I I / natuurlyke historie O F- UITFOERIGE BESCHRTFING DER DIEREN, PLANTEN E N MINERAALEN, Volgens het Samenstel van den Heer Met naauwkeurige Afbeeldingen. EERSTE DEELS, ZESDE STUK. DIEREN VAN BEIDERLEY LEVEN. Te AMSTERDAM, By F. H O U T T U r N, iVI D CC LXI/. INHOUD VAN DIT STUK. DERDE AF DEELING. DIEREN VAN BEIDERLEY L E E V E N. I. HooFDST. Verwarring der Ouden. Verfchilder Hedendaagfchen. Vetdeelitig in drie Rangen , van Loopendc, Kruipende eti Zwemmende. Kenmerken der beücigten. Bladz. i II.HcoFDST. Befchrfving van V Geflagt der Schildpadden , waar onder de Zee - Schild- padden van veelerley Soort , zo Ooft- als Weft- indifche, de Rivier- Scherpfnoet, gladde en Spiegel Roch , benevens de Zee-Arend , Pylflaart en Haay-Roch ; als ook dat :>chepzely V welkmen Torpedo 0/ Trilroch noemt ^ 453 XV. HooFDST. Befchryvingvan '/ Geflagt der Haai- JEN, U welk den Blaauw- f« Sternhaay , den Doornhaay , Speerhaay , Kruis- en Schop- haay , den Zee-Vos ö/Aap , het Zee- Varken, den Zee-Engel , den Paard- en Joms-Haay , als ook den Zaagvifch , bevat m — — 485 XVL HooFDST. Befchryving van V Geflagt der TaE^» Draajcen'^ te weesen, de Gedrochtelyke Haay of Zee Rot , en de (Veftindifche Pejegallo of Haanvifch. 524 XVII. HooFDST. Befchryving van V Geflagt ^r2i2k]Q cf vlie^ gende Haagdis bL 69 Een Wefcindiiche dito. bL 7 1 Plaat LL Afbeelding van de SaLa. MANDERS. Bladz* 93 Fig» i.Een ^merikaanfcbeW2itQT^^d\2L' mander. bL 94 — 2. Een Atnboineefche Scherp Rug* bL 96 — 3. De Europifche ffater-Salaman» der. bL 102 = — 4./)^ Stekel ö/Z)öör«-S taart. 114 — 5» E>e Land- Salamander van Eu- ropa. bi. 14^ . — 6, Een Gekko van Ceylon. bi 152 7. De Padagtige Salamander. bL 1 59 — -^.Een Ceylonkh ^ater-HaagdiS' je. bL 165 Plaat LIL Afbeelding van de Haag- dissen. BIadz^i65 Fig. i.De Boomdraak of Bafiliskus , uit PVe^indie. bL 165 — 2. Een Leguaan of Krop Haagdis^ uit Ooflivdie. bL 168 3, Mexikaanfche Krop - Salaman* der. bL 1 80 ' — 4. Land Schink a/ vergulde Haag- dis. bLiZl 3 Fig. Geftippelde van Ccylon* bl. 1 82 — 6. Gefnoerd Guinee fcby 183 — ^.GQftreeptCeyl.Haagdtsje. 184 — 8. Kaapfche Worm -Haagdis. bL 86 Plaat LIII. Afbeelding van de Voort- teeling der Padden. ^^g^^^ ^^^^ gj^j^. 203 1,2. De Paaring dér IVater- cn Land Padden, bl, 206 ' — 3. De Ingewanden. bl. 208 — 4-8. De Teeldcelen.^/. 208-210 — 9 — 16. Z)^ verandering der Joh* gen* W. 211-214 — 17, De Eijertrosjes van de kleine Water- Vuurpad. bl. 222 — 18,19. Der zeiver Jongen. bL 223 — 20, De Ingewanden. 223 Plaat LIV. Afbeelding van de Ra- telslangen en Serpenten. Fig. i.Z)tf Ratel- ö/ ^^/-Slang uit Ooft* ^ -Bladz. 29I indie. bl.^ii Sierlyke Konings. Slang of Afgod der Indiaanen. hl, 322. Plaat LV. Afbeelding van de Ad. DEUS en Slangen. Bladz.327 . Fig. I . ^-^^^r^Ooftindifche/tó/^fr.^/.SSö 2. Japanfche met Karakters, bl, 370 — 3. Waterflang van de Diemer Meer. bl, 379 4. BrafiliaanfcheBYilü^iDg. bl. 387 — 5. Slang van Efculapius.<&/. 384,394. — 6. Indiaanfche Stokflang. bL 417 Plaat LVI. Afbeelding van de Ro- CHEN3 Haaijen, enz. BIadz>453 Fig.i.DeTi'iURccb. Torpedo. ^/.4s8 — 2, Schop Haay uit PP^eftindieM^^6 '^Z^Europifcie Zq^DuiwqL bL 5^0 REGNUM ANIMALE. HET RYK DER DIEREN. DERDE KLASSE. A M P H I B I A. DIEREN VAN BEIDERLEY LEVEN. ♦4 B E S C H R Y V I N G D I E R E ISf. DERDE AFDEELINGy DIEREN VAN BEIDERLEY LEVEN. ####################■ L HOOFDSTUK. Ver»^^n geenerley Soort van Dieren is NiEüs in deeze Afdeeling gebragt zyn. Men erkent wel in 't algemeen , dat 'er Amphibia of Dieren van beiderley Leven , anders genaamd tweejl-agtige Dieren , zyn , doch enkel ziende op het uiterlyk Leven in 't Water en op 't Land, heeft men de Otters en Bevers niet alleen , maar ook het Zee- Paard en de Zee-Koe, die wcezcntiyk tot de Viervoetige of Zoogende Dieren , welken hunne Jongen met Melk of !• Drel, VI. STü2t. A Zog DER V meer verwarring geweeft onder de Ouden en Pledendaagfchen , dan ^ omtrent de genen , die door Lin- 2 Bicenschappen der Dieren Hï. Zog uic de Prammen voeden , behooren , daar Ai-DEEL. betrokken. Aan den anderen kant heeft ,^ ^' men Dieren , die het allerminfte niet in 't Wa* Hoofd- , , , , , ^ruK. ter kunnen leeven, gelyk de meelle Adders, Slangen en Haagdiflen , wegens eenige gclyk- held van gedalte ook Tweeflagtige Dieren ge- noemd. Vcrwarting De oude Dierbefchry vers , Aldrovandus en der ^«^««•Gesnerüs, alsook Johnston, die hun volgde, gelyk zy Aristoteles gevolgd hadden , be- trokken alle dc Dieren met vier Pooten tot de Viervoetige Dieren en dit bragt de onderfchei. ding in Baarende en Eijerleggende QVivipara ff? Ovipara) ter baan ; koppelende tevens zeer on- gclyke Dieren , de Schildpadden , Krokodillen en Haagdilïen , ja de Kikvorfchen en Padden zelfs, die zeer affchuwelyk , vergiftig eu ook verfcheurende zyn , (in Levensmanier en Gang niet minder verfchillende,) met de gemeen, zaamfte en onfchadelykfte , die den Menfch het naafte by komen in Geftalte en Aart , te famen. Sc^hikkiog Deeze onvolkomenheid heeft , onder de He- ▼aa Ki-£iN, dendaaglche Dierbefchryvers , de Heer Klein ten deele ontgaan , door de Viervoetige Dieren in drie Rangen te onderfcheiden , gelyk ik ge- meld heb waar onder dan de genen die Ei- jerleggende zyn, wegens de Kaalheid hunnes Huids , (♦) Zie het I. Stuk deezer Katuurlyke Hifictk VAN BEiDERLEY Leven. 3 Hüids , in de laatfte Rang geplaatfl: worden : die nr. hy wederom verdeelt in Scbildendraagende ^ als de ^fdeeu Schildpad; geloarmjUn als de Krokodil , en ge. ^Ioqvd heel naakte ^ als de Haagdiflen , Kameleon , Kik- stuk. vorfchen , Padden , enz. (*) Die is, in zo ver- re y wel ; maar , waar zal men dan met de Slan- gen heen , die zeer naa overeenkomen met de Krokodillen en Haagdiflen , en op zig zelf niet genoegzaam fchynen , om een byzondere Klafle van Dieren uit te maaken. De HeerBRissoH heeft zig, in deezen5 op vanBais* een andere manier getragt te redden, door een*^^* Klafle te maaken , waar aan hy den naam geeft van Reptilia (Reptiles) of Kruipende Die- ren (t). De Kenmerken van die Klafle zyn na- genoeg dezelfden , als der Amphibia of twee- flagtige Dieren van Linn^eüs; zo dat het ver- fchil voornaamelyk in de Naam beflaat , ten minften wat de fchikking belangt , welke te voo- ren door onzen Autheur gemaakt was; wanneer deeze derde Afdceling alleenlyk de kruipende en loopende (Jerpentia &f reptilia^ van deezen aart, begreep (|); doch federt is 'er een Rang van zwemmende Amphibia , (natantia) , bygeko« men , die onder den naam van Kraakbeen^ Vin* nige ViJJcben de Vyfde Klafle van den Heer Bris- (♦) Zie het I. Deel der Uitgezogie FerhandeL hhóz* (t) Zie het I. Stuk deezer Natmrl^ke HtRorit^ bladz. ic8. (+) Syfl. Nat. Edit, VI. pag. 3?. i. Diïi. VI. Stwk, A 2 4 Eigenschappen der Dieren nr. Brisson uitmaaken, en van Linn^eus te voo- Afdeel. ren in de Klafle der Viffchen waren geplaatfl: I. o;ewecn:: hoewel zulks toen van hem maar by Hoofd- ^ STUK, coegeefiykheid gefchiedde , gelyk de Walvis- fchen diestyds ook nog niet in de Klaffe der Zoogende Dieren, waar toe zy eigenclyk be- hoorden , gebragc waren. De behandeling maakt een Autheur , die alles in de diepfte fchuilhoeken nafpoort , langs hoe (louter om de gemeene Vooroordeelen over *t hoofd te zien en de Natuur te befchouwen in haar waare Licht ! vanLiN- In den aanvang van dit Werk (*) is aange^ toond , hoe eenvoudig en fraay verdeeld zig het Plan voordeed van het Samenftel der Natuur- lyke Hiflorie van Linn^ïlus , ten opzigt van dc Dieren. Wy zagen de Amphihia met dc Vis- fchen , door ééne liolligheid en één Oor van *c Hart, en koud Bloed te hebben, van de Zoo- gende Dieren en Vogelen , en de VilTchen v/e- derom, door uitwendige Kieuwen , van de Am- phibia of tweeflagtige Dieren afgezonderd : ter- wyl het roode Bloed eindelyk de Amphihia van de Infekten en Wormen affcheidr. Hunne byzon- dere Kentekenen zyn aldaar opgenoemd waar by ik nog het volgende zal voegen. Deze Afdeeling bevat de affchuwlykfte en k waadde Dieren. De meeften hunner zyn leelyk van (♦) Zie 't I. Stuk, bladz. 117. ([} Dladz. 119. VAN BEIÖERLEY LevEN, 5 van Kleur en Gedaante ^ onaangenaam van Reuk, Jir. wreed en fchril van Gezigt , heefch van Stem , ^'^-^^^el. vuil van Vel, en veelen hebben een Icliroome- j^Jqpj^^ ]yk Venyn. Hun Geraamte is Kraakbeenig : al- stuk. len zyn zy koud op 'c Gevoel , om dat hun Bloed koud is. Tot geluk van 'c Menfchdoni is hun getal niet overgroot. Wy nocmenze AMPHiBiAjdatis Tweejïagtige Oe Dieren Dieren of Dieren mn beiderky Leven. De Na- Levea, tuur heeft , inderdaad , aan de meeflen derzel- • ven de bekwaamheid vergund om zo wel in 'c Water te leeven als op 't Land. Evenwel maakt dit alleenlyk , wegens 't meefte deel , den Hoofdnaam, en geen byzonder Kenmerk van deze Klafle uic. Van de genen die op 't Land leeven , gelyk Schildpadden , Haagdiffen en Slangen, vindt men 'er ook, voor wien 't Wa. ter hun natuuvlyk Element is: de genen die in 't Water leeven, gelyk de Kikvorfchen, kun- nen ook een geruimen tyd op 't drooge leeven: ook zyn 'er onder decze , die zig fteeds op 'c Land onthouden , gelyk men Water -Padden onder de Padden vindt. De Rog en andere Kraakbeenvinnige Vifichenzyn, v/egens de ge- lykheid der Kenmerken , tot deeze KlalTe gebragt. Sommige der Dieren van deze Klafle, in 't al- gemeen befchouwd , ondergaan een Geflaltewis- feling; anderen leggen hunne oude Huid af ea komen weder als jong te voorfchyn : eenigen leggen Eijercn , anderen baaren naakte Jongen : fommigen leeven onverfchillig op 't Land en in 6 Rangschikking der Dieren jjj *t Water: eenigen houden een half Jaar zig ver* Afdeel, holen : daar zyn 'er onder die met een byzon- !• dere lift hun Aas bejaagen , anderen die het als c^?tI"' betoverende in hunne Keel trekken : men vindt 'er ook onder die vliegen. De Heer Linn^eüs verdeel tze in drie Ran- gen, welker Kenmerken zyn als volgt. RANGSCHIKKING DER DIEREN VAN BEIDERLEY LEVEN. EERSTE RANG. I. Sommigen zyn Loopende of met vier Pooten Loopendê voorzien : weshalven de Ouden hun onder de Viervoetige Dieren telden. Deeze hebben platte naakte Ooren , zonder uitwendige Lap- jes ; en leiden een verfchiilend Leven naar hun- ne Geftalte en aart. De Schildpadden zyn met een Schild gcharnaft, de Draaken vliegen; de Haagdiffen vlugten fnellyk te voet en de Kik- vorfchen fpringen op 'c Land of verbergen zig in 't Water. Deeze zyn altemaal niet van Ve- nyn ontbloot : gelyk de Pad , Salamander , Gekko. •«y^f^^#<>^'^#4>'^4>'# ^^^^ TWEEDE RANG. II. Sommigen zyn Kruipende of zonder Pooten , die serpentia, gemcenlyk Slangen of Adders noemt. Deze Kruipen e, ^^^^ VAN BEIDERLEY LevEN, 7 v/orden van de Viflchen afgefcheiden doorLon- jjj^ gen 5 geketende Eijercn5een dubbele knypende Afdeeï.. Schaft ; om kort te gaan , zy hebben zulk een ver» ^' wantlchap met de Haagdiflcn 5 als die met de Kik- sïu^. vorfchen, welke naauwlyks paaien toelaat* Deeze zonder Ooren of Gehoor ^ Kaal en van alle Leden ontbloot^ heeft de Natuur met Wapenen voorzien als een Ibort van Pylen , naar Tanden gclykende^ buiten aan de Bovenkaak geplaatft, kunnende, naar welgevallen van het Dier^uicgelaten en weder ingehaald worden. Alle deeze Kruipende Dieren, ondertuflchen, zyn niet Venynig of op zulke wyze . gewapend; maar naauwlyks het tiende deel. DERDE RANG. De Zotmw^tó^ gevinde Waterdieren (die men N'at^rau, anders Kraakbeenvinnige Viflchen noemt)5zyn tot ^J-*^^*^-^^^^* deze Klafle gebragt wegens het verfchil hunner . - Longen met de Kieuwen der Viflchen; terwyl zy ook een dubbele Schaft hebben , de Beenderen Kraakbeenig , geketende Eijeren en een Icelyke Huid. Ook zynze alle niet van Venyn ontbloot, gelyk blykt uit de Pylfl:aart en Krampvifch, Dit maakt dan de Kenmerken der drie Rangen van deze Afdeelinguit* Ik zal thans de Opteiling doen van de byzondere Geflagten. XDtKU VI.Stvjk. CHA- 8 Kenmerken der Dieren m. CHARACTERES Afdeel. I. AMPHIBIORUM. Hoofd. R E P T I L I A. Hxc Pedata funt & Ore fpirantia. 103. Testüdo. Corpus Tejld munitum. 104. Draco. Corpus Alis volatile. 105* Lacerta» Corpus {Tejld^ Alis've) nudum^ Caudatum^ loö. Rana. Corpus fimiliter nudum , ecauda^ turn. S E R P E N T I A. Haec Apoda funt & Ore fpirantia* 107. Crotalus* Scuta Jbdominalia CaudaUa* que cum Crepitaculo. 108. Boa. Scuta Abdominalia Caudaliaque fiiit Crepitaculo* 109. CoLUBER. Scuta Abdominalia : SquamcB Cau* dales. HO. Angüis. Sqiiam(z Abdominaks Caudaks^ que. 111. Amphisbjena. AnnuU Abdominaks Cauda^ lesque. 112, C0ECILIA. Rugcd nudiz lateraks. NA^ VAN BEIDERLEV LEVEN. 9 KENMERKEN der IIL Afdeeu DIEREN VAN BEIDERLEY LEVEN. LOOPEND E, JDeeze hebben Pooten en ademen door den Bek. 103. Schildpad. Het Lyf met een Schild ge- wapend. 104. Draak. Hec Lyf gevleugeld. 115. Haagdis. Hec Lyf (van Schild en Wie. ken) bloot, geftaart. io(J. KiKvoRSCH. Hec Lyf eveneens bloot ea zonder Staart. KRUIPENDE. Deeze hebben geen Pooten en ademen door den Beh 107. Ratelslang. Schilden aan den Buik en Staart, benevens een RateL 108. Serpent. Schilden aan den Buik en Staart, zonder Ratel. 109. Adder. Schilden aan den Buik en Schub- ben aan de Staart. 110. Slang. De Buik en Staart, beiden ge- fchubd. 111. TwEEKOP. De Buik en Staart , beiden 5 ge- ringd<, 112. Blindslang. Naakte rimpels Op de Zyden. A 5 ZWfiM- Hoofd- stuk, lo Kenmerken der Diereh in. N A T A N T I A. Afdeel. I Hasc Pinnata fuQt & fpirant Lateribus. Hoofd- stuk. II 2. Petromvzo^t. Spiracula feptem. 114. Raja. Spiracula quinque fubtus : Corpus de-- prejjum. 115. Squalüs. Spiracula quinqus later alia: Cor* pus teres. 116. Chim^ra. Spiraculum umm : Dentes pri^ mores Inciforesy dm. 117. LoPöiüs. Spiraculum mum: Pinncs FeSto* torcdts Brachio infertce. 118. AciPENSËR. Spiraculum umm : Os retrac* tik. VAN BEIDERLET LevEN. H ZWEMMENDE. m AFDEfiti. Deeze hebben Vinnen en ademen door de Zyden. i. Hoofd* 113. Lamprey. Zeven Lugtgaten. stuk. 114. RocH. Vyf Lugtgaten van onderen: het Lyf platagtig. 115. Haay. Vyf Lugtgaten op zyde: het Lyf fpilrond. 116. Zee-Draak, Een Lugtgat : Voor in de Bek twee Snytanden. 117. Zek-Düivel. Een Lugtgat: de Borftvin- nen aan de Armen gehegc, 118. Steur. Een Lugtgat: de Bek agtervyaards trekbaar. I. Dexl YI. Stvk« IL HOOFD. IE BE5C2ÏRYVINC VAN Afdeel. 11. IL H O O F D S T U K. Hoofd- stuk. Befchryving van 't Geflagt der Schildpadden , waar onder de Water- Schildpadden van veeier * ley Soort , 20 Ooft- als Weftindifche , dcrzelver Ontleding y Levensmanier^ Fangjt en Gebruik; de Rivier of Water-, als ook de Land- Schild^ padden i groot en klein. Naauwkeurige JVaar-^ neemingen orïitrent den Omloop des Bloeds in deeze Dieren ^ door den vermaarden du Verney. Naam. TTet eerfte Geflagt , onder de Dieren van bei- derley Leven , maaken de Schildpad- den uit. Men geeft, deezen Naam, in 't Ne- derduitfch , aan een viervoetig , doch kortge- poot en digt langs den Grond loopend Dier, 't welk in het Griekfch Chelóné en in 't Latyn Teftudo genoemd wordt , wegens het fchildswy- ze Ruggedekzel 5 waar mede het bekleed is , of ook Domiporta , om dat het zyn Wooning op de Rug draagt , en Tardigrada , wegens zyn lang- zaamen voortgang. De Franfchen noemen hec Torttie^ de Engelfchen Tortoife^ de Icaliaanen Tejttidine of Tmamca en de Spanjaarden Tartuga. In 't Hoogduitfch geeft men 'er den naam aan van Scbild'króte , die met ons Schildpad, van wegen de gelykheid in gedaante naar een Pad , overeenkomftig is. Kcnmer* De loopende Dieren (Reptilia')^ van deeze Afdeeling , hebben de algcmeene Kenmerken van DE Schildpadden. 13 van Adem te haaien door den Bek en viervoe- i/r. tig te zyn. Die der Schildpadden ^ in 't byzon- ^^deel, der, beftaan in een viervoetig , gefta^rt Lig- ^^^Jpj^ haam , dat met een Schild of Schulp gedekt is, stuk. Men vindt by Linnjï:us elf Soorten van Soorteiu Schildpadden opgetekend, waar onder eenigcn Zee- , andere Rivier- of Zocc Water- , anderen Land-Schildpadden zyn. ' • (i) Schildpad met de Voeten naar Vmnen ge- j^^^^^ lykende ^ t^wee Nagelen aan de Voorpoot en ^ Zee- één aan de Agterpooteny de Schulp ovaal. Schildpad Door deeze worden de gewoone Zee-Schild- padden betekend , waar van de Afbeeldingen by Aldrovandus en Johnston, doch zeer on- volkomen 5 te vinden zyn. Die Schry vers , naa- melyk , weinig agt geevende op de Pooten ; welken deeze Dieren als Eendepooten gewebd, of de Vingeren met Vliezen aan elkander ge. voegd fï) Teftudo Pedibus pinniformibus , Unguibus Palaia* Tum binis, Planrarum folitariis , Tefta ovara. Syfi. Nat, X. Gen. 10^. Teftudo ünguibus acominatis ; Palmarum duobus, Plantarum unico. ^mxn. ^cad.Lp. i^8. Tes* tudo arra Muf. ^d, Fr. I. p. 50. Osb, her, 293. Teftu- do niarina. Gfsn. Quadr. 78. Aldr, Quudr 712 T 714 Grew. Muf, 38. T. 3. f. 4. Or.EAR Mti>f 27. T. i7.f.i' Bradl, Natur. T. 4, £ 4. B. TefludoMarina Americana J^ydas dida. Seb. Mnf L T. go. f. 9. Teftudo eadem, ^moen, ^cad. L p.i^7.yurucujaBr2iilienribus, Marcgr, ^raf, 241. Raj. Quadr. 2^6 C. Tefludo Unguibug acuminaris , Palmarum Planrarumque foliiariis. ^maen. %Acud, I, p. 2S4. n. 7. Telludü eadem. M»f ^d, JFr 1' p, 50. Sün. Muf h T. 79, £ 4. 5, 6. 1. l)fc.El. VI, Stvk» 14 Besckryvinc van jjj voegd hebben , om te kunnen Zwemmen 5 Afdeel, geeven 'er Pooten aan , byna als die der Land- H. Schildpadden. In de Afbeelding van Bradley ^rmf* is deeze groote fout verbeterd, en Edwards geeft ons , uit de Verzameling van Doktor Mead, die van zulke Schildpadden, eerft uit het Ey gekomen , in natuurlyke grootte (*)• Grootte, Deeze Dieren komen menigvuldig voor, aan Kuften en Stranden van den Oceaan tuffchen de Keerkringen : doch men vindtze , ia de groot- fte menigte, zo 't fchynt, op onbewoonde Ei- landen waar onder dat gene , 't v/elk men ïAJcenfion noemt, wel het vermaardfte in die opzigt is. De Ouden hebben reeds hunne bys- tere grootte gekend. Elianüs verhaalt , dat op 't Eiland Taprobana de Daken der Huizen van derzelver Schulpen of Schilden gemaakt waren. Diodorus, deSiciliaan, maakt gewag van zekere Volkeren , in de nabuurfchap van Ethiopië 5 die hy Schildpadden-Eecers noemt, welke van deeze Schulpen tot Schuitjes en tot Tenten gebruik maakten. Dit is, uit het Be- rigt der hedendaagfche Reizigers , niet ongeloof- lyk. Sommigen fpreeken van Schildpadden , die zy in de Indifche Zee gezien hebben , zo groot , dat wel veertien Man te gelyk op ééoe Schulp konden ftaan: anderen zeggen dat 'er zyn , van tien Schrceden lang en zeven Schree. den breed. Dit zou waarfchynlyker voorko- men, (♦) Edw. ^y, Tom. IV. p« 206. Tab. 206. DE Schildpadden, ij men , indien men Voeten meende : want het ïs zeker dat, zo wel in de Ooft- als in de Weft- Afdeel» indien, Schildpadden gevonden worden , die vyf ^^^^^^ of zes Man op de Rug kunnen draagen en loo- stuk." pen 'er mede voort. Op Rodriguez , in de In- difche Zee, zegt Legüat, dat Zee-Schildpad- den waren van wel vyfhonderd Ponden zwaar. Schoon nu de Zee-Schildpadden meeft aan 't Wooa- Strand gevonden worden , wil men doch dat zy* die Eilanden niet aandoen, dan om Eijeren te leggen., zwervende anders door den Oceaan. Op 't Eiland Caiman^ in de Mexikaanfche Zee- boezem, bezuiden Kiiba^ zou hunne Verzamel- plaats in de Weftindiën zyn, op VAfcenfion ia de Atlantifche, en miilchien op Rodriguez en anderen in de Indifche Zee. Dewyl egter de Schildpad een Dier is /t welk van tyd tot tyd moet komen Adem fcheppen boven Water, en zyn Voedzel heeft van groente die aan de Oevers onder Water groeit , is 't naauwlyks te begry- pen , hoe zy dien Overtogt , van en naar hec Vafte Land , zouden kunnen doen. Evenwel wordt van de hedendaagfchen verzekerd , dat men in de Zuidzee fomtyds geheele Schooien van Schildpadden op het Water ziet dry ven, daar zy op 't heetfte van den Dag te flaapen leggen. En dat zy fomtyds door den Oceaan zwerven moeten , blykt daaruit , dewyl *er nu en dan eens één gevangen wordt aan de Kufteo van Europa , 't welk tevens de verbaazende grootte van deeze Dieren bekragtigt. 16 Beschryving vak in, In voorde deezer Eeuw, iiaamelyk den 2 Afdeel. Ofl:ober des jaars 1707, vverdt een Zee-Schild- Hoofd- gevangen binnen de Grenspaalen van Hol- STUK. land, in de Wyker-Meir, die zes Voeten lang Schildpad was, wegende vier cf vyfhonderd Ponden. Zya fn^de^Wy.Spy^^ beftondc in kleine Vifchjes en Garnaalen. ker^Meir;Hy werdt eerft veikogt voor twaalf Guldens ^ toen in Veiling voor honderd zes-en-veertig en naderhand voor driehonderd Guldens ; doch, \ zy dat ons Klimaat hem te koud ware, of dat hem het noodige Voedzel ontbrak ; in De- cember was hy al dood 5ian deKuft De Schildpad , die in dexi jaare 1729 , be- ^y^^^^^"^*noorden den Mond der Loire aan de Franfche Kuft, otntrent dertien Mylen van Nantes,door de Viflchers in hunne Netten gevangen werdt , bevondc men zeven Voeten lang , drie Voeten zeven Duimen breed en twee Voeten op 't dikfte. Dit Dier was in de Netten verward ge- raakt, en de VilTchers hadden veel moeite om hec op 't Land , en daarna nog meer om het dood te krygen ; want het verweerde zig met byten en fchreeuwde yzelyk, lerwyl men het met Yzere Haaken op den Kop floeg. Daar werdt geen gebruik van hetzelve gemaakt, de- wyl het vyf of zes Dagen duurde eer men 't te Nantes gebragt hadt , en zulks in zeer warm V^'eer , in de Maand Auguftus : weshalven het affchuwelyk ftonk, en de Ingewanden niet al-" leea (*) I(roityk ran Medenhlik* bladz, 231, DE Schildpadden. 17 ken 5 maar ook de Kop en Pooten , werden in ^J^I-^^ Zee gefineten. Men behicldt alleen het Buik- ^^^^ • vlies en de Schulp, en v:e\ haaft deeze alleen, h^Jpd- die men op de Vilchmarkc tot een gedagteais stuk^ heeft opgehangen , alwaar zy ^ voor weinige • Jaaren , rog te z^f^n was. Deeze Schulp was niet Beenig of gelyk Karet , maar hadt omtrent de hardheid van bereide Oflenhuiden , en bettoiïdc uic Schilden , die met Naaden , als de Beenderen van 't Bekkeneel , aan elkander gevoegd waren. Om dat men zodanige Schildpadden niet in de Weftindiën vindt, verbeeldden fommigen zig> dat dezelve de twee Schepen , die niet lang te vooren uit China op de Loire gekomen v^^aren ^ zou zyn gevolgd (*}. Met meer voorzigtigheid werdt een Schild pad behandeld , dien men in de Maand Mey desjaars 1750 , levendig van Londen m^rKeWf de Luftplaats van den toenmaligen Prins van Wa- les bragt, weegcrde 476 Pond. Deeze was door den Admiraal Boscawen^ op zyn terugtogt uit Ooftindie, doch waarfchynlyk niet van daar^ maar van FAfcenOon of elders uit de Atlantifche Zee , mede gebragt tot een Gefchenk voor zy- ne Koninglyke Hoogheid (f ). Een der uitmuntendflen van de Zee' Schild- 'by Ro-, padden in grootte , welke men milTchien ooit ge- (♦) Hifi, eie V^4cad. des Sciences ^ de TAn. 1729. (|) Eufopifche Mercmius van 't Jaar 175:0. L Deel, bladz. 298^ ï8 Beschryting van lll^ gezien heeft, was die den 24 July des Jaars Afdeel. 1754, voor Roebelle, in 't zogenaamde Gat of Pertuis d'Antioche^ op de hoogte van 't Eiland STUK, ' gevangen , en van daar in de Abtdy van Lou- mux gebragt werdt , leggende vier Mylen van Vannes in Bretagne. Deszelfs zwaarte werdt op omtrent zeven- of agthonderd Ponden ge- taxeerd : ten minfte woog de Kop 29 en ieder Poot of Zwem- Vin 52 Pond. De Lever hadt alleen genoegzaame Spyze uitgeleverd, om vier Maaltyden van te houden , voor de geheele Gees- telykheid van die Abtdy. Dertig Man , zo Werkvolk als Bedienden, hadden, bovendien, rykelyk de Kofl aan 't Vleefch van deezen Schildpad ; zo dat 'er meer dan honderd Men- fchen door verzadigd werden. Toen men 'er den Kop affneedt , kwamen meer dan agttien Pin- ten Bloeds uit het Dier. De langte, van den Snoet tot aan 't uiterfle van de Staart gemeten ^ was agt Voeten en eenige Duimen. De Schulp, die men nog in de Abtdy bewaart, hadt de lang- te van vyf Voeten , en is maar omtrent twee Duimen ingedroogd. Men heeft, uit deezen Schildpad, ongevaar honderd Ponden Vet ge- kreegen , dat , gefmolten zynde en weer geftold, de lyvigheid hadt van Boter , en zeer wel fmaakte. Het Vleefch geleek naar Kalfsvleefch^ doch rook fterk naar Moskeljaat. Gewoone Volgens de geloofwaardigfte Berigten zyn 7e"^Schild*^ de grootfte Zee-Schildpadden , die men aan de padden op Weftindifchc Eilanden vangt, nog geen negen DE Schildpadden. 19 Voeten lang. Drie Manieren , om dezel ven te jjj^ vangen , zyn 'er in de Weftindiën in gebruik. Afdeel. De gemakkelykfte en gemeende, die ook door ^^^'^^ de Europeanen op 't Eiland l'Afcenfion , dat zy s^uk.' om die reden alleen aandoen , in 't werk gefteld wordt 5 gefchiedt zonder eenig Werktuig. Men neemt op 't Strand de plaatfen waar, op welken deeze Dieren komen Ei j eren leggen , en gaat , tegen de nagt , met eenige Manfchap uit , maa- kende tuflchen dezelven en de Zee te komen ; alsdan kan men 'er, zo veel men wil, 't zy met de Handen alleen , of met Stokken , t' on- derde boven keeren ; waar toe egter dikwils één Man , wegens de zwaarte boven gemeld, niet in ftaat is. Dus op de Rug leggende kan de gewoone Zee-Schilpad , wegens de platheid van haare Schulp, zig niet weder omkeeren, en , als 'er een menigte gekeerd zyn , laadt men die in de Boot , brengende dezelven naar het Schip. Zy kunnen verfcheide Dagen levendig gehouden worden , mids men ze flegts , van tyd tot tyd , befproeije met eenig Zeewater. Op deeze manier werden zy ook , van Leguat en deszelfs Medgezellen , op 't Eiland Rodriguez gevangen Een andere Manier, om de Schildpadden te *t Water; vangen , wordt Farrér geheten , om dat zy met Harpo\"a, een Soort van Maatftok gefchiedt, welke de Spaanfchen P'arre noemen. De Stok, dien de In- C) ^oya^e de Leguat. Tom. L p. 91. l.D&Ei, VI, Stuk. B 2 40 Beschuyving van III^ Indiaanen hier toe gebruiken 5 is, als de Steel Afdeel, van een Hellebaard , zeven of agt Voeten lang, een Duim dik, en aan 't end voorzien met een STUK. Vierkant Ipits Yzer van zeven of agt Duimen , de Koker daar onder begreepen , waar de Steel in fchiet. Aan deezen Koker is een Yzeren Ring, of enkel een Gat, waarin men een lang Touw vafl: maakt, dat om het Voorrteven ge* wonden is en mee het end daar aan gehegt : aan 'tHout is ook een ander klein Touw, van welke de Varreur y dien men byna een Harpoenier zou mogen noemen, het end in de Hand houdt, Hy (taat voor in de Schuit , met den Harpoen in zyne regterhand, en na dat men des nagts, al roeijende , op eene plaats gekomen is, daar men by dag, uit het dry ven van afgebeeten Krui- den , vermoed heeft Schildpadden te zyn,kykt hy naarftig in 't ronde , of 'er zig ook één ver- toone. Straks doet hy met den Stok aanwy- zing , werwaards geroeid moet worden. Het is niet raoeielyk deeze Dieren by nagt te ontdek- ken; 't zy aan het borrelen van 't Water, als *er eene boven komt om Adem te fcheppen , of aan de weerftuiting van 't Licht, die in de don- kerfte nagten zelfs op 't Water plaats heeft ^ van de Schulp , terwyl de Schildpad op deszelfs Oppervlakte dry vende flaapt , of dat een Man- netje het Wyfje dekke , 't welk Camlage ge- noemd wordt. Wanneer 'er dus een onder 'u bereik gekomen is, werpt hy, uit al zyn magt, deu Harpoen 5 wiens .Yzer ia de Schulp blyft zit* DE Schildpadden. 21 Ritten , terwyl hy den Steel met het Touw we- jjj^ der naar zig trekt. Het Touw van 't Voorfte- Afdeel, ven, middclerwyl, uitgevierd zynde, wordt de ^^lï» Schuit 5 met een groot geweld , door den Schild- stuk.' pad 5 die zig gekwetlt voelt , voortgefleept ; terwyl de Harpoenier, met zynen Stok, den weg wyft aan den genen die by 't Roer zit. De Schildpad eindelyk kragteloos geworden , of onder 't Water verflikt zynde, wordt het Touw ingepalmd ; men haalt haar op zyde en binnens boords. Dan [gaat men wederom anderen op- zoeken , die men op even de zelfde wyze magtig wordt, 't Is niet noodig, dac 'er Weerhaakea of iets dergelyks aan het Yzer zyn , gelyk aan de Harpoenen tot den Walvifch-Vangfl:: wanc zo dra de Bout in de Schulp gefmeeten is en het Dier daar van de Pyn gevoelt , knypt hec dezelve zo llerk, dat men veel moeite heeft, om dien Bout 'er v/eder uit te trekken. Voorts is 't ook niet ongebruikelyk, de Schild- Schildpad- padden met Netten te vangen , die de Fran- fchen Folies noemen. Deeze Netten zyn van tagtig tot honderdtwintig Vademen laog en om- trent drie Vademen hoog ; gemaakt van dik Touw of Boombaft , met Maazen van agt of negen Duimen in 't Vierkant. Men voorziet , als gewoonlyk de Vifchnetten, de onderkant met Lood of Steenen en de bovenkant met bol- len Kurk of ligt Hout. Dan voorden de En- den ter wederzyden van de Baay of Inham, daar men ze voor wil zetten , aan groote Stee- i,»EEi, yi.stvk^ B 3 nea 22 BeSCHRYVINC VAN IXi. nen of Ankers , of ook wel, aan Paaien op den Afdeel. Oever , valt gemaakc ; zynde hcc Nee wel bruin 11- gecaand , om van de Dieren niec gezien ce wor- ^stük!" den. Hier in loopen de Schildpadden , dik- wils, gelyk de V^iffchen in een Schakel, vaft, wanneer zy op 'c Strand willen gaan ; weshal- ve men daartoe een Zandige Baay verkiert. Vad zittende wordt het Dier belet boven te komen om Adem te fcheppen , en dus krygt men 'er des morgens dikwils eenige, die verflikt zyn of verdronken , in zyne magt. De Paaring Nog een andere manier, om de Schildpad- of Ry-ty<^« ^jen te vangen , geraamd au Camlage y dat is, in ryéuy heeft plaats van 't begin van Maart tot aan het midden van Mey. Geduurende dien tyd , naamelyk , paaren deeze Dieren , en het is hunne aart, zeer lang op elkander te zit- ten ; geevende alsdan naauwlyks ergens agt op. Deeze Paaring gefchiedt op de Oppervlakte der Zee, weshalve zy alsdan ligtelyk te ontdekken zyn : twee of drie Man begeeven zig in een Kanoo , en, by het^Paar gekomen , werpen zy de eene een Strik om den Hals of om een Poot , of grypenze met de Hand , zo zy niet groot zyn. Men kanze dus magtig worden , door hun den Hals af tc fnyden ; want doodflaan met een Stok of Handfpaak op den Kop is naauwlyks doen- lyk 5 en anders het byten zeer gevaarlyk. Het Wyfje ontfnapt doorgaans , en het Man- netje is , op dien tyd , mager cn hard van Vleefch. Wan- DE Schildpadden. 23 Wanneer een Schildpad uit Zee komt om jjj^ haare Eijeren te leggen , duurt het omtrent een Afdeel. uur, eer zy daar is, want zy moet op eene plaats weezen 5 boven den Peil van 't hoogfte stuk^" Ty, en, zo 't gebeurt, dat het laag Water is Her Eijer als zy den Oever betreedt , dan moet zy , we. ^^^^^"^ gens haare zwaarte , wel twee of drie maal ruften eer zy het drooge Zand bereikt. Hier in wwdt van haar , met de Pooten of Vinnen , een groo- te Kuil gemaakt , van wel twee of drie Voe- ten diep, en, daar in de Eijeren gelegd heb* bende, dekt zy die met Zand toe, en keert terug naar de Zee. 't Gebeurt ook wel , dac zy een Nagt van te vooren kome 3 om de plaats, daar zy leggen wil , te befpieden of uit te kie« zen , en dan blyft zy niet in gebreke , van de volgende Nagt weer op 't Land te komen , en , by of omtrent die plaats , haar Neft te maaken. Alle Schildpadden leggecf op die zelfde manier: de grootften byna tweehonderd Eijeren in min- der dan twee uuren tyds ; hunne Eijeren zyn rond als Kaatsballen en van grootte als die der Hoenderen, doch zagt en Vlieizig van Schaal, Ten einde van zes Weeken doet de Warmte van de Zon dezelven uitkomen , zegt Legüat , en, binnen een uur tyds zyn alle de Jongen . uit het Zand geworfteld , die dan terftond raar Zee loepen , en veel rafler ,. dan wanneer zy volwaflen zyn. Zy hebben naauwlyks de groot* te van Hoenderpullen , wanneer die uit den I. D£Ku VI. Stuk. ^ 4 Dop 24 Beschryving van III ^ Dop komen (f), Fïunne gaauwheid was on- Afdeeu gemeen, en de menigte byder groot op 'c Strand Ho'^Fo ^"^^ Eiland RodrigueZy aWaar wederom eeo stuk/ groot getal vernield werdt door de Fregatten , Gekken en andere Zee- Vogelen, die 'er in de Boomen op te loeren zaten. Niettemin kondea zy zeer fterk vermenigvuldigen , dcwyl ieder Schildpad alle Jaaren , naar Leguat rekende , wel duizend of twaalfhonderd Eijeren legt. Voedzel. Men komt overeen, dat de Zee-Schildpad- den zig nooit te Land begeeven , dan cot het leggen hunner Eijeren , en voor de Jongen draa^ gen zy , zo 't fchynt , de minde zorg niet. Den overigen tyd brengen zy door , met te aa- zen in zekere Velden van Groente of Zee- Mos, welken 'er op den Grond der Zee langs veelen der Weftindifche Eilanden zyn ; daar flegts een diepte is van eenige Vademen. De Reizigers verhaalen , dat men , met ftille Zee en helder Weer, deeze Dieren op die groene Plekken in ' menigte kan zien loopen. Gegeten hebbende komen zy naar den Mond der Rivieren , om het zoete Water te zoeken , alwaar zy Adem fcheppen , keerende vervolgens weer te* rug naar de Diepte. Niet eetende hebben zy doorgaans den Kop of zelfs het gantfche Schild bo. (f) DejongeZee-Schildpadjesby Edwards waren, inct den Kop , ongevaar drie Rynlandfche Duimen lang en anderhalf Duim breed ; doch men vlndtze ook niet gioQ* ter dan kleine Padden. DE Schildpadden. 05 boven Water, doch eenigen Vyand verneemen- de duiken zy Ichielyk weg. Afdeeu Pater Feüillee heeft ons, in zyne Waar- ^^H.^ neemingen , een Ontleedkundige Eefchryving ^^""^^^^ nagelaten van de Zee-Schildpad. Het Hoorn- Ontleed- vlies van hetOog is (zegt hy)van dikte als een Stui- J^^l^jJ;^^^^- ver, in de geheele omtrek getand, 't eenemaal zwart van binnen en bekleed met een zeer fya Vlies, van donker bruine Kleur , het welk een Slymagtige ftofFe bevat, als in een Beurs of Blaasje , dat (amengefteld is uit een by uitftek dun Vliesje, vol van zeer helder Water, waar in een Kryftallyn dryft , dat in zyn eigen Kasje is beflooten. Men vondt 'er , voor 't overige , byna de zelfde gelleldheid in , als in eens Men-^ fchen Oog. De Tong was kort, llomp, en taamelyk dik ; van boven zeer rimpelig en van binnen een klein langwerpig Kraakbeen hebben- de, gehegt aan de Beenderen die voor Tonge- been verftrekken. De Schildpad , die het Onderwerp uitmaakte De Tnj^e* van dit onderzoek, was een Mannetje van om- trent drie Voeren lang. Deszelfs Darmen had. . den, van hun begin tot aan het Aarsgat, de langte van vyfenveertig Voeten: de Keel was zeer wyd, zeftien Duimen lang, van binnen met een Donsrok van witte WoUigheid. De Maag fcheen als uit twee Holhgheden te be- Haan , van binnen geplooid of gekreukeld , als de Boekpens der Herkaauwende Dieren. Men kon door derzei ver uitgang, of regter Mond , L deeu vi, sïvk, B 5 naauw- i6 Beschryving van m naauvvlyks de Pink fleekea. De dunne Dar. Afdeel, men waren flegts twaalf Voeten lang, zynde il* door een zwaare Sluitspier van de dikke Dar. ^^y^ ' men afgefcheiden* Deeze beftouden uit drie voornaame Rokken , waar van de middelde zeer dik was; de buicenfte zeer dun en geheel door- weven met takjes van Bloedvaten , langs wel. ken een band liep van zeer geel Vet, hun over- al vergezellende. Ket Hart. Het Hart was onmiddelyk op de Lever , ea de Lever op de rLongen geplaatft. Het Hare van deezen Schildpad hadt de gedaante van een groote Peer, die een weinig was plat gedrukt, zynde van buiten rimpelig en mee twee Ooren voorzien ; waar van ieder onmiddelyk gemeen- fchap hadt met de Holligheden des Harts, doch op een zeer zonderlinge wyze. In plaats , naa- melyk, dat in de Menfch het Bloed eerft in het Oor des Harts komt, voor dat het overgaat in de Holligheid, wordt hier, in tegendeel, het Bloed eerft in de Holligheden gebragt en de Ooren fchynen flegts het overtollige in te nee- men. De Holligheden des Harts zyn drie in getal , waar van de regter het Blöed ontvangt uit de Hol- Ader, de flinker uit de Long-Ader, gelyk in de Menfch ; doch deeze laatfl:e werpt haar Bloed niet door het Lighaam heen: zy ontlaft hetzelve ten grootften deele in dta reg* ter Holligheid, terwyl een ander gedeelte in de ^ derde kleine bolligheid overgaat, die haar Bloed uitwerpt in de Long- Slagader , en de regter Hoi. DE Schildpadden. 27 Holligheid brengt het Bloed in twee Slagade. ren , die 't zelve door het Lichaam voeren* Afdeel. IL Wy zullen ftraks dit zonderlinge zamendel ^ HOOFD- van het Hart der Schildpadden, door den ver- stuk. maarden du Verney^ nader verklaard zien. Wat dc Lever betreft , die was tot in het ^g^gj midden haaren langte gefpleeten, 't v^^elk als^-^^-se" eoz» cwee Lobben maakte , een groote en een klei- ne, fchoon het 'er eigentlyk maar één zy. De twee Lobben van de Long zyn zamengevoegd met een taamelyk llerk en dik Vlies: zy zyn roodagtig en Spongieus. De Lugcpyp verfchaft aan ieder een Tak, dieze doorloopt in haar ge- heele langte , en 'er verfcheide kleineren ia haar geheele zelfftandigheid verfpreidt. Het Hart geeft aan ieder Long ook twee groote Vaten , welke , over de verdeeliogen van dc Lugcpyp heenloopende, in derzelver zelfftan- digheid dringen, en overal de Lugt-pypjes ver- gezellen. Severimüs geeft ons , kortelyk , van de inwendige deelen detzer Dieren de volgende zeldzaamheden op. Zy hebben geen Net , geen blinden Darm^ en de Darmen worden nc- derwaards langs hoe dunner, tegcnftrydig met de Viervoetige Dieren in 't algemeen. Dc Hals van de Pisblaas loopt zamen met de opening van den Endeldarm , zo dat zy de beide Ex- crementen tegelyk loozen , even als de Hoende- ren, Haar Milt is rond als een Ey , aan den bovenften Darm gehegc: de Nieren zyn plat U Deel. VJ. S— CU ftS Beschryving van ni. en langwerpig, als uit veele kleintjes famen- Afdeel, gefield. Het Hart is week van zelfftandigheid. Hoofd "^^^ Vaten by hunnen oorfprong zeer door STUK. een gevlogten ; de Ooren van 't zelve groot en hangende, met een dun Vlies en zwartagtig van kleur: de Longen wyd, veel laager daa- lende dan het Hart (f). Gebruik, In de Indien is het Schildpadden-Vleefch vaa een zeer groot gebruik tot Spyze, niet alleen onder de natuurlyke Inwooners van die Lan- den , maar by de Europeaanen zelfs. De meefte Ooftindifche Schepen, die naar 't Va- derland terugkomen, doen 't Eiland rAscenfion aan, dat omtrent in 't midden tuffchen Brafil en Guinée legt, om zig van Schildpadden-Vleefch te voorzien. Sedert de bevolking van Mauri- tius door de Franfchen , worden Jaarlyks twee of drie V^aarcuigen van dat Eiland , thans Isie de France genaamd, naar Rodriguez afgezon- den om daar een Voorraad op te doen, welke voor Vleefch verftrekt aan de Bezetting en In- gezetenen» Zy brengen , doorgaans , een Laa- ding van zeven- of agtduizend Land- , benevens vyf- of zeshonderd Zee-Schildpaddcn 't huis, zo de Abt de la Caille meldt. Waarfchyn- lyk zullen zy die daar Aagten en inzouten , ge. lyk van het Zee-Volk , dat de Schildpadden vangt , in de Weftindiën wordt gedaan* Eg- ter (f) Zootom, Democrit. Part, IVt p. 321 • CharLEton, Oiêom* DE Schildpadden. 29 er kan het, door zyne teerheid^ het fcherpe Zout dac men daar heeft, en naauwlyks eenig Afdeel, Zout verdraaien, verliezende, daar door, ten n , TT ■ ^ Hoofd- niinfte veel van zyne fmaak. Hec is zeer voed- stuk. zaam en ligt verteerbaar, wanneer het verfch gegeten worde : men bereidt het op allerley manieren , als of het Kalfsvleefch ware , en 5 aan 't fpit gebraden , kan men \ 'er naauwlyks van onderfcheiden. Alles , dat van 't Beeft komt , is goed , tot de Darmen en Pooten toe, doch het befte is het Borft- of Ribftuk, daar men gemeenlyk de dikte van drie of vier Vin- gerbreedten Vleefch aan laat, met al het Vet, en hetzelve in een Braadpan zet , daar op doende Citroenfap, met een mengzel van Zouc, Peper of andere Kruideryën. Dus, met een zagt Vuur gebraden zynde , maakt het een zeer lekker Geregt uk , zo Labat ons , op zyn ei- gen Ondervinding , verzekert. Het Vet is ook eerbaar en zo lekker als Kalfs-Merg, naar hec getuigenis van Leguat ; hoewel het , door zy. nc groene kleur, niet veel aantreklykheid heeft, en het Water , dac men looft , groen maakt. DeEijeren, die geel zyn, kunnen alsHoender- Eijeren gekookt worden , en men maakt 'er lekkere Eijer.Scruiven van. De gene, die wit zyn , worden niet hard door het kooken. TiivERNiER verhaalt , in zyne befchryvinge van 't Ryk van Tonkin in Ooftindie , hoe tegen- over de Kuft van Cochinchina vyf Eilandjes gelegen zyn, die men de ScbiUpadden-Eilanden I. DfiKi. VI, Stuk» COCmt , 30 Beschryvinc van III. nocmc, om dat 'er deeze Dieren in zeer groo* Afdeel, te menigte en van een zo uitmuntende fmaak te Hoo^* vinden zyn ^ dat de Ingezetenen van die Lan- stük/ den zig niet wel onthaald agten, als 'er geea Geregt van Schildpadden-Vleefch op Tafel is. Ook zegt hy verder, dat deeze beide Natiën daar van een ongelooflyke veelheid inzouten , welke zy naar vreemde Plaatfen zenden , dat hun groot voordeel aanbrengt ; waar uit dan fchynt, dat zyin Ooftindie ook haare Loop- en Zamelplaatfen hebben. De voornaamfle Oor- zaak van hun Kryg voeren tegen elkander , beftaat daar in , dat de Cochinchiners aan de Tonkineezen den Vangft niet willen toelaaten, onder voorwendzel^ dat deeze Eilanden en de Zee hun alleen toebehoore. Het is hun niet alleen om het Vleefch te doen , maar ook om de Schulp , waar mede door geheel Afie een fterke Handel gedreeven v/ordt. Om kort te gaan , de Vangft der Schildpadden is by deeze Volkeren van niet minder belang, dan de Pla- ringvangft by de Nederlanders. Verfchei. Alle Zee-Schildpadden ^ egter , zyn , in dit denheden, opzigt, niet even nuttig. Dampier merkt aan, dat 'er vier foorten zyn , te weeten grooce , Dikkoppen , Haviksbekken en groene. Deeze laatften , die men in de Weftindiën noemt Tor- me franche y wegens de groenagtigheid van haare Schulp zo genaamd, zyn tot Spyze meeft ge- agf. De Zee-Schildpad wordt van onze Zee- Kapiteins gemeenlyk Turtk geheten , zegt Ed* WARDS j DE Schildpadden. 31 wARDs, waar van drie Soorten zyn, doorgaans jtj^ bekend , die van de Europeaanen gegeten wor- Afdeel. den. De groene Schildpad houdt irxn voor 't I^- befte Voedzel ; daar aan vclgc de Haviks Bek, s^uic, en de LoggerMead of Dik-Kop is de ficgtfte van de drie , wordende zelden tot Spyze ge- bruikt. Dceze allen groei jen tot een zeer aan- merkelyke grootte. De Dikkop , in 'c Franfch Caouanne , dus genaamd om dat zy den Kop een weinig grooter heeft, is gevaarlyk aan te tas- ten y om dat zy zig met byt^n fterk verweert. De Olie die men 'er uit haak, wordt alleenlyk om in de Lamp te branden gebruikt , zegt Labat. Deeze maaken , waarfchyrilyk, de Verfchei- Tongzo, denheden uit , welke Linn^us van den Zee- P^'^^].^ Schildpad opgeeft , en waar van 'er Seba één afbeeldt onder den naam vdnMydas. Voorts heeft hynog andere Jongen, eerft uit de Schaal geko-F/j. 2. men van hetEy, gelyk Edw^ards, die zig ver- beeldt, dat de zynen van den Havikskop zyn.F/V,3. Een aanmerkelyk onderfcheid, tuffchen deeze Beeflen , zou daar in beftaan , dat de eene twee [Nagels of Klaauwen aan de Voorpooten heeft , de andere maar één aan de Voorpooten , zo wel als aan de Agterpooten , dcch beiden Icherp. Hier volgt de befchryving van een Zee- Schildpad, die 'er was in 't Kabinet , dat de Erf-Prins van Sweedcn , thans Koning Adolf Frederik: voor omtrent twintig Jaaren aaa de Akademie van Upfal fchonk. L def.1. VI. siLK. De 32 BESCKRYvrNC VAN If j. De Kop van deezen Schildpad heeft den Bek Afdeel, fpj^s , rnet Neusgaten voorzien , fcherp gerand. Hoofd ^^^S^^^^^ > "^^^ krom geboogen of Havikswyze. STUK, Het onderfte Ooglid is verdeeld door twaalf Geftalte. diepagtige infnydingen of uitpuilingen , het bo- venfte geftreept. Het Lichaam is van boven gedekt met een Ovaale Schulp , die een Zoom heeft met vyfentwintig verdeeh'ngen , van agte- ren uitpuilende , en deswegens als Zaagswyze getand: de oppervlakte bultig rond, eeniger- maate fcherp gerugd , uit vyftien Schilden be- ftaande, die in 't midden zeskantig en aan de zyden meeftal vierkantig zyn : het onderfle van dc Schulp is zamengefleld uit dertien Schubben, de zydelingfen uitgezonderd. De Staakt is kort en niet Beenig. De Pootcn , zo voor als agter, zyn langwerpig , met een breeden agter- rand, die fcherp is en Ziagswyze ; den voor* ften rand dikker: gewapend met een grootea Nagel in 't midden , en een anderen Nagel , die naauwlyks zigtbaar is , als een fcherpe Schub uitwaards geplaatft. Dit zal milFchien de groene Schildpad zyn : want van de anderen , die in de Verzameling van den Hofraad en Kanfelier Gyllekburo waren, welke een weinig voor dien tyd aan de Akademie van Upfal vereerd werdt ^ wordt ge- meld, dat de Kleur van den eenen was blaauw- agtig met zwarte Vlakken , van den anderen rosagtig bruin van boven. In zodanige Schul- pen werden oudtyds de Kinderen gewaflchea by D ï: Schildpadden. ^3 by de Turken , die dezelven ook voor Schil- TIL den gebruikten , zegt Wormius Ik gaa Afdeel* thans tot de andere Soorten over* Hoofd STUK (2) Schildpad met de Voeten naar Vinnen ge- lykendey de Nagels der Voor en Agterpooten Karet- dubbeld; de Schulp ovaal ^ fcherp Zaagswyze^^^^^^^^'^" gerand. De dubbele fcherpe Nagelen of Klaauwea zyn , by de Autheuren i het onderfcheidend Kenmerk deezer Zee-Schildpadden , die men in algemeen Caretta, in 't Franfch Caret noemtj wegens de hoedanigheid van haare Schulp. Zy onthouden zig ook aan de Amcrikaanfche Eilan- den en komen zelfs , fomtyds , aan dc Kuften van Europa. Men leeft in de Gazette de Francs , van den laatlten dag van Oktober des jaars 1752; dat met den Vifch , die voor den Tafel der Konin- ginne gefchikt was , te Fontainebleau gebragc werdt een Caret, die in de Haven van Dieppe was gevangen. Deszelfs Kop , met een zwarte Schub bedekt, geleek naar dien van een gewoo- ne (*) ^rraem, ^cad. Vol. I, p. (2) Teftudo Pedibus pinniformibus j unguibtis Palma- rum Plantarumque binis , Tefta ovarn acure ferrata. Syfl-, 2^]at. X. Teftudo Pedibus nsratoriis , Unguibus acuminatis bmis Gron. Maf. IL p. 85-. n, 6g. Teftudo Unguibuf UTtinque binis acutis , Squamis Dorfi quinque gibbts, Brown. Jam. 465-. Tefiudo Carerra Rochef. Catesb. Car. II p. 39. T. 39. Tcftudo Catetu. Raj. Q^adr. 258. 1,Deil. VI.Stwk, C 34 BESCHftVVING TAR STUK. Ei^en. fchappea lll^ ne Schildpad ; doch hadt een gaaping en de ge- Afdeel, daante van een Pappegaays Bek. Van 'c agterfte ^ des Kops tot aan het Lighaara was de aftland van een Voet , zynde niets dan Vleefch en Kraakbeen. De Schulp van de Rug , ook zwart, was knobbelig en gegroefd. Van voor en hadt het Dier twee Zwemvinnen , ieder derdhalf Voet lang ; van agteren insgelyks twee , ieder van een Voet : de Staart was ook een Voet lang en als die van een Schaap. Het hadt de langte van omtrent zes en de breedte van vier Voe- ten ; weegende tulTchen agt- cn negenhonderd Ponden (^). Noopens de Karet - Schildpadden wordt ons het volgende door Rochefort , in zynTS^acuur- lyke Hiftorie der Amerikaanfche Eilanden, ver- haald. Zy worden zo groot niet als de andere Zee-Schildpadden en leggen haar Eijeren niet in het Zand , maar in een foort van Keizelagtig gruis. Men kanze niet gemakkelyk vangen^ ten deele om dat zy zo bycen , ten deele om dat hunne Schulp verhevener is- gerugd : wes- halve zy , omgekeerd zynde > zig gemakkelyk weder op de Pooten wenden» Ook worden zy om hun Vleefch niet gezogt , dat van een Pur- geerende Eigenfchap is en het Lighaam doet oploopen met groote Blaaren als Bloedvinnen. Labat verhaalt de Hiftorie van eea Monnik > die (♦) Men vindt de omftandige Befchryving van deezen Schildpad in de Mcmoriën , die, geduurende hec jaar '75i3> ^^^^ Akademie van Roueu gelezen zyn. DE Schildpadden. 35 die het Ruggeftuk van zulk een Schildpad ge- ]jr^ kogc en 'er rykclyk van gegeten hebbende , in AFDEEti. een fchrikkelyken Buikloop en zwaare Koorts ^^^'^^ verviel, zynde na drie of vier Dagen geheel bedekt met Bloedvinnen als Ganzen Eijeren , zo dac hy naauv/lyks ^iuen of leggen kon. Na omtrent drie VVeeken verloops werdt hy eerft weder heriteld : doch hadt 'er dit voordeel van, dat hy , geduurende de vyf of zes Jaarcn van zya verblyf op de Weftindifche Eilanden 5 nooit door eenige Ziekte werdt aangetaft. Het Volk dat op den Schildpadden- Vangft gaat, en , ge- duurende omtrent vier Maanden tyds , welke zy aan dien Vangfi befteeden , niets dan het Vleefch en Vet der Schildpadden nuttigt, wordt daar door van verfchcide Ongemakken , en zelfs Veneriaale Kwaaien , zo men zegt, genezen: inids men het Vleefch der Karet - Schildpad- den , in behoorlyke veelheid naar de kragcea van den Patiënt, onder dat van andere Schild- padden menge- Een weinig daar van gegeten verftrekt, voor een gezond Menfch, ook tot een bekwaame Buikzuivering* In 't algemeen v/ordt aangemerkt, dat het Vleefch en Vet der Schildpadden aan het Zweet , der genen die het; cccen, zulk een Kleur geeft, dat men het al- toos aan hun Linnen kan gewaar worden. Dac ' - der Karet-Schildpadden , in Zout gelegd, is zo ftcrk niet van uitwerking als te voeren. Ook zyn haare Eijeren lekkerder dan die der andere Soorten. L, Deeu VL Stwk. C 2 " ' 36 Beschuyving van lil Deeze Schildpadden worden voornaamelyfc Afdeel, gevangen om de Schulp , welke het zo genaam- de Schildpad , dat zo koftbaar is en tot veele stuk:. ' Snuifteryën gebezigd wordt , uitlevert. Men weet De Schulp, <^3t het beenige van de Schulp gedekt zy met dertien Bladcii, vyf in 't midden, en vier ter wederzydens die langwerpig vierkant zyn , plat- agtig en grootft, de middelden zeskamig en klei- ner, doch dat den Hals bedekt, driehoekig, hol, als een klein Schildje. Dit Karet, dat men 'er door Vuur af kan krygen , weegt doorgaans drie of vier Ponden ; maar men vindt 'er fom- tyds zo groot , dat zy zes of zeven Ponden haaien. Labat rekent de zwaarte van een Ka- ret-Schulp op omtrent vyf Ponden , en zege, dat het Pond van vier en een half tot vyf Li- vres verkogt wordt. Hier te Lande is de Prys van een Pond zulke Karet of Schildpad-bladen , agt, negen of tien Guldens, naar dat zy mooy en groot zyn. Het Ooftindifche is ver het befte , koftbaar en zeldzaam. Men maakt van Schilpad Kammen, ook Snuifdoosjes, Tabaks- doozen , Kokers en Koffertjes ; ja zelfs Bufet- ten, en Tafelblaaden of Spiegel-Lyften , wor- den 'er mede ingelegd. lïï- . ("V) Schildüad met s:evUesde Peoten , de Schulp Rivier. roud en platagtig. Schildpad. Dec» (5) Teftudo Pedibus palmatis , Tefti orbiculara pla. nlufcula. SyJ}. A^at.X, Telludo Aquarum dulcium.<* Raj» DE Schildpadden. 37 Deeze worde de Schildpad der zoete Wateren jjf^ genoemd van Rajüs, en van anderen de zvvar- Afdeel. te M^/r- of Moeras- , ook wel de Rivier- » in 't algemeen de Water ^Schildpad , om haar stuk:. van de Landfchildpadden te onaeifcfcieiden. Het is de eenigfte die men natuurlyk in Europa vindt, en geenszins in de Noordelyke deelen. Men geeft *er ook wel den naam van Franfche of gemeene Schildpad aan , en in Languedok noemt menze Tortue d'Aigne. Sommigen der Ouden haddenze Lutaria , dat is Slyk-Schiidpad , ge- heten 5 om dat zy zig veel onthoudt in Moe- raffige plaatfen , in de Graften die Steden en Sloten omringen. Dewyl dit Dier veelerley Infekten eet, zo zet menze dikwils in de Tuinen , om die te zui- veren 3 geevende 'er een Bak met Water aan , daar zy zig , van tyd tot tyd , in begeeven kun- nen. Indien 'er , in de Tuin , een Vyver of flegts een Kom is , dan plaatd men aan de kant een Plank 5 met behulp van welke de Schildpad in en uit het Water klimt, 's Winters verbergt zy zig in de Aarde, en blyft 'er als flaapende, zonder beweeging, zo 'tfchynt, en zonder te eeten: by Zomer nuttigt zy ook , in verfchei- de Dagen, niets. Men zou haar in Huis voe- den kunnen met Zemelen of Meel en Slekken , gelyk men doet, wanneer menze ver heen wjl voeren. Et-ïANUs zegt , dat , als een Schildpad de Kop Taaiheid wordt afgefneedcn , die Kop nog een poos in ^«^ea» J.DïKL. VI. Stuk. C 3 't / • 8 Beschrtving van -||- 't Leven blyfc, openende en fluitende de Oog« Afdeel, leden; ja, indien men 'er mee de Hand digt by H- komt 5 daar in bytende. De Ondervinding leert, ^TUK^" dat de Schildpad zeer taay en lang duurzaam is van Leven? Wy hebben , zegt Doktor Tyson, uit Ooggetuigen verdaan , dat 'er Schildpadden langer geleefd hebben dan cagtig Jaaren , of ten minfte zo lang. Zy kunnen ook zeer lang zon- der Ademhaling zyn. De vermaarde Anatomift Mery, Lid van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen vanParys, hadtdeKaaken van twee Schildpadden met Koperdraad ftyf valt ge. bonden , en haar de Keel en Neusgaten met Ze- gellak digt geflooten , om te zien , hoe lang zy Leven zouden zonder Adem te fcheppen. De eene leefde nog een-en-dertig, de andere twee- en dertig Dagen in die toeftand. Een andere Schildpad, waar van hy het Stuk, dat haar voor Borllbcen dient, hadt weggenomen, zodat zy in 't geheel niet Ademhaalen kon , heeft niette- min nog zeven Dagen in die ftaat doorgebragt , eer zy ftierf. Ik wil hier niet treeden in het Gefchil tus- fchen DU Verney en deezen Heer , dat zeer hevig is geweeft ; daar in beftaande , of het Bloed in 't Hart van de Menfchelyke Vrugt op gelyke wyze omloope als in dat van de Schild- pad; en, eigentlyk gefproken, of het Ovaale Gat en Kanaal van Gemeenfchap , in beiden gevonden wordende , ook in beiden van een zelfde gebruik zy. De Heer Mery beveftig* de DE Schildpadden. 39 de zulks, maar de Heer dü VerxNEY hielde het tegendeel ftaande, en bekragtigde zulks nader Af!>e£l, door de Ontleding van een groote Amerikaan- 11> fche Land^Schildpad, waar van- ik in 't vervolg zal fpreeken. De Schulp der gewoone Franfche of Euro. pifche Schildpadden is ongevaar zes of zeven Duimen lang en vyf en een half Duim breed : het Borfrltuk of platte Schild, dat zy van on- deren hebben , heeft de breedte van drie en een half 5 de langte van vyf of zes Duimen. Haar Schulp is zv^artagtig van Kleur, en befiaat als uit aan elkander gelymde Stukken : zy fteekt 'er den Kop en Pooten uit, benevens de Staart, v^elke in de Water- Schildpadden lang is , als die van een Rot; en trekt dezelve naar believen weder in : zo dat het treeden van den Menfch haar niet kan befchadigen , en dus is zy ook te- gen den aanval van veele Dieren beveiligd. Haar Voedzel beftaat in Water-Infekten , Slekken, Wormen en Kruiden of Gras. Men verkooptze, in Vrankryk, op de Markten, zo om te eeten, als tot een Geneesmiddel. Van het Vleefch, dat taamelyk fmaakelyk, Gfnees* doch taay is en zwaar om te verteeren, wordt ^^^^'^^^^^^^ Sop gekookt, welke men nuttig oordeelt voor de genen , die de Teering hebben. In de Apo- theek van Parys vindt men het Voorfchrift der Bereiding van een Syroop van Schildpad- den * 5 die zeer geroemd wordt tegen alle Bord- * syrnpus kwaaien. Met het Bloed , verfch m^t^oxi J^J^fi"*^*"- i.deel. VI. SïUKt C 4 wordt 40 Besciïryving van Hoofd STUK. III. wordt de Ruidigheid, Kraauvvagie en Schurft Afdeel, gewaflchen : men geeft het droog m tegen de Vallende Ziekte, en de Opftyging het Moer- fpel genaamd. Voorts wordt de Mannelykheid van de Zee-Schildpadden , die omtrent een Voet lang is en dikker dan een Duim , gedroogd zynde en geftooten , van een half Drachme tot twee Scrupels ingenomen, zeer goed geagt te- gen den Steen en het Graveel. De Gal houdt nien voor een Oogmiddel , en het Vet is niet alleen verzagtende , maar dient ook orn Ge- zwellen te doen verflaan. IV. Groote Land* Schildpad. (4) Schildpad met een byna vlakke Schulp , waar van alle de middeljle blaadjes gemgd zyn. Ik zal, onder deezen tytel, de groote Land- Schildpad befchryven , die in de Indien gevon- den wordt, en waar van de Ontleding door de Franfche Akademiften is gefchied , hoewel het my niet volkomen blykt, dat dezelve door den Heer LiNNiïiüs hier bedoeld worde : doch zy kan niet tot eenige van de andere Soorten , die veel kleiner zyn, behooren. Eerfl: zal ik fpree- ken van haare geftalte en eigenfchappen (*). De (4) Teftudo Tefta planiufcuU , Scutellis omnibus in- termcdiis dorfatis. Syfl, Nat, X. (♦) LiNNAüs merkt van deeze Soort aan, dat zy de Kop en de zyden der Schulp » van onderen , wit en zwart bont heeft ; het Borftbeen van vooren geknot. DE Schildpadden. 41 De Landfchildpad is een zeer leelyk en af- fchuwelyk Dier, gelykende door zyn Kop naar Afdeeu een Slang en door zynePoocen naar eenHaagdis. Het is bedekt met een ruime, vafte en gewelf- siuk. de Schulp, Schildswyze van gedaante en met verfcheide donkere kleuren gemarmeld , de Rug gefprenkeld met geele en zwarte Vlakken. Het heeft geen Oogleden nog Oorgat; geen Tanden in een van beide Kaaken , die niettemin byna zo fcherp fnydende zyn als een Mes, Het Wyf je is doorgaans zwaarlyviger dan het Mannetje , waar van zy bovendien verfchilt, dewyl zy hetonderfte Schild of Bordftuk plat heeft, daar dat vaii 'c Mannetje in 't midden hol ftaat: 'twelk dienen kan , om in het dekken beter daar op valt te zitten. Op zekere Eilanden 5 in de Weftindiën , vindt men van deeze Dieren een onbefchryflyke me. nigte; zo dat de Ingezetenen daar van alleen kunnen leeven. De grootften weegen anderhalf of tweehonderd Ponden en zyn omtrent drie Voeten breed. De Land-Schildpadden op 't Ei- land Rodriguez , waar van Leguat fpreekt , wa- ren fomtyds w^el honderd Ponden zwaar. Men vondtze 'er in zulk een menigte , dat men Troe- pen zag, naar gilling, van twee of drieduizend fluks. Deeze vergaderden tegen den avond op koele, plaacfen en fchikten zig zo digt in een , dat het naar een geplaveide Vloer geleek. Het fcheen , dat zy voor haar veiligheid nog al zorg droegen ; want men zag 'er aan alle koeten , j^Dbeu VI. $TüK. C 5 hier 11. Hoofd «TUK. 4a Besciiryving van Ijf hier en daar één 5 die met het gat gekeerd was Afdeel, naar de Legerplaats en als op Schildvvagt ftondc. OnderLuITchen zyn deeze Dieren niet in ftaatom zig te verdedigen , noch om te vlugten. Men kan zig , zonder eenige moeite of gevaar , wel honderd Schreeden, en meer, van hun op de Rug laaten draagen. Hun Vleefch overtreft ia lekkerheid dat der Zee -Schildpadden , en de Lever is een uitmuntend Geregt, dat, hoe men het bereide , altyd zyne vSaus by zig heeft. Mid- delerwyl is dezelve zeer groot naar reden van het Dier : want een Schildpad van niet meer dan vyfcien Ponden Vleefch , heeft een Lever van vyf of zes Pond. Niet minder fmaakelyk is het Vet 3 dat zy veel beter vonden dan de keurlykfte Boter in Europa. Zig 'daar mede te fmeeren was een vcrwonderlyk Middel tegen Kneuzingen , Verdoovingen en Pynen der Ge- wrichten. De Ëijeren , omtrent van grootte als die der Zee-Schildpadden , welken zy ook in 't Zand leiden , om door de Hitte der Zonne- ftraalen uitgebroed te worden, waren niet min- der fmaakelyk en voedzaam (*). De Ooftindifche Landfchildpad , welke van gemelde Akademie befchreeven wordt (f), was gevangen op de Kuft van Koromandel. Haar Schulp was niet, gelyk die der genen welken men in Vrankryk heeft , platagtig, maar zeer ver- Ooflindi (*) LegUAT , Foyage. Tom. ï, p. §9. (f) Oiéyf^its adoptéü. Tom. L p, 395 DE Schildpadden. 43 verheven-rond 5 en beftondt niet uit twee by. zondere Scukken , als die der Zee-Schildpad- Afderl. den, maar het Rugge Schild was met het Borft- ^^^^-^ ftuk vereenigd. De Staart hadc aan 't end een stuk/ Hoorn. Haar Pooten waren niet gefchubd, en bekleed met een gerimpelde Huid als Sa- gryn. Zy hadt de Nagelen niet fcherp , maar ftomp en tot de helft afgefleeten : de Kaaken waren Zaagswyze getand. De langte van dit Dier, gemeten van 'c end van den Snoet tot aan 't uiterfte van de Staart , w^as vier en een half voet, de dikte veertien Duimen. De Schulp of 't Harnas hadt twee Voeten breedte en drie Voeten langte. De Kleur , zo wel , als die van 't geheele Dier , w^as graauwagtig bruin. Men vondt de Schulp van boven famengefleld uit verfchtide Bladen, van verfchillende figuur, waar van de-meeften, niettemin, vyf hoekig v/aren , zynde, op gely. ke wyze als het Karet der Zee-Schildpadden, gekleefd aan een Beenige Schulp, die met het Borltftuk te famen het Harnas uitmaakten , 't welk men, in de Indien, Carapace noemt, ge- lyk in de Zee-Schildpadden. Elianüs getuigt , dat de Land-Schildpadden jaarlyks haare Schulp afwerpen, 'twelk waarfchynlyk van die Bladen te verftaan zal zyn. Van vooren hadr het Harnas eene Opening , om den Kop en Voorpooten door te laaten ; van agteren eene voor de Ag- terpoocen en Staart. De rand ^ van 't Boven- fchild was omgeboogen , waar door het Dier zyn LDekl. VI, Stuk. Kop 44 Beschryving van lll. tl^'s opwaards verheffen kon en daar Afdeel, van maakte het, op de Rug gekeerd zynde, gebruik om zig weder om ce wenden, waar sTufZ' bukigheid van zyn Bovenfchild ook veel behulp hadt. Van binnen was het nicc mee de Huid bekleed ; men vondt de Huid, van den Kop , Pootcn en Staart , gehegt aan dea rand der Openingen van het Harnas, daar deeze Schildpadden, gelyk men weet, haar Kop en Pooten geheel in verbergen kunnen , en waar hun VHeefch , zo lang zy leeven , onafi'cheide* lyk aan vaft blyft. Werkrui. ^^^P ' ^ie de langte van zeven , de breed- gen van 't van vyf Duimen hadt, eeleek, eenisermaa- Gehoor. \z te, naar een Slangekop. Zeer duidelyk open- baarden zig daar in de Neusgaten, aan 't end van den Snoet , boven de gaaping van den Bek geplaatft , doch men vondt geen openingen der Ooren. Het Been hadt alleenlyk een kuiltje aan de zyden van den Kop, en dc Huid, die dceze indrukking bekleedde, was dunner en fy- ner dan elders, fchyncnde ook een weinig in* gedrukt te zyn op die plaats. Na het wegnee- men van deeze Huid werdt een rond Gat ont' dekt , van grootte als het Ooghol in de Men- fchen 5 en met een zeer beweeglyk Kraakbee- nig Plaatje geflooten , dat , door middel van een fyn Vliesje, in de omtrek van het Gat was aan- gehegt. Aan de zyde van het Gat, naar het agterfte van den Kop , was een Kraakbeenig Kanaal, dat in 'c Gehemelte neerdaalde, alwaaf een È)E Schildpadden. 45 een langwerpige opening was , maakende een ijy^ kleine fpleet. Qnder hfcc Kraakbeenig Plaatje Afdeel. vondt mqn een groote holligheid van Eyronde Hoofd- figuur, zynde wel ecrs zo lang als breed. Dee- stuk, ze holh'gheid hadc op zydc een opening , welke doorgang gaf aan een zcerfyn Scylec, dat hec Plaatje fchuins kwam onderfteuncn , en met zyn andere end , na dwars heen gegaan te zyn door een tweede holligheid , die een weinig laager en ter zyden van de grootte was , een Gat üop* te van gemeenfchap tuflchen deeze tweede en een derde holligheid , welke bogtig was en daar de Gehoorzenuw zig in verfpreidde. Hec end van 'tStylet, dit Gat doppende , v/as verbreed als de tromp van een Trompet , en werdt door een fyn Viiesje aan den omtrek van hec Gat gehegt. Uit dit Konftigc Geftel is het de onwaarfchynlykheid zelve , dat deeze Dieren doof zouden zyn , gelyk de genen willen , die ons de Zee-Schildpadden van de Antillifche Ei- landen befchryven. De Herfenen waren zeer klein, naar den Kop, Herfeoca. wiens grootte voornamelyk afhing van de dikte der Kaauw- of Slaap-Spieren, en van die der Beenderen , welker bovenfte m.et een Kam voor- zien waren, op de wyze van alle Dieren, die een buitengemeene kragt in hunne Kaaken heb- ben. Aristoteles merkt aan , dat de Schild, pad daar in uitmunt boven alle anderen, zoda- nig , dat zy zelfs een Keifteen kan verbryze- len. De Herfenen, nu, vondt mennaauwlyks i.DiEi, vi.stvk. groo* 46 Beschryving vak IIT. grooter dan een Okkernoot; doch in de Zee- Afdeel. Schildpadden vindc men die nog ongelyk klei- HooFD. > indien 'c waar is , gelyk men berigt , dat STUK. in de zodanigen , welker Kop als een Kalfskop groot is , de Herfenen niet grooter dan een Boon zyn. De Reukzenuwen maakten byna een vierde deel van het Brein uit, en de Gezigcze- nuwen hadden daar van haaren oorfprong. Voorts was omtrent het Ruggemcrg en de ver- fpreiding der Zenuwen alles naar gewoonte. De Oogbol hadt de breedte van een Duim, doch het Krydallyn was, gelyk de uitwendige opening, zeer klein, De Tong was een Duim lang, fpits en dun, zeer tepelig en met tien Spieren voorzien: de Kaaken waaren zeer dui* delyk getand. Pliniüs zegt , dat de Schildpad geen Tanden heeft noch Tong. De Tnge- Na dat men het Harnas hadt doorgezaagd, en de Vliezen weggenomen , kwamen de Inge- wanden te voorfchyn. De Maag , uit zeer dik- ke Rokken famengefteld , hadt de figuur van die der Pionden , zyndc aan de Lever gehegt door verfcheide Vaten. Behalve den twaalf. Vingeren Darm , die wel een tweede Maag fcheen door zyne Nets wy ze plooi jen , vondt men in de overige geen Kreukels Doch Klapvliezen. De dunne Darmen waren één Duim wyd en negen Voeten lang; dc dikke hadden de wydte van twee Duimen en de langte van vier Voeten. Men vondt 'er geen blinden Darm en de regte of Endeldarm hadt , negen Duimen van het Fon- DE Schildpadden. 47 Fondament af , eene vernaauwing , dienende , m voorts als tot een iScheede voor de Schaft 5 ge- Afdp.el, II lyk dit ook in de Bever , Civetkat en andere u^q^^. Dieren plaats heeft. stvk. De Lever was zeer groot, bleek van Kleur ^«ver,Nie. ren , Blaas. en vaft van zelfftandigheid. Zy was byna in tweën verdeeld , hebbende ieder Lob een by» zondere Holader en Uitwerpbuis. Het Gal- blaasje hadt byna de zelfde figuur als in een Menfch, en de Galbuis liep door een byzon- dere Opening in 't Gedarmce uit. De Milt hadt een Nieragtige gedaante. Het Alvlees was drie- kantig en omvatte den Twaalf vingeren -Darm zeer digt. De Nieren waren ook driekantig Prisma's wyze. In de Pisblaas vondt men meer dan twaalf Pinten Vogts. Zy was by uitftck groot, daar Aristoteles getuigt , dat de Blaas in de Land-Schildpad zeer klein zy. Ook vcr- fchilde haar figuur grootelyks van die van een ' Karfleng , welke Severiï^üs 'er aan toe- fchryft. Zy geleek meer naar een dikken Darm, en hadt haare Opening niet aan een der Enden maar in 't midden , vertoonende dus vry wel de gedaante van 't Licht der V rug ten in de Vier- voetige Dieren. Haar Plals was omtrent in midden van den Endeldarm geplaatft, zeven of agt Duimen van 't Fondament. De Schaft was negen Duimen lang en anderhalf Duim breed. Van de gefteldheid des Harts zal ik flraks na- Longea, der fprceken. Het Strottenhoofd was, even^"''* I. P£KL. VI. Sïüi» - als 40 BlESCHftYVlNÖ VAN als in de Vogelen , famengefleld uit twee grooté Afdeel, Kraakbeenderen, met elkander i^ewricht. Het il HooPD- hadteen zeer naauwe Spleet, dat mooglyk de STUK. oorzaak kan zyn van het ronken der Zee- Schild* padden 5 't welk, volgens Pliniüs, van verre hoorbaar ivS, als zy op 't Water dry ven: im- mers de Zee- Kalven 5 die insgelyks fnorken^ hebben ook zulk een enge Lugtfpleet. De Lugtpyp , v/elker ringen geheel waren , fcheid- de zig, by 't komen in de Borft, in twee Tak- ken, die in de Long gaande haar Kraakbecnige natuur afleiden , en niet voortbragten dan zeer wyde en ongelyke Vliezige Kanaalen , waar door de Long zig zeer wit vertoont in deeze Dieren. Dit fchynt een natuurlyk gevolg van de byzonderc Circulatie des Bloeds , *t welk rbeefl de Long voorby gaat , en kan dit Inge- wand doen dienen tot een einde, voor deeze en dergelyke Dieren hoognoodig, Dewyl, naamelyk, de Schildpad het Vermo- gen heeft , om zig tot aan de Oppervlakte van 'c Water te verheffen , en daar op te blyvea dry ven, zo verbeelden zig gedagte Akademis- ten , dat de Long haar verftrekt in plaats van de Lugtblaasjes , die men tot dat zelfde oog- merk vindt in de mcefte Viffchen, Aristote- LFS en Pliniüs hebben opgemerkt, dat, waan- neer de Schildpadden lang op *t Water geweefi: zyn in 't heetfte van den Zomer , het gebeurt , dat haare Schulp zo zeer is uitgedroogd, dat zy niet fpoedig weder duikea kunnen ^ en dus DE Schildpadden. 49 den zy gemakkelyk van de VilTchcrs gevangen. 't Is hier uit blykbaar, welk een juifte even. Afdeeu redigheid 'er in haar Evenwigt moet plaats heb- ^^^^^^ ben, dewyl een zo kleine verandering in ftaac stuk. is om haar hetzelve te doen verliezen. Schoon deze geen Water- Schildpad v^^as, fchynt 'er eg- ter , in het maakzel van haar Hart en Longen, een dergelyke gehalte plaats te hebb'jn; even als men vcrfcheide Vogelen gewiekt zietj die egter niet vliegen. Ik gaa over tot de groote WeftindifcheLand- J^ef^'^<^f- ° ° icbe Land* Schildpad, welke van den Heer du VERiSEY, Schiidpad. tot nafpooring van het Hart , is geopend. Der* zeiver Schulp, of Ruggedekzel, was tvt^ee Voe. ten en drie Duimen lang , twee Voeten en één Duim breed, en het Schild of Borfiftuk hadc de langte van zevenden , de breedte van veertien Duimen. Het Hart van deezen Schildpad was geplaatft in 't midden van de Borft , boven de Lever, zonder eenig Middelrifc, in een wyd Hartzakje, rondom vad gehegt aan het Buikvlies, Des- zelfs gedaante was half Kloots , van onderen verheven rond , van boven plat > een weinig ingedrukt in 't midden , daar de inplanting der Ooren en Slagaderen is. Onder het Hart was een Vergaarplaats of Zak, gelykende naar een uitgefpannen Blaas , langwerpig van gedaante , waar in door de Aderen al het Bloed uit het Lighaam, behalve dat uit de Long komt, te- rug gebragt wordt^ Zy heeft van binnen veele I, Deei. YI, Stuk* D VlCC- 50 Beschrvvxng van fll^ Vleczige Vezelen ^byna gelyk de Harts-Ooren Afdeel- in de Menfchen. De twee Long-Aders maaken Ho^oF ^^^^^ flinker Oor een Vergaarplaatsje , waar STUK. * ontladen. De groote Vergaarplaats heefc met het regter Oor gemeenfchap door middel van een Gat , dat met twee Klapvliezen zig fluit. De Ooren zyn byna van grootte als het Hart, doch het regter Oor is grootft. Zy ge- lyken naar twee Beurfen , die met haare Ope- ningen te famen gevoegd waren , daar zy door een Vlies van een gefcheiden worden , 't welk zeer dun is en zig aanhegt tuflchen de twee Klapvliezen , die aan de monden der Ooren zyn. Van binnen beftaan zy uit zulk een zamenweef. zei van Vezelen , dat hunne zelfllandigheid , wanneer mcnze opgeblazen en gedroogd heeft, eenigermaate naar die van de Long gelykt. De Valvliezen laaten het Bloed uit de Ooren in *t Hart gaan , doch beletten het terug te keeren. Zy hebben dit gemeen met die van 'tOvaaleGat in de Menfchelyke Vrugt> dat zy, het Bloed doorlaatende, een holle geutswyze figuur | aan- neemen, doch, zig fluitende, platagtig worden. Het Hart ^^^^ waren drie Holligheden, gelyk in dat der Zee-Schildpadden , eene voorfte naar 't orftftuk , de twee anderen naar de Rug toe,. Van deeze laatften noemt dü Verney die de eerfl:e, welke het Bloed van *ü regter, die de tweede , welke hetzelve van *t flinker Oor ont- vangt ; de voorfte , die gemeenfchap met de Long- Slagader heeft, wordt van hemde derde Hol- DE Schildpadden, 51 Holligheid geheten. Niettemin kan men zeg- Ilt. gen , dac hec Hart eigentlyk maar ééne HoUig. Afdeeu heid heeft , dewyl zy alle drie gemeenfchap j^^^l^^ hebben met elkander; doch , dewyl hec Valvlies stuk* van de opening van 't regeer Oor zodaiiig is ge- fchikt , dat het Bloed uit hetzelve van de flin* ker naar de regeer hand loopt, zo ftrekt hec maar om de eerfte Holligheid te vullen, welke gemeenfchap hebbende met de derde , zo komt 'er het Bloed ten zelfden tyde in ; daar het Bloed uit het flinker Oor, welks Valvlies van de reg* ter naar de flinkerhand gekeerd is, in \ eerft maar alleen de tweede Holligheid gaat vullen. Uit het regterhandfe gedeelte der voorfte zyde van de ha/is des Harcs komen drie aanmerkelyke Slagaderen, waar van twee de Aorta uitmaaken, zig openende in de eerfte Holligheid , en leg- gende tegen elkander aan : de derde , welke de Long-Slagader is , komt onmiddelyk uit de derde Holligheid. Zy hebben Valvliezcn , gelyk in ^ de Menfch en andere Dieren. Die onderzoek van 'c Hart der Schildpadden Omloop diende om het Gefchil tuiTchen den Heer Me- jRY en DU Verney te beflegten (^^). Om te be- grypen, naamelyk, dat de Circulatie of Om* loop des Bloeds op gelyke wyze in de Schild- pad gefchiede, als in de Menfchelyke Vrugt, moeit men een dergelyk maakzel van hec Hare in dit Dier gevonden hebben; doch het ver- fchil (*) Zie Bladzyde , 38, hier voor. hVEEL. YI.Stuk. D ^ 52 Beschryvin Hl. Afdeel,. H HOOFD- VAN „ In de Schild- fchil is, als blykt zeer groot 5, pad (zegt DU Verney) gaat , by eiken Om* 5, loop, een weinig meer dan een derde deel .„ des Bloeds in dc Long over , alwaar hec alle „ noodige bereidingen ontvangt tot zyn ge- ,5 bruik , en het daar in vIoeijendeB loed is „ voornaamelyk dat gene , 't welk de derde Holligheid bevat , zynde byna zuiver Ader- 5, lyk : het ander gedeelte van 't Bloed der „ Aderen , dat in de eerfte Ilolh'gheid is , mengt 5, zig met dat van de tweede Holligheid , 't 5, welk van de Long terugkomt , beladen met „ werkzaame deeltjes , devvelken dus aan at 5, het Bloed, dat zig door de Slagaderen ver- „ fpreidt , worden medegedeeld , zo veel als „ noodig is tot Voeding van hec Dier. In 't 5, Hart van den Menfch heeft dergelyk een vermenging , van 't AJerlyke Bloed met dat der Longen , geenszins plaats. De drie Holligheden van het Hart , in de „ Schildpadden, maaken eigentlyk maar ééne Hohigheid uit 5 weinig verlchiilende van die des Harcs in de VifiTchen en Kikvorfchen , en „ de drie Slagaderen voeren in dezelven nage- 5, noeg het zelfde uit, als de Aorta doet in de „ gemelde Dieren; te weeten het Bloed , op 3, den zelfden tyd , over te brengen in de Long 5, cn de andere Lighaamsdeelen* Want men moet de drie Slagaderen als ééne aanmerken, 5, om dat zy allen uic een zelfde Holligheid af- „ komltig zyn : byna even als in de Kikvor* fcheu> 55 99 9^ DE Schildpadden. 53 ^ fchen. Salamanders en dergelyken , de Long- 3, Slagaders takken der Aorta zyn. Geen O. Afoeeu vaal Gac of Kanaal van Gemeenfchap kan , . 1 1^. \>r Hoofd- „ derhalve plaats vinden m deeze Dieren. Maar s^juk. 5, in de Menfchelyke Vrugt , voor dac zy Adem 5, haaien kan , zou de doorgang des Bloeds, 5, volgens den gewoonen weg , onmooglyk zyn: 35 derhalve heefc de Natuur byzondere Wegen 3, daar toe gcfchikt , die in de Schildpadden „ en Padden geheel onnoodig waren, zo wel 35 voor als na de Geboorte ; dewyl in dezelven 5, al het Bloed , dat door de Koladers in het „ Hart terug gebragt wordt , niet door de Lou- „ gen circuleert (*). Ik zal hier de befchryving by voegen der Lig- Surinaam* haams-geftalte van de Surinaamfchc Land-Schild- (childpad. * pad, uit het Kabinet van den Heer Gronovius. Deeze noemt zyn Ed. Schildpad met Pooten om te loopen ^fcherpe Nagelen , aan de Voor- en Agter* pooten ieder '^j^Ct)- Deszelfs Kop is ovaal, van vooren fcherp , van boven verhevenrond , plac« * agtig , breed : dc Oogen zyn zeer groot , met Oogleden gedekt , ftaande in 't voorfte van den Kop^ digt by elkander: aan de tip van den Bek twee zeer kleine Neusgaten, ook digt by één; de Bek ftompagtig fpits , met beenige Kaaken , waar (♦) Du Verney, Oeuyres ^4uatomiqu€s y Paris Tom. II. p. 458 j 477, 485. (f) Teftudo Pedibus curfuriis , Unguibus acuminaris, PalmarumPlantarumque quinis. Gronov. Mféf, Ichthyolog. Tom. II. Lugd. Bat. 175Ö. p. 8(5 I. Dejll. VI. Siu«. D 3 54 Beschryving van in. waar van de bovenfte veel langer is dan de on- Afdeel. derfte en deeze gekromd: de Tong rondagdg : Hoofd ^^'^ weinig dunner dan de Kop, zeer ruim jTUK. van Vel : het Boven-Schild gewelfd , ovaal rond , famengefteld uit bultige , gelyke en zeer breede Beenige Schubben omvangende het Lyf t'eenemaal , zo dat 'er de Kop , Hals en Pooten, geheel onder verborgen kunnen wor- den. Het Onder- Schild is vlak en loopt uit in een ongekartelden fcherpen rand. De vier Poo- ten zyn kort en dik , met vyf fcherpe , kromme Nagelen gewapend. De grootte van dit Dier wordt niet gemeld. Ik gaa nu tot de andere Soorten van Land. Schildpadden over. V*. (3) Schildpad met de Pootenten deele ge^öUesdy KldneTta- Staart half zo lang als 't Ly/ , de Schulp iaanfche. eenigermaate verhevenrond ^ van agteren met drie Plaatjes gekield. Deeze , die in Italië en de Oofterfche Lan- den zig onthoudt, was in de Verzameling van den Sweedfchen Baron van Gyllenborg , onder den naam van Schildpad , met aan dc Voor- en Agterpooten , ieder , vier fcherpe Nagelen. De Voorpooten zyn meer gcvliesd dan de Agterpoo- ten, (f) Teftudo Peclibus fubpalmatis, Cauda Corpore dU midio breviore , Tcfta fubconvexa. poftice tribus Scurel. lis carinara. Syj}. isiat X. Teftudo Unguibus acuminatis. Palmarum Plantarumque quaternis, ^m($n% ^cad* 1. p, Ï39* n 213. DE Schildpadden. 5j ten , beiden met Ovaale Schubben gedekt. Het jiL Borftfchild is van agceren geknot , en in tweeën Afdeeu gefpleeten, verdeeld door vyf dwarfe en eene j^^^^^^ overlangfe ftreep. Het Ruggeftuk is gedekt ^juk, met dertien Plaatjes, als gewoonlyk in de Schild- padden , waar van de vier zydelingfe , allen met hoekige ftreepen omringd , in 't midden een plek hebben die ruuw is en geftippeld. De rand beflaat uit vier-en- twintig in elkander fchietende ftukjes. De Kleur is , aan de randen der Plaat- jes, zwartagtig of Yzergraauw, in 't midden bleek. De grootte van deeze Schildpad wordt niet virginifchc» gemeld; doch, dewyl men 'er die mede gelyk ftelt, welke Wormius genoemd heeft :^^er kkü ne Ooftindifche Land-Schildpad , denk ik , dat het geenszins een van de grooten, voorgemeld, zal zyn. Zy moeten zig in Moeraflen of Slyk onthouden , volgens den Latynfchen bynaam. Men meent dat het ook de Virginifche zy van GfiEw, en dit brengt my een foort van Land- fchildpadjes in gedagten , waar van de Heer Edwards zegt , dat hem zyn Vriend een Doosje getoond hadt, welks bodem van het onderfle Schild en het Dekzel van het bovenfte was ge- maakt , zynde geelagtig van Kleur, Zyn Vriend hadt hem verzekerd, dat 'er zodanigen zig in de Noordclykfte deelen van Amerika, aan de Hudfons-Baay , onthielden. I* Dssu VU Stvk^ (6) 56 Beschryving van ITI (ö) Schildpad met de Pooten byna ongevliesdf Afdeel, de Schulp bultig met een zeer Jlompen zyd- n. rand , de Blaadjes vlakagtig. Hoofd- stuk. Kleine Afrikaanfche Schildpad , met de Schulp Gr\ca. Mofaik werkj hadt Edwards deeze genoemd. Afrikaan- die hy zeer fraay afbeeldt. Het Mannetje en frhe Wyfje, van Santa Cruz in Barbarie overgebragt zynde, heeft twee Jaaren geleefd in de Tuin van 't Kollegie der Geneesheeren te Londen. In de warme Maanden paarden zy door befprin- ging , gelyk de meefle Viervoetige Dieren: doch men kon , op de plaats daar zy in 't Zand gefchraapt hadden , 'er geen Eijeren van vin- den: ook zyn geen Jongen van hun voortge- komen. De grootte deezer Schildpadjes was ongevaar als eens Menfchen Vuift: zy hadden de Schulp van onderen plat, van boven zeer rond verhe- ven, in veele Vakjes verdeeld, die nagenoeg Vierkant waren , en met groeven , binnen el- kander al kleiner en kleiner Ruiten maakende, getekend. De Kleur was hoog geel , gewolkt met donkere of zwarte Vlakken. Men vondc den Kop met Schubben gedekt, den Hals vry lang en Vleefchkleurig , gelyk ook de Pooten. Aan (6) Teftudo Pedibus fubdigitatis , Teda gibba , margi- ne laterali obtufifTimo , Scutellis planiufculis. Syfl Nat. X. Tefludo Teflellaia minor , Africana. Edw. ^r* 20^ X. 204, DE Schildpadben. 57 Aan de voorlïen waren vyf, aan de agterften vier Klaauwen. Het Dier hadt een taamelyke Afdeel. lange Staart, in welke de opening van 't Aars- • ° Hoofd- gat of de Leg is. stuk. (7) Schildpad met de Pooten volkomen gevin- vii, gerd , de Schulp bultig , geen Staart heb^ ^^^^ bende. fche, Deeze die de kleine Karolinifche , met de Schulp als van Mofaik werk, door Edwakds geheten wordt , is levendig uic Zuiu-Karolina te Londen gebragt geweeft. De EngeHcheOj, die aldaar woonen , noemenze, zegt hy , ge- meenlyk Ttirapins ^ en daarom denk ik dat het die zullen zyn , welken de Spaanfchen aldaar Terrapen noemen , hebbende de Schulp aL met Snywerk verfierd en fraay gewolkt. Deeze houden zig gaarn op in vogtige en Moeraffigc plaatfen , en zyn niettemin goed om te eeten. Wanneer de Spaanfche Jaagers 'er in de Bos- fchen aantreffen , neemen zy die mede oaar hunne Hutten, en tekenccze met een kerf of fireep ; waar aan zy , na eenige Weeken terug komende 5 elk de zynen kennen: want dit Ge- dierte gaat niet ver van honk. Volgens Edwards was de grootte van deeze byna als die van de voorgaande. De Schulp was ver- (7) Tcftudo Pedibus digitatiï, Tefta gibba , Cauda nui- IA. Syfl, Nat, X. Teftudo TefTellafa minor Caroliniana, Edw. 205. T. 20J, !♦ Deel. Vl. Stuk. D S jS Beschryvinc van llj^ verdeeld in zeskan tige of rondagtige Karec- Afdeel, blaadjes , welke als met Ringen , binnen elkander ^ verkleinende 5 getekend waren. De Kleur was STUK. donker-bruin , met geele Vlakken , van ver- fcheiderley grootte , aarcig gefprenkeld. Groo- telyks verfchilden zy van de voorgaande door maakzel van 't onder-Schild, dat in 't midden van den Buik gefpleeten was , en aan de zydea niet onbeweeglyk , maar door middel van een Vlies, gehegt aan hec boven- Schild. Hier door kan het Dier zig , de Kop en Pooten ingetrok- ken hebbende , daar in befluiten als een Oefter in zyn Schulp , daar de voorgaande alleenlyk de Kop en Pooten inhaalen kan. De Kop heeft een fchubagtig bekleedzel en is geel , gelyk ook de Voorpooten > doch de Hals , die zeer lang is , benevens de Agterpooten , zyn blaauw- agtig Vleefchkleur. Het Dier heeft geen Staart en in de Stuit is zyne Leg. De Pooten zyn met harde Schubben bekleed ; aan de voorften heeft het vyf aan de agterften vier Klaauwen. VIII. (8) Schildpad met gevingerde Pooten ^ de Schulp Gekielde* bultige de vier morfle Ruggeblaadjes ge^ kield^ bet Borji -Schild geheel. Van deeze weet ik niet^ meer dan dat zy zig onthouden onder de heete Lugtftreek, Of op (S) Teftudo Pedibus digitatis ^ Tefta gibbofa , fcutellis Dorfalibus quatuor aotetioribus cariaatis , Sterno integre» Syfi. Nau X. DE Schildpadden. 59 op haar ook toepaffelyk zy , 't geen Linn^eus ^ van de Schildpadden in 'c algemeen meldt; dat Afdeel. zy* na 't affnyden van den Kop, nog dikwils veertien Dagen leeven, isduiiier: zo wel, als ^^^^^ dat zy, in *t paaren, dikwils een Maand aan elkander vaft blyven. 't Een en ander is, dunkt my , niet zeer waarfchynlyk. (p) Schildpad met de Agterpooten gevUesd^ de ix blaadjes van de Schulp uitpuilende geknot. Gefternde^* Verfcheiderley naamen voert deeze , die van Piso genoemd wordt Jahoti , de Schulp met zwart- en geelagt'ige figuurtjes , als Meetkonftig getekend zynde, verfierd. Anderen noemenze de gefchilderde of gejlernde , om dat de Schulp, op een zwarten Grond , zeer fierlyk getekend of befchilderd is met geele Sterren - Straalen , die in 't midden van de toppen der Blaadjes haar middelpunt hebben, en met elkander te famen loopende zig vereenigen. Zy onthoudt zig in Afie. Men vindt 'er van , die ongelyk kleiner dan een Vuift zyn , doch ook wel van één of - • an» ^9) Teftudo Pedibus^pofticis palmatis, Teftsc fcutellis elevatis truncatis. Syfl Nat. X. Teftudo Unguibus acu- minaris , Palmarum quinque , Plantaruin quafuor. Mt4>f, xAd. Fr» I. p. 50. Teftiido pida f. Stellata, Worm, Mtif 917. ^masn. ^cad. I. p, 139, n. 24. Tes- tudo Tefta TefTellara major. Grew. Muf, 1,6. T 3. f. 1. 2, Teftudo minor Amboinenfis. Sf.b. Muf, I. T. 80. 8. Tedudo nigricantibus & flavefcentibus fleïuris Geo* merricis. Pis. Braf, T. loj. Teftudo Teüellata miiaoi, RaJ. Q^uadr, 259. I, DitEu VI. Stuk. €o Beschryving van anderhalf Voet Schulps : weshalve Grew 'er, mee regc , den naam aan geeft van groote Schild- pad met de Schulp van Mofaik werk : daar Ray ze de kleine noemt, en Seba de kleine Amboi- necfche. Die van Grew was van Madagaskar afkomftig- (10) Schildpad met een half-Klootfche Schulpt welker Blaadjes verbeven-rond zyn^ bejlaan^ de uit fcheef hoekige Ruiten , aan den rand gejlreept , in 't midden gejlippeld. De zeer kleine Landfchildpad uit Ooflindie, wordt deeze van Wormiüs genoemd. Ray geeft 'er ook deezen naam aan , maar Grew noemt haar de Virginifche. Men kan ^ derhal- ve 5 maar alleen verzekeren , dat zy in de In- dien zig onthoudt. (11) Schildpad met de Pooten gevingerd ^ de Schulp nagenoeg verhevenrond , van agte- teren ftomp en met vyf fcherpe Tanden ge- wapend. Deeze onthoudt zig in de warme Geweften , zegt LiNN^üs. (10) Teftudo Tefta hemifphacrica , Scutellis convexis trapeziis margine llriatis, difco pundatis. ^yfi-. Nat, Teftudo Virginea. Grew. Mté'f 38. T. 3, f. 3. Teftudo Terreilris puiilla ex India Orienraii. Worm. Muf. 313, Raj. Qjéifdr. 259 jii) Teftudo Pedibus digiratis, tefta fubconvexa pofti- ce obtufa , acute quinque-dtntata» Syft. Nat, X. Afdeel. JI. Hoorn- STUK. X. TtéfilU. Kleiotje. XL Serpenüna, III. HOOFD- DE D R A A K E N. 61 III. HOOFDSTUK. Afdeel, Hoofd . STUK. defcbryving i:an 't Geflagt der Draaken, ^mar in van de Draaken der Ouden , van die der He- dendaagfchen of vliegende Haagdiffen , en van de door Konfl gemaakte of verzierde Draaken ^ gefproken wordt. T^e Geflagtnaam 5 Draco of Draak ^die door LiNNiEüs aan zodanige Dieren , welke Viervoetig zyn , en voorzien met Vleugelen en Staart , gegeven v^ordt , brengt wy tot het onderzoek van het Denkbeeld, dat zig de Ou- den hebben gevormd van Draaken ^ en dat nog niet geheel ontworteld is. Niets is verwonder- ^ lyker, dan dat men, van de oudfte tyden af, tot heden , onder alle Natiën byna , op den Aardbodem , gefproken , gefchreeven en Af- beeldingen gemaakt zou hebben van Schepzelen, die 'er nooit geweefl: waren. Egter zyn veelen der Hedendaagfchen, wat de Draaken aanbe- langt, van dit Gevoelen, en men houdt thans, in 't algemeen, de Dieren van dergelyke ge- daante, behalven het kleine vliegend Hagedis» je, voor fabelen. De Heilige Schrift, daar het Woord Draak , Draaken m in de Nederduitfche Overzetting, meermaa- schrift. len voorkomt, geeft ons geen de minfte zeker- heid aangaande de gedaante of eigenfchappen van dit Dier. 't Woord Tbanniny dat men dus I. üEti. Yi. siLK. ver- 6CL Beschrv-^ing van vertaald heeft als een Draak der Wilderniflen ^ Afdeel, komt elders voor als een Walvifch of Zee- UI. Monfter , en fchynt dikwils , eenvoudidvk , een Hoofd- ^, , , , ^ , ? STUK. betekenen, t Is waar, dat in de O- penbaaringe gefproken wordt van een grooten rooden Draak , met zeven Hoofden en tien Hoor- nen; doch, behalve de Zinnebeeldige beteke- nis, die daar in doordraait; vindt men dit Dier ook naderhand genaamd de Oude Slang : 't welk wederom een duifterheid , in dit opzigt , ver- oorzaakt. Niet minder onzeker is 't , of men , daar den Jooden , zo Scheüchzek zegt , in de Israëlitifche Wet verbooden was , Beelden te maaken die naar Draaken geleeken ; daar door groote, Vuurige, Venynige Slangen, of zulke Dieren , welken men hedendaags onder den naam- van Draak zig voordek, te verdaan hebbe. Dit laatde is wel het waarfchynlykde, dewyl men weet, dat 'er zodanige in de Wapens van den Keizer van China zyn , en niet alleen op Vaat- werk gefchilderd, maar zelfs als Beelden ge- fatfoeneerd , aldaar gevonden worden. Evenwel is 'took bekend, dat de vindingryke Geed der Chineezen hun , in dit opzigt , aanvoert tot de ongerymdde buitenfpoorigheden. De Koperen Slang door Mofes opgeregt , dien de Israëliten tot den tyd van Hiskia toe aanbaden, voert een anderen naam. Gcftalte. Niet minder verwarring is 'er , onder de on« gewyde Schryvers van den ouden tyd, over de gedalte van de Dieren, die zy Draakeu noe- men,. D E D R A A K E 63 men, Abensina cn Aëxius geeven 'er Schub- ben aan en groote Oogen in de Kop, Hair op Afdeel. de Huid, een Baard aan den Bek, een wyde ï^^* Keel , uitfteekende Tong en lange Tanden- g^ijK.