom een Kud-
de , en loopen met de Wieken uitgefpreid , 't
welk de Lammeren digt by elkander doet
kruipen, zo dat zy den dans niet ontfpringen
kunnen , en de Vogels neemen 'er van dat hun
behaagt. Pater FEUiLLéE is omtrent het dooden
van zulk een Vogel zeer omftandig , als
volgt (f).
EenCun- In den jaare 1 710, wanneer hy zigbevondt in de
rurgefchoo, Valey van Tlo in het Ryk van Peru, den 27
***tFe»lu'' Juny • s nam*ddags 5 ten platten Lande eenig
' tydverdryf zoekende , wierdt hy een Roofvo-
gel gewaar, van verbaazende grootte, gelyk
hy te vooren , by 't opgaan van het Geberg-
te, gezien hadt. Hy naderde denzelven , die
op eenRotsfleen zat, en trof hem, doch zoda-
nig niet, of de Vogel was nog in ftaat om
naar een andere Rots te vliegen , aan den
Zee-Oever; maar aldaar werdt hy dooreen Ko-
gel zodanig getroffen, dat hy om verre tui-
melde. Niet zonder veel moeite en gevaar
fleepte de Pater hem , met hulp van een Matroos ,
naar om laag en tot in zyne Tent, alwaar hy
'er
(t) Uw», des Ohfiry* Phjfy* Pag. tf^o. Ed. de iyt^
van de Gieren. ior
'er de volgende byzonderheden van optekende. n.
De Wieken, ten naauwkeurigfte gemeten, Afdeel.
hadden , van hec eene end tot het andere , j^qqpd
eene uitgeftrektheid van elf Voeten vier Duu SÏÜK.
men* en de groote Slagpennen, die glimmend
zwart waren , hadden de langte van twee Voe-
ten en twee Duimen. De dikte van den Bek
was met de grootte van 't Lighaam evenredig : de
langte drie Duimen en zeven Liniën ; het bo-
ven ft e deel was fcherp , haakig , krom en wit
aan het end , voor 't overige zwart. Een kor-
te wolligheid , donkergraauw van kleur , be-
dekte den geheelen Kop. De Oogen waren
zwart, en met een bruinrooden Kring. Voorts
was zyn geheele Pluimagie helder bruin ; zelfs
het onderfte van den Buik , en de Vederen die
de Dyën tot aan de Kniejen bedekten. De
langte der Dyën was ruim tien, die van de
Schenkelen iets meer dan vyf Duimen. De
Voet was famengefteld uit drie Klaauwen van
vooren en eene van agtcren , zynde deze laatfte
anderhalf Duim lang , en beftaande uit een en-
kel Gewricht, uitloopende in een zwarten Na-
gel. De midddfte der Voorklaauwen of Vin-
geren hadt de langte van vyf Duimen , en
twee derde Duims , beftaande uit drie Ge-
wrichten, en met een Nagel van ruim ander-
half Duim lang , die insgelyks zwart was,
gewapend. De andere twee Voorvingeren wa.
ren drie Duimen lang: de binnenfte hadt twee,
de buitenfte vier Gewrichten of Geledingen.
ldeel, iv. Sin*. G 3 De
101
Beschryvikg
II.
Afdeel.
HOOFD-
STjxv.
De Schenkels en Vingeren waren bedekt met
fwarte Schubben.
Dceze Dieren (zegt FEUiLLéE) houden door-
gaans huis op de Bergen , alwaar zy genoeg-
zaam Voedzel vinden, komende niet aan den
Oever dan in het Regen-Saizoen , 't welk de
Winter is in die Geweften: want dan zyn
deze Bergen ten eenemaal met Sneeuw be-
dekt , en overzulks doet de Koude hun van
daar verhuizen. Men zoude zulks onder de
verzengde Lugtftreek naauwlyks verwagt heb-
ben. Zy vinden, ondertuffchen , aan den Oe-
ver der Zee maar weinig Voedzel , uitgeno-
men, wanneer door een Stormwind eenige
groote Viflchen daar op gefmeeten worden. Dit
doet hun daar niet lang verbly ven : zy komen
'er gemeenlyk tegen den avond en keeren 's
morgens weder te rug.
Met is derhalve zeer waarfchynlyk, dat zulk
een Vogel in Zuid-Amcrika gevonden worde;
hoewel de Heer Linn^us daar aan fchynt tc
twyfelen , wanneer hy zegt ; dat het een zeld-
zaceme Vogel is op Aarde, hem onbekend, die,
zo verhaald wordt , in Chili buisvejien zoude.
Immers de Heer Rat was hier van , ten zynen
tyde , ook reeds verzekerd geworden door de
Slagpennen, welken zeker Kapitein , die door
de Straat van Magellaan in de groote Zuid-
Zee gevaren hadt , mede 't huis bragt , en
welken , zo de Heer Sloane hem verzekerde ,
ieder lang waren twee Voeten en vier Duimen;
zyn-
van de Gieren.
zynde de Schaft , of het pypagtige deel , vyf en II.
drievierde Duim lang, byna anderhalf Duim in Afdeel<
. UI
den omtrek, aan de eene zyde een weinig hol, Hoofd<
aan de andere verheven rond , van kleur geheel stuk.
bruin of donker , byna een Lootzwaar. De Vo-
gel zelf werd door de Matroozen , wegens zyn
kaaien Kop, voor een Kalkoen gehouden ea
het Vleefch dienvolgens gegeten zonder eenig
nadeel. Men wierdt hem, op een Klip zitten-
de, aan den Oever van Chili, omtrent de 33
Graaden breedte, gewaar, en, na dat hy met
een Kogel dood gefchooten was, ftondt men
verbaafd over zyne grootte; dewyl de Wie-
ken, uitgefpreid, dertien Voeten vlugts hadden
(f). De Spanjaarden , die dat Land bewoon-
den , gevraagd zynde , welk een Vogel dit mog-
te zyn ; zeiden , dat hy Cuntur genoemd werd ,
en dat zy 'er zeer bevreefd voor waren , ten op-
zigte van hunne Kinderen, dat dezelven 'er
niet door weggevoerd en verfcheurd , of hun
eenig ander nadeel door] die Roofdieren toe*
gebragt werde.
De Heer Brisson geeft dan aan den Vogel,
welkende Spanjaarden Condor , de Pemviaanen
Cuntur
(f) Dit komt raamelyk overeen met de Maat , wel-
ke Pater FtuiLLeE aangaande de uitgeftrektheidder Vler-
ken^yanden Cuntur of Condor opgeeft ; en no* nader de
Jangte der Slagpennen ; wanneer men agt geeft op het
verfchil der Parylïche en Engelfche Voeten, die waarfchyrc-
lyk by den een en den ander tot de Afmeeringen gebruikt
zyn: want 2 Voet, 2 Duim ParytTche, is juift, ongevaar,
2 Voet 4 Duim Engelfche Maat,
I.Diil. IV. Stwx* G 4
io4
Beschrtving
H. Cuntur noemen , den Soortnaam van Gier , die
^ ^ ^ Zrom & «z^m fc/ear , loven op H lyf donker er
HcoFpii Cö:ln onderen bleeker , of uit den witten en zvcar-
stuk. tea gemengd: de Keel en Hals van onderen kaal
en rood; de Slagpennen zwart , de Pooten onge-
gevederd. Men ziet ook , waar van hy den
Nederduitfchcn Naam van Grypvogel of Griffioen
bekomen hebbe, die egter waarfchynlyk van
't Latynfche Woord Gryphus , en die van 't
Griekfche Gryps zynen oorfprong heeft.
Grypvo- Doch wat behoeft men een dergelyk flag van
!ü!üü m Eu" Vogelen te zoeken in de andere Wereldsdee-
len; daar het bekend is, dat in Europa Gie-
ren van dergelyke grootte of fterkte zyn. Im-
mers geloofwaardige Schry vers verhaalen 9 dat
in de Alpifche Bergen van Switzerland Roof-
vogelen gevonden worden , die dikwils Geiten
enLammeren, ja fomtyds jongeKinderen weghaa-
len tot hunne prooy. Weinige Jaaren geleeden
werdt by het Thuner-Meir, in 't Bernfche
Gebied, een Gier gedood * die een Kind op-
neemen wilde van drie Jaaren , en welks Vleu-
gels, zo men bevondt, eene uitgeftrektheid
hadden van veertien Voeten. Dit zou der-
halven de breedte der Vlerken van den Ameri-
kaanfehen Condor overtreffen. En, wat zal
men zeggen van den zeldzaam grooten Vogel ,
die, in 't laatftc des jaars 1749, door de Boe-
ren gefchooten werdt in Dauphiné , in wiens In-
gewanden men vyf-en-dertig Ponden Vifch
vomlt,zynde den 22 December aan den Koning
van
van de Gieren- 105
van Vrankryk vertoond. Deszelfs langte , [maar \\t
(zoo ik denk) die der Vlerken ,] werdc gezegd Afdeel,
gcweefl te zvn zeflien Voeten en vier Duimen. _
b " J Hoofd-
Men getuigde, dat hy wit van Vederen was, STUK.
behalve rondom den Bek, die met rood en ver-
fcheide blaauw en geel gemengde Pluimen was
verfierd (f).
(2) Gier met het Agterhoofd eenigermaate \
gekuifd. Harpy.
Dceze Roofvogel , die in Mexikohuisveft, is
door Hernandez op de volgende manier be-
fchreeven. Hy heeft de grootte van een Ram 9
de Bek is aan den Wortel geel en verder
zwart: de Buik uit zwart en wit gemengeld;
de Pooten zyn bleek; de Hals, Rug en Staart,
zwart of bruin. In ftoutheid aapt hy de Roof-
vogelen na, en, getemd zynde , wordt hy door
een kleine oorzaak wederom zodanig getergd 9
dat hy de Menfchen aanvliegt. Het zoude eg-
ter niet moeielykzyn, hem tot de Vogeljagt
op te brengen.
Men kan hier mede vergelyken , zegt Lin- Gekroonde
n>eüs , den Mexikaanfcben Gekroonden Arend ,
die te Madrit in het Koninglyke Vogelhok le-
vendig gezien is door Z. Hallman. Deeze
hadt
(f) Enropifche Mhcurms , van 't jaar 1749» Deel,
Bladz 310.
(2) VuiturOccipire fubcrirtato f . Syfi. Ndt. X.Yzquau-
thli. Hfrnanu. Mexic. p. 34. Aquilx criftatae genus*
Raj. ^tv. 161,
h Dfciii» IY. Stuk, G 5
106 Beschrtving
II. hadt den Bek van een Gier,en onder aan den Strot
Afdeel, vvittc Vederen , die hy , vergramd zynde , neder-
TTÏH# liet tot aan de Klaauwen der Pooten. De Wie-
Hoofd-
stuk, ken en Staart waren van onderen met wit en
zwart geftippeld, van kleur als een Tygerhuid.
Hy zat met het lyf regt op , en zette de Vede-
ren van zyn agterhoofd veeltyds over end , in
de gedaante van een Kroon. Men verhaalde
hem , dat deeze Vogel , vergramd zynde , met
éénen flag de Herfenpan van een Menfch kon
klooven.
De Tzquautbli van Hernandez wordt , door
den Heer Brisson, by de Arenden geplaatfl,
onder den naam van Brafiliaanfehe Kuif -Arend,
dien de Engelfchen , zo hy zegt , Arend van O-
ronoko heeten, en de Brafiliaanen Urutaurana,
volgens Marcgraaf. Hy zoude in grootte
den Arend evenaaren, hebbende twee zwarte
Pluimen op 't hoofd, omtrent twee Duimen
lang, benevens twee kleinen aan ieder zyde,
die met elkander zyne Kroon of Kuif uitmaaken.
De Vlerken ftrekken zig niet veel verder
uit dan de Staart. De Oogen zyn zwart; en
ftaan in kringen van Vuurkleur. De Bek is
zwart , de Pooten geel , de Nagelen bruin.
III. (g) Q(er mzi yieefcbbeuveltjes aan de Neusga-
Kontng der ten,den top van 9 1 Hoofd en denHals ongevederd.
wen. UcCm
PI. XXIX.
j9 ' (3) Vultur Naribus Caruoculatis , Verticc, Colloque
denudatis Syft. Nat. X. Vultur clegani. Edw. *Ay* Tab.
2. Vultur. Albin , Tab. 4.
van de Gieren. 107
Deeze Vogel voert, by uitftekendheid, den
naam van Koning der Wouwomven, en hetWyf-
je wordt 5 van fommigen , Regi?ia Aurarum gehe-
ten, gelyk de volgende Gier den naam van
Aura voert. De Mexikaanen noemen hem
Cozquauhtli of Cozcacoaubtli: het is by Klein de
Monnik-Gier en by Albin de Indiaanfcbe. Ed-
wards heeft 'er eene Afbeelding van gegeven ,
welke zeer naauwkeurig is , doch ik heb die van
den Heer Brisson doen volgen ; zynde deeze
Vogel, gelyk alle anderen van den Rang der
Roofvogelen , hier gebragt op een vierde van
de natuurlyke hoogte, langte en breedte.
De befchryving van den laatftgemelden Heer
is, zo wel als de Figuur, opgemaakt naar een
Vogel , die van Caijenne werdt overgebragt in
's Konings Kabinet. Hy heeft nagenoeg dc
grootte van een Kalkoenfe Hen. De langte is,
van het end des Beks tot aan het uiterfte van
de Staart, twee Voeten en drie Duimen, en
tot aan het end der Nagelen , twee Voeten ,
twee en een halve Duim. De Bek is één en
en drie vierde Duim lang: de Staart zeven
Duimen negen Liniën: de Poot drie en een
halve Duim. De twee zydelingfche Voor-
vingeren zyn veel korter dan de middelde ,
die lang is drie Duimen en vier Liniën , en de
Agtervinger is ook kort. De Vlerken, tegen
't Lyf aangevoegd zynde, raaken het uiterfte
van de Staart. De Kop en 't boven fte van
den Hate zyn bekleed met een kaale Huid,
I.Dieu iv. stvx. die
II.
Afdeel.
III.
Hoofd-
stuk.
io8
Beschryvinc
II. die verfcheiderley kleuren heeft. Het grondftuk
Afdcel, van cjen gcjc js b^i^ met ecne yujj van
Hoopö Oranjekleur , waar in de Neusgaten geplaatft
«tuk. zyn , tuffchen welken dceze Huid zich verheft ,
in de gedaante van een getande en beweegly-
ke Kam : zynde het voorfte deel des Opper-
hoofds van een donkere het agterfte van eene
roodachtige Vleefchkleur. Van het Agterhoofd
nederwaards loopt esn ftreep van zwarte Wollig-
heid , die ook de zyden van den Kop be-
kleedt , doch tuflehen den Bek en Oogen is ,
wederzyds , een bruin paarfche vlak. Van het
agterfte van den Hals naar de Keel toe , ftrekt
zig, aan beide zyden, een rimpelige Huid uit,
bruinagtig van kleur, met een weinig blaauw
en rood in het agterfte deel, en met kleine
ftreepjes van zwarte Wolligheid. De Oogen,
omringd met een hoogroode Huid , hebben
witagtige Kringen. Het bovenfte van den Hals
is, aan de zyden, rood gekleurd, en deeze
roodheid verandert , nederwaards voortgaan-
de, by trappen in geel. Onder het kaale deel
van den Hals is een zoort van Kraag, be-
fiaande uit taamelyk lange , donker Afchgraau-
we Vederen. Het overige van den Hals , de
Rug en de Dek vederen der Wieken, zyn wit,
met eenige flaauwe ros-agtigheid. De Stuit en de
bovenfte Staartvederen waren zwart in deze Vo-
gel, doch wit in die, welken Edwards afbeeldt
en befchryft. De Borft, Buik, Zyden , Schenkels
en de onderfte Vederen , zo van de Staart
als
van de Gieren. 109
als van de Vlerken , zyn wit. De gróote Slag- Tj#
pennen zyn uit den zwarten donker groen , de Afdeel.
kleinen van de zelfde kleur , met graauwagtige III.
randen : de Beliuurpennen van den Staart zware ;
STUK.
de Bek , Pooten en Nagelen , rood. De Koning
der Wouwouwen , dien Edwakds befchryft,
hadt vuilwitte Pooten en zwarte JNagelen.
Men verhaalt , dat deze Vogel leeft van
Slangen , HaagdilTen en Rotten , doch voornaa-
melyk van Krengen en Menfchendrek. Zyn
kragt om den Wind tegenftand te bieden , en
onbewoogen te blyven zitten op de zelfde plaats,
als ook om tegen den Wind op te vliegen , is on-
gelooflyk. Hy kan zyn Kop en Hals verber-
gen binnen de fcheede der gevederde Huid
van zynen onderhals. De Woonplaats is ia
de Weft-Indiën. Linn^eus vermoedt, of de
gene, dien Albin op zyn eerfte Plaat ver-
beeldt, ook het Wyf je van deezen en dus de
Koningin der Wouwouwen zy.
(4) Gier uit den bruinen grys , met zwarte
Slagpennen en een witten Bek. *A«ra.
Menfctos*
Onder verfcheiderleyNaamen wordt dezeRoof- eeter.
vogel van de Schryvers voorgefteld. Catesby
noemt
(4) Vulrur fuscogrifeus, Remigi bus nigris , Rostro
albo. Syft. Nat. X. Tzopilotle five Aura.HERN. Mexic.
331. Urubu Braillienfïbus. Marcgr, Bras. 207. Will.
Crnith* 68, Raj. ^t. ic, 180. Buteo Specie Gailo-pa-
vor.is. Catïsb. CaroL I. p. 6. Tab. VI. Vulrur Gallina-
Africanae facie. Sloak, Jamak. II p. 294. Tab. 2^4.
Vultur pullus , Capite implumi, Cute crarfa rugofa* ultra
aperturas Nafales laxata, Brqwn. Jamaic, p. 471.
l,D£tL, IV. Stuk.
ito Beschryving
noemt hem een Buizen van gedaante als een KaU
Afdeel, koen, en de Heer LinnjEüs, zelf, hack hem te
IH. vooren onder de Kalkoenen geplaatft (f). An-
stük." deren hadden hem een Rave geheten , doch de
mecften noemen hem een Gier. Urubu is zyn
Naam by de Braüliaanen , Suyuntu by de Peru-
viaanen en Tzopilotle by de Ingezetenen van
Mexico, by die van Guajana Kiankia, Ouroua,
waar van mifichien Aura af komflig is. Voorts
heeft hy van de Europeaanen eenige Naamen
gekreegen , uk hoofde van zyne eigenfchap-
pen: deEngelfchen, op Jamaika, noemen hem
de Kreng-Rave , de Franfchen van Guajana den
Schreuwleelyk; de Nederlanders, aan de Kaap,
den Strontvogel of Strontjaager ; doch gemeen-
lyk heet hy, by de onzen, de Menfcben-eeter.
Hy heeft, volgens fommigen , de grootte van
een Rave, volgens anderen die van een Arend. De
Heer Biusson zegt, dat hy in grootte en 'dik-
te nagenoeg den Kuikendief, die hier in Fig.
i. op Plaat XXXI. afgebeeld is, evenaart.
De Bek, zegt hy, heeft, van de kromte tot
aan den wortel, de langte van twee en een
half Duim. De Wieken , toegeflagen zynde ,
ftrekken zich een weinig over 't end van de
Staart heen* De Huid , die den Kop en Hals
bedekt, is een weinig gerimpeld, uit den gee-
len , blaauwen , witagtigen en bruinrolTen gemen-
geld, bezet met eenige zwarte Hairen, dun
ge-
(f) Meicagris duplici ingluvic. Barr.-j6.Syft* Nattflp* 27,
van de Gieren,
iii
gezaaid. Al het overige van 't Lyf is bedekt met II.
zwarte Vederen , die een weerfchyn hebben van ^FDEEL*
paarfch en groen , zo wel als die der Wieken en hoofd-
Staarc. De Oogappel is rond en zwart ; de Kring stuk.
roodagtig en de Oogleden Saffraangeel. De kaale
Huid , of 't Vlies , dat het grondftuk van den Bek
bedekt, is uit dengeelen blaauwagtig, In die Huid
vindt men ^ omtrent het midden der langte-van
den Bek , één Neusgat , dat wyd is , en over-
dwars geplaatft, De Bek is wit; de Pootenzyn
Vleefchkleurig , de Nagelen zwart.
Van deezen Vogel , die in veele deelen van
Zuid- Amerika en op de W eft-Indifche Eilanden
huisveü: , wordt verhaald 3 dat hy meeft van
Krengen of Lyken van Menfchen leeft, doch
ook van Slangen en ander Ongedierte. Hy
overnagt op Boomen en Rotfen , komende 's
morgens naar de Steden vliegen , om daar zyn
Aas te zoeken in alle Vuiligheid ; weshalve hy
ook zeer flinke. Vervolgd wordende braakt
hy het ingeflokte weder uit. Acosta verhaalt,
dat de jongen wit zyn , en niet dan door den
groey hunne zwartheid krygen. Men zegt, dat
het Vleefch van deze Gieren > gegeten zynde ,
goed voor de Kinderpokjes,en het Hart,in de Zon
gedroogd , zeer aangenaam zy van Reuk.
(5) Gier , die witagtig is met een bruine Rug , de ^arUtusl
Strot Baardoen,
(5) Vulturalbidus, Dorfofusco, Jugulo barbato , Rostro Pi. XXIX»
incarnaro^apitelineanigracin&o. Syjl, AW.X. VulrurAu-
icus.Gesn. ^Av. 7^3, Tab. 781, Yulmr barbatus. Edw,
%At* 106. Tab. 106.
h Dui*iY.STuc,
112 BESCHRÏ VING
II. Strot gebaard 9 de Bek Vlcefchkleitrig rood$
Afdeel. ^ g omgeven met een zwarte llreep.
HL ö J
^tuk?" ^e ^ccr Edwards befchryft deezen Vogel,
dien hy de Baardgier of gebaarde Gier noemt ,
zeer naauwkeuiig. Dezelve heeft de. grootte,
zegt hy 5 van een Arend ; de W icken , uitgefpreid
zynde, beflaan een breedte van zeven en een
halve Voet: van den punt des Beks tot aan
het uiterfte van de Staart > is de langte drie
Voeten vier Duimen ; tot aan het end der
Klaauwen, maar twee Voeten agt Duimen. De
voorfle Slagpennen zyn meer dan drie-en-twin-
tig Duimen lang. De Bek is van een purpe-
re Vleefchkleur, donkerer naar de punt dan naar
den wortel, en , van zyne punt tot aan den hoek
der gaaping , vier Duimen lang. Aan de On-
derkaak heeft deeze Vogel een bosje zwarte Vc
deren, van aanmerkelyke groote, en daarom
heeft hy hem Baardgier geheten. De Mond is
binnenzyds blaauw : de Oogen zyn juift boven
dcszelfs hoeken geplaatft: de Kring van het
Oog. is helder geel , en daar om heen loopt
een andere Cirkel , zynde een keurlyk hoog
rood velletje , dat ftyf is vaft gehegt aan den
bol van 't Oog. De zyden en het voorde van
den Kop zyn zwart, welke zwartheid de Oo-
gen omvangt, en ze fraay doet affteken. De
Neusgaten zyn met ftyve zwarte Vederen be-
dekt. Van agter ieder Oog ftrekt zich een
zwarte ftreep uit, boven op den Kop famen-
loopen-
van de Gieren.
loopende , en nederwaards loopt een dergelyke IL
ftreep, van den hoek des Monds af, in de gedaante *
van Knevels. Het overige van den Kop , en Hoofd*
de geheele Hals , zyn bedekt met witte Vede- stuk*
ren, aan de randen ros of geelagtig, kort op
den Kop , maar lang , los en puntig aan deii
Hals, gelyk aan die van een Haan. Met der-
gelyke witagtige Vederen is de Borft, Buiken
Dyën bekleed, waarop een glans van resagtig
of ligtbruin zig fierlyk vertoont en den Vo-
gel eenigermaate Goudgeel maakt. De boven*
fte deelen, egter, zo wel de Rug, als de Wie-
kenen Staart, zyn van een donkere kleur, tus-
fchen bruin en zwart 3 doch de randen der Ve-
deren een weinig ligter of geelagtig bruin. On-
der de Vederen is , over 't geheele Lyf , een
dik,zagt, wit Dons, waar mede ook de Schen-
kels zyn bekleed ; doch > als de Vogel zit i
ftrekken de Vederen der Dyën daar overheen.
De Voeten #zyn van Loodkleur , de Nagelen
donker, de middelde en buitenfte Toonen of Vin-
geren aan elkander gevoegd dooreen fterkeHuid.
Deeze Baardgier was , zo Edwards , verhaalt *
van Santa Cruz in Barbarie levendig overges üe AU,
bragt door een Kapitein ; doch kwam te fier- c^gier^
ven, en werdt daar op van hem,, den i8.Febr. des
jaars 1 747 , aan de Koninglyke Sociëteit ver-
toond. Hy hadt geen befchryving , noch
xegte Afbeelding kunnen vinden van deezen
Vogel y die egter veel oveenkomlt fchynt te
IDuu IV. Stuk, H heb*
114 BESCHRtVIHÖ
II. hebben met den Goudgier of Gulden Gier vaii
Afdeel. gesnerus ? door Johnston Tab. VI. afgebeeld;,
die in de Alpifche Bergen zich onthoudt en
.HOOFD-
STUK, den Adelaar in grootte overtreft, zynde, van
het end des Beks tot aan het uiterfte van de
Staart, vier Voeten agt Duimen lang, en tot
de punt der Nagelen drie Voeten zeven Dui-
men. Ook heeft de Bek eene langte van om-
trent zeven Duimen ; de Staart is over de twee
en de grootften der Slagpennen zyn byna drie
Voeten lang. De Kop, Keel, en 't bovenfte
van den Hals , zyn met een witagtig rofïè
Wolligheid bekleed : de Vederen , aan het on-
derfte van den Hals en boven op de Rug , zyfa
zwart, met witte Schaften. Het onderfte van
de Rug, de Stuit, en 't bovenfte van de Staart,
zyn zwartagtig. 't Geheele Lighaam van onde-
ren, naamelyk de Hals, Borft, Buik, Zyden*
Schenkels en de Veders , onder aan de Staart
en binnen de Vleugelen, zyn ros gekleurd,
bleeker naar den Kop en helderer naar de
Staart. De Beenen zyn met een helder ros of
bruin getekend, en men vindt aangemerkt, dat
deeze Vogel Goudgier genoemd wordt, we-
gens de geele kleur van zync onderfte Vederen ;
terwyl hy , wegens de bruin rofle kleur der boven-
fien,den naam krygt vanKastanic-bruine Gier;im-
mers indien de Vultur Boeticus van Ray de zelfde
foort zy , gelyk de Heer Brisson wil. Gold»
geyer is zyn gewoone naam in Switzerland.
(6) Gier
v AN de Gieren. 115
(é) Gier met de Slagpenmen zwart, aan den IU
buitenrand (behalve de bidtenfien) grysi Afdeeu
De Heer Linn^us begrvpt 3 onder deze Soort., Hoofd-
° " L STUK*
alle de overige Gieren , die by de Autheuren vi.
door hunne Kleuren onderfcheiden worden; p<*c»<>I>ta
tU>St
gelyk den witten , zwarten en bruinen van Ra jus , Arendgie^
als ook den Percnopterus of Gypaëtos , dat is Arend-
Gier, van Aldrovandus, Verfeheide foorten,
welken de Heer BriSson befchryft, te wee-
ten de gemeene of groote Gier, dien men ge-
woonlyk Vogelgier noemt , de bruine i witte en
zwarte, behooren 'er zekerlyk toe, inzonder-
heid de Egyptifche, en waarfchynlyk ook dë
Alpifche , die , onder den naam Vaö
Percnopterus > door Johinston, volgens de Fi-
guuren van Aldrovandus , zeer flegt is afge-
beeld. Linnjegs hadt hem te vooren , met de
andere Gieren, in 't Géflagt der Valken ge-
plaatft. (f). De Heer Hasselquist, doorwien
deze Roofvogel , in Egypte , zeer naauwkeurig
r
(6) Vultur Remlgibus nigris ,marg!ne exterioré (prater
èxtitnas) canis. Syft, Nat, X. Percnopterus üve Gypaëtos.
Aldrov. Otnith. Tom. Iï. Cap. io. Raj. sAv* 8. Falcó
montanus ^Egyptiacus. Hasselo^. A&. Siockh. 1751. p.
196. Vultur percnopterus, Capire nudo , Gula plumoi£
Hasselq. Itin. p. 209. Vultur niger. Raj. ^Av* 9. Vul-
tur Beeticüs. Raj. 10. Vultur albus. Raj. „4r>
10. Vultur Aquilina. Aldrov. Otnith, Alcin, *Ay. 2«
p, 3, Tab. 3. Vultur fulvus, Bcetico Bellonii con«enérc
Raj, ^Av 10.
(f) Falco Capite nudo. Syfl. Nat. VL p, iy,
ï*Peei.. XY. Stuk. H %
n6 Beschryving
II. is waargenomen,geeft, onder den naam van Egyp-
Afdeel. tjfche Bergvalk,daar van een omftandige befchry-
stuk. De grootte (zegt hy) is omtrent gelyfc een
E|?yptifche Arend, of wat grooter dan een Sperwer of
befchree- Kuikendief, hebbende , van den top des Hoofds
vco' tot aan 't end van de Staart, de langte van
twee Voeten , [zo dat hy kleiner fchynt te zyn
dan de Baardgier , hier voor afgebeeld.] De
Kop is eenigermaate driepuntig en plat vanbo-
ven , met een ftreep of band van zeer kleine
Vedertjes , die meer naar Hair gelyken dan
Daar Pluimen. Het grondftuk van den Bek is
niet eenige fty ve Hairen bezet. De Oogappelen
zyn zeer groot en zwart, met eenen witten
Kring, die gemeenlyk bedekt is door de Oog-
leden, welke beweeglyk zyn. Men vindt de
Oorgaten , aan de zyden van den Kop , zeer zigt-
baar en groot. De Bek is als der Gieren ,
tot over de helft bedekt met geel Wafch.
