nk ‚ eaf otiden bid mn ei NAT UURLYKE HISTORIE OE UITVOERIGE BESCHRIVING DE RK AN DIE REN, PLANTEN MINERAALEN, Volgens het SAMENSTEL van den Heer LNA U A Met naauwkeurige Afbeeldingen. EERSTE DEELS, DERTIENDE STUK, Vervolg en Befluit der hr OK Ie BN. MT AMSTERDAM; . By pe Erven van PF. HOUTTUTI DN, ___MDGCCLXIX me TN ae eN Vk alken Er VM ag HAD 22,’ ES ed nd N heeel od. iede! eK rs id a disc de rs Ee Hee INHOUD van pit STUK, Tet | | ElsmaaVYFDE AFDEELING. SCO g ENE eN SE KOl E:N, LXXII, Hoorvsr. De Eigenfchappen der Kaf ONGEVLEUGELDE Infekten. Bladz. x LXXIIL Hoorosr. Be/coryving van ’ Gees flagt der ONGEYLEUGELDE Mor- TEN; ook Schieters genaamd. _ 15 LXXIV. Foorpsr. Befchryving van 't Gee flazt der PLANTVLOOIJEN , de men | ook Aardvlooijen noemt. _ DO LXXV. Hoorpst. Befchryving van ’t Ge- flagt der HOUTLUIZEN , zo van de Indiën als van ons Werel!sdeel. _—_ 36 LXXVI. Hoorpsr. Bejchryving van ’t Ger flapt der LUIZEN , zo die de Men- fchen, als diede Beellen van aller= ley foort plaagen, zynde grootelyks in gedaante verjchillende. 47 LXXVII Hcorpsr. Befchryvingvan °t Ge- _ flagt der VLOOIJEN, waarin de Wefbindifche ‘Zandvlooijen zyn t’buis gebragt. _ 94 d LXXVIII Hoorpsr. Befchryving vant Gee flagt der MyTeN, waaronder ver= fcheidene voorkomen „ die men ge- avoonlyk Luizen of Luisjes noemt , of Spinnetjes; als ook de Schurft- diertjes, enz. —_ III LXXIX. Hoorpsr. Befchryving van t Ges flagt der KREEFT-SPINNEN , dus wegens beare Schaaragtige Nypers genaamd, tot welken de Liane poos tige of Langbeenige, de Scorpioen» of Weegluis-Spinnetjes , en anderen zyn betrokken. — 157 * a LAX Xs KKK ‚ Hoorpsr. Befchryving van't Gee flagt der SPINNEKOPPEN , Waar= in derzelver Kigen/chappen , inzon- derbeid ten opzicht van baar Vernuft en de V oortteeling , breedvoerig ont= vouwd en nagefpoord worden , ENZe Bladz. 17? LXXXI. Hoorpst. Befchryving van * Gee LER KI LXXXIIL LXXXIV. LXXXV. LXXXVL flagt der SCORPIOENEN, bebelzene de verfcheide Waarneeimingen der Hedendaagfchen „zo ten opzigt van derzelver Venynigheid, als aan- gaande de Voortteeling en andere Eigen/chappen. — 268 Hoorpsr. Befchryving van °t Gee flagt der KRraABBeN en KREEFe TEN 5 waarin derzelver Ligene fchappen en _werfchillendbeden om flandig worden aangeweezen, De Soldaaten of Kluizenaars en der- gelyke middelflagtige, als ook de Garnaalen , Zee-Vlooijen , enn an= deren , zyn daar onder vervat. — 295 Hoorpsr. Be/chryving van 4 Gee Gagt der WATER - VLOOIJEN, avaarin, bebalve de eigentlyk zo- genaamde, ook verfcheide andere dere gelyke Diertjes , gelyk de=Vische Juizen, en zelfs , Wegens eenige overeenkomst van geftalte , ook de groote Molukíe Krabben begreepen | a). —” 456 HoorosT., Befchryving van ** Gee flagt der PissEBEDDEN 5 tot welken de Zeeelsuizen en Walvischiuis bebovren. == 431 Hoorpsr. Befchryving van *t Ge- flagt der DUIZENDBEENEN, _— 505 Hoorpsr. Befchryving van ’t Ge- agt der MiLLICENPOOTEN. — 531 “AANWYZING per PLAATEN en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangebaald of beftbreeven worden. Praar XCIX. Afbeelding van de PLANTVLOOIJEN ‚ enz. tegenover Bladz. 17 Fig. 1. De Ongevleugelde Mot of Schieter. bl. ‘17 —- 9, De zwarte Plantvloo, bl, 23 —- 3. De ruige, van onderen. bl, 30 — 4 De Watertreeder. bl. 3r —- 5. Een Hout- of Papier- Luisje, bl. 42 a 6. De Menfchen Platluis. Ll. 68 — 7. De Koeijen- Luis, bl. 74 —- 8. De Kalkoenen- Luis. bl, 85 De Afbeeldingen opdeeze Plaat zyn ,zo wel als die der naastvolgende, door fterke Vergrooting met het „Mikroskoop getekend, gelyk uit de nevensgeplaatfte Voorwerpen, in Natuurlyke grootte, blykbaar is. PraaAT C. Afbeelding van ver- fcheide LUIZEN, enz. Fig. 1. De Weegluis. bl. 93 —_- 2. De Schaapen-Luis. bl, 114 — 3. Een Torren-luuisje. bl, 150 = 4. Het Scorpioen Luisje, bl, 166 _—— 5: De zogenaamde Wal- visch- Luis. bl, 170 em Óe Een aartig Surinaamsch Spinnetje. bl, 224 aide tegen over Bladz. 93 PLAAT Praar Cl. Afbeelding van de KREEFT-SPINNEN. tegen over Bladz, 173 Fig. 1, De Lang Geatmde \_groote Weftindifche Kreeft-Spin. Dl. 173 — 24 Een aartig Gedoornde Spin, hl. 267 —= 3, Een dito Staart- Spin- nekop. bl. 267 PraarT CII. Afbeeldiëg van SPINNEKOPPEN. tegen over Bladz,. 227 Fig. 1. Een groote Oostindi- fche, bl, 226 — 2, Een dito Guineefche. bl, 227 —- 3. Ongemeen groote W eft- indifche Bosch-Spin. bl; 238 —- 4. Een Surinaamsch Goud- groen Spinneije, bl. 262 —- 5. Eendito Krab-astig of Krab Spinnetje, bl, 266 Praat CIL. Afbeelding van | SCORPIOENEN. tesen over Bladz. 289 \ \ Fig. 1. De groote Afrikaan- fche, bl. 289 De 2, De “kleine Westindi- fche. “bb. 290 _— 3, De Europifche of Itae liaanfche. bl, 291 PLAAT EN eG Be V gd E } f ok ", m # / Praar CIV. Afbeelding van KRABBEN, tegen over Bladz. 313 >, Fig. 1. De Hartvormige Weft- indifche. bl, 316 — 2, Ooftindifche Zandkrab* betjes. bl. 330 — 3. Ons Inlandsch Porfe: leinkrabbetje. bl. 335 Praar CV. Afbeelding van zeer raare KREEF- „TEN. er zen Bladz,875 Fig. 1, Gehoornde Indifche. bi. 424 —- 2, Zand- Kreeft, dito. bl. 431 Praar CVL, Afbeelding van PISSEBEDDEN!, enz, inn Bladz, 435 Fig, 1. Een dikpootige Zee- Vloo. bl. 436 mam 2, Vischluis, bl, 460 —- 3. Dito met lange Spriee ten. bl. 46x — 4» De Groenlandfche Wal- vischluis. bl. 491 — 5. Dezelfde van onderen, bl. 492 mmm Ó, De Kabbeljaauws- Luis of Zee. Wants, hb], 488 Fie, Fig. 7. De Gewoone Dui- zendbeen- bl. SIO x — 8. Onze Inlandfche Millioenpoot. bl. 526 De Af beeldingen van deeze laatfte Plaat zyn aanmerke- Iyk grooter dan Natuurlyk, doch niet zo fterk vergroot, als die der twee eerfte Plaaten van dit STUK, BERIGT voor den BOEKBINDER. De Plaaten moeten dus ingevoegd worden. PLAAT XCIX, tegenover ee, Kane Lab) en N ® 17 93 173 227 289 | 313 arne A naden eee 20 | | | | EL RN BE, BESCHRYVING B E-CR Bl ER EN. SSISISISSS SSS SISSI Ss 0) NDE AFDEELING DE INSEKTEN. RNN NENENENENEN BAAI EO OF D'S UK, De Eigenfchappen der ONGEVLEUGELDE Infek- ten in ’t algemeen. . eh AAcse ONGEVLEUGELDE, tot wier be- { D De fchryvinge wy thans gevorderd zyn; ) maaken den Zevenden Rang uit one DAP der de Infekten. Deeze verfchillen van de anderen meer in fchyn, dan inderdaad. Het zyn de zodanigen, aan welken de Natuur geen Vleugelen vergund heeft zelfs in haar volmaakte Staat: ’t zy dat de Schepper , dus, dezelven heeft willen bepaalen aan het Aard- ryk en de Wateren; ’t zy, derzelver befcha- digend Vermogen intoomen. Hoe naar zag het >er voor de Menfchen uit , indien dat Onge- diert, ’t welk als tot kwelling van ons fchynt gefchapen te zyn; de Vlooijen naamelyk en eigentlyke Luizen, met Wieken was voor- 1, DEEL, XIII, STUK, Ä zien: 9 Dr EIGENSCHAPPEN DER peer, Zien. Sommigen derzelven, wederom, wel- Lxxi, ke geen kleine figuur maaken onder die van HOOD, deezen Rang, weeten, door een verwonderly- “ke Konst, het Weefgetouw der Menfchen te befchaamen, en die Infekten zelfs, waaraan de ruime Lugt toteene wykplaats is gegeven, haar Prooy te maaken: terwyl de Krabben en Kreeften in het Water, de Scorpioenen en Duizendbeenen op het Land, haar beftaan vinden, even als de Maskers der Torren , de Rupfen en Maden, in ’t algemeen. Verline > De meeften der Ongevleugelde Infekten zyn genes van den aart der Verflindende of Roofdieren. Zy haalen het Bloed uit den Mensch of an- dere Dieren: zy zuigen de Infekten uit , die haar Aas zyn, of verflinden. dezelven : ja, fommigen doen de Menfchen, door haar Ve- nynige Beet of Steek ‚den dood aan. Die, zelfs, welke tot Voedzel of Lekkerny ftrekken voor het edelfte Schepzel en voor andere Dieren; de Kreeften en Krabben, naamelyk; leeven , naar haare grootte, van Infekten, Wormen of Schulpvisfchen. Men vindt, onder de In- fekten van deezen Rang , die alles byna vernie- len; gelyk de Myten hier te Lande, en de Houtluizen of zogenaamde witte Mieren in de Indiën. Het verwonderlykfte in deezen is, dat fommigen tot dien trap van barbaarschheid o= vergaan, van die van haar eigen Geflagt en Soort, levendig, op te vreeten. zyveane In de gedagte Eigenfchappen komen, even- weren niete wel ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 3 De ze sj VV. wel, de Ongevleugelde Infekten met fommi DA, gen van de Gevleugelde overeen ; maar zy vers LXXII. {chillen van dezelven, in ’t algemeen , door de Hoorp- Verandering of Gettalte-wisfeling. Alle andere Ten Infekten , byna, leeven eerft en groeijen aan ; onder een geheel verfchillende gedaante, dan die is van het volmaakte Infekt, waar zy uit voortkomen ; het welk men de Staat van Mas- ker noemt, om dat het weezentlyke Infekt „ daarin, als gemaskerd , is opgeflooten, of dat zy de Vorm bevatten, waarin hetzelve gefat- zoeneerd wordt. Dan gaan zy over tot den Staat van Pop , wanneer de Lighaamsdeelen , ge» meenlyk, reeds van buiten zigtbaar zyn. De derde Staat is, eindelyk, in de meeften, die van volmaaktheid, en daarin neemen zy niets in grootte toe. Men vindt eenige weinigen , ge- lyk de Juffers en dergelyken , die een Twee- ftaltige; anderen, gelyk de Vliegen , die een Vierftaltige Verandering hebben *. De Onge- t zie vleugelde , misfchien de Vloo alleen uitgezon- dus derd , komen inde zelfde gedaante ter wereld, waarin Zy moeten voortteelen;. zy verfchillen van het volmaakte Infekt alleen in kleinte des Lighaams, en groeijen dus onder die gedaante, of in die Geftalte, welke zy altoos behouden moeten, zonder eenige Verandering’ te ondere gaan , dan alleendie, welke de vaftheid der Lig- haamsdeelen , en miffchien ook de bekwaam- heid ter Voortbrenging van huns gelyken , vor= dert. | E. DEELe XIII STUKe Á 2 Ge: Vs ÄFDEEL. LXXIL Hoorp- STUK. Zyn meeft t Eijerleg- gende, 4 Dr EIGENSCHAPPEN DER ‚ Gelyk alle andere Infekten , byna, uitgeno= men de Plantluizen en eenige Vliegen, Eijere leggende zyn; bevindt men ook , onder de On- gevleugelde , maar weinig Jongwerpende. De Pisfebedden, die men fomtyds Muurvarkens noemt, zyn van dien aart, en men kanze;, om zo te fpreeken, onder *t oog doen baaren. Een _ Wyfje neemende van dat Geflagt, welks Buik Vervellen eok, uitgezet is, en hetzelve wat knypende, opent zig haar Lyf, en men ziet er een hoop van kleine leevende Pisfebedjes uit voortkomen, die loopen , en van de zelf deGeftalte zyn als de Ou den. Het zelfde heeft ook in de Scorpioenen en mooglyk in eenige Myten plaats. De meefte anderen; gelykde Spinnekoppen, Krabben en Kreeften, enz. leggen Eijeren of Eijertjes, uit welken, na verloop van meer of minder tyds, Jongen voortkomen, die insgelyks , in Geftalte, byna gelyk aan de Ouden zyn. Offchoon deeze Infekten, dus, geene vér. andering of Genante behoeven te on= dergaan , komende door enkele aangroeijing tot den Staat van volmaaktheid, in welke zy kun- nen voortteelen: zo zyn fommigen hunner; doch, eene Vervelling of afwerping van Huid onderhevig , en ín eenigen heeft zeifs een aan- merklyke byzonderheid plaats, die gantsch on- gewoon is in de andere Infekten. Een Rups of Kwatworm, ja de Maskers der Gevleugel- den in ’t algemeen , behouden altoos het getal van Leden of Ringen, waar uit hun Lyf be- ftaat : ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 5 ftaat: doch onder de Ongevleugelde zyn er, in welken het getal der Leden, met de groei- V. ÄFDEEL: LXXIE, jing, toeneemt. De Duizendbeenen hebben , Hoorp- dus, in hunne Jongheid minder Ringen , en overzulks ook minder Pooten, dan als zy tot volwasfenheid komen. De Krabben en Kreef- ten, die ook de Huid afwerpen, hebben nog eene meer verwonderlyke eigenfchap; dat haar Pooten, naamelyk, afgebroken zynde, weder aangroeien ; en de Langpootige Spinkrygt lan- ger Pooten. Het Lighaam van deeze Infekten beftaat, gelyk dat der reeds befchreevene, uit drie dee- len, naamelyk Kop, Borstftuk en Agterlyf : maar men vindt ’er, in welken deeze drie dee- len niet zo gemakkelyk te onderfcheiden zyn, als in de Vlooijen, Luizen en eenige anderen. De Spinnekoppen, by voorbeeld , als ook ver- fcheide Myten, fchynen geen Kop te hebben, of dezelve is met her Borstíftuk vereenigd, voor aan het welke de Oogen en Sprieten, ge- lyk in de Krabben, ingeplant zyn. In ande- ren wederom, gelyk de Kreeften, is de Kop van ’t Borstítuk afgefcheiden en duidelyk ken- baar. De Pisfebedden en Duizendbeenen heb- ben ook wel een afgezonderde Kop, maar hun Lyf, dat geheel uit Ringen of Leedjes beftaat, laat zig niet van ’t Borstftuk onderfcheiden. Behalve deeze verfchillendheden , die zeer blykbaar zyn, en den meeften invloed op de Geftalte maaken, hebben ’er de Infekten van 1, DEEL. Xlll, STUK, Ag dees STUK. Lighaamse deelen, | De Sprie. Lei, 6 De EIGENSCHAPPEN DER Vv. Arperr. LXXIL, Hoorp- STUK. Tizie nt XIISTUK, bladz.218. De Oogen, deezen Rang nog anderen, in de byzondere Lighaamsdeelen. De Sprieten , die zy allen hebben, verfchillen grootelyks ín gedaante en verdienen ín veelen naauwlyks dien naam. Som- migen hebbenze eenvoudig en van aanmerkelyke Jangte; gelyk dat Dier, het welk men Suikers Gast of ongevleugelde Mot noemt: anderen hebbenze Boomagtig getakt, gelyk dit in een Soort van Wespjes ook waargenomen is T. Op den Kop van de Watervloo, naamelyk $ die zig daar van tot zwemmen en fpringen in’ Water fchynt te bedienen, maaken zy derge- lyke vertooning. Die van de Pisfebedden zyn alleenlyk geknakt, en hebben, by ieder Leed. je, een verfchillende bogt. Her verwonderlykfte heeft in de Spinnekoppen plaats; doordien der- zelver Teelleden aan het end der Voeleren zyn, gelyk wy vervolgens zul!en zien. De Oogen deezer Infekren ftellen niet min- der byzonderheden voor. Geen derzelven heeft die kleine gladde Oogjes, welke agter op den Kop van veelen der Vier- en T'weevleugeligen zyn, maar het getal haarer Oogen en derzel- ver plaatzing doet ons, in fommigen , billyk verwonderd ftaan. De meefte anderen hebben twee Netswyze Oogen, niet meer of min; en de meefte Geflagten van deezen Rang zyn ook aan dat getal bepaald : maar men moet ’er van uitzonderen die Wartervlooijen, in welken men maar één Oog waarneemt; en de Spinne. koppen. In deeze laacften is niet alleen het ge- tal ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 7 tal dr Oogen, welken zy ‘er doorgaans agt hebben; maar ook derzelver plaatzing, ’t zy * Ae: LXXII, in ’t vierkant, in een driehoek of by trosjes , Hoorb- nevens elkander op twee of drie ryën, aan- merkelyk. Ondertusfchen kan men niet den- ken, dat zy daar mede beter zien dan andere Infekten, die twee Netswyze Oogen of met Facetten hebben: want haare Oogen zyn van eene enkele oppervlakte, glad , en onbeweeg- lyk. Inalle de genen, die geen Kop hebben, bovendien, ftaanze, gelykerwys in de Krab- ben, op het Borscftuk. Die van de Langpoo- tige Spin vindt men , dat zonderling is , als midden op de Rug geplaatft. Aangaande den Bek heeft, onder de Onge- vleugelde, niet minder verfchil plaats. Somimíi- gen hebben een fpitfe Snuit, die vry groot is, naar het Lighaam, en waar mede zy vinnig kunnen fteeken, gelyk de Vlooijen , of ten minfte haar Voedzel inzuigen, gelyk de Lui- zen en Myten. De Spinnekoppen, Scorpioe- nen en Duizendbeenen , zyn, aan den Bek , met fterke Tanden of Nypers voorzien, die zeer fcherp zyn, tot kwetzen bekwaam , en in fom- migen, zo ’t fchynt, met een Vergiftig vogt bezwargerd. Geen van beiden ontdekt zig in de Krabben cn Kreeften , die het Aas door _ middel van zekere Voelertjes of Baardjes , wel- ke zy aan den Bek hebben » daar in kunnen brengen. Veelen van deeze Infekten hebben het Borst- Ie DEEL. XIII, STUK À 4 ftuk STUKe De Bek. Hee Borft {luke Vv. AFDEEL LXXIL Hoorpe $TUK. Het Ag» teïlyf, rd De EIGENSCHAPPEN DER ftuk zeer blykbaar, gelyk de Luizen, by voor- beeld ; maar in anderen is hetzelve met den Kop zodanig verward, dat men het daarvan niet kan onderfcheiden. Deeze moet men zeggen dat geen Hoofd, of, (het welk miffchien min- der wanluidende is, ) geen Borstftuk hebben; gelyk de Spinnekoppen en verfcheide Krabben. Ondertuffchen zyn aan dit Deel , gelyk gewoon- yk, alle of eenige Poorten aangehecht. Ande- re Infekten van deezen Rang, gelyk de Piffe- bedden en Duizendbeenen, laaten het Borstftuk niee van het Agterlyf onderfcheiden. Die, welke met zes, agt of tien Pooten voorzien, zyn, hebben dezelven altemaal aan *t Borst- ftuk; doch de genen, die meer hebben dan tien Pooten, hebben dezelven aan de Ringen of Leden van’t geheele Lyf. Het Agterlyf heeft weinig byzonders; dan dat het grootelyks verfchillende is in die van deezen Rang. In fommigen vindt men het langwerpig of Ovaal; in eenigen byna Kloot- rond, en dit heeft zo wel plaats in de genen. daar het duidelyk van ’t Borstftuk afgezonderd is, gelyk in de Spinnekoppen ; als in die, daar ’tmet het Borstftuk als één Lighaam uitmaakt, gelyk in de Scorpioenen. Die, waar het ge- heele Lyf uit egdale Ringen of Leden beftaat, gelyk de Duizendbeenen , hebben , gelykerwys de Maskers der Gevleugelde Infekten, de Poo- ten aan deeze Leden ingeplant. In veele Krab- ben is het Agterlyf zo ‚veel kleiner dan het ve ME hd Borst- ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 9 Borstftuk, dat men het naauwlyks kan zien: V. om dat zy hetzelve, als een Staartje, onder tj xxir Lyf omflaan, en daar verbergen. Mooglyk Hoorp- hebben zy ’er een dergelyk gebruik van, (hoe- STUK, wel in minder graad,) om op de been of aan ’t loopen te komen, als de Aardvlooijen , die, door middel van zulk een Staartje, zulke ge- weldige Sprongen doen, en zo vlug huppelen, dat zy zig byna onzigtbaar maaken. Sommi-. gen hebben byhangzels als Staartjes, aan het end van ’t Agterlyf, wier getal twee is, of drie, gelyk in de Suikergast ; ja in fommigen vier of daar boven. De Scorpioen munt on- der alle de ongevleugelde Infekten uit, door de aanzienlyke Staart, die haar tot een Werke tuig van kragtdaadige verweering ftrekt en ge- vaarlyke Kwetfuuren toebrengt aan de Dieren en den Mensch. Het getal der Pooten, zo overeenkomftig De roo. in de Maskers der Kapellen , en nog meer in ©" de volmaakte Infekten van alle de voorige Ran- gen, die ’er altemaal, om zo te fpreeken , zes hebben: is, ín de Ongevleugelde , een byfter groot verfchil onderhevig. De Luizen en Vlooijen hebben ’er ook maar zes; doch de My- ten en Spinnekoppen agt: de Krabben , Kreef- ten en Scorpioenen , als men de Schaaren me- de rekent, tien: de Pisfebedden veertien. In alle deezen is het getal der Pooten voor het Geflagt bepaald: maar in dat der Duizendbee- nen naar de Soorten verfchillende. Onder de- 1, DEEL XIII, STUK. As zel- Vv. AFDEEL. LXXII. Hoorp- STUK 10 De EIGENSCHAPPEN DER zelven vindt men ’er met twintig, zeventig, ja over de honderd:om thans van de Millioen- poot niet te fpreeken, in welke het getal der Pooten en Pootjes byna ontelbaar is. Voorts hebben deeze Lighaamsdeelen, in fommigen; nog aanmerkelyke byzonderheden. De Pooten beftaan wel, in allen, uit drie voornaamedee- len ‚ waarvan het bovenfte de Dy of Bil , het middelfte de Schenkel, het onderfte de Voet geheten wordt, in vê@rgelyking met het Lig- haamsgeftel der Viervoetige of Zoogende Die- ren: maar in fommigen, gelyk de Spinnekop« pen, hebben de twee boveníte deelen, aan het Gewricht, als een klein Leedje, of dubbelde Gewrichten byna, gelyk in Kinderen, die\met de Engelfche Ziekte behebt Zyn, en in andes Fen beftaat het onderfte deel „de Voet genaamd, dat in de vliegende Infekten , twee- drie. , vier- of vyf-Ledig is, uit een veel grooter en fom- tyds verbaazend getal van Leedjes, waarvan de Langpootige Spin, die men de Maaijer noemt, een voorbeeld uitlevert, De groote Amerikaanfche Griffioen- of Scorpioen- Spin heeft, boven en behalve de geftalte der twee voorfte Pooten, haar eenigermaate met de Scor- pioenen en Krabben gemeen, aan de twee vol- gende een foort van Zweepen , die haar niet minder zeldzaam maaken dan de lang- gearmde Tor en Letterhoute Bok, wegens de langte en figuur van twee haarer Pooten, N zyn ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. zi zyn (*). De plaatzing van twee Pooten, aan v. den Kop, is in de Vloo zo verwonderlyk, als Ärpeeus de werking en kragt van haare twee agterfte B of Springpooten; enz. | STUK, Het allerzeldzaamfte, egter, in verfcheide- De Tecl. ne van deeze Infekten, is de ftandplaats van de “%°* TFeelleden. De meeften hebben die wel aan ’t end van ‘t Agterlyf, en de zodanigen paaren opde ge. woone manier. Dus heeft de Paaring van de Vlooijen, en anderen , niets byzonders in: maar de Spinnekoppen hebben haare Teel- leden geheel anders geplaatst. De Mannetjes draagen dezelven , zo ’t algemeen Gevoelen is, aan ’t end van die Deelen voor aan den Kop , welken men voor Sprieten neemt , doch die meer naar Voelers gelyken, laatende in de Paaring een foort van Penis uit. In de Wyfjes daarentegen, vindt men de /wulvaonder aan het Agterlyf, digt by deszelfs famenhechting met het Borstítuk. Ditzou de Paaring zeer moeie- lyk fchynen te moeten maaken ; doch men ziet in tegendeel, dac zy die met gemak, en zeer fchielyk, zo het fchynt, volbrengen. De Krab. ben, die in ’t uiterlyk aanzien veel naar de Spinnekoppen gelyken, hebben de Teelleden ook zeldzaam geplaatst. In de Mannetjes be- vinden dezelven zig, wederzyds, by den wor- tel van de agterfte Pooten , en de Wyfjes heb- ben twee openingen der Natuurlyke deelen, die (*) Zie het IX, Srur deezer Nartuurlyhe Hiftorie, bladz 193 en 522. I. DEEL. XIII, STUK* Vv. ArperL LXXII. Hoorp- STUK. Woon. plaats. t Amphi. bia Korftig hekleede zel, 12 DE EIGENSCHAPPEN DER die toegang geeven tot twee Liyfmoeders, van elkander afgezonderd: zo dat in deeze een dubbelde Bevrugting , Voortteeling en Baa- ring, fchynt plaats te hebben. De plaats, daar deeze Infekten leeven, en het Voedzel, dat zy gebruiken, is grootelyks verfchillende in de byzondere Geflagten en Soorten. Sommigen leeven op en in de Aarde; anderen in gaten van Muuren, fcheuren van Boomen , reeten van Houten Wanden of Schuttingen ; anderen op de Bladen der Plant- gewasfen; eenigen op het Lighaam der Men- fehen en van allerley Dieren. Dus worden de leevende. Torren zelfs, en Vliegen, met Myten bezet gevonden, die groote vernielers zyn van de fchoonheid der opgezette Kapellen. De Levensmanier der Spinnekoppen , waarvan veelen als in de Lugt huisveften, levert ande- re byzonderbeden uit. De Kreeften zyn als tweeflagtige f of Land- en Water-Dieren: zy woonen in Gaten aan de kant van Rivieren, en gebruiken derzelver bodem tot haare Weide , alwaar zy haar Aas zoeken, even gelyk de Krabben op de Stranden en Zandbanken, en in de Modder , aan de Oevers der Zee. Van haar verflindende Aart is reeds gewag gemaakt, en jk zal, in ’t vervolg, daar van omf{tandiger fpreeken. he Wy zullen, alleenlyk, hier nog agt geeven op de overeenkomftigheid , welke ‘er plaats heeft in de meeften der Geflagten van deezen Rang ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 13 Rang. Het Lyf derzelven is bekleed met een v, foort van Dop, of Schulpswys’ harde Korst, een welke aan veelen den naam van Gekorftte of Hlesst Korstdieren * eigen heeft gemaakt , die fom- STUK. migen aanleiding gaf, om daar van een byzon- wen dere Klasfe te formeeren. Deeze Korst is aan- merkelykst in de Krabben en Kreeften , aan wien dezelve tot een foort van Gebeente of Beenig Harnas verftrekt , om haar weeke Lig- haam te befchutten: maar veele Spinnekoppen hebben, mooglyk, naar de grootte van haar Lighaam , een niet minder hard bekleedzel, dat in fommigen bezwaarlykmet een Speld te door- booren is, en zy zyn; daar binnen, niet min= der week van zelfftandigheid, dan de Krab= ben. Onder de Watervlooijen vindt men er, die ook vry hard van Schulp zyn , en hoe het, ten dien opzigte, met de Vlooijen be- ftaat, is wereldkundig. Men zoude, immers, de Luizen en Myten, omdat die wat minder hard van Korst zyn, niet in een byzondere Rang ftellen, en de Pisfebedden hebben , ten opzigte van haar bekleedzel , een oogfchynly- ke overeenkomst met de groote Gekorite Die- ren, niet minder dan de Scorpioenen en Dui- zendbeenen; alzo het Samenftel van derzelver Lighaam veel naar dat van een Kreeft- of van een Krabbe-Staart , gelykt. Dus hebben de meefte Infekten van deezen Rang , boven en, behalve het gemis der Vleugelen, nog meer over- eenkomst dan men, in de eer{te opflag ‚ wel den- Je DEELe XIII, SrUx, ken I4 De EIGENSCHAPPEN DER PA ken zoude. De Ongevleugelde By is ’er, om LXXII dat zy, wegens andere Kenmerken, tot die van Hoorp. den vyfden Rang behoorde , van afgezon- STEK, derd. Aan den anderen kant moeten zy ook , om deezereden, niet uitgemonfterd worden vande Klasfe der Infekten: want de meeften hebben derzelver voornaamfte Kenmerk , het welk in de Infnydingen van het bekleedzel des Lig- _,‚haams beftaat, en behooren dus tot de genen, bh sr in't Grieksch Entoma heeten +. DitKen- bladz. 4, merk ontbreekt aan die van de volgende Klasfe, doorgaans; zo wel als de Sprieten en Pooten, welke veelen ’er rykelyk bebben, als gezegd is. Bovendien zyn veele andere In- fekten, in haar volmaakte Staat , ook uictwen- dig door een harde Huid, of door Beenige Dekfchilden , die naauwlyks met een Speld te doorbooren zyn, befchut ; gelyk de Torren, enz. | De Rang der Ongevleugelde bevat veertien Geflagten , welken LiNNaus, zeer gevoeglyk, in drie Afdeelingen geplaatft heeft }. De eer- iô Bae fte is der genen die zes Pooten hebben, en den dz, 12° Kop van ’t Borstftuk onderfcheidelyk : gelyk de vyf eerfte Geflagten , waaronder de Luizen en Vlooijen behooren. De tweede Afdeeling is van de genen die meer Pooten , naamelyk van agt tot veertien, en den Kop met het Borst. ftuk vereenigd hebben: waar in zeven Geflag- ten komen , bevattende de Myten, Spinne- | kope Geflagten, ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 15 ld koppen , Scorpioenen „ Kreeften, Krabben V. en Watervlooijen. De derde behelft de zo- Ten f danigen 3 die veel Pooten , of meer dan de Hoorp: laatftgemelden , en den Kop tevens onderfchei- TUE delyk hebben : gelyk de Pisfebedden , Dui- zendbeenen en Millioenpoot , die de drie laat- fte Geflagten uitmaaken van de Infekten, HER Bee ee WEET HOOF DS nike Befchryving van *t Geflagt der ONGEvLEU* GELDE MoTTEN, ook Schieters genaamd. lite bekwaamer naam , dan dien van ONGE- Naam. VLEUGELDE Mor, konden wy uitvinden voor een Geflagt van Infekten , die op ’t uit- wendig: aanzien zeer naar Mot-Uiltjes , met de Wieken om ’t Lyf geflagen, gelyken , en daarom ook wel van het Gemeen, evenals die, Schieters genoemd worden (*). Suikergast , met het Hoogduitfch woord Sukkergast, dat SUL- ZER gebruikt heeft, overeenkomftig , kan men alleenlyk de eerfte Soort noemen. De Geflagtnaam Lepisma, welke zo veel als Schub. diertje betekent, is op de derde Soort niet toe« pasfelyk: doch het is nog minder eigen, dezel- ven (*) De benaaming ven Schietwormen, die GRO NOVvIUS zegt in gebruik te zyn , geeft men niet met reden dan aag de Maskers der Mot-Kapelietjes, EL, DEEL XIIL, STUBe 4 16 OBESCHREVING vân Vv. Arpzrer, VCRs gelyk GroFFROY doet, onder den naam van LXXII. Forbicina, die tot de Oorwormen behoort *; dine te befchryven; ArprovaNDpus heeft , wel is wg waar, by die Infekten een afbeelding ge- X.struK. voegd, welke onzen Suikergast eenigermaate bladz. 105. : fchynt voorteftellen; doch dit geeft geen ge- noegzaame reden, om den algemeenen naam, dien de Oorwormen oudtyds hadden, op dee. zezo verfchillende Infekten toe te paffen. Hier geldt het gemeene Spreekwoord, dat alle ver- andering geen verbetering is, De Ken. De Kenmerken van die van dit Geflagt merken. beftaan, voor cerft, daar in, dat zy zes Poo- ten hebben, waar zy mede loopen. De Dyën, daarvan, zyn breed en bedekt’ met dunne Plaatjes, die naar Schubben gelyken , waar onder het Infekt zyne Pooten, als het dezel- ven intrekt, bynageheel verbergen kan. Aan den Bek heeft het, behalve de Voelertjes of Baardjes , die korten met Leedjes zyn: twee zeer lange Borftelagtige Sprieten. De Staart is, in alle die van dit Geflagt, voorzien met drie zeer lange Borftels: het Lyf, in de voornaam” ften, met Schubben , die over elkander fchieten, gedekt. De Geftalte lang , fmal en rolrond= agtig. Soorten, © Drie Soorten van dit Geflagt vindt men thans aangetekend , die altemaal in Europa „ voorkomen, als volgt, | v (D wg er ine mg ar ne oe ese ao enig 5 eG RE eea Ë Kel À $ à 4 ' ke. sen br ale wetn en Mieten. Kaew: EE PT Dr ne EEEN El REE oid he == I HUN EEN el EE U ij lr =: N WI | IE Ii ER IC Philips fact 2 N 5 « 4 B NN Ld e kn . E. al dl : „ NS ‘ . 2 . Î « / 8 X e 4 3 ü ® ' h il 5 } f À 5 « « N 7 1 M = | d N | n ‘ 4 N | £: : id ij } Í \ k N | \ ij ‚ 1 d L L ij 5 , 5 \ ” A _ E 1 i A x ii 5 Ee g 7 5 5 n N B if E 8 5 r Ì ij u, ri _ ï ) 5 a fi k B ï kt ’ 5 — v N is IN \\ 5 pe n y = re L - mani vn ne: \ ONGEvLEUGELBE MorTEN. — 17 __(1) Ongevleugelde Mot, die gefchubd iss met _ V. een driedubbele Staart. ADELe | l | Hoorp- De aangehaalde afbeelding van den Fran- srux. fchen Autheur der befchryvinge van de Infek- 5, ten omftreeks Parys, fchynt vry veel van de 5?/72. figuur te verfchillen, welke deeze Schieters ra. Suikergaft, by ons hebben; gelyk uit Fig. r, op Breen ed XCIX, veel meer met die van SULzER over- Fig. 1, eenkomende, blykbaaris. Het Lyf , naamelyk, van de zyne was platagtig en nagenoeg overal even breed; daar dat der onze zeer rond is en allengs verfmallende naar het Staast-end. Men vindeze in de Tuinen, zegt die Autheur, on- der de Tobbens en Kasfen , als ook in de fplee- ten van de Venfter-Luiken der Huizen. Als men ze aanraakt, verliest zy van haare Schub- ben veel, en is niet gemakkelyk te vangen, wegens haare vlugheid. Dit komt met de on- ze overeen „ die in Amerika in de Suiker en ’t Huisraad woont, van daar gemeen geworden in Europa, ja zelfs thans in Sweeden; eeten. de ook Boeken en Wollen Kleederen , zegt Linneus. In Karniolie fchynt zy nog zeldzaam te zyn: want Doktor Scoror1 befchryft ’er eene, | die (1) Lepisma fquamofa Caudâ triplici, Sy/?. Nat. X. Gen, 230, XII. Gen. 261, Faun, Sútce Ed. II. 1925. Setoura fijba argentea , Caudâ ferofà feris hirfutis, BROWN. Jem, 425e Forbicina. ALDROV. Jif. 570, Te 2. f, 5, GEOFFR. Par. II, p. 613. T. 20, f. 3e SULTS. Inf. T. 22 f. 1420 SCHEFFe Elem. T. 75: ADAM. Microgr. T. 28. É, 5470 1. DEEL. XIII, STWiEe BS Ve AFDEEL. LXXIUH. Hoorv- STUK. IL. Poly peda, Veelpootie sc 13 BESCHRYVING VAN die hem door Pater-Wurren , van Labacum, toegezonden was 5; zynde nog geen vierde Duims lang (*). De onzen zyn gemeenlyk grooter , en deeze maaken, by hem, de twee- de Soort uit (f). Dit Infektis zeer glad en Zilveragtig blaauw, met de Sprieten wit en zo lang als ’t Lyf „ heb- bende bovendien nog Knobbelige Baardjes (1). De Kop is klein doch duidelyk onderfcheiden van het Borstíftuk , dat gedekt is met twee grootere, en verder beftaat het Agterlyf uit tien. kleinere Schilden. De Staart heeft drie , van elkander afftaande, lange Borftels; waar tuffchen nog twee of drie paar zeer korte, aan den Aars, die als voor Pooten Ee te kunnen verftrekken. (2) Ongevleugelde Mot, die met Schilaen- gea dekt is, hebbende een driedubbele Staart. Het laätstgemelde geeft den bynaam aan deeze nieuwe Soort , welke ‘door den Heer BRUNNICHE, in Deenemarken sis ontdekt. Zy is bruinagtig , kleiner dan de voorgaande Soort en breed; met de Sprieten zo lang als 't Lyf: de kleine Sprietjes, laager en digt nevens de an- C*) Entomol, Carniol. p 378, (}) Lepisma vulgaris. Ibid. (1) Of men die lange byhangzels voor Sprieten neeme, dan voor Voelertjes , zal het zelfde zyn, alzo het eigentlyke gebruik der Sprieten iu de Infekten nog onbekend is. (2) Lepisma {cutata, Caudàâ tripliei. Syp, Naer, XM. IN, Ó / ONGEVLEUGELDE MorrEx. 19 anderen, hebben maar een derde dier langte V. en zyn omgekromd, beftaande uit vyf Leed. iere jes. Aan den Bek zyn twee geknopte Baard- Hoorv- jes, en nevens den Bek zyn de Voorpooten STUX- geplaatst. Het Lvf is met Schilden gedekt „en de drie Staarten zyn zo lang als de Sprieten. Bovendien heeft ieder Ring des Agterlyfs, van onderen, aan den rand, een Doorn, die voor Poot verftrekken kan. Zie daar, waarom dee- ze Soort de Veelpootige genoemd worde. Die twee paar Baardjes, buiten en behalve de lange Sprieten , welke als een byzonder " snmerk van deeze Soort zyn, heeft GEOFFROY ook waargenomen in zyne tweede Soort, die hy de Spilronde Springende noemt, en zegt ,dat zy donkerer is van Kleur, dan de voorgaande; hoewel zy op de zelfde plaatfen gevonden wordt, zynde zo gemeen niet omftreeks Parys ,en ruim zo groot als de platte (*). Mooglyk zou hier onder wel een verfchil van Sexe, dat in dee- ze Diertjes , zo wel als de Paaring , nog niet ontdekt fchynt te zyn, kunnen plaats hebben. (3) Ongevleugelde Mot, die kaal is, en een sm. ; Zerreflris. driedubbele Staart heeft. dare Mat. Deeze gelykt naar de Aardvlooijen, doch is Srog- (*)' Forbicina teres faltatrix, La Forbicine Cylindriques Hift, des Inf. env. Paris. Tom. Il. p. 614, (3) Lepisma nuda, Caudâ triplici. Syt, Nat, X, Sp. & Faun, Suec, Ed. Il. 1926, I, DEEL: XIII, STUK» B a ME AFDEEL. LXXIV, Hoorp- STUKe Naam, 20 BESCHRYVING VAN grooter, geheel wit en Rolrond. Zy heeft de Sprieten half zo lang als ’t Lyf en ftomp , ge- lyk in die van ’t volgende Geflagt. Men vindt- ze op de Aarde, zeer zeldzaam, in Sweeden. De Heer Murrer heeft niet dan deeze in Dee- nemarken gevonden (*). By andere Autheu- Ten is dezelve onbekend. EX XK IMeig HH OO, FD Slk Befchryving van * Geflagt der PLANTVLOOIJEN, _die men ook wel Aardvlooijen noemt, De Griekfche Geflagtnaam Podura , dien ik | nergens, dan van onzen Autheur, noch voor een Infekt, noch voor iets anders, ge- bruikt vind, is famengefteld uit de woorden. Pous en Ouros , waar van het eerfte een Voet, het andere een Staart betekent. Beide die woorden zyn in famenftelling met andere woor- den, doch niet met elkander, zeer gebruike- Iyk. Neem ’t zeer bekende woord Podagra , dat Voet-Euvel betekent , en Leptura, Onder de Infekten , tot een voorbeeld. Die van dit Geflagt hebben een foort van Staart, welke zy als een Voet gebruiken, om op te ruften in ‘t fpringen; het welk zy zo vlug doen , byna, als de Vlooijen. En, dewyl de meeften zig | te (*) Fauna Inf. Fridrichsdalina, pe 89 DE PLANTVLOOIJEN. or op of omtrent Plantgewasfen onthouden , zo V. noem ik ze, in ’ algemeen, PLANTVLOOIJEN : grs hoewel fommige, in ’t byzonder , den naam Hoorn- van Aardvlooijen , of ook van Watervlooijen , STUK. verdienen, Verfcheide Soorten van dit Geflagt zyn al- Eigen- emme zeer bekend , hoewel weinig opgemerkt je apen by de Lief hebbers, zo wegens haare kleinte, als om dat men ze niet gemakkelyk kan van. gen. Het zyn kleine Diertjes, die in geftalte wel wat maar een Vloo gelyken , doch niet alleen door haare lange Sprieten, maar eok door het Werktuig, dat zy om te fpringen gebruiken, daar van grootelyks verfchillen. Op gelyke manier, byna, als voor de Kinderen het Borstbeen der Eendvogelen , dikwils, tot een Springhaan gemaakt wordt, die zy veelal een Hiphaan noemen; hebben deeze Infekten aan ’t Agterlyf een Staart, die onder ’t Lyf is omgeboogen en Vorks- of Gaffelswyze aan ‘t end gefpleeten , zynde ftyf en Veerkragtig. Met deeze Staart doen de Aard- of Plantvlooi- jen haaren Sprong , en ontínappen zeer dik- wils de vlugfte Hand , die ze wil vacten en van- gen. Onderaan den Buik iseen foort van Sleuf, in welke deeze Staart wykt, om het Infekt in ’t loopen niet te belemmeren: daar wordt de- zelve, in fommige Soorten, als ’t ware vast- gehouden door een Knopje, het welk tusfchen de enden infchiet, en waarfchynlykftrekt, om dit Werktuig met kragt te doen fpeelen. Een 1. DEEL, XIII, STUK, B 3 Piant- AT, Árpeen. LXXIV. Hoorp- STUK. Kenmar. kens Soorten. 1. Pydura viridis. Groene, 22 BESCHRYVING vAN Plantvloo gevangen hebbende, kan men , door dezeive het Lyf een weinig famen te drukken, gemakkelyk de werking zien van deeze Staart , die haar als tot redding van haar Leven dient. Eehalve dit zonderlinge Werktuig en de Sprieten, die Borftelagtig en van taamelyke langte zyn, vind ik nog als een Kenmerk aan- getekend, dat de twee Oogen, die zy heb- ben, ieder uit agt zyn famengefteld en dat zy zes Pooten hebben om te loopen : doch dit laatfte is haar met de gewoone Vlooijen ge- meen. „De Soorten, die te vooren tien waren, zyn thans met vier nieuwen vermeerderd, en dus veertien , altemaal ín Europa gevonden. Om-= ftreeks Parys heeft men ’er tien waargenomen, in Karniolie vyf ‚en maar drie in Deenemarken. De Heer GronNovius tekent ‘er , onder de In- fekten van ons Land, geene aan (f). (1) Plantvloo, die byna Kogelrond is en groen, Deeze Soort, die van de Kleur haaren by- naam heeft, onthoudt zig op de Planten in ons Wereldsdeel , komende menigvuldig voor op de jonge Blaadjes van de Boekweit in Swee- den, doch minder op de Siberifche. Omftreeks Pa- (i) A&. Helver, Phyf. Math, Medica. VoL. V. p. 357. (1) Podura fubglobofa viridis. Sy. Nat. X, Gen. 231. Xi, Gene 262) Paus, Suct, Ed, Ile N. 1927, BE-/PLANTVL OOIJEN. 23 Parys vindt menze, van de Maand April af , Vv. op de Planten, zegt Grorrroy. Bet: Maes AAV, De grootte is als die van een groote Hoofd- Hoorp- luis: het Agterlyf bleek groen, byna Klootag- sTux. tig en van agteren zeer verheven rond , doch van vooren een weinig Ovaalagtig uitloopen- de. Zy heeft den Kop ftomp, en niet zeer ongelyk. aan dien der Cicaden: de Oogen zwart: de Sprieten geknakt. Het Agterlyf s wederzyds een hoek hebbende, doet dit In- fekt eenigermaate gelyken naar de Plantluizen, en ‚ dewylhet bovendien wegfpringten groen is van Kleur, ligtelyk aan. ’t Gezigt ontfnappen. (2) Plantvloo, die byna Kogelrond is enzwart, _r p} j 0 ’ Polypeda, met de Sprieten zo lang als °t Lyf , en aan ik de de tippen wil. tige. Deeze is, onder den bynaam van Zwarte, voorgefteld in de befchryving der Sweedfche Dieren. Zy onthoudt zig op de Paddeftoelen in de Bosfchen van Europa, en is eene der groot{ten van dit Geflagt. (3) Plantvloo , die Kogelrond îs en glanzig IL ï j ' 5 S Atra, bruin, met lange Sprieten , die uit veele Leed- Zwarte. Dan PLXCIX, jes beftaan. Fie. =, De (2) Podura fubglobofa atra; Antennis longitudine Corpo- tis, apice albis. Faun, Suec. Ed. II. 1928. (3) Podura globofa, fufca, nitida; Antennis longis, Arti- culis plurimis. Faun, Suec, Ed, 11. 1929, ACE, Stechh, 1743o Pp. 296. Tab. 7. L. DEEL, XIIL, STUK? B 4 24 BESCHRYVING vAN De Bruine was deeze genoemd onder de Sweedfche Dieren. Wy hebben haare vergroo- te Afbeelding uit de Stockholmfe Verhande- lingen ontleend, als in Fig. 2. ‚met de natuur- lyke grootte daar nevens, Men kan hier uit begrypen , hoedanigen het zyn, die Grorrrov Podures Globuleufes noemt, of Kogelron- de Plantvlooijen. Hy heeft ’er eene, die Roetagtig bruin, doch niet glanzig maar dof van Kleur was, omftreeks Parys -waargeno- men. In ’t korte zal ik hier de naauwkeurige be- fchryving invoegen, welke de Heer DE GEER gegeven heeft van dit Infekt, dat men gemeen- lyk onder aan ftukken Hout, die op den Grond leggen, daar het vogtig is, en dus ook onder den Bast van Boomen vindt. Zy woo- nen niet troepswyze by elkander , maar elk op zig zelve. Om ze te vangen moet men een Komimetje of Glas, dat wat diep is , daar on- der houden, en zulk een Plantvloo fchielyk daar in ftooten: want ze met de Vingeren te vatten gaat niet aan. Zy fpringen alsdan wel tegen de kant van het Glas op, maar leggen na den eerften Sprong gantsch ftil, als men ze niet en ftoort. Men zou haast vermoeden, of dit kleine Diertje overleg had, om zig niet te vermoeijen, ziende dat her dus den dans niet kan ontfpringen : want anders huppelt het zeer vlug , doch loopt langzaam. Het Lyf is byna zo dik als breed, en om- rent DE PLANTVLOOIJEN. 25 trent een zesde Duims lang , overal met Haairt- „ V- wid FDEEL,. jes bezet, zo wel als de Kop en Pooten, en [xxiv, in ’t geheel zwartagtig bruin van Kleur. De Hoorp- Kop is byna vierkant , van vooren met een Bek, STUK. van boven met twee tropjes van Oogen , ieder uit agt Oogjes beftaande, die zig als halve Kegeltjes vertoonen, zynde glinfterend zwart. Het Lyf fchyntuit Ringen te beftaan, gelykerwys in de meefte andere Infekten. Aan de voors lykften derzelven zyn de Pooten aangehecht s in drie Paaren, ieder met een dubbeld Klaauw- tje, aan ’t end, voorzien. De Staart, die van agteren onder tegen ’t Lyf gevoegd is, vindt men zeer blykbaar gegafteld, Dit Werktuig ver= toont zig , wanneer het Infekt een Sprong gedaan heeft, weezentlyk alseen Staartje ‚dat van agte- ren uitfteekt, doch wel dra zig weder ombuigt om het Infekt tot een nieuwen Sprong in ftaat te flellen. > Deeze Poduren hebben my iets merkwaar- ne » digs aangetoond. Tusfchen de fpicfen van Lighaams- » de gevorkte Staart ziet men een klein Cylin- en » drisch Lid, zittende by de Maag van dit In- ss fekt. Ik heb, uit het end van dic Lid, twee „> doorfchynendeCylindrifche deelen zien voort- » komen, die byna zo lang waren als het Lyf. „, Het Diertje fchoot dezelven , om zo te fpree- s) ken, uit her gedagte Cylindrische Lid, aan ‚ ieder zyde één; en ik hebze vervolgens in »‚ dat zelfde Lid weder zien intrekken, gely- … kerwys de Slakken haare Hoornen inhaalen. L DEEL, XIII. STUK B 5 ‚> Dee- 26 BESCHRYVvVING v AN ‚> Deeze twee deelen zyn zeer week en buig- > Zaam; nat en kleverig; rond aan ’t end”. ss Door een Glas, waarin ik deeze Poduren » beflooten hield, heb ik de nuttigheid en ’ «> gebruik van deeze Deelen waargenomen. Het s, Infekt liep langs de wanden van het Glass », zonder moeite, open af. Ik zag, hoe het 5) fomwylen met de Pooten afgleed en dreig- » detevallen, en, als dit gefchiedde, zag ik, hoe de beide Cylindrifche deelen ylings uit- > fchooten, en zig, door middel van haare natuurlyke kleverigheid, aan het Glas voeg- », den; waardoor het Infekt niet afviel , maar als aan zulke lange Draadjes hing, en dus tyd won, om zig met de Klaauwen, op nieuws, aan het Glas te hechten; dat het »> OOk altoos deedt, en daarop weeken de ge- dagte Cylindrifche deelen, onmiddelyk , we- der in haar Scheede of Foudraal. Zulks is de nuttigheid van deeze merkwaardige Lig- haamsdeelen; doch ik geloof , dat het In- fekt dezelven ook gebruikt, om zig fnellyk _ „ op een nieuwe plaats vast te zetten , nadat het „, de voorige verlaten, en zyngewoonen Sprong s, gedaan heeft. Mooglyk hebben zy een nog „, menigvuldiger gebruik, dat onbekend is. „, Eenige Produren , van de hier befchree- 9, vene Soort, dieik gevonden heb, (vervolgt …, DE GEER, ) zyn kleiner en groenagtig van ‚, Kleur, met een zwartagtige Stip op de Rug > St” 53 EE LE LANKENLOOIJE:N.- 27 „, getekend. Zonder twyfel waren die jonger V. „… dan de anderen. ArFDeer. Ja | LXXIV, „ Dit is het gene ik van deeze Infekten heb sE 2 kunnen waarneemen. Men zoude daar om- STUE „ trent nog veel onderzoeken mogen: te wee- > ten 1. haar onderfcheid van Sexe. 2, de », manier hoe zy Paaren en ten 3 de Voorttee- „, ling ; als ook ten 4. de langte van haar ‚, Leven. Dit alles zal een vlytig Lief heb- „, ber van Natuurlyke zaaken, door tyd en ge- s, duld, misfchien in ’t vervolg ontdekken”. (4) Plantvloo, die Spilrond is, en glinfterend bn bruinblaauwe re aA rige. Deeze, van grootte als een gewoone Luis zynde en in geftalte veel naar de Houtluisjes gelykende , komt op de Boomen of in de Wei- den voor, en zeer veel op de Paddeftoelen. Men vindt ’er nooit verfeheidene by elkander. Omftreeks Parys is dezelve insgelyks waarge- nomen; als ook ín Deenemarken en hier te Lande. (5) Plantvloo, die Eyrond is en geel, met twee _ v. voestkleuri À Blinutae Hoesthleurige Vlakken op de Rug, rn Deeze nieuwe Soort, in Sweeden gevonden, is (4) Podura teres fufco-coerulea nitida. Fann. Succ, Ed. MT. 1930. SULz. Jn/. Tab, XXII, fig. 143. GEOFFR. Paris, IL P. 610. N. 9. (5) Podura ovata flava, Dorfo maculis duabus ferrugineis, Syft, Nat. XII. DEEL, XIII STUK4 og BESEHRYVING VAN V. iseen der allerkleinften. Zy heeft de Oogen, EE als ook het Lyf van vooren en van agteren op Hoorp. de Rug, bruin-Roestkleurig. STUK, Ee (6) Plantvloo , die langwerpig is en Afchgraauw Nivalis. …_ met zwarte merktekens. Sneeuwe ten Dit Diertje, dat niet minder lange Sprieten dan de Loodkleurige heeft, onthoudt zig in de Boffchen van Europa, komende troepswy- ze voor op de Sneeuw, in Sweeden , alwaar het, deswegen , Snoeloppa , dat is Sneeuwlooper, genoemd wordt. Door het fmelten van de Sneeuw verdwynt het , enkomt by Zomer veel voor op de Besfen der roode Aalbeziën , maar alsdan niet troepswyze. Het loopt ongemeen vlug. at (7) Plantvloo, die langwerpig is en zwart , Vaga. met bet Agterlyf en de Sprieten wit geban- eend deerd. Deeze nieuwe Soort is onlangs in Sweeden gevonden, be (8) Plantvloo , die langwerpig en zwart is, Arberea, met de Pooten en bet Vorkje wit. Boomkruie In PeLe (6) Pedara oblonga cinerea, fignatutis nigris. Faun. Suece Ed, II, 1931. Pulex Nivis. Eph. Nat, Cur, Dec, 2, Ann. 5e Obf, 197. DEGEER ACF. Upf: 1740. p. 54. T. 2 (7) Podura oblonga nigra, Abdomine Antennisque fafe ciâ albâ. Sy//. Nat, Xll. (8) Podura, oblonga nigra , Pedibus furcâque albis. Faun. Succe Ed. 1.1177, Ed. II. 1932. Scop. Carniol. 1030, DE GEER ACF Uyf.1740. p.49. Tabe le Idem, ACF, Stochh, 1740. p. Lo, Tabe ze } Ë DE PLANTVLOOIJEN. 29 In * jaar 1737, geduurende de Winter- El V. Maanden November, December , January en EXXIV. February, vondt DE Geer, onder de losfe Hoorp- Bast van oude Peereboomen, een menigte van S*U& deeze kleine zwarte Diertjes , van welken LEEUWENHOEK fchynt te fpreeken, als die hy onder aan een Gras-Zoode gevonden hadt (*). Maar deszelfs denkbeeld , als of dit Diertje te vooren een Made was geweest; (’t welk hy heeft willen bewyzen, doordien het Lyf daarvan in Ringen is verdeeld , gelykerwys dat der mees- te andere Infekten;) vervalt geheel door de Waarneemingen van gedaëten Kamerheer. Dee- ze heeft de Eijertjes daar van waargenomen , die roodagtig en met het bloote Oog naauwlyks zigtbaar waren, uit welken, na verloop van eenige Dagen , Diertjes voortkroopen, die, met het Vergrootglas gezien , even de zelfde geftal- te hadden als gedagte Plantvloo. In Karniolie, of daar omftreeks , heeft men deeze Soort ‚die in Oeland op de Efchdoornen , in ’t rottig Houts en elders , gevonden wordt , tusfchen.de Plaatjes der Eiken-Zwam ontdekt. Eene, die door een geelen Band op ’t Borstítuk alleenlyk van dee- ze fchynt te verfchillen , nam GrEörrroY, om- ftreeks Parys , waar. Hy noemtze., deswegen , de Ringdraager (f). De geftalte verfchilt weie nig van die der volgende Soort. (9) (+) Zevenenzeventigfte Brief van 20 Decemb. 1695, bl, 587. ‚ (f) La Podure Porte-Anneau. Zn/, Par, II. pe 609, 5, DEEL. XIII, STUKe 32 BESCHRYVING vAN Vv. ie as Ld p « . der (9) Plantvloo, die langewerpig en ruig is, LXXIV. zwart. en bruin bont. Hoorv- | STUK. Deeze Soort heeft LinNaus, zo wel als ix. wy de Afbeelding derzelve , van gedagten re Franschman ontleend; zynde zeer gefchikt om pr.xcix. het Werktuig , waar de Plantvlooijen mede Ps & fpringen, te vertoonen: ten welken einde dic Infekt van onderen is afgebeeld ; doch niet zo fterk vergroot zynde als dat van Fig. 2.; ge- lyk uit de nevensgaande in Natuurlyke groot- te, met zyn Staartje in een fpringend poftuur;, blykbaar is. Het is eene der grootíte Soorten van dit Geflagt, zegt GrorFFROy, die men zeer gemeen vindt onder de Steenen ‚op den Grond. Nd (ro) Plantvloo , die Rolrond is en graauw , ran bet Agterlyf meteen zwarten Gordel, van vooren wit. In de Bosfchen wan Europa komt deeze fomtyds voor. XL (rr) Plantvloo, die Rolrond is, en Koper- on. groen, met een wit Vorkje aanden Staart. aaré. In kleinte wykt deeze naauwlyks voor de Vyfde Soort’, zynde niet zigtbaar dan voor | | een (9) Podura oblonga, villofa , falco nigroque variegata, Syt. Nat. XII, GFOFFR. Paris. 608. T. XX, Fig. 2 (ie) Pedura Cylindrica grifea, cingulo atro antice albo, Faun. Suec. Ed. Il. 1933. (11) Peodsra Cylindrica enen, furcà albâ, Sy/2. Nat. XIL DE PLANTVLOOIJEN. st een fcherpziende Oog , hoewel het Mikros- v. koop daarop een fchoonen glans ontdekt, van re heerlyk Kopergroen of Brons. Men heeft dit Hoorp- Diertje, dat gemeenlyk loopt en zeer fraay STUK. huppelt, ook onlangs eerst waargenomen. (12) Plantvloo, die zwart is en in ’t Water Xi Aguatica,! leeft. Water- trcedere Op de Staande Wateren wordt dit Diertje Pr. XCIX, in menigte aangetroffen , alwaar het, des mor- Fis, 4, gens inzonderheid „ by groote Troepen aan de kanten der Vyvers zig onthoudt, als ’t wa- re het Water affchuimende , dat daar door zig als met een zoompje van Ys overtoogen vertoont. Men heeft het, zo wel omftreeks Parys, als in Karniolie, gevonden , en het ont- breekt geenzins in onze Slooten en Graften. Onder den naam van kleine zwarte Infekten, die by duizenden te famen op het Water zit- ten, en gelyk de andere Plantvlooijen fprin- gen, geeft ’er DE GEER eene omftandige be- {chryving van, als volgt. In February. zag zyn Ed. , in kleine Sloo- ten, groote zwarte Vlakken op het Water , die hy bevondt te beftaan uit een menigte van kleine zwarte Diertjes , welke by duizenden en zo dik op en by elkander lagen, dat zy | het (12) Pedura nigra aquatica. Faun, Suec. Ed, IIe 1934. SCOPa Carn. 1027. GEOFER. Paris. GIO. N. 8 DE GEER, Af. Up/. 1740. p. 57. Tab. 3. AEL. Stockh.1740;p. 17e Tab. 5, 4e LEe BER MULL. Epift. 15, Tab, 7. 1, DEEL. XIII, STUK Yerhuie ding. q2 BESCHRYVING V AN het Water geheel bedekten. Men vondt die plekken meest aan den kant der Sloot „ of hier en daar onder een Waterplant. -Zy bleeven wel op de zelfde plaats, doch zaten niet ftil, regtende zig geduurig op ‚ maar duikende nooit onder Water. Als hy met een klein Stokje daar in roerde , verfpreidden deeze Diertjes zig wel wat uit elkander, maar, als hy daar mede ophieldt „… verzamelden zy zig weder in ééne plek. Door een Vergrootglas dezelven be-- fchouwende „bevondt hy ze met de voorgemel- den, die onder de Boombast zitten , in geftalte taamelyk overeenkomftig ; doch daar waren grootere en kleinere onder. Zy fpringen niet, dan geftoord zynde, en alsdan blyft haare Staart een poosje uitgeftrekt ; zynde op ver na zo vlug niet als die der Boomen. Buiten ’t Wa- ter kunnen zy het niet lang houden , zonder vogtigheid; verdroogende dan, in twee of drie Uuren, geheelenal : daar de anderen in de fterkfte Zonnefchyn kruipen en huppelen , zon- der daarvan eenig nadeel te lyden. ‚‚ Buiten en behalve de zwarte Vlakken ‚die „ deeze Infekren op het Water maaken , worde „‚ men daar nevens ook witte plekken gewaar, ‚> die ik, by nader onderzoek , (zegt DE GEER) „‚ uit ontelbaar kleine witte Deeltjes bevondt », te beftaan , welke op het Water by een la= », gen. Die Deeltjes, nu, met een Vergroot- ‚> glas onderzoekende, ontdekte ik , dat het ‚‚ Huidjes waren, welken myne Diertjes af- 95 ge- DE PLANTVLOOIJEN. 33 »» geworpen hadden: want zy hadden even de v. zelfdé geftalte als haar Lyf , vertoonende Arpeer, zig daaraan de Sprieten, Pooten en Staart, ph en alle andere Ledemaaten. Ik had eenigen sTUux, van deeze Diertjes in een Flesch, en die verhuidden ook aldaar, zo dat het my niet misfen kon, haare Velletjes te vinden. Het zonderlingfte in deezen is, dat die, van dee- ze zwarte Diertjes, wit zyn. Want in het verwisfelen of afleggen van haare Huid, wanneer die haar te naauw wordt, komen zy overeen met de Maskers van alle andere Infekten. Voor ’t overige fchynt de Huid deezer Diertjes ook van die gefteldheid te zyn; dat zy niet ligt nat wordt: want als men ’er een onder Water ‘{tuwt, komt het aanftonds weder droog boven. - Evenwel la- gen ’er eenigen op den bodem van de Flesch, in ‘ct Water, die, hoe veel moeite zy ook , aanwendden , niet weder boven konden ko- s, men, en zy hebben daar, eenige Dagen agter= seen’, ‘geleefd”’.(*). Onder de voorgemelden bevinden zig ee- Grauwe. pigen, gelykerwys onder de Boom-Vlooijen, die wat grooter en graauw zyn, van welken onze ós 35 LE) 53 LE) 93 EE) p EE) 55 EL) 39 39 EE) 93 EE 29 59 (*) Ik moet my verwonderen , dat GEOFFROY van Schub. betjes of Pluimpjes meldt, die het Lyf van deeze Plantvlooi. jen, even als dat der Ongevleugelde Motten, zoden beklee« den, en daar afgaan door het behandelen; waardoor zy tevens haare Kleur zouden verliezen : maar, wie is in ftaat omm zulke kleine Diertjes te behandelen 2 Ie DEEL XIII, STUK, G 34 BESCHRYVING VAN ek onze Afbeelding, Fig. 4 „ ontleend is. Of LXXxIv, dit een verfchil. van Sexe zy, heeft hy niet Hoorp- kunnen waarneemen. Het Infekt is langwer- Ea pig en geheel ruig , niet minder dan die Soort, welke daar van den bynaam voert. Aan de ee- ne Spriet hadt het drie , aan de andefe vier Leedjes, welk gebrek, nog in een ander ge- vonden , ‘geen plaats hadt in de overigen, wier Sprieten altemnaal vierledig waren. In--’t krui- pen beweegt het deeze Lighaamsdeelen onop- houdelyk. De twee plekjes aan den Kop be- vatten de Oogen , wier getal in deeze Soort niet zo gemakkelyk waar te neemen was, dan in de andere. “De Pooten zitten, by paaren , aan de drie voorfte Ringen: want het -Borst- ftuk is, in deeze Infekten, geenszins van het Agterlyf onderfcheidelyk. De Staart is een weinig anders, doch niet minder gegaffeld , en tusfchen derzelver punten bevindt zig een der- gelyk Lid, van welks waarfchynlyk gebruik, »piadz, hier voor, iets is gezegd *. Zyn Ed. geeft in 26, bedenken, of hetzelve ook tevens zou kunnen dienen , om eenige Vogtigheid in te zuigen, Zy kunnen, zo wel:als de zwarten, wanneer zy van ’t Water afgezonderd zyn, niet lang lee- ven. B (13} Plantvloo, die in de Aarde zig onthoudt Eimetariaì en. Wit 15. Mestgraa= ji ver. Dee- (13) Pedura terreftris alba. Faun, Sac, Ed, IL 193se Scope, Carnial, 1929, DE PLANTVLOOIJEN. Bj „Deeze onthoudt zig in gemeste Aarde, al- rn waar zy in ‘t vroege Voorjaar menigvuldig is, LXXIV, komende inzonderheid te voorfchyn , als de Eel Grond met Water wordt begooten. Men vindt= °°" ze veel in Meloen- en andere Broeybakken, zig aldaar als vliegende Stofjes vertoonende , door haar ípringen (*). «Het is een van de allerkleinften. k (14) Plantvloo, die wit is, met een gefplee= _xiv. ten flompe Staart, die uitgeftrekt gebouden mma avordt. Omdat deeze Soort niet kan fpringen, krygt Zy, tot onderfcheiding, den bynaam van Wan- delende Plantvloo. Zy heeft het Lyf Rolrond, langer dan de anderen, wit en week; boven den Aars een bruine Stip: de Staart met twee uitgeftrekte Borftels, half zo lang als ’t Lyf. Men vindtze op de Bergen onder ’t Mos (+). Van de witte Plantvlooijen vind ik, in de befchryving der Infekten omftreeks Parys, geen gewag gemaakt, In Deenemarken heeft | | men (*) Dus volgens de Fauna Sutcica. In Syfi. Nat. Xie Zegt LINNZUS; Cauda obtufa muticas nen falit, Dat is, zy Ípringt niet. k (14) Podura alba, Caudâ bifidà, extenfâ, obtufà, Faun, Sxec, Ed, II. 1936. P (4) Hier in volg ik Syf?. Nat, Ed, Xil: want volgens de Fauna Suecicazou zy zig in de Winterhuizen, en aldaar in de Potten en Tobbens of Bakken, bevinden; komende telkens te voorfchyn » als de Aarde begooten wardt, | I. DEEL, XIII, STUK C 2 36 BESCHRYVING v AN v. men deeze laatfte Soort, in de Aarde, waarge- ARE omen *) Hoorp- LXXV.: HOOF DS ws Befchryving van ’t Geflagt der HOUTLUIZEN, 20 van de Indiën als wan ons Wereldsdeel. Nen Z eer gevoeglyk is de benaaming van Hovr- LUIZEN voor een Geflagt van Infekten , dat onder zig de genen bevat die gemeen Iyk, in ons Land, Houtluisjes getyteld wor- den. Wat den Latynfchen of Griekfchen Ge- flagtnaam, ‘Fermes, aangaat, dien men thans hier, op deeze Infekten, toegepast vindt ; de- zelve is zo oneigen niet, als men wel zou den- ken, en met weinig verfchil , weleer, voor der- gelyke Diertjes gebruikt geweest (+): zonder dat men , aangaande deszelfs afleiding, ‘toe- vlugt behoeft te neemen tot eenig Byge- loof (1). Eigen- Deeze Infekten fchynen zeer droog van aart fchappen. te zyn: ten minfte vindt menze doorgaans op drooge plaatfen en het is niet dan droog V oedzel, | N dat (*) Faun. Fridrichsdalina, p. 89. (Ì) Poftes Tarmes fecat, PLAUTUS. A Tarmite vitiati, VITRUV, (LJ) Termes, a termino Vite vel terminando Vitam : ur Termes pulfatorium, quafi fatale vel fatidicum. B £ VHO U TVL UI: ZEN; 37 dat zy gebruiken. De Europifche worden, dik- _ V. wils, in Doozen en Laadjes met gedroogde In- LEE fekten gevonden; waar zy, indien menze be. Hoorp- gaan laat, fterk voortteelen. De Oost- en STUK. Westindifche maaken ongelyk grooter verwoes- ting ; ‘tgene wy aanftonds zullen zien. Behalve zes Pooten {te hebben , gelyk de Kenmer. voorgaanden en gelyk de gewoone Luizen , ““* benevens twee Oogen; zo beftaat het byzon« der Kenmerk van dit Geflaegt in twee Kaaken of Nypers, die in fommigen vry groot zyn , en zo lang als de Sprieten , welke zy Boritel- agtig hebben. Het zyn, gelyk de voorigen, zeer kleine Diercjes. Men heeft drie Soorten van deeze Houtluis soorten, zen waargenomen , waar van twee in ons We- reldsdeel , de andere in de heete Landen ge- meen zyn; als volgt. (1) Houtluis, die geel is, en waarvan de eene, de Nypers zo lang beeft als de Sprieten. sn 7 atale, T e . Ï d:fcl Ge Deeze Infekten zyn het, die men in de In- © diën Houtluizen of witte Mieren heet, en van welker vernielende aart alle Reisbefchryvers weeten te fpreeken. De Heer ApAnsoN vondt op ’t Eiland Goeree, aan de Kust van Sene- gal, zeker klein Ongedierte , dat men aldaar Vagvague noemde, en door het welke een Hut van (1) Termes luteum: alterius Maxillis longitudine Antenna- rum. Sy/t, Nat. X & XII, I, DEEL. XIII, STUK. C 3 : 8 Vv. ArFDerL LXXV. Hoorpe STUK, 8 BESCHRYVING VAN van Stroo, naar’s Lands wyze nieuw gemaakt, in minder dan een Maand geheel doorlugtend wierdt. Niet alleen de Wanden van zyne Hut, maar alles, waar op zy zig kwamen nederzet- ten, Papier, Leder, Hout , werdt van dit On- gedierte doorgeknaagd , bedorven en vernield. Ongelooflyk fchielyk gingen zy daar mede te werk : hoewel hy alle avonden de Cylindrifche Gaanderyën, die zy al voortgaande maaken , en waaronder zy even als de Mynwerkers ar- beiden, zorgvuldig weg deed; waren zy dik- wils, in t midden van de Nagt, reeds weder- om tot aan zyne Hoofdpeuluw gevorderd, ja kwamen tot in zyn Ledikant; alwaar dit On- gedierte, na het doorknaagen van Lakens en Matras, op zyne Huid aanviel; daar het op een verwoede wyze in beet, en, behalve de Pyn, groote Puisten veroorzaakte. Alles , wat hy in’t werk ftelde om ze te vernielen, was vrugteloos. In Suriname heeft men geen minder last van dergelyke Infekten , die ‘er den naam voeren van witte Mieren, en zeer menigvuldig in de Bosfchen zyn, leevende, zo het fchynt, van Hout. , Dus lyden de Huizen, die aldaar meest van Hout gemaakt zyn, ongelooflyk door het knaagen van deeze Infekten, die haare Gaan- deryën formeeren van het Poeijer der uitgee knaagde Stoffen , zo het fchynt, met haar eigen Uitwerpfelen gemengd, en zo vast famenge- hecht, dat men die Nesten ‘er naauwlyks af | kan PE, OUT LUIZEN a9 kan krygen, en dan fpringt het Diertje weg, V. door middel van zyne Nypers of Kaaken. Het | xy, beste, dat men daar tegen doen kan, is wat Hoorp- Rottekruid van boven in het Nest te ftrooijen; STUK ten welken einde men dat Vergift altoos in voor- raad heeft. Ook kan men die Nesten met koo- kend Water begieten en dan, nadat zy afge- boend of afgefchraapt zyn, de plaats beftryken met Teer of Terpenthyn-Olie; dat egter meer omflag is en hinderlyk door de Reuk ; zo wel als het gebruik van ongebluschte Kalk, ’t welke Linneus aanpryst (4). Op de Westindifche Eilanden is dit Onge diert niet minder. gemeen en fchadelyk „zo Pater LArAT meldt, die met verwondering gezien heeft , hoe vlytig deeze Infekten elkander hiel- pen in hee toeftoppen van een opening, welke hy aan haare Gaanderyën gemaakt hadt. Hoe veelen men ’er ook doodt, zegt hy , zo ’er maar eenige weinigen overblyven , zullen die , in korten tyd, wederom een geheele troep voort- brengen van dit Gebroedzel, door het welke Greenen „ Vuuren en ander Hout, dat men uit Europa overbrengt , aangetast wordt, als zag- ter zynde dan de meeste Westindifche Hou- ten. Zo men ze laat begaan, vergrooten zy haare Nesten tot geheele Klompen , die zig als harde Kluiten van zwarte Aarde vertoonen , en ‚naauwlyks te breeken zyn; van binnen met On= (tf) Calce vivâ coërcendum, 8/2. Nat, Ed, XII, p‚ 1915, 1. DEEL. XIII, STUK, Os Geftalte. 40 BESCHRYVING vAN ontelbaare Gaanderyën, van dikte als een Schryf- pen, Doolhofswyze doorboord. In de Bos- fchen en op andere plaatfen, windt men dik- wils van deeze Klompen , diezo groot en zwaar zyn, dat een Man dezelven naauwlyks draa- gen kan. Schoon men die aan ftukken hakt , of afrukt van de plaats daar zy op zaten, wy- ken ’er doch deeze Mieren niet uit, maar wer- ken veeleer om de breuken weder toe te muu- ren. Als men zodanig een Klomp heeft opge- nomen, en die bewaaren wil, om ze aan de Hoenders te geeven , die zeer gretig zyn naar deeze Infekten; zo legt men die Klomp op een Plankje, Paal of iets, dat midden in ’t Water ftaat , en breekt 'er, van tyd tot tyd , brokken af, die men haar voorwerpt. Het is een plei- zier te zien, hoe zy dezelven met Bek en Poo- ten verbryzelen, en welk een moeite zy heb- ben, om dit Gedierte te noodzaaken voor den dag te komen, dat zy ze kunnen op pikken. Eenden en ander Gevogelte wordt daarmede vet gemaakt. Zy gelyken , in Geftalte, naar de gewoone Mieren, maar hebben een geelagtige of vuil- witte Kleur en een affchuwelyke Reuk. „, De »» Eene (misfchien het Wyfje) heeft het Lyf s> van grootte als onze gewoone Houtluisjes ss (*)5 den Kop Hoornagtig, glad , eenigermaa- te langwerpig vierkant, en geel; de Sprie- » ten 33 “_(*) Corpus magnitudine Termitis pulfatorii, Zhider, DE HoUTrLUIZEN, 41 „, ten naauwlyks langer dan het Borstítuk: de Vv, ‚, Kaaken of Nypers, Hoornagtig, glad, En _ss.zwart, Elsvormig, een weinig krom, uit- Hoorp- „‚ Íteekende, zo lang als de Sprieten : het Ag- STUK » terlyf langwerpig , eenigermaate Cylindrisch, „ witagtig: volgens Kapitein EKENBERG. De > andere (in Sexe verfchillende volgens R oLAN- 2, DER) is in geftalte en grootte aan deeze ge- „ lyk , maar heeft die uitfteekende Nypers > niet: de Kop is ook wel geel doch rondag- > tig, met zeer korte Kaaken : de Sprieten „, Draadswys , half zo lang als ’t Lighaam : „, het Agterlyf Eyrond en wicagtig, volgens „, den eerstgenoemden” (*). (2) Houtluis ‚ die Det Agterlyf langwerpig s os den Bek rood beeft en de Oogen geel. rium. Europie Omftandig heb ik reeds, in een voorig Stuk van dit Werk f, verhaald, dat de naam van tIX.Srug Kiopper verkeerdelyk gegeven zy aan deeze Ee, kleine Infekten, en houd zulks nog ftaande „ offchoon onze Ridder, op het berigt van den | Heer (*) Men ziet hier, welke zorgvuldigheid LiNNmus ge= bruikt, in de befchryving van Dieten , die hy niet gezien heeft. (2) Termes Abdomine oblongo, Ore rubro, Oculis luteis, Faun. Suec, Ed. II. 1937. SCOP. Carniel. 1032. DERH. Theole 119. BRADL. Nat. T. 27, f. 3. RA). Jn/, 8, Phil Trans. N.270. pe 231. & N. 291. p. 1596, & N. 245. p. 376, ROLAND. A, Stockh. 1754. P. 152e SULTZ. Juf. T. 22. f. 144, GEOFFRe Par. Il. ps óor, Pediculus 12, SCHAFF, Elen, Te 1260 5. DEEL XIII, STUK? Cs MZ BiEZCHRXEMEN GTLVAN Ae Heer RorANDER, by zyn voorig Gevoelen EEV. blyft, dat het Wyfje van deeze Soort als een Hoorp-, Uurwerk tikken zou aan Splinters Hout (4). ih Het gemeene Spreekwoord , immers, niee mand geeft, dat by niet heeft , wederlegt genoeg- zaam dit Denkbeeld: alzo het Diertje veel te zwak is, om zulk een fterk Geluid te veroor- zaaken. Ten anderen overtuigt ons de New- toniaanfche Natuurwet (1) genoegzaam; dat ú dit geklop, het welk in de Vertaalde Wys- TBL oes, geerige Verhandelingen van BRADLEY F, zeer belachelyk , een Piepend Gelis genoemd wordt, geen andere oirzaak tot zyne verklaaring bee hoeft ‚dan de werking der Kloptorretjes , die zig weezenlyk in ’t Hout bevinden, en welke men daadelyk heeft zien kloppen ($)- Gefiatze. _ Ik {preek vande zogenaamde Hout- of Pa- Pied pier-Luisjes , den Kinderen genoegzaam bes kend, wier Afbeelding by Vergrooting niet onaartig is} gelyk dezelve, van ons; in Fig, 5, wordt voorgefteld. Het Beestje is, wegens zyne doorfchynendheid , een keurlyk Voore werp tot handgebaar voor ’t Mikroskoop. Men vindtze altoos op drooge plaatfen , doch wat zy eeten is nog niet zeer bekend: mooglyk zyn (}) Foemina Horologii inftar pulfatoria, in ligneis feftucise Syft. Nat, Ed. XIL. p. Tol5, 4 (1) Caufas rerum naturalium non plures admittendas effe o quam que et verz fant, earumgue Phenemenis explicandis fufficiunte (5) Zie deeze Natuurlyke Hiflorie „IX STUK bladze ;205e 1, DEEL, XIII. STUKe DE HoUTLUIZEN. 43 zyn het de fyne Vezeltjes van Hout, Papier, ’ Linnen en Wollen Stoffen, die zy af knaagen: WEE want haare Nypers, aan den Kop, zullen , Hoorp- door de Natuur, tot eenig einde daar aan ge- °°“ geven zyn. Ondertusfchen weet ik niet , dat men een blykbaare benadeeling van Kleederen of gedroogde Kruiden door dezelven verneemt: maar van de Infekten fchynec het, dat zy de Schubbetjes of Pluimpjes af knaagen. Moog- lyk aazen zy ook op de Lym, waarmede het Schryfpapier ftyf gemaakt wordt: want elders vind ik aangemerkt, dat zy de Vischlym , waar mede men de Kruiden fomtyds aan ’t Papier plake, weg eeten, en dezelven dus los maa ken (f). In een Doos met Kapellen vond ik ze, onlangs , op een verbaazende manier ver- menigvuldigd. Dit doet my zeer twyfelen aan het Gevoelen van FriscH, die zig verbeeld heeft, dat deeze Luisjes, door hem Nag- Mie- ten of Kraag - Myten genaamd, voortkwa- men uit kleine Eijertjes, welken hy in ge- droogd Slym of Mos, van fehimmelig Wa- ter, hadt gevonden: hoewel de Geftalte van het Diertje, dat hy af beeldt, met die van on- ze Hout- of Papierluisjes taamelyk overeen- komftig is.” Grorrroy, die het tot zyn Ge- flagt der gewoone Luizen thuis brengt, merkt aan, dat men het ook ten Platten Lande en in de Tuinen , op Muuren en Boomftammen, doch als (f) Aman. Acad, VoL, III. ps 346. 