^ Volgens Philostrates zouden de genen, die zig op 't Gebergte onthouden , een Kam of Kuif hebben , welke met de Jaaren grooter wordt, en een SafFraankleurige Baard: daar die in de Moeraflen zig onthouden zonder Kam zyn* Anderen fpreeken van gehoornde Draaken; ee- nigen fchryven 'er twee, anderen vier Pooten . aan toe, en de nieellen willen, datzy gevleu- geld zyn. Volgens fommigen is hun Lyf als dat van een Varken : de Kleur zwart , ros of ^ Afchgraauw ; ook geel of Goudkleurig ; de Buik groen , de Rug zwart. Men vondt 'er , in Kongo, van grootte als een Ram, gevleugeld, geel m met een langen Bek, die raauw Vleefch aten. Aan de Ganges waren 'er , volgens Philos- trates, welker Oogen ghnfterden als een Dia- mant. De meeften willen dat de Draaken Venynig Vmjnig^ zyn , en Aristoteles heeft 'er van één gefpro- ^^^^ , ken , die de Lugt befmette door zynen Adem. Anderen verhaalen, dat zy, den Menfch wil- lende dooden , een Wortel eeten , die Vergif, tig zy. Die van den Berg Atlas waren zo vol Venyn, dat iemand fterven moefl: , die'erflegts aan geraakt hadt. Daarentegen werdt van de Egyptenaaren het Vleefch der Draaken gege- ten , zynde groen van Kleur , en van het Vet .•<ï,' 6^ Beschryving van lil bediende men zig tot Smeering» De Kop, op Afdeel, de Kwetzuur gelegd , was niec alleen een Mid- ^^ï- del tegen den Beet van Venynige Beellen ; maar sTüK.^ '^^8 denzei ven draagende, was men bewaard voor zeere Oogen. Oorfprong, Zonderlinge dingen worden 'er aangaande der- zei ver Oorfprong en Levensmanier verhaald. Sommigen (tellen , dat zy uic de Paaring van een Arend met een Wolvin voortkomen, hebbende dus de Wieken en Bek van den Vader, hetLyf en de Staart van de Moer. Eenige fchryven, dat zy leevendc Jongen baaren, anderen dat zy Eijeren leggen. Hun Aas zou beflaan in aller- ley Vergiftige Kruiden , Vrugten en Wortelen; veelerley foort van Dieren en zelfs Vogelen , die zy geheel inflokken , werpende vervolgens de Beenderen weer tot den Bek uit. Zy kun- nen lang Honger lyden zegt men , doch zyn , als zy hunne Prooy magtig worden , zeèr gul- zig. Volgens Herodotüs zouden zy met de Bekken paaren. Grootte. Van dergelyke Monfters zyn 'er, zomen de Schry vers , zelfs van wat laater tyd , gelooven mag , nu en dan te zien geweeft , die verbaa- zend groot waren. Marcus Paulüs de Vene- tiaan fchryft , dat 'er , in de Provincie van Ca- razan , in Afle , één was van tien Ellen lang. Ten tyde van Philadelphüs werden 'er, zo Elianüs verhaalt , te Alexandrie twee gebragt uit Ethiopië, van veertien Ellen. De zelfde Autheur berigt ons , dat Augustus 'er te Rome één D E D R A A K E N. 65 één opvocdce van vyfcig Ellen , dien hy nu cn nf. dan eens aan het Volk vertoonde. Ten tydc ^^^^^^1'* van AlexaiNDer den Grooten zag men 'er, in ^^^1^^*^ de Indien, één van zeventig Ellen : Aposy- stuk. FAREs fpreekt van één van negentig; Strabo van één van honderd , en Possidonius van één van honderd -veertig Ellen , naby Damaskus. Gellius maakt gewag van een Draak, die het geheele Leger van Regulüs aandeedt. De El- lemaaten , weet men , zyn van ouds tot heden zeer verfchillende geweeft. Indien men al het gene baarblykelyk verdigt ^ is, en deongemeene vergrooting , van de gemel- Krokodil- de Berigten affnoeit, zo zal men vinden, datgjjj'^^^^* de meefte Byzonderheden op Krokodillen ^ diifen^ HaagdiflTcn of Slangen , toep^iTelyk zyn. Ini' mers van dergelyk denkbeeld is de Natuurkua* digc Heer Scheuchzer, wanneer hy zo orn- itaiidig fpreekt van de Verfchyning van Draa- ken in de Alpifche Bergen van Swiczerland, en de egcheid der Hiftoriën, dien aangaande > on- derzoekt. Van deeze Dieren vindt men , ia Afrika inzonderheid, welk het Land der Ge« drochtcn oudtyds was, nog heden van verbaa- zende grootte ; fommigen derzelven zyn by uit- ftek Venynig, eenigen worden gegeten van de Inwooners, en de Gcftalte komt, in veele op- zigten , overeen , met die , welke de Oudea aan de Draaken toefchreeven. 't Is wadr, de Vleugelen ontbreeken 'er aan; doch de vlug- heid der Krokodillen en Slangen , welke laatfteit I. Dii.L. Vl. Stuk. E dik- 66 Beschryving van in. dikwils in de Boomen zitten , en daar uit neder* Afdrel. fchieten op een Menfch of Dier, heeft den Hoofd. Reiziger, die zulks van verre befchouwde, vo! fTüK. fchrik en angfl: de vlugc neemende, hun voor gevleugeld kunnen doen houden. Indien hy te- vens, hier of daar, in de nabuurfchap, zulke kleine gevleugelde Haagdisjes vondt, als men thans zeker weet , dat 'er in de Indien zyn : zo heeft dit hem kunnen verfterken in dat denk- beeld, en die Diertjes doen houden voor Jongen van deeze Draaken. Het aanzien van den ge- kaperden Slang, zweemt eenigermaate naar de troonie van een Menfch: dat van den Ratel- flang is zo verlchriklyk , dat het de Dieren ala van fchrik doet verfty ven ; om niet te zeggen , dat die door den Adem gedood en in deszelf» Bek gezoogen worden. Men verhaalt, dat ia Ooftindie Slangen zyn van vyfcig Voeten lang. Het Vel van eenen , die een Jong Meisje in- flokte, doch maar twintig Voeten lang was, is lang te Batavia bev^^aard. Hoe zeer moet de Buik van zodanige Dieren zwellen , als zy een Koe, Hertebeeft of Varken inzwelgen, *t welk Adanson van die te Senegal in Afrika getuigt, datzy, hoewel fluks wy ze, doen. De Negers verzekerden hem daar ook, dat 'er waren van wel veertig of vyftig Voeten lang- Haagdiffea zyn 'er , in Weftindie, van over de twintig Voe- ten» Labat zag, in Amerika, een Slang, die klein en dun was , een groote Rot inzuigen. Bovendien leggen zy by 't Water opgerold te loe- deDraaken. 67 loeren , of 'er ook ecnig Dier te drinken kome, II!. en dit kan *er eenii^ermaate die Geftaice aan gee- -^^^^^1.. JU ven, welke de Ouden toefchryven aan onge- i-j^^^pj,^ vleugelde Draaken. Of het niooglyk zy, dat stuk, uit de paarifjg van een Haagdis of Slang met een Vledcrniuis 5 Vliegende Hond of Kat , zo. danig een Dier voortkome , *t welk Wieken heeft 5 laat ik onbeflift. Zou men egter niet tot dergelyk Gebroedfel of Ge- betrekken kunnen , den Draak daar Scaliger ge^^d^^^^ van fchryft* die vier voeten lang was , van S^- ^ ° weeft, dikte als eens Menfchen Arm , mee Kraakbecni- ge Vleugelen ; hoedanig een in Vrankryk ge- dood ware en aan den Koning toegebragt. Ook dat , 't welk zeker Boer , in 't Bergagtigfte van Swiczerland, met zynen fcherpen Stok dood» ftak in 't voorfte der voorgaande Eeuw , heb- bende het Lyf een Voet lang met een Staart van die zelfde langte, den Kop als van een Kat^ met twee glinfterende Oogen, en twee Uijcrs of Prammen aan den Buik. Dit Dier was vier- voetig; doch Ambrosinüs maakt gewag van één met twee Pooten, dat in den jaare 1572, op zekeren dag in Maart , door een Landman op gelyke wyze werdt gedood. Belloniüs verze- kert , dat hy gewiekte Slangen , die dood wa. ren, uit Indie gebragc, gezien heeft; dik van Buik 5 met twee Pooten , de Staart van eert Slang en de Wieken van een Vledermuis. Zo^ danigen zou men in Arabie veel omtrent dg X,DEEt. VLSiüf* E % Boo« 68 Beschryving van Boomen vinden , daar de Wierook op verga* Afdeel, derd worde. j^^^^' Om kort te gaan, 't is zeker, dat men nog STUK." hedendaags Dieren vindt, die, wat de Geftalte Wezently aangaat , volkomelyk het Denkbeeld begunfti- ke Draak ot g^j^ ^ dat men van ouds gehad heeft van een Draak. Ik heb hier dat gene op 't oog , 't welk dc Heer Linn^eüs noemt r. (i) Draak. Haaf dis^^ Hier door verflaat zyn Ed. dat Dieitje, 't welk men gemeenly k Vliegende Haagdis noemt , en daar Seba reeds den naam van I)raak , Bontius dien van Draakje aan gegeven hadt. Het fchynt dezelfde Vliegende Haagdis te zyn, waar van RAYfpreekt, dat hy 'er een by den Heer Charleton hadt gezien, in Spiritus bewaarde Hy voegt 'er by, dat deeze Diertjes aazen op Mieren, Vliegen, Kapellen of Vlinders en an- dere Infekten, doende Menfchen noch Dieren cenig leed. Ook vliegen zy van den ecnen Boom in den anderen , door middel van hunne uitgefpannen Vlerken , op de wyze ^van 4en Vlie- gende Inkhoorn , en , als hunne Vlerken zyn toe- ge- (i) Draco Syft, Nat. SI 56. Gron. Muf, 11, p. 7^. N. 46. MuJ. Frid. p. 40. Lacerta Caud^ te- Tcti , Pedibus penradaótylis , Alis Femore connexU» crifta Gul'x triplici. ^maen, ^cad, !• p. Lacerru» volans five DracuDcuIus, Bont. 57. Tr -97. Lacer« ta Africana volans, f. Draco volans Seb. éyinf 11, X» %6. f. 3. BradLeï Niit. Tab. IX. f. 5. DE Draaken, 69 geflagen , kan men insgelyks naauwlyks zien , ITL dac zy gevleugeld zyn. Men verhaak ook , dat ^^^^^^-^^ zy Eijeren leggen , doch die gaat niet zeker. Hoofd. Omtrent deeze Draakjes, die zig in Afrika stuk. niet alleen, maar ook in de beide Indien ont- Ooihndu houden , is in de Geftalte geen groot verfchil. Zy hebben allen , wat het Lighaam belangt , byna de figuur en grootte van onze gewoone Haagdiffen : het Lyf met den Kop is ongevaar een Pink lang en de Staart, in fommigen, wel driemaal zo lang als 't Lyf. Dit heeft ten min- fte plaats in die Ooftindifche, waar van ik hier pi de Afbeelding geef; want dezelve is in 't ge- ^^S* 4» heel, van 't uiterlte des Beks tot aan 't end van de Staart , agt en een half Rynlandfche Duimen lang, het Lyf met Kop en Hals twee cn een half Duim ; het Lyf niet meer dan twee Duimen. Het Lyf verfmalt allengs naar de Staart toe y zynde op het breedfle, by de Voor- pooten, een half Duim breed* De Staart, die zeer dun uitloopt, heeft eenige ryën van Schub- betjes , met de punten naar onderen geftrekt , die dezelve overlangs ingegroefd , en , aan 'c end inzonderheid j zeer hoekig maaken. De Agterpooten hebben de twee middelde Vinge- ren , met de Nageltjes , zo lang als de Beenen en Dyën, elk in 't byzonder; ieder ongevaar een half Duim; dat is de geheele Agterpoot an- derhalf Duim. De Voorpooten zyn , in alle opzigten, merkelyk , en in 't geheel omtrenc xlrie agtfte Duims korter. Altemaal zynze vyf- i,S)E&u VI. st¥k, E 3 Via» 70 Beschrvvïnc van III. Vingerig, De Kop is omtrent een vierde Duim§ Afdeel, breed , van boven placagtig , niet zeer fpits : Hoofd. Oogen , welker Kringen zwart zyn , mee öTUK. witte Schubben omringd , die voor Oogleden (trekken. De plaatfen van 't Gehoor vertoo» nen zig niet duidelyk. Van boven is de Kop wel Knobbelagtig , doch niet gehoornd, noch gekamd, maar fraay gefchubd. Voor in de On- derkaak heeft het Diertje ecni^e Tanden, die niet zeer fcherp zyn, doch dik en ongelyk van langte: de Bovenkaak is geheel ongetand: de Tong, dik en Vleezig, aan 't end rond. De Huid van onderen, aan de Keel ,is ruim en rim- pelig , loopende uit in een puntige Zak , die gemeenfchap heeft met een middelgroefie bin- nen in de Onderkaak ; en op de zyde als toe twee blaasjes zig verwydende. De gemelde Zak komt , met zyne punt of tip , voor aan de Bord. De Vleugels flaan ter breedte van om- trent twee en een half Duim uit, en ftrekkea van de Voor- tot aan de Agterpooten , langs het Lyf heen» Zy worden onderfteund door vyf dunne Ribbetjes, die als Straalen uitloot pen j, zynde de agterften zeer veel naar agteren geboogen. Op de kant zyn de Vleugels eeni- germaate hoekig , aan de enden van deeze Ribbetjes : over 't geheel zeer dun , Vliezig en doorfchynende , ook ongemeen fyn gefchubd, gelyk hec Lyf. De Kleur van 't Diertje is op fommige plaatfen Hemelfchblaauw , gelyk di^ agter aan den Kop, op het Lyf en aan de Bee- nen , DE Draaken. 71 nen, plaats heeft; doch voor 't overige, zeer m iierlvk, blaauwagtig zwart en wit gemarmerd; Afdkku onder aan den Kop met wit gefpikkeld ; aan de h^ofd- Pooten en Staart regelmaatig gebandeerd. Over stuk. de Vleugcis loopen een menigte verheven ftree- pen 9 die in verdeelingen bruin en wit zyn, evenwydig aan elkander , maakende hoeken met de gezegde Ribbetjes. Tuflchen deeze ftreepen is de grond Afchgraauw. Uit deeze belchry ving , die ten naauwkeurigfte, Weftindi. door my 5 naar het Voorwerp is opgemaakt, ver. ^"^^^^ toont zig een kennelyk verfchil met de Weftin- difche of Amcrikaanfche Draakjes, hoedanig een *er op de zelfde Plaat is afgebeeld , en die men thans hier menigvuldig vindt. Derzelver Vleu- gels zyn zo rond niet doch gelyker van omtrek en aa den rand gezoomd. Den Zak , onder aan de Keel , heb ik , in fommigen 5 wel zo groot gezien 5 dat dezelve uitgerekt hadt kunnen worden ter langte van drie vierde Duims. Aan de zyden van de Keel waren ook zeer zigt- baare byhangzels. De Kleur was Afchgraauw, met wit gefprenkeld , doch in fommigen op 'c Lyf, in anderen op de Vleugels, geplekt met groote zwartbruine Vlakken. De Kleur dei- Vleugelen vertoonde zig , in eenigen , rosagtig of vaal van Grond. Sommigen hadden het Lyf bruin en de Vleugels witagtig. De langte der Staart was zeer verfchillende, in fommigen veel korter dan het Lyf, in anderen wel eens zo lang. De Vleugcis waren 5 in allen , geheel los van de h Deel. VI. Siwk. E 4 " Voor- 72 Beschryving van* III, Voorpooten , en eenigermaate gehegt aan de Afdeel. Dyg^^ Agcerpoocen , gelyk ook in de Ooft- Hoofd ^^^'^^'^^^ plaats heefc. Het myne , dat ik onder- STUK. zogt heb , heeft aan de zyden van den Bek , zo wel boven als onder , zeer fcherpe Tandjes, doch niet van vooren , en de Tong fchynt aan 't end wel iets ingcfneeden te zyn. Afrikaan- Veel overeenkomfl: heeft, met deeze laat- ^ ^ ften , de vliegende Krop - Haagdis of Draak uit Afrika y van Seba onder deezen naam af- gebeeld, hebbende, zo min als de onzen , een Kam of Kuif op den Kop , gelyk 'er toege- fchreeven wordt aan die , welke zig bevondc in het Sweedfche Kabinet van den Heer Gyl* LENBORCH ; maar Knobbeltjes in de plaats van Koorentjes. De Kleur van 't Lyf was ligt- blaauw , en die der Vlerken , aan de buitenzyde, met donkerbruin , zwart en wit , fierlyk ge- marmerd en gevlakt. De Vleugels waren , ins- gelyks , niet aan de Voor- , maar aan de Agter- pooten gehegt: daar ten opzigt van het Amc rikaanfche Draakje, 't welk Seba uit de Spaan- fche Weftindiën gekregen hadt,de Vleugels, zo hy duidely k meldt , aan deDyën der Voorpooteii vafl: en los of vry van die der Agterpooten waren. Ook was de Kleur van dit Diertje rosagtig en hetdikfte end van de Staart fcherp gedoomd (*); doch , om de waarheid te zeggen , het Voor- werp fchynt wel wat ingedroogd te zyn gc- weefts {*) Seba Kabio. I. Dseu Tab. CIL Ftz- 3. dbDraaken. 73 weeft, en dit heeft aan fommigen ook gelegen- jjj^ heid gegeven om den Zak onder aan de Keel , Afdeel, die dceze Diertjes buiten twyfel tot een Krop I^^- verftrekt, om hun Aas in te bergen, een Kam stuk/ te noemen; niettegenftaande die, in het Am- boineefche door Brauley , zeer duidelyk als een Zakje was vertoond (*). Anderen zeg- gen , dat zy een driedubbele Kam of drie Kammen aan de Keel hebben (f); begrypende, waarfchynlyk , onder den naam van Kammen ook die twee Blaasjes , welken Bontiüs fchryfc, dat het Draakje buiten aan de Keel heeft, geel van Kleur , die , als het vliegt , opzwellen. Volgens de Afbeelding van Link^us zou het fchynen , dat 'er Draakjes zyn , die de Wieken, zo wel van de Agter- als van de Voorpooten , geheel los en vry hebben (|). Seba beeldt nog een Dier af , onder den Draakea» raam van Boomdraak uit de Weftindiën (§y > fbhenhan- doch 't zelve is door onzen Ridder , met den Sc- bynaam van Bafiliskus , onder de Haagdiflen ge- plaatft. „ Alle overige Draaken der Autheu- 5, ren , zegt zyn £d. , zyn fabuleus , gelyk de 5, Veelhoofdige Draak of Hydra, door Seba „ afgebeeld {x) ? ^ie wy te Hamburg geziea 5, heb* (*) ^y^Z' de Werken der Natmr* Amfterd. 1744. PI IX. F/V. f. (f ) Hast. ^wfhib. Gylienb, ^m. ^cad. I. p, 126» Gron. Mièf. 11. p. 74. (I LiNN. Syfl. Nat, Ed. VI. Tab. III. Fig. ^. (§) 1. Deel. Tab. C. Fig. i. \X) Ibid. Tab. CU. Fig. X.D&EI. VI. Stvk. E 5 74 Beschryving van IIL „ hebben; zynde niet natuurlyk, maar een on- Afdeel. gemeen Kondig werkftuk". Seba, die 'er in Hoofd ^^^^ i?^^, van een vreemd Heer, welke zyn STUK. Kabinet bezigtigde, het eerfte berigt van hadc gekreegen , wift naderhand een Tekening te bekomen ; wordende toen , voor het Gedrocht zelf, een Somme van tienduizend HoUandfche Guldens ge-eifcht. Hy fchynt zig verbeeld te hebben, dat het een natuurlyk Schepzel was; gelykeen Liefhebber der Natuurkunde te Ham* burg , die hem de Tekening bezorgd hadt , ver- zekerde. Van even het zelfde denkbeeld is de Heer PONTOPPIDANS , Biffchop van *t Stift van Ber» gen in Noorwegen en Medelid van de Koning, lyk Deenfche Sociëteit der Wetenfchappen , geweeft , wanneer hy dien aangaande fchreef (*). Dit herinnert my een Slang of jonge draak met zeven Hoofden en Halzen , die gegroeid „ waren uit een taamelyk dikke Romp , weU ke een lange fpitfe Staart , benevens vier „ Pooten hadt , en gedekt was met graauwag- tige Schubben, wat kleiner dan die der Ha- ringen. Het Dier was , op 'c Oog te zien , twee 3, Ellenlang* Ik heb hetzelve, enmooglyk heb. 5, ben het wel duizend andere Menfchen, be. 5, fchouwd, gelyk het nog is te zien by den Heer 5, Stampeel , een wel bekend Koopman in Ham* 9> burg , wiens Voorouderen het , voor een aan- „ zien* IL Th. p. 72. D E D R A A K E N, 75 ^5 zienlyke Somrae Gelds , van de Koningmark. jjj.^ 5, fche Familie is verpand geworden , die het- Afdeel. zelve, toen in de voorgaande Eeuw de Stad ni. Praag geplunderd was , uit de Bezitting van ^^uk?" ^, andere Menfchen gekreegen hadt. Men vindt, 3, op de Koninglyke Konitkamer te Koppenha- ^, gen , een Schildery , waar in het is afge- „ beeld , en welke ik , als Ooggetuige , kan ver- „ zekeren , dat de gedaante van het natuurlykc 9, Origineel zeer wel uitdrukt. Het Zmnebeeld 5, derhalve, 't welk de Heilige Schrift van eea „ Draak met zemi Hoofden genomen heeft , is 5, niet op een Verdigtzel , maar op de Natuur „ gegrond," Veeleer zou ik denken, dat die Draak ge- maakt zy naar dat voorgeftelde Zinnebeeld 5 en 5 hoe deeze Biflchop hier in bedroogea kan zyn geweeft , blykt onder anderen uic die Draakjes , welken men van Rochen fatfoe- neert en zodanig opfchikt met de Vleugels van vliegende Viflchen , dat een onkundige van 'c bedrog dezelven zekerlyk voor natuurlykc Schepzels , die dus geleefd hebben 5 moet aan* zien. LDMt. VI.Stwk» IV. HOOFD- 76 Beschryvino van Befcbryving mn 't Geflagt dsr Haagdisseit, waaronder de Krokodillen, Salamanders, de Chamaeleon , Gekko , Scincus , Bafiliskus, Leguaan , benevens alle andere , zo genaamde Kruipende Dieren 9 die vier-Foetig en gejlaart zyn 5 zonder Schild of Vleugelen ; behelzende veele zonderlinge Eigenfcbappen deezer Dieren ^ volgens de nieuwe Waarneemingen mn den Sweedfchen Doktor Hasselqüist, in Egypte , klein Afie en Palejlina. Naam, Ken- >^ eer groot en uitgebreid is dit Geflagt van Soorten! Dieren , 't welk LiisNiEUs onder den Hoofdnaam van Lacerta of Haagdissen be- grypt en waar van de Kenmerken in 't alge. meen befl:aan in een Viervoetig, geftaart Lig- haam , dat niet , gelyk de Schildpadden , met ee- nig Rugge-Schild of Borftfluk gedekt , maar geheel bloot en tevens kaal is, en ongevleu- geld. Van deeze heeft hy drie-en- veertig Soor- ten , die in vier Verdeelingen onderfcheiden zyn: de agt eerfl:en hebben de Staart famengedrukt of platagtig op zyde [(comprejja) : in de tiea volgende is de Staart als uit Wervelen of Rond- zels famengefteld (Verticillata^ : in de overi- gen is de Staart fpilrond en met Schubben ge- dekt die als een Leijen Dak gefchalied zyn, {ttres imbricata) , doch in fomraigen korter of Afdeel. IV. IV. HOOFDSTUK. Hoofd STUK. merken naauw- DE Haagdissen. 77 naauwlyks zo lang, in anderen en wel de ze- ni. ventien laatften , langer dan het Lyf. In de Afdeel. eerfte Verdeeling is , onder anderen , de Kroko- ^l"^;^^ dil en Salamander geplaatft; in de tweede ko- stuk/ men de gewoone Haagdijjen; in de derde de Cbameleon, Gekko en Scincus; terwyl de Baftlis^ kus. Leguaan 9 en veele uitheemfchc Haagdis- fen de vierde famenftellen* (i) Haagdis met de Staan op zyde plat , CrocMm boeten met drie Nagehn , de Voorpooten vyf- Krokodil de Jgterpooten njier-Vingerig y gepalmd. Dit Dier, dat ook by andere Autheuren onder de Haagdiflen geteld wordt, voert te regt den naam van allcrgrootfte. De Griekfche naam Krokodilosy die afgeleid wordt van den afkeer, welken het van Saffraan zou hebben , is met ee- nige verandering ook in Europa gebruikelyk. Dus wordt het van de Franfchen en EngelfchenCraco^/- le^ van ons JTroid^// geheten. Anderen willen egter, dac (i) Lacerta Cauda compreflTd Pedibus triungulatis , Paimis pentadadylis , Plantis tetradaóiyiis , palmatis. Syft, Nat. X' Gen. lOf. Laceria eadein. ^moen, ^cad,. I. p. 121. Lacerta eadem. Muf, ^d. Fr. I. p. 40. Cro- codilus. Gfon» Muf II. p. 74, n. 47. BeLl. ^qnat^^i* Gesn. Qjéadr.g ALdr.*^^. 677. Jonst.^ uadr, T.79. f. 3, Lacerius luaximus. KAj,Qj*adr.7.6i, Crocodilus Cay- man. Bont. Jay, t. 55. Jacare. Marcgr. Braf, 242. Crocodylus.OLEAR.i^ftt/. 8, T.7. f. 3. Crocodilus Niloti- cus. Bell. Muf, '47. T. i^, Crocodilus. Sloan. J^w» II. p. Crocodili. Seb. Muf, I T, 10^. 104. Kro- kodil. Merian. J«r. 49. f. 69. Vallisn. Nat, L T«4> Laccrtus inaxlmus. Catesb, Car^ II. T, ^3, 12 Beschryvino va Kt ni. dat deeze naam den fchrik , dien hy voor dea Afdeel. Oever heeft , zou aanduiden : doch ik geloof Hoofd- veeleer, dat men het dus genoemd heeft, als STUK. Schrik des Oevers , ten opzigt van Menfchen en l^rokodil. andere Dieren. De Egypcenaars noemen het- zelve Champfsj die van Sienne Suchusy de In* diaanen in 't algemeen Cayman , die van Cey- lon Kimhida , de Turken Kimfak en de Arabie* ren Corbi. In de Weft-Indiën worden zy ook wel Allegators geheten , de Brafiliaanen noe- menze Jacove y de Negers in Afrika Bombos , en de Wilden van Amerika Picbarouki. Men twyfelt geenzins , of het de Leviathan zy , waai: van in 't Boek Jobs gefproken wordt , gelyk de Heer Bocharx met veele redenen betoogd heeft* Woon* De Krokodillen zyn in alle de Wereldsdee- len buiten Europa, in dat gedeelte, 't welk on- der de heete Lugcftreek legt , te vinden. Meefl: onthouden zy zig op groote Rivieren, gelyk de Ganges in Indie, de Nyl en die van Sene- gal, de Gambia en anderen van Afrika, en op verfchcidene van Zuid. Amerika. Op de Ri- vieren van Guinée zynze zo menigvuldig , dat men 'er wel vyftig op éénen Dag kan zien , zo Bosman verhaalt. De Rivieren v^n Madagas- kar krielen 'er van , en op Java is dit Ongediert t.0 verfchrikkelyk , dat de Nederlandfche Kom- pagnie dertig Guldens geeft , aan iemand die *er een doodt. Men vindtze ook op de Mo- lukkifche Eilanden, cn, om kort te gaan, het DE Haagdissen. 79 is luffchen de Keerkringen , een algemeene Plaag j^. der Rivieren. Afdesil. Buiten twyfcl moet de Krokodil, in de Oos- jjj^^ terfche Landen, al van ouds bekend zyu ge- stuk. weeft, en daarom houdt men hem met mQGV f^rckodii^ regt voor den Leviathan daar in 't Boek Jobs van gefproken worde (*), dan den Walvifch, die aan de Ouden onbekend was. Ook zyn ee- • nige Byzonderheden , die men aldaar aan den Leviathan toegefchreeven vindt , op den Kro- kodil toepaflfelyk , in 't byzonder de ondoor- dringbaarheid van zyne Huid , en zyne ver- Ichrikkelykheid (f). Job wordt gevraagd; of hy den Leviathan met een Angel zou kunnen trekken, of hem ophaalen met een Koord, die men laat nederzinken : waar uit blykt , dat dies- tyds reeds bekend moet geweeft zyn , hoe dc Krokodil het Viffchers tuig , zo Hengels als Netten , wanneer die hem voorkomen , vernielt. Dc Viffchers, in Egypte zyn , by die gelegen, heid , dikwils aan groot Levensgevaar bloot- gefteld , zo de Heer Hasselqiiist heeft opge- merkt (|). Dat de Krokodil een verfchrikkelyk Dier zy, verflkuto^ lydt geene tegenfpraak. Verfcheide Voorbeel. ^« den zyn 'er, dat zy Menfchen hebben verflon- den : ook weet men , dat zy fomtyds de Schuit- jes (♦) Kap, XL. Vers 20, enz. (t) BocHART Hieroz. Libr, I. Cap. 7. (i) ïïdfe mtïj f aïajlma* ro(i. 1762. p. 348* X. D£8L. VI. Siui% 80 BESCHtlYVINC VAN jes der Indiaanen omflaan met hunne Staarc^ Afdeel, en dau worden , die 'er in zitten ^ doorgaans hun- Hoofd ^^'^^Y* Te Lande kan hy ook een Menlch STUK." vervolgen , en loopt , niettegenltaande zyne I^rokcdiL fchynbaare logheid , zo fnel , dat een Man te Paard , naar men zegt, hem niet ontkomen kan, of dezelve moet verfcheide wendingen maaken : want de ftyfheid van dit Dier gedoogt niet , zulks na te doen. Evenwel fchynt het my toe , dat zy een Menfch niet ligt aandoen, dan vervolgd zynde of getergd. Zelfs willen fommigcn , dat de Krokodil bang zy voor den Menfch, ten zy die voor hem vlugte: 't welk men in meer Roofdieren, zelfs in den Leeuw, waar- neemt. Dit zal mooglyk de reden zyn, dat 'er in Egypte meer Vrouwluy, die Water komen fcheppen of in de Rivier Kleederen waflchen , en Kinderen die aan den Oever fpeelen , en in 't Water zig baaden of zwemmen, door ver- flonden worden, dan Manvolk. In eene Kro- kodil 5 die te Kairo voor den Engelfchen Kon- ful werdt ontleed , vondt men verfcheide Been- deren van Armen en Beenen , die aan de Rin- gen gekend werden van Vrouwvolk te zyn. De hedendaagfche Reizigers verzekeren , dat zy aan de kant der Rivieren in de heete Zonne- fchyn , met een gedeelte van den Kop en Rug alleenlyk boven Water, te loeren leggen op het Gedierte dat aan den Oever om te drinken komt, fleepende hetzelve, als zy het vatten kunnen, by de Pooten onder Water, en hec dm DE Haagdissen* 8i dan verflindende; maar, zo dra zy gewag ver- neemen van een Vaartuig, duiken zy, gelyk Afdeel. de Kikvorfchen , geheel onder. Die zag de j^^^*^ Heer Ada:^son op de Rivier van Senegal. La stuk.* CoNDAMiNE, die 'er menigvuldig op de Rm^r i^rokodfl. der Amazoonen , en anderen , welke zig daar in ontlaften , vondt , verhaalt , dat dezelven 'er , op gelyke manier , te blakeren leggen in hec Kroos ; zo dac menze voor Boomftammen , of brokken Houts, zou aanziea Aldaar, weinig vervolgd wordende , zegt hy, waren zy ook voor de Menfchen weinig fchuuw , doch zo veel minder te betrouwen. Als de Rivier over- flroomt komen zy fomtyds in de Vlekken der Indiaanen en men heeft meermaalen gezien , dat dit wreede Dier *er een uit zyne Kanoo haalde in *t gezigt van deszelfs Landsgenooten , dien hy verflondt, eer men denzelven konde te hul- pe komen. Alle Krokodillen , nogthans , fchynen ten dien opzigte niet even verfchrikkelyk te zyn. Bosman zegt , nimmer gehoord te hebben , dat die van Guinée eenig Menfch of Beeft befcha. digden. Op de Rivier van Senegal vindt men zwarten, zo Adai^son berigt, die gezegd wor- den gretig te zyn naar Menfchen-Vleefch. Hun- ne gewoone Spyze fchynt in VilTchen te be- llaan. Als zy ecnig Beeft op den Oever magtig worden, verbergen zy hetzelve in 'c Water, zo lang tot dat zy luft hebben om het op te ccten. LDeel. VI. Stuk. F Dc 82 Beschryving van IJl De Negers, laJiaanen ea andere Volkeren, Afdeel daar deeze Dieren gevonden worden , hebben IV. *er egtcr weinig fcJirik voor. Onder de Egyp- tenaarcn of Arabieren vondt men, zo Alpinüs STUK. ^^rékdiL verzekert, ouityds Kareis, die niet fchroom- \mgih den een Krokodil op de Rug te fpringen , als wanneer het Dier , waarfchynlyk om dat het denzelven noch met den Bek , noch met de Klaauwen, befchadigen kon, zig van zulk ee- nen geleiden en bcftuuren liet. Men vangtze 'er thans genieenlyk in een Put, of Kuil, en laatze eenige Dagen vaften, waar na zy, mee Touwen gebonden en gemuilband zynde of ge* dood, worden verkogt. Nog ongelyk (louter is de manier der Negeren volgens Labat, die hunnen flinker Arm, met een dik Leder be- wonden, het Dier, terwyl het zwemt , in den Bek fteeken en het middelerwyl afmaaken met een groot Més of Moordpriem, of onder Wa- ter doen finooren. Dat de Krokodillen ook met Hoeken of Yzeren Haaken , waar men een ftuk Vleefch aan doet , gevangen kunnen wor- den , is niet ongelooflyk. In Europa zyn deeze Dieren ook, doch zeer zeldzaam, levendig te zien geweefl. De His- toriefchry vers , en onder anderen Pliniüs, ver- haaien ons, dat Mahcüs Scaürüs , die de praal- zugtiglle van alle Romeinen was , in het Schouw- burg leevende Krokodillen te voorfchyn bragü. Die , welken de Franfche Akademiften befchry* VCD, heeft, op het end van 'c jaar 1681 > byna DEHAAGDISSElSr. 83 een Maand te Verfailles geleefd, en werdt *er m. aangemerkt als een der grootfte Zeldzaamheden, Afdeeu van zulk Soort , die men ooit in Vrankryk had pj^^^j^^ gezien : want ons Klimaat is , zonder twyfel , stuk. tegenftrydiger dan dat van Italië voor een Dier, /C^'^i^orf//. 't welk , naar de Ouden verzekeren , de nagt niet kan doorbrengen dan in hec Water , om dat de Lugt, van Egypte zelfs, hem dan te koel is. Deeze zelfde Autheuren berigten , dat de Kro- kodil niet eet , geduurende de vier Winter- maanden. De Krokodillen zyn in eenige Geweften groo- Grootte, ter dan in anderen. Volgens fommige Berigten zouden 'er in Afrika en Afie gevonden worden van over de dertig Voeten lang ; doch de he. dendaagfchen fpreeken meed van ongevaar twintig Voeten. Deeze langte geeft Bosman aan die van Guinée , la Condamine aan die van de Rivier der Amazoonen. De Heer Adan- soN zag 'er , op de Rivier van Senegal , van vyf- tien tot agttien Voeren lang. Legüat heeft 'er een van dertien Voeten, met een Net, in Zee zien ophaalen, vyf honderd fchreeden van Batavia (*). Evenwel is 't niet ongeloof baar , dat 'er in de binnenslandfche deelen wel gc» vonden worden, die merkclyk over de dertig Voeten lang zyn : alzo men 'er op de Rivier Gambia heeft van drie-en-dertig Voeten, ge- lyk JoBsoN verzekert ; en de Heer Hassel- QüIST (*) y^oyage. Tom. II, p, 5^. I.Piti. VI, Stuk, F 2 84 Beschryvinc van in, Q^Msr Eijeren befchryfc, die uit een Wyfje io Afdeel. Egypte gehaald waren , van dertig Voeten lang. , Herodotüs, ondcrtuflchen , en^LiANUS, ge- HOOFO.. , ° STUK. ven *er eene langce van zes-en-twintig Ellen I^rokodiL aan, Voorttee- Dit verbaazend Schepzel komt , niettemin , zeer klein eer wereld. Zyn oorfprong is uit een Ey , dat de grootte ongevaar heeft van een Ganzen-Ey, doch zeer langwerpig, 't Getal der Eijeren , die de Krokodil t' eener broed legt, is volgens Nieüwboff tv/intig of dertig; volgens Gesnerös vyfcig,en zestig volgens LiANüs. De Waarnecmingen der Hedendaag- fchen leeren , dat men , in dit opzigt , geen vergrooting heeft gebruikt. Het Dier legt hon- derd Eijeren , zegt Linn^eus , het begraaftze even als de Schildpadden in het Zand en laatze uitbroeden door de Zonnefchyn : de Moer lokt de uitgekomen Jongen op haar Rug en brengtze naar 't Water, die 'er afvallen worden van de Vaar en Moer opgegeten. Sommigen willen dat zy al grooter worden zo lang zy leeven. De Ouden hebben hunnen Leeftyd gelteld op zestig Jaaren. Vyandea. De Krokodil heeft, behalve den Menfch^ verfcheide Vyanden : doch de gevaarlykfte voor hem is de Ichneumon of zogenaamde Rot van Pharao (*). Deeze graaft de Eijeren van dit Dier (♦) Zie het II. Stük deezcr Natmrljke Hifioti^t bladz. 7^8* DE Haagdissen. 85 ' Dier niet alleen uit den Grond en verbryzelc ju^ dezelven, maar kruipt ook als de Krokodil te Afdeel. ilaapen Ijgt met een opgefperden Bek , fom- „ tyds in deszelfs Keel , vreet de Ingewanden stuk, door en komt door den Buik weder uit. Dit KjêMiU wordt egter van de Hedendaagfchen in twyfel getrokken, zo wel , als dat 'er een Vogeltje zou zyn , 't welk hem de Tanden zuivert. Seba verzekert, dat de Krokodil de Boven- kaak beweeglyk en de Onderkaak onbeweeglyk heeft , welke laatfte aan het Borftbeen vaftge- hegt zou zyn; doch anderen willen, dat het de Onderkaak beweeglyk hebbe, gelyk de Dieren in 't algemeen. Omtrent het getal der Tanden , die het in de beide Kaaken fcherp heeft, is niet minder verfchil dan over de Tong , welke de Ouden ftelden dat aan dit Dier geheel ontbrak; anderen zeer klein maakten. Scaliger was van verbeelding , dat deeze kleinheid van de Tong aanleiding gegeven had , om die geheel over 't hoofd te zien ; doch , volgens Perrault, is de Tong geenszins klein noch kort Se- BA , ondertulTchen , houdt tegen het Gevoelen van Olaüs Magnus , Blasiüs en andere Ont- leedkundigen ftaande , dat de Krokodil geen Tong heeft; alzo hy,in de Ontleeding van drie Soorten van Krokodillen , niets hadt kunnen vin- den , dat naar een 1 ong geleek. De Keel dee. zer Dieren, zegt hy, is glad en de Slokdarm, die (*) Mem* des cAnimaufc, Tom» III. Parr. 9. 1. Deel, VI. Stwk. F 3 86 Beschr^tving van jll^ die met veele plooijen als in een gevoegd is^ Afdeel. ^ maakt een ruime opening en Doortogt naar de IV. Maag (♦)• ^tvkT Veelen ftellen een aanmerkelyk verfchil , niet j^tokodil. alleen in de Kleur, maar ook in de Lighaams Verfchil gellalte der Krokodillen. De Kleur , zeggen man^^ zy , van fommigen is geel , van anderen bruin , van anderen zwart. Adanson heeft 'er in de Rivier van Senegal gezien , die door hunne zvi^arce Kleur van de gewoone onderfcheiden waren. In Guinée zynze donker bruin , zo Smith getuigt. Die , welke men te Parys hadt , was groenagtig, doch maar ruim drie Voeten lang; zo dat het , waarfchynlyk, een Jonge zal ge» weeft zyn. De Kayman der Indien verfchilt, inzonderheid , van den Krokodil des Nyls zo Klein aanmerkt, doordien hy het Lyf dikker, en de Bek zo feherp niet heeft* De Allegator van Amerika fchynt ook van de Afrikaanfche Krokodillen verfchillende tezyn. Afbcel. Men heeft, tot nog toe, geen regte Af beel- dingen. dingen van deeze Dieren in volwaffenheid , om daar uit derzelver verfchil naauwkeurig te kun- nen bepaalen. Seba geeft 'er cene van een A« merikaanfche Krokodil , die by 't Jaar oud was , geelagtig bruin van Kleur ,^en langs de Rug, zo wel als op de zyden van den Buik , bezet mee eene ry van verhevene knobbels , Kamswyze ge- fchikt (t> Hy hadc 'er gedroogde van agt tot twaalf (*) T Deel, bladz. i(52. (\) L D£EL. Tab. CVL N. %. DE Haagdissen. 87 twaalf Voeten lang , waar onder één was , die jjj^ agc groote Schubben op de Nek hadt zitten , als Afdeeu een Roos. In de Ceylonfe Kaymans of Kro- j^^^*^ kodillen , waar van hy een Jong in volkomen- stuk. heid afbeeldc (*) , fchynt een andere fchik- i^toUdiL king te zyn van bulten of knobbels op de Rug. Voorts merkt hy aan , dat de Jonge Krokodil* len uit Afrika, waar van hy eenige Afbeeldin- gen geeft (t) , niet alleen veel kleiner zyn 5 maar ook dikker van Kop en korter van Bek, dan die uit de Ooft- en Weftindiën komen; hebbende , bovendien , de Schubben op de Rug ruitswyze verdeeld , en , zo 't my toe- fchynt , zonder Knobbels , doch de Staart was, van boven , met groote opftaande Schubben als gekamd : het geheele Lyf geelagtig met bruine Vlakken , en de Staart bruin gebandeerd. Een voornaam onderfcheid , tuffchen de zogenaamde Kaymans en de Krokodillen , vinden wy te beftaan in de Kop , die in de eerften met groo- te Knobbels uitpuilt en in de anderen byna regtlynig loopt met de rug. Ook is de Bek, naar 't end toe, breeder, doch tevens dunner en platter , dan in de Afrikaanfche Krokodil- len. Zie hier de naauwkeurige befchryving der Geftalte. Lighaamsgeftalte van een Krokodil, die zig in het Kabinet van den Sweedfchen Raadsheer Gyl. (♦) 1. Deel. Tab. CIV. N. 12. (t) Tab, cm, ' 1,Peei, Vi. STWK^ F 4 88 Beschryvinc van UI. LENBORG bevondt (*). De Kop is langwerpige Afdeei, van boven plat , met twee Naaden , die van het ^ 'V- Oog agterwaards uitloopen, getekend ;agter de STVK." Oogen gedekt met een vierkant platagtig Beent- j^rokodil. je; van vooren, tuflchen de Oogen, hoog ge» rimpeld; van onderen glad met netswyze rim- pels en vierhoekige Vlakken: het Agterhoofd voorzien met Eeltagtige bultjes, die in twee ' dwarfe ryën verdeeld zyn. De Neusgaten zya verheven met Maanswyze gaten en hoorentjes die agterwaards geftrekt zyn. De Tanden in de Kaaken zyn ongelyk van grootte en op ééne ry aan den rand gefchikt. De bovenfte Oogleden zyn opgeligt en zeer rimpelig , 't welk aan het Dier een wreed Gelaat geeft. De Hals is , ia het bovenfte gedeelte , met vier of vyf paarea Knobbels gedekt , doch van onderen in agt Stukken of Segmenten verdeeld. Het Lighaam is, van de Halsknobbels af, de geheele Rug over, gedekt met twintig Stukken , die ieder beftaan uit vierkante Geledingen. De witte Buik beftaat uit vier en-twintig Stukken. Het Aarsgat is eene langwerpige uitpuilende Spleet, rondom gerimpeld. Het voorfte van de Staart is uit tien Stukken famengefteld ; het agterfte platagtig op zyde , en van boven met een fcher- pen kant , van onderen rondagtig. Zy eindigt met twee-en-twintig Stukken. De Voorpooten hebben vyf van een gefcheiden Vingeren , de drie (♦) u4wmnit» ^cad. Vol I. p. iii. DE Haagdissen. 89 drie eerften genageld, den vierden cn vyfden ongenageld: de Agcerpooten vier Vingeren , die Afdeel. ten halve famengevoegd zyn en de buitenfte is Hoofd* zonder Nagel of Klaauw. De Kleur is ^ uit- g^uK. wendig, Afchgraauw of liever Lood verwig, met fjokodiU dwarfe banden, die gegolfd zyn; de eerde om den Hals , de tweede tuffchen de Armen , de derde en vierde op de Rug , de vyfde voor , de zesde ageer de Dyën , de zevende en de overigen, tot aan den veertienden toe, om de Staart heen loopende. Omtrent de uitwendige vertooning wordt, door Uitwendige den Engelfchen Reiziger Smith , op deeze wyze ^^^^^^^^ö* van den Krokodil gefproken. Zyn Kleur is don- ker bruin ; de gaaping van den Bek zo wyd , dat dezelve van 't eene Oor tot aan het ande- re ftrekke. In de Bek zyn drie of vier ryën Tanden , van verfchillende figuur en grootte , waar alcemaal puntig en fnydende fcherp. De Beenen zyn kort en aan 't end gewapend met lange , kromme, puntige Klaauwen, met welken hy zyne Prooy aanvat en verfcheurt. Zyn Huid is hard en dik met Schubben gedekt, cn aan alle zyden met een groote menigte uit- fteekende punten, als zo veele Nagelen, doch Diet zo regelmaatig gefchikt , als dezclven door de Schilders en Plaatfnyders ons vertoond wor- den. Verfcheide deelen van zyn Lighaam, ge- lyk de Kop , Rug en de Staart , waar in de voornaame kragt van dit Dier beftaat , zyn door hardheid ondoordringbaar voor een Musketko- I, Deeu VI, Stuk* F 5 gel. 90 Beschryving van gel; maar, onder aan den Buik en een gedeelte Afdeel, van de Keel » kan menze kwetzen , alwaar zy niet zulk een bekleedzel van Schubben hebben. STUK.' Blykt dat Smith hier Schubben noemt, 't IQrokod/L welk anderen den naam geeven van Schilden, Segmenten of Stukken^ De Negers van Afrika, zegt Bosman y maaken zig daar Bonnetjes of liever Helmen van , die immer zo ondoordring. baar zyn , als of zy met Yzeren Plaaten be» kleed waren. Inwendige De Sweedfchq Doktor Hasselquist geeft deden. ^^^^ naauwkeurig Berigt van de inwendige deelen der Krokodillen van de Nyl, gelyk uit de Ontleding van zulk een Schepzel, te Kairo, gebleeken was. Hy beveftigt daar in, dat 'er geen Tong was in dit Dier, maar een Velum Palatinim , af komftig van het (terke , gladde en geelagtige Vlies, 't welk het gantfche Gehe- melte van boven en onderen bekleedt, dienen- de tot opening en fluiting van de Keel. De Longen en het Hart waren klein ; het Middel- rift dun ; doch daarentegen de Maag en Zwelg, pyp uit zeer tterke Wanden bellaande , gelyk ook de Darmen. Dezelven hadden , tot een Span afftands van de Maag , de wydce byna van twee Duimen ;doch voor 't overige, ter langte van veertien Span, waren zy maar een Vinger dik en hadden van binnen naauwlyks de wydte vaa een Schryfpen. Het uiterfte end , ter langte van omtrent een halve Span, dat men voor den Endeldarm kon houden, was taamelyk wyd. De DE Haagdissen. 91 De Galblaas , tuffchen de Maag en een der nr. Lobben van de Lever geplaacft , hadc de groot- ^''^eeu te van een Hoender-Ey : men vondtze gevuld ^J^'^^^ meteen Theekopje voi dikagtige, donker groe- stuk. ne , zeer bittere GaU De Nieren waren van l{rokodiU middelmaatige grootte en van de gewoone figuur. Het Net op het Gedarmce en een dik Vlies, 't welk zig over den Buik uitftrekte, waren met veel Vet vervuld. De gemelde Heer, die zulks den ^ojanuary^ des jaars 175I5 te Kairo naar 't Leven be- fchreef, maakt eenige Aanmerkingen, ten op- zigt van de Dicrlyke Huishouding der Kroko- dillen. Zy hebben, zegt hy, weinig Bloed, gelyk de Dieren van beiderley Leven in 't al- gemeen, doch daar tegen is de veelheid van Gal en Alvleefch-Sap in hun grooter, dan in eenig ander Dier, naar reden van de Ingewan^ den : waar uit blykt , dat de Natuur het Ver- mogen van Verteering beeft willen vergrooten , in een Schepzel , dat alles zonder Kaauwen in- flokt en doorzwelgt. Daarenboven neemt het een groote menigte Steenen in de Maag, gelyk de Hoenderen door Zand, Kalk en Steentjes de Verteering bevorderen. Doch het zonder- lingfte is, dat de Krokodil geen Drek van ag- teren uitwerpt, maar door de Keel: een ftuk, egter, dat niet alleen uit het Berigt der genen die aan de Nyl boven Kairo woonden, maar ook uit de naauwheid der Darmen blykbaar was. Die Luiden zagen dageJyks, dat Dier zig I» DsKi, V*. Stux. op P2 Beschryvinc van jf f ^ op Land daar van kwam ontladen. Zie daar een Afdeel, natuurlyke Drekbraaking. Hunne Paaring ge- iV. fchiedc van vooren , leggende het Wyfje op de ^stJk' ï^^S- Eijeren zyn met een harde Korft be- J^rokodil. kleed , doch een weinig onefFen , en niet egaal maar Wolkagtig wit. (♦). Gebruik. Van dit Dier, hoe affchuwlyk ook, wordt onder de Wilden veel gebruiks gemaakt. De Eijeren zyn , voor de Negers en Indiaanen , een voornaame Lekkerny. Het Vleefch , dat zeer blank, doch wild en Moerasflg is van fraaak, gebruiken zy ook tot Spyze; doch zomrai- gen merken aan, dat hetzelve een fterke Mos- keljaat- Reuk heef c. Niettemin wil men, dat deeze Dieren te Bantam tam gemaakt en gemcft worden, gelyk men hier de Kalvers doet , tot Slagt- vkefch. In de Geneeskunde heeft men het Bloed tegen eenige Oogkwaaien en de beet van Slan- gen, en het Vet, by wyze van Wryving ge- appliceerd, tegen de Koorts aangeprcezen. De Huid gebrand en in de droefem van Olie ont- daan , verdooft het Vleefch zo zeer , dat men allerley foort van Afzettingen verrigten kan , zonder gevoel byna van den Patiënt: zo fom* migen verzekeren. In Egypte wordt veel werks gemaakt van het Blaasje, ter grootte van een Hazelnoot, mee eene dikke ftof , die naar Moskeljaat ruikt, gevuld , dat men in de oude Krokodillen onder de D E H A A G D I S S E 93 de Oxelen vindt. Het Vet gebruikt men al- m. daar, als een voornaam Geneesmiddel, tegen Afdeel. Jigtige pynen en verdrooging der Peezen of ^i^^^^ ftramheid der Gewrichten. De Gal wordt in stuk. algemeen voor een Oogmiddel , en in 't by- FjckodiU zonder van de Vrouwelyke Sexe tegen de On- vrugtbaarheid , zo in als uitwendig, met een goeden uitflag, zo men zegt,gebezigd. De Oogen van een Krokodil worden by de Arabieren gehou- den voor het kragtigfte Middel , om de luft en kragt tot Byflaapen te verfterken. Pater Labat merkt aan , dat de gemelde Moskeljaat Reuk zo fterk is in de Kaymans van Amerika, dat men dezelven daar door, onder de Wind zynde, op 't fpoor kan volgen en de plaats van hun Verblyf ontdekken. Het Dier heeft 'er , zegt hy , gemeenlyk zes Blaasjes van, twee aan den Onderbuik en één onder elk Ge- wricht der Dyën , dat is in de Lieflchen , naar ik onderrtel. Het Vleefch niet alleen , maar zelfs de Eijeren, zyn met die Reuk zodanig doordrongen , dat men niet zeer vies van Neus moet zyn om 'er van te kunnen eeten. (2) Haagdis , die de Staart horizontaal plat Caldiyer» heeft ^ in Vinnen verdeeld ^ met S^^^^^^^^^^'i^g^^^ Voeten» üaart. Van f2) Lacerta Cauda deprefTo pIand , Pirnatifida , Pe« «libus Palmatis. Syfl. NaU X. FeuilI- Ptruy, II. p. ^igh Tab, 319. Seb. Muf, Tom. II Tab. CllL f. 94 Beschryving van a/de deeze geefc Skba de Afbeelding, on- " der den naam van IVater-Salamcmder uic Arabié Hoofd- of Egypcifche Salamander , Cordyhis geheten, STUK. Plinius 5 zegt hy , noemt hem de gejlernde Sa.^ ^Jalaman- la^ander uit Ethiopië , met eene Slingerfiaart (J^\). PI. LL Het Hoofd is langwerpig, en zweemt veel ^' naar dat van een Krokodil ; de Hals kort en dik; de Bek met kleine Tandjes bezet: het Boven- lyf niet gefchubd , maar zagt als Fluweel en donker geel van Kleur , hier en daar met witte Bloempjes geplekt , die zig als Sterretjes ver- toonen. De Staart heeft wederzyds een foorc van Vinnen , die Koraal-rood zyn , gelyk de Vinnen van een Baars 5 eo al breeder uitloopen naar het end , alwaar de Staart een Pluim ver- toont. De Pooten zyn geel^ doch Ruitswyze met rood gevlakt. De Voorvoeten hebben Vingers of Klaauwen , die aan 'c end breed uit- loopen , met groote kromme Nagelen ; de Ag- tervoeten, insgelyks genageld, zyn bovendien gepalmd , dat is de Vingeren met een Vlies te famen gehegt , als die der Eendepooten. Seba 5 die dit Dier in zyn ecrfte Kabinet, dat hy aan den Czaar van Rusland zondt , bezeten hadt , oordeelde , dat de Kleur en Staart het- zelve genoegzaam deedt verfchillen van den zwarten Peniviaanfchen Water-Salamander, wel. ken Pater FEüiLLé£ heeft afgebeeld : doch Lin- KiEÜS (♦) Salamandra Stellara, ^ihiopicaj Caudiverberai D E H A A G D I S S E 9$ KBüs betrekt ze beiden tot deeze Soort (*). De laatftgemelde, welke die Pater in 't jaar 17093 A^^^^eel. by la Conception in 't Ryk van Chili , in een ^^^^^ Beek vong , was , van den Snoet tot aan 't end stuk. van de Staart , veertien en een half Duim lang. saUman' Hy hadt de Huid ongefchubd en Fluweelagtig , doch zwart van Kleur , naar Indigo trekkende , en aan den Buik bleeker Leiagtig blaauw. Op den Kop hadc hy een foort van gegolfde Kuif ; by den Snoet v/yde Neusgaten, met Vleezige kringen gerand , kunnende toegetrokken worden van het Dier. De Oogen waren groot cn Saffraan- geel, met een blaauwen OogappeU De Bek was wyd van gaaping en hadt twee ryën zeer kleine , fcherpe , doch een weinig kromme Tand- jes. De Tong was dik, breed, Roozekleur, en geheel in de Keel aangehegt met haar onder- fte gedeelte , 't welk zig uitwaards uitftrekte door middel van een groote Krop, welke dit Dier doet zwellen, zegt hy, en inkrimpen ge- ]yk een Blaas. De Voorpooten zyn veel kor- ter dan de Agterpooten , even als in de Kik- vorfchcn, en de Klaauwen met Kraakbeen fa- mengevoegd , aan 't end uic loopende in een an^ (*) Want het fchynt my deeze te zyn , welke door den Heer Linnaus bedoeld wordt. De aanhaaling van Seb. 'Mu'f, 2. Tab, LXII. f. p.die niettemin in het Compendium van ï Syfl, Nat, te Leiden gedrukt, ook gevonden wordt, woet zekerlyk fout zyn, alzo op die Plaat geen 9, fioch een dergelyke Haagdis te vinden is* X* DeEI, VI, SlLK, der. 96 Beschryving van ni;. ander rondagtig Kraakbeen , dat plac is en breed. Afdeel, niet eene Kam gerugd, welke de plaats bekleedt Hoofd ^"^^ Nagelen. STUK. Het zonderlingfte, dat dit Dier heeft, voegt salaman- 'er pEUiLLéfi by, is de Staart; zynde in haar begin, aan het Lighaam, lang^ fmal en rond, doch allengs verbreedende , tot dat zy, aan 't end, de breedte heeft van twee Duimen. Deeze Staart gelykt dus naar een Riem of naar een Spatel, zynde aan 't end plat cn rond, doch hebbende , voor 't overige , haare randen Zaags- wyze ingefneeden , en langs het midden loopt een breede , gegolfde rug. Uit dit alles blykt dat onze Autheur, niet ten onregte , deeze twee HaagdilTen onder ééne foort gebragt heeft , fchoon in Kleur en Landk- aart vermaate verfchillende; doch dat zy de eU gentlyke Cordylus of Uromaftix der Ouden zyn, die van Belloniüs Lató-^m^o^f/ geheten wordt, om dat hy in 't eerde aanzien naar een Kroko-» dil zweemt ; kan ik niet gelooven. Dezelve hadt de Staart als een Knods , met verfcheide Knobbels bezet , daar hy de Lighaamen , die hy naderde, geweldig mede geeflelde, worden- de deswegens Uromaftix of Caudiverhera geheten* Deeze fchynt te behooren tot de negende foort. (3) Haagdis met de Staart gekield ^ de Rug en ^ji»/»erf//;. Wenkbraauwen fcherp getand. Scherprug. Twee PI. I I. F/j. 2. f^) Lacerta Cauda Carlnata, Dorfo Superciliisque Ci- liaris. SjijK Nat.X* Mt*f*sAd,fr* I. p. 40. SiB. .Mus. I« T. 109. f. 4. IIT. DE Haagdissen. 97 Twee Amboineefche Salamanders beeldt Seea ijy^ af, op de aangehaalde Plaat, die beiden niet al- Afdeel. leen door de kortheid des Kops, maar ook door hoofd. het roepen tegen elkander, van de Haagdiffen stuk. verfchillen. Deeze, welke LiKNiEUS aanhaak, gelykt voor 't overige zeer naar de HaagdiiTen , zynde rosagtig van Kleur. (4) Haagdis met een middèlmaatige ^ cp zyde iv, eenigermaate platte Staart , de Rugnaad ge- § j^'j^^j'^ra^,, tand , het Agterbeofd mét twee punten ge- ger. wapend. Dit is de cerfte der zo even gemelden , dien Seba noemt vremd en wondedyk Soort mn Sala- mander mn Ambon : doch , wat hy met het woord Scutata , dat men in 't Latyn by hem ge- bruikt vindt, bedoele, blykt uit de befchryving niet. Over 't gantfche Lyf, zegt hy, is die Dier ligt geel , blaauwagtig gefchaduwd , mee verhevene witte bultjes , als Paarlen van ver- fcheiderley grootte , bezaaid of bedropen. Der- gelyke Paarlen zitten ook aan den Kop , maar niet aan de Staart en Poocen , die gefchubd zyn. Men kan hem wel Schilddraager noemen , van wegen het Schild op den Kop; maar dit heeft de voorgaande ook , hoewel het in die kleiner is ; en beiden hebben zy de Rug zaagswyze ge- tand. (4) Lacerta Cauda ruhcomprelïa mediocri j Suturi dorfali dentata , Occipire biiiiucronato. t^j/. Nat X. Salamandra prodigiofa AmboiDenlIs , fcutata. S£b, M'^tf 1 p. 173, T, 109. f. 3. l.DüKt, VI, Stuk. G 98 Beschryving van lll^ tand. De Pooten zyn los gevingerd > zonder Afdeel, eenig Vlies , en de langte mag , met de Staart , IV. iu deeze ongevaar een Voet , in de andere an- ^stuk!' derhaif Voet bedraagcn. V. (5) Haagdis met een gekielde Staart y bet Lyf Monitor. , Sauvegarde. ongewapend. Met dit eenvoudig Kenmerk wordt een Soort van Haagdiflen bedoeld , welken men gemeen- lyk Saiivegardes noemt, om dat zy als tot be- kherming of bewaaring flrekken van den Menfch. Want het Dier begeeft zig Ibmtyds te Water , hoewel nooit diep in Zee , en » al- daar een Krokodil ziende of hoorende aanko* mens maakt het, waarfchynlyk uit vreeze voor dit Monder, een fterk Geluid, waar door ie- mand, die zig in 't Water baadt of zwemt, of op den Oever zig bevindt , gewaarfchouwd wordt , om zig door de Vlugt te redden , gelyk de Haagdis ook doet. Zy wordt derhalve hier, met regt , Monitor of de Waarfchouwer ge* bynaamd. Meer dan eene Afbeelding vindt men ^er van, in 't Werk van Seba , op de aangehaalde plaat, fen. In die van een Ceylonfe Haagdis Tab. CV. Fig. I , hebbende ongevaar de langte van twee (f) Lacerta Cauda cariuata , Cörpore mutico. SyJ^' Nat. X. Lacerta Caudi< ancipiti inregra , Pedibus pen- tada6lylis, Digitis omnibus Unguiculatis. Muf, Frid» I. p. 41, Sfb. Muf. Tom. II. Tab. lXXXVI. Fig. 2, Tab. CV. F/^. I. Tom I. Tab. XCIV. Fig. i, 2. DE Haagdissen. 99 twee Voeten , vertoont zig duidelyk, hoe de jfr^ Staart gekield is of fcherp gerugd van boven. ApDEEt* Deeze was zeer fraay geringd , geplekt , ge- ^^^r^ fpikkeld en gebandeerd ; doch verfchilde , in stvk/ fierlykheid , nog veel van die Amboineefche ^ Sattregatde^ daar in het L Deel, Tab. XCIV. Fig. 1,2, 3 , de Afbeelding van gegeven wordt; waar ia de Natuur de Konft oneindig overtreft, zo Se- BA aanmerkt. Dit Diertje , naamelyk , was onvergelykelyk fchoon gemarmerd , en over 't gantfche Lyf getekend met fyne Schubbetjes van witte , zwarte en rosagtige Kleur. De langte mogt, met de Staart > omtrent anderhalf Voet bedraagen. Voorts merkt hy aan , dat deeze Haagdiflen , indien zy geen Pooren had- den , volmaakt naar Slangen gelyken zouden : want het Lyf is niet zeer dik , de Kop lang. werpig rond en de Tong dubbeld Ipits. Men kan 'er byvoegen , dat de Pooten vyf-'Vingerig en alle Klaauwen genageld zyn. Ook blykt uit andere Afbeeldingen , dat de Surinaata* fcherpe rugging , of gekieldheid , van de Staart, geen eigentlyk Kenmerk zy van deeze Soort. Dezelve is niet aanmerkelyk in die VVeftindi- fche Haagdiflen , welken Seba Sauvegardes noemt (*) , noch in die , welke Tupinambis ge- heten wordt in Amerika (f); nocli ook in de Tejuguacu* of r 5^ IlL naar myn wenfch, ftil op een plaats daar Afdeel. Water zeer helder was , wordende toen ook Hoofd. door de Zon befcheenen. Ik ging, zonder 3) geraas te maaken , voorover op de groene Wat^'Sa. j^ant leggen , en in deeze plaatzing had ik „ het geluk van dat gene waar te neemen , 'c „ welk ik zo lang te vergeefs gezogt had. Manier van m Het Voorjaar is het Saizoen, welk deeze b€vrugting. Dieren doorgaans verkiezen tot de Voorttee- ling. Alsdan zoekt het Mannetje vlytig het Wyfje op 5 en ftreelt haar op eene wyze, die niet gemakkelyk naauwkeurig zou te be- fchryven zyn. Vervolgens ftopt hy haar den weg , en , met zyn Kam opgezet , houdt hy zig , op twee Pooten , aan ééne zyde , kromt zyn Lighaam de Rug verheffende , en maakt dus een foort van Boog , waar onder het Wyfjc doorgaat. Het Mannetje herftelt zig, en met de Oogen gewend naar de zyde van 't Wyfje, loopt hy 'er op aan» zodra zy zig flil houdt; kykt haar, zeer digt van naby, ftyf aan , en begeeft zig in 't zelfde portuur als te vooren. Dit Spel egter , dat verfchei. de maaien herhaald wordt, doet weezentlyk niets tot de Bevrugting , waar van het maar een Voorfpel kan genoemd worden. Het- zelve'ge-eindigt zynde, blyft het Wyfje op de Slyk zitten, en het Mannetje houdt zig 'er boven en op de zyde, ongevaar een Duim van haar en van de Slyk af. Alsdan begint hy het Aarsgat te openen ^ 't welk uit twee Lip- „ pen 99 55 5> DE Haagdissen. 107 5, pen beftaat , die in de gewoonlyke ftaat „ naauwkeurig tegen elkander aangevoegd zyn. Afdeel. „ en voorzien met een Vleezig Paviljoen, dat „ binnenwaards omgeplooid en aan den rand stuk. „ getand is. Dit Paviljoen ontvouwt en ver- wat^r^som 5, breedt zig alsdan buitengemeen: het maakt „ zig verbreedende een ronde opening, zo veel „ ik heb kunnen nagaan, en zodanig, dat het 9, Zaadvogt 'er, zonder verhindering, uit kan O, loopen. Vervolgens drukt hy, met- kragt, de plaats der Tcltikelen , dat is de bovenfte 3, en middelde deelen van den Onderbuik, te famen, zodanig dat de meefte Ingewanden, „ terug geperft zynde in hec onderfte gedeelte, „ aldaar een dikte maaken, omtrent eens zo 3, groot als die der famengedrukce deelen. Ter- „ wyl , nu , zyne Kam onagtzaam zweeft, „ klopt hy , van tyd tot tyd , het Wyf je met de Staart, en werpt zig zelfs op haar; maar 3, zig, bynain't zelfde oogenblik, hcrftcllende, 3, tot den gezegden afftand , maakt hyeenfter- 3, ker drukking dan gewoonlyk, en op dat 00- genblik heb ik het Mannetje zyn Zaadvogt 3, zien fchieten; 't welk, met kragt gedreeven, „ en op eenen fprong in taamclyke veelheid uit- „ komende, zig met het Water vermengt en 5, 'er een witagtig Kleurtje aan mededeelt, ver- 3, fpreidende zig over de zyden van het Wyfje, 3, dat zig alsdanionbewoogen houdt. Het Man* 3, netje bleef daarna, eenigen tyd, zonder an- >, dere beweeging dan die van zyne Pootcn^ hDEKi^ VI, Stuk. fVeïo I08 B E S C H R V V I N G VAN lir. » welke noodig was om hem op den gezegden Afdeel. af (tand te houden: maar een weinig daarna j^^^- 35 als uit den flaap gewekt , en alle zyne krag- STUK.' 55 ten bybrengende, herhaalde hec zyne (tree. Watér^Sa^yj lingen , die van een tweede Zaadfchieting, Um eene Waarneemiog, welke ik niet verwagÊ Afdeel. had. Den 6 January bevrooren agctien groo- Hoofd- Salamanders , die ik een Maand lang in 't STUK. 3, Water had gehad , des nagcs. Ik vondze xvater Sa ,^^ byna allen in 't Ys vaft, en zonder bevvee- ^ 5j ging- brak het Ys , en het Glas, waar „ in zy waren , by 't Vuur brengende , begon- 5, nen zy allengs zig te beweegen en waren , 3, na verloop van een half uur, even zo vlug als voorheen. Onder dezelven was 'er een, die , federt menze gevangen hadt , een Wond hadt onder de Voorpoot, door welke in 't eerft een kwab uitkwam van de Vetzakjesj „ deeze kwab fchcidde zig allengs af ; de Wond „ wierdc grooter , en een gedeelte der Darmen „ hing 'er uit, toen hy met de anderen be- 5, vroor : niettemin hadt hy daar van geen on- ,5 gemak ter wereld , en heeft nog een Maand daar na geleefd. Ik merkte op, dat, naar maate het Water ondooide , zy allen veel „ meer Lugt , dan gewoonlyk , uitademden : „ waarfchynlyk hadden zy de zakken van hun- „ ne Long zo veel als 't doenlyk was gevuld , „ toen 't Water begon te bevriezen. Willen- „ de vervolgens zien, wat 'er gebeuren zou, „ wanneer de Proefneeming verder werdt voort* „ gezet; deed ik 'er één alleen in een Vat met ,^ Water , dat ik aan de Vdrft bloot ftelde, „ Deeze bleef zesendertig uuren in het Ys^ „ in voegen hy , in 't midden zynde , daar van s, omtrent ter dikte van twee Duimen rondom *5 zig DE Haagdissen. iix 5, zig hadt: men wierdc alleen, in de ruimte uj. 5, welke hem omving , een weinig Water ge- Afdeel, 55 waar, dat byna zo veel plaats bcfioeg als de ^^^'^^ 5, omtrek is van een Boontje, cn een kleine stuk, „ Lugtbel , drie vierden minder groot. Ik brak Water-SM^- „ het Ys door midden, en bevond dat de ga- „ lamander de plaats befloeg van een klein Ey^ „ waar in het Dier geheel famengevouwen zat , en dat *er een Kanaal was, van wydce als 3, een Paardehair, 't welk door 't Ys heen liep 5, en gemeenfchap hadt met de Buiten- Lugt, 5, Het Dier was geheel verkleumd, en kon zig 5, niet ontvouwen, maar, in koud Water ge- 5, daan zynde, rekte het zig allengs uit , en wierd 5, even zo levendig en vlug als de anderen. Een „ ander deed ik in een dcrgelyk Vat , dat ik zeven ^ „ Dag^n en Nagten in de fterklte Vorft liet 5, ftaan , maar deezen vond ik dood. Egter moet 5, het de langheid van tyd noch de Koude niet ,5 geweeft zyn , welke dit Dier hadt doen fter- ven : want verfcheide Perfoonen hebben na- 3, derhand my verhaald, dat men, in de Zo- 5, mer , levendige Kikvorfchen gevonden had in 5, brokken Ys, die in Yskelders bewaard wa. 3, ren. Door de fterke Vorft was alle gemeen- 3, fchap met de uitwendige Lugt en ruimte be* „ nomen, zo dat de Salamander meer dood ge- 3, drukt en verflikt ware, dan van Koud ge- 3, ftorven. - ,5 Weinige Dieren zyn zo fobcr als de Sala- VoedzeL ,5 mander. Ik heb 'er (zegt du Fay) meer dan I. DhEt. VI, Stuk» «3 ZeS 112 Bescpiryvinö van -{j-^ M zes Maanden bewaard , zonder Eeten : om Afdeel. 3, dat ik 'er de Proef van neemen wilde. Ik heb hun eenige half doode Vliegen zien op stuk/ 3> eeten , die zy veel werks hadden te kaau* Water-Sa-iy wen. Ook waren 'er maar eenigen^ die ze lamander. eeten wilden. Ik gaf hun Kikvorfchen-Schot, daar zy zeer gretig naar zyn ; doch het was 3, niet van de gewoone Kikvorfchen , maar dat 5, gene , 't welk men vindt by lange draaden , „ waar van de Korreltjes zeer zwart en klein 33 zyn 5 en het Lymige Vogt 3 dat dezelven 5, bevat, uitermaace doorfchynende. Hier van 3, aten zy , doch met weing fmaak» Somwylen 53 eeten zy ook Eenden- Kroos/' *f Gehoor- De Heer Geoffroy heeft , in zyn onderzoek noopens het Gchoortuig der Kruipende Dieren 3 in \ byzonder agt gegeven op dat van den Wa. ter-Salamander (-^O* Deeze verfchilt 3 in dat op- zigt3 van de Haagdiflen grootelyks, die, zo veel hy 'er onderzogt hadt , niet alleen het Trommelvlies uitwendig zigtbaar, maar ook de Gehoorbeendertjes in volkomenheid hebben , daar in de Water-Salamanders de plaats van het Gehoortuig uitwendig naauwlyks zigtbaar is em de Gehoorbeentjes 't eeoemaal ontbreeken; doch waar tegen zy met Halfcirkelswyze Kanaalen, en met een foort van Doolhof, gelyk de Roch en dergelyke VilTen 3 zyn voorzien. De (*) Zie het V. Deel der Uitgezogte yerhand^lingm , blad. 333. DE Haagdissen. ti^ De Heer Gronovius, die onzen Water-Sa- lamander naauwkeurig waargenomen heeft, be- Afdeel. fchryft de geftalte aldus (*) Het Lyf is bruin. ^^^'-^^ agtig , aan alle zyden bezet met uitfteekcnde g^uK. * tepeltjes, die aan de zyden witagtig zyn: de Water-Sa^ Kop, die de breedte van den Hals heeft, is^'^^'^'^' rond , van boven plat : de Kaaken gelyk , breed ^ ** met kleine Tandjes: de gaaping van den Bek, die ftomp en aan 't end rond is, middelmaatig : de Rug breed, van den Kop tot aan 't begin van de Staart ingegroefd : de Buik SafFraankleur , met bruine Vlakken: de Staart, byna zo lang als 't Lyf, op zyde platagtig , van boven fcherp. De Voorpooten vier- de Agterpooten vyf-Vin- gerig , zonder Nagelen ; de Vingers ongelyk , in 't midden langft. Het Aarsgat is een dwarfe Spleet , agter de Agterpooten , en onder dezel» ven heeft het Dier een overlangfc Spleet , die mooglyk tot dc Voortteeling zal dienen , zo zyn Ed. vermoedt. Dat de Teeldcelen , zo wel in 't Wyfje als in 't Mannetje, uitpuilende zyn, hadt LiiSNiïiüs in Sweeden, alwaar men dit Dier Skrot ahorra noemt, opgemerkt (f). Dat men den Watersalamander, weleer. Gebruik, in de Geneeskunde gebruikt heeft, is blykbaar, om dat hy, onder dien naam , van Dale aan* gehaald wordt. Ook fchynt de Venynige Ei- genfchap , waar van de Ouden fpraken , op dee- zen (*) Muf, Ichthyolo^* Tom. II. p. 77. (I) Fanna Sttecka. p« 96. 1. Deeu VI. Stuk, H , 114. Beschryving van Itl, zen geenzins toepaflelyk te zyn» Ja het is niet Afoeel. ongeloof baar , 't gene Borellus meldt, dat ze- ker Meisje , door Braaken , twee Diertjes uit- wierp , die zeer naar Salamanders geleeken. Daar wordt verhaald , dat een Vrouw , haar Man ver- geeven willende, hem vrugteloos zulk een Dier in Vleefchfop kookte. Van de Land-Salaman- ders fpreeken wy in 't vervolg. IV, Hoofd- stuk. ÏX. StekeU m LI. Haagdis met een korte gerondzelde Staart; de Schubben getand , het Lyf glad* Decze wordt gehouden voor de CBrdylus » UromaJUx of GeeÜelftaart der Autheuren. Hec is de eerfte in de Afdeeling der Haagdiffen me£ gerondzelde (*) Staarten; doch dcRondzelszyn in deeze Stekelig en daarom noem ik ze Stekel- Staart , gelyk ook Seba haar onderfcheidt by den naam van Jfrikaanfche Haagdis met een Stekeligen Staart ^ waarvan hy het Mannetje en Wyfje, zo hy meende, afgebeeld heeft. Dee- ze (9) Lacerfa Cauc^^ Verticillata brevi ; Squamts denti- cularis , Corpore Isevigaro. Syfl, IsTat^ X. Lacerta Cauda Verticillata, Squamis dsnticuiaiis , Peciibus pentadaclylis» ^moBn. sAcad I. p. 132 , 292, Cordylus. Gron. Muf» II. p. 79. Seb. Muf. I. Tab. LXXXiV. %, 3, 4, Tab. LXII. Fig. 5. (♦) Dus vertaal ik het Woord Fertksllatus , om dat yerticula , volgens Vitruvius, kleine Yzeren ftukke» betekende, die dienden om de grootere ftukkcn in een Machine te doen bcweegen. Her zelfde doen de R^ond» zeis , waar uir de Staarten van deeze Dieren Ichyneo beilaan, ia Uur- en andere Raderwerkea. DE Haagdissen. 115 2e zyn bleek Loodkleurig blaauw , doch hy be- jj trekt tot het zelfde Geflagt de zwarte of brui- Afdeeu De Kaapfche Haagdis, gelyk de Heer Linn^eüs ^jV.^^ die ook tot de zelfde foort gebragt heeft. stuk/ Dit Dier onthoudt zig in Afrika en Afie. Niet alleen de Staart, maar ook het Lighaam is, hoewel met ftompe Schubben , eenigermaate gerondzeld. 't Getal der Rondzelen aan de Staart, die fcherpe punten hebben , wordt op twintig gerekend. De Kop is zeer rimpelig en onef- fen , als bekleed zynde met groote Schubben of Schilden , die door Naaden met elkander fa* mengevoegd zyn. Aan de Pooten leggen de Schubben ^ op de wyze van een Leijen Dak , over elkander heen. Het Lyf is niet rolrond, maar byna vierkant , van boven en op de zyden plat. Eene in 't Sweedfch Vorftelyk Kabinet , heeft op zyde zeer ftekeligeSchubben.Die van 'tPeterburg- fche Kabinet wordt geheel Schubbig en ruuw in *t aantaften gezegd te zyn. De Voor- en Ag- terpooten zyn vyf-Vingerig en genageld. De HeerGuoNOvitTs vondt^ in drie zodanige Haag- dilTen, de Tong geheel Vleezig, en met een ronde punt ; daar Seba dezelve , in de zwarte Kaapfche Haagdis, met een fpitfe dubbelde tip afbeeldt. Waarfchynlykzal deeze, of een der volgenden, de Haagdis zyn , welke de Heer HasselqüisT zo menigvuldig in de heete dorre hooge Zand* gronden van Egypte , inzonderheid by de Pie. ramieden van Oud Kairo vondc , en die hy i.deëi. vlstvk, H % noem- ii6 Beschryving van lil noemde, Egyptifche Haagdis met een gerondzeh Afdeel, de Staart^ welker Schubben getand zyn^ de Poo- ten vyf-Vingerig. Deeze , naamelyk , hadc ook sTüKr' het Lyf gedekt met gladde Schubben. De Kleur was bruin, aan den Buik witagtig, als mede aan de Klaauwen en Staart. Het was een Dier van aanmerkelyke grootte; want hy vondt 'er van drie en een vierde Span lang; mee Voorpooten van één , Agterpooten van twee Handpalmen, het Lyf anderhalve Hand- palm brr:ed , en de Staart , by het Lighaam , vyf Duimen , in 't midden vier , aan *t end één Duim dik. De Staart hadt de langte van het Lyf, dat aan de zydeneen weinig uitgezet, van boven platagtig v/as : de Kop driekantig, mee den Bek twee Duimen; den Hals, op zig zei- ve, drie Duimen lang. X. * (lo) Haagdis met een gerondzelde Staart y mid- Gedoorn- delmaatig van langte , welker Schubben ge* tand zyn ; den Kop en 't Lyf gedoomd. Deeze Soort bevat de genen, welker Lyf niet met (lompe Schubben gedekt , maar meer of min gedoomd is» Zulks hadt by uitftekpkats in die Kaapfche , welke Seba , niet in Fig, 7 , maar in Fig. 6y van de aangehaalde Plaat afbeeldt, zyn» (10) Lacena Cauda VerticiFata mediocri; Squamis den- riculatis , Capite Corporecjue muricaro. Syf}. N'at. X. L,acerta Srellio. HASSELQ^/f. 501. Lezard, apbelU }ko^* lordiios ToURNEF. /r/». I. p. 120, 125. Seb. Mt^f, II. Tab. VIII. Fig. 7. DE Haagdissen. 117 zynde dezelve, deswegen , gevaarlyk aan te taflen* Hec zal ook miflchien de diep gcfchubde zyn Afde&l. van Petiver 5 welke door den Heer Grono- ^1^- vius COC de Cordylus betrokken wordt, zo wel stuk/ als de Haagdiüen, door den Heer Toürnefort gevonden op de Griekfche Eilanden , die hy noemt Land-Krokodillen, om dat zy zeer veel Daar Krokodillen geleeken , zynde egter maar negen of tien Duim lang. De Huid van deeze Dieren , zegt de gemelde Reiziger , is graauw- agtig en vol kleine Knobbeltjes, die taamelyk fpics zyn, en op fommige plaatfen is dezelve Schubagtig, Deeze Haagdiflen doen geen kwaad; de Kinderen op Mykone bragten 'er hem meer dan hy begeerde, die van hun gehaald werden uit de reeten der Muuren. Of het die Eigenfchap zy , dan eene ande- re , is my onbekend , welke 'er den Sweedfchen Heer Hasselqitist , wien zy ook in Egypte voorgekomen zyn, den bynaam aan heeft doen geeven van Steliio. Immers Plinu^s fpreekt van zodanige Haagdiflen, die aan de Deuren en Venfteren , als ook in de Huizen en Graften huisvefl:ten , en welker Huid een voortrcfFelyk Middel tegen de Vallende Ziekte was. Zy lei- den dezelve in 't Voorjaar af, doch vraten ze aanftonds op; even of zy den Menfch \ ge- bruik daar van benydden , en hierom is 't woord Stellionatus op bedriegers toegepafl. Onder- tuflchen wift men die Dieren niet minder littig te misleiden, zo hy aanmerkt; plaatzende voor I* Dmu vI. Stuk, H 3 de ii8 Beschryving van jjj de reeten of gaten, waar in zy zig onthielden. Afdeel hordjes of hokjes van gefplceten Riet , waar IV. tuflchen zy konden doorkruipen , maar door de ^STUK^ knelling hunne Huid mocften zitten laaten. Somcyds werden zy ook wel , ontweid zynde ea gedroogd , of de Afch in Azyn afgetrokken , in» gegeven (*). Ik zwyg van andere gebruiken of misbruiken; gelyk van haare kragteo tegen *t Venyn, en dat een Stellio^ in Wyn geftor- ven zynde, 't geheele Aangezigt met Sproeten bedekte; vveshalven fommigen , zegt hy ,MezeU ve in Pomade doen fmooren , om de fchoon- heid van 't Gelaat der Hoeren te bederven (f). Indien 'er de Woonplaats niet tegen (treed, zou men kunnen denken , dat hy den gefternden Wa- ter-Salamander meende ; doch dit kan ook naauwlyks zyn , dewyl hy , op eene zelfde plaats , het Vogt [der Eijeren van de Stellio^ en de Afch des Salamanders , tot beletting van het weder groeijen der uitgeplukte Haairtjes aanbeveelt; voegende daar by, tot het zelfde oogmerk, de Gal van de groene Haagdis (§). Hasselqjjist vondt deeze Haagdis inzonder- heid in klein Afle , en in 't beloofde Land , onder de Puinhoopen. Het Lyf was minder dan een Span lang, de Staart ongevaar een Span, en dus een weinig langer, naar evenredigheid van het (♦) Plin. mtur. ////. Libr. XXX. Cap, 13. (t) Ihid. Libr. XXIX. Cap. 4. (§) Wd. Cap, YI p. 602. DE Haagdissen. 119 het Lighaam 5 dan in de voorgaande, die^gelyk m hier uit blykc , veel groocer is. In Egypte Afdeel. komc de Stellio niec veel voor, en is er nog ^^^'^ kleiner dan in Afie. De Arabieren noemenze stvk." Hardun. Van de Turken wordt zy gedood om eene belachlyke reden: zy zeggen, naamelyk, dat dit Dier, door 't neerbuigen van den Kop, hunne manier van bidden nabootfl: (*). Cu) Haagdis met een korte ^ eenigermaate ge- XT. gerofidzelde Staart^ die flekelig is, döcb ^^^^^j;^""*'^'"^* de plint effen : bet Lyf van bóven flekelig ; de Barbarifche. Pooten van onderen gefcbubd. Ik noem deeze de Barbarijcbe , om dat LiNN^üs 'er een dergelyken bynaam aan gege- ven heeft, dewyl zy van den Sweed,E. BraN' DER, in Barbarie was gevonden. Het Lyf, zegt deeze , heeft de gedaante en figuur van een Gekko, maar is bruin (f) van kleur, en aan de zyden van den Kop , boven den Hals , op de Rug en aan deDyën, met Wratagtige fcherpe punten. De Staart, korter dan hec Lyf, is tot aan (♦) Hassel^. ïidje mt\y ^^aïafli'na. 35^- (11) Lacerta Caadi fubverricillarA brevi moricata, apice laevi, Corpore fupra muricato, Pedibus fubtus Squainatis. Jyy?. Nat, X. (j) L^ridum heeft LiNNiEUS. Dit woord wordt van fommigen Loodkleurig , van anderen bleek gcelagtig ver- taald : doch uit Horatius , die hridi dentes heeft, fchynt het veeleer vuil bruin of zwartagrig re betekenen; gelyk men in onze Taal zegt , dat iemand zwarte Taa« den heeft. 1. DSEI, YL STüKi H 4 120 BeschryvIng van UI, aanhec midden met zes ryën Stekels gewapend , Afdeel, verder toe aan de punt gelyk en effen. De Vin- geren der Pooten zyn 5 gelyk in de Gekko, vaa STUK." onderen platagcig gefchubd , met zeer kleine Nageltjes. Het geheele Lyf is aan de onder- kant glad en gedekt met Schubbetjes , die zeer klein zyn. XTT. (12) Haagdis die een korte gerondzelde Staart ï^meilch- heeft y met fcherp gedoomde Schubben. blaauwe, . . n , , ^ Zeer wemig Ichynt deeze , volgens de ge- melde Kenmerken, te verfchillen van de ne- gende Soort : doch indien men de Afbeeldin- gen der twee Haagdiffen , welken Seba nevens elkander op de zelfde Plaat geeft , vergelykt , zo openbaart zig een aanmerkelyk verfchil. De andere is by uitflek leelyk : deeze wordt van hem genoemd , uitneemend fchoon getekende Afri- kaanfche Haagdis , en hy zegt , dat zy rondom het Bovenlyf een bekieedzel van ligtblaauw heeft, met zwarte Banden , die zeer fyn ge- fchubd, met verheven witte Stippen, als mee Paarlen geborduurd, zig vertoonen. De Kop is ook , zo wel als de Pooten , met zwarte Kringen verüerd. XIII. (13) Haagdis met de Staan eenigermaate ge- Turkfche. ^^^^^^ (12) Lacerta Cauda VerticiUata brevi » Squamis mu* cronatis. Muf^ ^d, Frid, 1. p. 42. Seb. Mt^f I, Tab. LXII Fig. 6. (13) Lacerca Cauda fubvcrticillat^ mediocri , Corpore gri- DE Haagdissen. 121 IIL IV. Hoofd- stuk, rondzeld fVan langte middelmaatig ^ het Lyf grys en flaaiLwelyk tVrattig. Deeze, die in de Oofterfche Landen zig ont- houdt , is door den Heer Edwards befchreeven en afgebeeld , onder den naam van kleine , jdfcb* graauw gevlakte^ Afrikaanfcbe Haagdis. Haar Staart is naauwlyks langer dan het Lyf , en niet zeer zigtbaar gerondzeld of geringd: het Lyf van Kleur graauwagtig , met bruine Stippen, oneffen, en als mee afgefleecen Wrat- ten befprengd. De Vingers der Pooten zyn alle nagenoeg even lang, tegenftrydig mee het gene in andere Haagdiflen plaats heeft. Hy^ meent dat zy toe die behoore, welke in En. geland Efts genoemd worden ; en die men veel op .vogtige Plaatfen en onder Steenen ont- moet. (14) Haagdis met een lange gerondzelde Staart^ XIV. dertig Schilden aan den Buik , de Halskraag van onderen met een dubbelde plooy. By gtifeo fubverrucofo. Syfl* N'at, X. Lacerta minor Cinerea, maculata Afiatica. Edw. 204» Tab. 204. (14) Lacerta Cauda Verticillata longa, fcuris Abdomi- nis triglnta , Collari fubtus rugd duplici. Syfi, Nat, K, Lacerta Cauda tereti Corpore duplo longiote , Pedibus pentadadylis, Crifta nulla, fcutis Abdominalibus ^o.^waen» ^cad.hp.s2,j 293.-t>f«/.^^t.Fr.Lp.4^. Lacerta Cauda tereti Corpore triplo longiore , Squamis lasviflTimis, Ab- 43ominalibus oblongo quadraiis. Gron. Af«#/. 11^ 2o, n. 56. Lacertus Iridicus. ClUs. Exot, 115, Lacertus major viridis. Edw. 202, T, 202. 20^, Worm, Mttf, 31 f. 313 Lacertus Indicus^ Raj» ^ ftadr. 270. Sib. Muf, l. Duel, VI. Stuk. H 5 I. 122 BeSCHRYVING VAN III. By verfcheide Autheurcn komt deeze voor. Afdeel, onder den naam van Indiaanfche Haagdis , doch IV. Edwards noemt haar de ^roote groene , in ver- ^TUK?' g^^y'^^^S groene Europifche , die merkelyk kleiner is en ook in Indie gevonden wordt. In de vier Afbeeldingen egter , van Sêba , door LiNN^üs aangehaald , is naauwlyks iets groenagcigs te befpeuren. De laatfte der- zei ven, die de grootfte is, v^rordt, wegens haar fchoone tekening , zegt Seba , van de Brafihaa. nen Ameira geheten ; zo dat Ameim een druk- fout zal zyn. In allen is de Kleur blaauwagtig, en in de tweede, die Argus noemt, de Rug bruingeel , met een menigte van Oogen als ge* plekt. Alle deeze vier hebben ook de Staart langer dan het Lyf , maar in de derde is deze!» ve driemaal zo lang, 't welk de Heer Grono- viüs als een Kenmerk opgeeft. Zyn Ed. be- trekt daar toe ook de Afrikaanfche ros^geelagti- ge Haagdis (*), die ik egter niet kan zien , dat de Staart zo veel langer dan het Lighaam heeft. In de gene, welke zig bevondt in de Sweed- fche Kabinetten , was de Staart maar eens zo lang als \ Lyf. Om I. T Sf. f 2» 3. T S8. f. I. 2. Lacertus major cinc. reus maculaius. Sloan. Jam* IL p 333. T. 273. f 3, B. Lacerta Cauda tereti, Corpore fcfquilongiore , Pedi- bus peniadadyüs , Dorfo Lineis iongitudioalibus (Iriato* ^mcen. ^cad 1, p 130. (♦) Lacerra Afrïcana fubrufFa* SiB, Mf^f, IL Tab» LXlU.Fig 4. DE Haagdissen, 123 Om kort te gaan, daar fchynt een groot ver- fchil te zyn , tuflchen deeze Indiaanfche 5 zo Afdeel. wel als tuflchen onze inlandfche Haagdiflen, 't 1 Hoofd* welk de naauwe bepaaling der Kenmerken stuk. moeielyk maakt. Dit blykt te meer, indien die andere Haagdis, met de Staart anderhalf- maal zo lang als 't Lyf en een geflrcepte Rug^ ook tot deeze Soort te betrekken zy , gclyk de Heer Linn^eus vermoedelyk fielt* Dan zou- den 'er nog verfcheide anderen (*) uit het Ka- binet van Seba , gelyk de Amhoineefcbe , die overlangs zeer aardig met Hemelfchblaauwe en zwarte ftreepjes gebandeerd is ; een dergelyke uit Guinée, en een Weftindifche die dus een fierlyke mengeling van Kleuren op de Rug heeft, toe behooren. In deeze , immers , is de Staarc zeer kcnnelyk gerondzeld of geringd. Indien 'er de Anolis van Labat ook toe te ^noUu betrekken zy , gelyk de Heer Gro^oviüs oor- deelt , zo geeft dit aanleiding om van een zon- derlinge Hiftorie gewag te maaken. De ver- maarde Plümier hadt op zync Togt naar Ame- rika 5 tot bevordering der Kruidkunde , een Doktor mede, genaamd Sürian. Deez' was in dc Weftindiën , wanneer hy tot het zoeken van Kruiden uitging , ongemeen fpaarzaam in zyne Verteering. Hy nam flegts een Kan met Olie mede, en hing die aan een Boom, doende daar (*) Seb. Muf. 1. Tab LUL Fig. 9, Tab, XCII Fig, 4. & IL rab. IX. Flg, 5, ö. 1. DEf.t. VI. Stuk, 124 B E S C H R Y V 1 N C VAN Ilf^ daar in cenige zodanige Haagdiflen, welken hy Afdeel, op de plaats gevangen en gedood hadt ; dan zy- I^* ne Lamp aanfteekende maakte hy daar van , met STUK? gefneeden Kruiden en een weinig Meel van Maniok, eene Pottagie, die hy met Peper of Piment fmaakelyk maakte, en zulks verftrekte hem voor Middag- en Avondmaal. Hier uit blykt ten minften, dat deeze Haagdiflen eetbaar zyn. Labat merkt aan , dat zy , ontweid zyn- de j zeer mals en ligt verteerbaar zyn van Vleefch. Haar langte, zegt hy , is, met de Staart, die *t Lyf in langte overtreft , van zeven tot agt Duimen , de dikte als een halve Pink. Het gene daar alle de gemelde Haagdiflen , ten opzigte van de geftalte , meefl: in overeen komen, is, dat zy den Kop weinig dikker heb- ben dan den Hals , van boven gedekt met groo- te Schubben , terwyl de Schubbetjes van het Lyf zeer klein en fyn zyn. Het Lyf is rond en niet zeer dik ; de Staart lang en meer of min geringd : de Pooten vyf-Vingerig. In de Bra- filiaanfche , genaam Ameira , is het Lyf , op een blaauwen Grond , ongemeen fraay , met roode, zwarte en witte Vlakken , gemarmerd. XV. (15) Haagdis i die een gerondzelde Staart beeft j Gmeneof "^^^ niaatige langte^ met fcherpe Schubben; fcherp ge- de Halskraag mn onderen gefcJjubd. aagelde. (x^) Lacerta Cauda Veriicillata longiufcula , Squamis acutis , collari fiibrus Squainis conftru£lo, Syfi. Nat, X. Lacerta Cauda tercti Yeriicillaii looêitudine Corporis^ Pe. DE Haagdissen* 125 Deeze behoort onder de gewoone Haagdiffen ni. van Europa, hoewel menze 'er gemcenlyk, met Afdeeu cien bynaam groene ^ van onderfcheidc. Som- j^^^'j^, migen noemenze klein , doch de andere Euro- stuk, pifche worden van haar in groote overtroffen. Men vindt deeze groene menigvuldiger in de Zuidelyke deelen van Europa, doch egter wor- den zy ook in Vrankryk, Duitfchland, Neder- land, ja zelfs in Sweeden en Noorwegen ge- vonden. LiNN.«üs zag eens , in 't Luloafch Lapland , by de Kerk Jockmock , een klein Haag- disje, op de Rug zeer fraay met Sterretjes gete- kend; doch maar ter loops, dcwyl het, door zyne vlugheid, de Handen ontfnapte. Deeze was , zegt zyn Ed. , een gantfch byzondere foort, maar werdt niet genoegzaam naauwkcu- rig befchouwd. De groene, egter, die men in Scanie vindt , zyn hier te Lande ook fomtyds niet onaardig gevlakt, en die inlandfche van S£ba(*), welke by hem, langer dan een half Jaar, in een Flefch geleefd hadt, zonder Voed- zei Pedibus pentada(Slylis unguiculatis Faun. s^^ec. 1352. l-acerra Cauda tereti longa Verticillata acuta, Pedibus penradadylis Unguiculatis. Sy/f, Nat. VI. 36. n. 6. MaJ yCdm Fr. I p. 4^. Lacerta Cauda Corpore parum Ion- giore, Squamis la^viffimis. Groi^. MhJ. II. p. 80. n. 57- Lacerta vulgaris , Ventre nigro maculato. Raj. Qjiadr. 264. Lacerta minor maculara indigena. Seb. Muf, IL. T. 79 f. 5- B. Lacertus viridis. Raj. Q_u^VL taamelyk lang is ; het Lyf ^ederzyds met^ Algicrfche. twee geele Jlreepen. Het Lyf van deeze is naauv^lyks langer dan een Vinger, van boven bruin , van onderen geel- agtig: de Rug-Schubben zyn gekield en fcher- per dan de anderen. Een geelc ftreep bepaalt wederzyds de Rug en door een andere, op ie- der zyde, wordt de Buik van de Zyden afge- zonderd. De Heer Brander heeft ook deeze in Barbarie waargenomen. (17) Haagdis met een lange gerondzelde Staart 9 XVïi, op Zyde een omgeboogen Naad hebbende ^ d$ Schubben vierkant. Dit fchynt de Haagdis te zyn , die van Ray Seps Jive Lacerta Chalcidica geheten worde. Om wat reden 'er de bynaam van Seps , (die tot ze* kere (lö) Lacerta Cauda Vcrticillara longiufcula , Corpore lineis utrimque duabus flavis. Sy/?, Nat. X' (17) Lacerta Cau.ii Verticillara longa , Sutura Jaterali reflexa , Squamis quadratis, Syfl, Nat, X. Lacerta Caudl Veriicillata , Pedibus fubpentadadylis , Squamis quadra- !i$ ^maen» Acad. I, p. 293. I. Deii, VI, Stvk* I I30 Beschryving van III. kere Slang behoord heeft, en daaraan gegeven Afdeel, werdt , om dat die het Vleefch der genen , wel- ken 'er door gewond waren , aanftonds deedt STUK.' verrotten ,) aan gegeven zy , blykt niet : miflchien oordeelt men deeze Haagdis van dergelyke ci- genfchap , of Vergiftig te zyn. Zy onthoudt zig in de Zuidelyke Landen. De Pooten zyn kort, by uitftek ver van elkander af, dat het Lyf zeer lang maakt in deeze foort : de Vin» gers allen genageld : de Kop zeer klein : de Buik vlak , en door een fcherpe Naad , die een omgeboogen rand maakt, van de Zyden afge- zonderd. De Kleur is blaauwagtig grys, op de Rug bruin; de Staart zo lang als 't Lyf. XVIII. Cl 8) Haagdis met een lange zeshoekige Staart y "iHoikJge!' Schubben gekield en fcberp gedoomd. Deeze is door den Heer Rolander in Ame- rika waargenomen. Zy is klein met een bruine Rug ; hebbende alle de Schubben , uitgenomen die van den Buik , fcherp gedoomd en zeer gekield. De Kop is kaal met verfcheiderley verheven rimpels ; van agtercn , daar de Schub- ben van den Hals beginnen , als geknot en aan- gehegt. Onder de Keel zyn twee groote ge- ronde Schubben. De Staart is anderhalfmaal zo lang als 't Lyf, zeskantig en zeer hoekig. (19) (i8) Lacerta Cauda hexagona loDga, Squamis Carina» tis tnucroaatai <^^^fi^ Nat* X* DE Haagdissen, 131 (19) Haagdis met een Spilronde Staart 5 . die kort is en omgekruld 9 twee en drie Vingeren te Avm.Ku famen gebegt. STOK Nu volgen de HaagdifTen , welker Staarten * Spilrond zyn , en niet gewerveld, g^xoudzcld chama/ecn. of geringd , maar gedekt met Schubben , die als de Leijen van een Kerkdak over el- kander heen leggen ; zo dat menze gefchalied of plat gefchubd zou kunnen noemen , in tegenflelling van gekield of gerugd. In de eerfte verdeeling van deeze, zyn de zodanigcn geplaatft, die de Staart korter dan hetLighaam hebben en daar onder is het zo bekende Dier , de Kameleon , de eerfte foort. Men kan naauwlyks begrypen , waarom de Nnams- Grieken een zo trotfen naam gegeven hebben aan een zo gering en leelyk Schepzeltje, noe- mende het zelve Cbamceleon , dat kleine Leeuw betekent , of Kemel-Leeuw , volgens de ver- klaaring van IsiDORüs. Gesker zegt , dat hec iets (19] Lacerta Caucia tereti brevi incurva , Digitis duobus rri- busque coadunatis. Syfi, Nat, X. ^mosn, ^cad, I, p. 290. 5-01. Mt^f. Fr, I. p. 4^. Chama-leon. Gron* Mtif, IL p. 76. n. fo. Olear. Muf, 9. T. 8. f. 3. Bel- LON. Itin* L. 2» c. 60. Bell. MnJ, r. 12. Valent» Mitf. \, 3. c» 31. KiRCHER. M»f. 275-. T. 293. f. 44, JoNST. Qi^adf, T, 79. Seb. Muf. I. T. %2. f. 3. 4. &• T. 83. f. Aldr. Q^ndr, 670. (*) De Heer LiNNiEUs zegt wel , Cauda tereti imhri* cdta y Corfore longiore ; doch uit den tytel van de vol. gende Verdeeling, die e^eneeos is , en uit den Inhoud blyki, dat men hier leezen moet Corpore breyiore. 1. DEEi, YI, Sivs, I 2 I32 BESCHRYVING VAN in. iets heeft, 't welk naar den Leeuw gelykt;.zon- Afdeel. der uit te drukken wat ditzy, en Pajstabolus* IV Hoofd- vermaard Italiaanfch Ontleedkundige , wil , dat STUK. die gelykheid plaats hebbe in de omkrulling i^tfwe/eo^.van de Staart. Anderen oordeelen , dat die foort van Kam , welke zy beiden op den Kop hebben , 'er aanleiding toe gegeven hebbe ; doch die Kam is in de Koning der Dieren niet zigt- baar , voor dat men het Vleefch der Slaapfpie- ren weggenomen heeft. Hierom komt het ons waarfchynlyk voor , dat de gemelde overeen- komll te zoeken zy in de zonderlinge houding, welke de Kameleon heeft ; een portuur dat meer deftigheid en moeds uitdrukt , dan men in een zo klein Diertje verwagten zou. Licetüs meent, dat 'er die naam aan gegeven zy , om dat het ter Jagt gaat op Vliegen, en in dit opzigt heeft dezelve veel betrekking tot dien van de Infek- ten , die men hedendaags noemt Mieren-Leeuw en Leeuw.Worm. (*) Zinnebeeld Men zal naauwlyks een Dier vinden , dat jery^^^^' i^c^r Gerugcs gemaakt heeft in de Wereld. Zyne verandering van kleur en de byzondere manier van Voeding, welke men 'er aan toe. fchreef, hebben, van ouds her , veel verwon- dering verwekt onder de Menfchen in 't alge- meen, en een zo veragtelyk Schepzeltje doen ftrekken tot een Zinnebeeld , waar van men zig ia (♦) 2ie het IV. Deel der Uitgezogtc yerhandelw^m.^ Wadz, 197, DE Haagdissen. 