De Tong is langagtig, effen , met opwaards
geboogen randen , en daar tuffchen , langs
heen , een diepe groeve ; aan de punt wat
ftomp; van boven is de Hals met overend ftaan-
de Vederen bedekt, van onderen meeft kaal,
doch om laag gevederd, Hy heeft de Rug en
Buik plat, als ook de Zyden, doch de Schou-
ders zyn rondagtig en fteeken een weinig uit.
De Wieken bedekken niets van de Rug, voe-
gen-
(t) ^erïïön^cötaelr 5CBöantïeïunsea van *t
Jaar 1751. XIII. Stuk Bladz. 203.
van de Gieren*
117
g€nde zich plac tegen de Zyden aan. 't Getal II*
der Slagpennen is agt-en-twinüg; dat der Be- ApDjiElc"
ftuurpennen van de Staart veertien. De Dyën Hoofd*
zyn geheel bedekt met Vederen , de Schenkels stuk.
kaal en wrattig. Van de Vingeren of Too-
nen is de bui ten fte, door middel van een Vlies,
vaftgehegt aan den middelden en langden , e-
ven «Is in de Baardgier is opgemerkt. Zy
hebben zeer fterke , cjikke , kromme Nagelen
of Klaauwen.
De kleur verfchilt in 't Wyfje en Mannet- D* KItur.
je. Het Wyfje is geheel wit en heeft zwar-
te Slagpennen , welker buitenfte rand bont is ,
de beide uiterften uitgezonderd , die t'eenemaal
zwart zyn. Het Mannetje is over 't gantfche
Lyf graauw ; de Hals en Schouders zyn zwart-
agtig, maar met eenige witte vlakken aan den
rand der Schouderen. De Slagpennen zyn, e-
ven als in 't Wyfje, zwart, met graauwe ran-
den, behalve de vier uiterften, die geheelen-
al zwart zyn. De Kop is bleeker geel in 'c
Wyfje dan in 't Mannetje, doch het Wafch
in beiden Citroengeel; dc Bek en Nagelen
zwart, de Pooten graauw.
Van de kleur van 't Wyfje is de Arabi-
fche Naam Rokhome ontleend , zegt Hassel*
quist , die byna zo veel zeggen wil, als wit
gelyk Marmer, De Turken in Syne noemen
den Vogel Safran Bacha> waarfchynlyk we-
gens zynen geelen Kop. Maillet verbeeldt
i.Dnu xy. Sip* H 3 zig
lï8 Beschryvinö
zig , dat dit de Ibis der Ouden zy , die zq
Afdeel beroemd was, wegens het zuiveren van Egyp-
te van Slangen; doch de Heer Hasselquist
&tvk, oordeelt , dat die gifïïng geen de minde waar-
fchynlykheid hebbe, en hy twyfelt niet, of
de Ibis behoort tot het Geflagt der Sneppen
van Linnjeus : want zodanige Vogelen zyn
het , die , na den afloop van het overftroomend
Nylwater , met Ganzen en ^andere Zwemvogelen,
het Land van Kikvorfchen en ander Ongedierte
zuiveren. ' Zie hier de Eigenfchappen , die door
hem in onze Arendgier zyn opgemerkt.
n Deeze Vogel is zeer affchuwlyk en zyn ge-
fGhappcn. fchreeuw of gieren verfchrikkelyk. Hy vliegt
niet hoog en laat zig niet door eenig gerugt
wegjaagen van zyne prooy , zelfs niet door
fchieten ; ten zy men een van de troep mogt
treffen: dan vliegen zy alleen een weinig weg,
doch komen ylings te rug, en verzamelen
zig rondom den gefneuvelden , even als de
Kraaijen. Zy leeven in gemeenzaamheid met
de Honden, die te Kairo zeer menigvuldig zyn ,
en buiten de Stad in 't wilde loopen , geen
andere Spyze hebbende dan de weggeworpene
Ingewanden cn Afval van geflagte Dieren , be-
nevens allerley Drek en Krengen , die der-
waards gevoerd warden en 'er ontzaglyk groote
vuilnishoopen maaken , waar in zelfs deze Dieren
neftelen , zo wel de Honden als de Gieren,
Op 't groote Plein , t welk voor het Slot van
Kairo is gelegen en tot eei> Geregtsplaats
di ent ,
van de Gieren. 119
dient , komen zy beiden, 's morgens en 's yj#
avonds , tc famen. Hier wordt bun , volgens Afdeel.
den Stelregel der Mahomethaanen , welker UJ.
barmhartigheid zig ook tot de Dieren uitftrekt, Hoofd*
0 ö STUK.
dagelyks, op de gemelde tyden, zekere veel-
heid verfch Vieefch uitgedeeld , en zulks volgens
de uiterfte wille van Luiden van Vermogen , die
daar toe zekere Fondfen hebben gefchikt. Hoe
vreemd het ook voorkomen moge , dat de Tur-
ken zo bezorgd zyn voor 't onderhoud van ver-
fcheurende Dieren, die men in Europa veel-
eer zou tragten te vernielen; zal iedereen kun-
nen begrypen, dat zulks niet ongerymd zy;
wanneer hy de nuttigheid en noodzaaklykheid
derzelven in deze Stad overweegt (j-),
In Kairo , immers , daar zo veel duizend .dN"Tt |p
Paarden, Ezels, Muilezels enKemelen, dage- oofterfche
lyks gebruikt worden , is 't natuurlyk, dat .die Landen»
jaarlyks by honderden fterven. De Muful-
mannen zyn , wegens hunne vaftftelüng van
een onveranderlyk noodlot, voor het zuiver
houden hunner Woonplaatfen , tot weering
vaneen befmette Lugt, niet bekommerd. Ter
naauwer nood brengen zy de Krengen buiten
de Stad , en laaten die dikwils maar aan de We-
gen te rotten leggen ; waar van men in 't rei-
zen de affchuwelyke blyken door gezigt en
reuk
geheel of gedeeltelyk, in Europa gevonden Lang-
te noem ik de maat van 't end des Beks , over de
Rug 3 tot aan het end van de Staart : Hoogte , die
langs de Borfl tot aan 't end der Klaauwen. Ik zal
Eu fpreeken van de Arenden in 't algemeen,
1. di el. iv. stwk. waar
Hoogte,
aV. 9jD- denheden
van Aren*
' den en hun-
2V-JOp.
2V. 5 D.
2V. 5 D,
2V. 8 a
aV. 7 D.
3V. 4§D.
iV. 7 Df
iV.io D.
124 Beschryvinc
H. waar onder de gemelde Zwarte of Haazen-
Afdeel Arend zekerlykeen der voornaamften is.
Hoofd Sommigen willen, dat de Latynfche Naam
stuk. Aquila van de bruinagtige kleur, welke de
meeften deezer Roofvogelen hebben , af kom-
ftig zy; anderen leiden dien af van het vlug en
, hoog vliegen , waar in de Arend alle andere
Vogelen overtreft, of van het fcherp Gezigt,
\ welk hy heeft, en daar de Ouden wonderen
van verbreid hebben. Men kan den oorfprong
van den Griekfchen Naam , Aëtosof Aiëtos, met
geene zekerheid bepaalen. By de He-
breen fchynt decze Vogel verfcheiderley Naa-
men gevoerd te hebben. De Franfehe Aigle ,
de Engelfche Eagle en de Spaanfche Aguila*
zyn zekerlyk van den Latynfchen afkomftig.
De Duitfchers noemen hem Adler óf Adelaar,
waarfchynlyk wegens den Adeldom , die aan
hem, als Koning der Vogelen, toegefchree-
ven wordt, en hem waardig gemaakt heeft om
het Keizerlyke Wapenfchild te bekleeden en
daar in zo wel de Wereldkloot te houden als
den Scepter.
Eigen- De Ouden , en in navolging van hun de Iaa-
fchappen. tere Schryvers, zeggen veel van de natuur en
eigenfehappen der Arenden, dat ten deele valfch
of onzeker , ten deele hun gemeen is met an-
dere Roofvogelen. Onder het eerde meenen
wy te moeten tellen , dat deeze Vogel een
zo fcherp Gezigt heeft, dat hy^zweevende in
de
van de Valken. 125
de Dampkring tot zulk een hoogte, dat een uf
Menfch hem naauwlyks kon beoogen , nog de Afdeel.
Vifïchen in het Water en het klein Gedierte ïv-
lt . , ~ . Hoofd.
in het Kreupelboich zou kunnen zien. Ook SXÜK doch de ge- " A
meeneNaam, in Duitsland, is Haazen - Arend *
of Haazen - Gier ; om dat hy veel Haazen en
Konynen vangt. Sommigen , egter, houden
dit voor een anderen Arend. Hoe 't zy, Rajus
getuigt 3 dat hy in 't Stadhuis , te Middelburg
in Zeeland, een Zwarten Arend gezien heeft 9
die 'er opgevoed werdt* zynde tweemaal zo
groot als een Rave. Hy is zekerlyk de groot-
fte niet onder de Arenden , doch wykt geen
derzelven in vlugheid , en dapperheid. Bris-
son , die een öpgezetren Vogel van deeze Soort
in het Kabinet van Rêaumur hadt , befchry ft
de Lighaams-geftalte als volgt.
Hy is een weinig dunner dan de gemeene
Arend. De langte , van de punt des Beks tot
aan het uiterfte van de Staart , bedraagt twee
Voeten en tien Duimen , en tot het uiterfïe der
Nagelen drie Duim minder. De Bek is twee
Duimen en vyf Liniën lang ; de Staart twaalf
Duimen ; de Voet vier Duimen ; de middelfte
Vinger of Toon drie en een vierde Duims. De
Kop en 't bovenfte van den Hals is gedekt met
Vederen , die kort zyn en zwartagtig , doch met
een weinig ros gemengd : op 't overige van het
Lyf zyn de Vederen zwartagtig ; maar de
het Landfchap jaagen.
128 B E S C H R Y V I N O,
fj# Pooten bruin. Onder de Slagpennen der Vier»-
• Afdeel, ken zyn eenigen voor een gedeelte wit ; zo
jj1V'F °°k de Beftuurpennen van de Staart , tot de
stuk/ h&ft haarer langte, van den wortel afgerekend.
De Kring der Oogen is Hazelnooten - kleur ;
het Wafch of Vlies aan 't grondftuk van den
Bek , rood , doch de Bek zelf blaauwagtig. De
Pooten zyn , tot aan den oorfprong der Vinge-
ren , niet vuilwitte Pluimen gevederd. Derzel-
ver Vingeren zyn geel , en de Nagelen zwart.
Johnston heeft twee Afbeeldingen gegeven
van deezen Arend , onder den naam van Mela-
mtus , die van Aldrovandüs zyn ontleend en
niet zeer naauwkeurig. De Figuur van Frisch,
Tab. 69. , is beter. Men kan , ten opzigt van
de Geftalte, onze Afbeelding, Plaat XXX.
Fig. 1 , die egter niet van deezen maar van
den Malabaarfen Arend is, en, ten opzigt van
de grootte, die van den Baardgier, Plaat
XXIX. Fig. 2. vergelyken. De Haazen-Arend
is een weinig grooter dan de Baardgier, de
Goud- Arend overtreft wederom deezen en de
rofle of algemeene Arend is de allcrgrootfte , ge-
lyk wy zien zullen ; hoewel deeze nog van
den grooten Zee-Arend of Beenbreeker , die
byna de dubbelde hoogte van de hier afge-
beelde Arenden heeft, wordt overtroffen.
(2) Valk met Geel Wafch , de Pooten Wollig >
het
(2) Falco Cera lurea, pedibusLanatis , Corpore fusco
ferrugineo vario, Cauda rtigrabafi Cinereo undulata.Fd/*»
Snede. 56. Aquila Chryfaëtos. Will, OrnhhoL 27. Tab.
*• Raj. *Ay* 6. N. x Ax-drov. Ornitb, X. II Cap* 2,
11.
Goud- A-
van de Vakken. 139
het Lyf uit bruin en Roeftkleurig gemen. 11
geld, de Staart zwart, aan *t grondftukAfcb. Afdeeu
graauw gegolfd. Hwro.
STUIC
Deeze , die de Goud-Arend geheten wordt
wegens de kleur van zyn Pluimagie , is by de
Hebreen Nefer genoemd geweeft, welke Naam
'er door de Arabieren toog aan gegeven wordt.
Men houdt hem voor den aanzienlykften onder
de Arenden , die hy ook in Lyvigheid over-
treft. In beide opzigten wordt hy genoemd de
Koninglyke Arend. Men vindt hem door ge-
heel Europa , en zelfs in de Noardelyke dee-
len, alwaar hy in hooge fteile Rotfen huisveft.
LiNNifius verhaalt, dat hy grooter zy dan
een Gans : het Lyf van vooren rosagtiger van
agteren zwarter ; de Staart dunnetjes doorfpreid
hebbende met witte Vlakken; de Beenen wol-
lig met geele Vingeren , welker langte de Na-
gels evenaaren. De Bek is kort, met eenkrora-
me zwarte punt. Hy legt vier Eijeren. Bris-
$on bepaalt de langte, van 't end des Beks tot
aan 't uiterfte van de Staart, op drie Voeten en
tot aan dat der Nagelen op twee Voeten agc
Duimen , volgens de maat, die hy aan een op-
gezetten Vogel van deeze Soort in het Kabinet
van Reaumur genomen hadt. Hy komt , zege
deeze Heer, in Duïtfchland menigvuldig voor.
Van deezen Arend is 't, dat Beiloniüs Voerdeel
fpreekt, wanneer hy ons verhaalt, dat de Boe- ^eer^eads"
ren, het Neft van zulk een Vogel gevonden
I heb-
BESCHRYVIN6
II. hebbende in eene Rots of Berg of in een hoo-
Afmel. ge g00m ^ je Jongen daar uk haaien , en die
Hoofd- elders va^ maaken ; waar op de Arend die ee-
stüx, ten brengt, dat genoegzaam is óp) een geheel
Huisgezin te onderhouden. De Heer Pluche
meldt y dat de Herders, in het Gevaudan , de
gewoonte hebben, om, wanneer een Arends
Keft door hun ontdekt is , een Huisje te bou-
wen aan den voet van de Rots , een einde zig
voor de woede der Ouden te befchucten, als
zy de jongen de prooy afhandig gemaakt heb-
ben. Immers , de Arenden gaan dagelyks op
den Roof uit , en kaapen Hoenderen , Eend-
vogels , Lammeren, Geitjes, Varkens, bene-
vens Faifantcn , Patryzen , Haazen , Konynen
en veelerley ander Wild , brengende die in 't
Neft by de Jongen. Op 't oogenblik , als de
Herders zien dat zy vertrokken zyn , zetten zy
hunne Ladders en klauteren op de Rots , nee-
mende het Aas weg en geevende , in plaats
van dien , eenige Darmen of Ingewanden aan
de Jongen. Het Wildbraad , dat zy dus beko-
men , is doorgaans verminkt, doch by uitftek
goed van fmaak. Wanneer het Jong bekwaam
wordt om weg te vliegen , \ welk niet dan Iaat
gebeurt, om dat men het van de befte Spyze
beroofd heeft; maaken zy het met een Ketting
in het Neft vaft, alwaar het dan nog eenigen
tyd gevoed wordt door de Ouden , die , einde-
lyk, wederom broeden willende, hetzelve ver-
laaten , om elders een nieuw Neft te maaken :
van de Valken. igr
£ö dat het van gebrek fterven moet, tenzy het ff.
door de Herders , die hun voordeel hebben van Afdeel.
deeze Dieren, los gemaakt en in vryheid ge- *v-
Hoofd»
fteld worde. i?vK.
Aldrovandus verhaalt dat hem zulk een A-
rend , die hy met kragt beweert de Cbryfaetos
of Goud- Arend der Ouden geweeft te zyn, uit
het Vogelhuis van den Groot-Hertog van Tos-
kanen levendig werdt toegezonden tot zyne
Waarneemingen. Hy hielde hem in een Kooy,
alwaar deeze Vogel alle Dieren , die hem na-
by kwamen , zo Honden als Katten , en dc
Menfchen zelfs , zo wel met dc Nagelen als
met den Bék, tragïte aan te randen, gierende
fomwylen op eene deerlyke wyze. De Fran-
fche Akademiften , die twee zodanige Aren-
den ontleed hebben , merken aan , dat de
kleur in de Jongheid geelagtig ros en als Goud-
kleurig is, wordende in de Ouderdom of Vol-
wafleöheid donker of Kaftanie-bruin. Ook woo-
gen hunne Vogels ieder maar zes Pond, daar die
van den gemelden Autheur twaalf Ponden zwaar
was geweeft.
Ik zal hier fpreeken van de Ingewanden van De Ma-s
.... . _ enDanuen.
den Arend , ais een der voornaamften
zynde van de Vleefch - eetende Vogelen. De
Franfchen vonden in de twee Koninglyke Aren-
den , zo even gemeld , een Vlies , 't welk de
Maag, Darmen en de Lever, als een Zak be-
greep, a&omffig zynde van de Vliezen, wel*
l. Deel. IV, Siw*. I 2 km
13*
Beschryving
II. ken de Btoasjcs maaken , die in de Buik der
7DEEh- Vogelen zyn en door de Ademhaaling uitge-
fpanncn worden. Dit Vlies was met veel Vet
stuk. voorzien, des zy oordeelen , dat men hetzel.
ve kan houden voor het Net, 't geen ander-
zins in de Vogelen ontbreeken zoude, gelyk
Pllnius verhaak. De Zwelgpyp , die aan de
regterzyde lag van de Lugtpyp , was daar mer-
kelyk uitgezet tot een Krop, doch beneden de
verdeeling van de Lugtpyp vernaauwde zy zig
weder , tot dat zy andermaal verwyd werdt om
de Maag te formeeren. Dit Ingewand vondt
men , zo wel als de Zwelgpyp , uitwendig te
beftaan uit harde, vafte, witte Vliezen, met
veele Vaten doorweven. Van binnen was dc
Krop doorzaaid met veele Kliertjes als Raap-
zaad , en de Maag hadt eenig rimpels , meed
aan den bodem: beiden maakten zy zeer wy-
de holligheden , overeenkomftig met de gul-
zigheid van deezen Vogel. De Darmen wa-
ren kort , gelyk ik hier voor reeds heb aange-
tekend (*>
ïtL (3) Valk met geel Wafcb , de Pooten Wollig,
(*) 2ie Bladz. 41.
(3) Falco Cera flava, Pedibus Lanatis , Dorfo fufco*
Cauda faicia ,iiba. Sji/h Nat. X. Aquila tulva five Chry-
faè'ros , Cauda annuio albo cin&at WlLL, Orfthb. 2$.
Tab. I. Raj. *Ay. 6. N* 2.
HöOFD-
Arend.
van d x Valken. 133
Deeze is , volgens den Heer Brisson , de IL
semeene Arend , of die Vogel , welke by de Afdeed
IV
oude Autheuren door den Naam van Arend, j_Ioof'd
zonder eenig byvoegzel^ worde aangeweezen, ntrtS
In lyvigheid gaat hy een Kalkoen te boven.
Zyne langte of hoogte verfchilt weinig van die
des Gouds - Arends. Van het eenc tot het an-
dere end zyner Vleugelen , wanneer die uit-
gefpreid zyn , heeft hy zeven Voeten agt Dui-
men vlugts. Het grootfte deel van zyn Lig-
haam is bekleed met Vederen , die bruin zyn
van kleur; doch de Kop en Hals, als ook de
binnenzyde der Beenen, zyn rosagtig. De Slag-
pennen der Vlerken zyn grootendeels zwart.
De Staart beftaat uit Pennen , die tot twee
derden van hunne langte wit zyn , en verder
zwartagtig, maakende den gedagten witten
Ring of Band. TuflTchen den Bek en Oogen ,
welker Kring Hazelnootkleurig is , vindt men
een kaale plek.
Van deezen Arend , die insgelyks in de hoo-
ge Bergen van Europa huisvefl, zegt de Heer
Ray, dat in 't jaar 1668 een Neft gevonden
werdt in 't Woud by de Rivier Derwent , in
Engeland. Hetzelve beftondt uit Stokken of taa-
melyk dikke Boomtakken, waar van het eene
end ruitte op het uitftek van eene Rots ,
het andere op twee Berkeboomen. Boven op
de Stokken waren Biezen gefpreid en op de
Biezen lag Hey, op de Hey weder Biezen.
Hier in vondt men een Jong leggen , en een
ï,Pkei. iv. st»k. I 3 Wind»
134- Beschryvin©
II. Wind-Ey , benevens de doode Lighaamen van
Afdeel. een ^am^ Haas en drjc Kuikens vanVeldhoen-
HooVd. dcren- Dit ^cft' nü' was vierkant> twee E1-
stuk. len breed , met gecne holligheid in 't midden ,
maar vlak en gelyk. Het Jong was byna vol-
waden en toe vliegen bekwaam, hebbende de
gedaante van een Duiven-Valk of Sperwer , de
Rug bruin als de Leeuwrikdief en de zwaarte
byna van een Gans , met de Beencn tot de
Voeten toe gevederd , tn een witten Ring of
Band om de Staart.
Zvne Waarfchynlyk zal het 'er zodanig een zyn >
Roofzu^r. ^ien men jn Noorwegen noemt Slag-Oem 9
zynde een graauw gevlakte Berg Arend, die,
zo de Heer Pontoppidans getuigt , zig op hoo-
ge plaatfen onthoudt, doodende niet alleen Haa-
zen , Schaapen , Lammeren en dergelyke klei-
ne Schepzelen , maar ook Pluimgedierte. Ja ,
indien men het verhaal der Boeren gelooven
mag, zo valt hy fomwylen ook grooter Die-
ren aan , en bemagtigtze door een byzondere
liftigheid. Zy zeggen, dat de Arend eerfl
zyne Vleugelen in 't Water nat maakt , en
dan dezelven bewentelt in Zand en Steen-
gruis; waarna, regt op het Hert aanvliegen-
de , hy 't zelve Zand in de Oogen flaat ,
dat het blind wordt , en , in zyne woede
loop , ligtelyk van een Rots of Berg ter ne-
der ftort , breekende den Hals , en worden-
de dus den Adelaar ten buit. Even 't zelfde zou
met de oude afgefleeten Paarden > die men in 't
wild
van de Valken. 135
wild laat loopen , gebeuren. Dat de -.e Vogels yj.
ook ibmtyds }orge Kinderen rooven, in Lan- Afdeel.
den, daar het Landvolk weinig dekzel en be-
fchutdng heeft, is niet ongeloof baar. Zeker stuk.'
Man hadt dea gemelden Biflchop voor waar-
heid verhaald, dat in den jaare 1737? in het
Kerfpel Norderbougb of Ringerige , een twee-
j'aarige Jongen, naakt op 't Land kruipende,
ferwyj zyne Ouders niet ver van daar aan 't
werk waren , door eenen Arend , die 'er zyne
Kiaauwen in {loeg,tot groote droefheid en out-
fteltenis der Ouderen, werdtweg gevoerd. An-
derson meldt, in zyne befchryving van Ysland^
een dergelyk Gevai , ten opzigte van een Kind,
dat vier of vyf jaaren oud was (f ).
(4) Valk met geel Wafch , de Pooten Wollig , 1^
bet Lighaam bruin, de Staart wit met èeriC^md^tm
° Arend»' vaa
bruine plint. K anada.
Ik zal hier de befchryving doen van den A-
rend van Kanada, volgens de opgave van Ed.
wards, die zegt , dat dezelve de gewoone
grootte heeft van de Arenden , dat is , als een
Kalkoenfe Haan. Hy is plat van Kruin, kort
van Hals, vol van Bord, en wel gefpierd van
Beenen, hebbende zeer lange en breede Vleu-
gels
(t) 3BattÉ. $ifh bon agortoeacn. It Th.
ag. 169.
(4) Falco Ceraflava Pedibusque Lanatis, Corpore fus-
co , Cauda alba apicecfufco 3 Syft. Nut. X» Aquiia Cauda
alba. Edw. *str. 1. Tab. 1.
X.DfctL. IV. Stwk* I 4
136
Beschryving
IV
Hoofd-
stuk.
II. gels naar reden van bet Ligham. De Bek is
Afdeel. bj^tiw met geel Wafch. De Oogkring is Ha-
zelnooten kleur* De Kop en Hals zyn bekleed
niet fmalle bruine Vederen , uirioopende in
fcherpe punten even als aan den hals der Haa-
nen. 't Gantfche Lyf is bedekt met bruine Ve-
deren , donkerft op de Rug : aan de Borft met
witte driehoekige Vlakken getekend, wier pun-
ten opwaards ftrekken. De Slagpennen van de
Vlerken zyn zwart. De Staart is , zo wel bo-
ven als onder, wit j uitgenomen de toppen van
de Vederen of Pennen , die zwart zyn of don-
kerbruin. Ook zyn de onderfte Dekvederenen
die aan de Schenkelen derPooten rood. De Too-
nen zyn diken'fterk, geel van kleur, de Nage-
len zwart, en byna half rond geboogen , zo
dat zy zeer krom ftaan.
Zodanig een Vogel , van de Hudfons-Baay oor*
fprongelyk, heeft verfcheide Jaaren te Londen
geleefd.
v.
Kjtftkolus,
Wirge-
kraagde
Sweedfche.
(5) Valk , met het Wafch , de Wenkhr aamoen
en Pooten geel, het Lyf Afchgraauw en wit
gegolfd , een witte Kraag om den Hals.
Deeze, die als een gemeene of Boerfche,
dat is Land- Arend, in Sweeden, thans door
den Heer Linn^us , zonder eenigen Bynaam ,
voorgefteld wordt^ vind ik in dc befchryving
der
(^) Falco Cera , Palpcbris Pecfibusque tótcis , Cor-
pore Cinereo alboque undulato , Collarialbe, SyJï.Nat>X.
van de Valken. 137
der Dieren van S weeden, door hem, nietaange- IL
tekend : zo dat ik van deszelfs grootte of ge- Afdeel'
flalte niet kan fpreeken. Ik zal derhalve hier jj0^f*d-
den Arend met een witten Kop befchry ven , die stuk.
zo wel in Noord- Amerika zig onthoudt als in
Europa , en welken de Heer Brisson , in het
Kabinet van Reaümür , voor zyne Oogcn hadt.
Immers hoewel Linn^eus denzelven als een ver-
fcheidenheid betrekt tot de wit gertaarte Aren-
den , blykthet egcer dat hy, ten minftewatde
grootte belangt, beter op deeze plaats voege.
De Engelfchen noemen hem, volgens Ca- Arend met
tesby , die 'er een naauwkeurige Af beelding wlttca
van geeft, hald Eagk, dat is, de Stoute, Hy
overtreft in dikce niet alleen , maar ook in
grootte, den gemecnen ja zelfs den Goud- Arend.
De langte is, van 't end des Beks tot aan heü
uiterfte van de Staart, drie Voeten en drie Dui-
men , en , tot het uiterfte der Nagelen , op een
Duim na drie Voeten. De Bek is drie Duimen
|ang , de middelde Vinger of Toon , met de Nagel ,
drie Duim zeven Liniën. Als de Vlerken iritgc-
fprcid zyn , beflaan zy omtrent agt Voeten
vlugts. De Kop, en 't grootfte deel van den
Hals, is bekleed met lange, fmalle, witte Ve-
deren : het overige van den Hals , de Rug ,
Stuit , Slagpennen en Dekvederen der Wieken ,
de Bord, Buik, Zyden en Pooten, zyn bruin.
De zelfde kleur heeft plaats in de bovenfte
Staartpennen , doch de onderden zyn wit , ge-
Jyk ook de Oogkring; maar de Bek, zowel
IDeel IV. Srwü* I 5 ak
138 Beschryving
Ji. als 't Wafch , is geel, als mede dc Vingeren,
Afdbel. fcQ zwarte Nagelen hebben.
Hoofd ^e ^ren^ cvan Pwdicbery is , wegens de wit-
stvk. heid van zyn Kop, Hals en Bord, niet min-
Pocdiche30 ^Cl* aaDziene^y^c i zo dat ze[^s van de Mala-
ty. baaren wordt aangebeeden of met Eerbied en
$tg. s 1 * Ontzag bejegend. Brisson befchryft de gene,
die op Plaat XXX is afgebeeld , uit het Ka-
binet van den Abt Aubry , die denzelven uic
Iödie gekreegen hadt. Zyn langte, zegt hy,
is, van de punt des Beks tot aan het uiterde
van de Staart , een Voet en zeven Duimen,
en tot de toppen der Nagelen zeftien Duimen.
De Bek is weinig meer dan anderhalf Duim
lang, de middelde Vinger, met de Nagel, om-
trent twee Duimen. De Wieken hebben maar
drie Voeten en negen Duimen vhigts. De
Kop , Keel , Hals , Bord en het bovende des
Buiks, zyn bekleed met Spierwitte Vederen,
die maar een fmal bruin dreepje hebben, dat
volgens de langte van de Schaft loopt.
Dit maakt , dat het witte van deze dee-
len zig als met kleine zwarte ftreepjes gefpren-
keld vertoont. Op het overige van het Lyf;
de Rug naamelyk, Stuit, Onderbuik, Zyden
en Bcenen, is hy Kadaniebruin, doch ieder Ve-
der heeft een zwartagtige Schaft. De zes voor-
de Slagpennen zyn zwart aan haar uiterfte
helft, voor het overige zo wel als de anderen
van de Wieken , de Staart in 't geheel , die
van de Schouderen en de Badaard- Vlerken,
ake-
van de Valken. 139
altemaal Kaftaniebruin. Het Wafch is blaauvv- jtb
agtig, gelyk in de Gier- Valk $ welken d?zen Afdeel.
Arend in dikte of Lyvigheid omtrent evenaart. T
J ° HOOFD-
De Bek is aan het end bleekgeel, de Poocen stuk.
zyn geel, de Nagelen zwartagcig. Men geeft
hem, in Indie, den naam van Kuikendief.
(6) Valk niet het Wafch en de Pooten geel, het VI.
Lichaam llaauwagtig en Indn gevlakt, de B^barifche
Borft ongevlakt, de Staart gebandeerd. Valk.
Deeze , die nader fchynt te komen aan de Val-
ken dan de Arenden , wordt in het werk van
Albin dus befehreeven. De Bek is zwart; de
Neusgaten zyn open en geel : de Oogkring is ook
geel, de Oogappel van vcrfcheide kleuren. De
Kop , Rug , Schouderen en Vlerken 5 zyn blaauw-
agtig;boven op denKop en deRug fraay met zwart '
gevlakt. Aan de Borft, Buik en Beenen , is de
kleur geelagtig wit, meteenig blaauw gemengd.
