e O Digitized by the Internet Archive in 2014 https://archive.org/details/natuurlykehistor05linn NATUURLYKE HISTORIE O F UITVOERIG E BESCRRTVING DER DIEREN, PLANTEN E N MINERAALEN, Volgens het Samenstel van den Heer J SY SE °V of. Met naauwkeurige Afbeeldingen. ^^^&^«^^^^<>^&^<^^ EERSTE DEELS., VYFDE STUK. Vervolg der VOGELEN. Te AMSTERDAM, By F. H 0 U T T U X N, M D CC LXIIL i é i INHOUD van dit STUK. TWEEDE AFDEELING. De VOGELEN. XXIV. Hoofdst. Befcbryving van de Eigenfchappen der Zwemmende of Water-Vogelen in V algemeen. Bladz; i XXV. Hoofdst. Befcbryving van V Geflagt der Eenden of Eendvogelen , waar ónder niet alleen de Talingen , maar ook de Zwaanen en Ganzen , zo wilde ah tamme , zyn be- greepen. i % XXVI. Hoofdst. Befcbryving van */ Geflagt der Za agbekken, waar onder de Duiker-Gan- zen, die , op een zonderlinge manier, tot den Vifchvangfi: gebruikt worden. — 71 XXVII. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Pappegaay-Duikeren , 7 welk de Alk, , Noordfche Penguyn, Zee»Pappegaay of Lund, Zee-Hen of 'Lom , het Rottetetje den Amerikaan- fchen Reiger ^die Jabiru guacu gebeten wordt. XXXIX. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Nimmerzatten, 7 welk den Amerikaan fchen Pelikaan , Cuiiciica genaamd 9 begrypt. XL. Hoofdst. Befcbryving van 7Geflagt ^/-Réi- geren , waar onder de Kraanvogelen , Oije- vaars" en Butooren , gnlyk ook de Krabben* Eeters en de Egyptifche Vogel Ibis , ah mede de Kroonvogel en Juffertje vanNumidie, begreepen zyn. XLI. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Sneppen , waar onder de Wulpen , Hout- en Poelfneppen, de Tjerk, Giut, enz. XLII. Hoofdst, Befcbryving van 7 Geflagt der Strandlooperen , of Mocras-loopcren ; 7 welk den Kemphaan, Kievit,Tolk,Koet Ple- vier, en andere Joorten van Plevieren, bevat. XLIII. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Plevieren; waar in, bebalve den Goud- Plevier ♦ en anderen , ook de Mornel , Griel en het Mathoen , zyn begreepen. XLIV. Hoodst. Befcbryving van 7 Geflagt ^Klui- ten, genaamd Recurviroftrrc, om dat bun* ne Bek opwaards is gekromd* XLV. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Schol-Aaksteren , anders Oeflervangers genaamd. XLVI. Hoofdst. Befcbryving van V Geflagt der Waterhoentjes, 't welk de Koeten,^ Pou . Ie Sultane o/Purpervogel, en de Scherpwie- ken , genaamd Chirurgyns , bevat. Bladz. 269 XLVII. Hoofdst. Befcbryvixg van 7 Geflagt der Rallen, zo Water als Landvogelen, tot welken de Kirr-Mecuw behoort. 278 XLVM. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Knarshoenderen. 285 XL IX. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Trapganzen : waar in een Omflandig be? igt van derzelver Eigen fchappen : de Qnlleedkun- » dige befcbryving en 7 Gebruik. 287 L. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Struisvogelen , bevattende den Kafuaris , den Amerikaan feben , en den Oo/iindifcben , Dod-Aars o/Eenzaame Vogel genaamd. 298 LI. Hoofdst. Befcbryving vvn 7 Geflagt der Paauwen , zo de gewoone , als de Japan- fche, Chineefchc en die van Tibet. 325 Lil. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Kalkoenen, waarin ook de Bengaalfche, dien men noemt gehoornde Faifant. * 335 LUI. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Paauwiesen. 344 LTV. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Faisanten , waar onder de Tamme Hoen • deren van veelerley Soort , als ook de Poule Peintades , of Guineefche % zyn begrec- pen. 348 LV. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Veldhoenderen, waarin de Ouerhaan, bet Berkhoen , Korhoen , Sneeuwhoen en Hazelhoen , als ook de Patryzen en Kwartels vervat zyn. 391 LVI. Hoofdst. Befcbryving zin 7 Geflagt der Duiven, waarin van hunne flerke Poort» teeling, de Plakkaaten omtrent bet fchie- ten en houden der wilde Duiven in de Nederlanden ; als ook van de Ring en Tor telduiyen, en van het Mofchdiiifjc , ge f proken wordt. 429 * 4 LVIL LVII. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt det Leeurikken, waarin zo de gewoone Ak- ker- , Gras- , Boom- en Veld- Leeurikken , als de Piepcrt, Spipolet, Berg-Leeurik en anderen* Bladz. 460 LV1II. Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Spreeuwen , vervattende zo de gemeene en uitheemfche ah de Water-Spreeuw. 471 LIX. Hoofdst. Befchryving van 9i Geflagt der Lysteren , waar in de Kramsvogel , het Koperwiekje , de Spotvogel , Vliegenvan- ger: als ook de Merels of zwarte Ly/iers. 480 LX. Hoofdst* Befchryving van 7 Geflagt der Kernbyteren, waar onder de Kruisbek, Goudvink, Kardinaal, Groenling, Sene — . — 497 gali , en andere é LXI. Hoofdst. Befchryving van rt Geflagt der Geelgorsen , V welk den Sneeuwvogel , Geelvink, V Weeuwtje, de Ortolaancn, Kardinaalen, enz. bevat, 517 LXII. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Vinken , waarin ook van de Vlaschvinken , Diftelvinken of Putters , Kanarie -Vogels , Sysjes , Bengali's ^;//7/^r^ZingvogeItjes; en van de Moilchen , gefproken wordt. — 530 LXIII. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Kwikstaarten , waar onder de Nagtegaal, Bafterd-Nagtegaal, 't Roodborftje, Paapje, hes Winterkoningjë , Goudhaantje , en vee le andere , hegree pen zyn* 563 LXIV. Hoofdvt. Befchryving van V Geflagt der Meesen , '/ welk de Plakkers , Pimpeltjes , en de Manakyns , zekere Amcrikaanfche Vo- geltjes, bevat. 591 LXV. Hoofdst. Befchryving van '/Geflapt ^-Zwa- luwen , waar onder de Ch in celche , die eet- baare Nesjes maakt. 602 LXVI. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Geitenmelkürën. 614 AANWYZING der PLAATEN, en der Bladzyden , alwaar de Figuur en aangehaald of befchreeven worden. Plaat XXXVII. Af beelding van den Duiker- Gans en andere Wa- ter-Vogelen, tegen over Bladz. 71 Fig. 1 . De Duiker-Gans , langbek. bL 74 — - 2. Het Nonnetje* bL 77 3. De Zee-Pappegaay. bL 85 , 4. De Zee-Hen. bL 88 5. De Onweersvogel» bL 92 6. Het Zee- Paard. hl. 93 ■ 7«De Mage liaan fche Gans. bL 102 Plaat XXX VUL Afbeelding van den Pelikaan, enz. Bladz. 103 Ftg. 1. Een Pelikaan van d$ Philip, pynfche Eilanden. bL 1 1 o 2. De Fregat vogel. bl.111 3. De bruine Gek. bl.i 24 4. De Zuider Penguyn. bLi^i Plaat XXXIX. Af beelding van den KormoraNj enz. — — Bladz. 115 Ftg. 1, De Kor mor an of Zee-Raaf. bL 1 1 5 2. Bajfaner Gans of Jan van Gent. bL 1 2 1 3, KeerkringvogelyPhaëthon. bl'.i2g Plaat XL. Afbeelding van de Dui- kejps, Fuuten, enz. - — — —Bladz. 133 Fig. 1. Groote gevlakte Duiker, bi. 136 2. /^/. ^/ 1 3 8 - — 3. Kuike Gaap» bLi^^ * 5 , PLAaT Plaat XLI. Afbeelding van de Meeu- wen , Sternen, enz. tegen over Btedz. 147 Fig. 1. Bonte Meeuw of Malle mok- ka. M.14S 2. Geftreepte Strontjager- bl,\$2 3. Groots Zee* Zwaluw. bl.\$5 # 4. Zwarte Stern. £/. 158 5. Verkeerd-Snavel. bl.löo Plaat XLII. Afbeelding van den Fla- mingo , Lepelaar en Kroon, vogbl. * — * — — Bladz. 161 Flg. 1. De Flamingo. bl.162 2. De Lepelaar ofSpatelbek.^i.170 3. De Kroon vogel. bl.1%0 Plaat XLIII. Afbeelding van de Reigers, Butooren, enz. — — — * Bladz. 199 Flg. J. De Kwak. bl.200 2. Purpcre Kuif-Reiger. bl.206 - 3. Gevlakte Krabben-Eeter.bLilo 4. 't tVoud- Aapje. bl.2\o 5. De Butooroï Roerdomp.£/.2i 1 Plaat XLIV. Afbeelding van de Wulpen , Sneppen en Ple- vieren. Bladz. 217 Flg. 1. De tFulp van Madagas- kar. £/.224 2. Laplandfche Snep. bLii\ 3, Gryze Koet-Plevier. bl.247 4. Geftippelde Plevier. bl.2$Q 5. Griel of Doornfluiper. bl.26o 6. Mathoen. bl.261 7. Doom ~ Plevier van Senegal, bl.262 Plaat XLV. Afbeelding van de Kluit, het W aterhü entje , de Rall, enz. tegen over Biadz. 263 Fig. 1. De Kluit. hli6^ 2. De Schol-Aakjler. èl.267 3. Het Waterhoentje. bl.111 4. Bruine Chirurgen, bhinj 5. /te//van de Philipp. bl.2%2 6. Kirr-Meeuw. W.283 Plaat XL VI. Afbeelding van den Vogelstruis, Kasuaris, enz. ——-Biadz. 297 Fig. 1. De Ethiopifche Trapgans. A/.297 2. De Fogeljlruis. W.299 3 , De Ka fu ar is. hl, $10 Lett.A» Een Veertje of Pluimpje in de natuurlyke grootte. M313 Plaat XL VII. Afbeelding van de Paaüwen, Faisaisten , Pa- tryzen, — ~— Biadz. 333 Fig. 1. De Paauw van Tibet. W.335 2. Gekroonde Faifant. hl 389 3. Gelaafd Veldhoen. W.409 4. Chineefche Patrys. M491 . 5, Gekuifde Kwartel van Mexi- ko. W.427 Plaat XLVIII. Afbeelding van de Duif , Leeurik , Spreeuw , enz- 1 — -Biadz. 447 F/jg. 1. Blaauw-Kop Z)#;/ van Jamai- ka. #.448 2. Kaapfchc Leeurik. ^ 468 3. Spreeuw van Louiiïan'a. hl, ^6 4. OJfcnpikker. £7.478 Fig. Fig. 5. Zwarte Vliegenvanger, bl.^cjo 6. Bevg-Merel. ^.494 7. Kernbper van Kanada. ^.502 Plaat XLIX. Afbeelding van de Mosschel , Meezen , Vin- ken, enz. tegenover Bladz. 505 F/g. 1. Afrikaanfche Kernbper. bl.505 2.Senegati. bL$og 3. Gekuifde Coliou. bl.516 4. Het IVeeuwt\e* bl.527 5.Poolfche Mees of Hangneft- je. bl.590 6. Manakyn roodkopje. bl.601 7. Z)^/^/>ofGeitcnmelker^/.6i5 Deeze Afbeeldingen der Vogelen zyn , even als die van 't voorgaande Stuk , altemaal gebragt op nagenoeg een vierde van de natuurlyke hoogte en breedte , be- halven die van de XXXVIIlfte , XLIIfte en XLVIfte Plaat, welke men genoodzaakt is geweeft ongevaar de helft meer te verkleinen. DRUKFEILEN. Bladz. 38, regel 20. Voor geeven 'er. Lees geeft men 'er. 42, regel 12. Voor de Ben. Lees de Bek. 43 , op de kant. VoorConre-Pieds* LecsCouvre-Pieds ■ 149, regel 23. /^oorStaartpennen. Lees Pooten. 1 196 > regel 6. Voor van Padden. Lees van Stinken. de Padden, BESCHRY VING DER DIEREN. ^^^^^^^^^^^^^^^^ TWEEDE AFDEELING, De VOGELEN. XXIV, HOOFDSTUK. De Eigenfcbappen der Zwemmende of Water» Vogelen in 't algemeen. Hunne menigte in 't Noorden. Plakkaaten omtrent de Vogel- kooien in de Nederlanden. ^«4*^ K maak van dit Tweede Stuk der Vo- § I § gelen , 't welk het Vyfde van myne Be- «è*^^ fchryving der Dieren is, een aanvang met den Derden Rang van Linnjehs , waar toe ik ben gevorderd. Deeze Rang bevat de zodanigen 9 welker Eigenfchap het is in 't Wa- ter te Zwemmen, en deswegens kunnen zy bil- lyk begreepen worden onder den Hoofdnaam van Zwemvogelen. Hunne Pooten zyn daar toe op een byzondere wyzegefchikt, de Schen- kels platagtig en kort ; de Vingeren of Toonen met een Vlies te famen gevoegd en daarom, van fommigen , gewebd geheten of gepalmd, welk laatfte overeenkomt met het Latynfch i, di Et, v. stwk, A woord 2 Eigenschappen der jt# woord palmati , en de gclykheid derzelven met Afdeel. de Palm van eens Menfchen Hand uitdrukt* XXIV. Hierom heeft Klein ze door den naam van stuk. " Pcdmipedes onderfcheiden , waar van hy drie Familiën of Gezinnen heeft, Moehrinc be- grypt hun onder den algemeenen naam van Hy- dropbila , dat is , Waterminnaars ; doch men vindt 'cr onder, gelyk de Ganzen en Meeuwen, die zig ongclyk meer in de Lugt ophouden dan in 't Water, en 't is bekend dat anderen, die geen Zwempooten hebben , niet minder Liefhebbers zyn van zig in 't Water te was. fchen en te dompelen; gelyk men dit in de Duiven dagelyks waarneemt. Anders zou men hun, met de Ouden , gevoeglyk kunnen noemen Water -Vogelen; waar onder zy egter de Stelt- loopers , met regt , ook begreepen hebben. "Eigen- De bekwaamheid om te Zwemmen onder- fchappen. f^j^ ^m je Vogelen van deezen Rang. Hoe- wel men 'er onder vindt , gelyk de Meeuwen , die dit niet doen , zyn 'er wederom anderen , die zelfs onder Water duiken , met hun geheele Lyf, en deswegens Duikers genoemd worden. Zy munten, in 't algemeen, door deeze Eigenfchap boven de andere Vogelen uit, en in 't Vliegen fchieten de meeften niet by hun te kort. Vee- ien wel is waar, gelyk de Eenden, zyn zwaar Vm Vlagt, doch anderen, gelyk de Fregat- vogel, tarten de aller vlugften. De Natuur, willende zig alles ten nutte maaken en tevens alle Dieren voorzien met de noodige Werktui- gen Zwemmende Vogelen. 3 gen tot hun beftaan , heeft de genen , die, vol- if. gens de wyze Ichikking van den Schepper , de AFÏ>EEt" Koft moeiten zoeken in het Water, niet alleen daar toe bekwaam gemaakt, maar zelfs met stuk. Wapenen voorzien om zig te redden ; daar de andere Vogelen hun Graf vinden in dat Ele- ment. Tot loopen ondertuffchen op het Land , daar zy geen verre Togten te doen hadden, zyn veelen niet zeer bekwaam* De meefte Water- Vogelen onthouden zig, Menigte in zo 'tfchynt, in de Gemaatigde Lugtftreek en'tNüorden* zelfs Noordelyker; hoewel 'er, miflchien, naar den Zuidpool toe niet minder zyn. In de Moeraflige deelen van ons Nederland en van Engeland, zyn 'er een groote menigte. Tot dezelven behooren ook de Strand- Vogelen 5 waar van voorheen gefproken is, en die het voornaamfle Onderwerp uitmaaken van dien ge* vaarlyken Vogel vangft in Noorwegen (*). Op eenige Eilanden van Schotland onthoudt zig daar van een verbaazende menigte, zo dat de Inwooners byna daar van alleen beftaan kun* ncn. Harvejüs fpreekt van zeker klein Ei- landje, genaamd Bajfe of Bqfs> in de Fortb of Golf van Edenburg in Schotland ; dat eigent, lyk een hooge Rots is, van ongevaar duizend Scbreeden omtreks, 't welk hy bczogt hadt* De Oppervlakte van hetzelve , (zegt hy) is* 55 in de Maanden Mey en Juny , met Neften 9 3, Eïje<* (*) 2ie hetlV.STUK deezeA7^. Hlflork bladz. 4. *f Deei% V. Stuk, A 2 4 Eigenschappen der IL 3? Eijeren en Jongen , byna geheel bedekt , zo Afdeel. ^ jat men naauwlyks een Voet verzetten kan , Hoc)fH' " ^°11(ier 'er op te trappen , en de Vogels stuk. 5j zweeven 'er, in zulk een menigte, om heen, „ dat zy, gelyk een Wolk, de Lugt , zelfs mee „ heldere Zonneichyn , verduifteren ; maaken- ,3 de middelerwyl zulk een Gefchreeuw , dat 3, men de naby ftaande naauwlyks kan hooren „ fpreeken. Indien gy de onderleggende Zee van deeze Rots , als van een hoogen Tooren „ of (teilen Muur , befehouwt , ziet gy dezelve 5, aan alle kanten bedekt met duizenden van „ zwemmende en hun Aas zoekende Vogelen , 5, van veelerley Soort, en wederom 3 het Eiland 33 rond vaarende , vertoont hetzelve zig , door 3, de veelheid van Vogelen, die in de Kloven 3, en Gaten neftelen, (zynde niet minder, dan 3, de Sterren in eene heldere Nagt, ontelbaar ,) 3, even als een groote Byënkorf. 't Is onge- 3, looflyk , welk een voordeel uit het verkoopen 3, der Vederen en Eijeren , ja ook van de o- 3, verblyfzels der Neflen, welke tot Brandftof 3, dienen , door den Eigenaar jaarlyks getrok- „ ken worde van die barre Rots. Het Eiland 33 vertoont zig fchemerwic, daar het nogthans beftaat uit een bruinen ja zwarten Steen , 3, welke met een witte Korft, als van Kryt, ,3 is overtoogen ; gelyk blykt aan den Voet, ^ alwaar het van de Baaren befpoeld wordt y „ en daar de Steen zyn natuurlyke bruine kleur 3, heeft. Die Korft is ongetwyfeld afkomflig Zwemmende Vogelen. 5 „ van dcweeke Vuiligheid der Vogelen, diezy if# „ loozen , en firekt daar na , wederom , als eene Afdeed „ Krytagtige ftoiFe , toe vorming van den Dop [_j0q^V* „ van 't Ey. Geene dier Vogelen zyn Inboor- stuk. „ lingen van deeze Plaats: zy komen 'er alleen „ om te broeden, en vertoeven 'er, als in een „ Herberg, zo lang toe dat de Jongen in (laat ,, zyn om met hun weg te vliegen (*) " : aazende middelerwyl, waarfchynlyk, op Sprot en jonge Haring, Miffchien komen deeze Vogelen van de Noordfche Kult, alwaar 'er, gelyk wy gezien hebben, in zulk een menigte zyn, die Strand- vogelen genoemd worden (f) , beftaande meeffc in wilde Ganzen en Eenden , Lommen , Raads- heeren , Pappegaay-Duikers en Meeuwen , of an- dere Zwem- Vogelen ; hoedanigen 'er op Ys- land, aan Groenland, in de Straat Davis, de Hudfons-Baay en andere Noordelyke Streeken , ook menigvuldig gevonden worden; die hunne Neflcn maaken op ontoeganglyke plaatfen , in de Kloven van 't Gebergte of op Klippen , om die voor 't Wild Gedierte te beveiligen , zo 'c fchynt. Iets dergelyks heeft ook in andere Wereldsdeelen plaats : want , by voorbeeld , wordt aan de Kufi: van Afrika, niet ver van Goeree, een Rots gevonden, welke men , we- gens (*) JDe Generat. ^Animal. Exercit. XI. (f) Als vooren bladz. 5. h Diex, V. Stuk, A 3 6 Eigenschappen der IL gens de kleur door de menigte van Vogelftront, Afdeel. hec befcheeten Eiland noemt. XXIV. j^.jen vangt in Straat Davis de Berg-Eenden stuk?" vvel met Vallen, gelyk de Voflen, doch ge- Vangft der meenlyk weeten de Inboorlingen die Gevogelte Urn?***0* mcc Pylen uic hunDe Schuicies te fchiecen- De v/ilde Eenden worden in Moeraffige Landftree- ken , aan de Ooftzyde van Engeland , gevangen met dergelyke Netten , als die men te Lande tot den Patryzen-Vangfl: gebruikt. Eenige hon- derd Schuitjes komen, als 't in de tyd is, daar toe by een. Op de ondiepe Zandplaaten , daar 't Wier groeit, tuflehen Wieringen , Tellel en Vlieland , in de Zuider-Zee , wordt een menig- te Ganzen, Eenden, en dcrgelyk Watergevo- gelte gevangen met Slagnetten, die ongelyk grooter, doch anders op gelyke wyze als de Vinken- en Leeuriks-Netten zyn toegefteld , 't welk men dompen noemt. De Dompers zitten , op eenigen afftand van het Net , in een Schuit- je, dat vaft legt, aan de Trekiyn: inmiddels zyn ?er eenige Vogelen, die men Baanzwem- meis of Roepers noemt , met Touwtjes onder Water vaft gemaakt, die dcor hun gekwaak de Vogelen , welke uit Zee komen aanvliegen , by hun lokken, om te aazen op i^t Zaad van 't Wier. Wanneer nu de wilden neergeftreeken zyn, wordt hun het Net over 't hoofd gehaald door den Domper , die dus dikwils honderd Vogelen op éénen Dag meefter wordt. Vogel. De gemeende manier om 'c Waterge vogel te, Zwemmende Vogelen. 7 dat by zulke menigeen in de groote Steden ver* jf# tierd wordt, te vangen, is door middel van Afdeel. Vogelkooien. Men vindt er in dat gedeelte van 't Engelfch Graaffchap Lincoln , 't welk stuk. wegens zyne laagte Holland geheten wordt, veelen , die 'er verhuurd worden voor vier- of vyf ho iderd Ponden Sterlings , dat is over de vier- of vyf duizend Guldens, in 't Jaar. Ook zyn zy menigvuldig in \ Graaffchap Cambridge; wordende uit eene Kooy, niet ver van de Srad Ely, als 't in 't Saizoen is, doorgaans drie duizend koppels Eenden, in een Week, naar Londen gebragt. t In de Vereenigde Provintiën,doch inzonder- Plakkaaten heid in Holland en Weftfriesland , worden ins- fr*anrt °™*de gelyks Vogelkooijen gevonden. De Koning Nederlan- van Spanje , in 'c jaar 1567 , by Plakkaate hec ftooren der Vogelkooijen in de Nederlanden verbooden hebbende , fielden de Staaten van Holland, in 't jaar 1585, voor altoos en by forme van eeuwigen gebode vaft , dat niemand -j by of op vyf honderd Roeden naa omtrent de Vogelkooijen of Driften , noch in of omtrent de Kreeken , Killen ? Rivieren en andere Wate- ren , daar op of aan loopende , noch op eenige Werven daar omtrent gelegen , eenige lange of kor* te Roers of Boffen lojfe fchieten, noch op de Schutten kloppen , de Zeilen fchudden of over werpen , noch eenig Geluid of Getier mag maaken, waar door het Gevogelte verjaagd of geftoord zou kunnen worden > op de verbeurte 1. Dm. y. $tu&» A 4 van Eigenschappen der IJ; van de Bullen of Roers en eene Boete van tien Afdeel. Qaidens : verbiedende tevens ook alle Voge- Hoofd' 'aars 5 metter lanêcr Lyne of met Vogel-getowwe , stuk. op 500 Roeden van eenige Vogelkooijen ofte Driften te mogen komen leggen ; en eenen ie- gelyken op eenige Ryswaarden , Rietvelden of andere Ruychte , te jieecken met Netten ofte an- derfins eenig Rayd - Vogel te jagen ofte vangen : ten zy dat zy 't Recht van de Vogelery in Pagt hebben of anderzins, en hun zulks door de Ei- genaars van die Waarden of Rietvelden was toegedaan ( * ). Dit Plakkaat is naderhand *verfcheide maaien , zo ten opzigt van den ver- dronken Waard van Zuid-Holland en den Lan- de van Stryen en Putten , als in 't algemeen vernieuwd; gelyk ook in het Plakkaat en Or- donnantie op de Houtvefterye en Jagt, van den jaare 1684 , over Holland en Weftfries- land,het zelfde wordt vaftgerteld, en het Re. glement zyner Doorlugrige Hoogheid van den 3 Aiigiifliis 175Ö5 yexbie it het befchadigen der Vogekooijen of Driften en het verjaagen van 9t Gevogelte, over Holland en Weftfriesland in 't algemeen uitdrukkelyk; zynde het tevens aan niemand geoorlof i Eendvogels te fchieten , dan volgens de Plakkaaten (f> Op Wier. waarden mogtcn in 't geheel geen Vogelaars gaan Vogelen, volg( as Plakkaat van 1547. De {*) Grcot Vlahhaatbt k I. Deel bladz. 1302. (f) Zie de NeiUrL Jsarbuekm van 't jaar 17JO» iladz, 1077, Zwemmende Vogelen. 9 De menigte van Vogelkooijen , die , in den n aanvang der voorgaande Eeuw , reeds , in Hol- Afdeel, land waren aangelegd, en de benadeciing der jJ^V* Gras. en Koornlanden door de tamme Eenden , stuk. die in dczelven tot het vangen der wilde Een- Bepaaling den, Smienten , Talingen en ander Water-10 Hoiiand« Gevogelte, werden gebruikt, gaf Prins Mau- rits aanleiding , om, als Gouverneur , in den jaare 1604, by vernieuwing van 't Keizerlyk Plakkaat van 1550, te ordonneeren en vafl te ftellen; dat niemand binnensdyks eenige Vogel- koêy zou mogen opegten , ten ware hy daar ter plaatfe zo veel Lands hadde , dat zyne Nabuu- ren 'er niet door benadeeld konden worden, ter beoordeeling van de Hooge Overigheid ; en alle de genen die geen agt Morgen Lands by een hadden, zouden haare Kooy moeten afbree- ken , indien dezelve binnen tien Jaaren was op- geregt. Alle Kooyluiden moeften de Eenden opgejloten honden in de Zaaytyd en Maaytyd: dat is van half Maart tot het begin van Mey en van half July tot den eerften Septem- ber (*> In de Provintie van Utrecht is het ook niet in andere geoorlofd nieuwe Vogelkooijen aan te leggen ^Provmriea* zonder de toeftemming van de Regeering. Men magze niet berooven , ftooren , noch op den af- ftand {*)Gr.PUkktb.I Deel. bladz. 1308. Zie ook her gedagre Plakkaat op de Houtveftery en Jagt # van 'r jaar 1684. IV. Deel bladz. 526. I. Deel, y. Stuk, A 5 io Eigenschappen der jj. itand van tweehonderd Roeden met Bullen fobie» \-dzzl. tcn , op de boete van zestig Gulden : de Wa- Hcwfd tcren> daartoe behoorende , niet vergiftigen of stuk. bederven, op de boete van tagtig Gulden cn arbitraire Lyfftraffe. In Vriesland mag niemand, by de geapprobeerde of gcoktrooijeerde Kooi- jen of Horden , eenig Wild fchicten 9 of op eenige manier zyn Roer loflen , op vierhonderd Konings-Roeden daar omtrent , of dezelven op eenige manier ftooren of berooven , op de boe- te van twaalf Guldens en verbeurte van het ge- bruikte Schietgeweer. Ook zou daar niemand voortaan eenige Kooijen mogen maaken, dan na verkreegen Okcrooy , ingevolge de Staats. Refolutie van den jaare 171 7. Het fchieten naar Wild op den gemelden afftand van Kooi- jen of Horden , is in de Provintie van Gronin- gen insgelyks verbooden , op de boete van vjftig Guldens , en verbeurte van het Schiet- geweer (*). De Vogelkooy is een Plantagie van digt Ge~ boomte, hebbendein 't midden een Kom of Vy ver , waar in het tam Gevogelte zwemmen- de gehouden wordt en gevoed met hun gewoo- ne Aas, Aan de Kom zyn vier of zes Slooten, die krom loopen en naauwer worden naar 'c end, alwaar zy met een Prieel van groente zyn overdekt. Het alleruitcrfte end van de kromte is (*) Zie de Nedtrl Jaarhoeken van 1750. bladz. 474» cn 1412. als oolv van 1752, bladz. 134& Zwemmende Vogelen. ii is een Fuikswyz' Nee , dat met Hoepels wordt uitgefpanncn gehouden , en het Net breidt zig Afdeel, uit lan°;s een Gewelf van Boogen , die aan het XXIV. _ . " . _ T, Hoofd- Prieel fluiten. De tamme Kenden, in t mid- STÜI^ den, weeten door hun Gekwaak de wilden, die over de Boflchagie vliegen , aan te lokken, zo dat dezelven in de Kom neerftryken , al- waar een Houten Vlotje dryfe met Hennip- zaad, 't we!k voor hun een zeer lekker Aas is. Wanneer men dus een menigte wilde Eenden in de Kom heeft , worden zy in de Slooten gelokt door middel van dat Vlotje en door de tam gemaakte van hunne Soort, zonder dat zy eenig gewag verneemen ; dewyl de kanten van de Sloot zeer digt bezet zynmetStroo-Schutten. Een Hondje, daar op geleerd, weet, door zyn fpringen over kleine Schutjes, deeze wilde Een- den zagtelyk voort te lokken, tot dat zy, den Man agter zig ziende, vol fcbrik opvliegen, en tegen 't Gewelf (luiten , en eindelyk , aan 't end een uitgang meenende te vinden , in de Fuik gevangen raaken. Men noemt dit Gevogelte Ruid- of Ruigw- Gebruik. gelen > wegens het ruijen of veranderen van Veeren, dat een groote ruigte maakt, en eea zagt Dons in Bedden en Kuffens uitlevert. De bereide Borftvelletjes dienen tot een zagte ver- warming en befchutting van tedere Deelen. Hun Vleefch is taaijer, geiler en zwaarder te verteeren, dan dat van de Landvogelen in 't algemeen. ldku V.siu*. XXV. HOOFD- 12 Beschryving Afdeel. XXV. XXV. HOOFDSTUK. Hoofd. stuk. Befchryving van 't Geflagt der Eenden of Eendvogelen, waar onder niet alleen de Talingen , maar ook de Zwaanen en Gan- zen , zo wilde als tamme , zyn begreepen. Zwaanen- Jagt en Zwaanen-Driften in de Nederlanden. Hunne Langleevendheid , Voort- teeling en Gebruik. Verhuizing der Ganzen tegen den Winter, naar 't Noorden. Zon- derlinge Eigenfchappen van de Vogelen , die het Eiderdons uitleveren. Het ruijen der Eenden > hunne Smaakzenuwen ; enz. Rang- TT Et eerfte Geflagt , in de Rang der Z zyn van den La- tynfchen afkomftig : dus noemen hem de Spaanichen Cifnc > de ItaÜaanen Cino of Cigno9 de Franfchen Cygne; maar de Engelfchen vol. gen den Hoogduitfchen naam Scbwan, noe- mende hem Swan , het jong Cygnet , en den wilden Zwaan Elk of Hooper. In Switzerland wordt deeze Vogel Oelb , Oelbs , of Elbs gehe- ten , en in Poolen Labec , in Sweeden Swan* Woon- Deeze Vogelen onthouden zig in verfcheide deelen des Aardbodems en zy fchynen Trekvo- gelen te zyn. By de Ouden waren twee Ri- vieren van Alle vermaard wegens de menigte van Zwaanen,die op dezelven zwommen. Vol- gens Plutarchüs fchynt , in zyn Leefcyd , het Vleefch derzelven geen ongewoone Spyze te zyn geweeft. Wanneer, voor eenige Jaaren, in Ooftindie Schepen werden uitgezonden , om het Zuidland te ontdekken, zo vonden die, al- daar, op zekere Rivier een menigte van Z waar- Ben , waar van zelfs eene levendig te Batavia gebragt werdt. Dezelven verfchilden alleenlyk van de Europifchen door hunne graauwe kleur* Op dc Rivieren van Lapland zyn zy in de Zo- mer- plaars. dër Eenden, 15 mertyd overvloedig, zo Liisnjeus meldt, en na men vindtze ook in Noord-Amerika. Afdeel* Het Plakkaat van den Koning van Spanje, jf^J^ van 't jaar 1559, verbiedt, uit aanmerking dat STÜK# de Sminen en Duiven niemand fchadelyk zyn> Zwaan* als ook , op dat de Swaneryën en Duivenvlug- ten zyner Vafallen en Onderdaanen niet mogten vernield of verdempt moorden ; het fchieten van oude en jonge Swanen of Duiven met Boffen of met Bogen , als ook dezelven met Netten en an- dere Injlrumenten of Honden te doen Jagen ofte byten ; en voorts , dat men ook geen Swanen Eieren of Jongen rooven mogt op de verbeurte , de eerde reize van XXV Caroli Guldens van 20 ft. 't ft uk, en van XXX dito Guldens de tweede reize, benevens arbitraire Straffe (*).• Vervolgens werden zy, in de Plakkaaten van Prins Maurits gegeven , in 't voorfte der Ze- ventiende Eeuw, gelyk gefteld met de Gan- zen , Eenden , Duiven en andere Vogelen , wel- ker Neften men niet berooven noch de Ouden of Jongen vangen of dooden mogt , in de Wa- teringen , Vyvers , Vogeleryën , Driften of Duifhuizen , der Ingezetenen van 5t Graaffchap van Holland (j). In het Plakkaat op de Hout- veftery en Jagt, van 't jaar 1684, worden de wilde Swanen geteld onder het vliegend Wild of Edel Gevogelte, dat men niet fchieten , van- gen <*) Groot Plakkaatboek I Deel. bladz. X300, (f) 't Zelfde, ibid. 16 Beschryving II. gen of ftoorcn mogt, 't zy in de Veenen of Afdeel. 0p an(jere plaatfen , waar zy zig gewoonlyfc Hoofd- ophouden > °P c^e Boete van twintig Pond , 'c stuk. eiken reize, en die eenige gemerkte Zwaanen Zwaan, fchoot, zou dubbele Boete verbeuren (*). In 'c hernieuwde Plakkaat der Staaten deezer Pro- vincie, van den jaare 1700, wordt in'tbyzon- der agt genomen op het dagelyks komen Schieten met Schuitjes op de Zanden en Slyken in Zuid- holland , by de Vogelkooi]' en , mar de Svoanen , die zy Deenen noemen (f). In voorgaande Plak- kaaten , omtrent dit zelfde Onderwerp , waren deeze Zwaanen Deern genoemd ge weed. Tamme ^n de Nederlanden bevindt zig een Ras Zwaanen. van tamme Zwaanen , die als Eigendommen van Steden en Hcerlykheden , of van zo- danigen , het Regc aan welken om Zwaa- nedriftcn te houden behoort , worden aange- merkt. In Zeeland mag iedereen Zwaanen houden, die honderd Gemeten, dat is vyf- tig Morgen Lands heeft, in céne Parochie. In Holland moet daar tóe het verlof der Staaten verzogt worden. Voorts ftaan 'er de Zwaanen onder het toezigt van eenen Pluimgraaf, die van het opneemen of ophaalen derzelven de Boe- te trekt, volgens de Regten der Graaf lykheid. Geen Zwaanen-Eijeren mogen worden opgeno- men, en wiens Hond een Zwaan doot beet, die verbeurde tien Pond, en moeft den Hond de Voet (*) Zie Gr. PUkkaatb. IV. DEEL. bladz. 531. (jj 't Zelfde, bladz. ƒ41. b e k Eenden. 17 Voet afgcflagen worden , op de Boete van zes ij# Fond(*> De Weftfriezen fchynen zig daar niet AfdeeU aan gehouden te agten (f). Egter mag , volgens de gemelde Flakkaaten, niemand, in degeheelë STUK. Provincie , de Zwaanen , zo min als Ganzen , 2'wdhnt Eenden, Duiven en ander Gevogelte, dat aan Partikulieren toebehoort, fchieten , dóoden of befchadigen. In Gooyland is zulks , zo ten op- zigt van Oude als Jonge , wilde en tamme Zwaa- nen , verbooden op de Boete van 50 Guldens, de verbeurte van het Roer en arbitraire korrektie (t). In 't Slicht van Utrecht mag nierhand ee- nige Zwaanen-Neften berooven, met Pennen ftcekën, of anderszins, de Zwaanen en derzel- ver Neften befchadigen , op eene dergelyke Boete en Straffe, volgens de nieuwe Ordon- nantie zyner Hoogheid, van den jaare i75o(§> Tegen de verfloöring van de Stads Zwaanendrift zyn byzondcre Plakkaaten. De Zwaanen md- gen van niemand, oud of jong, met flaan ofte werpen, tóehkfen van Honden, of in eeniger- ley andere wyze , verftoord , verjaagd of doof het berooven dqr Nèften en het breeken der Eijeren benadeeld wórden , op Lyfftraffe of an- ders , naar goèddünken van den Regter (|). Daar is (*) Van Zurck, Codex Bataiu*. p. tioo. (j) Bent, Verhand, van 't J«£t-l{egt der IVeJffriez^ Hoorn 1761. bladz. 120. (\) Groot PUkkaatb. IV. D bladz. 540. (§) NederL Jaarb. van 1750. bladz. 1412. (|) Zie 't Utrechts PUkkaatb. bladz. io6x« 1 Dtst, V. Sïük. B ï8 Beschryving ( jr# is een Opzigter van de Stads Zwaanendrift, die Afdeel. c|e Zvvaanen merkt met het Stads Wapen om* j^q^* den hals, dezelven by beflooren Water ophaak stuk. en verzorgt; moetende Jaarlyks , ter bekwaa- Zwaan. nier tyd, de Zwaanen plukken en de Vcercn getrouwelyk bewaaren, als ook van de zoda- nigen die fterven of verongelukken , brengende de Veeren den Burgemeefteren 't huis'. Zwaanen- In de Prövintien van Vriesland en Gronin- gen zyn ampele Reglementen op de Zwaanen- Jagt, welke in de laatftgemelde aan alle de genen , die het Regt tot de Jagt hebben , vry flaat , mids zy dezelve op jonge Zwaanen niet oefenen voor den 15 September, en in Vries- land niet voor den 1 Oktober. Die Zwaanen Jaagt om de Pennen te fchieten vervalt in Boe- te: zo ook die eens anders Zwaanen benadeelt, mids dezelven gemerkt zyn, of die Zwaanen , te broeden zittende, ftoort, at ware het op zyn eigen Land ; doch dan komt hem van elk paar Zwaanen een Jong toe of een Ey; an- . derszins moet de Eigenaar der Vogelen hem daar voor een Gulden betaalen. Geen Vogelaar mag oude of jonge Zwaanen dooden, fchieten of vangen , die bolfiaart of aan de Vleugels ge- merkt zyn, op een Boete van drie Goud-gul- dens in Vriesland , ten profyte van den Eige- naar; doch in de Provintie van Groningen is zulks verbooden op een Boete van vyfentwin- tig Guldens, en zes Guldens ten voordeele van den Eigenaar , voor ieder Zwaan. Daar- §3- der Eenden. tg en- boven mag niemand wilde of onbekende ut Zvvaanen merken , zo hy tot de Zwaanen-Jagt AfdeeU XXV niet is geregtigd (*> Hoofd» Dit alles wyfl de voortrefFelykheid der Zvvaa- stuk. nen aan , die inderdaad de grootflen niet alleen , Zwaan. maar ook de fchoonften zyn van onzeZwemvo- Voortref, gelen en zo fchoöti , dat de Oudheid hun het Voorregt heeft vergund om den Wagen te trekken van de Godin der Liefde. Jupiter nam de geftalte van een Zwaan aan, wanneer hy Leda liefkoosde. De kleur van deezen Vo- gel wordt aangehaald als een voorbeeld van de volmaakfte blankheid. Ook is de Minnaary der Zwaanen opmerkclykcr wegens haare groot- te en fchoonheid; alzo zy,, na de Paaring, zig dompelen en by herhaalingen , al fpeelende* elkander vervolgen , gelyk de andere Water* vogelen. Men wil , dat de Ouden het maak- zel der Vaartuigen van den Zwaan ontleend hebben. Wanneer zy in Switzerland op eenig Meir zig vertoonen , wordt dit gehouden als een Voorteken van ftreüge Vorft. In Vrankryk plagten zy weleer zeer in de mode te zyn : men zag de Seine, zo boven als beneden Parys-ü bedekt met Zwaanen , waar van tot onlangs ze- ker Eilandje , daar men hun opvoedde , den naam gevoerd heeft. Tegenwoordig worden 'er nog veelen gehouden op 't Kanaal van Verfailles, te (*) Zié de Nederl ^ddth. van 't jaar 1750, bhót^jj, # Sn van 1752, bladz. 1347. I. Deel. Y, StlK. B 2 20 BESCHR YV1NG Afdeel te ^*r^c'5 Amraii ca in andere voornaarrï*' XXV ' Scecicn » tot Plcifier dei* Inwooneren. Hoofd- ^e Zwaan is een voorbeeld van deftigheid stuk. in *t zwemmen , en van moedigheid in zig te Zwaan, verdedigen , inzonderheid als het op de befcher- fciMppen. ming dcr Jon§en aankom:, welken de Ouden in den hoogden trap beminnen. Anders zyn zy gemeenzaam en komen wanneer zy geroe- pen worden : gelyk zy ook , des Winters , uit de hand worden gefpyzigd met Roggenbrood en Haver; by Zomer zoeken 2y voor zig zelf de Boft aan Kroos en Waterplanten of kleine Vifchjes en Infekten, gelyk de Eenden. Zy broeden maar eenmaal 'sjaars , in de Voortyd, leggende vyf of zes Eijeren, waar op zy om- trent twee Maanden zitten , eer de Jongen uitkomen. Zy willen zindelyk gehouden , doch niet opgeflooten zyn. Men zegt dac zy , vlie^ gende , 't welk zy altoos by troepen doen , de Koppen leggen op elkanders Staart. Onder de Eigenfchappen der Zwaailen is van ouds de Langleevendheid geteld geweeft. Willoughby fpreckt vaneen ZwaaO * die drie- honderd Jaaren geleefd zou hebben ; jElia* nus melde van tweehonderd Jaaren. Hoewel, nu, het een en andere ongeloof baar fchynt, gelyk Aldrovandüs zeer wel oordeek ; zo kan men egter niet twyfelen of zy komen wel eens tot honderd Jaaren Ouderdom. Immers , om de bewyzen niet ver te zoeken ; ik vind aange- tekend, dat 'er in den jaare 1672 te Alkmaar eea der Eenden. 21 een Zwaan ^eflorven zy , van honderd-en-twee Jf jaaren oud: op zyn Halsband ftondt het jaar- Afdeel. getal 1573 (*> /XXV. Deeze Vogel was, wegens het zingen in °^vk^ zyne Sterfuur, by de Ouden aan Apollo toege- Zwaan. wyd, Zulks niettemin , hoe algemeen ook ge- loofd wordende en verbreid onder den naam van 't Zwaanen -Gezang , wordt van Scaliger en anderen als een fpoorloos en ongerymd Ge- voelen aangemerkt (f). Sommigen in tegen- deel, en wel onder de Schryvers van de voor- . gaande Eeuw, gelyk Wormius en Bartholi- küs, beveftigen deeze Eigenfchap, Zy bren- gen het wonderbaare Geftel van de Lugtpyp in deeze Vogelen, omtrent gelyk die der Kraa- nen en Ganzen, tot een bevvys by (j), en waarom zou een foort van piepend Geluid niet, by het fterven , plaats kunnen hebben in de Zwaanen , daar men de Eenden , zelfs na hun- ne dood , kan doen kwaaken (§), De grootte en geftalte van deeze Vogelen is Geflaltc. te bekend om eene befchryving te vereifchen. Linn^us (telt, zo 't fchynt,dat 'er geen wee- zentlyk verfchil tuflchen de wilde en tamme Zwaanen zy: egter zyn zy duidelyk genoeg van elkander te onderfcheiden, Die Sneeuw- witte (*) K**»$ Medenblik, bladz. 88. (f) Smids, ^Aanttk. op de Vertaal, van Ovidius Minne- di&ten door Valentyn, 7 {t) Charleton. Onomaft. Zoicon. p. 97. (§) Vergelyk het voorg. Stuk deeaer Natt f/tJlorh * |>ladz. 30. B E S C H R Y V I N J II. witte kleur, welke de tammen zo doetuitmuq- Afdeel. ten | js in (je wilden graapwagtig op de Rug ea XXV. aan de Vlerken : ook zyn zy een weinig klei- Hoofd- stuk. ner ^2n ^e tamme • 1T,aar het voornaame onder- icheid beltaat in de Bek. De tamme Zwaa- ncn hebben op het Grondituk van den Bek , die geheel rood is, een zwarte Vleezige bult, voor- waards geboogen : die bult ontbreekt in de wil- den, welke den Bek aan 't end zwart, voor \ overige geel hebben , en die geele kleur (trekt zig uit tot aan de Oogen , maakende we- derzyds eene kaale geele plek. Voor 't overi- ge is deeze bult in 't Wyfje der tammen zelfs kleiner dan in 't Mannetje , 't welk ook een weinig grooter is van Lyf. De jonge Zwaa- nen zyn , gelyk iedereen weet , graauw en hebben den Bek loodkleurig blaauw , met de tip zwart en een zwarte ftreep aan beide zy- den. Gebruik. Deeze laatften leveren een lekkere Spyze uit, doch die komt zelden, dan op de Tafels der Grooten. Het Vleefch der Ouden is taay en naauwlyks verteerbaar. Het Zwaanen-Vet wordt gehouden voor een kragtig Middel, in- zonderheid tot vermindering van de Aambeijen en tot verzagting van ue Huid : ook om de vlakken van 't Aangezigt te verdrj ven. Van de Veilen wordt tegen de Kwaaien, die uit Koude zitplaats in 't Lighaam genomen hebben , met yrugt gebruik gemaakt. Met de Vceren wor- den 'er Brafelctten voor de Dames van vervaar- digd * der Eenden. 23 digd , die zeer zagc zyn. De Slagpennen leve- jj ren ons het algemeene Schryftuig uit* en het Afdeel. Dons dient tot eene zagte Legerftce. XXV. Hoofd- (2) Eend die den Bek half-Cylindrifcb heeft , STUK- aan 't grondfluk bultig. CygLdes. Zwaangans. Deeze Vogel , die wat grooter dan een Gans - is ^ wordt van de Engelfchen Zimangans gehe- ten, en fomtyds ook Spaanfche of Chineefche Gans ; onder welken laatften naam Frisch 'er een naauwkeurige. Afbeelding van gegeven heeft. Hy gaat met den Hals uitgerekt, op een defti- ge wyze, als de Zwaanen. De kleur is van bo- ven grys- bruin van onderen wit; aan den wor- tel van den Bek heeft hy een Vleezige bult, die Oranje-geel is, en een hangende Kwab aan de Keel. Van den Kop naar de Rug loopt een bruine band : de Keel en Borft zyn vaal , de Staartpennen gfysbruin met wie gerand. Tuf- fchen de Oogen heeft hy een witte ftreep. De Pooten zyn roodagtig en de Bek in fommigen zwart, in anderen Oranje-kleur. Zulk een Zwaangans heeft de HeerBaissoN Moskovï. levendig waargenomen in de Koninglyke Dier-rc[ie' gaarde te Verfailles. Linnjeüs zegt , dat men hem in (2) Anas Roftro femicylindrico bafigibbo. Faun. Suite, 89. Anfer cygneus Guineenlis. Raj* ^Ay. 138. Will. Oruith. 275*. Anfer cygnoides. Alb, ^Ay. I. p. 89. T* 91. b. Anfer, roftro femicylindrico atro 3 bafi gibf>öa minor. Anfer Chinenfis. It. Wgoth. 145-. Anfer Mofcho- viticus. Alb. sAv. II. p, 83. T. 91. 92. !• Deel. yf Siv*% B 4 *4 Beschryving II in Swecden , als een uitheemfchen Vogel, n^- Afdeel. houjc en aldaar noemt Turkichen of Siberifchen Hoofd ^ans- mc{'kt als een Verfcheidenheid aan, stuk. c]en Oojlerfchen. die de Moskovifche Gans is van Albin en weinig verfchilt van den Guineefchen 5 dan dat dezelve een weinig grooter is. Men vindt denzelven in Moskovie. HL (3) Eend die een opgewipten Bek heeft, hei Tadorna. J/borboofd famensedrukt , het Lyf wit met B< andgans, Tn 11 plakken. Veelerley naamen voert deeze, die van Clü- sius Brandgans wordt geheten. De Engelfchen noemen hem Sbeldrake of Burrow Duck en fom- tyds Berg- Ander zegt Rajus; gelyk de Duit- fchers hem Berg- Endten of Fishtr eiber noemen, de Sweeden in Gothland Jugoas. By deFran- • fchen heet hy Tadorne, naar den Latynfchen naam Tadorna , of Cbenalopex naar het Griekfch, waar mede de naam Vulpanjer overeenftemt , die 'er aan gegeven is , om dat hy in de Kony- nen-Holen en Kloven der Rotfen , als de Vos- fen, neftelt. Hy onthoudt zig op de Zee - Kus* ten van Europa , en wordt aan de Ooftzyde van Engeland zeer veel gevonden. De (3) Anas roftro fimo,Fronre comprelYa, Corpore aibo rariegato., Syjl. Nat. X. Anas aibo vari*£>ara , Pedtori^ jjateribus fenugineis Abdomine longitudinaliter cinereo* maculato. Faun. smc. Anas Tadorna di&a. It. Scan. 212. * lt. Wgoth. 214. Tadorna f. Vulpaofer. Will. OrnitK 278. T. 70. 71. Raj. *Av. 140. Vulpanfer. Al», t/fa. I p. 90. T. 94. Brandgans. CLus. Exot. 368. Hoofd- stuk, der Eenden. 9,5 De grootte is tuffchcn een Gans en Eend. jj Pe kleur is wit, doch die van den Kop en bo- Afdf.el, yen-Hals groenagtig zwart: ook heeft hy over T^xv- 't Lyf, van vooren, een breeden roffen band; pp de Wieken een Goud-groene vlak , met oe- nen weerfehyn van zuiver Koper kleur. De Bord en Buik zyn met zwart gefprenkeld; de Staartpennen wit, doch de twaalf middelften met zwarte tippen. Op 't grondftuk van den Bek is een Vleezige bult , als in de Zwaanen. Dus wordt van den Heer Brisson zodanig een Vogel uit het Kabinet van Reaümür bc- Ichreeven en afgebeeld, die naar weinig groorcr was dan een gewoone Eend. Die , welken Linnjeos in Gothiand waarnam, fchynen een weinig roodagtiger te zyn geweeft; doch hy hadc 'ex het Mannetje niet gezien , 't welk de In- wooners zeiden dat veel fraaijer was gekleurd. Hy merkt aan , dat de Pluimagie van deezen Gans zeer zagt is, gelyk die van den Eider» Vogel. (4) Eend met den Bek aan 't gröndjluk bultig IV en famenge drukt , een zwarte gevederde Kiel 9tye&*l*iis» Sierlyke den Kop grysagtig. van Kana- da. Deeze wordt van de Engelfchcn genoemd de graauwkoppige Eendvogel, nicttegenltaande hy veel* (4) Anas Roftro bafi gibbq comprefïb ; Carina penna- ce i ni^ra , Capire canefcente. Mus. ^Ad. Fr II. A- jias Canadeiifis, Capite grifeo coeruleo. Edw. *Av. 15-4. X. 154. I. Deu. V. Stuk. B 5 v 26 Beschryving veel groocer is dan een Eend. Brisson noemt hem de Eend van deHudfons-Baay enEövvARDS de Kanadafche. Hy is aanzienlyk wegens zyne kleuren, die van zwartagtig bruin opwaards naar Purper trekken; zynde de Kop, van boven, bleek blaauwagtig Afchgraauw. Voorts heeft hy drie zwarte Streepen op 't Voorhoofd, twee aan de Keel en zwarte kringen om de Oogen , zynde de zyden van den Kop bleek groenagtig , de Keel , Hals 9 Bord , een vlak op de Wieken en aan de Stuit wderzyds , Sneeuw-wit : de Staartpennen donker- bruin. (5) Eend die zwartagtig is , met een vlak ag- ter de Oogen en een Jlreep op de Werken , wit* 't Is deeze die van de Franfchen la grand* Macreufe en in Sweeden Swaerta genoemd wordt, by de Engelfchen de groote zwarte Eend , hoe- wel hy in grootte naby komt aan een Gans, De Kleur van het Mannetje is zwart, die van het Wyfje bruin : het eerftgemelde heeft een bult aan 't grondfluk van de Bovenkaak. Zy onthouden zig in de Zee en op de Rivieren van Europa, (6) Eend (5) Anas nigricans, macula pone Oculos lineaque Ala- rum albis. Syft. Nat. X. Anas Corpore obfcuro , macula alba pone Oculos , lineaque alba, Fa»n. Suec. 106. Ita Gotl. 215. 271. Anas fera fufca. Jonst. *A*. T. 44. A- nas niger. Will. Orn* 278. T. 10. Raj, *Ay< 14*. der Eenden. 27 (ó) Eend die geheel zwmt is , met het grond- II. [tuk van den Bek bultig. Afdeeu J XXVr Deeze wordt in 'c Franfch la Macreufe, en Hoofd- van de Engelfchen, in de Provincie van York, STUK# Scoter geheten. Het Wyfje is ook bruin: de jv^/*. Staart eenigermaate Wigswyze. Men vindtze Zwarte, menigvuldig in de Moeraflen van Lancas- ter, zegt Rajüs, die aanmerkt, dat deeze Vo- gel van alle andere Eenden verfchilt , doordien hy de Bovenkaak aan 't end niet genageld heeft en een zeer groote bult boven de Neusgaten, van een gefcheiden door een geele Streep. Zy onthouden zig ook in Lapland en in de Noordzee. (7) Eend, die den Bek halfCylindrifch heeft, het Lyf van boven Afcbgraauw, van on~ Gans. deren bleeker , den Hals gejlreept. De Nederduitfche naam Gans zal , zo wel als de Hoogduitfche GanJJ en Ganfer , af komftigzyn van den Latynfchen naam Anjer, dien de Spaan- fchen met hun Ganfo navolgen en de Engelfchen mee (6) Anas tora nigra, Bafi roftri gibba. Syft. Nat. X. Anas niger minor. Will. Ornith. z%o. T. 74. Raj, *Av. 141. (7) Anas Roftro femicylindrico , Corpore fupra cine- nereo fubtus pallidiore, Collo ihiato. Fattn. 6 nee, 90 a. Anfer ferus. Gesn. ^v. 150. Aldr» Ovn> I. 19. c, 18. Will. Orn. 274. T. 69. Raj. *A*. 136. b. Anfer do* mefticus. Gesn. 141. 'Will. Om, 273. T. 75. Raj. kAv* 136. c. Arrfer Canader.fis Mens maculatus. Edw. 1*3. T. 153. . J» Dell. V* Stuk, Bbschryving XXV Hoofd- stuk. Gans» II. met hun Goofe. De Franfchen noemen het Man* Afdeel. netje jars ? iiet Wyfje Oye en het jong Oyfon; de Italiaanen Papera en de oude Ganfen Ocba , welken de hedendaagfche Grieken China heeten , van het oud Griekfche woord Cbeen , dat een Gans betekent. De Ganzen kunnen zo wel op 't Land als ip 't Water leeven , en loopen taarqelyk vlug ; zo dat menze , by troepen , wel vyftien uuren gaans voortdryft, gelyk de Kalkoenen. Zy leeven zo wel van Graanen als van Gras en Krui- den. Het Bilfemkruid en de dolle Kervel is voor hun een Vergift, als mede de bittere A- mandelen , gelyk voor ander Gevogelte. Twee Mannetjes Ganzen zyn genoeg voor zes of ze- ven; ja, zo fommigen zeggen, wel voor der- tig Wyfjes. Zy vliegen troepswyze en in eea driehoek, gelyk de Kraanvogelen. Het fchynt dat de Ganzen ook taamclyk langleevend zyn. Om niet te fpreeken van tagtig jaaren , van welken Ouderdom Wil- loughby fchryft dat zyn Vader een Gans ge- zien hadt, die in geenen decle was verzwakt, en welken men dooden moeft om het kwaad dat hy aan de jonge Ganzen deedt. Doktor Schültz verhaalt , dat een Gans , die Sneeuw* wit was van kleur, zynde een Mannetje, twin- tig jaaren oud , opgevoed werdt door de We- duwe van een Advokaat en Burgemeefter van Thorn. Deeze was zeer vlug en fterk, gebie* dende de troep der andere Ganzen altoos, en paar* 1 vendheid. DÈR ËENDEN. 2# paarde met de Wyfjes : ja fcheen nog IT> veele Jaaren te zullen leeven (*). Afdeel; Geen Gevogelte fchynt meer onderhevig te fcyn om Wanfchepzels voort te brengen , dan dit; STUK# ' Het Landvolk kent, aan de grootte en figuur Qans. der Eijeren, de zulkeri, waar uit die Monfters, Misge- . boortetié moeten voortkomen, en verwerptze als tot broeden onbekwaam zynde. Aldrovandüs heeft ons, behalve de befchryving der inwendige dee- len van den Gans, de Afbeeldingen gegeven van verfcheide zulke Misgeboorten: te weeten: i. van een Gansje met twee Koppen óp één Hals, met vier Pooten, en vier Wieken: 2. van een Gansje met twee Halferi en twee Ly- ven: 3. van een Gans met vier Pooten, dien hy verzekert te Bononie gezien te hebben , en welke verfcheide Jaaren hadt geleefd. De Gans verfchilt, zo Rajus aanmerkt, van Wildé den Zwaan , doordien hy kleiner is en den HalsGanzetf# korter heeft. De wilde Gans is van boven Afchgraauwagtig bruin , met de f anden der Ve- deren bleeker ; van onderen witagtig en aan den Buik Sneeuw-wit: de Staartpennen zwartagtig, üitwaards en aan de tippen met witte franje; de buitenften wederzyds geheelenal wit. Men vindt 'er, by Frisch, een naauwkeurige Af- beelding van: die, welke Johnston heeft, i$ van Aldrovandüs ontleend en gebrekkelyk. De Bek is , van den wortel tot het midden de lang- (*) Ephem. Nat. Cnrfofor* Ana. VI. Obferf. 169. 1. Drkl# Y. Stvil» 0 30 Beschryving U# langte, zwartagtig, voorts Saffraangeel en aari Afdeel, het end zware. Plee ongevederde deel der Poo- XXV. ten, de Voeten en Vingeren ,zyn Oranje-geel, Hoofd- . . , "XT- , stuk. doch de Naêelen zwartagtig. Gans. ^e Ganzen zyn Trekvogelen ^ dat is, zy ver- Hunne huizen jaarlyks uit het eene Land in 't andere. Verhuizing. £y onthouden zig voprnaamelyk in Lapland , zegt LiNNiEtis : zy komen in 't Voorjaar en gaan te- gen den Winter weg (*). Om die reden, waap fchynlyk , heeft hy den bruinen gevlakten Gans van Kanada ook tot deeze Soort betrokken. De gemelde Verhuizing wordt zelfs van Kèein er- kend, doch deeze merkt aan, dat de wilde Ganzen, die men in Poolen heeft, geen Groen- landfche Ganzen zyn , alzo dezelven in 't Voor- jaar aldaar over dc Ooft- Zee komen, 'er den Zomer doorbrengen , voortteelen en niet dan in de Herfft naar 'c Noorden vertrekken. Ik zie niet van wat kragt dit bewys zy ; te minder daar Catesby aanmerkt , dat de meefte Watervoge* len van Europa, in 't Noorden gebooren zynde, ook weder derwaards, als naar hunne voornaam- fte Verblyfplaats vertrekken (f). En , men be- hoeft niet te vreezen , dat zy in 't koude Sai- zoen aldaar geen Water vinden zouden : want ik vind aangemerkt, dat in de harde Winters van de Jaaren 1709 en 1740; toen de geheele Ooft-Zee zodanig was toegevrooren * dat men over (*) Fauna Succic. p. 32; (f) Zie de Uitgezogte Verhand. V. DeeL. bladz. 66, Ganzen dér Eenden. gt over dezelve, als langs een gebaanden Weg, j£ van Koppenhagen naar Dantzig reisde; de me- Afdeel, nigte van Zwaanen en andere Watervogelen, TT^XV- Hoofd- aan de Kufl van Noorwegen, alwaar de Win- STUK# ter zagter is dan in Duitfchland ; zelfs in de Ha- Gans. ven van Bergen, die toen onbevrooren was,by uitftek groot ware. Dus vinden deeze Voge- len, door een loótere ingeeving der Natuur, hun behoefte in een Gewefl,daar de grootfle Philofooph hun die niet raaden zou te zoeken : zy vinden in 't Noorden het open Water, dat hun in 't Zuiden ontbreekt (*). De tamme Ganzen zyn ruim zo groot als de Tamme Wilden. Hunne kleur is verfchillende, gelyk die van alle tamme Vogelen byna. Sommigen zyn geheel wit; anderen van boven Afch- graauw ; anderen bruinagtig ; anderen bont , doch van onderen wit: de Bek en Pooten in de Jon- gen geel , in de volwaffenen rood; doch de Na- gelen altoos zwartagtig. Men vindt 'er ook die gekuifd zyn. Het Mannetje is van deWyf- jes te onderlcheiden aan zyne lange Pooten en Hals : als men het by den Kop grypt maakt het een yzelyk Gefchreeuw , doch de Wyfjes hou- den zig ftil. Die kortft van Pooten zyn en zwaard van Buik , worden als de befte Leg- Ganzen aangemerkt. t'Onregte heeft men de Ganzen voor bot van aart I. Deel. V. Stuk. 3^ Beschryving II. aart gehouden : zy zyn waakzaam , los van Afdeel. slaap, ontwaakende door het minfte Geraas. Hoofd- Sommigen hebben daar uit opgemaakt , dat zy stuk. ten minfte zo bekwaam als de Honden zouden Gans. zyn , om eene Landwooning te bewaaren ; de- ivyl zy een groot Gerugt maaken , zo dra zy iets ongewoons hooren. Een berugt Voorbeeld wordt daar van bygebragt in de Romeinfche Hiftoriën; dat, naamelyk, de Ganzen het Ka. picool voor overrompeling behoedden , terwyi de Honden geen Onraad vernomen haidden. Ook is 't bekend, dat zy zig tegen iemand, die hun te Lyf wil, met flaan eri byten wel dapper wee- ten te verdedigen, 't Is zeker, zegt Lêmeky , da: deeze Vogel leerzaam zy : want ik heb 'er één in een Rad zien loopen, om het Spit té draai jen , gelyk een Hond. Zo op de Koorn- Akkers, als in de Moestui- nen , doen de Ganzen veel Schade , wanneer men 'er geen zorg voor draagt, Hunne Drek wordt gezegd zo fch'crp te zyn , dat dezelve het Gras dood byt, daar hy konit te vallen. Ondertuflchen trekt men , niet alleen in Enge- land en Vrankryk ; maar ook in onze Provinciën, veel voordeel van deeze Beeften , die men ge- makkelyk kan houden , indien men flegts een Rivier, Vyver of Sloot, by zyne Luflplaats heeft. Het Wyfje legt driemaal 's jaars , tel- kens tien of twaalf Eijeren; zo dat zy meer dan dertig Jongen kan voortbrengen. De Broed- tyd, die dertig Dagen duurt, begint in Maart eö der Eenden. 33 en eindigt in Juny. Indien de Eijeren telkens jj# worden weg genomen , zo gaat zy met leggen Afdeel. voort, en lege 'er dus fomtyds wel tweehonderd T^v* 5 ö , Hoofd - m één Saizoen. stuk. Gemeenlyk egter houdt men de Ganzen naa Gans, om de jongen te mefteu, die dan als vette Gan- Hetmcfte* zen , gelyk zy waarlyk zyn, vertierd, en veel- al, gebraden zynde, gegeten worden. Men laatze op de Koornlanden loopen,na denOogfl, als wanneer zy 'er nog genoeg uitgevallen Graa- nen vinden , die anders verboren zouden gaan. Zonderling is de manier van deeze Vogelen te meden. Men maakt een Deeg van Tarwe- of Gerfte-Meer met warm Water , en daar van worden hun ronde balletjes in de Keel gefto* ken , driemaal 's daags , met eenig Zand. Men höuJtze zonder beweeging , zetze op een don- kere en naauwe plaats, fteekt hun de Oogen uit, flopt de Ooren toe, bindt of fpykertzè vaft: ja fommigèh hangenze op, en dus krygc een Gans wel eens een Lever van vier of vyf Pond zwaar. De zulken, die rrien overhouden wil , wor- Gebruik* den tweemaal 's Jaars , in 'c Voorjaar en de Herfft, geplukt, om de Veeren, die ook een zeer zagt Dons zyn , en men trekt hun leven- dig de Schryfpennen uit de Vleugelen. Hes Vleefch is voor zwakke Maagen wat zwaar en dikwils te geil : vooral dient een gemefte Gans niet te jong te zyn noch te oud : dat van de wilden is gemakkelyker te verduwen en ruftri l. Deel, V* Stük. C 550» 24 Bëschryvïng II. zo fmaakelyk. De Eijeren geeven een grof Afdeel. Voedzel , en zyn beter tot druif gebakken dan Bootd Smookt. Van de Ganzen-Bouten worden Ge* stuk. rcgten toegemaakt y die by fommigen zeer in Gans. agcing zyn. Bet Vet. In de Geneeskunde wordt het Ganzen-Vet voor zeer verzagtende , verdunnende en oplos- fende gehouden. Het bevordert uitwendig dc Ettermaaking en inwendig maakt het zagtelyk weeklyvig. De kleine Kinderen kan men doen afgaan , door hun den Buik daar mede te be- flryken. Het is van een wonderbaar gebruik tegen de Lammigheid en opkrimpingen der Ledemaaten, tegen het ruifchen der Ooren : ook dient het tot verzagting der Aambeijen, der barfting van hec Vel door Koude , tot geneezing der Winterhielen , en tot voorkoming van de Pokputjes. Het komt in verfcheide famenge- Itelde Zalven. De Drek fchynt bezwangerd te zyn met een Armoniakaal Zout , 't geen dezel- ve fterk Pisdryvende , en Afzettende ten op- zigt van de Maanftonden , maakt. Hy wordt: als een byzonder middel tegen de Geelzugt aan- gepreezen. De Drek. In de Duitfche Verzamelingen (*) wordt van Doktor Grügerus een Waarneeming byge* bragt , uit welke blykbaar is 9 dat de Ganzen- Drek met Water van den Gezegenden Diftel gemengd en vervolgens gedeftillcerd zynde 9 een (*) Ephcm, Nai, Cwiofon Deo 2. Aan. VL p. 102* der Eenden. 35 een uitmuntend Middel zy tegen de Derden- n, daofe Koorts. Men geeft 'er twee of drie On- Afdeel* een van , twee Uaren voor de aankömfl, in: dit doet den Lyder fterk zweeten , en men her- stuk» haalt zulks , des noodig zynde , twee of drie Canu maaien. Ook wordt de verfche Drek , van jon- ge Ganzen , in de Maanden April en Mey ge- deftilleerd , om het Oogwatertje te bekomen van Keizer Maximiiiaan, dat zulk een aanpry- zing heeft tot opheldering van 't Gezigt , om de verduifteringen en vlakken van den Oogbol te verdryven en tot geneezing van veelerley Kwaaien van dit deel; mids men 'er, drie of viermaal 's daags , eenige Druppelen van in 'c Oog doe. (8) Eend9 die Afcbgraauw van kleur is > voor vut. _ rr . Erythrofah op den Kop wit. lloodpoot. Deeze, die by Clüsius onder den naam van Helfinger Gans is voorgefïeld, om dat hy in Helfingie , een Landfchap van Sweeden , ge- vonden wordt, is door Rodbeck afgetekend. Brisson meent, dat het de zelfde zy als de graauwe gevlakte Kanadafche , dien Edwards de Spotter noemt, welken Linn^us, als eene Verfcheidenheid, betrokken hadt tot de voor- gaande Soort. Hy noemt hem de wilde Noord- fche Gans. De witte plek op \ Voorhoofd on- der- (fc) Anas cinerea, Fronte alba. F>wnt Suec.yi* Anfg£ Hfclfmgicüs. Clus. Exot 368. 1. Dilyl Y,Stuk. C 2 36 Bëschryvinc II. dërfcheidt hem van de andere Europifche wilde Afdeel. Ganzen ; gelyk ook de zwarte Vlakken aan den Hoofd en ^ roo^e P°oten- ST7L f " (9) Eend die bruin is , met de Kop en Hals Canadenfis. zwart , den Keel wit. Kanadafche ' Gaiis. Deeze wordt, door de Engelfchen, de Gans van Kanada geheten. Hy verfchilc , in grootte of gedaante, weinig van de gemeene Ganzen, doch is wat langer van Lyf. De jStaart bertaat ook, gclyk in dezelven, uit agttien Beftuur- pennen. De kleur van het Lyf is graauwagtig, van onderen wit, gelyk die der Europifche wilde Ganzen ; doch het zwarte van den Hals en Kop , waar hy het witte van de Keel zeer' af (leekt, onderfcheidt hem daar van volkomen. 3C« (10) Eend die grys is , van onderen wit , met ^Uauw^' de deh Vederen der Vlerken 9 en de Rag van Vlerk. agteren, blaauwagtig. Deeze, die ook in Kanada woont, wordt van Brisson de wilde Gans van de Hizdfons-Baay ge- heten. Edwards noemt hem , de Kanadafche met blaauwe Vlerken, Hy is van boven en aan de Borft donkcr-bruin , van onderen wit met bruin (9) Anas fufca , Capite Colloque nigro , Gula alba, Syft. Nat. X. Anfer Canader 70. f 1. 8c T. 71. f. 3. Raj. sAv. i^.T.io. Catesb. Car I. p. 92. T. 92. Edw. 151. T. 151. (10; Anas grifea , fubtus alba, te&ricibus Alaryn* Dorfoque poftico coerulefcentibus. Syfl Nat. X. Anfes Cauadcrifjj, Alis caeruieis, Edw. *^f>.ij2» T. 253, 1 der Eenden. 37 bruin gefchaduwd; de Kop en Hals wit ; de jjm top van 't Hoofd rosagtig ; het bovenfte van Afdeel. den Hals zwartagtig gevlakt; de Stuit bleek TTXXV- Hoofd** blaauwagtig Afchgraauw; de Staartpennen don- stuk. ker-bruin met Afchgraauvve randen ; de Kop en Pooten rood, gelyk in de Noordfche Ganzen, waar mede hy ook in grootte nagenoeg over- eenftemt. (11) Eend die bruin is9 met de Kop, Hals en xï. Borjl , zwart , een witten ring om den Hals ^rnuU. hebbende. Aan deeze Soort van Ganzen, die men ook Ringel- Ganzen noemt, wegens den witten Ring, dien zy om den Hals hebben; wordt van de oude Schryvers de naam gegeven vaa Boom-Ganzen. Die naam is af komftig van hec zonderlinge denkbeeld, 'c welk fommigen ge- had hebben aangaande hunnen oorfprong. Vin- dende, naamelyk, een Soort van Schulpen, met Vliesagtige Halzen gehegt aan blokken Houts of Boomtakken aan de Kuften van den Noorder-Oceaan , en dikwils in het Zee- Wier, daar deeze Vogelen hun Aas zoeken ; waren zy van verbeelding ? das die derzelver Eijeren zyn mog- (11) Anas fufca, Capite, Collo Pe&oreque nferis^CoI- hri albo. Syfl. Nat. X. Anas Capite Colloque nigris. Faun. Branta f. Bernicla. Gesn. ^Ar. 110. Aldr. Om. 1. 19. c. 23. Jonst. ^Ay. T. 49. Will. Om. 274. 275, T. 10. RAt. 137. Valent. Mm. 49^ Aye, ^Ay. L p 89. T. 93. U Desl. V. Stuk. C 3 38 Beschryving H. mogtcn: tc meer, om dat die Schulpen zekere Afdeel. Hairagtige Vezelen uitgaven, welken men voor stuk. Onder de Ouden heeft Clusius reeds de Rt'f-Gatj. ongerymdheid van dit Gevoelen aangetoond. Men weet thans, dat die Schulpen , by den naam van Ganzen-Moffel bekend 9 een Infekt bevatten, 't welk eenigermaate naar een Mos- fel zweemt (*); doch niettemin behouden dee- ze Vogels den naam van Bernache by de Fran- fchen en van Bernacle by de Engelfchen , in 't Lacyn Bernicla, afkomftig van de Bernakel. Schulpen; ten ware die van deeze Vogelen hunnen naam mogten hebben ontleend. De Schotten , aan welker Kuften en Eilanden de. zeiven veel voorkomen , noemenze Claikgees of Clakgofe, de Ieren Roclgees en by ons, alwaar zy ook jaarlyks, op de Waard- en Wiergron- den , by Wieringen cn Teffel , menigvuldig zyn, geeven 'er den naam van Rotgans aan wegens hun Gefchreeuw, 't welk naar rod of rot gelykt. Deeze Vogels worden in Noorwegen Fager- Gids of ook Ur-Gias geheten, om dat zy zigin de Uren, dat is Steenhoopen onder de overhan- gende Rotfen, en aan 't Sirand onthouden. De plaats > daar zy overwinteren, fchynt onbekend tc (*) Zie het II. Deel der Uii*ezo£te Verhandel, bladz. 3F76- ea vergelyk de tegenop. St. van Schotland, hl- 548» der Eenden. 39 te zyn : zy komen iri April, en men ziecze n. niet langer dan toe in 't laatft van September. Ai?D£EL* XXV Zy trekken , zo 't fchynt, over S weeden heen , ó6ofd#, naar 't Noorden. De onderaardfche Holen , stuk, waar in zy hunne Eijeren leggen , hebben twee Uitgangen ; zo dat menze niet ligt daar in be- trappen of levendig vangen kan. Sommigen hebben opgemerkt dat het Wyfje , wanneer hec zig de Eijeren ontneemen laat , van het Man- netje vreezelyk met de Wieken wordt geflagen. Zy is gemakkelyk daar van te onderfcheiden , dewyl zy geen Ring heeft om den Hals. De Bernakels zyn veel kleiner dan een Gans Rjngei. en 't Mannetje is merkelyk kleiner dan het W yf je , Gana* Men vindt 'er onder , die alleen maar zwart en wit zyn ; doch anderen hebben een fierlyke ver- fcheidenheid van kleuren, wit, blaauw, bruin en zwart; zynde op den Kop groenagtig , met den Bek en Pooten bruin. Deze laatften fchynen eigentlyk die genen te zyn , welke de Engelfchen Brenta noemen of Brandgoofe , de Franfchen Cravant ; doch Charleton dagt reeds ; dat zy de zelfden als de Bernakels of Rotganzen waren , die den Bek en Pooten zwart hebben (*). Zy verdienen , zo wel als die, den naam van Ringel- Gans, (*) Onomajh Zokon* 2« Diit, v. SïUKi C 4 (12) Eend 40 BESCHR YVINQ H. (i 2) Eend met een rolronden Bek, het Wajch, Afdeel. . „ k'i ' . ra agteren in tweeën gej pleeten en rimpelig. XXV. Hoofd- jj de Engelfchen wordt deeze St. Kuiterts- STUK. J 0 XII Eend of Anas Farnenjis geheten, om dat hy Molitjjima. by ons nergens, zegt Rajus, dan op het Ei-" .>* en de stois* Engel fchen Shoveler , de Fraofchen SoucheU Men vindt 'er ook, onder den naam van jDwf£- fche Pelikaan en Zee-Faifant, melding van ge- maakt by de Schryveren. Rajus merkt hem aan als een der fchoonft gekoleurde Eenden. Deeze Vogel is een weinig kleiner dan een Hok-Eend. Het Mannetje is van boven groen- agtig zwart, van onderen Kafianie-bruin : het heeft den Kop en Hals Goudgroen, met een tveerfchyn van Violet-kleur ; den Borft van bo- ven wit, met zwartagtige halfmaanswyze vlak* ken gefprenkeld : de bovenfte dek- Vederen der Wieken zyn blaauwagtig Afchgraauw: het heeft een Goud-groene Vlak op de Wieken, met een weerfchyn van zuiver Koper- kleur , en boven met een witte ftreep : de agt middelfte Staartpennen zyn in 't midden bruin , aan de randen witagtig. Het Wyfje is van boven bruin , met roffe randen der Vederen : van on- deren vaal, met bruin gevlakt; voor 't overi- ge als het Mannetje. Zy hebben beiden den Bek aan 't end breed, als een Lepel uitge- hold, met kleine tandjes, als van een Kam, ge- rand. De kleur van den Bek is zwart; die der Pooten , welke korter zyn dan in de ge- , woone Eenden, hoogrood of Oranjekleur. Zy ï. ÖEIL. V. STVK. 48. ËESCtfRYVlNG t|, Zy onthouden zig in de Moeraiïen en hieeü Afpeel. aan je Zeekuft van Europa. XXV. Hoofd- (17) Eend met een paarfcbe Vlak op de Wie- ken, die wederzyds zwart is en daar buiten XVI ï. Fiatjryn. wit , de Borfi rosagtig. chos. Breedbek. Deeze wordt van Brisson voor het Wyfje van den voorgaanden gehouden. Aldrovaindus onderfcheidt 'er hem van door de geele Poo- $ ten; 't welk insgelyks plaats hadt in degene, die door Rüdbeck" in [Sweeden was gefchil- derd, welken hy noemt Rivier-Eend, met den Bek groenagtig , de Pöoten rood. Egter wordt die, van Linnjeüs , ook tot deeze Soort betrok- ken, xviii. (13) Eend met eenrojje Vlak op de Wieken * kocjpr?" zwart en wit gerand. By de Schryvers is déeze bekend onder den naam van Anas Strepera; de Duitfchers noemen hem Schnarr- of Scbnatter-Endte , of ook Lei* her'; de Engelfchen Godwall of Gray ; de Fran- fchen Cbipeau. Van de wilde Eenden worden fom- (17) Anas macula Aiari purpure 1, urrinque nigra alba-- que, Pe£tore uiFefcenre. Faun. Sttec. iO}. Anas plaryr- hynchos, Pedibus luteis. Aldr. Orn. L. 19. c. 32. Will« Orn. 284. Raj. Ar. 144. (18) Anas macuia Alarum ruft ,nigra , alba. Faun. Sttec» 101. Anas ftrepera. $esn. ^Av. 121. Anas plaryrhynchos, ïloftro n'^ro &: plano. Aldr. Orn. L. 19 c. 2.2. Raj. ^y. 145. The Godwall or Gray. Will. Orn» 287. T.p. I)ER Ê'ENDEK. 40 fbmmigen zo gemeenzaam gemaakt, dat zy de u anderen van verre aanlokken door hun gekwak, Afdeel. en deeze noemt men Roepers of Baanroepers. Dit bedrog is den Ouden reeds bekend ge- gTU3C. weeft 3 naar 't gene uit den Föeet Alciates blykt. De opgekweekte Lok-Eend , zegt- hy, blaauw van Veeren, gewoon weg te „ vliegen en terug te keeren tot haaren Mees- ter; kwakt, wanneer zy Vlugten ziet van „ dergelyke Eenden in de Lugt, en begeeft „ zig daar by * tot dat zy dezelyen onverhoeds <>, in de Netten geleid hebbe: als wanneer dc „ anderen een groot getier maaken , doch zy, „ haar zelve bewuft van 't misdryf, zwygt. „ Dus belaagt, bedriegt, verleidt die trouw- „ looze Vogel haare Bloedverwanten , om dienft „ te doen aan haare Tyrannen. De Roeper is van boven bruin, met boogs- wyze witagtige ftreepjes ; van onderen wit met graauwe Vlakken : aan de Stuit zwart. De Staart is kort en wit , beftaande uit zeftien Pennen, waar van de twee middelden bruin zyn en lan- ger dan de anderen , die allengs korter worden en dus dé Staart fpits maaken. Op de Wie- ken heeft deeze Eend een glimmend zwarte Vlak , van boven met een rofle , van onderen met een witte ftreep gezoomd , en hier door wordt hy genoegzaam, zegt Rh jus, van alle anderen onderfcheiden. De Bek is vaa boven bruin- Van onderen bleêk-rood , gèlyk oofc I, Di ii. V. Stvk. D • 50 BfiSCHRYVtN* II. ook de Pooten. Hy onthoudt zig in de zoet* Afdeel. \\rateren van Europa. XXV. Hoofd- Eend die voitagtig is , hebbende de Rug* r en Slagpennen zwart > den Kop dik , van boven AlX. BucephaU* en onderen met een glanzige kleur van Zyde. Dikkop. Brisson noemt deezen Winter -Eend , om dat hy zig alleenlyk 's Winters in Karolina ont- houdt: de Engelfchen geeven 'er den naam van Buffels-Kop Eend aan, wegens de dikte van zyn Kop, weshalve ik hem Dik-Kop geheten heb. Catesby hadt 'er den naam van kleiner Eend met een Purperagtigen Kop aan gegeven. In grootte komt hy tuffchen de Hok-Eenden en Talingen. De kleur is boven op 't Lyf wit , onder zwart. De Kop is van een glanzige Goud-groene kleur, met een zeer hel- deren weerfchyn van blaauw en Violet , doch de Wangen, Hals en de dek- Veders van de Schouderen zyn wit. Ook heeft hy een witte flreep,in de langte,over zyneWieken heen.Alle de Slagpennen zyn zwart , de Staartpennengraauw° de Bek Loodkleurig, de Pooten rood. Het Wyfje is geheelenal bruin. Men vindt deeze Eenden 's Winters ia Karolina. (20) Eend (19) Anas albida, Dorfo Remigibusque nigris, Caplre fupra infraqwe tumido Sericco nitente. Syft. Nat. X# Anas minor, purpureo Capite, Catesb, Qr. I. p. 95- X 95". der Eenden. (20) Eend die wit en zwart bont is , met een f£ dikken zwartgroenen Kop , hebbende een wit- Afdeel» te Vlak aan den hoek van den Bek. Homq~ STUK» By de Ouden ftaat deeze bekend onder den xx* naam van Clangula of Kwaker, en fommigen cUngul^ noemen hem Breed-Bek , Zee- en Duikel-Eend.E^dak€r* De Duitfchers geeven 'er den naam aan van Kobel- Endte , Straus-Endte of ook van Weiffer drit Vogel en Klinger , gelyk de Sweeden hem Knu pa of Dopping noemen. By de Italiaanen heet hy Quattf Öchi , om dat de witte Vlakken aan de hoeken van den Bek hem zig doen vertoo- . nen , als of hy vier Oogen had* De Engelfchen noemen hem Gclden-Eije öf Gulden- Oog, de Franfchen Garm. 't Is een Vogel die keurlyk duikelt , om Schulpvifchjes op te zoeken aan de Stranden van Europa , doch die ook in de zoete Wateren ge- vonden wordt , néflelende in hólle Boomen. Hy is kleiner dan een gewoone Eend , kort en dik van Lyf , dik van Kop , die donker of pur* peragtig groen is , met Goud-geele Oogkrin- gen. De Onderhals, Borft en Buik, zyn wit > gelyk ook de middelde Slagpennen , de Staart- pennen zwart, als ook de Bek ; de Pdoten Oranje-kleur. (21) Eend (20) Anas nigro alboque raria , Capite tumido nigre- ?iridi ; ünu Oris macula alba. Faun. Snee. 100. It. 0el9 49» Clangula. Gesn. 119. Alb. *At>. L p. 92.T. 96* Anas plaryrhynchos mas. Aldr. Ornitb. L. 19. c, 42» Will. Ormth. 282. T. 73. Rat. ^A.y. 142. I.Dkel, Y. Stuk. D % I Beschryvins II. Afdeel. XXV. Hoofd- stuk. XXI. Hjèftica, ftraauwe Taling, (21) Eend die bruin-Afchgraauw is , met een' witte Vlak aan de Ooren en op de Vlerken. Catesby heeft deezen de kleine bruine Eend geheten : Bris'son noemt hem de Taling van Karolina. Hy is, zegt deeze Aucheur, een wei- nig kleiner dan onze kleine Taling : het Man- netje i& over 'c geheele Lyf zwart en wit bont; doch het Wyfje donker-bruin van boven en van onderen bleek-graauw. Zy onthouden zig in Karolina, en worden meeft gevonden om- trent den Mond der Rivieren. De Heer Brisson laat hier op volgen de Be- fchryving van een fraaije Taling van de Farc-. Eilanden , welke door den Vlootvoogd Thurot naar Vrankryk gezonden was en thans opgezet mi 't Kabinet van den Heer Aubry bewaard wordt. De Ingezetenen van dat Eiland noemen hem O Edel. Hy is een weinig grooter dan onze groote Taling, van boven zwart-bruin, van onderen wit, met een zwartagtige ovei-. kngfe ftreep op den Kop , die aan de zydea bleek-graauw is , maar wit om de Oogen : het Agterhoofd en de boven-Hals zwart- en wit* bont; de Keel en onder-Hals bruin gevlakt; met een rosagtig bruine Vlak op de Wieken; de vyf buitenfte Staartpennen wederzyds graauw, üitwaards met wit gerand. De Bek is zwart- agtig ' (21) Anas fufcocinerea , macuU Auriura Alaruraqu» alba. Syft. Nat. X. Anas minor tx albo & fulc© variü* der Eenden. 53 agtig en de Pooten bruin, naar Loodkleur trelo ir jfcende. Afdeel. XXV. (22) Eend die zwart is>met den top van 't Hoofd Hoofd- en den Nek wit; een zwarte Vlak op den STUK- Bek agter de Neusgaten hebbende. Pwj)lJu lata. Deeze die ook in Noord-Amerika , en in "t Bril EzvA byzonder in Kanada of aan de Hudfons-Baay huisveft, worde van de Engelfchen Whilk of groote zwarte Eend geheten. Brisson telt hem onder de Macreufes: wy noemen hem, wegens de Vlakken op zynen Bek, de BriUEend. Hy is veel grooter dan de gewoone Eenden , heeft de Staartpennen zwart, de Pooten rood, den Bek Oranje-kleur, doch op ieder zyde van de Bovenkaak een zwarte plek, die een weinig hooger is dan 't overige van den Bek , en vierkant van gedaante. (23) Eend met de Qsgkringen geel en den Kop XXXII. gracutw , hebbende een witte Halskraag. Bwin^cT De naam van Glaitcion is aan deezen Eend reeds toegepaft door de Ouden , terwyl de He* dendaagfehen hem in 'c Franfch Morillon noe- men , in \ Hoogduitfch SchellEndte of Schilt- Ent» (22) Anas nigra,Venice Nuch'que albis*macul3 nïgr^ Roftri poue Nares. Syfi. Nat. X. Anas Canadenfis ma jor niger. Edw. *A*p. iyf. T. 15-5-, (23) Anaa Iridibus flavis, Capite grifeo, Collari albe?. Faun. Suec. 104. Glaucion. BelL. ^Ay. b. Alö^. firn. h I3. c. 3g. \yxLt| Om 231, Raj. h Dï£L, VtSTU^ i) 3 54 Beschutvin o II. Ent, en LoeffeUEndts ; 't welk dc Engelfchea Afdeel. spoon-biiïd Duck uitdrukken. De Swee- XXV Hoofd- ^en noemen hem Brunnacks. Hy behoort on- stlk, der de Breedbekken, en wordt van de Venc- tiaanen > wegens zynen roodagtigen of vaalcu Kop , Capo rojjo geheten. XXIV. Tenelope, Smient. (24) Eend met de Staart eenigermaate fcberp % van onderen zwart; den Kop bruin, bet Voor- hoofd wit. Men vindt deezen by de Ouden genaamd Bofchas en Penelope; welke beide naamen van een duifteren oorfprong zyn. Wat den laatftea aanbelangt ; men wil dat Penelope , de Huis- vrouw van Ulyffes, dat voorbeeld van Kuis» heid, door haare Ouderen in Zee geworpen zynde , van zodanige Vogelen is behouden of opgevoed : de andere zou van een Griekfch woord, 't welk Aazen betekent, afgeleid moe* ten worden. Iri 't algemeen is de naam Flui- tende Eend , om dat hy een fyn en piepend Geluid maakt ; weshalven de Katalogners hem noemen Piula, de Duitfchers Pfeif-Endte, de Engelfchen Whewer of Whijlling Widgeon> en de Franfchen Canard Siffieur. Wy geeven 'er den naam van Smient aan , die van het Hoog- duitfeh (24) Anas Cauda acutiufcula fubtus fiigia , Capite brunneo «Fronte aiba. Fattu. Snee. 105. Penelope. Gesnt^ io3. Aldr Om. L. 19. c, 38. Jonst. Xv. L. 49. Will. Om. 288. T. 72. Raj, >Ay. 146. Anas (illularii* Alb. (25) Eend met een zeer lange fcherpe Staart , die van onderen zwart is ; het Agterhoofd wederzyds met een witte Jtreep getekend. De langte van de Staart , die den naam aaa deezen Eend geeft , heeft inzonderheid plaats in het Mannetje : het Wyfje is ook anders ge- kleurd; zynde van boven zware- en rosagtig bont ; van onderen witagtig met graauwe Vlak- ken. De Engelfchen noemen hem Zee-Faifant, onder welken naam Albin 'er twee zeer fiegt gekleurde Afbeeldingen van gegeven heeft : ook wel Cracker > wegens het Gekraak dat hy met zyn Bek maakt. Anderen geeven 'er den naam van Zee-Vogel aan, om dat hy zig veel aan de Stranden en in Zee onthoudt. Het Mannetje is op de Rug zeer fierlyk gekleurd. De Mexi- kaanen noemen hem Tzitzihoa. (26) Eend met een Wigswyze Staart , de mid- delfte Staartpennen lang, hei Ligbaam graauw3 de Wangen wit. Men kan gevoeglyk den naam van Winter- Eend (25") Anas Cauda aeuminata elongata fubrus nigra , Oc- cipite utrimqué linea alba. Syfl.Nat. X. Anas Cauda cunei* formi acut«. Faun. Suec. 96. Anas Cauda acuta. ©esn. ^y. 121. Will. Om. 289. T. 73. Raj. 156. T. 156. der Eenden, 57 Eend aan deezen toe-eigenen , om dat hy van Jr de Sweeden dus geheten wordt, alwaar hy in Afdeel» de MoeraflTen van 't Noordelyk deel huisveft > XXV. komende in't fcherpfte van den Winter by onsf ^ukT zegt Linn^üs ; van waar is my onbekend. Thans fchynt te blyken , dat hunne eigentlyke Woonplaats op Ysland zy, alwaar men ze Ha~ velld noemt , als ook in de Hudfons-Baay. Zy zyn van grootte als de Pylftaart, en hebben ook de twee middelde Staartpennen by uitflek lang. (27) Eend met de Wieken Afchgraauw en XXVIÏ onzevlakt , de Stuit zwart. Ferina, Refle Onder de wilde Eenden voert deeze den naam Eencle van de graauwe of bruine ; hoewel hy ook Rood-Kop en Rood-Hals genoemd wordt , om dat die deelen Kaftanie- bruin zyn. Sommigen heb- ben hem middeUEend geheten ; om dat hy klei- ner dan de Eenden is en grooter dan de Talin- gen. De Engelfchen noemen hem Pocbard, de Franfchen Millouin. Daar zyn 'er ook, die den naam van Penelope aan deezen toe-eigenen , en hy wordt van de Duitfchers wel Rot-Endt, dat is roode of roffe Eend , geheten. De Bek en Pooten zyn blaauw-agtig. (28) Eend> (27) Anas Alis cioercis immaculatis, Uropygio nigrot faun. Suec. 107 Anas fera fufca. Gesn.^t. 116. Al- £>r. Om. L. 19 c. 40. Will. Orn. 2S8. T. 72, Raj. *sty. 143. Alb. \Ay. II. p. 87. T. 98. I. Deel. V. Sïük. D 5 Beschryving II. Afdeel. XXV. Hoofd- stuk. X&VIII. Ovcrqnedu» la. Winrcr- Xaliog. XXIX. Cf et ca» Schyf- Taling. (28) Eend, die de Wieken groen gevlakt heeft en een witte Jlreep boven de Oogen. Omtrent Straatsburg wordt deeze Kernell ge- hetenen, en hy is, by de Sqhryvers, de eer- fte der Talingen , maar tevens de grootfte; wes- halve hy ook den naam voert van middeUEmd. Sommigen noemen hem Boscas en Phaskas , naar het Griekfch. By de Italiaanen is Cercedula of gcavolo en Garganello ; by de Franfchen Ger- celle of Sarcelle , by de Engelfchen Wigeon* de algemeene naam der Talingen. Zy zyn veel kleiner dan de Hok-Eendcn , bruin van boven , wit van onderen. De witte ftreep boven de Oogen heeft alleen in het Mannetje plaats. De Kop en Hals zyn, in beiden, ros-agtig , met bruine Vlakken: de Bek zwart, de Pootea Loodkleur. (29) Eend, die de Wieken groen gevlakt heeft , een witte Jlreep boven en onder de Oogen. Decze draagt , om dat hy kleiner is , by de Schry- (28) Anas maculu Alarum viridi, linei alba fupra öculos. Faun» ±uec. 108. Kernell. Gf.sn. ^4t. 107. AL. r>n. Om L. 19 c. 33. Querquedula prima. Will* 0 Sor* Entle , Soc* ke 9 enz. De Sweeden heeten hem Aenta , de Polakken Cyranka. Hy verfchilt van den voor- gaanden meeft door de witte ftreep, die hy zo wel onder als boven de Oogen heeft. Van fom- migen wordt hy ook de Franfche Taling gehe- ten. Men vindt deeze en de Winter-Taling in de zoete Wateren van Europa. (30) Eend die bruin is , wit en blaauw bont , XXX. aan de Oor en en Wangen met een dubbelde Gekraagde' ftreep 3 de Halskraag en band om de Borft , w^f™**^^* van kleur. Onder den naam van bruine gevlakte Eend heeft Edwards deezen zeer naauwkeurig be- fchreeven en afgebeeld. Hy is van grootte omtrent als de gewoone Hok- Eenden. Brisson noemt hem de gekraagde Eend van Terre-neuve , alwaar hy gevonden wordt. Dewyl hy zo zon- derling geftreept is en gebandeerd* heeft men 'er den naam van H}ftriotiica of Jan Pottagie Eend, piet onaardig , aan gegeven. ,(31) Eendy (30) Anas fufca,"albo coeruleoque varia, Auribus, Tem- poribusque linea gemina, Collari fafciaque Pe&orali albis. tyft. Nat. X. Anas fufcus maculatus. Edw. +Ay< 99* X. 99. ï Deel V. Stuk, 6ö Beschryvi'ng fl. (31) Eend , die graauw is > met witte Oor en ^ Afdeel. ^ voorfte Slagpennen zwartagtig. XXV. Hoofd- Van Bhisson worde deeze geplaatft onder de STUK XXXj Talingen» om dat hy niet grooter is .dan de Minuta. gemeene Franfche Taling. De kleur is van bo- KJeme ycn donfcd-.bnrii] , van onderen wit , met bleek Amen- ' 1 iwanfche. j&(fc dwarsfireepjes ; de Borfl, Buik enStaart- pennen rosagtig bruin : maar om de Bovenkaak en aan de Oorcn heeft hy witte Vederen. Lin- n&vs twyfelt, of deeze ook het Wyfje van den voorgaanden zy. Men vindt hem aan de Hud- fons-Baay. Aïlerklein- Brisson, by wien deeze de laatfte op één tte Taling. Da hQeft nog een Taling van St. Domingo , zynde by hem de laatfte en tevens de allerklein- üq hem bekend in het gantfche Geflagt der Henden. Deeze is, van >t end des Beks tot aan dat van de Staart, nog geen twaalf Duimen lang. De Mexikaanen noemen het Mannetje Chilcanauthli en ft Wyfje Colcanautbli , dat is te zeggen, Eend die de kleur heeft der Kwar- telen. Van boven is dezelve ros , van onderen bmin-graauw met wit gemengeld, de Kop van vooren Roetkleur : het onderfte van den Buik bleek^ros met bruin-graauw gevlakt, de Staart- pennen zwartagtig met pikzwarte Schaften» Op ieder Wiek heeft hy een witte Vlak; de Bek ' (^1) Arias grifca, Auribus albis, Remigibus primoribus nigricanribus. Syfi. Nat. X. Anas Canadeniis minor fus- cus, Ed\v< ^4v* 157. T. 157, ê ï r Eenden, Si Bek is zwart, de Pooten bruin. Men vindt hem ffa op 't Eiland St- Domingo en in Nieuw Afdeei» STUK (32) Eend met een bonte Vlak op de Wieken , ^xxl* een witte Jtreep boven de O ogen > den Bek Ortia.* en Pooten AJch'graauw. T^ög!*" Deeze verbeeldde Ray zig , dat de aller- kleinfïe was onder de Eenden , doch hy heeft de langte van omtrent dertien en een half Duim* volgens de Afmeeting van den Heer Brisson, Hy wordt , by de Schry vers > Circia geheten , waar van het woord Cercelle en Scuxelle , dat de Franfchen vooi4 Taling gebruiken, mifTchienzal afkomftig zyn. Zy noemen deezen , zo wel als deEngelfchen, Zomer -Taling: de Duitfchers Birckilgèn of Graw Endtlin. In het Mannetje zyn de Wangen en Keel Kaflanie. bruin , in het Wyfje met wit gefprenkeld. Van boven zyn zy bruin , van onderen gcelagtig wie met graauwe Vlakken; de Keel en Borlï ros- agtig. De Vlak op de Wieken is Goud-groen mei een witte ftreep van onderen in het Wyf- je en ook van boven in het Mannetje : zy heb- ben beiden den Bek zwartagtig , de Pooten blaauw. (53) Eend (32) Anas macula Alarum varia , linea a!ba fupra O- culos, Roftro Pedibusque ciaereis. mun- Succ. ux, Anas Circia. Alb. *Ay. II, p. 92» T. 103, IQ* RaJ" sA** 148. 62 Beschr Y VING (33) graauw is , met de Slagpennen? Afdeel. Staart en Buik zwart, een mal en uitte Hoo L#- Pkk °P de Wieken* Deezen noemen de Engelfchen roodbekkize STUK. xxx 11 r. \A*t*mn*- Smient,enLiNN#us geeft 'er den naam vanHerfft- Amerikaan- aan> * noem kcm> meC BlUSSON, Am* *che rikaanfebe SmienU Hy is van boven Kaftanie- Smient. , , . _ bruin , van onderen zwartagtig , zegt Brisson ; met het Agterhoofd en de Stuit zwart; de Wangen ,'Keel en Borft grys. Die van Edwards heeft het bovenfte van den Kop, de randen der Wieken en de Dyën zwart, de bovenfte dekvederen in 't midden hoog-Oranje. Dc Pooten zyn Vleefchkleur , de Oogkringen hel- der bruin ; de Bek rood met een zwart Nagelt. je getipt. Men vindt hem in Noord- Amerika, 3ÖCXIV (34) Een,d met de niiddelfte Staartpennen (in *t üofchas. Mannetje) omgekruld , den Bek regt. Gewoona Eend Deeze Soort en de volgende begrypt, by den Heer Linnjeus, zo wel de gewoone Hok- of tam. (33) Anas grifea, Remigibus, Cauda, Ventreque nigriSj area Alarum tulva albaique. Syfl. Nat. X. Anas Fiftula» ris rufus, Roftro rubro , occidentalis. Edw. sAy. 194. T. 194. (34) Anas Re£lricibus intermediis (Maris) recurvatis, Roftro re£to. Fa»n. Suec* 97. Anas fera torquara minor. Güsn. sAv. 114. Aldh. Om. L. 19. c. 2?. Raj. *sCv* 145. Bofchas major. VVii.l. Om* 284. T. 72. Alb.vX>. II. p. 89 T. 100. B. Anas domeftica. Jonst. ^Ay. 141^ T. 49 Will. Om. 293. T. 7f Aldr. Orn* L. 19. c, Gesn. sAv* 95. Raj. Ay* 150. der Eenden, 63 tamme als de wilde Eenden, die ten opzigt jjw van de omgekrulde Staartpenncn de zelfde Ei- Afdeeê; genfchap hebben. Men noemt het Mannetje j^"XV* in 't Nederduitfch Woord , in 5t Hoogduitfch stuk;"" Entracb, in 't Franfch Canarê, en 't Wyfje Cane; in 't Engelfch Duck. De Portugeezeiï noemenze Aden , de Spaanfchen Andde, del* taliaanen Anatre of Anitra , de Sweeden Ancka, de Poolen Kaczka en de Indiaanen Bebe. De Huishouding der Eendvogelenis te be-. Het Ra- kend , om 'er breedvoerig van te fpreeken. Ikjen° zal alleen opmerken ,.dat zy de gemeenften zyn onder de genen die men Ruid- Riiy- of Ruig- Vogelen genoemd vindt in fommige Plakkaa- ten. Zy hebben deezen naam van het Ruijenoï uitvallen der Vederen; iets dat wel eigen is aan alle Vogelen, doch aanmerkelykfl; in die van [dit Geflagt. De Woorden , nu , ruijen als de Eenden beginnen te broedenden deeze laatften ruijen niet,voor dat de Jongen groot genoeg,om te vliegen, zyn geworden; dat is tegen 't end van Juny, wanneer de Woorden, na het rui- jen , weder vliegen kunnen. Het ruijen , naa- melyk, fielt hun in een ziekeïyken Staat, en de Vogels deugen op 't laatft niet om te eeten* Ook worden de Eenden door het broeden ca opvoeden haarer Jongen , 't welk haai gebrek doet lyden en geduurig werk verfchafc, ten ulterfte vermagerd ; maar, in 't kort zyn zy weder vet cn Vleezig. De Eenden broeden tien of twaalf } ja veer- ï.j>em.# yjvtf»i tien leen, met de Wieken klapperen en veel be- weeging maaken op het Water, zo is 'er door- gaans Regen op handen. Wanneer hun Borft- been roodagtig is, in de Voor- Winter, wordt daar uit een zwaare Koude voorfpeld. De Boe- ren , in Switzerland , houden de blaauwheid vaa derzelver buitenfte Spieren - Vleefch voor een teken van een fchoonen Zomer. De Ouden hebben reeds de manier van Ecndehokken te maaken aan de hand gegeven. Volgens hec be- arigt van de Reizigers zyn de Chineezen in dit Huk zeer vernuftig, kweekende 'er een on tel- baare menigte van op de Rivieren. Zy laa- tenze in de Ryftvelden loopen , om het On- kruid uit te wieden en het fchadelyk Ongediert të der Eenden. 65 Ie vernielen. Het is verwonderlyk hoe gulzig il fcy zyn, {lokkende byna alles dat hun voor- ArDteifl komt in: doch hun voornaamfte Voedzel beftaat Uoö¥'^ in jonge Kikvorfchen, Water-Infekten of Wor- stuk. men en Eendenkroos. De Vogelen , (zegt de Heer Clayton, ïnSmasik ^è* ouwen. de Verhandelingen der Koniaglyke Sociëteit van Londen,) die den Bek plat hebben en hun Voedzel als by de taft of in 't Aardryk wroe- tende zoeken , zyn voorzien met drie paar Ze- nuwen , welken zig uitilrekken toe in hunnen Bek. Door deeze Zenuwen is 't, dat zy mee zo veel vlyt en naauwketirigheid oüderfcheidcni wat dienflig zy om hun te (trekken tot Voed- zel, van 't gene zy moeten verwerpen; 'twelk zy door de Smaak alleen doen , zonder dö Spyzen te zien, Deeze Zenuwen vertoonen zig allerkiaarft in de Bek van een Eend, die dezelvcn grooter heeft dan een Gans of eenig ander Vogel , welken ik ooit gezien heb : ook is 'er geen , die zo veel wroet als deeze ; tot ' het zoeken van zyn Voedzel. Nog onlangs had ik geen deezer Zenuwen ontmoet in Vogelen die den Bek rond hebben; rnaar^ fedërt ver» fcheidenë ten platten Lande ontledende , zag ik in een Kraay twee van deeze Zenuwen, die tus- fchen de Oogen doorgingen tot in het boven, fte gedeelte van den Bek, zynde nogthans veel dunner dan cenigen van de drie paar Zenuwen, welken in de Bek der Eenden zyn p fchoon in- i. Deel. V. Stuit. E oet- 66 Beschkyvinc II. Afdeel. XXV. Hoofd STUK. Wilde Eenden. Gebruik, derdaad veel grooter dan de Zenuwen van ee. nigen anderen Vogel met een ronden Bek. De geftalte der Eenden vercifcht geene be- fchryving , als genoegzaam bekend aan iedereen. Hunne kleur verfchilt eenigermaate , doch zo veel niet als in de Hoenderen. Onder de wil- den worden 'er gevonden , die grooter dan ge- woonlyk zyn , Stoer -Eenden genaamd; doch anders noemt men de wilden gemcenlyk Spfe- geU Eenden of gekraagde. Sommigen derzel- ven zyn Afchgraauw* anderen gevlakt. Allen hebben zy dit met de tamme Eenden gemeen-, dat de Kop en 't bovenfte van den Hals van 'c Mannetje praaien met een heerlyke groene kleur, die een weerfchyn heeft van Goud en een fierlykön Purpergloed. De Borft der Woor- den is Kaftanie-bruin , zy zyn een weinig groo- ter dan de Wyfjes; anders is 'er, in deHcrfff, geen verfchil tuffchen beiden. Het Vleefch der wilde Eenden wordt beter geagt dan dat der tamme of Hok- Eenden , die allerley onzuiverheden der ft il (taande Wateren inzwelgen. In de Genees- en Heelkunde wordt derzei v.er Vet aangemerkt zeer kragtig tot Pynftilling, verzagtend en o ploffende te zyn : weshalve het in veelerley Winkel-Zalven komt. Aan 't Bloed wordt een tegengiftige kragt toe- gefchreeven. Een levendig opgefneden Eend wordt geoordeeld tot Geneezing van 't Kolyk te dienen , wanneer men hem op den Buik van den JLyd'er legt. (35) Eb* DER EENDENó 6? (35) Eend met de middelfte Staartpenneh (in't II. Mannetje) omgekruld en een krommen Bek. A^v* Onder de tamme Eenden komen 'er fomtyds H°0FD- . STUK. voor, die zo wel als de voorgemelden bonc en XXXV* van verfcheiderley kleuren zyn , verfchiïlende ^Adnnca. byna alleen doordien hunne Bek haakswyze ^xom € kfoiii ik Zy fchynen ook eén weinig kleiner en fchraalder te zyn van Lyf, Hoe deeze foort uit de andere voortgekomen zy, is my onbe« kend, zegt Linjmeus. (36) Eend met een neerhangende Kuif en de Rag van agteren wederzyds met een orhge* krulde Veder , die Jamengedrukt is en ver» heven. Deeze, die in China woont, en kleiner darl JE^S^. onze tamme Eenden is, voert den naam van**- Cbineefcbe Taling, onder welken hy, zeer^og?^ naauwkeurig , door Edwards is afgebeeld. In grootte overtreft hy onze Talingen een wei- nig. Hy is met eene Kuif van groene en rofle Vederen voorzien ; doch deeze Kuif hangt om den Kop neer en maakt als een foort van kap. zei Anas Re&ricibus imeiaiediis (Maris) recurvans9 Roftro inewvato. Syjh Nat X. Anas Domeitica, Röftro adunco. Will- Otn\ 280. Raj. ^Av. 150. Alb.^v.II, p. 86. T. 96, 97. (36) Anas Crifia dependente, Dorfcque poftico ufrim« que Penra recurvata coinprelïa elevara. óyfl, /Vat. X« Querquedula Sinenfis elegans. Edw. sAy. 102, X. isi* Kinmodfuis; I^ampb. ^af* 129. T. iq4 J< Dey.u V, Stuk, E 2 68 Beschrïvinü èel of Kalot ; weshalve Linn^us hem met te- den noem: gekapte Eend. De Poocen en Bek zyn rood: de Rug bruin met blaauwe vlakken: de Rugpennen overend (taande , ros en ftomp* De binnenfie Slagpen ftaac,als de Wieken toe. geflagen zyn , met den eenen rand verheven boven de Rug , zynde ros en voorwaards als een Zeiffen. XXXVii. (37) Eend ffkt een neerhangende Kuif , die Bruidje dubbeld is, van kleur uit blaamv-groen en uit gemengeld. Men vindt dcczen van Catesey genoemd de fierlyke gekuifde Eend; van Browne, óe brui- ne gekuifde , die aan de Keel wit is , met een hoog- geele Regenboog. Anderen noemen hem de Zomer -Eend en de naam , dien hy by de In- boorlingen van Mexiko voert, is Yztactzony- aycuihquiy of Vogel van verfchillende Hoofds geftalte. De Engelfchen noemen hem Ame- rikaanfchen Bofcb Eend; alzo hy zig onthoudt in Noord- Amerika, maakende zyn Neft in de gaten van Boomen , die in 't Water grocijen- JLiNNiÈüs neéfc er 9 waarfchynlyk wegens zyn Kapzel, den naam van Bruid aan gegeven. Zy zyn veel kleiner dan onze tamme Eenden. De (57) Anas Crifta dependente duplici, Viridi coeruleo albcque varia. Syft. Nut. X. Anas criftatus elegaas Ca- tesb. Car. I. p. 97. T. 97. Emv. *Ay. 101. T. 101* Anas fufca criftara , ad Gulam alba , Iride flatnmea. Brown. Jam. 481. IL Afdeel. XXV, WoOFD- STUK, der Eenden. 69 De kleur van ?t Mannetje is boven op 't Lyf ff, dcmker-bruin meteen Goud-Groenen weerfchyn, Afdeel; van onderen wit: de Kop Goud-groen van bo- HüqFd^ ven ; aan de zyden , en 't bovenfte van den stuk. Hals, glanzig Violet : een witte ftreep boven de Oogen: de Kuif uit Goud groen, wit en Vio- let gemengeld; de Bord Wynagtig Kaftanje met witte Vlakken : de Zyden wit en zware overdwars gefireept : een Goud-groene vlak op de Vlerken , met een weerfchyn van blaauwen Violetkleur, van onderen met een witte ftreep: de twee middelfte Staartpennen donker Goud- groen. Om kort ie gaan , het is een ten hoog . fte fierlyk gekleurde Vogel: doch het Wyfje is bruin over 't gantfche Lighaam. (38) Eend die graauw is, met den Kop eeni~X^l^}' germaate gekuifd , den Buik wit met zwarte Boom- , , , Smieru» vlakken. Brisson noemt deczen de Jamaikafche Smient, anderen de zivartbekkige of de .Boom-Smient , en de Guajaners Opano. Hy is vanboven bruin* met de randen der Vederen rosagtig; van on- deren wit, met zwarte Vlakken; de top van \ Hoofd en de Stuit zwartagtig; de Wangen ■> Keel en onder-Hals wit ; de Borft ros met zwarte (38) Anas grifea, Capite fubcriftato, Abdomine albo rigroque macularo. Syfl. Nat. X. Anas fiilularis rufus, Roftro nigro , Occidentalis. Edw. ^Av- 193. T. 19 \. Anas Fiftularis Arboribus infidens. Sloan. Jam. II, p« 324. T. 272. Raj. *Ay. 192. I. Dk Ei. V, Stuk. E 3 Beschr YVINO II. zwarte vlakken ; de Staartpennen zwartagtlg i Afdeel. je p00ten Loodkleurig, den Bek zwart. XXV. Hoofd- (39^) Eend met een neerhangende Kuif ^ het Ly£ zwart , den Buik en een vlak op de Wie* XXXIX. F»lt«uU. ten wit. toppertje De Franfchen noemen deezen petit Morillono? klein Bruinetje, de Engelfchen tujted Duck of Kuif-Eend; dewyl het de ecnigfte gekuifde onder de Europeaanfchen is : de Venetiaanen Capo negro of zwart-Kop ; de Sweeden Wigge, de Duitfchers Fbtt-Enten of Rusgen. Zyn kleur is van boven zwartagtig bruin, van onderen Zilveragtig wit; de Kop en Hals van boven donker- Violet: de Stuit- en Staartpennen glan- zig bruin. Op de Vlerken heeft hy een witte dwars ftreep. Hy is omtrent van grootte als de gewoone Duiker- Eenden en duikelt ook onder Water , onthoudende zig aan de Zee» kuften van Europa XXVI. HOOFDu (39) Anas Crifta. dependente, Corpore nigro, Vemrs snacul.'.que Alarum albis. Faun. Snee. 99. Alias Fuligula'. Gesn. ÏAy. 107. VVill. Om. 2S0. T. 73. Alb. *Ay< % p. 92. X. 95. Anas er ifta la. Pvaj. *sty. 142, DER Z A A G B E K K E N. ^1 IL Afdeel. XXVI. Hoofd- stuk, XXVI. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Zaagbekken* waar onder de Duiker -Ganzen , die aan de Noorfche Kuft zeer gemeen zyn, en aldaar , op een zonderlinge manier > tot den Vifchvangfi gebruikt worden. Onder den naam van Mergus, die eigentlyk Naans* niets meer danDwifcer betekenden dus gemeen is aan veele Watervogelen, betrekt Linn^eus een Geflagt , waar aan men , wegens de gefield- heidt van den Bek , die in allen getand is als een Zaag , gevoeglyk den naam van Zaagbek kan toe-eigenen. Brisson noemtze in 't Latyn Mer- ganfer dat is Duiker-Gans, naar den voornaam- fien, die in 't Franfch Harle heet. Klein geeft 'er den tytel van Senator , dat is Zaager, De Kenmerken, volgens Linmus, zyn,dat lvenmer° hy den Bek niet met plaatjes maar met Elsvor- m?ge puntjes getand heeft , en rolrond met een baakswyze punt. Brisson merkt aan, dat alle Vogelen van dit Geflagt een Vliesje hebben, langs de binnenzyde van den inwaardfen Vin- ger, en dat het onderfte deel hunner Pooten van Vederen is ontbloot. Hy heeft agt Soorten of Verscheidenheden Soorten, ^an dit^Geflagt , Linnjsus vyf , als volgt. I. D ÏÏL, V. STUIf E 4 CO Zaag- 72 Beschryving II (i) Zaagbek met een Klootronde Kuif \ die aan Afde-.l. £ejje Zy$ft twft is, het Lyf van boven 'Hoofd' bruin, van onderen wit. «STUK. r * Dit is de agtfte of katfte der Zaagbekken Cx uiiatHs.vzn Brisson, dien hy noemt Virginifcbe ge- gekapte. ])u^er.QanS0 Catesby hadt hem gekuif- de Eend geheten, en fomtöigen noemen hem Wind -Vogel naar den naam van Ecalototl, dien hy in Mexiko voert, Hy is wat kleiner zelfs dan een gewoone Eend : het Mannetje van boven zwartagtig 9 van onderen wit , aan 't on- derfte. van den Buik bruin, met den Kopen Hal$ zwart , gelyk ook de Kuif , doch deeze weder- zyds in 't midden wit : de groote Slag- en Staartpennen bruin ; het Wyfje bruin over 'ü geheele Lyf. De Oogkringen zyn geel , de Bek zwart ; de Pooten graauwagtig. Men vinde- ze in Noord- en Zuid-Amerika op de Rivieren en Moerafleq. 2j (2) Zaagbek met een neerhangende Kuif 3 dm Gans. Mer^anfer. Bek blaauwagtig zwart , een witte Hals- Duiker- imag% Dee- (1) Mergus, Crifta globofl utrimque albA , Corporc fupra fufco, fubrus albo. Syft. Kat. X. Gen. 62. Anas Criftatus. Catesb. Car. I. p« 94. T. 94. (2) Mergus, Critla dependente , Capite nigro caeru- lefcenre, Collari albo. It. Gothl.i66< Oei. 49. Fattn.Suec. 113. Merganfer. Gesn. v/v. 134. Aldr. Om. 1. 19. c. 63. VVill. Om 25^. T. 64. Raj en van dc Polakken Knikmorski geheten. De Swecden noemen hem Wrakfogel en Kjorfogel, of ook Skraka. * Deeze Vogel is niet veel grooter dan een Hok-Eend5 breed en plat van Rug. Zyn Kop vertoont zig dikker en eenigermaate gekuifd y door de losheid der Vederen ; hoewel hy ei- gentlyk geen Kuif heeft , zegt Rajus , die aan- merkt, dat de Lugcpyp met een dubbelen buik is uitgezet en bovendien met een groote Beeni- nige holligheid voorzien. De Maag is, gelyk die der Roofvogelen , niet Spieragtig en \ Vleefch zeer onaangenaam van fmaak. Het Wyfje is van boven Afchgraauvv ; het Mannetje zwartagtig : beiden zyn zy van onderen wie, en hebben den Bek rood en zwart , de Pooten rood. Het Mannetje is zwart , het Wyfje graauw van Kop en Kuif. Men vind-ze aan de Zeekufi , of ook op de MoeralTen en Rivieren, van Europa. Zy vliegen wonder fnel , met hun. ne kleine Wieken , langs de oppervlakte van het Water. T. Deel. v. Stuk, E 5 (3) %MSm 74 Beschryving (3) Zaagbek met een neerhangende Kuif , den Afdeel. gQp zwart met Roeftkleurige vlakken. XXVI. Hoofd- Dccze is weezen tlyk gekuifd en langer van STUK * Bek dan de voorgaande ; weshalve men hem in senator, 't algemeen langbekkige Duiker en in *t Hoog- p^^yjjduitfch Langfchnabel of ook weijfe Tucb-Endte getyteld vindt. De Gochlanders noemen hen Pracka en hy is in 'c Noorden niet minder ge^ ?"meen dan de voorgaande, waar mede hy in grootte weinig verfchilt , doch de tandjes van den Bek zyn agterwaards omgekromd. Zie hier op wat wyze men 'er , in S weeden , tot het van- gen van Vifch gebruik van maakt(*). Vifchvangft De Duiker-Ganzen gaan tegen den Winter jmetdezel- naar ^Q , als die met Ys begint bezette yea. raaken, en komen in 't Voorjaar terug , wan- neer zy geheel mager zyn. Na een verblyf van twee of drie Weeken vertrekken zy weder om hun Geflagt voort te planten, en, tegen den Herft met hunne Jongen terug komende, zyn zy tot dit gebruik bekwaam. De Vogels plaatzen zig in eene linie over dc Zee , mee eenigen der oudften voor aan , en , terwyl een gedeelte fteeds onder Water duikt, maaken de overigen, door op het Water met hunne Vleu- ge- {3) Mergus crifta dependente , Capite nigro maculis ferrugineis. Faun, Snee, 114, It. Gothl, 271. Anas longi- roftra. Gesn. 133. Aldr. Om. U 19, c. 60. Mer- gus cirrhaius fuscus. WiLL./?rtf. 255. T. 64, Raj» ƒ• {*) F'erhamL der Kj>n. Sweedfcbe ^Akademk. \7o!. XL DER ZAAGBEKKEN. 