1. DEEL. XIII, STUK, NV. AFDEEL. XXV. HoorD. STUK, ur, Fatidicum, Groote, 44 BESCHRYVING VAN alsdan bruiner en een weinig Haairig zynde, vindt. (3) Houtluis, met bet Agterlyf Eyrond , den Bek bleek, de Oogen bruin. In de Zuidelyke deelen van Europa fchynt deeze Soort, die de voorgaande allecnlyk in grootte overtreft, als eens zo lang zynde , voornaamelyk gevonden teworden: zyis,door den Heer LinNaus, eerst waargenomen in een Verzameling van drooge Kruiden , welken aan zyn Ed. door den Heer LorrzinG, uit Spanje, overgezonden waren. Indien, evenwel, deee ze Luisjes aangroeijen, gelyk men vast mag ftellen , zo zouden die andere Kenmerken ook wel noodig zyn , om een befluit op te maa- ken , noopens het weezentlyk verfchil van deeze Soorten. De Latynfche bynaam , die byna overeenkomt met de bygeloovige uitdrukking van Dood-Uur;, Doode Kraaijer en dergelyken, welke men, waar- fchynlyk in Lapfand,aangaande het gedagte Tik- ken gebruikt, fchynt voornaamelyk wegens de Grootte aan deeze laatfte Soort gegeeven te zyn: doch ik vind hetzelve daarvan al zo wei. nig , als van de gewoone Papier-Luisjes , be- weezen. DrERHAM fcheen het wel begreepen te hebben, volgens de aanmerking van Ro- LAN- (3) Termes Abdomine ovato, Ore pallido , Oculis fufcis. Faun. Suee. Ed. ITs 1938, EFRISCH. Inf. XI. P. Ze Ts Io. phev ThorUrT/L U 1:Z EN: 45 LANDER ; dat een deel van deeze Diertjes Vleu- „ V- gelen kreegen , en deeze laatfte Autheur zegt LXXV. zelf dat zy fpringen. Geen van beiden nu, is Hoorp- immers op die Luisjes toepasfelyk, aan welker °°" geheele Lyf,zo RorseL aanmerkt (4), niets gevonden wordt , dat hard genoeg of bekwaam is, om zulk een fterk Geluid te verwekken , en die men met een Haair-Penfeel ligt dood kan drukken. Hy hadt altoos, dit Tikken hoo- rende, en naar hetzelve onderzoekende, een Wormpje in ’t Hout gevonden, dart eigentlyk het Masker was van een Torretje , die een har- ‘den Kop hebben , bekwaam om Hout te ‚knaa- gen en derhalve ook om een dergelyk Geluid te veroirzaaken. ’t Zy nu dit T'ikken door een Torretje , Wormpje of Luisje, voortgebragt worde, het blyft zeker , dat de naam van Ter- mes Fatidicum even zo belachelyk zy, als die van Dood-Uur of Doodkraaijer ; en die van Aard- of Wand-Smit op deeze Luisjes geheel niet toepasfelyk. … Ik heb nagezien, wat DERrHAM, in de Ver- handelingen der Koninglyke Societeit van Lon- ‚den , op de door onzen Autheur aangehaalde plaatfen, van den Doodwagter zegt. Hy ge- tuigt, deeze Luisjes nooit te hebben zien klop- pen, dan in en by Papier , doende zulks door uitzetting van het Lyf en niet met iden Kop. | Ligt (}) voorbericht van de tweede Klasfe der Aard-Torren in ’* II. DEEL. 1. DEEL. XIII. STUK, 46 BESCHRYVING vaN Arpzer. Ligt is het te begrypen , hoe het mooglyk zy 4 ee, dat ’er eenig geraas in Papier ontftaa;, door die Hoor STUK. Witzetting van het Lyf; doch daar aan kan daa ekerlyk dat Tikken niet toegefchreeven wor- ae, het welk men in het Hout van Kisten, Kasfen, Lesfenaars of Kabinetten verneeint, ef wel tien, twintig Voeten, ja. verder, hoorbaar is: het welk hy te vooren ook, met regt, aan de Hout- Torretjes coegefchreeven hadt (*). Offchoon hy zig; nu, even het zelfde verbeeld heeft van deeze Papier-luis- jes, welke hy deswegen ook Dood-wagters noemt, heeft het doch weinig waarfchynlyk- heid; dat zy, al kon het Bygeloof gebillykt worden, dien naam verdienen. Hy hadt het verfchil van Sexe waargetomen , daar in be= ftaande, dat het Wyfjes grooter en helderer was dan.het Mannetje, met geel gewolkt. Zy kloppen, zegt hy, om elkanderen tot Paaren aan te lokken, welke Paaring hy niet alleen ge- zien, maar zelfs, door nasaaping van dat kloppen, het Mannetje by een dood Wyfje gelokt hadt; beginnende hetzelve, zig be- droogen vindende, wederom te kloppen. De Eytjes hadt hy waargenomen veel kleinder te zyn dan de Luizen - Neeten, ende Jongemmeens de hy naar Myten te gelyken en verbeeldde zig, dat die op de doode en gedroogde Infek- ten aazen. (*) Phil. Tranfalt, N, 245. p. 376, LXXVL, brreLiv nit mif, 47 | ve sint : EN AEDEEL, Deel O OEPS TU Kk. DEEL Hoorn. STUKs Befchryving van ’t Geflagt der Luizen, zo die ‚de Menfchen, als die de Beeften van allerley „foort plaagen, zynde grootelyks in erdee, vere „fchillende, MNaagt. Ger haatelyker Ongedierte, in Htord ’ dan de Luizen, wier bekende naam, in t Nederduitsch, genoegzaam met den Engel- fchen Low/e of Lice, en met den Hoogduit- fchen Laufe overeenkomt. ’t Hebreeuwsch „woord Koornim, dat men gewoonlyk voor Lui- zen neemt , als de derde Plaag der Egyptenaa- ren geweest zynde, hebben de zeventig Over- zetters , in ’t Grieksch , Kwipes vertaald, welk veeleer Muggen of kleine Wormpjes bete= kent j. De algemeene naam.der Luizen, int t zie’ Grieksch, was Phtbeires , waar van het beken- voorgaande de woord Phtbiriafis, dat men voor eene Luis- Ss a ziekte neemt, zyne af komst heeft, en de he- dendaagfche Grieken fpreeken het Pf/ura uit , dat met de Schurft, P/oora, meer overeen- komst heeft, die op het Hoofd , zegt men ;, dikwils door dit Ongedierte veroorzaakt wordt. Zy hadden ‘er nog andere naamen voor, gelyk wy in ’t Nederduitsch, tot verbloeming , ook „gebruiken. Droporus SicuLys, van de Kwaal der Springhaanen-eeters {preekende, noemt de-_ zelve nu eens Pbtbeiras, dan Herpeeta. De Ita- Le DEEL, XIII, STUK, liaan- Vv. AFDEEL. LXXVI. Hoorp- STUK. Eigen- fchappen. Geftalte, 48 BESCHRYVING-vAN liaanfche naam is Pedochio, de Spaanfchen noe- menze Pioio, de Franfchen Pou. In ’t Latyn plagt menze weleer Pedes te noemen (+}) , waar van het woord Pediculus, buiten AGE zyn af komst heeft. Om van de Eigenfchappen der Luizen in ’t algemeen te fpreeken , moet ik zeggen ‚dat het een Ongedierte is, ’t welk zig onthoudt of aast op de Huid, in de Vagten en bekleedzelen van alle bekende Dieren. De Visfchen zelfs heb- ben hunne zogenaamde Luizen, ‘en men vindt ‘er op de Vogelen ; ja opde Infekten zelfs, ge- Jykop de Torren, Wespen en Vliegen. Ten opzigt van deeze laatften wordt de benaaming van Luizen te algemeen gebruikt; dewyl het meefte Ongediert derzelven agt Pooten heeft, en daarom tot de Myten of Spinnetjes behoort t'huis gebragt te worden: zo wel als fommi- gen der Vogelen. En, ’t is aanmerkelyk, dat op deeze, zo wel als op de’ Viervoetige Die. ren, elk Geflagt of Soort, byna, een byzonder flag van Luizen heeft, die wel in gedaante ver- fchillen, doch in de weezentlyke hoedanig- heden overeenkomftig fchynen te zyn met Ede Luizen van den Mensch. Ten opzigt van de Lighaams-geftalte zyn de Luizen meer of min langwerpig ; ; fommigen bree= (f) Perinde eftis Genus Leoninum, atque Mufce, Culi= ces, Pedesque , Pulicesque; odio malo & moleftie omnibus, PLAUT. in Curculsone, MDA BA DTZ IEON. Ag breeder , anderen zeer fmalen dun, gelykdie v. der meeste Vogelen, en eenigen , van agte- ed ren, als met Borftelagtige Staartjes. Met het Hoorp- Mikroskoop gezien, bevindt men dé meesten STUK. Haarig of ruig aan ’t Lyf. Sommigen zyn van aanmerkelyke grootte en grooter dan de Menfchen-Liuizen; andere by uitftek en nages noeg onzigtbaar klein; gelyk die der Byën. Zy hebben, in ’t algemeen, den Kop taamelyk groot, met uitfpringende Oogen en duidelyk van het Borstftuk onderfcheiden ; de Sprieten Draadagtig dun voor ‘t bloote Oog. De Pooten beftaan, als gewoonlyk, uit drie deelen, waarvan het uiterfte, of de Voet, drie Le den heeft. | De Geflagts- Kenmerken zyn, vooreerst , genmei. zes Pooten te hebben en twee Oogen: den kere Bek met een Prikkel die zy uicfteeken. Dit laatfte hebben de Myten niet, en de Angel der Vlooijen verfchilt van die der ha aanmer- kelyk. Voorts hebben zy Sprieten zo lang als - *t Borstítuk, dat egter in allen niet ten naauw- keurigfte moet begreepen worden. Het Agter. lyf is platagtig rond en op zyde eenigermaate in Kwabben verdeeld. | ord Men kan, eigenclyk, niet vast bepaalen , hoe coste. veel Soorten ’er in dit Geflagt plaats hebben ; dewyl ieder Gedierte, als gezegd is, zyn by- zondere Luizen heeft. LiNNaus, evenwel, geeft ‘er thans veertig op, waarvan de Menfcheri- Lins de eerfte i is, als volgt, ‘Lb DEEL: XIII, STUR, Be (OD V. Arpeer. LXXVI. Hoorp- STUK. Er Humanus. Hoofdluis, Jo BESCHRYWING VWEAÏN (1) Luis der Menfcben. De voornaamfte Waarneemers met het Mi- kroskoop , Repr, BONANNI ,; SwAMMERDAM ; BAKER, LEDERMULLER, en verfcheide ande- ren, hebben de vergroote Afbeelding voorge: fteld van dit Infekt, het welke, zo op het Hoofd als in de Kleederen der Menfchen , zig onthoudt en voortteelt, en veelen een byster Ongemak veroorzaakt. Geen Land of Volk in de Wereld bekend, daar diet Ongedierte „ het welk als den Mensch aangeboren fchynt te zyn , niet door vlyt en zindelykheid moet uit- roeid worden ; zo het niet tot eene Plaag zal verftrekken van ons Geflagt. De Amerikaan- fche Wilden; Afrikaanfche Negers, en Oost: indifche Natiën, hebben het zo wel, ja ruim zo veel als de Europeaanen , en zyn ‘er ZO weinig af keerig van, datde Vrouwluy , onder fommige Indiaanen of Afrikaanen, haar Man- nen de Luizen van ’t Hoofd zoeken, en die al gaande weg opknappen. Dat fommigen zulks, in ons Wereldsdeel, en onder de befchaafde Natiën, als een Geneesmiddel voor de Geel- zugt aanmerken, ís algemeen bekend. Hoe (1) Pediculus humanus, Syf?, Nat. X. Gen 233. XIL Gen. 264. Faun. Suec, Ed, II. 1939. MOUFF. Jn/,259. RED. Exp. T. 18, SWAMM. Quarto. T. 7. Bibl, Nat. T.I. É, 3-6. ALB. Aran. T. 42. BONANNe Mier. fs 55e JOBLOT. Micr. I, pp. I. T.I. BAKER Mikroskoop. T. 13. f. 4. SCHAFF. Elem, T, 95, SULTze inf, Te 22e É, 145. LEDERM. Alt. A5. Te OI. Ee tzr NW. zi | Hoe affchuwlyk deeze Infekten zyn, wegens : het Ongemak, dat zy door fterke Jeukt ver- et oirzaaken , en wegens haare ongemeene Voort- Hoorp- teeling, die ze, daar zy eens haaren zerel ge- STUK. veftigd hebben, niet gemakkelyk uit te roeijen dn maakt; zy verfchaffen, nogthans , door haare tooning. menigvuldigheid, Voorwerpen , die het Oog van een Lief hebber der Natuur kunnen ver- lustigen. Zo men op de uitwendige gedaante , door het Mikroskoop, agt geeft, vertoont zig, daarin, een welgeproportioneerd Geftel: het Agterlyf, van ’t Borstítuk afgefcheiden , waar- aan , wederzyds, drie Pooten zyn, van behoor- Iyke langte; met Klaauwtjes als Kreeft-Schaa- ten gewapend : een Kop van niet meer dan maa- tige grootte , met twee Oogen, en Sprieten als Hoorntjes. Men bevindt het geheele Lyf be- kleed te zyn met fyne Haairtjes. onzigtbaar voor het bloote Oog en bleek of vuilgeelagtig van Kleur. In ’t midden, overlangs , door het Lyf heen , openbaart zig een Ingewand, welks zonderlinge beweegingen den befchouwer doen verwonderd ftaan. ‘Dit Ingewand, nog met Bloed of andere Stoffen gevuld zynde , heeft eene roodagtig bruine Kleur; maarledig is het weinig van de Kleur des Lighaams verfchillen- de. Men moet het; zekerlyk , voor de Maag houden, welke de doorfchynendheid des Lig- haams van dit Infekt zigtbaar maakt. Wat de manier belangt , op welke de Luizen Manier van haar Voedzel nuttigen: men behoeft, omdaar „azen. 1, DEEL: XIIL, STUK, De van 52 BESCHRYVING VAN AAE van onderrigt te zyn, flegts een Luis, die uits LXXVIL gehongerd is, volgens de manier van Leev- Hoorp. WENHOEK te neemen , en op zyn Hand te STUK. zetten: dan zal men wel haast gewaar worden, dat het Bloedzuigers Zyn, en dat het Spreek- woord waar is: een hongerige Luis byt fcherp. Alsdan, voornaamelyk wanneer de Hand ; vooraf, tot roodwordens toe gewreeven is, ziet men de Luis den Kop tusfchen de Voor- pooten nederbuigen, naar de Huid, en aldaar eenig Zweetgaatje opzoeken, daar zy den An- gel, die voor aan den Kop is, in fteekt. Op *t oogenblik, daarna , ziet een Waarneemer ; die met een Vergrootglas gewapend is, het Bloed , verwonderlyk vlug , als door een Pomp, opftygen, en zelfs , door de Keel, tot in de Maag dringen. De beweegingen van dit Inge- wand vermeerderen alsdan aanmerkelyk : want door de uitrekking van deszelfs Spieragtige deelen krygen die gelegenheid, om zig op nieuws famen te trekken, en men wordt alsdan gewaar , dat de Vuiligheden , in de dikke Dar- men vervat , zig ook beginnen te beweegen , “wordende dan dikwils uitgeworpen. Het Voed- zel, nu, in de-Maag van dit Infekt ontvangen, wordt aldaar verwonderlyk gekleinsd en onder- een gemengd. Men zoude, in den eerften op- flag, denken, dat het Bloed, uit de Maag , naar ae verfcheide Lighaamsdeelen gevoerd werde, en houden dus het Ingewand, welks beweegingen men, ziet, voor een Hart of Slag- RD LU mn ZES N. 53 slagader , gelyk in de Rupfen zig iets derge- V. lyks vertoont: maar dit Verfchynzel komt van A de Huid, díe overal niet even doorfchynende, Hooro- en van het Bloed zelve, dat niet van egaale STUK. Kleur, of mooglyk vermengd is met Uitwerp- felen der Zweetgaatjes van des Menfchen Huid. Ten einde van eenige Uuren ziet men dit Voed« zel allengs bruiner en eindelyk geheel zwart- agtig worden, en langzaam verteeren : het welk de Darmen opvult met Vuiligheden, die als kleine ronde Korreltjes worden uitgeworpen. Gedagte byzonderheden zyn wy verfchuldigd Lighaams- aan de naauwkeurige Waarneemingen van den a grooten SwAMMERDAM , die door Ontleeding der Luizen tot nadere kennis gekomen is van der- zelver inwendige Lighaamsdeelen. Ik zalhem niet navolgen in de befchryving van het Rug- ge-Merg , dat drie aanmerkelyke Knoopen heeft; noch in die der Zenuwen, welke daarvan af- komen ; en zig uitfpreiden door de Spieren en alle de Ingewanden , om het Leven, Gevoel en beweegkragt aan dezelven , volgens alle waarfchynlykheid , mede te deelen: noch in die van het Brein, met zyne Vliezen, of van het maakzel der Gezigtzenuwen : altemaal Voorwerpen wier fynheid de fcherpte van meer dan Menfchelyke Oogen tot haare hefchouwing, en een verbaazend geduld ter onderzoekinge vereischt ! | | Als men tor de Ontleeding van een Luis wil rottetjes in overgaan, en, ten dien einde, met de punt Sen 1, DEEL. XIII, STUK, D'3 ter te van Vv, ArDeer. LXXVI. Hoorp- STUK. S pieren, M-: BESCHRYVING VAN van een Pennemesje de Huid doorfnydt, zal daar Vogt uitzypelen , *t welk in een fyn Glazen Buisje ontvangen, en met een goed Mikros- koop onderzogt zynde , uit doorfchynende Bolletjes bevonden wordt te beftaan, even als de Koe-Melk. SwAMMERDAM twyfelde of deeze Bolletjes , hoedanigen men ook , van bleekroode Kleur, in helder Vogt dryvende , in-'t Menfchen Bloed waarneemt , wel wee- zentlyk in de Vaten van zodanige figuur zyn, en of zy die niet veeleer daar buiten aannee- men, wanneer zy van famendrukking zyn be» vryd. Ten opzigt van dit Vogt, ’t welk hy het Bloed der Luizen noemt, meende hy voor- al reden te hebben om te denken, dat zig lig- telyk eenige deeltjes van het Ver, of brokjes van de Ingewanden, die altemaal (zegt hy) Globuleus zyn, of uit famengehoopte Bolletjes beftaan , daar onder vermengen hadden kun- nen, en dus aangezien worden voor deeltjes van het Bloed. | e Effen onder de Huid, komen de Spieragtige Vezeltjes te voorfchyn, die de Ringen van den Buik beweegen. Van deeze vinde men ’er die breeder ; anderen die fimaller en eenigen die. tweebuikig zyn. Aan den rand van het Agter- 1yf is dit Diertje wel het meest gefpierd; al waar tevens de Lugtpypjes of Stippen geplaatst zyn, die tot de Ademhaaling dienen ; welke, zo het fchynt, door de beweegende kragt der gedagte Spieren geholpen wordt. Zy vertoo- nen Em PD wrd ee Int 55 nen zig als enkele Vezeltjes, die men,in Wyn- wv, geest afgefpoeld en dan op een Glaasje voor AFDEEL, ‘et Mikroskoop gedroogd zynde'’, ook uit Bol- Ee letjes bevindt te beftaan. STUK, Van het Hart, dat in veele andere Infekten , Geen boven in het Agterlyf, aan de Rug , geplaatst KE? iS, ZEEt SWAMMERDAM', heb ik in de Luizen geen blyk kunnen vinden : mooglyk wegens deszelfs ongemeene fynte; aangezien het ook in grootere Infekten, gelyk de Bremfen , zeer moeielyk is te vinden : waarby komt de fterke en geduurige beweeging van het IÍngewand ;, dat mende Maag noemt, in de Luizen, ftrek- kende tot groote verhindering in het opzoeken van het Hart (*). De zelfftandigheid, die hy voor Vet aan- mer Vet. zag in deeze Infekten, beftondt uit zeer klei- ne en ten naaften by Klootronde deeltjes; hy vondt ’er ook grootere onder , van onregel- maatige figuur. Haar Kleur was doorfchynen- de, gelyk die der meefte Lighaamsdeelen, zo vast als vloeibaar, van de Luis. De Lugt- of Longepypjes (zegt zyn Ed.) rugt- maaken wel het aanmerkelykfte gedeelte uit in NE dit Infekt: doch de Luizen hebben zulks ge- | meen met de Rupfen, by voorbeeld *,en met de, az (*) Myne bedenkingen omtrent de noodzaaklykheid of niot noodzaaklykheid , en plaatsvulling van het Hart in de Kapellen en andere Infekten, kan men in ’t XI, STux , bladz. 127, 167 , en elders vinden. 1. DEEL, XIII, STUK, Dii 56 BESCHRYVING WAN V, andere Infekten. Het geheele Lyf niet alleen, en maar de Pooten en Sprieten zelfs, zyn als Hoorp- opgevuld met deeze Buisjes, die zig Zilverwit STUK, vertoonen of als glinfterend Paarlemoer. Men | kanze, om die reden, ín het leevend Diertje door de Huid heen zien, en, dat zonderling voorkomt, zy verliezen die Kleur niet, nadat zy uit het Lighaam van de Luis genomen zyn; wordende ook nooit flap. Dit alles heldert zig op, wanneer men haar maakzel naauwkeurig waarneemt met het Mikroskoop: want dus be- | vindt men ze als uit Kraakbeenige Ringetjes te beftaan, die een Krultyn maaken om de Vliezi- ge Buis gelyk in andere Infekten : zo dat de geftalte van zulk een Takje, in ’t rauwe be- fchouwd zynde, eenige overeenkomst met de Takjes van de Lugtpyp in de Menfchen heéft. Hoe kleiner de Takjes worden , hoe minder Ringetjes zy hebben, tot dat zy eindelyk zig maar als Vezeltjes vertoonen, In geene Soort van Infekten vondt SwAMMERDAM deeze Lugt- pypjes gemakkelyker te befchouwen. De Ontlee- ding leerde hem, dat zy tot in de Darmen, den Eijerftok, het Ruggemerg, de Herfenen, en dus tot alle inwendige deelen doorgaan. Zy komen af vande Lugtftippen, welken zyn Ed. ‘er zes vondt aan ieder zyde van het Agterlyf en twee aan ’t Borstítuk: dus veertien of zestien jn ’t geheel, en overzulks, indien ‘er door de _kleinheid zyn Oog niet ontglipt zyn, minder “zelfde, dan in de Rupfen en Kapellen *, blad 12. 160, De WDAB LU ls AEON. 57 De Luis heeft geen eigentlyke Bek, noch, V. Kaaken of Nypers, maar in plaats van dien een ien Snuitje. of liever een-{fpitfen, hollen Angel 5 Hoorp- waarmede zy het Bloed uit ons Ligoaam zuigt. STUE” Of het de angemeene fynheid , dan wel de „Ess of Structuur van deezen Angel zy, die maakt, dat men van haar zuigen naauwlyks Gevoel heeft, is onzeker. Dac zulksevenwel plaats kan heb= ben zonder Pyn, en met niets dan fterke Jeukt, hebben wy gezien in de Proefneeming van REAu «ur op de Spinnekop-Vliegen of Vliegen- de Luizen f. Een klein Stompje, dat zig als + mn xm. een Puntje vooraan den Kop vertoont, fchynt en be de Scheede te zyn van dien Angel, welke men niet dan met veel moeite in ’t gezigt kan bren- gen, en hy wordt zeiden, dan by geval, ont- dekt. Deszelfs uit- en inhaalen wordt,door SwAM. MERDAM, by dat van de Hoorntjes of Sprieten der Slakken , vergeleeken. Het Kokertje met den Angel openbaart zig, zegt hy, ineen Luis , die men op de Huid zet, wanneer dezelve zuie gen wil, aan een bruinroode Kleur , door den Kop heen , baarblykelyk. Aan de Keel, ’t welk een fyn Buisje is, dat De Maag zig alleenlyk onder ’ inzuigen van Bloed ver- ten toont, volgt een taamelyk groote Maag: want een anderen naam Kunnen wy niet geeven aan dat Ingewand , van buiten zo zigtbaar en vol beweeging , waarvan hier voor gefproken is }, LER En Van vooren loopt hetzelve Vorkagtig, envan agteren dun uit in het Darm-Kanaal , ’t welk ‚l. DEEL, XII STuus,. D 5 door 58 BESCHREvYIVENR:E WA EE, door een aanmerkelyke vernaauwing, byna ge- LXAVI, lyk in de Viervoetige Dieren, van de Maag Hoorp- afgefcheiden wordt. De dikke Darmen zyn STO van de dunne niet zo duidelyk onderfcheiden als in de Menfchen; maar de Luis heeft vier aanmerklyke Blinde Darmen *, gelykerwys al- le andere Infekten, zegt SwAMMERDAM : ten minfte zekere Vaarjes, die hy dus wegens de plaarzing noemde, hoewel hy haar enden niet hadt kunnen vinden. In de Zyde- Wormen heeft Marrieurvs aan dezelven den naam van Ader: 1 Vaja fpattige Vaten + gegeven. Varicofa ; 6 4 : Deseo Pe zonderlingfte Waarneeming is die, wel= duifter, ke de deelen der Voortteeling betreft. Onze naauwkeurige onderzoeker der Natuur hadt voors heen wel gezien , dat het eene Luisje het ande- re beklom, doch met de Ontleeding bezig zyn- de heeft hy in alle de veertig Luizen, die van hem ontleed werden, een Eijerftok gevonden. Hier door was hy tot het denkbeeld gebragt s of niet deeze Infekten, zo wel als de Slakken, van beide Sexen in één Lighaam, en dus Her- mapbrodieten konden zyn. De fterke verme- nigvuldiging van dit Ongediert, zo men maar één Luis aan ’t Lyf heeft, fchynt dit denk- beeld eenigermaate te begunftigen, en ik ver- wonder my dat zulks, daar het met minder om- flag fchynt te kunnen gefchieden dan met de }zie tx. Plancluizen |, tot heden toe nog niet nader is STUK, bl, onderzogt. 393: pe ijers In alle Luizen zyn de Eijerftokken dubbeld, Kokken, en %* Inteflina coca BVE MW USD We Me 59 en ieder is gefmaldeeld in vyf Eijerleidingen, V die wederzyds in een gemeen Uitwerpbuisje of LXXVL Kanaal eindigen, ’t welk een byzonderen uit-Hoorp- gang heeft, onderfcheiden van dien van het “*PE Darm-Kanaal. Men vinde ‘er zo wel volmaak- te Eytjes in , als kleinere of onvolmaakte en de eerfte beginzelen van Eytjes , hebbende SWAMMERDAM ‘er veertig kleinere en tien groo- te Hijeren in geteld. Doch dit geral is in by- zondere Eijerftokken zeer verfchillende. Zo digt fluiten de Eijerleiders om de Eijeren, dat Zy zig, daarin, als Kraaltjes, of Paarlen, die aan een Draad gereegen zyn, vertoonen; doch niet gemakkelyk voor ’t gezigt bloot te maaken Zyn, doordien zy in een menigte van Vet als begraven leggen. Deeze Eijeren zyn het gene men Neeten neetene noemt , die eigentlyk gefproken niet dan het omkleedzel zyn van de jonge Luis, welke, zo dra de overtollige vogtigheid maar wegge- waafemd is , daaruit in volmaakte Geftalte te voorfchyn komt : weshalve ’er SwAMMERDAM, in zyne Rangen van Verandering der Infekten , als de eenvoudigfte zynde, de eerfte plaats aan gaf , onder den naam van Dier-Nimf *, en „ Mlssba daartoe behooren de meefte ongevleugelde In- Animal fekten, als gezegd is f. Gedagte vaardigheid Sn EE bevordert de Voortteeling der Luizen onge- AN Ad meen, en maakt dat een Luis, gelyk men ge- hier voor, meenlyk zegt, in een Etmaal Grootmoeder kan worden. Doch tot het uitkomen der Nee- I, Deer, XIII STUK, ten V. Arpzer LXXVI. Hoor p- ‚ STUK, 6o BESCHRYLVING WEN ten wordt eene maatige en egaale broeijing , zonder al te fterke uitdrooging of overmaatige vogtigheid , vereischt, en dit maakt, dat ’er eenige byzonderheden in de Hiftorie der Lui- zen zyn, die verwonderlyk voorkomen, wan- neer men geen agt geeft op de tederheid de Neeten, ja van de Luizen zelf : want Menfchen die met het Hoofd bloot loopen zyn weinig met Hoofdluizen gekweld, en dit Ongediert vertrekt als de Mensch geftorven is, zo dra het Lyk koudwordt, t'eenemaal. Ook weet men, dat zy in fchoon Linnen het allerfterkst ver- menigvuldigen. De grootfte Luizen heeft Linneus gevonden in de warmíte hoeken der Koper-Myn te Fahlun in Dalekarlie. | Ovie'po heeft waargenomen, dat op zeke- ren Graad van Breedte , ín ’c naderen aan de Linie, dit Ongediert de Spanjaarden verlaat, die naar de Indiën gaan. Binnen de Keerkrin- gen, zegt hy, zyn 'er de Matroozen , ‘hoe onzindelyk anders op haar Lighaam, van be- Vryd , en terug keerende krygen zy het, op de hoogte van Madéra, of daar omtrent, al- lengs weder, Het is zo zeer niet te verwon- deren, dat menze in de Indiën zeer zelden aan ’t Lyf heeft, dewyl aldaar n'et dan dunne en zeer weinig Wollen Kleederen , gebruikt worden, Ondertusfchen fchryven anderen die fter- vender Luizen , wanneer men in de heete Lugt- ftreek komt, aan het geweldig Zweeten toe, dat men ‘er doet, De Indiaanen , die lang Haair Ne SE UT ZEN, 6t Haairhebben, gelykde Spanjaarden, wasfchen „ V. zig het Hoofd met Zeepwater , of met een af- LXXVE trekzel van Tabak, daar tegen; doch het kroe- Hoorp- fe Haair der Negeren, niet gemakkelyk uit te °“®* kammen zynde, ftrekt, door de Natuurlyke luiheid van dien Landaart, tot een Broednest van dit Ongedierte, het welk fomtyds Gaten en yzelyke Zweeren op haar Hoofden maakt, onder Korften van Smeerig famengekleefd Haair en Vuiligheden. Verfcheide oude Autheuren maaken gewag De Luis. Van eene Kwaal, welke als een ftraf des He. ite mels aangemerkt werdt T'yrannen overgekomen te zyn; naamelyk, dat hun Lighaam, leeven- dig, door Luizen werdt opgevreten. Dee- ze Luis-Ziekte zoude, volgens ALbROvVANDUs, de Euangelist Lukas op ’t oog hebben, wan: neer hy van Herodes Agrippagetuigt , dat deeze Vorst door Wormen gegeten of van Wormen doorknaagd zy ‚ voor zyn fterven *. Het woord, « onzer. egter , dat daar gebruikt wordt, is in ’t geheel XI, v. 23. niet op Luizen toepasfelyk. Joskpnus betrok ook de derde Plaag der Egyptenaaren tot eene Luis-Ziekte (}); waarvan men, in de Heilige Schriftuur, niet het allerminfte blyk vindt. Daar ftaat , in onze Dortfche Overzetting » flegts, (}) Pediculorum enim magna vis e corporibus ZEgyptiorum fcatebat, a quibus mali male perdebantur, neque lavacris, neque medicamentorum inun&ionibus, eos exftinguere va- lentes. 3, DEEL, XIII, STUKe op) B&E so HR vvieK Ge. VN A flegts; dat al het ftof der Aarde Luizen wierdt LXXVi in gantsch Egyptenland, die aan de Menfchen Hoorn- endeaan het Vee waren *, en, indien het zulk ME een Luis-Ziekte ware geweest, als SERENUS de Vil v.17, Poëer getuigt. dat Prerecipes, de Leermees- ie ter van PyrrAcoras, en de Tyran SyrLA aan ftierven ; zodanig, dat dit Ongediert hun ten leevenden Lyve uitkroop (*); zou men naauw- Iyks begrypen kunnen , hoe de Egyptenaaren zo fchielyk van die Plaag verlost werden. An- deren , en wel groote Taalkundigen, meenen , ed als gezegd is f, dat het Hebreeuwfche woord; voorgaande aldaar gebruikt , geen Luizen maar Mug ggen STE berekene. Of de Kwaal Phtbiriafis, die men oudtyds ge: nomen heeft voor eene Luis-Ziekte, weezent- Iyk een inwendige vertéering door dit Onge- diert, en niet veeleer een foort van Schurft of andere Huidziekte geweest zy, fchynt men met reden te kunnen twyfelen. Die met Schurft behebt Zyn» vindt men doorgaans ook Luizen te hebben , zo wel als die genen, welke huù Lighaam niet genoeg reinigen, zegt FoRESTUS; door wien gefproken wordt van Gezwellen , zo aan den Hals, als op de Rug, waarin men , toen zy geopend werden, een menigte van Lui- (*) Sed quis non pavear Pherecidis faéta Tragedi , Qui nimio fudore fluens Animalia tetra Eduxit , turpi miferum que morte tulerunt, Sylla quoque infelix tali languore perefus Corruit, et foedo fe vidit ab agmine vincis BE oek ZEN 63 Luizen vondt. De vermaarde Schilder Brock- 4 LAND, zegt hy, dit bywoonende, verhaalde 1 Xxvi, my ook een wonderlyk Geval. Hy zeid’,dar Hoorp- aan zeker jong Schilder, die een ongemeene **°* Jeukt hadt over de geheele Rug, door zynen Geneesheer geraden werdt , van met de bloote Rug dige tegen ’t Vuur te gaan zitten: ’t welk doende ’er een menigte Blaartjes opreezen , die men opende, en daar in veele Luizen vondt. Zo verhaalt ook AMmArus, dat hy te Lisfabon een Man gekend hade van geen flegte af komst, wiens Lighaam zo vol Luizen was, dat zyne twee Moorfche Slaaven werks genoeg hadden, om hem geduurig van dit Ongediert , het welk uit zyn Lighaam kroop, te reinigen, en het- BEIVE., in, Bakjes,: naar de Zee te brengen. Deeze Man was daar aan'geftorven , en dus zou dit Geval tot bevestiging kunnen ftrekken van dergelyke doodelyke Luisziekten , als de Oudheid, niet alleen in de aangehaalde, maar ook in andere Voorbeelden, gewag van maakt; (hoe tegenftrydig het fchynt te zyn met den aart van dit Ongedierte 5) indien zulk een groote Waarneemer , als Forestus, flegts,ee- nig Geval ontmoet had van eene dergelyke Kwaal. In de meesten , der gedagte Voor- beelden, fchynt het veeleer een Wormziekte te zyn geweest (*). Het (*) ANTIOCHUS EPIPHANES, die als een voornaam voot- beeld bygebragt worde, kwam de Ziekte, op de Reis, met 5. DEEL, XIII, STUK, Zwaa- Vv. AFDEEL. EXAVI Hoorp- STUKe 62 BeEecaRdvtne %ábn Het Grieksch Spreekwoord, de Luizen var Prato; kan geenzins tot bewys verftrekken „of eenig. waarfchynlyk vermoeden opleveren, dat die Philofooph, op zulk een deerlyke en af- fchuwlyke wyze,om ’t leven zou geraakt zyn. Men denke liever, om de weinige zorge voor de zuivering des Lighaams , aan zulken , die zig met verheven befpiegelingen geduurig be- zig houden, eigen. Op de Gierigaards , die zig het noodig Onderhoud niet gunnen , wordt van de Italiaanen het Spreekwoord toegepast, dat zy elendiger of armer dan een Luis, en van Onze zwaarte Pyn der Ingewanden aan , én in HERODES AGRIPPA was her een inwendige Verrotting , daar Wormen uit kroopen, het welk mert den aart der Luizen ftrydig is. De uitwendige Zweeren, door Luizen veroorzaakt, fchynen ook zelden zo diep door te dringen, dat zy de Levensdeelen aantasten of een doodelyke Ziekte maaken : des ik het zonderling vindt, dat de Heeren DE NOBLEvVILLE & SALERNE , Geneesheeren te Orleans, dus dienaangaande fpreeken : „ On a vù naïtre fur 3 Plufieurs Perfonnes une Maladie mortelle , provenant d'une 2» três grande quantité de Poux, qui s'engendrent far la Chair, 2 © au font par tout le Corps des Playes penetrantes jufn 9» gt aux Os iff. Nat. des Animaux. TOM 1. Par. 1756. Pp. 574: Ondertusfchen fchynt men de Pbthiriafis, nog, op de gedagre hoe onwaarfchynlyke en twyfelagtige Berigten , voor zulk een inwendige Kwaal te neemen : weshalve ook dat Gee val, daar Dr. M.:BERN, VALENTINUS van gewaagt, het welke hem dooreen Joodsch Doktor van Frankfort, genaamd BuxBAuM, verhaald was; betreffende een Man van veertig Jaaren , die een fchrikkelyke Jeukt over’t Lighaam hadt, dat eindelyk met Puiften opliep, die men , op zyn verzoek ; opene de; en waar uit tanta congeries Pediculorum figüra et magnì- zudinis diverfa, data porta guafi fubfultando erumpebat, ut fere numerari neguiverint : genoemd wordt, Phtbhiriafis infolis ta, Eph. Nat. Cur, {eu Alt, Leopoldina, VoL, IL, Ob, 1706 RS SMD Tan Eri 65 onze Landsgenooten op de genen, daarnietste V. haalen is, dat zy kaaler dan een Luis zyn. In en beide opzigten niet minder aartig, dan het an- Hoorp- dere Spreekwoord der Italiaanen : by zou een “TK Luis villen om de Huid te hebben, dat van de genen „die ongemeen fchraapzugtig zyn , wordt gezegd. ’t Geval was grappig, dat Homerus met de Lala Visfchers Jongens hadt , die hem tot een Raad- zel voorftelden : ’% geen wy vangen laaten uy leggen, en dat wy niet wangen wordt wan ons naar buis gedragen. Die wyze Man bevondt zig buiten ftaat, om ’t zelve optelosfen. Zy ver- klaarden het dan, door te zeggen, dat zy de Luizen meenden. Inderdaad : zy zouden hee Raadzel een weinig moeten veranderd hebben, indien zy van den Smaak dier Volkeren waren geweest, welke dit Ongediert voor Snoepery opknappen, gelyk men het de Aapen ziet doen en de Hoenderen. HERoporus verhaalt zulks van zekere Scythifche Natie, welke Prr- Nius Sale fchynt te noemen. Andere, zeer ge- loofwaardige Autheuren , maaken van dergely- ke Afiatifche Volkeren gewag, die ProLomeus in Sarmatie plaatst. Dat men , hedendaags, onder de Negers, Hottentotten, en mooglyk onder veele andere Wilden der Indiën , het zelfde waarneemt, is reeds gezegd. Ook vindt men; in de Verzamelingen der Natuur-onder- zoekeren van Duitschland, de Historie van een Man van zestig Jaaren, die in de Bosfchen JI, DEEL XIII, STUK, E leef. Middelen tegen dit Ongediert. 66 BESCHRYVING VAN leefde, en niets at dan de Luizen van zyn cí- gen Lighaam (*). Deeze moet, inderdaad, om zig daar mede te onderhouden „een fterken teelt van luizen gehad hebben, of mooglyk, even als de Springhaanen-Eeters aan de Roode Zee, op ’t laatste zelf van Luizen zyn opge- geten, | Het inwendig gebruik der Luizen heeft zo veel affchuwlykheid , dat men weinigen vinden zal die het aanraaden en nog minder die dit volgen willen: te meer , dáar geen de min- fte ncodzaaklykheid is voor zulk een vuil Ge- neesmiddel. Veeleer zullen wy agt geeven op de middelen, die tot vernieling van dit On- gediert aangepreezen zyn. Zie hier , woorde- Iyk, wat LiNNaus dien aangaande zegt”. 5, De Luizen , die op’t Hoofd en in de Klee- > deren der Menfchen huisvesten , worden ge- s, dood door de Zaaden van Sabadilli , Staphis- » agria, Coculi, Wynruit, Seldrie, Ange- „> licas Laurierbesfen, Saffraan, Peper, wil- > de Rosmaryn , Lycopodium, Pinguicula , « Kwikzilver ; door Vorst en hitte. Door ’t ‚, Hoofd te knaagen verwekken zy in kleine „, Kinderen, die zeer gulzig zyn , Ruidigheid des ‚, Hoofds, met harde Korften ; tot een behoed- „, middel ftrekkende voor Verkoudheid , Hoest, ss Blindheid, Vallende Ziekte en andere Kwaa- „> len. (*) Ephemer, Nature Curioforum, Dec. 2, Ann. 1697 Obf£. 176, B Jr UE ZEN. 67 ‚len. Als ’er Regen op handen is, daalenzy V, ‘ss aan de zyden van ’t Hoofd neder. Die der RAE s) Kleederen zyn zo hard niet en bleeker dan froorn- „> de Hoofdluizen. Iemand, die de Vraag STUK ‚… kan oplosfen, waarom andere Teeiten, van » de zelfde Soort, hardnekkig op het Hoofd ‚> blyven; anderen in de Kleederen; die zou s> gemakkelyk den aart begrypen van verfchei- > de Befmettelyke Ziekten (}). Luis der Schaamdeelen. IL. (2) Luis der Schaa en Pi «bis. Niettegenftaande de Nederduitfche naam , Biarluis, van dit Infekt, op ver naa zo duidelyk niet is, alsde Latynfche Soort-benaaming, welke LinNgus gebruikt; is dezelve, doch, byna, niet minder haatelyk voor een kuisch Oor , of onbekend. Men plagtze, weleer, de Wilde of wreedaartige f Luis te noemen, in tegenftel-t ferss ling van de gemeene, waar aan men dan den paam van Tamme of zagtzinnige | gaf. Zy by- }marfuerns ten, naamelyk, vinnig, en houden zig aan de Huid zeer vast. De Franfchen noemenze Mor- Pions , de Duitfchers Filtz- Laus ‚om dat zy zig op plaatfen van het Lighaam, die met kort Vilt- ag- (4) Syp. Nar. Ed, XII. p‚, 1016. ’t Is zeker, dat, he, Hoofd te wasfchen met een aftrekzel van Tabak, of de Klee. deren met brandende Zwavel te berooken, ook kragtige Mid. delen zyn tot vernieling van dit Ongediert. (2) Pediculus Pubis. Faun, Suec. Ed. IIe 1940, Mourz, dnf. 200. RAy. Inf. 8. SCHENK. Ob/erw. 676, RED, Exp, Ee 29. f, 1. PET, Gaz, Te 67, f. 9. 1, DEEL XIII, STUK. Es 68 BESCHRYVING WAGN MAAN agtig Haair bezet zyn, gelyk;, behalve de ge- Lxxyj, Melde daar de voornaame Zetel is van dit On- Hoorp- gediert, (waarom zy ook Pediculi Inguinales STUK. heeten;) onder de Oxelen , in de Baard-en Wenk- braauwen, ja fomtyds in de Nek, onthouden. De Engelfchen noemenze , wegens de gedaane te Crablouft, en de Italiaanen , om dezelfde re- der, Pisttvlas of Piattones , daf met onze benaas ming meer overeenkomst heeft. Geftalte. Met weinig naauwkeurigheid fc] hynen deeze d rijpen? haatelyke Infekten, tot nog toe, waargenomen “te zyn: Men vindt, wel is waar „een af beel- ding, onder dien naam, by REDr, -en de fin guur.N, 114; in’t Werk van BoNANNt (*) „ waarvan ik de verklaaring niet had kunnen, vin= den „ ontdek ik: thans dit Ongediert, by fterke vergrooting, te willen affchetzen ; dochde ee- ne, zo. wel als de andere, zeer onvolkomen. Onze afbeelding, in Fig. 6, naar levendige Voorwerpen , die ik nict dan met veel moeite bekomen heb, gemaakt, vertoont, zo veel mooglyk, de waare Geftalte van dit Infekt ; het welk rondagtig is en plat, van. agteren zig als uitgerand vertoonende , wegens de twee groote ‘lepels, die egter niet altoos even zigtbaar zyn. De groote Platluizen hebben ’er wederzyds vyf: die allengs naar agteren toe vergrooten ,„ en met langs hoe meer Haairtjes, _ nt aan (*) Mitsogräphia curiofa genaamd, agter zyne Obferva. Ziones circa Wiventika WEAR TAO UTS IEN! 69 aan *t end’, bezet zyn.’ De voorfte Pooten zyn | ht dunst en zo wel met fterke Klaauwen voorzien 1x Xvle alsde vier agterften, die de Leedjes knobbe- Hoorp- ig dik hebben, en‘dat gene, ’t welk digstaan “** % Lyf is, merkelyk dunner dan de anderen. Op de zyden is het Lyfeenigermaate geribd en by- na geheeldoorfchynende, ja byna Zilveragtig , (gelyk Ray van de Haairtjes zegt, ) die voor “ overige zeer klein en dunnetjes verfprei zyn op dit Infekt, het welk een keurlyk Voors werp ‚’ten dienfte van ’t Mikroskoop en tot na« der onderzoekingen uitlevert. Het fchynt geen Borst{tuk-te-hebben ; de Kop is taamelyk groot en de ac zyn gelyk LinNaus zegt, vyf- ledig. 18 Utr EEKE gelkandiee befchryving blykt ; waarom deeze Diertjes Platluizen , in Sweeden Flhiluus; genoemd worden; als ook wat de re- den is, dat zy zo vast aan de Huid zitten, dat menze ’er niet dan met moeite af kan rukken, Sommigen verzekeren zelfs „ dat dit fomcyds niet gefchiedt, dan met verlies van den Kop, die dikwils in de Huid zitten, blyft , volgens Mourrerus. Deeze Autheur zegt, dat zy met den Kop op dergelyke manier in de Huid kruipen, als dit de ‘Tekken of Hondsluizen ‘doen. Het Lyf is, naby den Kop, gelyker- wys het end der Pooten, te geelag- tig bruin. Of deeze affchuwlyke Infekten door enkele Middelen onzindelykheid geboren worden, dan dat men. "er tegen 1, DEEL, XlIl, STUKe E 3 ze en, Vv. AFDEEL: LXX Hoorp- STUK, HL. Ricinoides. Tek-agti- ge. 79 BESCHRYTVING Vv AN ze, even als de Venusziekte, voor een Straf des Hemels aanmerken moge, is twyfelagtig: aangezien zy by kuifche Luiden zeldzaam ge- vonden worden. Men verdryftze, zegt Line Neus, met Olie van Tabak (*): doch in plaats van een Middel, dat zo moeielyk te bekomen is, zou men veel ligter het afkookzel of af- trekzel van Tabak gebruiken kunnen „ of bee Ílrooijen de plaats,daar zy huisvesten ‚meriSnuif- tabak, en wasfchendie dan met gemeene groene Zeep weder af: zonder dat men zelfs daar toe flappe Loog behoeve te gebruiken, met Salpe= ter en Koloquint, volgens den Raad van Fo- RESTUS , die , wanneer men ‘er een weinig Spaanfche Zeep by doet, zo deeze Autheur zegt, niet alleen de Neeten der Luizen, maar ook de Platluizen van de Schaamdeelen en Baard vernielt. Dit zelfde middel, getuigt hy, is tegen de Luizen dienftig , welken zeker Wyf, als by een wonderwerk , wist te verdryven , door het Hoofd en andere deelen, of ook het geheele Lyf af te wasfchen met gedeftiileerd La- vendelwater (+). De Kwikmiddelen zyn , ge- lyk men weet , wel het kragtigfte tot vernie- ling van allerley Soort van Luizen. (3; Luis, die bet Agterlyf rond meteen awitte Streep , (*) Pellituroleo Tabaci, Sy, Nat, Xlle p‚ rorz. (Tj PETR, FOREST: , Med, Alcm.Lib. VilL. Ob 16, (3) Pediculus Abdomine orbiculato lineâ albâ, Scutello trie Jobo, RoÂro albo, Sy/7, Nat, Xlie HRE OL Ur T ZE aw 71 Streep, het Schildje drielobbig , bet Snuitje , V. GE wit heeft. in Hoorp= In Amerika ontlidadt zig deken die in de srux, Voeten der Menfchen , onder ’t gaan; in- kruipt, daar Bloed uit zuigt, Eijertjes in legt en kwaadaartige Zweeren veroirzaakt, volgens ROLANDER. Het zou een Myt zyn, indien zy niet maar zes rosagtige Pooten had: de Bek is lang en rolrond , met Haakjes van onderen: het Lyf rosastig; zegt LINNAUS. | Of hier mede van die Infekten bedoeld wor- den, welken men in de Spaanfche Westindiën Nigua’s en by de Franfehen Pigues noemt, is duifter: want de Batattes-Luizen, komen, ge- yk wy in ’ vervolg zien zullen , onder de ‘Myten, enin tGeflagt der Vlooijen die, welken ik elders Zandvlooijen heb getyteld (*). Zou “deeze obk die Venynige Soort van Piques zyn, welke de Franfche Akademisten in Peru heb- ben waargenomen, na dat zy dikwils daarvan waren aangetast geweest ? (4) Luis van de Varkens. Iv. Pedieulus Op de gewoone Europifche Zwynen of Var S%% kens, inzonderheid die men in Hokken houdt, Luis. wordt deeze gevonden. 5) (*) Tegenw. Staae van Amcrika, 1, en ML, DEEL, Zie Reg ster. (4) Pedieulus Suis Scrophe, Faun. Suec. Ed, II 1942, 1, DEEL. XIII, STUK E 4, ri B Eis CHR ZT vor MC A AEN Vv. (5) Luis wan de Guîneefchbe Biggetjes. ÂFDEEL. LXXVL Deeze Diertjes, thans in Europa niet onge- Hoorp. à erug, meen, hebben een byzondere Soort van Lui- v. zen, gelyk de meefte Dieren. Peorcelli. Ee (5) Luis van de Kemels, Cameli, De Luis van het Kemeldier , vry grooter dan een Menfchen-Luis, is- door Repr afge- beeld, Linneus hadt dezelve niet gezien. VII, (7) Luis van de Herten. Cervi. Twee Luizen, van geheel verfchillende fi- guur, heeft Repr „onder den naam van. Herten= Luizen , voorgefteld-(*). … Elders geeft die Autheur de af beelding van een Rheebok-Luis, geheel verfchillende in gedaante van die, wel- ken Frrscm vondt op de \ agt van een Rhee , die hem door een Hoogvorítelyk Perfoon , om te vullen , en op te zetten , was „gegeven: zynde deeze bruin, met een dubbele Rug, en aan ’t geheele Lyf Haairig. Mooglyk onthou= | den 12 TJa (5) Pedieulus Muris Porcelli, Faun. Suec, Ed, II. 19 (6) Pediculus Camelie t. RED. Exp, T. 20. (7) Pediculus Cervi. Faun. Suze. Ed. II. 1944. FRISCH Jnf. XIL. p. 15. Tab, 5, RD, Exp. T. 5, (*) Naamelyk Tab. 23. van zyn Werkje in Duodecimo, on= der den tytel van FR, ReEDi Experim, circa generat. Info. Amftel. 1671., uitgegeven, alwaar men , Tab. 19 , den Pee diculus Capreoli vindt, LA DE nae haken dentiank 73 den zig, op dit Geflagt van Beeften, meer dan V. AFDEEL. ééne Soort van A 4 XXVI Hoorp- (8) Luis der Schaapen, STUK. Linneus ftelt vraagswyze veor, of het de Ad zelfde zy als die, welke Repi voor de Luis vaneen Afrikaanfchen Ram heeft opgegeven. Het is zekerlyk de gewoone Schaapenluis niet, die ik in ’t voorgaande Stuk van deeze Natuur - lyke Historie befchreeven heb *, * Bladz, J 621. (9) Luis der Koeijen. 1% Bovis, (zo) Luis der Kalveren, je Vituli, Deeze beide Soorten onthouden zig op het Rundvee, in Sweeden. De eerfte, die aldaar Roeluus of Roodluis geheten wordt, heeft het Lyf met agt Roestkleurige Streepen, dwars over de Rug, en vyf dwarfe Banden over den Buik; doch geen van alle deeze Streepen raakt aan de Zyden van het Lyf, die-donkerer zyn, wegens agt Roestkleurige Stippen. De Kop en Pooten zyn Tegelrood. De andere Soort, die men in Sweeden Blaluus of. Blaauwluis noemt , is grooter , met het Agterlyf uitgezet en fpits, bruinagtig blaauw van Kleur, de Pooten kort, ‘ dik (3) Pediculus Ovis Arietis, Faun, Suec, 1945. RED. Expo Too, 12 (9) Pediculus Bovis Tauri, Faun. Suet. 1946, R (1o) Pediculus Bovis Tauri, Abdornine plambeo, lid, 3947» ke I. DEEL: Xill, STUK» E 5 24. BESCHRYVING WAN Pc dik, en, zo wel als de Kop en ’t Borstftuk ° LXKXVL. graauw. Hoorn- STUK. Koeijen- Luis Pr. XCIX, Fig. 7. $ Zeddam Met de eerfte Soort {chynt allernaast dat roodagtig Luisje overeen te komen , het welk ik zelf , voor twee of drie Jaaren , van Koeijen; die op Stal ftonden, gekreegen, en tot heden tusichen twee Voorwerpglaasjes van myn Mie kroskoop bewaard heb; gelyk hetzelve , thans, in Fig. 7, zo by vergrooting als Natuurlyk, is afgetekend. In de eerfte opflag fchynt de ge- daante niet zeer veel van die der gewoone Menfchen-Luizen te verfchillen ; doch , by naauwkeurige befchouwing, ontdekt men wel haast, dat de Pooten veel dikker en de Klaau= wen ook anders gefteld zyn. ‚ Men kan deeze Koeluizen verdryven, zegt Linnaus, met het af kookzel van wilde Rose maryn j, die in Lapland en Sweeden groeit „ en fcherpe Donderbaard of zogenaamde Muur. peper Jl, een Kruidje met fappige Wormswyze Blaadjes, dat men op oude Stads-Muuren of ook aan de kanten der Bouwlanden en op Hei jen aantreft. Het is langs de geheele Vriefche Zeekust en ‘op veel andere plaatfen binnens- dyks, in Vriesland, overvloedig te vinden, wordende gemeenlyk Bergknop genoemd, vol- gens den Heer pr GoRTER (*). Men zou egter, misfchien, daar tegen , al zo gemakke- Iyk (*) Davin DE GORTER, Mora Belgies, Ultraj. 1767. pe T25e | „Deo Vor zen 25 Iyk een aftrekzel van Tabak gebruiken kun- v. ArDeris nen. LXAVL . OOFD- (ir) Luis der Paarden. eg L Xle Van deeze ftaat niets aangetekend, dan dat Eus, __men haar op de Paarden vindt. (12) Luis der Ezelen, XIL De Luis der Ezelen is door Repti afge- ld beeld (*. (13) Luis der Walken. zin. Met die der Roofvogelen begint LinNaus te res fpreeken van de Luizen van het Pluimgedierte, Ee De zogenaamde Steenfchmetfer of Tooren- ‚ Valk heeft ’er die hein eigen zyn, en zodanige komen ook op de Sperwers of Kuikendieven voor. FrrscH geeft een Afbeelding van eene die hy noemt de Huner-Geyer-Laus , verfchillen- de vry veel van die van Rrpr , welke by fterke vergrooting voorgefteld is, even als die der anderen, Zy kruipen, zegt hy, wanneer : de (11) Pediculus Equi Caballi, Faun, Suec, 1948, (12) Pediculus Equi Afini f. Ren. Exp, Tab. 22, fijn zr. (*) Men vindtze by Rrpt op Tab. ar, Ik kan niet begry= pen ‚ waarom hier dezelfde figuur van dien Autheur aangehaald wordt, als op de Luis der Schaapen; te minder daar LiN- ‘N-Eus dezelve, gelyvk uit het daar agter gevoegde Kruisteken blykbaar is, zelf niet heeft gezien. (13) Pediculus Falconis Tinnunculi, Faun, Succ, “1049. RED, Exp. Tab. 13, FRISCH, def, KL. P. 24. EL, 3. Tab, 14. 5. DEEL, XII, STUX, 76 BESCHRYVING VAN __V. de Vogel dood is, op de Haûiter ‘of: Vederen . Aer boven aan den Snavel, gelyk alle andere Luis: Hoorp- zen. Zie hier de befchryving , welke door hem STUK daarvan gegeven wordt. _ | ‚ De voorfte Pooten zyn zeer“kort „men A KEE met de bloote Oogen: niet wel zien 5 „ de andere twee Paaren telkens wat anas ‚ Aan ’t agterfte zitten eenige Haairtjes. De Ringen om het Lyf zyn witagtig „ en’, tus- fchen ieder Paar van zulke Streepen is eed bruinagtige Streep van glimmende Haairtjes, De zoom , langs het Lyf heen , is witagtig, „ gelyk ook de Pooten: de Ae glanzig. Kas- 4 tanjebruin.” Rept vertoont, op zyne- HEsile Plaat. ‚ ge- Iyk onze Autheur te regt aanmerkt, nog andes re Soorten van Luizen, die zig op de Valken onthouden, verfchillende in gedaante vry veel, zo van elkander als van deeze, ‚Van dezelven heeft Grorrrov ‘er twee onder Scheiden bi den naam van Havikken Luismet het Lyflang- werpig, dat de eerfte, en met het Lyf ovaal, ‘dat de derde is, op die Plaat. De Emteeda gelykt taamelyk naar onze Kalkoenen-Luizen. waan Die zelfde Franfche Autheur geeftin ’t byzon- denBuifert. der , deaf beelding en befchryving van den Luis van den Buifert, een bekenden Roofvogel, ook behoorende tot het Geflagt der Valken. Deeze Luis, zegt hy, is de grootíte die hy kent, hebbende ten minfte de langte van een derde Duims. De Kleur is helderbruin, uitge- no. 32 3% 2 DVE ; de, U u Z E Ne ZZ. nomen ‘die van den Buik, welke geclagtig is Ae met bruine. randen en een bruine Streep in °t LXXVI midden „overlangs. De Kop is langwerpig en vanì ie vooren als dwarsvafgefneeden , met de Sprieten zeer. korten de Oogen groot. Het Borst {tuk ; van-figuur eenigermaate Hartvormig , heeft een boordzel„zo wel als ’tAgterlyf, dat lang- werpig is en beftaat uit tien Ringen (*). Gedagte Sperwer-Luis was ook eene van de grootfte Luizen, die Linn sus ooichadt gezien, en kwam, met de zoeven befchreevene, van den Buifert, in veele opzigten overeen (Ì) ‚zo wel als de Figuur van Repi. Het is te ver- wonderen, dat die Autheur alle desLuizen van het Gevogelte Vlooijen noemde, (14) Luis der Raaven. XIV. Corvi, Van deeze is de af beelding gegeven door paer dien zelfden Autheur. LiNNaus getuigt, dat dit Diertje zeer taay is van zelfftandig- heid, blyvende, fchóon men het ftyf met den Vinger drukt, nog in ’t Leven en loopende. GEgrFROY merkt aan, dat de af beelding van de Raaven-Luis, door Repr, zeer goed is ‚en hy houdt dezelve voor een fraay Infekt , waar vande Jongen wit zyn met een enkele ry zwarte Scip= (%*) Hfl des Inf. env‚' Paris, Tom. U. P. 599. (T) Doktor scoprorr noemt de Luis van den Buifert ook Pediculus maximus « dat is de Grootfte Luis. Ent. Carn. p. 382, (14) Pedieulus Corvi Coracis, Faun, Suec, 1950, RED, Expe Tab. 16. £. oe. 1, DEEL. XIII, STUK, 78 BESCHRYVING-vVAN v. Stippenop ieder zyde van het Agterlyf. Doktor iten Scororr maakt van een Luis gewag, diehyde Hoorp- Geoogde noemt (**), wegens de Kegelagtige STUK. bruine Vlakken op zyde, welke met een bleeke Stip getekend zyn. Men vindt deeze, zegt hy, overvloedig op den Kop der Raaven en Kraaijen, om wier Oogen de Neeten in een Kring ftaan. xv. (15) Luis van de Rots-Merelen. Infauf?ë, Deeze Luis,die men in Sweeden, van groot- te als een klein Hoofdluisje , heeft waargeno- men, was, in tegendeel , zo teder, :dat men haar door ’t enkel aanraaken verpletteren kon. Doktor Scororr vondt , op de Wielewaal , een witte Luis, die aanmerkelyk was, wegens de langte van haaren Kop (+). (16) Luis der Aakfteren, XVI. Pice. Deeze is door Repr waargenomen, Cygne (*) Pediculus Ocellatus. (15) Pediculus Corvi infaufti, Faun. Saes, 1951, Pediculus “Turdi Merule , montanzdicti, ACF, Up/s 1736, p. 37. Ne 3. (f) Pediculus dolichocephaluse Enten. Carn. pe 382 Ne 1e38. (16) Pediculus Corvi Pica }, RED. Exp. Tab, 5. _ (17) Pediculus Anatis Cygni t. Ran, Exp. Tab, 8. Zrem, Tab, Je fe 3 ? BEL U 1 5 ECR. 79 | i Vv. (18) Luis der Ganzen. he re rod LXXVL (19) Luis der Moskaat- Eenden. Hoorp- STUKe (20) Luis der Taalingen, XVIII, Anferis, Doktor Scorortr heeft, op de Eenden, een Wikke Luis gevonden, die hy de Getande noemt; als 2 aan de zyden van het Lyf gekarteld zynde , dsfe met den Kop byna drielobbig. Een andere ruis. nam hy op het Water-Gevogelte waar (*);, die den naam voert van Dikhoornige, dewyl haare Sprieten zo dik zyn als Pooten. Dezel- ve was zeer lang, wit van Lyf , en byna o- veraleven breed, met de agterfte Pooten drie= maal zo lang als de voorften. Op de Zwaanen tekent Grorrroy, volgens Repr , tweederley Luizen aan , waarvande eene het Agterlyf lang- werpig , ongevlakt ; de andere hetzelve ovaal en wederzyds met bruine Streepen heeft. Op de Ganzen ftelt hy ’er ook twee voor; deeene met den Kop ovaal , het Agterlyf langwerpig en gevlakt; de andere met den Kop driehoekig en het Agterlyf ongevlakt. De Luis der Gan- zen is door LiNnNaus waargenomen. Op de (13) Pedieulus Anatis Anferis, Faun. Suec, 19521 REDe Expo ‘Tab. 10. (19) Pediculus Anatis mofchatez t. RED. Exp. T. 9. f‚ 1,1 (2e) Pediculus Anatis Querquedule f. REDr Exp. T. 12. (+) In Anas Bofchata, Ent, Carn, (pe 383, De andere, in Anate, Ibid, E. DEEL. XIlle STUK, Á go BESCHRYVINEG- vaN V. de Wilde Eenden, in Icalie Marigiana genaamd, EL. :, er vondt Repr vierderley Soort van Luizen. Hoorp- | STUK. (21) Luis der Zee-Zwaluwen, „XXI | Sti Deeze, veel overeenkomst hebbende metde Meeuwen-Luis van REpr, is in Sweeden op de Zee Zwaluwen waargenomen. Zy heeft den Kop driehoekig , breed en-ftomp ; het Borst {tuk zeer fmal en kort ;het Agterlyf ovaal en groot, in ’t midden, overlangs, zwartagtig ; de Poo- ten zeer kort en dik. xxin, _ (22) Luisder Lepelaaren. Platalee, xx, _ (23) Luis der blaauwe Reigeren. Ardea, | or TeBe Schoon deeze beide Vogelen ook in de Noor- delyke deelen van Europa voorkomen , fchy= nen derzelver Luizen „ doch , in Sweeden niet waargenomen te zyn. Repr geeft de af- beelding van een Reiger-Luis, op zyn Zesde, als ook van die van den witten Reiger, op zy- ne Zevende Plaat ; doch ‘welke andere van hem LiNNaus met de aanhaaling van de Vier- „de Plaat, waarop de Koeten en Eenden-Lui- zen afgebeeld zyn , bedoele , is my duifter. (24) (er) Pediculus Sterne Hicundinis, Fauw. Sus. 1953. RED, Exp labs. £.2. | | (22) Pediculus Platalee Leucorodie j. Rep. Exp. Tad. 4 (23) Pediculus Arder cinerea Te RED. Exp. Tab. 6e EE U Zer En NG 81 C 24) Luis der Kraanvogelen. v. AFDEEL; Frrscu heeft de aanmerkelyke verfchillend- LXXVL, heden, die ’er tusfchen de Luis der Kraanvo- ke gelen, door hem waargenomen, en de zelfde xxrv. van Re»: , waren; in cwaalfderley opzigten , 6"** breedvoerig, aangeweezen. Men kan op de af- beeldingen, van den een zo wel als van den anderen, niet al te veel betrouwen. ( 25) Luis der Oyevaaren: eh Oijevaars” Is waar, dat Rep: op den Oijevaar gee- Luis. ne Luizen. vondt, zo min als op de Struis- vogelen ; doch hy merkt zelf aan dat ’er in den Hof „waar hy zyne Waarneeming sen hier om-= trent in ’t werk ftelde, maar één enkele Oije- vaar opgevoed werdt, en daarentegen wel twaalf Struisvogelen , fommigen eerst versch uiet Numidie aangebragt , zig aldaar bevon- den (*). Mooglyk, zege Friscu , heeft hy in de Herfst naar dit Ongediert Eb zoeken, als wanneer deeze Vogelen Iyviger zyn , ge: broed hebben, en dus de Luizen aan de Jon- gen overgezet; zo dat men ’er , alsdan ‚naauwe Jyks één kan vinden. Dit kwam echter, met zyn (24) Pedieulus Ardez Gruis. Fan. Succ, 1954. Re, Bo Tab. 3 FRISCH. Inf. V. p 15. Tab. 4 (25) Pediculus Arde Ciconiz, Faun, Succ, 1955. FRiscH. Juf. VII p. 9. Tab. 6, (*) Rep, Exper, circa gener, Inf. Amfteld, 16715; in Daed: p. 323: en Rd Í. DEEL, XIII, STUK, F ij 82 BESCHRYVING v AN 4 zyn welneemen, niet zo zeer te pas, ten op- Ixxyr, Zigt van den Oijevaar van Repr, die alleen in Hoorp- de gedagte Hof werdt opgevoed. Voeg hier SEDE: by, dat deeze Vogels in Italie ongemeen zeld- zaam zyn (*). In ’t Voorjaar zogt Frrscm en vondt op de Oijevaaren Luisjes niet grooter dan een Hoofdluis der Menfchen, langwerpig en by- na overal even breed, met een witte Streep. langs de Rug heen, die met zes dwarsftreepen zo veel kruifen maakte „ en dus een niet onaar- tig Voorwerp, om met het Mikroskoop te be- fchouwen. TFusfchen die witte Streepen was alles zwart, en op den Buik hadt het Diertje ook zwarte Vlakken, die inwaards gaan. Aan de zyden ftaken enkelde Haairtjes uit, zynde de Sprietenof Voelhoornen wat voorwaards om- geboogen. | Doktor Scororr heeft op de Oijevaaren, zo hy zegt (f), een Luis waargenomen, die hy niet alleen de Reiger-Luis noemt (1), maar ook by de Kraanen-Luis van FrrscH vergelykt , zeggende alleen dat deszelfs af beelding al te dik gehaaird is; gelyk men ook, by den eer{ten opflag , haast zou denken. Dit bevestigt , meer en meer, de ondervindingen van REpr; dat op fommig Pluimgediert verfchillende Soorten van Lui. (*) Zie het V. Srux deezer Natuurlyhe Historie, bl. 193, (Ì) In Ardea Ciconia, Entom, Carniol p. 1034e (1) Pediculus Ardealis, Ibid, N, 1046, / Br sbis fami Luizen, niet alleen , maar ook de zelfde Soort V. î , FDEEL, van dit Ongediert, wel eens , op verfchillende rx xvr, Vogelen huisveste, Hoorp- STUKe (26) Luis der Plevieren,. | REVE: | Charadrii Van de Plevier-Luizen geeft Report, op zy- ne Elfde Plaat, twee af beeldingen , die vry veel verfchillen ; alzo de eene, op de zyden , als gehakkeld is, en de andere een zeer hoekig Borstítuk heeft. Zekerlyk zyn deeze, ook ; by Vergrooting afgetekend, i q XXVIL (27) Luis der Koeten. rn De Koeten , ook wel Waterhoentjes genaamd, een Geflagt van Vogelen, meer in gedaante dan in levensmanier van de Eenden verfchil- lende (*), hebben een byzondere Soort van Luizen, zo Repr aanmerkt. Doktor Scoro- ‘Lr heeft 'er een op dezelven waargenomen; die hy de Haairige noemt; als hebbende, aan’t agter-end inzonderheid, zeer lange Haairtjes ; die evenwydig ftaan (+). (23) Luis van de Kluiten. een eCuryvie Een Vogel met lange Pooten , wiens Bek op- ro#ras waards (26) Pedicalus Charadrii Pluvialis f. Reo. Exp. Tab, ga (27) Pediculus Fuliceatre f. Ren. Exp. Tab. 4. (*) Zie het V. STwK deezer Naruurlyke Baie, bl. 269s (f) Pediculus pilofus, lbid, N. 1o44. (23) Prdiculus Recurviroftre Avofettz, Je. Oel, p. go, Faun: Swec. 1956. I, DEEL. XIII STUK? E 2 32 BESCHRYVINGWEN _V. _ waards omgekromd is, die deswegen den La. ARXVI tynfchen naam voert, in ’t Italiaansch Avofét- Hoorp- ta; aan de Stranden van Europa voorkomende, sTUK. voedt, volgens de befchryving der Sweedfche Dieren, een Soort van Luizen, die donker bruin en langwerpig Zyn, met den Kop fpits;, het Agterlyf byna gelyk van breedte , de Poo- ten kort en krom , de Sprieten klein en ge- knopt. XXIX. (og) Luis van de Schol Aakfteren. Haematopte Van de roodheid der Pooten is de La- tynfche Geflagtnaam deezer Vogelen af kom- ftig (*). LinNszus heeft ‚jop zyne Oelandfche Reize,de Luizen daarvan, zo wel als van de Klui- ten, waargenomen: zynde die, van den Schol- Aakfter , van grootte als een Vioo „ bruingeel - van Kleur (f}, met den Kop rondagtig , het Lyf ovaal en van agteren met Haairtjes bezetse „de Pooten en Sprieten kort , als in de voorige. xxx, t° (30) Luis der Paauwen. Pavonis, | De afbeelding van de witte Paauwen Luis, by Repr, hier aangehaald , is grootelyks van die (29) Pediculus Hematopi Oftralegi. It. Oel. p. 99. Faun, Suec. 1957e (*) Zie het V‚ Stok deezer Natuurlyke Hiftorie, bl. 266. (fj) volgens de Hoogd. Verte van den Oelandfchen Reis- togt; in Faun, Suee, ftaat , totus glaucus, (30) Pediculus Pavonis criftati fe RED. Tab. 15. FRISCHe Tof, KU. pe 16, Tab. 3. N. 6e RE di Ul Z EN. 85 die der gewoone Paauwen, op de Veertiende V, ÁFDEEL. Plaat, verfchillende. In Sweeden, alwaar ze-1xxvi, kerlyk ook Paauwen gehouden worden , fchynt Hooro- er LINNZEus geenen te hebben kunnen vinden. “TPE Voor my is alhier ook , vrugteloos , naar dezel- ven gezogt. Grorrroy maakt van die van ‚ Repi twee Soorten, noemende de eene Paau= wenluis met de Sprieten Vorkagtig , langer dan de Kop, het Agterlyf ongevlakt *). Dit fchynt maar uit de af beeldingen van Repr ontleend te zyn, zonder dat hy deeze Infekten zelf heeft waargenomen, gelyk Friscr de Luis der Wit- te Paauwen, die in geftalte niet zeer verfchil- jende was van de laatstgemelde , doch het Ag- terlyf wel degelyk gevlakt hadt, heeft gedaan, Het is een Luis van aanmerkelyke grootte , maakende , by vergrooting, een fraaije figuur, en verfchillende van de voorgaanden, inzon- derheid, door de grootte van den Kop. (qr) Luis der Kalkoenen. XXXT. 3 . Meleag ria Dit laatfte doet ook de Luis der Kalkoenen 4,5? ; 7 dierte ’ t „ Kalkoe- uitmunten, op welk Ge OE enke, zogt en gevonden zyn, die ik dan ook , vol- PL. KCE, ie, Òs Vi gens de leevende Voorwerpen , by vergroo- * ting, naauwkeurig In Plaat heb doen brengen, als in Fig. 8; mer de natuurlyke grootte daar ne- (+) Hij? des Inf, env. Paris. Tom, Il. p. 6o4, (31) Pediculus Meleagridis Gallo-pavonis, Faun, Suec, 1958, RED. Exp. T. 22? FRIscH, Jn/. VIIL Tab, 4e I, DEEL. XII, STUK» Big Ln AFDEEL. LXXVI., Hoorp.- STUK, 86 BESCHRYVING VAN nevens; doch het fchynt my toe dat de Lui- zen der Vogelen, zo wel als die der Men- fchen, naar den Ouderdom ongemeen in grootte verfchillen. Deeze was eene der grootften. Men zogtze thans in November ; misfchien vallen zy in ’t Voorjaar, of in de Zomer, nog wel grooter. Ik heb ’er met te meer pleifier gebruik van gemaakt, om dat “er nog geen goede af beelding van fcheen te zyn; ten minfte niet op deezen naam : want die, welke hier aangehaald worden uit het Werk van FriscH, noemt deeze Autheur Paauwen-Luizen, en verhaalt omftandig, hoe hy een aanmerkelyk verfchil gevonden hadt tusfchen die der Vederen van deezen Vogel en die der Huid, welke hy de Huidluis noemt der Paauwen. Aan den Kop heeft deeze laat- fte, zo hy aanmerkt, tweehoekige Punten , die agterwaards uitfteeken , en waarvan ik ge- loof dat die Vorkagtigheid in de gemelde fi- guur van Repr, misfchien door verplettering tusfchen Voorwerpglaasjes dus wanftaltig ge- maakt, herkomftig is. ‘Ten anderen heeft Friscn opgemerkt, dat gedagte Hutdluis der Paauwen , ter wederzyde van bet middelfte des Lig- haams, als verheven Ribbetjes heeft , die den breen den zoom des Loyfs draagen. Dit zeldzaame , dat in de afbeelding van REpr ook aangewee. zen fchynt te zyn, ontdekt zig duidelyk in on- ze Kalkoenen-Luis, zo wel als de Haairtjes hier en daar aan ’t Lyf ende punten agter aan | den Be LU Is; EN 37 den Kop, die egter niet fcherp en ook niet v. tweehoekig , maar rondagtig zvn , met een lang Ärpzer, Haairtje daarop. Aan de kanten van het Lyf, En als ook van agteren, ftaan hier en daar korte stug. enlange Haairtjes. De Sprieten, die nevens de Oogen aan den Kop geplaatst zyn, beftaan in onze Voorwerpen niet uit drie , maar uit vier Lieedjes. Van het overige kan men uit de ver- groote af beelding oordeelen. (32) Luis der Hoenderen, KAKI Galline. ej 1- 4 Hoendee Het fchynt wel of deeze Luizen ook fomtyds „nr es op de Hoenderen voorkomen, die 'er mooglyk alsdan van de Kalkoenen over gekreegen zullen hebben: want eene Luis der Hoenderen heeft, volgens LiNNZus, den Kop en ’t Borst{tuk wederzyds gefpitst , dat ik egter, omtrent het Borstftuk, in ons Voorwerp niet waarneem 3 hoewel zyn Ed. ‚zo wel als GEorrroy, zulks van de Kalkoenen-Luis verzekeren , welke deeze Jaatfte meent door Rep: , op zyn Eerfte Plaat, voorgefteld te zyn onder den naam van Sper- wer- of Havikken: Luis; doch behalve de on- naauwkeurigheid van die af beelding, is daar in niet het minfte blyk van hoekigheid des Borst- {tuks te. befpeuren. (33) Luis der Kapoenen, XXXL wa Caponis. Dit ® (32) Pediculus Phafiani Galli, Faun, Stee. 1959, (33) Pediculus Phafiani Galli , Abdominis margine nigro. Faun. Suze, 1960, FRISCH, Jn/, XI, Tab, 24. RED, Exp. Tub.'16. fig. Te | IT. DEEL, XIII. STUKe V, AFDEEL LX4VI. Boorp. STUK, 98 BESCHRYVING Vv ANR Dit laacfte heeft aanmerkelyk plaats in de afbeelding, welke Repr, op zyne Zestiende Plaat, & been van de Kapoenen-Luis, die my eg- ter zo Klin niet fchynt geweest te zyn, alsde Neet van een gewoone Hoofdluis, indienik uit ver. zelykö ing van zyne ver groote af beeldingen, mag oordeelen. Het fchynt my toe, datde Luis van den Sperwer of Kuikendief van FriscH, die echrer het Forstítuk in ’t allerminst niet hoekig heeft, hier toe betrokken zy (*). On- dertusfchen oe door deeze zoort , die het Agterlyf zwart gerand heeft, zekerlyk die Luisjes ver taan. veel kleiner dan Hoofdluizen der Menfchen en op ’*t bloote oog langwerpig, welke een gemeene Plaag der Hoenderen zyn, en waar van de Boeren in Sweeden , volgens Onzen Autheur, dit Gedierte weeten te zuive- ren , door hetzelve geftooten Peper ‚ met Bo- ter gemengd ‚in te geeven. Dit middel meen ik by onze Hoendermelkersin gebr uik en nuttig ‚bevonden te zyn, om de Hoender en van de Pip of Snotterigheid te geneezen. “Is fchande , dat wy omtrent zo gemeene Infekten nog der maate onkundig zyn ! De Luis- jes, welke Rept, als den Hoenderen eigen, op. zy (*) Immers zo is de afbeelding T, 24. op de UI. Plaat van zyn XI. Deel, welken GEOFFROY, als op p. 24: ver- klaard zynde, in navolging van LINN#Avus, aanhaalt, onder den naam van Pediculus Galli; daar doch FRISCH fpreckt won der Huner. Geijer. Laus, Zie bladz, 75e EE ZIE MN: 89 _zyne Tweede Plaat vertoont (+), zullen moog Vv. Iyk die , van grootte als Neeten, zyn, daar keen Linneus van fpreekt; doch de zodanigen be- Hoorp- hooren, wegens de agt +ooten,die zyhebben, S1UK. baarblykelyk tot het Geflagt der Myten. (34) Luis der Berkboenderen. XXXIV. Tetraonis, De Luis der Paauwen van Rept wordt hier, Vraagswyze ‚door LinNzeus, aangehaald , die deeze Luis der Berkhoenderen , welke het Agter- lyf vanagteren Haairig heeft , aldus befchryft. De Kop is half ovaal, van agteren als af- en uitgefneeden , met de agterwaardfe hoeken ge- knot en uitgerand; van vooren rond, van bo- ven plat; de Halskraag Maanvormig: het Ag- terlyf ovaal , ftomp aan den rand met negen Tandswyze Aiel de Sprieten zeer kort en ftomp. (35) Luis der Sneeuwbdoentjes. XXXV, kig | Lagopie Deeze, in Sweeden waargenomen , heeft het Lyf plat, wederzyds {tomp ; het Agterlyf van vooren fmal, van agter breed , naar een Zaad- huisje van het Herders- Tas Kruid gelykende, en met een zwarten rand omringd: waar de atd En (Ì) Onder den naam van Pulex Galling, in zyn Werkje , im Duodecimo , als boven (34) Pediculus Tetraonis Tetricis, Faun Suec, 1961, Pulex Pavoni? Rrp, Exp.T. 14, (35) Pediculus * ctraonis Lagopi. Faun, Suec, 1962» I, DEEL, XIII, STUK, Ë 5 Vv. Ärpeer. LXXVI. Hoorp- STUK. XXXVI. Caolianbt. Duiven Lise go BESCHRYVING Vik Kop zonder blykbaar Borstftuk aan gehechtis, van vooren ftomp zynde en op de zyden uitge- rand. De Luis fig. 3, op de Vierde Plaat van Rep:, fchynt wel eenigzins naar deeze te ge- lyken. (36) Luis der Duiven, Dat ‘er kleine fmalle Luisjes op de Duiven zig onthouden , ís iedereen bekend. Ik vere wonder my, dat zy van LiNNZEus niet gezien zyn. Gerorrrov heeftze genoemd de Draad- agtig langwerpige, witagtige, Luis, die de zy- den van het Lyf wederzyds Roeftkleurig of bruin heeft, De langwerpigheid vanden Kop; die de gedaante byna van een Weevers-ípoel heeft, is in deeze Infekten zo zonderling als die van het Lyf, dat naar ’t end toe, alleen- Iyk , wat dikker wordt; gelyk de figuur van Reprt duidelyk aanwyít. Op de Wilde Duiven heeft Doktor Scororr een geheel andere Soort van Luizen waarge- nomen ;die hy de T'weetandige noemt , wegens twee puntjes aan het Borstftuk , hebbendeden Kop halfrond, breeder dan hetzelve, aan ie- der agterften hoek tweeborftelig : het Agterlyf ovaal , plat en witagtig; de Pooten wit (*). (37) (36) Pediculus Columbe Oenatis. f. RED, Exp, Tab, 2. en (*) Pediculus bidentatus. Enz, Carn, Ne 1050 DEL Has E:N. OI (37) Luis der Meezen. Vv. ÄFDEEl« Op de Kolemeezen , die men, wegens het kee FDa Geluid dat zy maaken, ’t welk tot aanlokking srux, der Vinken dient, ook wel Vinkmeezen, en nn op fommige plaatfen Plakkers noemt, heeft Friscu by hunne terugkomst in de Maand April een zonderling Luisje waargenomen. Dit is, behalve de breedte van het Lyf, dat zig byna vierkant vertoont ; den kleinen Kop en dikke Halskraag 5 aanmerkelyk wegens vier Borftel- agtige Haairtjes agter aan. De grootften en dikften hieldt hy voor de Wyfjes, de anderen voor de Mannetjes van deeze Soort. (38) Luis der Gier- Zwaluwen, XXXVII. Hirundi, Op deeze Soort van Zwaluwen heeft men,” in Sweeden, een bleekagtig Luisje waargeno- men, dat ‘het Agterlyf Ovaalagtig , zwart en wit gevlakt heeft , met de zyden gehaaird , doch de agterfte Haairtjes groocft. (39) Luis der Salm-Forellen. En: De Soortnaam is die der gewoone of Ri- vier-Forellen; doch ik denk dat ‘er deeze door te verftaan zyn; dewyl ik niet geloof , dat men de (37) Pediculus Pari majoris f. FRiscH. Jaf VII, P. 9e Te Ief. 5. (38) Pediculus Hirundinis avode. Faun, Suec. 1963e (39) Pediculus Salmonis Farionis, Faun. Su, 1964 Ie DEEL. XIII, STUK, Me FDEEL, EXXVI, Hoorp- STUK, XXXX, Apis, Byên- Luis, 92 BESCHRYVING VAN de anderen ooit in de Zee van Noorwegen vangt , en zonderdien kon men niet weeten, ° dat ’er deeze Luis zig op onthoude (*). Zy heeft het Lyf wit, den Kop korter en breeder, de Halskraag zeer kort ‚ het Borfítftuk vierkan- tig; het Agterlyf ovaal en plat; zes Pooten, die zeer korc zyn: boven de Staart twee rol- ronde Lighaampjes , langer dan het Lyf, en met Knobbeltjes bedekt. Deeze doen haar naar de gewoone Vischluizen, die in een vol- gend Geflagt komen , gelyken. (40) Luis der’ Byën. Op eene Honigby hadt Friscm een Luisje gevonden, dat zeer groot was naar het Lig- haam van de By; als de grootte hebbende van een Luis der groote Vogelen. Het was zeer langwerpig, loopende van agteren fpits en den Kop plat hebbende, waar mede het; zegt hy, tusfchen de Voegen van het Agter- lyf weet in te booren, zo dat zy dikwils met de helft van het Lyf daar in zitten, houden- de zig met de puntjes van den Kop zeer vast. Linneus, die deeze Luisjes, volgens het Kruisteken, niet gezien heeft, getuigt even- wel dat zy zig op de Byën, aan het Schub- betje (*) Habitat in Salmone Farione Maris Norvegici. Sy/?. Nat. XIl, p. 2020, (49) Pediculus Apis Te FRiscH. In/, Ville Te, 16. Pe 34 PATA CH ee, / NE NEL EET EEE EEN dk $ fd af 5 ed | | vee bru 1 Zi:B ‚Ns 03 betje der Onrusten, onthouden (*). Dit is Ee e F 4 nog meer te verwonderen, dewyl de Vier- EXXVI vleugelige Infekten nooic die Werktuigjes heb- Hoorp- STUK: ben, welke men Onrusten noemt (Ì). Dat , echter, de Byën niet de eenigfte In- fekten zyn, op welken men weezentlyke Lui- ‚zen, met zes Pooten naamelyk, ontmoet, blykt uit de Waarneemingen van den vlyti- ‚gen Natuuronderzoeker , Doktor Scoporr, die op de Gaasvliegen, Juffertjes en anderen, een Luisje gevonden heeft, dat hy de hoog- roode Luis noemt, wegens de Kleur , in geftal- te veel naar een Myt gelykende, en op de „Veen=Mol een andere befchryft, die van hem de Sruitige getytelt wordt. Ook was, door shem, op eene blaauwagtig paarfe By, een Luisje gevonden, dat hy de Bokagtige noemt, als hebbende de Sprieten langer dan het Lyf, „welke van haar geduurig, doch langzaam, bewoogen werden’(4.). GRoNovius hadt, in ons Land, behalven de Menfchen- Luizen, niet dan de Kluit- Plevier. Paauwen- en Kal- koenen - Luizen, waargenomen ($). De WeeeLvis verdiende, myns oordeels , weegluis veel« Fik _(*) Habitat in Apibus ad fquamulam Halterum. Sy/2. Var, XII. p- 1020, (f) Zie het voorgaande STUK , van deeze Natuurlyhe His. ‘torie, bladz, 392, (1) Entomol, Carniolica, p. 485, 386, (6) AE. Helver. Phyfic, Math, Med, Vor. v. p. 357. Il, DEEL, XIII, STUK, | 84 BESCH RYLVINGIWAN Naam, veeleer een plaats alhier, onder het zo haa- telyk Ongediert, dan onder de Gevleugelde , alwaar dezelve geplaatst wordt, in. het. Ge- flagt der Wantfen. Zy is te vooren, aldaar, door my, omftandig befchreeven.; maar, de- wyl ik toen geen Afbeelding gegeven had van dit Infekt, waar van de goede Afbeeldingen zeer zeldzaam Zyn, zo BONANNI aanmerkt , die het maar van onderen en dus in een zeer onvoldoende plaatzing heeft doen vertoonen 5 zo oordeelde ik niet ongevoeglyk, op de Konst-Plaat , die de Honderdfte van deeze Na- tuurlyke Historie is, gebruik te maaken van de keurlyk door ’t Mikroskoop getekende Fi- guur welke de Heer Grorer Priries hadt vervaardigd. Men kan hier mede de voorheen opgegevene Geltalte vergelyken (*). EKXVIE HO OE Dei 1 Befchryving van t Geflagt der VroorjeN, waar in de Westindifcbe Zandvlooijen zyn ’t buis gebragt. D e oorfprong van den Latynfchen Geflagt- naam , Pulex, is duifter. Sommigen hebben d dien (*) In het X, SruK van deeze Natgurlyke Hiftorie , bladz 527e b: MN Vor OT Perik © dien daar van afgeleid , dat zy uit Stof voort. V. komen, en, inderdaad, dit heeft meer eigen: Txavis fchap, dan dat het van haare donker bruine Hoorp- Kleur zou zyn. Ik weet niet, waarom men “TC . niet gedagt heeft op het Latynfche woord Pellere, dat ook Kloppen of Stooten betekent (*) , en ‚in de volmaakt voorleeden tyd, een dergelyken uitgang heeft *. Dic zou op de * ppd Vlooijen, wegens haar Stootend opfpringen, dat haar als uit het Gezigt weg dryft, niet ontoepasfelyk zyn. Doch men kan het ook, met Vossrus , afleiden van het Griekfche Psyr- LA, of Psyllos , 'twelk voor een Vloo gebruikt is; gelyk men daar van een duidelyk blyk in het Vlookruid f heeft, dus wegens de figuur fP/yäium der Zaadjes genoemd zynde. CALCAGUINUS, die een Lofdigt ter eere van de Vlooijen heeft gefchreeven, geeft ons de volgende, zeer na- tuurlyke, afleiding van dat woord. Hy meent datde Vloa den Mensch eerst de Aderlaating geleerd heeft, of liever de uitzuiging van het Venyn uit Vergiftigde Wonden. Nu weet men dat de genen, die zulks oudtyds deeden , Psyl« li genoemd werden. De Hebreeuwfche naam Pargneesch , die van een Wortelwoord, *t welk wegwyken betekent, af komftig zou kunnen zyn, wordt een Vloo vertaald (+). De Itali- aa (*) Tune has pepulifti fores? TER, Pellere Lytam, Ovin, (Ì) Maar tweemaal komt die in ’t Oude Teftament voor 3 naamelyk I, SAMUFL 24. vS 15 , en 26. v. 20. Op welke daacfte plaats het, door de Zeventigen » Ziel vertaald is. \ 1, DEEL. XII, STUK, 96 BESCHRYVING vAN N V. _aanen noemenze Pulce, de Spaanfchen Pulgús, ÄFDEEL. Lxxvij. de Franfchen Puces. De Engelfche naam Flea; Hoog: de Hoogduitfche Flohe , en de Hollandfche loo , Á fchynen altemaal van het fnel fpringen, waar door zy als wegvliegen, herkomftig te zyn. B De Kenmerken beftaan in zes Pooten te heb- ben, die tot {pringen bekwaam zyn, benevens twee Oogen en Draadagtige Sprieten: in plaats van Bek een omgeboogen Snuit; die Borftel- agtig is en een verborgen Angel heeft : het Ag- terlyf op zyde plat of famengedrukt. ne Behalven de gewoone Vluoijen zyn in dit Geflagt ook de Amerikaanfche Zandvlooijen, die de tweede Soort uitmaaken , begreepen: Dus ze (:) Vloo, die de Snuit korter dan bet Lyf se Bl Deeze is het; die met de voorgemelde naa- men, van ouds tot heden, bedoeld wordt, en waar van zeer veele Autheuren, als hier on- der blykt, deaf beelding, zo door de gewoo- ne als door het Zonne-Mikroskoop , onder ’t Oog G) Pukex. Syft. Nat,X. Gen. 234e XII. 265. Pulex ,pro- bofcide Corpore breviore. Faun, Suec. 1695. ScoP. Carniols „1055 RAJ. If. 7. ALB. Aran. T. A41. BONANN. Microgr* £, 56, Anon. Angl. pe 204. f‚ 12. Hook. Microgr JoBLOTe Microgr. Ie pp-t. T-3. FRISCH Juf. 11. p. 8 VALISN. Op. L T.os. f. TI, LERWWENH. Ep. 76. f. 1-20, Rors. Inf. Ile Muft. T. 2, 3, 4: BAKER Mikr. Te 13. f. 6. LEDERM. Dee couvert. Ie. T. 20, SULTZ. Jr. T. 22. fe 146, SCHEIFe Elem, Te. 195 ' He ML OO TJ EN 97 Oog gebragt hebben. In geen derzelven, ge- sE loof ik, heeft fterker Vergrooting plaats, dan Lxxvin. in die van BoNANNI , volkomen met die van be _Hookk overeenkomftig , alwaar dit kleine Schepzeltje ter langte van byna een Amfterdam- fen Voet, en ter dikte van by de vyf Duimen vertoond wordt; zo dat de Vloo aldaar , in Lighaamelyken inhoud , meer dan vyf honderd- duizend maal vergroot is voorgefteld. De Vlooijen, hoe laftige Infekten ook door gigen: hun krieuwelen en byten „ hebben geenszins fchappens die affchuwlykheid, als het voorgemelde On- gediert. Ovipius of die andere Autheur zou zekerlyk anders niet hebben durven wenfchen een Vloo te zyn, om by zyn Meisje onder de Kleederen te kunnen kruipen. Ondertus- fchen ftrekt dat Gedigt niet veel tot lof der Vlooijen , die immer zo gehaat zyn, wegens haar vinnig byten, ’t welk den Mensch fom- tyds uit een diepen flaap wekt en geen rufte laat , en nog bovendien de Huid met leelyke Vlakken befmetten (*). Dus zyn de Vlooijen, niet alleen, een al- gemeene Plaag der Menfchenen van verfcheide Dieren , op den geheelen Aardbodem , ten min- fte daar de Menfchen gekleed gaan en Huizen bes (*) Parve Pulex & amara lues, inimica Puellis Carmine quo fungar in tua fata feroxë Tu laceras Corpus tenerum , durifäme , motfuu Cujus cum fuerict plena Cruote Cutis; Emittis maculas nigto de Corpore finfcas, 8e, 3 dN I, DEEL. X1II, STUK, nl 06 BESCHRYVING T AN V. _bewoonen, en daar het tevens niet al te-koud gr of te weinig Zomer is; gelyk in Lapland, al- HoorD- waar LinNaus ‘er geenen vondt. Ook wor- STOK den zy, des Winters, by ons, zeer ‘weinig vernomen , en fommige Menfchen zyn 'er meer dan anderen van geplaagd, offchoon zy in een zelfde Vertrek zig onthouden, ja by elkander flaapen. Van kranke Menfchen, of die op ’t fterven leggen, en van de Lyken , _ gaan zy af. Men vindtze, byfter veel „ in ou- de afgeworpen Zwaluwen: Nesten. Geftalte. De geftalte van een Vloo is meer zonderling dan verfchrikkelyk : want de Wapening , als git over elkander heen leggende Schilden of fterke Schubben beftaande , die haar geheele Lyf bekleedt, heeft niets dat afgryzen kan ver= wekken , en de gedaante van den Kop, bene- vens die der Pooten, in ’t groot gezien, fchynt eer een bedrieglyke flimheid , om den Mensch. door verborgen Wapentuig te verraffen „ dan, openbaar geweld of gevaarlykheid, aante dui- den C*). Men moet dit Infekt onder de Sprin- gers cellen: want tot loopen fchynen de Poo- ten, die het de twee vooríten aan den Kop en de twee middelften langst heeft , geheel onbe- kwaam te zyn. Door de buiging van alle de Leed. (*) Dus kan ik niet goedkeuren, dat GEOFFROY van zy« ne Afbeelding zegt: On y verra la figure terrible de ce pee tit Animal, &cce Hijle des Inf. aux envire de Parin TOM. A, pe Ó35e DBV LOOT JEN: 69 Leedjes der Pooten, te gelyk, die zig allen ae eensklaps ontfpannen, en dus een ongeloofly- LEXVIL ke uitwerking doen, worden de vervaarlyke gee Sprongen veroirzaaktvan dit Infekt , wel twee, i honderdmaal de hoogte van zyn Lighaam or vertreffende. Deeze maaken, dat het byna niet, dan in Wollen Stoffen of Haairigheid ‚ verward zynde, te vangen zy. De Ingeze- tenen van Dalekarlie, in Sweeden, draagen derhalve, ‚zo wy leezen, een ftukje van een Haazen-Vagt aan ’t Lyf ; welk Bont de Vlooi- jen zeer beminnen, en dikwils daarin kruie pen. Men moet zig niet alleen over den gewel- Sterktes digen Sprong, die een ongemeene kragt en vlugheid in dezelven te kennen geeft , maar ook over haare fterkte verwonderen; wanneer mea de Konsttuigjes ziet, daar fommigen d eze In- fekten toe gebezigd hebben. Mourrerus ver- haalt reeds, dat zeker Engelschman , MARK genaamd , een Gouden Kettingje gemaakt had, van een Vinger lang, met een Slot en Sleutel- ties welk hy een Vloo wist aan te doen, die ‘er mede fprong. De grootfte verwondering, les by een, wat tot opvoeding der Vlooi- „> jen behoort, en derhalve ook geen gebrek daaraan. Want aldaar zyn deeltjes van Hout > En Stroo} daar is warmte tot uitbroeding , ‚, door het flaapen op de Bedden. Vermogen- „; de Luiden daarentegen, die de Vertrekken „> netjes met Steenen belegd, of met hard glad > Houtgevioerd hebben, Iyden ‚in de Zomer, op ver nâa zo veel van de Vlooijen niet. Zeker Amptman verhaalde my, dat hy on- ARakorche 33 95 53 33 (*) Het Masker heeft geen Pooten; een geverkte Staart en fpint; de Pop heeft Pooten en beweegt zig niet; zegt LiN- NEUS. Zo zyn Ed. dit wel waargenomen heeft, is het weezentlyk iets byzonders, I, DEEL, XIII, STUKy G 4 yv. ÄFDEEL: LXXVIL Hoorp- STUK. 104 BESCHRYVING- VAN ‚‚ der de Planken van zyn Vloer Zaagzel hadt »s laaten werpen: wien ik antwoordde , dat hy, 9, den volgenden Zomer „ geen gebrek aan „, Vlooijen hebben zou; en, inderdaad , hy 9, was genoodzaakt uit dat Vertrek te vlugten;, », wegens de menigte van dit Ongediert. ’ > Gemeene Volk verbeeldt zig, dat zy uit de ss Pis voortkomen; doch dit zyn ongegronde > meeningen. Hoe morfiger een Vertrek is , ‚, hoe meer Vlooijen daarin huisvesten. Die … een Vloer van Planken heeft, moet denzel- 5 ven, in de Zomer, alle Maanden met koo« kend heet Water laaten fchrobben ; het , welk dienen zal om de Eytjes en Wormpjes 3, te dooden: Als de Wormpjes tot volwas- > fenheid zyn gekomen, vouwen zy de en- 9 den te famen, en fpinnen een T'onnetje, als », dat van een Zyde-Worm , om zig heen. Van s) deeze T'onnetjes heb ik Boh honderden ge- > opend, en in eenigen de Vlooijen nog geheel >> wit, in anderen zo bruin en volkomen aan- »» getroffen, dat zy my tegen ’% neee, ss fprongen”. In de Verandering der Vlooijen moet, naar het Jaar-Saizoen, een ongemeen verfchil zyn: want men heeft ontdekt, dat zy, door de Ei- tjes, in een klein Glazen Buisje, by zig, ge- duurig in de Boezem te draagen, in ’t midden van de Zomer in vier Dagen uitkomen , en, wanneer men de Wormpjes, dan, met doode Vliegen voedt, die zy gretig uitzuigen, zo ko- mel 33 DE VLOOIJEN. 