Aan de Buik en Beenen zyn zwarte vlakken ,
en eenige witte op de Wieken. De Staart
heeft zeven breede zwarte Ringen of Banden.
Deeze Vogel maakt een deftige vertooning,
en heeft een pragtigen zwier.
Men zou hier den Gekuifden Arend van Afrikaan-
Edwards (f), die aan de Zeekuften zig ont- kuifde SA-
houdt rend\
(5) Falco Cera Pedibufqae lufeis, Córpore coerules-
cente tufcoque maculalfc , Peftore inmacularo, Caucia* fas-
ciara. Syfl* Nat. X. Falco Tunetanus Albin, HL
p. 2 Tab. 2.
(f) Aigle Hupé. Edwards GUmx* pag. 31. Cbap.XIV.
PI. 224.
L Dkel. IV. Stuk.
Beschrtving
II. houdt, en, hoewel omtrent een derde kleiner
dan de gemeene Arenden , niettemin in moe-
IV.
Hoofd-
stuk.
VII.
Coemles-
eens,
Kleinfte
Havik ,van
Bengaie.
Pi. XXX.
Jijj. 2.
digheid weinig voor dezelven wykt; kunnen
laaten volgen: doch dezelve fchynt nader teko-
men aan de tweede Soort van Gieren ; waar toe
de Amerikaanfche gekuifde Arend van Ray be-
hoort , zynde de gekuifde Arend van Brafil*
die door Brisson, als de twaalfde verfcheiden-
heid van Arenden, wordt voorgefteld.
(7) Valk met het Wafch , de Wenkbr aanwen ,
en de Pooten van onderen , geel , de Rug uit den
zwarten blaauwagtig , de Jlaapen van 't
Hoofd in een witte fireep bejlooten,
Het is een der kleinften van het volmaakte
Valken geflagt , die ik ooit heb ontmoet ,
zegt Edwards. De kleine Valken , in Europa,
hebben doorgaans lange dunne Beenen en klei-
ne Bekken ; maar deeze is , in tegendeel , vol-
maakt Arends-gelyk , hebbende een fterken
Bek , wel gefpierde Dyën , dikke korte Bee-
nen, dc Toonen gewapend met fterke fcher-
pe Nagelen ; zo dat men hem , met reden , ecu
kleinen Arend zou kunnen noemen.
De Bek is Afchgraauw met een weinig Vleefch^
kleur gemengd. Hy heeft hoeken aan de zydea
van de Opperkaak. Het oog is omringd met een
geel
(7) Falco Ccra, Palpebris, Pedibufque fubtus lureis,
Dorfo nigro coerulescente. Temporibus linea albainclufis,
Syfi. Nrit. X, Accipiter minimus Benghalenfis.EDw.^/»
zo8. T. 10Ï.
van de Valken. 141
geel Huidje , geplaatft in zwarte Veders , die IL
door een witten Kring of Zoom worden afgc- Afdeei*'
yÊ IV
fcheiden van de overigen. De top van 't Hoofd, HoopD-
het bovenfte van den Hals of Nek, de Rug, stuk.
en het bovenfte van de Vleugels en Staart, zyn
zwartagtig , met een weerfchyn van biaauw en
purper. De Dekvederen aan de binnenzyde
der Wieken zyn wit , en die van de Staart met
wit en zwart, kruislings, gebandeerd. De on-
derzydc van den Vogel , van den Bek tot aan
de Staart, is hoog Oranjekleur, bleeker aan de
Borft dan elders : de Beenen en Pooten zyn van
eene heldere Goudkleur, de Klaauwen zwart.
Hy is een weinig onder de Kniejen gevederd.
Men heeft hem uit Bengale gebragt, alwaar
zy tot de Vogcljagt fchynen gebruikt te wor-
den.
C 8 ) Valk met geel Wafch , de Staartpennen VIIL
ivit , de middelften met zwarte punten. ^tlbttitla.
Arend met
De Griekfche Naam Pygargus duidt, zo wel s^LtT"*
als de Latynfche Albicilla , de witheid van de
Staart aan , die het Kenmerk is van deeze
Soort, welke ook in 't Latyn Hinnalaria en in
5t Engelfch Fawn-killing Eagle , dat is Herts-
kalfdooder, geheten wordt. Men vindt hem door
geheel Europa, zelfs in de Ncordelyke Lan-
den
(8) Falco Ceraflava, Re&ricibusalbis^merrnednsapice
*i«ris. Faun Suec. 5^. Pygargus, Albicilla, Hinnularia,
Bell. ^Ay. 15. G*sn« >. 205, Aldr. Ornitb. Libr,
11. Cap. 5, Will. Ornitb 31. Raj. *4y> p. 7. N, 5,
I.Pebl. IV. Stuk,
BESCHR YVIN6
II. den , alwaar hy gemeen is in de Boffchen. Lïff-
Afdeel. n t us zegc ^ cia{. ?yfic gr00£te is £}s cen Qans ;
Ho^'d- ^risson geeft hem de gewoone grootte der Aren-
stuk. den ; Ray zegt , dat hy kleiner is dan de Goud-A-
rend, van welken hy, bovendien , door de geel-
heid van zyn Bek en de witagdge kleur van de
Pooten en den Kop, vei fchillen zoude. Het Wyf-
je is witter dan het Mannetje. Het overige van
het Lyf is donker Roeftkleurig.
KleineWit- Brisson heefc nog een kleiner Soort van
£iaarr
Witftaarc , die ook deezen iNaam voert , en
van FuiscHnaauwkeurig is afgebeeld (*). Johns.
ton geeft 'er eene Afbeelding van (f) welke
van Aldrovandus is ontleend, en gebrekkelyk.
De Duitfchers noemen hem bruinvaale Ade-
laar, de Engelfchen Erne. Deeze Arend is niet
grooter dan een groote Haan , hebbende ,
van het end des Beks tot aan het uiterfte
van de Staaft , de langte van twee Voe-
ten twee Duimen. De Kop , de Keel en Hals,
zyn bedekt met Vederen van Afchkleur naar
helder Kaflaniebrüin trekkende en een weinig
zwartagtig aan het end. De Rug, de Stuit, de
Schouders en de bukenfle Dekvederen der
Vlerken , zyn donker Roeftkleurig en byna
zwart. De Borft, Buik, Zyden en Beenen,
zyn uit ros en zwartagtig gemengeld, welke
laatfte kleur het midden beflaat van ieder Veder.
De onderftc Vederen der Wieken , als ook de
Slag-
<*) Tab, 70. (f) Tab. III.
van de Valken. 143
Slagpennen , zyn donker bruin , de Staartpen - M<
. . A j- u Afdeel*
nen wit, uitgekomen twee, die zwarte pun-
ten hebben- De Oogappel is zwart, de Kring Hoorn
geel , gelyk ook de Bek en het Wafch , doeh stuk.
bleeker dan de Pooten , die hoog geel zyn ,
met zwarte Nagelen gewapend. Deeze Vo-
gel onthoudt zig ook in Europa.
(9) Valk met geel Wafch , het Lyf Afch- IX
graauw , de Buik bleek met langwerpige ros- R^f^.
Je Vlakken, de Oogkringen wit.
Men kan deezen , hoewel hy ook een wit-
te Staart heeft , en daarom mede Pygargus
heet, den Naam van Ringfiaart geeven , om
dat hy in 't Engelfch Ringtail genoemd wordt,
by Rajus , die zegt , dat men het Mannetje
noemt Henharrow of Henbarrier , wegens het
verfcheuren der Hennen. Behalve zyn witte
Staart, die geringd is, heeft hy ook een kring
van opftaande Pluimen by de Ooren , die als
een krans den Kop omringt. Het fchynt dat
hy tot de Havikken behoore.
Bekwaamlyk kan ik hier den Arend plaat- St# m^.
zen , die in Vrankryk zeer gemeen is en aldaar ^n^Vo-
genoemd wordt le Jean le liane of St. Hartens-
Vogel , waar van de Afbeelding door John-
STON
r
(9) Falco , Cera flava , Corpore ciiiereo , Abdo*
mine palli-do macuMs oblongis rufu t Oculorum orhiti
alba. Pygargus. Ai btn, 2. p. 5-, Tab. 5. Famm*»
& 3. Tab. p. 3. Mas. Raj. .yiy, p. 17. N. ƒ,
X. 1)££L. IV. SlWK.
144 B EICHUVINÖ
II. ston , onder den Naam van Pygargus , op Tab. l£»
Ai-deel. gCgevcn worcjc# £)cczc jieeft <}e dikte
Hoofd- van dcn zwarccn Arend, zegt Brisson , doch
rnm hy is veel kleiner van ftatuur, hebbende van 't
end des Beks tot het uiterfte van de Staart
maar een Duim over de twee Voeten langte.
De Bek is iets meer dan twee Duimen lang; dc
middelde Vinger of Toon , met de Nagel , twee
Duim en zeven Liniën. De Wieken , famen-
gevouwen zynde, (trekken een weinig over 't
End van de Staart heen. De Kop, het boven-
fle van den Hals en Vlerken , de Stuit en on-
derfte Staartvederen ,zyn grysbruin, de omtrek
der Oogen is zwart. De Keel, het onderfte
van den Hals, de Borft, Zyden, het opperde
van den Buik en de onderfte Vlcrkvederen #
zyn wit en gevlakt «iet eenige rosbruine plek-
ken 3 doch zeer dun gezaaid. Die aan de Keel
en Hals ftrekken zig uit langs de Schaft der Ve-
deren. Het onderfte van den Buik cn Staart,
en de Bcenen > zyn zonder Vlakken. De Slag-
pennen zyn wit en zwart gemengeld * als ook
de Staartpennen , die overdwars met bruin ge.
ftreept zyn. De Oogkringen zyn geel, gelyk de
Pooten ; de Bek en Nagelen Afchgraauw.
X. (iö)Valk met geel ïVafch, de Staart gevorkt en zeer
Kuiken 1 ^an& 3 ^oet ^ Roefikleurig 9 de Kop witagtiger.
Dee-
fio) Falco Cera fiava, Cauda Forficata longiffi-
ma, Corpore ferrugineo, Capire pallidiore. Faun. Snee.
59. Miivus, Gesn. óio« Aldhov, Qrmfa 368. T.
van de Valken. 145
Dceze Roofvogel heeft een byzonderen jj#
Naam onder de Havikken , in welker Geflagt Afdeel.
hy geplaatft is door den Heer Brisson. Men Iv-
geeft hem, naamelyk, den Latynfchen Naam wvk~
van Milvus9 die niet, gelyk fommigen willen *
van de zagCheid zyner Vederen , maar van 't
Geluid, dat hyin't Vliegen maakt, moet afge-
leid worden ; weshalve men een foort van
Fluit, die een allerzagtften klank geeft,
Tïbia Milvina plagt te noemen , zo Festcs
fchryft. In 't Franfch noemt men hem Milan,
in 't Engelfch Kite en Glead; in 'cHoogduitfch
JVeyer, IVeiher of Grimmer: ook wel Schwemr
mer, Stoszwgel en Heunertbief. Men noemt hem 5
in onze Taah gemeenlykKuikendief 9 en ook wel
Wouw.
Deeze Vogel is van de anderen gemakkelyk
te onderfcheiden door zyn gevorkte Staart^
zegt Rajüs. Hy heeft ook een byzondere
manier van Vliegen , byna zonder eenige zigt-
baare bewecging der Vlerken door de Lugt
zweevende ; zo dat hy als met een floot er-
gens nedervalt. Hier van is de Engelfche
Naam Glead , die van glyden komt, afleidelyk*
en Kite, 't welk een Vlieger betekent; gelyk
ook het Hoogduitfche Stosz- , dat is StootvogeL
Hy vangt gemeenlyk de Muizen in de Velden *
CÖ
I- Will. Otnhhoh 41. tab. 17. Raj. >Ay. 17. A'Lififj
*^>. I. p. 4. Tab. 4.
I4<5 Beschryving
U# cn eet ook Springhaanen en kleine Vogeltjes,
Afdeel. dje nog niet in ftaat zyn om te vliegen.
*v- De gemeene Kuikendief is van boven bruin,
weshalve hy de zwarte, Milannoir, geheten
STUK.
wordt; doch die bruinheid heeft enkel plaats
in de Vederen , welken de Rug , Schouders en
Wieken bedekken ; al het overige , de Kop ,
Bord, Buik, Zyden, Beenen, Stuit en Staart,
zyn witagtig. De groote Slagpennen heeft hy
zwart, de kleine bruin. De Vederen zyner
Beenen zyn zo lang , dat zy meer dan de helft
der Vingeren van den Voet bedekken , die
klein zyn en zeer fchraaL Hy heeft ongevaar
de grootte van een Haan.
Pe Koning- De Heer Brisson befchryft ook een Kuiken*
p;k x> XI ^e Müan Roial , Milvus Regalis , dat is de
f tg. x. Koninglyke , genoemd wordt , hier nevens afge-
beeld. Dezelve voert dien naam niet wegens
zyne byzondere waardigheid , maar om dat hy
door twee Valken , op hem afgezonden , fchoon
in de Wolken zig verbergende, tot groot ver-
maak der Vorften op het Aardryk wordt neer-
gefmeeten. In 't Engelfch heet hy de lang-
gewiekte Kuikendief of Puttock (f). Zie
hier de Befchryving van een zodanigen Roof*
vogel , dien de gemelde Heer, in het Kabinet
van Reaumür , opgezet voor zyne Oogen
hadt.
Zyn langte is, van het end des Beks tot aaa
hec
(f) Charleton, Onomtjl. Z*ic$nê Lond, 1C6Z p 6f%
van de Valken. 14^
het uiterfte van de Staart, twee Voeten, en iL
tot aan de toppen dér Nagelen , zeftien Dui- Apdeél*
men. De Bek is negentien Liniën lang, de TT 1Vi
0 Hoofd»
Staart twaalf Duimen , de middelde der srüK,
Voorvingeren, met den Nagel > omtrent twee
Duimen. Zyn Wieken hebben vier Voeten
agt Duimen vlugts, en ftrekken zig, famen-
gevouwen zynde, byna tot aan het end van de
Staart uit. De Keel, Kop en het naafte deel
van den Hals , zyn witagtig graauw , met brui*
ne Vlakken , die langs de Schaft van ieder Ve*
der loopen , welken aldaar lang en lmal zyn»
Het overige van den Hals, de Borft, Buik,Zy*
den en de binnenkant der Vleugelen , zyn ros ,
met bruine vlakken. De Beenen en Dekvede*
deren van de Staart zyn bleeker ros; die vaa
de Rug bruin. Op de Vlerken ziet men bruin ,
ros en wit , gemengeld , gelyk ook aan de kort-
fte Slagpennen ; de langden zyn zwart. Da
Staartpennen zyn alle ros , doch ten deele met
witte en zwarte punten en randen. De mid-
del (ten zyn veel korter dan de buitenften we* 1
derzyds. De Voeten geel , gelyk ook het Wafch ;
de Bek en Nagelen zwart.
De Kuikendief wordt in Europa , Afia en
Afrika, gevonden. Hy verhuift over den Pon*
tus Euxinus,of zwarte Zee, in Afie, worden-
de geteld onder de Trekvogelen. Men zegt, daÊ
de zwarte beter is tot het vermaak der Groo-
ten , dan de Koninglyke, laadt befchreeven,
Beiden zyn zy op Kuikens zeer verflingerd 9
h Dim* iv, $tük, K 2 doch
143 Beschryving
II. doch ceten by gebrek allerlcy Ontuig , m
Afdeel. zejfs wej Vrugten. Aan de Kuft van Guinéc
Hoofd ']S ^unne Zoutheid, zegt men, zo groot, dat
stuk» zy het Vleefch , op het midden van de Markt ,
de Negeren , doch inzonderheid de Negerinnen ,
uit de handen rukken.
XL (n) Valk met geel Wafch , de Staart als een
Jchaar- Schaar, en
^aan* onder wit.
^Schzli-' Schaar , en zeer lang , het Lyf boven bruin ,
Men kan dcezen, die van Klein Peruviaan,
fche Valk, met een gevorkte Staart, en van
Catesby de Sperwer met eene Zwaluwftaart ,
of Havik met een gevorkte Staart geheten
wordt; wegens de langte van die Staart, met
reden , de Schaarftaart noemen , 't welk het
woordc forficatus uitdrukt. Brisson noemt
deezen Vogel , die geduurende den Zomer in Ka-
rolina zig onthoudt , de Karolinifche Kuikendief,
en zegt , dat dezelve van boven donker paarfch
is, van onderen wit, gelyk ook de Hals en 't
Hoofd: de Slag- en Staartpennen purperagtig,
met groen gemengd. Hy is byna zo groot als
de Koninglyke Kuikendief , hebbende een
Staart van dertien Duimen lang, aan de kan-
ten, in \ midden niet boven de vyf Duimen, en
leevende van Infekten, die hy, over de Boo-
*nen en 't Kreupelbofch vliegende, vangt.
(12) Valk,
(n) FalcoCeraflava.Caudaforficaraiongiflinaa Corpore
fupra fufco fubtusalbido. Syfl. Nat. X. Accipiter Caud&
furtata. Catesb. Carol. L p. 4, Tab. 4»
van de Valken. 149
(12) Valk met het Wafcb en de Pooten geel 9 u.
het Lyf Afchgraauw met bruine Vlakken , Afdeel.
de Staart met vier zwartagtize Banden» tt1^*
ö ö Hoofd
STUK.
Deeze foott van Roofvogelen is het , die in x IL
het byzonder den Naam draagt van Valk , wel- GenttUs.
ke, zo wel als de Franfche Naam Faucon, de pl x^'x>
Engelfche Falcon, en, die in andere Taaien van Fig. 3.
Europa gebruikt worden , af komftig is van het
Latynfchc Woord Falco , 'x welk waarlchyn-
lyk ziet op de haakswyze figuur van derzel-
ver Bek en Klaauwen. Sommige Valkeniers on-
derfcheiden deeze Vogelen, in 't algemeen, in
Edele en Berg- Valken , doch zulks voldoet niet ;
zo Klein te regt heeft aangemerkt. Brisson
brengt de Uitheemfche Valken in 't Geflagt der
Havikken of Sperwers, (Accipitres, Eperviers,)
cn onderfcheidt de Valken van de Roofvoge-
len door de kleur alleen. Hy maakt van den
gemeenen Valk, den. Edelen en Uitheemfchen ,
ieder een byzondere Soort. Zie hier zyne ver-
fcheidenheden van den eerften.
A. Eenjaarige Valk.
B. Geboghetóe ofOude.
C. Valk met een witten
Kop.
D. Witte Valk. Vcrfchei.
E. Zwarte Valk. «fcahfdc*
F. Gevlakte.
G. Brui'.
(12) Falco CeraPedibusque flavis, Corporecinereo , ma-
culis fofcis , Cauda fafciis quatuor nigricanribus. Fa»h.
J«ec 60. Falco gentilis, XViLi.Ornithêl. 46.RAj.vX*. i?.
Falc* montanui. WiLh,Ornitb§L 45. Tab. 5\Raj.
* DüEA IV. $T¥K. K 3
150
BUCHRY VING
II.
Afdeel,
IV.
Hoofd-
stuk
Gemeen e.
Witta.
G. Bruine Valk. I K.ItaliaanfchcValk.
H. Roode. I L. Yflandfcbe.
L Roode Indiaanfche. | M.SaakerofBrittan-
i nifche.
De gemeene Valk, waar van dit verfcheiden-
heden zyn, ten opzigte van den Ouderdom,
de Kleur en Woonplaats , heeft, zegt by, de
grootte van een middelbaar Hoen, De langte
js , zo wel als de hoogte , agttien Dui-
men. De Bek is ongevaar een Duim lang,
de middelde Toon , met de Nagel , twee ,
de Staart ruim vyf Duimen. Zyne Wieken
hebben drie Voeten vlugts. Hy is over 't ge-
heele Lyf bruin , doch de randen der Vederen
zyn een weinig ros : ook vindt men aan den
Hals eenige roffe Vlakken , en een witagtige
kleur aan de Keel. De Oogkring is geel, zo
wel als het Wafch, de Bek blaauwagtig, doch
aan de punt zwart: de Pooten zyn groenagtig
geel , de Nagelen zwart.
De witte Valk munt in fchoonheid boven
de anderen uit , er. wordt hierom by de Vor-
ften meeft geagt. Vecle Leenmannen , in fom*
mige deelen van Europa , zyn verpligt ge-
weeft , aan hunnen Leenheer jaarlyks hulde te
doen , met denzdven zulk een Vogel ter
hand te ftellen. Op die Voorwaarde, by voor-
beeld , werdt het Eiland Maltha , door Kei-
zer Karei den V. , aan de Ridders van Rhodus
opgedragen. De Koning van Denemarken zendt
jaarlyks een Schip naar Ysland , om van daar ,
inzonden
VAN DEVALKEN. IJl
inzonderheid, witte Valken te haaien, die van hem n.
wei eens worden prefent gedaan aan dee^e Afdeêl.
of gene Mogendheden. Zeer zeldzaam vindt *v-
ö ö Hoofd*
men 'er die geheel Melkwit ~ v* : de stuk.
meeflen , die wit genoemd worden , hebben
gcelagtige Vlakken > en in fommigen zyn de
toppen der Slagpennen zwart. De eenigfte
geheel witte Valk , welken de Heer Aobry
heeft in zyn Kabinet, zegt Brisson, is op de
Rug en Vleugels met bruine Vlakken gete-
kend, en heeft bruine Banden dwars over de
Staart.
Even zo min zyn ook de genen, die zwart Gevlakte
of rood genoemd worden , t'eenemaal van zo- fajj^^
danig een enkele kleur. Meeft alle Valken
zyn min of meer, en fommigen zeer fierlyk
gevlakt; gelyk die van de Hudfons-Baay , wel-
ken de Heer Edwards zo keurlyk afbeeldt (f).
Hy heeft omtrent de grootte van den gemee-
nen Valk: maar de Kop is vry klein , de Hals
kort, en de Beenen van middelbaare langte.
Op de Kop en Rug is hy bruin van kleur;
de Stuit en Staart zyn donker Afchgraauw, met
zwarte Streepen gebandeerd. Ter wederzyde
van den Kop vertoont zig een groote lang-
werpige zwarte Vlak, die onder de Oogen
aanvang neemt, en zig uitftrekt tot aan het be-
gin van den Hals. Van onderen is de Vogel
geheel wit , doch met bruine Vlakken.
De
(t) Edw. sAy. Tom. L T*b. 3.
152 Beschryvino
H. De meefte Valken worden gevangen in de
Afdeel. Noordelykc deelen van den Aardbodem. In
Hoofd Noorwegen komen jaarlyks eenige op den Vangit
stuk. deezer Vogelen afgetigce Valkeniers , uit
yflandfchc Duitfchland of Brabant , die daar toe verlof
valken-
vangft, hebben van zyne Deenlche Majefteit , en
bly ven omtrent een Maand lang in het Geberg-
te ; weetende de Valken , door middel van een
Duif, onder een foort van Slagnet te lokken;
doch wel voornaamelyk gefchiedt in Yfland dee-
ze Vangft, gelyk ik gemeld heb: alwaar men
ze magtig wordt door middel van Vogelen ,
die daar op in 't byzonder zyn geleerd , wor-
dende in Kouwen op den Grond gezet. Als
deeze Vogelen den Valk,in deLugt,op ongeloofly-
ke afftanden gewaar worden , geeven zy'er onmid-
delyk kennis van aan hunne Meefters, door
zeker gefchreeuw; waar op deeze, die in een
kleine Tent, met groente overdekt, verbor-
gen zitten , aanftonds een Duif aan een Touw
uitlaaten , en de Valk , die 'er op neervalt ,
wordt levendig gevangen , in het Net , dat mea
hem over \ hoofd fmyt.
Wanneer het Schip, dat tot overvoering
der Valken gefchikt is , gereed legt om
't zeil te gaan , zo flagt men voor hun zeker
getal Rundvee en Schaapen; waar van het
Vleefch, met haaken,aan de Maften ea Tou-
wen wordt opgehangen. Men fcheept 'er ook
eenige levendig Vee in , om daar van agtervol-
gelyk op dc Reize gebruik te maaken y inge-
vallc
van de Valken. 153
vallc men geen Eiland onderweg mogt kunnen u.
aandoen. Maar , zo menigmaal men elders Afdeel,
san Land komt, verzuimt men niet, aldaar jj^d
een nieuwen Voorraad op te doen van Bees- &tvk.
ten , frifch van 't Veld gehaald ; dewyl 'er voor-
gegeven wordt , dat de Valken veel beter vaa-
ren , wanneer hun verfch geflagt Vleefch wordt
gegeven. Men neemt 'er al het Vet af,
cn geeft hun niet dan het magere, aan dunne
Lapjes gcfneeden , gemengd met Olie en Eije-
ren. Ook is men zorgvuldig, om ze alle mor-
gens te kammen en te bordelen. Met één woord ,
men ftek, al wat docnlyk is, in 't werk, tot
behoud van dezelven. In 't Schip zynde ,
houdt men hunne Oogen toegedekt en zy wor-
den 'er geplaatfl: in onbeweeglyke Raamen , of
op dunne Houten Latten , bedekt met Mos
cn met grof Laken bekleed , op dat zy zagt
en tevens koel mogen zitten ; want anders
worden hunne Pooten heet , en 'er komt een
foort van Podagra in. De ledige ruimte, tus-
fchen de Raamen en Latten, is voorzien met
Touwen , overdwars en digt aan elkander gefpan-
nen ; op dat de Valken ecnig fteunzel mogen
hebben in de flingeringen van het Schip , en
dat zy zig niet kwetzen mogen, wanneer zy
Jcwamen te vallen.
Dit alles, zegt de Heer Anderson, dat hy
vernomen heeft van een Koopman , die de Rei-
ze van Ysland naar Koppenhagen hadt gedaan
jn het Valkfchip , dat jaarlyks derwaards ge-
ju.ssti.. xv. Sïu*, K 5 zon^
154
Beschryvinc
II.
Afdeel.
IV.
Hoofd-
stuk
Vogel-
Jagt met
den Valk.
zonden wordt met eenige Valkeniers. De Ko-
ning betaalt hun voor ieder graauwen Valk vyf
Ryksdaalders , voor een bonten tien en vyftien
voor een witten. Het Schip, dat den i Sep-
tember des jaars 1754 te Koppenhagen aan-
kwam , bragt honderd -agt- en -veertig Valken
over, waar onder twaalf witte waren.
De witte Valken zyn niet alleen de fchoonften
maar ook keurlyk tot de Vogeljagt. De Valken
worden meeft gebruikt tot het vangen van Kraan-
vogelen , Reigers en dergelyke groote Die-
ren, of ook van Kraaijen en Aakfters , Veld-
hoenderen , Patryzen , en zelfs van Haazen of
ander Wild. In Perfie, zegt men , vangen de
Vorften en Grooten ook Harten door middel
van Valken of dergelyke Roofvogelen. Van
ouds fchynt die Liefhebbery in Europa groo-
ter geweeft te zyn dan tegenwoordig: hoewel
zy in Dukfchland nog veel plaats heeft, inzon-
derheid op 't Keizerlyk Slot Laxemburg byWee-
nen. In de Nederlanden wordt ook , in de Plak-
kaaten op de Jagc, welken zyne Hoogheid in den
jaare 1750 vernieuwde, van het Vogel- of Hoen-
vliegen melding gemaakt, en 't zelve, benevens
het Jaagen door middel van Honden , tot de
Weyery betrokken. Men telt 'er de Patryzen,
Faifanten , Korhoenderen, Zwaanen, Trapganzen,
Reigers , Scholferts of Schol vaars en Kraanen , om
die reden, onder het vliegend Wild en Edel Ge-
vogelte , 't welk niemand geoorlofd is te fchie-
tcn of te vangen in Holland e# Weflvriesland,
noch
van de Valken. 155
noch 006 in 't Land van Heusden , noch in Gel- II.
derland; uitgezonderd de genen, die daartoe Afdeel.
IV
bevoorregt zyn , en volgens de Plakkaaten. De hoofd*
Jagt met den Vogel ftaat voor de gekwalificeer- «tuk. t
den vry , van den 1 September tot het laatft van
November (*).
De Valken zyn zeer roof zug tig en vallen
aan op al het Gedierte , waar op men ze ge.
ieerd heeft aan te vallen ; pikkende hetzelve
in de eerfte plaats de Oogcn uit, waar door het >
middelerwyl van den Valk naar den Grond ge-
dreeven of opgehouden in zyn loop, in demagt
der Honden komt, die 't zelve den Jaager of Wey-
man aanbrengen. Ik zal van de manieren , op
welken men deeze Roofvogels daar toe afrigt,
hier niet in'tbreede fpreeken; meldende alleen*
lyk, dat deeze Vogels ten dien einde gekaperd
worden, en metBellen aan dePooten voorzien , die
*er om vafi: zyn gemaakt met een ftuk Leder ; en
dat de Vogelaar hun op de Hand of op een Stok
draagt ; waar op hyze , na dat een of meer Vogelen
door hun zyn neergeftooten , weder te rug lokt,
wenkt of roept. Ik zal ook geen gewag maa-
ken van de verfcheiderley Ziekten en Kwaa-
ien der Valken , waar van Aldrovakdüs zo
breedvoerig fpreekt ; laatende zulks voor de
Valkenieren over (f). •
De
(*) Zie de Nedetl. Janrheehe* van *t Jaar 17^0 en
175*2, en vergelyk het III. Stuk deezcr Natuttrljèe
Hijlorie, bladz. 6f, 66.