75 gelen te flaan, een geraas, dat naar hetramme- nw len van ver af zynde Donderflagen zweemt. Afdee> De oude Viflchen worden hier niet door ver- vaard , maar de Jongen tragten het te ontkomen stuk, en neemen de vlugt in hec diepfte van eenen Inham of Zee boezem. Indien aldaar een Vifch- huis is , zo kruipt de Vifch daaronder, en men kan 'er een menigte van vangen. Om zulk een Vifchhuis te maaken , wordt een plaats uitgekoozen, daar de Grond der Zee niet oneffen is : men flaat daar agt Paaien in , zo ver van elkander, als men het Huis lang en breed wil maaken; die twee of drie Ellen boven het Water uitfteeken : zo dat zy aan elkander kun- nen verbonden worden , wanneer het Huis is neergelaten, ftaande de een binnen de andere buiten eiken hoek. Men gebruikt daar toe een ftuk Houts , met een Gat aan ieder End , 't welk met een Hamer om de Paaien nederwaards ge- dreeven wordt ; zo dat dezelven de hoeken ftyf te famen houden. Vervolgens wordt , in dc Winter , het Huis op deze manier gemaakt, Men hakt het Ys, rondom de Paaien, in yt vierkant, ter breedte van een half Elle open : de opening wordt met Planken digt gelegd, op welken men een foort van Hok timmert , be- ftaande uit dikke Planken op zynkant, dietaa- melyk wyd van elkander af zyn , doch wydft in het onderfte gedeelte. Dit Hok, neergela- ten zynde , wordt verder opgetimmerd , cn met een Dak voorzien , zynde zo hoog van Gevel , L Deel. V. Stuk. dat ) ?6 13 E 5 C H 11 Y V I N G JL dat 'er de Netten bckvvaamlyk onder geworpen Afdeel. fcunnen worden. Hoe donkerer het daar binnen u*Vl ZY > lloe bctcr- Mcn Fuiken in , die $ 1 uur Ij - Puk. van Wilgen- Hazelnooten- of Jenevcrboomen- Takken vervaardigd , en welker openingen naar de Wanden zyn gekeerd. Wanneer de Duiker- Gans 5 dien men, wegens zyn vervaard maaken van den Vifch , den Skra* ka of Scbrikvogel noemt, zig vertoont; wor- den de Fuiken gezet, van St. Laurens af, tot dat het Ys begint te lchicten : dan neemt men- ze op en bewaartze tot het volgende Jaar. On- geloof lyk" is de menigte en verfcheidenheid van Zee- Vifch , die in zulke Vifchhuizen op ver-< fcheide Plaatfen wordt gevangen. Inmiddels wordt 'er de uiterfte voorzigtig- heid vereifcht , om deeze Vogelen , die niet al- leen den Vifch vcrfchrikken , maar zelf ook zeer fchrikagtig zyn , niet te ftooren of te ver- jaagen. Om die reden vermydt men alle ge- raas, van Schieten en 't uitwerpen van Netten y komende ook niet aan het Vifchhuis om de Fuiken te ledigen, dan des avonds, of over dag , wanneer de Vogelen vertrokken zyn ; en men doet zulks beft om den anderen dag. Die zulk een Vifchhuis bezit , heeft 'er genoeg aan tot Winter- Voorraad; dewyl hy 'er twee of drie Tonnen gezoute Vifch door kan bekomen. Indien 'er geen plaats is , daar de Vifch zig verfchuilen kan, zo gaftereeren de Duiker- Ganzen , wanneer zy een groote menigte Vifch by o DER ZAAGEEKKÈN. ir. Afdeel, XXVI. Hoofd- stuk. by een gedreeven hebben , op eene luftige wy- ze. Dikwils worden zy over den Buit oneenig, en fcheuren malkander de Viffchen uit den Bek. De Jongen moeten doorgaans de Ouden de voorkeur laaten , om dat zy niet zo behendig noch zo gaauw in 't vangen zyn. Als zy allen hunne Maag wel gevuld hebben , zwemmen zy zagtelyk naar de diepte te rug. Op zulk een wyze ftormen zy den geheelen Herfft doof* voornaamelyk als het Wolkige en Sneeuwige dagen zyn, tot dat alles met Ys bezet raakt. Menigmaal (lellen zy hunne Viffcheryaan, e- ven als men een Zegen uitwerpt , en hebben nog meer manieren , om den Vifch magtig tc worden , die niet minder aardig zyn ; zo dat een vernuftig Aanfchouwer zig niet genoeg over hunne behendigheid kan verwonderen. Behalve den Vifchvangü: zyn de Duiker-Gan- zen cok wegens hunne Vederen en Vleefch van groote nuttigheid. Men vangtze, des Voor- jaars, in de Sweedfche Scheeren , met Netten en Schietgeweer in groote menigte : men zout- ze in, droogt en rooktze, even als andere Wa- tervogelen. (4) Zaagbek met een neerhangende Kuif van iv. onderen zwart , het Ligbaam wit , de Rag X?.lheü?f' zwart y de Wieken bont. PUxxviL DeF^-2. {4) Mergus, crifta dependente fubfus nigr& , Corpore ölbo, Dorfonigro, Alis variegatis. Syft.ISTat.X. Mergus Ti- nus. HASSELq. Iter. 268. Mergus major cirrhatus. Raj. ^v. 13^. Serrator minimus , Capite niveo,CerviceGenis- ï$ Beschryving jj. De Ouden hebben deezen genoemd de Rbyri* Af bel. Biiiker of de Straatsburgfche en ook het WiU ^Xv'- tertje of de witte Duiker. Hedendaags noe- stük. * mcn ^iem de Engelfchen fomtyds de witte Non of witte Non-Duiker, als ook Smew: de Duit- fchers geeven 'er , bovendien , den naam van Non-Eend en Ts Eend, of Nederlandfche en Rhyn-Eend aan. Hy draagt, omtrent Straats- burg , den ty tel van Merch en graauwe Non. De Italiaanen noemen hem Garganey, de Fran- fchen la Piette of petü Hark hupé , dat is kleine gekuifde Zaagbek of Duiker-Gans, Deeze is maar weinig grooter dan een Ta- ling, zegt Brisson:Ray vergelykt hem by een Smient. Het Mannetje, 'c welk hier nevens afgebeeld is, heeft de bovengemelde kleur, en is door zyne Kuif aanzienlyk. Het Wyfje ver* fchik daar van zeer veel , zynde zonder Kuif, ros van Kop en W angen , wit van Keel , doch voor 't overige Afchgraauw-bruin van boven en Zilver-wit van onderen ; de Slagpennen zvvart- agtig ; de Staart Afchgraauw. Om 't onderfte van den Hals heeft het als een bruinen Ring. De Eek en Pooten zyn , in beiden , Loodkleu- rig. Zy onthouden zig aan de Stranden, op de Rivieren en Meiren van Europa, doch niet in de Noordelyke deelen , leevende van Vifch en Water-Infekten. (5) Zaag. que nigris. Ki.eiw. ^Ly. 14O. Albellus alter. Ar.DR. Citt^ h 19. P' 378. Alb. ^4v, I p. 8j. c 89. Wïll. OtïH 254, T. 64. oir Zaagbek ken, 7§ (5) Zaagbek met een ongekuifden gr aanwen 11. Kop. Afdeel. XXVI. De Heer Brisson heeft nog twee Zaagbek- Hoofd. ken, die op de Rivieren en Meiren van Duitfch- STUKv land gevonden worden , waar van hy den eenen j^n'utu$m de zwart en witte 9 den anderen de zwarte Pylftaarto Duiker - Gans noemt , hebbende omtrent de grootte van een tamme Eend. Vervolgens komt hy tot deezen , dien hy noemt le Harle etiolé , gelyk Klein hem Anas Stellatus> dat is gejtemde Eend, getyteld hadt. Sommigen heb- ben hem Tsduiker geheten en wy Hollanders noemen hem Pyljlaart. Albin heeft 'er, onder den naam van Weazel-Coot , dat is Wezel-Koet, of Water Kwartel-Koning , een Afbeelding van gegeven , die niet behoorlyk gekleurd is. Deeze Vogel heeft omtrent de grootte van een Taling , en is de kleinfte der Zaagbekken. Van boven is de kleur zwartagtig bruin , van onderen wit ; de Kop donkerrood. Een zwarte Vlak loop door de Oogen , waar onder hy een witte gefternde Vlak heeft. De bovenfte dek- Vederen der Wieken zyn wit ; de veertien eer- fle Slagpennen z"na:t;de Staartpennen zwartag- tig bruin. De Bek is zware; de Pooten vuiL Men vindt hem op de Rivieren en aan de Zee- Kuften van Europa , zelfs in Sweeden. XXVII. HOOFD • (?). Mergus Capite grifeo lsevi. Faun. &uec,n$% Tb*? Weazel-Coot. Alb. JU p. 84. T. 88, lr DUEL V, SïWKi Beschryving Afdeel. #*#<>'#4>'#4>#<>#^#<>>#^### HooVfd- XXVII. HOOFDSTUK. STUK. Befcbryving van 't Geflagt der Pappegaay-Dui- keren , 9 1 welk de Alk, Noordfche Penguyn, Zee Pappegaay of Lund, Zee-Hen of Lom, bet Rottetetje of Groenlandfche Duif, en deti Zee-Aakfter bevat. Naam. ( \Vi&Qr den Latynfchen Geflagcnaam, Akay worden van Linn^us eenige Vogelen be- greepen , waar van fommigen den naam vari Pappegaay Duiker voeren. Brisson heeft 'er drie Geflagten van gemaakt, behoorende tot zyn twintigften Rang van Vogelen, onder de naamen van Uria, Fratercula en jllca, in 't Franfch Guillemot , Macareux en Pengoin. Kenmer- De Kenmerken van deezen Rang zyn, by hem ; dat die Vogelen geen agter- Vinger heb* ben, en de drie voor- Vingeren met geheele Vlie- zen zyn te famen gevoegd ; de Pooten agter- waards gepïaatft en de Dyën in den Buik ver- holen. Hy merkt aan , dat fommigen derzel- ven dfcn Bek regt en icherp gelyk die van het. eerfte , anderen aan de zyden plat en overdwars gegroefd hebben , gelyk die van de twee laatfte Geflagten. De Kenmerken van hun allen , by LiNNiEüs , zyn : een ongetande Bek , die kort is, famengedrukt , verhevenrond , meeftal o» vcrdwars gegroefd : de Onderkaak by hec Grond- fcea der Pafpeca ay-Doikeren. Sx Grondftuk bultig: de Pooten in de meeften \{m drie- Vingerig. Afdee^ In dit Geflagc telt Linn^üs zes Soorten dat allemaal Noordfche Vogelen zyti , als volgt. stuk. Soorten; (i) Pappegaay- Duiker met vier groeven op i, den Bek en een witte ftreep, voeder zyds, van Tc^° den Bek tot aan de Oogen. Deeze Vogel wordt van de Schryvers , in 9t aigemeeö, genoemd Alca of Alka^ welke naam af komftig fchynt te zyn van Alk , gelyk hem de Noorwegers noemen. In Sweeden heet hy Tord of Tordmule, waar van Linn^us Tor da gemaakt heeft. Die van Gornwall noemen hem Murre, die in de Weftelyke deelen van Enge- land Razor-Bill of Scheermes-Snavel ; die in dé Noordelyke deelen Aak en de Schotten Scout. Brisson geeft 'er den naam van Pingoin of Penguyn a2n. Men ^vindt hem meeft in de Zee-en der Noordelyke Landen , doch hy komt fomwylen ook op de Kuften van Vrankryk. Ongemeen groot is de menigte deezer Vogelen op de Fa- ro-Eilanden , zodanig dat zy de Lugt dikwilê als door een Wolk verduiftcren. Men houdtze voor de grootfte HaringvifTchers, en wil , dat zy (i) Alca Roftri fulcis c|uat!inr, Jine^ utriir.que albi i Roftro ad Oculos. It. Gothl. 286. Faun. St*et\ iiB. Al- ca. Clus. Etcot, 367. Worm. Mhs 363. Wil*-. Ornnh* 34$. T. 64. f. r. & T. óf. £ 2. Raj. ,Ay% 119. Al&* *Ay. III. p. 90. T- 9f . I, Deel. V. Stvk. F 82 Beschryving II. zy wel twintig Vademen diep onder Water Al DEEL# duiken ; maar het gebeurt ook wel , dat zy zig ^oofd- ver&^en en een Hoek inzwelgen , waar door stuk. menze met den Hengel ophaalt. In 't zwem- men overtreffen zy , insgelyks , andere Water- vogelen; doch hunne Gang is by uitftek wag- gelende, zo dat men dien van een dronken Menfch fomtyds daar by vergelykt, zeggende : by is zo dronken als een Alk. De Ondervinding heeft geleerd , dat deezc Vogelen hun Neft maaken in de kloven van hooge fteile Roef en, alwaar de Eijeren, beurt om beurt , in gemeenfehap van hun worden uitgebroed. D e Vogelaars , in Noorwegen 9 vinden wel eens , op die plaatfen , welken zy op zulk een ftoute en gevaarlyke wyze weeten te beklauteren , als voorheen verhaald is(*), wel vyftig, tagtig of honderd Paaren by een; gelyk zy uit het getal der Netten kunnen oordeelen. Dat ieder in zyn Neft maar één Ey leggen zoude, wordt in 't algemeen ge- loofd, doch Pontoppidans verhaalt , hoe de genen , die hy laft daar toe gegeven hadt , hem berigt hebben , dat men in ieder Neft twee Ei- jeren vindt. Deeze Eijeren zyn wit, met zwar- te Vlakken , en omtrent van grootte als die dei- Eenden. Een verbaazende menigte van deeze Vogelen wordt, in Noorwegen , Jaarlyks ge« gevangen , gevifcht en gefchooten , om de Vee- ren, (*) Zie 'c IV. Stuk , tleezer Natuurlyke Hiftork, bladz. 5. der Pappeg aa y-D üikeren. 83 ren, die zeer goed zyn. Het klapperen hun- n. ner Wieken, die zeer kort zyn, maakt een AFDÊÏ^ geraas in de Lugt , dat wel naar 't geluid van een Storm-wind gelykt (*). stuk. De Alk heeft omtrent dë grootte van een Eendvogel , doch is fmaller van rug en verfchilt 'er niet alleen van door de gedaante van den Bek, die breed, plat op zyn kant en (lomp is^ als een Scheermes , maar ook doordien de Poo- ten zo ver agterwaards aan het Lyf ftaaiv, dat hy overend moet loopen. Zyn kleur is van boven zwart, van onderen wie; de Keel en 't bovenfte van den Onderhals Roetkleurig; de kleinftc Slagpennen met witte tippen ; de Staartpennen zwartagtig : de Bek , Pooten eri Nagelen zwart. (2) Pappegaay -Duiker met den Bek famenge- jj0 drukt , tweefnydig , gegroefd ; een langronde N^J|y^ Vlak te onderfcheiden.- Sommigen , egter, hadden hem Amerikaanfchen Duiker ge- heten en Clushts noemt hem Magellaanfchen Gans. (2) Alca Roftro compreiïb ancipiri fülcaro , MacuÜ o?ata utrimque ante Oculos. Faun. Sttec. 119. AnferMa- gelianicus. Worm. Mus. 300. T. 301. Penguin. WftX. Otnhh. 244, T. 65. Euw. sAv- 147. ï. 147. 84 Beschryving TT. Gans. Brisson geeft 'er den naam van grand Afdeel. Pingöin aan# £)e Ingezetenen der Faro-Eilanden XX vil. noemen |iem Goirfwel of Goifuzel. Hoofd- ö j ö stuk. Men vindt deezen Vogel ook aan de Kaften der Noordelyke deelen en Eilanden van Europa, alwaar hy meefc op Haringen en Sprot aaft, zo dat hy derzclver fchoölen den Viffcheren aan- wyft. Zyn Wieken zyn zo klein , dat fommi- gen hem ongevleugeld hebben genoemd, en daar op ziet de naam van Alca impennis , welken 'er Linnjeüs aan geeft. Hy is zo gemeen niet in de Zee van Noorwegen als de Alk ; mifichien, om dat daar zo veel fchoölen van Haringen niet zyn. In 't loopen , over Land , maakt hy een zeer onbevallige figuur, en kan in 't ge- heel niet vliegen. De Penguyn heeft byna de grootte van een Gans, doch is langer van Lyf en taamelyfc breed van Borft. Van boven is hy zwart , van onderen wit , hebbende wederzyds , tuflehen de Bek en Oogen, een ovaale Vlak, die wit is van kleur, en maakt, dat hy zig als gebrild vertoont* Agt groefjes zyn 'er op hetbovenfte gedeelte van den Bek, dat aan 9t end een wei- nig omgekromd is , en tien of elf op het on- derfte gedeelte, dat fcherp toeloopt van on- deren. De Keel en 't bovenfte van den On- derhals ; de Staarcpennen , Bek en Pooten , zyn zwart ; de kleinfte Slagpennen aan de tippen met wit gerand. De Wieken uitgefpreid zyn- de3 DER P APPEGAA Y-D U I K E R E N. 85 de, komen derzei ver enden omtrent tweeVoe- If. 17 3 Afdeel. ten van elkander. v . • (3) Pappegaay-Duikcr met den Bek famenge- ^Jp,m drukt tweefnydig , met vier groeven , de Oog* m kringen en Wangen imt. *Atthc** Zee- Pap* Deeze worde de Noordfcbe Eend van Clüsius pef/L^AT of ook de Zee-Aakfter en Groenlandfche Pap- xxxvir. pegaay geheten : anderen noemen hemde Noord. * febe Pappegaay. In Engeland wordt hy ge- meenlyk Puffin of ook Pope, dat is Paus, ge- tyteld , en in het Noordelykfte Coulterneb of Counterneb; by Scarbourgh Mullet en in de Zui- delykfte deelen van Wales Guldenbead, Bottle* nofe en Helegug. Brisson noemt hem Maca~ reux , in 't Latyn Frater cula \ en de algemeene naam , in 't Noorden , is Lund. Zeer gemeen is deeze Vogel in Noorwegen , alwaar hy het voornaame Onderwerp van den gëmeldea Vogelvangfl der Boeren uitmaakt; dewyl zyne Veeren , in fyn* en zagtheid , naaft komen aan het Eider-Dons. Men vangt hem egter meeft door middel van zekere Honden, daar op afgerigt : want hy maakt zyn N^ft op zulke (3) Alca Roftro corapreiïb- ancipiti fu'caro , fulcis quatuor, Oculorum orbird Temporibus-que altys. Faun% Snee. 118. Anas Ar&ica. Clus. Exot. io^Raj. ^>4i2a. Worm. Mus. 302. Olear. Mus. T. 15. f. f, VVill. Om 244. T. 6$. Raj. ^4y% 120. Alb. ïh p. J$ T. 78. 79. Lunda. Gesn. 725. Oliq. Mu$J% f,15., T. «• 2i» I. Deel, V.Stuk» F 3 Besghryving ' II- zulke ontoeganglyke plaatfen niet alleen, maar xxvii * in 20 diepe sacen en naauwe fPleeten van KliP- Hoofd'. Pen en Rotfcn > dac men 'er naauwlyks by kan stuk. komen. De Holen , die hy daar toe in de Aarde graaft , zyn fomtyds wel drie Ellen diep. Men gebruikt, derhalven, ook wel een Stokj, aan 't end met een fcherpe haak, omdeeze Vo- gelen daar uit te haaien, en, dewyl zy niet alleen met hun twintigen maar wel by honder- den te famen in een Hol of Gat neftelen , zo maakt de domme eigenfchap die zy hebben , van in elkander vaft te byten , dat, wanneer 'er een, 't zy door een Hond of met een Haak wordt uitgetrokken , alle de anderen volgen, en dit geeft een rykelyken Vangft. Op de Faro- Eilanden is men gewoon, tegen den tyd dat zy uit Zee aankomen, Netten te zetten voor hun- ne Holen , daar zy onverhoeds in loopen , en dus worden 'er , fomwylen , wel tweehonderd 's daags gevangen en gedood. Deeze Vogelen, zegt men, leggen ook maar één Ey te gelyk , en , wanneer hun dit ontnomen wordt , kunnen zy 'er nog een leg- gen ; doch dan ontbreekt hun de tyd tot op- voeding van het Jong. Immers , als de tyd van hun Vertrek aankomt , gaan zy altemaal van de Noorweegfche Kuft af, en begeeven zig, zo 't fchynt,naar de Eilanden, of elders, daar zy overwinteren. Van het duiken naar Vifch hebben zy ook hunnen Leeftogt , en hunne Snavel is zo fcherp , dat zy daar mede een DER PAPPEGAAY-DüIKEREN. 87 een Menfch een geheel (tuk Vleefch van de n Hand kunnen byten. Met deezen en met de Afde Klaauwen , die niet minder fcherp zyn , weecen zy zig wonderlyk te verweeren tegen hunne Vyan- STO den , fleepende een Raave , als zy dien by de Keel beet kunnen krygen , met zig in Zee , daar hy dan verdrenken moet. In hun Neft leggen zy, altoos, op de Rug, De Lund of Zee-Pappegaay is grooter dan een Duif en kleiner dan een Eend. Zyn kleur is van boven zwart, van onderen wit; die van den Kop , aan de zyden , en van de Keel vuil wit-graauw ; met een zwarte Halskraag ; de Staartpennen zwartagtig. De Bek, wiens kleur naby den Kop blaauwagtig en naar 't end toe rood is , heeft eene zonderlinge gedaante door zyne ingroevingen » welker getal drie is weder- zyds, één in het blaauwe, één in het roode gedeelte van de Bovenkaak. Linnjeus zegt, dat dezelve niethaakigis, Brisson, dat hy een weinig krom is aan 't end ; gejyk onze Afbeel- ding toont, die van hem ontleend is : doch in de Belchryving van Noorwegen, door den Heer Pontoppidans , vind ik aangemerkt, dat de Bek van den Lund geheel krom geboogen zy, als een Pappegaay's Bek ; hoewel wat dunneren aan de zyden breeder, met aardige geele, roode en zwarte ftreepen verfierd , en de AfbeeL ding, welke hy van den Lund geeft, wyll zeer duidelyk die kromte aan (*). Zyne Vleugelen zyn, (*)3&8torL^ffk banBo?tae0. ii.Th. bi. h Dbel. v, stuk. F 4 88 BES'CHR Y VING H, zyn, gefyk die der overige Pappegaay-Duikev Afdeel. fen 0f penguyns, ook zeer klein ennaauwlyks. u^11, toe vliegen bekwaam : de Poocen rood. I ÜK< Pappegaay . Duiker met een ongegroefden Lomyia. langwerpigen Bek; de Bovenkaak geelagti^ XXXV Ha 4. 9 De Griekfche naam van deezen Vogel is Ouria ; de Franfchen en Engelfchen noemen hem Guillemot , en die van York Scout , die van Cornwal Kiddaw. Ook wordt hy in Enge- land wel Sea - Hen , dat is Zee-Hen geheten. In Noorwegen is hy onder den naam van Lan* givie of Lomgivie en op Faro by dien van Lom* via of Lamvier bekend : doch de Lomme fchynt my toe een veel grooter Zee- Vogel te zyn. Men vindt ze menigvuldig aan de Kuft van Noorwegen, onder de Alken en Zee-Pappe- gaaijen. Zy zyn tot vliegen bekwaamer dan de andere Pappegaay. Duikers, en neftelen ook in de Rotfen, leggende maar één Ey,dat groen- agtig \$ met zwarte Vlakken en zeer groot. De seftalte is als die van een Eend ; de kleur zwart- agtig bruin van boven en wit van onderen , be- balve aan den Keel en Hals; de *:kleinfte Slag. pennen wit getipt, de Staartpennen bruinagtig. (4) AIca Roftro lievi oblonge ; MandihoJa fuperiore snargine flavescente. Syft. Nat. X, Lomvia. Clus. Exot* 367, Will. Orn. 244. T. 65-. Raj.^>. 12a Guillemou j\lb» */tv. I. p. 2o. T. 84. DER PAPPEGAAY-DUIKEREN. 89 (j) Pappegaay - Duiker met een ongegroefden Ih Elsvormigen Bek , de Buik en een Vlak op Afdeel* de Wieken wit, de Pooten rood. HoofdI Deeze wordt , in 't algemeen , de Groenland- S™ K* fche Duif geheten; doch de Sweeden noemen GrylU. hem, in Gothland, Grylle of Grautle , in Oe-g^eg^- land Alle, en elders Sjoe.Orre of Grisla. Hy is wat grooter dan een Duif, geheel zwart, uitgenomen de Buik en Vlerken , hebbende de Pooten rood. Meefl: onthoudt hy zig in Zee,, op den Noorder Oceaan, omtrent de Kuften van Ysland en van Groenland. Zy neftelen zelfs in de Rotfen van Spitsbergen en leggen twee Eijeren ; vliegende , meeft-al , by paaren, zelden troepswyze. Hunne vlugtis, gelyk die der Patryzen , met een fhelle beweeging dei; Vlerken en meefl: langs de oppervlakte der Zee. Zy duiken veel en kunnen lang onder Water blyven. De Bek is zeer lang en fcherp , niet famengedrukt of platagtig op zyde , aan het end een weinig omgeboogen. Sommigen wil- len , dat hun den naam van Duif gegeven zy , wegens het piepen der Jongen of wegens de groot - (5) Alca Roftro laeri fubulato , Abdominc niacuüque Alarum alba , Peclibus rubris. Syjh Nat. X. Colymbus pedibus Tridaclylis paimatis. Faun- Suec. 124. C op Zee, als voorboden van Storm aanmerkt , en waar onder ook het zo ge- naamde Zee-Paard behoort. DE naam van Procellaria of Omweers.Vo- Naarq, gel wordt aan dit Geflagt gegeven, om dat de Vogelen , daar toe behoorende , het na- derend Onweer, van Stormen of Orkaanen ? de Zeeluiden fchynen aan te kondigen; terwyl anderen hun St. Pieters- Vogelen noemen, dc- wyl zy veeleer op 't water fchynen te loopen , dan langs deszelfs Oppervlakte te zwceven; hier van is de Franfche naam Petrel, en de Engelfche Petteril , afkomftig. Men noemtze ook wel Rotjes of Stroom- Vinken- De Kenmerken, volgens Linn^us, zyn; dat Kenraer- zy den Eek ongetand hebben , een weinig fa-ken' mengedrukt of plat aan de zyden : de Kaaken elfen; de Bovenkaak aan 't end krom; de On- L DEfcu V. Stuk. der- 92 BESCHRY VING II. derkaak aan de punt geutswyze plat-agtig. Da Afdeel. Neusgaten maaken een geknotten Cylinderuit, XXVIII. leprjyende 0p het Grondftuk van den Bek. De stuk. Voeten zyn gepalmd, zonder Vinger, maar ge- nageld, vanagteren. Hunne Pooten zyn taa- melyk lang en (laan niet zo ver naar agteren als in de Pappegaay- Duikers of Penguyns. Van dit Geflagt heeft Linn&us, zo wel als Brisson , drie foorten , gelyk volgt. (i) Onweer s- Vogel die zwart is nut een wit* VeUgica. te Stllit. Gewoooe. X*XXVII. Deeze wordt , veelal , Storm Zwaluw gehe* 5* ten , en wy geeven 'er den naam aan van de ge- woone , om dat hy zo gemeen is in de Zee- m Europa , doch meeft in de Noorder Oceaan , en overvloedigfl: , zo 't fchynt, in de Witte Zee.. Klein, die de Duiker- Vogelen den naam van Plautus toe-eigent, noemt deezen Plautus mi- nimus Procellarius * of de allerkleinfte badaard Plautus Albatrofs. Anderen hebben hem de Zee-Zwaluw zonder Pooten genoemd of de kleinfte Meeuw, met Pypagtige Neusgaten. De regte Woonplaats van deeze Vogeltjes is (i) Procellaria nigra, Uropygio ajbo. Faun. JWf. 249. \Aiï. Stockh. 1745-. P' 93- T- VI* Peteril. Clus- Ekou 368. Damp. It/n. 3. p 97. Alb. *Ay. III p. 87. T. 92. Edw. *Ay* 90. T. 90. f. 1. Hirundo Marina major apus, Roftro adunco. Sarr* JEquin. 134. Larus minimus, Naribus tubulofcs. Catesb. Car. III. p. 14. T. 14. Fregata. marina apus, fubtus alba, fuperne nigra. Barr, ^fr.jj. t)ËR Onweers-Vocelén. 93 is de Zee : zy worden naauwlyks ooit op 't jj Land gevonden. Tegen het aankomen van een Afdeeè. Storm ziet menze dikwils , eenige Uuren XX^üL van te vooren , aan den Ly-kant van het Schip, stuk, en , wanneer de Storm zig verheft , verfchuilen zy zig als agter 't zelve. Anderszins kunnen zy, naar oogenfchyn, zeer gezwind langs de Baaren loopen, zonder daar in te duiken. Het is waarfchynlyk dat zy op de Rotfcn neftelen. Van deeze Srorm.Zwaluw zyn door de he- dendaagfchen verfcheide Afbeeldingen gegeven, doch niet zo naauwkeurig als de onze , die van Brisson ontleend is. In grootte komt hy, by- kans , met een Leeurik overeen. Hy heeft het Lyf omtrent zes Duimen, den Bek zes Liniën, en de Staart ruim twee Duimen lang. De Vleugelen zyn gantfch niet klein, naar de grootte van den Vogel , flaande ruim een Voes uit. Zyn kleur is van boven zwart , van onde- ren bruin; maar de Vleugelen zyn gedekt met witte Veertjes, en de Staartpennen hebben ook eenige witheid. De Bek en Pooten zyn zwart. De tweede Soort van Onweers- Vogelen Zee- Paard by Brisson, genaamd Petrel Cendré> welke ik, xxxyTl tot verwondering , by Linn^iüs niet gemeld F'& 6> vind ; maakt een Vogel uit , die in de Noorder- Oceaan ook niet ongewoon is en aldaar het Zee- Paard geheten wordt. Die naam is afkomftig, 't zy van wegen hun fterk Niefen, dat wel naar 't briefchen van een Paard zweemt, 't zy van hun huppelen en treeden op het Water. Men I. Dzzu V. Stuk* Vindt* 94 BESCHR YVING jI# vindtze ook niet anders dan ver van 't Strand , eri Afdeel, de Viflchers , die van Bergen in Noorwegen tot XXVIII. ^ Zeehonden-of Heilbotten- Vangit op een Tstuk?" droogte, die in Zee legt, uitgaan, bemerken, dat zy dezelve zyn genaderd; wanneer zoda- nige Vogelen rondom hunne Schuiten huppe. len , om het Ingewand te bekomen ; waar op zy zeer verflingerd zyn. Indien een hunner van de Viflchers met een Stok geflagen of met een Steen gefmeten wordt, zo dat hy in ön- magt valt , dan vergaderen veele anderen ron- dom denzelven en trekken of pikken hem zo lang , tot dat hy weder op ftaat. Of dit ge- fchiede, om hem, indien hy dood ware, op té vreeten , is onzeker doch zo onwaarfchynlyk niet, als dat hy door dit pikken weder levendig worde, gelyk de Viflchers elkander wysmaaken. De Noorfche naam is Hav-Hejl of Haff-Hert. Zyn grootte is ongevaar als een Meeuw of als een Eend : zynde kort van Lyf en dik van Bord , met kleine Vleugelen : een Kop die wel naar den Kop van een Havik zweemt , wegens de kromte van den fnavel. De kleur der Vede- ren, boven op 't Lyf, is graauwagtig, onder wit , gelyk de buitenfte Staartpen , wederzyds ; die van den Bek geelagtig aan 't end : de Neusgaten bruin; de Pooten graauw. Men vindt hem ook op 't Eiland St. Kilda, bewes- ten Schotland , van waar zulk een Vogel door een Engelfchen Lord aan den Heer Reaümur was gezonden* (2) Ow- der Onweers - Vogelen. 95 ($) Onweers- Vogel die bruin en ongevlakt is, U. met een geelen Bek. Afdeel, ö XXVIII. Dit is de groote baftaard-Pta^ van Klein, Hoofd- STUK dien de Engelfchen groote zwarte Petteril of Sbear- Water noemen, om dat hy, even gelyk2fy«Wfc de gewoone Onweers- Vogel, langs het Water Groote ftrykt. Men vindt hem in de Oceaan, omtrent Zwarte, de Kaap der Goede Hope , en deswegens wordt hy van den Heer Brisson , die hem onder 't Geflagt der Diomedes- Vogelen betrekt, de Kaapfche Puffin geheten. Zyn grootte is om- trent als die van een Raave; de kleur over 't geheele Lyf, Kop, Staart en Vleugelen, zwartagtig bruin, gelyk ook de Pooten ; doch den Bek heeft hy geclagtig. (3) Onweer s- Vogel die wit en bruin bont is. ÏIL Capevjïs. Deeze, die gemeenlyk Kaapfche Duif heetenKaapfchs,> van de Portugeezen Pintados genoemd wordt, is een by troepen vliegende Zee - Vogel 5 die op de Hoogte van dertig Graaden Zuider- Breedte , tuiTchen de Kaap der Goede Hope en Nieuw Holland voorkomt , daar hy de Schepen volgt , hebbende de grootte van een Duif, zegt (2) Procellaria fusca immaculara , Roitro flavo. Syft . Nat. X. Peteril ruagna nigra. Edw. ^Av. 89. T. 89. (3) Procellaria albo fuscoque varia. ^Amxnit.^Acad. IV. P« 240. Osb. It. 76. Anas alia Indica. Gesn. ^Ay. 803. T. ^°4' £ 2. Peteril media maculata. Edw. *sty. 90. T, 90' X. Deel, V. Stuk, 96 Beschryving IL zegt Osbeck, die 'er aldaar een gevangen hadfc Afdeel. Hy wordc pierrot tac]oeté 0f gevlakte Petteril Hoofd- van Edwards geheten; die 'er een fraaije Af- stuk. beelding van geeft. Men noemt hem gemeen- ]yk Damier, zegt Brisson, volgens Fectillee, die zulk een Vogel in de Oceaan , aan de Ku£fc van Zuid-Amerika , onder anderen op 't Schip gekreegen en naauwkeurig waargenomen heeft , inzonderheid ten öpzigt van de gefteldheid der Neusgaten op den Bek , welke byzondcr eigen is aan de Onweers-Vogelen. „ De Damiers , zegt deeze Pater (*) , zyn 3, Water- Vogelen, van ; grootte als een Duif, hun „ Voedzel gewöonïyk zoekende langs de Opper- „ vlakte der Zee. De kleur van hunnen Kop, „ Keel en Hals, is donker graauvv, met een zwart- „ agtigen Glans; die van de Rug witmetbrui- „ ne Vlakken , tot aan 't end van de Staart , „ maakende als een foort van Sleep, en daarom 9, geeft men 'er den gemelden naam aan. De „ zydelingfe Staartpennen zyn wit , met zwarte „ tippen ; de Pooten zwart , hebbende drie fcherp genagelde Vingeren , die met een Kraakbee- nig Vlies aan elkander zyn gehegt. Ook ont- „ breekt hun de vierde of agter- Nagel niet, wel- ke mede , hoewel zonder Vinger , voor een Klaauw verftrekt. Ontleding „ Ik begon de Ontleding van den Kop dee« Kop. » zes Vogels met de Tong, welker Wortel , „ die {*) Jotwhd'Obfirytde Hyfo Edit. 17x4.pag.2iii der Onweers- Vogelen. 97 3; die een zeer ftompen hoek maakt, gehegt is u] 5, aan 't uitwaardfe gedeelte van het Tonge- Afdeelt „ been, welks twee takken een halven regten ^0FDj „ hoek maaken niet elkander. Dit Beentje stuk. „ heeft vier Spieren , aan elke zyde twee , „ waar van twee dienen om de Tong terug te 3, haaien , de twee anderen onze uit te rekken. „ De twéé aan de zelfde zyde kruifen elkan- „ der, en maaken vier hoeken, welker over. „ handfe even groot zyn. Nog vindt mea© „ wederzyds, een derde Spier, dienende om de „ Tong te doen naderen aan 't Gehemelte. Het onderftc van den Bek wordt bewoogen „ door middel van agt Spieren , die vier Paa- „ ren maaken , waar van het eerfte Paar , dan dik en Vleezig is, dient om den Bek te o- penen ; het tweede , dat dun is en Peezig , „ om den Bek te fluiten ; het derde trekt de „ Onderkaak binnenwaards en het vierde, dat s, Vliezig is , bekleedt den Bek van binnen en „ knypt de Kaaken toe ; Aangaande de Neusgaten, die zo zonderling De Neus» gefteld zyn in de Onweers- Vogelen , nam FE-gaten' uille'e het volgende waar. „ De uitgeholde „ verhevenheid, boveiï op den Bek, is door een Beenig middelfchot verdeeld, dat de ,) Neusgaten maakt, die met een Vlies bekleed „ zyn, dat Buisagtig doorloopt tot onder de ,1 Herfenpan en tot de Ademhaaling dient. Een 5, ander doorfchynend Vlicsje, wederzydi, aan den wortel van het middelfchoc, ié 't Werk- i.ï>ui. v. stwk. G li tuig 98 Beschryving TI. » tuig van de Reuk Hy vondt , op 't Befc- Afdeel. keneel van den Damier, geen Pylnaad : hy zag Hw'1*' 'Cr n^eCS andcrs ^an c'° ^roon*en Agtcrhoof ds. stuk. ~ Naaden. Het Beenig Uicftek, dat de Haane- kam geheten wordt , was in twee holligheden verdeeld, huisveftende de inwaardfe bollen der Herfenen en bekleed met een verlangzel van het harde Herfenvlies. Deeze twee holligheden waren doorboord met byna onzigtbaar kleine gaatjes, overeenkomende met de zitplaats van de Reuk. XXIX. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Diomedes- Voge- len; waar onder die, genaamd Albatrofs, en de Magellanifche Gans of Penguyn , welke gemeen is aan de Kaap der Goeds Hope. Naam. Nder den Geflagtnaam van Diomedea of Diomedes - Vogel begrypt Linn^üs de Vogels niet, welken de Ouden Avis Diomedea genoemd hebben , om dat zy inzonderheid op de Diomedes-Eilanden , thans Tremiti genaamd, inde Adriatifche Zee, werden gevonden. Dee- ze Vogels , naamelyk , worden van de Engel- fchen Puffins genoemd of Shearwaters , om dat zy langs de Oppervlakte van het Water ftry- ken , en onder den naam van Puffin heeft 'er Brisson een Geflagt van gemaakt, welks Ken- nierken onder anderen zyn> de beide Kaaken haaks- DER DlOMEDE S-V OGELEN. 99 haakswyze gekromd aan 't end en de Bek by- jj na rolrond : daar hy de Diomedes- Vogelen van Afdeel. Linnjeus in geheel andere Rangen en in twee XXIX. byzondere Geflagten vervat, genaamd Alba. ^T°J^ trofs en Sphenifcus. De Kenmerken by Linn.eus zyn : een regte Kernnet- Bek ' waar van hy meeft verfchilt door de ovaale Neus- (1) Diomedea Alis pennatis, Pedibus trida£lylis. Syfic Kat. X. Gen. 65% Albatros. Edw. 88. T. 88. Air ^Lv. III p. 76. T. z. Grew. Mus. T. 6. fi 1, U Dfiw,. V» SiW G 3 100 Beschryving XXIX. Hoofd- stuk. II. Neusgaten , en dat hy de Staart klein , kort en Afdeel, fondagtig , niet vorkwyze heeft. De Bek heefc de langte van zes Duimen en fchynt uit ver- fcheide (lukken te beftaan : de Neusgaten , op de Onderkaak , zyn Kegelswyze buisjes > waar van de punt agterwaards is gekeerd. De enden der uitgefpreide Wieken komen bykans tien Voeten van elkander af. De middelfte Vinger heeft eene langte van omtrent zeven Duimen* De top des Hoofds is uit den bruinen rosag- tig 9 gelyk het geheele Lyf van boven , dat met zwartagtige dwars-ftreepen en Vlakken is gete- kend, van onderen wit; de Hals en Zydeu niet bruin geftreept. De groote Slagpennen zyn zwart, de kleinfte en de Staartpcnnen zwartagtig Loodkleur. De Bek is vuil geeiag- de Pooten zyn Vleefchkleurig. tig; (2) Diomedes- Vogel met ongevederde Vleuge- len , de Pooten vier- Vingerig. II. Demerfa, Magellani- fcheGans. Deeze voert den naam van Magellanifche Gans of Penguyn , en hy wordt door de Ken- merken van dit Geflagt onderfcheiden van den Noordfchcn Penguyn , die tot de Pappegaay- Duikers behoort. De Eugelfchen noemen hem den Penguyn der Hollanderen , om dat hy dooi- de onzen eerft in de Zuidelyke Landen is ont- dekt (2) Diomedea Alis impennibus\ Pedlbus tetrada&y- lis. Syft. Nar. X. Penguin Fedibus nigris. Edw. sAy* 94. t 9* DER DlOMEDE S- V OGELEN. IOÏ dekt en waargenomen. Brisson geeft den naam van Manchot aan de Vogelen van dit Geflagt, in 't Latyn Spheniscus ; 't welk hy door de vier- Vingerige Pooten van den Albatrofs onder- fcheidt. Klein noemt hem, wegens zyne zwaarly vigheid , Plautus pingnis ; waarfchynlyk is de naam van Pingoiq of, Penguyn ook daar van afkomftig, Deeze Vogelen fchynen, geiyk de Noord- fche Penguyns in 't Noorden , aan de Kutten naar den Zuidpool toe te huisveflen. Men heefc- ze, •£ allereerft, aan en omtrent de Straat van Magellaan gevonden , doch thans weet men, dat zy ook aan't Land der Pacagonen en zelfs aan de Kaap der Goede Hope zyn. Den rneeften tyd huppelen zy in 'c Water en kun- nen in 't geheel niet vliegen ; om dat zy , in plaats van Wieken , maar kleine Vliezige Vleu- geltjes hebben, onbekwaam tot het opheffen van hun logge Lighaam. Deeze Vleugeltjes hangen hun , wanneer zy op 't Land loopen , by 't Lyf neer, en de Pooten ftaan hun zo ver agterwaards, dat zy zig niet in Evenwigc kunnen houden , zonder regt over end te gaan, tegen den aart der Vogelen. Dit maakt dat zy, wegens de witheid hunnes Buiks, een zeer grap. pig poftuur maaken en door fommigen verge- leeken worden by Kinderen , die naar Schooi gaan , met witte Voorfchoocen. Men heeft aan de Straat van Magellaan wel van deeze Penguyns gevonden , die grooter- i dew, v.Sivx, G 3, dap* I0!2 Beschryvino ir. Afdeel. XXIX Hoofd- stuk. dan een Gans waren , wcegende zeftien Pon- den. Het bovenfte des Lighaams , de Kop en Hals , Rug en Stuit , zyn met zeer ftyve zwartagtige Vederen bekleed : de Buik is wit 9 de Staart zwart, gelyk ook de Pooten en Bek, doch deeze heeft naar 't end een geele dwars- ftreep. Men wil dat zy meert van Vifch lee- ven, doch het Vleefch fmaakt 'er niet naar en is zeer goed omteeeten. Zy maaken diepe Ga- ten in den Oever , en leggen daar in met hun drie of vieren by een. Zekere Eilandjes, om de Zuid , daar men een menigte van deeze Vo- gelen vindt, voeren deswegens den naam. Met Hagel zyn de Penguyns , zo my berigt wordt , onkwetsbaar wegens hun Dons, daar zy meed om gedood worden , zynde op 't Paffen-Eiland, by de Tafelbaay , menigvuldig. Gevlakte deeze Soort zyn 'er op de Rug met wit- Fenguyn, te flipjes gevlakte en van vooren met zwarte XX3CVII. toeePen gebandeerde Penguyns; hoedanig ee- F'&* 7* nen 'er Brisson afbeeldt , die van de Kaap ge- komen was, verfchiilende merkelyk in kleur met dien , welke van Edwards is afgetekend. De Afbeelding , die wy 'er van geeven , ver- toont hem zwemmende en op een vierde van de natuurlyke langte en hoogte ; gelyk tot dus verre alle onze Vogelen zyn afgetekend. Op eenigen der volgende Plaaten zyn wy genood* saakt de Vogelen wat meer te verkleinen. XXX. HOOFD- der Kropganzen. 103 ' Afdeel. XXX. HOOFDSTUK. XaX Hoofd- Befchryving van 't Geflagt der Kropganzen, stuk, genaamd Pelikaanen, onder welken de Fregat- Vogel , Kormoran of Water Raaf , Jan van Gent, en de Gekken of Viffchers ook zyn begreepen. TA E Naam van Pelecanus wordt door Ltn- Naam. NjEüs toegepaft op Vogelen , die van Brisson in drie byzondere Geflagten zyn ver. deeld, onder de Latynfche naamen van Sida> Pbalacrocorax en Onocrotalus 9 in'tFranfch Fou% Connoran en Pélican. Men kanze onder den Geflagtnaam van Kropganzen begrypen , hoe- wel die eigentlyk maar toepaflelyk is op de eerfte Soort. De Kenmerken zyn ; een ongetande regte Kenmer- Bek , met de punt haakswyze en genageld ; de ken' Neusgaten llreepswyze en naauwlyks zigtbaar (*) : het Aangezigc byna kaal : de Voeten met vier Vingeren, die alteraaal, door middel van een Vlies , tot Zwempooten vereenigd zyn, Deeze vier- Vingerigheid der Palmvoeten, maakt het onderfcheidend Kenmerk van den vyf-en-twintigftcn Rang by Brisson uit , doch be- (*) OMiteratét zegt Linnaus en, zoBrisson aanmerkt, zyn de Neusgaten in de Pelikaanen onzigtbaar (neqna* qttam confp icu ét); dus kan men niet zeggen, dat zyjïaw 'ffdjk te onderfebeiden zyn in deeze Vogel. 2« Deel, T, StvS| G 4 io4 Beschryving II. begrypt 'er tevens de Keerkringvogelen in. Zfy Afdeel, behooren alcemaal , by Klein , onder den Familie. XXX. Naam van Plancus. swk?" Getal der Soorten van Kropganzen is by Soorren. LinNjEüs vyf, waar van de eerlte de Pelikaan, de derde de Kprmoran is van Brisson , en de drie overigen behooren tot het Geflagt der Fous of Gekken , Viiïchers en Fregatvogelen genaamd. Twee deezer laatften hebben den Bek zaags- wyze getand. I. (ij Kropgans met een Zak aan de Keel. Onocrota* De naam van Onocrotalus is door de Ouden pelikaan. gegeven aan deezen ' Vogel , om dat het Ge- luid, 't welk hy maakt, eenigermaate naar 't balken der Edelen zweemt. Hierom noemen hem de Italiaanen Grotto of Jgrotto. De He- breeuwfche naam was Kik of Hakik, de ChaL deeufche Cbatba en de Arabifche Kuk. De Tur- ken noemen hem Sackagufcb , de Ruften Baba en de Polakken Bak. By de Ooftenry kers heet' hy Obn- Vogel , by die van Brabant Livane of. Libane ; maar anders gemeentyk , by de Duit- fthers , Meergans , Sackgans of Kropgans ; doch de (i) Pelecanus Gula faccata. Syjl. Nat. X. Gen. 66» Onocrotalus Olear. Müs, T. i). f, i. Dori. Mem. Onocroralus f. Pelecanus. Aldr. Orn. L. 19. c.2 Will. Orn. 246. T. 6$. Ra] ^y. 121. Marsil. Danuh. 6* T- IS- Edw. ^Ar. 92. T. 92. Bont. Jay. 61. 8. Ono- crotalus C Pelecanus fufcus.SLOAN.^w. 2. p. 322. Raj, yAr. xqi. Onocrotalos Americanus. Edw. Ay*9^T.^ der Kropganse n. 103 de S weeden noemen hem Wattair agann. De n. Mexikaanen geeven 'er den naam van Alcatra^ Afdef^« pf Atototl aan. Gemeenlyk is het Griekfche ^?d. Woord Pelekan of Pelekanes, met eenige ver- stuk. andering, by de Franfchen, Engelfchen en ook Pelikaan* by ons in gebruik : doch men plagt hem , in Ne- derland, Vogel van Ethna te noemen. Zie daar de verfcheiderley naamen van eera Vogel, die in alle de drie Wereldsdeelen , bui- ten Europa, gevonden wordt, en niettemin voor weinige Jaaren nog zo onbekend geweeft is , dat de vermaarde Frisch 'er den Lepelgana voor hieldt , leidende van de ^eitelswyze ge- daante van deszelfs Bek den Griekfchen naam af. Ondertuffchen wyft de ^efchry ving , welr ke de Ouden van den Pelikaan gegeven hebben* en inzonderheid het Kenmerk van den grooten Zak of Krop, waar van Pliniüs getuigt, dat 'er de Pelikaan zyn Voedzel eenigen tyd in be- waarde , voor dat hetzelve in de Maag over- ging ; genoegzaam aan, dat het noch de Lepel- gans, noch de Reiger, noch de Specht zy,ge- lyk fommigen vermoed hebben. Te meer is het waarfchynlyk dat de Kropganzen de Peli- kaan der Quden zyn , om dat de gefteldheid van derzelver Krop en het gebruik daar van , het voornaame Verdigtzel, dat deeze Vogel zyne Jongen met zyn Bloed , door 't opfcheu- *en van de Borft zou voeden , geheel namui£ Jyfc verklapt en opheldert. Ï Deel. Y. Stuk. G £ De io6 Beschryving H De Kropganzen zyn op de Zwarte Zee , op A deel. de daar in uitloopende Rivieren en nabuurige XXX. Meiren , mifTchien ook op de Kaspifche Zee ï?0aFD TT" • t 1 A - 1 «Tl stuk. gemeen. Hier van is het , dat menze uit Rus- PdikaanM^ dikwils als eene zeldzaamheid naar Enge- D* Fabel, land gezonden heeft; gelyk Charleton ge- 2» dcr°e"tu18t5 ^ac 'er> ten zYnen tyde, verfcheidene in Jongen met de Koninglyke Diergaarde waren. Het Volk, wkhard. 'óèt aan die Wateren woont , verzekert, dat deeze Vogels troepswyze gaan viffchen , beflaan- de in een halven kring de oppervlakte van een Mcir of Rivier , en de Viffchen , door het flaan inet hunne Vleugelen op het Water, in een hoek dryvende , wanneer zy zonder moeite hunnen Zak of Krop daar mede opvullen , 't zy tot hun eigen Voedzel of ten diende van hunne Jongen. Dit laatfte heeft buiten twyfei plaats , wanneer zy Jongen hebben , en geeft de oploffing van den gemelden Fabel. Dewyl hy zyn fcherpen Bek , ten dien einde , digt aan de Borft houdt en de Jongen dus uit zyn Krop ceten geeft, heeft het domme Volk, zulks van verre befchouwende en ziende tevens het Water, veelal Bloedig door de gekwetfte Viffchen, daar uitloopen en de Jongen daar mede dren- ken ; zo heeft hetzelve , zeg ik , van de zaak onkundig , zig moeten verbeelden , dat de Pe- likaan zyne Jongen voedde met zyn eigen Bloed. Onder de Eigenfchappen van deezen Vogel % die minder ongeloofbaar fchynen , mag men zyne D er Kropganzen. 107 zyne Langleevendheid tellen , welke hy ge- n. meen heeft met de Zvvaanen en Ganzen. De Afdeel, Ouden fchryven hem een Leeftyd van tagtig Jaaren toe. In den jaare 1690 werdt 'er op stuk. de Leidfche Kermis een vertoond , die gezegd Pelikaan. werdt vyftig Jaaren oud te zyn , zynde van Kop en Hals, door Ouderdom, reeds grys ge- worden. Anderen willen dat zyn Leeftyd, ge. lyk die der Zwaanen , zig over de honderd Jaa- ren uit zou (trekken : doch men is , hier om- trent, in 't onzekere. Adanson verhaalt , in zyne Befchry ving van Zyn Vifch. Senegal , dat aldaar geheele Troepen van zo- ^enffe^°°r danige Kropganzen zyn, die op de gemelde fchen. manier Vifch vangen tot Voedzel voor hun zelf of voor hunne Jongen. In de Indien heeft men een dergelyken Vogel, die 'er gebruikt wordt om voor de Menfchen te viflehen , Grand Gojier genaamd. Zeker Dominikaan, Konfrater van Labat , verhaalt , dat hy 'er op de Weftindifche Eilanden één gezien hadt , die zo tam was en zodanig afgerigt door de Wil- den, dat deeze Vogel, na rood gemaakt te zyn met Rocou, des morgens op de Vifchvangft uitging, en des avonds terug kwam met zynen Zak geladen ; waar uit zyne Meefters hem dee- den overgeeven 't gene hy te veel hadt, dat hun tot Spyze ftrekte. Deeze Zak kan zig zo- danig uitrekken, dat 'er, zo fommigen verhaa- len, eens een Neger Kindje in gevonden zy. Gemelde Pater berigt ons verfcheide byzon- I, Deel, V, Stutk» der* ïoS Beschryving j{# derheden aangaande deeze Vogelen. Hy hack Afdeel, twee Jongen aan een Stokje valt gebonden , XXX. die door de Moer gevoed werden , welke des ^stük0' na§ts boven ^m °P den tak va« een Boom Pe/ikaan.^cP- %y zyn, buiten hunnen Vifchvangft , zeer luy en traag, flaapende een groot gedeelte van den Dag. Somtyds vangen zy den Vifch ge- lyk de Meeuwen , doch hunne logheid in 't vliegen maakt hun daar toe niet zeer bekwaam. De Wyfjes leggen en broeden hunne Eijeren op den platten Grond , zonder een Neft tc maa- ken. Hy vondt 'er eene, die op vyf Eijeren zat en de moeite niet wilde neemen van op te ftaan , toen hy voorhy ging, geeveode, hen* alleenlyk eenige ftooten met den Bek en fchreeu- wende, wanneer hy haar floeg om van de Ei- jeren af te gaan. Zy zyn onreiner, zegt hy* dan de Ganzen en Eendvogelen. Gebruik In 't jaar 1 745 werdt een Pelikaan , levendig, J*&den van ^e ^aaP ^er Goede Hope te Londen ge- bragt en naderhand voor Geld vertoond , heb- bende zulk een grooten Zak of Krop , dat de Oppafler 'er met gemak zyn Hoofd in kon ftee-' leen. In de Menagerie te Verfailies heeft men '£ï verfcheidene geha,d , waar van geene geftor- ven is in minde x dan twaalf Jaaren tyds. De Amerikaanen dooden deeze Vogelen niet om hun Vleefch , welk taay , thraanig en gantfeh on- fqiaakelyk is , maar om dien Zak te krygen > waar van zy gebruik maaken als een Tabaks- Tasje of Geldbeurse Wanneer men dien Zcjc van der Kropganzen. icg fcih des Vogels Hals heeft afgefneeden, worde g dezelve met Zout en Afch , of met Aluin be- Afdeel. ftrooid , en vervolgens tuflehen de Handen met j^p^ Olie gewreeven, om hem lenig te houden, STÜK#~ Beter is 't, hem te bereiden gdyk Lammeren- pelikaan» Velletjes, dan krygt hy de dikte van Parke- ment , en blyft zeer zagt. De Spaanfche Vrou- wen beftikken ze met Gouddraad en Zyde zo kondig, dat het een fierlyke Tafch of Beurs wordt, welke men in veel waarde houdt. Ik gaa nu over om te fpreeken van de ge- De Bck» fteldheid van den Bek, die met den gétnelden Zak het verwonderlyke van den Pelikaan uit- maakt. Deszelfs bovenfte gedeelte is i volgens de Waarneeming van Perrault, plat, en van \ begin tot aan het end bykans van de zelfde breedte, van onderen mee vier groeven uitge- hold, die vyf kanten geeven , waar van de middelde en de twee zydelingfe fcherpfnydend zyn , fluitende in de groeven der kanten van de Onderkaak. Aldrovandüs vergelykt de vyf ribben van de Bovenkaak , niet- onaardig § by die van een Blad der vyf-ribbige Weegbree *. * M****gé Het onderfte gedeelte van den Bek beftaat uit ntry^t twee ftukken , die aan 't end zyn famengevoegd % doch voorts van elkander afgezonderd , laaten- de een Spleet tufTchen beiden. Deeze ftukken zyn buigzaam als Balynen , zo dat zy gemak- kelyk van elkander wyken en zig wederom fluiten ; 't welk maakt dat de Viflchen , in de Zak gevangen zyndey da'ar in blyven moeten y I, Deel. y. Stuk< tot iïo BESCHR YVING u tot dat de Vogel denzelven weder opent. Im- . Afdeel, mers aan de twee üukken , zo even gemeld s .XXX- hangt de gedagte Zak als een wyde Beurs" of stuk?' Blaas, van eene Vliezige zelfftandigheid , niet Pelikaan, met Vederen , maar met zeer kort zagt Hair bedekt, dat fchoon grys is, met Hippen, ftreep- jes en golfjes, van verlcheiderley kleuren, zeer fraay getekend en verlierd. Lighaams. Deeze Vogel gelykt, in Lighaams-geftalte ; geftaite. zeer naar een £janSj joch in grootte overtreft hy zelfs de Zwaanen. De Heer Brisson be- vondt de langte van eenen, die in het Kabinet van Reaumur opgezet was, over de vyf Voe- ten ; waar van de Bek omtrent anderhalf Voet uitmaakte en de Staart zeven Duimen ; zo dat 'er drie Voeten voor den Kop, Hals en 'tLyf, overbleef. Het Lyf is wit, een weinig naar Vleefchkleur hellende ; de groote Slagpennen zyn zwart , de Staartpennen wit. De zyden van den Kop , om de Oogen , zyn' kaal en al- leenlyk bekleed met een Vleefchkleurig Vlies of Vel. De Onderkaak is geheel , de Boven- kaak ten deele bleekrood , aan 't end geelag- tig, gelyk ook de Krop-Zak. De Pooten zyn Loodkleurig, doch de Nagelen graauw. Mexikaar- Als eene Verfcheidenheid fielt de Heer Bris- fche bruine S0N v00r , den Mexikcicinfchen Pelikaan, die èn Philip- pynfche. van den gewoonen alleen verfchilt, doordien XXXVIII. zYn Be^ 8etand is en' zo we^ a's de Pooten, *• Saffraangeel. Den Grand Gofier van Mexiko noemt by de bruine Pelikaan, en zegt, datde- deh Kropganze . in Èèlve maar weinig grooter is dan een tamme ^ Gans. Nog heeft hy 'er eenen van de Phi- Afde tf ój lippynfche Eilanden die aldaar Pagala geheten wordt, hier nevens afgebeeld. Do Tertre ^ merkt aan, dat de Beenderen der Pelikaanen Pelikaati* hol zyn en zonder Merg , welk laatfte Aldrq- vandus ook daar van gezegd hadt , doch met byvoeging, dat zy zonder holligheid zyn. Op de top des Hoofds fteeken de Veeren een wei- nig uit, zö dat zy* 'er. een Kuifje maaken, zegt Ra jus , die verhaalt , dat deeze Vogel geen Tong heeft , en , hoe hy niet geloofde , dat 'er getandbekte Pelikaanen waren. IL (2) Kropmns met een gevorkte Staart .het Lig* v J 0 0 0 Fregat -Vo- haam zwart , den Kop en Buik wit. gel. Plaat Deeze Vogel wordt van de Spanjaarden Ra-**^1^* biborcado , van de | Portugeezen Raboforcado ge- A hecten; anderen noemen hem Caripira. Men geeft 'er ook den naam aan van groote Zee- Zwaluw , zonder Pooten , met eenen baakswyzen Bek , of groote bruine Ysvogel , met een lange gevorkte Staart. Moehring noemt hem, zeer oneigen, Atagen of Hazelhoen. De gemeene naam is Fregat. Vogel , gelyk de Franfchen hem Fre. (2) Pelecanus Cauda forcipata, Corpore nigro, Capité Abdomineque albis. ^Amoen. ^Acad IV. p. 238. Peleca» ims Aquilus. Osb. Iter 292. Alcyon major pulla, Cau- da longiore befurca. Brown Jam. 48$ Cari pira.LAET. ^Amer. 575-. Man of war. Sloan. Jam. I p. 30. Avis rabo forcado. Pet. Gaz. T. -tf. d. x. Frigare-Bird. Al*» *Ay. III. p. 75-. T. 80. h Dut, y. Stvk, 112 Beschryvinó I II. Fregate noemen en de Engelfchen Fregate-Birdl Afdeel, doch die van Jamaika Man of War Bird , dat is XXX. Oorlogfchips- Vogel. stuk." Geen Vogelen zyn 'er, die hooger in de Fregatvo-Lugt 9 langduuriger en met minder vermoeijing gel. vliegen of zig verder van Land begeeven , zege fch^ppTn -^ater Labat in de befchryving van zyne Rei- fcen naar de Eilanden van Amerika. De Arend, dien men als den Koning der Vogelen aanmerkt, is een Schildpad in vergelykinge van hun. Men geeft 'er den naam van Fregatten aan, wegens de gelykheid , welke de fnelheid hunner VJugt heeft met die der Schepen van deezen naam. Zy worden wel drie -of vierhonderd Mylen van Land gevonden , 't gene tot bewys ftrekt van hunne verbaazende kragt en vlugheid : want men moet niet denken dat zy op 't Water ruften gaan, gelyk de Zwemvogelen. De uit- geftrektheid hunner Wieken is zo groot, dat zy daar op zulk een end wegs kunnen zwee- ven. Somtyds vliegen zy zo hoog , dat merx hun geheel uit het Gezigt verheft. 't Schynt dat de Woonplaats deezer Voge- len veelal zy op de Eilanden , die in de ruime Oceaan gelegen zyn. Zeker Eiland wordt* wegens de menigte derzelven , die 'er flaapen en neftelen , het Fregatten - Eiland geheten. Men vindt 'er niet alleen op TAfcenfion en St* Helena, maar ook op die van Mauritius, of 1'Ifle deFrance, en op Bourbon , in menigte. Le- guat heeft op Rodriguez waargenomen datA der Kropganzen. ïi* £y, evengelyk de Valken op hunne Prooy, uit jj de Lugc neervallen op de Vifïcher- Vogelen , Afdeel; cenaamd Fous 9 en dezelven dus dwineen om XXX. fo ° Hoofd. hun de Vilch over te geeven , diezy in de Krop SXUK- hebben , welken de Fregat- vogel in de Lugt Fregat- vangt. Zy kwamen alle Avonden op 't Eiland, en wagtten 'er op de Boomen de gemelde Vis- fchers op. Ook loerden zy aldaar op de Schild- padden, waar van een menigte door hun ver- flonden werden. Zy maakten ook hun Neft op de Boomen; des het riet te verwonderen is> dat Lab at die Nëften te vergeefs zogt op de platte Grond , aan 't Strand. Ziet men 'er een de Vafte Ku(t naderen, zo wordt zulks als een teken der aankomfte van een Schip aangemerkt ; alzo zy gemeenlyk, 't zy door verleiding of met voorJagc, de Schepen volwee; Omtrent de Lighaams - geftaite zyn het dé LfeHaaiMi Authcuren niet eens. Legüat vergelyktze in£Ci*alte* grootte by een Eend , zeggende dat zy de Klaau- wen hebben van een Roofvogel, met den Bek een half Voet lang en haakig aan de punt. De oude Mannetjes , zegt hy , hebben een roode Lel , als de Haancn , onder aan de Keel. Da Tertre maaktze niet grooter dan een Hoen , met een Hals van middelbaare iangte ; een kleinen Kop; de Oogen groot en zwart, eert Bek van zes of zeven Duimen, en de Pootcrt zeer kort. Labat fteltze byna van die zelf- de grootte, en Feuille'e geeft 'er den naam van den witkoppigen Zee- Gier aan. I. Dek, V. Stuk. Ö ÖÜ II. Afdeel. XXX. Hoofd- stuk. Frepat» vogel,- Gebrnik« 114 Beschryvinö De Heer Brisson geefc ons de hier neveirê gaande Afbeelding van deezen Vogel , naar eene Tekening, welke hem van den Heer Poivre* die dezelve naar \ leven gemaakt hadt * was medegedeeld , zeggende dat de Vogel door hem bevonden was bykans veertien Voeten vlugts te hebben. De Kleur van 't ge- heele Lyf , de Wieken en Staart, was zwart: de Oogen ftonden in een kaale plek, gelykdie van den Pelikaan: het Mannetje, oud zynde, hadt twee hoog - roode Vliezen aan den Keel hangen en 't Wyfje hadt de Bord wit. Brisson is van verbeelding , of de Fregat- vogel , die by Edwards is afgebeeld, fchöon kleiner en ros» agtig bruin van Veeren , met roode plekken om de Oogen , ook het W yfje zy van deezen. Lab at, die 'er eenigen gefchooten hadt , ver- haalt , dat hun Vleefch $ hoewel naar Vifch fmaakende , niettemin zeer goed en eetbaar wa- re; doch hun Vet wordt aangemerkt een on- gemeen kragtig Middel te zyn tot verdryving der Pynen van de Jigt en verltyvinge der Le- den, die uit Koude ontftaat. Ten dien einde wordt het Vet op 't Vuur heet gemaakt, en dan met Jenever of Brandewyn gemengd zynde, ftfykc men de plaats daar mede : of legt 'er een graauw Papier op, 't welk met dit Vet doordrongen zy , houdende hetzelve met Druk- doeken op , het Deel , dat men voorts met Windzelen omzwagtelt. Labat verzekert , uit den mond van anderen , dat hier door dik- wils der Kropganzen. 115 wils de Geneezing , of, ten minfte , een groote n. verligiing verkreegen ware. Afdeel. 6 XXX. (3) Kropgans met een gelyke Staart , het Lig- Hoofd* haam zwart, den Bek tandeloos. 11 la De Heer Brisson maakc van deezen Vogel een bvzonder Geflapt , onder den naam van PLxxxtx. Pbalacrocorax of Cormoran , welken hy van den Onocratus of Pelican onderfcheidt , door dien de Bek niet horizontaal plac , maar Cylin- drifch of Rolrondagcig is en zonder Kropzak* Gemeenlyk wordt deeze Water -Raaf of Zee- Raaf geheten, en in Bourgonje Crot Pefcberot. Gesnerüs noemt hem Cdrbo , om dat hy zo zwart is als Houtskool, en Klein begrypt hem , met de Pelikaanen en anderen , onder den naam van Plancus. De Duitfchers noemen hem ook Vugbt-Arfz* die van Stettyn Scbalveren ; de Polakken Kruk - JVodny , de Noorwegers Skarv , en de Sweeden Hafs- Tjdedèr , dat is Haringdooder. Onder de Engelfchen , zo wel als by de Franfchen, is de naam van Cormo- rant of Kormoran in trein , doch die van Cornwall noemen hem Sbagg , en die van Wight klei- ner (j) Pelecanus Cau-tè aequali , Corpore nigrö, Roftrd edentulo. Syft Nat* X Pelecanus corpore atro , fubtus Slbicanre , Re&ricibus quaruordedm. Faun. Snee. n<£. Carbo Aquaticus. Gesn. ^A.y. 137. Corvus Aquaticus, Aldr. Orn. L. 19. c 55. Jonst. ^Av. T. 47. Wïlu Om. 248, T. 63. Rat. ^Cv. 122. Mars. Duwib. U. T, 36. Alb. II. p. 74. t. 8i. JLDku. V; Stc/k. H i 1X6 BcsCRRtVtNG II. ncr Puffin9 de Faiöers, benoorden Hitland* Afdeel. Hupling. XXX. »c js cen Vogel 3 die zig aan de Zee-kaften liOOFD- ö stuk. of in de Meiren van Europa onthoudt , en al- Eigen- daar zyn Neft in hooge Boomen maakt of in fenappen. ]£otfen< £je goeren jn Noorwegen wcetenze Kor mor an. r . . op een liltige vvyze te vangen or te dooden ; zy gaan , naamelyk , des avonds met hunne Schuiten onder de Rotfen leggen, in welker Kloven de Kormorans hunne nagtruft neemen * en ontfteeken op die Schuiten een groot Vuur, door welks Rook en Fikte de Vogels zodanig bedwelmd raaken , dat zy van boven neder tuimelen, wordende dan met gemak dood ge- flagen. Daar zyn *er van driederley Soort; eenigen mee een Kuifje op den Kop, anderen met witte Vlakken, anderen geheel zwart. De eerden worden Top-Skarv genoemd, de tweede Hundlaring , ea deeze zyn de grootften. Zy leggen drie Snecuw-witte Eijeren , van gedaan- te als Ganzen- Eijeren , die van het Mannetje en Wyfje, beurtelings, drie Weeken lang, gebroed worden. Deeze Eijeren worden door 5t kooken niet hard, maar blyven week. De Jongen zyn in 't eerfl wit, en krygen hunne zwarte kleur niet, dan in de derde Week: ver- volgens zoeken zy hunne Spyze gelyk de Ou- den , die fterke Viffchers zyn, en, zo het Strandvolk verhaalt , wel twintig of dertig Va- demen diep duiken , om Vifch te bekomen ; waar mede zy hunne Maag dan zodanig opvul- len* der Kropganzen. 117 Jen, dat men 'er, als zy dood geflagen wor- n. den, fomtyds een ongelooflyke veelheid van Afdeel, in hun Lyf vindt. En , fchoon de Keel van H^*^ deezen Vogel zo naauw is , dat men werk heeft stuk. om 'er twee Vingers te gelyk in te fteeken, kan zig dezelve doch zodanig uitrekken , dat men wel Botten vindt in dt* Ingewanden , van een half Elle breed\ Op 't Land komende, {lellen zy zig met den Kop in den Wind , om hun Lyf te droogen : doch dit gefchiedt maar zel- den en zy zyn doorgaans nat; 't welk de reden is, dat men van iemand , die zyne Kleederen niet droog weet te houden , voor een Spreekwoord zegt : Hy is zo nat als een Skarv. Ook wordt aan een nat , verkleumd , onredzaam Menfch , fpotswyze denaam gegeven van deezen Vogel. Men vindt ook dergelyke Vogelen in Ame- Hunne rika. Pater le Comte zegt , dat in China de ^cu^ Kormorans den Vifchvangft geleerd worden, even als men , hier te Lande , de Honden en Vogelen op de Jagt afrigt. Een Viffcher kan *er gemakkelyk honderd regeeren. Zy zitten flil op het boord van de Schuit , tot dat zy aan de plaats der Viffchery gekomen zyn , en wag, ten het Teken af, 't welk hun tot een feia dient ; waar op zy aanftonds zig van boord be- geeven, en 't is verwonderlyk te zien, mee welk een vlyt zy hunne Prooy tragten op te doen; zo lang duikende en weder boven ko- mende , tot dat zy van een Vifch meefter zyn geworden , dien zy dwars in de Bek neemen 5 ï. Veel V. Stuk. H 3 C8 n8 Beschkyvinc jj en aan hunnen Meefter brengen. Byaldien de Afdeel. Vifch te groot is, zo helpen zy elkander , nee- XXX. mende de een hem by den Kop, de ander by stukT de Staart* en dus brengen zy hem , al fieepen- IwmoranA®* aan ^e Schuit, Moede zynde laat menze wat ruften, doch geeft hun niet te eetenvoor- enaleer de Vifchvangft gedaan zy, geduurende den welken hunne Keel met een Touwtje digt gebonden is , op dat zy door het jnflokkenvan kleine Vifchjes niet mogten afgetrokken wor- den van hun Werk. Somtyds worden deeze Vogelen Yzeren ringen om 't laagfte van den Hals gedaan , en men laatze den Vifch , dien zy in den Keel hebben ingeflokt , weder uitbraa- ken. Die manier is in Europa in gebruik, peflalte. Volgens den Heer Brisson is de geftalte van den Kormoran dusdanig. Hy heeft omtrent de grootte van een Gans. De Wieken flaan ruim vier Voeren u t; de Bek is omtrent vier Duimen lang: de Vingeren der Pooten zyn zeer dik en fcherp genageld. Hy heeft een Kuif op \ hoofd. Van boven is het Lyf donker Koper- kleur, naar 't groen hellende, met de randen der Vederen zwartagtig ; van onderen groenag- tig zwart : de Kop en 't bovenfte van den Hals met overlangfe witte fireepjes getekend : de Keel en een Vlak buitenwaards aan de Dyëa wit: de Staartpennen zwartagtig. De Bek \\ eenigermaate Afchgraauw, de Pooten zyn git- zwart. De Staart is langer en lofler dan in de overige Watervogelen , zegt Linn^us. Deeze dek Kropganzen np Deeze Autheur hadt, inSweeden, een Wa- n ter-Raaf gevonden, die kleiner was, van onde- Afdeel. ren bruin , hebbende maar twaalf Staartpennen, XXX. JHoofd- daar de voorgaande 'er veertien hadc (*). Hy SXUK; maakt daar thans geen gewag van onder deKieineKor. Kropganzen. Ray, die hem pahnvoetige Kaauw noemt, zegt, dat hy in Engeland den naam^af, van Sbagge , en in de Noordelyke deelen dien van Crane voert. Brisson geeft 'er den naam aan van kleine Kormoran, en belchryft zulk ee- nen uit het Kabinet van Reaumur. Hy is veel kleiner dan de voorgaande , van boven groenagtig zwart, van onderen bleek Afchgraauw, met een witten Keel, den Buik bruin, de Staartpennen zwarragtig, de Boven- kaak zwart j de Onderkaak in fommjgen rood- agtig graauw , in anderen geelagtig groen en de Pooten bruin , maar de Nagelen zwart. De- wyl hy zig by de voorgaanden onthoudt, zal het waarfchynlyk een der drie Soorten van Skarven of Zee-Raaven zyn , die men in Noor- wegen vindt, als gemeld is. Linnjeüs zegt, dat zyn kleine Kormoran alleenlyk door witte en bleekroode Vlakken onder aan 't Lyf , van den grooten onderfcheiden is. Volgens Ray is de Bek dunner en langer naar 't Lyf te reke- nen. Die Schryver zegt, dat deeze kleine Zee- Raaf niet alleen aan de Zeekuften van Enge- land (*) Faun. Suec. p. 42. I,DKEi. V. Stuk, H 4 I2Q Beschryving IL land en Ierland gevonden worde , maar dat ^XXEL' h^ °°k tC Scven1juizcn 'm Holland in ^de Boo- Hoüfd- men neftelt, benevens vcele andere Water- stük. vogelen (*). Ook is de Kormoran de eenigfte Water- ^er genen die Zwempooten hebben niet , die ' zulks doet, volgens \ Gevoelen van Ariftote- les: vvanc de Fregat- Vogelen doen dit ook, ge- ]yk wy gezien hebben. Hy heeft zeker lang puntig Beentje agter aan 't Bekkeneel , tuffchea de Spieren van den Hals , dat naar een Moord- priem gelykt, en in geen ander Vogel gevon- den wordt, zo Sch wen kfe ld ons verzekert. Zodanige Kormorans of Water- Raaven fchy- nen het te zyn gewceft , die Legüat op 'c Eiland Rodriguez en vervolgens ook op de Roes by Mauritius , thans Tlfle de France , voedt. Hy noemde deeze Vogelen Pluto's, we- gens hunne pekzwarte kleur, en zegt, dat zy byna de grootte en geftalte hadden van een Raaf ^ doch den Bek langer en haakig aan de punt; de Pooten als die van een Endvogel» Hunne Stem was byna zo grof als 't balken van een Kalf en zy maakten by nagt een groot ge- raas, maar overdag hielden zy zig zeer ftil ea waren zo weinig fchuuw , dat men hun de Ei- jeren onder 't Lyf van daan kon haaien , zon- der dat zy zig verroerden; maar, wanneer menze hun altemaal ontnomen hadt, kwamen zy van 't Neft af , en vogten tegen elkander- met (*} Raj. Syn. ^Av. p, 123. der Kropganzen. 121 met zo veel geweld, dat zy geheel Bloedig II, wierden. Zy broedden in gaten van de Roes, Afdeel* XXX zo diep 't hun mooglyk was , en bleeven zes Hoofd- Maanden in Zee , zonder dat menze zag ver- stuk. fchynen ; den overigen tyd van 't Jaar onthiel- Water. den zy zig in de nabuurfchap van die plaats. De ^aa^ Eijeren waren van kleur en grootte als Hoen- der-Eijcren en eetbaar, doch gantfeh niet aan- genaam van Smaak, zo min als 'x Vleefch der Vogelen, die zeer vet waren,; maar een groote Stank over zig hadden (*). (4) Kropgans met de Staart wigswyze, den IV Bek getand, de grootfte Slagpennen zwart, Gent. Men vindt deezen Vogel genaamd Bajjaner Pi xxxix. Gans , naar het meergemelde Eilandje in de 2' Golf van Edenburg, dat de naam van Bafs draagt, en fomtyds ook Schotfche Gans, om dat hy aldaar , aan de Kuiten van Schotland, htiisveft en voortteelt. Klein brengt hem me- de onder den Geflagt- of Familie- Naam van Plancus, onder welken hy alle Vogelen die vier- Vingerig zyn, en alle de Vingeren meteen Vlies te lamen gevoegd hebben, begrypt. 't Is MoEHRiNG, die 'er, -zeer grappig, den naam van (*) Foyage de Fr. Le%uat. Tom. II p. 45. (4) Pelecanus Cauda cuneiformi , Roitro Serrato,Re. migibus primoribus nigris. Syft. Nat. X. Anfer Bafïanus. Will. Om. i^j. T. 63. Rat. ^A*. 122. Al b. ^fv. I. p* 82. T. 86. Anferi Baffano congener cincreo albus- S»-Oan. jam. Praef. Jl. T\ 6. f. i. Raj. sAy. 1. Deel. V. Stuk. H 5 122 Beschryvjno II. van Gramlus aan toeeigent. Brisson , die hem Afdeel. in zyn Qeflagt van Suke , in 't Franfch Fous of Boovi)- Gekken' PIaacft> geeft 'er den tytel aan van sxuk. Fou de Bajfan. De Engelfchen noemen hem, Jan van gemeenlyk, Soland Goofe , en de Schotten So« GenU lend Gufe y 't welk van den naam Sula, dien 'er de Inwooners der Faro-Eilanden aan geeven, afkomftig fchynt. Doch in Schotland is men hem ook gewoon, wegens zyne deftige hou- ding , Gentleman te noemen , en dit zal aanlei- ding gegeven hebben tot den naam van Gent of Jan van Gent, by welken hy bekend is in de Nederlanden. f^ppeii ^an (^eeze kogelen wordt getuigd , dat zy Jaarlyks, in de Zomer, op het gemelde Eilandje komen en elk maar één Ey leggen , zynde hun- ne menigte zo groot (*} , dat niettemin de Heer van 't Eilandje een groot Inkomen daar van heeft. Zy komen in 9t end van January of 't begin van February aan de Kuft van Noor- wegen, en zyn fterke VilTchers, 'inzonderheid op Haring; weshalve men hun aldaar Hav-Sule* dat is Haring-Sul noemt: want zy zyn, niet tegenftaande hunne fiere houding, zo dwaas, dat zy zig door eenige Haringen , op een plank- je gelegd , dat men in Zee laat dry ven , naar Boord laaten lokken en met Riemen dood flaan. Wanneer zy het Land naderen , bemerkt het Strandvolk , dat de Haring de Inhammen zoekt. Hui* (*) Vergelyk biadz. j, der Kropganzen. 123 Hun Vleefch is eetbaar, en zy dienen de Noor- H. fche Boeren tot Spyze, zo wel als den Schot. # ten, die van het Vet, inzonderheid, als een hoofd- (Geneesmiddel gebruik maaken. Deeze Vogel stuk. bemint zyne Jongen zodanig, dat het zeer ge- J£*vm vaarlyk is die aan te randen. De grootte en geftalte is byna als die van Geftahe. een gevvoonen Gans. De kleur der Vederen van 't geheele Lyf is wit , na de eerfte rui- jing, uitgenomen de grootfte Slagpennen, die zwart zyn , gelyk ook de Pooten. De Jongen zyn, op 't bovenfie van 't Lyf, uit wit, don- ker-bruin, en zwart gemengeld. De Ouden hebben een geelagtige Streep of ftreek van Veeren op den Kop, Hals en Rug, en fommï- gen fchynen een roodagtige Kuif op 't Hoofd te hebben : ten minde wordt dit verzekerd van de Hav-Siik, die in de Winter verfchynt aan de Noorfche Kuflen; doch deeze heeft ook de Rug en de Vleugelen blaauw. Aan de zydei) van den Kop heeft hy kaale plekken, waar in de Oogen ftaan, gelyk de Kormoran, doch zo groot niet. In plaats van Neusgaten zyn 'er twee geutjes, op de zyden van den Bek, die taamelyk lang is en blaauwagtig , met een uit- ftek als een Tand , wederzyds , by de punt van deszelfs kromte, gewapend; waar door hy de. VilTchen zeer vafl: kan opvatten. Men vindtze altoos zeer vet en de Jongen worden voor een Lekkerny gehouden en duur verkogt in Schot- land. J«. Deel» V. Sn*. *t Schynt 124 Beschryvinc H 't Schynt, dat zulke, of dcrgelyke Vogelen, Afdeel, als deeze, ook in Noord- Amerika huisveften; XXX. immers zo die gene, welke men aldaar Booby stuk. noemt, ook tot deeze Soort behoore, gelyk Amen- LinwüêUs wil: doch Brisson maakt daar van bminehC een byzondere Soort, welke hy befchryft en Plaat afbeeldt onder den naam van bruine Gek. De- £,or.\ ' zelve is bruinagtig van Kleur over 't geheele Lighaam, doch bleeker van onderen en witag- tig aan de Scuit en buitenfte Scaartpennen: de Oogen ftaan in kaale plekken , die , gelyk ook de Bek en Pooten , rood zyn van kleur. Men vindt deeze aan de Zeekuflen van Afrika en Amerika,, en zy gaan fomtyds ver van Land. Zy zweeven boven 't Water, even als de Kui- kendieven , byna zonder beweeging der Wie- ken, en vallen, wanneer zy Vifch zien, daar eensklaps op neer, gelyk de Meeuwen, be- loerende dus hunne Prooy. Men vindtze om- trent de Karibifche Eilanden menigvuldig. Witte. W at grooter dan deeze , die omtrent de groot, te heeft van een tamme Eend , is de witte Gek van Amerika, die naauwlyks anders, dan dooi- de kleur en grootte , verfchilt van den bruinen , zo even gemeld ; hebbende ook den Bek en Pooten, en 't Vlies daar de Oogen in ftaan, rood. Men vindt 'er van du Tertre , in zy* pe Hiflorie der Antillifche Eilanden, melding yan gemaakt. (5) Krop. t>Ek Kropganzen-. 125 (5) Kropgans met eene wigswyze Staart, den tl. Bek getand en alle Slagpennen zwart. Ah-/ 6 5 öt XXX. Die is de Vogel, die gemeenjvk van de En- ö ' 0 " STUK. gelichen Booby en van de Franlchen Fou9 dat is Gek, geheten wordt. Ik oordeelde beter Pifiatcr. Gek deezen naam in 't Neerduitfch te gebruiken , dan dien van ViJJcber : dewyl men gewoon is zeke- re Watervogelen, in Groenland, Gekken te noemen en de andere Naam met immer zo veel regt aan de andere Vogelen van dit Geflagt , die ook groote Viflchers zyn, toebehoort. Klein zelfs heeft 'erPlancus morus van gemaakt, en Amtbetus, gelyk hy van Bsowne genoemd wordt , fchynt een Onnoofelen te betekenen. De reden , welke van die zonderlinge benaa- ming wordt gegeven, is zeer eenvoudig: dat, naamelyk , deeze Vogelen , wanneer zy komen zitten op het Rondhout der Schepen, die zy in Zee zeilende ontmoeten, zig met de Handen grypen laaten. Men heeft 'er dus wel levendig gevangen, die in twee of drie Dagen zo tam wierden, als of zy van hunne Jongheid af by de Menfehen waren opgevoed. Wy hebben ook gezien , dat zy door de Fregatvogelen zig zig (f) Pelecanus Cauda cuneiformi, Roftro ferraro, Re- migibus omnibus nigris, Cbin. Lager ft. 8. Obs. her. %$• Ansetherus major melinus fubrus albidus, Roftro ferrato dentato Brown. Jam. 481. Anferi Baiïano affinis. Ca- tesb. Car. I. p. 87. T. 87, Sloan. jam. II. p. 322, IV 271. f. 2. Raj. ^t*> 191. I, Dsïi. V. Stuk, 126 Beschryving j[# zig laaten dwingen , om den Vifch , door hun Afdeel, gevangen , aan dezelven over te geeven, en XXX. doen zy hun werk voor een ander; 't welk ^stukT ook als Zotheid kan worden aangemerkt. Zy Gek. dienen , zo wel als de Kormorans , en op ge- lyke wyze, toe den Vifchvangft voor de Men- fchen , en men noemtze Zeeroovers , dewyl zy den Vifch langs 't Water ftrykende vangen. Menigvuldig worden deeze Gekken gevonden op de Eilanden en aan de Stranden, zo van den Indifchen als van den Adantifchen Oceaan. De Kop, Hals en Rug* zyn bruin , de. Bord eri Buik wit ; de Staartpennen bruinagtig ; de Bek graaüw ; de Oogkringen en Pooten geel , zegt BaissoNjdie hun in grootte by den Mos- kaat-Eend vergelykt. Zodanig was ook de kleur der Gekken, welken Legüat op 't Ei- land Rodriguez vondr. Anderen meenen , dat 'er eene Verfcheidenheid van kleuren in zy, gelyk onder de Eenden* Osbeck heeft , in Ooftindie, waargenomen, dat de Sexe een groot verfchil van kleur in deeze Vogelen maakt ; zyn- de het Mannetje geheel zwart met den Buik grysagtig ; het Wyfje geheel wit met zwarte Slagpennen. Dit laatfte zou dan zeer naar den Jan van Gent gelyken en miflehieri wel de zelf. de Vogel kunnen zyn. Zy hebben beiden den Keel zwart , de Pooten roodagtig , en den Bek, aan 't Grondftuk met een Tand gewapend, in 9t Wyfje voornaamelyk Bloedkleurig of donkere rood ; der Kropganzen. 127 rood ; voorts aan den rand Zaagsvvyze. De jj4 grootte is als een groote Eend. Arn el. Osbeck verbeelde zig, dat het deeze Vogel ?PX* 07 0 Hoofd- zy, dien de Chineezen met hunne Schuitjes stuk, op den Vifchvangft uitzenden, gelyk anderen Gek. van den Kormoran verhaalen. Miffchien worde de een zo wel als de ander daar toe gebezigd. Het laaten grypen met de Handen hebben zy gemeen met de Fregatvogelen. Miflchien be- hooren de bovengemelde witte en bruine ook tot deeze Soort; waar van zy in grootte naauw- lyks verfchillen. Van de Veeren en het Vee wordt geen gebruik gemaakt. Men vindt, op de Kuften van Amerika, een Groots dergelyken Vogel, die in grootte naby komt Gek* aan den Gans, en derhalve den naam voert van Great Booby by de Engelfchen , van Grand Fm by de Franfchen , dat is , in onze Taal , de groote Gek. De kleur van deezen is boven op 't Lyf donker-bruin , met wit gevlakt, zo ook aan den Kop , Hals en Borfl ; van onderen vuil wit ; de Staartpennen bruin , gelyk ook de Bek,* dé kaale plekken daar de Oogen in ftaan , als ook de Pooten, zwartagtig. Hy onthoudt zig op de Kult van Florida en in de Monden der groote Rivieren. De meefte Vogelen van het Geflagc der Gek- ken, zegt Brisson, hebben de Bovenkaak fa- mengefteld uit 'verfcheide ftukken , die aan el- kander gewricht zyn , digc by den Kop, en, door middel van deeze Geledingen, kan de LDssi. v.Stl*, gaa- 128 BeschryvIng II. gaaping van den Bek in hun zeer wyd gemaakt Afdeel. worjell> Zy hebben ook, aan de randen van VVV Hoofd ^en ^e^* een r^ *?ne Tandjes 9 die niet zeer stuic, zigebaar zyn. Hunne Neusgaten vercoonen zig Gek. niet, maar, in plaats van dezelven is, op ie- der zyde van de Bovenkaak, een Groef , die zig byna over de geheele langte uittrekt. Hunne Tong is ukermaate kort, en de Nagel van den middelden der drie voor- Vingeren Zaagswyze getand. XXXI. HOOFDSTUK. Befchryving van i Geflagt der Keerkring Vo- gelen , zo wel de vliegende , Phaëton ge- naamd, dis do duikende, die tot de Penguyns behoort. Naam. Griekfche naam, Pbaêtëti, wordt door -"-^ Linn^us gegeven aan Vogelen , die men gemeenlyk by de Schryvers Avis Tropicorum i of Keerkring 'Vogel, getyceld vindt; hoe- wel 'er ook nog een andere in begreepen is. De eerftgemelden noemt Brisson , in 't Latyn, Lepturus, in 'c Fraqfch Paüle-en-Cul , wegens hunne zonderlinge Staart. Kenmer. De Kenmerken van dit Geflagt by Linn^us ken* zyn : de Bek Meswyze , regt en fpits ; de Keel agter den Bek gaapende : de Neusgaten langwerpig , van agteren half met een Vlies ge- dekt: de agter- Vingeren voorwaards gekeerd. Buis- DER KEERKRIN G-V O G Ë L E N. I2p Brisson voegt 'er de lange Staartpennen by, n die het Kenmerk zyn van de eerfle Soort. Afdeel. Linnjeus heeft 'er maar twee Soorten van , XXXI» Hoofd- waar van de eene zeer naar de Penguyns zweemt stuk. en zelfs de Wieken ongevederd heeft. Soorten. (i) Keerkring-vogel met twee zeer lang uitflee- I. kende Staartpennen, den Bek Zaagswyze ge- phaërhon.° Plaat XXXIX, tand, den agterften Vinger aangegroeid. Deeze dien ik $ tot onderfcheiding van den volgenden , de vliegende of Phaèthon noem, voert, als gezegd is, den naam van Keerkring. Vogel by de Schry vers in 5t algemeen , gelyk ook by de Engelfchen en Franfchen in 't by- zonder, doch onder 't Zee- Volk is men hem* wat plomp, gewoon , Paille-en-Cul of Païllt en Queue te tytelen , wegens de twee zonder- ling lange fmalle Pennen of Veeren, die als Stroohalmen in zyn Stuit of in de Staart ftee- ken ; zo dat men hem , volgens die benaaming, Stroo in de Staart zou mogen noemen. De Spaanfche Naam Rabos di Junco heeft daar op ook Zinfpeeling , en oudtyds werden zy Rabos forcados geheten. Deeze fi) Phaëthon Recfricihus duabus longiftïmis, RoftrcJ ferrato , Digito poff:co adnaro. Syft. Nut X. Gen. 67, Avis Tropicorum. Catesb. Car. III. p. 14. T. 14. Raj. *Av. 123. Will. Ornith. 2fo. T. 76. Edw. »X>. 149» T. 149. F, 1. Sloan Jam. 1 p. 22 KaVM. her. 2 149. Osb. Iter. 291. Avis Rabos fgreados, Aldr, Qtn~ L. 20. p. 544. I. Dsii. V. Stuk. I X3o Beschryvxng II. Afdeel. XXXI. Hoofd- stuk. Eigen* fc happen. Dcezc Vogelen onthouden zig in Zee tüS* fchen de Keerkringen , en op die zelfde Kuften daar de Fregat- Vogelen en Gekken gemeen zyn , worden zy ook in menigte gevonden. Op 't Eiland Rodriguez werden Legüat cn zyne Medgezellen door hun op eene zonderlinge ma- nier geplaagd. Zy kwamen van agteren, en namen hun de Mutfen van 't Hoofd , vliegen- de daar mede weg , zonder dat zy ooit hebben geweten , waar toe hun die Mutfen dienen mog- ten , of waar dezelven van hun gebragt werden. Deeze Menfchen moeften akyd een Stok in de Hand hebben , om zulks te beletten ; en wier- den het dikwils niet gewaar voor dat zy aan de fchaduw ontdekten , dat die Vogelen gereed waren tot hunne Kaapery. Derhalve zou men deeze , in plaats van Gekken , wel Potzemaakers mogen noemen. De grootte is als een Eend',- zegt Linn^üs; de kleur wit5 van boven met zwarte ftreepjes Golfswyze getekend , van onderen ongevlakt. Een zwarte band loopt door de Oogen. De Bek is bloedkleurig,famengedrukt, regter dan in de Gekken , agterwaards Zaagswyze getand. De Pooten zyn bleek, aan de buitenzyde zwart; zynde de vierde Vinger ook met een Vlies aan- gehegt. De Slagpennen altemaal van onderen wit ; die van den cerfcen rang van boven aan de buitenzyde zwart; die van den tweeden rang van boven met een overlangfe zwarte Streep. De Staartpennen van de Wigswyze Staart wit, öer Keerkring- Vogelen. 13* ïrit, doch naar de tippen toe met een Pyls- jj wyze bruin ftreepje , akemaal van boven met Afdeel; Sneeuw-witte Schaften. * XXXL De Heer Brisson hadt drie zódanige Keer. HSt°k?" kring- Vogelen in het Kabinet van Reaumür, Vcrfchei- die niet alleen in kleur maar ook in grootte ver- denhèdéöo fchilden. Allen hadden zy den Bek een wei- nig naar onderen gekromd en fpits ; de Staart kort en boven dezelve twee zeer lange fmalle Veeren. De eerfle , die de grootte hadt van een gewoonen Hok-Eend, hier voor afgebeeld, hadt deeze Veeren vyftien Duimen en negen Liniën buiten de Staart uitfteekendè. De Schaften der Staartpennen waren ten grootfteiï deele van de Iangte zwart ; voor 't overige was de Vogel Zilverwit, doch met zwartagtig Afch- graauwe Streepjes óp de Rug getekend en mee een glimmend zwarten Band boven de Oogefi De Bek was rood , de Pooten geelagtig. De an- dere , dien hy de witte noemt, was van grootte als een tamme Duif, en hadt boven op de Wieken een zwarten Band : de Bek was geel- agtig. Den derden , nog kleiner , noemt hy de vaale Stroo-Staart , en deze hadt de Staartpennen geelagtig, gelyköók de Pooten, doch den Bek rood. (2) Keerkring» Vogel met ongevederde Vlerken, ii. Luider- (2) Phaëthon Alis iuipennibus, Roftrö mandibulis eden- Pep §uyn« tulis, JDigito poftico diftincro. Syft. N*t. X. Penguin xxxvm Èdw. 49. T. 49. ' Ffc i 4 I Dkeu V, Stvk. I 2 132. Beschryvino Ik de Kaaken ongetand, den agier -Vinger af* Afdeel. gezonder d- XXXL Hoofd- 't Vale eenigzins moeielyk te bcgrypen , hoe STUK* de Heer Linnüïus eenen Vogel , die in zo vee- Ie opzigten , en zo geweldig , van den voorgaan - den verfchilt, in een zelfde Geflagi heeft kun- nen plaatzen. Erisson maakt 'er een geheel byzonder Geflagt van, onder den willekeurigen naam van Catarrattes of Gorfou. Men zou hem, met reden * Zuider-Penguyn kunnen noemen, of liever, om dat hy in dit Geflagt ge- plaatft is , duikend* Keerkring- Vogel. De Verblyfplaats is in de Zuider Zee-en , omtrent den Keerkring van den Steenbok. Hy heeft, zo 'tfchynt, de Eigenfchappen van de Penguyns , en de geflalte is nagenoeg de zelf- de; maar hy verfchilt van den Noordfchen daar in 9 dat deeze maar drie Vingeren heeft ; van den Magellanifchen voornaamelyk door den Bek , wiens onderfte gedeelte niet als geknot of afgebroken maar rondagtig is , doch de Bo- venkaak heeft een fcherpe haakswyze punt* De grootte is als een Gans en derhalve over- treft hy den laatflen. Zyn kleur is, van boven, Purperagtig bruin, van onderen wit; de Kop van vooren en de Keel bruin , de Staart- pcnnen [zwart , de Bek en Pooten rood. De Wieken zyn , in plaats van Vederen , als met een foort van Schubben gedekt , bruin van kleur, doch met witte randen. De Staart is ook zeer kort en ftyf. De Afbeelding heb ik van Edwards ont- leend. XXXII. HOOFD- van de Duikers. 133 Afdeel. XXXII. HOOFDSTUK. XXXII. Hoofd- Befchryving van *t Geflagt der Düikeren , 'i stuk. welk de Lom , Ember- Vogel , Fuut en kleine Duikertjes of Aarsvoeten bevat. Vangfl der Lommen op Ysland. Gebruik van de Boritvel- letjes der Fuuten. DE Latynfche Geflagtnaam Colymbus kan te Naam. regt, in 't Neerdukfch, Duiker vertaald worden. Ook heeft de Heer B;usson eenigen deezer Vogelen begreepen in ecu Geflagt , daar hy den Latynfchen naam Mergus en den Fran* % fchcn Plongeon, die het zelfde betekenen , en de algemeene Eigenfchap deezer Vogelen uitdruk- ken , aan geeft ; hoewel 't waar is , dat zy dezelve gemeen hebben met veele andere Zwem- vogelen. De Duikers worden, in de Neder- landen, ook Scholvaars geheten 3 volgens Al- JDROVANDUS. De Kenmerken zyn; een tandelooze, Els- Kenmer- vormige , regte, fcherpe Bek; de Pooten ag- ken* tedyker dan het punt van Evenwigt. Brisson onderfcheidt zyne Colymbi , die hy in 't Franlch Grebes noemt > van de Mergi of Plongeons > door- dien de Vingers in de eerden half , n de laac- llen geheel gewebd of met een Vlies vereenigd zyn : in allen is de agterfte van de drie voor- ften afgezonderd en niec met een Vlies aange- hegt. 1. ï>eeu v.stok, I 3 Hy Ï34 Beschryvïng II. Hy heeft in zyn Gefhgt van Colymbi elf, in Afdeel. cjat fieY Mergi zes Verfcheidenheden , waar on« y vytj Hoofd' ^cr ^e v*er f°orten van LiNNiEUs zyn begree* stuk. pen, als volgt. Soortena ^ T (i) Duiker met onverdeelde F almpootcn , de Keel „4rclictts< purper agtig zwart. $jQmme. Deeze Vogel wordt, van de Schryvers Colym- lus ArSticus geheten. De Engelfchen geeven 'er den naam van Diver of Loon aan , de Swee- den noemen hem Lom of Lomm, die van Noor- wegen en Ysland Lumme , welke naam van fom- migen ook aan de Zee-Hen toegepaft wordt, die onder de Pappegaay-Duikers behoort, als gemeld is. Sommigen willen, dat deeze Naam wegens den waggelenden gang, dewyl zy van agteren als verlamd fchynen , aan deeze Voge- len zou gegeven zyn ; doch zy hebben dit met yeelé anderen gemeen. De Lom is zeer gemeen op de Meircn en Moe- raflen van Sweeden , en hy wordt ook in Noor- wegen , op de Faro-Eilanden en op Ysland , ja pok in Groenland veel gevonden , zynde fomtyds ^vel twee-en-dertig Ponden zwaar. Hoewel hy zig (i) Colymbus Pedibus palmatis indivifis, Gutturenigro- purpurafcente. Syft, Kfat. X. Gen. 68. Faun. Snee. 121. It. Gohtl. 34Ï. Colymbus Ar&icus, Lumme. Worm, Mi*s> 304. T. 305. Will. Om. 25-9 T. 62. Raj. %A>.i2f.O» Lig. Mus. I f 11. T. I. f. 2. Mergus maximus Ferroèno fis f. Arcticus. Clus. Exot. 102. Colymbus Collo rubro, Épw. ^Cr. 97. T, 97. & 146. T. 140. van de Duikers. 135 gig meed op verfch Water onthoudt , zo komt hy ook wel aan Zee, tot het zoeken van zyn Afdeel, Voedzel, dat in kleine Vifchjes, Wormen en dergelyk Aas beftaat, duikende ten dien einde STÜK> wel twaalf of zeftien Vademen diep. Hy maakt Lomwe. zyn Neft aan den Oever, in het Riet of ande- re Ruigte , zeer digt boven 't Water , en fchoon hetzelve tot in het Neft komt , bly ven zy doeh zitten te broeden. Het Wyfje legt een paar bruine Eijeren , en zy houdt beurtwifleling met het Mannetje, geduurende de vier Weeken, dat de Broedtyd duurt. Onder 't Eijer - leggen maakt deeze Vogel een naar Geluid . even als dat van een Menfch, die in Levensgevaar is; en, in tegendeel, fchreeuwt hy fomtyds op een gantfeh anderen Toon, vliegende hoog boven 'c Neft in de Lugt, en roepende Turckeraff. Uit dit laatfte voorfpelt het Landvolk droogte en mooy Weer , na langduurige Wind en Regen ; het andere is hun een Voorteken van flegt Weer, De Noorwegers leggen zfg zelden op het van- Jfntft °P gen of dooden van de Lommen toe, om dat zy derzelver Vleefch veragten; maar deYsIanders zo veel te meer, die van het Vel met de Vee* ren gebruik maaken om zekere Mutfen te ver- vaardigen , welke zeer warm zyn , genaamd Lom- men-Kappen , of Kabbutz in hunne Taal , waar van mooglyk de benaaming van Karpoets, een foort van Reismuts onder ons bekend , haaren oorfprong heeft. Ook wordt het bereide Vel mee J. DEM..V. Stuk, J 4 Veel 136 Beschryving 11 veel vrugt gebruikt toe befchutting van de Borfx Afdeel, tegen de Koude. Zy vangenze op tweederley XXXII. manier; of met ftrikken over 't Neft tefpannen, Hoofd. . + . r stuk. °f rnct een -louw, waar m een Strik is, langs lomme. het Water te fleepen , en , dewyl zy uit het borrelen kunnen zien, waar de Lom boven ko- men zal , weeten zy hem , zo dra hy den Kop buiten 't Water fteekt, dien Strik om den Hals toe te haaien, en worden dus van den Vogel meefter. Groote De geftalte en grootte der gemeene Lommen Kijker e *s omtrenc a's die van de Zee-Hen , hier voor Plaat afgebeeld, doch men vindt 'er zo wel die rood XL. jr;^# i§ als zwart van Keel zyn. De Staart is in eeni- gen ook grooter dan in anderen, zodat zy ge- flaarte Duikers worden genoemd, in vergelyking met de anderen , die naauwlyks een Staart fchy- nen te hebben. De Bek en Pooten van deeze Vogelen zyn meeftal zwart . Veelen zyn groo- ter dan een Eend en men vindt 'er onder , die in grootte een Gans evenaaren of zelfs over- treffen, gelyk die fraay gekleurde, waar van de Heer Brisson, uit het Kabinet van Reaumur, de Afbeelding geeft, als hier nevens, Deeze wordt van de Schotten en inzonder- heid van de ingezetenen der Orkades, Embergoo- fe en van die der Faro-Eilanden Imbrineof Ild- brimel genoemd : de Yslanders geeven 'er deanaam van Hunbryre of Himbryne (*) aan, en de En* gel- (*) Die naam is, zo men wil, van de fchoonheicizyner kleuren afkouiftig, ais of hy met een Rok wit den Hemel aai» van de Duikers. 137 gelfchen noemen hem, grootfte gevlakte Duiker ut van Newfoundland. Zyn kleur is van boven Afdeed zwart, mee witte Vlakken, van onderen wit; ^Tx^ ' HOOFD- de Kop en Hals groenagtig zwart , met een weer- Stuk. fchyn van Violeckleur, met zwarte banden om den Keel, en aan de zyden van den Hals wit en zwart overlangs geftreept. De Staartpennen zwartagtig ; de Bek zwart , aan 'c end witagtig; de Pooten zwartagtig, doch met een weinig rood. 't Schynt nog een andere te zyn, dien men in Ember* Noorwegen Imber noemt , en welke, by de Duit*VoSei' fchers , den naam voert van grojjer Zee-Fluder. Ik noem hem Ember-Vogel. Deeze is ruim zo groot als een Gans : vanboven zwartagtig bruin, van onderen wit, met een zwarten ringswyzen Band om den Hals: de Staartpennen wit getipt. Hunne Vleugelen zyn zo klein , dat zy hun log- ge Lighaam daar mede niet kunnen opheffen, In Noorwegen wil men dat zy nooit op 't Land gezien worden, dan alleenlyk in de Week voor Kerstyd, en daarom wordt de vierde Advents- zondag , daar te Lande , onder den gemeenen Man Immer of, door verbaftering , Ommer- Sonntagh geheten. Onder de Vleugels hebben zy twee taamelyk diepe holligheden , waar in m&j wil dat zy hunne Eijeren verbergen en die uit- broeden zouden, Zy zyn , wegens hun Dons 9 be- aangedaan ware: want Bfynix betekent, by de Ys landen, ten Wambuis of Rokje. I. Dun. V, Stuk. <, I 5 BESCHRÏ VING li begeerd en worden daarom gejaagd, doch wei- afdeel. njg gevangen, dewyl zy den Schoot weeten te ontduiken , komende zeer verre van de plaats , daar men ze gezien hadt , weder boven. Van vooren kan menze ook, zo 'c zeggen is, we- gens de digtheid hunner Veeren , met geen Ha- gel, ja zelfs naauwlyks met een Kogel treffen. XXXII. Hoofd- stuk^ II. Cr i flatus. Fuut. Plaat XL. Fig. 2. (%) Duiker met de Voeten lobswyze gejpleeten; den Kop ros , een zwarte Halskraag , de Slag" pennen van den tweeden rang wit. Onder den naam van grooten gekuifden of ge- hoornden Duiker, wordt deeze van de Schryvers voorgefteld. Sommigen hebben hem ook ge- kapten Water- Vogel geheten , en by eenigfcn voert hy , dat zonderling is , den naam van War ter-Haas, De Italiaanen , in 't Milaneefche, noemen hem Jurar9 de Venetiaanen Sperga, de Savojaarden Loere, en de Duitfchers Duccheloï gehornter Taucher. Hy behoort, by de Fran- fchen, onder de Vogelen, die zy Grtó^ noemen* de Engelfchen geeven 'er wel den naam van Naffe aan , en wy noemen hem Aarsvoet , Foe% of Fuut. De Heer Brisson, die deezen als de vierde, foort van zyne Grebes of Colymbi heeft opgete^ te- (2) Colymbus Pedibus lobato-fiffis , Gapite rufo, C&U lari nigro, Remigibus fecundariis albis. Faun, Snee. 122. Colymbus major crHtatus, feu; cornutus. Gesn. hh^K.Otnith. I.19, c. 52. Will. Orn. 257, T. 6ï. RaJo; v^r. 124. MarsïgL. Vanuh. 80. T. 38, van de Duikers» 139 fekend , vergelykt hem, in lyvigheid, by de ge- IL woone Grebe, die een weinig kleiner is , en on* Afdeel, gevaar de grootte heeft van een Hoen. De Vo- XXXII. . 1 ,m ii j tt 1 Hoofd- gel maakt , door zyne dikke krans om den Hals STUK# jen zyne Kuif op 't Hoofdbeen zonderlinge fi. pmU guur, gelyk uit de Afbeelding blykt. Zyn kleur is van boven donker-bruin , van onderen Zilver* wit; de Kop van boven zwartagtig, aan de zyden en Keel bleqk-vaal; het bovenfte van den Hals ros, doch m't midden met lange zwar- te Veeren omringd. De Vederen der Wieken en de Pennen van de Staart, die zeer kort is, zyn ten deele wit. De Kuif op 't Hoofd is in twee-en verdeeld. Hy onthoudt zig in de Mei- ren van Europa en ook in Zee. (3) Duiker met gelobde Voeten , den Kop zwart, hl de Opren roejlkleurig gekuifd. Ge oord*- Onder de Fuuten of Aarsyoeten , gelyk zy ge- noemd worden wegens den zeer agtcrlyken Hand der Pooten , voert deeze den naam van kleine- re, en , by fommigen , van ge-oorde of Oor-Fuut, pm dat hy aan den Kop als twee Ooren heeft. De gang is immer zo gebrekkelyk als die der andere Vogelen van dit Geflagt. Zy woonen in de (3) Colymbus Pedibus lobaris, Capire nisro , Auribus erifrato-ferrugineis. Faun. óuec. 123. Colymbus five Podi" ceps minor. Aidr. Om. I. 19. c. 52. WiLl. Om. 258. T. 61. Sloan. Jam.U. p. 322. T. 271. f. 1. Raj\ sAv.iiï. Mars. VanÜb. 82. T. 39. Alb. ^v. II, p. 70. T. 76» Edw. sAr. 145:. T. T4j, & 96, T. 95. I. Deel, V,Stvk# li. Afdeel. XXXII. Hoofd STUK. Fuut. • IV. Klein Büikertje. 14° Beschryving de hooge Meiren van Europa en Amerika , en maaken 'er een dryvend Neft in de Inhammen van de Zee, waar op zy te broeden zitten ; zegt LinnjEüs dat hem verzekerd is. Zie hier zyne befchryving vandeezen Oor-Fuut, die, zo Ra- jus zegt, omtrent een derde kleiner is dan een Taling. In 't Mannetje is de Kop en Hals zwart: van de Oogen nederwaards loopt een roeftkleurige ftreep , beftaande uit langer Vederen. De Rug is zwartagtig; de Slagpennen van den eerften rang zyn zwart , die van den tweeden wit ; het Lyf onder de Wieken vaal, de Bek zwart. Het Wyf je is byna geheel graauw , met de Slagpen, een een weinig zwartagtiger ; doch een andere vondt men weder van andere kleuren. In beiden is de Staart zeer kort ; de Kop met bruine Oo- ren gewapend, de Bek fpits en fcherp. (4.) Duiker met gelobde Voeten , het Lyf bruin* de Bek met anderhalven Band. Deeze Duiker , welken Catesby noemt klei' nt Aarsvoet met een bonten Bek , wordt van Klein Colymbus fuscus en van Brisson Karolinifche Ri- vier- Grebe geheten. Ik noem hem klein Dui« hertje , om dat hy zo klein is , in vergelyking van de anderen , hebbende naauwlyks de grootte van een (4) Colymbus Pedibus lobatis, Corpore fusco., Roftra &scia fesqui- altera, syft. Nat. X. Podiceps minor, Rq- 6ro vark). Catess* Car. 1. p. 91. T# 91. AN DE DUIKER 241 een klein Hoender-Kuiken. Zyn kleur is bruin, n. van boven donkerer, van onderen bleeker; de AFnEI^ Borft naar Olyf kleur trekkende; de Keel zwart; ^XX1X- de Onderbuik vuil-wit ; de Slagpennen bruin. De stuk. Bek is graauw , doch omgeven met een zwarten Band, in 't midden zyner langte , en de wor- tel van de Onderkaak is ook zwart. Behalve deezen , die zig op Vifchryke Mei-F^fi?fer~ ren in Karolina onthoudt , heeft de Heer Bris- son eenen Rivier-Fuut van St. Domingo befchree- ven en afgebeeld , die nog kleiner is , van bo- ven zwartagtig , van onderen Zilverkleurig wit met bruine Vlakken; de Slagpennen witagtig: de Bek en Pooten zwart. Een anderen Rivier- Fuut heeft hy , die in Vrankryk gemeen is , en aldaar le Cqflagneux genoemd wordt wegens zy- ne bruin-roffe kleur van boven , doch van on- deren ook wit is 5 hebbende den Bek en Pooten roodagtig. Deeze is van grootte als het Karo- linifch Duikertje, doch men vindt *er ook een ■ die zwartagtig is. De Katalogners, in Spanje, noemen hem CabuJJet of Cabuzzoen deFranfchen fomtyds Soucbet. De bereide Borftvelletjes der Fuuten leve- • ren een zeer koftbaar Bont uit , dat in hec Franfch , naar derzelver naam , Grebe of Greve genoemd wordt, XXXIÏL t%2 Beschryving AvÜel. ^^^^^^^^^^^^^ min. XXXIII. HOOFDSTUK. .STUK. Befcbryving van 9t Geflagt der Meeuwen , waar onder de Kok- en Mantel-Mm/-xu , de Kutke- Gaap, Burgemeefter , Raadsheer, Spotter of Lachende Meeuw, Malmokke en Strontjaa- ger; meèjl Groenlandiche Vogdm. Naarö. -p. g Naam van Meeuw wordt by ons gege- ven aan zekere bekende Vogelen , die men in 't Latyn noemt Larus, in 't Franfch Goiland of Mouette ,in 't Engelfch Mew of Gull> in 't Hoogduitich Mewe of Mow. De Noor- wegers geeven 'er den naam van Maage of Maafe aan , die van Marfeille noemen heni Gabian, fommige Italiaanen Oca, en de Vene- tiaanen Crocalo. Kènmer- De Kenmerken der Meeuwen zyn: een on* kèn* getande , regte , Meswyze Bek , aan de punü fchuins afloopende: de Onderkaak beneden de punt bultig: ftreepswyze Neusgaten, die naar vooren toe wyder zyn dan agter. Volgens Brisson is de Bek haakswyze aan de punt ; de Onderkaak van onderen hoekig. De Pooten, welker Schenkels in alle deeze Vogelen van Veeren zyn ontbloot, (taan omtrent het midden des Lighaams en zyn korter dan hetzelve, èoorten. De laatftgemelde Heer heeft vyftien Ver- fcheidenheden van Meeuwen, waar onder zes Sooïs DtR MÉÈÜWÉN, I43 Scörten van Linn^us begreepen zyn > als n. volgc. Afdeel. XXX1IL (1) Meeuw, die witagtig is, met een grysag- Hoofd- STUK tige Rug, de Staartpennen uitgenomen de bui- tenjten zwart, de Voelen drie - Vingerig. TtldahyM Winter- Deeze wordt van de Engelfchen Winter-Mew Meeuwtje geheten , welken naam hy ook by fommige Schry- vers heeft, inzonderheid by Klein; anderen noemen hem de bruine , doch zyne bruinheid heeft alleen plaats aan de Keel , en in eenige Vlakken op den Kop ; voor 't overige is hy van onderen wit en van boven Afchgraauw. De Bra- fil iaanen noemen hem Guaca , Guacu , de Engel- fchen , in de Provincie van Cambridge, Coddy Moddy. Deeze, die de gewoone Meeuw der Binnen- Kutke. wateren in geheel Europa is , heeft omtrent de xl. grootte van een wilde Duif , en verfchilt in kleur &£• 3« niet veel van de Kutke-Gaap van Martens , een Groenlandfche Vogel ; ook onder den naam van Galetra en Galedor in Italië bekend , welken de Heer Brisson noemt Afchgraauwe gevlakte Mouette , hier voor afgebeeld. Hy heeft van zyn Geluid, dat naar Kudge-Chef zwreemt, zyn naam gekreegen. Van deszelfs Slagpennen , de zes van den eerften rang aan 't end , zyn de vier é bui- (i) Larus albicaos Dorfocanefcente , Re&ricibusexcep- to extimo nigris, Pedibtis rrida&ylis. Syfl. Nat. X. Gen, 69. Larus hybernus. Alb. *Ay. II. p. 80. T. 87. LarW ciacreus. Bell. *Ay. Raj. >Ay% 128, n, 4. h DfiEt, V. Stuk* i44 Besghryving buitenften uitwaards zwart , de vyfde en zesds Afdeel, aan dertip met een witte Vlak , getekend : dit en XXX III. de kleur der dek- Vederen maakt de Wieken ^stuk0' fraay zwart bont ; ook hebben de Staartpentlen zwarte tippen. De Bek is zwart- , de Pooten geelagtig. I (2) Meeuw, die wit is met een gryze Rug. GryTe! Deeze worde gemeenlyk de witte Meeuw ge- noemd, hoewel de kleur op de Rug eigentlyk grys is of Afchgraauw, en de witte kleur op de Borft heeft hy gemeen met de overige Meeu- wen, 't Is deeze , welken men gemeenlyk in Sweeden vindt, alwaar hy Homaoka en van de Laplanders Straule geheten wordt. Zyn grootte is omtrenc als een Hoen : de Bek en Pooten geel. ^ee-Meeu- Van den Heer Brïsson worden nog twee of drie Soorten van Aiehgraauwe Meeuwen be^ fchreeven en afgebeeld, de een wat grooter zynde, de ander een weinig kleiner dan de zo even gemelde. Volgens de grootte fchynt het my veeleer toe, dat het de Goiland cendré of Afchgraauwe Zee-Meeuw van Brïsson zy, die de grootte van een Eend heeft, en zig ont- houdt aan de Stranden van ons WereldsdeeL De Meeuwen zyn , in de Noorder deelen van 1 Europa , gemeen en zeer bekende Zee- Vogels , die (2) Larus albus, Dorfo cano. Faun* Snee. 125*. Lams albus, Alb. *Ay. IL p. 77. T. 841 VAN de Meeuwen 145 <3ie zig geneereri met Haring of andere kleine ff. Vifchjes üit hec Water te haaien. Zulks doen -^xx!!!* zy op een geheel andere wyze dan de Duikers hoofd* èn zyn tot duiken niet bekwaam j ook ziet men stuk; ze zelden zwemmen, Zy vallen , gelyk ieder- een weet, plotsling uit de Lugt op het Watei4 neer, en ftygen met hunne Prooy weder naar om hoog. Wanneer zy in mepigte over zeke- re Inhammen vatl de Zee, in Noorwegen , zwee- ven, zo ontdekt het Strandvolk, dathettydzy, om de Netten of Hoeken naar Zee-Vifch uit te werpen. Aan die Hoeken worden de Meeuweii zelf gevangen; niet om het Vleefch te ceten, maar om de Veeren, weiken men hun , te gelyk met de Huid , van 't Lyf haalt. Deeze Vögels maaken hun Neft triet Ver van Zee , inzonderheid op de uitfteekende hoekcii Lands cn drboge Zandbanken aan den Oever, de Scbeeren genaamd , die fomtyds bedekt zyrl met zulk een menigte van Meeuwen, dat'zy zig van verre geheel wit vertooncn. Ook blykt zulks uit de menigte van Eijeren , w7elkenmetl aldaar inzamelt: want ieder Vogel legt op 5c hoogfte drie Eijeren , welken van 't Mannetje en Wyfje, beurtlings, den tyd van veertien Da- gen , worden gebroed. De Jongen zyn , hec eerde Jaar, doorgaans graauwagtig, en zulks kan aanleiding gegeven hebben tot de verme- Digvuldiging der Soorten. Onder deeze Meeuwen worden fommigeii graauwe Meeuwen genoemd , die een geelen Bek I. Dui» V. Stuk» K r»_ gen zyn op de Vleugels en de Rug zwart , wes- halve men ze noemt Mantel- Meeuw , gelyk de volgende. III. (3) Meeuw die wit is 9 met een zwarte Rug. M Art nas é Mq-uw1' ]s ^e §ewoone Zee-Meeuw van Europa , en de groocfte onder de Meeuwen. Men vindt 'er inzonderheid op 't Eiland dat aan Tellel vaft is, meed uit Duinen en Zandvlakten beftaande, een grootc menigte van, dermaate, dat hetzel- ve, van wegen de Eijeren deezer Meeuwen, Eijerland genoemd wordt. De Kaftelein, die 'er door onze Provincie wordt onderhouden , trekt veel voordeel van 't verkoopen deezer Ei- jeren, welken niemand dan hy, of zyne Die- naars , en die hy daar toe verlof geefc , opraa- pen mag. Deeze Meeuwen zyn het , waar van men zege, dat, in hunne Maag, wel eens zeven Haringen te gelyk gevonden zyn. Immers zy hebben by- na de grootte van een Gans. De kleur van den Kop, Hals, Keel, BorftenBuik, is fpierwit, die van de Rug en de Slagpennen gitzwart; waar tegen wederom de Staartpennen wit zyn , O en de Slagpennen witte tippen hebben. De Bek ($) Larus al bus , Dorfo nigro , It. GottLn^It.Wgot. i$<5. Larus nigrescens marinus# Clüs. Exot* 104* Alb> *Av. III. p. 89. T« 9* van de Meeuwen. 147 Bek is geel, doch aan de Onderkaak met een n. roode en zwarte Vlak getekend; dePootenzyn AFDÉELé XXXIII witagtig, de Nagelen zwart. Hoofd-* STUK. £4) Meeuw , die Colin\ of Gr if&rd» Afdeel. de Venctiaanen Martinazzo. De Afbeelding daar XXXIII. van is uit het Kabinec van Rêaumur ontleend. ^ijk0" Hy heeft den Kop naar evenredigheid grooter dan de andere Meeuwen, dien hy, gelyk de- zeiven, zittende tufichen de Schouders inhaalt en dan maakt hy een zeer grappig portuur. Hy is een weinig kleiner dan de Zee- Meeuwen. Zyn kleur is , over 't gehcele Lyf , blcekagtig Afchgraauw , met bruine vlakken ; de Slagpen- nen donker-bruin , de Staartpennen bont ; de Bek zwart, de Staartpennen geelagtig. (5) Meeuw die wit is, met- den Kop en de tip- y pen der Wieken zwart, den Bek rood. ^AtrhUU. 4 Sponer. Van Catesby wordt deeze de groote Meeuw genoemd, hoewel hy weezentlyk onder de klei- nen behoort, als niet grooter zynde dan een Duif. Klein noemt hem ook de kleine, rnec een zwarten Kop en rooden Bek , waar door hy van de andere Meeuwen genoegzaam is onder- fcheiden. Hy wordt van Brisson Mouette rieu* fe , dat is lachend Meeuwtje of Spotter , geheten , om dat hy een foort van Lachend Geluid maakt, üok was hem de naam van Laughing Gtrfl door de Engelfchen reeds gegeven. De Woonplaats is (<;) Larus albus , Capite Alarumque apicibus nioris, Roftro rubro. Syft. Jtfat, X. Larus major. Catisb» Qar^ ï. p. 89. T. 89, 150 Beschryving ]r. is in Amerika en op de Weftindifche Eilanden. Afdeel. XXXÜI ^ Meeuw met de twee middelfte Staartpen- Hoofd- nen zeer lang. STUK. vi. De Heer Brisson maakt een byzonder Ge. Parajittcvs. £a 8;t van Vogelen, 't welk door dc gedaante Srrowjaa- ö . gif. van den Bek , dien zy bykans rolrond hebben, vaq de Meeuwen is onderfcheiden. Hier in heeft hy5 als zyne derde Soort , geplaatfl: een Vogel, die van Linjn^eus te vooren onder de Sternen was t'huis gebragt geweeft , maar thans in het Geflagt der Meeuwen komt. De Engelfchen noemen hem Arctick Bird of Noordpools Vo- gel, doch hy was door Martens reeds met den onbevalligen naam van Strontjaager getyteld ; om dat hy den Meeuw , die Kutke-Gaap ge- noemd wordt , zo lang vervolgt, tot dat dezel- ve , uit benaauwdheid , zynen Afgang looft, welke dan van hem opgevangen en gegeten wordt. Dit zegt Martens dat hy met eigen Oogén heeft gezien, en Ray voegt 'er by, dat de Cornwallers even 't zelfde verhaalcn. Hoe X zy, om die reden behoudt hy thans in 't al- gemeen deezen naam 3 en Buisson heeft 'er den Ge- (6) Larus Re£hicibus duabus 'imermediis longiffimia. Syft* Nat. X. Srerna Reótricibus maximis , nigris. Faun* Sttec. 129 It. Wgoth. 182. ^Aft. Slcckh. 1753- p. 291. A- *hs Norvegica. Kyufïa. Olig. Mus. i. f. 11. n. 20. Truen f. Fur. Bar Th. ^Aft. P« 91- Coprotheres. Raj. ^Av> 127. n. 2 'Martens. Spitzb- 63. T. L. f. D Avisar&ica. Edw. >Ay. 148. T. i-jó. & T. 149. f. 2 o VAN DE. MEEUWEN. 