105 \ . ET V. men zy ‚in elf Dagen, tot volwasfenheid, als en wanneer het Wormpje zig infpint , en, na Lxxvii. vier Dagen verloops , in een Popje verandert, dae dat, na negen Dagen tyds in die Geftalte gele- _ ” gen te hebben , overgaat tot den volmaak- ten Staat. Dus blykt, volgens de Waarnee- mingen van LEEUWENHOEK, dat een Vloo, in omtrent een Maand tyds , haar Geflagt kan voortplanten, Op Honden, Katten en Haazen, hechten zig de Eytjes, die glinfterend wit zyn; aan de Haairtjes digt by het Lyf, en de uitko- mende Wormpjes zullen, waarfchynlyk , van de fmeerigheid der Huid in deeze Dieren , hun beftaan vinden. | De Paaring der Vlooijen kan , wanneer men een Mannetje en Wyfje in een Glazen Buis doet, die wel digt, doch niet Lugtdigt tocge- ftopt is, genoeglyk waargenomen worden. Men zegt, dat dezelve op een zonderlinge wyS gefchiedt; alzo het Mannetje gedekt wordt door het Wyfje. LrEuweENnHoekK heeft haare Ingewanden, op dergelyke manier als SwAM- MERDAM die der Luizen, naamelyk door Ont- leeding in een weinig Water, waargenomen, Hy meende, in het Mannelyk Zaad van deeze Infekten , de Zaaddiertjes zeer duidelyk te heb. ben ontdekt. a De Vlooijen onthouden zig, als een Plaag middelen der Menfchen en Dieren , ook in alle Wereldse Renienven deelen. Men heeft, derhalve, van ouds al } verfcheide Middelen beproefd om ze te verjaa- 1, DEEL, XIII, STUK, G 5 gens 1065 BESCHRYVING Vv AN PSL gen, die goed bevonden doch niet allen even Lxxvil,. gemakkelyk te gebruiken zyn. Dat Kruid, TO onder anderen , ’t welk'men Poley noemt , groeijende in Gelderland in ’t wilde, zou daar van den naam hebben. Alst, Perfikkruid , Stin- kende Kamille en Kun of Boonkruid, worden ook als dienftig, tot verdryving van dit Onge- diert, opgegeven. ‘Deeze Middelen , egter, fchynen zo gemakkelyk niet te gebruiken ; noch zo onfeilbaar te zyn, als een geduurige zuives ring der Vertrekken en Bedfteden, benevens het vlytig opvangen vande Vlooijen, dat, meteen weinig Katoen in het Bedftede of Ledikant te ftoppen , zegt men , gemakkelyk kan gefchieden. De Schaapen-Wol, nog op het Lyf zittende , fchynt geen aangenaame verblyfplaats voor dit Ongediert te zyn;daar zy doch, ’t geen zeldzaam is, best in Wollen Dekens en Wollen Kleede- ren gevangen worden. Mooglyk zal die Vet- tigheid in deeze Wol, welke tot uitroeijing * zie het der Motten dienftig is +, ook hinderlyk zyn aan Bi nde Vlooijen. Zy worden uitgeroeid door dik. wils veegen van den Vloer, met Elzebladeren of derzelver af kookzel; als ook door de Ons derlaagen der Ledikanten en Bedfteden dik- wils af te wasfchen- met fterke Loog van Pot- asch; zegt est SCOPOLI. 4 adt Co) Vloo, “die de Snuit zo lang beeft alst Lyf. „PenetraSe zZandvloo, Deeze (2) -Pakx prebokide Corporis longitudine f. Tunga. M4- pi REGRa BE VEOOTFBN: 7: 10%: „Deeze Infekten zyn het, die ik Zandolooijen V. genoemd heb, komende met de genen, welken En in Peru, van deSpaanfchen, Nigua’s, en in de Hoorp- Westindiën , van de Franfchen , Piques geheten kn worden, overeen. Het fchynt, dat men dit Infekt , in Brafil, Tunga noeme Doch Lin- NEUS vraagt: Of de ‘Vloo van CArrEsBy, die » door de Huid dringt; de Myt van BROWNE; », die onder de Huid nestelt, en de Tek-agtige > Luis van ROLANDER, hier voor befchreeven, 2, weezentlyk in Soort verfchillen? Of hetook: s, eers: een Myt, dan een Luis, dan een Vloo „ worde? CAresny beeldt de zynen af met „het Vorkje van de Plantvloo: BrowN geeft s, aan de zyne agt Pooten, zo als een Myt ‚ heeft: ROLANDER, integendeel, maar zes ‚‚ Springpooten, als in de Vloo , aan deeze: ‚‚ maar het Weegluis-Spinnetje dringt op der- ‚, gelyke manier in het Lighaam en huisvest „ Zer met Pyn in. Die inde Westindien zyn, mogen derhalve nader onderzoeken , van welk Geflagt deeze Diertjes en of ’er ééne dan meer Soorten van zyn. De Heer Jussieu heeft gelyk ik’ bevoorens aanmerkte* , toen hy voor eenige «Jaaren zi een in Peru bevondt , En, dar ‘er twee’ 8e REGR. Bra/. 249, SLOAN: Jam, UT. p. 101. Introd. 125. Puye lex Cutem penetrans, CATESB, Carv, M', p‚ ro. T, To. É, 3, Acarus fufcus {ub Cute nidulans, Probofcide acutiore,. BROWN. Ja. 418, , 1, DEEL, XIII, STUK Vv. AFDEEL LXXV:I. Hoorp- ' STUKe * Liber. 9e febtil. jExert. 94 N. 8. ad {ubtil. Care 99 dani , 23e 108 BESCHRYVING v AN geheel verfchillende Soorten zyn van dit On« gediert; de eene bruin als een Vioo , de ande- re geelagtig, die beiden in de Huid kruipen of booren en aldaar een Nest maaken als een platte Paarl, dat in eenige Dagen de grootte van een Erwt krygt, veroirzaakende een ge= weldige Jeukt en Pyn; doch de laatften fchee- nen eenigermaate Vergiftig te zyn. De eer- {ten, die men ook Chiques „en in de Kolonie van Rio de Berbice Mobitjes noemt , kunnen met regt den naam voeren van Zandvlübijen, alzo zy, naar t my toefchynt, by de Beenen op- fpringen uit het Zand; daar die andere, gecl« agtige, niet fpringen, en deeze zyn het , die de kwaadaar:ige Zweeren, welke den Mensch kunnen doen fterven , veroirzaaken. Die fchadelyke eigenfchap, van deeze Infek- ten ,isreeds lang bekend geweest (*). ,‚, Weste „> indie levert ons, uit het Geflagt der Vlooie „jen, zegt CARDANUS *, de Nigua uit, ze- „, kere wreede Pest. Dit Diertje is veel kleiner dan een Vloo, en, aan *t Lyf zig hechten- de, vreet het dermaare in, dat fommigen de Voeten of ook de Handen kwyt raaken. Het Middel, dat men ‘er tegen uitgevonden heeft, is de plaats met Olie te fmecren en met een Scheermes tefchraapen. Hier voegt SCALIGER Ì ; in zyne aanmerkingen , het volgende by, Het is een klein Vlooytje , 2 MEt 343 95 (*) MourrxErus de Palicello, Inf, Theatr. p. 277e DE VLOOIJE NRN, 109 “, fnet een zeer fcherpe Sriuit, dat de Beenen, Hierom gaan de Indiaanen, doorgaans, hoog flaapen. ‘t Gezwel groeit den vierden Dag aan , en wordt vervolgens grooter dan een Erwt, zittende vol witte Neetjes, die zig door ’t krabben met de Nagelen onder de ‚, Huid verfpreiden : maar indien het Nest ge- „, heel wordt uitgehaald en in de Wonde war- „, me Asch geftrooid, komt het tot Genee= zing” ’t Berigt van Benzo, in zyne Scheeps- tochten, is weinig daar van verfchillende, die zegt. „, De Indiaanen hebben veel te Iyden ‚‚ van kwaadaartige Infekten , onder welken „ de Nigua is, die de grootte omtrent van „, een Vloo heeft, dringende, zonder dat men s, ‘t voelt, tusfchen Vel en Vleesch, en in- „, zonderheid onder de Nagels der Toonen , „, in: want zy teelen voort in ’t Stof Het », gebeurt dikwils , dat zy, zonder eenig gee ‚ voel, de grootte krygen van Cicers of Lin= „, zen, en dan zic dat Nest vol van een me= ‚‚ nigte Neeten, wordende niet, dan met veel … moeite en pyn, door middel van een Naald „, of Doorn uitgehaald , en de Wond met war- „, me Asch genezen. De Neger-Slaaven der „, Spanjaarden, die zonder Schoenen loopen , „, hebben hier meest van te lyden, en kry- „, genze fomtyds zo menigvuldig in de Bee- Ta DEELe XII, STUKe 2» DENy 53 3 V. meest, (zelden andere Lighaämsdeelen:, ) Ree aandoet , niet alleen van de genen die loo- Hoorb- 5 A) pen, maar ook die op cen Grond leggen. XXV ile TUKe V. Aver. LXXv II. Hoorp- STUK, Ito BEST HR VING Van „… nen; dat men dit Ongediert niet dan door 5, Ínyden of branden daar uit kan krygen. Hier „‚ om ziet men ook veelen van de Negers , „ die hunne Toonen dus, ja zelfs de Voeten, „ verlooren hebben” Aan de Kust van Senegal, in Afrika „ was men, zo de Heer ADANsoN aanmerkt, in het drooge Saizoen zeer geplaagd met Zandvlooi- jen, dus genaamd, omdat zy zig in het Zand der bewoonde Hutten onthouden. Dit Zand was ’er zo vol van, dat zy, zo dra men de Voeten daarin gezet hadt, de bloote Beenen byna geheel bedekten , kunnende door de klein- te naauwlyks gezien worden, dan door haare menigte. Zy fteeken niet vinnig , maar veroir- zaaken een fchrikkelyke ‘eukt. Zykunnenniet meer dan drie of vier Duim hoog {pringen, en dit maakt dat de genen, die een half Voet van den Grond flaapen, ’er niets van te dugten hebben. Het fchynt my toe, dat met deeze Pulicellus „ van de voorgemelde Autheuren, zo wel als met onze Zandvloo , de gedagte Soort bedoeld worde; die het Lyf, volgens LiNNus, rosag- tig bruin, famengedrukt, op zyde plat „en het Agrerlyf , van onderen, wit heeft, Dat de zo= genaamde Partattes-l uizen hier van verfchillen, zullen wy ftraks zien. LXXVIII- « zuid dll III 08 Sessss SSS SSS ESSE BEN V II HOO RDS T UK Hoon STUK. Befchryving van ’t Geflagt der MyTEN, waar onder werfcheidene voorkomen , die men gewoonlyk Luizen of. Luisjes noemt, of“ Spinnetjes; als ook de Schurftdiertjes , enz. it LL atynsch woord Acarus „dat voor een Ge-= flagtnaam {trekt van deeze Infekten , fchynt van het Grieksch Akeiros , als iets on- deelbaars of een Atomon, om zo te fpreeken , betekenende , afgeleid te moeten worden. Men hieldtze , inderdaad, oudtyds, voor de aller= kleinste Diertjes. ArisrorELes fchryft, dat 2, in't Wasch een allerkleinst Diertje * ge- * Animale culum ore ‚> boren wordt , (zegt ALDROVANDUS,) het rium minie 9, welk den naam van Acari voert ; doch of dit ”*7 », kleiner of grooter zy dan een Luisje f , (want | Pedieet », Zo noemenze wy ze hier in Italie, ) kan ik Zus z, niet beoordeelen; dewyl ik nooit Acari ge- „> zien heb : doch ik geloof dat het verfchillen- s» de Diertjes zyn, die men hier Pellicellos s> noemt, omdat zy tusfchen de Opperhuid en ‚» het Vel voortkruipen ; hoewel veelen ’er „, ook den naam aan geeven van Sirones”, dat is, Myren. Men plagtze,in ’t Neerduitsch, ook wel Ziertjes te noemen, wegens de klein- heid; doch die naam wordt thans aan andere Infekten gegeven JL, en de meeften hebben 4 Zie het STIK Le DEEL XIII, STUK» ver- bl. 436. rm BESCHRYVING VAN v. verfchillende benaamingen, gelyk wy in de ArpeEL. befchryving der Soorten zullen zien. Hoor. De kleinheid, die in de meeften aanmerke- STUK. _Iyk is, onderfcheidt dit Geflagt zo zeer niet » En als wel het getal der Pooten, ’t welk agt is in de Myten. Zy komen met de Vlooijen over- een in het getal der Oogen , die zy ’er twee hebben, ter wederzyde van den Kop ; en dit maakt hun voornaamfte verfchil van de Spinnekoppen uit, naar welken zy veelal we- gens de Pooten gelyken (*). De Sprieten of Voelers zyn met Leedjes , en gelyken naar Poo- ten, zegt LINNAUS. Soorten. “ Getal der Soorten , dat te vooren een. endertig was, is thans tot vyfendertig ver- meerderd, niettegenftaande nog verfcheidene van dit Geflagt uitgemonfterd , en in het volgende thuis gebragt zyn. Men vindt zesentwintig Soorten van Myten , onder de Gedierten van Sweeden, opgetekend. €, (*) La Tiguê (zegt GEOFFRov),-fe distingue de PA vaignée „a la qwelle elle reflemble beaucoup | par le nombre different de ces Teux, ’t Blykt klaar, dat, ter plaacfe van het Kruisteken , of de woorden par les Pattes , of alleen Iyk de Comma uitgelaten zy. Maar , wanneer hy ‘er bye voegt „ dat dit Geflagt, door de eenvoudige Sprieten, van dat der Chelifer en Phalangium , of Weegluis-Spinnetje en Schaapherder-Spin , onderfcheiden zy, verfchilt hy grootelyks van den Heer LiNNgus, die aan de Myten mand naat Pooten gelykende, geeft, 5 ES MT FE -E- R 113 (1) Myet, die rond is en plat, met een ovaale V. Vlak van agteren. HL: Hoorp: _In Indiën wordt deeze Myt, die als een Luis srux. zig op de Olyphanten onthoudt , gevonden. 1. CATS Het is mooglyk wel de allergrootfte van dit mreppanti. Geflagt, dewyl zy de grootte heeft van wit Oivphants- Lupinen-Zaad of Boontjes , zynde donkerblaauw Luis. van Kleur, met een dikken rand : van onderen, wederzyds, drie Groeven hebbende. De Vlak, van agteren, is Zwart, ovaal en in drieën ge- fpleeten. C2) Myt, die dwars=ovaal is en bruin, met een —_ n, avitten Rand. LEgyptius, rt, UE Egyptis fche. In de Oofterfche Landen fchynt deeze zig _te onthouden. (3) Myt, die dwars - ovaal is en plat, met een nr, ovaale Vlak van agteren. Reduvius, Schaaps- k ha Tek, Van de Schaaps-Luizen, die in ’ laatfte van ’t voorgaande Stuk befchreeven zyn , verfchilt deeze Soort door het getal der Pooten en in ‘andere opzigten, aanmerkelyk. Van de Tek- ken of Hondsluizen worden zy onderfcheiden, door= n ( 1) Acarus orbiculatus depreffus , maculâ bafeos ovatâ, 5/5 Nat. X. Gene 235. XII, Gen, 266. hide 2) Acarus obovatus fufcus , margine albe. M L. U, 42g. (3) Acarus obovatus planus, maculâ baftos obovatà, Fameg Succ. 1966. Ie, Oeland, 62, 126, RAF. dnf, Da Ee DEEL: XIII, STUK H TA BEsSCHRYVING wv AN y, doordien zy een langer Snuitje en het Lyf al- inks toos plat hebben, met de Pooten donker-rood Hoorp- en de Rug Aschgraauw, het Agterlyf Hart- STUK. vormig met drie kleine zwarte Stipjes daar op. De grootte is als die van een Weegluis. Zy boorten zelden met den Kop in de Huid: want zy zuigen ‘er maar nu en dan Bloed uit, en loozen de Vuiligheden, die daar uit voortko- men, van agteren, waardoor de Wol groen gekleurd en grootelyks bedorven wordt; de- wyl men ’er die Smet naauwlyks met heete Loog, veel min met koud Water, uit kan kry- gen. Voeg hier by, dat zy wel een Jaar lee- vend blyven in de afgefchooren Vagten der Schaapen. Dit Ongediert wordt, op Oeland, in Sweeden , Fefting genoemd , onthoudende zig op de Runders en Honden, in de Bosfchen, zegt LINNAUS,. sehaapene Zodanige Schaaps=T'ekken, als deeze , my rl „hOg niet ter hand gekomen zynde, heb ik het Fig. 2e niet ongevoeglyk geoordeeld , den Leezer hier de af beelding onder ’t oog te brengen, van de gewoone Sechaapsns buis ‚in ’t voorgaande STUK ____befchreeven *: want nergens vind ik dezelve by Ea De vergrooting, en zelfs, niet dan by FriscH, gantsch biadz. 620 onvoldoende afgebeeld , die het ook zwart- blaauwe Luizen noemt, dat niet altoos plaats heeft: ten minfte die van onze af beelding , op Plaat C. fig. 2. was veeleer roodagtig graauw of Tegelrood, met een zeer aartige Tekening, van roode Ruitjes op ’t midden, en blaauwe Strice | £ Dr oMiY ere &, TI} Striemen aan de kanten van het Lyf, die,gelyk Vs het geheele Voorwerp, in langte ongevaar vier ae Erea of vyfmaal vergroot, hier zeer natuurlyk zyn Hoorp- afgebeeld. De Voetzool of het onderfte der °T°* Pooten , waaraan de Klaauwtjes zyn , alleen , was zwartagtig blaauw , en van de zonderlinge gedaante des Zuigers die aan ’t end dubbeld is, als ook van de geheele Geftalte, kan men ge- noegzaam uit de af beelding oordeelen Alleen- lyk moet ik er nog byvoegen , dat het wel waar is, gelyk FrrscuH zegt, dat het Lyf bezet zy met Haairtjes , doch dat het Infekt bovendien ; over ’t geheel , zig als Sagrynagtig voordoet 3 en ongemeen dik of rond is van Lyf. (4) Myt, die ovaal is en Roestkleurig , vanag= 1v. teren een ovaale zwarte Vlak hebbende. ded fche. Deeze, in de Indiën zeer gemeen, is langer dan de voorgaande Soort. (5) Myt , die dwarsvovaal is en roodagtig, Vs Re Eee Americ4e hebbende bet Schildje en de Knietjes der nus . : Amerie Pooten witagtig. Eaanthe Bosche Zeer omftandig geeft ons de Heer KALM de Luis. befchryving van dit Infekt, het welk een on- gemeene Plaag is voor de genen die door de Bos- _ (4) Acarus ovalis ferrugineus , maculâ bafeos ovatâ atrÂ, Syft. Nat. XIL (5) Acarus obovatus rubicundus, Scutello Genieulisque Pes dum albidis. Karm. ACF, Stochbe 1754 Te DEEL, XIII, STUK, H 2 V. ÁFDEEL. LXXVLIL. Hoorp- STUK. Bofihluis, 216 BESCHRYVING vaN „fehen van Noord-Amerika reizen , wordende aldaar van de Sweeden , in Penfylvanieen Nieuw Jerfey , Skogs-Lus , dat is Boschluis , van de En= gelfchen Tiks of Seed.Tiks, dat is Tekken , en van de Hollanders, by Albany , Houtluis of Woudluis getyteld, ,, Men vindtze , zegt „ die Heer, zeer menigvuldig in de Bosfchen, „> zo van Nieuw Jerfey als Penfylvanie ‚doch, ‚‚ hoe verder men Noordwaards komt, hoe s> minder , evenwel werden wy ’er in de Woe- „> ftenyën, tusfchen de Engelfche Volkplantin- »> gen en Kanada; grootelyks mede geplaagd. ‚‚ Men wierdtze zelfs gewaar , terwyl men door de Bosfchen ging; maar inzonderheid, zo dra men zig op het Aardryk , op den ‚… wortel van een Boom, of op een omgeval- „ len Boom, nederzette 3 zo dat een ruste , », die ongeftoord eenigen tyd duurde, iets zeld- > zaams was. Een ontelbaare menigte van deeze Houtluizen , Muggen en ander Onge- diert, was gereed om ons te plaagen , als wy, om zo te fpreeken , maar een Schreede voort- gingen in die uitgeftrekte Wildernisfen; doch voornaamelyk des nagts. ‚‚ De grootte van dit Ongediert is verfchil- lende. Veelen zyn zo klein , dat menze naauwlyks zien, ’k laat ftaan vangen kan : anderen worden, wanneer zy zig vol Bloed. gezoogen hebben , zo dik als het end van een Vinger ; doch de gewoone langte is een twaalfde Duims,ende breedte, in het mid- ‚ den 33 33 5 53 Ke ED (MM YEP EN. Ip 5 den, iets minder. Het Lyf is een weinig Pe 5 s» langwerpig rond; dun en platagtig ; van bo- zxxvin. , ven glad en brrsnl aan den rand, in fommi- BEEN s, gen, als gegolfd. Zy hebhen een tend Bofdblais ss donkerroode Kleur , en een klein wit Vlakje 5» Op ’t midden van de Rug, dat egter niet al- ss Bemteen is. De’ Kop is zeer klein-, met > Draadswyze Sprieten en Snuitje, die zig als »> famengevoegd vertoonen „ maakende met- s, het onderfte des Lighaams een zeer ftompeca s, hoek. De Sprieten zyn dikker aan ’t end; 9 en even lang als het Snuitje, dat naauwlyks ss Een vierde ‘der langte van het Lyf heeft, ss Het Borscftuk ontbreekt t'eenemaai (*). De > Sprieten- doen byna gelyken dienst aan het s, Infekt als de Snuit : want , wanneer het 3, met de Snuit in de Huid van een Dier boort, zo volgen de Sprieten digt daar aan. Het heeft agt Pooten, die bleekrood , on- gehaaird, glad, glinfterende , met zeer kleine wicte Klaauwtjes ‘aan het end gewapend 5 er CE). ‚ De meeften van deeze Infekten onthouden di in het Gras en aan de Gewasfen in de Bosfchen , inzonderheid onder het afgevallen „‚ Loof van het voorgaande Jaar, dat ‘er, zo | … wel 59 93 53 (+) Hoe kan Linneus dan onder de Kenmerken ftellen, Scstello albido? Want Scutellum kan hier immers niets dan het Borst{child betekenen , en KALM zegtduidelyk : tusfchen Kop en Lyf vertoont zig geen Borst. _(t) Zyn dit ook de Genicula Pedum , die het Infekt wite. agtig heeft? } DEEL, XIII, STUK. EE 3 118 BESsSCHRYVING VAN Vv. ÄFDEEL, LXXV UI. Hoorp- STUK. Bofihluis, „\ wel als ’t Gras, dikwils geheel vol vanzit. Op. Akkers , Veldenien Weiden, vindt menze niet, Zy komen in ’t Voorjaar, zo dra de Sneeuw verdweenen is, te voorfchyn, en blyven tot in ’t midden van den Zomer ; maar in de Herfst wierd ik ’er niet één ge- waar , hoe veel ík ook in de Bosfchen liep. Kerst kruipen zy op de Kleederen, en dan aan ’t Lyf, alwaar zy onmiddelyk de Snuit infteeken ‚ zonder dat men ’t gewaar wordt, voordat zy reeds zo diep ingeboord zyn, dat men ze niet zonder gevaar weg kan krygen. Want „als menze afrukt , blyft gemeenlyk de Snuit met den Kop zitten, en dit veroorzaakt niet alleen een leelyken Stank , maar een fchrikkelyke Jeukt, en door krabben komen ‘er Zweeren, die fomtyds diep invreeten, Ik heb Merfchen gezien, die, alleen door het afrukken van deeze Bosch-Luizen , een Gezwel hebben gekreegen „ dat in ’t eerst fterk etterde, eu eindelyk zo diep gewor- den is, dat men het voorfte Lid van den Duim in het Gat kon leggen , het welk een goede Vingerbreedte diep was. Gemeenlyk komt altoos, daar zy den Kop hebben inge- boord of Bloed gezoogen, een hard Knob- beltje, zo groot als een groene Erwt of nog grooter; blyvende dikwils zes Weeken, eer het verdwyne Wanneer men twee Da- gen in de Bosfchen gereisd hadt , was het Lyf zo vol van deeze Knobbeltjes, waat var EM 1E IE ON. r19 35 van het eene pynlyk-was, het andere jeuk-_ V. „ter dat men naauwlyks wist, waar men zig GEPEEL zou krabben”. Hoorn. k AN : STUK. ‚ Dit Ongediert is byster laftig, wanneer Bofchluis, het in de Ooren komt, daar het naauwlyks uit te krygen is, en die daar door fomtyds een Vuist groot opzwellen, met een fchrik. „s kelyke Pyn. Zy kruipen zeer langzaam en plaagen niet alleen de Menfchen , maar ook s> Allerley Dieren. Het Lyf der Paarden is 'er, aan den Fuik, fomwylen geheel mede bedekt „, en men verliest ‘er die in de Engel- fche Volkplantingen wel door; aangezien zy de Beeften geheel uitmergelen , en dus al kwynende, met veel Pyn, doen fterven. Zy zyn zeer taay: men kanze met de Nagelen naauwlyks te pletteren drukken. Onder het Bloedzuigen zwellen zy allengs uit, en ein delyk, zig vol gezoopen hebbende, vallen zy van zelf af. Zulke twee Boschluizen in een Bakje gedaan hebbende, daar de eene op de Rug lag, bleeven zy langer dan een een Maand in ’t leven, en hadden middeler. wyl een groote menigte van Éytjes gelegd, die zeer klein, rond en glinfterend bruin waren. Geen voldoende Middelen fchy-: nen ’er nog ontdekt te zyn tot voorbehoe» ding tegen of tot verdryving van dit leelyk Ongediert”. Het gene de Heer Karm best bevondt, was zulk een Luis, wanneer zy de Snuit reeds ingeboord hadt in zyne Huid» “PB, DEEL. XIII, STUKe Ha met Vv, AFDEEL. LXXV' il, Hoorp- STUK. Bofshluis. {20 BESCHRYVING VAN met een Koorntangetje te vatten en afteruk« ken , haalende dan aanftonds, het geen ’er van zitten bleef , ook uit. -Dikwils hadden, Zy zig zo vast ingebeeten , dat met haar Snuit tevens een Stukje Vel mede afgerukt. werdt. Alle oude Perfoonen verzekerden hem een= ftemmig, dat men in voorige tyden, (vyftig of zestig Jaaren , naamelyk , geleeden „) in Nieuw Jerfey en Penfylvanie niets geweten had van deeze Boschluizen, die ’er met eene Kudde Vee, uit Maryland, in het begin dee- zer Eeuw zouden overgebragt zyn. Men hadt voorheen in gebruik gehad , alle Voorjaaren het afgevallen Loof, in de Bosfchen , in brand te fteeken; waar door wel dit Gebroedzel ver- nield, maar tevens aan het jong Boomgewas zo veel nadeel toegebrägt werdt, dat de Re geering dit in brand fteeken goedvond te ver- bieden. Zulks is waarfchynlyk de reden , dat het gedagte Ongediert zig aldaar, in de laatíte Jaaren , zo fterk vermenigvuldigd heeft, tot groot nadeel der Ingezetenen , die in de Zomer, wanneer door de fterke Hitte al het Gras op ’t open Veld uitdroogt, geen ander middel heb- ben om de Beeften in *t leven te behouden , dan dezelven in de Bosfchen te laaten loo= ‚ pen. Men ziet hier uit, zegt de-Heer Karms eensdeels, het geluk der Landlieden in Eure: pa, daar men, zelfs in de Noordelyke deelen, on- » Eon M: YT Eon. raï ongeftoord door de Bosfchen kanreizen, en, v. andersdeels, hoe klein een Ongedierte, met de ÄFDEEL LXXVill, toelaating van den Almagtigen Beftuurder der Hoorn- Ondermaanfche Zaaken,een fchrikkelyke Land- STUK plaag kan worden, (6) Myt » die bet Agterlyf van agteren gekar- … Vk Sang ui teld „ het Schildje ovaal en eenigermaate fuzes. Bloedzuie Ee den Staart in drieën VET ger. deeld beeft. Of deeze, die de Fatebucu der Brafiliaanen kon zyn, meer den nevensgaande bynaam ver- dient dan de voorgaande , zou men , met reden, mogen twyfelen. Zy heeft de Voorpooten , digt aan het Lyf , met korte Spooren, volgens de Waarneeming van RorLANDER, die deez Soort in Zuid-Amerika ontdekt heeft, verfchil. lende van de Patattes-Luizen meer in gedaante dan in eigenfchap. Zy zuigt het Bloed uit de Beenen van Menfchen, die in ’ Land gaan wandelen, en kan daar naauwlyks uitgetrok- ken worden. (7) Mye, die Klootagtig Hyrond is, meteen _ vi. ronde Vlak q ee, x van agteren en de Sprieten pa ot geknodst. Hondsluis, Dee- (6) Hcarus Abdomine poftice crenato , Scutello ovato fab. fulvo, Roftro tripartito. S/f, Nat, XIE. Jatebucu, MARGGR, Braf, 245. (7) Acarus globofo . ovatus , maculâ bateos rotundâ , Anten. gis clavatis, Baun, Suec, 1967. Scop, Carn 1057. ALPR» Inf. 550. RAY. In/,1o. ERISCH, Jn/, V. T, 19. L, DEEL. XIIL Sryx* bis Vv. AFDEEL. LXXVill. Hoorp- STUK. 95 BESCHRYVIENG:! WAN Deeze Soort van Teken, die men in Swees den Flott noemt, is by de Ouden bekend ge- weest onder den naam van Aicinus, wordende by de Grieken Kroton geheten, volgens ALpro. VANDUs. Zy wisten, naamelyk, dat dit Dier de eigenfchap der Bloedzuigeren hadt; doch zy dwaalden daarin, dat zy meenden, dat het geen opening had tot ontlasting van het inge- zoogen Bloed, en dus, zig vol gezoopen heb- bende , zonder Voortteeling moest fterven, De afbeelding , immers, en befchryving van zulk een Infekt, door ons elders gegeven (*); toont het tegendeel. Men vindtze op de Hon- den meest, doch ook op het Rundvee en de Schaapen, in ons Wereldsdeel. Men agt, dat zy deeze leelyke Infekten ui de Bosfchen be- komen, en dus zou het in aart, misfchien , niet veel van de gedagte Amerikaanfche ver- fchillen. Op een van myne doode Westindifche ge- vlakte Adderflangen , heb ik een dergelyk In- fekt vinden zitten, ’t welk volkomen naar een Blaasje geleek, ter grootte van een kleine Erwt, en zig niet , dan toen ik het'er uitgefneeden had, in zyn waare Geftalte vertoonde. De Kleur was bruin, en dus zou het met de gedagte A» merikaanfche Boschluizen meer overeenkomst fchynen te hebben dan met onze Tekken, die geel. (*) Zie het IX, DEFL der Uitgezogse Verhandelingen y bladz. 348. PLAAT LXe Fig. 5-7 D ES IM rr Ff IEEN. 123 astig wit zyn; indien dezelven niet, door het RENAME inzuigen van Bloed opzwellende, ook derge- Lxxvir. lyke Kleur verkreegen. Doktor Scororr geeft Ho ook een Roestagtig bruine Kleur aan de Ér- % ropifche Tekken, en zegt dat de Leedjes van derzelver Pooten ruig zyn. Indien LINNZts door geknodfte Sprieten die Deelen meent ; welke in gedagte afbeelding met de Letteren a a zyn aangeweezen ; zo is deeze benaaming wat oneigen. ; Op een Zee-Schildpad heeft de voorgemelde Ítaliaanfche Heer een Tek gevonden, die inde agteríte deelen van aat Dier, op dergelyke wyze, vast zat, als de gewoone Tekken aan of omtrent de Ooren der Honden. Dezelve hadt het Lyf Eyrond en bruin, met cen O- ranjekleurigen rand; van agteren geftreept, met agt Streepjes , onder met een Stipgetekend. De grootte was omtrent als die van een gewoone Weegluis (*). (8) Myt, die de Pooten van bet taweede Paar yr, zeer dik heeft. Crasfiptse ê Dik: pool, In fommige Tuinen van Sweeden is dit Infekt gemeen , onthoudende zig op de Aarde, foopende heen weer , en men vinde ’er dikwils verfcheidene by een. De grootte is als een kleine Vloo: de Kleur Kastanjebruin. Het heeft (*) Entomol, Carniolicas p. 537, (8) Acarus Pedibus fecundariis crasfisfimis, Fawaz, Sue 5969. Ie DEEL. XII, STUK, 124 BESCHRYVING VAN V. _ heeft de Dyén van het tweede. Paar monftreus ARDEEL dik en Schaaragtig ‚dochdun uitloopende gelyk! Hoor de anderen: het welk die Pooten zeer wanftal- *_tig maakt, welken het om te vatten of te gry- pen, en geenzins om te loopen gebruikt; zyn- de het end van de Schaar ‚ten dien einde, buig= zaam, „5, (9) Myt, die het Borsifluk kruiswyz’ hoekig, € perte É Zionis. de Pooten genageid en langer heeft dan Vledermuie zen-Luis. bet Lof if " Ik begryp niet, hoe men de af beelding en befchryving van de Vledermuizen-Luis, door FriscH, overeen zou kunnen brengen met dee- ze Kenmerken: want, volgens dien Autheur , zo wel als volgens Doktor Scororr , heeft de- zelve het Lyf rondagtig, op de Rug als met Bloemen-Werk getekend, waarvan het Stam. metje in het Snuitje uitloopt , zonder eenig blyk van Borstftuk, Bovendien zyn de Poos ten aan ’ end ftomp , en ieder als met een Zuiger voorzien, geenszins genageld, maar volmaakt gelykende naar de af beelding en be- fchryving, welke de Heer BAKER van de Luis van den Vledermuis heeft aan ’t licht gegeven C*). Deeze Heer. merkt aan, dat de Vle- der- (9) Acarus Thorace angulato = cruciato, Pedibus unguiculatis Eorpore longicribus. Faun, Suec. 1941. fub Pediculo, Acarus Vefpertilionis, SCOP. Carn. 10593. FRISCH, In/. VIL Te 7. (*) Nuttig gebruik van °t Mikroskoop. Amfterd, 1756, Ple XV. p. 41ê. NEA ML vr: BIN, 125 dermuizen-Luis de eigenfchap heeft, om de, V. Pooten agterover te flaan, en dus, met den en Buik om hoog, als op de Rug,te kunnen loo- Hoorp. pen. Ook fchynt Frrscr iets daar van waar- ee genomen te hebben : want, als zy moede wor- den, zegt hy , rekken zy de vooríte Voel-Poo- ten in de hoogte. Men moetze niet in ’t Haair zoeken , maar aan de Wieken der Vledermui- Zen. (ro) Myt, met de Dyën, van bet derde Paar, XxX. brie se Paflerinuúse witermaate dike de 5 Luis, De afbeelding van deeze, onder den naam van Spreeuwen-Vloo , door Rerpi, welke LinN=us zo flegt oordeelt, is inderdaad veel overeenkomftiger met die, waarvan DE GEER de afbeelding gegeven heeft, dan wederom die van BAKER, welke op deeze Soort thans aangehaald wordt ; hoewel LiNNaus haar niet gezien hadt. Dat Luisje, ’t welk de gedagte Kenmerken heeft, is door den Sweedfchen Kamerheer gevonden op een Vink en zeer dui- delyk, by ongemeen fterke vergrooting , afge- beeld, terwyl het, op ‘t bloote Oog , naauw- Iyks zo groot was als een Stipje. Debefchry. ving en af beelding van dit monftreufe Infekr , uit (ro) Acarus Fernoribus tertiis taslisenis, Faun. Suee. 1970, Der GEER ACf. Stock. 1740, p 351. Te Ie É. 2, RED. Viv. Tab, II. f. 4. Acarus Vefpertilionis, GEOFER. Par. 11, P. 627, Pedi eulus Vefpertilionis. BAKER, Jdierofi. Te 15e 1, DEEL, XII STUK, tes BEscCHRYyYYVrINeC" Pan Vv. uit de Stokholmfe Verhandelingen ontleend , is ÄrFpeEt. E S ’ 5 s zxxviu, thans in ‘t Nederduicfch uitgegeven. pe (rr) Mye, die de voorfle Pooten zeer lang en in XI geduurige beweeging heeft. Jfetatoe soa Op de Paddeftoelen , en overzulks op Schas poot. duwagtige plaacfen , komt dit Diertje voor, het welk de grootte maar van een Neet heeft, zynde witagtig geel van Kleur , en hebbende de voorfte Pooten langer dan de anderen , van ge- daante als Voelers of Sprieten, die het onder ’t loopen geduurig beweegt. Men mag deeze dan, te regt, Voelpooten noemen , gelyk FriscH die van de Luis der Vledermuizen. Op de blaauwe Meezen is, in Italie , een Myt gevonden, die, integendeel, de Agter- fte pooten veel langer dan de anderen hadt , en het voorfte deel des Lyfs byna vierkant , wor- dende, deswegen, Springhaan-Myt getyteld. Op de Kraaijen, wederom, werdt 'er een ge- vonden, met het Lyf van agteren tweehoor- nig, en niet grooter dan een Stofje Snuiftabak. Op de Spechten, Lysters, enz. wederom an- deren (*), die, ’t zy men ze Luisjes noemen. wil of Myten, wel waardig te onderzoeken zyn, en , wegens haare kleinte, zeer fraaije Voorwere pen voor ’t Mikroskoop uitleveren. (12) (11) Acarus Pedibus primis longisfimis motatoriis, Fass, Duec. 1971. (*) Entom, Carniel, Pp. 388. B EM BEM. 127 02) Myt, die de twee voorfle Pooten langer , kon en niettemin tot loopen dienfbig „ bet Ee OE ig beeft. Apterlyf van agteren vweeboornig heef! en Aan de Stammen der Pynboomen, in Swee- , shi den, is deeze Soort gevonden , die klein is en EM rood, hebbende aan het Agterlyf twee Hoorn. agtige. tjes, als de Plantluizen. (13) Myt, die zwart is, aan de zyden met En een foort van zwarte Dek/childen. tratus Tor-agtiges Onder Steenen is deeze door den Heer KALM waargenomen , zynde naauwlyks zo groot als Papaver-Zaad, en, door ’t Mikros- koop gezien, van een zonderlinge gedaante. (14) Myt, die doorfthynend roodagtig is, met xiv, p) Telarit Sa eene bruine Plak, avederzyds, aan ’t Ág- Spinder. terlyfe Deeze Soort is zo wel in Sweeden, als door Doktor Scororr in Karniolie, en door Geor- FROv omftreeks Parys, waargenomen. De laat- fte geeft ‘er zelfs den zwierigen naam van | Herfst- (re) Acarus Pedibus primis longioribus curforiis, Abdomie ne poftice bicorni. Faun. Suec.” 1972, (13) Acarus ater,lateribus nigro fabcoleoptratis, F. Suec. 19758 (14) Ararus rubicundo-hyalinus , Abdomine utrimque maaculâ fufcâ Faun Suec. 1212, 1196. SCOP. Carn. 1075. Acarus fufcus Autumnalis textor, GEOFER, Paris, IE. p. 1. DEEL, XIII STUKs Ad ArFDEeL. LXXV III, Hoor p: STUK. at Fils de ia Vierge Herfst. Braaden: 28 BeESsScHEyviNe VAN Herfsteweever (*) aan, en meent dat die Drate den, welken men in de Herfst door de Lugt ziet vliegen of ook de Velden bedekken „ het werk van deeze Myten zyn en niet van Spinnekoppen. Het Gemeen, zegt hy, noemt dezelven Draaden van de Maagd *, dat is, zo ik denk, van de Lieve Vrouw. ’t Is buiten twyfel dat gene, * welk men in Engeland Gosfamer noemt , en fchadelyk voor het Vee zou zyn , maakende , inzonderheid , de Schaa- pen of Lammeren ongans. Dat woord wordt van Gosfypium , ’t welk Katoen is, afgeleid , en gedagte Draaden, waarvan men ‘geheele dodjes kan verzamelen , zyn, inderdaad, Ka= toenagtig Men vindt, zegt hy, in de Herfst ss Cikwlls de Bast der Boomen, voornaame- ss yk aan den Noordzyde van den Stam, be- ‚> dekt met fyne Draadjes , dië “denzelven > Zlad en glinfterend maaken. Deeze Web- >, ben, die van zulke kleine Infekten krie- len en het werk derzelven zyn „ worden dikwils door den Wind in de Lugt weg- gevoerd , en men zietze in groote veelheid _ nedervallen op de Velden en Tuinen. On- „ der alle Myten is ‘er geene, die Draaden „ Ípint, dan deeze:. | De ongemeene kleinheid van deeze Infek- ten, die met het bloote Oog naauwlyks zigt= baar (*) Le tisferand d'Automne, Hift, des In/. onw, Pariet ToM, II, p. 626. Pp KM oer ren. 129 baar zyn, kan gelegenheid hebben gegeven, V. omze voor vliegende Spinnekopjesaan te zien; ge- ee Iyk Laster van de zodanigen, door hem waar: Hoorp- genomen, aan Ray fchreef : berigtendedat hySTEX- die Webben zelfs, op een zeer hoogen Tooren — zynde in ’t Graaffchap York, boven hem inde Lugt had zien vliegen. Onder aan de Bladen der Lindeboomen en aan die van andere Plan- ten, ziet men, in de Herfst , dergelyk Spinzel menigvuldig: het welk in de Winterhuizen cot groot nadeel van de Planten ftrekt , die ‘er fom- tyds door verftikken en verflenzen, zegt LIN» NAEUS. (rs) Myt, die de zyden eenigermaate kewabbig, st . 270e de vier agterfte Pooten zeer lang, de aast Dyënen Kop Roestkleurig en bet Agters Iyf met Borflelig Haair bezet beeft. Iemand, die ooit de Kaasmyt, welke de ge- woonfte en gemakkelyk te bekomen is , met een Mikroskoop befchouwd, of de af beeldingen „ welken ‘er van aan ’t licht gegeven zyn, ge- zien (15) Acargs lateribus fublobatis , Pedibus quatuor pofticis longisfimis , Femoribus , Capiteque ferrugineis, Abdomine Setofo. Faun, Suec, 1975. Farinz, Scabtei, BLANK. In/;Tab, XIV. fig.A,B‚ | SCHENK. Ob/. 626. LEDERM. Mier, 68.T. 33. f, 2e |BONANN. Mficr. fig. 1138 BONANN, Micr. f, 112. ALLEN. Comp. XI. 6. 8, Lreuw.Epif?.77.T-370,f.9,10,| ACF. Anglic, N. 283, Rivin. Prur. 18. f. D-L. Rivin. Prar. 18.f. A, Bo E‚N.C.Dec, 2. Ann.ro. App.34.| AE. Lipfs 1682 Pe 319e I, DEEL» XII, STUK, Nid Vv. 'AFDEEL, LXXVIII. Hoorp- STUK. rgo BESCHRYVING VAN zien heeft, zal niet kunnen nalaaten zig &foo« telyks te verwonderen, over de hier opgege- ven Kenmerken van deeze Soort, die in alle opzigten , byna, van de weezentlykheid der zaak verfchillen. De Kaasmyt, die men ook fomtyds in het Meel en andere eetbaare Waa= ren vindt, heeft het Lyf van agteren dik en rond, naar vooren dunner en aan den Kop fpits toeloopende, zonder eenige Kwabbigheid op de zyden. Zy heeft agt Pooten, die ruig en byna gelyk van langte zyn. De Kleur van het Diertje is egaal en byna doorfchynend geel- agtig. Het eenigfte, dat met de opgegevene Kenmerken overeenkomt, is, dat zy het Liyf overal bezet heeft met lange Haairborftels. Zodanige Infekten , voor ’t bloote Oog naauwlyks zigtbaar, zyn het, die men in on- ze Taal Myten of de Myt , in ’t Fransch Mi- tess Sirons of Ciron, in Italie Ciro of Syro, in ’t Engelsch Meat of Mite , in ’t Hoogduitsclr Mübe noemt 5 in Sweeden Mabl, Dewyl de voorfte Pooten zeer klein en digt by den Kop zyn,zo hebben fommigen, naart fchynt , maar zes Pooten aan dezelven waargenomen; gelyk dit blykt in de af beelding van LEDERMULLER , die veele Myten van het Meel van Spelt, by elkander „ vergroot voorftelt: want het zou zonderling zyn „ dat ’er een zo weezentlyk verfchil plaats had, in Diertjes , anderzins van denzelfden aart en eenerley Lighaamsgeftalte. Die Autheur , wel is waar, erkent , dat de My- DEM rf BOND 13f Myten van de Kaas verfchillen van die men, V. aan Varkens-Blaazen , in Ryst en aan de A- en tnandelen vindt; doch het verfchil is niet groot Hoorn genoeg om byzondere Soorten, gelyk hy zegt, Ann daar van te maaken. Het eenigfte verfchil dat de Engelfche Heer Power, die ookagt Pooten aan de Myt geeft , met die van Moutftof en en Haveren-Meel vondt, wasdat deezelaatften met meer en langer witte Eorftels , voornaa- melyk aan ’t agter-end, bezet waren, en wat vlugger dan die van de Kaas. Op de Vygen hade hy ‘er, wel is waar; gevonden , die naar Tortetjes geleeken, aizo zy mdar zes Pooten en twee Voelers aan den Kop, met twee lange Sprieten daar boven hadden; doch het is zeer bedenkelyk, of die Voelers ook de twee voor- fte Pooten en de Sprieten Haairborftels kunnen geweest zyn , welken LEEUWENROEK , op fom- mige Myten der Vygen, veel langer, dan op eenige andere Myt , heeft waargenomen. Zy waren traager en logger, zegt Power, dan de Myten van het Meel en hadden geen Borftels; hoewel hy ook fommigen op de Vygen gezien hade, vol van witte Borftels en van gedaante als die in Haveren-Meel. Deeze noemt hy de gewoone Myt, welke hy ook gevonden hadt in Hooy, in het Stof dat van gedroogde Wor- telen valt, erize (*). Groo- C*) Microftopical Obfervations, Lond. 1664, pe 154 1, DEEL: XIII, STUE4 la 132 BESCHRYVING v AN V, ÄFDEEL. LXXV HL Hoorp- STUK. Schurft- diertjes, Grootelyks is hiervan in gedaante verfchile lende dat Diertje, het welk fomtyds in de blaasjes van Schurft of ruidigheid der Huid gevonden wordt, en veel meer overeenkomst met een Platluis heeft. De enkele befchou- wing der af beelding van den Italiaanfchen Dok= tor BoNoMus, die deeze Schurftdiertjes eerst fchynt ontdekt tehebben, door BoNANNr , hier aangehaald, welke de Heer BAKER, in zyn Werk over de Mikroskoopen , overgenomen heeft, toont dit verfchil genoegzaam (*). Ook fchynt het tegenftrydig , dat de zelfde Soort van Infekten in ’t eene geval geheel droog en open , in ’t andere geval geheel nat en beflooten; in % eene geval troepswyze, in ’t andere geval geheel eenzaam en op zig zelf alleen: in’teene geval zeer week van zelfftandigheid , in ’t an- dere zo Korftagtig hard zou zyn, dat menze tusfchen de Nagels knippen kon, gelykerwys de Neeten der gewoone Hoofdluizen: het welk van de Schurftdiertjes verhaald wordt, wel- ken BoNANNI, die zekerlyk een goed Waarnee= mer was, zegt, met zyn Eigen Oogen zodanig waargenomen te hebben , als zy door Bono- Mus, hier boven gemeld, in overeenkomst met zyne Figuur 113, en nagenoeg met die van BA= KER, Fig. o, a, zyn afgebeeld. Indien ook deeze Schurftdiertjes aan ’*t Menfchelyk Lig- haam C*) Zie het Mikroshoop gemakhelyk gemaakt. Amfterd, 1744e Plaat Xlll Fig, 2 en Fig. 5e KW EML TIE NM 138 haam kwamen uit Meel, wanneer eenig Lig- Ve haamsdeel met hetzelve beftooven wordt (*) ; AEDEEL: zo zou die haatelyke eigenfchap al van over- Hoorp- lang hetmisbruik, vande Poeijer, diedebloem *7P& en dus het edelfte van ’t gemalen Koorn en wel van de T'arw is, zo overdaadig tot enkele grootschheid en wellust weg te fmyten of nut- telooste maaken, uit de Mode gebragt hebben. Hoe dikmaals , immers, gebeurt het, dat men die Poeijer Jaar en Dag, en op allerley broei- jige warme plaatfen, in de Doozen laat , zon- der dat de Dames ooit , door zig het Aange. zigt, den Hals, den Boezem of de Handen te poeijeren , met dit zo haatelyk Ongemak bezet raaken , dat dikwils door uitwendige Middelen niet te geneezen is (Ì)e Ik-heb dus de redenen omftandig voorgefteld, die my doen twyfelen, of het wel zo vast gaats als elders gezegd wordt , dat de Myten van het Meel de zelfden zyn als die Diertjes , wel- ke (*) si Mater aut Nutrix infantem Farinâ Cereali, in qua Acari fepiffime habitant, adfperferit, Infans in ea parte pris mo,êc toto tandem Corpore, Scabie laboravit, Aman. Acad, III. Pe 333e (Ì) Waarom deeze Kwaal door inwesdige hulpmiddelen nooit te geneezen is, ftaar ’er in t gedagte Werk van BAKER bl. 170. Ik heb reden om dit om te keeren; dewyl het be= kend is, dat 'er dikwils inwendige Middelen vereischt wore den, om de Schurft te geneezen. Vergelyk hier mede de Waarneeming vau SCHENKlIus, Obferv, Jed, Francof. 1600» in Oêtavo, op de aangehaalde pag, 676; alwaar ik niet vind dat hy van Diertjes , die de Schurft veroirzaaken zouden; Ípreekt. 1, DEEL XIII, SrUK. Ig3 „AV ÁFDEEL. TEXX VLK Hoorp- STUK. 134 BESsSCHRYVING VAN ke de Schurft veroirzaaken (*). LINNZuss wiens Discipel AveriN, uit Dalekarlie, dits onder zyne Voorzitting, verdedigt hadt , zegt niettemin thans voorzigtiger : „‚ tusfchen de 2) Myten van het Meel, die van de Schurft s van de Teering en van de dubbelde anderen- 2» dagfe Koorts, heb ik tot nog toe naauwljks s» Ander verfchil gevonden, dan het gene uit »‚ de plaats ontftaat, waar zy voorko- >> men” (f). Zyn Ed. heeft dit een weinig verzagt , hebbende in de Tiende Uitgaave: ftel- liglyk verzekerd gehad , dat hy ’er geen ander verfchil in had gevonden (4): des men zou mogen denken of zyn Ed. ook daaraan begon te twyfelen, doordien hy reeds een weezentlyk- verfchil, tusfchen de eerstgemelden en die van de Roode-Loop, had waargenomen, welke te vooren daarmede gelyk gefteld waren. Kan men ‚ nu, niet met reden zeggen, dat hy te oppervlakkig en veranderlyk is in alle zyne Werken, gelyk de Heer Camper verzekert ($)? Zyn Ed. immers ‚diende verklaard te hebben , of de Tees (*) Acarus, qui Farinam effcetam facit, idein eft cum A« caro humano fubentaneo, „drzoen. Acad, ut fupra. (+) Inter Sirones Faring, Scabiei, Phthifeos , Hemitritzi, wix etiamnum reperi alias differentias, quam a loco petitas. Syft. Nat, XII. p. 1024. (1) Inter Sirones Farine, Scabici , Dyfenterie Hemierie tzi, non reperi alias differentias, quam a loco petitas. Sy/% Nat. X. p. Ó17. i ($) Verband, over de Leverwormen van het Vee, Landb, Ie Stuk. p. 398. é DES Mr ven & Ne 135 eering en gedagte Koorts, anders dan een wy, gevolg van Schurft, in ’t algemeen ook door aL bij XXVIII, dergelyke Diertjes worden te weeg gebragt: Hont « STUK. = (16) Myt, die bet Agterlyf flomp Eyrond en van agteren met vier Borflelijes heeft ,Laëis. „ Melkmyt. zo lang als ’t Lyf en neergeboogen. Veelen zullen, in de uitfpraak , weinig on- derfcheid tusfchen Melkmeid en Melkmyt maa- ken, dat egter, hier, een groot verfchil geeft, Door dit Infekt verftaan wy een Diertje uit het Geflagt der Myten, het welk zig in oude Room van Melk en in de Melkvaten onthoudt ; heb- bende het Lyf Glasagtig doorfchynende, van agteren zeer ftomp , met vier Borftels, die on- der ’t gaan nafleepen. De Bek en Pooten van hetzelve zyn Tegelroodagtig. (17) Myt, die de Pooten met twee Borflels, zn bet Agterlyf, dat Eyrond is, van agte sie, ren met wier Borflels heeft, die waterpas Reloop: | Diertjese loopen en zo lang als ’t Lyf zyn. Aangaande dit ftuk, ’t ‘welk veelen vreemd zal voorkomen;breng ik hier woordelyk te berde , IC EEN _ (16) Acarus, Abdomine ovato obtufo, poftice Setis quis tuor longitudine Corporis, declinatis. 6/7, Nat. XlL. (17) Acarus Pedibus Setis duabus; Abdominis ovati pofticg Setis quatuor, longitudine Corporis, horifontalibus, Sy//, Nat Xl, 1. DEEL, XIII. STUK, TA a Vv, Apzer. LXXV II. STUK, 136 BESCHRYLYVING v AN %% geen gezegd wordt in een Verhandeling over de leevende Puiften, die door den Heer Nvan- Hoorp- DER van Calmar , in ‘tjaar 1757, te Upfal , onder de Voorzitting van LinNzus is verdedigd (*)e 2 53 53 23 95 59 s, De regeerende Roode Loop is een inwen- dig Schurft der Darmen; gelyk de Ontlee- ding der Lighaamen van Menfchen, die aan deeze Kwaal geftorven waren , heeft aange- toond. Dat dezelve door befmetting van den Afgang en gemeene Sekreeten voortgeplant worde, ftaat by geen ervaren Geneesheer in twyfel. BaARrrrHorinus heeft reeds verhaald, hoe een Deensch Doktor, in de voorgaande Eeuw, te Helfingburg , meermaalen met de Roode Loop bevangen zynde geweest, ein- delyk waarnam, dat zyne Uitwerpfelen der Darmen met kleine Diertjes, die weezente lyk leefden, doch zig naauwlyks kenbaar beweegden , vervuld waren. In dit opzigt kunnen wy niet voorby, hier een Waarnee- ming te plaatzen , door welke dit {tuk groo telyks wordt opgehelderd. „, Nu vier Jaaren geleeden kreeg de Heer ROLANDER, «die in de kost was by den Ed. Heer Voorzitter, de Roode Loop. Hy werdt 'er met Rhabarber en verzagtende Middelen, op de gewoone manier, van ge- nezen; maar, agt dagen daarna, kreeg hy ze weer, en werdt wederom genezen, ‚> Toen (4) Ameen. Acad, Vor, V. Pe 92g SC BL Sa, ab tie Kijo Exantbemata viva, DESM f TE N. 137 „> Toen hy , agt Dagen daarna, ten der- Vv. 9, denmaale met die Kwaal bevangen werdt, EE „ Onderzogt men naauwkeurig naar de oir- Hoorp- „, Zaak, dat dezelve hem dus in ’t byzonder*Tö& „> overkwam; terwyl alle de anderen van het >, Huisgezin, die een zelfde Levensmanier en ‚ Tafel gebruikten , gezond waren. De ‚, Heer Voorzitter raadde den Patient, die „, voornaamelyk zig toeleid’ op de Infekten- s, kunde, dat hy zynen Afgang onderzoeken > Zou , op dat het met meer zekerheid bly- ken mogte, of de Waarneeming van DAR- >> THOLINUS golde, dan niet. Dit gedaan s, hebbende zeid’ de Patient, dat hy ‘er mil- s lioenen van Diertjes in gezien hadt, die, > volgens zyne naauwkeurige befchryving ; „> Myten waren, en wel naast gelykende naar ;, die van het Meel. Sommigen gaven dan de > Schuld aan zyn drinken by nagt: want , on- 3, der den Maalryd niet drinkende , was hy „> gewoon eenig dun Vogt, om de dorst te > lesfchen , by zig te houden. Die oirzaak, eg- ‚> ter, fcheen niet genoegzaam, tot dat hy, 5, den Beker van Geneverboomen-Hout, wel- > ken hy daartoe gebruikte, befchouwende , s» daarin , tusfchen de ribbetjes „ een wit ftree- s> pje ontdekte, ’t welk naauwlyks zigtbaar »> was met het bloote Oog, maar, met een s, Vergrootglas bekeeken zynde, bevondt hy, > dat dit witagtige niets anders was dan eene „ ontelbaare menigte van dergelyke Myten , E, DEEL, XIII, STUK, is 2 als 33 138 BESCHRYVING =VAN __V. … alshy in zyn Afgang gevonden hadt. Hy BEDEEL „, nam verder waar, dat deeze Diertjes ‚ door Hoorp- „ het gieten van Drank in den Beker, niet van STUK, _„ plaats veranderden; maar dat zy, omtrent s» middernagt , hunne plaats verlaatende, aan ‚> de oppervlakte kwamen, waarfchynlyk om Aas te zoeken; alwaar zy tot tien Uuren ‚, ’s morgens bleeven, en dan wederom naar s, de voorige plaats terugkeerden. Deeze My- ‚> ten op een vogtig Schyfje geplaatst hebben= „, de, bevondt hy, dat zy weinig aandoening ‚, hadden van verfcheiderley bygeftorte Vog- 9, ten, en zonder nadeel door de Olie liepen ; 2, maar Brandewyn deedt hun kwaad, en nog , meer de Tinêtuur van Rhabarber, * welk „ inzonderheid merkwaardig is, Dewyl de „, Rhabarber, gelyk men weet, een byzonder „, Geneesmiddel is voor de Roode Loop, en ‚… de fcherpbladerige Patich , zeer naa met de- ‚> zelve verwant, een gewoon hulpmiddel tegen de Schurft; zo vinden wy hier de re- », den van die overeenkomtftigheid, s De Diertjes bleeven aanden Beker , fchoon ‚> met warm Water ‘driemaal afgewasfchen » Zynde of uitgefpoeld, hardnekkig hangen. …‚ Hy vondt dergelyken, vervolgens, dikwils „‚ aan Vaten daar Zuure drank in was , en on- „ der aande Stoppen der Biertonnen. Hierom „> zou men vermoeden mogen „ of niet die „> Roode Loop, waar mede de Landftreek van „a Schoonen , Gyinge genaamd , byna ‘jaarlyks, „> ten BEM YOT EM 139 Ni » ten tyde van den Oogst, gekweld wordt, … V. z> Zo wel als die, waarmede de Legers ge. „AFDEEL, »> Plaagd zyn, uit de zelfde Soort van Î Myten , Hoor. s Zig in Zuure Drank verfchuilende , en dan STEE », door den Afgang, op een befmettende wy- 9) Ze, voortgeplant wordende, afkoinftig zou „> kunnen zyn. Om de zelfde reden , mooglyk, was den Ifraeliëten, onder ’t Oude Testa- ment, aanbevolen , hunne Vuiligheid , zo 2, dra de uitgeworpen ware , met Aarde te be lis dekken. Zou het voor die van Schônen en de Soldaaten in de Legers niet beter zyn ; Aarden en Metaalen Vaten tot den Drank te gebruiken, daar deeze Infekten zig niet zo gemakkelyk aan hechten? Onder ’t Ge meene Volk , is al van ouds, het denkbeeld geweest , dat men van Vogt, het welk de geheele Nagt in de open Lugt geftaan hade, het bovenfte moest afgieten , eer men ’er , op een nugter Hart, van dronk. Gedagte Waarneeming leert ons, dat die Myten als- dan in beweeging zyn, en dus zal de On- dervinding zulks voorgefchreeven hebben. Door het drinken van verfehaald Bier (*) onftaat Buikpyn, welke een teug Brande- wyn dikwils wegneemt; Ne een middel, às de Sis 33 23 9 23 33 23 2 53 (*) Ik voeg er by, Bier, dewyl ook de gedagte, dunne Drank, dien ROLANDER ’s nagts uit zyn Houten Beker gea bruikte, dan, zuur of verfchaald Bier fchynt te zyn geweest, Lie Syft. Nat. Ed. XII, Be DEEL: XIII. STUK, i4o BESCHRYVING VAN V. „dat naast aan de Rhabarber komt , in het ÁFDEEL, ne LXXVIII, 9o dooden van deeze Infekten”. | Hoorb. De Roo-Loop Diertjes dan, aan wier be- STUK. XVIIL. Exulce TANS. Myt van Raazende Schurft. * Scabies ferina ftaanlykheid wy nu niet meer mogen twyfelen, hebben, volgens LinNzeus, het Lyf Glasag- tig: ieder Poot van agteren gewapend met twee Haairtjes, het eene in ’t midden het an- dere aan ’t end: het Agterlyf Eyrond, glad , met vier Borftelhaairtjes bepaald , die byna langer dan het Lyf zyn, van elkander afftaan- de, twee boven, twee onder, (18) Myt met zeer lange Borftelagtige Pooe ten, waarvan de twee woorflen kort zyn. In de Raazende Schurft * worden, zegt die zelfde Autheur, de Myten moeielyker gevon. den dan in de gewoone Schurft, en zy maaken ook een andere Soort uit, die de Vier Agterpoo-= ten tweemaal zoo lang als het Lyf heeft. Met Moskeljaat, Sivet, Vrouwen-Gras (*), Kam- fer, Olie van Berken-Bast , bewaaren wy (voegt hy ‘er by) de Kleederen en Infekten - Verzamelingen, voor de Myten ; welke Mid- delen, ünwendig, ook met goed gevolg , om dee. (18) Acarás Yedtbus longisfimis Setaceis, anticis duobus brevibus, Faun Suec, 1976. (*) Gramen Marie Borufforum. Lors, PRUss. III. T. 26, Hierocloë, GMEL, Sibe I. p‚ Io 1, Gramen paniculatum odora® tus. BANE, Pin, 7. Prodr, 7. Holcus odoratus, LINNe De Mrt es. 141 deezen uitflag, ingeflagen zynde, weder vitte … V. dryven, voorgefchreeven worden. KEN Gedagte Sweed brengt verder by, hoe dat ale “9050” le befmettelyke Ziekten, byna, door deeze of gene Autheuren , aan dergelyke Diertjes toe- gefchreeven zyn, welken Lancius in de Ma- zelen, Kircuerus in de Pest, HAUPTMANNUS, naar Slakken gelykende, in de Venus-Ziekte; SrcLERUS in de Blutskoorts - Puistjes, en ande: ren zelfs in die van de Kinderziekte , meenen gezien te hebben. Dan vraagt hy of de Kink- hoest , welke overfpruitende is, ook niet daar uic zou kunnen ont{taan; aangezien men die insgelyks door Middelen, welke voor de Infekten doodelyk Zyn, genezen heeft. LiNNgus oordeelt, dac men hier. in te ver kan gaan , gelyk zeker Fransch Aucheur , zegt hy , gedaan heeft , die, alle Befmetting verwerpende, een geheel hon- derdtal verzonnen heeft van Myten , en zig dus belachelyk gemaakt by de geheele We- meld), (19) Myt , dié zwart is, met de buiging der _xix. Dyén knoubelis, Genicila= 2 LUSe Knobbel- Aan doode Takken van Boomen onthoudt zig poot. deeze Soort. (20) (*) M A.C. De, Gallus , Syffeme d'un Mledecin Anglois, Paris. 1726 Oétavo. Male fapiens effinxit integram Centuriam Acarorum, ridens Contagia , posteris ipfe ridendus. 59/2. Nac, XII. p. 1025. (19) Acarus niger , Femorum geniculis fubglobofis, Fau Sues, 1977, Kk DEEL. XIII, STUK Tae BESCHRYVING VAN Vv. (ao) Myt, die het Apterlyf platagtig , ruig ATDEEL. Ee eik en rood beeft , van agteren flomp , met Hoorp- de voorfle Schenkelen bleeker, | STUK. „it Van de Kust van Guinée is deeze onlangs, zaêbo- « e sigs ten dienste van de Verweryën , begonnen aan- Vérw-Myt, gebragt te worden, zegt LinNzus. Zy heeft het Lyf van grootte als de Tekken , de ge- ftalte en Kleur van de Aardfpinnetjes , hier volgende , en is, over ’t geheele Lyf, onge- meen ruig. De Bek beftaat uit twee roo- de Klaauwen. De vier Voorvoeten , voor- waards gekeerd , zvn een weinig bleeker dan de Schenkelen. OET. Ld 1) Myt, die het Agterlyf Bloedrood, zi en Aguaticus, À ss: Sa ne ee ruig , van agteren Jtorip heeft 3 in % terfpinne- Water leevende. tje. Tot dit Geflagt behooren zekere kleiné Bloedroode Infekten , die zig voor het bloote Oog ‚ wegens de figuur van ’t Lyf en van de Pooten , als Spinnetjes vertoonen. Men vindt- ze in vogtige Aarde en in 't Water, dochdee- ze laacíften moeten , zo men waargenomen heeft, van de anderen onderfcheiden worden, de wvl (20) Acarus Abdomine rubro depresfiufculo hirfato, poftie ce obtufo; Tíibiis anterioribus pallidioribus. Sy/?. Nat. XII (21) Acarus Abdomine Sanguineo depresfo , tomentofo , postice obtufo; aquaticus, Faun. Suec. 1678, GEOFFR. Par, il. p. 625. N. 8. FRISCH, In/. Vill. Tab, 3, ROES. Suppl. 1, T. 25. SULTZ, In/. Tao f, 147, MED EM YY rT E N, 143 dewyl die in’t Water niet fchynen te kunnen, V- Jeeven. Deeze, die men Waterfpinnetjes bit sce telt, zwemmen zelfs in de zoete Wateren enHoorps leggen kleine roode Eytjes op de Water-Scor-*TU5 pioenen. F RIscH vondt zereeds in Maart, met haar geheel uitgekomen Gebroedzel , in een fyn Mos aan den Bast van Denneboomen , die in ° Water, reeds half verrot, lagen. Zy heeft geen Borstftuk, gelyk hy te regt aanmerkt; maar de Pooten zitten, even als aan de lang= beenige Spinnen, naby den Kop of Smoel , aan het ronde Agterlyf. Van deeze Pooten, wier getal agt is, beftaan de agterften , zegt hy, uit vvf Leedjes, waarvan de vier bovenfte, ieder, op zyde, met drie dikke. Haairtjes zyn voorzien. Dit kan haar, zo hy oordeelt , in’t zwemmen van dienst zyn. De roode Kleur komt van een taay Vogt, dat digt onder de Huid legt en zig van het witte, dat uit het Lyf komt , wanneer zy door drukking gekneusd worden, affcheidt. Hy heeftze, eenige Maan- den, in haar gewoone Mos en Rivier- Water , © in’t leven gehouden; daar hy dagelyks, ten minften driemaal , eenig frisch Water by goot, na dat hy een gedeelte uitgegooten hadt. De grootíte was zo groot niet als een Linzen- Zaadje. De Teelleden ftonden effen agter de Pooten en de Voelers lagen over den Bek, die alleen uit een Zuiger {cheen te beftaan. Hy kon de Oogen met geenerley Glas ontdekken , en moest niettemin befluiten dat zy zagen; IL, DEEL XIIL, STUK, „want 144 BESCHRYVING VAN Vv. want eenig ‘fyn Meel als korrelsgewys op het Aen Water ftrooijende, kwamen zy uit het Mos Hoorp. van daan, Een vingen de neerdaalende deeltjes STUK. op. Vervolgens, echter, kwamen de groot. {ten zelfs, wanneer hy eenig Meel ftrooide, niet meer te voorfchyn, het welk hy aan der= zelver loomheid toefchreef, voorenaleer hys gevallig, met een Mikroskoopglaasje, dat wel twintigduizendmaal vergrootte, kwam te ont dekken, dat in het Mos geheele Klompen za= ten van jonge Waterluisjes, die zig met een gewoon Vergrootglas als witte Stipjes vers toonden, en dus kon hy met reden befluiten 4 dat de deeltjes van het Meel, door deeze In= fekten, voor kleine Waterluisjes waren aange= zien. xx. _ (22) Myt, die het Agterlyf Bloedrood plat en hin ruig, van agt jp beeft: in de Aar- is es, van agteren flomp beeft: in de RoodAard de leevende. Spinnetje. Dit zyn die roode Aardfpinnetjès , in En- 2 geland Tant of Faint genaamd, voor ’t welke de Oflenweiders aldaar zo bevreesd zyn , vol- gens Ray, dewyl men zig verbeeldt dat het voor de Runderen een Vergift zy, dezelven mec (22) Acarus Abdomine Sanguineo depreffo tomentofo, poftice retufo: terrefiris, Faun, Suec. 1979. SCOP. Carn, 1068. GEOFERe Paris. II, pe 624, N. 7. Jt, Oeland, 84. List. Aran, f. 33e Raj. Inf, AL, N, 58. BLANKe Inf, T.14, £. I, | B E:M-r re w. 145 met het Gras in te flokken. Zouden het dan Vs _ ook die roode Diertjes kunnen zyn „waarvan nn als de Oogst-Weegluis, in't Werk van BAKER, Hoorp- de af beelding en befchryving gegeven wordt: °*PÉ doch dan moest die Autheur ’er twee Pooten te weinig aan gezien hebben. Deeze waren ; in de Oogsttyd, ongemeen lastig voor de ge- pen die in Engeland, alsdan in de Velden wan- delen , inzonderheid voor de Dames, als in derzelver Boezem gaande zitten, en daar een fchrikkelyke Jeukt verwekkende ; zo dat dee: ze Diertjes door den Wind in de Lugt fchee- nen voortgedreeven te worden (*)). De gedaante , immers, zweemt veel naar die van dic ons roode Aardfpinnetje, ’t welk in Sweeden Brüfró genoemd wordt, daar die van Smâland de Waterfpinnetjes Qualfter heeten. Beiden , naamelyk , zyn zy, wegens de Kleur, zeer kenbaar , en volmaakt van eener- ley geftalte: ja beiden als Fluweelagtig ruig over ’t geheele Lyf. Inderdaad dit aartige Diertje, ’t welk zo gemakkelyk te bekomen ÏS, verdient, inzonderheid ten opzigt van de Oos geng-cen nader onderzoek. Doktor Scororr heeft reeds waargenomen, dat de roode Aard. van de Warterfpinnetjes, door een Aschgraau= we Kleur aan de zyden van het Lyf te heb. ben, verfchillende zyn. Door GEorFrrovr is cen zeer aartig bont Waterfpinnetje , Á vant (*)- BAKER Nuttig gebruik van’e Miktoshoop, Amt. 575% bladz, 405. h DEEL XIL STUK K 146 BESCHRYVING VAN V. van deezen aart , befchreeven ‘en afgee Beorn, beeld:(+). Hoorp- stuk. __ (23) Myt, die het Asterlyf uitgezet rood, aan dien, de zyden donkerer beeft. Beffen- Spinnetje, _Deeze komt zeer dikwils op het Geboomte inzonderheid op de roode Aalbeffen en derzel. ver Vrugt voor, loopende zeer fnel. Zy heeft de gedaante van een Spinnetje, doch is onge lyk kleiner dan de gedagte roode Aardfpinne= tjes , en niet plat van Rug of niet gerimpeld of ruig, maarglad en gezwollen van Lyf , met eenige Haairtjes , hier en daar , en aan het Borstítuk „ wederzyds , een zwarte Stip. Die, welke Doktor Scororr , in Karniolie , waarnam » was rood, met den Bek zwart, de Voelers en Pooten ruig. XXIV. | Mafia _Ca4) Mye „ die bet Agterlyf ros , de agterfte Vlieg- Pooten Draadagtig dun en zeer lang Lusjes: heeft. 2 Woord Muftarum, dat men overal anders leest, is, in de Twaalfde Uitgaave van ’% Sa- menftel der Natuur, die ik met den aanvang van dit Stuk gevolgd heb, veranderd in _Mos- (*) La Tique aquatique panachée, Planch. XX, fig. 7. (23) Acarus Abdomine diftento rubro „ lateribus obfcuries tibus, Faun. Suec, 1980, SCOP, Carn, 1074» (24) Acarus Abdominerufo; Pedibus pofticis longiffimis ‚ Fie Wfomnibus, Faun, Succ, 1981, GEOFER, Par, II. pe 6244 Ny Go Pes M ren ES 14) Muftoram, en dus zou de Soortnaam niets be- Se 5 tekenen kunnen, dan Mos-Myt: doch uit de rxxvir aanhaaling van ’t Werk van Georrroy blykt, Ba dat dit een Drukfeil zyn moet , hoedanigen er, tot verwondering, en tegen het bekende Spreekwoord (*) , veel meer en grooter in deeze Uitgaave dan in de Tiende zyn. Volgens de befchryving der Sweedfche Die- ren is deeze Myt de allerkleinfte. Gedagte Franschman noemtze oneindig klein (*). ge» lykende naar een bruin Stipje , dat men voor geen Infekt zou aanzien, indien men hetzelve niet zagbeweegen. In ’t Derde Deel van Le- DERMULLER, daar men de gewoone Huisvlieg, met deeze Luisjes beladen , onvergelykelyk fraay en groot vindt afgebeeld ($), wordt ge- zegd, dat zy op de Rupfen ook voorkomen , doch alsdan rood, in plaats van heider bruin zyn, gelyk opde Vliegen. Gedagte Autheur neemt egter de twee lange agter-uicfteekende Borftelhaairtjes niet voor Pooten, die hy ‘er dus maar zes aan deeze Myt toefchryft. ’t Is on- gelooflyk , zegt hy, welk een menigte daarvan zig op een enkele Vlieg bevinden, die waar- fchynlyk grootelyks geplaagd worden door dit (*) Ultima cura prudentior, (Ì) Cette Mite oft infiniment petite, Een zonderlinge uit. ‚ drukking om een bepaalde grootheid te betekenen , daar men dezelve, gemeenlyk , voor een onbepaalde kleinheid neemt. (Ó) LEDERM Arsuse Microftopigue. Tom, El, Neem ‘3768. op ’t end, 1, DEEL, XII, STUK, K 2 V. AFDEEL. LXXV1II, HoorFD- STUK, XXV. Batatas, Patattese Luizen, & Zie bladz, 107. 148 BESCHRYYVING VAR dit Ongediert. Dergelyke roode Myten heeft men op de Spinnekoppen waargenomen , emdie van de Hommelbyën , welke men Houtboor= ders noemt, door RrFAUMUR afgebeeld (*)s welke ’er zeer mede geplaagd zyn , fchynen die zelfde gedaante te hebben. Is het dan wel te verwonderen dat een Vloo, gelyk KireHe- RUs zegt, ook Luizen heeft (+) 2 (a5) Myt, die Bloedkleurig is en ruuwagtig , met de voorfte Pooten zo lang als ’t Lyf. Deeze geftalte hebben, volgens de Waar- neeming van den Heer RoLANDER, de Infek- ten, die men te Suriname Patattes- Luizen noemt, welke derhalve van de Piques of Zand- vlooijen verfchillende zyn *. Zy onthouden zig in ’t Gras en loopen de Menfchen , die ’er door= gaan , by de Beenen op , kruipende dan tusfchen Vel en Vleesch, het welk een onverdraaglyke Jeukt veroirzaakt. De genen , echter , die blootsbeens , of zonder Koufen door het Land gaan, zyn ‘er weinig van gekweld : daar de Zandvlooijen , integendeel , zig gemakkelyk hechten aan de naakte Huid. (26) (*) Inf. Tom. VI.PL V. fig. 8, 9e {T) Power. Experim, Philofophye Lond. 1664. pe 20. (25) Acarus Sanguineus fcabriufcnlus „ Pedibus anteriou* bus longitudine Gorporis. Syffe Nat. Xll, amw BoM:r ree mo 9 (26) Myce, die bet Agterlf rood en wederzijds v._ met twee boogroode Stippen beeft, en In het geele Pluis of Bont der Hommel - Eep: Byën, zal men dikwils een klein witagtig zeer xxvr. vlug loopend Diertje vinden, dat, door het mp: ‚ Mikroskoop gezien, de gedaante van een Myt Byën-Myt. heeft: hadt Doktor Power , voor meer dan honderd Jaaren , reeds gezegd (*). Ik ver- wonder my, dat LiNNzus dien Autheur niet aangehaald heeft op deeze Soort van Myten , welke door hem van die der Vliegen afgezon- derd is, en evenwel voorgefteld onder den al- gemeenen naam van Myt der Infekten, die kaale Vleugels hebben. Ook fchynt ‘er een aanmerkelyk verfchil in de geftalte te zyn; hoewel deeze ook uitermaate klein is en rood, zo dat men de Oogen en Pooten met het bloo- te Oog niet kan. onderfcheiden. Zy is rond van Agterlyf , bly rood , met eenige Haair- tjes , en heeft van vooren, aan de zyden ; wederzyds een paar donker roode Stippen, de eene voorlyker, de andere agterlyker ge- plaatst. De Luis der Byën, uit Rrau- MUR hier aangehaald, hadt maar zes Poo- Een. (27) (26) -Acarus Abdomine rubro, lateribus punêtis binis coc. cineis, Faun, Succ. 1982, REAUMUR, Jn/, V. Tab, 38, Fig, Es 23 3e (2) Zbiders, ut Cupra, 1, DEEL, XIII, STUG Kg Vi ArDEEL. LXXVIlL HoorD- STUK. XXVI, Colesptra- Z0r 4. Torren- Luisje. PL. GC, dig. 3e 150; BEsCHRIYVING ! WAH (27) Myt, die ros is, van agteren witagtig, Onder deezen tytel begrypen wy die Luisjes, _ welke op veelerley Torren en andere Infekten voorkomen, en zeer veel naar de Kaasmyten gelyken , doch grooter en voor het bloote Oog als Diertjes kenbaar zyn. Op leevende Rhi- nofter-Torren , en derzelver Kwatwormen , heb ik er zodanigen gevonden, naar één van welken de vergroote afbeelding, Pr. C. fig, 3. , gemaakt is, welke grootelyk verfchilt van de afbeelding van Friscu, die ‘er. Voorpooten als Sprieten, en langer dan de Agterpooten , byna gelyk in de kleine Boktorretjes de Hoor= nen zyn, aan geeft, noemende haar de lo0- pende Luisop de Aard- en Mest-Torren. Van deeze, zegt hy, zitten de Jongen Op oude kragtelooze Torren, aan alle voegen des Lighaams, gelyk Schubben by elkander; ftil; maar de Ouden loopen geduurig heen en weer. Zy hebben aan ieder Poot een enkeld fpits Na- geltje of Klaauwtje, en tusfchen de Voorpoo- ten een Snuit met een dubbelden zwarten Ste- kel, om te zuigen. In de Jongen is de Rug geheel wit en helder , doch in de Ouden wordt zy bruin en krygt een witte doorfnyding- Wanneer zy op een plaats komen, daar de | Tore (27) Acarus rufus, Ano albicanre, Faun, Suec. 1973r SCcoP. Carn/”1064. GrOFF. Par. 1E. p. 623. N. 4. BLANK. Inf. T, 14. É. H. FRISCH, In/. IV, T, to. REAUM, dnf. VL T. 4. fe 153 14. ROES, Jn/, IV, p.a0. T, Ie £, 10715, | | Kl DA LM ALE 4EZMS 15Ì Torten haar met de Pooten bereiken kunnen, V. worden zy daar afgeftreeken, en, als de Tor Henne dood is, loopen ’er de oudften af, doch vee- Hoorn. jen blyven ‘er op, en zoeken nog eenigen tyd °*PE haar Voedzel daar uit te zuigen. Dergelyk een Tor in een ledig Snuiftabaks Doosje doen- de, kroopen zy hem alle van den Buiksop de Rug en ftierven. Hieruit befloot Frrscr , dat de Snuiftabak een middel zou zyn, om de Ka-= narie-Vogeltjes te zuiveren van dergelyke Luis. jes of Myten; des hy die onder de Vederen op de Huid ftrooide, en met eenig Vogt nat maak- te, omze beter te doen aanhangen. „> Dewyl deeze Luisjes op een Vogeltje ry- kelyker Voedzel vinden, zyn zy van wegen „‚ het Bloed roodagtiger , en hebbe een witten Wrong, van agteren, om het Rugge-Schild ‚, leggen. Wanneer ik ’er een kwetfte , liep >, ‘er een zwart Vogt uit, en deeze wrong , flenkte wel ten halve, hoewel de Luis haar », Lyf wederom van binnen opblaazen kon; zo dat zig het ingezakte dikwils weder naar boven verhief, doch wegens de gemaakte opening niet ftaan kon blyven”. Van dergelyke figuur waren die Luisjes, welken de Heer REAUMUR, in menigte, opde Hommels waarnam, en die hy ook door der- zelver Nest, op de Honigraaten , zag zwerven : befluitende daaruit, dat het dit Ongediert meer te doen was om de zoetigheid, welke gemeen- Iyk aan ’t ruig Haair van deeze Byën kleeft , IJ. DEEL. XIII, STUK, K 4 daar 23 ‘33 15 BESCHRYVING vaN V. daar af te fchuimen; dan om derzelver Bloed x xii te zuigen. Zy ftaan by veele Autheuren bee Hoorp. kend; doch GOEDAART was, zo hy meende, STUK, de eenigfte, die zig verbeeld had, dat zy aam de Hommels gegeven waren tot derzelver voor- deel; om dezelven, naamelyk, door een foort van prikkeling of kieteling uit de loomheid of gevoelloosheid , waarin zy zig doorgaans be= vinden, op te wekken. Luisfesvan De Luisjes, welken Rorsrr op de Torren , den Dood. die men Doodgraavers noemt , heeft waarge- oz, nomen en afgebeeld, zyn Da LiNNAus tot deeze zelfde Soort betrokken, Die Autheur, ’t is waar , houdtze voor een zelfde Soort , als die der Hommelen en Mest-Torren ; welken ‘er, zegt hy, inzonderheid in ’t Voorjaar » wanneer zy uit de Aarde te voorfchyn komen, mede bezet zyn: doch hy merkt tevens aan, dat de gedaante veel naar die van Spinnetjes , en, ik voeg ’er by , naar die van de gedagte roo- de Aard- en Water = Spinnetjes , inzonderheid wegens de Kleur, welke hy Oranjebruin noemt, gelykt; zo wel als met de figuur van ’tendder Pooten, naar de Luisjes der Vledermuizen , door BAker afgebeeld. De Pooten, naame- lyk, der Luisjes van den Doodgraaver, heb- ben aan ’t end eene Kelkswyze uitbreiding „ door middel van welke zy zig, zekerlyk, aan de gladde Dekfchilden van de Tor vasthou- den. Dit ontbreekt in de gedagte Luisjes , wel- ken ik op de Rhinester-Torren vondt, die al- Tê- Dr MyTE nr. 153 gemaal wit waren of vuil geelagtig wit, gelyk V. de Kaasmyten, en niet het voorfte en agterfte Aen Paar Pooten veel langer hadden dan de overi- Hoorp- gen, het welk in de Luisjes van den Doodgraa- *TEE ver zo blykbaar was, Haar Pooten waren ook op ver naa zo ruig niet „en de figuur van’tLyf langwerpiger, met veel langer fpitfer Snuit. Wil men nu alle dergelyke Torren-Luisjes tot ééne Soort betrekken, zo pasfen zekerlyk de opgegevene Kenmerken niet op de mynen. Zie hier wat RoeseL van de Voortteeling der zy- nen zegt. „, Aangezien deeze Myten van tweederley >, Sexe zyn, zo paaren zy ook gelyk de Kaas. >, myten en andere van haar Geflagt; blyven- „, de dan altoos, met het agterfte van haar », Luyf, Een poos aan elkander hangen; waar. > na het Wyfje, dat zig door haar dikke Lig- s‚ haam genoeg van het Mannetje onder- „, fcheidt, haare langwerpig ronde Eijeren aan „> de gedagte Torren of andere Schepzelen is legt”. Of men dat Ontuig , waar mede de Mest- Torren zo dikwils bezet zyn, en het welk de- ‘zelven geheel ruig maakt, met Friscu voor weezentlyke Luizen, die aan het Lyf van den Tor, op een Steeltje of Buisje vast zitten , dan liever voor Eijeren of Poppen van de voorgemelde Luizen, moet houden , zal moog- lyk een naauwkeurig onderzoek, in ’t vervolg, aan den dag brengen. I, DEEL, XIIL, STUK, Ks (28) 134 ,BESCHRYEVIN Ga HAN Vv. (28) Myt, die bruin is , meteen tweekleurige AFDEEL. Tre Streep op de Rug, Hoor p- | f stuk. _ Op Steenen en in de Velden komt deeze xxvir, voor, die de grootte en geftalte heeft van het Dede roode W aterfpinnetje , doch donker van Lyf is, met een Streep langs de Rug, meestal van vooren witagtig, van agteren rood, zo als de Pooten zyn. XXIX. (29) Myt, die rood is en de Sprieten gefpleeten; Longt- | bars langer dan de Snuit beeft. Gehoorne de De Sprieten, diein de andere Myten naauw- Iyks blykbaar zyn, onderfcheiden , door haa- re langte en figuur, deeze Soort dermaate., ‘dat menze, door Grorrroy , in een ander Ge- flagt gebragt vindt, onder den naam van Che- lifer of Schaardraager. De afbeelding, van hem gegeven , toont echter „ dat diebenaaming niet geheel eigen zy: want de Sprieten , die dan de Nypers zouden verbeelden, loopen in twee dunne Draadjes uit. Het Lyf van dic Infekt is geheel rood ; maar de Pooten, Sprieten en_ Snuit zyn wat bleeker. Men vindt het onder Steenen en den Bast van Boo- men : ook komt het fomtyds op ’t Hoofd der _Men- ( 28) Acarus fufcus, line dorfali bicelore. Feb Suec 1984, 29) Acarus ruber , Antennis bifidis roftro lengioribus, Faun, Suec. 1985. Chelifer totus ruber , Antennis extremo bifctis. GEOFER, Par, Il, p. 613, Te 20, fe 5e TD Pr ESM Tt TOE Me 155 Menfchen, en veroirzaakt aldaar een geweldi. , V- FDEEle ge Jeukt. LXXVIIL, Hoorp. (30) Mye, die bruineros is, met de Pooten srux. Bloedkleurig. KLE, Littoralis. Oevermyt, Op de Steenen, aan het Strand van Oeland, ""® liep deeze Soort van Myt, naar die, welke op de Aalbesfe-boomen zig onthoudt, gee Iykende, doch wel eens zo groot, in me: nigtc. | | (31) Mye, die bruin - rosagtig is , met bet „XXXL ° 'unsg e Agterbyf glad en Klootrondagtig. Kampera noel jc. Aan de wortels der Paddeftoelen onthoudt °?* zig deeze , troepswyze „ loopende zeer traag. Zy heeft de grootte van een gewoone Neet. (32) Myt, die Klootrondagtig en glinfterend sxxar, zwart blaauwagtig is. remellg, Blaauw. Op het Kwabbig aangroeizel der Genever. boomen is deeze gevonden. (33) Myt, die platagtig Aschgraauw is , aan KRI, de Zyden ruuw. Scaber. In Ruuwes (30) Acarus fufco-rufus , Pedibus Sanguin&is, Faun, Suec, 2986. It. Oeland. 96. (31) Acarus fufcoerufefcens, Abdomine fubglobofo glabro. Faun, Suce 1987. (32) Acarus fubglobofus , atro-coerulefcens, nitidus, Fagus, Saec. 199 1e (33) Acarus cinereus depreflus , latecibus fcabris. Far, Suec. 1998. Je DEEL, XII, „STUw» 156 BESCHRYVING: VAN AA In ‘€ vroege Voorjaar komt deeze in de Aars rxxviir, de voor, zynde een zeer klein Diertje, dat, Hooro- op de Rug gelegd zynde, de Pooten naar alle STUKe fi hd kanten uitfteekt. Dd fe e e n et 34) Myt., die rosd is, met een dubbelde: brui en ne Streep , die voorwaards Vorkagtig is , op Yta | de Rug. Op de Wilgen vinde men dit Diertje , dat zeer veel gelykt naar de raade Aardfpinnetjes, loopende zeer nel. xxxv. (35) Myes die hoog geel is van Kleur, met Croceus. een rosfe Stip, wederzyds, aan ’t Berste Saffraan= dd geele. Jluk, Deeze , die, dikwils, by de Gallwespijes in RG de zogenaamde Wilgen Roozen * zig ont- biadz, 131: houdt , is byna zo klein als de Kaasmyten En, dus niet onderfcheidelyk met het bloote Oog, dan doorde Kleur, welke haar als een Oranje- kleurig Stipje doet uitmunten. LXXIX. (34) Acarus ruber lineâà Dorfali duplici fufcâ, antice bie Surcâ, Faun. Suec. 1989, (35) Acarus fulvus, Thoracis lateribus punête rufe. Faun. See, 199% | | DE KREEFT-SPINNEN. 157 ENIG HOOFDSTUK. Befchryving van ’t Geflagt der KREEFT - SpiNs NEN, dus wegens baare Schaaragtige JNypers genaamd, tot welken de Langpootige of Lang- beenige , de Scorpioen- of Weegluis-Spinne- tjes, en anderen, zyn t'buisgebragt. D e benaaming van Langpootige Spin is thans, nu’er zo veele nieuwe Soorten toe be- trokken zyn, op ver naa zo eigen niet voor die van dit Geflagt , als KREEFT -SpiN, ’t welk een voornaame hoedanigheid ‚die ze van de Spinne. koppen en Myten onderfcheidt, te kennen geeft, LinNzus heeft ‘er den Latynfchen naam van Pha langium , die weleer gebruikt werdt om de boos, aartige of fchadelyke Spinnen te betekenen, op toegepast. En, die benaaming af komftig zynde van de Leedjes der Pooten, kan zo wel tot onfchadelyke als tot de fchadelyke Spinne- koppen t'huisgebragt worden, gelyk Arpro- VANDUs oordeelt. Dus heeft ook ArIsTorr- LES, reeds, van Araneus en Phalangium, als byzondere Soorten van één Geflagt zynde , ge- bruik gemaakt. Door Kreeft-Spinnen verftaa ik thans zoda- nigen , die wel agt Pooten hebben, gelyk de andere of gewoone Spinnen , maar voor aan den Kop twee Sprieten, Grypers of Nyptan- IE, DEEL, XIIL STUK? gen s Vv. ÁFDEEL; LXXIX. Hoorp. STUK, Naam, Kenmere ken, 158 BESCHRYVING vAN V. gen, meer of min naar Kreeftfchaaren, Voe= ree ten of Handen gelykende. Haar Agterlyf is Hoorp- rondagtig. Twee Oogen hebben zy, naby el- STUK. _kander, boven op den Kop (taande , en twee op zyde. Soorten, In dice Geflagt zyn, behalve de gewoone Langpootige Europifche Spin en die der In: _diën , thans nog eenige nieuwe betrokken ; zo dat het getal der Soorten negen is, id (a) Kreeft-Spin, die bet Lyf klein en Role Ehalans rondagtig , aan de Schouderen geknobbeld, sim Gros= hd fipes, met zeer lange Pooten heeft, Zee-Spin, ‚In de Zee van Noorweegen onthoudt zig die Infekt, dat zeer loom is , de Schulpen der Mos- felen doorboorende en uitzuigende. Het heeft aan den Kop twee Borftelagtige Sprieten ; aan den Bek twee Voelers , die tweeledig en als Kreeftfchaaren zyn. Bovendien zyn ’er, aan ’t Borstítuk, nog twee Draadagtige byhangzels , evenwydig met het Lyf, agter het Fondament gaapende, en in ’t midden gefchaard: des het naa verwand fchynt te zyn met de Kreeften. Het heeft een lang , dun Staartje : maar de langheid der Pooten, als in de volgende Soort, doen dit Schepzel inzonderheid uitmunten ; terwyl men zig verwonderen moet , dat die ge. | Ie. (1) Phalangium Corpore minuto Cylindrico. Humeris tu= berculato , Pcdibus longisfimis. t. Syff. Nat.X, Gen. 236. XII, Gen, 267. Phalangium mainum, STROEM. Sonde, Te Ie É. 16e \ Ld De KREEFT-SPINNEN. 