(j) Men kan omtrent dit alles nazien het Huishouden
\ Dun. IV, Sivt. Ijt
156 B M C H I Y Y I N G.
H De Saakcr of Brittannifche Valk wordt voor
Afdeel, den beften gehouden tot de Jagt der groote
IV. Vogelen , doch hy is zeer moeijelyk te behan-
stuk. delen. Men noemt hem in \ Engelfchtóe Sacrcy
De Saakcr Jn 'tFranfch le Sacré, en het Mannetje Sacret ,
in 't Hoogduitfch Sacker of Socker : anders ook
Stok- en Stoot- Valk. By den naam van Falco
Sacer , dat is de Heilige Valk , vindt men hem
in de Werken der Ouden geboekftaafd 5 zonder
dat de eigentlyke reden van die benaaming bly-
ke. Men zou egter mogen denken , of zy ook zag
op deszelfs uitmuntendheid in grootte en moed;
dcwyl geen andere op het grove Wild aanvalt ,
dan deeze. Hy is veel grooter dan de gemeene
Valken en komt den Gier-, Valk zeer naby , heb-
bende een bruinagtige Rug en een gevlakt Lyf,
ijiet witte Beenen. De Valkeniers onderfchei-
den 'er drie Soorten van : de eerfte Sapb ge-
naamd , die Haazen vangt en jonge Herten ,
vindt men in Egypte ; aan de tweede , die zig
meefter maakt van Deinen en Rheën , geeft
men den naam van Leury, en de derde, die
Sinaire heet of Pelgrim , wordt voor een Trek-
vogel gehouden , die uit Rusland , Tartarie en
van de Zwarte Zee , verhuift naar 't Zuiden ,
zelfs tot in Indie. Men vangt deezen , op
de LevanüTche Eilanden, Cyprus, Candia en
Rho.
lyk Woêrdenloek van Chomei., alwaar inzonderheid vat*
het lenen der balken breedvoerig wordt gehandeld ; op
'c woord Vogel.
van de Valken.
*57
Rhodus; doch, waar hy neftele of zyne Woon- H*
plaats hebbe , is geheel onbekend. Afdeel»
De Edele Valk, die den naam van Gentilis hoofi>-
draagt by de Schry veren , en van Albin tam stuk.
gemaakte of getemde Valk genoemd wordt , EdeIe Valk»
maakt, volgens Brisson, een byzondere Soort
uit, zynde een weinig dunner en kleiner dan
de uüheemfche Valk. Van boven is hy donker
bruin , aan de toppen der Vederen roeftkleurig :
het Lyf van onderen geelagtig , met langwer-
pige bruine Vlakken : de Slagpennen zyn bruin,
doch met zwarte Streepen overdwars geban-
deerd. Dezelve is het , welken Linn^eus in dee-
ze Soort noodzaakelyk fchynt te bedoelen, als
een Inboorling zynde van Sweeden , daar hy in
de Dalekarlifche Alpen menigvuldig gevonden
en 'er jaarlyks, van de Duitfchers, gevangen
wordt.
Den ukheemfchen vindt men ook de Pelgrim De Pelgrim,
genoemd , wegens zyne verhuizing boven
gemeld, en in 't Hoogduitfch IVander-Falck,
by de Engelfchen blaauw gerugde Valk of Ar-
dearius, dat is de Reiger- Valk. Zyne kleur is
van boven Afchgraauw, met bruinagtige Ban-
den overdwars geftreept; van onderen rosag-
tig wit, met zwartagtige Banden: de Slag-
pennen beurtlings Afchgraauw en zwart ge-
ftreept, aan 't end rosagtig wit. Brisson, by
wien dit ook een byzondere Soort is, telt 'er
twee Verfcheidenhedcn van ; te weeten de
Barbaryfche, die wat kleiader, en de Tarta-
h Dell, IV. Sws. Xifche ,
158 Beschrtvikö
j[# rifche» die een weinig grooter is, hebbende
Afdeel. dc Wieken van boven ros- of roodagtig.
j^*D Voorts heeft hy ook de Rots- en Berg-Valk9
stuk. waar van de laatfte, zo 't hem voorkomt, wel
Rots* en eene Vericheidenheid van den eerden zou
Bergvalk.
kunnen zyn. Zy zyn, op ver naa, zo groot
niet als de Pelgrim of uitheemfche Valk, De
kleur is van boven Afchgraauw, met de Schaf-
ten der Vederen zwart ; van onderen rosagtig ,
gemengeld met langwerpige bruine Vlakken;
de Staarnpennen Afchgraauw , aan 't end zwart
met witte toppen. Hy wordt by de Schry-
vers , om dat hy in de Rotfen neftelt , Litbo-
Falco of Falco Lapidarius, dat is Steenvalk, ge-
heten. De Bergvalk is van boven Afchgraauw
of bruin , met een zwarten Kop en ronde Vlak-
ken op de Borft. Men vindt 'er eene Ver-
fcheidenheid van , met blaauwe Pooten en
bleekblaauwagtig van kleur, die van de Duit-
fchers Zwitter-Falck en van fommigen Sprintz-
Blaax fusz genoemd wordt , verfchillende van
den gejlerndm Valk , die ook blaauw is van
Pooten , doch zwartagtig over 't Lyf , met
Vlakken , die naar Sterren gelyken , gefpren-
keld , en van den gekuifden Valk der Ooftin-
diën. By Edwards wordt een Valk afgebeeld
van de Hudfons-Baay , verfchillende weinig in
kleur van de Europifche Bergvalken , omtrent
van ly vigheid als een middelmaatig Hoen. Deeze
maakt aldaar Jagt op de witte Berghoende-
ren (*> Le-
(*J ^Cr* Tom L Tab, 5-3. Sub. titulotf»** andréu
van de Valken. 159
Lemery zegt , dat het Vet der Valken
dienftig zy voor Oogkwaaien , om de Gefwel-
len te doen verflaan , als ook om de Zenu-
wen te verfterken. Hunne Vuiligheid is op-
lodende , wanneer men die uitwendig legt op
het ongeftelde Lighaamsdeel. Men kan 'er
ook van inneemen om te zweeten. Hec Vleefch
werdc oudtyds dienftig gcagt tegen de Ziekten
der Herfenen.
(13) Valk met bet Wafcb en de Pooten geel,
de Rug bruin, een witten Nek en een bles- Boomvalk*
ken Buik, die getekend is met langwerpige
bruine Vlakken.
Deeze wordt in Duitfchland gemeenlyk Baum-
falck, dat is Boomvalk, by de Engelfchen
Tree-Falcon, 't welk even 't zelfde betekend»
doch ook Hobby en kleine Buizert geheeten:
de Franfchen noemen hem Hobreau of Hobereau.
Hy is ongemeen heet op de Leeurikken , die
voor hem zo bang zyn , dat zy op het gezigt
van deezen Vogel wel onder de Kleederen der
Menfchen , of in een rydende Wagen , hunne
verfchuiling zoeken. Hy wordt in Sweeden
ook gevonden, alwaar hy zyn Nefl in de Hoo-
rnen maakt. Zyn grootte is omtrent als die
der Rots- en Berg- Valken, Van boven is hy
bruin
(13) Falco Cera Pedibusque flavis , Dorfo fufco, Nu-
cha alba, Abdominelpallido maculis oblongis fufcis. Faur>.
Suec. 64. Subbuteo. Albïn, *4y. I.p. 6". Xab. VI. FUj.
^v. 15.
l.DfiïL. IV. Srw^
ÏL
Afdeel,.
IV.
STOK.
iöb
Bëschryvinö
II.
Afdeel.
IV.
Hoofd-
stuk.
Leeurik-
Dief.
XIV.
Buteo.
Buizen.
bruin van kleur, van onderen wit, gemengeld
met bruine Vlakken; onder aan den Buiken aan
de Beenen ros; de Staartpennen grys-bruin, de
zydelingfe inwaards met ros overdwars geftreept.
Brisson befchryft een anderen Valk, die
van hem de Leeurik-Sperwer en van anderen
Leenrikdief genoemd wordt (*) , zynde onge*
vaar van eene zelfde grootte , doch de kleur is
van boven ros, met bruine ftreepen overdwars \
van onderen rosagtig, met langwerpige bruine
Vlakken $ de Staartperlnen ïosagtig, met bhiine
Banden geflreept , aan \ end zwart met witte
toppen. Het Mannetje verfchilt van het Wyfjc,
doordien het den Keel roder heeft.
(14) Valk met het Wafcb , en de Pooten geel,
het Lyf bruin , den Buik bleek met bruins
Vlakken.
Deeze Vogel is in Duitfchland bekend by den
naam van Butz> Hart, Busz-Ahm , Busz-Hen^
Busz-Hard, enz. De Franfchen noemen hem
Buj'e of Bujart , de Engelfchen Buzzard. Onder
de Schryvers .is de Latynfche naam van Buteo
algemeen. Alle die benaamingen zouden van
het Syrifehe Buz , dat verfcheuren betekent *
af komftig kunnen zyn. Men plagt hem als
een
{*) Accipiter Nifus Alaudarins. Charlet. Onomaft.p.
64. N. 7. Falco varius, Alaudarum. Kle n, *Ay\ p. 49*
N. 9. I Eper^ier des Alouenes • Brisson.
(14' Falco Ora Pedibusque luteis, Corpore fusctf, Ab-
domine pallido, maculis fuscis. Syfl. Nat. X, Buteo vul»
garis, Gesn. ^v.I/46. Will örnithel. 38,'fabi YI.Ra?«
+/Ly* 16. Albin , L Tab. ï.
een foort van Arend aan te merken (f) Ook ir.
fchynt onder de Ouden het gevoelen te heb- AfdeeL*
ben geheerfcht * dat hy drie Ballen hadt ; wes- TTIVe
ö J Hoofd-
halven zy hem triorchis noemden. Zyn groot- gTÜ&
te is omtrent als de Koninglyke Kuikendief *
hier voor afgebeeld en befchreeven. Van bo-
ven is hy roeltkleurig bruin; van onderen wie
cn bruin gemengeld: de Scaartpennen zyn met
donkerer bruin overdwars geftreept , aan de
toppén witagtig. De Af beelding, welke Al-
bin 'er van gegeven heeft, zou taamelyk goed
zyn, indien zy niet liegt gekleurd ware: die
van Johns'i on zyn niet zeer naauwkeurig. Dee-
zeVogel heeft de byzondereEigenfchap, van, ge-
tergd zynde, den Bek lang oj^en te houden*
Men vindt hem in Europa , daar hy op Kony-
nen en Padden aaft.
Een andere Buizert is 'er, dien de Fianfchen
Bondrée , de Duitfchers Maus Falke , dat is Muis*
Valk, noemen, en de Engelfchen Honey-Buz*
zard, in navolging van den Latynfchen jNaam>
Buteo Apiwrus five Vefpivorus ; om dat hy vaa
Byën en andere Infekten leeft, voedende zy-
ne Jongen met de Poppen der Wefpen , zo Ra-
jus getuigt. Linkjeus hadt deezen, zo wel
als den voorgaanden , onder de Sweedfche Vo-
gelen ook aangetekend, en gemeld, dat zync
Eijeren Afchgraauw zyn , met bruine vlakken ,
cn dat hy in de Bolfchen woont , wordende in
'«
(f) 2ie het IV. Deel. der VitgezQgU Fithanidinieuié
bhdz. 477,
162
Beschryvin*
II.
Afdeel.
IV.
H OOFD.
STUK.
't Sweedfch Slagkok gehceten. Van den regten
Buizert hadt hy gezegd, dat dezelve aldaar zee*
gemeen is, inzonderheid by Upfal, waar de
Jongen ,in 't midden van July , op de Haagen zit-
ten , geduurig gierende , weshal ven de Uplanders
hem Qttidvogel noemen. De grootte van de een ,
zo wel als van den ander , is gelyk een Hoen.
De Muis- Valk, heeft bruin Wafch, doch ver-
fchilt in kleur weinig van den Buizert , wiens Ei-
jeren wit zyn , met enkele rosagtige Vlak-
ken (f).
De Heer Brisson, die deeze twee Soorten
wel duidelyk onderfcheidt , befchryft, onderden
Latynfchen Naam van Circus , een grooten Bui-
zert , die egter niet veel grooter is dan de ge*
meene, zynde van Maltha in 't Kabinet van
Reaumür gezonden door den Heer Godebeu de
Riville. 't Schynt my toe, dat deeze in kleur
ook weinig van den gemeenen Buizert ver«
fchille , uitgenomen dat hy wat roller is , doch
zo rood niet als de gene , die van hem genoemd
wordt de rojje Buizert, en zo fraay niet ge-
vlakt als de gefternde. Frisch geeft, van
deeze drie zeer goede Afbeeldingen (t). De
Duitfchers noemen de twee eerften Hoender-
Havik of Hoender -Gier , den laatftgemelden , we-
gens zyne roodheid , Br and-Gier of Ptjcb-
Gier. (ij)
ff) Fauna Suecica. Lugd. Batar. 1746. pag. 22,
($) Onder den naam van Mïlym five ^4flur. Tab. 72.
\AccipitQY StelUrim , five guttatus, Tab. 73, en, V »lt*?
fire Lauiarius medius , Tab. 78.
van de Valken. 163
zer.
(15) Valk met bet Wafcb en de Pooten geel, n .
bet Ligbaam ros met zwarte flippen, de Afdeel.
Borft met langwerpige bruine Vlakken, de IV*
Staart rond aan 't end. stuk?"
XVI
Groot is de verfcheidenheid van Naamen , ~.
welken deeze Vogel in allerley Taaien heeft 5 ///.
en grootelyks verfchillende in afleiding van Su
zyne hoedanigheden. De Griekfche Naam
Cenchris , by welken hy den Ouden bekend was 9
fchynt oorfprongelyk te zyn van de kleine flip-
pen, waar mede zyn Pluimagie, even als de
Huidvan fommige Slangen, fierlyk is gefpren-
keld. Het Latynfche Woordt Tinnunculus , wil-
len fommige afgeleid hebben van het geklank
zyner Stem, of, zo het Triftunculus moefte zyn >
van het Italiaanfch Woord Triflatello , 't welk
een loozen Guit betekent, wegens hunne door-
traptheid in 't vangen van Vogeltjes en Mui-
zen , dat de voornaamfte fpyze deezer Roofvoge-
len is. De SpaanfcheNaamCera/ca/o en deFranfche
Cresferelle, alsook de Engelfche Keftrel , zouden
van het Grickfch kunnen afkomftig zyn. Hy
maakt een zonderlinge beweeging met zyne
Vleugelen in de Lugt, even of hy aan hec
wannen ware, cn deswegens noemen hem de
Duit*
(iS) Falco Cera Pedibufque flavis, Dorfo rufo puno
lis nigris, Pectore maculis longirudinalibus fuf is, Cau*
da rotundara.Kw» Suec, Tinflunculusfive Cenchris. Gesn.
\Av. 54. Aldrov- Ormtb. V p. 39^ WlLL, Ornhhol.
5:0. Tab. Raj. iö. ALbin , ^Ay. I. p. 7, Tab»
7. (foemioa) & III. p- Tab, 5.
1,0 s&i. IV, Sïuk, L %
164 BES CHRYVING
H# Duitfchers fomwylen Wamen-Vaber of 'Wannnu
Afdeel. Waeher , de Engelfchen Wind-Vanner en Wind'
IV* boven want even als de Meeuwen , wanneer
Hoofd- Vifch loeren ; zo houdt hv zig in de
stuk. r ö
Lugt door 't flodderen zyner Wieken itil, en
mikt op zynen prooy , daar hy dan eensklaps
op nedervalt. Zyne gewoonfte naam , egter,
is afgeleid van zyne huisvefting in de Tooren*
of Muuren van de oude Sloten , namelyk Stein-
gall , Steinfchrnatz , welken wyin 't Nederduitfch
navolgen , met Steengal , Steenfcbmetzer. De
S weeden noemen hem, nog eigener , Kerk-
Valk, Toorn- Valk.
Deeze Roofvogel is een inboorling van Eu-
ropa, daar men hem zo wel in de Zuidelyke
als Noordelyke deelen vindt. Hy is kleiner
dan deBuizert,hebbende delangte maar van veer-
tien Duimen; doch het Wyfje is eeri weinig
grooter dan het Mannetje, daar het ook in de
kleur des Kops van verfchilt, die met zwarte
Vlakken is gefprenkeld, en in het Mannetje
geheel Afchgraauw. Van boven is de Steen-
fcbmetzer bruinagtig ros of donker rood , van on-
deren blceker ros of Roeftkleurig , over 't ge-
heele Lyf met zwart gevlakt. De Staartpen-
fien zyn Afchgraauw, aan 't end zwart met
witte toppen. Brisson twyfelc , of het ook
de Gulden Valk zy van Klein > die een Lood-
kleuriger] ronden Kop heeft , en getekend is
met zwarte Pylswyze vlakken. Linn^lts
zegt, dat het Wyfje de grootte vai een Duif
heeft
van de Valken. 165
heeft, en voornaamelyk van het Mannetje door II.
de kleur van de Staart verfchilt. Deeze Vogel, Afdeel.
IV
zegt hy , legt vier witagtige Eijeren , met vee- HoOF#D.
Ie roode Vlakken, stuk.
(16) Valk met het Wqfcb en de Pooten geel, XVI.
bet Lyf witagtig bruin , de Oogdekzelen o^aazen
beeriig.
Deeze wordt in Suriname gevonden , alwaar
hy door den Heer Rolander is waargenomen en
dus befchreeven. Het Lyf is van boven bruin,
met Vederen die aan 't onderfte wit zyn : van on_
deren uk geel, wit en bruin gevlakt, gelykook
de Staartpennen. De Neusgaten zyn door een
Vleezig uitwas van elkander gefcheiden. Ver-
gramd zynde of verfchrikkende blaaft hy den Kop
op , dat dezelve zo groot wordt als het Lyf.
(17) Valk met het Wqfcb en de Pooten geel, xvir.
de Oogleden wit ; het Ligbaam uit bruin en Spone^* ^
wüagtig gemengeld , de Kop wit met een
zwarten Kring,
Deeze huisveft , volgens Rolander 3 in
Zuid-Amerika. Hy heeft het Lighaam boven op
de Rug , de Wieken .en Stuit bruin ; de Keel ,
Hals,
(16) Falco Cera" Pedibusque lureis , Corpore fufco
albido , Oculorum operculis ofle"s, Syfl. Nat. X.
(17) Falco Cera Pedibusque luteis , Palpebris albis %
Corpore fufco albidoque vario , annuio nigro Verticeui
album cingente. Syfl. Nat. X.
J'BfctL. IV. Suk> L 3
166
BESCHRY VING
II. Hals, Borft, Buik en Vleugelen, zyn wit van
Afdeel
^ ' onderen : de Staart heeft geele en zwarte ban-
Üoofpm den. Als hy een Menfch verneemt, zo fcha-
6TUK. tert hy.
XVIIT. (18) Valk met geel JVafch en een bruinen
2. de Wieken blaauwagtig.
De Engelfchen noemen deezen Roofvogel,
die in Amerika huisveft , den kleinen Havik.
Pater Feuillee noemt hem kleinen Sperwer , de
Kuikenvreeter , doch deeze is het Wyfje. Ca-
tesby geeft van het Mannetje een zeer goede
Afbeelding, De nevensgaande heeft de Heer
Brisson doen maaken naar een Wyfje, ft welk
zig opgezet bevondt in het Kabinet van Reau-
mur. Men vindt deezen Vogel in verfcheide
deelen van Amerika en op de Weftindifche Ei-
landen. De dikte is omtrent als een Merel. Van
boven is hy Wynagtig ros, met zwart over-
dwars geflreept , de Kop blaauwagtig, mee een
roffen top. De Wieken zyn van boven 5 in het
Mannetje, blaauwagtig Afchgraauw , in het Wyfje
Wynagtig ros ; in 't Mannetje met zwarte pun-
ten , in 't Wyfje met zwart overdwars geftreept.
Smirrel. Onder den Latynfchen Naam van JEfalon en
den Franfchen Esmerillon of Emerillon , is van de
Ouden een Vogel befchreeven, dien de Duit.
fchers
(18) Falco Cera lütea, Capite ïusco , Vcrtïce Abdo-
iwineque rubro , Alis coerulescentibus. Syft. Nat X. Acci»
piter minor. Catésbv Carclin, I p. 5. Tab. 5-,
van' de Valken. 167
fchers Myrle of Smyrle noemen , de Engelfchen II.
Merlin. Johnston geeft daar van, op Tab. Afdeel'
XIII. , een taamelyk g©ede Afbeelding , die van YiooYv-
Gesnerus is ontleend. Tot deeze Vogelen stuk.
wordt de Karolinifche Sperwer van Brisson
betrokken, dien hy deswegens noemt JEfalon
Carolinienfis en Emerillon de la Caroline. Voorts
heeft hy 'er nog een van de Antillifche Eilan-
den , die niet veel grooter dan een Lyfter is ,
van boven ros , van onderen wit, en over 't
geheele Lyf met zwarte Vlakken getekend ,
dien de Ingezetenen der gemelde Eilanden Gru
Gry noemen, wegens zyn gefchreeuw. Deeze
aafl inzonderheid op kleine Haagdisjes en Spring-
haanen , doch vreet ook wel jong gebooren
Kuikens, of Vogeltjes. Bovendien heeft Bris-
son eenen Emerillon van St. Domingo befchree.
ven en afgebeeld, die weinig van den Karoli-
nifchen verfchilt.
Valk mei geel JVafch , het Ligbaam .bruin , XIXt
van onderen wit, de Staart bruin met vier Colnmba,~
witte fmalle Streepen gebandeerd. Amerikaan-
fchc.
Deeze Duif- Sperwer van Catesby wordt in
Amerika gevonden. Hy verfchilt, in verfcheide
opzigten , van den gemeenen Havik of Duif
Sperwer van Aldroyandüs en anderen, gelyk
wy vervolgens zullen zien.
(20).
(19) Falco Cera lutel , Corpore fufco fubtus albido,
Cauda fusca, Fafciis linearibus quatuor albii, Syft. A^r.X.
Accipirer Palumbarii». Catesby. Carol, J. p. 3. T. j.
h i)£&t. XV. Stv*. L 4
168
Beschryving
J\: (20) Valk met geel Wqfch > de Pooten en Bek
" blaauw , het Lyf van onderen met langwer-
Ü00FD- P{Se zwarte Streepen.
STUK,
Xx Deeze Vogel ? die in 't Franfch Lanter 9 in
IrwtrtHs. 't Engelfch Lannar of Lanneret genoemd wordt 9
^wewmer, ftaat 0ndcr den Latynfchen Naam bekend by
de Autheuren. Hy is weinig kleiner dan de ge-
woone Valken ? en onthoudt zig in de Boflchen
van Europa , zelfs in 't Noorden , doch inzon-
derheid in Vrankryk; weshalve hy ook Lana-
rius Gallorum wordt geheten. Zyn Naam wordt
van het Italiaanfch Laniero afgeleid , dat veel-
eer van de Wolligheid der Pluimagie , dan van
een byzondere verfcheurende aart zoude afkom-
ftig zyn ; hoewel Klein hem den bynaam geeft
van wreeden Valk. De Duitfchers noemen hem
Lqnete of ook Scbwimmer, dat is Zwemmer , mis-
fchien , om dat hy als zwemmende fchynt te
vliegen. De Engel fche Naam van Butchcr-
Bird, dat is Slagter of Slagt- Vogel, behoort
niet tot deezen Valk , maar tot den Lanius
of Klaauwier, die een byzonder Geflagt uit-
maakt
De Kenmerken van en Zwemmer zyn , dat
hy op de Rug en Vleugelen bruin is of Roert-
kleurig; het geheele Lyf van onderen witag-
tig, met langwerpige zwarte Vlakken, een
wic-
(20) Falco Cera lutea , Pedibus Roftroque ccnuleis,
Corpore fubrus macuÜs nigrig longiudinalibus, Fat^a,
Snee. 61. Lanarius. Gesn, ^Ay. jé. Ai lrov. Otmthol^
Libr. V. Cap. II. Will. Ornith. 48. Raj. *Ayr
\huw f *Ay* II. Tab, 7,
van de Valken. i6g
witte Srecp boven de Oogen ; de Wieken van ft*
onderen met ronde witte Vlakken getekend; Afdeel,
de Pooten blaauw. De Pooten zyn in deeze ^
Vogel korter dan in de overigen van dit Ge- stuk, *
flagt, zegt Brisson, die ook getuigt, dat het
Mannetje kleiner daa het Wyfje zy.
Deeze Autheur geeft nog twee Laniers op ,
waar van de een Afchgraauw is, de ander wit.
De eerde is van Frisch onder dien naam , en
van Edwards onder den naam van blaauwe Valk
zeer wel afgebeeld; hoewel zy een weinig in
kleur vétfchillen van dien , welken hy uit het
Kabinet van Reaumur befchryfc. De Duit-
fchers noemen hem graauw-witte Gier of Valk.
Van den witten heeft Johnston, op Tab. IX.,
twee Piguuren die uit het Werk van Aldro-
vandus zyn ontleend. Deeze noemen de Duit,
fchers ook Zwemmer ; zo wel als den eerftge-
melden, en fomtyds witte Hoender- Arend of
graauwe Muizen-Arend.
XXI.
(21) Valk met het Wafch en de Pooten hlaauw,
het Lyf van boven Iruin van onderen wit , mii&tas,
den Kop
het Lyf bruin > van onderen met Afcbgraau-
we Banden; de Staart aan de zyden wit.
Een Roof- vogel, die by de Ouden plagt ge-
heten worden Hierofalco, dat is de Heilige
Valk, waar van de Engelfche Naam Jerfalcon
nog eenige gelykenis behoudt , voert heden-
daags den Naam van Giervalk, om dat hy in
grootte naar een Gier zweemt , in gedaante
naar een Valk. De Franfchen noemen hem
Gerfault. Hy is hier afgebeeld volgens de fi-
guur, welke de Heer Brisson 'er van geef:,
die zegt, dac de langte van deezen, welke op-
gezet bewaard wordt in het Kabinet van den
Heer Aubry, omtrent twee Voeten was, de
hoog-
Ct) Pontoppidans. Bztuil $}t% bon 4£or*
tacgen. n. Th. bi. 170.
(22) Falco Cera coerulea , Pedibus luteis , Corpore
fufco, fubtus fafciis cinereis, Caudae lareribus albis. Fatt&
Suec. Gyrfalco. Will. Orahh. 44? Raj. >Ay. s\i
11
Afdeel,
IV.
HOOFD*
STUK.
van de Valken, 173
hoogte een Voet en agt Duimen. Zyn kleur
is van boven wit, met bruine vlakken ge-
fprenkeld ; de Slagpennen der Vleugelen wit ,
de zydelingfe van buiten met bruine vlakken ;
de Bek en Pooten bleek blaauwagrig Afch-
graauw. Men vindt egter een groote verfchei-
denheid in de kleur deezer Vogelen , die zom-
tyds geel, rood en Afchgraauw zyn. Ra jus
befchryft 'er één , die wit was over 't geheele
Lyf, uitgenomen eenige zwarte vlakken, die
de figuur van een Hart hebben , op de Rug en
Vleugels, benevens zwarte flreepen dwars
over de Staart; aan de Keel, Borft en Buik,
fpierwit. Hy belaagt, zegt hy, inzonderheid
de Kraanvogels en Reigers. Linn^us zegt dat
hy op Duiven aaft , en weinig in Sweeden ge-
vonden wordt. Brisson meldt , dat zyn woon-
plaats zy op Ysland en in de Noorder Gewes-
ten : anderen zeggen , dat Ierland en Noorwe-
gen zyn Vaderland zy ; doch dat men hem ook
vindt in Rusland en Tartarie. Brisson geeft,
uit een ander Kabinet, de Afbeelding van een
Yslandfchen Giervalk , die bruiner is en tevens
zeer fraay gefprenkeld , doch nagenoeg van de
zelfde grootte.
(23) Valk met zwart Wafcb, de Pooten half XXIIL
Km Muisvalk.
(23) Falco Cerajaigra, Pedibus feminudis flavis, Ca-
pire cincreo i Caudae fafcia cinerea , apice albo. Faun»
Snee. 66. Buteo Apivorus, firc Vefpivorws. Will, Or«
*ith. 38. Tab. 3. Raj. 16.
II.
Afdeel.
IV.
Hoofd-
stuk,
XXIV.
JErugiw
fus.
Wouw.
174 Beschryving
kaal en geel , den Kop Afchgraauw> de Staart
Afchgraauw gehandeerd met een witte punt.
In 't algemeen is deeze Vogel by de Schry-
vers bekend onder den naam van Byën* of
Wespen- eetende Buizert , en de Engelfchen noe-
men hem Honig-Buizert , de Franfchen Goiran
of Bondrée , de Sweeden Slagbock , doch de
Duitfchers Maus-Falcke, dat is Muis valk; 't
welk ik , als het naafte , gevolgd heb. Immers
deeze Vogel eet, wel is waar, Infekten, en
voedt zyne Jongen met de Poppen der Wes-
pen, zo Ra jus fchryft; maar zyn voornaamfte
Spyze zyn Muizen en Haagdilïen. Hy gelyjct
in grootte en gedaante den Büizert zeer, hoe-
wel hy, in de kleur van 't Wafch en van dc
Vederen, merkelyk daar van verfchik. Ik heb
'er hier voor reeds melding van gemaakt (*).
(24) Valk met bruin JVafchj het Lighaam
grys, de top van 9t Hoofd, Keel, Axelen en
Pooten geeL
Ra jus oordeelt, dat deeze Vogel beter tot
de Buizenen, dan tot de Kuikendieven t'huis
gebragt worde, dewyl hy geen gevorkten of
gefchaarden Staart heeft. Veele Schryvers,
egter,
(*) Zie Bladz. 161.
(24) Falco Cera fufca Corpore grifeo , Vertice , Gula,
Axillis, Pedibufque lui cis, Syft. Nat. X. Falco Cera lu-
teo-viridi, Pedibus lutcis, Corpore ferrugineo, Vertice
fulvo. Faun. Snee. 6j. MiWus^Eruginofus. VVill. Ornith.