133 in de Zedekunde, zo wel als in de Kond der m Welfpreekendheid , bediend heeft , om de laffe Afdeeu infchikking, gebaarden en gedienftighcid, der Ho- Hoofd- velingen en HofFclyke vleijers, om kort te gaan, stuk. het gene men Komplimenten of Complaifance ' K'^rneUon. coemc, af te fchetzen. Meed alle Reizigers , in de Ooftcrfche en Zui-^'Sen^"c^-3P- ^ pen, delyke Landen , hebben 'er hunne oplettend- heid op geveftigd , en onder hun was het van DE Bruin , in zyn Levantfche Reizen , wel het naauwkeurigfte befchreeven. Hy hadc 'er, ge- ^ geduurende zyn verblyf te Smyrna , verfcheide- ce, waar van hy vier in een Kooitje hieldt, die hy, nu en dan , over de Kamer, waar in hy zig bevondt , liet loopen* Zy openden den Bek, om de koele Wind te vangen , zo het fcheen , doch waarfchyDlyk om dus de Vliegjes magtig te worden ; eetende noch drinkende , anders, in 't geheel niet* Hy zag 'er, eeni- gen. Muggen inflokken, en nam ook waar, dat hunne Kleur drie- of viermaal veranderde, zon- der dat hy dit aan eenige buitengewoone Oor- zaak kon toefchryven: evenwel erkent hy, dat de Kleur der , Voorwerpen , waar zy zig naby bevonden , dikwils door hun aangenomen werd, en hy befpeurde , dat de verandering van Kleur meeft plaats had , terwyl zy in beweeging wa- ren , met een open Bek , om Lugt te (chep- pen of Vliegen te vangen. Ook heeft hy op- gemerkt , dat dit Diertje het ééne Oog Tiaar een andere plaats kan wenden dan. het andere, I. Deel. VI* Stuk, I 3 CU 134 Beschryving van UI en dit geeft *er een fchril Gezigt aan. Meer AfDEEL. ^yf Maanden heeft hy ze niet in 't Leven Hoofd '^^^"^^ houden , en , toen hy een der geftorve- STUK. nen opende, bevondt hy, dat in hetzelve veel IQam€leon.E\']en]es waren , van grootte als die der kleinfte Vogeltjes en als met een Draad aan elkander gehegt : zynde de Tong van 't Diertje zo lang als *t Lyf* De befchryving, welke Bosman van deeze Diertjes geeft , komt in veele opzigten daar mede overeen ; doch in Guinée fchynen zy veel langer te leeven. Hunne Eijertjes gelee- ken veel naar die der Haagdiffen , en hy merkt aan , dat dezelven , zo min als die der Slangen en Schildpadden, een harde Schaal of Dop, maar flegcs een Vliezig bekleedzel hebben. De Kleur was groen met gryze Vlakken , of groen > grys en Vuurkleurig , gemengeld. / Arthüs merkt aan , dat de Negers ze niet Venynig agten , maar ze dooden en eeten : daar Barbot wil, dat die van Kaap de Monte met gedoogen , dat men ze doode. Om meer andere tegenrtrydigheden voorby te gasn , zal ik hier vv^oordelyk melden , wat de Heer Has- SELQuisT, in zyne Oojlerfcbe Reizen (*), daar omtrent waargenomen heeft .1 Waaroee. m Deeze Haagdis (zegt hy,) van welke de mingen van^^ ^^^^q Schryvers zo veel dac waar is en ver- <^ist"^* digt verhaalen, kreeg ik levendig, alzo hec Voor- (♦)HAssELQuisTj3e{fe nacïj3païaP:üia.Roftock,i752, DE Haagdissen* 135 3> Voorjaar dit Diertje uit zyne Holen, daar 3, het zig 's Winters in verbergt , uitlokte. Afdeei., 3, Zyn Vaderland is by Smyrna , omftreeks het 1^. , , , , Hoofd- 53 Dorp Sedizend , alwaar het op de Doomen stuk. 3, en Steenhoopen rond fpringt. De Inwoo. i^amthotu 3, ners des Lands hebben my gezegd 5 dat het 33 zyne Woonplaats in holle Boomen neeme* 93 Ik heb dit zelf niet gezien; maar wel, dat 3, het langs de takken van den Oiyfboom, Pla- 5, tanus en anderen, klautert* 5, De twee zonderlinge Eigenfchappen , die 33 men aan dit Diertje toegefchreeven heeft, „ zyn Wereldkundig : men zegt, naamelyk, 3, dat het allerley Kleuren aanneemt en van de „ Lugt leeve. Ten opzigt van het eerde ver* 3, zekerden my de Ingezetenen, dat, wanneer 3, men hetzelve een Kleed , of iets anders , 't „ welk gekleurd was, voor hield, hetzelve de 3, Kleur van 't Voorwerp , \ welk het zag , „ aanftonds kreeg. Aangaande zyn manier van 5, Voeding werdt my door fommigen beveftigd, 3, dat het van de Lugt alleen leefde, zonder ,5 eenig ander Aas; doch anderen hadden ge* 5, zien, dat het Muggen ving. „ Ik zal verhaalen , wat ik in de genen waar- omtrent ét 3, genomen heb, die ik een tyd lang levendig „ by my had. Vooreerft , wat de Kleur aan- 3, gaat: dat het Dier zyne Kleur verandere, „ wanneer men het iets gekleurds voor houdt , 3, heb ik niet gezien ; daar ik nogthans met al* 33 lerley geverwde dingen. Bloemen, Kleede- I. Deel. VI. Stuk. I 4 33 de* 136 Beschryvinc van UI j} deren, Schilderyën, en wat dies meer is«5 Afdeel. Proeven genomen heb. Zyn gewoonlykfls Hoofd ^* ^^^^^ is Staalgraauw , of zwart , dat iets STUK. 99 naar *t graauwe trekt: decze legt het fom- Kameleon. tyds af, en wordt Zwavelgeel^ zynde de tweede Kleur, welke ik het menigvuldigft „ heb zien aanneemen. Ik befpeurde , dat deeze geele Kleur nu eens donkerer ware, „ zo dat zy naar 't groene trok ; dan eens hel- „ derer of bleeker , en weinig van wit vèr- , , fchillende* Ik heb niet gezien , dat 'er ande* 5, re Kleuren, rood, blaauw of paarfch, door 5, aangenomen zyn* Derhalve ben ik van Gc- „ voelen , dat ailes , 't welk men van de Kleur- 3, verandering des Kameleons verhaald heeft, „ hier op uitkomt , dat dezelve , in zekere 5, Omftandigheden , zyne zwartagcige Kleur, 3, die hem natuurlyk is, in een Geele veran- dere, die fomtyds donkerer is , fomtyds hel- „ derer of bleeken Deeze verwiffeling, nu, „ gefchiedt dikwils. Ik nam , inzonderheid , „ twee Omftandigheden waar , welken het „ Diertje daar toe aanleiding gaven ; naamelyk, „ als ik het in de Zonnefchyn zette, of, als „ ik het toornig maakte, en zulks gefchiedde, „ wanneer ik den uitgeftrekten Vinger naar hem toe bragt. Als hy van zwart geel wierdt, 3, zo begon die Kleur zig eerfl te openbaaren „ aan de onderfte deelen der Pooten , aan den Kop 5, en het Zakje of de Krop, die 'eraan den Hals is , en dan liep die Kleur byna over \ DE Haagdissen. 137 5, heele Lighaam voort* Verfcheide maaien zag -jj-^ 5, ik het bont, of metgrooce Vlakken van bei- Afdeel. „ derley Kleuren getekend , en dan was het ^I^- „ vrolyk. Deeze verandering van Kleur is een stuk." „ Geelzugt ; daar uit Ipruicende , dat de Gal , i^ameUon. in 't Vleefch verfpreid zynde , wegens de 5, doorfehyncndheid van de Huid fterk door- 5, blinkt. Het Diertje , zwartgraauw zynde, „ zetten zig de Ribben en Buik uit, het Vel 5, floot om het Lyf , en het vertoonde zig zeer „ wel in 't Vleefch : maar, zo dra het geel wierdt, verviel deCeftalte, hec wierdtdun- ,9 ner, mager en onbevallig voor 't Oog; zynde „ hoe witter hoe fchraalder en onbevallig er, „ en , bont zynde , zag het 'er , ten opzigt „ van de Geftalte , 't allerflegtfte uit. Ik heb dit Diertje levendig gehad , van en het „ den 8 Maart tot den 24 April, zonder dat „ het iets tot zyns Levens onderhoud kon kry- 5, gen. Deezen gantfchen tyd lang was hec „ vlug en fprong in zyn Kouwtje op en neer, • „ zoekende het Daglicht en draaijende zyn Oo- 5, gen , die een der grootfte meefterftukken vaa „ den Schepper zyn , geduurig heen cn weer. „ In de laatfte Dagen kon men duidelyk bc- fpeuren , dat het door Honger kragteloos „ wierd: het kon zig niet meer aan de traliën van de Kouw vafl: houden, maar viel ver. „ moeid neer , en werdt eindelyk van een „ Schildpad ,. die in 't zelfde Vertrek was, ge- ,1 beten, 'twelk zyn dood bevorderde. By 1. DcEi. VI. siujt. Ij de 138 Beschryving van jlj^ „ de Ontleding heb , ik in de Maag van fom- Afdeel. migen de overbiyfzels van Vliegen , Vlinders rj 5, en andere Inlekcen : ook , dat aanmerke' Hoofd- " STUK. 55 lyk is , in de Drek een gedeelte van een ge. J(ameUon, iieele Gerfl: Koorn.Aair gezien. Veele andere i\ucheuren zeggen , dat de Ka- meleon de Kleuren aanneemt, van de Stoffen, waar op hy gezet wordt , en fchry ven zulks toe aan de glanzig gefchubde of doorfchynende Huid deezer Dieren. Seba merkt het zelfde aan 3 ten opzigt van de Kaapfchen, waar van hy verfcheidene levendig gehad heeft, die, in een Kouwtje geplaatfl: zynde , geen Voedzel wilden nuttigen , en , na eenige Weeken , ver- magerende ftierven. Het Voedzel der Kame- leons 5 meende hy , dat voornaamelyk beftond in Mieren , waar toe de Natuur hun zulk een lange dikke Tong gegeven hadt, die naar een omgekeerde OITetong geleek. Hy heeft een Amboineefche afgebeeld, die donker Afchgraauw was over 't geheele Lyf; een Afrikaanfche uic Barbarie , die zwartagtig was , doch gemarmerd en verfierd met een witte Kam , en een Kaap- fche , die ligtblaauwagtig was , m.et witte Vlak- ken gefprenkeld. De Kleur , merkt hy aan , dat na de Dood niet verandert , fchoon men ze op Stoffen van verfcheiderley Verw legt. Evenv/el hadt hy ook een Ceylonfche , die ligt geel was, naar Saffraankleur trekkende , en een Mexi- kaanfche , op de Zyden geel , doch voor 't ove- rige donker Afchgraauvv, met een gebandeerde Staart* DE Haagdissen. 139 Staart. Deeze , zegt hy , verbeeldt een Wyf je, tjj^ dat zyn Staart gemeenlyk naar boven ongekruld ^fdeeu draagt ; terwyl die , in de Mannetjes , door- ^^J^- gaans neerhangt en minder gekruld is, gelyk stuk." dit ook in de Haagdiflen plaats heeft, I^amtleon. Deeze Mexikaanfche was merkelyk in Geftal- Geftalte. te van de anderen verfchillende ^ door de dikte van het Lyf en de kromte van de Rug , doch wel inzonderheid door zyn Kapfel; zynde het Hoofd verfierd met een driehoekige hard ge- beende Kroon, welker kanten niet getand maar rondom met knobbeltjes als Pareltjes bezet wa- ren , die over 't gantfche Voorhoofd en de Neus liepen. De Amboineefche, daarentegen, hadt een Kroon, veel gelykende naar het Kapfel, 't welk de HoUandfche Vifchwyven plagten te draagen , van agteren met een breede opftaan- de rand. De Ceylonfche hadt weder een ander Kapzel, met grooter verhevene Schubben be. kleed, en fierlyk, als naar deKonll, bezoomd met hooge opwerpfelen. Omtrent de Grootte van deeze Diertjes v/ordt, Grootte, dat zonderling is, weinig melding gemaakt. Van die drie Egyptifche, welken de Franfche Aka- demiften ontleed hebben , was de grootfte elf en een half Duim lang-, de Staart daaronder begreepen zynde. Men wil , dat in Egypte de allergrootlle zyn : veele anderen hebben , door- gaans , niet meer dan zes Duim langte. Onder die van Seba heeft de Kaapfche , welke de klein- fte is , nog de langte van meer dan agt Duim I.Dkeu VI. Stuk. mCt 140 Beschuyvinc van III. mee de Staart , en de grootfte is nagenoeg twaalf Afdeel. Duim. Zy kunnen hunne Tong ter langte van Hoofd, zeven of agt Duim uicfchicten. STUK. Wat de Geftaice, voor 't overige, belangt, JiameUon. rntxkt men aan^ dat hun Lyf op zyde platagtig is met een fchcrpe Rug, niet met Sehubben, maar mee Knobbels gedekt: de Kop van boven plat, doch fonityds ook gekield, 't welk de ver- anderingen van het Kapfei zyn , zo even ge- meld: de Oogen, welker Appels Goudkleurig gUnfteren , met een dik Vlies geddvt , dan de plaats bekleedt van Oogleden , maakende een langwerpige Spleet. De Pooten vyf . Vingerig , doch zodanig , dat drie en twee van deeze Vingeren in een gemeen Vlies , als in een Scheede, beflooten zyn, en die maakt hun tot klauteren langs Steenen en Boomtakken bekwaa- mer, dan tot loopen op een vlakken Grond, wanneer hunne Gang by uitftek traag is: wanc twee of drie der Vingeren , dus famengevoegd , ftaan agterwaards gekeerd. In 't klimmen wor- den fzy veel door hunne Staart , die zy om de Takjes krullen , geholpen. Des nagcs fchynen zy waakzaam te zyn. ƒ nwendige Omtrent de inwendige deelen van dit Diertje waren, door Gassendüs, de volgende aanmer- kelyke Byzonderheden waargenomen (*). i.Eea enkele Darm, niet met omwentelingen maar met (*) In yita Peirefm. Libr. V, Cap. 325-. Char!, DE Haagdissen. 141 met omkrommingen verlangd. 2. De Afgang taamclyk vloeibaar en dun , uitgenomen als die Afdf.rl. naby het Fondament komt. 3. De Lever in , t 1 . , , Hoofd* tweeën gefpleeten , en uit haar bultige deel stuk. haar Bloed wel in 't ge oorde Hart uitftortende, l^amdeon. doch zonder dat 'er een opklimmende of neder- daalende Ader-Stam overbleef ; terwyl inmid* dels andere Aders ook regtftreeks voortliepen naar de overige deelen. 4. 'De Long wierdt, door opblaazing , een zeer dun Vlies , dat in omtrek het geheele Dier evenaarde. 5^ In de Onderbuik was geen Peritonmm^ maar alleen- lyk een VHcs> dat de regterhandfe deelen van de flinkerhandfe afzonderde. 6. Zo nam men ook geen Milt ^ noch Blaas , noch Nieren waar, maar alleenlyk een foort van Carimculcz ^ dat mooglyk de Teeldeelen zyn gewccfl. 7. De Tong bykans een Voet lang. 8. Het nam de Kleuren der Voorwerpen niet aan. 9. De Oogen wierden niet eenpaarig, maar elk op zig zelf bewoogen , zodanig , dat, als het een ergens op geveftigd werdt , het andere of ftil bleef ftaan , of naar een anderen kant zig afwendde. Zie hier wat de Heer Hasselquist , nu onlangs , by de Ontleding van een Kame- leon heeft waargenomen (*). Het Hart was zeer klein en driekantig. Hy hadt een enkele Long , onder 't Middelrift , beflaan- de de flinker zyde des Buiks, zeer groot en dun, C^) Als boven, pag. 348. l.DatL, VI. Stuk, 1^2 Beschryving van dun , zamcngefteld uit weinig Bloedvaten en Afdeel, veele Lugcblaasjcs, zeer onderfcheidelyk , groot Hoofd. ruim: aan de Lever op zyde, en aan de 8TÜK. Maag van onderen , door middel van het Buik- J^ameUon. ylies vaftgehegt. De Lever was tweelobbig, de lobben famengedrukt , ovaal ; de grootfte middelmaatig , de Kleur zwartagtig rood : 'c Galblaasje ovaal , van grootte als een Erwt, met helder-groene Gal gevuld : de Maag lang- werpig , Cylindrifch , aan beide enden naauwer; anderhalf Duim lang, omtrent een Pink dik en zeer fterk van Wanden. Den Darm vondt de Sweedfche Doktor drievoudig geboogen , aan het Mefenterium gehegt , meer dan een Span lang , naar den Aars toe zeer dik en zwart : de Nieren , nevens de Ruggegraat by het Fonda- ment geplaatft , langwerpig , een weinig ge- kromd , van buiten geftreept , aan de eene zyde een weinigje roodagtig, Hy kon geen Pisblaas vinden, maar agtervolgde de Nierbuis tot aan den Aars. De Eijerftokken waren driekantig, geel, wederzyds één, omtrent een half Duim lang: de Milt, naby de Nieren geplaatlt , rond, zwartagtig , klein : de Ribben , in 't midden van de Zyden , met een fcherpen hoek geboo^ gen, en aldaar beweeglyk: de tuflchenribbige Spieren zeer fyn en Vleezig, Voorts nam dec ze Heer, omtrent de Tong waar, dat dezelve aan de punt driekantig en zeer lang was, heb- bende aan den Wortel in 't midden een pypagtig beentje, welk voortkwam van het Tongebeen. Wac DE Haagdissen. 143 * Wat het gebruik der Kameleons aanbelangt; i[r^ men zegt daczyin de Indien zeer gaarn geleeden Afdeel. worden, om dat zy , zonder eenig kwaad te te doen, de Vertrekken zuiveren van fchadelyk stuk.' Ongedierte. (20) Haagdis met een korte Spiïronde Staart^ j.^]^^'^^ de Klaaiiwen oiigenageld y het Lyf met ope-dra, peningen en ongefcbübd. Salaman- der. Hier wordt dat Diertje bedoeld, 't welk inde P|' LT. Hiftoriën niet minder berugt is , onder den naam ^* van Salamander , of La/zrf- Salamander , gelyk het by de Ouden getyteid vi^erdt , tot onder- fcheiding van den ?Fi:/rer-Salamander , hier voor befchreeven, Punius heeft het gejlernd Dier genoemd en jEtiüs Venynige Haagdis. De oorfprong van den gemelden naam, ja de be- tekenis zelve, is zeer duifter, en naauwlyks, dan by giffing,op te Icflen. Dus meenen fom- migen, dat het, wegens zyne huisvefting op vogtige plaatfen , dien voeren zoude. In ver- fcheide deelen van Europa heefc hec dcezen of genen , en zelfs in verfchillende deelen van Vrank. (20) Lacerra Catida tereri brevi, Digiris mmicis , Cor- pore poroio nudo. Syfl, Nat, X, Lacerra Cauda tereri brevi , Peciibus inermibus ; Palmis lerraclady'is . Planris pentadadylis. sAman ^cad. I. p. i^i, dViHf. ^Ad. Fr l. p. 49. Salamandra. Matth. Diojc 274 f. 274. Gesn, Qjéadr, 80. Salamandra rerreftris. Aldr. Q^n.idr 641. joNST. (Miadr. T. 77. f 10. Olear. Mtff. T. 8. f 4. Muf. II. T. 12. f. 5. Salamandra terreftris. Raj. Qtéadf, 175- i, Deei. VL Stvk. *i44 Beschryving van III. Vrankryk byzondere naamen ; gelylc het dus Afdeel, Dauphiné Pluvine heet; in Gafcogne, Poitou v\}^^r. Limofin, Mirtil; in Languedok en Proven- STUK. ce Blande , Alebrenne of ArraJJade; in Lyon* Saluwan- nois Laveme y aan de Maine Sourd, en in Nor- mandie Mouron of Moron. In 't Hoogduitfch , ook 5 noemt men het Maal , Puntermaal , ifc/o//, , Molk of 0/m ; doch , onder den naam van Salamander , is het by ons en in Engeland meeft bekend, en het Jong noemt men, in 'c Franfch , Salamandreau, Geftalte. Zeker Duitfch Doktor, die Medelid was van de Keizerlyke Natuur -Onderzoekers , heeft eea geheel Werk gefchreeven , onder den tytel van Salamandrologia 9 waar in hy zo wel de uitwen, dige Geflalte, als de inwendige deelen van dit Dier , omftandig befchryft. Het gelykt , zegt hy , veel naar de groene Haagdis , doch heeft den Kop en 't Lyf dikker, de Staart korter, den Snoet ftomp, de Oogen taamelyk groot; vier Vingeren aan de Voor- , vyf aan de Ag- terpooten ; de Huid zwart , gemeenlyk met geele Vlakken doorzaaid , glimmende , en als met een foort van Vernis beftreeken. In het Onderlyf wordt het Hart en de Longen van de overige Ingewanden afgefcheiden door het Buik- vlies. Het Hart was klein, met zwart geftip- peld , en de Long , uit twee LugtzakjQS of Blaas- jes beftaande, die in de geheele langte voor- zien waren met zeer kleine Adertjes , van het begin des Slokdarms af voortloopende tot aan den deHaagdissen. 145 den Eijerflok. In 't Wyfje vondt men de Lyf- jjr^ moeder gevorkt , in 'c Mannetje vier grooce Afdeel. Teftikelen, met Zakjes daar aan , die veel Olie bevatten. Op den Kop , agter ieder Oog , vondc ^t^^k. men een geel bultje , met zwarte flippen , 't SaUmatè- welk, gedrukt zynde of gckwetft, een Melk-'^^^* agtig Vogt uitgaf. Het Kryftallyn der Oogen fcheen byna volkomen rond te zyn , gelyk in de Viflchen. Het Geraamte zweemde, van voo- ren , meer naar dat der Kikvorfehen dan der Haagdiflen. Zie hier de Waarneemingen, welken de ver-Eieenfch^p^j maarde Heer Maupeutüis, omtrent de Eigen- fchappen van den Salamander, heeft in 't werk gefield (*). Die , daar hy van fpreekt , is een Soort van Haagdis , lang vyf of zes Duimen , hebbende den Kop breed cn plat , als die van een Pad, en de Pooten gelyken ook meer naar die der Padden , dan der HaagdiiTen , waar van hy het Lyf en de Staart, doch beiden dikker, heeft. De Staart, egter^ loopt niet fpits uit, gelyk die van de HaagdifTen , maar mag aan 't end omtrent een Linie breed zyn. Boven op is het Dier zwart met geele Vlakken : de Buik is bruin en fomtyds geelagtig : twee geele Banden loo- pen van de twee zyden des Kops, boven de Oogen, af, en flrekken 2:ig evenwydig uit, tot aan (♦) Ohfery, Exper^ fur une des Efpeces de Salawan" dre. Mem, de l\Ac^d, I{^oyaU des Sciences , de rAi> 47.7. _ i> D»lEl. VI. StbS. ti. 146 Beschryving van IIL aan den wortel van de Scaart. Deeze bandeiï Afdeel, eindigen, gcmcenlyk, omtrent het midden des Hoofd Lighaams , hervattende vervolgens : fomtyds , STUK. doch zelden , zyn zy onafgebroken. Al het uUman^ Overige van het Dier is met geele Vlakken ge- fprenkeld , die geen byzondere figuur of plaats houden. De Huid is ongefchubd en taamelyk effen , uitgenomen aan de zyden , alwaar zy zig een weinig rimpeh'g vertoont. Op de Rug zyn twee evenwydige ryën van Tepels, die deRug- gegraat in haar geheele langte vergezellen. Waarnee- De Salamander (zegt hy dan) heeft fom. SruPEa^^^' ^'y^^^ ^"^^id droog als een Haagdis; doch ^üis^ gemeenlyk is dezelve overtoogen met een 5> foort van Daauw, die hem, op 't aanraaken, 5, als gevernift maakt , en in een oogenblik 3, gaat zy over uit den eenen ftaat in den ande- y, ren. Een nog zonderlinger Eigenfchap is, „ dat hy onder de Huid een foort van Melk- 5j agtig Vogt heeft, 't welktamelyk ver heen „ fpringt, wanneer het Dier gedrukt wordt, „ door een menigte van kleine Gaatjes, waar „ van veelen op 't Gezigt zeer kenbaar zyn , „ zonder hulp van een Vergrootglas, vooral de „ genen, die in dc Tepels uitkomen. Schoon het eerfte Vogt geen Kleur heeft , en niet anders dan een doorfchynend Vernis ver- „ toont, kon het nogtans wel het zelfde zyn 3j alsdit Melkagtige, in zeer kleine druppelt- jes en by uitlek dun verfpreid over \ Lyf » van den Salamander. Het gelykt zeer naar hes JDE Haagdissen. 14^ ,1 het Melkagtige Sap , dat fommige Planten , jj 3, gelyk de Wolfsmelk (r/%7M/wx) uitgeeven, Afdeeu als menze kwetfl: : het is ongemeen fcherp 3, en famentrekkende: fchoon het op de Tong <5-rüK. 5^ wel geen duurzaarae Branding maakt , fchynt salamatt- 3, doch de aangeraakte plaats als gefchroeid , gerimpeld en- met een Lidteken overtoogen 3, te zyn. Ook geeft het Dier, verpletterd of 5, gedrukt zynde ^ een zonderlinge kwaade 3, Reuk. 5, De fterke Regens van de Maand Oktober omtrent c!ë 3, laatftleeden 3 deeden verfcheide Salamanders ^^J^^^^^^^^ 3, voor den dag komen ; want het Dier is zeer heid i, traag, en leeft onder den Grond op vogtige 3, plaatfen , vooral aan den voet van oude Muu- 3, ren , komende niet uit zyne Gaten dan in 3, Regenagtig Wèer ; *tzy uit vreezevan in zya 3, Hol te fmdoren , of miflchien om de Infek- 33 ten te vangen, waar van het leefc. De eer* 33 fte Proefneeming , die ik op de genen ^ 3, welken men my in menigte bragc, in 't werk 53 (telde, betrof het zq beroemde Wonder 3 van 33 derzelver onverbrandbaarheid. Ik wierp 'er 33 veelen in 't Vuur 3 daar de mecften op 't 3, oogenbiik ftierven 3 doch eenigen half ver^ 3, brand uit kroopen. Egter gebeurt 3 in dee* v 3, zen 3 iets zonderlings. Naauwlyks is de Sa^ 35 lamander op 't Vuur 3 of hy fchynt geheel 3, bedekt met druppelen van die Melk 3 daar wy 33 van gefproken hebben; welke aan alle zy- 3, den , doch meeft op den Kop en by de Te- Ï.DEtL, VI. Stuk, K 2 pelS ^ Ï48 Beschryvinc van ni. P^ls, uitdringü, en, aanftonds verhardende ^ At DEEL, fomtyds de figuur van Paarlen aanneemt. 5> Daar is cenige waarfchynlykheid , dat die STUK?* zonderlinge uitvloeijing gelegenheid tot de Salaman- yy Fabel gegeven heeft. Hoewel de veelheid „ van Vogt,op ver naa,niet in ftaat ware, om het minde Vuur uit te dooven ; zou men egter mogen vermoeden , of 'er in andere 5, Landen ook zyn geweeft, die dit Vogtover- 5^ vloediger uitwierpen." Hier omtrent is het Berigt aanmerkelyk , dat by de Koninglyke Sociëteit van Londen gevon- den worde. Een Salamander , uit de Indien ge- bragt , te Rome, door den Ridder Corvini, in het Vuur geworpen zynde , zwol aanftonds op, en braakte een groote veelheid dikke Ly- mige StofFe uit , waar door de Kolen werden uit- gedoofd. Als men die weder hadt doen glim- men , en 'er den Salamander andermaal op wierp, blufchte die het Vuur wederom > en> op deeze wyze , befchutte hy zig zelf voor de Hitte, twee Üuren lang; leevende nog negen Maan- den daarna. Yenynig- Behalve die wonderbaare Eigenfchap wordt heid ea £)ier, zo wel by de Ouden, als by de mees» te Hedendaagfchen , voor zeer Venynig gehou- deUe Pliniüs geeft voor, dat de Salamander, zo door het uitzypelende of uitfpringende Vogt, wanneer men hem flaat of tergt , als door de Slym , die hy uitbraakt, niet alleen Moeskrui- den en Aardvrugten , maar zelfs het Water ver- 1 DE Haagdissen, 149 vergiftigen kan , tot ondergang van Huishoiidin- gen ^ ja van een geheele Natie of Land. Ver. Afdeeu fcheide Proeven, in 't Werk gefteld op de Venynigheid van deeze Dieren , door den Heer stuk. Maüpertuis , hebben hem doen zien , dac de- Saiamaw^ zelve, ten minften in die van Vrankryk, geen plaats hadt. Hy liet 'er Beeften , die zeer teer van Vel zyn 5 op de teerde plaatfen, ja zelfs een Hond en Kalkoen aan de Tong door byten, zonder dac dit hun eenig kwaad deed. Een Hond en een jonge Kalkoenfe Haan , gaf hy aan (lukken gefneeden, nog leevende, wSala- - manders in, zonder eenig oogfchynlyk nadeel ■ Brood , in het Melkagtig Vogc gedoopt , deedt hy een Hoen eeten ; ja bragt dit Vogc , door middel van kleine Stokjes, in de Wonden, aan de Borft en Billen van een ander Hoen gemaakt. Dit alles was onnut, om eenige Venynigheid te ontdekken 5 en deedt hem befluiten , dat die, niet op alle tyden of plaatfen , in de Sa- lamanders zy. De Getuigeniffen , immers , aangaande de ^ gedagte Eigenfchap , zyn te algemeen , om ze zo geheel te verwerpen : te m.eer , dewyl de gemelde Doktor Würffbain, in Duitfchland, de Salamanders geen het minde Melkagtig Vogc heeft kunnen doen uitgeeven , noch Slym braa- : ' keu. MiiTchien zyn zyin de Zuidelyke deelen van Europa, of in Afie, Venyniger van aart; terwyl men zekerlyk in Egypte Haagdiflen ' vindt, die door een uitzvveetend Vogc de Spy- 153 Beschryving van ze vergiftigen , geiyk wy in de befchryving van Afdeel. den Gekko zien zullen. In de Noordelyke dee- IV. len van Europa zyn zy zeldzaam. Hun Voed- • "^^TuT" beftaac , vvaarfqhynlyk , in Slakken , Tor- SaUman. ^^n en Aardwormen. der. De genen 3 die de Salamanders hebben geo* Voomee. pend, beveiligen, dat zy als de Adders baaren. Belloniüs maakt het getal der Jongen , t'eener dragt, veertig of vyftig. Men heeft 'er eene, voor weinig Jaaren , te Orlcans , vier-en-dertig te gelyk zien werpen. Hoffman vondt, in een Wyfje, dat door hem te Padua ontleed werdt, dertien Jongen : maar de Heer Maüpertüis vondt , in de zynen , zo wel Eijeren als Jon. gen. De Eijeren maakten twee troffen , gelyk de Eijerftokken der Vogelen , uitgenomen dac de troffen langer waren , en de Jongen zatea in lange Buizen , zo fyn van Geweefzel , dat; men ze 'er zeer duidelyk door heen kon zien. Hy telde in een Wyf je twee.en-veertig , en in een andere vier-en-vyftig Jongen, altcmaal le- vendig , zo wel gevormd en vlugger dan vob waffen Salamanders zyn. De Heer Mauperïüis hadt zyne Waarnee. mingen , in 't byzondcr , gedaan op de Sala* manders van Bretagne : du Fay deedt nader- hand de zynen, gelyk hiervoor gemeld is(*), op de genen, die men omftreeks Parys vindt: alwaar drie Soorten , zegt hy , van Salamanders zyn, {♦) Zie bladz. 104. DE Haagdissen. 151 «yn, in ieder van welken het Mannetje nog merkelyk van het Wyfje verfchilc. Die van Afdeee. de eerfte en tweede Soort verfchilden alleen in grootte, zynde van Kleur zwart met gcele s^rvK^ Vlakken* Het Mannetje was van het Wyfje saiam.m* onderfcheiden door een zaagswyzc getande Kam, die langs de Rug liep en een Zilveragtige Band ' ter wederzyde van de Staart. Hy noemtze de groote en kleine zwarte Salamander , zyn- de de eerfte , waar op hy zyne Waarnec. mingen deedt , ongevaar vyf Duimen lang en plat van Staart. Omtrent de derde Soort , welker Jongen , als zy ter wereld komen , zeer geel zyn, cn allengs een weinig bruin worden, merkt hy iets byzonders aan. ' „ Hun gebeurt, zegt hy, een verandering, Kieuwen, 5, zo zonderling, dat dezelve nog nooit dan ^"J^^y^^^^ „ één Dier,'t welk de jonge Kikvorfch of Don- Fa v. „ derpadde is , waargenomen zy. Ik vond , in de Voortyd van 't gepaffeerde Jaar, eeni- „ ge kleine Salamanders , die, ter plaatfe waar 5, de Kieuwen in de Viffchen zyn , kleine Kwaft- „ jes van pluis hadden , welken zy regt hiel- ^ den in 't Water , gelykende naar taamelyk lange Ooren. Ik zag 'er in 't eerft niet dan „ aan kleine Salamanders, maar, eenigen tyd daar na , zag ik 'er van drie Duimen , die dee- 3, ze Kwaden ook hadden. Het verwonderde ,5 my zeer , hun Kieuwen te zien hebben , ge- lyk de Viffchen. Buiten 't Waier zynde , „ worden deeze Kieuwen door twee dunne i^Deei^ VISSTUK, K 4 „ Klep«% ï5^ Beschryving van TII. IV. Hoofd- stuk. der* 5, Klepjes gcflooten 5 en verdwynen verder , zo „ 't jchynt, allengs." Miflchien doet deeze XXI. Gtcko. Gekko; PI. lL verandering hun van Water- toe Land-wSalaman- ders worden; en, inderdaad, de eigentlyke on- derfchciding van deeze Dieren y in dit opzigt , is zeer duider. Miflchien leeven zy , gelyk de Kikvorfchen, zo wel in 't Water als op 'tLand. Het Gebruik der Salamanderen , in de Genees- konft , is alleen uitwendig. Men brandtze , en deAfch5op open loopende Zweeren geftrooid, doet dezelven naar wenfch opdroogen , heelen- de de Opperhuid. Sommigen geeven voor, dat het Mclkagtige Vogt, 't welk deeze Die- ren uitgeeven , dienen kan om de uitvalling van 't Haair te bevorderen. (i2i) Haagdis met een Spilronde Staart van middelbaare langte^ de Klaauwen van onde- ren gefchibdy het Lyf Wrattig. Onder de zelfde omfchryving komt dit Dier in dc Verzameling van den Heer Gyllenborg, met by voeging, cgter, dat de Pooten vyf-Vin- gerig zyn. Het wordt , van den Heer Grono. VIÜS (21) Lacerta Gauda tereti rnediocri, Digitis fubtus im« bricatis, Corpore verrucofo. Syfi-. Nat, X. Lacerta Cau- da tereti rnediocri , Pedibus pentadadylis : Digitis crifta*? tis imbricatis , Corpore verrucofo. ^moen' ^cad, l p 13 3, 292 M(^f ^d. Fr- I. p. 46. Lacerta Gecko Cauda tereti rnediocri, Pedibus crift^tis fubtus longirudi. naliter 1 ameilofis. HasseLq,. her, 506. Salamandra« Grom. Mtif. IL p. 78 n. ^5. Seb^ Mh^J, L T IQ§. f. 2^-8. SalamanJra ladica- Bont. J^i^. ^j* DE Haagdissen. 153 viüs tot de Salamanders betrokken , gelyk Bon- Tius het ook reeds Indiaanfche Salamander gety- Afdeel. teld hadt. Hedendaags geeft men 'er den naam IV. van Gecko of Gekko aan , die afkomflig is van g^u^^' het Geluid, 't welk zy maaken als het ftaat te Gekko. regenen ^ roepende alsdan , zo 't fchynt uit blyd- fchap , vyf of zesmaalen agtereen , Gekko ; welk de Landlieden voor een zeker teken van Regen houden. Evenwel doen zy dit meeft tegen den avond, en by nagt, gelyk de Kik- vorfchen , naar welker worken het Geluid van deeze Dieren zweemt , zo Hasselqüisï aanmerkt. In 'c Werk van Seba worden ons verfcheide Woon^ Gekkoos van Ceylon afgebeeld , op welk Ei* ^^^^^^^ land niet alleen , maar ook in andere deelen van Indiën , daar veele Boflchen zyn , gelyk op Ja* va , Amboina en Makaflar , men dezelven over- vloedig vindt, volgens Valentyn. De groot, fte, welke Seba ooit gezien hadt, was met dc Staart, die maar een korte dikke Stomp maakte, volgens de Afbeelding ongevaar een Amfterdam- fchen Voetlang; anderen waren kleiner, heb« bende de Staart geringd ofongeringd, en byna zo lang als 't Lighaam , naar reden van het welke de Kop zeer lang en breed is, met groote Oogen en een dikke Tong. De Kleur w^as in allen graauwagtig ged , of rosagtig Afchgraauw, zynde het Lyf , in eenigen üerlyker dan in an- deren , met witte Knobbeltjes gepareld , die zelve Wrattig of oneiFcn maaken, Otn te h Drïl, VI. Stuk, K 5 be-» 154 Beschkyvinc van jjf^ betoogcn, dat deeze Dieren niet baarendemaar Afdeel. Eijeiieggende zyn, heeft Seba derzelver Eije- ren ook afgebeeld. Hy hadt van hunne Ver- STUK.' giftigheid weinig denkbeeld , niettegenftaan- Gekéo. de Valentyn van de eerftgemelden getuigt, dat derzelver Kwyl, wanneer zy het laaten vallen in de WaterplafTen daar zy zig als 't regent in vermaaken , die Wateren gevaarlyk om te drin- ken maakt. Venynic^. De Heer Hasselqüist heeft omtrent de Gek- heid be- koos , die 'er te Kairo in Egypte , zo binnen- l^ragngd. buitenshuis, zeer menigvuldig zyn, ten dien opzigte zeer naauwkeurig onderzoek gedaan. „ Het Venyn van dit Dier, zegt hy(*), 't geen zonderling is , waafemt uit de Lobbetjes der „ Klaauwen. Het zoekt plaatfen en allerley 3, dingen met Pekel nat gemaakt of doordron- ,, gen 5 en, die gevonden hebbende, loopt het 'er eenige maaien over heen , laatende agter ,, zig een zeer fchadelyk Venyn. Ik zag te Kairo, in de Maand July dés jaars 1750, 5, twee Vrouwen en een Meisje zieltoogende, om dat zy verfch gezouten Kaas gegeten had- den , op de Markt gekogt , en vergiftigd door den Gekko. Hoe fcherp de uitwaafe- „ mingen van hunne Klaauwen zyn , heb ik eens te Kairo befpeurd. Op 't oogenblik, „ na dat hy over de Hand gcloopen hadt van een Geeltelyke, die het Dier vangen wilde , ,5 ree- (♦) Als boven, pag. 358. DE Haagdissen. 155 3, reezen 'er kleine Puiftjes op , met Hitte cn i[f. ,5 eenige Pyn , even als door 't aanraaken van Afdeel. 3, Brandenetelcn-" Hec Dier was, aldaar, met ^ Hoofd- Kop en Staart , niet langer dan vier Duim , waar stuk. van de Staart de helft uitmaakte. Gekko. De belcbryving der Lighaamsgeftalte komt Ceft^Ite. hier op uit* De Kop is groot en breed, met een uitfteekende Bek, van boven en onderen met kleine tandjes gewapend ; groote Oogen en zeer zigtbaare Oorgaten. De Hals is dun; het Lyf van boven en onderen plat , aan de zyden uitpuilende. De Klaauwtjes altemaal byna even lang , 't welk den Gekko zeer veel van andere Haagdiflen onderfcheidt ^ zyn on^ genageld of hebben flegts zeer kleine Nagelt* jes. Op een zonderlinge wyze vindt men dee- ze Klaauwtjes , ter wederzyde van de tippen, voorzien met een Lobbetje of een foort van Kam , die van onderen overlangs in Plaatjes is verdeeld en aan den rand gekarteld. Aan dc Voetzool zyn de Lobbetjes door een Groefje , in delangte, van cén gefchefden^-Het Lyf , dc Kop en Pooten , zyn glad van Vel en cfFcn , doch met veel glimmende pukkeltjes over de Rug verfpreid , en kleine gaatjes over den Buik^ waar van flegts een klein gedeelte gedekt is mee breede Schubben. De Kleur van den Egypti- fchen Gekko was v/itagtig , met groote bruine Vlakken op de Kop , Rug en Staart. I. Deel. VL $tü»u TIL Afdeel. IV. Hoofd- stuk. XXII. Schink. BererJing tnt een Ge öeefmiddel, I5Ö B E S C H R Y V I N G VAN (22) Haagdis met een Spilronde Staart van mid^ delmaatige langte , aan de punt platagtig op zyde, de Klaauwen Jlomp en gezoomd. In de Apotheeken is 3 onder den naam vaq Scincus marimis , een Drogerye bekend , die men voor Tegengifcig gehouden , of, om eeni^ ge andere reden , in de Bereiding , welke Mi- ^hridaac genoemd wordt , ingevoegd heeft. Sommigen hebben het voor een Vifch geno- men ; eenigen hebben 'er den Water-Salamander voor gebruikt ; doch Puniüs noemt het de Land'Krokodil , om dat het Djer zeer veel , zegt hy , naar den Krokodil gelykt. Seba, die 'er zodanig een afbeeldt , onder den naam van groote Zee-Haagdis of Krokodil uit Arahie^ durf- de egter niet vaftftellen , dat het de Scincus Of* ficinanim was , maar hy zegt , dat 'cr e^nige foorcen zyn , die , met Zout en Zee-Alfl: voor *t bederf bewaard, aan ons uit Italië overge- zonden , en dan in de Apotheeken gebruikt worden , zynde geel van Kleur en kort van Staart. De Heer Hasselquisï heeft , geduurende \ zyne Reizen , niet verzuimd zig daar omtrent te vergewiflen. 3, De Scincus marims ^ zegt hy^ „ een ^ (ij) Lacerta Cauda tereti mediocri apice comprefla , Digitis muricis inarginaris. Syfl, Nat, X, Scincus. GroN. Iv^tpf II. p. 76. n. 49. Seb Miif. II. p. 112. T. lOf. f. 3. Besl. I. 12. f I. Olear Muf. 9. T. 8. f. 1. Scincus. Raj. Quadr- i-ju ^mxn* ^cad, I. p. 294^ IJAS5£LJ. J7J0. p. 30, Jtin, 309. 58. DE Haagdissen. 157 j, een Medikament dat in Europa fterk gebruikt, nL 55 doeh weinig gekend wordt , is een Haagdis , Afdeel. „ welke men in Egypte aan de Oevers van ^^^'^^^ den Nyl , in 'c Land zelf, en ook wel in de stuk. Huizen , ontmoet. Het overvlocdigft ^ eg- SJnnkn ^, ter, komt dezelve voor in de Gebergten tuf* 5, fchen Arabie en Egypte, alwaar zy , van de Boeren in menigte gevangen en gedroogd 9, zynde , aan de Venetiaanen en Genueezen ver- „ kogt wordt 5 die ze veelal tot Poeijer maa- ken , eer zy ze in Europa verzenden* De 5j Egyptenaars zyn bevreesd voor dit Dier, en „ daarom vindt men maar weinigen , die hun „ werk maaken van dien Vangft. Het is by de Oofterfche Volkeren zeer in gebruik , om 3, de Welluft in 't Byflaapen te vermeerderen. 55 Ten dien einde, wordt het of in Poeijer^ 35 met eenig prikkelend Vogt , of het verfch af- 5, gekookte Sop , gelyk de Arabieren doen , 3, ingenomen Om die zelfde reden komt het ook in 't Dia-Satyrion , een famenftelling welke hedendaags niet veel gebruik heeft irr de noordelyke deelen van Europa. De Scinciis y waar van zyn Ed. fpreekt, was Geftalte^ een Dier van ruim een half Voet lang, zeer kort vaü Staart, ia 't midden van 't Lyf om- trent twee Duimen dik : over 't geheel met gladde , dunne Schubben , die als een Leijcn Dak over elkander heen leggen, en het Dier du^ zeer (*) Heisen mt% ^^i^^im, pap* 70, 2^2 s ^6x. l.VhEU VI. SlWK. / 158 Beschryvinc van II [, zeer zigtbaar gefchubd maaken. De Kleur wa§ Afdeel, aan den Kop uit den Zeegroenen geelagtig: op j^^y* de Rug, tot aan 't midden der Buikszyden , STUK. ' niet zwart en helder grys beurtlings gebandeerd; Schink, van onderen , en de Pooten , witagtig. Deeze zyn, aan 't end der Klaauvven, met uitftee^ kende Scliubbetjes gezoomd, en eehigermaate gelobd , doch niet zo duidelyk als in de Gek- ko; hebbende aan 't end een klein kaal plek» je, dat voor Nagel dient. Het Lyf is lang- werpig Rolrond , en de Hals kan 'er naauwlyks van onderfcheiden worden, zynde byna zo dik als de Kop , die kleine Oogen , taamelyk wyde Neusgaten en den Snoet niet zeer ftomp heeft. R,oNDELETiüs heeft dit Dier Stincus geheten, en , miffchien uit navolging van hem , noemt PoMET hetzelve Stinc marin , doch anderen Scinc , en in 't Engelfch Scmck : wy mogen hec dan Schink noemen. Du Teutre wil, dat 'er op Guadaloupe en andere Weflindifche Eilan- den ook waare Schinken zyn; doch de Ameri» kaanfchen hebben , naar 't rny toefchynt, veel langer Staart. By de zeven-en-dertigfte Soorc van Haagdiflen , zal ik daar van nader fpreeken. (23) Lacerta Cauda tereti mediocri , Vertice trimuri- cato. i^^tT? ?• Seb, A%i J, Tab, CIX« F/^ 6. Tab, LXXKia Ff^. i, 2. XXIT. PJifp'ida. Scekelige ,(23) Haagdis met een Spilronde Staart van middelbaar e langtCy aan den top met drie fpit- DE Haagdissen* 159 De aanhaalingen, welke de Heer Linn^üs, .jn, ten opzigt van deeze Haagdis, uit het Werk Afdeel. van Seba doet, verwarren haar met de vol- gende. Ik zie ook niet, dat in de befchryving stuk.. dier Afbeeldingen van een Haagdis met drie Stekels op den Kop gefproken wordt , gelyk 'er in die van het Sweedfch Kabinet zyn. De- zelve onthoudt zig in Ziiid-Amerika. (24.) Haa2d{s met een korte Spilronde Staart , ^ ^^^y*. het Lyf omtrent Klootrond^ van boven Ste- Roudhuïki^ kelig- LI. Van deeze is i onder den naam van ronde Haagdis genaamd Tapayaxin , door Hernandez gewag gemaakt. Seba geeft 'er Afbeeldingen van , onder den naam van Padagtige Salaman* der of rónd gebuikte Haagdis uit Nieuw Spanje. Zy zyn, zegt hy. niet alleen zeer zeldzaam van geftalte, maar fraay gefchubd en met vee- lerley Kleuren getekend , hebbende een menig, te van witte puntige Stekels , als Naalden , over 't geheele Lyf, zelfs over den Kop en Staart , en ook aan de Pooten , die met zwarte, zeer fcherpe , kromme Nagelen zyn gewapend. De Kop is kort en hard, driekantig, van voorcn ftomp. (25) (24) Lacerta Cauda tereti brevi , Trunco fubglobofa fupra muricato. Sj>/1, Nat. X. Lacerrus orbicularis Spi- nofus. Seb. Muf L pag. 134. Tab. LXXXIII. F/V. i, ' 2, Lacertus orbicularis. Hernand. Mtxic, 327, 328. Raj. Qjiiidr, 263. X. DtEL, Vi. Stuk, i6o Besckryvinc vah III.. (^5) Haagdis met eeii Spilronde Staart van Afdeel. middelmaatige langte , de Voorpooten vier* I^- Plng-erigy de Klaauwen ongenageld. Hoofd- stuk, jjj^j. y^Qj.^j; gèmeene Etiropifcbe Haagdis bc- p^i^Iris. doeld, welke, in de befchryving derSweedfchc Gemeene Dieren , dén tytel draagt van Haagdis met on- * gewapende Pooten, de voorften vier- de agter- ften vyf-Vingerig, hec Lyf donkerblaauvv , een dubbele bruine ftreep op de Rug. De ftomp* heid der Klaauwen onderfcheidt deeze, volgens de nader onderzoekingen van den Heer Lin- NiEus of zyne Difcipelen , in Sweeden , meer van de groene Haagdis , dan de Kleur , die ia beiden zeer veranderlyk is,, gelyk wy gezien hebben In Vrankryk , egter , fchynen de gemeene Haagdiffen ook genageld te zyn. De gemeene of graauwe, die men wel, toe önderfcheiding, kleine of Tui^i-Haagdiflen noemt, komen in haare Eigenfchappen grootelyks met de groene of Veld-Haagdi(Tcn overeen. Zy verbergen zig, des Winters, in haaire Gaten , en blyven dan, waarfchynlyk, ineen foort van flaap of onwerkzaamheid , zonder eenig Voed. zei, gelyk veele^andere dergelyke Dieren. Redi heeft waargenomen , dat de Land-Schildpaddert agt. (2^) Lacerta Cauda tereti mediocri, Palmis retradady- lis , Pedibüs muticis. Syfl. Nat^ X. Lacerta Pedibus uner. mibus, Manibus tetradadyiis , Plantis penradaélylis, Cor. pore livido: Linea Dorfali fuscA duplici. Fam* 6t*€C. Lacerta vulgaris. Raj. Ottadrnp. 264. (*) Bladz. 125: .hier voor. DÈ Haagdissen» i6t aglcien Maanden, de Adders tien en de Haagdiflen agt Maanden, kunnen vafcen. In 'c Voorjaar ko- Afdeel. nen zy voor den dag , als wanneer de Zonnefcbyn ^^^'^^ haar een nieuw Leven fchynt by te zetten. g^uK. Zy paaren tegen het end van Maart of ia April, en Ihengelen zig, een dien einde ^ zo- danig ondereen , dat het inaar één Lighaam met twee Koppen vertocht ; gelykerwys de Slangen doen. Vervolgens leggen, de Wyfjes haare Eijeren op een warme plaats , aan den voet van een Muur , of elders daar die door de Zon- nefchyn worden uitgebroed. By wylen vindc , men geheeie hoopjes van zodanige Eijeren voor haar Neft;, Hol of Woonplaats. Het Voed- zei deezer Dieren beftaat in Vliegen, Mieren, Torren , Sprinkhaanen , doch vooral in Aard- wormen. Zy zyn zeer vlug , maar niet fchuuw en doen den Menfch geen kwaad ; kunnende , zonder eenig gevaar, van Kinderen behandeld worden , om 'er mede te fpeelen. De Ouden, zelfs, hebben de Haagdis Menfchèn- Vriend en Slangen-Vyand geheten , doch die Eigenfchap., pen zouden , zo fommigen willen , voornaame. lyk aan de groote , groene , toe te fchry ven zyn. Een weinig Snuif- Tabak, haar in de Keel ge* , daan , doetze op 't oogenblik rterven. De Ingewanden van een groote Amerikaarï- fche Haagdis^ als ook die van den Gekko, of Salamander van Ceylon , zyn door Sêba in Plaat vertoond (^). -De {♦) I^ahnet. II. Deel. Tab. CX. Tig, 2^ 3', 1. Deu, Yl, L IÓ2 BESCnUYVlNC VAN jlj^ De geleerde Heer Needham, die de Haag- Afdèel. diffen in Portugal zo menigvuldig vondt, dat IV. hy dezelven in de warme Geweften , tot ver- ^TüK?' nieling van Vliegen en ander laftig Ongediert, Waarnee. hoognuttig en noodig oordeelde , heeft 5 in zyne omtrent de O^^^^^^^'^S^^ '-^^^ Mikroskoop (*) , een by. Tong zonder Hoofdftuk geplaatfl: over de Tong van' dit Dier, Dat Lighaamsdeel , zegt hy , 'c welk gevorkt is en zeer bekwaamelyk gefchikt om- te helpen tot bemagtiging van de Prooy , ver- toont zig 5 met het Mikroskoop gezien , ge. tand op de randen als een Zaag en over de ge- heele verheveuronde oppervlakte met groeven ; 't welk waarfchynlyk dient , om dit Dier zyne Prooy beter te doen vatten en vafthouden , die hetzelve anders gemakkelyk zou ontfnappea kunnen. en de dub. De Hecr Marciiant heeft , in de Verban- bele Staart, j^jjj^g^j^ ^^j^ Akademie der Weecenfchap- pen van Parys van 't jaar 1718, omtrent de dubbelheid van de Staart in fommige Haagdis* fen, aangemerkt, dat zulks door kvvetzing , of andere Toevallen van dien aart , ontftaan moeft, zo wel als de wedcr-aangroeijing van de Staart ^ daar ik hier voor, Jn de groene of fcherpgena* gelde Haagdiflen , van gefproken heb. De Heer Needham is van een dcrgelyk Gevoelen , zo wel als de Heer Edwards , die een Weflindi- fche Haagdis afbeeldt met een gevorkte Staart , E Haagdissen. 1(53 welke door Sloane met een enkele Staart ver- toond wordt. Deeze tweede Staart, zegt hy, ^^^eei-* IV was niet natuurlyk, en hy verbeeldt zig , dat hoofd. 'er een nieuwe Staart aan gfoeije, indien by sïük, geval op de Staart getrapt of die gekwetft wor- de; als wanneer de oude Staart uitdroogt, maar evenwel blyft , maakende de nieuwe een regce iyn met het Lighaam. Naderhand vondt hy nog een Weftindifche Haagdis , van de zelfde- 'Soort , die mede een gevorkte Staart hadc Zodanig eene , van Ceylon , is 'er ook door Seba afgebeeld (t) ^ en , dat de Ouden reeds daar van geweten hebben, blykt uit Pliniüs; ja Redi vertoont 'er een , die met drie Staar- ten , van ongelyke langte , was voorzien* 't Is zeer twyfelagtig, of men dit niet, met meer regt, voor eéne Wanftaltigheid of mismaakt- heid van de Geboorte mag houden ; gelyk men dus meermaals overtollige Lighaamsdeelen aaa de Dieren vindt, (26) Haagdis met een Spilrondagtige Staart Xxvr. ^ van middelbaar e langte , de Pooien ongenageld'^xy^xerl^ gef pleet en ^ de voorjlen 'öier'^Vingerig. Haagdis, Of (*) Edw. ^y, p. 203. Tab, 203. (t) I^abinet, I. Deel. p. 143. Tab. XC. F^^.7.p.i4y% Tab. XCn. Fig, 3. (2Ö) Lacerta Cauda reretiufcula mediocri , Pcdibiia muticis fiiTis; Palmis retradadylis. F^un^ Suec. 257. Syflé l^at, V!. p. ^(5. n. %. Saiamandra alepidota » Caudi terctiufcula, Gron. Mt^f. H p. 78. n. 52 Lacertus aqua.' ?icus. Gesn. Oyip. 31. Saiamandra Ceylanica. Süb. MféJ^ ïï p. 15. T. xin. f. 7, I. ViitL, YI, Stuk, jL< 2 ï'Ö4 B E S C H R Y V I N G VAN llj^ Of deeze een byzondere Soort , dan de Afdeel. Mom * van de voorgaande zy , blykc my nog Hoofd ^^^^ genoegzaam, zegt de Heer Linn^eus. Zo STUK. ftelt zyn Ed. dan bedenkelyk, of de gevvoo- • Zarya ne Tuin-Haagdis ook eerft , onder de gedaante van deez<3 5 in 'c Water buisvefte. 't Verfchil is 5 inderdaad , zeer klein , tuflchen deeze en de naaft voorgaande Soort niet alleen, maar zelfs culTchen deeze en den Water-Salamander, hier voor befchreeven (*) , gelyk de Heer Cronov^iüS ook erkent* De Wrattigheid van 't Lyf en de platheid van de Staart, of eigent* lyk derzelver fcherpe Rug, zou den Water- Salamander meeft van deeze Water- Haagdis on- derfcheiden : doch de Staart is in deeze , zegt zyn Ed. , ook niet volkomen rond ; maar byna vierkant, dikagtig en allengs verdunnende naar 't end toe : de Kleur blaauwagtig met twee bruine ftreepen op de Rug overlangs, en ver« der het Lyf met zeer kleine zwarte Vlakjes, hier en daar , befprengd. Petiver heeft , be- halve de Wrattige , ook een gladde Water- Haagdis, van welke laatfte het Mannetje met zwarte Vlakken , het Wyfje geelagtig zoude zyn. De gladde , zo wel als de Wrattige, ont- houden zig , niet alleen in Sweeden , maar ook in Holland , onder elkander , in Moeraffigé f laatfen , Meiren en Slooten of Staande Wate- ren, In 't jaar 1739 werdt door een Meisje vaa twaalf^ i^) hhiz 102, D E Haagdissen. 165 ïjwaalf Jaaren, in Switzerland , na zwaare Stuip- m trekkingen , een leevende Water-Haagdis door Afdeel, 't Fondament geloosd (*). Hoofd* In 't Werk van Seba vindt men de Afbeel- stuk. ding van een klein Ceylonfcb Water-HaagdisjejCeylonfche, dat door hem WsLteï- Salamandertje van Ceylon is geheecen. Die heeft, zegt hy, een breede en Slinger-Staart, dienftig om hetzelve in 'c Wa- ter voort te roeijen. Het was aan de zydeu rood en zwart getekend, en verder over 't Lyf^ geel en wit, met zwarte Vlakken. Dit wordt j door den Heer Lin^'/eüs , ook tot .deeze SoQr,t betrokken. (27) Haagdis met een lange Spilronde Staart , XXVTir. op de Rug een gefir aaide Vin , het Jgter^ ^ Pl^' lTi 'hoof d gekuifd. 1/ De Afbeelding , welke Seba verklaart naar 't leven gemaakt te zyn van een Boomdraak uit de Spaanfche Weftindiëa , die niet alleen zo wel op 't Land als 't Water leeft, maar zwemmen kan en vliegen, heeft den naam Bafiliscus ^ v/elken men voor een Fabel hieldt, v/eder ia gebruik gebragc^ De Ouden verhaalen ons van dit Dier, daar mea (*) ^é}. flehetica. VoL. L p. 22. (27/ Lacerta Cauda tereti longa, Pinna Dorfali radiata Occipite crillato- Syfl^ Nat. X. Draco Arboreus , volans, Ameiicanus amphibius five Bafiliscus. Seba T. I. p, 15^» ïab. 100. Fig. I. l.DE£t. Yl. Stu»^ L 3 ï66 Beschryvino van jlj^ men in de Heilige Schrift ook van gewaagd Afofel. vindt, vecle zeldzaamheden. Volgens Punius „ zou het dien naam hebben , of v/egens de Kroon, Hoofd* STUK. welke het op 't Hoofd droeg , of van zyn Vc ^/^fiihkHs. nynige kragt , v/aar door het den baas fpeelde over alle Serpenten. Het doodde de Menfchen en Beeften , volgens fommigen , door zyn Adem of geblaas, volgens anderen zelfs door 't enkel Aanzien, ja ook de genen, die het maar met een Stok van verre aanraakten. De Inwooners van Pergamus kogten , volgens \ berigt van So- LiNüs , het doode Lighaam van een Bafiliskus , dat zy zeer düur betaalden, om door hetzelve de Spinnen te beletten, in de Tempel van Apollo haar Webben te maakcn. Pater Roger, een Franciskaan, verhaalt, dat hy ,op zyne Reize in 't Beloofde Land, een Ba- filiskus heeft gezien , die dood was : zynde een Soort van Haagdis, omtrent anderhalf Voet lang, van Kleur grys , naar 't rofle trekkende ; ruuw van Huid; taamelyk lang van Kop, en boven op dezelve met z^es witte Knobbeltjes, die als een Kroon maakten. Het Aanzien van dit Dier is ftout , zegt hy , gelyk dat van een Haan : zo menigmaal het uit zyn Hol komt , geeft het twee of drie jammerlyke Schreeuwen , waar door andere Dieren gewaarfchouwd v/orden zig weg te pakken. Die zelfde Autheur verhaalt , dat men onder Paus Leo den IV^ te Rome een Bafiliskus hadt, die door zyn enkel Gezigt ver- fchei- DE H A A C D i S S E ItSy fcheide Menfchen doodde, en dat zeker Koop- man van Lions zulk een Dier dood zondt aan Afdeel» den Kardinaal de Richelieu. Hoofd- De Afbeelding vertoont hem , inderdaad , stuk. verlchriklyk van gedaante. De geftalte is wel ^ ^^/^«^«^, .omtrent, als die van een Haagdis, doch langs de geheele Rug heeft hy een Vlerkagtige Vin, byna als die der Baarfen , en op den Kop een Kap of Kuif, die egter weinig naar een Kroon zweemt. Dit Gedierte onthoudt zig in deBoo- men , zegt men , en maakt van die Vin als van Wieken gebruik , om van den een in den ande- ren te vliegen ; waar toe hun ook de Kap op Hoofd dient , welke zy vol Wind weeten te blaazen. Door middel van beiden zwemmea zy zelfs in 't Water : doch , ftil zittende, hangen deeze Vlerken hun by 't Lyf neer. Zy zyn gefchubd , hebben lang gevingerde cei fcherp genagelde Pooten , gelyk de HaagdifTen, doch een dikke ftompe Tong, als de Salaman- ders, 't Schynt dat zy, aan de Keel ^ ook met een Soort van Zak voorzien zyn , gelyk de Vliegende Haagdis of Draak : waar van dit Dier miüchien wel een grooter Soort moge zyn. Immers de Vin of Vlerk op de Rug komt my,zo die niet dubbeld zy, geheel onbekwaam voor om te vliegen ; en , zo die dubbeld ware , zou dit Schepzel weinig van onze Draakjes ver- fchillen. L Deel* VI» Stuk; (28) IÖ8 Beschryving van Afdeel, IV. Hoofd- stuk. xxvni. Jgmna, Xeguaan. PI. LIL Ffg. 2, (28) Hmgüs m:t een lange SpilrondeStaart 5 de RiLgnacLcl y als ook de Kam aan de Keel ^ getand. By de meefte ilucheuren wordt, onder den naam van Senembi ^ Iguana Tmna, een uit- heemfche Haagdis voorgemeld, welke Borinus befchryfc en af beeldc , met de benaaming van Leguaan. Deeze vindt men zo wel in Ooft- als in Weftindie en Zuid Amerika , doch de OoRindifchen zyn doorgaans de grootfte en fierlykfl getekende , zo Seba aanmerkt, die 'er veele Afbeeldingen van gegeven heeft. De grootfte ^die hy afbeeldt, van Amboina afkom- ftig zynde, hadt de langte van meer dan drie Voeten. Wy dcelen hier de Figuur mede van een middelmaacige Leguaan of Krop -Haagdis van 't Eiland Formofa ^ die, met de Staart ^ge- lyk (2S) Lacerra Cmdl terexi longa , Sufura Dorfali den- ^ata , crilia Gula: denticulaia. Jyjl, Nat, X. Lacerra Caudi rereri Pedibus pen ra^daólyl is, crifta Dorfi longitu- ijinaÜ , GüIjc pendul i » amice denrara. ^ma8.n. ^cad^i I p. 125. 287- Muf kA(L Fr* 1 p. 45 Igvana. Gron. Mu'f, II. p, 82. n. 60. Marcgr. Fr, ƒ 23Ö £ 2^6, Jonst, Otiadr. T. 77. f. 5". Jacob. Muj\ T. 4. Yvana Ol£ar. Mn-f^T^ 6, f. I. Lacena Legnan. Bomt. Jar, 56. T. 56^ Senembi f. Igvana. Marcgh. ^r^/. 236 Nieremb. Nat, -^ij. T, 27:. OviED. ^mer. L 13 c, 3 ïgvane Riied. Expcr, loo* T. icf. Worm. Muf, 313. Sloan. Jnm, ÏI. p. 333. Lacerrus Senerabi &l Igvana. Haj Qjiadr^ :26S' SiBs Muf \ T. 95. iVi , 2. T. 96 {, 4 T. 97* £ 3. T, 98. f. I Yvana Cj.üs. Exot, ii5' Catesb. Caf^ IL 64. T 64. DE Haagdissen. 169 iyk ook de andere gemeten is , de langte van m meer dan anderhalf Voet hadt, zynde, over Afdeel. ^ehecleLyf,graauvvagtig van Kleur. Men vindt ^^^'^^^ 'er, in de Weftindiën, zo fommigen melden, stuk. wel van vyf Voeten lang en j^yf Duimen dik. Uimm Van deeze Dieren wordt getuigd , dat zy zo wel in 't Water als op 't Land leeven , doch zig meefl: onthouden in de Boomen die aan Ri- vieren ftaan ^ waar van zy de Bloemen en Bla- deren eeten. Leguat vondt op Rodriguez , in de Palmiet qf wilde Kokos en Kool-boomen, een menigte Haagdiilen van een Voet lang, zeer fierlyk geUeurd , die daar van de Vrugc aten , en zelf ten prooy ftrekten voor de Vo* gelen. Op die zelfde Boomen waren nagc. Haagdiflen van zeer leelyk aanzien, ter groot- te en dikte van een Arm , en goed om te ee- ten (*). Dit zullen waarfchynlyk Leguaanen zyn geweeft', welker Wyfjes, zo anderen mel- den , in 'c Voorjaar aan den Oever van de Zee of van Rivieren komen, om de Eijeren^ gelyk de Schildpadden , in een Kuil te leggen , die zy in 't Zand maaken , alwaar dezelven wor- den uitgebroed. Dus heeft de Natuur deeze Dieren geleerd , een gemaatigde VVarmte, tot de Uitbroeding noodig , welke door Konft zp moeielyk te verkrygen is Ct)^ zonder Konft te bezorgen. \ Getal deezer Eije- ren ^ (♦) P^oyage. Tom. 1. p. ao8, 209. (I) Zie 't voorg, V, Stuk deezer NatHmlyke Hifx^.* ^one , bladz. 366, JDflFL, VI. Stuk. L 5 170 Beschryving van III, ren , die zy in eens leggen , is een of twee dq- Afdeel. 2:yn ; de groocce als Duiven - Eijeren , doch Hoofd ^^^S^^^P'S^^ ' Schaal wit en niet ftyver dan STUK. vogcig Parkement. Het binnenfte bertaat niet Z^iuaan* ^uit Wit en Dooijer^ ook worden zy niet harcj door het Kooken ^ maar leveren , met Boter , een zeer lekkere Saus uit. Vnn^fl: der Men telt deeze Haagdiflen , niet ten onregte, Xcguaanen. ^^^^^ de Dieren van beiderley Leven ; want, vervolgd wordende, neemen zy haar toevlugt dikwils in 't Water, waar onder zy zeer lang kunnen blyven. Men kanze ook eenige Wee- ken, zonder Spyze of Drank, in 't Leven hou* den. Veel moeicc heeft men om ze te doodenj^ wegens de taaiheid haarcr Huid ; maar iets dat fcherp is in de Neus gcfloken , of een Spyker in den Kop geflagen , doetze aanftonds fterven. Men vangtze door een byzondere Lift, want in '"t Loopen zynze zeer fael en naauwlyks te ag- terhaalen ; als ook gevaarlyk met gewekl aan te doen, dewyl zy yzelyk bycen en flaan met haa- re Staart. De Indiaanen en Negers weeten deeze Dieren, als die in de Boomen zitten, al fluitende naby te komen , en dan een Strik om den Nek te werpen; maar, niettegenftaande zulks, is 'er nog veel behendigheid, kragt en onvert- zaagheid noodig, omze te binden; 't welk niet dan onder een yzelyk opfpalken van den Bek en Zak dien zy aan de Keel hebben , en 't bran- den der Oogen, die als Vuur fchitteren , ge. .fclficdt» Oii- DE Haagdissen. i^? Ondertuflchen is het vangen van deeze Prooy m de moeite waardig. Men maakt , naamlyk , van Afdeèl. het Vleefch der Leguaanen , door geheel Indie, ^^^^^ gebruik tot Spyze; te meer, dewyl de Room- stuk/ jfche Kerk het eeten derzelven , gelyk dat van le^man^ andere tweefl^gtige Dieren, in de Vaften toe- Gebruik, iaat. Pater Labat verhaalt , dat het , geftoofd of gefmoord zynde, zo blank en lekker was^^ als dat van Hoenderen. Hy voegt 'er by, dat het de Eigenfchap heeft van Adderen- Vleefch , zynde llerk opdroogende en Bloedzuiverende , indien men het dikwils gebruikt. Het eeten daar van wordt aangemerkt nadeelig te zyn voor de genen die een Venus-Ziekte onder de Leden hebben : doch miflchien heeft daar om- trent verfchil plaats in de Leguaanen, gelyk ia Schildpadden (*). Sommigen willen , dat 'er Steentjes in de Maag of in de Kop zyn, die men met veel vrugt tegen 'c Graveel of den Steen zou kunnen gebruiken. De Wyfjes zyn veel vetter en fmaakelyker dan de Mannetjes, inzonderheid in de Paartyd; want dan vindt men deeze laatften zeer mager over 't Lyf 5 en gevaarlyk om aan te doen. In- dien men hunne Wyfjes wil beledigen , vallen zy zelfs op den Menfch aan , en byten of flaan hem verfchrikkelyk. Hunne Beet is niet ver- giftig, maar gevaarlyk, om dat zy niet loslaa^ ten , ten zy men ze dood fteeke of den Hals I*,) Zie hhdz, 55. hier YOor, lo Dt.ti. VI. Stuk^ 1/2 Beschrtving van ni. affnyde. De Buik deezer Dieren is ruim ,en Afdeel groot : men vindc 'er de Ingewanden byna al§ Hoof Viervoetige Dieren ; behalve twee be- sTüK," kleedzels van Vet, zo geel als Goud, dat een Lfgt^am. koftelyke Zalf of Smeering is tot verfterking der Zenuwen. Gfiftalte. Uit de Afbeeldingen , die Seba geeft , ziet men , dat 'er een merkelyk verfchil van Geflalte zy', tuflchen de Krop-HaagdilTen , die men Le- guaanen noemt. De Heer LiNNiECs heeft 'er, ten ppzigt van de verfchillende plaatzing en te- genwoordigheid der getande Kammen , ook vcr- fcheide Soorten van gemaakt, becrekkende al- leenlyk eenigen van Seba tot deeze eerde, de anderen tot de volgende. De Heer Gronoviüs telde maar drie Soorten , waar van de eene aan de Keel en op de Rug getand , de andere ner- gens, en de derde 5 flegcs op de Rug, met een getande Kam voorzien ware. Zyn Ed. gaf voor algemeene Kenmerken van de Leguaanen op: het Lyf zeer fyn gefchubd ; van boven op de Rug, Qp den Kop, of aan den Keel, of in beiden te gelyk, met een by hangende Huid, die fomcyds zaagswyze getand , fomtyds onge- tand is : de Pooten vyf-Vingerig , genageld : de Staart nu rolrond, nu aan twee zydenfcherp: de Tong niet verdeeld, breed (*). 'Gekamde ^ie hier de naauwkeurige Befchryving van Krop- ^^j^ gekamde Króp-Haagdis, die zig in 't Ka- Haagdis. ^ X fc» O , binet (♦) A/;^/ Lhthyol. Tom. Ih p. 8;, DE Haagdissen. 173 binet van den Sweedfchen Heer Gyllenborg j^j^ bevondt. De Kop is van boven gedekt met x\fdf.eu ronde Schubben en Knobbeltjes ; de Neusgaten IV. zyn langwerpig rond, uitpuilende; de Kaaken stuk." aan de Zyden met gladde Wratten; de Oorga- Ze^t^aafs. ten vry groot , rondagtig en uitgehold. Het Lyf heeft ontelbaare ryën van Schubben, van welke die aan den Buik ver de duidelykften zyn. Het Aarsgat is een langwerpige dwarfe Spleet. De Staart , tweemaal zo lang als 't Lyf, heeft vierentwintig verheven Streepen , meer of min. Van de Pooten zyn de voorften vyf-Vingerig, met den eerften Vinger langft , de tweede en vyf. de egaal, als ook de derde en vierde bynaj, maar langer dan de anderen : de agterften ook vyf-Vingerig , met den eerften Vinger kortfl, den tweeden en vyfden even lang, doch de vyf- de is verder van de overigen afgefcheiden ; de derde noglanger , de vierde allerlangd. Alle Vin- geren of Klaauwen hebben fcherpe famengedruk- te Nagelen. Langs het Lyf, van denKop tot aarï 't end der Staart, is een uitpuilende Kam, be- ftaande uit meer dan driehonderd en twintig Tandjes, die placagtig op zyde, tweefnydig en naar agteren , haakswyze , een weinig omge- kromd zyn ; aan de Keel hangt een dergelyke Vliezige Kam, die van vooren met twaalf Tand» jes , zaagswyze 5 is voorzien; doch van agte- ren gaaf. De Kleur , van boven , is zwartag- tig blaauw , met wit geftreept aan de Voor- en Agter-Beenen en den Buik, zelfs ^op de Zyden, i.Deel. vi.STUK, Van 174 Beschryvikc van Ui. Van onderen zyn zestien graauwagtige Wratten^ Afdeel, overlangs op een ry geplaatft , en andere der- IV. gelyke, hooge, Eeltagtige Knobbeltjes, ver-^ ^STUK?' toonen zig aan den Hals , op zyde (*). Nu komen vvy toe de andere Soorten van Le- guaancn of Krop-Haagdiflen. XXIK. Ca lot as, Kemp- haanrje. (29) Haagdis met een lange Spüronde Staart ^ de Rug van VQoren , en den Kop van agteren getand. Zodanig een Leguaan bevondt zig in het Sweedfch Vorftelyk Kabinet, dat aan de Aka- demie van Upfal is gefchonken. Men verge- lykt daar mede die , welke Sêba afbeeldt on- der den naam van Ceylonfche Flaagdis Soa ajer genaamd , het Mannetje en Wyfje , en het blaauw Kemphaantje, dat de Grieken Kolotes of Askalohotes noemden , van anderen Ophiomaclm^ dat is Slangen -Vegter, getyteld. De gemelde Cingaleefche naam , die Water^Le^ guaan betekent, wordt aan dezeDiertjes gegevens,' om dat zy zig veel by den Waterkant onthou- den, en in 'r Water fpringen om te ontvlugcenj gelyk de Kikvorfchen. Van de Europeaanen worden zy, gemQenlyk^ Kemphaantjes geheten^ om dat zy agier aan den Kop ook met Stekels ge. (*) ^manlt, I. p. 124. . (29) Laceria Cauda tereti long i , Dorfo antice Capi- teque poftice denrato, Syfl. Kat. X, ^mosn, ^caL lo p,289. Muj'. Fr, 1. p. 44. S£Bi Mitf* 1. T. g'f* f. 3 , 4. T, 93. f, 2, DE Haagdissen. 175 gekamd zyn , die zy 5 vergramd zynde of getergd, jjj^ op dergelyke wyzeals de Moeras loopende Vo- Afdeel. gelen , die men Kemphaanen noemt , overend IV. ^ , , j -O -1 Hoofd. zetten. De Kleur is ligt blaauw, aan denbuiK witagtig , en fomtyds op de Rug fierlyk geban- deerd. Men vindtze in Ooftindie. (30) Haagdis met een lange Spilronde Staart y XXX. den Hals mn bóven en den Kop mn agteren slhrnlu' gedoomd. der-Haag- dis* Veel verfchilc deeze Weftindifche'*, in geftalte en kleur, van het Kempbaantje, gelyk de aan- gehaalde Afbeeldingen van Seba , die haar Sa- lamander- Haagdis noemt , aanwyzen. Zy heeft geen getande Kam op de Rug; doch is, daar- entegen , aan den Kop en over 't geheele Lyf niet alléén, maar zelfs tot aan 't end van de Staart, met fyne Stekeltjes gewapend. In fommigen, van deeze Soort zweemt de Kop zeer veel naardien van den Kameleon. Omtrent de groot- te en fcberpte , als ook de plaatzing der fteke- lige Schubben , is een aanmerkelyk verfchil tuflchen 'c Mannetje en Wyfje. Zy zyn aan den Buik geenzins geftreept , gelyk de Kemp- haantjes , en graauwagtig van Kleur. (30 (50) Lacerta Cauda tereti longa , Collo fupra Capite- que poftice aculeato. sAmcen, ^cad, I. p. 288. Muf» ^4d, Frid, L p. 44. Salamandra Aaiericana , La- certae xinula, amphibia. S£B. M^^f* I. p. ^69, 17O. Tab» Ï07. F/j. I, 2> 3. k DfifiXt yX| $Tvs<^ ï-jé B E 5? C H R y V I N G V A IT IlI. (3 O Haagdis met een lange Spilronde Staart ^ de Afdeel. eenigermaate gekamd , bet Agterhoojd Hoofd. Eeltig, de Rug metjlreepèiu STUK. . , XXXI deeze 5 die in de Zuidelyke Landeo Umbra. huisvefl, vind ik buitendien niets anders aan- di^^de!*^' getekend, dan dat zy een diepe plooy onder de Keel heeft, en dat de Kleur van 't Lyf dón- ker of Nevelagtig gefchaduwd zy. Zou het ook de Haagdis van den Nyl (*) kunnen betekenen , welke de Fleer Hasselqüist in Egypte heeft waargenomen en befchreeven? Nyl.Haag- Deeze hadt de Rug gedekt met Schubbetjes die langwerpig waren , hebbende ieder Schub in 't midden een verheven Knobbeltje, dat van j agteren hooger, verhevenrond en dikagiig was; van vooren uitliep in een dunne fpics ; met zeer kleine witagtige ftippeltjes , naby den rand van de Schub , omringd. De Schubben aan den Buik waren driekantig verheven , met een langwerpig Knobbeltje , en met een geflippelden rand omge. ven. De top van 'c Hoofd was ruitagcig rnec twee driehoekige, ondiepe groefjes, aan des- zelfs hoeken van agteren , en twee zeer wyde diepe groeven , aan de zyden van den Kop , onder de anderen. Over 't geheele Lyf was dce- Lacerta Cauda tereri longa, Nucha fubcrift'ata, Occipire callofo, Dorfo ftriaro Syfi* Nat. X. (*j Lacerta Nilotica , Cauda rereti longa , Corporc toro glabro , Squainis angulo obtufo notaris. HAJ>S£L(i. JtQr. p 561. öE Haagdissen. 177 deeze Haagdis helder bruin , met glimmende m, wicagtige Knobbelcjes ;aan den Buik wit* Mee Afdeel* de Staart, die eens zo lang was als het Lyf, Hoofd. hadt zy de langte van meer dan drie Sweedfche stuk. Voeten, de breedte was een Handpalm. Men vindt haar in de Moeraffige deelen van Egypte, by den Nyl. De Egyptenaars maaken zig wys, dat deeze Haagdiflen uit de Eijeren der Kroko- dillen , wanneer die op *t Land gelegd zyn , voort* komen zouden, zegt Hasselq^üist. (32) Haagdis met een lange Spilronde Staart ^ ^p™' bet Agterhoofd Eeltig , de Oogleden van bo- Geplooide. ven Felleloos , den Hals aan de zyden Wrat- tig , van onderen geplooide Deeze , die in de Indien woont , heeft (zegt de Heer LiNN^üs) het Lyf, behalve de Staart, naauwlyks grooter dan een Vinger, in mynOn- derwerp ; overal gedekt met Kegelagtige Schub- ben, als Sagryn : het Agterhoofd Eeltig, de Oogleden eenigermaate getand, van boven Vel- leloos met een Vliezig Lidteken, overdwars ia drie deelen gefcheiden door een groef. Agter deOoren , aan de Zyden van den Kop en Hals, zyn twee gedoomde Wratten* De Hals is , van onderen, dubbeld geplooid; de Rugnaad met grooter Schubben , vaa vooren als gekarteld. Een ver- f32) Lacerta Cauda tcreti longa , Occipite callofo, Palpebris fupra excoriatis , C oilo lateribus Verrucofo^ üjbtus plicato, Syft* Nat* X» I. Deel. VI. Stwk. M Hoofd STUK. 178 Beschryving van lll^ verheven rimpel loopt van den Hals , over de' Afdeel. Voorpooten heen , wederzyds , en buigt zig ÏV- in 't midden van het Lyf. De Staart is Spil- rond , met zeer kleine Schubbetjes gedekt , naauwlyks kenbaar gerondzeld en heeft de dub- bele langte van het Lighaam. De Vingers of Klaauw en zyn lang , van onderen door fcher* pe Schubben ruuw : de Nagelen op zyde plat. XXXIIL (23) Haagdis met een lange Spilronde Staart , ^Mamora ^^^^ ^^^^ kUiné Kaïfiy die van voonn Gemarmeï- getand is , de Rug effen. de. In het Gyllenborgfche en Vordelyke Kabinet der Akademie van Upfal, beiden, bevindt zig een Haagdis , die eenigermaate overeenkomftig fchync met de Koper agtige gemarmerde Haagdis van Gallicie , welke Seba afbeeldt. Die van den Heer Gronoviüs , welke geen Kam op de Rug hadt , noch aan de Keel > zou ook even- eens zyn , zegt zyn Ed. , indien de Tong niet in de zyne geheel was , daar dezelve gefpleetea is in het Af beeldzel. 't Was mooglyk , dat de Plaatfnyder 'er die, uit gelykheid met anderen, dus aan had gemaakt. Ondertuffchen komt het zeldzaam voor , dat het Kenmerk van deeze Soort, evenwel, als aan de Keel met een ge- tand (35) Lacerta Cauda tereti longa, Gula fubcriftara sn« tice dentata , Dorfo laevi. Syfl. ISfat. X, ^mcen, ^cad' I. p. 129 , 288. Mf*f. ^d. Fr. I. p. 4;. Lacerfa Chalcitica, marmorata, ex Gallicia, S£B. Mtt'f^ II. Tab^ LXXVI. Fig. 4- b E Haagdissek^ tand Kammetje voorzien, opgegeven wordt; m doch de Swecdfche waren dus. Afdeeu Die van Gronoviüs ,uit Suriname afkomflig, , rr , HOOFD- heeft een kleinen platten Kop ; een breeden stuk. Bek , met fchcrpe Tandjes ; de Neusgaten rond ; Surinaam- de Oogen groot; den Hals kort, en een weinig dunner dan de Kop : hec Lyf fchraal ; de Staart eens zo lang als 't Lyf , dun , en by het Lyf een weinig plat : de Pooten als in de Leguaan ; het Lyf gedekt met kleine vierkante Schubbet* jes, diebréeder zyn aan den Buik, en aan de Staart puntig , maakende dezelve , doordien zy op ryën zyn gefchikt , overlangs een weinig kan« tig. De Kleur is aan den Kop, Rug, Stam erl Pooten, ros, met zwarte, witte en groene Vlak- ken, hier en daar, gefprenkeld; aan den Buik witagtig. (34) Haagdis met een lange Spilronde Staart , XXXtv. aan de Keel een Blaasje. Robyn!* KecU De Heer Catêsby geeft een Afbeelding van deeze , onder den naam van groene Haagdis vaa Jamaika ; op welk Eiland zy , volgens hcm^ gevonden wordt, 't Is een klein Beellje , groen van Lyf, hebbende aan de Keel een rood Blaas- agtig Bobbeltje , dat ingetrokken en uitgezet kaü f 54) Lacerta Caudi fereti longa , VeficI Gulari. Syfh. KatX, Lacena viridis Jamaiceofis. Cates». C^r* II. 'Tab. 66. ^ I. Deel.VI, Stuk, M a iio Béschryvinc van ]If, kan worden , vercoonende zig zeer fierlyk, als Afdeel, een Robyn. IV. Hoofd. (35) Haagdis met een lange Spilronde Staart y aan de Borjl een uitgejlrekte bult. XXXV. £rftkmp. ^^^P Mexikaanfch Salamandertje, PI. LIL 't welk ^zig , uitwyzens de nevensgaande Af- ^' beelding, zeer fraay vertoonc, was ook blaas- agtig en roozekieur, doch het Lyf Afchgraauw met zwarte Vlakken , en de Scaart met groene Ringen getekend tot op de helft, voor 't ove- rige wit. Men vondt deeze Krop niet een ledi- ge Zak te zyn , maar zy was ftyf opgevuld met Korreltjes, als Kuit van Vifch; gelykende dus naar de Kropgezwellen aan de Menlchen , in fommige deelen van Europa. XXXVI. (36) Haagdis met een lange Spilronde Staart y Tegmxm. ^^^^ geplooide Naadf De naam van Teguixin, of Tecidxin en Te- jtiguacui wordt, zo Seba aanmerkt , in de Weft- indien door het Landsvolk gegeven aan zekere Haagdiflen , die fierlyk donker-blaauw , met ligt. (^f) Lacerfa Cauda tereti lonoa , Pedore gibbo pro- tenfo Syfl. Nat' X* Saiamandra Mcxicana Srrumoia. Sib. Mféf. 11. Tab XX. Fig. 4. (36) Lacerta Cauda tereti longa . futura laterali plicata. J>/?. Nat. X. Lacerra Cauda terefi longa, Pedibus pen- tadaaylis, Crifta nulla , Hypochondriis plicaris-^war/;. ^cad. l. p. 128. M^f, ^d. Frid. L p. 4^. Lacerra , Tecmxin ex Nova Hifpania. Seb. Muf% I* Tab» XCIV. Fig. 4. DE Haagdissen, i8i ligt-blaauw en witagtig gemarmerd zyn, aan jjj^ de Staart met de zelfde Kleuren gebandeerd. Afdeel. Men vindt die naam toegepaft op eene Haagdis ^^V- van 't Gyllenborgfche Kabinet , welke weinig van stuk/ de Ameira verfchilt^ Dat de zyden des Buiks^ van den Kop tot aan de Agterbeenen , met een menigte (lompe gerande Plooijen zyn bezet, maakt 'er het voornaamfle Kenmerk van uit. De groote Tejuguacu-HaagdifTen worden Sau- vegardes genoemd , zo in Ooft- als Weftin- die (*> (37) Haagdis met een langagtige Spilronde ^^'^vil Staart , de Schubben rond en glad , 't Lyf Vergulds aan de Zyden bndnagtig, ^^^4^* AldRovandüs fprak van een Haagdis van 't Eiland Cyprus ^dle naar de Schink geleek. Ook maakt de Heer Gronoviüs gewag van een Sein- ^ cus , die van de andere verlchilde , doordien hy de Voeten genageld en ongevliesd hadt. Eeni- , germaate fchynt de Befchryving daar van over- ' " een te komen met die van 't Sweedfche Kabi. net , welke genoemd wordt Haagdis met eene " Spil. (*) Zie bladz. 99 hier voor. (37) Lacerta Cauda tereii longiufcuU , fquamis rofun- datis glabris , lateribus fubfufcis. Syfl, Kat, X. Lacerra Cauda tereti, PeJibus pemadadylis , fquamis rorundatis, lacviflimis, fubgrifeis, Laceralibus fubfufcis. ^w^pw.^fi^i/^ - • 1- p. 284. Lacerta Barbara. Muf. ^d, Fr. 1. p, 46. Scineus? Gron. MhJ. IL p. 75" n 41. Seb. Muf I. t, 89. f. 3. Lacertus cyprius Scincoides Aldr. ^i;*4 lineis quiDque flavefcentibus. Syft. ^at, X. Lacerta Cauda coerulea» Catesb. Car. II. Tab. 67. I.D^Eit VI. Stuk, M 4 i84 BeschryvIng va lil. van Catesby genoemd. Men vindtze in Ka^ Afdeel, rolina. IV. Hoofd- ^^i) Haagdis met een lange Spilronde Staart ^ *XLI* Fborpooten ^oier^Vingerig , bet Lyf met Ltne^ta. vier geele Streepen. Geftreepte. ^IgV^' Niet ongevoeglyk kan men deeze, volgens den Latynfchen bynaam, de gejlreepte noemen; alzo de geele Streepjes , die zy op de Rug heeft, zeer fmal zyn. In 't Sweedfch Kabinec vindt men baare Pootjes met kleine gefpleeten Nageltjes gewapend. Dat kleine Ceylonfche Haagdisje van Sera , 't welk tot deeze Soort betrokken wordt , voert den naam van Levi^ 7iiscata of gefnoerde , als zynde geheel met zwarte en witte bandjes of Lintjes verfierd; laag van Lyf , kort van Beenen , lang vaa Klaauwen; met zekere fraaijen glans of weer* fchyn* XLIL Chulcides. Slang- Haagdis. (42) Haagdis met een lange Spihmde Staart 9 de Pooten drie-Vingerig. Al- (41) Lacerta Cauda tereti lon£»a, Palmis tefradadlrylis , Corpore lineis quaruor flavis. Syff> Nat. X. Lacerra Cau, da tereti longa , Pedibus fubunguicularis fifTis, Palmis re* tradadylis, Plantis pentada^tylis, Mttf. Fr.ï.p Lacerta Zeilonica minor lemnifcata. Seb. Mttf, II. x. XLI, Fig^ 6. (42) Lacerra Cauda tereti longa , Pedibus tridacftyli's' Syfl» Nat. VI. p. -^6, n. 7 Seps , Lacerta Chalcidica f. Chalcides. Column. Ecphr» \, p 35'» lab, ^6. i acerra Chalcidica. Alörov. Q^téadr. 638. DE Haagdissen. 185 Aldrovandüs fpreekt van eene Haagdis , .die den bynaam van Chalcidica droeg wegens de Afdeeu Koperagtige ftreepen , langs haare Rug loopen- de, en men zou derhalve mogen denken, dat stuk. hec een van de voorgaanden ware, gelyk Seba den naam geeft van Cbalcitica aan die gemar- merde uit de Corunha in Spanje, of uic het Landfchap Gallicie , hem toegezonden , om dat dezelve eene Koperagtige Kleur hadt : doch die , daar hy van fpreekt , hadt wel Gehoorga- ten maar geen Ooren , en de geflalte is als die vau een Haagdis ; terwyl de Cbalcides der Ouden een middelfoort was tulTchen de Haagdiflen en Slangen , zynde bovendien met Ooren uitwen- dig voorzien, Fabiüs Colim.va hadt zulk een Dier gevangen en gedood, by de opening van welks Buik hy 'cr vyfcien ongeboren Jongea in vondc: zo dat zy baarende * fchynen tezyn ^^Fhipar^ gelyk de Adders , hoewel men ook Eijeren vindt in haar Lighaam. Dit Gedierte moet zig ia de Zuidelyke deelen van Europa en in Afrika onthouden. Dat het 'er zy , wordt door de vol- gen de Soort nog waarfchynlyker gemaakt. Hesy- CHiüS noemt het Ziglis ; anderen Seps ^ wegens de verrotting, die de Beet van hetzelve in *c Vleefch veroorzaaken zoude , *t welk men ook aan een foort van Slang toefchryft. Galenos wil, dat men het doorgefneeden Dier zal leggen op de gebeecen plaats , en pryft het, gezouten zyn- de , tot Spyze aan- I. Deej.. Vi. SiwK. (43) in. Afdeel. IV. Hoofd- stuk. XLIII. Worm- Haagdis. PI. LIL F/^. 8. l85 B E S C H R Y V.I N G V A N (43) Haagdis met de Staart aan 't end Jlyf^ agtigy bet Lighaam gejtreept ^ dePootennaar Vinnen gelykende. Dit zonderling flag van Slangagtigen Worm uit Afrika , heb ik niet gezien , zegt Linn^eüs ; waar uit men zou mogen denken , dat zyn Ed. de naaftvoorgaande Slang-Haagdis al gezien had, Seba zegt , dat menze in menigte vindt aan de Kaap der Goede Hope , omtrent de Tafelbaay , zo in de Rivier als tufTchen de Klippen. De Grieken noemen dit Dier Achelos^ en Elyos^ om dat zy meeft in flykerig of troebel Water zig onthouden. Het is als een middclfoort van Slangen of Aaien en Haagdiflen, en de Vin» netjes, die zy vier in getal hebben , maaken, dat zy van fommigen voor Slangen met Pooten gehouden worden. Op de Rug loopen de Schub- ben ftreepswyze^ doch aan den Buik, gelyk hier vertoond wordt, leggen die als de Schaliën van een Leijen Dak over malkander. De Staart is aan 'e endfpits en ftyf : de Kleur boven op 't Lyf don- ker Afchgeel, langs den Buik blaauwagtig. (43) Lacerta Cauda extrcmo rigidula, Corpore ftriato, Pedibus pinniformibus, f. Vermis Serpentiformis ex Afrika» Seb. Muf. IL Tab. LXVIIL Fig. 7, 8. ^^^^ V. HOOFD. DE KiKVORSCHEN. 187 f«^^€i^^^ii^^€is^€i^^<^^ iiï. V. HOOFDSTUK. ^7'^^- Befcbryoing mn 't Geflagt der Kikvorschen, i , Dofleur I{cf ent de la faculté de Medecine en l UniyerJïté de Pcitsers ^ Dqc* tem de Montpellier* Journal de Medecine 6cc. Sep^ %y6i. p. 220. DE K X K V O K S C H E 201 zilik eene Venynigheid plaats had in de ge- II!. n AA^^ Afdeel. woone Padden» ^ Wy (tappen droogvoets over andere Fabc ^^ofd. len heen: gelyk, dat een Pad dagelyks zo veel stuk. Aarde zou eecen, als zy met één derVoorpoo- «P^^- ten kan opvatten: dat zy voortkomen uit ver- rot Vleefch van Eendvogelen, uit Maandfton- delyk Bloed der Vrouwen , uit het Schuimbeeft- je , dat op de Bladen zit , of van oude Kwar- tels : dat de menigte van Padden een onfeilbaar voorteken zou zyn van de Peft, en wat dies meer is, Eene Byzonderheid , egcer , welke fommigen niet minder voor Fabuleus zouden houden , is op het allerkragtigfte geloofwaar- dig gemaakt. Ambrosiüs PARé verhaalt, dat, in zyri Wyn- P^^^^"» Jevendif» gaard by Meudon , daar hy groote Steenen deedt gevonden in in Stukken flaan, midden in één derzei ven een g^^^J^"^"' leevende Pad gevonden werdt , en , terwyl hy zig enz. daar over verwonderde, zeid de Steenhouwer, dat hem zulks meermaalen voorgekomen was. Ray redeneert, in zyn Werk over het weezeiit^ lyk bejlaan van Gody breedvoerig over dit Scuk, en beweert daar in te regt , dat die Padden niec van zelf in de Steenen kunnen voortgekomen zyn; maar dat zy, by toeval, nog jong zynde, door eenige opening daar binnen moeften zyn geraakt: want het Stuk kon hy niet ontkennen, om dat het hem door vcrfcheide Ooggetuigen was beveftigd. Bradley erkent het ook, en in Engeland werdt voor weinige Jaaren , by het ;.X)üEi, vkstuk, N5 door- I B E S C H R y V ï N G V A JU, doorzaagen vaneen blok Marmer, ook een Pad^ Afdeel, daar in gevonden* Of die alles niet genoeg, Hoofd- mooglykheid van het Geval STUK. bekragtigd zien door een Waarneeming , die f4d. van den Swcedfchen Doktor Pihl, Landmedi^ cus in Gochland, in den jaare 1733, ^an de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen te Stokholm , medegedeeld werdt (*). Men kan dit zonderlinge Verfchynzel eeni^ germaate oploffen , door te onderftellen, dat , toen de Pad vaft en beflooten raakte , de Sceen nog weeke Aarde zy ge weeft: doch om te be* grypen dat dit Dier daar in heeft kunnen lee- ven, moet men befluiten , dat hetzelve in geheel geen Ademhaaling , of tot dezelve geen vrye Lugt , ja zelfs geen Voedzel noodig heb- be. Ondertuflchen is het zeker, dat een Pad, in't Lugtledige, vry lang kan leeven. Dit alles fchynt verder te blyken uit de onwraakbaare Hiftoriën van Padden , die levendig in 't midden van zwaare Boomftammen gevonden zyn , zon- der eenige opening, waar door zy 'er hadden kunnen inkomen. Zulks was , in den jaare 1719, aan de Akademie van Parys berigt, ten opzigt van een zwaare Olmeboom , en men hadt niet goedgevonden, een zo onwaarfchynlyk Voor- val publiek te maaken, voordat, in ofomcrene den jaare 1731 , een dergelyke Hiftorie, be- tref- (*) Zie het VUL Deel. der XJhgezagte Ferhundelh^' gtn% in het Uatftc Stukje van dit Jaar, 17Ö3. DE K I K V O R S C H E N. 203 treffende het vinden van een leevende Pad in jjj^ een Eiken-Stam , die miffchien wel tagtig of Afdeel» honderd Jaaren oud was , door den Heer Sei- hóofd* ONE, van Nantes, aan de Akademie gezonden stuk. iverdc (*). Niet minder zonderling is een Stuk , 't welk Het Man- byzonder aartig zou zyn , indien het niet plaats h« \vyfje! had in een zo affchuwelyk Gedierte. Ik heb^"^^^^^* iosun?. de Verloffing op 't oog , waar in het Wyfje *^ door het Mannetje geholpen wordt , zo de Heer Demours in een kleine Landpad meende waargenomen te hebben. De Hiftorie-Schryvei: van de Akademie der Weetenfchappen van Parys, fpreekt dien aangaande alcus (f). 5, Op den avond van een Zomerfchen dag 5, zag deeze Heer, in 's KoningsTuin zynde, twee Padden , met elkander gepaard op den 5, rand van een Gat 3 't welk ten deele van een grooten Steen gemaakt werdt , die 'er 5, boven lag. De nieuwsgierigheid deedt hem 5, naderen , om de oorzaak te ontdekken vaa „ de beweegingen , die deeze Dieren maakten, j, Twee zaaken , beiden iets nieuws , dcedeii 3, hem verfteld (taan : de eerfte was de groote moeite , welke het Wyfje hadt om haare Ei- „ jeren te leggen, zo dat zy , zonder een uit- 9, wendig behulp, niet Icheen dezelven te kun* neq (*) Hifl. de V^cad. Royale des Scitnas de Patji^ de TAiin. 1731. (t) La même, de TAnn. 1741^ 004 Beschryvi^g van ]n. liCD voortbrengen : de tweede, dat bet Man* Afdeel netje met al zyn kragt, en mee de Agter- „ pooten werkte , om haar van de Eijeren te stuk!" j, vcrloffep. Om wel tc begrypen, hoe ^deeze Pad. i9 Kraam gefchiede, moet men weeten: i.Dat"* „ de Pooten deezer Dieren , zo de voorden 53 als de agterften , in veele Vingeren zyn ver- 3, dceld: door* middel van welken het Mannetje 5, de Eijeren uic den Aars van het Wyfje haal- 5, de : 2. Dat de Eijeren uit het Fondament ,3 voortkomen, dewyl de Vergaarplaats, daar 33 zy zig tot aan den Legtyd in bevinden , zig 3, aan 'c onderfte van den Endeldarm opent: 3, 3. Dat de Padden even als de Kikvorfchen 3, paaren ; te weeten het Mannetje klimt 3, op de Rug van 't Wyfje, omhelzende het zeU 3, met de Voorpooten : alleen is 'er dit verfchil 3, in 3 dat de Mannetjes Kikvorfch de Voor- 3, pooten van genoegzaame langte heeft 3 om 35 het Wyfje geheel te kunnen omvatten, zo 33 dat het de Vingers in elkander flaat 3 onder 33 aan deszelfs Buik : daar de Pooten van de 33 Mannetjes Pad niet meer dan de zyden van 3, de Borft bereiken , waar hy dezelven fom- 3, tyds zo ftyf aanvoegt, dat 'er een Ontfteeking 3, komt voor dat zy van elkander fcheiden: 3, 4. Eindelyk , dat de Eijeren van deeze Soort 3, van Padden ieder een zeer vafte Vliezige Dop 33 hebbende 3 in welke het Vrugtje is vervat 3 3, zynde langwerpig omtr en t n zesde Duims 33 lang , aan elkander gehegt zyn 3 door mid- del DE Kikvors c HE i^T» 205 5, del van een korte zeer fterke Streng, maa- fif.. yy kende als een Soort van Kerting Kraaien, AFi>E£u „ welker bolletjes ongevaar de helft hunner ^^^^^ 5, langte van elkander zyn. stuk^ 5, Dit Gedel wel overweegende is 'er reden Fad. jy om te denken , dac het Wyfje veel werks „ moet doen tot het baaren van 't eerde Ey ; 5, maar, als dat uitgekomen is, laat zy den 5, verderen arbeid over voor het Mannetje » die 5, met een wonderbaare vaardigheid zyn Poft 5, bekleedt van Vroedmeefter. Hetzelve hadd 5, reeds het tweede Ey uitgehaald, en was aan „ het derde bezig , toen de Heer Demours^ 3, 'er zyne Oogen op veftigde. Het eerfte zat, „ tuffchen de twee middelde Vingeren van den 5, regter Agterpoot, vaft door middel van de 5, Streng , die het aan 't tweede hegtte , en door , ,, uitrekking van de Poot haalde hy de . / J .V 5, Streng verder uit, neemende ook den flin- „ ker Poot tot behulp. De tegenwoordigheid van den Waarneemer fcheen deeze Dieren „ wel ongeruft te maaken , en deedtze ophou- „ den in de Arbeid, doch zy gingen 'er, de« „ wyl hy zig ftil hieldt , eindclyk mede voort<, „ Een ander oogmerk, 'c welk de Heer De- „ MOURS in deeze Waarneeming bedoelde, ' „ was, om te ontdekken, of het Mannetje dee- „ ze Eijeren niet, onder 't uitkomen, met zyn „ Zaad befprengde ; op welk een wyze de ;, meefte Autheurcn willen , dat de Eijeren van de Watcr-Diercn en die van beiderley Le- l>DEii, VI. stu«^ 9, ven. 2ö5 Beschryving VAfir lli. 5> ven , in 't byzonder die der Kikvorfcherii Afdeel. bevrugc worden : maar onze Waarneemcr Hoofd- befpeurde in de Padden niets zodanigs^. 5TÜK. fchoon hy dezelven,ten dien eindc^ op zyné, -P-ïrf' „ hand gezet hadt , en daar op een Kwartier ^5 Uürs hield". Zoa men niet mogen vaftftel- ]en, dat het Mannetje door fchrik daar in belet zy geweeft. Immers de Heer Roesel , door v^ien dit (luk in de Padden, zo wel als in dg! Kikvorfchen, ten naauwkeurigfte is onderzogt, verzekert, dat de Eitjes van beiden door het Mannetje met zyn Zaad befproeid' moeten worden , buiten het Lighaam, indien dezelve vrugtbaar zullen zyn Manier van Uit het vooftrefFelyk Werk van deezen laat- 2?adlbhfe" Autheur (t) 5 geeven wy hier de manier *oPtt Paaring én Zaadfchieting, zo der Water- lig. 1 , 2. als der Landpadden , in Plaat. Dc eerftgemel- den , die graauwagtig gevlakt zyn , en gewel*| dig naar Knoflook ftinken, heeft hy, in alle zyne nalpooringen , maar eens op 't Land ge- vonden. Het Mannetje, dat een weinig kleiner dan het Wyfje is , en gcelagtiger , omhelft het- zelve altoos in de Lenden en blyft dus ver- fehei* (♦/ Zie het Vertoog ovér cïe FJntshoiéding én P^cort' teeling der l{^ikyorjchen en Padden , getrokken uit hét Werk van den Heer Roesel. Uitgez, Verhand, VII Deel. bladz. iS. (|) Hiftofia naturalis ^anatum inofltatium &:c. AuG. Joh. Roesel von Rosenhof , cuni Praef. Alb. f, Hal» LEa^ £d« Norimbergoi:! in folio ^ Avino ij^S. iï E K I K V O R S C H E N. 2Ö^ fcheide Dagen op hetzelve zitten , mer de Ag. ui tcrpooten ver uitgeftrekt ; doch eindelyk , toen Afdekt. het Wyfje haar Schot uitwierp, kromde zig ^j^^^^^ het Mannetje en bragt de Agterpooten, gelyk stuk/ in Fig. I. is afgebeeld , aan den Aars van P^irf. Wyfje 5 als of het 'er de Eijeren uit haaien wil* de ; doch die werden middelervvyl zo de Heejr RoESEL, die 'er verfcheidene in Glazen hadt, waargenomen heeft , met Mannelyk Zaadvogt befprengd. De Eijeren , dus bevrugt , han- gen aan het Fondament als een Darm, die al langer wordende met veele zwarte Korreltjes gevuld is, in het Water. Deze voortbrenging gefchiedt zeer fchielyk , doch met lange tus- fchenpoozingen van ruft , en duurt dus dikwils v^rfcheide Uuren. In de eerfte Soort vaa Landpadden, door hem befchrecvcn , gefchied* de de omhelzing op een andere manier , te weeten , by de Voorpootcn , gelyk in Fig. 2: en de bevrugting was zeer kennelyk, zodanig dat zelfs eenige Eijertjes, tuflchen de Becnea van 't Mannetje , opwaards reezen. Hier hadt men wederom wel de Vertooning , door den Heer Demoürs opgemerkt, als of de Eijeren met de Pooten van 't Mannetje werden uitge- haald , doch zulks gefchiedde niet. De Eijeren maakten ook een Streng , maar dezelve was fmaller en dubbeld , ftrekkende zig byna ter langte van vier Voeten uit , en het fchieten was in drie Uuren tyds volbragt. Deeze Zaad- fchieting gefchiedt ook in *t Water } men vindt hDEtu vitSiuK^ het 208 Bes CHRY VING VA!f ,TI1. het Schot , 's Voorjaars , aan de Oevers def Afdeel. Beeken en Rivieren, en fomcyds in de Plaflen Hoofd ^^^^^ Wegen. STUK.' De Heer Roesel heeft niet alleen dc Padden Pad. naauwkcurig nagegaan in haare Paaring , maar Inwendige ook dezelven op het kondigde ontleed. In de P^^"*^ eerftgemelde Waterpad vertoont Fig, 3, na de opblaazing van de Longen en Pisblaas, de In- gewanden , 'Üie !t eerfl: voorkomen in de Ont* leding: ƒ het Hart, dat bleeker is dan 'm de Kikvorfchen ; ? w de Longen , die zeer groot zyn en Celluleus, beflaande als t'eenemaal uit ron- de blaasjes. Zy reiken van het Hart tot aan den Endeldarm , en vervullen byna den gant- fchen Buik: want de Pad heeft geen Borfthol. ligheid. Deeze blaasjes zyn doorfchynende, en, wegens de Bloedvaten 'er door verfpreid, ^ Vleefchkleurig. Door middel van dceze Lon- gen kunnen de Padden hun Lyf zodanig doea uitzetten , dat het tot een Spreekwoord gewor- den is ; by zwelt op als een Pad. Onder het Hart legt de Lever, uit drie Kwabben famen» gefteld, w w en zeer bruin: daaar onder de Maag x Xy die langwerpig is en de Darmen dekt ; nog laager de Pisblaas zz^ die in tweeën is verdeeld. Mannelyke Tot Afbeelding van de deelen der Voort* Teeldeelen. ^^^jj^g in het Mannetje, heeft hy Fig, 4 ge- ^fff* 4- fchii^t^ in welke nog andere Ingewanden, die in de voorige Figuur verborgen waren , wordea ' aangewee^en. aab zyn de Nieren > zeer lang- DE K I K V O R S C H E N. 209 werpig van gedaante ^ waar op de Balletjes of nn Teftikelen c, c leggen, die in deeze Pad geel- Afdeel. agtig van Kleur zyn, gelyk ook de bladerige aanhangzels ^f^,^^, aan de Balletjes gehegt , in stuk, de ^voorgaande Figuur by y ook zigtbaar. Pad. Deeze aanhangzels zyn allcenlyk ten tydc der Paaring van die grootte : anders kan menze naauwlyks vinden , hoewel zy in de jonge Pad- jes zeer groot zyn. Op zyde van ieder Nier vertoont zig een dun Buisje uitloopende in den Aarsdarm ƒ /,by g-. Deeze Buisjes houdt RoESEL voor Zaadblaasjes , welke in deeze Pad veel dunner zyn dan in de Kikvorfchen , en eer- der voorkomen als Kanaalen, om het Mannely- ke Zaad te ontlaften. In een Wyfjes Waterpad, die ten tyde der Vrouwely- Voortteeling geopend werdt , vondt men de ^iceienf ^ Ingewanden als in Fig. 5, daarö het Hart ver- P^ë- 5- beeldt, £de Galblaas, kkk de Lever, de Longen ; niy m de Eijerftokkea; n een gedeelte van de Eijerwegen; 0,0 de Bla. derige aanhangzels en pppp de Lyfmoeder. Voorts wordt hier de Maag door de letteren q de Milt door r, de dunne Darmen door r^, dc Endeldarm door ^ , en de ledige geflonken Pis- blaas , door u u aangewcezen. Wanneer de andere Ingewanden weggenomen zyn, vertoo- nen zig de Tecldeelen , na dat zy met Lugt zyn opgeblazen , als in Fig. 6. enww zyn de Mond- ^« jes der Eijerwegen naby het Hart , met een Draadje toegebonden. Deeze Eijerwegen zyn I, Deel, VI. Stuk. O VaU 2IO BéschryvIng van III. van gelyke langte en gedaante als in de Kikvor. Afdeel, f^hen , doch verfchillen door eene bleekgeele HooVd ^^^^^ ^ bedekken , ter plaatfe daar zy de sTüïc. Lyfmoeder z z naderen , dezelve op zulk een Pad. wyze,als of die met gedold Vet beloopen ware y y : doch dit heeft maar alleen plaats in deeze Waterpad. Aan den Endeldarm t is nog een deel der dunne Darmen gelaten , waar agtcr zig een gedeelte van den Eijerftok > by s , ver- soont. In de gemelde Landpad , met roode Oogen, was de gefteldheid der Teeldeelen van het Wyf- Bg. 7. je als in Figy 7. De letters ff wyzen de Eijer- wegen en ggg,ggg derzelver Darmswyze Slin- geringen aan , die langs hoe dikker worden , tot dat zy zig met de Lyfmoeder vereenigen. Dee» ze is geheel anders dan in de Waterpad , en verdeelt zig , als 't ware , in twee Hoornen bbb^ hhhy naauwlyks dan door een blaauw- agtige Kleur van de Eijerwegen^ die aan 't end vuil Vlecfchkleurig, aan 't begin geelagtig wit zyn , te onderfcheiden. Miffchien komt het daar van, dat deeze Pad haar Schot in twee Strengen uitfchiet. De bladerige aanhangzek. Oranje-geel van Kleur, vertoonen zig in \ mid- den, by daar ook de Nieren i gelegen zyn. Voorts wordt door / de Endeldarm , door m , m de ledige Pisblaas aangeweezen : d is het Hart en 5 , ff zyn de groote Bloedvaten , welke fig. 8. 