159 regeerd kunnen worden van een zo klein Lig- V. | : Arperz haampje (*). LXXIX. / 5 À Hoorp-. (2) Kreeft-Spin, die het Agterlyf Eyrond, srux. wan onderen wit beeft, TE Opilio. De Ouden, of die van de voorgaande en Schaapher het voorfte deezer Eeuw, hebben reeds deeze EEn Soort van Spinnekoppen;, wegens hunne lange Pooten zeer opmerkelyk, gekend, die men in Vrankryk le Faucheur, dat is de Maaijer, en in Engeland tbe Shepherd, of ook de Oogst- Spin noemt, volgens LisTER, om dat zy veel . voorkomen in de Hooytyd, of omtrent het midden van den Zomer, in open Velden, waar- van zy den naam van Schaapberder-Spin kan gekreegen hebben, hoewel men haar, wegens de Geftalte, in ons Land, volgens den Heer GroNovius (T) ook Langpoot of Hooywae gen (*) Fie. 6, op Plaat UII. in ’t Eerfte DEEL van Dr. BAsa . TERS Uitfpanningen , zou dergelykeen Zee-Spin kunnen zyn; indien dezelve zodanige Sprieten «en byhangzels had, Fis, 7e is, buiten twyfel, een Myt, (1) Phalangium Abdomine ovato, fubtus albo, Faux. Suêce 2992 SceP. Carn, 1122, MoUFF, Inf.234. £. 4, ALDR. /2/, 6o2. £‚ 40 GOED, Juf. IL. T.49. LIST; Angl, T.I, f£, 35. HOEEN, Jef IL T.9. RAJe In/, 39. N. 55e BRADL. Nat, Te 24. f. 2, CLERCK Aran. T. 5.f. Io, SyLTz. Inf. T.22,f, 1400 GEOFFR, Par, Ile 629. T. 20, f. 6. (Ì) Ten minfte fchynt zyn Ed, deze Spin bedoeld te heb. hebben , wanneer hy (in ACF, Helvet, voL, V.) de aanhaaling van Araneus byalino- fulvus, Linn, Syft, Gen. 235. N. 14, maakt, alwaar doch LiNN aus niet van deezen Spinnekop maar van een zeer klein Mytje (-Acarus telarius) hier voor bladz, «27, befchreeven, door het welke de Hesfst » draaden ge” fponnen worden, {preekt, — I, DEEL. XIIL, STUK, Vv. 160 BESCHRYVING VAN gen noemt, De Sweeden heeten dit Infekt er Läke of Laocke (*). Horp - STUK, „ De Wyfjes komen veel in Augustus voor, ss Ae Ray, ten minfte kan menze dan best „ van de Mannetjes onderfcheiden, doordien „zy alsdan het Lyf vol witte Eytjes, die _„, volmaakt rond zyn, hebben, doch, waar en ‚op welke manier zy haare Eytjes leggen s ‚ daarvan heb iknog niets vernomen”. By Lis- TER vindt men woordelyk het zelfde. GoEs DAART , Ondertusfchen , hadt reeds waargeno= men, dae zy voortkomen uit zekere ronde bol- letjes, doorfchynende als Kryftal, die in de Paddeftoelen fchynen begreepen te zyn. Men behoeft flegts een gewoone Paddeftoel te neemen, die op den Grond groeijen, en dezel- ve op Aarde te leggen in een beflooten Glas dat men inde Zonnefchyn zet; zo zal, in ees nige Dagen , die Paddeftoel in een zwart Vogt verteerd zyn , daar hy. Wormpjes in waarnam, die in Vliegen veranderden; maar vervolgens leverde dat Water als een menigte van Kry- ftallyne Zandkorreltjes uit, welke allengs Poo_ ten kreegen, en eindelyk, na drie Jaaren vers loops, de Geftalte hadden van Schaapherder Spinnen. Even ’t zelfde hadt hy waargenomen in (*) Volgens de Fauna Suecica, alwaar het, in de Eerfte Uite gaave, voorgefteld was onder den naam van, Acarus pedibus om» nibus longisfimis ; dat echter aan GEOFFROY geen reden kon geeven, om thans nog te fchryven, dat hee cen Saost vaa dcari of Mlyten is, by LINNZUS, | DE KREEFT:SPiNNEN. 161 i de ronde Kristallyne bolletjes, van grootte als Radys-Zaad, welke hem, in klein getal , voorkwamen in de Kelkswyze holligheid van zekere Paddeftoelen, die geflooten uit den Grond komen, en vervolgens open gaan of ontluiken; dls wanneer zy niet kwaalyk naa, den Dop van een Eikel, zegt hy, gelyken. Deeze bolletjes hebbeú ook, zo hy getuigt, na dat zy op de Aarde gevallen zyn, drie Jaa- ren noodig om de grootte en geftalte te ver- krygen van gedagte Infekten, die, zo hy aan: merkt, in het heetfte van den Zomer zig gaarn op de Melisfe-bladen , en in de Schaduw van dac Kruid, onthouden: maar; zo dra het koud wordt, het Veld verlaaten en dan gaan weg kruipen in de reeten en fpleeten of gaten van oude Muuren, Hekken , Schuttingen , eriz. Die Spinnen, welke op dergelyke manier voortkomen uiet de eetbaare Champignons, hebben de Pooten veel langer dan de andere, en zy zyn het daar hy de afbeelding van Bn hoe dat zy zich eerst als een rond Bolletje; dan, na zes Maanden verloops, met kleiner Pootjes, byna als een Myt; vervolgens, na twee Jaaren, en eindelyk na drie jaaren, als onze Schaapherder - Spinnen, zig vertoonen. Die Soort van Spinnekop, merkt hy aan, ont= houdt zig doorgaans ín fcheuren of reeten van oude Muuren, met het Lighaam vetfholen en de Pooten uitfteekende, om de Salpeteragtige wogtigheid, zo hy zig verbeeldt, te lekken, L | Le DEEL, XIII, STUK, die NE ÄFDEEL:; LPE Hoorp- STUK. Oùfprong uit de Pad. deftoelen. Vv. Arneen. LXAIK, Hoorp- STUK, 162 DBESCHRYVING VAN dievan de Muuren komt: doch hy fchynt niet bedagt te hebben, dat zy zig dan veeleer aan nieuwe Muuren moeften onthouden; als ook niet, waar die menigten dan op't Veld van lee- ven Veeleer. denk ik, dat het uitfteeken der Pooten, buiten deeze Reeten, dient , om V lieg- jes en andere Infekten, die ’er langs loopen, onverhoeds te vangen en op te eeten of uit t@ zuigen. Dat zy by Nagt loopen en dan met elkander fpeelen, kan zyn , om dat ’er alsdan niets voor hun te vangen valt. Dit Spel zou, volgens hem , voornaamelyk beftaan , in elkan. der van boven neder te werpen; doch, als het ernst wordt, mag men het, met reden, een Gevegt noemen; dewyl alsdan , dikwils, een van de partyën dood blyft. Of dít ook uit hoofde van de Paaring gefchiede , gelyk by an- dere Spinnekoppen, merkt hy niet aan, doch heeft waargenomen, dat de overwonnene van den ander , na het afbreeken der Pooten, werdt uitgezoogen. Dit zou, al wederom, uit gebrek van Voedzel kunnen gefchied zyn: maar hy hadt, langen tyd, één van deeze Spinnekoppen in ’t Leven gehouden met Salpeter - Water en Kalk, die van een kwaadaartig naturel fcheen te zyn. en wie zou van dergelyke Kost iets anders verwagten? Deeze overtrof in dappere heid alle anderen, dermaate „dat zy ’er tot der= tig agtereen om ’t Leven bragt, waar onder van de fterk{ten in haar Soort. Hy hadtze ven twee Schulpen voorzien, in ééne van welken haaf pre KREEFT-SPINNEN. 163 haar drinken, in de andere haar eeten was , doch zy maakte een ander gebruik daar van: want Vv, FDEELe LXXIXe jn de eene Schulp deedt zy alle de Pooten der Hoorp- Spinnékoppen, die zy overwonnen, gedood en STUK opgegeten hadt; in de andere plaatíte zy de overblyfzels van derzelver Lighaamen. Na zulk een wreede Zegepraal, nogthans, bleef deeze Spinnekop niet lang in ’t Leven. Zy zwol fterkop, wierd: zwart van Kleur en ftierf Ëindelvk, als of zy zig te barften gegeten had. Dit zonderlinge vind ik by geen andere Au: pe Pooten, theuren aangetekend , maar in de befchryving der Infekten, die omftreeks Parys voorkomen, wordt in ’t byzonder agt gegeven op die eigen- fchap der Schaapherder - Spinnen, den Kinderen zelfs bekend; dat de Pooten, daar afgerukt zynde, zig nog eenigen tyd beweegen. Ook loopen zy daarom niet te minder, al zyn zy een gedeelte van den een of anderen kwyt. Die Autheur geeft in bedenken, of zulk een Infekt niet, op dergelyke wyze als de Kreeften en Krabben, weder nieuwe Pooten krygt, na dat ’er afgebroken zyn ? Hy hadt eens een der- gelyke Spin gevonden met zeven lange Pooten en de agtfte twee derden kleiner dan de anderen 3 doch verhaalt niet, of deeze korte Poot van dergelyke Leedjes als de overigen was voorzien: andersis het niet veel byzonders (*). De (*) Voor eenige Weeken werdt my door den Heer Doktor BASTER, van Zierikzee, eene Waarneeming medegedeeld TJ. DEEL, XIII, STUK L a VW. AFDEEl « LXXIX. Hoorp.- STORE Geftalte,. I6A BESCHRYVING VAN De geftalte van dit zonderlinge Infekt, dat zo wel in Amerikaals n Europa gevonden worde is wereldkundig: doch weinigen zullen agt ge. geven hebben op de zonderlinge figuur der dee= len voor aan den Kop, die in dergelyke omftan- digheden, van vegten of zyne p ooy te vatten te vangen, aan ftukken te fcheuren of uit te zuigen, van grooten dienst moeten zyn. Aan het Eyronde Lyf, dat geen Borstftuk, veel minder een Kop heeft, zyn van vooren twee uitftekjes , aan ieder van welken een foort van, Lancet gewricht is; op dergelyke manier, als wy diet in de groote Surinaamfche Spinne- kop, op Plaat CIL , zullen befchouwen. Bovendien heeft dit Infekt nog twee Voelers , die langer in de Mannetjes dan in de Wyfjes zyn, en zig, in de eerstgemelden, als twee korte Pooten vertoonen: ‘t welk mooglyk de reden zal zyn, dat fommigen ‘er tien Pooten aan toefchryven. Het heeft maar twee Oogen, die op de Rug digt by elkander ftaan, en al- leen door een fcherpe Kam van één gefcheiden zyn. Dit onderfcheidt hetzelve grootelyks van alle andere Spinnekoppen. De langte der Poo- ten k van den Heer SLABBER, te Middelburg , die aan een Haag- disje, welks Poot door een ander befchad:gd en van Vleesch ontbloot was, dien Poot afgefneeden hebbende , daar aan een nieuw Pootje, doch veel korter dan de anderen „ heeft zien groeijen. Dus kreeg ook een Goudvischje , welk de Staart. vin door een ander werdt afgegeten, in myne Flesch een nieuwe Staart, | DE KREEFT-SPiINNEN. 105 ten is verbaazende, en fomtyds wel van twee V. Duimen. Maar het byzonderfte van deeze ri Pooten is „ dat de Voet als uit ontelbaare klei- Hoorp- ne Leedjes fchynt famengefteld te zyn, ’t welk STUK. dit Lighaamsdeel zekerlyk bekwaamer tot gry- pen maakt, en om deeze reden kan ’er den naam van Pbalangiun , te regt, op toegepast worden, hoewel die van Twee-Oogige Spin niet minder eigen is. Men vindt ’er die bruin „die rood of geel zyn op de Rug In- of uitwendig kunnen zy den Mensch geen de minfte fchade doen , zegt Mot FrErus te ; 8: Tir: (3) Kreeftfpin , die bet Lof plat, de Snuit Chira _ tweeboornig en de Voelers als Pooten Gehoor: | beeft. : à Deeze Soort, in Duitschland ontdekt door D. Screeer, heeft dergelyke lange Pooten als de Schaapherder-Spin; maar het Lyf is plat en de Snuic beftaar uit twee Hlsvormige evenwy- dige Hoornen, met Voelers als Pooten > doch een weinig korter. ; (4) Kreeftfpin, die bet Agterbyf platagtig o= EN vaal ts Scorpioen (3) Phalangium Abdomine depresfo, Roftro bicorni, Pale >pinne tje, pis Pediformibus, Sy/7. Nat. XII. SCHAFE. Elem, 13. f, 9. (4) Pbalangium Abdomine obovato depresto; Chelis levi- bus, digitis pilofis. oyfl. Nat. XIL. Acarus Cancroides Faun, Suec. 1968. SCOoP. Carn, 1069. It Oeland, 84. SEB. Muj: 1. T.LXX, Fig. 11, FRISCH Jn/ VIII, T‚1, ROEs, Suppl, T. 64. SCHEEF. Eler, T, 38. CLERCK, Aran, T, VL, fe zo; 1, a. GEOEFR, Par. II. p. 618, E, DEEL, Xl. STUKe L 3 V. Arpeer. EXXIX. Hoor p- STUK. PL. Ca Bige 4 Is BESCHRYVING VAR waal beeft; met gladde Schaaren , die ruig gevingerd zyn, aan de Voelers. “Dic Infekt, dat men , wegens de ELevensma= nier, het Weegluis-Spinnetje , en wegens de Schaaren het Scorpioen- of ook het Krab-Spin- netje kan noemen , is te vooren ’t huis gebragt geweest in te Geflagt der Myten, Anderen hebben ’t volftrekt tot de Scorpioenen betrok- ken (*), daar het echter , als geen Staart, of maar een zeer klein Staartje hebbende, dat zig onder ’t Lyf verbergen kan , zeer veel van afwykt, en dus nader tot de Krabben zou be- hooren ; waar van het , door de Lighaamsge- {talte , wederom , grootelyks verfchilt , ges yk uit onze Afbeelding, die hetzelve naar * Leven zeer vergroot vertoont , duidelyk blykbaar is. Men hoore Frrscu, dien gangenn: de fpreeken. ‚‚ Hoewel dit Infekt geen Webbe maakt, en „> ook geene Spinpunten noch openingen daat 2 toe RA kan men hetzelve doch, even za 3» gevoeglyk , wegens de geftalte en beweeging, „ met den Heer SwAMMERDAM onder de Spin- > nen of Spinnekopagtige Infekten tellen, als „, Anderen de Langpoorige Spin daar toe betrek- , ken, die ook geen Geweefzel maakt. De » Scorpioen-Schaaren onderfcheiden herzelve | >, van (*) In’ Werk vau STBA , op de aangehaalde Plaat, inde befchryving sladz rte, en by ROESEL , die hee den naar geeft van zeez-klein Scorpieentie, DE KREEFT-SPINNEN. 167 _ 3, van allerley ander klein Ongediert. Deeze V. _ „> Schaaren leggen aan de ééne fcherpe zyde, xXx ‚, daar het beweeglyke deel van de Schaar is, Hoorp- met de punten wat onder zig geboogen , en *TUÉ« »> Zyn meer rond dan breed. Het Lighaam be- ss ftaat uit drie deelen, Kop, Borstítuk en Ag- » terlyf 3 daar de Spinnekoppen , anders , maar ss twee Lighaamsdeelen hebben en de Langpoo= »> tige niet meer dan één (*). De Kop is van s» vooren fpits , en heeft zyn opening aan de s> Punt, die vol is van kleine wat uitfteeken- ‚> de Haairtjes, tusfchen welken de Zuigftekel 5» uitgaat, waar mede zy het Voedzel naar zig > neemt, en de Prooy, die haar tusfchen de 9, Schaaren valt, uitzuigt. Het moeten klei- 9 ner Dieren zyn dan de Kachel - Vliegen, die s> Zy vangt: want alsik haar een zodanige reeds ss half doode Vlieg toefimeet, liep zy , op de »» Minfte beweeging der Pooten, van dezelve weg. Het Lyf heeft, boven aan de Borít, zo veel de Kleur aangaat een Ring, welke Kaftanje- bruin is, gelyk de Borft en Kop. De andere tien Ringen des Lighaams zyn Drekkig Afchkleur. De Ringenof Rondfels, >», dwars over de Rug, worden in ’t midden door een Kaftanje - bruine Streep verdeeld , en zyn bezet met Korte Haairtjes; gelyk men met een Vergrootglas ook kleine Haairtjes op de glad fchynende Schaaren vinde, De Schaa. 55 Een 53 Dn (**) Dat is de Schaapherder-Spin, zo even befchreeven. Ì, DEEL, A1l1, STUIS, V, AFDEEL. LXXIX HOOrD- STUK. 168 BESCHRYVING VAN „ten ftaan onder aan den Hals. De Buik is » zeer hol , en heeft zes Schubben- Laagen, s, Over elkander. Men kan de noodige Lugt- >, gaatjes daar aan niet zien, om dat-dezelven » zo Zeer in de plooijen verholen zitten. De , Pooten geeven ’er vry wel de gedaante van +, een Spin aan, hebbende drie Leden, buiten >», en behalve het Kokertje, waar inzy zig aan > den Buik beweegen.' Zy kan daar mede, ge- s, lykerwys een Kreeft of Scorpioen,-zeer-ge- zwind , voor- en agterwaards , als ook zyde- > waards, kruipen ; houdende de Schaaren „ te- > vens, altoos, regt vooruit geftrekt „die zy ‚ anders op allerley wyzen buigen kan. Nooit », wordt zy zo groot als zy hier is afgetekend , en bemint de naauwe Reeten, waar in anders geen Spin kan komen; zo dat menze een Reeten- Spin noemt 3 dewyl zy, gelyk een >, Weegluis „in naauwe Scheuren en dik- », wils tusfchen de Bladen der Boeken en de Banden zig onthoudt.” Dit Infekt heeft by ons zyne woonplaats, zegt GroOFFROY , (die het ineen byzonder Ge: 33 flagt, onder den naam van Chlifer of Schaar- draager , geplaatst heeft ,) in de Tuinen onder de Bloempotten , tuflchen de half afgefcheurde Bast der Boomen, en in de Huizen op dergely- ke muffe plaatfen. Het leeft van Houtluisjes en Myten , loopende agterwaards , zegt LIN” Naus, dieeen Waarneeming bybrengt van BER. Gus, dat hetzelve, by nagt, met den Kop in d de eer DE KREEFT-SPINNEN. 169 de Dy van een Boer gekroopen zynde, daaruie V. een Puist als een Hazelnoot was ontítaan, met XXIX een {chrikkelyke Pyn in dat geheele Been. By Hoorp- Ons wordenze in afgeworpen oude Nesten der StUK. Zwaluwen veel gevonden. C 5) Kreeftfpin „ die het Agterlyf Rolrond, met it gladde Schaaren ; den Kop met bybangzels Mytagtige. heeft. Deeze, in de heete Gewesten van Amerika zigonthoudende, heeft een Venynige beet, zegt LinNzus, die haar te vooren ook onder de My- ten geplaatst, doch toen reeds getwyfe!d had, of Zy, zo wel als de voorgaande, niet tot de Kreeftspinnen behoorde Zy gelykt, byzonder; naar ons Scorpioen- of Weegluis- Spinnetje „ „maar de Schaaren zyn Eirond , het Lyf geelag- tig en tweemaal zo groot , met het Agterlyf rolrond. î (6) Kreeftfpin, die bet Agterlyf breed en ge-_ vr. Jpitst beeft met een Elsvormige Snuit. - kij, Walvisch=j Loen ik, in ’t voorfte van deeze Natuurlyke buis. His- (5) Phalangium Abdomine Cylindrico , Chelis levibus , Capite appendiculato. Sy/f.-Nat. Xil. Acarus Antennis Chelt= formibus, Abdomine Cylindrico, Capite appendiculato. Syt. Nat. X. 5. 616. N. 3. (6) Phalangium Abdomine dilatato muricato , Roftro Subu= lato. Sy/f, Nat XII Pediculus Ceti. MART, Spitsb. 85. T-Q. f. d. BASTER Uit/pann, II, D. p. 146. T. 12. f. 3. Phalane gtum Littorale, STROM, Sondm, 209. Tl, f, 17, Fycnogonum BRUNNICH. Inf, T.I, £. 174eee E. DEEL, XIII, STUK Ls id Arp LXXIX io BESCHRYVING VAN „ Hiftorie, de Walvisfchen befchreef , maakte ile tevens gewag van de Walvisch- Luizen. Heet Hoorp- gene ik, dien aangaande, als maar ter loops, STUK, Pr. C, Fig, 5e op dieplaats , voorftelde, had ik ontleend uit een nieuw Fransch Werk „ dat eene Verzameling van het gezegde der meefte hedendaagfche Au- theuren bevat (+). Aldaar wordt duidelyk de langte gefteld op zeven Duimen of daarom= trent, en indien het Ínfekt de grootte van een Spinrok heeft, gelyk BoccoNe zegt , zou de hoogte van de Schulp niet veel minder zyn. "Ik heb my verbeeld, dat dezelven, naar de groot- te der Walvisfchen , ongemeen verfchillende waren , en dat de eigentlyke Walvischluizen onder zodanige Doppen, het welk de Zee-Ei. kels of Zee-Puisten zyn , huisvesten. Ik bezit ‘er zodanigenals by GuaLrHIErI, Tab, 106, Lett. Q afgebeeld zyn, vanmeer dan een Duim hoog en anderhalf Duim breed (*). By fommige Liefhebbersis , onder den Naam van Walvisch-Luis, een Diertje bekend, waar van wy de Afbeelding hier eenigermaate vergroot geeven ‚ om de zonderlinge Geftalte van dit Schepzel , die door den Heer Doktor BAsTER uitvoerig is befchreeven. Zyn Ed. heeft een foort van Voelertjes of Armpjes aan eenigen van deeze infekten waargenomen; doch als men zy“ (}) Sa longueur eft de fept Pouces ou environ; mais il pas toit beaucoup plus grand, lorfqu’il etend fes Bras hors de @ Coquille, DilFionn, des Animaux. Paris 1759. pag. 574» (*) Die Autheur voegt agterde befshryving. Hune BocCe= GONE Pediculun Balena nancupat. pe KREEFT-SPINNEN, I7f gyne Afbeelding’, daar van (Lett. D,) metdie es van het Infekt van de Buikzyde (Lett. C) ver- LxxIX, gelykt, is het duister, waar deeze Armpjeskun- Hoorn. pen gezeten hebben, die ik echter ook daar aan aren waarneem. Zy zaten, volgens zvn Ed. fchrye ven , onder aan den Buik , digt by de Snuies waar ik denk dat zyn Ed. mede zeggen wil, on« der aan het Lighaam van dit Diertje. In hee gene , naar ’t welke onze Afbeelding (Pr. C. Fis. 5) gemaakt is, was ‘er geen blyk van te vinden; maarde twee uitpuilingen aan de Rug- zyde, by het Snuitje, fcheenen zig zo wel als Oogen voortedoen, datik ze ’er zekerlyk voor zou gehouden hebben, indien het Infekt niets middeaopde Rug, aande andere Verdeelingen van het Lyf, meer dergelyke uitpuilingen had, De Heer Baster verbeeldt zig die Walvisch- Luis, welke van MARTENs in zyne Spitsberg- fche Reize opgegeven wordt, een ander Dier- tje te weezen ; alzo dezelve twee Sprieten, twee Oogen en een Neusgat had. Het zelfde moet ik zeggen van de Walvisch - Luizen, wel- ke by Sera afgebeeld zyn , alzo. die twee Poor ten zeer dun, eneen Kop hadden met uitftee« kende Baardjes(*). Deeze zyn ook , wegens het getal der Pooten, tot de Piflebedden t’huis, ge= bragt, en gelyken weinig, zo men in ’t ver“ volg zien zal, naar dit Infekt, dat, evenwel , vag LINNAus aldus befchreeven wordt: > Het (+) Kabinet 1.D. p. 142, Tab, XC, Fig. 5, Lett, E,‚ F‚ G, He 1, DEEL: XIII, STURe 172 BESCHRYVING VAN: V. ‚‚ Het gelykt zeer veel naar de Piffebed van KKK. », den Walvisch, maar heeft geen meer Poos Hoorpel vaten dan agt, die allen volkomen zyn, en uit “__ verfcheide Leedjes beftaan. De Rugisrood, ss van veele Stukken, die ieder drie pun- s, ten hebben: de Staart Rolrond, zeer „‚ kort en geknot; de Snuit Vliesagtig , eenie germaate Elsvormig, ter langte van de Poo- > tens De gedaante hebbende van de Piffebed ss van den Walvisch, doch door de Snuit van 9, de overigen verfchillende , en zonder Ny- „‚ pers; zou men dit Infekt misfchien beter tot «> de Myten betrekken kunnen, of maaken ’er »y Een byzonder Geflagt van.” … (7) Kreeftfpin , die bet Lyf ovaal en plat beeft, VIL E rianne met drie Ribben overlangs, de Dyën der Voors Zum. oten eentsermaate sekamd, Drieribbis « Po 5 BAAS ge. Dit Infekt, by Dresden in Saxen waargena- men , heeft het Lyf ovaal en“plat , mert vyf flaauwe Infnydingen en drie Ribben, waar van de eene, in ‘t midden, overlangs, zig als een Kiel vertoont; van de anderen is ’er, weder: zyds, boven den zydrand, één. De Kleur is bruin De Pooten zyn eens zo lang als het Lyf, hebbende de voorften de Dyën opwaards breeder , met eene en gekartelde Kiel. GD) (7) Phalangium Abdomine elliptico depresfo tricarinato;, Femoribus anticis (uberiftatis. Sy/7. Nat, Xlle PLAAT CI. DE KREEFT-SPINNEN. 173 (8) Kreeftfpin „ die takkige Schaaren beeft en Ve borstels aan bet Gat draagt AFDEELs. LXXIK, Onder die van dit Geflagt is deeze Soort de Hoorpe eenigfte, welke een aanmerkelyke Staart heeft ST5E VII. De Geftalte zweemt veel naar die der Scorpioe- Caudarur, Geftaate, ‘nen, volgens de afbeelding van de twee uit SE- BA aangehaald, die van de Kust van Guinee ge- komen waren, zynde de eene het Wyfje , de andere het Mannetje. Niettegenftaande de kwetzende Staart ’eraan ontbreekt , en de Schaa- ren ook van een andere gedaante zyn, heeft de Heer GronNovius dezelven doch tot de Scor- pioenen thuis gebragt. Dat Voorwerp , ’t welk zig in de Verzameling van de Koningin van Sweeden bevondt, fchynt uit Oostindie , en wel van ’t Eiland Java, ee te Zyn ge- weest, (o) Kreeftfpin, die de Armen getand, de voor. „ IX é : Reniformes fte Pooten Borftelagtig en by uitfbek lang , bet Lang Ge- Borstfluk Niergebykende beeft. Ee Fig. Ie Buiten twyfel worde hier dat Infekt bedoeld , En waar van BrowN , inzyne befchryving der Ge- dierten van Jamaika, de Afbeelding gegeven heeft, (8) Phalangium Chelis ramofis , Ano Setifero M.L, Ue Scorpio, GRON. Zooph. 952. SEB, Muf. 1. T, 7o.f. 7, 8. (9) Phalangium Brachiis dentatis, Pedibus primis lnb. 5’ mis Setaceis , Thorace Reniformi. M_ L. U, 427. Phalangium Palpis longisfimis crasfis *, GRON. Zooph 935. Tarantula fufca major, &c. BROWN, Jam. 4cg. T. XLI, £, 3. angels. al neoides. PETIVER. Pteriogr, T, XLI, É, 12e Ke DEEL, XIII, STUK. 64 BEsSCERGVIENG Wa Vv. heeft, onder den naam van „, Tarantula ; die Ln ;, bruin is en grooter, met de voorfte Pooten Hoors- 55 dikker, gedoornd en byna als Kreeftfchaaren STUK, „ genageld; die daar aan volgen zeer lang en s, dun”’: want, het gene hy de voorfte Pooten noemt, zyn de Voelers , Grypers of Armen; en de volgende zyn de eigentlyke Voorpooten. Men vindt ’er een Afbeelding van , (doch die ten uiterfte onvolkomen is getekend, ) in’t Vier= de deel van Sena; Fig. 13 op Tab. XCIX, zynde naareen Voorwerp gemaakt , dat uit Oost= indie afkomftig was Die, welke zig bevondt in het Kabinet van de Koningin van Sweeden 4 was, zo het fchynt, uic Amerika, De Heer YApmrraar de Tekening bezitten: de , die door zyn Ed., voor eenige Jaaren , ten naauwkeurigfte gemaakt was naar een zodanis gen Langbeenigen Spinnekop , heeft de goed- heid gehad van my dezelve mede te deelen; gelyk ik die dan ook, op de nevensgaande Plaat, in ’t Koper heb doen brengen (*). Die raa. (*) Te beklaagen is’t, dat deezen ouden Héet ‚die de Natuurly. ke Hiftorie zo veel dienst gedaan heeft , en nog veel meer zou kunnén doen, met dingen aan ’tlichttegeeven , die niemand anders heeft; (Zie hetXl, Stuk vandeeze Nat, Hiftorie , bladze 489.) van tyd tot tyd zo veel moeielykheden worden aange- dâan , door Luiden die de grootfte verpligting aan hem häd- den; dât zyn Ed. daardoor belet wordt , benevens de laftige waarneeminge van het Arnpt , van Ykmeefter Generaal der Ttooyfche Gewigten , zo veele Jaaren reeds door hem bekleed, zyhe Liefhebbery ten dienfte van het algemeen vooït te zete ten , en de Wereld mede te deelen , het geene zyne langduurie ge Ondervindingen , daar in, hem geopenbaard hebben, DE KREEFT-SPINNEN. 175 raare Stuk was door Mevrouw MERIAN zelve, V. by haar Ed. terugkomst, van Suriname mede: LXXIX, gebragt. De Heer S:LOMON vaN Loo, die de Hoorn. _vermaard{te Liefhebber was van zyn tyd,heefg STPS- deezen Spinnekop van haàr Ed. bekomen, en als een Pronkftuk , in een ronde Doos, met Glas gedekt , zorgvuldig bewaard. Na zyn Overlyden kwam dezelve , benevens veel an- der fraay Goed , op een Verkooping , en‚ op een der Kykdagen , te vooren , de Heeren LyoNner en ’ApmiraAr elkander aldaar aan- treffende , en beiden hetzelve als zulk een weergaaloos Stuk aanmerkende, maakten zy een affpraak , van het niet tegen elkander op te jaagen , zullende het te famen koopen en dan door Loting befliffen , wie het hebben zou. Vier zulke Staart - Spinnetjes , als de twee daar nevens vertoond, waren in de zelfde Doos , en hier van zou de geen, die het kwam te verlie» zen, 'er twee hebben. De Spinnekop viel, by het Lot, den Heer "ADMIRAAL te beurt, die, niettegenftaande ’er aan hem , door gedagten Heer, op ftaande voet, vyf Dukaaten voor ge» booden werden , daar doch niet vanafftappen wil- de, maar dit fraaije Stuk lang in zyne Verza- meling bewaard heeft; tot dat zyn Ed. zig ein- delyk , door lang aanhoudend verzoek van den Heer C. B. Voer en deszelfs Huisvrouw , heeft laaten overhaalen, om hetzelve voor een goe. de Prys over te doen; mids zyn Ed. eerst daar van TL DEEL. XIII. STUK, 176 SBESCHRYEVING y &N RNA van een Aftekening mogt maaken. De Spinne. ixxix,kop, dan, berust tot heden in het Kabinet van Hoorp- gedagten Heer en van zyne Beminde, te Dor- STUK. drecht. Wat de Geftalte van dit Schepzel aangaat 3 die is in alle opzigten verwonderlyk. De Dee- — len , welke men elders als twee ovaale ftukken afgebeeld heeft , en die ’er waarfchynlyk den naam van Niervormig aan hebben doen geeven; maaken , inderdaad, te famen het Borstítuk uits dat in deeze vry ongelyk van boven, en op de zyden hoekig uitgefneeden is, als ’t ware dus gefchikt tot het beter inneemen van de Kasjes 4 daar de knoppen van de bovenfte Leden der Poor ten zig in beweegen. De ongemeene langte en dunte van derzelver deelen vereischte, inder: daad, een diepe Inleding , gelyk men die ook daar aan befpeurt, en de ‘beweeglykheid vor” derde dat die korteleedjes, by ieder Gewrichts welke aan de Sp anekoppen eigen zyn , vooral in deeze niet ontbraken. Het moet een zeer vlug Dier zyn en tevens Roofzugtig, hebbende tot het vangen van kleiner Infekten waarfchyne _Iyk die byfter lange Zweep - Pooten , en tot het vatten of dooden derzelven die verfchrikkelyke Wapenen verkreegen , welke men Armen of Grypers kan noemen , hoewel zy met de Voe- lers of ook met de Sprieten, in anderen, ten opzigt van de plaatzing overeenkomftig zyn: Aan den Bek fchynt dit Voorwerp twee ontzag: | lyke DE KREEFTSPINNEN. 177 Iyke Tanden te hebben, dochde Kopontbreekt _V. eraan, gelyk in de Spinnekoppen in ’t alge LXKIE meen. Het Lyf is Eyrond en in ringen ver- Hoorne deeld, van Kleur wat bruiner dan het Borstítuk , STUEe dat uit den geelen ziet, gelykerwys de Poo- ten, maar de gefchaarde Armen zyn ook rood- agtig Kastanje-bruin. ‘Thans bezit ik zelf zo- danig een Kreeft - Spin, díe ruim zo groot van Lyfen langer van Armen, doch wat korter van Pooten is. Misfchien zaldeeze een Mannetje zyn. BRA HOOFDSTUK. Befchryving van °t Geflagt der SPINNEKOPPEN , awaar in derzelver algemeene Eisenfchappen, ine zonderbeid ten opzigt van bun Vernuft en de Voortteeling „ breedvoerig ontvouawd en nage= JPoord worden, enz. jee eenvoudiger en klaarder is de afleiding Naam. van den naam der SPINNEN Of SPINNEKOPe PEN, in onze Faal, dan die van het Latynfch woord Araneus, en vän Aranea , dat men zo wel voor de Webbe, als voor het Dier zelf, plagt te neemen. Het kan geen Infeke betekenen, dat met de Lugt’zig voedt, gelyk Isrvorus wil; maar, van het loopen of hangen in de Lugt , zou het kunnen af komftig zyn , waar van het Griekfch , Arachne of Arachnes , ook afgeleid wordt , en mooglyk heeft de ylheid van ‚% Geweefzel, dat zy maaken , wel gelegenheid 5, DEEL, XIII, STUK, daar 178 BESCHRYVING VAN V. daar toe gegeven. Het Meisje van dien naam - Fei werde, volgens de Fabel - Hiftorie , omdat het Hoorp- f stux. fteeken, in een Spinnekop veranderd (+). De Spinnekop is in de Paleizen der Koningen , * prov vinden wy in SALOMOrs Spreuken - Boek *, al- 30. v. 28 waar ’t Heoreeufch woord Simmith gebruikt is3 doch elders , alwaar van de Spinnewebben ge- 1705 8 v. fproken wordt, fteac het woord Grakobisch t. 1745 De Franíche naam Araignée is, zo wel als.de Spaanfche Aruna en de Iraliaanfche Ragri, van het Latyn afkomftig: daar de Engelfche naam Spider , de Hoogduicfche Spinne, en de Sweed- _fche Spinuet, zeer gelyken naar den Nederduit= fchen. N Eigen- De algemeene eigenfchap der Spinnekoppen, (chippen. wat het maaken van haare Webbe betreft , is zo wereldkundig, dat men de Kinderen daar wan niet behoeft te fpreeken. Ook wordt dar Werk, by de meeste Menfchen ‚ Even zo ge- ring aangezien ‚ als men een hope die in rook verdwynt, Een arbeid , die vrugteloos is en in t geheel niet ten nutte {trekt , in gedagte Schrif- tuurplaatfen, by het maakzel of by het wee- ven van Spinnewebben. vergeleeken vindt. MinervA in geweven Werk de loef wilde af= x In- \ (*) Rupit opus Dea, & radio, quem manu tenebat, mmm —__— Frontem percusfit Arachnese Nen tulit infelix ; laguzogue animofa lizavit Gutturas pendenten Pallas miferatra levauit, „Argue ita, vive quidem, pende tamen improbe, dixit, Sic mutata , antiguas exercet Aranea telas, Le, DE SPINNEKOPPEN. 179 jaderdaad , wanneer men de krankheid van dat V. Geweefzel by de fterkte van de Stoffen , wel- } ses” ken het Menfchelyk Vernuft, allengs opklim- Hoorne mende, van Zyde, Katoen , Wolle, Vlasch STUK: of Hennip, weet te vervaardigen: by die der Netten, waar mede men den Zee «Visch, Vo- gelen of wilde Dieren ; vangt „ wil verge- lyken; zo blykt, dat zy als een Stofje in de Weegfchaal zyn: maar gelykerwys een Aas; by voorbeeld , geen uitwerking heeft op de Schaalen van de Groote Waag, en een honder- fte van een Aas een fyn Balansje doet overe {laan ; zo zal hetook, by nadere befchouwing; blyken, dat ’er in het Geweefzel der Spinne« koppen niet minder fchranderheid en nuttigheid tot bereiking van de oogmerken , die ’er de Natuur mede bedoeld heeft gehad, uitblinkt, dan in de fynfte Stoffen van onze Manufaktuuren. En ’t gene daar dat Geweefzel dezelven onein: dig in te boven gaat , is , dat het niet door voorgaande Proeven allengs tot volmaaktheid gekomen , maar in ’t Paradys reeds , waarfchyn- _ fchynlyk, even zo Konftig als heden in onze X Tuinen; gefponnen en geweven zy. Deeze Infekten, naamelyk, (het welk nog Hun ver- aan de Menfchelyke Konst ontbreekt ,) Spin- ""* nen en Weeven te gelyk. Zy maaken Draa- den , die van aanmerkelyke kragt zyn , van eene Stoffe; welke in ’t geheel niet Draad- of Vezelagtig is: Draaden die zig, zonder ee« nig behulp van Spelden , Naalden, Spykers 3 ‚_E. DEEL: XIII, STUK M 2 Na- Konftig- heid der spinne- koppen. 180. BESCHRYVING -v AN Nagels, Haaken, Krammen, zo vast hechten, dat de Webbe , hun Vogelaars- Net „ in de allerergfte plaatzing , dat is loodregt , be- ftand is tegen een aanmerkelyke beweeging van de Lugt. Voeg hier by de regelmaatig- heid van hun Geweefzel , dat de Menfchely- de Konst byna befchaamt , en fommigen iets meer dan Dierlyks ; een Geest, dien men (te dwaas!) van den invloed der Sterren ging afleiden ; in deeze veragte Schepzelen heeft doen onderftellen : terwyl men klaarlyk zag, dat ’er niets overeenkomftiger kon zyn met de Oogmerken, welke zy met deezen arbeid fcheenen te bedoelen, en dat dus dee- ze Dieren dan ook niet van Denken en Ge: voel “konden ontbloot zyn; al ware het dat men Paarden , Buffels en dergelyken, in dat opzigt, met onvernuftige Menfchen, die men ook wel Ezels noemt, gelyk mogt ftellen. De oude Philofoophen, inzonderheid , heb- ben zig over het Vernuft der Spinnekoppen verwonderd. AR:sTOTELES Zegt, dat zy in Wysheid uitmunten: zo door de Scheering die zy maaken , als door den Inflag , zonder Spoel , den konttigften Weever befchaamen:- de. Welk een vastheid van de Webbe te- gen den Wind, tegen het aanhangende Stof , zegt Prinius , die zynen leezer de langheid der Draaden tusfchen twee Boomen , of van om hoog naar den Grond , voor oogen ftellende, hem tevens de Snelheid doet gade flaan, waar | mede DE SPINNEKOPPEN I&8I mede die Infekten , tot het weeven van de V. 1 f ‘ 4 Le Webbe, langs dien Draad, op en neder loo- LXXX pen ; de vaardigheid, waar mede zy, als ’er Hoorp- roof in de Webbe komt, zig derwaards begee- STUE ven, om die te vatten, en de nyverheid in het herftellen van het gene daar aan gebroken is; als ook hoe fcherp zy van Gevoel zyn en van Gezigt. MErtanus oordeelt, niet onaartig , dat de Spinnen gebooren zyn tot de Weevery , en dat de Draaden, die zy fpinnen , de allerfyn= ften, welke een Vrouwe Hand formeeren kan, overtreffen. EvcrLipes , zelf , moest haare bedrevenheid in de Meetkonst pryzen , daar zy niets dan haare Pooten tot een Paffer of Maat- ftok gebruiken, en van anderen worden zy, met reden, daar in by de Byën vergeleeken. Prurarcuus, gezegd hebbende dat veele Die- ren leerzaam zyn, voegt ’er by: ,, maar, het is misfchien belachelyk, dat wy de Dieren in dit opzigt pryzen . daar Democrrrus ver- zekert, dat de Menfchen , inde voornaamfte noodwendigheden des Levens , Leerlingen zyn geweest van hun; gelyk van de Spin- nen in de Konst van Weeven en herftellen 5 > van de Zwaluwen in hect Bouwen; enz”. Het zelfde, byna, getuigt SENEKA , fpreekende aldus: „Ziet gy niet , hoe onnavolgbaar dat 9, geweefzel der Spinnewebben zy voor eenig s, Sterveling? Hoe veel Werk het zy , de Draa- > den in dier voegen te fchikken ; fommigen 9» om vastheid te geeven, anderen om een Net ke DEEL, Xlll, STUK. M 3 te \ Nh 32 93 23 53 33 „3 182 BESCHHRLVING: VAR Ve _ sj te maaken, bekwaam tot het vangen van zo ArpeerL. LXXX, »> Kleine Diertjes. Die Konst wordt geboo- Hoorp- ,, ren en niet door onderwys verkreegen”. Om STUK. van veele anderen niet te fpreeken, zal ik al- leen, wederom, de woorden bybrengen van Oviprus, die een Werkftuk van aller- grootften arbeid en vernuft zullende pryzen, zegt, dat hetzelve niet vande Konftigheid der Spinnewebben zou moeten worden overtrof- fen (Ds Spinne- Alle Spinnekoppen zyn, echter, van deezen EE aart niet: men vindt ’er eenigen die in ’t ge- be maaken, heel niet fpinnen: men vindt ’er die niet danop een onregelmaatige wys eenige Draaden fpan- nen of een foort van Webbe maaken voor de Gaten , waarin zy zig,’tzy aan Muuren , Schut- tingen of Boomen , onthouden: men vindt ’er, eindelyk, die haare Webbe niet loodregt maar waterpas of horizontaal maaken. Dit heeft aanleiding tot verfcheide Verdeelingen gege- ven, die meer of minder naauwkeurig zyn ; heb» bende de Ouden reeds drie Hoofdfoorten ge- fteld van deeze Infekten , en onder de genen, die geen Webben maaken , maar haare Prooy door vlugheid en by verrasfing overmeefteren , heeft LisreR drie Afdeelingen gemaakt, van Wolf-agtige ; Krab- agtige en Springers ‚ van wel- ) Non illud Opus tenuiffima vincant Stamina, nec fummo qu pende Aranea tigno, Libr, IV, Mean muorpbe DE SPINNEKOPPEN, 183 welke laatíten hy ’er vier in Engeland waar- Vv. nam. …Deeze kunnen evenwel een Web maa- he ken tot haar Eijernest en Winterleger (*). Hoorn= Van de Wolf-agtige vondt hy ’er vier in Enge- STUKe land ; van de Krab-agtige twee, en van de Springende ook vier: dus in ’t geheel tien ; ter- wyl van de Webfpinders door hem vierentwin= tig in dat Ryk gevonden waren ; waar onder tien van de genen die vlakke Webben maaken, gelyk de Tuin-Spinnen; zes die ze digt maa- ken, als lappen Liywaat of Katoen. Men ziet hier uit, dat het geral der laatften verre dat der eerften , welken de Heer HomgeneG Zwer- vers of Zwervende genoemd hadt, te boven gaat. De Heer REAUMUR, willende deeze Infek- verdeeling ten , uit hoofde van de Zyde , welke haar umune Webbe uitlevert,naauw keurig ter toets brengen, onderfcheidtde Nebfpianers in vier Hoofdfoor- ten. De Eerfte is, van de genen die haare Webben, wier geweefzel vry digt is, zo veel de ftandplaats toelaat , Waterpas of Horifon= taal maaken. Hier onder begreep hy de ge- nen, (*) De Sweed{che Heer CLERK heeft zeer mis, wanneer hy zegt dat door Lister de fpringende Spinnekoppen in drie Geflagten onderfcheiden worden ( Saltatorum Claflem in tria Genera Liflerus diflinxit , Luporum, Phalangioruin &* Can- criformium). LisTER gebruikt wel die drie benaamingen, doch hy merktze aan als drie Onderdeelingen van de Spinne. koppen , die geen Webbe maaken , gelyk ik hier gezegd heb. 1. DEEL, XIII STUK. M 4 v ‘t Spin- rag 1384 BEÉSCHRYVING v AR nen, die men Huis - Spinnen noemt , maaken+ ke haare Webben in de hoeken van Muuren ; aan Balken, Zolders of elders, en zodanigen ook vande Veldfpinnen,als aan haar Webben zulk een ftand geeven. Zyne Tweede Hoofdfoort was van de genen, die in de Gaten van oude Muuren woonen: de Derde van de genen , wier Webben geen vlak geweefzel , maar als een famenhooping van Netten maaken, die in ver- fcheiden Vlakten ftaan, en de Vierde, einde. lyk , van de gewoone Tuin-Spinnen , wier Webben zo zeer in ’t Oog loopen en zo vers wonderlyk zyn , wegens de Konftige figuur en evenredigheid der Draaden, uit welken zy beftaan, en waar van de Scheering altoos naar een middelpunt loopt. Onder alle de Hoofd- foorten was deeze de eenigfte , wier Tonne- tjes of Beursjes, daar zy de Eijeren in beflui- ten , tot het weeven van Stoffen gebruikt konden worden. Men hadt , naamelyk , ontdekt , dat het Spinrag, ’t welk een zo veragtelyk en nutte: loos ding fcheen te zyn, een foort van Zyde was, welke kon aangewend worden ten dien- {te van den Menfch. In ‘t jaar 1709 werden, door den Heer Bon, een paar Koufen en Hand- fchoenen, daar van geweven, aan de Akade- mie der Weetenfchappen van Parys toegezon- den, en federt heeft de Heer REAUMUR zig toegelegd, om te onderzoeken , of men daar van werkelyk Fabrieken zou kunnen opres: ten, DE S PINNEKOPPEN, 185 ter. Men hadt reeds opgemerkt , dat zy de Draaden van haare Scheering veel fterker dan Vv. Arprerr. LXE die van den Inflag maakten, doch toen werdt Hoorp. ontdekt, dat de Draaden van die Tonnetjes of Beursjes, waar in zy de Eijeren befluiten, ei- gentlyk de genen zyn, welken men, tot het bereiden van Stoffen, hebben moest. Deeze ‘Tonnetjes zouden Zydegeeven , die wit, geel, graauw , Hemelsblaauw of Koffykleurig was , en bygevolg meer verfcheidenheden van na- tuurlyke Kleuren uitleveren , dan die der Zy- dewormen. De Koffykleurigen waren de zeld- zaamften : REAUMUR hadt ’er niet gevonden dan in eenige Velden van Genets, doch der- zelver Zyde was zeer fterk en fchoon. Hy vergeleek de veelheid, welke een Spinnekop in ’t Jaar zou kunnen verfchaffen , met die van een Zydeworm , en bevondt dat ’er vier van de grootften toe vereischt werden; alzo ders zelver Tonnetjes zig niet zo fchoon lieten af- haalen , als die der Zydewormen: maar, de: wyl de Zyde der grootften fterkst is, zo zou men mogen denken , of die van grooter Indifche Spinnekoppen niet bekwaamer daar tee zoude zyn. Een groot beletzel in het aanleggen van Kweekeryën van Spinnekoppen , tot dit oog- „merk, was de wreedaartigbeid van deeze In- fekten, die by fchaarsheid van Voedzel elkan- der verflinden, als wanneer de zwakfte altoos de Prooy van den fterkeren wordt, Zy ee- 1, DEEL, XIIL STUK* M 5 ten , STUK, Wreed- aartigheid, @ en 186 BESCHRYVING VAN V. ten, zo her fchynt, geen Bladen of Vrugtens Lxxx. maaralleen Gedierten , gelyk Muggen en Vlies Hoorp- gen , ’t welk haar gewoone Aas is ; als ook Pisfebedden , Duizendbeenen, Rupfen , Ka- pellen en zelfs Aardwormen, wanneer men haar die ftukswyze geeft. Ongemeen beminnen zy die weeke zelfftandigheid , welke ‘er in de Schaftjes der Pluimen van het jong Gevogel- te, voor dat dezelven uitgefpreid zyn „ be« greepen is, en dusis het ligt te begrypen , datde ruige Surinaamfche, die de Eijeren der Kos librietjes uitzuigen , ook de Jongen of deeze Beestjes zelf , waar van fommigen niet veel grooter dan een Vlieg zyn , als zy dezelven in * Net kunnen krygen , niet fpaaren. Daar- entegen worden fommigen van zekere Wespen, die men deswegens Spinnedooders noemt , ge« & zie’t dood en in haar Nest gefleept *. Aan veeler: Be ssley Gevogelte ftrekken zy ook tot Aas. Venynig. _ Dewyl’er Voorbeelden zyn, van Menfchen, heid, die, uit een bedorven Lust , Spinnekoppen hebben gaan eeten; zo is het denkbeeld , als of dezelven, in 't algemeen, Venynig zouden zyn , thans geheel verworpen. Men weet , evenwel, dat fommige Vergiften , ingenomen zynde, niet fchaaden aan den Menfch , en, in tegendeel , door een Wonde met het Bloed ge. mengd, van verderflyke uitwerking zyn. Van myne ondervinding, ten opzigt van het oude denkbeeld, als of zy een byzondere af keerig- heid van de Padden hadden, en in ftaat waren, die 2 … WDEISPINNEKOPREN 187 die, met een enkele fteek of beet, om ’tleven v. te brengen, heb ik te vooren gewag gemaakt”, Arpzer, en verder aangemerkt, hoe het niet onwaar- Hoor: fchynlyk was , dat die groote WestindifchesrTux. misfchien wel grooter Dieren zouden durven * zie ’t aandoen. Ook heeft de Heer BAKER , in de pian 109’ Tand van een grooten Spinnekop, dien hy ge- droogd van ’t Eiland Nevis gekreegen hadt» aan ’t end een klein Spleetje ontdekt, ’t welk LEEUWENHOEK reeds in de Tanden van Spin- nekoppen hadt waargenomen ; doch de Heer MeEAp, zo ervaren in het onderzoek der Ver- giften, die opening in de Tanden van ver{íchei- de Spinnen gezogt en niet gevonden hebben: de, dagt dat LEEUwWENHOFK mis hadde , voor dat dezelve door gedagten Heer BAKER aan hem vertoond werdt. Zyn Ed. befchouwde zulks met verwondering , en maakte ’er dit Befluit uit op, dat, gelykerwys onder de Slan- gen alleenlyk eenige Soorten Tanden hebben, die doorboord zyn tot uiclaating van ’t Vergift in de Wonde , zo ook alleenlyk eenige Soor- ten van Spinnekoppen een opening in hunne Tanden hebben , en dat men deeze meer dan ge- meen Vergiftig mag onderftellen te zyn (*). Zo ingeworteld is het denkbeeld , dat Pad. den, Haagdisfen , Spinnekoppen , en meer der- Ser (*) BAKER Nuttig gebruik van 't Mikroskoop, Amft, 1756, bl. 424. S de DEEL, All. STUK» \ 183. BESCHRYVING VAN gelyke haatelyke Dieren , Venvnig zyn, daf veelen als voor ‘t gezigt derzelven fchrikkeB en ze vooral niet durven aanraaken ; daar, in te: gendeel , anderen, zonder fchroom, de Tuin- Spinnen, by Handen vol, met debloote Hand vangen, om ze dood te trappen , zonder ee- nig nadeel. Weinigen , onder de hedendaag: fche Liefhebbers der Natuurlyke Hiftorie ; zouden doch, geloof ik, tot de reukeloosheid durven komen van den wyd vermaarden HAR- VAUS, die dus van eene Proef , door hem daar= omtrent genomen, fpreekt. „, Zelf heb ik s> Eens, om het door Ondervinding te weeten, ss myn Hand meteen Naald geftoken, en,‚ op s> ftaande voet, die zelfde Naald aan den > Tand van een Spinnekop wryvende, ftak ss ik ’er op een andere plaats mede in myn ‚> Hand: doch kon geen onderfcheid tusfchen „> de twee Steeken ontdekken”, Daar wass echter, merkt LisrerR aan, eenig verfchil in 5 dewyl op de plaats van den Venynigen Steek een rood Puistje kwam, met Ontfteeking: zo dat hy zig verbeeldde, dat de Beet der Agt- Oogige Spinnen altoos gevaarlyk zy. Ook melde BovrE van iemand, die blind geworden was, doordien hy het Venyn van een Spinne- kop in de Oogen gekreegen hadt; waar by men de Waarneeming voegen kan van Piso , die aan- gaande zyn ontzaglyk grooten Brafiliaanfchen Spinnekop, Nblaimndu genaamd , verhaalt , dat men, in dezelvente vangen, de grootfte voor- Ziet BE /SPINNEK OPPEN. 785 zigtigheid gebruiken moet, dat het Venya V. daar van niet in de Oogen kome, als waar uit Ee een volflagen Blindheid zoude ontítaan: doch Hoorv- het Vogt, dat, deeze Infekten uitgeeven , en STUE. het welke dan de oirzaak van die uitwerking zou moeten zyn; loozen , ten minfte de ge:- woone Spinnekoppen , zo Merap verzekert, uit een Bek of Snuit, dien zy uitfteeken, en bren- gen het dus in de Wond. De fchadelyke eigenfchap nu van dit Vogt; dat de Spinnekoppen dan, op deeene of ande= re manier, uitgeeven „ kanniet van het Voed« zel , dat zy gewoonlyk gebruiken , afgeleid worden; alzo hetzelve ook tot Aas ítrekt voor ‘t Gevogelte. En, dic Vogt behoeft juist niet Venynig of Vergiftig, dat is altoos en in alle opzigten doodelyk te zyn, offchoon het fome Wylen, by groote veelheid in de omloopende Vogten van eenig Diertje gebragt zynde, der« zelver beweeging ftremme. De Melk, im- mers , die het gereedfte en een der beste Mid- delen tot bedwang van fcherpe Veny:en , wel. ke ingenomen zyn , geagt wordt, kan , alsmen die ín de Aderen fpuit , een Menfch onmidde= lyk doen fterven , en men brengt een voor beeld by, dat dezelve, door gramfchap aange- ftoken, een doodelyk Vergift is geworden (*). Het een cn andere zal misfchien de reden zyn , | dat C*) A, Med. Bernlin. Decad, IL, Vol, Xe pe 140 Le DEEL, XII. STUK. Vv. AFDEEL. ; LEAK. HoorDe ST Ke oo BESCHRYVING VvAN dat de Spinnen zo gereedelyk haare Prooy om: t leven brengen, en tevens zo vaardig elkan* der den Doodfteek geeven, het welk wederom een teken van haare Wreedaartigheid is. Wor= den ’er eenigen by elkander in een Glas gedaan; zo zal men haast zien, hoe vinnig zy op el: kander aanvallen, én hoe , in korten tyd, die allen, op één naa , dood zyn; welke laatfte , Overwinnaar blyvende, niettemin weinig nut heeft van zyne Zegepraal , alzo hy ook gemeen- Iyk , wel haast, aan de bekomen Wonden fterft ”*). Anderen , wederom, de Venynigheid ‘der Spinnekoppen geheel! verwerpen willende , bren- gen tot een Voorbeeld by , hoe groote ’er door kleine Vogeltjes verflonden worden , die men waarneemt, dat, wanneer men ze dit Aas, nu en dan, in de Kouwtjes geeft , daar van on. gemeen vrolyk en tierig zyn. Ook vestigen zy hun Oog op de Spinnewebben , die mer weet tot Bloedftemping van grooten dienst eni van geen het minfte kwaad gevolg te Zyn, in- dien menze op een verfche Wond legt. Vers der haalen zy aan, dat die fergaafre eigerie Íchap der Tarantula van Apulie, welke zo veel Gerugt gemaakt heeft in de Wereld, al voor lang beuzelagtig is bevonden, gelyk wy vervolgens zullen zien, Ook zyn die groote Spine C*) MEAD, de Venenis, Lugd, Eat. 173%. p. 46, DE SBINNEKOPPEN TOT Spinnekoppen zelfs, welke men op de West, V. jndifche Eilanden heeft, geheel niet Venynig; LXX) zo Pater LagarT verzekert , door een menig- Hoorp- te van Proefneemingen, ondervonden te heb: “TUe ben. De Voortteeling der Spinnekoppen is geen Nier geheime zaak. Men weet dat zy een menigte van Eytjes leggen, en die befluiten in een dik Katoenagtig Beursje van haar eigen Spinzel, dat naar een Tonnetje gelykt. En, fchoon zy die Eytjes niet uitbroeden , zo het fchynt, maar de verwarming van dezelven aan de Zon. nefchyn overlaaten , zyn ‘er doch, in zonderheid onder de Zwervende Spinnen, die het Eijer - Zakje en dus vervolgens ook de Jon- gen zelf, op de Rug draagen. Dit geeft dan een aartige Vertooning: een geheel ruige Bol te zien, met leevende Haairtjes, het welk de Pootjes van gedagte Jongen zyn, die, als men ‘er aan raakt zig verfchuilen en daar afgaan. Tets dergelyks neemt men zo dikwils waar in de Jongen van de gemeene Tuinfpinnen , die, wanneer ’t gevaar verdweenen is , allengs weder by elkander kruipen , en zig tot een Bol« Jetje verzamelen , even als de Jongen op dee: ze Zakdraagende Spinnen; waar van in ’ ver- volg nader. } De Paaring heeft meer duifterheden in ge« had, voor dat men , door Waarneemingen, dienaangaande eenig licht kreeg. De ge. meenzaamheid der Spinnekoppen is byfter L DEEL. XIIL, STUK, klein, Vv, ÄFDrEL. LXX. HooFp- STUK: 92 BESCHRYVING VAN, klein. Wanneer men ’er twee in eene Webbe ziet, zal dat doorgaans een Gevegt voorfpel- len; het welk zelden, dan met het verjaagen of om ’t leven brengen van den zwakften , ein- digt. De oude Spinnekoppen, naamelyk, be- gint op ’t laatst, na dar zy eenige Webben ge- fponnen en geweven hebben , de Stoffagie daar toe te ontbreeken , en dus zyn deeze, tot hun beftaan , genoodzaakt , zig van de Webbe van „eenander meefter te maaken, die zy dan, even. Paáaring. als haar eigene, tot den Vangst gebruiken. Dikwils vlugt die, welke de Webbe gemaakt hadt, op het zien van haaren Vyand, en maakt elders een andere Webbe. Maar het gebeurt ook wel, dat het Mannetje het Wyfje een bee zoek komt geeven in de Webbe „ en dit ge= fchiedt niet dan tot de Paating, en in zeker Saizoen. De Tuin =Spinnekoppen paaren doorgaans in de Nazomer of in de Herfst. Alsdan ziet men het Wyfje ftil in ’t midden van de Webbe, met het Borstftuk nederwaards, hangen, ter- wyl het Mannetje daar om heen zwerft: het welk gemakkelyk daar van te onderfcheiden is door zyne kleinte, en door de dikke Knob- bels, aan ’ end ván zyne Voelers of Sprieten. Het vordert langzaam en als met fchroom op de Webbe; het nadert zagtelyk aan *t Wyfje, dat onbewoogen op haar plaats blyft, en , ’er eindelyk geheel naby gekomen zynde, raakt het effentjes haar Poot met een van de zynen aans DE SPINNEKOPPEN. #63 aán, gaande dan, als verfchrikt zynde, eenige Wi _ Schreeden te rug. De verfcheide herhaalingen EE van dit werk, fchynen een Voorfpel van de Hor! Paaring te zyn, waar door zy als met elkan- STUE: der kennis maaken , en middelerwyl zwellen de Armen van ’t Mannetje aan ’t end, als ’t wa- re, uit of openen zig, en men ziet dat het Knopje vogtig zy. Het Mannetje, alsdan ftouter geworden, komt digter aan het Wyf= je, het welk fteeds met het Agterlyf opwaards blyft hangen , en dus de opening van haare Teeldeelen, die naar een Spleet gelykt, open heeft. Hier voegt de Mannetjes Spinnekop het Knopje van een zyner Armen, en een oogenblik daarna het Knopje van zynen anderen Arm, als oogenblikkelyk aan 3 herhaalende zulks , beurtlings ‚ verfcheide maalen. Men zietze, fomtyds, wel een half Uur bezig aan dit Minnefpel , het welk voor eene Paaring fchynt te verftrekken , die door den Heer LyoNNer , eerst , aldus is waargenomen, zo de Heer REAUMUR; in een Brief van den 17 Augustus 1745 , aan één zyner Vrienden te kennen geeft, fpreekende aldus. „ Ik heb langen tyd gemeetid , twee Spinnen > waargenomen te hebben , die Buik tegen ‚> Buik gepaard waren; maar de Heer LyonN- ‚> NET, die zeer wel weet te zien, verzekert ss my, ‘er op een geheel andere manier te heb- „> ben zien Paaren. Zo Gy van zyne Waat- s> neeming onderrigt geweest waart; zoud Gy Js DEEL, XII, STUK» N z2 mise Ve AFDEEL- E\XX HooFD: STUKe 194 BESCHRYVING VAN s misfchien een weinig meer gezien hebben, », wanneer Gy de lief koozingen opmerkte , wele ‚s ken twee van uwe Warer-Spinnekoppen elkan- s, der fcheenen te doen: want het is een groot » voordeel, vooraf te weeten ; wat men kan sac HEN, | “ys Pehalven de agt-Pooten hebber. de Spin= ss-nekoppen „ van vooren, als 't ware, twee ss Armen, die gelykerwys de Sprieten geplaatst zyn. leder Arm-heeft, in fommigen, aan t end een Knopje Gedagte. Heer nam twee Spinnekoppen. waar; die naar elkander gee keerd waren, en eenigen tyd metde Pooten „ fpeelden. Een derzelven, vervolgens, het ‚‚Knopje openende van één zyner Armen ;, ‘kwam: daar. uic: het Mannelyk. Teeldeel te „ voorfchyn;: ’t welk onder het Lyf van’ ss Wyfje gebragt, en ingevoerd, werdt in een 95 Spleet, die aan deszelfs beginzel is. „Deeze Paaring is zeer verfchillende van alle de ge. nen, welke ons de overige Infekten vertoo- „‚ nen: men behoorde daar toe te komen, van shet meer dan. eenmaal waar te neee ba men (ej Had de Hiftorie der Spinnekoppen, welke | die 55 95 5 95 35 39 99 (*) De Heer pr GEFR heeft ook , in zyne Akadermnifche Redevoering , te Stokholm, in ’t faar 1754, over de Voorte teeling der Infekten, van de Waarneemingen van den Heer LYoNNET, (als een voornaam Ziender of iemand die, gelyk LEEUWENHOEK , meer zien kan dan een ander,) veelees dan van zyne bevinding cen dien opzigte, gebruik gemaakt, 1 DE SPINNEKOPPEN. 195 die vermaarde Akademist bezig was tebefchry- V. - ven, aan ’ licht mogen komen , zouden wy xxx van eenen Autheurs die de Wereld zo veel op- Hoorp= heldering gegeven heeft omtrent de Paaring “TEX ‚van de Juffers, Byën en Kapellen, met reden ook meer zekerheid, in dit ftuk, hebben mo- gen verwagten. Ondertusfchen wordt ons door den tegenwoordigen befchryver van de Hifto- rie der Infekteu; die omftreeks Parys voorko- men, verzekerd , dat hy de gedagte Paaring ; zo als ik die befchreeven heb ‚; meermaalen had waargenomen: CLERCK zegt, ten dien op- zigte, preposteri coibant; (dat, geloof ik , zeg- gen wil, averegts of omgekeerd ; gelyk de Ke- mels en veele Kapellen: ) waius Ano cervici als terius ita applicato, ut Mas commode inferiorem fe= mine Alum brachiis fuis attingere pof]et. De ul. va; nu, wordt gefteld te zyn van onderen by den Hals vän * Wyfje , aan Asterlyf : ZO dat die plaatzing geheel onbekwaam” was tot zulk een Paaring. Zy fcheïdden, zegt hy ‚ vreed= zaam. Anderen verzekeren, dat het Manne- tje, op ‘teindevande Paaring „ dikwils van het Wyfje een doodelyke neep krygt: het welk dan dit ftuk nog zonderlinger en verwonderly- ker maakt : hoewel ‘er die zeldzaamheid van af raakt, dat de Spinnekoppen hunne Teeldee- len aan ’t end der Voorpooten hebben zouden; gelyk fommigen verzekeren. Verfcheide Autheuren willen, dat deeze In- reeftya, fekten zeer lang leeven; fommigen fchryven là DEEL: XIII, STUK, N 2 van 166 BESCHRYVING VAN. V._ van wel drie of vier Jaaren. Of dit naauw- ArpeeL. } ee n xxx, keurig onderzogt zy, weet ik niet ; maar het is. Hoorp- zeker , dat zy den geheelen Winter kunnen STUK vasten, gelyk veele andere Infekten , en bo- vendien ook, zelfs in de Zomer, verfcheide Maanden’ zonder eeten zyn. In dit opzigt ger Iyken zv dan, eenigermaate, naar de Viervoe- tige Roofdieren; terwyl het tamme. Vee , dat Kruiden eet , niet lang kan vasten. Hier uic kan men ook begrypen , hoe dat veelen het, zo geduldig , afwagten , dat ’er eenige Prooy in haare Netten.valt. En het is verwonderly- ker, dat de Jongen, in de eerfte Dagen , zo {terk aangroeijen, daar zy nog geene Vliegen hebben kunnen vangen ; dan dat zy de Huid afwerpen , naar maate zy grooter worden; het welk de Ouden , zo fommigen verzekeren , eenmaal ’s Jaars in ’t Voorjaardoen, gelyker:- wys-.de Krabben en Kreeften. Hetafwer- De Húûid , welke de Spinnekoppen afwer- pen vande pen, „(zegt CrereK,) is Hoornagtig en „‚ doorfchynende , doch Kraakbeenig en de ‚, voorige geftalte van den Spinnekop onder st Oog brengende, zo ten opzigt van het ) Borstftuk en de plaatzing der Oogen , als 3, van de Pooten en Armen; de Klaauwen of , Tanden zelfs niet uitgezonderd : maar het , bekleedzel van het Agterlyf is een Vliesje, > dat geheel inkrimpt en door famentrekking ss met rimpels zyne gedaante niet behoudt. De », Spinnekop, zyn Huid af zullende leggen , zoekt DE SPINNEKOPPEN. 197 pr zoekt een bekwaame plaats, daarhy vadzig Vk FDEEL, z, in de Webbe zig bewindt: dan gaat de uit- ‚xxx, s, wendige Korst van het geheele Bortsítuk , Hoorp- ‚ de Pooten, Armen en Tanden , door op. s, fcheuring af, blyvende evenwel een weinig 5» zitten aan het agterfte van het Borst{tuk , z> met het voorfte deel opwaards omgeboogen. ‚> By deeze gelegenheid vervalt het Dier in „> Zulk een bezefloosheid en flaauwte, dat het 5 geen Mug van zig weet af te dryven: maar »> eindelyk komt het tot zig zelve, en begint, ») zo veel de kragten toelaaten , door fchop- » pen en plukken eenige vlugheid te toonen, „> tot dat het, aïlengs meer en meer tot her- s ftelling komende, vande oude Huid zig ge- », heel ontflagen heeft. Dat groot gebrek van s, kragten, evenwel , belet het Dier nog , ver- ‚> der dan de langte zyns Lighaams, van de , afgeworpen Huid af te wyken; des her in ‚, de Webbe hangen blyft, zo lang tot dat de „ Lugt deszelfs Opperhuid genoegzaam droog „> en ftevig heeft gemaakt , om den voorigen „, arbeid en Levensmanier te kunnen hervat- Verwonderlyk is ’t,‚ hoe iemand, die de Spinnekoppen een Bek toefchryft of Mond (+), als in een zelfde adem zeggen kan , dat de twee (*) De Araneis Suecicis, pag. 14. (T) Les Yeux , les Antennes & la Bouche de l'Araignge, Zlift, des Inf, env, Paris, Tom, Il. p. 630 1, DEEL. XIII, STUKe N 3 STUK. Bek of Keel, Vv, ÄFDEEL. LXXX. Hoor p- STUK. 1038 BESCHRYVING vAN twee fchefpe Tanden, vooraan den Bek, (die men eigenlyk als een Nyptang , waarmede zy haar Prooy vatten en dooden ‚ moet aanmer- ken ,) van binnen holzynde, dienen om dezel- ve uit te zuigen , gelykerwys de Mieren- leeuw (*). De opening van deeze Tanden wordt immers te duidelyk, door-de-genen, die dezelve in veele Spinnekoppen opgezogt hebben, om den zogenaamden uitgang van ’t Venyn te vinden 5 ontkend , dan dat men die voor alge: meen zou laken: houden. © Ook is het zeker, dat veele van deeze Infekten hunne Prooy niet alleen uitzuigen, maar grootendeels verflinden. Wy zullen dan met Friscu veeleer gelooven, dat de Spinnekoppen weezentlyk een Bek heb= ben , tusfchen de Nypers; hoewel de Tong, die hy in deeze Bek waargenomen hadt, veel- eer de Zuiger fchynt te zyn, daar Merap van fpreekt, gelyk hy zelf ook daar aan een ope- ning hadt waargenomen , en zig verbeeld, dat diet Werktuig dienen kon , om iets in te zui- gen (f). De Heer Crercx vertoont zeer dui- delyk de opening in Plaat , die men den Bek of Keel kan noemen, en die het Vogt, zegt hy, ontvangt, dat door de Kaaken uic de Prooy ge= drukt wordt (4 1). Ik (*) Leur Pinces, qui font creufes en dedans , leur tiene nent lieu de Machoire & de Bouche, lb:d, p. 636. (f) Frisen. Inf. Vil Theill. pag. 8, (1) CLERCK de Araneis Succicis, Pl, 6, Te 4e Fig- 2e DE/SPINNEKOPPEN. 109 Ik fehroom dan niet, vast teftellen, dateen Ver Spinnekop, behalve de Keel, als de doorgang LKXK paar de-Maag aangewerkt, ookeen Bek heeft, Hoorn. of opening van de Keel, die met een foort van TUE ke Lippen is geflaoten en waar buiten die Haaks- Amen, wyze Nypers zyn, welke men ook Tanden. _ kan noemen. Men kan niet zeggen, dat hunne Bek uit deeze Nypers beftaact ; even zo min als wy. zeggen kunnen , dat onze Mond be« ftaat uit onze Tanden (*). Buitendien heeft de Spinnekop , aan den Bek, of van vooren, nog twee Deelen, die zodanig naar Pooten ge« lyken, dat foinmigen ‘er tien Pooten aan toe- fchryven; doch het zyn veeleer een foort van Armen, die zy als Handen of Voelers gebrui- ken, om hunne Prooy aan te vatten, naar den Bek of tusfchen de Tanden te b engen, en op allerley manieren te draaitenen te wenden. Zy beftaan, ten minfte, uit drie Leedjes, en wore den, onder ’t loopen, door het Infekt geduu- rig bewoogen, even als de Sprieren of Hoo- rentjes der Torren, enz Dac hier de Teel- deelen in de Mannetjes aan zitten, wordt thans in ’t algemeen geloofd (f De {*) La Bouche de l'Araignée con°fte dins deux fortes te- nailles, Sc. Hf? des Inf env. Paris ToM. il p 6351 De Spinnekoppen hebben, behilven die Klatuwen, volgens BA- KER, nog twee rven van Tandjes aan her Kasje, waarin de Klaauw uls een Kn'pmes fluit. (f) FRiscH meent een Penis 8& Serotum onder aan den Buik der Tuinfpinnen waargenomen te heben, het welk dan KDE: zin, stie NA van 206 BESCHRYVING VAN v: De Spinnekop, hoe zeer ook de Nederduit- ADE fche naam, die in gemeen gebruik is, het te- Hoorp- gendeel fchynt aan te duiden, kan geen Kop hiet Ly. gezegd worden te hebben: want zyn geheele Lighaam beftaat flegts uit twee deelen , die met een dun Halsje aan elkander gehecht zyn, en het voorfte derzelven kan men den naam van Borstítuk niet weigeren 5 want de Pooten zyn 'er, gelyk gewoonlyk , ingeplant. Dit Deel is van omtrek rondagtig , doch platter dan het Agterlyf , ’t welk in de meeften , en inzonderheid in de Wyfjes Spinnen, Eyrond en zeer dik uitgezet is , doch in ’t allerminfte niet met Ringen overdwars of in Geledingen ver- deeld; zo dat men de Spinnekoppen dan niet met regt den naam kan geeven van Gekorve- nen (LJ). Van agteren heeft het Lyf in de Webfpinners verfcheide Tepeltjes , die tot een Spintuig ftrekken. HetSpin- Die brengt ons tot befchouwinge van dat WE Werktuig, het welk tot een verwonderlyke eigenfchap dient; het Spinnen naamelyk , daar ik reeds van gefprooken heb. Aan ‘tend van Agterlyf heeft,.de Wyfjes Spin , behalveen by de van de Pagring een-geheel ander denkbeeld zou geeven. De Ontleeding moest dit ophelderen. SwAMMERDAM, ondertus-. fchen , heeft byna het zelfde waargenomen. Bill, p. 5L. (1) Indien de vier Oostindifche Spirnekoppen , die in ’ Vierde Deel van SEBA, op PLAAT XCIX. Fig. 9, Ic, IIs 12 voorkomen , wel zyn getekend, zo moet deeze Regel, za wel ten opzigt van het Lyf, als van de famenvoeging, eenie ge uitzondering onderhevig zyne DE SPINNEKOPPEN, 2or de opening van ’t Fondament, verfcheide Te. v. peltjes , fomtyds zes in getal, die uit kleinere ÄFDEELs fchynen famengefteld te zyn. Deeze Tepel- goorn tjes fchynen te ftrekken tot doorlaating of door- stug, zypeling van een taay of lymerig Vogt, waar ‘van Dokter SwAMMERDAM het Beursje hadt waargenomen, Meermaalen heb ik duidelyk gezien, dat de Spinnekoppen, met hunne ag- terfte Pooten, als uit hun Lyf een Draad trek« ken , die zy dan of laaten waaijen of ergens aan vast maaken; doch nooit zag ik ’t geen LisrEr aanmerkt, dat zy dien Draad als een Pyl uitfchooten. Dat Iymerig Vogt laat zig, buiten twyfel, even als wy dit in gefmolten Gom zien, tot Draaden uitrekken, die ’er de Spinnekop , fomtyds meer, fomtyds min- der in getal, te gelyk uitgeeft: waarfchynlyk naar de veelheid van Stoffe, die hy heeft, of ook naar dat de Draad fterker vereifcht wordt te zyn. ’t Is niet te denken, dat zy door ’t Fondament die Stoffeuitgeeven , gelyk fommi- gen verzekerd hebben (*); want dit zou de Webbe bezoedelen, en hoe konden zy dan de Draaden zo fyn maaken; ook daar aan naar be- lieven hangen blyven, enz. ’t Is zeker dat die Draaden niet alleen doorgaans dubbeld , maar ook (*) Toutes les Araignées filent par Anus. elles jettent plufieurs fils tout a la fois. M:. BoN en a dis- tingué jusqu'au quinze ou vingt , au fortir de leur Anus, Diétionn, des Animaux. Paris, 1759. TOMe Ie Pe 356e Je DEEL, XIIL STUK» N s 202 BESCHRYVING VAN PIAS rô ook fomtyds wel tien- of twaalfvoudig zyn, Lxxx. Mooglyk geeft ieder Tepeltje een dubbelde Hoorp- Draad uit , ‘t welk dan van de gedagte zes, STUK indien ze ’er allente gelyk uitkomen , een getal van twaalf Draaden zou uitmaaken. Swame MERDAM leert ons , hoe men dit best kan waare neemen. DePooten. De Pooten, die 'er een Spinnekop agt heeft, verdienen ook , wel degelyk , haare opme@re king. Derzelver langte verfchile, In de mee ften , en inzonderheid in de Webfpinders , toe het gedagte einde 5 zyn de agterfte langst, doch in anderen. zo wel de voorfte als de ag: terfte, en de twee middelfte Paaren veel kor« ter. In die, welken men Wolf -“pinnekope pen, of ook Zwervers noemt , zyn gemeen lyk de voorfte Pooten allerlangst „ en in fome migen ook veel fterker of dikker dan de andes ren , het welk inzonderheid in de Springers blykbaar is, welken ListER Phatuns.a noemt. Deeze Autheur merkt aan, dat alle de Spin- nekoppen drie Gewrichten in de Pooten heb- ben ; doch naderhand heeft men waargenomen, dat hunne Pooten wel, als gewoonlyk , uig drie Deelen, de Dve, Schenkel en Voet , be= ftaan; maar dat deeze [Peelen ieder, van bo- ven, nog een kort Leedje h.bben; zodat men — de Pooten van een Spinnekop , met FRiscHs wel zesledig kan noemen. „ Zy hebben alle, ss (zegt die Autheur, ) zes Gewrichten of «> Buigingen, welke met twee ronde deelen in ‚„ haare DE SPINNEKOPPEN. 203 hollen of doetabula gaan, enoverallezyden V, ‚zeer buigzaam zyn; doch tevens by beurc- en wiffeling , gelyk in de Kreeften, voor enag- Hoorp= s, terwaards een Knie maaken. Zy ftaan , met STUK ss de Schenkels, van boven digt by elkander , s> En Zyn daar donker , van binnen geveld, „> het dikst en fterkst; wordende, verder nee 2» derwaards , allengs dunner, en als ’t ware s> witagtig doorfchynende. Zy hebben enkele 2 Tegtop {taande Haairtjes, benevens de klei- , ne leggende Haartjes, die overvloedig aan s‚ de Pooten zig bevinden, gelykerwys aan ’t gi geheele. Lyf'’, De Oogen maaken het voornaamfte Kenmerk De Oogen. uit van dit Geflagt. De Natuur, om eenere- den, ons onbekend, aan de Spinnekoppen geen gepaarlde Oogen of met Facetten, die her ge- tal der Oogen als oneindig groot in de meefte andere Infekten maaken, vergund hebbende, fchynr die gebrek eenigermaate te heoben wil- Jen vergoeden, door vermeerdering van het ge. tal-der Oogen. Verfcheide Natuurkundigen hebben zig verbeeld , dat dit getal niet vast zy; En dat fommigen ‘er agt , anderen maar zes zouden hebben. Ook is het waar, dat men Spinnekoppen vindt, die, by ’ cerfte aanzien maar zes Oogen fehynen te hebben: maar by nadere befchouwing heeft men. bevonden, dat de twee uiterfte Oogen fomtyds uit twee famengefteld zyn ; maakende elk een byzonder Oog uit. Dus kan men dan vry algemeen ver= 1. DEEL. XIII. STUK, Ze- oe AFDE LX XX. Hoorp. STUK 204 BESCHRYVING VAN zekeren, dat het getal der Oogen agt is in de ‘eigentlyke Spinnekoppen. Zy zitten onbeweeg= lyk , zo het fchynt, en kunnen derhalven al leen maar dienen naar dat een Voorwerp zig regtítreeks voor het een of andere vertoont ; en fchynen als uit een foort van Vergrootglaas- jes te beftaan, het welk aandeeze Infekten een goed Gezigt van naby, doch niet van verre, __ moet geeven. De Heer Baker heeft zulks , met Verfchil- lende plaatzing. de uitgefneeden Oogen vaneen grooten West- indifchen Spinnekop , onderzogt (*). De onderlinge plaatzing der Oogen is in de Spinnekoppen grootelyks verfchillende. In fommigen zyn zy balfmaanswyze op twee ryën gefchikt , zodanig dat de, vier middelften met elkander als een Vierkant formeeren; terwyl de ‘anderen , wederzyds , veel nader by el- kander zyn. In eenigen ftaan de vier middel« ften als in % Vierkant, en de twee buitenften;s wederzyds , tegen elkander aan , waar door de Spinnekop maar zes Oogen fchynt te heb- ben. Deeze laatften zyn fchuins geplaatst , ten opzigt van de overige. Men vindt ’er, van welken de twee voorfte of middelfte Oogen nevens elkander ftaan , ende anderen, weder- zyds drie, een foort van Bouquet maaken , als in een Driehoek geplaatst zynde. In andere Spinnekoppen zyn de Oogen gerangeerd op twee (*) Zie Nuttig gebruik van't Mdikroskoop, Am, 1756e bladz, 426. DE SPINNEKOPPEN. 205 zwee Lynen, waar vande cerfte beftaat uit zes V. Oogen, en dus de andere maar twee Oogen EO heeft. In fommige Soorten, eindelyk , gelyk noorp- — in de Zwervende of Springers ;‚ bevindt men vis drie Ryén van Oogen, de voorfte van vier, de anderen ieder van twee, maakende deeze laat- ften een foort van Vierkant met elkander. Doorgaans veríchillen de Oogen , aanmer- kelyk, in grootte; doch dit heeft niet in allen plaats. Zy zyn altoos op het voorfte van het Borstítuk , een weinig boven den Bek ge- plaatste Op zulk een wyze heeft Georrroy de Spin- verdeeling nekoppen , die hem omftreeks Parys voorgeko: ze men Zyn, in vyf Familiën verdeeld , volgens de plaatzing der Oogen, en Doktor ScoroLr, ook op dergelyke onderfcheiding gevallen zyn- de, maakt ’er wel zeven Afdeelingen van, die wederom andere plaatzingen opgeeven, en ik twyfel niet , of men zoude , dit naauwkeurig nagaande, ’er byna zo veel verfchil in vinden, als ’er Spinnekoppen zyn; zo dat die manier van onderfcheiding my dienftiger voorkomt, om by geval eens een byzondere Soort te be- ftempelen, dan Familiën van deeze Infekten, op zulk een losfen grondflag , te formee- _ ren. hale | Dat ’er veeletley Spinnekoppen zyn, is ie= Soorten, dereen bekend „ doch het getal der Soorten , in een zelfde Land , tot honderdveertig te bren- gen, gelyk men van den Heer DANDRIDGE , in Ie DEEL, XIII, STUK. % / c6 BESCHRYVING” VAN v. ’t Werk van BrADrEYy, aangetekend vindt (*#), hek is engerymd, en ik zou gelooven ; dat hier Hoorps een groote misflag ingefloopen zy. LisTer , im= STUK, mers, geeft van de Spinnekoppen , in Enge- land hem voorgekomen , niet meer dan agten- dertig. Soorten op; waar onder nog de Twee- Oogigen begreepen zyn. HOoEFNAGEL, die de voornaamfte Schilder van Keizer RuporPHus was , heeft der tig Soorten van Spinnen i in af- beelding gebragt: Doktor Scoporr vondt ’er „ in Karniolie „ruim veertig en Grorrrov telt Ser zeventien omftreeks Parys. Linneus ftelt thans zeven=en-veertis Soorten voor in dit Ge- flagt , onder welker “air uit vreemde Landen. Zyn Ed. onderfcheidt dezelven niet naar de plaatzing der Oogen ; maar volgens de zigt- baarfte Kenmerken en Eigenfchappen, il de volgede manier. ij (1) Spinnekop ; die het Aeterbyf Klootrondag= re tig bruinrood heeft ; met een geftippeld. wit de. Kruis daar op. Hoe* (*) Wysgeerige Verhandeling wan de: Werken der Nätuure Amft, 1744. bladz. 190. | (1) Aranea Abdomine fubglobofo rubro= fafco , Cruce albo punêatâ. Sy. Nat. X. Gen. 257. Sf. Nat, XIL, Ger. 268. Faun, Stet. 1993. Aranea Linnzi, ScoP: Carne 1977, MoUFF, Inf 233. fig. 1, ALDROV. Inf. 6o8. fig. 9. JoNsTe Inf. T. 18. fig. 17, 19 ‚20. RAJ. Inf, 18. Ne 2. LIST, Aran. fig. oe. FRiscH. Inf. VII. T. 44 CLERCK, Aran, 25e T. Ie fiJ. 45 3e SCHEFF, Elem,. Tab. ale fe 2e DE SPINNEKOPPE N, 207 „Hoewel de Spinnekoppen , diein verfchillen- he de Landftreeken van Europa voorkomen, zo- [xx EN danig verfchillende. zyn, dat de Dierbefchry- Hoorp- vers, gelyk Doktor Scopori en Grorrrov ; TUE weinig, overeenkomftigheid hebben kunnen vin- den , in die van hun Land en anderen; zo fchynt-doch-deeze eerfte Soort van Sweeden vry algemeen te. zyn. Het is, naamelyk , die bekende Tuin- Spinnekop, welke fomtyds ter grootte, byna, van een Hazelnoot voorkomt, zo Lisrer aanmerkt, en ook byna de Kleur daar van heeft. De tekeningop de Rug, die uit langwerpige en ronde figuuren van Stip- pen, by Friscn vertoond , is famengefteld , geeft een byzondere fraayheid aan dit anders zo haatlyk en affchuwlyk Dier } dat deswe- gen , met regt, de Gekroonde mag heeten, Doktor Scopor1, die de Spinnekoppen van zyn Land met de naamen der voornaam{te Infek. ten - Kenneren beftempelt , geeft aan deeze den naam van Spinnekop van Linneus, en het fchynt my toe, dat door zvn Ed dergelyke verfchei. denheden , als in onze Tuin Spinnekoppen ; door my, zyn waargenomen: want hy maakt — van eene geele van dien aart gewag „ welke hem uit de Bosfchen gebragt werdt, in jaatst van September , en die , welke Grorrro; als omftreeks Parys voorkomende, befchryft : en opgeeft als-byzondere Soorten, gelyk die met de. B'aderige Tekening of van een Pau- fen Kroon, op het Agterlyf ; komen in de B. DEEL, XIII, STUK. plaate 0% BESCHRYLVING vAN V. zing der Oogen, kruislings by Paaren, en die Ben eigenfchap overeen, dat zy de Webben Lood- Hoorp- regt in het Geboomte maaken. Ook is dit STUK. haar eigen, dat zy, in ‘t midden van de Web zittende , dezelve nu en dan fterk hortende fchudden: waar van de reden my voorkomt te zyn. dat zy dus onderzoeken, of dezelve nog wel geheel is en gefpannen zie: ’t welk tot haar voornaame doelwit wordt vereischt. Het denkbeeld van derzelver geweldige Vyandfchap tegen de Padden en dat zy die dooden zou- * zie dens fchynt nader onderzoek te vereifchen *. bladz.186. prec klein Gevogelte fchroomt, zo min als de Wespen , deeze ontzaglyke Spinnekop- pen aante tasten, te vatten, en die aan haar re Jongen te brengen tot haar Aas (*). it. (2) Spinnekop, die bet Agterlyf Klootrond en Reticulatae | J erken dk dVeisaags getekend beeft ‚vanboven Paarfch de, _agtig bruin gewolkt. Daar de voorgaande, in Sweeden , meest in de Boomen , en inzonderheid op de Berken, gevonden wordt, komt deeze meer in de Tui nen voor „ âlwaar zy door Cersrus , Doktor in de Godgeleerdheid , is waargenomen. Zy hadt het Lyf witagtig; het Borstftuk als door- | fchy- (*) Bufonum teterrimus hoftis , quem necat & ipfa ab ychneumone necatur, GRONov. ACF. Hel, Phyf. Med, YoL. V. pag 359. _ (2) Aranea Abdomine globofo reticulato , fupra purpuraê? fentte fufco- nebulofo, Fann, fuec, 1994, DE SPINNEKOPPEN: 206 fchynende; het Agterlyf met zwarte ftreepen y, doorreegen ‚ op de zyde donker paarfchagtig : de Pooten met zwarte Vlakken. Ho Kee, (3) Spinnekop , die het Lyf Klootrondagtig geel, Th met erge zwarte Stippen heeft. On EN Dit is een groenagtig geele Spin, die tegen den avond veel gevonden wordt op de Bladen der Appelen, Peeren en andere Boomen, al- waar het Wyfje by een ruim Net zit, waar- mede de Eijeren los omwonden zyn, en niet gemakkelyk daar van daan te krygen is, zegt Linneus. Het getal der Eijeren , zegt CLERCK, is omtrent veertig , die tot een Klompje famen” gevoegd zyn, ter grootte van een Erwt. De ze Soort maakt, volgens ListER, op de Haze- laaren horizontaale Webben , die men ’er , hier te lande, ook dikwils op vindt: des ik ge- loof dat daar mede onze groenagtig gee- Je Tuin-Spinnen, welke het Agterlyf eeniger- maatre Kalabas-agtig hebben, gelyk de bynaam aanwyst, bedoeld worden. (4) Spinnekop, die bet Agterhyf Klootrond en __ yv, bleek geelagtig heeft. ei Dee. (3) Aranea Abdomine fubglobofo A ‚ Punêis quibus. In, nigtis. Faun Suec, 1995e RAe Jn/, 20. N. 8, List, Aran, f. 5. CLERCK, Aran, 44» T. 2. fe 4 (4) Aranea Abdomine globofo pallido flavefcense, Paans Suec. 1996, Aranea Kleynii, SCOP. Carn, 1099. L. DEEL, XIII, STUIK ® V. Árpeer, , LXX: Hoor p- STUK. 10 BEsCHRTVING VAN „Deeze bleekgeele Spinnetjes, met een rond: Agterlyf, zyn in onze Tuinen ook gemeen. Doktor Scorort befchryft , onder den naam wan Spinnekop van Kleyn, een dergelyke , die éen Zwerver is,en bygevolg geen Web maakt, hebbende de zelfde eigenfchap , naamelyk van in de Kelk der Bloemen, na dat de Bloem af- „gevallen is , te gaan zitten, om de Byën of V. Ollopun- éfata, Agtítippie 8e Vliegen , die dan nog daar uit Honig willen verzamelen; te vangen. ’c Ísbekend;, dat ‘er dus dikwils Spinnetjes te voorfchyn komen uit afgevallen Bloemen. (5) Spinnekop, die het Agterlyf rondagtig geel beeft, met wier zwarte Stippen edad s k wan agteren TOS In Sweeden maakt deeze nieuwe Soort een Horifontaale Webbe , op eene Meetkonftige manier. De Kleur is bleek , uitgenomen die van ’c Agterlyf, © Spinnekop „die het pen Klootrond zwart heeft , met twee uitgebolde Stippen. Deeze komt fomwylen in de Venfteren voor, maakende haare Webbe niet regelmaatig , maar als van verftrooide Draaden. (7) (s) Aranea Abdomine fubrotundo favo, ftigmatibus utrime Gue quatuor nigris, Ano rufo. Sy/?, Nat. XIl. (6) Aranea Abdomine globef atro, punttis duobus ezea- vatise das moe 1997 DE SPINNEKOPPEN arr (1) Spinnekop , die bet Agterlyf Klootrondag-_ V- tig wit beeft, met bleekbruine Vlakken. ÁFDEEL, LXX, 4 Lg f Hoorp- Deeze , die van de kleinften is, onthoudt srur. zig in de Pluimkwasten van het Riet. wt : sk (8) Spinnekop, die het Agterlyf Eyrond, en oan van vooren od de zyden (pits gehoekt heeft, -Arzslatd. Ë J Jb 8 k f Hoekige. ‚ Deeze, die op de Boomen in Gothland over- vloedig gevonden werdt, hadt fomtyds de grootte wel van een Lid des Duims. Indien het de Eerfte was der Spinnekoppen van CLERCK, dien deeze Autheur de Hoekige getyteld heeft, zo als hier aangehaald wordt ; dan zou het Lyf vry rood moeten zyn , met een graauwe en witte Tekening op de Rug; daar doch, vol- gens de befchryving der Sweedfche Dieren , op ’t geheele Lyf geen Rood voorkwam (*), Maar het Wyfje van deeze, dat Crerck na- derhand vondt, in zyne Fig. 2 , afgebeeld , hadt het Lyf niet zo gekarteld op de zyden als het Mannetje , geel, graauw en wit ge: fprenkeld , zonder eenig Rood, De Pooten wa- ren, in beiden, graauw en geel bont. Wy heb- ben _ (7) Aransa Abdomine fubglobofo albo , Maculis dilute fuse eis. 1bid. 1998. _ (8) Aranea Abdomine ovato , antict Lateribus angulato acuro. Faun, Suec. 1999, Ie, Goshl, 216, CLERCK, Arano BS, Te te fe Ta (*) Rubedo in toto Corpore nulla, Faun, Swe, Ed. IT, Pag. 487. bn Ts DEEL XIII, STUK; Og Nae 212 BESCHRYVING “VAN Ve ben hier ook dergelyke Spinnekoppen , die lood- Ae, tegte Webben in de Boomen maaken. Hoorp- sruxK. __ (9) Spinnekop , die bet Agterbyf. Eyrond en Domeftica, bruin beef Ls mel uvyf zwarte Vlakken 5 die Huis-Spin. omtrent elkander raaken ; de woorften grootst zynde, Die, welke Doktor ScoroL1 de Spinnekop van Derbam genoemd heeft, is, ‘zegt hy , aan alle« man bekend. Zy onthoudt zig in de Huizen ; haar Webbe maakende in de hoeken der Bed- fteden en by de Venfteren. Het Lyf is ruig; bleek-bruin of rosagtig van Kleur, met het Ag= terlyf bruin gevlakt. … Waarfchynlyk zal het die dan ook zyn, waar Koning SALOMON van meldt , dat zy met de Handen grypt en zig onthoudt in de Paleizen der Koningen: want deeze inderdaad ook , volgens de aanmerkingen van Scoror1, de Armen aan ’t end geknodst heef) Wy zullen hier, HER twyfel, dergelyke hebben. Zou het die ook zyn, welke PeTiver noemt de allergrootfte Huisfpin met zeer lange ruige Pooten, als welke door den Heer Gro- Novrus is aangehaald op eene Soort van Spin- nekoppen ‚ die by ons in de Tuinen en Hui- zen (9) Aranea Abdomine ovato fufco , maculis nigds quinque fabcontiguis , anterioribus Imajoribus. Faun, Suec, 2000, Ara- nea Derhamii. ScoP. Carn, 1104. RAJe Jr/. 