151 Geflagt-naam van Stercorarüis aan gegeven, die ijt het zelfde zal willen betekenen* Afdeel. De Noorwegers, die hem Jo-Tyf , dat is ™JJJ- Vogel-Die^7, of enkel Kyuffa noemen, verze- stuk, keren, dat het hem niet alieen te doen is om de Vuiligheid der Meeuwen, maar dat hy dezel- ven, als 't hem doenlyk is, óok hunne Prooy afhandig maakt. In S weeden heet hy I^abben en men heeft 'er dikwils gezien , hoe hy de Meeuwen dwingt , om hunne Prooy aan hem over te geeven. Hy flaac den een voor , den an- deren na, met zyne Vleugelen, tot dat zy de Vifchjes, die zy gevangen hebben, weder uit- braaken of hunne Stront laaten vallen : dit worde van hem gretig ingefiokt. De Meeuwen zyn ook ten uiterfte verfchrikt, als zy deezen Vo- gel gewaar worden, en fchreeuwen yzelyk, doch zulks baat hun weinig. By die gelegenheid ontftaat fomtyds een hevig Gevegt tuffchen de Labben en de Meeuwen , doch één Labbe kaa wel drie Meeuwen fpics bieden, want het is een zeer ftoute Vogel. De Laplanders noemen hem Cbibu , de Finnen Merito. Het Strandvolk heeft ten deele zyn vermaak, ten deele nuttigheid van de Labben. Men ziet 'er zelden meer dan twee of drie tegelyk:want deeze Vogels komen , zo 't fchynt , niet uit Zee, dan om de Schooien van Haring en Sprot te volgen , en dus ftrekken zy aan de Viffchers tot een teken, dat dezelven het Land naderen. Zeer gretig is hy, om de genen, die hem toe* i» Dsel. vf stvk, K 4 ge* Beschryvino II. geworpen worden , in te flokken , en behendig Afdeel. om ze met Zyncn Bek te vangen. Hy laat zig XXXIII. lokkei] , wanneer men hem roept by den stuk naam Labo Labb , Labblner , en dan eet hy ook andere Spyze , die hem ftukswyze wordt toe gefmeeten, gelyk Brood, Kaas, Vleeich en zelfs gezouten Spror;' doch dee^e wordt eerfl van hem afgefpoeld , eer hy ze inzwelgt; en, zq men hem een Stukje Tabak toe werpt, vliegt hy aanftonds weg. Als 'er in 't geheel geen Labben verfchynen , zo wordt het een flegt Vifchjaar, en daarom wagten de VifTchers zig wel, van deeze Vogels te fchieten of te doo- den. De Strontjaager gelyk t in geftalte naar een Duif, doch in grootte naar een Kraay. De Mannetjes zyn zwart van Kop en een weinig grooter dan de Wyfjes : zy leggen haare Eije- ren gelyk de Meeuwen op kleine Eilandjes en Klippen, doch onthouden zig meed midden in Zee. Hunne Oogen zyn zwart, de Tong van voorenfpits, dun en gefpleeten , van agteren met dunne Haakjes voorzien. Zy vliegen zeer gezwind en zweeven door de Lugt gelyk de Sperwers of Kuikendieven. De Rug is bruin, de Keel, Bord en Buik, wit. Zy onthouden zig benoorden den Keerkring van de Kreeft in alle de Wereldsdeelen. Geftreepre De Heer Buisson geeft ons de befchryving Sn-ontjaa- ^ Afbeelding van een Vogel, dien hy de ge* ftreePte Strontjaager noemt, en welke ook in de Noor- van de Meeuwen. 153 £3oordelyke Landen huisvefl , zynde van Ed- II. Afdeft vvards insgelyks afgebeeld , onder den naam XXX[[[ van Ar&ick Bvd, Deeze is een weinig grooter Hoofd-* dan de voorgaande , anderhalf Voet lang en stuk. ruim twintig Duimen hoog. De Bek, die uit verfeheide ftukken, aan elkander gewricht, fchync famengefteld te zyn , heeft de langte van twee Duimen en de Neusgaten leggen zeer zigtbaar op het bovenfte gedeelte. De Staart is zes Duimen lang; de Wieken liaan vierdhalf Voec uit. De Kop is bruin van kleur, gelyk ook de Rug, doch de tippen der Vederen hebben rood- agtige randen. Van onderen is de kleur van den Vo^l vuiUwit, met bruin overdwars geftreept. De Staarcpennen zyn aan den wortel wit, voor ?t overige, donker-bruin: de Bek Hoornagtig , aan 't end zwart, de Pooten geel. Deeze Strontjaager heeft geene lang uitfieekende Pennen in de Staart. XXXÏV. HOOFDSTUK, Befcbryving van 't Geflagt der Sternen of Zee- Zwaluwen , zo de Amerikaanfche als Europi- fche , groote en kleine ; ah ook de zwarte Stern* W E Geflagtnaam van Sterna , dien wy , in 't Naam, *r~f Nederduitfch , Stern vertaaien , worde aan Vogelen gegeven, die men gemeenlyk noemt Zee Zwaluwen. I. D*ea, V. Stwk. K 5 Hun* 154 Beschryving H Hunne Kenmerken zyn; de Bek Tandeloos, Afdeel. Elswyze , regt, fcherp en aan de punt een XXXIV. weinig famengedrukt : de Neusgaten ftreepswy- stük." ze- Volgens Brisson is de Bek aan de zyden Kcnmer. plat en de Staart gevorkt. £en- Dit laatfte onderfcheidt hun genoegzaam van Soorten. ° ö de Meeuwen, doch dan zou de eerfte Soort der Sternen van LiNNiEUs tot de Meeuwen be- hooren , gelyk Brisson die daar toe betrekt : de twee andere Soorten zyn onder zyne zeven Ver- fcheidenheden van Zee-Zwaluwen begreepen. fche, (i) Stern met tent IVigswyze Staart, het Lyf Amerikaan zwart, het Voorhoofd witagtig. Van veele Schryvers wordt deeze de malle Mofch geheten , om dat zy zig met de Handen laat grypen; doch Ray merkt aan, hoe het niet te verwonderen is, dat, op woefte of onbe- woonde Eilanden de Vogelen , op 't êerfte Ge- ^igt , niet fchuuw zyn voor de Menfchen , van welken zy nog nooit zyn gejaagd of vervolgd geworden, of eenig nadeel geleeden hebben. Het zelfde is inzonderheid waar van de Voge. len, die op Zee zwerven , gelyk Linn^eus aan^ tekent. De Engelfchen noemen hem Noddy en (i) Sterna Caudè cuneiforml , Corpore nigro, Frontc albicante. ^Arnoen. ^cad. IV. p. 240. Syft* Nat, X.Gen. 70. Hirundo marina major. Capite albo- Sloan.j^w. I. p. 31. T. 6. f. 2. Catesb. Carol. I. p. 88. T. 88. Anx- thetus minor fufcus, Yertice cinereo, Roftro glabro, Brown. Jam. 481. van de Sternen, 155 en de Franfchen Diable of Didblotin. Sloane II. geeft 'er den naam van kleine Zee-Zwaluw met een witcen Kop aan , en anderen heecen hem de hoofd- bruine Amerikaanfche Meeuw. Brisson brengt stük. hem, als gezegd is, onder her Geflagt der Meeuwen , en noemt hem la Mouette brune. Hy wordt van de Guajaners Tbouarou geheten. Deeze Vogel onthoudt zig aan de Kuften en Eilanden van Amerika, leevende van Vifcbjes, die hy gelyk de Meeuwen vangt. Zyn Stem zweemt veel naar 't Geluid van een Kaauw. Hy heeft de grootte van een Aakfter, en is van kleur bruin over 't geheele Lyf, behalve het bovenfte van den Kop, tot aan den Rek toe, waarvan de kleur bleek Afchgraauw is, met een zwartagtigen band , wederzyds , boven de Oogen bepaald. De Slag. en Staartpennen zyn zwart , doch de zydelingfe een weinig kor- ter dan de middelden , 't welk de Staart eene Wigswyze gedaante geeft. De Bek en Poóten zyn zwartagcig bruin. (2) Stem met een gevorkte Staart , de twee bui- n tenjie Pennen half wit half zwart. Ühmde. Groote Eu« Deeze wordt gemeenlyk de Zee-Zwaluw en 'p^xui. van Brisson de groote geheten, in vergelyking 3« met (2) Srerna Cauda fbrficata , P*e£tricibus duabus ex- timis albo nigroque dimidiatis. Faun, Suec. 127. Srerna Gesn. yAv* 53 Aldr. Om. L. 19 c» 7. Jonst. %Av% ïjo. T. 46. Hirundo marioa. WiïX. Om. 268. T. 62» Raj. ^Av. i^i. alb. Ay* II. p. 79. T. 90. 1. Deeil, y. Stuk» ijö Beschryving II, met de volgende. De Switzers noemen hem Afdeel. Scbnirring, de Duitfchers , by Straatsburg , Spy- Hoof^' rer °^ Speurer, en de Engelfchen , opfommige stuk. plaatfen , Spurre of Scraye , de Schotten Pictarne , de Sweeden Tarna, Den laatftgemelden Engel- fchen naam heeft hy van wegen zyn yzelyk fchreeuwen. 't Is een Vogel * die omtrent de grootte van een Poelsnep heeft, met een dun en lang Lig-, haam , en de (taart als die van een Zwaluw ge- vorkt. Van onderen is de kleur fpierwit , van boven bleek Afchgraauw : de top van 't Hoofd zwart. De Bek is lang,regt, rood, doch aan 1 't end zwartagtig ; de Pooten zyn rood. Hy is, zelfs in de Noordelyke deelen van Europa, aan de (taande Wateren gemeen. De Zee-Zwaluw > die van Oviedo befchree- ven wordt, was grootef dan een gewoone Duif ; van kleur , op de Rug , donker Afchgraauw , of grys, zo men 't noemt; van onderen wit: de Wieken fpits : fnel van vlugt. Hy fchynt al$ de Zwaluw langs de Oppervlakte van 't Water te (tryken, tot het bejaagen van zyn Prooy. Tegen den avond vergaderen zy zig , door 't geduurig vliegen vermoeid zynde , veelen by een en zitten op de Oppervlakte van het Water. Ia de diepe Zee komen zy omtrent vyftig Mylen van den Zuidelyken Uithoek van Engeland , het Lands End genaamd , of van Kaap Lezard , het eer(tevoor,en van daar door den geheelenOceaan, tot aan *t Eiland Madéra , worden zy dikwils gef zieq, vam de Sternen. 157 fcien. Niet verre van daar, naby de Kanariën, nt leggen zekere woefte Eilandjes of Klippen , Afdeel* waar' op men wil dat zy voortteelen zouden. XXXIV. Die men te Lande vindt maaken hun Nelt van stuk. Riet , en leggen drie of vier Eijeren. (3) Stern met de Staart Vorhwyze , bet Lig- nj. haam grys , den Kop en Bek zwart , de Poo* ^J£f* ten rood. Zwaluw. Deeze kan men met meer reden de Zee-Zwa* luw noemen , om dat hy veel kleiner dan de voorgaande is. Hy wordt van de Ouden Larus Piscator, dat is de Viflcher- Meeuw , geheten» en dus noemen de Duitfchers by Straatsburg hem ook Fisherlin, de Engelfchen Viflcher- of Duik-Meeuw, om dat hy onder Water duikt, om Vifch te vangen. Anders is de gewoone Naam kleine Zee-Zwaluw 5 Riet-Zwaluw, Fifh- Weyher , Fel , en , by de Italiaanen , Gmia Ma- nna* Klein noemt hem de kleine Afchgraau- \ve Meeuw. Deeze Zee-Zwaluwen houden zig niet by en- kele Paaren , Mannetje en Wyfje, gelyk van de voorgaande foort gezegd wordt , maar leeven troepswyze. Hunne vlugheid is niet minder dan die der anderen. De kleur verfchilt ook weinig , dan dat de Vlerken bruiner zyn , doch op (3) Sterna CaucU fubforficata , Corporc cano , Capire Roftroque nigro ,'Pedibus rubris- Féun. Snee. 12%. Hirun- tfo marina minor. Alb. ^tr. II p. 82. T. 89. Srerna fusca. Raj. ^t. 131. Larus cinereus minor. Aldr. Or** I. Dül. V, Stuc. i j8 Bëschryvïnö TI. op ver na zodanig niet, om 'er den naam aan Afdeel. te geeven van zwarte Stern. XXXIV. j}je weii£e by Brisson deezen Naam, of Hoofd- * stuk. ook dien van l Lpouvantail voert, is van de Zwarte Oüden zwarte Meeuw genoemd geweeft , en Sp^rnxLI wordt van de Straatsburgers geheten Meyvogel, by ^♦4- Gent in Vlaanderen Brandkogel. DeEngelichen noemen hem kleine zwarte Zee-Zwa!uw met ge* fpleeten Voeten , om dat de Vliezen , die de Vinge- ren famenvoegen, zeer diep ingefneeden zyn. Hy is een weinig grooter dan de voorgaande : de kleur van boven Afchgraauw, doch die van den Kop en Hals , als ook van 't geheele Lyf , zwart- agtig; aan 't onderfte vanden Buik Sneeuw-wit. Men vindt hem op de Rivieren en ftaande Wa- teren van Europa 9 daar hy zyn Neft , even als de anderen, in het Riet maakt, leggende drie of vier Eijeren , die vuil-groen zyn , met zwartagtige Vlakken , in 't midden met een breede zwarte ftreep omringd. XXXV. HOOFD- VAN DE VeRKEÈRD-Sn A V ELS.JJ^) Ken nier* Ken. Apdeeu XXXV. HOOFDSTUK. Hoofd- STUK. Befchryving van 't Geflagt der Verkeerd-Sna* velen, dus wegens de zonderlinge gedaante van den Bek , anders Waterfnyders genaamd. ONder de zonderlingfte Vogelen, waarlyk, Naam. mag men die van dit Geflagt tellen , en hoe vreemd ook de Geflagtnaam is , zo wel de . Latynfche Ryncbops , als de Nederduitfche , Ver- keerd-Snavel , de gedaante is nog mifTely kei- De Bovenkaak naamelyk» tegen de gewoonte van den grooten Werkmeefler , die dezelve, in alle Vogelen byna, langer of even lang als de onderlle gemaakt heeft , komt 'er veel by te kort. Ook geeft Brissön 'er , in 't Franfeh , den naam van Bec en Cifeaux, dit is Bek als een Schaar, en Rygchopfalia aan ; doch in 'c Engelfch noemt menze Cuu Water 9 dat is Wa- terlhyder. De Bek, voegt hy 'er by, is Tan- deloos , regt , aan de zyden plat. Van dit Geflagt heeft LinnjEüs twee Soor* Soorten, ten, doch Brisson merkt de laatfte als eene Verfcheidenheid van de eerfte aan. (i) Verkeerd Snavel die zwart is, van onde- I. Ryncbops ren v r (i) Rynchops nigra fubtus alba , Roftro bafi rubro. Syft. Nat. X. Gen. 71 Ryngctiopfalia Dorfo nigro, Ven- rre albo Barr. At>, 10. Larus major, Roftro inaequali» Catesb Caroi, I. p. 90 T dat dezelve in grootte en dikte met den voor- gaanden overeenkomt, verfchillende daar van niet, dan alleen door de kleur zyns Lighaams van boven , 't welk overal vaal is , daar dat van den anderen een zwartagtig bruine kleur heeft ; en door den Bek , die t'eenemaal zwart is* Hy onthoudt zig in Guajana. Linn.eüs merkt aan , dat dit Geflagü van Vogelen zeer naa vermaagfchapt zy met de Meeuwen. XXXVI. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Flamingo's* waar in reden van derzelver verf chilUndheid van kleur gegeven wordt. T K gaa nu over tot den Vierden Rang van Vo- Naam. gelen in ons Samenftel^ welke de genen be- vat, (2) Rynchops fulva, Roftro nigro. ] Syfl. Nat. X, Ryngchopfalia fulva, Roftro nigro. BaRR. sAy* 2Qt l- Dn;. V.Stvk. L £62 BE5CHRY VING VAN II. Afdeei> XXXVI Hoofd- stuk. Kenmer- ken. Soorten, I. Roode. PI XLH. vat, die, wegens de langte hunner Pooten, GrallcB , dat is Steltloopers , getyteld wor- den. Deeze hebben , in 't algemeen , den Bek omtrent rolrond en ftompagtig ; de Tong ge- heel vau rand en Vleezig: de Dyën zyn , tot boven de Kniejen, kaal. Het eerfte Geflagt, onder dezelven , maakt een Vogel uit , die, van wegen de hoogroode kleur zyner Wieken, Phoe- nicopterus, dat is Rood vlerk, geheten wordt by de Schry veren , doch men geeft 'er , in de Eu- ropeaanfche Taaien , een Naam aan, die van het Spaanfch Flamenco afkomftig fchynt te zyn. Dus noemen de Franfchen hem Flamant, de Engelfchen en Portugeezen Flamingo, en wy volgen die benaaming. De Kenmerken , volgens Linn^eüs , zyn : een naakte Bek, die als geknakt is en omgekromd: de Voeten vier-Vingerig en als Zwempooten gepalmd. Brisson merkt aan , dat de Flamingo den Bek getand heeft, in 't midden der langte neerwaards omgeboogen ; de Onderkaak breeder dan de Bovenkaak. Beiden hebben zy maar ééne Soort van dit Geflagt , te weeten. (i) Flamingo die rood is , met de Slagpennen van den eerjlen rang zwart. Deeze (i) Phoenicopterus ruber, Remieibus primoribus nigris. Syfï, Nat. Gen. 72. Phoenicopterus. BelL. ^A~v. L. 8, c 8. Gesn. *Av* Aldr. Om. II. T. 20. c. 4. Will. Cm. 360. T. 60. Raj. ^dy* 117. Tetr. ïtin. 300. Worm. Mus. 200. Grew. Mus. 67. T. ^.Sloan.j^w, II- DE P L A M I N C O* S. 163 Deeze Vogel is , by Klein, begreepen in het negentiende Geflagt van zyne vierde Familie Afdeel* van Vogelen ; welk Geflagt de zodanigen be- XXXVI. grypt, die by Hamiotcc noemt, verdeeld in SXUK, drie Stammen , waar van de eerfte die der Rei- geren is, de tweede die der Oijevaaren, de der- de beftaat uit Vogelen met een onregelmaati- gen Bek, naamelyk de Lepelaar, Flamingo, en Tantalus of Boom-Pelikaan. By Moehring is hy onder de Tandbekken , in de Bende der Wa- terminnaaren geplaatft. Hy is , door den Heer Perrault , onder den naam van Besbaru be- fchreeven , en de Indiaanen van Cayenne noemen hem Tococo. De Flamingo's zyn, in verfcheide deelenvan Afrika en Amerika , zo gemeen als by ons dc Zvvaancn en Ganzen. Men vindtze ook op de Weftindifche en andere Eilanden in de Ö- ceaan, en fomtyds op de Zuidelyke Kaften van Vrankryk. Zy onthouden zig over dag op de Meiren of Rivieren en des nagts op de Geberg- ten. Pater Labat verhaalt ons, datzy, om de Koft te zoeken , gebruik maaken van hunnen langen krommen Bek, waar mede zy Schulp- vifchjes, Wormen en Infekcen, opwroeten uit het natte Zand en Slyk. Zy drinken ook zour Water. Zon- ÏT. p. 521. ^ASl. tXngl. 350. p. 525. Skb. Mus. h p. I2J. T. 67. f. 1. Catesb. Carol. h p. 73. T 73, 4*< Alb. *Av. II. p. 71. T. 77. I.Deel. V. Stukl* L 2 164 Beschryvinc van II, Zonderling is de manier, op welke zy hunne Afdeel. Netten maaken^ die de figuur hebben van een XXXVI. Suikerbrood, ftomp van boven en ongcvaar Hoofd- T7 . ■ t ._ stuk. twce Voeten hoog, i en dien einde fchraapen Hunne zy Modder of Kley by een , zodanig dat de hoop Netten. vry vee] \y0ven 'c Water uitfteeke ; en , als die Aarde van boven eenige vaffigheid gekfeegen heeft, boort de Vogel daar een Kuil in, van bekwaame wydte, tot het leggen zyner Eije- ren , gemeenlyk twee in getal. Deze Eijeren worden op de bioote Aarde neergelegd , en van den Vogel zodanig gebroed, dat hy de Pcoten buiten 't Neft laat hangen , in het Water. De Jongen vliegen niet voor dat zy bykans hunne volwaffenheid gekreegen hebben , doch loopen middelerwyl zo fnel, dat menze naauwlyks be- trappen kan. Niet minder rnoeijelyk is dit laatfte ten op- zigt van de Ouden , die ongemeen fchrikagiig zyn ; zo dat men ze niet kan naby komen , dan zig in ruigte of RietboÜchen verbergende. Ge- makkelykft worden zy gevangen, door Strikken te fpannen rondom of by hunne Neften , etf , wanneer zy daar in valt raaken , is 't verwon- derlyk te zien , met welk een geweld de Vogel tragt los te komen. Hy verdedigt zig metz^- nen Bek, en, als men zynen Hals gevat heeft, gebruikt hy zyne Footen , die met fcherpe Na- gelen gewapend zyn. Het is onmooglyk de oude Flamingo's tot bedaaring te brengen : zy willen niet eeten of drinken y wanneer zy ge- van- de Flamingo' s« 165 vangen zyn: maar de Jongen lakten zig tem- II. men, en ceten, in vier of vyf Dagen tyds, uit Afdeel* de handen van den Oppaffer. Hoofd-* Pater Labat verhaalt , dat de Ingezetenen van , stuk. een Neger-Dorp, op een der Franfche Eilan- den van Amerika, zo veel agting hadden voor de Flamingo's , dat zy niet mogcen lyden , dat men dejselven beledigde , veel min om 't leven bragt. Deeze Vogelen waren 'er by duizenden,en onthielden zig op de Boomen , daar het Dorp in lag, maakende een onbefchryflyk Geraas. De Franfchen fchooten 'er fomtyds van, dis uit het Bofch' kwamen; doch dan moeiten zy dezelven zorgvuldig verbergen , op dat de Ne- gers 'er niet van te weeten kwamen , die anders de Wapenen opgevat en wraak genomen zou- den hebben van de ingebeelde Heiligfchennis. De Flamingo is , zo hy aanmerkt , een der Geftalte. fchoonfte Vogelen , die men met Oogen kan befchouwen. Inderdaad hy heeft het deftige portuur van een Reiger, den langen Hals ea blankheid van een Zwaan , en den fchitteren- de gloed der Kakatoes of Weftindifche Raa- ven. Regt op ftaande, heeft hy de hoogte, ongevaar, van vier Voeten. Zyn Lighaam, egter , is zo groot niet als dat van een Oije- yaar, maar de Pooien en Hals zyn langer. Mea heeft een Flamingo , die in het Kabinet vaa Reaümür opgezet bewaard werdt, van den punt des Beks tot aan het end der Klaauwen , op zes Voeten afgemeten. De Bek was maar I, Dlsl v.stuk* L 3 vier, 166 Beschryving van 11 vier , dc Staart vyf Duimen , doch de Voet Afdeel. dertien Duimen lang. De Wieken , toegefla- XXXVI. Zynde , (trekken zig tot aan het uiterfte Hoofd- b J stuk. *van de Staart. Kleur. Deeze Vogel verandert van Kleur, naar maa- te hy ouder wordt. In zyne Jongheid, dat is te zeggen in 't eerde Jaar , is zyn geheele Lyf bedekt met Vederen, die uit wit en grys ge- mengeld zyn ; maar de meefte Slagpennen heb- ben een zwarte kleur. De Bek is grys , doch aan 't end zwart ; zo zyn ook de Pooten, Voeten , Vingeren , derzelver Vliezen , ja de Nagelen zelfs , alteraaal graauwagtig. In het tweede Jaar is de Kop, Keel, Hals, en het geheele Lyf 3 witagtig, meteenig mengzel van Roozekleur , gelyk ook de dek-Vederen van de Staart : die der Schouderen en der Vlerken zyn altemaal hoog Roozekleur; doch de voor- naamfte Slagpennen zwart, en de Staartpennen bleek Roozekleur : de Bek en Pooten bleek rood , maar het end van den Bek zwart. In het derde Jaar is de Vogel geheelcnal Scharlaken- rood, met een fchitterende Glans 3 behalven dat de meefte Slagpennen zwart zyn. De Bek is in fommigen rood , in anderen geel , doch altoos zwart aan 't end , en de Pooten rood. Hier ziet men de zwaarigheid opgelofl van de verfchillende Kleur , die door verfcheiden Schry^ vers aan den Flammingo gegeven wordt. De geftatte van den Bek vereifcht nog een nadere befchouwing. Dc Bovenkaak is zeer dik aan 't Grond- de Flamingo' s. 167 'cGrondftuk, zy wordt allengs dunner en aan „ het end horizontaal plat; zynde , buitendien, Afdeel. omtrent het midden der langte nederwaards om- XXXV i. geboogen. De Onderkaak , veel dikker en bree- ^0F^ S I U K, der, vooral omtrent het midden der langte, is geutswyze uitgegroefd. De randen van bei- den zyn als een Vyl getand (f). Wanneer de Vogeleeten wil, draait hy den Hals en Kop zoJa^ nig , dat het platte gedeelte van de Bovenkaak den Grond raakt: vervolgens beweegt hy den Kop beurtelings overzyde, en dus vat hy zyn Aas. Men kan daarvan , uit dc nevensgaande Af- beelding, een denkbeeld opmaaken. Het Vleefch der Flamingo's is eetbaar, hoe- Gebruik, wel bruin en een weinig taay , inzonderheid dat der Ouden ; doch de Tong is een groote Lekkerny geweeft by de Ouden , en plagt voor- gediend te worden op de Tafels der Romein- fche Vorften. Behalven hunne groote Pennen , die zeer fierlyk zyn van kleur , hebben zy een zagt Dons , dat niet minder bekwaam is om Bedden te vullen, dan het Zwaanen-Dons. De Indiaanen verderen zig op 'c Hoofd, om den Hals en Middel , met de Veders van zulke Vo- gelen. (f) Toor deeze naauwkeurige Befchryving van den Heer Bkisson , volgens her Voorwerp opgemaakr, wordt de twyfeling van Moehiung, pfde Bek alleen van bo» ven getand zy , waarlchynlylc opgehelderd. I. Deel, V. Siux. L 4 XXXV1L 168 BSSCHRYVING VAN ti Afdeel. XXXVII. Hoofd- Naam. Kenmer- ken. Soorten. XXXVII. HOOFDSTU K. Befcbryving van 9t Geflagt der Lepelaaren; waar onder , behalven den gewoonen , de roode Brafïliaarifche, het Dwergje, en anderen , die den Eek Lepelswyze hol hebben. De Naam van Lepelaar worde oneigentlyk aan een Geflagt van Vogelen gegeven , welks Latynfche Naam is Platalea of Platea: wqnt zy hebben den Bek aan 'c end zeer breed , minder in de gedaante van een Lepel dan van een Spatel , en deswegens geeft Brisson 'er , in 't Franfch , den Geflagtnaam Spatule aan» Hy maakt 'er de zevende Afdeeüng van in zyn Zeventiende Rang der Vogelen. De Kenmerken zyn : Pooten met vier Vin- geren , ongevliesd , drie voorwaards (taande, één agtcrwaards :de Schenkelen ongevederd: de Bek regt, Horizontaal plat, aan de punt ver- breed , rondagtig als een Spatel. Linn.eüs merkt aan, dat de Voeten half gepalmd zyn, gelyk ook uit de Afbeelding blykt. De drie'Vcrfcheidenheden van Brisson zyn in de drie eerde foorten van Linnjeus begre- pen 5 als volgt. Zeucorodia, WitUi Lh* «opifche. ^i) Lepelaar met een wit Lyf. Te (i) Plarale2 Corpore alho. Syft. Nau X. Gen. 73. Anas Rüitro plano apice ditataro rorunciaroque. Faun.Suec.üj, PJaiea C Peiecanus Gesu.^A v, 666. Jom$t.^t. T.^.Will. de Lepelaars. i$q Te vooren hadt Linn^eus deezen onder de jj# Eenden geplaatft, van welken hy duidelyk door Afdeel. zyne Voeten onderfcheiden is. Men vindt hem, XXXVjr. ^ ... ^ . . Hoofd- by fommige oude Autheuren, Felecamis genoemd Stuk. enPlatea,of ook Albardeola en Leucorodias, we- zyne witte kleur. Van fommige Duitfchers> als ook in S weeden en Engeland, wordt hy nog Pelikaan geheten , by de Italiaanen Becca- roveglia , by de Ruflen Calpetra , en de gewoone • naam is Lepelaar , Lepel- Gans, Scufler > Schofler of Schoffelaar. Ook noemen hem de Franfchen, fomtyds, Pallette, Pale , Poche , Cueiller en Tra- Me. Kolbe verhaalt , dat hy van de Neder- landers, aan de Kaap , Slangenvreeter wordt ge- lyteld. Deeze Vogels onthouden zig in Europa; zelfs in de Noordelyke deelen worden zy fomtyds ge- zien , doch zelden. In Poolen komen zy me- nigvuldig voor. Hunne manier van Aazen is als die der Oijevaaren , en hun Voedzel befiaac ook in Kikvorfchen, Vifchjes, Aaien, Slangen en ander Watergedierte. Zy maaken, volgens Belon, hun Ncft in de Eoomen en brengen toe vier Jongen voort. De Lepelaar is van grootte als een Reiger , naar welken hy in Geftalte zodanig gelykt , dat fommigen hem onder de Reigers hebben willen tel- Q*:t. T. 52. Raj. *Av. 102. Worm. Muf. i. f. 2. T. 11. *. 10. Leucorodias. Aldr. Otn. L 20. c. 13. Platina, f. Cochlearia. Olear. Muf 23. T. 13. f. 4. Albardiola. Alb. ^Ay. Vt\ p. 61. T. 66. h Oeél, V. Stü*. L 5 170 Beschryving van \L tellen, gelyk de naam Albardeola genoegzaam Af^.l. aanwyft. De kleur is over 't gehcele Lyf Hoofd- Sneeuw- wit, als die der Zwaanen, uitgenomen Si 'K- de Oogkringen en een kaale plek aan de Keel, die zwart zyn. Zyn Pooten zyn , naar 't Lig- haam te rekenen, niet zeer lang; de Wieken hebben over de vier Voeten vlugts. Op het Agterhoofd maaken eenige üitfteekende , zeer fmalle Vederen, een Kuif, die zeer fraay is, leggende op den Hals. In fommigen zyn de groote Slagpennen zwart aan 9t end. De Bek is in eenigen bruin grys, in anderen zwart; in anderen aan den wortel bruin-grys, met zwarte (lippen , en naar het end toe geelagtig , met roodagtige vlakjes befprengd. Het end van de Bovenkaak is een weinig nederwaards omgeboo. gen , en bedekt dat van de Onderkaak. In de geheele omtrek van de Bovenkaak is een groef je, aan den rand evenwydig. Voorts is hetLe- pelagtig gedeelte niet hol , maar legt plat op el- kander, en heeft kleine Tandjes, om het uit- glippen van 't Aas te beletten. De Pooten zyn in het ongevederde gedeelte, gelyk ook de Voeten , in fommigen deezer Vogelen zwart, in anderen bruin-grys en de Nagelen zwart. ^Ajaui. (2) Lepelaar met bet Lyf Bloedrood, Re ode ' Deeze Brafiliaan- (2) pjata|ea Corpore Sanguineo. Syft. Nat. X. Plarea Plaat inC2r,lara- Sloan. [}am 2. p. 316 Platea Brafilienfis Ajaja XLII. Fig. di£te, Marcgr. Br af. 204. R^j. *Av. 102. B. Tlauhque- 2. chul f. Plarea Mexicana. Hern. Mex. 49. Raj. *Ar* 1©*. \ de Lepelaars. 171 Deeze worde , van Brisson , de Roozekleurige ir. Lepelaar , en van fommigen de Brafiliaanfche Afdee^ geheten , om dat hy veel in Brafïl gevonden wordt, alwaar hem.de Ingezetenen Ayaya> of stuk. Ajaja , en de Portugeezen Colberado noemen. De nevensgaande Afbeelding is gemaakt naar een Vogel, die van Cayenne aan den Heer Reaumur toegezonden was. Hy hadt de grootte van den voorgaanden niet 5 zynde , van 't end des Beks tot aan dat van de Staart, maar twee Voeten en omtrent vier Duimen lang , en tot aan 't end der Klaauwen nog geen drie Voeten hoog. De Wieken flaan egter ook omtrent vier Voeten uit. Het Lyf was Roozekleur, doch de Kop van vooren en de Keel kaal, witagtig; de Hals van boven wit; de Staart met hoog roode Vederen gedekt, de Pennen Roozekleur : de Bek van figuur als in de voorgaande, bleek-Afchgraauw; de Pooten grys , de Nagelen zwartagtig. Eene Verfcheidenheid van deeze tweede foort, Mexikaan- fche i die in Mexiko Tbauhquecbul genoemd wordt , volgens Hernandez, draagt by Brisson den naam van de roode Lepelaar. Hy verfchilt van den voorgaanden zeer weinig, dan alleen door- dien de kleur van hec Lyf hoog-rood is , en dat hy een zwarte kraag heeft om den Hals. Nieremeero geeft 'er, in 't byzonder , den naam van Avis vivivora aan. X. Deel. V. Stuk, (3) 172 Beschryving van H. (3) Lepelaar met het Lyf van boven bruin > Afdeel. Fr, II. DE SCüRVÖGELSc I73 Afdeèl. XXXVIII. HOOFDSTUK. XXXVIU. Hoofd- Befcbryving van *t Geflagt der Scür vogelen, stuk:. bevattende den Amerikaanfcben Reiger , die in Amerika Jabiru guacu geheten wordt. Onder den Lacynfchen Geflagtnaam MySte* Naam< ria wordt van Linn^eus een Vogel be- greepen , die van anderen onder de Reigers geplaatft is# De Nederlanders noemen hem Scukvogel. In Zuid-Amerika , alwaar zyne Woonplaats is in de heetfte Landftreeken , worde hy van fommige Indiaanen Jabiru gaaca, van anderen Nbandu apoa geheten. Brisson geeft 'er den naam aan van Brafiliaanfchs Reiger. De Kenmerken zyn:een Bek, die feherp is, Kenmer* een weinig opklimmende , met de Bovenkaak driehoekig , feherp , opklimmende : de Neus- gaten ftreepswyze; geen Tong volgens Mark. graaf; de Pooten vier-Vingerig. Van dit Geflagt geeft Linn^üs maar ééne Soorten Soort op, naamelyk CO Scm-vogel ^rica. De grootte is omtrent als eenOijevaar, doch Amen - de Beenen zyn maar agt Duimen lang en de kaanrche* De (i) My&eria. Jjy/?. Nat. X. Gen. 74. Jabitu guacu* Marcgr. Bras. 201. Pis. Bras. 2j. ^yiy. $6* Will. Orn. 202. Tab. 47. f. 1 , 4. I Dïu. V» Sïvk. 174 BESCHR YVINC VAN H Voeten dertien en een half Duim. De kleur Afdeel. Van 't Lyf is wit, de Slagpennen zyn roodag. ^XVIII. ^"g zwart, de Staartpcnnen zwart. Van den Hoofd- _ , ...... è .... stuk. Bek, die enk is en dertien Duimen lang,fchynt de Onderkaak opwaards omgekromd te zvn. De Kop is van vooren kaal, en alleen bedekt met een gefchubde Huid , Afchgraauw van kleur. Dit zal waarfchynlyk de Beenige My- ter zyn , dien deeze Vogel , zo fömmige mel- den , op den Kop draagt. Men vilt hein en kookt het Vleefch, 't welk taamclyk goed is om te eeten , inzonderheid als het in Boter is gefruit, zegt Ruisch. Een andere Vogel, die flegts een Verfchei- denheid van deezen fchynt te zyn , wordt van Brisson de Guajaanfcbe Reiger geheten. Men vindt hem ook in Brafil en andere deelen van Zuid-Amerika, daar hy den naam voert van Ja- biru, en van de Nederlanders gemecnlyk Negro genoemd wordt. "De Indiaanen van Guajana geeven hem den naam van Aouarou. Hy is grooter dan een Zwaan , ook kaal en rimpelig op den top van 'c Hoofd en aan den Ha!s, welker Huid zwart is. Voor't overige is de Vogel wit over 't gcheele Lyf. De Pooten zyn wel twee Voeten lang en zwart, gelykook de Bek , die rood is van kleur in de voorgaan- de. Van deeze Vogelen worden de Bekken, om de zeldzaamheid, in de Kabinetten bewaard; doch opgezet ziet menze zelden. XXXIX. HOOFD- DE NlM MERZ ATT EN. 175 XXXIX. HOOFDSTU K. XXXIX. HOOFD- Befcbryving van 't Geflagt der Nimmerzatten, stuk. *t wik den Amerikaanfchen Pelikaan, Curicaca genaamd , begrypt. En zonderlingen Naam van Tantalas , dien Naam. wy, om by de zinfpecling te blyven, Nimmerzat vertaald behouden , voert een Ge- flagt van Vogelen, daar de Amerikaanfcbe Pe- likaan van Catesby toe behoort, die van de Brafiliaanen Curicaca wordt geheten* De Por- tugeezeü noemen hem Mafarino , cfe Engellchen Wood-Pelican. Brisson «brengt hem onder de Kenmcr- Wulpen , noemende hem le Grand Courly d'A- ken> merique. De Kenmerken van dit Geflagt zyn : een lan- Soorten, ge Bek 3 als een Els, doch ftomp aan de punt, eenigermaate Boogswyze en rondagtig : een kaale Zak aan de Keel ; de Neusgaten ovaal ; de Pooten vier-Vingerig. Van deeze ftaat wederom maar eéne Soort by LinnjEüs bekend, te weeten (1) Nimmerzat. L Deeze Vogel is opgezet gezonden in het Ka- Groote. binet (1) Tantal us Klein. ^Ar, 127 Pelicaniis Americamis. Catèsb. CaroL I. p. 81. T. 8*. Tacab mift Perii* Chard. hin. III. p. 40. Afdeel 1. De ei. V.Stuk. 176 Beschryvinc van jf# binet van den Heer Reaumur, van Cayénné* Afdeel, alwaar hy zig , gelyk ook in Karolina en Bra- XXXIX. -Qi 9 onthoudt. Hy heeft de grootte ongevaar Hoofd. ~ T> . , stuK. van een kans 5 een van negen en een half Duim langs en ftaat hoog op zyn Pooten. De kleur is witagtig over 't Lyf ; de Kop van voo- ren kaal en blaauwagtig zwart ; het Agterhoofd en de Hals grys, de Stuit groenagtig zwarte gelyk ook de Slag- en Staartpennen van boven; de Bek roodagtig bruin, de Pooten zwart* Van de vier Vingeren zyn de drie voorden alleenlyk met een Vlies ten halven famen gehegt. De Nimmerzat, die mooglyk van wegen zy* nen Zak of Beurs aan den Hals dien naam vaa Klein gekreegen heeft , onthoudt zig3 naar *t fchynt, zo wel in Afia als in Amerika, Hy maakt zyn Neft in de Boomen 9 en leeft vari Vifchjes en Water- Dieren, gelyk de Oijcvaars. 't Is een zeer domme Vogel , die zo wyd gaapc of hy een Lam wilde inflokkcn , en als of hy niet te verzadigen ware. Kleine. Brisson maakt van een kleine Amerikaanfché Courly gewag, die een andere Soort is van de Curicaca, Matuicui genaamd, volgens Mark- graaf. Deeze heeft maar de grootte van een Hoen ,doch is in kleur, en de mpefte andere op« zigten , den grootea Nimmerzat jgclyk. XL, HOOFD- van de Reigers. 177 XL. HOOFDSTUK. T7 XL- Hoofd- jSefcbryving van 't Geflagt der Reigeren , waar STUK* onder de Kraanvogelen , Oijevaaren en Butoo- ren , gelyk ook de Krabben-Eeters en de JE- gyptifcbe Vogel Ibis ^ als mede de Kroonvogel en het Juffertje van Numidie , begreèpeh zytU Lyft der Oijevaaren en Reigeren volgens Bri$- son. Hunne Verhuizing beveftigd, enz. TP\ E Latynfche Geflagtnaam* Ardea, dien Naai&; -«-^ wy Reiger vertaaien , zou , naar fommi- gen zig verbeelden , zo van de dapperheid en drift, waar mede deeze Vogel zig tegen de Roofvogelen verdedigt; als van de fcherpheid zynes Afgangs, die het Geboomte doet ver- dorren , waar op dezelve valt en deszelfs Bla- deren als verfchroeit; afkomftig kunnen zyn. Dit Geflagt begrypt , behalve de Reigers, ook de Kraanvogelen, Oijevaars , Butooren en Krab- ben-eeters, enz. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , volgens Kcmnst4 LiNNiEUs: een Bek die regt is, fcherp, lang,ken' eenigermaate famengedrukt of plat op zyde, met een groef, die van de Neusgaten naar de punt loopt : de Booten (welker langte uitmunt) met vier Vingeren. Brisson onderfcheidt de Oijevaaren, dooreen ongegroefden Bek , van de Reigers, gelyk Klein die beiden ook ondèN fcheiden hadt. I. DiEitf v.sruic. M 'tGe* 178 Beschryving ir. Afdeel. XL. HoOTD. STUK. Sooiten. 't Geflagt der Reigeren bevat , by onzen Au- theur , negentien Soorten , welken hy onder- fcheidt in Gekuifden waar van twee , naamelyk de Kroonvogel en het Numidifch Juffertje: in Kaalkoppen , genaamd Kraanen , waar van vier : in Oijevaars , waar van twee: en in Reigers, eigentlyk zo genaamd, waar van de overige elf Soorten. Onder deeze laatften zyn ook de Butooren, de Egyptifche Vogel Ibis, en an- deren, begreepen. De Heer Brisson, die van den Kroonvogel een byzonder Geflagt gemaakt en de Ibis , zo den witten als den zwarten , toe de Wulpen betrokken heeft, geeft ons van de Oijevaaren twaalf, van de Reigers zeven-en- veertig Verfcheidenheden op , als volgt. OIJEVAAREN. t: Bruine Oijevaar. (8) 2. Witte. (7) 3. Amerikaanfche. 4. Brafiliaanfche. 5. Guajaanfche. 6. Kraanvogel. (4) 7. Ooftmdifcbe Kraan. CO 8. Mexikaanfche. 9» Japanfche. 10. Amerikaanfche Kraan. (5) 1 1. Kraan van de Hud- fons-Baay. (3) 12. 't Juffertje van Nu- midie. (2) REIGERS. 1. Gewoone Europifche. (iq) 2. Gekuifde Reiger. 3. Gekuifde vanCaijenne. 4. Afchgraauwe. 5. Afchgr. van Mexiko. 6. Amerikaanfche Afch- graauwe. 7. Rei- van de Reigers. 179 7. Reiger van deHud- fons-Baay. 8. Gevlakte Reiger. 9. Gryze. 10. Gekuifde van Vir- ginie. (11) 11. Gekuifde van Mexi- ko. 12. Purperkleurige. 13. PurpereMexik aan- fche. 14. Purpere gekuifde, 15. Witte Reiger. (17) 16. VAigrette. 17. Witte van Brafil. ï8. Witte van Karolina. 19. Witte van Mexiko. 20. Kleine witte, 21. Zwarte Reiger. 22. Zwarte gekraagde. 23. Brafiliaanfche Rei- ger. 24 De Butoor. (16) 25. Butoor van cleHud- fons Baay. 26. Kleine Butoor. 27. Geftreepte. 28. Groote Butoor. U. 29. Roffe of bruinroode. Afdeel. 30. Brafiliaanfche. . T7^L* „ Hoofd • 31. Gevlakte of Pcuacre» STUk. 32. Amerikaanfche ge- vlakte. 33. Krabben-eeter. 34. Kaftanie-bruine. 35. Roffe Krabben- eeter. 36- RofTe gevlakte. 37. GeeleKrabben-ee.ter. 38. Die van de Philip- pynfche Eilanden, 39. AmerikaanfcheKrab- ben-eeter. 40. Brafiliaanfche. 41. Die van de Baha» ma. (12) 42. De blaauwe Krab- ben-eeter. (13) 43. De groene. (15) 44. De groene gevlakte. 45. De Bikoreau of Nagt* Raaf. (9) 46. De Blongios. 47. Gevlakte BIcngiou Dus ziet men , dat onder de Oijevaaren van Brisson zeven zyn, die gemeenlyk Kraawcoge* lm heeten: onder de Reigers negen Butooren, tien Krabben- Eeter s en nog drie anderen. Voorts heeft hy een byzonder Geflagt " gemaakc van L deej., v. si uk. M 2 eenen i8o Beschryving eenea Vogel uit Senegal , die den Bek aan de punt haakswyze heeft , en daar doar alleenlyk van de Reigers verfchilt; geevende 'er den naam aan van Scopus of l'Ombrette , om dat de- zelve van Omber-kleur is. Ik heb de Soorten van Linnjeus , waar mede de zynen overeenkomftig zyn , tuflchen ( ) aangeweezen, en gaa nu tot de befchryving over. (i) Reiger met een borflelige opflaande Kuif , Pavonma. fa Wangen en twee Keelkwabbcn kaal. Kroon- * p^xLU. Gemeenlyk wordt deeze de Balearifche Kraan Fi&- 3 geheten, als of hy een Inboorling ware van de Balearifche Eilanden in deMiddellandfche Zee aan de Kult van Spanje, thans Majorka, Minorka cn Yvika genaamd. Anderen noemen hem de Kaapfche Kraanvogel , en fommigen de Chineefchs Paauw zonder Staart , onder welken naam hy van Johnston taamelyk wel is afgebeeld op Tab. XXI, behalve de Kop en Kuif. De Franfchen noemen hem Konings-Vogel , wegens zyne fchoonheid ; de Engelfehen gekroonde Afri- kaanfche Kraan, doch de gewoone Naam, aan' de Kaap, is KroonvogeL De (i) Ardea Crifta fetola erecta , TetBporibus Palearibus. que binis nudis. Syft. Nat. X. Gen, 76. Grus Balearica. Aldr. Om. L. 20. c. 6. WfLL. Om. 201. T. 48. Raj. ^Ay. 9?. Dodart. MemAW y. 199. Grus Balearica Afh- cana. Edw. 192. T. 192. Pavo marinus. Clu«» Exot. 105-. Grus Capenfis fufca, Capite awreo galeato> Pet. Ga*. T, 76. f, 9.. II. Afdeel. XL. Hoofd- stuk. van de Reigers. 181 De Woonplaats deezer Vogelen is in Afrika: Iï# men vindtze-,naamelyk,zo wel op de Kuft van Afdeel Guinée, als aan de Kaap der Goede Hope. TlXL* Hoofd Hunne grootte is omtrent als die van den gekuif- STUK# den Reiger, zegt; Brisson, die een Wyfje voor zig hadt, zynde over 't geheele Lyf groenag- tig zwart , hebbende een Kuif op 't Hoofd van zekere Pluimen, die zig vertoonen als de Worteltjes van Gras, roodagtig, met zeer fyne baardjes ; en aan de Keel roode Kwabben of Lellen ; de zyden van den Kop met een kaal wit Vlies gedekt , dat als met rood gefchaduwd was : de dek- Vederen der Wieken wit , de kleine Slagpennen Kaftanie-bruin ; de grooten, als ook de Staartpennen en Pooten , zwartagtig ; den Bek grys bruin. Het Mannetje is blaauwagtig Afchgraauw, zegt Brisson, en 't fchynt dat 'er een aanmer- kelyk verfchil in de kleur deezer Vogelen plaats heeft, naar dat zy in 't een of ander gedeelte van Afrika gevonden worden. Immers , fom- migen verzekeren, dat hunne Pluim3gie een wonderbaare mengeling heeft van byna alle be- kende kleuren , en dat de Kuif, die zy op 't Hoofd draagen , fomtyds Goudgeel is , fomtyd^s Hemelfch-blaauw. Ook wordt gezegd , dat dc Negers tot hun Hoofdfierfel gebruik maakeo van de Pennen uit de Staart. I. Deel. V. Stuk. M 3 (2) Rei- 182 Beschryvin© II. (2) Reiger met wit gevederde JVenkbraauwen , Afdeel. ^e agterwaards eene lang neerhangende Kuif T, maaken. Hoofd- stuk. j)e Ouden hadden 9 zo 't waai fchynlyk is , r#>**. onder de benaaming van Otus en Scops deezen 'iJuiFerrjc, Vogel op 't oog , en desvvegens geeft Moeh- ring 'er den laatitgemelden Naam aan. Ande- ren noemen hem de Numidifcbe Kraan , naar zy- ne Woonplaats , en 'c Juffertje van Numidie, wegens de fraaiheid van zyne geftalte. Het is de twaalfde en laatfte Soort in 't Ge- flagt der Oijevaaren by den Heer Brisson, die zegt , da: dezelve kleiner is dan een gewoonc Kraanvogel. LinnjEüs geeft 'er de grootte aan van een Oijevaar; het Lighaam blaauwagtig Afchgraauw; de Kop, Hals en Slagpennen van den eerften rang* zwart , gelyk ook de Vede- ren die aan de Keel nederwaards hangen : doch , die Vederen welken wederzyds , agter de Oo- gen, een omgekrulde Kuif maaken, zyn wit t en de Oogen rood met Afchgraauwe appelen. De Bek is aan den wortel groen , in 't midden geel , aan 't end rood ; de Pooien zyn zwart. 't is een zeldzaame Vogel, die zig in de Ooftelyke Landen, en miffchien ook in Barba- rie, of in dat gedeelte van Afrika/t welk men eer- (2; Ardea Superciliis albis retrorfum longe criftatis. Jjy/?. Nut. X. Virgo Numidica. Edw. ^t. 1^4. T. 134 Dodabt. Mem. III. p, %. Grus Numidica, Alb.w^*. Hl. p. 78. T. 8$. van de Reigers. 183 eercyds Numidie noemde , onthoudt. Men heeft jfa 'er, omtrenc den aanvang deezer Eeuw , eenigen Afdeel. levendig gehad te Verfailles. ^XL. Hoofd - (3) Reiger met het Hoofd van boven kaal en STUK* Wrattig, het Lyf Afchgraauw > de Wieken CanlLjls. van buiten bleehrood. Kanada. fche Kraan* Edwards, door wien by alleen befchreeven is en afgebeeld , noemt deezen de bruine en Afcbkleurige Kraan1, Brisson de Kraanvogel van de Hudfons-Baay , alwaar men hem by Zo-^ mer vindt. De grootte is omtrent als die van den gewoonen Kraan : de kleur van boven ros- agtig, met de Vederen bruin gerand; van on- deren rosagtig Afchgraauw; die van den top van 't Hoofd roodagtig , met zwarte Hairagtige Veertjes of Pluimpjes bezet : de Wangen en Keel wit, het Agterhoofd en de Stuit Afch- graauw : een dwarfen witagtigen band op de Wieken; de groote Slagpennen zwartagtig bruin met witte Schaften ; de Staartpennen donker Afchgraauw ; de Pooten zwart ; de Bek zwartagtig > doch aan 't end van bleeke Vleefchkleur. (4) Reiger met den top van 't Hoofd kaal en iv. Wrat- Kraan- ($) Ardea Syncipite nudo papillofo , Corpore cinereo, vogel. Alis extus Teftaceis. Syft. Nat. X. Gru* fusca, Canaden. fis. Edw. sA*. 133. T. 13$ (4) Ardea Vertice nudo papillofo, Fronte, Remigjbust Occipireqne nigris, Corpore cinereo. ó'yft. Nat. X. Ar- «lea Vertice papillofo. Faun. Snee. 131. Grua. Büll. w^"*\ h Y. Stuk, M 4 4i, 184 Beschrvving fy# Wrattig, het Voor- en Agterhoofcl , als ook Afdeel. de Slagpennen zwart 9 het Lyf Afchgraauw. XL*» Hoofd- j)e Latynfche naam van den Kraanvogel is STUK Grns, af komftig van het Griekfche Géranos of Gérounos ; nog overgebleven in het Italiaanfche Gru of Grua, het Franfch Grue, en het Spaan- fche Grulla of Gruz , hoewel de Katalogners hen ook Gabilan heeten. De Portugeefche naam is Erna, de Poqlfche Zoraw , de Ulyrifche Gerzab. In de Taaien der Noordelyke en mid- delde deelen van Europa, wordt de Hoogduit- fche naam Kran , Krane of Kranich gevolgd. De Switzers noemen hem Krye , de Swecden Tram en wy Hollanders Kraan of Kraanvogel. Buiten twyffel zyn de meeften dier naamen van zyn Gefchreeuw afkomftig. By de oude Poë. ten heet hy de Vogel van Palamedes , dewyl men voorgegeven heeft , dat , geduurende het Beleg van Troje , Palamedes van hun vier Griekfche Letteren , als ook de Slagorde en het Wagt woord, geleerd hebbe. Hunne Ver- Verfcheide Byzonderheden zyn ons, door de huizing. Ouden, ten opzigt van de Kraanvogelen aan- getekend ; waar onder derzei ver Verhuizing , uit Afïa in Afrika , en uit Afrika in Europa , eene der aanmerklykften is. Auistoteles en an- 4ï, 6. Gesn. *Av. 5*29. Aldr. Orn. 1. 20. c. f. Jonst. ^v. i65. ï. 44. Will. Orn. 200. T. 48. Raj. Ar. pf. Mars. Damb. 5-. p. 6. T. 1. Alb. ^4y. II p. 60 T. (Sr. van de Reigers. 185 andere Grieken willen, dat zy uit Scythie naar n. den oorfprong van de Nyl vertrekken, en Vir- Afdeel gilics maakt tevens gewag van 't oogmerk t_[00'fd< waar toe, naamelyk om in de open Velden te stuk. vallen (*). Hier door wordt eenige ophelde- ring toegebragt aan de Hiftorie, die men thans gemecnlyk voor een Verdigtzel houdt ; dat zy naamelyk aldaar tegen de Pygmeên zouden vegten. Die is geen Fabel; want zulk een Na- tie vindt men 'er zekerlyk, zegt Aristoïeles ( j ). En 3 inderdaad, de hedendaagfche Waarnee- mingen beveiligen, dat in de middelde of bin- nen f te deelen van Afrika , alwaar de Bronnen van den Nyl fchynen te moeten zyn , een Volk van kleine Statuur woont (j), welke Menfch- jes miflehien hunne Velden tegen de berooving van dergelyke Vogelen moeten befchutten. Daarenboven heeft onlangs de Heer Hassel- qöist met eigen Oogen gezien , dat de Kraan- vogelen , in de Maand Oktober , in menigte uit Turkye in Egypte aankomen (§). Niet minder zeker is de Verhuizing der Kraa- nen, tegen den Winter, over Europa naar 't Noorden. Belon heeft reeds opgemerkt , dat zy (*) Trans Pontttm fugat 0* Terris immhtit apricis. (f) Zie het V. Deel der Uhgezogte Ferhanddingen% bladz. 6 3 , &f. (|) Zie de Tegentv. Staat van ^Afrika, Amfterd. 176$. bladz. 569. ;§) Zie bladz. 22, in 't IV. Stuk deezer NatuurlyH Ht [larie. I, DsEt. V. Stuk» M V iS5 Beschryving jj zy, regt tegenftrydig met de Oijevaaren, in 't Afdeel, koude Saizoen Vrankryk komen bezoeken , en XL. Ray getuige , dat men 'er , des Winters , groote jtTük. Vlugten van ziet in de Broekige Landen van Lincoln en Kambridge , aan de Ooftzyde van Engeland, 't Is blykbaar, dat zulks door een ingeeving der Natuur gefchiede , om op de Ak- kers de overgebleevene en gevallen Aairen , of het pas gezaaide Winter-Graan, op te zoeken tot hunne Spyze : want hunne Maag is tot het verteeren van Koorn gefchikt. Veelen , ondertuflehen , hebben gemeend, dat deeze Vogelen tegen den Winter ook naar het Zuiden vertrekken ; om dat zy , als 't ware, geen Voedzel in de Noordelyke Landen zou- den kunnen vinden, noch aldaar beftaan we. gens de Koude (*). Dit verkeerde denkbeeld vervalt thans t'eenemaal , nu men verzekerd is, dat de meefte Watervogelen Noordwaards aan trekken om open Water te vinden ; wanneer alles omftreeks de Ooftzee is toegevroozen (f). Uit het voorgemelde blykt zulks niet alleen, maar men weet ook, dat zy al vroeg in 't Voor- jaar in Sweeden zyn , en , daar voortgeteeld heb- bende , zig hier en derwaards verfpreiden. Zy weeten zelfs die plaatfen weder te vinden, daar zy veele Jaaren agtereen genefteld heb- ben (*) Hifi-. Nat. des ^Animmx par Us Medtcins d'Ot* leans. Paris 17^6. Tom III. p. 124. (\) Zie bladz 31 > hier voor. van de Reigers. 187 ben (*). Op even gelyke wyze kan men ver- n. ftaan , het gene Klei*. , hoewel mee een te- Afdeel. genftrydig oogmerk , van hun Verblyf, het ge- j£^'FD heele Jaar door, in Litthauwen en Poolen en stuk. verder Ooftwaards, zegt. Waarfchynlyk is 't, dat deeze Vogelen van hunne Maagfchap hebben in alle de drie We- reldsdeelen. Immers, men verzekert, dat aan de Kaap der Goede Hope Kraanen in menigte zyn, die, in grootte, kleur of geftalte, niets van de Europifchen verfchillen. Hunne hooge Vlugt fteltze in ftaat om een toer te doen van groote uitgeftrekcheid , als niet opgehouden wordende door Huizen of Geboomte; hun Win» ter- Verblyf en Nertelen in de Noorddyke Lan- den toont , dat het geene Vogelen van de heete Lugtftreek zyn. Het is dan uitgemaakt, dat men de Kraanen Kramen- weezentlyk houden moet voor Trekvogelen. JaSr 4 Hunne overige Eigenfchappen zal ik maar met een Vinger aanroeren. Zy' houden , zo men wil, zeer ftipt de Wagt, en dit maakt, dat zy op 't Land naauwlyks te betrappen zyn, Zy vliegen zo hoog , dat menze dikwils naauw- lyks onderfcheiden kan dan aan hun Geluid, 't welk zeer grof en fterk is. Ook maakt dé Vogelaary of Jagt der Kraanen , wegens derzelver moeielykheid , een byzonder vermaak der Vor- ttelyke Perfonagiën uit. Verfcheide Havikken of (*) ^man. ^cad. Vol. IV. p. 588, I. DfcEt, V, Stuk, 188 B&SCHRYVING XI. of andere Roofvogelen , op de Vogel -Jagt afge- Afdeel. rigt 9 Zyn 'er noodig , om éénen Kraanvogel XL. neer te ftooten en te overmeefteren ; waar uit Hoofd- _ . T „ stuk. dan een Gevegt in de Lugc ontftaat, dat niec onaangenaam te befchouwen is. Men vindt de Kraanen,in de Plakkaaten van ons Land , ook ge- teld onder het vliegend Wild of Edel Gevogel- te , dat men niet fchieten mag of vangen , noch de Neften berooven (*). De jonge Kraanen zyn tembaar : men noemt- ze in 't Latyn Vipiones, en door dezelven op te voeden heeft men ontdekt , dat deeze Voge- len wel veertig Jaaren kunnen leeven. De Edel- lieden in Poolen , zegt men , trekken hun de Pennen uio^de Staart, en, die plaats met Olie begietende , zo groeijen 'er witte Penne- Veeren in de plaats , die by hun zeer in agting zyn , alzo zy 'er hunne Mutzen mede verfieren. Het zelfde wordt, met meer waarfchynlykheid , aan- gaande de Tarters verzekerd. Eertyds werden zy, gelyk de Ganzen , gemeft om te eeten , en van de Jongen kan men zeggen , dat zy niet on- fmaakelyk zyn. Zelfs is het gebruik deezer Vogelen , tot Spyze , aangemerkt geweeft als een goed Middel tegen het Winderig Kolyk, en om het Zenuwgeftel te verfterken. Het Vet heeft niet minder kragt dan dat der Ganzen en wilde Eendvogelen. Het (*) Zie sXrt. 36 van 't Plakkaat op de Houtveftery cn Jagt, in Holland en Wetïvriesland. Gr. Plakkaatb* IV. D. bl. 526*, en Nedtrl. Jaarb. van 1750, bl. ïoSo, van de Reigers. ï%> Het zeggen der Ouden , dat de Kraanen een jjb Steentje in den Bek neemen, wanneer zy op ^F^EELj de Vlugt gaan , heeft het Verftand van eenige Hoofd- Geleerden gepynigd. Bochart zelfs oordeelde stuk. dit zo ongeloof baar, dat hy des wegens een fout Hun Aas. onderftelde in de Text vaniELiANUs: doch die vermaarde Natuurkenner Redi agt het veel waarfchynlyker , dat de Zaak in zeker opzigt waar zy. Hy wil, dat deeze Vogelen zo wel Steentjes noodig hebben tot Verteering van de harde Spys, die van hun genuttigd wordt, als de Eenden , Ganzen , Hoenders en Struisvoge- len. Inderdaad, by 't openen van eenige Kraa- nen, vondt hy dat Gevoelen beveftigd; doch tevens bleek hem , dat zy , behalve het Graan , ook Kruiden en Infekten inflokken , en waarom zouden zy dit zo wel niet als de gemelde Graan-eeters doen. De Krop van eenen Kraan vondt Redi vol Gras; in een ander was dezelve met Boonen gevuld : een derde hadt in de Maag veel ge- kneusd Kruid , dat hem toefcheen Klaver te zyn : twee anderen waren met Torren en ee- nigen met Aardwormen geftoffeerd, In de Krop van een zodanigen Vogel heeft hy gezien vier Zee-Schulpjes , twee HaagdifTen en vier Eikels : in de Maag van een anderen eenige Slakhoorens en een Zee-Hoorentje, benevens veel Kruiden, gemengd met zulk een veelheid kleine Steentjes, dat die meer dan twee Oneen woogen. Ju de ld eu. v.stuk, Maa« I9o Beschryvinc jl Maagen der meefte anderen waren 'er niet Afdeel. half zo veel ge weeft. XL. Hoofd- stuk, Geftalte. V. can*. Ameri- kaanfche Kraan. Van hec zonderlinge maakzel der Lugt-pyp toe vorming van het zwaar en fterk Geluid der Kraanvogelen , fprak ik hier voor (*) omftandig, Wy gaan derhalve tot de Geftalte over, die om- trent is als van een Reiger en de grootte ver- fchilt ook niet veel ; doch zy hebben den Bek veel korter dan die van den Oijevaar , en zyn ook kleiner van Lyf. Men rekent de zwaarte van een Kraan op tien of twaalf Ponden. De kleur is als boven gemeld ; Afchgraauw , naa- melyk over 't Lyf, de top van 't Hoofd zwart en met yl geplaatfte Veertjes, als Hair; het Agterhoofd met roode Wratten of tepeltjes be- zet; de Wangen en 't bovenfte van den Hals wit ; de Slagpennen zwart , gelyk ook de Poo- ten, die tot de helft der Dyën gevederd zyn: de Staartpennen half Afchgraauw, half zwart: de Bek groenagtig. Men merkt aan, dat dee- ze Vogel een driehoekige Afchgraauwe Vlak heeft , in 't bovenfte van de Nek , van waar dergelyke Streepen loopen naar de Oogen en naar de Borft. Het Mannetje heeft den Kop veel rooder dan het Wyfje. (5) Reiger, die den top van't Hoofd en de zy- den (5) Ardea Vcrtice Temporibusque nudis papillofis, Fronte Nuchi Remigibusque primariis nigris , Corpore albo. Syft. Nat* X. Grus Americana alba. Catesb. Carol. I P. 75-. T. 75-, Edw. *Ay. 132. T. 132. (*) IV- Stuk. Bladz. 28. van de Reiger s. 191 den kaal en Wrattig heeft; het Voorhoofd, \\m den Nek en de Slagpennen van den eerfien Afdeel, XL rang zwart, bet Lyf wü. Hoofd- stuk. Deeze voert den naam van de Amerikaanfcbe Kraan 9 of eigentlyk van de witte Amerikaan- fche by Catesby, die een fraaije Afbeelding van den Kop en Hals geeft. Edwards noemt hem de groote Kraanvogel van de Hudfons-Baay, en van de Engelfchen , in 't algemeen , wordt hy Hooping-Crane geheten. Hy onthoudt zig in Noord-Amerika. Hy is veel grooter dan onze gewoonc Kraan- vogel, en heeft de randen der Vlerken bleek Roozekleur , de groote Slagpennen zwart , de Scaarcpennen wit , gelyk het geheele Lyf , be- halve den Kop; zynde die met zwarte Veertjes als Hair zeer yl bezet, op een roode Huid, welke byna kaal is en zeer zigtbaar op het Ag- terhoofd en in de Nek. De Bek is uit den brui- nen geelagtig : het end van ieder Kaak met tandjes als een Zaag. De Pooten zyn , gelyk in de gewoone Kraanen , zwart. (6) Reiger met den kaaien Kop en Halskraag VL Wrattig ; het Lyf Afcbgraauw , de Slag- oXfiT pennen zwart. De (6) Ardea Capite nudo Coilarique papillofo , Corpora cinereo , Remigibus nigris Syft. Nat. X. Cru» majot Iadica. Edw. 45. T. 47. I. Dkei.. V. Stuk, 192 BESCHR YVINO II. De groote Indiaanfcbe Kraan worde deeze vad Afdeel. Edwards getyteld, en van Biusson de Ooft* jXL» indifebe. Hy verfchilt van de voorgaanden stuk.' mee^ door zyne kaale witte plekken by de Ooren en boven op 't Hoofd. Men vindt hem in Ooftindie , of liever in India en andere dee- len van Afie. Mexikaao- ®e Heer Brisson befchryft nog een Mexi- fche* kaanfehen en een Japanfcben Kraanvogel. De Japanfche verfchilt weinig van onze gewoone Kfaanen , dan door zyne witte kleur van 't Lyf en van de Staartpennen. De Mexikaanfche* die veel kleiner is , en van de Indiaanen ToquiU Coyotl genoemd wordt, heeft de Staartpennen* als ook het Lyf, Afchgraauw* Men kan ten opzigt van de Kraanvogelen iti 't algemeen aanmerken, dat eenige der Slagpen- nen van den tweeden rang , dat is die nader zyn aan 't Lighaam dan de buitenften, zeer lang en fpits zynde, zig, wanneer de Vleugels toe- geflagen zyn , tot aan 't end der grooteren , of daar voorby en tot over de Staart uitftrekken , gelyk in de gewoone Kraanen. Ik gaa nu over tot de derde Afdeeling van dit Geflagt , die de Oijevaaren bevat , waar in iets dergelyks plaats heeft* ^y*1: (7) Reiger , die wit is , met de Slagpennen Oi ie vaar. zwart, en de Huid Bloedkleur ig. Van (7) Ardeaalba. Remïgibus nigris, CuteSanguinea. Syftm IsTat. X. Ardea alba, Remigibus nigrfs. Faun, Snee. ïjd. Ciconia, Bell. ^4y* 45, a. Qzsu. *Ay. 262, ALDR.ör*»» L 20 van de Reigers. 193 Van den Latynfchen naam Ciconia , zyn de Spaanfche , Italiaanfche en Franfche naamen Afdeel. | van deezen Vogel afkomftig. De Hebreen T^L- noemden hem Cbafida , de Arabieren Zakid$ stuk. de Turken Leglek en de Grieken Pelargos. Van Offeraar* den Hoogduicfchen naam Storcb of Storck heeft de Engeliche Stork , buiten twyfel, zynen oor* fprong* De Saxers gecven 'er den naam aan van Eheher , en de Neder- Saxers $ omftreeks Roftok, van Adebar of Odeboer, waar van wy ons Omvevaar of Oijevaar met reden kunnen efleiden* Deeze Vogels zyn overal niet zo gemeen als 2ynêV«f* in onze Provinciën: men vindeze in Engeland ilUizin^ zeldzaam en in Italië zodanig* dat iemand, die agtentwintig Jaaren te Rome hadt gewoond, verzekerde , hoe hy aldaar maar eenmaal een witten Oijevaar had gezien. Aldrovandüs , zelf, bekende in 't laatfte van zyn Leeftyd, dat hy nimmer den Oijevaar gezien had, om dat die van Bononie 'er geen opvoedden. On- dertuiïchen is dit te verwonderen , daar de Ou- den zo veel gewag maaken van de Verhuizing deezer Vogelen. Belon verzekert als een Oog* getuige, dat de Oijevaars, tegen den Winter, in Afrika overgaan ; aangezien men 'er een groo- te menigte van in Egypte vindt, m de Maanden Sep- 1. 20. c. 1. Jonst* .Av. 147, T. 50 Marsil. Dunuh. 5, p. 26. T. 11, Ciconia alba, VVill. Om. 210. *Ay. 97. Alb. ^Ay. il. p. 5-9. T 6^. I. Dêel. V. SrwK. N 194 Beschryving H, September en Oktober. In 't laatfl: van Augus- Afdeel. cus zag hy *er cenige duizenden over Konftanci- ofd noP°'en v^eëen 9 die uit Rusland of Tartarie stuk. feneenen ce komen. Ook heeft de Heer Shaw, Cijevaar. omtrent het midden van April onder den Berg Carmel ten anker leggende , groote Vlugten van deeze Vogelen Noordooflwaards zien trekken. Anderen ftellen de plaats van hun Winter-Ver. "blyf in zekere Landftreek van Afie. Alle deeze Getuigeniflen komen den Heer Klein onvoldoende voor. Hy meent, dat het onze Oijevaars niet kunnen geweefl zyn, wel- ken Shaw zag ; om dat wy dezelven gewoon- lyk reeds voor 't end van Maart , als boden van de Lente, verneemen, en dat zy zefden voor September vertrekken. Hy iteltde verdwyning der Oijevaaren buiten Gefchil; doch hy agt het waarfchynlyk , dat zy niet uit het Land hunner Geboorte verhuizen , en zou veeleer gelooven , dat zy tegen den Winter in Poelen en Moeras- fen onder Water kroopen , om in 't Voorjaar daar uit wederom levendig voor den dag te ko- men (*) : een Gevoelen , waar van ik de onge- rymdheid reeds omftandig heb aangetoond (f). LiNNiEüs verzekert, dat zy, over de Middel- landfche Zee, naar Egypte en Ethiopië vertrek- ken ; houdende by Zomer huis in de middelde deelen van Europa. De (*) Zie hef Vertoog, genaamd Onderzoek vcaar de Oije» •vaaren overwinteren , in her II Deel der Uitgez» /^r- hand. bl. 260. (f j In het IV7. Stuk deezer Nat. EiJioriet bladz. 12. van de Reigers, 195 De Oijevaars maaken in dat gedeelte van li. Sweeden ? welk Schonen genoemd wordt , zyn- ^ de 't Zuidelykfte van Gothland , aan de Ooft- hoofd* zee; hun Neft op Daken, Toorens en op de stuk. Stammen van oude afgehouwen Boomen. In 0li*+a*** Noorwegen , inzonderheid in de Ooftelyke dee- len , worden zy naauwlyks ooit gezien, In on- ze Provintiën maaken zy, gelykook inDuitfch- land en Vrankryk , hun Neft op Schoorfteenen of op de Vorft der Huizen, daar men dikwils zekere Bakken of Wagen-Wielen plaatft , om hun daar toe gelegenheid te geeven. Immers het is van oüds , en wordt nog heden , van vee- len als een Geluk aangemerkt, zulk een Neft op 't Huis te hebben , en voor een Ongeluk gehouden, wanneer de Oijevaars dit Neft ver-* laaten. Niemand befchadigt, willens én wee- tens , deeze Beeften ; veeleer uit een foort van Bygeloof , dan om reden van gewigt: want het voordeel dat zy aan ons Land toebrengen, door het vernielen van eenige Kikvorfchen, Haagdiffen of ander Ongediert, is waarlyk ge- ring ; in tegendeel doen zy , door 't vangen van Aaien , miflchien meer fchade aan 't alge- meen , en de bewoonders der nabuurige Huizen hebben niet weinig laft van hunne Vuiligheid, en 't klapperen, by Nagt, met hunnen Bek. Men wil dat in Theffalie , alwaar de Slangen fterk vermenigvuldigen, zelfs op Levens- ft raffe verbooden ware , eenig kwaad te doen aan dee- ze Vogelen. ï. D*n. V. Stwk, N % De II. Afdeel. XL. Hoofd- stuk. Oijeraar. 196 Beschryving De Slangen, naamelyk, worden gezegd hun- ne Spyze te zyn, zo wel als Vifchjes, Aaien en kleine Vogeltjes , ja zelfs Vleefch en Brood, wanneer het hun gegeven wordt. Kikvorfchen zyn , In de Moeraflige Landsdouwen van ons Gewdt, hun gewoone Aas: doch van Padden en Vleder muizen hebben zy een afkeer, 't Is opmerkelyk, datzy dik wils op één Been ftaan te loeren in ondiepe Slooten ; ja zelfs in hun- ne Slaap: milTchien hebben zy dus een duide- lyker Gevoel. Hunne Eijeren zyn van grootte als die der Ganzen; zy leggen 'er twee, drie of vier ; het Mannetje 'eri Wyfje broeden beurtelings , en de Broedtyd duurt een Maand. Deeze Vogels worden als een voorbeeld aan- gezien van tedere Liefde; dewyl 'c gebleeken is , dat , wanneer een Huis verbrandde , op 't welke een Neft met jonge Oijevaaren was, de Ouden zo lang in 't ronde daar om heen vloo- gen, tot dat zy zelf door de Vlam verteerd werden (*). Men plagt zig te verbeelden , dat de Ouden , onmagtig zynde , van de Jongen werden gefpyzigd en gekoefterd : waar van het Woord Antipclargia , 't welk een groote on- dankbaarheid der Kinderen jegens hunne Ou- ders uitdrukt, zynen oorfprong heeft. De (*) Men heeft, dienaangaande, het onwraakbaare ge- tuigenis van den vermaarden Hadriantjs Juniüs , die zegr, hoe in de zwaare Brand van Delft, in 'r Jaar 1536, wanneer die Srad op driehonderd Huizen naa , geheel in de A fiche gelegd werdt, zulks waargenomen zy. Zie Batav. Cap. X vlI. p. 438, & ChARttr. Onomaft. p,i02« van de Reigers. 197 II. Afdeel. XL. Hoofd- stuk. Offeraar. De Geftalte der Oijevaaren is iedereen be- kend, gelyk ook hunne kleur. Onder de Vee- ren is hunne Huid Bloedrood. Sommigen heb- ben verzekerd , dat zy geen Tong zouden heb- ben, doch de Ontleding heefc aangetoond, dat hunne Tong Kraakbeenig is, met een Vleezig Vlies bedekt, omtrent een Duim lang en aan den Wortel breed, doch fmal en fpits aan 't end. Doktor Schelhammer merkt aan, dat de Beenderen van deezen Vogel famengefteld zyn uit zeer teere plaatjes en altemaal hol van bin- nen; fchoon fommigen dikker zyn, gelyk aan de Ruggegraat, en de anderen zo yl als Ho- nigraaten: allen, om kort te gaan zo wel ge- fchikt tot de ligtheid , dat men zig over 't be- leid van de Natuur niet genoegzaam kan ver- wonderen. Onder anderen vertoont zig een onnavolgbaare Konft in de derde Geleding van de Wiek , alwaar de twee Beenderen , die de plaats der groote en kleine Ellepypen in de Menfch vervullen , zig , om 'er maar één te maa- ken , met twee anderen famenvoegen door mid- del van twee Beentjes, welke naar't Aambeeld in 't Oor gelyken; ailes dermaate met Kraak- beenderen bekleed, dat de Vogel, de Wiek uit- ftrekkende, die op een zelfden tyd kan ophef- fen en vervolgens neerdrukken ; 't welk dienfiig is om op te ftygen en neer te daalen in de Lugt , naar zyn believen. Doktor Peijerüs heeft waargenomen , dat Gebruik de Maag der Oijevaaren eenige overeenkomt iD&tu v. stvk. N 3 rnec ipB Beschryving H. met dis der Herkaauwende Dieren heeft* Afdeel. Schwenkfeld heeft 'er Beendertjes van Vogelen in gevonden. De Krop plagt dienftig geoor- c. deeld te worden tegen Vergift. Men heeft Offi >*ar. ook veel op gehad met de kragten, zo van het gedefinieerde Water , als van het Af kookzel van geheele Oijevaaren, als ook van de Olie en het vlugge Zout, door de Scheykunde uit dee- ze Dieren gehaald : zelfs is 'er nog een Tegen- giftige Bereiding in eenige Apotheeken bekend, die uit het gedroogde Bloed der Oijevaaren en het vafte Zout van derzelver Maag , met eenige andere Ingrediënten , onder anderen Befoar- Sieen en Theriaak , door middel van uitgeperfte Olie van Pynappel-Pitten , tot een weeke Kon- ferf gemaakt wordt (*) ; doch hedendaags is men, ten minden hier te Lande, byna gene- zen van het Bygeioof , om te vertrouwen op bygevoegde Middelen , waar van de kragte- loosheid blykbaar is. Het gebruik van den Drek tegen de Vallende Ziekte, of tegen de Jigt, wanneer dezelve met Eenden- Vet of Var- kens-Reuzel tot een Smeering is gemaakt of ingenomen wordt ; of van de Eijeren 9 ge- fcneusd en in Wyn afgetrokken 9 om het Hair zwart te maaken : fchynt niet minder be- lachlyk. (8) (*) Eleclitsrmm de Ciconia, ^lescipbarmacum , Crollih vide Pbarmacoptam Scrcdcri. an de Reigers. 199 II. Afdeel, XL. Hoofd- S "UK. VIII. Ntgra. Zwarte Stork, (8) Reiger , die zwart is , met de Borft en . Buik wit. Men is deezen, volgens den Hoogduitfchen naam , gewoon Zwarte Stork te noemen ; hoe- wel hy, by de oude Schry vers , den naam van zwarten Oijevaar voert: doch Brisson noemt hem la Cigogne brune , dat is bruine Oijevaar. In Sweeden wordt hy Odenfwala geheten. Men vindt deezen , doch zeldzaam, in dat gedeelte , 't welk Smaland heet , en hy trekt over Sweeden heen in de Zomer, üok heeft Ray 'er een te Frankfort gezien en afgetekend. De Levensmanier is gelyk die der witte Oije- vaaren : de grootte een weinig kleiner : de kleur van boven bruin, met een weerfchyn van Violet en Goud-groen: aan den Hals met wit- agtige Vlakken ; van onderen wit: de Staart- pennen bruin , met dergelyk een weerfchyn. De Bek en Pooten niet rood , gelyk in de ge- woone Oijevaaren , maar groenagcig. Door Ra jus wordt nog gewag gemaakt van een Ameri. Amerikaanfchen Oijevaar, die in Brafii Maguari heet , en in geftalte , grootte of kleur , zeer weinig verfchilt van onzen gewoonen witten Oijevaar. De Bek, alleen, is van den wortel tot aan het midden groenagtig geel , voor 't overige blaauwagtig Afchgraauw. Het klappe- ren (8) Ardea nigra , Pe&ore Abdomineque albo. Faun, Suec. 135-, Ciconia nigra. Gesn. *Av. 97. Al DR Ornu 1. 20. c. 2. Will. Orn. 2*1, Alb. *Ay% III, p. 77,T.8i. I. Deel. V, Stuk. N 4 200 BëSCHR YVING IL ren met den Bek heeft deeze met beide de voor- Afdeel. gaanijcn gemeen. XL. Hoofd- ^ Reiger met een drie *Ve der ige afhangende „v * Kuif aan Jt Agterhoofd , de Rug zwart > den JSJyitKorax* Kwak. Buik geelagtig. PI XLIU, F>Z< *• Wy komen thans tot de eigentlyke Reigers , waar onder deeze een der kleinften is ; (taande by de Schryvers bekend onder den naam van kleine Afcbgraauwe Reiger. Andere hebben hem JSfyciicorax geheten , dat is Nagtraaf , gelyk men hem in Duitfchland fchynt te noemen , en de Engelfchen geeven *er ook den naam van Night-Raven aan; doch wy noemen hem Kwak> volgens Charleton, en de Franfchen Biboreau of Roupeau. Deeze benaamingen zyn daar van afkomftig, dat by by Nagt roept of fchreeuwt met een zeer onbevallig Geluid , even als van iemand die braaken moet. Van fommige Duit* fchers wordt hy ook Bundter Reger en Schildre- ger getyteldf Deeze Vogel onthoudt zig meefl in de Zuide- lyke deelen van Europa. Hy heeft ongevaar de grootte of lyvigheid van een Kraay : de kleur |s fan boven donker-groen , van onderen wit; aan (9) Ardea crifta Occipitts tripenni dependente, Dorfo mgro , Abdomine flavefcenre. Syfl. Nat. X. Ny£ticorax Gf.snt. ^Av 628. Aldr. Orn. 1. 19. c. 57. p 272. Ardea cinerea minor- Will. Om 204. T. 49. Raj. 99. O* 3. Mars Darmh. 5. T. 3. Aüb. >Ay. II. p.<52.T.6 7« Aujr. Orn» 1. 20. c, io. van d e Reigers. 201 aan den top van 't Hoofd groenagtig zwart , met Iï. een witten band aan t Voorhoofd en boven de AFDEEr« Oogen , drie zeer fmalle lange Veders aan 't H00pr^ Agterhoofd; het bovenfte van den Hals graauw- stuk» agtigwit* de Stuit bleek Afchgraauw ; de Slag- en Staartpennen Afchgraauw; den Bek zwart, agtig , de Pooten geelagtig groen. Van de Geflalte kan men beft uit de nevensgaande Af- beelding oordeel vellen. (10) Reiger met een hangende Kuif aan Jt Ag- Q^e(t terboofd, de Rug blaauwagtig, van onderen Biaauwe wit > de Borft met langwerpige zwarte Vlak- Reigcr' ken getekend. Gekuifde Reiger kan deeze genoemd worden in onderfcheiding van den Witten ; doch het is eigentlyk maar de gewoone biaauwe Reiger 9 die by de Autheuren de groote Afcbgraauwe heet. Brisson geeft 'er , eenvoudig , den naam van Heron , dat is Reiger , aan; die in 't Hebreeuwfch Schalach , in 't Arabifch Bargach en van de Tur- ken Balakzel genoemd wordt. De Grickfche naam is Herodias, de Italiaanfche Airou of An- ghirou , de Spaanfche Garza. De Engelfchen noemen hem, zo wel als de Franfchen > Heron, de (10) Ardea Occipire crifta pendula , Dorf® coerislef- centc, fubrus albida, Pediore maculis oblongisnigris. Syft. Wat. X. Ardea crift& dependenre, Faun. Snee. 133. Ar- dea cinerea major. Aldr. Om. 203. T, 49. Raj. 94. Mars. Danub. 5. p. 8. T. 1, Alb. *Ay. I. p. 64. T. 67. & UK T. 78. t Deel. V, Stuk N 5 BESCHR YVING Ij, de Sweeden Haeger , die van Noorwegen Heire, Afdeel* en je Duitfchers, in 't algemeen, Reiger >Rayer Ho^d °^ Herrëans* stuk. De blaauwe Reigers zyn door geheel Europa gemeen : zy maaken hunne Neften in hooge Boomen, met zulke menigten by elkander, dat 'er die Boomen eerlang door fterven moeten. In fommige Landen brengen die Neften , door het verkoopen der Jongen , den Eigenaar van het Bofch veel voordeel aan ; doch in onze Provin- tie van Holland, alwaar de Reigers nog, vol. gens de Plakkaaten, geteld worden onder het Edel Gevogelte , welks Neften men niet mag berooven ; zyn zy zo welkom niec. Men zegt gemeenlyk dat het een Koninglyke Spyze is, en wordt, derhal ven, door den Franfchen Adel veel werks daar van gemaakt, hoewel 'er ande- re Natiën weinig Smaaks in vinden. Oudtyds werden zelfs, in Vrankryk, zeke- Huisjes gemaakt langs Rivieren , (taande hoog op Paaien , als Duivehokken , waar in de Rei- gers van zelf kwamen neftelen, gelyk de wilde Duiven, en daarom noemde men dezelven He- ronniéres. Het voordeel , dat deeze Huisjes door het verkoopen der Jongen gaven , was zeer aanmerkelyk. Hedendaags worden , in Neder-Bretagne , nog Reigers in menigte ge- vonden , die 'er in Boomen neftelen , en de- wyl deeze, hunne Jongen eeten geevende, veel Vifch vallen laaten; zo hebben fommigen daar door gelegenheid gekreegen , om Spottende te zeg* van de Reigers. 2.03 neggen ; hoe in dac Land de Varkens gemeft n. worden door Vifch, die van de Boomen valt: Afdee^* 't welk , hoe vreemd ook , volkomen waar is. jjqqpD De Jagt der Reigeren maakt, in Duitfchland, stuk. de Verluftiging van Vorften en grooce Heeren Reiger» uit. Men moec 'er Valken toe hebben , die op ^agt* deeze Jagt', in 't byzonder , zyn afgerigt ; want zo dra een Reiger, in de Lugt vliegende, de Roofvogelen gewaarwordt, ftygthy zo ver in de hoogte , dat men hem naauwlyks kan zien. De Valken zetten hem naa en weeten eindelyk hem de hoogte af te winnen : doch dan hebben zy een byzonder beleid noodig om van den fcherpen Bek des Reigers , die zig dapperlyk verweert, niet doorftooten te worden. Somwy!en keert hy zig geheel om, en zweeft op zyne uitgefpanne Vlerken , wagtende dus zynen Vyand af : ge- nieenlyk egter wordt hy allengs naar den Grond gedreeven , zo dat hy levendig in de magt van den Vogelaar komt , die hem dan , met een Ring om de Poot , weder vliegen laat. Deeze Jagt is koftbaar , om dat 'er menig Valk op den- zeiven fneuvelt. De blaauwe Reigers zoeken hunne Spyze zo wel aan de Zee-Stranden , als in de Rivieren en ftaande Wateren, gelyk de Oijevaaren. Men wil dat de Vifchjes , en de Aaien inzonderheid , worden verlokt door de Vingers hunner Pooten, en dit gaat zo ver , dat de Viiïchers dezelven , afgefneeden zynde , fomtyds in plaats van Wor- men aan den Hoek doen, of anders hun Aas I, Deel, V. St^k, t)C« 204 Beschryving II. bereiden met Reiger- Vet. Aan de gefteldheid van Afdeel. j1U]) Qecjarmte, 't gene van dat der andere Voeelen XL Hoofd- ver^^c» doordien zy maar een enkelen Blin- stuk. den Darm hebben ; is 't buiten twyfel toe te fchryven , dat de Reiger een Aal of Slang zom- i tyds wel driemaal moet inflokken; dewyl die Dieren hun aanftonds weer van agteren uit het Lyf kruipen. Hunne Eijeren zyn groenagtig met graauwe Vlakken : zy leggen 'er drie en de Broedtyd duurt drie Weeken/ Geftahe en De Reiger is kleiner dan een Oijevaar, ja zelfs gebruik. ^ een Kraanvogel : van kleur als boven ge- meld is ; waar wy by voegen , dat hy de Staart- pennen Afchgraauw heeft , naar de tippen bruin- agtig ; den Bek van boven groenagtig geel, van onderen geelagtig, aan *t end zwart, de Pooten groenagtig. Zyn gewoon portuur is, den Kop ingedoken te hebben tuflehen de Schou- deren, met den Hals omgedraaid. Hy is een ongemeene Vifchvraat en vernielt zelfs veelen, die hy met zynen Bek dood fteekt, zonder ze te kunnen mede neemen , om dat zy te groot en zwaar voor hem zyn. De Jongen worden met de Ingewanden van Vifch of met Vleefch vet gemaakt , als wanneer men 'er Geregten van bereidt voor de Tafels der Grooten, die zeer fmaakelyk zyn. Het Vet wordt gehouden voor een goed verzagtend en oploffend Middel, in. zonderheid tegen het Voet-Euvel, als ook tot opheldering van 't Gezigt en om de Doofheid te geneezen. VAN DE REIGEUS. £05 De Heer Biusson , die den gekuifdën blaau- tj# wen Reiger , welken fommigen voor 't Man- Afdeel, netje houden , van den ongekuifden onder- J 0 Hoofd* fcheidt, heeft nog verfcheide anderen , zo Eu- SXÜK. ropifcheals Amerikaanfche, blaauwagtige , bon- te en gryze Reigers ; waar onder ook die een weinig kleiner zyn dan de gewoone Europifche. De gryze , by voorbeeld , heeft maar de groot- te van een Kraay; de bontej onthoudt zig in Italië, en heeft de grootte van onzen blaauwen Reiger. Zyn tiende Soort is de groote Kuif- Reiger van Virginie, die volgt. (11) Reiger met het Agterhoofd gekuifd , de XI. Rug Afchgraauw , de Dyën ros , de Borft Groore* met langwerpige zwarte Vlakken. ^^m^tÏ9 De Vogel , dien Edwards bruine Kanada- fche Reiger noemt, wordt door den Heer Bris- son afgezonderd van deezen, dien Catesby de aller gr ootjie Amerikaanfche gekuifde Reiger heeft geheten. Ik denk, dat de Heer Linimeus * 'er den Griekfchen naam , Herodias , welke de algemeene Naam der Reigeren is, by uitmun- tendheid aan toepafh 't Is inderdaad de allergrootfie onder de ei- gentlyk zo genaamde Reigers. Hy heeft, van 't end (11) Ardea Occipite criftato, Dorfo cinereo, Fernori- bus rufis , Pecrore maculis oblongis nigris. Syfl, Kat* X. Ardea fufca Canadenfis, Edw. ^Ay. 135, T. i}f. Ardea criftata maxima Americaoa. Catesb. CareL 3. p, 10. T. 10 i I. Deïl» V. Stuk, 206 BESCHRYVI. NG \l 't end desBeks tot aan dat der Klaauwen 9 een Afdeel. Jangte van vyf Voeten : de Bek is byna agc Duimen lang. De Kop is bedekt met bruine stuk! Vederen , waar onder de genen , die uit het Agterhoofd komen , zeer fmal zynde en fom. migen wel vyf Duimen lang, een fraaije Kuif maaken 9 die deeze Vogel , naar welgevallen , kan opzetten of laaten zakken. Tuffchen den Bek en de Oogen , wederzyds , is een kaale bruinagtig geele Huid. Het gcheele Lyf is bruin , doch de Keel en Borft rosagtig , met langwerpige bruine Vlakken. De Slagpennen zyn zwart, de Staartpennen bruin, gelyk ook de Bek van boven en onderen , doch aan de zy- den gcelagtig: de Pooten bruin. Men vindt hem in Virginie, alwaar hy zig aan de Oevers der Rivieren en Meiren onthoudt, leevende van Vifch, Kikvorfchen , Haagdiflen, enz. Purper- Onder de Purperkleurige Reigers van Brisson, PkTliii. waar van >er ^n ' ^icn hy ^e Mexikaanfcbc 2' noemt , by Seba onder den naam van Xoxou- quibaaëtli afgebeeld, van Moehrijsg Crex ge- heten wordt , hebbende maar de grootte van Kraay : onder deeze , zeg ik, is een Purpers gekuifde , dien ik, wegens zyne fraaiheid, heb doen aftekenen, naar de Uitbeelding van Bris- son 3 welke uit het Kabinet van Madame de Bandeville was ontleend. Deeze is veel kleiner dan de blaauwe Reiger, als zynde van 't end des Beks tot aan dat der Klaauwen nog geen vierdhalf Voeten lang : het Lyf van de Reigers. 207 .Lyf van boven donker Olyf kleur, van onderen n. Purperagtig Kaflaniebruin ; de top des Hoofds Afdeel. en de Kuif glimmend zwart : het hovende van ö Hoofd» den Hals ros , met een drievoudigen zwarten stuk. Band ; het onderfte van de Keel met lang- werpige zwarte Vlakken : de Voeren aan de- zelve zeer lang en fmal : een zwarte Streep, overlangs, van de Borfl: tot aan den Aars; de Staartpennen donker Afchgraauw , van boven naar Olyf kleur, van onderen naar blaauwagtig trekkende : de Bek van boven bleekbruin , van onderen geelagtig, met een zwarte punt; de Pooten groenagtig. ( 1 2) Reiger met een geele Kuif, het Lyf blaaww- XII. agtig zwart ; maar een zwarten band om de ^l°J^^\ zyden van den Kop hebbende. eerer of gekuifde Deeze, die van Catesby de Amerikaanfche Buf00^,, gekuifde Butoor geheten is en van Sloane de blaauwe Reiger, wordt van den Fleer Bris- son geplaatft onder die foorten van dit Geflagt, welken hy noemt Crabiers of Krabben-eeters, in 't Latyn Cancrofagus , en deeze voert den by- naam van Babamenjis , als van 't Eiland Ba- hama afkomftig zynde, hoewel hy ook op Ja- maika en in Karolina wordt gevonden. Hy maakt zyn Neft in ftruiken , die tuflchen de Rotfen groeijen , en fchynt zyn Leefcogt meeft te (12) Ardea crifta flava , Corpore nigro coerulefcente, fafcü Temporali alba. Syft. Nat. X. Ardea Stellarit criftata Americana. Cate§s« Cir# I. p. 79. T. 79, l. Dsu. V. Stv^ 208 Beschryving H. te hebben van Krabben en andere Schulpvis- Afdeel fchen of Zee-Wormen. XL. j}e gVöotte is ongevaar als een Kraay : de Hoofd- ö , ? ■ n J stuk. kleur van boven wit en zwart geitreept, van onderen donker-blaauw ; de Kop zwartagtig , met een Kuif van lange witte Veeren ; een kaale groene plek tuflchen de Oogen en den Bek > die zwart is , de Pooten geel. Onder de andere Amerikaanfche Krabben-ëe- ters, welken de Heer Bkisson befchryft, heeft de Brafiüaanfche , die Cocoi genoemd wordt , naauwlyks de grootte van een Duif: een an- dere ; die ook in Chili wordt gevonden , en op de Karibifche Eilanden den naam voert van Ja» boutra, heet by de Franfchen van Guajana Cra- Cm , en is wat grooter dan een Krabben-eeter * die van de Philippynfche Eilanden in 't Kabinet van den Abt Aubry was gebragt , hebbende maar de grootte van een jong Hoentje , van bo- ven Kaftaniebruin met zwartagtige golfjes en dwarsftreepen , van onderen ro agtig grys van kleur: de Bek van boven zwartagtig , van on- deren geel , de Pooten grys bruin, XIII. (13) Reiger met het Agterhoofd gekuifd , het £ST • Lyf blaauw. Krabben- ^e «eier. Ardea Occipite criftato , Corporc cöeruleo. Syfl, Ndt X. Ardca major grifea criftara , Capite nigro , Ver- tice Sc Alis albicantibiw, Brown. Jam. 4/8. Ardea coerulea. Catesb, Car. I. p. 76. T. 76. Alb. 3, p. 74. T. 79. Sloan, Jam. II. p. 314.T.264. f. 5. RAj* */Ly. 189. van de Reigers. sóp De Engeliche Schryvers noemen deezen jy# blaauwe Reiger, en Edwards zwart-blaauwe ; Afdeel zo dat Klein hem t' onregte den naam van T1^L' ° Hoofd» Hemelfcbblaauwe geeft. De Engelfcheiï van stuk, Jamaika noemen hem , zelfs , black of blew Gaulding , en hy wordt, van Browise, Lood* kleurige Kuif-Reiger getyteld , met een zwarten Kop * die wie getopt is* De grootte onder* fcheidt hem van de Reigers genoegzaam ; de* wyl hy zo groot niet is als een Kraay. Beide deeze laatfte Soorten worden in Noord-Ameri* ka gevonden, zegt Linnjeus* (14) Reiger met het Agterhoofd e eniger maate ^ffi? gekuifd , de Rug grys gefireept , de Hals Geftreep^, van onderen Roeflkleurig , de Slagpennen van den tweeden rang aan de tippen wit. De Heer Rolander heeft deezen te Surina- me waargenomen en dus befchreeven. De top van 't Hoofd is zwart , met een Kuif je in de Nek. De Slagpennen zyn bruin , en die van den tweeden rang alleen aan de tippen wit ge- rand. (15) Reiger met bei Agterhoofd eenigermaate XV. gekuifd, de Rug groen, de Borfl rosagtig. ^cwenT Van Krabbtfü- (14) Ardea Occipire fubcriftaro , Dorfo cano ftriaro , eeter. Collo fubrus ferrugineo, Remigibus fecundariis apice al- bis. Rolander, (i?) Ardea Occipire fubcriftaro , Dorfo viridi , Peftore rufefcenre. óyft. Nat. X< Ardea Stellaris minor. Sloan. Jam. 3. p. T 263. Raj* *Av> 119* n. 2. Cat**»- Car. 1. p. 80. T. 80. 1, Vkiu V. Stvs. O 2IO BESCHR YVING Iï# Van Catesby wordt deeze , die ook in Ame- Afdeel, rika huisveft, de kleine Butoor geheten , doch XI>. Brisson noemt hem de groene Krabben- eeter. stuk." Hy is niet grooter dan een Hoender-Kuiken, van boven Goudgroen met eenen weerfchyn van zuiver Koper, van onderen Kaftanie-bruin ; aan den Keel wit met bruine Vlakken ; de Vee- ren aan 't onderfte van den Hals zeer fmal en lang : de Staartpennen als het Lyf van boven ; de Bek bruin, van onderen geelagtig: de Pooten grys-bruin. Gevlakte. Een gevlakten groenen Krabben-eeter , die van ^•^llI"t ^anc* Martinique is gekomen, hebben wy de Afbeelding van ontleend. Deeze was een weinig kleiner dan de voorgaande , verfchillen- de in kleur ook niet zeer veel , uitgenomen de witte flippen, waar mede de Wieken van bo- ven getekend waren , gelyk de Figuur uit- wyft. KïeïneBu. Onder de kleine Butooren kan ik hier bekwaam- Woud- tyfc plaatzen die foort van Reiger , welke door dm^i'ïtt ^en ^eer Brisson Blongios getyteld en in Bar- fig. 4. barie Boo-onk geheten wordt. Dezelve, naam- lyk, is niet veel grooter dan een Lyfter, en het zal waarfchynlyk die zyn, welke men, hier te Lande, wegens zyne kleinheid en geflalte he£ Woud-Aapje noemt. De kleur is van boven groenagtig zwart, van onderen bleek- vaal; hec bovenfte van den Hals grys-vaal, naar Kafta- nie-bruin trekkende. Hy heeft de Vederen on- der aan de Keel zeer lang, de Borft met lang. wer- VAN DE R É X G E R S. 21 i werpige zwarte Vlakken getekend ; de Staart- n. pennen groenagtig zwart ; den Bek geelagtig Afdeel* groen 9 de tip van boven zwart ; de Poöten ö- groenagtig. stuk. (16) Reiger met een gladagtigen Kop ; het Lyf van boven roodagtig met dwarfe 9 van ondé- Buroor of ren bleeker, met langwerpige bruine Vlakken. pi°xLinf * Een groote verfcheidenheid van naamen heeft deeze Vogel, om dat hy gemeen is door ge- heel Europa , 't welk aanleiding geeft om de Dieren naar deeze of gene Eigenfchap te noemen. By de Ouden is de naam van Ardea Stellaris* dat is gefternde Reiger, in gebruik geweeft,of Afterias : miffchien , om dat hy zo fraay geftip- peld is en gevlakt : doch de Hedendaagfchea noemen hem Butio , Botaurus of Butorius , naar zyn Geluid, 't welk zeer grof is en eenigermaa- te zweemt naar 't loeijen van een Stier. Hier van is de Franfche naam, Butor, de Engelfché Bittem of Bittour , en de Nederlandfche , Bu- loor, afgeleid. Wy noemen hem, egtef , ook wel Roerdomp, naar den Hoogduitfchen naam Robr - Drummei of Robr . Trummel , die tevens ziet (16) Ardea Capite Iseviufculo , fupra tcftaceo maculis transverfls, fubtus pallidior, maculis oblongis fufcis. Ar. dea Vertice nigro , Pe&ore pallido maculis longirudina» libus nigricantibus. Faun. óuec. 134. Af dca Stcliaris mi- nor. Gesn. ^v. 21?. Aldr. Om. j, 2Q.c.ï6.\Viih.Crm 207 T. fo. ^2. Raj. *Ay. xoo. n. xx. Marj, JQtnub* ƒ . p. s6. T. 6. AH. v^t, 1. p. tff . T, ög, 212 Beschryvikg Iï# ziet op zyne Verblyfplaats in hcc Riet , waar Afdeel, hy zig meeft onthoudt. De Saxen, egter, noe- XL- men hem Wqffer-Ocbsz , de Ooftenrykers Erd- Hs*ük' b0ldl > de Beijeriêhen Hortybel , de Polakken Bntoor. °^ üwmk 9 de Turken Gelve , de Portugee- zen Gazola, en die van Bretagne Galerand. De Italiaanen gecven 'er den naam aan van Tndó- botto of Terrabufo. Verfchcide andere Hoog- duitfche Naamen gaa ik voorby ; waar onder die van Mofs Kou, by welken hem Johnston af beeldt. De Roerdomp heeft den aart der Reigeren: hy leeft , naamlyk , van Vifch , Kikvorfchen en ander Water- Gedierte. Zy maaken hun Neft gemeenlyk in het Riet; alwaar zy te loe- ren zitten, zo wel op hun Aas, als om zig te verdedigen , wanneer zy aangetaft worden ; waar in een Jaager ten uiterfte voorzigtig moet zyn 9 wegens de fcherpte van hun Bek. Dit zelfde maaktze gewild tot de Jagt voor de Grooten , die gaarn derzelver Gevegt met de Valken aan- fchouwen. Verfchnkt zynde ftygen zy , in een Slangetrek , opwaards , in de hoogte. Deeze Vogel is niet zo groot als de gewoo- ne Reiger : hy heeft den Kop en Hals van bo- ven zwartagtig ; de Veeren aan de Keel zeer lang: de Staartpennen ten dccle zwart, ten dee- le ros of vaal ; den Bek bruin , van onderen groenagtig ; de Pooten geelagtig groen. Hy legt t' eener broed vyf Eijeren, die witagtig zyn , naar Afchgraauw of groen trekkende. In fora- van de Reigers. 213 ir. Afdeed XL, Hoofd- stuk. XVII. Wirre Reiger. fornmige Landen wordt het Vleefch deezer Vogelen gegeten. De Heer Bhisson heeft nog agt Verfchei- denheden van Butooren , die in grootte en kleu- ren eenigermaate verfchillen , hier voor op- geteld. (17) Reiger met een gladden Kop 3 het Lyf wit , den Bek rood. Deeze Vogel wordt > in de meefle Taaien van Europa , door zyne kleur onderfcheiden 3 met den bynaam van witten Reiger. Hy is ongevaar van grootte als de Kuif-Reiger: hebbende het Lyf geheel wit , een plek tuflchen den Bek en de Oo^en kaal en groen; den Bek Saffraankleurig, de Pooten zwart. Men vindt hem niet alleen in Europa , maar ook in Amerika , alwaar hy Guira-tinga van de Brafiliaanen wordt gehe- ten en de Mexikanen noemen hem AztatL (18) Reiger met een gladden Kop , het Lyf *JIIL wit, den Bek geelagtig , doch de tip zwar^Egypufche. gelyk ook de Pooten. De (17) Ardea Capite Isevi , Corpore albo , Roftro rubro Syft. Nat. X. Ardea toia alba, Capite lsevi. Faun. Suec. 132. Ardea alba major. Will. Om. 205. T. 43. Raj. wXv. 99. n. 4. (18 Ardea Capite Isevi , Corpore albo , Roftro fla- vefcente , apice Pedibusque rrigris Syft. Nat. X. Ardea Ibis rota alba , Pedibus atris, Unguibus arcuatis maximis, Hasselt Itin. 248. B. Ibis nigra. RAj. ^iy. 98. I. De«. V, Stuk. O 3 SI4 BpSCHRYVINÖ II. Deezeis, van alle de oude Schryvers, voor* Afdeel, gefield onder den naam van Ibis. een foort van Hoofd ^Jevaar* d*c ^et ï^ancl van Egypte, na de O- stvk. verftroomingen van den Nyl , zuivere van Slan- L|fof- gen, Kikvorichen , Haagdiflen en ander On- gedierte. De Egyptenaaren deeden derhalve dien Vogel een byna Gpddelyke Eere aan, en hunne Priefters gingen zig waflehen in het Wa- ter daar hy uit gedronken hadt. De Heer Has- selquist heeft bevonden , dat 'er wczentlyk zulk een Vogel in Egypte is, dien hy noemt, Reiger Ibis , geheel mige Italiaanen. De hedendaagfehe Grieken noemenze Chilornita , de Turken Tcbeluk, de Polakken Slomka en de Sweeden Morkullcu LiNNiEüs ftclt tot Kenmerken , behalve die der Steltlooperen of Langpooten in 't algemeen, den Bek rolrondagtig , ftpmp en langer dan de Kop ; de Pooten met vier Vingeren , waar van de agterfte verfcheide Geledingen heeft. Bris- son heeft de Wulpen en Poelfneppen van de Sneppen onderfcheiden. Hy maakt , in zyn Ze- ven- van de Sneppen. 217 venticnde Rang , een Afdeeling van de genen II. die den Bek dun hebben , en deze fmaldeelt hy A™EEL* in drie Geflagten , te weeten , dat van de Tringa jj^p^ of Beccaffeau , welker Bek van middelbaare lang- stuk, te, regc, aan de punt ftomp en glad is : dat van de Limofa of Barge , welker Bek zeer lang is , om- trent regc en eenigermaate opgewipt, doch ook aan de punt ftomp en glad: dat van de Scolopax of Beccajje , die den Bek geheel regt en tevens zeer lang , aan de punt ftomp en ruuw heb- ben. De Numenius of Wulp , in 't Franfch Courly , komt in de volgende Afdeeling , be- ftaande uit zodanigen, welker Bek boogswyze nederwaards is gekromd. Dus heeft de Heer Brisson van den Poelfnep Soorten, agt, van de eigentlyke Sneppen maar vyf en van de Wulpen veertien Verfcheidenheden : waar in de veertien Soorten van Linn^üs zyn begreepen. De zes eerfte Soorten , behalven de vierde, welke een Tringa is, behooren tot de Wulpen ; als volgt (1) Snep met den Bek boogswyze , de Pooien *; rood , het Lyf bloedkeurig , de tippen der Roode Wieken zwart. Jjjjj van Deeze (i) Scolopax Roftro arcuato, Pedibus rubris , Corpore fanguineo, Alarum apicibus nigris Syft.Nat X Porphyrio Amboinenlls. f. Arriea rubra Coraüina. Seb. Muf t.p 98. T. 62 f 2.. Numenius ruber, Catisb. Car. 1 p.84. r.84. Numenius Indicus. Clus. Exot 366 Guara. Marcgr. Eraf. 203. Will. Om. 239. Raj. ^ty.xo^ n. 6. I. Deel. V. Stuk. O 5 2lB Beschryving j[ Deeze is de roode Brajiliaanfche Wulp van Afdeel. Brisson , die van Klein Ardea Porphyrio , van XLI. Moehring Ibis en van Seba de Amboineefche ^tuk!" Porphyrio, of KraaUoode Reiger , een foort van Wulf. Ibis> geheten wordt. Porpbyrion noemde men oudtyds een Vogel, die Hemelfch-blaauw van kleur, doch wiens Bek Purper-rood was, en de Ibis is , gelyk wy gezien hebben , een andere Vogel , hoewel Brisson hem ook t' huis brengt in 't Geflagt der Wulpen en naaft op deezen volgen laat , die van de Brafiliaanen Guara ge- heten wordt. De roode Wulp onthoudt zig in verfcheide plaatfen van Amerika, tuffchen de Keerkringen. Hy neftelt in de Huizen ; leeft van Vifch* Vleefch en andere Spyze, wanneer die in Wa- ter zyn geweekt. Zy vliegen troepswyze, en het geeft een verrukkelyk Gezigt , wanneer de Zonneftraalen op hun vallen. Ook maaken de Indiaanen veel werks van hunne fchoone Vee- ren , tot Kroonen en andere Hoofdfierzelen, De grootte is als die van een Aakfter , zynde de Pooten dun, de Bek krom en lang als een Turk- fche Sabel. De kleur verandert naar den ouder- dom grootelyks : eerft uitkomende zyn zy over "t geheele Lyf donker bruin , vervolgens wor- den zy grys , daar na wit en eindelyk krygen zy allengs die hoog-roode kleur, welke den Fla- mingo tart. In het tweede Jaar hunnes Leef- tyds zyn zy nog grys-, wit- en rood-bont. De Bek van de Sneppen. 219 Bek en Pooten blyven altoos bleek rood en de twee grootfte Slagpennen zyn , aan de tippen , zwart. (2) Snep met den Bek boogswyze , de Pooten rood, het Lyf wit, de tippen der Vleugelen groen. Deeze voert den naam van witte Wulp van Brafïl, alwaar hy ook gevonden wordt, zynde een weinig grooter dan de roode , van kleur als gemeld is. Het Wyfje verfchilt in geenen deele van het Mannetje. (3) Sitep met den Bek boogswyze , de Pooten J1}' rood, het Lyf bruin, de Staart aan 9t begin Bruine. wit. De bruine Wulp van Brafil , die door de Fran- fchen van Guajana gryze Flamingo geheeten wordt , verfchilt ook van de twee anderen naauwlyks dan in kleur. Zy onthouden zig alle drie in verfcheide Landftreeken van A- merika. (4) (2) Scolopax Roftro arcuato $ Pedibus rubris , Cor- pore albo, Alarum apicibus viridibus.J^y?. Nat. X. Nume* nius albus. Catesb. Car, I. p. 82. T. 82. (3) Scolopax Roftro arcuato, Pedibus rubris, Corpore fnfco, Cauda bafi alba. Syfl. Nat. X. Numenius fufcufe Catesb. Car. I. p. 83* T, 83, I. Dekl, V«Stvk, h. Afdeel. XLL Hoofd- stuk. Wulp* it Witte» 220 BESCHRY V1NC (4) Snep met een regten Bek , die het grondftuk rood heeft; de Pooten hoog-rood, de Slagpen- nen van den tweeden rang wit. II; Afdeel. XL1. Hoofd- STUK.» * Deeze is van Brisson in 'tGeflagtder Tringa Totunus. gebragt, onder den Franfchen naam van Che~ Poeifnep. v^f, dac is Ruiter; de wyl zyn Poocen zo lang zyn, dat hy als te Paard fchynt te zitten. Ges- is erus befchryft hem onder den naam van Wa~ terhoentje , de eerfte Soort , welke van de Duitfchers genoemd wordt Rotbein , dat is , Roodbeen. Ook geven 'er de Engelfchen den naam van Red-Shank aan en fomtyds dien van PooLSnipe , dat is PoelfnepJ De Griekfche naam Kalidris , wordt by fommige Schryvers gebruikt , gelyk ook Glareola en Totams. Deeze Vogel is zeer gemeen op de Zee ftran- den van Europa. Hy is veel kleiner dan de Kievit, en komt den Plevier naby. Het Lyf is van boven gedekt met Veeren > die in 't midden bruin , aan de randen grys zyn ; van onderen wit. De Veeren , aan den onder- Hals, zyn grys met witte randen. De Staart- pennen zyn bruin-grys , met witagtige tippen , de vier middelden en twee buitenften wederzyds met zwart overdwars geftreept. De Pooten bleek, {4) Scolopax Roftro re&o bafi rubro, Pedibus Cocci» neis Remigibus fecundariis albis. Fa»n. Snee, 149. Tota* nus. Gesn. ^v. 518. Aldr. Om. I 20. c. 24. Will, Om. 220 T. 53. f. 4. Raj» wX>. 107. Alb, «/fr.IILp* S2. T. 87. t van de Sneppen. 121 bleek of helder rood , zegt Brisson , fchoon ^ rood , zegt Ray 5 en Linn^eüs hoog of fcharla- Afdeel. ken-rood. XLL Hoofd (3) Snep met den Bek boogswyze , de Pooten STUK* blaauwagtig, de Wieken\zwart met Sneeuw» ^r^ata witte vlakken. Gemeeoc Wulp. De algemeene naam van doezen , by de Schry- vers 3 is Numenius , mifichien afleidelyk van Necmenia zegt Charleton, om dat zyn Bek de Zciffenswyze figuur van de nieuw te voor- fchyn komende Maan uitdrukt. Om die zelfde reden noemen zy hem Ar quota of Arcuata avis ; de Franfchen Corly of Corlieu 9 de Engelfchen Curlew , de Italiaanen Torquato , Arcafe of Charlot. In 't Milaneefch noemt men hem Ca- roli 9 welke naam , zo wel als de Engeifche en Franfche, van zyn Gezang of Roepen af- komftig is. De Ooftfriczen heetenze Wallop , de Friefen Scbrye en wy Wulp. De Wulpen vindt men zo wel aan 't Strand, als op de Oevers der Rivieren en Meiren van ons Wereldsdeel. Zy vliegen troepswyze en aazen op kleine Wormpjes die 'er in de vogtige Weidlanden zyn, welken zy uit den Grond haa- ien, (5) Scolopax Roftro arcuato, Pedibus coerulefcentibus Alis n/gris niaculis niveis. Faun. Suec. 139, Numenius f' arquata Gesn. ^Ar* J2i. Aldr. Om L 20. c. 31. WilL. Om. 216. T. 54. f. 1. 2. Raj* *Ay- 103. Alb. sAy* I> p. 75. T. 79 Marsigl/I?^»^. T. 17, ï. Deïi. V. Stvk» 222 BESCHRYVING II. len , met hunnen langen krommen Bek. Zy Afdeel, leggen vier Eijeren en broeden in de Maand ^XLI. April. Hun Vleefch is niet onaangenaam van stuk." fmaak, en was by de Ouden, van wegen de W*ij>. zeldzaamheid , meer in agting dan dat der Kieviten. Geen Vogel is 'er, zegt Belon, die, naar evenredigheid van het Lyf , den Bek zo lang heeft , als de Wulp. In grootte evenaart hy een Kapoen , ten naaften by. De langte des Beks is nagenoeg zes Duimen , en dus omtrent een derde van die des Lighaams, van den Kop tot aan 't end der Staart. De kleur der Veeren, over 't geheele Lyf, is zwartagtig, doch met vaale randen op de Rug, witagtig op de Borft, en rosagtig wit aan de Keel. De Buik en Stuit zyn wit: de voorfte Slagpennen zwart, de vol* gende met wit gevlakt, 'c Schynt dat de gene, dien Brisson bybrengt, het Wyfje zy; de- wyl hetzelve , aan de Kop , Hals en Borft , bleek-grys is , met overlangfe bruine vlakken getekend, en op de Rug zwartagtig met gryze vlakken, volgens Linn^eus. Miflchien dat de Kleur , in verfchillende Geweften , merkelyk verfchille. Ook heeft Brisson een witten Wulp, met geelagtige Pooten. VI. (6) Snep met den Bek boogswyze , de Pooten ito» (6) Scolopax Roftro arcuato , Pedibus coerulefcentibws, maculis Dorfalibus fufcis rhomboidalibus. Faun, Snee X40. Phasopus altera f. Arquata minor. G«n. *A>\ jpc Alhr- van de Sneppen. 223 blaauwagtig en ruüswyze bruine Vlakken op ir. de Rug. Afdeei- XLL Decze heet, by Brisson , de kleine Wulp, ^u™* of de Corlieu, in onderfcheiding van de andere w*lp> die Courly wordt genoemd. De Griekfche naam Helórios of Helorius , is toepaiïelyk op beiden. De Duicfchers noemen deezen Regenvogel, daar zy aan den grooten Wulp den naam geeven van Wind-, Weder- , Jut-Vogel , en Br aakvogel of Braakhoen. Den kleinen noemen de Italiaa- nen Tarangolo, de Engelfchen Wbimbrell9 de Milaneezen Girardello. Men vindt hem van de Schryvers Pbaopus of blaauwpootig Hoentje getyteld , en hy verdiende zo wel den naam van Pardalus of Luipaard-Vogel , als de andere , wegens zyne Vlakken. De kleine Wulp onthoudt zig menigvuldig op de Zanden aan den Mond der Tefa, zegt Ray. Men noemt hem in Engeland ook wel Blaffer , om dat hy een dergelyk Geluid maakt als de Honden ; anderen zeggen 3 dat zyn Stem naar die van een Geit zweemt. Door hun fchreeuwen , terwyl zy regt opwaards in de Lugt ftygen , kondigen zy het Onweer aan , zege LlNNiEUS. Deeze Vogel is wel de helft kleiner dan de voorgaande , zegt Ray. Linn^üs heeft een Wyf. Orn. 1. 20. c, ix. Arquata mioor noftras, Raj *4>. n. 2, Will. Orn. 2x7. 224 BESCHRY VING II. Wyfje gehad , welks kleuren hy naauwkeurig Afdeel, befchryft. Die, welke Brisson in 't Kabinet ^XLL van Reaumür hadt, was op 't Lyf gedekt met stuk/ donker-roffe Veeren , aan de randen grys; van onderen wit; den Kop bruin, wicagtig gevlakt en een witte» plek' wederzyds , tulleken den Bek en Oogen : de Borit en Zyden met bruine Vlakken getekend : de Stuit wit : alle de Staart- pennen overdwars met bruin geftreept. Wulp van Op deeze laat Brisson de befchry ving volgen kar. ^aS" van eenen Wulp van Madagaskar ; waar van ik ^*LIV' ^e ^keelding uit hem heb overgenomen. De- zelve is van grootte als onze groote Wulp: de kleur der Veeren , boven op 't Lyf ; donker- bruin met gryze randen ; van onderen wit, doch de Borft en Zyden naar 't vaale trekken- de , met overlangfe bruine Vlakken op de Bord en overdwarfe aan de Zyden; even als onze kleine Wulp. De Staartpennen zyn met bruine dwars '-flreepeh , 'twelk ook zo wel in de groote als in de kleine Europifche Wulpen plaats heeft; de Bek boven roodagdg , onder wit, aan Jt end zwart; de Pooten bruin-rood. Hy is van 't gemelde Eiland overgebragt. Behalve de gemelden heeft de Heer Brisson Groene Wulp. een groenen Wulp, dien ik by Linn^üs niet aangetekend vind , hoewel hy een Inboorling is van Europa. De Ouden noemden hem Falcu nellus of Falcata, waar van de Heer Klein, buiten twyfel, den bynaam van Falcatores ont- leend heeft, dien hy aan dq Wulpen, Byën- van de Sneppën. 225 fcetèrs en Hoppen geeft , wegens de figuur van j[. dcrzelver Bek, die in deeze nader aan de Zeis- Afdeei* ffenswyze komt , dan in de overige Wulpen. j^^D Van de Italiaanen wordt hy ook Falcinello^ van stuk. de Duitfchers Sicbler of Sagifer en Weltfcber- Wulp* Fogel y van de Engelfchen Scythe-biird Heron geheten, zegt Charleton, die 'er by voegt, dat deeze Vogel in grootte en gedaante volmaakt naar een Reiger gelykt , uitgenomen den Bek , en van kleur ongemeen fierlyk groen is, met eenig hoog*rood 'er onder gemengd. Volgens Brisson is de kleur van zyn Pluimagie, op de Rug , Goud-groen , met eenen weerfchyn van zuiver Koper , van onderen bruinagtig : de Keel Kaftanie-bruin ; de grootte als die van onzen kleinen Wulp. Ikfpreekniet van de bruine en bonte Amerikaanfche Wulpen , die hy befchryft; maar gaa met Linn^us tot de eigentlyke Snep* pen over. (7) Snep met een regten gladden Bek, de Poo* ^uJ^0)a ten Afcbgraauw , de Dy'én gedekt , een zwar- Houtfnep, te Jireep op % Voorhoofd. Te vooren hadt Linn^üs deezen onder de Wulpen betrokken. Hy heet by de Schryvers, ia (7) Scolopax Roftro re&o laevi, Pedibus cinereis ^Fe- moribus re&is, fafcia Fronris nigra. Syft. XsTat.X. Nurne- hius Roftri apice larvi , Capite linea utrinque nigra Rectricibus nigris apïce albis, Faun. Suec, 141. Scolo- pax f. Perdix ruftica. Gesn. ^Av. 502. Scolopax Aldr* Om. L 20. c 51. Will, Om. 213, Raj. ^ de Duitfchers Scbnepff en wy Ne. derlanders Snep, of, tot onderfcheiding van den Poelfnep, Hout-Snep heeten. Komft en j)Q Sneppen zyn in Sweeden, Duitfchland, Vertrek der ™ 2 . [ . Sneppen. Vrankryk , Engeland , om kort te gaan in ge- heel Europa gemeen , doch zy hebben hun Sai- zoen : want het zyn Trekvogelen. Zy komen in 't Voorjaar, by ongelooüyke menigten, hun Aas zoeken op de Moerasfige Landen van Pruis- ïèflj cn, na dat zy aldaar geriedeld en gebroed hebben , vertrekken zy , in de Herffl: , of Zuid- of Weftwaards. Immers , in de na-Herfft ko- men zy eerft in Engeland en blyven 'er den Winter over, gaandein 't Voorjaar weder weg: hoewel ook eenigen , van de anderen afge- dwaald, 'er blyven en voortteelen. Sommigen willen , dat zy in de Zomer haare wykplaats nee- men op de toppen der Alpen en Pyreneefchc Bergen. Hunnen Ovcrtogt , als mede dien de? Wulpen, over de Middcllandfche Zee, en dei] terug-Togt, zagen wy hiervoor omftandig (*); en daar uit blykt , dat fommigen hunner , in de Zomer, ook Afrika met hun Bezoek vereeren. In Vrankryk vertoonen zy zig zelden voor de Maand Oktober , en gaan, waarfchynlyk , van daar P) Ia het 1Y. Stuk deezcr JSfatHHrfykc Hijls van de Sneppen. 2^7 daar voorn naar Engeland, de Nederlanden en jj# de Noordelyke deelen van Europa. Zeker Schry- Afdeel; ver wil , dat zy voor hun Vertrek uit Engeland met elkander paaren; dewyl menze niet, dan StukT twee aan twee, ziet wegvliegen. 