42. Tab. 7, Raj. sAr< 17. Albik , *^r. L p. 3 .Tab, 3.
van de Valken. 175
egter, noemen hem Milvus, en wel met den IL
bynaam van JEruginofus , wegens zyne kleur, Afdeel.
die, volgens Brisson, bruin Roeftig is, met H^F*
ros gemengeld , gelyk hem Linn^üs ook te stuk.
vooren een Roeftkleurig Lyf gegeven hadt, maar
hem thans grys heet. Deeze Vogel maakt zyn
Neft in de MoerafTen , en deswegens wordt hy
in 't Hoogduitfch Waffer-Falck* in 't Engelfch
Moor-Buzzard, in 't Franfch Bufard de Marais,
dat is Buizert der Moeraflen , genoemd ; gelyk
fommige Schry vers hem ook Milvus Paluftris ,
Falco Paluftris of Littoralis ty telen , en deSwee-
den Hoender dief. Zyn Lyf is, zo Ra y getuigt,
zo van boven als van onderen , Yzer-roeft- of
Arendskleurig , uitgenomen de top van 't
Hoofd die uit den rollen wit is. Hy is klein-
der dan de Buizert, en verfchilt, door zyne
lange, dunne, geele Pooten , van de ande-
ren (t),
(25) Valk met zwart Wafch , de rand enPoo- XXV.
ten geel, het Lyf hruin, de Staartpennen VY*^mh*m
met bleeke ftreepen , de Wenkbraauwen wit. Havik*
Men noemt deezen Vogel gemeenlyk Havik
of groote SpeYwer- Valk , en Duivenvalk tot on-
der*
(f) Zie cene omftandige Befchryving van deezen Wa-
~r • Buizert in 't IV. Deel der Uttgezogte Verhandelingen »
Udz. 478.
(25) Falco Cera nigra, margine Pcdibufque flavis, Cor*
pore fufco , Re&ricibus fafciis pallidis s Superciliis albi*.
Syfl. Nat. X. Accipirer palumbarius. Aldrov. Otn'tth.
Libr. V. Cap, 2. Raj. *Ay. 18. N. h Albin, *Ay. n.
pag. 8. Tab. 8.
176
BeschryyikO'
II; derfcheiding van den volgenden, die Vinken-
fdeel. genoemcj worcit. Dewyl, egter, de Eti-
óoPDd g^lfchcn hem den Naam gëeven van Goshawk*
stuk. dat is Ganzen-Havik , en de volgende zeer heet
is op Duiven , daar deeze meer op Hoenderen
en andere groote Vogels aaft; zo oordeelde ik,
tot eene duidelyke onderfcheiding , beft , hem
den naam van Havik toe te paffen ; te meer ,
dewyl de Naam van . Sperwer 9 zode Heer Bris-
son oordeelt, aan den volgenden toebehoort.
Volgens den Griekfchen naam, Ajlerias ,
draagt hy ook wel den naam van Stervalk *
in 't Latyn AJlur, waar van de Italiaanfche
naam Ajiore, en de Franfche Autour 9 afkom*
ftig zyn.
Het Mannetje is kleiner dan het Wyfje, *Ê
welk ongevaar de lyvigheid heeft van een Ka-
poen , zynde veel grooter dan de gewoone Bui-
zen:. Immers de langte van den genen , daar
de Heer Brisson van fpreekt, is omtrent twee
Voeten, van 'c end des Beks tot aan het uiter-
fle van de Staart. Zyn kleur was, zegt hy,
van boven bruin van onderen wit, met Lan-
cetswyze dwarfe bruine Banden of dwars-Stree-
pen; de Staartpennen bruin , overdwars met
donkere ftreepen, het end wit gerand. Men
vindt by Johnston, Tab. VIL, eene Afbeel-
ding van deezen Havik, die van Gesnerus
ontleend is, doch niet zeer naauwkeurig, zo
min als die van Aldrovandus, Tab, VIII.
Fiusch heeft van 't Mannetje en Wyfje,
bei-
VAN DE VALKENo
beiden, nette Figuuren gegeven. Onder de ff.
Dieren van Sweeden wordt deeze Havik, door Afdeel*
Linn^süs, zo 'r my voorkomt niet opgeteld. Hoofö--
(26) Valk met groen JVafch , de Poctengeel9 ^xvi
de Börfl wit en bruin gegroefd, de Staart Nifm
met zwartagtige Banden. Sperwer.
In 't algemeen voert deeze den Naam vaiï Sper-
wer, heetende in \ Latyn Sparverius, in 't Franlch
Epervier, in 't Engelfch Sparrow-Hawk ; doch
het Mannetje , 't welk in deeze Roof- vogelen
veel kleiner is dan het Wyfje, en daarom
Tiercelet, Ter cel en Terzclo , genoemd wordt j
heeft hier den liaam van Moucbet en Muf eet ,
in 't Franfch en Engelfch , 't welk wy met Mos-
ket navolgen : in 't Hoogduitfch noemt men 'c
zelve Sprintz, en 't Wyfje Sperber. De La-
tynfche Naam Accipiter wordt in 't byzonder
op deezen toegepaft , met den bynaam van Frim
güïarius 9 't wélk fommigen hem Viriken-Valk >
heeft doen noemen, in navolging van Klein,
die 'er den tytel van Falco Fringillarius aan
toelegt.
De dikte van 'c Lyf is omtrent als een Duif i
hebbende veertien Duimen langté en twaali?
Duimen hoogte. Van boven is de kleur bruin \
mee
(26) Falco Cera viridi , Pedibus flavis , Pe&ore albo»
fufco undulato, Caudd fafciis nigricanribus, Faun. Snee,
($8. Accipiter Fringillarius. Gesn. Av. 51. Aldrov. Or-
nhh. Lib. V. Cap. 3. Bell. 19 , 8. Will. Omitk
£i. T. 5-, RAJ. ^Ay. 18. Alb. My. III. T. 4. & f.
jtab. 5-, farmina. Mofcheurus. Aldro?. Ornith. 345.
1, Deel» IV. Siu*. M
Ï7S BESCItRtVÏNÖ
. II. met de randen der Vederen rosagtig, van on<-
Afdeel. ^eren w\t jn ilec Mannetje , doch rosagtig wit
Hoofd *n 'iet Wyfje,met puntige (keepen overdwars;
. stuk, , die bruin zyn en ros gemengeld : de Staart-
pennen grys-bruin , met donkere ftreepen over-
dwars. Frisch geeft van deeze ook zeer goede
Afbeeldingen, zegt Brisson, daar die van Al-
bïn flegt gekleurd zyn, en die van Johnston
niet naauwkeurig getekend. Hy befchryft een
gevlakten Sperwer , die van Klein genoemd
wordt Valk met Gouden handen en een zwart-
agcigen Bek, en fpreekt van een en die nog
Icleinder is, zynde door den Heer Godeheu*
van Maltha, aan den Heer Reaumur gezon-
den , hebbende ook den Bek zwart en de Poo-
fen geel.
fo^el'j^t Deeze kleine Havikken zyn, gelyk de Heer
ksnHaVlk" LiNNi«üs aanmerkt, tot de Vogel cry , en inzon-
derheid tot het vangen van Leeurikken, zeer
dienftig en van veel gebruik in Europa. Zyjaa-
gén y bovendien , ook op Patryzen , Duiven >
Moffen en Vinken , ja byna op ailerley klein
Gevogelte, daar menze op wil afrigten. Ik
vind dat omtrent het laaten vliegen der Havik-
ken naar eenig Wild , in de Provincie van
Holland en Weftfriesland, nu laatft ook nog
een bepaaling is gemaakt , volgens de voorige
Plakkaaten (f). Deeze Vogel heeft een ftou-
ten zwier en wordt gemakkelyk getemd, zyn-
de
(f) Zie de NederUndfche Jaarboeken van 1 750. bladz»
1078, 1079,
van de Valken. 179
de zeer fncl van vlugt. Waar Vinken zyn wor- \j3
denzy, inzonderheid des Winters, byna al- Afdeel,
toos gevonden , cewyl hun daar dan geen Aas .
1 , rr • • Hoofd*
ontbreekt. Men kanze egter, in de kooijen, sluKo
ook Brood geeven, en, by gebrek, eeten zy
zelfs hun eigen Vuiligheid; hoewel zy anders
Vyanden zyn van (tinkende * verrotte Spy-
zen.
De Havikken ±yn zq gemakkelyk niet met Manier 0$
Strikken te vanaen als de Valken , om dat zy ze te van"
ö . ' J gen.
niet altyd ruiten op eene zelfde plaats. Zy
maaken hun Nefl: in hooge Boomen en fom-
tyds ook in Toorens of oude Muuren , leggen-
de vyf Eijeren te gelyk, die wit, doch aan 't
dikke end met bloedroode (tippen getekend of
gevlakt zyn. Men vindtze door geheel Euro-
pa, zo wel in 't Zuiden als in 't Noorden. Zie
hier hoe Belon dezelvcn zag vangen. Wy
waren , zegt hy , aan den Mond van de Zwar-
te Zee , en ,% op een hoogen Berg gcklommeri
zynde, vonden wy daar een Vogelaar, die op'
een zeer handige wyze Havikken ving. Dewyl
het tegen 't end van April w7as , wanneer alle
Vogels bezig zyn met hunne Neften te maa-
ken, kwam het ons vreemd voor, zo veel
Sperwers en Havikken te zien aankomen van de
regter zyde der gemelde Zee. De Vogelaar
ving 'er, ieder Uur, over 't dozyn van. Hy
was fchuil agter een Bofcbje, voor 't welke hy
een vierkante Vlakte gelyk gemaakt hadt , van
ongevaar twee Schreeden breed , omtrent twee
X. Deel. IV. Stvk. M %
i8o Beschryvin®
jj of drieSchrecdcn van het Bofchje af. Zes Stok-
Afdeel, ^en waren 'er rondom geplant , een Mans langte'
IV. hoog en een Duim dik ^ boven aan welken een
stuk! ^et was vaftgemaakt van zeer fyn groen Gaa-
ren, In 't midden van 't Perk was een Paaltje,
niet een Touw daar aan vaft , welks end hy in
de Hand hadt, en aan dit Touw waren ver-
fcheide kleine Vogeltjes die 't Zaad aten , dat
op de Aarde was geftrooid, en welken de Vo-
gelaar deedt opvliegen , zo menigmaal hy een
Roofvogel van over Zee zag aankomen , die ,
deeze Vogeltjes van verre ziende, zo plots-
lings daar op nederviel, dat hy in het Net ver-
ward raakte. Op dat oogenblik greep hem de
Vogelaar , en ftak zyne Wieken , tot de buiging,
toe, in een Linnen doek, die tot dit einde met
een Hals genaaid was , bindende hem verder
dien Doek om de Pooten, Vleugels en Staart,
zodanig dat hy, op den Grond nedergeworpen
zynde, zig niet verroeren, veel minder weg-
vliegen kon. Ik zag hem 'er dus, in twee Uu-
i'en tyds , meer dan dertig vangen.
Gebruik in Van het gebruik der Arenden en Valken,
de Genees- ja ^e Geneeskunde , is reeds melding ge-
maakt. Met de Havikken hadden de Ouden
niet minder op. Zy oordeelden het Vleefch nut-
tig tegen de Vallende Ziekte en tot verfterking
van het Hart. 't Is zeker dat de jonge Havikken
eetbaar zyn en goed Vleefch hebben ; weshal-
ve het ecten derzelven aan de Jooden , om eene
andere reden, moet verbooden zyn geweeft;
20»
van de Valken.
zo wel als dat van alle, Roofvogelen : en wel ,
miflehien^ om hunne geilheid, 't Gebruik der
Klaauwen tegen de Roode Loop en van dea
Drek tot bevordering van 't Kraamen , zal men stu
hedendaags niet hooger agtcn , dan dat van an-
dere dergelyke Middelen.
V. HOOFDSTUK.
JBefchryving van 't Geflagt der Uilen ; waop in
van den Schuifuit, Rans-Uil en andere ge»
boomde ; als ook van den grooten graauwea
• Nagt- en witten Dag-Uil uit de Noordelyke
Landen ; van de gewoo?ie Steen- Kerk- en
Boom-Uilen ; van den Kras-Uil , gemeenen en
kleinen KauUil, en anderen, omfiandig gefpro-
ken en derzelver nuttigheid aangeweezen wordt*
IN dit Geflagt zyn de Roofvogelen begree- Raf
pen , die by Nagt vliegen , gelyk de Vle-
dermuizen , en over dag flaapen of fig fchuii
houden, wordende anders door het klein Ge.
vogeke , 't welk in 't donker hunne Prooy is,
vervolgd en , naar oogenfehyn , uïcgejouwd.
Moehrimg hadt dezelven in \ voorfte vanzy-
nen Rang der Scherpvogelcn geplaatft , Klein
5n 't agterfte Gelid van zyn Geflagt van Roof.
vogelen. De Heer Brisson maakt 'er , wegens de
Vederen, die 't Grondftuk van den Bek in plaats
van 't Wafch bedekken , zyne tweede Afdecling
van,welke uit twee Geflagten beftaat3waar van het
^dbei iY,STVKt M 3 eene
fclnkl
iSi Be schryying
II, eene, voorop den Kop, Vederbosjes, alsOo-
Afdekt,, rcn uitftcckende , heeft, het andere niet.
V: Zy hebben akemaal zeer wyde Oorgaten,
stuk. ?egt hy, met een Klapvlies van de huid over-
Kcmner dekt. De Kop is dik, rond, en gelykt veel naar
ff?' dien van een Kat. De Kring der Oogen be~
(laat uit Vederen , die gebaard zyn met Pluimp-
jes van elkander afgezonderd. Deeze Vederen
komen van de Oogen , als een algemeen middel-
punt af, ftrekken zig in 't ronde uit, en maa-
ken ter wederzyde van den Kop een Kring,
wiens omtrek door ftyve gekrulde Pluimen is
bepaald. De buitenfte Vinger kan agterwaards
draaijen, en doet dan den dienft van agter-Vin-
ger; weshalve men hun gemeenlyk tweeagter-
Vingeren toefchryft. Linnjeus geeft voor Ken-
merken op, dat de Bek haakswyze is, (zon-
der Wafch 0 aan den grondfteun bedekt met
Borftelagtige Vederen: de Kop dik, de Ooren
en Oogen groot; de Tong in twee- en gefplee-
ten.
Soorten. Alle deeze Vogelen worden van hem begree-
pen- onder den Geflagtnaam van Striü, die van
het yzelyk fchor Geluid , dat zy maaken , af-
komstig fchynt te zyn , zo Ovidius wil (*),
Brisson heeft de genen, die de gemelde Ve-
derbosjes op den Kop hebben, geplaatfl: in 't
peflagt der Afiones of Oor-Uilen , in 't Franfch
Hu
(*) Efl iliis Strizihus nemen, fed nominis hujtts
faufa, qticd hm trnld jlridere Nofle folsnt, Libr. <5. Faft.
van de Uilen, * 183
Hibou, in 't Nedevduhfch Schirifiiit : de anderen n#
in 'c Geflagt der Striges, in 't Franfch Chat- Afdeel.
baant, in 't Ncdzidultïch Kat-Uilen; wantdee- Hoofdi-
ze gelyken meefl naar een Kat. Linn^üs, eg- stuk.
ter, maakt ook een onderfcheiding tuffchen de
ge-oorde of Hoorn-Uilen en ongehoornde, geeven-
de van de eerden vyf, van de anderen zes Soor-
ten op , als volgt.
(1) Uil met een gehoornden Kop, het Lighaam 1
Buha9
ros- Schuift jt.
Men vindt deezen in 't algemeen by de Schry-
vers voorgefteld onderden naam van Buho, die,
zo wel als 't Franfch Hibou, het Hoogduitfche
Hubuy of Huhu , het Engelfchf Oule en 't Ne-
derduitfche Uil, van het getier dat deeze Vo-
gels maaken , even als Kievit en Koekkoek van
hun Geroep, fchynt geformeerd te zyn. De
Hebreen noemden ze Kos, de Grieken Byasi
doch in die beide Taaien zyn verlcheiderley
Soorten van Uilen bekend geweefl, naar hunne
uitwendige gedaante. De gehoornde of Oor-
Uilen, in 't algemeen, worden in 't Franfch
Duc of Hertog geheten , en deeze Soort , dien
wy Schuifidt noemen , voert den naam van grand
Duc of grooten Hertog.
Deeze , die wegens zyne grootte de eerffe GetUta
plaats
(1) Strix Capite Auriculato Corporo mfo. Faun Snee*
45. Bubo Bell. 25. a, Gesn. ^Av. 234. Aldr.
Ornith. Libr. VIII. Cap. 2. Will. OrnithoU 6l> Al^W
II. Tab. 9. Frisch. *Ay Tab, 93.
I, Deu, IY. Siu*, M 4
ï84 •Beschryving
Ij. plaats onder de Uilen bekleedt , is zo dik ge.
Afdeel, pluimd, dat hy zig niet kleiner dan een Gans
v- vertoont. Egter is de langte maar één Voet
«tok* en tien Puimen, de hoogte drie Duimen min-
der: de Staart is tien Duimen lang , de Bek twee
Duimen. De enden der uitgefpreide Vlerken
komen ongevaar vyf Voeten van elkander. Van
boven is de kleur uit Goudgeel , ros- enzwart-
sigtig gemengeld , van onderen ros , met zwart
overlangs en dwars geftreept : de Sraartpennen
zyn inwaards, by den wortel, Goudgeel, ook
met zwartagtige dwarsftreepen. De Schenkels
cn Voeten zyn met een dikke Huid, omtrent
gelyk de Haazenpooten , overtoogen.
Woon- Deeze groote Hoorn-Uilen onthouden zig ,
plaats. hier en daar , door geheel Europa , op Bergag-
tige Plaatfen en in groote WilderniiTen, maa-
kende hun Meft in de Kloven der Steenrotfen
of in het vervallen Muurwerk en Gaten van ou-
de Kafleelen , Sloten en Toorens. Dergefyke
Uilen zyn in de Alpifche Bergen van Sivitzer-
land niet ongemeen. Men vin deze ook in
Duitfchland , van waar de Hertog van Cum-
bcrland, in 't jaar 1748 , 'er een mede in En-
geland bragt, onder ander zeldzaam Gedierte,
d$ aan zyne Hoogheid door de Keizerinne , Ko-
ningin van Hongarte en Bohemen , was pre-
fent gedaan. Deeze Uil was zo groot als een
Arend 9 en hadt Hoornen ^ van vier of vyf Duim
lang, op den Kop. Frisch kreeg 'er ook ee*
iitïï$ van ontzaglyke grootte , naar welken de
Af.
van de Uilen. 185
Afbeelding van den Schuifuit by hem gemaakt jj^
is, die als de befte wordt aangemerkt, ten op « Afdeul,
zigc van den gemeenen of Europifchen. V.
In de Verzameling van de Keizerlyke Aka- stuk!'
demie der Natuur- onderzoekeren wordt, door Zeldzaam*
den Heer T. de Muralto , de uit- en inwendi- Swkzer-
ge befchryving gegeven van een zeldzaamen
Uil , die by Zurich was gevangen (f). Deez'
hadt den Bek puntig, en met twee openin-
gen , als Neusgaten , doorboord ; zyn Oogen wa-
ren groot, zeer diep in de hollen (taande en
met groote Oogleden gedekt, niet alleen, maar
ook met gevederde Kringen omringd. Agter
deeze Kringen zag men, wederzyds, de Oor-
gaten, met halfmaanswyze Oorlappen gefloo-
ten , en , deeze wegneemende , openbaarde zig
het Trommelvlies in zyn Beenige ring gevat.
De Veders waren agter de Ooren omgeboogen,
ten einde het Gehoor niet hinderlyk te zyn,
zynde niet gekruld als die der Wenkbraauwen ,
maar veel breeder en grooter, zo dat zy zig
verhieven boven de anderen,. Zy waren geel-
agtig rood en die der Wenkbraauwen wit. Op
de rug hadden de Pluimen een hemelsblaauwe
kleur, zynde met Oogen als die der Paauwen:
de Staart en Wieken waren met drie of vier
graauwe Streepen getekend, zynde bleek van
grond. Aan den Buik was de Vogel wit , heb-
bende alleen lyk , hier en daar, zwarte flippen.
Zyng
(f) Epbemer. Nature Gwv'öx.Dec.IL Ann.ïéSi, Obs ƒ2.
1. Duel, iv. Siuk, M 5
186 Beschryvïng
lt Zyne Pooten waren , coc aan de Nagels toe , ge-
Afdeeu vederd. De langte was meer dan een half EL
Hoofd *e' CD ^e brccdte» rnct uitgefpreide Vlerken,
stüx. meer dan een Elle ; dc Kop was als die van een
gewoonen Nagt-üil , doch grooter en met het
Lighaam evenredig,
ïnwendage Den Buik geopend hebbende, vervolgt die
deeiea, zelfde Waarneemer , vonden wy een groote
veelheid Vets aan den omtrek. De Maag was
hard , gerimpeld en met Vet bekleed. Wy heb-
ben 'er in opgemerkt een gewoonen Rot , die
byna verteerd was, benevens een geknaagden
Vogel , met zyne Pluimen en Hair. Het Al-
vlees was langwerpig ; het Klapvlies van 't Por-
tier zeer groot , en beneden hetzelve vondt
men een aanmerkelyke verzameling van Klie-
ren, Het binnenfte Vlies der Maag fcheidde ge-
makkelyk van de anderen af. De Galbuis werdt
ingeplant in den Twaalfvingeren Darm , by de
buis van 't Alvlees; maar men wierdt geen Gal-
blaasje gewaar. Daar kwamen twee blinde
Darmen voor 't oog. De langte van alle de
Darmen was een Elle: hetend derzelven vondt
men wyd en uitgezet als een Zak. Het Hart
was langwerpig , hebbende twee Holligheden ,
en zat beflooten in een Hartzakje , van 't Middel-
fchot gemaakt. Laager was de Lever , met twee
groote Lobben , en ter zyden vertoonde zig een
andere roode Lob , die door een dun Vezeltje
v/erdt opgehouden. Dit oordeelde fty de Milt
te zyQ. De Zaad- vaten hadden wederzyds
van de Uilen. 1S7
hunnen oorfprong uit de groote Slagader, en |ri
gingen rcgtftreeks naar de Ballen : want dit Afdeel,
Onderwerp was een Mannetje. Het hadt lange v*
•f L Hoofd-
Ballen 5 die vry hingen en vol waren van een STUKo
Lymig Vogc. Beneden de Ballen , onder het
Buikvlies, waren de Nieren geplaatft, verbor-
gen zynde in de holligheid der dwarfe uitftck-
ken van de Lenden- Wervelen. Van daar ftrek-
ten de Pisleiders zig uit naar het breedfte end
van den Buik. Byzondere Spieren waren 'er,
die de Lugt-pyp Itevigden , neemende haaren
oorfprong een weinig onder derzelver verdee-
ling in takken , en loopende naar de zyden van
de Borft. De Tong was van vopren Vleezig,
doch aan den wortel hard en byna Beenig. De
opening van de Lugtpyp , agter welke men ver-
lcheide Tepeltjes vondt,en de Zwelgpyp, wa-
ren zeer wyd. Het Bekkeneel hadt eene
fpongieufe gelf Handigheid en was zeer broofch.
Men zag in de Herfenen geen onderfcheiden
holligheden. De Vogel hadt dertien Halswer-
velen, en niet meer dan zes Ribben , aan 't
Borftbeen gehegt. De middelde Klaauw was
aan de eene zyde als een Zaag , gelyk in de
Reigers,
De Heer Brisson geeft ons de befchryving italiaanfche
van een Italiaanfchen Schuif uit 9 die van de zelf- Schuifuit.
de grootte is als de gewoone Europifche, en
daar van alleen verfchilt door de kleur; als zyn-
de, over 't geheele Lyf,uic den Afchgraauwen
ros of roeftkleurig, inzonderheid aan de Bord,
1. Düel, iv. siwk, die
188
Be schryvino
II, die ook, hier cn daar, met langwerpige zwart-
Afdeel, agtige Vlakken is doorzaaid. Op de Rug , eg-
Hoofd tCY' ^° ^cur waC bru*ner en °P ^e Wieken
stuk. zyn de Vlakken in regelmaatige order gefchikt.
De Pooten zyn ook korter en dunner dan in
de andere , maar de Nagels zeer groot en icherp.
Naar deezen, die in Italië huisveft, zal bui-
ten twyfel de Afbeelding gemaakt zyn van Al-
brovandüs , welke van Johnston op Tab.
XVIII. is gevolgd, doch niet natuurlyk; zo
min als die , welke Albin ser van gegeven heeft,
onder den naam van Scbuifuü met zwarte Vler-
ken. Eowards befchryft 'er een , onder den
naam van Gehoornde Uil van Athene , wiens Af-
beelding , Plaat 227 , zeer wel met deezen Ita-
Iiaanfchen Hoorn-Uil ftrookt.
Een ander is 'er , die in 't Franfch le Grand
Duc dccbauffé, dat is de ontfchoeide Schuifuit
genoemd wordt ; om dat hy de Schenkels der
Pooten ongevederd heeft, verfchillende anders-
zins in gcenerley opzigt van den voorgaande^.
^ (2) Uil met een tgehoomden Kop , het Lyf
Scandiaca. Wltagtig.
Lapland*
fch«. Gelyk de groote Europifche graauwe of ros-
fe Hoorn-Uil ook in Sweeden gevonden wordt,
zo heeft men 'er , bovendien , een witten , die
in de Laplandfche Alpen huisveft, en doorzy-
Be Hoornen alleenlyk van den witten Kat-Uil
ver-
(*) Str ix Capitt awriculato, Corpore albido. Faun Snee, 46c
van de Uilen. 189
Verfchilt, behalve dat hy de grootte heeft van iu
een Kalkoen. HetLyf is, op een witten grond, Afdelb.
geheel met zwarte Vlakken befprenkeld. _ Vi
(2) Uil met een gehoorneten Kop , het Lyfvan S7UK<
hoven Roejtkleurig , van onderen Afchgraauw,
de Wieken met vyf witte Stippen getekend. Virgtnifche.
PI. XXXit
Deeze Hoorn-Uil , waar van ik de nevens- Fig. 1.
gaande Afbeelding uit het Werk van Edwards
heb ontleend, was, volgens het Berigt van dien
Heer , weinig kleiner dan de grootfte Hoorn-Uil,
dien men Arend-Uil of Schuifuit noemt. Zyn
Kop vertoonde zig niet kleiner dan de Kop van
een Kat, en de langte der Vlerk was vyftien
Duimen. De Bek was zwart en haakig als die
der Valken. De Oogen waren zeer groot en
hadden breede Ringen van een glinfterende
Goudkleur , in zwarte Kringen ftaande , rondom
welken het Aangezigt Oranjekleurig was, met
helder bruin gemengd, doch met witte Stree-
pen van boven. De Vederen , die de Hoornen
maaken , namen haar begin aan den wortel van
den Bek; zynde in 't cerft wit, doch worden-
de opwaards roodagtig bruin , met zwarte tip-
pen. Van agteren was deeze Vogel donker bruin
of graauw, doch met eenige witte plekken op
de Vlerken , veroorzaakt door de tippen der O.
ran-
(3) Srrix Capife aurito, Corpore fupra ferrugineo fob-
tus cinereo , Alis pundtis quinque albis. Syfr. Nut. X*
No£tua aurira minor. Catilsb, Car, 1. p. 7, Tab, 7.
h Dim IY. Siu*,
ipo Beschryving
U# ranjekleurige Vederen, die zig van de Rugzy-
Afdeel, dewaards uitftrekten. Aan de Keel was hy wit-
^T Y; aètig cn verder langs de Bortt ligt Afcbgraauw.
Hoofd. 8 0 0 fe . . ö . 6 . *
stuk. zwarte Streepen , en nier en daar eenigen
weerfchyn van helder bruin, meeft naar de Zy-
den toe. Aan den Hals hadt hy zwarte Vlak-
ken op een roodagtigen Grond. De Vederen
der Pooten waren, tot aan de Klaauwen toe,
witagtig of bleek Afchgraauw.
Zodanig een Hoorn. Uil, naar welken de Af-
beelding gemaakt is , heeft de Heer Edwai^ds,
zo hy getuigt , levendig gezien in het Park van
den Graaf van Burlington ,;te Cbifwick ,by Lon-
den; zynde uit Virginiederwaardsovergebragt*
Een dergelyken hadt hy gedroogd gekreegen
van de Hudfons-Baay. Ook verbeelde de Heer
Brisson zig, dat de gekroonde Kat-Uil, die in
de Reisbefchry ving naar de gedagte Baay voor-
komt , en 'er zeer wel afgebeeld is (*) , de
zelfde als deeze Virginifche zy. Of die van
Catesby in kleinte daar van verfchille , zou
ik niet durven verzekeren.
iv. (4) Uil met Ooren aan den Kop, die uit zes
Pluimen beflaan.
Van de Sehuifuiten gaa ik over tot een ande-
re
(*) Voyafr de la B. de Hads. Tom. I. pag. ^ PI. ié
(4} Strix Capite aurieulato pennis fenis. Faun. Snee. 47.
Otus fiv? Afio. Bell. ^A~p. 2^. 6. Aldrov. Ornith* Libr.
8. Cap. 3. W»ll. Ornith. 64. T. 12. Raj. ^Ar. 2f.
Frisch ^iy. Tab. 99, Albin, ^Ay. II Tab 10»
van de Uilen. 191
ré Soort van Uilen , die niet alleen door hunne jjm
kleinte veel daar van verfchillen, maar boven- Afdeel,
dien ook niet eisentlyk Hoorn-Uilen genoemd ÏT v#
0 J Hoofd*
kunnen worden. Immers de Vederbosjes, die stuk.
Voor op hunnen Kop uitfteeken , zweemcn veel
meer naar Ooren dan naar Hoornen, en daarom
worden zy van de Duitfchers Oor-Uilen, doch
ook wel Rantz-Eulen geheten. De Griekfché
Naam, Otus 9 fchynt ditzelfde te betekenen,
en de Latynfche Afio , dien de Ouden op dee-
zen toegepaft hebben , geeft 'er ook aanleiding
toe. Sommigen hebben 'er den naam van La-
gotia aan gegeven , als of hy Haazen-Oorcnt
had. Ik geef 'er den naam van Rans.Uil aan.