't zelve uitgeeft, gelyk ook in Fig^ 8, welke de Ingewanden uit een Mannetjes Landpad ver- DE KiKVORSCHEN. 211 toont. Onder 'c Hart legt, in deeze, de Gal- blaas O, en de Lever in haare Kwabben p,p,p Afdeel* verdeeld, gelyk in de andere Pad: q is de klei- ^J*^^ ne , ronde, roode Milt ; ff de Maag met de s^uk. dunne Darmen u famenhangende , die zig in pad. den Endeldarm t inplanten. De Blaas ww \s wegens haare byzondere verdeeling en grootte merkwaardig , zynde hier ook , zo wel als de Longen 7tn , nn , met Lugt opgeblazen. De eene Teftikel,flegts, vertoont zig by r , en de deelen der Voortteeling , in het Mannetje , ver- Ichillen weinig van die der Wacerpadden. Nu gaa ik over om de verandering der Jon- Ver^ndé- gen te befchouwen , die men gemeenlyk en'j'^j^g^n'^ met regt de Voorteeling noemt: want, al het gene in het Lighaam plaats heeft , of by de Paaring gefchiedt, behoort maar töt de Bevrug- ting of Ontvangenis. Het Schot der Padden wordt in 'c Voorjaar, even als dat der Kikvor- fchen, gemeenlyk in ftaande Wateren, by dé Wallen, aan Riet, Gras of andere Planten , klee- vende gevonden. DeEijertjes zyn, in weinige da* gen, langwerpig, en fcheiden zig binnen een Week uic het Slym, dóch verzamelen zig niettemin; gelyk menze dus , by hoopen of trosjes , vindt hangen aan de Waterplanten, zie Fig. 9 , by f/g, 9, by die geftalte, wanneer men 'er een Staart, Lyf , Kop en Oogen aan onder- fcheiden kan , zynze omtrent zes Dagen oud , en kunnen met regt Padde-Popjes genoemd wor- den. Zeer kort daarna openbaaren zig, ajin de' i^D&Ku vi,stuk^ O 2 zy- 212 Beschryvingvan ixr. zyden van den Kop , zekere byhangzels als Fran-^ Afdeel, je, die egter wel haafl: verdwynen. In Fig. loy V* welke deeze Padden-Jongen omtrent twee- en ^TUK?' ccn half maal zo groot als natuurlyk vertoont, Pad. zyn die byhangzels met aangeweezen. Na Ffg. IC. nog tien Dagen verloops waren zy dezelven ge- heel kwyt en vertoonden zig als de Vorfchen- Poppen, zynde de Kop met het Lyf in een wit blaasje vervat en de Bek reeds zigtbaar. Omtrent een Maand oud zynde hadden zy een Vin 5 van 't voorde des Kops tot aan 't end van de Staart , langs het Lyf uitgeftrekt , en even- aarden , in grootte ;i reeds het Jong van den groe- nen Watcr-Kikvorfch , als de Pooten op 't uit- komen ftaan. Men moeft haar meer Kroos en andere Waterplanten tot Voedzel geeven , die zy gretig nuttigden , leevende niet langer in gezel fchap , maar elk op zig zelve. Zy waren zes Weeken oud , toen men ze de gedaante zag II. hebben van Fig. ii.^ zynde zeer gelyk aan die van een Vifchje, anderhalf Duim lang, van on- deren met een Byhangzel c , dat voor een Aarsdarm fcheen te verftrekken , altoos mee Drek gevuld. Ook hadden zy agter den Kop ^ daar de Kieuwen der VifTchen zyn , een wit blaasje d , doch aan de flinker zyde alleen , 't welk met de Pop in grootte toenam. De Heer RoESEL veranderde toen hun Voedzel , en gaf 'er zo wel Slaa als Koolsbladen aan , die zy zeer gretig aten. De Kleur was, van zwart, thans geheel in groenagtig glimmende veran* derd , jDE KiKVORSCHEN. 213 *3erd, mee eenig rood en geel; zynde de Bui}^ 20 doorfchynende , dat men 'er de Darmen, dui. Afüecu delyk^door heen kon zien,terwyl zy in 'cWa- V. Hoofd- ter zwommen. ^.^^y^ De Padden-Poppen , die zig zo lang bedaard p^^^^ gehouden hadden , wierden toen fchuuw en De Pop fchrikagti?, begeevende zig, zojdrazy bewec-^JJ^^^ ging of flikkering vernamen in de nabuurfchap van het Glas , nair den Grond. Niettegen- ftaande zy toen reeds de langte van twee Dui- men en de dikte van een half Duim hadden , openbaarde zig niets van de Pooten , voor den 20 Juny^ dat is omtrent tien Weeken ^ na dat dat het Schot geworpen ware. Men zag toen daar van het cerfl:e beginzel, in Fig. 12 by ƒ: /jv. j^, ook vertoonde zig, by duidelyk,de aan hec Lyf hangende Vuiligheid of Drek. Het ge- dagte blaasje e, aan de flinkerzyde, hadt van agteren een opening , door welke onze Waar- neemer 5 naderhand , het troebele Water, dac van de Poppen door de Neus en Mond was in- genomen , weder zag uitwerpen ; waar uit hy befloot , dat zy een dergelyk Geftel als de Vis- fchen hadden. Deeze Poppen, dus grooter wordende, ver-Het v,Tchje flonden zeer veel Voedzel en knaagden met zOp^^^^^ veel fmaak de Kool- en Slaa-bladeren, dat men het gekraak daar van , wel zes of zeven Schree- den ver, kon hooren. Op den 10 July ^ dat is ontrent drie Maanden na hunne Geboorte, had- den zy de gedaante, welke Fig. 13 vertoont, pi^^ 1, DiiL sjvk O 3 en ^14 Beschryving van lil en waren 5 in degeftalce van een Vifchje, op't Afdeel, grootft. De Vuiligheid hing toen niet meer ^- uit den Darm als te vooren : ook was het blaas- sïUK, 3^ deszelfs zo zigcbaare opening weg, maar, fad. in plaats van dien, vertoonde zig, by agt of negen Dagen^ dus met elkander famen- gevoegd in 'c Water blyven, maaken zy een afgryzelyk geluid , dat meer naar 't knorren en gehuil van Honden , dan naar 't worken der Kikvorfchen zweemt : ook fpant het Mannetje , pnderdien, geen Biaazen uit. De Heer LiN- K.^üs merkt aan, dat zy tot Spyze ftrekken voor den Buizert, onthoudende zig in de Puin- agtige digte BolTchen van Europa, inzonder- heid die van de Ukraine. Hoe affchuwlyk deeze Dieren ook zyn , heeft Gebruilc men 'cy doch, zo in als uitwendige. Genees- middelen van bereid. Het PiiMs Mthiopiciis^ uit de Pharmacopm Bateana^ is niet anders dan een Poeijer van zwart gebrande Padden , 't welk tot een half Drachme zeer aangepreezen worde in de Kinderpokjes , als een Zweetmiddel en Tegengift. De Apotheek van Weenen gelpruikc leevende Padden tot het deftilleeren van een Blanketfel-waten Ook vindt men Oliën , Zal- ven, en Pleifters van Padden, in andere Win- kelboeken. Spmmigen trekken 'er de Geeft en 't vlugge Zout, door Deftillatie, tot een Pis- dryvcndmiddel uit : anderen zoeken in de Afch I. DtcL. STUK, Baar 220 Beschryving van IIL i^^sr een vaft Zout , niet minder vrugteloos dan de Afdeeu Alchymiften naar den Philofophifchen Steen : ja, ^' wat zeg ik , naar een Steen zelfs in de Kop Hoofd- , ^ . , ^ STUK. der Padden. ^ad. Van oudsher, naamelyk, zyn zekere Steent- Padden- jes by de Liefhebberen bewaard , die men Pad* ^^7»fln 'kes ^^^fi^^^^^^ t Roemt 5 in 't Franfch Crapaudines. Dezelven worden, in Goud of Zilver gezet zyn- de, met een Ring aan den Vinger gedragen, \ welk ürekken zou om den genen , die zulk een Amuletum by zig heeft, voor allerley Ve- nyn onkwetsbaar te maaken. Duizend wonde- ren heeft men haar van verhaald, doch deeze zyn door den tyd vervallen , en de meeften er» kennen thans , dat die Bufonites al zo min waa. re Paddenfteenen , als de Glojopetm Adderston- gen zyn. Dit wordt nader bekragtigd door den Heer Roesel , die in geenerley Padden , hoe menigvuldig ook door hem geopend, iets, dat naar een Sceentje geleek, in de Kop heeft kun- nen vinden : terwyl ook geen der Beenderen van den Kop groot genoeg was, om 'er zulk een Paddenfteen van te maaken, die gewoon- lyk de grootte van een Nagel heeft: weshalve men die veeleer, zo hy agt, voor verfteende Schulpdekzeltjes of kleine Doubletjes houden den mag (*). IIÏ Kikmrfch met het Lyf Wrattig:, den Aar ^ K^ubeta. Jlomp , mn onderen gejpikkeld. Vuur-Fad. De« (♦) Hanar. noflrat, Hifl, Pag. ultima. (l) Rana Corpore Vcrrucofo , Ano obtufo , fuusbt punda* DE KiKVORSCHEN* 0,21 Dewyl Lir^N^us hier toe die Pad betrekt , jjj^ welke van hem te vooren gezegd was de Agter- Afdeel. pooten eenigermaate gepalmd , dat is als Zwem- ^^'^^ pooten te hebben ; zo zal ik hier de kleine stuk/ Waterpad van Roesel befchry ven , welke ook Pad» het Lyf Wrattig of Knobbelig, de Voorpoo- ten vier- de Agterpooten vyf-Vingerig , doch deeze laatften geheel gevliesd heeft. De naam Rubeta , immers , fchynt eer afleide- ]yk * te zyn van de roodagtige Vlakken onder aan 't Lyf, met hoog blaauw gemengd, die 'er den naam van Feuerkróte , dat is Vuurpad , door de Duitfchers aan hebben doen geeven , dan van de Braamftruiken of gewalTen (^Riibi)^ waar onder zy zig onthouden. Evenwel zou die naam ook op de voorgemelde Landpad, we- gens derzelvcr Vuurige Oogen , toepaffclyk kunnen zyn, Deeze Pad is ver de kleinfte van de vier Soor- Eigen- ten van Duitfche Padden (*). Niettegenftaan. de zy meer dan tien Jaaren leeft , zag Roesel haar nooit grooter, ja naauwlyks zo groot, als de groene Kikvorfch. Men vindtze zeldzaam en vangtze niet gemakkelyk, om dat zy zo fchuuw is , komende niet dan met den Kop bo- ven Water , in vuile Slooten en Moeraffen , daar zy zig meeft onthoudt, 't Geluid van *t Man- pun£tato. Syfl Nat. X. Rana Palinis teiradadylis fiffis, PJantis pentada£lylis fubpalmaris , Ano fubtus punt^to^ Jyfh Nat. VI. ^7. n. It, Weflgoth. ^6u (*) Bladz. i9f , hier voor. l,I>^fc.L. Vi. Stu4, 222 BeSCHRYVING VAN Mannetje zweemt fomtyds naar lachen of gé. Afdeel, fehater ; doch hec krygt , zo min als de andere U^o D ^ blaazen aan de Keel, onder worken; STUK. ' In de open Lugt wordt de Oogappel , die on- Pad. der Water rond is 5 als een Driehoek famenge. trokken. De Oogen puilens gelyk in de an- deren 5 buiten den Kop uit. In alle opzigten vertoont dit Dier niet minder levendigheid en vlugheid, dan de Kikvorfchen. Zyn Voedzcl beftaat alleen in Infekten. Paarini^en Omtrent de Voorttecling heeft on^e Waar. . liflg. neemer, m de jaaren 1754 en 1755, het vol* gende aangemerkt. Zy dekken ook wel reeds in April en Mey, doch de eigenclyke Paaring gefchiedt eerft in Juny , en dus byna twee Maan- den laatcr dan die der Kikvorfchen en gewoone Padden, Dan houdt het Mannetje het Wyfje, even als de gfoote Waterpadden ^ by de Len- den vaft, en Iaat het, gcduurende agt Dagen, niet los. De Zaadfchieting, niettemin, en Be- vrugcing, gefchiedt veel fchielyker-dan in de anderen,zynde dezelve in drieUureo volbragtge- weeft, met twaalf tuilehenpoozingen. Het Schot beftondt niet uit enkele öf dubbele Draaden , F/gé 17. niaar uit zulke hoopjes of trosjes, als Fig. 17 afbeeldt, waar van riién twaalf op den bodem van het Glas vondt, foramigen uit twintig, an- deren uit dertig of veertig Eijeren beftaande,^ die, niettegenftaande de kleinte van deeze Pad> veel grooter zyn dan de Eijeren der andere Pad- den en der Kikvorfchen; ook niet zwart, maar bleefe ÜÈ KiKVORSCHEN. ^23 blcek.geel van Kleur, met een bruinagtige Vlak. Het Schot dryft niet, maar zakt op den grond, AfLeel* en blvfc daar, veranderende reeds den zelfden Dag, en den derden zodanig, dat men 'cr de stuk. beginzelen van de Vrugtjes in zag, Fig, 18, Pad, onder de gedaante van een klein Vifchje, Den f^g^ lo* 30 Juny , dat is omtrent veertien Dagen na de Geboorte, was de langte van deeze Padden- Pop een half Duim. Zy werden door Slym, dat aan Waterplanten hing, niet door de Plan* ten zelf gevoed. Het duurde tot aan 't end van September of 't begin van Oktober, eer zy dc vier Pooten hadden, (als in Fig. 19,) zyn- F/j; 19. de toen nog met een taamelyk dikke lange Staart voorzien en bruinagtig geel van Kleur met zwar- te (tippen. In die geftalte naderen zy den Wal, cn terwyl de Staart langs hoe meer af- neemt, begeeverf zy zïg nu en dan op 't Land: haare Kleur wordt eerft van onderen blaauv/ag"- tig 5 aan de Agterpooten geel : haar Voedzel zyn Wormen en Infekten; en 's Winters kruipen zy onder Water , gelyk de Kikvorfchen ; zyn- de in het derde Voorjaar tot Voortteeling be- kwaam. Omtrent de Ingewanden is eenig Verfchil met Tngewan die der andere Padden, gelyk in Fig. 20. blykt,^/>;^. 20. alwaar men dezelven ook met Lugt gevuld ziet. De Longen bb beftaan niet uit zo kleine blaas- jes en zyn met veele Bloedvaten doorfpreid. Het Hart, is taamelyk breed. Door cc wordt dc Lever, door d de Galblaas, door e de Milt, 1. DtEt. VI. Stuk» doOf 224 Beschryving van lll^ door ƒ de Maag en Darmen aangeweezen* 'c Afdeel. Voornaamllc onderfcheid beftaac in de Pisblaas die niet in tweeën gefcheiden en veel klei. ^Ituic^' ncr is dan in de andere Padden ; gelyk men dee- j>^^^ ze ook, vervolgd of geplaagd wordende, niet ziet pillen. De deelen der Voortteeling , zo in 't Mannetje als in 'c Wyfje, waren nage- noeg als vooren. Geftalte. In Geftalte en Houding zweemt dit Dier veel naar de Kikvorfchen , zwemmende en fpringen- de ook zeer vlug : doch het verfchilt daar van groocelyks door de Kleur van onderen, die aan den Buik niet alleen , maar ook aan de Keel en Pooten, beftaat uit Hemelfchblaauw en Oran- jekleur , Vlakswyze dooreen gemengd. Van boven is het donkergroen of zwartagtig. In- dien het op 't Land betrapt wordt , weet het op een zonderlinge wyze zyne Geftalte te veran- deren , zo dat men het naauwlyks voor 't zelf- de Dier kent, krimpende agterover in malkan- der ; des het geheele Lyf byna zig Vuurkleurig vertoont. Wel tien Minuuten bleef deeze Pad in die houding, en, toen men haar weder plaag- de, gaf zy uit het dikfte der Agterpooten een Zeepagtig Vogt uit, zonder eenigen ftank. On- der 't ontleden , niettemin , wierdt Roesel , aan de Oogen en in de Neus, een bytende fcherpte gewaar, zodanig dat 'er Vogt uitliep^ even als by Verkoudheid plaats heeft. C4) DE KiKVORSCHEN. 2^5 (4) Kikvorfch met een Omal hiiltig Lighaam , m. dat overlangs met een breede Jfcbgraaime Afdeel. getande Streep getekend is: de Pooten onge. -^^^'j,^ vliesd. STUK. Cibhofa* Stinkende 1 L Geen betere weet ik te geeven aan de be- cMofa fchryving der JUnkende Landpad van den Heer ^^'^^^^"^^ RoESEL : want fchoon dezelve al hier niet mogt bedoeld worden , heeft zy doch het voornaa- me kenmerk, dat de Pooten ongevliesd zyn : ook is de Duim korter dan de andere Klaau- wen, en de Agterpooten zyn, ten minfce, vyf- Vingerig: hetLyf is zeer bultig of verhevenrond, en de Woonplaats is in andere Landüreeken, ten opzigt van Sweeden. Deeze Pad , die in 't Voorjaar, tot de Voort- teeling, zig veel in 't Riet onthoudt , en daar 'een zonderling Geluid maakt, noemt men der- halve , op fommige plaat fen , Róbrling , in Thuringen Kniispad; miflchien om dat zy op de Rug een lange Zwavel- geele Streep heeft, die haar, op 't cerfte gezigc, inzonderheid van de andere Landpad ondcrfchcidt. Gewoonlyk onthouden zy zig, en wel den geheelen Win- ter , in gaten van Muuren of Rotfen of in het Aardryk , dgar men 'er dikwils tien of twintig by elkander vindt, 't Is verwonderlyk te zied, hoe (4I Rana Corpore ovaro-ranvexo , vitta Icngitudinaïi^ cinereo-denrara, Pedibus fidis. Syf}, Nat X Rana Talmis» leiradadylis fiiTis , Piantis hexadaaylis fiffis , Pollice la* tiusculo breviffimo. ^man. ^cad, I. p, Mttf. Fr. I, p. 48. L DfcEt, VI. SiüK, P t26 Besckryvinc van 111 hoe deeze Pad by fteile Muuren weet op te Afdeel, klauteren , om in haar Hol , dat fomtyds eeni. V. Voeten hoog is, te komen. De Voorpoo- IIOOFD- ^ . , , . sivK. ten zyn, ten dien einde, van binnen, tuffchen Pad. de Klaauwen, voorzien rnet Hoornige uitwas- fen; terwyl het Dier met zyn Buik, die fteeds door Slym bevogtigd is , zodanig aan den Muur kleeft, als of het 'er door de Lugt tegen aan ge. perft werde, en 'er eenigen tyd aan kan blyven hangen. Niets heeft de Natuur te vergeefs voortge- bragt ! De Padden , welker gedaante ons af- fchuvvlyk is, verbergen zig over Dag, en 's Nagts , terwyl wy flaapen , worden onze Tui- een door haar gezuiverd van Ongediert ; terwyl zy niets tot belooning eifchen , dan dat men haar geruft laat blyven in haare Schuilhoeken, Die deeze Wet des Scheppers overtreedt en de Padden ftoort of plaagt, vindt fomtyds zig onaangenaam en op de daad geftraft. Het pis- fen dat zy allen, behalven deeze en de laatft- gemelde Vuurpad doen , is het eenigfle niet dat men heeft te vreezen : de meeften geeven een witagtig Vogt of Schuim uit, welks Venynig- heid zig, aan den Stank, in fommigen fchynt te openbaaren. Qorfprong De Heer Roesel ontdekte zulks, voornaa- Stank!^ melyk , in deeze Landpad , welke hy deswe- gens de Stinkende gebynaamd heeft* De eerft- gemelde Waterpad ftonk naar Knoflook, doch deeze hadt een Zwaveligen ftank, byna als die van DE KiKVORSCHEN. 21"^ van aangeftoken Buskruid 3 of van gewreeven nj^ Orpiment ; een Stank die zo taay is of aanklee- ^fi^eeL. vende * dat hy denzelven mg wel twee Maan^ ^' ' ° Hoofd,» den in *c Vertrek, daar deeze Pad ontleed was, stuk. vernam. Die Stank , nu , kwam allcenlyk van 'c Pad. gemelde Vogt, 't welk een Pad, uit het Glas genomen , met zulk een kragt uitwierp , dat 'er , fchoon hy 'er v/el vier Voeten af was ^ eenige druppeltjes van op zyne Hand fpatten. Het Vogt liep langs het Lyf , wanneer 'er de Huid door hem werdt afgeflroopt , en toen was de Stank byna onverdraaglyk : de Stank is miu^ der, hoe meer Vogts de Pad verlooren heeft. In de eerfte opflag fchynt dit Vogt voort te komen uit de Wratten van de Huid , doch , by het villen van deeze Pad , ontdekte de Heer Roe* SEL , zo hy zig verbeeldde , deszelfs waare Bron- nen, Onder de Oxelen zo wel als in de Lie- fchen, (om die deelen van het Lyf eens dee* zen naam tegeeven,) kwam een gcelagtig Lig* haam als een Klier te voorlchyn , 't welk hy in geen andere Soort, van Padden of Kikvorfchen , ooit hadt gezien , waar uit een fyn buisje fcheen voort te komen, dat in andere, die nog dunner waren , zig uitfpreidde. Deeze giftte hy dat al fyner en fyner buisjes in de Huid afgaven : want fchoon de Huid der Padden , op fommige pla^tfen, naauwlyks aan het Lighaam vafl: fchynC te zyn, is dezelve 'er, aan den Buik en Poo- ten, door dunne Vezelen, die naauwlyks zigt- baar zyn , zodanig aangehegt , dat menze met u DsEL. VI, stur. P 2 een 228 B E S C H R y V I N G VAN IIL een Mes moet affcheiden. Hy erkent wel , dat, Afdeel, q^^q^ »t uitfnyden of doorinyden van deeze Klie- Hoofd- ren , zig geen Vogt of Stank openbaare : maar uit dezelven oordeelt hy , niet ongegrond noch ^'"^^^ onvernuftig , dat iets afgefeheiden zou kunnen worden, 't welk, met eenige andere Stoffein de Huid vermengd, eenigen Stank maakte: gelyk men dit in de vermenging van Armoniak-Zouc met gebrand Zout van Wynfteen, zegt. hy, befpeurt. Inderdaad de Stank van die Pad fchynt y naar zyne befchryving , iets te heb. ben, 't welk naar de Vermenging van vlug Loog- Zout met Zwavel zweemt. Dat dit Stin- kend Vogt Venynig zy , verzekert hy niet, maar het kwam hem waaffchynlyk voor, om dat dee- ze , zo wel als de beide gemelde Waterpadden , 'er gebruik van maaken, zo 't fchynt, om hun- ne Vervolgers af te weeien ; wordende ook, geen van drieën, door de Oijevaars gegeten. Deeze Pad werpt , zo min als de naaft voor- gaande, haare Pis uit. Het Spieren-Vleefch van de Stinkende Land- . pad, , was veel bruiner dan dat van anderen. De Long beftondt , gelyk in de Vuurpadde , uit zeer groote Blaazen. Omtrent de deelen der Voortteeling was , met de andere Padden, geen groot verfchil. Zy volbrengen haare Paaring, even als de laatilgemelden , eerft in Juny , en verzamelen zig , ten dien einde , in het Riet van Poelen en MoeralTen, maakende een Soort vm gekwaak, gelyk de Boom-Kikvorfch, dat door DE KiKVORSCHEN. 029 door de Mannetjes alleen gefchiedt, die alsdan m een Soort van Zak of Blaas aan de Keel , blaauw- Af df/^l. agcig van Kleur , opfpanntn. De Paaring ge- ^^^'^^^ fchiedt even als in de andere Landpad : het stük. Schoc komt ook met twee Strengen uic , en de P^id, Eitjes volgen enkeld op malkander , zynde aan de eene kant met een graauvv vlakje getekend, en in een zeer doorfchyncnd helder Slym ver- vat. Ongemeen fchielyk 3 ja binnen 't Uur, v^-as de Eijerlegging volbragt. Den vyfden of zesden Dag begonnen de Wormen of Popjes reeds te zwemmen cn yonden haar Voedzel aan het Gras. De Verandering ging yerder even- eens roe als in die der andere. In 't laatfl van September of 't begin van Oktober hadden zy byna de gedaante van een volmaakte Pad , en verlieten het Water, om verder dergelyk Voed- zel als de Ouden te vreeten. In Geftalte komt deeze veel met de gedagte Geftalce, Landpad overeen , doch , behalve de gemelde geele Streep , langs de Rug, cn de ongevlies- de Agterpooten , heeft zy de Oogen' geens- zins vlammende of geel, maar bleek groenag- tig Afchgraauw. Ook is het Lyf veel dikker en ronder , gelyk ook de Pooten , daar het Mannetje , in de lyd der Paaring, een ruuw zwart Vlakje aan heeft, gelyk de bruine Land. Kikvorfch: zynde dan ook wel zo fchraal van Lyf als het Wyfje. De Huid is groen- ' ^gtig Olyf kleur op de Rug , met bruinroode i:nobbeltjes gepaareld, die in taamelyke orde ge- 1. Deeu VI. Stuk, P 3 plaatft 230 Beschryvïno van lll^ plaatft zyn: van onderen en aan de Pooten vuiL Afdeel, wit , met eenige groene Vlakken gefprenkeld , Ho^FD. en op de zyden van het Lyf geelagtig rood. STUK. In 't loopen heefc zy dat byzonders , datzy. Pad. een weinigje gcloopen hebbende , zig ftil houdt ; 't welk men insgelyks in onze gewoone Padden,die meed met deeze fchynen overeen te komen, waarneemt. Ook fpringt zy , gelyk de onzen , in 'c geheel niet , zynde daar toe veel te log van Lyf. Gebruik, 't Zou nu te onderzoeken ftaan , welk van beiden, of deeze Stinkende of de andere niet Stinkende Landpad 3 tot de voorgemelde Ge- bruiken dienftigft ware. De Middelen , die men aanpryfl: om de uitwerking van 't Venyn weg te neemen , zullen zekerlyk mee(t plaats hebben omtrent deeze , en wanneer men , 't ^y door Afkooking of door Deftillatie , eeni- ge kragt zoekt te krygen uit deeze Dieren , die van een fcherp vlug Zout of Olie afhanglyk zy 5 moet deeze waarfchynlyk den voorrang hebben, ten minde tot uitwendige Middelen. Het is zeker, dat de Stinkende Landpad, om- trent St. Jan, door de Boeren, m Duiifchland, vlytig wordt opgezogt , om daar van een Bal- fem of Olie te bereiden ^ die zy als een koft- baare Artzeny bewaaren, om daar van, by ge- legenhcid, als een Smeering, tegen de Jicht, pynen en Lammigheid gebruik te maaken. Ook wry ven zig de Negers van Senegal , tegen de Hoofdpyn , door de heete Zonnefchyn veroor- zaakt > DE KiKVORSCHEN. 23I zaakt, hec Voorhoofd met levendige Padden ; zo de Heer Adanson verhaak. Afi^eel. . V. (5) Kikzwfcb met bet Lyf Wrattig , den Buik ^nt en zwart gevlakt , eene plooy aan de Keel. " Van deeze, die ook in vreemde Landftreeken Bome Pad huisveft, naar LiNJSiEUs meldt, v/ordt getuigd, dat zy eene Pad gelyk , macr klein is en zwart , van boven overal door Kno*bbclijes oneffen ^ van onderen uit en zwart bont : de Poocen on- genagcld hebbende; de Agterpooten vyf-Vin- gerig en gevliesd, de VoorpfX)ten vier-Vinge- rig gefpleeten : een dwarfe rimpel onder aan den Hals. (6) Kikvorfch met den Bek half Eyrond^ den VL Strot UltplLlknde. Buikige. Deeze, uit Indie afkomftig, welke zig als zeer dik van Buik vertoont, wordt gevonden in *c Kabinet des Koniugs van Sweeden. (7) Kikvorfcb met de Schouderen bultig , de VTI. Mar/ Zee^K vorfch. EiUen geknobbeld. z.TJ^L Van Se BA wordt dit Dier, dat hy zeer raare Virginifcbe Kikvorfcb noemt, als een V\^onder- ftuk (5 ) Rana Corpore Verrncofo , Abdomine albo nigro macularo, Plica Gulari. Sy(h Kat, X. *6) Rana Ore femi ovato , Jiigulo prominulo. Mtéf^ ^d, Frid, I. p 48. (7) Rana Scapulis gibbofis , Clunibus nodofis- Syfi* Nat» X. Rana Marina , Americana j rara , mas- Sin. Jkfi^f. L Tab. LXXVl, Fig. i. UDtiLL. VLStük. P 4 23^ BewSchryving van ni. ftuk der Natuur aangemerkt. Het Dier hadt , Afdeel. y^^Q^^j^^^^^j. j^. voorde en agterfte Pooten uitge- HooPD- ^^^'^^^ waren, de langte van meer dan eqnhalf STUK. Elle. Volgens de Afbeelding moec het Lyf,^ met den Kop, over de agc Rynlandfche Dui- men lang zyn geweeft. Uit de geftalte fcheen het eer een Kikvorfch dan een Pad. Het ge- heele Lyf was met veel Knobbeltjes bezet y doch tulTchen de Schouderen meed gebult , hebbende boven ieder Voorpoot een Soort van plat Schild , vol kleine zwarte Stippeltjes , en aan den Aars, tuflchen de Billen, vier rond- agtige Knobbels. De Kleur was donker- Afch- graauw, van boven geelagtig , op den Kop rosagtig geftreept. Hy houdt het ; zo wel voor een Water als een Land Dier, cn iioemt het, in 't Latyn, Zee- Kikvorfch. (8) Kikvorfch met Eironde Oorkwahben. wer. VIII. Typhonla. Nagt- Schreeu- De Heer RoLANDER , door wien decze Kik- vorfch in Amerika ontdekt is, heeft waargenomen, dat dezelve by Nagt een leelyk Gefchrceuw maakt , gelykende naar dat van een Kraay» Op de Rug heeft het Dier vier overlangfe rimpels , van verheven Stippen , en is getekend met zwarte Vlakken. De Pooten zyn ftomp gena. geld : de voorden vier-Vingerig gefpleeten , de ^gterden vyf-Vingerig gepalmd : de Vingeren fmal : (8j Rana Aurlcularibus lobis ovatis. Syjl. Nat* X. D E K I K V O R S C H E N. 23 fmal: de tweede zeer lang, zonder rond3gtige fi[. Naoelen, ^elvk 'er aan de anderen zyn. Afdeel. (9) Kikvorfcb 'met ge^oögde Ooren^ de Poolen Koöfd. SI UIC* flomp. Deezc moet , zo wel als de gedagte Zee- CQoogdi Kikvorfch, vry groot zyn, dewyl Browne 'er den naam aan geeft van allergroot fte. Men vindtze ook in Weftindie. Aan de Ooren is, wederzyds, een ge.oogde Vlak: de Voorpoo- ten zyn vier -Vingerig gefpleeten ; de Agter- pooten vyf-Vingerig en eenigermaate gepalmd. (10) Kikvorfch met Kegelagtige Oogleden. ^ ^^^-^^ Onder dien naam wordt, in de befchryving^^^^^^"^^ van 't Sweedfche Koninglyk Kabinet, een Kik- vorfch voorgefteld, die overeen fchynt te ko- men met den genen , welken Seba genoemd heeh, gehoornde en gedoomde Virginiaanfche Pady waar van hy Mannetje en Wyfje , beiden, afbeeldt. Het Dier , inderdaad , zweemt van Geftalte meer naar een Pad , en de byzonder- heid , dat de Oogen in zekere Kegelagtige Uit- puilingen (laan, maakt het zeer merkwaardig. In (9I Rana Auribus ocellatis, Pedibus mnticis Syft. I^at, X. Rana maxima comprefla mifcella, Brown. ^Jaw. 466. Tab. XLl. 4. (10) Rana Palpebris Conicis. Mt^f. ^d, frid, I. p, ^8. Bufo Cornurus 8c Spinofws Virginianiis. Seb. M»fl L Tab. LXXIL f. I, 2. I. DaLL. VI. Stuk. P 5 234 Beschrtving van jll^ 1q de gedaante egcer, vind ik niets verfchrik- Afdeel. kelyks, boven die van andere Padden. Hoofd- ^jj^ Kikvorfcb met de Zyden gezoomd ^ bet Lyf glad 9 de Agterpooten gefpleeten. Gelijmde.' Buiten -wtwyfel zal deeze de gezoomde geby- naarad worden , om dac haare Zyden gezoomd zyn. Dat hy de Agterpooten ook gefpleecen heeft, zou hem voor een Land-Dier kunnen doen doorgaan. Het is uit de Indien in het Sweedfchc Koninglyk Kabinet gebragt. Die byzonderheid , van de gefpleeten of on* gevliesde Agterpooten , doet my hier gewag inaaken van een Kikvorfch uit Karolina, door Seba op de zelfde Plaat als de gehoornde Pad afgebeeld, die ook de Agter- en Voorpooten, beiden , gefpleeten heeft. Dezelve was zeer fraay , rood- en geelagtig , gemarmerd , doch werdc, in fierlykheid van tekening, nog over- troffen door een andere Virginiaanfche, welke, zo hy aanmerkt , de Voor- en Agterpooten , beiden , gevliesd hadt, 't welk niet minder zeld. zaara is in de Kikvorfchen (*). Van beiden fchec- nen de Klaauwen , aan *t end , eenigzins Knob- belagtig, of miffchien rond ge nageld te zyn. (12) (ii) Rana lateribus tnarginatis , Corpore laevi , Plantis fififis. Syfl, Nat. X. Rana lateribus marginatis, Mftf. ^Ad, Frid. I. p. 47. (♦) Seba /(Mnet L Deel, bladz. iiy. Plaat LXXII* fig. 3*4- I DE KiKVORSCHEN. 235 / (12) Kikvorfch met deDyen van acteren fchuins II!, gefireept. ^ ^^''^'^''^ Bv deeze Kenmerken wordt thans een Dier ^^ofd, STUK voorgefteld, dat te vooren onder de HaagdilTen ^^j* geplaatft was. Een Schepzel, inderdaad, \avi Paraiinxa. zulk eene gefteldheid als dit, zou men h^^it ^orfch.^^'^'' onder de Gedrochten mogen tellen , of als een middel-geflagt aanmerken , tuflchen de Viervoe- tige of Kruipende Dieren en Viflchcn, gelyk het ook, des wegens, Kihuorfcb Pljch of Vifch^ Kikcorfcb geheten woidt. Het is niet, gelyk LiNNiEüs zegt , in alle de Figuuren der LXXVIIKie Plaat van Seba afgebeeld : want de agt bovenfle wyzen de verandering der gewoo- ne Europifche Kikvorfchen en de zes volgende die der Amboineefche aan ; zo dat 'er maar agc voor deeze overbly ven. Met reden voert deeze Kikvorfch den by- naam van Paradoxa^ als een wonderlyk Schep- fel, waar van men de beftaanlykheid wel niet loochenen , doch naauvvlyks begrypen of geloo- ven kan. Juffrouw Mkrian geeft, in 'tAan- hangzel van de Natuurlyke Hiftorie der lafekten van Suriname , daar zy van de verandering van VilTchen in Kikvorfchen en van Kikvorfchen in Vis- (12) Rana Fenaoribus poftke oblique ftriatis. Muf, ^d. Fr. 11. Lacerta Caudi ancipiti , Palmis teiradadty. lis fiflis, Plantis pentadadylis palmaiis , Abdomine Ven- iricofo. Syfl. Nat, VI. ^6. N. 2. Rana Pifcis Mnf^d. Fr I. p.49. Seb. Mi*f I. Tab. LXXVllI. F/>. omms. Merian. Surin ji. Tab, 71. X, Deel. VL Stu», 236 Beschryving van lil VilTchen handelt; na verklaard te hebben, hoe Afdeel, Earopifche Kikvorfch , van een klein Vifch- ^* ie , of Donderpaddetje , in een volmaakten Hoofd- ' ^ . ^ i , STUK. Kikvorfch overgaat , (even gelyk wy dic van Vifch' t^ikAQ Padden hebben gezien;) een Berigt van de yorfch. trapswy^ Gertaltewifleling van een Soort van Kikvorfchen , die in menigte op de Rivier van Suriname gevonden worden , tot volkomen VifTchcn , welke men aldaar Jackjes noemt, zynde Kraakbeenig en zeer lekker om te eecen. Derzelver Kleur, zegtzy, is in 't eerft donke- rig en ver-volgens graauw: zy hebben het Lyf gedekt met zeer kleine Schubbetjes , en ge- fchraagd door een Been of Graat, die in de langce loopt , met veele dwarsbeendertjes, even als wy in de Viflchen zien. Seba, in wiens Verzameling of Kabinet de Onderwerpen waren van haare Afbeeldingen , zegt dat hem de Stukken ontbraken tot bewys van die zeldzaame Geftaltewifleling , welke hy flegts waarfchynlyk fielt. Van Suriname niet alleen , maar ook van Kuraffauw en andere Kuften der Weftindiën , was niettemin een me- ' nigte van zulke Schepzels aan hem toegezon- den, waar van hy vyf Afbeeldingen geeft, die eene trapswyze verandering aantoonen. De Liefhebbers bezitten thans ook zodanige Die- ren , die men met reden Vifch-Kikvorfchen noemt; gelyk Edwards verhaalt, dat 'er zo- danig een over de Barbados aan den Londen- fchen Geneesheer, John Fothergill, was toe- ge- DE KlICVORSCHEN* 237 gebragt, waar van by dc volgende byzondcr- heden meldt (*). Afueeu „ Ik vind het natuurlyk Onderwerp meer ^^^^^^^ 5, dan eens zo groot als dat van JufFr. Mekiain'; stuk. 5, 't welk my doet denken, dat het een by^ rifih-i^tk^ ^ zondere Soort zy. Haar Afbeelding '•vertoont '^''^fi^'' de Vin , die rondom de Staart gaat, gefal- ^ j, balaad ; doch in deeze is de rand van die Vin „ geheel efFcn , zonder eenige infnydingen. „ De Agterpooten , in haare Figuuren , heb- 5, ben ieder maar vier Vingeren, daar zy, in de myne, met vyf Vingeren voorzien zyn; „ benevens een klein beginzel van een zesden: 5, altem.aal met een Vh'es famengehegt. De Voorpooten hebben vier gefpleeten Vinge- „ ren, waar van de één als een Duim (laat, ^, dat in de Figuuren van Mêrian niet is uit- 5, gedrukt. Alle Vingeren zyn fpits , doch ongenageld. De Huid is zagt , zonder eenig 3, blyk van Schubben , en de Vin , - rondom de „ Staart , vertoont zig als dun , nat Leder, 5, zonder eenige Vezels om die te onderfchraa- „ gen , gelyk men 'er in de meefte Viflchen 3, vindr. De Staart, of het agterfte deel, met „ een Naald doorfteekende , vond ik geen „ merkelyken tcgenftand : maar , in de Pooten of Billen en den Kop , floot de „ Naald als op Been. De Kleur van het Dier j> ver- (*) Phil. Tra?tfka. Vol. LI. P. 2. for jy6o. psg. *138 Beschrvving van Iir. „ ver:oonde zig, in het Vogt, donker bruiii, rnec zwartagtige Vlakken, van onderen blee- Hoo'fd. Vlakken." STUK. In 'c zelfde Glas waren eenige Donderpad* ^'/^^'-^'^•dctjes overgekomen, welken Edwards, doch zonder reden ^ dagt , dat rr.ifTchien de Jongen zouden zyn van die KikvoiTchen , welken Me- RiAN en Seba, als in Viflclicn veranderende, befchryven. De Afbeeldingen van Seba , eg- ter 5 zyn nagenoeg even groot als de iyne , en, behalve de Kraakbeenagtigheid , welke daar in toegefchreeven wordt aan de Staart, die als in Ribbetjes of Graatjes verdeeld zou zyn , vind ik dezelven vry wel met de befchryving van Edwards overeenkomflig : die ten opzigt van deeze Geftaltewifleling niet van een zeer gunftig Gevoelen is; zeggende: „ het fchync 3, zeer vreemd , dat een andere Staart zou groei- 5, jen aan een Kikvorfch , die de zyne over ec- 5, nigen tyd verlooren hadt , en dat dezelve 3, trapswyze de Pooten kwyt raaken en een 3, volmaakte Vifch worden zoude. De Natuur 3, is, in haar ordinaire loop, niet gewoon op 3, zulk een wyze ngter- en voorvvaards tewerk 3, te gaan , een Werk te fchynen te volmaaken^ 3, en dan hetzelve , door een regt ftrydigen 5, voortgang 3 wederom te keeren." Denkbeeld Aangaande den gedagten Vifch - Kikvorfch , gaande?" fpreekt die Schryver aldus. „ Wat het Voor- 3, werp belangt 3 door my afgebeeld 3 en of 5, hetzelve reeds 3 in zyn volkomen ftaat 3 eneea 33 Soort DË KiKVORSCHEN. 239 9} Soort van gejiaarte KiHwfcb zy,of een Soort IIL van Water^Haagdis , neem ik niet op my te ^^deel. 55 bepaalen: maar, de grootie in agt neemende, jj^^^j.^ 5, indien men het zou denken een Donderpad- stuk. detje te zyn, zo eerft voortgekomen zynde r^fch FJk- 55 uit het Schot 5 en in de ftaat van voortgang 5, om een volkomen Kikvorfch te worden : zou 35 zulk een Kikvorfch , volgroeid zynde, in- 3, dien hy de zelfde evenredigheid had tot zyn „ Donderpaddetje als onze Europifche Kikkers 5, hebben , van byftere grootte zyn moeten : v^^ant onze volwaffen Kikvorfchen overtreffen 3, de Donderpaddctjes en het Jonge teelt van 53 volmaakte Vorfchen , ten minfte vyftig maal 3, in grootte." Ik moet egter bekennen, dat ik dit Denk- 'f Zyn Vof (cheri'Pop- beeld zo onwaarfchynlyk niet vinde. Want pen, fchoon 't waar is , dat een volwaffen Kik- vorfch het eerfte Beginzel van een Wormpje of Vorfchen-Popje , uit het Ey , miffchien wel vyftigmaal in langte overtreft, gelyk ik denk dat Edwards het verftaat: (want vyftigmaal in grootte , eigendyk gefproken , kan hy niet zeg- gen willen, om dat de langte dan nog geen vier- maal zou zyn : ) zo is 'er egter in de grootte van een Vorffchen Pop , die reeds de vier Poo- tcn heeft, en een Kikvorfch die volwaffen is, op ver naa zoo veel verfchil niet in langte (*). Stek f*) De evenredighekl die de volwaffen Padden tot haa- TC Poppen hebben , is zeer veifchiilende in de een of andere Soort: zie hier voor. 1, DfiF.L. Yl. Siu*. 240 Beschryving van llj^ Stelt men nu eens , dat de ViTch-Kikvorfcb Afdeel, een Vorfchen-Pop zy , en men vergelykt dien Hoofd. grooten Ameiikaanfchen Zee-Kikvorfch , STUK. van meer dan een half Elle lang zo zal 'er n/ch l{ik'gccu onwaarfchynlykheid in te vinden zyn, en dan is de gemelde verandering flegts omgekeerd: het Jackje krygt allengs Pooten , en vv^ordc ein- delyk een volfchapen Kikvorfch. of E^eftaarte Seba , oodertuflchen , heeft de ingebeelde Kjkvor- verandering van een Kikvorfch in een Vifch ichen. ^ getragt te ftaaven, doordien hem verhaal J was, dat men in ons Land, fomtyds, even 't zelfde vernam ; geiyk hy dan eindelyk twee zodanige inlandfche Vifch»Kikvorfchen kreeg. Onder de Duitfchers wordt ook van gejtaarte Kikvorfcben gewag gemaakt, inzonderheid in Swiczerland, alwaar op *t Gebergte twee Meiren zouden zyn, daar menze in vindt. By Schmiedberg in Silez,ie werden, in den jaare 1735, in zekere Vyver een menigte zulke Dieren gevonden, die, in 'c midden van de Maand Auguilus , byna de grootte en geftalte hadden van volmaakte Kik- vorfchen , met een taamelyk lange dikke Staart, waar zelfs de Ruggegraat in uitliep , zyndc de Staart ook mee een Vin , doch fommigen flegts met twee Pooten , voorzien (f). Uit deeze laatfte Omftandigheid komt het my zeer waar- fchyn. (♦) Zie bladzy^e* 232. (t) Exercit. de Ranis Caudatis. Mdd^ SiL Satypé Wratisl. & Lipf. 1736. p. DE K I K V O R S C H E N. 141 fchynlyk voor, dat die flegts agtcrgebleevenc Vorlchcnpoppen , ofzulken, die de Staart wat Afdeel, langer dan gewoonlyk behouden hadden , of pj^^p^^ mooglyk Padden - Jongen , zyn geweeft ; 't stuk. welk de Afbeelding ook fchycc te bekragti- /^//c^' --^i^- gen. ^ Wat nu^eindelyk, de Ontleding of Opening van deeze Jackjes betreft, daar Seba zyn Ge- voelen 5 van de verandering der Kikvorfchcn in VilTchen , nog nader mede bekragtigd oordeel- de (*) : ik zie niet dat dezelve veel ter zaake doet. Hy hadt, 't is waar , een foort van Kieuwen, of een beginzel van Kieuwen , zo hy fpreekt, daar in gevonden ; doch dergelyke Kieuwen hebben de Vorfchen -Poppen ook , volgens de Waarnee- mingen van Roesel, die zy naderhand verlie- zen. Een volkomen even zodanige Slangswy- ze omwinding der Darmen , heeft de gemelde Duitfchcr gevonden in de Jongen der Padden en Vorfchen y terwyl die nog de geftalte van een Vifchje hebben. De Darmen kunnen zo gere- geld niet opgerold blyven , indien 'er reeds mcrkelyk gebruik van gemaakt is. Dus ver- vallen de voornaamfte Gronden waar op Seba redeneert : want de proportie der Afbeeldingen doet , als men op die van de Donderpaddetjes agt geeft, weinig ter zaake. 't Is zonderling, dat hy de Staart niet heeft geopend, uit welker ge* (♦) Zie zyn. II, Dekl. biadz. 128, 129. Tab. CX4 24^ Beschuyvihg van III. gefteldheid, milTchien, merkelyk meer zou af Afdeel, leiden zyn gewcefl:. De Afbeeldingen , in- Hoofd- derdaad y en de natuurlyke Voorwerpen , zo STUK. veel ik 'er heb gezien, vertoonen den Vifch veeleer als een Vliezig overcrekzel van den Kikvorfch, en, indien men vafl ftek, dat de Voortteeling der Kikvorfchen eo Padden in 't hoofdzaakelyke overeenkome, moet men voor zeker houden , dat 'er in Weftindie Vorfchen- Poppen van niet veel minder grootte zyn. Temporaria. (^3) Kikwrfch met de Rug platagtig en eenU Bruine gewiaate hoekig. I>and Kik* vorfch. DeHeerLiNNiEHs ftek, onder deezen naam, , den gewoonen Kikvorfch voor, die ook wel de Water-Kikvorfch , doch , om dat hy zig by Zo- mer meefl: op 'c Land onthoudt, van Roesel de bruine Land- Kikvorfch geheten wordt , in on- derfcheiding van den volgenden , die byna al- toos in 't Water leeft. De Hebreeuwfche naam is Tzepbardeach , de Arabifche Dipharda of Dephrada , de Griekfche Batrachos. De Ita- liaanfche en Spaanfche naam, jRam, is metfden Latynfchen overeenkomftig ; doch men noemtze in Iralie ook Ravocchia , in 't Franfch GremuiU (15) Rana Dorfo planiufculo ftibangaiato. Syfl. Nat. X. Rana Palmis tetradadylis fiffii , Plantis penradadylis palmatis ; Pollice longiore. Fat^n* Suec, i^o. Rana tei». poraria. /^ Oei, 154. Rana Aquatica» innoxia. Gesn. , Oyip, 46* Rana. Aldr. Oyip, 89. Jonst. Qj^adr T.j^* £.5*6,7^8- Rana Aquatica. Raj. QjidUr* 247. Brai>l* Natur. T. 21 f. DE KiKVORSCHEN, 243 Ie, in 't Hoogduitfch Frofch , in Engelfch Frogge. Wy, Nederlanders, hebben *er den^^i^EEu naam van Kik of Kikker, wegens hun borre- V- JriOOFD* kikken, bygev^oegd. stuk. Kikvorfchen zyn 'er den geheelen Wereld door, Woon* doch ongelyk meer in fommige Landftreeken*^'^^^^^' Aan de Kuft van Afrika, in en om de Rivier van Senegal, heefc de Heer Adanson nergens Kikvorfchen ontmoet ; daar hy zig , in een zo vog- tig Land , groocelyks over verwonderde , en aan de Gambia kwam hem niet anders , dan de groene , in zekere Waterput voon Het zelfde doet my verbaasd ftaan ten opzigt van Egypte , alwaar de Heer Hasselqüist, onder en na de Overttroo* ming van den Nyl, niet dan kleine Kikvorfchen vondt : terwyl anderen deeze Dieren als een zo groote Plaag van dit Land aanm.erken ; (tellende dat zy Egypte verwoeden zouden, indien de menigte, daar van, door deOijevaars en Reigers niet verminderd werde. Dat zy , egter , ook in andere deelen van Afrika zyn, blykt, dewyl in de Waterplaflen op den Tafelberg , aan de Kaap , groote graauwe Kikvorfchen gevonden worden, In Amerika is hunne verfc heidenheid te grooter. Seba geeft tiendcrley Afbeeldingen daar van , waar onder vier uit Virginie, en éóne uit Bralil , die egter meer naar een Pad ge-. lykc; even als zyne Afrikaanfche, welke kort en dik zyn van Lighaam. Op de Weftindifche Eilanden vindt men Land-Kikvorfchen , die zeer fraay gemarmerd zyn of gefl:reept,en wel- I, dkei» VI. stuk^ Q 2 ker 244 Beschryving van IH. ker Lyf wel een Voet lang is , zo Pater Labat Afdeel, aanmerkt , zonder de Pooten te rekenen , die HoTfd ^^^^ Vleezig zyn (*> Deeze worken, STUK." in de Boffchen, by nagt zeer fterk , en worden • van de Negers met Fakkelen gevangen , omze te braaden en op te eeten : want het Vieefch is zeer mals , blank en lekker. De Koppen , al- . leen ^ werpt men weg. Berugtheid. Berugter Dier zal men naauwlyics vinden in de Hiftoriën. Men weet dat één der Plaagen , waar mede de Egyptenaars gedwongen werden om de Israëliten te laaten vertrekken, beftond in Vorfchen ; welken AaRo:^ , door zyne Staf \ uit te ftrekken over de Rivieren en Poelen , deedt opkomen over Egypte ; zo dat zy tot in het binnenfte der Huizen en Paleizen kroa- pen , vervullende het geheele Land (f). De onreine Geeften^die uit den Mond des Draaks, des Beefts, en van den Valfchen Profeet kwa- men , worden by Kikvorfchen vergeleeken (|). Homerus , wiens Werken onder de Grieken en Romeinen niet minder agting, dan by ons de Bybel, hadden, namzetot het Onderwerp van een zonderling Gedigt, dat den naam van Stryd of ^latiAch'i^^Qoïlog der Kikvorfchen enMaizen * draagt (§). tnyomachia Aan (*> Ik vraag dan nogmaafs , of de zo even gemelde Ja^kjes de Poppen niet kunnen zyn van zo groote Kik- vorfchen ? (t) £xod. Kap. VIII. (l) ^focal. XVL Vers r;. (§) Veelen , egter, twyfden, of dit GeJigt wel van t>E KlKVORSCHEN. 245 Aan zeker Gezwel onder de Tong , dat de uj^ Menfchen een dergelyk Geluid doet maken als Afdeel. deeze Dieren, wordt ook, in 't Latyn en Neer- j^^^*,^ duitfch, de naam van Kikvorfcb gegeven. De stuk. Paarden hebben dergelyk Ongemak in de Bek of Keel , welk hun 't Eeten belet, worden- de in 't Hoogduitfch genoemd der Frofcb of Krête. De menigte , waar mede deze Dieren zig , na een zwaaren Regen, in de Moeraffige Landen dikwils vertoonen , heeft het ongerymde Denk. beeld ter baan gebragt, dat zy uit de Wolten zouden regenen. JEua^vs verhaalt, dac hy, van Napels naar Pozzuolo gaande , eens een Hagelbuy van Kikvorfchcn op het Lyf kreeg. Hedendaags , nu men weet , dat zy fomtyds door een Hoos worden opgenomen , is zulk een Geval niet voor onmooglyk te houden: doch, aan den anderen kant, zal men de Voort- tceling van deeze Schepzelen in de Wolken, met Derham, Ray en anderen, voor belache^ lyk erkennen. De Kikvorfchen munten , in taayheld van Le- ^zaih^a ven , boven de meefte Dieren uit. Wy hebben gezien , dat de Haagdiffen en Salamanders lang keven kunnen zonder Voedzel , en de Padden zonder Lugt ; doch de Kikvorfchen zwemmen mg eenige Uuren , na dat hun het Hart is uit het Homerus zy ; dat Statiüs. cn anderen voor zeker iklien. I, i^itEt. VI, Stvk* Q 3 Beschryving van lll^ het Lyf gehaald. Ja , de beroemde Heer van Afdeel. Haller heeft waargenomen , dat het Hart van een Kikvorfch, daar uic gcfneeden, doorgaans STUK.' beweeging blyft van 's middags tot diep in de nagt, maar zelden tot den volgenden mor. genftond (*). In de Harten van de Adders en Schildpadden, egcer, heeft die beweeging tot over'tEcmaal geduurd. Men heeft gezien , dat ^ een Kikvorfch, gehaald zynde uic het Lighaam van een Aal, die door een Snoek was inge- geflokt en dood , nog leefde en fprong. Voorttce- De Levensmanier en Voortteeling heeft zo veel overeenkomft met die der Padden , dat ik my ontflagen agt van daar in uit te weiden. De onvolkomenheid, welke 'er was in de Berigten van Blasiüs en Malpighius , ten opzigt van het inwendige Geftel deezer Dieren, vindt men in de Werken van Swammerdam , die in 't Nederduitfch te leezen zyn (f), genoegzaam verbeterd , voltooid en opgehelderd. De Waar- neemingen van deezen bekwaamen Natuur-on- derzoeker heeft Roesel tot zyn Geleide ge- bruikt, en 'er Ontdekkingen bygevoegd, door welken de Hiftorie der Kikvorfchen is gebragt tot zulk een trap van volmaaktheid, als men wenfchen kan. Een Uittrekzel, daar van, met veel oplettendheid gemaakt , vindt men elders (|) Ik (♦) JDiJJert, fur VlrriuhiUté. Laufann. 1755. p. 68. (t) Bybel der Natuur e. Leiden 1738. {\} Uitgezo^te rerhand. VIL Deel. Amft. 1762 p.? 2. DE KiKVORSCHEN. 247 Ik zal alleen , ten opzigc van de Paaring , aan- jj j merken , dat de Wratten , aan de Duimen der Afdeel, Voorpooten, geenszins het Mannelyke Lid in V. deeze Dieren zyn; gelyk men zeer belachlyk ^xuk^" vermoed heeft , en die worden ook in de mcefte Padden niet gevonden. • De Mannetjes hebben geen Schaft ^ doch de uitwerping van 't Zaad- vogt gefchiedt, niettemin, even a!s in Soort- gelyke Dieren. Gaufier geeft voor, dat m dit Zaadvogt , vervat in een Blaasje dat de Mannetjes Kikvorfch in 't Lyf hadt, door hem levendige Vrugtjes zyn. gezien, gehegt aan een Snoer, dat als de Stoel was van deeze Schep, zeltjes, die zig zeer fnel bewoogen met hunne Staarten. Zelfs zou hy gezien hebben , dat die Vrugtjes 5 in de Paaring, door het Mannetje uitgeworpen zynde , zig aan de Eitjes van hec Wyfje hechtten, neemende daar uit hun Voed. zei: zodat hy, in dit opzigt, verder gekomen zou zyn dan de vermaarde Leeuwenhoek, die wel de Diertjes in het Mannelyke Zaad, doch niet in de Eitjes bekent gezien te hebben. De Jongen der Kikvorfchen , uit de Eitjes Vorfchen gekomen , en de Geftalte hebbende van een VVormpjemec een dikken Kop, v/orden , om die reden, in 't Franfch TeW^/i geheten. De En* gelfche naam is Tadpole : de Latynfche Gyri'» miSy van 't Griekfch Gemics afkomftig. Wy noemenze Vorfcbenpoppen of Donderpaddetjes ; welke laatfte naam, wederom, zyn oorfprong van dat aloude ongerymde denkbeeld heeft , Dkem Vl# Stuk, Q 4 dat 210 Beschryving van • in. dat de Kikvorfchen in de Wolken gebaren Afdeel, worden en met een Onweersbuy neervallen Hoofd Hunne Geftalte en verandering is na- STüK. genoeg als die der Padden , waar van menze , in 't eerft, naauwlyks onderfcheiden kan. HetBorrc- Nog verdient het Geluid der Kikvorfchen on- kikken. opmerking. Aristophanes vergeleek dat- zelve reeds by Brekekex Coaxy CoaXj waar van het Latynfche woord Coaxare, en 't Neerduit- fcht Borrekikkeuy ook is afgeleid. Men noemt het ook wel Worken en Kwakken ; doch in de Soort van Kikvorfchen is , ten dien opzigte, een aan. merkelyk verfchü. Sommigen geeven geen Geluid, dan in de Paartyd, dat is in *t Voor- jaar 3 en dan fchatert de Lugt by avond en 's nagts door hun gedreun : zo dat menze , hier te Lande, wel boertende noemt , de Bocren- Nagtegaalen. Van verre , naamelyk , is dit Geluid 5 langs de vlakke Velden klinkende , niet onaangenaam, doch van naby, en in be* llooten plaatfen, onbefchryflyk laftig. Ande- ren fchreeuwen niet , dan vervolgd worden- de of geplaagd. Hun geborrekik heeft mcefl plaats in warme Nagten van de Mey-Maand: de Noorde-Wind en Koude doetze zwygen. Plikius wil, dat *er Regen door aangekondigd worde. Vangft. De Kikvorfchen eeten wel Kroos en andere Waterplanten, waar onder één, miffchien om * ^-^orfus die reden , Vorfclmiheet * gety teld wordt ; maar hun voornaamfte Aas bcftaat in Wormen en In- DE KiKVORSCHEN* 249 Infekten. Men heeft onlangs ontdekt, dat zy m,. naar Slakken zeer gretig zyn , en derhalven Afdeel* veel dienfl: doen in de Moestuinen. Men vindt- j^^^*^^ ze , by Zomer> menigvuldigfl: aan de kanten der stuk, Sloocen en in de Weiden van het laage deel GDzer Provintien , gelyk bekend is : alwaar zy, bydevolkryke Steden en Hofplaatlèn, dik- wils gevangen worden , omze te gebruiken in lekkere Pottagiën. Die Vangfl: gefchiedt of met Netjes , of met een Hoek en Draad , daar men Wormen , Vliegen , Vlinders of iets an- ders , aandoet ; ja ook met een klein rood Lapje en een kromme Speld. Anders worden zy ook wel met een foort van Boog gefchooten. 't Voornaamfte , dat tot dien Vangfl: vereifcht wordt, is de ftilheid: want zy verbergen zig, als menze naby komt, op 't minfl:e geraas, diep onder Waten Men kanze ook , in on- diepe Slooten van helder Water op een Zand- grond, door middel van brandende Toortfen, by nagt, met de Handen grypen (*). DeFranfche Akademifl, Mjüuy, heeft in de ï^l,""»^ en Tong, Ontleding van een Kikvorfch waargenomen , dat de Huid niet aan de Spieren was vafl:ge. hegt, dan door eenige Vezelen , die uit Zenu- wen en Bloedvaten fcheenen te befl:aan : in welk ^ opzigt zy dan ook met de Padden overeenko- men. De geheele Huid 3 op het Lyf, fcheen ver- (♦) 2ie de Afbeelding in ChümeLi HnhhoHi, Woor» detib. op KiKVORSCH. < l.DrEi. VI, Stuk. Q 5 250 Beschryvïnc van jll^ verdeeld te zyn in vier Zakken, twee voor. Afdeel, twee agter, van elkander gefcheidcn door zeer fyne Vliezen, die ter eener zydeaan de Huid, sTüK. " andere zyde aan de Spieren kleefden. Ia de Gewrichten der Pooten , egter , hadt de Huid een valle aanhegting , en maakte daar ook verfcheide Zakken of Beurfen. De Tong vondt hy van een zonderling geftel. Zy was met haar breedfte end gehegt aan de famenvoeging der twee Kaakbeenderen , die men , in de Men- fchen , de Kin noemt , en van boven gedekt met blykbaar Vleezige Vezelen, die ter eener zyde gehegt waren aan een Kraakbeen , van halfmaanswyze figuur , geplaatft voor den in- gang van het Strottenhoofd^ De punt, die ge- vorkt was , daalde in de Keel neer, en onze Akademift is van verbeelding, dat het Dier de< zelve uicfchiet en weder intrekt door middel van de Vleezige Vezelen , die haar van onde- ren bedekken. Een dergelyk Geftel heeft plaats in de Padden , doch derzelver Tong is onge- fpleeten, gelyk in de Leguaanen en veele an- dere Amphibia. Dat de Omloop des Bloeds op een andere manier in de Kikvorfchen gefchiede, dan in de Viervoetige Dieren en Viffchen , heeft Swam- MERDAM reeds opgemerkt. De Longen dienen hun meer tot gebruik in de Voortteeling, zo \ fchynt , om de Eijertjes , die door de holte des Buiks verfpreid zyn ^ te dringen in de ope- ningen der Eijerbuizen, welken men, dat zon- der- DE K I K V O P, S C ÏT E N. 25 1 derling is, naby het Hart vindt; dan tot berei- V. Hoofd, STUK. dicg van het Bloed , waar van fiegts een klein Afdeel gedeelte , gelyk in de Menfchelyke Vrugt, door de Long pafleert. Dit ftelc hun ook in flaat, om, als regte Dieren van bciderley Le* ven, zig lacg onder Water te onthouden , en zy kunnen de Longen, naar beheven, uitfpan- ncn 5 lot het maaken van hun zo ftcrk Geluic^. Her Hart heeft maar écne Holligheid en één Oor, als ook maar ééne Slagader ^ die het Bloed door 't Lighaam verfpreidt, geevende zelfs tak- ken aan de Long. Men vindt 'er Knobbeltjes in, met Klapvliezen , die de terugvloeijing van het Bloed verhinderen , en dit Geflel heefc veel cvereenkomft met dat van de Roch en andere Viflchen , in welken de Aorta , by haa- ren oorfprong , ook , ter langte van omtrent een Duimbreed , met zeer dikke, rondgaande, Vleezige Vezelen bekleed is , gelyk du Ver-. NEY heeft opgemerkt (*}. Aangaande hun ver- fchil , ten opzigce van deeze Deelen , met an- dere Ampbibia^ is reeds gefproken (f). De Geftalte der Kikvorfchen is te bekend, Geftalte om, daar op liaan te blyven. Roesel merkt aan , dat het zv/art Vleezig knobbeltje , 't welk de Mannetjes , in de Paartyd , aan den wortel der Duimen van de Voorpooten , en , om zo te fpreeken, in 't hol van de Hand hebben, geen (*) Oenyres sy^natomicjHss* Tom. II p« 4Ö5'« (t) Hier voor, bladz, 52, 109, J.DFiL. VI. STUiC. BeschryvIng van ilL geen duurzaam Kenmerk tot onderfcheiding van Afdeel, de Sexe zy. In deezc bruine Land-Kikvorfch Hoofd ^'^ onderfte des Lyfs graauwagtig wit, in de STUK, Mannetjes; in de Wyfjes, daarentegen, fchoon geel , gevlakt met bruin , dat naar het roode trekt. De Kleur van de Rug is in beiden vuil- graauw , gelyk in de Padden , doch met de af- leggingen van hun Vel , dat zy byna om de agt Dagen doen , wordt die Kleur helderer en meer gevlakt. De Buik is in beiden, geduu- rendedePaartyd, welke reeds in 't Voorjaar be- gint , gelyk die der gewoone Land- en Waccr- padden , zeer gezwollen , en wel in 't Wyf je door de Eijertjes , welken zy bevat , in 't Man- netje door het Zaadvogt, dat toe derzelver be- vrugting op dezelven, wanneer zy uit het Lyf komen, gefchoocen wordt. Bet Schot. De Heer dü Verney heeft opgemerkt, dat die kleverige ftof , welke de Eitjes van de Kik- vorfchen te famen bindt , te vooren bevat wa- re in de Eijerbuizen. Deeze Eitjes worden by troffen of klompen geloosd , en hangen niet zo regel maatig aan elkander , als in de gemelde Padden hier voor is afgebeeld. Ook werpt de Kikvorfch dezelven zeer fchielyk, en fomtyds in een Minuut uit; niettcgenftaande de Paartyd wel vier Dagen duurt. Zy maaken het beken- sperma Kikvorfcheti-Scbot * uit, 't welk men in de ^anarum Mey-maand,of vroeger , zo menigvuldig ziet dry- ven in de Slooten, of kleeven aan het Riet en Kroos; zynde, uitwendig opgelegd, het befle ver V. HbOFD- STUK. DE KiKVORSCHEN. 253 verkoelend Middel, dat het Ryk der Dieren uitlevert. In 't byzonder is het daar van ge. AFDEELa dellilleerde Water in de Apotheekers Winkel boeken bekend , en op verfcheide wyzen fa- mengefteld geweeft. Men heeft van dit Schot, door het in Olie te kooken , een Balfem willen bereiden; doch met reden wordt aangemerkt, dat het ten dien einde, en indien men cenige kragt in de Olie zal hebben , betef zy geheele Kikkers daar in te kooken. Ook is een Vogt , door Afdruiping van dit Schot met Aluin , door Verbrügge voorgefteld. Met de Kikvorfchen 3 in 't geheel , heeft ^ebrdk. men hedendaags , als een Geneesmiddel , wei- nig op , en voor de Olie , die in de zo berugte Pleifter * gebezigd wordt, neemt men thans, ^ Empla$> dikwils , maar enkel Oly ven-Olie. Het Poei- i^^^/^ jer van gedroogde Levers wordt gezegd den Keurvorft van de Paltz , Frederik den IV. , genezen te hebben van de Vallende Ziekte. Dat het Afkookzel van Kikvorfchen, inwen- dig gebruikt , dienflig zy tegen Borftkwaalen en verouderde Hoeft , kan ik , aangemerkt de Slymerigheid van deeze Dieren, nog wel ge- looven. Men agt hun Vleefch , om die zelf- de reden , moeielyk verteerbaar en ongezond^ (14) Kikvorfcb met het Lyf hoekig y de Rug overdwars gebult , den Buik gerand. Aan Water - ^14) Rana Corpore aofiularo, Dorfo transverfe gibbo , ^^^^^^^^^ Abdomine maiginaro Syf}, Nat. X. Rana viiidis aquati* ca. RotsEL» J{aru Hifi. p. 51. Tab. XIIL 1. DKtL, VI. Stuk. XIV. Efculenta^ Groene ^54 Beschryving vam Ijj^ Aan dcezen , die tot Spyze inzonderheid ver- Afdeèl, koorcn wordt , geeft de Heer LiNNiSLUS , mee ^- regt , den bynaam van Eethaare. Het is de STUK. ' groene Water-Kikvorlch van den Heer Roesel, die , ten opzigt van de Voortteeling , meefl; overeenkomt met de kleine Water- of Vuur- pad, hier voor befchreeven. Hy onthoudt zig in de zoete Wateren van Europa , en meeft in Beeken of heldere Slooten» De Kleur is groen met drie geele Strcepen , welker middelfte van den Bek tot aan den Aars loopt: de Agter- pooten zyn gevliesd : het Mannetje heeft de Oorcn Klootrond opgeblazen. Zy zyn de grootflen van alle Kikvorfchen. RoesevL ftelc het waarfchynlyk 5 dat zy tot tjen Jaaren groei- jen, en tot zeftien kunnen leeven XV. (15) Kikvorfcb fnet de Rug hoekig en over- ^y{^f dwars gebult , den Buik met een omgeplooiden * Band in de Liejjchen onderfcbept. By Gesnerus heeft deeze den naam van dei lullige Kikmrfcb ^ om dat dezelve een Bult op de Rug heeft, van twee Beenderen gemaakt, even als de voorgaande* Linn.eüs fchynt 'er de gemelde Kenmerken aan ontdekt of waarge- nomen te hebben. Zo het die zy , welke van hem , in de befchry ving der Sweedfche Dieren , ge. (*) Zie de Uhgez, Verhandelingen» VII. Deel. bladz. 49. (15') Rana Dorfo angulato , transverfe gibbo , Abda- mine fafcia replicata Inguinali intercepto. 3yfi. Nat* X# Rana gibbofa» 4» 5* Gesn. Ptsc. 809. DE K I K V O R S C H E I^. S55 genoemd wordt , Kikvorfch met een Goud geelen m. Buik (*), dan moeft deszelfs Geluid naar het Afdeel. roepen van den KoekKoek zweemen , volgens ^j^^^^^ de Waarneeming van J. Leche. Thans wordt stuk. verzekerd, dachet gekwak deezer Kikvorfchen , van verre, hec gebeijer der Klokken nabootft. (16) Kihcorjcb met bet Lyf ongebult ; mn on- XVI. deren digt bezet met kleine Knobbeltjes , ^^e^om-Kik. Pooten ongevliesdy hebbende rondagtige i\7a.vorfch. gelen y die aan 't end breed zyn. Hier mede wordt die Kikvorfch bedoeld , welke men in Vrankryk noemt la Raine of Grenouille de St. Martin , dat is , fint Maartens Kikvorfch , en in Deenemarken Feter Oxes Frofch. RoESEL befchryfc hem ónder den naam van Laub'Frofcb , en fommige Schryvers noe. menze Rana Arborea^ dat is Boom-Kikvorfch. Eenige Weftindifche , welken Seba afbeeldt, en die ook in de Sweedfche Kabinetten zyn, zouden 'er, volgens de opgegevene Kenmer- ken , mede toe behooren : zelfs de roode Ame- rikaan* (♦) Rana Abdomine fulvo. Taun, Suec. N. (16) Rana Corpore laevi.fubtus pund:iscontiguis tubercu- lato;Pedibus fiflis^Uoguibus orbiculato-diIatatis.»fj>/?,iS^4f, X. Rana Pedibus fiffis , Unguibus fubrotundis ; Corpore laevi , poftice anguftato. Smeert. yAcad, 1. p. i^^-. Muf. ^d, Fr* 1. p. 47. Rana. Gron. Muj, II. p. g^, n. 6^. Rana Brafilicnfis gracilis, Seb. A/w/, I. T. 73. f. 3. Rana Americana rubra. Seb. Muf. II. T. 68. f. 5-, Ranunculus viridis. Gesn. Tifc. 8c8. B« Rana Pedibus fifTis , Palmis te(radadylis , Plantls pentadaöylis; Geoi» ciilis fubtus tuberofis, sAnosn^ ^cad. 1. p. ^Sj. 3. Deel. VI. Siuk. 2j6 Beschhyvïng van IIL rikaanfche , en een Goudgeelc Brafiliaanfche , die Afdeel, r^eer fchraal van Lyf is : om dat in deeze allen Hoofd Vingeren , aan de tippen , rondagtig zyn, STUK.' Ik fpreek hier alleen van den Europifchen y die Europifche io de Noordelyke Landen zeer zeldzaam is , en groene. kleinfte van alle Kikvorfchen, onthoudende zig op de Bladen of in het Loof der Boomcn, alwaar hy van Infekten leeft. Dewyl hy, on, dertuflchen , zig ftil houdt , zo fchynt het , als of hy de Vliegen door eenige Toverkragt in zynen Bek wift te trekken. Sommigen wil- len, dat hy ook van de jonge Bladeren eete. Des Winters verbergt dit Dier zig in de Aar- de , en komt 'er tegen 't Voorjaar uit. Zyne Paaring gefchiedt in of onder Wacer , door- gaans op 't end van April ; doch de Jongen hebben , in hunne Verandering , veel langer Werk dan die der gewoone Kikvorfchen. Vier Jaaren moeten deeze Boom-Kikvorfchen oud zyn , om te kunnen voortteelen. Het Man- netje heeft die zwarte KulTentjes aan de Voor- pooten niet 5 doch onder 't Kwakken zet het zynen Strot uit tot een Vliezigen Zak , die zwart- agtig is van Kleur. Ook zyn zy de eerden welker Geluid men in de Lente hoort. Voorzegger 't Is eigentlyk deeze Soort welker Kwakken, vaa Regen, , , . , ^rr , i dat men zeer duidelyk van het Worken der bruine Land-Kikvorfchen onderfcheidt , tegen den avond Regen zou aankondigen (*). Eea Waar- (♦J Het Mannetje van den groenen Water»Kikvorfch DE K I K V O R S C H E Ó57 • Wasirneeming van Doktor Schültz, ten dien opzigte (t), kan ik niet ftilzwygende voorby- Aföeel gaan. Hy verhaak, dat een Heelmeefter van Hoofd Breflavi^ in vSilezie, zulk een Boom-Kikvorfch , stuk. byna agt Jaaren lang, leevende gehouden hadc in een Glas , dat met een Netje was geflooten, geevende het Dier by Zomer verfche Groente , en 's Winters wat nat Hooy. Toe Verfnape- ring wierp men het Vliegen toe, die het be- hendig in den Bek wift te vangen : doch dan vermagerde het, om dat men weinig Vliegen 'er voor hadt , bly vende niettemin vlug en hap- pig : want het werdt voor de Koude bewaard. Men hoorde het, in de Zomer, als het begon te Regenen, of een weinig eer, aan 't Kwak- ken gaan, en dan wierdt het, door overvloed van Voedzel , zeer ly vig : ja fomtyds braakte het een Soort van Slym uit, hebbende waar- fchynlyk de Maag overladen : tot dat het, ia 't agtfte Jaar , door gebrek van Voedzel ftierf ; dewyl men 'er , in een zeer koude Winter , geen Vliegen voor kon vinden. 't Is dan waarfchynlyk , dat deeze en derge- lyke Dieren, die 's Winters zig in de Aarde, of in het Water en de Slyk , als Levenloos ver- bergen, zulks alleen doen om dat hun Voed- zel cgter , kwakt op dergelyke tvyze , doch dan heeft het twee Blazen op zyde van den Kop. De Wyfjes, in bei- den, doen niet dan knorren of grommen, (f) ^ph. Kat. Chriojar* Dec, II. Ann, VI. pag« 32^4 • 2j8 Beschr^ving van in. zei en de Warmte , die tot beweeging noodig Afdeel, is, ontbreekt. Men verhaalt ook, dat 'er van deeze groene Kikvorfchen , fomtyds, in warme STUK. ' Bronwateren , levendig gevonden zyn , in de feifte Koude. Dat zy taamelyk lang leeven , is hier uit ook blykbaar, Gedalte. RoESEL merkt aan , dat deeze nooit zo grooe worden , als een bruine Land-Kikvorfch van drie Jaaren oud. De Kleur is op de Rug bly- groen, van onderen witagtig, en deeze beide Kleuren zyn van een gefcheiden door een hel- der geele Streep, die langs de Zyden loopt y en in de Agterpootea eindigt. Egter vind ik niet , dat zy van agteren zo dun en fchraal zyn, als de gemelde Weftindifchen. De ronde Knobbeltjes aan hunne Vingeren of Toonen geeven hun een groote bekwaamheid , om zig aan de Bladeren der Boomen vaft te houden ; waar zy bovendien, door zeker Lymig Vogt> aan kleeven , gelyk de Padden aan de Muuren, 4.1s menze , in de Haagen , hoort Kwakken , en tegen elkander roepen hrex^ brex^ zou men eer denken dat het Vogeltjes waren, om dat raen deeze Dieren in 't Geboomte niet ver- wagt* In 't fpringen zyn zy vlugger dan de andere Kikvorfchen. Gebruik. Veelen hebben den Boom-Kikvorfch voor Venynig gehouden , om dat zy , gelyk fom- mige Padden , van agteren een Vogt uitwerpen: doch dit is geen reden. Veeleer plagt 'er een byzondcr gebruik van gemaakt te worden, m de DE KlKVORSCHEN. 25p de Geneeskonft , boven andere Kikvorfchen. m- Ik zal alleen hier de aanmerking invoegen van Afdebu ScRODERüs, dat, als men Kikvorfchen of der- Hoofd- zeiver Schot , Aardwormen of eenige andere stuk. Soort van Gedierten , deftilleeren wil , men dezelven altoos in een Doek moet ophangen in de Dertilleer-Ketel ; dewyl anders het over- gehaalde brandig raikt. (17) Kihoorfcb met bet Lyf ongebiilt^ <üan ofi' XVlI. deren digt gejlippeld ; de Booten gevliesd ; wine'^Suri. de voorften vier- de agterjien vyf-Vingerig^n^^mkhe. met rondagtige Nagelen , die aan 't end breed zyn. Deeze, die zeergelyk is aan den voorgaan- den , maar groot en wit van Lyf , met de Voeten altemaal gevliesd, wordt gemeenlyk de *witte Surinaamfche Kikvorfch geheten. Seba hadt 'er van , met grootc Blaazen aan de zy- den van den Kop, die hy derhalve Weftindi- fche Blaas- of Windbiiidel-Kikuorfcb noemde. In dit opzigt verfchillen zy niet van de Man- netjes der groene Water Kikvorfchen, die, ge- lyk iedereen bekend is , onder het borrekikken of (17) Rana Corpore Isevi » fubrus pundis contlguis ; Pedibus palinaris , Planiis pentadadlylis, Palmis tetradac tyüs, Unguibus orbiculato dilaraiis. Syft. Nat, X. Rana Palmis tetradadlylis , Plantis pentadaótylis palmatis , Di« girorum apicibus fubrotundis. Amcsn. ^cad. I. p. 285*. MitJ. ^4d, Fr. I. p, 47. Rana Surinamenfis. Seb. Mt*f. I. T. II. f. 3 , 4. I,DEEt.Yi. Stuk, R 2 26o Beschryvinc van lll^ of kwakken , deeze Blaazen uitfpannen. In dc Afdeel. Weftindiën verveelen deeze , insgelyks , zeer V» door hun Gefchreeuw , dat egter, zo het Land. "^TUK^* volk zig verbeeldt, mooy Weer aanduidt : wanc in Regen en Koude honden zy zig , gelyk on- ze Boeren.Nagtegaalen , ftiU 't Is aan Seba gebleeken , dat deeze Weftindifchen ook op jonge Kikvorfchen aazen. Sommigen hebben zodanige Blaazen niet. De Geftalte zweemt veel naar de Europifchen , doch 't Lyf is van agteren ongemeen dun en fchraaL De Kleur van de zynen was geelagtig , in fommigen met ros gevlakt. Men vindt 'er thans, by de Lief- hebbers 5 die taamelyk groot zyn en Melkwit van Kleur. Die men in 't Sweedfche Kabinet hadt waren Loodkleurig , met groote witte Vlakken, op de Rug en Poocen, gefprenkeld. Dat zy ook Worken hunnen is blykbaar, en hier van heeft Linn^üs 'er -den Latynfchen by- naam aan gegeven, die egter, insgelyks, op veele anderen coepaflelyk zoude zyn. VL HOOFD. DER Slangen, 26e HOOFDSTUK. VI. IIL Afdeel. VI. Hoofd- STUK- De Eigenfcbappen mn , de Slangen 't al gemeen , derzelver Naam , Voedzel , VoorU teelvig^verhaazende Grootte en nienigmldige Ver^ Jcbeidenheden, Afgodery aan dezehen mn oiids^ her tot heden gepleegd. Berigten mn een won- derlyken Zee-Slang aan de Kiijl mn Noorwe^ gen. Rangfcbikking en Kenmerken der Slan- gen. In de befchryving der Dieren van beiderley Naam. Leven {Amphibid) zyn wy thans gevorderd toe den tweeden Rang , welke de genen bevat, die eigentlyk Kruipende Dieren heetcn. Want hoewel mengde genen, die thans in 't algemeen Reptilia genoemd worden , gelyk de Schildpad- den , Haagdiffen , Kikvorfchen en Slangen , ook wel, in 'c Duitfch, den naam van Krui- ' pende Dieren geeft ; zo is doch die Vertaaling aan de eerften niet zo eigen , als aan de Ser^ ' pentes of Serpentia. 't Latynfch Woord repere of reptare , immers , vindt men dikwils op Vier- , ^ voetige Dieren , ja zelfs op Kinderen en Men- fchenin't algemeen toegepait; v/anneer die, ia plaats van loopen , op Handen en Voeten , of allcenlyk op de Kniejen, kruipen een an- der (*) ïlla /)er ManurS & Gema reptatto , gravïter afligit Jnfantum Corpora, zegt Quintilianus. Libr, !• Cap. hD&n. VI. Stuk, R 3 X2* 262 Eigenschappen IH. der kruipen, waarlyk, dan dat der Slangen, Afdeel, jj^^ volgens den Vloek, door den Opperheer xT^^* van Hemel en Aarde over hun uitgefproken , Hoofd- STUK. op den Buik gaan (j). De krui. Deezc beweeging , ondertuffchen , in een LlpoLa^' Di^ï* j ë^^^ Leden , noch oogfchynlykeenig Werktuig tot den Voortgang heeft, verdient grootelyks onze opmerking. De Natuur heeft deeze Schepzelen niet met een log Lighaam of dikken Buik begaafd , maarze ten uiterfte dun gemaakt en lang , voegende daar by een groo- te buigzaamheid , die tot den Voortgang wordt ver* 12. Sylvas inter reptare falubres , pro tardius inambulare. Horat. Libr. I- Epid. 4- Lanigera, reptant Pect^des, LucRET. Libr. II. p. 317. De Ccmpcfita , prorepere, direpere , erepere &:c. zyn ook van zeer algemeen ge- bruik : gelyk perreptavl ufque otnne Oppidum , by Tb- RENTius: terwyl 't Woord Serpere byna alleen voor ei- gentlyk I^rmpen in gebruik is : als Serpentia Ulcera. Kruipende Zweeren : daar men egrer , in 't Neder- duitfch voor zegt,^ roorilocpende Zweeren : waar uit blykc dat her Woord loopen by ons ook zeer dubbel- zinnig gebruikt wordt , en dat ik derhalve , niet oneigen, de Kjptilia^ als op Pooren gaande , hopende genoemd heb, om dezelven van de Serpentia te onderfcheiden : gelyk men , van de Ouden , die van den voorgaanden Rang onder de Ou^adtHpedia geplaatfl: vindt. (♦) Zo heeft het de Dortfche Orerzetting. Gen. IIL vers 14. De Vulgata zegt , Super Fectus tuum grum diéfis , dar is: op uwe Borft zult gy gaan. Eigentlyk hebben de Slangen geen Borfl: : zo dat het door onze Overzetters veel duidelyker is uitgedrukt. Ook vind^ men , in de Bihlia, Jun, Tremellii , deezen Vloek dus uitgedrukt. Sf^fer f^mtrem tmm ito , dat is ; gaat op uwen Buik. DER Slangen, 2Ö3 vercifcht. Men kan , zo de Heer Derham jp^ ^ aaniekent, een groote juiüheid en byna Meer- ^tdiieu konftige naauwkeurigheid befpeuren in de be- j^'^'^* ' weegingen , welken de Slangen al kruipende ' siikS maaken. Zonderling is het inaakzel en famen- flel van de Ringswyze Schubben of Schilden , waar mede hun Lighaam uiiwendig is bekleed, en die, van den Kop tot aan de Staart toe, niet alleen over elkander heen fchieten^ maar ran- den hebben die een weinig uitftaan; zo dac als eene Schub, door haare Spier, agterwaards getrokken of gefpannen wordt , de rand een weinig van het Lighaam afwyke, en als tot een Voet diene , om het Lighaam op den Grond te doen ruften en voort te zetten. Ieder Schub of Schild heeft haare byzondere Spier, waar . van het eene end aan haar midden, en het an- dere aan den bovenften rand van de volgende Schub gehegt is. De Heer Tyson heeft die Werktuiglyk geftel 'i Spn'cgeo, ontdekt in de Ratelflang, die zeer traag h van Gang, en op deeze wyze zou de manier van beweeging overeenkomen met die der Wor- men , volgens de verklaaring , welke Borelli daar van geeft; doch de uitneemende fnelheid van fommige en ver de meefte Slangen , waar onder eenigen byna als een Pyl uit een Boog vliegen; doet ons denken om andere Midde- len, die, buiten twyfel , in derzelver Rugge- graat te zoeken zyn. Want, tulTchen de Wer- velen van zulke Slangen , zyn dubbelde Vliezen, I,D£EL. YI.Stuk, R4 wel- 264 Eigenschappen III. welke zig door Lugt kunnen uitzetten , en dus Afdeel, Beenderen van elkander doen wyken, naar Hoofd. Seba zig verbeeldde, die zodanig een Geftel «TUK. Je Springjlang gevonden hadc. Deeze heeft dien naam , om dat hy , uit de Boomen , mee groote vaardigheid en vlugheid , ten minfle zo fnel als een Vogel voorcfchiec (*). Waarfchyn. lyk zullen de Ribben, met haare Spieren en Peezen , tot deeze beide beweegingen niet minder behulpfaam zyn. Zwemmen. Men kan de Slangen , fchoon geen Vinnen hebbende, ook geenszins van de Zwemmende Dieren afzonderen. De Water-Slangen toonen aan , dat 'er van deeze Dieren ook zyn , die een ander Element tot hunne Woonplaats heb- ben. Men vindt, bovendien , in de Indiên, Zee- Slangen , hoedanig een 'er van Leguat en zyne Medgezellen, in de Klippen van een Rots by 't Eiland Mauritius, op welke zy ge- bannen waren , doodgeflagen werdt , zynde meer dan zedig Ponden zwaar. Labat fpreekt ''er van één , die in de Weftindiën met het Net werdt opgehaald , zynde byna tien Voeten lang, en in *t midden wel twee Voeten van omtrek. Deeze beiden hadden langs de Rug een Vin, doch de Staart zal hun tot Zwem- men (*) Dat hier van het Geragt , van gewiekte of vlie- gende Slangen, die de Vogels in de Lugt iconden van. gen, li^telyk kan ontdaan zyn, heb ik hier voor bladzt 6$, 66, aangetoond en verklaard. DER Slangen. 265 men dienen , gelyk de Viflchen , waar toe men jjj^ fommigen derzelven thans betrekt (*). Afdeel* Dat zodanige Slangen nog wel veel grooter ^7^* , n 1 . 1 1- TT I 1 Hoofd. worden, is zo ongelooflyk niet , als het Verhaal s^uk. van Olaus Magnus , dat 'er eertyds , tuffchen Groote de Klippen >y Bergen in Noorwegen, zig een Serpent zou opgehouden hebben , van meer Nootfche dan tweehonderd Voeten lang en twintig Voe- ten dik. Dit Schepzel verliet des nagts zyne Holen in 't Gebergte , en ging op den roof uit, om de Kalvers en Schaapen der Boeren te ver- flinden. Thans weet men 'er van zulk een Mon- fter niet, doch maakt elkander wys, dat 'er een groote Zee- Slang zy, of Zee-Worm , die zig nergens dan op de Kufl: van Noorwegen zou vertoonen. Wy zyn van gedagten geweeft , dat dit Schepzel niet anders dan een Soort van Wal- vifch of Kazilot zou zyn (f); doch dewyl de Heer ^ PoNTOPPiDANs , Biflchop vau Bergen in Noor- wegen en Medelid van de Koninglyk Deenfche Akademie der Weetenfchappen, zo min een Lief- hebber van Sprookjes of Fabelen als iemand en een vlytig Onderzoeker der Natuur , zig de moeite gegeven heeft, om op 't naauwkeurig- fte naar dit Stuk te verneemen ; zal ik hier kor- telyk (♦) My js van zeker Heer verhaaic! , dat , op een Togt naar Ooftindie, door 't Volk een Dier werdr opgehaald, zo affchuwelyk van Kleur en Geftalte, dat men 'er voot fchrikte. Het geleek wel eenigcrtnaate naar een Snoek* (t) Zie het IIL Stuk van deeze Nat. Hifi. bladz. 444' !• Deel. VI. Stuk, R 5 265 Eigen SC happen JM. telyk melden , wat hy dien aangaande ontdekt Hoofd ^^^^ Menfchen (zegt hy) , die van de STUK. Noorder Kuften Jaarlyks te Bergen komen Onfderzoek Handel dryven met hunne Vaartuigen , zyn zeffs 5^ van de beftaanlykheid van den Zee-Slang zo ll^anlyk. ^el verzekerd, als van die der Kabeljaau» wen of Palingen. Voorleeden Winter kwam „ ik, by toeval, met den Koninglyken Kom- ^, mandeur en Opper-Loots alhier, den Wel- gebooren Heer Laürens van FeRx^y, over deeze StofFe in gefprek% Hy zeid' , dat hy „ lang aan het Stuk getwyfeld had , tot dat hy „ eindelyk, in denjaare 1746; daar van door 3, eigen Ondervinding was overtuigd geworden, „ en 5 ten gevalle van gemelden BiÜchop, deedc hy het Berigt, 'r welk door hem dien 5, aangaande gegeven werdt , van twee Zee- „ vaarende Perfoonen , die met hem op de Rei- ze waren geweeft , door een plegcigen Eed 5, voor 't Geregt van Bergen bekragtigen. Dit „ Berigt luidde aldus " : „ Als ik in den jaare 1746, op myne terug. „ Reize van Dronthem , tegen 't end van Au- „ guftus, op een dag, wanneer het zeer ftil 5, en warm Weer was, naar de Molde wilde 3, vaaren ; zo gebeurde het , dat ik , met myn 5, Reis-Jagt gezegde Molde tot op een Myl (*) a^aturï. ilift. bon ^ojtoegen. Koppenh* ij^^ U. Xh. p 368 , eoz, DER Slangen. 257 „ genaderd zynde 5 op een plaats , die men Juk- „ Naes noemt, in een Boek te leezen zitten- Afdeel. de 5 onder myne RoeygezcIIen , waar van ^^^^^ 5^ 'er agc waren , een gemompel hoorde , en stuk/ bemerkte , dat de Man aan 't Roer van Land ,5 hield. Ik vraagde hem, wat zulks beduide, 5, en kreeg tot antwoord , dat de Zee Worm 3, voor ons ware. Toen beval ik den Stuur- ^, man, naar Land te houden, om dit Dier, 5, waar van zo dikwils werdt gefproken , te ge- moet te vaaren , en , fchoon de Roeijers ee- „ nige vreeze toonden , moeften zy 'er zig 5, doch naar fchikken. De Zee-Worm paficer- de ons, ondertuflchen , voorby, zo dat ik 3, myn Jagt naar hem toe moeft wenden ^ met „ oogmerk om hem nader te komen : maar, 5, dewyl de Slang fterker zwom , dan vv^y roei- „ jen konden , zo nam ik myn Snaphaan , die „ met Hagel geladen was , en fchoot op bet „ Dier, 't welk ftraks onder Water dook. Ik „ liet myn Volk naar de plaats roeijv?n , waar „ de Slang onder gedooken was , die men, „ met dat ftille Weer , ligtelyk hadt kunnen 5, waarneemen , en liet toen de Roeijers ftil ,, houden, in verbeelding, dat dezelve wc- 3, der boven zou komen ; doch te vergeefs. 5, Het Water inmiddels bevondt men, op de „ plaats daar^ de Slang onder gedooken was, „ eenigermaate troebel en roodagtig: miflcliiea 3, dewyl eenige korrels Hagel het Dier , in „ die korte afRand, getroffen naddea De !• Deel. VI. Stuk, Kop Ï268 ErOENSCHAPPEN III. 3> Kop van deezen Zee-Slang , die meer dan Afdeel. een Elle hoog boven 't Water uirgetloken Hoof ^^^^ ' geleek naar een Paards-Kop , was STUK. ' ?5 graauwagcig van Kleur en de Bek geheel zwart; 5, hy hadt een lange witte Maane, die hem 3, langs en om den Hals tot in de Zee hing. 5, Men zag, voor 't overige, aan het Lighaam 55 van dit Dier , 't welk zeer dik v;as , zeven of 55 agt kromtens of bogten 5 die 5 zo veel men 5, giffen kon 5 ieder ongevaar een Vadem van 5, elkander waren." Behalve de Afbeelding 5 welke zeker Pafloor aan den Heer Poktoppidans van dit Zee- Monfter hadt medegedeeld 5 zynde zeer wel met de befchryving van deezen Bergfchen Kom ■ mandeur overeenkomftig 5 geeft hy *er nog ee- ne, genomen uit het Verhaal der Groenlandfche Zendinge , door den Super-Intendant Egedó ^ die zulk een Zeedier op den 6 July 1734 hadt gezien, 'twelk zig boven 't Water zo hoog oprigtte 5 dat de Kop over den grooten Mars heen reikte. Het hadt een langen fpicfen Snoec en blies Water als een Walvifch, doch groote breede Pooten 5 met de Huid zeer rompelig en ongelyk. Van onderen hadt het de gedaante van een Slang; gelyk bleek 5 toen5 het Boven- lyf onder gehaald zynde , de Staart boven kwam , die van het Lyf zo ver af was als het Schip lang. In veele opzigten oordeelt de Heer Pont. oppiDANS 5 egter , dat dit Groenlandfche Mon- Üct van den Noorfchen Zee-Slang verfchille, dien D E R Slangen. 269 dien men nooit heeft zien Water fpuiten, en glad is van Huid. In 't jaar 1720 was zulk Afdeel. een Worm gekomen in zekere Baay van 't j^^^^^^ Bergfe Stigt, en na agt Dagen, toen dezelve sïük. 'er weder uitging , vondt men een Slangen- Huid, van byftere breedte en langte, dien ze- ker Man , welken de Biffchop fprak , verze- kerde zelf gezien en met de Handen betaft te hebben ; zynde niet hard of gefchubd , maar week en Ilymig. Men voegt 'er by , dat dit Dier zig nooit in de Winter , noch by Storm- agtig of flegt Weer , vertoont ; waar uit men onderdek, dat het alsdan zyne Paartyd zy. Ik wil nu niet verder ftaan blyven op het Groore gene de Heer Pontoppidans aangaande ver-^^^°^^°^ fcheide Eigenfchappen van deezen Zee- Slang mededeelt ; waar onder dit , dat hy door Bevergeil te verdryven zoude zyn , de geheele Hiftorie byna fabelagtig maakt ; zo wel als die verbaa- zende langte van honderd Vademen of drie- honderd Ellen 5 welke de Vaarendsgezellen , te Bergen , in 't algemeen daar aan toefchreeven , zo hy getuigt. Ook fchynt, volgens het Be- rigt van den voorgemelden Bergfen Komman^ deur , de langte 'van dien Slang , welken hy zag, niet veel meer dan honderd Voeten geweeft te zyn. Nu_vindt men, door Pltnius , gewag ge- maakt van een Serpent , van honderd en twintig Voeten lang, in de Punifche Oorlogen, aan de Rivier Bagrad y door den Veldheer Rcgulus, met allerley Krygstuig en Volk ter dood gebragt: 1, DEEt. VI. SïüK^ 'twelk "^^o Eigenschappekt in. 't welk Livius en Valerius Maximus beves-. Afdeel, j-jg^^^ DïoDORüs de Siciliaan fchryfc, dat een Slan^ vaa dertig Ellen naar Alexaudrie gevoerd STUK. werdc, ten pleiziere van Koning Ptolomeüs; die zig doorgaanvS in 't Wacer leggende ont- hielde (^), Ook is 't bekend , dat de Zee-Die- ren gemcenlyk groocer zyn, dan de Land -Die- ren van eene zelfde Soort. Ik gaa over tot de Berigten der Hedendaags, fchen , waar uit blykt , dat 'er in de andere Wereldsdeelen Slangen zyn van ongelooflyke langte en dikte- Daar zyn 'er, in dat gedeelte van Afrika , 't welk tuffchen de Rivier van Se. negal en de Gambia gelegen is , zo de Negers aan den Heer Adanson verzekerden , van groot- te als de gewoone Maft van een Schip , en dus wel veertig of vyftig Voeten lang, die men aldaar de Reus - Slang noemt. Van zodanig een langte der Slangen hadt Legüat in Ooft- indie ook hooren ijoreeken. Men vindt 'er, ze* kerlyk, van over de twintig Voeten, en als men aanmerkt, dat 'er in de BolTchen van Suriname Haagdiflen , en in Afrika Krokodillen van die langte zyn , zo is het voorgemelde Berigt der Negeren niet ongelooflyk. Ook zegt men dac ^er in Guinée zyn, van een Voet over 't kruis op (*) |es. XXVII. Vers x. wordt gefproken van de Ze- riathan , de langwemelende Slange , de kromme ilomme Slange , de Draak die in de Zee is. Dit fchynt zeer op *t gemelde Gedrocht toepaflelyk ; weshalve het ook tan fomiiiigea voor dea L^vtatban gehouden wordt. DER Slangen. 271 op de laugtc van agt of negen Voeten. Van Batavia werdc een Brief gefchreeven aan Dok- Afi^el. torMENTZEL, wegens een Serpent in Ooftin- hoofd* die , van over de vyf-en-twintig Rynlandfche stuk* Voeten , dat een wilden Buffel geheel hadt in- geflokt. Geloofwaardige Menfchen hadden den Gevegt met Schryver van dien Brief verzekerd , dat door^ hun 5 in 't Ryk van Aftrakan ^ op de Gren- zen van Bengale , het Gevegt tuffchen een byfter grooten Slang en een Buffel was aanfchouwd. Het Ondier begeeft zig elders in hinderlaag , en , zo het ecnig Beeft be- trappen kan , flingert het zig daar om en knelt het zo fterk , dat alle de Beenderen knappen. Is het Beeft daar te flerk toe^ zo neemt de Slang een Boom tot zyu behulp , daar hy het tegen aan ftrengelt, knypt of ver- plettert , doodende hetzelve tevens door de Wonden 5 die hy 'er, bytende , aan toe- brengt. De Keel der Slangen is naauw, doch kan zig zeer verwyden , en zy hebben een groote kragt in het zuigen , 't welk maakt dat zy Beeften van aanmerkelyke grootte inzwelgea kunnen , na dat die aan ftukken zyn gebroken of gekneusd. De Heer Kleyer vondt in zulk een Serpent, dat hy opende, een Hartebeeft, van middelbaaren Ouderdom , nog geheel , met Huid en Leden; in een ander een wilden Bok, waar aan niets dan 't Leven ontbrak, en in een I. Deel, VI. siuK. derde 527^ Eigenschappen UI, derde een Stekel- Varken , dat^ met alle zync Afdeel, prikkels was gewapend. Hoof verbaazende wyze moet het Lyf van STUK. ' deeze Slangen uitzetten , door het inflokken Vaogft, van zulke groote Dieren ; om welken te ver* zwelgen zy fomtyds twee Dagen werk hebben , en dit maakt hun , gelyk den Veelvraat, on* bekwaam om te vlugten of zig van de plaats te beweegen : weshalve dat oogenblik van het Landvolk en de Jaagers waargenomen wordt , om zig van die Monfters meefter te maaken. Zy doen den Slang een Touw om den Hals en verworgen of flaan hem met Stokken dood, fnydende hem vervolgens, na dat hy gevild is, aan ftukken , die zy te koop brengen in de na- buurige Vlekken* Ook worden veelerley Slan- gen , die kleiner zyn , van de Herten en Zwy- nen , van Oijevaars of Reigers en meer derge* ke Vogelen , gegeten. Zy hebben , bovendien, den Spinnekop , Sprinkhaan , Kreeft en ander Gedierte , tot Vyanden. Men zegt , dat het Gefchreeuw van de Paauwen , de Reuk van een Luipaard , de Schaduw van den Eflche- boom, de Bladen der Eiken , Taxis, Wynruit, Alfem en andere Planten , voor hun nadcelig zyn of haatelyk. Hun Geluid, dat in een zonder- ling Soort van Geblaas of Gefyfel , 't welk zeer kenbaar is, beftaat; doet, aan den anderen kant, alle Dieren, en den Menfch inzonder- heid , verfchrikken. Evenwel zyn 'er Slangen , die / DER Slangen. 273 die aangenaam zingen en daar door de Vogelt- m. jes verlokken, daczy hun ten prooy worden. Afdeel* Het Voedzel der Slangen , in 'c algemeen , beftaat in Kruiden , of Klompen Aarde 5 zo fom- stuk* migen aanmerken ; 't welk dan den Vloek , Voedzel. over hun uitgefproken , nader beveftigt (*). Buitendien worden ook Padden ^ Haagdiflen, Wormen en ander Ongedierte , door hun ge- geten. Als 'er Vogelen door ingeflokt zyn, braaken zy daar van de Veders en Beenderen , gelyk die der Viervoetige Dieren, weder uit. Aan de Kuft van Guinée worden die kleine Parkietjes , welke men Guineefche Moflchen noemt, veel van hun gevangen. Voorts hou- den zy ook veel van Boomvrugten. 't Schynt dat deeze Dieren 's Winters ook niet eeten: ten minfte heeft men 'er fommigen , wel een half Jaar , zonder Voedzel , of flegts met eea weinig Zemelen , levendig gehouden. Onze Water-Slangen worden in een Flefch met Gras bewaard. Belachelyk zyn de denkbeelden der Ouden Voortree» geweeft over de Voortteeling van deeze Die. ren. Sommigen hebben wel erkend dat zy paarden , doch meenden dat zy eerfl: uit Bloed , of uit Verrotting gefprooten waren* Kirche- RUS (♦) Als boven Gen. III. Vers 14. Op uwen Buik zult gy gaan , enJe Stof zult gy eeten , alle de dagen Usves Levens* Of er terrcim comedes , gelyk het de rulgatai heeft: dat is, en gy zult ^arde eeteu. LDêku YI. Stuk, S ^74 Eigenschappen jll, RUS wil , dat men, door het Poeijer van gedroog. Afdeel, ^j^ Slangen te zaaijen. Jongen kon voortbren- gen ; maar Redi heeft dit nooit door Proeven STUK." beveftigea kunnen. Hedendaags twyfelt men niet, of zy teelen door Paaring, Koppeling of Vermenging van het Zaad der beide Sexen voort ; te minder nu het Mannelyk Lid der Slangen volkomen ' is ontdekt, 't Schynt dat zy zo wel Baaren als Eijeren leggen : want Labat een Slang doende openen, die een Wyfjewas, van negen Voeten lang , zag daar in Eijeren , gelyk aan die der Schildpadden , in ieder van welken hy ten minde tien of twaalf levendige Jongen vondt y die zeer vlug waren , van dikte als een Schryfpcn, en ongevaar een half Voet lang. Vier-en-zeventig , uit zes Eijeren , wer- den door hem gedood : anderen , uit een gebro- ken Ey , floopen weg ; waar uit blykt dat dee- ze Dieren volwaffcn waren. Ook worden in de Eijeren der gewoone Europifche Slangen , doorgaans, opgerolde Slangetjes gevonden. Van de Adders is 't bekend , dat zy leevende Jongen voortbrengen. By aldien niet een menigte van dit Gebroed, zei, door andere Slangen, Mieren en Vogelen, vernield werde, zouden zy byfter vermenigvul- digen , hoewel het getal hunner Eijeren niee zeer groot is , naar evenredigheid van de Sala- manders, en byfter klein, naar dat van de Kik- vorfchen en Padden. Seba vondt 'er veertien , en fomtyds meer, in ieder Eijerftok, welken 'er DER Slangen. 