27. N.17, LISTe Aran. 59. fig. 17 CLERCK. Aran. 7ó. T. 2 f. Ge €) In foribus laxog (fpendit Aranea caflese VIRGe DE SPINNEK OPPEN. 213 zen gemeen en Venynigzoude zyn? Vooreerst, V. worden dus de Tuin- en Huis- Spinnen onder; En elkander verward ,- en ten anderen ware het Hoorp- te wenfchen, dat zyn Ed. ons eenig bewys had “TEE bygebragt, dat deeze Spinnekoppen - Soort Ve- nynig zy , of Venyniger dan anderen; om zig daar voor te meer te wagten (*). Evenwel, om dat wy niet durven denken, dat zyn Ed. zulks zonder Grond zoude gezegd hebben, zal ik hier zyne Befchryving van deezen VENYNI« GEN Spinnekop vertaalen. ‚… Het Borstftuk is Eyrondagtig, naar voor ren een weinig verhevener, voorts plat en breed, naar de randen toe met een -Groefje uitgehold , in ’ midden verfierd met een uitpuilende Ster van zes Straalen en eeni- ‚ maate Haairig. De Bek is voorzien met twee fterke Tanden. Van de agt Oogen, aan den voorkant van het Borstftuk, zvú de vier voorften grootst en eenigzins halfinaanse wyze geplaatst , met de holte naar de agter- ften, die opeen regte lyn ftaan. De agt Pooten zyn ruig en lang, allen even groot; f en omringen het Lyf als Straalen uit een middelpunt. DeVoelers zyn kort en Haai- Ti. (*) De Kinderen oordeelen gemeenlyk, dat de dike of meest gezwollen van Agterlyf de Venynigften zyn, als welke men meent fomtyds gezien te hebben, dat van zelf geborften waren ; doch hier vinden wy geheel andere Kenmerken ge. opperd. Ondertusfchen waren het Huisfpinnen , die Jutfr, SCHUURMANS en andere opknapten. Te DEEL. XIII, STUK, © 3 Vv. AFDEEL. LXXX. Hoorpe ai4 BESCHRYVING vaN ‚> tig. De Kleur is donker Aschgraauw {*),- De plaatzing der Oogen verfchilt weinig van die , welke ons door den Sweedfchen Heer Crrrek voorgefteld wordt in zyne Huis=Spin- “nekop (fj, die in Sweeden, byna het geheele Jaar , voorkomt in de Venfters en hoeken der Huizen, en waar van hy ’er in eene Kamer, die maar twee Venfteren hadt, tien ving. Zy hadden altemaal haare Webbetjes gemaakt in de hoeken der Venfteren, naauwlyks een Vie- rendcel- Elle van malkander , die zig plat ver: toonden, doch in Tregterswyze gaten uitlie- pen, alwaar de Spinnekop op zyn roof te loe- ren zat. Allen hadden zy die manier van Spinnen, en de geftalte der Pooten, die wel ruig en geringd doch niet volmaakt even lang waren, kwam in allen overeen ; maar de Kleur van ’t Lyf verfchilde zodanig, dat ’er van de tien geen twee gevonden werden, die daar in overeenkwamen. De grondkleur was in de meeften graauw, in fommigen met eene T'eke- ning van andere Kleuren, fomtyds hoog geel. Zo dit nu van die Venynige zyn, mag menze wel tevens Verraaders noemen , om dat zy dus „voorkomen onder eene, zo verfchillende ge- daante ! Uit de figuur der Webben blykt , dat her ds (*) Hee in Hortis , Domibesque frequens, Venenata, „Ae HFebver. Phy/. Med, Vor, V. Bafil. 1762. page 360. (1) Araneus Domeflicus, Pag. 76, ut fupra, DE,SPINNEKOPPEN. 215 _dezelfden zyn, die Lister met zynen Huis- Vv. Spinnekop bedoeld heeft , en waar van hy aan- Era merkt , dat die door Ouderdom veel grooter moorp- wordt; niet zo zeer door uitzecting van het STUXe Lyf, maar door de toeneeming der Pooten in langte, dikte en ruigte. Dit is een zeldzaame aanmerking; als ook, dat het Wyfje op ’t end van July haar Nest in ’t midden van de Webbe by den Tregter maakt, fpannende daar over een Sneeuw-wit Geweefzel, als of de Eijeren tusfchen twee Webben zaten. De Eijeren zyn: witagtig, en hangen niet aan malkander , zo dat als men ’t beursje, daar zy in zyn, opent, dezelven zig verfpreiden , als of het jonge Spin= netjes waren. Ik twyfel niet, of het is dit flag van Spin- nen, waar van men de Webben by ons zo me- nigvuldig in de hoeken van Schaap - Stallen, Varkens- en Hooy-Schuuren 3 in de toppen der Hooy-bergen, of ook zelfs onder de overhan- gende Kant der Rieten Daken , aan Boeren Huizen ; ja op alle luuwe drooge plaatfen , daar het tevens niet al te koud is, en die weinig of niet gereinigd worden, ontmoet. Of het een verfchillende Soort zy, welke Grorrrov de bruine Huis- Spin tytelt, en die de Pooten ook byfter ruig heeft , zou men uit de plaat zing der Oogen heast mogen vermoeden (*). | | (ro) (*) Aranea atro-fufca , fubvillofa, Pedibus atzo fafcoque ine terfetis. Hif?. des Inf env, Paris. Tom. IL. PIE. 644. I, DEEL XIll. SrUK, O4 ai6 BESCHRYEVING VAN Vs ___(%o) Spinnekop , die bet Apterbyf Eyrond en AFDEFL. LXXX. witagtig „ met drie overlangfe Streepen beeft HoorD- … van zwartagtige Stippen, STUKe he | Trilneata. … Deeze onthoudtzigin de Bosfchen van Ene Drieftree- En: p'ge. Ee €: I) Spinnekop 3 die het Asterdyf Byrind en OEE Koperglanzig zwart beeft, aan ’t end geel- Spine agtie met hoornen. Dat men, in Europa, ook raare Spinnekop: pen heeft, bewyst deeze Soort, welke. Lin- N/Us aan ’t Strand van Oeland waarnam, On- befchryflyk veel dergelyke Spinnen hadden al- daar tusfchen de Steenen haare Webben hori- zontaal langs den Grond uitgebreid, en zaten zelf daar onder. Haar geheele Lyf was met fyne Haairtjes bezet : tegen de Zon haddenzy eeni- gen Koperglans en waren met dunne Staartjes voorzien, XII. (12) Spinnekop , die bet Aeterlyf Eyrond en La bruin met een witagtige gevinde Streep, Doolhof: den Aars gevorkt beeft. maaker. Op (ao) Aranea Abdomine ovato albido, Lineis tribus longitu- dinalibus pan@orum nigricantium., Faun. Suec. zool. (11) Aranea, Abdomine ovato nigro-eneo, Ano fublureg bicorni. Faun. Suec. ooon. It. Oeland, 125. 138. (12) Aranea Abdomine ovatofufco, Lineâ exalbidà pinna. tâ, Ano bifurco, Faun, Suec, goc3. It. Gothl.asr. 268. RAye Inf. 27. N. 18, LisTe „ran, 6o, f. 18. CLERCK, Aran, 7 T. 2, fa DE SPINNEKOPPEN. or “Op verfcheide Weiden in Gothland, zegt V. onze Autheur, lagen breede witte Spinnewebe Ed ben , aan welker eene zyde een Cylindrifche Hoor- Buis, tot op den Grond nederwaards, van de STUE. — Spin geweven was, in welke zy haar woon- plaats, voor de Vogelen en voor de Zonne Hitte beveiligd, hade. Zo dra men aan haar Net raakte , fteeg zy onmiddelyk opwaards, en zag rondom zig heen naar de Prooy. Haar Borstftuk was bleek graauw met drie bleeke Streepen overlangs; het Lyf glanzig donker- bruin , van onderen met drie bleeke Streepen en van agteren met vier puntjes, twee langer, twee korter zynde. Volgens de aangehaalde Autheuren moet dit een van de grootften der Europifche Spinne- koppen zyn; dategter, volgens de af beeldin- gen, meer van de uitgeftrektheid der Pooten, dan van de Lighaatmsgrootte, te begrypen is. LisTER; evenwel , zegt , dat zy te tellen is onder de allergrootfte. Spinnekoppen , en zeer gemeen in de Zuidelyke deelen van Engeland, doch minder in de/Noordelyke; hoewel hy ze, onder de Stekelige Brem , omttreeks- Jork en elders, ook dikwils hadt gezien, “Ray merkt uit dien Schryvervaan, dat men ze na St. Jan kan vinden inde Wilderniffen van Distels en ‘Door: nen; alwaar zy dergelyke Webben maaken , als ik gemeld heb; doch waar aan ook veele enkele Draaden , van boven nedérwaards- en van ter zyden, naar dat het de plaats toelaat , gl qe E, DEEL, XIIJ, STUK? o V. ÄFDEEL: LXXX. Hoorpe STUK. 218 BESCHRYVING VAN gefpannen zyn, en daarom wordt deeze Spin- nekop Labyrintbica, als een Doolhof maakende, genoemd, Het nut, dat zy van deeze Draa:+ den hebben, zegt hy , is ; dat , wanneer ’er Vliegen tegen aan ftooten, dezelven dus dik- wils op de Webbe nedervallen en_ dan gevan- gen worden. Meest fchynen deeze Spinnekop- pen, evenwel, te aazen op de Byën en groote Mieren 3 weshalve zy haar Webben dikwils by de Mieren -Netften plaatzen. Van deeze Soort heeft Lister een Wyfie Eà dat bevrugt was, lang in een Glas beflooten gehouden, geevende ‘er Vliegen en andere In- fekten tot Voedzel aan. Na verloop van een Maand leid hect Eijeren, en omwondt die, de- zelven in ’t Glas ophangende ‚ met een won- derbaar geweefzel , dat het maakzel hadt als gen Ster. Bovendien werdt het geheele Glas , door deezen Spinnekop, met Draaden zoda:- nig vervuld, dat het zig als vol Rook vertoons de; tusfchen welke echter veele. Gangen enals een menigte van Kamertjes overbleeven „ zo dat zy een vryên toegang van alle kanten be: hieldt, tor het Eijerbeursje. De Eijerenkwa: men niet voor de Maand February uit: doch andere Beursjes , die van dergelyke Spinnekop. pen, in vryheid zynde , gemaakt waren , op’t end van Augustus des Jaars 1676 , wanneer het een zeer heete Zomer was: geweest ‚ openen- de, vondt hy in fommigen reeds jonge Spinne= kopjes, rosagtig van Kleur. 7 | De DE SPINNE KOPPEN. 219 „De Webbe van deeze Spinnekoppen , het V. welk een voornaame byzonderheid uitmaakt been is bruinrood, volgens Lister , daar zy in die HooFpe Gothlandfe wit, was, gelvk ik gemeld heb, TUE Ook fchryft Crerck’er Nypers dE Tanden aan toe, die Loodregt , Haairig en zwartagtig zyn van Kleur (*). Dit is zeker, dat deeze Spin- nekoppen ongemeen dikke lange ruige Pooten en het Lyf zwartagtig blaauw hebben ; zo dat men die, op het aanzien, veeleer voor Veny- nig houden zou , ten minfte zyn zy ruim zo affchuwlyk als de gedagte Huis -Spinnekop- pen. (13) Spinnekop , die het Agterlyf rondagtig Xin. geel beeft, met vier paarfche Stippen in EOD midden en een paarfche Streep op ieder Ke _zyde. In Sweeden onthoudt zig deeze nieuwe Soort, die het Lyf Glasagtig doorfchynende heeft, zynde van middelmaatige grootte. (14) Spinnekop , die het Agterbyf langwerpig _xrv. Redirira, E Dj Bekranste, (*) Retinacula Lubnigra,. Pilofa „ perpendicnlaria. Conf, INN. F. Suec, 1223, CLERCK de Aran, Sues. p. 30, (23) Aranea Abdomine fubrotundo flavo , Punêtis quatuor Lineâque utrimque purpurafcentibus. Sy/?, Nat. XII. (14) Aranea Abdomine oblongo - ovaro flavo , Annulo ova= li, Dorfali, rubro. Faun. Succ. oog. RAy. Inf. 24, N. 12. LisT. Aran, Sl, F. 12. FRISCH, dnf, Xe In 6e -“T, 4e CLERCK, Aran. 59, Pl, 3, Tab, 9, UAE 1, DEEL, XIII STUK. ao BESCHRYVYING VvAN hg _„Eyrond en geel beeft , met eén Ovaalen En Ring , die rood is, op de Rug. Hoorp- ; ) \N STUK. Witagtige Spinnekop, met een hoogroode Kroon op het Eyronde Lyf, heer de gene die hier aangehaald word , van Laster. Uit de afbeelding van CrLerek blykt, dat zy mede lan- ge, ruige Pooten heeft. Door deezen Au- theur wordt ook die aangehaald , welke Friscu noemt de Witte Tuinfpin, met de Cinnaber- roode Rug- Krans: des menze, met reden, de Gekranste noemen mag. Zy onthoudt zig in de Tuinen. kle (15) Spinnekop , die bet Agterlyf Eyrond en Geinede: zwart heeft , met een Ovaalen witten Ring op de Rug. De aanhaaling van den Gevlamden Spinne- kop, uit CreRcCK, vind ik met deeze befchry- ving niet zeer overeenkomftig. Deeze is, op Oeland, in ’*t Veld gevonden. | XVI. (16) Spinnekop , die het Agterlyf Eyrond en Fanignte, bruin, van vooren met twee witte Stip. pen beef te óp de Velden (zegt Linneus) onthoudt zig | dees (15) Aranea Abdomine ovato nigro , Annulo Dorfali ovali alboe Faun. Suec, 2005. Jt. Oel, 126 , 139. CLERCK. Aran, 124. Te. Se fe 18 è (16) Aranea, Abdomine ovato fufco , Eafi punétis duobus _albis. Faune Saas, 2906, CLERCK Aran, 104, El, 5, Tabs 6e DE SPINNEKOPPEN. 221 deeze, voor een Nest van. Rupfen waakende,, V- î 5 FDEELs waar van zy, by het uitkomen, de een’ na der xxx. andere vat, uitzuigt, wegfimyt; dan wederom Hoorp- — een andere aanvattende, enz. EA (17) Spinnekop, die het Agterlyf Eyrond en Pred, wit heeft met Aschgraauwe Vlakken, __ Berg-Spine Zy onthoudt zig in Sweeden op de Boo- men. | (18) Spinnekop, die bet Apterlyf Eyrond en eed. lenta. boogrood weeft, met een overlangfe zwar- Roads te Streep getekend, In Spanje is deeze waargenomen, van mide delmaatige grootte zynde. (19) Spinnekop , die het Agterlyf Eyrond en „3% bruin beeft, met witte Boogswyze dwarse Gemerkte, Streepen. (20) Spinnekop, die bet Agterlyf bruin beeft er en de Pooten ros. Rospoot. (21) (17) Aranea hbdomine ovato albo , maculis cinercis, Faun. Syec. 2007. LIST. Aran. 36, f. 62 (13) Aranea Abdomine ovato coccineo, Lineàâ longitudina. li atrà, Sy/7. Nat. XIL (19) Aranea Abdomine ovato fufco , lineis albis transvera fisarcuatis. Faun. Suec, 2008, (20) Aranea Abdomine fufco , pedibus ruis, Faun, Suec, 2009, IL, DEFL, XIII, STUK. a32 BESCHRYVING VAN Vv. « (a1) Spinnekop „ die het Agterlyf zwart AFpeel. heeft „ met twee witte Stippen en by % pere Borstfluk een wit Maantje. “xn De laatfte mogt zo wel de Gemerkte ge. Krein. noemd worden als de eerfte van deeze drie Eu- ropifche Spinnekoppen, waar van de middelfte meest voorkomt op de Brandenetelen. Zy wordt Nagt-Spin genoemd , om dat zy over Dag zig ftil houdt, inde Bosfchen , en by Nagt loopt. De grootte is middelmaatig. XXI (22) Spinnekop , die bet Agterlyf langwer- zover pis en groenagtig verzilverd beeft, met te, de Pooten overlangs uitgeftrekt. Een zonderlinge eigenfchap van deeze Bofche Spinnen, die digt tegen de Takken aan zitten met het Lyf , houdende de vier voorfte Poo- ten voorwaards, de vier agterften agterwaards regt uitgeftrekt. Dit is insgelyks door Gror- FROY, in een dergelyke Spinnekop , omftreeks Parys waargenomen. Zy zyn ook in ons Land wel bekend, zo wegens de groenagtige Zilver- kleur , als wegens de langte en dunte der Poo- ten. Zy fpinnen onregelmaatige Webben , aan Slooten of Beekjes, en ook wel inde Bosfchen, volgens LIstER , die eene Waarneeming om. trent (er) Aranea Abdomine nigto punêtis duobus albis, bafique lunulà albâ. Faun, Suec, 2010, (2e) Aranea Abdomine longo , Argentéo - -virefcente, Pee dibus longitudinaliter extenfis, Faun. Saec, 2o11. Croma Paris. 642. N. 3, RAJe Inf, 19. N, 3. LIST. Aran. Figs 3 \ … DE SPINNEKOPPEN. 999 trent de Paaring van deeze Spinnekoppen by- brengt ‚ welke de zeldzaame befchouwing van Arneit LyoNner fchynt te bevestigen. Hoorp. > Op ’t end van Mey, (zegt hy,) dar is STUX 9 omtrent den vyfentwintigften van die Maand, > wilde het geval, dat ik, tegen Zonne on: „, dergang , verfcheide van deeze Spinnekop- », penzagpaaren: ’ welk zy , aan haare Draa- s, den zig aflaatende, en onder de Webben in » de Lugt hangende, Buik tegen Buik deeden. +, Het Lyf van ’t Mannetje was onder dat van seb Wyfje en regtuit geftrekt, en dat van ’ > Wyfje daar over omgekromd, raakende het > Aarsgat van ’t zelve, aan ’t bovenfte des s Agterlyfs van ’t Mannetje: waar aan ik » Evenwel geen ander Teeldeel onderfcheiden » kon, dan een der Hoorntjes , ’t welk ge- ‚> knobbeld was, en dat hy geduurig aan het ‚, bovenfte des Agterlyfs van 't Wyfje , en » Zulks beurtlings „ fcheen te brengen. On- s dertusfchen zyn de Pooten en Webben,;, s> van beiden , wonderlyk ondereen geftren- „5 geld”. (23) Spinnekop, die het Agterlyf langwerpis xx: zwart heeft, met een witte Streep wee Zeine, derzyds en de Pooten bruine de, Deeze Soort wordt gezegd langs de opper. vlak- €23) Aranea Abdomine oblongo nigro , line uerimque Iae gerali slk enn falcis, Faws Suece 2012 CLERCKs Árar 06. %. 5. f. 9 L Shen XIlle STUK; 224 BESCHRYVING VAN Vv. vlakte der Wateren te loopen. CLERCK verze. AFDEEL. kar es ni dien Spinnekop, waar aan TXXX kert zulks niet van p Ds ] Hoorp- hy gedagten bynaam geeft; maar van een an- zE raria, deren , dien -hy de Zeefchuimer f- noemt , als langs de Wateren roovende. De af beel« dingen ondertusfchen en zelfs de plaatzing der Oogen, verfchillen weinig. Zou ook de een het Mannetje, en de andere het AN kun- nen zyn ? po: NDA O7) derd + die bet Agterlyf langwer= Sexpunêta= sa. pis, met drie paaren van witgebolde. Stip- En pen beeft. Deeze, die van taamelyke grootte is, woont in de Bosfchen, tusfchen den Bast der Pyn- boomen. BE, (es) Spinnekop, die bet Agterlyf langwerpig, ik hoog geel en glad beeft. Egyptie in Door HasseLQuisr is deeze Soort in Egypte waargenomen , en dus in ’*t Kabinet van haare Koninglyke Majefteit van Sweeden gekomen. Het Borstítuk is Oranjekleurig en de Pooten zyn niet gehaaird. Surinam: My isonlangs, onder eenig ander klein Goed le, _ van Suriname een zeer aartig Spinnekopje toe- Fis, 6, . gee (24) Aranea Abdomine oblongo , punêtorsm excavatorum paribus tribus, Faun, Suec, co13. (25) Aranta shan oblongo, flaviimo, levi, M, Le U. 48E, DE SPIÌINNEKOPPEN. ads gezonden, van ’t welke wy de af beelding in V. Fie. 6 , op Plaat C., by vergrooting geeven A waar door men van den wonderbaaren {tand der Foorp- Oogen, en hoe ontzaglyk groot de voorften in STU dit kleine Schepzeltje zyn , kan oordeelen. Ge- dagte plaatzing der Oogen is meest met die der genen welken men Springers of Zwervers noemt, volgens Doktor ScoroLr’s af beelding , over- eenkomftig; doch verfchilt vry veel van den Stand op drie Lynen, welken Gerorrroy aan de Oogen van zodanige Spinnekoppen toe- fchryft. Ik had het eerst voor een Dieren - Luis aangezien. Het Agterlyf is zeer fierlyk met geel ros en witte Scippen getekend en het Borstítuk eenigzins Oranjekleurig , doch het Lyf voor ’t overige zwart bruin en van voo- ren, zo wel alsde Pooten , bezet met witte Haairtjes, die het in ’t aanzien wat ruig maa- ken, zynde de Pooten, anders, geelagtig ros van Kleur. (:6) Spinnekop , die het Apgterlyf rondagtig xxvi. Or 1 1 CER B it 7 Fi m Kastanjesbruin beeft met twee witte, Stippen. Tweevlake ’ e kige,. Deeze, die zig in Europa onthoudt , heeft het Lyf kleiner dan een Vloo , geheel Kastan- jebruin of donker Tegelrood: het Agterlyf Ey- rond , (26) Aranea Abdomine fubrotundo caftaneo , puatis duobus albis, Sy/?, Nat, XII. Js DEEL, XII, STUK» Pp 026 BESCHRYVING VAN V. rond, platagtig , ongelyk , met twee witte Te Vlakken getekend , waar van de voorfte grootst Hoorp- is en uit twee famengevoegde witte Stippen STUK, _ peftaat, zo wel als de agterfte, die een wei- nig kleiner is. VI (27) Spinnekop, die bet Agterlyf langwerpigs Bot en de Schenkels, uitgenomen, die van bet KL derde Paar , geknodst ern Haairig beeft. Gedagte Kenmerken hebben plaats in een Westindifche Spinnekop , op Jamaika gevon- den en door BrowNe afgebeeld, die dezelve noemt, Langwerpige geel bonte met de Poo- ten zeer lang, en de onderfte Leedjes derzel- ven gezwollen, ruig. Het is, zegt die Au- theur, een fraaije Soort, die een fterke Web maakt. De Afbeelding toont, dat zy, ten op- zigt van de Pooten,‚merkelyk verfchille,van dien, welken de Heer J. C. Prirres hier levendig uit Oostindie gekreegen heeft, en die nog in …_… zyne Verzameling berust; zynde op Plaat CII, Oostindie . 5 fche. Pl. in Fig. 1, zeer naauwkeurig afgebeeld. De CIL Fier. plaatzing der Oogen kan men daar in duidelyk _befchouwen. De Kleur van ’t Lyf is geelag- tig met bruine Stippen „en de grootte komt met de (27) Aranea Abdomine oblongo; Tibiis, excepto tertio par re» Clavatis villofis. Sy/?. Nat, XII, Aranea oblonga, luteoe variegata , Pedibus longiffimis , Articulis inferioribus tumidis hislutis, BROWN, Jam, 419, Te 44 É 40 PLAAT CII. oee pn DE SPINNEKOPPEN. or de Afbeelding overeen. In dezelve zyn de v. Voetzoolen der Pooten dik en ruig. en ei Men vindt een groot verfchil , ten opzigt Hoorp- van de plaatzing der Oogen, in die Guineefche 379 Spinnekop , uit de Verzameling van zyn Broe= fcuc. Fig.2. der , G. Pamrtes, welke vertoond wordt in Fig. 2, van de zelfde Plaat : hoewel de Geftalte eigentlyk niet zo veel verfchilt, als ten aan- zien van de endender Pooten , die hier niet ge- knodst zyn. In beiden zyn de dubbelde Leed- jes der Schenkelen zeer zigtbaar en opmer- kelyk. (28) Spinnekop; die bet Agterbyf langawerpië sexur. en zwart beeft , met vier uitgeholde Stip- 5 sn ALAs pen. 4 irt Deeze werdt op Oeland in de Huizen gevon- den, alwaar zy haar Geweefzel in de Ventte- ten maakte , hebbende daar toe vyf of zes bleekere puntjes aan het Agterlyf , dat zwart met egraauwe Haairen was en het Borstítuk Roestkleurig, de Pooten bruin. (29) Spinnekop; die bet Agterbyf langwerpig ele Eyrond en als met Flumweel bekleed heeft, ca. bebe Fluweelag « tige, (28) Aranea Abdomine oblongo nigro , punêtis quatuor @xcavatis, Faun. Suec, ooï4. It, Oeland. 34e (29) Aranea Abdomine 'ovato oblongo holofericeo , bafi fubtus punêtis duobus flavis. Faun, Suec, 2015, RAF. dnf, 27s N. 29. LIST. Aran. 7ie fe, 23e 1. DEEL. XIII, STUK P a 208 BESCHRYVING VAN „ Ven hebbende daar aan van onderen, by ’ ee Borstfluk, vwee geele Stippen, Hoorpe STUK. Onder de Zwervende Spinnekoppen is deeze een van de aanmerkelykíten ; zo wegens de ‚grootte , die egter by de grootte der gewoone Tuinfpinnen veel te kort fchiet, als wegens de bruinblaauwe Kleur en dikte van haare Pooten Zy maakt een zeer kleine Webbe , die als Linnen of Neteldoek digt geweven is, tot het vangen van haare Prooy, en daar in for- meert zy ook haar Eijernest, zo wel agterde losfe Schors van oude Boomen, als in de hoe: ken van Schuttingen, Befchotten en Muuren , zelfs in de Huizen. Deeze zyn het, die men zo dikwils, in de omgekrulde Boom= of Plant- bladeren naar Rupfen willende zoeken, uit het Spinzeltje , aan de agterzyde gemaakt , ziet. vallen , en dus dienen zy eenigermaate tot ver- fchrikking van den Liefhebber. Haare zwar- te Kleur heeft fommigen ook doen denken „dat zy Venyniger zouden zyn dan anderen: doch het Vogt, dat, wanneer men ze met een Speld gekwetst heeft, uit haar Lyf vloeit, is dun en helder, en droogt in weinig Minuuten op, tot een zeker Lym. Lisrer heeft waargeno- men , dat de Eijeren van een anderen Spinne- kop, dien hy op een Tafel gelegd hadt , door zulk een Zwerver werden opgevreten. T. DEEL, XlII, STUK, (30) DE SPINNEKOPPEN. 220 (30) Spinnekop, die maar zes Oogen heeft, V. Arpeer, | LSD LXXX. Deeze cigenfchap verdient inderdaad eene Boons afzondering van de andere Soorten. LIsSTER srux. twyfelde, wel is waar, of zyn Vergrootglas senaten, hem ook bedroogen had, met maar zes Oogen eden in dic Infekt aan te wyzen (*); doch ik vind dat andere ook dergelyke Zes - Oogige Spinnen hebben gevonden. Doktor Scororr , in ’t by- zonder , heeft ’er eene, die hy de Spinnekop wan Homberg noemt; en vraagt, of het ook de zelfde Soort als deeze zy. De aart is , ten opzigt van de Levensmanier , even als die der naastvoorgaande Soort. | Alle de Spinnekoppen , tot dus verre opge- teld, maaken Webben , om haar Aas te van- gen, gelyk wy gemeld hebben; doch de vol- gende Soorten , waar onder veele Uitheemfche zyn, fpinnen maar Draaden langs welken zy loopen , of zig taaten afzakken , om van de een naar de andere plaats te komen, zegt LIN- NZEUS. (31) Spinnekop „ die het Borstfluk rond van HE 01de 734, Westindâ. fche Bofche (30) Aranea Oculis tantum fenis. Faun. Sue, 2016. LIST, Spin, Aran. 74e f. 24, Ray. Inf. 32e N. 24e (*) Hoe kan dan gezegd worden , dat men geene Zes. Oogige in Engeland heeft , of dat zy dien Waarneemer ontglipt moe- ten zyn ? Dil, des Animaux. Patis. 1759, Tom. I. p. 1ór, 31) Aranea Thorace orbieulato convexo, eentro transe verle excavato. Amen, Acad. I. p. 323, M.L, U. 428. GRON. Zeoph, 937. MARCGR, Bra/, 248, LAET, Amer. T, 1, DEEL. XIII, STUK, P 3 37 230 BESCHRYVEING VAN V. omtrek en. opwaards witbuilende heeft, in ’t AFpceL. diy 5 midden overdwars uitschold. LXXX, 5 | Hoorp- } Kn STUK, Men heeft , in de Indiën , een Soort van Spinnen, die wegens haare grootte niet alleen maar ook wegens haare ruigte affchuwlyk zyn. Op de Westindifche Eilanden zou men’er kun: nen vinden van wel een Vuist groot, zegt LA= BAT, die egter , gelyk door veele Proefnee- mingen gebleeken ís, geenszins Venynig zyn, en men wagt zig wel van ze te dooden, dewyl zy veel dienst doen door het vernielen der Kak- kerlakken, die in haare Webben zig verwar- ‘ren. Dit moet dan een ander flag van Spinne- koppen zyn. Andere fpreeken van zodanigen, op die Eilanden voorkomende , „wier Lyf de grootte van de Palm der Hand heeft, en ver. gelyken derzelver Ägterlyf by een Duiven-Ey. De twee Haaken of Nypers, die zy aan den Bek hebben, worden , zegt men, in Goud ge- zet, en dan gebruike tot T'andeftookers, die, ver van Venynig, dienftig zouden zyn, omrde Tanden voor *tbederf te bewaaren. Pater pu Tertre, in tegendeel, zegt, dat fommigen die Spinnekoppen voor zeer Venynig hou- den (*), en hy vergelykt haar Agterlyf by | een 570. WORM. Muf T. 244: CLUS, Poftb. 47. SEB. Juf, 1. T. 69. fig, 2 , 3e OLEAR. Mu/. T. 17. f, 3, MERIAN. Sur. T. I8. ROEs, Add. T. Ir, (*) Hoe dit overeen te brengen is leert ons de Heer Grov NO« PE SPINNEKOPPEN. 291 een Hoender-Ey. Door Piso wordt , onder, V. de Dieren van Brafil, van een Spinnekop gewag LXXK gemaakt, die zig in de Spleeten der Rotfen al. Hoorn- daar onthoudt, zynde meer dan zeven Duimen °*P* lang. SEBA , die zekerlyk een weergaalooze Ver- zameling gehad heeft van Zeldzaamheden der Natuur, verzekert ons , dat de Oostindifche Spinnekoppen nog grooter vallen dan de West- indifche. Hy heeft ze beiden op ééne Plaat doen afbeelden; zo wel die groote ruige Su- rinaamfche , waar van ik thans fpreek , als twee Ceylonfche , die door de fierlyke Tekening op ’t Borstítuk uitmunten. Volgens zyne Af- beelding, evenwel , fchynt de grootfte derzel- ven niet grooter te zyn geweest , dan die West= indifche, naar welke onze Afbeelding , in Fie. GEen CIL, Ítrakste befchryven , gemaakt is. Het Stuk, niettemin, was zo ongemeen , dat hy:hetzelve, tot het-maaken van de Afbeecl- ding , van den Heer TEN Karr hadt moeten leenen , en hy hadt nooit grooter Spinnekop gezien. Van de andere Soort , insgelyks uit Ceylon , doch veel kleiner , welke hy ook, wegensde Tekening van het Borstítuk, de Schita- draager noemt, hadt hy ’er veele , zo groot als NOvIUS ‚„ wanneer hy zegt, … Avibus ê hominibus infefta morfu ven@nato , hominibus attamen non lethalis, Zooph y/, Gronov. Fafc, Il, p. 217, LiNNEUS zegt: morfu díro ser- pentino. minatur, Sy/7, Nat. Xll. Dat niet minder dui- fter is, | | 1, DEEL, XII STUK, P. 4 232 BESCHRYSVING VAN als de gewoone Surinaamfcheruige Bofch-Spin, ‚thans zeer bekend, die insgelyks , doch zeer _ gebrekkelyk wat het Lyf belangt, door hem is in Plaat gebragt, LinNaus betrekt tot deeze Soort, zo wel dekleine Ceylonfche van Seba als de Surinaam- fche, welke in ‘t Kabinet van den Erfprins van Sweeden , aan ‘de. Akademie van Upfal gee fchonken , en naderhand in ’t Kabinet van haa re Koninglyk Sweedfche Majefteit , zig be: vonden , maar aan wier Pooten men geen Klaauwtjes kon ontdekken; of om dat zy zo klein zyn, of ingetrokken en in ’t Haair verbor- gen als de Klaauwen der Katten. War het Lyf aangaat, dit is in deeze doorgaans kleiner dan het Borstítuk, zelfs in die ik in Vogt be- waar 3 hoewel zo onevenredig klein , zelfs in myne gedroogde niet, als het in de derde Fi- guur van SEBA wordt vertoond ; welke Spin- nekop aldaar geheel wanfchapen is afgebeeld, Het Borstítuk heeft een foort van indrukkin- gen, die als Straalen naar het midden > waar een Kuiltje is, famenloopen : doch een zoda. _nige diepe dwarfe Spleet, waar uit de Haair- tjes, die het Borstftuk bedekken , als uit een middelpunt, aan allekanten naar den rand zyn omgeboogen 5 gelyk Bark fchryft , dat men in die van het Kabinet van den Sweedfchen Kroonprins vondt , kan ik in de mynen niet ontdekken. Hy ípreekt , dat zonderling is , niet van de Voelers of Armen van deezen Spin- ne BB S,P-IIN(NE-K;O P PENN 293 nekop , die van fommigen, om dat zy indikte V. en gedaante zo zeet naar Pooten gelyken , ook Lek: voor Pooten gehouden worden , en wel met Hoorp. dit gevolg, dat men, dus, aan deeze Westin- “TOK difche Spinnekoppen tien Pooten toegefchree: ven heeft. Gedagte Lighaamsdeelen zyn buiten twyfel De Armen of Voelers, geen Pooten, maar veeleer een foort van Are d men, die de Wyfjes tot het vatten van de Prooy , en de Mannetjes ook gebruiken tot de omhelzing van de Wyfjes. Dat zy die- nen kunnen, en moeten, om op een Muur of Plank te tikken , wanneer een Spinnekop ge- paard wil zyn, is van de Huis- en Tuin = Spin- nen nog eenigszins te begrypen; doch de Veld- en Bosch- Spinnen , die dit behulp meer noo- dig hadden, om elkander te vinden , zullen moeite hebben, om op die wyze een hoorbaar Geluid te maaken. Ondertusfchen wordt zulks van de Spinnekoppen in ’t algemeen verze kerd C*). Vraagt men, hoe ’t mooglyk is , dat zy met de uic-enden van flompe, Haai- rige Armen, dic kunnen doen; zo moet ik zeg- gen, dat ik aan één van myne ruige Surinaam= fche daar toe zeer bekwaame Deelen ontdekt meen te hebben. Dezelve heeft niet zulke platte Scheermesfen aan de Armen als die on- gemeen groote van onze Afbeelding PLAAT | CIL, (*) BASTER Natuurkundige Uitfpanningen, IT. DEEL. bladz, 99 | | 1. DEEL, XIIENSTUK. Ps V, ÄFDEELe LXXX. Hoorp- STUK. 234 BESCHRYVING VAN CIL Fig. 9, maar hy heeft een veel aartiger Soort van Lancetten , byzonder naar dat Mesje gelykende , ’t welk tot de Operatie van de Aarsfiftel gebruikt wordt , zo als hetrzelve , met zyn Hecht, geopend wordt vertoond (*). Dit Werktuigje is glanzig Kastanje -bruin van Kleur, en zo groot byna als de Klaauwen of Tanden aan den Bek , die zwart zyn en met dergelyke Spleetjes aan ’t end, als BAKER die in de Tanden van zyn grooten Spinnekop af- beeldt : doch in anderen wederom kan ik geen dergelyke Spleetjes ontdekken. Het verfchilt alleenlyk van de figuur der gedagte Mesjes, daar in, dat het niet fcherp op zyde is, maar aan de punt „ alwaar het ook geen Knopje heeft. Of nu hetzelve niet veeleer , gelyk in de Mannetjes van Torren en andere Infekten jets dergelyks aan de Voorpooten waargeno- men wordt, kan dienen, om het Wyfje in de Paaring vast te houden, dan om hetzelve op zulk een zonderlinge manier te bevrugten als men thans vastftelt (f)) 3 zou een Ontleed- kun- (*) Heist. Juf. Chirurg. Pars. Ul, TAB. XXXV. Fig, 3e (}) Penes in Palpis, Vulve ad Axillass ancipitia Conjugia, ubi repulfa & peracta , cum periculo Vite fiant. Syf?. Nat. XII, p‚ 1031t. De manier ondertusfchen, op welke die {chran- dere Waarneemers CLERCK en LYoNNET zulks gezien hek- ben, is regt tegenftrydig. De eerfte zegt p. 65: prapofiert eoibant , vnius Ano Cervici alterius ita applicato, ut Mas apte € commode inferiorem foemine Alvum Brachiis fuis attingert poffet. De ander p. 67. Brachium ineurvarum , Alvogsue fes mie adclinatum infra Pellus , negotium perficit, Het één kan im DE SPINNEKOPPEN 235 kundig onderzoek der inwendige Teeldeelen, v. van deeze groote Spinnekoppen, best kunnen A: aanwyzen (*). Deelen , immers, die uit zo Hoorp- veele Gewrichten beftaan , als de Voelers , STUK: Armen of Sprieten der Spinnekopren , fchy- nen, zo wel als de figuur tot inbrenging , tot doorlaating van de uitwerpende Zaadvaten onbekwaamte zyn: des men met REAUMUR en DE GEER mogt wenfchen, het gene de Heer LyonNer voorgeeft gezien te hebben , ook eens te zien. Ik bevind, vooreerst , dat dit Hoornagtige Deeltje geenzins in alle deeze Spinnekoppen plaats heeft. Ik vind het in ééne, diehet Lyf zeer klein heeft „en dus waarfchynlykeen Man- netje is, Het fchynt tot de bevrugting al zo weinig te kunnen dienen, als de gezegde Ar- men, die Beenagtig hard en met dergelyke Ge- ledingen , als de Pooten , voorzien zyn On overzulks tot doorlaating der Zaadvaten zeer onbekwaam voorkomen; welke alsdan , vol- 5 gens immers met het andere niet beftaan, en in geen van beiden is begrypelyk, hoe het Mannetje, boven op zittende, oogen- blikkelyk na de Paaring zou kunnen vermoord worden door het Wyfje: het welk wederom anderen volftrekt ontkennen. LYONNET zegt , dat het in alle andere. gelegenheden ge- fchiedt, behalve by de Paaringe Sed , manum de tabulù, __(* volgens Dokter BASTER hebben zy de Oogen agter op den Rug en de Tecldeelen voòr in het Hoofd. Uitfpann Ì. DEEL. LYONNET hadt gezegd. des Yeux fur le Dos. & kes parties Genirales a la Tête, In not ad Leffler, Tom. 1 pe 5, Ï. DEEL, XIII, STUK* 236 BESCHRYVING ‘VAN gens een tegenftrydige Natuurwert, of ín het Borstftuk oirfprong hebben, of door den naau- wen Hals, die het aan ’t Agterlyf verbindt, zouden moeten heen loopen Inmiddels heb ik in een andere ruige Índifche Spinnekop, die het Agterlyf een Duim lang en drie vierde Duims dik heeft, en de langte van het gehee- le Lyf over de twee Duimen, dat Spleetje van onderen, by den Hals , aan ’t Agterlyf zeer zigtbaar en aanmerkelyk groot gezien. Deze heeft, aan de Armen, degezegde Werk- tuigen niet, en is, zo ik onderftel, een Wyf- je, daar ik ook geen Spleetjes in de Tanden waarneem. «Zouden ‘de Mannetjes , als dit Spleetje tot uitlaating van Vergift dient , ook kwaadaartiger dan de Wyfjes- zyn. Doch dit alles diende men , opeen menigte van West- indifche Bosch-Spinnekoppen , naauwkeurig waar te neemen. Het is zeker „ dat de Oogen , van deeze groote Spinnen „ in een tropje op den Kop ftaan , en omtrent derzelver getal moet men zekerlyk Vrouw MErraAN gelooven , die niet zegt dat 'er zes (*) , maar dat ’er agt zyn; waar van twee opwaards zien , twee neder. „waards en twee. naar ieder zyde. „Het doet weinig ter zaake, dat SEBA voorgeeft , maar | | twee (*) Mad. MERIAN pretend, que cette efpece d'Araignee afik Yeux. Dilk. des Animaux. Paris, 1759. TOM. 1. pag. 260. Doch ik ontdek langs hoe meer , dat jer ontelbaare fouten in dat Werk zyn: men kan ’er in ‘t geheel niet op vertrou. Wen, DE SPINNEKOP PEN. 237 twee Oogen daar in te hebben kunnen , ve den: want de anderen, die kleiner zyn, ver-r‚xxx. toonen zig zo duidelyk niet , in de doode Hoorp- Spinnekoppen van deezen aart, om dat zy *TU& zig onder ’ Haair verbergen. Evenwel heb ik fer ‘één in’ Liqueur , waar in de zes Oo- gen, vier op een. fy , en twee\daar onder naar den Bek toe, zeer duidelyk en Barn- Îteenagtig geel zig vertoonen. Dit is een geheel andere plaatzing als de Heer GronNo- vitus opgeeft, en ik vind ook niet dat de grootíten vierkant zyn. Deeze Spinnen maa- ken geen lange Draaden zegt Haar Ed. en fchyne daar mede te hebben willen zeggen, dat zy geen Webben maaken , of zulke lan- ge Draaden niet als onze Tuinfpinnen : want Zy laaten zig ook by een Draad neder, om van de eene plaats naar de andere te ko- med. Haar gewoone Voedzel zyn die groo= te Surinaamfche Bosch- Mieren, waar van ’er een doof ons is afgebeeld * , of ook andere * Zie hee 5 . 8 XII. STUK Infekten, zelfs wan die kleine Vogeltjes, wel- bladz. 373. ke men Kolibrietjes of Honigzuigertjes noemt, derzelver Bloed of ook de Jongen en Eytjes wiczuigende , wanneer zy flegts daar by kun- nen komen. Dat zy Venynig zouden zyn of fchadelyk voor den Menfch , door byten of fteeken, gelyk Nieumorr van dergelyke Spin- nekoppen verzekert, wordt door haar Ed, niet gemeld. 0 (32) 858 BESCHRYLVING WAR Vv. , k AFDEEL. (qe) Spinnekop , die aan de Schenkels be LXXX, weeglyke , zwarte Doornen heeft. Hoourp= ) STUK. Deeze, door D. SHANE te Suriname waar- a genomen ‚ hadt de grootte van die der voor- 5) gaande Soort: het Borstítuk was Ovaalagtig „ poot, van agteren breeder , van boven verhevenrond en kaal: het Agterlyf rondagtig, van onderen met vier tyën van zwartagtige Stippen , geel- agtig bruin van Kleur ; doch het Borstftuk ende Schenkels Yzergraauw of rosagtig. De Poo- ten, aan ’t end ongenageld, hadden , aan het middelftuk , gladde, regte ; zwarte , beweeg- Iyke Doornen. Ongemeen Men ziet hier , wederom , de ongenageld- Er CIL heid der Pooten, aan het end , daar ik in de Hg. 5 voorgaande Soort aan getwyfeld heb, en die zekerlyk niet in alle de ruige Surinaamfche Bosch- Spinnen plaats heeft , bygebragt. In dat Voorwerp, ‘t welk de beroemde Heer ALLAMAND ‚ Hoogleeraar in de Natuurlyke Hiftorie te Leiden, my, op myn verzoek ; tot het maaken van de: Afbeelding , Praat CIL. Fig. 8, heeft doen bezorgen , zyn de Klaauwtjes aan de enden van alle de Pooten zeer blykbaar. Deeze Spinnekop wordt in het Kabinet van de Akademie, aldaar , in een Flesch met Liqueur bewaard. Dezelve, we- gens (32) Aranea Crurum Spinis mobilibus nigris, De SHANE4 ALB, Aran, f. 169, — e / Zal HE SPINNEKOPPEN. 239 gens zyne ongemeenheid ‚my , wanneer ik voor :V. vier of vyf Jaaren dat Kabinet bezigtigde , be- en haagd hebbende , werdt ‘er op myn verzoek Hoorp- door Mr. Fortuin, toen te Leiden woonen= STUK de, een Tekening van vervaardigd : zo dat deeze Spinnekop thans naar het Voorwerp zel- ve ten naauwkeurigfte in’t Koper gebragt zyn= de, aan ’ licht verfchynt. Dezelve is, zo die Hoogleeraar de goedheid hadt van my te berigten, aan zyn Wel Ed. van Suriname toegezonden. Het geheele Lyf en alle de Ledemaaten zyn Kastanjebruin , zo wel als ’t Haair , dat deeze Spinnekop, niet rosagtig, noch zo dik als de gewoone ruige Bosch Spinnen heeft, doch’t welke hem niet- temin, ook, op't gezigt vry ruig maakt. De zwarte Haakswyze Tanden, die hy aan den Bek heeft , zyn verfchrikkelyk , zwartagtig , elanzig bruin van Kleur. De randen van de Geledingen der Pooten zyn glad en wit, met een Oranjekleurigen zoom, die in het Haairige verdwynt, Het uiterfte Lid der Pooten is tweeledig en heeft twee zeer kleine, kromme, zwarte Klaauwtjes, die op den Voetzool rus- ten, zynde grootendeels in het Haair verbor- gen. Aan de twee voorfte kleine Pooten, die den naam van Voelers of Armen voeren in de Spinnekoppen, zyn twee glimmend roode dee= len, naar {trompe Klaauwen of Lancetten ge- lykende, die agterwaards omgeboogen ftaan. Het Borstftuk, verheven Cirkelrond, gelyke 1, DEEL: XIII, STuKe door Vv, Aperen. VAREN Hoorp: STUK did BESCHRYVING! VAN door zyne indrukking en Sterswyze Streepen; grootelyks naareen Zee- Appel. Het Agter- Iyf heeft, behalve twee Tepeltjes aan ’t end, nog twee lange dunne Deelen , die zeer dui- delyk drieledig zyn. De eigentlyke plaatzing der Oogen, welke in een heuveltje van Haair voor op het Borst{tuk ftaan , hebben wy in de Flesch niet kunnen waarneemen. Sommi- gen zyn alleen van boven , anderen van ter zyden zigrbaar, en dus niet in het volkomen geral afgebeeld, Niettegenftaande, daarom-ook de afmeetin- gen van dit Voorwerp niet ten naauwkeurig- fte hebben kunnen genomen worden , gelyk met de anderen gefchiedt , waar van wy de Afbeelding in natuurlyke grootte geeven; zo kan men doch genoeg verzekerd zyn, dat hetzelve in geenen deele vergroot is, en overzulks houd ik het voor een der grootfte Spinnekoppen , die men ooit gezien heeft. De afftand van de enden der voorfte en agterfte Pooten bedraagt hier reeds omtrent agt Ryn=_ landfche Duimen, en zou, doordezelven uit- geftrekt te verbeelden, nog veel grooter heb- ben kunnen gemaakt worden. De langte van den Brafiliaanfchen van Piso, van zeven Dui- men , zal niet anders te verftaan zyn. Die groote Spinnekop van ’t Eiland Nevis , wel- ken de Heer BAKER befchryft , was merke- lyk kleiner , doch door drooging ingekrom- Pen : maar ik denk niee , dat dezelve veel 2r0o- DE SPINNEKOPPEN: a4r grooter zal zyn geweest, dan deeze (*). In V. tt Werk van BRADLEY wordt gefproken van LXXX een Westindifchen Spinnekop , fomtyds bo- Hoorne ven de vyf Duimen groot, hoedanigen men STUER _ in ’t Kabinet van Doktor Rurscu, te Amfter- dam , kon zien, Die ongemeen groote Cey- lonfche , uit ‘het Kabinet van den Heer TEN KATE, door SEBA , als gemeld is, in Af beel- ding gebragt , fchynt naauwlyks zo groot als de onze geweest te zyn (f). De Heer Gro- NOVvIUs ondertusfchen verzekert, datde groot- fte langte van deeze ruige Westindifche Spin- nekoppen maar drie Duimen is. (33) Spinnekop, die eenigermaate ruig is , met xxx. , Wenatoria, bet Borstftuk rond van omtrek , opwaards nn uitpuilende; het Agterlyf Eyrond en van Spine grootte als bet Borstfluk. De Afbeeldingen, die van deeze Soort door Lin- / (*) Zyn Ed. meent, vân in ’t Leven tweemaal zo groot, als hy opgeeft» dat ten opzigt van de Lighaamelyke grootte waar kan zyn, maar niet ten opzigt van de langte , en voor- al niet van die der Pooten, welken zyn Spinnekop de korte ften drie Duimen lang hadt , daar zy in deeze veel langer zyn. Zie Nuttig Gebr, bladz. 421. (Ì) Ik heb een ruige Surinaamfche , die, opgezet zynde en gedroogd, vyf Duimen befpant, doch dezelve is, in alle afmeetingen, wel de helft kleinerdan deeze van het Leidfche Kabinet zich vertoont. (33) Aranea fubhirfuta, Thorace orbiculato convexo , Ab= domine ovato magnitudine Thoracis. GRON. Zooph. Il. pe 217. MERIAN. Súf, 13. T. 18. fig. fup, SLOAN. Jam. IL p: 181. 7. 235. f. 5, 2 BROWN. Jam, 420, Ze 44. fo Ze I. DEEL. XII, STUKe XxXXIVe Ocellata, Geoogde, 242 BESC HR YEVING VAN LiNNAUus aangehaald zyn , toonen genoegzaam , dat het een geheel verfchillende Soort is, dan de voorgaande. By SroAnE wordt hy ge- noemd de Groote ruige Huisfpin, die bruin isen de Pooten met zwarte Vlakken getekend heeft. Deeze ruigte verfchilt ongemeen van die der gewoone ruige Surinaamfche , als men ligt uit vergelyking van de bovenfte figuur opde Plaat van Mad. Merian , met de onderften , kan waarneemen. Dezelve beftaat flegts uit kleine fyne Haairtjes , welke de Pooten , die niet dikker dan in de Oostindifche Spinnekop van onze Afbeelding , Paar CIí. Fig. 1, zyn; bekleeden. Ik heb ’er van deezen aart één, die merkelyk grooter is dan de laatstgemelde, zynde hect Borstítuk byna een half Duim breed en de Pooten ongevaar twee Duimen lang: De ftand der Oogen is byna even als in die Oostin- difche. De grootte van het Agterlyf kan men in gedroogde Spinnekoppen’we nig op betrou- wen, en dit maakt het, in de Af beelding van BrowNE , wanfchapen klein. Het Dier ont- houdt zig in de Westindiën. (34) Spinnekop, die aan de Dyên drie dubbelde Oogjes beeft. Men behoeft zig thans niet te verwonderen, dat (34) Aransa Femoribus Ocellis tribus gesminatis, Sy/le Nat, Zil. & MORE! SOPINNEKOPP EN. Bie dat fommigen de Teelleden aan ’t endder Poo- V. ten tellen, daar men Spinnekoppen vindt met Re de Oogen aan de Beenen. Dit Voorwerp, ten Hoorp- minfte, uit de Verzameling van den Heer pg °TUE GEER of door denzelven befchreeven , hadt op ieder Dye drie Vlakken met dubbelde witté Oogjes, en aan desSchenkelen ook zulke Vlak- ken , doch minder in getal. Men zwyge nu van Argusfen met honderd Oogen : dewyl dee- ze Spinnekop ‘er dan , ten minfte, by de tag- tig moet hebben gehad. Het Borstítuk heeft, op zyne Vlakte, een dubbelde zwarte Vlak , en de plaats, daar anders de Oogen ftaan, is zwart. Het Agterlyf is bleek gewolkt , met een zwarten Ring: de grootte als die van de ‘Tarantula. In China onthoudt zig , zegt men dit Monfter: des het te begrypen is , waarom men op het Porfelein Gedrogten afgebeeld vindt. (35) Spinnekop, die onder aan ’t Lyf zwart _xxxv. ï Tarantus= iss hebbende de Pooten, van onderen „ zwart ja, gebandeerd. , Ee Men zal naauwlyks een Infekt vinden, dat op zig zelve meer gerugt gemaakt heeft , en tevens onbekender is , dan het Schepzel , ’t wel- (35) Aranea fubtus atra, Pedibus fubtus atro fafciatis, Syft. Nat. X. XII, Bagliv. de Tarantula. monogt, Tarane tola, Bocc. Mu/, I, pe lor, T, eo. BRADL. Natar, T, 24, f, 10, OLEAR. Muf. or. T, ia. £, 4- ls DEEL. XIII, STUK, | Q 2 Vv. FDEEL, LEK: Hoorp: STUK. 244 BESCHRYVING van „welke met den naam van Tarantula , weinig van den Italiaanfchen naam Tarantola verfchil- lende , bedoeld wordt. Marrrrorus zegt , dat Tersiuta, her een Soort van Spinnekop is, Venyniger dan de anderen, en dat men ‘er dien naam aan ge- geven heeft van de Stad Tarentum in Apulie, gemeenlyk Jg Pouille genaamd, een Diftrikt behoorende tot het Napelfche Gebied. Men vindt het evenwel ook; volgens dien Autheur, in andere Zuidelyke deelen van Italie, zelfs in de Kerkelyke Staat , doch nergens zo menig- ‚ vuldig als in Apulie. ScALIGER noemt het de Tealiaanfche , anderen de Spaanfche Spinnekop ; waar uit men zou mogen denken, dat zy ook in Spanje gevonden worden. Ik zie egter niet dat Doktor Scorort, in Karniolie , ’er een heeft waargenomen , daar hy dien naam of eigen- fchappen aan toefchryft, Zy onthouden zig,volgens MaTTrIOLUs,in Ga- ten vanden Grond, tusfchen het Koorn, daar zy uitkomen, om de genen, die hetzelve in-oogften, in de bloote Beenen te byten; waarvan de Ge- volgen zeer wonderlyk zyn. Sommigen, van deeze Spinnen gekwetst, zegt hy , zingen; anderen lachen; anderen huilen; anderen fchreeue wen , onophoudelyk, luidkeels. Daar zyn ‘er die in Slaap vallen , enanderen, wederom, die niet kunnen flaapen. Eindelyk komen ieder van hun verfchillende Toevallen over; gelyk van te fpringen of te danfen , te trillen, te zweeten of in geduurige verfchrikklng te zer 0 DE SPINNEKOPPEN o4$ of zelfs ylhoofdig te worden. Hy wildeeze V. verfchillende Hartstogten afleiden van de ver: ge fchillende Kragt van het Venyn deezer Dieren, Hoorn. of van de verfchillende Temperamenten der, Stner, genen , die door dezelven gebeeten worden, Men heeft ’er zelfs, voegt hy ’er by, die zig verbeelden, dat het Venyn deezer Spinnek op- pen, van dag tot dag en van uur tot uur , een aanmerkelyke verandering ondergaat. De uitwerkingen van dit Venyn waren niet zeldzaamer dan deszelfs Geneesmiddel , het welk volgens Marrriorvs, en anderen , die hem gevolgd zyn , eeniglyk en alleen in de Mufiek beftond. Men heeft ons zeer naauw= keurig voorgefteld , hoe dit Geneesmiddel in gebruik gebragt werdt, en de manier op wel- ke het zyne werkingen deedt, tot de volkomen _ Geneezing toe, van den Lyder. De Mufikan- ten , daar by gehaald, probeerden verfcheide Deuntjes op hunne Speeltuigen , en ’er zulk één gevonden hebbende, dat den Lyder be- haaglyk was, gingen zy voort met hetzelve te fpeelen. De Lyder begon eerst eenige bewee- ging met Handen en Voeten te maaken, dan te huppelen, te danfen , en ging hier mede zo. fterk voort, dat hy geheel nat van Zweet, eindelyk, door afmatting van zyne Lighaams- kragten, op den Grond neder Zee, en dan was hy genezen. Deeze Fabel is zodanig verbreid en geloofd pe Dans- geworden, dat Menfchen van Geleerdheid dit *“*** Le DEEL XIII, STUK, O3 als 246 DBESCHRYVING vAN Pe âlles nog omftandiger hebben voorgedragen, LXXXx, en ‚ hoewel SwAMMERDAM en anderen reeds HooFp- daar aan twyfelden , verwonder ik my nog: STUK z,, thans daarover zo. zeer niet „als dat onze be- roemde Ridder thans nog hetzelve bevestigt (*). Wist zyn Ed. dan niet , dat- de, Sweedfche Doktor KAnLER „„Medelid van het Koninglyk Geneeskundig Kollegie te Stokholm ‚ in den Jaare 1756 in Apulie zynde „aldaar naauw- keurig naar die Ziekte, welke men Turantismus noemt , onderzogt , en bevonden heeft , dat het een Soort van Opftyging of Miltzugt wa- re , het Vrouwvolk „ die 'er meest in huis zit- ten en een vadzig Leven leiden , even alsin ans dere deelen van ‘Europa, dikwils. overkomen- de, en dan ook fomtyds zeldzaame Toevallen veroirzaakende ; die dus met geen. de minfte waarfchynlykheid aan het byten van een Spin- nekop, welke zig op ’t Land bevindt, konden toegefchreeven worden (f)? Zulks. bevestigt het denkbeeld - van SwAMMERDAM, aan wien N door iemand, die in Italie gereisd hadt , het geneezen van deeze Dans - Ziekte door de Mu- fiek , verhaald was, flegts een bedrog van Kwakzalvers en Landloopers te.zyn , dië dus het onkundig Gemeen wisten te bedotten, en anderen van hun Geld te berooven, Dat, (*) Rabida {ub Caniculâ morfu Excitat famofium Tarantis- - Mum , Muficâ:medendum. Syf?, Nat. XI. p. 1035. (A) Stokholias. Verbandel, XX, DEEL voor ’t Jaar 1758, Pp, 30, Cz. di | ij } pl ed k pe ‘ DE SPINNEKOPPEN: 249 \ s 6 ‚Dat, echter, het byten van dergelyke Spin- „ nekoppen, in het heet{te van den Zomer en in ‘zulk een heet Klimaat, van anderen ook na Hoorp- deelig is aangemerkt, blykt uit den Raad, dien de vermaarde Geneesheer J. Barr. PoRrrTA;, volgens ’t verhaal van ALDROVANDUs, daar te= gen geeft, brengende deszelfs eigen woorden, wegens de zeldzaamheid van dit Geneesmiddel by; die aldus luiden. „, In Apulie groeit een »» Soort van Venynigen Spinnekop , gemeenlyk > Tarantula genaamd, wiens Beer ten uiterfte ss gevaarlyk is. Men teelt daar overvloedig s‚ Koorn , in ’t welke de Spaanfche Vliegen ‚… voortkomen. Wy, fteunende op deeze be- fchouwing, dat ter plaatfe, waar de Kwaal heerscht, ook het Geneesmiddel te vinden zy; hebben ons verbeeld, dat drie of vier Spaanfche Vliegen, met het drinken in ge- geven , tot hulp zouden kunnen ftrekken voor de gebeetenen , en de Ondervinding, toen wy ’er de Proef van nainen, heeft ons niet bedroogen”, In Italie onthoudt zig dit Dier voornaame- Iyk in Apulie, doch men vindt het ook in Bar. barie en de Oosterfche Landen , zegt LinNZUs, die aldus hetzelve befchryft. Her Lyf is Asch- graauwagtig. De Oogen zyn agt in getal ; twee. grootere , die rood zyn , op ’t Voor- hoofd ; vier overdwars , onder deeze, naby den Bek, en twee agterlyker op de Rug. Het 1, DEEL. XIII. STUK, Qa | _ Borst NE FDEELs CX STUK, Ta rantula, Middel VE tegen. , 243 BESCHRYVING VAN NZ | hd Ld Arneer, Porstftuk is Aschgraauw , in zwarte plekken LXXX. verdeeld, die aan het midddelpunt famenloo- Hoogh pen. Het Agterlyf is van boven vaal, met Tarantula, Lwarte banden. De Kaaken , Borst , het on- derfte der Dyën en voorfte deel van den Buik; Zyn zwart: de Schenkels altemaal Aschgraauw, aan 't onder -end zwart gebandeerd. Volgens de Autheuren zouden van dic Infekt verfcheide Soorten zyn, in Kleur grootelyks verfchillende, en fommigen geeven aan ’t Ag: terlyf de grootte wel van een Eikel , dat dan ‚__ Eeen taamelyk grooten Spinnekop zou uitmaa- ken. De afbeelding van Braprery , naar een Spaanfchen uit de Verzameling van de Koning- Iyke Societeit van Londen gemaakt, vertoont hem zeer affchuwlyk , het Lyf en Borstítuk te famen meer daneen Duim lang. Ik vermoed dat die van Doktor ScoroLui , welke hy den Spinnekop van Reaumur tytelt , een dergelyke. zy geweest: want dezelve was zeer groot en gezwollen, hebbende: het Agterlyf agt Lynen lang , zeven Lynen dik, en Wollig ruig: het Borstftuk mert drie bruine Streepen ; de Pooten bleek met zwarte Knietjes. Op het Agterlyf , dat geelagtig op zyde en van boven witagtig was, vertoonden zig dertien Paaren van inge- drukte zwarte Stippen , en van onderen één. In Wyngeest gedompeld zynde leefde hy tien Minuuten , en het Lyf borst , toen het dood was , van één. Men hade dit Dier in een DE SPINNEKOPPEN. 249 een omgewonden Alantswortel- Blad aan hem Ve gebragt (*). LXKK, 'c Is bekend, dat men aan de Tarantula ge Hoorp- heel verfchillende Oogen toefchryft , van die STE der andere Spinnekoppen, doch, waar in dit De Oogen. verfchil eigentlyk beftaa, is zo Wereldkundig niet. De Oogen der anderen zyn gemeenlyk zwart of bruinrood, en gedekt met een harde doorfchynende Korst , die zy behouden na het fterven vanhet Dier: die van de Tarantu- la zyn met ten week en teder Vlies be- kleed, dat flap en rimpelig wordt na de dood: de Kleur is witagtig , naar ’t geele’ trekken« de, met een fchitterende glans als die der Kat- ten in de duisternis. Men kan dan te regt zeggen, dat dit Infekt Vuurige Oogen heeft. Vier derzelven zyn in ’t vierkant geplaatst , en vier daar onder , op een horifontaale lyn , digt aan de Nypers van den Bek, en de vier eerst- gemelden zyn , volgens HoMBERG, van wien deeze befchryving der Oogen ontleend is , wel een twaalfde Duims breed, doch de overigen kleiner. De ftand der Oogen was in de Spin nekop van Doktor Scoror1, zo even gemeld, een weinig verfchillende. Men weet, dat ’er fommigen zyn, die den naam van Tarantula aan de hier voor befchree. vene ruige Surinaamíche Bosch -Spinnen gee- ven: (*) Entomol. Carniol, p. 393. IL, DEEL. XIII, STUKs Qs oso BESCHRYVING VAN V. ven: doch gantfch verkeerd. Zy hebben noch een de gedaante „noch de eigenfchappen van dit Hoorp Schepzel, dat enkel Wollig op het Lyf wordt Praraln SSvegd te zyn en bovendien in Kleur daar van Tarantula. sn ° grootelyks verfchilt; om nu van de Oogen niet te fpreeken, noch van de plaatfen daar her zig onthoude. Die naam is ook toegepast op een Soort van Haagdisfen , welke op de Spinnekop. pen Jagt maakt, in [calie. Resa, (36) Spinnekop die fprinet ; met drie, witte midas half Kringswyze. Streepen over” Lyf. el, Ó i Wy komen thans tot die Spinnekoppen, wel- ke een eigenfchap hebben , daar de anderen ge- heel niet van fchynen te weeten ; dat zy, naa- melyk ‚ in plaats van te loopen, als de Vlooi- jen fpringen. LisTER , ten minfte, verzekert zulks van deeze Soort, welke, zegt hy, op de agterfte Pooten gaat ftaan, als of zy rond. om keek , werwaards haaren Sprong te rigten, en dan overvalt zy haar Prooy , met kleine Sprongen. Getergd zynde, geeft zy Draaden uit , en maakt zig , tot befchutting voor de Winterkoude, een bekleedzel van dikke Web- ben, waar in Zy tot aan het midden van Fe- bruary zig verfchuilt , dan voor den dag ko- mende om haar Aas te zoeken. Allerley foort van (36) Aranea faliens nigra, lineis femicircularibus tribus ale bis transverûis. Faun. Suec, 2017. LisT. Aran, fig. 31. RAJ. Inf, 37. N. 31. BRADL. Natur. T. 24. fe 5. CLERCK.Arane Ii7. Te Se fe 13, GEÖFTRI Paris. II. p. 650, Ne 16 Te DeE. SPINNE KOP PEN. 251 van Muggen zyn haar lieffte Voedzel. Men wv, vindtze aan de.Wanden der Huizen, en in de An X. Bosfchen zeer gemeen. Hoo î fi STUK. (37) Spinnekop, die fpringts met witte Stip Xxxvir Trunco- Pen op de Rug. : Tuna, Boom. {pringer, De Tekening maakt den voorgaanden Spin- nekop aanzienlyker dan deezen wit geftipten, die in Sweeden waargenomen is , zo aan de Wanden als aan de Stammen der Boomen , flee- pende altoos een Draad agter zig. (38) Spinnekop , die fpringt 5 hebbende een XKKVilr, Rupeft ris. zwarte Vlak op bet Agterbyf > Welke rood Bleser. gerand is, in *t midden, wit, ger Deeze, ookin Sweeden gevonden, onthoudt zich op dergelyke plaatfen , als de voorgaan- den. (39) Spinnekop , die donker blaauw ís, met vxxx. het Agterlyf Eyrond „ hebbende een dewar- ande 4 f 1 Wateripin, fe Streep en twee witgebolde Stippen, Onder alle de Spinnekoppenis deeze een van de (37) Aranea faliens nigra , Dorfo punêtis albis, Paur, Suec, 2019, | (38) Aranea aliens, Abdomine maculâ nigrâ, nrargine „ubrà , medio albâ. Faun. Saec, 2019. (39) Aranea livida, Abdomine ovato, lineâ tranverfâ Panz- tisque duobus excavatis, Paun, Succ. 2020. CLERCK, Aran, 143, T. 6. f. 8. GEOFER, Paris, IL p‚ 645o N. 7e IE, DEEL. XIll, STUK. Vis AFDEEL LEEN Boorp- STUK. Vi aters Jpin. eg 250 DE Ss C'HIRYIvV ING % WAN de laatften ontdekt, die wel de zonderlingfte mag geheten worden, dewyl zy, tegen de nia. tuur van aile anderen, in en onder Water leeft en huishoudt, even als een Duikelaar : over- winterende in holle Hoorntjes , welken zy met een Konftig geweven Net gaat toefluiten. Het is, onder de Europifchen, eene van de groot- ften, en hebbende ook de allergrootíte Klaau- wen aan den Bek, onder dezelven , met wels ken zy. zeer gereed is te byten : waar uit, ZO wel als uit de Kleur en andere omftandighe- den, LiNNus befluit, dat deeze, zo ’er eene _Venynig is, het zekerlyk moet zyn, hebbende het Lyf geheel blaauwagtig of bleekbruin; de Pooten zeer lang en ruig. Over deeze Spinnekoppen ís , onlangs, een geheel Vertoog in Vrankryk uitgegeven (*), dat veele aanmerkelyke byzonderheden, dezel- ven betreffende , vervat. Ik zal het voor- naamfte daar uit mededeelen. De geftalte ver- fchilt niet veel van die der gewoone Veld- of Zwervende Spinnen , en de Kleur is, als men- ze uit het Water gehaald heeft, graauwagtig 3 maar in bet Water vertoonen zy zig blaauw- agtig, met het Borstftuk bruin of ros. Men vindt ze ’erof omwonden met een Lugtbelletje, of als met een foort van Vernis bedekt, gely- kende naar die Foelie , waar mede men de Spie. | gels (*) Memoires pour commencer Ù Hiftoire des Araignées aguês zigues, par un Prêtre de l'Oratoire, MEE SPINNEKOPPEN. 953 gels van agteren bekleedt, of in ’e geheel bloot À V, en met het Lighaam als doorfchynende. Ge- ie | meenlyk zyn zy zeer vlug , en niet dan met be- Hoorp- hendigheid te vangen, doch fomtyds als dood Padd of in een diepe Slaap, waar uit men ze naauw. /#” Iyks kan opwekken. Gedagte Waarneemer heeft ’er, behalven de groote , ook zeer kleine gevonden, die naauwlyks dan door haar Lugt= belletje zigtbaar waren , en welken hy niet voor Jongen , maar voor een byzondere Soort meen- de te moeten houden. Aan het agter - end hebben deeze Waterfpin- zy spin. nen, zo wel als de anderen, Tepeltjes, trops- aan * wyze geplaatst, die zy fomtyds uitrekken , en dan vertoont het zig , als of zy aan datend een groote opening hadden , met ftyve Haairtjes omboord. Deeze Tepeltjes dienen haar tot het Spinnen van Draaden, welken zy, vere wardelyk , in het Water maaken; of ook om de Lugt in te haalen en uit te laaten 3 waar toe zy met haar agterfte aan de Oppervlakte gaan hangen, gelyk fommige andere Water - Ineke ten. Van die Draaden zyn fommigen dik, en anderen zeer fyn. Behalve de Stoffe, daar toe dienftig, geeven deze Spinnekoppen nog een andere uic , die Glasagtig fchynt te zyn, en waar van zy een Soort van Waterduikers Klok formeeren , die alleen van de gewoonen ver- fchilt, dat zy van onderen niet open is. Hetis een Lugtbel, die fomtyds wel de grootte van een Ockernoot heeft , omwonden met die Glas- IE, DEEL, XIII, STUK, agtie bra BBLSOHELTYTINGS WAN V. ÄFDEEL LXXX. Hoorp- STUKe WW ater- Spin. * Zie hét X.STUE 3 bladz. 30e agtige Stoffe, welke zy zeer Konftig over de Lugtbel uitfpreiden , beweevende dezelve van binnen met Spinzel, dat zig als Borduurwerk vertoont. Gedagte Antheur zegt, dat hy van deeze Klokken gezien heeft , die de gedaante van een Nier hadden of vaneen mismaakt Hart, zynde veel breeder dan hoog en dik, Zy wa- ren aan de Wanden van het Glas, waar in hy die Spinnekoppen hieldt , onder Water , met Draaden vastgemaakt , en, toen hy dezelven daar afgedaan hadt, maakte het Infekt weder nieuwen, die met een fterken Band gefchoord waren. ‘ Ia deeze Lugtbellen onthoudt de Spinne- kop zig, doch komt ’er fomtyds uit , om haar Aas te vangen , dat waarfchynlyk beftaat in Water-Infekten van veelerley foort , worden- de zelf ook van Water - Forren , Water-Scor- pioenen en van de Beesten , daar de Juffers uit komen, opgevreten. In ’t ftuk van wreedaar= tigheid wyken zy voor de Landfpinnen niet, alzo zy elkander insgelyks vernielen. Zy heb- ben dic byzonders , ’t welk men ook in de Waters Wantzen waarneemt *, dat zy op de Rug zwemmen, en, even als die, een Lugtbelletje van de oppervlakte met zig neemen, om zig te onderfteunen, waar mede zy dan de Klok voor- zien. Somtyds komen zy ook op ’t drooge ;5 doch. Vliegen of dergelyke Infekten fchynen niet van haar Smaak te zyn: wanneer men die in ’t Water wierp, na dat zy een Maand, oog- fchyn: WB SPI N/N/EK OP POEN. 255 fchynelyk , zonder eeten waren geweest, À V, FDEFLs fecheenen zy 'er doch niet aan te willen, en xxx, lieten dezelven verrotten. Haar Huishouding Hoorne f STUK en de manier, op welke zy de gedagte Woo= pont ning maaken, is ongemeen vermaakelyk te be- /pin. fchouwen. In Staande Wateren worden zy gemakkelykst in de Mey - Maand gevonden. Gedagte Franíche Pater vermoedt, dat dee- Hunne ze Infekten Jaarlyks twee Dragten hebben, de Dn sad eene in-’t Voorjaar , de andere in de Herfst. Alsdan ziet men haar twee of drie Hokjes heb- ben, die in elkander uitkomen. Hy heeft dee- ze Warerfpinnen die Kamertjes niet zien maas ken, dan in ’t Voorjaar , en hy meent ; dat het Mannetje een ander Logiment formeert, by dat van ’t Wyfje, doch daar van afgezonderd. Dit Logiment vervaardigd zynde, gaat het Man- netje ’er van onderen op zyde uit , fleepende agter zig een gedeelte der Stoffe van de Klok , waar mede zyn Lyf t'eenemaal bedekt is, tot aan het Borstftuk; dat is tezeggen, hy maakt een lang Kanaal , gemeenfchap hebbende met het binnenfte van zyn Wooning. Hy door- boort den Wand van de Wooning van ’t Wyf= je, aan de zyde van den Bodem, en, ’er zyn Lighaam inbrengende, voegt zig het Kanaal van gemeenfchap met de randen van de gemaakte opening famen , en {luit 'er zogezwind aan, als twee Waterdruppelen zig vereenigen. Een geheelen Dag heeft die Autheur het pazring. Wyfje opde rugleggende in haar Huisje, met 1, DEEL, XIII, STUK, de Eijerleg- Enge 256 BESCHRYVING VAN de Pooten uitgeftrekt gezien, als dood. Een „andere zag hy, agterfte voor, daar in ko- men, en zyn Lyf fchuiven langs den Buik van ’*t Wyfje, ’t'welk na verloop van een oogenblik, als uit den flaap fcheen opgewekt te worden , en, toen op de Beenen komende, hect Mannetje naliep, dat met verhaasting vlugtte. ’t Was niet , dan na vier- of vyf- maal dit Spel aanfchouwd , en zig van het onderfcheidend Kenmerk der Sexen in de Land- fpinnen verzekerd te hebben, dat die Autheur zulks vastelyk voor de Paaring hieldc. De Heer CrrrcK, die maar één Mannetje, tegen tien Wyfjes, kreeg , en dezelven by elkander in een Glas met Water deedt, hoop- te vrugteloos iets van de Paaring waar te nee- men. Zy leefden agt dagen zonder eenig Voedzel, zo veelhy wist, te gebruiken: zeef vreedzaam: maar hy hadt op het Water Kroos gedaan , om dat zy de Schaduw beminnen: zo kunnen zy, derhalve , van hetzelve , van de Slym of Diertjes*, aan de Wortelen van dat Kroos zittende , iets genuttigd hebben. Den negenden Dag begonnen de Wyfjes ee- nige Draaden te feheeren, die van het Kroos liepen naar den Wand van ’t Glas, en maak- ten daar van , na dat het Mannetje ’er van afgefcheiden was, eindelyk dergelyke Woon- huisjes of Hokjes, als gemeld is 5 waar in , binnen kort, Zwavelkleurige Klompjes Eijeren gezien werden, die ongevaar het vierde deel op- ' vier Dagen de helft ververscht werdt. Den 7 /pi. DE SPINNEKOPPEN. 257 opvulden van het Hokje. Vervolgens gingen — V. de Wyfjes zelden van het Nest af : men zag AE ze dikwils met het Agterlyf in de Lugtbel en Hoorp- het voorfte in ’t Water hangen , dat om de STU“ Water- July zwommen eenige Jongen uit één der Blaas- ‘es, en, de anderen openende , vondt men daa in een menigte van kleine ronde Eijertjes. Deeze Autheur heeft , dat zonderling is » geen tekenen van wreedaartigheid waargeno® men in de Water- Spinnen , niettegenftaande hy dezelven , om zulks te onderzoeken , tus- fchen ’t midden van Mey en July, dat is by= na twee Maanden , zonder Voedzel gelaten hadt ; doch aan den eenen kant kunnen zy, als gezegd is , van het Kroos iets gebruikt heb- ben of van zeer kleine Warterdiertjes ; aan den anderen kant kunnen ’er omftandigheden zyn, ons onbekend , die maakendat zy , volgens ge= dagten Franfchen Pater, op andere tyden nict minder wreedaartig zyn en verflindende, dan de gewoone Tuin, Huis-, en Veldfpinnen. (40) Spinnekop, die het Agterlyf Eyrond en xr. Jouri JN 6 Sarccata, Roestkleurig bruin beeft den | Zer. Aangaande deeze Soort fchreef my wylen de Heer Prerrus BELKMEER , Medicine Doc- tor te Enfehedé , ín de maand February des \ Jaars (49) Aranea Abdomine ovato ferrugineo fufco. Faun. Suec, aoe. LisT, Aran. 82. f, 28, FRISCH. In/, VIII, T, 2. ji. DEEL. XIII, STUK: ° R 053 BESCHRYVING VAN V. _Jaars 1769, onder andere Zaaken de Natuurly- EEn ke Hiftorie betreffende , het gere volgt. „, Weet Hoorp- ,, UWEd. ook ergens gelezen te hebben de STUK. ___, Huishouding van die zonderlinge Spinnekop- Zakdraa- ° ai ger. » pen, welke in het Sy/tema Nature van den „ Heer LiNNeUus onder den naam van Sacci- “fera of Zakdraager voorkomen , en welke haa- re Eytjesin een zeer Konítige Zak, uit eene wonderlyke Stoffe gemaakt, en op een gee- ftige wyze onder aan den Buik gehecht, met zig omdraagt. Hoe dat, naâmelyk, deeze Eytjes gekipt zynde , het jonge Broedzel , beftaande in een groote menigte van kleine Spinnetjes ‚ terftond plaats neemt rondom het Lighaam van de Moer, met de Koppen aan deszelfs Vel of Tepeltjes gehecht, ’t welk alsdan een grooten ruigen Bol vertoont, die gefchakeerd is met witte Stippên: worden- de dit Broedzel, dus, door de tedere Moe- der vlug heromgedragen , en door haar Bloed of andere Sappen, zo het fchynt, toteen ze- keren trap opgevoed, zelfs met verlies van „, haar eigen. beven 2” Lister, die dit als een algemeene eigenfchap van zyne Wolffpinnen heeft aangetekend, ver- beeldt zig, dat de Jongen van deeze Zakdraa- gende Spin de genen zyn die de Herfstdraa- den maaken ‚waar van voorheen gefproken * Zie is * 1 Ì * De jg, iS * en met dezelven in de Lugt vliegen ee 33 33 53 23 (*) Ex his Pulli, tempore Autumnali , aut luteo aut {ub= cro= DE SPINNEKOPPEN 699 Dit zyn die Vliegende Spinnekopjes, waarvan v. hy aan Ray gefchreeven hadt ; doch menhoudt en thans dieDraaden afkomftig te zyn vanSpinnende zoorn- Myten. De Webbe , merkt hy aan , wordt Zulssas. van deeze Zakdraagende Spinnen Klokswyze” gemaakt op de Heijen en Velden , en dient haar flegts tot een Nest om in te kruipen met het Eijerzakje , dat van het Wyfje niet op de Rug maar aan den Buik gedragen wordt, en twee= maal zo groot is als een Peperkorrel, vliezig, wit van Kleur, blyvende ftyf.en rond, zelfs na dat ’er de Jongen uitgekroopen zyn, ters wyl het Agterlyf, door de Eijerlegging ontle- digd en verflapt, dit Beursje bedekt en daar op als zyne rusting heeft, volgens Friscu , die aanmerkt, datde Spinnekop dit Zakje met Draa. def vast aan t Lyf hecht , én-het zelve nds joopt, wanneer men’t’er afgerukt heeft; hech- tende het dan wederom aan haaren Buik, ge- lyk SwAMMERDAM ook heeft waargenomen. Door Doktor Scororr wordt deeze Zakdraager de Spinmekop van Luyonnet geheten, Van dergelyke Wolffpinnen , die wegens het Wolffpin- Roofzugtig vervolgen van haare Prooy dus "en. genoemd , en altemaal langs de Aatde , zeld- zaam op Boomgewas , gevonden worden , heeft Lister vier Soorten in Engeland waargeno- men , croceo colore „ interdam etiam flammeo , ad latera illuftran- tur: hi vero, (ub idem tempus ‚ imprimis volucres {unt ê in- Bentium filorum Aëreorum authores. 1, DEEL: XIII, STUK* Ba 260 BESCHRZVING VAN men, onder welken een Geele, met een lang- werpig Lyf, de grootfte was. Volgens zyne Afbeelding geleek dezelve wel naar die groote Oostindifche Spinnekoppen , by Sera afge- beeld (*). Een bruine, die het Agterlyf fchuins geftreept hadt, heeft hem voornaame- lyk de gedagte eigenfchappen der Jongen , in de voorgemelde Muisvaale befchreeven , doen ontdekken. Hy meent , dat zy de Draaden uitfchieten, waar van hy een ongelooflyke me- nigte op de Velden van Kambridge, in het mid- den van Oktober, als de Saffraan wordt inge- zameld, by zeer helder Weer, in de Lugthade zien zweeven. Wanneer men haar het Eijer- zakje tragt van ’t Lyf te trekken, mids men het niet breeke; blyft hetzelve aan een Draad zitten, die zig tot een verwonderlyke langte uitrekken laat, en, als men het Zakje los geeft; door de Moer aanftonds weder ingepalmd wordt. Zulke bekwaamheden heeft de Natuur de Schep- zelen tot bevordering van haar beftaan en voort- teeling , elk naar zynen aart , ingefchapen! De vierde Soort, die hy de eerfte plaatst, is een zwarte Wolffpin , welke ook haare Jongen op de Rug draagt, en waaromtrent hy als een der Geheimen van Doktor RAwLEY, uit de aante- keningen van zynen Overgrootvader Doktor ListER, bybrengt, dat het gedestilleerde Wa- ter C*) IV. DEEL, Pl, XCIX, Fig, 9- 1% DE SPINNEKOPPEN. a6I ter van zwarte Spinnekoppen een zeer goed Vv. Heelmiddel voor de Wonden zy. ee (41) Spinnekop » die bet Agterlyf langwerpig ti gewolkt beeft „ met witte Zydflreepen, Pilfss. Meirfpin. Dewyl LisTER , onder zyne Wolffpinnen, die altemaal Zakdraagende zyn, in geene Soort gewag maakt van het Borstftuk, wederzyds en in ’t midden, met een wit Streepje getekend te hebben; zo wist LiNN us niet, tot welke Soort van de gemelde vier, hy deeze zwarte, die in de uitgedroogde Meiren of Moerasfen van Sweeden gemeen is, t’huis zou brengen. (42) Spinnekop, die het Agterlyf langwerpig xr. en groen-geel , met witte Zydfbreepen Virefeens. Groenagti- beeft o Be, e Dergelyke witte Zydftreepen heeft een Tuin- of Aardípin, welke van Friscu onder de Sprin- gers betrokken wordt, om dat zy een Vlieg, die hy by haar in het Glas wierp , met een Sprong bemagtigde. Hy noemtze ook de Kol- ven - Spin, wegens de figuur van haare Armen, die zy , dorftig zynde , met het dikke end in t Water doopt, en dan het Vogt dus, daar mede , aan den Bek brengt, waar in de gevan- gen (41) Aranea Abdomine oblongo nebulofo, lineis lateralibus albis. Faun, Suec, 2093, (42) Aranea Abdomine oblongo flavo « viridi , lineis laterae libus albis, Faun, Suec, 2022, JONSTe Juf, Te 18, fs 42e le Deer, XIIL Stuk. RR 3 AFDEEL: LEEK, Hoorp- V. STUK, Goudgoe- ne, hed Pr. CIL, Fig. A he sd 262 BESCHRYVING VAN gen Vliegen door de Haaken of Tanden gedrukt worden. Evenwel, merkt hy aan, is dit het enkele gebruik niet der gedagte Armen , wier dikfte deel, of Kolf, aan het end een Kraak- beenagtig Werktuigje heeft , om de Prooy vast te houden; dat haarderhalven als tot Han- den dient. Dat deeze Kolven Teeldeelen zou- den zyn, gelyk men thans zig verbeelde, hadt hy niet opgemerkt. De orde , waar in hy de Oogen plaatst , naamelyk de vier onderften op een regte lyn, en de vier bovenfte als een omgekeerd Maantje, was door Doktor Sco- POLI en GEOFFROY , Onder de Spinnekoppen van hun Land, zo het fchynt niet waargeno- men. edagte plaatzing is , wegens het opfteeken met een Speld , niet zo duidelyk zigtbaar , als de Kleur, in dat kleine fierlyk Goud- groene Surinaamfche Spinnetje van Fig. 4; het welk bovendien uitmunt door de dikte en lang- te van de Voorpooten; weshalve ik geloof dat het ook tot de Zwervendeen Springers of W olf- fpinnen behoort. Het Agterlyf heeft die fchoo- ne groene Kolcur, zo wel alsde Armen, maar het Borstftuk en de Pooten zyn thans glanzig bruin. Vande Oogen vertoonen zig voor aan den Kop twee groote, die in ’t midden tus- fchen twee kleinere ftaan, en aan deeze Spin- nekopjes een fcherp Gezige moeten gee= ven. (43) DEASPINNEK OPPEN. 