't Zyn Vogelen, die in 't Kfeupelbofch of aan de kanten van Slooten en in de Tuinen op Wormen aazen , welken zy dikwils uic den Grond wroeten met hunnen langen regten Bek* Tegen den avond komen zy uit de Boflchagie, en begeeven zig in de Weidlanden om te drin- ken en haaren Bek te fpoelen , die door zulk een manier van Aazen zeer vuil wordt» Zy vlie- gen niet gaarn zeer hoog , en myden het Ge- boomte in hunne Vlugt , als ook den Wind ; doch eenige opening in 't Kreupel bofch of Ruigte ziende, ftuiven zy zeer onbefuisd daar door, en loopen dus, als 't ware moedwillig, in de Netten, die door 't Landvolk voor hun gefpannen zyn. Men kan , door te letten op den koers , dien zy tegen den Avond neemen , hun gemakkelyk vangen : want, zonder fout, keeren zy langs den zelfden weg te rug. Orn reden hunner domheid en onvoorzigtigheid in deezen, zyn de Engelfchen gewoon den naam deezer Vogelen op iemand, die zig als een Gek gedraagt , toe te paffen. Ook worden 'er fora- tyds Strikken voor gefpannen , aan de kant van Vyvers of Slooten. Anders zyn zy, hoe log ook van Vlugt, wegens het fnel voortfchieten, gelyk de Patryzen , niet wel te betrappen. J. Deel. V.Stvk, P 2 J3e 228 Bëschryving II. De Sneppen zyn wat kleiner dan een Patrys deel. en lang van Pooten, met den Bek vry lang en regt. De kleur is, op de Rug, zeer fraay , uit éTUK?" ros > zwarc en Afchgraauw gemengeld : de Bord en Buik met bruine dwarsftreepen : de Keel witagtig : de Staart zwart , doch met de tip- pen der Pennen grys , gelyk ook de Pooten , en de Bek trekt een weinig naar bleek-rood. Zy geeven een ligt verteerbaar Voedzel , 't welk inzonderheid dienftig is voor Menfchen van een zwak Geftel. Verfcheide fmaakelyke Geregten worden 'er , in Vrankryk , van gereed gemaakt. In de Geneeskunde heeft hunne Afch den naam van dienftig te zyn tot vergruizing van den Steen. Van een Snep die geheel wit is, welke in Engeland gevangen was , wordt door Albin de Afbeelding gegeven : doch Linn^üs merkt aan, dat de kleur een bedrieglyk Kenmerk zy in dit Geflagt van Vogelen, als veranderende zeer door Ouderdom en Sexe , uitgenomen die der Pooten , welke altoos de zelfde is in eene zelfde Soort. vin. $neP mei een langen regten Bek, de Pooten ?ldo£ bruin, de Slagpennen mn den tweeden rang ros, met bruine flippen. De (&) Scolopax Roftro recto longo , Pedibus fufcis., Remigibus fecundariis rufis punctatis. Syft, Nat* X» Fedo» Ameiieaua. EuWt *Ay% 137. T. X3 7. van de Sneppen. De naam van Fedoa is , by fommfgen , ten n. opzigt van de Poelfneppen in gebruik. Deezen ApDi£EL "VT T vind ik Tjerk getyteld. Edwards noemt hem j|^D de groote Francolin van Amerika , Brisson de stuk. Amerikaanfche roode Poel/nep. Hy is grooter dan degewoone Poelfneppen, hebbende het Lyf omtrent tien Duimen lang, den Kop omtrent vier, de Staart twee en een half Duim. De kleur is van boven rosagtig bruin , van onderen witagtig , de Wangen en Keel , benevens een ftreep boven de Oogen , wit: de Stuit ros met zwarte dwars-fireepen ; de Keel en Borfl: rosagtig, doch de eerfte met langwerpige zwarte , de andere met dwarfe bruine Vlakken getekend : de Staartpennen ros , met zwarte dwars-fireepen : de Bek geel , aan 't end zwart ; de Pooten zwartagtig. Men vindt hem in Noord- Amerika. De Heer Edwards heeft een witte Francolia van de Hudfons-Baay 9 die van den rooden niet verfchilt, dan in de kleur van de Pluimagie, welke over 't geheele Lyf wit is , uitgenomen dat de randen der Wieken, de groote Slag- en de Staartpennen geelagtig zyn ; de Bek Oranje- kleur, met een zwarte punt; de Pooten donker- bruin. (9) Snep met een regten Bek , die van onderen tx. rood is aan den wortel, de Pooten groenagtig. GUu,u Dee- f9) Scolopax Roftro recto , Bafl inferiori rwbro , Pedi- bus h Deel. V. Stuk. P 3 230 Beschryving TI. Decze maakt de derde Soorc van Biusson, Afdeel, onder den naam van groote gryzc Pociihep. De XLf. Ouden hadden hem Glottis of Pluvialis maior. Hoofd- stuk, dat is groote Plevier, geheten. De Griekiche naam wordt in 't Sweedfcne Glutt en \ Hoilandfch Glut , nagevolgd. De Engelfchen noemen hem groenpootige Ruiter, de Duicfcbers Meer-Hoen , de Napolitanen Leverfina , de Bolonneezen Pluiero , die van Venetië Totano , en ofnftréeks het groote Meir, in 't Milaneefch, GirardeL Hy is merkelyk kleiner dan de voorgaande, zynde het Lyf geen agt Duimen lang , de Bek ruim drie , de Staart twee en een derde Duims. De kleur is van boven donker-bruin , met de randen der Pennen witagtig; van onderen wit, de Keel rosagtig ; de Hals wit , mei bruine vlak- ken overlangs getekend ; de Stuit bruin, met de Veders wit gerand , de Staartpennen wit, met zwarte dwarsftreepcn : de Bek bruin ; de Pooten , die zeer lang zyn , groenagtig zwart. Men vindt hem in Europa , alwaar hy zig onu houdt aan; de kanten der Rivieren , Slooten en Moeraffen. Zyn Vleefch wordt zeer fmaakelyfc geagt. (10) bus virefcentibus. Syft. Nut. X. Numenius Pedibus vires. centibus, ümpygio albo, Remigibus iineis albis fufcisqu© undulatis. ¥a faec* 142. Pluvialis major. Aldr. Ornm J. 20 c. 65. \YV Om. 2Z0. Tab, 55. Raj. *Ay. to& ClottiS. ; 20* van de Sneppen. 231 (10) Snep met een regten gladden Bek 5 de II. Tooien bruin * de Slagpennen met een zvitte EEL" n 77 AL!. Vlak , de vier eerjten ongevlekt. Hoofd- STOK. Deeze is onder den algemeenen naam van x Godwiit by de Engelfchen, en van Bar ge onder lm*f** de Franfcheo bekend. De Engelfchen noemen hem, egter , ook GoatHead, dac is Geiten- Kop, naar 't Griekfch Aigo-kepbalos , 't welk de Ouden gebruikten, Aldrovandus befchryfe deezen 3 niettemin , onder den naam van Totanus, en zegt, dat de Franfchen deeze Vogelen Che~ valiers noemen, wegens de langte hunner Poo- tcn. Brïsson zegt , dat by veel grooter is dan de Cbemlier of Totanus , die van hem betrokken wordt onder de Tring® of Strandloopers en hier voor reeds is befchreeven. De Bek is vierd- half Duim lang, het Lyf negen, de Staart twee Duimen en vyf Liniën. Van boven is de kleur bruin-grys, van onderen wit, aan de Keel ros- agcig: de Borft witagtig grys met bruine dwars, ftreepen; de Stuit bruin; de Staartpennen wit met zwarte tippen : de Bek geelagtig rood, aan 't end zwartagtig ; de Pooten zwart. Men vindt hem aan de Zeekuft van Europa. 00 (10) Scolopax Roftro recto \xri , Pedibus fufcia, Remigibus macula alba: quatuor primis itnmaculatis. Sy(t. Kat. X. Numenius Uropygio albo, Rectricibus ni^ris baf! albis , Remigibus transverfA alba macula : exceptis qua- fwor primis. Faun* Succ. 144. It Dr.Kv. Y, Stuk» P 4 Beschryving II» (iO Snep jnet een regten aan de punt knohbe* Afdeel. ligen Bek , de Pooten bruin , vier bruine Hoofd. Jtreepen op 't Voorhoofd. STUK. X[ De Franfehen noemen deezen, die van Bris- Gallmago.sow in 'c Geflagt der Sneppen geplaatffc worde, Sne^e' by verkleining Btccajfme , hoewel men hem ook Beccajjeau , BecaJJon en petite BecaJJe getyteld vindt. Klein noemt hem Scolopax of Capella Cmlefiis Authorum , en Charleton Molliceps Ariflotelis. De Turken noemen deeze Vogelen Jelvé, de Italiaanen Pizzardella, de Polakken Bekas of Baranek , de Sweeden Waldfmeppa of Mall-fnaeppci. By de Duitfchers , hebben zy verfcheiderley naamen , waar onder Water-Snep en Gras -Snep , als ook Sdmepjjïein , 't welk Snepje betekent, en onder deezen naam zyn ze by ons zeer bekend. Men vindtze menigvuldig door geheel Euro- pa, doch zy hebben hunnen komft- en trek-cyd gelyk de Sneppen (*). In 't midden van den Zo- mer komen zy, zo 't fchynt,uit Afïe over, en vertoonen zig, in de Herfft, in de Zuidelyke deelen van Yrankryk, vertrekkende voortsnaar de (n) Scolopax Roftro re£lo apice tubercularo, Pedi- bus fufcis , lineis Frontis fufcis quaternis. SyfL Nat. X. NumeniusCapite lineis quaruor fufcis longitudinaiibus,Roftri apice ruberculofo, Femoribus feminudis. Faun. Suec.n^. Gailinsgo minor, Gesn. ^Ay. ^o. Aldr. Om. 1. 20. c. 5$ «VlLL. Om. 214. Raj. ^iy. 105- n. 2. Am. sAv.h |>. 68. T. 71. (*) Zie *t IV. Stuk , blads. 17, van de Sneppen. 233 de Nederlanden en Noordelyker. De Vlugt ir. van 't Mannetje is zo hoog en fnel, dat men Afdee^ zyn Geluid wel hoort , doch hem naauwlyks in ?t Gezigt kan krygen. Hunne Verblyfplaats is .stuk." in broekige Landen of in 't Riet , alwaar zy hun Voedzel haaien , 't zy uit eenige vettig- heid der Aarde, of van Wormpjes en Infekten. Hun Gefchreeuw , gelykende , eenigermaate , naar dat der Kieviten , wil men , dat een voor- teken zy van Regenbuijen of Onweer. De grootte deezer Vogeltjes is genoegzaam bekend , overtreffende niet veel die van een Kwartel. De Bek en Staart zyn ieder derdhalf Duim lang en 't Lyf maar drie Duimen ; waar uk blykt dat zy den Bek zeer groot hebben en daar van met niet minder regt den naam voeren dan de Sneppen. Zy hebben een zeer fraaije mengeling van kleuren, van boven zwartagtig en bleekvaal : van onderen wit , aan de Keel vaal : de Kop met drie, de Rug met vier bleek- vaale ftreepen overlangs: de Stuit zwartagtig met wit overdwars geftreept: de Staartpennen zwartagtig, aan 't end vaal, met zwarte dwars, ftreepen : de Bek bruin , de Pooten groen- agtig. Nog een Snepje is 'er, maar half zo groot, en van kleur ruim zo fraay , 't welk van de fFranfchen twee voor één , van de Engelfchen half -Snepje en ook Jack-fnipe of Jud-Cock gehe- ten wordt. Sommige Franfchen noemen het Fouton en de Katalogners, in Spanje > Becadell^ 1 deil. v. siuk p 5 de *34 Beschryvïn* H# de Schryvers Cinclus of allerkleinfte Poelfnep. Afdeel. £)aar zyn 'er, die zig verbeelden, dat dit het ^XLL Mannetje der Snepjes zy, doch 't verfchilt wat stuk. ve-l *n grootte. De hoofdkleur is uit den vaa- XII len Kaitanie-bruin gevlakt. Lappontca. Lapland- qï2^ $nep mei denBek een weinig opwaards ge* boogen en de Pooten zwart , de Borfi Roeft* De Heer Brisson , die deezen onder den naam van rojjen Poel/nep befchryft, meent dat het de zelfde zy als de roodborjiige Snep van A- merika , welke de veertiende Soort uitmaakt van Linn^süs. Onze Autheur hadt in de Befchry- ving der Sweedfche Dieren opgemerkt , hoe de kromte des Beks van deezen, dien hy aldaar onder de Kluiten betrekt, zo weinig ware, dat men hem gevoeglyk by de Sneppen kon plaatzen. Dezelve hadt de Keel en Bord Saffraankleur , tot aan de Dyën toe: hy was door Rüdbeck gefchilderd met een rosagtige Borft, en Bris- son vondt dien in de gene , welken hy uit het Kabinet van den Heer Mauduyt afbeeldt, Rocftkleurig of Yzergraauw. De Kleur is van boven zwartagüg, aan den Stuit rosagtig wit; de Staartpennen bruin met witte dwarsftreepen. De Bek is geelagtig rood , aan 't begin ; aan 't end, gelyk de Pooten, zwartagtig. (12) Scolopax Roftro fubrecurvato , Pedibusque nigris, Pe£tore ferrugineo. Syfi- Nat* X, Recurviroftra Pectore croceo. Fwn» fatc* 138. P! XLIV. tèfr 2. kleurig. 03) van de Sneppen. 235 (13) Snep met een regtenBek, de Pooten groen* \\. agtig, den Kop en Hals rosagtig, drie Slag- Afdeel. pennen zwart , maar wit aan 't begin. Hoofd STUK De Griekfche naam JEgocephala worde van XJJI# Linn^üs op deezen Vogel toegepaft, dien Ete- JEgMpimm lon dergelyken naam toe-eigende en Klein Roodhais. noemt Glareola JEgocepbalus. Doch waarom geeft men 'er dien naam aan ? Sommige Engel- fèhen noemen hem Tar-Whelp of Tarwip, an- deren Steen-Plevier; de Franfchen groote roffe Poelfnep. Hy heeft de grootte der gewoone Sneppen, en is alleen aan den Hals roodagtig, voorts zwartagtig van onder en van boven , doch aan den Stuit wit : de Staartpennen zwartagtig met witte dwarsftreepen. Hy onthoudt zig meeft inde Zuidelyke deelen van Europa, zoekende zyn Aas in de Zandige Zee- Oevers. (14) Snep met een regten geelagtigen Bek, de XIV. Pooten bruin, het Lyf van onderen vaal met^*™^^ bruin gegolfd. Deeze, die in Noord- Amerika huisveft , fchynt de zelfde te zyn of naverwant aan den Lap- land- (13) Scolopax Roftro re&o, Pedibus virefcentibus , Capite Colloque rufefcentibus , Remigibus tribus nigri> bafï albis» Syft. Nat. X. Bargff f. ^gocephalns WiLt. Om. 215' Raj. sAv. 105. n. 4. Alb. ^Av. II. pag, 64. T. 70. (14; Scolopax Roftro recto flavescenre , Pedibus fufcis, Corpore fubtus fulvo fufco undaro. Sy/ï, Nat. X. Fedoa Americana, Pectore rufo. Edw, *Ay> 138. T. 138* I. De*l. V, Stuk, 236 Beschryving II. landfchen , als gemeld is. Linsleus merkt aan, Afdeel, jathet Lighaam grys zy, van onderen vaalagtig IfooFD. rood : de slaSPennen van den eerften rang stuk. zwart met witte tippen. XLII. HOOFDSTUK. Befcbryving van 't Geflagt der Strandloope- ren , of Moeras-looperen ; yt welk den Kemp- haan , Kievit , Tolk , Koet-Plevier , als ook den gewoonen , graauwen , geftippelden en an- dere foorten van Plevieren , hemt. Het zoeken der A7mfa~Eijeren , enz. Naam. T Tet Griekfch Woord Tryngas of Tringa , *■ 't welk men thans tot een Geflagtnaam gebruikt, kan ik niet beter vertaaien dan door Strand- of Moeraslooper ; hoewel die naa- men niet op alle Soorten , daar ;in begreepen , even toepaflelyk zyn. Brisson vertaalt het, in 9t Franfch , Beccajfeau ; waarfchynlyk, om dat zy naar de Sneppen gelyken. Kenmer- Dp Kenmerken, volgens Linjmus, zyn: een leen» rondagtige Bek , van langte als de Kop : de Pooten vier- Vingerig , de agterfte Vinger met één Gewricht en van den grond opgeligt. De Tringa loopen door de Velden en Oevers, (leu- nende naauwlyks op den agter- Vinger, daar de Sneppen al de vier Vingeren neerzetten : gelyk Klein zeer wel heeft aangemerkt. De Bek is vol. VAN DE STRANDLOOPERS. 237 volgens Brisson , fchraal , van middelbaare langte, regt; aan de punt ftomp en glad. Afdeed Dewyl de gedaante van den Bek, alleen, het jj^iï. onderfcheidend Kenmerk is der waalfAfdeelin- STÜK;/ gen, welken de Heer Brisson in zyn Zeven- tiende Rang maakt , die agttien Geflagten bevat, als gemeld is ; zo zal ik hier , daar van , kor- telyk fpreeken. Die van de eerjle Afdeeling hebben den Bek regt en dikker aan 't end; de Kievit en Jacana : van de tweede , den Bek veeleer opwaards gekromd dan regt , en platagtig; de Tolk: van de derde 9 den Bek van boven ver^ hevenrond, aan 't end op de zyden plat; de Zee-Patrys: van de vierde, den Bek regt, en aan de zyden plat , zo wel als ?t Lyf ; de Rail: van de vyfde den Bek fchraal of dun : de Strand- looper , Poel/nep en Snep : van de zesde den Bek neerwaards gekromd; de Wulp : van de zevende Spatels wy ze; de Lepelaar: van de agtfte dik en rond; de Oijevaar, Reiger, enz. Deeze laatften, en de verdere Geflagten , heb ik reeds be- fchreeven. De meefte Soorten van Strandloopers , die Soorten. LiNNiEUs heeft, zyn in dat zelfde Geflagt by Brisson begreepen, als volgt. co (*) Vergelyk het IV. Stuk, deezer N*t* Hijlorie, bladz. 76. LDeu, V, Stuk, 238 Bëschryvïno II. (0 Strandlooper met roode Pooten, de drie zy* Afdeel. delingfe Staartpennen cngevlakt , het Aange. H^td Z^ m6t ^orre^aS^Se yieefcbbeuveltjes» STUK- Van de Franfchen wordt deeze Vogel , die Pulnax. zeer bekend is in de middelde deelen van Euro- Kemphaan. pa 9 Combattant of Paon de Mer , dat is Zee- Paauw , geheeten ; van de Engelfchen Raffe of Reeve; van de Duitfchers Haus-teuffel ; van de Polakken Ptak bitny ; van de Sweeden Brushane. Wy geeven 'er den naam van Kemphaan aan , en weleer plagt men ze, in 't Nederduitfch , Kemperkens te noemen, 't welk overeenkomt met den tytel van Avis pugnax by de Schryve- ren , waar van Moehring zyn Pbilomachus ge- fmeed heeft. Deeze Vogel draagt dien naam te regt : want in geneigdheid tot vegten overtreft hy alle be- kende Vogelen. Eenige Mannetjes , in een Hok of Korf by elkander gezet , raaken aan- fionds aan den gang , en vegten zo verwoed , dat de meeften fneuvelen; zo dat men 'er dikwils, op 't laatft , maar één overhoudt. In vry- heid zynde, in 't open Veld, ziet menzd ook fomtyds , twee aan twee , Kampen , en met zo veel fi) Tringa Fedibus rubris, Rcctricibus tribus lateraÜbua immaculatis, Facie papillis granulatis carneis. Faun, Suec* Avis pugnax. Aldr. Om» 1. 20, c. 19. £ 1 8# Jonst. .Ay, 1^2 T. 57. 52. Will. Om. 3,24. T.$6% Kaj. 107. Mars, Danub. 52. T. 24. Alb. I. p. 69. T. 71' 73* VAN DE STR ANDLOOPERS. veel drift , dat zy den Vogelaar niet zien > die jj# hun dan , met gemak , een Sleepnet over 't hoofd Afdeeu haalt. De Mannetjes of Haantjes , egter , hebben jj^jj alleen maar die hoedanigheid. Het opzetten stuk. van de Vederen om den Hals , die zeer lang zyn, %empbaan. geeft hun , in dit geval , een zeer aardige Kraag, veel gel y kende naar de Halskraagen van den • ouden tyd. 't Is niet te verwonderen , dat Aldrovandus agt verfchillende Afbeeldingen van deezen Vo- gel geeft : want men vindt naauwlyks twee , die eveneens zyn , inzonderheid ten opzigt van de kleur, onder de Mannetjes: even of deNa. tuur deezen Vogel genoegzaam kenbaar oor* deelde door zyne Kraag, Egter zegt men , daü zy , in 'c midden van den Zomer , na het ver- wiflelen van Veeren , allen eveneens zyn ge- kleurd. In de Wyfjes is het Lyf van boven Afchgraauw, zwart en wit, bont, van onderen geheel wit. Men kan niet zeggen , dat zy van grootte als een Duif zyn : zy zyn waarlyk veel kleiner , doch langer van Pooten. In grootte en geftalte zweemen zy veel naar den Poelfnep, welken de Franlchen Cbevalier of Ruiter noe- men , in 't Latyn genaamd Totanus (*). 't Zyn Trekvogelen , die men , als 't in de tyd is , overvloedig , zelfs in de Zuidelyke deelen van Sweeden vindt. Jaarlyks komen zy, in on' verbeeldelyke menigte, uit het Noorden over- vlie- (*) Zie bladz. 22a. I* Dsel» V» Stuk* f240 Beschryvino jl vliegen in de Moeraffige Landftreekcn van 9i Afdeel. Graaffchap Lincoln , en vertrekken na drie Maan- den weder; werwaards is onzeker, zegt Char- stük/ leton. Daar te Lande worden z^y van fommi- t£emphaan. gen voor een groote lckkerny gehouden]; doch men moetze eenigen tyd meden , na dat zy in • 't wild gevangen zyn. , i Vaneiiut ^ Strandlooper met roode Pooten, een afban* Kievit. gende Kuif \ de Borft zwart. Van deezen heeft Brtsson , uit de gedagte Kenmerken, een byzonder Geflagt gemaakt, 't welk hy , door de kort genagelde Pooten , van den Jacana onderfcheidt. De Ouden hebben hem Vanelhs geheeten, waar van de Franfche naam Vanneau afkomftig is , doch zy noemden hem ook Capra of CapellaAvis, dat is Geit-Vogel , waarfchynlyk wegens de Kuif, die eenigermaate naar een Geitenbaard zweemt. Sommigen, eg- ter , onderfcheiden de Capella van den VaneU lus (*). Onder de Franfchen noemt men hem Dixbuit, anderen Papechieu> de Italiaanen Pd- mcello of Paauwtje , de Engelfchen Lapwing> wegens het klapperen met zyn Vlerken. De Sweedfche naam is Wipa , de Switzerfche Gyfitz of (2) Tringa Pedibus rubris, Criftd dependente, Pectore üigro. Faun. Suec. 148. Gapella f. Vanellus. Bell. 49. a. Gesn. *At. 764. Aldr. Om. 1. 20. c. 63. WiLL. Om. 228. T. 57. Jonst. ^Av. 164. T. 53.27, Raj.^Xt; Ïio. Alb. .Ar. I. p. 70. T. 74. (*) Chahlet. Onomaft, p. ic^ VAN BE STRANDLOÓPERS. 24Z GfGyuoit, de Hoogduitfche Gyvit , Kytmtz of li. Kiwit * waar van de onze, Kievit, buiten twyfel Afdebl* ' afdaalt' Hoofd* Deeze Vogel is zeer bekend wegens het Ge* stuk. luid, dat hy maakt, 't welk aanleiding tot de i£/w*. laatflgemelde benaamingen gegeven heeft. Dit Geluid dient zekerlyk , in zommige gevallen* om zyne aandoeningen , van vreeze, fpyt of woede, uit te drukken* Men wil dat zy, hoe verder van hun Nelt, hoe fterker fchreeuwen; om den genen , die naar 't zelve zoekt , te mis* leiden. Wat hier van zy , hunne manier van Vliegen , of dit Geluid , verraadtze. Gemeenlyk beftaat hun Voedzel in Aardwormen of andere Infekten, 't zy kruipende 't zy vliegende. Men zietze, by groote troepen , in de uitgeftrekte Moeras-Landen van Litthauwen , en in de ake- lige Wilderniflen aan de Grenzen van PruifTen, overwinteren. Van daar komen zy , zo 't fchynt , tegen 't Voorjaar Weft waards, om re broeden in de Grazige Weiden van de Nederlanden, Vrankryk en Engeland, alwaar hunne Eijeren, die men 'er in Maart en April vindt, een groote Lekkerny zym Op dat nu, onder 't voorwendzel van Kie- 9r Zoeken vits-Eijeren te zoeken , de Netten van Patryzen ^er El-ier€°4 en dergelyk Edel Gevogelte niet geftoord of beroofd mogten worden , zo is daar omtrent bcpaaling gemaakt. In Vriesland is hec, vol- gens het Reglement wylen zyner Doorlugtige Hccghcid op de Jagt, van den 3oJanuary ijp, L Deea. v. stus. Q ver* 242 Beschryving van II. verbooden, eenigc Endvogels , Kievits of der- Afdeel, gélyke Vogelen Eijeren op te raapen , of die te Hoofd ver^°°Pen> van den i Mey tot den 5 Auguftus, stuk. op de verbeurte van tien Guldens. In 't Siigt J&ey/t. van Utrecht werdt, door de nieuwe Ordonnan- tie op de Jagt, van den 18 September des zelf- den Jaars , het zoeken , rooven of verkoopcn , van Kievits, Maarlen, Wulpen , of dergelyker Vogelen Eijeren, na primo Mey verbooden, op een boete van 12 -Guldens, zo wel by den kooper , als zoeker , roover of verkooper, te verbeuren. Volgens het 42. Artikel van het Plakkaat op de Houtvcfiery en Jagt , in Holland en Weftfriesland , van den Jaare 1684, mogen geen Kievits , Maarlen , Wulpen of andere Vogelen Eijeren, gezogt of verkogt worden, op de Boete van 3 Pond , zo voor kooper als verkooper. Ook ftaat in de Ordonnantie op de Houtveftery en Jagt , van den Prins Erfftad- houder den 3 Auguftus 1750 gearrefteerd, dat men niet, dan met verlof van den Houtvefter , Patrys-, Faifanc- , Kievits» en andere Eijeren zoeken mag (*). De Boeren egter , in Weft- friesland , zoeken de Kievits- Eijeren onbe- fchroomd en brengenze, als 't in de tyd is, by honderden ter Markt; doch wy hebben hiervoor gezien, dat de Weftfriezen zig aan 't Gezag van den Houtvefter niet onderworpen ag- ten. De (*) Nederl Jaarboeken van 1750, bladz. 1080,1411 ,473. itvtU de Stii an d l oo pers. 243 De Kievit is een der fraaifte Vogelen van IT* . Afdeel* ons Land. Hy heeft omtrent de grootte van ^ een Duif, maar zyn Pooten iyn veel langer. Da Hoofd- kleur is van boven groenagtig * met een weef- STUK* fchyn van Purper en Goud* van onderen wit: de Staarrpennen zyn ten deele wit, ten deele zwart : de Kop is zwartagtig groen , met een zwarte ftreep onder de Oogen en een afhan- gende zwarte Kuif , die veel korter is in 't VVyfje , dat ook kleinder is , doch voor 9c overige naauwlyks van 't Mannetje verfchilt. Hy vliegt zeer gezwind * en alles zweemt naaf vlugheid. Op fommige plaatfen maakcn de Vogelaars hun werk van de Kieviten met Slagnetten te vangen , om die toe Spyze te verkoopen. Jong vindt men ze, inderdaad , niet onlmaakelyk, vet en welgevoed in "t Najaar, geevende een Voed* zei dat gemakkelyk te verteeren , doch niet zeer voedzaam is. Sommigen hebben hetzelve tot veHlerking der Zenuwen en Herfenen aan- gepreezen. (3) Strandlooper met den Bek en Pooten rood, Mi bet Ligbaam geel en Jfcbgraauw gemengeld, ^"m'S' van onderen wit. Kuiten De roode Ruiter wordt deeze van Brisson ge- (3) Ttinga Roftro Pedibusque rubris , Corpore lureo cinereoque variegato , fubtus aibo. Fa»n. Snee. 153, Gambetta. Aldr, Om. 1. 20. c. 26. Raj. 1Qj, L Dfiti. v, Stvk. Q 2 244 Beschrvving van IL getyteld, die hem , in 't Geflagt der Tring(Zf Afdeel. 0p den Cbevalier , QTotanus , ) volgen laat. Ook LXII. zie ik niet , waarom hy meer den naam van stuk?" Roodbeen voeren zoude , dan de Kievit , die Ruiter, ook roode Pooten heeft. De Engelfchen , eg- ter, noemen hem roodbeenige Ruiter. 't Is een Vogel wat kleiner dan een Kievit , die zig op dergelyke plaatfen onthoudt, heb- bende van boven de Veders bruin , met Afch- graauw gerand, van onderen het Lyf wit, met rofTe vlakken; de Stuit wit; de Scaartpennea graauwagtig met zwarte dwars-ftreepen en witte tippen ; de Pooten rood , of geelagtig rood volgens Klein, of getl voIgensjRAY: de Bek half rooJ, aan 't end zwart. IV. (4) Str andkoper met roode Pooten , bet Lig- LYq[£S' haam zwart, wit en Roeflkleurig bont, de Borft en Buik wit. De Heer Brisson maakt hier een byzonder Geflagt van , onder den naam van Arenaria, in 't Franfch Coulon-chaud. Klein , die hem Gavia noemt, meende, dat het de Zand- Plevier was van Ray; doch deeze Autheur maakt 'er gewag van onder den naam van Morinellus, in 'cEngelfch Turn-Jlone of Sea-Dottrell 9 hoedanig eenen hy aan de Zee-Kufl van Cornwall hadt ge. (4) Tringa Pedibus rubris, Corpore nigro, albo , fer- rugineoque vario, Pectore Abdomineque albo. It GotU. 217. Faun. Snee. 15-4. Morinellus Canadcnfis. E»w. *Ay. 141. T. 141, DE SïRANDLOOPERS. 245 gezien. In Gothland , alwaar hy zig op de Eilan. II. den Heiligbolm en onthoudt , noemen r de Inwooners hem Tb/c& , zegt LinnjEüs. Hoofd- Moehring hadt 'er den naam van Cinclus aan stuk, gegeven. Tolk* 't Schynt een Kanadafche Vogel te zyn, die de grootte , ongevaar , van een Lyfter heeft ; den Bek eer een weinig opwaards gekromd dan regt: de kleur van boven bont, als gemeld is, van onderen wit , gelyk ook die van den Hals en Stuit : de Staartpennen ten decle wit, ten deele bruin : den Bek zwart, de Pooten Oranje- kleur. (5) Strandlooper , hebbende den Bek Elsvormig L^°tii aan de punt geboogen, de Pooten groenagtig Koet.Ple- met gelobde Vingeren , den Buik voitagtig mn ViCr* kleur. De Keer Brisson heeft , in zyn agttiende Rang , een byzonder Geflagt gemaakt van een Vogel , waar aan hy den naam van Phalaropus toe-eigen t, omdat dezelve Voeten heeft, wel- ker Vingeren bezet zyn met Vliezen, van on- gelyke breedte , aan de zyden hier en daar uitgefneeden , gelyk die van den Koet, welke in 't Griekfch Phalaris heet. Tot dit Geflagt is betrekkelyk deeze en de volgende Soort van Lin- (?) Tringa Roftro fubularo ap/ce inflexo, Pedibus ri- refcentibus lobaiis f Abdomine *\\>\&o.&yft.N*t X. Tringa fufca , Pedibus Fulicae. Eow. ken. De Engelfchen geeven aan Pieyier, ^e^en den naam van Coot-footed Tringa , en wy noemenze Koet-Plevier. 't Zyn Vogelen, die in Noord - Amerika en Lapland huisveften , zwemmende, in ftormig Weer , troepswyze by een. Hunne Bek is zeer dun , zwart van kleur , en 't Lyf als wy gemeld hebben : de grootte gelyk een Snep. Ftdlaria. (6) Strandlooper met een regten Bek , de Poolen Rooue, gelobd en hniinaglig , den Buik Roejlkleurig. Roode Tringa , met de Pooten van een Koet, wordt deeze in 't Franfch door Edwards ge- heeten , en Brisson noemt hem rosagtige Pha^ laropus , zeggende dat hy , van onderen , de kleur heeft van Roodaarde, van boven rosag* tig is met de Vederen in \ midden zwartagtig. Ook heeft hy , boven de Oogen , eene bleek rosagtige ltreep en een witte dwars-ftreep op de Vlerken ; de Stuit wit , met zwart gevlakt ; de Staartpennen in 't midden zwart , aan de randen rosagtig: den Bek Oranje-kleur, aan 't end zwart; de Pooten groenagtig bruin. Hy is (6) TringaRoftro re&o, Pedibus lobatis fubfufcis, Ab- «lomine ferruginco. Sy(L Nat Tringa fulca Canadenfïs. ?ïiei»branis ad Digitorum articulos. Edw. ^^.142. T.142 DE STRANDLOOPER*, ^ is een weinig grooter dan de voorgaande en onthoudt zig aan de Hudfons-Baay. Afdeed Nog een Koet-Plevier is 'er thans bekend, die in kleur merkelyk verfchik van de voorgaan- stuk." den , weshalve hy de gryze genoemd wordt. j^oe^ Zodanig een werdt 'er, voor zes of zeven Jaa- Piey'er* ren , gefchooten in het Graaffchap York in En- p^XLiy geland, naar welken de nevensgaande Af beel- 3* ding is gemaakt, waaruit men de gedaante der Pooten duidelyk ontdekt. H y werdt aangemerkt als een nieuwlings ontdekte Soort van Snep of Strandlooper. Men bevondt hem, verfch ge- dood zynde, maar twee Loot zwaar. De kleur was van boven blaauwagtig Afchgraauw of als Ley , met eenig mengzel van zwartagtig of donker ; van onderen wit , tot op het voorfte van den Kop , die van boven en van agteren zwart was ; de Vlerken met witte dwars-ftree- pen gegolfd : de Pooten Afchgraauw. De Bek was zwart en aan beide zyden van de Boven- kaak gegroefd, zynde een weinig platagtig,ge- lyk die van een Eend, en met een richel van boven (*), (7) Strandlooper die bleekroodagtig bruin is, vn met den Borft zwartagtig , de Staartpennen ^pina9 witagtig jifebgraauw 9 de Pooten bniinagtig.^lf^' Van (7) Tringa tefraceo'-'fufca, Pecfore nigricante, Rectri. cibus cinereo aibidis, Pedibus fufcefcemibus 'y/h Nat.X* [*) Phil. Tranfatt. Vol, L. Part, t for 1757. p. 2*5-. I. Peel, V» Stuk, Q 4 248 Besceryvino van H. Van deezen weet ik niets meer , dan dat hy Afdeel. (je grootte van een Spreeuw heeft en den Buik XLIL wjc onthoudende zig in Lapland, Hoofd- stuk, ^ strandlooper , die de punt des Beks geflip* olhtopus. peld heeft, de Pooten groenagtig , deRugglan- Plevier. bruin- gr oen. 't Schynt dat dit de Vogel zy, dien men ge* meenlyk Plevier noemt, en by de Franfchen, in de wandeling, Cul blanc of Witgat, om dat hy boven de Stuit wit is , anders Beccajjeau. Van eenige Schryvers wordt hy Trynga of Tringa, van an Jeren Cinclus geheten , naar het Griekfch. De Italiaanen noemen hem Giarolo , Pinirolo of Sgainolo, de S weeden Horsgjoek, de Straatsbur- gers Mattknillis. DeDuitfchers, in 't algemeen, noemen hem Steingallell, Bont Waterhoentje of Groenpoot, welke laatfte naam weinig overeen- ftemt met Rhodopus en Ochropus , die roodagti* ge of bruine Pooten aanduiden. ■ De Plevieren zyn zeer geagte en fmaakelyke Vogelen ; die by groote fchoolen komen en gaan, zo dat men 'er, als 3t in de tyd is, by honderden van vangt. In Vrankryk maaken de Vogelaars daar toe een grooten Toeftel van Net- ten , en die Vangft heeft; een zonderlinge han- dig- (§) Tringa Roftri apice pun&ato , Pedibus virefentibui# J3orfo fusco*viridi niiido. Faun* Snee. 146 Tringa. Alor. Or». L 20. c VVill. Om. 222. T, 55-. Raj. ^4v.iG$t Rhodopus f. Ochropus. Gesïï. ^A>. 508. 511. Aldi\. Ora. i 20. c. 39. DE STRANDLOOPERS. 249 digheid en veel overlegs noodig; dewyl deeze jj# Vogelen den Wind waarneemen , moetende op Afdeel. verfcheide wyzen in de Netten gelokt worden. Deeze foort , egter , die de Oevers der Beeken s tuk. veel bezoekt , wordt gemeenlyk door middel PUyier van Lymftokjes gevangen, die men aan dekanc van 't Water (leekt. Hy heeft de grootte ongevaar van een Merel of zwarten Lyfter: de kleur is van boven bruin; de Wieken zyn van onderen zwart, met witte gegolfde Steepen: de Buik wit, de Hals ge- vlakt. Van de Staartpennen zyn lbmmigen ge- heel , anderen ten deele wit of mee witte Vlak' ken getekend, (q) Strandlooper met een gladden Bek , de Poo- IX« ten Loodkleurig , bet Lyj AJcbgraauw met Haairfnep- zwartejlreepen, van onderen wit. Je* Deeze wordt de kleine Tringa geheten , om dat hy kleiner is dan de voorgaande , en Hypo- lencos , om dat hy geheel wit is van onderen. De Duitfchers noemen hen Pfifiêrïein , deSwee- den Snaeppa, en wy Haairfnepje. Onder deEn- gelfchen is hy by den naam van Sandpiper , on- der de Franfchen by dien van Guignette bekend. In grootte overtreft hy de Zee Zwaluw een weinig* De langte van 't Lyf is maar vier, die van r (9) Tringa Roftro Iaevi, Pedibus li vidfs ^ Corpore ci« nereo, lituris nigris: fubrus albo. Faun. Snee, 147. Tringa minor. Will. Om. 22$. T. Raj. ic8, Gailimi- la hypoleucos. Ge*n. *Ay* 509 Aldh, Otn. III. p. 469, I, Peel. Y. Stlk- Q 5 250 BïSCHRYVlIfG VAN II. van den Bek één en die van de Staart twee DuL Afdeel. merL Veel zwerven deeze Haairfnepjes onder XL II. $e plevieren, en verhinderen derzelver Vangft Hoofd- stuk, zeer. X. (io) Strandlooper met een gladden Bek, de Poo* Zaagpen. ten Afc^SraaucwaS^S > de Slagpennen van den eerfien rang zaagswyze. De Canuts Vogel , die van de Engelfchen , in 't Graaffchap Lincoln , Knot genoemd wordt, heeft mooglyk van wegen zyne lekkerheid dien naam , als zynde een Koninglyke Spyze. Zyn grootte is omtrent als die van een Spreeuw. Hy onthoudt zig aan den Waterkant , en beweegt, loopende, onophoudelyk zyne Staart, gelykde Kwikftaarten. 't Schynt dat hy ook in Sweeden gevonden worde. Ray zegt, dat zyne zwaarte vyf Loot is, en die van den naaftvoorgaanden vier Loot : de kleur van de Kop en Rug bruin* agtig Afchgraauw , met een witte dwarsftreep op de Vlerken: de Bek zwart, de Pooten groen* agtig. XI (n) Strandlooper met een gladden Bek , dePoo* GUreola. ten groenagtig , bet Lighaam de eerjte met Ltttore^ een witte Schaft. ' Deeze wordt , van fommigen , de zwarte Chali- dris , van anderen de zwartagtige en van Bris. son Cbevaïier cendré geheten ; des ik hem bruine Ruiter noem, toe onderfcheiding van den roo- den , hier voor befchreeven, waarmede hy, in grootte, nagenoeg overeenkomt. Van boven is hy bruin , van onderen rosagtig wit : de Bek zwartagtig blaauw, de Pooten donker Afchgraauw, Hy onthoudt zig , gelyk de mceften van. dit Geflagt, aan de Zee-Oevers en in de Moeraffen ven Europa. (13) Strandlooper met een zwarten Bek , de? 00* xm ten groenagtig , het Lighaam grys , mn onde- Squ^taroU Gr^auwe ren wit. plevlcr> Lïn- (12) Tringa Roftro !a>vï, Pedibus fusci*, Remigibus; fuscis Rachi prima: nivea. Faun* Suer, i^t. (15) Tringa Roftro nigro , Pedibus virefernribus, Cor- pore grifeo fubtus albido. Faun. t»ec. Pluviaiis cinerea» Raj. ^Av. 1. p. 72. T. 76, 1. ökel, V. Stuk* 252 Be SCHR Y VINCJ VAN H# Linn^eus geeft aan deezen den Venetiaanfchen Afdeel, naam: Brisson brengt hem in 't Geflagt der Kie- ^XLIl. viten, hem noemende gryze Kievit. Gemeen- stuk. ïyk is hy , by de Autheureu , onder den naam van Plevter. AJchgraauwe Plevier bekend, en deEngelfchen noemen hem grey Plover , die van Jamaika Wag- Tail. In 't Hoogduitfch geeft men 'er den naam aan vangrawer Keuwit of gr offer Brachfogel , dat is groote Braakvogel. Men vindt hem ook aan de Stranden van Eu- ropa. Hy is van grootte omtrent als de Goud- Plevier ; de kleur van boven grys-bruin met de Vederen wit gerand; van onderen uit wit en zwart-bruin gemengeld : de Keel , Buik en Staart- pennen wit , de laatften met bruine dwars-ftree- pen : de Bek en Pooten zwartagtig, XLIII. HOOFDSTUK. Befcbryving van't Geflagt der Plevieren; waar in, behalve den Goud-Plevier, zo der Noord* fche als Zuidelyke Landen , de gekuifde , ge- doomde, en anderen, als ook de Piepert, Schreeuwer, de Mornel, Griel en het Mat- hoen, zyn begreepen. Naam. TP\En Geflagtnaam Cbaradrius, dien de Heer r*~^ Linnjeus gebruikt, vertaal ik Plevier, om dat de meefte Vogelen van dit Geflagt Ple- vieren zyn. Die naam is van 't Latynfche Pluvialis af komftig , 'c welk Brisson gebruikt, e Plevieren. 253 en zyne zinfpeeling daar op heeft?, dat zy veel in natte plaatfcn en Moeraflen zig onthouden , Afdeel* zegt Charleton. De Icaliaanen noemenze Pluu ero, de Franfchen Pluvier of Plevier, de Duit- SÏUK/ fchers Pulver, de Engelfchen Plover. De Kenmerken zyn , een rolrondagtigeftom- Kenmer- pe Bek, de Pooten drie-Vingerig. BRissonkcn* maakt , in zyn Zeftiende Rang , drie Afdeelingen , waar van de eerfte de genen bevat, die den Bek krom Kegelagtig hebben, gelyk de Trap- gans ; de tweede de zulk n , wier Bek regt en uitermaate lang is, gelyk het Mathoen en de Schol- Aakfter ; de derde die, welker Bek regt en zeer kort is, doch evenwel aan 5t end dikker, als in de voorigen. Deeze derde Afdeeling be- grypt het Geflagt der Plevieren. 't Getal der Soorten is by Linn^us elf, die Soorten, meeftal onder de vyftien Plevieren van Bris- son begreepen zyn. Ci) Plevier met de Keel , den top van 't Hoofd I. en Borft zwart, het Agter hoofd gekuifd, de Gekuifde. Rug roodagtig, de Pooten zwart. Klein noemt deezen de Indiaanfche Kievit , Edwards de Indiaanfche Plevier, met een zwarte Keel, en Brisson, de gekuifde Perfi* aanfehe. Hy wordt, inderdaad, in Perfie ge- von- (1) Charadrius Gula, Pileo, Pe&oreque nigris, Occi* pire criftato , Dorfo teftaceo, Pedibus nigris. Syfl. JSTatn X. Gen. 79 Pluvialis Indicus, Pectore nigro. Edw. ^Av* 47. T. 47. 1. Dkel. V. Stuk. 254 BE3CHRY VING VAN I[. vonden, en de geftalte is nagenoeg als die van Afdeel. onze Kieviten, hoewel een weinigje grooter. XLlIi. £je ]^jeur is van boven Kaltanie.bruin , van on- Hoofd- stuk. deren zwart ; aan de Bord naar Violet trekken* de ; aan den Buik wit , de Kop groenagtig zwart; de Wangen, 't Agter hoofd en de Hals aan de zyden wit, gelyk ook de Staardennen , die zwarte tippen hebben: de Bek zwart, dePoo* ten bruin* II. (2) Plevier met een zwarte Borjl , het Voor* ^Teperu" b°°fd zwapaj^ig wit gebandeerd , de top van *t Hoofd bruin, de Pooten geel. De gemeene naam van deezen is Cbaradrius of Hiatkala, om dat hy veel voorkomt, zegt Chak letton y by de openingen der Beeken in de Rivieren; doch Linkjeus meldt, dat hy aan de Zee-Oevers in Europa en Amerika ge- vonden worde. Hy maakt zyn Neft in de Rotfen , zege zelfs Biussow , en legt Eijeren die groenagtig zyn, bruin gevlakt, aan 't dikke end geheel bruin. In de Gebergten van Lap. land ontmoet men hem zeer veel, wordende van de Laplanders Pago, van de Sweeden Strand- Pipare of Piepen geheten. De Engelfchen noe- men (1) Charadrius Pecrore nlgro, Fronre nigricanre fafcio. Ia alba, Vertice fufco, Pedibus luteis. Faun. Snee. 159. Charadrios f. Hiaticuia. Aldrov. Crn. 1. 20. c. 67 Jonst. *Av. 166 T. 5$. VVill» Om 230. T. 57. Raj. y?. iVdf.X. Charadrius Alexandrinus. Hau selq; /f. 255 n. 30. • (4) Charadrius fasciis Pecroris Colli Frontis Genarum. que nigris, Cauda lutea fascia nigra , Pedibus pallidis, $y(l. ArË Plevieren. De naam van Morinellus , in 't Engelfch Dottrel II. of Dotter el, wordt aan deeze Vogels gegeven ^T^1* wegens hunne zotte Gebaarden. Zy aapen > Hoofd- naamelyk , alles naa , wat de Vogelaar doet , STÜK* zonder zig over hun behoud te bekommeren , eer dat zy met het Net overdekt zyn. Zo hy zyn Arm uitfteekt, breiden zy hunne Wiek uit; zet hy zyn Been voort > zy doen het ook; gelyk Cambden, in zyn befchryving van 't Ëngelfche Landfchap Lincoln , meldt. Men kan 'er des nagts, by Fakkel- of Toortslicht, zo Veel men wil vangen. Op zekere tyden des Jaars zyn zy op eenige plaatfen van Engeland gemeen , doch inzonderheid in de MoeralTen van dat Landfchap. Menvindtze ookinSweeden, en zy vertrekken gemeenlyk in 't Voorjaar, over Upsal noordwaards,naar de Laplandfche Bere- gen , wordende van de Laplanders Lahul geheten. Deeze Vogelen verlaaten tweemaal 's Jaars; in April , naamelyk , en Auguflus , de Moeras* fige plaatfen , en verzamelen zig troepswyzeop de Bergen. De reden die? Verhuizing hangt af van hun Aas. Diestyds is daar iets te vinden % 't welk hun behaagt , en , om zulks met zekeiv heid te weeten , heb ik de Maagen van veeleo open gefneeden , en daar in, meeftendeels , eeni- ge kleine zwartagtige Torretjes gevonden 9 ondet anderen ook Rupfen of Houtwormen ( Coffi) en kleine Aardflekken ; zegt D. Lister In (*) Raj. Synops. lAymtn* p, %x% i- Dï£l. V. Stuk. R *58 Beschryving van stuk. veel. Ook komen zy tegen den tyd van den Wyn-Oogft en doen aan de Druiven vee! fchade. Men vindt 'er, jaarlyks, groote menigten van in Beauce, vooral omftreeks Chartres: zy wor- den zo vet, dat menze naauwlyks kan vervoe- ren , zonder te bederven. De Franfche naam is van dergelyk een zot gedrag als de Engel, fche afkomftig: hunne nieuwsgierigheid, om te zien wat de Vogelaar doet, brengt hun in de knip. Bovendien , als men 'er gedood heeft met Schietgeweer , verzamelen de overigen zig rondom de gefchootene , en geeven den Land- man gelegenheid , om op nieuws een goeden Scheut te doen. De grootte is omtrent als een Lyfter of Spreeuw; de kleur van boven bruin-grys, met de randen der Veeren , gelyk ook het Lyf van onderen, rosagtig , zegt Brisson, doch aan den Buik wit, alwaar het Mannetje een zwarte plek heeft. Agter de Oogen loopt een wit-rosagtige ftreep. De Staartpennen zyn grys , aan de tippen bruin, doch de vier buitenften, weder- zyds, wit aan 't end : de Bek zwart, de Peoten bruin. VII. (7) Plevier met een zwarte Borft , den Bek aan Jt grondjtuk bultig, de Pooten Jfcbgraauw. Groe- (7) Charadrius Pe&ore nigro , Roftro bafi gibbo , Pedibus ci- \Aprkarius, Noordfche Goud-Ple- vier, de Plevieren, 259 Groene gevlakte Plevier met een zwarten ffi Buik wordt deeze van Edwards geheten. Lin- Afdeel- XLIII hadt hem 9 in de befchry ving der Sweed- HooFD"_ fche Vogelen, zwart-geele Plevier getyteld; stuk, thans noemt hy denzei ven Apricarüis , omdathy veel in de dorre Velden huisveft. De Oelan- landers, zegt hy, noemen hen Alwargrin, de Smolanders Myrpitta en de Sweeden Ackerhoens. De Engelfchen, aan de HudfonsBaay , geeven 'er den naam van Hawks Eye of Haviks-Oogaan. Brisson noemt hem Goud- Plevier van de Hud- fons-Baay. Deeze Vogel onthoudt zig zo wel in 't Noor- delyk deel van Amerika als van Europa. Hy heèft de grootte van een Tortelduif : zyn kleur is van boven zwartagtig met Oranje-geele vlak- ken, van onderen zwart. Op 't voorfte van den Kop heeft hy een witte ftreep , die boven de Oogen en langs de zyden van den Hals zig uitftrekt , omvangende den Onderhals. De Staart* pennen zyn met bruin en zwart overdwars ge- flreept: de Bek en Pooten zwart. (8) Plevier met de Pooten Afcbgraauw 9 het VTIL. Lighaam zwart en groen gevlakt, van on- Goud-pie- deren witagtig. vicr' Van cinereis. *yfl. Nat.X. Charadrius ni^ro lurefcenre vanegarua. Pectore nigro. Faun Snee. 156 her Oei. 72. PJuvialis vi» lidis macuiarus, Ventre ni£ro Edw. *Av. 140. T. 140. (%) Charadrius Pedibus cinereis , Corpcre nigro s\n&U que maculato , fubtus albido. Faun.Suec. 157. Piuvialis viridii. Will. Om. 229. T 57. Raj. ^Ay. m. Sloan, cJ*m. II. p. 113. T. 269. f. I. ALB. ^Ay, I. p. yL T,7$, I. Dekl. V.Stuk, R 2 2<5o Beschryving van II. Van veelen wordt deeze de groene Plevier ge- Afdeel. noemd, gelyk de Engelfchen ook doen, doch XLIIL ^e pranfchen noemen hem Goud-Plevier* we- HOOFD- stuk. gens de geele vlakken, waar mede hy getekend is, en de Spanjaarden Dorado. In Icalie en Duitfchland is hy, in 't algemeen, by den naam van Plevier bekend ; hoewel de Duitfchers hem ook groote Braakvogcl of Braebfogel, en groene Kievit noemen, 't Schynt dat de kleur in 't ee- ne Land geeler, in 't andere groener zy: ook verfchilt die , waarfchynlyk, naar den Ouderdom en 't Saizoen. Ray vergelykt hem, in grootte, by een Kievit, anderen by een Duif. De kleur is, volgens Brisson, van boven zwartagtig met geele vlakken, hoedanig eenen Linnjeus 'er ook in Sweeden vondt ; doch in een ander was de kleur groenagtig geel. Ray geef c 'er een zwarte kleur aan, met geelagtig groene vlakken daardoor verfpreid. Het Lyf is van onderen grys met geele vlakken: de Staartpennen zyn zwart, met geelagti- ge dwars-ftreepen : de Bek en Pooten zwartagtig. Het Vleefch van deezen wordt, zo wel als dat van den Afchgraauwen of graauwen Plevier, voor ongemeen fmaakelyk gehouden. IX. (9) Plevier die grys is, met twee Slagpennen van ^musï* den eerfien rang zwart , in 't midden wit ; GrjeU^ den Bek fcherp , de Pooten AJchgraauw. De (9) Charadrius grifeus, Remigibus primoribus duabua nigris, medio jtftis, Roftro acuto, Pcdibus cniercis, Sy(h* Pl. xliv de Plevieren. 1(51 XLIII. Hoofd- stuk;, De naam Oedicnemus , die door de Ouden aan jj# deezen Vogel gegeven wordt , ziet op de dikte Afdeel. zyner Pooten effen onder de Kniejen. In 't Franfch heeft men hem ook Oftarde of Oftarde- au en Bitarde geheten , doch hedendaags is al- daar zyn naam Courly de Terre of Land- Wulp , gelyk hy, by de Engelfchen, Berg- of Steen. Wulp, Stone-Curlew , getyteld wordt. De Ita- liaanen noemen hem Coruz, de Duitfchers Triel of Griel 9 en wy fomtyds Doomjluiper. In grootte overtreft by zelfs de Goud-Ple- vieren. Van boven is de kleur vaal-grys , van onderen vaal; de Veeren overal in 't midden bruin : een vaalagtig witte band boven en on- der de Oogen , welker kringen geel zyn ; de Bek geelagtig, aan 't end zwart; de Pooten groenagtig geel, zegtBRissoN. Men vindt hem zo wel in de Nederlanden als in Engeland, (10) Plevier die van boven zwart is , van on- deren wit, de Bek zwart en langer dan de top»s9 X. Him&n* Kop, met zeer lange roode Pooten. Zeer veel is deeze in geftalte verfehiilende van de Plevieren; weshalve de Heer Brisson 'er ook Nat. X . Oedicnemus. Bell. *Ay. Raj. *Ay* 108. n« 4 Alb. kAv. I p. 66, T. 69. Charadriu*. Gesn. >A>m 2f6. Charadrius Kervari. HasseLqtjist. It. 210. n. 32, an? (10) Charadrius fupra niger, fubtus albus , Roftro nï- gro Capite longiore, Pedibua rubrislongiffimis. Syfl- Nat. X. Charadrius Autumnaiis. Hasselq,. her. 253, n. 29. Himamopus. Sibb. Scet. .. T, u, 13, Raj. . 2p. Aldr. Orn. I 19. c. 64. Will, Crn 240 T 60. Raj. n7. Mars. Banuk. 5 p. 72. 1\ jf. Alb. sAy* I p 96 X. ïdi» DE KLUITXN. 265 aan de Kuft van Sweeden , in de Ooftzee, gee- II. gen. Zy broeden zelfs in de Nederlandfche Duinen, en vertrekken naar Italië , zo Linn/eus hoofd^ Het Lighaam is veel grooter dan dat van een Kievit, zynde, van 'c end des Beks tot aan 't end van de Staart , omtrent anderhalf Voet lang, de Bek vierdhalf Duim. De kleur van 't Lyf en de Staartpennen is wit , doch zy hebben het bovenfte van den Kop en Hals , een ftreep van de Schouderen tot aan de Stuit, en eenfchuin- fen band op de Wieken, zwart. De Bek, die in een zeer dunne , fcherpe , doch buigzaame punt uitloopt, en opwaards fcheppende ftaat, is zwart : de Pooten zyn blaauwagtig. Men heefc uit het zeggen van Ray, dat hy geen anderen Vogel ooit gezien had , in welke de Bek dus opwaards was gekromd, al te vaar- dig beflooten ; „ dat de Kluit de eenigfte be- „ kende Vogel in de Wereld zy , wiens Bek „ krom omgeboogen na boven flaat Immers men vindt niet alleen een Laplandfchen Snep , die zeer duidelyk een dergelyken Bek heeft, en door de Pooten t' eenemaal van den Kluit verfchilt ; weshalven hy ook voorheen 3 van Linn^us , onder de Sweedfche Vogelen , met den zelfden Geflagtnaam was benoemd ge-p (*) Watsons Dierlyke Wereld. Amfterd. tj6i. blads* meldt. STUK. weeft I. Dehl. V. Stuk, R 5 256 Beschryving van ]j¥ weeft (f) : maar bovendien is 'er thans een Afdeel. Vogel bekend , dien men de Tolk noemt , on- XLIV. jer je Strandloopers behoorende, wiens Bek, Hoofd^ _ . stuk. z0 Brisson aanmerkt , eer een weinig naar boven omgekromd is , dan regt (|). Looper» De Heer Moshring geeft aan den Kluit den Geflagtnaam van Trocbilus , maar die naam is van de Ouden gegeven aan een Vogel , die den Bek kort en regt heeft , de Pooten of Voeten zeer gelyk aan die van den Kluit, Brisson heeft deezen 'er , onder den Geflagtnaam van Cor- rira , Coureur of Looper , op laaten volgen , als de laatfte Vogel in zyn Samenftel. Aldro- vandus hadt hem Tdbellaria of Briefport gehe- ten. Hy is van boven ros, van onderen wit, hebbende een geelen Bek en loopt zeer fnel. Men vindt hem in Italië. XLV. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Schol-A akst e- teren , in 't Griekfcb Hsematopi , om dat hun- ne Pooien bloedrood zyn> anders Oeftervangers genaamd. Naam. T iNN-fius geeft den Geflagtnaam van Hama- J— ' topus aan Vogelen , die men by de Ouden reeds , wegens de roodheid hunner Pooten , dus (f) Hecury'troftra Pettore Croceo. Faun* Snee. 138. Zie bladz 2$4 hier voor. (j) Tr'tngii Inttrfra* Zie bladz. 244. de Schol- Aaksters. 267 dus genoemd vindt, en die grootelyks verfchil- jj# len van het Machoen , door hun genaamd Hi- Afdeel. mantopus , gelyk onze Af beeldingen aanwyzen. Men geeft hun , in 't Franfch en Engelfch , stuk" gemeenlyk den naam van Zee-Aakfters , doch wy noemen hun, ik weet niet om wac reden, Schol Aakfters. Brisson geeft 'er den Geflagc- naam Oftralega of Hunner , dat is Oefïervan- ger aan. De Gothlanders noemenze Marfpitt, de Oelanders Strandskjura, zege Linn^us. Hunne Kenmerken zyn, volgens deezen Au- Kenmet- theur; de Bek famengedrukt , aan de punt egaal keo* gewigd : de Pooten drie- Vingerig , niet gepalmd. Volgens Brisson is de Bek regt, zeer lang, aan de zyden plat , aan de punt dik uicloo- pende. Men vindt 'er maar ééne Soort van ; naa- Soorten, melyk 00 Schol Aakjler. 1 Oeftervaa- Deeze Vogel wordt aan de Wefl>Kufl: van ger. Engeland in menigte gevonden. Hy komt ook XLV- aan de Stranden van S weeden en Noorwegen f ^ voor; ja men vindt hem niet alleen in Vrank- ryk en Italië, maar zelfs in Noord -Amerika , en het (1) Haematopus. Syft. Nat. X. Gen, 8r. h. Oei. 83. Faun, $vec. 161 Beix,*X>. 18. Orn. I. 20. c Jl. WiLL. Om. 220. T, 56. Raj. ^A>. 10^. Alb. L p. 74. T. 78. Catesb. Car. I. p. 8?. T. 85. !• DfcfiL. V. Stuk. 2. III p. 79. T 84. Raj. ^*.ii<5« O. Ij. EDW ^V. 87. T. 87. DüDART. ^{ft. III. p. de Waterhoentjes 275 dat de thans bekende Poule Sultane die Vogel n. zy, waar van de Schoonheid door de Ouden *FDEEL- zeer geroemd werdc en gebruikt toe verfiering van hunne Tempels en Paleizen* Men vindt stuk:. hem zo wel in Ooitindie, als in Zuid-Amerika, JW* zynde 'er van Cayenne aan den Heer Reaumur j# ***** gezonden. De grootte is ongevaar als die van een Hoen ; doch de geftalte zweemt meer naar een Gans. Hy heeft den Bek Kegelvormig , dik en aan de zyden plat; een kaale plek op 't Voorhoofd, die donker- rood is. De kleur is van boven don- ker groen, van onderen , gelyk ook de Kop en Hals , glanzig Violet ; de Keel blaauwagtig ; de Staartpennen donkergroen , doch de Stuit wit. De Bek is rood gelyk ook de Pooten , welker Vingeren t'eenemaal zonder Vliezen zyn. Plinius meldt , dat de Porphyrio , gelyk de Pappegaaijen , het Eeten met zyne Pooten aan den Bek brengt. Sommigen der Ouden hebben hem blaauw genoemd, anderen groen. Men vindt 'er in Amerika één, die van den voor- gaanden alleen verfchik , doordien hy den Kop zwart heeft. Een is 'er aan Reaumur gezon- den, van even de zelfde kleur, doch niet groo- ter dan een Poelfnep zynde; als ook een groene, van onderen wit, met de kaale plek op den Kop gcelagtig , zo wel als de Kop en Pooten. Behalve deeze Amerikaanlche heeft Brisson in dit Gefiagt van Vogelen verfcheide Europi- fchen gebragt : naamelyk, een bruinePoule Sulta- I. Dkkl. V. Stuk. Sa UC , 276 BesCHP. YVING V A II. ne, die van de Duitfchers Glutt; een rosagtige, Afdeel. Heggefcbaar geheeten wordt ; een roffe , ge. Hoofd" naamd Scbmirring ; een geflippelde die zy MatU stuk. kern , en een gevlakte die zy Deffyt noemen. Poule Deeze allen hebben omtrent de grootte van een Sultane. poe[fnep j 0f ZyD wat fcieinder , en hunne Le- vensmanier is nagenoeg de zelfde. Zyn ne- gende Soort, van de Hudfons-Baay , behoort tot de Rallen , gelyk wy (traks zien zullen. IV. Sptnofa. Scherp- wiek. (4) Waterhoen met het Voorhoofd Wrattige het Lyf bont , de Schouderen met Doornen gewapend , de Vingers eenvoudig , de agterfte met een zeer lange Nagel. Deeze Amerikaanfche Vogel , die van Ed- wards , onder den naam van Waterhoentje met gefpoorde Wieken, afgebeeld wordt, is van den Heer Brisson gebragt in een Geflagt , waar aan hy den Brafiliaanfchen naam van Jacana geeft, en waar van de onderfeheidende Kenmerken in zyn zeventiende Rang zyn , een regte Bek, die naar de punt toe dik uitloopt , en zeer lange Nagelen. De zodanigen , van dit Geflagt, welker Wieken met Spooren zyn gewapend, noemt hy Cbirurgyns , en dus heet deeze , die zyn vyfde Soort is , de bonte Chirurgyn. In grootte en geftalte komt hy omtrent met den (4) Fulica Fronte carunculata p Corpore variegato, Humeris fpinofis , Digiris fimplicibus 3 Ungue poftico longiOiino Syfl. Nat X. GaJlinula Alis Cornubus dona- tis. Edw. sjAv. 48. T. 481 de Waterhoentjes. 277 den Mornel overeen. De kleur is van boven jï. bruin-paarich , van onderen wit : het Voorhoofd Afdee&. meteen drievoudig Oranje-rood Vlies bekleed; j^^d- een witte Streep boven de Cogen : een zwarte stuk. Band door de Oogen en langs den Hals uitge- ftrekt : de Slagpennen groen , aan de tippen zwart gerand; de Staartpennen bruin-paarfch: de Bek Oranje-geel 3 de Pooten blaauwagtig. Ik geef de Afbeelding van een Vogel uit het Bruine Chi- Geilagt der Jacana's, die de bruine Chirurgyn pj^xLV, gehecten wordt, zynde van 't Eiland St. Do- 4- mingo af komftig, hoewel hy zig ook in Mcxiko en Brafil onthoudt. Ray hadt 'er reeds , onder den naam van Tohualcuachili of Caput Chili noc- turnum, uit Hernandez melding van gemaakt, en Charleton noemt hem Gans van Chili of NaguKop: een Vogel, zegt hy, van een ver- wonderlyk maakzel. 3, Aan het grondfluk of „ den wortel des Beks,naamelyk, heeft dezelve »j zekere Krans of Kraag; die in drie punten is j, verdeeld, maatig dik in het bovenfte gedeelte „ en roodagtig geel van kleur. Uit den voor- „ kant der Wieken fpruiten twee gedraaide 3, Stekels > waar mede deeze Vogel zig tegen 3, anderen 3 die grooter en fterker zyn , kan 1, verdedigen. De onzen noemen hem , de 3, gefpoorwiekte Gans van Amerika. Zulk een 33 leeft 'er tegenwoordig in St. James Park 3, die zeer tam is en gemeenzaam met de Men- 3, fchen." Deeze is,egter5 zo groot niet als de Mornel , naar Brisson getuigt ; en hy heeft I. Deeu V,Siuk< S 3 flegts 278 Beschryving van H t flcgts de grootte van een Spreeuw , volgens Ray, Afdeel, die zegt, dat zyne woonplaats is in de zoute XL VI. Mejren van Amerika. Hoofd- stuk. ^^^<^^^^^<&<^^4> \ o Hoofd. de Strandloopers, één onder de Poule buitanen stuk. geplaatft ; gelyk blyken zal. (i) Rail met de Wieken ros-Roeftkleurig. j Crex* Decze Vogel is 't, dien men in \ Griekfch K warrel. Ortygometra , dat is Moeder der Kwartelen vnm^ noemt, om dat Aristoteles verhaald heeft, dat hy derzelver Geleider was , wanneer die naar andere Landftreeken verhuisden. Hier van heeft men Kwartel - Koning gemaakt , fchoon hy niets gemeens heeft met de Kwarte- len; uitgenomen, miflehien, de Smaak en Vet- heid. De Duitfchers noemen hem niet alleen TVacbteln Koenig , maar ook Schriek , welke naam zekerlyk van Crex , gelyk hy, wegens zyn fcherp Geluid, in \ Latyn genoemd wordt, afkomftig is. Scbernkner noemen hem die van Silezie , de Polakken Cbrosciel , de Swceden Kóm-knarren en de Schotten Corn-Crek. In 't Engelfch is hy by den naam van Baker-Ken of Rail bekend, en van de Franfchen wordt hy Rafle de Genet of Rot des Cailles geheten. De oorfprong van den Franfchen naam, die Brem-Rail betekent , is niet duifter. De Vo* gel, (1) Rallus Alis rufo ferrugineis. Syfl. Nat X. Gen. 8$, Ortygometra Alis i ufo ferrugineis. Faun* óuec. 162 Or- tygometra. Aldr. Orn. 1, 13. c. 23. Will. Om. 522. "T, 39. Raj. sA>. 58. Alb. I. p. 30. T. L J^fcEi. V^Stuk, S 4 280 Beschryving van ]\t gel, naamelyk, onthoudt zig, in Vrankryk, Afdeel, veelal in de ruigte der Heijen, die meeft uit- Hoofd- Brem be^aan * hoewel hY ook dikwils de Wyn- stuk. gaarden en Kreupelbofch bezoekt. Hy maakt zyn Neft op den Grond in de Hey, leggende zeftien of agttien Eijeren , en de Jongen , uit- komende, zyn mee een pekzwarte Wolligheid bekleed. Volgens fommigen eet hy het Zaad der Brem : volgens anderen leeft hy van Wor- men. Hoe \ zy ; in de Herft is hy zeer vet , en wordt van het Landvolk met Strikken gevan- gen, die zy aan de kant der Beekjes zetten. Ook kan men hem met den Sperwer Jaagen: hy is zwaar van vlugt, doch fnel ter been, en wordt in 't open Veld niet gemaklyk gevangen. De lekkerheid van zyn Vleefch, 't welk bynagelyk de Waterhoentjes fmaakt, geeft 'er aanleiding toe. By herhaaling roept hy, des avonds en des nagts, met een Geluid, dat naar Crex zweemt. In Ierland is hy menigvuldig, doch in Engeland zeer zeldzaam , zegt Ray : onder- tuiïchen blykt , dat hy in 't Noorden van En- geland niet ongemeen zy in zyn Saizoen^J, en omtrent Upfal in Sweeden komt hy, in de Zomer, menigvuldig voor, verfchuilende zig tuflehen 't Gras (f> De Kwartel-Koning, dien men ook de roede Rail noemt, is maar weinig grooter dan een Kwar- (*) Zie het V. Deel det Uitgezope Ferhtndelmgen f bladz. 62. (j) laun» Statica, p. 59 , de Rallen. 281 Kwartel, zegt Brisson, doch Linn^üs verge- II. Ivkt hem, in grootte, by een Aakfter. De Afdeel- XL VII geftalte zweemt veel naar die van een Hoent- fjOOFDJ je: de Kop is klein naar 't Lyf, en het Lyf stuk. op zyde zeer plat, maar hoog van Rug. De kleur der Veercn is , boven op 't Lyf, in 't midden zwartagtig, aan de randen bleek-ros, 't welk maakt , dat hy zig met zwarte Vlakken zeer fraay getekend vertoont. Van onderen is hy rosagtig wit : de Keel en Borfl bleek Afch- graauw: de Zyden ros met witte dwarsftreepen : de Staartpennen als het Lyf van 'boven : de Bek en Pooten graauwagtig grys , doch , volgens LiNNJEUS; blaauwagtig. (2) Rall9 die de Wieken grys met bruine Vlak- il ken heeft, de Bidkzyden wit gevlakt <, ^^ierRalV Bek geel. Deeze wordt gemeenlylc de Water* Rail of zwarte Rail geheten , en van fommigen het Zyde of Fluweel- Hoentje 9 om dat het een kleur heeft, als zwarte Zyde of Fluweel; weshalve de En- gelfchen het ook Velvet Runner , dat isFluwee- len Looper noemen , en fomtyds BUI Cock of Brook Ouzell. De Franfchen geeven 'er den naam aan van Rasle d'Eau ; de Spaanfchen van Gdlla (2) Rallus Alis grifds fusco maculatii, Hypochondriis aibo maculatis, Roftro luteo. Syfl. Nat* X. Rallus Aqua- ttcui. Alb. I. p. 73. X- 77.W1LL. firn. 234. Aldr. Om. Raj. iAy. 113. n. 2. Ortygometra Aiis tineis, óyfi* Nat, Ed. VI. p 2f. I, DfcKl. Y. Stuk* S 5 282 B E S C H 11 VV I N O VAK II. Afdeel. XLVII. Hoofd- stuk. Galla Mareza, de Venetiaanen van Forzane of Porzana. Onder de Duitfchers is het Sameu bounle , Aefch-Heunlin of Mott-Heunlin, anders zwart Water- Hoentje, getyteld. De Eigenfchappen van deezen Rail komen , in veele opzigten, met die van den voorgaan den overeen. Hy loopt zeer fnel en verfchuilt zig aan de kanten der Wateren , waar over hy eer fchynt te loopen dan te vliegen. Zyn groot, te is maar weinig minder dan die van den Kwar- tel-Koning, doch de kleur verfchilt zeer veel; hoewel hy. de zwarte Vlakken ook op de Rug heeft : want de randen der Vederen zyn Olyfkleu* rig bruin-ros, gelyk ook die der Staartpennen , en dit doet hem zig byna zwart vertoonen. Het voornaamfte onderfcheidend Kermerk is de zwarte kleur der Zyden en Dyën, met wit- te dwarsftreepjes fraay gefchakeerd, zegt Ray. Brisson geeft de Afbeelding van een kleinen Water-Rail, die in Vrankryk Marouette en op fommige plaatfen Cocouan geheten wordt ; dien de Engelfchen Girardin en de Duitfchers , by Straatsburg , Wynkernell noemen. Deeze is byna de helft kleiner , met witte flippen zeer fierlyk gefprenkeld en geftreept. Men vindt hem , gelyk den anderen Water- Rail , meeft in de Zuidelyke deelen van Europa. Fall van de Vierderley Rallen heeft Brisson, van dePhi- fcheEfiaa- lippynfche Eilanden afkomftig, alwaar deeze ép\ XLV Vogelen Tiklin genoemd worden. De eene is bruin van kleur, de andere gebandeerd^ een der* Kleine Wa- ter-Rail. de Rallen. 283 derde zeer aardig geftreept. Van deezen geef II. ik de Afbeelding. Hy heeft de grootte om. AvDm XLVI1 trent van den laatftgemelden : zyn kleur is van jjoopd- boven zwartagtig bruin , met witte dwars-ftreep- stuk. jes, van onderen Olyf kleurig : het bovenfte van den Hals Kaftanie-bruin , de Keel rosagtig wit ; de Buik , Zyden en Staartpennen , zwart- agtig bruin , met witte dwars-ftreepen : de Bek bleek, de Pooten bruinagtig. (3) Rally die van onderen geelagtig wit is> III. met den Bek blaauwagtig gevlakt , de Vin- ^il^T Meeuw met gefpleeten Pooten wordt deeze van de Engelfchen genoemd. Klein geeft 'er den naam aan , van Afchgraauwe Rail in de gedaante van een Meeuw , in 't Hoogduitfch Kin-Meeuw. Van Brisson wordt hy gebragt onder de Sternen , met den naam van gevlakte Zee-Zwaluw. De Afbeelding, welke Albicc 'er van geeft, zegt hy, is zeer flegt en Rwaa. lyk gekleurd; weshalve ik die van Brisson ge- bruikt heb. De Vogel onthoudt zig in Europa , aan dé Oevers van de Zee, van Rivieren en Meiren. Zyn grootte is, omtrent, als die van de kleine Stern : de kleur van boven bruin , met de ran- (3) Rallus fubtus albido - fhvescens, Cervice coerules- cenre macula'o , Dieiris marginatis f syft. K*t.X.L*rm fïfïipes. Akb. ytv. II p. 75. T, 82 Rallus cioereus faric geren gerand. Meeuw. PI. XLV. Ftg. 6, den Lari Klein. ^A*. 103. ï. Dskl. V. Stuk. 284 BESCHR YVING VAN* jï# den der Veeren" rosagtig ; van onderen wit, aan Afdeel, de zyden met ros gefchaduwd: een zwartagtige XLVII. viak agter de Oogen ; de Stuit bleek Afch- stuk. graauw, gelyk ook de Staartpennen, doch aan de tippen donkerer , en de twee buitenften wit ; de Bek zwart , de Pooten groenagtig. IV. (4) Rail met het Lyf, den top van ft Hoofd en jtênghden* ^ Oogen wit , den Kop en Hals zwart 9 de Bengaal- Rug en Wieken groen , de Slagpennen van den eerjlen rang rood gevlakt. Onder den naam van Bengaalfchen Rail is deeze by Albin en Klein befchreeven. Bris- son heeft hem geplaatft onder deStrandloopers, en noemt hem Chevalier de Bengale of Bengaal- fche Ruiter. In grootte komt hy nagenoeg met den Ple- vier overeen : de kleur is van boven groen , van onderen wit ; de Kop aan de zyden 5 de Keel en Hals, donker-bruin; de top van 't Hoofd, de omtrek der Oogen en Stuit wit; de Staart* pennen paarfch met Oranje-kleurige Vlakken ; de Pooten groenagtig geel. Hy woont in Afie. V. (5) Rail die grys is, met het Voorhoofd zwart y 1 fche, Carolims* ^ Karolini- (4) Rallus Corpore Vertice Öculis-que aibis, Capite Colloque nigris, Alis Dorfoque viridibus , Remigibus piimariis rubromaculatis. Syfi. Nat, X. Rallus Bengha- lenfis. Alb III. p. 85% T. 90. (5) Rallus grifea, Fronte nigra , Pedlore plumbeo, Roftro fiaro, Pedibus virescentifeus. Syfi. -Afot. X. Galli. nula de Rallen. 285 de Borft Loodkleurig, dm Bek geel, de Poo- ir. ten grcenagteg. Afdeel. ö XLVII. Van deezen , die klein Amerikaanfch Water- Hoofd- SïL"v» hoentje of Koet geheten wordt by Edwards, wiens Afbeelding zeer naauwkeurig is, naar Brisson getuigt; maakt deeze Autheur een foort van Poule Sultanen , noemende hem Porpbyrio Freti Hudfonis, om dat hy aan de Hudfons-Baay gevonden is. Hy komt, in groot- te , byna met den Water- Rail overeen. XLVIIL HOOFDSTUK. Befcbryving van 't Geflagt der Knarshoende- ken , van wegen het Geluid , dat zy maaken , dus genaamd. TH\E Griekfchenaam , Pfopbia, wordt gegeven Naam* aan zekere Vogelen, die wy, om het zonderling Geluid, dat zy maaken, en wegens hunne Geftalte, niet oneigentlyk Knarshoen- deren kunnen noemen. De Kenmerken zyn; een Bek die Kegelag- Kenmer* tig Cyündrifch is , fcherpagtig, met de Bo-ken' venkaak wat langer: de Neusgaten ovaal en wyd open flaande. Hier van is maar ééne foort bekend , naamelyk* (1) Knarshoen. I. BRIS- Pfiphis m\h minor Canadenfis. Edw. *Ay. 144. T. 144. Catesb. CYe\>ttans* Car L p. 70. T. 7o. P°ePm- (1) Pfophia. Syjh Nat, X, Gen* Ffophia crcpitam 1, Dm, V, Stwk, ai* 286 Beschryving van U# Brisson heeft deezen onder de Patryzen be- Afdeel. trokken , hem noemende de groote Patrys van XLVIIL grafli Men kan 'er gevoeglyk den bynaarn stuk?' van P°ePert aan geeven, om dat hy met den Bek knarfende zulks door den Aars beantwoordt, Om die reden , naamelyk , wordt hy het poe- pende wild- of Bof eb* Pioen geheten, dat deRra- filiaanën Macucagua noemen. Ray geeft daar van de volgende Üefchryving. De grootte is als die van onze Hoenderen : de Bek zwart; het Lyf dik, geen Staart; een ronde Hiel als in de Struisvogel: de Nagels ftomp, grys. De geheele Kop en Hals is. ge- fiippeld donker geel en zwart , witagcig onder aan de Keel. De Borft, Buik en Rug, zyn donker Afchgraauw : de Wieken over 't geheel Omberkleur, met zwart gefchaduwd , doch de Slagpennen t'eenemaal zwart : de Pooten blaauw. Deeze Vogel is zeer Vleezig: hy loopt langs den Grond, dewyl de Pooten tot het beklim, men der Boomen onbekwaam zyn. iiigra, Pe&ore Columbino. Barr. *Av. 62. Gallina fyl- vatica crephans, Pe&ore Columbino. Barr. JEquiny 132, Gallina fylveftris Macucagua. Raj. ^yty. 53. Macucagua Marcgr Bras. 213» Pis. Bras. 88. (*j Sufpl. tl' Ornithologie, p. 12. XLIX. HOOFD- de Trapganzen. «87 iï. Afdeel. XLIX. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Trapganzen: waar in een Omjlandig berigt van derzelver Eigenfcbappen: de Ontleedkundige befchryving en 't Gebruik der gewoonen: voorts van de kleine Franfche, Arabifche en Ethiopifche. HEt Griekfch woord Otis, dat tot een Ge- Naam. flagtnaam der Trapganzen ftrekt , is , volgens fommigen , van de wydte hunner Oo- ren afkomftig. In 't Latyn heet deeze Vogel Avis tarda &f bijlarda , als zynde , wegens de zwaarlyvigheid , zeer traag van Vlugt. Ook noe- men hem de Icaliaanen Starda 9 de Engelfchen Buflard of Biflard, de Schotten Gujïard, de Franfchen Ontarde y Oftarde of Otarde. De Ne- derdukfche naam is van den Hoogduitfchen Trapp , of Trappe , af te leiden. De Kenmerken zyn , volgens Linnjeus ; een Ksoaw*- Bek waar van de Bovenkaak gewelfd is: de Tong in tweeën gefpleeten: de Footen drie- Vingerig zonder agter- Vinger. Brisson fchryft hun een Kegelagtig krommen Bek toe. In *t getal der Soorten ftemmen zy beiden Soorten, overeen, dat die, naamelyk, drie zyn, behalve een Afrikaanfchen , welke de vierde Soort van Linjn&us uitmaakt. 1 deel. v. stuk, (1) Trap* 288 Beschryving van IL (i) Trapgans met de Strot voederzyds gebaard. Afdeel. XLIX. Men zou deezen de groote Trapgans mogen Hoofd- noemen , om dat hy de grootfte is van dit Ge- STUK flagc. Hy woont in de Velden van Poolen en Tarda van ^e Oofterfche Landen , zegt Linn-eüs , Gewoone. van waar hy door de Nederlanden en Engeland verhuift. Ook wordt van de Engel fchen ver- zekert , dat deeze Vogelen in de middelde dee- len van Engeland gemeen zyn. In onze Pro- vinciën ontmoet men hun zeer zelden , niette- genftaande 'er , in het Hollandfche Plakkaat op de Houtveftery en Jagt , onder het vliegend Wild of Edel Gevogelte; dat niemand, die niet tot de Jagt geregtigd is, vangen , Schieten of dooden mag; uitdrukkelyk melding van wordt gemaakt. In Italië komen deeze Vogels ook niet veel voor, doch in Vrankryk fchynen zy gemeener te zyn op zekere tyden des Jaars. Zie hier wat de Heer Navier* Geneeskundige te Cbalons op de Marne, en Korrespondent van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, dien aangaande zegge (*). Eigen. » De Trapganzen bewoonen dit Land (om. fchappen. £ ftveeks Chalons) by Zomer en Winter. Des „ Winters zyn deeze Vogelen , by groote troe- » pen, (i) Otis Jugulo urrimque Criftato. Syfl. Nat. X. Gen. Tarda. Dodart. Mem. III, p 309. Edw. wO.73. T# 73, 74. Alb. ^t. 38 Aldr. Om. 1. 13. o 12. (*) Suite de la Mat. Medicale de Mr, Geoffroï. Pa- ris 1756, Tom. III, p. 373. de Trapganzen. 289 pen , in onze Vlakten verfpreid. Als zy zïg jj# „ op 't Land bevinden , is 'er altoos ten minfte Afdeel. één van de Troep , een weinig van de ande- „ ren af, die de Wagt houdc met een opge- sTUk. „ ftoken Kop, om kennis te geeven, wanneer hy een Menfch verneemt, en, dewyl zy „ veel moeite hebben om zig op te beuren , „ moetende , ten dien einde , Klapwiekende een goed end wegs voortloopen, zo (tellen zy zig daar toe in tyds fchrap. Men vangt- „ ze met een Hoek, maakende daar aanAppe- „ len of Vleefch vaft; of fchietze met dea „ Snaphaan, verbergende zig, ten dien einde, j, agter eenige Hoogte of BofTchagie, of in een Wagen , met Hooy of Strooy gedekt , zit* tende. Met goede Windhonden kan menze 3, ook fomtyds vangen, die deeze Vogelen „ dikwils betrappen , voor dat zy zig van den 3, Grond hebben opgeheven, of terwyl zy 'er 5, nog maar weinig af zyn. „ In de Zomer paaren deeze Vogelen , heb- „ bende maar één Mannetje , Rond genaamd , voor één Wyfje, en by aldien 'er een te „ kort komt , dan vegten zy zo lang , tot dac 9, de zwakfte op de plaats dood blyve. Van „ tyd tot tyd worden 'er zodanige flagtoffers der Minnenyd op 't Veld gevonden. Zy maaken hun Neft op de braak leggende Lan- den , en vergenoegen zig , met een klein „ Kuiltje in den Grond te graaven , leggende „ daar in niet boven de twee Eijeren. Som* si£i, v, Stvk. T „ tyds $90 Beschryving van II. 55 tyds doen zy 'er een weinig Scoppelen of Afdeel. ^ OLKj Stroo in. Zy leggen maar eenmaal 's XLIX. Jaars. De Eijercn zvn van grootte als die Hoofd- " J ■ . ' . & stuk. 55 der Zwaanen ; wit met eenige roode vlakken „ aan het dikfte end. Het leggen gefchiedrop „ 't end van Mey of Juny: de Broedtyd duurC ,, omtrent vyf Weeken ; nagenoeg als die der „ Kalkoenen . De Jongen loopen , zo dra zy uitgekomen zyn , evenals de Hoender-Pullen* De Trapganzen verzamelen zig in de Maand „ Oktober , en leeven troepswyze tot aan de 5) Maand April. Hun Voedzel beftaat in Kik- „ vorfchen. Muizen of Mollen , kleine Vogelt. 3, jes en veelerley Infekten. Zy houden veel van Vleefch; doch 's Winters, niettemin, 3, eeten zy Wortelen , Koolsbladen , en derge- „ lyke Spyze (*). Hun Leven duurt omtrent 5, vyftien Jaaren. Zy hebben geen gewoon 5, Geluid, uitgenomen iets, 't gene zweemt 3, naar dat van den Raave. Hun Vleefch is 3, tweederley, nagenoeg als dat der Kalkoenen: 3, heteene, naamelyk wit; het andere eehwei- 3, nig bruin en korter van Vezeldraaden , 't „ welk men aan de Dyën en aan 't Gebeente 3, vindt , zynde het lekkerfte. Ook verlchillen 3, zy in fmaak zeer weinig, gelyk alle de ge* 3, nen , die 'er van gegeten hebben , toeftem- „ men (*) In de Maag van een Trapgans, die geopend werd r, «clfs ten tyde van den Oogft , vondt men een menigte Zaad van Dolle Kervel met drie or vier Garft koor entje» , daar onder gemengd. de Trapganzen. 291 1, men. Wy maaken 'er niet meer werksvan, tL dan van een Kalkoen, uitgenomen, als >crAFDEE^ „ een Paftey van is bereid'*. Hoofd. In andere deelen van Vrankryk zyn die Vo- stuk* gelen niet minder gemeen. Een Ingezeten van Poitou verhaalde , dat op zekeren Winterfcheii dag , wanneer het Land geheel met Sneeuw en Ryp bedekt was , een zyner Huisgenooten des morgens wel dertig half bevroozen I rapganzen vondt , welken hy in huis bragt , meenende dafe het Kalkoenen waren , die men , by verzuim * 's nagts buiten had laaten blyven. Dit is meer dan eenmaal gebeurd. Klein merkt aan, dat de Trapganzen, dié men in Poolen heeft , eenigermaate van de En- gelfchen en Franfchen verfchillen. De Af beek ding, egter , van Füisca , drukt volmaakt der- zeiver geltalte uit. Zy doen , in de Herfft ea Winter, aan de Aardvrugten veel fchade. Tot het broeden , merkt hy aan , kiert het Wyfjd een plaats uit , alwaar zy den Kop boven 't Koonl kan ukfteeken, terwyl zy op de Eijeren zit ^ gemeenlyk een Haver-Akker; en, onraad ver- neemende, draagt zy de Eijeren, onder haare Wieken, naar elders. Zy hebben in 'tgehed geen fchrik voor Paarden , maar voor Hondeö zyn zy ten uiterfte bevreefd. De VifTchers zoe- ken het Dons van deezen Vogel , zegt men , om den Vifch te lokken : alzo hetzelve , op 't Water geworpen, als Muggen of Vliegen fcig vertoont , door zyne beweeging en gedaan* I, Dkil. V. Stuk* Ta te! 292 BESCHR YYING VAN IL te. Ook kan men de Pennen , om te fchry ven , Afdeel, gebruiken , even als die der Ganzen en Zwaanen. Hoofd ^e Franfchc Akademiften geeven , in hun stuk. Werk over de Natuurlyke Hiftorie der Dieren , Ontleed • de Ontleedkundige befchry ving van zes Trapgan- fchry vf Dg*" zen (*) > daar ik het hoofdzaakelyke zal uittrek- ken. Het Oorgat , 't welke , zo men wil , den naam gegeven heeft aan deezen Vogel, hadt niets buitengewoons : in fommigen was het met een weinig langer Veeren gedekt ; doch de Vogel hadt, op ver naa, zulke lange Ooren niet, als het Juffertje van Numidie , dat , zo zy giffen , voor den waaren Otus der Ouden te houden zy. De Lever was zeer groot en hadt een aanmer- kelyke Galblaas, welker Buis, die in fommigen korter in anderen langer was, naar dat zy uit den bodem of hals van de Galblaas kwam , in eenigen twee Duim hooger in den Nugteren Darm uitliep , dan de Leverbuis , in anderen onmiddelyk daar boven , gelyk gemeen is aan de meefte Vogelen. De Krop Aristoteles , zeggen zy, merkt aan, dat ea Maag. (je Trapgans geen Krop heeft. In onze Onder- werpen was de Zwelgpyp overal naauw , ver- wydende zig alleenlyk , en'een weinig dikker van Wanden wordende, effen voor haare famenvoe* ging met de Maag, terlangtevan omtrent twee Duimen. Op die plaats waren een menigte Klie- ren* {*) Mem. pout fervir a VHift Hatt*r. des ^Animau^ Tom, III. P. li, p, iio. Ouyragts adoptiz, p. 311. dë Trapganzen. 293 ren , als de holletjes der Honigraaten , tuflchen ir. de verdubbeling der Vliezen van de Zwelgpyp Afdeel« geplaatft, welker Loosbuifje zeer zigtbaar was. jj^p^* Men zagze door het binnenfte Vlies heen, en stuk. gedrukt zynde gaven zy Vogt uit in de Keel ; zynde die geheele Toeftel veel duidelyker dan in de meefle Vogelen (*). De Maag vertoonde zig, in de eerde opflag, als die der Hoenderen; doch , geopend zynde , bevondt men dat haa- re hardheid alleenlyk uit die van het binnenfte Vlies fproot, zynde het Vleezig gedeelte zeer dun. Het binnenfte Vlies, naamelyk, was niet alleen dik en hard , maar op verfcheide wyzen geplooid , gefronfeld en gedraaid , geelagtig vaa kleur , en in zyn famenhang niet vereenigd met het binnenfte dunne Witte Vlies van de Krop, daar het als tegen aan gevoegd was- De Maag vondt men , in eenigen deezer Vogelen 9 gevuld met Steentjes, en met Penningjes , die 'er , in een, ten getale van negentig waren , zynde , door de vvryving, grootclyks afgefleecen , doch zon- der eenig teken van verbeten te zyn door eenig fcherp Vogt. 't Gene Atheneüs van de Herkaauwing der 'tGfedarmta Trap* (*) De Heer Edwards merkt op, dat voor aan de Keel der Trapganzen een Zak of Blaas ontdekt zy, die haaren Mond or~ Ingang by de Tong heefr en welke fchynt te dienen om eenen Voorraad van Water voor deeze Beeften te bewaaren. Die Zak hieldt wel zeven Wyn-Pintjes ieder van een Pond; doch in het YVyije vondt men zulk een Zak nier. ^Cy. p. 73, X. Des,i, Y. Stuk, T 3 294 B t S C H R Y V I N G VAN jj¥ Trapganzen zegt , is onwaarfchynlyk om dat Afdeel, zy daar toe geen bekvvaamen Toeftel hebben. XLIX, jsfog ruim zo ongerymd bevondt men 't zeggen STtjK° van Aristoteles, dat deeze Vogel minder by- hangzels heeft aan 't uiterfte end der Darmen , dan gewoonlyk. 't Gedarmte was vier Voeten lang , zonder de twee blinde Darmen te tellen , waar van de regter een Voet, de flinker elf Duim langte hadt ; 'c welk niet veel is voor een Dier dat Gras eet (*). De twee blinde Darmen kwamen , als gewoonlyk , uit de plaats voort , daar het Colon zig aan het Uturn voegt , op zeven Duimen afftands van het Fondament. Zy ftrekten niet van boven naar beneden , ge- lyk Arantius zegt; maar van beneden op waards, even als in de andere Vogelen. Byna een Duim van den Aars af maakte de Endeldam een Beurs , van grootte als een Ey, waar in de Pisleiders pitliepen. Omtrent het midden van de hollig- heid vondt men een klein gaatje, 't welk toe. gang gaf naar een Zak, die als een derde blin- de Darm was , welken men gemeenlyk de Beurs van Fabricius noemt, naar den naam van den Autheur, dicze eerft befchreeven heeft, Peezen derden blinden Darm heeft de Trap- gans meer dan andere Vogelen. Ge, (*) Wanr men merkt aan , dat de blinde Darm veel kleiner zy in de Menfch en de Vleefch eerende Dieren, dan in de genen die nier dan van Gras of Kruiden en Graanen of Zaad leeven. Vide Du Vürnev Otnyrcs natom» Tom. II. p. 5^4, de Trapganzen. 295 Gedagce Akadcmiften merkten als iets byzon- jjv ders aan , dat onder hunne zes Onderwerpen Af^el. geen één W y fje ware. Dat fommige Ouden , waar j^jX. onder Eelloniüs , den Trapgans voor den $Tuk. grootften houden na den Vogel - Struis , is , Geilake. waarfchynlyk, uit een misvatting van Pliniüs woorden gefprooten. Wy weeten, naamelyk, dat de Gieren en Kafuaris veel grooter zyn dan deeze Vogel, die de grootte, ongevaar, heeft van een Kalkoen. De kleur is van boven zwart- agtig,met vaal en rosagtig overdwars geftreept: • van onderen wit , met een zeer flaauw mengzel «, van vaal : de Slagpennen met zwarte banden overdwars, naar de tippen toe , getekend. Het Mannetje heeft den Kop, Keel en Hals, Afch- graauvv , gelyk de Pooten zyn ; doch den Bek bruin-grys , en de Oogkringen fierlyk Oranje- kleur. Het Wyfje verfchilt van 't Mannetje, doordien het veel kleiner is , en aan de zyden van de Onderkaak geen Baard heeft van lange Veeren. Daarenboven zyn deszelfs Keel en Wangen bruin ; het bovenfte van den Hals en Kop even als de Rug, die op ver naa niet zo levendig gekleurd is als in 't Mannetje : de Hals van onderen Afchgraauw : de randen der Wieken zwart. Van 't gebruik der Trapganzen is reeds ge- Gebruik, fproken. Men houdtze, op veele plaacfen, voor een groote lekkerny , inzonderheid Jong zynde , wanneer zy , in Volkryke Steden , geen Spyze zyn voor den gemeenen Man. Hun 1, vku. v. siuju T 4 Vteèfrh 1 1 * 296 Beschryving van II. Vleefch, ondertuffchen , verfchafc een Voed- Afdeel. Ze\9 dat zwaar om te verduuwen is. Van den Hoovd ^re^ worclt tegen de Kraauwagie, of drooge stuk.' Schurft, veel werks gemaakt. Het Vet is, ge- lyk dat der Ganzen en Eenden , tot veelerley oogmerken dienftig, en in dc Aambeijen zeer verzagtende. IT. (2) Trapgans , wiens Oor en met opjlaande Vee* ^Arubs. ren gekuifd zyn. Arabilche. Door Brisson wordt deeze , op 't voetfpoor #van Edwards en Lininjecs, de Arabifche Trap* gans geheten. Hy voert te Mocha, in geluk- kig Arabie, den naam van Lohong. Het Ken- merk der Ooren , die aanleiding tot den Griek- fchen naam Otis fchynen gegeven te hebben, vindt men zeer duidelyk in deeze Kuif-Oor Trappe , gelyk fommigen hem willen getyteld hebben. De grootte is omtrent als die van den onzen, maar hy heeft de Beenen en Bek langer , den Hals veel dunner. De kleur is van boven ros- agtig met zwarte dwarsflreepen , van onderen wit: de Kuif en een band boven de Oogen zwart: de Keel en 't onderfte van den Hals Afchgraauw, met bruine dwars-ftreepen : de Staartpcnnen even als in onze Trapganzen : de Bek bleek Hoornkleur : de Oogkringen en Pooien bruin. Men vindt hem in de Oofterfche Landen. (3; Trap- (2) Otis Auribus ere&o-criftatis. Syfi* N*t. X. Otia Arabic*. Edw. 12. T. 12. Kleine. de Trapganzen. 297 {3) Trapgans zonder Kuif of Baarden. If. Afdeel. Deeze, die in 't Franfch gemeenlyk Canne XLIX. Petiére genoemd worde, voert, by fommige Hoofd- STUK Autheuren, den naam van Anas Campeflris of # Veld-Eend , of ook van Stella avis en Tetrax. Tetrax. De Icaliaanen noemen hem Fafanella , deBarbaa- ren Rbaad of SafSaf, de Engelfchen linie Buflard , en wy kleine Trapgans. Deeze Vogels worden meed in Vrankryk ge- vonden , alwaar zy zig , even als de grooten , met Kruid en Zaad geneeren. Zy zyn ongevaar van grootte als een Faifantof Endvogel. Hun- ne kleur beftaat, van boven, uit eene fierlyke mengeling van zwart , vaal rosagtig en wit : de Staartpennen met zwarte dwarsflreepen. Het Mannetje heeft den Hals zwart , met een witten band omgeven. In het Wyfje zyn de zyden des Lighaams met zwarte dwarsflreepen , gelyk ook de Borft , welker grondkleur rosagtig wit is. De Slagpennen en bovenfte dek- Vede- ren der Vlerken, die in 't Mannetje wit zyn; ' zyn in 't Wyfje , op een witten grond , over- dwars met zwart geftreept. IV. (4) Trapgans die zwart is , met de Rug Afch* graauw en de Ooren wit. *Xfra. Yan Efhiopifche PI XL VI» (3) Otis Capife Juguloque laevL Syft. Nat X AnatF/«£4 I# Campeftns. Alb. sA>* III. p. 33. T. 41. Raj. *Ay. 59. Tetrax Bell, ^A^. .. Aldr. Om. 1. 13. c. 13 (4) Otis nigra, Dorfo cinereo, Auribus albis. Syft* t**t. X. I, Ditt.. V. Stuk, T 5 293 Beschryving van [I. Van deczcn Trapgans, die, volgens de Ver- Afdeel, zameling der getekende Vogelen van den XL1X. p^eer profc(ïor Johanises Bürmannüs , in A- Hoofd- J _ stuk. frika huisvcft , heeft de Heer Brisson geene be- fchryving noch Afbeelding. De Bek en Pooten van het Mannetje zyn geel : de top van 't Hoofd Afchgraauw ; de bui- tenfte rand der Wieken wit. Het Wyfje is geheel Afchgraauw, uitgenomen de Buik en Dyën, die zwart zyn. ^ #<>«-^^^^<^^<>^^^#«^ L. HOOFDSTUK. Befcbryving van *t Geflagt der Struisvogelen, derzelver zonderlinge Eigenfcbappen , Veer 'en , Eijeren , inwendige Deelen ; ah ook die van den Kafuaris, den Amerikaanfcben Thouyou, en den Ooflindifcben , Dod-Aars of Eenzaame Vogel genaamd. Kaam. Tjet laatfte Geflagr, in de Rang derSteltloo- peren , geeft Linnaus aan de grootfte Vogelen 3 die 'er , ten minde wat de hoogte betreft , wanneer zy op de Pooten ftaan , op den Aardbodem bekend zyn. Ik meen de zo- danigen, die men 'tinLatyn Struthio , in *t Ne- dcrduitfch Struisvogel of Vogelftruis noemt : in welker Geflagt hy ook den Kafuaris en an- dere Vogelen , daar de Heer Brïsson byzonderc Geflagten van maakt > heeft begreepen. De de Struisvogels. 299 De Kenmerken van dit Geflagt zyn eenvou- jj- dig: de Eek Kegelvormig en Wieken tot Vlie- Afdeel. gen onbekwaam. De Penguyns, die ook in 't L. geheel niet kunnen Vliegen , hebben een ander ^^f" van Bekken , gelyk boven gemeld is: ook KenmeF» zyn de Vingers van hunne Pooten met Vliezen ken, te famen gevoegd of gepalmd, (weshalven zy tot den Rang der Zwemvogelen behooren ,) en de Pooten niet langer dan gewoonlyk. Het te- gendeel heeft in de Struisvogelen plaats. L1NBWEU8 heeft tot dit Geflagt vier Soorten Soorten, betrokken , waar van de eerfte de gewoone Vogelflruis is , de tweede , de Kafuaris , zoo genaamd; de derde een Amerikaanfche Struis, dien Moehrusc Rbea noemt : de vierde een Ooftindifche Vogel, genaamd Dronte. Brisson onderfcheidtze in drie Afdeelingen , naar het getal der Vingeren , 't welk in de Vogelflruis twee, in de laatftgemelde vier, en in de twee anderen drie is; maakende 'er vier byzonderc Geflagten van. (1) Struisvogel met de Pooten twee- Vingerig. L Struthio» De Laty niche naam van deezen is af komftig Satv'fLHS' J ö Vogel ft wis, van het Griekfch, Stroutbos of liever Stroutbo- PI. XLM. Kamelos: want Stroutbos, op zig zelve, bete- 2' kende by de oude Grieken een Mofchje. 't Is der- (1) StrMhio Pedibus didadyüs. Syft. N*t. X. Gen. 86. Struthio Camelus. Aldr. Orn. 1. 9. c. 2. Oodart. Mem, 535'. Seb. Muf. I T. 51. f. 6. Will. Orn 104. T. 25-, Raj. *Ar. 56 Alb. >Ayt HL p. 30. T. 31. 1, Dkiu V. Srvit 3oo Beschryving van II. dierhalven duifter , hoe zy dien zelfden naam Afdeel. op ^ Vogelftruis hebben kunnen toepaffen; Hoofd niettegenftaande zy 'er , fomtyds, 't woord groote, stuk. of Kemel , wegens zyne gelykheid naar die Laftdier, by voegden. De hedendaagfche Grie- ken noemen hem Stripbokamilos. In *t He- breeufch vindt men hem Jacuab genaamd , in 't Chaldeeuwfch Namitba , in 't Arabifch Nea* mab , en de Portugeezen geven 'er den naam van Erna of Erna di Gei aan. De Europeaanfche naamen zyn grootendeels afleidelyk van het Latyn of Griekfch. De Icaliaanen heeten hem Strutza of Struzzo , de Spanjaarden Avejtrusz, de Franfchen Autrucbe, de Engelfchen Oftricb of Oftridgc, de Duitfchers Straufs of Straufs- Vogels en wy, gemeenlyk^ Vogelftruis. Woon- Deeze Vogel onthoudt zich natuurlyk in Afri- PIaats' ka en Arabie; doch men vindt hem ook wel in Syrië en andere Oofterfche Landen , ja in Eu- ropa wordt hy , dikwils , in de Diergaarden van Koningen en Vorften opgevoed , en kan zig fchikken naar 't Klimaat. De Franfche Akade- miften hebben 'er , in de voorgaande Eeuw , agt ontleed te Verfailles. Onder de Regeering van Karei den II. vondt men 'er te Londen één, benevens een Kafuaris , in de Koninglyke Mena- gerie. Ook is , in 't jaar 1620 , een Vogel- ftruis in Holland te kyken geweeft , wiens Kop tiendhalf Voeten van den Grond kwam, weegen- de honderdzeventig Pond : hde Eigenaar hadc hem, de Struisvogels. 301 hem , zo hy zeid' , gekogt voor negenhonderd n. Guldens (*> Afdeel. Niettegenftaande men deeze Vogels door ge- pj0^! heel Afrika ontmoet, zyn zy doch in deonbe. stük. woondfie deelen , in woefte Wilderniiïen , in dorre Zand-Woe(tynen , zo 't fchynt het aller- gienigvuldigft. De Karavaanen, immers, die uit het Ryk van Marokko , uit Tunis, Tripoli, en uit Egypte, naar 't Land der Negeren rei- zen, ontmoeten geheele Troepen van deeze Bees* ten op den Togt , en de Jagt derzelven maakc het voornaamfte deel uit van het tydverdryf der Reisgenooten , (trekkende tevens hun tot voordeel : dewyl het Vleefch der Vogelen ge- geten wordt, en de Vederen als Koopwaaren mede gevoerd , die zy , zo onder de Negers , als in Barbarie, kunnen flyten of verruilen. Onder de Eigenfchappen der Struisvogelen Voorttee- vindtmen, als een groote Byzonderheid , aan-Img" getekend , dat zy hunne Eijeren , die byfler groot en hard van Dop zyn , flegts in het Zand neerleggen en verbergen , laatende die ter uit- broeding aan de Zonnefchyn over , zonder ver- der eenige zorg te dragen voor de voortteeling en opvoeding van hun Krooft. Uit het Boek Jobs blykt, dat men daar oudtyds, in die Lan-~ den, ook zodanige gedagten van had(f), en op deezen grondflag werdt, van ouds her, een Moe- (*) t{ronyh yan Medenhlik , bladz, 171, (t) Job, Kap, XXXIX, Ven 16 29, - 302 Beschryving VAtf & Moeder, die voor haar Kind geen behoorly* Afdeel> ke zorge dj-Qgg^ by den Vogelftruis vergelee- Hoofd- ken' ^e H-eer R£AÜMÜR Scheen wel 't BerigG &tok* van Kolbe , dat deeze Vogelen hunne Eijeren op de gewoone wyze broedden en zorg voor de Jongen droegen , (ten minfte wat de Lan- den by de Kaap der Goede Hope betreft,) tg begunftigen: maar in de heete Zandwoeftynen agtte hy 't niet onwaarfchynlyk , dat deeze Eije- ren door de enkele Zonnefchyn worden uitge. broed : en gifte , dat by nagt mooglyk de Vo- gels op dezelven zitten zouden. Deeze gilling werdt hem beveiligd door een Berigt * dat hy van den Heer Adanson uit Senegal kreeg , den 15 Auguftus des jaars 1749 gedagtekend zynde* Want deeze fchreef hem, hoe het zeer zeker was, dat de Vogelftruifen , te Senegal, op hunne Eijeren te broeden zaten , doch alleenlyk des nagts. Op dien grondflag wordt dit zelfde thans , in 't algemeen , door den Heer Brisson verzekerd. Eijeren. 't Getal der Eijeren, die deeze Vogels by eikanderen leggen , fchynt ondertuflchen wat groot , om van hun bezeten worden. tElianus zegt van tagtig en Linn^eüs van vyftig: doch 't is zekerer dat zy zeer groot en zwaar zyn , weegende fomwylen wel twaalf of vyftien Pond , en fterk genoeg van Dop , om geen gevaar te hebben, van door de zwaarte des Vogels te breeken , noch ook door het trappen van Die- ren, (ten ware het ülyphanten mogtcn zyn of de Struisvogels* 303 of Rhinoceroflen ,) ligtelyk aan Hukken te raa- u ken. Afdeel. Een andere Eigenfchap, om welke men de TT L« " - » 1 , , r HOOFD* Struisvogelen niet minder gelaakt heeft, was STÜK< hunne domheid. Haare arbeid is te vergeefs. Domheid. om dat zy zonder vreeze is : want God heeft haar van JVysbeid ontbloot ende haar des Verftandsniel mede gedeeld: (laat 'er in 't Boek van Job (*). Di» fchynt toegepaft te kunnen worden op het verbergen van den Kop en Hals, terwyl zy het geheele Lyf , zegt men , aan den Jaager ten buit laaten. Men wil, egter, dat zy, vlugten* de, de genen, die hun vervolgen, door mid- del der Pooten met Steenen fmyten , en fommU gen zyn 'er die verzekeren , dat zy zig , door met de Pooten te fchoppen en te flaan , zo wel als een Paard kunnen verdedigen. Ook vindc men 'er die aan deeze Beeften zulk een fnedig Vernuft, en Beleid, toefchryven, dat zy van hunne Eijeren alleenlyk vier behouden en de o- verigen aan (tukken flaan zouden, ten einde de Wormen , daar in voortkomende , tot Voed- zel van de Jongen mogten (trekken. De Vogelftruis verflindt , onverfchillig , Brood, Voedzd, Kruiden, Leder, Wol, Hair, om kort te gaan , alles byna wat men hem aanbiedt. Eenen , dien men te Bruffel hadt;, werdt, tot zyn da- gelyks Voedzel , Brood met Hair gemengd ge- geven. Men kan hem ook , zeer gemakkelyk, brok* <*) Cap, XXXIX. Vers, xp, 2c. I, £>££L, V. STVK* ir. Afdeel. L. Hoofd- stuk. Sterkte en felheid, 304 Beschryving VAN brokjes Yzer en andere harde dingen doen inflok* ken, welken hy, wel is waar, niet verteert, maar wederom van agteren looft (*). Zy (trek- ken hem, buiten twyfel, even als de Steent- jes , Schulpen en Kalkgruis , aan de Hoende- ren en Ganzen, om door de vvryving in de Maag de Verteering der Spyzen te bevorderen. Hier- om, egter, behoorde men niet voor een Fabel uit te maaken , dat de Vogelftruis Yzer eet: want wie heeft ooit gedagt dat daar in zyn Voedzel beftaan zoude. Strabo meldt reeds, dat Vrugten van Geboomte zyne Spyze wa- ren (|). Miffchien eet hy ook Slangen en an- dere kruipende Dieren : immers hoe zal men 'er anders , in de dorre Zandwoeftynen , genoeg- zaamen Leeftogt voor vinden. De fterkte en fnelheid van deeze Beeften is zonderling. De Heer Adanson verhaalt , dat hy te Podor9 een Franfch Fort hoog op aan de Rivier van Senegal , twee jonge Struisvogels zag, die men federt omtrent twee Jaaren aan dat Komptoir hadt opgevoed. Op den groot- ften derzelven deedt hy een volwaflen Neger gaan zitten , op den kleinften twee anderen te gelyk. Deeze laft fcheen hun niet tc zwaar: zy draafden eerft op een kleine Galop , en , toen men ze een weinig hadt. aangefpoord , fpreidden zy (*) Hy at Yzer of Sraal en Spykers, die hy onbefcha- djgd wederom uit zyn Fondament liet vallen. %ron. yan Medenblik , als boven (f) Strabo > naamelyk, noemt hem Catpofbégos* Struisvogels. 305 zy hunne Wieken als om te vliegen uit , en 1L liepen zo fhel in 9c ronde binnen het Fort , dat Afdeei hunne Pooten geen Grond fcheenen te raaken , £f00pD< öngelyk fnelter dan een der vlugfte Paarden, stuk. Hier op ziet , mooglyk, 't gene in 't Boek Jobs gemeld wordt (*) : ,, als het tyd is verheft „ zy haar in de hovgte : zy belacht het Paard erJe zyneti Ryder 99 . BnissoNzegt, dat dit de grootfte en lyvigfteyGeftalte» zy van alle Vogelen. De Afbeelding , welke hy 'er van geeft, hier voor nagevolgd , is uit het Kabinet van Reaumur ontleend , naar een . Onderwerp, 't welk, van 't end des Beks rot aan dat der Klaauwen , de hoogte van agt Voe- ten en vier Duimen hadt. Men ziet daar uit, dat in de meefte Afbeeldingen de Kop veel te groot en de Hals te dik gemaakt wordt, naar het Lyf te rekenen. De Kop is van bóven ge- heel kaal : het overige , tot de helft der langte van den Hals , bekleed zynde met een Huid van blaauwagtige Vleefchkleur , is met een witte» glanzige Wolligheid , als dun Haair , bezet. Het verdere van den Hals , en het geheele Lyf, is bedekt met zwarte Vceren , waar onder fomwy- len eenige witte en gvyze gemengd tyn , en waar by de groote Slag- en de Staaf tpennen , door haare witheid, zeer uitmunten. Deeze hebben» gelyk alle de Veeren van den Vogel , eene Dons- *gcige gedaante ; want de Baardjes, daairzyuic (*) Cap. XXXIX. Vers >x. JU Deil. V. Stvk. V 306 Beschrtving van H. beftaan , zyn van elkander afgezonderd. Aan Afdeeu >t oncjer(ic van het Borftbeen is een Eeltagtig* Hojfd- 5 ^aar zitter)de of neerhurkende op ruft* stuk. Ook zyn, aan ieder Wiek, twee Spooren, on- gevaar een Duim lang, van Hoornagcige zelf- Handigheid, de eene aan 't end van de Vlerk, de andere aan 't end van de Baftaard-Vlerk. De Oogkringen zyn Hazelnooten-kleur : de Bek Hoornkleurig , aan 't end zwart; de Pooten grys met een zwarten Nagel aan den inwaardfen Vin- ger; de ukwaardfe is ongenageld. Zyzyn, tot aan het eerfte Gewricht, door middel van een fterk Vlies te famen gevoegd. De Pooten zyn, zo wel als de zyden des Lighaams en het onder- fte der Vlerken , geheel Vederloos , en bekleed met een bleekroode Huid, welke aan de Beenen rimpels heeft, die elkander kruifen en vierkan- te ruitjes maaken. Het geheele Lyf is , in de jonge Vogelftruifen , gedekt met bruin - gryzc Vederen. Dc Oogcn. De Franfche Akademiften gecven , in hunne Ontleedkundige befchryving, onder anderen agt op de Oogen van deezen Vogel. De uitwendige gedaante derzelven , zeggen zy, kwam zeer na- by aan die der Menfchen , en was grootclyks verfchillende van de gewoone gedaante der Oo- gen in de Vogelen ; die de opening van 't Oog rond hebben, het bovenfte Ooglid onbeweeg- lyk en zonder Haairtjes, en de lyn, die van den eenen hoek naar den anderen loopt , altoos fchuins. Onze Vogelftruifen hadden de opening van de Struisvogels* 307 van het Oog ovaal ; een groot Ooglid van bo- ft, ven , dat op gelyke wyze neergelaaten wordt Afdeel, als het onderfte opgeheven* Beiden zyn zy met H^FD% Haairtjes bezet , die , even als in ons Menfchen , SXUK, veel langer aan het bovenfte dan aan het onderlte Ooglid waren. De lyn > van den eenen Ooghoek naar den anderen getoogen , liep volgens de (trekking van den Bek. Van binnen vondt men een derde Ooglid, of Oogluikend Vlies, even als in de meefte Viervoetige Dieren en Vogelen. Omtrent het Gedarmte zal ik liever de Waar- •tGedatm. neemingen gebruiken , welken de Heer Heris- t€' sant , by gelegenheid van 't ontleeden eenet Vogelflruis , onlangs daar op deedt (*> Hy bevondt , dat van den flinker mond der Maag tot aan de twee blinde Darmen * , welken dee- # Cssc& ze Vogel heeft , het Gedarmte flegts vyftien Voeten lang ware , daar de Karteldarm f een f Cdea langte van vyfendertig Voeten hadt. De ingang van deezen laatften was zeer naauw , en maakte een elleboog; 'c welk de Lugt, en de Stoften, die 'er in beflooten zyn, moet noodzaaken tc rug te vloeijen , en dezelven gemakkelyker doen overgaan in de blinde Darmen , v/elker ingang zeer wyd is, dan in den Karteldarm zelf. In het agterfte des ingangs van deezen opende de Krinkeldarm | zig , omtrent de plaats , alwaar j jigQB de eerfte draay van den Slangetrek begint. De ne- (*) Hift. de l'^cad. Royale des Scnntes de Ptrh, pour 1'Année 1754, p. 74. I. Diil. V. Siu*. V 2 ft. Afdeel. L. Hoofd- stuk. De Maag. gieren. 508 Beschrtving VAN negen eerde Voeten van den Kartel darm wam* voorzien met dergelyke blaadjes , byna, als de Oogluikende Klapvliezen, die men in de dikke Darmen van den Menfch waarneemt. Al hee overige van dit Kanaal, beüaande zesentwintig Voeten langte, was effen van binnen , en liep nit in een zeer korten Endeldarm * , wiens opening uitkwam in het agterfëe gedeelte van een foort van Blaas of Beurs , die zig ontlaftte in Jt Fondament. Deeze opening van den Endel- darm was zeer fchuins , en vertoonde , taamelyk wel , de aanvoeging van den hals aan den Helm van een Deftilleer-glas. Voorts heeft dc Heer Herissant opgemerkt, dat 'er drie Voeten afftands ware van de eertte Leverbuis tot aan de Alvleesbuis. By het ope- nen des Onderbuiks zag men de bogten der dikke Darmen geheel door de krinkels der dunne Darmen bedekt. Hee begin der blinde Darmen was, ter regter zyde van de Maag, ruim vier Vingerbreedten onder den regter Mond ge* plaatft. In de holligheid der Maag werdt één Pond en negen Oneen Key (teentjes gevonden, die zeer glad gefleeten waren ; fommigen van grootte als een Hazelnoot ; de kleinften als een Boontje of groote Erwt. Omtrent de Borflfpieren nam hy waar , dat dezelve zeer klein waren en het Borftbeen by uitflek breed ; waar door het denkbeeld van dea HeerPERRAüLT volflrekt omver geworpen wordt, die van Gevoelen was , dat hec Borftbeen ió deo. os Struisvogels. 309 dceze Vogelen niet tot aan het onderfte van den *!• ,°. _ , ^ . 1 * AFDE£L. Buik nederdaalt 3 uit hoofde dat de bpieren ,die L de Wieken beweegen , en in het Borftbeen Hoofd- worden ingeplant , niet behoeven zo groot te STUK- zyn , als in de Vogelen die vliegen. De groote Borftfpieren zyn in de Vogelftruis klein, om dat de Wieken klein zyn; doch het is niet waar, dat het Borftbeen klein zy , wegens de kleinte der Vleugelfpieren : want , indien deeze Spie. ren het gehecle Borftbeen bedekten , gelyk in de meefte Vogelen, zo zouden zy uitennaate groot zyn. Het Vleefch der Vogelftruifen wordt , als Gebruik, .gezegd is , in Afrika gegeten , gejyk ook de Eijeren aan de Kaap der Goede Hope. Van de Veders plagt men , oudtyds , op de Helmen der Veldheeren gebruik te maaken , en zy wor- den, nog hedendaags, tot verfïering gebezigd, ten minde onder de Oofterfche Volkeren. In Italië worden 'er ook nog wel Waaijers van ge- maakt , tot verkoeling van de Dames in het heetfie van den Zomer. De ledige Doppen der Eijeren, die men voor een zeldzaamheid be- waart , worden gezegd fomwylen van Krokodil- len te zyn. Wat derzei ver kragten aanbelangt tegen den Steen, of om 't Graveel te verdry. ven ; als ook die van het inwendige Vlies der Maag om de Maag te verfterken ; wanneer , des morgens , van deszelfs Poeijer een vierde Loots, met rooden Wy n , ingenomen wordt ; daar van laat ik het oordeel aan den Leezer over. I. Dekl. V.Stuk. V 3 (2) / 3io Beschryvinc van II. (2) Struisvogel met drie-Vingerige Pcoten, den Afdeel. top mn^t Hoofd en de Keelkwabben kaal. L. Hoofd- De gewoone naam van deezen Vogel is Ca- stuk. juar(us^ 0f5 zo Klein fchryft, Cafearius , in 'c Cafll'riiès. Franfch Cafoar, in 't Engelfch CaJJawar of Caï* Kafuaris. fewary , en, volgens onze Uitfpraak, Kafuons. J/j* >VI Men noemt hem> in 'c Franfch , ook wel Cafuel of Gafuel, zonder dat de reden van deeze be- naaming blykbaar is. Moehring geeft 'er den naam van Cela aan. De Ouden, gelyk Cr,u- siüs en Aldrovandus , hadden hem Emeu of Eme geheten. Hy onthoudt zig in Alle, op Sumatra en ee- riigen der Molukkifche Eilanden. In Europa was hy niet bekend voor den jaare 1597'. im- mers geen Schryver hadt 'er melding van gc* maakt. De onzen bragten 'er , op de terugkomlt van hunnen eerflen Togt naar Ooftindie, één mede, die hun, als iets zeldzaams, door een Vorft van Java gefchonken was. Zes Jaaren daarna , bragten zy nog twee anderen me- de; doch deeze zyn op de Reis geflorven. De eerfte, dien de Heer Perrault ontleede, was, in 'tjaar 1671, aan Lodewyk den XIV. gezonden door den Gouverneur op Madagaskar, die (2) Struthio Pedibus trida&ylis, Vertice Palearibusque fiudis. &yft. N*t. X. Cafuarius. Olear. Muf. 23, T. 13, f. 2. Alb. ^A>. II. p. 56. T do. Emeu. Douart. Mém. 377. Raj. ^4*. CLvs.Ex0t.9s . Bont. Ja.y. 71. WiLU Crn 105* T. 25. Worm. Muf. Jonst. iXr. 172. T. 56, 4&ldr. Om* L. 20» T. 541. e>e Struisvogels. 311 die denzélven van Kooplieden , uit Indie terug n komende, gekogt hadt. Hy heeft vier Jaaren AFD««ii te Verfailles geleefd. TT Lt D Hoofd- Van de Eigenfchappen deczes Vogels is weinig stuk. bekend, dan dat hy gemakkelyk tc temmen Eï^en- zy. Hy verweert zig met den Nagel van zyn ^-haPPea* middelden Vinger, die langer dan de anderen is. Zyn Voedzel fchynt, gelyk dat der Vogel* ftruifen, meeit inVrugten tebeftaan. Hyflokte ook byna alles in , zelfs geheele Sinaas.Appe. len en Hoender- Eijeren met Dop en al, die hy fomtyds ongefchonden weder van agteren loos- de. Zyn gewoone Spyze was Wittebrood, 'c welk men hem by brokken toewierp. Zyn Eu jeren zyn niet veel kleiner dan die der Vogelftrui- fen, maar eenigermaate groenagtig Afchgraauw, met kleine groene pukkeltjes of uitgeholde Kuiltjes. Ir de befchryving welke van deezen Vogel, in het Berigt van den eerflen Ooftindifchen Togt der Hollanderen , gegeven wordt , zegt men, dat hy inzonderheid verwonderlyk is, om dat hy geen Vleugels heeft noch Tong. De Heer Perrault bevondt , dat de Kafuaris , die door hem ontleed werdt , van beiden was voorzien. De voornaamfte byzonderheid , welke hy 'er in aanmerkte, beflondc inde Veeren , welke niet alleen, gelyk die van den Vogelflruis, Donsagtig gebaard zyn, maar bovendien nog iets aanmerkelyks hebben, Ten opzigt van de Vederen der Vogelftrui- öe Vee. I. D££&» y. Stvk, V 4 rea. 312 Beschryvino van fen hadt hy opgemerkt, hoe de Wysheid van Afdeel, den Schepper doordraaide in het verlchil, *t L- welk God de Heer aan Job voorftelde dat 'er Hc™^°" plaats had , tuflehen die en de Veders der Rei- 5 \ U K.. * jQafuaris. Seren en Valken (*) : aangezien de Vogel druis zyne Veeren niet tot vliegen noodig heefc. Die van den Kafuaris gelyken meer naar 't ruige Haair van een Beer of Varken dan naar Veeren. De gehéele Vogel is niet dan met Dons ge- dekt , of met zodanige Pluimpjes die enkel tot bekieedzel van het Lighaam dienen. In ons Onderwerp, zegt hy, waren de meeften dub- beid , beftaande uit twee Buisjes , die uit een ander dat zeer kort was, en in de Huid geplant , fprooten. Men vondt 'er egter ook enkelde; niet- (*) Men zoude dit te vergeefs in onzeDortfche Overzet- ting van den Bybcl zoeken. In plaats van de Verraahng „ die \vy van Job XXXIX. v, 16. gebruiken, heeftde Vulga* ta deeze Woorden. Penna. Strutbioms fimilis e(l pennis He* rodtiet lAciipttrts. Dat men Vraagswyze zal begreepen heb- ben. Tjn de Veeren des Struisvogels gelyk aan. de Veeren van den R^figer en Valk} een Ncerduitfche Overzetting heeft dit Vets aldus: De Veder tn der Prauwen zyn fchooner dan de Vleugelen en Vederen des Oijevaars : zonder van den Struisvogel te fpreeken. Inderdaad het Hebreeufch woor-4 Wootzah, dat het laaf fte van dit Vers is, betekent lormyds enkel een Veder of Vleugel; fc hoon men het, uit den fa- menhang hier, niet ten onregre, zo 't fchynt, voor den Yogelftruis genomen heeft: doch van het verfchil luflcher^ deszelfs Vederen en die der vliegende Vogelen, daar de Heer Perrault zyne Aanmerking mede bekragtigt , vind ik nergens, uitgenomen in de Vulgata , die vandePaait- wen niet fpreekt, «cnigblyk» Zie Ouyta^es advpteZtTqiQ* h p. 3^0. de Struisvogels. 