275 de Wyfjes.Slang twee heeft. Zo men dan het getal der Eijeren ftelt op dertig , en dat uit ie- Afdeel. der twaalf Jongen komen ; dit maakt tuffchen ^^JJ^^ de drie en vierhonderd Jongen, in ééne Teelt, STUK. Maar miffchien hebben de Slangen eenige Jaa- ren werk om tot de Voortteeling bekwaam te worden ; gelyk Roesel dit in de Padden en Kikvorfchen waarnam. Omtrent de overige deelen van de Voorttee- Inwendige ling en dierlyke Huishouding der Slangen , geeft Seba zeer naauwkeurige Afbeeldingen. Hy beeldt, in het Mannetje, de Teeldeelen af, en die zonderlinge , dubbelde , gedoomde Roe* de , welke aan de Slangen eigen is. De overi- ge Ingewanden worden door hem in 't algemeen en in 't byzonder befchreeven. De Maag vondc hy fomtyds niet veel wyder dan het Kanaal der Darmen , 't welk aan 't end uitloopt in een Riool , dat ook de Pisleiders ontvangt : zo dat deeze Dieren , gelyk de Vogelen , hunne Drek en Pis te gelyk loozen. De Nieren zyn zeer langwerpig: de Lever is vaftgehegt aan de Lon- gen , welken een Zak maaken , die , gelyk in de Kikvorfchen en Padden , een groot deel van den Buik beflaat, ftrekkende zig tot aan de Nieren uit. Het Hart is , naar reden van hetLighaam, klein , en heeft maar ééne holligheid. De Tong is Vleezig en dubbeld , aan 't end fpitfe punten maakende , die niet zeer ftyf zyn ; aan den wortel in een gemeene Scheede beflooten (*> Van (*) Seba I^abinet. II, Deel. PI CïX. bU iij-iij, 1. Deei. VI. SlüK. S a7ö Eigenschappen Van het Samenftel der Ruggegraat heb ik reeds Afdeel, geiproken. Men plagt ce zeggen , dat zy zo veel Ribben hadden als 'er Dagen in een Maand bTüK?' zyn; doch, dcwyl ieder Wervel twee Ribbet- jes of Graaten uitgeeft , is het getal daar van ongelyk grooter , gelyk de Afbeeldingen der Geraamten aantoonen (*}. Geftalte. De uitwendige Geflake der Slangen is, niet minder dan de Grootte en Kleur, verfchillende. Lang en dun, doch tevens rond van Lighaam tc zyn, weet men, is hun eigen, en daar in mun- ten zy uit boven alle Dieren, behalve de Rup. fen en Wormen. Daar zyn *er, die volmaakt naar een Worm gelyken , doch de meeften heb- ben een duidelyk onderfcheiden Kop en Staart* De Kop is in eenigen dunner, in anderen dikker en breeder. Het voornaamfle verfchil , ten op. zigt van de Staart, beftaat daarin, dat dezel- ve, in fommigen, ongewaarwordelyk verdunt, tot aan het end, dat ook wel rond is en byna zo dik als de Kop , gelyk in de Biceps ; doch in veelen is de Staart zeer duidelyk van het Lyf te onderfcheiden , door zyne dunte. Onder de Slangen zyn 'er , wederom , die zodanig in lang. te en dunte van 't geheele Lyf uitmunten^ dat nienze Zweepflangen heet. Ook noemt PuMius hunne Tong driepuntig, dewyl zy die zo fnel uitfteeken en inhaalen , dat dezelve veeleer drie dan twee Spitfen fchynt te hebbeu. Om- (♦J 'c Zelfde. Ph CVII. DER Slangen* 577 Omtrent de Oogen vind ik aangemerkt 5 dat alleen het ondcrfte Oogüd in dezelven beweeg- Afdeel. lyk zy* Sommigen hebben geen Neusgaten, ^^'^^ Oogen, noch uitwendige Ooren , doch dat zy stuk." allen geheel doof of zonder Gehoor zouden zyn , gelyk LiNNiEUs zegt (*) , fchynt thans zeer twyfelagtig , nu men niet alleen in de Kruipende Dieren en Adders , maar zelfs in de VilTchen, het Gehoortuig vind: (f). Plinu-s hadt reeds gezegd , dat de Slangen Oorgaten hebben , waar door zy hooren. Hunne Adem- haaling gefchiedc niec op de wyze van den Menfch en de Viervoetige , maar op die der Kruipende Dieren , Haagdifièn , Padden en Kik- vorfchen. Eene zonderlinge Eigenfchap der Slangen is Vcrande. hunne verandering van Kleur , by het afleggen ^leljrl^" of affcheuren van hunre Huid , dat zy in *t Voorjaar doen , en waar door hunne Gedaante als vernieuwd wordt. De Indiaanfche Slangen veranderen dermaate , dac men naauwlyks twee, van eenerley Soort, in Kleur volkomen gelyk vindt , zo LiNNiEUs aanmerkt , en dit maakt dat de wilde Dieren voor een ongewapende Slang zo bevreesd zyn , als voor een gewapende , dat 13, vooreenen die kwetzende Tanden heeft (|). In fommigen is de Huid zeer fierlyk gefchubd, en (*) Absque Auribus furdos. Sjfl* AT^t. X. p. 194. en blaJz» 7. hier voor. (t) 2ie bladz. 217 , 218. (I) Stokholmf. rerhand^ Yoor 't jaar 1749. pag, 25:6.. !• DKEt, Yl. Stuk^ S 3 278 Eigenschappen in. en wonder fraay getekend. Men vindc *er van AïT>EEL. Goud-, Zilver- en Koperkleur, of gebandeerd Hoofd- ^^^^ allerley hooge en fchoone Verwen. Om ze STUK. te dooden moet menze op den Kop treffen; want anders zyn zy ongemeen taay, ten ware men hun met een Zwecpflag of 1 eentje door midden floeg; gelyk in fommigen zeer wel ge- fchieden kan. Men wil dat zy lang van Leven zyn. Hunne Vuiligheid, of Drek, v^^ordt ge- zegd fomcyds te ruiken als Moskeljaat. Venynig- De Venynigheid , die in fommige Slangen ^o blykbaar en hevig is, heeft aanleiding gegeven, om naar derzelver Oorzaak onderzoek te doen. Men is thans verzekerd, dat de Zitplaats van dit Venyn niet in de Staart zy , noch in de Tong, maar in twee Tanden van de Bovenkaak, die zy als Pylen uitfchieten en weder inhaalen. Dee- ze Tanden 5 zynde zeer vreefelyke Wapenen, met welken de Natuur fommige Dieren van dee. zen Rang voorzien heeft, zyn van binnen hol en iaaten een Vergiftig Vogt door , dat uit een Blaas- je voortkomt, 't welk aan den wortel van de Tand geplaatft is. Men heeft bevonden, dat, na dat alle Vleezige deelen van de Kaaken, door kooking en door ongeblufchte Kalk, wa- ren afgefcheiden , nog hec Venyn in deeze Tanden bleef. De Uitwerking van dit Venyn is wonderlyk en zeer verfchillende. Daar zyn 'er , welker Beet een Soort van Verdooving der Zinnen en eene afmatting toebrengt, die niet onaangenaam DER Slangen. 279 is , waar op de Dood volgt , als een zagte Ont- flaaping, zonder eenige Pyn. Anderen veroor- ^pmel. zaaken verandering van Kleur , Grilling , Hart- . ° , . , Hoofd* klopping en hevige Smerten. Eenige brengen stuk. de Kramp of Geelzugc aan , gelyk de Adders ; anderen Verlterving en het Vuur, gelyk die Ma- labaarfche , Heritinandel genaamd ; zodanig dat het Vleefch, door Verrotting, by ftukken en brokken van het Lyf valt* Agathocles, ver- haalt men 5 dat door een Tandeftooker 5 die met het Venyn van de Seps van Libye vergiftigd was, op die wyze zyn Leven verloor* 't Ver- gift van fommigen werkt langzaam, dat van an« deren fchielyk, gelyk dat van den Ratelflang, 't welk in zes of twaalf Uuren den Menfch weg- rukt, en dat van den Cobra de Cahelo of Bril- flang, binnen een Uur, zo men de Reizigers gelooven mag. De milde Natuur, egter, heeft den Menfch Genees- , , . ^ middelen niet onvoorzien gelaten van kragcige Genees- daar tegen middelen tegen de uitwerking der Slangenbee- ten. Ik wil nu niet omftandig fpreeken van den zogenaamden Slangenjleen , die op de Wond gelegd het Venyn zou uithaalen , en zig daar van in Melk weder ontladen: noch van dien grooten Steen , welken de Kaper-Slang in zyn Kop zou hebben , en die voor een groot Te- gengift gehouden wordt* 't Schynt dat 'er 9 te- gen het Venyn van fommige Slangen , byzon- dere Middelen zyn , gelyk wy in 't vervolg zien zullen. Het Slangenhout ; zo genaamd 1. Deel, VI. Stus, S 4 WC-» !28o Eigenschappen III. "Wegens de Kleur; in Wyn afgetrokken, worde Afdeel, gezegd in 't algemeen dienftig te zyn , zo wel j^J^^' als de Theriaak en andere Zweetmiddelen; doch STUK. B^^^ zelfden Slang is niet altoos, en niet dan waanneer men ze tergt, vergiftig: 'c welk egter gemakkelyk kan gebeuren , door ''er onverhoeds op te trappen , en om die re- den zyn de Negers en Indiaanen , veelal , ge- laarsd. Anders , merkt men aan , vlugten de Slangen voor den Menfch. Afgodery Niettegenlt^ande dit nadeel , *t welk doch aan Slaneen . r ^ . ^ t , n gepleegd. ^e heete Landen menig een het Leven koft, iirekken de^Slangen , in verfcheide opzigien, ten voordeele van Adams krooft. Een der voor- naamfte nuttigheden is , dat 'er veel Ongediert, 't welk de Ingezetenen van Afrika en de Indien anders zo gev/eldig plaagt, door vernield wordt, of dat de vergiftige Adders door de Slangen worden gedood ; welk één en andere mooglyk dceze Dieren in zulk een hoogagting gcbragt hadc by de Negers van 'c Ryk van Fidah , Whidah of Juda , bezuiden Guinée, dat zy de- zelven hielden voor hunne Fetiches of Afgoden en Befcherm-Heligen, ja een Tempel van dea Slang ttigtten , zynde als de Moeder- of Dom- Kerk van een menigte Kapellen, waarin deeze Dieren gediend en aangebeeden werden. Even. wel wordt gezegd , dat die Afgodery uit een andere oorzaak fproot. Een Slang hadt hun , in een Gevegt met de Inwooners van 't Ryk vaa Ardrah , tot een Voorteken van de Overv/in- DER Slangen. 281 tóng geftrekc, en federt werden de Slangen zo- jjj^ danig van hun gevierd : doch het vertrouwen , AroEEU dat zv op dien Afgod (telden, bekwam hun ^ i , 1 . j . Hoofd. zeer flegt, toen hun Kyk , in den jaare 1727, stl?k;/ door den Koning van Dahomé , een binnen- landfch Vorlt , werdc overweldigd , en de Hoofd- ftad Sabée , als ook waarfchynlyk die berugte Tempel van de Slang, geheel vernield. Beter was hec overleg der Indiaanen van de Vafte Kuft van Zuid-Amerika, die, door de Volkeren der Weftindifche Eilanden zeer geplaagd wordende , een menigte van Vergiftige Slangen derwaards overbragten , om dus die Wilden te beftryden op hun eigen bodem. De Veneratie der Slangen is door de geheele Oudheid verfpreid. Toen de Kinderen Ifraëls door vergiftige Slangen gebeten waren, ftrekte hec aanzien van den Koperen Slang , dien Mofcs in de Woeftyne opregte , hun tot Geneezing , en fe- dert hebben 'er de Tfraëh'eten ,meer dan zeven- honderd Jaaren lang , Goddelyke Eer aan be^ weezen (*). Het is derhalve geenszins te ver- wonderen 5 dat hec Voorbeeld van een Natie, welker Gerugc de geheele Wereld doordrong, door veele Heidenen gevolgd werdt , in 't by* zonder door de Egyptenaaren. De Phoeniciers beeld- (*) NuM. XXI. vers. 9. II. Koning. XVIII. vers. 4. Want de opregting van den Koperen Slang door Mor SEs, wordt gefteld in *t Jaar der Wereld 2583, en de komfte van Hiskia tot de Regeering in 't Jaar 3309 1 gefchied te zyn. L ÜEEi, VI. Stuk, S 5 a82 Eigenschappen UL beeldden de Wereld af door een Cirkel, in Afdeel, ^j^^^^ midden een Slang was , tot een Zinne- TT^^* beeld van den Geeft of 't Wezen , dat rlOOFD». STUK. het Geheel-Al bezielt , of aan alles den Adem , het Leven en beweeging geeft. Men wil dat de Griekfche Naam van God , ^ie de 0 tot Voor- letter heeft; Theos naamelyk, daar van afkom- ftig zy. In fomniige deelen der Indien worden, nog hedendaags , de Slangen grootelyks ge- eerbied , en men vindt daar van , onder de ge- daante van Draaken , in de Tempels der Siam- meren veele Eeelden , die aan de Deuren flaan , als 'c ware om den Ingang te beveiligen. Te minder vreemd is 't, dat dit onder de Heidenen en Wilden plaats heeft, daar, zelfs maar korte Eeuwen geleeden , de Slangen nog in eenige Deelen van Europa werden aangebee- den. Weinig Huisgezinnen zyn 'er in Samogi. tie 5 zegt de Baron van H©-rberftein , die de Slangen niec houden voor hunne Huisgoden , waar aan zy meer dan gewoone Eer bewyzen, fchoon tevens het Kriftelyk Geloof door hun beleeden wordt ^ dat hunne Koning Jagello , in 't jaar 1386, aannam (*). Olaus Magnüs, Biffchop van Upfal , fchreef j dat , ten zynen tyde , de Afgodery aan Vuur, Hout of Boflchen en Slangen, nog plaats hadt in eenige deden van Noorwegen en Lapland. Ook zyn 'er, ia deeerfte KriitenKerk, Ketters ge weeft, OpbU tes (*) ^üus d^Eurepe* pi 261. ; DER SLANGEK. 2S3 tes genaamd , die den Slang dienden welke Eva verleid hadc , waanende dat het de Zaligmaaker Afdeel. geweefl ware, t 1 1 ot Hoofd- Het is ook wel te begrypen, hoe de Slang ^^TyK. in de Geneeskunde zo beroemd heeft kunnen slang het worden ; daar de Geneezende kragt van den Ko- ^eT(^enee!^ peren Slang , onder de Ifraëlieten , zo duidelyk kunde, ondervonden en zo lang in gedagten gehouden was. De Romeinen ^ geweldig door de Pelt aangetall: zynde^ zonden een Galey met Ge- zanten m^Y Epidauriis ^ een Griekfche Stad, om den Slang , die aan ^scülaplüs was toe- gewyd , naar Rome te brengen : die Slang kwam uit zig zelf aan boord ; en , overgevoerd zynde, zwom hy naar 't Eiland in de Tyber, ; waar op, naderhand, een Tempel voor ^scu- - . LAPius gebouwd werdt , dien men daar en el- ders eerde, onder de gedaante van een Slang. Sedert is het Zinnebeeld van de Geneeskunde een Staf geweeft, met een Slang daar om ge- ningerd. Voorts heeft dit Dier ook, weleer, geftrekt tot andere Zinnebeelden. Lift (*) en Voorzigtigheid worden 'er door afgefchetft, en de Eeuwigheid vertoont men door een Slang , die een ronden Kring maakt, hebbende hetend ' ,^ van de Staart in de Bek: 't welk by de Egyp- tenaaren het Zinnebeeld was van het Jaar. Behalve het gebruik , dat van het Vleefch Gebruik. der r (♦) De Slang was liftiger dan al het Gedierte des Velds. Gen, III. v. i. ^ I. Dt^ti. Stuk. _ . 284 Eigenschappen UT. der Slangen , 't geen men zeer verflerkende en Afdeel, voedzaam agt te zyn , in de Indien niet alleen , H(>oFD ^^^^ ^^^'^ ^^^'^^ Spyze gemaakt wordt; STUK. zyn in de Geneeskunde verfcheide Middelen, daar uit bereid , in agting , inzonderheid de Geeft en 't Vlugge Zout ; hoewel dit meelt op de Adderen ziet , v>raar van ik naderhand zal fpreeken. Het Vet der Amerikaanfche Slangen, in 't algemeen , is , zo Pater Labat aanmerkt, een koftelyk Middel om tot uitwendige fmee* ring te gebruiken, in veelerley Ongemakken die ■ uit Koude ontftaan , inzonderheid Jigtige Py- nen. Men fmelt het, ten dien einde , op 't Vuur, en mengt 'er van 'den fterkften Wyn- geeft of Rum onder , doende daar mede dan he: Lighaam wryven : waar van hy zelf de Proef genomen hadt. Verfchei- De meefte Slangen worden gevonden onder de verzengde Lugtftreek. In Afrika is daar - van een grooce menigte, zo wel als ïn de Ooft- en Weftindiën , doch of de verfcheidenhcid wel zo groot zy , als het fchynt , zou men , wegens de verandering vanKleur enGrootte,billyk: mogen twyfelen. Seba heeft dertienmaal eene zelfde Soort , de Cobra de Cabelo , of Brilflang , naamelyk, doen afbeelden. Ook geeft hy de Figuuren van zeven Kaapfche, zes Guineefche en vyf Surinaamfche Slangen. Tien byzonde- re Soorten zouden 'er op Cayenne zyn , vol- ^^ns BARRéRE : by de twintig in Noord-Ame- rika; zo Kalm aanmerkt, Hasselqüzst vondt in ilenheid« DER Slangen» 185 in Egypte vierderley Soorcen , de Adders daar jjj^ onder begreepen , en juifl: even zo veel heefc Ai debu men 'cr in Sweeden ontdekt. ' Behalve den ^ HOOFD- voorgemelden Zee- vVorm , dien Pontoppidans , s^uk, Biflchop van Bergen , thans voor zo zeker houdt dat 'er aan de Noorfche Kuft zy , als eenige andere Vifch ; vindt men 'er , zegr hy , overal in de zoete Wateren, Waterflangen en op 't Land worden Adders gevonden , die fomtyds ver- giftig zyn. Men vindt dergelyken in onze Provinciën, en Duitfchland levert ook verfchei- de Soorten van Slangen , waar onder den Blind- llang uit; doch de vergif tigften zyn in Italië, Afrika en andere heete Landen. Hoe zeer men omtrent de onderfcheiding der Onder- Slangen in 't duiftere ge weeft zy , blykt uit die onvergelykelyke Verzameling van Seba , in het IL Deel van zyn Kabinet , alwaar een ver- baazende menigte van Slangen zonder eenige Orde is geplaatft. Behalve eenige weinige Eu- ropifche heeft hy daar in, twee-en-veertig Slan* gen uit Afie; negen uit Afrika, waar onder een die aangenaam zingt : en vyf-cn-vyftig uit de Weftindiën, waar onder één, die gezegd wordt de waare JEfculapms te zyn : dus in 't geheel honderd-en. zes Uitheemfche Slangen. Buiten de Geftalte , Kleur , als ook de In- diaanfche Naamen , worden deeze, flegts, door eenige Eigenfchappen onderfcheideu : gelyk hy dus zyn Werk met de Scytah of Stokflangea begint, dus genaamd, om dat zy zig dikwils 286 Eigenschappen jjj in de gedaante van een Stok , en ongekrinkeld , Afdeel, vertoonen. Men ziet ligt hoe bedricglyk en VI. onvoldoende deeze en dcrgelyke Kenmerken Hoofd- STUK. zy"- Kenmer- fchranderhcid van den Heer Linn^eus en ken vol. jjyn onvermoeide vlyt in het onderzoeken van LiNNiEüs. de Schepzelen , heeft zyn Ed. Kenmerken doen uitvinden, waarom men naauwlyks gedagtzou hebben. Zo veel verfchilt het , of men de Wer- ken der Natuur oplettend dan flegts ter loops befchouwe! Zyn Ed. oordeelt, dat de Schilden of breede Schubben onder aan den Buik en de kleine Schubben onder aan de Staart, bekwaa- me Kenmerken zyn : dewyl het getal daar van in een zelfde Soort van Slangen, indien zy niet verminkt zyn of beichadigd , nagenoeg even groot is : mids men fomtyds de Som van beiden neeme, om dat de onderfchciding der Buik>Schubben , van die aan de Staart , nier zo klaar is. Dus werdt een Slang, in Sweedcn door den Heer Clerck gevonden , die 153 Büikfchilden en 3^ Staartfchubben hadt, van zyn Ed. een zelfde gerekend te zyn als de ge- woone Sweedfche Slang, Huggorm genaamd , waar in het getal der Büikfchilden 144 en dat der Staartfchubben 39 is : om dat de Som, van beiden zeer weiiaig verfchilt ; want in deeze Tel- ling komt het niet op één of twee Schubben aan. Soorten. heb , hier voor (fO 5 zes Geflagten van Slangen , en derzelver Kenmerken , opgege- ven, D E R S L A N G E N. 287 ven , dat ik thans niet herhaal. Alleen zal ik ni. fpreeken van de Soorten , welken 'er in 't eerfte Afdeel. Geflagc, dat den Ratelslang bevat, rfnezyn; ^^^^^^ in het tweede, van de Serpenten, negen; in stuk, het derde, van de Adders, twee-en^agtig : m het vierde Geflagt , van de Slangen , twaalf: in het vyfde van den Tweekop , en in het zes- de van den Blindslang, ieder twee: dus in 't geheel bonderd-en-tien verfchillende Soorten van Slangen. Indien men hier nog byvoegt ne- gentien , die van den Heer Gronovius befchree< ven en van Linn^eüs niet gezien waren : zo is het getal reeds aanmerkelyk groocer dan dat der genen , welken Seba in het II. Deel van zyn Kabinet hecfc afgebeeld. De Heer Gponovius heeft, by vyf Geflag- Vei deeling , , . , - vanGRüNO» ten van LiNNiEus, nog drie gevoegd, onder y,üs. den naam van Scytala^ Vipera en Cenchris. Het getal zyner Slangen, van allerley Soort, was vyf en^veertig : thans vt'orden door zyn Ed. op- geteld een-en-zejlig Soorten : als Cceciliay 1 : Am* phisbcEJKB , 2 : Angues 57: ScytalcB , 2: Colu^ bresi 42: Vipera^ i: Cenchres ^ 4: Crotalopho^ ri^ 2 C'^). De Geflagtnaam van Boa of Serpent wordt door hem niet gebruikt. Zie hier de Kenmerken , die hy tot onderfcheiding van de Geflagcen opgeeft, in die Orde, in welke hyze, omtrent als Linn^eüs te vooren gedaan hadt, heeft geplaata (t> (*) Zoophyl GroKov Fafcic. I. Leicfx, 175^ ft) Jki^s. hhthyog. Tom. 1L Leidse, 175^. l.Dktu VI/Stuk. c:88 Eigenschappen in. Afdeel. VI. Hoofd- STUK. Geflagten vanSlangen volgens Grono- VIÜS. C^ciLiA. Blind/Iatjg. Het Lyf naakt , op zyde rim- pelig : twee Voelers aan den Bek : de Staart ilomp of geen. Amphisb^na. Biceps, Het Lyf van voeren en van agteren dikagtig , ftomp gerond , met Schubben , die Kringswyze Ringen maa- ken , gedekt : de Staart dik en ftomp , op de zelfde vvyze geringd. Angüis. Het L'jf naar vooren en agteren ftomp, gerond; overal met Schubben ge- fchalied , zonder eenige Ringswyze krin- gen : de Staart dik , ftomp rondagtig, met dergelyke Schubben , als het Lyf , gedekt. ScYTALE. De Kop van boven met zeer groote Schubben , die veelhoekig zyn en van veelerley figuur , gedekt: de Buik en Staart van onderen met dwarfe Schil* den : de Staart dik , rolrond. CoLUBER. De Schilden op den Kop van veelerley figuur: het Lyf gefchalied met Schubben en van onderen met dw^arfe Schilden bekleed : de Staart Kegelagtig , zeer lang en dun uitloopende, van on. deren met Schubben die twee aan twee leggen. Vipera, /idder. De Kop van boven , de Rug en Zyden , met gcfchaliede Schubben: de Buik van onderen met dwarfe Schilden voorzien : de Staart Kegelagtig, dun en fcherp uitloopende: van onderen met de Schubben twee aan twee. Cenchris. De Kop van boven , de Rug en Zyden , met gcfchaliede Schubben : de Buik en Staart^ van onderen, met dwar- fe Schilden : de Staart Kegelagtig, dun en fcherp uitloopende. Cro- D E R S L A N G E ïT^ 289 • Crotalophor us. RatelJIang. De Buik en Staart met Schilden ; de Staart fomtyds , behalve Afdeel. de Schilden, ook met Schubben gedekt, VL en üitloopende in een Hoornige Spits of Hoofd. Ratel , die gemeenlyk uit Leden beftaatg ^"^^^^ Ik heb deeze Kenmerken der Gellagten 'er bygevoegd , op dat de Liefhebbers , die der Latynfche Taal onkundig zyn , ook zouden kun- nen oordeelen, of 'er iets aanmerkely ks uitgevoerd zy mee de naauwkeuriger onderfcheiding. De Kenmerken, inderdaad, vaneenigen fchynenzo in elkander te loopen, dat de Heer Linn^eus de Vipera by de Colubres gevoegd of liever gelaten heeft (*); maakende een nieuw Geflagt van Boa , v^aar in de Cenchris en Scytale , bene- vens eenige anderen , door zyn Ed. geplaatft zyn. Dus is het getal en de Orde der Geflag- ten, byLiNNiEUs, gelyk hier voor gemeld, en hy begint 3 naar gewoonte, roet de voornaam- ften 9 de Rateljlangen naamelyk , daar ik der- halve toe overgaa. Vli. HOOFD. (♦) Want in de VT. Edit. van het Syjl. Nat. was de yipera reeds onder de Colubres geplaatft. Ook is de Fiptra van Gronoviüs de gewoons Adder niet. ï. Dkh. VI, SlUKi T 590 Beschryving V a ^ III. Afdseu VIL VIL HOOFDSTUK. HOOFD- ^"^"^^ Befchryving van 't Geflagt der Ratelslangen, mn melker Eigenfchappen een omjlandig en zeer naauwkeiirig Berigt gegeven ^ordt^ vol- gens de nieuwe WaarneemiDgen van den Sweed^ fcben Heer Kalm , geduurende zyn verblyf in Noord'Amerika. Naam. Geflagtnaam deezer Slangen, Crotalopho^ rus , en by verkorting Crotalus , is af. komftig van den Ratel , dien zy aan 't end der Staart hebben; 't welk de reden is dat de En- gelfchen 'er den naam aan geeven van Rattle-^ Snake ; de Franfchen dien van Serpent a Sonneu tesy en wy dien van Ratelslang of BeLSlang. De Indiaanen van Zufd-Brafil iroemen hem Boicininga of Boiconininga ^ gelyk zy het uic- fpreeken; de Iroquooifèn, aan de Mohaks-Ri- vier , in Noord Amerika , Oneganfi. Door ge- heel Ooft- en Weftindie voert hy den naam van Teuthlacoth'Zaupbui , dat is Koning der Slangen : ook wordt hy , in Mexiko , wel Eca- coatlf dat is Windflang geheten en de Span- jaar den , of Fortugeezen , noemen hem Casca vela, JoHNSTON hadcze , onder den trotfen naam van Domina Serpentum of Meefteres der Slangen, te boek gefteld. Woon- Woonplaats deezer Slangen is in de bei. plaats, de Indien. Seba geeft de Afbeelding van eenen, ^ hem DE Ratelslangen, 9.91 hem van Ce^/ jon toegezonden , die veertig Bel- jjj^ ïen in zyne Ratel hadt. In Zuid-Amerika zyn ^^^^-^^h. ZY gemeen. In Koord-Amerika vindt menze ^ ^ , . Hoofd- niec alleen in de Zuidelyke en middelde dee- stuk. len, maar zelfs in een gedeelte van Kanada, tot aan den Berg toe, die de gefchcurde Rots j^^^i^J^^^^ geheten wordt aan 't Meir van Champlain, De IJoordelykfte plaats , daar menze in Nieuw En* geland gezien zou hebben , is aan de Rivier Meninack^ tuiTchen 43 en 44 Graaden Noorder Breedte. Men hadt 'er voorheen meer , in de, plaatfen, daar thans de Europifche Volkplan- tingen zyn ; doch , door de uitrceijing der Bos» fchen, is het getal van dit fchadelyk Gedierte zeer verminderd , des menze hedendaags , in de t)evolkte Landftreeken , maar zelden ont- moet^ De Sweedfche Heer Kalm zegt^ dae hy , op zyne Reistogten door Noord-Amerika, maar driemaal zulke Slangen , levendig , hadt gezien; hoewei hyze dikwils, in het Geboomte en Kreupelbofch , onder 't voorbygaan hadc hooren ratelen. Uit de omftandigc befchryving van den Ra- Wfnfer- telflang, door deezen Heer (*) , zal ik hier , verbTytr^^* het gene de Eigenfchappen van dit Dier be- treft, kortelyk ontleenen. In de Herfft , als het koud begint te worden, verzamelen deeze Slan, (♦) Verhand, yan de ^kddemie yan Stokholm voor de Jaaren 1752 en 175-3 > hhdz. 316, f4, 189. i^deew VI. stuk^ T a 292 Beschryving van lil Slangen zig in hun VVinterverblyf , dat gemeen- Afdeel, jy]^ een Gat of Hol is onder 't Aardryk of in ^^f* de fpleeten van Bergen en Rotfen. Zeker ^TUK?" Man 5 in Nieuw Engeland , hadc , tegen een fteilen Berg aan , een Huis gebouwd en door Vuur ftooken kwam een Ratelflang , by nagt , daar uit over den Vloer kruipen , die hem en zyn Gezin wakker maakte door zyn geratel , en hun allen op den Zolder deedt vlugten , tot dat het dag geworden ware. In 't Voorjaar, als het Aardryk door de Zonnefchyn verwarmd wordt , komen zy by dag uit hunne Holen en blakeren zig in de Zon ; doeh kruipen 'er 's avonds weder in 5 tot dat het by nagt niet meer vriefl: noch rypt. De Europifche Ingezetenen , van dat Land , letten zorgvuldig op de plaat- fen , daar hunne Neften zyn : want 's Voor- jaars zyn deeze Slangen nog zo verkleumd en log 5 dat menze gemakkelyk vernielen kan. Zeker Man , 's morgens uitgegaan zynde om te fchieten , en op een Berg komende, daar hy den Grond bedekt vondc men Ratelflangen , fneedt een Stok van een Boom , en floeg , in korten tyd , daar mede zeflig of zeventig fluks dood; doch wierdt op *t laatfl: zo onmagtig, door den Stank dien deeze Dieren , toornig zynde, uitgeeven, dat hy zig weg moeft pak- ken. Een oude Sweed verhaalde, dat hy 'er eens zeftien, met Hagel, in ééne Schoot ge- troffen had. Hooge en ongebouwde, of met Boffchagie begroeide Bergen, zyn gemeenlyk DE Ratelslangen. 293 de plaats van hun Verblyf in de Zomer, en, jjj als 't heet Weer is, komenze ook wel op 'c Afdkkl* vlakke Land. Men vindtze veel op plaatfen , ^^0^0- daar de Bergen uit Kalkfteen beltaan, gelyk by stuk. den grooten W aterval te Niagara , alwaar door het Reizende Volk, dat zyne Goederen daar uiC' de Meiren Oncario en Erie overfcheept , dit Ongediert in menigte wordt uitgeroeid, By Zomer gaat 'er naauwlyks een Dag voorby , dat men 'er niet twee of drie, op den Weg, aldaar dood knuppele. De plaats , daar men , 's Zomers , deeze Slangen meeft aantreft , is by een Beek of Ri. viertje , daar zy te loeren leggen op Kikvor» fchen en ander Watergedierce of Beeftjes , die 'er komen drinken : of ook aan de zyden van een ouden neergevallen Boom, en dikwils in de Schaduw , fomtyds in de Zonnefchyn. Indien derhalve zulk een Boom dwars in den weg legt , heeft men altoos veel voorzigcigheid noodig, om den Voet, zo in 't op- als afklim- men , niet digt by den Stam neer te zetten. De Wilden neemen uit dien hoofde, wanneer zy zulk een Boom ontmoeten, altoos een Om- weg, of fpringen 'er zeer vlug op en af. De Ratelflang , naamelyk ^ is , wat eenigen ook mogen zeggen y gantfch traag , en onbe- kwaam om iemand, die voor hem vlugt, te ver- volgen ; zo de Heer Kalm aanmerkt. Ook is 'r 'er veraf, dat zy een Menfch door een Sprong overvallen zouden. Aan den anderen kant h VI, Stvk, T 3 vlug- 294 Beschrvving van III. vlugten zy ook zelden voor den Menfch , gelyfc dc Afdeel, nieetle Slangen doen , maar (lellen zig te weer, r^'^^^* Als het Dier fchielyk van een Menfch over- HOOFD- , . STUK, vallen worde , zo wyKt hec een weinig te rug en legt zig m een kring, met den Kop en Staart opgeheven , ziende den Menfch aan met Oogen, die zodanig fchitterende branden , dat geen Schilder die naar waarheid zou kunnen afte- kenen. Somtyds begint het reeds, zo dra hec een Menfch van verre ziet, te klapperen met de Scaart; doch fomtyds doet het zulks niet, voor dat het byt. Het ratelen. Eenigen verbeelden zig dat zy uit vreeze, anderen dat zy uit gramfchap ratelen. De Heer Kalm heeft waargenomen , dat zy met de Staart geluid maaken, als men een Steen of jets naar hun werpt: maar, zig verbergende en niet zien laatende, houden zy weer op , en kruipen voort : gooit men dan op nieuws of ver. fchrikt de Slang 5 zo begint hy v;eer te klap- peren. Gemeenlyk ziet men, dat de genen, die niet ratelen , niet zeer vreesagtig zyn ; leg- gende meeftal ftil , tot dat menze zo naby komt, dat zy byten kunnen, en als dan bycen zy zeer vinnig. Dit heeft inzonderheid plaats In Regenagtig Weer ; doch het zou kunnen zyn , dat hunne Ratels , nat zynde , dan geen Geluid gaven. De Wilden reizen , in zulk Weer , niet gaarn door de Bc^^chen ; 't zy uit vreeze voor deeze Slangen , die dan niet waar- fchouwen, en daarom naauwlyks te vermyden * , - mi DE Ratelslangen. 295 zyn ; \ zy om dat het alsdan , op die onge- jjj^ baande Wegen , zeer moeielyk te reizen is. Afdeel» Als de Slang kwaad in de zin heeft, of byten ^11- wil, zeggen de Wilden, zo houdt hy zig (lil. gTUK.' Wat hier van zy : in mooy Zonnefchyn-Weer hoort menze fterk ratelen^ Dit Dier is taamelyk vlug in 't zwemmen , De Stank, en komt te Water veel fnellcr dan te Lande voort. Het dryft op 'c Water als een Blaas; 't welk fcmmigen , niet onwaarfchynlyk , doet onderftellen , dat het alsdan zyne Long met Lugt opgevuld heeft: te meer, dewyi het zig dan dik gezwollen vertoont. Op 't Water is 't niet raadzaam hem aan te taften, vv^ant hy kan plotilings zig in het Vaartuig werpen : doch de Stank verhindert zulks ook, die zo groot is, inzonderheid wanneer men het Dier toornig maakt, dat Paarden en Rundvee, als zy bene- den Winds zyn, daar voor vlugten, fchoon zy het hooren noch zien ; maar boven Winds zyn- de , kan men 'er niets van befpeuren. Som* migen willen, dat zy fonuyds zodanig (linken, dat een Menfch daar van in flaauwte vallea en fterven zou kunnen. De Ratclflang heeft daar in iets byzonders , Het byten, dat hy gemeenlyk den Menfch geen nadeel doet , indien hy niet gedwongen zy zig te ver* dedigen. Verlcheide voorbeelden werden aan den Heer Kalm daar van bygebragt , dat meïi 'er met bloote Beenen digt by geftaan , en 'er zelfs op getreden hadtj ja men weet^ zegthy, h Deel. Yi. Siük^ T 4 dat 296 Beschr^vinc van dat 'er flaapende Menfchen over 'c Lyf gekroo- Afdeel, pen zyn , zonder hun te befchadigen. Een oud Man , eenige ruigte verzameld hebbende ^TUK°' om Vuur te ftooken , wierdt niet gewaar , dat 'er een Ratelllang in zat , voor dat hy dezelve , eenige Schreeden ver , hadc gedragen ; wan. neer de Slang begon te ratelen ; waarop hy ze van zig wierp. Naar zyn verbeelding , hadc de Slang hem wel in 'c Aangezigt kunnen by- ten* Evenwel kan men niet altoos op hunne goedheid vertrouwen. Schoon hy , regt uit^ geftrekt leggende , geen fchade kan doen , is de behendigheid en vlugheid, welke dit Dier heeft 5 om van portuur te veranderen , onver- beeldelyk ; en in 't byten fchiet het den Kop zeer fnel voort, doch flegts ter halver langte van het Lighaam, ruftende middelerwyl op hec Agterlyf. Als de Slang, kort te vooren, een Inkhoorn of ander Dier heeft ingeflokt , en dus verzadigd is , zal hy , als men hem niee ftoot of trapt , niet ligt byten ; dpch , hongerig 2iyndc, is het Dier zeer kwaad en gevaarlyk, Voedfel, Het Voedzel deezer Slangen beftaat in aU lerley Vogeltjes, Kikvorfchen en kleine Vier- voetige Dieren , gelyk een foort van kleine Haa- zen die 'er in JSoord-Amerika zyn, wat grooter dan Konynen , en Minkers , die zig als de Otters in 't Water onthouden , zynde van Kleur, geftalte en grootte , byna als een Marter. In- dien de Ratelflang een groot Beeftje , gelyk eea Jnkhoora of Haas ^ bekoniea kan , zo flokt hy bet. DE Ratelslangen, 297 hetzelve ten halve in, en blyftdus, met het m Beeft in den Bek , leggen 5 tot dat het ingeflokte Afdeel. verteerd zy ; wanneer hy het overige door- ^^^1^- zwelgt. Zo lang hy geen Gebrek aan Voedzel stuk, heeft y blyft hy meeftal op de zelfde plaats. Eenigen hebben den Ratelflang de Eigenfchap Debetove- toegefchreeven , van Vogelen en andere kleine olf rcn^ Dieren, weiken hy tot Aas begeert, te beto-^^^^j^j^^^ veren. Men zegt, dat dit op de volgende wy- verklaard, ze gefchiede. De Slang legt op den Grond on- der een Boom , waarop een Vogel of Inkhoorn zit, en, zo dra hy zyne Oogen rigt naar het Beeftje , fchoon het boven in de Boom zit , is hetzelve, zo 't fchynt, niet in (laat om weg te vliegen : beginnende jammerlyk te fchreeuwen , als of het zyn Vyand niet ontkomen kon. Het gaat langs den Stam op en nederwaards , en komt lang hoe laager, tot dat het eindclyk dea Slang, die middelerwyl met een opgefperden Bek te loeren legt, in de Keel valt, tuimelt of fpringt ; ten minfte van hem, zo 't klein is, verflonden , en anderszins , op de gemelde wyzc, ten halve ingeflokt worde. Deezc betoverende kragt wordt toegefchreeven aan de Oogen van den Slang, die inderdaad als Vuurvlammen glin. fleren, wanneer hy byten wil: dewyl , zo dra de Slang door het Gerugt , 't welk een Menfch maakt, de Oogen van het Beeftje afwendt, het zelve ylings in 't vlugten zyn behoud zoekt. Veele honderden Menfchen yan allerley ftaar, ja alle Ingezetenen v^n Noord-Amerika , wel- I,D£EJ..YX, Stuki T 5 kCXi 298 Beschryving van lil ken de Heer Kalm naar zalks vraagde , beves- Afdeel, tigden dit. Onder dezelven waren tien of ^^VII. twaalf Perfoonen , die hem verzekerden , dat zy STUK.' het met eigen Oogen hadden gezien, en fom- migen van deeze laatften agtte hy volkomen ge- loofwaardig. Hy tragt deeze Betovering te verklaaren, door de manier, op vt^elke men ziet dat de Katten dikwils een Vogeltje, 't welk an- ders haar gemakkelyk ontvlieden zou kunnen, betrappen. Men weet , naamelyk^dat de Dieren zelden vlugten , eer het gevaar oogfchynlyk en naby is. Miffchien heeft het gefchreeuw deezer Vogeltjes , die in de Boffchen van Amerika gantfch niet fchuuw zyn , eenige overeenkomfl met dat der Vogelen in Europa , wanneer zy over dag een Kat-uil , Havik of anderen Roof- vogel zien , welke zy vervolgen in plaats van 'ervoor te vlugten. Het zou, mooglyk, ook wel uic verbaasdheid kunnen fpruiten , of dac de Beeften , naby komende , in zwym vielen door den Stank van dit Dier. Een Inkhoorn , van den Boom willende klauteren om te ontvlug- ten , zou inzonderheid dit laatfte kunnen beje- genen. Dus hadt zekere Vrouw een Haasje, dat den Ratelflang gezwind [voorby liep, zien , omver tuimelen. Het vallen in den Bek kan door de fchielyke uitfchieting van den Kop worden verklaard. Immers, dat 'er een beto- verende kragt zyn zou in de Oogen van dit Dier hadc de Heer Kalm, fchoon by het , na dat DE Ratelslangen. 299 men hec toornig gemaakt hadt, lang agter een m. ftyf aankeek , niet g.ewaar kunnen worden. Afdeel. Ik gaa thans over tot de uitwerking van het ^^^'^ byten des Ratelfiangs. Het Vee, gelyk Koei» ^tuk* jen. Paarden; befterft het dikwils oogenbhkke- Uitwerking lyk; de Honden houden hec gemeenlyk langer uit: men heeft 'er gezien, die vyfmaal gebe- ten en niettemin in 't Leven gcbleeven, doch ongemeen ziek en byller uitgezwollen geweeil: waren. Men verhaalt , dat , als het Vee langs een Weg gedreeven wordt , aan welken een Ratelflang legt, dezelve zig zo lang ftil houdt, tot dat de laat(te onder zyn bereik is. Omtrent het byten van den Menfch is het Dier zo liflig, dat het,fchoon men een Stok in de Hand heeft, niet, gelyk de Honden , daar in byte ;. maar in 't Been trefFe. Niet gaarn fcbiet de Slang, indien hy geenkans ziet om te raaken , het gene hy beoogt. Omtrent den Menfch is de Beet fomtyds ook minder, fomtyds meer gevaarlyk* Indien de Beet van een Ratelflang, dien men regc boos gemaakt heeft , zo diep gaa, dat eene groote Ader getrofren zy , die regtftreeks naar 't Hare loopt , of gemeenfchap heeft met veele deelen des Lighaams , dan is 'er geen hulp tegen , ea de Wilden zelfs zien daar van af. Een aanmer-. kelyk Voorbeeld heeft men , ten dien opzigte. Toen een Gezantfchap der Regeering van Pen- fylvanie, aan de Iroquooifen,te Onondago kwam, was daar iemand onder de Inlanders , die^ zyna 30O Beschryving van ni. bekwaamheid willende toonen , zig verfcheide Afdeel, maaien van een Racelflang liet byten , en doar zyne Heelmiddelen aanftonds het Gifc de wer- Hoofd. , ; . j r ^ - . STUK. klog benam; maar , na dat dit twee of driemaal was gefchied, nam hy den Slang by de Staart, waardoor deeze Dieren ten hoogften getergd worden, en de Slang, zig omwerpende, beet hem in den Arm, zodanig, dat zyne Middelen van geen kragt waren , en dat deeze Pocher, zelf, in weinig Minuuten fterven moeft. Even- eens is 't met zwangere Vrouwen, in welken de Beet altoos ongeneeslyk wordt geagr. Toevallen De Toevallen , die uit het Byten van een Ra- ^j^^^^^*^"* telflang , wanneer hetzelve gevaarlyk is, ont- ftaan , zyn door veclen reeds befchreeven. Ge. meenlyk wordt, in de eerfte opflag, daar van niec meer Pyn gevoeld, dan of men van een Doorn gedoken ware , en men zou zig daar in kunnen bedriegen , indien de Benaauwdheid en Matheid , benevens de opzwelling des Lig- haams , niet welhaalt blyken gaven van 't Ve- nyn. Op de gebeeten plaats, ondertuffchen , zyn maar twee kleine gaatjes , als of men ge* prikt ware met Naalden; doch die plaats be- gint te zwellen , men wordt onlydelyk dorflig, en krygt, omftreeks het Hart, onbefchryflyke Smerten. Op deezen Dorft volgt , veeltyds , een zekerer en fneller dood , wanneer de Lyder te drinken krygt. De Tong begint te zwellen, en wordt eindelyk zo dik , dat zy den geheelea Mond vervult, ^ynde tevens zmn vanKIeur* Zo DE Ratelslangen. 301 Zo dit zig openbaart , is de Werking van 't nt; Venyn reeds zeer ver gekomen: hoeveel men Afdeeu ook Voorbeelden heeft , dat zulke Menfchen ^J^;^^ geholpen zyn. Het Lyf wordt geheel Vlakkig, stuk. en 't Gemeen zegt alsdan , dat de Menfch de Kleur krygt, welke de Slang heeft. Als men den Lyder, in deezen, niec te hulpe komt, zo raakt hy alle Gevoel kwyt en fterft. Eenigen behouden , niettemin , hun geheele Leven daar van een geele en onbevallige Kleur in 't Aan- gezigt. Anderen , die gered zyn , krygen jaar- lyks 3 omtrent den tyd wanneer zy gebeeten wa- ren , Pynen in 't Lighaam en een Gezwel : dit zelfde heeft men ook in Honden waargeno- men. Het befte Behoedmiddel , 't welk de Natuurde Varken» den Ingezetenen van Amerika tegen deeze gevaar- hoeditüd-^' lyke Vyandcn verleend heeft , zyn de Varkens^*^^ of Zwynen. Zo dra de Slang een Varken ziet, ontzakt hem ,aanftonds, alle Moed, en hy be- geeft zig op de Vlugt, even of hy zyn onmagt tegen dit Dier kende. De Zwynen zyn zo gre- tig naar de Ratelflangen , dat zy die aan de Reuk weeten op te fpooren , en , zo dra zy 'er een zien, deEorftels overend zettende ^ den- zelven naderen, happende eindelyk toe. Een Slang in den Eek gekreegen hebbende, flinge- ren zy denzelven fterk , en vreeten hem op; doch zonder den Kop aan te roeren, 't Schynt datzy veel gretiger naar deeze, dan naar andere Slangen zyn. Wanneer iemand > in Noord* 202 B E S C H R Y V I N G VAN pr- jjf^ Amerika 5 een woeden Oord ontginnen zal, om Afdeel, 'er Bouwland van te maaken , en vreefl: , dat 'er VH. van dit Ongedierte in de nabuurlchap huisves- stuk!' te , zo voorziet hy zig aanftonds van Varkens, Het gebeurt wel fomtyds, dat een Zwyn van den Slang gebeeten worde, eer het hem heeft kunnen aantallen, doch het lydt zelden Onge- mak van den Beet» Zeer ligt is ook de Ratelflang te dooden , en die maakt, dat men ze , in de bewoonde Land- llreeken , meeftal heeft uitgeroeid. Het flaan met een dun Rysje op de Rug maakt hem weer- loos ; ja hy legt , fchoon men niet kan zien » waar men hem getroffen heeft, een Uur, en wel korter na den Slag , geheel Levenloos en onbeweeglyk. Hun op den Kop te treffen, egter, is wel het zekerfle Middd omze te doo- den , gelyk dit met andere Slangen ook plaats heeft. Genee^mid- De Amerikaanen plagten zig te beroemen; Bee^^" dat zy eenige byzondere Geneesmiddelen tegen den Beet hadden: men zag hun iets op de Won- den leggen of inneemen , en ditmaakte de Euro- pifche Koloniften nieuwsgierig , om kennis te hebben aan zulke heilzaame Middelen. Edoch, men heeft allengs ontdekt, dat die Geneesmid. delen niet zeker in hunne uitwerking, nog over* al de zelfde zyn : dewyl de eene Natie het eene, de andere , het ander Kruid , en veelen flegts bet eer fte Kruid dat hun voorkomt, gebruiken. Een Kruid egter, dat in 't Landfchap en het V E Ratelslangen. 303^ het Zuidelykfte van Penfylvanie groeit, is te. m^. gen doezen Beet zo vermaard , dat men , onder Afdeeu de Voorzitting van Linn^^üs , een gehcele Ver- j^^^j,^*^ handeling heeft zien verdedigen , die den tytel stuk, voert van Radix Senega (*). De Heer Ten- NENTiüs , een Schotsman , zou eindelyk ont* dekt hebben , dat de Wortel van dit Kruid waarlyk dat Middel zy, 't welk de Wilden by zig draagen ; leggende dezelven den Wortel gekaauwd op de Wonde , en het Sap , onder 'c kaauwen , doorflokkende. Deeze verdient dan, met regt, den naam vm RateJJlang- Wor- tel j hoewel 'er verlcheidene zyn, waar aan men dien naam gegeven heeft , onder anderen de Virginifche, welke in de Apotheeken gebruikt wordt *5 en een Kruid, naar Monnikskap g^^Y- slr^ttlr!^ kende (f), welks Wortel ongemeen beroemd -^^^g^^»^^»^ is in Albanië, als een Behoedmiddel; dewyl de Slang daar fchuuw voor zyn zoude. Onder de befte Geneesmiddelen, egtcr, te- OHe, Vet gen den Beet van deeze Slangen , zo wel in Vee als in Menfchen, zegt de Heer Kalm , behoort, naar men ondervonden heeft, allerley Vettig- heid, gelyk Boom-olie, Spek , ongezouten Bo- ter (*) ^moen, sAcaL Vol. IL p. 126. Dit Kruid fs ook tegen andere Kwaaien dienftig, inzonderheid tegen hee-^ te brandige Koonfen , volgens de Ontdekking van Tennentius, die, wegens de Geneezing van de Pleuris door hetzelve, een Premie van 75 pond Steriings, van de Regeering van Penfylvanie , gek reegen heeft. (t) Aconitum Baccis niveis# Corn, Cmai. j6j Aüsca If Deel, VI, Stuk, 3^4 Beschryving van lil^ ter of dergelyken ; indien hetzelve aanftonds Afdeel, op de gebeeren plaats gelegd of gedrukt, ea ^^I- veel daar van aan den Lydcr ingegeven wordt. "^TüK?' Zulks komt overeen 5 met het gene de Heer Colden, die de Geneeskunde aldaar oefent, in den jaare 1 744 , aan den ouden Heer Grono- viüs te Leyde fehreef : zeggende , dat men toen meeft vertrouwde op de aanvoeging van v^arme Olie, en hy oordeelt de weinige aan- doenlykheid van de Varkens of Zwynen , aan derzelver Vettigheid toe te fchryven te zyn, als waar door de kragt van den Beet verdoofd zou worden. Ik zou in dit Geval, zegt hy, liever vertrouwen op Olie of Spek, dan op de berugte Folygala of eenig ander Geneesmiddel , daar ik van heb hooren fpreeken (*). Ook hadt die zelfde Doktor Colden aan den Heer Kalm verhaald , dat men met veeel vrugt , den Slang dood geflagen en geopend hebbende, van hed Vet , dat men daar in vindt , kon gebruik maaken. Blaartrek- Verfcheide andere dingen, die ook in veele delen! Gevallen dienflig bevonden zyn , werken als Bytende of Brandmiddelen en maaken een foort van Etterdragt ; gelyk dus Tabak ge- kaauwd en met Buskruid gemengd op de Wond gelegd wordt, of Keuken- Zout, dat de genen, die in Kanada door de Boflchen reizen , ten dien (*) Zoophyldc^ Cronoy. Fafc. Xt Lugd. Bat. ijói^ pk DE Ratelslangen. 305 dien einde altyd by zig draagen. Men heeft m ook wel hec gebeten Deel in de Aarde gefto- Afdeel. ken en daar door verligting gekreegen. Zeker ^^JJ^^ Vader genas zyn Zoontje, door het Venyn met stuk/ den Mond uit de Wond te zuigen. Een ander nam een Hen, die hy van agterenkaal plukte, en met de Stuit op de Beet zette, waar door dezelve ftierf. Vyf Hennen raakten ^dus om hals , doch de zesde wierdc maar een weinig ziek , en de Jongen behieldt het Leven» Mis- fchien werken de gezegde Wortelen en Krui- den ook als Bytende of Blaartrekkende Midde- len , en die Geneezing komt te minder ongeloof- baar voor, om dat zy insgelyks dienftig is ia Adderen en andere Vergiftige beeten. Men kan zig eenigermaate tegen het byten ,9^ Tanden van den Ratelflang , die meeft de Beenen zoekt Laarfen aan te taften, beveiligen door Laarfen aan te^^^^^"* doen ; doch dit is niet altyd genoegzaam : want, dewyl het Dier lange fcherpe Tanden heeft, zo byt het door de Laarfen heen. Nog iets an- ders is daar omtrent te vreezen : want de Tan- den bly ven of geheel , of ten deele , doorgaans ia de Laars zitten , en, zo men dan die onverhoeds uittrekt of weder aan doet, al was het eenigen tyd daar na, kan men zig ligt veel gevaar op den hals haaien. Zeker Engelfchman , zegt men, met de Hand zyne Laarfen fmceren wil- lende , waar in de Slang gebeten hadt , kwetfte de Hand zodanig, dat hy 'er aan ftierf. Dus verhaalde Doktor Colden, dat een Man, die IiD£Ei, YL Stuk, V na 3o6 Beschryving vAir jll^ na vier dagen verloops , zyn Laarfen weder Afdeel, aantrekkende , zig den Voet een weinig fchram- de, 't welk zulk een Pyn veroorzaakte, dat hy ^tÏkT' de fterklle Tegengifcmiddelen gebruiken moeft. Evenwel gaat het Venyn , door den tyd , uit de Tanden; gelyk de Heer Kalm aan de ge- nen, die hy met zig in Sweeden bragt, bevon- den heeft. De Wilden in Amerika, zegt hy , maaken 'er, na dat zy wel van 't Venyn gezui- verd zyn 5 tot Aderlaating gebruik van , als Lan» cetten. Gebruik Ik zal hier nog eenige andere nuttigheden \ teiüang. Welken dit fchroomelyke Dier aan de Ingezete- van dat Wereldsdeel verfchaft,aanwyzen. Zyn Vleefch wordt van fommige Wilden, zo toE Levensonderhoud, als tot een Geneesmiddel, gegeten : doch dan moet de Slang plotsling dood geflagen zyn , zonder hem veel te tergen of te plaagen ; dewyl hy , van toornigheid , an- ders zig zelf byten en zyn Vleefch vergiftigen kan. De Olie , die van het Vet, door 't zelve in de Zon te laaten lineken , gemaakt wordt, is een zeer dienftig Middel tegen allerley Py- nen , inzonderheid die der Gewrichten. Het Hart en de Lever , raauw en warm uit het Lyf gegeten , zou de Beeving der Handen wegnee- men, zo men wil. De Ruggegraat vi^ordt om den Hals gehangen tegen de Koorts ; kleine Kinderen doet menze aan, om fpoedig Tanden te krygen, en het Vel wordt, van veeleEuro* pifche Vrouwsperfoonen > als een Behoedmiddel te- DE Ratelslangen. 50^ tegen veelerley Ongemakken > om den Middel lü, gedaan. Voorts maakt men 'er gebruik van tot AroEELé het overtrekken der Scheeden van Degens en n^^^' Hartsvangers , in plaats van Leder, en de Wil- stuk. den draagenze als een Gordel om het Lyf , met den Ratel daar aan , door wiens Geluid zy zig vermaaken. Gemeenlykis men, in Amerika, van oordeel, DeËelIefi dat deeze Slangen zo veel Jaaren oud zyn , als zy Bellen hebben in hunne Ratel Men heefc *er, in voorige tyd, wel gevonden, die over de veertig Leden aan dit Werktuig hadden, doch het fchynt dat de oudften , in Noord-Ame- rika, vernield zyn: want Kalm berigt ons, dat hy maar één Man had kunnen vinden , die hem verhaalde, dat, in zyn Jeugd, een Slang door hem gedood was met dertig Bellen : eenige wei- nige zeiden , dat zy 'er gezien hadden met twintig. Het grootfte deel der genen, die mea hedendaags in de Engelfche Koloniën dood flaat 5 hebben minder dan twaalf Leden in de* Ratel , en dc kleine Jongen gemeenlyk maar één. Ray fchryft, dat dezelve beftaat uit in elkander fchietende Beentjes , die door eent Spier gehegt zyn aan de laatfte Wervel van de Ruggegraat: Grew vondt deeze Beentjes duii en hol : doch het blykt my uit een Ratel , die ik heb, van vyftien Leden, dat het geenszins Beentjes , maar veeleer Hoornagtige Belleo zyn , waar van de een zodanig met zyn dikke end in de volgende fchiet> dat daar ingeven als I.DEBL. VI. Stuk, V % door 3^8 B E S C H K Y V I N G V A N III. door het Kogeltje, 't welk in de Koperen of Afdeel. Zilveren Bellen is , een rammelende Klank Hoofd veroorzaakt wordt , die toeneemt naar de me- STUK. nigte der Bellen. Ieder Lid van den Ratel maakt zulk een dubbele Bel uit. Seba merkt, aan, dat die der Mannetjes, doorgaans, wat lofTer van Gewricht zyn , om meer Geluids te kunnen geeven : doch hun Geluid ontftaat niet van den Ratel alleen: wantik vind gemeld, dat alle de Schubben, op hun Lyf, zig kunnen be- weegen en Geluid maaken. Deeze Slangen heeft men levendig in Europa gehad. Te Londen is 'er een geweeft, uit Ka- - rolina derwaards gebragt , welken , 'er negen Maanden geleefd hebbende , men niets heefc zien eeten of drinken. De Heer Baart te Haarlem heeft 'er een leevende gevoed; vind ik door Gronovius aangetekend: zo dat die zou fchynen gegeten te hebben. Met reden moge 'er by gemeld zyn , waar mede deeze Heer zyn Ratelflang gefpyzigd had. De voorgemelde Heer VAN DER Meülen, Regent van 't Huiszitten- huis , hier te Amfterdam , heeft 'er ook één levendig gehad , doch die at niets en ftierf v/el dra. In de Kleur is een aanmerkelyk verfchil on- der de Ratelflangen. De Heer Linn^eüs ineent ook eenig onderfcheid gevonden te heb- ben , in het getal der Buik en Staart-Schilden , V en in het hebben of ontbreeken van eenige paaren Schubbetjes onder aan de Staart , be- ftaan" DE Ratelslangen» 309 ftaande. Zie hier zyne drie Soorten , daar uit jj^ opgemaakt. Afdeeu VIL (i) Rateljlang9 met 167 Buik- en 23 Staart- Hoofd. Schilden , benevens nog 2 Schubben : dus in 't ^^"^^ geheel 192 ftuks uitmaakende. Horrtdus, Ameri- Deze 3 waar van het Mannetje en Wyfje , kaanfche. door Seba, onder den naam van Schel of Ra- teljlang uit Weftindïè^ is afgebeeld, wordt van Gronoviüs geoordeeld die te zyn , welken ScHEüCHZER vooritelt en befchryft , onder den naam van by uitftek Vergiftige Amerikaanfche Ratelflang , die geel , wit en bruin bont is , mee zwartagcige Vlakken , op de Rug , overlangs , als een Ketting uicgeftrekt; de volgende byna driehoekig of fpits, wit, in 't midden bruin, met zwarte randen , fomtyds Pylswyze , in Ruitagtige tippen uitloopende (*), Seba merkt aan , dat deeze Slangen zo veel Eijeren niet hebben als andere Slangen ; waarfchynlyk op dat zy niet te fterk vermenigvuldigen zouden, dewyl zy oud v/orden. Tyson was van ver- beelding, dat de Ratelflangen , zo wel als de Adders , leevende Jongen ter wereld bren- gen. Iq (i) Crotalus horridus , Scufis i6j , Scutellis 23 : 2 , ümul fumtis 192. Syfl. Nat. X. Gen. 107. ifc?»/ Frid, I. p. 39. Braul. Nat, Tab. IX, Fig. i. Serpens Crotalophora , feu Vipera Caudifona Americana. Seji. J\dt*f Tab. 95" Fig 1,2, (♦) Ml*/, hhthyolog, Tom. II. p. 70. 1. Deei, Vi, Silk* V 3 310 ^Beschryving van III. In de befchryving 3 welke Grokoviüs van Afdeel zynen, dien hy thans tot de derde Soort Ho^FD LiNNiEus betrekt (*) , gegeven heeft , STUK. zegt hy : de Kop is langwerpig rond , Itomp Geftalte. aan de Snoet , van boven platagtig : de Oogea en Neusgaten flaan digt aan den Bek , wiens gaaping zeer wyd is : de Kaaken zyn geheel Tandeloos , behalve de twee Hondstanden iil de Bovenkaak , welke lang en dun 3 fcherp als een Els, krom zyn, en onder het Tandvleefch bedekt leggen : de Tong heeft twee fpitfen zo fyn als Haair. Het Lyf is in 't eerll dunner dan de Kop, doch verdikt zodanig, dai het in 't midden de breedte van den Kop heeft , zyn- de met zeer kleine Schubbetjes gelchalied > ovaal en glad ; van ónderen met dwarfe Sciiildcn be- kleed. De Staart is zeer kort , en heeft van onderen zeventien Schilden , waar op drie paa- ren Schubben of halve Schildjes volgen , en dan heeft dezelve, naar 't end toe, nog vyf Schil- den. De Kleur is , zeer fraay , wit en zwart bont* Aan 't end van de Staart hadt de zyne maar éé' ne Bel: ook was de langte weinig meer dan een Rynlandfche Voet, en de breedte van 'c Lyf, op 't dikfte , nog geen half Duim. ïl. (2) Rateljlang met 165 Buik- en 30 StaarU Ooftindi jcbilden^ dat IS 195 in t geheeU Cche. Hier (♦) ZoophyU Gronoy. Fafc. ï. Leidx 176;. p. 16. (2) Croialus Dryinas, Scuris i6f , Scurellis 30, {imul fumtis 190. Syp-, Nat, X. An^uis Sciitis Abdominalibus 7 DE Ratelslangen. 311 Hier mede worde die van 't Sweedfch Vorfte- lyk Kabinet , dat aan de Akademie van Upfal Afdeel. gefchonken is , bedoeld ; hebbende de langte -^^^'^j* van twee Voeten en weinig dikker dan een stuk. Vinger zynde. Dceze heeft geen Schubben van onderen aan de Staart, die bekleed is mee dertig geheele Schilden , 't welk het voornaara- fte onderfcheid fchynt uit te maaken ; want het verfchil , in 'c getal der Schilden , is maar klein. Tot deeze Soort fchynt de Ratelflang van Pl. LlV. Seba te behooren 5 dien hy noemt grootjte Soort van Oojiindifche RatelilaDg (*) en waar van hy een Wyfje heeft afgebeeld, dat de langte van drie Ellen en de dikte byca van een Mans been hadt 5 beftaande de Ratel uit veertig Leden. Men ziet daar in klaar, hoe fchril het Gezigt van deeze Slangen flaat , wanneer zy toornig zyn* Deeze Soort heeft meer dan twee Tan- den, en fchynt 'er ten minfte vier te hebben in de Bovenkaak, aan ieder zyde. De Tong is zeer zigtbaar gevorkt, met fpitfe punten. Voor op den Kop leggen breede Schubben , waar in de Oogen en Neusgaten flaan. Agter op den Kop zyn de Schubben klein , doch op 't Lyf groot en ovaalrond als Bladeren, niet zo zeer over elkander heen fchietende , als wel nevens dkanderen op een geregelde wyze gefchikt, zo- (♦) Vipera Orienralis maxima , Caudifona. Seb. MuJ IL p. loi. Tsb. XCVI, i. X. 312 Beschrtving van jj^^ zodanig dat zy hec Lyf als geringd maaken. Afdeel Zy zyn beweeglyk, verkleinende allengs naar VII. 't Scaart-end toe, alwaar de Ratel aangevoegd is , die de langce van zes Duimen , de breedte van twee derde Duims heeft, en taamelyk fmal uitloopt. De Oogen zyn breeder dan een vierde Duims 5 welke langte ook byna de grootfte Schubben hebben. De Kleur was Afchgeel, op de Rug donker , aan de Zyden gemarmerd met bruine Vlakken , en die der Buikfchilden licht Afchgraauw. Zo het zeker gaat , dat ieder Jaar een nieuwe Bel aan den Ratel groeije , moed deeze wel veertig Jaaren oud zyn geweefl:. Behalven deezen groocen Ratelflang, welke van Ceylon gekomen was , geeft Seba nog de Afbeelding (*) van een anderen Ceylonfchen , die maar éénkleung was^ zynde ros of roodag. tig gefchubd over 't Lyf, en van onderen wat bleeker, Deeze was over de twee Voeten lang; ook een Wyfje, hebbende den Kop kleiner en fmaller naar evenredigheid , dan de Weftindi- fche, zo hy aanmerkt; 't welk ook in de ge- melde groote fchynt plaats te hebben. Zy hadt tien Bellen of Leden in de Ratel. Een andere Ceylonfche (f), die van den Heer Gronoviüs thans 5 als een zeer goede Afbeelding van dezen Ratelflang zynde (j) , tot de derde Soort van LiN- Kabinet. II. Deel. PI. XCV. N. 5. (t) *t Zelfde PI. XLV. N. 4. (j) ZoophyL Gron. Fafc. 1. Lugd. Bat. 1765. pag. 25. Vipera CeyloBica nafuta. Seb, Tab. XLV. Fig. 4. optima. DE Ratelslangen. 313 LiNNiï:Ds 5 en rot den Amerikaanfchen BoicL ninga betrokken wordt , heeft den Kop aan de Afdke Snoet veel breeder, dan de Weftindilchen, 't ^^^^^ Hoofd welk in de andere Ooftindifchen ook zeer zigt* ^tuk baar is, en is, naar evenredigheid , veel dunner van Lyf; als hebbende, op de langte van over de drie Voeten , maar de breedte van drie vier- de Duims. Ook is de tekening van 't Lyf veel netter gemarmerd en gevlakt, dan ik de- zelve in de Weflindifchen gezien heb. Bo- vendien vertoont de Ratel , die maar uit twee Bellen beftaat , een geheel andere fchikking, dan in de gewoone Ratels dcczer Slangen plaats heeft. Seba zegt , dat deeze met den Bek een zeldzaam Geluid maakt, dat naar Zingen gclykt* (3) Ratel/lang met 172 Buik- en inBraüU één een Geit inzwelgen* Ge- t)E SERPENTENé Ql^ Gemeenlyk onthouden zy zig in 't Gebergte of jjf^ in Boflchagien , alwaar zig om de takken ^^^^-^i^^ der Boomen flingeren. In 't Land van Sene- i^^^^j^^ gal,zegt de Heer AoANSoNjleggen zy opgerold aan stuk* de kant van Water , zo dat zy van verre zig als de rand van een Put vertoonen ; loerende dus of 'er een Beeft te drinken kome. Dea Menfchcn doen zy geen kwaad, dan getergd zynde, als wanneer zy vreefelyk kunnen byten met hunne fcherp getande Kaaken ; doch de ' Beet is niec vergiftig. Hun Vleelch is voor dö Negers een Lekkerny; maar fommige Natiën^ in Afrika en Afie , agten het kwaad deeze Die* j ren te dooden, en een geluk dezelven by, ja in , hunne Wooningen te hebben ; dewyl 'ei: Rotten , Muizen 5 Padden , Sprinkhaanen en veelerley ander Ongediert , inzonderheid de? Adders of Venynige Slangen , door vernield worden : eenigen zelfs bewyzen ze Goddelyken Eerbied , als gezegd is. (5) Serpent met 254 Buik-^ en 65 Staart-ScbiU V. den, dus 319 in 't geheel. ^^^-«^ 't Verwondert my , dat onze Autheur tot dit Geflagt en tot dëeze Soort betrekt den Slang, dien Seba Schildpad^ Slang genoemd heeft , om dat dezelve met zwarte Vlakken , op een brui* nea (5') Boa murioa. Syjl, IsTat, X. Cenchris Scüris Abdö- itiinalibus 25-4, Scutis Caudalibiis 69 Gron Mnf. Toiïb'. 11. N. 44. Scrpens Teftudinea Americana, Mwium m«« fidiator. Seb. Muf II, Tab. 29- Fig i* 1«D£EX. Yl« Stvx« % a 324 Beschryvinc van IIj^ nen Grond , als gemarmerd is : want deeze Afdeel, heeft, zo Seba aanmerkt, die groote dwars- VI 11- Schubben aan den Buik niet. Hy aafl: op Mui- ^tuk!' zen , waar van de Bynaam is afgeleid. Gro- Novins betrekt tot deeze Soort een raaren Gui* neefchen Slang, Argus genaamd (*), om dat hy, op de Rug, vol zwartbruine plekken is, die zig als Oogen vercoonen. Deeze heeft , inderdaad, Buikfchilden. VI. ^ (6) Serpent met 265 Buih en 57 Staart. Schil- SS'd- "^^^^^ ^''^ in 't geheel de. De bynaam van Cenchrisy die van Linn^eüs, ^ te vooren, als een Geflagtnaam aan den Boi- guacu of Konings.Slang gegeven was , maakt thans den bynaam uit van deeze Soort van Ser- penten , dien wy de gejlippelde mogen noemen , 't welk het Griekfche Woord betekent. Mea leidt hetzelve af van Geerfl of Geerftpuiftjes, gelyk 'er in de Febris Miliaris op het Lighaam van den Menfch komen* Deeze Slang , naa- melyk, is geelagtig, met witte Oogjes, die in graauwe kringjes ftaan. Men vindt hem te Su- riname , zegt LiNNiEüS. VU. C?) S^^'^e^zJ met 28 r Bidk^ en 64. StaartJchiU OrophUs. den , diLS 345 in 't geheel. Berg- De Bynaam fchynt Berg-Slang te betekenen. Hy (*) Seb. Mtif. II. Tab. 23. Fig. i. (6) Boa Cenchris. Syfl. Nat. X. (7) Boa Orophias, iyfi. Nat. X, DE SeRPEN ten. 325 Hy heeft de gedaante van den Konings-Slang, jjp^ doch is bruin. Men vindt hem in 't Kabinet Afdeel. van den Heer de Geer , in Sweeden , doch ^ van waar hy afkomftig zy, is onbekend. stuk.'- (8) Serpent met 270 Biiik^ en loj StaartJchiU vtit. den , dus 375 in 't geheel. WsJn' In getal van Schilden overtreft deeze, die in 't zelfde Kabinet gevonden worde, alle de voorgaanden. Hy is grys- of graauw-bont en heeft de Ondertanden zeer lang. De Woon- plaats is in Amerika. (9) Serpent met 290 Buik' en 128 SiaartfchiU IX. den, dus in 't geheel. SSang. Deeze Anxrikaanfche, dien men in 't Kabi* ♦ net zyner Svveedfche Majefteit vindt , is een der fraayften van de Konings-Slargen, zynde van Kleur bleek met blaauwe Wigswyze Vlak- ken, en op den Kop als een Parterre met gee- le Vlakjes getekend* Nog fraaijer egter, komt my die voor van Seba, zeer fchoone Adder- flang , Tlehua genaamd , uit Nieuw Spanje > zynde fierlyk en Vumig gevlamd , en Kettings- wyze over de Rug, met grooce geoogde brui- ne Vlakken , als gemarmerd : op een bly-groe- nen (S) Boa Enydris. Syfl, Nat. X. (9) Boa Hortulana. Syft. Nut. X. Mti^f. ^d. Frid. I. p. 37. Coluber TlehHd , feu Tgneus perpulcher ex Novl Hispania. Seb. Muf. II. Tab 84, Fig. !• Vipera Par** ■ guajana formofa. ld* Tab. 74. Fie i. l. DEEL. VI.SruK, X3 3'26 Beschryving van IIL nen grond : de Buik lichc-geel , met roode plek- ^FDEEL. Dezelve hadt kleine Tanden en e;rooce looFo Oogen. De andere , die aangehaald wordt ^ ^TVK» uit Paraguay af koniftig, was onnavolgbaar fier^ lyk met donker- en paarsagcig licht bruin en bleek Afchgraauw gemarmerd en gewolkt ; heb- bende op den Kop ook die Ruitswyze tekening van veclerley kleuren , waar van Linn^üs fpreekt, en welke hem 'er den bynaam van i2or^ tulana aan heeft doen geeven. 't Getal der Schilden is in deeze Soort grooter dan in eenig ander Serpent, Adder of Slang, IX. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Adderen, ^aar in zo van de Egyptifche, als van de Europi* fche en Indiaanfche, derzelver Venynigheid, uitwerking van den Beet en Middelen daar te- ^en; als o$k van veclerley in- en uitheemfche Slangen , zo hooS' als goedaartige , waar onder van den Brilflang, en den zo vermaarden Slan- genfteen , volgens de hedendaagfche Waarnee» mingen gefproken wordt. TTXe Naam Coluber , met welken Linn^eüs -^-^ dit uitgebreide Geflagt gedoopt heeft, ^ou, wel is waar, eigentlyk en algemeenlykft een Slang betekenen; doch dewyl 'er de ver- fcheidcrlcy Soorten van Adders in begreepeq ?ya a en in het volgende Geflagt geen Slangen , die DE Adders. 327 die Vergiftige Wapenen draagen , gevonden jjj^ worden, heb ik beft geoordeel hetzelve niet Afdeel. dien Geflagtnaam te beftcmpelen. Oudtyds ^^I^'- werden de Land-Slangen Co/z/&m genoemd, in stuk?* onderfcheiding van de Waterflangen. Het on- derfcheidend Kenmerk is , Schilden aan den Buik te hebben en Schubben onder aan de Staart: daar de Jngues geheel gefchubd zyn. 't Ge- tal der Soorten, hier in begreepen, is twee en- tagtig- (i) Adder met iï8 Buikfcbilden en 22 Staart- 1 fcbubben , te famen 140. f^ipera. Egyptifche De Grieken noemden fomtyds den Adder ^'^^"^ Opbis , als Slang by uitmuntendheid , maar ge- meenlyk het Mannetje £6tö en 'tWyf]cEcbid?2a, 't welk afgeleid vvT>rdc van 't woord ecbein (heb- ben), om dat zy levendige Jongen in hun Lyf bevatten. Van die baaren zal ook de Latynfche Naam, Vipera^ \ zy om dat het Dier met ge- weld de Jongen ter wereld brengt , of om dat het Vi'öipantm is , afkomT;ig zyn. In 't Ita- liaanfch heeft het dien zelfden naam , welke maar weinig veranderd is in 't Frai;fch Fipére , en in 't Spaanfche Bivora. De Engelfchen noemen het Fïper of Adder, en die beide naamen zyn by ons ook in gebruik: de Duitfchers Otter y de Deenen Snoge , de Swceden Hugg-Orm , dat zo (i) -Coluber Vipera, Jj/?, Nut. X, Gen 109. Has« «el:^. sAch Ups. 1750, p. 24, Uh 314 N. 60, J. DKEt. Vl, Stuk, A 4 3!x8 Beschiiyving van lll^ zo veel betekent als Hecknatter , of Haag Afdhel. Slang, om dat hy zig gemeenlyk in de Haagcn Hoofd- ICreupelbofch veifchuilc. STUK. Onder de vcrfcheiderley Soorten van Adders Waarnee. geeft LiNNiEüs den Voorrang aan deeze, die f7A"sfcL-**"zig in Egypte onthoudt, en aldaar naauwkeurig ^juT. waargenomen is door den Heer Hasselquist. Met meer regt kon onze Autheur zulks doen , aangezien wy van deeze Adders het opregte vlugge Zout , dat van Venetië komt , en hec Vipervleefch voor deTheriaak, bekomen. Ook zyn deeze ruim zo Vergiftig als de Europifchen en worden door een byzondere Konfl: of Hand- greep , welke naar betovering zweemt , van de Slangenvangers en ander Volk, daar te Lan- de behandeld, zondereenig nadeel; 't welk on- ze Sweed met veel verwondering befchouwde. Daar zyn een Soort van Goochelaars, die de Vipers in de bloote Handen neemen, met de- zei ven fpeelen , ze by den Boefem in fteeken en allerley Konften daar mede doen, en dit zelfs met de Venynigften van drie tot vier Voe- ten lang. Zie hier zyne Bedenkingen en Waar- neemingen daar omtrent In 't voorfte van July des jaars 1750, zyn- de toen de regte tyd om allerleySoort van Slan- gen, welken Egypte voortbrengt^ te bekomen; s> dewyl de Hitte ditOngediert uit zyneSchuil- 3, hoeken voorclokt: kreeg ik 'er, op eenmaal, 3> vier (♦j Hasselquist l^dfClt P^g* 79 * 8o« DE Adders. 329 5, vier byzondere Soorten vani, welken ik be- IIL 5, fchrecf en in Spiritus bewaarde, 'c Waren Afdeel. „ de Fipera vulgaris ^ Cerajles Alpiniy Jaculus j^qq^^. 3, en Anguis marinus. Zy wierden my van een stuk. 3> Vrouwsperfoon gebragt , 't welk met en be- [^gypti[ihu „ nevens my , den Franfchen Konful , Heer LiRONcoüRT , en de geheele Franfche Natie, 5, die by.; hem was, verbaasdi.deedt ftaan^als wy 3, zagen , iioe zy de Venynigfte en gevaarlykfte 53 Schepzelsmec de bloore Hand aanvatte, en 55 by het fteeken van dezelven in FlefTchen 'er eveneens mede de werk ging, als ons Vrouw. „ volk met haare Snoerbanden. De anderen 3, maakten haar geen moeite , doch de Adders „ (Vipem Offici7iales) hadden geen fmaak in die „ Gevangenis: zy fnapten *er uit, eer deFlefch „ kon worden toegedaan : zy fprongen hec 5, Vrouwsperfoon over de Handen en bloote 3, Armen, 't welk daar door in 't minfte niet „ fcheen verfchrikc te zyn , neemende de Die* „ ren met bedaardheid weer van haar Lyf af „ en leggende die in het Vat , dat hun Graf „ zou worden. Dit Vrouwsperfoon hadt de 5, Slangen, zonder fchroom, op het Veld ge- „ greepen , gelyk de Arabier , die haar ons „ bragt , berigtte. Zonder twyfel moeft zy „ een heimelyke Konftgreep weeten , om zo „ behendig om te gaan met decze Schep. zeis , die voor alle Dieren een fchrik 9, zyn. Ï,Ü£W. YI, Stuk» ^ $ Ik 33^ Beschryving van lll^ 55 Ik maatig my de verklaaring van dit Stuk Afi>eel. „ niet aan. De Egyptenaars maaken een vol- „ ftre kt Geheim van deeze Konft, welke den STUK. 3J Ouden reeds bekend moet geweeft zyn , naar Gochelaary 55 Volkeren van Afrika , Marji en dei E^ypre- pfyUj genaamd , die te Rome dezelve oe- fenden^blykbaar is. OndertulTchen is 'tzon- 5, derling, dat een Konft of Handgreep , die „ zo eenvoudig fchynt , meer dan tweeduizend 3, Jaaren heeft kunnen verborgen en geheim „ gehouden worden. Het voornaamfte, dat ik 55 *er in Egypte van te weeten kwam , beftaat 3, hier in: i* De Konft is maar aan zekere Fa- jj miliën bekend 5 door welke zy op de Nako. 55 melingen wordt voortgeplant : 2. De genen 3 5, die dit Geheim bezitten , houden zig niet op 3, met andere Vergiftige Dieren , gelyk Scor- 35 pioenen , Haagdiffen en dergelyken : daar zyn 5, byzondere Perfoonen , die deeze Dieren be. 35 toveren kunnen , en geen werk maaken van „ de Slangen : 3. De genen , die de Slangen „ betoveren , eeten dezelven zo wel raauw als 5, gekookt , en maaken 'er zelfs een Soupe van^ 3, welke onder hun een zeer gewoone Spyze is; 5, daar zy inzonderheid altoos wat van Eeten , 3, wanneer zy op den Vangft uitgaan. Evenwel 3, heeft men my gezegd , dat gekookte en „ gebraden Slangen de gewoone Koft der Ara- 5, bieren , zo wel in Egypte als in Arabie zyn; ,5 hoewel zy hun werk niet maaken van die Goochelaary/' Voor DE Adders. 331 Voorts merkt de Heer Hasselquist aan, m. dat zy, de gemelde Soupe gegeten hebbende, Afdeel. om op den Slangen-Vangft te gaan, zig van j^^^^^ hunnen Opperden , of Priefter , laaten zegenen ; stuk. 't welk hy , en wy met hem, even Super ttitieus Eppt^fcbe. en belachelyk keuren , als dat de gemelde Op. perfte naakt op den Oven moet gaan leggen, om de Kuikens behoorlyk te doen uitkomen. Hy ftek deeze Goochelary in gelyken graad met alle dergelyke Konft- en Handgreepen , die wonderlyk voorkomen , als men het Bedrog niet kan ontdekken. Men hadt hem wel ge- zegd , dat de Slangenvangers zig met zeker Kruid beftrooiden of beftreeken , doch daar van hadt hy, mee zekerheid, niets kunnen ver- neemen , en hy zag het ook niet voor Waarheid aan. Onder de Negers, aan de Weft-Kufl van Afrika , die ook veel werk maaken van Slangen- Vleefch , vind ik niet van eenige Tovery of Beguicheling der Slangen , gewaagd. Het is, niettemin , waarfchynlyk , dat het gebruiken van deeze Dieren tot Spyze, aan de zwerven- de Arabieren, die arm zyn en van den Roof leeven , een merkelyke Stoutheid om dezelvea te vangen geeft. Voeg hier by , dat [de minde Slangen vergiftig , en de Beet der Adderen niet altoos doodelyk zy , gelyk wy in 't vervolg zien zullen. Ik gaa nu over, tot de Geftalte deezer E- Geftalte* gyptifche Adderen. Dezelven hebben , zegt Hasselqihst, 118 Buikfchilden en 40 Staart- je Deei, VI. Stuk, fchüb- 332 Beschryvïng van j[( fchubbcn (*). De Kop is boven op weinig, Afdeisl. tuflchen de Oogen zeer plac , aan de zydcn IX. fterk uitpuilende , en boven 't Lighaam verhe- ^TUK?" ven: de Bek ftomp en zeer kort: de Neusga- B^ptifche, ten jtaan overdwars, naby den rand des Beks, en een weinig daar boven de Oogen , wier zwarte , foialle Appel , regc op en neer lang- werpig , met een vuilgeelen Kring gezoomd is. Behalve de kleine ruuwe Tandjes, in de beide Kaaken , hebben zy 'er , boven in de Bek, twee, die langer, krom en fcherp zyn, in een Scheede, regt voor de Oogen uitkomende. De Tong heeft, aan de tip, een dubbelde fpits. Het Lyf is, by den Kop, rolrond en dunner, in midden dikker en byna Vierkant , voorts wederom dunner en rond naar de Staart toe , die , beneden den jAars , Kegelagtig kort en een weinig gekromd , in een gedoomde punt uitloopt. De Buikfchilden zyn langwerpig , aan de tippen rond, in plaatjes deelbaar: de Staartfchubben , waar van twintig Paaren on- der aan zyn, kunnen naauwlyks van die, wel- ken de Staart van boven en op zyde dekken , onderfcheiden worden. Zy zyn alle rondagtig en gefchalied: die den Kop en het Lyf dekken, ovaal. Door 't midden van den Buik loopt een (♦) jSEiSCn^ P^S* 3^3' I-iNN^us heeft het getal der * Schubben anders opgegeven , gelyk men hier voor in de Kenmerken van deezen Adder kan zien. Dit kome daar van daan , dat Hassel^uist hier het getal .de^ gepaaide Schubbea enkeld heeft genomen« DE Adders» 3^3 een overlangfe Naad , welke de Schilden plooi- jjj^ baar maakt* Aan de Keel is een diepe Groef-, Afdees.» in de langte. De Kleur van deeze Adders is, ^ ^X. boven op 't Lyf , geheel uit den Yzergraauwen , stuk. witagtig , met bruiner Vlakken ; van onderen Egypüfchs^ bleek : de Staart aan 't end met drie zwartagti- ge ringen getekend : de langte ruim twee Span; de dikte van het Lyf twee Duim , die van den Hals maar een half Duim , gelyk de breedte van den Kop, en de dikte van de Staart, die een Duim lang was, als een Schryfpen. De zoda- nigen heeft hy, verfcheide maaien, levendig, frifch, en met groote Tanden voorzien, door de Slangenvangers met de bloote Handen uit een Zak zien haaien, behandelen en eindelyk dooden ; terwyl hy zig te Kairo bevondt. (2) Adder met 131 Buikjchilden en 22 Staart' n. Jcbubbeny te famen 153, sAtropos. Deeze Adder, die ook Vergiftige Tanden ' heeft, en in 't Kabinet van den Koning van Sweeden gevonden wordt, is uit Amerika ge- komen. Hy is grys van Kleur en heeft bruine 1 Oogjes met witte Kringen. (3) Adder met iio Biiikfcbilden en 50 Staart- llï. Lehetis. fcbubben^ te famen 160. Deeze (2) Coluber Atropos, Muf. ufd. Frid* I, p. Tab, XUl. fig. I. (5) Coluber Lcberis. Syft. Nat. X, / " 334 Beschryvi*^g van III. Deezen , die ftreepswyze met zwart gebatl- Afdeel. ^Q^Yd is, heefc de Heer Kalm in Kanada ge- IX HooP*D. ^o^den. STUK jy * (4) ^dder met 134 Buikfchilden en 27 Staart' Lutrfx, fcbubben^ te f amen 161. Deeze , die in de Indien woont , heeft de Rug en Buik geel , de zyden blaauwagtig. Hy fchynt van Vergiftige Wapenen onvoorzien te zyn^ V. (5) Adder 7net 140 Buikfchilden en 22 Staan* Calamarms. fchubben , te famn 1 62. In 't Kabinet des Konings van Svveeden is deeze Amerikaanfche Adder; van Kleur Lood- blaauw , met bruine ftreepswyze banden en flippen getekend; van onderen als met bruine Dobbelfteentjes. VI. (6) Adder met 130 Buikfchilden en 40 Staart* Conflriélor. r 1 n r Strengelaar fchubben^ te f amen 170. ' De Heer Kalm merkt aan , dat 'er in Ameri- 'ka zekere zwarte Slangen zyn, van ongemeene vlugheid ^ welken een Menfch naauwlyks ont- komen kan y en die zig om het Been van dea vlugtende ftrengeleö , zo dat by vallen moet* Hec ^4) Coluber Lutrix. ^-y/?. Nat. X. ^^f) Coluber Calamarius. i^/»/. sAd. Frid, t p, 23, T. VI. f. 3 (6) Coluber conftriaor, Sjfi. Ndt. X. D E Adders. 535 Het befte is , zegt hy , dat derzelver Beet geen Hf. meer kwaad doe 5 dan of men zig met een Mes -Afdeeu fnèed. Dit fchynt deeze Adder te zyn , wiens opgewipte tip van de Kaak driekantig IS 5 naar stuk, LiNNiEüs aantekent. (7) Adder met 142 Biiikfchilden en 32 Staart- ^^^'^i^ fchubben^ te/amen 174. tes, Zand-Ad- De Ouden maaken gewag van een Serpent y ^^^* dat zy Ammodytes noemden , 't zy om dat het de kleur had t van Zand, of, gelyk waarfchyn^ lykft is , om dat het zig onthield in de Zand* woeftynen van Libye. Matthiolus noemt het- zelve een yzelyk groot Beeft, zeer naar een Adder gelykende , behalve dat het den Kop groocer en de Kaaken brceder heeft ; zynde aan t end van de Bovenkaak voorzien met zeker üitftek , dat naar een fpitfe Wrat zweemt : vveshalve de Landloopers of Goochelaars , die Middelen venten tegen de Slangen-Beeten , het- zelve Afpide del Corno^ of gehoornde Afpis noe- men. Die naam , zegt hy , is inderdaad niet oneigen , want het brengt niet traager de Dood aan als de Aspis: wy weeten dat Menfchen , die 'er onvoorziens door gebeeten waren , in drie Uuren tyds geftorven zyn. Dus getuigt ook Aëïiüs , daar van , het volgende (*). „ De (7) Coluber Ammodyres. ^Amoen* ^Acad. L p« ^q6 N. 2f. Druinus» Bell. Itim 20^. Ammodytes, Aldr, Stff. 169. ♦) Libr. XIII, Cap. 25, l. Deel. Y1» Stuk* 336 Beschryvinc v a ^ IIL 3, De Ammodytes heeft ongevaar de grootte Afdeel. gH^^ (want grooter wordt hy niet Hoofd* „ afgebeeld noch befchreeven) van Kleur is hy STUK. 5, Zandagtig, over *t geheele Lyf met zwarte Zand^^d' Vlakken getekend : hy heefteen zeer harde * „ Staart, van boven afgefneeden. Sommigen 5, hebben hem Cenchrias of Miliaris geheten , „ wegens de . hardheid van de Staart. Hy is 5, met breeder Kaaken voorzien dan de Adder, 5, daar hy anders in veele opzigten naar gelykt 3, doch door de Kleur beft van onderfcheiden 5, kan worden : want de Adder is geelagtig. 5, Die van den Ammodytes worden getrolFea 3, fterven doorgaans heel fchielyk : in de genen, 5, die zo fchielyk niet fterven , loopt het Bloed uit de Wond en de Wond zwelt , maar een wei- 3, nlg daarna komt 'er dunne Materie uit, en 'er 3, volgt op , zwaarte in 't Hoofd en Flaauwte* 5, Die 'er beft tegen kunnen , en fterk zyn , 5, gaan in drie Dagen heen* Evenwel heefc j, men 'er gevonden , die het tot den zevenden Dag toe uithielden." Vergiftig- Mooglyk zyn dit die Vergiftigfte Slangen van Guinée, waar van Bosman fpreekc, hebbende naauwlyks de langte van een EUe, van Kleur zwart, met wit en geel gevlakt ; of ook die Venynige Adders , waar van Adanson gewaagt, dat een jonge Dogter aan de Kuft van Afrika, by Kaap Verde , 'er door gcbeeten zynde , in twee Uuren was geftorven : mooglyk ook dre van 't Eiland Cyprus, Aspic by de Inwooners ge- ü É Adders. 357 genaamd, welker Beet, in eenigeUuren, den m Menlch door een algemeene Verderving doodc, Afdeeu Daar 'c gene de Heer Hasselqüist verhaak; ^^^^ zynde dit Dier zo veranderlyk van Kleur, dat stuk. het , op Yzergraauwe Aarde ruftende , zig graauw, Zand^^d' op zwarte Aarde zig zwart vertoonde. Door^^''* den Heer Cauleson , Gezant van 't Sweedfchö Hof aan de Porte , werdt een dergelyk Dier gevangen , 't welk bezig was om een Haagdis , zo groot als de Adder zelf, in te zwelgen. Die Dier was maar een half Voet lang, op de Rug met een fchakel van zwarte Vlakken getekend ^ en hadt een zeer dun Staartje. Voor op den Snoet vertoonde zig 't gemelde Uitftek , dac egter niet Hoornig, maar Vleezig was, hoewel het de geftalte hadt van een Hoorntje, kunnen- de agterover geboogen worden* Tuflchen die Hoorntje en de Oogen hadt dc Kop , weder* zyds , een verheven Knobbeltje. Het fchynt dan dat de Zand-Adder , nog hedendaags , ook in de Zuidelyke deelen van Europa gevonden worde. (8) Adder met 1^0 Buikfchil den en 25 StaarU vïit fchiibbeny te f amen 175* Cer^iiesi *^ ' Gehoornd®'. De naam van Cerajles is , door de Ouden , gegeven aan een Adderllang , die geboomd ware# He. (8) Coluber Cefaftes Syp. JSTat, X, Coluber cofniirös* Hassel^^. hin, p. 315. N. 61. Vpf. 1750. p J^J* Bellon. Itin, 203. I, D E£i* Yl. Stuk^ Y 338 Besch^hyvinc van III. dendaags Vv^etcn de Arabieren , door Konft^ Afdeel, j^^yj^^ Dieren toe te fteüen , fteekende Vo- selklaauties door den Kop heen. Evenwel Hoofd- ^ . i ci •.• . STUK. vindc men in Egypte ook een Slang , die eenu gcrmaate gehoornd is , zo Hasselquist getuigt; hebbende dezelve twee Sprietjes , als Hoornen, aan den bovenrand van hcc Ooghol uit fteekende, die taamelyk hard zyn , en een weinig krom , doch niet langer dan de halve breedte der Oogen is. De zodanigen vondt hy in alle opzigtcn , bynn, gelyk aan de Egyptifche Adders, doch eens zo lang en zonder groote Tanden: zynde het Lyf drie en een half Voet, de Staart twee en een half Duim lang ; de dikte aan dan Buik , als de grootfte Vinger , die van de Staart als een Schryfpen; de Schubbetjes op den Kop, gelyk inde voorgaande , allen zeer' klein en rond. Co) Adder met IQI Buikfchilden en 46 Staart- Ternaat- Jcbuüben, te Jaiiien 177. fche. Deeze Soort van Adderen , waar van men 'er een in 'c Sweedfch Koninglyk Kabinet vindc, die Loodkleurig is , met bruine Zyden , van onderen op een driedubbele ry bruin geftippeld: wordt vergeleeken met dien Ternaatfchen Slang van Seba, welken [de Indiaanen Bali-Salan-Boe' kit noemen; zynde, zegt hy, de Berg- of Heu- vel- (9) Colübet plicatilis» ^Amcsn* ^cad, 1. p. 501. N. 16. Mttf _Xd. Frid, Serpens. Bali SaUn* B 0 ekft ,Teini^ tana Seb. Mnf. I. Tab. LYH. Fig. 5. DE Adders* 339 vel-Slang, daar Valentyn van gewaagt , als Ut zo vergiftig zynde, dat het enkele aanraaken ^|T^^^ van de Staart een Menfch zou dooden. Va^ LENïYN meldt, dat dezelve den kleinften Kop stuk. van alle Slangen heeft -.indien hy Adders meent, dan is de Figuur 'er taamelyk mede overeen- komftig. De Kleur is geel , op Zyde loopt een roode Band, met witte Vlakjes gepaareld, ca langs den Buik ^yn de Schilden ook aardig , ia lyën, geplekt of bruin geftippeld. ,De Staart is zo dun en fpits niet als die der gewoone Ad* deren. (lo) Mder met ii8 Buikfchilden en 60 Staart X, Deeze , die in *t Kabinet van den Heer Gyllenborg zig bevondt , fchynt de Mala- baarfche tweekleurige Slan^ te zyn van Seea , welken hy getuigt zo fchoon en bevalh'g , en te- vens onfchadelyk te zyn , dat de Dames , in Ooftindie , hem niet alleen voor 't vermaak van *c Oog nahouden , maar ook by haar Boefem in^ fleeken, tot verkoeling in heete Dagen. Hy is lang en heeft het Hoofd fierlyk gefchubd : de Kleur is fpierwit , overdwars geringd met zwartö Banden , die op de Rug breed zyn , en a^a den Buik zeer fmal , fomtyds niet fam.en«i (10) Coluber Domicella. ^mmn» ^cad, T, p. ti'f^ N 5 • Ang^uis bicolor , elegantiflimus Malabaricusi StÉ, Miéf. 11. Tab. 54, Fig, i. fcbubbeuy te/amen 178. JDom/celidé JutFer- Slang. loo. Y i 340 Besciirvvïnc van III. loopende* Men vindc deezen Jufftr-Slang In Afdeel, ^ge. IX. Hoofd- Adder met 121 Buikfcbilden en 58 StaarU STUK- r 1 r ^ j fchubben y te Jamen 1 79. ^Udras. Deeze, die geheel wit is, uit de Indien af- komltig , wordt in 'c Kabinet van den Heer de Geer gevonden. XII. (12) ^dder met 107 Buikfcbilden en ^2 Staart • Buccatfts, fchubben y te Jamen 180. Men vindt deezen , die ook in Indie woont 5 in 'c Sweedfch Koninglyke Kabinet. Hy is bruin , met witte Banden 9 heeft den Kop ganrfch wit , met twee bruine flippen op de Kruin en een driehoekige vlak boven de Neus- gaten. XIIL (13) Adder met 120 Buikfcbilden enóoStaart- \AngHUtHs. jchubben, te Jamen 181. In *t Kabinet des Konings van Sweeden niet alleen, maar ook in 't Gyllenborgfche te Up- fal , wordt deeze Adderflang gevonden , die overeen fchynt te komen met den fchooncn Weftindifchen Slang van Seba, welke een dik- j ken (11) Coluber Alidras. Syft- Nat. X. (12^ Coluber buccatus. Syjl, Nat» X» Mttf. frid. I. p 29 T. 19. Fig 3. C13) Coluber anguiarus Syfl". Nat, X. Mt^f, Frid^ I p. 2j Tab 15 Fig. I. ^m«n. ^cad, I p. 119^ N. 7. Serpens Americana Viperat; asmuU' Seb» Mh'/. II, Tab. 12. Fig. i. DE Adders, 341 ken Kop heeft, gelyk een Adder, zynde van uj^ de Ouden onder de Aspis-Shugen geteld ge- Afdeel. weeft Deeze is gemarmerd met witte en ^t^^* ^ ^ , , Hoofd. bruine Banden , en zwart gevlakt onüer aan stuk. 't Lyf 5 dat glad is gefchubd met groote Schub- ben. Men vindt 'er geen Neusgaten aan , maar groote Oogen. (14) Adder met 146 Bidkjchilden en 29 Staart- ^^J^- fcbubben^ te famen 183. Europffche Adder, De Heer Gronoviüs heeft onder zynen Ge. flagtnaam van /^pem of Adder , die maar ééne Üoort bevat, niet 5 gelyk men met reden zou kunnen denken, dat Dier gebragt, 'c welk ia Europa den naam van J^iper voert; maar een Ccylonfchen Slang , welke , zo hy aantekent , als een Middel Geflagt maakt , tufichen deCeu' cbris en Colüber. Derhalve komen zyne opge- geven Kenmerken ook niet met die der gcwoone Adderen, welke ik by hem niet befchreeven vind, overeen. Zyn Ed. haalt , wel is waar , een Surinaamfchen Adder van SceücbzEx^ , benevens den waaren Oofiindifchen Adder van Seba aan doch de Voorwerpen , welken hy daar toe (*) Wanr deeze moet het zyn volgens de aanbaaling in sAmosn- ^Acad. en niet het Cejlonjth Slangetje , Fig« 3 , op de zelfde Plaat, (14) Coluber Berus. Syfi. Nat. X. An^iuis Vipera» Fatin> Suec* N. i6o. Coluber Scui- Abd 144. Candali- bus. 39. KAmphib, Gyltcnh, N. i. ^mcsn. ^cad. l, p« Z13 Alurüv. Serf?, ii^, 116. (I) Zouphyl. Cron. Fafc. 1. Leid. 1763. p. 19, 1.DEEL, Yl. Stuk, Y 3 34-^ Beschryving van in. toe betrekt, hadden over of omtrent 200 Buik- Afdeel, fchilden* De laatftgemelde , ondertuffchen , Hoofd ^^^^^^ betrokken tot onze gewoone Adders, STUK. als eene Verfcheidenheid , die in 'c getal van J^wofifihe. Buikfchilden en Scaartfchubben , als ook in 'c maakzel der Schubben van de Rug en Kop, volkomen daar mede overeenüernt , hoewel zy 'er in Kleur van verfchille (J^y De Adders worden door geheel Europa, maar wel meed in de Zuidelyke deelen , in Grieken- land , Italië , Spanje , Portugal ; doch ook in Vrankryk , Duicfchland , en Engeland gevon- den. De Heer Linn^üs zegt , dat zy in Swee- den gemeen , en , door hunne zeer Venynige Beet, fomtyds doodelyk zyn (f). Meeft ont- houden zy zig in Berg. en Bofchagcige , drooge Landftreeken , of Heijen , en v/orden zelden ge- vonden in Moeraffige of aan Zee leggende Ge- weften. Eigene Sommigen hebben beweerd, dat deeze Die- f^hsppsn^ ren zig niet konden oprollen of in bogtcn leg- gen , gelyk andere Slangen , doch dit ftrydc te- gen de Ondervinding. De Adder is egter zo vlug niet als een gewoone Slang: hy kruipt langzaam en fpringt nooit. Ook zal hy nim- rner een Menfch byten , indien men hem niet getergd hebbe, of dat hy in benaauwdheid zy: ^Isd^n hebben weinigen deeze Dieren behandeld, zon* ^ntêfn* sAcadi 1 p, 114, Ct) lAun. Sti^^ p. 97. DE Adders. 343 zonder dat zy 'er van gebeetcn werden. Tot II! zyn Voedzel randt hy veelerley Infekcen en andere Kruipende Dieren aan ; gelyk Torren , Scorpioenen , Haagdiffen , Padden , Kikvor- stu fchen. Muizen, Mollen en dergelyken; waar ^f^^^p van hy de kleinften geheel, de grooiften ten dee- Ie inzwelgt. Verfcheide Maanden kunnen zy, zonder eenig Voedzel , leeven , en , gevangen zynde, willen zy zelfs niet eeten. Hei zelfde, dat men in de Ratelflangen , ten opzigt van dG fchynbaare betovering der Dieren , om zig vaa hun telaaten inflokken, opmerkt, heefc, hoe- wel in minder graad, by de Vipers plaats. Zy zyn, gelyk ik reeds aangemerkt heb, onge- meen taay van Leven , en de Kop , zege men , van de Romp afgehouwen , kan even doodelyk byten, als te voorcn. Hunne Drek ftickc zodanig niet , als die der Slangen. Zy verbergen zig niet in gaten van het Aardryk, maar kruipen onder Sceenen of Ruigte weg. Hunne Paaring gefchiedt tweemaal 's Jaars; de eerfte in de Maand van Maart, en de Joegen worden vier of vyf Maanden gedragen. In 't Voorjaar leggen zy hunne Fïuid af en fom- tyds ook nog eens in de Herffl. In de Zuide- lyke deelen van Vrankryk, Dauphiné en Pro- vence, van waar de meefte Adders komen, die men te Parys verkoopt ; vi^orden zy gevangen mee HoutenNyptangen of opgevat by de Staart , als wanneer zy zig. niet omwenden kunnen om te byten. Dan vervoert menze in Doozen of Kaffen, I.Deel. VI. Stuk. Y 4 die 344 Beschryving van IIT, die met Mos of Zemelen gevuld zyn ; en dus Afd£el> leeven zy , zonder eenig Voedzel of Drank, Hoofd ^^Sf^'^Y^^^y'^ ' ^'^^ Lugt. STUK. De Heer Redi heeft, in zyne zo menigvuldige Tabak een Waarneemingen op de Adders van Italië , aange- Ad Jerr. '^^^^'^^ > Tabak een Vergift is voor deeze Dieren. Als men derzei ver Huid door (leekt met eene Naald, die in haar oog een Draad heeft met aftrekzei van Tabak bevogtigd , dan fterft 5 zegt hy , de Adder binnen 't Kwartier - Uurs 5 en wordt eerfl hard als Metaal ; doch daarna zagt en buigzaam , als of hy reeds cenige Dagen dood geweefl: ware. Men heeft waar- genomen , dat zelfs de Rook van Tabak , in de Keel dezer Dieren geblazen , een dergelyke uitwerking, doch langzaamer voortbrengt; maa. kende buitenge woone Stuiptrekkingen , die doo- delyk zyn , en het Hart flaat nog wel ten half Uur na dat de Adder reeds geftorven is. De Slangen fterven, daar door, op gelyke wyze; maar de Adder, in Wyngeefl: gedompeld zyn^ de , blyfi nog over 't Uur in 't leven. Het Speekzei, zelfs van een nugtcren Menfchjdoec hun geen leed. Ook is de tegenzin of af- keer, die zy van ElTchenbladeren zouden heb- ben 5 een fabel ; zo Charas ondervonden heeft, Gefchil Een zeer berugt Gefchil is 'er tulTchen de over de ^^^^q gemelde Autheuren geweefl: , over de Stofie van ^ ö ^ *t Y^nyn. . ftofFelykheid of onfl:ofFelykheid ,van het Venyn d^r Adderen* Reoi beweerde, dat het geele Vogt, DE Adders* 345 Vogt , vervat in de blaasjes van het Tandvleefch, jjj^ de enkele en waare Zitplaats zy van het Ve- Afdeel. nyn, en dat dit Sap niet fchadelyk zy, wan- -^^^'^^ neer het door den Mond wordt ingenomen , stuk. maar alleen door de Beetcn, welken de Adder ^-i^ro/zi/cU in Leven zynde doet, of die men denzei ven, nog verfcheide Dagen na zyn Dood , kan laaten doen ; mids dat het geele Vogt in de Wond kome» Hy voegt 'er by, dat dit zelfde Vogt, gehaald uit een leevende of zelfs uit een doo- den Adder, altoos Venynig is , wanneer het in de Wond gebragt en met het Bloed van het gewonde Beeft gemengd worde , 't zy men 'er zig van bediene als het nog vloeibaar ; 't zy als het gedroogd is en tot Poeijer gemaakt. Eindelyk wordt van hem verzekerd, dat alle Dieren , in 't algemeen , ftierven , wanneer iets van dit Vogt in de Wonden , die men 'er aan maakte , gedaan werdt. Chakas ontkende dit alles, behalve de onfchadelykheid van 't gemel- de Vogt, wanneer men 't innam, en hy wilde, dat het Venyn van de Adders niet beftond dan in ge-irriteerde Geeflen ; zynde het geele Vogt, zo van een leevende en zelfs zeer boos ge- maakten Adder , als van een dooden ; noch in , de Beet, noch in Wonden , noch inwendig, noch met het Bloed gemengd , of hoe men ' t ook gebruiken moge , aan eenigerley Soort van Die* ren doodelyk of befmettelyk , en niets dan een j^uiver en onfchadelyk Speekzel. Dit Gefchil is eeQigermaate opgehelderd ^ 346 Beschrtving van IIj^ federt dat de Heeren Geoffroy en Hünaüld , Afdeel, die , nu omtrent dertig Jaaren geleeden , door de Akademie der Weetenfchappen van Parys *STUK^" gelafl: werden om de Venynigheid der Franfche Jw///f^e, Adderen te onderzoeken, bevonden en berigt gegeven hebben , dat de Beet der Adderen niet altoos Venynig ware. Ook ftemt men in 't al- gemeen toe 5 dat het Venyn van deeze en der- gelyke Dieren veel fterker werkt in de heete Landen , dan onder de gemaatigde Lugtftreek. Voorts zyn door Doktor Mead , in Engeland , veele Proeven genomen 3 omtrent de aart ea hoedanigheid van het gemelde geele Vogt ; die de Waarneemingen van den Itah'aan fchynen te beveiligen. Deeze Geneesheer, naamelyk , vondt in dat Vogt eenige kleine fpikkeltjes Zout , die 'er met veel fnelheid in zweefden en ' na eenigen tyd veranderden in zeer puntige Kry- ftallen , welke als uit zekere Knoopen fcheenen voort te komen , zynde zo hard , dat zy , ver- fcheide Maanden, op het Mikroskoop- Glaasje onveranderd bleeven. De geheele Konfigura- tie vertoonde als een fyne Spinnewebbe , hoe- danig iets de Heer Baker, ook, in 't Bytend Sublimaat waarnam De Heer Mead oordeelde zyne Waarnee- ming merkelyk bekragtigd en geftaafd, door het gene Doktor Tyson, in de Indien zynde, met eigen DE Adders. 