In dikte fchynt deeze Vogel een Kraay te e-
venaaren, daar hy weezentlyk niet grooter \s
dan een Aakfter. Zyne langte is dertien en een
half , de hoogte ruim elf Duimen . en de Wie-
ken hebben omtrent drie Voeten vlugts. Van
boven is de kleur, fierlyk, uit bruin, rosagtig
en wit gemengeld : van onderen is zyn Lyf ge-
dekt met Vederen , die aan den wortel rosag-
tig , aan den top wbagtig , en , zo overlangs als
dwars, geftreept zyn met bruin. De vier bui*
tenfte Staartpennen zyn rosagtig mer, bruine
dwars (Ireepen. De zes Pluimen, die de Oo-
ren maakcn , zyn in 't midden overlangs bruin,
aan de buitenkant rosagtig, aan de binnenkant
wit met bruine Vlakken. De Veders, aan den
wortel van den Bek en om de Oogen , zyn niet
t Deii, I V. Sïvk, ge-
Beschryvinc?
II.
Afdeel.
V.
Hoofd-
stuk.
Gebruik
tot den
Vogel
De Tra-
Iraanfche
Rans Uil.
gebaard maar gepluimd. De Oogkring is hei-
der geel.
Men vindt deezen Uil door geheel Europa ,
zelfs ook in de Noordelykc deelcn , gelyk de
meefte anderen. Hy onthoudt zig in de Bos*
fchen, in holle Boomen en verlaten of verval-
len Gebouwen; doch meeft cp Gebergten en
verheven plaatfen. Men maakt van deezen in-
zonderheid gebruik tot het vangen van Roof-
vogelen, gelyk Valken, Buizerts, Sperwers en
Havikken. Dit gefchiedt, op gelyke manier by-
ua> als ik hier voor gemeld heb van het van-
gen der Havikken door middel van een Net
over kleine Vogeltjes gefpannen. De Dagvo-
gels vallen driftig op de Nagtvogels aan, wan-
neer zy dezelven over dag zien , en de Uil ,
daar op geleerd zynde , maakt zig , zo wel door
zyn gefchreeuw als door het klappen met zyn
Bek, kenbaar. Alles hangt, in deezen, der-
halven af, van het leeren van den Uil, en den
bekwaamen toeftel van het Net. Door middel
van Kat-Uilen, Boom- en Steen-Uilen, die
kleinder zyn , vangt men Raven , Kraaijen en
allerley klein Gevogelte,
Frisch heeft, op Tab. 99, een naauwkeuri-
ge Afbeelding van den Rans-Uil gegeven. Die
door Johnston, onder den naam van Afio Bubonis
fpecies , op Tab. XVIII, van Aldrc* vandus
is ontleend, toont duidelyk de Ooren, en der-
zelver verfchil van de Hoornen der Schuifuiten
aan.
van de Uilen. 193
aan. Men vindt op die zelfde Plaat , onder den n.
»aam van Afio Jen Oto,een andere Figuur, ook Afdeel.
van Aldrova.ndus ontleend, en niet zeer ^ ^
naauwkeurig, welke den Italiaanfchen Rans-Uil STUiC-
verbeeldt ? zegt de Heer Biusson, die grooter
en dikker is dan de onze , en 'er ook door de
kleur van verfchilt. Over 't geheele Lyf is
deeze Afchgraauw , trekkende naar bleek Roeft-
kleurig, en doorzaaid met taamelyk groote
bruine Vlakken, tuffchen welken de Grond ge-
flipt is met die zelfde kleur. De Borfl en
Buikzyn met langwerpige, fpitfe, bruine Vlak-
ken getekend: van onderen en aan den rand
der Vlerken zyn de Pluimen Zilver, wit. De
Kop is uit Afchgraauw, helder Kaftanie-bruin
cn zwart gemengeld. Rondom de Oogen zyn
korte wkagtige Pluimen, zo dat zy zig als in
witte plekken ftaande vertonnen , 't welk de
geelheid van hunne Kringen en de zwarte Oog-
appels zeer doet affteeken. De Pooten zyn
bruin gevederd, fterk en grof, en gewapend
met zeer f(jjierpe Nagelen.
Nog befchryft de Heer Brisson drie vreemde
Rans-Uilen, die in gedaante weinig van den
Europifchen verfchillen. De een,, genaamd de
Amerikaanjche , dien FEUiLLéE afbeeldt, is van
boven donker Afchgraauw , van onderen Roeft-
kieurig , doch aan de Staart wit. Hy onthoudt
zig in Zuid- Amerika. De Brafïliaanfche, Ca*
bure genaamd , is van boven bleek-bruin Roeft-
Icleurig met witte Vlakken , van onderen wit-
i.ö£h. iv. Sm, N agtig
Tp4 Beschryvxng
H. agcïg met bruine Vlakken. Een Mexikaanfche,
Afdeel, dien men Tecolotl noemt in dat Land , is over 't
v- geheelc Lvf bruin en zwart gemengeld, en heeft
stuk/ groote Oogen van Goudkleur; weshalve hy
van Nieremrerg Bubo Oculaurus geheten
wordt,
V' C5) Uil mt O'oren aan den Kop , die uit ééne
Pl'xxxii Sommigen willen dat deeze Vogel zynen
Jfig. 2» Naam hebbe van zyn fcherp Gezigt , doch dit
is hem gemeen met de overige Uilen ; anderen
van zyn huppelen en fpringen ; anderen van zyn
Ipotswyze poftuuren en gebaarden ; welk laat-
fte wel het waarfchynlykfte zyn zoude , indien
niet van een Oud Schry ver verzekerd werd »
dat het Griekfch woord Skoopteih, 't welk door
Ba-aaping iemand befpotten betekent, van dee-
zen Vogel afkomftig ware. De Icaliaanen noe-
men hem AlocharelU y Zivetta of Cbirino , naar
't verfchil der Landftreeken ; de Engelfchen
Little Horn-Owl of klein Hoorq,- Uiltje; de
Franfehen Huette of Cbouette , de Duicfcher»
Stock- Ëide , klein Keutzlin en kleine Wald-Eule.
Om dat hy zyn Keften altoos in holle Boomen
maakt, heb ik hem Boom-Uiltje geheten.
Het is de kleinfte van alle Nagt-Roofvogelen *
zo Rajus getuigt. B&isson , die hem befchryft
onder
(f) Strix Capife auriculato, Penna folitaria. Syft.Nat.
X. Scops. Aldroy, Qwitb* hibu Y1II. Cap. 4, RaJi
van de Uilen. $95^
onder den naam van petit Duc of kleinen Her- u.
tog, zegt, da: hy zo groot niet is als de klefo- Afdeel*
fte Kat-Uil. De langte bedraagt maar zeven v-
drie vierde, de hoogte ftyf zeven Duimen. De STUK^
kleur, over 't geheele Lyf, is uit grys , ros,
bruin en zwartagtig , zeer fraay gemengeld ; doch
het grys heeft van onderen , het bruin van bo-
ven de overhand. De Pooten zyn met rosag-
tig gryze Vedere bekleed , tot aan 't begin
der Klaauwen. Wy hebben reeds gezien , dat de
Hoorntjes of Ooren flegts uit een enkel Ve-
dertje of Pluimpje beflaan , 't welk egter op
ver naa zo fcherp niet uitfteekt, in de Afbeel-
ding, welke Brisson ons van dit Uiltje uit hec
Kabinet van Reaümür geeft, als in de Figuur,
welke Johjnston daar van uit Aldrovandüs
overgenomen heeft.
De gemelde Heer befchryfc ons nog een klein Karoliai.
Karolinifch Uiltje, dat door Catesby zeer
naauwkeurig is afgebeeld , zynde ongevaar
een derde grooter dan het zo even gemelde.
Hetzelve is boven op *t Lyf bruinagtig ros,
van onderen vuilwit, met een dergelyke kleur
daar onder gemengd; de Slagpennen met witte
Vlakken, de Staartpennen donker bruin. Hes:
Wyfje verfchilc door een donkerbruine kleur,
zonder iets rosagtigs daar onder.
I. See*, IV, Stvk, N %
(6) m
ioó .Beschryving
II- (6) Uil met een gladden Kop , bet Lyf Rotjl*
fdeel. kleurig, de Oogkringen zwart, de voorjlt
Hoofd- Slagpennen Zaagswyze.
STUK. ■'•-'dj
VI Onder de ongehoornde Uilen vindt men ook
iAIwco. verfcheide Soorten , die egter naauwlyks ver-
Groote fchillen dan in kleur en grootte. LinnjEüs
%l üiL jj^fj; 'er in Sweeden agc Verfcheidenheden van
aangerekend , waar van deeze één is , die
Brisson betrekt tot zyne Ulula of Hulote ,zyn-
de de derde Soort van zyn Kat -Uilen Geflagt,
waar in hy elf Soorten of Verfcheidenheden
heeft. Deeze, die een der grootden is, heeft
de dikte omtrent van een Hoen , zyrrde , vatÊ
den top des Hoofds tot aan 't end van de
Staart, veertien en een half Duim volgens de
maat, welke naar zulk een opgezetren Vogel,
m 't Kabinet van Reaümür, is genomen. De
Kop is onbefchoft groot ,en zeer dik gepluimd.
Van boven is de kleur Afchgraauvv, met wit-
agtige en zwarte Vlakken gemengeld; van oru
deren wit, met zwarte Streepen overlangs en
dwars; de Slag- en Staartpennen met zwart en
Afehgraauw ros , overdwars geftreept. De Oo-
gen ftaan in Kringen van Pluimen , welker
Baardjes op een aardige wyze van elkander af.
gezonderd zyn. De Oogkringen zyn donker
Hazelnootkleurig en de Bek groenagtig wit.
(?) va
(6) vStrix Capife Isevi, Corpore ferruoineo , Iridibua
atris, Remi»ibus primoribus Serratis. Faun. Snee , 48. It.
Oei. 69*. Aluco minor. VVill. Ormthol. 67. T. 13, Ra^
*Ay. 2J. N. I< Albin, ^7. II. p. ïx. Tab. xi*
van de Uilen. 197
(7) Uil met een gladden Kop, het Lyf bruin, IL
de Oogkringen geel. Afdeel.
V.
Deezen, waar van Johnston op Tab. XIX. Hoofd-
stuk
twee Afbeeldingen gegeven heeft, die zeer *
flegt zyn , is door Frisch naauwkeurig getroffen. Fun€r]a,
De Switzers noemen hem gemeenlyk NoStua Steen- Uil.
Saxatilis , en de Duitfchers Stem-Eule, dat is
Steen-Uil. Sommigen hebben hem ook grooten
Nagt-Uil geheten, daar hy egter niet grooter
dan de voorgaande is. De Engclfchen noemen
hem groote graauwe of bruine Uil , en de Fran-
fchen grande Cbouette. Hy houdt veel in oude
Gebouwen huis, waar van de Naam.
Brisson befchryft zodanig eenen Uil , uit het
Kabinet van Reaümuk, die over 't gantfche
Lyf uit den witten rosagtig was, met langwer-
pige bruine Vlakken ; de Slagpennen van buiten
ros met bruine dwars (treepen , van binnen even
als het Lyf; de Staanpeonen rosagtig, met
bruin overdwars geftrcept. Tot deezen betrekt:
hy de twee Soorten , van Linn^eus in Swceden
opgemerkt , waar van de eene , als boven , de
Oogkringen geel , de andere dezelven Oranje-
kleurig heeft. Hy voegt 'er nog die by, waar
van de Heer Linn^us thans de tiende Soort
gemaakt heeft, onder den naam van Ulula.
Eene Verfcheidenheid is 'er van hem onder Kerk. Uil
de
(7) Strix Capite Irvi, Corpo;rc fufco, Iridibas flavi«t
I*Hn. Suec. 51. Ulula flammeara. Frisch, *Ay>T
LjDfiii.1V, St*k. N 3
198
BESCHRtVlNC
% de Sweedrche Uilen aangetekend 5 daar hy tc~
Afdeel, genwoordig niet van (preekt, en die mooglyk
YT V toe deeze Soort zal te betrekken zyn;te wee-
nOOFD-
*?UK. ten de Kat-Uil die over 't geheele Lyf geel is,
en wel zo hoog geel , dat Rüdbeck 'er de
Tekening van gemaakt heeft 9 onder den naam
van Strix tota fiammea, dat is Vuurig roode
Uil. Men noemt hem gemeenlyk Kerk- Uil *
en foimyds ook wel Lyk- Uil , om dat zyne Ver-
fchyning , by 't gemeene Volk , dikwils wordt
aangemerkt als een Voorteken van iemands
Dood. Men geeft 'er in 't Franfch^ om die
reden , dikwils den naam aan van Effraye en Fre-
faye of Prefaye , en ook wel van Choiiette hlanche9
of witte Kat-Uil* tot onderfcheiding van den
graauwen : want de regte witten vindt men
meelt in 't Noorden > gelyk wy flraks zien
nullen,
Deeze Uil 3 die ongevaar de grootte van een
Duif heeft , wordt door den Heer Brisson,
onder den naam van kleinen Kat-Uil > befchrec-
ven ; als zynde van boven rosagtig , met
golfswyze ftreepjes grys en bruin, en witte
Ibppcn daar tuffchen verfpreid , van onderen
wit of rosagtig wit, met zwarte flippen of on-
gevlakt. Hier uit blykt, dat de witte kleur in
deeze Soort de overhand wel heeft 5 doch dat
de geele of roodagtige ftreepen, die 'er zo
fraay op affteeken 5 den naam van Vuurkleurig
daar aan hebben kunnen geeven ; terwyl an-
deren hem de witte Uil noemen*
Deeze
van de Uilen. 199
Deeze fchynt zeldzaam te zyn in Sweeden , j[#
doch men vindt hem in Vrankryk menigvuldig, Afdeel.
't welk niet zo zeer te verwonderen is ; dewyl v-
by, als een regte KerhUil , zyn Woonplaats HS^D~
gemeenlyk neemt in diepe Gaten , die 'er aan Ej&en-
de Toorens en Kerken zyn , welken men in fchappea.
Vrankryk veel meer heeft dan in Sweeden. Hy
maakt geen Neft , gelyk andere Vogelen , maar
legt zyne Eijeren op de bloote Sceeoeo , of
in eenige Vuiligheid. Derzelver getal is vyf ca
de figuur zeer langwerpig , waar in zy van die
der andere Uilen, welken volkomen rond zyn,
verfchillen. Overdag blyft hy gemeenlyk in
zyn Gat , flaapende regt op de Pooten , met den
Kop voorover geboogen en den Bek in de Ve-
deren verfchoolen , fnorkende gelyk een Menfch:
des avonds komt hy , van tyd tot tyd, aan
den ingang van 't Gat , om te zien of het nog
dag zy, en, zo dra het donker is, komt hy 'er
uit en tuimelt fomtyds onder 't vliegen , gelyk
fommige Duiven doen : 't welk zonder twy-
fel de Normandiers heeft doen zeggen , dat de
Kerk-Uil vliegt met de Pooten om hoog ; maar
zy bedriegen zig: want alle Vogels vliegen met
de Pooten om laag, gelyk deViflchen met den
Buik om laag zwemmen, als zy gezond en on-
gekwetfl zyn. In zyn Gat vindt men Kluiten
of Ballen, fommigen ter grootte van Hoender-
Eijeren , die de overblyfzels zyn van het Aas ,
beftaande in Vel, Hair, Veders en Gebeente,
alles als tot een Bal famengekneed. Want de
L D*Ei. iv. siv«, N 4 Uilen
200
Beschryvi n g
tl
Afdeel.
V.
Hoofd*
Uilen zyn niet minder gulzig dan andere Roofvo-
gelen , en flokken groote brokken Vleefch , afge-
fcheurd van Rotten en Vogeltjes, ja zelfs wel
Muizen en ander klein Gedierte , geheel in;
weshalve het niet te verwonderen is , dat daar
van , in hunne Maag , veel onverteerd over-
blyve; en de Natuur heeft hun de bekwaam-
heid gegeven , om zulks , wanneer het in de
Maag de gedaante van een Bal heeft aangeno-
men , met gemak weder te kunnen ukbraaken
en zig kwyt maaken (fj; even gelyk alle Vo-
gels, die geheele Viflchen inflokken, derzel-
ver Graaten weder uicwerpen.
Deeze Uilen vliegen , getyk de Sperwers , zeer
zagt, zo dat men geen geklapper van hunne
Wieken hoort. Men zietze fomtyds by avond
in de Kerken zweeven ; doch in 't algemeen
haaten zy het Licht, gelyk de Vledermuizen ,
en, over dag vliegende , fchynen zy verlegen
te zyn , kruipende dan dikwils door Schoor-
fteenen in het een of andere Vertrek, ja vlie-
gende zelfs tegen de Menfchen aan , en laa-
tende zig met de Handen zeer gemakkelyk
grypen Q-) : 't welk dan fomtyds als een voor-
teken
( t ) Vergelyk het Vertoog van den Heer Reaumur.
over de Veneering der Spyzen in de Maag der Voge-
len; in 't IV. Deel der Uttgezogte Verhandelingen;
bladz. 363.
[X) Voor eenige Jaaren is 't my gebeurd , wanneer
wy op onze Buitenplaats , de» namiddags , onder de Boo-
men voor 't Kuis zaten Thee 'te drinken « dat eensklaps
«en witte Kat Uil , van «rootte als de grootfte Duiven,
van
van d*e Uilen. 201
teken van iemands aanftaande Dood gehouden n#
wordt, wanneer men 't van agteren befchouwc. Afdeel.
In de heldere Maaneichyn ziec menze zelden TT v;
9 HOOFD-
vliegen. stuk.
(8) Uil viet een gladden Kop , bet Lyf wit- VJïl.
agtig , met Maanswyze , ver van elkander
afgezonderde , bruine Vlakken. Uil.
't Is vreemd , dat de Heer Linn.-eus aan dee-
zen in 't byzonder den Bynaam van Nyftea y
dat is Nagt-Uil, geeft, daar de Heer Edwards
verhaalt, dat men het zegt een Dag- vogel tc
zyn in de Noordelyke deelen van Amerika,
alwaar hy het geheele Jaar door blyft en aaft
op de witte Patryzen ; weshalven deeze hem ook
in 't Latyn de witte Dag-Uil, in 't Engelfch
en Franfch de groote witte Uil noemt. Deeze
Vogel , immers , is grooter zelfs dan de Schuif,
uit, zo de Heer Brisson aanmerkt; doch dit,
geloof ik, (leunt op herzeggen van Edwards,
dat de Vlerk zestien Duimen lang zy , als wan-
neer de langte van den geheelen Vogel 3 vol-
gens de Afbeelding , wel twee Voeten zyn
zoude; maar dit is zekerlyk Engelfche Maat,
en maakt geen twee Parysfche Voeten ; terwyi
ook
van de Poort aan den Weg kwam vliegen onder dc
Bank, daar wy op zareu; dien wy in de Handen namen
en ftreelden , laarende hem roen weder heen vliegen,
't Was inderdaad een mooy Beeft.
(8) Srrix Capite Jaevi, Corpore albido , maculisLuna-
?is diftamibus fufci&. Faun. Sttec. 54. Aluco albus diurrni*.
Edw. >Ay. Tab. 61.
h Dêm. IV. Stvk. N 5
Beschryvinc
ÏL ook uit de Afbeelding van den Amerikaanfchen
Afdrll. Schuifuït 9 welken Edwards op de voorgaande
Hoofd. ^aat gecft> klaar blykt, dat deeze een wei-
rruic. nig kleinder zy. Ook zegt Edwards , dat hy
naby de groocften komt van dit Geflagt. Lin.
njEüs , die deezen aanmerkt den zelfden te
zyn als de groote witte Laplandfche Uil, die.
in de Bergen aldaar byna ongevlakt of fpierwic
gevonden wordt; zegt, dat hy de dubbele groo-
te heeft van een Haan. Zulk een was door
hem gevonden op de Hofftede van den Raads-
heer en Graaf Kroonstad , zyndewelwit, doch
hier en daar met bruine ftreepen en flippen
gerekend.
Die van de Hudfons-Baay is een ongemeen
fchoone Vogel , door zyne Sneeuw- witheid,
zynde egter hier en daar , doch inzonderheid op
de Vlerken , met zwarte of bruine Vlakken
getekend. Hy heeft, naar evenredigheid van
het Lighaam , den Kop zo groot niet als de an-
der Uilen , doch rond van boven. De Oogen
hebben helder geele Kringen , omringd mee
cirkels van ftyve witte Hairen, die den gehee-
len Bek byna bedekken, 't Schynt , dat hy
alleenlyk een Inwooner van de Noordelyke
deelen des Aardkloots zy, wordende ook op
Ysland gevonden, en in Sweeden, alwaar ook
de gemelde witte Patryzen overvloedig zyn,
Harfang genoemd.
Grafsswe Hier geef ik dc Afbeelding van een graau*
kTxwul we» Uil van Kanada* die ongelyk kleiner is,
1> „ zynde
f ak d £ Uilen,
203
zynde door den Heer Brisson uit het Kabinet II.
van Reaumur, aan wien dezelve door den Afdeel.
Heer Gautier gezonden was , in Plaat ge- Ho^D
bragt. Hy heeft , zegt Brisson , byna de stuk»
grootte van onzen Kras-Uil, die ftraks zal vol-
gen. De langte is dertien, de hoogte tien
Duimen. De Kop is plat , van boven zwartag-
tig , gelyk ook de Nek ; op de Rug en Vlerken
is de kleur bruin «, met witte Vlakken gefpren-
keld ; wit van onderen , met bruine dwars-
ftreepen op de Borft en donker roode aan den
Buik en Pooten , welker Klaauwen met vuilwitte
Pluimen , ten ende toe bekleed zyn. De Bek
is witagtig , de Nagelen grys.
De Heer Edwards beeldt ons nog een zon- Sperwer-
derlingen Uil af van de Hudfons-Baay , dien hy
de kleine Sperwer-Uil noemt , om dat dezelve
de grootte van een Sperwer heeft , en , op ge-
lyke manier als die , Jagt maakt op taamelyk
groot Gevogelte , inzonderheid witte Patryzen ,
gelyk de groote witte Uil. Deeze is zelfs zo
ftout, dat hy digt by een Vogelaar, die met
zyn Snaphaan uitgaat , te loeren zit ; maaken-
de zig fomtyds van den gefchooten Vogel mees-
ter, eer dat de Man 'er by kan komen. Hier
uit is dan blykbaar, dat deeze ook op klaaren
Dag zyn prooy belaagt , tegen den aart der
meefte Uilen. De Amerikaanen , by de Hudfons-
Baay , noemen hem Coparacoch.
Zyn Wieken en Staart zyn , naar evenredig-
heid van het Lyf , langer dan ia anderen van
204
BïSCKRY VING
V.
Hoofd-
stuk.
II. dit Geflagt. De Kop is donkerbruin, doch aar*
Afdeel, je zycje me(. een jc}ejne wjt-te ftreep. De Rug
en Vleugels zyn ook bruin , met witte Vlak-
ken. De Buik is wit, met bruine dwarsftree-
pen. De Staart heeft helder-bruine (troepen ,
op een donkeren Giond. De Oogkringen zyn
Oranjekleur, gelyk ook de Bek: de Nagelen
zwartagtig aan de punten.
IX.
Stridula»
Er as- Uil.
(9) Uil met een gladden Kop, het Lyf Roejl-
kleurig, de derde Slagpe?i langer.
Deeze Uil voert, by de Schryvers in 't al-
gemeen , den naam van Strix. Brisson houdt
hem voor den gemeenen Kat- Uil , in 't Franfcli
Chatbaant genaamd, in 't Engelfch bruine Uil,
Leech-Owl of Ivy-Owl, en, wegens zyn Ge-
fchreeuw, Scbreecb-Övol; gelyk wy hem, om
die reden, Kras -Uil noemen. De Duitfchers
heeten hem , zegt hy , Kinder -Mekker , Brand-
Eule en Stock-Eule. Johnston geeft 'er een
Afbeelding van, onder den naam van Strix,
doch die van 't Mannetje en Wyfje , by Frisch ,
zyn veel naauwkeuriger, onder den naam van
Noftua major of groote Nagt-Uil.
Zyn grootte is omtrent als een Duif: de
langte veertien, de hoogte dertien Duimen.
De Wieken hebben twee Voeten en agc Dui-
men
(9) Strix Capite Ixvi , Corpore ferrugin eo , Remige
term longiote. Faun. Suec. ff. Srrix. Aldrov. OrwtboL
561. Tab. 563. Wxll, Ornith. 65, Raj. „4y* ï$*
van de Uilen. 205
men vltigts. De eerde der Slagpennen is de
kortfte, de vierde de langfte, en zyn als een
Zaag gebaard. Van boven is de kleur uit den
roffen Roeftkleurig, het midden der Vederen
zwartagtig ; van onderen wie , met ros.Roeft-
klcurig gemengeld , en met zwartagtige ftree-
pen overlangs en dwars gebandeerd ; de Slag-
en Staartpennen overdwars geftreept met bruin
en ros. De Oogkringen blaauwagtig : de Bek
geelagtig groen. Zodanig, immers, was de
kleur van eencn Kras-Uil, dien hy in het Ka-
binet van Reaumur hadt. Deeze Uilen zyn in
de Boflchen van Europa gemeen.
II
Afdeel.
V.
Hoofd-
stuk*
X.
Ulula.
(10) Uil met een gladden Kop , bet Lyf van
boven Bruin met witte Vlakken , de Staart- Ka^ UiL
pennen wit gebandeerd.
't Is niet te verwonderen, dat de Heer
Brisson deezen betrokken heeft tot de Steen*
Uilen, die de zevende Soort zyn vanLiNNiEUs ,
daar de Sweedfche Heer zelfs twyfelt, of hy
van die niet maar door Sexe of Ouderdom ver-
fchille. Deeze, zegt hy, vindt men tuflehen
Pithow en Lulow , Steden van Weftrobothnie.
Het Lyf is van boven bruin, met grootagtige
witte Vlakken befprenkeld ; van onderen is de
geheele Vogel vuilwit, met bruine ftreepen
over-
(10) Srrix Capite laevi , Corpore fupra fufco, albo
tuaculato; Re£liicibus fafciis albis. Faun, Snee, 52. Ulula.
Gesn. *A>- 773. Aldr. Ornitb. Lib. VIH. Cap. &
Will. Orn. 68. Tab. 13, Raj. 2$. N. 4.
l.DiM» IY. Si**, 4
Beschryvinö
II. overdwars , eenigermaate gegolfd ; zo dat ieder
Afdeeu yecjer met Vyf Qf zes i3rtjine Banden getekend
Hdofd. ZY' De Wieken zyn bruin, met witte Vlak-
sïük. ken dunnetjes overfpreid; dewylde bruine Slag-
pennen aan de kanten , met rondagtige witte
Vlakken zyn getekend. De Staart een Voet
lang , fmal , bruin , met negen of twaalf witag-
tige Banden omringd. De Kop Afchgraauw, met
famengehoopte ftippen of golfjes gedekt ; aan de
zyden vuilwit. De beide Ooghoeken zwart. Van
de Ooren af, daalt een langwerpige zwarte Vlak
neder tot aan de Onderkaak, allengs verfrnallen-
de , waar aan volgt een dergelyke Afchgraauwe
Vlak, dunnetjes zwart gegolfd, en verder een
andere zwarte Vlak , gelyk aan de eerfte , waar
mede zy van onderen famenloopt. De Kin of
Keel is met een kleine zwarte Vlak gedekt.
De Beenen zyn Afchgraauw gevederd, met
bleeke ftreepen ; de Nagelen zeer fcherp , en
bleek zwartagtig van kleur (*).
Linnj&us zegt, dat deeze Vogel de grootte
van een Rave heefc , terwyl hy den Steen-Uil
met Goudgeele Oogkringen 5 die in Noord-
Sweeden huisveft , by den Koekkoek verge.
lykt. In dat geval komt hy overeen met de
grootften der gewoone Nagt-Uilen , die Nottua
major genoemd worden by de Schry vers. Indien
het de aangehaalde is van Ray, zou hy in 't
Franfch Hulote heeten, in 't Engelfch Owl9
in't Hoogduitfch Etde, in 't JNeerduitfch Uil%
we*
(*] Faun* Smc. p. 17, i&
van de Uilen. 207
wegens het naare huilende Geluid, dat hy ff,
maakt. De gewoone naam van deezen , egter , Afdeel.
is Kat- Uil, in 'r Hoogduitfch Kautz of Kautr^ T? v-
0 Hoofd-
Hen , welke laatfte naam nogthans meer op den $Tük.
volgenden fchynt te paffen.
De Kat- Uilen muizen fterk, en men vindt in
der Km*
hunne Neften een menigte Ongediert ; wes- fjlka,
hal ven de Boeren hun gaarn in de Schuuren
en Stallen zien huisveften. Zy leggen twee
Eijeren, en, als men die met Hoender of Dui-
ven-Eijeren verwiffelc, gaan zy, even als de
Kraaijen, niettemin met broeden voort; doch,
zo dra zy bemerken dat het hun eigen Jongen
niet zyn, vreeten zy die op. Zo de Uil meteen
Kat aan 't vegten raakt, gelyk fomwylen ge-
beurt , fcheiden zy niet van elkander , tot dat
een van beiden dood gebleeven zy. Ook zyn
deeze Dieren , hoe zeer in gedaante van den
Kop en levensmanier naar elkander gelykende,
altoos bittere Vyanden.
(11) Uil met een gladden Kop, de Slagpennen ^cl
wit; met vyf ryën van Vlakken. Pafferma»
Klein &&•
Dit is de kleinfte onder de ongehoornde, ge- Uiltje,
lyk het Boom-Uiltje onder de gehoornde of
Oor-Uilen. Men vindt hem ook, by deSehry-
vers,
(11) Srrix Capire»laevi , Remigibu* alb'*; maculisquin-
de andere Tolcbiqua*
tli genoemd wordt , hebben , in 't aanzien , door
de dikheid hunner Vederen, omtrent de groot*
te van een Hoen. De kleur is uit zwart, wit,
geel en ros, gemengeld, De andere, die, vol-
gens Feüillee, te CoquimBo gevonden wordt ,
zweemt naar onzen grooten Nagt-Uil , doch het
Lyf is grys-vaal, met witte Vlakken gefpren-
keld, de Buik en Staart vuil- wit. Men vindt
deezen van Klein genaamd Konyn-Uil , welken
naam die Pater 'er aan gegeven hadt , om dat hy <
zig verbeeldde , dat dezelve Holep in het Aard-
ryk maakte, als de Konynen; hebbende 'er zulk
een , by Coquimbo in Chili , gevangen in de in-
gang van een Gat; 't welk zo diep was, dat
hy 'er geen Grond van peilen konde. Dit wordt
cgter, met reden, als een zeer nietig bewys aan-
gemerkt.