269 (43) Spinnekop , die het Agterbyf rondagtig flomp en plat; de vier agterfte Pooten zeer kort heeft. Deeze Kortheid der Agterpooten merkt Lr- STER als een algemeene eigenfchap aan , van zy- ne Krabagtige Spinnen, voornaamelyk aldus gee naamd wegens haaren Gang, die zo zonderling is, dat ik dit Infekt wel de Potzemaaker mag goemen, aangezien my de reden van den La- tynfchen bynaam niet blykt. In de geftalte, zo als Friscr het afgebeeld heeft , gelykt het, bovendien, volkomen naareen Krabbetje. Hy geeft ’er maar zes Oogenaan, alleneven groots doch LisTer agt, twee voorop den Kop, twee agterlyker en vier op de zyden; die altemaal Vuurig, met een Purperglans, blinken , wan- neer menze naauwkeurig befchouwt. DeKleur is in fommigen bleek of Citroenagtig, in an” dere hoog geel , en in eenigen Oranjekleurig of bruingeel met Roozekleurige Streepen , vol- gens FriscH, die haar de T'uin-Spin noemt, met lange Voorpooten en een plat Agterlyf. Die lange Voorpooten zyn , volgens Geor- FROY, by wien het de eerste zyner Spinnekop- pen is, geel en zwart geringd. Deeze EE s at (43) Aranea Abdomine fubrotundo , plano obtufo, Pedie bus quatuor pofticis breviflimis, Faun, Suzc, 2027. RAJ. Inf, 35e N. 29, FRISCH, lr/. VI Te 5. CLERCK Aran. 129, T.6,f, 5. Liste Aran, f, 29, GEOEFER. Paris. Ile P. Ó4te N. 1, 1, DEEL, XIII, STUK R 4 V, ÁFDEEL. LXXX. Hoorp- STUK. XLIII. Viatica. Potfemaas er. 4 BESCHRLVING WAN v, ; nek 4: Anon dat dezelve haar Eijerzakje met zig omdraagt : xxx, doch Lister hadt hetzelve aan een takje van Hoorp- Doornige Brem vastzittende gevonden, wor- STUK dende door de Moer ‚ die ’er als op zat te broeden, wel bewaard. Het Dier, zegt hy; fchynt zig te vermaaken door het uitfchie- ten van Draaden, het loopen langs dezelven en daar aan hangende in de Lugt te flingeren. Het fcheen hem een kwaadaartige Spin te zyn; ten minste was hem de figuur en gang zeer affchuw- Iyk; hoewel hy nooit Ongemak aan zyne Han- den hadt befpeurd, van het daar mede aan tc vatten en te vangen. Pnt he (44) Spinnekop, die het Agterlyf koekig plat Boripvot. beeft , met de Pooten overdwars uitgeftrekt en bont. Met deeze fchynt de tweede Soort der Krab. agtige van LisTER overeen te komen , die we- gens de vlugheid in ’t loopen van deezen Au- theur lewipes , niet laevipes, genoemd wordt. Hy telt dea eer de kleinften, en merkt aan, dat men ze, ’s Winters , dikwils verfchoolen vindt in oude Vogelnesten of in opgehoopte dorre Bladeren; maar by Zomer, zegthy, ver. volgtze in Heggen en Wildernisfen haare Prooy, zynde in de Noorderlyke deelen van Engeland zeld- (44) Aranea Abdominerhombeo depresfo, Pedibus transvere faliter extenfis variegaris, Faun, Suec, 2025, FRISCH. Jn/, Xe T. 14e DE SPINNEKOPPEN. 265 zeldzaamer. DeKleur was bruinagtig, doch, V: wanneer men ’t Voorwerp tegen de Zon of te- en gen een Kaars hieldt, als verguld, Die, welke Hoorp- Friscu de wit en zwart gefprenkelde Boom-°"PE fchors-Spin noemt, om dat zy haare Draaden over de Scheuren vande Schors of in de hoek- jes der Takken fpant, fchynt dan , in Kleur ten minfte, merkelyk te verfchillen. Deeze laacfte Autheur maakt, onder de Eu- Gebochel- ropifchen, nog gewag van een ander Tuinfpin- ” netje, ’t welk de zonderlinge eigenfchap heeft, van het Borstítuk , byna altoos, tegen het Ag- terlyf omgeboogen te houden, zo dat het zig als gebocheld vertoont of dubbeld te famen ge- vouwen, met de voorfte Pooten over den Kop heen. Het Borstftuk heeft, van boven, twee Vermiljoen-roode Vlakken, met een witte Zoom „ waar tusfchen een zwarte figuuris met een witte Vlak in ’t midden, van welke weder. zyds vier Streepenafgaan, dieeen aartige men- geling van Kleuren.op het Rugge- Schild maa- ken. Dit Spinnetje, inderdaad, is, zo wegens zyn Postuur , als wegens de verfcheidenheid van Kleuren , dubbel waardig , dat men het in een Glas houde, om zyne werkingen na te fpooren (*). In onze Provinciën is het me- de niet onbekend 3; zo min als de voorgaande Soorten. | (45) (*) Zie FRiscH In/.X. THEILL,. pe 21, N. 18 1, DEEL, XIII, STUK. Bs Vv. AFDEEl LXXX. Hoorp. STUK. Tetracan- shae Vierdoor- nige. 266 BESCHRYVING: VAN (45) Spinnekop, die bet Astérlyf- balfimaans- wyze, aan den omtrek viertandig beeft. Op het Eiland van St. Thomasis deeze Soort gevonden, die zeer wel naar de volgende gee lykt, maar van dezelve verfchilt door het gee cal der Doornen of Stekels aan het Agterlyf, Zy heeft het Borstítuk ros en de Pooten Bloed- rood; het Agterlyf Roestkleurig en met zware te Stippen getekend , aan den omtrek vier Door nen hebbende , waar van de twee zydeïingfe XLVL Canerifor- Mis. Krabagti- ge 8 Pr. CIL. Fig, 5. , grooter, de twee agterfte kleiner. Van de Oogen, die ‘er vier, tropswyze by elkander, op den Kop, en twee zydelings enkeld ftaan , heeft LINNZus maar zes in dic Vaorwerp kun- nen waarneemen. (46) Spinnekop, die bet Agterlyf balfrondag= tig , aan den omtrek zestandig beeft, De Af beelding van SLOANE wordt genoemd: Klein Veldfpinnetje van Krabswyze gedaante, dae een Spiraale Web heeft, hebbende het Ag- terlyf van boven wit , als met Vernis overtoo- gen en met zwarte Stippen getekend, zynde op (45) Aranea Abdomine lunato , ambitu quadridentato. Syft. Nat, X1l. (46) Aranea, Abdomine femiorbiculato , ambitu fexdentas to, Syfl. Nat, XII, Araneus Cancriformis Campeftris, Retie culum fpirale netens. SLOAN. Fam. II. p. 397: T. 235 fe 4. Aranea nigra Cancriformis, BROWN. Jam 419. Te 44e É. 5. DIEN OPENNE EROP PJENN. 267 op de zyde bezet met zes Doorntjes. V. Ù } - . - ÄFnDEEL, BROWN noemt zyn Krab-agtig Spinnetje van xxx. Jamaika, zwart, en zegt, dat het den Kop en Hoorp- ’t Borstftuk onderfcheidelyk heeft, doch dan“t?5 worden de twee dikke Tanden of Nypers voor den Kop genomen. Het was in zekere Paro- chie zeer gemeen. Aan dat van onze af beel« ding, Praar CIL. Fig. 5, ontbreeken ook de zwarte Stippen niet, doch het getal der Ste. kels of Doornen is maar vyf, zynde een der- zelven regt agterwaards geftrekt. Men kan het zekerlyk ook onder de Krab -agtigen tellen. Het is van Suriname af komftig. (47) Spinnekop, die ast Doornen op de Rue srvu. b 44 Ë fi f-2709 4) aaf on reeder en bet Spinofas eeft „ de twee agterfben. breeder er ie egeligtige Ze Agterlyf van onderen K Van de twee zeer aartige Spinnekoppen;, die »,, cr. met en benevens de groote Kreeftfpin van Plaat #%- 2% CI, door Mevrouw MerraN uit Suriname me- degebragt waren, is die van Fig. a, weezent- lyk mer agt Doornen aan het Lyf bezet, waar van twee groote zydelings. uicfteeken en het Agterlyf als gevorkt maaken. Ongemeen lange Staarten heeft de andere in genaare. Fig. 3. aan het Agterlyf, dat op zyde met vier Fig, 3e Doornen is bezet, en de Tanden of Nypers, coran (47) Aranea Spinis Dorfalibus oftonis, pofticis duabus pa- tentibus: Abdomine fubtus conico, Sy/?, Nat, XI, T. DEEL. XII STUK / 863, BE SCHEYLVING EG yÄN V. den Bek, zyn zo dik, dat men ze byna voor LXXx, een Kop zou aanzien. Het derde paar Pooten Hoorp- is in deeze, zo wel als in de andere, zeer kort; STUK. _gclyk in de meeste Spinnen. Alle de Pooten fehynen aan ’t end met twee Klaauwtjes voor- zien te zyn. | | LXXXI HoOFDS ROR Befchryving van ’t Geflagt der SCORPIOENEN, bebelzende verfcheide Waarneemingen der He- dendaagfchen, zo ten opzigt van derzelver Ve- nynigheid , als aangaande de Voortteeling en andere Eisenfchappen. Naam. D' Infekten , welke men SCORPIOENEN noemt, hebben haare Griekfchen naam, in de meeste bekende T'aalen, hedendaags , by- na onveranderd behouden, ’t Woord Skorpios , in ‘t Latyn Scorpio of Scorpius, agt men, met de grootfte reden, van het uicfchieten of uit- werpen van haar Venyn afkomftig te zyn. De Tcaliaanen noemen dit Ongediert Scorpione, de Spanjaarden Escorpion , de Duitfchers , Fran- {chen en Engelfchen , Scorpion. Verfcheide Latynfche Autheuren evenwel , waar onder Cicero en Praurus, hebben het Nepa geheten, van welke benaaming CoLUMELLA dikwils gee bruik maakte. De Hebreeuwíche naam was | | _Grake DE SCORPIOENEN. 269 Gnakrab , en de Arabifche MNatarab, debrab, wv, enz. ÄFDEEL. OOI 0, } | Á LXXXI, _Men vindt, in de Gewyde Bladeren, vandee- Hoorp. ze Infekten gewag gemaakt in de aanfpraak van STUK. Koning REHABEAM, aan het Volk van Israël, Den welke figuurlyk is , doch niettemin de kwaad- aardigheid der Scorpioenen uitdrukt : zo welals het woonen onder de Scorpioenen , by Esr- CHIË] *, die men elders met Vuurige Slangen gelyk g gefteld en geteld vindt onder het Onge- + poop, diert der dorre, drooge Woeftynen +. In! 6 de heete Landen zyn zy , op verfcheide plaat- vii ve 15. fen van den Aardkloot, zo menigvuldig , dat men , volgens het berigt der Autheuren , eeni- gen daarom heeft moeten verlaaten (*). Aan de Kust van Guinée, inzonderheid , en in an- dere deelen van Afrika, vindt men ze dikwils, op Schaduwagtige plaatfen, in gaten van Muu- ren, onder Steenen (f) of brokken Hout, die op den Grond leggen , aazende op Wormen, Vliegen , Spinnekoppen, enz. Aan de Kaap der Goede Hope zyn zy ook bekend ; doch zo gemeen niet als in de Oost- en Westindiën; ja men vindtze zelfsin de Zuidelyke deelen van Eu - ropa, Italie, Spanjeen Tyrol: doch de middel- fte en Noordelyke deelen zyn ’er van bevryd. Dee. (*) In Ethiopia, inquit STRABO, ultra Acridophagos, Regio eft deferta , quz Pascua larga Haber ob Scorpionum multitu= dinem derelitta. ALDROVANDÛs. (f) Sub omni Lapide Scorpius dormit, „Adagium Gra- 6UMG, 1, DEEL, XIII, STUK, / 670 BESCHRYVING VAN V. Deeze Infekten zyn eigentlyk de genen; Er wier Venyni gheid in ’t algemeen erkend wordt5 “Hoorp- hoewel niet zonder eenige bepaaling. Men Gerke. heeft, in de eer{te plaats , reeds overlang op- ke Steek. gemerkt, dat die der heetfte Landen de Veny- nisite „en HIE AET gemaatigde Lugtftreeken dikwils onfchadelyk zyn. Ten anderen fchynt haare kwaadaartigheid ook af te hangen vanden tyd van ’t Jaar, of liever van haare ritzigheid. Rerpr, de proef neemende op leevende Score pioenen, welke hy van Kunis, aan de Barbae ryfche Kust, gekreegen hadt in de Maand No- vember , bevondt dat derzelver Steek voor Duie ven- en Hoenderkuikens onfchadelyk was ; maar in ’t Voorjaar doodelyk. De eerfte en tweede Duif, evenwel, die hy aan deeze Proef opof- ferde, ftierven flegts van de Steek 5 de derde en vierde hadden ’er geen aandoening van ; maat , na dat hy de Scorpioen een Nagt hadt laaten rusten, was zy in ftaat geworden, om wederom anderen den Doodfteek tegeeven. Dus brengen ook , velgens het berigt der Ous den , zelfs die op ’t Eiland Maltha voorko- men, den Menfch door haare Steek. geen. nas deel toe, daar die van Egypte „ Guinée en de Indiën , volgens de Waarneemingen der he-= dendaagfchen, gevaarlyke Wonden maaken. proenee. De Heer Mavrerrurs nam verfcheide’ Proe- mingenvanven op de inlandfche Scorpioenen te Mont, ruis. _ pellier , die aldaar twee Duimen lang vallen en bleek geel zyn , wordende van de Landlieden op- DE SCORPIOENEN 071 opgezogt, en aan de Apotheekers te koop ge= f Vv. veild (*). Een Hond, aan het kaale van den j‚xsexr. Buik hebbende doen fteeken van een getergde Hoorp. Scorpioen , begon dezelve, een Uur daarna „te STUK. waggelen, en, het Lighaam zeer gezwollen heb- bende , gaf hy alles over, water in zyne Maag. en Gedarmte was, braakende nog lang daarna een flymagtieg Speekzel uit, dat, wanneer zyn Buik wederom gefpannen was, zig op nieuws vertoonde. Dit duurde omtrent drie Uuren, vervolgens kreeg hy Stuipen en ftierf vyf Uu- ren ga dat hy was geftoken. Men hadt opde plaats der Wonde wel een klein rood Stipje, doch geene dergelyke Zwelling , als van het {teeken der Byen of Wespen ontftaat , kun- nen befpeuren. Eenige Dagen daarna een anderen Hond ,- tien of cwaalf maalen, op de zelfde plaats , zelfs door verfcheide getergde Scorpioenen , hebbende laaten kwet- zen, die den Hond zo diep ftaken, dat Zy ‘er aan hangen bleeven, gaf de Hond alleen- Iyk eenige fchreeuwen, geduurende het ftee-’ ken, zonder dat het hem eenig nadeel fcheen te doen. Hy at en dronk, het gene hem ge- geven werdt , met veel fmaak , en, dewyl het een Hond uit de Buurt was s liet men hem loopen. Het onthaal was hem, niet te- genftaande de geleedén Pyn, zo wel beval: Jen (*) Mem. de LAcad, Royale des Sciences de Pars ‚ de PAn 1731. L DEEL, XIII. STUK, TM} ÄFDEEL. LXXXI. Hoorp- STUK. or BESCHRYV ING, SVA NR — len , dat hy dikwils wederkwam „ als ’t ware om zig tot herhaaling der voorige Proeven aan te bieden. Maurerruis vermoedende ; dat misfchien zyne Scorpicenen van Venyn uitgeput waren , deedt nieuwe komen, en liet ‘er zeven andere Honden door fteeken , zon- der dat zy eenig Toeval kreegen. Drie Kui- kens zelfs , die hy onder de Wiek en aan de Borst deedt kwetzen door dit Ongediert, ga- ven geen het minfte teken van eenig Onge- mak. Uit alle deeze Proeven , zegt daal Aka- demist, is met reden te befluiten , dat de Steek van een Scorpioen, hier , niet dan zelden doo- delyk zy. Misfchien hangt zulk af van zer kere omftandigheden , die men moeielyk kan bepaalen. Repr merkt aan , dat de Adders, na eenige Beesten gebeeten te hebben, hunne Venynigheid verliezen; maar dit kon in my- ne laatfte Scorpioenen naauwlyks plaats heb- ben. Hy hadt ’er zo wel Mannetjes als “Wyfjes toe gebruikt ; des men het niet kon afleiden van een verfchil der Sexe. Onder- tusfchen meent hy dat de kragt , die aan de Olie van Scorpioenen tot geneezing van de Kwetzuur toegefchreeven wordt, van die zeldzaame Venynigheid haaren roem gekrage gen hebbe. Men hadt den Heer Maurerrurs , tot be- vestiging van het vermogen der gedagte Te- gengiften, dikwils een zonderling Geval ver- d haald, DIE) SCORPIOENEN 273 haald. Men verzekerde hem, dat een Muis, Ve ineen Flesch beflooten zynde met een Scor-\xxxi, pioen, van denzelven geftoken werdt , waar Hoorp- op in ’t kort de dood volgde , maar dat men °*°* toen een andere Muis nam, die , insgelyks ge= ftoken wordende, zyn vyand aantastte en op- vrat , zonder eenig nadeel. Dit werdt als een ingeeving va de Natuur aangemerkt ; die het Geneesmiddel voor de Kwaal bekend maakt aan veele Dieren. Hy deedt dan ook een Muis in een Flesch met drie Scorpioenen, waar van de- zelve wel haast verfcheide Steeken kreeg ; die haar deeden fchreeuwen, tot dat zy, toornig wordende , de drie Scorpioenen dood beet, zonder één van allen op te vreeten. De Muis gaf geen teken van eenig Ongemak, en bleef frisch tot ’s anderen daags morgens , wanneer men haar op een andere manier om ’t leven bragt. De Natuurkundigen de geweldige uitwerkin- Zitplaats gen befpeurende , welken de Steek der Scor- slk he pioenen fomtyds veroirzaakt , hebben vastge- fteld , dat ’er eenig Vogt door den Angel uit- geftoft moet worden in de Wond. Zy on- derftelden dan, dat die Angel aan ‘t end een opening moest hebben, en, na dat Repr met de keurlykfte Mikroskoopen die opening niet hadt kunnen vinden , Kwamen zy tot de onder- gelig 8 Re dezelve onzigtbaar klein ware(*;. Lreu- C*) BÁKFR, 't Mikroskoop gemakkelyk gemaakt. Amfterd. 1744s bl, 209. Ie DEEL: XIII, STUKe S he! 574 BESCHRYVING vaN LEEUWENHOEK evenwel, gêlukkiger in dit Ges val dan Repr, ontdekte dat 'er, in plaats van ééne, twee openingen waren aa *t end van de Staart der Scorpioenên ; doch , dewyl de befchryving en afbeelding, welke hy ‘er van geeft, een weinig verfchilt van het gene ik» dienaangaande, gezien heb, zegt MaurprrTuus, zal ik hier voordraagen, wat door my, in een Scorpioen van Souvignargues , waargenomen is. | | | s, De laatfte Knobbel van de Staart is een ‚ klein Phiooltje, van eene Hoornagtige zelf s ftandigheid;, uitloopende in een zwarten „hare 3 den en zeer fpitfen Hals, die de Angel is. 5, Ik wierd, met het Mikroskoop , twee klei- ‚, ne Gaatjes gewaar, veel langer -zynde dan ‚> breed , die geenszins aan * end vanden An: > gel, maar wederzyds geplaatst zyn, op ee- „ nigen afftand van de Punt. In verfcheide ‚ Angels heb ik fomwylen de plaatzing van „ deeze Gaatjes een weinig zien verfchillen; ‚, hoewel zy, doorgaans, op den zelfden af- „ ftand van de Punt aanvang neemen. Som- „‚ tyds heb ik ook het één een weinig verder _‚ naar het end gezien dan het ander. Men „ heeft zelfs geen fterk vergrootend Mikros- „, koop noodig om deeze Openingen te zien; > Zy zyn duidelyk zigtbaar met een Vergroot- Zlas van twee of drie Luynen Brandpunt, ens 9, dat Reor ze niet in ’t gezigt heeft kunnen ss krygen, komt waarfchynlyk daar van, dat > hy DESCORPIOENEN 555 is hi aan de Punt van den Angel een Gaatje,_V. ER gezogt heeft, het welk ’er niet is, en dat Te 4 hy, altoos niet dan de Punt van den Angel Hoorn= ss bekykende, de weezentlyke Openingen niet STUK 3, heeft kunnet zien”, Of liever , zeik oor- deel, dat hy de Punt van den Angel niet dan voor ’t Mikroskoop- leggende en dus op zyde bekeeken heeft: men moet dezelverege op de Punt aan en met een zo fterk vergroo- tend Glas befehouwen, dat die Punt zig ge heel ftomp vertoont, en alsdan kan men die openingen tot genoegen zien”. Hier toe is „ zelfs geen Vergrootglas noodig ; het bolle- ‚ tje van ’t laatfte Lid een weinig fterk druk. „, kende; ziet men het Vogt daar wederzyds „, uitloopen, door die twee Gaatjes”, Men heeft verbreid, zegt die zelfde Heer, dat een Scorpioen , ín een kring van gloeijende Kolen beflooten zynde, zig zelf den Doodfteek geeft. Hy hadt ’er de Proef op verfcheidene van genomen, en zulks niet waar bevonden. Het gene reden gegeven kan hebben tot dit vermoeden, zegt hy, is, dat een Scorpioen;, verontrust wordende, of getergd, altoos zyne- Staart op de Rug omflaat, en zig dus in Pos- tuur ftelt om daar mede te fteeken; het welk hy ook in dat Geval doet, dochhet komt hem, aangemerkt de hardheid van zyn Huid , on- mooglyk voor, dat dit Dier zig zelf dus zou kunnen kwetzen of om ’t leven brengen; 1. DEEL XIII, STUK, S 2 In- Vv, Arpeer. LXXXI. Hoorp- STUK, Wreedzar. tigheid, 23 Yyand- fchap tegen de Spin nekoppen, Á 276 BESCHRYVING vaN Indien de Scorpioenen ‚van Zelfmoord vry te pleiten zyn: men kan dit Ongediert in ande- re opzigten niet van wreedaartigheid ontfchul- digen. Behalven het opvreeten, van haar eigen Jongen, dat menze dikwils heeft zien doen, verfchoonen zy elkander zo min als de Spinne- koppen. »Ikhad ’er , zegt Maupertuis, om- trent honderd by een gedaan ; waar van, in weinig Dagen, niet meer dan veertien over= s, bleeven, die alle de anderen hadden opge- »> Vreten. Men zou tot haar verfchooning kunnen inbrengen, dat zy geen ander Voed= zel hadden. Inderdaad, ik wist een gerui- men tyd niet, wat van haar Smaak was; doch, Vliegen aan haar geevende , bevond ik , dat zy dieaten , zonder evenwel met haare onderlinge. vernieling op te houden. Zy vra- ten ook Pisfebedden ‚ maar , op zekeren dag, aan haar een. grooten Spinnekop gegeven hebbende, fcheenen zy dit Geregt bovenal” le anderen te verkiezen. Drie of vier Scorpioenen tastten denzelven aan, en blee- ven ’er een langen tyd aan te kluiven zit- 33 93 53 33 33 33 53 35 55 53 53 93 3} arEN se De Vyandfchap der Scorpioenen tegen deee ze Infekten is. onbetwistelyk. Gedagte Waar- neemer heeft een Spinnekop zien aantasten en dooden door een Scorpioentje , dat veel klei- ner was. Zy vatten dezelven eerst met één of beide Schaaren , en,‚ de Spin te groot of te fterk Id DE SCORPIOENEN. 27% fterk zynde, om dus overweldigd te worden, V. flaan zy de Staart over den Kop heen , en gee- en ven hem een Steek , waarna de twee groote Hoorne Schaaren. hem overleveren aan de kleintjes „STUK die voor aan ’t Hoofd zyn , waar mede zy dat Infekt aan ftukken breeken en niet verlaaten, voor dat het geheel opgevreten zy. Dit vindt men ook elders bevestigd (*). Ze- ker Waarneemer , in Duitschland, hadt, om zig van deeze Vyandfchap te verzekeren, leeven- de Scorpioenen gekogt, waar van hy ’er één, met een Spinnekop , in een Glazen Bokaal deedt. De laatfte begon aanftonds alle poogin- ‘gen aan te wenden , om den Scorpioen met zy° ne Draaden te verftrikken , doch dit Infekt, dus getergd zynde, bragt hem een doodelyke Steek toe; brak vervolgens, met zyne Schaaren , ser alle de Pooten af, en, de verminkte Romp aan den Bek brengende , zoog hy ’er al het weeke uit , laatende niets over dan het Vel. In de Menfchen wordt, fomwylen, de Steek roevatten van een Scorpioen door zwaare Toevallen ge- akai volgd, Op ’% oogenblik lydt men een hevige Pyn in het geftoken Deel, die gepaard gaat met Huivering en Verdooving , benevens Koud-= Zweet , zo omftreeks de Wond, als door het geheele Lighaam. Die ‘er door gekwetst zyn aan de onderfte Ledemaaten, krygen zwelling in (%) Ephem. Nat. Curiofor, Dec. II. 1637. Anne 6, Obfa 22de f T. DEEL. XIII, STUK, 9 3 Y; AFpEEL 278 BESCHRYVING MAA N in de Liesfchen; die in de bowenfte geftoken LXxxr Zyn, in de Oxelen ; maar, de Steek Zwaar zyn- Hoorp- STUK. Tegenzi- ten. de, gevoelt men in het Deel een. Hitte, als of ‚men zig gebrand had: het Lighaam; flaat over- al met Puistjes uit, als Hagel ;-die fterk jeu- ken. Het Aangezigt is betrokken; -de Oogen verliezen haar helderheid, de Lieden haar be- weeging , en dit alles gaat met een fterke Per- fing tot Afgaan vergezeld, Den -Lyder loopt het ‘Schuim uit den Mond: hy braakt geweldig en valt in flaauwte met Stuiptrekkingen, die voorboden zyn van de dood. Deeze Toevallen worden , zegt men, ver- hoed , door het inwendig gebruik van verzag- tende middelen „ gelyk de Heemstwortels en Pinkfternakelen , welke laatften voor zeer uit- ‚ muntende gehouden worden, ’c zy menze als gewoonlyk gebruike , dan gedroogd en tot Poei- jer gemaakt. Van anderen wordt inzonderheid het Zaad daar van, met Wyn ingenomen, voor een onfeilbaar Middel gehouden (*). Ik zal niet fpreeken van de Alst, Averoon, Donder- baard, Anys, Look en cen menigte van ande- reKruiden ‚die by ALDROVANDUS,;, als Tegengif- ten van dit Venyn, volgens den rangder Voor- tetteren opgeteld worden , en door deeze of ge- ne Autheuren aangepreezen zyn :. want zulks feunt of alleenlyk op de algemeene aanmert | king, (*) Ex Vino Pastinace £ Sperma ‘bibatur, Compesfcet diros, quos Scorpius intulit ius. MAC Re DE SCORPIOE NEN. 479 king , dat Hartfter de en Zweetdryvende Vi | middelen dienstig zyn tegen allerley Soorten Aen, van Vergiften , of op de Ondervinding , welke Hoorv- in dit Geval, gelyk wy gezien hebben , zeer “°° bedrieglykis: niet minder, dan het by zig draa gen van Hazelnooten, dat elders voor een Be- hoedmiddel opgegeven wordt (*). In ’t algemeen wordt thans het beste Genees- pe scor- middel voor den Steek der Scorpioenen aange- en obd merkt te vinden te zynindeeze Infekten zelf} ). nakeen Men zoekt ’er, zo dra het mooglyk is, een t@ gei, krygen, die men , gekneusd zynde , op de Wond legt , en dit Middel komt veiliger voor, dan dezelvendus, gelyk Cersus wil, met Wyn in te neemen. inplaats van dien wordt, niet zonder reden , het inwendig gebruik van Vlug- ge Alkalyne Zouten, gelyk dat van Adderen, van Hartshoorn of dergelyke, met eenig Hart- fterkend Vogt of zelfs met Veneetfche Triakel, aangepreezen (4). Indien de Kwetzuur dan tevens beftreeken wordt met Olie van Scor. pioenen, zo zal men alles gedaan hebben , wat, volgens de gezonde Reden, tot voorkoming van ’t gevaar vereischt wordt. Die Olie, waar van men, onder de Winkel- Olievan — middelen, zo wel een Samengeftelde als een nent © En- (*) DikFionn les Animaux. Paris. 1759. Pp. 119, “(Ì) Seorpius ipfe fibi pulcherrimum Medicamentum ef, CELSUS, (1) Hij. Naturelle des Anim, Paris, 1756, Ofkavo, Pp. 6489 1, DEEL, XIIL STUK, 5 4 V. ÂFDEEL. LXXXI. HoorD- STUK. Voaoorttee- ling. 230 BESCHRYVING VAN Enkele heeft , is „ volgens het getuignis der Ouden, nog tegen verfcheide andere Kwaalen dienstig. De Enkelde wordt, als men, op de plaats van de Blaas en Nieren , het Lighaam daar mede beftrykt, (inzonderheid in Kinderen , die nog jong zyn), zeer aangepreezen tegen de Op- {topping van het Wateren. Tegen de Oorpyn heeft men ‘er ook dienst van gehad , mids een Drachme daar van mengende met een half Drachme zoete Amandel- Olie, en dan eenige Druppelen van dit mengzel, warm, in ’t Oor laatende vallen. De Samengeftelde , volgens het Voorfchrift van MarrrrioLus, heeft veel naam in Kwaadaartige Ziekten, in de Pest en tot het dooden der Wormen. Men ftrykt ‘er van op de plaats van ’t Hart en van de Maag, aan de Pols en Slag van ’t Hoofd , aan de Neus- gaten en Voeten , herhaalende die ftrykingen om de !tdrie Uuren. Ook wordt er tot weeke maaking der Pleisters en Zalven, tegen de Pest- builen en de Beeten van Venynige Beesten, ge- bruik van gemaakt (*). De Voortteeling der Scorpioenen heeft, van ouds , aanleiding gegeven tot wonderlyke en belachlyke denkbeelden. Sommige Schryvers van de voorgaande Eeuw , hebben, op ‘t ge- zag van Printus, vastgefteld, dat zy uit doode À Kreef- (1) In de Stad Florence alleen, gebruikte men , ten ty_ de van Rrpi, Jaarlyks meer dan vierhonderd Pond Scorpioe, nen, tot het bereiden van de Olie tegen de Venynen, De Gee ner. Inf. p. Als. Ë S | 8 ' \ DE SCORPIOENEN. 281 4 DE Kreeften geboren werden. Hy hadt deeze Fa. are bel van den Poöetr Oviprus, die de ma- LXXXL, nier daar toe aan de hand geeft (*), Kunnen Heerde overneemen. Anderen hebben gefchreeven , id dat zy uit Krokodillen of derzelver Eijeren voortkwamen. Jakosus Horrerius fchryft, dat zekeren Italiaan, door het dikwils ruiken van het Kruid dat men Bafilicum noemt, EEn Scorpioen in ’t Hoofd kwam , die denzelven met hevige Pyn deedt fterven. Paré heeft kwanswys deezen Scorpioen in zyn Werk doen afbeelden. AvicENNA zou, volgens ’ verhaal van ALBERTUS MAGNUs, een Vriend gehad hebben, die, als * hem behaagde, uit zeker rottig Hout zodanige Infekten deedt verfchynen, Men moet zig over deeze dwaasheid ver: wonderen , daar veelen der Ouden reeds van de Paaring dier Infekten verzekerd waren, wel. ke zy meenden dat in de op zodanige wys voortgeteelde Scorpioenen plaatshad. Prinrss, immers, getuigt zulks van APOLLODORUs, en ArisTOTELEs verbeeldde zig, dat zy Wormp. jes, naar Eytjes gelykende, voortbragten , die dan van hun werden uitgebroed. Erranus padt het beter, zeggende, dat zy jonge Scor. pioentjes ter wereld brengen. Dit, naamelyk, | is (*) Concava lietoreo fi demas brachia Cancto , = Getera fupponas Terre , de parte. fepulta, Scorpius exibir, Caudâque minabitur uncâ, 1, DEEL, XlIL. STUK: S 5 eg BESCHRYVING VAN V. js door Rent, SwAMMERDAM , LEEUWEN: Te HOEK ‚ Maurerruis en anderen bevestigd Hoorp- Hier door vervalt dan ook de zonderlinge STUK. gitvinding van KiRcHERUS, om Jongen voort te teelen uit doode Scorpioenen, die geftampt, en befproeid werden met Water; daar Bladen | van Bafilicum in afgetrokken waren. Sterkever- De fterke vermenigvuldiging van. het Onger menigvul- je ie er: diging, diert, heeft aanleiding gegeven tot zulke onr gerymde gisfingen. De Ouden ftelden het ge- tal der Jongen van een Secorpioen, t'eener dragt, elf te zyn, maar ReEpr bevondtze veel vrugtbaarder , merkende aan, dat zy van zes- entwintig tot veertig Jongen draagen. Dit is nog weinig , te vergelyken by de genen, die de Heer MAUuPERtuIs , by het openen zyner Scorpioenen , in derzelver Lighaam vondt ; naa= melyk tot vyfenzestig twe. “Zyn De manier van Voortteeling der Scorpioenen konde in is dus veel eenvoudiger dan die van de meeste fckten. andere Infekten. Zy leggen geen Eijeren ge- Iyk de Spinnekoppen, de Luizen en anderen: haar Jongen vertoonen zig niet eerst onder de gedaante van een Worm, gelyk die der Tor« ren, om in die Geftalte aan te groeijen en dan vervolgens te veranderen in den volmaakten Staat: maar haare Voortteeling heeft de mees- te overeenkomst met die der Viervoetige Diee Yen , en dus behooren zy weezentlyk , zo wel *yivipa. Als de Pisfebedden , tot de Fonewerpende * In/eke He ten. Dit blykt nog te meer uit de plaatzing » jn pE SCORPIOENE N. 283 in welke Rept dit gebroedfel in het Lighaam Ve vondt van de Moer , ‘als ieder aan een Navel- LXXXL ftrengetje zittende binnen een Soort van Vlies, Hoorp- daar zy elk door een fyne Webbe als van el- STEE kander afgefcheiden waren : doch SwAMMER- DAM houdt die Draadjes voor Eijerleiders en betrekt dus de Scorpioenen tot zyne eerfte Klasfe van Natuurlyke Verandering , in welke het Dier in de volmaakte gedaante voortkomt uit hec Ey +}, zig verbeeldende dat de Eijeren „se rx, der Scorpioenen in het Lighaam worden uitge- Be broed: Hoe ’t zy, %* is zeker, dat zy, ge- worpen zynde , allengs aangroeijen , en, om tot volwasfenheid te komen, geen meer Ver- andering behoeven te ondergaan , dan deaf wer- ping van de Huid. De Geftalte van een Scorpioen , genoegzaam Geftaïte. blykbaar uit de nevensgaande Afbeeldingen , kan eigentlyk niet by die van een Kreeft ver- geleeken worden, dan in zo verre de Samen- ftelling van het Lighaam aangaat, in ’t welke men geen zo duidelyke onderfcheiding vindt van Borstítuk en Agterlyf, als in de Spinne- ‚koppen , maar waar van het voorfte gedeelte vry wel naar een Kop gelykt. Het Lyfisplac- agg Eyrond , en aan ’t agter “end met een dunne Staart voorzien, die uit verfcheide Leed- jes beftaat en aan ’t end een fcherpen krom- men Angel heeft. „ Doch ik zal op de byzon- dere Lighaamsdeelen nog een weinig ftaan blyven. J. DEEL, XIII, STUK SWAM- hi Vv. ArDerL. LXXXI. Hoorp- STUK. Lighaamse deelen. De Staaïte 234 BESCHRYVING VAN SwAMMERDAM zegt, datde Kop der Scorpioe: - nen als met het Borstítuk vereenigd is, heb- bende boven op twee Oogen, en nog twee meer naar vooren toe, onder welken tweeklei= ne Armpjes of Nyptangen , daar hy buiten twyfel zig van bedient, om zyn Aas in ftuk= ken te breeken en aan den Bek te brengen. Deeze Tangen, merkt hy zeer wel aan ,kun- nen van het Dier uitgeftoken en wederom zo- danig ingehaald worden, dat men ’er niets ter wereld van ziet. Het Borscítuk , welks bo- venfte deel dan de Kop zou zyn , heeft van onderen agt Pooten , aan hetzelve gewricht die met Haairtjes bezet zyn en in zes Leedjes verdeeld , waar van de uiterften twee kromme Nageltjes of Klaauwtjes hebben. Behalve dee. ze twee Klaauwrjes, die in de gemeene Scor. pioenen zelfs duidelyk zigtbaar zyn, heeft de Voet nog veele kleine Nageltjes, waar van ik ‘er zeven tel aan ieder zyde. Op eene zelfde Ty , tegen den voorften Poot aan , is de Ge- wrichtsholligheid van de twee Armen, die dik- ker dan de Pooten, en aan ’t end met twee ont- zaglyke Schaaren voorzien zyn, welke Spieren hebben, om dezelven fterk te kunnen toekny- pen, even als de Kreeften en Krabben. Dee. ze Schaaren hebben Landswyze infnydingen welke digt in elkander fluiten. Het Agterlyf vondt hy ín zeven Ringen verdeeld, aân wier agter/te de Staart was, als gemeld is. - Het getal der Leedjes van de Staart, die elk als DE SCORPIOENEN. 285 als een Knobbeltje, en dus, zelfs in kleine, V: Scorpioenen, zeer gemakkelyk te onderfchei-rLxxxf den zyn, heeft eenige aanmerking veroirzaakt. Hoorn» SwAMMERDAM hadt een groote OostindifcheSTUK. doen afbeelden met drie Leedjes , en fpreekt van een Westindifche met vyf Leedjes (*); doch naderhand merkt hy aan , hoe het hem gebleeken was, dat de Staart van de eerstge- melde gebroken en weder vastgelymd ware; des hy het zelfde gebrek in die met vyf Leedjes vermoedt te zyn, als hebbende anders, in de Staart van alle Scorpioenen, zes Leedjes waar- genomen {f). Inderdaad, wy vinden by Re. pi het zelfde aangemerkt , die echter verhaalt, dat de Ouden van Scorpioenen met zes en ze- ven Leedjes fpreeken, welke laatíten zeldzaa- mer, en, volgens PriNrus, Venyniger dan de anderen zouden zyn. STRABO ook en de Thal- mudisten, die van BocHART , in zyne befchry- ving der Dieren uit de Heilige Schriftuur , wor- den aangehaald , geeven ’er , in ’t algemeen, zeven Leedjes aan. Onder de Icaliaanfche, zegt Report, zo wel verrail als onder de Egyptifche, die in’t Jaar 1657 En aan den Groot Hertog overgezonden werden, heb ik nooit een Scorpioen gevonden met meer of minder dan zes Leedjes. Ik kan het zelfde getuigen van de mynen , zo Inlandfche als (® Hijt. In/. Generalis in Quarto. Lugd, Bat. 1733, (t) Biblia Nature of Bybel der Natuur. Bladz, 95, EL, DEEL, XlIll, STUKe 086 BESCHRYVING VAR als Uitheemfche , die ik ’er thans meer dan twiri= ‚tig, zo gedroogd als in Liqueur, voor my heb. Misfchien heeft men dat kleine Puntje, t welk fommigen en wel de minsten , ondef den Angel hebben, ook voor een Leedje ge- houden. Immers ik vind dat Puntje niet dan in myne Westindifche, die zekerlyk Venyní- ger dan de Europifche Scorpioenen zyn. In het laatfte Leedje; op één naa, is eenig ver- fchil , gelyk Repr te regt aanmerkt , zynde hetzelve in de Ítaliaanfche vry veel langer dan de andere Leedjes , elk op zig zelve, maar in die van Tunis even groot, Ik twyfel of dit verfchil wel proef houde. De Kleur verfchilt niet minder dan de grootte. Die ontzaglyke Afrikaanfche, van Fig. 1, is, behalve de Ge- wrichten , geheel zwart; ik heb een war klei- neren , dien ik voor een Oostindifchen houde: en volmaakt naar den Ceylonifchen van SEBA gelykende, van Kleur zeer fierlyk glanzig Kas- tanje-bruin. Zodanigen , doch kleiner, ko- men ook onder myne Westindifchen voor, en anderen die geel, of zelfs die graauwagtig zyn. Onder de Egypeifchen zyn de meesten, zo wel als de Italiaanfchen , zwartagtig , zegt Rrprs doch in 't Ryk van Tunis aan de Kust van Bar- barie , komen ’er in ongelooflyke menigte voor „ die grooter zyn en van verfchillende Kleur. Zy waren, naamelyk, uit den groenen geel , wat bleekagrig en als Barnfteen. door- fchynende , uitgenomen de Schaaren , die wat don- DE SCORPIOENEN. 987 donkerer en als ondoorfchynendezyn. Zelden, wy, zegt hy, vindt men geheel zwarte, en fomtyds ÄrDreL, zelfs witte Scorpioenen , hoedanig de Kleur Hoort der Jongen , volgens zyne Waarneeming, srux, was (*). Wy hebben nog niet gelet op de gedaante Kenmer- der Schaaren ; die in eenigen Peerachtig breed, ia in anderen byna Draadachtig fmal en dun is; doch , dewyl fommigen dit voor een verfchil der Sexe houden ; zo heeft Linneus een an- der Kenmerk opgezogt , om de Soorten van dic Geflagt te onderfcheiden ; de Kammen , naa. melyk, welke zy onder aan den Buik hebben, op de fcheiding van het Borstftuk en Agterlyf; naar dat die uit meer of minder Tanden be- ftaan. Het getal der Oogen ftelt hy agt te zyn, waar van twee op ’t midden van de Rug en drie wederzyds aan het Borstítuk. Rorser twyfelt, of deeze laatfte wel Oogen zyn ; maar de befchouwing van mynen grooten Fig. 1, maakt zulks overduidelyk, en hier uit blykt, dat dit Schepzel naar alle kanten, uitgenomen vlak naar onderen , kan zien. Deagt Pooten, groote en kleine Schaaren , als ook het maak- zel van de Staart, komen met het voorgemelde overeen. Van de drie Openingen, welken Lin- HA&us in de Angel ftelt plaats te hebben (f), heb (*) De Generat, Infelforum, p‚ 112. (f) Scorpionum Arma foraminibus tribus fcatente Syft. Nat. XI. Te DEEL: XIIL STUX, Vv. AFDeEEL LXXXI, Hoorp- STUKe Soorten. I._ Maurus. Moorfche, IL Cerpathi- €ASs Carpâtie {che. 288 BESCHRYVING vaN heb ik de twee wederzyds digt by de punt, in myne gedroogde Scorpioenen , zo duide: lyk waargenomen, dat het end van den Angel; regt op de punt aan gezien , zig volmaakt als een Vogelsneb , met twee Neusgaten , ver- toonde ; doch de uiterfte punt, zelve, is door ’t Vergrootglas lomp, en zonder eenige ope- ning. / ’: Getal der Soorten van Scorpioenen , die Linneus thans opgeeft ; is zes , waar onder zig twee Europifche bevinden , als volgt. (1) Scorpioen , met de Kammenagtstandig; de Schaaren eenigermaaten Hartvormig en ge= Jtippeld. Deeze woont in Afrika. ik heb ’er geen , met zo weinig Tanden aan de Kammen, dat isaan die Deelen , welken Roese Vinnen noemt, daar dezelve niet afgebroken zyn. (2) Scorpioen , met de Kammen zes-tandig ; de Schaaren eenigermaate Hartvormig en glad. / Op de Carpatifehe Bergen , hedendaags Cra- pak genaamd, aan de Grenzen van Hongarie, Poolen , Moravie,enz. , was deeze Soort door SCHAL” (1) Scorpio Peltinibus ofto- dentatis, Manibus fubcordatis punêtatis. Sy/?. Nat. XII, Gen, 269. X. Gen, 238. (2) Scorpio Peftinibus fex-dentatis , Manibus fubcordatis glabris, f Sy?, Nat. Xlle : hed ke pn ie < 4 Ie En _ _ 6) N \ kN \ u n 5 k \ ì 5 1 d ï 5 Î 5 9 z ú 4 — \ ef * \ zi ë id _ rj 5 Ee _ n 3 hel d = _ \ À k \ € _ . Í \ e af k t 5 pe ek 5 ! A Éi di 5 & u e 7 5 £ A - * - _ kt n „£ t & > 5 Den a - S NN ee e a een E ee - 5 p Tm, 5 Ù 7 n * = pa ' \ P 4D:E, SCORPIOENEN, 299 SCHALLER gevonden. GroNovius geeft ‘er V. een op-met vyf Tanden aan de Kammen, en Aen de Schaaren dik , effen , overlangs geftreept 5 Hoorn= doch meldt de woonplaats niet. Zyn Voor- STUK . werp was maar anderhalf Duim lang, zwart- agtig van Kleur (*). (3) Scorpioen, met de Kammen dertien= Tana bn , Ô $ er. dig , de Schaaren eenigermaate Hartvormig Afrikaans en Haairig. Sn Fig. Te Deeze Soort is veel beter bekerid dan de voorgaanden. Linnarns betrekt ’er de Oost- indifche toe van SwAMMERDAM en ROESEL, als ook den Ceylonfchen van Serra ; doch waarom ook niet den Brafiliaanfchen vandien zelfden Autheur , welke veel overeenkomst met dat fraaije Stuk van Plaat CIII. Fis. 1, uie myne Verzameling , fchynt te hebben, het welk zekerlyk hier t’ huis-behoort. RoesEL brengt de redenen by, waarom hy gelooft, dat deeze Soort van Scorpioenen ook in Afrika , en wel aan de Kust van Guinée , gevonden worde. Myn Voorwerp , welks langte , zon- der de Schaaren , nagenoeg agt Duimen is , heeft (*) De Jongen der Icaliaanfche hebben, zo Doktor Sco- Fort aanmerkt, één Tand minder aan de Kammen, dan de volwasfenen. (3) Scorpio Peâtinibus tredecim-dentatis , Manibus fub- cordatis pilofis. M. L. U. 429. SWAMM. Bibl, T, 3. f. 3e _ Quarto. T. 6. SFB. Muf. 1. T. Zo, f. 4e PET, Gas, Te 13e f, z, Rors. Inf. III p. 390, T. 65. 1. DEEL: XIII, STUK- Ü} soo BESCHRYVING VAN V. heeft de Kammen met veertien Tanden ; doc Eat die Oostindifche , waar van ik hier voor fprak, Hoorp. fierlyk Kastanje - bruin van Kleur zynde, Stuk. heeft de Kammen maar twaalf-'Tandig. Het uiterfte Lid van de Staart, op één naa, is in beiden kennelyk langer dan een der anderen, en in de gedagte zwarte, van onze Afbeelding, ongevaar een Duim lang. In beiden is de Buik bruinagtig geel, op de zyden wit, zo wel als de Voegen van het Lyf, en het ronde Leedje met den Angel byna Koraal- rood. Het heeft geen klein puntje onder den Angel. De langte van het laatstgemclde Voorwerp is, gelyk die van den Ceylonfchen van den Heer GRoNo- vIus, omtrent vier Duimen. Indien de Kop onder het Borstftuk verborgen zit, gelyk zyn Ed. fchryft (*), zo moeten de Oogen dan op het Borstítuk ftaan, waar van ’er twee in ’t midden, en drie ter wederzyde aan de Schou- ders, in de mynen zig zeer duidelyk vertoo- nen. De Haairigheid op de Schaaren en Poo- ten vandien Oostindifchen, ís van weinig be- lang. ä oe (4) Scorpioen, met de Kammen veertien. Tane Americas, dig ‚ de Schaaren dunbaairig, met Draade- hann agtige punten, Pl, CIL Dee- Fig. 2. (*) Caput fub Thorace latens, Zoophyl. Gron. Faft. IL pag-:219, (4) Scorpie Pellinibus quatuordecim-dentatis , Manibus En » Digitis filiformibus, ROES. Jn/. Ill. pe. 382, Te Óf, 5e BE SCORPEIOENEN,. 291 Deeze Soort, die dan de Westindifche zou V. willen zyn „ is door onzen Autheur niet wel LXX befchreeven. Wy krygen van Suriname Scor- Hoorp- pioenen, die van twee tot drie Duimen lang , STUK en fommigen bruinrood , anderen geel , ande ren, gelyk die van onze Afbeelding, Fig. 2 , graauwagtig van Kleur zyn ; hoedanig eenen RorseL vertoont ; maar indeeze allen, zo veel ik’er geteld heb, zyn de Kammen ieder met agttien Tanden voorzien, en byden Angel van de Staart is een klein puntje, dat in de voor- gaande Soort ontbreekt. De Schaaren zyn door- gaans ook veel fmaller en loopen aan ’t end Draadagtig dun uit, Het laatfte Leedje op één naa verfchilt, in fommigen , zo veel niet in langte van de andere Leedjes. De Haairigheid op de Schaaren, Staart en Pooten , is niet zeer aanmerkelyk. (5) Scorpioen , met de Kammen agttien- Tan. _ y, à . Europaas, dig , de Schaaren hoekig. dr ah íche, Deeze Kenmetken hebben weinig overeen- Ee CIL, 8 komst met de gefteldheid van onze Europifche © © Scorpioenen , waar van er één, die wy zeker weeten uit Tyrol af komítig te zyn, in Fig. 3, is afgebeeld. Dezelve naamelyk heeft geen agte (s) Scorpio Peîtinibus oétodecim-denrtatis ‚ Manibus an. gulatis. M. L. U, 429. MOUFF, Jn/. 204, ALDRoOvs In/, 577. Ray. In/. 9. ROES. Inf. IL, T. 66. f, 1, 2e SCHAFF, Elem, T. 113. SULTZ. In/. T- 23. f, 150, 1. DEEL. XIII. STUK. Ta 202 BEsCHRYVING v Â'N Ve dettien, maar tien Tanden in ieder Kam „en den Doktor Scoror heeft niet meer dan negen Kam Hoorp- tanden in de Karniolifche waârgenomen, diete STUK. __Gorits gemeen is, komende zelfs in de Huizen voor. GRONOvIUs zal ; waarfchynlyk, _de Tan- den niet geteld häbben in die- Soort , welke zyn Ed. op deeze aanhaâling befchryft en hem door Pater PopA was gezonden (*):- doch zyn Ed. merkt wel te regt aan , dat dezelve ofder den Angel geen puntje hebben, het welk LiN- Naus gezegd hadt (4). Waarfchynlyk zyn onzen Ridder de Westindifche voor de Italidan- fchen in de hand geftopt geweest :”’t welk nog te meer te vermoeden is, om dat Roese en . anderen, die de Europifchen afbeelden , dat puntje ook daar aan niet hebben waargenomen; welk zekerlykin de kleine Surinaamfche plaats heeft. De hoekigheid der Schaaren. is genoeg- zaam blykbaar. _ In de Scorpioenen van ons Wer cldsdeel fchynt een aanmerkelyk verfchil van Kleur te zyn. De onze is zwartagtig, gelyk Repr zegt, dat de meeste Italiaanfche zyn, en wel rykelyk twee Duimen lang (1). Die, welken fommige Lui- den uit Italie en Tyrol, levendig, in Doozen te (*) Scorpio Pettinum denticulis oétodecim , Ec Zooph, Gren. Fafc. II. Pe 220, N, 951, (T) Cauda fub aculeo mucronata eft. Syf?. Nat. X, XII. (1) Non raro biuncialis, zegt Doktor ScoroLr van deeze: PAEe 405. WDAES, SC ORPIGENEN. 203 te Neuremburg brengen, omze aande Apothe- V, * kers te verkoopen , waren ten deele bruin of EXXXI. zwartagtig rood, en altemaal nog zeer Jong; Hoorp- % welk daarom gefchiedt ; dat , als ’er een °TUE- “Oude zig by bevindt , de anderen meeften- deels daar door opgevreten worden. Dat de jongtte wit waren, deedt hem befluiten , dat ‘zy de Verhuiding ondergaan, gelyk andere In- fekten, en haare langzaame aangroeijing, dat Zy wel twee of drie Jaaren noodig hebben, om tot vólwasfenheid te komen. Eindelyk “werden hem eenigen toegebragt , die haar vol- komen gfootte hadden, en deeze waren , aan de bovenzyde, op het Lyf , taamelyk hoog- rood, van onderen geelagtig, de Kop, Armen en Schaaren , uit den blaauwen zwart, met eenig rood doormengd. Hy heeft zo wel de Kammen die hy de Vinnen noemt , als den Bek met de Nyptangen, die daar nevenszyn, zeer fraay inaf beelding gebragt, en heeft on- der aan ’t Lyf eene opening ontdekt, die mooglyk tot ontlasting van Vuiligheden of tot de Paaring zal dienen. De een , die zeer dik van Lyf was, verbeeldde hy zich een Wyfje te zyn 3; doch dan zou het verfchil der Schaaren , ten dien opzigte , niet in aanmer=- king komen. In de Kammen merkt hy ook aan , dat maar tien Tanden waren , en kon zulks met de menigte van Kam-tanden , welken LriNN@Eus aan de Iealiaanfche 1. DEEL. XIII. STUKe le Scor- 24 BESCHRYVING VAN Vv. Scorpioenen toefchryft , niet overeenbren- AFDEEL: gen (*j, Lxxxj, Sn C°) Hoorp- É &TUK. (6) Scorpioen , die twee-en-dertig Tanden VL OREN ‚ aan de Kammen beeft, en de Schaaren fche, Zodanig een wordt door LiNNaus thans in Afrika, en misfchien ook in Amerika, gezegd te huisvesten. GroNovius brengt een Infekt t’ huis onder dit Geflagt, het welke in ’t geheel geen Kammen , de Staart Draadagtig dun en weerloos of zonder Angel , maar de Schaaren , aan het middelfte Lid, met een íter- ken Doorn gewapend heeft. Het geleek voor t overige naar een Scorpioen , was Kastanje- bruin , en kwam uit Indie (f). Die Scor- pioen van Brafil , met twee Staarten, waar van SEBA de afbeelding geeft, zal waarfchyn- yk door konst dus toegefteld zyn. (*) Iufehten - Beluft. 111, Theill. pag. 382. (6) Scorpio Teûinibus triginta duo dentatis , Manibus Iz. vibus. Sy/?. Nat. X, Sp, 5 (Ì) Scorpio Peltinibus nullis 8c, Zooph. Gron. Fasc. Il. pe 220, N. 952. LXXXII. DECK RABEERN. 295 RENNEN NDS A4 ÄFDEELe LXXXIL. PEKOC KIL HOOFDSTUK, : Hooep. Befchryving van ’t Geflagt der KRArBEN en „KREEFTEN; waar inderzelver gemeene eigenfchap- pen en verfchillendbeden, zo ten opzigt van deeze Dieren in °t algemeen, als van derzelver byzondee re Soorten , omflandig worden aangeweezen, De Soldaaten of Kluizenaars en dergelyke middel- flagtige, als ook de Garnaalen, Zee - Vlooijen en anderen , zyn daar onder vervat. De KRABBEN en KREEFTEN worden door LinNeus in een zelfde Geflagt c’huis ge- bragt. Zy fchynen, inderdaad, ongemeen naa met elkander vermaagfchapt te zyn, en , in hoedanigheid zo zeer van de Scarpioenen ver= fchillende, konden zy, naauwlyks, op derge- lyke manier, als die , onderfcheiden worden. De gaaping zou te klein zyn geweest , tusfchen deeze twee Geflagten , welke ook beide onder den Latynfchen naam van Cancer begreepen zyn. Dewyl, echter, de Krabben en Kreeften zo zeer in gedaante verfchillen, zal ik van elk in ’t byzonder fpreeken. Keke ABe Bee Ho ON, De Nederduitfche naam der Krabben zal van ket Hoogduitfche woord Krebs af komstig zyn, dat men in ’t Fransch navolgt met den naam Ee DEEL. XIII, STUK, Ta van STUKe Naam, Vv, ArneeL LXXKII. Hoorp- STUK. Verfchil van de Kreeften, 206 BESCHRYVING Vv AN van Crabe , en in ’t Engelfch met dien van the Crab. De Sweeden noemenze Krabbha. Vanhet Latynfche woord Cancer, dat van het Griekfch Karkinos fchynt geformeerd te zyn, hebben dz Italiaanen hun Cranchio en Granzo, de Spaan- fchen hun Cangreio ontleend. De Griekfche naam heeft een zeer duidelyke afleiding van de beweeglykheid der Oogen , die iets byzondens isin deeze Infekten. ARISTOTELES geeft tot Kenmerken van de Krabben op, dat zy het Lighaam rond hebben, zonder Staart, en, fchoon dit wel niet volko- men waar is, zo blykt nogthans, dat de alge- meene naam van dit Geflagt toepasfelyker zy op de Krabben dan op de Kreeften , die zeer blykbaar geftaart. zyn. Sommigen hebbenze onder de Visfchen thuis gebragt , dochde Poo- ten maaken een zeer duidelyke onderfcheiding. Anderen betrekkenze tot de Zee - Schepzelen of Waterdieren, die geen Bloed hebben; waar van Prinrus drie Geflagten telt; dié zagt van Huid zyn; die het Lighaam met een Korst be- kleed hebben 3 en , die in een harde Schaal huisvesten, gelyk de Hoorens en Schulpen. ALDROVANDUS , deeze verdeeling volgende , befchryft zodanige W ater{chepzelen in drie Boe- ken, met byvoeging van een vierde over de Plantdieren , endus maaken de Kreeften , Krab- ben, Garnaalen en dergelyken , zyn geheele tweede Boek uit 5 als onder de bloedelooze Dieren, van dien aart , de eenigften zynde, welke dere 7 DE:KRABEBEN, 697 welke een Korstagtig bekieedzel hebben. De V. Forren echter en anderen , hebben dat ook „AEPEEL: zelfs de Scorpioenen ; des zulks geen onder-Hoorp- fcheid maakte, of beletten kon, van de Krab-"*PS ben in de Afdeeling der Dieren , die de Infek- ten-bevat, te plaatzen ; te minder , daar die naam aan dezelven , ten minfte aan de Kreef- ten, Garnaalen, Zee - Vlooijen en dergelyken , wegens de verdeelingen of infnydingen van aap Korstagtig bekleedzel, dat verfcheide Rin- gen om het Lyf maakt , weezentlyk. behoor de, In verfcheide opzigten zyn de Krabben ver- Eigen- wonderlyke, ja byna affchuwelyke Dieren. Haar ha tin maakzel, vooreerst , noch misfelyker dan dat van een Spinnekop , alzo haar Lyf maar uit één enkel {tuk, zonder Kop, Borstftuk of Staart, fchynerte beftaan : de langte der Pooten, die in fommigen geheel buitenfpoorig is ; de grootte van de Schaaren, die zy hebben, en de gedoorn- heid van de Schulp, geeft En een zonderling ‘aanzien. Haar gang is, bovendien , niet minder vreemd, dan die van fommige Spinnetjes „ en dn eenigen zo vlug , dat zy een Menfch , die op zyn hardíte draaft , ontloopen. _ Behalve voorwaards „ gaan zy dikwils ter zyden uit, en fomwylen ook wel agterwaards , indien zy kunnen. Zy leeven zo wel op ’t Land als in en onder Water ; ja eenige Soorten fchynen naauwlyks Water te behoeven, onthoudende zig meest op ’ drooge, in de Bosfchen. Men 1, DEEL. XIII. STUK, Mee kan 093 BESsSCHRINVINGS TAN Vv. ÄFDEEL. Hoorp- LEXKIL KSTUK. Paaringe kan de gewoone Krabben ook verfcheide Wee: ken, ja Maanden, levendig bewaaren , zonder Water. Men vindt ’er in de Rivieren en in de Zee , doch van de eerstgemelde „ zo ’ fchynt, piet dan in de Zuidelyke deelen van Europa, ten minste in Duitfchland of ‘Vrank: ryk niet ‚ maar wel en overvloedig , volgens MarturoLus , in Toskanen. Ook waren de Rivier-Krabben by de Oude Geneesheeren 3 zo Grieken als Arabieren , in de grootfíte ag- ting. De Zee-Krabben windt men , zo wel in de heete, als in gemaatigde en koude deet len des Aardkloors ; ja overal , byna , daar de Zee eenige Kust befpoelt. Gelyk onder de Infekten , in ’ algemeen, zo zyn ’er onder de Krabben ook Manne- tjes en Wyfjes , die eenigermaate in Kleur, en tevens in Geftalte verfchillen. Het Man- netje is rooder dan het Wyfje , dat blaauw” agtiger is en de Staart veel breeder heeft; om de Eijeren daar mede te kunnen vasthou- den. In de Paartyd fchynt ‘er als een Oor» log plaats te hebben tusfchen de Mannetjes » die elkander , by herhaaling , met den Kop; gelyk de Rammen , ftooten. De Paaring ger fchiedt zeer natuurlyk , wordende het Wyf- je , dat op de Rug legt , van het Mannetje gedekt, zodanig dat Buiktegen Buik en Staart tegen Staart, gevoegd worde, Sommigen leg- gen de Eijers in het Zand, aan den Oever van DE KRAB BEN, 299 van de Zee of Rivieren, alwaar die dan door V. k ir Mi FDEELe de Zonnefchyn worden uitgebroed. Le De Krabben paaren hier te Lande in *t Voor- oe jaar , wat vroeger of laater naar 't Saizoen, en eenige Weeken daar na begint men de Eijer- tjes aan de Staart te zien , die in ’t eerst geel- agtig wit van Kleur zyn, doch, naar dat zy in grootte toeneemen , allengs rood of-Oranje- kleurig worden. LEEUWENHOEK begrootte het getal derzelven, in ééne Krab, op twee mil- lioenen, het welk een verbaazende Voorttee- ling zou veroirzaaken, indien niet een groote menigte tot Spys ftrekte van Visfchen en an- dere Waterdieren. De Natuur heeft de Krabben met een der- Verhui- d ding. gelyke eigenfchap , als de meeste andere In- fekten, begaafd, van naamlyk haar bekleedzel fomtyds af te werpen, te verhuiden of te rui- jen, gelyk men ’t dikwils noemt. Dit doen zy gemeenlyk in de Zomer, en dan, met een nieu- we Korst verfchynende, houden zy zig eenige Dagen ftil, als afgemat of zwak op het Zand leggende, tot dat haar bekleedzel genoegzaam fterk geworden is, om haar tebefchutten. Ge- duurende dien tyd eeten zy ook niet, en men zou haar dus gemakkelyk vangen kunnen , in- dien zy alsdan niet geheel vermagerd waren. Men ziet, derhalve , dat zulks niet aan het afneemen vande Maantoe te {chryvenzy, ge« lyk de Ouden beuzelden. Vervolgens hunne 1, DEEL. XIII, STUK? krag- Var AFDEEL. LXXXIL. Hoorp-. STUK. Voedzel, | 300 BESGCHRYVIJNGg VAN ten weder bekomen hebbende , hervatten. zy haar gewoone Le vensmanier. De Krabben eeten allerley Soort van Gedier- te , dat zig, niet voor haar in eene harde Schaal kan verfchuilen. . Wormen , Slakken en alle Slymerige of weeke Schepzelen , zo in *t Wa- ter als op ’t Land voorkomende, ja zelfs Gras, Kruiden, Aard en Boom-vrugten. zyn haare Spyze: want zy AEN niet altoos onder. Wa: ter, en men vindt ‘er die zig geduurig op 5 drooge onthouden. Dat zy de Oesters, zeer beminnen , blykt uit het Berigt der Ouden, aangaande haare loosheid „om dien Visch te kuúnen bekomen. Deeze verhaalen, dat een Krab met haare Schaaren een Steentje neemt , ‘en ’t zelve tusfchen de Schaalen van een gaa- pende Oester in fteekt , waar-door die dan de- zelven niet kan fluiten, en dus van de Krab » op haar gemak , wordt uit de Schulp gehaald en opgegeten. - Onder de Kerkvaderen hebben. verfcheidene deeze loosheid der Krabben opge vyzeld „ en AMBROSIUS , in ’t byzonder , be= fchryft dezelve uitvoerig , gelyk Oppranus dok in zyn Gedigt. (*). , Die loosheid , van ‚ Oesterste betrappen , meenik dat alle Krabben s, bezitten, zegt ALDROVANDUS: want in de Moe- „ Tasfen van zoete Wateren , zo wel als in Rivie-. rens (“5 Parvum madidâ de rupe lapillum Obliquus tollit Cancer, Chelisque tecurvis Continet, in Testis Lapidem demittit apertis , &c, ADE KRABBE N. SOI „ ten, ver van de Zee af, komen ook Oesters k Vi d h " bb) is as FDEELe „> VOOr, ZO wel als Kr abben. OET er „Dat deeze Dieren niet van voorzigtigheid Hoorp- ontbloot zyn, blykt uit de byzonderheden , die STUK. | and- men ons verhaalt. van ‘de Land- Krabben der Bane Westindiën. « Zy- ontwyken den Mensch met de vlugt, wanneer hy met een Stok is gewa- pend, en keeren zig, als men ze vatten wil, gemeenlyk op de Rug, om zig dus met haare Schaaren te kunnen verdedigen. By een Poot gevat wordende, laaten zy een {tuk daar van in de loop , om haar leven dus te redden, en den vanger te ontkomen. Zy hebben , zo wel als de Haagdisfen en veele Slangen , de gewoon- te, om zig eenmaal ’s Jaars naar ’t Strand te begeeven , en zig daar in ’t Zeewater te baa- den, ’t welk tot geen ander oogmerk fchynt te dienen ‚ dan om „ na dat zy de Eijeren aldaar in ’t Zand hebben geworpen , de Huid week te maaken, om dus dezelve af te leggen. -Mid- delerwyl worden dus ook de Eijeren van de Staart los gemaakt en komen op ’t Strand uit, daar men de jonge Krabbetjes wel haast ziet kruipen, en eerlang de groente zoeken, trek= kende vervolgens met de Ouden, troepswyze, Landwaard in. Zie daar een wonderlyke in. geeving der Natuur , welke deeze Dieren den koers aanwyst naar de Zee ; en haar op den be- hoorlyken tyd derwaards doet vertrekken , om dus de Voortteeling,zo wel als de Verhuiding, ter uicvoering te kunnen brengen. Men wil, J. DEEL, XIII, STUK, | dat Vv. AFDEEL. LXXX IL, Hoorp- STUK. 302 BESCHRYVING vAN dat haare Marsch ‚ uit de Bosfchen naar het Strand , altoos in een regte lyn gefchiedde , zonder eenige omwegen; zo dat zy zelfs over Huizen , Kerken en Bergen klimmen (*), klauterende by Muuren op , daar zy dikwils dan afvallen zouden , en zig gevaarlyk kwet- Zen.- * Is bekend, dat de Huizen en andere Ges bouwen, op de Voor - Eilanden van Amerika, daar zulks door Pater LaBAr was waargenoe men, gemeenlyk laag en genoegzaam alle van Hout zyn: ook moet men daar zig geen zodas nige Kerken, als wy hier in Europa hebben, voorftellen, ten minste niet ten platten Landes Bergen zyn ‘er ook niet van zulk een verbaas zende hoogte, als in Peru5 ’t welk dit mirakel grootelyks vermindert. Waarfchynlyk zullen de Bosfchen, daar zy zig in Gaten onder den Grond onthouden, dikwils geen Mylen van de Zee zyn. Ondertusfchen getuigt men, dat zy by dag en nagt reizen, pleifterende alleen re- gulierlyk op het heetfte van den Dag. Zy zule len mooglyk by dag haar Koers naar de Zon __en by nagt naar de Sterren rigten: gelykerwys de Indiaanen, in dat Wereldsdeel , de gewoon- te hebben. En, of die regte lyn , van haare Woonplaatzen naar de Zee , wel ooit naauwe keurig waargenomen zy , zou men mogen twy= felen. Van (*) BASTER Natnurk, Uit/panningen, Ile DEEL , bladz. 24. — DE KRABBE N. 303 Van deeze Land: Krabben onderfcheidt men V. vier Soorten. De eerften , Tourlourour genaamd, ATPEEL. vallen op ’t hoogfte drie Duimen breed. Zy Hoorp- Zyn rood van Kleur , en hebben deflinker Schaar **P& altoos kleiner dan de regter. Die men Crabes noemt verfchillen van dezelven in grootte en in Kleur: men vindt ’er die paarsch of Violet, en die wit zyn. De eerften onthouden zig in de Valeijen der Bergen, in Bosfchen en Suiker Plantagiën: de witte op laage Mocrasfige plaat- fen, niet vervan den Oever der Zee. Van deeze heeft men ‘er op Guadaloupe, die meer dan zeven Duim breed zyn: zy hebben tien en dus twee Pooten meer dan de Tourlouroux , wel- ke tot Spyze meest , en de witte allerminst geagt , „ja ook gevaarlyk zyn. Een vierde Soort ‚ genaamd Ciriques , in de Rivieren zig _ onthoudende, veel platteren harder van Schaal, wordt zelfs van de Negers en Indiaanen niet, dan by gebrek van ander Voedzel, gegeten. De Krabben zyn een zeer gewoone Spyze zy frek- in alle de Franfíche Volkplantingen, zo op de en Eilanden als aan de Vaste Kust. Sommigen noemenze het Manna der Westindiën: want de Karibaanen eeten byna niets anders , en voor de Negers ftrekken zy tot een groote verfna- pering; terwyl zy ook van de Blanken niet ver= worpen worden. Op Cayenne , ín ’t byzon- der , daar het dikwils aan toevoer van gezou-= ten Vleeschen Visch mankeert , wordt de Volk= planting ’er grootelyks door gefpyzigd. By % Is DEEL, XIIl, STUK, in= 3504 BESCHRYVING:VAN V. inkomen der Rivier. van de Berbiesjes is een ende Bosch, dat men het Krabben- Bosch noemt Hoorp- wegens de menigte van dit Gedierte , ’t welk STUK. zig daar onthoudt en gevangen wordt De genen ‚ ondertusfchen , die men in zodanige Bosfchen aan de Zeekant vindt, (zynde veelal van de gedagte witte Krabben ,) worden fom- tyds vergiftig door het eeten van de Vrugten of Bladen der Manchenilje- Boomen , of ook van de Gevoelige Planten : weshalve het een algemeene Regel is, de zodanigen niet te ee« ten, welke onder Verdagte Boomgewasfen of Kruiden gevonden zyn. ‘Ten opzigt van die der Gebergten wordt minder zwaarigheid ge- maakt, De Eijeren, die klein Zyn en rond, trops- wyze aan elkander gevoegd gelyk de Kuit der Visfchen, verftrekken tot een niet minder fmaa- kelyke Spyze. Gekookt zynze rood ; maar anders witagtig , hangende aan de Baardjes, welke de Staart naar ’t Lyf toe heeft, in een witagtige dikke Stoffe, welke door ’t kooken wiet wordt als Eijerwit. Zy zitten als twee ‚ Kluwens van elkander gefcheiden door een Vlies, ter wederzyde van de Staart. Behal- ve deeze witte Stoffe, die het Vet der Krabben genoemd wordt, hebben de Mannetjes, in plaats van Eijeren, eene groenagtige Stoffe, Tuwmalin genaamd, ’t welk de Saus ís, daar menze medeeet. Fen dien einde wordt de Schaal van de Rug opgeligt, en, tee affcheidende van de on: _der- DE KRABBEN Soy derfte Schaal ; waar de Pooten en Schaarenaan „_ V- ArpéeLd gehecht zyn, vergadert men in een Lepel al xxx. de Taumalin der Mannetjes met het Vet, en hese: daar mede: worden zy gegeten. Ook ftrekt die °° Stoffe tot een. Kenmetk, dewyl men , als de- zelve zwart bevonden wordt; de Krabben wel „mag rekerien vergiftigd te zyn. Pater LaBAT zegt, dat deeze Krabben, hoe- Gebruik,. wel voor een goede Spyze gehouden worden- de, doch moeilyk te verteeren zyn , en dus veel bekwaamer Voedzel voor de Negers en Indiaanen , of voor Arbeidslieden en Menfchen die zwaar Werk doen, dan voor de genen die op hun gemak leeven. Dit zelfde wordt van „de Krabben in ’t algemeen aangemerkt, en in dit opzigt komen zy met de Garnaalen over- gen; dat zy beter tot toefpyze zyn, dan om Ser een geheelen Maaltyd mede te doen; moe- tende ook lang gekookt en met een Kruidige Saus gegeten worden. Van de zwarte enden haarer Pooten wordt in de Medicynen gebruik gemaakt, onder den naam van Kreeft- of Krab- Schaaren *. Een famengefteld Poeijer van dee (4,7, ‘zelven , dat men gemeenlyk Poeijer van de Ceroraz Graavin van Kent noemt, heeft, gelyk bekend. is, onder de Hartfterkende middelen een groo- ten naam. | De manier , om de Land- nne te van. Vangst dez gen „is zeer eenvoudig, doch driederley. Men Se°ben: kanze ; -naamelyk „of op den Grond loopen. „de, met de Hand van boven „rypen » En dan er Ie DEEL XIII STUK. Vv ik 306 BESCHRYVYING: VAN va in een Zak of Mand fmyten , waar ín zy lang dn levendig blyven ; of men haaltzemet een Haak LXXXIL STUK. uit de Gaten , of men ftopt dezelven , wânneer zy digt aan den Oever zyn , tegen’t aankomen van den Vloed 3; waar door dan de: Krab, belet wordende Lugt te fcheppen , in ‘haar eigen Hol verfmoort. De eerste manier wordt -gewoon= — ‘Iyk gebruikt tot het vangen der groote witte Krabben. Heee _.Dergelyke Land-Krabben vindt.men ook aan de Kust van Guinée , en elders , in Afrika: ja op ’t Eiland Java, in Oostindie. Op Rodri- guez, dat tusfchen de Kaap en Java legt, wa- ‘ren zodanige Dieren een groote Landplaag , vol- „gens de aanmerking van LEGUAT:, maakende zig ritten in de Grond gelyk de Mollen, ende Moeskruiden , met wortel en al , uitrukken- de. Op zekeren tyd van ’t Jaar begaven ook ZeeekKrab= ben, deeze Krabben zig, met Eijeren beladen zyn- de, by duizenden naar ’t Strand , en dan kon men ‘er; zoveel men wilde, met Stokken dood flaan. Haar Schaal was byna rond , en om- trent vier Duimen breed. _Zee-Krabben zyn ‘er, van veelerley Soort en ontzaglyke grootte , over den geheelen Aardkloot. In verfcheide Havenfteden van _ Vrankryk komen ‘er dagelyks voor , die zeer groot zyù , waar-onder, in ’t byzonder , de Marfiliaanfche uitmunten. BELLONrus ver- haalt, dat de Zee- Krabben fomtyds wel een Voet breed zyn, en dat hy ’er in Engelandee- ne DE KRABBEN. 307 ne gezien hadt, van tien Ponden zwaat. Ditis Vs _piec ongelooflyk, als men de ontzag!yke groo'- deg, te in agt neemt van de zogenaamde Duivels - Hoorpe Krabben; ‘gemeenlyk Zee- Spinnen genaamd , em in-Nootwegen voorkomende, die dikke Pooten hebben van rykelykeen half Elle lang, hoewel het Lyf niet grooter is,dan dat van degewoone Krabben. Men behoeft dan niet te twyfelen aan het berigt der Reizigers, die verhaalen , dat er in de Levant Krabben zyn, zo groot , dat zy de Menfehen vervaard maaken, door haare menigte , of dat ’er aan de Kusten van den _ Oceaan zouden gevonden worden , die een Man kunnen doen te gronde gaan, als zy hem met „de Schaaren vatten 3 ’t welk Oraus MAcNus zegt dikwils te gebeuren aan de Orkadifche Ei- landen. Naauwlyks geloofbaar is, echter , ’t gene Crusius verhaalt van den groote Zee-Held DRAKE ; die, in ’t jaar 1605 ‚ gewapenderhand op zeker Eiland gekomen zynde „ aldaar door groote Krabben aangetast en verflonden werdt, De Krabben; evenwel . hebben in haare Schaa- Hadr Sterke ren ecne byna ongelooflyke kragt Rumpuius '* verhaalt van de Oostindifche Beurskrabben , dat zy een Kokosnoot , die men met een Steen naauws Iyks aat ‘ftukken kan kloppen , daar mede wee. ten te kraaken , na dat zy dezelven ven de Boo: men” hebben afgekneepen. Hy voer eens in éen Vaartuig. aan welks Mast men zulk een Krab hadt opgehangen, en daar onder ftondt ; by geval, een Geit van middelmaatige groot- Ee DEEL, XIIL. STUK, Vn Ees V. ÁFDEEL. LXX Hoor p- STUK, Kwaadaar: tigheid. 308 BESCHRYVING vANR te, welke zy by ’ Oor beet kreeg, en zo hoog opligtte, dat d. zelve al van den Grond af was, eer men haar te hulp kon komen; moetende toen de Schaar aan (tukken geflagen worden, omde Geit te verlosfen Dit is te verwonderlyker:, aangezien de Aalen raad weeten om de Krabs ben te overmeesteren zy flingeren zigom der- zelver Schaaren ,-en beletten haar dus, vaft dezelven gebruik te maaken: terwyl zy, in- middels , de Krab uitzuigen Op dergelyke manier wordt dit zo fterk geharnaste en ge- wapende Dier, aan de oogfchynlyk - geheel weerlooze Zee- Katten en. Polypusfen dikwils ten prooy. Anderszins, getuigt PriNIus; zyn de Krabben lang van Leven. Aangezien fommigen van deeze Dieren, fterk geplaagd of getergd wordende ‘door ze onder de Staart te kittelen , dat zy, zo het fchynt niet kunnen verdraagen ; tot. de kwaadaartig- heid komen , van zig zelf een doodelyke neep te geeven (*); zo is het niet te verwonderen, dat zy het ook elkander doen , en hierom heb- ben de Krabbenvangers, wanneer zy ’er eeni. gen in een Zak willen draagen , de voorzigtig- heid, van dezelven eerst de Schaaren te bin- den. Het is zonderling , dat zy dikwils zig zelf een Poot af byten, ’t welk onfeilbaar, ge- {chieden moet, wanneer die tusfchen een Schaar raakt; doch zy hebben wederom dit voordeel , dat ) Rumem, Amboinfche Rariteiskamer. p. Te DE KRABBE N. 809 dat de afgekneepen of afgebroken Pooten we. V. _ der aangroeijen, of vernieuwd worden, gelyk ikan wy dit nader in de Kreeften zullen befchou dee : | wen. De Zee- Krabben hebben gemeenlyk het [ yf Gefaite. rondagtig, in fommigen van vooren ftomp , in anderen fcherp uitloopende , in eenigen vier- kant of hoekig. Het is door een Korstagtig Rugge- Schild bedekt, dat in fommigen effen en glad is, ín anderen met een menigte van Knobbeltjes en Stekels of Doornen , zo van ba- ven en van vooren, alsop de zyde bezer, ja dikwils met Wormbuisjes en Zeetulpjes bè- groeid, in de leevende Krabben. De kleur is in de gemeen{ten bru:n of bleek, dochin de Oost en Westindifchen dikwils, fierlyk , wit , geelof rood ; ja, in fommigen, het Rugge Schild met veelerley Bloemagtige figuuren getekend. Van vooren vertoonen aan hetzelve zig de Oogen, die het Dier uit kan brengen en in de Hollen verber- gen, ook voor en agterwaards, op zyde, en jn alle manieren beweegen. Het zyn ronde Oogen, op een Soort van Voerjes geplaatst, doch niettemin gerareld of met Facetten voor- zien , gelyk die der Infekten Zulks laat zig in een groote Zee- Krab, die ik in Liqueur heb, met het Lyf zo groot als een Vuist, zelfs met het bloote Oog befchouwen. In deeze zyn die deeltjes , waar van Dok- nentewen ter BastER fpreekt (*), dat de Krabben de dige Bek, zel. (*) Natuurk. Uitfpann, Il. Deel, bladze 260 S LDEEL, XIII STUG V 3 3io BESCHRYVING- VAN Vv. ArpceL. LXXKII. Hoorp- STUKe zelven in geduurige beweeging hebben, zeer. „naar een klein Vogelpootje , doch met twee Klaauwen, gelykende, duidelyk zigtbaar. De Sprietjes ftaan in de myne merkelyk naar de zyde toe, tusfchen die deeltjes en de Oogen, _ en zyn zo lang niet als deeze deeltjes. Van onderen vertoont zig de uitwendige gedaante van den Bek, beftaande uit twee paar over elkan- der fchuivende, platte, en aan ’t end. haaks- „wyze deelen, aan de enden met Haairtjes be- zet, gelyk zyn Ed. ’er cen, in Fig. Vi. by Lett- 1, op de Tweede Plaat afbeeldt; en die hy de Lippen noemt „ dat taamelyk eigen: is; hoc- wel zy zig niet op-en nederwaards;, maär Zy- delings beweegen , gelyk in alle. Infekten. Aan die twee paar deelen, als met Veeren. van Schryfpennen , die zeer krom ftaan , en niet zeer inwaards geplaatst, zou ik liever den naam van Baardjes geeven , dan’ van Binnenlip- pen. Ik denk ook veeleer, dat deeze het ges brek van Baardjes in de Krabben vervul. len , dan die Pootagtige deeltjes , met twee Klaauwtjes voorzien, waar zyn Ed. zulks van vermoedt; alzo die tot dergelyk gebruik alsde Baardjes geheel onbekwaam zyn , en waarfchyn- lyk maar dienen , om kleine ftukjes van hect Voedzel te vatten en in de opening van den Bek te ftuuwen. Ook zyn het, buiten twy- fel, deeze, welke de Heer LinNaus met den naam van Schaardraagende Voelertjes (*) be- doelt. | ‚De (*) Palpi duo Chelifezi Syfr, Nat, XI, p. 103% DE KRABBE N. 311 De Krabben hebben gemeenlyk, behalvede V. twee Scharen, agt Pooten. Sommigen willen „S2E3L dat ‘er ook, doch zeer zeldzaam, zyn , -met Hooro- tien of zes Pooten. In de langte en figuur'van °*Uk: deeze Pooten, naar dat zy aan ’t end breed of hbe Ípits zyn, gehaaird of ongehaaird , en wat dies meer is, heeft een groot verfchil plaats. Men fchryft ’er vyf Geledingen aan toe, en ’t is ze- ker dat zy , behalve de Gewrichtsholligheid aan het Borstítuk , nog op vier plaatfen be- weeglyk zyn; maar mooglyk zal het eerste en derde Leedje flegts als een Knietje aan te mer- Ken zyn, gelyk ín de Spinnekoppen, en zullen dus de Beenen der Krabben ook maar uit Dye, Schenkel en Voet beftaan, even als die der In- fekten in ’t algemeen. Wat de Schaaren be- langt, die zyn dikwils langer dan de Pooten, en beftaan uit twee groote dikke of breede Le« den, ieder met een dergelyke Kniebuiging , en aan ’t end met een geweldige Nyper, die een beweeglyk deel heeft, dat voor het derde Lid verftrekt en met Landen digt en ftyf in het an- dere fluit. Sommige Krabben hebben, na- tuurlyk, de eene Schaar kleiner , de andere grooter „ en in eenigen is dit verfchil ontzag. lyk Het gene , verder, van buiten nog in aan-De Staart. merking komt, isde Staart. De Krabben hebben die Lighaamsdeel wel niet zo zigtbaar of zo groot als de Kreeften, maar het is haar niette- min van de Natuur gegeven. Dus noemt men - Ls DEEL, XIIl, STUK, V 4 een ai BESCHRYVING Vv AN paken een Schaalagtig ftuk , dat altoos tegen den Baik LXXxit, omgeflagen voorkomt, fluitende in een Groef ; Hoorp- die tusfchen de verdeelingen van het onder- STUK. ges: =__ Schild regt overlangs loopt. In de Mannetjes is de Staart veel fmaller dan in de Wyfjes , het welk voor eerst dienen kan , om dezelve gemak: kelyk te onderfcheiden. In de eerstgemelden ftrekt zy , volgens Dokter Basrer, om de Teel- deelen te bedekken. In myn groote Krab zie ik ‘er een dun Deeltje , wel anderhalf Duim lang , ter wederzyde buiten uiefteeken , da naauwlyks iets anders dan de dubbelde Schaf fchynt te kunnen zyn , door hem by Letter B, in Fig. 7, op de Tweede Plaat verbeeld, De Staart is, in myn groote Krab, ongemeen fmal en meer dan ter helft van de langte als tend van een Degen gefatfoeneerd. Doch in de breedte van deeze Staart heeft een groot verfchil plaats in byzondere Soorten. Die der | Wyfjes is altoos breed, en heeft meer verdee- lingen , aan de binnenzyde met gebaarde Vinne- tjes bezet zynde , welke niet tot zwemmen dienen , maar om de Eytjes vast te houden; zo men met grond fchynt te oordeelen. Iawendige Aan den Buik van een Wyfjes Krab vertoo- enen zig , na dat de Staart ‘er afgenomen is, de twee openingen voor de inlaating der twee Teel- deelen van het Mannetje, die uitgeftoken en weder binnen het Lyf kunnen ingetrokken wor- den, gelyk dit de Ontleeding aan Doktor Tvy- soN heeft getoond, Volgens hem loopt de, EÉn- del- PLAAT CIV. SAN DE KRABBEN. 31 deldarm door de Staart en langs dezelve ten V. FDEEL, einde uit, zo dat het Fondament naauwlyvks op ; ssxrr. die plaats fchynt te kunnen zyn, daar het zel- Hoorps ve door Doktor Baster gefteld wordt, maar °*ö& aan ’t end van de Staart (*). Van de Maag loopt een Darm regt agterwaards, doch heeft zydelings een menigte van blinde Darmen , met zeker Vogt of Vetrigheid gevuld ; zynde dat gene, het welk, in ’teeten van een Krab, voor % lekkerfte gehouden wordt (+). Dat de Staart ongewapend of met geen kwet- Kenmer- zend Werktuig voorzien is, maakt in de iid, en. renkunde het voornaamfte verfchil tusfchen die van dit Geflagt en de Scorpioenen uit. Vande Kreeften, op welken de meeste andere Ken- merken ook toepafielyk zyn , verfchillen de Krabben door de kortheid van de Staart , en derzelver Geftalte, Voor ’t overige zyn de Krabben door Linnmus in byzondere Afdee- lingen gebragt, naar de gedaante van het Rug- ge-Schild, dat aan de zyden gelyk is of met infnydingen, van boven glad of oneffen , fte- kelig en zelfs gedoornd. Van de eigenclyke Krabben worden , door soorten. zyn Ed., thans vyfenvyftig op sgeteld > waar van de meeften uitheemfche zyn, als volgt. KRArBeN met het Rugfchild effen en op zyde niet ingefneeden. (1) C*) COLLins Anatomy, Tab 39. Fie. 1. 6, (Ì) 1bidem, Tom. 1. Pe 361, 1, DEEL: Xlll, STUK4 Vis 14 DESGHEREvVING: aM Vv. (1) Krab, die bet Rug fchild effen en niet getand ÂFDEEL. Een, heeft, op de zyden van agteren gerand ‚ met HoorDp: de Sprieten gefbleeten, en de Staart ompz- snee | Jlagen. Cancer Ee Deeze Soort, door LinNaus niet gezien , is door HassErQuIsT aan de Oevers der Middel- landfche Zee , op de Kust van Egypte en Sy- rie , waargenomen , en onder den naam van Cancer anomalus befchreeven. De langte en breedte van het Lyf was niet veel meer daneen Duim, en die der langfte Pooten nog geen drie Duimen. Het Lyf was byna vierkant , met twaalf Pooten, waar onder de Schaardraagers gerekend, en dus twee meer dan gewoonlyk. De Sprieten , aant end gefpleeten , ftaken, als ’c ware, door de Oogen heen, het welk, benevens de byhangzels aan de Staart , dit Schep- zel zeer onregelmaatig deedt voorkomen. Voorts hadt het deeze byzonderheid, van na het on- dergaan der Zonne uit Zee op den Oever te kor men, en aldaar zeer fnel her- en derwaards te loopen: des de bynaam van Looper niet onei- gen aan deeze Soort gegeven wordt, in (a) Krab, diebet Rug fchild effen en niet getand, Rarirus : : / ei Gone langwerpig ovaal beeft, van vooren flomp en Krab, met tanden, We- (1) Cancer brachyurus, Thorace levi integerrimo, laterie bus poftice marginato, Antennis áffilibus , Caudà reflexà. f. .Syft. Nat. XIl, Gene 270, Cancer Anomaluse HAssELQe Jrin 433. N. rag. ì (2) Cancer brachyarus, Thorace levi integerrimo oblongo , ebe- ad ‚DE KRABBE N. 315 ‚Wegens de gedaante, die eenigermaate naar V. … egen Kikvorsch of Pad gelykt, voert deeze den Arnen, bynaam van Rannus, dat is Kikvorsch - Krab. Hoorp- Zy heeft de langte van vier , en voor aan ’tSTUK Lyf de breedte van drie Duimen, doch naar agteren loopt de Schaal allengs fmaller , die van boven witagtig is, met een menigte van kleine, fcherpe Doorntjes bezet, en van voo- ren met diepe infnydingen. Her Dier trekt dik- wils zyn Pooten en Schaaren in , als wanneer het grootelyks naar een Pad gelyke, zegt RuM- PHIUs, die verhaalt , dat men het veel.op het vlakke en fteenige Strand van Loehoe , in Oast- indie, ontmoet. (3) Krab, die bet Rugfchild effen en ongetand , ir 4 0d utus mei den wvoorften vand dwars en bruin sonpe, beeft, Deeze , in de Middellandfche Zee zig waar- fchynlyk onthoudende , heeft de Schaal glad, van vooren geknot, en bruin gerand; van ag- teren platagtig gekort, aan de zyden niet in- gefneeden; met gladde Schaaren , die eentandig gevingerd zyn ; de Armen van onderen mec kleine Tandjes bezet. (4) ebavato , antice truncato-dentato, M, L. U. #30, RUMPH, Rariteit - Kamer. Pels zeekens! Ve (3) Cancer brachyurus , Thorace leviintegertimo ‚ margine antico transverfo branneo. Syf?, Nat. Xlls 1 DEEL, XIII STUK, 316 BESCHRYVING VAN (4) Krab, die bet Rug fchild effen en ongetand , Á ven ni met golven, de Schaaren van onderen ge» LXXXil. doornd beeft, | Hoorp- STUK. ° . en Deeze Surinaamfche is van taamelyke groot- rd te. Zy heeft de Schaal Hartvormig, met de mige. Punt agterwaards, en effen, aan den rand ee- nigszins gekield „op de zyden bultig, in *c mid- den als met de Letter H ingedrukt, tusfchen de Oogen naauwlyks uitgerand , die Cylindrisch zyn, met het onderfte Ooglid gekarteld De Schaaren zyn effen , maar van onderen zeer rauw „ door zwarte Kegelvormige Wratjes 5 de Armen driekantig met de ho ken gedoornd; alle de Pooten van onderen tterk gebaard. Van deeze Soort een gedroogde Krab bezit. 