347 eigen Öogen heeft gezien. Een Indiaan kwam hl by hem , met verfcheide Soorten van Slangen , Afdeeu en boodt aan , daar mede eenige Proeven in 't ^^-^^^ werk te fteüen , op de kragten van het Venyn* stuk. Een der grootften voor den dag brengende, Ettropifcb^. die , zo hy zeid , onfchadelyk was , liet hy zig, den Slang getergd hebbende , daar van in den Arm byten , en gaarde het uitloopende Bloed met den Vinger, leggende hetjop zyn Dyeneer, tot dat hy 'er omtrent een Lepel vol van had. Toen haalde hy, uit den Zak , een anderen Slang , genaamd Cobra de Cabelo , die zo groot niet was, maar, naar hy voorgaf , ongemeen Vergiftig , en om zulks te bewyzen , kneep hy het Dier om den Hals met zyn Hand en druk- te dus eenlg Vogt uit de Tandvleefch-blaasjes, ter veelheid van een half Grein ; 't welk hy zo dra niet gemengd hadt onder 't Bloed dat op zyne Dy gedold lag, of 'er ontftond een fterke Opbruifching en werking als in de Geft van Bier, en het Bloed veranderde in een geeU agtig Vogt (*). Hier uit blykt dan , dat het Venyn der ver- Middelen giftige Slangen niet bertaa in iets Geeftigs , ge- lyk Charas wil; maar in iets ftofFelyks, en wel , zo de Heer Mead volgens Reden en Ondervinding onderdek , in een fterk Zuur. Dit fchynt eenigermaate beveftigd te worden, doordien men hedendaags beweert, dat aller- ley (♦) Mead de Fenenis^ Cap^ de Vipera, pag, %u 1. Deel, VI, Stuk^ 348 Beschuyvinc van III. ley vlugge Alkalyne Zouten ^ uit Diéren ge» Afdeel, j^^^j^ ^^^^ Menfchen , die van IX Hoofd- ^^dcrs zyn gebeeten , te geneezen ; ja zelfs STUK. het bekende Eau de Luce , 't welk , met een Europpfche. gewenfchten uitflag , aan verfcheide Perfoonen is ingegeven , die reeds de Toevallen hadden , welke de Venynigheid van den Beec aantoonden: Pyn , naamelyk , en Benaauwdheden , Galbraa- king 5 Opzwelling van 't gebeeten Deel en van geheele Lighaam , Slaapeloosheid en Stuip-» trekkingen (^y Evenwel is 't niet onwaar- Jchynlyk , dat het vlugge Zout of de Geeft der Adderen zelf , inwendig , en het openhou- den' van de Wond door Byt- of Brandmidde. len, het fchroeijen van dezelve met een gloei, jend Yzer ; hec doorvlymen ; Koppen zetten 5 en alles wat het Venyn naar buiten kan trek- ken , of beletten op het Bloed te werken , het dienftigfte zy. Met dit inzigt binden de Goo- chelaars eerft het Deel , dat zy willen laaten byten. Met dit zelfde oogmerk worde 'er de ver- pletterde Kop van een Adder , of van den zelf- den , waar door men gebeten is; of Theriaak, Uijen met Armoniak-Zout 5 Wyn waar in Zout gefmolten is , en dergel yke Middelen meer, opgelegd. Op dergelyk een wyze zyn Men- fchen 5 wien een Geelzugt het geheele Lighaam reeds beflagen hadt, tot Geneezinge gekomen. Adderen. De Addervangers in Engeland , gebruiken , Vei of Olie. 70 DE Adders. 349 zo de Heer Mead aanmerkt , een zeer een- IfL voudiff Middel . om hun van 't byten deezer ^^^^^^ Dieren te geneezen. Zy beftryken de Wond Hoofd- maar met Adderen- Vet en wry ven het in : waar stuk. door het fchynt dat de fpikkeltjes van het Ve- Ewopffd^. nyn verttompt worden, en buiten werkzaam- heid gehouden. Met dit zelfde oogmerk is de beftryking van het gebeeten Deel , met Boom-Olie, over gloeijende Kolen , als een onfeilbaar middel voorgerteld geweefl:(*); doch de Proeven, te Parys in 't Werk gefield, heb. ben geleerd , dat dit Middel ver was van zeker te zyn (f). Veele Dieren, naamelyk, die van Adders gebeten waren , ftierven , fchoon men de Wond met Olie had geflreeken ; anderen be- hielden 't Leven , aan welken men niets deedt. Naderhand heeft men den (tinkende Geeft van Wynfteen , eens , in Proeven te Parys geno- men, zo in als uitwendig op gebeeten Hon- den gebruikt, die van goede uitwerking fcheen te zyn (|). En , wat dc gemelde Proeven van Redi aanbelangt, die door Charas tegen- gefproken waren : de Heer Mead merkt faan , dat DU Verney hem berigt hadt , die Proeven , met gelyken uitflag, te hebben nagedaan (§). Dat 2ie Vateri DilTert. de y4ntidoto noro adrerfus nperarum morfum f ra/ent ijjimc j mperin^nglia detecto. Wittenb. 173Ö. (t) '^^^lesJ^^em.deV^cad.l^o'^alcdesSc deVAnïi.i'ji'j. (I) Zie der I^on. Schwed. ^kad ^hhandL auf dut ^ahr, 1748. p. 232. (§) Mead, ut Ojpra, p 2X| X.DEKt| VI. $TÜK^ ^^o Beschryving va» Ijl^ Dat de Adderbeeten niet altoos Vergiftig zyD die de Proefneemingen by woonde , weiken Cha- ras op het Venyn der Adderen deedt, en die nieuwsgierigheid hadc hem, byna , het Leveti gekoft. Een ander die 'er, twee Jaaren daar na , by tegenwoordig was , kwam hec zelfde over, en Charas zelf kon dit niet ontgaan, hoe behendig hy in 'c behandelen deezer Die* ren ware. Zie hier een aanmerkelyk Voorbeeld, tCQ DE Adders. 353 een dien opzigte/dat den vermaarden Jussieu den jongen is bejegend (*). Afdeel. Den 23 Jiily des jaars 1747 ^ toen decze ^^^'^ Heer aan Kruiden zoeken was met zyne Leer- stuk. * lingen op de Heuvelen van Montmorenci , vat- E^roptfche. te een derzei ven, onvoorziens, een Adder, die hem op drie plaatfen beec ; aan den Duim , naa- melyk, en voorften Vinger van de regeer, en aan den Duim van de flinker Hand. Alle Vin- gers wierden aanftonds doof, en zwollen op ^ gelyk ook de Handen , zo dat hy de Vingers niet kon buigen. In deezc ftaat werdt hy ge- bragt aan den Heer de Jussieu , die 'er eenige honderd Sehreeden af was, en aanftonds den gebeeten Perfoon geruft ftelde , door hem van een fpoedige Geneezing te verzekeren. By ge. luk hadt deeze Heer een Flefchje by zig mee Eau de Luce^ dat , gelyk men weet , een Kon- ftig mengzel is van vlug Alkali en Barnfteen. Olie: daar van liet hy den Lyder gebruiken zes druppelen in een Glas Water , en goot 'er zo veel van op ieder Wond , als genoeg ware om dezelven mede te ftryken en te wryven. 'c Was toen omtrent één uuren 's middags en zeer heet Weer. Te twee uuren klaagde de Lyder over Walging en viel in Flaauwte. Men wilde zynen Arm , die zeer gezwollen was , binden; maar Mr. de Jussieu verboodt zulks, en (*) Mem. de V^cad. I^oyalc des Sdënces , de 1'Ann. «747- It Dbeu VI. Stük^ Z 354 Beschryving v^an III. en , door een tweede Gifte van Eau de Luce , Afdeel, gj^^g Flaauwte over. Toen begeerde de ^, Lvder naar de plaats , daar men 's nagts zou Hoofd, ^ , j -r. o ^ STUK. bly ven , gebragt te worden. Twee Studenten Ewopi[che. in de Geneeskunde geleidden hem derwaards , cn namen op zig hem op te paffen , en 'c zelf- de Middel weder in te geeven, als hem een * nieuwe Flaauwte overkwam. Die gebeurde , inderdaad , tweemaal op den Weg , en, te Bedde geholpen zynde , bevondt hy zig zeer kwaalyk , braakende al zyn Middag-Eeten uit : ja bazelde zelfs : doch dit alles ging met eeni- ge nieuwe Giften van Eau de Luce over. Na de braaking hielde hy zig ftil, en fliep taame- lyk geruft, De Heer de Jussieu, 'er te agt uuren by komende , vondc hem veel beter ; doch flerk zweetende. Hy fliep des nagts wel , en 's anderendaags, dewyl de Zwelling der Han- den nog niet geflonken ware , beftreek men die met Olyven.OIie , waar in een weinig van 'c vlugge Alkali v/as gedaan. Een half Uur daar^ na kon hy de Vingers met gemak buigen : hy kleedde zig aan , ontbeet fmaakelyk en kwam te Parys terug ; zynde, na verloop van agt Da- gen, volkomen genezen. De opzwelling, naa- melyk , de doofgevoeligheid der Handen , en eene Geelzugt , welke zig den derden dag aan de beide Onder- Armen openbaarde , verdweenen door 't gebruik van 't zelfde Middel , waar van hy , driemaal 's daags, \ elkens twee druppelen gebruikte , in een Glas van zyn gewoonen Drank* De DE Adder 355 De zwartfte of bruinfte Adders worden aan- gemerkt de Vergiftigden te zyn. Deeze Die- ApDEELé ren, naamelyk, verfchillen merkelyk in Kleur , Hoofd* zelfs in een zelfde Land. De grondkleur van stuk. het Lyf is wit- of roodagtig , grys , geel of ^^^^P^J^^^^* als getaand , doch altoos doorzaaid met zwart- agtige of bruine Vlakken , die het zigtbaarfte zyn op de Rug. In Vrankryk hebben zy de langte van twee Voeten, of daar omtrent, en het Lyf is , op het dikfte , een Duim in de rondte : de Kop plat , en aan de bovenkaak als gezoomd : veel breeder en platter dan die der Slangen: de Staart dun en Ipits. Langs den Buik zyn ze blaauwagtig, niet geel gelyk de gcmeene Slangen van Europa. Men vindt 'er ook die byna geheel zwart zyn. De Oogea ftaan zeer levendig in de Kop, en de Neus- gaten zyn rond en zigtbaar, doch die van 'c Gehoor digt geflooten. Men kan 'er niet al- leen uitwendig geen blyk van vinden 5 maar moet het Gehoortuig opzoeken onder Spieren en Beenderen , cn dan bevindt men dat zy Ge- hoorbeentjes hebben. De Tong der Adderen vereifcht een byzon- De Tong. dere opmerking: eensdeels, om dat fommigen zig verbeeld hebben , dat zy daar mede fta- ken, andersdeels om dat de benaaming daarvan geheel oneigen wordt gebruikt. Die Tong , wqlkc de Adders , gelyk de Ratelflangen en an- deren , tot den Bek uitfchieten , wanneer zy toornig zyn gemaakt , is van aanmerkelyke lang- l.DiKi. VI. Stuk. Z 2 te j 356 Beschryving van ni. te, fmal en rond ^ dubbeld, en loopt uit in Afdeel, ^eer fyne, fpitfe puntjes, waar van fommigen Ho^oFD '^^ ^^^^9 anderen vier* hebben. Deeze Tong STUK, dient hun , waarfchynlyk , tot gelyk gebruik ^ Europifche. alsden Spechten; om, uaamelyk, kleine Diert» jes te vangen. Zy is met een Soort van Schee- de omkleed. Men befpeurt uit haar gedaante, dat , geheel ten onregte , de naam van Adders- tongeii gegeven wordt aan de verfleende Tan. den van den Zee- Wolf , anders Glojfopetrce ge- naamd , die men veel op 't Eiland Maltha vindt. Met meer reden is de naam van Ad. * ophio'^ derstong* aan zéker Kruid gegeven , welks Vrugt ghjjtim '^j. eenigermaatc naar gelykt, •t Mannet- Het Mannetje is duidelyk van het Wyfje te 3^- ^, ^ onderfcheiden , doordien de Teftikelen of Bal- PI» LiV f Ff£: I. letjes uitwendig aan het Lyf zitten , gelyk men dit in de Afbeelding van den waaren Ooftin- difchen Adder van Seba , hier nevens, waar- neemt , wiens Balletjes gedoomd zyn Hier ziet men duidelyk de gedaante van de Tong, en ook cenigermaate die der Vergiftige Tan- den. De Balletjes zyn doorgaans langwerpig rond , wit van Kleur cn van Klieragtige zelf- Handigheid : het regter is meer dan een Duim lang , het flinker korter cn een weinig dunner. Bovendien heeft het een dubbele Schaft, be- ftaande uit twee voozc Lighaamen , onder de Staart nevens elkander gelegen , en naar boven zig (♦) l^ahinep. 11. D£EL. bUdz. 9. PI. YHI. Fig, 4. DE Adders. ^57 zig famenvcegende ; met veele harde fcherpe jjj Stekeltjes bezet. De Hals en Staart zyn in Afdeel. hun ccmeenlyk wat dikker en de Staart ook ^J^- , HOOFD- jets langer. stuk. Het Wyfje heeft twee Balletjes, gelyk die HetWyfje* van 't Mannetje, doch langer en grooter, en inwendig geplaatft aan de zyden , naar den bo- dem toe van de twee Lighaamen des Lyfmoe- ders, die een zeer wyden Mond heeft, om de twee deelen van de Schaft, te gelyk, in de Paaring te kunnen inneemen. De zagte, dun- ne en doorfchynende Rokken , waar uit die Lyfmoeders beftaan , maaken , dat zy zig zeer gemakkelyk uitrekken kunnen , om een groot getal Jongen , tot de Geboorte tce , te bevat- ten. Decze verdceling des Lyfmoeders komt veel overeen met de Hoornen , welken dit Lighaamsdecl in de Viervoetige Dieren heeft: men vindt zulks ook in andere Kruipende Die- ren en in 't byzonder in de Slangen van Euro* pa. Ook verfchik de Voortteelirg der Slan. gen en Adderen alleen in zo verre , dat de Adder-Jongen niet in het Ey uitgebroed worden , maar levendig ter v/creld komen. Einnen 't Lighaam zyn zy ook vervat in. Eijeren, doch ieder heeft zyn eigen Ey of om. kleedzel, daar het op verfcheide wyzen opge- rold inlegt en zelfs zyn Koek * , daar het met '^PUcenta een Navelftreng aan gehegt is. Zie daar , waar- om men de Adders haarende 4- noemt, in te- 1 nyipar 2 , 5, DE Adders. 373 teregt de reden van den Bynaam. Deeze maakt HL €en fluitend Geluid , als of zy de Voorbygan- '^f*>E£L. gas wilde befpotten ; doch hec fchync tevens ^^"^^ te dienen, zo men wil, om zyne Schoonheid stuk. te vertoonen: want de fierlykheid vanditSchep- zel is ongemeen ; zyndc Kaftaniebruin van Kleur» met witte en roode Banden of Linten als ge- fnoerd. Niet veel minder Vertooning maakten de Vipcrilangen , van Terragona ia Spanje aan Seba toegezonden. Ook kan ik niet voorby, gewag te maaken van den by uititek fchoon getekende Slang uit Guinee; noch van denC^y- lonfchen Rotang.e genaamd by de Indiaanen(^); w^elker bandeering voortreffelyk is. Zy worden beiden door Gronoviüs, ook, tot deeze Soort van gefnoerde Adderen betrokken. Linn^eüs merkt aan, dat de zyne een getand wit Snoer onder de Staart heeft en de Schilden zyn bruia gerand. Dezelve onthoudt zig in Amerika» (30) u4dder met 162 Buikfchilden en 59 Staart- ri T r r Milt ar is, Jcbubben^ te Jamen 121. Geitippeu de. Deeze Indiaanfche , die in 't Koninglyk Ka- binet van Sweeden gevonden wordt , is bruin , uit Zwelfferüs , befchryven. l^ingflmg^ Men Tnydt , een dien einde , zegt hy , de Slan- gen of Adders (want het is in dit Geval om 'c even, of men vergiftige dan onvergiftige ge- bruike; dewyl het Venyn der Adderen niet in 't Vleefch zit :) aan ftukkcn, en kooktze in Re- gen- of Bronwater met een weinig Zouts toe dar het Vleefch zagt zy: dan ftampt menze in een Mortier, en maakt 'er, met Meel of Ze- melen , door middel van 'c afgekookte Slangen^ Nat, balletjes van, die de Hoenderen worden in de Keel geiloken. Dat hy 'er byvoegt, hoe het beft zy , de Hoenders , waar van de Eije. ren komen en de Haanen zelfs, vooral de Hen- nen onder 't broeden , ook met Slangen-Vleefch te fpyzigen , ruikt wat overgeloovig. Om de jonge Kuikentjes hetzelve in te krygen , zou men het klein gekapt onder het Eeten , dat men 'er aan geeft , by voorbeeld onder het hakzel van hard gekookte Eijeren , moeten mengen. In- dien de geheele Teelt der Hoenderen dus met de Eigcnfchappen der Slangen en Adderen door- drongen werde, belooft hy zig wonderen daar van ;> inzonderheid , indien men na den Maal- tyd y t'eikens , een Glas Wyn dronk , waar in Slangen , na het afkappen van de Kop en Staart, gevild en ontv;eid zynde, aan ftukken gefnee- I. DhhU VI. Stuk, dcn 382 Beschkyving van IIL den, mee de Harten en Levers vooral daarby, Afdeel, gekookt of afgetrokken waren. Veele Prinfea Hoofd- Grooten zyn dus door hem, zo hy voor- STUK. geeft , in hunne Ouderdom grootelyks verkwikt, ^ingpng, verfrifchc en verfterkt geworden. Slangen- Of deeze Hoenders dan ook, mooglyk, mon- Kroontjes. ^^^^^^ Slangen-Eijercn voortbrengen zou- den; meldt ZwELFFERUs niet. Ondertuflchen is het te denken , dat veelen dit alles zo wel voor fabelagtig houden zullen , als de Hiftorie der Slangen-Kroontjes , welke men voorgegeven heeft den genen , die ze by hem droeg , niec alleen te bewaaren voor alle aandoening van Ver- gift en Tovery , maar ook hem dapper en moe- dig te maaken en het Gezigt te verfterken. Dee- ze Kroontjes , gaf men voor , dat op den Kop van witte Slangen groeiden : doch overlang is reeds ontdekt, dat het een Bedrog der Kwak- zal veren zy , die , om ze te vervaardigen , de Kiezen van eenig Dier, en wel de Kroon daar van, of de Schaaren van een Kreeft of Zee- Krab 5 zo Hoefman wil , gebruiken (*)• Slangen. De voornaamfte kragc van het zo vermaarde Poeijer. Slangen- Poeij er , dat men uitvent onder den naam van Bezoardiciim Animale , en 't gene van de Slangen, zo wel als van de Adderen, en op ge. (♦) Dat 'er gekroonale Slangen zyn \s evenwel niet volftrekt fabuleus, Seba hadt een Amboineefche die op den Kop zeer duidelyk met een Kroontje ^etekend was, en aan de Kaaken twee Vinnen hadt 5 zynde ook eea Land- en Waier-Slang, J^ahimt. IL D. Pi. XVIH. N. 3» DE Adders. 383 gelyke manier gemaakt wordt ; fchynt ook meeCt Hf* ^ 1 TT • % Apdeeu Zuurcemperende te zyn* Het Vet is , uitwen- dig , wel het kragtigfte Middel. Seba merkt Hoofö. aan , dat de kragcen van onze inlandfche Slan- ^"^^^ gen de zelfden zyn , als die der genen , wel- ^^'^ifi^^£* ken uit Duitfchland en Italië komen : doch tot welke Geneesmiddelen hy de genen ^ die hem gevild en gedroogd uit Weftvriesland toege- zonden werden ^ gebruikte, meldt hyniet. Mis- fchien heeft hy daar uit het Vlugge Zout vaa Adderen , 't welk dikwils dus voor egt verkogt wordt, gedefinieerd. (34) j4dder met 190 Buikfcbilden en 43 Staaru XXXIV. fcbubhen , te famen 233. §lTgVn Esctiiapius» Zekere Slangen zyn 'er, waar aan men den naam geeft van Slang mn Esculapius , om dat zy, oudtyds, aan denzei ven toegewyd waren. Men noemde ze ook Anguis^ by uitmuntend- heid , en met die dwaasheid van ze voor Heilig te houden werdt , al vroeg, zeer Geeflig de fpot gedreeven (*). De Griekfche naam Pareas, welken -Elianüs 'er aan geeft , willen fommit gen dat van de dikke gezwollen Kaaken of bree- den Bek, afkomftig zou zyn ; anderen van de zagc- (34] Coluber ^sculapii, Syfl. '^at, X, xAmasn, ^cad^ 1, p, 497 N 15-, Muf ^d. Frid. L p. 29. Tab. XI. Fig. 2. Gron. Muf. II. p. 59. N. 18. Seb. Jk!féf. lï. Tab 18. Fig. 4, (♦) Pinge duos Angues > Pueri; 6ccr cffi locus, extra Mejite. I«DsEi., YI. Stvk« 384 Beschryving van III. zagtzinnigheid en onfchadelykheid , welke die Afdeeu Dier eigen is, zo men aanmerkt. Eenigen lei- den dien naam af van de geelagcig groene Prey. ^TUK?' Kleur , welke zy 'er aan toe - eigenen : doch SUngyan daar in is ook een' aanmerkelyk verfchil. Die Bsctdapms. ^^^^ ^ welken Seba voor een Esculapms-Slang ^ig^J' van Panama opgeeft 5 is van boven donker, van onderen allengs bleeker blaauw. Deeze heefc de Tanden in den Bek agterwaards gekromd , zo dat 'er, het gene hy komt te vatten, zeer Üyf door vafl gehouden wordt. Die , welken hy de nimare Brafiliaanfche Esculapius^ of Be- fchermer-Slang noemt , is witagtig Ruitswyze gefchubt, met grooce bruine Vlakken langs de Rug (*). Den genen , v^elken LiKNiï:us hier aanhaalt, noemt Seba een Soort van Esculapius- Slang 5 zynde Afchgraauw , wit gemarmerd , ea van het Hoofd tot den Staart, met zwarte of bruine , breede Ringbanden , getekend. Deeze Slang , uit Indie afkomdig , heeft , volgens onzen Autheur, witte en zwarte Ban- den, w^elken, door een lyntje of ringetje, dac wit van Kleur is , gehalveerd zyn. Gronoviüs' merkt omtrent zynen Surinaamfchen aan , dat de Kleur wit is met zwarte dwarsringen. Hy vergelykt daar mede den Afrikaanfchen Slang van Seba , die rood is en glad , met breede en fmalle witte Ringen gebandeerd (f); doch 'c fchync Kabinet. IT. Deel. PI. LXVI. N. 3 , 4. (•f) Anguis lubricus Africaniis , fsenlis albis et rubfi< annulatu.:. /{ubinn. II. U PI. XLIIL Fig. 4. DE Adders. 385 fchynt my toe, behalve 'c verfchil van Kleur , jjf; dat deszcifs Staart niet zo uitermaate dun en Afdeel. fpits is. als zvn Ed. meldt van den zynen, die de langte van twee Voeten hadt. stuk. (35) ^dder met 184 Buikfchilden en jo Staaft- xxxv. fchuhhen, te f amen 234. Deeze Indiaanfche Slang , die in 't Vorftelyk Sweedfche Kabinet gevonden werdt, heeft brui- ne en witte Bandeerzels om het Lyf : doch de v^itte zyn, beurtlings, het een de helft fmal- ler dan het andere. (36) Adder met 203 Buikfcbilden en 32 Staart^ xxxvi. fchiMeny te Jamen225. Melkwhto. Deeze, die met vergiftige Tanden is gewa. pend, onthoudt zig in Indje. De Kleur is wit met dubbele zwarte Vlakken , op de Kruin zwart, met een overlangfe witte ftreep. (3 7) Adder met 184 Buikfchilden en 60 Staart » XXXVII. Jcbiibben , te jamen 244. Hoffdyk©. Met deézen , die ook in 't Sweedfche Vorfte- lyk Kabinet gevonden wordt , vergelykt Lin* (35') Coluber agills. ^magn. sAcaA. L p* 304 N. 33. Mu[ sAd^ Frid. I. p. 27. Tab. XXI. Fig. 2. (36) Coluber ladeus. Jktuf. sAd. Frid. I. p. 28. Tab. XVIII Fig. I. (57) Coluber Aulicus. Muf, sAd* Frid. I. p. 29. Tab. XII. Fig 2. Serpens Btafilienljs laphiati di£ta , elegao- liflime pida. Seb. Mf^f. I. Tab. XCI Fig. f. L Deel, VI. Stuk, B b 386 Beschrïving van * IIL den Brafiliaanfchen Slang genaamd Ja. Afdeel, pbiati y welke aan Seba van Kadix toegezonden Hoofd- ^^^^ ^^ynde de kleine Schubbetjes, roskleurig, STUK. met licht Afchgeele bandjes , kruis- en ruitswy- ze , over 't geheele Lighaam , gemarmerd en de Kop, inzonderheid, zeer fierlyk getekend: de Buikfchilden bleek geel. De gemelde is graauw met witte banden, aan de zyden ge- vorkt , op de Kruin van 't Hoofd wit. XXXVIII. (38) ^dder met 164 Buikfchilden en ^^Staaru Gejuwed' fcbubben^ te famen 246. Deeze , uit het Kabinet van den Heer de Geer, woont in Amerika, en heeft het ge- ringde Lyf , met drie witte (lippen op de Rug, gejuweeld. XXXIX. (39) Adder met 156 Buikfchildên en 96 Staart» pailidHs. fchibben^ te famen 251» Bieeke. Te regt voert deeze Indiaanfche den naam van bleeke : want de Kleur is, over 't geheele Lyf , bleek ; hier en daar met graauwe Vlakken en bruine flippen doorfpreid ; gelyk 'er ook, langs de zyden, twee zwartagtige afgebroken lyntjcs loopen* XL. (40) Adder met 169 Buikfchilden en 84 Staart* Lineatus. fchubbcn, te famen 23^^ Gcttrcepte, Vaa (38) Coluber Monilis. Muf. de Geer. (39) Coluber pallidus , \^mcen, sAcnd, I. p. 494. N# f I. Mnf ^d. Frid. 1. p. 31. Tab. VII. Fig. 2. (40) Coluber lineaiua, Mftf^ Mn Frid^ h p* 30. Xllf i)E Adders. 387 Van deeze Soort worden 'er twee in 't Sweed- iti, fche Koninglyk Kabinet gevonden* De Kleur ^^^^e^* is blaauwagtig met vier Streepswyze bruine ^^^^^ bandjes overlangs. Zeer veel fchynt 'cr het stuk* Ceylonfch Slangetje van Seba , dat hy een zeer fierlyk Schepzeltje noemt , naar te gelyken* LiNNiEüs ftelt de woonplaats in Afie* (41) Adder met 193 Buikfcbilden en 60 StaarU JcLT. fchubben, tefüimn 253. Brilflang, Pi LV. Wy komen hier tot een zeer berugt Soort van Vergiftige Slangen, ja de allervergiftigften, zo men wil; onthoudende zig in Ooftindie. Men noemtze gemeenlyk Briljlang , om dat zy op de Rug, een weinig agter den Kop, met een Soort van Bril getekend zyn , en de Portugee. zen ^eeven 'er den naam van Cobras de Cabelo of de Capello aan. Van deeze Soort zyn groo» tere en kleinere : in fommigen verfchilt de te- kening van die Bril grootelyks van anderen, en hec XIL Fig. I. Sc Tab XX Fig; 1. Serpeiis Ceyloriica lineis fubfufcis Seb, Muf II. Tab 12, Fig. 3. (4t) Coluber Naja. Mipf. ^d. Frid, p 30. Tab XXt Fig. I. Serpens Indicus, Coronatus diademare» feu Con* fpicillo infignirus > Lufitanis Cohtas de Capello di£lus, Mas 8c Fsemina. StB. Myf. II. Tab. 90. f. r, 2. Peru* vianus. ld» Tab 85-. f i. Siamenfes , Ikc. Tab. 89 f. i, 2, 3,4. Maximus Indicus Sc minor ex Nova Hifpania» Tab. 97. f. I , 2 , 3 , 4. Malabaricus , Tab. 94. f. ï. & ex Makaffar Ind. Oriënt. Tom, I. Tab. 44 f. i. KiEMPH* ^mttn. 565. T* 567, ^mccftf ^cnd» I. p, 305". l,D&Eu YL Stuk, Bb 2 388 Beschryving van III. het Wyfje is 'er niet mede getekend. Men Afdeel» yjj^jj. zodanige Slangen ook in Weftindie. De bvnaam Naja zweemt eenii^ermaate naar Hoofd- j j o STUK. Noya , gelyk die van Ceylon deeze Dieren noe* Briljlang. men. K^EMPFER teltze onder de danfende Slan* gen 5 en geeft 'er den naam aan van Tripudia Ser» pentum. De Goochelaars , in Ooftindie , laaten deeze Dieren danfen ^ om de Menfchen te ver- maaken, en de zonderlinge Vertooning van een Aangezigt , welke eenigen der zogenaamde Bril- flangen op de Nek hebben, doet de Europcërs ligtelyk elkander wys maaken ^ dat het zulk een Slang geweeft zy, welke Moeder Eva in 't Pa- radys bedroog. De Indiaanen gebruiken zeker Kruid, deswegen Opbiorbiza genaamd, tot een Tegengift van deszelfs Beet. Men zegt, dat de Brilflang gedood worde van het Diertje , 'c welk men Ichneumon heet of Rot van Pharao. Slangen- Veelen hebben voorgegeven , dat de Slan- genfteen , aan welken van fommigen de kragt tot uithaaling van 't Venyn aller Slangen- of Adderen-Beeten toegefchreeven wordt , in de Kop van den Brilflang te vinden ware. Uit de Proefneemingen van Redi, Charas en ande- ren, is 't bekend , dat op deezen Steen al zo weinig te betrouwen zy , als op andere opge- legde Middelen. Op de Dye van een Duif, vi^elke door een Adder was gebeeten, leid Mead een Slangenfteentje : dit kleefde aan de Wond en maakte dat het Beeft nog vier uuren in 't Leven bleef; daar zy anders, gemeenlyk, bin- nen t> E Adders, jgp nvn 't half uur llervea : maar die Steen kon het uj^ . niet van de dood bevryden. Ook lacht men in Afdeeu Indie zelfs met de kragten van den Slangen- pjj^"^ fteen, ten minde met den Naam; dewyl het stuk.' een maakzel is van Konft, niet van de Natuur. Briiji^in^. Evenwel is \ niet onwaarfchynlyk, dat het op- leggen van zulke Steentjes in fommige geval- len dienen kan om het Venyn uit de Wond te trekken. De Malabaarfche beftaat uit de Afch van i>;ebande Wortelen, met een Aarde ge- mengd , welke by de Portugeefche Stad Diu gevonden wordt. Deeze heeft dan , zekerlyk^ eenig fcherp Zcut in zig , en kan dus de Wond ook open houden. Het namaakzel van denzel- ven 5 nit het Poeijer van Adderen , Padden en Rivier Kreeften 5 met gegraven Eenhoorn en Lemnifche Bolus , door middel van Viperen- Geley of Lil aan elkander gevoegd, agt ik veel kragteloozer ten dien einde. Dat 'er eens , by geval, een Steentje in de Kop van een Slang gevonden zy ; 't welk men dan voor den ech- ten Slangenfteen zou mogen houden, is niet ongelooflyk. De Brilflangen verfchillen niet alleen in groot- te , maar ook in Kleur. Behalve de dikte van den Hals , die in de opregte Ooftjndifche groo- ter is dan het Hoofd, heeft de figuur of teke- ning, welke het Mannetje daar op draagt, in fommigen maar de regte gedaante van een Bril ; in anderen, inzonderheid in de Weftindifchen, die zo dik niet van Hals zyn , gelykt de figuur i,DEEt. VI, stüjc. Bb 3 meer 390 Beschryving van III^ meer naar 't Oog van een Haak, welk de Vrou- Afdeeu wen aan haare Rokken zetten : in eenigen naar een Schild of geoogd Hart , gelyk in onze Af- stuk7 beelding: in anderen naar een Katten-Kop of Men. Bfilfung. fchen Aangezigc. Om die reden,en dewyl de zyden van den Hals, in fomrnigen , als een Vlies uit- gefpreid zig vertoonen, geloof ik dat het dc Kaper/lang zy, v^^aar van Legüat de Afbeel- ding geeft. De Heer GRox^iovius fchynt van het Mannetje enWyfje, ieder, een byzondere Soort te maaken , die hy door het getal der , Schjlden en Schubben ondcrfcheid: ('^> De Kleur is meeftal eenpaarig , ros , graauw , of geel- agtig : men vindt 'er zelden die in fierlyke Kleuren uitmunten , gevlakt zyn of gebandeerd. XLII. (42) Mder met 198 Buikjchilden en 56 Staart- Padera. fcbubhen^ te famen 254. Van deezen Ooftindifchen Slang, die in 't Kabinet des Konings vap S weeden is, vind ik aangetekend , dat dezelve verfcheide paaren , van bruine Vlakken, langs de Rug heeft, die door een ftreepje famengevoegd zyn , en even zo veel enkelde Vlakken aan de Zyden. ICLIll, (43) ^ddermet 188 Buikjchilden en 70 Staan- gTzI' fchubben^ te famen 258. Dee- (♦) Zooph, Gfonoy. Fafc. I. Leid. p. 21. (42) Coluber Padera Muf. Frid, II. (43) Coluber canus. Muf ^d* Frfd* 1, p. 31. T, XX^ F. t. STÜK. XL IV. DE Adders. 391 Deeze Ooftindifche , uit het zelfde Kabinet , III* is grys met bruinagcige Banden, en heeft op ^^^^^u de Zyden twee Sneeuwwitte flippen. Hoofd (44) Adder met 1 60 Buüfcbilden en 100 Staart' fchuhhen , te famen 260. sihUans^ Syfelaar. Tot deeze Soort betrekt Linn^eüs byzonde* re Slangen uit de drie andere Wereldsdeelen , door Seba afgebeeld; waar van de Ceylonfche, Malpolon genaamd, zeer fierlyk getekend was, en over 't geheele Lyf als met Snoertjes ge- bandeerd , op een ligtblaauwen Grond ; gelyk ook de Afrikaanfche hem , onder den naam van Hippo , toegezonden ; doch de Amerikaanfche heeft roode en witte Banden of Linten over- langs. De gene , die zig in 't Sweedfch Vorfte. lyk Kabinet bevondt , was blaauwagtig met zwar- te Bandeerfels , van onderen wit. Deze komt uit Afie* Waarom hy , by uitftek , den naam van Syfelaar voere, is my onbekend* (45) Adder met 220 Buikfcbilden en 42 Staart- xlV. fcbiihbeny te famen 261. ^ati Cat^. Dit Dier , dat , uit Indie af komflig , in de ftaanioe, Be. (44) Coluber fihilans. sAman. ^cad. I. p. 302. N, 30. Serpens cxquifitiflfima Ceylanica , Malpolon «lida. Seb. yiuf II. Tab. 52. f. 4. Serpens Africana Hippo dic« ^a. Ihid. Tab. 56. f. 4. Serpens Americana , rarior , lerti- xiisd3 rubris 6c albis longitudinalibui notata. Tab. 107. f. 4. 45) Coluber lati-Caudaius, Mt^J» sAd. Frid. I, p. 31. Tab. XVI. Fig. i. 1,De£L, Yl. Stuk^ Bb 4 392 Beschryving van llj^ Befchryving van 'c Koninglyk Sweedfche Kabi- Afdeel. net is afgebeeld , heefc de Staart (lomp, op en Ia. neer platagtig. De Kleur is Afchgraauw, met ^stü'k/ bruine Bandecrfelen. 7j Mder met 150 Buikfchilden efz 1 14 Staaru ütrulis. fcbubben ^ te famen 262. De Heer Kalm heeft deezen Slang in Kana- da waargenomen. Hy is van Kleur bruinagcig fyn geftreept , mee drie groen-blaauwagtige Banden, in de langte, over *t Lyf loopende. XLVIT ^^^^ ^dder met 196 Buikfchilden en 69 Staart^ ^trox. fcbubben i te famen 263 (*}. VVreedc, Deeze behoort, wederom, onder de Vcnyni. ge Adderflangen ; dewyl hy groote Tanden ia de Bovenkaak heeft. In die van Seba , uit Ceylon afkomftig , vind ik egter daar van niet gewaagd. De Kleur is grys met gekielde Schub- ben : {45) Coluber Sirralis. Ka^lm. (47) Coluber acrox'. yimcen, ^ dan de beide enkeide te famen genomen. Wy heb- ben zulks ook gezien in de Europifche Adder. *t Schync dar het door een byzondere Telling , of door twee Schub» ben of Schilden, zo wel tot den Buik als Staart, te be- trekken, veroorzaakt zy. Immers dus worden de geralen Van opoegeven , die dikwils één vcrfchilien. Iemand, die Ondervinding heefc van dit tellen der Slan- gen Schubben , weet wel , dat het , in veelen , byna ondoenlyk zy , de geralen van twee byzondere Tellingen, op één of twee naa , te doen overeenkomen. D E Adders. 395 ben : de Kop van boven en op de zyden plat, m. , hoekig, en met zeer kleine Schubbetjes gedekt. Afdeel. Ik heb een Adder , met lange Tanden in de Bo. ^^^^^ venkaak, wiens getal van Buikfchilden 193, en stuk. dat der Staartfchubben , wegens de kleinte, naauwlyks telbaar is : zynde grys van boven , van onder bruin gevlakt : zeer breed en hoekig van Kop , lang 22 Duimen. (48) Adder met iZo Buikfchilden en 85 Staart- XLVlIli fchubben , te famen 264. ^^^^'^^ De bynaam , Sibon , is van de Hottentotten afkomftig , zo Seba meldt, die aldus een Slang noemen , welke den Kop rond en wit heeft , zynde langs de Rug geelagtig met lichtroode , en aan den Buik witagtig of lichtgraauw, met bruinroode Vlakken. In die van 't Sweedfche Kabinet is de Kleur bruin Yzergraauw met wit gefprenkeld , van onderen wit met bruine Vlak- ken. Deze Slang onthoudt zig in de Zuide- lykfte deelen van Afrika. (49) Jdder met 185 Buikfchilden en^i Staart XLIX. fchubben, te famen 265. Getoïce? Van deezen Amerikaanfchen , die in getal der Schilden en Schubben zeer weinig van den voor- (48) Coluber Sibon. ^Amcen, ^cad, L p. 304. N, 32, Serpens Africana ab Hottentottis Stbon dida. Seb, Mnf» I. Tab. 14. f. 4, (49) Coluber nebulatus. Muf sAd. Frid. I- p. 32, Tab. XXIV. fig, I. Catesb. Cav 11. p. 42, T. 42? l. Dbeu VI. Stuk. Bb J 394 Beschryving van IH. voorgaanden verfchilt , geeft Catesby , zo 't Afdeel, fchynt , de Afbeelding* Die men in 't Sweedfch IX. Kabinet heeft, is bruin en Afchgraauw gewolkt; sjüK. onderen wit en bruin bont. Hy klimt by de Beenen op , en ftrengelt zig daar om. Ver- fcheidc Adderflangen heb ik , die in Kleur en getal van Buikfchilden veel naar deezen of den voorgaanden gelyken. F»j^s. C50) Adder met 149 Buikfchilden enii^ StaarU fchibbeuy te Jamen 266. f Getal der Staartfchubben is, in deeze, even als in de Hemdfchblaauwe Adder , zeer groot naar reden van de Buikfchilden. Volgens de aangehaalde Afbeeldingen van Seba , zou- den de waare Slangen 5 die men aan Efculapius toewydde , tot deeze Soort behooren. Om- trent de Menfchen zyn deeze Slangen zeer zagn- zinnig en doen dezelven zelden leed , dan ge- tergd zynde: maar omtrent het Gedierte zeer verflindende , en alles wat zy vatten moet, wegens de haakigheid hunner Tanden , de Keel door. Zy fnufFelen en ruiken eerft wel , en be* fchou- (fo) Coluber fufcus. J^nf. ^d, Fr'td. 1. p. 32. Tab. XVII. fig.i. Anguis JEJchlapH ,Americanus, ex Paoama* Seb, 11. Tab. 5*4, f. 2. Serpens Brafiiienfis major Ibtè&haca dida, feu Cohra de Corais» Ib. Tab. 71. fig. r. Serpens Cenchrias , feu ^contias , item Jact*ltês Am- boinenfis. ld* Tak>. 72. fig. i. Serpens Boitiapo , feu Cohra. de Sipoy Brafilienfis, Spinofa. ld. Tab. 87. fig^ I. Serpens Ceylonica maxima , Plmbcrah dióta. Tab» 91. fig, I. DE Adders. 395 fchouwen met hunne grooce Oogcn wat zy mag- tig kunnen worden Rotten, Muizen en Vo- Afdeel. gelen , zyn hunne gewoone Spyze. Hun Vleefch ^ J^-^^ wordt van deindiaanen voor een byzondere lek^ stuk. kerny gehouden , zynde zo malfch en wit als dat d^r Hoenderen. Deeze Soort van Slangen munt in grootte uit: zo dat 'er de Brafiliaanen , deswegens , den naam van Boigiacu aan geeven. De hier afge- tekende , uit Panama , was op de Rug donker- of Indigo-, aan den Buik lichter blaauw. De Brafiliaanfche , Ibiboboca genaamd , of Cobra de CoraiSf is bruinrood over de Rug en aan den Buik vi^it. De Ambonfche , dien men Spuitjlang of Pyljlang noemt , heeft langs de Rug dergelyke Kleur , doch is aan de zyden van den Buik groen- agtig. Een Brafiliaanfche, Boitiapo genaamd, is Olyfverwig van boven , en gedoomd. De Cey- lonfche, die aldaar Pimberab geheten wordt, is rosagtig met bruine Vlakken getekend. In de eenpaarigheid van Kleur en de geruite Lyf- fchubben , fchynt het blykbaarfte Kenmerk dee- zer Slangen te beftaan. In een der mynen, die blaauw op de Rug en van onderen Zee- groen is,, vind ik het getal der Schilden en Schubben anders. (51) Jdder met 147 Btdkfcbilden en 120 Staart" Jcbubben , te Jamen 26^. Loodkleu* Van'^'se, (fi) Coluber Saturninu?.. Alf^f, ^d. Frfd* I. p. 32, Tab. IX. fig. I. 1. Dkeu Vlf Stvk» 39Ö Beschryving van lil Van deezen , uic het Sweedfch Koninglyk Afdeel. Kabinet, wordt getuigd, dat de Kleur donker- blaauw zy , me: Afchgraauw gewolkt , en de STUK. " woonplaats in Indie. Hy heeft , gelyk de voorgaande, groote Oogen. LII. (52) jddder met 220 Bidkjcbilden en $0 Staart- ^wtne^' fcbubben, te famen 270. Deeze Indiaanfche Slang , uit het zelfde Ka- binet , is witagtig met bruine Banden. Een Slang, in myne Verzameling, van drie Voeten lang en drie vierde Duims dik, die Spierwit is, met breede Kaftanie-bruine Banden hier en daar, zeer ongelyk, getekend, doch tevens zeer fraay van aanzien , heeft 220 Buikfchilden en 37 Staartfchubben. Mooglyk dat de Staart, die ftompagtig is , door *t een of ander Toeval een weinig geknot zy. De Kop is geheel wit. Liïl. (53) -^^^^^^ Buikfchilden en 62 Staart- Nheus. fchiibben^ te famen 211. Sneeuw ■ ' Deeze, in 't Kabinet van den Heer de Geer, in Sweeden , bevindelyk , is geheel wit en onge- vlakt, met vergiftige Tanden, gelyk een Ad- der, gewapend, Byna dergelyk aanzien heeft de Libyfche Slang van Seba , die met zwart- agtige Vlakjes , hier en daar , is getekend ; maar (52) Coluber candidus, Mi^f, ^d» frtd, 1. p, 33. Tab. VII. f: I. (55) CoUibcr niveus Muf de Geek. Serpens ex Li- bja. Seb. xMfpf. II, Tab, f. x. wïtte. DE Adders. 397 maar het Staart-end byna zwart heeft. Deszelfs ju^ Schubben leggen Kettingswyze langs het Bo- Afdeel. ven ivf* l-^» ^ * Hoofd- ^ (54) Adder met 228 Buikfcbilden en 44 Staart. Jcbubberiy te Jameni^^. Scaber. Ruuwe- Van deezen Indiaanfchen Slang, diein'tKo^ ninglyke Kabinet van S woeden gevonden wordt, is de Kleur bruin en zwart gev/olkt, Hy heefc op de Kruin een zwarte Vlak , die agterwaards ge- fpleeten is. De Schubben zyn gekield, en dit maakt hem, op \ gevoel , ruuw of oneffen. (55) Adder met 157 Buikfcbilden enjiy Staart^ LV. ^ , , , r Cartnatnsm Jchubben^ te J amen 273. Gekielde» Deeze Indiaanfche is Loodkleurig met de Schubben aan den rand bleek ; van onderen wit, hebbende de Rug gekield. Ik heb 'er een van die zelfde Kleur en Geftalte, wiens getal van Buikfchilden is 156 en dat der Staar tfchubben 112, te famen 268; 't welk weinig met deezen verfchilt. De langte is vier Voeten en eenige Duimen ; de dikte , in 't midden , ongevaar één Duim. (56) Adder met 193 Btiik/cbllden en 82 Staart- LVI. fcbubben , te famen 275. ^XSl* De (54) Coluber fcaber. Ji^uf, ^d* Frid. L p. 36. Tab» X. f. I. (^5-) Coluber carinatus, M»f. ^d, Frid, p. gi. (56) Coluber Corallinus. Muf, ^d. ^r/V/.I. p, 33. Ser- pens Coraliina Aiiiboicerifis, Seb* I^iuf II, Tab. 17. f. x# !• Dkel, VI. Siuï. 398 Beschryving van 111. De gene, welken Seba Koraalfiang noemt Afdeel, ^ordc vertoond een Haagdis, van byna gelyke Hoofd 8^^^^^^ ^ zwelgende. Hy voert dien naam, STUK. om dat 'er van den Kop , langsheen, op het Bovenlyf zestien bandjes loopen , als uit gereegen Kraaltjes famen gefield, die halfwege den Buik in Schubben veranderen. Deeze kwam van Amboina, Die men in Sweeden heeft, met de gedagte Kenmerken, is Zeegroen, met drie bruine Banden overlangs; de Schub- ben raaken niet aan elkander : van onderen bleek, met gryze flippen getekend. Dezelve heeft Vergiftige Wapenen. LVII. Oyt>orus , Eijervree- ter. (57) ^dder met 203 Buikfchilden en 73 Staart, fcbubbeuy te famen 2'j6. De Heer Kalm heeft deezen, zo 't fchynt, in Noord-Amcrika waargenomen. Linn^os vergelykt 'er den genen mede , die , volgens Piso , in Brafil , Gidnpuaguara geheten wordt. Een fchoone witagtige dikke, dien ik gekogt heb onder den naam van TjerruTjerri-Shngy heeft 199 Buikfchilden en 't getal der Staart- fchubben is 74; 't welk te famen 273 maakt. Onder de laatflen zyn eerfl 4 paar Schubben, dan 6 Schilden , en dan weder 64 paaren Schub- ben ; zo dat in deeze iets dergelyks plaats heeft, als in de Ratelflang. (58) (57) Coluber Ovivoius, Kaj.m. Guiopuaguara.Pis,£r«/: V9' DE Adders. 399 (^%^Adder met 147 Buikfcbilden en 132 Staar- jjj^ fchubben , te famen 279. Afdeeu IX. Deeze Indiaanfche , uit het Sweedfch Ko- Hoofd. ninglyke Kabinet , is Afchgraauw-blaauwagtig van Kleur, en heeft, even gelyk de Hemelfch- blaauwe , de gedaante van den Slang van Efcu- lapius. STUK, Lvin. (59) Adder met 236 Buikfcbilden en 45 Staart^ Yt»féi, fcbubben , te famen 281. Deeze , die in Egypte gevonden wordt , vol- gens de Waarneemingen van Hasselquist, is graauwagtig met twee zwarte Banden over- langs. (60) Adder met 195 Buikfcbilden en 86 Staart^ LX. fcbubben y te famen 282. Thfidti, Van deezen Indiaanfchen Slang is , volgens de befchryving van Linn^üs , het Lyf Zee- groen , maar langs de Rug loopen drie over- langfe ftreepjes, die bruin zyn, in de Nek fa^ mengevoegd , waar van het middelde boven ^ den Aars eindigt. In een bruin gebarideerde, daar ik een Muis of jonge Rot in 't Lyf gevon- den heb, is het getal der Buikfchilden 191 , der Staartfchubben 90; beiden te famen geteld 280. (61) (58) Coluber exoletus, Muf*^d,ifid' I. p 34 Tab. X. f. 2. t^fp) Coluber Situla» Syfl. Nat. X. (60) Colubea- Trifcalis. •fyy?f NaU Xi ^X)Ëiti. VLStuk, 400 Beschryving van III. (öi) ^i^^^ 250 Buikfcbilden en 2T Staart' Afdeel. Jchubhen , te famen 285. IX. Hoofd- Onder alle de Adders en Slangen van Lin« STUK. N^Qs, is 'er geen, die een zo groot getal van r Buikfchilden heeft als deeze. Ook vind ik 'er ttés. maar één onder die van Gronoviüs , waar van het getal der Buikfchilden deezen overtreft , als zynde 272 en dat der Staartfchubben 70. Daar mede vergelykt deeze Heer den Slang van Seba, genaamd voortrefFelyke Slang , wordende voor de Koningin der Slangen gehouden , uit de Pro- vintie van Guaira (*); zynde die van Grono- viüs by de vier Voeten lang. Het hoogfte ge- tal der Buikfchilden , van alie andere Colubresy by hem, is 217* Ik heb een Slang of Adder, die in Bandeering en Geftalte zodanig gelykt Daar het Ceylonfche Slangetje van Seba , dat hier door LiNN^üs aangehaald wordt , (zynde in 't II. Deel van *t Kabinet , op Plaat LXXVI. afgebeeld), als de eene druppel Water de an- dere, en in dezelve is 't getal der Buikfchilden 258, y (61) Goluber Lemnifcatus. ^mosn, ^Acad* I. p. 118. N. 6. & p, 493. N 9. Mttf. ^d. erid. l p 54. T. 14. fig. I. Serpentulx Ceylonicx. Seb. Iduf I Tab. 10. Ffg. ult^ Serpens Ceilanica iemnifcis latis, Seb, Mti-J, IL Tab. 76 £ 3. (*) Serpens excellens ac fpeciofa Brafilsenfis , e regio- ne Guaira , Regina Serpentum habira. Seb» Mnf II. p. lOf. Tab. 99- fi^- «iet p. 205. T. 199. gelyk, men in 't Muf IMyolog. gemeld vin dr ; re wonderlykef, dewyl in *t II. D£EL van Seb^nas Kabinet maar 1141 Plaaten zyn. deAdders* 401 E58, dat der Staartfchuhben , by paaren geteld, 't Verlchil ^ beken ik , fchync wat groot, ^I^» rlooFD om deezen als de zeltde Soort aan te merken , ^j^^^ en hy is niet rosagtig geel, gelyk Seba van de zyne zegt; maar de Kleur der Banden die don- ker bruin zyn , en de ruicswyze tekening der Schubben op de Rug , in de witagtige tuffchen- wydte der Banden , als ook de kleinte van den Kop , die niet dikker dan het Lyf is , bene- vens de zwartheid van den Snoet en de kleinte der Neusgaten ; komt grootelyks , zelfs met dien van 'c Gyllenborgfche Kabinet , overeen. De Slang , aldaar aangehaald, was niet dikker dan een Zwaanefchafc; en de langte maar an- derhalf Voet : de myne is by de drie Voeten lang en heeft byna de dikte van een Pink. De Kleur egter van den Gyllenborgfchen was wit cn zwart geringd ; even als die van het Peter- burgfche Kabinet, in welke de zwarte Banden, fomtyds, door fmaller witte Ringetjes zyn af- gebroken. De Ceylonfche Slangetjes , welken Seba in het I. Deel van zyn Kabinet op Plaat X. vertoont , zyn geel- of rosagtig , met zwart of bruin geringd. Het Lyf is , in decze Soort, als ook in de myne , zeer glad. (62) Adder met 190 Buikfchilden en 96 Staart- ^>hXlL 44 5 en dus te famen 302 Afdëeu fcbubben^ te famen 286* Geringde. \ Ge. (6i) Coliiber annulatus. ^mcen. xAcad. I. p. 120. N. LDmu VI.Stuk^ Cc 9. 402 Beschryving van III. 't Getal der Staartfchubben zou in deeze Soort Afdeel, j^^g ongelyk meer verandering onderhevig zyn, Hoofd ^^^Y^ hetzelve, in die van 't Gyllenborgfche STUK. Kabinet, maar 64 was, doch naderhand heeft men uit de Stompheid van de Staart , van dee- zen, in vergelyking met een anderen van de zelfde Soort, die zig bevondt in de Verzame- ling van Grill, beflooten, dat in de eerfte de Staart geknot of afgebroken zy geweeft; een Omftandigheid, waarop, in het tellen der Staart- fchubben , zeer te letten ftaat* De Surinaamfche van Seba , welke aange- haald wordt , was bruin van Bovenlyf , met witte Ringen , die een Vingerbreed van elkan- der gefcheiden waren , en beftonden uit groote Ruitige Schubben , alle met een donkerder Kleur geboord of overdekt ; 't welk een fierlyke Vertooning , zegt hy , maakte. De Gyllen- borgfche is wit, beurtelings getekend met ron- de bruine Vlakken , die doorgaans famenloopen. ^ In eene van myne Verzameling , die in ge- daante zeer veel gelykt , en daar de meefte Vlakken ringswyze om den Buik zig verecni. gen; tel ik 186 Buikfchilden en niet meer dan 46 paaren Staartfchubben; daar deeze, niette, min , de Staart taamelyk fpits heeft» Hy is twee Voeten lang , en , in 't midden van het Lyf , ongevaar een kleine Pink dik. (63) 9. Sc p. 305-. N ;4 Mf^f. ^d. Frid. p. 34. Tab. VIII. Fig. 2. Serpens Ainericaoa anaulata* Seb. Muf* Ih Tai> 38, fig. 2. D Ê A D D E R S. 403 (63) Adder met 152 Buikfcbüden en 135 Staaru fchubberiy te famen 287, Afdeeu IX. De Kleur van deezen is blaauwagtig , met Hoofd- de Schubben wit eerand , en de Staart, van ^^^^* LX III* onderen, met een blaauwagtige Naad. Zodanig was die van 't Sweedfch Vorilelyk Kabinet , hebbende wederzyds in de Bek een klein Ve- nynig Tandje ; om welke reden , mooglyk, LiNNiEüs 'er den Bynaam aan geeft van Dip/as , die van de Ouden gegeven wordt aan een Ad- derflang , wiens Beet onlydelyke Dorft of bran- dende Hitte in de Ingewanden veroorzaakte, en den Menfch deedt fneuvelen. Van zulke Dipfas-SIangen heeft Seba, Tab. XlV* , een Ooft. en Weft-Indifchen afgebeeld , die door hunne dubbele roode Vlakken op de Rug, op een bruinagtige Grond, kenbaar zyn. Ik heb 'er ook zodanigen. Die hier uit Seba aange- haald wordt y is een byzonder fraay, blaauw, Surinaamlch Slangetje, 't welk geene Kenmer* ken van den Dip/as heeft. (64) Adder met 1 87 Buikfchilden en 103 Staart- LXTV, fchubbenj te famen 290. Deeze Indiaanfche, in het Kabinet van den Heer de Geer bevindelyk , is bruin agter de Oogea (63) Coluber Dipfas. v/fmop». ^cad. L p. 302. N 19. Gron. Muf. II. p. 64. K. 30, Serpens Surioamenfi$ cocrulea. Seb. Muf. Tab. 24» Fig. 3. (64) Coluber Pelias. Muf. de Geer. 1«De£U VUStuk« Cc 2 404 Beschryving van jjy Oogenen Kruin, voorts zwart verdubbeld 3 met Afoeel. een groenen Buik , die wederzyds een geele IX. ftreep heeft. Hoofd- stuk. ^/5j^ Adder met 210 Buikfchilden en 83 StaarU VfnL fcbubben, te Jemen 293. Van den Heer Hasselqjjist is deeze Adder in Egypte waargenomen; zynde van Kleur wit* agtig , in de langte met een driedubbele ry van bruine Ruicagtige Vlakken getekend. Lxvi, (66) Adder met 195 Buikfchilden en 102 Staart* ^tignUrts. fcbubbeny tefamen 297. Dceze, die ook in Egypte huisvefl:, is, vol- gens de Waarneeming van dien zelfden Dok- ter , zwart van Kleur , met een Bloedroode Keel LXVll. (67^ Adder met 209 Buikfchilden en 90 Staart- Petoia., fchiibben^ te famen 299. Dat het getal der Buikfchilden en Staart- fchubben hier zeer veranderlyk zy , gelyk Gro- Noviüs aanmerkt; blykt uit de drie Onderwer- pen van deeze Soort, in de Sweedfche Kabi. netten : in een van welken hetzelve was 207-85, in (65) Coluber Tyria. Syfl. JSTat, X, (66) Coluber Jugularis. Syf?. Nat. X. {67) Coluber Petola^ ^mcen ^cad* 1. p. 306. N.^^. p. 119. N 8 p. 49f. i^. Gron. Mtif- II. p. 57* N Serpens Africana r€t9ia didta. Seb. Muf^ I, T. 54. Fig. 4. DE Adders. 405 in een ander 209 90, in een derde 208 ico. Zyn Ed. telde 'er 207 103 in een en 205*106 Afdeel. in een ander van de zynen. Egter blyfc hei getal van de Schilden en Schubben , te ümen , stuk/ om en by de 300 5 een ftuk of tien 5 meer of min, onbegrecpen* De bynaam Petola is afkomdig van de'benaa» ming, welke Seba zegt 5 dat aan zeker Gcflagc van Slangen, zo uit Ooft- als uit Wedindie, gegeven wordt. Een Ambonfche, dien hy af^ beeldt (*), was op de Rug licht Vermüjoen- rood, en aan den Buik donker- ros : een Gai- neefche donker bruin met Afchgeele Ringen; aan den Buik Saffraangeel Cj). Deeze hadc de Staart ftomp , byca als de Biceps; de anderen hadden die vry fpits. Ik zie niet dat de by. zondere Kenmerken van de Petolaas door hem opgehelderd worden. Die van Gromovius heeft den Kop langwerpig ovaal , van vooren fcherp, het Lyf famengedrukt , en de Schub- ben zeer glinfterende: de Kleur pekzwart, mee een blaauwen weerfchyn , op de Zyden en Rug wit gebandeerd 3 van onderen geheel wit. Lm- KiEüs fchryft aan deeze Soort een Loodkleur toe, met bruin-roode Bandecrfelen , en Itelt de Woonplaats in Afrika. (68) (*) Serpens rubra Ambolnenfis Petola dida. A/»/. 11. Tab 46. fig I. If) Serpens Coralloides , Brafilienfis , rubra Amphia* bxna, Peiola didta, Tab. 73. fig 2. I^Deei- V1»Stwih Cc 3 4o6 Beschryving van III* (68) Adder met 248 Buikjchilden en ^gStaarU Afdeel. du ^ r Jcbubheny te jamen 307. JX. Hoofd- STUK. Getal der Buikfchilden is in deeze byna LXViii groot als in de voorgemelde gebandeerde Moltnhs. van Ceylon , en dat der Staartfchubben veel grooter : zo dat het getal van beiden , gelyk in alle de volgende , meer dan driehonderd is. Deeze, in't Kabinet van den Heer de Geer bevindelyk, komt uit de Indien, Hy is 5 in gedaante, de Serpenten zeer gelyk ; maar de Schilden en Schubben van den Kopzyn grooter, gelyk in die van die Geflagt. Uh^tlua ^^^^ Adder met 163 Buikfchilden en 150 Staart- Zweep- fchubhen^ te Jamen 313. ilang. Deeze Slangen worden , wegens hunne langte en cjunte, Zweepjlangen genoemd, hoewel *er nog dunner zyn. Op de langte van zes Voeten hebben zy, naauwlyks, de dikte van een Pink, in 't midden van 't Lyf. Zy komen zo wel in Ooft- als in Weftindie voor ; doch de Ooftin- difche zyn , gelyk in de meefte Dieren plaats heeft, het fierlykfte gekleurd. Die van Cey- lOQ ((58) Serpens Molurus. Muf.m Geer. (69) Coluber Ahaetulla. ^moen. ^cad* 1. p. 115. N' 2. & p. 495'. N. 12. mf. ^d. ffid. I. p. 3^. Tab. XXII. Fig, 3. Gron. Muf, 11. p. 61. N. 24. Serpens ornatiflima Amboinenfis , Boiguatrara dida. Seb. TL Tab. 82. fig. i. Serpens Ceilonica lineis fubfufcis. ï2» f. 3, Bradu /^mr. Tab* IX. f. 2. DE Adders, 407 Ion noemenze Jbcetulla, en de Indiaanen van IIL Ambon Boigiiatrara ^ \ welk geichilderd bete- Afde£u kent: om dat zy een zeer fierlyke mengeling hebben van hooggroen , Zeegroen en Lazuur^ stuk, * blaauw , met eenen Glans of weerfchyn van ZweepS Goud 5 daar door fpeelende. De Ceylonfche naam betekent , dac zy aan de Oogen fchadelyk zouden zyn, gelykRAYwil. Zy hebben geen Tanden in de Bek, en moeten derhalve hun Voedzel, dat in Vogeltjes en Muizen of Bofch. rotten beftaat , enkel inzuigende verflinden. Men fchryft 'er de Eigenfchap aan toe , van keurlyk te kunnen zingen en fluiten , om de Vogeltjes te verlokken ; onthoudende zi^ in BolTchagiën van klein Geboomte. Gronoviits betrekt hier toe den Slang , wel- ken ScHEüCHSER noemt Surinaamfchey^{:ö72^/a, die lang en zeer dun is, met^den Kop van voo- ren geelagtig fcherp, de Rug blaauw-groen,den Buik witagtig , met een roode Streep overlangs getekend. Op Borneo is deeze Soort van groene Slangen , zo Petïver aantekent , zeer gemeen. In het getal der Buikfchilden was onder de ge- nen , die zig bevonden in de Surinaamfche Ver* zameling , welke door den Heer Grill aan de Akademie van Upfal vereerd werdt , maar eea Verfcheidenheid tuflchen de 162 en 168. De Heer Gronoviüs vondt in de zyne , die omtrenc vierdhalf Voet lang was , en een derde Duims dik, 165 Buikfchilden en 152 Staartfchubben, In eene, dien ik heb, van vier Voeten en één L DiEif VI, Stuk, Cc 4 Duim, 4o8 Beschuyving van IIL Duim , Amflerdamfe maat , lang , vind ik hec Afdeel, g^j-^j j^j. Buikfchilden I645 doch dat der ge- paarde Scaartlchubben 173. Deeze heeft zeer Hoofd- ^ n , , STUK. duidelylc de zwarte ijandjes, ter wederzyde van 2weep' den Kop, loopende als over de Oogen heen, 1^'^^^^' die het blaauwe dat boven is , van het witte dat onder is , affcheiden. De Kleur van 't Lyf is glimmend groenagtig Hemelfchblaauw , met een Zilveragcige ftreep langs de Rug. Ik heb ook een Zweepflang van drie Voeten , die Ap- pelbloeizcl rood is, met bruine Vlakken. Rottevan* Seba fprcekt, in hetl. Deel van zyn Kabi- S**"* net, van een zeer langen en dunnen Slang van Ceylon , die gemeenlyk de Rottevanger ge- noemd wordt (*) ; om dat hy deeze Dieren zo goed en beter weet tc vangen dan de Katten. Uit die Soort van Slangen hadt hy een Rot, Haagdis en Kikvorfch gehaald. Zy hebben groo- te Oogen , en zyn niet alleen op den Kop zeer fierlyk getekend, maar langs het Lyf loopen ftreepen als Lintjes , van rood , Goudgeel en Zilverwit , door welk laattte het groen heen fchynt. Men vindt dergelyken in Weftindie, doch minder hoog van Kleur , die men de Su- rinaamfche Scbietjlang of Pyljlang noemt» Dee- ze beiden hebben , in gedaante , veel overeen- komfl: met de Zweepflangen. Een Zweepflang, die zeer dik van Buik was , openende , vond ik daar (♦) Serpens Ceilonica longifTima • tenuifTima j vulgo Glirkapa. S£ba Thes, 1, p. 172. Tab. 1C9. ^ig. !• DE Adders. 409 daar in een Haagdis , zo groot van Kop byna IIL als de Slang, en ongelyk dikker dan de Hals, ^f'^^sL. die, gelyk men weec, ongemeen dun is in dee- Hoofd- ze Slangen : zo dat dezelve zig op een verbaa- stuk. zende wyze moet kunnen uitrekken, 't Haag- Z^wetp. disje komt my, uit de ronde Klaauwtjes, voor, een Gekko te zyn. 't Voorwerp wordt nog van my, in de Slang zittende, in Spiritus bewaard. De Slang is drie Rynlandfche Voeten lang ; heeft 171 Buikfchilden en 165 Staartfchubben. (^'jd) Adder met 212 Buikjchilden en 10^1 Staart' lxx. Jcbuhben, tefamen 314. Pitoiams. Deeze Indiaanfche , uit het Sweedfch Ko- ninglyk Kabinet, fchynt naar de Petola-Slangen te gelyken. Hy is bruin , met wit gebandeerd, van onderen bleek. (71) Jdder met 207 Buikfchilden en ïC9 Staart- lxxi. fcbiibben^ te famen 31 6* ^^^^^ De Arabieren geeven den naam van Haje aan een zeer grooten, dikken Slang, die-, wegens het famenge voegde getal der Buikfchilden en Staartfchubben, door den Heer Linn^üs hier geplaatft is. Evenwel zou het getal der paaren van Staartfchubben , volgens de telling van Has- SELQüisT, maar 60 zyn, en dat der Buikfchil- den (70) Coluber Petolarius. Muf. ^4d. Frid. I. p. 3f. Tab. IX. f. 2. (71) Coluber Haje. Coluber Scutis Abdom. ic6, Scut. Caud. (5o. Hasselc^ Itin. p. 317, [;66.] N, 62. LDeei. VI. Stuk. Cc 5 410 Beschryvïng van Iir. den 206. Zyn Kleur is zwart , met de fchuin- Afdeel. Banden en de helft der Schubben wit. Zyn Ho^FD. ^^"g^^ gemeten op zes Sweedfche Voeten, iTüK. de dikte van 't Lyf, op 't meefte, drie Duin% Vergramd of getergd zynde, blaaft hy de Keel en Hals op, zo dat dezelve viermaal zo dik wordt als het Lyf is. Deeze Slangen vindt men in Neder-Egypte. LXXIT. (72) Adder mst 165 Buikjcbilden en 158 Staaru FUtformis, r 1 1 t ^ r Draadflang. fchubben ^ te J amen 32^. Deeze Indiaanfche is zeer dun ; de Kleur zwart 5 van onderen wit : hy heeft den Kop dik- kei dan het Lyf. Men vindt hem in 'c Kabi- net van zyne Sweedsche Majelleit. Lxxili. (73) Adder met 21-] Biiikfchüdm en loZ Staart^ Gemanner fihubben y te famen 325. Deeze Slang , diezig in 't Sweedfch Koning- lyke Kabinet bevindt, is gemakkelyk van de overigen te onderfcheiden zegt balk; door- dien hy het Lyf, inzonderheid de Rug, fa- mengedrukt en bykans gekield heeft. Van dee- ze Kenmerken, egter, vind ik in de befchry ving vaa (72) Coluber Filiformis. M(éf. ^A. Wti. p. 35. Tab. XVll. £ 2 (73 Coluber pullatus, ^mosn» ^Acad, I* p. 300, N. 25, \fuf. ^d. Frid. I. p. 35. T. XX. f. ^. Coluber Scutis 21^ , Squamis 104 Gronov. Muf* II. p. ^6. N. 12. Serpens Amboinenüs , nigra & alba , ^pachy coatl dia:a, SiUn Mttf. II Tab. 20# £ x. deAdders. 411 van den Slang , dien Gronoviüs tot deeze Soort betrekt , geen gewag gemaakt. Zyn Ed. Afdeel. zegt ook 5 dat dezelve het Lyf , kort agter den Kop , dunner heeft dan de Kop is : waar van stuk. * ik in dc Afbeelding, by Sera, van den Am- bonfchen zwart en witten Slang, die in Ame- rika ook gevonden , en van dc Mexikaanen Apacbycoatl genoemd wordt , geen blyk vind. Dezelve is ongemeen fraay, met zwarten wit, op 't Bovenlyf , gemarmerd ^ over zyne glanzige Schubben , doch krygt op de helft breede Rin- gen , daar de Kleur meeft wit is , en deeze , beurtlings van zwarte vervangen , loopen ten einde van de Staart uit* Van onderen zyn de Schilden ook met zwarte Srreepen , op een wit- ten Grond , getekend, Zy doen de Menfchen geen kwaad, leevende van Rotten, Muizen, Vogelen en Torren. Gronovius betrekt hier toe dien , welken ScHEUCHzER nocmt dikken Slang van Escula^ pius , hebbende den Kop geeiagtig , wit en zwart bont , dik ; het Lyf mee breede zwarte , en fmalle witte en geelagtige Banden , zeer fraay getekend ; wordende de breedde op 't midden \an 't Lyf Purperagtig (*): als ook een ander van ScHEUCHZER , die den Kop en Rug zwart heeft, met witte Vlakken van veelerley figuur , aartig gefprenkeld , en zv,^arte Streepjes zonder orde loopende om den Buik; de Staart zwart, bruin (*) Phys.facr. Tab 662 Fig. II, 412 BESCHRYvrNG VAN IIL bruin en wit gebandcerd Deeze fchync , Afdeel. jQ^j^rdaad, veel naar dien van Seba te gelyken. IX, Hoofd- ^^^^ Adder met 232 Buikfchilden en 9^ Staart- ixxiv Jchubben^ te Jamen 326. fis. Deeze bevindt zig , gelyk de volgende, in de Koninglyk Sweedlche Kabinetten. De Kleur is donker blaauw met bruine Vlakken , hebben- de een bruinen Band tuflchen de Oogen en een boogswyzen op 'c Agterhoofd. Hy komt uit Amerika. üfiWr^ (75) Adder met 238 Buikfchilden en 90 Staart- fchubben^ te famen 328. De Kleur van deezen Indiaanfchen is Zee* groen , met een bruinen Band op de Rug en drie op den Kop. LXXVt. (76) Adder met 200 Buikfchilden en 137 Staart^ Afchg'rTau. fchubben , te famen 337. we. Deeze Indiaanfche is Afchgraauw, en heeft den Buik wit en hoekig: de Staartfchubben zyn aan den rand Yzergraauw van Kleur. LXXVii. (77) Adder met 217 Buikfchilden en 122 Staart'^ ^/riöf/^- fchubben y te famen 339. Deeze (♦) Ibid, Tab. 747. Fig. ^. (74; Coluber Hippocrepis. Muf ^d, Frid» I. p. Tab, XVI. f. 2. (75) Coluber Minervge. Mi^f ^d* Frid I. p. 36. (76) Coluber cinereusp Unf» ^d Frid, L p^ 37, (77) Coluber viridiflimuSf i^nf frid, 11, DE Adders. 413 Deeze Surinaamfche is geheel groen 5 en heeft JIT. de Buikfchilden in 't midden breeder. Afdeel. IX- (78) Adder met 200 Buikfchilden en i^].o Staart- "^s^^uk" JchuhbèUy te [amen 340. lXXVIIï. Deeze Indiaanfche , die den bynaam van Sly- mige voert , heeft den Kop blaauwagtig. r7o) Adder met 120 Buikfchilden en \2± Staart- lxxix. / . ^ ^ Cenchoiê. fchuhbenj te Jamen 344. Van wegen de geftalte zou men deezen ook Zweepflang mogen noemen ^ want op de langte van vier Voeten is hy niet veel dikker dan een Schryfpen. Seba noemt hem 5 byzonder fraay Slangetje uit de Spaanfche Weftindiën , ge- naamd de Cencoatl , dat op Mieren en Wormen aaft, zynde zeer fierlyk, op de Rug, getekend met Kaftan je^ bruine Vlakken op een geelagti. gen grond. In 't Sweedfche Vorftelyk Kabinet vondt men 'er een , die bruin was met bleeke Vlakken en Sneeuwwitte Banden : een ander die wit was met bruinagtige Vlakken. Het Kop. je is byna Klootrond, en heeft groote Oogen, die digt aan 't end van den Snoet ftaan* (80) (78) Coluber mucofus. Muf, ^d. Frtd. I. p. 27 T. XXIll. f. I. (79) Coluber Cenchoa. ^moen. ^cad. I. p. 306. N. 37. Anguis de Cencoatl . Americanus venuftiflimus. Seb. Muf. II. Tab. 16. f, 2, 3. l.Djifiu VI. Stuk. 414 Besch^yving van Iir. (80) Adder met 192 Buikfcbilden en 167 Staart" Afdeel, fcbiibbeUi te Jamen 359. IX. Hoofd- De bynaam is eenigermaate toepaflelyk op de STUK. figuur van de Kop, welken dit Slangetje Snoet- j^yGxrL ^g^^g of opgehaalde Neus heeft; zyn- de op de Zyden met een bleek (treepje gete. kend. 't Is ongemeen dun, ja nog veel dun- ner dan de Zvveepllangen ; van boven blaauvv- van onderen groenagtig ; met het Lyf op zyde zeer famengedrukt , en de Staart , gelyk den Snoet, byna vierkant. Het leeft van Muizen en Houtwormen zege Seba. Dat van Linn^üs was met Vergiftige Tanden gewapend. Lxxxi. (81) Adder met 2 1 5 Buikfcbilden en 1 70 Staart- Ccerulefcem. fchubben , te famen 3Ï^S. Het famengevoegd getal is allergrootfl: onder de genen die van den Heer Linn^eüs geteld zyn 5 in deeze Indiaanfche Slang , die blaauw- agtig is van Kleur. LxxxII. (82} Adder met Buikfcbilden en Staart^' ^rgm. fcbubben^ te famen De {80) Coluber myderifans Mtéf. sAd. Frid, I. p. 28. T. V. f. I. öc. Tab. XlX. Fig. 2 Gron. Muf, II. p. f9. N. 19. Serpens Murina Guineëafis minor, gracilis. Seb. ƒ IT, Tab. 23. f. 2. Catesb. CaroL II. p. 47. T. 47. (81) Coluber coerulefcens. Mtêf ^d. Frid. L p. 37. T. XX. f. 2. (82) Coluber Argus. Sy(l. Nat. X. Serpens Arabica, Brafilien^ibus Ihibohoca & Boïguam dióta, alias ^^rf»/, S£fi. Muf. II. Tab, 10 I. DE Adders. 415» De Afbeelding van een zeer zonderlingen nj^ Slang door Seba , die met een menigte Oogen Afdeel. op de Rug getekend is , heeft Linn^eüs 'er ^^^'^^ deeze Soort aan doen toewyden , onder den by- stuk. " naam van Argus of Honderd-Oog, 't Korat my zonderling voor , hoe Seba zeggen kan , dat deeze voortrefFelyke Arabifche Slang IbibO' boca en Boiguacu van de Amerikaanen geheten wordt , daar hy dien naam ook aan een geheel anderen , bruinrooden Slang , hadt toegefchree- ven Deeze Slang is , behalve de Oogen op de Huid, wegens een dubbele bult, op 't agterfte van den Kop, merkwaardig. X. HOOFDSTUK. Befchryving mn 't Geflagt der Slangen, waar in de genen ^ die zo wel aan den Buik als aan de Staart gefcbubd zyn^ en daar onder eenige Stokflangen , die men gemeenlyk Biceps noemt y benevens de gewoone of Europifcbe Blindflang , zyn begreepen. De Latynfche naam Angais^ die door LiN- Naam. NiEüs aan dit Geflagt gegeven wordt, is van de Ouden , met Serpens en Coluber , ge- bruikt geweeft als een algemeene Naam der Slangen. Volgens Serviüs zou wel /Inguis ei- gentlyk een Water* en Serpens een Land-Slang be* (♦) N. L. Zie bladz. 39^. lê D££L» YX. Stvk^ 4l6 BESCHRY\riNG VAr^ III, betekenen, doch hy erkent dat men die be- Afdeel. Daamingen meeltal onverfchillig gebruikte. Het Hoofd '^^'^^'^^^ fpreekwoord, daar fchuilt een Slang, STUK. ' io Gras is van Virgïliüs afkomrtig , en Cicero noemt de Konftellatie van den Slan- gendraager , welken de Grieken Opbioucbos hee- ten, Anguitenens\ Columella Angidfer. Uit andere Spreekwoorden blykt, dat men zelfs booze Slangen met het woord Angiies bedoeld heeft (t). Evenwel is 't gebruikelykft geweeft, . deezen naam te geeven aan onfchadelyke Slan* gen, en de Slang van Esculapius voerde, by uitncemendheid, dien Tytel. 't Is blykbaar, dat de Lacynfche naam der Aaien daar van af- geleid zy , die men met de Slangen zeer naa verwant oordeelde (|). Wy kunnen 'er dan, met regt, den naam van Slangen, in onder- fcheiding van de Adders , aan geeven. Kenmer- Dit Geflagt beftaat uit zodanige Slangen , ken, Soor.^^jl^^^j. Kenmerken zyn, geen Schilden, maar Schubben aan den Buik te hebben , zo wel als onder aan de Staart. Gkonovius voegt 'er by , dat zy de Staart dik en rondagcig ftomp hebben , *t welk zekerlyk in fommigen plaats heeft, 't Getal der Soorten van Linn^üs is iwaalf. (O (*) Latet ^n^uis in Herhx, Virg. Ecl. III, (f) Fiture Cane pejns O* ^ngne, Hürat. Libn Ep 17. (I) f^os ^nguilU mane^ longé cognata Cohhtê. Ju- yEN. Sat. V. V. 103. DE Slangen. 417 (1) Slang met 100 Schubben aan den Buik, 60 ni aan de Staart , in 't geheel, 160. Afdeeu Een Indiaanfch Slangetje, 't welk in 't Ka* Hoofd. binet van den Koning van Sweeden gevonden ^ ' wordt , heeft deeze Kenmerken. LiNNJEt3s geeft 2f/>«. 'erdenbynaam van Bipes, dat is Tweepoot, Tweepoot, aan, om dat het , by den Aars, twee Pootjes heeft, die twee-Vingerig zyn. Iets dergelyks wordt in de twee aangehaalde Afbeeldingen van Se BA gevonden , inzonderheid in de laatfte; doch hy merkte het alleen als een Soort vaa Uitwasjes , gelyk Doorentjes aan , die miflchiea wel tot de Teeldeelen konden behooren. Dit Slangetje , uit Mauritanië afkomftig , was groen met rood , het andere van boven bruin en ver- der geel met zwart gelpikkeld , zynde de Staart zeer puntig fcherp en zo ftyf als een Naald. Dit laatfte kwam uit Ooftindie. Het gene mea in Sweeden heeft is bleek met een bruine flippel op ieder Schub. (2) Slang met 165 Schubben aan den Buik, 32 n. aan de Staart, in 't geheel 197. G^borC De geregelde ftippeling van deezen Slang , pi. lv. die f'i- (1) Anguis bipcj. Syfl. AT*». X. Gen. iio. M»f. ^d. Frid. I. p- 21. T. XXVIII. f i- Serpens minor Otien. talis, Cauda acuminata. Seb. Mtf I. T. 55. f- Ser- pen» pufilla elegans Mauritana. Bid. T. 86. f. 3. (2) Anguis Meleagris. Syft. iftt' X. Serpen» Catcilia, feu Scytaie. Seb. Muf. II. T. 21. f. 4. I.DÏE1.. Vl.$iwx» Dd 4i8 Beschryving van llj^ die als een Soort van Borduurwerk zig vertoont. Afdeel, geeft *er den bynaam aan , v/elken de Poule ^' peintades , thans bekende Vogelen uit Indie , STUK* voeren (*). LiNNiEUs zegt, dat deeze Soort aan den Tvveepoot-Slang , zo even gemeld , gelyk is ; doch in het end van de Staart fchynt my een aanmerkelyk verfchil te zyn, dat deeze zeer flomp en rond heeft. Seba betrekt hem onder de Stokflangen , en zegt , dat hy zo wel uit Ooft- als uit Weftindie komt, doch dat de Ooflindifche bruiner rood zyn en het gebandeer- de borduurfel hooger gekleurd. Zy hebben, voegt hy 'er by 5 kleine Tandjes en geen Neus- gaten. De zwarte flippen loopen , op een Zee- groenen grond , in verfcheide ryën overlangs , zegt LiNNiEÜS. "ï^ï. (3) ^^^^S Schubben aan den Buik, 18 /Uid^agtu Staart y in 't geheel 198. Deezen Slang , die fierlyk bleek en bruin bont is, heeft Doktor HAssELQiiisr in Egypte waargenomen , en befchreeven. Deszelfs Staart was zeer kort en fcherpagtig ; de geheele lang- te vyf Span ; de grootfte dikte een Duim. De kleinte van den Kop onderfcheidt deezen , zo wel als de anderen , van de Adders , en de Tong is aan de punt geknot. (4) (♦) Zie *t voorg. V. Stuk , bladz 578. (j) Anguis Colubrina. HASSEL(i: Ith. 320. [j^p] N. 6<. DE Slangen. 419 - (4) Slang met 186 Schiibhen aan den Buiky 23 m, aan de Staart , in 't geheel 209. Afdeel. X. Deeze Egyptifche Slang was maar twee Span ^^^^^^ laog, mee witagcige Vlakken op de Rug gete- jy^ Jcend, cn hadt de Buikfchubben wat srooter ^^cuhs. 1 ^ • TA c • Schieter, dan de ovengen. De Scaait was een Dmm lang 5 dikagcig , met een ftompe punt. Cj) Slang 7net 200 Schubben aan den Buiky 12 ^' , Maculata^ aan de Staart ^ zn t geheel 212. Gevlakte. Behalve een Soort van Biceps uit Ooftindie, wordt tot deeze Soort ook een Slang betrokken — uit Paraguay 5 in 't binnenfte van Zuid-Ameri. ka , welke aan den Heer Seba , onder den naam van Miguel de Tucumauy uit Spanje was gezon- den. De Kenmerken van deeze Soort zyn , dat de Staart aan 't end byna zo dik is als de ' jr/ . Kop 3 cn dat de Kleur van boven geel is, met een bruine langs de Rug , van welke dwarlè Ban- den , die fmal zyn en bruin , om het Lyf heen loopen. De Grondkleur van een Surinaam* fchen , by Gkonoviüs , is wit , met Bandeerle- * len van Leverkleur; de langte tufichen de ne- v;, gen (4) Anguis Jaculus Hassel^. Itin. 319. [562.] N. 64. (5) Anguis maculara. Muf. ^d. Frid. I. p. 21. T» XXI. f. 3. Gron. Muf. 11. p. 53. N. 5". Tucuman, five Jtiiguel de Tu met groote witagtige Vlakken , die onregel- rnaatig voortloopen : aan den Buik witagtig : op de Zyden met kleine zwart- en witagtige Vlakjes als gefprenkeld. Aan het Lyf , dat Tolrold is, naar den Kop toe verdunnende, ea de dikte van een Pink heeft , is een kleine Ope- ning voor den Aars , by de Staart, die zeer kort en ftomp gepunt is. De geheele langte be- draagt drie Span ; die van den Aars tot aan 'c end van de Staart, twee Duimen; die van den Kop een half Duim» (8) DE Slang KN. 423 (8) Slang met 230 Schubben aan den Buik , hl 7 aan de Staart , in 't geheel 237. Afdeel. X. Deezen heeft LiNNmis overgenomen uit Hoofd- Gronoviüs, die zulk een Slang hadt, van om- trent tien en een half Duim lang, zeven L\ i'^mbrka- niën dik, en by den Aars het dikfte, met een^'^^^^j,^^^ gefpleeten Tong. De Zilveragtige Biceps vanflang, Jamaika, die by de Staart het dikfte was, en over 't geheele Lyf met egaale Schubben ge- dekt, v/ordt , met reden , hier mede vergelec- ken : als ook die Slang uit Moorenland , daar StBA den naam aan geeft van Blindflang, en die hy oordeelt, dat, van voegen de Kleur , wel ScincuS' Slang genoemd mogt worden. Men ziet 'er, naamelyk, in 't geheel geen Oogen aan, (zegt hy) , en 't Staart einde, dat kort en dik is, kan naauwlyks van den Kop onder- fcheiden worden. Gronoviüs , egtcr , heeft 'er, op de gewoone plaats , Oogen in gevonden ^ doch zodanig gedekt met dikke Schubben, dat zy naauwlyks zigtbaar zyn. De Kleur is, uit den witten, geelagtig. DeezeHeer merkt thans aan, dat in het Voorwerp, 't welk hy heeft, de Kop veel dikker is, dan die van Browne wordt vertoond (*}. (9) (8) Anguis Lumbricalis. tS'y/?. Nat X. Gron. I^^uf» II. p. 52. N. 3. AmphisbiEna fuhargentea 8<:c. Brown. ^nm^ 460. Tab. f. i, Serpens Cascilia ex Maurita* iiia. StB. MfiJ. I. p, 137. Tab. 8<5. f 2 (♦) ZoophyL Cron, Fafc. 1. Leid. 17Ö3, p. iS. < I.Deel. Vi, Stuk» Dd 4 4^4 Beschryving van III (9) Slang met 100 Schubben aan den Buik en Afdeel. 50 aan de Staart^ in *t geheel 250. X. Hoofd- Deeze Surinaamfche Slang, die in het Ko* ninglyk Sweedfche Kabinet gevonden worde, Zat}!^uda. heeft de Staart famengcdrukt of platagtig op Brcedftaart.2:ydc en fcherp: de Kleur is bleek met bruine Banden* ^ (10) Slang met 240 Schubben aan den Buik en Scytale. 13 aan de Staar e^ in H geheel 253. Stoküang, De Stokflangen , daar wy hier voor , in *c Geflagt der Serpenten 3 van fpraken , zyn , door hunne Schilden aan den Buik en Staart , van dee- ze grootelyks verfchillende. Ook hebben zy het end van de Staart veel dunner , dat in deeze nagenoeg zo dik en domper is dan de Kop , in \ midden met een gaatje , tot ontlading van de Vuiligheid of Drek. Die Scytala- Slangetjes, of blinde Cedeltjes , van Amboina en uit Nieuw Spanje , welken Seba afbeeldt , worden ook ge. fchilderde genoemd , zegt hy , van wegen de fchoonheid hunner Kleuren. Zy zyn ligt blaauw, bruin en zwart , over hunne ruitige Schubbet- jes, gedippeld en gevlakt; doch de eerden 'heb- ben (9) Anguis laticaiida, Mttf. Frid. II. (10) Anguis Scytala. ^mxn. sAcêd. I. p. 1^6. Mt*fl \Ad* Frid* I. p. 21. Tab. VI. f. 2* Anguis 227, 14, Gron» M»/, II. N. 4. Scytalas Amboinenfes Sc Amen*, canas Seb. Mt^f. II. T. 2. fig. i , 2, 3, 4 Amphisbsena Araboinenfis Squamis rubicundis obduóta. Md^ Xab. 7, % 4. Serpeas Amphibbaena. Ib. T, 20. f. i. DE Slangen, 425 ben de Kruin van 't Hoofd blaauw, de ande- IIL ren rood. Een andere Amboineefche is met Afdeku groote roode Schubben verfierd , die op 't mid- ^^^^^ den een hoogrood plekje hebben , en men kan stuk. 'er geen Neusgaten of Oogen aan onderfchei- Stohjlang^ den, Grokovius vondt die beiden, cgcer, in de zyne , welken Linn^eüs tot deeze Soort be- trekt, en daar nog anderen van Seba mede ver- geleeken worden : te weeten een dunne Ameri- kaanfche , welke 't Lyf wit heeft met blaauwe Ringen, en een Ceylonfche, die dikker is, wie en zwart geringd (*), Deeze fchynen my toe de gewoone Biceps of F/Ve/j. tweehoofdige Slangen te zyn. Zy onthouden zig zo wel in Ooft' als in Weftindie, en zyn witagtig, hebbende de Randen der Schubben Yzergraauw , het Lyf bruin gebandeerd , zegt LiNN^us. Ik heb 'er twee van deeze Soort, waar van de een lang is 28, de ander 23 Dui- men Rynlandfch. Deeze gelyken volmaakt naar de twee laatft aangehaalde Slangen vanSE- BA, en hebben ook het Kenmerk, dat hy 'er aan toefchryft, te weeten, dat hetend van de Kop en Staart ongeringd zyn. In de langfte , die ongevaar een half Duim dik is, tel ik 222 Schub- ben aan den Buik en 13 aan de Staart; in de ■sndere, die een vierde Duims dik is , 225 aan den Buik en 14 aan de Staart. Die van Gronoviüs, welke op die dikte maar 19 Duim en 5 Linien lang (♦) Seb. Muf. n. Tab. jo f ^ Tab 73. f 3. I.DEKI. VI. Stuk. Dd 5 * 42^0 Beschryving van TIL laog was, hadt 227 Buik- en 14 Staartfchub- Afdeel, ben. De Kleur der mynen is witagtig met Vio- letkleuri2:e bruine Ringen ^en de witte Schub- STUK. ben zyn, op de Rug, rosagtig gerand. XI. C^ï) Slang met 126 Schubben aan den Buik, ^ryx. j^ó aan de Staart , in H geheel 262. Deeze Soort neemt LiNN^ffiUS ook van Gro- Noviüs over, die ze uit Suriname gekreegen hadt, doch thans de woonplaats ftelt in Zuid» Amerika , vergelykende daar mede dien zelfden Stokflang vanSEBA, welken LiNNiEUs betrok- ken hadt tot zyne tweede Soort. De Kleur is Afchgraauw , met drie zwarte Streepen over- langs ; aan den Buik blaauwagtig. De Staart is langer dan het geheele Lyf ; de Oogen zyn zeer klein, de Neusgaten groot. XII, (12) Slang met 135 Schubben aan den Buiky Bhnd^ang Staart y in 't geheel 270. Deeze Slang , die in Europa gevonden worde, voert in Duitfchland den naam van Blindjchleicby in 't Franfch noemt men hem Avoyne of Orverty in *t Engelfch Blindworm. Ik denk dat het de zelfde zal zyn , dien Gronoviüs onder de Angues telt, en daar hy den Coluber'yan Ges- NERUS (ii> Anguis Eryx. Syfi. KaU X. Gron. Muf, II. p. 35. N. 9. (12) Anguis fragilis. Syfl, Nat. X. Anguis fcutis Ab« dominis Caudaeque CXXX. Famx Sfêec, 258. C«cilw vulgarisi Aldr, Serf. 2^^*^ DE Slangen. 427 KERUS by aanhaak , komende in 't Kleeffche nL en Aken voor; hoewel deeze, naar zyne tel. Afdeel. lins:, maar 41 Scaarcfchubben hadc: vvanc het ^• ^' ^ . , Hjofc- getal der Buikfcnubben , 137, komt nagenoeg stuk. overeen , en de Staart kan geknot zyn ge- nimdfidng. weeft. Tn Svveeden, daar men hem Ormjlao of Kopper-Orm noemt, is deeze Blindflang vryge. meen. Men merkt als een voornaame Eigenfchap van deeze Slangen aan , dat zy hunne Jongen , gelyk de Adders, zonder Ey, ter wereld bren- gen. De Vrouw van Gesnerüs, 'er een tref- fende, borften 'er levendige Jongen uit. Met een dun Rysje kan men :^e aan ftukken flaan. Deeze Slangen hebben zeer kleine en naauw- lyks zigtbaare Oogjes, en kunnen daar van zo weinig gebruik maaken , dat men ze met reden Blindflang noemt. De Jongens , in Duitfchland, vermaaken zig dikwils met een ring vanSteenen om zulk een Slang te ftapelen , en dan hem te tergen; als wanneer hy, fchietende om te by^ ten, geduurig met den Kop tegen de Steenen aan ftoot. De Beet wordt gezegt niet gevaar- lyk te zyn. Men kan 'er, in de Geneeskonft, het zelfde gebruik van maaken als van de ge. woone Europifche Slangen. De geftalte van deezen Slang is, volgens de befchryving van Gronovius , als volgt. Hy heeft den Kop klein , van vooren fmaller , ftompagtig fpits; van boven platagtig , op de I.DEBL. YI. Stuk, zydc 428 Beschryving van Ilf zyde plac , van onderen rond : van boven met Afdeisl. Schubben gedekt, die onregelmatig zyn , aan X' den groeten kant 5 de middelfte grootft en Hart- ^stvk!' vormig. De Oogen zyn zeer klein 3 zwartagtig, BlmdjUng. met Oogleden. De Neusgaten ftaan aan 't end van den Snoet , open. De Bovenkaak is een weinig langer dan de Onderkaak. Tanden heeft hy taamelyk groot , egaal , in beide Kaaken;Els- vormig , een weinig inwaards geboogen. De Tong is breed , aan de tip tweepuntig. Het Lyf is byna rolrond , en wordt , van den Kop tot aan den Aars^ allengs een weinig dikkende Staart is 5 wederom , wat dunner , half zo langj als het Lyf, uitloopende in een (lompe, zeer dik* ke, ronde tip, en met drie-en-veertig ryën van Schubben omringd : de Kleur van den geheelen Slang, Afchgraau W-bruin. Op de langte van tus- fchen de agt en negen Duimen , is hy nog geen half Duim dik. Van een Heer , uit Italië af komftig , wordt my iets aanmerkelyks verhaald aangaande deeze Blindflangen. Zy vallen daar , zegt hy eenige Ellen lang* Zeker Abt , op zulk een Slang trappende, beet die Slang hem in de Schoen , van agteren , en hieldt zig daar vafi: ; geeflelende middelerwyl den Abt zo deerlyk , op de Rug en om den Hals, met de Staart, dat dezelve om hulpe fchreeuwde : tot dat hy , door den Slang den Kop af ^te fnyden , daar van verloft werdt, Deeze Heer hadt dit zelf bygewoond. XI. HOOFD- DE TWEEKOP?EN. 429 Afdeel» XI. HOOFDSTUK. ^XI. HOOFD- Befchryving van 't Geflagt der Tweekoppen of Tweehoofdige Slangen , Amerika^ aan ^elke men gemeenlyk den naam geeft van geringde Biceps ; zo de zwarte of zvoarthonte , als de witte of bruine , en een roode Oojl- of Wefl- indifche. Dac 'er weezentlyk Slangen met twee Kop- ^J^^^^f* pen zyn,is,op 't getuigenis van de ver- gen zyn maardfte Dierbefchryvers, ontwyfelbaar- Seba^^"^^"- niet alleen, maar ook Eöwards, geeven daar van Afbeeldingen : doch dat zodanige Slangen , even gelyk de Viervoetige Dieren en Kinderen, waar in dit ook fomtyds plaats heeft , voor Mis- geboorten te houden zyn ^ wordt van den laatften met regt beweerd. Daar voor zullen wy dan het tweehoofdige Serpent, waar van Herrera fpreekt , dat in Cbiapa gevonden werdt , en zeer Vergiftig was; zo wel als den Vierkoppi- gen Slang der Taprabaneezen , houden. De Tweekoppen , daar wy hier van fpree- deeze - ken, voeren dien naam niet, om dat zy wee-^^^®^^^ zentlyk Tweehoofdig zyn , maar om dat het end van de Staart, door zyne dikte, naar den Kop gelykt, en zelfs ftomper is dan de Kop; als ook , om dat zy , zo wel agteruit als voor- uit , kruipen , 't welk de Griekfche Geflagt- Baam Amphisbcena zo volmaakt , als de Latyn- U Deei. VI. Stuk. Ichc 430 Beschjiyving van lij; fche Biceps dien van Tweekop uitdrukt. Ook Afdeeu noemen ds Franfchen deeze Slangen , om die Hoofd ' doublé marcbeur > maar de Engelfchen STUK. geeven 'er den naam aan van doublé Headed Ser* pent , dat is , tweehoofdige Slang. Van de Slangen , nu , die gemeenlyk thans Biceps genoemd worden , behooren eenigen ^ om dat zy gefchubd zyn , tot het voorgaande Ge- flag^^ gelyk wy gezien hebben. Onder dit Ge- flagt betrekt Linn^üs alleen de zodanigen, welker geheele Lyf , zo wel als de Staart, van buiten is bekleed met Ringen, die omtrent de vaftheid hebben van onze Huid , doch geen- zins de hardheid van Schubben. Twee Soor- ten zyn 'er maar van bekend en die beiden ko- men uit Indie. I' Cl) Tweekop met 200 Ringen aan den Buik Fulhinofa. ^ , _ „ Zwartboa- 3^ aan de Staart 9 te Jamen 230. te. Van deeze Soort > die zwartbont van Kleur is, geeft Seba verfcR^ide Afbeeldingen. Een der- zelven is inderdaad Roetagtig van Kleur ; waar van (i) Amphisb^na fuliginofa. Syfl, Nat. X. Gen. iir. ^mosn, ^cad, I. p 295*. Afttf^ Frld- I. p 20. Amphisbgena ?-og\ 25- Gron Mhf II. p. f2. N. 2. Raj, Qjiadr 288 Amphisbaena Zeylanica. Seb. Miéf^ II Tab I. f 7. Serpens Ceilonica Cascilia dida Tab. i8« f. 2. Serpens Americana Csecilia didla. Tab. 22. ^ 3. Amphisbaena Americana ex fufco & albo variegata. Tab. 73« f. 4. Serpens Apaméa, Syriaca, Biceps. Tab^ 100- fij». 3 Serpens Americana grofla verficolor. /rf. I. Tab. 88. f. 3. DE T W E E IC O P P E N. 431 van de Bynaam dien Linn^eus gebruikt ; doch IIL heeft een geelen Kop. In de Befchry ving van ^^^^eel. deezen merkt Seba aan, dat de Ringen als in ^i^^"^'^ kleine langv^erpige Schubbetjes fchynen ver- stuk. deeld te zyn. Deezen noemt hy dikke gemar^ Geringde merde Slang uit Weftindie, Dezelve fchynt inderdaad een der dikften te zyn , van deeze Soort , naar reden van de langte, Hy hadt 'er anderen van Ceylon en één uit Syrië; die alte* maal, meer of min, gemarmerd zyn. Elders merkt hy aan , dat zy van Mieren 5 elders dat zy van Slakken en Aardwormen leeven. De Geftalte wordt aldus , in die van 'c Vorfte- lyk Kabinet van Upfal , befchreeven. De Kop is zeer klein , glad , ftomp , van boven over- langs geftreept en op zyde gerimpeld , met een driehoekig lyntje tuflchen de Neusgaten, op den Snoet , getekend. De Neusgaten zyn zeer klein , en de Oogen , niet dan als zekere zwarte Stipjes , zigtbaar : de Bek mee veel kleine Tandjes gewapend. Het Lyf is roh'ond, een Voet lang , met ongevaar tweehonderd Ringswyze lofnydingen , gelyk een Worm , verdeeld , en overlangs gegroefd met omtrent veertig Streepjes , waar van de twaalfde, ge* rekend van de Rugftreep af, ter wederzyden, uit Kruisjes beftaat , byna gelyk een X , fchei- dende dus den Buik af van de Rug. De laatfte Ring voor de Leg of 't Aarsgat , is aan den Buik getekend met agt Tepeltjes, die op een dwarfe ry ftaan. De Staart , die kort is en aan 't end zeer I. DiEi. Yi. Stui, ftomp. 43^ Beschryving van III. ftomp , beftaat uit dertig Ringen , zonder die Afdeel, fcheiding, van ftreepjes, met een X, te heb- Hoofd- zwart-bonc , doch zo, dat STUK. het zwart op de Rug, het witte op den Buik, Geringde overvloedigfl: zy. De Heer Gkonoviüs merkt aan , dat zyn yfmpbisbana in alle opzigten overeenkomt met deeze Befchryving, uitgenomen in 't getal der Ringen , dat in de zyne is 209 aan den Buik en 25 aan de Staart. Het zelfde kan ik van den mynen verzekeren, die aan den Buik 207 en aan de Staart 24 Ringen heeft, maakende dus te famen 231 Ringen uit. Deszelfs .lang- te IS juifl: een Rynlandfche Voet en de mar» mering van 't Lyf , zelfs de geelagtige Kleur van den Kop , komt volmaakt met die van Seba , welke hy Amerikaanjche wit en bruin bonte (*) noemt , overéén ; hoewel die een weinig langer en ook wat dikker afgebeeld wordt dan de myne. Nog heb ik 'er een van 1 1 Duim lang, die byna geheel donker-bruin of zwart- agtig is , met eenig wit gemarmerd , en in ge- ftalte zeer veel met het Cascilia-Slangetje van Seba (f ) overeenkomt. In deeze heb ik maar 198 Ringen aan den Buik, en 28 aan de Staart, geteld : dit maakt , in 't geheel , 226 Ringen. Het kleine verfchil deezer Tellingen beveftigt taame- lyk de gegrondheid der Methode van LimjEVs. H^ahhet. II. Deel. PILXXIII. N. 4» (tj 't Zelfde PU XXa N. 3. OE Tweekoppen. 435 (2) Tweekop met 223 Ringeji aan den Buik ^p^^g^ en 16 aan de Staart y te famen 239» Hoofd* Onze Autheur noemt deczen de wicte , en, stuk. die zig in 'c Sweedfch Koninglyke Kabinet {}: thans bevindt, is, zo zyn Ed. getuige, geheel Wme, wit. De Heer Gronoviüs, die 'er thans ook één heeft, befchryft de Kleur , als van boven een weinig rosagtig, van onderen wicagtig zyn- de. Seba getuigt , dat de regte groote Weft- indifche Csecilia-Slang wit zy en uit den rooden, gelyk de Verw van Appelbloefem (*). De my- ne , die op de Rug vaalagtig rood is en aan den Buik wit , is van de zelfde dikte als de laatftgemelde , naamelyk anderhalf Duim en merkelyk langer, hebbende de langte van 26 Rynlandfche Duimen. De Afbeelding, welke 'er van in 't Koninglyk Kabinet van Sweeden , door LiKNiEüs , gegeven wordt, zou, zo Gro- noviüs aanmerkt, niet al te naauwkeurig en die van ScHEUCHSER (f ) keurlyk zyn. Zie hier de Befchryving , welke zyn Ed. van de Lighaams- geftalte geeft (|). De (2) Amphisbaena aiba A?»/. ^d, Frid. T, p. 26, T. IV. f. 2. Serpens Ctcdia Americana Seb. Muf, II T. 14. f. I. Serpens Biceps Americana rubra. Ibid. 1 ab. 6» (*) Seb. l^ahmet. II. Deel, bladz- 2f. Tab. XXIV^ £ I. (t) Phf' S4cr. Tab. 65-2. f i. (j) Z6opJ?yl, Gfnor, Fafc I. Leid. 1763. p. 17^ 43+ Beschryvinc van III. De Kop is klein, van vooren fcherpagtig ge- Afdeel. Yond , overal gedekt met veelhoekige Schub. Hoofd Neusgaten vertoonen zig 3 wederzyds, STUK. " in het vcorfte gedeelte van den Snoet, die rond- Getingde agtig is en merkelyk uitfteekt over de Onder- kaak. Zeer kleine Oogen heeft het Dier , die in 't hovende van den Kop , op zyde, in 't mid- , den tuffchen de Neusgaten en de hoeken der Kaaken geplaatfl: zyn ; witagtig , Klootsrond. De Bek is groot; het Lyf rondagtig , hou- dende de zelfde breedte van de famenvoeging der Kaaken af, tot aan het end van de Staart, dat dik en rondagtig ftomp is. Van den Kop tot aan den Aars heeft hy 234, aan de Staart, die zo lang is als een vierde van den geheelen Slang, 18 Ringen. Uit het laacfte van de Befchryving , die zyn Ed. opgeeft, zou het fchynen, dat, de Staart •een vierde der langte van het geheele Lighaam had ; doch dit verfchilt in de myne groo- telyks, daar de Staart, van den Aars af gere* kend , maar twee Duim lang is. Ook is dit naauwlyks geloofbaar , dewyl de Staartringen dan ten minfte viermaal zo breed als de ande- ren zouden moeten zyn. In de myne zyn ze , overal , nagenoeg even breed : bovendien is het Staart-end merkelyk dunner dan de Buik, gelyk in die van Seba, 't Getal der Ringen maakt (*) Cauda crafla , ad^quans partem* unam quartam totii» DE TVV EEKOPPEN. 435 maakc, met 15 van de Staarc, te famen 245, Ik jiL zie ook niet , dat de Kop meer gefchubd zy Afdeel. dan het Lvf : overal is de Slang met een zelfde rr . , 1 T- r> . Hoofd- flag van Huid overtoogen, die op de Kop Ruits. stuk. wyze is verdeeld. Behalve de fcheiding op Zyde, door een Streep van kruisjes of X fa- mengefteld , vind ik dergelyke kruiswyzè ftreepjes over de geheele Rug. De ry van Tepels, voorde Leg of 't Aarsgat, iszeerzigt. baar. Ook vertoonen zig, op zyde van den Kop 5 twee blaauwagtige ronde plekjes , die naar de zitplaats der Oogen gelyken. Seba zegt, dat deeze Slang op Duizendbeenen en ander Gedierte aaft. Deeze Autheur heeft nog een zogenaamde Roode Ccscilia , welke hy de roode, of roode Ameri- kaanfche Biceps noemt , en waar aan hy geen Oogen noch Neusgaten vondt , daar hy die bei- den erkent in de zo even gemelde , welke hy wil dat fterk ruikt, om dat dezelve groote Neus- gaten heeft. De Mond is ook zeer klein , zon- der Tong of Tanden. Het Dier is rond , glad en vet, heeft groote Schubben van een fchoo-' ne lichtroode Kleur. Niettegenftaande dat al- les wordt dezelve , van Linw^us, mede tot dee. ze Soort betrokken, 't Zou egter kunnen zyn , dat zyn Ed. die Ambonfche meende, van de volgende Plaat, welker Huid Netswyze is verdeeld , met dergelyke Kruisftreepjes , als de onze (t) Seb. /C-^. a Deel. Tab. Vil. N. 3, I.DEE^ VI, Stuk» Ee 2 IIL Afdeel. XL Hoofd- stuk. 436 Beschryving van onze heeft, op de Ringen: maar deeze heefc den Aars aan 't uiterfte dikke end van de Staart; welke opening fommige Slangen van 't voor- gaande Geflagc nog te meer voor Tweehoofdig heeft doen houden. XII. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Blindslangen', die door geen Schubben of Ringen , maar Rim- pels te hebben op het Lyf^ van de anderen ver* fchillen. Naam.Ken merken , 6oortea. et laatfle Geflagt in de Rang der Serpentia of Kruipende Dieren van beiderley Le- ven, maaken de Blindslangen uit. Hierdoor moet men niet de gewoone Europifche ver- ftaan , die deswegens den Latynfchen naam Cce- cilia voeren en in 't Griekfch Typhlos heeten, hier voor befchreeven (*} ; maar een Geflagt van zodanige Slangen, welker Kenmerken zyn: dat het geheele Lyf, zo wel als de Staart, ge^ rimpeld is > en dat zy aan de Bovenlip twee Voelers hebben , die naar de Sprieten der Nagt- kapellen gelyken. Zy hebben naakte Rimpels op de Zyden , hadt LiNNiEüs te voor en ge- zegd Ct). (*) Bladz. 425, (tJ Zie bladz. 9» (O DE BlINDSLAnGEN. 437 (i) Blindjlang met 135 Rimpels aan Lyf^ m geen aan de Staart^ Afdeel. XII. Deeze Slang gelykt , in 'c eerde aanzien , Hoofd- zeer naar een Paling. Hy verfchik egter daar van niet alleen door geen Kieuwen te hebben , Tentacttla. maar ook doordien het Staart-end geheel ftomp^^*^ ^.^^^^ is en naauwlyks dunner dan het Lighaam, gelyk in die van 't voorgaande Geflagt; daar hy van onderfcheiden worde, doordien het Lyf met Rimpels is omkleed, die geen volkomen Ringen maaken; als ook dat hy, aan den Bek, twee kieine Sprietjes heefr. Ook fteekt de Bovenlip zeer veel buiten de Onderlip uit, ea maakt een Snoet , gelyk in de Roch en dergelyke Kraakbeenige Viflchcn. De langte van zulk een Blindflang, die zig bevondt in de Surinaamfche Verzameling, door den Heer Grill aan de Akademie van Upfal gefchonken , was byna een Voet, de dikte een Duim ; het Lyf rolrond van 't eene tot het andere end, en overal even dik. De Huid, die geen Schubben heeft, beftaat uit 135 Rim<» pels , die in de Zyden meeft zigtbaar zyn , op de Rug met een weinig verheven Pukkeltjes doorfpreid, en voor 't overige glad. De Voe- Iers aan de Bovenkaak zyn naauwlyks te zien , door hunne kortheid. De Neusgaten zyn zeer klein , (i) Caccilia tentaculata. ^mggn^ ^cnd, I. p. 489. T. XVIL f. I. Mt^f. ^d. Frid. L p. 19, T, Y. f. 2' GaoN. Muf* IL p. 52. N» I. hVh^^ Vi,stukj Ee 3 438 Beschryving van IIj^ klein , als met een Speld geprikt en ver van Afdeel, elkander: de Oogen , hoe klein ook, blinken XII. door de Huid heen , daar zy onder leggen. STUK ' Tanden heeft hy ook zeer klein , gelyk de on- fchade!yke Slangen. De Staart is ftomp en byna geen , met menigvuldiger Rimpelen , ge- lyk in de Aardwormen , bekleed , en hebbende een Aarsgat , met twee (tippen geflooten , zeer digt aan 't end. In alle opzigten 3 zegt de Heer Gronoviüs , komt zyne Surinaamfche , die uit den bruinen Hemelfchblaauvv is , met deeze Befchryving overeen : doch hy betrekt daar toe , tevens, dien Brafiliaanfchen , welken Piso noemt Ibija" ram , en den Ceylonfchen Blindjlang van Seba , (*) die egter, aan den Buik , merkelyk dikker fchynt te zyn geweeft dan aan de beide enden 5 en wiens Kop dik en geheel anders gefatfocneerd is , dan die van dc gedagte Surinaamfchc Ver- 2zameling, Ook fchynt my deeze Ceylonfche wel over de vierhonderd Ringetjes of Rimpels aan het Lyf gehad te hebben. De Kleur was bruin, met een breeden witten Band, langs heen, onder aan 't Lyf, dat ftyf was, gelyk in de Biceps plaats heeft. Men noemt dezeL ve, zegt Seba, de blinde ^ kromme Slang. II. (2) Blindjlang met 340 Rimpels aan 't Lyf en Glutinofa^ , ^ Slymige. lo ^^^^ Staart. Van (*) Serpens Caccilia Ceylonica. Seb. }{tih^ II. D« TaU XXV. N. 2. {z) C2eciliagliuinofa,^/fif/i ^Ad. Fr/rf. I.p.i9» TabJV«f» i« DE BLINDSLANCEN. 