Het Vleefch van deezen Uil, zegt Feuilleïï, Gebruik la
fmaakte den Matroos, die den Vogel op-at, deGenees-
zeer lekker, zo hy my verzekerde (*). Ik weet *
niec
• (*) Gbfervat. Phyjïques.ipag. 562. EJit. ^1714.
I. Dkti. IV Stuk» O
sïo Beschryvïnc
II. niet , of men te Athenen , alwaar eertyds de Nagc*
Afdeel, uilen zeer menigvuldig waren , gelyk uit het be-
Hoofd- kende Spreekwoord ) blykt , dergelyk gebruik
stuk.- van deeze Vogels maakte; doch die is niet on-
waarfchynlyk : want te Rome, en op andere
plaatfen van Italië, eet het gemeene Volk, nog
hedendaags, allerley Roofvogelen, die men 'er
zelfster Markt brengt, 't Is zeker, dat zy door
de Ifraëlitifche Wet veroordeeld waren. Niette-
min zegt Rabbi Moses , in zyne Aphorismen ,
dat het Vleefch der Haviks- en Uilen -Pullen
goed is van fmaak, het Hart verfterkt, en veel
dienfl doet aan de genen die Melankoliek en
Krankzinnig zyn. Ook hebben de oude Genees-
heeren hun Vleefch aangepreezen , als een zeer
goed Middel tegen de Lammigheid. Hun Bloed
heeft inzonderheid veel gerugts gemaakt, tot
Geneezing der Aamborfligheid ; doch Galenus
dreef reeds den fpot met dit Geneesmiddel.
Niet minder zeldzaam zal het voorkomen , dat
de Eijeren der Kat-Uilen , week gekookt zyn-
de , gegeten , de Dronkaarrs een walg doen kry-
gen van den VVyn. En, wat dc Afch belangt,
die door een buisje in de Keel zou moeten ge-
blazen worden , om de Verzweering te doen
doorbreeken , die binnen in de Keel haare zit-
plaats heefc ; merkt Eïmuller aan , dat allerley
Afch, met Honig gemengd, tot rypmaaking
der Gezwellen dient. Even 't zelfde kan van
de Gal en 't Vet gezegd worden»
Ia
(*) NeCtms sAthtnts*
van de Uilen.
air
In de Verzameling der Duitfche Akademie jj.
van Natuur Onderzoekers (*) , vindt men een Afdeel.
byzondere Waarneemin^ van Doktor Paülli- tt v*
J HOOFD-
m, die ons verhaalt, dat een Jongman, ledert stuk,
eenigen tyd lam geweeft zynde , te raad kreeg, De Afch,
een Kat Uil , of liever Kerk- Uil, voor 't Vuur
te laaten droogen. Hy plukte hem, deedt 'er
de Ingewanden uit, en , gezouten zynde , maakte
hy 'er een Poeijer van, *t welk, met bevergeil
tot een Zalfje bereid zynde, hem diende om
zyn Lighaam te beftryken : dit eenigen tyd ge-
daan hebbende was hy gentzen. Men ziet lig-
telyk , dat 'er grooter blyken noodig zouden zyn,
om de geueezende kragten van die Afch te
ftaaven !
VI. HOOFDSTUK.
Befchryving van 't Geflagt der Klaauwieren,
anders genaa?ndShgters of Slagtvogclen , we-
gens hunne wreedheid in xt verfcheuren van 't
klein Gevogelte ; tot welken ook de Europifche
en Karolinifche Beemer, Snateraar o/Zwar-
te Mantel , wordt fbuis gebragt.
/"Ander den naam van Lanius worde, door
den Heer Linn^eüs, thans een Geflagc
van Vogelen befchreeven , waar op de Neder.
duit-
(* ) Ephemerid, Nacura Curios. Cent, 2. Agd. VL
212 Beschrvving van
II. duitfchc Naam van Klaauwier niet onaardig is
Afdeel. toCgepa(l. Immers veelen derzei ven hebben den-
Hoofd- Lacynfchen Naam, waarfchynlyk , van het ver-
stuk. fcheuren der Vogelen, daar zy zeer wreedelyk
mede te werk gaan ; even of zy vermaak had-
den Sn dezelven levendig van elkander te pluk-
ken : weshalve men 'er , in 't Engelfch , ook
den naam aan geeft van Slagter of Slag-
ter- Vogel, tbe Butcber-Bird , en in 't Franfch,
aanfommigen, dien van Ecorcbeur of Vilder. In
9t Hoogduitfch noemt meii ze fomtyds Wurg-
Engel of Tbomtraber; dewyl men wil, datzy
op de Doorn haagen gaan zitten, en de Vogelt-
jes eerft worgen , doorze met den Hals om
de Doornen te draaijen , en dan van elkander
plukken. Ook is 'er de naam van Neuntboder
aan gegeven geweefi ; om dat men meende , dat
zy, ieder dag, wel negen Vogelen om 't leven
bragten. Hunne gelykheid in gedaante aan een
Aakfter, heeft 'er in 't Franfch den naam aan
doen geeven van Pie-Griécbe , of gryze Aakfter,
wegens de Afchgraauwe kleur aan de zyden van
*t Lyf; weshalve men den gemeenften ook La-
mus Cinereus genoemd vindt.
Kenraer- De Kenmerken zyn , volgens Linn^eus, een
keü* taamelyk regte Bek, wederzyds naar de punt
toe met een Tandje, aan den wortel naakt; de
Tong ingefcheurd. Brisson zegt , dat zy vier
Vingeren hebben, drie voor, één agter, onge-
vliesd en van elkander afgezonderd : de Pooten,
tot aan de Schenkels toe, gevederd > den Bek:
regt*
DE KlAAUWIEREN. 213
regt, van boven verhevenrond, aan den wortel jj
zo dik als breed ; de Bovenkaak naby de punt Afdeel.
wederzyds uitgerand, en aan het end haakig vf.
, Hoofd *
omgckromd. stuk,,
Hy, die deeze Vogelen, onder den laatftge- Soorten.
melden Geflagtnaam , in 'c Franfch voorftelt,hceft
dezelven , wegens 't getal der Vingeren en
de geftalte van den Bek , met de Lyfters in een
zelfden Rang geplaatft. Zyn Gefiagt bevat.zes
en-twintig Soorten, waar van de meeften uit-
heemfchen zyri , en hy heeft vier Plaaten met
Af beeldingen derzelven gevuld. Link^eus geeft
tien Soorten van Klaauwieren op, als volgt.
(1) Klaauwier mtt eene Wigvormige Staart , r*
den Kop gekuifd, het Lyf rosagtig , criftatm.
onderen Goud- geel en bruin gegolfd. Gekuifde
Klaauwicro
Onder den naam van rosfe gekuifde Klaamvier
wordt deeze Vogel, die in Bengale huisveft,
door Edwards afgebeeld en befchreeven. De
Inwooners noemen hem aldaar Churah. Zyn
grootte is, gelyk die der meefte Soorten van
dit Geflagc, als een Leeurik, de langte van
het end des Beks tot aan het uiterfte van/de
Staart zes en een half Duim : die van den Bek
zeven en een halve Linie, die van de Staart
twee Duim agt Liniën , en van den middelden
Vinger, met den Nagel, zeven Liniën. De
kleur
(1) Lanius, Cauda cuneiformi, Capire criftato, Cor-
pore rufefcente , fubtus fuivo fufcoque undularo Syft»
N*t. X. Lanius fulvus criftatus. Edw. ^4?, 54. T. 5^.
I Deel. IV. Sivi, O 3
2T4 BESCHRTVING VAN
Ij# kleur is van boven ros , van onderen vuil Oran*
Afdeel, je) met zwarte dwars-ftreepen ; een halfmaans-
Hoofd wyze zwane Vlak aScer de Oogen: de Slag-
stuk/ pennen bruin, aan de uiterfte randen bleeker,
de Staar&vederen van boven rosagtig van onde-
ren grys. De Bek heeft aan den wortel cene
Vleefchkleur 3 die allengs donkerer en zwartag.
tig wordt aan de punt : de Vingers en Nagelen
zyn zwart.
Kanadafche. Ik heb hier de Afbeelding ingevoegd van den
Pl.xxxU. «ekujfden Klaauwier van Kanada* welken de
Heer Bkisson, uit het Kabinet van den Heer
Aubry, in zyn Werk geplaarft heeft. Deeze
verfchilt niet merkelyk van den voorgaanden,
dan dat hy van onderen bleek Afchgraaüw is ;
de Kuif en Borft bleek-ros; de Staartpennen
zwartagtig, aan de randen en toppen wit; het
Lyf van boven rosagtig bruin. Ik weet niets
van de eigenfchappen deezer Kuifklaauwieren.
TI.
(2) Klaauwier , met eene Wigvormige Staart,
pxcufator. die aan de zy den wit is; een gryze Rug, de
>V agtcr. Wieken zwart met een witte Vlak.
LiNNiEUS hadt deezen te vooren, onder de
Sweedfche Dieren , by den naam van Ampelis be-
t fchree-
(2} Lanius Caucfè cuneiformi, lateribus alba; Dorfoca»
no. Alis nicris macula alba. Syft. Nat, X. Ampelis cccru-
lescens, Alis Caudaque nigricanribus. Faun.Suec. 181. La»
jiius Cirmens major. Aldrov. Ormtb.h $.p.}%6. Will.
Ornith. 53. 1. 10. Raj. ^4*. i8.Alb. *Ay. 2. p. 13. 1. 1 $. Pi-
ca cincrea Fmsciwir.t. 59.
DE KLAAUWIEREN.
fchreeven. Men kan hem, zegt hy, aanmer-
ken als een middelfoort , tulTcben de Havikken
Raaven en Moflchen. Hec is de gemeene groo
te Klaau wier van Europa , hoewel doch niet groo
ter dan een Merel of zwarte Lyfter. De lang
te wordt van den Heer Brisson gefield op ne
gen Duim vier Liniën, de hoogte op zeven
Duim, zeven Liniën, en die van den Bek op
ongevaar een Duim.
De Italiaanen noemen deezen Klaauwier FaU
conello of Valkje, en niet ten onregte, dewyl
men hem fomwylen , gelyk de Havikken , op
den Vogelvangft afrigt , zo Rajls getuige
LiNN.ïrs zegt, dat de Valkeniers 'er gebruik
van maaken, om de Valken te onderwyzeri,
Zyn gewoone Leeftogt beftaat uit Infekten ; doch
hy aart ook wel op 't Ge\ ogeke , en is zeer ftout,
taftende zelfs Merels aan, en die verfcheuren-
de. Men ziet hem zelden te roeften zitten , dan
in de top der Boomen , of boven op een Haag;
uitgenomen in de Herfft, en, geduurende cac
Saizoen, hoort men hem op verfcheide Tooncn
zingen. Des Winters houdt hy een zelfden
Toon, die zig van verre duidelyk laat hooren;
omtrent als 't Geluid van een Kat-Uil, die zy-
nen makker roept: fchreeuwende vry aangenaam
bottin , boiïin , dat hy dikwils herhaalt. Zyn
Neft maakt hy van Mos , Wolle of Katoengras,
met een bodem van Hey; het is van binnen
met eenige vezeltjes Hooy bekleed. In het
Neft vindt men gewoonlyk zes Jongen, die
i.deel iv, stuk, O 4 naar
II.
Afdeel»
VL
Hoofd»
STUK»
216 Beschryving van
II. naar de Ouden niet gelyken,dan door den Bek,
Afdeel, Pooten en Klaauwen : zy hebben , naame-
TTV** lyk 3 nog maar de wortels der Vederen , trek*
Hoofd. j ö
stuk# kende naar hec groen.
HL (3) Klaauwier met eene Wigvormige Staart,
C Schli' de RiS Srys > de vier middelfte St aartpen-
Aakfter, nen van de zelfde kleur , den Bek Loodverwig.
Behalve den witten Klaauwier en den groo-
ten of allergrootften , die zeer zeldzaam voor-
komen, is 'er een kleinere gemeene, waar aan de
Engelfchen den naam van WoodXhat of Bofch-
Kat geeven , en dien de onzen Schat- Aakjler ,
Hankwerk of Vinkenbyter noemen , zo men wil.
De Latynfche of liever Griekfche Naam is Col-
lufiO f de Italiaanfche, by Bononie, Buferula. De
grootte is omtrent als die van onze eerlte Soort,
De kleur verfchilt in 't Wyfje grootelyks van
die in 't Mannetje. Dit laatfte is van boven
driekleurig , van onderen wit met ros gemengd,
met een zwarte Streep door de Oogen , weder-
zyds: het Wyfje is van boven ros, mee bruin
overdwars geftreept : van onderen rosagtig vuil-
wit; de Borffc en Zyden met bruine Streepen
getekend. Wegens deeze kleur van 't laatfl>
ge-
(3) Lanius Cauda fubcuneiformi , Dorfo sjrifeo, Rec-
tricihus quatuor intermediis unicolorihus ; Roftro plum-
beo, Syfl. Nat, X. Ampeüs Dorfo grifeo , macula ad O-
culos lon^irudinali. Faun. Suec. 180. T. 2. f. 180. Lanius
tertius. VVill. Orniih. 54. Raj. .Av. 18. Alb. ^Av. 2.
p. 18. T 14. 15. Pica media» Lanius medius, Frisco,
DE KLAAUWIEREN.
217
II.
Afdeel.
VI.
Hoofd-
stuk.
gemelde, geeft 'er de Heer Brisson den naam
van Pie-griéche rouffe aan.
Van deezen Vogel wordt gezegd , dat hy ,
gelyk de groote Klaauwier, zes Eijerenlegt,
die wit zyn , doch aan het ftompe end een
roodagtige Kring hebben. Zyn aart is even de
zelfde j in het eeten van Infekten en Vogelt,
jes, met welke laatften hy fpcelt als een Kat
met den Muis; pikkende 'er het Brein uit. Hy
houdt zyn prooy in de eene Poot , en eetze,
middelerwyl op den anderen ruftende , geiyk
de Roofvogelen meer doen. Verfchrikt zynde
fchreeuwt hy yzelyk, beweegt zyne Staart heen
en weer , en houdt ze opgeheven. De Bouw-
landen worden door hem van Muizen gezui-
verd , en hy zoekt 'er ook veel Torren en an-
der Ongedierte uit. Het is hem onverfchillig ,
of hy op Diftelen of Struiken zitten gaa, doch
gemeenlyk onthoudt hy zig in 't Geboomte.
(4) Klaauvcier , op den top van *t Hoofd zwar 1 3 iv.
met een roodagtige Streep overlangs. Tyrannus.
Tyraa.
Men vindt deezen daor Catesbt , die 'er een
naauwkeurige Afbeelding van geeft , de Vlie-
genvanger met een rooden Krans geheten , en
hy zegt , dat de Engelfchen hem Tyrant noe-
men , dat zo veel zegt als Tyran. Frisch
geeft
(4) Lanius Verrice ni°ro : Srria lon^irudinali fulvi.
Syfl. Nat. X. Mufcicapa corona rubra. Catïsb. Cur. 1.
p« >'5". T. 55". Pica Americana crillara. Frisch. ^Av. 4,
X 62.
l.Df F.u IV. Stuk, O 5
2t8 Beschryvinc van
m geeft 'er, onder den naam van Amerikaanfche
Afdeel, gekuifde Aakfier , ook een nette Figuur van,
VI. De grootte is omtrent als die der voorgaanden :
^tuk*" de k'eur van boven grys-bruin , van onderen
wit; aan de Bord bleek Afchgraauw: de Kop
van boven zwart , met de Vederen aan den
Wortel geel ; de Slagpennen bruin , met roffe
randen. Boven de Neusgaten , en om de Keel,
fteeken langagtige zwarte Hairtjes uit, voor-
waards gekeerd en (lyf als Varkens-borftels. De
tek,Pooten en Klaauwen zyn zwartagtig bruin.
Van deezen Vogel wordt getuigd , dat hy
van allerley Infekten leeft. Hy maakt zyn Neft
op de toppen van Boomen en Haagen. Ter-
wyl het Wyfje broedt, worden alle andere Vo*
gelen , zelfs Valken en Arenden , door het
Mannetje ver van het Neft weggejaagd. Men
vindt ze op 't Eiland St. Domingo : in de
Maand April wordt Virginie en Karolina door
hun bezogt, alwaar zy hunne Jongen teelen.
Kïaauwier De Heer Brisson, door wien deeze Vogel
Cayen- ;n Zyn Geflagt der Vliegenvangeren geplaatfi:
pf"XXXII is 5 befchryft nog vyf andere Amerikaanfche Ty-
4. rannen , waar onder een is met een zeer lange
gevorkte Staart , die uit Kanada gekomen was ;
één van Sc Domingo, één van Brafil cn twee
van Cayenne. Ik heb hier , uit zyne menigte
van Afbeeldingen , die gebruikt van eenen
Klaauwier van Cayenne , wiens Kop zwart is,
cn de Keel witagtig ; het Lyf Afchgraauw ,
doch met overlangfe Streepjes getekend : zo
dat
D E
Klaauwieren.
219
dat dezelve zig als gevlakt vertoont. De Slag.
en Scaarcpennen zyn zwart.
(5) Klaauwier met het Lyf rood , een band om
de Oogen ; de tippen der Slag- en Staart-
pennen zwart.
Van deezen, dien Edwards onder den naam
van roode Surinaamfcbe Vogel bëfchrytfr , en zeer
frany afbeeldt, wordt door hem getuigd, dat
die in geftalte en grootte veel overeenkomfl; heeft
met den Europifchen Beenier of Zyde-Staart.
De kleur is over 't geheele Lighaam rood,
maar donkerer aan de zyden van den Kop, aan
den Hals, Borft, op de Rug en Vleugelen;
waar by het heldere hoog- rood van den top des
Hoofds fierlyk affteekt en uitmunt. Even zo
helder rood is ook het onderfte van het Lyf en
de Staart ; doch de tippen van derzelver Vede-
ren zyn zwart , de Pooten en derzelver Vinge-
ren bruinagtig geel.
(6) Klaauwier met het Lyf geeUagtig , het
Voorhoofd en de Vleugelen zwart.
De Heer Osbeck heeft deezen Klaauwier,
dien ik onder dit Geflagt van Brisson niet aan-
getekend vind , op zyne Reize in China waar-
ge-
(5-) Lanius Corpore rubro, fascia Oculari, Remigurtt
Re&ricumque apicibus nigris.J>/?; Nat.X. Garrulus ruber
Suriiiamenns. I'uw. *Ay 39. Tab. 39.
(6) Lanius Corpore lurescente, Fronte Alisque nigris.
SylK Nat. X. Lanius A Scack. Csb. It. 2*7.
L Deel, IV, Stuk.
II.
Afdeel.
VI.
Hoofd-
stuk.
V.
Carnifex.
Beul.
Vt
220 BESCHRYVING VAN
II. genomen, alwaar die A-Scback geheten wordt.
Afdeel. jje grootte is als der voorgaanden ; de Kop en
Hals zyn van boven grys; de Hals van onderen
Hoofd j
stuk. witagtig; de Rug en Buik Schulpkleurig. De
Slagpennen zyn zwart; de eerden in rang wie
aan den wortel , de tweeden aan de tippen.
VII« (7) Klaauvoier met de Staart ongefplitjl ; bet
Roodkop mn ^oven zwart 5 mn on^eren i bet
Agterboofd gepurperd.
Deeze Vogel,zegt Alein, heeft de grootte van
denAfchgraauwenKlaauwier.De top van 'tHoofd
en't bovenftevan denHals zyn bleekrood of bruin:
de Veders , die het voorfte van den Kop dekken,
als ook die rondom de Oogen en aan dezyden
van den Hals zyn , hebben een donker-bruine
kleur; gelyk ook die van de Rug, Vlerken en
Staart, uitgenomen een langwerpig wit merk,
op ieder Schouder, cn een groote Vlak van dc
zelfde kleur op de Wieken , wederzyds. De
Bek is zwart, de Neusgaten klein cn rond, de
Bovenkaak, aan den wortel, met een witte
Streep. De Oogkring is vuil-wit ; de Keel ,
Borfi en Buik, wit; de Dy ën helder Afchgraauw,
naar bruin trekkende : de Pooten donker en de
Nagelen zwart.
Willoughby befchryft een dergelyken, aan
den Rhyn gefchooten , wiens Kop hoogrood
was 9
(7) Lanius Cauda integra , Corpore fupra ni^ro fubrus
albo, Occipite purpureo. Syfl. Nat. X. Lanius rubro Ca^
pire. Albin, *Ay% II, pag. i^. Tab, i£t
DE KLAAÜ WIEREN. 221
was, en de Staart omringd met een witte Streep n.
als een Parabool , zynde de ruimte daar binnen Af^eel.
zwart: weshalve ik hem liever Roodkop noem rTv**
Hoofd-
dan Purpernek» STÜK.
(8) Klaauwier met de Staart als een Schaar, VIII.
het Lyf blaauwagtig zwart, den Buik wit. C^^^t
De lieer Edwards hadt deezen, die in Ben-
gale huishoudt, en aldaar, in de Landtaal, ge-
noemd wordt Fingaby gevonden in eene Ver-
zameling te Londen. Hy geeft 'er den naam
aan van Vorkflaartige Indiaanfche Slagter-Vogel;
hoewel de Staart, zegthy, hem daar van fcbync
af te zonderen. De Bek is dik en (terk, als die
van een Havik gekromd, doch wat langer , mee
vry groote Neusgaten , en aan den wortel mee
ftyve Hairtjes bezet. De geheele Kop, Hals,
Rug en Dekvederen der Vleugelen , zyn glim-
mend zwart , met een glans van blaauw , pur-
per en groen , naar den verfchillenden ftand ten
opzigt van het Lichc. De buitenfte Slagpennen
zyn zwartagtig bruin , gelyk ook de Staart ,
welker middelde Pennen kortft zyn, de bui-
tenften langft met witte punten.
Ik voeg hier nevens de Afbeelding van een Kaapfche.
Kaapfchen Klaauwier, die door zyne Staart ee- Pl.xxxii. ■
nigermaate naar den Bengaalfchen zweemt , zyn- F's' 6*
de
(8) Lanius Cauda forficara, Corpore nigro caerules-
cenre, Abdomine albo. tyft. Nat, X, Lanius Cauda &s-
cipara. Edw. v^>. 5ö T»b. 5$,
222
BESCHR YVING VAN
II, de door den Abt DÉ la Caille , geduurende
Afdeel. Zyn yerblyf aan de Kaap der Goede Hope, den
Hoofd ^eer ^EAnMUR toegezonden , en in deszeïfs
stok. Kabinet geplaadt : waar uit de Heer Brisson
hem aldus befchryft. Hy is een weinig kleiner
dan de Europifche groote Klaauwier. De Kop,
het bovenfte van den Hals, de Rug, Stuit , de
bovenfte Dekvederen van de Staart en die der
Schouderen , zyn zwartagtig van kleur : de Keel,
het onderfte van den Hals, de Bord, Buik,
Zyden en onderfte Staartpennen , zyn wit ; ge-
lyk ook de Pooten, ten grootften deele. De
twee middelde Staartpennen zyn langer dan de
zydelingfe, die allengs korter worden, zynde
de buitenfte wederzyds de allerkortftcn. De
Bek , Vingers en Nagelen , zyn zwartagtig. Hy
heeft dergelyke borftelige Veertjes aan de
Neusgaten en op de hoeken van den Bek, als
andere Soorten van dit Geflagt.
IX.
^}ocoftt>s.
Snaak.
(9) Klaauwier met de Staart cngefplitft, het
highaam grys, het onderfte Ooglid purper ,
den Aars Blosdkleurig.
Deeze wordt van de Chineezen Kaukai-Kann
geheten; zo de Heer Osbeck , die hem uit
China medegebragt heeft, verhaalt. Zyn Bek
is zwart, de Kop van boven zwart , aan de zy-
den en Keel wit : de Rug grys-bruin : de Hals
van
(9) Lanius Cauda" integra Corporegriseo, Palpebra in-
feriore purpurea, Ano Sanguineo. *4mxnit* utcad, IV*
p. 238,
DE KlAAÜWIEREN.
2*3
van onderen Afchgraaüw met een bruinen Band:
de Borfl: en Buik omtrent van de zelfde kleur :
de plaats van den Aars bloedverwig. Zyn Wie-
ken zyn rondagtig met bruine Slagpennen : de
Staartpennen omtrent even lang, minder ftyf*
zwartagtig; de buitenfte aan den top, naarbin
nen toe, wit : de Voeten zwart, met vier Vin
geren , welker agterfte dikker is dan de anderen,
(10) Klaauwier met de Staart ongefplijl, wiens
Slagpennen 9 die aan de grootften volgen^ ge
kleurde Vliezige tippen hebben.
Op veelerley wyzen is deeze Vogel geplaatft
geweeft. De Ouden hebben hem Garrulus Bo-
hémiens geheten , en 'er wonderen van verhaald,
zo ten opzigt van zyne inwendige gefteldheid ■
als van zyn Vernuft. Ook noemden zy hem
Ampelis , om dat hy Befiën of Beffen eet , en
hier van is de Geflagtnaam af komftig, welken
de Heer Linn^eus voorheen gebruikte, toen
deeze Beemer, met en benevens de gemeene
Europifche Klaauwieren, in de rang der Mos-
fchen , en wel tuffchen de Sitta en Loxia, ge-
fchikt werdt (f). %e Afbeelding van Gesne-
rus
(ie) Lanius Remigibus fecundariis apice membranaceo
colorato, Cauda integra. Syfi. Nut. X. Ampeiis Remigi-
bus quibusdam apice membranaceo terminaris. Fuun $*ec*
179. Garrulus Bohemicus Gesn. ^Ay. 703. Aldr. Om
1. 12. c. i3. Will. Om. 90. t. 20. Raj ^Av. 8f. Ai b.
±Ay» 2. p. 2f. r. 26. Frisch Av> 32. f. 1* Garrulus Ca-
rolinenfis. Catesb. Car. I, p. 46. t. 46-
(t) Zie ±yft. Nut. Ed. VI. p. 30, öc Faun $»ec. p. 6j.
lt D&£ft, XV. Stuk,
Afdeel/.
VI.
Hoofd*
stuk.
Garrulus»
Beemer*
'> M B E S C H Iv Y V I K G V A H
U# r üs is in 't Werk van Johsston op Tab. XLIIL,
Afdeel, onder den tytel van Pica glandarice genus , ge-
plaatft. Weinigen, cgter , brengen hem tot de
stuk. ' Aakfters, hoewel de Naam van Garrulus zeke-
re Klapagtigheid fchynt aah te duiden ; daar men
mede zien zal op 't woord ziziri, 't welk hy
dikwils herhaal t, en weshalve fommige Duit-
fchers hem Zinzerelle noemen , en de Engelfchen
Bobeemfcbe Gaay of ' Snater aar , de Franfchen Ja.
feur de Bohème. Sommigen geeven 'er ook den
Naam van Wipjlaart , Sneeuwvogel en Zyde-
Staart aan ; doch de gemeene Naam , in 't Ne-
derduitich , is Beemer of Zwarte Mantel.
Dit Vogeltje is maar weinig grooter dan een
Leeurik , en yerfchüt derhalve in grootte naauw-
ly.ks van de andere Klaauwieren. Het is gekuifd;
bruinagtig graauw over 't gehecle Lyf , doch
naar den Kop toe bruin-wit , en geheel zwart
aan de Keel, by de Oogen en Neusgaten, aan
den Bek , Pooten , Slag en Staartpennen , wel-
ke laatften egter geele tippen hebben, 't Schynt
dat de Staartpennen zagter zyn dan gewoonlyk.
De Oogkringen zyn rood. Het onthoudt zig in
de Boflchen van Europa ysn leeft van veeler-
ley Befiën of Vrugten , gelyk de Lyfters , doch
Druiven en Jeneverbeflen bemint het meeft.
Karolini- Als eene Verfcheidenheid wordt, tot deeze
fehc« Soort , van den Heer Linnjeus gebragt de Keu
rolinifebe Snapper van Catesby, diende Mexi-
kaanen Caquantototl noemen , en Klein de Ka-
rolinifebe klappende Lyfter. Edwards geeft daar
van
i)Ë Klaauwierbn. ^25
van ook eene naaüwkeurige Afbeelding (f) , IL
waar uic blykt, dat de kleur van 't boven - Lyf Afdeel*
rosagtig is , die van 'c onder- Lyf geel ; de jj
Borft wit, de Slagpennen zyn blaauwagtig stuk*
Afchgraauw, gelyk ook de Pooten en Staart*
die Goud-geel is aan 't end. Hy zegt , dat de
Wyfjes niet zo helder gekleurd , noch
ook op de Vleugels met donker. roode flippen
als Zegel-Lak getekend zyn , gelyk de Man-
netjes van deeze Vogelen. Zy zyn gekuifd $
even als deEuropifche Beemer.
VIL HOOFDSTUK.
Befcbryving van '£ Geflagt der Pappegaai-
jen : derzélver onderfcheiding in Ara's óf
Weftindifche Raaven , Kakatoes , Lorys,
Pappegaaijen , Parkieten en Parkietjes y
volgens den Heer Bri^son. Derzélver me-
nigvuldige Verfcheidenheden toegepaft op de
Soorten , die Linnjeus opgeeft. Hunne
Naam , Woonplaats , Eigenfchappen en Ge*
bruik.
HEt Kenmerk van den tweeden Rang der Verdeeïïng
Vogelen by den Heer Linn^eüs , is , dat zy ^u^1**"
den Bek eenigermaate famengedrukt aan de
zyden , of als een Mes hebben , met eene
bultige of ronde Rug , dat is als eeo Snoeimes
of
(|) Tom. V. PI. 242.
Ié Dü. El. IV. STtK. P
226
B E S C H R Y VING
H. of als een Zikkel; om zig duidelyker uitte
VII ^ ^m^ev' ®e Pappegaaijen hebben daar in de
Hojfd- eerde plaats, waar onder hy twee Hoofd-ver-
stuk. deelingen maakt, naamelyk dc ecne van lang-
ftaarten, die de Staart Wigswyze hebben, de
andere van kortftaarten , met de Staart aan 't
end gelyk of breed. De Heer Brisson maakt
een andere onderfcheiding , in zyn Pappe-
gaaijen-Geflagt, fpreekende daar van aldus.