313 niettegenftaande van Clüsiüs gezegd wordt, n. dat zy altemaal dubbeld zyn. De dubbelde Afdeel, waren ongelyk van Jangce, die in fommigen Hoo*FDj veertien Duimen bedroeg. In andere Vogelen stuk. vindt men ook wel dergelyke Pluimpjes van J^ajuws* Dons : doch die van den Kafuaris hadden de drie volgende byzonderheden. Zie Letter A, op Plaat XLVI. Vooreerft: de Baardjes, daar het Buisje, van Baardje*, de helft tot aan hetend, mede bezet was , wa- ren lang en van dikte als Paarde-Haair, zonder eenige Vezels ter zyden uit te geeven ; ver- fchillcnde das van de Pluimen der Aigretten* welker lange dunne Baarden met kleine, hoewel naauwlyks zigtbaare Vezeltjes, zyn voorzien. Ten anderen: het Buisje was, in dceee helft, niet verfchillende van de Baardjes, noch in dik- te , noch in kleur: waar van het tegendeel, gelyk men weet, in andere Vogelen plaats heeft. Ten derden : deeze Baardjes waren volkomen zwart , en die van de andere of onderfte helft bruir.grys, korter, zagter, en met dunne Ve- zeltjes als Dons. Het eerftgemelde gedeelte, nu , dat uit zwarte Vezelen beftondt, w^s het eenigfte 't welk in 't Gezigt kwam, zynde het andere daar mede bedekt. 9t Is iets aanmerkelyks , vervolgt Perrault , De Maag* dat dit Dier, 't welk geen Vleefch eet maar Kruiden en Brood, geen Vleezige en Spierag- tige Maag had, gelyk de Graan-eetende Voge- len: daar het, in andere opzigten, zo veel o- L D£kl. v.stuk* V 5 ver- 314 BESCHJP. YVINö VAN j[# vereen komfl met den Vogelftruis heefc; in zo Afdeel, verre zelfs, van alles in ce flokken dat men L- hem aanbiedt, zelfs tot gloeijende Kolen toe, 'stuk*' z0 Clösius verhaalt. Men is genoodzaakt te F afwis, denken , dat de Natuur het gebrek van dien ver- goed heeft door de menigte van Maagen , weU ken zy aan den Kafuaris heeft gegeven. Dit komt ons geloofbaar voor, uit aanmerking van den toeftand , waar in wy de twee Maagen en de Krop vonden. De Maagen waren t'eenc- maal ledig : in de Krop bevondt zig flegts eenig Voedzel, dat meer dan half verteerd was. Daar uit kan men oordeelcn van de kragt deezer Maagen ; terwyl haare Krop zo veel Vermogen had in een ftervend Dier. Spinen In de Borft van den Kafuaris hadt dccze ▼ari de Heer, zo wel als in die van den Vogelftruis, Long. 7 0 eenige byzonderheden opgemerkt omtrent de Werktuigen van de Ademhaaling , die tot ver- klaaring dienen kunnen van 't gene de Vogelen , daar in , van de Viervoetige Dieren onderfcheidt. Dit waren twee Spieren , die hy Spieren van de Long noemt, ieder met een Vleezig beginzel van zes Hoofden afkomende van de Geleding der Ribben , die in de Vogelen dubbeld zyn , niet met Kraakbeenige Hukken aan het Borft, been gehegt, maar onmiddelyk daar aan vaft en gewricht met de wederhelft, die 'er mede een Rib uitmaakt. De zes Hoofden loopen te fomen uit in een Pcezig Vlies , dat de Long be- dekt de Struisvogels, 315 dekt en dezelve affeheidc van de Blaasjes , die jj# tuflchen die Vlies en het Middelrift beflooten Afdeel. zyn , gelyk de Long tuflchen dat Vlies en de H(^#FD Ribben, Van dergelyk een maakzel der Long stuk. " in de Vogelen, en deszelfs nuttigheid, door het JQdfiwU* ophouden van de Lugt , om beter te kunnen vlie- gen, is reeds omftandig gefproken (*). Het zou 'er alleen op aan komen, waarom dat dan de Schepper ook zulk een Geftel van Blaasjes en Spieren aan den VogeKiruis en Kafuaris ge- geven had, die 'er tot Vliegen geen gebruik van hebben : doch miflehien is hetzelve tot het lhel loopen niet minder noodig. De Blaasjes van de Long, zegt Perrault, Blaasje die men kon affcheiden van de Middelriften en Longe-Spieren , hadden elk een eigen Rok, en deeze Rokken waren famengeplakt, maaken- de dubbelde Wanden. Het tweede Blaasje hadc twee Gaten. Het vierde daalde zo laag niet als in andere Vogelen ; want, aangezien het Borftbeen in de Kafuaris zeer klein , en byge- volg de Spieren des Buiksgrooter dan gewoon- lyk zyn, was 'er dit vierde Blaasje niet zo noo- dig. Hier door wordt deszelfs gebruik beves- tigd; dat het naamelyk niet in de Inademing, maar in de Uitademing met Lugt gevuld worde; dat is te zeggen , wanneer de bovenfle Blaasjes famcngepcril zyn , is het onderfte uitgezet. De Aka- (*) Zie 9t IV. Stuk dcezer N*t< Htjiorie. blacla. 33» enz. J. Deel. Y.Stuk, 3*6 BïSCHRTVlKC VAM II. Akademie is daaromtrent , niet alleen inde Vo- Avdzzl. gelftruifen, maar zelfs door het openen van den Hoofd- aan ^^^S5 Ganzen en Kalkoenen, ver- stüic. zekerd geworden. K e Struisvogels. 317 Duimen langte , één Duim breedte aan den jfe wortel en twee Liniën aan de punt. Men vondc Afdeel, hem bekleed mee een harde dikke Huid , aan L- de binnenzyde oneffen wegens verfcheide plooi- STÜK/ jen , die Schroefswyze waren gefchikt. Zym j^aftéarh, Lighaam was famengefteld uit twee Kraakbee- nige banden , die 'er een pyramidaale figuur aan gaven; zynde zeer hard en vaft, en boven zeer fterk aan elkander gehegc , van onderen afge- zonderd om plaats te geeven aan een Vliezig Kanaal , waar mede het niet fchcen dat de Af- voerende Buizen of Pisleiders gemeenfehap hadden. Iets dergclyks werdt in de Roede van den Vogelftruis waargenomen , welke geen Hoofdje, noch Voorhuid, noch Kanaal of Hol- ligheid hadt, die doorgang geeven kon aan de ZaadrtofFe. De Eijerftokkcn, in de Wyfjes, verfchilden niet veel van die der Hoenderen, waar van ik reeds omftandig heb gefpro- ken (*> Frisch heeft een zeer nette Afbeelding Geftalts» van den Kafuaris gegeven , en die van Clu- sius is ook geenszins te verwerpen. Brisson , die de zyne naar een opgezetten Vogel , in 't Kabinet van Reaumur zynde , heeft laa« ten vervaardigen ; zege dat de Kafuaris in lyvig- heid byna den Vogelftruis evenaart , doch dat hy korter is van Pooten en van Hals , en daarom van minder hoogte. De Afmeeting was vyf en een (*) Zie V IV. S tuk, dcezer Nat* Ëijlorh* bl. 49» , 1. Dï-ll , V. Stük. $i8 Beschrvving van j[# een half Voet , van *t end des Beks tot aan dat der Afdeel. Klaauwen. Op den top des Hoofds heeft de L- Vogel een Hoornagtig uitfteekzel , als een foort stuk/ van Kam, drie Duimen hoog, van vooren zwart, J^ajuarh. van agteren en aan dé zyden geel als Wafch óver 't geheel glad en glinfterende. De Kop , Keel , en het bovenfle gedeelte van den Hals , zyn gedekt met een Huid, die blaauwagtig is aan de zyden van den Kop , voorts Alchgraauw- agtig Violet, en een weinig rood op 't midden van 't bovenfle van den Hals , alwaar de Huid eenigermaate geplooid is of gerimpeld. Onder aan den Hals * omtrent in 't midden der langte, zyn twee Vleezige Vliezen, ten deele rood, ten deele blaauw , anderhalf Duim lang. De gemelde Huid is bezet met eenige dun gezaaide zwarte Haairtjes, zo dat men dezelve niet vol- ftrekt kaal kan noemen.- De Pluimen, die, als gezegd is, meer naar Haair gelyken dan naar Veeren, vertoonen zig zwart over 't gantfche Lighaam. Vleugels heeft de Vogel , doch de- zeiven zyn van Veeren ontbloot , geen drie Duimen lang , beftaande uit vyf glanzige zwarte Schaften , zonder Baardjes, die naar de Pennen van het Yzer- Varken zweemen. Hy heeft in 't geheel geen Staart. De Oogkringen zyn van een fchoone Topaaskleur : de Ooren wyd; de Neusgaten digt aan 'c end van der-Bo. ven- (*) Zo zegt men dan ten onregre, dat deeze Kam of Kroon rood is. de Struisvogels. 319 venkaak: de Bek bruin-grys; de Pooten geel- u# agtig , met zwarte Nagelen. Afdeel. L. (3) Struisvogel met een ronden agter -Vinger , Hoofd- j- u • STUK. die ongenageld ts. Deeze wordt , van fommigen , de Amerikaan- fche Vogelfiruis geheten, hoewel hy meer naar Thooyou. den Kafuaris zweemt. De Brafiliaanen noe- men hem Nbanda-guacuy en andere Indiaanen Tandou , doch die van Guajana Tbouyouyou , en daarom heeft de Heer Brisson hem , in 't Franfch, Tbouyou genoemd , behoudende, in 'c Latyn , den naam van Rbea , dien Moehring aan dit Geflagt gegeven hadt. Hy noemt hem drie- Vingerig , merkende den vierden of agterften Vinger flegts als een Eelt- agtig Uitwas aan. Behalve de Kam en Keel. kwabben , welken deeze Vogel niet heeft , on- derfcheidt hy denzelven van den Kafuaris, door* dien de Bek niet regt en Kegelvormig , maar regt en Horizontaal platagtig is, aan de punt rond* agtig. 't Blykt, dat Linn^us het onderfchei- ^ dend Kenmerk van dien (lompen , ronden , ag- ter- Vinger heeft genomen. De Thouyou is wat kleiner en minder lyvig dan de Vogelfiruis, hebbende een Hals van on- gevaar twee Voeten lang, het geheele Lyf met gryze (}) Struthio Digito poftico rotundato inutico. Syflm Nat. X. Struthio • Camelus Americanus. Raj. *Ay. $6. Khandaguacu Brafilieufibus. Marcgr. Bks. ïoo, Pis. Itas. 84. i. Deu.. V. Stvk. 320 BESCHRY VING VAN IU gryze Veeren bekleed , de Wieken zeer kort Afdeel, en tot Vliegen onbekwaam. Een Staart onn^ k breekt hem zo wel als. den Kafuaris; maar, in ^tuk?" derzelver plaats , zyn de Pennen of Veeren van de Stuit zeer lang , hangende nederwaards en bedekkende den Aars. Hy heeft gitzwarte Oogen: de Vingers met dikke , (lompe 3 zwarte Nage- len gewapend ; eetende Vrugten en Vleefch* Men vindt hem in eenige deelen van Zuid* Ame- rika. Nierembeug heeft 'er $ onder den naam van Emeu, een Afbeelding van gegeven, wel- ke , zo wel als die van Piso , niet zeer naauw- keurig is. IV. (4) Struisvogel met vier-Vingerige Pooten, dis Men vindt deezen van Clüsius * die 'er een zeer ilegte Afbeelding van gegeven heeft , de uitbeemfcbe Kalkoen getyteld, en anderen noe- men hem de gekapte of gehaperde Zwaan, of ook de Monnik- Zwaan van 't Eiland Mauritius; door de Portugeezen BódogéoQt de Hollanders Dronte of Dod-Aars geheten, zegt BoNnus, die 'er een Afbeelding van geeft. Anderen zeg- gen , dat de onzen , op dat Eiland 5 hem Walg- vogel plagt en te noemen. Ik heb den naam vaa Dod- (4) Snuthio Pedibus retra-ctadlylis , omnibus Unguicu- laris Syfï. Nat. X. Gallas gallinaceu* perégrinus, C us. f.9Cot 99. T. ioc Ole/r. Muf. 2f T. 13 f. f.Cyguus cucuilaius. Nieiumb. Nat* 23 r. Raj. kA>* 37. Dronte. lioNT. jav. 70. de Struisvogels, 321 Dod-Aars, om dat de Staartveeren als tot eea bol famengerold zyn , behouden. Afdeeu Deeze Vos;el is, volgens de befchry ving van L* rr i ■ 1 tr m. • HOOFD- Bontiüs , van grootte tulkhen den Vogel itruis SÏUIC# en een Kalkoenre Haan: het Lyf dik en rond , DUsA*t* met zagte gryze Veeren bekleed : de Kop groot en met zeker Vlies , dat naar een Kaper zweemt , overdekt : hy heeft groote zwarte Oogen ; eea lange fterke Bek , wyd van gaaping : kleine Vler- ken die geelagtig zyn , en de Stuit bedekt met een dod van gekrulde Vederen : de Beenen geelagtig , dik , zeer kort , met vier lange als gefchubde Vingeren, die met zwarte Nagelen zyn gewapend. Anderen melden, dat het end des Beks haakig omgekromd zy. Den Dod-Aars merkt men, in % algemeen, als een Inwooner van Mauritius aan, doch ik vind onder de Vogelen van dat Eiland, thans Vljle de Frame , hem door den Abt de la Caille niet opgetekend. Miffchien zal hy 'er, door langheid van tyd en hec menigvuldig Jaa- gen , reeds geheel zyn uitgeroeid : want hy was traag van gang en dom , wordende ligtelyk ge- vangen , zegt Bontius. Leguat fpreekt van een Vogel de Reus genaamd , die 'er in 't laatft der voorgaande Eeuw nog in menigte was , mee zeer lange Pooten ; wiens Kop zes Voeten van den grond kwam; lyviger dan een Gans, geheel wit van kleur, doch onder de Vleugelen een weinig rood ; aazende in Moeraflige plaatfen , cn een zeer fmaakelyk Wildbraad uitleverende* 7 dekl, v.st*r, X Men 322 BE SCHIYVINC VAN II. Men zou haafl denken , dat die de Flamingo's Afdeel, waren f welken de la Caille zege dat 'er zyn : Hoofd ^0C^ Legit at meldt uitdrukkelyk , dat de Vin- stuk. gers der Poocen van elkander afgezonderd zyn. Z>od-^(ars9Een andere Vogel, dien hy vondc op Rodrt- gucz, dat in 't zelfde gedeelte der Indilche Zee legt , komt , myns oordeels 9 nader met den Dod-Aars overeen (*). Eenzaame Hy noemt denzelven de Eenzaame Qe Solv Voficl' taire , ) om dat men ze zelden by troepen zag , hoewel 'er zeer veelen waren. De Mannetjes zyn (zegt hy) gemeenlyk grysagtig en bruin van Veeren, met Pooten als een Kalkoen, en ook dergelyk een Bek, doch dezelve was een weinig haakig of krom aan 't end. Zy hadden byna geen Staart , en hun agterfte , met Pluimen bedekt, was dik en rond, als *t gat van een Paard. Zy ftonden hoogcr op de Pooten dan een Kalkoen , en hunne Hals was ook , naar evenredigheid, wat langer; de Oogen zwarten helder, en de Kop zonder Kam of Kuif. Hunne Vleugcis, die te klein waren om te vliegen, aan 't end met een knobbel voorzien , dienden hun niet dan om zig te verdedigen en elkander te roepen , wanneer zy die als een Molentje deeden rond draaijen , en dit maakte een Geluid als dat van den Steenfmetzer , 't welk men wel tweehonderd Schreeden ver kon hooren. Het Wyfje was verwonderlyk fchoon, hebben- de (*) Poyage de Fr- Lecuat, Tom. I. p, 98. de Struisvogels. Jig de een foort van Kapzel * even als de Roüwflep n. of Floerie Kaper van een Weduw, aan 5t bo- Afdeed venfte des Beks (*). Men vondt 'er van blond +i , i . ™ . ^ Hoofd- en bruin rluimagie. Zy waren zeer nee op Stuk. hunne Veeren, die, op de Dyën zeer dik en aanDod-^aH 't end Schulpswyze gerond zynde , haar een fraaije vertooning gaven. Voor 't overigé fchync het my uit de Afbeelding te blyken , dac het Pluimagie * ten minfte aan den Hals en op de Rug, Haair- of Donsagtig was y gelyk dat der Kafuariflen. Zy hadden onder aan de Keel" twee ronde uitpuilingen , witter van Veeren dan het overige , die wonderbaarlyk naar een Vrouwe bofzem zweemden. Haare Gang Vvas zo deftig en met zo veel bevalligheid gepaard ^ dat men haar, om die reden , dikwils ontzag te dooden. Als deeze Eenzaame Vogelen hun Nfcft wil- Vödrttti* len maaken , vervolgt (Lecüat) kiezen zy daar m8' toe een zindelyke plaats uit , en verheffen het anderhalf Voet van den Grond, op een hoop Palmbooms-bladeren, welke door hun , ten dien einde, zyn byeengebragt, Zy leggen maar ééri Ey , veel grooter zynde dan dat van een Gan & Hetzelve wordt van 't Mannetje en Wyfje$ beurt om beurt , bezeten , en komt niet uit 5 dan üa zeven Weeken broedens. Zolang de Broed- tyd (*) Buiten twyfFel 2al dit het gene zyn , 't welk ,},sri naam van gekapte of gehaperde Zwaan en den byliaarft ▼an CuculUttts aan deezen Vogel heeft doen geeVcn^ %elk wootd fommigen gekogeld vertaalexs* L Vhiu Y. Stuk. X 2 3*4 BESCHR YVINC VAN ft. tyd duurt en de Opvoeding van hun Jong, 't Afdeei>. we]k verfcheide Maanden noodig heeft om opf Hoofd Z^ ZC^ tG ^unnen ^e^aan > laaten ZY geen Vo- stuk. ge* van hunne Soort, binnen de tweehonderd jW^*fj.Schreeden in 9t ronde, by hun Neft komen; en \ is zonderling, dat het Mannetje alleen de Mannetjes en het Wyfje de Wyfjes verjaagt. Wanneer het Jong groot gebragt is, houdt nog- tans het Paar zig by een ; hoewel zig, fomtyds, met anderen van hunne Soort Vleefchelyk ver- mengende. Gebruik. Deeze Vogels waren niet zeer fchuuw voor de Menfchen ; maar men bonze met tem* men ; welk een moeite ook , daar0 toe , door Leguat en zyne Medgczellen wérd aange- wend. Zo dra men ze gevangen hadt, lieten zy Traanen vallen , zonder te fchreeuwcn , m wilden geen Voedzel ter wereld nuttigen. Op de Vlakte konden zy hun te? loop inhaalen , en dus gemakkelyk meefter worden. Men vondt dat zy altoos een Sceen in de Maag hadden y bruin van kleur, van grootte als een Hoender- Ey, een weinig robbelig, plat aan de eene en fond aan de andere zyde, zwaar en hard. Hoe jong ook, hadden zy altoos zulk een Steentje, 't welk grooter was, dan dat het door de Keel kon gekomen zyn* Dit fchynt dan wel eem VogeUBezoar te mogen genoemd worden. Zy maakten 'er geen ander gebruik van, dan om hunne Meflen te wetten. De Vogels, die van Maart tot September by ukftek vet waren, dten* de Struisvogels. 325 dienden hun tot een fmaakelyke Spyze. Men IL vondt Mannetjes , van vyfenveertig Ponden Afdeel. zwaar. I». Hoofd- stuk* LI. HOOFDSTUK. Befcbryving van 'i Geflagt der Paauwên , zo de gewoone en witte , als de Japanfche, Chioeefche en die van Tibet* In de Vyfde Rang begrypt Lïnn^eus, onder Rang- den naam van Hoenderen , zodanige Vogelen, Cllkkin8* welker onderfcheidend Kenmerk beftaat in de gedaante van den Bek , waar van de Bovenkaak, aan 't end, als een Kraauwel over de Onder, kaak heen fluit, en dus zeer bekwaam is om iets van den Grond op te raapen. Deeze Rang ver- vat de Paauwen , Kalkoenen , Faifanten , Pa- tryzen, tamme en Veldhoenderen van veeier- ley Soort, als ook de Kwartels; in vyf Gc* Aagten. De Heer Brisson plaatfi alïe deeze Vogelen in zyne Tweede Rang , welks algemeene Ken- merk is, den Bek te hebben gelyk een om ge- kromde Kegel. Alle Vogelen van deezen Rang (zegt hy) leeven voornaamelyk van Graanen. Zy broeden veele Eijeren , en maaken hun Neft op den Grond, aangezien de Kuikens naauw- lyks van de Ouden gevoed worden , maar, zo dra zy uitgekomen zyn, al her. en derwaards loopende , voor zig de Koft zoeken. Hunne x* d&ii* y. stvk, X 3 drie 526 Beschryving van IT. drie voorde Vingeren zyn , by den wortel , te Afdeel, famen gCVoegd door het beginzel van een Vlies, 'c welk zig toe aan het eerde Gewricht , ea stuk, niet verder , uitftrekt. Sommigen hebben den Kop verfierd mee zekere Lellen , en Vleezige Uitwaden 5 die men ook wel Kammen noemt, en deeze zyn vervat in de eerfte Afdceling ; Daamelyk de drie Geflagten van Kalkoen, Haan cn Poule Peintade : in de tweede die deeze Lel- len of Kammen niet hebben ; naamelyk de Our» baan , Patrys , Faifant. Wy zullen zien , dat de Geflagten van Lin» njeus en Brisson in fommige opzigten over- eenkomen , in anderen verfchillen : dus is by voorbeeld de Paaüw, die by den eerden een Geflagt uitmaakt , by den laatften in dat der Faifanten begreepen. K«mf Zyn Latynfche naam , waarfchynlyk van hec Griekfch Taós af komftig , (immers zo Vossius wil5) is doorgedrongen in byna alle Taaien van Europa,die meer of min naar het Latynfche woord P^uo zweemen. De Engel fchen noemen hem Pea- Cock9 de Franfchen Paon , de Duitfchers Pfaw, OndertufTchen fchynt deGriekfche naam van den Arabifchen Tams afgeleid te kunnen worden. Kcnraer- ^e Kenmerken van dit Geflagt zyn : de Kop kco. verfierd met regte Vedertjes , die agterwaards zyn omgeboogen : de Pennen van de Rug lang ujtfteekende die zy ovcrend kunnen zetten , en met een foort van Oogen praaiende ; *t welk een zeer fierlyke vertooning maakt. Twee de Paauw en. 327 Twee Soorcen heeft Linn^us maar in dit jj Geflagt, als volgt: Afdeel. (1) Paauw met een opjlaande Vederhdf. Hoofd. stuk. De Paauw is thans een bekende Vogel in Eu- Soonen. pa, doch hy heeft zyne natuurlyke Woon- Crifiatuu plaats in Ooftindie, en inzonderheid op 'c Ei- Gewoone Paauw* land Ceylon , alwaar men een menigte van, wilde Paauwen vindt. De Hiftorie leert ons, dat Alexandek de Groote 'er de eerde maal een in Indie ziende, door zyne fchoonheid zo- danig verrukt werdt, dat hy op zwaare ftraffe verboodt 'er een te dooden. Van langzaamer* hand zyn zy in ons Wereldsdeel overgebragt , en door Voomeeling vermenigvuldigd. Plinius zegt , dat de Paauwen veel Inkomen gaven aan Marcus Aufidiüs Lürco , die ze te Rome begon vet te maaken om ze te verkoopen , en dat Hortensiüs de Redenaar eerft dezelven dood- de , om 'er van te eeten op Gaftmaalen. Ook wordt door eencn Franfchman, genaamd Jean Bruyer , verhaald , dat ten zynen tyde in Normandie , omftreeks Lizieux , troepen van Paauwen werden opgevoed , waar van de Eige- naars groot voordeel trokken, door hun te flyten aan de Vogelkoopers , die ze in de groote Steden bragten , om voor te dienen op de Bruilofcs-Fees- ten (1) Pavo Capite crifta ere&a. Syft. Nat. X Gen. 87. Pavo Cauda longa. Faun. Suec. 163. Pavo. GEsn. 6<;6. Ar.Dn. Om. I 13. c. 1. Jonst. ^Ay. 56. T. 2Xt Will. Om, 112. T. 27. RaJ, iAv, 51. 2. Dkel. V. Stvk. X 4 gas Beschhyv-ihg van jj ten en Gaftmaalen van de Grooten en Luiden Afdeel, van Vermogen. Hoofd ^ heeft onder het tamme Land- Gevogelte stuk. den eerften Rang, gelyk de Zwaan onder de Aanzien- zwemmende en de Arend onder de Roofvoge- Jykheid, ^ Du§ hebben de 0udcn . die den Arend aan Jupiter, den Zwaan aan Vcnus toewydden, aan de Godinne Juno den Paauw geheiligd. Ook koozen de Keizers, in hunne Vergoding, den Arend, de Keizerinnen den Paauw tot zin- nebeeld. Het Voorregt van den laatftgemeldea Vogel was by de Grieken zo uitmuntende, dat te Athene een vafte Prys gefteld werdt , om hcna te laaten zien aan de nieuwsgierigen, ten wel- ken einde veel Volks, uit Lacedemon en Thes, falie, zig derwaards begaf : zo dat de Stad groot voordeel van die Vertooning trok. Hier uit kan men afleiden , in welk een Aanzien de Paau- wen oudtyds zyn geweeft. Zy zyn hedendaags in Europa , en in 't byzonder in de Noordelyke tleelen , nog ganfeh niet gemeen ; wordende meeftal in de Diergaarden der Grooten of op de Buitenplaatfen en Hoffleden van vermogen- de Luiden, uit Lief hebbery gehouden. Deeze Vogel , inderdaad , overtreft door do Serlykheid van zyn opgezette Staart al de fchoonheid van 't Pluimagie der Pappegaaijen, Kakatocs, Weftindifche Raaven, en, om kort te gaan der Vogelen , die op de Wereld be- kend zyn. Nergens draalt de konftige hand des Scheppers klaarder ia door ; maar hy heeft een voor* H P A A ü W E N, 329 voornaam gebrek, 'c welk hem gemaakt heeft II. tot het zinnebeeld der Hovaardy : naamelyk , Afdeel* van zig op zyn eigen Schoonheid te verheffen , n00^Dm en men zegt, dat hy befchaamd wordt $ wan- stuk. neer hy ziet dat de bruinheid zyner Pooten niet overeenftemt met dien luifter. Ook is het Ge- luid, 't welk hy maakt, afgryzelyk en verfchrik- kende. De Italiaanen zeggen voor een Spreek- woord , dat de Paauw het Pluimagie van een Engel , de Stem van den Duivel en <.den Gang van een Guit heeft. Aristoteles meldt , dat de Leeftyd der Efgec- Paauwen gemeenlyk vyfentwintig Jaaren is ; an- fchaPPfH* deren zeggen van honderd Jaaren. Zy zitten gaarn op hooge plaatfen , zelfs op de toppen der Huizen , waar van zy dikwils de Daken befcha- digen. Men voedtze met dergelyk Koorn als de Hoenderen , doch zy hebben ook veel Smaak in Vrugten , en , goede Vliegers zynde , wee- ten zy hunne lufl: wel te boeten in de Tuinen en Boomgaarden. Zy zyn ook niet minder geil dan de Haanen , en het Mannetje randt fomtyds een Wyfje aan, 't welk te broeden zit, bree- kende deszelfs Eijeren : weshalve het Wyfje haar Ne(l verbergt. st Getal der Eijeren , wel- ken zy t' eener broed legt , is vyf of zes ; doch men is , van ouds her , gewoon geweeft , de Ei- jeren door Hoenders te laaten uitbroeden. Op het derde Jaar krygt de jonge Paauw eerft de Pennen van zyn Rug, bekwaam tot die heerlyke h Deel, V. Stui. X 5 Ver- 33° BESCHR YVING VAN TL Vertooning. De Bloemen van Vlier zyn voor Afdeel. ^eeze Vogelen een Vergift. Hoofd- ^e grootte ']S omtrent als die van een half- stuk. jaarige Kalkoen zegt Brisson : de kleur van bo- ven Goudgroen , met een weerfchyn van zuiver Koper, de Vederen zwart gerand; van onderen zwartagtig , met Goud-groen gemengd : de Hals en Eorft groen , veranderende in Hemels, blaauw doormengd met Goud : twee witte ban- den wederzyds aan den Kop : de bovenfte dek. Vederen van de Staart in 't midden met een zwarte Vlak , die verder groen is , in Violet en Hemclfchblaauw veranderende , met Gouden randen , die een weerfchyn van zuiver Koper hebben. Deeze dek-Veeren, veel langer dan de Staartpennen en zelfs dan het Lyf , maaken dien onvergelykelyk fchoonen Scherm uit , met welken het Mannetje by wylen paalt en waar het zig in fpiegelt. Voorts heeft hy, op den top van 't Hoofd, een Kuif van vier- entwintig Pluimpjes , ongevaar twee Duimen lang, welker Stammetjes wit zyn , en zeer dun met Haairtjes bezet. De Oogkringen zyn geel , de Bek witagrig ; de Pooten en Nagelen graauw. Het Wyfje. Een aanmerkelyk verfchil heeft 'er in hec Wyf je van den Paauw , dat men de Hen noemt, plaats. In hetzelve zyn de dek- Vederen veel korter dan de Staartpennen , zo dat het dien Scherm niet vertoonen kan. De kleur, over 't geheele Lyf > trekt uit den bruinen naar Afch- graauw , DE PAAüWEN. 33I graauw , gelyk ook de Kop en Kuif: doch dee- ji ze zyn als met eenige blinkende groene (tip- Afdeeu pen gefprenkeld. De twee witte Vlakken aan hh 1 7- 1 j \z 1 ■ Hoofd- den Kop zyn veel grooter en de Keel is witag- STÜK> dg. Aan den Hals en Borft heeft het groene Veeren met witte tippen \ de Oogkringen zyn Loodkleurig. Het is een weinig kleiner dan de Haan , en niift ook die Spooren , van drie vierde Duims lang , welken hy aan ieder Voet géi heeft. Veelen meenen , dat het Paauwen - Vleefch Gebruik.! onbederflyk zy. Aügüstinüs verhaalt, dat hem hetzelve \ te Karthagena , gekookt werdt voorge- diend, waar van hy het Borft vleefch bewaarde, en 't zelve , na verloop van een Jaar , nog onver- anderd vondt, behalven dat het een" weinig was uitgedroogd. 9t Is minder te verwonderen , dat zulks plaats had in Vleefch, 't welk uit zyn aart zo hard en vaft is, en wel , na dat hetzelve door 't kooken van zyn Sappen en Vettigheid ont- bloot was, in een heet en droog Klimaat: on- twyfelbaar zou zulks ook met Kalkoenen , ja zelfs met Hoenderen - Vleefch gebeuren ; zegt Willoughby. Aldrovandus verhaak ook , dat hem, in 't jaar 1598, een (tuk Paauwen- Vleefch gegeven werdt, 't welk in 't jaar 1592 was gekookt , zynde zonder eenige kwaade Reuk. Op Bruüoftsfeeften en pragtige -Galt- maalen wordt fomtyds wel een Paauw op Tafel gezet , doch dit gefchiedt flegts voor aardig- heid en fieraad: mea vilt den Vogel, en, na LDssi. V. Sïuk dat 33* B e« casyviNc van II. dat hy gekookt is, wordt 'er de Huid behendig Afdeel, weder over getrokken , zonder de Veeren te Hoofd ^e^a<^^Sen * zettende hem in zulk een Poftuur stuk. a's °f leefde. Wanneer hy met Zout is ge- kookt, en gevuld met Speceryën, kan hy dus, Jaaren lang, bewaard worden, zonder eenig be- derf. De jonge Paauvvtjes zyn een lekkere Spyze, De Dr«k. \n de Geneeskunde heeft men het Vleefch en daar van gekookte Sop , het Vet en de Gal , te- gen verfcheide Kwaaien dienftig geoordeeld; doch niets is daar van in algemeener aanpryzinge geweeft en tot onlangs gebleeven, dan de Drek tegen de Vallende Ziekte. Men kan daar van het Poeijer , van een Scrupel tot een Drachme , ingee- ven , of laaten het in een Glas rooden Wyn of in Azyn aftrekken: van een half Once tot een Once, wordt hy fomtyds in de Klyfteeren gemengd : doch niet vermaarder is , ten dien opzigte , dan het Geneesmiddel van de Graavin van Waldek tegen de Duizeligheid , befiaande uit het aftrek-, zei van dien Drek in roode Wyn. Dat de Drek voor een Mansperfoon van een Haan en voor een Vrouwsperfoon van een Hen moefi zyn: als ook, dat men het voor de Nieuwe Maan gebruiken moeft ; maakt egter dit Middel van by- geloovigheid verdagt. Dat de rook der gebran* de Veeren tegen de Opflyging, en de Eijeren tegen de Jigt zouden dienftig zyn , heeft niec yeel byzonders in. witte Onder de Paauwen is eenfge verfcheidenheid Faauw. vaa £>E PaaüIven. 333 Van Kleuren. Frisch geeft de Afbeelding van jf , eenen , dien hy de bonte Paauw noemt , om dat Afdml. dezelve de Wangen , Keel , het opperfte van den Buik en de dek- Vederen der Wieken, wit SXÜK^ heeft. Aanmerkelyker zyn de genen, die men noemt witte Paauwen,om dat hun geheelePlüu magie van die Kleur is, zodanig zelfs, dat de Oogen op hunne Zonnefcherm zig alleen maar door eenige Schaduwing van bruinheid vertoo- nen. Sommigen willen , dat die verandering van Kleur hun in 't Noorden van Europa aange- komen zy, alwaar men meer Vogelen wit ziet, die elders gekleurd zyn. Anderen verzekeren $> dat men een Paauwin te broeden zettende, zo- danig , dat zy niets zien kan dan wit , uit de Eijeren witte Paauwen zal bekomen. Het een en andere vind ik nergens door de Ondervinding beveiligd. De Japanfche Paauw , dien Brisson op dee- Japanfcb©* zen volgen laat , verfchilt van den gewoonen in Kleur en tevens in zeldzaamheid, meer dan in grootte. Albin heeft Afbeeldingen van 't Man- netje en Wyfje gegeven , die niet zeer naauw- keurig zyn (*). De naam wyft de plaats, daar hy van daan komt , genoegzaam aan. Hy is van boven blaauw en groen bont ; de Kuif ge- lykt naar een Koorn-Aair: de Vlak, die de Oo- gen in de Zonnefcherm maakt , is in 't midden Goud, voorts blaauw , met groen gerand. Het Man- (*) Alb. w/v. Tora. ÏI. p. 33, 34. h Deei. Y« Sïvm 334 Beschrtviko van Mannetje is van onderen bruinagtig met zwarte Afdeel, vlakken ; het VVyfje zwart. Zy hebben deti HL Bek wat langer en dunner dan onze Paau* Hoofd- STUK. WCD- n (2) Paauw met een gladden Kop en twee Spoo* ticaharn* ren. tus. Chmeefche. £)eezC) die by Edwards zeer fraay is afge- beeld, wordt van hem Paauw Faifant geheten* Hy is zekerlyk niet ongekuifd , maar zyne Kuif hangt agtcrwaards, en dit maakt, dat hy een gladden Kop heeft; hoewel hy de Veders kan opzetten als een Kuif , met de punten een wei- nig omgekromd , voorwaards. Hy is veel klei- ner dan een gewoone Paauw , en weinig groo- ter dan een Faifant. Het Mannetje is bruin , van boven met bleeker bruin gefiippeld , van onderen met zwarte dwarsftreepen , hebbende glanzig purpere Vlakken op de Rug, met een weerfchyn van blaauw , groen en Koper-Goud- kleur. Twee dek- Vederen van de Staart zyn met dergelyke Oogvlakken als die derPaauwen, en hetWyfje heeft dezelven zo wel als 't Man- netje. Het is ongevaar een derde kleiner , en met blaauwe Vlakken op de Rug getekend, Deeze heeft van zyn Vaderland ook den naam. Een anderen, die wegens de gemelde Oog- Paauw van ^ 0 0 0 Tibet. vlakken ook tot de Paauwen behoort , heeft (2) Pavo Capite lacvi , calcaribus duobus. Syft. Nat, X* Phafianus Pavonicus Chinenfis. Edw. v/4>. 67, T. 6j* & T. 69. f. I. DE PAAÜWEN. 335 Brisson, om de zelfde reden , genoemd Paauw if# van Tibet 9 zeggende, dat de Chineezen hem Afdeel* Cbin-Tcbien KM heeten. Deze Af beelding , wei- „Lï- £ m . t j" i Hoofd. ke hy er van geeft, is in Indie, naar een le- SXÜk% vendigen Vogel , gemaakt door denHeerPoivRE. pi. xlvil In grootte en gellalte komt hy byna metdePou- *'&% Ia lePcintade overeen. De kleur is Afchgraauw , met zwartagtige ftreepjes , van boven met zeer kleine witte ftippeltjes gefprenkeld. Op de Rug heeft hy glanzig blaauwe Vlakken , met een weerfchyn van Violet en Goudkleur. Der- gelyke Vlakken zyn 'er ook op de lange Pen- nen van de Rug , of dek -Vederen van de Staart , naamelyk op ieder Veder vier. De Oogkringen zyn geel , de Bek en Pooten 'graauwagtig. LIL HOOFDSTUK. Bef cbry ving van 't Geflagt der Kalkoenen, zo de tamme als de wilde en gekuifde , als ook de Brafiliaanfche , en de Bengaalfche , dien men noemt gehoornde Faifant. r^ekere Vogel , dien men by de Schryvers in Naam, 't Griekfch Meleagris, in 't Latyn Gallo- Pavo genoemd vindt, geeft den Geflagtnaam. Men noemtze , in de meefte Taaien van Europa, Indiaanfche Haanen of Hennen , en van Kaleku- tifebe Hoen , gelyk zy nog wel in 't Hoogduitfcfi geheten worden , is de Nederlandfche imm, i. dm. v.s™«. Kal* 33<5 Beschryvïng van 11 Afdeel. tir. Hoofd- stuk. Kenmer- ken. Soorten. Gewoone Kalkoen. Kalkoen , oorfpronglyk. Sommigen hebbeft hem Avis Numidica en Lybica gecyteld : de En* gelfchen noemen hem, gemeenlyk, Turkey of Turky-Cock, dat is Turkfche Haan ; de Fran- fchen Dindon of Coq d'Inde; de Spaanfchen Pa* von de las Indias , dac is Indiaanfche Paauw. Zoeven heb ik aangemerkt dat Brisson, in zyne eerde Afdeeling van den tweeden Rang, de drie Geflagten plaatfl: van Kalkoen , Haan en Poule Peintade. Hy onderfcheidt dezelVen , doordien de eerfte één Vleezig langwerpig Vlies of Lel, onder aan de Keel heeft hangen; de tweede twee zulke Lellen en een Kam op $t hoofd ; de derde twee Lellen ter wederzyde van den Bek en een Kegelvormigcn Hoorn op 9c Voorhoofd. Linn^eüs ftek tot Kenmerken van den Kalkoen , den Kop bedekt met Spon- gieufe Vleefchheuveltjes: hier voorhadt hy ge- zegd: het Gelaat met Vleefchheuveltjes wrat* tig. Biüsson geeft , behalve den gewoonen en deszelfs Verfcheidenheden , nog maar den Brafi- liaanfchen op. Linn^üs telt drie Soorten van Kalkoenen , als volgt. (i) Kalkoen met een Lelletje op 't Voorhoofd, een (i) Mf'eagris Capite CaruocuU Frontali , Criftaque Gulari , Maris Pe&ore barbato. tyft. Nat. X. Gen. 8§. Meleagris. Faun* Snee. 164. Gallo-Pavo fylveftris novae AngiUv Raj. *Av. 5i> Alb. III. p. 33. T. 3?, B, Gallopavo, Gesn, *.Ay. 482. Aldr. Gr». 1. 13. c. 4. Bell* 6o, a« Jonst, *Ay* 58. T 24, Witt. Otm. 113 de Kalkoenen. 337 ten Kuif aan de Keel , de Borfl van 't Man- n. netje gebaard. Afdeel. LIL Veelen hebben gemeend, dat de Kalkoenen Hoofd- uit Ooflindie af komftig waren , en 't algemeen STUlCë Gevoelen was , dat men ze van daar in Turkye en vervolgens in Icalie had overgebragc. Im- mers uit de Schriften van Varro, Columella en PliniusJs 't blykbaar,dat de Vogels, wel- ken zy Meleagrides noemden en Gibbercs , ten hunnen tyde reeds gemeen waren in de Velden van Rome. Schoon, nu, Perraltlt tragt te bewyzed, dat hunne Meleagris de Poule Pein- tade zy geweeft , vind ik egter de Kalkoenen ook opgeteld onier 'c Gevogelte van Ceylon, Ondertufichen twyfelt men thans niet, of hun Vaderland is in Amerika. Volgens Pater üü Tertre zyn zy op de Weftindifche Eilanden zeer gemeen , en men verzekert dat de Kalkoe* nen, die in 't wilde vliegen in Virginie, Nieuw Engeland en andere deelen van Noord -Amerika > van ?t zelfde Ras als de onzen zyn. LiNNiEüs zelfs wil, dat zy uit Noord - Ame- Wooa* rika zyn overgebragt : doch men heeft in Loui*. plaat3é fiana ondervonden , dat de Kalkoenen , uit Vrank* ryk derwaards gevoerd , niet flaagen in het uit. broeden der Eijeren van wilde Kalkoenen des Lands. Waar, nu, ook deeze Vogel vandaan kome} T. 27. RAj. iAyy ft. C. Gallopavo criftatus* Al»* 11 P< & T, 33. I. Pk*u V. Stv*. y 338 Besc'hryving van jf# kome; het blykt dat hy zig kan fchikken naar Afdeel, ons Ktfmaat, micls dat hy niet blootgefleld worde aan de Winterkoude, noch aan die van stuk' ^C Nagt. Uit de Voortteeling der Jongen is be- kend, dat dezelven zeer naauw te wagcen zyn, en veel koeftering behoeven (*). Hunne op- kweeking ccmefling, ondertuffchen , geeft een aanmerkelyk voordeel. Zonderling is het Ge- luid, dat het Mannetje, vergramd of verfchrikt zynde, maakt, en onderfcheidelyk van dat van alle andere Vogelen. Alsdan blaart hy de Bord op, zet de Staart overend, als die der Paauwen en zyn Gelaat niet alleen , maar de Lellen in- zonderheid , worden Bloedrood : de Voorhoofds- Lel zet uit , wordt langer en hangt nederwaards. De Baard aan de Borft groeit op het derde Jaar eerlt uit. V/oncl'.Tlyk is de afkeer, welke zy hebben van alles dat rood is gekleurd. Hunne Spyzc befïaat in Graancn , gelyk die der Hoen- deren ; doch buitendien eeten zy , even als dezelven , ook Wormpjes , Infekten , en veel- erley Kruiden en Vrugten. De Bladen der Brandenetelen zyn zeer van hunne Smaak, en men geeft die aan de Kuikentjes onder wit van Eijeren , dat hard gekookt is,, gehakt zyn- de Geftalte. De Kalkoenen zyn grooter en lyviger dan alle au- (*) Veroelyk de .Aantekening in 'f IV*. Stuk deezer Nat. Hiflorie , biadz. 35-. (f) Zie Chomel , Huishond. Woordenboek , op Kal* kojln. 1) E KaLKOENÈN. 339 andere tamme Landvogels, die men in Hokken It. . AfdeeI houdt. Men heeft 'er fomtyds gezien , zo vet . gemeft , dat zy twintig Pond ophaalden. De Hoofö^ Vleugels zyn niet groot naar het Lighaam te stuk. rekenen. Het Vleezig Lelletje op 't Voorhoofd, 1 dat anders maar een Duim op 't hoogde lang is , zet zig wel tot de langte van drie Duimen uit, en hangt over den Bek heen. Het Bon* deltje Veerenfop de Borft , zes Duimen lang, dat uitfteekt, gelykenie naar Varkenshof (Iels, wordt ook in fommige Wyfjes gevonden, doch dan is het veel korter. De kleur is , gelyk in alle Hok- Vogelen, zeer verfchillende. Veeled zyn zwart , anderen grys , ros , wit ; anderen hebben alle de Kleuren ondereen gemengd. De zwarten hebben eenen groenen Gians , hoe dig* ter naar den Stuit hoe zigtbaarer* Veele Ve- ders, die de Rug bedekken , als ook de bo- venden der Wieken , zyn aan 't end als dwars afgefneeden. De vStaarc beflaat uit agttien Be- ftuurpennen , welken de Vogel byna loodregC kan overend zetten en maaken 'er een Scherm van gelyk de Paauwen , die drie vierden van een Cirkel beflaat: met ditverfchil, egter, dat de Paauwen het niet met de Staart , maar met de Rugpennen doen, gelyk gemeld is: ook vindt men 'er die heerlyke Oogen niet in, als in de Zonnefcherm der Paauwen. De Kalkoenfe Hen doet zulks niet , en haar Lelletje op den Kop is niet alleen veel kleiner, maar zy mift ook de] Spooren , welken de Haan zeer dik , doch i. d*kl. v.stuk. Y 2 kort 340 Beschryving van *r i\m kort en fïomp, aan de agterzyde van ieder Poot Afdrpi. heeft. Mi- De Krop , die door de uitzetting van de ^tuïcT Zwelgpyp, omtrent het midden van den Hals, . tot eenen rondagtigen Zak, welke zig tot aan -t Borftbeen uitftrekt, in de Hoenderen, Fai- fanten , Duiven , enz. gemaakt wordt , ont- breekt in de Kalkoenen en verfcheide andere Vogelen. De Zwe pyp wordt , in dezelven, een weinig dikker by de Maag , wegens een krans van Klieren , die zeer Kondig gefchikt zyn, inzonderheid fraay om te zien in de Kal- koenen , fchynende van een dergelyk maakzel als de Klieren van den Vogelftruis. Ook maaken de kringen van de Zwelgpyp, op deeze plaats, een zeer aardige Vertooning. Deze Klieren „ leveren een zeer groote veelheid uit van een wit flymagtig Vogt, 't welk buiten twyfel dient tot weekmaking der Graankorrelen , gelyk an- deil in de Krop gefchiedt ] en verder in de Maag (*> Wilde KaU De wilde Kalkoen van Nieuw Engeland, die koen, a]s een Verfcheidenheid van den tammen Euro- pifchen , (zo men hem haaft mag noemen , ) niet als een zelfde , van Brisson aangemerkt wordt; is veel grooter , (want men vindt 'er die tot veertig ja zestig Pond weegen ; ) en donkerer zwart van kleur. Zy zyn niet minder fmaake- lyk (*) Du Ver ni v Oeuvres ^Anatomi^us* Paris 176*2. Tom, II. p. 446. IL LIL STUK. de Kalkoenen. 341 lyk en veel Sappiger dan de onzen. Wanneer cfe Inboorlingen van Louifiana, (dat, beweftcn de Engelfche Volkplantingen, aan de Rivier Miffifiipi legt, ) befpeuren dat 'er zodanige Vo- gels in de nabuurfchap zyn, zo neemen zy een Hond met zig en gaan op plaatfen , alwaar men de meefte Brandenetelen en Zaaden vindt, die van den Smaak der Kalkoenen zyn. Als deeze den Jaager gewaar worden 3 vlugten zy onver- beeldelyk fnel , zo dat de fterklte Looper hun niet agterhaalen kan ; maar de Hond , dwingtze, cindelyk,op den tak van dezen of genen Boom te gaan zitten , en dus krygt de Jaager gelegen- heid, omze, den een voor , den anderen na, met Schietgeweer te treffen. De Veders van 't Lyf worden door de Indiaanen gebruikt tot het maaken van Manteltjes tegen de Winter- Koude , en van de Staartpennen weeten zy Waaijers en Zonnefchermen toe teftellen, die zeer fraay zyn. De gekuifde Kalkoen , waar van Albin ons Gekuifde, de Afbeelding geeft , verfchilt naauwlyks van de gewoone Europifche Kalkoenen , dan daar in , dat hy op den Kop een Kuif heeft van witte Veeren. Hy voegt 'er by, dat tegenwoordig in Engeland een groot getal Heeren zyn, die Kalkoenen in 't wilde houden , in Bofchjes daar toe gefchikt. I. D ui, V, Stuk, Y 3 CO 342 BE8CHR YVIKC VAN lï. (2) Kalkoen, die den Kop met opftaande Vi* Afdeel. jeren gekuifd beeft, de Wangen Fioletkleur* LU. Hoofd- Dceze , die van Brisson de Brafiliaanfche S,UK' genoemd wordt, heet by Klein de bruine FaU Crijlïta. fónt van Brafil , en Ray hadt hem reeds de Br.fii.aan~ grafiilaar,fche Faifant getyteld. De Ingezete- nen des ands roemen hem Jacupcma, om dac hy Jacu Jacu febrecuwt : anderen Gaan oi Quan, en de Vogel der Mexikaanen, genaamd Coxolitliy fchynt de zelfde te zyn, Deeze Kuif- Kalkoen heeft een wezentlyk verfchii van den voorgaanden, dac hem, naa- rnelyk,het Lelletje voor op den Kop ontbreekt. Hy is ook maar weinig grooter dan een Hoen , hebbende op den Kop een Kuif van lange zwarte Veeren,die hy kan opzetten. De Staart js niet meer dan een Voet lang. De zyden van den Kop zyn bekleed met een kaale Huid5 uit den blaauwen naar paarfch trekkende , in welker midden men de Oogen vindt geplaatft. Aan de Keel heeft hy een lange roode Lel, als gewoonlyk. De kleur van 't Lyf is zwart, met een heerlyken Kopergloed. De Oogkrin- gen zyn vuil Oranje, de Pooten hoog-rood. Somrmgen hebben geen Kuif, 't welk milïchien de Wyfjes of Hennen zyn. (3) (2) Meleagris Capire. Pennis ere£lis criftato, Tempo- ribus violacgis. Syft^ Nat, X. Quan f. Guan Edw. ^Av% J|. T. 1$ Jacupema. Marcgr. tirafigZ. Coxolitli, Her*?, Mrx. Fhafian us Brafilienils. Raj. 56. de Kalkoenen. 3 43 (2^ Kalkoen met twee Hoornen op den Kop; n bet Lyf rood met zwarte flippen , die in Jt Af»eeu midden wit zyn. J HoOFD- Dic is de zeventiende Soort van Faifanten by1 SiUK* lil. den 1 leer Brisson , onder den naam van ge- satyra. 0 boomde van Benmie (+\ Edwaüds hadt hem Bengaal- 0 v ' y fchp. de gehoornde Faifant geryteld. In grootte komt hy , volgens denzelven , tuiTchen een Hoen en Kalkoen. De Kleur is rosagtig bruin, met langwerpige witte Vlakken , die in zwarte Kringen (taan. Hy heeft den Kop van vooren zwart , van boven rood ; de Hals en Borft Oranje met dergelyke Vlakken als op 't Lyf. Twee Eekagrige, rolronde , blaauwe Hoornen zyn 'er op den Kop. Het kaale Vlies, onder aan de Keel hangende, is blrauw , met Oranje gevlakt , en van boven met een zwartagtig Haairig Vlies gedekt. De Bek is bruin ; de Pooten zyn witagcig en gefpoord. Men vindt hem in Bengale. (3) Meleagris Capire cornubus duobus , Corpore rubro, pim&is rtigHs albo fcetis f Sjft\\ Nat. X. Fhafonus Cornutus. Edw. 116. T. 116, (fj SuppUm, d 'Ornithologie, p. 14. I.D"ii. V. Stwk. Y 4 UIL 344 Besch&tvino van Afdeel. LUI. LUI. HOOFDSTUK. Hoofd- STÜIC' Befcbryving van 't Geflagt der Paauwiesen, zwart en rood, Guajaanfche, KuraiTaufche en Mexikaanfche. Naam Zander den Latynfchen Geflagtnaam Crax, die ook van Moehrinu en anderen ge- bruikt worde, ftelc Linn^cs de Vogelen, die wy Paauwiesen noemen , en waar van Ray onder den Brafiliaanfchen naam Mitu , Mutu of Mituporanga, gewag maakt. De Mexikaa- nen noemenze Tepetototl of Tecuocbolli , die van Jamai Quirizao en de Engelichen Qura* coa-Bird , KuraiTaufche Vogel. Frisch heefc 'er, onder den n am van Amerikaanjcben Haan, een goede Afbeelding van gegeven, en die van PerraüLT, onder den naam van Coq Indien, is ook niet te veragten. Anders noemen de Fran- • fchen hem Hocco. De Kenmerken zyn: de Bek aan den Wor. ken. tel met VVafch gedekt : de Vederen, op den top des Hoofdsf, omgekruld. Brisson heeft de Hocco's , waar van hy vyf Verfcheiden, heden voordel t , oqder de Faifanten betrok* ken De Soorten van dit Geflagt zyn by Lin* Soorten» tfjEUS twee , als volgt. co DE PAAU WIESEN. 345 (1) Paauwies, die zwart is van kleur. U De Paauwiefen worden dus geheeten , om dat ^jji^ zy van geltalte niec alleen veel naar een Paauw Hoofd- zweemen , maar ook de Pennen van hunne STÜK:* Staart kunnen opzetten gelyk de Kalkoenen. craxnigr*. Inzonderheid heeft zulks ook plaats ten opzigt Zwane Paauwics» van de Veeren, die op den Kop hunne Kuif maaken. Zy vliegen gaarn hoog en fpringen van den eenen tak op den anderen in deBoomen, gelyk de Paauwen. 't Is een zagtzinnige Vo- gel en gemeenzaam met den Menlch . De Woonplaats deezer Vogelen is in ver- Guajaan* fchillende deelen van Zuid Amerika , alwaar zy ook een weinig in Kleur en Grootte verfcbilleq. De Guajaanfcbe, door Sloane onder den naam van Indiaanfche Haan befchrevec, wordt door den Heer Brisson van den Kurqjjaufchcn Haan, dien Linisteus tot de zelfde Soort betrekt, on- derfcheiden. Dezelve heeft ongevaar de groot- te van een halfjaarigen Kalkoen, Zyn Kleur is zwart aan 't onderfte van den Buik, aan het agterfte der Beenen en het onderfie der Wie- ken , wit. In fommigen z\n de Borft, Buik, Beenen 9 en \ bovenlle der Vleiken met witte dwars- (i) Crax nïgra Syft. Nat. Ed VI. 27. Ed. X,Gen.8p# Gallus Indicus. Slgan. Jam. ïï p 302, T. 260. Dodart. M*m. -t^ó. Gallus Incjicus alius. Aldr. Om, Miru. £ Muiu. Will. Om T. 28. Raj. w^>. $1. Marcgr. Braf. 194. 195. Gallus CurafTavicus. Aldr. Orn. II. p. 29. T* 31. $2. 1. Dssi. V, Stvx* J Y 5 t 346 BESC. HRYVING VAN H. dwarsftreepjes gebandecrd. De Veeren op den Afdeel, top van 't Hoofd, die zwart zyn, leggen agter LIH. over met de punten omgekruld, doch worden Hoofd- stuk, van ^en Vogel, als hy vergramd is, overend gezet en maaken hem fraay gekuifd. De Bek is mee een roodagtige Huid bedekt, die zig zelfs tot voorby de Oogen uitftrekt. Men vindeze in Guajana, Brafil en op Jamaika. Kuraflau. ®e ëeen > dien Hocco de Curajjow noemt, fche. en van Albin onder den naam van Kurqjjaufcbe Faifant is afgetekend , noemen de Guajaners Hocco des Amazones. Hy is byna zo groot als een Kalkoen , en ook zwart , met een witten Buik, doch het Wyf je donker-hruin , hebbende de Staart met vier witte Streepen gebandeerd. Ook verfchile deeze Paauwies van den anderen , doordien zyn Kuif zwart en wit is , en dat hy aan den Wortel des Bovenkaaks een rond geel Knobbeltje heeft , van grootte als een Kers. Hy komt meeft voor op 't Eiland Kuraffau. Mexikaan- ®e Mexikaanfche , die maar weinig grooter fche. dan een Haan is , Paaxi genoemd wordende van de Indiaanen , heeft het gedagte Knobbeltje blaauw of liever Turkois - kleur. Zyn Kleur is ook in 't Mannetje blaauwagtig zwart, in 't Wyfje bruin. Doch Brisson heeft nog een Hocco brun de Mexique, die van de Mexikaanen Hoaftzin geheten wordt , om dat hy zodanig een Geluid maakt , als dit woord uitdrukt. Deeze is vaal, naar bruin trekkende, met de Borit geel- agtig / de Paauwiesen, 347 agtig wit; de Wieken en Staart wit en bleek gevlakt ; de Kuif op 't Hoofd uit bleekwitte Veeren bertaande , die van onderen zwart zyn, Hy heeft de grootte byna van een Kalkoenfe Hen. (2) Pauwies die rood is, met den Kop blaauw agtlg. Roode Paaiiwiffj Deeze Paauwies is , onder den naam van roode Perjiaa?ifcbe Hen, door Albin afgebeeld, doch flegt gekleurd, zo Bkisson aanmerkt, die hem noemt Hocco de PtroiL Het fchynt de Coxolitli van Hernandez te zyn. Hy heeft de grootte van een Kalkoen , is vaal van kleur over 'tLyf,doch de Kop en'tbovenïïe van den Hals zyn donker Afchgraauw; de Oogen zwart en derzelver kringen rood. De Kuif, dien hy op 't Hoofd heeft, beftaat uit witte Vederen met zwarte Punten. Men vindt hem in Peru. (2^ Crax rubra , Capite cocrulefceme. f Syfl. Nat. X. Gallina Peruriana rubra. Alb. ^Ay. lil. |i 37. T. 40- II. Afdeel, Uit Hoofd, stuk. i. Dm. V.Stu*» LIV. 348 BESCHR YV1NG VAN ir. Afdeel. LIV. Hoofd- LIV- HOOFDSTUK. STUK. Befcbryving van 't Geflagt der Faisanten, waar onder de Tamme Hoenderen van veelerley Soort , als ook de Poule Peincades 9 of Guinee- fche, zyn begreepen. De zogenaamde Haanen- Eijeren. Het Enten der Kammen. De kon* ftige Uitbroeding ^rHoender-Eijeren. Volgens de naauwkeurige Waarneemingen van Reaü- mur , du Hamel en anderen. Verfcbeiden- beden der Hoenderen. De Bonte > Wejlindifche 9 Cbinee/cbe, en Molükkifcbe gekroonde Faifant. v^ tyn Pbajianus , worden door Linnjeus, behalve de eigentlyké Faifanten, ook de tam- me Hoenderen in *t algemeen begreepen 9 waar van Brisson een byzonder Geflagt maakt, met den naam van Genus Gallinaceum. Ook is 'er de Poule Peintade , of Guineefche Hen 9 daar hy ook , onder den naam van Meleagris , een eigen Geflagt aan geeft , in vervat. Kenmer- De Kenmerken der Faifanten zyn derhalven Mt zeer eenvoudig ; als beftaande , behalve die van den Rang der Hoenderen , daar in , dat de Wan- ! gen een kaale Huid hebben , die glad is of zon- der oneffenheden. Soorten. Likn^üs heeft in dit Geflagt vyf Soorten > waar onder de Hoenderen de eerfte uitmaaken , als volgt. nder den Geflagtnaam Faisant , in 't La- co de Faisanten. 349 (i) Faifant met de Staart aan de zydenplat en n. opgeheven. Afdeed. LIV. Hier door wordt dat Gevogelte afgefchetft , Hojfi> STU ■ 't welk men gemeenlyk noemt Hoenderen, en ^ v* waar van het Mannelyke den naam van Haan , gJihs, het Vrouwelyke dien van Hen draagt en het Ham Jong dien van Kuiken of Pul : in 't Latyn Gal- lus, Gallina, Pullus ; in 't Franfch Coq, Poule, Pouljm of Poulet; in 't Engelfch Cock, Hen en Chicken of Cbiek ; in 't Hoogduitfch Han of Habn , Htm of Henn en Heunlin of Keuchlin. Als de Hen nog geen Eijeren gelegd heeft, wordt zy , in \ Franfch , Geline geheten. De Italiaanen en Spanjaarden noemen den Haan Gallo, de Hen Gallina. In 't Griekfch wordt, gemeenlykfi , de Haan Alektoor en de Hen A- ïektoris geheten : de Hebreen noemdenze Sikvi en Sakvia. Een gefneeden of gelubde Haan voert , van den Latynfchen naam Capus , dien van Cappon by de Italiaanen , Capon by de Engelfchen, Chapon by de Franfchen en Kaphun by de Duitfchers. Wy (i) Phafianus Cauda comprefTa adfeersdenTe» syfl. Ntu X. Gen. 90. Faun* Snee. 165. Gallus gallinaceus feu Gal- lina. Gisn. ^A>. 39f » 340. Aldr. Om. 1. 14, c. x, Will. Om. 109, T. 29. Raj, ^A*. 51. B. Gallina Crifta in vertice plumofa denfifóma. Raj. xA** C. Gallina Cauda f. Uropygio carens. Raj. ^£>. 51. D. Gallina Friflandica. Wil',» Om, 110. Gallina crisps. Raj. ^er (jcn naam van Aroazes aan. Hoofd ^e Hoenderen zyn zeer bekende en gemeene stuk. Huis-of Hokvogelen, van welker Eigenfchap- Hoenderen. pen ook , om die reden , veel te zeggen valt. Ik zal, in derzei ver befchry ving, eerftagtgee- ven op die der Haanen en Kapoenen , dan op die der Hennen, vervolgens op de Kuikens en derzelver Voortteeling of Uitbroeding uit de Eijeren , om eindelyk van de Geftalte en de Verfcheidenheden , die 'er in voorkomen , als ook van het Gebruik der Hoenderen , te fpree- ken. , T , In de Haanen komt, inzonderheid, defzeL t Haanen Gckraay. ver Waakzaamheid in aanmerking* Het Haa-» nen-Gekraay 'is, van üouds, een bode van den Dageraad geweeft ; doch bovendien kraaijen zy ook by nagt. De Haan , zegt Belon , heeft niets uitmuntender in zyn naturel , dan tot een Uurwerk te dienen voor de Landluiden, die op zyn Geluid letten, waar uit zy nagenoeg vveeten , hoe laat het zy , by nagt. Om die reden heeft menze, altoos, in de Kryg mede gevoerd, en de verdeeling der Nagtwaaken heeft daar van zyncn oorfprong. 't Is zeker dat zy, na middernagt, twee of driemaal kraai- jen , met zekere euflehenpoozingen tot dat de Dag aanbreekt ; doch dat zy een Etmaal juift in agt gelyke deelen verdeelen zouden door hun Gekraay, gelyk Cardanüs wil, is reeds door ScALiGKRj wederlegd. De Dfi FAI8 ANTE» 351 De hoedanigheden , die in een goede Haan n. vereifcht worden, zyn: dat hy groot zy van Afdeel. Statuur , hebbende een hooge, regte , roode Kam, de Oogen zwart , den Bek kort , zwaar en STUK. krom; de Lellen, ah ook de plaats der Ooren, Hoenderei bleekrood. Zyne Halsvederen , die men Lok» ken noemt , moeten van verfcheide en hooge kleuren zyn, over de Schouders zweevende; de Borft breed , de Leden niet fchraal , de Wie- ken wel gevederd, de Staart verheven, met een dubbele ry van omgebogen Pennen. Zy moeten vlug zyn en waakzaam, dikwils kraai- jende, gereed om hunne Hennen te befcher- men , rn wraakzugtig tegens anderen , die haar verongelyken. Zodanige Haanen willen den baas fpeelen en als Koning over de anderen zyn , welken zy in moed en kragten overtreffen : zy houden in 't Vegten niet op , zo lang zy op de Beenen kunnen ftaan, en de Overwin- naar kraait uit al zyn Magt Vikcorie, wanneer de Tegenparty terneder legt of op de vlugt gedreeven is. De Ouden hebben gezegd , dat de Leeuwen Haanen* niet alleen voor het Gekraay, maar zelfs voor Gevc*t€n' het Gezigt der Haanen fchrikken ; doch het te- gendeel is blykbaar, alzo in Sc. James Park te Londen een Haan verfcheurd en opgevreten werdt door een Leeuw. Ondertulfchen heeft hunne fierheid al van ouds aanleiding gegeven tot Haanen-Gevegten , die in Engeland thans nog zeer in de mode zyn , en zodanig vereerd i#de*i. v,stwk. wor- 352 BSSCHRTVING VAN jj# worden , dat menze in de Steden en Vlekken $ Afdeel. fcyna 0f het Ridderlyke Renfpelen waren , onder kfV. 't Gemeen aankondigt. Op veele plaatfen vindt stuk." men een foort van Schouwburgen voor de Toeky- Hocndersn. kers , en daar worden Weddenfchappen aan- gegaan om Geld, welke Haan het Gevegt zal winnen : als 'er een dood is wordt weder een ander in het Perk gebragt, zo dat 'er fom- tyds wel twintig om den Hals raaken , eer het Gezelfchap fcheidt. In Vrankryk gefchiedt dit ook nog wel , in de Vaften, De meeiie Flaanen hebben, behalve hunne moedigheid en fierheid, eene fchoonheid van Kleuren , die hunne Geftalte zeer verfraait. Men ziet 'er, die Jaarlyks van kleur veranderen , 'c welk hun byna onkenbaar maakt. Ook vindt men 'er , die wanfchapen zyn. Aldrovan- düs geeft ons de Afbeelding van verfcheide Monfters van zulk foort 5 in 't byzonder van een Haan met twee Koppen op éón Lyf 9 van een anderen met één Kop op twee Lighaamen * van eenen met drie en van eenen met vier Pooten. De Heer Reaümür heeft een Haan, van dit laatfte flag , levendig gehad , die vlug en vrolyk was, uitgenomen, dat de twee over- tollige Pooten in 't gaan merkelyk hinder- den , hem belettende de Hennen te treeden. Zy waren bleeker, korter en dunner dan de ande- ren , hangende van agteren by den Aars. Het enten Eenige Haanen zyn van Natuure gehoornd en men heeft er Sezien> die door Konft zo* jde Faisanten. 3^ zodanig geworden waren. De Heer du Hamel iï. befchryfc ons, in zyn Vertoog over de Enting Afi>eel. der Boomen (*) 5 de manier om zulks ook te ^^'D doen op Dieren , en zegt, dat het in de Haa- stuk. nen-Kammen zeer wel gelukt. Als men de ffoendere»* „ Kam een Vingerbreed boven het Bekkeneel „ affhydt, zo wyken de randen in 't midden „ van één, en in die opening wordt een klein Spoortje gedoken , niet grooter dan een Hen- „ nipzaadje zynde, 't welk men van een leven. 3, dig Kuikens Poot heeft afgefneeden. Ik deed „ zulks , zegt deeze Natuurkundige , met ver- 5, fcheide jonge Haanen, wien ik een ftukje „ van hun eigen Spooren op den Kop ftak» ,, Van veelen vielen zy af, door de bewqeging, „ welke zy mee hunne Koppen maakten : maar, „ ten einde van veertien Dagen of drie Wee- „ ken hadden de Spooren, die niet afgevallen „ waren , zig zo vaft vereenigd met de Kam- „ men , dat zy , in de Maand Juny inge-enc zynde, op 't end van dat Jaar reeds byna „ een half Duim langte gekreegen hadden. Ik heb 'er gehad die ten einde van drie of vier „ Jaaren, onderftellende dat zy waren opge- „ regt, meer langte hadden dan vier Duimen. „ Zeker Autheur zegt , dat hy dergelyk een „ Hoorn o (*) Recherches fur la reuman des PUyes des ^Arbres , fur la fafon dont la Grejfe s'unit at* iujet fur lequel on VAppUque.fkc* Mem* de 1'Acad. Royale des Sciences, de KAn 1746. LDtiL. V. Stuk. Z ( 354 Beschrv vinc van 11. » Hoorn gezien heeft op den Kop van een Afdeel. Kapoen , die negen Duimen lang was. Hoofd " ^nt*ec^n§ van c'eeze êr°ote Hoornen stük. 5> heeft my verfcheide Waarneemingen aan de Beenderen. i9 hand gegeven , die meldenswaardig zyn. „ i. Men befpeurt uitwendig een Eeltagtigen 3, Zoom •, die den grondfteun van den Hoorn „ omvangt , en , de Huid doorfbydende 5 ziec „ men dac dezelve eindigt aan deezen Zoom. „ 2. Als de Huid opgeligt en een gedeelte van 5, deezen Zoom weggenomen wordt , openbaart * Lijmen. „ zig een foort van Kasagtigen Band * 9 die de Lare Ca^"~ „ inplanting , of liever de gewrichting, van den 3, Hoorn met het Bekkeneel , belet te zien. 33 3. Als men , voorzigtiglyk , dit foort van „ Band wegneemt , ontdekt men verfcheide „ Peesagtige Banden , die , van den Hoorn af- 33 komende 3 fommigen uitloopen in de geuts- 33 wyze holte der Neusgaten 3 anderen in het 33 bovenfte der Ooghollen , of op verfchillen- ,3 plaatfen van het Agterhoofdsbeen. Deeze „ Banden eindigen niet altoos op alle die 3* plaatfen 3 en zyn niet in even groot getal in alle Haanen ; maar ik heb geduurig, 3, in de genen die groote Hoornen hadden, 3, een Herken Band gevonden 5 wiens eene 33 end in 't Hoornagtige van den Bek ? het an- 33 dere in 't midden van den Grondfteun was 3, ingeplant. 4. Als men alle de Banden weg. 33 neemt en vernielt , behalven die naar oorzaak niet byblyvende , zo leggen zy 'er „ ook die wel geüeld zyn. Verftroppingen of „ famendrukkingen van byna gelyken aart , die „ de Vrugtbeginzels der Eijerleggende vernie- „ tigen , door hun te berooven van de doffe „ tot hun Voeding noodig, zullen de Jongen „ der Baarende Dieren alleenlyk wanfehapen „ maaken,om dat deeze hun Vcedzel vinden in a, de Baarmoeder en dat het uiterlyk geweld geen Levensdoel befchadigt. *c Is dan niet „ te verwonderen , dat deeze laatften ons meer Monfters, dan de anderen , uitleveren. De Haan is een voorbeeld van Geilheid, niet Kapoen of alleen wegens de menigte van Hennen , welker Haaa. Eijeren hy bevrugt , maar ook om dat hy ze zo menigvuldig , en fomtyds wel vyftig maal op éénen Dag treedt. Hy wordt ook in eeni- ge Jaaren onmagtig tot bevrugting, hoewel hy nog aanhoudt de Hennen te liefkoozen. Ge- meenlyk worden de Haanen, die men vet wil maaken , als zy drie Maanden oud zyn gefnee- DKii.t v, stvk9 Z 4 den 360 Beschrtving van jj> den en dan noemt men ze Kapoenen. Deeze Afdeel, manier van mefting der Vogelen is reeds oud. ^LIV. Onder de Israëliten wift men al van de Kuikens stuk/ te kapoenen door wryving, door fchroeijing of Hoenderen, door de uithaaling , 't zy van één of beide de Ballen. Dit zelfde werdt te Rome in 't werk gefield aan jonge Hoenderen , die men dan zo vet maakte , dat 'er waren van zeftien Ponden zwaar. Men doet het, hedendaags, niet dan jonge Haanen , die fomtyds zulks bederven. Zodanigen die maar ten halve gelubd zyn , worden in 't Franfch Cocatres ; de anderen Cba- pons geheten. Men kan de Kapoenen leeren , dat zy de Kuikentjes oppalTen en koefteren, even als een Hen de Pullen die zy heeft uit- gebroed ; doch daar van is de reden niet ver ce zoeken. Zodanig een Kapoen wordt de Borft kaal geplukt, dan wryft men de Huid aldaar met Brandenetels, en fteekt vervolgens eenige Pullen onder hem, die, zo 't fchynt , de Jeukt, welke hy lydt, verzagten, en dit maakt, dat hy ze niet minder oppafl en bezorgt dan een Hen de haaren. Zelfs neemt hy , als deeze groot geworden zyn , dien poft weder omtrent andere Pullen waar. Hennen. Ik gaa tot de Hennen over ; welker zorgvuL digheid , in dit Geval , zeer opmerkelyk is. Zy zoekt voor haar Krooft niet alleen het Voed. zei op , maar deelt het 'er aan uit en fpaart , als een liefhebbende Moeder , het gene zy vindt \ zo het iets aangenaams is , voor haare Kinde- ren. DE FAISANTEtf. $6l ren. 't Schynt dat zy zig alleen over derzei- n. ver welftand bekommert. Te vooren vreesag- Afdeel. tig en [op 't minde gerugt vlugtende, durft zy ^^'D thans den Vyand Ipits bieden , al moefl zy in stuk. 't Gevegt haar Leven laaten. Zy roept de Kui- Hoenderen, kentjes tot zig met een zonderling Geluid en vergadertze , tot koeftering en befchutting, onder haare Vleugelen. Zo ftrekt de Klokhen tot een Voorbeeld van de tederfte Kinderliefde. Omtrent den Leefcyd der Hoenderen is men in 't onzekere. Door Aldrovandus, 't is waar, wordt dezelve gefield op tien Jaaren ; doch zelden worden zy zo lang gehouden , devvyl men reeds op 't derde Jaar bevindt , dat zy minder Eijeren leggen. Om deeze reden , naa- melyk , is 't dat men haar de kofl geeft, welke zy rykelyk vergoeden , volgens het niet onaar- dig zeggen van zekeren Digter. 0 Het Hoentje neemt en geeft: haar wordt de Kofl: verfchooten ; En van haar Vrugtbaarheid wordt weer de Kofl genooten. In Vrugtbaarheid, naamelyk, overtreffen de Haar Vrugt- Hoenderen het andere Pluimgedierte, en debaarheid* menigte van Eijeren , welken zy leggen , is verbaazend groot. Sommigen 9 egter , leggen 'er meer dan anderen , en zulken , die , als \ in *t Saifoen is , alle Dagen één Ey leg'gen , zonder tuflchenpoozing,mag men wel voor goedeLeggers houden. De meeften fcheiden in de Herfft met LDiii. V. Stuk Z $ leg- 362 Beschryving van H. leggen uit 5 en beginnen in het vroege Voor- Afdeel. jaar wederom. Dit maakt de Eijeren , in de LIV. Winter , fchaars en duur : weshalven het niec Hoofd- _ . , . . _ , stuk. onnut was een Middel uit te denken , om ze Hoenderei lang te kunnen bewaaren. De Heer Reaomuk, een Man van onvergelykelyke vlyc en fchran- derheid in de Huishoudelyke Natuurkunde, heeft zulks gedaan : hy heeft bevonden , dat men flegts den toegang van de Lugt in het Ey behoefde te beletten , en dat zulks niet alleen door zeker Vernis , maar zelfs met allerley Vettigheid , die de openingen van den Dop toe- fluit, gefchieden kan; blyvende de Eijeren, die daar mede wel beftreeken zyn , en op een koele plaats bewaard worden , verfcheide Maanden , ja een rond Jaar, goed, zonder kennelyke ver- andering : mids dat dit beftryken , kort na dat zy gelegd zyn, gefchiede. De Eijeren. ^an ^e Eijerftokken der tloenderen en de inwendige gefteldheid haarer Eijeren , heb ik reeds een naauwkeurig Berigt gegeven (*), Van waar de Stof kome , die de Dop of Schaal for- meert, heb ik nog geen klaar denkbeeld. Zulks toe te fchryven aan de Kalk en Steenagtige Stoffen , die de Hoenders eeten , gelyk het Ge- meen oordeelt, komt my oneigen voor; dewyl die Stoffen ergens anders toe dienen , gelyk gezegd is , en geenzins komen in de Lyfrnoeder; at (*) Zie het IV, Stuk deezer Nat. Hljlor/e ê bladz. 49, enz. DE FAISANTEN. 363 alwaar het Ey , waarfchynlyk , mee zyne Schaal II# omkleed worde, hebbende het Wie, op zynen Afdeel. doorgang in de Ei jerbuis, aangenomen. Indien v,Lïv- ut j , , Hoofd- de Lugc daar een vryen toegang had , mogt men STÜK# denken , dat de Schaal op gelyke wyze groeide Hoenderen. als de Hoorntjes der Slakken, waar van Reaü- mur zo omftandig fpreekt (*). Dat het Kuiken, van het oogenblik der Be-Bevrugting. vrugting af, reeds geheel geformeerd zy in de Hanetree, een witagtige flip in 't midden des Doijers , heeft men door Mikroskoopen ont- dekt. Ondertuflchen fchynt de oorfprong van dit Vrugtje taamelyk duifter, dewyl de Haan maar een zeer korte Schaft heeft die dubbeld is, en waar mede hy flegts, om zo te fpree- ken , den uitwendigen Mond der Scheede be- ftryken kan, zonder tot zulk een diepte daar irt te dringen, als de langte en bogrigheid der Eijerbuizen vereifchen zoude, om het Manne- lyke Zaad tot aan den Eijerltok te brengen. Men heeft gewild , dat die Bevrugting, derhal- ve , door den enkelen Geeft of Waafem van het Zaad gefchieden kon (f) ; maar miiïchien worden de Eijëren in de Baarmoeder eerft be- vrugt. Immers 't ontbreeken van die Vrugtje in de onvrugtbaare Eijeren fchynt iets meer dan een enkelen Waafem te onderftellen. De (*) Mem. de V^4cn, Stekh. *Akad. X# Stuk. pag. 35* DE F AIS ANTEN. 367 worden; doch verbeeldt zich , dat men in Vrankryk fi. niet ligt daar toe Ovens zou opregten : eensdeels Afdeel* wegens de Kollen , ten anderen , om dat het niet H^J^ gemakkelyk is , eene genoegzaame menigte van stuk. Eijeren , die verfch genoeg en wel bevrugt waren , Hoenderei by één tekrygen. Maar hy heeft zig toegelegd, om , op het voorbeeld der Egyptenaaren , eene Manier uit te vinden, die gemakkelyker , minder koftbaar, vermaaklyk en tevens voordeelig was, zynde niet alleen op de Hoenderen, maar op allerley tam Pluimgedierte toepaflelyk. „ Ik wilde (zegt hy) dat men , zonder iets te De Warm- 5, verminderen van de werkzaamheid van 't Vuur, T^vear£.0- „ 't gene tot verfcheiderley gebruiken wordt ge- vens, daar „ bezigd , zyn voordeel deed met eene Warmte, k^aam. die anders verboren gaat. Hoe veele Ovens „ zyn 'er , die dagelyks geftookt worden , aan „ welken men gemakkelyk Stooven zou kunnen 9, maaken , waar in de vereifchte trap van Warm- te kon onderhouden worden , om de Eijeren „ uit te broeden. Men heeft my Voorbeel- „ den verhaald van Menfchen , een weinig meer 55 oplettende in hun Handwerk en Koftwinning „ dan het Gemeen , die , door middel van zoda- ,. nig eene Warmte, Eende- en Henne-Eijeren „ hebben uitgebroed gekreegen , zonder egter 5, deeze Zaak, die vaneen algemeene nuttig- „ heid zou kunnen zyn , in 't groot te vervol- 9, gen. Om niet te fpreeken van de Bakkers , „ die hunne Ovens maar nu en dan heet maa- 9, ken : men zou daar toe in die der Glasblaa- ï. DftiL. V. Stuk, ZC« 368 Bbschryving van II. „ zeryën en andere Manufaktuuren , in die der Afdeel. Werkhuizen daar de Erts gefmolten wordt , Hoofd- " en wac dies mcer is> een zeer goede gele- stuk. „ genheid hebben. In zodanige Dorpen en Hoenderen. „ Plaatfen , daar gemeene Ovens zyn, kon van „ dezelven ook tot dit einde gebruik worden 3, gemaakt. De Vrouwen der Werklieden, die 3, in de gemelde of andere Fabrieken , daar men „ geduurig Vuur ftookt , arbeiden , zouden met „ voordeel haar bezigheid vinden aan deBezor- „ ging der Eijeren , het oppaflen en keeren 3, derzelven, en de opvoeding van de uitko- 3, mende Pullen. Debroei- ^ Alle Autheuren , die van het Huishoudelyk ivleftVa" » Landleven handelen 3 de Vogelbefchry vers , 3, en inzonderheid de zodanigen , die ons Ge- „ heimen willen mededeelen , welke tot Lief- 3, hebbery trekken ; ipreeken, wel is waar, van 3, de Uitbroeding te doen door de broeijing van „ Meft. De Ouden hebben reeds daar van ge- 3, wag gemaakt , doch op zulk een wyze 3 dat 33 het blykbaar is , dat nimmer door hun daar 3, van de Proef genomen zy. 't Schynt dat zy willen, dat men de Eijeren flegts in een Meft- 33 hoop lteeken zal , en laaten die 'er drie Wee. 3; ken in , zonder 'er eens naar om te zien : „ doch, op deeze wyze , ben ik verzekerd, „ dat nimmer één Ey is uitgekomen. Daartoe 3, wordt, gelyk wy gezien hebben, veel op- 3, lettendheid vereifcht , en dan,egter, twyfel „ ik niet 3 of de Warmte der Meft zou het 3, zelf- deFaisanten. 369 ) zelfde doen als die van Vuur. Dus zou men dit Gevogelte, ten algemecnen nutte, zeer Afd£el. „ wel zodanig vermenigvuldigen kunnen , dat „ ieder Landman , hoe gering ook, naar den stuk/ „ wenfeh van dien grooten Monarch, Henrik Hoenderen* den IV., \ vermogen had om alle Zondagen yy een Hoen in de Pot te fteeken. Zie daar, in 't korte, een Uittrekzel van hec Werk van den vermaarden Reaumuïi, over de Konfi om , in alle Saizoenen , Huisvogelen van allerley Soort uit de Eijeren te doen voortkomen en op te voeden. De Heer Chomel fpreekt van dergelyke Middelen (*),en de Heer Beguelin heeft aangetoond, hoe zulks, insgelyks, door de eenpaarige Warmte , welke de Vlam van ee- ne Lamp geeft , in een Fornuisje , daar toe ge- maakt , gefchieden kan (f)- Een byzondere opmerking verdient nog de Het doof. Manier, op welke de Pul, nu reeds tot vol- de EJjer^0 komenheid gebragt zynde door de broeding, fchaal* uit zyne Gevangenis weet te breeken. De Ei- jerfchaal maakt , als 't ware , een flerken Muur uit , in vergelyking met de teerheid van hec Kuikentje, 't welk daar in , op 't laatfl der broe- ding, van alle kanten bekneld en geprangd zit: een teerheid zo groot , dat het , uitgekomen zyn- de, den Kop niet op kan houJen, wegens de zwak- r (*) Hnishoudelyk Woordel§ek , op Hoen. I. Deel. bl. 296. (f) Mem. de V Acad. Royale des Scienc. de Bcrlin* de 1749. p. 72. I. lUiu Y. Stuk. Aa 37^ B E J C fl H Y V 1 N G VAM H zwakheid vanzyn Hals. Deezen Muur, nog- Afdeel, thans, moet het doorbreeken, en de beklem. k'V. mjng Zelve is hier toe behulpzaam. De Hen stuk. ' doet daar toe biets ter wereld : anders zou die Hoenderen. Konrtige Uitbroeding niet gelukken. De Pul zit als een Kluwen te famen gerold, en vertoont zig gelyk een Vogel die (laapt, hebbende den Bek ingedoken onder de regter Wiek. Maar, als de tyd haares uickomens nadert, klopt zy met den Bek zo fterk , dat men 't dikwils hoo- ren kan, en by herhaaling zo lang, dat 'er een fcheurtje in komt. De beklemde plaatzing beftuurt haar Werk , om altoos tegen een zelf- de gedeelte van de Schaal aan te kloppen met de punt des Eeks, en de zwaarte van den Kop, die naar 't Lyf te rekenen zeer groot is , ver- meerdert de uitwerking van het kloppen , die zig byna altoos naby het dikke end van 't Ey openbaart, Als de Spleet ge waar worde! yk is, zegt men dat het Ey gepikt zy. Somwylen fpringen 'er kleine (tukjes af , die een gedeelte van het Vlies, 'c welk de Eijeren inwendig bekleedt, bloot laaten , zonder dat zig daar in het minfte fcheurtje vertoone. Dit heeft het denkbeeld beveftigd , dat de Eijeren door de Hen gepikt worden : doch men heeft niet in agt genomen, dat de uitrekbaarheid van het Vlies de klopping gedoogt, zonder te breeken; even zo min als bet Papier , dat men binnen aan een Bierglas had geplakt, breeken zou door het aan (lukken Haan DE P A 15 A N T E N, 37t flaan van 't Glas. Als 'er ftukken van de n. Schaal of Dop zyn afgefprongen , is *t een ande- Afdee*» re zaak : de volgende kloppingen doen dac tM^L. Vlies fcheuren en geeven Lugc aan het Kuikent- stuk. je > dac 'er fomtyds in een Uur , fomtyds in een Hoenderen. Etmaal , na dat het pikken eerft gemerkt is ; uit te voorfchyn komt. Op dergelyk eene wyze gefchiedt het uitko- 't Uitkomen men der Pullen van allerley Gevogelte, en de dtx l>ullene genen , die zeer ftompe Bekken hebben , gelyk de Eenden , verrigten dit Werk byna zo vaar- dig als de genen , welker Bekken zeer fpits zyn. Ook heeft de Schepper de hardheid der Eijer- fchaalen ge-evenredigd naar de kragt der Beeft- jes die dezelven moeten doorpikken. Wat zou het zyn , indien de Eijercjes van de Mofchen , Vinken en Kanary- Vogeltjes, om van veel klei» neren niet te fpreeken , zulke harde Doppen hadden als die der Hoenderen ? Hoe zouden die der Struisvogelen , welken byna Steenhard zyn , kunnen doorgepikt worden van zo zwak- ke Pullen als de Kuikentjes zyn? Te vergeefs is de bekommering van fommige Boerinnen , die de Eijeren eenigen tyd in warm Water leg- gen , om de doorpikking gemakkelyker te maaken. De Natuur heeft, waarlyk, genoeg*, zaam voor zig zelve gezorgd ! De tyd , welken de Pull doorbrengt in hec uitkomen, gaat niet verlooren. Middelerwyl, naamelyk, flurpt dezelve door den Navel het overfchot van het Doijer in, dat haar een geruimen l.Dtn, v siü». Aa 2 tyd 37* BttSCHB^VlNG VAN U tyd tot Voedzel moet (trekken. Dit blykt, Afpeel* dewyl men bevindt, dai de zodani^en, die uit L1V • den Dep komen , wanneer nog een gedeekc ^stukT van ^e Doijer buiten li, Lighaam is, kwynen, Hoenderen.™ m korte dagen derven. Voor 't overige is de Pul zeer zwak, geheel nat, hebbende ver- warming en opdrooging noodig : doch in wei- nig Uuren raakt zy op de been. De eerfte Veertjes , die haar bekleeden , zyn een zeer fyn Dons, dat eerlang plaats maakt voor wezently- ke Pluimen, welken het Kuikentje, in weinige Dagen, een fraaije Vertooning geeven. Zie daar, wederom-, een Kort Begrip van het gene die vlytige Vogelkenner , de Heer Reaumur, van het uitkomen der Pullen zegt. Het gene de Opvoeding der Kuikentjes betreft, gaa ik voorby. Ook fpreek ik niet omftandig van de Ziekten en Kwaaien der Hoenderen, zo oud als jong , waar van men , door den Heer Chomel, omftandig onderrigt kan worden (*). Alleen merk ik aan , dat de Vlierbeflen voor dit Gevogelte nadeelig zyn , en dat menze , door middel van Peper, van de Luizen kan zuiveren. Ik gaa van 't algemeene tot het byzonderc over. Gefblteder £)e Geftalte der Hoenderen is ten overvloei Hoendcien.j^ t>ekend en in de Kleur heerfcht zo groot eene Verfchillendheid, dat men oneindig werk tou hebben om die te befchryven. Alleen zul- len (*) Hmshoudelyk Woordenboek. I. Deel. bladz. 294, «nas. DE FAISANTEN. 373 jen wy , in 't algemeen , agc geeven op de Staart, jj# welke genoegzaam zoude zyn om hun van alle Afinbe{* anderen te onderfcheiden, indien 'er niet onder waren, die geen Staart hebben. De Staart, die s^^~ byna altoos overdwars legt naar het Lyf te re- Homdwm» kenen , (laat in de Hoenderen overend , en maakt een Waaijer, waar van de Vlakte over- langs geplaatft is. De fchikking der Beftuur- pennen , die veertien in getal zyn , zeven aan de eene , zeven aan de andere zyde , maa- kende een fcherpen hoek met elkander , geeft die zonderlinge geftake aan de Staart der Hoen- deren. Het Mannetje verfchik van het Wyfje niet alleen door de Kam, 't welk wel het ge- meende Kenmerk is, maar ook door de Spoo- ren, de (malheid der Veeren van den Hals eu Stuit, en inzonderheid doordien de twee mid- delde Staartpennen zeer lang en boogswyze om- gekromd zyn/t welk in de Hennen geen plaats heeft. De Ouden hadden reeds een groote menigte Veifchei. van dit Pluimgedierte, 't welk zy Naamen ga- de7]heden« ven naar de Plaatfen van waar het afkomftig was; gelyk Rhodifche, Chalcidifche , Medifche en andere Hennen. Brisson telt eenïge Ver- fcheidenheden op ; gelyk de Gekuifde Hoende- ren, by de Schryvers bekend, en gemeenlyk Kuifbennen genaamd , om dat zy een Veder» kuif op den Kop hebben : de Vijfvingerige , waar van Frisch Afbeeldingen geeft, hebbende twee Agterklaauwen* en zynde wezentlyk wan- , h D«u V. stvi. Aa 3 fcha- 374 Beschryying van II. fchapen : de Paduafcbe van Aldrovandus , an- Afdeel. jer§ jtaiiaanfche Hoenderen, in 't Franich ge- Hoofd- naamc* Poules de Caux , die eens zo groot als stuk. onze gewoone Hoenders zyn : de Turkfche, Hotndeten. die door de fchoonheid en mengeling van Kleu- ren uitmunten : en de Engelfcbe Hoenderen , die booger op de Pooten dan de Franfchc zyn. Voorts gewaagt Brisson nog van vyf Soorten, welker onderfcheidende Kenmerken in de Kuu kens ook gevonden worden , indien de Hennen flegts door Paaring met anderen niet verbafterd zyn: te weeten; Krieltjes. Krieltjes. Deeze hebben zeer korte Pootjes, en worden daarom van de Dukfchers Krup* Habn en Krup~Huhn9van de Engelfchen Dwarf- Hen of Kreepers , dat is Kruipers , genoemd. In fommigen zyn de Pooten tot aan de Vingers toe gevederd , en daarom noemt menze Ruigpooten: in anderen zyn dceze Vederen der Pooten zo lang, dat zy op den Grond fleepen; te weeten in de Bantamjche of Ooftindifche, welker Haant- jes zeer ftout zyn , en zig niet fchroomen in . Gevegt te begeeven met eens zo groote Haa- tten. Deeze twee laatüen begrypt Linnjeus in zyne vyfde Verfcheidenheid. Gekrulde of Gekrulde of Wollige Hoenderen. Deeze wor- Woilige. den van de Duitfchers Straubige Hennen en van de Sweeden KrolU dat is Kruh Hoenderen gehe- ten. De Gallina Fries landica en crispa , waar van LinnjEüs zyn vierde Verfcheidenheid maakt, behooren tot dceze* Zy verfchillen van de ge- woofac de Faisanten. 375 woone Hoenderen in geen ander opzigt, dan dat jr zy de Vederen , over 't geheele Lyf , opwaards Afdeel, omeeboogen en als gekruld hebben. LiV. ,T , . , t • j Hoofd- De Mooriaan is eene V ericheidenneid waar van STÜK^ Linn^us niet gewaagt. Dus mag men, met Hoender^ regt , een Soort van Hoenderen noemen , waar Moriaaoen. aan de Franfchen , naar hunne afkomft , den naam geeven van A^ger-Hoenderen of Mozam- biekfcbe. Zy verfchillen van de gewoonen niec alleen, doordien de Veeren byna altoos zware zyn , maar inzonderheid door de zwarte Kleur van de Kammen en Lellen , als ook van de Opperhuid en het Beenvlies; zo dat zy, wan- neer menze gekookt heeft, als van Inkt door- drongen fchynen. De Perfiaanfche of Staartehoze Hoenderen Smrxéoo* maaken de derde Verfcheidenheid van Linn^eus *e* uit. De Dukfchers noemenze Klump- , de Swee- den Gump* Hoenderen, de Engelfchen Rtmkins. Zy verfchillen in geenerley opzigt van de ge- woonen , dan dat hun de Stuit en Staart geheel ontbreekep. De zesde Soort van Brisson zyn de Japan»]apM{ch+ fche Hoenderen , die in grootte weinig verfchil- len van de onzen, doch witte Veeren hebben van een zonderling maakzel , gelykende zeer naar die van den Kafuaris. Immers derzei ver Baardjes zyn niet te famen gevoegd, als die der gewoone Vederen , maar van elkander afge- fcheiden en zweemen taamelyk wei naar Haair. De Pooten zyn, aan den buitenkant, tot aan ï,dieu v,stv*, Aa 4 de 376 BESC3RTVINC V K« II. de Vingeren toe gevederd , en dc uitwaardfe Afdeel, vinger der voorften zelfs tot aan de Nagel. Van TTLfV' zulk een Hen heeft Brisson, uit het Kabinet Hoofd- stuk, van ReaüxMüRj de Afbeelding gegeven. Hoenderen. Over 't gebruik der Hoenderen zal ik niet Gebruik, breedvoerig zyn. Van de Haarien, hoe ouder hoe beter , wordt Sop gekookt en Geley ge* maakt, van welken men veel dienft kan heb- ben tot een kragtige Verft erking der Kranken, De kragt der Herfenen, Teeldeelen, die van den binnenften Rok der Maag en van de Zwelgpyp, gedroogd en tot Poeijer geftooten , gaa ik , als inbeeldig , voorby. Niet minder ongerymd was het Vooroordeel , 't welk men oudtyds hadt , dat het gebruik van de Kapoenen , Hen- nen en Kuikens , het Podagra veroorzaaken konde. In tegendeel toont de Ondervinding, dat de Kapoenen of jonge Haanen zeer ligt ver- teerbaar en voedzaam zyn , inzonderheid dien- ftig in groote Verzwakkingen , en nimmer fcha- dclyk. Het zelfde , byna , kan men van de Hoentjes zeggen , die wel gevoed zyn , en nog geen Eijeren gelegd hebben. Men vindt , in de Duitfche Verzamelingen > een Waarneeming bygebragt van zeker Heer , die , na eene verftop- ping van drie Weeken , door 't enkele Afkook- zel van een Hoen open Lyf kreeg ; 't welk door geenerley andere Middelen , in. of uit- wendig gebruikt, hadt willen flaagen (*). Het leg*, {*) Fphim. Nut. Cwiofor* Anni 1744. pag. jj. DE Faisanten. 21 j leggen van levendige Hoenderen voor het Hart jj in Kwaadaartige Koortfen, om het Venyn uic Afdeel. te trekken, waar van zy lier ven zouden (*); vereifcht een meer dan gemeen Geloof. Ik zou stuk."* met het inwendig gebruik van den Hoender- Hoenderen* Drek al zo weinig op hebben , of het moeft in Paarden zyn , wien dezelve fomtyds ingegeven wordt tegens een hevige en gevaarlyke Darm- pyn. Men kookt, ten dien einde, een Lepel vol van het witte deel in twee Ponden Koeijen- Melk , en geeft zulks het Beeft warm in. Het gekalcineerde Poeijer dient tot opdrooging van Zeere Hoofden, daar op geftrooid wordende. 't Gebruik der Eijeren , zo in Gezondheid als Nuttigheid in Ziekte en Zwakheden, is algemeen bekend. der E,jerea< Veelerley Geregten worden 'er van toegemaakt, waar van de minften , egter , 't gebruik der Eijeren uit den Dop , wanneer zy niet te hard gekookt zyn , verbeteren. De Eijerfchaalen zyn het voornaamfte deel van het Middel, 't gene federc eenige Jaaren zo veel ge- rugts gemaakt heeft tegen den Steen , naame- lyk dat van Juffr. Stephens , als ook van dat van Sr. Rotrou tegen de Klier- of Kropgezwel- len. Het Wit der Eijeren wordt met vrugt in Oogmiddelen gebezigd : het Doijer in Klyfteeren tot verzagting van hevige Kolyk-Pynen , Per- fingen en Bloedloop. Mee een weinig Zouts in een Nootedopje op de Navel van kleine Kin- dert- (*) Ibid. Dec. II. Ann. IX. p. 240. x. ds*i. v. stwk, Aa 5 378 Beschrtving van fade. jfB dertjes gelegd , maakt het Afgang: met Suiker Afdeel, gemengd ftilt het de Hoeft en verzagt de Borft. ^LiV, Men houdt in de Apocheeken een Olie naa, stuk." die u'c hard gekookte Doijers is geperft, Olie Hoenderen. van Eijeren genaamd, zynde by uitftek verzag- tende. 't Gebruik van 't Vliesje , dat de Eijer- fchaal bekleedt , en veele anderen , gaa ik voorby. Ir (2) Faifant met een gehoorneten Kop , die aan de MeUagris. zyden Vleezige bybangzels heeft. Poule pein- Van deezen Vogel wordt , by Gesnerüs , melding gemaakt onder den naam van Meleagris; weshalven Brisson dien ook tot een Geflagtnaam en LiNNjaus tot een Soortelyken Bynaam ge* bruikt. Anderen hebbenze genoemd Guineefche of Afrikaanjche Hoenderen > die by de Ingezetenen van Kongo Quetele geheten worden. De naam van Gallina di Numidia is by de Italiaanen , die van Gitiny Hen by de Engelfchen in gebruik ge- weeft, doch fèdert de Franfchen 'er, wegens de aardig gevlakte Kleur , den naam van Poule peintade aan gegeven hebben , is die naam alge- meen geworden. Frisch geeft 'er den tytel van (2) Phafïanus Vertice callofo , Temporibus caruncula- tis. Syft. Nat X. Gallina vertice corneo. Hasselqj 274 Gallus vertice corneo. Syft. Nat. VI. 28. Gallina Guinea Worm Mus. 297. Gallina Africana, Marcgr. Braj* 78. Gallus niger, maculis ovalibus êc orbiculati* Barr ^v- 79« * Gallina Guineenfis. Worm. Muf, 297. T. 15. f. 3 Raj ^r. 52. Alb *Av- II. p. 32. T. 3$. Well. Om. 162* T. zó. Aldr. yfr* L 14. c. 13, de Faisanten. 379 van Pert-Huhn aan , en fommige Duitfchers dien n. van Keur-Henn. Kolbe noemtze , in de Be- Afdeel. fchryving van de Kaap der Goede Hope, Knor- tM^L hoenderen. stuk. De Heer Perraült betoogt, dat al het gene VouU pein- de Ouden van den Vogel , dien zy Meleagris tad€' noemden, gezegd hebben , in de Poule peintade te vinden zy en niet in de Kalkoen , die weder- om verfcheide Byzonderheden heeft, welke niet in de Meleagris plaats hadden. De Bon- net , by voorbeeld , van Hoornige kleur en zelf- ftandigheid ; de baarden of aanhangzels der Wan- gen ; de witte vlakken in groote menigte , en regelmaatiglyk verfpreid over het Pluimagie van den geheelen Vogel , hebbende de figuur en grootte van eene Linze: de ongefpoorde Pooten der Haanen , en de volkomene gelyk- heid der Haanen en Hennen, zyn byzondere Kenmerken, welken men niet vindt in de Kal- koenen, 't Gene Pliniüs, en Varro van den Meleagris zeggen, komt bovendien volmaakt met de Poule peintade overeen. Zy melden , dat die zig onthoudt in Meiren en Rivieren, daar men weet dat de Kalkoenen afkeerig van zyn. Van het opzetten van de Staart, het hangen laaten van de roode Lel op den Kop , over den Bek heen ; den kaaien Hals en het Vederbosje op de Borft, 't welk zo aanmerkelyke Byzonderheden zyn in de Kalkoe- nen , maaken zy geen het minfte gewag. Niet- temin wordt van alle andere Autheuren , gelyk |i Diei. Y-Stuk. LïN* 380 Beschryving van II. LiNNiEüs 'er dien Geflagtnaam aan toepaft , dc Afdeel. Kalkoen gehouden voor den Meleagris der Ro- meinen. Hoofd stuk. De Poules peintades zyn uit Afrika afkomftig PouU /Wen van daar door geheel Europa vervoerd, ai- waar zy taamelyk wel aarden, wordende uit Liefhebbery gehouden in de Volières van Ver* mogende Luiden. Men wil dat zy, in hun Va- derland, troepswyze leeven , en de Jongen in gemeenfchap opvoeden, al zyn het haar eigene niet. Ook merkt men aan ; dat de kleur in hun zo beftendig zy, als dezelve verander- lyk is in de Hoenderen ; zodanig zelfs , dat de vlakjes , die hun Pluimagie zo fierlyk gefpren- keld maaken , zig ook op de Eijeren vertoonen. Zy hebben byna de de grootte van een Hoen. De Bek, die eveneens is , heeft weierzydseen kaale Huid , welke blaauwagtig is , ttrekkende zig uit naar de Oogen , welken zy omringt , en wordende aldaar zwart. Deeze Huid maakt dc Oogleden, en zig verlangende en verdubbelende de byhangzels der Wangen, die in de Haanen blaauwagtig, doch in de Hennen rood zyn. De Hoorn op den Kop is bedekt met eene bruin- vaale of roodagtige Huid: hy is KegeL vormig, een weinig agterwaards overgeboogen. Het bovenfte van den Hals is zeer dunnetjes bezet met zwarte Veertjes als Haair, het onder- fte trekt uit den Afchgraauwen naar Violet. De Kleur der Veeren ,over 't geheeleLyf, is Afch- graauwagtig zwart > regelmaatig doorfpreid mee roo* DE F A I S A N T E N. 381 roode witte vlakjes, die op de Rug kleinft, jj# aan den Buik groodt zyn. Ieder Veertje is Afdeeu zeer fraay met zodanige witte Üippen getekend. jj^J^ De uiterfte randen der Slagpennen zynmet wit- STÜK. te dwars-Itreepen. De Staart hangt nederwaards Poule few. gelyk in de Patryzen. De Bek is aan 't grond- ***** fluk roodagtig en bleeker naar de punt: de Pooten en Nagelen zyn bruin-grys. Men vindt ecne Verfcheidenheid van Peinta- Wicborftir des, die van de Engelfchen witborjlige Guinea«ge* Hen geheten wordt : om dat dezelve de Bord wit heeft, met eenige groote zwarte Vlakken, in 't midden van welken kleine witte flipjes ?yn* De vier Slagpennen van den eerften rang , als- mede de vier grootfte dek- Vederen der Wieken , verft van 't Lighaam, zyn in deeze ook wit. Zy onthoudt zig op Jamaika. (3) Faifant die roodagtig is van Lyf9 met een n^ 7 blaauwen Kop* CohhimM. Gewoon* Wy komen thans tot de Vogelen , die van FaifaBt* de Schryvers,in 't algemeen, Phafianus genoemd worden: een naam die volkomen Griekfch is, en naar de verfchillende Tongvallen, op een weinig verfchillende manier, door geheel Europa, gebruikt wordt. Dus zeggen de Italiaanen Fa- giano, Fafano, de Spanjaarden Faifan, gelyk ook de Franfchen, de Duitfchers Fafan, de En- ($) Phafianus rufus, Capite coeruleo, Syft* Nat. X. Phafianus. RAj. *Ay. <;6. Ai b ^Av. I. p.24. T.25*, ié» Olm sA*. 49. Ai.dr, Om. I l}> c. II. Afdeel. L1V. Hoofd- stuk. Woon- plaats. 382 Beschut vitfc van Engelfchen Pbeafant of Fezant en wy Faifant of Fazant. De Polakken noemen hem Fazyan of Bazant, de Turken Suglum of Surglun, en de Chineezen Tbi-Kbi. De Griekfche naam is van de Pbajïs, heden- daags Fajjoy een Rivier van Colchis , thans Min- grelie , die van de Caucafus-Bergen in de Zwar- te Zee valt, oorfpronglyk. In de Mond, naa- melyk van die Rivier, was een Eilandje, al- waar de Faifanten, in de oude tyd, gezegd werden voort te teelen. Marti alis zegt, dat die Vogelen van daar eerü: overgebragt werden door Griekfche vSchepen (*). Linn-eus ftekze in Africa en Afie woooagtig te zyn. Waarfchyn- lyk hebben zy zig van daar door Europa ver- fpreid , alwaar menze hedendaags in de Bof- fchen vindt. Dit heeft niet alleen in Vrankryk plaats , maar ook in Engeland ; en in de Neder- landen moeten zy insgelyks zyn , dewyl , in den jaare 1753, hetfchieten, vangen of befchadigen van Faifanten in de Provincie van Overyffel, daar alle groot-Burgers der Steden jaagen mogen, zelfs in de Jagttyd twee Jaaren lang verboo- den wordt , op een Boete van 60 Daalders (f> Men vindtze, in het Plakkaat op de Houtveftery en Jagt, van den jaare 1684, over Holland en Weftfriesland , by den naam van Fifanten geteld onder het Edele Gevogelte, en voorheen by den (*) sAr$*y!i primwm turn tranfportata Carink , ystnte mih'v notum ml nifi Pbafis er at, (|) Nederl. jaarb. 1753. bl. 733. de Faxsanten. 383 den naam van Vefanen. In S weeden fchynen- ze niet te zyn , om dat Linn^eüs 'er rnzyuFau- Afdeel» na Suecica, of Befchry ving der Sweedfche Die- fico'v ren, niet van gewaagt, 't Is waar, dat Olaus STuk» Magnus verhaalt, hoe in 't Noorden de Fai- fancen of wilde Hoenderen des Winters ver- fcheide Maanden onder de Sneeuw huisves- ten , zonder 'er van daan te komen : doch men kan nier twyfelen of hy verftaat 'er Berk* hoenderen door , die in de Noordfche Lan- den gemeen zyn, en van welken wylen de Graaf van Saxen , Marfchalk van Vrankryk , ver- fcheide dozynen uit Sweeden ontbooden hadt, voor zyne Menagerie te Chambord. De Fai- fanten zyn zelfs in in Switferland en Silezie zeldzaam , en in Ierland worden zy geheel niet in 't wilde gevonden. Deeze Vogels zyn niet moeielyk met Netten Eigenfchap* of Strikken te vangen, inzonderheid tegen denpen* avond en by het aanbreeken van den Dag, wan- neer zy uit de Boflchen in het open Veld komen, In Regenagtig Weer houden zy zig verholen. Zy hebben de domheid der Struisvogelen , be- kommerende zig niet , wanneer hunne Kop flegts verborgen is. Ook fpiegelen zy zig fom. tyds , met verwondering , zo 't fchynt , tot dat de gelegenheid hun om te vlugten ontbreekt. In 't vliegen maaken zy een groot Geraas en hunne Vlugt is zeer langzaam , 't welk den Jaa- ger met gemak hun doet treffen. Hunne Leef- tyd is niet korter dan die der Hoenderen. Orn- i.Di£u v. stuk. trent 384 BESCHR YVING -VAN II. trent het midden van Maart maaken zy,op den Afdeel. Grond , hun Neft van Bladeren , Stroo en droo- LIV. „ Kruiden , in 't allerdigtfte Kreupelbofch. Zy Hoofd- 0 , , n J stuk. willen niet gaarn beüooten zyn , en leggen , hoe naauwer het Hok is, hoe minder Eijeren. Veeltyds geeft men hunne Eijeren uit te broe- den aan Hoenderen , die 'er dertig dagen op zitten moeten. Men voedt de uitgekomen Pul. len met Mieren- Eijeren % Sprinkhaanen en an- dere Infekten , die men voor hun vangen laat. De Faifanten zyn gulzig en eeten zelfs Vleefch. Als 'er verfcheidene by elkander opgeflooten zyn , en een hunner ziek wordt of kwynende , pikken de overigen hem zo lang, tot dat hy fterft , en eeten hem dan op. Ook worde ver- haald dat zeker Jaager , in de Winter op de Jagt zynde met den Koning, terwyl de Grond met Sneeuw bedekt was , ziende een troep Vogelen bezig aan 't verfcheuren van een Kreng , daar op zyn Snaphaan lofte , en bevondt., dat hy wel zo veel Faifanten als Kraai jen getroffen had. Zy hebben ook Ongediert , gelyk de Hoenderen, vooral indien zy geen ruimte kun- nen vinden om zig in -t Stof te wentelen en te pluizen. Zy zyn zo geil niet als onze Haanen % doch in de Paartyd vegten de Mannetjes wel om de Wyfjes , en fomtyds zo vinnig , dat een van beiden fneuvelt. Voorttee* Longolius merkt , in zyne Samcnfpraak over llnfif de Vogelen * aai) > dac de Faifanten , eerft gevan- gen DE FAISANTEN. 385 gen zynde, in Kwaadaartigheid uitmunten , ont- n. ziende noch de Hoenderen , noch den Paauw Afheeu zelf, dien zy dood byten en verfcheuren ; maar dat een Faifant , tam gemaakt zynde, de Hok- stuk. Hoenderen treedt , waar uit Eijeren voortko- men met zwart geftippeld , en Jongen die zeer naar de Faifanten gelyken ; zo dat men van de Hennetjes , uit deeze Eijeren voortkomende ; in de tweede of derde Broed volkomene Faifan- ten zou kunnen teelen. Dus ware één Faifanc in ftaat om een geheele Volière met Faifanten op te vullen. Dat zodanige kruifingen van hec Ras ook met andere Vogelen kunnen gefchie- den , blykt uit den genen , die in Oktober des jaars 1759 , in Engeland , in een Bofch ge- fchooten werdt , en de gemengde Kenmerken hadc van een Kalkoen en Faifanc , door den Heer Edwards afgetekend (*). De grootte van den Faifanc is ongevaar als Geftalte* die van een Kapoen , doch de geftalte zweemt meer naar die van een Pappegaay. Men kan hem% door de langte en wigswyze gedaante van de Staart, niet minder dan door de fraaiheid van zyn Pluimagie , zeer gemakkelyk onder- fcheiden van aile tamme en wilde Hoenderen, Zyn Staart is van byna twee Voeten en dus veel langer dan het Lyf. In de Paartyd heefc het Mannetje , ter wederzyde van den Kop , een klein bosje Veertjes of Kuifje , dat Goud=groen is 9 als Hoornen, De top is donker-groen , de zy* (*) PhUêfi Tranfatt. V©L. LL Pan.a,for Jj6o.f.Z}fr 386 Beschryvinc van II. zyden of Wangen met een kaale Wrattige Afdeel. j_jujcj ^ die hoogrood is , bekleed. Zyn HooTd ^leur is> van onderen, purperagtig Kaftanie- stük. bruin , de Veeren zwart gerand met een Violet- ten weerfchyn , die ook in hec Goud groene van den opper-Hals plaats heeft, Dergelyke Kleuren vindt men, met eene fchoone men* geling , op de Rug , Wieken en Stuit . De Hen is wat kleiner , en haar Kleur bruin , grys- , ros- agtig en zwart-bont. De Staart-pennen zyn in beiden met zwarte Streepen overdwars getekend; de Oogkringen geel , de Bek Hoornldeur , de Pooten en Nagelen bruinagtig. Bonte Fai. De Ouden hebben de Schoonheid van den faor# Faifant-Haan zo hoog gefchac , dat de Philo- fooph Solon tegen Koning Croesus, wanneer die , mee de pragtigfte Gewaadcn bekleed , op den Throon zat ; toen de Vorfl hem vraagde , of hy ooit iecs fchooners had gezien, zeggen durfde : hoe de Paauwen en Faifanten hem nog fchooner voorkwamen, om dat die hun Sieraad van Natuure hadden. Natuurlyk fchoon , *is 'c gemeene Spreekwoord, overtreft het nagemaak- te. In dit opzigt munt de bonte Faifant uit , die eene Verfcheidenheid is van den gewoonen, daar hy alleen door eene .witte Grondkleur van verfchik. Men kan 'er de Afbeelding van , die zeer fraay is, by Buisson zonder Kleuren en by Frisch met Kleuren befchouwen. De witte Faifant is over 't geheele Lyf wit, zonder Vlak- ken, uitgenomen dac de Haan eenige zwartag- tigc DE FaISANTBN. 387 tige ftippcltjcs aan den Hals en eenige rofle op n. de Schouderen heeft. Voorts is 'er een bas- Afdeel» taard-Faifont , dien de Duitfchers Faifant-Hoen j^^, noemen. stuk. Men vangt de Faifanten , op eene liftige wy* ze , met Netten te fpannen of Strikken te leg. gen in hunne Looppaden. Men kanze door middel van Havikken of Valken gemakkelyk meefter worden. Zy worden gehouden voor het lekkerfte Wildbraad onder het Gevogelte, en komen zelden dan op Vorftelyke Tafelen > ten zy die van Partikulieren in hunne Hokken opgevoed en gemefi worden. Hun Vleefch is ligt verteerbaar en zeer voedzaam , dienftig voor Menfchen , die uitermaate verzwakt zyn , of uitgeteerd. De Eijeren zyn ook uitmuntende. Brisson maakt gewag van den Faifant der Weftindl» Antillifche Eilanden , die van boven bruin-grys is y de Hals en Borft glanzig blaauw , de Staart, pennen zwart , volgens du Tertre. Voorts befchryft hy eenen Guajaanfcheny die van Seba Vogel Motmot uit Brqftl, van donker-roode kleur, geheten wordt, zynde in 't Kabinet van Reau- mur gezonden. Feüille'e zegt, dat de In- diaanen hem Katrakas - Katrakas heeten. De grootte is als die van een rooden Patrys : de kleur bruin , van boven naar Olyf , van onde- ren naar 't rofle trekkende ; de twee middelde Staartpennen bruin , de volgende zwart , de buitenfte ros. Hy onthoudt zig in Zuid-Ame- merika. L dkki* y.stwh. Bba (4) 388 Beschryving v a n jj (4) Faifant met een Goudgeele Kuif> de Borjl Afdeel. hoogrood 9 de Slagpennen van den tweeden LIV. rang Hemehblaaww. Hoofd- stuk. Albin noemt deezen de roode Faifant uit Partus. China , Edwards de fchoone veelverwige : Chineefchc.weshalve LiNNiEüs hem de Schilder agtige noemt, niet bonte \ want die naam is te gering voor deczen, en op de Europifchen toepaffe- lyk. Ik noem hem eenvoudig de Chineefcbe, fchoon Brisson 'er den bynaam van vergulds byvoegt. Zulk eenen heeft de Koningin van Sweeden eenigen tyd levendig gehad. Hy is uit China in 't Kabinet van Reacmur bezorgd door den Heer Godeheu de Riville , een der Ridderen van Maltha , die derwaards een Togt gedaan heeft. Deeze Vogel is niet zo groot als onze Fai- fant , doch de Staart is ten minden zo lang. De Haan heeft op den top van 't Hoofd een agterwaards hangende Kuif van Oranje-kleurige Veeren, met zwarte dwarsftreepjes , die hy, naar believen, kan overend zetten, Zyn kleur is van boven Goud-geel , van onderen hoog-rood, aan \ bovenfle van den Hals Groenagtig ; die der zydelingfe Staartpennen bruin en zwart ge- men. (4) Phafianus Crifta flava , Pe&ore coccineo, Remi- gibus fecundariis coeruleis. ^Amocn. ^Acad, I,p. 282.T 13. Phaftanus variis coloribus fplemlidus. Edw. ^y. 68. T. 68. Sc T. 69. f. 2. Phafiamis ruber, e China. Al*.^># III. p. 34. T. 36. DE FAISANTEN. 389 mengeld. De Kleur van de Hen is van boven , n zo wel als die der Staart, rosagtig- , van on- Afdeeu deren geelagtig bruin. De Oogkringen , Bek en Pooten, zyn in beiden geel. stuk#* (5) Faifant die wit zV, met de Kuif en Buik v- zwart. rus. Witte uit Van deezen , die de witte Cbineefche doorchina' Brisson geheten wordr, en op gelyke manier uit China overgebragt was, vindt men by Ed- wards ook keurlyke Afbeeldingen , die hem de zwart en witte, of blaauwagtig wit en zwart bonte noemt. De Haan is grooter dan onze gewoone Faifanten. Hy is van boven wit, van onderen paarfchagtig zwart: de Hen is van onderen wit, en van boven rosagtig bruin. Het witte is , in beiden 3 met donkere ftreepjes door* reegen, gelyk ook de Pennen van de Staart. De Kuif is zwart in 't Mannetje, bruin in 't Wyfje: de Wangen zyn 9 in beiden , kaal en rood , gelyk ook de Pooten : de Bek en Oogkringen geel. Ik kan niet nalaaten hier nog gewag te maa- Gekroonde ken van den fierlyk gekroonden Faifant der Mo-pf ^lvil lukkifche Eilanden, die uit Ooftindie voor Fi£- 2* Willem den IV. , Prins van Oranje en Stad- houder der Vereenigde Nederlanden , overge- bragt (f) Phafianus albus , Crifta Abdomineque nigris. 5yft% Wat. X. Phafianus Sinenfis albus , e nigro carruleus* Alb. ^Ay. UL p 35* T. 37 Edw. ^Ay. 66. T, 66. L D&zt. V. Siwk* B b 3 390 Beschryving van II. bragt zynde , door wylen zyne Doorlugtige Afdeel. Hoogheid aan den Heer Reaumur is prefent L*v- gedaan , hier nevens afgebeeld. Men noemt stuk!" hem, op Banda, Kroonvogel. Deeze komt , in grootte , den Paauw zeer naby : de Bek is twee Duim lang , de Staart tien Duimen. De Kop , Hals, Borft , Buik, de Zyden , Pooten en onderfte dek - Vederen van de Staart , zyn blaauwagtig Afchgraauw. De Kop is verfierd met een fierlyke Kuif van de zelfde Kleur, vier Duimen en negen Liniën lang, welker Pluimpjes de baardjes van elkan- der afgezonderd hebben. De Rug, Stuit, de bovenfte dek-Vederen van de Staart en die der Schouderen, zyn donker Afchgraauw , gemengd met een weinig paarfchagtig Kaftanie- bruin , op het bovenfte van de Rug en de Schou- deren. Deeze laatfte Kleur hebben ook de tippen der dek-Vederen van de Wieken , ee- nige der grootften zyn aan de buitenzyde wit ; de Staartpennen aan de tippen Afchgraauw. De Oogen ftaan in zwarte plekken , gelyk ook de Bek en Pooten zwartagtig zyn. LV. HOOFD- de Veldhoenders* 391 Befcbryving van *t Geflagt ^Veldhoenderen, STÜKw waar in de Ouerhaan , het Berkhoen , Korhoen, Sneeuwhoen en Hazelhoen, als ook de Patry- zen van veelerley Soort en de Kwartels vervat zyn. ( \nder den Geflagtnaam Tetrao, worden van Naam. himj&vs de Vogelen begreepen , die men Berchoendeuen, of liever mee een algemee- ner Naam , die op fommigc Soorten beter paft , wilde of Veld-hoenderen noemen kan. Hier onder zyn de Patryzen en Kwartels begree- pen. De Heer Brisson maakt , in de tweede Afdee- Kenmer- ling van zynen tweeden Rang (*), een onder- lven' fcheiding tuflehen de Berghoenderen en Patry- zen , door de ruigte of gladheid der Pooten, zonderende de Faifanten , wegens de langte hun- ner Staart, van de Patryzen af. In zyn Patryzen. Geflagt zyn ook de Kwartels begreepen. Alle deeze Vogelen, zegt hy, leeven in 't Wilde, De Heer Linn^eus geeft tot Kenmerken van dit Geflagt der Veldhoenderen eenvoudig op, sdat de Wenkbraauwen kaal zyn en getepeld. De ruigte of gladheid der Pooten is by hem eene Onderdeeling. Door Kleih worden de Kwartels zelfs van de Patryzen afgezonderd. LV. HOOFDSTUK. Afdeel, LV. Hoofd- (*; Zie bladz. 