45 CIV. tende, heb ik , om de zonderlinge gedaante, de Ek Afbeelding daar van, een derde verkleind, in Plaat doen brengen; niectegenftaande dezelve in het Derde Deel van Sera , doch in cen ge- heel ander postuur, is afgebeeld. Het Voor- werp komt aldaar op de Twintigfte Plaat in Fig. 4, voor; welke door Linus geheel ver- keerd is aangehaald op de ElfdeSoort, naame- lyk de Landkrabben; gelyk ook in de befchry- ving van die Figuurgemeld wordt, dat het een Zee- Krab is uit de Spaanfche Westindiën , die men oudtyds Pagurus noemde, om dat zy zig ap (4) Cancer braehyurus , Thorace levi undato integerrimo, Chelis Les muricatis, Amen, Acad, Vi, p. 414.N. 97. vri ‚DE,KRABBEN, 317 pp Modderige plaatfen onthoudt: doch dit v‚ _{trookt niet, en men heeft daar fomtyds geheel ene „andere. door verftaan, gelyk wy in ’t vervolg Hoorp- ‚zien zullen. — Ondertusfchen is't , en uit de STUK figuur van ’t Lyf en uit de ongemeene Haai- „righeid der Pooten , die waarfchynlyk tot zwem- „men ftrekt, volkomen zeker , dat zo wel de gedagte Afbeelding, als myn Voörwerp , het welk nagenoeg van de zelfde giootte is, tot „deeze Soort behooren. ‚ De breedte van het „Lyf is drie en een half Duim ed de langte der _voorfte Pooten meer dan een half Voet Ryn- Jandfche.Maat. De Schaaren evenwel zyn in hetzelve, beiden, even groot, 4 % C5) Krab, die bet Rugfchild cirkelrond „ onef-_ v. 3 1 27 . ‚_ Pinnopbye Á - ] Ip di 5 fen en gebaaird ‚met vier Pooten op dez, 15 beeft. Schulp Rug fi Waggel Schoon hier de Pinnewagter van’ Rumruius „aangehaald wordt, zal ik dit Krabbetje liever Schulpwagter noemen; want het fchynt aan de Pinne of Ham - Doubletten niet bepaald te zyn. “Het onthoudt zig , volgens den Heer JAcQuin, ‘in Atnerika'binnen de Rots- of Foelie Doublet- “Schulpen, ‘waar*van het de Wagteris, om het ‘Dier van onraad te verwittigen. De Schaal heeft de grootte van een halve Ryksdaalder. dik: hk j Van Kd “" (5) Cancher brachyurus, Thotace orbiculaco inequali ciliato, Pedibus Dorfalibus quatuor. Amen. Acad, VI, P. 415: Binno- theres. RUMPH. p. 25, ijs LL DEEL. Xlil, STUK, 318 BESCHRYVIÍNG” FAN „‚N. Van de agt Pooten zyn ’er vier op de Rug , Esxxut, vier van onderen geplaatst. Hoorp: _ Deeze byzonderheid , van vier Pooten op de Rug te hebben, en dus zo wel mer den Buik als met de Rug naar om hoog te kunnen loopen, id meende dé Heer VosMAEr , Direkteur van het Kabinet der Natuurlyke Hiftorie van zyne Door- lugtigfte Hoogheid, den. Heere Prince , Erf- {tadhouder der Vereenigde Nederlanden’, allere eerst ontdekt te hebben in zyn zogenaamde Noto-Gaftropus, die in grootte niet veel van deezen Schulpwagter fchynt te verfchillen (*), Is zonderling , dat het Vertoog , door zyn Ed. dienaangaande reeds in *t Jaar 1763 , in een beroemd Fransch Werk. aan ’t licht, gegee ven (})s thans niet door Linneus aange. haald zy. vr. (6) Krab, die bet Rugftbild cirkelrond , effen en kalk. ongstand „flomp; de Staart zo groot als ’ Krab, Sns Lyf. heeft. Deeze ‚ in Barbarie gevonden door den Heer ‘BRANDER; ‚ heeft het Lyf niet grooter. dan een Erwt, overal effen, verhevenrond; geen Snuit | noch _(*) Zie het X. Drer der Uitgezogte Perbandelingen, PLe LXIV. Fig. I, 2, en de befchryving , bladz. 119 , enze Cf) Alem, de Math, & Phyf, ou des Scavans etrangers. TOMe EV. Paris. 1763. Pe 635e (6) Cancer brachyurús , Thorace orbiculato Jevi integerri, mo, obtufo; Caudâ Cerporis iede. Sf. Nat. bir DE KRABBE N, 519 noch geene Tandjes: de Staart vitermaateftomp, V- bedekkende het geheele Agterlyf tot aan den end Buik toe, de Schaaren langwerpig met gelyke Hoorp* ; Púnten: de Poorten rede ‚gladenfcherp STUX- genageld, (7) Krab, die het Rugfclild Cirkelrond , effen _ vu. , Hezapus. en ongetand „ zes Pootenen de Sprieten lan- zespoot. ger dan het Lyf beeft. Ik weet niet, hoe Linnaus hier den naam van Zespoot kan geeven aan dergelyke Krab. betjes, die aan onze Kusten, doch diep in Zee gevonden worden , waar van Doktor Bas. TER de afbeelding „zo natuurlyk als by ver. grooting, heeft gegeven; want daar uit blykt „dat deeze Diertjes wel de agterfte Pooten zeer klein hebben ‚doch niettemin met het volle ge: tal van Pooten „ als de anderen , zyn voorzien, Ik vind by den laatften niet aangemerkt, dat deeze roodagtig van Kleur zyn, gelyk de Heer GRoNovIus ‚ na zynen misflag: van verwarring met de Mosfelkrabbetjes bekend te hebben, nog verhaalt (*). Zyn Ed. oordeelt , dat dic kleine Krabbetjes , op de Zeventiende Plaat van SE- (7) Cancer brachyurus , Thorace orbieulato levi integros Pedibus fenis; Antennis Corpore longtoribus, Syt. Nat. XI. Cancer Thorace levi orbiculato fubdepresfo, Chelis validiori bus ,-Antenuis longisfimis , Pedibus pofticis minutioribus. BASTER: U'itfpann. 11, DEEL. p. 26. T. 4. f. 3e (*) Zoopbyl. Gron. Fafcic, IL. p. 225. L DEEL. XIII, STUK Vv, AFDEEL. LXXXIT, Hoorp- STUK. Vi Alinutus. Xleintje, 320 BESCHRYVING: cv AN SEBA afgebeeld , tot deeze Soort behooren, Des zelven zyn, wel is waar, flegts met zes Poo- ten afgebeeld; doch men kar zo wel vermoe- den , dat één Poot daar aan ís verlooren ge- raakt, als dat de lange Sprieten vergeten zou- den zyn. (8) Krab, die bet Rugfchildeffen , ongetand en byna vierkant beeft , aan den rand fcherpag- tig ende Sprigten uitermaate kort, | Hoe dat het rondlyvige Mosfelkrabbetje wan BASsTER tot deeze Soort, welke by SLOANE de allerkleinfle vierkante Zeekrab genoemd wordt s met eenig regt of reden t’kuis gebr agt kan zyris is ny duister. De afbeelding , immers, van zodanig één, 't welk onzen Autheur, op zyne West - Gothifche Reize , te Gothenburg ger fchonken werdt , toont dat het Lyf, weezent- yk, byna vierkant zy. De grootte zegt Lin- NEUS ‚ komt naby aan die van onze grootfte Bosch- Spinnen. Ik zie niet, dât hét zelve van Canton in Sina afkomstig was, gelyk de Heer Dr Gee: (8) Cancer brachyurus , Thorace levi integerrimo fubqua- drato , margine acutiufculo; Antennis brevisfimis Mus. Ade Frl.pêë #. Westgotb. 155. Te Bifa PS SLOAN, Jar. u, T. 245. f° 1 GRON. Zooph. Fasc, IL. N: 962. KALM. Zilk. II. p. 243. OSBECK. Itin, 307 Canter Thörace levi orbie culato , Pedibus hirfutis. Babe Uitfpann; IL. DEELe'Pe 26. T. IV, f; 1 y'2e Cancet nutrix. ScoPs Carniol,113 3e ‚ADE KRABBEN, 321 Gronovrus fchynt te willen(*). Osreck vondt Ve het op zyn terugreize, in de Kroos- Zee tus- AFDE fchen Afrika en Amerika, zeer menigvuldig , Hoorn* alwaar het zeer vlug van heteene plekje Kroos STPX- op het andere fprong , en, eenigen Worm be- trappende, dien met de Schaaren verfcheurde;, ftoppende dan den eenen brok naar den ande- ren in zyn Smoel. Gemeenlyk, zegt hy, aast hetzelve op de Zeekat en kleine Krabben. Voorts wordt hier aangehaald de Cancer Nu- Oester- trig of Voedíter- Krab van Doktor Scororr, knn die het getal van zes Pooten twyfelagtig ftelt in dit zyn kleine Beestje, dat aan de Adria- tifche Zee zeer dikwils voorkomt in de Oes- ters, welke daar door gevoed worden, zo het Volk zegt. Hier van hadt Pater WurrEN aan zyn Ed. de volgende omftandige befchry- ving medegedeeld. „, Uitgebreid is het niet „s langer dan de breedte der Nagel van eens ,‚ Menfchen Duim, en met de Staart, als ge- „, woonlyk is in de Krabben, tegen den Buik ‚‚ aangevoegd, heeft het naauwlyks de helft „5 dier langte ‚ zynde alsdan byna rond. De „‚ Staart is langer dan het Lyf, ovaalagtig en ‚> heeft zes Naaden, zynde de middelftukken ‚> breedst en langst. Zy is van onderen hol ; s> van boven verhevenrond, van omtrek rond, > ftomp, (*) Noemende hetzelve Cancer Cantonenfis, op de aanhaa= ling van LiNN. West-Gothifche Reize ‚en de Woonplaats ftellende in de Indifche Zee, Ie DEEL, XIII, STUKe X za BESCHREVING VAN ‚ ftomp, en zagt van zelfftandigheid , aan de »s úp niet bladerig. Het Schild is rondagtig, s, effen , van grootte byna als Linze- Zaad. ‚> Pootenheb ik, wederzyds, maar drie geteld. ss Aan de Armen heeft het dikke Schaaren , die ;, by den grond{teun , aan de binnenzyde , ruig ‚ zyn, met de bladen omtrent even groot; in= - ‚ waards, by de holte, met één Tandje gea ‚, wapend, De Oogen zyn twee zwarte Stip- ‚> jes aan den voorften rand van het Rugfchild: > de Sprieten zeer klein en dun als Haairtjes. ‚‚ Aan de binnenzyde van de Staart, die het ss geheele Liyf bedekt, zyn wederzyds zes Bor- 95 ftels, de langften naar de aanhechting toe. ss Ooggetuigen verzekeren, dat zy de grootíte Oesters Voedzel aanbrengen , die dezelven af= ss wagten met gaapende Schulpen”. ‘t Getal, benevens de Haairigheid der Poo- ten, welken Doktor Basrrr zeer duidelyk agt vondt in de Zeeuwfche Mosfelkrabbetjes , als ook de roode, Vuurige Oogen , maaken een te blykbaar verfchil: hoeweldeezeronde , zo wel als die vierkante uit het Zee- Kroos, met regt den naam van Kleintje mogen voeren; om de- zelven tot céne Soort te betrekken. (Co) Krab , die zeer-glad is, met bet Rugfchild effens (9) Cancer brachyurus glaberrimus , Thorace lgevi lateribus antice planato, Caude medio nodulofo carinato, FORSKAL: Litt, Egypt, Jonsr. Exfang, Aq, TAB. Vlle Fig. 5e KADENKKRABBEN. 323: vas veen han de zyden hoekig „ vlak, de Staart in % mêdden Knoopig gekield, De Ouden hebben veel gefproken van Infek- ten, daar zy den naam aan gaven van Pinno. pbylax of Pinnoteres; welk woord ik hier , met Rumenius, Pinnewaster zal vertaalen. Zy ftel. den met ARISTOTELES en PriNrus vast, dat de Pinna of Ham-Doublet Visch niet veilig was voor de aanranding der Zee - Polypen , in- dien hy niet door zodanige Infekten , die zig binnen deszelfs gaapende Schulp onthielden , voor het dreigende gevaar gewaarfchouwd wers de. „, De kleine Krabbetjes, die in de Oesters s, huisvesten , zegt RONDELETIUS , zyn van ‚> grootte als een klein Boontje en geheel wit, ;, behalve in het midden van de onder -Korst , „, alwaar een roodagtig Plekje is ; maar, die ‚, men in de Ham-Doubletten vindt , grooter en meer rood dan wit; voor ’t overige de andere ‚‚ Krabben in alle opzigten gelyk , waar door ‚ Zy vande Soldaaten verfchillen”. Deeze Autheur , gezien hebbende dat zy fomtyds met - Eijeren dik beladen zyn, beweert daar uit te regt, dat zy door Paaring van Mannetje en Wyfje, even als de Krabben in ’t algemeen > voortkomen, en niet uit het zelfde Zaad als de „Schulpvisch. Dat ’er dezelve , met kleine Visch” jes of andere Zee-Infekten, door gevoed zou worden , gelyk men oudtyds zig verbeeld: 1. DEEL, XIII. STUK, Xa des NA AFDEELs LXXXII. HOOFD» STUIS» Vv. ÁFDEEL. LXXXI _ Hoorp- STUK. *Sguilia parva sa4 BESCHRYTVING Vv AN de (*), is geheel ongerymd verklaard door Ar= 9» DROVANDUS ; om dat, zegt hy, de Pine, „, zo min als de Oesters of Mosfelen , Visfch- „ jes eeten , maar alleenlyk gevoed worden s, door Water enSlyk.” Dit laatftekomt my, echter, wat duister voor; en, indien zy der- gelyke Zee-Infekten aten, zouden die Pinne- wagtertjes zelf eerst aande beurt leggen. Crce- RO noemt het Diertje , dat de kameraad zou zyn van de Ham - Doublet Visch in het beko-« men van Aas, een Garnaaltje *, en hetis niet onwaarfchynlyk „ dat Zee-Infekten van ver” fcheiden aart, by toeval, inde gaapende Schulp komen, even als zy in de Spleeten van Rotfen, in de holletjes der Sponfen , of elders , haar verfchuiling zoeken. Opmerkelyk is ’t, dat BeLLoNius , die van LinNaus bygebragt wordt, om het denkbeeld te bekragtigen , als of die Schulpvisch niet leeven kon, zonder hulp van dice Krabbetje (}) 5 zelf verzekert, dat men weltien Ham- Doubletten levendig zal openen, zonder één van het Pinnewagtertje vergezeld te vinden (Ll). (zo) (*) Communemque domum fimul & commania teêta Cancer habet; Pinnam pafcit, Pinnamque tueture Hinc Pinna fertur custos cognomine Grajo, OPPIAN. (t) Neque enim vita Conche fortasfe fervari posfet, nifi os perâ Cancrie BELLON, Aguat. 4et. Sy/l, Nat. XII, (1) Decem aperies , (ut fcribit BELLONsUs) Pinnas, antee guam unum Pinnophylacem comitem reperias, ALDROVAN- pus De Crustatis. p. 70 DE KRABEEN, 325 (zo) Krab, die het Rugfchild rond en glad, V. . . ED Rleiner dan de Schaaren , met uitermaate Te lange Sprieten beeft. Hoorps STN: Ik kan niet begrypen hoe Linneus, die on- hal der de Agtfte Soort, als gezegd is , driederley ER wezentlyk verfchillende Krabbetjes begrypt , fpriet, hier van een byzondere Soort heeft kunnen maa- ken; waar toe hy, dat zonderling is, zelfs die Kleine of zogenaamde Jonge Krabbetjes van SE- BA ‚ met niet meer dan zes Pooten afgebeeld, heeft betrokken. Hy ftelt de plaats , daar zy zig onthoudt , in Zeeland, (ai) Krab , die het Rugfchild effen enongekare xr. Ö Ruricola, teld beeft , van vooren Jtomp > met de twee Landkrab, witerfbe Leedjes wan alle de Pooten rond= om gedoornd, By de befchryving van de Eigenfchappen der Westindifche Landkrabben, hier voor medege- deeld * , zal ik alleen eenige byzonderheden ‚ zing. voe 301, (1o) Cancer brachyurus , Thorace orbiculato levi, Chelis minore ; Antennis longiffimis. Sy/f. Nar. XII. GRON. Zoopb, ‚ 968. AF, Helves, V. p. 363. Te V‚ f, 447. BASTER, Uit- Jpann, IL. D, p. 26. T. IV. f, 3, SEB, Kabinet. III. D, pe 2 TTT Le Teg, » (1x) Cancer brachyurus, Thorace levi integerrimo , antice Fetufo;s Pedum articulis ultimis penultimisque undique fpi- nofise Sy/?. Nat. XII. SLOAN. Jam, Í. T. 2, FEUILL, Pe- ruv, IIL. p. 237. SEB. Kabinet. UL, D. T. 20. f‚ 5, GA- TESB, Carol, II p. 32. T, 32. BROWN, Jane 423e Je DEEL. XIII STUK, XX 3 326 BESCHRYVING; HAN Vv. voegen uit het Werk van Pater FruILLér , aans ÄFDEEL: gaande derzelver Geftalte, Ke LXXXII. Hoorp- _ ‚, Deeze Krabben zyn van verfchillende Kleus Tux. ren, fommigen geheel bleek graauw ; anderen , roodals rottig Bloed,en een derde Soort Violet , Haar grootte en figuur is nagenoeg eveneens; „„ doch zy verfchillen aanmerkelyk in de Schaa- », ren, welke fommigen veel grooter.en wyder gaapende dan anderen hebben. Het Liyf is ‚> grooter daneen Vuist, de Rug fterk ingedruke “fart Jure 39 gewelfd * , en bykans van Ovaale figuur, baisfé ©, een weinig meer uitgeftreke en ronder aan ‚‚ de zyde der Pooten, dan van de Staart naar den Kop toe. Door de Kop verftaa ik de ‚, zyde daär.de Oagen geplaatst. zyn, én door s, de Staart de tegenoverzyde , waâr men in- „‚ derdaad de Staart ziet , zynde eigentlyk 4 Plastron.;, dat platte Stuk f , naar een Borstbeen gely- ‚‚ kende, ’t welk tegen den Buik aan legt of „, geplakt is, onder ’t welke men het Aarsgat ‚ En den geheelen Regten Darin kan befchou- 2, wen (*).- Dikwils nam ik waar , dat de ‚, Mannetjes dit Deel veel kleiner en fimaller „ dan de Wyfjes hebben, in welken het dient ss tot bedekking en bewaaring der Eijeren; s, voordat zy dezelven kunnen uitbroeden. Den „, Kop aangaande ; dit is geen van het Lig- | 7 ‚‚ haam (*) Dit fchynt de waarneeming van COLLINs of TYsoN : dat de Endeldatm langs de Staart ten ende uitloopt , te bevese Eigen, Zie bladz, 313. 33 DE KRABBE N. 327 haam afgefcheiden Deel, uitgenomendetwee Vv, Oogen, die gefatfoeneerd zyn als twee klei- Ar DEN: ne , langwerpige Lighaampjes , aan ’t end Hoorp- rond , beweeglyk en ieder ingekast in zyn STUK. Ooghol ; welke door een kleine tusfchen= wydte van elkander afgefcheiden zyn, waar onder de Bek zig vertoont, die voorzien is met twee zeer dikke Maaltanden (*). De * Deer: Pooten zyn onmiddelyk onder den Buik , ter 29/27 wederzyde van het Staartftuk , aangehecht. Hun getal is vier aan beide zyden, daar on: der niet begreepen de Schaarpooten js, die + 2407 daes eigentlyk haar Armen en Handen zyn ; alzo zy ‘er zig zo wel tot verdediging van bedie- nen, als tot het vatten van haare Prooy of Aas. Deeze Pooten hebben alle ongevaar de langte van vier Duimen, uitgenomen de agterften ‚ die een weinig korter zyn : zy buigen alle , door middel van verfcheide Leedjes van verfchillende langte, waar on- der drie rauw zyn wegens eenige kleine Pun. tjes en het uiterfte loopt in een zeer hard fpits end uit. De Schaarpooten zyn famen- gefteld uit een taamelyk dikken Arm, van omtrent twee Duimen lang , die een ronde ‚dikke Voorhand } heeft en een langwerpi= ge Agterhand ff, verdeeld in twee Vinge- ee , ren , dielang , puntig en krom zyn, de een be- carpe weeglyk , de ander onbeweeglyk vast aan de Agterhand. Deeze twee Vingeren zyn op zulk een manier Tandswys ingefneeden, 1, DEEL. XIII. STUK? X 4 dat Ve Ârpeer. LXXXII. Hoorp- STUK, XI. Floridus, Bloem- krab, 328 BESCHRYVING VAN 2 dat de Tanden van deneenen in de holletjes ‚‚ van den anderen Vinger fluiten , even als de „> Naaden van het Bekkeneel. s> Hert Vleesch deezer Krabben is zeer blank, ss taamelyk mals en goed van maak, doch het > geeft weinig Voedzel. Ik heb my dikwils s, in omftandigheden bevonden , wanneer ik, „> niets dan Krabben te eeten hebbende , een ‚> Uur na den Maaltyd meer honger haden my ss flaauwer gevoelde te zyn, dan of ik den ge. „> heelen Dag niets ter wereld had gege: sshtent. L (12) Krab, die bet Ruofchild effen en flomp heeft „Vlalkig en met een gekartelden rand; de Schaaren gekamd, Rumrurus geeft de langte van omtrent twee, en de breedte van derdhalf Duim aan zyne Oost- indifche Bloemkrabbe, dus wegensde Tekening van het Ruggefchild genaamd, dat met geel en rood Bloemagtig gefchakeerd is. Die van Rum- purus, het Rugfchild, zo wel als de Schaaren, met pukkeltjes bezet hebbende, onthoudt zig in Oostindie op ’t Strand , alwaar men, by laag Water , dikwils haar afgeworpen Huid , mee Pootenen Schaaren , zo geheel vindt, dat men naauwlyks kan begrypen, waar het Beest is uitge-, kroopen. Een dergelyke Bloemkrabbe heeft D. (r2) Cancer brachyurus, Thorace levi mutico maculato, Enargine crenulato; Manibus criftatis. Amon, Acad. VI, pe 414. N, 98. RUMPH, «vizb, Rariteithamer, Te Ville £. Se end BBE KABBEN.,. 320 D. GARDEN aan de Kust van Karolina waar. V. fi AFDE:L,' | dvd | LXXXII. Hoorp« (13) Krab , die het Rug fchild efen en Hart- STUK. vormig met een ingedrukte Letter H , de von, Pooten wan onderen gebaard, dz Armen en met fpit/e Puntjes beeft. LinNaus oordeelt deeze te gelyken naar de Landkrabben van de Elfde Soort, doch, vol- gens zyn eigen Kenmerken, komt dezelve veel nader aan die Surinaam{che van de Vierde Soort, welke te regt den bynaam van de Hartvormige voert , en hecindrukzel van de gedagte Let- ter H Ae duidelyk heeft op het Ruggefchild, zo wel als de volgende Soort; de Pooten van onderen niet minder gebaard en de Armen met fcherpe puntjes gewapend; doch dezelve is een Zee-Krab , en deeze onthoudt zig , vo!gens MARCGRAAF , in de Moerasfen van Ame- rika. (14) Krab, die bet Rugfchild vierkant en on- B edoornd. heeft. met de ééne Schagr zeer Vveans. 8 ts 8 GE Zandkraäb, groot. | Volgens de befchryving in ’t werk van Sena zou (13) Cancer brachyarus , Thorace levi cordato , litterâ H impresfo , Pedibus fubtus barbatis , Brachiis muricatis. Sy/7, Nat, Xil, Uca Una. MARCGR. Braf. 184e (14) Cancer brachyurus, Thorace quadrato inerni, Chelà alterÂà magnâ: Aron, Acad, VI. p. 414. Ne 96, Marocoani, 1 DEEL, XIII, STUK, X 5 MARCCR. Vv, ÄFDEEL. LXXXil. „30 BESCHRYVING vAN zou deeze de Brafiliaanfche Krab , genaamd ‘Ueca una zyn , dus genoemd wordende, om Hoorp- dat zy zig in Poelen onthoudt. Ik een ’er STUK PLAAT CIV. Fig 2,3 de benaaming van Zandkrab aan , om dat de aangehaalde van Caressa dus getyteld wordt: want de naam van Roeper, dien zy , vol- gens Rumruius, in ’t Maleitfch voert, fchynt niet zeer eigen te zyn. Men zou ze liever mo- gen noemen Wenker, om dat zy met de groót- fte Schaar geduurig zwaait, wanneer zy ‚*by ‘ct afloopende Water, op ’t Strand gezien wordt; verbergende zig aldaar , indien men-. ze nady komt, in het Zand. Door ’t kooken worden zy niet rood, maar blyven blaauw groen; zynde , zegt hy, dik van Lyf en eet- haar, doch, wegens de kleinte, by de Men- aen niet gezogt. Deeze Krabben hebben het Lyf, KE hem, fchaars een Duimbreed lang, maar wat breeder en van vooren breedst. In de geftalte der Schaaren verfchillen zy ongemeen. Door: gaans ís de regter grootst en dan hebben zy de- zelve of zo Schaaragtig breed, als die van on- ze Af beelding Plaat CIV. Fig. 2, of met fmal- ler punten, gelyk in Fig. 3. Hier blyke ech- ter , dat de flinker Schaar ook wel eens de grootfte is. De andere Schaar ís ongemeen klein, MARCER, Bra/, 184. Pis. Braaf: 77. T. 78. SEB. Jfuf. MI 1. 18. f. 8, GRON. Zooph. 965. Per. Gaz. T.- 78. ÉNE RuMmrPH. Amb. T. X. f, E‚, Câncer arenârius. CATESB, Car, u. T. 25. EN DE KRABBEN, agr klein, ja veel kleiner , gelyk Rumrnius zegt, V. dan eenige Poot. Ik heb” er doch van dit flag, en, met de beide Schaaren uitermaaten klein en Hóorst van gelyke grootte. Opmerkelyk is ’t, op wel- STUK. ke lange dunne Steeltjes de Oogen ftaan in dee. ze Soort. Zy verfchuilen zig in de Indiën on- der Steenen, zegt LiNN&us, vattende de Vin. gers, als die haar voorkomen, met Pyn. (15) Krab, die het Rugfchild effen, ongekar= XV. Craniola- teld „ Eyrond en zeer glad beeft met de zus, Schaaren tweefnydend en effen. Bekkeneel- agtge. De gedaante van het Lyf, eenigermaate naar eens Menfchen Bekkeneel gelykende , geeft den bynaam aan dit Krabberje , 'k welk klein is en van fommigen tot de Zee-Spinnetjes t'huis gebrage wordt. Het onthoudt zig in Oostindie, en is aan ’t Eiland Ambon gevonden. (16) Krab, die bet Rug fchild effen en ongehara_xvr, teld werbevenrond beeft , van agteren met Philargus. Dd vyftien Tandjes. Deeze Soort, inhet Kabinet van de Koningin van Sweeden betastende ‚ Wâs uit Oostindie afkomftig. KRAB- (15) Cancer brachyuras, Thorace levi integertimo , ovato glaberrimmo , Manibus ancipitibus levibus, M L. U. 431. RUMPH, Amb. T. X. f. A, B. PET. Amb. T. 9. É. 3. SEB, Kombinets. AIT, Te-agenfer4s 10u (16) Cancer brachyurus ‚ Thorace lavi integerrimo con. vezo, poftice quindecim=dentato, M, Ls Ue 462, L. DEELe XIII, STUK, Ld 332 BESCHRYVING vaN V. KRABBEN , met het Borstftuk effen , aan de AFDEEL, LXXXIL zyden ingefneeden. Hoorp- STUK. (17) Krab, die bet Rugfchild effen, aan de ze XVIL EPE Rhine den voorwaards met één Doorn heeft, en A wan vooren flomp. Ruitige, Onder de zeldzaamheden van de Middelland- fche Zee, die door den aangehaalden Schryver in af beelding zyn gebragt , komt deeze voor. xvm. _ (18) Krab, die bet Rugfchild effen, met ronde Blacula- Ê zen Bloedkleurige Wiakken, aan de zyden Gevlakte. met éénen Tand beeft. Dit fchynt de flerk gedruppelde Krab te zyn van VALENTYN , die geel is van Ragfchild met ronde roode Vlakken, welke deeze Soort zeer kenbaar maaken en ’er te regt den bynaam van gevlakte aan geeven. Men heeftze aan ’t Ei- land Ambon gevanden. XIX. (19) Krab, die bet Rugfchildeffen en wederzyds Pelagicus, Stekel- mei Krab, (17) Cancer brachyurus ‚ Thorace levi , lateribus antice unispinofo , Fronte truncatâ. Sy/?. Nat. XIl. BARREL. Rare TB. LAI Te rapen fs To (138) Cancer brachyurus, Thorace levi maculis Sanguineis rotundis ; lareribus unidentatis. M. L. U, 433. RUMPH. Amba T. 10, f. 1. PET, Amb, T. 1, f. 8. SEB. Kabinet. III. T. 19e f, 12. GRON, Zeopb, N. 971. VALENTYN, III DEELe T. 29C, (19) Cancer brachyurus , Thorace levi utrimque unifpinofo, Fronte fexdentatÂ, Manibus nrultangulo - prismaticis. M. L. U 434. Cancer, Manuum aiticulis omnibus dentatis, extimo he- pta- “DE KKABEBEN, 333 met ééne Doorn beeft, van vooren zestane dig en de Schaaren veelkantig geribd, De Latynfche bynaam van Zee- Krab, fchynt te algemeen te zyn, of fchoon deeze in het Zee- Kroos op den geheelen Aardkloot zig onthoudt, volgens LinNeus. De aangehaalde van RuMm- PHIUS , Stekelkra> by dien Waarneemer getytelt, zegt dezelve dat de gemeenfte 1s onder de eer- baare Krabben ; weshalve zy dan ook op’t Strand moet voorkomen. Osrrecxk vondt haar in de Kroos-Zee zo overvloedig niet, als de kleine vier- Vv, FDEELe LXXXiI. Hoorp-= STUK, kante Krabbetjes voorheen befchreeven *, Van * zie VALENTYN wordtze de Keizers. Krab geheten. Behalvede zes Tandjes van het Schild, tusfchen de Oogen , hebben zy, bezyden de groote Ste- kels, nog agt kleinere op ieder zyde. Myn Voorwerp is drie Duimen breed , en anderhalf Duim lang van Lyf. (ao) Krab, die het Rugfchild effen en Kogel- rond beeft, van vooren wederzyds met één Tand , Eikel. van agteren en de Snuit tweetandig. Aan deeze Soort, die de geftalte van de Vyf- tiende en de grootre vaneen Eikel heeft, wordt niet onaartig deeze bynaam gegeven. Haar Rug- tagono. OsB. Ifin. 307. GRON, Zooph. 956. RUMPH. Aba T. VII f, Re. BROWN. Jam. 421. T. 41. Éf. 2e SEB. Kab, lil. T. zo. fig, Oe (ao) Cencer brachyurus , Thorace levi globofo , antice utrime gue unidentato , postice Roftroque bidentate, Sy/7, Nats XII, K. DEEL, XIII, STUKe Bladz,32 1e XX. Nucleus. } 34 DEMER ESIJNG AVEN v. Rugfchild heeft een tweetandige Snuie, en de an Tand , van agteren, is flaauw tweetandig , maar Hoorp- boven de agterfte Pooten heeft het Schild nog STUK. een fterken Kegelvormigen tand. De Staart is zeer glad; de Armen zyn befprengd met uitftee= kende Stippen: de Klaauwen fcherp; de Schaa- ren effen, met lange, dunne, egaal gehaairde punten. Aan de Oevers van Barbarie , in de Middellandfche Zee , is deeze doot BRANDER waargenomen. XXL (ar) Krab , die het Rugfchild effen en weders L EE ÍusSe 7 e en! q eso, zyds vierlobbig getand beeft, de Schaaren effen en ovaale Ik verftaa de reden niet vanden bynaam , dient deeze Indifche Krab voert. Zy bevondt zig, met de twee voorigen , in het Kabinet van de Koningin van Sweeden. XXII. | Manas. (22) Krab, die het Ruefchild byna effen, we- Strand. , AR Ha deruyds vyftandig beeft s de Armen met één Tand; de Pooten gebaaird, en de age terften Elswyze, Dees (2x) Cancer brachyaurus, Thorace levi ; utrimque ferratos quadrilobo , Manibus ovatis levibus. M. Le. U. 4356 (22) Cancer brachyurus , Thorace leviusfeulo utrimque quis Guedentato ; Carpis unidentatis ; Pedibus cilìatis , postieis fubulatis. M‚ L. U. 436. Faun. Suec. zoe6, SCOP. Carne 1123, Jt, Westgoth. 173. RumrPH. Amb. T. VI. f. O. Per. Amb. T. 1. f. 5. BAsTER, Uitfpanningen II. p. 19. Te êe GRON. Zuoph. N. 955. | DE KRABBE N. 335 Deeze , als eén der gemeenfte Soorten van Krabben, die aan onze Stranden veorkomen; door den Heer Doktor BAsTER tot zyne Waar- Vv, ÄFDEer, LEKKE Hoorpe neemingen over de Krabben gebruikt, onderSTUE den naam van Strandkrab, en in verfcheide af= beeldingen, zo in ’t geheel, als ten opzigt van de byzondere deelen, duidelyk voor Cogen ge. fteld in zyn Ed. Natuurkundige Uitfpanningen, waar de gekleurde Plaaten een byzonder fieraad aan geeven; zal ik thans befchouwen als een Schepzel, dat byna aan alle Stranden voor- komt op den geheelen Aardkloot. RumeHrus, immers, telt deeze ook onder de Indifche Zee- Krabben en zegt dat zy nooit op ’t Land komt, wordende alleenlyk ín Kuilen, daar het Water ftaan blyft, by afloopende Zee , of anders met Netten gevangen. De Kleur is, zegt hy , uit den graauwen donkergroen, doch gekookt zynde rood, en dan wordenze voor zeer fmaakelyk gehouden. Volgens Doktor Scoror1rkomt dee. ze ook voor in de Adriatifche Zee. s (23) Krab, die het Rue fchild wederzyds XXIII, byna vyftandig , de Schaaren aan ’t end Deperazor, f Breedpoot, Jamengedrukt en de agterfbe Pooten ovaal Pu. Cuv. de heeft. nt De (e3) Cancer brachyurus, Thorace levi utrimque fubquin= quedentato , Manibus apice compresfis, Pedibus ovatis. Syft. Nat, XI. Cancer Caninus, Ad. Frid, [. P. 85. SCOP. Carne 1124, GRON, Zooph. 954, Cancer Ramipes. BARR, Jc. 1087. f. 2, Cancer Latipes. RoND. Pift. 565, PLANG. Conche 34, T. 3e te Ze SEB. Kabinet, III D. T.18, £.9, J. DEEL. XIII, STUKe Vv. ÄFDEEL. LXXXIL. Hoorp: STUK. 986 BESCHRENEN GEN De tand aan het eerfte Lid der Armen, ent de Haairigheid der Pooten aan de eene zydes heeft zowel , indien niet meer plaats in deeze , als in de voorgaande Soort , waar van zy inzon= derheid door de agterífte breede Zwem- pooten verfchilt , die haar ,‚ by fommigen ? Breecpoot hebben doen noemen. Zy komt by de voorigen aan onze Stranden, doch niet zo menigvuldig voor, en fommigen noemen haar; wegens den glans en helderheid van de Schaal en Pooten , niet onaartig Porfelein- Krabbetje. De af beelding daar van, zohet my toefchynt, nog niet uitgegeven zynde ; heb ik die , vols gens zodanige Mannetjes , my onlangs door den Heer BASTER uit Zeeland toegezonden, alhier , in Fig. 4 , naauwkeurig in ’t Koper doen brengen. Ik zeg, dat deeze Zeeuwfche, misfchien , nog niet was afgebeeld: want de figuur, die uit SEBA aangehaald wordt, hoe zeer naar dezelve gelykende , was , volgens de befchryving , van een Brafiliaanfche Zee- Krab, die aldaar Aratu- Pinima of ook Guane bumi geheten wordt , ontleend, en by den Heer GronNovrus , hoe omftandig ook over de Nederlandfche Krabben , waar van zyn Ed. zevenderley Soorten opgeteld heeft (*), zoek ik (*) Naamelyk niet in zyne Fauna Belgica , een Werk dat deeze Heer voorgenomen hadt uit te geeven , weshalve het door Doktor BAsTRR als reeds uitgegeven wordt ge« reld: maar in AC, Helvert. Phy/. Math. Med, VOL. V. P. 360 3 alwaar het vervolg is van zyne gebrekkelyke Lyst det Nederlandfche Infekten, SADE KRABBEN 147 ik te vergeefs naar deeze. Zyne eerfte , naa= Wo melyk, die dan de Breedpoot van Bonnen ArDEELS mus zyn zou , hadt de ééne Schaar grooter dan Hoorn. de andere, aat in deeze geen plaats heeft, en Aan die andere, thansdoor zyn Ed. als een Ban. fche opgegeven (*) , kan het ook niet zyn s om dat het Rugfchild die twee groote weder zydfe Doornen, van de Stekelkrab , ontbree- ken. Die van Prancus en BARRELIER zullen zekerlyk Iraliaanfche of vreemde zyn, De on- zen vallen in-lang zo groot niet als de gewoo= ne Strandkrabben, van de voorgaande Soort. Dit Krabbetje was, in het Kabinet des Konings van Sweeden , Hondskrab getyteld. Doktor Sco- polizegt , dathec Volk, aan de Adriatifche Zee, 'er den naam van Mafinetta aan geeft , hoewel zy de gemeene Strandkrabben , anders Granci, ook wel eens zo noemen. Het Rugfchild is een weinig breeder dan lang, en het tweede Lid der Armen , zegt hy , tweetandig, daar ik echter inde onzen maar een groote dikken fpitfen Tand of Doorn aan waarneem. Het wordt onder de Sweedfche Dieren niet opgeteld. (24) Krab, die ruig is, hebbende bet Rug Jchild XXIV, Dormia. We Venyniges (*) Zaapb. Gron. Fascic, IL. p. 222. N, 958, Want zo die Soort alleen van de Stekelkrab, N. 956, door de agterfte Poo= ten verfchilt, kan het zekerlyk ons Porfelein - Krabbetje niet zyn, het welk, bovendien , de agterfte Pooten niet bekwaam heeft om te loopen. (24) Cancer brachyurus, hirfatus , Thorace utrimque dere IL. DEEL, XIII, STUI, Y Saron 338 DBESCHRYVIENG wvAN wederzyds getand, de agterfte Pooten ieder met twee Klaauwen, Volgens myn Voorwerp, het welk meer dan een Vuist grootis , hebben de dubbelde Klaauw” tjes plaats aan de twee paar agterfte Pooten , gelyk by Rumeuius ; doch niet aan alle de Poo- ten, gelyk in die van Sega. Ook is de myne overal ruig en heeft by zig een Ruggedekzel van Hoornagtige zelfftandigheid: weshalve zy; mooglyk , de Ruiter genoemd wordt. De Haaie righeid aan het Lyf is bruin of graauw, maat de Schaaren zyn wit en glad. LinNaus verhaalt, dat deeze Krab zig in de diepte der Indifche Zee onthoudt en Venynig is. Rumenius, evenwel, dringt niet fterk aan op dit laatfte, meenende dat het denkbeeld, welk ons Volk dienaangaande heeft, meest van de leelyke gedaante deezer Krab afkomftig zy. Hy noemtNatiën op,die dezelve zonder {chroom eeten , na dat-zy op Kolen gebraden zyn; al’ *x Vleesch van ’t zwarte Bloed of de bruine vogtigheid, die grootendeels hect Lighaam van deeze Krabben opvult, afzonderende. Opder- gelyke manier, zegt. hy, kunnen ook de Vis- fchen , diemen Opblaazers noemt, zonder hin= der van de Menfchen gegeten worden , als ze maar het Vleesch weeten af te fcheiden vande Sly- : tato, Pedibus posticis Unguibus geminis, Ameen, Acad, VIe P. 413. N. 96, Cancer lanofus, RUMPH. Amb. Te XL re SEB, Kabin, T, XVIII, fy, SDE KRABBE Ne 339 Styfnige Aderén, waar in het Kwaad fleekt, V: En’, de geheele Venynigheid der Krabben komt, Anni volgens hem, uit , opeen worgende en duizelig Hoor. maakende kragt, die men fomtyds met enkele STUE- Syroop of eenige Vertigheid verdryven kan (*). Misfchien heeft deeze, by LinNzus, daar van den naam van Dormia gekreegen. (25) Krab, die bet Rugfchild effen en weders _ XXV. erzalusa zyds- vyftandig heeft , de Schaaren veele reestige. hoekig ovaal en de Armen met één Tand, Ik begryp naauwlyks, hoe dat de zeldzaame gladde Zee- Krab van Rumrriustot deeze Soort kan betrokken zyn, van wier eigenfchappenik, by dien Autheur, niets gemeld vindt. Moog- lyk heeft zy dien bynaam wegens de lekkerheid van haar Vleesch. Zy is uit Indie afkomtftig. C26) Krab, die het Rugfchild effen en gekar- xxvr teld ‚met de agterfte boeken uitgebreid vyf= S7*rulas tandie en van agteren geknot ‚ de Schaa= Koreliges ren gekamd beeft. De (*) In de Wysgeerige Verhandelingen van BRADLEY , over di Wirken der Natuur , bladz. 80, vindt men zelfs aangee merkt ; dat /omzige Soorten van Krabben zeer vergiftig zyn. (25) Cancer brachyürus ; Thotace levi utrimque quinquc” dentato ; Manibus-multangulis ovatis; Carpis unidentatise M° LU; 437. RUMPE, Ambs Tabs VL. fe Po PET. Amb. Te Lo fs. | did (26) Cancer. brachyurus, Thotace levi crenulato, angulis postièissdilatato. quinguedenrtatis , posticeque fubtruncato ; Mae nibus cristatis. SEB. Kabin, Ill. Ts19. f, 13: Gâncer Che lis crasfiffimis. CATESB, Carol, 11, p. 36. Te 364 Is DEEL, Xllle STUK, {2 eso BESCHRYVING-VAN Vs De dikte der Schaaren en Pooten is, volgen; ArDEEL, de aangehaalde afbeelding van Sera , aanmer“ Hoorps kelykindeeze zeer zeldzaame en fierlyke Bloem- STUK. _gptige Krab van Ambon , welke de Heer DE GEER, uit Amerika , in zyn Kabinet gekree- gen hadt, en LinNaus van Algiers. . Het vere= hevenronde Schild , eenigermaate geknobbeld 5 is aan de agterfte hoen breeder en vyftandig, voor het overige aan den rand gekarteld : de Snuit tweekwabbig en Stomp: de Schaaren ge- knot, gekamd en met een Doorn gewapend aan den grondíteun. xxviL _ (27) Krab, die het Rug fchild wederzyds flomp ied met negen plooijen , en de Schaaren met zwarte tippen heeft. De algemeene naam van Zee- Krab past op deeze Soort, welke den Ouden bekend geweest is onder den naam van Pagurus, die ook taame- Iyk algemeen is , als een Schepzel betekenen: de, het welk zig onthoudt op fteiie , klippige plaatfen. Deszelfs Korst of Schild is, in ’ ron= de, met negen Kerven als Geutswys ingefnee- den > volgens BELLoNius , die verhaalt, dat dee= (27) Cancer brachyurus, Thorace utrimque obtufe novem. plicato , Manibus apice atris. Faun. Suec. 2023. Ed. I. Ne _ 1244. Jt. Westgoth. 173. Muf. Ad, Frid 1. p. 85, ScOP. Carn, 125. GRON. Zoop. 967. BELL. Aguat. 368. RoN. DEL, Pisc. 560, GESNe Aguat. 155. ALDR. Ex/ang. 186, Jonsr. Ex/ang. Aguat. Te Ve f, 2. BRADL, Nat, Te 3 £o4e RUMEFH, Amb, T, Xl, 6 4e OR DE KRAERBEN. Ei 41 deeze Krab wel zo groot wordt als eens Men. v. ÂFDEEL, fchen Bekkeneel. RoNpeErETIus tragt uit Art- rxxxrn, STOTELEste bewyzen, dat de Pagurus de waare Maja zy van dien Philofooph, dus wegens de grootte genaamd , waar in zy alle andere Krab- ben overtreft, als eene Moeder- of Voedfter- Krab ten opzigt van de overigen aangemerkt zynde, Hierom wordt zy in Engeland de groo- te of Paarde- Krab, en van de Visfchers th, Punger geheten. Deeze is het , waar van de Schaaren oudtyds aangepreezen zyn onder de Winkelmiddelen. De Italiaanen noemenze Gran= ciporro, en de Duitfchers geeven ’er den naam aan van Tas/chen- Krebs , dat is Beurs Krab. be. Aan de Kust van Noorwegen wordt zy, zo wel als in Sweeden, overvloedig gevangen volgens het Berigt van KaLm, die daar van al- dus fpreekt (*). ‚, Deeze Soort, zo wel Krabba als Palltase ka genaamt, onthoudt zig meest op Slykeri- ke Modder- of ook op Zandgronden 3 doch zeldzaam op plaatfen die Klippig of met ‚> Steenen zyn. Onder alle bekende Dieren houdt men deeze, naar haare grootte , voor de fterkfte; want zy zyn in ftaat , om met een zo zwaar {luk Lood , byna, als zy zelf > Zyn, te gaan kuijeren. Het is ook een Vis- fcher niet te raaden, dat hyze met de Han- | ‚, den 23 53 (*) Srokhe Werhand. X, THEILL. pe 195 > 196 Ie DEEL XIII, STUK, 9 Hoorp- STUK. De fterkfte Dieten. „ Ì Bladz, 535. 23 842 BESCHRYVING VAN 9, den vatte, of ze digt aan zyn bloote Voe- ‚‚ ten komen laat: want men heeft voorbeel. „, den, datzy Vingers of Toonen, even alseen Koolsblad, met de Schaaren hebben afge- broken. Men bereidtze op verfcheide ma- nieren tot Spyze : zy worden of in haar ei- gen Schaal , met eenige Speceryën daar in geftoken , op gloeijende Kolen gebraden ; of in Water gekookt , enz. Van de voor- naamfte Luiden worden zy altoos voor een Lekkerny gehouden , wanneer zy goed om te eeten zyn, dat is van St. Michiel tot Al- eh en dan gaan zy in fimaakelykheid ‚ de Kreeften te boven: maar vervolgens deu- > gen zy niet veel , en zyn meest ledig van „‚‚ Schaal. Buiten dien tyd wordt het Vleesch ‚, voor lok - aasaan de Vischhoeken gebruikt”. Gedagte Kenmerken onderfcheiden deeze ge- noegzaam van de Strand- Krabben, hier voor befchreeven f, die echter zeer naa met dezel- ven vermaagfchapt en in eigenfchappen over. eenkomftig zyn. Ik he b daar van, in de inlei- 53 53 23 33 93 53 33 33 ding van dit Hoofdíftuk , genoegzaam gefpro- ken. Hoe de Koperkrab van Rumeurus , dus wegens haare glinsterend roode of Bronsagtige Kleur genaamd, die ook wel is waar zwarte Schaaren heeft, doch in de Indifche Zee zeld= zaam voorkomt, en niet tot Spyze wordt ge- /pruikt, tot deeze Soort berrekkelyk zy, kan ik niet begrypen. KRABBEN , met het Rugfchild van boven zuig of Stekelig, à (28) DE KRABBE N. 343 (18) Krab, die bet Rugfchild rondagtig , ruig ac V. en op zyde flomp , de Schaaren Eyvormig rn, en gedoornd beeft. Hoorp- STUK. XXVII, Deeze, in * Kabinet van de Koningin van Charm, Sweeden zig bevindende, was uit de Indifche Zee af komftig. C29) Krab , die het Rugfchild ruig en rimpen ‚XXIX, E ANAT BS. lig, wederzyds met éénen Tand, de Snuit wollige, vweetandig heeft. In de Middellandfche Zee was deeze gevan. gen , die het Schild platagtig , oneffen , met ‘groefjes, van vooren geknot heeft , met twee Tanden tusfchen de Oogen , één daar buiten, en in ’t midden van de Zyde, wederzyds, een uitfteekende Tand. De Schaaren zyn glad ,de Armen gehaaird. De twee voorfte paaren van Pooten zyn lang, de twee agterfte paaren kort en op de rug ftaande, aan de tippen met haa- kige Klaauwen. Men kan de Aanmerkine gen van den Heer VosMAAR daar over nas zien (*). (30) Krab, die bet Ruefchild ovaal, ruig en A Arantùss 86: Spinnekops Krab, (223) Cancer brachyurus , Thorace hicto fuborbiculato muti to „ Manibus ovatis muricatis. M. L, U, 438 (29) Cancer brachyurus , Thorace hirto rugofo , utrimmque id Roftro bidentato, PLANC. Conch. p, 36, T. Va ï (*) Uitgezogte Verband, K. Derr, bladz. 129, (30) Cancer brachyarus, Thoracehirfuto, ovato, tuberculaa 1, DEEL. XIII Stu, ba ta Jl 844 BESCHRYVING ‘VAN a geknobbeld beeft, met de Snuit gevorkt en LEKEN de Schaaren Eyuormig. Hoorp- Tae Gemeenlyk noemt men deeze Zee-Spin , doch het zal die niet zyn , waar aan, in ’t Hoog- duitsch, de naam gegeven wordt van Duivels- Krab, als welke, door de grootte en menigte van Doornen op het Schild, zig genoegzaam on- derfcheidt. Zy gelykt veel naar de voorgaan- de en volgende Soort. IXXr. j j 4 B Be (31) Krab, die bet Rus fchild omgekeerd Hart Snuitige, vormig „ de Rue met twee regt op flaande Doornen 5 de Schaaren langwerpig en op zyde plat beeft. Deeze komt, zo wel als de voorgaande, in de Europifche Zee voor. Die van de Sweed- {che Kust is klein en morfig, met het Rug- fchild voorwaards in een Snuit uitloopende en de Sprieten met Borftelhaairtjes bezet. De Schaaren hebben dunne punten en aan den grond- fteun twee ftompe Doornen. XXXL (q2) Krab ,die bet Rug fchild ruig en wederzyds Hlirtell ‚Se ° 3 Ruige. vyftandig heeft ; de Schaaren aan den buie In tenkant gedoornd, to, Roftro bifido , Manibus ovatis. Faun. Susc, 230, M. La U. 439. It. Scan. 312» JONsT. Ex/ing. Aguat, T. 5. 1.115. (3:) Cancer brachyurus ,Thorace p2vescente obcordato; Dore fo Spinis duabusereis ; Manibus oblongis compresfis. Fauns Saec, 2027. (32) Cancer brachyurus, Thorace hirto, utrimque quinguês dentato, Manibus extus muricatie. Fayn, Succ. 2029e \ DE KRABBE.N. 345 In de Noorder Oceaanis, doorden Heer Mar- Vs TIN, een zeer Klein Krabbetje waargenomen, tis dat deeze Kenmerken heeft. Hoorpe | STUK, (33) Krab, die het Rugfchild Haairig , ovaal; xxxur. wan vooren fkomp, van agteren drietandig veraiee. beeft, Deeze, in ’t Kabinet vande Koning van Swee. den zig bevindende, was uit Oostindie afkom- ftig. De aangehaalde figuur van RumruHrus heeft geen de minfte ruigte. Epwarps heeft een zeer Haairig Krabbetje, van de Kaap der Goede Hope, afgebeeld (*). (34) Krab, die bet Rugfchild Haaîrig en wea XXX1Ve Ì L , „ __Muftofsse derzyds drietandig; de Sruit tweetandig , Mod en op zyde ééntandig heeft. ger. Deeze heeft de grootte van een Eikel, en is in de Middellandfche Zee , door den Heer Bran. DER, waargenomen. RuMraius zegt ,dat men de zogenaamde Venynige Krab * , in de Am-* Zie : ‚ Bladz. 539. bonfche Taal, de Mosdraager noemt. (35) (33) Cancer brachyurus , Thorace villofo ovato , antice ob tufo , postice tridentato, M, L. U. 440. RUMPH, Amb, T, X. £,D? (*) Gleanings. Tom. IL. T. 286. p. 1643 C34) Cancer brachyurus, Thorace villofo utrimque tridentz- bo; Roftro bidentato , lateribus unidentato, Syt, Nat, XI, Ie, DEEL:XIII. STUK, Y 5 846 BESCHRYVING VAN V. (35) Krab, die bet Rug fchild met agt Doornen AFDEEL LXXXiL beeft, de Pooten Draadagtis , de Snuit Hoorv- gevorkt. STUK. XXXVe zebalu, Deeze heeft het Schild Hartvormig, verhe- geeen: venrond met vier Knobbels , waar van twee op zyde en één kleinere daar tusfchen , als ook één naar de Rug toe „ ieder met een regt op {taande Doorn of Stekel; hoedanigen ’er nog twee van agteren zyn en twee naar de Snuit toe, die in tweeën gefpleten is en oogluikende, De Pooten zyn Draadagtig dun, ongewapend. Zy is door den Heer Locie te Kadix gevon- den. sxxvr, (36) Krab, die bet Rugfchild ovaal en geflipe Punêtatus. heeft. U 0 0 7 IG, Ge eel peld beeft, zee agteren drietandig dee e . e e e e In Oostindie zo wel als in Westindie , in Ka- rolina en Jamaika „ wordt de woonplaats gefteld van deeze Soort, die de Snuit uitgerand, met een ftompen Stekel wederzyds heeft; de Schaa- ren langwerpig , met roode Stippen, van on- deren effen: de Pooten wollig ruig. XXXVIIe (37) Krab, die bet Rug fchild ruig , ongelyk „en Perfona- Biss. Een Gemasker- de, (35) Cancer brachyurus, Thorace Spinis otto , Pedibus Fie Lformibus, Roftro bifido. Sy/7. Nat. XII, (36) Cancer brachyurus , Thorace ovato punûtato, poftice tridentato, Sy/?. Nat, XII. RUMPH, Amb. T, Xe f. C2 BROWN. Jam, T. 42e É. 3e (37) Cancer brachyurus, Thorace hirto inzquali, utrime que quigguedentato ; Roftro quadridentato. Sy/%. Nat. Xe Kat Iek BE KRAPBBEN, 847 \__wederzyds vyftandig , de Snuit viertan- V. dis beeft. Bn 5, Hoorp- In de Middellandfche Zee komt deeze voor, srux. die de grootte van een Appel heeft en rood is van Kleur. De Snuit is in tweeën gedeeld, Elsvormig , ruig of rauw ‚ met een Haairigen korten Tand , van vooren, aan ieder zyde ; en een Borstel wederzyds aan den grondtteun van de Staart. Het Rugfchild ovaal, aan den rand met vyf Doornen , en op de vlakte geknob. beld. De Schaaren effen , en agterwaards twee- tändig. De twee agterfte Pooten fchynen bo- ven de anderen geplaatst te zyn. KRragBEN, met het Rugfchild van boven gedoornd. | (38) Krab, die het Ruefchild Wollig ruio, WE twaalf Doornen 5 de Snuit gevorkt heeft, Dodecos, Twaalf dk ; doorniges In Spanje is deeze waargenomen , die de groot- s te heeft van een Huis-Krekel, en dus onder de allerkleinfte Krabbetjes behoort , verfchil- lende van de Spinnekop-Krab , doordien het Liyf , niet plat is, maar verhevenrond. (39) Krab „ die bet Rugfchild rimbelig ‚ kaal, Een QAN Hriparuss (38) Cancer brachyurus, Thotace pubefcente , Spinisduo. decim ; Roftro bifido. Sy? Nat, Xlle (39) Cancer brachyurus , Thorace rugofo nudo, margine wtrimque oto - dentato , poftico maximo ; Palmis posticis ova- gis. Sy/}. Nat. XII, 5, DEEL, Xllls STUKs 48 BESCHRYVING! WAN V. aan den rand wederzyds met agt Tanden AFDEEL. Kern zi EXXXIL beeft, waarvan de agterfle grootst : de ag Hoor p: terfbe Palmen ovaal. STUK. XL: (40) Krab , ED bet Rugfchild rimpelig ruis , Puber. ì wederzyds met vyf Tanden, en de agierfle Palmen owaal beeft. Deeze beiden zyn door D. Wire in de A- driatifche Zee gevonden. De eerste heeft de Palmen van vooren tweetandig en de Schaaren gehoekt. ee (41) Krab , die bet Rugfchild gedoornd heeft, Duivels. met de Schaaren dik en gedoornd , hebbende in de punten als Kawasten ruig. Deeze is het, die men in Noorwegen Trold- of Teufels- dat is Duivels - Krab noemt , zo we- gens de ontzaglyke gedaante, als wegens de langte haarer Pooten, en misfchien ook wegens een ingebeelde eigenfchap , dat zy , door de verwisfeling van Kleur, de verandering van het Weer voorfpellen zouden. Zeker Heer fprak 'er op dergelyke manier van, willende dat, Re- gen- (40) Cancer brachyurus , Thorace rugofo villofo , utrìim- que quinquedentato, Palmis posticis ovatis. Sy/?, Nat. XII, (ar) Cancer brachyurus , Thorace aculeato, Manibus Ven- tricofis Spinofis, digitis penicillato =hirfutis, Faun. Suec. Ed, IH. 2031, SCoP. Carn. 1126, It, Scan. 327. Maja MATTH, Dioscar, 229. JONST. Ex/ang. Aguat. Te, 5. f. 5. Maja foe- mina GESN. Aguat, 152, Mea alia, ALDROYV, Crust, 184 GRON. Zooph. 973. DE KRABBEN, 349 wenagtig Weer op handen zynde , de Schaal, V- geheel zwart en kleverig wierd , als met Pek sx beftreeken ; het welk tegen helder Weer in Hoorp- rood „ ja bleek Menie-rood, overging (+) :STUX doch, wanneer zy wel gedroogd zyn, blyft de roode Kleur onveranderlyk. Aan de Kus- ten van den geheelen Atlantifchen Oceaan komt diet Schepzel voor, het welk fommigen ook wel de Zee - Spin noemen; doch de Ouden hebben het de Wyfjes- Maja geheten , om het dus van de gewoone groote Zee-Krabben *, die eet- ed nn, baar zyn, te onderfcheiden, De Visfchers , aan de Adriatifche Zee , noemen deeze Krabben Grancewolis (42) Krab , die het Rugf/chäld gedoornd beeft; Bae de Armen langer dan het Lyf , met gaa- ive pende Schaaren , die krom gepunt zjn. ZE Geen beter uitdrukking weetik voor de Ken- merken van deeze Soort, die wegens de lang- te der Armen of Schaarpooten, welke tevens ook (*) Rarum certe-eft Nature Spettaculum , quod eum St4a tus Coeli pluvius & madide Ventorum procelle ingruant, Ex omni tum parte nigrescat Testa, tanquam Pice obduêta; Serenitate aurem Coeli inftante, in rubedinem, & quidem mie niatam , dilutam, vergat. Nov, Litt, Mar. Balthici, Anne 1699. Menf. April. p. 118, (42) Cancer brachyurus, Thorace aculeato , Manibus Cor. pore longioribus, Digito patulo, Pollice curvato. M. L. U. 441, RUuMPH. „Amb, T, VIII £, 2, PET, Amb. Te 2 f. IS, SEBa Keb, UI. D. T. 20. fe 12, IT, DEEL. XIII, STUK) Nl Vv. ÄFDEEL. LEXE. Hoorp- STUKe. XLIIT. Horridus, Rots Krab, 350 BESCHRYVIÍNG GAN ook gedoornd zyn, den bynaam draagt. Zy komt, gelyk de volgende , uit Oostindie. (43) Krab ; die het Rugfchild flomp gedoornd beeft „ de Armen dik geknobbeld en de Staart met gaatjes. | Deeze is ; onder den naam van Oostindifche Rotskrab , zeer bekend „ maar niet gemeen 3 en by, Rumerartus, op Tab. IX, zeer-fraay afs gebeeld; doch het blykt, dat geen der aanges haalde Figuuren van SeBA daar mede overeen: komftig: zy : want de lange puntige Doorhen4 die dit Dier afgryzel yk zouden maaken , ontbree: ken zekerlyk daar aan. Het fchynt my ook een geheel ander Voorwerp uit de Zee van Noor- wegen te zyn, door Doktor BasTeRr aan Groe Noviusgefchonken, ’t welk maar zes Pooten om te loopen heeft: niettegenftaande hetzelve doof den laatstgemelden. Heer alhier t'huis gebragt wordt: (*). LINNEUSs ’t is-waar , zegt thans-{(f), dat deeze Soort maaragt Pooten; miet de Armen daar onder begreepen , heeft 5 doch uit myne Amboinfche Rotskrab , volmaakt met die, by RumPHrys overeenkomende ; blyké KC) Cancer brachyurus ‚ Thorace obtufe aculeato ‚ Manie, bus Ovatis, Caudâ cariosâ, M, L. U. 443. RUMPH per Fe IX.f. Te „PET, Amb..T. te £ 3 SEB. Alb. ILG Dein 6 TO. SC HTA AK De de Ln, 20400 (5) Zooph. Gronov, P: 227. _(f) Pedes oto tantum eum manibus. st Nat. on: pì ent $e 4 DD KRrAnrBEnN. asr blyke het tegendeel. Waarfchynlyk zal menzig V. door de af beelding, in welke niet meer dan zes Le Pooten , behalve de Armen, zyn vertoond ‚ Hoorn: of door de gebrekkelykheid van het Voorwerp ARD hebben laaten bedriegen (*). Immers, dit is zeker, dat onze Oostindifche Rotskrabben, in= dien-zy 'er geene verlooren hebben, aan het volle getal van Pooten niets ontbreekt en dat zy ‘er weezentlyk agt hebben , doch die veel korter. en dunner zyn dan de Armen of Schaar- pooten (f). In de myne vindt ik de Staart met gaatjes, ’t welk de uitdrukking van Cauda ca= riofa fchynt te billyken: maar men zou moeten onderzoeken ,of dit altoos plaats had in dee- ze Soort. (44) Krab, die het Rugfchild gedoornd beeft, de gris et do Dn we Opb „ Cristatut. Snuit in tweeën gefpleetenen gekamd , de Ar Geland men Spilrond, On- (*)-Zo dat het nazien der afbeeldingen, daar omtrent , niet genoegzaam is. Zie BAsTER. MNatuurk, Uitfpannin= gen, II, DEEL. pag. 6. (f) Nog verwonderlyker is ’t, dat de Heer GRONOvIUs ge- dagte Amboiníche en zyne Noordfche Krab tot eene zelfde Soore betrokken hebbe; terwyl de laatsgemelde van zyn Ed, gezegd wordt de Armen of Schaarpooten , byna, de helft korter te hebben dan de overige Pooten , en in de Amboinfche-Rotskrab zyn de Armen ten minfte tweemaal zo lang als de andere Pooten. | (44) Cancer brachyurus , Thorace aculeato , Roftro bifido criftato. , Manibus teretibus. M, L. U. 443. RUMPH, Amby Ts VIJL f. 1. PET, Amb. Te Vo fe IIe GRON, eA00ph. 975. Kk, DEEL, XIII, STUKe 52 BESCHRYVING vaN nf. Onder de Oostindifche Gedoornde Krabben ADE komt deeze als de eerfte voor , by Rumeurus ; Hoorn- die zegt, dat men haar, in de Amboinfs che Taal, STUK. de Mosdraager noemt , dewyl zy altoos met Zee- Mos bedekt is, da zig aan de Doornen van het Schild hecht. Zy voert , indie Taal, nog een anderen naam, om dat zy zig, by Stormagtig Weer , in de holligheid der Koraal- fteenen verfchuilt. Men vindt haar op’t Strand, by afloopend Water , onder de Klippen , doch nooit op ’t drooge. Men eetze niet, om dat ‘er weinig Vleesch aan is en het Lyf meest ge- vuld met een bruine Vogtigheid. Berden Cas) Krab, die het Rug fchild gedoornd beeft; Jus. met dricpuntige Stekels by de Oogen; de Art men Spilrond. xLvi. (46) Krab, die bet Rug fchild gedoornd beeft , a de Snuit met Hoornagtige Stekels die ges baard zyns en de Armen Spilrond. xvm. … (47) Krab, die bet Rug fchild gedoornd beëft „de Eongipes. Schaaren ovaal en ruuw , de agterfte Poo= ten langst, (48) (4s) Cancer brachyurus, Thorace aculeato, Spinis ocularia bus ramofo-trifidis , Maníbus reretibus. M.L. U. 444: (46 Cancer brachyurus , Thorace aculeato , Roftre Spinis Corniformibus ‘barbatis , Manibus teretibus. M. L. U. 445 47) Cancer brachyurus, Thorace aculeato ‚ Maníibus ovatis fcabris, Pedibus posterioribus asen M, Le ke 446. RUMPH amb. T. Vil É 4. 5d „DE KRABBE N. 353 (48) Krab, die bet Rugfchild van agteren met Á We één Doorn en oneffenbeeft , de Pooten wan EE het tweede Paar zeer lang. Hoorpe STUK. | | XLVIIL Alle deeze Oostindifche Krabben bevonden Spit”. zig in het Kabinet van de Koningin van Swee- den. (49) Krab, die het Ruefchitdoneffen beeft met KLD& À "Germanus. één Doorn van voorenen één by de Staart. Noordíche. Deeze is door den Heer BRUNNICHE aan ’t Eiland Faroë, in de Noorder Oceaan, waarge- nomen, doch van LiNNus niet gezien. Zy heeft het Lyf naauwlyks grooter dan een Luis en glad: het Voorhoofd tusfchen de Oogen uit- puilende , met een breed ovaal Plaatje, dat holrond is , en eindigt in een fterken Doorn. De Sprieten zyn weinig langer dan die Doorn. Het Rugfchild ís oneffen, en geeft in ’t midden een fterken Doorn uit , die waterpas legt en zig uitftrekt over de Staart heen, welke Spilrond js en beftaat uit vyf knobbelige Leedjes. De ‘Schaaren zyn ovaal en glad. KRAge (48) Cancer brachyurus, Thorace postice uni - aculeato inze quali, Pedibus fecundi Paris longisfimis. M‚ L. U. 447. RUMPH, Rar. T. VlIL, f. 3? (49) Cancer brachyurus , Thotace inzquali , Spinâ alter Frontis , alterâ fupra Caudam, f. Sy/t. Nat. Xllo I. DEEL, XIII, STUK Z Vv. AFDEELe LXXXle HoorD. STUK. ‚ Le Craenta- Euse Bloedroo- de. 354 BESCHRYVING VAN KRArBEN met het Rugfchild oneffen. (so) Krab , die het Rugfchild knobbelig “beeft en Bloedkleurig, de Snuit liniaal , geknot. In de Middellandífche Zee vondt BRANDER deeze, wier Rugfchild van grootte en gedaan- te is als dat van de Spinnekop- Krab, van bo- ven zeer bezet met ongelyke Knobbels , die aan “tend wit gevlakt zyn: de Snuit is overal even breed, geknot , met een Tand wederzyds by den grondfteun , de Schaaren langwerpig , ef= fen, aan het Lyf agterwaards tweetandig, alle de Pooten Aderspattig geknobbeld, De Kleur en woonplaats zou hier die eroote Marfiliaanfche Krabben, welkezo zeer naar de Zeefpinnen gelyken , fchynen t'huis te brengen, indien zy volkomen met de gedagte befchry- ‘ving overeenkomstig waren. ik heb ‘er een, met het-Lyf by de vier Duimen lang en breed, “en de Schaaren drie Duim lang, dar is langer dan het middelfte Lid der Armen; het welk Doktor Scorort „ met zyne uitdrukking om- trent deeze Soort van Krabben, fchynt te be- doelen (*). De enden der Schaaren zyn, ge= Jyk in de groote Zee- Krabben, zwart, (51) (so) Cancer brachyurus , Thorace tuberculofo fanguineo, Roftro lineari truncato, Sy/?, Nat. XII. SCOPOLE Carn, 1134 (*) Manus Ulnâ lopgiores, &c, ADE KRAEBEN. 855 „sij Krab, die bet Rugfchild wrattig, bultie, Vs k halfrond, aan den rand gekarteld heeft. xaid Hoorp« Deeze Indifche bevondt zig in het Kabinet van STUK. . ° f ‚ LI. de Koningin van Sweeden. tr, Leverkleue (52) Krab. die bet Ruefchild met Striemen ee- tig 2 J LIL nigermaate Geutswyze ingedrukt beeft en Calappas . . . Klappuse bultig , van vooren driekwabbig, Kabe Sommigen geeven den naam van Hanekams. Krab of Zeehaan aan deeze, welke veel eige. gener Klappus- Krab getyteld wordt , volgens Rumrrius , om dat zy de geftalte byna van een halve Kokos - Noot heeft , die men ín Oost. indie gemeenlyk Kalappus of Klappernoo- ten noemt. Haar Schaaren alleen , wel- ke zy altoos tegen ’t Lyf aangevoegd houdt, hebben de gedaante van een Hanekam, aan de bovenkant. Zy zyn ongemeen breed en bedek- ken het Lyf van vooren. De Striemen zyn, in myn Voorwerp, ’t welk overdwars by de vyf _ Duimen haalt , zo zigtbaar niet , of zo diep niet ingedrukt, dat het Schild van agteren zig als met Watergolfjes getekend zou vertoonen; gelyk men by Sega vindt : maar het is aldaar blas ) (51) Cancer brachyurus, Thorace verrucofo, gibbo , femíi - erbiculato , margine ferrato, M, L. U. 448. _ (52) Cancer brachyurus , Thorace ftrigis fub=imbricato , gibe bo, antice trilobo. M. L. U, 449. PET. Gaz. Te 75, f. Its RUMPH, Amb, T. XI, f, 2 4; 3, SEB, dab. Ile Te 20, f° 2,8. 3 1, DEEL. XIII. STUK, Za 356 BESCHRYVING v AN Ve bladerig ingefneeden. Ook maaken de gedag- ÄFDEEL. zxxxu. te breede Schaaren het Lyf, van vooren, als HoosD: driekwabbig. Hetfchynt dat deeze Soort, zo STUR wel in West- als in Oostindie, gevonden wor. de. Hoe het Bloemagtig Krabbetje van SEBA hier toe behooren kan , is my duister (*). LUI (53) Krab , die bet Ruefchild met Striemen op ee … zyde en van voren flomp beeft. EELS Als een der raarfte Oostindifche Krabben wordt deeze by Serra aangemerkt, die dezelve een Zee- Krab noemt, zynde van Kleur hoog- rood met bleekgeel gemarmerd; hoedanigen ik ‘er heb, van dergelyke grootte en gedaante, als die aldaar, van boven en van onderen, is afgebeeld 3; doch de myne hebben alle de Poo- ten met taamelyk lange, ftyve Haairtjes, in- zonderheid aan ’t Voetend, bezet. De Schaa- ren zyn ongemeen breed, en hebben het eerfte Lid der Armen driekantig , op de kanten fte- kelig en aan de binnenzyde als gekamd. Men vindt deeze Krabben ook inde Westindiën , en aan het Eiland Adfcenfton, in de Aclantifche Zee; ja, in de Middellandfche, volgens den Heer GRoNovIUs, van waar mooglyk zyn Voors werp, dat witagtig van Kleur was, met eeni- se (*) Cancer flosculofus, SEB. LE If, Det, MRS Ee Dg. Volgens GRON. Zooph, Fasc. Il, N. 959. (53) Cancer brachyurus, Bie firigis lateralibus, Fronte getufâà. Amen. Acad, IV, Pp. 252. T. Ifl. f. 1O, Pagurus snaculatus, CATESBe Car. II, T. 36. f, Ie SEB. Kab. 1lle E. XVIII £ 5, 6e GRON, Zooph. 965. B B KRABBEN, 357 ge roode ftreepjes en ftippen , afkomstig zal Aon zyn geweest. Be Hoorp- . P) e EE Al (54) Krab, die bet Rus child zeer rimpelig en “Try: d flomp, aan beide zyden vierkwabbig , beeft. Lneus. Koperkrab, De Bronsagtige Kleur moet den bynaam gee« ven aan deeze weinig van de voorgaande ver” fchillende Oostindifche Krab. G 5) Krab, die het Rue fchild knobbelig , plat- rv. [43e agtig , aan den rand gedoornd ende Schaa= Eg ren van onderen gekamd beeft. Deeze Oostindifche bevondt zig, zo wel als de voorgaande, in ’t Kabinet van haar Koning- lyk Sweedfche Majefteic. KrererT-KRABBEN, met een Staart doch zon- der Vinnetjes. Na de befchryving der weezentlyke Krab- ben , die geeneigentlyk zogenaamde Staart heb= ben C£), komen wy tot befchouwing van een mid (54) Cancer brachyurus, Thorace rugofisfimo obtufo utrim . que quadrilobo, M. L U. 451. (55) Cancer brachyurus , Thorace tuberculato, planiuscu- lo, margine aculeato, Chelis margine inferiore criftatis. M, L. U, 450. (*) Want een Staart betekent, in de. gewoone Spreekma- nier, iets dat nafleept, of los van het Lighaam is; daar de Staart der Krabben altoos tegen het Lyf aangevoegd en zoda® nig zig vertoont , dat fommigen die een Schorteldoek genoemd hebben, Zie BRADLEY. Wysg. Verband, wan de Werken der Natuur. bl. 81. Ie DEEL, XUI STUK, Z 3 258 BESCHRIVING VAN V. _middelflag, dat men naauwlykstot de Krabben sense betrekken kan, naauwlyks tot de Kreeften. Ik Hoorpe geef 'erderhalven, alzo zy in ’t midden geplaatst eenn derinaam vann eene KRABBEN aan; want zy hebben iets van beiden. Dewyl de meesten, tot befchuttinge van haar week Lig- haam, de ledige Hoorens van Schaaldieren gaan bewoonen , (deswegen in’t Engelsch Wrongheirs genoemd wordende ,} zo heeft Linnzeus ’er, in deeze AE van dit Geflagt, den naam van Cancri Parafstici, (dat men Schuifelaars zou kunnen vertaalen,) aan gegeven , en telt daar van zes Soorten op, die hier agter elkander volgen, LVL (56) Kreeft-Krab , die het Rusefchild door dad sb Naaden in vieren werdeeid, de Staart een« CUISKLADe voudig en van onderen Buikig heeft. In *t Latyn noemt men deeze Cancer crumenae tus, dat is Beurskrab, volgens RumrPuius, we- gens den grooten Zak, dien zy onder de Staart heeft. Men moet haar wel onderfcheiden van de groote of gewoone Zee-Krabben, die de pun- ten der Schaaren zwart hebben; welke , we. gens de dikte van haar Lighaam , door de Duit- fchers Taychenkrehfe , dat ook zo veel byna | als (56) Cancer futmacrourus , Thorace futuris quadrifido, Caudâ fimplici fabtus venttcofâ. Sy. Nat, XII, Cancer erumenatus, Aumph. Amb, Tab, IV. Fig. H , Ie Bourftese ROCHEF, Antill, I, C. 21, SEB. Kab, II, Te XXL £ 5, ze pr KREEFrT-KRAEBEBEN. 359 als Beurskrabben betekent, doch in Sweeden V. en Noorwegen gemeenlyk maar Krabba , dat is ArPEEL, Krabben, genoemd worden. Hoord! De gedagte Beurskrab komt niet voor, dan in ted. Ü, de Indiën, alwaar zy zig in gaten en kloven der Rotfen over dag verfchuilt , komende nooit in ’t Water. Des nagts, en meest by donke- re Maan, komt zy te voorfchyn om haare Kost te zoeken, die voornaamelyk fchyntte beftaan in Kokos-Nooten; ten welke einde deeze Krab- ben by de Boomen opklimmen, en die afkny- pen met haare Schaaren, dezelvedan wederom opzoekende en kraakende; het welk een onge= meene kragt in dit Dier te kennen geeft (*)e Het moet derhalve ook van aanzienlyke grootte zyn. De Kleur , zegt Rumprrus , is meest blaauw doch die, welke in ’t Werk van Sera voorge= fteld wordt, was Koraalrood, en dus ten min= fte daar in van de Amboinfche verfchillende 3 gelyk dit ook aangaande de Westindifche, d'e RocuerorT befchryft, opgemerkt wordt. De afbeeldingen by Rumrurus zyns als menze wel befchouwt , veel bekwaamer , om een denkbeeld van de geftalte deezer Beurskrabben te geevens dan die by Sera ; wat aldaar ook tot veragting vandezelven gezegd worde. De Beursagtigheid van de Staart, naamelyk, openbaart zig in die van (*) Zie bladz. 307, hier voor; alwaar ik van deeze Krab. ben fpreek , willende de fterkte der Krabben in ’t algemeen door een kragtig voorbeeld aantoonen. ‚ ke DEEL, XIII, STUK Z 4 pd 560 BESCHRYVING VAN En van RumeHius ongelyk beter (*), maar in die LXxxil. Vân SEBA, van onderen , kan men klaarder zien, pen hoe dat fommigen ’er, wegens de vertooning, Beurzkrap, den naam wan Dondiégo in *t volle Harnas, aan hebben kunnen geeven. Het Schild deezer Krabben beftaat uit vier Stukken, waar van de drie grootften aan el- kander vast zyn, en het vierde geeft ‘er een Soort van Kop aan, als de Kreeften hebben, onder wiens punt de twee Oogen ftaan , die naar de Oogen der Krabben gelyken , doch nevens zig tu ee lang uitfteekende Baardjes hebben aan ieder zyde, waar van het eene in vier Leedjes js verdeeld 5 des hetzelve bekwaam is om zig in veelerley gedaanten te buigen, enkorter dan het andere, dat Haairagtig dun “uitloopt. De Schaaren en Armen zyn dik en fterk. Behalve deeze heeft zy maar zes Pooten, en de Staart beftaat uit eenige Ringen. De Beurskrabben zyn niet alleen eetbaar , maar worden voor een zeer fmaakelyke Spyze ger houden, inzonderheid het Mergagtige, ’t welk de Staart bevat, dat men zonder fchroom kan eeten, wanneer flegts een zwarte Darm , die overlangs door 'e Lighaam loopt, en een witte Ader daar nevens leggende, zorgvuldig uitge- nomen zyn (tf). Dewyl menze echter ook op Ei- (*) Naamelyk , volgens de door my verbeterde aanhaalin. gen der Plaaten van die beide Autheuren, welke in $y/7. Nat, Ed XII beiden fout zyn. (T) Esculentus demtis Intestinis , zegt LINN.BUS : waar door | men DRK REE Fr T-KRABBEN. 361 Janden vindt, daar geen Kokosboomen zyn, zo. V. zou het verfchil van Voedzel aan deeze mis- ADE fchien ook wel een verfchillende hoedanigheid Hoorp- verfchaffen kannen, gelyk in de voorige Land- "UX krabben. (57) Kreeft. Krab, met de Schaaren Hartvors 5 yr è ( Ù og B > mig en gedoornd, de regter grootst. ras Soldaat, Wy noemen het Schepzel, dat de Franfchen Bernard P'Hermîte heeten, *t zy om zyne Ge. ftalte, ’ zy om dat het tot vegten zo gereed is, 't welk dan mooglyk best by tegenttelling begreepen zou worden, gemeenlyk de Soldaat, Van waar de naam van Kreeftflak af komstig Zy, en of dezelve by ons Strandvolk in alge- meen gebruik is, vind ik niet gemeld. Dezel- ve wordt van Doktor Dos s Da SWAMMER. DAM, gebruikt , om dit Diertje te betekenen, dat in ’t Latyn den naam van Cancellus voerde, en in ’t Grieksch van Karkinion, als zynde een kleine Krab of Kreeft. De Engelfchen geeven ‘er, volgens CEARLETON, den naam van tbe Soula men dit verftaan moet, en neemen her laarfte woord niet in de gewoonlyke ruime zin, als wanneer 'er weinig te eeten over zou blyven aan deeze Krabben. (57) Cancer macrourus parafiticus , Chelis cordatis murica. tis, dextrâ majore. M, L, U. 454 Faun, Suec. 2032. SCOP, Carn. 1130 MATTH. Diosc, 230. ROND. Pit. L. p. 553. BEL- LON Aguat. 362, GESN. Ag. 161. ALDROV. Exf/ang. 218e Jonsr. Ex/ang. Ag T,VIL f. 6912, SWAMM. Bibl. T. XI, 1, 2. BASTER. Uitfpann, I, p, 85, Tad. Xe f. 354. GRON, Zooph. 982. 1, DEEL. XIII, STUK® LS 862 BESCHRYVINEG VAN Vv, _ Souldier. Crab aan. Men noemt het , op de Kust ai van Genua, Branchua of Brancha, en Bion Cam- Hoorp- bu in Provence. In Sweeden wordt het Kryp- A Kong geheten. | Dat de Franfchen die Diertje Bernard noe men, komt, volgens fommigen , daar vandaan, dat zy de Zotten, of Menfchen die half. Gek zyn „ of door dwaaze bedryven zig belachlyk maaken, gedagten naam geeven. Zulks wordt dan toegepast op de eigenfchap van dit Schep- zel; dat het naamelyk, met een Korst bekleed zynde, en Schaaren hebbende tot zyne verde- diging , niettemin een ledige Hooren van eenig Schaaldier: opzoekt , en daar insals weg- kruipt. Die, echter, agt geeft op de weekheid van haar Agterlyf , zal haast begrypen , dat de Natuur , niet zonder reden, een zodanige ei genfchap aan dit Kreeftje ingefchapen heeft. Het Agterlyf, naamelyk, zweemt meest naar dat van een Slak, en is enkel met een dunne Huid bekleed, aan ’tend een Soort van Klaauw. tjes hebbende, waar mede het zig kan vasthou- den. | ErtaNus van de Cancelli, dat zekerlyk deeze zyn, fpreekende , zegt, dat zy geheel naakt ter wereld komen, zonder Schulp of Schaal; maar dat zy ‘er een opzoeken, om daarin te gaan huis= vesten; tot dat , deeze wooning voor haar te klein wordende, zy een andere, die grooter is, verkiezen. Hy voegt ’er by ‚dat zy fom- tyds daar om vegten,- RoNpeLErius getuigt dus — « pr KReEErT-KRABBEN. 363 dus ook, dat de Kreeftflak altoos in eensan- v. ders Wooning huisvest, om dat zy geen eigen AEN Wooning, heeft: als ook dat dezelve fomtyds Hoorp- van Schaal verandert. Dit laatfte wordt beves- STUK. tigd door een hedendaagsch Autheur, die in den a Jaare 1753 een Vertoog uitgaf over de Scheep- vaart en Koophandel van Havre de Grace, en eenige byzonderheden, daaromitreeks voorko mende. Hy beweert tevens, dac het een groo- te misflag is te denken, dat elke Soort van Sol daaten zodanig gehecht zy aan zekere Soort van Hoorentjes ‚ dat zy in geen andere zoukunnen leeven. Sommige Natuurkundigen , naamelyk, had» Dezelve den begreepen , dat ‘er zo veel Soorten van nen deeze Kreeftflakken zyn, als menze in verfchil- é° Hoorn. lende Hoorentjes vindt, niet alleen, maar SwAM- MERDAM wil met kragt ftaande houden , dat deeze Hoorens niet minder eigen zyn aan de Sol. daaten, danaan de Tuinflakken de haare. Hy brengt tot bewys by, dat zy met zekere Spie- ren vastgehecht zyn aan het midden van de Hoo- ren , ’t welk waarfchynlyk die kleine flappe Poo- tjes zullen zyn, omtrent een derde zo lang als de andere Pooten; welken REAUMUR agter aan het Borstftuk waarnam, en tot dit einde meen- de te dienen (*). SwAMMERDAM, ’t is waar verbeeldt het middelpunt ‚ werwaards alle de Spie- (*) Mem. de &Acad, Royale de Sciences, de 1710 Pp. 4643 8e, 1 DEAL, XIII. STUK, Lins V. AFDEEL. LXXXIL. HaorD- STUK. Saldaat. 364 BESCHRYVING VAN Spieren famenloopen zouden , wat laager ‚doch hy vertoont geen van deeze Spieren , en dewyl hy verzekert, dat, dezelven maaken, dar de Kreeftflak, leevende , nooit uit haare Schaal komt; waar van, uit geloofwaardige getuige- nisfen , het tegendeel blykt (*) , zo moeten wy vastítelien, dat hy in deezen bedroogen is geweest, Wy zullen hier van nader verzekerd zyn3 als wy, in de eerste plaats, agtgeeven, dat de Hoorentjes, welken de Kreeftflak bewoont , ’t zy dan Nerieten, Wulken of anderen, zeker- lyk de Wooningen zyn van andere Schaaldies ren. Ten anderen , dat ze nooit gevonden wor- den , dan in Hoorentjes, welke reeds dood zyn; gelyk men ’t noemt; of blyken geeven , dat het natuurlyke Dier ‘er in geftorven is: zyndede- zelven ook dikwils met een harde ruigte, of met de Huisjes van andere Zeefchepzelen , Worm- buisjes of Zeetulpjes begroeid. En, eindelyk, welk een groote menigte men niet van deeze Kreeftflakken aan onze Stranden zou moeten aantreffen , indien alle zodanige Hoorentjes van dergelyke Kreeftjes bewoond werden. Voeg hier by, hoe SwAMMERDAM zelf erkent; dat eenigen van zyne Kreeftflakken , leven- dig, uit de Hoorentjes gefchooten waren; ’t welk immers volftreke met zyn Gevoelen , van (*) Zie BASTERS , Natuurkundige Uitfpanningen , IL, De bladz. 87. DE KREErT-KRABEBEN. 565 van de vaste aanhechting deezer Dieren aan, V- den Hoorn; geheel ftrydig is (@*j. Anderen eed fchryven ’er nog meer Eigenfchappen aantoe, Hoorp- die het gezegde bevestigen, gelyk wy dit na- sjon, der zien zullen in de volgende Soort. Doktor Scoror1 getuigt, dat de Soldaaten, met gladde Schaaren, aan de Adriatifche Zee dikwils voorkomen in zekere Hoorens, die naar Pieramieden of Tollen, en Trommelfchroeven gelyken (f). …, Derzelver Schaal wordt van ‚> de Kluizenaar, zegt hy , overtoogen met > een droog, Spongieus, bruinrood Vleesch, ie tomwvelk, onbederflyk is , en , dezelve op > Zyde doorboord hebbende, woont het Lier er in, met de Staart altoos binnenwaardsen den Kop buitenwaards geftrekt. Het heeft een glad , rolrondagtig Borstftuk , dat van agteren wat breeder is , onder het midden met een boogswyze neergedrukte Streep , boven welke de Schaal , inzonderheid van vooren en op zyde, zig geftippeld vertoont. Beneden die Streep zyn de zyden van het Borscftuk rimpelig. Het is van vooren ge- knot en drietandig , met den middelften T and »s ZTOOtsL, 33 (*) Dit laatfte , dat zy ‘er levendig , en van zelf, uitge- fchooten waren , vindt men in ’tk. DEE!, van den Bybel der Naruur , bladz. 196, boven aan; en het voorgaande in de Verklaaring der Afbeeldingen , IL, DEEL : alwaar gezegd wordt, dat de Spieren het Lighaam zo vast dan de Schaal hechten» dat het Dier die Wooning nooit kan verlaaten. (f) In Frocho Muricato & Turbonibus turritis apud nos fre, quens in Adriatico Mari, Entem, Carniol, p. 498. 1, DEEL: XIIL, STUK Mie AFDEEL LXXXKIL. Hoor p- STUK, Soldaat, 566) BESCHRIVINE AVN s> grootst, en, tusfchen deeze Tanden , puilen > de Steeltjes der Oogen uit, die evenwydig »> zyn. De Sprieten, wier langte nagenoeg als die van ’t Borstítuk is, beftaan uit agte endertig Leedjes, met een Haairtje op zy« de bepaald. De Armen zyn knobbelig , met het eerste Lid inwaards zeer glad , en een paarschagtige Vlak hebbende: de Handen niet Hartvormig , maar met de Vingeren van Ovaalagtige figuur; die in de volmaak- te Hand gelyk zyn van grootte, aan ’t end Haairig. De Pooten met twee of drie Leed- jes, aan de bovenfte zydegetand, hetlaatíte famengedrukt , met een kort Nageltje van 35 ‚‚ de zelfde hleur: de Staart langer dan het Borstítuk maar dunner en Vleezig, moeie. 9? Ss > lykte onderzoeken zynde”’. Indien deeze Heer door de Staart der Kreeft- flakken derzelver Agterlyf verftaat „ kan ikech= ter niet zien, waarom die zo moeielyk te on- derzovken zoude zyn : daar niet alleen dee- ze Dieren met dezelve in haar geheel fomtyds uit de Schaal {chieten, als wy gezien hebben; maar ‘er ook altoos voorzigtig uitgehaald kun. hen worden, Volgens den Heer GRroNovius zouden daar vyf Paar Zwempooten of Vinnetjes aan zyn, om mede te zwemmen : welke hoe. danigheid ik nergens aan dit Schepfel toegefchree- ven vind, en zyn Ed. moet dan het Agterlyf veel naauwkeuriger onderzogt hebben, als SwaM- MERDAM en BasTER, die niets, dat naar zodanige. Vin- pr KrReEeErrT-KRABrEN 867 Vinnetjes of Zwempooten gelykt, aan het Lyf_ V.” vertoonen. Van den eerften zou men mogen eee denken , of hy dezelven ook voor zyne aan- Hoorp= hechtende Spieren had aangezien, doch van „ns den laätften is dit geenszins te vermoeden. Wat my belangt , een groote Soldaat in Lie Geftalte. queur hebbende, die uit een Wulkhooren is ge- haald: zie ik duidelyk dat dezelve, aan ’t Borst- {tuk , vier Paar Pooten , endus in ’t geheel agt Pooten heeft , gelykerwys de andere Krab- ben, Deeze Pooten zyn altemaal, zo wel als ‘ct Borstftuk, de Kopen Sprieten , van eene {choo- ne bleekroode en gloeijende Vleeschkleur. Van de twee voorfte Paaren is ieder Poot ten minfte twee Duim, van de twee agterften naauwlyks een half Duim lang en zeer dun , daar de voor- {ten taamelyk dik zyn, uitgenomen de uiterfte Leedjes. De Armen, nog dikker dan de Voor- pooten , hebben twee aanzienlyke Schaarens waar van de regter grootst. De Sprieten, ten minste twee Duim lang, zyn Haairagtig dun; en hebben ieder nevens zig nog een klein Hoorn- tje. Ook word ik behalve de twee Vierledige Baardjes , die wy inde Beurskrabben opgemerkt hebben, nog twee kleine Baardjes gewaar, aan den Kop van deeze Kreeftflak , wier Oogen zwart zyn en op dikke Steeltjesftaan, Het Lyf is {lymagtig , als dat van een Slak, doch aan ’t end, als gezegd is, voorzien met Hoornagtige Klaauwtjes of Haakjes, van de zelfde Vleesch- kleur. 