Onder- £)e Vogelen van dit Geflagc zvn ongelvk van
fcheiding ° . .? - . ; .
van Bris- dikte: iommigen, naamelyk, komen in Ly vig-
*ON# heid naby aan de Hoenderen ; anderen gaan een
Lyfter , ja een Leeurik , naauwlyks te boven.
Onder de grooten , zo wel als onder de klei-
nen, heeft de eene Soort de Staart zeer lang*
de andere veel korter. De grooten , met een
zeer lange Staart, noemen wy Ara's, in 't La-
tyn Arce, en de Engelfchen hecten ze Maccaos.
Van de grooten , wier Staart kort is , zyn fom-
xnigen bykans geheel wit, en deeze noemen
wy Kakatoes, in 't Latyn Cacatua , en de En-
gelfchen geeven 'er den naam van Cockatoons
aan; in anderen heeft de roode kleur de over-
hand, welken wy, zo wel als de Engelfchen,
Lory's noemen, in 't Latyn Lorii: anderen], ein-
delyk, zyn met verfcheide kleuren gemengeld , ;
en wy geeven 'er den naam aan van Penoquets,
in 't Latyn Ffittaci, en de Engelfchen heeten
dezelven Parrots. De kleinen, die de Staart
lang hebben , noemen wy Perruches , in 't La-;
tyn PJittaca9 de Engel ühciilong-tail'd Parrakeets
vah de Pappegaaïjen. 127
of langftaartige Parkieten. Dc zodanige klei- rt.
nen , voor 't laatft , welker Staart kort is, wor- AfdeeL-
den van ons petites Perruches 9 in 't Latyn PJiu ^Jootd
tacula, en in 't Engelfch, eenvoudiglyk, Parra- stuk.
keets, dat is Parkietjes , genoemd.
Op deeze wyze heeft BRissoN byna honderd denh^en1"
Soorten of Verfcheidenheden van Vogelen 5 in *an Pappe-
dit Gcflagt , als by Afdeelingen geplaatft ; waar gaa,Jen*
van ik , om de aardigheid , de Naamen zal op- *
geeven.
ARA'S of MACCAOTS, zeven in getal. ■
1. De Ara van Brafil.
2. Die van Jamaika(i}-
3. De blaauw en geele
van Jamaika.
4. De blaauw en geele
van Brafil (2).
5. De gemengelde van de
Molukkes.
6. De groene van Brafil
(5).
7. De groen en roode van
Brafil.
KAKATOES, vyf in getal.
" 8. De gewoone witte.
9* Die met een geele
Kuif Ci 6>
10. Die met een roode
Kuif.
11. De kleine Kakatoe.
12. De Kakatoe met roo-
deWieken enStaart,
09>
LORTS y zeven in getal.
DeLory vanCeram.
(22).
DeLory van deMo-
lukkes(2i).
15, Die uit Ooftindië
13
14
I I. Deel. IV, Stuk. P 2
16. Dre van de Phüippyn-
fche Eilanden (24.
17. De Braiiliaanfche.
18. Die met een Hals-
kraag uit indie.
19. De Amboineefche.
20,
228
BESCHRf VING
Tl
Afdeist •
VIL
Hoofd-
stuk.
PERROQUETS of PAP PEG AAI JEN,
vier 671' dertig.
22.
24.
26
20. De veelkoppige van
Jam ai ka.
21. De blaauwkoppige
van Brafil.
De Pappegaay van
Barbados.
Die vanCaijenneC 1 5).
De roodkoppige van
Brafil .
Die met een rooden
Keel van Jamaika
C34>
De Pappegaay van
Martinique (26).
27. Die met een rooden
Keel vanMartinique.
28. De blaauwkoppige
van Guajana.
29. De blaauwkoppige
van Martinique.
96. De * blaauwkoppige
uit Indie (29).
Die met een rood
Voorhoofd van Bra-
fil (30>
De Amazoon.
Dezelve met een geel
Voorhoofd.
De Amazoon met een
blaauwen Keel.
30
3*.
32.
33-
34. De Amazoon met
een Bek van ver-
fcheiderley kleu-
ren.
35. De Brafiliaanfche
Amazoon.
36. De Amazoon van
Jamaika (4).
3 7. De bonte Amazoon
(27>
38. Die met een geelen
Keel.
39. DeChineefchePap-
pegaay.
40. De Amerikaanfche
(3i>
41. Die van *t Eiland
LU9011.
42. Die met een witten
Borft van Mexico
(33>
43. De veelkleurige uit
India (32).
44. De Pappegaay van
Guadaloupe.
45. Die van Nieuw
Spanje Qi 8>
46. De blaauwe van
Guajana (25).
47. De geele Pappe-
gaay,
VAN DE PaPPEGAAIJEN. 22$
48. De geele van Cuba
(28).
49. De Afchgraauwe
van Guinéé (20).
50. De Afchgraauwe
van Brafil.
51. De bruine Pappegaay. jr#
52. De Perroquet Masca- Afdeel.
rin(3).
53. De zwartePappegaay
van
6».
Madagaskar
VIL
Hoofd-
stuk,
PERR UCHESof PARKIE TEN^agt-en-twintig.
54. De gemeene groe-
ne (13).
55. Die meteen Hals-
kraag C9>
56. De Indifche met
een Halskraag.
57- Die met een Hals-
kraag van 't Ei-
land Bourbon.
58. De Parkiet van Gu-
adaloupe.
59. De Parkiet van Gu-
ajana.
60. Die van Ca ij enne.
61. De Brafiliaanfche.
62. De Brafiliaanfche
met een rood
Voorhoofd 00«
63. De Indiaanfche.
64. Die van Gingi in
Ooftindië.
65. De roodkoppige
van Gingi.
66. DeBengaalfchePar-
kiet,
I»J>bsu IV.Stvk»
67. De Karolinifche (8).
68. De Illinoifche uit
Noord - Amerika
(10).
69. Die van Martiniqiie
(12).
70. De blaauwkoppige
Parkiet.
71. Dejapanfche.
72. De bonte van Amboi-
na.
73. De Indiaanfche bonte
(14).
74 De geele van Brafil.
75. De geele van Mexi-
ko.
76. De Angolafche geele
(?)•
77. De roode van Borneo
(6).
78. Delndiaanfche roode.
79. De roode van Amboi-r
na.
80. De roode gekuifde
van 't Eiland Java.
P 3 PR-
II.
Afdeel.
VIL
Hoofd,
stuk.
230 Beschryving
PETITES PERRUCHES, of PARKIET-
JES, zeftien.
Kenmer-
ken.
Soorten
van Lw-
VJEVS,
81. Brafiliaanfch Parkiet-
je.
82. Roodkoppig van Bra-
fil.
83. Blaauwgattig vanBra-
fil C37>
84. Malaks Parkietje.
85. Gdneefch(35>
86. Indiaanfch. (36).
87. Parkietje van dePhi-
lippynfche Eilanden.
88. Van Madagaskar.
89. MeteengeeleKeeL
90. Geelkoppig van
Braüi.
91. Geel Parkietje van
Brafil.
92. Parkietje van Sene-
gal.
93. Bruin van Brafil.
94. Gekuifd.
95. Gekuifd vanMexi-
ko.
97. Goudwiekje.
De byzondere Kenmerken van dit Geflagt
van Vogelen zyn, volgens Brisson; dat zy
vier Vingeren hebben , ongevliesd, twee voor,
twee agter: allen omtrent tot den wortel toe
van één gefcheiden : de Dyën gevederd , cot
aan de Schenkels: den Bek kort, haakswyze,
van boven rond, dikker dan breed. Volgens
LiNNiEüs is de Bek krom, de govenkaak be-
weeglyk, met Wafch voorzien: de Tong Vlee-
zig , ftomp, ongefplitft: de voor- Vingeren en
agrer- Vingeren , ieder twee.
Uit de gemelde Onderfcheiding blykt, dat
de Ara's en Parkieten zouden moeten begree-
pen zyn in de eerfte Afdeeling van Linn^üs,
welke de langftaartigen bevat; de Kakatoes,
Lorys , Pappegaaijen en Parkietjes ? in de laat-
ile, naamelyk onder dc kortftaartige. Dit heeft
cok
VAN DE PAPPEGA AIJEN.
ook nagenoeg plaats, volgens het Aanhangfel fl
van *t Werk van den Franfchen Heer, alwaar ■ '
onder 37 Soorten, die de Sweedfche Hoog- y0^r
leeraar heeft, van de 15 der langftaartigcn drie stuk.
tot de Ara's betrokken worden en negen tot de
Parkieten : van de 22 der Kortfiaartigen , t-uee
tot de Kakatoes , vier tot dê Lorys , twaalf tot
de Pappegaaijen en drie tot de Parkietjes, Die
maakt te iamen 33 Soorten: zo dat 'er fiegts
vier overfchieten , naamelyk drie onder de eer-
fte Afdeeling , die volgens Brisson tot de Pap-
pegaaijen behooren , niet tegengaande Linn^ecs
dezelven ortder de Langflaartigen telt : te wee-
ten zyn 3. 4. en 15. Soort, en de 29, dat
een kortftaartige Blaauwkop is, die veel fchynt
overeen te komen met de Indifche Pappegaay ,
Nomm. 96 , van Brisson uit Edwards ontleend.
't Verfchil , derhal ven, tuffchen deeze twee
Aucheuren, is in dit Geflagt van Vogelen niet *
groot, en beftaat voornaamelyk daar in, dat
de Franfchman omtrent driemaal zo veel Soor-
ten of Verfcheidenheden heeft ; doch daar over
zal niemand zig verwonderen. Ook heb ik dee-
ze Lyft, als de kompleetfte dien men ooit ge-
had heeft van deeze Vogelen , hier in gevoegd ,
en tuffchen haakjes () aangeweezen , welke Soor-
ten van Linn,eus met die van Brisson over-
eenkomflig zyn. Eer ik tot de befchryving der
gemelde Soorten overgaa , zal ik van de al-
gemeene Eigenfchappen der Pappegaaijen
fpreeken.
1. deei. iv.Sivx. S 4 De
232 Beschryvinc
11 De Nederduitfche Naam is buiten twyffel af^
Afdeel, konjftig van 't Griekfche .woord Papagas, en
Hoor d 1 jLatyrj^che Pfittacus van Pfittakos , dat van een
stuk. vermaarde Stad aan de Tigris zou af te lei-
den zyn. De Engelfche en Franfche Naamen,
Parrot en Perroquet, hebben zy van hun praa-
ten of klappen. Voorts is de Naam van Pap-
pegaay , met eenige verandering , ook in alle
Europeaanfche Taaien byna in gebruik.
Woon- Deeze Vogelen vindt men , van allerley Soort,
plaats. ^ alle de Wereldsdeelen , buiten Euro-
pa, gelyk uit den voorgeplaatften Lyft blyk-
baar is. In eenigen , egter , zyn zy meer dan in
anderen , en fommigen onthouden zig menig-
vuldig op de Specery-Eilanden van Ooftindië,
alwaar men die hoog en fierlyk gekleurde Lo-
rys in menigte ontmoet. De gewoone : Pappe-
gaaijen , eg:er , zyn overvloedigft in Zuid- Ameri-
ka , en op de Weftindifche Eilanden. Zeker Ge-
wed , op 't Zuid- end van Afrika , plagt deswe-
gens genoemd te worden het Land der Pappe-
gaaijen. In Ethiopië , en in 't Land der Nege-
ren aan de Kuft van Guinée, worden zy dik-
wils als een Plaag aangemerkt , doordien zy zo
veel fchade doen aan het Koorn , inzonderheid
aan die Soort, welke Turkfehe Tarwe ge-
noemd wordt. Hierom worden zy dikwils,
zo aldaar als in Amerika, gefchooten, en de
Inlanders eeten hun Vleefch , dat egter dikwils
niet al te lekker is; dewyl het den fmaak aanneemt
van de Vrugten , die zy eeten. Wanneer zy
ge-
van de Pappeg aaijen.
233
geaaft hebben op Acajou Nooten , zo is het- IL
zelve taamelyk aangenaam ; als de Beffen van AfdeeLo
Kampêche-hout hunne Spyze zyn geweeft,dan H^!^
ruikt hun Vleefch zeer lieflyk. Van fommige stuk.
Graanen of Zaaden worden zy by uitftek vet ,
en de Speceryën zetten hun Vleefch een by-
zondere geur by; doch, aiszy bittere Zaaden
gegeten hebben , is het door bitterheid byna
oneetbaar. Het Zaad van den Katoenboom maakt
hun dronken , zo dat zy zig gemakkelyk met
de Handen grypen laaten. Ondertuflchcn wordt
het Zaad van Bafterd- Saffraan , dat een vry
fterk Purgeermiddel voor den Menfch is, van
hun zonder eenig hinder genuttigd. Zeer gaarn
onthouden zy zig op den Boom , die de Mus-
kaatnooten draagt : 't zy dat de reuk of fmaak
der Vrugten , of de aangenaame lommer in dat
heete Geweft , daar dezelve groeit, hun aan-
lokke.
Men wil, dat de Pappegaaycn twee Eijeren fc^p^"
leggen, die beurtlings van het Mannetje en
Wyfje gebroed worden. By fommigen hebben
zy omtrent de grootte van Duiven-Eijeren , en
zyn , even als die der Patryzen , met verfchei-
de Stippen getekend en gevlakt. Zy maaken
hunne Neflen in gaten , die zy in de Boomen
vinden of daar in uithollen met hunne Bekken,
en leggen daar de Eijeren op eenige Pluimen
neer, zo Labat verhaalt. Andere Schryvcrs
pielden , dat de Pappegaaijen hunne Neflen
maaken in zulke Gaten, daar een andere Vogel
Deel* IV. Stwk. P J tC
234 Beschryvinc
jj# te vooren genefteld heeft; ten einde hunne Jon*
Afdeel, gen droog zouden mogen leggen. Dit is niet
Hó^f onwaarfchynlyk, wanneer men de behendig-
stuk/ heid en lilt in aanmerking neemt, waar mede
deezc Vogelen zyn begaafd. Zy voegen 'er
by , dat het getal hunner Jongen wel drie , vyf
of zeven is; doch dat men 'er zeiden meer dan
twee of drie magtig wordt; als daar toe ge-
noodzaakt zynde den Boom om ver te hak-
ken ; die dan , door 't vallen , eenigen om 't
leven brengt of doet wegvliegen.
Een heet Klimaat is deeze Vogelen eigen:
weshalve men de genen , die in Europa wor-
den overgebragt , zorgvuldig voor de Koude
moet befchutten. Zy leeven 'er nogthans taame-
lyk lang , doch zyn aan zekere Kwaal onder-
hevig, welke met de Vallende Ziekte eenige
overeenkomft fchynt te hebben. Alle Vrug-
ten , byna , die van de Menfchen gegeten
worden , zyn hun aangenaam, doch inzonder-
heid beminnen zy de lekkerften , en houden
veel van Banket, Brood in Wyn geweekt en
klontjes Suiker. Peterfelie , egter , wordt ge-
zegd een Vergift te zyn voor deeze Vogelen.
Hun geklap of praaten is het gene , waar me-
de zy den Menfch verluftigen ; zo wel als hun*
ne fchoone kleur en aardige potferyën. De
Werktuigen hunner Spraak heb ik reeds be-
fchreeven. (*).
Ia
(*) Zie bladz. 32.
van de Pappeg aaijen, 235
In de Zeftiende Eeuw hadt men, in Neder- jj
land , Gaayfcbutten , en het fchieten naar den Afdeel.
Pappegaay heeft nog jaarlyks , hier en daar, Yft
plaats, zvnde waarichvnlvk van die Schutte- Hoofd-
«STUK
ryën afkomflïg ; gelyk dezelven , miffchien , Qaayfchm
om het Landvolk te leeren mikken verordend ten,
waren. Men fchoot toen naar den Gaay met
Bomen , door middel van Boogen ; de Schut-
tebroeders hadden een Kaloor aan , en die den
Vogel trof wierdc Koning , zo het fchynt ;
moetende dan den Pappegaay bezorgen tegen 't
volgende Jaar , voor den gemeenen Inleg der
Schutteren , eer zy fehooten. Zulk een Schut
werdt , in den jaare 1519 ? in 't Dorp St.
Maarten opgeregt , dat zynen Schietdag 's Maan-
dags na Pinkfteren hadt. Het Dorp St. Pan-
kras werdt, in 't voorde des Jaars 1527 , met
dergelyk een Gaay-Schut bevoorregt (f). He-
dendaags wordt gem?enlyk maar een Houten
Pappegaay, op een hoogen Seaak, daar toe ge-
bruikt, en men fchiet 'er met Kogels uit Snap*
haanen zo lang naar, tot dat een van 't gezel-
fchap den Vogel getroffen hebbe , zo dat hy
van boven neder tuimelt j en decze wint dan
den geftelden Prvs.
Thans kome ik tot de befchryving der Scor*
ten van dit Geflagt van Vogelen.
f) t^ronjk yan MedinbllV. bL 148 1 57.
Dz*l. IV. Stuk.
(O Pap-
236
Beschryving
Afdeel.
Vil
Hoofo-
STUK.
I.
Macao*
Weftindi-
fche Raaf.
II.
Blaauw-
(1) Pappegaay met een lange Staart, rood van
kleur , de Slagpennen van boven blaauvo , van
onderen ros , de Wangen kaal en gerimpeld.
Deeze is een der grootften van het Pappe-
gaaijen-Geflagt, en ftondt als zodanig, roet den
volgenden , reeds te boek by de Ouden. Men
geeft 'er den naam aan van roode en rood-blaau-
we , of ook van groate Pappegaay van Macao,
en noemt hem dus ook enkel Maccao of Ara;
hoewel hy egter , in onderfeheiding van de twee-
de Soort , Araracanga genoemd wordt. Het
Lyf is van grootte als een Kapoen ; de Staart ,
die zeer puntig is, wegens het uitftecken der
twee middeUte Pennen , één Voet en omtrent
agt Duimen lang: de Bovenkaak wit, de On-
derkaak zwart. Hy onthoudt zig in Zuid-Ameri-
ka , en inzonderheid in Brafil ; weshalve men
hem, verkecrdelyk , Oojlindifcbe Raaf genoemd
heeft: milTchien, om dat men meende, dat de
Naam van Macao, in China, afkomftig ware.
(2) Pappegaay met een lange Staart , vanbo-
ven blaauw; de Wangen kaaly met gepluim-
de Jlreepen.
Dee*
(1) Pfitracus macrourus ruber ♦ Remigibus fupra cceru-
leis, fubtus rufis.Gemsnudisrugofis. Syfï. Nat. X.44. Pfitra-
cus Caudül cuneiforroi , Temporiöus «udis rugofis. Syft,
Nat.M. 18 -Pfirtacus maximus alter. Aldr. Ormth. L. 11.
C. 3. Will. Ornith. 73. Rat. ^A>. 29. Albin» Av.I, p.
11. T. 11. Edw. 158. T. 158. Pfittacus eryhrocya-
iicus. GfSN. sAy. 721. Araracanga Margr. Bras, 266.
(2) Pfittacus macrourus fupra cceruleus, Genis nudis,
lineis plumofis. Syft.N'at. X. Pfittacus Cauda cunei-for-
roi, Tetnporibus nudis , lineis plumofis.^. Sjfi Nat. VI.
Pfu*
VAK DE PAPPEGAAIJEN.
Deeze wordt , in Zuid- Amerika , Ararauna ge- jj
noemd, doch gemeenlyk de blaauw- geele Pap- Afdeel»
pegaay of Ara, en hy ftaat, zo wel als de voor- VN.
gaande, onder den naam van allergrootfte Pap- ^$°°Fjf"
pegaay by de Ouden bekend. Hier te Lande
noemt menze beiden , doorgaans , Wejlindijcbe
Raaven. De Kleur is in 't Wyf je , aan de Borft,
Buik en Staart, van onderen, geel; in het Man-
netje, rood: boven op 't Lyf, zyn zy beiden
Hcmelfchblaauw. De Bek en Keel zyn zwart.
De Heer Bkisson heeft deezen, dien hy aan-
merkt in Jamaika , Guajana en Brafil, te huis-
veften, de blaauw en geelt Ara van Brafil ge-
heten : de andere is , door hem * de Ara van
Jamaika genoemd. Hy heeft nog een blaauw
engeelenvan Jamaika, die by fornmigen het
Wyf je geagt wordt van den laatftgemelden ,
welken de Engelfehen gemeenlyk Maccao of Mac-
caw noemen , of i^g^Joog-Pappegaay. Hy heeft
ook een Ara van Brafil ; die in kleur zelfs wei-
nig met den Jamaikafchen verfcWlt: als ook
een gemengelden van de Molulffe Eilanden. Dee-
ze laatfte is door Seba taamelyk wel afgebeeld,
onder den tytel van Oojierfcbe Pappegaay , hy
uitfiek Jicrlyk, Loeri genaamd i doch de Figuur
heeft drie Voor- vingeren. Ik zal nog iets van
deezen te berde brengen.
De
Ffirtacus maximus cyano croceus. Aldr. Ornith. L. n.
C 2. Will. Ornith. no T. 15. RaJ. wXt. 28. l8r.
[Sloan. Jam. 2. p. 296. Enw. 159. T. 1^9. Ara-
rauna. Marcgr. Bras. 206. Wh.l. C rmth. i LI. Alb *Ay.
3. p. 10. T. 10. fa?tp. Sc 2. p. 16. t. 17. raas.
X.Deku IV, Stwk,
238 Beschryving
IL De grootte is omtrent als tuflchen de gewoo-
Afdeel. ne pappegaaijen en de Ara van Brafil: zyn Staart
Hoofd js 17iaar zes duimen en negen Linien lang. Van
stuk. boven is de kleur donker hemelfchblaauw : het
Molukfe boven de van den Kop zwart: om den Hals
gelde!"60* heeft hy een Kraag van groen en rood : de Borfl
en Hals zyn bleekrood; het Lyf van onderen
donkergroen, met rood gemengeld: de Staart-
pennen van boven groen , van onderen rood ,
met zwarte randen.
In de Reisbefchryving van den LordAwsoN,
wordt gewag gemaakt van bet verrukkelyk Ge-
zigt eener ftroomende Rivier op 't Eiland Qui-
to 9 waar van de befchouwing zeer veel ver-
fraaid werdt door een verbaazend groote Vlugt
van Weftindifche Raaven of Maccao's , die door
hun zweeven en draaijen over hec Water, en
door 't fchynen van de Zon op hun heerlyk
Pluimagie, een allerfierlykfte Vertooning uit-
leverden*
Ohfrurus. (3) Pappegaay met een lange Staart , zwart
graauw en zwart gemengeld , de Staart AJ ch-
graauw.
Link&us heeft deezen , uit de Reisbefchry-
ving van den Heer Hasselquist, onderfteld
in Afrika te huisveften. Brisson meent , dat die
Soort
(3)Pftrtacus macrourus niger, Genisnudis, Vertice ci.
joer eo nigrefceate vario , Cauda cinerea, Hasselt It.
VAN DE PAPPEGAAIJEN. 239
Soort van Pappegaay, welke hy noemt Perro- IL
quet Mascarin, en waar van hy het Vaderland Afdeel*
niet wift, fchoon hy den Vogel levendig te Pa- hYqp"d.
rys gezien had ; tot deeze Soort behoore. De stuk.
zyne is wat grooter dan de gewoone Pappe-
gaaijen , hebbende een Staart van vier en een
half Duim : zo dat hy hem groote kortflaartige
Pappegaay noemt. De kleur is donker Afch-
graauw, de Kop en Hals van boven bleeker,
met een zwarten Band om den Bek ; roode Oog-
kringen ; de Staartpennen donker graauw ; de
zydelingfe aan den wortel wit. De Bek is rood,
de Pooten bleekrood 5 de Nagelen bruin.
(4) Pappegaay met een lange Staart , groen van IV.
kleur, de Wangen kaal, de Schouderen hoog- o^Vma-
rood. zoon,
Eenige Pappegaaijen zyn 'er, die men, 't.zy
wegens haare byzonderegertalte^ of om dat zy
uit het zo-genaamde Land der Amazoonen kom-
men 3 dien Naam toe-eigent. Brisson heeft
'er wel zes Verfcheidenheden van, waar onder
die, welke hy noemt Amazoon van Jamaika,
met deeze overeenkomt , als zynde de zelfde
volgens de aangehaalde Schryvers of Autheuren,
Me.eftal heeft deeze den Naam van groene Pappe-
gaay
(4) Pfltracus tnacrourus viridi?, Genis nudis, Humeris
coccineis IViuj. ^Ld.Fr. 2 Ffinacus viridis, Alaium coita
fupeiiore rubenre. Au>R Orn L lï. C ^. Raj. ^At\ 30»
*8i Stoan. Jam. 2. p 297 Pfittacus media: magnitu»
«dinis WlLL. Oru. ui. X. itf.
. l.D&tL. IV. Stvk%
b£® Beschryvinc
II. gaay, met de bovenkant der Wieken rood;
Afdeel. js je allergemeenfte in Engeland , zo
Hoofd- Rajus getuigt , en voerc 'er, niettemin, den
Stuk» naam van Main-Parroty of uitmuntende Pap-
pegaay ; gelyk ook de Heer Linn^eus 'er den
bynaam van de Edele aan geeft. Door de kleur
wordt zy geheel van de Kakatoes afgezonderd.
Het Kenmerk van deeze Amazoon is , vol-
gens den Heer Brisson, dat het groen van on-
deren naar 't geele trekt, zynde de Vederen,
boven op 'tLyf, aan de tippen zwart gerand:
hel Agterhoofd groenagtig Hemelfchblaauw ;
de top bleek geel , de Keel en Wangen ge?el ;
de vyf middelde Slagpennen , uitwendig , van
boven, de helft, van den wortel af 4 rood; de
rand van de Wiek uit rood en geeï gemengeld :
de vier buitenfte Staartpennen , wederzyds, in-
waards, de onderfte helft rood, met geele ran-
den , de andere helft groen met geel bepaald.
Om de Oogen loopt een witte kaale Huid. De
Bovenkaak is rood , blaauwagtig , zwart: de
Onderkaak geheel wit van kleur. De grootte
is als een groote Duif, Zyn Brafiliaanfche ver-
fchilt weinig van deeze , en in alle de andere;
Amazoonen, die hy optelt, is het voornaam,
fle verfchil in de Lyft , hier voor, opgete-
kend. Zy komen allemaal , zo veel men weet ,
uit Zuid - Amerika , en wel meeft uit Brafil of
tiit het Land der Amazoonen.
(5) F*P<
VAtf DE PAfPECAAIJEN, 24!
(5) Pcippcgaay met een lange Staart , groen u#
van kleur, de Wangen kaal, de Slag- en Afdeel,
Staartpennen blaauw , van onderen purper- ^*|\
agtig. . STUK.
v
Zo min als op den Voorigen paft op deezen severvs.
de naam van Kakatoe, en de grootte, die niet Groene rad
meer dan als een groote Duif is, onderfcheidt r
hem van de Weftindifche Raaven ; hoewel dè
Heer Brisson hem, wegens de langte van zyn
Staart, die puntig is, tot de Ara's betrekt , hem
noemende groene Ara van Brafil , onder welken
naam hy door EDwARDslchynt afgebeeld te zyn,
op Plaat 229. De Engelfchen noemen hem,
zo die Autheur getuigt, groene Brafiliaanfchó
Maccaw.
De langte is, van \ uiterfte des Beks tot aan
't end van de Scaart, een Voet en vyf Duimen,
de hoogte, tot aan 't end der Nagelen , omtrent
twaalf Duimen. De kieur van 't Lyf is groen,
doch het Agterhoofd , en een breede ftreep,
die wederzyds langs de Onderkaak loopt , Pur-
peragtig bruin ; de top vaiï 't Hoofd blaauw ;
de randen der Wieken Vermiljoen-rood; de Oog-
leringen Goudkleurig: de Wangen kaal, wit,
met zwarte gevederde flreepen ; de Staartpen-
nen van boven aan den wortel groen , aan de
tippen blaauw, van onderen donker rood. Dc
Bek
(5) Pfirfacus macrourus vïrïdis , Genisnudis, Remigt-
bus Re&ricibusque cocruleis , fubtus purpurascentibus. Mum*
*yCd, Frid, L p. 13.
/
242 Beschryvins
II. Bek cn Nagelen zwart : de Pooten bruin. Hy
.Afdeel, onthoudt zig in de Indien.
VIL
Hoofd- (ö) Pappegaay met een lange Staart, rood van
STUK» ■»
kleur, de Slag- en Staartpennen aan de tip-
Ito**»* Ven Sroen > de Wieken met een Maaüme Vlak.
Roode
Parkiet van Deeze die weinig meer grootte heeft dan de
Bornco. gewoone Parkiet , wordt zeer verkeerdelyk ,
(gelyk alle de volgende langftaartigc van Lin-
njeus ,) Kakatoe geheeten (*). Dc grootte naa-
melyk en de kleur wraakt zulks; gelyk ook de
Staart, op ver naa, de langteniet heeft van die
der Weftindifche Raaven ; hoewel dezelve lang
genoeg is, naar reden van het Lighaam, om hem
van de kortftaartigen , gelyk de gewoone Pap-
pegaaijen zyn, af te zonderen. Edwards heeft
hem derhalve de Scharlakenroods Pappegaay met
een langere Staart, genoemd.
Brisson befchryfe zulk eenen , die door den
Hoog Edelen Heer, Graaf van Bentink, aan
wylen den Heer Reaümür prefent gedaan was,
uit deszelfs Kabinet omftandig. De langte is
agt Duimen zes Liniën, de hoogte zes Dui-
men drie Liniën; de langte van de Staart vier
Duimen, zynde dezelve puntig. De Kleur is
onder aan de Hals en Borft bleeker rood , aan
den
(6) Pfirracuf macrourus ruber, Remigibus Reftrici-
bufque apice viriclibus, Alis macula coerulea. Syfl, Nat*
X. Pfirtacus coccincus, Cauda longiorc. Edw. sAy%
Tab. 175.
(*) Jn her V. Deel der Vitgtzagtt Fethtaddinge* ,
bladz. 167, 168.
van de Pappeg aai jen.