32*. U V. Stu*, Bb 4 39* Beschryvinö van tj 't Getal der Soorten van Veldhoenderen is Aföeel by LiNN-fiüs dertien, waar van de zeven eerden ruigpooten , de zes taatften kaalpooten zyn. Hoofd- gRlsS0N heeft van de Berghoenderen twaalf, STUK. Soorten. en van de Patryzen een-en-twintig Verfchei- denheden, waar onder agt van Kwartels zyn. J. (O Veldhoen met de Pooten ruig, de buitenfte TJrogaUus. Staartpennen een weinig korter , de Oxelen öuerhaan. ' wit* Deeze wordt van Gssnerus enkel Urogalhis of de groots Urogaüus geheten, en van Aloro- vandus Tetrao major of: Tetrax en Tetrix ;{bm. tyds ook Grygallus , of Berghaan , wilde en Al- pifche Haan. De naamen , die men 'er in de Europifche Taaien aan geeft, zyn meeftal met de laatftgemelden overeenkomftig. De Franfchen noemen hem Coq de Bruyeres of Coq de Bois en Faifan bruyant ; de Engelfchen Cock of the Wooi en Moumain-Cock, de Duitfchers Awer-Hahn9 Orbabn, Obr-Habn of Urbabn, waar van ons Öuerhaan afkomttig is. Wy hebben gezien dat zy den wilden Stier Aver-Ocbs heeten. By de Hebreen werdt hy Dukipbat genoemd, by de Grieken Eruxotaos of Tetrix. De üuerhaanen onthouden zig meefl: in de hooge Berg- (t) Tetrao Pedihus hirfuris , Recfcricibus exterioFibu* fubbrevloribu* , Axillis albis. Fa.un.Suec. 166. Gen. 91. Urogallus f. Tetrao major. Gesn 491. Aldr. Om* I. 15 c. 6 Will. Om 123. T. 30. Raj. ^4y. 53. Muf» covian. Alb. ^Ay. H, p. 28. T. 20, 30. de Veldhoenders. 393 Berg- en Bofchagtige Landftreeken van Europa. jj# Men vindt hun veel in Moskovie, als ook in Afdeel* de Alpifche Bergen , en in Sweeden zyn zy ^Y* zeer gemeen. Men merkt aan, dat zy fom- STÜKw tyds ettelyke Jaaren agtereen weg blyven, en Ovakum* fomwylen wederkeeren in zulk een menigte^ dat 'er de Laplanders meer vangen dan zy op kunnen eeten. Zy worden aldaar Kjaeder of Tjaeder, en in Noorwegen Tiur , Teer of Tod.- der geheten. Dat menze ook in minder Berg- agtige Geweften vindt is blykbaar , dewyl 'er in fommigen onzer Provintiën wel gefchooten worden. De reden , dat zy zig liefft onthouden in de groote Bofichen , inzonderheid die van Pynboo- men , in een Moeraffige of met Mos begroeide Grond , is om hun Aas te zoeken , t welk , naar het Saizoen , of in Geneverbefiëh of in Pynap- pel-Pitten, en , 's Voorjaars, in Knoppen van die Boomen beftaat. Zy eeten ook de Vrugt van andere Boomen, en, bovendien, Mieren en andere Infekten, ja fomtyds wilde Muizen* In hunne Maag worden , gelyk in die der tam- me Hoenderen , dikwils Steentjes gevonden. Des Winters begraaven zy zig, by nagr, in de Sneeuw , en dan worden zy wel van de Voflen overvallen en dood gebeeten. Anders zyn de Havikken en Sperwers hunne grootfte Vyan* den , waar tegen zy zig niet weeten te verde- digen. x. Digi. v. s™». Bb 5 Dat 394 Beschhtving va» j{# Dat men den Ouerhaan voor den allerzotften Afdeel. Vogel uitgemaakt vindt (*) , kan zyn opzigt H*ofd hebben °P ^et Se(^raS 'c we^ houdt in de stuk/ Paartyd, dat is, van 't begin van February tot Ouerhaan aan het end van Maart. Dan ziet men hem f 2yneZot-met het aanbreeken van den Dageraad entegen **cid# den Ondergang der Zonne , manhaftig pryken met een opgezetten Hals en uitgefpreide Staart, op den Stam van eenigen Boom, (tellen- de zig in allerley Poftuuren , en maakende een zeer zonderling Geluid , dat beurtelings her- haald wordt , beginnende en eindigende met een foort van Klap of Slag. Het zweemt , ee- nigermaate 9 naar het flypen van een ZeifTen , of naar 't kraflen van een roedige Tuinman s Boomfchaar; anderen zeggen dat het is, even of men met een paar Stokken op een Tafel trommelde (f). Zo dra deeze Vogel zyn Ge- luid doet hooren , en geduurende den ganc- fchen tyd, dat hy met roepen aanhoudt, is hy als doof en geeft nergens agt op , welk een Geraas men ook maake , ja zelfs al wordt 'er op hem gefcliooten; daar hy op alle andere tyden een zo fyn Gehoor heeft, dat het minfte Gerugt hem verfchrikken doet. 't Is om die reden , dat een bekwaam Jaager wel agt geeft van den tyd (*) Et Tetracem Bj>m* quem nnnc yecitare Taractm Ctpetunt , ^4>mm efl multo fiulttffima. (f) Ex Aflaat in Mrbor'ibus , efflans tinnitn tanquam JLiftafi compitur% zegt Linnaui* de Veldhoenders. 395 tyd waar te neemen , wanneer hy die bewee- ^ gingen maakt , om hem te treffen , en niet Afdeel. wanneer hy zig {lil houdt. Dit Geluid onder- Lv* „ . ; , . r , . . HOOFD- tulfchen, hoe zot opmnichyn, is eene ingee. STUK# ving der Natuur, dienende om de Hennen, SwomtUm. in het Bofch verfpreid zyn , tot den Haan te doen komen : zy geeven hem antwoord en ko- men troepswyze onder den Boom , 't welk, dewyl de Haanen zig digt by elkander onthou- den , en ieder Haan verfcheide Hennen heeft gelyk onder de Hoenderen , dikwils een geheele Schaar uitmaakt. Zy komen dan van de Boo- men en treeden de Hennen : want wy houden hec voor een belachlyke Fabel, dat de Haan zyn Zaad zou fchieten uit den Boom, en dat de Hennen het in den Bek ontvangen zouden , om bevrugt te worden. De Geftalte van den Ouerhaan zweemt meer Gefhlte» naar die van een Kalkoen , welken hy in Groot- te byna evenaart , dan naar die der Hoenderen. Men heeft 'er gevonden van veertien Ponden zwaar , en gemeenlyk weegen zy tien of elf Pond. Van verre vertoont hy zig zwart , doch, als hy van naby befchouwd wordt, ziet men dat zyne Veeren , meeftendeels zwart , door- mengd zyn met allerley foort van Kleuren, wit, rood, geel, groen en blaauw. Boven de Oogen, en aan de zyden der Ooren, heeft hy kleine roode Veertjes, die den Kop een weinig rood maaken. Aan het onderfte van den Hals is hy glanzig groen , gelyk de Eenden. De 1. Dm. V. Stuk, tWCC 396 Beschryvino van H, twee Wieken, zo wel als de Staart 5 worden Afdeel, gekruift door een breede witte ftreep of band , j^^p welke , wanneer de Vogel zyn Staart overend stuk." zeC cn uicfpreidc, gelyk de Kalkoenen en Paau- Ouerbaan. wen , een fierlyken witten boog op dezelve maakt (*). De Pooten zyn tot aan de Wor- tels der Vingeren bruin gevederd; de Oogkrin- gen Hazelnooten-kleur ; de Bek witagtig ; de Vingers bruin , de Nagelen zwart. Het Wyfje van den Ouerhaan is niet grooter dan een Berkhoen , en van Pluimagie als een Patrys , zynde , naamelyk , ros , zwart , en Afcbgraauw bont; aan de Borft en Keel ros, aan den Buik bleek; de dek -Vederen der Wie- ken aan 't end wit, gelyk in 't Mannetje, doch de Staart met een zwarte dwarsftrecp. Hunne Eijeren , ten getale van vyf , agt , of op 't hoögft negen, zyn geel gevlakt, doch anders gelyk de Hoender Eijeren. Zy maakt haar Neft in de Mos , op een drooge plaats , en broedtze alleen ; dekkende de Eijeren , als zy 'er af moet gaan om Aas te zoeken, zo digt toe met Mos of Bladeren , dat menze bezwaar- lyk kan vinden. Hoe vrecsagtig anders ook zynde: zy is in dit geval ftout , en laat zig niet (*) Mtn gaat veel te ver met te zeggen , dat hy van een gadeleoze fchoonheid zy : want uit deeze befchryving blykt klaar genoeg , dat noch zyne Kleuren , noch de Gcrtalte ♦ die der Pappe^aaijen , Paauwen of andere ge- woone, of die der Paradysvogelen en andere uitheem* fche Vogelen, overtreffen. de Veldhoenders. 397 niet ligt van het Neft opjaagen. Als de Pullen IL uitgekomen zyn , loopen die zeer vlug , fcm- AFDtEL* tyds nog met de Eijerfchaal aan 't Lyf. De j-]00pD_ Moer wyft hun het Voedzel aan , 't welk in stuk. Mieren en andere Infekten beftaat, tot dat zy Otterhaan. de Pynboom-Knoppen kunnen eeten. De Ouerhaanen zyn geen wreedaartige of ver- fcheurende Vogelen , zy benadeelen het gezaai- de niet, en eeten geen Gedierte of Vleefch, zo 'tfchynt, anders dan by geval. Egter vindt menze weinig, 't welk waarfcbynlyk daar van daan zal komen , dat zy op plaatfen , waar zulks vry ftaat , zo veel gefchooten worden. Wy hebben , immers, hier voor gezien , hoe zeer 'er over de vernieling van het nuttige Wild, in de Laplandfche Boïïchen, geklaagd werde. De Ouerhaan is, van ouds, voor uitmuntend Wildbraad beroemd; doch fornmigen merken aan , dat het Vleefch , van wegen zyn Voed- zel , fomtyds wat Harftig fmaakt. (2) Feldboen met de Pooten ruig, de Staart ge- « vorkty de Slagpennen van den tweeden rans, Tetrix9 . , Befkhoeo. nam; den wortel toe , wit. 9t Is deeze die van de Schryvers , in 't al- gemeen, Urogallus ftve Tetrao *;.wior,dat is klei- ne (2) Tetrao Pedibus hirfmis , Cauda bifurcata , Remi- gihus fecundariis bafin verfus albis Faun Snee 168. Terrao f. Urooalius minor. Gesn. ^v. 494. As i>r. Orn 1. c. 7. Will. Orn. I2ij. T. 31- RaJ. ^4.y. 53. Al* ^T. 1. p. 22. T. 22. 1, Dk&l. V.SïU** 398 Beschr YVINC VAN jj# neOuerhaan,getyteld wordt. Sommigen hebben Afdeel, hem voor't Wyfje van den Ouerhaan gehouden, LV- hem derhalve noemende Urogallina , dat is ^mID' Ouerben. De Franfchen begrypen hem ook o 1 UK» Beriboen. onder den naam van Coq de Bruyere: de Engel- fchen noemen hem Heatb-Cock , dat is Hey- Haan, doch het Mannetje en Wyfje wordt fom- tyds van hun door de kleur onderfcheiden, zo dat zy het eerfte black Game , dat is zwart Wild, het laatfte grey Game , dat is graauw Wild noe- men. Van de Duitfchers wordt de^een Brom* of Birck- Habn , de andere Bink-Hen geheten, en daar van hebben wy den naam van Berkhoen- deren ontleend. Dit Wild onthoudt zig meed op de Heijen en in de Berken- Bolïchagien der Noordelyke deelen van Europa. Men vindt het egter, in Lapland , zo menigvuldig niet als de groote Ouerhaanen, doch in andere Landen is het ge* meester. Rykelyk komen de Berkhoenderen voor in de Moeraffige Heijen der Noordelyke deelen van Engeland en Schotland ; of , zo Brisson wil , in de fchuinte der hooge Bergen aldaar en der Switzerfche Alpen* De Mannet- jes houden zig troepswyze van de Wyfjes af- gezonderd: zy maaken een ander geluid dan de Ouerhaanen (*). Des morgens gaan zy uit om hun (*) Linnaus drukr dit aldus uk. Extftuat in Camph% ibmurmurans erefia Cauda , tumidifque fuperciliis , quafi fibilo tfflam* Mtn noemt het met een Woord , dat by de de Veldhoender 399 hun Aas te zoeken , en 's namiddags begeeven jj# zy zig wederom in het Boflchagie, alwaar zy Afdeel* iömtyds op de Boomen roeften , kruipende 's Winters dikwils onder de Sneeuw. Van de Her- stuk/ melyntjes worden 'er alsdan veelen vernield en op. Berkhim* gevreten , gelyk anders van de Havikken en Kuikendieven, Linn^eos merkt aan , dac zy , op de Eijeren te broeden zittende , geen Reuk hebben ; 'c welk inderdaad , zo men het naauw» keurig waargenomen heeft , iets byzonders is. De Berkhoenderen zyn buiten twyfel mede het Voorwerp van die Jagt , welke Hoenvliegen genoemd wordt en waar omtrent , in fommigea onzer Provinciën , een Verbod gegeven , in an- deren een Bepaaling gemaakt is door de Hooge Overigheid, Van Berk- of Kafteelhoenderen 9 Veldhoenderen en andere Edele Vogels , werdc in den jaare 171 7, door de Staaten Generaal, verbooden het Broedzel te vernielen in het Over- kwartier van Gelderland. Het raapen of op- nee men van derzelver Eijeren is in 't algemeen ongeoorlofd , zo wel als van die der Patryzea of Faifanten. Deeze Vogels hebben omtrent de grootte Gdhitc van tamme Hoenderen , doch de Haan is grco. ter , zynde van kleur zwartagtig Violet , de Hen ót Jaagers gebruikclyk is , in 't Hoogduitfch cgter, ia beiden, baltzen, h Dil&l, V. Stuk* 400 Beschryvinc van H Hen ros met zwarte dwars-ftreepen. De kleine Afdeel. Slagpennen zyn wie, aan de tippen bruin, (met LV, zwart overdwars geftreept, in de Hen,) en wit HstükD" gerand' Zy hebben op de Schouders een witte Berkboen. Vlak> in heC WyfJe is de Keel wic> de Bek in beiden zwart; dit alles, doch inzonderheid de gevorkte Staart, onderfcheidtze genoegzaam van de voorgaande Soort, Korhoen. Brisson maakt van eene Verfcheidenheid ge- wag, die hy noemt gejlippelde Berkhoenderen, om dat de Hals, Borft, Wieken en Beenen, in het Mannetje met roode Vlakjes befprengd zyn , en het Wyfje is grys met zwarte Vlak- ken : beiden hebben zy eenige witte Vlakken onder aan 't Lyf. Sommigen willen , dat zy van een Berkhaan en Ouerhen zouden gefproo- ten zyn , en zelf niet voortteelen. In Swee- den, alwaar zy zig in de Boflchen van Smo- land en Weftgothland onthouden , geeft men 'er den naam van Rackel-Hanar of Rochelhaa- nen aan , wegens het Geluid dat de Haan maakt, gelykende , noch naar dat der Ouerhaanen , noch naar dat der Berk hoenderen. Het zweemt, naamelyk, allermeeft naar een Klank, uit het dieplt van de Keel komende , als of een der groffte Boeren rochelde ; doch lang agtereen. Onder dit Gefchreeuw fielt de Haan zig evea zo uitzinnig aan , als de Ouerhaan , wanneer hy baltft. Men vindt deeze Rochelhaanen al- daar fomtyds in groote menigte 9 zo wel on- der b e Veldhoenders. 401 der de Ouerhaanen als onder de Berkhoende- ir. ren (*). Afdeel. Ik twyfel niet, of dit zyn de zodanigen, als „V^- in het Plakkaat op de Houtveftery en Jagt , van stuk. den jaare 1684, door de Sta'aten van onze Pro- $j>rhoen* vincie bedoeld worden onder den naam van Kor- hoenderen. Immers het Sweedfche woord racbla lydt ook de betekenis van 't kooreny dat men oprispende om te braaken of gorgelende riiaakt; en naar 't welke het kórren of kirren der Tor- telduiven zweemt; zelfs wordt die Klank byna door 't woord kor uitgedrukt , en verfchilt wei- nig van die van 't rochelen. In een laatere Optelling van 't vliegend Wild of Edel Gevo- gelte deezer Nederlanden , zyn de Berkhoende- ren in plaats gefteld (| > In 't Utrechtfe Plak-* kaati . (*) Verhand, der Stókïi. >Akad.\> van 't Jaar 1744. Xou (f) Te weetcn in 't Reglement haarer Koninglyke Hoogheid van den jaare 1752 , op de Jagt in 't Land van Hèusden , alwaar den ongekwalifkeerden het fchie- ien verbooden wordt van Hazen, Konynen, Patryzen, ïayfanten , Berkboenders , Reigers, Ganzen, Eendvogels, Pitoors , Quakken, Kranen , Zwanen , Trapganzen of ander Edel Geyogeltc. Ziè Jaarb. 1752. bladz. 1216. In 'r Plakkaat van 1684, Art. 36, wordt gefproken vari Patryzen, Fifanten , J^orboenderen 9 Putoirs, Reigeren* Kranen f wilde Swanen , Trapganzen , Scholvaars of dergelyk vliegend Wild ; van Duiven en Eendvogelent Art. 41. Zie Gr. Plakkaatb. IV. Deel pag. 526. Zulk Vliegend Wild of Edel Gevogelte mag niemand ichietera bf vangen, of de Nellen betooven , in de Profincie vaa Holland , volgens de vernieuwde Prinfelyke Ordönnahtk van den jaare 1750. Jaarb. II. ic8o. I. Deel. V« Stuk. Cc 402 Beschryvinc VAtf jj kaat, des j aars 1750, wordt gefproken van dê Afdeel. Faifanten , Korboenderen en Patryzenjagt : (zo kV. dat de Korhoenderen geen Patryzen zyn , gelyk ^stuk' fommigen willen): in dac van Gelderland wordt ferkhoen. van Faifanten , Veld- of Koorn- Hoenderen gewag gemaakt : in dat van Vriesland van Veld- of jMb*r-Hoenderen (*). Dit laatfte zal waarfchyn- lyk zien op den Engelfehen naam Morehen, die aan deroode Veldhoenderen wordt gegeven, of zelfs van het Nederlandfche Moeras, of Moe- rige Grond, daar fommigen zig in onthouden- * afkomftig zyn. Het kon ook betrekking heb- ben op de Waterhoentjes (f)é Opvoeding Dewyl de Berkhoenderen niet gefield zyn ca Gebruik. Qp j£oorn en zjg mec veelerley Groente en Vrag- ten behelpen kunnen , zo heeft men in Swee- den de Proef genomen , omze , in plaats van Hoenderen, voor de Keuken op te voeden en te meften. De Jongen kunnen , ten dien einde, met Geneverbefiën worden gefpyzigd; doch het allerbefte is , de Eijeren der Berkhoenderen , die men daar overvloedig in de BolTchen kan vinden , van een tamme Hen te laaten uitbroe- den , als wanneer de Pullen byna zo tam als de gewoone Hoender-Kuikens zyn 3 en grooter wor- dende kan menze, voor 't wegvliegen, de Vleu* gels korten. Zy beminnen de zuiverheid en fchoon Water. Nog zeer jong zynde kan men zc (*) Zie de NederU Jaarb. van 17^0 , bUdz, 1404» 1298 , 472. (t) Vergelyk bladz. 273 , hier voor. de Veldhoenders. 403 zc voeden met fyn gebroken Gort; vervolgens H. met Geneverbeflën , Koolsbladen , Klaver , Rhyn- Afde^ befiën, Blaauwbeiïen , als ook met Wormen $ j^qofö Vliegen, en allerley Onkruid byna, dat op 't stuk* Veld groeit. Tot Winter- Voedzel zyn de Knop- Betkbèm pen van Berkenboomen zeer bekwaam. Var* kens-gras, Melkdiftel en Paardebloemen, wor- den van hun zeer gretig gegeten , als ook het groene Loof van den vvitten Popelier en Wil» geboom, en de Bladeren der Hoppe; doch vaii den Vlierboom erl deszelfs Befiën , de Netelen^ zo brandende als doove, van 't Bihemkrüidi de (tinkende Gouwe, Lelietjes van den Dale en Maluwe , hebben zy een afkeer. Behalve htid Vleefch , 't welk zo goed is als dat der tamme Hoenderen , wordt ook van het Dons en de Veders der Haanen in S weeden gebruik ge- maakt (*). (3) Veldhoen met ie Pooien ruig , de Staartpeh- Üt nen zwart met geeie tippen , twee witte Vlak- Kanada* jes by de Oogen. fchc# De Heer Edwards , die de Afbeelding van 't Mannetje van deezen , hem uit de Hudfons. Baay gedroogd toegebragt zynde, geeft, merkt aan $ (*) Zie hét Verroog van Doktor Hagstroom ovër dë Opvoeding der Berk hoenderen , in de Stokh. rerbandèL Van 't jaar %jft- Vol, XIIL pag. ijq (3) Tetrao Pedibu, hirfutis , Re&ricibus nigrit apictf fulvis, litüris duabus albii ad Ocuios. Mft9 AW.X Urd* gallus maculatus Canadenfis. Edw* Mas &c 71. T. 71, Fcemtna* h dïll* v. stwk. Cc a 404 Bêsceryving van II. aan , dat men denzei ven aldaar noemt Wood-Pe Veldhoenders* 405 ceftelt ; in Switzerland Steinbtihnf De Franfchen II. geeven 'er den naam aan van Gelinote blanche ArDEEL« of wit Hazelhoen, en veelcn noemen hem wit> JlX' ten Patrys ; de Duitfchers Schnee Hubn , de stuk, Schotten Ptarmigan. In de Noordfche Landen Sn"™hei» is hy by den naam van Ripa of Rypen bekend , en de Laplanders geeven 'er den naam aan van Snoc-Riper. Deeze Vogels hebben hunnen naam niet zo zeer van de witheid van hun Pluimagie , als van het vermaak, dat zy fcheppen om in de Sneeuw te graaven [j verlaatende zelfs om die reden de Dalen , wanneer de Sneeuw aldaar door de Warmte der Zon , in 't Voorjaar , be- gint te fmelten. Zy onthouden zig op de hoo. ge Bergen van Europa, %o wel der Zuidelyke als der Noordelyke deelen , doch allermeeft op de Laplandfche Alpen, alwaar zy zeer menig- vuldig zyn (*). In Noorwegen vindt men 'er van tweederley Soort, waar van de een Berg* rype genoemd worde, de andere Bofcbrype , naar de plaats , waar menze meefl ontmoet. De eerfte heeft de grootte van een Duif, de ande- dere die van een Hoen : beide Soorten zyn in de Winter wit , in 't Voorjaar gefprenkeld, en in de Zomer graauw. De Scaartpennen , egter , blyven altoos zwart , met witte tip- pen. De (*) Zie het III. Stuk deezer Kttuurlykt Htjlerh , bladz. 112, ir4. i#de£l. v,stuk. Cc 3 406 B E S C H R T V I N C VAN ÏÏ* De witte Patryzen komen omftreeks Bergen Afdeel, ^^y^ jn grooce menigte ,en't ecne Jaar meer Hoofd- ^an in ^ec anc*ere voor* A]s de eerfte Sneeuw, stuk. met een Oofte of Noordoofte Wind , valt , wor- Sneeuw- dcnze van de toppen der Alpen in de Dalen ge- ^Eigen JaaSd , dan ziet men ze menigvuldig ; doch , als fchappen. die vak met een Wede of Zuidwefte Wind , zo heeft men 'er , dac Jaar, weinigen. Zy wor- den gefchooten, of in Strikken en Vallen, die men van zwaare Planken maakt , gevangen, Gefchooten zynde is het zeer goed Wild , doch anders wordt het Vleefch, door verttikking in bun Bloed, onfmaaklyker. Men brengtze, by duizenden , te Bergen (gelyk ook in Stokholm) te koop, en zy worden ook wel, half gebraden ^ynde, in Vaten gekuipt , en buitenslands ver- zonden. Hun Voedzel beftaat des Zomers in Muggen , maar 's Winters in de Knoppen van de naantjes-Berkeboomen , als ook van Elft, die zy in groote menigte by hun Neft onder de Sneeuw vergaderen , en dit maakt hun in 't Voor- jaar zeer vet. Doktor Derham , die zulks aanmerkt als een blyk van de voorzorg des Scheppers omtrent het behoud der Dieren, fchynt niet gedagt te hebben om de byftere domheid deezer Vogelen , die , wanneer door de Boeren een Kring van Steenen om hunne Neften gemaakt wordt , daar niet over heen durven komen, 't Gebeurt ook wel, dat zy, van de Roofvogelen vervolgd wordende, door fcenaauwdheid de Menfchen in de handen loo- pen de Veldhoenders. 407 pen , en dus , vallen zy , den Regen fchuuwen- ij, de, naar het gemeene Spreekwoord, inde Sloot. Afdeeu In de Boflchen maaken zy veel gefnaps door H^JF*D- hun gefchater. stuk. Ray merkt aan , dat deeze witte Patryzen by- Moerhcrcn. na alleenlyk in Kleur verfchillen van de Lago* pus altera van Plinius, die de Attagen van Ai> drovandüs fchynt te zyn , en in Italië Franco, lino geheten wordt. Men noemt deezen in En- geland en Schotland, alwaar hy zeer veel voor- komt in de hooge Gebergten , Gor Cock of Moor* Cock en Moor- Hen; de troepen van jongen Gorfowl en Pouts. Albin heeft 'er , onder den naam van\^ Coq de Marais , twee Afbeeldingen van gege- ven , en derhalven noem ikze Moerhoenderen. De Jaagers geven 'er den tytel aan van red Ga- me , dat is , het roode Wild. Zy zyn groocer dan de roode Patryzen, en komen, in Geftalte en Kleur , zeer wel met den Faifant over- een. (5) Veldhoen met ruige Pooten , de Staart , wel- V. ker drie zydelingfe Pennen wit zyn , puntig Pha^»™** uitkopende. Faifant van Kanada. Deeze krygt van den Heer Ltnn^os, om die zelfde reden, den bynaam van Faifant] e ; hoewel hy, inderdaad, in grootte weinig van den (5) Tctrao Pedibus hirfutis, Cauda cuneiforrai, Ree- tricibus tribus lateralibus albis» Syft. X. UrogalluJ Winor, Cauda longiore. Edw. *Ay. 117. T. 1*7. j.d*ei, v. stu* Cc 4 408 Beschryvino van U den Faifant , of liever van het Berkhoen , ver- Afueel. fchilc. Zyne Geftalte en Kleur niet alleen, Lv- maar de Staart zelfs , doen hem zeer naar. de ^tukD" Hen -Faifant gelyken. Die hem van de Had- fons-Baay aan Edwards hragt , verhaalde dat de Haan zwarter was en glanzig aan den Hals, welk verfchil 'er ook in onze Hey-Hoenderen plaats heeft , zegt die Engelfchman. Zeker Dok> tor uit Virginie hadt hem verhaald , dat men al- daar, in de Bofïchen en Wilderniffen , ook zo- danige Veldhoenders vondt, welker Haan een trotfche Vogel was , loopende zeer regt op. Edwards noemt hem, kleine Ouefhaan mee lan- ger Staart, enBRissoN oordeelt hem tot de zelf- de Soort, als de Ouerhaan , te behooren. VI. Qs) Veldhoen met ruige Pooten , dat kleine Wieh (fekuffd Jes aan ^en ^a^s heeft* Veldhoen. 't Amerikaanfche Veldhoen of kleine Ouer* haan wordt deeze van Catesby, als een Vir- ginifche Vogel, getyteld , en Brisson, noemt hem Gelinote hupée d'Amerique , daar hy het Moerhoen , enkel , gekuifd Hazelhoen geheten hadt. Volgens Catesby is het ongevaar een derde grooter dan een Patrys , van kleur rosag- tig bruin , met zwarte en witte dvyarsflreepjes , de Slag- en Staartpennen ten deele zwart: zo dat de (6) Tetrao Pedibus hirfuris , Alis fuccenturiatis Cervj- caljbus. Syfl. Nat. X Ürogallus minor fufc&s, Cervics plumis Alas imitantibus donata. Catesb. Car* III. p.i# 1.1. V de Veldhoenders. 409 de Vogel in deezen zeer naar 't Berkhoen zweemt. De Wiekjes aan den Hals hebben Afdeed hem Cupido doen noemen. LV. Ik zal hiermede, volgens Linnjeus , verge- stuk" lyken den Faifant van Penfylvanie , daar men Faifant va^ de nevensgaande Afbeelding, door Edwards, £5?fylva' van vindt in de Verhandelingen der Koninglyke pl XLVIIt Sociëteit van Londen (*). Zy verbeeldt den 3? Vogel in dat Poftuur , wanneer hy overvallen zynde zig fchrap zet om weg te vliegen. Het is de Haan, want de Hen heeft die Vlerkjes aan den Hals niet. De grootte was byna als die van een Faifant : de Kleur was bruin van boven, zeer fraay met wit gefchakeerd , en wit van on- deren met zwarte Vlakken. Leevende zetten zy hunne Staarten overend als de Kalkoenen , en niaaken om den Hals een Kraag van Veeren , loppende zeer prat. Men vindtze niet alleen inde agterflte deelen van Penfylvanie , maar ook in Maryland , en waarfchynlyk elders in de WiU derniflen van Noord-Amerika. Niettegenftaan- de zy, t'eener Broed , van twaalf tot zestien Jongen voort teelen , vermenigvuldigen zy doch niet fterk, wegens de menigte van Roofvoge- len , die 'er op aazen. Aanmerkelyk zyn deeze Vogels, niet minder ZynGelufci dan de Berkhoenderen van Europa, door het Qeluid , dat de Haan in de Bronstyd maakt , 't welk (*) thiUfefbs Ttanfttf. Vol. XLVIIL Part. 2. p? 499- 1, DSKii V. Stuk. Cc 5 410 Bëschryvtkc vak H. welk men wel een Kwartier gaans ver kan hoo Afdeel. ren^ en jaar aan ontdekt, waar deeze Faifan- hoofd- ten zyn- Ddn zetten zy de Borft uit > gelyfc stuk, een korrende Doffer en klapperen op gelyke manier met de Wieken , dat een trommelend Geluid maakt , waar van de Slagen langs hoe fchielyker op elkander volgen, tot dat zy ia elkander loopen. Dit duurt omtrent een Mi- nuut, en neemt, na een half-Kwartier tuiïchen* poozing, op nieuws weder aanvang. Middelen wyl kan de Jaager 'er bekwaamlyk op aanleggen. Zy doen het nooit dan op een Boom , en begin-* nen met het aanbreeken van den dag , tot negen Uuren; dan wederom, omtrent een Uur voor den Ondergang der Zonne , en houden aan tot dat het donker zy. Hun Vleefch is blank en fmaakelyk. vu O) Veldhoen met ruige Pooten, de Staartpen- iïonafia. nen Afchgramw met zwarte tippen , zwart Hazelhoen. gebandeerd , uitgenomen de twee middeljlen. Deeze wordt van de Schryvers Gallina Co- rylorum genaamd, waar van de Duitfchers hun Hazelhoen ontleend hebben , dat wy , als ook de Engelfchen, gebruiken. De Franfchen noemen hem Gelinote of Gelinote de Bois> de Italiaanen Fran* (7) Tetnro Pedibus hirfutis, Re&ricibus cinereis punc- tis nigris , fafcia nigra , excepris intermediis duabus* faun* cuec. 170. Gallina Corylorum, Gesn, ^A>. 229. Ald*. Ornith. Libi. 13. Cap. xi. WiLL. Om* 126. Tab. ai. Raj. sAy* fj. de Veldhoenders. 4U f rancolino , de Turken Jabantau , de Polakken IL Jarzabek , de Sweeden Hjaerpe of Hierpe. Men Afdeei" vindt ook, dat fommigen 'er onder den naam jj^* van Attagen van fpreeken , en dat Albertus stuk. , magnus hem Bonafa genoemd heeft. Hazdlmn, De Hazelhoenderen zyn niet zeer gemeen; zo dat de naam van Gattin® ruftiw , of Boeren - Hoenderen 5 'er ten onregte aan gegeven wordt* Varro zegt dat zy , ten zynen tyde , zelfs te Rome zeldzaam waren. In de Zee van Genua, egter , vindt men een Eilandje , dat , wegens de menigte deezer Vogelen , den naam voert van Ijle des Gelinotes. Lotharingen, benevens de Gebergten van Dauphiné en de Grenzen van Switzerland, als ook het Bofch van Ardennes, leveren 'er in de Winter eenigen voor Parys uit. 't Schynt dat zy in Engeland ook niet veel voorkomen; want Ray verhaalt, dat hy te Neu- remberg Hazelhoenderen op de Markt te koop had gezien. In Lapland zyn zy overvloedig, ja op het Gebergte Kolen in Noorwegen, zo Scheffer verhaalt, in ongelooflyke menigte. Deeze Vogels verfchillen van de andere Veld- hoenderen daar in , dat zy zig ook in Boiïchagje op 't vlakke Land onthouden , zo Ray aan- merkt. Men vindtze dikwils in Bofïchen daar veel Hazelaars groeijen , waar van zy den naam fchynen te hebben , doch niet om het eeten der Nooten , zo men aanmerkt , maar der Katten of Mannelyke Bloefems ; gelyk zy ook die der Jjerkeboomcn nuttigen. Zy brengen twee jon- 4« Béschey?ino van H. gen voort. Men 'vangtze in 't Voorjaar en d« Afderl. Herfft ^ door mjddel yan Netten of Scrikkeilj Hoofd- waar *n ^e ^°ge'aar hun weet te lokken, met stuk. een Fluitje hunne Stem nabootzende. Hun ffézelhn», Vleefch overtreft , in blankheid , gezondheid en murwheid , byna dat van alle andere Vo- gelen. De grootte is omtrent als die van een Duif: de Kleur van boven wit bruin en rosagtig gemen- geld, met de Slagpennen bruin-grys, uit waards en aan de tippen rosagtig , die van de Staart uit bruin en bleek Afchgraauw gemengeld, met een zwartagtigen Band naby de tippen. Het Mannetje is zwart aan de Keel , het Wyfje niet, en heeft ook minder glanzige roodheid bo« ven de Oogen. Pyreaee- De Heer Brisson onderfcheidt het Pyrenee* fehe* fche Hazelhoen , dat , met een Arabifchen naam, Alchata en Füacotona by Aldro vandus genoemd wordt , van het gewoone. Hetzelve voert, gemeenlyk,den naam van Patrys van Damafcus> onthoudende zig zo wel in Syrië als op de Gren- zen van Vrankryk en Spanje. Het Mannetje is, ongemeen fierlyk , Olyf kleur, geel, zwart en ros gemengeld , met een witten Buik , de Hals zwart gebandeerd, en de twee middelde St aart- pennen zeer lang. Dit zelfde heeft ook plaats in de gene , die hy voor *t Wyfje houdt, welke nog veel bonter is , en met drie zwar- te ringen om den Hals getekend. De lange Staartpennen onderfcheiden hun genoegzaam van de Veldhoenders. 413 van de gewoone Hazelhoenderen. Ook fchynt |j het my toe , dat de Pooten , in deeze , zeer wei- Afdeel. nig ruig zyn ; zo dat zy meer naar Fatryzen Lv- . . HOOFD- gelyken. STüK. Voorts heeft Brisson nog een Schotfch Ha- m^ihem zeihoen , dat van de Schotten Mwytcok en van de Duitfchers Murban genoemd wordt, zynde een weinig grooter dan het gewoone : als mede een groot Hazelhoen van Kanada > 't welk ook grooter dan het Europifche is, uit bruin, ros* zware, Afchgraauw en vuilwit, fierlyk gemengeld» (8) Veldhoen met de Bek en Pooten Bloedrood , VUL ie Keel wit, met een zwarten, wit gejlip* pelden Band. Patry* Ik gaa thans tot de eigentlyke Patryzen over, dat is zodanige Veldhoen Jeren, welker Pooten kaal of ongevederd zyn. Dit is de tiende Ver- fcheidenheid derzelven by den Heer Brisson* wordende van de Engelfchen roodbeenige of Spaan» lche Patrys geheeten. Op de Alpifche Bergen geeft men 'er den naam van Pernifa aan , en in 't Opper- Wallis noemt menze PerniJJe , by de Duitfchers PerniiJJe of Rot- Hun, dat is Rood- hoen jby de Sweeden AokerMoena of Akker-Hoen. De (2) Tetrao Roftro Pedibusque fanguineis, gwla altó, cin& Fasci i nfera albo pun&ata' Syft* Nat. X. Tetrao Redtricibus cinereis: fuperiore meclietate hinc inde rufis# Faun §t*ec. 171. Perdix rufa f. major Ges** ^Ay 682. Ali r. Om. 1 1$ c. 18, Jonst. 68. T 27 Will. Grn. 118 T. 29. Raj, J.p 29.T. 29, I, Deei» V, %svts 4ï4 Beschsyvinc v a s Hw De roode Patryzen zyn in de Boflcben van Afdeel, Vrankryk en Italië taamelyk gemeen. Men Hoofd v™c*czc ot* °P 'c ^anc* Gucrnfey , doch niet stuk. in Engeland, zegt Ray; hoewel ook in de Noor» Titrjs. delyke deelen van Europa , zelfs in Sweeden en Deenemarken. Linnjeus tekze onder de Sweed- fche Vogelen , by den naam van Veldhoen met de Staartpennen Afchgraauw 3 in de bovenfte helft hier en daar ros > en de naam wyft genoegzaam aan , dat het aldaar op de Akkers of Bouwlanden gevonden worde. Deeze Patrys is zo wild niet van aart als dé graauvve , men kan hem gemakkelyk tam maaken. Ook verfchiltzyn Geluid of Gezang van dat der anderen , en deeze Vogels vliegen niet allen eens- klaps op y gelyk de graauwe Patryzen , maar ag- ter elkander ; doch men vindtze zelden by een* Als zy befpeuren , dat iemand by hün Neft of by de Jongen komt , zo vliegen zy even of hun- ne Wieken gebroken waren , naar 't fchynt om de plaats van hun Neft te verdonkeren. Men heeft gezien , dat zy de ftoutheid hadden van zig te- gen de Honden te verdedigen. Griekfche Zy worden rood genoemd wegens de rood- Patrys. ^eid jlunner Pooten , Bek en Slagpennen, Het Lighaam is bruinagtig, van onderen ros. Men heeftze verward met den Griekfcben Patrys, die eens zo groot is als de gewoone ; daar de ande- ren op 't hoogft maar anderhalf maal zo groot zyn. De Kleur , naamelyk , van den Griek%hen> die op de Eilanden van Griekenland en in Italië de Veldhoenders. 415 gevonden wordt, is nagenoeg eveneens. Men n. noemt hem in 't Franfch Bartavelle , en in 't Afdeëu Arabifeh Cubugi of Cabagi, in 't Gnekich Kak- H(J^ om dat zyn Gezang of Roepen, in de stuk. Bronstyd , naar dit woord zweemt. Zy hebben Pattys* de groocte van een Hoentje , en zyn, zofom- migen melden , aldaar zo tam , dat menze houdt en eeten geeft als hier te lande de Hoenderen. Edwards geeft de Afbeelding van een roodea Pacrys uit Barbarie, die zelfs wat kleiner is dan de gewoone Patryzen , welke wy nu zullen be- fchouwen. (9) Veldhoen met ongevederde Pooten , een kaale BC. roode Vlak agter de Oogeny de Jlaart Tzer* Gewoons graauw 9 de Borfi bruin* Pairyj, Deeze wordt, gemeenlyk, de graauwe of Afchgraduvoe , en ook wel de gewoone Patrys geheeten ; hoewel dit alleen in de Noordelyke deelen van Europa plaats kan hebben ; dewyl hy in Italië zeldzaamer en meer geagt is dan de roode, zynde zelfs in Griekenland onbekend, zo Charleton aanmerkt. Men geeft 'er, in 't Franfch, den naam van Perdrix, in 't Ita- liaanfch dien van Perdice , in 't Engelfch dien van Partridge aan: altemaal van den Latynfchen Per. (9) Terrrao Pedibus midis, maculanuda coccinea pone Oculos , Cauda ferrugine^ , Sterno brunneo , Faun. Snee, 172» Perdix cinerca. ALdr. Orn> l 13. c. 19 Jonst. ^y» 68. T. 27. f. 1. Will. Om. 119. T. 29. RaJ. Alb. iAy% I. p. 25. T. 27, 4i6 Beschryving van U9 Perdix af komftig , zo wel als de Spaanfche naam ; Afdeel. Perdiz en de Neerduitfche. De Duitfchers noe- men hem Veldhoen, die vanSilezie Raeb-Huhn, stuk. " en de Sweeden Rapp-Hoena. Patryzen- De Patryzen zyn in Engeland, Vrankryk, Vangft. Duitfchlarid , en overal daar de Landen tot Koorn gebouwd worden , taamelyk menigvuldig. De Boeren vangenze dikwils , door middel van Net- ten of Strikken , in het ftaande Koorn ; doch dewyl zy aangemerkt worden onder het Edel Gevogelte te behooren, zo mag zulks in de meeften onzer Provintiën niet dan door de Éde. len des Lands of daar toe gekwalificeerden ge- fchiedën. Zelfs in de beflooten tyd , die in 'c Sticht van Utrecht bepaald is van den 15 De- cember tot den 15 September des volgendeii Jaars, mag niemand,hoedanig ook,eenige Haazen^ Faifanten , Korhoenderen of Patryzen , fchieten ; noch ook met War-Garen of Strikken vangen of befchadigen, op de verbeurte van den Vangft^ Netten , Werktuigen , en vyftig Guldens daar- enboven. In Vriesland is de Jagt op Haazen i Patryzen of eenig ander Wild, tuiïchen den 1 February en den 1 Oktober , verbooden , op de Boete van 50 Goudguldens, benevens het gevan- gen Wild, de Netten, Vogels en Honden, en op de Sneeuw t'eenemaal (*). In de P rovincie van Groningen is dit laatfle ook ongeoorlofd* ea de beflooten tyd heeft plaats van den 1 Janu- (*) NcdtrL jaarh, vaniyjo. bladz> 1404 , 471, de Veldhoenders 417 ary tot den 15 September, moetende alle een- n, iaarige Patrys- of ook ouder Hennekens, wan- Afdèèl. TV neer zy levendig gevangen zyn , altoos losgela- HooF*D- ten worden op de Boete van tien Guldens (f). stuk. In Holland ftaat geen anderen, dan die tot de Patrys. Jagt bevoorregt en geregtigd zyn , het Patryzen vangen vry, en zulks alleenlyk met den Zak , 't Schild of levendig Paard : mogende niemand bui- ten verlof van den Houtvefter eenïge Vlouwen , Rennen , Wargarens of dergelyke Netten (tel- len, anders dan op zyn Grond of Buitenplaats, ter boete van 25 Guldens, verbeurte der Net- ten , en 25 Guldens voor ieder gevangen Vo- gel Qj. In de Provintie van OveryfTel was het Patryzen fchieten in de Vlugt geoorlofd (§). Het Landvolk weet egter, op plaatfen daar Eigen hun deeze Jagt verbooden is, zig op veelerley fchaPPeKJ wyzen meefter te maaken van dit lekkere Wild- braad ; doch inzonderheid , door middel van een Wyfjes Patrys of Hennetje, des avonds wan- neer het in de Bronsttyd is, de Mannetjes naar zig lokkende , of ook , door middel van Fluitjes , derzelver Gezang naarbootzende. Met Wind- honden kan menze gemakkelyk Jaagen , want die ruiken de Patryzen zeer ver. Des Winters onthouden zy zig in groeven van Sneeuw, die aan beide enden open zyn. Hun Voedzel be- ftaat (t) zelfde van i/p, bladz. 1344.. (t) De zelfde van 17^0, bladz. 1080, so8r, (§) De zelfde van 1748, bladz. 74(5, 1, Deeu V. SfVK, Dd 418 Beschryving van IL ftaat in Koorn en veelerley {lag van Befiën en Afdeel. zaaden , Wormen , Slakken , Mieren -Ei j eren , ja ♦TLV* zelfs groen Koorn , Gras en Kruid : zo dat men Hoofd- ö . f „ _ stuk. zeggen kan , dat zy byna alles eeten. Zy ruiten p4trys. niet op 't Geboomte , gelyk de roode , gejaagd zynde, fomtyds doen. De Mannetjes zyn ia yc vegten verwoed , en zeer geil in de Bronstyd , zodanig dat zy , geen Wyfjes hebbende , wel eens elkander treeden. Zy broeden een menigte van Eijeren , gelyk de Hoenders , en brengen dus wel twaalf, vyftien of zeftien Jongen, t'eener Broed voort, die den geheelen Winter troeps- wyze by de Ouden leeven , en zig niet dan 's Voorjaars daar van afzonderen. Gemeenlyk vindt menze , in de Zomer , by Paaren 5 en in de Herfft zyn zy op haar beft. De Leeftyd wordt , van fommigen , gefteld op zeftien Jaaren. Gefralte. ^e grootte van een graauwen of gewoonen Patrys is als een Duif ; hy verfchilt 'er ook niet veel van in geftake , doch de Kleur is uit Afch- graauw , ros en zwart gemengeld : op de Borft heeft hy een Kaftanie-bruine Vlak, die naar het Hoefyzer van een Paard gelykt; de zeven buitenfte Staartpennen zyn ros, met witte tip- pen. De, Vogel is aan de Borft en opdeZyden bleek-blaauw 3 aan den Buik geelagtig wit. Het Mannetje heeft , agter aan ieder Poot , een flompe Spoor. Verfchei- Brisson heeft eene Verfcheidenheid die wit- ^eühedcfl.agtjg jSj cn eene^ 'hy $0 Patrys mnDamas- kus de Veldhoenders» 419 lus noemt, zynde veel kleiner dan degewoonc. ^ Men vindt deeze in verfcheide Provinciën van Afdeel* Vrankryk, zegt hy , en het zal mooglyk degene LV. zyn, genaamd Roquette, die veel beter vliegt ^uk°- dan de gewoone Paeryzen, en daarom moeiely- patryU ker te vangen is. Voorts fpreekc hy van een Berg-Patrys, omtrent van grootte als de gewoo* nen, doch Kaflanie-bruin van kleur, met den Kop en Hals vaal. Deeze houdt onder de graau- we Patrvzen huis, in ons Wereldsdeel Hy heeft ook een Mexikaanfchen , Ücocolin ge- naamd , die veel grooter is dan de onzen , en een Brafiliaanfchen , die Jarnbu geheten worde van Pifo, Tinamon onder de Indiaanen van Guajana. De Patryzen zyn zeer in agting wegens hun* Gebruik, ne fmaaklykheid en ontbreeken , als 't in de tyd is, nooit op koftbaare Maaltyden, waar toe de jonge inzonderheid worden uitgekoozen. Zy moeten wel gevoed zyn , en men laatze eenige Dagen in de Lugt hangen , op dat hun Vleefch korten murw worde. De Ouden zyn ook wel eetbaar, doch bezwaarlyker te verteeren. Het Sop, dat 'er van gekookt wordt, is zeer ver- fterkende , en dienfiig voor Menfchen van een zwaarmoedig Geftel, In de Geneeskunde heb* ben zy geen ander gebruik van eenig belang, uitgenomen dat een gebraden Patrys, die mee Limoenfap is toegemaakt, dienftig bevonden wordt tegen den Buikloop , welke uk eene ver* zwakking der Darmen ontftaat* I. Dml. V. Stw*, Dd 2 (lO) 4*o Beschryving van H. (10) Veldhoen met de Pooten ongevederd 9 een Afdeel. zwarten band boven en onder de Oogen> en op Hoofd ^m t0P van &°°Sd> een geele Jlreep. STUK. X Van Brisson wordt deeze de Amerikaanfche w*'mA' ^acrys ge^eten' Hy is veel kleiner dan de ge- \ i.^imfche woone Europifche: de Kleur van boven rosag- Vxty*- n-g bruin ^ yan oncjeren geelagtig wie, beiden mee zwart gemengeld en de Siaartpennen donker, bruin. Hy heeft drie zwarce banden wederzyds aan den Kop. De Woonplaats is in Virgioie, alwaar hy meer in de Boffchen en op de Doo- rnen zfg onthoudt, dan op 't vlakke Veld. 3£L (11) Veldhoen met ongevederde Pooten, den ^dZlT' wit en zwart gefiippeld. MarylaiKi- fche. Deeze wordt gemeenlyk de Nieuw Engeland- Jche genoemd. Hy is van grootte ais de voor- gaande, ende Kleur yerfchik ook niet veeL Hy heeft de witte Vlak niet aan de Keel , op een ronde zwarte plek , gelyk de roode Patrys, maar agter aan den Hals. Ook zyn de Pootee niet rood , maar bleek-bruin. Men vindt hem in Nieuw Engeland en op Jamaika. (12) Veld. (iO) Tetrao Pedibus fludis, fasci i nlgra fupra Sc in. fra Ocnlos , line Y'erricaU fulva Syft. Nut X. PerdiX Vir£>iniana. Catesb. Car lil p 12 T. 12 (II 5 Tetrao Pedibus nudis , Cervice albo nigroquö punótata. Syft. N,u. X. Perdix Noyse Angliae. Alb. i. p. 26. T. 2§, de Veldhoenders. 421 (12) Veldhoen met de Pooten van voor en Hau jy rig ; den Buik en Keel zwad , een Yzergraau- Afdeel, we Halskraag, de Staaft Wigmyze. Lv» Hoofd- Deeze, die op 't Eiland Samos VeLlPatrys STUK* genoemd worde, volgens TpürnefohT, heet 0rul*a/h. in Italië Francolino, waar van de Franfchen en francoty», JEcgelfchen hun Francolin en wy ons Francolin onileenen. Die naam is daar van afkomftig, zo men wil, dac zy door een Verbod van de gemeene Jagt uitgelloocen zyn , als rot dejagc der Edelen behoorende. Men vindtze s op 'c gemelde Eiland, menigvuldig. Ook zyn zy op andere Eilanden daaromftreeks , ja zelfs ia Italië en Egypte. De grootte is omtrent sis die van den 'roo- den Patrys : de Kleur ? van boven , uit zwartag- tïg en geelagtig ros gemengeld , van onderen zware met witte Vlakken : om den Hals hebben zy een bleek Kaflanie-bruinen Baud: de zyde- ïingfe Staartpennen zyn zwart 9 aan den wortel met witte dwarsftreepen : maar liet Wyfje is over 't geheele Lyf als 't Mannetje van boven. Zy leveren een ze^r lekker Wildbraad uit Ik kon niet nalaaten , hier de Afbeelding te chineefcfce geeven van den Chineefchen Patrys , gemaakt pjl^fe* Daar een Tekening van den Heer Poivre, die tig* 4. dee- (12) Tetrao Pedibus amice pilofis; Abdomine Gulacjue atra, Cullari ferrugineo , Caadk cuneiformi. Syft. Nat. X' Tetrao Orientalis. Hassei o,. It. 278 n, 4} Perdix Da- mafcena. VVill. Om, 128. Francolin. Tgurn*p. It. h p. if8. U Dm. T. Stuk. D d 3 Besch**ving v a ff 11, deezen Vogel in China waargenomen heeft. Afdeel. Deszelfs grootte overtreft die van den rooden Hoofd ^atrys eei^germaace : de Kleur is bruin, met stuk. ronde wicce en rosagcige Vlakken, op de Rug met rosagtige dwarsftreepjes, en vier Banden wederzyds aan den Kop , waar van twee zwart* agtig zyn, één ros, en één wit. De Pooten zyn roodagtig, waar aan het Mannetje een fcherpe Spoor heeft. XIII. (13) Veldhoen met de Pooten kaal, het Lyf ^wLTeT.' grys-gevlakt , de Wenkbraauwen wit,de Staart» pennen met Yzergraamve randen en Maantje. Deeze Vogel wordt van de Schry vers , in 't algemeen , Coturnix geheten. In 't Hebreeufch voert hy den naam van Schelau, in 't Griekfch noemt men hem Ortyx, in 't Perfiaanfch Mo* regzag. De naam 3 dien hy in de Europeaan- fche Taaien voert, heeft metden Hoogdukfchen Wachtel of den Nederduitfchen Kwakkel en Kwar~ tel, meer of min overeenkomft. Dus noemen hem de Italiaanen Quaglia , de Spanjaarden Cuaderviz en Gualle , de Franfchen Caille en de Engelfchen Qiiail. 5tyncVcr- De Kwartels onthouden zig in Europa, Afia huizing. en (t%) Tetrao Pedibus nucïis, Corpore gnfeo maculato, Superciliis albis, Re&ricibus margine lunul que ferrugi- xiea. Faun. uec. 17$. Coturnix> Gesn. *Ay> Aldr» Om. 1. ij. c. 22. Jonst. sAy. 69. T. 28 Kaj. +Ay $8. Al». *A*. I. p. 28. T. 30. Tcrrao Iaraclitarum, Hasselt lt. 279. n, 44. de Veldhoenders. 423 en Afrika, Dat zy uit het eene Wereldsdeel in 't andere verhuizen 5 en dus weczentlyke Al-deel. Trekvogelen zyn , is , wat 'er door Klein ook j^J^ tegen ingebragt worde (*), al te klaar om ee- STÜK/ nige twyfeling te lyden. Ik wil nu niet ftaan iQwarteL blyven op het Getuigenis van Bellonius , die 5 in de Middellandfche Zee vaarende , der- zelver vertrek naar Europa en terugkeering waar- genomen heeft; dewyl men alle moeite heeft aangewend 5 om zulks verdagt te maaken (f). Ook zal ik niet herhaalen , 't gene de Heer Go- deheü van derzelver paflagie over 't Eiland Makha fchryft: noch ook, wat de Heer Has- selqulst, ten dien opzigte, in Egypte waar- genomen heeft (|). Alleen meld ik dit by- zonders , dat zy des Voorjaars , als het Koorn ia Barbarie wordt ingeoogft, dat aldaar gemeenlyk in Mey gefchiedt, met een Zuidoofte Wind naar Vrarkiyk en Italië overfteeken , keerende, ia de Herfft, weder naar Afrika terug, met eea Noordwefte Wind : want zy kunnen niet tegea den Wind op vliegen , gelyk de Sneppen doen. Deeze Eigenfchap der Kwartelen wordt beves- tigd door de Hiftorie der Israëliten , wien , korc na hunnen Uittogt uit Egypte, in de Woefty- ne Sin een geheel Heirleger van Kwakkelen , door den Wind 3 van over de Zee werdt toege- voerd, (*) Zie de Uitgezegte Verhandelingen. V.Deel, biadz. 49*» (f) In de Aantekening, aldaar. (j) Zie hetlV.DEEu deezer NatmtrL Hiflow.bbAl» C9» 22. J. Deei. V. Stuk* Dd4 424 BESCHRY VING VAN If. voerd, zo dat zy omtrent twee Ellen hoog bo- Afdeel. ven de Aarde lagen (§): want, dat dit zulke Vck LV. gejen zyn geweeft, wordt thans niet getwyfeld. stuk." De Kwartels zyn, des Zomers, in de mid- Kvoartel delfte deelen van Europa taamelyk gemeen , en men maakt van derzelver Vangft ook veel werks. Het IFey-Spel der Kwartelen wordt in Holland mede onder de Jagt betrokken , en mag niet dan door gekwalificeerde!! geoefend worden. In Gelderland is het vangen der Kwartelen , met Sleepnetten over het ftaande Koorn te haaien; zo wel al? dat van Faifanten , Koorn- of Veld- hoenderen, met Zak , Schild , of andere Netten, cn het fchieten of vernielen van dit en dergelyk Struwel- Wildbraad , in de beffooten tyd van de Jagt , die met 22 February begint en den 1 7 Sep- tember eindigt , aan de gekwalificeerden , zo in Perfoon , als door derzelver Wcyman, vol- fliekc verbooden ; volgens de Prinfelyke Ara» pliatie op de Jagt in die Provincie , van den 22 September des jaars 1750 De Kwartels zyn , wegens hunne kleinte 3 moeielyker te vangen dan de Patryzen en Veld- hoenderen. Egter heeft het Menfchelyk Ver- nuft, dat nergens voor vvykt, hier toe ook mid- delen uitgevonden. Als zy eerlt aangekomen &yn, 't welk in 't Voorjaar is * wanneer het Koorn (§) Exod. XVÏ. vers 13. Numeri XL vers 31. pfalm% LXXVIII vers. 26, 27. (~) Zie NederL Jaarlockm van 'c jaar 17JO. blad*. 5079, 1982 eo 1298. de Veldhoenders. 425 Koorn in 't groen ftaat , hoort menze flaan. jj- De Vogelaar heeft zeker Fluitje of Zakpypje Afdeel. van Been en Leder , Courcaillet genaamd , waar ^V. mede hy het Geluid der Wyfjes zodanig weet stuk/ naar te bootzen , dat zy 'er ; op aanloopen , jtyarteh en , wanneer hy zig vertoont , vol fchrik op. vliegende, in de Netten vallen. Des Zomers, als de Bronfttyd over is, en de Kwartels niec meer flaan, vangt menze beft met Sleepnetten, door middel van een Hond , die deeze Vogelen ©pfnuffelt. Dergelyke Sleepnetten zyn ook tot het vangen der Pacryzen in gebruik. Het Slaan der Kwartelen geeft aanleiding om Ei^enfchap- ze in Kouwen te houden. Dit Gezang neemt pen' aanvang in 't begin van April. Gcmeenlyk roe- pen ze driemaal Carcaillot> by elke herhaaling: maar het moeten Mannetjes zyn : want het Wyfje flaat niet. Het maakt zyn Neft op de Aarde, en legt tot vyftien Eijeren, die klein doch aar tig gefpikkeld zyn. Deeze Vogelen zyn zeer log in 't vliegen en doen het weinig. Hun Voedzel beftaat meeft in Koorn of Zaad, Men wil dat zy viermaal 's Jaars broeden. De Mannetjes zyn niet minder geil dan onze Haa- nen, cn dit maakt, dat zy 'er dik wils om veg- ten. Menplagtze, oudtyds, zelfs daar toe op te brengen , en te Athenen was men niet minder verzot op het bywoonen van zulk een Schouw- fpel , als hedendaags , in Engeland , op het zien der Haane-Gevegtcn. Biflchop Hukt wil y dat de Kwartel in 't Gcftehe, I Dm, v» s*w Dd 5 Franfch II. Afdeel. LV. Hoofd, stuk. J{wartel* VerfcheU denheden. 426 Beschryving van Franfch den naam van Caille zou hebben wegens de Schub-agtigheid van zyn Pluimagie ; doch dit is onwaarfchynlyk. Hy is omtrent half zo groot als een Patrys , en derhalve wat grooter dan een Spreeuw, Zyn langte maakt , van 't end des Beks tot aan 't uiterfte van de Staart , omtrent agt, de hoogte, tot aan 't end der Klaauwen cn Nagelen , ruim negen Duimen uit. De Bek is iets meer dan een half, de Staart een Duim langr De Wieken, uitgefpreid zynde , komen, met de tippen , veertien Duimen van elkander. De Kleur van boven is , uit geelagtig , ros , zwart en grys , gemengeld ; van onderen vuil geelagtig wit : drie wkagtige banden heeft hy aan den Kop : de Staartpennen zyn zwartagtig , met ros overdwars geftreept. Het Mannetje heeft zwartagtige vlakken, aan de Keel, Borft en Zyden : het Wyfje is aldaar roodagtiger en fommigen hebben aan de Keel een langwer- pige bruine Vlak. In beiden is de Bek Afch- graauw ; de Pooten Vleefchkleur. Behalve een grooteren Europifchen heeft Brisson agt Soorten van uitheemfche Kwartels , waar onder de Javaanfche byna zo groot is als een Tortelduif (*) , daar die van Madagaskar, Mexï- ko en Loufiana , maar weinig grooter of even groot als de onze zyn. Hy fpreekt nog van een grooteren Mcxikaanfchen. Die der Philippyn- fche Eilanden heeft naauwlyks de grootte van een (*) Miflchien is het deeze, dien de Chineezen levendig hy zig draagen om deHanden warm te houden, Osb Mn. 1 $Oy de Veldhoenders. 427 een Leeurik. Ik zal hier alleen den gekuifden II. van Mexiko befchry ven , wiens Afbeelding van Afüeel* hem ontleend is. Hoofd- Deeze is, onder den naam van Indiaanfchen stuk. Kwartel, genaamd Quauthzonecolin , by de Au- K™artel- thcuren, en zelfs by Johnston, aangetekend. Gelv,,/!1^? 1 J * f P van Mexi- In grootte komt hy onzen Kwartel zeer naby. ko. PI XLVIL Op het Lyf is hy met rolle , bruine , zwarte Fi£m 5, en vui geelagtig witte Vlakken gefprenkeld. De Kuif en Keel zyn vaal : de Staartpennen bruin en grys gemengeld. Om kort te gaan, dit Vogeltje % waar van 'er een in 't Kabinet van den Abt Aubry bewaard wordt, heeft een zeer fraaije mengeling van Kleuren. De Bek is zeer dik en , gelyk ook de Pooten , bruin. Ray berigt ons, dat van deeze Vogelen een groote Verfcheidenheid in Nieuw Spanje is 9 waar onder eene Cencontlatolli , dat is vierhon- derdtaalige geheeten wordt > wegens de onver- gelykelyke bevalligheden van zyn Geluid. Men houdt deeze in Kooijen , om niet alleen 't Ge- hoor , maar ook 't Gezigt te ftreelen , als een Wonder der Natuur door zyne Schoonheid: de- wyl hy , om den Kop , een foort van Zilveren Krans heeft. Zyn grootte is als een Spreeuw. De overige ftrekken altemaal tot Voedzel, gelyk de Europifchen. De Kwartels zyn een zo lekker Wildbraad, Gebruik, dat menze voorzet op de grootfte Gaftmaalen. Zy moeten jong , wel in 't Vleefch , en vet syn. Dit laatfte mankeert hun zelden , als 'c X. Deel. V. Stvk* ia © 4^8 Beschryving If. in 't Saizoen is :' wanc zy worden zo vet , dat Afdeel. Zy fomwylen verdikken. Hierom moeten de ge* j^V. ncrl) die ze eeten, de maatigheü in agc nee- stuk." men> alzo, onder de Ouden, door Galenus kwartel, verzekerd worde , dat hy veifcheide Menfcheq met Stuipen heeft bevang n gezien , doordien zy van deeze Vogelen gegeten Hadden. Zulks wordt , wel is waar, door hem daar aan toe- gefchreeven, dat de Kwartels , in da: Land, Nieswortel tot hun Voedzel hadden gebruikt: doch anderen houdenze, niettemin, ook voor een zeer gevaarlyke Spyze. Men vindt, in de Hoogduitfche Verhandelingen (*) , van een Man en Vrouw een dergelyk Geval gemeld* Men fchrcef dit, wederom, daar aan toe, da£ de Kwartels veel Zwart , 9t welk dat Jaar overvloedig in het Koorn was, en de Eigeofchap heeft van 't Hoofd te beroeren , zouden ge* liuttigd hebben. Ook is dit zo zeer niet te dug- ten, in die Landen, daar men,gelyk in Vrank- ryk, de Kwartels in de Bronfltyd, en dus ma- ger zynde, vangt, meftende hun vervolgens, in Kooijen, met Tarw , Geerft en andere goede Graanen. In de Geneeskunde wordt het Nat of Afkookzel , toe verzagting en om Afgang te roaaken , dienftig geoordeeld. Hec Vet plagt men te gebruiken om de vlakken der Oogen weg te neemen , en den Drek , gedroogd , gaf men by Poeijers van een half Drachme in , te- gen de Vallende Ziekte. LV1. HOOFD- (*j Efhsm. mt.Curiofor, Cent. IX. & X pag i4<5. 0 van de Duiven. 429 LVI. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Duiven , waarin ^ukT van de menigvuldige Verscheidenheden der tamme, hunne Jlerke Voortteeling> de Plak- kaaten omtrent bet fchieten en houden der wilde Duiven of Veldvliegers in de Neder- landen; alsook van de Ring- en Tortel-Dui- ven , OoJU en Weflindijche , en van het Mofchduifje , gefproken voordt. VI 7 y zyn thans gekomen tot den Zesden of Rangfchik- laatïïen Rang der Vogelen van Linn^us, klns' waar van de Kenmerken voornaamelyk beftaan in een Bek die Kegelvormig is en puntig uit- loopt , de Neusgaten ovaal , open en onge- dekt (*). Hy verdeelt dezelvcn in Zaad.eeten- de dik-Bekken waar vanzes, enlnfekten-eeten- de dun -Bekken, waar van vyf Geflagten. De Duif, Leeunk , Lyfter, Kernbyter , Geelgorsen Vink, maaken de eerden ; de Spreeuw , Kwikftaart , Mees, Zwaluw en Geitemelker, de laadt en uit (f> De Geflagtnaam van Columha, of Duif, in Naam» 't Franfch Pigeon , wordt dcor Brisson en LiNNiEUs , beiden , gegeven aan een Geflagt van Vogelen , 't welk iedereen bekend en zeer gemeen is door de geheele Wereld- Behalve de tamme of Hok-Duiven , van veelerley Soort, zyn (*) 2ie daar van hreeder, in het IV» Stuk, blad z. 83, (f) Zie *t zelfde, bJadz. 93. I. Deel. V, Stuk, Beschryving TT, Afdeel. LVf. Hoofd- stuk. Kenraer* kea- Soorten. T. Oenas* Blaauwe Duit , v ekU ▼liever. zyn 'er ook de wilde of Veldvliegers , als mede de Tortelduiven , in begreepen. Brisso.n maakt, van dit Geflagt van Vogelen, zyn eertten Rang , volgens de gemelde Ken- merken (*) De Kenmerken der Duiven by LinjsjEüs zyn : een regte Bek , aan de punc neerdaalende ; de Neusgaten langwerpig , ten halve gedekt met een zagt gezwollen Vlies; de Tong niet verdeeld. 't Getal der Soorten of Verfcheidenheden van dit Geflagt is by Brisson vier-en-veertig, waar in de twee en-twintig Soorten, die Lin- n#us heeft , op één naa vervat zyn , als volgt. (i) Duif die blaauwagtig is , de Hals van bo- ven glimmend groen , een band der Wieken en de lippen van de Staart zwartagtig. In deeze Soort begrypt Linn^eüs de gewoone wilde en tamme Duiven, behalve die 'er, door haare byzondere Geftalte, van uitgemonfterd zyn. Brisson heeftze van elkander afgezon- derd. De Wilde, die zyn vyfde Soort is , ge- meenlyk Koolduij of Veldvlieger genaamd, voert by de Grieken den naam van Oenas , in 't La- tyn (*) Aldaar , bladz. 7$. (1) Columba cafruiefcens , Collo fupra viridi-nitente, fafcia Alarum apiceque Caudx nigricante. Faun. Suec. 174» Syfi.Nat X. Gen. 92 Oenas f, Vinage. Aldr. O». J. 1^ c. 7.W1LL Om. 136. T. 3? FUj.^iv.62. Alb. ^T>s 111 p. 39 T. 42» 44. B. Columba domeftica. WiiL* Ora. X30. T. 31. Raj. >Ay. 59. van de Duiven. 431 tyn Vinago ; 't zy van de Kleur der blaaiivve jj# Druiven , of om dat de Vangtyd ïn de Wyn- Afdeel, Oogft valt: anders Berg- en Boomduif. Om- T1LVI- „ . A , , Hoofd- ftreeks Montpelher noemt men ze Angel 9 by STÜKs Bononie SaJJarolo : de Engelichen geeven 'er den naam van Stockdove , of JVood- en Rock- Pidgeon 9 dat is Bofch- en Steenduif aan ; de Duitfchers dien van Holtztaube > enz. Op deeze Vogelen ziet , het gene 'er in Plakkaten , VT . , ^ . onitrenr het de Nedeiiandlche Piakkaacen aangaande deDui- fchieren en ven is bepaald. De Koning van Spanje gaf , vaa reeds twee Eeuwen geleeden , uit inzigt dat de Swaanen en Duiven niemand fchadelyk zyn , een Verbod van dezelven te fchieten , met Net- ten te vangen of te dooden , in de Nederlan- den , hem toen onderhoorig (*). Dit Verbod is, van tyd tot tyd, zo in 't algemeen als in 't byzonder vernieuwd geworden , door de Stad- houders en de Staaten , doch bepaald tot tamme Duiven, Men vindt , in het Hollandiche Plakkaat op de Houtveftery en Jagt, van den jaare 1684, het fchieten van allerley foort van Duiven, zo wel als van Eendvogelen , aan de ongekwalificeerden tot de Jagt verbooden, op een Boete van tien Pond voor ieder Vogel , benevens verbeurte van het Schietgeweer (f). Op dat egter dit Gevogelte, 't welk men in de Koornlanden geenzins kan zeggen onfcbadelyk te (* Gr. Plakkaatb. I. D. bl. ijo* (f) Art. 41. Zie IV, D. bl, 52$. 1» Dul, V. Stuk* 432 Beschryving Ij-, e zyn , niet te veel vermenigvuldigen mogte* Afdeel. Zyn »er bepaalingen gemaakt omtrent het hou- * den van Duivenvlugten ten platten Lande. In'É stuk. Överkwartier van Gelderland is hetzelve niet anders geoorlofd, dan aan de genen die veertig Morgen Lands in Eigendom hebben, en on- der den Ploeg gebruiken, by hunne Wooning; volgens 't Plakkaat derStaaten Generaal van den jaare 171 7. In de Provincie van dien naamen *t Graaffchap Zutphen moet, volgens de Prin- felykc Ampliatie van het Jagt-Plakkaat des Jaars 1680, in den Jaare 1750 uitgegeven; iemand, om Duiven te houden, ten minde in Eigen- dom bezitten , by zyne Woonftede , tien Mor- gen Lands , cn , die het anders doet , verbeur! vier Daalders (*). In 't Sticht van Utrechc0 mag niemand Duiven houden , welke in 't Veld vliegen , of een Duifhuis zetten , dan die vier- entwintig Morgen Lands aan den Bergkant ge- legen, onder één Geregt, of twaalf Morgen in de Kley en dergelyke goede Gronden heeft, op een Boete van 40 Guldens (f). In Zee. land mag niemant meer dan één Duifhuis zet- ten , moetende daarenboven Heer van 't Am- bagt zyn en tweehonderd Gemeten , dat is hon- derd Morgen Lands,bezitten(|).In Ryn-en Delf. land zyn mede, van ouds, daar omtrent bepaa- lingen gemaakt. Men (*) Neder L Jaarl. van 175X). bl. 1298. (f) De zelfde, bl. i40f# (j) Van zürk Codex Bataytts. II. Deel. biadz. 1170 vak de Duiven. 433 Men ziet ligt, hoe deeze bepaalingen hun ff, op7igc hebben op het nadeel, dat door de ver- AfdeeU menigvuldiging der Duiven toegebragt worde aan den Oogft: want deeze Reeften zyn naar stuk» Boekweit en ander Koorn zeer gretig. Hier re Lande, daar menze Veldvlicgers noemt 3 nes- telen zy of in de gemelde Duifhuizen en Duive* viugten , 't geen kleine Houten Huisjes zyn op Paaien gezet in of by de Zaadlanden, of anders in de Gaten , die 'er tot het infteeken der Rib- ben of Schoorbalken, welken men tot het maa- ken der Werk-Schavotten van Metzei aars en Leydekkers bezigt > aan de Kerken, Toorens of Sloten 5 en ouae Gebouwen zym In andere Landen worden wilde Duiven gevonden , die in de kloven der Steenrotfen huisvelten. Zo worde in de Heilige Schrift gefproken van een Duive, die in de doorgangen van den Mond eens Hols neftelt (*). Zy zyn kleiner dan de Bofch- of Boomduiven, blaauw van kleur, en hebben 5 als gemeld is, glanzige Veeren aan den Hals. De Bofch-Duiven worden aangemerkt een wei- nig grooter of dikker re zyn dan de tamme Dui- ven. De tamme of Hok - Duif voert in h He. Tamm® breeuwfeh den naam van Jonab , de Doffer wordt Dl4lt' Jon, en het Jong Gozal geheten. In 't Grickfch is de naam Perijtera , by de Perlianen Kapbtar , by (*) jerem. XLV1II. vers 18. In de klove der Sreeil* iroifcen, in \ verborgene eener fteyler plaatfe. Hooglied 11, vers 14. 434 Beschryving II. by de Turken Jugargen > by de Arabieren Atle- ALvfL keha' eDZ" Men noemt ze> m t Italïaanfch , Hoofd- Colombo , in 't Spaanfch Paterna, in 't Franfch stuk. Pigeon , in 't Engelfch Dove , in 't Sweedfch Dufwa , in 't Poolfch Golab , in 't Hoogduitfch Taube of Tz/&. Eigenfchap- Veele Eigenfchappen hebben de tamme Dui. pcn# ven met de Wilden gemeen , in 't byzonder de vermenigvuldiging , die, hoewel zy t' elkens maar twee Eijeren broeden , om dat dit zo veel maaien in een Jaar gefchiedt , verbaazende zou zyn , indien 'er niet een menigte door Roofvo- gelen of Dieren , en door de Menfchen , werd? om hals gebragt. Linn^eus rekent het getal , dat , in vier Jaaren tyds , van een Paar Duiven voortkomen kan , op meer dan agttiendui- zend (*). Doorgaans komt, uit het eeneEy, een Duif , uit het andere een Doffer voort. Tot het leggen van ieder Ey moet de Duif op nieuws getreeden worden. Gemeen lyk legt zy 's namiddags , en , wanneer de Eijeren gelegd zyn, begeeft zy zig tot broeden. Geduurende vyftien agtereenvolgende Dagen , de drie Dagen van (*) Naameiyk , dewyl de Duif negenmaal in een Jaar kan broeden , zo kan dit uitleveren 18 Duiven; dus kun. uen 'er, in het tweede Jaar , tien Paaren zyn , die we- der uitleveren kunnen 180 Duiven , of 90 Paaren , 't welk , met de 20 Ouden , IOO Paaren maakt , die in *t derde Jaar uitleveren kunnen i8oü Duiven. Dan heeft men in 't vierde ]aar 1000 Paaren , die in ftaat zouden zyn om 't gemelde getal van 18COO Jongen voort te brengen. van de Duiven. 4SI van den Legtyd daar niet onder begreepen , ffè neemt zy dien poft van drie of vier Uuren 's na- Afdeel, middags waar, tot 's anderen daags morgens te negen of tien Uuren, wanneer de Doffer stuk. haare plaats inneemt, terwyl zy gaat eeten en zig verfrifTcheu. Indien één van beiden op zyn tyd niet komt om de andere af te loflen , worde die daar toe opgehaald en aangefpoord, zo wel de Doffer door de Duive, als de Duif door den Doffer. De Jongen eeten de drie of vier eerfte Dagen niet ; de Duif koeftertze dan alleen , zonder dat de Doffer zig daar mede bemoeije. Het eeten geeven aan de Jongen , met den Bek, gefchiedt , vervolgens , door beiden, twee of driemaal 's daags. Goede Hokduiven broeden twaalf- en fomtyds dertien maaien in 't Jaar: zo dat zy geduurig Jongen op te voeden en Eijeren te gelyk hebben : doch zelf eeten kunnende worden die, door den Doffer, van het Neft weg gejaagd. Beha! ven het Bekken, dat een byzondere Ei- genfehap deezer Vogelen is , heeft men 'er nog verfcheide Zeldzaamheden in waargenomen. De Duif zig van een anderen Doffer hebbende laa- ten treeden, heeft de haare 'er een afkeer van, en , zo hy haar nadert , is het niet dan om haar te ftraffen. Men heeft egter ook gezien , dat "twee Doffers hunne Duiven verwiffelden , lee- vende voorts in goed verfland met elkander, Zy houden veel van zig te pluizen , en in *t Water te dompelen, om zig van 't Ongediert ID&eu V, Srv&, Ee 2 te 43<5 Beschryving LVL HOOFD- STUK. jj# te zuiveren. Met den Menfch worden zy , gelyk Afdeel, bekend is , zeer gemeenzaam, doch fchrikken en beeven op 't gezigt van Katten of Roofvogelen. Allerley Soort van Graanen , byna , kan hun tot Voedzel Ürekken , maar fommigen , gelyk Boekweit en Hennipzaad , beminnen zy zeer. Hunne Leeftyd wordt van Aristoteles gefield op veertig Jaaren ; doch dit fchynt wat veel. Aldrovandus verhaalt van een geloofwaardig Man, die hem zeid', dat zyn Vader, een groot Liefhebber van Vogelen , een Duif twee-en- twintig Jaaren hadt gehad , met een zelfden Doffer gepaard , en geduurig Jongen voortge. bragt hebbende , behalven in de zes laatfte Maanden , wanneer hy de Duif verliet ,fchynende het treeden moe te zyn. 't Getal der Jongen , welken uit dit Paar, door een geduurige Voort- teeling,zouden hebben kunnen fpruiten, is verbaa- zende ; beloopende in 't zeventiende Jaar , reeds , meer dan een millioen millioenmaal millioenen , indien men twintig Jongen in een Jaar rekent. Doch, aangemerkt de gemelde Toevallen, en in andere opzigten , is dit flegts voor een be- spiegeling te houden, die ons doet zien, welke Vermogens de Natuur heeft , om op een fchie- lyke wyze de Dieren te doen vermenigvuldig gen (*). Ia (*) Indien 'er , by voorbeeld , gevraagd werd , hoe het Aardryk zodanig met Dieren heeft kunnen vervuld worden , daar men hedendaags niet meer dan een onder* houding van 't getal derzelveo , en in vselen zelfs eea blyk* van de Duiven. 437 In de Hifione van de Koninglyk Franfche n. Akademie der Weetenfchappen wordt gezegd, Afdeel. hoe men , in dc Ontleding van twee Duiven , rTLVI* 0 Hoofd- opgemerkt heeft, dat de Zwelgpyp deezer Vo- stuk. gelen een grooter uiripanning lyden kan, dan De Krop, die van anderen, en dat men, in der Duiven Lugtpyp blaazende, hunne Krop doet uitzet- ten , zonder dat het bekend zy , door welke wegen de Lugt daar in kan komen. Het ge- bruik van dit Werktuiglyk Geftel fchynt be- trekking te hebben tot het Voedzel , dat de Duiven inflokken om 't zelve aan hunne Jon- gen te brengen. Indien , naamelyk , hetzelve naauw beflooten en famengeperft ware in haare Zwelgpyp , zo zou het dikwils daar Verteeren , of ten minfte een groote verande- ring ondergaan , voorenaleer zy tot de Netten gekomen v\aren : want de perfing is een der voornaamfte oorzaaken van de Verteering. De geftalte en grootte der gewoone tamme Geftah* of Hok- Duiven is te bekend om 'er op (taan te bly ven , of dat wyze by die van den Koek* koek vergelyken zouden , gelyk Ray doet. De Pooten zyn doorgaans rood , de Bek bruin, en het Vlies, dat de Neusgaten dekt , als mee een foort van Meel beftrooid j waar door hec- zeU blykbaare vermindering befpeurr ; zo kan men antwoor- den, dat de Toevallen, die hedendaags de vermenigvul- diging verhinderen, 'er in 't eerlt weinig of niet ware&* en allengs zyn toegenomen. I. deei, v, stu*. Ee 3 438 BisciRYfiNo IL zelve zig wit vertoont. De Kleur is zeer ver- Afdeel. fchillende ; in fommigen wit, in anderen zwart- Hoofd a§c^ 5 *n anc*eren ros# Anderen , en wel de stuk. meeften zyn Afchgraauwagtig blaauw , met den Hils glimmend Goud - groen , met een weer- fchyn van geel Koper naar de opvalling van de Lichcftraalen. Eenigen hebben eene mengeling van de gezegde Kleuren , doch allen , hoe ook gekleurd , zyn zy aan het onderfte van de Rug wit. Roorafchc De Roomfche of Romeinfche Duif, die als een Duif' ander Soort van Hok- Duiven kan aangemerkt worden, in 't Italiaanfch Tronfo 9 Afturnellato 4 in 't Engelfch Runt, in 't Franfch Pigeon Ro- main genaamd , verfchilt voornaamelyk in grootte, zynde omtrent zo lyvig als een Hoentje. De Wieken bereiken byna het end van de Staart, en zyn, derhalven , naar evenredigheid langer dan in de gewoone Duiven. Men vindtze van allerley Kleuren , en dikwils aan den Hals met eenen weerfchyn als van Goud. Een Ver- fcheidenheid derzelven , die men Ruigpooten noemt , le Pigeon patu , heeft de Pooten tot over de Vingeren gevederd , en eene andere is gekuifd , wordende Cyperfcbe Duif geheten. Een derde , die ook gekuifd is en de Pooten geve- derd heeft , doch zeer groot en over 't geheele Lyf Sneeuw- wit zynde, noemt men deNoorfcbe Duif. Een vierde , de Duif van Barbarie genaamd, heeft een zeer korten Bek , en om de Oogen is een breede Ring van een kaale ptikkeligé V È N DE D ü I V E N. 439 en Meelige Huid, gelyk in de Briefdraagers, jj# zegt Ray. Afdeel. LVI. (2) D^/ 7w*f ^72 opgezwollen Borft. Hoofd- stuk. Van Plinius worde deeze Campana genaamd , 11. om dat ten zynen tyde veel zodanige Duiven ^roppw^' in Campania waren , zegt Charleton. Zy hebben de grootte van de Roomfche Duiven , en zyn gemeenlyk onder den naam van Kroppers of j&op-Duiven bekend. Brisson merktze aan, als de tiende Verfcheidenheid van Roomfche Duiven. (3) Duif met de Veer en van '£ Agierhoofd om~ ni geboogen over end fkaande. Kapper. De naam van Kapper wordt aan deezen door ons gegeven : men noemt hem ook gekapte Non of Jacobyn-Duif ; om dat de Kuif, van agter- over geboogen Veeren , die hy op 't Hoofd heeft, eenigermaate zweemt naar een Monniks. kap. Zy voeren ook den naam van Engelfche of Ruffifche, en in 't Hoogduitfch van Scbleyer en Paruquen - Tauben. Het is de vyfde Ver- fcheidenheid van Roomfche Duiven, by Bris- son. (4) (2) Columba Pe&ore inflato Syfl. Nat* X. Columba gutturofa. Will. Orn. xir. T. 34. Raj. *A*. 60. (3) Columba pennis Occipitis reflexo - ere&is. &yftm Nap. X. Columba cucullata f. Jacobsea, Raj. +A> 60. Ar.B. ^Ay. IIL T. 43. Columba Anglica £ Rufiica, Gesn. 27^. LDkel, V. Stuk, Ee 4 440 Beschryvino II. (4) Durf met omgekromde Veeren op de Borjl. Afdeel, LVI noemen deeze Meeuwtje , hoewel de En* Hoofd- gelfche naam Turbits en de Lacynfche Turbita stuk. veeleer om de Draaijerszou doen denken; doch Twlit* dat het ^e n*et zYn 5 wyft het Kenmerk der om- Meeuwtje, gekromde Veeren , en de kortheid van den Bek, genoegzaam aan, De gemeende Kleur is blaauw- agtig Afchgraauw , mee een witten Hals en Kop, en een dubbelde zwarte Vlak op de Wieken. 2y hebben den Kop van boven platagtig. Hec is de zesde Verfcheidenheid van Brisson. v, (5) Duif mei een opjlaandt , veel- Nederige 9 nmtZk uitgefpreide Staart. Men noemt deeze Duiven, in 'c Engelfch, Quakers of Shakers, dat is Beef- of Schud-Dui- ven; om dat zy , elkander ftreelende, den Kop en Hals geduung in een trillende beweeging hebben. Van deeze vindt men 'er met fmalle en met hreede Staarten , zynde de vyftiende ea ^eftiende, of laatfte Verfcheidenheden van Room* fche Duiven, by den Heer Brisson. De laat- fte wordt by ons, gemeenlyk, Paauwflaart ge- heten : om dat de Staart overend gezet en uit- gefpreid wordt als die van een Paauw of Kal- koen. (4) Columba pennis in Pe&ore recurvatïs. Syft Nat X. Columba Turbita difta. Raj. *Ay 60, VVill. 0r»« (^) Columba CauJa ere&a multi • penni patula. Syjh JV*f. X, Columba tiemula laticauda, Raj. *Ay, 6q. an de Duiven. 44i Jcoen. De Schryvers noemenze ook Huner- ij* Schwantz. Afdeeu Hier kan ik, gevoeglyk, gewag maaken van ULVL Hoofd- eenige andere Verfcheidenheden onder de ge. stuk. woone Duiven , die van den Heer Linn^eüs niec Draaijer. aangetekend zyn. De Draaijer , die zeer ge- e"1 HelmV meen is , in Engeland Smiter genaamd , om dat Duif* hy zo geweldig met de Wieken flaat , dat 'er fomtyds wel eens de Slagpennen van breeken; heeft van het zonderling en aardig draaijen , *t welk de Doffer boven de Duif doet als hy die wil treeden , zynen Nederduitichen Naam. De En* gelfchen, egter, hebben 'er ook die zy Tur- ners, dat is Draaijers, heeten. De Tuimelaar, niet minder wegens zyn hoog vliegen , dan we* gens zyn tuimelen in de Lugt bekend , heet in 't Engelfch Tumbler. Frisch geeft daar van, onder den naam van Columba Gefticulofa of Gejli* cularius, een zeer nette Afbeelding. De HeL met of Pigeon CuiraJJé , dat is geharnafte Duif, verfchilt van de anderen daar in , dat zyn Kop, benevens de grooce Slag- en Staartpennen , akyd van een andere Kleur zyn dan het overige des Lighaams. Dit zyn de twaalfde , dertiende en veertiende Verfcheidenheden van Brisson. (6) Duif met breed , Wrattig JVafcb, de Oog- VX. leden kaal. 1 Van ger. (6) Columba Cer& lata verrucofë , Palpehris nudis. Syft. Nat, X. Columba Equeftris. Alb. *A*> II. p, 30. T. 45. Columba rabeliaria. Raj. *Av. 60. j.Dsxi.. v. stük. Ee ^ 442 Beschryving Van deeze wordt , onder den naam van Tabel- laria, dat is Brief draager , by de Schryvers ge- Hoofd- waS gemaakt. Het zyn die Duiven , waar van stuk. men in de Hiftoriën gemeld vindt , dat men 'er oudtyds Brieven door beftelien deed ; om dac zy , hoe ver ook van Huis gebragt , hetzelve , zon- der ruften, weder weeten op te zoeken. Haar verfchil van de andere Duiven beftaat daar in , dat het Lyf geheel do iker-blaauw of zwartagtig is; de Üogen ftaan in een kaale , witagtige, pukkelige en Meelige Huid : de Neusgaten zyn gedekt met zeer dikke Vliezen , die van derge. lyke gefteldheid zyn en zig uitftrekken tot aan het midden van den Bek , wiens langte middel- maatig is, de Kleur zwart. Paggedcr, Men noemt in 't Engelfca light Horfemen of ligte Ruiters, in 't Latyn Equües, in 'tFranfch Cavalier -Pigeons , zekere badaard-Duiven , die van een Kropper en Briefdraager zyn voortge- teeld , verfchillende van de eerften weinig in 'c opblaazen van de Krop. De Turkfcbe Duif, of Perfiaanfche , onderfcheidt zig door haare zwart- agtige Kleur , en den rooden omtrek der Oogen, hebbende ook de Vliezen , die de Neusgaten dekken, veel dikker en bezet met roode te- peltjes. De Bek is geelagtig, de Pooten zyn bleekrood. Men noemtze , gemeenlyk , Pag- gedetten. Gebruik. Dus de meefle Verfcheidenheden van onze Europifche tamme Duiven befchreeven hebben- de* zal ik nog kortelyk van het Gebruik deezer Vo. van de Duiven. 443 Vogelen fpreeken. By de Israëliten waren de II. Duiven, onder 't Gevogelte , het Onderwerp Afdeel- der Offerhanden , waar toe twee jonge Duiven hoofd, of een paar Tortelduiven genomen werden. Zy stuk. zyn ook zeer goed tot Spyze. In de Genees- kunde heeft men dikwils van Duiven gebruik gemaakt, die men levendig aan de Rug open fneedt, en dus, nog warm zynde, op het Hoofd leid in een Beroerte, in de Slaapzugc of Yl- hoofdigheid, of aan de Voeten om eene Afwen- ding te maaken, in plaats van Pleifters en Pap- pen, of op de Zyden in een Pleuris. Heden- daags gebruikt men Middelen , daar meer op te vertrouwen is. Het Bloed van een Duif, nog verfch en warm zynde , plagt wel eens tot een Oogmiddel te dienen. Ook werdt de bin~ nenfte Rok van de Maag , gedroogd en toe Poeijer gemaakt zynde, tegen de Roode Loop aangeprezen- 'c Allermeeft heeft men op gehad met den Drek De Drek of Melt, die inderdaad Zoutig , fcherp en Pis-of Meft# dryvende is. Dezelve kan , met vrugt , by de Blaartrekkende of zagte Brandmiddelen ge- voegd en in die Gevallen, daar dezel ven nuttig zyn, gebezigd worden. Ettmuller zegt,dac deeze Meft , gemengd met Garftemeel en Azyn, de Kropzweeren geneed , en , onder Olie en Azyn gedaan zynde, dienftig is om de koude, waterige Gezwellen , die zig fomwylen in de Gewrichten formeeren , te doen verdaan. Zy fchynt al van ouds in gebruikte zyn geweeft» V'Stwk* want 444 Beschryvino 11 want men leeft, dat, toen Samaria door Benba* Afdeel, dad 5 den Koning van Syrië, belegerd werdt, jj^I. >er ,zuik ecn Honger ontftondt , dat een vieren- stük. * deel van een Kab Duivenmsft verkogt werdt voor vyf Zilverlingen (*). Deeze Meft plagt van ou is ook tot vrugc- baarmaaking van het Land gebruikt te worden. In Vrankryk verfpreidt men ze nog hedendaags, ten dien einde , over de Akkeren , 't zy met het Zaadkoorn , of na dat hetzelve in den Grond geworpen is. Een Mand daar van doet zoo veel dienft, als een Karrevragt Schaapen-Meft. In Gelderland en in het bovenfle der Provincie van Utrecht , wordt van Duiven-Mert voornaame- lyk (*) 2 Rottingen VI. vers 2f. Waar toe was die in gebruik , zou men rangen vraagen ? MilTchien om te waiïchen : want men weet, dat 'er, hier te Lande , in plaats van Zeep gebruik van plagt gemaakt te worden. Doch dagt men daar op wel in die Hongersnood , wan • neer de Koning zelf een Zak over zyn naakte Lighaam droeg? Of at men dien Drek? De Vulgata heeft het even als onze Dortfche Overzetting, doch in de Biblid \}ttni* *?* Tremelln vind ik het vertaald: Venter ipfe efl m caro Cohmbamm , dat is , volgens de Kanttekening , de Krop met de Ingewanden. Inderdaad toepafleiyk *p dien Hongersnood , wanneer een EzelsKop tagrig Sike- len Zilvers goldt , dat is omtrent 36 Gulden : want een Sikel of Zilverling was byna zo veel als thans eenFran- fche Lhre. Men heeft dus de Ingewanden van een Duif duurder dan twee Gulden verkogt, die anders, is 't den« kelyk , weg gefmeeren werden. Wil men 'c van Dui- ven Melt verdaan, zo moet men weeren, dat een Kab bedroeg ongevaar drie vierde van een Engelfch Pintje > of omtrent een Medicinaal Pond. Arbüthnotw. TabnU ^AW^. Nvrnm, Menfw, Pendersm, van de Duiven. 44^ lyk gebruik gemaakt tot bernefting der Tabaks. nê landen. Men krygt dezelve daar uic de Provin- Afdeel. tie van Friesland, en geeft voor de Zak een rTLVI* 0 Hoofd- Daalder, terwyl een Karrevragt Schaapen-Meft STU^# ruim drie Guldens koft (*) . (7) Duif, die donker-ros is * mn onderen geel, VI1- met den omtrek der Oogen kaal en Bloed- Weftindi- rood. fche- Van Ray wordt deeze Vogel Berg-Patrys , van anderen Berg- Duif , of kleine vaale Duif gehe- ten. Brisson noemt hem> de rojje Duif van Cayenne. Hy onthoudt zig ook op eenigen der Weftindifche Eilanden , gelyk , onder ande- ren , op Jamaika en Martinique , weshalven ik hem de Weftindifche Duif genoemd heb. Deeze zyn wat kleiner dan Roomfche Dui- ven, van Kleur boven ros-Purperig, onder ros- agtig ; het onderfte van den Hals en de Eorlt Vleefchkleur; de Slag- en Staartpennen ros. Zy worden in dc Bergagtige Boffchen gevonden, leevende van Befiën. Hunne Neften maaken zy in laag Geboomte, van rysjes dwars over elkander, waar op zy Hair en Katoen leggen, tot een zagte Legerftee en koeftering van de Eijeren en Jongen. (8) (7) Columba obfcure rufa, fubtus fla?a, orbita Oculo- rum nuda Sanguine*. Syfl. Nat, X. Columba minor ftil. va. Edw. *s£y. 119, T. 119. SLoan. Jam. II. p. 304. T. 261. £ 1. Pcrdix montana. Raj. 139. (*) Zie deUttgezogte r zo wel io Europa als in Afie, De Heer Brïsson maakt nog gewag van twee- derley Duiven , die by fommigen onder deri ndam van Palumbus of Palumbes voorkomen, doch kleiner dan de Ring-Duiven zyii. De eé- ne heet in 't Latyn Colzimba Livia, in'tFranfch Bifet of Croifeaii) in 't Engelfch Stockdove , in 9i Hoogduicfch kleine Holtz - Taube. Zy is blaauwagtig Afchgraauw , met een dubbelde zwarte ftreep op de Wieken , en onder aan de Rug wit. Den Hals heeft zy ook glimmend groen , zö dat zy weinig van de kleine Hok* Duiven fchynt te verfchillen. De andere, die Palumbus rapicola heet, noemt men in 't Franich Rocheraye. Deeze is van boven Afchgraauw, van onderen bleek bruin rood, met twee zwart- agtige Vlakken op ieder Vlerk en de groote Slag* pennen bruin. Dit zyn Trekvogelen- Waar- fchynlyk is van deeze beiden reeds hier voor gewag gemaakt. XII. (12) Duif met een blaauwen Kop. fhala. Blaauwkop. Van Albin wordt deeze Jamaikafcbe Tortel f^^VI1L geheten ; doch Klein noemtze zwartkoppige Duif. (12) Columba Capire coeruleo. Sy(l. Nut. X. Turtur Jamaicenfis. Am. */Ly% II. 45, I, 49, ♦ van de Duiven. 449 Duif, De grootte is ongevaar als die der ge- n, meene Hok-Duiven in Europa. De Kleur is Afdeel. van boven bruin naar Wynrood hellende, van t,LVÏ* J Hoofd- onderen Wynagtig ros , de Borft Wynagtig, stuk. de Kop en Keel blaauw, doch met een witte ftreep onder de Oogen. Men vindt deeze fraay gekleurde Duiven op Jamaika in de Weftin- diëu. Ci^x) Duif die blaauwagtig is> met den top van XIII. , rr ri i . LtUCOCeph*. t Hoojd plat en wit. u. Witkop. Witkoppige Duif wordt deeze van de Engel- fchen geheten , doch Brisson noemtze de Rots- Duif van Jamaika , alwaar zy , gelyk ook op andere Weftindifche Eilanden, gevonden wordt, neftelende in de Rotlen en fterk vermenigvul- digende. De grootte komt byna met die van de voorgaande overeen» De Kop heeft, onder 't witte, een weerfchyn van Purper. De Slag. en Staartpennen zyn bruin. (14) Duif met kaale Oogleden, die blaauw van Kleur zyn en de Oogkringen Goudgeel. Wirvlcrk^ ?t Schynt (1$) Columba coerulefcens , Vertice depretTo dbo.Syft* Nat. X. Columba Capiie albo. Catesb. Car. I. T. 25 Sloan. Jam. II. p 30$. T. 2Ót. Columba minor leucocoryphos. Raj. y^T, 184. (14) Columba Palpebris nudis cceruleis, ïridibus Ocu« lorum fulvis. Syfï. Nat, X. Turtur Indicus fufcus. Euvy, *A>. j6, T. 76*. Columba fubiufca media, Iride crocea, Palpebris impennis corruleis. Brown. Jam» 468. L De ei. V- Stuk» Ff 450 Beschryving H# 't Schynt dat Linn^eus deeze als een byzon- Afdeel. dere Soort wil aangemerkt hebben , daar hy doeh Lv*# de zelfde Afbeeldingen aanhaalt, als by zyne "I_J r\ r\ p r\ stuk. agtfte Soort , Oojlindifcbe Duif genaamd , die ook de Wieken aan 't end wit heeft. Deeze , zegt hy, woont in Amerika. XV. (i Duif met een witte Staart , het Lyf zwart Nicotnbaar- de Slagpennen blaauw , de Rug glimmend fchCf groen, de Hals -Veer en langer. Deeze is de laatfte in het Geflagt der Duiven by Brisson. Zy wordt de Duif van Nikombar genoemd , naar het Eiland van dien naam , by de Kuft van Pegu, in Ooflindie", van waar men ze overgebragt heeft in Engeland, grooter zyn- de dan een Roomfche Duif. XVI. (16) Duif met een lange puntige Staart, de lÏÏÏX. ' Borfl PwperUemg. In deeze Soort wil Linn^eus de langftaartige Duif van Edwards en de Karolinifche Trek- Duif van Catesby, beiden, begreepen hebben, die Brisson van elkander onderfcheidt. De Jaatftgemelde komt , in verbaazende menigte, uit (15-) Colutnba Cauda alba * Corpore nigro, RemigU bus coeruleis, Dorfo viridi nitente , penois Colli elonga- tis. Syjh Nat. X. Coiumba e Nicombar. Alb. xAv. III. p. 44. T. 47. 48. (16) Coiumba Cauda cuneiformi longa , Pe&ore pur- purafcente. $yft. Nat. X. Coiumba macroura. Edw. idr. r$. T. 15-, Palumbus migratorius. Catesb. Qr. I. p. xj« 1.2}. van de Duiven. 451 uit de Noordelyke deelen van Noord-Amerika jj in Virginie en Karolina ; zo dat de takken der Afdeel. Boomen, waarop zy in fchoolen nedervallen, LVI. 'er dikwils van breeken. „ Voorts trekken zy SÏUK^"" „ naar 't Zuiden, zo Catesby meldt, alwaar „ zy overvloed van Befiën vinden, wanneer de „ Noordelyke deelen met Sneeuw bedekt en „ bevroozen zyn. Te Newport, in Philadel- „ phia , haalt menze , als 't in de tyd van haare „ paflagie is, by nagt, van de Balkons en Da- „ ken der Huizen , en in Nieuw Engeland doet „ menze, met lange Stokken, uit de Boomen vallen , daar zy te roeften zitten. Ik heb „ niet kunnen weeten, van waar zy kwamen „ en waar zy voortteelden , dan uit een Indiaan „ van Kanada , die my zeid' , dat hyze haare „ Neflen had zien maaken aan den Oever der „ Rivier van St. Laure&s, alwaar hy zulke Dui- ven gefchooten hadt. 't Is te verwonderen, „ dat men 'er nooit een eenige te rug ziet ko- 5, men van den Zuidkant, en 't blyft volftrekt ,, onbekend, welken weg zy, tot den terug- „ togt, inflaan." Tl 7) Duif met de Staartpennen en Rug bruin, XVH. <& int ca. den Buik bloedrood, de Wieken geel , de Slag- Chineefche, pennen zwart. Brisson noemt deeze de gejtreepte Duif van Chi- (17) Columba Re&rictbus Dorfoque fufcis, Abdomine fanguineo, Alis fiavis, Remigibus nigris. Syft* Natt X* Columba Siuica. Alb. *Ay* ÏIL p. 4$* T. 46. lé Deel* V,Stwk, Ff 2 45* Beschryving II. Afdeel. LVL Hoofd- stuk.. XVIIT. Indica. Groen- vieik. China , en Klein de Jierlyke Cbineefcbe Duif. Zy heeft ongevaar de lyvigheid van een In- diaanfche Tortelduif en is met zeer fraaije Kleu- ren gelchakeerd. (18) Duif met het Lyf Purperkleur, de Schou- deren groen > de JVenkbraauwen wit. Deeze wordt 9 van Brisson , de Amboineefche Ringduif, van Edwards de Groenvlerk geheeten; van Klein een Ooftindifche Duif 3 kleiner dan onze Tortel 9 met de heerlykfte Kleuren praa- iende. De grootte is minder dan die van de voorgaande. De Graaf van Bentink hadt 'er eene, die van Amboina gekomen was , ontvan- gen > en deedt dezelve prefent aan wylen den Heer Reaumür. Deeze is door Brisson in Plaat gebragt. XIX. Htspidd. Ruige Duif. (19) Duif met zeer kleine opflaande Veertjes door de Rug en Wieken verfpreid. Deeze fchynt de zevende Verfcheidenheid van Roomfche Duiven by Brisson te zyn , die 'er den naam aan geeft van de gefrif eerde , zeg- gende dat 'er door Johnston , Tab. 32, een taamelyke goede Afbeelding van gegeven is, onder den naam van Columba fylveftris. De Duit- (18) Columba Corpore purpureo , Humeris viridibus, Superciliis albis. Sy(l. Nat. X. Columba Alis viridibus. Edw. sAy 14 T. 14. (19) Columba Plumis minimis erectts per Dorfurn A« lasque difperfis. Syft. Nat. X» van de Duiven. 453 Duitfchers noemen hem Wollige Duif. Hy is geheel wie van Veeren. Miflchien komt hy ,zo Afdeel. Li nn üs vermoedt, uit Afrika. LVI- Hoofd. (203 Duif met de Staartpennen aan de tippen wit, STÜK« de Rug grys , de Borft Roozekleur , een Vlak jml*Yt op zyde van den Hals. Tortelduif: Deeze Soort begrypt de gemeene Torteldui- ven, die naar hun Geluid den naam voeren in alle Taaien van Europa , zelfs in 't Hebreeufch waar in zy Tor heeten , in 't Griekfch Trugoón , in 't Perfiaanfch Tetaru, in 't Spaanfch Tortola> in 't Italiaanfch Tortora; in 't Hoogduicfch Tut- tel , in 't Franfch Tourterelle , in 't Engelfch Turtle of Turtle Dove genaamd. De Latynfche Naam is Turtur of Columba Turtur , dat is Tor- tel duif. De Tortelduiven vindt men , zelfs in de Noordelyke deelen van Europa, fomtyds in 't wilde , maakende haar Nefl in de Boomen. Van deeze getuigt Bellonius, dat hetzekerlyk Trekvogelen zyn , dewyl hy even de zelfden in Egypte had gezien , als men in Vrankryk vindt. Ook worden zy, in dit opzigt, gelyk gefteJd met de Ooijevaars, Kraanvogelen en Zwaluwen (*). De Heer Brisson zegt , dat eene (20) Columba Redlricibus apice albis, Dorfo grifeo, Pe&ore incarnato , macula laterali Colli. Syft. Nat. X* Turtur. WiLl. Om. 134. iT. 35. Raj. *Ay. 6*1. Alb, II. p. 43. T. 47. (*) Jerem. VIII. vers, 7. LDckl» V. Stuk, Ff 3 454 Beschryvikg II. ecne Afbeelding van een Tortelduif, in Chin3j Afdeel, gefchi]derd is door den Heer Poivre, die niets Hoofd ver^c'1^t van ^e Franfche, dan dat het geheele stuk. Lyf van onderen Wynrood zy. Tortelduif. De Tortelduiven vliegen troepswyze als zy aankomen en vertrekken : zy beminnen de een- zaame , Bofchagtige , Zandige Landfïreeken , hoewel menze ook in de Hoven en Boomgaar- den vindt. Hun Voedzel beftaat in klein foort van Graanen, gelyk Boekweit , Geerfl: en Ilen- nipzaad. Het kirren , dat zy in de Bi onfttyd doen, is niet onaangenaam, en werdt, al van ouds , als een teken der Lente aangemerkt (*). Zy maaken hun Neft in 't Geboomte en bren- gen twee Jongen voort , gelyk de Duiven , doch broeden , zo 't fchynt , niet meer dan twee- maal 's Jaars. Aristoteles fchryft , dat zy agt Jaaren leeven. Men heeft deeze Vogelen aangemerkt als een Voorbeeld van Kuisheid , en , hoewel mooglyk al het gene daar van gezegd is niet is bewee- zen, kan men egter niet ontkennen dat de Huw- lyks-Liefde , indien men het in Beeften deezen naam mag geeven, in hun zeer blykbaar zy* Wanneer, vaneen paar Tortelduiven , de eene komt te derven, zo treurt de andere zekerlyk een geruimen tyd , en , in de Boflchen van elkan- der af raakende , hoort men ze droevig fteenen. Het Wyfje ftrekte toe een zinnebeeld van de Ker. (t) ff**t*lnd. II. vcra 1%. VAN DE D ü I V E 455 Kerke Chrifti onder 't Oude Verbood (*). Tot JL de Offerhanden waren zv, als gemeld is, met Afoee^ LVI de jonge Duiven uitgekoozen onder 't Gevo- Hoofd- gelte; waaruit blykt 5 dat zy als ten hoogden stuk. rein werden aangemerkt. Torteldmj* \ Is genoegzaam bekend , dat zy een weinig kleiner dan de gewoone Duiven zyn. Volgens Brisson zyn zy van boven bruin , van onderen wit, de Keel en Bord Wynrood, een zwarte Vlak wederzyds aan den Hals hebbende , met eenige witte ftreepjes , en om die reden, denk ik , worden zy in de Wedindiën Ear- Dove, dat is Oorduiven, van de Engelfchen ge- heten ; indien dit de zelfde zyn , gelyk het fchynt. De Oogen ftaan in een kaal rood rin- getje en hebben de Kringen geelagtig rood: de Pooten zyn rood , de Bek blaauwagtig bruin. Verfcheide manieren zyn 'er om de Tortel- duiven te vangen. Van ouds heeft men reeds de Kond verdaan om ze vet te maaken, en dit gelukt, volgens Scaliger, zo wel, dat zy 'er fomtyds in verdikken. De Jongen geeven een zeer fmaakelyke en gezonde Spyze. Van haa- re Kragten, inzonderheid tot het Stoppen ivan deBloeds-Ontladingen entegen deRoodeLoop, is weleer veel Gerugts gemaakt. (21) (*) Pfalm LXXIV. vers r9. I. Deel. V. Stuk. Ff 4 456 Beschryving II. (21) Duif die van boven geelagtig is> met een Afdeel. zwart Maantje in de Nek. LVI. Hoofd- J}e DuitfcHers noemen deeze Lach-Taube of S K# lachende Duif, als ook Indiaanfch en Turkfch XXI. Kjjoria Duifje , de Engelfchen Indiaanfche Tortel , doch TorteïaaSCÏe^RlssoN ^e Se^raaS^e > om dat deeze Torcelduif by ons zodanig gemeen is en voortteek, dac menze naauwlyks meer de Indiaanfche noemen kan, en de andere, gelyk gemeld is, ook in Indie gevonden wordt. Deeze, egter, vliegt hier niet in 't wilde, maar wordt in de Hokken ge- houden, dikwils by 't klein Gevogelte. Zy zyn teder, en moeten voor de Koude befchut wor- den, komende voorts, in haare Eigenfchappen, met de geenen, die by ons in 't wilde vliegen, overeen. Deeze Tortelduiven zyn een weinig grooter dan de voorgaande. De Kleur is van boven rosag- tig,van onderen Wynroodagtig wit. Het Wyfje is wat witter dan het Mannetje , zegt Brisson , en anderen merken aan, dat van de Indiaanfche Tor- telduiven het Wyfje geheel wit , de Doffer bleek rosagtig zy. Onder de onzen befpeurtmen dit verfchil van Kleuren zodanig niet : zy zyn beiden van boven geelagtig , gelyk Linn^eüs zegt; maar men vindt buitendien geheel witte Tor- (21) Columba fupra lutefcens , lunula Cervicali nigra Syft. Nat. Tunur Indicus. ALdr. Orn. T. 15*. c 10. Will, Orn. 134 T, . . Raj. ^iy. 61, n. 3. Al*. *Ar. III. p. 42. T. 4y. van deDüiven. 457 Tortelduiven , zo wel het Wyfje als het Man- II. netje, die, zo fommigen willen, vaa de Ring- Afdeel# duiven afkomflig zouden zyn , 't welk my , Hoofd. eensdeels om de kleinte , ten anderen om de stuk. teerheid en koftbaarheid , niet waarfchynlyk ^onMmf. voorkomt. Brisson fpreekt van eene Tourterelle mulette of baftaard - Tortelduif , welke de Duitfchers zwitter Turtel-Taube noemen, die in grootte overeenkomt met de gekraagde , hebbende den top van 9t Hoofd , den Hals en de Bord , Wyn- rood , de Rug geheel Afchgraauw en ongevlakt. De Slagpennen zyn bruin , doch van tonderen is de Kleur wit , die der Pooten rood en die des Beks blaauwagtig bruin. Deeze komt voort, zegt hy , uit de paaring van een gemeenen Tortel - Doffer met een gekraagde Tortel- duif. Voorts befchryft de Heer Brisson , uit Albin, Karolinl- r i Edwards en m^xen^Q^Portugeefche Tortelduif, c ie' als ook een Amerikaanfche , die de langftaartige genoemd wordt ; een gejlreepte uit China en een geftreepte uit Oofh'ndie : doch die van Kar olim wordt, door hem, uit het Kabinet van Reaü- muii afgebeeld. De Brafiliaanen noemenze Picacuroba. Zy is wat kleiner dan onze Europi- fche , zegt hy ; van boven bruin -Afchgraauw met een weinig ros daar onder gemengd, van onderen rosagtig ; hebbende een zeer lange fcherpe Staart, de Slagpennen uit den Afch- graauwen zwartagtig, met de buitenfte randen h Dsu. vf stvk, Ff 5 der 458 Beschryving j[# der grootften witagtig. Het Mannetje heeftop Afdeel. de Bord een paarfch blaauwagtigen Goud-glans. LV[. £)eeze onthoudt zig in Virginie, Karolina en Hoofd- stuk, de Weftindifche Eilanden. XXII TaJJerma. Mofch» Duif. (22) Duif met de Staart- en Slagpennen donke- rer , het Lyf Purper agtig , den Bek en Poo- len geel. Allerklcinfle wilde Duif, die van de Brafï- liaanen Picidpinima geheten wordt, is de naam vandeezeby Ray: anderen noemenze kleinfte Tortelduif van Barbados , en de Mexikaanen geeven 'er den naam aan van Cocotzin of CocotlL De Rngelfchen van Jamaika noemenze Ground* Dove, en de Ingezetenen van St. Domingo witte Ortolaan. Ik geef 'er, wegens de kleinte, in overeenkomft met Columha PaJJerina, den naam aan van Mofch-Duifje. Zy fchynen meer de Eigenfchap te hebben van de Kwartels dan van de Duiven, zittende gemeenlyk op den Grond om de Kofi te zoe- ken , en , zo ze van iemand opgejaagd worden , maaken zy, gelyk de Patryzen , korte Vlugten, houdende zig by fchoolen of troepswyze. Men (22) Columba Re&ricibusRemigibufque obfcuri©ribus , Corpore Purpurafcente , Roftro Pedibusque flavis. Syfi, Nat. X. Turtur minimus guuatus. Sloan. Jam. II. p. 305-. T. 261. f. 3. Catesb. Car. I. p. 26. T. 2(5. Turtur minimus, Alis maculofis. Raj. xAv* 184. n. 2f. Turtur Barbadenfis minimus, Raj. xAv. 62. n. ^, WiLL. Ortt» ï35\ Columba fylveftris minima Brafilienfis. Raj. *Ay* 62. n. 6. Picuipiflima. Marcgr. Braf, 204. van de Duiven, 459 Men vindcze in Amerika , tuffchen de Keer* jffl kringen. Afdeei De grootte is , ongevaar , als die van den J^'- gekuifden Leeurik : de Kleur van boven bruin- STUK. Afcbgraauw , van onderen Wynagtig rood > de Keel en Borft zwartagtig bruin gevlakt, gelyk ook de Slagpennen uitwaards , en aan de tippen , inwaards , ros. De Wieken zyn met bruine Vlakjes geftippeld. Het Wyfje is van onderen bleeker en witagtig. Brisson , die deeze de kleine Amerikaan- Andere fche Tortel noemt , heeft ook een bruine van Toneclui Ameiika, die kleiner is dan deeze , doch het verfchilt niet veel. Beiden waren zy van 't Eiland van St. Domingo in 't Kabinet van den Heer Reaümur gezonden. Uit het zelfde Ka- binet worden nog eenige Tortelduifjes , die niet grooter dan een Merel zyn , en aan de Rivier van Senegal huisvesten, als ook eene, welke de la Caille aan de Kaap der Goede Hope insgelyks gevonden heeft , door hem be- fchreeven en afgebeeld. De Amboïneefche, welke de Heer Graaf van Bentink aan den Heer Reaümur hadt gefchonken, heeft nage- noeg de ly vigheid van onze Tortelduiven. m J. Bkel. T» Stwk, LVII. HOOFD- 46o Beschryvinc van Afdeel. LVII. LVII. HOOFDSTUK. Hoofd- stuk. Befcbryoing van *t Geflagt der Leeürikken, waar in zo de gewoone Akker- , Gras-, Boom- en Veld- Leeürikken, als de Piepert, Spipolet > B erg- Leeurik en anderen. Naam. T"%e Leeürikken maaken een Geflagt van Vogelen uic , 't welk den Latynfchen naam, Alauda, zomen wil, heeft van het zin- gen dat zy doen , of van het zingende fpeelen in dé Lugt. De oude Grieken noemdenze Koru- dos of Komdalos , de hedendaagfchen Troulitis. De Spaanfche naam is Cugniada, de Italiaanfche Lodola, Lodora, Alodola of Alodetta, de Fran- fche Alouette. Van den Hoogduitfchen naam Lerch , fchynt de Sweedfche Laerka , de En- gelfche Lark, als ook de onze, afkomftig te zyn. Koimer- Brisson, die de Leeürikken, met de Vygen- fea. Eeters en Meezen, in zyn Tiende Rang plaatft, onderfcheidt hun voornaamelyk daar van , door de langte van den agterften Nagel, die langer dan de Vinger zelf is , en byna regt. LinnjEUs geeft de volgende Kenmerken op: een Cylin- drilch Elsvormigen , regten , regt uitgeftrekten Bek , de Kaaken gelyk , doch aan het grond- ftuk neerwaards gaapende : de Tong in tweeën gefpleeten : de agcerfte Nagel regter en langer dan de Vinger. \ Ge- DE Lee *J RIKKEN. 461 't Getal der Soorten of Verfcheidenheden van jj# Leeurikken, by Brisson, is dertien, waar in Afdeel. de negen Soorten van Linn^eüs begreepen zyn, ^^J* behalve de laatfte, die onder de Lyfiers *S STUK. betokken. Soorten. (i) Leeurik met de twee buitenjle Staartpennen, *• ^ uitwaar ds , in de langte wit ; de middeljlen, arvenfis. aan de binnenkant , Yzergraanw. LcwST" Gemeene of ongekuifde en Akker - Leeurik wordt deeze van meed alle Schry vers geheten , en fomtyds ook zingende en ten Hemel ftygen- de Leeurik; om dat het Mannetje de eigenfchap heeft, van, wanneer hy een Wyfje zoekt, al zingende om hoog te ftygen , maakende een min of meer grooten kring in de Lugt , naar dat 'er weinig of veel van zyne Soort in de nabuur- fchap zyn. Door tureluur en wordt het Geluid, dat hy in de Lugt vliegende maakt, vrynaauw- keurig uitgedrukt, 't Is een leerzaame en ge- makkelyk tembaare Vogel, die wegens zyn Ge- zang dikwils in Kooijen of Kouwen gehouden wordt , doch dan ook een Zoodje Gras moet hebben, om op te zitten: want deeze Leeu- rik roeft niet op een Stokje of Boomtak, gelyk de (i) Alauda Re&ricibus extimis duabus extrorfum longi- tudinaliter albis ; inrermediis interiori latere ferrugineis. Faun. Sttec. 190. Gen. 93. Alauda non criftata. Gesn. »/t. 78. Aldr. Om. h 18. c. 12. Alauda vulgaris. Will. Cm. 149. T 4c Raj, *Ay. 69. n. 1. Alb. I. p. 39. T. 41. Alauda Arvorum. Frïsch. ^Ay. HL T. 15. f. 1. Alauda coelipeta. Klïiei, ^y. 71. l< Peel, V, Stuk, 462 Beschryving van II. de andere Vogelen , en zyne Klaauwen zyn Afdeel. ^aar ^ inderdaad , minder bekwaam toe ; zo Frisch Hoofd aanmerkt* 'c Schynt dac de lanSe> rc^te a£ter' stuk." Nagel hun diene, om te beter op den Grond te kunnen ftaan en loopen , of ook flaapen. De Leeurikken zyn geen Trekvogelen zegt Klein: menvindtze den geheelen Winter door, zo wel in de Zuidelyke ais Noordelyke deelen van Europa, 's Zomers vliegen zy by Paaren, doch in de Herfiï en Winter dwaalen zy by fchoolen om , verbergende zig , als 't zeer hard vrieiï, in gaten des Aardryks , onder Steenen, en onder de Wortels van oude Boomen, al- waar zy dikwils tot Aas verftrekken voor de Voffen en ander klein wild Gedierte. Men brengtze in de Maand February, als 't Weer wat zagcer wordt, by menigte te Dantzik ter markt , en het zelfde heeft in Engeland plaats. Alsdan worden zy ook by ons , aan 't Duin , by honderden gevangen. De meelte Schryvers willen , dat zy driemaal 's Jaars broeden, te weeten in Mey, July en Auguftus. Zy maaken hun Neft van dtinne Worteltjes, drooge Kruiden en Kaf of Stroo, leggende telkens vier of vyf gefpikkelde Eije- ren. De plaats, daar zy Neftelen, is in de Bouwlanden of op de Weiden, en de Jongen, uitgekomen zynde , verfp reiden zig aanftonds zodanig door het Gras , dat men ze niet gemak- kelyk kan vatten. Zo zy , in de Kouw, niets dan liennipzaad te eeten krygen, worden zy, naar rnen de Lee u rikken. 463 men zegt , geheel zwart. Olina leert ons , jj# dat zy agt of tien Jaaren leeven. Afdeel. 't Is een foort van Spreekwoord , dat de ^VII. ... Hoofd. Leeurikken naar het Weer van gelteldheid ver- STÜK# anderen , wordende mager met een Zuide Wind, en in drie Dagen weer vet met een Noorde Wind, vooral onder een zwaare Mift. Men moet vaft flellen, dat zy dan beter hun Aas vinden, of 't zelve beter verteeren kunnen, of ook , dat zy minder verliezen van hunne Vet- tigheid. Men vindt door Willoüghby aange- tekend , dat de Leeurikken in Engeland des Winters, wanneer de Koude niet al te ftreng is , by uitftek vet worden. Zy vermenigvul- digen fterk, en men vangt 'er jaarlyks een groo- te menigte, op verfcheiderley manieren, zoby dag als des nagts, met Spiegel- of Slag-Netten, Fuikswyze Pacrys - Netten of Sleepnetten en Vinken- Getouw , als ook met Strikken, enz. Hun Voedzel beftaat in Graanen , Zaad , Wormp- jes en andere Iniekten. Van de geftalte, grootte en kleur, der ge» meene Leeurikken , agt ik het overtollig te Jpreeken. Behalve de gewoone graauwe , vindt men 'er ook fomtyds die wit zyn , en die byna geheel zwart zyn. Ik zal alleenlyk hun Ge- bruik aanroeren. Jong en vet zynde leveren zy een zeer fmaakelyke Spyze uit , die voor- gezet wordt op de pragtigfte Gaftmaalen , 't zy gebraden , of toebereid in Taarten of Pafteijen. Voor de genen , die met den Steen in de Blaas I, ])&ki, V, Stvk« ge- 464 BESCHR YV1NC VAN II". gekweld zyn 5 worden zy nadcelig bevonden. Afdeel. Sommigen willen ook, dat zy Pyn in de Maag LV]I- of in 't Gedarmte veroorzaaken zouden; doch stuk?" dic moet vee,eer aan de kleine Beentjes, die men te fchielyk eetende doorflokt, dan aan het Vleefch van deeze Vogeltjes , Jt welk zeer iigc verteerbaar en niettemin voedzaam is, toege- fchreeven worden. In de Geneeskunde wor- den zy zelfs , van fommigen , tegen het Win- derig Kolyk en de Graveeipynen aangepreezen. Traunfis. (2) Leeurik met de twee buitenjle Staartpen* Gras-Leeu- nen uitwaar ds wit , 41% een witte Jlreep over rik de JVenkbraaüwen. In de befchryving van Noorwegen wordt ge- fproken van een Veld-> of zingende Leeurik , die kleiner is en by Zomer in de Velden , als ook van een Koorn- of Akker-Leeurik , die 's Winters in de Bouwlanden gevonden wordt. De eerftge- melde zal deeze zyn, dien fommigen Koppier noemen en de Franfchen Alouette des Préz of Farloufe, de Engelfchen Titt-Lark, de Italiaa- nen Spipola, Calandrino of Scozzetta, de Duit- fchers Wiefen-Lereh > dat is Leeurik der Gras- landen, Deeze onthoudt zig in de Weiden , alwaar hy (2) Alauda Re&ricibus extimis duabus exfrorfum albis, linea Superciliorum aibi. Faun. Snee» 191. Alauda Pra- torum. ALdr, Om. 1. 