439 Van deezen , die uit Indie afkomltig is ^ vindt IIL men de Afbeelding in de Befchryving van 't ^^^^-^^ Kabinet des Konings van Sweeden, door den Hoofo Heer Linn^us. De Kleur is bruin ^ met een stuk. wicagtige ftreep op de Zyden. XIII. HOOFDSTUK. de Zee- Lamprei] en , ah deRmer-Lampreijen y die gemeenlyk Prikken of Negen- Oogen ge* noemd worden ; benevens de Kieuw- Worm der Kabelj aanwen. Tjy gaan thans van den Tweeden Rang, den Derden over, die uit de Zwemmende bQ^ ftaat (*). Deeze zyn, eerft onlangs, tot de Ampbibia betrokken , van welken zy door de gelteldheid der Kieuwen merkelyk verfchillen ; hoewel 't ook aan den anderen kant waar is , dat het verfchil der Werktuigen van hunne Ademhaaling veel grooter zy met de Longen der eigentlyk zo genaamde Kruipende Dieren. {*} Ik heb hier voor, bladz, 7, reeds van de Ken- merken van deezen Rang gefproken , dar ik nier herhaal. Ook zal ik hier niet van de aigemeene Eigenfchappen deezer Dieren , als Vi^^chen aangemerkt , gewagen , om dat my dit tot onnoodige hcrhaalingcn zou brengen; wanneer ik , in *t volgende ftuk , van die der Yi^fchea 2;al moeten handelen. LD&EL. VI. Stuk. £64 Befchryving van 't Geflagt der Lamprei jen, zo Dieren van beiderley Leven, tot Go* 440 Beschr'ïving van IIL GoDOFREDUs, niettemin, teltze zelfs onder de Afdeel. Reptilia. Linjs^eüs hadcze te vooren , op 'c H^oFD V^^'^flP^^^ Artedi, onder de Viffchen be- STUK. trokken , gelyk de Heer Groisovius thans ook weer doet (*). Men maakte daar van een Rang, genaamd Chrondopterygü ^ of Kraakbeen* vinnige ; om dat de (traalen hunner Vinnen Kraakbcenig zyn, niet Beenig, gelyk in de an- dere Viffchen. De Heer Brisson heeft 'er, om die beide zwaarigheden te ontgaan , een ge- heel byzondere Klaffe van gemaakt , die hy Pisces Cartilaginei noemt, plaatzende dezelven tuffchen de Kruipende Dieren en Viffchen (f). De Ouden hebbcnze Kraakbeenige Viffchen ge* doopt, om dat hun Gebeente uit dergelyk eene zelfftandigheid bcftaat, als de Kraakbeenderen in de Viervoetige Dieren , zegt Gronoviüs. Ik vind dat Galenus dezelven Cbondrakantboi noemde , om dat zy Kraakbeenige Vinnen hebben, en Aristoteles Selachia^ om dat hun- ne ruuwe Huid by nagt licht zou geeven. Door de Engelfchen worden zy Grijtle fifbes j dat is Kraak been. Viffchen, geheten. Rang- De eerfte plaats wordt, door Linn^üs, in (chikkmg. ^^Qr^Q R2i\]g gegeven aan een Schepzel , dat , volgens de uitwendige gedaante en Gettaltc, zeer veel naar de Slangen gelykt, niet alleen, maar dat (*) ZoophyU Gronoy. Fafc. I. Leida 176;. (tJ Zie I> Stuk deezer Natmrlyke Hiftotie^ bladsc* ïoS. DE LAMPREIJEN. 441 dat ook , wegens zyn volmaakter Longen , na- HL der aan dezelven komc dan anderen. Hier heeft ^J^^^^* X Tl T Artedi den Geflagtnaam aan gegeven van Pe- Hoofd- tromyzoTiy om dat het zuigende aan de Steenen stuk, kleeft in de Rivieren. Ik geef 'er den naam aan van Lamprey , die aan de voornaamfte Soort wordt toegekend : doch de Prikken of Negen-Oogen zyn 'er ook onder begreepen. De byzondere Kenmerken zyn: zeven Lugt. Gaatjes ter wederzyde van den Hals; een Spuir- gaatje op de top van 't Hoofd , en geene Borft- of Buikvinnen. De Heer Gronovius befchryft de Kenmer- Kenmer« ken van dit Geflagt veel omftandiger (^). . Het Lyf^ zegt zyn Ed. , is langwerpig, Spilrond, hooger dan breed, ongefchubd, ongewapend: de Kop rondagtig, langwerpig, van dikte als het Lyf , van vooren fchuins neerwaards geknot: de Bek cirkelrond , met loodregte Kaaken als Klepjes gefatfoeneerd : ontelbaare Tanden ia de Bek : een opening op 't midden van den Kop, tulTchen de Oogen: Kieuwengaatjes we- derzyds zeven, overlangs op een ry geplaatft: twee Vinnen aan de Rug, v/aar van de agter* fte de Staart omringt. (i) Lamprey met den Bek van binnen gebaard , ^ ï; de agterfle Rugvin van de Staart afgezon- Zee-Lam derd. P^^y- Van (♦) Zöophyl Groju Fafc. I. Leid. 17(53. p. 38- («) Pctromyzon Ore intus barbato , pinna DorfalJ hVsLEu VJ. Stwk, Ee 5 pofte- 442 Beschuyving van III. Van de Dierbefchry vers wordt deeze gemeen* Afdeel, jy]^ Lampreda , Lampreka of Lampetra genoemd, H^Ifd- gevoeglyk kan afleiden van hen lekken STUK. der Steenen, en om die reden geeft men 'er, in 't Noorden , den naam van Steen-Sue , dat is Steenzuiger, aan. De Engelfchen noemen haar Lamprey of Lamprey-Eel , om dat de geftalte veel naar een Aal gelykt; de Franfchen Lam- proye , de Italiaanen Lampreda. Sommigen heb- benze ook Miiflela geheten , en anderen Mu^ rma. Tot onderfcheiding van de andere Soor- ten , geeft men 'er ook wel den naam aan van groote of van Marina^ dat is Zee-Lamprey. Niet onwaarfchynlyk is 'i , dat de Ouden deezen Vifch bedoeld hebben door den naam van Echenéis of Remora; wegens het tegenhou- den der Vaartuigen , wanneer hy zig , met zyn Bek, daar aan vafl: zuigt. Rondeletiüs getuigt, dat hy dit ondervonden heeft. Strabo merkc aan, dat 'er, in een Rivier van Libye, Bloed- zuigers zyn van zeven Ellen , met Gaten, waar door zy Adem haaien , in plaats van Kieuwen ; die zig zo vafl; hegten aan de Rotfen en aan het Roer der Vaartuigen , dat menze , om die reden , met regt Bdellia zou kunnen heeten. Lam- preijen van zulk een grootte, kan men niet twy- poderiore a Cauda diftinda. Syfl. Nat. X. Gen. 113. Perromyzon maculofus , ordinibus Dcniium circiter vi- ginti. Art Gen. 64. Syn. 90. Muftela f. Lampetra. Bei L. Pifc. 76. Gesn. Pifc. 590. Lampetra. Rond. Pifc, 398. WiLL. Icht, xoy. Raj, Ptfc, 35-» DE Lampreijen. twyfelen in ftaat te zyn, om een Galey tegen m. " te houden , gelyk Oppianüs meldt , of om ^fi^eel. Dieren , als zy met de Pooten in 't Water ftaan , i^^^^ 'er verder in te fleepen. stuk. Hedendaags , egter , zyn geen Lampreijen bekend van dergelyke grootte. Men vindt 'er, in de Rivieren van Noorwegen , dikwils zo dik als een Arm en een Elle lang. Schoon Zee- Viffchen zynde , naamelyk , hebben zy den aart van, in de Rytyd, tegen het zoete Water op te zwemmen, gelyk de Salm, en dit maakt dat men 'er in Engeland , op de Rivier Severn , des Voorjaars in groote menigte vangt* Sal- viAisüs noemtze, Vlakkige Lamprey van twee Ellen lang , en bewyft , dat het de Galexia zy vanGALENUs. Die, welke Gesnerus befchryft ^ was drie Voeten lang , en hadt de dikte van vyf Duimen 5 in de omtrek van 't Lyf, kort agter de Lugtgaten. Rondeletius meldt, dat de Lampreijen een lang Kanaal hebben , 't welk van den Bek regt uitloopt tot aan het Aarsgat, en geen Gebeente , maar , in plaats van Wervelen of Graaten , een Kraakbeen , met Merg daar in. De Huid is zwartagtig, met eenige bleeke , hoekige Vlakken , gete- kend. Veel werks wordt, in Duitfchland, van de Lampreijen gemaakt , alwaar men 'er op de Elve vangt van drie of vier Ponden zwaar. Van ouds heeft menze al voor een groote Lekker- ny gehouden. Evenw<:l wordt 'er aangemerkt, INDEEL. VI. Stuk. dat 444 BESCHJtYVlNG VAN IIj^ dat zy zwaar om te verteeren , en nadeelig zyn. Afdeel» niet alleen voor Menfchen van een teder Geftel, Xni. maar inzonderheid voor dc genen die het Poda- T_T/-N "T* pv STUK ' of Graveel zyn onderworpen. Men kan ze kooken , ftooven of braaden , gelyk de Paalingen, en gezouten of gerookt verzenden. De Ouden wilden, dat men de Lampreijen in Wyn zou fmooren, omzc zekere kwaadaartig- heid te doen afleggen , welke men 'er aan toe- fchreef, 't Is zeker , dat Wyn en Speceryën tot het toemaaken van deeze Vifch zeer dien- ftig zyn ; niet zo zeer tot dat ingebeelde oog- merk, maar, om dat dezelve, daar door, ge- makkelyker te verteeren wordt. II. (2) Lamprey met de agterjle Rugvin hoekig. FlHviut'tlis» Lamprey D^^ze wordt een ander Soort by Gesnerlts, en een middeljlag Lamprey by Willoughby ge heten. Men noemtze fook wel de kleinere en Üra^r-Lamprey ; doch by ons Nederlanders , door wien dezelve veelgebruikt worden tot den Kabeljaauw-Vangfl: , geeft men 'er gemeenlyk den naam aan van Prik oï Prikken ; waarfchynlyk wegens de zeven Lugtgaatjes aan de zyden van den (2) Petromyzon pinna Dorfali pofteriore angulata, Fap,n* Suec* zy^» Petromyzon unico ordine Dcnticulom rum minimorum in limbo Ons, prasrer inferiores majo* res. Art. Gen* 64* ^yff» 89. '^pec, 99. Lampredae alterum genus. Gesn. Ftfc. 5-97. Pryck. SaLv. Pifc, 63. Pricka^ JoNsr. Pifc, Tab. 24, f. 6, Lampetr^e medium genus» WiLL. Jchth. 106% D E L A M P R E I J E N. 445 den Hals, die zig als geprikt vertoonen. 't Is m cenigzins te verwonderen , hoe de Duitfchers Afdeel. dezelven, om die reden, Neun^Aigen, dat is ^^JU.^^ Negen-Oog , kunnen noemen. De S weeden stuk/ geeven 'er ook den naam van Naetting aan. Frik, De Prikken koipen veel voor in de Rivieren van Europa, en wel in zodanigen, die eenige mengeling hebben van zout en zoet Water , doch ook hooger op. Men vindeze in die van Noor- wegen en Sweeden , niet alleen , maar in fom- migen van Engeland worden zy menigvuldig gevangen : gelyk in de Merfey , tuflchen Ches- ter en Lancafter, en op de Theems* De Zeeu- wen krygenze uit Holland en Engeland. Dok- tor Plott geeft 'er den naam aan van Pride of the Ifis , om dat zy op die Rivier , zelfs by Oxford , voorkomen. Men vindtze ook in die van Vrankryk en Switzerland , alwaar zy Lam- preyon of Lamprilloriy dat is Lamprei tjes hee- ten. Van dceze laatften vindt men een omftandige Inwendige Befchry ving door den Heer J- de Müralto , in^^^^^"' de Verzameling der Keizerlyke Akademie (♦). Hy merkt aan , dat de Kleur van derzei ver Lyf geelagtig is , naar 't groene trekkende , hier en daar getekend met kleine zwarte Vlakjes en Stippen: de Buik wit; de Oppervlakte , in plaats van Schubben, met een Snotterig SI ym bedekt, ge- (♦) Efhem. Nat, Curiofot, Dcc, II. Ann, xóSz» ObC I. DsfiL* Vl« Stuit, 44Ö Beschryving van III. gelyk in de Aaien. Dwars door de Huid heen Afdeel, ^iet men fcheidingen van meer dan dertig Spie- j^^JJj^ ren onder de Opperhuid , van de Staart tot aan STUK. de Oogen , en aan de Neusgaten , van ieder Zy- ^rik. de, frrekc zig een groot Watervat uit, dat zo veel Klapvliezen heeft, als '^er tuffchenruimten van de Spieren te onderfcheiden zyn : in weU ] naar den DE Lamprei JEN. 451 den Aars toe , naauwlyks een half Duim ver IIT, is omgeflagen. Op dien zelfden afftand als 't begin der gemelde Vin , is , onder aan 't Lyf , het pj^^y^^ Aarsgat of de Navel. stuk. WiLLouGHBY merkt aan , dat het anders in 't geheel geen Vinnen heeft , zo min als de ^ overige Soorten : daar egter dezelven wezentlyk een afgezonderde Rugvin hebben , gelyk zelfs uit zyne Afoeeldingen blykt. Volgens Gro- Novius verfchilt deeze blinde van de voorgaan- de alleen door de gemelde byhangzels aan de Bovenlip en door de Rugvin , die regt is en omtrent Streepswyze. Linn^èus zegt , dat de agterfte Rugvin niet hoekig zy ^ gelyk in de tweede Soort , maar taamelyk verhevenrond* Dit alles fchynt veel overeen Ce komen mee een Lamprey, welke ik heb , van vyfcien Dui- men lang en een Duim dik; doch deeze heeft die byhangzels aan den Bek niet , noch de zwarte Streepjes van de Prikken , en de grootte, gelyk men duidelyk ziet , verfchilt ongemeen van de gemelde blinde Lamprey , die van de Sweeden, in Dalekarlie, zo Linn^eüs aanmerkt, alwaar menze op de Rivier veel vindt, Lin^Ahl geheten wordt , om dat zy dikwils tulTchen heü Vlafch kruipt, dat in 't Water te rypen legt, en dat zy ook voorkomt in de Kieuwen van de Kabeljaauw. Deeze laatfte Omftandigheid is genoegzaams reden om deeze Soort den naam te geeven van " I,Deei, YI. Stuk, Ff 2 KieuW-^ 452 Beschryving van 111. Afdeel. XIII. Hoofd. STÜIC. Wêtm, Kieuw-Worm; te meer, dewyl Linn^éus ooIc aantekent, dat zy naauwlyks dikker dan een Aardworm en niet boven een Span lang zy. De byhangzels aan de zyden van den Kop en de Wormswyze gedaante, benevens de gemelde hüisvefting , zouden haaft in 't vermoeden doen vallen , of niet het Zee-Infekt , door my- ne Huisvrouw, voor eenige Jaaren , in deKieu- wen van een Kabeljaauws-Kop gevonden , 'c welk men onder den naam van Kop Poot be- fchreeven heeft (*), zulk een klein Lampreitje ware. Dit was egter naauwlyks twee Duim lang en eenige andere Byzonderheden zullen myri oordeel in deezen opfchorten, tot dat de groo- te LiNN^us , wien ik de Afbeelding heb ge- zonden , daarover Uitfpraak hecfc gedaan. (♦) Ultgezogte Ferhandel, II. Deel. bl. 284, PI. XïV. cn III. Deel, bl. 2j2. PI. XXIII. Fig, x. XIV. HOOFD- DE ROCHEN. 453 iir. -Afdeel, XIV. Hoofd- stuk, XIV. HOOFDSTUK. Bejcbryniing van 't Geflagt der Rochen , waar in 5 behalve de gewoone Vijjcben van dien mam , welke gedoomd zyn , ook de Vleet ^ Scherplnoet , gladde en Spiegel-Roch 3 be* nevens de Zee* Arend ,Pylftaarc m Haay-Roch, als ock dat Sclo^pzel^ 't welk men Torpedo of Trilroch noemt ^ en IVaarneeiningen omtrent des* zelfs zonderlinge E'genfcLappen. Hec tweede Geflagt, in deeze Rang, bevat de RocHEN en daar toe behoorcnde Vis- fchen, welker algemeene Kenmerken beflaa^i, in vyf Lugrgaten van onderen aan den Hals, hetLighaam plat en den Bek onder aan den Kop te hebben. Van deeze maakt LiNjSiSns een Cnderdeeling , hebbende fommigen de Tanden Icherp, anderen ftomp 5 en geeft van ieder vyf Soorten op. Gronovius onderfcheidt de Rochen in zodanigen die ééne Rugvin , die twee Rug- vinnen en die 'er geen hebben. Van de eerfte en laatfte heeft hy ieder één, van de andere vyf Soorten, (i) Rocb die geheel effe^i is. I. Kramp* vifch. (i) Raja tota laevis. Art. Gen, 73, Syn 102. sAmmn. ^cad. L p, goy Mi*f Frid, 1. p, 52 Torpedo. Bell. Pifc. 89, 90- Rond. Pifc, Salv. Pifc, 142. J^Peel. Vi. Stuk, Ff 3 III. Afdeel. XIV. Hoofd- STUK. IQrampm Fskh. , Eigen fchappen. 454 Beschryvinc van Onder deezen naam vindt men 3 by de He*, dendaagfchen , om hem van de gewoone Rochen , die oneffen en ruuw in 't aantallen zyn , te on- derfcheiden , een Vifch voorgefteld , dien de Ouden Torpedo , en de Engelfchen Crampfisb heeten , 'c geen ons Krampvifch volmaakt uit- drukt, en zeer toepaflelyk is op dit Schepzel, welk de Romeinen , om een andere reden, Ochiatella noemden. Ik vind hem, in Ne- derduitfch, ook Stompvifch en Siddervifcb ge- tyteld. Dit Schepzel is , de geheele Wereld door, vermaard wegens de zonderlinge Eigenfchap, van €ene Verdooving van Gevoel of Kramp te verwekken in de Leden van een Menfch , die 'c zelve aanraakt : zo dat de Perfiaanen hetzelve desvvegens Lerzmachi , de Arabieren Riaad noemen* Anderen vergelyken zulks by een Bee* ving, en geeven 'er, daarom, den naam van Trilrocb aan. Groot is , ondertuffchen , het verfchil onder de Waarneemers over deeze Ei- genfchap ; miffchien om dat de vreeze veelen te befchroomd gemaakt heeft tot een naauwkeurig Onderzoek. Deeze Vreeze gaat , zo Kolee aanmerkt, zo ver, dat de Viffchers aan de Kaap, als 'er een Trilroch in het Net is, liever den geheelen Vangft verboren laaten gaan , dan het- zelve dus op te haaien* De uitwerking van het aanraaken van deezen Vifch heeft onder de Natuurkundigen veel ge- rugts gemaakt, en veclen fpraken daarvan met zulk DE R O C H E N. 45 j zulk een vergrooticg , dac anderen het voor ju. Fabuleus hielden. De Proefneemingen , egter^ Afdeel. van de Heeren Redi en Borelli, hebben doen ^1^* T-i t 1 111' HCJOFD- zien , dac het geen Fabel ware ; doch de eigent- s^uk. lyke Omftandigheden der gemelde aandoening , i^ramp^ en of dezelve maar op zekere tyden des Jaars , in zekere deelen van den Vifch plaats had jgelyk LoRENziNi wil ; heeft de Heer Templemakn , wanneer hy , voor weinige Jaaren , op de. Kullen van Poitou was , waardig geoordeeld nader te onderzoeken. Hy bevondt zich aldaar in een tyd, datdeeze VifTchen gemakkelyk te bekomen warenden dus bragc men hem 'er veelen , w^aar onder van aan- merkelyke grootte , die hy op veelerley ma- nieren aanraakte , zonder eenige de minfle aan- doening ; niettegenftaande hy 'er in Tobbens met Water zwemmen deedt , waar in zy zig zeer vlug bewoogen. Eindelyk, egter, was 'er een, die, als door dit geduurig agnraaken ge- tergd , hem , onvoorziens , een Slag gaf door zyn Arm , die hem verfchrikken deedt. De Arm, zegthy, werdt eensklaps verdoofd, van de Hand tot aan de Schouder, en zyn Hoofd zelfs bedwelmd ; waar op een zwaare Fyn volg- de , die hem buiten (laat ftelde , om zyn Arm of zelfs zyne Hand te bewegen : zo dat hy als Beroerd fcheen. Hy vergelykt de aandoening by die van een Menfch , welke een iloot krygc tegen den Elleboog, en de Fyn was zeer hevig, I, DfeEL. vi.stuk, Ff 4 doch 456 Beschryving van jll^ doch verdween in weinige oogenblikken. Ver* Afdkel. volgens, de Proef herhaalende, kreeg hy nog XIV. ccnige dergelyke Stooten , die egter flaauwer liOOFD- STUK. waren. j^ramp' Dit vcrfchilc veel van 't gene een voornaam rijlh. Engelfch Heer aan den Groot Hertog van Tos- kanen verzekerde; datdePyn, naamelyk, door het aanraaken van een Krampvifch veroorzaakt, twee Dagen had geduurd. Borelli , die die verhaalt, is van denkbeeld, dat de Verbeelding daur toe veel kan doen , en wy mogen , mis- fchien , met meer regt onderftellen , dat d^j ver- fchillende aandoenlykheid van het Geitel daar in veel onderfcheid kan maaken ; gelyk wy dit ook in de Eleftrikaale Schokken zien te meer dewyl die Ontleedkundige, zo Borelli meldt , met een foort van Beeving was aange- tafi:, welke naar Lammigheid zweemde. Zo ziet men dan dat het gene de Ouden , RisroTELEs en Theophrasïüs , verzekerden, dat de Vifch deezen Stoot zelfs, door 'c V^ater cn de Vaien of Netten , waar hy in was, heen, aan den Menfch mededeelde, thans geen plaats heeft. Niet meergronds fchynt 'er tezyn voor het Gevoelen van Borelli en anderen , die dee- (^] Ik heb in de Proefneeniingen van wylen cien be- roemden Hoo^leeraar P, van Müsschenbroek byge- woond j dat een Student geen de minlle aandoening vai| den Schok, door de Flefch veroorzaakt, haJt; zo dat (i? Hoogleeraar zeid%* llic llemo minima eft BU6lucu4. D E R O C H E N. 45*7 deeze Aandoening afgeleid hebben van een tril. m lende beweeging, welke in de Vifch plaatshad; Afdeel, of voor hec Denkbeeld van Boyle en de ge- ^^J^*^ nen, die met hem zulks aan Vergiftige Uit- stuk/ vloeizelen toefchryven. De Heer Temple- MANN, caauwkeurig agt geevende op het Ver- fchynzel , heeft befpeurd , dat de Vifch , zig in portuur Hellende om een Stoot te geeven 5 zyn hovende Oppervlakte, van uitpuilende allengs een weinig hol rnaakt , en dan zig , op een oogen- blikkelyke wyze , herftelt. Dit beveftigt de Waarneemingen van den Heer Reaumür en de Giffingen van Redi, en geeft een byzondere kragt aan de Ontdekkingen van Lokenzini, in de voorgaande Eeuw gemaakt, Deeze Florentyn heeft Ontleedkundige Vt^aar- ncemingen in 't werk gefteldop den Krampvifch, die te Florence, in 't jaar 1678, uitgegeven zyn : waar in verzekerd wordt , dat dit Schep, zcl die Eigenfchap niet in zyn geheele Lighaam heeft , maar in zeker bepaald gedeelte , 't wel- ke twee Spieren zyn , in de gedaante van Zeis- fcns , die hy beweeg. Vezelen * noemt, en * ir^-^^^^,^ welke 5 zo menze niet onmiddelyk (zegt hy),^'*'^^^ met het bloote Vleefch aanraakt , geen uitwer- king doen; zynde het bovendien noodzaaklyfc dat haare Vezelen zig famentrekken , ten einde het naakte deel van den genen, die aanraakt, derzelver kragt ondervinde Dee- (*) Evenwel komt het tny niet onwaarfchynlyk voor, l.DüKu VL. Sii/iw. Ff 5 daï III. Afdeel, XIV. Hoofd- stuk. J^ramp' yifch. Geftalte. Fi; LVL Ff^* I. 4S8 Beschryvinovan Deeze Werktuigen , egter , hebben geens- zins de gedaante van Spieren. De Oppervlakte vertoont zig Netswyze, en de inwendige zelf. (landigheid is uit regte Buisjes famengefteld , die de dikte hebben van een Canzefchaft of dik- ke Schryfpen, zynde evenwydig en digt tegen elkander aan, regtftandig ten opzigt van de Rug en Buik geplaatfto Deeze Buisjes beftaan , in de langte , uit vyfentwintig of dertig Cellet- jes 5 vol van een weeke witte ftofFe. Wanneer het Dier zig plat maakt , trekt het alle deeze Vezelen famen, dat is te zeggen, het vermin- dert de langte van de Buisjes , en , zyn Stoot willende doen , laat het , waarfchynlyk , de N^- tuurlyke Veerkragt van deeze Deelen werken,die alle de Buisjes te gelyk , en oogenblikkelyk , hunne voorige langte weder doet aanneemen. Omtrent de uitwendige Geftalte merkt Lo- REisziNi aan , dat 'er eenig verfchil in zy , ten opzigt van de Eleur , Vlakken en aanhangzels by de Staart , de Gaten agter de Oogen , enz : maar dat het meefte onderfcheid beftaat in de Grootte. Daar zyn KrampvilTchen of Trilrochen van niet meer dan zes Oneen en anderen van agt- dat deeze Schok, ten minfte van zeer groote Trilroch. en , zig door de Netten eu de Hengels der Visfcheren heen , kan laaten gevoelen. De Touwen naamelyk wor- den, fterk getrokken zynde, als harde Lighaamen, en kunnen dus den Stoor, even als den Elektrikaalen Schok » overbrengen. En , dat die aandoening zig door een Rotiinr^ of Wandelftok heen mededeelt, heeft de Heer Walter, Kapeilaan van Lord Anson , aan de Kuft van de Zuidzee ondervonden* ^Anfons J^etzc* hU 243. DE R O C H E W. agttien Ponden zwaar. Redi heeft 'er gehad III. van vierentwintig Ponden. De volmaakte Ei. jeren, die men in de een zo wel als in de an- hoofd- deren vindt, zyn geen bewys van verfchillende stuk. Soorten : dewyl dit in groote en kleine Karpers, K/amp'^ Baarfen^enz. ook plaats heefc. Aan de Kiift van Poi- '^^•^^^^^ tou zyn zy , doorgaans , anderhalf Voet lang; doch men vangt 'er ook wel die veelgrooter zyn. Zon- der de Staarc is het Lighaam byna Cirkelrond. De Heer KiEMPFiiR is zeer naauwkeurig in de befchryving der Triirochen van Ooftindie, die, volgens zyne Afbeelding , weinig verfchiilen van de Europifchen. Het Lighaam is plat, gelykende naar dat van een Roch, doch ron- der, met een Kegelagtig dunne Staart; als die der Haaijen. De grootften hebben het niet bo» ven de twee Span breed. In 't midden , daar de Vifch geen Been heeft , is de dikte twee Duim, loopende allengs dunner naar de Ran- den , die Kraakbeenig zyn , en voor Vinnen verftrekken. De Huid is zeer glad, ongefchubd en vol Vlakken , waar van die op de Rug wie en bruin zyn, die aan de Staart donkerer; maar de Buik is geheel wit, even als in de meefte Platviflchen, De Kop die zeer plat is , binnen den omtrek des Lighaams begrcepcn , heeft de Oogen klein, en op de Rug geplaatft , een Duim van elkander af. Onder dezelven zyn twee Lugtgaten, van de zelfde grootte, die zig in Water meteen Vliesje fluiten; zo datmenze neemen zou voor een tweede paar Oogen. Aan I* Deel» VI, Stv«» de 46o Beschryving van lil de andere zyde des Lighaams is de Bek , die Afdecil. zig zeer klein vertoont , doch wyd kan gaapea ^IV. en van binnen eene ry van kleine Tandjes heeft. ^tvk!' Langs de zyden van het Lyf zyn twee ryën Kramp^ ieder van vyf openingen, met een fterke Huid y^fch. gedekt. Het Aarsgat is aan 't begin van de Staart , die in een Vin uitloopt 5 doch , boven dezelve nog twee andere byhaiigzels of Vinnen heeft. . Ter plaatfe daar de Staart begint, vindt men , wederzyds , nog een platte Vleezige Vin , twee Duimen breed , loopende in de iMannet. jcs uit in een Kraakbeenige Schaft , van an- derhalf Duim lang, aan 'tend met twee gaten, daar zig, door de minde drukking, een vet, lymig Vogt , uit onclaiL De Heer Groisovius hadt een droog Voor- werp van de Kaap ontvangen , waar in zyn Ed, maar ééne Rugvin aan de Staart vindt , zynde deeze Krampvifch anders , in alle opzigten , Qvereenkomdig met de Torpedo der Schryveren , waar toe hy den genen betrekt , die in de Weftindifche Zee by Martenique , gevangen was en van hem afgebeeld wordt. Van 't eerft- gemelde, dat de langte van negen Duimen hadt tot aan 't end van de Staart , maakt hy zyne Af- deeling van Trilrochen , die maar ééne Rugvin hebben» Onze Afbeelding is naar een ongedroogd Voorwerp , van die zelfde langte , dat de Heer W. VAN DER Meulen heeft , gemaakt. Ik merk daar in nog aan , dat de Aarsvinnen niet van elkander afgefcheiden zyn. Zie D E R O C H E N. 461 Zie hier wat K^empfer omtrent de inwendi- ge Deelen , of Ingewanden, waarnam. In 't Afdeel* Ontleden vondt hy de Huid dik, het Vleefch j^^^J* witagcig met blaauw gemengd : de Graaten van STUK» de Rug Kraakbeenig , doch zonder puntige uit- l{ramp^ ftekken , hebbende, in plaats van dien , Pee-'*'^^^^^ zen, die zig zydehngs uitbreidden. De Herfe-deelen?^*^^ nen waren voorzien met vyf Paaren Zenuwen ; waar van het eeffte naar de Oogen liep, het laatfte naar de Lever. Het Hart , in de klein- fte holte van de Borft geplaatfl: , hadt volko- melyk de figuur van eene Vyg. De Maag v^^as groot, Spieragtig en vol van zwarte (tinkende Vuiligheid: de Lever dik en bleek-rood, uic twee Kwabben befiaande , vol van Klieren. De Ingewanden uitgeflort zynde , vondt men > tegen de Rug aan , een kleine doorfchynende Zak, met een Vleezige zelfllandigheid daaraan gehcgt , die veel geleek naar de Wieken van Vledermuizen. Die was de Lyfmoeder of Ei- jerftok in het Wyf je , waar in verfcheide Eije- ren op de flinker Kwab van de Lever geplaatfl: werden gevonden , die volmaaktelyk geleekea naar Hoender-Eijeren , zwemmende in een doorfchynend Vogt. Men zegt we! , dat de Abyflincrs van deeze Gebruik, of dergelyke Viflchen gebruik maaken , om de Koorts te geneezen, leggende 'er een op het naakte Lighaam van den Patiënt , na dat hy op een Plank gebonden is : doch dit fchynt naauw- lyks geloofbaarder, dan dat een Krampvifch, I, Deel VI. Stu;c. lü 462 Beschryving van Iir. in een Tobbe met doode Viffchen gedaan, de- Afdeel, zeiven levendig zou maaken. Of de gemelde HocJd -'^^S^"^^'^^? ^^^^ diene om de Viffchen te be« STUK. dwelmen , en dus te vangen > fchynt weinig J(ramp^ zekercr ; zo min , als dat hy daar van , tot zyn verdediging, gebruik zou maaken. DeViffchers op de Franfche Kuft, verzekerden den Heer Reaumür 5 dat wanneer zy 'er, by geval, met de bloote Voeten op traden , in het Been derge- lyk een Krampige Pyn ontftond, als wy hier voor van den Arm gezien hebben ; doch de Koude van den Vifch, op 't Gevoel, belette dien Heer daarvan de Proef te neemen. Men weet, dat zyn Voedzel in Vifch beftaa. IL (2) Rocb die bont is^ met de Rug in H midden Vleer* S^^^ SULurt met ééne ry van Stekels ge* wapend. Thans komen wy tot de eigen tlyke Rochen, onder welken eenige Verfcheidenbeden zyn, ten opzigt van de gladheid of oneffenheid des Lig- haams , die daar van byzondere Soorten maa. ken. Den Latynfchen naam , Raja^ willen fom* migen afgeleid hebben van 't fchraapen , dat dan op de gedoomde alleenlyk paffen zou , welke de Grieken , zo 't fchynt om die zelfde re- (2) Raja varia , Dorfo medio glabro , Canda unico Aculeorum ordine. Art. Gen. 73. Syt^> 102. Raja ündula- ta five cinerea. Rono. Ptfi. 346. Gesn. Pffc. 791, RaJ» j'ifc, 25', Raja Uadulata, Johnst, Pffe* DE ROCHEN. 453 reden, Batis noemden. Die naam is 5 zo wel III. als de Franfche Raie of Raye y de onze Roch en ^^^^e^- XIV de Hoogduitfche Rocken of Rockefisk, aan vee- Hoofd- len gemeen , doch in Engeland onderfcheidt stuk, men ze door byzondere naamen. Deeze Soorc wordt, van onze VilTchers, /^to genoemd. De Rochen zyn Kraakbeenige Viflchen , zon- der Zwemvinnen , plat en zeer breed van Lyf , doch zo rond niet als de Krampvifch, hebben- de een lange , dunne en zeer beweeglyke Staart, die in de meeften meer of min gedoomd is , zo wel als 't Lyf. Allen hebben zy, voorde Oogen, een Vlak , die in 't Latyn Nebula genoemd wordt; naby dezelven twee groote Gaten, en voor den Bek , in plaats van Neusgaten , nog andere Openingen. Daar zyn 'er, die Tanden hebben: in anderen is de Bek maar met een onelFen Been gewapend : doch allen hebben zy de Kieuwgaten , onder aan 't Lyf , open. Haar Lever is in fommigen rooder, in anderen gee- Ier , met een Galblaasje daar aan gehecht* De Milt legt in de omdraaijing van de Maag en de Darmen zyn wyd in 't begin , aan 't end naauw. De Natuur heeft hun befchut voor de aanran- ding der mecfte verflindende Viflchen. Even- wel vindt menze zo menigvuldig niet , als daar uit wel zou volgen ; 't welk daar van daan fchynt te komen , dat hunne Voortteeling op een andere wyze gefchiedt. Immers hoe ongemeen talryk de Eijertjes ook Roch- , in de Eijerftok van een Roch zyn, men merkt I. D&Eu VI, Stuk, aan 464 BeschrVving van III. aan , dat zy 'er flegts twee of drie te gelyk Afdeel, leggen , en die uitkomen zyn bedekt met een XIV. Y)oü of Schaal, welke zy, in de Lyfmoeder Hoofd- , i, j n. STUK- neergedaald zynde, eerlt aanneemen- De an- Fleet. deren , boven de Lyfmoeder , maaken een Ei* jertros, gelyk in de Hoenderen, en vertoonen zig ovaal rond , gelyk de gewoone figuur is van Eijeren. De Hoogleeraar Rüisch heefc zeer naauwkeurig aangetoond, hoe het bevrugte Ey beflooten is in die Soort van Tasjes , zwart van Kleur, welken men gemeenlyk , om dat zy, als 'c ware, vier Pooten hebben, Zee-Muizen roemt. Ook heeft hy het Jong, daar uit voort- komende, afgebeeld (*). In Engeland en Holland zyn de Roehen een weinig geagte doch niet ongemeene Spyze. De meeften hebben niet alleen een grove Zee- Reuk , maar zyn ook taay en onaangenaam van Smaak. Evenwel houdt men 'er 's Winters taa. melyk van , en , dewyl 't een Zee- Vifch is , die door 't vervoeren beter wordt , zo wordt zy in Volkryke Steden , die ver van Zee leggen , ge- lyk in de binneuslandfche Provinciën van Vrank- ryk , veel gegeten. De Lever , in 't byzon- der , is daar een Lekkerny. Gladde Deezc Soort van Roch , die maar ééne ry vaa Doornen op de Staart heeft, is een der ge. meenften in Engeland , alwaar menze noemc Skate 5 Skait of Flair. Men vindtze ook in de Noord- ^ (*) Tbes. ^nmal I. Tab. III Fig. z 6. DE Rochen* 465 isx3ordzee menigvuldig. Het Mannetje worde ni, by de Grieken Bam^ hec Wyfje Batis gehe. Afdeel, ten, zo Artedi aanmerkt. Rondeletiüs en jj"^^^* anderen, geeven 'er den naam aan van gegolfde stuk.* Roch, om dat het Lyf, van boven, met zwar* p^het, te Golfswyze ftreepen getekend is. Men telt- ze onder de gladde Rochen, dewyl 'er aan het Lyf geen Stekels zyn. De Kleur is van boven Afchgraauv^, van onderen wicagtig. Men heeft 'er wel gevifcht van honderd ja tweehonderd Ponden zwaar. Wat het Voedzel van deeze Rochen zy leert ons Doktor Collins , die by het ontleden daar in een Schol vondc. De Staart , geheel ver- reerd tot op het gebeente , zat in de Keel , doch het grootfte deel was vervat in de Maag, zynde aan de buitenzyde flegts ontbonden tot een Afchkleurige Slym, die, geproefd zynde , ecnigermaate de Smaak hadt van Armoniak-Zout. Deeze Maag of Rob beftondt uit vier Rokken , waar van de eerfle dun was en met fyne Bloed- vaten doorweven ; de tweede dikker , roodag- tig en als met Vleezige vezelen ; de derde al- lerdikft en vol van Klieren ; de vierde wit ea zeer dun , met veele Gaatjes doorboord. De Maag eindigde in een dikker Klieragtige zelf. ftaudigheid , by haaren uitgang , die door een Sluidpier byna gefloocen was In deeze Soort van Rochen is aanmerkelyk, Stekelige dat ^^^h' (♦) Collins ^natomji Lond. iCZ^- Vol. L p, 277, I. Dtsi. YI. Stvk. Gg 466 BESCH3lYVtNG VAN lll^ dat de Mannetjes, op de rand der Vlerken, ge- Afdeel. wapend zyn met verfcheide ryën van kromme XIV. Doorntjes, 't v\7elk maakt, dat de Stekelige Roch van RoNDELETiüs ook daar toe betrokken wordt. STUK* rieet. Hy befchryfc denzelven als aan den gladden Roch in alle opzigten gelyk zynde, uitgenomen de gemelde Stekeltjes ; weshalve deeze Vifch Car* daire genoemd werdt naar die Werktuigen , waar mede men de Lakens kaardt. Bovendien, zegt hy, is deeze Roch ook aan de zyden van den Kop gedoomd , en heeft twee Stekels voor de Oogen ; doch maar ééne ry derzelven op de Staart. IIT. (3) Rocb die bont is , met tien gedoomde Knoh» ^"schT/p/* Z;^/i' op 't midden van de Rug. fnoet. Deeze voert, by de Schryvers, den naam van Scherpfnoet , om dat de Kop fcherper uitloopt , dan in de anderen. Te Rome noemt menze Mucoja en Bavofa^ wegens de Slymigheid van 't Lyf, dat ook glad is: weshalve menze te- vens Leiobatos of Lcem-Raja heet. De Ouden hebben 'er den naam aan gegeven van Bos en Bous Thalattios^ dat is Zee-Stier, van wegen de Hoornagtige Stekels op de Rug. In onderfchei. ding van den kleinen wordt deeze de groote ge. (3) Raja varia, Dorfo medio tiiberculis dccem acule- atis. Art. Gen* 72. Syn- lOi. Laevi-Raja. Salv. P//^^ 149. Raja oxyrinchos major» G£sn. Ti[c^ 792, Wïll. hhth. 77. Raj. P//c\ DE Rocken. 467 geheten. JohzsSTOn geeft van beiden de Af. iif. beeldini? (*). Schynt dat deeze 5 op ver naa , de groot- te niet hebbe van den voorgemelden ; want men stuk. vindt de zwaarte flegts gerekend op tien Pon- Schèrj^fnoeu den. Hy is in de Middeüandfche Zee, en aan de Italiaanfche Kufl: , gemeen. Te Marfeille noemt men hem FloJJade. De Kleur is van bo- ven bruin, van onderen witagtig , daar hy, by het Aarsgat, twee aanhangzels heeft, die 'er> door de Engelfchen, den naam aan doen gee- ven van WIjite-CunL De Knobbels op de Rug , met hunne Stekels , vertoonen zig , eeniger- maate , als een Roos. RoNDELETius maakt vau deezen Scherpfnoet, als gezegd is, twee Soorten; waar van de eene grootft is, en met veele Vlakjes, als Neeten, aan de Buikzyde getekend : 't welk 'er , door de VifTchers , den naam aan geeven deedt van Len- tillade. Deeze hadt, by de Oogen, vier Ste- kels en drie ryën op de Staart. De kleine hadt geen Stekels of Doornen dan aan de Staart al- leen , en daar maar ééne ry. Deszelfs Vleefch , getuigt hy, is zagter en fmaakelyker dan dat der overigen , vooral verfch gegeten. De Vis- fchers droogenze in de Rook of Zonnefchyn , na 'er eerfl veel Gaten in gedoken te hebben. Zulke Scherpfnoeten heeft men ook wel in de Noordzee gevangen. De {♦) Tab. X. Fig. I.Deel. VI. Stuk. G g 468 Beschrvving van III. De vermaarde Steno heeft inzonderheid ge* Afdeel, Jet op de oorfprongen van dac glibberige Vogt , XIV. ^elk aan deeze Soort van Roch, in 't by- ^STVK.' zonder, den naam van Slymige doet geeven. Schtrpfnoet. Den Vifch van onderen befchouwende , (zegt hy) Glibberig, zag ik de Oppervlakte geftippeld met zwarte glin- flerende ronde Vlakjes , en menigvuldige Streep- jes aan dezelven vaft , die niec alleen holle Buis- jes waren, gclyk het infteeken van een Bor- ftel aantoonde ; maar weezentlyke Vaatjes , door welken een Vogt, gelyk aan de Lympha^ wel- ke de ronde of Water-KIicren in andere Die- ren affcheiden, uitgeworpen wordt. Men kon dit Vogt uit die ronde Vlakjes, naar Oogjes gelykende , uitdrukken, en dat dit het gene zy , 't welk de Roeh glibberig maakt , zullen alle de zulken my ligtelyk toeftaan , die hunne Zinnen gelooven. Ondertufichen durf ik niet verzeke- ren , dat in alle Viflchen dergelyke door de Huid loopende Vaatjes zyn, die een zodanig Vogt uitgeeven : hoewel men ligtelyk , uic Over- eenkomft , daar toe mogt overhellen. Dat in zwarte Buisjes en door zwarte Mondjes een zeer helder , zuiver Vogt uitgeworpen worde , zou my wonderlyk zyn vöorgekow men , indien ik het niet , in de Bek en Neusgaten der. Schaapen , zo dikwils waarge** nomen had (4) DE ROCHEN. 469 (4) Rocb met de Rug en Buik glibberig y Sce- Ifl. kels aan de Oogen en dm ry'én daar van op Afdeel, de Staart. ^f^JJ-^ STüK Deeze wordt te Venetië Barracol, te Rome Arzilla en te Marfeille Mirallet geheten \ welk MhaUtus, laacfte eenige overeenkomft heeft met den i^^^^^ rq^^,^^^* van Spiegel' Rocb y dien wy 'er aan geeven. De Schryvers noemenze de efFene of gladde en de Ge-oogde Roeh, om dat zy twee groote paar- fche Vlakken heeft, die in zwarte Ringen in^ gekaft zyn , op de Rug* Ronüeletiüs, die gelegenheid heeft gehad om deezen Roch zeer naauwkeurig waar te neemen , vondt decze Vlakken in 't midden Hemelfchblaauw, ftaan- de in een ;5warte Ring, die met geel gezoom^ was. Deeze Soort van Roch onthoudt zig in de MidJellandfche Zee, doch men vindtze ook, naar 't fchynt, fomtydsaan onze Kuilen. Wil- LOUGHBY hadt 'er in Engeland eene , die tus- fchen zes en zeven Duimen breed, en zes Dui- men lang was , met een Staart van vier en een half Duim. De bovenrte Oppervlakte was roodagtig, gelyk grof Zee- Zand, gevlakt met zodanige paarfchc Oogen, als gemeld is, an- der^ {4) Raja Dorfo Ventreque ^labris, actileis ad Oculos, t^ruoque eorum ordine in CauJa, Art. Gen, 72. Syn» 101. Raja Stellaris. Salv, Pife. 150- Raja Oculafa. Jonst. P//c. Tab. X. Fig. 4 Raja lasvis Oculara, Will. Lhfhf 72» Raj« P//c. 27. DkEU VI. SïVK» 3 470 Beschryving van IH- derhalf Duim van elkander, op de Rug» Hy At DEEL. yQj^jj. 'gj. yefdcr eenige Verfchillendheden in, Xiv u^...^r! niet die van RoiSDELEXius , doch van zo veel sTüK. belang niet, naar zyn oordeel, omze als een spiegel* byzondere Soort aan te merken ; dewyl de Mannetjes en Wyfjes van deeze Viffchen in Stekeligheid verfchillen , en men 'er , onder duizend , naauwlyks tv^rcc zal vinden , die voU ^ maakt overeenkomen in gecal , plaatzing en grootte der Stekelen , waar mede zy gedoomd zyn. Dit laatfle is zekerlyk de reden , dat Artedi den gefierndm Roch , Jfierias der Autheuren , ook tot deeze Soort betrokken heeft , fchoon dezelve een ry van Stekels , die onmiddelyk agter den Kop beginnen , en voortloopen tot aan de eerfte Staartvin , en geene anderen op 't geheele Lyf heeft. Deszelfs bovenfte gedeelte is zeer fierlyk met Sterretjes gete^ kend : de Staart kort en dunner dan in de ove- rigen : de Kop gelykende naar dien van den Tylilaart, als zynde brceder en dikker dan die der vcorgaandtn. Deeze, getuigt Gesnerüs 5 is fmaakelyker, om dat hy zig diep in Zee en dus in klaarder Water onthoudt, Willouchby hadtze niet gezien, V. Cs) ^^^^^ ^^'^ de geheele Rug gedoomd beeft ^ '^K^lrd^' ^e;2 enkele ry mn Stekels aan de Oogen , een EocfY. dubbele op de Staart. Wil. (j) Rï]i Düifo roto aciiIeatQ, Aculeonui) ordine Ain- D E R O C H E N. 471 WiLLOUGHE Y fprcekt van een ruuwen of fcherp Hl. gcdoornden Engelfchen Roch , die men tbe Afdeel. Wbüe Horfe, dat is, het witte Paard noemt, p^^J^v en die hy twyfelc , of het niet de Soort zy, stuk, welke van de Autheuren geheten wordt Raja K^^rd^ Fullonica, of A'ollers-Roch, van \?vegen de ge* ^* ' lykheid haarer Oppervlakte met de Werktui» gen 5 die men Vollers-Kaarden noemt. Behalve de ruuwe gefternde, komt nog een allcrruuw- fte Roch by Rondeletius voor , genaamd ajpeu rma , die zo wel van onderen , als van boven , dermaace gedoomd is , dat menze naauwlyks kan aanvatten: doch deeze beiden zouden be^ hooren tot de ftomp-getande Rochen. De gemelde heeft van zyne geelagtige wit- heid over het geheele Lyf , die op de Rug een weinig zwart gefpikkeld is, gelyk de Schimmel- paarden, den voorgemelden naam. De Staart heeft twee ryën zeer groote Stekels : de Rug, tot aan het midden toe , een enkele ry : en vaa onderen is het Lyf geheel met Doornen bezet. Men vindt en vangtze in de Zee-en van Eu- ropa. De Heer Klein heeft, naar 't fchynt, dee- zen Roch met den voorgaanden geheel ver. ward : wanneer hy een Vifch opgeeft , dien hy noemÊ plici ad Oculos, duplici in Cauela. Art. Gen, yz. Sytt^ lOi. Raja Fullonica. Rond. rtfc^ 356. GtsN Pifc. 797, Raja Fuilonica , Raja afpera, Will. hhth^ 78. Raja afpera. Raj. Pifc, 16* h Deel, VI. Stuk. Gg 4 472 Beschiitving van IIL noemt Dafybatns , welke aan heide zyden vm de- Afdeel, jjj^^ greote Vlak heeft als een Oog; het bo- Hoofd '^^^/^^ ^^^^^^ fi^^^P 9 op de Staart vyf STÜK. ryïn Doornen en twee Vinnen (*). Ten minfte K wordt deeze van den Heer Gronovius ^ met den grooten Scherpfnoet van Ray en anderen , tot een zelfde Soort betrokken (7). Zyn Ed. meldt , dat dezelve den Snoet fcherper dan de overigen heeft, 't welk de Autheuren ook er- kend , doch niettemin dezelven onderfcheiden hadden. Behalve drie ryën Doornen , waar van de eene loopt van den Bek tot aan de Rug- Vinnen ; twee anderen , wederzyds , van de Buikvinnen tot aan het end van de Staart, uit kleiner Stekels beftaande, en cenige verftrooide Stekelrjes by de Oogen en Zy- Vinnen ; is de geheele Vifch, zegt hy , effen en glad. Dit fchynt weinig overeen te ftemmen met die ruuwheid, waar van Willoüghby fpreekt. Dee- ze komt , naar hy getuigt , met den ge- doornden Roch 5 die onze negende Soort is , in de Noordzee voor , en wordt van fommigen Vleet geheten : ten zy die Naam ook toepafle. ]yk zy op den Spiegel- of gefternden Roch , die drie ryën Doornen op de Staart heeft , welken zyn Ed. onder de Nederlandfche Vis- fchen telt (|.}. (6) (*) KtEiN, Tifi. Miff. 3. p. N. 2. \\] ZoüphyL Gron. Fafc. I. Leid. 17Ó;. p. ^6. N, 155^ (i) ^Acl, BehH, Vol. l\\ p. z^Z. N. 109. DB ROCHEN. (6) Roch die het Lyf glad beeft mêt een langen III. Zaagswys gelanden Stekel , aan de gevinde: Staart. Hoofd. STUIC» Thans komen wy tot die Afdeeling van Ro- * chen of Rochagtigc VilTchen , welke de zoda- ^qt^Ua. Migen bevat , die ftomp getand zyn. Onder ^^'^^^^^ dezelven de Zee- Arend der Schry veren , wel- ken men te Romen Aquilone noemt, de eerfte. CoLüMNA maakt 'er van gewag, onder den naam van andere en fcberp-gewiekte Pylftaart. Veelen hebben deezen met den Pylftaart ver- ward en zelfs is daar zo veel verfchil over , dat RoNDELETiüs met kragt van redenen betoogea wil, dat het de -^ë^o^ -der Ouden niet zy, die te Napels Aqidla geheten en onder dien naam op de Markt verkogt wordt; 't welk Salvia* KUS en Belloniüs , wegens den naam , vaft ftellen. De hedendaagfche Zee- Arend heeft, volgens RoNDELETius , den Kop meer uitfteekende dan de Pylftaart, de Snpet niet hoekig rnaar ge- rond: om kort te gaan , den Kop zo naar dien van een Pad gely kende , dat de Genueezen hem, om die reden, Rospo of Pad-Vifch noe. inen, (6) Raja Corpore glabro , Aculeo longo ferrafo in Cauda pinnata. Art. Gen, -ji* Syn, loo. Aquila marina. Salv. Tifc, 14Ö. Rond. Pz/aa^S. Bell.P//c 97. Gesk. Pifc. 7^. Aquila. Raj. Pijc, 23. VViLL. hhth. 64. Pafti- naca marina lacvis , altera oxypteridcs. C^L Ecfhr* I.p. T. 2. l.PEEl, VI. SlüK, Gg 5 474 B E S C H R Y V I N G V A N III. men. De zyden , als Vlerken uitgebreid , loo^ Afdeel, p^^^ fcherper hoek uic, dan in de Pyl- j^Ijp^^ ftaart. De Scaarc verfchilc , in Pyl en Venyn , STUK. weinig daar van , en wegens derzelver langte ^eem^rendyivotdt hy ook V7 éi Pefce.^ Ratt O ^ dat is Rot-Vifcli gehecen. Belloniüs fchryfc , dac de Staart fomtyds van twee Ellen en langer zy , hebben- de aan de kwetzende Pyl een Vinnetje of Weer- haak, dat in de Pylftaart ontbreekt. De groo- te Stekel of Pyl is zeer fcherp, zegt Salvia- Nüs, en aan de beide zyden zaagswyze getand : de Huid zagt en glad ; van onderen wit , van boven Loodkleurig. De Maag vondt hy klein, de Darmen groot, de Lever geelagtig, de Milt zwartagtig. Die men te Rome op de Vifch- markt vindt , zyn niet grooter (zegt hy) dan onze Af béelding. ("^3 ; doch men verhaalt ons, dat zy elders" wel tot driehonderd Ponden zwaar groei jen. Aldrovandus maakt gewag van twee Vis- fchen , die hy de Arend noemt ; geevcnde aan den eerden een Soort van brecde blaauwe Wic« ken, die aan 't end rood zyn, en befchryvende den tweeden, als prikkels hebbende boven de Oogen. Deezc Vifch, zegt hy , maakt jagt op andere Viffchen , die hy met zyn Angel fteekt cn (♦) De Afbeelding van de ^quila nurind Salyiani^ by WiiïouGHBY • is zeven Ryr'landfche Duimen breed en vyf Duimen van^de Snoet tor aan begin Van de DE R oTc H E N. 475 en voedc zig daar mede. Zyn Vleefch ruikt m. zo fterk, dat men het niet op Tafel kan voor. Afdeel, zetten. Bellonius getuige dit zelfde van on- ^^^^^ zen Zee- Arend : Rondeletiüs dat hy week is stuk.' en vogtig van zelfftandigheid: Salvianüs meldt, Zee.^r*»cl dat zyne onfmaakelykheid hem zelfs verwerpen ^ . doet van Gemeen. (7) Röcb , welke het Lyf glad beeft , veelal viL fnet twee Stekels ^ die van agteren Zaagswy^-^^^^'^^^^* ze getand zyn , aan de ongevinde Staart. Deeze Vifch, die te Napels, volgens debe- fchryving van Columna , Altavela geheten wordt, verfchilt van den voorgaanden groote* lyks 5 doordien de Staart maar de halve langte heeft van het Lyf. Bellonius fchynt 'er fom- tyds een dubbelen, fomtyds een drievoudigen Angel aan toe te fchry ven. Deeze Angels heb- ben de Ungte van een half Voet , en zyn agter^ waards Haakig of getand, en met Groefjes ge- voerd. Hy is glad gelyk de Z^e- Arend, doch kleiner van Kop en ftomper gevlerkt : ook ver- toont het Lyf geen Vierkant , gelyk in dezelve, maar een gelykzydige Ruit. De Vifch groeit zo zwaar niet ; hy is niet onfmaakelyk en wordt gretig verkogt, zegt Columna, die hem eerft heeft waargenomen en befchreeven. Of- (7) Raja Corpore glabro , Aculeis faepe duobus pofti» ce ferraris in Cauda apterygia. Art. Gen, 71. Syn^ 109, Paflinaca marina altera preryplateja five Altavclai Columm* Ecfhr I. p. 4. T. 2 WlLL. Ichth^ 65. Raj, Pffc, 24.. 476 Beschrvving van ïll. Offchoon deeze als een Middellandfche Zee Afdeel. vjf^(^ ^qq^ Linn^ats , Ray en anderen, aan- XIV HooF-D- g^ï^^^ï^^ ^^^^ 5 heeft de Heer Gronoviüs STUK. hem , nogthans , gelieven tè betrekken toE onzen Pylftaart , daar hy , volgens de gedagte Befchryving , in verfcheide opzigten van ver- fchilt. Vin. Pylftaart, (8) Rocb^ ^voelke het Lyf glad beeft ^ met een langen Stekel , die van vooren getand is , aan de ongevinde Staart. De naam van Paftinaca^ die, algemeenlyk, van de Autheuren aan deezen Vifch gegeven wordt , zou afkomftig kunnen zyn van den Wortel dien wy Pinfternakel noemen ; naar wei- ken de Geftake vry veel gelykt : doch men leidt dien af van een Werktuig , dat de Ouden om den Grond om te fpitten of daar in te del- ven gebruikten , Pajlinum genaamd ; dewyi hy, op gelyke wyze, met zyn Angel boort en fteekt. De Grieken noemden hem Trugoon^ \ welk €cn Tortelduif betekent, en hy wordt thans te Rome Brucbo of Briicco , te Gcnm Ferraza^ in Sicilië Bqftönago ; Vaftrango of Bajlango in 'Provence geheten. Die van Bourdeaux onder- fchei- (8) Raja Corpore j^labro , Aculeo longo, anterius fer- rato, in Cauda aptcrygia. Art- Gen* yi. Syn, loo. Pas- finaca Marina iaevis. BeLl. Pifi, g^. Partinaca. Rond, Salv. P/fc. 144. Paftinaca Marina. Gbsn. P//c. Paftinaca Marina prima. Will. JcJ?th» 6j» Paftinaca Marina isevis, Raj. Pffc DÉ R Ó C H E N. 4'^7 fèheiden hem, by den naam van Tare rende ^ jïi. zo men wil , van den Zee-Arend , dien zy Afdeêi* Tare franc noemen. In Engeland is de gewoo- j^^J^^. ne naam Fire of Fire-Flaire , en Fierce-Flair ^ stuk. - dac is Vuurige of wreede Roch, wegens de Pjilflaart. Venynigheid van zyn fteek. Wygeeven'er, om die zelfde reden , den naam van Pyljlaart aan. De Kenmerken van deezen Vifch , geeft Klein taamlyk breedvoerig op , wanneer hy hem noemt Leiobatiis of gladde Roch , die 5, in 't midden dik is, aan de randen dun, glad, met een kleinen Bek , de Kaaken gekarteld , de Staart Spilrond , fchielyk verdunnende eh eindelyk als in een fyne Borflel uitlobpende; met een Beenig Uicllek van een Vinger lang, „ dat Zaagswyze getand is , voor!z;ien De Zeeuwfche Heer Baster heeft waargeno^ men , dat Jaarlyks de gemelde Angel vernieuwd worde , en dat op dien tyd 'er dikwils twee aan de Staart zyn , tot dat de oude afvalt (f). Hiei^- om verbeeldt de Heer Gronovius zig, dat dó dubbelheid der Angelen geen Soortelyk Ken- merk of ondcrfcheiding maake. , Dat de Steek, dien deeze Vifch met zyn An-^^^^^^ van gel toebrengt , moeielyk te geneezen zy , is zeker; doch of die afhange van eenige Venynig- heid, gelykde Ouden wilden, en waar van zy Won- (*) Pifi, m\a: iii. p. 30. n. s- (f) NatHurkundigc Vnfpmninge». II Diel. bladz. 39. 1» ï))LïU VI. SlUK« 478 Beschryvïng van IIL Wonderen verhaalden ; mag men met reden Mt>eel. tvvyfelen. De verfcheuring kan zo geweldig Hoofd- ^^^^ plaats hebben in zo aandoenlyke of STUK. tot het Leven noodige Deelen , dat daar door Pjlflaan. de Dood veroorzaakt worde. Dus heeft hec Noodlot van Ulysses doezen Vifch, in de al- oudheid reeds, berugt gemaakt. Andere Vis- fchen , zekerlyk , is het treffen van dien Angel doodelyk , en de VilTchers zyn *er , met reden , zeer befchroomd voor. Evenwel wordt thans de Wond niet ongeneeslyk bevonden , die door onze Pylftaarten is toegebragr. Men fnydt den Angel af, en dan wordt de Vifch, zonder ee- nig nadeel , verkogt en gegeten. Salvianüs verhaalt , dat hy den Pylftaart wel tot tien Ponden, doch nooit zwaarder , had gezien. De Pyl of Zyn Werktuig, dat naar een Pyl, of Werp- Speer. fchjcht der Ouden gelykt , wordt Speer genoemd van Dr. Baster , die aanmerkt , dat dezelven fomtyds vier of vyf Duimen lang en wederzyds gewapend zyn met fcherpe ftyve Tandjes , doorgaans over de tagtig , die een weinig Haaks- wyze krom geboogcn,en naar het Lyf van den Vifch toegekeerd ftaan. Zy beginnen digt aan de punt, doch eindigen wat van de Staart af, omtrent op een vierde der langte van de Speer. Men vindt, egter , zo zyn Ed. erkent, oude Speeren , aan welken veele Tandjes afgebro. ken zyn. Hoewel de Angels deezer Viflchen , als de Vifch reeds dood is, nog vergiftig of kwetzen- dc DE R O C H E N. 479 de zyn , en de Amerikaanen 'er hunne Pylen m mede wapenen , die zy in den Oorlog gebruiken. Afdeel, 't welk een doodelyke of gevaarlykeWond maakt: j^^^^ zo is dezelve , doch , als een Geneesmiddel aangc- stuk* preezen geweeft. Celsus verhaalt 5 dat deeze P^lftdarf. Angel door Vuur uitgedroogd en totPoeijer ge- maakt zynde, inHarlt gemengd en om de Kies, waar in men Pyn heeft, gelegd , dezelve los maakt. Dioscorides hadt 'er dergelyke kragt, tegen de Kiespyn , aan toegefchreeven. De Olie uit de Lever gekookt , en als een Smeering ge» bruikt, is zeer dienftig tot heeling van Won- den of Kneuzingen , en wordt ook aangepree- zen tegen Kraauwagie , verouderde Schurft of Ruidigheid in Menfchen of Beeften, Collins heeft de Ingewanden van den Pylftaart afge* beeld, en de Maag vaneen zonderlinge geftalte gevonden (*). (9) Roch die gedoomd is , met kmhbelige Tan^ IX. den , een dwars Kraakbeen aan den Buik Roch.* hebbende. De Autheuren geven aan deezen den naam van Clavata of genagelde , om dat hy op de Rug groote Doornen als Nagelen of Spykers heeft : (♦) ^natomy Tab. 2C. (9) Raja aculeata, Dentibus tiiberculofis , Cartilagine transverfd Vcnrraii- Art. Geit. yi, óyn» 99. Spec, iOj[, Faun. óuec, 268. It. IVeJlg, 175-. Raja Clavata. Rond, Ptjc. 353, Gesn. P//c. 79J, WiLL. IcUh. 74. Raj. Pifi. 26. I.Deei, VI. Stür, 48o Beschryving v a é lil heefc : weshalve de Franfchen hem ook Bouc'^ Afdeel. Uer^ en die van Marfeilie Ciamde heeten. in :^ooFD ^"S^'^i^d noemt men hem, ge woonlyk, Tborn. STUK,' Doorn-Rug , en het Jong worde Maid geheten. Het is onze gewoone Roch ^ dien men in Sweeden Raocka noemt , in Noor- weegen Rokke^ in 'c Hoogduitich Rocken. Wy geeven 'er den naam van gedoomde aan. Deeze Vifch is door de geheele Atlantifche Zee bekend. Men vangt 'er.aan de Kuft van Noor. wegen , zo groot als Heilbotten, doch eetze daar zelden; wordende de Roch , na het uithaalen van de Lever , die groot en vet is , en goe. de Thraan geeft , gedroogd en buitenslands verzonden ; alwaar men de Kraakbeenige Vler- ken voor een aangenaame Spyze houdt. De Rochen onthouden zig op Slykerige plaatfen, by den Oever en leeven van kleine Vifch , ge- lyk wy gemeld hebben. Om dezelve te vis- fcben worden aldaar Lynen gebruikt , ïHet Hoeken 5 gelyk tot den Kabeljaauw-Vangft. Verbaazen» De verbaazende grootte , egter , van fom- de grootte. ^.^^ Rochen in Weftindie , heeft een andere Soort van Viilchery , daar omtrent , in trein • gebragt. In den jaare 1634 werdt 'er, by 'c Eiland St. KriftofFel, één gezien, die een Mus- ket-Schoot van den Oever was , en waar op men twee Sloepen, i^der met vyftien of twin- tig Man , afzondt , die hem naauwlyks konden meeftcr worden. Men fmeet 'er verfcheide Harpoenen te gelyk in , en , niettegenftaande de DE ROCHEN. 4gi de poogingen , die door de Roeijers werden aangewend , fleepte hy de beide Sloepen ver in Zee. Na dat de Vifch zig afgeworfteld hadc, werdt hy, evenwel, aan Land gebragc> en be- vonden twaalf Voeten lang te zyn , van den Kop tot aan 't begin van de Staart , en tien Voeten breed. Hy was zo hard, dat men *er niets van eetbaar oordeelde ; en de Lever werdt door tien Man , met veel moeite, naar de plaats gefleept , daar men dezelve verdeelen zou. Pater Labat fpreekt van een niet minder verbaazende Roch , die door de Negers van Guadaloupe geharpoeneerd werdt. Deeze was, overdwars, twaalf Voeten en agt Duimen breed, en hadt de langce van tiendhalf Voet , zynde , in 't midden, by de twee Voeten dik. De Staart was lang vyfcien Voeten , verdunnende allengs naar 't end toe, daar zy rykelyk de dikte van een Duim hadt. De Huid was dikker dan Os- fen- Leder. Van de Lever werdt Olie of Thraan gekookt, en de befte ftukken Vifch , die heü minft hard fcheenen , van de Negers inge- zouten. Aan onze Kuft , daar de Roch kleiner valt , wordt dezelve gemeenlyk met Netten gevan- gen. Men vindt 'er dergelyken aan de Goud- Kuft en de Kaap , doch beooften Afrika, aan de Kuft van Abyflinie, zyn zy, volgens Theve- NOt , van breedte als een Sloep lang is , en zo i,dki£i. vi.stuk^ Hh hard IIL Afdeel. XIV. HOOFD-^ stuk:. 482 BESCttRYVXNC VAW in. Hard van Huid , dat 'er geen Harpoen in wf! Afdeel, vatten. In Ooftindie zyn de Rochen wat an- XIV. jers van gedaante , veel teerder en fmakelyker ^6tük!* onzen , maar niettemin zo hard van Huid en fierlyk gemarmerd, dat de Vrouwluy 'er zig ^ ten deele tot fieraad , tot dekking haaret Schaamte van bedienen. Klein noemt deeze Soort van Roeh ^ Da^ ^yfybatus^ die het Lyf geheel met wicagtige^ 5, ronde of ovaale grootere Vlakken , waar tüs- ^, fchen veele kleine zwarte Kringronde ver- fpreid zyn , fierlyk gefprenkeld heeft": of liever, genagelde Dqfybatus^ met Doorneo ,j die naar Yzeren Spykers gel y ken : " Wafit deeze beiden vind ik door Gkonovrts aange» haald (*). De Klenr is van boven bont > van onde- ren wit, zegt Artedi. Een ry van dertig Ste- kels loopt , van midden op de Rug tot aan 't end van de Staart ,byna regt uit. Sotetyds vindt men vier grootere , fomtyds maar twee, op 't voorde van de Rug. Bovendien zyn 'er Prikkels^ aan den Bek, de Oogen,de zyden van dé Staart cn de Borftvinnen. Hy heeft geen Aars-Vin^ doch aan de Staart zyn twee Vinnen, en twee gaatjes beneden het Aarsgat. Voorts verfchilc hy van den gladden Roch , doordien zyn Kaa^* ken met puntige Knobbeltjes, als eee Vyl, 'ge- wapend zyn > in plaats van Tanden» (ïo) (*) Z'êophyU Gra$oy, Fafc. I. Leid. 1763. p. jd. Ö E R O C H E 483 (io) Rocb die langwerpig is ^ met ééne ry van jff^ • Stekels midden op de Rug. Afdeeu XIV. Die Schc^pfcl., dat in de Middellandfche Zee Hoofd- Voorkomt , is van Aristoïeles Rhinobate ge- iioemd. Men geeft 'er thans den naam aan van^^f^/^o^'^^^^i 'SquatinO'Raja ^ of Haay-Roch, om dat het In^^aayRoGh* Geftalte als een middelfoort tuflchen de Ro. chen en die Soort van Haaijen , welke menMeir- Engel of Pakhaay noemt^ zig vertoont. 'c Gelykt minder naar een Roch, dan naat een Pakhaay, van welken het verfchilt, door- dien het langer is van Lyf , naar reden van de breedte en grootte: als ook dat het de Snoet fpitfer heeft en düs eenigermaate gelykendenaat die Soort van Roch , welke men noemt Oxyrin^ chiLs of Scherpfooet 2 voorts is de Bek onder dea Snoet, gelyk in de Haaijen, niet aan 't end; en de onderfte Oppervlakte platter. In deeze bei- de opzigten verfchilt het, wederom, van den Pakhaay. In plaats van Tanden heeft het fcher- pe Knobbeltjes 5 gelyk in de gewoone Rochen plaats heeft. De Huid is ruüw en het bovenfte des Lyfs bruinagtig. Ro'^DEtETiüs heeft metkragt willen bewëe- ren , dat 'er zodanig een Schepzel niet gevon- den worde; doch het Gezag van Fabiüs Co- LüM. (10) Ra)a oblonga , unico Aculêoruiti ordine \n nie^ dio Dorfo. Art. Gen. 70. syn. 99. Squato-Raja live Rhinobatos. Bell. pifc. 78. Gesn. Pifc. 905. Rhino- baros five Squatino.Raja. Si\LV* Pifc^ Ï53. WiLL. Uhth^ 79. Raj. Pifc, 28. 484 Beschryvino van TIL LUMNA , die zegt , dat het te Napels dikwils Apdeel. voorkomt, is genoegzaam daar tegen. Deez' Ho^OTD ^^^^^^^^ ' Viffchers hem berigt hadden , STUK', hoe het niet langer dan vier Voeten was en niet Baay- zwaarder dao twaalf Ponden. De Byhangzels, van vyf Duimen lang , die aan de Buikvinnen in de Mannetjes worden toegefchreeven , en ak tot voor- Voeten kunnen verftrekken , doen my weinig twyfelen , of het is zulk een Schep- zei geweeft, dat in den jaare 1737 aan de Zee- Kuft van Exmouth yin 't Weften van Engeland, ^ gevangen werdt, en toen, wegens zynloopen, zo veel gerugts maakte. De Afbeelding , im- mers, toont aan, dat die zogenaamde Voeten of Pooten , daar men met zo veel ophef van fpreekt, niet meer dan zekere Byhangzels en niet genoegzaam waren, om eene vermenging van den Pakhaay of Meir-Engel met een Zee- Kalf of Rob , tot de voortbrenging van zulk een Schepfel , te onderftellen (*). Dat de Rbu nobatos uit paaring van een Haay meteen Roch, welke beiden zig , tegen den aart der Viflchen, vleefchelyk vermengen , voortkomen zoude, wordt door Plinius verzekerd : weshalven hy ook den naam uit beiden famengefteld heeft, even als die van den Muil-Ezel. (♦) Zie de Afbeelding en Befchryving van dat Zee- Dier , medegedeeld door den Heer J S. Centen , in de PhilofophifJje P^erhandelingen ^ het begin van het IL D££Ls 2. Stukje , Anno 1739 ^* Tirion uitgegevcm XV. HOOFD. DE HAAIJEN. 485 Afde] XV. H O ü F D S T ü K. Befchry'ving van '^ Geflagt der Haaijen y 't ^tuk welk de ruime cn gladde , gejpikkelde en bonte , den Blaauw- en Sternhaay of gefiernde , den Doornhaay , Speerhaay , Kruis- en Schophaay; den Zee- Vos of Aap , bet Zee- Varken , den Zee-Engel ,den Paard- en Joms-Haay , als ook den Zaagvifch, bevat. Aanmerkingen omtrent de Tanden , Voortteeling , Ingewanden , Ver- Jlindendheid en andere Eigenfchappen deezer Diereit. |TeelerIey verflindcnde VilTchen begrypen Na^m. ▼ wy onder den Geflagtnaam van Haay , dien ik gebruik tot Vertaaling van den Latynfcheri Squalus , een zeer ongemeen Woord , dat men, geloof ik, nergens dan by Pliniüs vindt. Dee. ze Autheur zegt , dat de Squali omtrent dea Evennagtstyd Jongen voortbrengen (*). Het VV^oord fchynt afleidelyk te zyn van Squalor , 't welk Vuil en morfigheid betekent , en is daar- om op deeze Dieren toepaflelyk, die niet, ge- ]yk andere VilTchen , door een Olieagtig Vogt voor aankleevende Modder befchut worden; maar aan wier ruuwe Huid veel Onreinigheid blyft hangen >of welke zig als vuil en modderig vertoont. (♦) Squali circa -<£q«ino(Siura [SuppU) pariunt, Libr. IX. Cap. 51. De h P££L, VI. Stvk^ Hh 3 486 Beschryving van ni. De Keomcrkcü der H^aijen ^^ya, vyf Lqgtv Afdeel. ^^^^^ zyden van den Hals ; het Lyf Hoofd- langwerpig en Spilrondagiig : de Bek in hec STUK. vcorfte van den Kop. Gkonovii^s vpegc 'er Kenmer- veele tvvyfelagnge Kenmerken by; gelyk dat ■ * de Huid in de meeften ruuw is, ia (bmmigea glad ; dac de Kop ftomp is of Icherp , enz. Hy maakt een Ünderdeeling , afgeleid vaa hec al of niec hebben van eene Aarsvin. Linn^eüs maakt, in die Geflagt^ drie Afdeelingen ; waar \ an de eerfte de zodanigcn bevat die de Rug jiekelig en geeiie Aarsvin hebben : de tweede de zulken , welker Rug niet ftekelig is , die fcher-^ pe Tanden en eene Aarsvin hebben : de derde ^ eindelyk, die genen, welker Tanden Knobbel* agtig zyn. Sopiten. Onder de Soorten , welker getal veertien is ^ brengt onze Autheur 'er vier in de eerfte Af- deeling , zynde verfcheiderley Haaijen ; agt in de tweede , waar onder de Kruishaay en de zogenaamde Gaki Canes , of Zee -Honden, en twee in de derde ^ waar van de eene is de Zaagvifeh, 1- , (i) Raay zonder Aarsvin ^ mt een Stekeligs l^?ornh2y. '^^^ Lyf fpilrondagtig. Dit (ï) Squaius pinna Ani nulla, Dorfo fpinofo, Corporflr tgretiufculo. Art. Get}, 66, ^yn, 94. Spec. 102 Faun, fuec, 296. Maf, ^Ad^ Frid. h p. 53. Wefix^th* I74< lm P E H A A I J E N. 487 Dit is de gewoone tiaay of Zee-Hond , dieq jjj^ men veel vangt in de Noordzee , zo aan oriZeApDEEU als de Engelfche Kuften , en ook aan die XV, van lerlapd. Gkonovius zegt , dat de Kat- ^^uk?* wykers hem Doornbaay noemen : elders hadt z^cort^haay. hy gezegd , dat de Nederlanders hem S^^eer- baay heeten. De Engelfchen geeven aan dee- zen den naam van Prickly Dog of Hounififh: Dombundt , dat is Doorn{iond , hadt Gesker hem geheten ; te Venetië noemt men hem Azhy te Roipe fon^tyds Scazone. Onder den algemeenen naam van Requin of Reqiden is hy in Vrankryk bekend , en onder dien van Hay , Jlaie of Haae ^ in 'c Noorden. Pe Geftalte van deezen Roofvifch wordt Geaalte. dooif Gronqvius aldus befchreeven (*). Hef Lyf is langwerpig > rondagtig , hpoger daq bre^d; de IJuid ruuvv, op de Rqg Afchgraauw^ aan dep Buik witagtig : de Kop taamelyk lang^ van dikte als het Lyf , uitloopende in een Ke- gelvormige Snoet, aan wier voorfte en onder- f^e deel de ^Slei^sgaten zyn. De Bek ^ ojider- aan den Kop, is met fcherpe hreede Tan^pi^ ^ die op verfcheide ryën in de beide Kaaken ge- plaatft zyn , gewapend. De Oogeq , aan de ofl- d^rfte zyden van den Kop, zyn nader aan de^ Bek dan a^n 't en^ vap de Snopt* Vyf Kienvy: gatcp fpinax. B^t^L. Pifc 69. Salv, Pifc. 195-. f. 1^6, Ca? leus Acanthiai f, Spinax. VVill. Ichth, ^(S* Raj. Pifi» 21. (♦) Mftf, hhthyoUg. pa^. 6l » 62. h Deel. VI. Stuk, ' H h 4 488 Beschryvino van IIL g^^^° heeft hy , van onderen wederzyds , efFen Afdeel, voor de Borftvinnen : zeven Vinnen in 't geheel, aan de Rug , Borft en Buik , ieder twee, en ^sTüK? ééne aan de Staart. De twee Buikvinnen, J?o!ffnhaay merkt zyn Ed. aan, heeft Klein, zeer onei- gen , een dubbele of famengevoegde Aarsvin geheten. De eerile Rugvin, ver van den Kop af, middelmaatig van grootte , beftaat uit Kraak* beentjes , die niet kwetzende zyn , uitgenomen het eerlte, dat kortft, dikü en gefpitft is. Ue agterfte Rugvin , ver van de eerfte af en klein* der, ook uit Kraakbeentjes die niet kwetzen, beftaande ; behalve dat het eerrte derzelven, zynde het langfte , dik , Beenig , glimmende is , en fcherp. De twee Borftvinnen , wederzyds ééne, onder aan de Zyden van 't Lyf, driehoekig, zyn met weerlooze Kraakbeentjes geftraald. Dq twee Buikvinnen, by den Aars wederzyds ge- plaatft en byna Vierhoekig , beftaan uit derge- lyke Beentjes. Het Aarsgat is byna in 't mid- den, tuffchen de Borftvinnen en de Staart, die in tweeën is verdeeld, het bovenfte driemaal zo lang als het onderfte. ©e langte van het Onderwerp, naar 't welke deeze Heer zyne befchry ving opgemaakt heeft, fchynt zeer klein te zyn geweeft, als de lang- te hebbende van maar 9 Duimen en 5 Liniën : 't.welk nagenoeg de langte is van een voldra- gen Jong (*). Evenwel is deeze Haay, zo ik aan- DE HaAIJEN. 489 aangemerkt vind, zelden langer dan één* of an- III. derhalf Elle , en dat Voorwerp ; 't welk van ^^^^^ den zwaar ; vind ik by Charleton aangete- JDoomhaay, In de ontleding van een Haay heeft Doktor ingewan- CoLLTNs opgemerkt , dat het Hart naar een Herders- Tas gelykt. De Darmen zyn twee- maal omgeflagen. De Milt, aan den bodem van de Maag , heeft een Byhangfel , dat den Darm tot zo verre vergezelt. Het Alvlees is dubbeld , geplaatfl: in de hoek , welken de Darm by zyn tweede ombuiging maakt. Doch wel het aanmerkelykfte zyn de deelen der Voort- teeling in de Wyfjes , die leevende Jongea baaren. Deeze hebben , onder 't Middelrift , wederzyds , een Eijerftok , uit welken twee Ei- jeren te gelyk in de Lyfmoeder vallen. Die Eijeren zyn, volgens de Waarneeming van Wil- LocGHBY, rond, kleiner dan Hoender-Eijeren , zonder harde Schaal , en met geene onderfchei- ding , naar 't fchcen , van Wit en Doijer. De Kleur der inwendige zelfftandigheid was een weinig geelagtig, gelyk Room van Melk, of wat geeler. Als het Ey , nu, in de Lyfmoe* der gekomen is , wordt het daar uitgebroed, en het Jong voedt zig met het Doijer, dat in *t Gedarmte, byna op de zelfde wyze als ia de Vogel-Pullen, overgaat. Om die reden hangt, aan de Navel van de jonge Baaitjes ^ een i^pesi. ylstvk, Hh 5 Blaas- kend. 49^ Beschryving van Blaasje , met een gedeelte der Vogten van het Afdkel. Ey gevuld. H^FD Haaijen zyn regte Vifchjaagers , en dry. STUK?"" ven geheele Schooien van Hariqgen, uit diep -Pwr»^4;^y. Water , daar dezelven van grooter Viffchen Gebruik, vervolgd worden , zo naar de Havens aan de Noorfche Kuft., als naar die van Engeland en de Zuiderzee. Zy doen derhal ven de VilTchery veel voordeel , doch fomtyds komen zy in zulk een menigte, dat 'er dezelve ^ inzonderheid de Kabeljaauw-Vangft , door verhinderd worde ; dewyl raen, in plaats van Kabel jaauwr, Haaijen aan den Hoek krygc. In de Maag heeft men ook wel Zee- Katten gevonden. Na het afhaaleq v^^n.de Huid hebben zy zeer wit Vleefch , dat zig Spier- agtig vertoont, en wel eetbaar is, doch zeer dor en droog; maar de Lever geeft zeer goede en vette Thraan. Van het Haaijen-Vel wordt Biet alleen tot bekleeden vaq Kokers , Doozen en Laadjes , tot Mellen- en Degen-Scheeden , maar ook tot het polyften yap Houtwerk ge« bruik geiTiaakt. » II. (2) Haay zonder j^arsvin , met een Stekelige ^eelvar.* "^^^ ^ ^'^^^ eenigermaate driekantig. Deeze , die Centrina genoemd wordt van dp (2) Squalus pinoa AnI nuUa ^ Porfo fpinofo , Corpa» re fubtriangulari. Art. Gen, 67* N. f . Syn* 95*. Cenrri- ata. Rond. Pifi. 3?4. Salv* ?ifc. 156.158. Gesn. Bfi* D E H A A ï J E N. 49 t Autheuren, onthoudt zig io Middellandfche IIL 2ee, en worde te Rome Pefce Porco of Zee- A^^^eei;. Varken geheten : 'c zy wegens de dikte van j^q^^. zyn Lyf , waar door hy zeer verfchilt van de stuk. Haaijen ; 't zy om dat hy zig als een Zwyn in Zee^r^f* Slyk en Modder wentelt. De voorfte Rugvin heeft een Doorn of Stekel , die voorwaards de Straalen van de Vin kruift ; de agterfte Rugvin ^gterwaards ; en dit maakt 'er den naam vaa Sternhaay op toepaflelyk. Men wil ook , dat het idie Vifch zy , welken Belï.oniüs Vulpecula , dad i;$ het Vosje noemt 5 en uit wi^ns Lever alleen , fomwyleD , tot zes Pondea Oli^ kwam. Deeze Haay, die in de Bovenkaak drie ryëa Tanden, in de Onderkaak maar ééne ry heeft, worde te Rome fomtyds op de Vifchmarkt ge- bragt , doch het gemeenfte Volk vindt 'er geea Smaak in, dan in tyden vau het grootfte ge- brek: dewyl de Vifch zo t^ay is, dat men de Vezelen naauwlyks van één kan fcheuren. Aan de Olie of Thraan van de Lever, met eenige Speceryen gemengd , worden uitneemende krag* ten, tot verzagting van inwendige Knoeftgezwel-P len en v^rfterking der Zenuwen, toegefchree^ ven, (3) Haay zonder Aarsvm , met een Stekelige m. Rug , de Neusgaten aan 't end. /pewhTay X3e (^) Sqiialus pinnS Ani nulla, fXorfo fpinofo, Naribus terrainalibui. Art. Ceu. óy. Syn. 95-. Galeus Acanthia« five Spinax fufcus. Wjll. libth* 57. Raj, Pffc, zu 492 Beschryving van Ijf De Heer Gronoviüs be.trekc de bruine Ga^ Afdeel, leus Acanthias ^ Spimx of Doornhaay, van Wil* XV. LOUGHBY en Ray , tot de eerfte Soort , daar ^TUK^ hy, volgens deeze Schry veren, van verfchilt, Zee^rar- door de Huid , van onderen 3 zelfs ruuwer en bruiner te hebben dan op de Rug. De Bek is ftomp , en hy heeft wyde Neusgaten , bykans in 't end van de Snoet geplaatft. Ook is de Rug niet een weinig gekield , als in de andere , maar breeder, gelyk in de Zee-Honden. Hy heeft de Stekels, Staart en Vinnen eveneens. Men noemt hem te Genua , Sagrse , en wy mo- gen hem Speerbaay heeten, IV. (4) Haay zonder Aarsvin ^ met den Bek aan Sqtéotina. Smet. ZeeEngeU By de Autheuren voert deeze Vifch den naam van Squatina^ dien Pliniüs reeds gebruikt heeft, en toegepaft, zo 't fchynt, op de groote Haai- jen» Den Griekfchen naam , Rinêe , leidt Char- LETON af van de fcherpte van de Snoet; doch dit is tegenftrydig. Veeleer fchynt dezelve van de ruuwheid van deszelfs Huid afkomftig te zyn. Te Venetië noemt men dit Schepzel nog Squaqua of Squaia^ te Bourdeaux Creac de Bufe en te Genua Pejce Angelo of Engel- Vifch* Hier- om (4) Squalns pinna Ani nulla ♦ Ore terminali. Art. Gen. Ö7. N. 6. Syn, pf. Squarina. Bell. Pifc> 78. Rond. ?$Jc. jCj. Gesn, Pffc. 899 WiLL. Jch$h* 79' Raj. P^fc^ DE HAAIJEN. 493 rom geeft men 'er , in Vrankryk , thans ook III. den naam aan van Ange , in Engeland dien van Afdeel. Angelfisb ; doch gemeenlyk is liy daar bekend ^^^^^^ by den naam van the Monk , dat is de Monnik , stuk. of Kingflon , en File-Fish , 't welk Vyl-Vifch Zee Eng^l betekent : ook wel de Mermaid of Meermin : > welk Woord van Hoogduicfchen oorfprong is , daar men de Zee Meer noemt. Om die re- den geeven fommigen *er ook den naam aan van Meer-Engel , daar het beter was , hem Zee^Engel te heeten. De gemeene naam, on- der onze Viflchers , is Schoerhaay of Pakhaay , welk laatfte van Padde-Haay afkoraftig zou kunnen zyn 3 naar men wil (*). Dit Schepzel wordt niet alleen in de Mid- dellandfche Zee, maar ook aan de Kuften van Engeland en Noorwegen , ja aan die van ons Land en Vrankryk, gevangen. Rondeletiüs fchryft, dat hy 'er gezien had van grootte als een Menfch en van honderdzeftig Ponden. Wil* LOüGHBY zag 'er van zeftig Ponden , en Artedi verhaalt, dat hy 'er gezien heeft te Londen in Naggsheady en te Chelfea. De Geftalte is zeer plat en breed, en als tus- Geftaltc fchen de Haaijen en Rochen middelflagtig ; wes- halve ook Ray hem onder de Rochen geplaatft hadt. De Zee-Engel heeft, in de Bek, drie ryën Tanden onder en boven , die met elkan* der, volgens Arïedi, het getal van omtrent hoa- (*) Uftgez. rerhand, I, Deel, bi. 148* l.Difiu VI,Stük, 4^4 Beschayving vah III, honderd. en-agt uitmaaken. De Snoet is brèed Afdeel, en ftomp , met Neusgaten op den rand : Zyd- XV. Vinnen of Vlerken heeft hy nagenoeg als de Hoofd- . , , , . , STUK. Rochen , behalve dat zy nièt met den Kop vet^ tef-Engel eenigd zyn: de Rugvinnen zyn klein * de wStaarÊ is van onderen een weinig korter dan van bo*. ven. Aan de Oogen en Neusgaten zyn zekeref Stekelige Knobbeltjes; gclyk ook korte Stekels aan den rand der Boitt- én Buikvinnen , en midden op de Rug. De Staart heeft een halp- maanswyze figuur. De Huid is op de Rug ruuvg^ en wit, met Afchgraauw gemengd ; aan den Buik Z€er effen en glad , witagtig van Kleur. Gebruik. De Zee-Engel bret3gt dertien en meer levens dige Jongen ter wereld, die dan reeds è:es Dui* men lang zyn , zegt Gronovïüs. Hy krüipt id ^ Zand en Slyk, gelyk de Roch, en leeft vaö Vifch gelyk de Haaijen. Men merkt aan , dat: het Landvolk in Languedokhem verfmaadt, zor van wegen dé taayheid , als den kwaaden Reuk^ In fommige Provinciën van Vrankryk, even* wel 5 en z^lfs onder \ gemeene Volk te Parys , wordt 'er van gegeten. Dat de gedroogde Eijeren , van de Sqiiatim , veel doen tot hec floppen van den Buikloop, heeft de Ondervin- ding geleerd, en daarom gebruiken onze Visi* fchers die daar tegen , zegt Rondeletiüs. De Afch wordt tegen het uitvallen van 't Hair en tegen de Daaüworm of Zeerhoafdigheid ge* preezen. Inzonderheid maakt men van derzel- vcr Huid gebruikt ^ om Scheeden van MelFen en DE H A A I J E N. en Degens te overtrekken.^ dat onder de Tur- ken in Barbarie veel gefchiedt , en die wen dan Sagryn noemt. Hoop*i>- STUK* (5) Haay met den Kop zeer hreed van vooren y y , en dwars als een Mooker. Zyg^naé Kiuishaay* Onder de Haaijen die de Rug niet Stekelig hebben, en met een Aarsvin, als ookmetfcher- pe Tanden zyn voorzien , behoort de zoge- naamde BalanS'ViJch. Deeze naam is afkoitt- ftig van de zonderlinge gedaante van den Kop 5 die eenigermaate naar het Juk gelykt , waar de Evenaar van een Balans op ruft. Hierom noern* den de Grieken hem Zygaina en de Latynen Li* hella , gelyk hy by de Italiaanen Cimhbetta heet , èn by de Ëngelfchen tbe Balance^fisb. Wy noe* men hem ook wel Kruishaay^ om dat hy de gedaante, byna, van een Crucifix vertoont. lü Vrankryk geeft men 'er den naam aan van Marteau^ dat is Hamer of Mooker: te Rome noemt men hem Jambetta^ elders Martellv m jop eenige plaatfen van Italië Pefce Bakjlra. Die van Marfeille plagten deezen Haay ook Wel ^ood'Vifcb te noemen, om dat zyn Kop gelykt naar dat Hoofddekfel, 't welk van die Na. (5*) Squalus Capite latiflTiino, fransverfo , MalleifortnE. Art. Gtn, 67, Syn. 96. Muf. ^d. Frtd- I. 52 Zygscna iive Ltbella. Bell. Pifc. 60» Zygaena Rond. Pifc* 389^ GisM. P$fi, lofo. Libella. Sal7, Pffc. 128. Zy^m% WiLL. ïchth, 55. RaJ. Fifc. 29, 4p6 Beschryving van IlL Natie , weleer , aldaar gedragen werdt In Afdeel. Amerika, daar hy zo wel als in de Noordzee voorkomt 5 noemt men hem Pantouflier. De STUK.' Negers, aan de Kuft van Afrika, weeten hem J^riéhhaay, zeer wel meefter te worden ; hoewel het eea zeer verllindende Vifch is , daar onze VifTchers bang voor zyn. Andere Viffchen en zwemmen, de Menfchen kan hy door een (loot om ver fmyten, en hy is in 't byzonder happig naar Menfchen. Vleefch. Oppianüs vergelykt zyne kragten by die van den Leeuw. De Balans-Vifch heeft het Lyf lang en rond, xnet groote fterke Vinnen gewapend : de Huid is zo ruuw niet als die der gewoone Haaijen ; van Kleur Afchgraauwagtig. Zyn Bek, vol van zeer fcherpe Tanden, heeft hy onder aan den Kop , die , als gezegd is , uit een dwarsftuk be- ftaat, dat van vooren een weinig krom loopt, en aan ieder end een groot Oog heeft , zydc- lings uitziende. VI. (6) Haay met den Kop zeer breed en Hart- Têht*ro: vormi^. Schophaay. ^¥$1^2. Een Amerikaanfche Vifch , naar den voor- gaanden gelykende, doch met den Kop drie* hoekig , zou eigentlyk de Kruishaay der Ne. derlandercn zyn , volgens Marcgraaf. Linn^eus heeft (6) Squaius Capife latiffimo Cordafo. Syfl, Ndt X, Zyeseox affinis Capite trian^ulo. Witx. Ichth> ff. Ti» buronis fpccies minor, MAacGH* BraJiU x8i. D E H A A I J E N. 497 heeft 'er den Latynfchen naam Tiburoy die ge- jjr^ liieenlyk aan den volgenden gegeven v^ordt , op Afdeel. toegepaft. Deeze Vifch is niet oneetbaar , noch ^^"^'^ onfmaakelyk. Hy wordt te Suriname Scbop-'Haay ^.^^^.^ geheten wegens de gedaante van zyn Kop; ge- jj^^ph^^y^ lyk de Heer W. van der Meulen, die 'er een tot het maaken van onze Afbeelding verftrekt heeft, my verzekert. Schoon de Heer Gronovius deeze Soort van Haay , zo wel als de gene , welke Klein noemc Galeus met den Kop in een Hyperbolifche figuur uitkopende 9 als Verfcheidenheden tot den Kruis- haay betrekt fchynt 'er my dóch dezelve merkelyk van te verfchillen. In dit Voorwerp, dat de langte heeft van omtrent negen Rynland- fche Duimen, vind ik den Kop zeer plat ea dun , twee Duim en drie Liniën breed , op de kanten wedcrzyds een Oog hebbende, dat maar anderhalve Linie breed is, en een vierde Duims daarvan af, naar vooren, de Neusgaten» In de Bek, die een half Duim breed is, en getand, fchullt een dikke Tong. De dikte van hetLyf is ongevaar een Duim : het is fmaller dan hoog en heeft op de Rug twee, aan den Buik vyf Vinnen. De Staart is gevind ter langte van drie Duimen , met eene Vin , die op zyde van de Staart ftaat , en in 't midden , ter langte van an- derhalf Duim, even breed blyft, zynde daar breed drie Liniën, doch aan't begin een Kwab heeft (*) 2öophyl. Gronoy, Fafc I. Leialé jjÓ}* p. 34, ï. Dfitt. VI. SiLK^ I i 498 Beschryving van lir heeft van een half Duim lang, gelyk ook na- Afdeï^l. genoeg aan 'c end , alwaar de Vin het uiterfte van de Staart omringt. Zie daar, behalve de Hoofd- STUK. geftalte van den Kop, een aanmerkelyk ver- Schfiphaay. fchil met den Kruishaay 5 die de bovenfte Kwab van de Staart driemaal zo lang als de onderftc heeft, gelyk Gkonovius verzekert (*). VTi. (?) Haay met de Neusgaten digt aan den Bek Ruuwe ^^^^^ Oogm. De algemeene naam der verflindende Viflchcn , die men in 't Engelfch Shark of Sea Hound'^ in 't Franfch RequiUy in 't Ncerduitfch Haay noemt , fchynt Galeus by de Autheuren ge weeft tc zyn. Deeze naam wordt afgeleid van een Wezel , in 't Griekfch Galêe genaamd , naar welken de Kop in fommigen gelykt, of van de Lamprey , Mufléla , naar welke het Lyf zweemt, en dus noemt menze ook in 't La- tyn Mujlélus. Behalve de onderfcheiding ten öpzigt van de effen» of ftekeligheid , en van de Kleur , die maakt dat men van een gedoorn- de en gladde , van een gefternde en blaauwc Galeus gefproken heeft , is 'er nog een aan*^ merkelyk verfchil in de Lighaams-geftalte , wel- ke (*) Ihidem, (7) Squalus Galeus , Naribus Ori vicinis, foraminibus ad Oculos. Art, Gen, 68- N. 9. Syn. 97. Galeui Canis. Ronü. Pifc, -^-j-j. Gesn- Vifc. 167. Canis ga- leus ShVi. rifc. 130. WiLL. Uhthr 51. Kh]. Pifc, 20. DE Haaijen. 499 ke fommigen Zee- Vos of Zee-Aap , anderen IIL Zee-Do2 of Zee-Hond, ja Zee- Paard doethee. Afde^il. ten. De gemelde Haay wordt van de Engel- ^1"^^^^^^ fchen TopCy van de Marfeiliers Paly vandeRo- stuk. meinen Lamiola of Canofa getyteld. De naam van Zee-Hond fchynt aan deeze Verflin. üieren gegeven te zyn van wegen de itoutheid, waar mede zy niec alleerr andere Viffchen maar zelfs den Menfch aandoen , byten en verfcheu- ren* De Verflindendheid is het eigen Kenmerk der Haaijen , die de Schepen , door den Aclan- tifchen Oceaan , tulTchen Afrika en Amerika , vaarcnde , fteeds navolgen , om te aazcn op hec gene van Vleefch of Vifch weg geworpen wordt, en ook , waarfchynlyk , fomtyds wel op de Ly- ken. Dat zy Menfchen-Vleefch boven al be- minnen, wordt in 't algemeen beveftigd, en de droevige Ervarendheid heeft fommigen , die in de Zee zwommen ^ zulks met verlies van een Arm of Been geleerd* By Antibes , in de Mid- dellandfche Zee, wedervoer dit nog een Ma- troos, toen hy reeds uit het Water opgehaald werdt, in den jaare 1744. Zeker Schryver ver- haalt , dat de Noorfche Boeren (lukken van Menfchen, welke zy ten dien einde vermoord- den , plagten te gebruiken om deeze Dieren te vangen. Ongelooflyk zou de verflinding zyn , welke de Haaijen in Zee aanrcgten, indien de wyze Schepper de Viffchen niet een middel gegeven had om deeze Roofdieren, die zeer fnel kun- I. Deei. VI. Stuk, I i % CCn 500 BESCHRtVlNG VA!? jjj nen zwemmen , te ontkomen. Hunne Bck^ Afdeel, naamelyk , onder aan den Kop zynde , kunnen XV. zy in iets dat boven hun is niet happen , zon- Hoofd- ^ • wenden. Men merkt ook aan > STUK» ^ 5 dat zy dikwils met -zeer gulzig zyn: mooglyk wanneer hun geen Aas ontbreekt. Van kleine ronde Vifchjes, omtrent zo groot als Sardynen, wordt de Haay vergezeld, die om hem heea zwemmen , en hem de moeite niet waardig fchynen te zyn om in te flokken. Indien men een ftiik Spek aan een Yzeren Ketting doet , ea dezelve met een Touw laat nafleepcn , zo kan het lang duuren eer de Haay toebyt: ten zy men het ophaale. Alsdan vak hy 'er met ge^ weid op aan, flokt het in, en, dus vafl: zya- de 5 maakt hy een fchrikkelyk geweld ; tot dat men hem , na eenigen tyd vvorüelens , aao Boord of op 't Land haale. \mg^» De Negers vangenze ook wcl op een andere manier , door naamelyk , terwyl zy naar hun byten willen , 'er onder te duiken , cn dan den Buik open te fnyden, zegt Labat: doch dit Schepfel is zeer moeielyk te dooden : de brok. ken beweegen zig nog eenigen tyd, na dat hec aan ftukken gefneeden is. In Noorwegen wor- den de grootfte Soort van Haaijen ook wel mst Harpoenen gelend of gefchoocen. Somtyds komen zy onverhoeds in de Netten , tot den Scilm- Vangfi: gezet , en gaan 'er mede door : fooi- tyds raaken zy daar in verward , en laaten zig, door flaan of fteeken, in onm.agt brengen. Dan ^ fleept DE HAAIJEN. JOI fleept menze op 't Land, indien men 'er iets hl meer van hebben wil dan de Lever : anderszins Afdeel. neemt men die daar uit ea laat het Kreng in rr^"^* Men merkt aan, dat de Noordfche Volke- Gabruik. ren veel gebruik maaken van de Olie , welke door Kooking uit de Lever gehaald wordt , in plaats van Vet of Boter , tot hunnen Stok- vifcli. Het Vleefch van den Buik, aan ftroo^ ken gefiieeden en gedroogd , is , op zekere ma- nier bereid zynde, ook niet onfmaakelyk; ge- lyk een Deenfch Koopman , die 't zelve op Ysland gegeten hadt, aan den Heer Marteiss verzekerde. De Noorwegers bakken van de Eijeren, die zy in de Haaijen vinden, lekke- re Pannekoeken , welken zy Haakage noemen» Indien men een Wyfjes-Ifeay vangt, met jon- gen in de Buik , zullen onze Ëuropifche Ma- troozen ook niet verzuimen, dezelven tot een Zee-Geregt te bereiden. Van het Vleefch der ouden maakt men zelden veel werks , om dat het zo hard, taay, dor en droog, ja byna on# verteerbaar is: doch de Negers , die zeer op 't Haaijen- Vleefch verlekkerd zyn , weeten daar raad toe, door het tien of twaalf dagen te be- waaren. Om die zelfde reden komt het hun beter te pas, dan andere Vifch, die fchielyk bederft, en dusdryft men daarmede, op de ge- heele Kuft van Guinée , een grooten handel binnenslands. Het Brein of de Herfenen, die z^er blank zyn, worden, als menze gedroogd J. Peel. VI. Stuk, li 3 heefc. Zee. Hoofd- stuk. 502 Besckryvïnc van ni. heeft, voor een Geneesmiddel tegen de Kolyk, Afdeel, het Graveel , en tot bevordering van de Kraam £;ehouden. Het Pocijer der Tanden heeft de Hoofd ^ t- r ^ STUK. kragt omtrent van Kreefts-Oogen of Hertshoorn. Van de Huid worde, als gemeld is, op ver- fcheide manieren gebruik gemaakt. Gcftalre. Deezc Soort heeft fomtyds de zwaarte van honderd Ponden. Hec Lyf is langwerpig en rond 5 gelyk in de Haaijen in 't algemeen. Drie ryën fchcrpe Tanden zyn 'er in de Bek. De Kleur is op de Rug bruin, van onderen Zil- veragtig. Wjlloughby zag 'er te Rome op de Vifchmarkt één te koop , en hem werdt te Penfance , in Cornwall , ook een toegebragt. Voorts wordt een heerlyke Ontleedkundige be- fchryving van eenen Mannetjes Galeus y die vier Voeten lang was , en om 'c midden des Lig- haams eenen Omtrek van twee Voeten hadt, door Charleton gegeven ^ welke hem van Dok- tor Entius was medegedeeld (*). Het Mon- fter, dat den 9 December des jaars 17375 aan de Kuft van Portugal, gevangen werdt (f), zal mooglyk een Soort van Haay geweefl: zyn. Zee-Vosof De Zee.Vos of Zee- Aap der Autheuren, die Zee-Aap. Arteoi als een byzondere Soort opgege- ven , en genoemd wordt , Haay met de Staart langer dan het Lyf (|), vind ik door LiNNiEUS niet (♦) Onomaft. Zoicon. Mantifïl p. 209. (f) Eurotf. MercuriHs van 1738 I. Deel. bladz. 85*. ( j) Squalus Cauda loDgiore quam ipfum Corpus. Art. Afdeeu XV. H00FD% STUK. DE HaAIJEN. 503 niet opgetekend. Het fchynt egter een byzon- dere Soort te zyn, indien men de Befchryving der Ouden gelooven mag; hoewel hy aan Wil- LOüGHBY noch in Italië, noch in Engeland voor- gekomen is. Want niet alleen is de Kop ipitler 3 mciar ook het Lyf korter en dikker, dan in de gewoone Haaijen: waar van hy in- zonderheid door de Staart verfchilt , welker hovende gedeeUe als een Seiflèn of Sikkel is gevormdjcn aan 't end zeer dun uitloopt. Dit laar- fle fchynt hem wel naar dien Haay-VifTch, wel- ken men in Noorwegen SoruHaae^ dat is zwar* te Haay, noemt, te doen gelyken: zynde git- zwart op de Rug en aan den Buik blaauw van 1 Kleur. De Franfche Akademiften hebben zulk een Zoncferlm. Vifch ontleed , die agt en een half Voet lang Darm. was , en aan den Kop twee Vlerken hadt van vyftien Duimen, zynde graauwagtig bruin en blaauwagtig aan den Buik, niet wit , gelyk het Vosje van Salvianus. Zy vonden daar in een zonderling maakzel van 't Gedarmte. Aan den uitgang der Maag volgde een Soort van Diio^ denuTTij vyf Duimen lang, en maar een derde Duims wyd : dan werdt het Gedarmte verbreed^ wyd tot drie Duimen middellyn, ter langte van .agttien Duimen , cn hadt van onderen een glad aan- Gen. 68. N. 8. Sjn, 96. Vulpes marina. Will. ^4. Raj. 20 Vulpes Galeus Gesn. Vulpecula marina AldK. Jonst, Chart, Simia marina» Bellon, Gesn. !• DftEL^ VX, Stuk, 1 1 4 504 Beschryvinc.van Xjï^ aanhangzel, vnn zeven Duimen, maakende den Afdeel ReStum of Endeldarm. In hcc bovenfte gcdeel- te van den gemelden wyden Darm, vondc men, stuk/ ter langte van dercien Duimen , inwendig een middelfchoc , dat den Darm doorliep op de wy. ze van een Slangetrek of Spiraal , ja als een Wenteltrap maakte, om zo te fpreeken, wiens treeden een half Duim van elkander waren , zonder middelftuk. Dit maakzel , bcgrypt men ligt , moet veel kunnen doen tot ophouding der half verteerde Spyzen , in een Dier , 't welk geen Slingeringen der Darmen heeft (*). Dit Vosje was zeer Vieezig en men vondt 'er , op veele plaatfen , meer dan een Duim dik Spek of Vet aan. Ook vindt men by Athe- KFJ.TS verzekerd , dat die van Syracufe den Zee-Vofch Cyna Piona^ of vetten Hond noem- den 5 wegens de overvloed van zyn Vet. RoN^ DELETiüs, die 'er een verzekert ce hebben zien epfnyden, zegt, dat men 'er Jongen in vondt, die de Viffchers meenden door den Ouden te «yn verflonden ; doch hy verbeeldde zig , dac dezelven 'er, uit fchrik, in gekroopen waren, in 't voorttcelen en ter wereld brengen van de- 5&elven , komt deeze met de andere Haaijen over* een, Hy groeit ook wel byna tot de zwaarte van honderd Ponden , zegt SalviajsüSi DE HAAIJEN. (8) Haay die ros bont is 9 met de Aarsvin in 't IIL midden titffchen de Navel en de gevindeStaart. ^^^eel. XV. Deezen noemt men bonte Haay , hoewel die Hoofd- STUK naam ook op de volgende toepaflelyk is. By de Schryvers voert hy den Latynfchen naam Camcuia. van Catulus y dat een jonge Hond, Wolf, ^^"y® Vos , enz., betekende. Ook houdt men hem voor het Hondje (Caniciila'^ van Aris- TOTELEs 5 't welk dezelve fchync aange- merkt te hebben als het Jong van den voor. gaanden Zee-Hond , wiens Jongen hy , in 't Griekfch , Skullia noemde , 't welk fommigen Bitjes vertaaien. De groote Catfifch , dat is Katvifch, wordt hy van Ray geheeten en de rosheid van de Huid doet hem , door de Fran- fghen, RouJJette noemen. Te Rome heeft hy den naam van Scorzone , te Venetië dien van Pefce Gatto 9 en aan de Kuft van Cornwall noemt men hem Boimce. Van Gronoviüs worde hy mede tot den Sternbaay betrokken. Deeze , die in de Middellandfche Zee ge- meen is, en aan de Kuften van de Noordzee ook niet zelden voorkomt , heeft de langte fomtyds van anderhalf EUe. Hy verfchik van de gewoone Haaijen , doordien hy de Rug bree- der , (8) Squalus-rufo'varius, Pinna Ani medio inter Anum &c Cauolam pinnatam. Art. Gen. 68. Syn. 97 Squalu^ condudtus Osb. Itin. 70 Canicula Ariftotdis. Rond. ^tfc. 380. Gesn. Pifc. ïC%. Caruliis major. Salt. 137. Csrulus major vulgaris» WiLl. Ichth. 