18 c, if. Will. Om. 140. Raj. ^Av. 69. Olin. ^Ay, 27. Alauda Sylveftris. Alb. %Ay9 I. p. 40. T. 42, DE LeEURIKKEN. 465 hy aafl: en broedt , doch flaapt in 't Geboomte, II. Hy is veel kleiner dan de gewoone Leeurik, AfdeeU maar de Kleur verfchilt in 't weezentlyke niet t-^ofd- zeer veel, zynde vanboven zwartagtig bruin, stuk. van onderen geelagtig wit , met langwerpige zwarte vlakjes gefprenkeld. In Italië , by Bo- nonie, zyn 'er gevonden van deeze Soort, die t eenemaal geelagtig wit waren. (3) Leeurik wiens Kop geringd is met een wit- jjjt Boom- Leeurik. te Streep. ^*borea* Boom- Deeze wordt van de Franfchen Alouette de Bois of le Ciijelier , van de Engelfchen Wood- Lark,van de Italiaanen Tottovüla geheeten. Hy maakt een Geluid , zweernende naar dat der Lyrteren, en verfchilt van de anderen ; behalve het kransje van witte Veeren , dat zynen Kop van Oog tot Oog omringt ; doordien de buiten- fte Staartpennen aan de buitenkant en aan de tippen wit zyn, en de uiterfte Slagpen veel kor- ter is dan de tweede. Ook is hy korter en dikker van Lyf. Hy onthoudt zig in Europa, zelfs in de Noordelyke deelen ; zit in 't Ge- boomte en vliegt by fchoolen. (4) Alauda Capife vitta annulari alba cincto. Syft. Nat* X. Alauda Rectricibus fufcis , prima oblique dimidiato- aiba , fecunda tertia quarta macula alba», cuneiformi» Faun. Suec. 192. Alauda Arborea. Will. Ornt 149 Raj, 69. n. 2. J. DtEl, V. SlVK* Gg 466 Beschrtvinc van jl# (4) Leeurik met de Staartpennen in de onderjle Afdeel, helft bruin, uitgenomen de twee middeljlen, ^LVJI. d(e wif; zyn: de Keel en Borft geelagtig. STÜK* Zodanig een Leeurik heeft men in Sweeden Ctmpejfris, waargenomen , die overeenkwam met den kleu Veld-Leeu- nm jSeld- Leeurik van Ray, welke kleiner dan de Akker* Leeurik, doch grooter dan de Gras- Leeurik is. Brisson noemt hem Alouette de Champ en houdt hem voor de Florentynfche Spipolet. V. (5) Leeurik met de Staartpennen bruin 9 de dieper f# buitenjle balf wit, de tweede met een witten fpitfen tip , een dubbelde witagtige Jlreep op de Vlerken. Deeze, die in de toppen der Boomen in Swee- den huisveft , volgens LinNjeus, wordt door Brisson Alouette de Buiffon geheeten , als zig meeft in Kreupelbofch of Hey onthoudende. Het fchynt de Pieper te zyn; ten minfte wordt hy van de Duicfchers Piep-Lercbe genoemd, en van de Engeifchen Pippit of Tit-Lark. Hy is kleiner dan de Gras-Leeurik, van boven geel. agtig bruin met zwartagtige vlakken, van on- de- (4) Alauda Re£iricibus fufcis , inferiori medietate, ex . ceptis interinediis duabus, albis; Gula Pecroreque flsvef- cente. Faun. Sttec. 19$ Alauda minor, Cainpeftris VVill» Om. 1^0 Raj. 70. n. 6. (f) Alauda Re&ricibus fufcis , exfim' dimidiato aiba, fecunda apice cuneiformi aiba ; linea Aiarum duplici aU bida. Syjh Nau X. DE LEEÜRIKKEN. 467 deren geelagtig wit , zege Ray. Zittende op n het bovenfte takje van eenigen Doornagcigen Afdeel. Heefter, maakt hy , met het Lyf opgeregt, den Bek gaapende en de Wieken een weinig stuk. uitgefpreid , een fyn knarfend geluid , als de Sprinkhaanen, doch fterker klinkende. , (6) Leeurik met zwarte Staartpennen , de twee VI. buitenften aan den buitenkant wit; den Kop gekuifd. In 't algemeen noemt men deezen gekuifde Leeurik , gelyk de Engelfchen hem crejled Lark heeten en de Franfchen Alouette bupée , doch by de laatfigemelden is ook de naam van Cocbevism gebruik : de Duitfchers noemen hem Komma* nick of Heyde-Lerch , KobeULerch of HeubeL Lerch en Leurle. Men noemt hem , in Enge- land , ook Cotfwold-LarL Men vindt hem dikwils aan de Wegen, als ook fomtyds in de Velden, doch zo zeldzaam, dat men 'er onder duizenden naauwlyks één vangt. Hy ftygt ook zo dikwils niet in de hoogte, en blyft 'er zo lang niet als de andere Leeurikken. Hy is grooter en langer van Bek, doch korter van Staart en zo fraay niet gekleurd of (6) Alauda Redtridbus nigris, exrimis duabus marine cxreriore albis; Capire criftato. Syfl. Nat. X. AlanJs Criftata major. Raj. *X>. 69. Will. Om. i^r. T. 40. Olin. ij, Alb. III. p. 48. T. p, Aldr. Om. L 18. c. 18. I. JDeel, V. Stvk. Gg 2 II. Afdeel. LV1I. Hoofd • STUK. Vïl. Spipoletta Spipoler. Kaapfche I^eeurik. Pl.XLVflI. 468 Beschryving van of gefpikkeld als dezelven. Zyn Kuifje alleen maakt hem aanzienlyk. (7) Leeurikmet de Staartpennen bruin* de twee buitendien fcbuins halfwit. Deeze wordt , als gezegd is , van Brisson voor een zelfden als de Veld-Leeurik , die men zelfs in Sweeden vindt, gehouden. Linn^us hadt de Florentynfche Spipolet, zo hy aante- kent , niet gezien. Sommigen noemen hem Stoparola, Glariana en Acredula, de Duitfchers Gicherlin , Gucherlin of Grien- Voegelin , dat is Groen vogeltje ; die van Silezie Stoppelvogel, en de Venetiaanen Tordino. Hy is kleiner dan de gewoone Leeurikken , zegt Ray, hebbende den Bek dun, regt , fcherp en Pekzwart ; de Pooten ook zwart : de Kleur is van boven Afchgraauw met eenig zweemzel van groen ; de Keel, Borft en Buik, zyn in fom- migen wit, in anderen fchoon geel : doch de Borft is, in allen , donkerer dan de Buik en Keel , en gevlakt. De Heer Brisson geeft de Afbeelding van eenen Senegalfchen Leeurik , die grooter zelfs dan de Kuif-Leeurik is , en ook gekuifd ; doch dezelve wordt , in fchoonheid , ver overtroffen door den Kaapfchen Leeurik, welken de Abt de LA r (7) Alauda Rectricibus fufcis , extimis duabus oblique cKmidiato albis. f Syft, Kat. X, Spipoletta FJorentini*. Raj. sAy> 70. Will. Om. ip. de Lee u rikken. 469 la Caille hadc overgezonden. Dezelve, naa« ]j# melyk , ook grooc van {latuur zynde , is van Afdeel. boven bruin en grys bont, van onderen ros naar Tfv^# ö J * Hoofd- Oranje trekkende; aan de Keel Oranje, meteen stuk* bruine ftreep omringd, hebbende een geel-O- ranje kleurigen band boven deOogen en de vier buitenfte Staartpennen , wederzyds , aan de tip- pen wit. De Staart is eenigermaate gevorkt. De Bek en Pooten zyn bruin-grys. (8) Leeurik met de Staartpennen in de onderfte ^J^1, , helft wit , de Keel geel , een zwarte Hand Berg Leeu- onder de Ocgcn en op de Borft. ïlk* Van deezen , die door Catesby in Virginie cn Karolina gevonden is , zegt Brisson dat Frisch , onder den naam van Winter- of Sneeuw» Leeurik , een Af beelding heefc gegeven , die naauwkeurig is* Hy overwintert in Karolina, gaande, vroeg in de Lente, weer naar 't Noor- den. Hy is van Kleur byna als de voorgaande, doch niet grooter dan de gewoone Leeurikken. Klein heeft hem ook te Dantzig gezien. (9") Leeurik die van onderen geel is* met een „ v ' ö * Magna. krommen zwarten band op de Borft9 de drie Groote. zydelingfe Staartpennen wit. Groo- (S) Alauda Re&ricibMS dimïdio inferiore albis , Guli fiava, fafcia fuboculari Pedtoraiique nigr*. Syft. Nat. X. Alauda Gutture flavo, Catesb. Car. L p. 32. T. 32. (9) Alauda fubtus flava, fafcÜ Pedtorali curva nigra ; Kedricibus tribus lateralibus albis. Syft. Nat. X. Aiauda magna. Catesb. Car. 1 p. 33. T. 33. h Diel. Y» Stvk, Gg 3 470 Beschryving van jj# Groote Lecurik worde deeze van Catesby Afdeel, geheten. Brisson heeft hem gebragc onder de LV1I. Ly fiers , hem noemende geknaagde Lyjler van H&ïükD" Amerika. Hy onthoudt zig daar , als ook in Afrika , zittende op de toppen van Haagen of klein Geboomte en zingende in de Lente zeer fraay. Tot zyn Voedzel gebruikt hy byna niets, dan Zaad van Kruidenden beweegt zyn Staart, fnellyk, op en nederwaards. De geftalce is dusdanig. Het Lyf Snepswy- ze, van grootte als een Lyfter, onder aan ge- heel geel : de Bont met een groote halfmaans- wyze zwarte Vlak : de Slagpennen bruin; die van den tweeden rang rosagtig gevlakt : de Staart rond aan 't end: de drie zydelingfe Staartpen- nen ten grootften deele wit. De agterfte Nagel aan de Voeten ook grooter , maar krommer dan in de overigen : de Bek regt : de Boven- kaak rond en fpits , aan den wortel kaal. Kalander. Men zou haaft denken of dit de Calandra ook zyn mogt; een groote Leeurik, die gemeen is in Italië en omtrent de Pyreneefche Bergen , zynde door geheel Europa onder dien naam be- kend. Immers deeze is ook vermaard wegens zyn lieflyk Zingen , terwyl hy op de toppen van 't Kreupelbofch zit ; doch de Kleur ver* fchilt te veel. De Duitfchers noemen hem Kalander. LVIII. HOOFD- de Spreeuwen. 471 II. Afdeel» LVIII. HOOFDSTUK. LVin. HoOFD- Befcbryving van 9t Geflagt der Spreeuwen , ver* STüK* vattende zo de gemeene en uitbeemfcbe ah de Water-Spreeuw, die anders Water-Merel ge- noemd wordt: en van een Vogel uit Senegal , de Oflenpikker genaamd. T^en naam van Spreeuw geeft men gemeen- Naam. lyk aan zeer bekende Vogelen , welker Latynfche naam Sturmis is , de Franfche Ejlour- neau , de Engelfche Staie of Starling, de Hoog- duiifche Staar , Stabr of Stoer en Stam , de ïtatiaanfche Storno. In 't Hebreeufch worden zy Sarfir geheten , in 't Griekfch Pfar of Pfaros , enz. De Kenmerken van den Spreeuw , volgens Kcnmer* Linnjeüs , zyn : de Bek Elsvormig , hoekig neergedrukt, flompagtig : de Bovenkaak zon- der eenige ongelykheid van randen , die een weinig gaapende zyn , de Neusgaten van boven gerand; de Tong uitgerand en fcherp. By Bris- son maakt de Spreeuw, met en benevens een nieuwen Senegalfchen Vogel, die Oflenpikker geheten wordt, den zesden Rang uit, als boven gemeld is (*). Hy zegt, dat de Spreeuw den Bek regt heeft , verheven-rond , aan de punc ftomp, en breeder dan de dikte is: de beide Kaakeiy zyn geheel. Ia (*) Zie het IV. Stuk deezer NaIhhvI. Hi[}*bh&z.jfy I. Deel. V. Stuk, Gg 4 kes. 472 Beschryving v a li II. 1° zyn Spreeuwen - Geflagt vindt men vier Afdeel. Soorten, gelyk LuixubOs 'er ook heeft, doch LV1ÏI. van rfeeze zyn 'er flegts twee in vervat; van de stuk." anderen is de een, door Brisson, onder de Soorten. Lyfters , de ander onder de Strandloopers be- trokken. I. Sturntts yulgctris. Gemeene Spreeuw. (i) Spreeuw die een geelagtigen Bek heeft , Lyf zwart met witte tippen. bet Deeze is de gemeene Spreeuw , zeer bekend in geheel Europa , en , wegens zyne gloeijend zwarte Kleur , niet onaardig. Men vindtze byna op allerley plaatfen , zy woonen by Zomer in de Boomgaarden , als ook op Weiden en Moe- raffige Landen ; 's Winters verbergen zy zig in de gaten van oude Muuren en Toorens , als ook onder de Pannen , daar de Huizen mede gedekt zyn , of in de Rieten Daken , leggende daar zonder beweeging. Op dergelyke plaatfen maa- ken zy ook hun Neft, broedende tweemaal 's jaars , en brengende, t'elkens, gemeenlyk vier of vyf Jongen voort. Hun Voedzel beftaat in Torren , Wormen en Infekten : zy eeten , naar men zegt , nooit Befiën , fchryft Ray. Dat hy hier in grootélyks bedroogen zy geweeft, kun- nen (i) Sturnus Roftro flavefcente, Corpore nigro pundb's albis. Fuun, Su.ec. 183. Gen. 94. Srurnus. Gesn.^t. 747, Bell» *Av* 81. a. Ai.dr, Om* 1. 16. c. 19 Will. Om* 144. T. 37. Raj. sA*. 67. n. 1. Alb. I. p. 38, T. 40. Qhiu, ^v. 18. Hasselq^. hm* 284. IE Afdeel. LV1H. HOOFD- STUK. de Spreeuwen. nen de genen getuigen , die op hunne Buiten- plaatfen , en in de Tuinen , tot hun leedwezen, hunne Kerfe- en Aalbefie - boomen door de Spreeuwen hebben zien ledig eeten. 't Is in te- gendeel zeker , dat zy uitermaate gulzig zyn , eetende , gelyk de Kraaijen , alles wat hun voor- komt, zelfs Koorn en Zaad , ja dolle Kervel en Krengen. De Spreeuwen zyn geen Trekvogelen , maar vliegen by fchoolen of troepswyze, en voegen zig zelfs by een Soort van Lyfters en andere Vogelen. Somwylen verzamelen zy zig, tegen den avond , in zulk een menigte, en vliegen zo fnel, dat het Geluid, 'twelk zy maaken in het over 't hoofd paffeeren , naar een Wervel- wind zweemt. Somtyds vliegen zy zo hoog, en zweeven zo aardig in de Lugt , dat hun fchool zig als een Wolk vertoont. Daar zulk een fchool neervalt , 't zy op een Akker of in een Boomgaard , kan men verzekerd zyn des anderendaags de merktekenen te zullen gewaar worden van hunne gulzigheid. Zy leeven , zegt men, vyf- of zes-en-twintig Jaaren. De Stoutheid is een eigenfchap van deeze Leerzaam* Vogelen , die door hun Gefchreeuw , als 't wa- heid' re , den Menfch uitjouwen. Men kanze in Kouwen houden , en de Jongen zyn niet alleen leerzaam , maar men kanze zelfs doen Klappen. Plinius verhaalt dat de twee jonge Prinfen, Drusus en Britannicus , Zoonen van Clau- diüs , onder wien hy fchreef , een Spreeuw U De«l» Y. Stuk. Gg $ had- 474 B E 5 C H R Y n N O VAK II. hadden, die Griekfch en Latyn praatte; dsag* Afdeel. jyj^s hoorde men hem iets nieuws zeggen , en Boofd" dikwils werdenjgeheele redeneeringen van hem stuk. herhaald. Zo die waar is , moeten deze Voge- len diestyds vernuftiger zyn geweeft dan he- den- Egter meldt Gesnerus , dac hy een Spreeuw gezien had, wordende by de Nagte- gaalen opgevoed , die , zyn Poot bezeerd heb- bende, Mieren-Eijeren nam, dezelven met zyn Bek kneusde , onder zyn Wieken broeide , en vervolgens 'er den Poot mede wreef , die in weinig Dagen genezen was. Gebruik. Onder de Ouden waren de Spreeuwen niet alleen een gemeene , maar zelfs een zeer geag- te Spyze. Galenüs fteltze onder de Voedzels die niet alleen gezond en voedzaam , maar zelfs dienftig zyn voor de genen, die met Graveel of met den Steen zyn gekweld. Zulks, egter, moet men flegts verdaan van jonge Spreeuwen , en in de Herfft , wanneer dezelven vetter , teer. der en frnaakelyker zyn, om dat zy alsdan veel Vrugten en Druiven eeten : want oud zynde of mager, is hun Vleefchhard, onaangenaam van fmaak en moeielyk verteerbaar. Veelen agten het Spreeuwen- Vleefch bitter, doch Albin zegt, dat het daar van bevryd wordt, door 't afneemen van de Huid 9 en de Kop moet voor- al 'er worden afgefneeden y om dat die , zo men wil , naar Mieren ruikt. Gcftalte. De grootte en geftalte van deeze Vogelen is zeer bekend. De Kleur zwarcagtig , met een Pur- de Spreeuwen. 475 Purper- en groenen weerfchyn van boven en op jfs de Borft ; van onderen met enkel groen gloei- Afdeel. iende: de tippen der Vederen van 't Bovenlyf r^VIÏ^ rosagtig , die van c Onderlyr witagtig : de STÜK# Staartpennen donker Afchgraauw.bruin , mee de buitenfle randen rosagtig. De Üogkringen Ha- zelnooten-kleur : de Bek aan den wortel geel- agtig , naar de punt toe bruin : de Pooten Vleefchkleur. Het Wyfje heeft de Kleur van de Rug niet zo glimmende en den Bek geheel- enal bruin. Ik weet naauwlyks wat het zeggen wil, dat Verfcheï- . s J j. W n - « denheden, er weinig Soorten van dit Geflagt m Europa, doch in de beide Indien byna oneindig zyn (*). In 't Werk van Brisson , immers , vind ik maar drie uitheemfche Spreeuwen , daar hy wel vier Vertcheidenheden heeft van den Europi- fchen : een witten , naamelyk, wiens Bek een weinig naar het roode trekt : een zwart en wit- ten , wiens top van 't Hoofd, de Hals, Slag- en Staartpennen, zwart zyn, het overige wit, en de Bek, van den wortel af tot aan het midden der langte, zwart, voorts geelagtig : een met een witten Kop, by Johissïon uit Aldrovan- dus afgebeeld, die ook den Hals, de Borft en Buik , wit heeft , met blaauwagtige vlakken ; den Bek wit, de Pooten geel; maar de Slag- en Staartpennen even als in de gewoone Spreeuw, uitgenomen dat de twee buitenfte Pennen van de (*) ïtm* Sttecica» p. 70. 476 Beschryving van IL de Staart wit zyn : en een gryzen of Afch. Afdeel, graauwen van onderen gëe&grig , met de Poo- Lvnr Hoofd-' ten en Bek zwart, stuk. Zyn Spreeuw van Louifiana is grooter dan de Spreeuw Europifchen en zeer fraay geftippeld of gevlakt, filna. °U1* gelyk de Afbeelding aantoont. Dezelve is van |y^vm'boven bruin en rosagtig grys bont, van onde- ren geel , mee een zwartagtige Vlak aan de Keel, hebbende de Staartpennen grys met bruine dwars-ftreepen , doch de vier buitenften weder- zyds aan de buitenzyde wit: den Bek witagtig en de Pooten grys. ^ li. (2) Spreeuw die bleek geel is , met een bruinen Geele Bea- Kop , de Borft gevlakt , de Wieken bruin- gaalfche.. gé^# De Heer Brisson verbeeldt zig dat dit de- zelfde Vogel zy , dien den Heer Linn^üs , met den bynaam van Xamhorms , geplaatfl hadt in zyn Geflagt van Coracias of Scharlaaren (*). Die, waar van Albin, onder den naam van gee- le Bengaalfcbe Spreeuw , de Afbeelding geeft , denkt hy , dat mooglyk het Wyfje zou kun- nen zyn van deeze (f); welken hy in zynLys- teren (2) Srumus luteus , Capite fufco , Pe&ore maculatot Alis fufcoluteis Syft. Nat. X. Sturnus iuteus Benghalen- üs Edw. Ar. 186. T. 186. Pica Maderafpatana > Stura1 adinftar macuiaca, Raj „4y. 19 n. 7. T. 1. f. 7. {*) Z e het voorg IV. Stuk. bladz. 336. (f) Alb. II» Tab. 41, Zie SnppUm. ^Ornithologie* p. 45. i) E Spreeuwen. 477 teren Geflagt geplaatft heeft , onder den naam n# van Loriot de Bengale. Dien, welken RAYbe- Afdeel. fchryfc en afbeeldt, onder den naam van Aak- tF^111* 3 7 Hoofd*. fter van Madiafs , door Linnaus tot deeze stuk* Soort betrokken, heeft hy onder de Troupiales of Geelvogelen geplaatft (*). Zo ziet men, dat over de fchikking van uitheemfche Vogelen, waar van men de Kenmerken niet zeer naauw- keurig weet, een groot verfchil kan zyn. (3) Spreeuw die bruin is, hebbende de Wieken m9 wit gebandeerdy een vlak by de Oogen, en den Buik wit- de Kaap. Het zelfde heeft in deeze Vogel plaats, dien Edwards oordeelt de zelfde te zyn als die , wel- ken Albin ook onder den naam van bonte In- diaanfche Spreeuw afgebeeld , en Brisson insge- lyks onder de Geelvogelen geplaatft hadt (|). Albin zegt, dat de Bengalers hem Contra hee- ten. Het fchynt de zelfde te zyn, als de bonte Spreeuw, die, van de Kaap der Goede Hope in 't Kabinet van den Heer Aübry gebragt zynde, van Brisson is afgebeeld en befchreeven onder den naam van Kaapfche Spreeuw (§). Deeze (3) Sfurnus fufcus, macuü Oculaii fafcia Alari Abdo- mineqtie albis. Syfl. Nat .X.Sr uxnm ex albo 6c fufco varius, Benghalenfis. Edw. 187. Alb. III. p. 20. T. 21. (*) TroupiaU tachetee de Madrtft. Tom. II. p. 91. (t) TroupiaU de Bengalt. Tom, II. p. 94. (§) Supplem. p. 54. X. Dtit. Y, Stuk* 478 Beschryving van II. Deeze is byna van grootte en geftalte als de Afdeel. Europifche : de Kleur van boven zwartagtig, LVIII HoofdI van on^CYCn vuil wit» de Kop en Hals glimmend stuk. zwart, naar Violetkleur trekkende ; een ronde rosagtig witte Vlak op ieder Wang; de buiten* fte randen der Schoudervederen wit , de Staart- pennen zwartagtig : de Bek geelagtig aan den wortel , naar 'c end toe rood , de Poocen geel , de Nagelen grys. Oiïenpik* Van den Vogel, dien de Heer Brisson Bu* kcr» Pl.XLVHLp/^g^ of Pique-boeuf, dat is Oflenpikker, ge- F,£* noemd heeft, zal ik hier, om dat dezelve ner- gens anders gemeld noch befchreeven is , kor- telyk fpreeken. Men vindt hem in 't Land van Senegal , alwaar hy op den Rug der OITen zit- ten gaat, en daar in pikt dat zy bloeden; niet om zig te voeden met hun Bloed, maar om dat de Wormen in de Huid deezer Beefien een lekker Aas voor hem zyn (*). De Natuur heeft hem met een Bek , hier toe zeer bekwaam, voorzien, gelyk de Afbeelding aantoont : de- zelve , naamelyk , is zeer dik, byna vierkant een weinig verhevenrond van boven en hoekig van onderen , met gelyke Kaakebeenen. De Pooten zyn , in deeze Vogel , even als in de Spreeuwen , naar welken zyne geftalte ook wel zweemt; doch hy is niet veel grooter dan de Kuif-Leeurik , de Kleur van boven bruin -grys, van (f) Dit doen de Kraaijen aan de Rendieren. 2ie het III. Stuk deezer Natmrlyke Hiftorh. bladz» lift de Spreeuwen* 479 van onderen vuil-geel. Hy heeft de Staartpennen ijm puntig , den Bek geel en aan de punt rood , Afdeel. doch in fommigen bruin , gclyk de Pooten „^'f1, zyn. stuk. (4) Spreeuw , die zwart is , met een witte IV- Boijt. Water- Spreeuw» Van deezen, dien Linn;eus te vooren onder de Kwikftaarten geplaatft hadt , wordt by de Schryvers gefproken onder den naam van Water* Merel, en dus wordt hy Merle d'Eau geheten van Brisson, die hem onder de Strand- of Moe- rasloopers ( Tringcz) plaatft. De Italiaanen , in 't Milaneefche en daar omllreeks , noemen hem Folot of Falunt d'Acqiia , de Puitfchers WaJJer- Amfel , Bacb- of See-Amfel , de Engeifchen Water-Ouzel of Water- Crake. Wy kunnen 'er gevoeglyk den naam aan geeven van Water- Spreeuw. Deeze Vogel onthoudt zig , in Europa , aan de Wateren ; des Winters by de Sluizen en niet toevrfezende Bceken , gaande in het Water neer, om in de draaijende Stroomen te aazen opWa- ter-Piffebedden en andere Infekten ; hy komt 'er zonder moeite weder uit, fchoon zyne Poo- ten niet gepalmd zyn , als die der Zwemvogelen. Des (4) Stumus niger y Pe&ore albo. Syft. Nat. X. Mora- cilla Pedfcore albo , Corpore nigro. Faun. Suec* 216* Merula aquatica. Gesn. ^Ly. 609. Aldr. Om. 1. 20. & 54. Will Om 104. T. 24. Raj» yAy* 66. n. 7. Ai»> II. p, 36. T. 39. 480 Beschryving van i U# Des Winters leeft hy eenzaam ; by Zomer ge* Afdeel, meenlyk gepaard. Hy eet niets dan Infekten , ^LVIII. geen Graanen of Zaad , en , dat de Neusgaten door een Vliesje byna geflooten zyn, onder- fcheidt hem genoegzaam van de Kwikftaar- ten (*J. • STUK. LIX. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Lysteren, waar in de groote en kleine 9 de Kramsvogel, bet Koperwiekje en de Zinglyfter ; de Spot- vogel, Vliegenvanger en andere vreemde Vo- gelen : als ook de Merels of zwarte Lyjlers , de Roos- , Ring- en Riet- Merel , enz. Naam. T\e Lysters , die dit Geflagt uitmaaken , 4rT hebben hunnen Latynfchen naam Turdus, of van hunne Doofheid , gelyk daar van een Spreekwoord is , doover dan een Lyfter (f) ; of van hunne traagheid , zo fommigen willen (§)• Wat den oorfprong aanbelangt van den Fran- fchen naam Grive , die wordt door fommigen, niet (*) Dit zegt 'er de Heer Linn^us van, volgens zyne Waarneemingen in Swecden. Voorts kan men een naauw. keurige Befchryving en Afbeelding van onzen Water- Spreeuw vinden in het V. Deel der Uitgezozu forhtn» delingen , bi. 68 , waar toe ik den Leezer wyze. (|) Smdiot Turdo. Wy zeggen gemcenlyk : zo doof als een Kwartel. , (§) Isoüorus , iLibr. XII. Cap, 2. Tutii 4 tarditate diiïi: Hyemis tnim confinie ƒ de Hals met ï. witte Wakken, den Bek geelagtig. W^ffi Dee- hyOê: (i) Turdus dorfo fufco , Collo maculis albis , Rofïro fiavefcente. Syfl Nat. X. Gen. Turdus Vifcivorus Kaj. ^y. 64. n. 1. VVill. Orn. 137. Aldr. Q$n. I i§j c. x. 482 Besckryvikc van Hoofd- stuk. II. Deeze worde , van de Autheuren , Fifcivo. Afdeel. rus gChecen y 0m dat hy gemcenlyk aaft op de Befiën van hec Vifcum> een Heefteragtig Gewas, dat in Duitfchlaud en Italië veel op de Eike-i boomen groeit, en, zo men wil, door deeze Vogelen , met den Afgang dien zy loozen , al- daar gezaaid wordt (*). Men noemt hem daar- om , in 't Franfch , Grive de Guy , doch geeft 'er ook den naam van Siferre , JocaJJe en Fraye aan. In 'c Engelfch wordt hy Mifletoe-Tbrush of Mi[[el-Bird , in Switzerland Mijtel - Drqflel geheten. Hy eet ook andere foorten van Be- llen , en vliegt niet by fchoolen , maar houdt zig by zyn Wyfje alleen. Dit is de grootfte der Europifche Lyfteren. TI. Tilaris, Kramsvo- gel. (2) Lyfler niet de Staartpennen zwart ; de bui- tenfien aan de binnenkant wÜ getipt ; den Kop en Stuit grys. Deeze is 't, dien de Franfchen noemen Litor- Jie of Tourdelle , de Engelfchen Field f are , de Sweeden , Krams-Fogel , de Duitichers Krammets- of Kr amet- Vogel en de Switzers Wacbolder-Dro- fieU (*) Dit is nier ongeloof baar , dewyl men weef, dat de Spreeuwen, hier te Lande, op dergelyke wyze de Klim- op verfpreiden. (2) Turdus Re£fricibus nigris , extimis margtne inte- riore Apice albicantibus , Capire Uropygioque cano. Faun. Snee. 188. Turdus. Gesn. 75$. Aldr. Om. t i<5. c. 3. Will, Om. 138. T. 37. Raj. ^ty. 64. n. 3. Alb. t p. 34, x% 3«5, Frisch, *Ay. T. 2& £ i. 2. Olin, *Ay, 25. D E LYSTERèe 483 Jkl9 om dat zy op Genever-Befiën aazen. Van ffj deeze verhaalt Linn^eus , dat 'er één , te Stok. Afdeeu holm van een Wynkooper gehouden wordende, HLIX* met deszelfs Kalanten Wyn dronk uit eenGlas^ stuks" dj}ch kaal op den Kop wierdt^ en naderhand in e£n Kouw geflooten zynde , en geen Wyri drin- kende, de Veeren op den Kop wederkreeg. In Engeland worden zy des Zomers zelden of nooit' gezien , doch in de Winter komen zy , by groo- te fchoolen , uit Noorwegen over , en maaken Geluid onder 't vliegen. Men krygtze in önzë Provintiën ook menigvuldig in de Herft, eü dari zyn die bekende roode Befiën , welken nien Lyfterbefiën noemt, vooral hunne gading > waar mede menze gemakkelyk in Paardehaireri Strikken vangt. In Pruiffen komen zy, met ge- heele heirlegers, uit Lyfland, door Kourlandi langs de Ooftzee , en trekken van daar , zö 9t ichynt, al Weftwaards voort. De Heer Kleiig verbeelde zig dat de Lyfters , die Lapland érl Siberië verlaaten hebben, zig, met die in Lit- thauwen en Lyfland geteeld zyn, famenvoegeri op den Togt, en al voorttrekken door Duitfeh- land en Vrankryk, tot over de Switzerfche AU pen , om in Italië de naleezing te döen van deri Druiven-Oogft. Zy komen, met een Noord- wefte wind* zelfs op 't Eiland Maltha (*); orrt van daar , waarfchynlyk , wederom j door de Turkfche Landen , naar Siberië te rug te keè- (*) Zie 't vooiige IV. Stuk, blacté. 19a I; Dm. V, Stwk. Hh £ 484 Beschryvinê vAn II. ren. Dus kunnen zy een toer doen door Euro- Afdeel, pa en een gedeelte van Afie. Men vangt 'er , in LIX. pruiffen, by millioenen ; en in de Herfll van stuk. * *t jaar 1746 alleen, werden 'er te Dantzig der- tigduizend Paaren op den Accyns aangegeven. Die , welken men ter fluik inbrengt , of in de Herbergen buiten de Stad en in de Tuinen of op de Landhoeven eet , zullen , zo Klein zig verbeeldt , wel driemaal zo veel bedraagen. De Kramsvogel is van grootte byna als de voorgaande : zyn Kleur is rosagtig bruin van boven, rosagtig van onderen met zwarte vlak- ken; den Kop, Hals en de Stuit Afchgraauw; den Buik wit; den Bek geelagtig, aan 't end zwart. Men vindt egter, gelyk van * den voor- gaanden, een witten, zo ook van deezen een witkoppigen Kramsvogel, en een die met Lood- kleurige, halfmaanswyze plekjes is gevlakt. (3) Lyfter met de Wieken mn onderen geelag- Koperwiek- \ % 9 de drie zydelingfe Staartpénnen weder- zyds wit getipt. Deezey die van de Autheuren Ttirdus llia- cus , en van fommigen de kleine , in 't Griekfch lilas of Tulas wordt getyteld , voert in 'c Franfch den naam van Manvis, dien Lemery, zeer ($) Turdas Alis fubtus flavefcentibus , Re&ricibus tri. bus Jateralibus Apice nrrimque albis. Syft* Nat* X. Tur- dus Iiiacus. Raj. ^t. 64 n. 4. Klein. ^Ay. 66. Aldr. örn* 1. 16, c. 4. Turdus Vifcivorus Maurus. Alb, *Ay* II. p> JI. T. $4 TL Afdeeu L1X. Hoofd- STUK. DE LYSTI.RS. 485 zeer oneigen, van Mauve heefc willen afleiden; even of deeze 5 meer dan de anderen , het Zaad of de Vrugt der Maluwe at. Veeleer zal die naam, volgens Menage, afkomftig zyn van 't Italiaanfch Malvigio , wegens het Kwaad , dat zy aan de Wyngaarden doen. Die van Parys noemen den gemeenen Leeurik Mawoiette. De Engelfchen heeten deezen Lyfter Wind-Trush , en de Duitfchers Wein-Droftel of Rotb-Droftel, wegens de Kleur der Vlerken , die hem in 't Engelfch ook Red- Wing 9 en by ons Koperwiek- je doet noemen. In 't Franfch geeft men hem, bovendien , den naam van Trpfle , Tour et en Grivette of Lyftertje. Deeze is zeer veel kleiner dan de groote Lys- ter, daar hy in Kleur niet zeer veel van ver- fchilt. Het witagtige aan den Hals is met bruin- agtige Vlakken fierlyk gefprenkeld. Zy komen in de Herfft troepswyze in Vrankryk met de voorgemelden , en doen inzonderheid aan de Wyndruiven veel fchade. (4) Lyfter met de Wieken van enderen Tzer- IV- graauw,een voitagttge Jtreep boven de Oogen ZLng-Lys* hebbende. ter% Omtrent deezen en den voorgaanden fchynt ee? (4) Turdus Alis fubfus ferrugineis, linea Superciliorurn albicame. Faun, Suec. 189, Turdus, fimpliciter di&us Vifcivorus minor. WiLL. Orn. 138. T. gj. Raj. 6*4*. n. 2. Turdus Muficus. Frisch, ^€>. T. 27» f* I. 2» Alb. iAy.1. p. 32, 33. T. 25-, 34. LDeeu V.Stwk. Hh 3 48ö Beschryvikg v au II. eenige verwarring te zyn : dewyl de geen , die Afdeel. \n Vrankryk Manvis genoemd wordt, zulk eeq LIX. witagtige ftreep boven de Oogen heeft , vol. stuk. gens Brisson, en volgens Linn^eüs in geenen deele ; daar ondertuflchen deeze de Turdus muficus, of Zing-Lyfter der Autheuren , moet zyn, die de gemeene of kleine Lyfter is. Voor *t ovenge verfchilt de Kleur en Grootte zeer geinig. Hy zou meer van Infekten dan van Befiën leeven, maakende zyn Neft van of be- ftrykende hetzelve met Kley en daar in zes groenagtig blaauwe Eijeren leggende, die mee zwarte flippen zyn getekend. Zyn lieflyk Ge- zang, in 't Voorjaar, wanneer hy in de top- pen der Boomen als de Nagtegaal zit te kwee. len , zou hem van de anderen onderfcheiden. pebruik. Van ouds zyn de Lyfters reeds zeer gewild geweefl: onder de Romeinen , die 'er opvoed- den , meftten en duur betaalden , gelyk van Varro en Plutarchus gemeld wordt. Vol- gens Hor atius is de lekkerheid derzei ven on- yerheterlyk. Martxaus gaf 'er den eerften Rang aan, onder de Vogelen, gelyk aan den Haas onder het viervoetig Wildbraad. Van fommigen wordt deeze voor den belten gehou- den, van anderen de eerftgemelde , of ook het Koperwiekje , dat kleiner is. Zy moeten jong en vet of wel gevoed zyn , en in de Koude gevan- gen, om die uitneemendheid te hebben van Smaak, welke hun tot Verfterking van de Maag, in- zonderheid by de genen, die van een zwaare Kranfe. DE LYSTERS. 487 Krankheid opgekomen zyn , aanbeveelt. Het n. Vleefch egcer , van fommigen , is wat bitter , Afdeel* 't welk miflchien aan het Voedzel , dat zy ge- jfooni- bruiken , zal toe te fchry ven zyn, stuk. (5) Lyfter die grys is , van onderen Yzer- CaJ0'ruf graauvo , met een witte Streep aan de zyden Bengaal* van den Kop , de Staart aan 't end rond uit- fche' hopende. Van Edwards wordt deeze, dien Brisson Merle de Bengale noemt , bruine Bengaalfche Lyfter , die niet gevlakt is , geheeten. De Bengalers noemen hem Banjabbow. Men vindt hem ook in China, 't Schynt dat hy mede on- der de Zing-Lyfters behoore. (6) Lyfter die Tzergraauw is 9 van onderen vi. bleeker en gevlakt , de Slagpennen van de k^jg* • e zelfde Kleur , de Staart aan '* end rond. Lyfter van Karolina, RofiTe , roodagtige of Voskleurige Lyfter wordt deeze van Catesby geheeten: Brisson noemt hem Grive de Caroline, en de Engelfchen, in Virginie, geeven 'er den naam van Franfchen Spot- te) Turdus grifeus , fubtus ferrugineus , linea alba ad latera Capiris, Cauda rotundara. Chin. La*crjlr.n.. Tyr* dus fufcus Benghalenfis non macularus. Er>w. ^Av. 184» T. 184, Banjahbove Benghala. ALb. ^Av. III. p, 18. T. 19. (<5) Turdus ferrugineus fubtus dilutior, maculatus , Re- migibus unicoloribus , Cauda rorundata. Syft, Nat. X? Turdus rufus. Catesb. Cir« I. p. 28. T. 2?. h Deïl. V. Stuk, H h 4 Ag$ B E S C fl R Y V ï lü G VAN jj# Spotvogel aan. Hy is niet grooter dan de klef- Afdeel, ne Lyfter, van boven ros , van onderen vuil- ^$jvk.' De Heer Bris?on befchryft , onder den naam van Manvis de la Caroline , een Vogel , dien. de Engelfchen klein Lyftettje en de Brafiliaanen Tamatia noemen. Dezelve onthoudt zig in Amerika en leeft van Befiën als de Europifchen. Hy is niet lyviger dan een Leeurik, meeft ros- agtig bruin , doch heeft de Bek en Pooten bruin-grys. VII, (?) Lyfter die donker Afchgraauw k9 van on* §PQtvo£el vlak op de Wieken* Deezen noemen fommigen de Indiaanfche Klap- per , zeggende dat hy niet ongelyk aan den Gaay fiiaar wat kleiner is. De Inwooners van Virginie heeten hem graauwe. Spotvogel , en de Engelfchen, in 't algemeen, Spotvogel, of ook Amerikaan- fche Zing-Lyfter. Hy is van grootte byna als een Merel , doch langer van Lyf. Allerley Vo- gelen worden door hem , met zyn Gezang of Fluiten, rtage-aapt. Hy leeft van Kerfen, Ha- gedoorn- en Kornoelje-Befiën , en eet ook Tn- fekten. Men vindt hem in Virginie, Karolina en (y) Turdus qbfcure dnereus, fubtus pallide cinereus, anacula alarum albida, Syft. Nat. X. Turdus minor ccr- riileo albus immaculatus. Sloan. jam. II. p. 30Ö T. 25-6, £ 3. Catesb. Car. I. p. 27. T. 27. Raj. *Ay j>. 31. Mocking-bird. Kalm. Uin. II. p. 335-. DE L Y S T £ R $• 489 en Jamaika. Brisson noemt deezen le grand JL Moqusrf dat is de groote Spotter. Afdeed LIX» (8) Lyjler met een bruine Rug , de Borjl en Hoofd- zydelingfe Staartpennen witagtig, de Wiekm vm" met een witten Band. Orpheus. Kleine Dit is een andere Spotvogel, kleiner dan desPolvo&e1, voorgaande; dien Brisson le Moqueur noemt, en de Mexikaanen Cencontlatolli , dat is Vogel van vierhonderd Taaien : weshalven 'er , met regt , de naam van Avis polyglotta aan gegeven wordt. Van de Engelfchen wordt hy ook Nag- tegaal getyteld , en de bynaam van Orpheus > dien Linn^us 'er aan geeft, ziet zekerlyk op zyn aardig Geluid , waar in hy met den voor? gaanden overeenkomt,, (9) Lyjler die blaauwagtig is, met een zwarte *f'us KeeL Afc hgraau? we. De Heer Brisson noemt deezen Afcbgraauwe Amerikaanfcbe Merel, en de Engelfchen geeven 'er den naam van Roodpoot aan , doch de Amerï- kaanen heeten hem TUIL Hy is van grootte als het Koperwiekje of de kleine Europifche Lyfter. Omtrent de Kleur valt eenig verfchil, en de Keel was in die, welken Brisson van 't Ei- (8) Turdus Doifo fufco , Pe<£rore Re&ricibufque late- ralibus albidis, Alis fafcü alba ÏjROwn. Jam. 469. Tur- dus cinereus minor. Edw, ^Av. 78. T. 78. '9) Turdus ccerulefcens, Gula arra. syft. Nat. X. Vif- civorus plumbeus. Catesb Car. I. p, 30, T, 30. X, Deku V< Stvk% II h 5 490 B E S C H R Y V 1 N C VAN I[. Eiland St. Domingo kreeg , wit met zwarte Afdeel. Vlakken. Men vindtze op de Eilanden Andros LIX. en Hathera, zegt hy, menigvuldig, Hoofd- STUK' (10) Lyjler met den Kop en Hals blaauwagtig, Cr '^itHs. den Buik geel- , de Rug groenagtig , de Staart- Gekuifde m Slagpennen ros; den Kop gekuifd. Yliegenvan- ger' Deeze , die de grootte ongevaar van eenen Kuif-Leeurik heeft , wordt van Catesby gekuif- de Vliegenvanger met een geelen Buik geheeten, en Brisson heeft hem in zyn Geflagt van Vlie- genvangers (Mufcicapoz) geplaatft. Die Vogelen worden door hem van de Lyfters onderfcheiden, doordien de Bek aan den wortel platagtig en byna driehoekig is. Hy heeft 'er byna veertig Verfcheidenheden van , meeftal uitheemfchen , waar van fommigen naaft tot de Klaauwieren van LiNNiEUs fchynen te behooren. Een der zonderlingften , komt my voor , de zwarte ge* kuifde van Madagaskar te zyn ; weshalve wy daar van de Afbeelding geeven. Ewarte van Deeze, die van de Ingezetenen des Eilands Madagas- j)rong0 geheten wordt , heeft bykans de grootte pi XLVlll.van een Merel : de Kleur is van boven groenagtig * zwart , die der Slag- en Staartpennen zwart , met de buitenfte randen groenagtig. Op't Voor- hoofd, boven den Wortel van de Bovenkaak, heeft (10) Turdus Capite Colloquecoerulefcente, Ahdomine flavefcente, Dorfo virefcente , Rectricibus Remigibusque Tufis , Capite criftato. Syft. Nat* X. Mufcicapa criftara, Ventre luteo. Catesjj. Can I. p. 5*2. T. 52. DE LYSTERS. 491 heeft hy zeer fmalle , lange , regtopftaande jjm Veeren, waar van fommigen byna twee Duim Afdeel. lans: zyn 5 maakende een zeer fierlvk Kuifje. De riLIX? « - 1 r> t " n Hoofd* Staart is aardig gevorkt. De Bek en Pooten zyn stuk, zwart. Dat zelfde Eiland levert Vliegenvangers uit, die niet minder zonderling van Geftalte zyn. Behalve een, die byna geheel Afchgraauw is, van dergelyke grootte, heeft men 'er die veel kleiner zyn , gekuifd 5 en met ongemeen lange Staarten : hoedanigen men ook aan de Kaap vindt, die ongemeen fraay zyn. Deeze fchy- nen eer te behooren tot de Vinken of Kwik- daarten van Linn/eus. (11) Lyjler die bleek Vermiljoen-rood is9 met XI. den Kop 9 Wieken en Staart, zwart, het r0°os^Mc- Agterboofd gekuifd. rel* Onder den naam van Rooskleurige Merel of Zee-Spreeuw , flaat deeze by de Autheuren te boek. Klein noemt hem Rooskleurige Lyfter met den Kop blaauwagtig zwart en een Lok agterwaards gekamd, de Wieken en de Staart zwart. De Vogel kan de agterfte Veeren van zyn Kop als een Kuif opzetten , zegt Brisson. De Pooten zyn Oranje -kleur. Hy heeft om- trent (n)Turdw fubincarnatus , Capite AlisCaudnque nigriy^ Occipite criftato. Syft. Nat, X. Merula Rofea. Aldr. Orn. 1. 16. c. 15*. WiLL. Orn, 145, Raj. 67. Edw, ^Av. 20. T 2C. Turdus rofeus , Capite ex nigro cccru- leo & Cirrho retro compto » Alis , & Cauda nigris. Klein. sAv. 71. LUES!,. V. Stvk, 492 Beschrtvino van jj trent de grootte van een Spreeuw en onthoudc Afdeel, zig in Switzerland en Italië , ja zelfs in Lapland, LïX. zo LiKNiEüs meldt. Hoofd- stuk. Lyfler 9 die zwart is > met den Bek en Oogleden Goudgeel. XTI, JvUre!. Deeze is 't3 die van de Schryvers, in 't al- gemeen , Merula genoemd wordt , en wel Mem- la vulgaris of gemeene Merel ; van de Franfchen Merle noir, dat is zwarte Merel; van de Engel- fchen Black-Bird of Black-Oufle ; van de Italiaa- rien Merlo en Merlo negro; van de Duitfchers Amfel of Scbwartz - Amfel , van de Sweeden KohUtrajl , van de Polakken Kos, en van ons Nederlanders Merel. De naam van deezen Vogel is , zo men wil , daar van afkomftig , dat hy alleen vliegt , niet by fchoolen. Het Mannetje maakt , by Zo* nier-Avonden 9 tot aan middernagt zyn gekryfch, dat niet onaangenaam is , wanneer men het hoort in een Bofch daar een weerklank plaats heeft, of in eene Valey. Men houdtze fom- tyds in een Kouw, en dan kan menze weerga- loos leeren fluiten. Het Wyfje, dat zeer veel in Kleur verfchilt, legt t'eener broed vier o£ vyf blaauwagtige Eijeren , die bruin geftippeld of (ï2) Turdus at er , Roftro Palpebrisque fulvïi. Fattn. Snee. 180. Merula. Bell. ^A-p. 30. b. Gesn. *Av 6o$, Aldr. Om. 1. 16. c* 6. Wn.L. 140. T. 37. Raj. ^y. 65-. n. 1. Alb. >A>. 35. T. 37, Frisch, *Ay. 27. £ %% Qlin. sAy* 29. DÈ LySTERS. 493 bf gevlakt zyn. Zy maaken hun Neft zeer koü- IL ftig , gemeenlyk in de Haagdoorn , ongevaar AirDE^* een Mans langte van den Grond. Uitwendig j^ooF^-i beftaat hetzelve uit Boomtakjes , Worteltjes stuk; cn Mos, te zamen gevoegd met Kley: doch zy leggen hunne Eijeren niet op de bloote Kley, gelyk de Lyfters , maar bekleeden het Neft met een Voering van Hooy, Stroop Haair of an- dere zagte Stoffen. Het Mannetje verpooft, van tyd tot tyd , het Wyfje in het broeden: ook brengt hy 'c zelve eeten , en houdt de wagt omftreeks het Neft. Digte Boflchagiën worden van hun bemind. Zy eeten Veelerley Befiën , gelyk de Lyfters , en worden onder dezelven niet [alleen, maar op gelyke manier, met Strikken , Lymftokjes , of met Netten , ge. vangen en eveneens gebruikt. Ook blyven sty, met dezelven , dikwils den Winter over. Zeker Lief hebber , inVrankryk, hadt, wei- nige Jaaren geleeden, hetpleifier, om de Huis- houding deezer Vogelen naauwkeurig na te gaan. Ten dien einde werdt door hem een paar Meerlen geplaatft in een Vlugt , in welker midden een Pieramied van Taxis was. Zy lei- den eerft Mos tot den grondflag van hun Neft, vervolgens fpreidden zy daar op Stof uit, waar mede zy hunne Keel gevuld hadden, en,zig de Póoten hebbende nat gemaakt , maakten zy daar een Koek van , en dus gingen zy voort, laag op laag. Het Wyfje broedde haare Ei- jeren, wordende middelerwyl wel gevoed door l* Deel. V. Stuk. het 494 B E S C H R Y V I fï C VAN IK het Mannetje. Wanneer de Jongen uitgekd. Afdeel. men waren, gaven de Ouden hun Aardwormen* LIX- die zy in Hukken gebeten hadden ; ontvangende stuk." zorgvuldig den Drek, welken ieder Jong loosde, na dat het Eeten gekreegen had , en deeze Drek ftrekte gedeeltelyk tot Voedzel voor de Ouden. Dus broedden zy viermaal in 't Jaar, maar, 't gene zeldzaam is , de twee laatfte Broedzels werden door hun vernield. Onze VVaarneemer zag het Mannetje de Jongen , den een na den anderen, dooden, en die aan het Wyfje gee- ven ; waar uit hy meent te kunnen befluiten , dat dit de reden zy , waarom de Merels 9 die van natuure zo vrugtbaar zyn , egter in lang zo menigvuldig niet gevonden worden als de Ly± fiers en Leeurikken. De Merels zyn ruim zo groot als een Spreeüw. De Kleur van 't Mannetje is geheel zwart , met een geelen Bek : doch de Jongen hebben , in 't eerfte Jaar , den Bek bruin. Het Wyfje is ge- heelenal bruin , doch rosagtig aan dë Borlt , met een bonte Keel , en een zwartagtigen Bek. Men vindt ook Merels niet een witten Kop, en die bont over 't geheele Lyf , als ook die t'eenemaal wit zyn. Deeze laatden hebben fomtyds den Bek rood en de Pooten geel. Èere-Merel. De Berg* Merel , daar de Heer Brjsson de Af- PLXLVlU.beeldine van geeft uit het Kabinet van Reau- mur , is een fierlyke Vogel. Hy heeft de grootte nagenoeg van den gewoonen en de Kleur is zwartagtig bruin, maar de Vederen zyn grys ge- rand: DE L Y S T E R S# 495 rand: ook heeft hy een rosagtige Streep dwars rr over de Borft. De Staartpennen zyn zwartagtig, Afdeel. gelyk ook de Bek , en de Pooten bruin* LIX. HOOFD- (13) Lyfter die zwartagtig is, met een witte STÜK- Halskraag, den Bek geelagtig, rj^ph De naam van deezen is , byna in alle Taaien , rd. Ring-Merel. Men vindt hem in de Gebergten * zo wel van Lapland , Engeland en Duitfchland* als in de Alpen en Pyreneên* Hy is wat groo- ter dan de voorgaande, doch de Kleur verfchilc niet veel, uitgenomen de witte dwars-ftreep op de Borft, of onder aan de Keel, een Vinger breed, halfmaansvvyze ; waarvan hy den naam heeft, doch in het Wyfje is deeze Streep, op vernaa, zo kenbaar nier. (14) Lyfter die blaauw is , met de Slag- en XIV. Staartpennen zwart , hebbende den Buik met Blaauw* " Afchgraaawe ftreepjes gegolfd. Merci* Van veelen wordt deeze de blaauwe Vogel * en wel de Indiaanfche of enkel de Blaaawert ge- heten. Het fchynt de Eenzaame Mofch der Schryveren niet te zyn , om dat dezelve wel blaauw (13) Turdus nigricans, torquealbo, Roftroflavefcenré. Faun. Suec>j%<;. Merula torquara. Gesn.w/4V 607.ALDR. Om. 1. 16. c. 11. WiLL. Om. 143. T. 37. Raj. ^t. 6ft n. 2. Alb. 30. f. 1.2, (14) Turdus coeruleus , Remigibus Redfcricibusque nigris, Abdomine lineolis cinereis undulato* Syft. Nat. X. Paffer folirarius. Will. Om. 191. R/\j. ^y. 66, Edw.w^ïmS, T, 18, Olin. ^Ay. 14, A£ï. UpL 1750. p. 2lt 496 Bbscsikyving van II. blaauw van onderen, doch van boven bruin is; Afdeel. en ^eeze \n \ geheel blaauw. Ook is hy te groot Hoofd om dien naam te voeren > als zYnde weinig stuk. kleiner dan onze Merel. De Duitfchers noe- men hem Blawvogei, de Engelfchen Clot-bird> Smatcb en Stom - Check. Men vindt hem iri Italië , op 't Eiland Kandia, en op veele andere plaatfen. XV. (15) Lyfter die grys is, mn onderen witagtig9 ^'c"»*"** met bruine Maanswyze dwars -Jlreepjes > de Riec-Lvftero Poolen blaauwagüg. In 't Franfch is de gewoone naam van deezen Roujjerolle of Roucherolle 9 't welk ten deele van zyn Kleur , ten deele van zyn Gezang kan afkomftig zyn. Immers de Kleur is, volgens Brisson , van boven rosagtig bruin , en op verfcheide plaatfen , in Vrankryk , voert hy den naam van RoJJignol de Riviere , of Water- Nagtegaal, gelyk de Italiaanen hem ook Wa- ter-Mofch noemen en de Mexikaanen AcotoU loquichitl. Hy klimt by het Riet op , gelyk de Spechten langs de Boomen, zingende zon- der ophouden , terwyl het Wyfje op den grond te broeden zit. Zyn grootte is niet meer dan die van een Leeurik* 06) (15;) Turdus grifeus, fubtus albidus, lineolis transverfï» lunatis fufcis , Pedibus ccerulefcentibus. f Turdus Muil» ficus paluftris Dumetoruoï arwndbmm. Klei». i) È L Y 5 T E R S. 497 {i6) Lyfter die zwartgroen is , van onderen geelagtig , met witte Wenkbraauwen. Lyfter met een geele Borjl wordt deeze van Klein getyteld : Brisson noemt hem de groene Merel van Karolina. Hy is , vólgens de be- fchry ving van Catesby, niet veel grooter dan een Leeurik : de Kleur van boven donker-groen, van onderen geel, met een witte Streep boven de Oogen , den Onderbuik vuil wit ; de Staart- pennen bruin. Hy onthoudt zïg in Noord-A* merika, aan de Oevers der groote Rivieren. V* Afdeel* LIX. JHOOFÖ- STUKé Xv L Virtnié Groenè Merel. LX. HOOFDSTUK. Eefcbryving van 't Geflagt der Kernbytere^ * waar onder de Kruisbek , Dikbek, Goudvink, Kardinaal, Groenling , Senegali , en andere $ "zo Europifche als Indiaanfche Vogeltjes. T\e Geflagtnaam Loxia, hier van Linn^üs gebruikt , die aan den Kruisbek toebe- hoort , is in 't Nederduitfch niet op de andere Soorten van dit Geflagt toepaflelyk: weshalve wy dien van Kernbyter , die aan den Cocco- thraujles eigen is , hier gebruiken. Hy is daar dat deeze Vogelen , met hunnen dik- van afkomftig , (t6) Turdus nigrovirens , fubtus lutefcens , Snperciliis albis. Syfl. Nat. X. Oenanthe Americana, Pe&ore ltireo. Catesb. Car. I. p. 50. T. 50. Z. Deel, V. Stvk* Ü Naam. 498 Beschrtvinc van H# dikken fterken Bek , de harde Doppen vant Afdeel, fommige Vrugten kraaken , tot hun Voedzel. Hoof ^ kenmerken van ^ Geflagt zyn : een stuk. Kegelagtig bultige Bek , het Voorhoofd omtrent Kcnmcr. kaal : de Neusgaten in 't grondftuk van den ken* Bek; de Tong niet ingefneeden. Brisson heeft in zyn Negende Rang van Vogelen , welker al- gemeene Kenmerk , onder anderen ^ is, de Bek als een dikke Kegel; drie Afdeelingen gemaakt: de eerfte van zodanigen , wier beide Kakebce- nen regt zyn; de tweede van zodanigen, wiet Bovenkaak krom is aan de punt; de derde van de genen , welker beide Kaaken haakig zyn en elkan- der kruifen. In de eerfte Afdeeling zyn de vyf Geflagten, van Tangara, Putter, Mofch , Kern- byter en Geelgörs geplaatft; in de tweede de twee Geflagten , van Coliou en Bouvreuil ; in de derde alleen dat van den Kruisbek* Zeven vaö deeze agt Geflagten loopen door dit en de twee volgende van LïnNjeus heen. Soorten. Van de twee-en-dertig Soorten van Loxia's 9 welke onze Autheur heeft, is de eerfte de Kruis- bek van Brisson; de tweede en derde, bene* vens nog zes anderen , behooren tot deszelfs Kernbyters; agt anderen tot de Mojfcben, enz. I. (i) Kembyter met een Scbaarswyzen Bek. Curvirfiftrd. Dee- Kruisbek. ^ toxia Roftro forficato. Faun. Suec.iyj. Syfl.Nat' X. Gen. 96. Loxia. Gesn. 5-92. Aldr. Om. 1. 12. c. 47. Charl. Onom. 68. T. 68 WiLL. Orn. 181. Raj. ^Cy. 86. Alb. >Ay. I. p. 58. T. 61. FRiscHt /£r II. T. ii. f. 3. 4* DE KeRNSYTERS. 499 Deeze is de Loxia of Loxias der Ouden en ^ Hedendaagfchen , of Ctirvirqftra , dac Krombek Afdeel» betekent , doch eigentlyker kan men hem LX« Kruisbek heeten , gelyk ook de Duitfehers, stuk/ Engellchen enFranfchen doen. Hy is gemeen in fëmhfofk veele deeien van Duicfchland , en onthoudt zig, door geheel Europa , in de Denne-Eoffchen , leevende van de Pitten, die hy op een zonder- linge manier uit de gefchubde Vrugten weet te haaien. Deeze Vrugten, naamelyk, eerft van den Boom afgerukt , en in menigte op den Grond hebbende doen vallen , vat hyze een voor een, en houdtze met de Pooten als een Pappegaay of Inkhoorn vafl ; vervolgens breekt hy metzynBek, die als daar toe gefabriceerd fchynt te zyn , de Schubben om de Pitten daar üit te kunnen krygen ; hoewel hy öok Hennip- zaad en Gene ver- Befiën eeten kan. Een won* derbaare fterkte van zulk een kleinen Vogel* die Houten (lokjes, van een Vinger dik, mee weinig moeite en in zeer korten tyd weet af te breeken. De Bovenkaak is in hem beweeg* lyk. De Engelfchen beweeren, dat dit de eenig- fte Vogel zou zyn, met een gekruiften Bek; doch men vindt, onder de Leeurikken enande» ren , ook fomtyds met dergelyke Bekken ; hoe* wel die , waarfchynlyk , wanfehapen zyn (*). la (*) Zie het III. Deel. der Uhgezogt* FutkmdtU hhdz. 479, L Dkii<* V, Stuk. Ii % yoo Beschryving van II. In grootte en geftalte zweemt hy eenigerrrréate! Afdeel naar een Vink , en daarom hebben fommigea tjLX' hem Kruisvink geheten. Hy is zeer verfchü- IlOOFD- stuk. lende van Kleur, fomwylen graauwagtig , ge- %j»isbek. lyk de Vrugt der Denneboomen , van onderen bleekrood, geel of wit, en daar op zal 't waar. fchynlyk zien , dat hy driemaal 's jaars van Kleur verandert , gelyk de Heer Klein zegt. Op de Pyreneefche Bergen is 'er een gevonden , die rosagtig zwart was over 't Lyf, met een hoogrooden Kop. Hy komt in de Herfft fom- tyds in Engeland , doch overwintert 'er , noch broedt 'er niet. De Engelfchen noemen hem Sheld- Apple , dewyl hy met één of twee flagen een Appel door midden fpïyt om te aazen op het Zaad. IT. (2) Kerhbyter met een enkele witte Streep op de Coccothraum Wieken , de Staartpennen aan de dunne kant Dikbek. mn den wortel wit. Dit is de Coccothraujles van byna alle Vogel - befchryvers, en de Heer Brisson, die 'er twin- tig Verfcheidenheden van heeft, geeft 'er ook deezen Geflagtnaam aan. De Franfchen noemen hem Gros-Bec, de Engelfchen Gros-Beak, dat is Dikr (2) Loxia Iinel Alarum ilmplici albA , Re&ricibm latere tefiuiore bafeos albis. Nat. X. Coccoihrau- fles. Gesn. „4v. 276. Aldr. Orn. J. 16. c. 20. JonsT. T. 37. Charlet. Onom. 84. T. 8f. Olin. ^Ay, 37. Rat. v. 85-. Alb. Orn, I. p. 54. T. <;6. Edw. Sa*. 188. T. 188, It. ëcan. 332» n, x, Frisch. ^At, I« T. * f. 2. 3. DE KER-NBYTERS» 50I Dikbek, en die naam kan tot een genoegzaam jj# Kenmerk verltrekken , zo Ray oordeelt ; aan- Afdeeu gezien de Bek , aan den wortel , bykans de LX. breedte van den Kop heeft. stuk/ Deezc Vogel onthoudt zig in de Zuidelyke mkbth deelen van Europa en is in Engeland niet ge- meen , alwaar hy tegen den Winter komt en in 't Voorjaar wederom vertrekt, Hy fchynt veel te houden van de Pitten der Keffen , die hy zelfs op verfcheide plaatfen zaait, en daarom noemen de Duitfchers hem Kirfch-Fink , Kir* fcben Scbneller en Steinbeijfer , doch de Switzers Klepper. Zyn kleur is, van boven, Kaftanie- \ bruin, van onderen bruinrood met een witten Buik, een witte Vlak op de Wieken en aan de Staart ; de Oogkringen en Keel zwart. Hec Wyfje heeft de Borft veel bleeker , en ver- fchilt nog, in veele andere opzigten , van 't Mannetje. Dergelyke Dikbekken vindt men ook in de andere Wereldsdeelen. De Heer Brisson geeft de Afbeelding van een Kaapfchcn bruinen en geelen, van een der Molukkes, een der Phi- lippynfche Eilanden, een van Bourbon en twee van Java, waar van de één gevlakt is, als ook van een Chineefchen , een van Cayenne , een van Louifiana , en van een Kanadafchdi. Voorts befchryft hy verfcheide anderen uit A- rcerika , Afrika en Indie. Van deeze behco* ren femmigen tot de vclgci)de Scortcn vsn LlNNiEUS. 1. pïm.. v, stvk, li 3 502 , BESCHP. TVINö V A Ü TL (3) Kernbyter met een dubbelde witte Jlreep op Afdeel. de Wieken , de Staartpennen geheelenal LX. zwartagtig. Hoofd- stuk, jtj^ js je Xanadafche, waar van ik zo even Btildèttor.fP1'^* en waar van het Mannetje hier is afge- Kanada. beeld, hebbende de Rug bruin, grys en vuil iche. Pi.XLVlii.Roazekleur gemengeld, den Buik grys. Het *«• 7- Wyfje is bruin -grys, van onderen bleeker dan van boven* In beiden zyn de Slag- en Staart- pennen bruin, mee witte, gryze of Roozekleu- rige randen. Deeze Vogel onthoudt zig in de Pynboom- boflehen der hoogde deelen van Sweeden en van Kanada, leevende van Pyn-appelen,en der- xelver Pitten zaaijende. Des Winters vertrekt; hy naar de Zuidelyke deelen van Sweeden, gaande in 't end van Oktober Upfal voorby. Jong zynde is hy rood, oud zynde geel, en maakt by nagt een zeer fterk geluid. Van de Sweeden wordt hy Swensk-Papegoja 9 Tallbit en Paris-Fogel genoemd , wegens zyne fraaiheid* iv. (4) Kernbyter met de Leden zwart, de Staart* C^iidv^k' vederen en agterjle Slagpennen wit. De (3) Loxia linel Alarum duplici alba , Re&ricibus to- ris nigricantibus. Faun. Svec. 176. Rubicilla maxima Ca- nadenfis. Euw. *A$k 123. T. 123 , 124. (4) Loxia Artubus nigris , te&ricibus Caudae Remi- gumque pofticarum albis. Faun. Suec 178. Rubicilla £ Pyrrhula, Gesn ^t. 733. ALdr. Orn. Libr. 17. c ^r, Jonst. T. 43. WlLL. Orn. 130. T. 43. RaJ. ^4y. 86. Alb. ^L*. I. t. 59. 6*Q. Frïsch. T. U* f. x, 2 Oun. *Ay. 4Q. EE KERNBYTER3. 503 De algemeene naam van deezen is Rubicüla H. of Pyrrbula , en onder deezen naam heefc de Afdeeu LX Heer Brisson 'er een byzonder Geflagt van ge- ^oofd- maakt, waar in negen Soorten van hem opgc stuk. tekend worden. De Franfchen noemen hem^*^1"»*- Bouvreaü, Pivoine, Groulard of Siffleur, dat is Fluiter , van wegen zyn bekende eigenfchap : want het is de Vogel, dien wy in 't Neerdukfch Goudvink noemen. De Engelfchen geeven 'er deu naam van BuU-Fincb 9 de Duitfchers dien van Thumbherr , dat is Domheer, en dien van Dompaap aan. Hy wordt van hun ook Blut- finch , Rottfogel ,. Gatfinch , en omtrent Frank- fort Pfaefflin, dat is Paapje, geheten, hoewei wy andere Paapjes hebben ; die onder de Kwik- ftaarten zyn t' huis gebragt. De Kleur en geüalte is genoegzaam bekend. HamWg* Alleen zal ik aanmerken, dat 'er niet alleen fche* een zwarte, maar ook een witte Goudvink ge- vonden wordt, en een geelagtige, welken Al- bin afbeeldt onder den naam van Hamburgfcben Boomkndper 3 om dat dezelve by Hamburg huis- houdt en daar langs de Boomen opklimt als de Meefen. Deeze is een weinig grooter dan de gewoone Goudvinken. (5) Kembyter die rood is, met bet Aangezigt v, *w ^ Kardinaal, De (^) Loxia rubra , facie nigrS. Chht. Lagerftr. 13. Car- dinalis. Will- Orn% itf. T. 44. f. % Coccothrauftei Capenfis ruber , Roftrw hiarue. Pit. Gaz* 1$. T. *6. f- l. Pss&. V. Stvk, li 4 *, 504 BESCKR YV ING VAN II. De roode Kleur heeft aan deezen den naam Afdeel. ^QQn geeven van Kardinaal. Brisson noemt hem Hoofd ^e ^irSinifclje Dikbek9 gemeenlyk de gekuifde stuk. Kardinaal getyteld, Sommigen noemen hem ftardinaal. de Kaapfche , hoewel hy gezegd wordt in Noord. Amerika te huisveften , anderen de Indiaanfche ; Seba de roode gekuifde Pappegaay; Charle- ton~ de Virginifche Nagtegaal : zeggende , dat deeze van de Liefhebbers in Kouwtjes gehou. den wordt , zo wegens de fchoonheid van zyne Kleur , als de bevalligheid van zyn Gezang, De grootte is als die van den Kruisbek. Hy is niet gekuifd, maar zet, wanneer hy verfchrikt, de Veeren van het Achterhoofd overend als een Kuif. Vi. (6) Kernbyter die zwart is 9 hebbende den Kop Bommen en geei jj00gro0£i % Borft , Buik en rani Domini- der Slagpennen met het Voor- * hoofd gekuifd, de Stuit en Poolen rood, de Crifrata. rniddelfle Staartpennsn uitermaate lang. pi^XUX, Van deezen , die in Afrika huisveft , is dc Befchryving en Afbeelding ontleend uit de meergemelde Verzameling van keurlykc Teke- ningen van Afrikaanfche Dieren , behoorende den Heere J. Bürmannus , Profefjor Botdnices te Amderchm. Her is een der grootfte Voge- len van dit Geflagt. Op den Kop , even bo- ven den wortel van de Bovenkaak , heeft dee- ze Vogel een taamelyk groote Kuif, die in \ Wyfjc wit is, doch roocl in 't Mannetje, dat ook de Borft rood heeft, De Staartpennen zyn Afchgraauw en de twee middelden derzel- veïi eens zo lang als de anderen. Volgens de Aftekening is hy van onderen, aan de Stuit, geelagtig: doch men vindt 'er pok van andere Kleuren. (8) Kernbyter die rood is, met zwarte Fier- VIII. Mexicana, ken. Mexikaan- BR IS- fche 100de, (7) Loxia albfdana > Fronre criftara , Uropysio Pedi- busque rubris , Re£tricibus intennediis longifiimis Nat. X, f8) Loxia rubra» A!i> ni^ris. Syft. Nat X. A«is Mexi- cana ruDra Palier is fpecies Siv. Muf I. p. xqi, T. 05, f. ?. 1. Df.el, V. Stuk. Ti 5 jo5 Beschrvving van Brisson noemt deezen de Mexikaanfcbe Dik- bek en plaatfl: hem onder zyne Kcrnbycers. Seba hadt hem als een Soort van Mofch aangemerkt en afgebeeld. Hy is een weinig grooter dan de gewoone Kernbyter. Men vindt hem in Zuid- Amerika. IX. (9) Kernbyter die Afchgraauw is , met den fhlu*0™* Kop Purperagtig rood, de Borfi wit gevlakt. Roodkop. Edwards heeft deezen Paradys-Mofch gety> teld , en Brisson , by wien hy de negen-en* zettigfte of laatfte op één na is der Moffchen, noemt hem den Kardinaal van Angola. Hy heefc byna de grootte van den gewoonen Mofch. De Bek en Pooten zyn witagtig of Vleefchkleur. Zyn woonplaats is in Afrika. X. (10) Kernbyter die geel is , met een groenagtige Grciagtbê ^u*> m ^m ^ Goudgeel. Deezen vindt men in Afie : hy heefc de groot* te van een Kanary-VogeL XI. (n) Kernbyter die bruinis, met de zy den van Oryzivoré. £m g0p wit m dm gek r0Qd Ryft vogel. r Men (p) Loxia clnerafcens, Capife purpurafcente , Pe£tore nigro albo, maculato, Syfl. Nat X. Pafler Paradifaeus, Capire ruhro , Pectore nigro albo maculato. Edw. ^Ay* z8a T. 18c. (10) Loxia £ava,Dorfo virefcente, Capite Mvo^Chi*. lazerf.r 17. (u) Loxia fufca , Temporibus albis , Roftro rubro. Chin% 11. Afdekl LX. Hoofd- stuk. DE KERNBYTERS. 507 Men noemt deezen gemeenlyk Ryftvogel, n# om dat hy zig,in Afia , onthoudt in de Ryftvel- Afdeel, den. Ik heb een dergelyken hier ter Stede, kXi Hoofd- by eenen Liefhebber van vreemde Vogeltjes, stuk»' levendig gezien. Brisson noemt hem den Afch- graanwen Dikbek van China , dien de Chi- neezen Padda heeten. De Kop en Keel zyn zwart , de Borft Roozekleur. Men vindt hem op Java. (12) Kernbyter die zwart is 9 met de bajlaard- XII Vlerk wit 9 den Bek Rooze-klenr. Zwane' Van deezen maakt de Heer Brisson eene Ver- fcheidenheid van zyne Pyrrhula , onder den naam van Bouvreuil noir , of zwarten Goudvink , gelyk de Engelfchen hem ook noemen. Hy komt in grootte nagenoeg met den Goudvink overeen. Men vindt hem in Indie,en 'tlchynt dat zyn Voedzel die kleine foort van Koorn zy , Panicum genaamd , welke men onder de Negers veel zaait. Linn&us twyffelt of dit ook het Wyfje van den Ryftvogel zy , doch vol- gens Brisson heeft die een ander Wyfje. (13) Chtn. La^crftr. 16. Loxia Remigibus Re&ricibusque nigris. Muf. *Ad. Fr. I. p, 18. Fringilla Capire & Gula nigra, Tcmporibus albis. Osb. Iter. 103. Oryzivora Edw. ^v. 41. T. 41, 42. Paflcr Indicus. Aldr. Om. 1. 1 o 24. (12) Loxia nigra , Ala fpurid alba , Roftro incnrnato Syft. Nat. X. Fringilla nigra» Alb» ^4y, lil p. $j4 T* é9. 1» Dsfl* V»Stuk. 5o8 Brschryving van H (13) Ksrnbyter die Tzergraauw is 9 de Buik Afdeel. zwart met witte Vlakjes gefprenkeld. LX. Hoofd . Cbineefcb Mofchje worde deeze van EdwaröS fiTÜK# en anderen geheten. Hy is veel kleiner dan Funaïfata een Mofch. Brisson noemt hem de Javaan- GeftippcUf^e Dikbek of Kernbyter, om dat 'er zodanig eene , in het Land omftreeks Batavia gevan- gen zynde , door den Heer Godeheü was overgebragt in 't Kabinet van Reaumur. Xiv. (14) Kernbyter die Goudgeel is, met de zyden Goudgelic mn ^m W^ 9 ^ ^taart en B°rfl zwart* Deeze, die in Indie woont, bevindt zig in het Kabinet van den Koning van Sweeden. Het Lyf heeft de grootte van een Kwikftaart. XV. O 5) Kernbyter die grys is, van onderen wity grint* ris. Roodbek. Sangmnt- mt dm ^eken booten Bloedrood toffris Deeze wordt gevonden in de Verzameling van Chineefche Vogelen , die door den Sweed- fchen Heer Lagerstroom gemaakt was , zo wel als verfcheide andere Kernbyters , de Kar- dinaal , Dominikaan en RyftyogeU (16) (1$) Loxia ferruginea , Abdomine nigro albo-macula- to. Syft, Kat. X, Pafler Indicus fufcus, Venrre ex albo, aigro puu&aro. Edw. 40. T. 40. (14) Loxia fulva , Temporibus albis , Cauda Pe&ore* que atris, M»f. Fr. II. (1?) Loxia grifea, fubtus alba, Roftro Pedibiisque Sad- gsiineis, C/7/0, lagerjlr. 15; I DE KlRNEYTERS. 509 (16) Kernbyter die grys en bruin gewolkt is 3 1L met den Bek> de Borji en de zyden van de7i^?DEELi Kopy Scharlaken-rood. Hoofd- stuk. Van Edwards wordt deeze Waxbill of Bec xvf^ de Cire , dat is Zegel iak- Bek of rood-Bek gehe- ^flriid* heten. Brisson noemt hem Senegali rayé ofp^xux. geftreepte Senegali , en telt hem onder de Mos-**** 2» fclien. Zulk een Vogeltje was ook van de Kaap der Goede Hope in 't Kabinet van Reau* mür gezonden door den Abt de la Caille. Hy heeft nog een Senegali, die rood was, af- gebeeld en befchreeven , zynde deeze Vogelt- jes , dus , naar hunne af komft uit het Land aan de Rivier van Senegal , genoemd. Men vindtze ook op de Kanarifche Eilanden en in Amerika, zegt LinNjEüs. De grootte is als die van een Winterkoningje. (17) Kernbyter die blaauw ïs, met de Slag- en XVIL Staartpennen zwart. Hemdfch* blaauwe* Deeze wordt de blaauwe Amerikaanfche Dik- bek of Kernbyter van Brisson getyteld. Hy heeft de grootte nagenoeg van den Kruisbek of Kruisvink , en wordt in Angola gevonden, 03) (16) Loxla grifea fufco undulara , Roftro Temporibwi Pe&oreque coccinris. Sjfl. Nat. X, WaX'bill. Edw. 179. T. 179. (17) Loxia ccerulea, Remigibus Re&ricibusque nigri*. Ct>in. La^erftr. x8. Coccothrauftes coeruleus, Edw. >Av9 125. T 127. V Deel. V. Stuk, 5'IÖ BESCHRYVING van TL (18) Kernbyter die zwart is 9 met een Jlreep Afdeel. 0p ^ yoorhoofd en de zyden van den Kop ULX- wit. Hoofd- ( Deeze , die in Alle zig onthoudt , heeft de XVIII LtneoU grootte van een Mees: hy is, van boven, uit Geftreepre, ^m 5]aauwen glimmend zwart, met een zwar- ten bultigen Bek ; een witte ftreep van 't Voor* hoofd naar den top loopende: de Slagpennen en de Staart, die gevorkt is, zwart. XIX. (19) Kernbyter die grys is, met bet Voorhoof df Mex'cuna. de Keel. Stuiten IVenkbraauwen, geel. c c firyze' By Edwards voert deeze den naam van Mexi- kaanfche Vlafchvïnk met een geelen Kop: Brisson noemt hem Mof ch van Mexico > en Klein hadt hem geplaarit onder de Geelgorfen. De grootte is als een Vink. Twee Afchgraauwe banden loopen over de Vlerken. De Staart is niet verdeeld. XX. (20) Kernbyter die geelagtig groen is , niet Gfocniiog c^e ^aêPennen mn den eerfien rang van vooren geel, en de vier zydelingfe Staartpen* nen geel aan den wortel. Dee- (18) Loxia nigra, linea frontali Temporibusque nigris, 3yft. Nat. X. (19) Loxia grifea , Fronte Gula Uropygio Superciliia. qwe iureis. Sy(l. N. 189. T. 189. Ai b. II p. 48 T 5-2 (24) Loxia ciuerca, Reroigibus Re&ricibufque nigris, Cu\i Anoque albia * Syft. Nat, X. DE KEUNBYTER S. 513 Slag- en Staartpennen zwart > de Keel en jj# Stuit wit. Afdeel. LX. Deeze woont in Indie , hebbende de grootte Hoofd- en geftalte van een Mees. STUK. (25) Kerribyter die bruin is > van onderen wit- XXV. agtig 9 & Slagpennen , van de derde tot de negende 9 aan den voortel geheel wit. Men vindt deezen in de Verzameling van den Sweedfchen Heer Lagerstroom. Hy ont- houdt zig in Bengale en heeft de grootte maar van een Kanary-Vogeltje. (26) Kernbyter die geel is , met een zwarte xxvi. r* fhala. Deeze heeft plaats onder de Kernbyters van ZwankoPê Brisson , die hem noemt Dikbek van de Gam- bia , gelyk Albin , om dat hy aan de Rivier Gambia , op de Kuft van Afrika , tuflchen Se- negal en Guinée , gevonden wordt. Zyn groot, te is ongevaar als die van onzen Kernbyter. (27) Kernbyter die grys is > met de Slag- en XXVIL Staartpennen bruin > de Pooten rood. Giyze Van (2?) Loxia fufca fubtus albida , Remigibus a tertia ad nonam bad omnino albis. Chin. Lagerftr. 19. (26) Loxia lutea , Capite atro. Syft. Nat. X. Cocco» thrauftes Gambogia Alb. ^Ay. III. p. 58. T. 62. (27) Loxia cana , Remigibus Re6tric»busque fufcls, Pedibus rubris. tyfl* N**- X. Lioaria cinerea Orientalit, Edw. ^Ay. 179. T* £ *• X.DttEi V.Stwk. Kk 514 Beschryvtnc van Ijw Van deezen , dien de Heer Brisson onder de Afdeel. MofTchen plaatft, hem noemende Afcbgraauwe LX- Indifche Vink> zegt hy, dat de grootte is om- ^tuk^ trent als die van onzen Vlaschvink. Hy is aan de randen der Staartpennen en aan den Bek wit : naar 't getuigenis van Linn^üs. XXV iit. (28) Kernbyter die zwart is , met een witte Zwarte. ^£ °P ^ Schouders en de twee buitenjie Slag- pennen. Deeze en de twee volgenden zyn van den Heer Brisson onder zyne Pyrrbula's geplaatft, waar van dit de derde is , die klein zwart Rood- Haartje van Catesby genoemd wordt. De Spaanfchen geeyeo 'er den naam van Marripofa nigra , de Engelfchen dien van kleine zwarte Goudvink aan. Hy heeft nagenoeg de grootte van een Kanary- Vogeltje , en onthoudt zig in Zuid-Amerika. XXIX. (29) Kernbyter die blaauw is , hebbende de Wie* Biaauwe' ken bruin, met Purper geband.ee rd. Deeze voert den naam van blaauwe Karolinu fche by den Heer Brisson. Hy is een weinig grooter dan onze Goudvink. C30) (28) Loxia nïg;ra, mscuü aiba Humeri Remigumque ciuarum exteriorum. Syfi. Nut. X» Rubicilla minor nigra. Catesb. Car. p. 63. T. 68, Alb. ^.y. HL p. 65. T. 69. (29) Loxia coerulea , Alis fufcis fafcü bafeos purptt- iea. Syft* Nat. X, Coccothrauftes coemlea. Cat£sb.C^?\ L p. 39. T. 39. |)E Kernbyter s. ƒ (30) Kernbyter die Violet is, met de Wenk- Jï. braauwm , Keel en Stuit , rood. . è Brisson noemt deezen de Violette van de Ba- STUK.# barna , om dat hy in die Eilanden huisveft. De xxx< grootte is, nagenoeg, als die van onze Mos* VwUcea» Z. . Violette* fchen. (31) Kernbyter die grys is> niet de Stuit van XXXL onderen Yzergraauw, de vierde, vyfde, zes- Kleintje! de Slagpen aan dén Wortel voederzyds wity de Staart onverdeeld. Volgens Rolander onthoudt zig dit Vogeltje te Suriname; het is naauwlyks grooter dan eer! Winter-Koningje, en heeft een korten, dikken* Hompen Bek. (32) Kernbyter die bruin is> van onderen rood. ^fc*^° In het Geflagt der Moflchen ' van Brissön is ^eeklel* - deeze de veertigfte; met den naam van kleine roode Vink. Edwards , die het allerkleinft, bruin , Roodftaarcje noemt , zegt de Woonplaats niet te weeten. Het is niet grooter dan het voorgaande, By (jö) Loxia violacéa, Süperciliis Gula Anoqüe rübris; Syfl. Nat. X. Coccothrauftes purpurea. Catesb. Car. I - p. 40. T. 40. ($1) Loxia grifea , Uropygio fubtusque fernigineè, Remiftibus , quana, quinta,iexta ball- utrimque albiHj» CaucU integra. Rolander. ($2) Loxia fufca , fubrus rubra. Syft. Nut. X. Rubi- bicilla fufca minima. Edw. *Ay. 83. T. 83. f. i. I. De*l. V, Stwk. Kk !?, 5i6 Beschryviü G VAN 15 By de Kcrnbycers kan ik bekwaamlyk de Af- Afdeel, bedding voegen van zeker vreemd Vogeltje, 't Hoofd WC^ ^risson befchryft onder den naam van stuk. Coliöu: alzo het den Bek Kegelagtig en eenig- Coüou. zins zweemende naar dien van den Kruisvink Pl xlix, heeft. Twee Soorten worden daar van door * hem voorgefteld , waar van de eene , van de Kaap afkomftig , door den Heer Graaf van Bentijsck aan den Heer Reaümür gefchonken was ; de andere uit het Land van Senegal aan dien Heer gezonden door den Heer Adansont. Van de laatfte , die gekuifd is , geef ik hier de Afbeelding. Het Vogeltje heeft byna de grootte van den Berg- Vink: de Kleur is grys, op de Rug don- kerer , met het agterfte van den Kop fierlyk Zeegroen: de Slagpennen zyn uitwaards bruin* grys , inwaards ros of roodagtig , met gryze randen ; de Staartpennen blaauwagtig grys , met de Schaftjes bruin. Van deeze laatften zyn de twee middelden zeer lang, en maaken de Staart aardig gevorkt. Het heeft de Bek en Pooten bruinagtig. De Staart is, zowel in deeze als in de Kaapfche Coliou, eens zo lang als 't Lyf. LXL HOOFD. DE GEELGORSEN. LXL HOOFDSTUK. Befchryving van't Geflagt der Geelcorsen, 't welk den Sneeuw vogel, Geelvink, rt Weeuwt- je , de Ortolaanen , Kardinaalen , als ook den zogenaamden Biflchop en den Paus, beval;. TXen naam van Geelgorsen geeven wy aan Naam. U de Vogelen van dit Geflagt, daar Lin- n^eus diea van Emberiza aan toe- eigent. Zy hebben, naamelyk, hunnen naam van den zo- genaamden Geelvink of Geelgors , dien de Franfchen Bruant noemen eo de Engelfchen Tellow-Ham?ner9 wegens zyn geele Kleur. De Heer Brisson heeft 'er, onder den gemelden naam , ook een Geflagt van geformeerd , als gemeld is. De Kenmerken, volgens hem, zyn; de Bek Kenmer- als een ingekorte Kegel: de beide Kaaken regtken' en niet ingefneeden , met de randen ingedrukt. Alle de Vogelen van dit Geflagt hebben , zegt hy, een Beenig Knobbeltje binnen in de Bo- venkaak, door middel van 't welke de Vogel het Graan of Zaad breekt, eer hy het inzwelge. Linnjeus geeft voor Kenmerken : den Bek Ke- gelagtig ; de Kaaken met het Groedftuk van elkander afwy kende , de onderfte aan de zyden door inbuiging vernaauwd en breeder dan de bovenfte. if d tii. vt stvk% Kk 3 Bris- li. Afdeel. LXL Hoofd- stuk. 518 Beschryving van II. Afdeel. LXL Hoofd- stuk. Soorten. I. Kiyalis, Sneeuw» Vogel. Brisson heeft maar tien Soorten in zyn Ge- fiagt van Geelgorfen , daar Linn^eus 'er veer- tien heeft; doch in dat van hem zyn verfchei* de MolTchen van Brisson begreepen. (i) Geelgors met witte Slagpennen , die van den eerjlen rang uitwaar 'ds zwart : de Staart- pennen zwart , doch de drie zydelingfen wit» Deeze wordt, van Aldrovandus, Fringilla albicans, of witagtige Vink, van Ray Monti- fringilla, dat is Berg- Vink, doch van Gesne- rvs Avis nivalis of Sneeuwvogel geheten, gelyk hy gemeenlyk van de Duitfchers ge- noemd wordt. De Engelfchen geeven 'er den naam aan van greater-Brambling : fommigen noe- men hem ook Sea-Lark , dat is Zee-Leeurik, gelyk LiNN-ffiüs hem te vooren geplaatft hadt onder de Leeurikkem BRisson noemt hem Ortolan de neige. By den naam van Snoe-Sparf, dat is Sneeuw-Mofch , kennen hem de Swee- den, en de Laplanders zeggen 'er Alaipg tegen. Dee- (i) Emberiza Remigibus albis , primoribus exrrorfum nigris; Re£fcricibus nigris , lateralibus tribus albis. Syfl* ffap. X. Gen, 97. Alanda Remigibus albis , primoribus exrrorfum nigris ; Rectricibus nigris , kreralibus tribus albis. kA£1. Stokb .1740- p. 368. T. L f. 9. Faun. Snee* X94« T. I. £ i94. Pied Chaffinch. Alb. ^Lt. II. p». 50, T. 54» & III. p. 67. T. 71. Avis ignota Piperini. Gesn. 798. Fringilla aibicans. Aldr. Om. 1. 8. c. 3^7. T. 15. f 1. Monti-fringilla , calcaribus Alaudae. WiLl. Omê T. 77. Raj.^t. 88. Miliaria Nivis. Frisch. ^t>m II. T. 6. f, 1. 2. Avis Nivis. Martens» Sfhsh. $3. T, K. f Ü> EDW. 125. X. I20\ DE GEELGORSEN. 519 Deeze Vogel heeft zyn naam niet flegts van n. zyne kleur , maar ook v«m zyne Woonplaats. Afdeel. Hy onthoudt zig in de Sneeuw. Gebergten van Lapland niet alleen , maar zelfs in die van Spits- stuk, bergen, aan de Hudfons-Baay en waarfchynlyk op meer plaatfen. In die Bergen fchync zyn Voedzel te beftaan uit de Vrugt der Berkeboo- men , gelyk dat der Sneeuwhoenderen. Als het flerk begint te vriezen komt hy van de Ber- gen af, cn trekt niet alleen in Sweeden , maar tot in Pruiflen , alwaar men 'er in menigte vangt en naar Berlyn zendt, voor 's Konings Tafel ; want het is een fmaakelyke Spyze. Voorts trekken deeze Vogeltjes door Poolen Zuid- waards, komende in 't vroege Voorjaar te rug, om hunne Sneeuwbergen weder op te zoeken. Middelerwyl vinden zy alom, aan de Wegen, en op de Akkeren , hun Aas , aan deeze of gene Zaden: want men heeft bevonden, dat zy niet alleen Hennipzaad , maar Haver, ja grce* ne Erwten kunnen eeten. Men kanze , der- halve, in Kouwtjes houden, gelyk in Sweeden wel gefchiedt ; niet om hun Gezang , want zy geeven naauwlyks Geluid ; maar om hunne fraaije Kleur. Zy fchynen des nagts niet te flaapen , en in de duifternis zo wel te zien als over dag. Liefft onthouden zy zig op dea Grond. De grootte is , ongevaar , als die van een Mofch : dc Kleur van boven zwart , met de randen der Vederen wit; het Lyf van onderen z. Deh, y. sm.% Kk 4 go* $io Beschryving van II. geheel wit ; gelyk ook de Kop , Hals en Borfl: 5 Afdeel, rosagtig gemengd : de drie buitenfte Staart- LXI# pennen wederzyds wie ; ukwaards aan de tip stuk. " niet eene lange zwarte Vlak. Men vindt 'er ook die gevlakt zyn , en met een zwarte Bord : doch 's Winters is deeze Vogel witter dan an- ders. II. Calandra* Geril vo- vlakt is. gel. (2) Geelgors , die uit den gryzen zwart ge- Deeze wordt, van de Schryvers , de witte Geelgors 9 of ook Cenchramus geheten ; de Duit- fchers noemen hem Gerftbammer en Gerftvogel, de Italiaanen Strillozzo 3 de Engelfchen Bunting. In verfcheide deelen van Vrankryk noemt men hem Teriz , en Prooijer , Preijer of Pruijer , onder welken naam 'erBmssoN den tienden van maakt onder zyne Geelgorfen. Het Wyfje verfchilt in Kleur grootelyks van het Mannetje. Linn^üs zegt, dat hy zeer naa aan den Sneeuw- kogel komt, onthoudende zig ook in Europa. Het zitten egter op de Boomen , daar hy aan- ftonds zingt , fchynt hem taamelyk van den voorgaan den te onderfcheiden. (3) (1) Emberiza grifea riigro maculata. Faun. Snee, 206*. ƒ#. Scan. 292. T. 4. Emberiza alba. Gesn. ^Ay. 564» Raj. sAy» 93. VVill. Om. 195-, T. 40. Alb. *Ay. II. p, 46. T. 50 Olin. Alaudae congé- ner. Ald*< Orm Miliaria caca. Frwch. *Ay. T* 6. fc 4* pe Ceelgorsen. 521 (3) Geelgors met zwarte Slagpennen, de drie II. eerften witagtig gerand ; de Staartpennen Afdeel. Zwart , de twee buitenften wederzyds wit. Hoofd- Dic is de gemeene Ortolaan , in 't Latyn Hor* STUK. tulanus , in 't Franfch Ortolan, in 'c Engelfch Hor- H6^'anus tulane, in 't Italiaanfch Ortolano , in ?t Hoogdukfch Ortolaan. Hortulan of Fett-Ammtr , by de Veneciaanen Tordino geheten. Men noemt hem ook Regen- vogel. In September komen zy , volgens de Waarneeming van Hasselquist , in Egypte, zo dat zy derwaards fchynen te trekken uit Eu- ropa , alwaar hunne komfl in 't Voorjaar is en het vertrek in de Herfft. Zy onthouden zig meeft in de Wyngaarden en Zaaylanden, Men vindtze in de Zuidelyke deelen vanVrankryk, den geheelen Zomer , zeer menigvuldig , en omftreeks St. Jean de Bonnefont paffeeren zy in zulk een menigte, dat in 't Najaar de Voge- laars van wel twintig Mylen in *t ronde der- waards komen , om 'er te vangen. Omtrent Smyrna zynze gemeen op de Terbenthynboo- men , eetende derzei ver Vrugt. Deeze Vogel , die ook den naam van Milia- ria pinguefcens voert, wegens zyne Vetheid; worde (3) Emberiza Remigibus nigris, primis tribus margine albidis; Redfricibus nigris , lareralibus chiabus exrrorfum aSbis. Fat*»> Snee. 208. Hortulan us. Gesn. v/t. $69* Jonst. ^€y. T. 37 WilL. Om. 196 T. 40. Raj ^iv. 94. n. 2. Oun ^Ar. 22. At b. 11. T, 50* Miliaria piüguefcens. Frisch. ^t>, II» T. f. 3. 4, LXI, Hoofd- stuk. 522 BESC.HKYVtNC VAN jf# wordt zeer bemind van de Grooten. Zyn Afdeel, Vleefch is malfch , fappig en van een uitgezog- ten Smaak : men houdt het voor voedzaam en zeer verfterkende* Met Geerfl kan men ze bekwaamlyk meften* Zy zyn kleiner dan de gewoone Geelgorfcn , hebbende om de Oogen kaale geele Kringen , en den Kop van onderen aan de Onderkaak geel. Aldkovandüs hadt zes Verfcheidenheden van Ortolaanen aangetekend, en Brisson geeft ons op , een geelen , een witten , een witge. ftaarcen , en een zwarten. De gewoone heeft de Bek en Pooten geelagtig, de geele heeftze rood ; de zwarte heeft de Kop en Hals groen- agtig, den Bek rood, de Pooten Afchgraauw. Men vindtze akemaal in Europa. IV. CitrinelU. Geelvink. (4) Geelgors met de Staartpennen zwartagtig y de twee buitenften , aan den binnenkant , met een feberpe witte Vlak getekend. Deeze fchynt my verward te worden met den Groenling; dewyl de Franfchen hem ook Ver- dier , de Duitfchers Gruneling , de wSweeden Groening noemen; doch hv is 'er wel van te onderfcheiden door zyne Geelheid , weshalve hy (4) Emberiza Re&ricibus nigricantibus , extimis dua- bus latere interiore macula alba acuta. Faun. Snee. 20?* Emberiza flava. Gesn. *Ay. 65$. Will. Om. 196* r, 40. Raj. *Ar* 9;. n. 2. Alb, I. p. 63. T. 66. laiteae alterum genus. Aldr, Qtn% Miliaria lutca» Frisco yAy. II. T. 5, f. 2. DE GEELGORSEN. 523 hy ook Gold-Ammer, Geelgorft en Geelvink ge- n. heten worde , in 't Engelfch Tellow-Hammer. Afdeel, Hier te Lande noemt men hem ook wel Ha- flLXI# Hoofd- verkneu. Hy maakt zyn Neft in de Velden cn stuk, by Zomer aaft hy op de Rupfen van de Kool. Men vindt hem in Sweeden zeer menigvuldig. Dit Vogeltje, dat de grootte van een Mofch heeft , is van boven zwartagtig , rosagtig en wit-grys bont; van onderen geel; aan de Borfl bleek ' Kaftanie-bruin, geel en Olyfkleur bont; het heeft den Kop geel , met bruine Vlakken ; een bruinen band agter de Oogen; de twee bui- tenfte Staartpennen wederzyds met een fchuinfe wicte Vlak getekend ; den Bek bruin , de Foo- ten geelagtig. (5) Geelgors die grys is, met het Voorhoofd en 0J.^ den Buik zwart, den Hals cn Stuit Goudgeel, Afrikaan- den Bek zwart. Deeze wordt , van Edwards , Angolafche Mofch met den Hals en Stuit geel, in 'c Franfch Grenadier, getyteld. De Heer Buisson, brengc hem onder de Moflchcn i* huis , met den naam van Kardinaal van de Kaap der Goede Hope, van waar *er één door den Abt de la Caille, gelyk ook een uit het Land van Senegal door den Heer Adanson , aan Reaumur was gezon- den: (5) Emberiza grifea , Fronrc Abdoroineque nigris, Collo Uropyoioque fulvis , Roftro nigro. Syfh Nut, X. I-aifer Angolenfïs, Capire nigro, Collo & Uropygio flu- Eüw 178. T. 178. 524 Beschryving v 4 n II. den : weshalve ik hem niet de Angolafche^ Afdeel. noch de Kaapfche , maar de AJrikaanfche Geel- 11 ofd- ^orS noerrL Ctodertuflchen hadt de geen , dien stuk. de Heer Brisson befchryfc en afbeeldt , den Hals, Rag en Stuit, als ook de Schouderen en dek- Vederen van de Staart , zeer hoog -rood, niet geel noch Goudgeel (*). Hy noemt hem , derhalve, ook de rooit Mofch. Orix is, vol- gens Aldrovandüs , een barbaarfch woord , dat eenige Ouden op het Hazelhoen hebben toegepalt (f). VJ. (6) Geelgors met de Rug grys , het Voorhoofd \ud\lm^ zwariy den Bek fcbarlaken-rood. fche. Miflchien zal ;deeze ook den bynaam hebben van den naam, die 'er in Indie aan gegeven wordt. Hy heeft den Bek dik als de Kernby- ter, doch niet krom, en Kaaken als de Geel- gors. De Kop , Schouders en Wieken, zyn zwart en grys gevlakt , als die der gewoone Mofïchen : de Borft en Buik roodagtig wit : de Slag- en Scaartpennen zwartagtig en overal met (*) Dus verraai ik 't woord f»l*H$ , dat de Heer Lin- Njfcus gebruikt; hoewel 't my foratyefs is voorgekomen* dat het ydal betekende , om dat de Heer Brisson 'er in ft Franfch* gemeenlyk » 't woord fanye tegenover ftelr. Dit is de oorzaak geweeft , dat ik hetzelve woord fnlyus ook wel eens yaal heb vertaald. (f) Ornithoh Libr. XIII. Cap. n. (6) Emberiza Dorfo grifeo, Fronte nigr& , Roftro coc* Cineo. Sjft* Ü€t, X% DE GEELCORSEN. 525 met gryze randen : de Pooten en Nagelen n. Vleefchkleurig rood. Afdeel. LXL (7) Geelgors die bruin is , met de Borjl , Keel en Schouderen Bloedrood. vn Mi Ut ar is. In een Geflagt van uitheemfche, meefl Wefl- Bruine indifche Vogelen , welken de Heer Buisson ar lnaas onder den Brafïliaanfchen naam Tangara voor- fielt, is deeze, met den Soortnaam van bruine Kardinaal , de dertigfte. Hy onderfcheidt de Tangara's doordien zy de beide Kaaken aan de punt uitgerand hebben, van de Putters, Mos- fchen en Kernbyters, in wien dezelven geheel . zyn. Een Vogel , die Indiaanfche Mofch zon- der Stuit , of Brafiliaanfche Merel by de Schry- vers geheten wordt , opent het tooneel van de Kardinaalen in dit Geflagt, hoewel hy 'er ook onder de Dikbekken en Moflchen heeft, gelyk wy gezien hebben. Onder de Tangara's zyn 'er zeven en een Bijjchop aangetekend. Deeze, die van Klein de bruine Amerikaan- fehe Vink genoemd wordt, en van Edwards het groote bruine Roodborflje , heeft , vol- gens Linnjeus , de grootte van een Lyfter of Spreeuw. Hy onthoudt zig in Amerika en Afie. (8) (7) Emberiza fufca , Pectore Gula Humerisque fane,uineis. Syft, Nat. X. Turdus ater , Pe&ore cocci* neo. Muf. ^Ad. Fr. t p. 18. Chin. La^erftr. 12. Rubi« cilla fufca major. Edw. Ay. 82. T. 82. I. Dkel. V. Stuk. 52Ö BE SCHIYVIKG VAM II. (8) Geelgors , die glimmend zwart is. Afdeel. LXI. Deeze woont in Indie. Hy heeft het ge* Hoofd- ^ j hyï , ja den Bek zelfs, pekzvvart, doch STUK. , . VIIJ van boven uit den blaauwen glanzig groen, ge- •Atrat*. lyk in de Raaf. De grootte is gelyk die van Gifzwarre. , i den voorgaanden. IX. (9) Geelgors die grys gevlakt is , met de tippen ^Gemeln* ^er ^taartPennen w^ > &US mn agteren waarna geel. Kwikfiaart met den Kop en Bek zwart , en een geele Stuit , hadt hem Osbeck geheten. Hy woont in Afie en heeft de grootte maar van een Sysje. X* (10) Geelgors die grys is $ met den Kop van voö* FïaveoU, . Gcehje. ren geel. Deeze , die van de zelfde grootte als de Ge* rneenzaame is , woont in de heete Landftree- ken. Het Voorhoofd en de Keel zyn geel. XI. (11) Geelgors die bruimgtig grys is , met de Wie- (8) Emberiza affa nirens. Syft. Nut* X.' (9) Emberiza giifeo-maculata , apicibus riedfcricum albis* Dorfo poftice fiavo. Syft. Nat. X. Moracilla Capite &c Roftro nigro, Uropygio luteo. Osb, Itin. 102. (10) Embeiiza grifea, Facie flavl Sy(h. Nat. X. (11) Emberiza cinereo - fufca , Alis fulvis , Recfriei* bus duabus longiflimis Syfl. Nat. X. Fringilla Brafilien» fis* S£B. Mttf. I. p. 103. T. 66, f. ƒ. Pfittacea, Pappegaair d e Geelgorsen. 5^7 Wieken Goudgeel en de twee middeljie Staart- jj# pennen zeer lang* Afdeel. Lxr. Seba beeldt deezen af, onder den naam van Hoofd- STUK. Brqfiliaanfcbe Vink : Klein noemt hem lang» Jlaartige Vlasvink en Brisson plaatft hem on- der de Moffchen, niet den Soortnaam van LU notta. Ik noem hem , naar den Latynfchen bynaam, Pappegaaitje 9 niet Langftaart, om dat de volgende de Staart veel langer heeft. Zyn grootte is als die van een Vink. Hy onthoudt zig in de Zuidelyke deelen van Amerika. (12) Geelgors die bruin is, mei een roode Borft, XIL n , r . . Paradifaa twee btaartpennen langer en Jpits> de £-we weeuwrje* middeljie uitermaate lang. f/o-*^*** Deezen befchryfc Brisson en beeldt hem af onder den naam van Veuve , dat is Weeuwtje, als de vyf-en-twintïgft'e in zyn Moffchen-Ge- flagt. Aldrovandus hadt hem reeds, onder den naam van Indiaanfche langflaartige Mofch , doen aftekenen , welke Tekening van John- ston , Tab. XXXV. is nagevolgd ; doch niet naauwkeurig, gelyk uit de hier voor geplaatfte Afbeelding blykt , welke volmaaktelyk over- een- (12) Emberiza fufca , Pedtore rubro , Re£bicibus dua» bus longioribus acuminatis , intermediis duabus longifïi- mis. Syft. Nat. X. Paiïer Indicus. Aldr. Orn. 1. 15". c. 2$. Will. Om. 184. T. 45. Paiïer Pfittacus Indicus * Cauda long*. Pet. iGaz. T. 55-. f 1. Palier Peftore rubro, Cauda longiflima. Edw. *sty* 8(5. T, 26. I. DttL. V» Stwk. 528 BEscKRYvrnc VAN II# ccnkwam met zulk een Vogel, dien ik onlangs Afdeel, hier te Amfterdam levendig, by zeker Heer, LXI. een Liefhebber van ukheemfche Vogeltjes, Hoofd- STUK. Za£# " Dit Wceuwtje legt JaarlyKs zyne lange Staart- pennen af, gelyk ik in hetzelve waarnam. Men vindt het in Afrika en door Kolbe wordt van zodanige Moffchen gewag gemaakt. By Zomer ïs het van boven glanzig zwart, volgens Bris- son , en van onderen rosagtig wie , met dea Hals van boven rosagtig , en de Borft glim- mend Kaftaniebruin ; de Staartpennen zwart: 9s Winters is het van boven roodagtig , met bruine Vlakken , van onderen wit, hebbende den Kop wit en zwart gebandeerd , de Staart- pennen zwarcagtig bruin , aan de randen rood- agtig : de Pooten zyn , even als in de Zomer , dan ook Vleefchkleurig. Zyn grootte en hou- ding is , als die van een Mofch. De Heer Brisson heeft nog een Wecuwtje, dat hy het kleine noemt, zynde ongelyk kor- ter van Staart: noch befchryft hy een groote Weeuw , die de vier middelde Staartpennen by uitftck lang heeft, zynde by Johnston op de gedagte Plaat afgebeeld. Van deeze beide fchync de Woonplaats onbekend te zyn. Het Wecuwtje van de Kuft van Afrika, naar een Vogel, die in den jaare 1754 levendig aan Ma- dame de Pompadoür gebragt was , en federt in 's Konings Kabinet bewaard wordt , afgetekend, heeft de vier middelde Staartpennen zeer lang , doch DE GEELGORSEN. 529 doch aan dc enden alleenlyk met baardjes voor. If. fcien j den Bek en de Pooten rood. LXI. Hoofd- STUK. (13) Geelgors die den Kop blaauw heeft , den Buik Goudgeel , de Rug groen, met bruin- Xm. groene Vederen. Deeze wordt van de meefte Autheuren drie- kleurige Vink genoemd , of Chineefche Goud- vink; by Seba Vogel Chiltototl uit Amerika, een foort van Mofcb. Bkisson noemt hem Groenling van Louifiana , gemeenlyk de Paus getyteld (*)• De blaauwe Vlalchvink van Catesby oordeek Lijnbus 'er eene verfcheidenheid of wel het Wyfje van tezyn, dat in de Winter, volgens dien Engelsman, geheel grys wordt en in Karoli- na overwintert , zynde een Bergvogel ; daar de driekleurige Vink tegen den Winter vertrekt, nedelende op de Oranjeboomen. (14) Geelgors met den Kop en Borft zwart, J^J^ den Buik wit, de Wieken rood. kr.apfche Mofch. Van (i}) Emberiza Capke cceruleo , Abdomine fuWo, Dorfo viridi pennis viridi-fufcis. ^Acl. Stockholm» 17^0. p. 287. T. 7. F, 1. Fringilla rricolor. Catesb. Car. I. p. 44. T. 44, Fringilla tricolor Mexicenfis Eow. ^Av i$o. T. 130. Fringilla Clunenns. A> b. ^Iv. lil. p. 64 T. 68. B. Lioiana cccruiea. Catrsb. Car. 1 p. 44 T. 44. (14) Emberiza Capire Pectoieque atro , Abdomine albo , Alis rubris. Syfl. Nat. X. Pafïer Capenfis. Alb. *Ay. III. p 62, T 67. (*) Le \ erdicr de la Louifiane , dit vulgairement le J>aft. Ornitholog. Tom. IIL p. 200. 1, Dk.au V. Stvk LI 53° -BSSCHRYVIN U% Van Albin wordt deeze Kaapfche Mofch ge- Afdeel. noemd : Brisson befchryfc en beeldt hem af onder den naam van kleine Kaapfche Mofch, hebbende 'er een, die grooter is en in geitalte zweemt naar onze Molfchen. Deeze is kleiner dan dezelven. Men vindtze beiden aan de Kaap der Goede Hope. LXI. Hoofd* STUK. Naam, Kenmcr* ken» LXIL HOOFDSTUK. Befchryving van 9t Gcflagt der Vinken , waar in$ zo van de inlandfche en vreemde , Berg- , Hen- nip- en Vlaschvinken , als van de Diftelvinken of Putters, Kanarie-Vogels, Sysjes, Benga- li's en andere Zingvogeltjes ; van de gemeens en veelerley idtheemfche Moffchen , als ook van de Middelen om ze uit te roeijen, ge j proken wordt* "Tp^e Geflagtnaam van Vink> in 't Latyn Friw gilla , is door onzen Autheur ontleend van zeer bekende Vogelen , die men in'tFranfch Pincons noemt. De Heer Brisson heeft de meeften van dit Geflagt, zo wel als de eigent- lyke Vinken, onder de Moffchen, en de overi- gen onder de Geelgorfen , Putters en Kernby- ters, ja zelfs onder de Tangara's en Vliegenvan- gers betrokken. De Kenmerken der Vinken zyn , by Lra- n^eus , alleenlyk een Kegelvormige , regte s fcherpe Bek. Brisson onderfcheidt de Putters, die van de Vinken. 531 die van Linn^eus tot de Vinken t'huis gebragc tL zyn, door de dunte en langte van de pünt hun- Afdeel* nes Beks , van de Moflchen , Kernbycers en Geelgorfen. stuk* LiNNiEüs heeft in dit Geflagt een-en-dertig Soortém Soorten, in welken, behalve de gewoone Vin* ken en Putters, ook de Kanary vogels , Sysjes, Kneutjes , Vlafchvinken en Europifche Mof- fchen vervat zyn; gelyk blyken zaL (1) Vink die Bruin is , op den top van 't Hoofd oryzhoïdi Goudgeel, een vlak der Wieken en de RugKy^nn^é van agteren wit. Deeze wordt dé Karolinifche Ortolaan gehe- ten van Brisson, die hem onder de Geelgorfen plaatft, gelyk Klein, 't Is die Ryftvogel of Ryft vink , waar van gemeld wordt , dat zy in September in Karolina komen , wanneer de Ryft op Kuba en de naby gelegene Eilanden weg is: doch de Wyfjes zyn het alleen , zegt men , die dit doen; verfchillende van de Mannetjes daar in, dat zy t'eenemaal graauwagtig zyn. Hun Voedzel beftaat in Ryft. Zy hebben de grootte van een Berg- Vink* 00 (i) Fringilla fufca , Cervice fulva , macu!l Alaruiri Dor* foque poftico aibis. Syfr. Nat. X. Gen 98. Horrula- nus Carolinenfis. Catesb. Car. I. p. 14. T. 14. Emberi*5 2a Carolinenfis. Klein. „4.y. 92. I, Deel, V. StuK. LI £ 53^ B ESCHfcVVING II C2) Fïnk met vwarte Leden , de Slagpe?mcn Afdeel. wederzyds wit , de drie eerften ongevlakt; LXIL twee Staartpennen fcbuins wit. Hoofd* stuk. j.jicr cjQor wor(jt c]e gewoone Vink aange- Gtfcfo. duid , die men in 't Latyn Fringilla noem: , in Gewoone >t italiaanfch Framuello, in 't Franfch Pincon, Pinfon> Grinfon of Quinfon. De Neerduitfche, Engelfche en Sweedfche naam, is van hccHoog- duitfch fwcfc afkomftlg. Men geeft 'er, in *t Engelfch, ook den naam van Cbaffink, dac is Kaf. Vink aan , om dac hy 's Winters de Koft dikwils in 't Kaf van Hooy zoekt, dat men wegwerpt: by ons dien van Scbildvink. Bris- son heeft hem y als gezegd is , onder de Mos- fchen geplaatft. De Grieken noemden hem Spiza. Van deezen Vink wordt door Linnjsüs, op het getuigenis van zekeren Sweed , aangetekend, dat het Wyfje des Winters vertrekt, terwyl het Mannetje blyfe , en verder » dat hetzelve dus door de Nederlanden naar Italië verhuift. In Duitfchland , niettemin , zyn den geheelen Winter Vinken ; zo ook in Vrankryk en de Ne- derlanden, waar men befpeurt, dat de Wyfjes wel (2) Fringilla Arrubus nigris, Remigibus urrinque albis, tribus primis immaculatis : Re&ricibut duabus oblique albis. Faun. 199. T. 2. f, 199, Fringilla. Gesn, ^Av. 387. Aldr. Om. 1. 18. c. 6. Will. Om i8<5. T. 45-, f, 4 Raj. ^lv. §8. Alb ^v. ï p. 60. T. Ö3. Frisch* *Ay> T. I f. 1. 2. Qlin. *Ay9 31; van de Vinken* 533 wel ver het grootfte getal üicmaakén , doch dat jf. altyd Mannetjes onder dezelven vermengd zyn. Afdbéï Omtrent St. Michiel vliegen zy by fchoolen jj^*1' van honderden en lomtyds duizenden , doch stuk. flryken niet met het gehcele fchool te gelyk neer. Hun Voedzel befiaat in allerlcy Zaad en Wormpjes: het Hennipzaad beminnen zy zeer, doch het is hun in de Kcuwtjes niet gezond ; weshalve men hun gemeenlyk Kanary- en Ranp- Zaad geeft. Zy onthouden zig in digte Bos- fchagiën en Geboomte, alwaar zy neftelen, brengende vier of vyf Jongen voort , en broe- dende driemaal in 't Jaar. . De Vinken-Vangft verfchaft een tydverdryf Vaatfft* aan veele Landluklen en die aan 't Duin hunne Buitenplaatfen hebben. De Boeren, in Vrank- ryk, vangerze dikwils by Avond of 's Nagts door middel van een brandende Kaars , Fakkel of Bofch Stroo, en van Takken met Lym be- fireeken. Men kan by dag ook met Lymftok- jes vinken, die in 't yl Boflchagie van Hak. of Kaphout geplaatft worden , alwaar men de Vin- ken niet alleen , maar ook Meezen , Lyfters en ander Gevogelte , door middel van een Lok- fluitje of Lokvogel op de Lymftokjcs brengt. Gemeen zyn, aan den Duinkant van Holland, de Vinkebaanen , daar men decze Vogelen , gewoonlyk , met toellaande Netten , op den druip vangt, dikwils wel vyftig, zedig of hon- derd in één Slag , en wel duizend op éénen Dag. Men loktze cp de Baan, door middel 1. Deel. V. Srux, L 1 3 Vail 534 B E S C H R Y V I N ö II. van roepende Vinken, en wanneer 'er een me- Afdeel. njgCe is neergeftreeken , haak de Vogelaar , in LXH. ,t jyujsje ziCcende, dezelven 't Net over \ hoofd. stuk. Op gelyke manier worden zy ook in 't open Veld met Slagnetten gevangen : want deeze Vangft ftaat , in onze Provintiën , aan iedereen vry ; zo wel als die der Leeurikken en Lyfte- ren. Men vangtze in de Tuinen , en by de Ste- den, ook dikwils met Knippen ,gelyk bekendis, en , in Zandige , hooge , drooge Landsdouwen , de Drinkplaats bezettende met Lymftokjes , kan men zig zeer gemakkelyk meefter maaken van allerley klein Gevogelte (*), Geftulte. Zeer weinig verfchillen de Vinken in grootte van de Moflbhen. Het Mannetje is grooter dan het Wyfje , en wordt door zyne bruin-roode Bord daar van onderfcheiden. De Kleur der gewoone Vinken is graauwagtig van boven en vvitagtig van onderen ; doch men vindt 'er die geheel wit, als ook die bruin zyn , en die de Staart en Wieken zwart hebben. Onder de Silezifche Vogelen ftaat 'er een , met een witte Halskraag , van Schwenckfeld aan- getekend, en Linn&us maakt onder de Sweed- fchen gewag van een bruinen Vink , die met eeu Vuurkleurig Kuifje praalde. De Mannetjes Vinken worden , door 'tuitftee- ken derOogen blind gemaakt zynde,inKouwt- jes (*) Zie Chomel , Huishond- Woordenboek. II. Deel* bladz. 1251. van de Vinkek. 535 jes gehouden om hun lieflyk Gezang of Slaan n. in 't Voorjaar. De Wyfjes roepen alleenlyk, Afdeel. en deeze zvn 't, die men plukken laat, omze, t^X1J* gebraden zynde , te eeten als een fmaakelyk stuk. Geregt: doch ieder Vink maakt naauwlyks een Mond vol uit. (3) Vink met den Wortel der Wieken van on* KT. _ . , Montifrin* deren zeer geel. vuat Berg •Vink. Deeze 5 dien Brïsson onder den Soortnaam van Pingon des Ardennes befchryft , voert ge- meenlyk den naam van Berg- Vink, om dat hy I op de Gebergten van Europa zig onthoudt. De Grieken noemden hem , om die reden , Orospi- za9 doch van de Switzers wordt hy Waldfinck, dat is Woud- Vink geheten. De Dukfchers gee- ven 'er verfcheiderley naamen aan , waar onder Queck, Quaker, Gegier, Rowert, enz. By de Sweeden wordt hy Norrquint ,by de Engelfcheu Bramblingn, en by ons Keep getyteld. Deeze Vink heeft den gemelden Engelfchen naam , of dien van Brierfinch , om dat hy dik* wils op de Braamen zit en daar van de Vrugten eet. Hy is een weinig grooter dan de gewoo- ne. Het Mannetje is van boven zwart en heefc een roffe Bord : het Wyfje van boven bruin 9 met O) Fringilla Alarum bafi fubtus flaviffima. Faun. Snee, 198. T. 2. £ 198. Montifrin§i!Ia. f. Frinoilla Monrana. J°NSr. ^4r 99. T. 38. WilL. Orn. igy. T. 47 f. Raj. ^v. 88. Alb. ^4y III. p. 60 T. 64. Frisch. %Ay. T. 3, £ 2. 3. Oun. >Ay. 32. Aldr. Om. I. i2. c 7, I. D££L, V. SlVK* L 1 4 536 Beschryving ir# met dc Borft bleek: beiden zyn zy van onde- Afdeel ren wit. De Kleur der Staartpennen is ook L^11- zwartagtig in 'c Mannecje en bruin in't Wyfje, ^tuk! in beiden met de randen bleekgeel. De Staart is eenigermaate gevorkt; de Eek geelagtTg; de Pooten grys. (4) Vink die bruin is , met de Borft en Schou- deren ros; de Wieken zwart, met een rojfe vlak getekend. Deezen , die door Rudbeck te Luloa in Swee- den is afgetekend, heeft Brisson onder zyne Putters gebragt, waar van het de tweede is, genaamd Sweedfche Putter. Hy komt in groot- te, nagenoeg, met onzen Putter of Diftelvink overeen* v' . (j) Vink met den Kop zwartagtig gevlakt , heb- ^LaplanX" bende een witte vlak agter de Oogen. fche. Deezen , wederom , heeft Brisson geplaatfl: onder zyne MoflTchen , en laat hem volgen op den Vink der Ardennes, onder den naam van Pincon deMontagne. Albin hadt hem de groote Berg- Vink geheten, en hy is, inderdaad, nog wat grooter dan die andere. Rudbeck heeft hem Laplandfchc Diftelvink genoemd. C<0 (4) Fringilla fufca , Pectore Humerisque rufis , Alis nigris macuia rufa. Faun. Suec% 197. {<;) Fringilla Capite nioricanre maculato ; macula pone Oculos aha Faun. Stéec. 196. Fringilla major, A-.B, II. p. 59« I TV. Luien (Is* Sweediche. van de Vinken. 537 (6) Vink die de Leden , Slag- en Staartpennen, n. zwart beeft ; de twee buitcnften, wederzyds, Afdeel. van 't midden uitwaar ds wit. if^^ Hoofd- STUK Deeze , die in Sweeden gevondee , en door * den naam van Bofch- Vink onderfcheiden wordt, Syhatka. is de Verfcheidenheid der gevvoone Vinken , v^ch" met zwarte Staart en Wieken, waar vanjik heb gefproken. (7) Vink die grys is met zwarte flippen , beb* vit. bende een zwarte plek aan de zyden van den Mtl*nch*>. Kop en Hals. Droevige. Men ziet, dat deeze door Edwards de brui- ne Amerikaanfche Ceelgors is getyteld. Hy onthoudt zig in Zuid-Amerika. Zyn donkere Kleur geeft hem dien bynaam. (8) Vink die zwart is , met een rooden weer- vin. fchyn, hebbende den Buik rosagtig en op de ^J^™^' Wieken een witte vlak. Rood-Oog. Zwarte Mofch met roode Oogen hadt Ca- tesïjy deezen geheten , die in Karoüna gevon- den (6) Fringilla Aitubus Remigibus Re£tricibusque nigris, duabus, urrinque extimis, a medio extrorfum albis. Faun. Suec. 200. (7) Fringiila grifea nigro-punctara , area a Roftro per latera Colli arra >yfï.Nat.X. Emberiza fufca Americana. Edw. ^Ar. 85. T. 8$. (8) Fringilla nigra , ru'nro relucens , Abdomine rtifef- cenre ; macuü Alarum alb !. Syft. Kut. X. Faffer niger* Ocuiis iiibris, CatesBi Car. 1 p. 34. T, 34. I. Defx. V. Stuk. LI 5 538 Bkschryving jj den wordt , en daarom by ^Brisson den naam Afdeel voert van Karolinifcbe Vink. Hy heeft hem LXII. onder zyne Moffchen geplaatfl. De Kleur van Hoofd- ^ Mannetje is boven zwart, van onderen don- STUK» ker-rood,aan 't midden van den Buik wit: die van 't Wyfje feenemaal bruin , doch op de Borfl: met eenig rood gemengd. De Slag- en Staartpennen zyn , in beiden , zwart, als ook de Bek; dePooten bruin. Hier op laat Brisson volgen een Kaapfcbe Vink, die glimmend of gitzwart is van Lyf en Staart, met de Rug, Stuit en Vlerken geel, de Slagpennen bruin en geel gerand: een Sene* galfcben , die van boven bruin en geel bont is , van onderen Oranje-geel , met den Kop zwart en den Hals Kaftanie-bruin gekraagd ; de Staart- pennen Olyfkleur. Deeze beiden zyn grooter dan onze gewoone Vink; doch een Cbineefcbe y dien hy heeft, is veel kleiner, zeer fraay met bruin, geel, ros en zwart, getekend. Ik gaa thans tot de Putters over. IX. Vink met de Slagpennen van voor en geel> Cardttelis. de buiten fle omevlakt : de twee buitenfte Staart- Diftelviuk. /, , . * _ . pennen m t midden , de overigen aan t end wit. Deeze (9) Fringilla Remigibus antrorfum luteis , cxtima im- waculatd: Re&ricibus duabus exfimis medio, reliquisque apice albis. Faun Suec. 195", Carduelis. Gesn. ^Ar. 242. Aldr Om 1 18 c. 3. jonst. *Av> 97 T. 37. \Vill« Om. 189. T 46. Raj Iav. 89. n. 1. Mertan. lnfett* T. 173 Alb A* I, p éi. T. 64.' Frisch. ^Ay* T. L f* 3* 4 Olin, sA** 10. van de Vinken. 539 Deeze Vogel heeft in de meefte Taaien zyn \[m naam van het Aazen op 't zaad der Diftelen* Afdeel. dat hy in de Winter doet, wanneer hy zig in ^XII, Vryheid is bevindende. Hier om noemt men stuk/ hem in 't Griekfch Akantbis 9 in 't Latyn Car- Putter, duelis , in 't Italiaanfch Cardello, in 't Franfch Cbardonneret , in 't Engelfch Tbiftle-Fincb , in 't Hoog- en Nederduitfch , Diftelvink. Doch zy- ne fraaije mengeling van Kleuren heeft hem in 't Griekfch ook den naam van Cbryfomitris of Poikilus , in 't Latyn dien van Aarivittis , in 't Spaanfch van Pintacilgo , in't Engelfch dien van Gold-Fincb toege-eigend. En , devvyl men hem veelal de Konft van Putten in een Kouwtje of op een Stoeltje leert, om den Menfch te ver- maaken, zo voert hy , by ons, gemeerJykden naam van Putter : hoewel zulks ook aan andere Vogeltjes geleerd kan worden. De Diftelvinken maaken hun Neft in Haagen en klein Geboomte : zy broeden driemaal in 't Jaar, te weeten in Mey , Juny en Auguftus, leggende doorgaans zeven of agt Eijertjes. De Jongen van 't laatfte Brcedzel worden voor de beften gehouden. Zy zyn zeer tam, zodanig dat, wanneer men de Ouden met de Jongen komt te vangen, zy niet nalaaten dezelven op te voeden, even of zy in vryheid waren. Wan- neer men 'er,eenigen tyd, een in een Kouwtje gehouden heeft, en 't zelve by toeval daar uit raakt , zo vliegt het niet weg. Dat zy zeer lang kunnen leeven is zeker ; men zegt van 1. Peel. V. Stuk, twiq- 540 Beschryving II. twintig Jaaren en daar boven: 't welk beveftigd Afdeel, vvordc door eene onlangs bygebragte Waaniee- LXII. ming van een Putter , die twee-en-twintig Jaa- stuk." ren in een Kouwtje heeft geleefd, en, op 'c Putter, laatft zyn Vederen verliezende, een Jaar lang dus kaal doorbragt , zingende en fpringende , even of hem niets deerde. Na verloop van dat Jaar begonnen zyne Veertjes weer te groei- jen , doch hy ftierf van Ouderdom (*> Hun gewoone Leeftyd , in 't wilde, is egter , zo men rekent, maar vyftien Jaaren, Aldrovajsdus geeft onzen Putter den eerflen rang, in fchoonheid, onder de Vogelen, en in 't zingen agt hy hem te volgen aan den Nag- tegaal. Het Mannetje , van de befte Soort , zingt , inderdaad , zeer lieflyk , en wordt door de zwarte kleur zyner Vlerken van het Wyfje onderfcheiden , dat veel fhauwer is van Geluid. Men vindt eenig verfchil in de Kleuren van dee- zen Vogel, alzo 'er zyn met een witten, met 1 een zwarten , als ook met een geftreepten Kop, en geheel witagtigen, doch de bruinen zyn de beften , en die genen , inzonderheid , in welken het roode van den Kop, het zwarte der Wie- ken en de geele Band op dezelven , meeft af- fteekt. Voorts zyn 'er witte en geheel [zwarte Putters, als ook zwarte met een geelen Kop en baftaard-Putters , uit de paaring met een Ka- naryvogeltje gefprooten , die de Wieken en Kop (*) Efhcm. Nat, Curiofor. T. II. Ann. ïj6x. p. 3)> van de Vinken. 54* Kop hebben van den gewoonen Putter, doch jr# het Lyf van onderen geel. Afderl» De Diftelvinken zyn , fomtyds een foort van r^XI1* Hoofd- Kwaal , die naar de Vallende Ziekte zweemt , stuk. onderhevig, en deeze komt hun over uit het Vutun eeten van Hennipzaad , of van een Wormpje ia de Dye. Men kanze , zo wel als de Vinken , tot Spyze gebruiken , en zy worden geagt Bloedzuiverende en zeer goed te zyn voor een zwakke Maag. (10) Vink met de Kop van voor en en de Staart x. rood , den Buik wit en zwart gegolfd , de q Rug groen. Putter. Deeze, van Edwards afgebeeld onder den naam van groene Putter , wordt in China gevon- den, zegt LiiNNiEüSjdoch Brisson zegt, niet te weeten waar hy woone. De Portugeezen noe- men hem Maracaxao. Hy heeft byna de groot- te van den Europifchen, (11) Vink met de Staartpemien purper 9 in de xi. agterfte helft zwart. Amanda* va* Geftippelde Deezen heeft Brisson onder de Moffchen Bengali, geplaatft en noemt hem geftippelde Bengali. An- de- (10) Fringilla facie Caudaque rubris , Abdomine albo ni^roque undaro , Dorfo virjdi. Syft. Nat. X. Cardueli affinis viridis. Edw. 128. T. 128. (11) Fringilla Redricibus purpureis, raedietate poftici asris. Syft. Nat.X. Amandava, Alb. *Ay,IlLp 72. T, 77» 542 Beschryvistc II. deren hadden hem Indiaanfch Koningje geheten,, Afdeel. 0f hec gevlakte Vogeltje van Bengale, Amadavad LXII. genaamd. Een is 'er van Java in het Kabinet van Hoofd- STÜK. Reahmük gezonden , zynde een Mannetje,'t welk van boven bruin met donker-rood gemengd, van onderen donker-rood was , met ronde witte plekken hier en daar getekend, en de Staart- pennen zwart hebbende. Het Wyfje is Afch- graauw , behalve de Bek en Staartpennen. Klein noemt dit Vogeltje de kleinfie roode Vink , en 't is inderdaad niet grooter dan ons Winterko- ningje. XII. Qi^) Vink die groen is , met den Kop rood, dé Gyfoltt. Roodkop. Halskraag geel, de Borft blaauw. Onder de Tangara's van Brisson is deeze de dertiende, en dezelve wordt, van hem, groene Tangara van Peru getyteld. Edwards hadt hem roodkoppige Groenling genoemd. Zyn groot- te is als een Vlafchvink. Men vindt hem te Suriname en in Peru. fytlra Vink ^e Se^ee^ rö°d iS' Roodevlie- _ _ ; , gen?auger. Van Brisson wordt deeze m zyn GeflagÉ van Vliegenvangers geplaatft, waarin het deze* ven-en-dertiglte is , onder den naam van rooien Ka- (12) Fringilla vindis , Capite rubro , CoIIari flavo, Pe&ore coeruleo, Syft. Arat. X^PalTer viridis, Capite ru- bro. Edw. Ay. 23. T. 23. (13) Fringilla rubra tota. Syfi. K gelyk Brisson doet in navol- ging van Catesby. Zyn Woonplaats is in Noord-Amerika. XV. Zena* (15) Vink met den Kop zwart; een witten hand op de Wieken , als ook boven en onder de Bahama» Oogen, de Borji Goudgeel. Catesby noemt deezen de Bahamafche Vink , en onder deezen naam wordt hy, door Bris- son , in 't Geflagt der Moffchen geplaatft. Hy is van grootte als onze Vinken, en komt op 'c Eiland Bahama menigvuldig voor. Cl 6) Vink met een beitelswyze Staart , het Lig- XVL K J J 9 ö IrtfilianA* haam Brafiliaais- fchc, (14) Fringilla flava , Fronte nigra Alis fufcis. Syfi. Kat. X. Carduelis Americana, Catesb. Car. I. p. 4;. T. 43. (15) Fringilla Capire nigio , fafcia alba Alarum fupra infraque Oculos ; Peótore fulvo Syfi. Kat. X, Fringilla Bahameniis. Catesb. Car I. p. 42. T 42. (16) Fringilla Cauda cuneitormi , Corpore rufefcente» Temporibus Uropygio Abdomineque violaceis , Roftro rubro. Syfi. Kat. X. Fringilla coloribus rufo 8c cocritleof Brafilienfis. Edw. *Ar. 191» T» 191. I. Dï£i, V, Stvk, 544 Besckryving II. haam rosagtig, de Wangen, Stuit en > Buik Afdeel. JSïoletkleur y den Bek rood. LXII. Hoofd. ^en kan deezen, gevoeglyk, de Brafiiiaan- STUK /ab* Vink noemen : hoewel de Heer Brisson 'er , miiïchien wegens de Kleur , den naam van Grenadin of Paffer Granatinus aan geeft. Zodanig een werdt , in 't jaar 1754 , van de Kuft van Afrika levendig gebragt aan Mada- me de Pompadour , by welke hy vierdhalf Jaar geleefd heeft. Hy was byna geheel Kas- tanic-bruin. Die , welke Edwards afbeeldt, was uit Brafil afkomdig. XVII. (17) Vink die groenagtig is, met de Wenk Indiaanfche braauwen , Borft en Buik geel , de Slag- GroeoliDg. pennen van den eerjten rang aan de buiten- kant wit, Deeze , die de Indiaanfche Groenling van Brisson wordt geheten, is de vyf-en-vyftigfte in zyn Geflagt van Moflchen. In grootte overtreft hy den Kanary vogel eenigzins. Hy gelykt naar dien Kernbyter , welke Boter- beeftje genoemd wordt , zeer ; maar de Bek is kleiner , zegt Linn^us.' Zyn Woonplaats is op Madéra , als ook aan de Kaap en in Ooltindie. (18) (17) Fringilla virens , Superciliis Pedtore Abdonn- neque flavis , Remigibus primoribus margine exteriore al« bis. Syft, Nap, X. Chloria lodicus Edw, sAy> 84. van de Vinken 54$ f18) Vink die den Bek en 'tLyf witagtigheeft, . J** . de Slag- en Staartpènnen groenagtig. LXJ[ Hoofd- Deeze wordt van Brisson ook onder de Mos- stuk. fchen t' huis gebragt, en voert in 'c Italiaanfch xvnf, den naam van Pajjera di Canaria, dat is Kana- Kanarie-* rifche Mofch, gelyk ook Aldrovandus en an- Vofiel* deren hem Poffer Canarius of Canarienfis noe- men • Anders heet men hem, door geheel Eu- ropa byna, Kanarie- Vogel > om dat hy van dé Kanarifche Eilanden afkomftig is. Deeze Vogeltjes, welker natuurlyke Woon- Hdn Voed* plaats is in zulk een heet Klimaat, worden 5 wanneer men ze voor de Winterkoude befchutj gemakkelyk in Kouwtjes, Kooijen en Vlugten gehouden en voortgeteeld door geheel Europa* Het befte Voedzel, dat menze volgens 't oor- deel van een groot Liefhebber geeven kan, is Kanarie* enRaap-Zaad, half en half 3 met een weinig Haveren-Gort * in de Zomer, maar 's Winters wat Hennipzaad 'er onder gemengd. Voorts geefr men hun , fomwylen , eenige Ver- fnapering van geweekte Biskuit of een ftukje Broodfuiker in de Winter, en eenige blaadjes Kruiskruid , Muur of Salade in de Zomer, Voor- Fririftïlla Roftro Corporeque albicante» Recbrici- bus Remigibusque virefcentibus. Faun. Snee. 207 CanaV ria. Gesn. *Ar* 240 Aldr. Orn. I. 18. c. f. Paflèf Canarienfis. Jonst. ^Ay, T. $6. Will. Om. 192. X. ^é0 Raj. *Ay. 91. n. 6. Alb. sAv. I. p. 62. T. ^ FiUscw. ^Ay. 1% T. 12. f. 5. Olin. *4r. 7. I, Deel. V. Stuk* Mm 546 Besch&tving LXIL Hoofd- stuk. J^anarie Ziekten. II. Vooral moet men letten , dat hun Eeten niet Afdeel. befchjmmeie 5 hun Water niet vervuile en de behoorlyke verfchooning kryge. Tegen den Paar- en Broedtyd worde hun , om de veertien Dagen , een hard gekookt Ey , met de Schaal en al fyn gemaakt en onder geraspte Biskuit gemengd, droog gegeven , \ welk hun fterk maakt , en in ftaat ftelt tot de Voortteeling. Men moet vooral zorg draagen , van altoos by \ zelfde Voedzel te bly ven , daar menze aan heeft gewoon gemaakt. De Omflandigheden , die in het broeden dee- zer Vogeltjes, 't welk zy eenige maaien 's jaars in daar toe gefchikte Broedkooijen doen , zyn waar te neemen , en de opvoeding der Jongen , ftap ik over: want weinig daar van te zeggen zou niet voldoen , en veel zou myn bellek te buiten gaan : men kan het elders in 't breede vinden (*) Alleen zal ik van de Ongemakken, die zy onderhevig zyn, en de Geneesmiddelen daar tegen, in ?£ korte fpreeken, Somtyds kry- gen de Kanarietjes geele Zweertjes op den Kop , die men met Boter of Hoender- Vet drie Dagen befineert en vervolgens doorfteekt, om de Stof te ontladen. Zy worden ook wel lufteloos: cn dan moet menze met eenige verfnapering van Suiker of Meloenen-Zaad in de Winter, en *s Zomers met eenige Groente verkwikken en op- (*) Nieuwe Verhandeling 9yer de ?utry -Teek , door F. v. VVickede. Amfterd. 1762, van de Vinken. 547 opbeuren. Tegen de Ziekte van het Ruijen jj] zyn dergelyke Middelen dienftig, en zelfs wor- Afdeel. den zy wel met een weinig Wyn befprengd , of men geeft hun iets daar van in 't Lyf. Dit zelf- stuk. de doet men omze van de Luizen te zuiveren , l^anarie en die befprenging is daar toe ook nut in meer Vogeltjes. Hunne andere Ziekten zyn de Pip , Aamborftigheid en Buikloop; waar van men 't eerfie door verwarmende , het andere door ver- zagtende , het derde door verflerkende Midde- ]en geneeft. Als zy een Zweertje aan de Stuit krygen , moet hetzelve doorgefneeden en ge» zuiverd worden. Tegen de Vallende Ziekte, die hun zo veel niet als de Goudvinken over- komt , zyn verfcheide Middelen in gebruik. De grootte der Kanarie- Vogelen is iedereen Geftalte. bekend. De gemeende Kleur is , over 't geheele Lyf , Citroengeel , met de Slag- en Staartpen- nen van onderen wit, zynde het Wyfje blee- ker dan het Mannetje. Men vindt 'er egter van veele andere Kleuren , naamelyk Sneeuw- witte en Goudgeele, groenagtige, graauwe en Afchgraauwe ; ook bruine en Agaatverwige , graauw- en zwartbonte, enz. De Mannetjes hebben doorgaans een geel Baardje onder den Bek, een geel ftreepje boven de Oogen; zya hooger op de Pooten en van agteren fpitfer dan de Wyfjes. Men fokt thans ook Kanarietjes die gekuifd zyn , en door het paaren met andere Vogeltjes worden veele badaarden geteeld , 1. Dm. v, stvk* Mm 2 waar 548 B&scnftTvtNC II. waar onder die mee Putters de fchoonfte vaö Afdeel, yeeren zyn , doch van de Paaring met Vlasch- Hoofd- v'n^en komen de befte Zingers voort. De eer- stuk. ften noemt men Kanarie-Putters. Europifche ln Duitfchland en Italië leeven zekere Vo- geltjes in 't wilde , waar aan men ook den naam van Serins of Kanarietjes geeft. Men vindt 'er menigvuldig in Hongarie, alwaar zy by geheele fchoolen komen aanvliegen, en in 't Geboomte neftelen, wordende by Weenen Himgrill, by Frankfort Girlitz geheeten. Zy hebben de grootte van een kleinen Vlaschvink, en zyn van boven bruinagtig geel-groen , van onderen groen- agtig geel , aan de zyden bruin gevlakt , de Slag- en Staartpennen bruin met witte randen. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk , om- ftreeks Marfeille, zyn deeze zeer gemeen. Die van Italië zyn wat grooter , en van de zelfde Kleur , behalven dac zy de Slag- en Staartpen- nen zwartagtig hebben met groenagtige randen. Men noemtzein't Franfch Tarin, en Citrinella is de naam 9 die aan dezelven door de Inge- zetenen van Trente wordt gegeven. Miflchien zyn het zodanigen , of , door Paaring van dee- ze met regte Kanarie - Vogelen geteeld , waar van nu en dan een geheele Kraag , van vier of vyf honderd ftuks 5 door Tirollers , Zwabers of Zwartewalders , ja zelfs uit Luikerland , in de groote Steden wordt gebragt en te koop geveild. (19) van de Vinken, 54P (19) Vink met de Slagpennen in 't midden II. geel , de vier eerjlen ongevlakt , de Staart- Afdeel* pennen aan den wortel geel , dfw & tóftp*» jh^ofd* Deeze voert by de Ouden den naam van Spinus of Ligurinus 9 en de Franfchen heeten hem ook Tarin; dat niet oneigen is,dewyl Gesne* rus 'er het zelfde Vogeltje als de Kanarie van maakt , en hy verfchik van fommigen derzelven zeer weinig in Kleur, doch de Bek is dunner aan de punt; weshalve de Heer Brisson hem plaatft in het Geflagt der Diftelvinken. Men moet hem ook wel van den Geelvink onder- fcheiden , zegt Charleton , die irf Engeland gemeen is, daar men de Sysjes zelden in de Noordelyke Landen ontmoet. Linn^us, egter, tekent dezelven ook aan onder de Sweedfche Vogelen , zeggende dat zy zig onthouden in de Bofchjes van Geneverboomen. 't Is inderdaad een Europifch Vogeltje , dat van de Italiaanen Lugaro of Lugarino , van de Grieken Akantbis geheten wordt. De Duitfchers noemen het Zyfele of Zyfcben, de Engelfchen Siskin en wy Sysje. Dee- STUK. XIX. Spinus* Sysje. (19) Fringilla Remigibus medio lureis, primis quatuor inmiaculatis ; Re&ricibus bafi flavis Apice nigtis. Faun* Suec. 203 Acanthus Avicula. Gesn. ^Ay. I. Spinus f# Ligurinu*. Alur. Orn. 1. 18. c. 4. Will. Om. 192. T. 46. Raj. ^Ay. 91. n. 1. Alb ^f>. TIL p 71. T. 7^ Faiscn. ^Ay. II. T. 11, f. 1. 2. Olim, ^Ay. jj. I. Deel V, Stv*. Mm 3 550 Beschhyving II, Deeze Vogeltjes worden ook in Kouwtjes Afdeel, nagehouden wegens hun Gezang, 't welk zeer ^XIi- lieflyk , doch niet zo fterk en fraay is als dat der stuk." Kanarie -Vogelen. Zy zyn ondertuffchen min- der koftbaar en behoeven naauwlyks voor de Koude befchut te worden ;zynde ook minder aan Ongemakken en Sterven onderhevig. Zy zyn wat kleiner, van Kleur groenagtig geel uit den bruinen, witagtig geel van onderen: de Staart, pennen als boven gemeld. XX. (20) Vink die bruin is , met een Vlammig F Urn nea* v -r- Brandfys. K'UlJje, Dit is de Brand- of Vlam-Sys, die men an- ders ook Frytertje noemt , zynde van den Heer Brisson als eene vyfde Verfcheidenheid der ge. woone Moffchen opgetekend. XXT. (21) Vink die bruin is , met een geelagtigen FUyiroftris* Kneutje. Dit is de tweede Verfcheidenheid der Vinken by Brisson , hebbende een gevorkte Staart. Hy wordt van de Sweeden Riska, en by ons Kneutje of Kneu geheten. De Wieken zyq zwart, gelykook dePooten. (22) (20) Fringilla fufca, crifU flammea. F4tm< JVw, 201. Linaria f. Lureola nigra. Ki eist. ^t. 9$. (21) Fr;ingilla fufca , Roftr© flavicante. Faun. Suec. van de Vinken. 551 (22) Vink met de Slagpennen van den eerjlen jj# rang en de Staartpennen zwart, aan beide Afdeel. randen wit. Tf^# liQOFB* STUK Van Brisson wordt deeze , in zyn MofTchen- XXIÏ" Geflagt , de groote Viafchvink dér Wyngaarden genoemd: de Duitfchers heeten hem Henffiing, vSk"D,p* dat is Hennip- Vogel, en Blut-Hanffling, wegens zyne roode of rofie Kleur, die in het Wyfje met bruine vlakken is gefprenkeld , daar hec Mannetje den top van 'i Hoofd en de Borft rood heeft. De grootte is als die van den ge- woonen Viafchvink. (23) Vink met de Slag en Staartpennen bruin, XXTI1. aan de randen vuil-bleek, een witagtige jlreep viafchvink. op de Wieken. Brisson noemt deezen de kleine Viafchvink der Wyngaarden , en in 't algemeen wordt hy de klei- ne roode genoemd , in tegenftelling van den voor* gaanden, dien men de groote roode Viafchvink heet : anderen noemen hem roodkoppige , en de Duit. (22) Fringilla Remigibus primoribus Reftricibusque cigris, utroque margine aibis, Fann* Snee. 209. Linaria rubra major Will Om* 191. T. 46. Rat ^A-p. 9c. n, 2. AL«. ^Av. 111. p. 68. T. 72, 73. Frisch> sAv. II. T. 9. f. t. 2. (23) Fringilla Remigibus Recfcricibusque fufcis margin* obfolete pailido » litura Alarum albidn. Faun. Snee. 210* Linaria rubra. Gesn. ^Ar* 591. ALdr. OrnA. 18. c. 9# WilL. Orn. 191. Rat. 91. D. 3. Alb. *4y III. p, 70. T. 75. Frkch. *Ay. T. 10. f. 3- 4. i. deeu y. stwk, M ra 4 552 BESCHRYVltfG IX. Duitfchers geeven 'er den naam aan van Scboes* Afdeel, ferle en Zoetfcberlin of Meufe - Vogel. Door LXU. jen bynaam van rood fchynt men hem , zo stvk!% we^ a's ^en voorgaanden 9 van de gewoone Vlafchvinken te onderfcheiden , die niettemin ook roodagtig zyn en zelfs rother Henfflin ge- noemd worden, In 5c Franfch geeft men 'er den naam van Linotte , in 't Engelfch dien van Linnet aan , om dat zy veel op de Zaaden van Vlafch aazep , doch zy eeten ook die van Hen- nip , Diflel , Kanary - Zaad en zelfs Geerft : weshalve fommigen 'er den naam aan geeveq van Müiaria of Geerltvogel. De kleine roode leeft fchoolswyze , doch de groote niet. Hun Gezang is zeer lieflyk. Een zeer klein Vlafch. vinkje , dat de Borft geelagtig heeft > vindt men door Frisch zeer naauwkeurig afgebeeld. Het wordt in Duitfchland Quitter, in Engeland Twite geheten. De Sysjes , Fryters , Kneutjes, Vlafchvinken , zyn door geheel Europa ge- ineen. XXIV. (24) Vink met een bruine Rug > de Buik en ifilSf* S^rt Maauw, \ Van deezen geeft Brisson de befchryving en afbeelding onder den naam van Bengali, zynde een Vogeltje uit Bengale, van grootte als het zo (24) Fringilla Dorfo fufco, Abdomine Caudnque coe- ïileis. Syft. Nat, X. fringilla Ventre cceruleo.EDW.y/ir* 53*. T. van de Vinken. 553 zo even gemelde allerkleinlle Vlafchvinkje : ten n. minften oordeelt hy den Angolafchen Vink van Afdeel. Edwards daar mede overeenkomftig. Alsdan r^XII# A - , n Hoofd- zou het zo wel in Alia als in Afrika woonagtig stuk. zyn. (25) Vink die Violet is, met het Voorhoofd en xxv- van onderen zeer geel. Teitei. Deezen , die uit het tweede Deel van 't Ka- binet des Konings van Sweeden door Linnjeus voorgeftelt wordt, agt de Heer Brisson over- eenkomftig rpet zynen zwart en geelen Tangara van Braftl , die van de Brafiliaanen Teitei geheten wordt. Het Mannetje is van boven glimmend zwart, van onderen geel, als ook aan 't Voor- hoofd ; het Wyf je van boven groenagtig- , van onderen geelagtig Olyfkleur , met de Keel Afchgraauw : zy heeft de Staartpennen ook Afchgraauw en het Mannetje heeft dezelven zwart. Deeze Vogeltjes zyn kleiner dan Mos- fchen. (26) Vink met de Staartpennen bruin 9 de twee XXVI. buitenjten met een witte Wigswyze vlak ge- Rfc^ofch! te- (-1$) Fringilla violacea , Pronte fubtusque flaviflima. Muf. Fr. II. (26) Fringilla Re&ricibus fufcis , extimis cfuabus ma* cuU albi cuneiformi , Corpore grifeo nigroque , Capitc nigro. Syft. N*t. X. Fringilla Capite nigro., maxillis ru- fis , rorque alho , Corpore rufo-nigricanre. Faun. Suec 21 1. Paiïer aquaticus. f. Schoenielos. Gesn. Ay, 6^2.. Junco f. PalTer arundioaceus. Aldr. Otn. 529» Pafler h Debl. V» Stvk. Mm J tor- j54 Beschryving H. tekendy bet Ligbaam grys en zwart, den Kop Afdeeu zwart. LXII. Ho >fd» Xe vooren hadt Linnjeus deezen onder de stuk, yjn].en gefchikc : ook onder de Geelgorfen (*), alwaar Brisson hem thans nog piaatd, geeveude 'er d^n Soortnaam aan van Ortolan de Rofeaux. De rneelte Autheuren noemen hem Rietmofcb, welken naam hy ook voert in de Europeaanfche Taaien , met den Griekfchen Schoiniklos over- eenkomflig. De Mexikaanen noemen hem Ato» totl of Watervogel. Hy onthoudt zig in Europa en maakt zyn Nefl in de RietboflTchen , hebbende de grootte van een Vink, en, behalven de gemelde Kleu- ren, is hy met een witte kraag om den Hals getekend, die men egter in het Wyfje , dat den Kop rosagtig bont heeft , naauwlyks kan zien. xxvii. (27) Vink met de Slag' en Staartpennen bruin, Gemeene -w/ SrJs en *«Wt , op de Vlerken een Mofch. enkele witte Jlreep. On. torquarus in arundinetis nidificans. Will. Om. 196. Raj 93. n. 3 Cannevarola Al,b. *A>. II p« 47. T. 51. f27) Fringilla Remigibus Re&ricibusque fufcis * Cor- pore grifeo nigroque , fafcia Alarum alba, folirariè. Sylfr Nm.X. Fringilla lleitii^us Re&ricibusque fufcis , Guia jiigra Teraporibus ferrugineis ^wn. JWc.212. Pafler do* medicus. Gesn, >A>. 643 Aldr. Orm. U if. c, 10. Wilu Om. t8i> T 41 Raj. ^Cy. 8(5. Alb, I. p ^9. T. 62 Frisch. ^iy T. 3.f i.2.0un */ly. 42^ (*) Syfi. Nat, Ed. YL Gen. Si. Sp. & v A N de Vinken. 555 Onze gewoone Moflchen voeren in 't He- If. breeufch den naam van Ziphar , in 't Griekfch Afdee^ Lxir dien van Stroathos , in 't Latyn Pajjer , waar hoofd*_ van de Italiaanen hun PaJJara, de Spanjaarden stuk:. dien van Paxaro ontleend hebben. De Duit- MofJn fchers noemenze Spats 9 Spar, Sperling> deEn- gelfchen Sparrow , de Franfchen Paijje en Pas- fereau, doch ook Moineau , MouJJet en Moijjon; waar mede de naam, dien wy 'er aan geeven, meeft fchynt te (irooken. Allerwegen vindt men dit Gevogelte in Euro- Hunne pa, en fchoon hetzelve, van wegen zyne ge-^e]^deiyk" meenzaamheid , den naam wel van Huis-Mofch, die in 't Franfch Moineau franc heet, voeren mag, in de Steden naamelyk; is het te Lande een afgryzelyke plaag der Boeren en Tuinlieden. Inzonderheid doet het den Landman fchade in het Graan , doch de Erwten worden van het- zelve niet minder gefpaard. Hoe klein ook, doet de ontelbaare menigte 'er veel van verflin- den , laatende niets dan de ledige Peulen over. En 't allerergrte is, dat zy op groene Dop-Erw- ten nog immer zo veel als de Menfchen zyn verflingerd. Daarenboven zyn zy met Schiet, geweer, op 't Veld, naauwlyks te treffen, en door Molikken laaten zy zig niet wegjagen : zo dat men 't ondoenlyk vindt , groote Akkers daar van te bevryden , dan door magt van Volk ; 'c welk te koflbaar valt. Om deeze redenen heeft de Heer Leche , in Middelen Sweeden, onderzogc , hoe mzn dit fchadelyk te roeijea, I* Deel. V.Stvk. Gg« 55<5 Beschryvino Gedierte beft in getal zou kunnen verminderen; Afdeel, want op een geheele uitroeijing, gelyk die der LXII. Wolven in Groot Brittannie , is niet te hopen. stuk. Hy meent dat het van de meefte uitwerking Mofch. zy, zekere vlakke plaatfen, by een Schuur of Stal , des Winters , in de langte met Zaad te beftrooijen , en daq met Hagel onder den hoop te fchieten ; op welk een wyze , zegt hy , men 'er wel honderd en daar boven kan treffen. . In Schoonen vertelt men eikanderen , dat zeker Boer, die niet ver van de plaats woonde, daar thans Chriftiaanftad legt, in eens een geheelen Reiskoffer vol Moffchen gefchooten , en daar mede zyne Weddenfchap tegen Koning Chris- tiaan den IV. van Denemarken gewonnen heeft; welke Vorft, bezig aan die Stad te doen bou- wen , by zyn heen- en wederreizen dikwils ten huize van dezen Boer logeerde. By Zomer, als de Jongen uitgekomen zyn, kan men, op die zelfde wyze , 'er ook een menigte van fchie- ten (*). Piakkaaten Maar , dewyl zodanige Middelen zelden in frenr °m" 'c a'gemeen werkftellig worden gemaakt , indien zy niet van hoogerhand zyn aanbevolen ; zo heeft de Overigheid, daar omtrent 9 op veele plaat- fen zorg gedragen. In Duitfchland , hier en daar , moet het Landvolk jaarlyks zeker getal van Moffchen-Koppen als een Schatting opbren- gen, en 3 die in 't getal mankeert, boet zulks met (*) Zie Stockholm/. FtthnnitU van 1752. pag. 154. vu de Vinken. 55^ met Geld. De voorgaande Koning van Pruis- n. fen, die een dergelyk Bevel gegeven hadt,be- Afdeel. merkende dat de Boeren broederyën van Mos^ ^ * fchen aanleiden , om het vereifchte getal te STUK." kunnen leveren , trok dit Bevel weder in. 't Mofilu Was in den jaare 1 749 , dat de Keizerin Ko- ningin van Hongarie en Bohème haare Onder- daanen in Neder- Ooftenryk gelafte, dit Gevo- gelte zo veel mooglyk uit te roeijen ; alzo men uitrekende , dat door hetzelve , jaarlyks , in dat Aartshertogdom 3 wel voor duizend Ryks-Flo» reinen aan Koorn vernield werde (*). Van hoe veele uitwerking dit Bevel geweeft zy, is my onbekend. In Vriesland op de vernieling van het fchadelyk Ongedierte, en in 't byzonderop die der Mollenen , eenige Premiën gefield zynde, zo hebben de Staaten van die Provincie goedge- vonden , in 't voorfte des voorgaanden Jaars , daar in eenige verandering te maaken , en fommigen tot de helft te verlaagen (f) ; waar uit men haaft denken zou, dat 'er veel van aangebragt werde. Omtrent de Mofïchen ftellen hunne Edelmogenden vafl , dat voor ieder, die gevan- gen en gedood werdt in de Maanden Decem- ber , January , February , Maart en April , vol- daan zouden worden twee Duiten , en voor die in (*) Europ. Metcurius. van 1 749. II. Deel , bladz.io"*, (|) Te weeten die omtrent de Roofvogelen» Haneby- fers en Wykels genaamd , waar van ia 't voorgaande Stuk , bladz. 322. is gefprooken. 1* .Dem., V* Stwk. Hoofd STUK. 538 BflSCHRYVING jj den wordt , en daarom by Brisson den naam Afdeel voert van Karolinifche Vink. Hy heeft hem LXII. onder zyne MoflTchen geplaatft. De Kleur van 't Mannetje is boven zwart, van onderen don- ker-rood,aan 't midden van den Buik wit: die van 't Wyfje feenemaal bruin , doch op de Borft met eenig rood gemengd. De Slag- en Staartpennen zyn , in beiden , zwart, als ook de Bek; dePooten bruin. Hier op laat Brisson volgen een Kaapfcbe Vink, die glimmend of gitzwart is van Lyf en Staart, met de Rug, Stuit en Vlerken geel, de Slagpennen bruin en geel gerand: een Sene- galfchen, die van boven bruin en geel bont is, van onderen Oranje-geel , met den Kop zwart en den Hals Kaftanie-bruin gekraagd ; de Staart- pennen Olyfkleur. Deeze beiden zyn grooter dan onze gewoone Vink; doch een Chineefche y dien hy heeft, is veel kleiner, zeer fraay met bruin, geel, ros en zwart, getekend. Ik gaa thans tot de Putters over. IX. 0>) Vink met de Slagpennen van voor en geely Carduelts. de buiten fle ongevlakt : de twee buitentle Staart- Diftelviuk, /, ?jj j • , , - pennen in t midden , de ovengen aan t end wit. Deeze (9) Fringilla Remigibus antrorfum luteis , cxtima im- Kiaculatd: Re&ricibus duabus exrimis medio, reliquisque apice albis. Faun Suec. 195-, Carduelis. Gesn. ^A*. 242. ALdr Om 1 18 c. 3. jonst. ^Av. 97 T. 37. Will« Om. 189. T 46. Raj i/L*. %g. n. 1. Mertan. Infett* T. 173 Alb ^ty I, éi. T. 04.' Frisch. >Ay> T. L f* 3* 4- Oun. met een witten Buik. Van Brisson wordt deeze aangemerkt als een Verfcheidenheid van de Sneeuw Moflchen , of Sneeuw- (29) Fringilla ferrugiaea , Capite afro Roftro carru. Ico. Jyft. Nat X Paflfer Chinenfis. ALb. II. p. 49. T. ^3. f 1, Edw. ^£v. 43. T 43. (30) Fringilla nigra, Ventre albo, Syfl* Nat* X*Paflêf öivalis. Catssb* Car. L p# 36. T, 36. van de Vinken, 553 Sneeuwvogels, hier voor befchreeven , die hy ir0 onder de Geelgorfen plaatft. Hy geeft aan Afdee^» deezen den bynaam van zwarte 9 om dat die zwarter dan de Europifchen is. 's Winters stuk* vindt men denzelven in Virginie en Karo- Mofch. lina. (31) Vink met de Kop en Borft zwart y de xxXï. Rug 9 Wieken en Staart, donker-groen. Bah "na. fche< Dit is de negen-en-vyftigfïe der Moflchen van Brisson , onder den naam van Bahama- fche Groenling. Anderen noemen hem den Mofch van de Bahama , alwaar hy zyn vafte Woonplaats houdt. De grootte is gelyk die der Kanarie-Vogelen. LXIII. HOOFDSTUK. Befcbryving van't Geflagt der Kwikstaarten, waar onder de Nagtegaal, Bafterd-Nagtegaal, 't Roodborftje , Paapje , de witte en geele Kwikihart , de Haag- Mofch , Gras-Mofch, bet Winterkoningje , Goudhaantje , en veelt anderen, begreepen zyn. D e Kwikstaarten maaken, by Linnjeüs, Naam. den Hoofdnaam van een Geflagt, 't welk, be- f51) Fringilla Capite Pe&oreque nigris , Dorfo Alis Caudaque obfcure virefcemibus. Syfl. Nat X Pafier bicolor Bahamenfis. Catisb. C**% I. p 37, X. 37* Z. Deel. V. Stuk. Nn 2 Hoofd- stuk. Kenmer ken* 564 B E S C fi R VV 1 N C VAN U behalve dezelven , ook de Nagtegaalen , Bas- Afdeel, terd-Nagtegaalen , Roodborftjes en meer der- LXIII. gelyke Vogeltjes bevat. Alle die Vogeltjes, byna , zyn by den Heer Brisson in zyn Ge- flagt van Vygen-eeters , Ficedul e Kwikstaarten. 565 Linn^us begint dit Geflagt met den Nagtc- 4 T, _ Afdeel. gaa/, die de dertiende is der Vygen-Eeteren van ^ ^ Brisson. Men noemt hem in 't Latyn Lufci- Hoo*d- rtia, in 't Franfch Roffignol of Ronjjignol; waar *tuk. van de Italiaanen hun Luscigniulo en Rojjignolo afgeleid hebben. De Spanjaarden noemen hem Raiffenor, de Engelichen Nightingale , deDuit- fchers Nachtegal. De Hebreen hebben hem Tacbmas geheeten , de Grieken Aèdóon en Phu lomêlê , waar van hy ook Pbilomela , by de Au* theuren , geheten wordt. Deeze Vogeltjes woonen in de Boflchen van zyn lieflyk Europa, zingende 's avonds en in de vroege Gezang, morgenftond zo verrukkelyk 3 dat 'er , in dat opzigt, niets aangenaamers bedagt kan worden. Daar is een kragt van Geluid , een verandering van Toonen , en eene aanhoudendheid y zonder tuflehenpoozing : om kort te gaan, een Stem van zulk een langen adem, en zo konftig be- ttuurd in hun Gezang ; dat iedereen «, die de kleinheid van het Beeflje ziet , 'er over ver- baasd ftaat. De Nagtegaalen zyn, derhalve, het voornaame vermaak van 't Buitenleeven in de Zomer , en dit zal de reden zyn , dat het in onze Provincie is verbooden, dezelven te van- gen , hunne Netten te ftooren of de Eijeren te zoeken, op eene Boete van honderd Gub dens voor ieder gevangen Vogel of geftoord Ey(*> Men (*) Nedevl JaAtloeken van 1750 , bladz, io8*. I. Deei, V. Stuk» Nn 3 565 Beschryving van IL Men vindt , egter , verfcheide Middelen Afde-el. voorgetield , om deeze Vogeltjes magtig te LXIII. worjen die men in Kouwtjes houdt, om Hoofd- ^ J 1 stuk. het vermaak van hun Gezang ook in huis te ge- Nagtegaal nieten. Zy beginnen dan omtrent middernagt Opvoeding te zingen , en men zegt dat zy de redenen, jes. " die 'er 's daags gefproken zyn , zo duidelyk her- haaien , dat men ze verdaan kan , fchoon men 'er niets van weet. Ook wordt getuigd, dat, in zulk een geval, wel eens, uit jaloersheid, de een den ander zodanig tragt te overtreffen , dat hy in 't zingen ftikt. Sommige voedenze met Kruim van Brood en 't Hart van een Kalf of Lam ondereen gehakt ; anderen geeven' hun zulk Hart aileen ; anderen voedenze met Mie- ren -Ëijeren; doch het gemakkelykfte en befte is een deeg van gerookt Rundvleefch, met even zo veel Cicers en zoete Amandelen te famen , waar onder , als het fyn gemaakt en gemengd is , een weinigje Saffraan gedaan wordt, en dan al- les met verfche Eijeren gekneed. Hier van Koekjes gebakken zynde , wordt daar van een brokje , in de hand fyn gewreeven , aan het Beertje gegeven. Dit gefchiedt om dat deeze Vogelcjes niet van Graan leeven , maar van Worpjes of Rupfen , welken het te moeielyk zou zyn , in genoegzaame veelheid , aan hun te be- (f) lAUolozta of FerhandeUng ya» den Nagtegwl. Amlterd 1759. de Kwikstaarten. 567 bezorgen. De witte Wormpjes , die men in rottige Duivenmeft vindt of in oud Meel , zyn Afdeel. inzonderheid van hunne Smaak, en dienen , zo Hoofd- wel als zwarte Spinnek oppen , om hun van stuk. Hardlyvigheid te geneezen. Nagtegaal. Deeze Vogeltjes worden zelden van naby Geftake, gezien : weshalve hunne geftalte eene naauw. keurige befchry ving verdient. Zy hebben om- trent de grootte van een Putter: de Kleur is van boven bruin-grys , naar 't roffe trekkende, van onderen bleek Afchgraauw : de Staartpen. nen zyn bruin-ros , gelyk de Staart van boven, maar v an onderen witagtig , even als de Buik; de Borft is groenagtig donker van Kleur: de Bek zwartagtig , van binnen geel. Dus ver- toont zig de gewoone Nagtegaal graauwagtig , en heeft in zyn Pluimagie geen fierlykheid ter wereld ; veel minder nog de groote , die graauw- agtig is over 't geheele Lyf , met zeer weinig ros ; doch men vindt fomtyds ook witte Nag- tegaalen , die inderdaad een groote zeldzaamheid zyn. Brisson geeft de Afbeelding van een Ma- dagaskar fchen , die fraai j er is gekleurd. (2) Kwikflaart die van boven groenagtig bruin II. ChaliHrifm 1S 9 Amerikaan» fche» (2) Moracilla fupra fufco-virens , fubtus fulva , linea Oculari iubocularique nigra. Syft. Nat. X. Lufcinia Ame- licana. Edw. *Ay. 121. T. 121. f. 2. I&erus minor, ni. dum fufpendens. Sloan. Jam. II. p. 299. Raj ^/Cr% 184. n. 27. I. Deel. V. Stvk. Nfl 4 563 Beschuyving van IL is , van onderen Goudgeel , met een zwarte Afdeel. Jlreep door en onder de Oogen* Lxm. Hoofd- Edwards heeft deezen , onder den naam STUK* van Amerikaanfchen Nagtegaal , naauwkeurig xr*£t*g**l' ^ggfjggjj^ Brisson noemc hem den grooten Vygen-eeter van Jamaika. De kleine Geelvo- gel , die zyn Neft ophangt aan de enden der tak- ken van Boomen 9 zou deeze zyn , wordende Amerikaanfch Hang -Neft getyteld. Ik heb te vooren reeds van zulke Vogeltjes gefprq* Jcen (*). ïït. (3) Kwikfiaart die van boven grys - bruin is , ModuUris. mt de dek Vederen der Wieken wit getipt 9 Balterd- Q r ^agt^gaal, d& B°rft blaauwagtig Afchgraauw. Dit Vogeltje, dat wegens zyn lieflyk Ge- zang en Kleur by ons dien naam voert , heet by de Duitfchers bruin -gevlakte Grasmofch of Prunell, by de Engelfchen Haag-Mofch en by de Italiaanen wordt het P offer a Salvaticha ge. tyteld. De Heer Bais$o welke 'er de Heer Rrisson van geeft. vk (6) Kwlkftaart die van boven bruin is> van on~ Graunufch. ^'*e72 wft > m^ ^e Staartpennen bruin , dt buitenfte met een dunner witten rand. Dit is de Curruca der Ouden , en de Carme. varola der Bononiers , die van andere Italiaanen Pizamofcbe of Piccafiga , van de Duitfchers GraszmiLjche of Grasmofcb , van de Sweeden Kruka en van de Engelfchen Titling geheten wordt. Klein noemtze bruine Nagtegaal , ea van Charleton wordt aangemerkt , dat de- zelve van den Nagtegaal naauwlyks te onder- fcheiden zou zyn, indien hy niet wat kleinder ware. Bkisson geeft 'er den Soortnaam aan van Fauvette babillarde , waarfchynlyk wegens zyn gefnater. Hy onthoudt zig voornaamelyk in Kleijige Aarde , leggende Eijertjes , die Afch- graauw zyn , met Yzergraauwe vlakjes ; zo Lin- KiEüs zegt. Men kan 'er, derhalve, den naam van Haagmofch niet wel aan geeven. * (7) (6) Motacilla fupra fufca , fubtus albida ; Re&ricibus fuscis , exuma marine tenuiore alba. Faun Suec, 233. Curruca. Gvsn ^Ar 370, Aldr. Om. 1. 17 c. 34. Will. Qr 0.^157. Raj. *sty» 79. n. 6. de Kwikstaarten- 571 (7) Kwikftaart die groenagtig Afchgraauw is9 n; van onderen geelagtig , met een witagtigen Afdeel. Buik en de Leden bruin. LXIII. Hoofp- Dit fchynt de gewoone Vygen-eeter der Ita- S™^K# liaanen te zyn, hoewel hem Brisson voordele MippoUis, onder den naam van Fauvette , waar door men GeeiDOrftj«- gemeenlyk een Bafterd-Nagtegaal verftaat. Ray zegt , dat de Engelfchen hem Pettichaps noemen. De grootte is byna als die van onze Moffchcn. (8) Kwikftaart die Afchgraauw is > van on- vilL deren wit , met witte Wenkbraauwen. Saluaria. Rietzin- Brisson noemt deeze Fauvette de Rofeaux,gm*c' en Klein hadt hem Wilgen Nagtegaal geheten. * De Duitfchers noemen hem Weiderich of IVy- den-Guckerlin. Hy is wat kleiner dan de voor- gaande en onthoudt zig in Moeraffige plaatfen , Jeevende van Infekten. (9) Kwikftaart die van boven Afchgraauw is, ]x. van onderen wit , met de eer (le Staartpen in ~ syly,u; J £ Graauwzm* de langte half wit , de tweede wit getipt, gerrje. Dit (7) Moracilla virefcente cinerea, fubtus flavefcens , Ab- domine albido, Artubiio fuicis. Faun. Snee. 254. Ficedu- la feptiina. Aldr. Om. 1. 17. c. 37. Raj. 79, n. 7. v8j Motacilla cinerea fubrus a!ba , Superciiiis albis.. Syfl. Nat. X. Lufcinia Salicaria. Klein. 4-». 74. Salicaria Gefneri. WlLL. Orn> 158. Raj. ^. III p 56 T 60, (9) Moracilla fupra cinerea , fubtus alba ; Redtrice prima longirudinalirer dii»idiaio albi , fecunda apice al- ba. Faun Snee. 228. L Dkel. V, Stuk. 572 Beschryving van II. Dit wordt Fauvette Grifs of la Grifstte% dat Afdeel, js grysagtig of Graauvvertje van Brisson gehe- Hoofd' tCn* noemen het Graauwzingertje , de stuk. Schryvcrs Stoparola , de Sweeden Skogsknefter of Mefar. Hec is weinig groqter dan een Win- tcr-Koniqgje. x- f 10) Kwikfiaart , die van boven grys is , van ThilomeU. 9 Kleine Bas- onderen Afchgraaittw , de Slagpennen van den gaai.NaSte" wrften rang aan de tippen vaal. Van Brisson wordt deeze mede onder den Grasmofch hetrokken , dien hy la Fauvette ba- billarde noemt , zynde de zesde Soort van Lin- prnvs. 't Is een zeer bekend Vogeltje , zo wel als de voorgeleiden , in Europa , en wegens zyn lieflyk Gezang vermaard. XL (n) Kwikflaart die bruinagtig is 9 van onde* Vygen-eê- ren * aan ^ B°rft Afchgraauw gevlakt. ter. De Schryvers noemen deezen > in 't alge- meen, Ficedula of Vygen-eeter,in 't Italiaanfch Beccafigo of Piccafigua, en de Polakken Figo* iadka , de Duitfchers Grasmofch of JVuftling. Ook geeven 'er de Franfchen den naam van Bec* (ip) Motacilla. fupra grifea, fubtus cinerea, Remigibus primoribus apice obfoletis. Syft- Nat. X. Lufcinia altera. Klein. .X*. 73. T. 1. (11) Motacilla fubfufca , fubtus alba, Pe&ore cinereq maculato. Faun. Suec 231. Ficedula Cannabina. YVilc. Om. 16 j. Raj, iAy. 8i. n. 12, Alb. sAf. III. p. 2$> T* 26+ de Kwikstaarten. 573 Becfigue aan. Het is zeer klein en onthoudt if. zig, naar 't fchync, meeft in de Zuidelyke dee- Afdeeu len van Europa , neftelende in de Hennip; J^J; doch wordt, zelfs in Sweeden, ook in de Ho- sTuk. ven en Bouw- Akkers gevonden. (12) Kwikjlaart met een zwarte Borfl , de xil. twee zydelingfe Staartpennen fchuins half wdt. Kwilvftaarf» Dit Vogeltje is het, st welk den naam aaü dit Geflagt geeft , wordende van de Schry vers , ih 't algemeen , uit hoofde dei* beweeging , die het geduurig met zyn op- én neergaande Staart maakt , Motacilla en by ons , om die reden , Kwikftaart geheten. De Italiaanen noemen het ook Codinzinzola of Codatremola en BaU lanna , de Spaanfchen Cngumella , de En- gelfchen Wagtail 9 als ook the Washer of Wa- ter-Wagtail ;de Duitfchers Wege-Stertz en Was- fer-Steltz , de Sweeden Aerla. Ëy de Franfchen voert het den naam van Lavandiére. De Grie- ken hebben hec niet alleen Seïfopugis, wegens de beweeging van de Staart, maar ook Knipo- logos getyteld , om dat het Muggen vangt. De Kwikftaart is door geheel Europa ge- meen , {tl) Motacilla Pe&ore riigro , Redfricibus duabus la- feralibus dimidiato oblique albis. Syfh. JVat, X Motacilla Pectore nigro Faun. óuec. 214 Motacilla. Gesn. ^Av, 618 A.dr 1. 17. c, 2}. Bell. sAy- 88,6. Will. Om. 171. T. 42 Raj. sAv* 75*. n. 1. As.b ^Ay I. p. 49. tf, 49. Frisch. ^Ay. T. 23, f* 4. Olih. *Ay, 4$. I. D lei. V. Stik 5*74 BE5 CHRTtlHC VAN H meen , en onthoudt zig veel omtrent Beeken , Afdeel» Slooten en Waterleidingen , alwaar hy de LXIII. Vrouwluy , die Kleeren waflchen of fpoelen, stuk»" 'm 'c Franfch Lavandiéres genaamd, doorgaan* vergezelt, dewyl de Muggen zig by dezelven verzamelen. Hy volgt ook den Ploeg , om de Wormpjes op te zoeken , die in de omgeftorte Aarde bloot raak en; want het een en ander is zyn Aas. Om die reden heet hy ook Semeur of Zaaijer , en , om dat hy by de Koeijen of Offen, in de Weiden, veel gezien wordt , Va* chére of Vachette. Men heeft , by 't openen vaneen Kwikftaartje , zodanige Wormpjes daar in gevonden, als de Meelwormen zyn. In de Noordelyke Landen wordt het 's Winters zel- den vernomen. Het maakt gemeenlyk een fyn Geluid , en het kan ook aangenaam zingen, 't Zyn vrolyke en gemeenzaame Beertjes, wei- nig fchuuw voor den Menfch, maakende hunne Neftjes in de Grond , onder Steenen of Gras* zooden, aan de kant der Slooten. De Eijert- jes, vyf of zes in getal, zyn wit , met bruine vlakjes. Dikwils loopt het met de Beenen in 't Water , om de Koft te zoeken , gelyk de Waterhoentjes , en daarom kan het ook La- vandiére genoemd zyn: dewyl het Vrouwvolk, aan de Rivieren Kleederen waffchende , zulks doet. Men kanze in een Vertrek houden , ai- waar zy niet alleen Muggen vangen , maar ook de kruimpjes van Brood opleezen. Deeze wordt de witte Kwikftaart geheten, in de Kwikstaarten. 575 in vergelyking met de geele; want men zou hem anders , veeleer , de bonce mogen noemen, Hy is van boven Afchgraauw , van onderen wit; doch heeft het Agterhoofd en den Hals in 'c bovenfte deel zwart, in 't onderfte of wit, of met een zwarte vlak , die naar een Paardshoef zweemt, getekend, of geheel zwart: de Oog- kringen Hazelnooten-kleur, de Bek en Pooten zwart* De Jongen zyn , tot een half Jaar Ou- derdom, anders gekleurd dan de Ouden. Men vindt het poejer van de Kwikftaarten , door fommige Autheuren , tegen den Steen en het Graveel aangepreezen. Brisson befchryft een gryzen of Afchgraauwen Kwikftaart, die iets kleiner is, doch in Kleur weinig van den voorgaanden verfchilt , dan dat het Mannetje een zwart bruinagtigen band om laag aan de Keel heeft. In Silezie wordt deeze gevonden en Sticberling genoemd. (13) Kwikftaart die de Borft en Buik geel heeft, de twee zydelingfe Staartpennen fcbuins balf wit. By de Schryvers is deeze onder den naam van geele Kwikftaart bekend. Men noemt hem in 't Franfch Berggeronette. Hy neftelt onder 't Koorn , (13) Moracilla Pe&ore Abdomineque flavo , Re&rici- bus duabus lareralibus dimidiato obiique albis. Fa*n S#ec. 215-. Moracilla flava. Gesn. xA*. 618. Aldr. Om I, 17, c 24 Wiil Om. 172. T. 68. Raj. 7^ n. 2. Alb sAy* II. p. 54 T. 58. frisch, l/iy. T. 23, f. 3. 1. DtEt. Y. Stuk% ir. AFDEELe LXIIL Hoofd-- stuk. Gryze. XIIL Fiava, Geele. 57Ö Beschryving * a h IL Afdeel, LXHI. Hoofd- stuk. Vreemde Kwikftaar- ten.. XIV. Tiphia* Bengaal* fche. Koorn, en wordt, naar 't fchynt, meed in 9t Voorjaar gezien. De grootte verfchilt van detf witten öf getaeetien Kwikftaart weinig ; maai? de Kleur is van boven groefiagtig , van onderen geel. Het Mannetje heëft aan de Keel zwarte vlakjes als een halve Maan, en een geele ftreep^ die in 't Wyfje wit is , boven de Oögen. BiassoN onderfcheidc deezeft egter van den geelen Kwikftaart der Ouden , dien hy afbeeldt, en waar van het Mannetje een zwarte Vlak üan de Keel heeft, gelyk de witte Kwikftaart, verfchillende anders in Kleur weinig van den geelen. Ook heeft hy nog drie uitheemfche Kwikftaarten , de een van Java, dè ander van de Kaap , de derde van Madrafè. Van dee- zen laatften, waar van het Mannetje zwart, het Wyfje Afchgraauw is , geeft Ray de Af- beeldingen. De twee anderen zyn naar de Vo- gels, die in 't Kabinet van Reaumur waren i getekend. (14) Kwikftaart die groen is , van onderen geelagtig, met zwarte Wieken , en twee wit* ie bandeerzèls. Van Klein wordt deeze de Bengaalfcbe Nag» tegaal getyteld. Edwaiids beeldt hem af, on- der den naam van Indiaanjche groene Mofcb. Hy is (14) Motacilla viridis , fubtus fiavefcens , Alis nigriï, fafeiis duabus albis. Syft. ifof, X. Pafler viridis ladicui. Edw» sAy* 79. T. 79. de Kwikstaarten. 577 is een weinig kleiner dan de gewoone Vygen- ft# Eeter* Afdeed LXIII. f15) Kwikflaart die zwart is, metdeBorfl, Hoofd- STUK een vlak der Wieken , als ook den wortel der xv" Slag- en Staartpennen , Goudgeel. XutkilU. Ameri- Van Brisson wordt deeze in 'c Geflagt der R00CiftaatfA Vliegenvanger en geplaatft ; doch 9 indien het die is, waar van Ray onder de Jamaikafche Voge- len van Sloane fpreekt , als naar de Kanariet- jes geiykende , zo eet hy Mieren. Edwards noemt hem Muur-Nagtegaal , en geeft van 't Mannetje' en Wyfje byzondere Afbeeldingen. Eenigen noemen hem Rovd-, anderen Geelftaart. De grootte is als die van den Vygen-eeter. (16) Kwikflaart die Tzergraauw is 9 met de xvl* plekken der Oogen , de Wieken en Staart ^£*£ht* bruin, de buitenfte Staartpennen aan de zyiie Zwanftaarr* wit. Deeze > die in Spanje gevonden wordt , be- hoort onder de Oenantbes der Autheuren, en worde (1?) Moracilla nigra , Pe£tore , macula Alarum,bafique Remigum Redhïcumque fulvis. Syfi> Nat. X. Moracilla Americana. Catesb. Car* I. p. 67. T» 67. Serino affinis Avtcula e croceo & nigro variS. Sloan Jam. IL p.% 312, Raj. sA*. 188. n. ft. Ruticilla minor Americana. Edw. *At>. 80. T. 80. (16) Motacilia ferruginea, area Öculorum Al is Caudê- que fufcis , Recliricibus extimis latere alhis. Syft. Natt X. öenamhe fulva. Edw. *Ay* 31. T. 31. Ie Dkbl4 V, Stuk. O O 578 Beschryving van [I% wordr van Brisson CuUblanc roux geheten. Afdeel, Klein hadt 'er den naam van Nigricilla of LXIII. Zwartftaart aan gegeven. Hoofd* STUK xvn Kwikftaart met eengryze Rug^ bet Voor* Oenanth*. boofd wit, een zwarten band door de Oogen. Witltaarr. De Oenanthes of Vitiflorce , die om de een of andere reden hunnen naam van den Wyngaard- bloefem hebben, worden in 't Engelfch Wil- le-Tail of Witfiaart gebeten , in 't Franfch Cuh blanc of Wit-Gat , om dat de Scaartpennen in het gedeelte naad aan 't Lyf wit zyn , voor 'c overige zwart. De Italiaanen geeven 'er ook den naam van Culo hianco aan, doch fommige Engclfchen noemenze Wheat-Ear , anderen FaU lowfmiter of Horfematcb ; de Franfchen Vitree of Moteux. Dit Vogeltje onthoudt zig in verfcheide dee- len van Europa, zelfs in S weeden , op open Velden en Steenagtige plaatfen , begeevende zig tegen den Oogfl naar de Bouwlanden , alwaar het dan van Torren en andere Infekten leeft, wordende zeer vet en fmaakelyk tot Spyze. MilTchien eet het ook Druiven en Vrugten; wan- (17) Motaciüa Dorfo cano , Fronte alba , Oculorum fafcia nigra. Faun, Suec. 217. Oenanthe f. Vitiflora* Jonst. *Av. 12$. T. 4?. f. 13. Will. Om. 168. T. 41. f. 4. Raj. ^r. 75. n. 1. Alb. ^Ay. I. p. T. $5 B. Moticilla fubtus pallida , Re&ricibus introrfum alhis ^ Dorfo undulato* Fatm. Suec. 219. Oenanthes vitiflorje focmina. Alb, ^Ay. III. p, 50. T. 54 de Kwikstaarten. 579 wanneer het niet regt den naam van Kerfen- II. diefje zou kunnen hebben. Het is grooter dan de Afdeel. gewoone Mofch : 't Mannetje verfchik van het Wyfje 9 dat het dien witten band aan 't hoofd stuk* niet heeft. Zy komen in de Voorzomer over, Zegt LlMNiEÜS. (18) Kwikflaart die zwartagtig is, met witte ^™ Wenkbrauwen , een witte vlak op de Wieken, Paapje. de Keel en Borjl geelagtig. Dit is een andere Soort van Oenanthe, dien fommige Autheuren Mufcicapa of Vliegenvanger noemen , doch de Franfchen geeven 'er den naam aan van le Grand Traqiiet of Tarier 9 de Duitfchers noemen hem Flugenflaecherle , dac is Vliegenfteeker en Todten- Vogel , de Engel, fchen noemen hem Whin-Chat 3 de Italiaanen Mountanello. Het fchynt ons Paapje te zyn, onchoudende zig in Europa en wat kleiner zyn- de dan 't voorgaande, (19) Kwikflaart die roodanh is , van onderen Afchgraauw , met een donkere muts* la. •p. Zwartkap- lje je. MoraciUa nigricans , Superciiiis albis , macul& Alarum alba , GuÜ Pe&oreque flavefcente. Faun. Suec* 218. & 220 T. 1. f 3 4. Mufcicapa C Oenanthe rcrria. Aldr. Om. 735 Raj. c/t. 76. n. 4. WlLL. Orn» 169. T. 41. f. 5 Curruca major altera. Frisch. T» 22. f. 2. Rubetra. A?b. I. p. 50. T. 52 Fice- dula f Arricapilla alia. Jonst.^t.T. 45. £ uit. Ficedu- h 3. Aldrovandi. Edw. 30. T. 30. (19) Motacilla teftacea , fubtus cinerea, Pileo obfcuro. Faun, Suec. 229. Atricapilla f» Ficedula. Aldr, Om* h I. Dfcst. V. Stuk. Oo 2 i7% 58ö B e 5 c in y v i n c Van IL Afdeel. LXÜI. Hoofd- stuk. XX. Emert*. Bengaal - fche Kood» üaarr. XXL Thaenicwus. Muur-lNag' tegaal, De algemeene naam van deezen is AtricapiU la.) 't welk Zwartkapje kan betekenen, gelyk hem ook de Italiaanen Capo negro noemen , en de Engelfchen BlackXap. Het Wyfje, dat den Kop bleek Kaftanie-bruin heeft , wordt te Mar- feille Tejlo roujjo of Roodkop geheten. By dcf Duitfchers, dieze onder de GrasmofTchen tel- len , wordenze Meuncblein, dat is Monnikjes getyteld. Ook hadden *er de Grieken reeds den naam van Melanokoruphos aan gegeven. Brisson telt deezen onder de Fauvettes of Cwr- tuccb , die de eerften in zyn Geflagt van Vy- gen eeters zyn- Men vindtze oak in Europa. (20) Kwikfiaart die grys is , van onderen wit, met de zyden van den Kop en de Stuit rood. Van Edwards en Albin , beiden , wordt deeze onder den naam van Bengactlfcbe Rood' Jlaart afgebeeld , dien Brisson gebragt heeft in zyn Geflagt van Klaauwieren, en genoemd Pie-griefche brune de Bengale. Dezelve is een weinig grooter, zegt hy, dan een Rots Merel. (21) Kwikfiaart met een zwarten Keel 9 een rojjen Buik> de Kop en Rug grys. Dit 17. c. 3$. WilL. Om. 162. T. 41. Raj. 78. n. 2* Frisch. *Av. T, 24. f. 1. Olin. iAv. $< (20) Motacilla grifea , fubtus alba , Temporibus Uro« pygioque rubris. Syft. Kat. X. Ruticilla Benghalenfis» Edw. sAy. 190. T. 190. Alb. *A>. III. p. 52. T. 56* (21) Motacilla Gula nigra 9 Abdoitiine rufo , Capirs Dor- de Kwikstaarten, j8i Dit is de Roodftaart der Schryveren , dien u. fommigen Muur - Nagtegaal noemen , gelyk Afdeec Brisson hem, onder deezen tytel, in zyn Ge- j^^1* flagt van Vygen-eeters plaatft. De Duitfchers stuk* geeven 'er ook den naam van Haus Roetele en Summer-Roetele aan, doch gemeenlyk wordt hy Rott-Schwantz 9 van de Sweeden Roeéjljert^ en van de Engelfchen Redfiart geheeten, Hy is veel kleiner dan de gewoone Nagtegaal, daar hy in 't zingen zeer naby komt , onthoudende zig in digt Boffchagie en neftelende in de gaten van \ Geboomte of van Muuren. (22) Kwikftaart met de Rug en Slagpennen 1 Ethicus Afchgraauw , den Buik en Staart-pennen ros , Roudftaart. de twee buitenjien Afchgraauw. Deeze , die de tweede Phcenicurus is der Schryveren , heet Rougequeue of RoodPcaart by den Heer Brisson , en wordt Rotfcbwentzel genoemd van de Duitfchers , te Marfeille Cu* roujfet. Hy is een weinig grooter dan de voor- gaande. (23) Kwikftaart met de Slagpennen zwartag* xxm. % **** Dorfoque cano. Faun. Svec. 229 Ruticüia. Will. Or»9 if9« Raj. iAv. 78. n. Alb. .Ar. I. p. 48. T- 50. Phoenicurus media 3 Penna Caudae fubnigra, Frisch» *Av. T. 20. f. 3. (22) Moracilla Dorfo Remigibusque cinereis , Abdo- mine Re&ricibusque rufis : extimis duabus cinereis. Faun* Snee 22?. (23) Motacilla Remigibus nigricantibus , Recfcricibus J. DsgL. V. Stwk, Oo 3 iufis. II. Afdeel. LX1IU STUK» XXIV. Sttecka* Blaauw- borlVje. 582 Beschryving van tig 9 de Staart pennen ros , bet middelfte paar zwart 9 naar buiten rosagtig. Deeze , die van Linn^üs in S weeden fchynt waargenomen te zyn , wordt van Brisson aan- gemerkt als een zelfde met den Muur Nag- tegaal. (24) Kwikfiaart met de Borjl Tzergraauw , hlaauw geb andeer d > de Staartpennen bruin, doch naar den wortel Roeflkleurig. Hoewel deeze den bynaam van Sweedfche voert , wordt hy egter ook in Duitfchlaod , omtrent Straatsburg , gevonden , volgens Ges- nerus , alwaar men hem Wegfleckin noemt. Brisson (telt hem voor , onder den naam van GorgeMeue , dat is Blaauwkeel of Biaauwborft- je. De JVydengyckerlin ,dien Linn^us als een Verfcheidenheid tot deeze Soort betrekt , is 5 volgens Brisson, het Rietzingertje, hier voor befclireeven. Frisch noemt hem Roodftaart met een blaauwe Borft ; in Sweeden heet hy Carls- rufïs , intermedio pari nigro extrorfum rufefcente. Faun* Stêec. 227. (24) MotacilJa Pe&ore ferrugineo fafcü ccerulea, Reo ricibus fufcis verfus bafin ferrugineis. Syfl Nat. X Mo- tacilla Peélore coeruleo : macuU flavefcenfe albedine cin£ta. Faun. uec 220 Wegflecklin. Gesit. *Av. 796. Aldr- Om. 749 Will Om 160. Raj. *Ay. 78. Ru» tlcilla Gutture coeruleo, Edw. 28. T. 28. Phoeni. curus Pe&ore coeruleo. Frisch. ^Av. III. T. 19» f 3. 4. B. Wydengyckerlin, Gesn. *Ar* j$6> de Kwikstaarten. 583 CarlsvogeL De grootte is als het Roodftaartje: if. de woonplaats in de Bergagtige deelen van Afd&e^» Eur°Pa' Hoofd- STUK. (25) Kwikftaart die van boven blaauw is, van xxv onderen geheel rood. sialh.. Blaauwro- Men zou deezen, met Brisson en anderen, gQÏL^' blaauw Roodborjije kunnen noemen , doch de Engelfchen geeven 'er, volgens Catesby, den naam aan van Bkwbird, dat is Blaauw vogeltje. Hy is een weinig grooter dan ons Roodborftje, en onthoudt zig niet alleen in geheel Noord-A« merika, maar ook op de Bermudesjen Weft- indifche Eilanden. (26) Kwikftaart die blaauw is> met de Buik **VI* en Dy én rosagtig. Pipir van Suriname, Van Klein wordt deeze blaauw en rood bonte Nagtegaal , van Edwards biaauwe Vlie- genvanger met een rooden Buik geheten. Bris- son plaatft hem , in zyn Vygen-eeteren Geflagt, onder de Weftindifche Vogeltjes Pipit genaamd, waar van hy 'er vier heeft , twee groenen , naamelyk, een van Cayenne , een van Brafil; twee blaauwen , een van Cayenne , een van Su- ri« (2f ) Motacilla Aipra ccerulea , fubtus tota rubra Syft* Nat. X Rubecula Dorfo coeruleo. Catesb. Car* I. p, 47. T. 47. Edw. w^t. 24. T. 24. (26) Motacilla coerulea, Ventre Clunibusque rufefcen- tibus, Syft. Nat. *X. Mufcicapa coerulea , Ventre rubro* Eüw. sAv* 22. T. 22. I. Dsej.» V* Stuk, Oo 4 584 Besckryvinc van II. riname. De groene van Brafil heeft omtrent Afdeel, je grootte van een Putter , de anderen die van Hoofd.' den VYgen-eeter- STUK» xxvii (2?) Kwikftaart die groen is9 met de Slagpen* spiza. nen van den eerften rang zwartagtig. Groene Vhegeovan- groene Vliegenvanger Van Edwards met een zwarten Kop 5 en die met een blaauwen Kop, zyn beide van Brisson geplaatft in zyn Geflagt van Boomkruipertjes. Zy hebben de grootte van een Roodborftje en onthouden zig in Suri* name en Brafil. XXVIII. (28) Kwikftaart, die graauwagtig is , met de ifiES* Keel en Eorft Goudgeel. j* Dit Vogeltje, dat zeer bekend is in Europa, heeft ook menigerley naamen. In 't Griekfch wordt het Erithakos en Eritheus of Erithulos; in 't Latyn Rubecula en Rubrica 9 of ook Ruti* cilla;m 't Franfch Rouge- Gorge of Gorge Rouge, ook Rubeline , Gadrille , Roupie , Berée en Rou* ge-Bourfe; in 't Engelfch Robin* Redbreaft , Red. hreajl en Ruddock ; in 't Italiaanfch Pettirojjo en Fer* {27) Motacilla viridis , Remigibus primoribus nigri» cantibus. Syft. Nat. X. Mufcicapa viridis , Capite nigro. Edw. sA>. 25» T. 25-. f. 1. B. Mufcicapa viridis, Capire ceeruleo. Edw. Ar. 25-, T. 2?. f, 2. (28) Motacilla grifea , Gula Pedoreque fulvis. Fauit, Suec, 226" Rubecula. WilL. Om. 160. T. 38. Raj. 78. n. 5. Alb. .Ar. I. p. 49. T. fi< Frisch. ^v.JH. Tf 19» f« 2« Olw. 16. de Kwikstaarten. 585 Ferbott, in 't Hoogduitfch Roetele en Rotbbreuft* u# - kin geheten. De meefte deezer naamen zyn Afdeed. mee den onzen overeenkomftig , en zien op de ^LXIII. roode Kleur van deszelfs Keel en Borft. stuk." 't Is een Vogeltje dat in 't wilde zeer aange-/^ö^0r/?/>. naam zingt , en ook in een Kouwtje kan gehou- den worden, indien men 'er 't zelfde Voedzel aan geeft als aan den Nagtegaal. Des Winters komt het zelfs in de Landwooningen zyn aas zoeken ; het is gemeenzaam met den Menfch en ftout : des Zomers onthoudt het zig in het Geboomte der Tuinen en Plantagiën, leevende van Rupfen en Jnfekten, Het maakt zyn Nefl: in het digfte van Haagen en Kreupelbofch , in- zonderheid van Haagedoorn ,en is zeer zorgvul* dig , gelyk de Aaklters , om het van boven te bedekken, floppende zelfs het gat toe, wan- neer het 'er uitgaat , om de Koft te zoeken. Somtyds neftelt het ook in holle Boomen. 't Ge- tal der Jongen, die het krygt, is niet minder dan vier , die men uit het Nefl moet neemen als zy tien Dagen oud zyn , indien men ze opvoeden wil : want, langer in het Neft blyvende, willen zy niet eeten, Zy zyn , in Kouwtjes , aan de Kramp en Zuizebollen onderhevig, Tegen het eerfte Ongemak geeft men hun een Meelworm en een Spinnekop , tegen 't andere zes of zeven Oorwormen in de Week , tot Geneesmiddel . Men wil dat dit Vogeltje vier of vyf Jaaren leeft, 't Schynt dat 'er veelen , uit de Noor- delyke Landen, tegen den Winter Zuidwaards J. Dezu V. Stuk, Oo J VÜC^ 586 B E 5 C H ?. Y V I N G VAN H vliegen , om de Koude te ontwyken. De Borïï Afdeel, js in fommigen zo geelagtig, dat LiNNiEUS ze ^LXIIL Goudgeel noemt, in anderen niec meer dan ros stuk. °f vaa^ 9 doch in 't algemeen roodagtig : de Kleur F,oodborj}je,vm boven groenagtig bruin* volgens Brissojï. De grootte is iedereen bekend. Het bemint de eenzaamheid , en , in een Kauwtje gedaan zynde by andere Vogeltjes, vegt het geweldig daar mede. Op zyn Gezang is het ook zeer jaloers, Men vindt 5er zelden twee by elkander , en daar van is een Spreekwoord , dat in één Boom nooit twee Roodborlljcs zig bevinden (*), XXIX. T'rogfody. tcs. Winterkou mugje. (29) Kvoikftaart die graauwagtig is , met de Wieken zwart en Afchgraauw gegolfd. Deeze wordt Poffer Troglodytes van de Schry- vers genoemd , in 't Franfch Roitelet , dat is Koningje , en wy noemen het , om dat het zig in de Winter zo dik wils vertoont, Winterko- ningje , of ook Dimneling , naar het Hoogduitfch Dumeling. De gemeentte naam , in Duitfch- land , is egter Winter- , Schnee , Noeffel-, NeJJeU en Zaun-Koenig , of ook Zun-Schlipffie en Tburn*Koenig , in 't Italiaanfch Regillo en Reattino , in 't Engelfch Wren. Niet Motacilla grifea , Alis nigro cioereoque undula- tus, Fa%n> Saec. 232. Paffer Troglodytes Gesn. ^Av 6fi* Aldr. Om. 1. 17. c 4. Will Om. 164. T. 42. Raj. ^Lv. 80 Alb. iAv I. T. 53' f« B- Trochiliü Remigibus teficllatis. Frisch. T« 2,14, £ 3. (*) Vna tArbor non capit dms Erithaces* de Kwikstaarten. 587 Niet minder dan de Roodborftjes is dit Vo- l[# geitje in Europa gemeen, zeer vlug en leven- Afdef de LXIII. zevende > cigtfle en negende , wit getipt. Hoofd- stuk:. y0rre]tje, omtrent Upfal inSweeden door XXXIf AcredtéU. LiNNiEüs waargenomen en befchreeven, gelykt nveedfch. zeer naar een Sysje, doch is de helft kleiner. Het houdt zig, gelyk de voorgemelde!) ,in ge- duurige bewee^ing. XIIL (33) Kwikftaart met den Kop Yzergraauw, C|j'e. em zwarte by ^ Oogen, de Slag- en Pi XL1X. ' Staartpennen bruin 9 met de beide randen S* Roeftkleurig. Brisson ftelr deezen voQr , onder den naam van Poolfche Mees of Rémiz, gelyk de Duit- fchers hem heeten , doch de Italiaancn Pendolino, wegens het ophangen van zyn Nefije, weshalve men hem, met regt, Hangneftje mag noemen, of Europifch Hangneft 5 om hem van de Bana- nasvogelen te onderfcheiden. De Engelfchen noemen hem Mountain Tümoufe. Hy heeft de grootte van een blaauwe Mees en de geftalte ver- (32) Motacüla fupra cinereo-virefcens , Remigibus fuf- cii, feptimo, oófcavo, nono, apice albis. Faun S»ecyi]j. (35) Motaciiia Capire terrugineo, macuH nigra Ocula- ri , Remigibus Reetricibufque fufcis margine utroque fer. rugineis. Syfl. Nat. X. Lanius minimus. Edw. *ytt> SS' T, 55. Parus monranus Alb. III. p. 53. T. Parus minimus Remiz. Tinus. 17^5. Diflerrar. Parus Lithuanicus nidum fufpendens. Klein. ^iv. 86. Pendulinus. sAtt. Bonon. T. II,p. 57.T.7, Remiz, Rhac* zynsk. Polon> I. p. 294, de Kwikstaarten. 591 verfchilt ook niet veel. Zyn Woonplaats is in u Poolen , Lithauwen , Hongarie en Italië. Het Afdeel. Neft , dat hy maakt , is van de Wolligheid der LXIIL Diftelbloemen famengefteld. stuk?- XXXIV' (34) Kwikftaart die grysis, hebbende den Kop Minma. zwart , met witte tippen gefprenkeld. Jeünje"^^ Deeze5 die uit het Kabinet des Konings van Sweeden door Linn^eus voorgefteld wordt, fchynt anders niet bekend te zyn. Hy is uit Indie af komftig : heeft de grootte van het Win- terkoningje ; de Rug en Wieken zyn van bo- ven grys ; de Bcrft is geelagtig met zwarte dwarsftreepen ; de Staart bruin aan de zyden bleek ; de Kop zwart met ronde witte flippen , één op ieder Vedertje. Het Mannetje is van vooren , aan den Kop 5 met Vleefchkleurige flreepen , van agteren met witte flippen ge- tekend. LXIV. HOOFDSTUK. Befcbryvzng van ft Geflagt der Meesen, 't welk de Plakkers , Pimpeltjes , en de Manakyns , zekere Amerikaanfche Vogeltjes , bevat. TP\e Meesen, welker Latynfche naam Parus Naam. is , maaken een Geflagt van zeer bekende Vo. ($4) Motacilla grifea, Capitc nigro pun&is albis fpar* fis. Muf. *Ad. Fr Tom, 1L 1, üeïl. V. Stuk. 592 BESCHRYVTtfG II. Vogeltjes uit, die veel nut doen in de Moeshö- Afdeel, ven en Tuinen , dewyl ze niet alleen op Rup- Hoo IV # ^Cn aaftD ' maar °°k dC Eijertjes derzeIven 9 stuk/ zonder heid die der Ringrupfen, zo genaamd, vernielen. Mén noemtze in 't Italiaanfch Par- rufa, in 't Frans Mefange , in 't Engelfch Tiu moufe en in 't Hoogduitfch Mayfe of Maysz en ^Kcnmer- De Kenmerken volgens Linnjeus zyn : een Bek die in 't minfte geen infnydingen heeft; de Tong geknot en aan 'c end met borftelige Ve- zeltjes uitloopende. Brisson voegt by de voor- gemelde Kenmerken , die de Meezen van de Leeurikken en Vygen - eeters onderfcheiden (*), nog , dat zy altemaal , gelyk de Spechten , langs de Stammen en Takken der Boomen klim- rpen of kruipen. Soorten. 't Getal der Soorten 9 welken hy in dit Geflagt heeft, is agttien. Lusn>eus heeft 'er twaalf, waar onder ook de Manakyns , die een byzon- det Geflagt by Brisson uitmaaken, zyn ver- vat. (i) Mees met een gehiifden Kop. I. Parus Crifiatus. Gekuifde Dee- Mees. (i) Parus Capire criftato. Faun. 3uec. 239. Gen. 100. Parus criftaius. Gesn. *Ay. 642. f. med. Aldr. Om. 1^ 17. c. 20. Will. Orn. 17?. T. 43. Raj. 1. 17 c. 13. Will. Orn. 174. Raj. ^t>. ^3 n. 3. Alb. *A*p* I. p. 44. T. 46. Frisch. lAy. Hl. T, 13. f 1. 2. Olin. +Ay* 28. X, Dlel. V. Stuk, Pp If. Afdeel. LX1V. Hoofd- stuk. 594 Brschryvinc H duitfch, ook gebruikelyk is. Men vindt hem Afdeel ook Fringillago getyteld, miflchien om dat hy LXIV. de Vinken aanlokt, door zyn Geluid, 'c welk ^tuk^ eenigermaate zweemt naar het Geroep der Vinken. Deeze groote Meefen of Plakkers zyn zeer gemeen in Europa en worden in de Boflfchen niet alleen , maar ook in de Tuinen en Moes- hoven gevonden. Hunne Spyze beftaat meefl: in Infekten en Wormpjes , die zy in de Win- ter uit de reeten der Boomfchorfen weeten te haaien , kruipende ten dien einde langs de Stammen en Takken op , gelyk de Spechten. Zy flokken hun Aas niet fchielyk in, maar proe- ven het , zo 't fchynt , eerfl: met de Tong. Men kanze in Kouvvtjes houden , doch zy leeven 'er zelden lang in ; niettegenftaande al het eetbaare byna, dat men hun aanbiedt, van hunne Smaak is. Inzonderheid beminnen zy Nooten en Hen- nipzaad : met kan hun ook Slekken , jonge Kaas en Mieren-Eijeren geeven. Alsdan kwee- len zy byna het geheele Jaar door. 't Getal der Jongen , die zy kunnen uitbroeden , is zeer groot; men vindt negen of tien, ja , fommi- gen zeggen , wel twaalf of vyftien Eijertjes in hun Neft, dat meefl: van Koehaair is gemaakt en zeer plat, in gaten van Boomen. De Eijert- jes zyn Afchgraauw of vuil wit van Kleur , met roodagtige (lippen , voornaamelyk aan 't dikke end, getekend. Men wil dat hunne Leeftyd vier of vyf Jaaren is. De van de Meesen. 595 De Plakkers zyn zeer ftout en vinnig in 't IL byten , zo van den Menfch , als van andere Vo- Afdeel. geitjes, die hun beledigen. De grootte is on- j^J^ gevaar als die van een Vink : de Kleur van bo- stuk. ven groenagtig , van onderen geelagtig , aan den Buik wit; de Kop en Keel zwart, doch met een witte vlak onder de Oogen , met zwart omringd , die 'er den naam van Spiegelmees aan geeft. In eenige deelen van Vrankryk noemt het Landvolk hem den Patroon der Yzerfme- den , om dat hy het tikken met een Hamer op een Aambeeld fchynt naar te bootzen. Hierom mifTchien ook wordt hy Plakker geheten. Men kanze als de Vinken eeten , en fommigen agten het Poejer van gedroogde Meefen tegen de Vallende Ziekte dienftig. (3) Mees die blaauwagtig is , met de Wangen, III. Borfl en Rug geelagtig , den Onderbuik Pur- ^ ' perkleur. Amerikaan- fche Mees* Linn^us twyfelt, of deeze, die in Amerika gevonden wordt , ook een enkele Verfcheiden» heid van den grooten Mees zy; doch Brisson plaatft hem in 't Geflagt der Vygen-eeteren. Catesby , van wien de Befchry ving afkomftig is , heeft hem genoemd VinhMees of Kruiper- Vink. Hy was uit Kanada in 'c Kabinet van Reau- (i) Parus coerulefcens , Temporjbus Pe&ore Dorfoque flavefcenribus, Hypochondriis purpurafcentibus Syjl Nüt* X. Parus Fringillago. Catesb. Car. % p. $4. T. 64. 1. Diki. V. Stu* Pp 2 596 Beschrtvino U Reaümdr gezonden , en hadt de grootte maar Afdeel, omtrent van den Vygen-eeter. LXIV« , T7 • CV (4) Mees met blaauwagtige Slagpennen , die mn den eerften rang uitwaar 'ds wit gerand : bet Voorhoofd wit , den top van 't Hoofd blaauw. Hoofd- stuk. IV. Carttleus, Pimpeltje Deeze wordt , gemeenlyk , de blaauwe of klei- ne Mees getyteld , en de Switzers noemen hem zelfs Blawmeifs , doch de Duitfchers , in 't al- gemeen , Meelmeifs of Pimpelmeifs , gelyk wy hem ook Pimpelmees of Pimpeltje heeten. De Spaanfchen noemen hem Cbamaris , de Italiaanen Parujfolin , de Engelfchen Blew Titmoufe of Nun: zo geeven 'er ook de Franfchen den naam van Nonette of Nonnetje aan. Van de Savo- jaarden wordt hy zelfs Moyne of Moyneton ge- tyteld. De Pimpeltjes zyn , by ons , niet minder dan de Plakkers gemeen , en weinig in Lee- vensmanier verfchillende , doch veel kleiner van Lyf j en niet zwart , maar blaauwagtig van Kop. Eigentlyk is de Kop van boven blaauw, en onder een witten ring heeft die een blaauwe Halskraag. Voorts loopt een zwarte band over de Keel enOogen3 die ze, in 't aanzien, wel wat (4) Parus Remigibus ccerulefcentibus » primoribus mar» gine exteriore albis; Fronte alba , Vertice coerruleo. Faun. Snee. 240. Parus cceruleus. BelL. vX?-96.a. Cksh. *Ay* Aldr. Om. I. 17. c. 17. Will. Orn* 17$. Frwch. ^£v. III. T, 14. f. 1. VAN DE MEESEN. 597 wat naar de Plakkers doet zweemen. De ge- n. melde ring om de Kruin geeft 'er den naam van Afde£ï- Monnik aan , en die zwarte band den naam J^^* van Nonnetje , welken de ^Plakkers ook wel stuk. voeren. (5) Mees met een zwarten Kop , een Afch- V. graauwe Rug , het Agterhoojd en de Borjl 2^nkop, wit. Deeze is het , die eigentlyk Colemoufe van de Engelfchen, en Kohlmeifs , dat is Kole-Mees, van de Duitfchers geheeten wordt , wegens zyn zwarten Kop. Hy is veel kleiner zelfs dan het Pimpeltje, en het fchynt die te zyn, welken de NoorweegervS Kiod-Meife , dat is Vleefch-Mees heeten , om dat hy naar Vleefch zeer gretig is , fluipende by de Boeren in de Spyskamers en Kas- fen , ja laatende het Vleefch , dat te rooken hangt, naauwlyks onbcfchadigd. Hierom wordt dit Vogeltje zeer gehaat , vervolgd , verjaagd en met Vallen gevangen als de Muizen (*). Het zou egter ook kunnen zyn, dat het de groote Mees of Plakker ware, van wien men dit getuigt: om dat die eenig zwart aan den Buik heeft en in grootte meer naar een Mofch gelykt. De Engelfche naam Titmoufe fchynt daar van afge- leid (5) Parus Capire nigro, Dorfo cinereo, Occipitel Pec- toreque albo. Faun. Snee 241. Parus ater. Gesn. *Ay. 641. Aldr. Otn. 1. 17 a 19. Will. Om. 17?. T. 43, Raj. ^4.y. 73, n. 2. Frisch. III. T. 13 f. (*) Ndturl. FJiflotiê yon Nerwegen. II, Th. p. JJJ. X. Deel, V. Sivk* P P 3 598 Beschryving I[# leid te kunnen worden, en miflchien ook de Afdeel. Franfche en Hoogduitfche naam der Meefen. LXIV. Hoofd- (6) Mees met een zwarten Kop , de Wangen S™K' vMy de Rug Afchgraauw. Riet Mees. *n 'c algemeen wordt deeze de Moeras-Mees, in 't Engelfch Marfb* Titmoufe , in 't Hoog. duitfeh Mur~Meifs , en in 't Franfch Mefange de Marais geheten ; doch fommigen noemen hem ook Riet-Mees , of bruine en graauwe Moe- ras-Mees , met een zwarten Kop , gelyk Klein hem tytelt. Hy is wat kleiner dan het Pim- peltje, en onthoudt zig op Heijen en Moeraffi* ge plaatfen , in Europa. VII. (7) Mees met den top van 't Hoofd wit, de Lang £«. StaCLTt lmSer dm het Ltf- Deeze wordt, in 't algemeen , Parus Cauda- lus of Staart-Mees genoemd , dat oneigen is , dewyl de andere ook geftaart zyn. Anderen heetenhem, veel beter, de Langftaartige , ge- lyk de Duitfchers , Engellchen en Franfchen doen : doch omtrent Keulen wordt hy Wyntepf- ker , (6) Parus Capite nigro, Temporibus albis , Dorfo ci« nereo Faun. Suec. 242. Parus Palufttis. Gesn* sAv. 642. Aldr. Om. 1. 17. c. 18. Will. Om. 17?. T. 45. Raj. . 642. fïg infitna. Aldr. Om. 1. 17. c. if. Will. Orn* i-j6. T, 43. Raj. *Ay> 74. n. 8. AL», ^r. II. p. ƒ3. T. 57. f. 1. VAN I) E M E E S E N. 599 ker , dat is Wyntapper getyteld, en foinmige II. Franfchen noemen hem Mourier of Berd fa Queue. Afdeel. LX IV De grootte is wat minder dan die van hetPim- u • peltje: het Lyf vuil Roozekleur, van onderen stuk. met eenig wit gemengd ; de Hals zwart ; de Kop wit van boven. Hy onthoudt zig in de Elzen-Boflchen , waar van hy , miffchien 9 in S weeden Ahltita geheten wordt. Ray merkt aan , dat deeze Mees , onder alle Vogeltjes, het grootfte getal van Eijeren in zyn Neft te famen brenge. (3) Mees 9 met den Kop van boven grys 9 de vin. Staart langer dan het Lyf. bZTtZt netje. Gemeenlyk noemt men deezen Baardmannetje^ of gebaarde Mees van Jutland, onder welken naam hy van Albin is afgebeeld ; doch Ed- wards noemt hem kleinfte Klaauwier , en Frjsch Indiaanfche Mofch. Hy onthoudt zig egter, zo 'tfchynt, ook elders in Europa, woonende in de Moeraffige plaatfen van Engeland en Dee- nemarken, zegt Brisson. De Kleur is ros, van onderen bleek Afchgraauw ; de grootte omtrent als een Plakker. (9) Mees die zwart isy met den Kop van bo- IX. P/pra, ™n Wf. Manakyxa £)e Witkopje» (8) Parus vertice cano , Caud Corpore longiore. Syfl. Nat. X. Parus Beardmanicus. Alb. I. p. 46. T. 48. Lanius minimus. Edw. ^t, 55. T. 55. (9) Parus atcr, Capite fupra albo. M»f* */Ldr* Ft* II- hD&EL. V. Stvk, Pp 4 A*** / 600 BE8CHR YVIK6 H# De laatfte Meezen van Linnjeus zyn door Afdeel, den Heer Brisson geplaatft in een Geflagt , LXIV. cjaar ky jen naam van Manakyn, die van onze stuk.' HollandfcheNatïeafkomftig is, aan geeft. 'tZyn Manakyn. Indiaanfche of Amerikaanfche Vogeltjes; waar van Brisson dertien Verfcheidenheden heeft. Deeze , die zyn derde is , worde Witkop-Ma- nakyn van hem geheeten. Het heeft omtrent de grootte van een Pimpeltje. De Borftelige Vezeltjes aan den Bek zyn in 'c zelve ftyver dan in de andere Manakyns. Deeze vindt men in Brafil en te Suriname, x (10) Mees die zwart is, piet de Kop en Dy en Erythroce. Goudgeel. fhalus. Goudkop- je, Deeze wordt Goudkoppige Manakyn van Bris- son geheten, en Edwards noemt hem zwarte Mees met een vergulden Kop. De Kleur is, gelyk die van den voorgaanden, gitzwart met een weerfchyn van glad Staal over 't geheele Lyf, doch de Kop Oranjekleurig of Goudgeel: de grootte als de andere. Men vindt deezen in Zuid- Amerika , en te Cayenne. Seba heeft 'er, onder den naam van Mexikaans Vogeltje van Cbichiltotolh , een Afbeelding van gegeven, die taa- p. Avicula toto Corpore nigra, cum Vitta alba. Seb. Mf*fi ft p. 102. T. 96. f. ? , (10) Parus niger , Capite Femoribusque fulris. Syft* Jsfat, X» Parus Auricapillus. Klein. *Ay* 86. Parus niger, Capite fulvo. Edw. Jiy. 21. p. 21, VAN DE MEESEN. ÓOI taamelyk wel is , de Pooten uitgezonderd, jr# Tab. LX. Fig. 7. Afdeel. LX1V. (11) Mees die zwart is, met de Kop en Borji Hoofd- Scbarldken-rood , de Slagpennen van vooren STUK* XI met een witte vlak. +Aurèola. Roodkopje Zwart en roode Mees wordt deeze van Ed- pi.xlix. wards geheten : Brisson noemt hem de roode * Manakyn , doch hy is zwart van Lyf gelyk de anderen , hebbende de Kop , Keel , Hals en Borft , Scharlaken-rood of Oranje-kleur ; het middelde van den Buik met rood gemengeld en de randen der Wieken geel. Men vindt dee- zen ook op Cayenne. (12) Mees, die zwart is, met den Bek wit, xn. een vlak op de Wieken en aan den wortel van Gevlakte de Staart geel. Onder de overige Manakyns van Brisson vind ik deezen niet opgetekend. Hy onthoudt zig in Indie. (11) Parus niger, Capire Pe&oreque Coccineis , Rem!- gibus antrorfutn macula alba. Muf* ^Ad. Fr. II. Pa» rus niger & fulvus. Edw. w^t. 83. T* 83. f. 2. Avicula Surinamenfis nigra , Capite e luteo coccineo. Pet. Ga$* 73. T. 46*. I. 10* Avicula Mexicana de Chichil totoih ai* tera. Seb. Muf 1. p. 96. T. 60. f. 7. 8. (12) Parus niger, Roftro albo, maculè Alarura , bafi- qutt Cauds: flavis. M»j. sAdr. Fr. Tom. II. 1. Deel» V# Stvk, Pp $ hXV. 602 Beschryvinc VAM Afdeel* LXV. LXV. HOOFDSTUK. Hoofd- STUK# Befcbryving van 't Geflagt der Zwaluwen, on* derfcbeiden in Europifche > Huis. , Boeren- f Scrand- en Giet-Zwaluwen , benevens verfcbei- derley van de andere JVereldsdeelen , waar on* der de Chineefche, die etibaare Nejljes maakt. Naam. T~\e Zwaluwen , welker Latynfche Naam Hirwido , en de Griekfche Chelidoon is, heeten in 't Icaliaanfch Rondina, in 't Franfch Hirondelle , in 't Engelfch Swallow , in 't Hoog* duitich Scbwalbe. De Latynfche Naam is, zo fommigen willen, van hun zitten aan de Daken der Huizen Qoarendo) afkomftig; doch, zo de Stelling van Klein (*) genoegzaam bewaarheid en den Ouden bekend ge weeft ware, zou men dien naam , veeleer , van hun kleeven aan elkan- der in het Water tot hunne Winterlegering , mogen afleiden. Kenmer- De Kenmerken der Zwaluwen , volgens Lin- Njeus , zyn : een zeer kleine , omgeboogene, Elsvormige, aan den wortel neergedrukte Bek: de gaaping wyder dan de Kop hoog is. De Heer Brisson voegt 'er by : een gevorkte Staart. Allen hebbenze, zegt hy, den middelden der drie voorfte Vingeren , van den wortel tot aan het eer- (*) Zie het II. Deel der VitgeZogU Fetbanttl bladz* 208. 281. de Zwaluwen. 603 eerfte Gewricht toe , digt famengevoegd [met den buitenflen. Afdeel. Van de Zwaluwen heeft hy agttien , Lin- t^xv# , r . Hoofd- njbus agt Soorten , die altemaal daar in vervat STUK# zyn. Soorten. (1) Zwaluw, die de Staartpennen , uitgenomen I. & twee middelften , wieï ee72 witte vlak gete* HuÜzwa- Deeze wordt in 't Franfch en Engel fch Schoor- Jïmz-Zwaluw, in 't Hoogduitfch iMr-Zwaluw geheten. Zy is het , zo men aanmerkt, die in de Huizen van Europa binnensdaks riedelt, en, zo wel als de Bóeren-Zwaluw , in de Herfl zig onder Water dompelt, komende 'er in 't Voor- jaar weder uit. Dit denkbeeld, dienende om de Verhuizing der Zwaluwen om ver te (tooten, heeft wel degelyk zyne zwaarighedcn , gelyk ik reeds breedvoerig heb aangetoond (*). Het ftrydt tegen de gezonde Reden, en bovendien tegen de Heilige Schrift , alwaar de Zwalu- wen onder de Trekvogelen geteld worden (f). By de aangehaalde Ondervindingen , ten dien op- (1) Hirundo Re&ricibus , exceptis duabus inrermediis, inacula alba noratis. Faun Suec* 244. Hirundo domeftj. ca. Gesn. I. p. 43. T. 45 Frisch „4v. T 18. f. 1. (*) In 't voorig IV. Stuk. bladz, 13 , enz. (|) Zie hier vour bladz. 453, k Deel, Y. Stuk% 604 Beschryvikg van H# opzigte , kan men die van Frisch voeger* 9 Afdeel* wanneer hy ^\en aangaande zegt. Hoofd " ^ aan ^e ^00ten van eenige levendige stuk. ,, Zwaluwen, kort voor hun Vertrek, 't een zyn „ of ander gehegt. gelyk een Ring, een roo- Trekvoge- ^ ^ Draad, met Wacerverw gekleurd. Nu is 5, het zeker , dat 'er die kleur afgegaan zou zyn, „ indien zy eenigen tyd in 't Water gebleeven „ waren. Niettemin kwamen die zelfde Zwa- ,> luwen in 't Voorjaar wederom , en zogten hunne Neftplaats op , met den rooden Draad „ aan de Pooten, Indien ook deeze Vogelen , geduurende den Winter, zo veele Maanden „ onder Water bleeven , hoe zouden zy dan „ kunnen Adem haaien: want men weet, dat „ zy geen Kieuwen hebben , noch dergelyke „ Longen als de Viffchen. Zo men antwoorden „ mogt, dat zy in 't Water leeven gelyk de „ Kinderen in 's Moeders Lighaam: waar is dan, „ in hun, 't Ovaale Gat , daar 't Bloed kan „ doorgaan, zonder de Longen te pafleeren? „ Deeze Vogelen moeten zelfs van een plaats komen daar zy allerley Leeftogt gehad en „ gevloogen hebben : want hunne Vederen zyn „ netjes gefchikt, als zy weer verfchynen: zy „ zyn door Honger niet vermagerd ; aanftonds „ paaren zy en maaken hun Neft. De Heer Reaumuk was ook zo vreemd van dit denkbeeld, dat hy het niet gelooven kon. De Groot Marfchalk van Poolen , die hem be- loofd hadc, Zwaluwen, van onder 't Ys ge. haaldj DE Z W A L ü W7E N. 605 haald, te zullen bezorgen; kwam, zo min als u. anderen , zyne beloften naa. En de Berigten zelfs, Afdeei~ die men van het vinden deezer Zwaluwen aan ,VXV* Hoofd- klompen , onder Water, heeft; gelyk in Noor- stuk. wegen zulks een bekende zaak en gantfch niet ongewoon zou zyn , naar 't gene Pontoppidajss fchryft (*); zyn zeer ongerymd. Aan den ee- nen kant, naamelyk, is 'tonmogelyk, dat, in zulk een geval, niet hetgrootfie deel der Zwa- luwen , in het fchraale Saizoen , door Viffchen van allerley foort en Waterflangen , zou ver- Honden worden : aan den anderen kant is het te- genftrydig , dat de Zwaluwen , uit het Water op. gevifcht, en in een warm Vertrek tot foewee- ging en tot vliegen gebragt , niet langer dan een Uur leeven , en anderszins , zo ze 'er tot aan het Voorjaar in gelaten waren , gezond en frilch zouden te voorfchyn komen. Miflchien zyn , nu of dan eens , eenige Zwaluwen, van den Winter overvallen , en zig in 't Riet verfchoo- len hebbende, by toeval in der Viflcheren Netten geraakt , die zig verbeeldden , dat zy uit het Water waren opgehaald. De verkleuming van Dieren, door de Koude , is niet zonder voorbeeld, en het kort Leven der Zwaluwen , na de koes- tering door de Warmte van een Kachel , ftrekt tot een bewys van haare verzwakking en van dc onbekwaamheid van zulk een Winterwoo- ning. De (|) KatutU Htfi. yon tforvoegen* II. Th, bladz. 187. I, JDkel. V. Stuk, 6o6 Beschryving van U# De Huis-Zwaluw heeft dien naam, om dat Afdeel, Zy , gelyk bekend is, haar Neft in de Huizen .LXV. maakt, fomtyds aan een Balk of Muur , van HstukD" Kley , rnet Hooy of Stroo te famen gehegt , en Eigenfchap- van binnen met Dons of andere zagte StofFe ]?eQt bekleed. Zy broedt tweemaal 's Jaars, leggen- de de eerftemaal vyf of zes , de tweede maal vier of vyf Eijeren. Het Aas, daar zy van beftaat,zyn Vliegjes en Muggen, of ook Spin- nekoppen en andere Infekten. Om de Muggen magtig te worden , ziet menze rondom de Men- fchen en Dieren zweeven. Als zy laag by den Grond of digt langs 't Water vliegen, is door- gaans Regen op handen. In 't algemeen ziet menze niet gaarn benadeelen of dooden ; uit aanmerking , dat het Vogeltjes zyn , die ons geen kwaad , maar veeleer nut toebrengen. In Italië , egter, plagten de jonge Zwaluwen ge- geten te worden , zo Aldrovandus aanmerkt. In Spanje worden zy , nog heden , op de Markt verkogc. Gebruik. In de Geneeskunde heeft men van de Zwalu- wen gebruik gemaakt tegen de Vallende Ziekte, Beroerte, Lammigheid en Opftyging of andere Benaauwdheden. In fommige Winkels wordt *^q»a Hï-nog een famengefteld Water van Zwaluwen * lonf'ojha gcdeftilleerd , dat in alle die gevallen aanpry- zing heeft. Veelerley Voorfchriften zyn 'er zelfs van dat Water , en , indien 'er de Geeft met het vlugge Zout, als ook Bevergeil en an- dere Middelen , worden bygedaan , zal het niet te de Zwaluwen. 607 te veragten zyn. Meer, egter, gebruikt men II. hedendaags , hier te Lande , de Neftjes der Zwa- Al)trEEL- luwen , in Pappen tegen een zeere Keel en Ontfteeking der Amandelen : alzo dezelve week- stuk. makende en tevens verdryvende of oploflende zyn , van wegen den Drek , die onder Kley gemengd en fcherp Zoutig is van aart. Ver- fcheiderley Voorfchrifien zyn 'er van zodanige Pappen *. In de Maag der jonge Zwaluwen *^a>^* wordt fomtyds een Steentje gevonden als een Linze , waar aan men, t' onregte 9 dergelyke kragten toegefchreeven heeft. (2) Zwaluw , inderdaad, het is de ongerymdheid zelve * dat de Water-Zwaluwen ; want dus noemt men ook deeze, zig 's Winters in de Aarde begraaven, en de Lugt- Zwaluwen in 't Water kruipen zou- den! De Strand- of Zand-Zwaluw, daar wy thans van fpreeken , is kleiner zelfs dan de kleine of Eoeren-Zwaluw , hier voor befchreeven. De Pooten zyn van agteren , tot aan de Vingeren toe, met Wolligheid bezet. (5) Zwaluw die zwartagtig is , met een witte y* Keel) hebbende al de vier Vingeren Gier-Zws- waards gejlrekt. iuw* Wy (*) Zie 'f voorg. TV. Stuk , deeTr Nat, &ift. bi. 14» (f) Zie 't II. Deel. der Utt^zogte Verhandelingen » foladz 209, 212. (f) Hirundo nigricans , Gula alba , Digitis ottinibu» quatuor anticis Syft.Nat. X. Hirundo tora nigra , Ou^ slbicante. Faun. Suec. 246 Hirundo Apus. Bell. ^Aï>» 100. a. Gesn. 166 Aldr. Om. 1 17 c iöe jonst. 119. T. 42 VViLL.Or» 1^6 T. 29 Raj* 72. n. 4. Alb. *Ay* II. p. 51. T. 55, FiUaCtf» sAy. III T. 17. f. 1. lduel* v. STv*t Qq a 6l± Beschhvino van II. Wy noemen deeze,die , om dat zy nooit op Afdeel, den Grond zitten gaat , van de Ouden Hirundo ^LXV. jipus 9 dat is zonder Pooten geheten worde, stok." naar den Hoogdukfchen naam Gier- Zwaluw; hoewel zy eigentlyk , wegens haar neftelen in oude Gebouwen , Steen-Zwaluw moeft heeten. De Franfchen noemen haar groote Martinet of Moutardier , de Engelfchen Swift of Horfe- Martin , wegens haare grootte. Zy is , naame- lyk grooter, zelfs dan de Huis-Zwaluw. Op den Grond vallende kan zy niet weder op vlie. gen, wordende van de Kinderen gevangen met een Hoek , waar aan een Krekel is gedaan , zo Bellonius verhaalt. Alle de voorgemelden , behalven de Chineefche, onthouden zig in Eu- ropa. Vï. Eauadafche. (6) Zwaluw , die blaauwagtig zwart is , aan den Bek, en van onderen , witagtig Afcb* graauw. Dit is een Kamdafcde, die aan deHudfons- Bay gevonden , en van de Ingezetenen des Lands, aldaar, Sasbaun - Pasbu geheten wordt. De Heer Edwtards heeft dezelve naauwkeurig afgebeeld. Hy noemt haar de blaauwe of groo- te Gier-Zwaluw ; want zy ov ertreft , in grootte, nog de voorgaande. C?) (6) Hirund» nigro coerulefcens , Ore fubtufque cine* ïeo cx-albida. Syfl.N'at.X, Hirundo coerulea Cauadeofkr EöW. ^iy% 120. Tt 120. de Zwaluwen. #13 (7) Zwaluw met de Staartpennen van gelyke jI# langte , aan de tippen Elswyze fcherp en on- Afdeel. gebaard. LXV. Hoofd- De Heer Brisson befchryft deeze onder den S™K* naam van Karolinifcbe: Klein hadtze genoemd, Peiagka. Zwaluw, met de Staart wel zesmaal verdeeld :f^rol,m" Catesby geeft 'er den naam aan van Amerikaan- fche met een gedoomde Staart. Het fchynt wel de purpere Zwaluw te zyn, daar hy van meldt, dat zy in Karolina haar uefl: in de reeten en gaten der Huizen maakt, of in de Schoor- fteenen neftelt. De Kleur van deeze, immers, is bruin , van boven donkerer , van onderen bleeker, met een witagtige Keel en de Staart- pennen bruin, hebbende ieder een fyne fpitfe punt. Men vindt haar, by Zomer , in Karolina en Virginie. (8) Zwaluw die bruin is, met de Keel en Buik VUT. V J . Melba. Spaanlche. Van deeze geeft Edwards de Afbeelding , onder den naam van allergrootste Strand-Zwaluw, en Brisson noemt haar de groote Spaanfche. Zy verdient inderdaad dien naam , als de Gier- Zwa- (7} Hirundo Redricibus aequalibus , apice fubulatis fludis. Syft. Nat. X. Hirundo, Cauda aculeata Ameri* eana. Catesb. Car. III. p. 8. T. 8. (8) Hirundo fufca , Gu!a Abdomineque albis Sy.fi* Nat. X. Hirundo riparia maxima. Edw. >yiy, 27. T. 2J< Klein sAy* 83. 614 Beschryving van \L Zwaluw in grootte eenmaal overtreffende, of Afdeel. eens zo groot zynde , naar men zegt. > De Kleur LXV. js van boven donker - bruin , van onderen wit, stuk. aan de zyden bruin gevlakt : zy heeft een brui- ne halskraag, met zwarte vlakken: de Staart- pennen zyn van boven donker- van onderen bleek-bruin : de Pooten tot de Vingeren toe met Wolligheid bezet : de Staart weinig gevorkt* Men vindtze in Spanje , inzonderheid aan de Straat van Gibraltar. LXVI. HOOFDSTUK. Befcbryving van '£ Geflagt der Geitenmelker ren, zo Europifche als vreemde Vogelen. Naam, TP\e naam van Caprimulgus , dat Geitenmel* ker betekent , wordt gegeven aan zekere Vogelen , die het laatfte Geflagt uitmaaken van de Tweede Klaffe of Afdeeling in het Samenftel van LinNjëus. De Engelfche , Franfche en Hoogduitfche naamen , Goat-Sucker , Tette Chê* vre en Geifz-Melcher , zyn daar mede overeen- komftig en zien op zekere Eigenfchap dezer Vo- gelen. Van de Franfchen wordt 'er ook de naam van Crapaud-volant of vliegende Pad aan gegeven , van wegen de geftalte en kleur. De Ouden hebbenze by de Kat-Uilen geplaatfl , om dat zy by nagt vliegen , en daarom noemde menze in 't Griekfch Nyfticorax ofNagtraaf , in de Geitenmelkers. 61$ in 't Fraafch Effraye of Frezaye, in 't Engelfch jj, Churn-Owl en Fern-Owl9 dat is Karn- of Varen- Afdeed Uil , in 't Hoogduitfch onder anderen ook Tag. LXVI. Sclaeffer, dat is Dagflaap. Ray en Charleton stü^ voegenze ook , om die reden , by de Uilen ; doch Brisson en Linn^üs naad aan de Zwalu- wen , waar mede de Kenmerken meeft overeen- komftig zyn. Dezelven, naamelyk, beftaan in een krom- ^Kenmcr- me, zeer kleine, Elsvormige Bek, aan'tgrond- ftuk neergedrukt; hebbende aan den BekHairt- jes op een ry , als die der Oogleden in de Men- fchen , en een zeer wyde gaaping. Dat de Staart niet gevorkt, maar enkeld zy ; onder- fcheidt den Geitenmelker, by Brisson, van de Zwaluwen. Daarenboven zyn de drie voorfte Vingeren of Kiaauwen , tot aan het eerfte Ge- wricht , met een Vliesje te farnen gevoegd , ea de binnenlte is , aan de binnenzyde , als een Zaag getand. LiNNiEüs heeft van dit Geflagt maar twee Soorten, Soorten, enBRïssON telt 'er zeven, waar on. der die van Li^n^us zyn begreepen. (i ) Geitenmelker met de Neusbuisjes als afgejlceten. jt (i) Caprimulgus Narium tubis obfoletis. Syfl. ^•x•^l^x^^B, Gen. 102. Hirundo Cauda integra » Ore fetis ciliato.jy^ ^ f*m. Snee. 248. Caprimulgus. Bell. *Av. 28. a. Gesn. *Ayt 242. Jonst. sAv. 5*3. T. 20. Will. Orn. yoê T. 14. Raj. Av. 2(5. n. 1. Alb. *Av. I. p. 10. T. io« Frisch. sAv. T. 101. Catesb. Car. I, p. 2. T. 8. B. Caprimulgus minor Americanus. Catesb. C*u UI. p» %€. T. 16. Edw. *Av. 63. T. 62. I, Deei. V.Stviu Qq 4 <5l6 B E 8 C fl H V I N G VAIT II. Dit is de gewoone Europifchc Geitenmelker, Afdeel, die men taamelyk veel vindt in de Boffchen van LXVL Vrankrvk , Engeland , Duitfchland en Sweeden> Hoofd- m \ . , u , ... stuk, alwaar hy zig des nagts door zyn geluid , eea foort van gebrom , dat niet onaangenaam is noch verfchrikkende , genoegzaam openbaart. Het is ook geenzins een Roofvogel , gelyk de Uilen ; want hy leeft van Vliegen , Torren en andere Infekten , welken Klein in zyne Maag gevonden heeft. Het fchynt dat hy voornaa-. melyk op zulken , die in 't donker vliegen , gelyk de Nagtkapellen , aaft. Zyn Eijeren , die zeer langwerpig , witagtig , gewolkt en met zwar- te vlakjes getekend zyn , legt hy flegts in 't een of ander Gat of Kuiltje, van Slyk of Aar- de, of in de Kloven der Rotfen neer. De grootte is omtrent als die van een Koek- koek, naar welken de geftalte ook zeer gelykt: doch de Kleur verfchilt grootelyks. ZynPluimagie, naamelyk,is van boven uit grys en zwart Golfs- wyze gemengeld en overdwars geftreept : van onderen rosagtig wit met donker bruine dwars- ftreepen : de drie Slagpennen van den eerften rang inwaards met een witte vlak getekend ; de twee buitenfte Staartpennen wederzyds met witte tippen. Hy heeft den Bek zwart , de Pooten bruin. Ter wederzyden van den Bek heeft hy een witten band, loopende langs de Onderkaak, tot digt aan 't Agterhoofd. Karolini- Catesby geeft de Afbeelding van eenen A- fcheenVir- . ° _ . ~ ginifchq. merikaanfctien Geitenmelker > die van grootte ea de Geitenmelkers. 617 en kleur nagenoeg als de Europifche is ; doch jj bovendien heeft hy een kleinen , welken Liis- Afdeel, HjEUS aanmerkt als een Verfcheidenheid van den LXVL onzen , om dat dezelve de Vlerken en Staart , op " gelyke wyze,met wit gevlakt heeft. De Kleur, egcer , fchynt wat veel te verfchillen ; wanc deeze Virginifche kleine is donker. bruin van bo- ven, met rosagrige dwarsftreepjes en eenig Afch- graauw daar onder gemengd; van onderen bleek Oranje* kleur met zwarte dwarsltreepen. Men noemt deezen in Virginie Wbip-poor-voill , daal- de andere 9 in Karolina , van de Engelfchen Ooft- indife Vleermuis geheten worde, en fomtyds ook Regenvogel, 's Winters vindt menze niet in dat gedeelte van Amerika. De laaltgemelde onthoudt zig meeft in de Gebergten , binnens. lands. (2) Geitenmelker die de Neusbuisjes zeer uit- ïh [leekende heeft. *Ammc*. MUS, Jamaikae Jamaikafche Bofch-Nagtuil wordt deeze van fche. Sloane getyteld, en Brisson noemt hem Ja- maikafche Geitenmelker, De Engelfchen gee- ven 'er den naam van kleine Bofch*Uil aan, en de Franfchen van Guajana noemen hem Haleur. In grootte verfchilt hy weinig van den onzen ; doch (2) CaprimulgusNarium tubulis eminentibus. Syft. Nau X. Capriiïiulgus f. No&ua fylvarica jamaicenfis. vS.-oan. II p. 298. T. 255*. f. 1. Raj.v^>. 180 Hirundo major fubfufca mifcella, macuü alba Sphaerici. in atra* que AU. Brown. Jam, q6j. i. Deel, y. Sjv*. Qq 5 6iS Dë Geitenmelk k 3i 3. K. doch de Kleur is grys, zwart en feuille-mort Afdeel. bont^ met de Slag- en Staanpennen bleeker. In Hoofd! de Zuidelyke deelen van Amerika, alsook in stuk. de Weftindiën , komt hy voor. ^Brafiü^n. Voorts befchryft de Heer Brisson twee Brafi- e&ro°te']iaanfche Geitenmelkers, die veel kleiner zyn, alzo de een naauwlyks de grootte van een Leeu- rik, de andere die van een Zwaluw heeft: doch behalve deeze is ?er, in dat gedeelte van Ame- rika, één, die de grootte heeft van een Kat- Uil, en de gaaping van den Bek zo wyd, dat een Menfch 'er gemakkelyk zyn Vuift in kan fteeken. Deeze wordt van de Portugeezen Noitibo en van de Brafiliaanen Ibijau geheten. Hy is zwart van Kleur, met geelagtig wie gevlakt, van onderen zwart en wit bont , hebbende de Oogkringen geel, de Pooten wit. Ik zal hier nog kortelyk reden geeven van den gewoonen naam deezer Vogelen. De Ou. den , van wien deeze naam afkomftig is , mei- den , dat zy zig op 't Eiland Creta naby de Zee onthouden , alwaar zy des nagts , Heels- wyze , in de Stallen komende , de Geiten aan de Uijers gaan zitten , om 'er Melk uit te zuigen ; *t welk zy zo vinnig zouden doen , dat de Uijer daar van flerve en de Geit blind worde. Onder de hedendaagfehen vind ik dit ftuk door iaie- mand bekragtigd. BLAD* BLAD WYZER DER VOGELEN. De Lettertjes d , e voor de getallen , dienen tot onderfcheiding van de twee Stukken, die de Vogelen befchryven , zynde hec IV. en V. Stuk deezer Natuurlyke Hiftorie. A. J^akfter. Aaklter-Specht Aarsvoet Albatrofs. • Alk. Amazoon. Ani. Aras of Macaos. Arend. . Arendgier. B. £319 * 391 e. 138 e. gg e.&i rf. 2^9, 263 d. 201 . d.227 d. 122 , 132 d. 115 Baardgier. . d. 1 1 1 Baardmannetje. • e. 599 Baardvogel- . ^. 353 Balearifche Kraan. • 1. 180 Bananasvogel. . 330 BafTaner Gans. . 121 Bafterd-Nagtegaal.* 568,572 Bèêtner. • . ^.223 Beenbreeker. • d. 170 Bengali. . . Bengaalfche Gaay. Bengaalfchc Moich. Bcrg-Eend Berghoen. Berg Hoppe. Berg-Leeurik. Berg-Merel. Berg-Patrys. . < Berg Vink. Berkhoen. Beul. Blaauwborftje. Blaauwspechten. Blaauwvogel. . Blaauwvogeltje- Blaauvve Reiger. Blaffer. Bloemzüigertjes. Boheemfche Gaay. Bontekraay. Bonte Specht. Boomkloppör. Boomkruipertjes. 541,552 . d. 312 e 512 e. 40 £.391 d. 421 e. 469 e.494 419^45 e 535 *.397 d. 219 ^.582 • ^.395 e. 4g6 <.583 e. 201 e.223 . A432I d. 224 d.^o6 . ^.424 Boom- B L A D W Y Z E R. Boom-Smient. . e. 69 Boomvalk. - . 159 Boom-Uiltje, . d. 194 Bofch-Raaf. • 421 Bofeh Vink. • *«537 Boterbeeftje. . 5 1 1 Braakvogel , e. 223 , 260 Brandgans. . e. 24 Brandfys. . . e*55o Brand vogel. . o'pl Goud -Arend Graauwzin£rerrie. £ C7 T c* 0 l 1 Grasmofch. • 570 Griel. 337 Hangneftje. . * ïcuuiei. • ^ 332 Kievit. • . ^40 Kü i -ivi eeuw. . e. 283 J\.LAAU W1LREN. . d* 21 1 Klapper. . d» 290 Klip- Hoppe. 422 KLUITEN. tf. 263 Kluit. • e. 264 Kneutje. . e.550 KOdcienaai. • e- 55 1 jvoeiioorn. . #. 2o2 J V U Ij l v IV W Ij IV Ui i\ • i IvUCL. • c* Jé l U JvUCL-r icvit;i . « a 0 A r* ivOK ïvieeuw. • 5. 147 jvoiiDi ïeijea. • d. 432 IvOlillJg Uci rdid\j.yb\U gelen. «• 350 Koning uei w ouwou- wen. . 1 uu lYUlllIJt^J C. • TZ /-\ n i M ("1* O \ 7 1 /TV» Kot* ivonin^ö- v iiiLiier. 390 Konings- Vogel. • K'/^Ti^n crW/Vf» Avpnn I SO v. 1 .zy KoniijgijKeivuiKLiJUiei! ». , 4^ Konyn-un. 209 Koolmees. • r. 59o > 597- Kooinnoen. ^. 402 lVUptl VV ICftjL- , J-jy . 0 A 8 /I C ; 4 04 JvvJlHULll. • /? /I pv/^ Kormoran. * * J Knarshoenderen. £.285 Knorhoen. e. 379 Kraagbeeftje. ^.512 Kraanvogel. , 191 Oorlogfchips-VogeU 99,1 12 Ortolaan. . 52 1 Oflenpikker. . 539 '•79 • e.56 2. BLADWYZER, R. Raadsheer* Raaf. Raaven. Rallen. Rans-Uil. e. 147 d. 294 d. *93 e, 278 d. 190 Regenboog Pappegaay. d. 237 Regenvogel. rf. 365,380^223 Reigers. . ^. 177 Reiger- Valk. . &1S7 Reus. . 571 Ring- Duif. . 0.447,452 Ring-Merel. . e. 495 Ringel Gans* . e. 37 Rivier-Fuut. . e. 141 Roek. . d. 305 Roeper- Eend. . c. 48 Roerdomp. • 2 1 1 Roller. . rf.33° Ronkertjes, • d. 448 Roodbeen, . 5§o , 58 1 Roomfche Duif, ^. 438 Roos-Merel. • e. 49 1 Rotgans. . £.37 Rotjes. . e. 91 Rots-Merel. . ^.327 Rotteftaart. . d. 276 Rottetetje. . 374 Sperwer-Uil. , ^.203 Spipolet , Leeurik. e. 468 Spot-Meeuw. . e. 149 Spotvogel. . ^.488 Spreeuwen. # £.471 Staart-Mees. . e. 598 Steen-Kraay. # d. 423 Steen-Plevier. . e. 235 Steenfinetzer. . ^.163 Steen- Uil. . ^.197 Steenvalk. . ^* 157 Steen Zwaluw. . e, 6 1 2 Steltloopers. . 162 Sternen. # ^. 153 Stervalk. . 1/. 176 Stinkvogel. . ' d. 340 ^•145 Storm- Stoorvogel. BLADWYZER. Störm-Zwaluw. • e. 92 Strandloopers. . e.236 Strandvogelen, • d. 4. e. 5 Strand-Zwaluw. • e.610 Strontjager, . d. 110. e. 150 Strontvogel. • d.wo Stroo-Staart. • 1 29 Stroomvinken. • e.91 Struisvogelen. . e. 298 Suiker- Vogeltje. d. 430 Sysje. . . e. 549 T. Vinkmees. . *.59o Viflcher-MceuW. . 157 Vifch- of Zee-Arend. d. 169 Viflcjier. B . -/Wgeheeten . II , III. — De zogenaamde Zee Kat QSepia') met haare Eijertjes en Jongen afgebeeld , door C. N. als ook . I. _ Het Èijerneft van de Zee-Slakjes die men Wulk-noemt I. — Byzonderheden raakende de Diertjes der Koraalge- waffen . . . • IV. — Waarneemingen ten dien opzigte , door den Heer Ellïs , als ook . . . I. — • omtrent eenlros Polypusby Groenland gevonden I. — Brief aan gaande de Purper-S/ek . . V. — omtrent zeker Z^-G^tews, door Gronovius II. — — ■? Waarneemingen omtrent den Slaap der Planten , door LiNNiEis ... V. — Aanwyzing van \nuttig gebruik eenxgevVlzntgewzïïen III. — Tfopzaling welk Soort van Plant de Zwam zy . I. — Waarneemingen omtrent den Sa ffapbr as-Boom VII. — < m i 1 omtrent den Fernis-Boom • III. — YoIwaffen-/5ö/fc/aan een 4albezic^&QQm geyondeiu IV. — Steden ofLandfchaps Gezigt/es in afgezaagde' fchvF- jes Hout . . > IÏ,III.DEfiu •Berigt wegens eenige ongemeene t wegens het Tabakplanten in de Nederlanden VIL * wegens het behandelen van ongebouwde Landen VU. r Oorzaak enGeneesmidd. voor deZiekte van "tRundvee VIL De In-enting derzclve onderzogt , door Dr. J. Gras- huis en nuttigheid daar van aangetoond III , IV; Manier van bereiding van de Kaai van Rochefort VI. Hoe men verfchcide inlandfcbe Planten tot Leertouwen gebruiken kan . . . IV. Hoe het Armoniak-7,out in Egypte gemaakt wordt VIL Vertoog over 't Balfemen der Lyken by de Egyptenaaren I V. Proeven over den loop der Rivieren en middelen tot voorkoming van Overflroomiugen VI. Uitvind, om hetZeezvater zoet en drinkb. te maaken , 1,1 V. Werktuig om Wahijfchen te fchietcn en dus te vangen II. Middel om het Buskruid, zonder Vuur , tedroogeum droog te bewaaren • • - III. Proeven omtrent een nieuw Soort van Kanon/lukken li L * NATUUR- en WIS K U N D E. De onderlinge Aantrekking der Lighaamen verklaard L De Ligbaamel'jke zwaarte van een levendig Menfch V. Zonderlinge verandering van Kleur , in een IVegv in Vf. Waarneeming over deHand van eenLykdicG™ Heelkonftige Operatie op een Slagaderbreuk , door J, VAN DER HESPEL • . . VIL • Verbeterd Werktuig tot hertelling der Ontwrichting gen van den Schouder , door J. Ruurhof • IV. Afzetting van het Scheenbeen by de Enklaauw en Laars van een nieuwe Uitvinding . . III. Mogelykheid der Genéezing van Kankreuze Gezwellen aan't Aangezigt . • III. h- VicvRuuwe Steenen uit een 's Menfcben Blaas gefrieedenV. - Manier om de Kraamvr. te verloflen van deNageboorte VI. Oorzaak der Vlaagen van Pyn tegen den tyd van het Kraamen • . . . IV. - Proeven wegens 't gebruik van de Eiken-Zwam tot het Stem pen van B loc dj} or tingen . # J# Toevallen door het byten van een dolle Wolvin . L ■ p Gelukkige Genéezing van de Watervrees # t Uitwerkingen van de Aderlaating . # \\% — . - - van de Eleclriciteit op verfchelde Lïg^ haams-Kwaalen , . 1,11,111, V. ■ van verfcheide Soorten van JVryvingen ï|f, Waarneemingén over de Zwarte Ziekte . . J ƒ J ^ — — _ Over het Ko/yk van Poi&eu , door Dr. Tronchin H. Ecn geweldig/-^^;;,waar op een Purper koorts volgde II. Genéezing van een ongewoone Ziekte der Huid. I. . De Behandeling van de Kinderpokjes . . IJ, De In derzelvebefchreeven en verdedigd UI, VU. - . Uitrekening der Kanfen daar op toegepaft # V. — Een zei dzaame /ifw^tf/der Maag en Aanmerkingen op het Braaken en de grootte der Milt . jf, _ Waarneemingen over de Schemer blindheid , J# t Onderzoek naar 't ophouden van den tyd der vrugt» baarheid in Vrouwsperfoonen. . . V. ~ Dien ft der Waarneemingen met den Barometer in de Pradyk der Geneeskunde . . iv. — Nuttigheid der Blaarplei fiers of Spaanfche Vliegen tot vermindering der Snelheid van de Pols in Borftkw. V. De uitwerkingen van 't Opium . . ]V. De Steenbreekende Kragt van Spaanfche Zeep en Kalk- water .... IV. - Die der Karlsbadwateren daar mede vergeleeken V. - Gebruik van de Scheerling of dolle Kervel en Belladonna, tegen verouderde Kwaaien , de kankeren Klierver- teur$ngen • • « V,VI. Èewys dat het Zout van Staal niet in de Chylvacen I doorgaat , . . V.Deel. Dodelyke Gevolgen van het inflokken van Pruime- en " Krleke-Steenen. . .V. ; De doodelyke IVaafem van glorende Kolen VII. Verfchilder Sterkte van verftMIetid Kzlkwater JV. Scheikundig onderzoek der Bronwateten van Seltz III. • van de Rood- Koper- Bronnen in Ierland L Waarneem ingen omtrent de Suiker van Melk JI, — — De Eigenfchappen van 'tVlugge zuure Zout van Barn- fteen • • • T« Nieuwe Manier om de Metaalen te ontbinden . VI. Deeze Uitgëzocte Verhandelingen worden , by het begin van ieder Maand January, April, July en tober, vervolgd met een Stukje , waar in ,van tyd tot tyd, bericht worde gegeven van de befte en nieuwfle Verhan- delingen , in de bovengemelde Werken der Sociëteiten enz. te vinden, of van die den Uitgeever, door andere Liefhebbers van Weetenfchappen , medegedeeld wórden* dat altoos 18 ftuivers koft. \ ft /