62. Raj. Pifc> 22' jo6 Beschrtving van III, der , de Snoet korter en domper heeft , niet Afdeel, ^^^j ^^^^ g^j. uitfteekende , en de Kleur HooF0« i'oodagtig, met een menigte van zwarte Vlak- STUK. ken gedippeld. De Huid is, in deeze, veel ruuwer dan in de anderen. ï>e Kieu. In de Ontleding, van deezen is, door Wil- LOüGHBY , in 't byzonder agt gegeven op de » ^ëna verdeeling van de groote Slagader * in de Kieu- wen. Dezelve loopt eerft opwaards en fcheidt zig dan in vier Takken , die elk naar een by- zondere Kieuw voortgaan , uitgenomen de bo- venfte , die zig fmaldeelt in twee Takken , ftrekkende naar de twee bovenfte Kieuwen. Alle deezc Takken loopen langs de Ribben of Kraakbeenen der Kieuwen heen, en verfprei- den middelerwyl hunne Takjes in de gedraalde Vleezige Kammen , tot dat eindelyk de geheele Stam verdwyne. Andere , van deeze onder- fcjieiden , Adertjes, dienen tot te rugvoering van het Bloed. Deeze loopen , aan den anderen rand der Kieuwen, in Stammen te famen, en ontladen zig in een groote Ader , nevens de Ruggegraat leggende , die zo wel opgaat naar den Kop, als neerdaalt naar de Staart. IX. (9) Haay met een bonte ongevjapende Rug , Gefpikkcl- (9) Squalus Dorfo variegato tnutico , pinnis Ventrali- bus concretis , Dorfalibus Caudae approximatis. Art. Gen, 69. Syn. 97 Grom. Muf II. N. 199 Catulus mi- nor Salv. Pijc. 137 WiLL* Ich$h. ^4. Caiulus minor Vttlgaris, Raj. Pifc. 22^ DE HaAIJEN 507 die de Buikvinnen te famen gegroeid , de Rug* jjj^ 'Vinnen digt aan de Staart beeft. Afdeeu XV. Deeze, die nog kleiner dan de voorgaande Hoofd- is, wordt, om die reden, by de Schryvers het kleine Hondje , en by de Engelfchen de kleine ruige Hond of Morgay , geheten. Hy wordt in Italië mede onder den naam van Pefce gatto of Katvifch, in Vrankryk onder dien van Roujjette begreepen. Deeze komt te Rome dikwils op de Vifch- markt en wordt fmaakelyker geoordeeld dan de andere Zee-Honden, 't Zou ook wel fchynen, dat zyn Vleefch naar Moskeljaat rook, dewyl het Gemeen hem noemt Guatto Mufcaroloy dac is Muskus Kat. Nooit gaat hy de zwaarte van anderhalf Pond te boven, zynde dus veel klei- ner dan de voorgaande; ook dunner en langer, en veel bleeker rood van Kleur , met kleine , ten dcele witte, ten deele bruine Vlakjes ge- fpikkeld , en aan den Buik geheel wit. De Huid is niet minder ruuw dan in de voorgaan- de, doch aan den Buik gladder. Mooglyk zya het de Velletjes van deeze of dergelyke Zee- Honden, die dat gefpikkelde en als geparelde bekleedzel uitleveren , 't welk mea gemeenlyk Robbevel noemt (*). Deeze Haaitjes , naamelyk, komen niet al- leen Jn de Middellandfche Zee, maar ook aan de (♦) Vergelyk het 11. Stuk deezer Natf^urlykc Hï{lê* r/e» bladz. 32. 1» PsELt YX. StwX« 5o8 Bksciïryvïng van XV. Hoofd- stuk, ni. de Kuften van Groot-Brictannie voor* Gbono- Apdeeu yi£7s befchryft 'er y onder deezen naam , een uic de Noordzee , dac twee en een half Voet lang was , en in 't Kabinet van den Heer Wil. LEM Baart gevonden werdt ; doch dit was Afchgraauw , met kleine zwarte Vlakjes, langs de Rug als op ryen gefchikt zynde, ge- tekend : hoedanig één ik 'er ook heb , van wei- nig minder langce , dat insgelyks de Buikvinnen famengegroeid heeft en met dergelyke Tandjes is voorzien* In die van Salvianus zyn de Vlakjes zonder eenige orde verfpreid. V. Steilarts, Sfernhaay. (lo) Haay die bont is en ongewapend ^ heb' bende de Buikvinnen mn elkander afgezon* derd en de Rugvinnen digt aan de Staart- De allergrootfte Zeehond wordt deeze van de Autheuren getyceld, hoQwel de grootte niet zo ongemeen is , als die naam zou fchynen uit te drukken. Rondeletius fchryft aan zyne Canicula Saxatilis , die meefi; hier mede fchynü overeen te komen , flegts de langte toe van twee Ellen. Gronoviüs fchynt deezen en de twee voorgaanden thans allen bykans onder ééne Soort te betrekken , uitmaakende die genen* wel- {*) Muf, Ichth. Tom IL p. 44. N. 199. (So) Squalus vaiius icermis ; Pinnis Ventralibiis dif- crciis, Dorfalibus Caiidas approximatis. Art. Gen. 6g, Syv, 97. Gron. Muf, IL 200* Carulus niaximus. Will» Iij7th. 6], Raj. Ptfc, {■j) Zcofhyl: Crott. Fafc. I. p -ff» DE HaAIJEN. JCp welken men aan onze Kuften , gemeenlyk , \nL Sternhaay noemt, Verfchil, daar tuflchen, ^f^eel, zou voornaamelyk beftaan in de Kleur , die in jj^^^^^ de eene rooder is, in de andere blceker; in de stuk. fchikking en grootte der Vlakken op de Rug ^ Sternhaay^ als ook in die der Buikvinnen, 't Komt my zonderling voor, dat de Franfchen aan hun- ne Roiijjette een .zagter Huid dan aan de Haaijen toefchryven. Deeze Velletjes, zeggen zy, zyn van verfcheiderley Kleuren en altoos gefternd of gefpikkeld , daar die der Haaijen bruin en harder zyn. Men brengt zodanige Velletjes veel van den Uithoek van Normandie^ die Kaap Ia Hogue heet, teParys. (ii) Haay met een driehoekig Groefje op end xï. mn de Rug en geene Gaaten by de Oogen. eitl^^* haay* De Engelfchen noemen deezen Blenjo-Shark en wy geeven 'er den naam van Elaauw-Hmy aan, wegens de Kleur, die op de Rug^donker- blaauv/ , aan den Buik Zilveragtig is. \ Schyne; my die gene te zyn , weiken men in Noorwe. gen Haaebrand noemt en aldaar voor het Man- netje houdt van de volgende , zynde zes of ze- ven Ellen lang en van Geftake als de gewoone Haaijen. Rondeletiüs fchryft aan zynen Ga- leus (ii) Sqiialus foflula triangulari in cxtrrmo Dorfo, foraminibus nullis ad Oculos. Art. Gen. Cg. N. 13, Syn 98. Galeus gJaucus. eRokö. Pifi, 378, GiiN. P//^* ^09. WiLL. Ichth, 49, Raj. Fijc, 20. l.D£ti. Yl. Stvji, 514 Beschryving van XV. Hoofd- stuk. BUauw* III. leus glaucus de langt e van vier of vyf Ellen Afdeel, ^oe. Hy komc zo v^rel in de Oceaan en de Noord- zee ^ als in de Middellandfche Zee voor. In Verflindendheid wykt hy voor de andere Haai- jen of Zee-Honden niet, maar overtreft dezel- ven door zyne grootte. Als in de Zomer een Jongen , die de Lakey was van zekeren GfBcier, op den Oever wandelde, kwam zulk een Mon- fter uit het Water fchieten , en zou hem , hadt hy 'c niet ylings doorftoken , waarfchynlyk een Been afgebeten hebben , zegt Rondeletius. Zyn Vleefch is hard, fterk ruikende en taay, doch , voor iemand -die 't verteeren kan , zeer voedzaam. Hy heeft de Huid minder ruuvv dan eenige andere Soort van Haay, de Tanden zeer fcherp , naar Willoüghby getuigt, die zulk een Schepfel in Cornwall gezien en ge- opend hadt. XII. Carcharias. Jonas- Haay. (12) Haay met de Rug plat en de Tanden Zaagswyze. De Canis Carcbarias der Ouden wordt heden- daags Lamie in Vrankryk en van de Engelfchen nvhite Shark^ dat is de witte Haay , geheten. Men noemt hem , in Noorwegen , Haae-Kiaringf en {12) Squalus Dorfo plano , Dcntibus Serratis. Art. Cen, 70, Syn 98. Lamia. Rond. Pijc. 390. Canis Car- cbarias feu Lam/a. Gesn, Pifi\ Ï73, Will, Lbth* 47. Raj. Pifc. 18. DE H A A I J E N. cn houdt hem voor 't VVyfje van den voorgaan- IIL den. Wy noemen hem Jonas^Haay , om dat ^foeel men het waarfchynlyk plagt te (lellen , dat de j^^^^ Profeet Jonas door zulk een Zee-Monfter in- stuk, geflokt ware (*). ^onas Deeze is de grootfte van alle Haaijen. Men '^'^^^ heeft zulk een Monfter, naar getuigd wordt, gevangen , dat , op een Kar gelegd zynde , naauwlyks van twee Paarden kon voortgetrok- ken worden. Men heeft 'er gezien , die ge- fchat werden op eenige duizend Ponden zwaar. RoNDELETiüs zag 'cr op den Oever van Sain- togne één , die den Bek zo wyd hadt , dat 'er een dik Man gemakkelyk in kon* Die van Marfeille hadden hem verhaald, dat zy eens een Man , die met een Borft- Harnas ge\jvapend was , in de Rob van zulk een Vifch gevonden hadden (f). De C^) Men ftelde zulks te gereeder vaft , om dat de Keel der WaiviiTchen te naauw bevonden wordt, tot het inflokken van een Menfch ; doch hedendaags , nu men de Kazilotten kent , is die zwaarigheid weggeno- men. Zie het III. Stuk dezer Natmttlyke Hiftorie* bladz. 551. Ondertusfchen is het zonderling, dat men by LycoPHROtT gemeld vindt , dat de Vifch , in wiens Bek H erctiles gefprongen , en daar hy drie Etmaal in de Maag gebleeven zoude zyn , een Yiol^^ct^og K^wy zy geweeft. (|) De wonderen worden zelden verkleind , zegt het gemeene Spreekwoord- Ik vind in de Diüionn* des .^nimaux, (Paris 1759. Tome II. p. 889.) hoe Rok- DELETiüs zegt , dat men 'er gezien heeft , die tot dtr^ iigdmzmd Ponden woogen. Hoe kon hy dan zeggen, l.DüKi. Yl, Stuk. dal 512 Beschrvving van lll^ De Geftalte is zo ontzaglyk niet als de Bek^ Afdeel, en deeze, wederom, niet zo yzelyk doorzyne XV. gaaping als door de Tanden 5 daar hy mede ge- ^STUK^" zoomd is, die, inderdaad, bekwaamer zyn om Jonas- ze toe te paden op de Glojopetm , of zoge- ^^"^y- naamde Adderstongen , dan die van den Stern- De Tanden, i^^^y^ van ongevaar een Linie lang (*). De Tanden, immers, van den jonas^Haay, mun- ten niet alleen in grootte uit, maar zyn ook, aan de kanten,. Zaagsvvyze gekorven of ingc- fneeden, in de Bovenkaak, alwaar zy breeder zyn , doch ronder in de Onderkaak , en niet allen gekarteld. Ik vind zodanig eene Ver- fcheidenheid ook in de Glojfopetrcz , die ik heb van bykans een Duim lang. Men heeft wel by de anderhalf honderd Tanden in ééne Bek ge* teld, doch het getal is onzeker. 5, Wat nuttigheid den Haaijen de verfchei- „ derley ryën van Tanden toebrengen , daar 5, de meeften onder het Tandvleefch inwendig, 3, neergedrukt , verborgen zyn , heeft de Heer „ï Geoffuoy netjes verklaard zegt Grono. viüs (f). Het gene ik dien aangaande op de by hem aangehaalde plaats vind, beflaat in 't volgen- de,'t welk deHiftorie-Schryver van deKoninglyke xAka^ dat de niidde]m22tigen van deeze foort der Haaijen, dmzend Ponden zwaar zyn: dan zouden die anderen* in iangte en dikte , ten niinfte driemaal zo groot aioe* ten zyn geweeft. (♦) ' 'tij, Ichth. Tom. II. p. 44. ^t) Zoüphyl, Cron* Ftfc. L Leid 17(53. pag. 31. DE HAAIJSN» Akademie der Weetenfchappen meldt Hl. 5, De Heer Geoffroy heeft ons medegedeeld 5, een Brief, hem van Marfeille gefchreeven, Hoofd- 5, by het zenden van vier Tanden van «een La- stuk, mia, die gevangen was by de Eilanden van ^^J'f^* 5, Sce, Marguerite. De Lamia is een groote 3, Vifch of Zee- Hond, die men meent te zya 5, de Carcharias der Ouden en die men fomtyds yy ziet op de Kuften van Languedok, Proven- yy ce 5 Icalie en Spanje. De zogenaamde Slan- yy gen-Tandenjdie men by de Goudfmeden vindt» zyn niet anders d»n Haaijen-Tanden : wanc yy onder andere kragten , die men 'er aan toe- fchryft , hebben fommige Naturaliften zig^ yy op ik weet niet welk een Grond, verbeeld 3 5, dat zy, aan den Hals der Kinderep gehangen „ zynde y dezelven veel goed doen tot het uit- 5, komen der Tanden , en, 't gene nog won- yy derlyker is, dat zy dezelven voor fchrik be- yy fchutten. Deeze Tanden zyn zeer hard en yy fcherp , van driehoekige figuur , fnydende, yy en aan de beide Zyden als een Zaag getand, yy Daar zyn 'er zes ryën in ieder Kaak ; die van de eerfte ry vertoonen zig buiten de Keel ,5 van den Vifch , en ftrekken voorwaards : die yy van de tweede ry zyn regt , en die van de andere ryën inwaards gekromd. De Lamia y 5> by (*) J7lfi. de r^cad. des Sc. de Paris. 1741. Ed. d'Amfterd, p. 34. I, Dwif VI, Stvi* ^ Kk 514 Beschryving van IIL 5, by de Eilanden van Ste. Margarice gevan- Afdeel. g^j^^ bevondc zig verward in de Thonnine^ Hoofd- of 't Net, dat men gebruikt om de Spaanlche STUK* 3, Makreel te vangen. Dezelve woog by de ^omsm honderd Kwintaalen, en men was genood- 5, zaakt haar met een Feloek te boegfeeren 3, toe aan Cannes, dac 'er omtrent twee My- 5, len af is. Dit is waarfchynlyk een der groot- je ften die men kent ; aangezien Rondeletius j in zyne Befchryving der Vifichen , fpree- 3, kende van de gewoone grootte der Lamiaas , 3, zegt 'er één gezien te hebben die tien Kwin- 5, taaien woog (*). Men haalde 'er de Inge^ 3, wanden uit, en vondt een Paard, dat nog „ geheel was , in de Maag. Dit , zegt de 3, Autheur van den Brief, dat hy zelf gezien 3, heeft. Men maakte 'er veel Olie van, en zou 3, het Vleefch opgegeten hebben , dat voor 3, gezond en fmaakelyk wordt gehouden , in- 3, dien 'er niet het gemelde Paard in de Buik gevonden ware ; 't gene 'er de Inwooners ^3 van Cannes de walg van krygen deedt. Even- 59 (♦) Dit fchynt te zien op de duizend Ponden , voor- gemeld. Indien men een Kwintaal neemt op loo Pon- den , zo zal deeze Haay , voor 'c minft: , tienduizend Ponden zwaar geweclt zyn : of mooglyk wel yyftien* duizend Ponden : want de Kwintaalen Vifch worden foir- tyds op ifo Ponden, en daar boven, gerekend* Dan was het evenwel nog maar de halve zwaarte , van *t gene de Vtfl, des ^nimanx aangaande de opgave vao Rondeletius berigt» i) E H A A I j E N. 515 35 Evenwel werdt hec Vleefch aan vreemden lü, 5,- verkogti die 'er niet van wiften Afdeel; Van het Haay-Wyf y dat aan de Kufl: van ^^^^^^ Noorwegen^ gemeenlyk, van negen tot tien Ellen stuk. lans; voorkomt, en zo zwaar is, dat het een Jon^è* geheele Wagenvragt uitmaakt (f); komt van de Lever alleen , fomtyds , wel twee of derd- half Tonnen Thraan. Uit den vetten Buik worden ook cenige ftrooken gefneeden , dié men in de Wind droogt, en verkoopt aan dd Bovenlanders ; doch men krygt 'er niet veel voor. Van de Huid worden Zeelen tot Paar- detuigen gemaakt , even als van die der Zee^ Honden of Robben. Dit zegt de Heer Pontoppidans van Haae-Vméi-B^if Kiaring , doch voegt 'er by , dat in de Noorfche Zee nog een Haay gevonden wordt , die grooter dan deeze is, blaauw en groen van Kleur, als een Makreel ; welken men Haue-Maeren , dat is Paard-Haay noemt , of Peertfi/cb , dat fom- migen (♦) Dir zon men een frat^>s pia kunnen noemen , hoe. ^el in een andere Zin, dan die uitdrukking geiueenlylc gèbruiktwordtialzo het de Ingezetenen van Cannes voordeel gaf > en die uitheemfchen geen nadeel deedr. Anders was het Bedrog dat men omtrent de Hotten totten aafi de Kaap pleegde , wien de Arak gegeven werdt , daaf het Lyk vap een Heer, op de Reis vsn Batavia gekor- ven , eenigen tyd in gelegen hadt: want deeze rnakteii *Êr op een fchrikkelyké wyze van aan 't Braak éri. (f ) Dat is ligt te gelooven : want , als enen een Ha^y Van twee Ellen önderftellen mag 20 Pond zwaar té zyn; iiou, naar evenredigheid, een Haay van tien Ellen i^oë Pönden bedraagén. 1. Deel. VI, Stuk^ Kk 2 5i6 Beschryving van ITT. migen genomen hebben voor Vifch der Geberg- Afdeel, /-^^^ Staart daar van is meer dan twee Hoofd- Vadem breed ; waar uit men de grootte van STUK. het Lyf kan opmaaken , 't welk, naar 't berigt Paard, van Ooggetuigen , zegt hy , wel van agt tot tien Vademen groot kan zyn. Sommigen tellen hem onder de WalviflTchen of Noordkaapers, doch de Kraakbeenigheid fchynt hem daar van te onderfcheiden. De Lever, is maar een weinig grooter dan in de voorgaande , met welken fon> migen hem, zoo hy getuigt, verwarren (f). De Tiburoy dien Rondeletiüs onder de Zeekal- ven betrekt, en aan welken niet alleen malfch Vleefch , maar ook Prammen toegefchreeven worden , is van fommigen met minder regt , zo 't fchynt, dandeeze, ook voor eenLamia^ dix^ wegens haare Gulzigheid den naam heeft, ge- houden (1). xm. (12) Haay ^ die Jlompe Tanden heeft. Giadde Heer Gronoviüs brengt deezen Haay, dien hy te vooren aanmerkte met den Doorn' haay , in Kleur en Geflalte , overeen te ko. men, thans tot de zelfde Soort als deBlaauw- haay (♦) i7/t7. des ^nmaux t ut fupra, (t)3S^tud. l^iit. hm 5So?ta. II. Th. bl. 219, (i) WlLL» hbt. p. 49. (i;) Squalus dentibus obtufis. Art. Gen, 66, Syn. 9;. Galeus isevis. Gesn. Pifc, <5o8. Rond. Pffc. ^y^, Muftelus lasvis. Salv. Ptfi\ 135", 137. Muftelu» Isevi* primus. VVill. Ichth* 6O4 Raj. Pz/c. 22, DE HAAIJEN. 517 haay t'huis, daar Artedx hem tot den Stern- jir, haay of bonte Haay betrokken hadt. De Stomp- Afdeeu heid der Tanden , die als Korrelagtlg of ge- ^^J^* karteld zyn, onderfcheidt hem genoegzaam van stuk/ de anderen. Deeze Vifch heeft geen eigent- lyke Tanden zegt Ray , maar de Kaakebee- nen zyn, wederzyds, ruuw als een Vyl, gelyk in de Rochen. De effenheid van het Lyf doet hem door de Engelfchen noemen ^ gladde onge- doomde Hond; in 't Franfch Emifole^ en te Ro- me Pefce Colombo. Men vindt hem zelden zwaarder dan twintig Ponden. Die van Wil- LouGHBY was Afchgraauw, aan den Buik 2il- verkleur. De Heer Collins vertoont de Ingewanden Cntlediog, van dezen gladden Haay , die ook aan onze Kuften voorkomt , in Plaat Men vindt de befchry ving der Ontleding van een Mannetje 5 in 't Werk van Charleton , door Dr. Entiüs, naar de aanmerking van Doktor T^son (f). Dezelve had ik eerft gedagt te zyn van een gc- w oonen Haay , inzonderheid van wegen de ruuw- heid j die aan deszelfs Huid wordt toegefchree- ven: doch de laatftgemelde leert ons, dat deze Haay, met de Hand nederwaards geftreeken, glad is. Het Wyf je , dat hy in 'c Vertrek der Kq. (*) ^Amtomy of the Body of Matt, Lond. 1.685 XXXII. en die van het Jong Tab. XXXIII. (I) Emhryonis Galei Uyis ^natome, WiLLi lihth* App. p. 15. . I. Djiti. VI. Stuk. Kk 3 5x8 Beschryving van IH, Kpijinglyke Sociëteit van Londen opende, was. Afdeel, ^yg^ Mannetje , vyf Voeten lang. Op flooFD ^^^^^^ toepaflclyk dat zy niet troepswyze , STUK. m^ar eenzaam leeven , en dat de Oogen ge- wapend zyn met zeer ^igtbaare Sluitvliezen, Tyson oordeelt het een misflag , dac deeze Vifch geen Galblaas hebben zou , gelyk En. Tiüs verzekerd hadt. Zekere Beurs , door dee- zen laatften eerft ontdekt , die dezelye oordeek tot pncvangft van de Levergal en het Alvleefch- Sap te dienen , werdt door Tyson ook gevon- den. Dezelve fcheidt den eerften van den twee- den Darm af, en is door een Val vlies zodanig vernaauwd , dat het in de Maag gegooten Wa- ter , zelfs de ingeblazen Lugt , moeielyk doorgaat in den Karteldarrn. Tyson meent, dat de Natuur dit Beursje gefchikt hebbe , om het Overblyfzel van de Doiren der Eijeren, daar de Jongen uitgekomen zyn, te ontvangen; gelyk , zegt hy , in pnze Figuur duidelyk blyk- baar is. ÏÊÊldeelefl. De Maag, die niet volkomen zodanig door Tyson werdt gevonden , als Entius dezelve afbeeldt , was , volgens deezen laatften ^ met Schol pf anderen Platvifch gevuld. Aan 't oxi- derfte van de Navel vondt hy een Tepel, die hem de Pmw toefcheen te zyn, alzo 'er, door drukking , Semen en Urina uitkwam. Deeze Vifch hadt ook ParaJlatcB , drie Vingerbreed van het Middelrift af haaren oorfprong nee- ^nende, en ^na v^onderbaarc pradraaijingen , uit- Ipopen^ DE HaAIJEN. ïoopende in een wyde Buis, die zig in de Zaad. HL blaasjes onclaft. De Teftikels waren maar ^^^^^^^^ klein , leggende op de Nieren , die langwerpig , hoofd- van boven fmal en bleek, van onderen breed, stuk, Vleezig en rood waren. TulTchen de twee Zaadbuizen in , is een wyde Hol-Ader , zegt^ hy 3 gelegen , bekwaam om dezelven te verwar-^ men. Het Hart heeft , gelyk Entiüs te regfi aanmerkt, zegt Dr. Tyson, de figuur van eens Herders Tafch of Dyzak. De laatfigemelde befchryft ons de Vrouwe* lyke Teeldeelen, van den gladden Haay, om- ftandig. Veeleer waren in deeze Vifch , zege hy , twee Lyfmoeders , dan één in Hoornen verdeeld. Zy ftrekten zig, door de geheele langce des Buiks, tot aan her Middelrifc, uit, en eindigden aan het Aarsgat , in een gemeen Buisje. TülTchen beiden lag de Eijerftok, aan de Ruggegraat met een Vlies gehegt, in wiens bovenlte gedeelte hy een menigte van Eije* ren , ter grootte van een Speldekop tot aan die van een Kaas, waarnam , witagcig van Kleur en rond. Het overige des Eijerftoks was ledig, vertoonende zig ontftoken en Bloedig, miflchien doordien de Eijeren met geweld afgerukt waren. Deeze Vifch (vervolgt Tyson) is , volgens de Waarneeming van E.ntïüs , inderdaad te ge* lyk Baarende en Eijerleggende. In de flinker Lyfmoeder , naamelyk , heb ik gevonden zes volwaflen Jongen , van een Voet lang , en x,DiiE^ vifSruKi Kk 4 ' dm^ 520 Beschryving van jjj^ daarenboven twee groote Eijeren, beladen met Afdeel. Vrugcjes , waar van hec een de langte naauw- XV. lyi^s van een Duim , het ander van drie Dui- ■^c^nt°' men hadc. In de regeer Lyf moeder bevondt S 1 UK.» zig een Jong , zo klein , dat men 'er de dee- Jen naauwlyks van onderfcheiden kon. Wes- halve, hoti^wel deezc Vifch veel Jongen voort- brengt , ik egter niet geloof > dat hy ze allea te gelyk baart. De gezegde Eijeren waren zeer groot , als heb- bende , wanneer zy op een Vlakte lagen , de langte van zes Duimen , de breedte vaan drie en eea half Duim. Men vondt 'er een dun Vogt in, met het Wit der Henne-Eijeren overeenkom, komftig, en een geel Vogt, in zyne Vliezen beflooten , 't welk voor Doijer verftrektc. In het dunne doorfchynende Vogt dreef hec Vrugtje, aan welks Navel , buicen den Buik, het Doijer hing. Het Gat van de Navel blyft eenigentyd open, nadat het Doijer ge. heel is ingenomen in den Buik , die met dat geele Vogt vervuld gevonden wordt , tot welks ontlafting , wanneer het Jong hetzelve niet meer noodig heeft , de Natuur twee gaten heeft gegeven , die nevens de Spleet van de Lyf- moeder zigtbaar zyn. Om, nu,te,beletten,dat door de opening deezer Gaten het Zeewater in den Buik kome , zyn dezelven geflooten met een Soort van Klapvliezen. Indien deeze Gaten wyd genoeg waren , zou daar door eenige Grond gegeven worden aan het Vermoeden 3 als of de D E H A A 1 J E N. 521 de pas gebooren Jongen de Moer vergezelden , m. en , zo zy ongeval vreesden , weder in het Lyf Afdeel. kroopen. Die Hiftorie, by 't Gemeen erkend, ^XV.^^ hoe ongeloof baar ook voorkomende , kan ik niet stuk. wraaken, dewylze my door Ooggetuigen is ver- zekerd (*). (14) Haay met een Beenige Snoet , naar een xiv. Zwaard gelykende y plat en wederzyds^etand. ^a^^vTfch. Deeze plagt gemeenlyk Zwaardvifch genoemd te worden, en, hoewel die naam niet oneigen is , gebruiken dc Liefhebbers thans dien van Zaagvifch , om hem van den cigentlyken Zwaard- vifch, die een Snoet als een Degen heeft, te onderfcheiden. Deeze naam komt ook beter ^ met den Latynfchen en Griekfchen , Prijlis of Serra Piscis y dien Clüsius gebruikt heeft, over- een. De Engelfchen noemen hem Sawfish , de S weeden Saeg-y de Noorweegers S^^/g^ffj^, In de Zeef die de Kuften van Ysland, Spits- bergen en Groenland befpoelt, fchynt de ei- gentlyke Woonplaats te zyn van den Zaagvifch. Evenwel vindt men hem ook aan de Kuft van Gui- (^) WiLL. Ichth- p. ly. (14) Squalus Roftro Enfiformi Offeo plano, unimque dentato. Syfl^ Nat, X. Squalus Roftro longo cuspidato, Offeo, plano mriinque dentato. Art. Gen. 66, Syn. 9^. ^ Faun- Snee. 270. Mtpf ^Ad. Frid. I. p. 5-2. Seira raari* na. BELt. Pz/c. 66, Priftis Rond. Pifc. 487. Priftis five Serra Piscis. Civs, Bxêt. 1^6, Will. Ichth. 6i, Raj, ^P£El. vi.stui. Kk 5 522 Beschryving van jlj^ Guinee, alwaar hem de Negers uit een Soort Afdbeu van Eerbied niet vangen, en indieii hy , toe- valliger wyze , hun in de Handen komt , zo "^STUK^^ houden zy het Zwaard voor een Heiligdom, Zua^yifch. De Giocnlandfche Schryvers verzekeren , dat de Walvifcli van deezen Vifch gejaagd , geplaagd en wel den Buik opgefcheurd vsrordt. Ook agt ik het niet waarfchynlyk, dat het Voedzcl van den Zaagvifch 't eenemaal uit Zeeplanten zou beüaan ; dewyl hy van gelyk Lighaamsge- ftel is als de Haaijen. 't Kan niettemin waar zyn , dat hy de Zeeplanten , in diep Water , met zyne Zaag affnydt, en boven dry ven doet; 't zy door zig daar in te verwarren, 't zy door zyn Aas daar in te zoeken , of op een andere toevallige manier. Deeze Vifch komt, in Geftalte , de Haaijen zeer naby ; zelfs in de kleur en ruuwheid van de Huid , als ook in de plaatzing der Vinnen , welken hy 'er op de Rug twee agter elkander , aan de Keel en Buik twee Paaren heeft, en de zevende maakt de Staart uit , die boven langer is dan onder , gelyk in de Haaijen. De Bek maakt , onder aan den Kop , een dwarfe Spleet ; wederzyds heeft hy vyf Kieuwgaten. De Kop is driekantig en plattig , met een plat, breed, Beenig uitfteekzel, dat men een plat- ten Hoorn zou mogen noemen , zynde weder- zyds als een Zaag getand. Men zegt, dat 'er dikwils Zaagviflchen ge- vonden worden van vyf tien Voeten lang en dik DE HaAIJEN. 523 paar evenredigheid: weshalve eenigen hun ge- lïl* teld hebben onder de VValviffchen. Ook is dit niet ongeloof baar , als men agt geeft op de Hoofd- grootte der Zwaarden, die in de Kabinetten van S'Tuk:. de Liefhebbers gevonden worden. De Vifch, ^^^g>^fih^ van Marcgraaf befchreeven , was negentien Duimen lang, en hadt een Zaag van negen Dui- men , en hy maakt gewag van een Zwaard , dat hy hadt , zynde vyf Voeten lang. Men vindt 'er tuflchen de twintig en dertig Tanden , op ieder zyde, aan. Ik bezit zulk een Zwaard, dat over de drie Voeten lang is , en op ieder zyde agt-en-twintig, Tanden heeft. In een gedroogde Zaagvifch , die ik, hier ter Stede , by een Drogift gevonden heb , is de langte van den Vifch , tot aan 't end van de Staart, agt Voeten, Rynlandfche Maat, en die van het Zwaard , dat dezelve aan den Kop heeft, nog drie en een half Voet, daarenbo- ven ; de dikte , over 't kruis , anderhal f Voet. Het bovenfte gedeelte van de Staartvin is byna twee Voeten lang. De Borftvinnen zyn maar v^einig langer dan de Buikvinnen ; naamelyk de eerftgemelden ongevaar een Voet, gelyk ook de beide Rugvinnen, welker voorde, met haaren voorkant, drie Voeten en twee Duimen af is van 't begin van de Staart XVI. HOOFD- (♦) Gemelde Drogift hadt deezen Zaagvifch , voor eenige Jaaren , te Rotterdam gekogt , en hy verbeeldj zig te geheugen , dat 'er op die Verkooping nog céü •ware , byna eens zo groot, L DEË^ YI* Stuk. 524 Besghryvino van 111. Afdeel. XVI. XVI. HOOFDSTUK. Hoofd. STUK. Befcbryoing van GeQagt der Zee-Draaken; te weeten , de Gedrochtelyke Haay of Zee- Rot, en de TVeJlindifche Pejegallo, ö/ Haaa- vifch. Naam* Kenmer- ken. De Geflagtnaam Cbimizra , dien Linn^ïiüs ge* bruikt, betekent by Hesiodüs een drievor- mig Monfter , dat van vooren een Leeuw , van agteren een Draak was, en in 't midden een Geit. Daar ViRGiLiüs van de Chimcera fpreekt, die met Vlammen was gewapend , fchynt hy een brandende Berg van Lycie te bedoelen , aan wiens Voet zig Serpenten of Draaken onthiel, den. Hier van is mooglyk die naam op derge- lyke Gedrochten toegepafi: , gelyk Ovidiüs zegt, ChimcBrifera Lycia (^). V^y geeven 'er^ derhalve , den naam van Zee-Draak aan. De Kenmerken , door welken dit Schepzel van de Haaijen onderfcheiden wordt , zyn : dat het de Lugtgaten niet aan de zyden van den Hals maar laager of onder den Hals heeft ; dac de Bovenlip in tweeën gedeeld zy , en twee Sny. {♦) De overdragtigc zio, in welke dit Woord, heden- daags, en inzonderheid Chimère in 't Franfch gebruikt wordt, daar het zeer gemeen is voor Herfenfchimmeu; gaa ik voorby; om dat onze Autheur zig, en met re» den , meeft met de oude en egte betekeniffen der Grick- fche of Latynfche Woorden , fchynt op te houdea. DE Zee^Draaken. 515 Sny tanden ^ van vooren , onder en boven in de III. Bek. Afdeel. Maar twee Soorten zyn 'er tot dit Geflagt ijoop|[)*^ betrokken , waar van de eene , met regt , den stuk. bynaam van Gedrochtelyke voort. Soorten. (i) Zee- Draak 9 die den Bek mn onderen met l. doorgeboorde Plooijen beeft. Gedwd^t^ WiLLOüGHBY oordeelde, dat deeze Vifch 't huis te brengen ware tot de Doornhaaijen, hoe- wel hy erkent, dat dezelve merkelyk daar van verfchille. De cenigfte, die hem befchreeven hadt, fchynt Clüsius te zyn, wien 'er ^enge- bragt was , in de Noordzee gevangen door de Haring viflchers, van drie Voeten lang. Deeze Vifch was langwerpig van Lighaam, gelyk de Haai jen , in 't midden een omtrek heb- bende van twaalf Duimen : bruinagtig Afch- graauw van Kleur, met eenig wit daar onder gemengd; doch eerft gevangen zynde was hy Zilverkleur geweeft. Hy was Kraakbeenig met een gladde Huid, hebbende den Bek breed, en een ftompe Snoet. Op de Rug zat een Doorn of Stekel , zes Duimen lang , van binnen hol , aan 't end zeer fpits en fcherp. De Borftvin- nen waren veel langer dan in de gewoone Haai- jen. (i) Chimsera Roftro fubfus plicis pertufis, Syfi. Nat, X. Chimaera. Muf, ^d. Frtd, I. p. 5^. T. 2f Genus Galei. Clus. Exot» 136. T. 157. Galeus Acanthia* pere- grinus Clufii. WilL. Ichth, 5-7. Raj. Pifc, 23, I, DEEi, VI, Stuk, 5^6 Beschryving van jlj^ jen. De Rugvin was , onegaal van breedte , u\ü Afdeel, geftrekt tot aan dat gedeelte van de Staart ^ XVL daar dezelve zeer dun begon te worden , .en ^ ^stvk' '^"S^c van zeven Duimen , byna naar een Rotteftaart geleek, Zee-Rot. laatfte onderfcheidt hem genoegzaam van den gladden Haay, en doet my vaftftellen, dat het de gene zy , welken de Noorwegers Zee- Rot noemen , hoewel die een geelagtigen Glans heeft en daarom ook GiiUHaae of Geelhaay^ geheten w^ordt^ Deszelfs Staart is langer dan de geheele Vifch, en de vier Zwemvinnen , aan den Buik , die zeer flerk zyn , kunnen zig als Pooten vertoonen. Ponïoppidans heeft in dee* ze een dubbele Schaft , en in het Wyfje twee Lyfmoeders opgemerkt, gelyk wy dit in de Haaijen ook gezien hebben. De Lever, zegt hy 5 in een Glas op een warme plaats ge- zet 5 verfmelt van zelf allengs tot een Olie of Balfem^ die zeer voortrefFelyk is om Wonden te geneezen (*). jt. (2) Zee-Draak , die de Snoet van onderen mêt chéf^^'^^' e^n omgeboogen gladde Lip beefu Haanvifch. LiNN^üs gebruikt den bynaam van CallöryH' chusy die door Gronovius , als een Soortnaam i aan (*) mmth bott mtxtiMm- ii- Th. bl. 116 , 217. (2 Chimaera, Roftro fubtus labro inflexo Isevl. Syf!-^ Nat. X Caliorynchus. Gron. Mt^f. 59. N. i;o. T, 4^ Pejegallo* Frksier. I$fn, I. p- 211, Tab, XYII- 4» DE Ze e-D r a a k e n. 527 aan deezen Vifch gegeven was ^ en zo veel be- m, tekent als Lei-Snoet: want in 'c Griekfch is Afdeel. Kallos ook 5 doch zeer zeldzaam, voor KaU ^^^^^f- ' Hoofd- laion^ of de Lel der Kalkoenen , gebruikt ge- stuk. weeft. Men noemt hem , in 't Franfch , ook Hamyijchn Demoifelle of Juffer, een naam die aan ver- fcheide Vifchjes wordt gegeven 5 welken men Madammetjes heet , van wegen hunne fierlyk- heid ; dat weinig hier op fchynt te paffen. Evenwel vind ik den Weftindifchen Balans- Vifch of Schophaay , die niet onaanig is , ge- noemd Demoifelle monftmeufe. De naam van Elephant of Olyphant is op de Snoet zeer toe- paflelyk. De Creolen in Amerika noemen hem Pejegalloy dat is PoiJJon Cocq of Haanvifch, zo Fresier aantekent* Klein heeft hem genoemd Indiaanfche Steur , met een Olyphants-Snoet. Deeze zonderhnge Vifch komt aan de Kufi: van ChiH, in Zuid- Amerika, voor, en wordt van daar, gedroogd zynde, naar andere plaat- fen verzonden. Hy heeft op de Rug een Doorn of Stekel, die zo fcherp en fterk is, dat men 'er gebruik van maaken kan als een Els, om Huiden of Leder door te fteeken. De Heer Gronovius , van wien de Afbeelding ontleend is, hadt dit Voorwerp, lang omtrent tien Dui- men , gekogt uit de Verzameh'ng van Seba , en geeft 'er de volgende Befchryving van De Vifch behoort onder de Kraakbeenvler- ken: (♦) /k/m/: IchthyoL Leid ij^^. Tom. !• 60. 528 Beschryving van lll^ ken: hy is langwerpig, hooger dan breed, on- Afdeel, gefchubd, glad, Zilverkleurig; aan de Rug en XVL Zyden met een weerfchyn van Goud. De Rug , ^ct?tI^* die fchuins afloopt, is voor en agter; de tweede Haanyifch. Rugvin wederzyds, met een ry van kleine Stekelt- jes gewapend. De eerde Rugvin , kort agter den Kop, driehoekig, is uit Kraakbeenige Beent* jes famengefteld, behalve het voorde, dat al- lergroocil , dik en Beenig is , zeer fcherp en ftyf van punt , hebbende aan de agter-Zyde twee ryën doorntjes. Voorts heeft deeze Vifch de Rugvinnen zeer groot , doch de Buikvinnen klein , en geen Aarsvin. De Staart , die van onderen en van boven gevind is, loopt zeer fcherp uit (*). De Snoet. Omtrent het aartige Geflel van de Snoet , merkt deze Heer aan , dat dezelve , als 't ware, uit twee deelen beftaat. De gemeene Huid van den Kop , naamelyk , die als met Naaden is geftreept , verlangt zig ruim een half Duim , en verbreedt allengs , zynde aan 't end zeer famengedrukt, en van onderen met veele tuITchenhuidfe gaatjes doorboord* Hier aan hecht zig, overdwars, een ander deel, dat ook Vliezig is, van onderen breeder en uitgegulpt, van boven fmaller. De Bek , kort onder de Snoet, heeft Vleezige Lippen, welker onder- fte,, (♦) Zyn Wel Ed. zegt , Cauda in duos lohos dhlfa ; ^tioritm fuperior inferiori duplo major : dat ik met d« Afbeelding niet overeen k^n brengen. DE Ze e-D r a a k e i^. 529 fte 5 die langer en breeder is , als de Vifch den Bek fluit , de bovenfte bedekt. Hy heeft maar Afdeel* één Lugt- of Kieuwengat, klein van opening ^ ^"^^^^ onder aan den Kop , wederzyds , kort voor de stuk. Borftvinnen geplaatft. Tanden , of liever ruu- we Knobbeltjes , zyn 'er in de beide Kaaken. De Neusgaten, voor in de Kop , onder de Snoet , zyn breed van opening en de Oogea taamelyk groot, overlangs ovaal. XVII. HOOFDSTUK. Befcbryving van 't Geflagt der Zee-Düi velen, 't welk den Europifchen, die gemeenlyk dus ^ of Hoofenbek , mn onze Vijjcbers genoemd wordt , en een Weftindifchen , benevens de zo^ genaamde Kroosvifchjes , uit den Oceaan^ be- en affchuwlyk Schepzel , dat men ge- Naam. ' meenlyk Zee-Duivel noemt , heeft den naam van Lophius gegeven aan dit Geflagt, 't welk 'er nog eenigen bevat van dergelyke Ge- ftalte. Artedi leidt denzelven af van de Vin- agtige Uitfl:ekken of Byhangzels, welken dee- ze Vifch aan alle zyden heeft : want Lopbia be- tekent, in 't Griekfch, Kamswyze of borlteli- ge verhevenheden op de Nek der Dieren , tot aan de Rug toe. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , enkele Kenmcr-^ Lugt- of Kieuwgaten agter de Armen : dewyl^«"« I. Dreu VI, Stuk, L 1 dee» grypt. 530 Bescsryvinc van IIL deeze VilTchen zig als ge.armd vercoonen , en Afdeel, Borftvinnen hebben aan de Armen zittende, ^^j,^^ De Heer Gronoviüs fteltze , gelyk Artedi STUK. hadt gedaan, nog in de Rang der genen die hy noemt Branchiojlegu Soorten. \ Getal der Soorten van dit Geflagt is 5 by den Heer LiNNiEUs , tot drie gebragt, waar on- der een Europifche, en twee der warmer Lugt- ftreeken zyn. I. (i) Zee-Duwel die pïatagtig is ^ met een ronde Plscatorius. gnoet. Hoolen- Pi'lvi. De gewoone naam van deezen, by de Au^ ^^'é* h theuren, is Rana pifcatrix of viffchende Kik- vorfch, om dat hy de gedaante van een Kik- vorfch , of liever van den Vifch-Kikvorfch van Suriname heeft , die Rana Pi/cis genoemd wordt (*) ; en dat hy de andere Viffchen mee een Soort van Hengel vangt. Artedi noemt hem, derhalve , Lophius met Baardjes of Klaaih bieren aan den Bek. Door die van Istrie, aan den Golf van Venetië, wordt hy Rofpus-Vikh geheten ; (want Rojpiis is by hun een Kikvorfch,) door die van Lombardie Zatto. De Engelfchen noemen hem Toad- of Frogfish ^ of Sea-Divel; de (i) Lophrus depreffus , Capite rotundato. Syfi, Kat. X.' Gen, JIJ, Lophius Ore cirrofo. Art. Gen, 6^. Syn^ 557. It. Scan. 327. Muf, frld* ^s, Gron. Muf !• p. 57. Rana Pifcatrix. Charl. Onom. 199. T. 201. Olear. Muf, 37. T. 23 f. 4. (*) Zie bladz. 23^, hier voort DE Z E E-D n r V E L E N. J^T • de Franfchen Diable de Mer of Grenouille de Mer. m. Onze Viffchers geeven 'er, behalve den naam AfdeeU van Zee-Duivel, ook wel dien aan van Hoofen- j^^^^' Beky wegens de afgryzelyke gaaping en wydte stuk. van zyn Kaaken. Heofenbek^ Den ouden fchynt dit Zeemonfter bekend ge. weeft te zyn. Aristoteles , Elianus , Athe. KEUS en OppiANüs , fpreeken van een Batrachos HalioSy zyjQde een Kraakbeenige Vifch ^ waar van ook Ovimus, Pliniüs en Cicero, onder den naam van Rana marinay gewagen. Ronde- LETius noemt hem Galanga^ en zegt dat hy te Marfeille Baudroi , te Montpellier Pejcheteau geheten wordt. De Icah'aanen , in 't algemeen , noemen hem ook Dzavolo di Mare , doch mecft Marino Pejcatore y \o\gQr\s>SA'Lwih^\3s. In Noor- • wegen wordt hy Steen^Ulk getyteld, om dat hy zig dikwils onder de overhangende Rotfen ont. houdt, Dit Schepzel komt alom aan de Zee-Kuften Woon- van Europa voor 5 en wordt nu en dan , toe- P^^^^®* vaHiger wyze, met andere Viflchen in een Net, of ook wel op zig zelf gevangen. Jn de Noord, zee vondt men 'er eens een vaft zitten aan een kleinen dooden Walvifch 5 daar hy zig zo vaft in gebeeten hadt, dat hy niet weer los hadt kunnen komen. In de Maag van cenen , die yoor weinig jaaren aan de Noorfche Kuft ge« vangen werdt, vondt men niets dan MofleK Schulpen, benevens een taamelykgrooten Steen. Deeze ftelde zig tegen den Viücher wat te I, DatL, VI. Stuk, L I 2 weer. 53^ Beschryvïng van IIL weer, die hem, eindelyk, op den vlakken Oc Afdeel, ver, met de Bootshaak door den Kop ftiet. XVir. Van hoe aanmerkelyke grootte deeze Mon- ^.l?^^' fiers fomtyds voorkomen , blykt ons uit het Hoofenhek Bcrlgt van den Heer Pointoppidans , Biflchop Grootte, van Bergen in Noorwegen (*). „ Schoon de 5, uitheemfche Schryvers dezelven op een half 3, EUe rekenen , ziet menze hier (zegt hy doch zelden, bykans zes Voeten lang. Ik „ bezit zulk een Vifch, die nog veel grooter 3, en wei van vierdhalf Elle is. Hoewel de 3, Vifch zeer ingedroogd moer zyn , vind ik de 3, Graaten meer Kraakbeenig dan hard. Van 33, onderen is hy wit , van boven donkergraauw. 35 De Kop is zo groot , dat die meer dan de 3, helft van den Vifch bedraagt; dewyl het ag- 3, terfle deel beftaat in een klein fmal Lyf, 3, uitloopende in een fpitfe Staart , die een mid- 3, delmaatig groote Staartvin heeft. Twee 33 deezer Vinnen , en wel de grootften , flaan 3, onder den Kop , en boven het Neusbeen 33 fleekt een lang en fmal Kraakbeen regt in 33 de hoogte. De Oogen zyn groot, de Bek 3, zeer wyd, en boven, zowel als onder, met 3, een dubbele ry van Tanden gewapend. Het 3, onderfle deel der Snoet is veel langer dan het 3, bovenfle, 't welk geheel opwaards kan ge- 33 haald worden, en 3 dit gefchiedende, worde 5, men . (*) mmtl üon 40ottoe0em ll Th bl. 286. DE Ze e-D ü I V e l e n. 533 „ men gewaar, dat de dikke en breede Tong, aan de bovenkant 5 insgelyks een menigte van Afdeel. 5, Tanden of fcherpe Haaken heefc ; zo dac ^^l^' „ geen Vifch een zo grimmig Gebit ais deeze stuk."* hebben kan." Hoofenbek. Voorts maakt de gemelde Biffchop gewag van 2yn manier de Kraakbeenige Vezelen aan de Onderkaak , fchen.^^* welken deeze Vifch gebruikt om andere VifFchea te vangen. Hy meldt ook dat fommigen dit toefchryven aan het Kraakbeentje, 't welk bo- ven de Neus uitfteekt ; maar gelooft, dat de Zee-Duivel dit veeleer bezige, om 'er kleine VilTchen mede te Harpoenen, 't Is vry ze- ker , dat de Vifch boven de Neus twee zulke 'Kraakbeenige Vezels heeft, die zeer lang en buigzaam zyn , en aan 't end eenigermaate ge- | kwaft, als de Sprieten der Dag-Kapellen ; welken hy om te hengelen gebruikt. Deeze Kwaftca zyn wit en de Sprieten bruin, 't welk maakt, dat, als zy in 't Water dobberen, terwyl het Monfter zig flil houdt en met zyn ontzaglyke Oogen gluurt , de Vifch 'er door , om toe te byten , verlokt , en dan eensklaps in den afgry. zelyken Smoel gerukt wordt, daar hy onfeilbaar zyn Graf moet vinden. Dit Monfter heeft nog drie dergelyke Sprieten op de Rug, doch dee- ze zyn, op ver naa, zo lang niet en ook niet met dergelyk Hengel Aas voorzien. De Heer Gronoviüs ftelt de langte van het Hengel, grootfte deezer Hcngelroedjes op vier Duimen: anderen geevenze de langte van omtrent een !♦ DfiEi-i vXt Stuk^ L 1 3 Voet 534 Beschryving van III. Voet (*). Id een gedroogde Zee-Duivel, dien /fdeel. jj, [.^{^^ anderhalf Voet lang, is de XVII. {^gj. eene, doch niec het naafte aan Hoofd» ^ STUK. den Bek , over de vier Duimen : zo dat deeze Hoofenhek, Sprieten of Kraakbeenige Vezels , in die groo- te Monfters, van zes of agt Voeten lang, waar- fchynlyk wel anderhalf Voet lang zullen zyn. Tv^ee anderen heeft 'er de myne,van omtrent drie Duimen. De gaaping van den Bek is , op en nederwaards, zes Duimen, de omtrek van het Lyf by de twee Voeten en de holte zo grooc als eens Menfchen Hoofd, Onder.de Haakswy- ze kromme Tanden, die boven en onder in de Bek ft?an , zyn fommigen ongevaar een half PI. LVL Duim lang. In onze Afbeelding, gemaakt naar %-3« zulk een Hoofenbek van meer dan een Voet lang, dien de Heer W. van der Meülen in Spiritus bewaart , heeft de voorfte Spriet 'c ge- melde Kwaftje zeer zigtbaar. De Engelfche Heer Parsons befchryft een Zee-Duivel, van vier Voeten en drie Duimen lang; waarin, volgens de Afbeelding, delang- te van de langfle Spriet over de tv/ee Voeten moet zyn geweeft* Deeze Vifch was negen- tien Duim,, van de een tot de andeie zyde , op 't breedfte. Onder aan 't Lyf hebben zy vyf- Vingerige Vleczige Vinnen, als Handen gefat- foeneerd, om daar mede langs de Zandbanken of (♦) Watson Dietlyke Wereld , volgens de Vcrtaaling van den Heer C. No«£man, Amfterd, ï7<5i. bladzt 169. DE Ze e-D u I V e l e n. 535 of den Oever te kruipen. De Tanden zyn niet m op ryën, maar als by troppen geplaatft; dat Afdeel* ik ook in de myne zie. Zyn Kop, zegt hy, XVJI. is zo Beenig, als die van eenigen anderen Vifch. ^stuk^* De groote Vinnen zyn Kraakbeenig en Vkezig ^ Hoofenhk. onderfteund door fterke Beenderen , die met de Opper- Arms Beenderen in de Mcnfchen overeen, komen. Onder ieder v^as een Zak of Beurs, die langs de zyde van den Kop opwaards liep ; zyndeagt-en-twintig Duimen diep en zes Duimen vvyd. In deeze Beurfen, welker zyden de Kieu- wendekzels zyn , openen zig de Kieuwgaten , drie' wederzyds , in 't diepfte van den Bek, Ten anderen oordeelt Parsons dat zy kunnen dienen tot eene Wykplaats voor de Jongen , om zig daar in te verbergen , zo lang , dac zy groot genoeg zyn, om voor zig zelf te zorgen. Even- wel erkent die Heer 3 dat , indien decze Vifch Eijeren legt of Kuit fchiet , gelyk andere VilTchen 5 alsdan die Zakken of Beurfen , waarfchynlyk, daar toe niet zullen dienen* Bel- LONius, alleen, hadt 'er, en maar ter loops, van gewag gemaakt (*). Dac de Zee-Duivel, tegen den aart der an- ingewan^i dere Kraakbeenige en ongefchubde VilTchen , Kuit of Eijeren voortbrenge , wordt door Ron- DELETiüs verzekerd. Ik vind, daar omtrent, geen opheldering by de Hedendaagfchen ; zelfs niet (♦) Fhflos. Ttanfaü. N. 492. p. I2ö, I.DEISI. VI. Stuk« li 4 53^ Beschr'ïving van III. niet in de naauwkeurige Ontleding door Dr. Afdfkl. gjsTius, van Charleton te boek gefteld, die Hoofd ^^nmerkt, dat hy in geen Vifch zo veel won- STUK. dcrbaars gevonden hadt. Het Hart was niec Hoojenhek. Kegelagtig , maar bykans Cylindrifch , van on- deren breedft en met een Oor voorzien, byna driemaal zo groot als 't Hart zelf, in de om- trek ingefneeden of getand als een Haanekam. De Galblaas^ en Leverbuizen ^ ontladen zig te famen in een wyde Buis , eer dat de Gal in \ Gedarmte komt. In de Wanden van de Maag, en wel meeft omtrent derzelver midden, wa- ren veele Kraakbeenige Knobbels , inwaards open , die van buiten Bloedvaten krygen , en in fommige van welken men Wormpjes vondt. Geen blinde Darm was 'er , en de Endeldarm geleek, door zyn Vleezige Ribbetjes, naar de Boekpens der herkaauwende Dieren. De Nie- ren waren groot en rood : de Pisblaas grooter dan gewoonlyk in een Menfch ; daar deeze Zee- Duivel maar zeven Span lang was. Aan ieder zyde van den Kop was een klein zeer dun Blaasje , daar men een Gehoorbeentje in vondt gely kende naar een Mollen-Poot; even als in de Schelviflchen , enz Van welk gebruik dit Schepzel zy , voor den Menfch , vind ik niet aangetekend. Onder- tuffchen gely kt het, niet alleen door zyn Kop en (♦) CharLi Onm% Zok^ Mantiff, Anat, p. 3199, DE Zee- Duivelen. 537 en Arm. Vinnen, die zig als Voorpooten vertoo- lli. nen, naar den Kikvorfch, maar ook ten opzigt Afdeel. van zyn Vleefch/t welk, gekookt zynde, wit ^^^^'^^ is en naar dat der Kikvorfchen fmaakc. stuk. (2) Zee 'Duivel die platagtig is , met een lang- IT. njoerpige Snoet. Kikvorfch- Vifch. Dit is een Eenhoorn - Vifch , dien men wel Waiex^ Fledermuis mogt heeten, volgens Ray. Seba noemt hem Zee-Pad of Zee-Kikvorfch van Kuraffau. De Brafiliaanfche naam, welkea 'er Marcgraaf aan toefchryft, is Guacu-cuja. Kikwrfch'Fifcb y met den Kop als een Ploeg- Yzer gehoornd , hadt Klein hem getyteld (*). De Geftalte zweemt zeer naar die van onzen Zee-Duivel , zo de Heer Gro^ovius , die hem op de Veiling van Seba's Kabinetten gekogc hadt , aanmerkt. Het zelfde blykt ook uit de Afbeelding, welke 'er van in 't Werk van Seba is te vinden. Behalven den fcherpen Bek, en den Hoorn voor op de Snoet , vindt men *er evenwel ook die verfchil in , dat het Lyf , in deeze , geheel bezet is met een Soort van puntige Doornen. Zy dienen tot geen Spyze , om (2) Lophius deprcflus, Capite roftrato. J^/. Nat, X, Lophius tronie unicorni. Art. Sj/n 88 Mu'f, Frid, L p- 5-^. Gron, Muf. L N 129. Rana pifcatrix Americana Seb. Muj\ L p. 118, T. 74. 2. Guacu- cuja. Marcgr. Brdf 145 Raj. P^jc, 30. Batrachius Capite Vomeris adinftar cornuto. P//?» ^ijf 3. p. \6. LDsEi. yi, Stuk» LI 5 538 Beschrtving van nr om dat 'er weinig Vifch aaa is , zynde meeft Afdeel. j^^^.^^ Beenagtigheid. De Kleur is op de Hoofd. geelagtig bruin, aan den Buik hoogrood, STUK. op de zyden zwart geftippeld , volgens Ray. l(tkrorfihs De Heer Linn^eus geeft, in dit Geflagt van ' VifTchen, gelyk in alle de volgende, zo veel zyn Hocg-Edele 'er geteld heeft; de getalen op van de Beentjes, die 'er in de Vinnen zyn. Onze Europifche Zee-Duivel of Hoofen-Bek . heeft 'er, zegt hy , in de Rugvin lo, in de Bord vinnen 24, in de Buikvinnen 5, in de Aars- vin 9 , in de Staartvin 8 : de Weftindifche Zee- Duivel , heeft in de Rugvin 5 , in de Borrtvin» Den 10, in de Buikvinnen 6, in de Aarsvin o, in de Staartvin 15 Beentjes. Gronovius merkt aan , dat de Aarsvin , in deeze , eveneens als in de voorgaande is. Thans wordt een Weft- indifche Zee -Duivel door hem befchreeven , . die van deezen merkelyk verfchilt Tii Zee ' Duivel y die fainengedrukt is mn Lyf. KrS'fvifch- Deeze, die by de Schryvers voorkomt on- i^* der den naam van Balijies , wordt in Brafil Giiaperua geheten en de Engelfchen noemenze Ame- Lophius Cute kabra , Capite catheroplareo retufo. Zoöfh. Gron. Fafc. L N 210. p. fSt (3] Lophiiw comprcsfus. Syfl-* N'ap.K. Lophius Pinnis Dorfalibus tribus. Chin» Lagerjlr* 21» BalilUs five Gua« perua Chinenfis. Muf ^i,. irid. I. p. 5^* BaÜftes üve Guapcrua. /^.^Te/Fg.i^y, Tab. 3. f. 5:. Guaperua. Marcgr, Itaf. 150. WiLL. hhth, 90.Tabi E. 2. f. 2. Lophius tu* inidus. OsB« 305, DE Zee-Duivelen* 539 Amenkaanfche Pad-Vifch. Klein noemt hem IIL Batrachiis of Kikvorfch met een Hoorntje op 't Afdeel. Voorhoofd, of ook Kikvorfch die week is, van ^^^^^^ Kleur fierlyk met bruine Vlakken gemarmerd op stuk. een witten Grond , hebbende den Bek klein en Kro^s» Fifche Oud Wyfs-agtig,met gefnazelde StekelagtigeBy* hangzels. Gronovius hadt hem befchreeven onder den naam van Baiijies , die ongefchubd is, gebaard, veeltandig, met twee Stekels op de Rug; de Buikvinnen van elkander afgezon- derd en weerloos (*). Valkntyn geeft 'er den naam aan, van Sambia-Vïich. Drie Verfcheidenheden 2. van dergelyke Vifchjes 5 genaamd Vifch-Kikvorfch of A- merikaanfche Zee-Pady zyn by Seba, onder den voorgaanden > afgebeeld (f) , welken Klein altemaal betrekt tot het Gezin van Batrachiis ( j.). Men vindtze in de Kroos-Zee, tufTchen Afri- ka en Amerika, als ook in de Indifche Zee: 't welk 'er ons thans den naam van Kroos-Fifcbjes aan doet geeven. Sommigen hebben op de Rug twee , anderen drie Vinnen , wanneer men den Hoorn , die op dén Kop is, mede telt. Ltnn^kus fchryft aan deeze i, i, 12, aan de Borftvinnen 10, aan de Buikvinnen 5, aan de Aarsvin 7 , aan de Staartvin 10 Beentjes toe, Deeze Vifchjes zyn niec (♦) Muf. Ichtk Leid. 17^4. Tom» L p, 53. (t) I{,ahmet. I, Deel. Tab, LXXIV. fig. 3,4,5,6, (I) Pifc. Mijf, IIL p, 16. N. 3, 5, 6. Deel, VL Stuk, 540 BESCKRVVtNG VAN Ijl^ niec groot : men vindc 'er zelden van vier Duf- Afdeel. men lang. Hunne Borftvinnen zyn eenigermaate ^Vil. ook zo gearmd , als in de ^Europifche Zee Dui- ^sTUK?' 'vel, en zy zyn, gelyk de andere Kraakbeenige l(joos. Viffchen, ongefchubd, hebbende de Huid bo- ViS^h\e. ven op 't Lyf ruuw, aan den Buik zagt. Zy kunnen de Rob fterk uitzetten, en dan zynze byna zo rond en dik als de Opblaazertjes , zo genaamd. Anderszins zweemt de geftalte, we- gens de platheid der Zyden , meer naar die van den 'Koekkoek. Vifch. XVIII. HOOFDSTUK.' Befcbryving 'uan 't Geflagt der Steuren , waar in van de gewoone Té^t- en K\w\qx* Steur en van Europa , en van den Ruffifchen , die bet Ka- viaar geeft ^ als ook van den Huizen bias /^//i:ö en een Surinaamfchen , die tot dit Gejlagt be* hoort , wordt gefproken. Naam, Geflagtnaam , Acipenfer , is van ouds toege- X-^ eigend aan die Soort van Viflchen , welken wy Steur, de Franfchen EJlurgeonyde Engelfchen Sturgeon , de Italiaanen Storione of Sturione^eu de Duitfchers Stoer of Stor noemen. Men ziet klaar^ dat alle deeze Naamen met het Latynfche Woord Stiirio , 't welk by de Autheuren ook gebruikt wordt , overeenkomflig , ik zeg niet daar van afleidelyk zyn , dewyl fommigen dat Woord van Gottifchen oorfprong agten. Ook wordt niet on- aartig D E S T E ü R E N. 54I aartig aangemerkt, dat hetzelve van Stoer ^ 't ni. welk in oud Duitfch iets groots of ontzaglyks ^^^^^^ betekende, afkomftig zou kunnen zyn. Ande- ^JJ^^ ren leiden het af van Jlooren , 't welk in 't Hoog- stuk, duitfch woeien betekent: om dat de Vifch met zyn Neus in de Modder wroet. De Kenmerken van de Steuren , die buiten Kenmcr- twyfeling behooren tot de Kraakbeenige ^^"^ VilTchen, zyn: enkele Lugtgaten , van ftreeps* wyze gedaante, opzyde : de Bek onder den Kop, agterwaards trekbaar, ongetand : Baardjes on- der de Snoet , voor aan den Bek. 't Getal der Soorten is vier, waar in, behalve Sooxteü. den onzen , de Ruffifche en die van den Donau, vervat zyn. (i) Steur mt "vier Baardjes en elf Rug-Schuh- 1. ben. ^l""'^^^ Steler. De Steur heeft by de Ouden nog andere Naamen gevoerd. Sommigen noemden hem Silurus , anderen Galens Rbodius , Oniskus , en Oxyrynchus of Scherpfnoet. Die laatüe naam is ganfch niet oneigen , dewyl de Vifch een zonderling fpitfe Snoet heeft. OppiAtsUs noemt hem 5 om die reden , Sus of Varken. Omtrent BourdeauXjinVrankryk, wordt hy Creac gehe- ten (i) Acipenfer Cirris quatuor , Squamis Dorfalibiis vn* d«cim. Syfi, Nat. X. Gen 118. Mnf, ^d. Frid I. p. 54. Tab XVIIl. f 2. Acipenfer. It, Scan. 187. Acipen- fer Corpore luberculis fpincfis afpeio. Art Cen, 6^* :!iyn, 91. faun. Suti, 27, CnON. JVluJ. II, p. 42, 54^ Beschrvving van III. ten 5 't welte een hedendaagfch Autheur; afleidt Afdeel. \ Griekfche Woord Kreas , en dus zeer Hoofd ^^^P^^^^'y'^ ^ ^^^^ ^^"^ zelfftandigheid STUK. meer naar Vleefch dan naar Vifch gelykt. Nooit of zeer zelden wordt deeze Vifch in diepe Zee gevangen , fchoon hy daar zyn oor- fprong heeft: maar, gelyk de Sahnen, zwemt hy de Rivieren in, en valt dus aldaar, op fom. mige plaatfen , in menigte. Te Geertruiden- berg, in Holland, was oudtyds die Vangfl: zo groot , dat men 'er in één Jaar ving by de negen- duizend Sceuren. 't Getal der Elften was , in zeker Jaar , zo 'er verhaald vi^ordt , agttienduizend en dat der Salmen veertigduizend geweeft. Te Dordrecht werden , omtrent anderhalve Eeuw geleeden, in één Jaar gevangen een-en- tagtig Steuren, en 't getal der Salmen was by de " negenduizend. Men ziet daar uit, dat te Geer- truidenberg de Stapel was van deezen Vangfl, die nog een voornaam bellaan der Inwooneren uitmaakt (*). Hierom is 't te verwonderen , hoe de Heer Gronoviüs kan fchryven , dat het een z:eld- zaame Vifch in de Noordzee zy , die egter fomtyds gevonden , en op onze Markten ge- bragt wordt (f): dan weder, dat dezelve niet zeldzaam voorkomt in de Noordzee (4-); daar zyn (*) Tegenw, Staat van Holland. Hedend. Hpftorie. XVIL Deel, bladz. 240. (f) Mn^f Ichth. Tom. I. Leid. x-j^^. p. 60. (IJ Tom. II. p. 43, DE Steuren. 543 zyn Wel Ed. aanmerkt, dac de Salm, op ze- IIL kere tydea des Jaars 5 menigvuldig is in de ^^^^el. Monden der Rivieren (*) en dat dezelve, zo j^^^^^* hy elders getuigt , in de Ryn by Bafel woont (f). stuk* Ondertuflchen is het waar , dat de Steuren ook in Zee gevangen worden. RoNDELETiüs heeft aangemerkt , dat de Zee- Grootte» Steur kleiner zy , en naauwlyks een Elle lang ; terwyl deeze Vifch , in de Rivieren , tot een verbaazende grootte aangroeit. Gesnerus zegt, dat iemand hem verhaald had , te Antwerpen 'er een gezien te hebben van veertien Voeten lang, Belloniüs fchryft , dac 'er een van agt- tien Voeten , oudtyds , aan Koning Francis- cüs zy vertoond. Men vangt 'er fomtyds ook te Geertruidenberg , die byfler groot zyh, en ik verneem , dat 'er hier te Amfterdam wel ter Markt gebragt worden , van by de twintig Voe- ten lang cn meer dan duizend Ponden zwaar. Onze Salmfteur, die klein en lekker is, komt veel van Wyk op Zee. „ De Steur, zegt de Heer Pontoppidans , 3, is een Spekvilch, van vyf tot zes Ellen lang, 3, fterk en grimmig om andere Viflchen te ]aa- 9, gen. Men vindt 'er hier , [by Eergen in 3, Noorwegen naamelyk,] vierderley Soorten 3, van, die naar de Viflchen gelyken, welken 99 zy gaarn vreeten , en onder dezclven als 99 HeU (*) ^a. myet. Vol. IV. p. 266» ^ (t) Ichth. Tom. IL Leid, jjjö. p/12. N. i^^ I»Dsn» VI.Stvx, Hoofd- stuk, S44 Beschryving vah jjj Helden aan te merken zyn. Eenigen, naam- Afdeel lyk, noemt men Salmlleur, anderen Makreel- XVIIL „ fteur, anderen Haringfteur, en nog anderen „ Schelvis-Steur. Zy komen na St. Jan onder 5^ 't Land , met de Zomer - Haringen , die 3, van dezelven zo flerk gejaagd worden, ^, dat de Stern-en zig boven 't Water verheffen, en wel gemeenlyk niet Schoolswyze of ne- vens elkander , maar agter elkander in eene 5, Linie; zo dat de een in de Staart van den 3, anderen byt, en dit doetze dikwils aanzien „ voor den grooten Zee^Slang of Zee- Worm , „ waar van hier voor gefproken is (*). 3, De Steur wordt fomwyien in een Salmnet 5, gevangen of met een Soort van Harpoenen , 3, die men Skottel noemt , gefchooten. Het 5, Vleefch dat door en door met Vet door- 5, groeid is, en van eenigen twee Tonnen vul- 5, len kan, wordt ingezouten en van de Boe- „ ren met fmaak gegeten. Men fnydt het ook 3, riemswyze in de iangte en maakt 'er Rekel „ van. De Salmlteur i's de vetfie en zyn Kop „ alleen kan fomcyds een Ton Thraan geeven. „ Deeze Soort van Steuren zyn groote Roof- „ viifchen , verdienende deswegens zo wel dea 3, naam van Accipenfer^ als de Havikken , dien van 35 Accipiter. Daarentegen wordt alhier , hoewel 3, zelden , een Soort van Vifch gevangen , die „ wel den zelfden naam voert, doch in 't ge- heel C^) Zie bladz. 26jr. D E S T E U R E N. 545 heel niet vraatagtig is, hebbende zelfs ook nj. j5 Tanden in de Bek en leevende alleenlyk Afdeeu 3, van Slym , dat zy op den Grond der Zee , -^^jJJ' waar langs zy heenen ftryken , al likkende stuk/ 5, inzuigen , en in de verfche Rivieren of Stroo- 3, men 3 daar zy , even als de Salm^, opzwem- men , worden zy vet." De Steur heeft een groote kragt in 't Water^ en zelfs op 'tLand, wanneer zyn Buik ergens öp ruft* Met éénen Slag van de Staart velt hy den fterkften Karei , indien deze van hem geraake wordt, en breekt dikke Stokken. Men heeft zig zelfs verbeeld , Vuur te zien fpringen uit Sceenen , daar hy tegen aan floeg. Die maakte dat de Viflchers hem met voorzigtigheid be-* handelen, op dat hy hun de Beenea üiet aan flukken flaa. Door de Netten fchiet hy dik^ wils heen , gelyk de Snoek , en met den Hoek is hy niet wel te vangen, inzonderheid grooc zynde. Als de VifTchers 'er een op 't Land hebben , tragten zy hem om te kantelen en lig* ten den Kop op , of binden hem de Staart aaa den Kop vaft, zo dat de Vifch als een halveil Cirkel maakt, in welk portuur menzo op een Kar , op een Paard of Ezel , en die niet groot zyn op de Rug van een Man vervoert. De ViflTchery van de Steur met Schakels of Sfeur- Zetnetten , begint by Bourdeaux in February, BoufdeaLli. en duurt tot in July en Auguftus, of zelfs laa. ter, naar het Saizoen. Het Net, dac fomtyds de langte heeft van over de honderd Vademen^» i.Diisi, Yi. sii/K, Mm worde 546 Beschryving van ni; wordt aan Stokken vaft gemaakt, dwars van den Afdeeu Oever af, en dus blyven 'er de Steuren , ge- XVIIL naamd Creacs , by het op- of afzwemmen van STUK.' de Rivier , in zitten. Men vangtze ook v\^el midden in de Rivier , mee een Zegen of Sleep- net, dac van agteren een Zak heeft, en door twee Schuitjes , aan ieder end één , waar in vier of vyf Man zyn , roeijende tegen den Stroom , welken het Ty veroorzaakt , wordt voortgefleept. Zo zy , op de eene of andere manier , eenige Steuren gevangen hebben , doen zy dezelven een Touw door het Kieuwgat, uit- komende tot den Bek of Keel , en houdenze dus in 't Leven , tot dat ze 'er een genoegzaame veelheid van hebben , om die naar de Scad ter Markt te brengen. Dit laatfte gefchiedt dik. wils door één VifTcher , terwyl de anderen voortgaan met de Viflchery. Agc Dagen kan de Steur, in 't Water, levendig gehouden wor- den. Het weinige Voedzel dat deeze Vifch nuttigt, heeft het tot een Spreekwoord gemaakt : by keft zo jöber als ee?i Steur. OnderculTchen is het niet alleen v^lfch , dat zy van de Lugt, maar ook, dat zy van enkel Slym leeven. De Heer Gronoviüs heeft, in de Maag van een Steur 5 verteerde Garnaalen en kleine Platvifchjes gevonden. Stellerüs merkt ten opzigt van de Voortteeling aan , dat deeze Vifch onder de Kuitfchietende behoort, hebbende bet Lyf toe de Paaring onbekwaam, geen . Teeldeelen uit. wen- DE Steuren. 547 wendig en zeifs geen Lyfmoeder (^). Lin- jjl N^üs, ondertuflchen, zegt 5 dat de Steur 3 even Afdeel* als de Lamprcijen , levendige Jongen ter we- reld brenge. stuk. Aangaande de Geftalte en Ingewanden van GeftaUf# den Steur, geeft de Heer Gronoviüs een om- ftandige Befchryving (t)ï doch tot bekorting zal ik hier alleen bybrengen wat Artedi aan- tekent. De Buik is plat , de Huid ruuwagtig ^ de Oogkringen hebben een Zilverglans* Vyf ryën zyn 'er van Stekelige Knobbels , een mid- den op de Rug , twee aan de beide Zyden , uic een verfchillend getal van Knobbeltjes beftaan- de. Bovendien heeft hy twee Knobbeltjes on* der de Navel , midden op den Buik. De Bek is lang , plat en fcherp ; de Neusgaten zyn , aan beide zyden , dubbeld. Vier Vezelen heeft hy aan den tip van de Onderkaak. De Borftvin- nen zyn met een fterk Been , aan 't voorde deel^ gewapend: de Buikvinnen ftaan by de NaveL De middelde Aarsvin is tuüchen de Navel en 't begin van de Staart geplaatft. Hy heeft maar ééne Rugvin. De Staartvin is in tweeëa verdeeld , waar van het bovenfte deel langft» Veel Byhangzels zyn 'er aan den Uitgang vaa de Rob, gelyk in de Lampreijen* HetLugt- blaasje is niet dubbeld. De Darmen zyn eens omgeflagen. De Ruggegraat is onverdeeld. Te (*) Noy. Comment. Tetropol Tom ÏIT. p. 405* . (t) Mnf. IchibyoL Tom, IL Leid 175Ó p, 420 L dbel. yi. $Tu<, Mm 2 548 Beschryving vaw III. Te verwonderen is 't, daar men onder de Afdeel. Romeinen den Steur zd hoog agtte , dat die , XVIII. ten tyde van Severus, door gekranfte Dienaars, ^^m!?" met een Speelman voor uit , ten Gaftmaale Gebruik, werdt aangebragt ; dat dezelve hedendaags zo weinig Smaaks vindt, by Luiden van Vermo- gen. In Engeland egter houdt men veel van Mooten die gezouten of ingelegd zyn ; gely- kerwys de Steur in menigte, te Geertruiden. berg, wordt toegemaakt. In Vrankryk en Ita- lië, daar deeze Vifch een groote Verfnapering in de Vaften uitlevert , worden 'er veelcrley Geregten van toebereid. Aan 't Spit gebra- den of gedoofd , fmaakt het zeer naar Kalfs- vleefch; doch het is een zwaare Spyze , en zweemt, in de Verteering , meer naar Varkens- Vleefch of Spek. Men rekent dat de Zee. Steur, die in diep Water gevangen wordt, ten dien opzigte beter dan de Rivier- Steur zy* Zyn Ruggegraat of Krip , in de Zon gedroogd, is zeer lekker. In de Geneeskonft v/erdt van de Beenderen weleer gebruik gemaakt, als een openend Middel , dienflig tegen de Pynen en Verfty vingen , die uit Koude ontfi:aan ; als ook tegen 't Graveel. II. (2) Steur met vier Baardjes en vyftien Rug. l^Hthenus. fcbubben. Ruffifche. De^e (*) Acipenfer Cirris quatuor , Squamis Dorfalibue quindecim. Mttf ^d, Frid. 1. p. ^4. Tab. XXVIL f 2" Tab XX VIlI.f. Acipenfer Ordinibus quinqueSqua- marurn Offearutn* intermedio CflicuUs quiadecim. Fam* Snee* 272. I DE Steuren. 549 Deeze Soort vin Steur , die Sterlett ge- noemd worde 5 onthoudt zig in het Meller- Meir , daar Snokholm aan gelegen is ; zynde op bevel van. Koning Frederik den L uit Rusland overgebragt en daar in geplant. Men kan, derhalve, niet tvvyfelen , of deeze Steur is uit Rusland oorfpronglyk , fchoon de Heer PoNToppiDANs 'er zynen Steur mede vergelykt, die voor eenige Jaaren in Norfiord , by Ber- gen in Noorwegen, gevangen werdt, en dien hy in zyne Verzameling van de zeldzaame Vis- fchen van dit Land bewaarde (*). Dezelve , zegt hy , is byna vier Ellen lang. De Kop zweemt, in 't aanzien, naar een Snoeks Kop, doch in plaats van Bek heeft die een Snoet, met daar aan hangende Vezelen. In 't midden , onder den Kop , vindt men , gelyk in de de Haai jen , den Bek, doch van een [andere gedaante: want dezelve is volkomen rond en 70 groot als een maatige Appel. Het Lyf is bekleed met ongemeen groote Schubben of liever Schilden, die dik en Beenig zyn, vier- en-zeftig in getal , ieder zo groot als een Ryks* daalder , doch langwerpig en hoekig. Zy leg- gen in vyf ryën , twee wederzyds en eene op de Rug. Van Vinnen en Staart gelykc hy zeer naar een Haay. De Kaaken zyn taamelyk wyd , en , als gezegd is , Tandeloos , doch met C) mütml ïm\ matWm^ II Th, bl. 290. I.Deel. VI. Stuk. M 3 IlL Afdeel. XVIlf. Hoofd- STUK. 550 Besckryvijtc van [I, met zeer dikke Kraakbeenen zeer wel befchut. EEL. j^gy^ ^jgj. ^ (merkc de Biflchop aan , ) hoe wyslyk God de Heer een veilcheiderley UK. Geftalte aan de Schepzelen , naar hunne be- hoeften , heeft toegevo^gdl De Ruffifche Steur , die vaa den Hqer Gmelin befchreeven wordt , heeft vyf ryën van Beentjes op de Huid, maar de middelde ry alleen, die ongevaar uit vyf tien Beentjes beftaatjis hoekig: dewyl ieder Schub daar van in gedaante een Zadel gelykt , verheffende zig in de langre, over 't midden van de geheele Rug , met een dun , fnydcnd Uitfteekzel , en van agteren Haakswys uicloopende. De zyde* lingfe Beentjes, alsook die van den Buik, zyn Ruitagtig en nagenoeg plat, bevattende ieder ry op de Zyden byna zestig Beentjes , en die aan den Buik tien en elf. LiNiSiEus twyfelt of het ook de tweede en Dantziger Steur van Klein zy (*). aanfche. De Ouden hebben gewag gemaakt van eenen Attilusy hedendaags by de Italiaanen Adella en Adom genaamd , welken men geloofde aan de Rivier de Po byzonderlyk eigen te zyn. „ De 5, Attilus in de Po , door weinig beweeging „ vet wordende , groeit fomtyds tot de zwaar- 5, te van duizend Ponden , zegt Plinhts 3 en 3, wordt dan gevangen met een Hoek die aan „ een (♦) Ftiun, Snee* p. 102. & fotte Sturio alter Gedanen, fis. Klein Ptfc. Miff. lY. 13, T. i. , DE Steuren, 551 „ een Ketting is, en niet dan door Jok-Oflen UI. O uit het Water opgehaald, Calcaguïnüs, XVIII die zulk een Vifch gezien hadt , toont in een hoofd. Brief aan Rondeletius, in welke opzigten de. stuk. zelve van den Sturio verfchille. j^Deeze laaifte, 5, zegt hy , is een Zee-Vifch, vs^elke zelden ^, driehonderd Ponden haalt , en die ander groeit 5, zo verbaazende: ook werpt hy Jaarlyks de 35 Doornen af, welken de Sturio altyd behoudt. 55 Zyn Vleefch is week en onfinaakclyk : hy „ heeft den Bek veel grooter dan de Sturio , de Snoet niet opgewipt , noch zo breed , maar , bykans fpits uitloopende. De Kleur van den 5, Jttilus is, op de Rug, witagtig en Wollig, „ die van den Sturio trekt naar het Zeegroen/' Volgens Bellonius geeven de Steuren alom groot voordeel , doch inzonderheid op de Zwar- te Zee , waar in zy uit de Middellandfche Zee komen , en dus vangt men 'er een groote me- nigte aan den Mond van de Don , in dat Meir , waar aan Afof legt. Na dezelven overlangs opgefneeden en gezouten te hebben , worden zy aan Stokken opgehangen om door de Zon- nefchyn te droogen , en in Griekenland met hunne Vaartuigen terug gekomen zynde, vcr- koopen zy zo wei de verfche, als gedroogde Steur , aan de Ingezetenen, Men nopmt de verfche Steur aldaar Xiricbi en de ingelegde Moronna^ die men voert tot in Italië, alwaar 2y Spinalia of Scbemlia geheten wordt, 't Is inderdaad de Ruggraat van den Steur, en dee- i.DiBi» vi.Stuk, Mm 4 ze \ 55^ Eeschryving van j^l ze Zoute Vifch is daar zo gemeen , als by ona Afdeel, de Pekelharing. De Jooden , egcer , eetenze XVUI. niec, om dat de Steur, eigentiyk gefproken , ^s7vT ge^" Schubben heeft, ^ Kaviaar. Bovendien houden de VilTchers hun Zout aU tpos gereed, om de Kuit van deezen Vilch ir| te leggen, die dan, door geheel Europa, ver- tierd wordt onder den naam van Kaviaar. De eigentiyk n^am van deeze Verfnapering fchync Cavear te zyn , doch by verbaftering wordt hec ook Cavia i Caviat^ Caviac en Cajial uitgefpro- . ken. Men noemt hec , in 't Latyn , Garum. De VVyfjes alleen leveren deeze zelfftandigheid uit , en men wil dat maar ééne Soort van Steur daar toe dienftig zy. Omtrent de bereiding ^aar van vind ik het volgende aangemerkt. Men neemt de Kuit van Steur, en na zekere Peesagtige Vezelen , die 'er in verfpreid zyn , daar uit gedaan te hebben, worde dezelve in Azyn of witte Wyn gewalTchen; op een Tafel uitgefpreid en gedroogd; vervolgens in een Vac gedaan en mee Zout bedekt. Na eenigen ty4 gefiaan te hebben , kneedt en vergruift menze met de Hand alleen y zondereenig Werktuig > en doetze in een Zak , waar in zy opgehangen wordt , om uit te druipen , en vervolgens in Potten geperft , die van onderen een gat heb* ben , om 'er al het Vogt uit te krygen : waar- na nicnze tot Verzending in Tonnetjes pakt. 't Schynt my egter toe , dat de Rufiifche ge- rookt worde , dewyl de Kleur en Smatik di^ aan D E S T E ü R E N. 553 Hsanwyfl:. Sommigen zeggen dat zy de Kleur jjj^ van groene Zeep heeft, en de gemelde krygt Afdeel. die Kleur , als zy toegemaakt wordt met Olie XVIIL en Azyn, Over de Smaak vyordt zeer verlchil- ^^^k:?* lende geoordeeld. (3) Steur met vier Baardjes , bet Lyf naakt. Wl- Opder de Steuren is 'er een , die van de yS?^^^^' Duitfchers Hufo , Htifen of Haufen genoemd wordt, wegens zyne verbaazende grootte, waar door hy, als 't ware, naar een Huis gelykt. Hier van fchynt de naam van Huizenblas , dien wy gebruiken voor het Lym , daar van ge- maakt , afkomftig te zyn , en deswegens gee. ven 'er de Italiaanen den naam aan van Copfo of Colpefchey dat is Lymvifch, of ook Collano. De Naamen van Barbotta of Moronnay fchynen niet in 't byzonder op deezen toepaffelyk. Veelcn twyfelen zeer, of dit wel een byzon- dere Soort van Steur zy: te meer, om dat het Kenmerk van een naakt Lighaam zonder Knob- bels te hebben , daar Artedi hem door onder- fcheiden heeft , op de gewoone Steuren zelfs toepaffelyk is. Sommigen merken aan , dat deeze Vifch jaarlyks zyne Knobbels afwerpt en weder nieuwe krygt: anderen , dat hyze in de Ouderdom geheel verlieze. Het getal van agü Baard- (3) Acipenfer Cirris quatuer ? Corpore nudo. Syfl. jt^at, X. Acipenfer tuberculis carens. Art. Ge^. 65^. Syn. pi. , ' 1. dfei. VI. Stvk. Mm 5 554 Beschryving van Hl* Baardjes aaü den Bek, dat 'er fommigen aan XVIir* ^^^^^'^^y^^^ ' onzeker* Derhalve houden wy Hoofd* hem, met Ray, flegts voor een grooten Steur , STUK. die eenigermaate verfchilt naar de Rivieren , waar in hy zig onthoudt* De voorgemelde Attilus y de Jntacéus van Elianüs , de Mario van Plinius , zouden altemaal deezen Vifch kunnen betekenen , die van eenigen Exos ge- noemd wordt, om dat hy Beenloos is. Hy komt voor op den Donau en in de groo- te Rivieren van Rusland , alwaar men hem 5 fomtyds, over de vyftig Voeten lang en by de twintig Voeten dik , ontmoet (*)• Met regt mag hy dan by een Huis worden vergeleeken , of liever by een Walvifch. De zodanigen noe- men de Moskovieters Nelmo. In Walachie , aan den Mond van den Donau, is in de Win- ter een groote Viffchery van zulke Steuren , waar van men te Weenen 'er geméenlyk des Vrydags, in dat Saizoen, wel vyftig of zeftig, ja fomtyds wel honderd , ter Markt brengt. De minden weegen vyftig en fommigen ver- fcheide honderd Ponden. In 't jaar 1732 werdt, op den Donau in Hongarie, een Steur gevan- gen van vyf en een half Elle lang en byna drie Ellen dik , weegende over de negenhonderd Ponden (f). Het /*) Ffèdéni. HOh, of Teienw. St. yan alle Folkeren* Vit O bl. (t) £^t*ro^. Mtrc, 17^2» I. D, bl, 249. DE Steuren. 555 Het fterkfte van die Vifichery heeft plaats uT. in November en December. De Vilch heeft Afi;feu zyn loop uit de Zee in de Rivieren , gelyk de ^^'JJ^* Salm , en zvi^emc by Schooien. De Viflchcrs, stuk.' aan den Donau , fchieten mee een Harpoen de Steuren , terwyl dezelven aan den Oever flaa- pen : die van de Po vangenze op de volgende manier* Een Steur vernomen hebbende , be- geeven zy zig in drie of vier Schuiten, en dry- ven hem zagtelyk naar den Oever , naby wel- ken zynde , zy eensklaps een groot geraas maa* ken , 't welk den Vifch dermaate verfchrikkea doet, dat hy op 't drooge loopt en dus met gemak gevangen wordt. Gesnerüs fchryft, dat de Viflchers hem , door 't gebruik van Schalmei jen of ander klinkend Tuig, naar den Oever lokken. De Nelmo houdt men voor den lekkerfteix Vifch van Rusland. Zyn Vleefch egter, verfch zynde , is laf , Lymig en Smaakeloos , doch ingezouten zynde wordt het een groote verfna- pering. Van de Kuit maakt men Kaviaar, en het Leder van de Huid is voortrefFelyk tot VVagen - zeelen. 't Voornaamfte gebruik eg- ter , dat men van den Hufo heeft , beftaat in het Vifchlym , in 't Griekfch IchtbyocoUa ge- naamd, in 't Franfch Colle de Foij]on^ en by ons Huizenblas. Dit Lym heeft een witagtige zelfftandigheid , 't Huizen- die een weinig naar 't geele trekt; geen Reuk^'^^* en weinig Smaak. Men maakt het van de Huid , L Deei. VI. Stuk» dc 55Ö Beschryving van lll^ de Ingewanden , de Rob , de Vinnen , Staart Afdeel, en Lugcblaas van den Vifch, op de volgende XVIII. wyze. Alle deeze deelen aan (lukken gefnee- STUK.' zynde , laat menze weeken in een genoeg, zaame veelheid van warm Water, en vervol* gens met weinig Vuur kooken, tot dat zy ge. heel ontbonden en een Pap geworden zyn* Deeze Pap op zekere Raamen, daar toe ge, maakt , uitgefpreid zynde , wordt door droo, gen als een Soort van Parkement, en byna droog zynde rolt menze gemeenlyk op tot Koorden , waar aan de gedaance, die men wil, gegeven wordt. Gebruik, Het meefte Huizenblas, dat men in Europa heeft, komt uit Moskovie. Hoe dunner, wit. ter en doorfchynender het zy, hoe beter. Het moet ook droog bewaard worden; anders ver^ rot het ligt, of wordt van de Wormen opge* geten. 't Is bekend, dat de Wynkoopers 'er veel gebruik van maaken, om Wyn, die troe. bel is, te klaaren. Ten dien einde laaten zy 'er een genoegzaame veelheid van in Wyn ont- binden , en dan werpen zy dit mengzel in de Ton met Wyn , 't welk een Vlies daar op maakt, dat, allengs naar beneden zakkende, alle grove deelen met zig neemt. Hier kan men dan zeg. gen , dat de Teems door het Vogt loopc en niet het Vogt door de Teems. Bovendien maakt men van de Vifchlym gebruik om glans te geeven aan Zyden Linten, om het Gaas wit te maaken, om valfche Paarlen te bereiden, cn D E S T E U R E 557 en tot veelerley andere Handwerks-Konften. HL Men ontbindtze met Suiker in Water, en her- -^.fdeel, kooktze tot een Soort van geele doorfchynende ^^^^^ Lym , die men in de Mond week maakt om stuk. Papier aan elkander te hechten. De Tekenaars maaken daar van gebruik, onder den naam van Mondlym. In de Geneeskunde kan men, van hetHuizen- blas , een dergelyken dienft hebben als van de Arabifche Gom» Dus wordt het met reden aan- gepreezen tegen Verzweeringen van de Keel, Borftkwaalen en de Roode Loop. Men heeft 'er Koekjes van gemaakt 5 tegen het Blpedfpuwen. Meeft , egter , is hec in gebüik , onder de In- grediënten van Kleefpleifters , gelyk het dus komt in 't Diachylon magnum van de Apotheek van Parys. In de Pharmacopm Bateana vindt men. 't Voorfchrift der Bereiding van een Ge- latina Ichthyocolh of Lil van Huizenblas. C4) Steur met twee Baardjes. IV'. Deezen Surinaamfchen Vifch noemt Grono- pfo^oy-Bck. vlus Plecojtomus , miflchien wegens de geplooid- heid van het Vel aan den Bek. Zyn Wel. Edele ^ geeft dien naam aan een Geflagt, waar in fom- migen éénvlerkig , anderen tweevlerkig zyn. Onder de laatften behoort deeze, waar van Lm- (4) Acipenfer Cirris duobus. Muf, ^d. Frid, !• p 55-. Tab. XXVIIl. f. 4. Plecoftomus Dorfo diprerygio, Cirris dubbus , Caud4 bifurca, Gron, M»f, I, N. 6j* Tab. III. f. I, 2. 1. Deki. VI.stük, 558 Van de Steuren. lll^ NiEüs ook, in 't Kabinet des Konings van Swee- Afdsel. den, de Afbeelding geeft. Het zoude de Gua^ XVllL cari der Brafiliaanen zyn> waar van Marcguaaf Hoofd- stuk, gewaagt. Plooy.Bek. De Kop van deezen Vifch is platagtig , van onderen vlak, daar de Bek is, gelyk in de Haaijen. De gaaping van den Bek is naauvv, en heeft van onderen een Vouw of Plooy, die een halven Cirkel maakt ^ en een Baardje , dat vry kort is , aan ieder zyde. Aan de Borftvin- nen ziet men zeer kleine openingen der Kieu- wen. Het geheele Lyf, behalve den Buik, is met harde , Beenagtige , gedoomde , Blaadjes bedekt , die voor Schubben dienen. De Rug- vin heeft agt Beentjes: de Borflvinnen hebben 'er ieder zeven , waar van het eerfle zeer fterk en doornagtig fcherp , de anderen zagt en buig- zaam zyn. De Buikvinnen hebben zes , de Aarsvin vyf Beentjes. De tweede Rugvin be. Haar uit een enkelen fpitfen Stekel : de Staart- vin uit twaalf Beentjes , zynde de Staart diep gevorkt. Ik vind 5 dat men de langte van het Lyf re- kent drie Oneen en agt Liniën en de breedte op 't meefte byna agt Liniën (*). De langte van deezen Vifch wordt door den Heer Grono- viüs gefteld op: 7 — 3 , dat ik voor 7 Duim en 3 Liniën had aangezien. V^elk een Langte* Maat by ons een Once zy , is my onbekend, I*) SiBA Thes. Vol. IIL p 87. N. 11. BLAD- BLADWYZER DER DIEREN VAN BEIDERLEY LEVEN. Voor de getallen zyn de Lettertjes ƒ geplaatft, die aanduiden , dat dezelven tot de Bladzyden van het VI. Stuk deezer Natuurlyke Hiftorie behooren. A. j/Vdders. . ƒ 326 Afgod der Negeren, ƒ 320 Agamma- Haagdis. . f. 96 Ameira-Haagdis. , f. 12,1 Anolis-Haagdis. . ƒ 123 Arend^ViTch. . f. 473 Argus-Slang. • ƒ415 ^Alpic. . . ƒ.365 Afpis-Slang. f. 335, 341 , 365 B. Balans-Vifch, • ƒ 495 Bafiliskus. .• f*i^5 Bel-Slang, , ƒ 290 Berg-Slang. . ƒ 324» 338 Biceps-Slang. . ƒ. 425 Blaas-Kikvorfch. . f. 259 Blaauwhaay. . ƒ 509 Blindslangen. . ƒ.436 Blindllang, • ƒ. 426 Bonte Haay. . ƒ. 505 Bonte Pad. • ƒ 231 Boomdraak. . ƒ73,165 Boom-Kikvorfch. . ƒ. 255 Boomflang. , ƒ.317,371 Brilflang. . ƒ387 Buffels-Slang, . /-Ssi Cecilia^SIang. ƒ 426, 432*435 Cobella-Slangetjes. . ƒ368 Cobras de Cabelo. . ƒ387 D, Pik^ Kop Schildpad. . ƒ31 Dipfas-Slang. , ƒ403 Donderpaddetjes, • ƒ247 Doornhaay. . f. 486 Draadflang, . ƒ410 Draakje. . ƒ 68 Draaken. . ƒ.61 E. Eenhoorn -Vifch, . ƒ. 537 EfcuIapius-SIang. ƒ383,411 Europifche Adder. . ƒ 341 EuropifcheHaagdis. ƒ 1 24, 1 60 Europifche Slang. . ƒ375 Egyptifche Adder. . ƒ 327 G. Gedoomde Haagdis, ƒ 116 Gedoomde Roch. • ƒ479 Geelhaay. . ƒ 526 Ge- B L A b W Y Z E ' R. Gehoornde Pad. . ƒ233 Gekko. ■ . ƒ 152 Geringde Biceps-Slang. /1 430 Gèftaarte Kikvorfchen. ƒ 240 Gladde Haay. . ƒ 5i() Gladde Roch. . ƒ.464 Groene Haagdis. . ƒ 124 H. Haagdissen. . yi?^ Haag- of Hey. Aaien, ƒ379 HaagOang. . ƒ 328 Haanvifch, . ƒ 5^6 Haayen. . ƒ. 485 Haay-Man, . /-509 Haay-Roch. é /.4B3 Haay-Wyf. . ƒ 515 Hanngfieur. . f. 544 Haviksbek-Schildpad. ƒ. 3 1 Hondvifch. . ƒ499 Hoornbek Slang. ƒ.319 Hoornflang. . ƒ 420 Hoofenbek. . ƒ530 Huizenblas-Vifch. . ƒ.553 L Jackje. . . ƒ236 jonas- Haay. . /'5ïo 'food-Vifch. . ƒ. 495 tuffer^Slang. . ƒ339 Juffer-Vifch. • ƒ527 K, Kaard.Roch, . ƒ 470 Kameleon. . ƒ131 Karet-Schildpad, • ƒ33 Katvifch. . ƒ. 507 , 505. Kayman . ƒ 86 Kemphaantje. Haagdis, ƒ 174 Kieuw-Worm. ƒ. 449 KiKVORSCHEN. • ƒ.187 Kikvorfch-Virch. . ƒ 537 Knyper Slang. . ƒ319 Koningsslang. . ƒ321 Koninginne-Slang ƒ 370 Koningin der Slangen, ƒ. 400 Koraalllang. . ƒ398 Kraakbeen- Viffchen. ƒ 440 Krampvifch. . ƒ453 Krokodil. . ƒ.77 Kroos vifch je. , ƒ.538 Krop^Haagdis. . ƒ168 Kruishaay. • ƒ 495 Lampretjen. . ƒ. 4^9 Land^-Kikvorfcb. . ƒ 242 Land Krokodil. ƒ 96 , 1 1 7. Landpad. . ƒ.210,216 Land-Salamander. ƒ 143 Land- Schildpad. . ƒ.40 Land-Schink. ; ƒ 182 Leguaan. . ƒ168 LeUSnoet Vifch. " ƒ.527 Leviathan. . ƒ79 Lymvifch. , ƒ 553 M. St. Maartens-Kikvorfch. /2êS Makreelfteur. . ƒ 544 Meer-Engel. . ƒ 493 Monnik. Vifch. . ƒ493 Muskus-Kat. Haay. . ƒ507 Negen -Oog, * ƒ444 JNyl-Haagdis. • ƒ.176 O. Ooftindifche Adder, ƒ 356 B L A D W Y . Z E r{ P. Paard Haay. . f-5i5 Pad. . /• 194 Padagtige Salamander, f. 159 Pad^Vifch. . f. 473 y 539 Pakhaay. . /• 493 Petola-Slangen- /• 405 Plooy-Bek. . fi 557 Pipa, SurinaamfchePad./. 187 Prik of Negen-oog. /. 444 Pylflang. . /. 370, 395 Pylftaart, ' R. Ratelslangen. Reus.Slang. Ringflang. Rivi er-La mprey Rivier- Schildpad. ROCHEN. Robyn Keel Haagdis. Rondbuikige Haagdis. Rottevanger Slang. Rot-Vifch. Ruuwe Haay. S. f.476 f.igo ƒ.270 ƒ375 f. 444 /•453 ƒ. ^^79 /159 ƒ1408 ƒ474 ƒ.498 Schophaay. Seps. Haagdis, Serpenten. Siddervifch. Slangen. Slang-Haagdis. Slinger-Staart Haagdis, Slyk-Schildpad. Speerhaay, Spiegel-Roch. Spring Slang. • Spuit- of Pylflang. Stekelige Roch. Stekelftaart Haagdis- Sternhaay. Steuren. Stinkende Pad» Stokflang. Srompvifch, Strengelaar Slang. Sweedfche Adder. ƒ.490 ƒ 129 ƒ315 ƒ 454 ƒ 261 ,415 ƒ.184 ► ƒ.93 ƒ.37 ƒ491 ƒ409 ƒ.264 ƒ.395 ƒ405 ƒ. 114 ƒ508 ƒ540 ƒ.316,418,424 ƒ 454 . Syfelaar Slang. ƒ334 ƒ361 ƒ391 Salamander, ƒ94, lor, 143. Salamander Haagdis, f 175 Salmfteur Sambia-Vifch, Sauvegarde. • Schelllang* Schelvis-Steur. Scherprug- Haagdis. Scherpfnoet-Roch. Schilddraager-Haagdis Schildpadden. Schildpad-Slang. Schink. Schoerhaay, , ƒ.543» 544. ƒ539 ƒ98 ƒ309 ƒ544 ƒ90 ƒ.466 ƒ97 ƒ. J2 ƒ323 ƒ156 ƒ 49:^ Nn T. Teguixim-Haagdis. ƒ. 180 Trilroch. - ƒ 454 Tuin-Slang. . ƒ. 325 Tweekoppen of twee- hoofdige Slangen. ƒ. 429 Tweepoot-Slang, ƒ• 4^7 Tjerri tjerri-Slang. ƒ. 398 V. Veelhoofdige Draak. ƒ. 73 Vipers. . ƒ. 327,341 Vifch-Kikvorfch. ƒ. 235 , 539 VifTchende Kikvorfch. ƒ.530 Vleet. ƒ,462 Vliegende Haagdis. /. 68 Vorfchen-Poppen. f. 247 Vorflelyke Haagdis. ƒ. 100 Vuurpad. . ƒ220 Vuur. B L A D W Y Z E R. Vuur-SIang, . ƒ. 3 1 8 W. Water-Haagdis. ƒ. 163 Water-Kikvorlcli. ƒ. 253 Water-Pad. . ƒ.206 Water Salamander, ƒ. 94 , 101 Water-Schildpad. ƒ.37 Waterflang ' . ƒ. 325 Waterflangen. . ƒ. 37^ Wacer Vledermuis. ƒ.537 Witte Kikvorfcli. t 259 Worm Haagdis. ƒ. 186 Wormflang. . ƒ.423 Z. Zaag^Vifch. ƒ521 Zand. Adder. . i\335 Zee-Aap. . ƒ.502 Zee- Arend. , y*473 Zee-Dkaaken. ƒ 524 Zee-Düivelen. ƒ. 529 Zee Engel. . ƒ. 492 Zee.- Haagdis. ƒ.150» Zee-Hond. • f^499 Zee Kikvorfch» ƒ• 231 , 537 Zee-Lamprey. ƒ. 44 r Zee-Muizen. . ƒ.464 Zee-Paard. . ƒ.499 Zee-Pad. ƒ.537 » 539 Zee-Rot. . ƒ 526 Zee-Schildpad. f. 13 Zee-Slang o^Zee-Worm.ƒ. ^63 Zee- Varken. . ƒ. 490 Zee-Vos. • ƒ. 502 Zwarte Haay. ƒ. 503 Zweepllang. ƒ. 406 De BOEKBINDER moet de Plaaten dus inzetteo* Plaat L. U. LIL LHI. LIV. LV. LVI. tegenover Bladz. 31 93 165 203 291 3^7 453 Bladz. 9. Reg» 9. V^oor 115. Lees 105. By By den Uitgever van dit Werk is thans van de Persfe gekomcx*! het Derde Deels Tweede Stukje van de Uitgelezen NA- TUURKUNDIGE ofFILOSOOFISCHE VERHAN- DELINGEN , inhoudende de volgende Stukken : VII. Ulttrekzel van eene Verhandeling over het Koraal , bevattende Nieuwe Ontdekkingen omtrent het zeiveen andere Steenige, Kout- of Hoorn- en Soons- achtige Voortbrengzelen der Zee , gedaan, door den Heerede Peissonel , Med. Doót. en Correspondent van de Kon. Academie der Wetenfchappen te Parys enz. , op het Eiland Guadeloupe en op de Kaft van Barbaryen. VIII. Scheid- en Geneeskundige Proefnemingen omtrent den Orientaalfchen Bezoar, om aan te toonen , dat dezelve die Krachten niet heeft, welken 'cr ge- meenlyk aan toegefchreven werden , doorDr. F. Sl are , Lid van hetCollegle der Geneesheeren en van de Koninglyke Sociëteit te Londen. IX. W aarnemingen betreffende Suiket , Honig en ondere Zoete Dingen , in- zonderheid omtrent drie Menfchen , die een groote Veelheid van Suiker gebruil<:t en ongemeen gezond geleefd hadden , door den zelfden Heere Dr. F. Sl are. X. Aanmerldngen omtrent het Wiegen der Kinderen , om ze te doen flapen, en Nuttigheid van die Oefening , door den Heere J. Z. Pjl atner , Hoogleeraar in de Genees- en Heelkunde te Leipzich. XI. Bericht aangaande den naauwkeuiigen Tydmeter , of het Uurwerk , dat op Zee in geregelde beweging blyft , door Mr. H ARRi son , te Londen , en van de Proeven daaromtrent genomen ; waar in tevens aangetoond wordt dat , in V^rankryk, door Mr. Sull Y, reeds in den jare 1 724, en dus vroeger dan door Har- rzfon , een diergelyk Uurwerk is uitgevonden; en Afbeelding van dit Werktuig. XII. Bei^hryving van het Schuimbeeftje, dat meeft aan alle Planten en Boo- men in een wit Schuim leeft. XIII. Proefnemingen om de Hoogte te ontdekken , tot welken men de Vuur- pylen kan doen opftygen , en op welk een afftandderzelver Licht zichtbaar zy. XIV. Nieuwe Uitvinding van Broeibalvken of Trekkaffen , die vcrv/armd worden door den Damp ofWaalïem van Kookend Water, met eene Afüeclding hoe die uitvinding in 't n^erk gefteld kan v/orden. XV. Waarnemingen omtrent deLuchtsgei'tc'.dheid en zwaare Koude van 't jaari74o, teUpfal, in Zweden, door den Heere Prof. Andreas Celsius. Men weet dat, voor ruim twintig jaren, by den Boekvcrkooper If. Tirion , Vyf Stukjes van dit Werk zyn uitgegeven , die, tot op lieden toe, onvervolgd en zonder een algeniecnen Bladwy- zer op dezelven,zyn gebleven. Om dit gebrek te herilellen heeVt de Boekverkooper F, Houttuyn , onlangs het zoogenoemde Recht der Copye en de overige Exemplaren van dat'Wcrk ge- kocht hebbende , geoordeeld nog een Stukje van het zeivete moeten uitgeven , 't welk het bovengemelde is; waar by hy heeft doen voegen een ALGEMEEN REGISTER cp dit Werk, ten einde de Liefhebbers der Natuurkundige Wetenfchappen gelegenheid mogten hebben van hun Werk te kunnen laten inbinden, en 'er gebruik van te maken , door het gcmakkclvk opzoeken der ondcrfcheide Zaken , welken 'er in voorkomen. Dus is dit Werk, in JH volkomen Deelen , nu hy \\Qm F. Hout- iuyn te bekomen voor de fomme van ƒ6: • Men vind in de gemelde vyf Stukjes , bchalven vwq:q. Verban* delingen over de Nuttigheid der Filozoofie ^ de volgende Stukken over de Nn 2 NA- N A T U U R K U N D E. Onderzoek der Oorzaken , waar door de Deelen van een Lighaam te zameii hangen. * Verhandeling van den Heere Prof. J. Lulofs over het Noorderlicht; en Aanmerkingen van deezen Heere over de Krachten der bewogen Lighamen. Bedenkingen van den Heere A. Marcel , over het Wapenen der Zeilftenen; over de Magnetifche Kracht van zeker zwart Zand; en hoe aan Yzer en Staal, zon- der den Zeilfteen , deze Kracht medegedeeld kan worden. Verhandeling van Dr. J. T. Des aguliers over de Dampen , die de Wolken maken, en het nederdalen van den Regen; over de terugkaatfende Verreky- kers ; en over een middel voor Byzienden om Verrekykers zonder Oogglazen te gebraiken. Befchry ving van een nieuw Oétant om Hoogte op Zee te nemen. Briefvan den Heere du Fay over de Eleólriciteic. Aanmerkingen van den Heere M. MAiiTENS over de Krachten derVrybe- woogen Lighamen. Natuurkundige Proeven , rakende noodzaaklyke Onderrichtingen voor de genen , die lange Reizen ter Zee ondernemen , door ST. Hales. Rcdenkundlge Verhandelingen over het Weder, door Dr. J. Pointer; en Waarnemingen over het Weder , den Barometer , Thermometer en de in zwang gaande Ziekten , voor den jaare 1 729- 1 7 3 2 , door den Heere P. v. Musschen- BROEK ,te Utrecht; van den Heere N. Cyrillus , te Napels, in den j are 17 3 en van den Heere J. Noppe, op den Huize Zwanenburg, in de jaren 1738 , 1739, 1740 en 1741 gedaan. N A T U ü R L Y K £ HISTORIE. Wysgeerige Verhandelingen van de Werken der Natuur , door den Heere R. BRADLEY. ST. HALES, Weegkundige Proeven omtrent de Planten; Proeven omtrent den Steen in de Nieren en Blaas ; en omtrent den Loop van het Bloed in de Dieren. A^nmexkingen ovcï de Bet 00 verende Kracht der Ratel/langen door H. Sloa- NE ; en over de vergiftige Kracht van het Kruid Monnikskap , door V. BACON. Befchry ving van een vreemd Schepzel , in 't Weften van Engeland gevan- gen , door den Heere J. S. Centen. Ontleding van het Wyfje van een Bever , en bericht van het BevergeiL Oorlprong, Voortteling, Geflachtcn en Huishouding der Byen, door den den Heere ]. Nettis. Natuurlyke Hiftorie der Motten , en Onderzoek van de Hulpmiddelen re- gens dezelven , door den Heere Reaumur. Proeven om aantetooncn dat men, in Water, uit Bollen, Planten en Za- den , Bloemen in huis kan doen groeijen. GENEES. EN SCHEIDKUNDE. Lift en Bedrog der Piskykeren ontdekt, door Dr. H. J. Rega. Toevallen , op de Beet van een Dollen Hond gevolgd , door den Heere Dr. P. DE Wind; Genezing van eeneWatervreeze door Dr. J. Steen wyk; en Proeven omtrent Dolle Honden met Kwik te werk gefteld. Verhandeling over het Zinken en Dryven der Longen door Prof. J. DE Gorter , en bericht van de Schriften hier over uitgekomen. Proefondervindingen omtrent het Kwikzilver door Prof. Boerhave. Aanmerkingen over de Poolfche Hairvlegt , en over de Spina Bifida. Verhaal van de vergiftige Eigenichap van iiet enkele gedifiilleerde Watee van Lauricrkers-bladen , en Proeven aan Honden daaromtrent genomen. 4