5. DEEL. XIII, STUK» Dit V. ÁFDEEL. LXXXII, Hoorp. STUK. Soldaat. LVI IT, Diogenes, Fnditche, 368 BESCHRYVING VAN Dit heb ik ten opzigt vande Geftalte van onze Soldaaten of Kluizenaars waargenomen. Of ‘er, nu, zo veel verfchil in zy, dat fommigens gelyk Grovovius zegt, tien paar Pooten heb- ben eneen Aschgraauwe Kleur, die door ’tkoo- ken, even als in de Garnaalen, rood wordt , en ze dan lekker doet fmaaken (*) ; zou men na- der kunnen onderzoeken: doch het laatfte zal men, om dat zy van fommigen voor Vergiftig gehouden werden , niet ligt ter toets ftellen. (58) KreefteKrab ‚ die de Schaaren glad en Wollig beeft , de flinker grootst. Door den bynaam van Indifche kan men dee= ze genoegzaam van onze Europifche Soldaaten onderfcheiden. De Franfchen geeven ’er , in * byzonder , den naam aan van Soldat; doch dir heeft meer betrekking tot de Westindifche: want de Oostindifche , daar men de af beeldin- gen van vindt in ’t Werk van Rumrrius, voert jn 't Latyn den tytel van Sguilla Lutaria, in’€ Nederduitsch dien van Modderman; als zig al toos in Modderige Stroomen onthoudende. LinNaus hadt voorheen (})}, zo wel als te- gen (*) Egregie fapiunt, &c. Gron. Zooph. Fasc. Il. ( 58) Cancer macrourus parafiticus ‚ Chelis levibus pubesa centibus , finistrâ majore, Sy/?, Nat. Xil. GRON Zoopb. 983e RUMPH. Amb, T, V.f. K‚ L, carrsB, Car. IL, To 3% £ 1, 2. KAMPF. Jap. T. 15 6 7e (T) Sy/2. Nat, Ed. X. Pp. 631, | pe KREEFT-KRAEBBEN 309 ‘genwoordig de Indifche ‘Soldaat van de Euro- pe De _pifche onderfcheiden door de Schaaren , naar rxxxur,’ dat deflinker van dezelven grooter was of klei- HoorDs ner dan de regter Schaar. De Heer Baster “T° _berispte hem te regt, van verkeerdelyk de flin- ker grootst gefteld te hebben in de Europifche, die byna altoos de regter grootst heeft, gelyk de meeste Kreeften en Krabben , daar ik ’er verfcheidene van heb, zonder kennelyk onder- fcheid in de grootte der Schaaren, en wat zyn Ed. daar mede zeggen wil, dat in de Kreeft- flak, zelfs, de geheele regter zyde grooter dan de linker is, kan ik.uit zyne Afbeeldingen, alwaar veeleer het tegendeel zig vertoont, niet begry- pen. Ook weet ik niet , hoe zyn Ed. heeft kunnen zien, dat, in de afbeelding van Rum- PHIUS, de Modderman de regter Schaar grootst heeft (*): want als myn Gezigt my niet be- driegt, zo is in de af beelding K de regter , en jn de afbeelding L, van het zelfde Dier op zy- ne Rug leggende, de flinker Schaar de groot. fte. Dit zal waarfchynlyk den Sweedfchen Ridder, die zig fomtyds ftilzwygende verde- digt, aanleiding gegeven hebben, om het thans om te keeren , en aan de Europifche Soldaat de regter , aan de Indifche de {linker Schaar grootst, toe te fchryven. Hoe ’t zy, ik heb Een (*) BASTER Uit/pann, 1. DEEL , bladz. 87. Aantek, (2). En bladz, 86 , wordt Chelis muricatis, dat by my gedoornde Schaaren zyn , van hem vertaald , met Schaaren als een Voet= angel. Is, DEEL, XIII. STUK. A a Vv. WEFDEEL LXXXII, Hoorp- STUK, 370 BEsSCHRYLYVYVING var een Indifche, zittende in een geknobbelde Bel. Hooren van aanmerkelyke grootte, met de flin= ker - Schaar inderdaad grootst. — Dit Schepzel moet in de Indiën vry groot “zyn, als het aldaar , gelyk Rumemius zegt, een Schaal heeft, die zagt en week is, vanze= wen Duimen langte. “De Amerikaanfche wordt gezegd drie of vier Duimen lang te zyn; doch men vindt daar ook grooteres gelyk de Heer REAUMUR ’er een uit de Westindiën gekreegen hadt , zittende in een groote Kasket-Hooren. Pater pu TERTRE , gezegd hebbendedat dit Dier het halve Lyf , waar door hy de voorfte helft verftaan zal, naar een Garnaal of Zeevloo ge= lykende heeft; geeft ’er de volgende befchry= ving van. ‚ Van de Schaaren is de een klein (*), de an- der breeder dan een Duim, en rond , floppen- de het gantfche Gat van de Schaal, en aan het Schepzel niet alleen tot Hand dienende, maar ook tot verweering; als waar mede alles, wat het bereiken kan, gevat en knypende vast ge- houden of dood gekneepen wordt. Behalve deeze heeft het vier dunner Pooten, veel gely« kende naar die der Krabben; zynde de rest van zyn Lyf lang en ongevaar een halven Vinger dik, bedekt met eene taamelyk dikke en ruu- \ we (*) Nergens echter vind ik, of in de Afbeeldingen, of in de Natuurlyke Voorwerpen, zoo veel verfchil , dat men derege ter Schaar, met den Heer GRONovtUs , in deeze te regt minima of zeer klein kan noemen , gelykin de Cancer Wocans. of Zandkrabben, DE KRatertKeá BEE ú. art | we Huid. De Staart is famengefteld uit drie V. kleine Nageltjes of Klaauwtjes. LEDE _Dit Dier komt alle Jaaren aan den Oever der Hoorvs Zee, om ’er zyne Eijeren te leggen en van Schaal a te veranderen; of liever om een Hooren te zoe- ken, die bekwaam is tot zyne inwooning; waar mê@de het dan in de Spleeten van Rotfen of holle Boomen gaat kruipen, zig geneerende met Infekten of Bladen en Kruiden, gelyk de Krabben. Wegens zyne aangroëijing heeft het van tyd tot tyd een grooter Woonplaats noodig: des het een groot pleizier is, voor de genen, die alsdan zig op ’t Strand bevinden ; te zier ; hoe het verfcheide Hoorensbefchouwt, en ’er eindelyk een gevonden hebbende , die hem beliaagt , fchielyk de voorige verlaat, en zyn Agterlyf Ì in de andere bergt. ’t Gebeurt» fomtyds, dat ‘er twee zyn, die het Oog wer- pen op eene zelfde Hooren, en dan ontftaat’er een Gevegt uit, 't welk wel niet Bloedig is, maar vinnig , en niet dan met de Overwinning van den zwakften eindigt, die de Wooning aan zyne Party ten prooy moetlaaten. Bevindthy dezelve voor hem niet bekwaam, zo komt hy ser weder uit, ei neemt zyn intrek in de oudes gaande dan op nieuws een andere zoeken, Wel vyf of zes maalen heeft men ze dus van Schaal zien verwisfelen, eer zy ’er een, naar hun ges noegen, hadden ‘uitgekoozen. _ Dit Infekt vangende, maakt hetzelve eenig ‚geluid ; en tragt met zyne groote Schaar de DEE, XllI, STUK, Aa 3 Hand Vv. Árper gt 572 BESCHRYVING VAN, Hand te varten van den genen „die het ges ° greepen heeft ; zullende dezelve „ indien het Hoorp- die bereiken HE ‚ van zelf nooit [os laateni. STUK. Door het knypen, ondertusfchen, ontftaat een geweldige « yn, waar tegen het beste middel is, de Schaar af te Ínyden, of den Hooren aan *x Vuurte brengen: want dan laat het los en vlugt ’er uit. De Indiaanen eeten het Dier: doch Europeaanen hebben ’er weinig Smaak in, of her bekomt bun kwaalyk. In zyne Hooren vindt men omtrent een halve Lepel vol helder Water, dat als een kragtig middel aangemerkt wordt tegen de Puisten en Blaa:sjes, die uithet Melkagtige Vogt, dat van de Takken en Bla- den der Vergiftige Manchenilje- Boonen af- druipt ‚ op de Huid der Menfchen ontftaan. De Ingezetenen der Eilanden visfchen deeze Kreeft - Krabben , en, dezelven gevangen hebbende , binden zy die met de Koppen aan een Draad of Touwerje, en laaten ze dus in de Zonnefchyn hangen , het welk de Dieren doet wverfmelten tot eene dikke zelf{tandigheid, als Boter of Olie, die vooreen zeer nuttig Genees- middel, om het lighaam of de Leden , tegen Jigtige Pyn.n, te betrvken, by de Wilden ge. houden wordt In de Winteris deeze Olie dik en geel.gtig wit; doch in de Zomer wordt zy rood en garftig, als … alvischtraan In de Reisrogt van de Heeren d'ULLOA, naaf — Peru, wordt gewag gemaakc van een zonder- “linge eigen{chap van dic Schepzel in de West- _ ‚In- ne KREEFT-KRABERBEN. 373 Sndiën. Zyn Beet, zegt men aldaar , veroir- V. zaakt, geduurende twee Etmaalen, de zelfde AAE ‘Toevallen alsde Beet van een Scorpioen (*, Hoorn. Men belet zorgvuldig , dat de Parient Water êTU&e drinke , zo lang hy de uitwerkingen gewaar wordt van dit Venyn ; alzo hy anders ligt in Flaauwte valt of Stuipen krygt en daar aan fterft. Aan de Kust van Karthagena viel dic Dier zo groot, dat het Kre ftagtige gedeelte; te weeten de Kop en ’t Borstítuk, de langte van twee Duimen en de breedte van anderhalf Duim had. Men noemde het aldaar Carucot Sols dado, of Soldaat Slak. (59) Kreeft - Krab 9 die de Schaaren FUUD en Dy= IIX, ene Ó , Eremitaa na egaal heeft; van vooren met zes Pum- oe. ten. nale Van deeze wordt getuigd , dat zy in de [ta- laanfche Zee huisvest in ’t midden van een dwarfe ovaale opening, binnen een rondastig Zee-gewas, naar Kurk gelykende. Haar ge- ftalte komt met die van de Soldaat overeen , doch (*) Scorpioenen hadt men ‘ers de grootften „ mer se Lyf , zonder de Siaart, drie Duimen lang; dat is byna @ groot als die van onze af beelding Pl. Cilt Fig 1. De Beet de zwaten werdt gevaarlyker, dan die der anderen. gevore deeld , doch zy was , indien men ‘er hulp san toeor«gt, niee doodelyk. Her Voik des Lands hadt zeifs een denkbeeld „dat het Water door een Scorpiven , als dezelve ‘er in kwan te valen , gezuiverd werdt; drinkende hetzelve onbefchroomd. (59) Cancer macrourus Parafiticus , Chelis feabris tubequas Kbus ; anterior:bus fex - Pollicatis 57/7 Nat, Alle : A, DEEL, XliJe STUIKe Aa 3 974 BEeSCHRKRYVING VAR V. _ doch zy valt niet zo groot. De Schaaren zym (AFDEEL. 8 Lexxi, egaal, ruuw, en hebben wederzyds twee an- Hoorp- dere Pooten uitfteekende buiten het Zeege- STUEr, wast LX.” (Go) Kreeft- Krab , die Rolrondagtie is, de etn Schaal met uitgebolde Stippen. In de opgekluwende Wormbuisjes van de Middellandfche Zee, onthoudt zig deeze Soort, die de grootte en gedaante heeft van een Dui® zendbeen. De Schaalis kort, ovaalagtig , met uitgeholde Stippen, van vooren wederzyds ftomp. Van de vier Pooten zyn, wederzyds de voorften gefchaard; die van het vyfde Paar ongenageld en van de overigen vertoonen zig maar de blyken. Het Diertje heeft een lange, weeke, Staart. | (61) Kreeft- Krab, die ruig is , bedekt met een XLI. Rn Caput mor halfronde Kurkagtige Mutse uur, 5 book. Te Algiers is, door den Heer BRANDER , dit zonderlinge Schepzel , affchuwlyk in ’t aanzien, en naar een lang begraven geweest Menfchen Doodshoofd gelykende, gevonden. Het Lyf, dat de grootte van een Karfteng heeft, is graauw En (6o) Concer macrourus Parafitieus , fubeylindricus , Teftâ Punâtis excavatis, Sy/7, Nat. XI1. (61) Caneer brachyurus tomentofus, obtetus pilee hen fpharico Saberofo. 89/7. Nat, Kil. … E Ë H ij j Ss etat k | d pr KREEFT-KRABBEN. 375 en in ’t geheel bezet met kort, ruig Haair,uit-. V. genomen de tippen der Schaaren alleen, wier dn. bladen even groot zyn , en de Pooten fcherp Hoorp- genageld” -De Schaal is halfrond en niet ge. °*9E ‚ doornd. - Dezelve wordt , met het geheele Lyf, tot aan de Oogen toe, gedekt door een Soort van Kap, als uit Kley of oud Leder ge- maakt , en van het agterfte paar Pooten af kom ftig, die, over de Rug omgeboogen, daar in uic® loopen. RR E Er T EN. Thans komen wy tot befchouwing van de Kreeften, wier verfchil van de Krabben reeds opgemerkt is f, en zo groot , dat fommigen + pradz, haar liever tot byzondere Geflagten zouden 226 thuis brengen (*) , en dan moeften ’er de Kreeft- Krabben zekerlyk ook van afgezonderd wor- den. Men vinde, welis waar , in de Lighaams- geftalte een groot onderfcheid; doch , gelyk in alle Krabben niet het Lyf dwars - bd of bree. der dan lang is, zo hebben alle de Kreeften het- zelve ook niet uitermaate lang of Rolrond, en de Krabben. zyn insgelyks , gelyk ik demeld heb , van de Natuur met een aanmerkelyke Staart voorzien, die haar zekerlyk tot eenig meer ge- bruik ftrekt, dan het vasthouden der Eijeren, | als (*) Baster , Natuurk, Uitfparn. Il, DEEL , bladz, €. 1, DEEL. XlIl, STUK. Aa 4 376 BESCHRYVING VAN PRG ee alzo de Mannetjes dat Lighaamsdeel ook heb- Lxxxi. ben, en de Endeldarm langs hetzelve uit- Hoorn. loopt + STUK, ÎZiebladz. Bovendien komen de Kreeften met de Krab- Nen. ben in de meeste byzonderheden overeen. Haar fchappen, Voedzel beftaat ook nikt alleen in het Vleesch van allerley Gedierten, Krengen van Honden en Paarden, Kikvorfchen en levendige Visch; maar zy eeten zelfs, gelykerwys de Krabben ; fomtyds Gras en Kruiden : ja de eene Kreeft wordt wel eens van een andere. opgevreten. Men vindtze zo wel in de Rivieren als in de Zee, en de Rivieren der middelfte deelen van ’ Europa zyn 'er rykelyk mede voorzien : in de Noordelyke deelen zelfs zyn zy, door voort- planting , als natuurlyk geworden. Zy kunnen ook wel eenigen tyd buiten ’t Water leeven; doch of 'er Land- Kreeften zyn, die geheel op ’t drooge huisvesten, gelyk fommige Krabben, heb ik geen zekerheid (*). Paaring. Ten opzigt van de manier van Paaring fchynt tusfchen de Kreeften en Krabben geen verfchil ‚te zyn; volgens her gene aan den Heer BAsTER uit het Berigr, zyn Ed. van Noorwegen toe= gezonden (t), is gebleeken (4). En door het- (*) De Staart der eigentlyke Kreeften, tot zwemmen ge- fchikt , fchynt my ook hier tegen te ftryden. Die Landkreef- ten , waar van f(ommigen fpreeken, zyn de hier voorbefchree- vene Beurskraeben, Bona REis, inzyn Woordeboek ‚le DEEL, bladz, 614 , zeer verward dienaangaande. T) Natuark Uitfpann, IX, DEEL , bladz. 13e dj De Ouden, echter , heboen in't algemeen ran s ât DEe KREEFTEN, 377 hetzelve fchynt tevens bevestigd te worden DL dat zy de Eijeren niet by zig draagen, tot dat rxxxu. dezelven uitgebroed zyn , maar zig daar vanin ae % Zand ontlasten, waar aan zyn Ed., te voo. 5 ren, getwyfeld had (*). Ik geloof, dat hier wel verfchil in kan zyn, naar hect Klimaat En naar den tyd des Jaars: doch dat zy daar in met de Scorpioenen zouden overeenkomen, in wier Lighaam , door zo veele kundige Waarnee- mers, de Jongen zelf gevondén zyn *, is My* nlaaz, niet waarfchynlyk. Hy meent, dat zy ook *®* op andere tyden des Jaars, dan in de Lente ; paaren. De Kreeften zyn by uieftek geil ; zodanig dat Aangroeïe jeder Mannetje in zyn Hol; (want hagre woon Telen plaatfen zyn in Gaten aan de kanten der Rivie. ren:) ten minfte twee of drie Wyfjes heeft, welken ‘hy dapperlyk verdedigt en bewaart , knypende de Pooten af aan eenen, die daar in zou willen komen. Dit afbreeken der Pooten, dat in veele Dieren een zwaare Straf zou zyn » is in de Kreeften van minder belang , om dat zy met de zonderlinge eigenfchap, van wedere aangroeijing der afgebroken Leden , begaafd Zyn 5 dat de Kreeften op de manier der Honden en andere Viervoe. tige Dieren paaren. Zie ALDROV. (*) Of de Kreeften en Krabben hunne Eijers uitwerpen [van z'g werpen, wil hy zeggen,} na dat zy [die] eenigen tyd tusíchen de Pooten gedragen zyn geweest , dan of zy tuse fchen de Pooten worden ùitgebroeid en daar gebooren, gelyk by de Scorpioenen gefchiedt. Dezelfde 1. Dreu, bladz. 8. IE, DEEL. XIII, STUG) Aa 5 Vv, AFDEFL, ELXXXIT. Hoorp- STUK Aanmer- kingen dienaane grande. 378 BeEscuHRrRvyviIiNe VAN zyn; welke zy, zo wel als de Jaarlykfe ver- huiding of afwerping van de geheele Schaal, gemeen hebben met de Krabben. | Verfcheide Geleerden, de Redente baat nee- mende, hebben geoordeeld , dat dit Stuk alleen- Ilyk een denkbeeld ware van ’t Gemeen. De weder - aangroeijing of uitfchieting van onge- werktuigde Lighaamsdeelen , van de Haairen des Hoofds, de Nagelen van Menfchen Handen en Klaauwen van Beeste- Pooten, by voorbeeld; konden zy wel toeftaan; doch die van Deelen, met Geledingen en Spieren tot beweeging voor- zien, werdt van hun niet erkend. Ook heeft men, by naauwkeurig onderzoek, bevonden , dat die herftelling zo algemeen niet is, alsmen zig wel verbeeldde. In de Schaarenen Schaarpoo- ten of Armen, die meest aan ’t breeken bloot gefteld zyn, heeft zy meest plaats , en voorde afgebrokene komt dikwils maar een klein , zeer onvolkomen Schaartje. De Pooten en Sprie- ten, afgebroken zynde , groeijen ook wel , doch zeer langzaam weder aan. Zie hier eenige aan- merkingen dienaangaande , van den Heer REAU* MUR ontleend. ‚‚ Daar is, tot de hervoortbrenging van de ‚„ afgebrokene Pooten , geen beftemde tyd: > Zy groeijen, gelykerwys: de Planten ; „, fchielyker of minder fchielyk aan , naar > dat het Saizoen meer of minder gunftig » is: de heetfte Dagen bevorderen dezelve al- ler: KD 3 95 9) 9) ss LE 99 95 55 25 EP) 99 33 29 2 23 25 KE) EE) 23 35 33 23 35 33 2 KE) 35 95 33 DE KREEFTEN, 379 lermeest. Ook wordt deeze hervoortbren- ging door andere omftandigheden begunttigd of vertraagd. Eender weezentlykften is de plaats, daar de Poot of Arm is afgebroken. Om dit te verftaan , moet men zig erinne- ren, dat de Pooten der Kreeften verfcheide Geledingen ‘of Gewrichten hebben ; waar door zy zig, gelyk onze Vingeren , kunnen buigen: om dat die Gewrichten met eene Vliesagtig dunne Huid, en nier met een har« de Schaal, overtoogen zyn. leder Schaar= poat heeft vyf dergelyke Gewrichten, en, ZO wy, daar van, het gene digtst aan ’t end is, dat is daar de Schaar aan den Arm zig “beweegt, voor het eerfte neemen , dan is het vierde Gewricht de plaats , alwaar de Arm moet afgebroken zyn, om het vaar- digfte weder aan te groeijen. En, ’t gene byzonderlyk opmerking verdient , is, dac dit juist de plaats is, alwaar de Armen natuur- lyk breeken. Ook gefchiedt zulks niet in ’t Gewricht, maar in de Schaal tusfchen het derde en vierde Lid, die uit verfcheide Stuk. ken famengefteld is, gelyk de Naaden aan- toonen ‚ alwaar die Stukken flegts tegen el« kander aangehecht zyn, zonder aanmerkely- ke intandingen. By een van deeze Naaden, nu, en vooral by de middelfte , breekt ge- meenlyk de Schaarpoot af ‚ wanneer men een Kreeft of Krab aan dezelve gevat heeft: zo men dien Arm ergens anders affnydet je I. DEEL, XIII, STUIG … wordt, Vv. ÁFDEEL. LXXXlie HOOFD. STUK. V, AFDEEL. LXXAIT Hoorp- STUK. Geftalte, 380 BESCHRYVING VAN , wordt het verloorene zo fpoedig niet her- s. fteld. En’ is aanmerkelyk, dat alsdan de „> Kreeft, dikwils, haaren Arin verder afbreeke „‚ op die zelfde plaats, welke door de Natuur „, tot hervoortbrenging gefchikt was In de „‚ Pooten, eigentlyk zo genaamd , gefchiedt de- ‚‚ zelve, langzaamer”. Gedagte Heer heeft willen onderzoeken of zulks ook plaats had in de Staarten der Kreeften; doch hecgelukte niet: de Beesten, aan welken dieafgefneeden warens ftierven. Zulks fchryft hy aan de ftevigheid en taaiheid van deeze Staarten toe, die het af- breeken niet ligt onderhevig zyn. Ik heb hee wederaangroeijen van de Staart, evenwel, als reeds verhaald is, in een myner Goudvischjes, welk dezelve door een ander afgebeten was, gezien. | De manier, op welke deeze aangroeijing der afgebroken Ledemaaten, allengs gefchiedt , door anderen genoegzaam befchouwd, en de oirzaa= ken, daar van, uitvoerig overwoogen, als ook door overeenkomst met dergelyke hervoort- brenging van de afgebroken Armen of Pooten: der Polypenen Zee- Starren, eenigermaate op= gehelderd zynde (*) zalik alleenlyk nog agt gee= ven op de algemeene Kenmerken der Geftalte. De Kreeften zyn, zo wel ais de Krabben, met Eeen harde Hoornagrige Schaal bekleed; doch haar Lyfris veel langwerpiger en in vees len als Kolrondagtig. Men zou hetzelve uit drie (*) Zie Básren , Natuurk. Uitfpanningen Ml, DEEL, à8 boven, f DE KREESTEN, ar drie deelen, Kop, Borstftuk en Agterlyf , ge-, Ve Iyk in de meeste Infekten ‚ kunnen aanmerken KS te beltaan: want dat gedeelte, waarde Pooten Hoorp- “aangehecht zyn , ’t welk ongevaar zo breed als, He lang is, mag men met reden het Borstttuk noe= men, en dat gedeelte, ’t welk voorlyker zit en daar boven, zweemt zeer veel naar een Kop; terwyl het agterfle gedeelte, dat langer en final is, uit verfcheide Ringen of Geledingen be- {taande , den naam kan voeren van Agterlyf , het welke dan aan ‘t end een uitgebreide Staart heeft _ Het getal der Pooten is, behalve de Schaaren, agt, gelykerwysin de Krabben; doch buiten de Baardjes en zogenaamde Li. pen, aan den Bek, hebben zy doorgaans twee lange en in eenigen zeer lange Sprieten, die zelfs in fonmigen de gedaante van Hoornen aannee- men, door haare ontzaglyke dikte en langte; in welken ‘dan ook , veeltyds, de Schaaren ont- breeken.. Het Rugfchild is in eenige Kreeften glad; in anderen oneffen of gedoornd , en in fommigen zeer kort. Ook zyn eenige Water- Infekten’,. ‘van een . zonderlinge Geftalte, gelyk de Zee - Vloo en anderen , uit veele Leedjes beftaande, en met meer dan agt Pooten voorzien , tot dit Geflagt betrokken. De Soorten van Kreeften , die wy thans door Soorten; LinNaus aangetekend vinden, zyn zesentwin- tig, en in ’ vervolg van die der Krabben ge- plaatst Meer dan de helft zyn in de Wateren of Zeeën van Europa waargenomen, Ie DEEL, Xlil, STUK, KREErF- 4. ArDEEL. LXXXIL. Hoorp- STUKe LXIle Gammâ- JUS. Zee- Kreeft, 882 BEsSCHRTVING VAN KREEFTEN, met het Rugfchild glad en effed, (62) Kreeft, die bet Rug fchild glad ende Snuit op zyde getand heeft onderaan van boven met een dubbelden Tand, | By de Latynen was ’t wootd Gammarus de gemeene naam der Zee- Kreeften; die te Ro- me , nog heden , Gambaro di Mare genoemd worden: zynde hetzelve van den Griekfchen naam Kammaros af komtftig. Men gaf ’er, def- halve, ook den naam aan van Cammarus , welke ALvRovaNpus, echter , meerit te kunnen bewy- zen; voor Rivier-Kreeften gebruikt te zyn. De Franfchen geeven aan beiden den naam van Ecrevisfe 3 doch de Zee- Kreeften voeren, in verfcheide Provinciën van Vrankryk, een by- zonderen naam. Die van Marfeille noemenze Ligombaud; die van Languedok Langouste en de Normandiers Hormar : de Genueezen Lombars do3 de Venetiaanen Aftaje; die van Livorno Astiche; de Turken Liczuda of Lichuda. De Engelfchen geeven, in ’t algemeen ; den naam wari Lohfter aande Zee- Kreeften, die men in Sweeden ; Noorwegen en Deenemarken , Hum ger tytelt. Met (62) Cancer macroutus, Thorace levi, Roftro lateribus dens tato, bafi fupra Dente duplici. Faun Suec, 2053 ScoP. Cars hiol. 1127. It. Westgoth, 174. Muf. Ad Fred, 87. MATTH, Diose. 227 RoNp. Pisc.l. p.538. GESN. Aguat.g1 JONsSTe Exfang. Ag. 112, ALDR. Cruffac. T. 71e BAST, Uit/parie il D. Pp. 6. T. Ee DE KREEFTEN 333 „Met de gedagte Kenmerken wordende Noor: Ve fche Zee- Kreeften bedoeld , waar mede de ove- AEoEe rigen aan de Kusten van Europa „ en zelfs aan Hoorps die van Noord-Amerika , genoegzaam over-°TUE eenkomftig in Geftalte te zyn. Somrtyds vallen zy uitermaate groot. Dus hebik ui de Nieuws- papieren aangetekend, dat, in ’t jaar 1764 , aan de Kust van Engeland , een Kreeft gevangen werdt, van drie Voeten lang en twaalf Ponden zwaar. De gewoone Noorfche, echter, zyn naauwlyks half zo lang en meer aanmer- kelyk wegens haare menigte 5 hoewel zy fomtyds ook ongemeen groot worden. De Heer Baster rekent, dat de Jaarlykfe Invoer van Noorfche Kreeften , door die van Zierikzee, een getal van over de zesmaal honderdduizend ftuks bedraagt: welke men dan, tên groote “ten deele , naar Holland en Brabant vere zende (*). Ik zal hier, om niet na te fchry= ven, het gene door zyn Ed. aangaande deeze Kreeften gezegd is, alleenlyk het volgende be. rigt van den Noorfchen Bisfchop Ponrorer- DANs, vertaalen (Ì). ‚ De Hummer is van geftalte alseen Kreeft, venata, ss doch vyf of zesmaal zo groot (J), en, be- hals (*) Natuurk. U'itfpann, II, DEEL , bladz, 7 , enz. (Ì) Naturl. Hift. von Norwegen. Il. Theiil. pag. 325, Enz, (1) ,, Of zig onder de Zec- Kreeften , zo wel als onder an« ss der flag van Vis(chen, eenige van ongemecne grootte , die + men als Voorvegters der anderen mag aanmerken , bevin= p2 den, kan ik niet bepaalen: maar my is geloofwaardig verhaald; Te DEEL. XIII, STUK, dat | Vv. Arprer LXXXITe Hoorp- 384 BESCHRYVING van ‚> halve agt kleine, met twee groote Klaaue > wen of Pooten voorzien. Van Paasfchen tot ‚s aan St Jan is by volstenbest, maar vervol- 9, gens neemt hy af , en raakt zyne Schaal >, kwyt, in wier plaats de nieuwe dunnere on- > middelyk verfchynt, welke dan, binnen agt Dagen, byna even zo hard wordt , als de „‚ voorgaande. Men kent het Mannetje daar > aan, dat het van boven, langsde Staart heen, s> fmaller , en, als ’c ware , ingekneepen is 5 „> het Wyfje, daarentegen , breeder ; ’t welk ‚, ook voor het beste gehouden wordt (*). », De Hummer onthoudt zig op Zand: ss gronden en onder het Steengruis, of in de fcheuren en reeten van Klippen , voornaame= Iyk waar een foort van Wier , met breede Bladen, groeit, van het welke hy , vermoe- delyk, ten deele zyn Voedzel heeft, dat anders ook in ’t Broed der Visfchen beftaat, Hier tegen wordt de Hummer allermeest van den Steinbisfer of Steenbyter vervolgd , die zyn 52 53 33 92 53 23 í) 3) 2, by Udvar, ín de Parochie Evenvig , van de Visfchers dik- „, wils een overgroeide Zee- Kreeft gezien wordt , die zo 3, fchroomelyk groot is , dat het niemand waagen durft ‚ hem p Aan te tasten, en zy zeggen, dat de wydte tusfchen » Zyne Klaauwen byna van een Vadem is. Hier uit kan „, de grootte van zyn Lyf opgemaakt worden, offchoon zy „, hem niet volkomen te zien krygen, alzo hy gemeenlyk van „, het Zeegras bedekt wordt, waar in zig doorgaans alle Zeee Kreeften onthouden, (*) Van fommigen en van de Duitfchers inzonderheid : wy. Hollanders verkiezen de Mannetjese Kreeften , dic derhalven eok duurder zyn: 93 / hbe KREEFTEN ' 38j 35 zyn grootfte vermaak daar i invindt, wanneer V. 5 hy zyn Tanden opiets hards kan te werk ek d > ftellen ls Sion: __ Men'zegt dat de Hummer , om den aanval Hinten s> van die fier voor HEhiteride’ Dier te ontko- in Noor- Hs ser, zyne Staart omkromt, en zig daar me- an » de aân ’t Zand niet alleen vasthoudt, maar zelfs dus teruggaat, met den Kop navolgeni- », de en ’t Agterlyf vooruit. Weleer vatte men ze met een Houten Nyptang op; doch, 9, dewyl de Kreeft het knypen niet verdraagen s> kan, en twee of drie Dagen daarna fterft, ‚ is zulks niet meer gebruikelyk op zodanige 5, plaatfen , alwaar men de Kreeften in de zo- s genaamde Hummer - Buifen , of Kreeft-Vaar- > tuigen levendig buitenslands wil zenden. Als s> dan worden zy alleenlyk met Fuiken gevan- s gen, die gemaakt zyn van Hoepels , met’ „3 Vischnet overtoogen ,„ hebbende aan iedef »» End een langen {mallen Ingang , ten cindezy L daar:niet weder uit zouden kunnen loopen. ) (+) Deeze Visch „naast; zo ’t- my: toêfchvnt ; „met den Meirval overeenkomende, Bode Steenbyter genoemd zegt de zelfde Bisfchop, om dat hy met zyne Tanden de Klipfteenen aan ftukken kan byten, Hy is ongevaar drie vierendeel of een. Elle lang : de Huid donker en glad, als die. van een Aal , naar welke hy ook van Lyf zeer gelykt, uitgenomen dat hy wat breeder ‘isj’en op de Rug lange afhangende Vinnen heeft: Aan den Kop, die rond en dik is- 2 _ziet-hy 'er affchuwlyk en byna als een Kat uit, hebbende in de Mond twee ryën Tan- den. Zyn Vléesch' is hard en ver, wordende van den gemee= ren Man: gaarn, gegeten. Men vangt hem met Lynen of fteeke hem mert den Elger» als men hem op een Zandgrond ziex ftaan. Bladz. 235. 1, DEEL, XIII, STUK, Db ii Vis ArverL * LÄXXII. Hoorp- STUK. 386 BESCHRYVING vAN ‚‚ Op eenige plaatfen zyn deeze Fuiken, gely- „‚ kerwys de Aalkorven, uit Wortelen van Ge- „, neverboomen gevlogten, en zulke agt men de bekwaamften tot den Kreeften - Vangst. In deeze Fuiken wordt een andere Visch tot Lokaas gehangen, en dus kan men in ieder Korf, die uitgeworpen en met een Touw vast- gemaakt wordt, gemeenlyk in ééne Nagt wel ‚, tien fluks bekomen. „ Hoe veel nu, van deeze Ken jaar- ‚‚ Iyks uitgevoerd worden, kan men daar „, uit befluiten, dat federt het begin van deeze ‚ Eeuw, ieder Voorjaar „, wel dertig, veertig en meer Kreefthaalders , van Londen en Am- cl fterdam , alhier komen , om levendige Kreef- ‚ten in telaaden. Gedagte Schepen zyn zo- ‚danig gemaakt, dat onder den digten Bodem 9 zogenaamde Wellen of Hummer-Kasfen zyn; „‚ een ruimte naamelyk , welke door middel van „‚ een groote menigte Gaten, die in de onder- ‚‚ fte Bodem geboord zyn, gemeenfchap heeft ‚‚ met de Zee; waar door de Kreeften altoos ‚, in hun Element, dat het Zoute Water is, „ blyven ; niettegenttaande ’er wel tien- of „‚ twaalf duizend ftuks ín zulk een Vaartuig zyn, >, In ’t begin des Voorjaars flaagen- evenwel „> de Reizen beter, dan wanneerde Lugt war= „> mer wordt, en indien, in zulk een geval, „, de Reize door tegenwind langduurig wordt », gemaakt , fterven de Kreeften, om dat zw ‚‚ beflooten zitten ; inzonderheid, wanneer | | „ te madrid DE KREErTeEn. 887 3 tevens Donderweer ontftaat ‚ ’t welk, naar Vv. » men getuigt ,; hun fchadelykst zoude zyn. le ‚‚ De Eigenaar doet alsdan een verlooren ReisHoorp: s‚ en fchiet ’er veel Gelds by in, niettegen-STUK4 3, taande zy alhier goedkoop zyn: ’t welkeen 3, zeer goede Reis maakt , als hy het geluk ;, heeft , van ze levendig over te brengen. Dik- s wils wordt hem een Engelfche Kroon voor ‚, het ftuk betaald, daar zy hem in Noorwe- 3, gen maar twee Deenfche Schellingen gekost » hebben. Dit is de vastgeftelde Prys , wan» ‚ neer de Kreeft de langte heeft van agt Dui- ‚‚ men of daar boven ; welke Maat door de Re. 3 geering geauthorifeerd is: maar is hy klei- s> Der, of mankeert hem ééne Schaar (*), zo », wordt het Stuk voor een Schelling verkogt. s> Niettemin brengt deeze Handel , inhet Ampe 4, Stavanger alleen, gewoonlyk, in’t Jaar over de tienduizend Ryksdaalders in *t Land, fe- ‚ dert de gemeene Man voor omtrent twintig Jaaren (f) begonnen heeft ,‚ meer voordeel van deeze Neering te trekken , door zelf _Hummer- Buizen aan te leggen, welke van de EY Sta- (*) „ Op dat zo veele Kreeften, die te gelyki in ééne Hum. ;s met- Kas zig in ‘t Schip bevinden, elkander de Klaauwen 5, of Schaaren niet afknypen zouden mcn t welk anders ‚, hunpe gewoonte is; zo worden de Schaaren van alle deeze i Kreeften met een Touwtje toegebonden®”’, __(f) De Bisfchop fchreef zyne Naturl, Hiftorie van Nórwés gen reeds voor het Jaar 1754 sE. DEEL. XIII, STUK. Bb a 558. BESCHAYVING vaN Ver ÁFDEEL. LXXXIL Hoorp- STUK. …, Kreettvan- geryen. 9» Stavanger, Eyerfund en daaromftreeks af- Eon vaaren: doch, om de gezegde redenen „kun= „‚ nen zy nietmeer dan: ééne Reizein’t Voors „ jaar. doen,” He beste Hemmerpliadsi of. Biens PN ss -alwaar,, „ieder Jaar, tot twee of drie Buizen s‚ belaaden kunnen worden , zyn. Skudesnaes, „ Akre, Praestehafen, Vaage of Ahre- Buck , „ Buck von See, Stierneöe;, Hindingsöe, Ta- ‚ nan en Fananger. Oostwaards van Lindes” ‚‚ naes worden ook veele Zee- Kreeften gevan- ‚, gen en vervoerd: doch daar van heb ik geen On narigt. … Ten einde de vreemden, „ door eene vroegtydige Vaart, niet het groot- gr voordeel uit deezen Handel mogen trek- ss ken; zo. moet in, ieder van de gemelde Ha- », vens eerst een Noorsch Schip belaaden zyn, „‚ eer men iets dan Vreemden mag verkoopen. ‚Hier in 't-Leen Sundfiord heeft men, eenige 5 emi geleeden, ook begonnen-met-deeze ‚ Negotie. „De Heer DANKERTSEN ;Tolle- ‚naar Op Sroröen:, berigt my, hoe’, in dit pt ‚ Jaar ‚ op. zyne Tolplaats alleen ; voor Zes- ») duizend Ryksdaalders aan Kreeften afge- s fcheept zyn. De Inwooners van Zierikzee 5, in de Nederlanden hebben deezen Handel „‚ eerst begonnen, en daar van veel voordeel ‚> getrokken. Nu beginnen de Engelfchen ook 5 onder Hitland veele Kreeften te vangen. ‚, Behalve levendig worden de Kreeften ook > wel BRZO: of met Azyn en Peper inge: …_ legd 3 Pe KREEFTEN, 330 „ legd zynde, verzonden. De Boeren, die V. ‚„ van deeze aangenaame Kost, als ook van de LEO „> Oesters, op veele plaatfen genoeg kunnen Hoorps s> krygen, maaken ’er, in tegendeel, geen werk **PE ; s> van, in ’t geheel”. Dus verre de Heer Ponr- OPPIDANS , door wien voorts van een Soort van Kreeften gefproken wordt, aldaar in Sund- fiord gevonden , welke hy de Buchftaben - Hume mer, dat is de Letter- Kreeft noemt, wegens de tekening op de Staart, en dezelve fchynt my met die fraaije , zeldzaame , roode Noor- fche Zee- Kreeft, welke in ’t Werk van Sega afgebeeld en befchreeven is (*) , nagenoeg over. eenkomstig te zyn. e „… Aftachta op-zyde getand heeft , onderaan , weder. Rivier- zyds, met eennenkelen Tande Kreeft, De bynaam van Astacus, die hier tot onder: fcheiding der Rivier - Kreeften gebruikt wordt, fchynt weleer de algemeene naam der Kreeften te zyn geweest. In de voornaamfte T'aalen van Europa, het Hoogduitsch en Fransch, hebben zy (*) IIL DEEL. Tab. XXI, Fig. 5. Bladz, 53e (63) Cancer macrourus , Thorace levi ; Roftro lateribus dentatos bafi utrimque Dente unico; Faun, Suec, 2034. SCOP, Carniol, 1128. SCHAFF. Elem, T, 32. Mufs Ad Frid, 1. pe 87. GRON. Zooph.977. RoES, Inf. III. Theill, T. 54,55 MATTH. Diosc. 229. ROND. Pise, IL. p. 210, BELLON: Aguat 355. GESN. Aguat, 104. ALDROV. Ex/ang. 129. JONsT. Ex/ang, Aguat. T, IV, fer, SULTZe drf, Te 23ef. 15e GEOFERe Paris IM. p 667. N. 1. k DEEL XIIL STUK, Bb 3 390 BESCHRYVING Vv AN zy ook, zo wel als de voorgaande Soort , den * naam van Kreeft ; dien zy in Noorwegen zelfs by uitmuntendheid fchynen te voeren, onder den naam van Krebfe ; doch in Sweeden onder-_ fcheidt men ze by den naam van Kraecfweta;, en in Engeland noemt men ze the Crey: fish of Crevife, geevende aande Zee-Kreeftendennaam van Sea-Crevis ; gelyk de algemeene naam in Italie en aan de Adriatifche Zee nog heden is Gambaro of Gammaro , maar die van Karniolie naemen de Rivier- Kreeften Rak, de hedendaagfe Grieken Karanis of Karanidic. | In de meeste Rivieren van Europa komen Kreeften voor, maar in het eene Land over- vloediger dan in het andere, Men vindtze in Spanje weinig , doch in Italie en Vrankrykzeer veel , ja in geheel IJuitschland zo overvloedig, dat iemand, te Weenen in Oostenryk, op de Kreeften - Markt , meer dan eens dertig Wagens te gelyk, daar mede beladen, heeft gezien (*)- Menigvuldig komen zy voor in het Meir, Czir- gnitfer See genaamd en andere Wateren van Kar- niolie, ‘Tegenwoordig zyn zy ook rykelyk in de Rivieren en Meiren van Sweeden , alwaar men weleer naauwlyks wist van Rivier - Kreef- ten. Het ontbreekt ’er niet aan in de Ooster- fche Landen, boewel men ’er, in het Oude Testament, geen melding van gemaakt vindt, De Kreeften , welke men in de Rivier van Se- 1 negal aan de Kust van Afrika, vinde „Zyngroo. ter (£) ALDRov. de Cruflatis, ps 45e ver \m DE KREEFTEN. SGI ter en lekkerder dan die van Vrankryk. Aande, V. Goudkust zouden ‘er, volgens DarPERrR, zyn; en die Holen in den Grond maaken als de Mollen, Hoorn« rood van Kleur; doch misfchien zyn dit Krab- °*®% ben. In de Rivieren van Amerika vindt men ’er overvloedig , die weinig van de Europifchen ver= fchillen, dan ten opzigt van de Schaarpooten of Armen , welke zy veel langer en dunner heb- ben. Men kookt ’er fmaakelyke Soupen van, inzonderheid te Cayenne ‘Die van ’t.Eiland Tabago worden gezegd, in lekkerheid , de Eu. ropifehen ver te overtreffen. Hoewel de Rivier - Kreeften veel kleiner dan Groote, de Zee- Kreeften zyn, zo vindt menze doch van aanmerkelyke grootte. ín de Rivier van Karniolie, genaamt Kerka, by Gurk, zyn ’er, volgens het getuigenis van een Kronykfchry- ver, gevangen, waar van de vyf zo lang wa. ren als een Mensch (*). Deeze moeten dan, ten minste, de langte van een Voet gehad heb= ben. Men voedtze , aldaar, of mestze., met Osfen-Lever en bladen van Brandenetelen ; kunnende dezelven lang levendig houden, wan- neer menze met Azyn befprengt, zegt Doktor ScoroL1. Hier te lande , en in Vrankryk of &n= geland, gebruikt men Vyvers , omze te fpee. nen; alwaar de Kreeften in een Houwer van Latwerk moeten beflooten zyn , en geen ge- brek hebben aan Groente en versch Water. Als dan (*) Entomol, Carniol. p. 497, X. DEEL: XIIL, STUK, Bb 4 392 BESCHRYVING VAN Ag dan kunnen Luiden van Vermogen het pleizier Lxxxm. genieten; van deeze Dieren , onder hunne Oo- HO ARDE gen, te zien voortteelen, en dus genoegzaam “* voorraad van dien aart uitleveren voor hunnen Tafel. | Sebruik, De Kreeften worden, in ‘t algemeen, voor [ een fimaakelyk Voedzel, ja by veelen voor een groote lekkerny , gehouden. Men moet zoda: nigen uitkiezen , die Vleezig, mals: en wel ge- voed zyn 5 wier Vleesch een Olieagtige en Bal- famieke vogtigheid bevat, die bekwaam is om de Scherpheden op de Borst te verzagten:, het Bloed te zuiveren en het overtollige daar uit door de Waterwegen te doen ontlasten. „Even- wel kan het overvloedig eeten van dezelven, zo wegens de taaiheid van haar Vleesch , die ze zwaar om te verteeren maakt, als wegens de verhittende eigenfchap van die Spyze , aan jonge, Bloedryke en Galagtige Geftellen, ligt nadeelig zyn. Oude Luiden moeten ’er ook met maatigheid van eeten, om dat de Maag anders door dezelven bezwaard wordt: doch voor Tee. ringagtige en andere verzwakkingen der Na- tuur, worden de Soupes aangepreezen van lee= vende Kreeften, die men gefimoord zynde ftampt, en in Vleesch- of Hoenderen-Nat gaar kookt , Jaatende het Sop dan door een Doek loopen, en mengende ’er een weinig Boter, Zout en Notemuskaat onder , naar vereisch van zaaken. Ongemeen dienstig zyn deeze Soupes of het uitgeperste Sap van Kreeften , tot Lavamenten der DE KREEFTEN. 393 der Daitmén tegen de Scherpte van de Roode- Vs ÄFDEEL, of Bloedloop. In veelerley famengeftelde rxxxm. Middelen der Apotheeken zyn de Kreeften een Hoorp: STUK voornaam Ingredient. Men vindt ook het Voor- fchrifc van een gedeftilleerd Water van Kreef- ten , dat, echter, met reden, zo kragtig niet als de gedagte afkookzels of uitgeperste Sappen, wordt geoordeeld te zyn. | De Asch *, welke door GALENvs dermaate , he tegen het byten van een Dollen Hond, inwen- dig aangepreezen wordt, moet niet van Kreef- ten ‚, maar van de gedagte Zee-Krabben zyn (*); zo wel alsde Schaaren + , die elders verkeerde- 7, Cele lyk worden gefteld op rekening van de Kreef. ten (T). „Het moeten naamelyk de zwarte punten zyn der Schaaren van de Zee -Krab- ben J. Men vraage niet , of de Kreeftfchaa- 4 Bladz, ren de zelfde kragt niet hebben5 want in die a gevallen, daar het op ’t geloof der Ouden aan. komt, zyn wy verpligt hun Voorfchrift blin- de- (*)C. HOFMAN , de Medicamentis Officinalibus, Paral, Page Ie (f) In Nucko Belgico Mat, Med. Brux. 1719 p. 56. Dit zou een fout in de daad veroorzaaken, In naam is die mis- flag van een Cancer of Carcinoma , in plaatsvan Kanker , volgens * den gewoonen trant, uit vies- en keurigheid van Taal een Kreeft. gezwel te noemen , dat geen de minste eigen{chap of overeen- komst heeft , zodanig ingekroopen , dat men dit naauwlyks hopen kan verbeterd te krygen. Veel beter noemde men dit droevig Ongemak , met. de Duitfchers, der Krebs of de Krab; dewyl het wegens de ronde uitpuilende dikte en de zigtbaare dikke aderen aan den omtrek , eenigermaate de geftalte van een Krab’ heeft, EL. DEEL. XIII. STUK Bb s Ld „394 BESCHRYVING VAN yv. delings te volgen. Anders is het metde Kreefts- Arets Oogen*, zogenaamd, die, ten opzigt van de Hoorp- Afkomst, zo men wil , den regten naam heb- STUK. ben, hoewel menze eigentlyker noemen kans ra Steentjes of Steenen der Kreeften. en Zy werden, volgens LEMERY , ten grootften Oogen. _deele uice Oostindie herwaards gebragt, alwaar menze in groote menigte op de Oevers der Rie vieren vondt. Twee, zegt hy, zyn ’er in de Mannetjes - Kreeft, die dezelve zig tweemaal in ’t Jaar kwyt maakt. In de groote Rivieren, naar den kant van Astrakan, zyn Kreeften , die deeze Steenen zeer groot hebben, en niet dan om dezelven gevangen worden.” De Visfchers weeten die, op verfcheiderley manieren , uit de Maag , waar in zy zitten , te bekomen. Eenigen kneuzen deeze Dieren met een Hou- ten Blok, en dan, de Pap in Water gedaan heb- bende in een Tobbe of Bak, vinden zy, door t omroeren, de Steentjes op den bodem. Ee- nigen leggen de Kreeften op hoopen en laaten die rotten, verzamelende naderhand de: zoge- naamde Kreefts- Oogen, die men daar te Lans de voor vier of vyf Stuivers het Pond verkoopt. De Apothekers in Moskovie voorzien er zig dus van , en zy worden in groote menigte uitges voerd. Het oude denkbeeld, dat deeze Steenen in de Kop of in de Herfenen der Kreeften zaten, reeds overlang verworpen zynde; gelyk uit de Vertoogen van REAUMUR ‚ over het ruijen der Kreef- DENKREENTEN. 895 Kreeften , blykt (*): zal ik hier gebruik maa- V. ken van het uittrekzel van een Brief , die door EE Doktor Mounsey , Geneesheer der Armöen Hoorp- van haare Majefteit de Keizerin van Rusland, Bnn voor weinige Jaaren dienaangaande is gefchree= ven, en waar in die Heer zig aldus uit- drukt (f). »> De Steenen , oneigentlyk Kreefts - Oogen Nieuwe 2 genaamd , worden in het Lyf van deKreef= Den »> ten gevonden. leder Kreeft brengt ’er jaar- Ne » lyks twee voort; naamelyk één aan ieder zy- 2, de van het voorfte en onderfte deel der ss Maag. Decze beide Steenen neemen hun- 5, nen oirfprong tusfchen de twee Vliezen van », de Maag: de platte of holronde zyde raakt dedan ‘het’ binnenfte Vlies, dat dun is en > doorfchynende , doch fterk en van een ) Hoornagtige zelfftandigheid; de verheven- ronde zyde is fteeds uitwaards gekeerd , bee dekt zynde met de Vleezige zagte Vliezen van de Maag, wier Vezelen indrukzelslaa- ten op de oppervlakte van den Steen. De: zelve groeit langzaam en by plaatjes , tus« {chen deeze twee buitenfte Vliezen: waar 2» van het Hoornagtige niet dient dan om te= genftand te bieden , ’t welk maakt dat alle ») de Steenen aan die zydeverhevenrond zyn. »> De (*) Mer, de PAcade Royale des Sciences de Paris, de1zia > 1718. (f) Journal Oeconomigue, d'Aout 1754. Pe 1342 &C Te DEEL, Xlll, STUKe VV. ArprerL. LXXXIL, Hoorp-. STUK, , 596 BESCHRYVING VAN 53 De eerste Schub , die men ‚kan waarnee. men, en op welke alle de anderen zig aan- ' voegen, is naar ’t middelpunt geplaatst, en en men kan duidelyk de randen zien van de Laagen , welke zig agtervolgens formeeren. Voor dat men deeze Steenen in het Dier kan vinden , wordt men kleine Cirkelronde Vlakken gewaar , die een - weinig duister zyn en witter dan het overige van de Maag, Deeze Vlakken zyn de plaats, welkede Stee- nen beflaan moeten „ tegenover “taaije en {lymagtige zelfftandigheden , welke Klieren genoemd worden door fommige Menfchene Zy zyn grooter en. zigtbaarder „wanneer. deeze Steenen ontbreeken ; maar mensheeft mis, te gelooven, dat zy Steenen worden, door verfcheide agrereenvolgende; trappen van hardheid te pasfeeren”’. ‚> Men heeft zig verbeeld „ dat de Kreeften zig deeze Steenen kwyt maakten, by deaf- werping van hunne Schaal ,, en deeze rui- jing, is ’t bekend, dat alle Voorjaaren ge- {chiedt. Zie hier den oirfprong van dit ver- keerde denkbeeld. Tegen den tyd, wanneer de Kreeft haare Schaal verlaaten moet , door booren de Steenen den inwendigen Hoorn- agtigen Rok van de Maag: de drie Tanden, van dit Ingewand vergruizen deeze Steenen, en, in weinige Dagen, zyn zy doorde Vog- ten, die ’er overvloedig in de Maag zig be- vinden, opgelost: ’c welk maakt dat menze 9 be- PSWECKREERTEN. © 307 „‚-bezwaarlyk. op dien tyd zal vinden , en Sus, A sdenken-moet, dat zy met de Schaal uitge= een ssworpen zyn. By naauwkevrig onderzoek , Hoorp=. STUK, - 5 22 s nogthans ‚„ zal men ’er verfcheide Steenen ssaantreffen; die ten halve verteerd zyn, en sot gene boven alles bewyst , dat zy nooit ss uitde Kreeften:komen , iis „dat menze nooit svinsde Rivieren vindt, alwaar deeze Dieren ss overvloedig zyn. Onder degenen, diemen ‚sin rde, Winkelen houde „zyn. verfcheidene wat bruinagtig:van Kleur „ en deeze zyn het, die zig in de Maag van de Kreeft, toen de- zelve gevangen werdt , bevonden”. Moeielyk is ’t, een befluit ‘op te maaken, aangaande ’t.gebruik van deeze Steenagtige fa- mengroeizelen. De Waarneemer gist niette fin ‚dat zy’ „/ met en-benevens de oude‘afge- worpen Schaal, welke van de Kreeft ook op- gegeten wordt; dienen om aan de. Vogten een nieuwe Steenmaakende hoedanigheid by te zet. ten. ‘Deeze Steenagtige Deeltjes zouden. af- gefcheiden worden in de Varen, volgens hun: ne verfchillende trappen van ires, sen afgelegd aan het end der Huidvaarjes , om een nieuw Steenagtig bekleedzel hervoort te bren- gen. Zulks fchynt het gevoelen der genen , die de Kreefts-Oogen tot het ontbinden en uitloozen vân het Steenagtig Slym- Graveel , uit de Nie- renen Blaas, bekwaam agten , niet zeer te bee gunstigen. “Het Verhaal van dien Heer, hoewel in fom. I, DEEL, XIII, STUK» mi- 93 93 53 V. AFDEEL,. LXXXI1. HaoFD- 8TUKe 298 BESCHRYVING VAN mi ge opzigten wat duister, in anderen eeniger- maate tegenftrydig voorkomende „wordt niet« temin „ ten aanzien van de manier van inzame: ling, bevestigd door het Berigt, dat van Dok- ter Maver dienaangaande gegeven wordt ; zeg» gende, dat hy hetzelve had van Kooplieden , die van de Grenzen van Tartarie en Moskovie kwamen C*). ,, De inzameling , getuigt hy, bb) 53 2 53 93 gefchiedt voornaamelyk in Besfarabie en de Ukraine, ’t welk Landen zyn daar men vee le groote Rivieren heeft, met overvloed van Kreeften: want de Ingezetenen onthouden zig van die te eeten , om voordeel te kun- nen trekken uit de inzameling der Steenen. Zy neemen de Maanden waar , wanneer de Kreeften goed zyn: alsdan maaken zy Graf: ten, van zestig of zeventig Voeten lang en tien of twintig Voeten breed ; daar zy zo veel Kreeften, als zy by een kunnen krygen ‚in« werpen , en dezelven metde Voeten treeden; gelykerwys men de Druiven doet in de Wynr Oogst. Somwylen, zelfs, om zekerder te zyn aangaande de verplettering , gebruiken zy 'er Beukhamers toe, en laaten verder hunne Kreeften aldaar , in de open Lugt, rotten , den geheelen Winter door. In Voorjaar hervatten zy, daar aan , hunnen arbeid, en, door middel van een Teems de PE vui- (*) Ephes Nat. Curioför. Cent. Vils & VIe Aûn, 1719 P. 417. » „DE KREEFTEN 399 „vuiligheid affcheidende, verzamelt dic arme _ V. ‚‚ Volk een verbaazende meenigte van Kreefts. Leon Oogen , welker vertiering , door den groo. Hoorp- ‚sten aftrek van deeze Koopwaar in andere STUK „s Landen , hunnen rykdom uitmaakt”, Dus krygen wy dan ook thans de meesten uit Pos len en Moskovie. | Uit dit alles blykt , dat de Waarneemingen”: Gevoe- der Ouden niet altoos te veragten zyn. Her- {nero MONTIUS , naamelyk , is over dea oirfprong tigd. deezer Steenen, welken hy , door dagelyks ongevaar tweehonderd Kreeften te openen; naauwkeurig onderzogt hadt, zeer omftandig. ss De Mannetjes , zegt hy, beginnen jaarlyks , ziek te worden, van het midden van Juny zo af, en vervolgens de Wyfjes in July, voor „, het afwerpen van de Schaalen. Dan leggen 5» ZY, geduurende negen Dagenen langer, zon- ‚‚ der beweeging , als half dood. Diestyds ‚‚ wordt haar Maag met een nieuw Vliesje ‚, overtoogen , tusfchen ’t welke en de oude s‚ Maag zeker Melkagtig vogt is, dat allengs „s hardwordt, en,‚ door de holronde figuur van „, de Maag, eene bolronde aanneemt, worden- » de eindelyk geheel Steenhard. De oude Rok ‚> van de Maag, nu, allengs verteerd worden. ‚» de, ftrekt-het Dier tor Voedzel, zo wel als „ de Steen, die in de Maag blyft, geduurende ss den tyd van byna een Maand”. Dit gezegde van Vader HELMoNT is door _ Weprerus en anderen bevestigd, Zelfs heeft Ie DEEL. XIII, STUK, * de Var ArpzeL. LXXXIL Hoorp- STUK. Kenmere ken der Echtheid. 4co DESCHRYVING MAN! 7 de Heer Grorrroy de Jonge, in zyn Vertoog dienaangaande medegedeeld aan.de Koninglyke Akademie der Wetenfchappen van Parys (*), dit ook gedaan: ftellende onder anderen vast, dat men deeze Steenen niet inde Kreeften vindt, dan ten tyde van de ruijing , en-dat zy vervol- gens allengs verdwynen of verteefd worden in de nieuwe Maag. De Maag, nu „is inde Kreef- ten onder den Kop geplaatst, ’t welk fommi- gen heeft kunnen misleiden , die zodanige Steer nen voor Oogen hebben aangezien. De Kreefts- Oogen, die wy hier in de Win- kels hebben, zyn aan de eene zyde bol-, aan de andere zyde holrond of een weinig ingedrukt, en dùs byna van eene half Kogelronde geftalte, De Kieur is wit, met eenig bleekrood of blaauw, jn fommigen meer in anderen minder , daar door fchynende, doch het Poeijer , dat men door de- zelven te ftampen krygt, is geheel wit. Dit alles heeft men in de valfche of gemaakteKreefts: Oogen ook weeten naar te bootfen , maar ze* _kere byzondere Visfcl hige reuk, welke de ech- te hebben, ontbreekt daar-aan. Ook kan mea in breken, dewyl zy bylaagen groeijen, het. bedrog ligtelyk ontdekken , ven nog, zekerder. door de Chymifche ontbinding : „want dan gee- ven zy eenig, vlug Alkalyn Geest, en Zout , be- nevens een dikke ftinkende Olie: door ’ t Each nee< (*) Hit, de 'PAcadenie Royale des Sciences 8 de PAùn, 170% De K KEKFEEN © got féeren worden zy zwart: waar uit blykt, dat re En bi zekerlyk van Dierlyken oirfprong zyn. LXXXIÌs “Van de Eigenfchappen der Kreefts -Oogen , Hoorv- in het Zuur te cemperen, behoef ik, als alge- cen gemeen bekend zynde, by alle Menfchen ; geen Soesetee gewag te maaken. Zy kunnen, ten dien ein- de, veel veiliger gebruike worden dan Kryt ; Koraal en dergelyke Stoffen, om dat zy niet zo zeer tot famenpakking genegen zyn, gaan- de veeleer wanneer zy, in de Ingewanden ; door Zuur zynontbonden, ineen openend Vogt over , dat tot in de fyn{te Wegen doordringt (*)s en derhalve bekwaam fchynt om de Nie- ten van ’t Graveel te zuiveren. Evenwel is het dagelyks en menigvuldig gebruik van het Poeijer van Kreefts- Oogen niet aan te raaden; dewyl de Maag daar door bedorven wordt en de Ketenslust vergaat. Veiligst worden: zy ; met Salpeter, Rhabarber en andere Geneesmid= delen, naar den eisch gemengd zynde, voor- ‚ gefchreeven. Van de inwendige deelen der Kreeften nog inwendige niet gefproken hebbende, gaa ik thans daar toe greerd over. Na dat men de Schaal of Korst, met de roode Slymigheid en het Vlies, dat dezelve dekt, weggenomen heeft, wordt men, aan den top des Hoofds, het Brein gewaar „ dat van | mide (*) Over de nuttigheid van Kreefts - Oogen, in Azyn op- Belosr. ‚ tegen inwendige Kwaalen, kan men halen het V1l1s Deer der Uitgezogte Peemdlndelrngens bladz, 529. Is DEEL. XIII, STUK, Ce 802 BESCHRIVING vAR Vv. middelmaatige grootte is „ groenagtig van Kleur, ArpeeL, en als in twee Kwabben gefpleeten , daar de Ge= LXXXII Ee zigtzenuwen en het Verlangde Merg van afko- STUKe Het Hart. men. Van het onderftedes Beks , daar men twee platte Tanden waarneemt en een Vleeschheu- veltje, ’t welk naar een Tong -gelykt 3 gaat een korte Slokdarm regtsftreeks naar de Maag toe. Dit Ingewand is van aanmerkelyke wydte en bes ftaat uit een dik fterk Vlies, waar aan twee Klieragtige lighaamen zitten , die met Knobbe- lige Vaatjes gevuld zyn , welke naar Darmpjes gelyken „ doch aan ’t end in éénen Stam famen- loopen. Deeze deelen zyn het , die men gemeen= lyk de Lever noemt in de Korst- en Schaaldie- ren, en zy fchynen zo wel den-dienst van Le ver waar teneemen als van Darmfchejl, Volgens Doktor Sacns, in zyne Gammarologie , loopt van de zyde der Maag een enkele Darm, die egaal van wydte blyft, tot aan de Staart uit , alwaar.de Kreeft haar Fondament en tevens de opening van de Leg heeft. Men kan zeer gea „makkelyk de gemeenfchap daar van doen bly- ken, mids met een Pypje daar in blaazende:, als waar door de Kreeft alles, wat zy in de Maag en Darmen hadt, van boven uitbraakc, Agter de Maag en de andere Ingewanden is tegen de Rug aan, in zyn Zakje, het Hart ge- plaatst, dat immer zo fterk klopt als inde Die. ren die Bloed hebben, Het is een Kegelvor- mige Spier, van witagtige Kleur, meteen taas melyk wyde holligheid, die van binnen onge- lyk DE KREEFTEN ‘ 408 jyk is en aan den Wand met veele dikke Veze- d Ar, Jenvof Styltjes gefchraagd, even als her Hart, seents der Menfcken. De Groote Slagader, uit het Hoorns Hart komende, vêrdeelt zig aanftonds in twee *TUXe. Takken, die naar de Kieuwen gaan: terwyl de Stammen van de Hol= Ader, zo nederdaalende als opklimmende, zig agter het Hart famene voegen, en dus in deszelfs Oor dringen. Derse halve gefchiedt hier een dergelyke Circulatie of Omloop der Vogten, als die van ’t Bloed in de Viervoetige Dieren. De Kreeften hebben , gelyk de andere Infeks za teus ten, in plaats van Letten eenige Openingen“ op de zyden van het Lighaam, welt men ee-, nigermaate by de Kieuwen der Visfchen verge- lyken kan. Zy zyn wederzyds onder de Korst of Schaal geplaatst, hebbende haar onderfte ge- deelte, dat breed en ftompis, aan het Borst. {child gehecht door middel van Steeltjes ; doch het bovenfte blyft los en vry. leder Kieuw heeft drie Boezems , waar van twee gefchikt zyn om het Vogt te ontvangen , dat tot het Le- ven dient: gelyk dit blykbaar is , dewyl een zwart Vogt, inhet Hart gefpooten, eerst door- dringt in den eenen, en daar uit overgaat in den ânderen Boezem. De derde Boezem , van de Punt naar den Grondfteun gaande, loopt in een Kanaal uit, dat gemeen is aan alle de Kieuwen van ééne zyde , en een taamelyk wyde Ope- ning heeft, naby de inplanting van de bovenfte der Kieuwen, welke in een geduurige bewee- I. DEEL, Xlll, STUK, Gc 2 ging 204 BESCHRYVING VAN r ge d de ging blyft van drilling. Men verbeeldt zig ; LXXxin. dat gedagte Opening dient om Waterinte nee. aen men, ‘t welk, zig mengende met de Dierlyke *__ Vogten van de Kreeften, derzelver Ademhaa- ling nog in ftand doet blyven , wanneer zy op drooge zyn. Dit agt men is de reden, niet alleen dat zy lang kunnen leeven zonder Wa- ter, maar dat zy zelfs in ’t Lugtledige niet fchie- lyk fterven C*). | De Teel- — In de Manretjes Kreeft hebben de Zaadvaá- deelen. gen haaren oirfprong aan beide zyden van den Slokdarm, dochloopen nederwaardsin de Teel- deelen uit. Inde Wyfjes, insgelyks, eindigen de twee Eijerftokken, bezyden de Maag leg- gende, in twee Lyfmoeders, in ’t agterfte van ’t Lighaam. Dus hebben zy de Teeldeelen ook dubbeld, zo wel als in de Krabben : doch uit- wendig niet zo klaarblykelyk. Uitwendi- _ Sommigen willen , dat de Rivier - Kreeften ge Gellale van de Zee- Kreeften alleenlyk door de groot- Kreeften, te, die ongelyk kleiner is, verfchillen zouden; maar men vindt, als in de T'ytelsblykt, an- dere Kenmerken tot onderfcheiding. De Kleur, bovendien, is in de Zee- Kreeften zwartagtig blaauw en in de Rivier- Kreeften donker groen; doch wordt, ín beiden , door ’t kooken rood, Ten opzigt van Kop , Borstítuk en Staart, die in deeze Dieren duidelyk van elkander af- p ges (*) Hif?. Nat. des Animaux, Paris 1756. O@tavo. Tom L P. 332, KC DE KREEFTEN 308 gefcheiden zyn, komen zy metde Zee. Kreef- j Ve _ gen overeen. De Sprieten hebben zy ook lang Lan en dun, en de Oogen , even als in de Krabben, Hoorp- op een Soort van beweeglyke Vaetjes of Stan- “TP£ dertjes, buiten aan den Kop geplaatst. De Schaaren, hoewel niet volmaakt, zyn doch na= genoeg aan beide zyden even groot , in de Kreef. ten: Het gedeelte, dat men de Staart noemt, blyft altoos zigtbaar, en beftaar uit vyf Le- den , hebbende aan ’t end vyf Vinnetjes. Dit Lighaamsdeel kan zig ook ombuigen, om de Eijeren vast te houden, waar toe hetzelve aan de binnenzyde met dergelyke Vinnetjes voors zien is, als de Staart der Krabben. Het maakzel van de Staart toont zo duide- verfen: Iyk het verfchil niet van Sexe , als in de laacst- Eden ‚gemelden. Gedagte Vinnetjes, evenwel, zyn Wyfiese in de Wyfjes dubbeld , en enkeld, ja ook klei. ner, in de Mannetjes , die wederom, tusfchen dezelven en de agterfte Pooten, zekere Spoo. ren hebben, welke in de Wyfjes veel kleiner zyn. Zou men deeze voor een paar Poo- ten genomen hebben, wanneer men zegt, dac de Mannetjes ’er tien en de Wyfjes agt heb. ben (*). Inderdaad , dus zou men de Sexe | | Ei (*) Allede Leden zyn in de Mannetjes veel grooter als in de Wyfjes: het is uit de kleine Leden, als meede uit baard « ses van den Staart, dat men de Mannetjes van de Wyfjes one derfcheidt : deze laatfte hebben niet meer als vier paaren Pace ten; de Mannetjes hebben ‘er vyf paaren. BOMARE Moora denboek door PAPILLON, Dort. 1767. Ie Deel , bladz, 619e 1. DEEL, XIII. STUKe Ges A06 BESCHRYVING VAN Pd gemakkelyk kunnen otderfcheiden.. Doch ik Tami denk veeleer, met Doktor Baster, die gedag: HoorD- te Spooren als het eerste paar der Zwemvoes STUK. (en ‚ gelyk zyn Ed. de Vinnetjes fchynt tefioe- men, aanmerkt , dat zy in de Voortteeling, het zy tot vasthouding of anders , dienstig zyn. In de Mannetjes, zegt hy, is dit eerste Paar ftyf, hard, en ftomp gepunt zonder Haairtjes 5 in de Wyfjes dun, plat, zeer buigzaamenaan ‘tend, gelyk de anderen, als gepluimd (+). rxiv. _ (64) Kreeft, die bet Rugfchild glad ende Schaa- ded ren Spilrondagtig beeft, de Armen frekelig fche. gedoornd, De aangehaalde vanSreBA voert den naam van Groote Westindifche Rivier- Garnaal, en valt ‘er grooter dan onze Rivier - Kreeften: des het te verwonderen is, dat de Heer GRoNovIus dezelve, als eene Verfcheidenheid , doch eene zelfde Soort, betrokken heeft tot de Steurs Krabben. LXV, 5) Kreeft , die bet Rugfchild glad en Rol. Pennaceuse Gevedere rond de, (*) Zie zyne Natuark. U'itfpann, II, DEEL , bladz, 12. (64) Cancer macrourus, Thorace levi, Manibus teretiuscue lis; Brachiis hifpido =aculeatis, Syff. Nat. XII, Aftacus flue viatilis major, Chelís acuieatis, SLOAN. Jam. Il. p. 271 Te 245. f. 2. Squilla Crangon, Americana major. SEB. Mfu/, III, T. XXI. f. 4, RUMPH, Amb, T, I. f. B. (6s) Cancer macrourus , Thorace levi Cylindrico, Reftre enfiformi , margine fuperiore ferrato, Maf, Ad, Frid, Le Pp 87. DE KREEFTEN. 407 rond beeft , de Snuit Degenvormie , aan V. He belen EN le | Arpzrers en bovenften rand Zaagswze geland. Tr Hoorp- Deeze, in t Koninglyk Kabinet van Sweedenstux. zig bevindende, was uit warmer Landen af- komftig. (66) Kreeft, die het Rug fcbild glad, den Snuit _ LVL. van boven ZLaagswyze, van onderen drie= hee tandig beeft; de Schaarpunten gelyk, … Keb. De naam van Squilla is, van ouds, vooreen Garnaal gebruikt geweest, doch dezelve wordt hier , in ’ byzonder, toegepast opdeSteurkrab- ben. Deeze, zo wel als de Garnaalen, voe- ren den naam van Sqwilla gibba, wegens de bul- tigheid op haare Rug. Zy worden te Venetie, eenvoudiglyk, Squille geheten en by de Heden- daagfche Grieken Karides , zegt ALDROVAN* pus ‚ die aanmerkt , dat zy van de Krabben verfchillen door de Staart, en van de Kreeften doordien zy geen Schaaren hebben , als ook door de menigte van Pooten. By fommige Ita- liaanen noemt menze Gambarello , dat is een klein Kreeftje. De Engelfchen noemenze Prazwns, (66) Cancer macrourus , Thoracelevi , Roftro fupra ferrato, fabtus Stridentato , Manuum Digitis «equalibus. aur, Suece 2037. Cancer Squilla, ScoP. Carn. 1129. MATTH. Diosc. 229, Squilla fufca, KLEIN. Dub. 35. A. ROND, Pisc. 549. Squile la mas & foemina ex freto Davifii. SEB. Muf, III, T. XXL fe 9, 10, BASTER Uit/pann, IJ, pe 30 Te Ille fs 5e GRON» Zooph. 936. Je DEEL, XIII, STUKe Eer Vs Árper 408 BESCHRYVING-= VAN Prawons, de Franfchen Chevrette, en in Normandie Erk Cbevrette franche, omze van een kleiner. Soort, Hoorp- welke men Bouguet aan die Kusten noemt, te STUK Steurkrab, Onderfcheiden : doch deeze Soort heeten zy ge- meenlyk Squille 3 in Languedok Caramot , in Xaintonge Sante, en te Rouaan Salecoque, In ’t Hoogduitsch, heeft men, naar den Franfchen naam Chevrette , de benaamingen van Seé- gizle, Meergeisz en Beekle, als ook naar de bult die wan Hegerling of Hogergernir gefmeed : de Sweeden noemen Raeka, die wy Steurkrabben heeten. Alle deze benaamingen fchynen op de Squilla giba toepasfelyk te zyn, welke zo wel deeze influit als de volgende Soort , zynde beiden Meerbaer , datisde Zee - Beer, genoemd geweest, Deezen naam, echter, geeven fommigen veel- eer aan de eerfte Soort van Squille , die de bree. de genoemd wordt, onderfcheidende dan nog drie Soorten van ade ‚ waar van de eene is de Sguilla gibba, de twee laatften onder den naam van Mantis, als naar een Springhaan ge- Iykende, de ZE en Rivier - Vlooijen bevatten, daar ik vervolgens van fpreeken zal. De Steurkrabben , door Krein onder den naam van Squilla fusca of bruine Garnaal , voor- gefteld, onthouden zig, onder de Garnaalen, in Zee, aan onze Stranden, als ook in brakke binnen - Wateren: zo wet als aan de Kusten van geheel Earopa, in de Middellandfche en Oost- zee. Zy verfchillen van de Gernaalen zo zeer niet DE KREEETEN. 499 niet in geftalte, Kleur of eigenfchappen , dat _V. men ze niet ligtelyk daar voor kan neemen , en ALPEEL: gekookt zynde, eeten; gelyk meermaalenis ge- Hoorp- beurd. By nadere befchouwing, evenwel , Sruari,as, wordt men gewaar, dat zy op den Kop een Zaagswys getand Beentje hebben: ’t welk de reden kan zyn „ dat dit kleine Diertje fomtyds groote Visfchen, die hetzelve in menigte en te gulzig inflokken, om ’t leven brengt, zo de Ouden verhaald hebben. ZErraNus getuigt zulks van den Zee - Wolf of Snoek, en anderen heb- ben hetzelve bevestigd (*). Men weet dat de Steurkrabben , door de Lief hebbers van het hen= gelen, hier te Lande , {dikwils levendig aan den Hoek geflagen en dus gebruikt worden : zo dat zy een gretig Aas moeten zyn voor de Visfchen van onze binnen - Wateren. Deeze Infekten zyn bruiner dan de Garnaa- len, doch door ° kooken worden zy , gelyk de- zelven, rood. Haare Oogen (teeken meer bui- ten den Kop uit en zy hebben de Sprieten niet alleen, maar ook de Baardjes , voor aan den Kop, langer. Haar Zwempooten , met Haair- tjes bezet, zyn veel duidelyker, en, naar even. redigheid, langer dan in de Kreeften, het welk, boven en behalve de geftalte en grootte , de Steurs (*) Hiante fufus ore per lacam Lupus, Capit Squillas, nil moratus aculeos s Gulâ; fed iftis intumefcens iëtibus / Extinétus ingluvie luit poenas nece, | Ex Grac, PHiLe E. DEEL. XIlle STUK. CE 5 io BESCHRYVING VAN Ve _ Steurkrabben met de Garnaalen overeenkomftig AFDEEL, f ‚ rxxxir maakt, zo wel als in het getal en de plaatzing Hoorp- der Blaadjes, aan ’t end van de Staart. GrarEhut Schoon de Steurkrabben geen zo groote en Be Den dikke Schaaren hebben als de Kreeften , Zyn zy doch met een foort van Schaarpooten voorzien. De Heer BAsTER ftelt dat zy 'er maär twee hebs ben, en wel alleenlyk het voorfbe paar, zeggen- de dat het tweede paar Pooten langer dan de drie anderen is; waar uit men zoude denken ; dat dit Infekt maar agt eigentlyke Pooten had(*). De Heer GroNovius, ondertusfchen , telt tien paar Pooten aan de Steurkrabben, waar van de twee eerste Paaren , zegt zyn Ed., Schaardraa- gende zyn (4). Dit maakt vyf Paaren buiten de Zwempooten. LiNNzus fchryft aan het der= de paar Pooten Schaaren toe (4). Hoe kan ‘er zulk een tegenftrydigheid van zo groote Na- tuurkenners zyn, over zo zigtbaare Lighaamse deelen van een zo ligt te bekomen, Ínlandsch, Diertje 2 In de Steurkrabbetjes , die ik thans voormy heb , gedagte deelen naauwkeurig waarneemen- de, (*) Alleen ishet Voorfte Paar Pooten met Nypertjes voor- zien : het tweede Paar is langer als de drie anderen. BASTER ; Natuurk. Uit/pann. IL. DEEL, bladz. 33. Zub. III, Fig. Ve alwaar de Nypertjes ongelyken in Fig. VL. Ne 5 , geljk ge- gevingerd zyn: welk ondertusfchen een voornaam Kenmerk tot derzelver onderfcheiding van de Garnaalen uitmaakt, (tT) Zoophyl. Gron, Fasc. II, p. 231. (1) Zeggende; Manus, qua tertio Pedum pari infident , Die gitis fant equalibus, Faun, Saec, Ed, IL pe 4960 DE KREEFTBEN. ALI de, bevind ik dat ’er twee -en- twintig vanon-, V ÄFDEEL, deren zyn, welken de gemeene man Pooten zou rxxxin, noemen: dat is elf Paaren ; waar van dan het Hoorpe derde Paar de voornaamfte Schaarpooten zyn. Sari Noemende, wederom , met den Heer BAsTER; het allervoorfte Paar, Armen; zo zyn ’er tien Paaren van Pooten. Onder deeze munt het tweede Paar ver boven de anderen, in langte niet alleen, maar ook in dikte aan de enden uit, alwaarde Schaaren zyn , diede Punten even lang hebben. Deeze Schaartjes gelyken byzonder naar die, welken ‘er in de Kreeften zyn aan de twee Paaren, dieop de Armen of groote Schaar- pooten volgen. Maar, behalvedeeze, hebben die twee Pootjes (van gelyke langte byna zyn- de als de drie agteríte Paaren , welken men tus- fchen de Armen en gedagte Schaarpooten vindt, ) elk aan ’tend, datruigis , ook een klein Schaar- tje ; komende daar in met de Groote Westin- difche Rivier- Garnaal , hier voor gemeld *, *zladz, volkomen overeen. De Heer Gronovrus kon dan met regt zeggen, dat de twee cer{íte Paa- ren Pooten, in de Steurkrabben , Schaardraa- gende zyn, en dat de drie volgende de langte hebben van het eerste Paar , waar van, zo ik geloof, de Heer BAsrER de af beelding, op N. Ss, vergroot gegeven heeft 5 aangezien de groo- te Schaarpooten naar het end dikker loopen , zo ruig niet zyn, en ook langer punten hebben. Zy komen, ten minfte, met die der Schaarpoo- IL. DEEL, XIII. STUKe ten A BESCHRYVING WAN V. ten vanzynegeheele Af beelding der Steurkrab= dn be in Fig. V., geenszins overeen (*). HooFrD- STe (67) Kreeft, die bet Rus fchild glad, den Snuit Crangon. zonder tandjes, en de ééne Punt van de Zee- Gat- 7 P7) KAT Schaaren langer beeft. Zo zeker het ís, dat ArisTOTELEs eene der vier Soorten van Squille , in ’ Grieksch , Crans gon genoemd heeft; zo onzeker is het, welke daar door van hem gemeendzy, Van hun roe- pen of gefchreeuw zou men het niet, op eene eigentlyke wyze, kunnen afleiden: dewylgeen Soort van die Infekten , myns weetens, eenig Geluid maakt. Het middelfte ftuk der Blader- tjes van de Staart was, volgens hem , in de Crangon breed, en in de Sgwiua gibba fcherp. ‚ Dus (*) RoEsEL heeft zeer mis, wanneer hyzeet , dat wy Hollanders deeze Soort, die KLEIN de bruine Sguilla noemt, Carneelen heeten: doch komt met my ten opzigt van de Poo- ten overeen , zeggende daarvan, volgens de befchryving van KLEIN: ‚het eerste Paar is kort en enkeld; het daar op val- ‚ gende heeft eenigermaate een Schaar: het derde Paar is het „, langfte, en, gelykerwys in de Kreeften, Schaaragug; de , overge drie Paaren loopen uit in enkeide Stekels of Klaauw - >, tjes. Dienvolgens heeft deeze Garneel twaalf [dar iszes , „en, met de Zwempooten, elf Paar] Pooten , als men de AS schaaren ‘er by rekent: daar de Krabben en Kreeften ‘er maar agt hebben”, é (67) Canser macrourus ‚„ Thorace levi , Roftro integerri- mo ‚ Manuum Pollice longiore. Faun. Suec. 2038. Squilla marina Batava BASTER Uit/pann. IL. D, pe 27. Te Iik Fig. 1-4 GRON, Zoopb. 98s. SEB, Kab, II T. 2e Figs 8, ROES. Zn/, Ille Tab, LXE, Fig. I, 2e | DE KREEFTEN A13 Dus zou men veeleer de laatíte voor onzeGar- Vv, naalen moeten houden , in welke dat middelftuk Arprrts fpitfer fchynt te zyn, dan in de Steurkrabben. Hoorp= BerrLoNtus, ondertusfchen , befchryft de Cran- Rh } gones of Crangines zodanig ‚ dat men ‘er geen anderen door verftaan kan dan onze Zee - Gar- naalen, die als ’t ware vier Hoornen op den Kop hebben, van byna gelyke langte, naar hy zig uitdrukt, Deeze werden , in Ítalie , zo ALprovANpus getuigt; Cammerugia en Sparno= chias te Rome, gemeenlyk, Parnochia ; in de Zuidelyke deelen van Vrankryk Caramote of Lonsouftin ‚doch te Bourdeaux Squilles genoemd. In Engeland behooren zy onderde Prawns, of Sbrimps , hoedanig mende gepelde of gekookte Garnaalen of Garnaaten aldaar tytelt. Te Dante Zig , aan de Oostzee , noemt men, volgens Krein, de voorgaande Soort Crabbenie , en deeze Sandkralhen , wordende dezelven aldaar niet gegeten, maar in menigte, tot Lok - Aas der Visfchen, opgezameld : hoewel zyne Squil- la cinerea doch geen andere fchynt te zyn dan onze Zee - Garnaal. Dit Infekt , zo om{tandig door den Heer Bass TER befchreeven en afgebeeld zynde , zal ik van de Geftalte, die iedereen bekend is, niet fptee. ken. Alleen merk ik aan, dat het wel twee lange Sprieten, die uiteen menigte van Leedjes beftaan, maar geen zo lange Baardjes heeft als de Steurkrabben, wier Snuit van vooren als met zes Haairtjes is voorzien. Behalve de Armen 1, DEEL, XIII, STUK, en ie 4 ÂFDEEL. LXXXiL. Hoorp- STUK. Gernaal, 4i4 BESCHRYVING vAN en Baatden, die als Hoornen uitfteeken , hels ben zy, op ieder zyde van den Kop ; twee plat- te Deelen met een Punt aan ’t end, welke haar ook van de Steurkrabben onderfcheiden. De Schaaren vertoonen zig ftomp, en hebben by- na dergelyk een maakzel in ’t klein, als dieder Oostindifche Rotskrabben. Rorsri geeft daar van een fterk vergroote afbeelding. ’c Getal der eigentlyke Pooten is vier paar om te loopen s en vyf paar Zwempooten. De Staart heeft, als gezegd is, in ’t midden een fpits puntig Blaad- je. Op ’t midden van de Rug en aan de Oogen zyn, zo onsde Heer BAsTER aanwyst, ook fte- keltjes: doch van de Teeldeelen, waar doorde Mannetjes en Wyfjes van elkander kunnen on- derfcheiden worden, en die men met het Mi- kroskoop waarneemen kon, geeft zyn Ed. geen afbeelding. De Garnaalen moeten een zonder- ling Geftel inwendig hebben; dewyl ’ér „ vol- gens hem, in de Maag twee Tandenzyn ; en zulks zouden zy gemeen hebben met de Kreeften, Onze Garnaalen geeven gelegenheid tot zeer fraaije Waarneemingen met het Mikroskoop. Schoon haar, zo wel als de andere Infekten $ de roode Kleur in de omloopende Vogten ont- breekt, kan men doch in haare Buitenleden en Staatten den Omtoop der Dierlyke Vogten niet alleen naar genoegen waarneemen : maar met LEEUWENHOEK zien, dat de Bolletjes niet plate agtig Eyrond zyn, gelyk in de Visfchen , maat | rond pens pt KREEFTEN. 415 zond en nagenoeg van gelyke grootteals diein Vs % Bloed der Menfchen en Viervoetige Die- ed ren (*). In de Herfst kan men ook in de Maag Hoorns van een Garnaal verfcheiderley Hoorntjes en ikea, Schulpjes , die naauwlyks de grootte van een Zandje hebben, waarneemen , en de bruine Schaal van een groote Garnaal met het Ver“ grootglas beziende , vindt men die zeer aartig getekend (4). De Garnaalen vallen in de Zuiderzee kleiner dan in de Noordzee, welke bruiner zyn , en door ’f Kooken zo rood niet worden, alsde on- ze, Zou dit ook het verfchil kunnen maaken 4 dat aanleiding aan LiNN&usgegeven hadt , om, in zyne befchryving der Sweedfche Dieren, een Garnaal met het gedoornde Rugfchild , welke in de Laplandíche Zee overvloedig voorkomt, van de anderen te onderfcheiden (4)? Onder de grooten die men vangt, zyn altoos kleintjes, en dit maakt het waarfchynlyk , dat deeze In- fekten niet alleen in ’t Voorjaar „ maar byna het geheele Jaar door, voortteelen: te meer, de. wylmende Wyfjes der Zee - Garnaalen altoos , in de Zomer, met Eijeren of Kuit tusfchen de Poo- C*) Squilla gibba, teste LEEUWENHOEKIO, haudquaquam, ut alii Pifces , particulas ellipticas , fed Globulos , et minime zubentes , fanguine fuo vehite MUYSs De moru Muftuls Pe 304» (f) BASTER , Natuurk. Uitfpann. U. DEEL , bladz, 32, (1) Cancer Norvegicus , macroutus, Thorace antrorfum acu- 4 V. AFPEEL. LXXKIl. Hoor p- STIK. Garnaal, 416 BESCHRYVING VAN Pooten vindt. Dit heeft, echter, ín die tit de Zuiderzee niet Bai plaats ; ten minfte valt het zo niet in ’t'Oog. Aangaande de Garnaaten, aan de Kust van Noorwegen, zegt PonrorPIDANs, dat het eert kleiner Soort van Krabben is, met een gráau- we “cliaal, welk zig digt aan ’t Land onthoudt, zo dat men ze gemakkelyk met de Hand kan opneemen. Zy worden’er, alleenlyk, tot Loks aas der Visfchen, aan den Hoek gebruikt. Hy verbeeldt zig dat deeze, gelykerwys meer an- dere dergelyke langzaam kruipende Zeedieren , voornaamelyk tot Voedzel voor de Botten en meer andere Platvisfchen , die altoos langs den Grond kruipen , en zig meest op de Zandige Oe- vers onthouden, gefchapen zyn. “Op fommige plaatfen, zegt BELLONIUs , ko= men Crangones voor, dieeen Span en daar over lang zyn : het welk zekerlyk beter pasfen zou op de Westindifche Rivier- Garnaalen , van Suriname afkomftig , hier voor gemeld , en zulke zullen het misfchien zyn, door welken de Beef - Aal om ’t leven gebragt wordt, die an= ders ook kleine Krabbetjes eet (*). KREEF: léato , Manibus prismaticis , angulis fpinofis. Faun. Succ. Ed. 1, 1247. 11. 2039. Jt. Scan. 307. Doch die Affacus medie mâgnitudinis prior , van ALDROVANDUS , is zekerlyk een an dere. (*) Zie ACF. Helvert, ToM. IV. p. 34. En Uitgez. Verband. Ill. D_ bladz. 478. Kleine Krabbetjes zyn derzelver gewoon Yöedzel, Haarl, Maatfchappy. Il. D. P. 375a DE KREEFTEN. Ar? KREEFTEN, met het Rugfchild oneffen. Vv. Are XXXKll. (68) Kreeft, die het Rugfchild , dat langwer= E Hoorps pig is ‚ met Geutswyze frreepen en van voo= ST dr LXVaifte ren gebaaîrd, de Snuit tweetandig en bee Babak Leeuwe weegljk heeft. Krab, In de Middellandfche Zee is, door den Heer BRANDER; deeze Soort waargenomen , wiet Schaal de grootte maar van het uiterfte Duim- lid heeft, zynde van boven glad , voorwaards Geutswyze gerimpeld „en aan den voorften rand met kleine dunne Tandjes, als met Ooghaair- tjes, bezet. De Snuit heeft twee evenwydige beweeglyke , neergedrukte Tanden. De Sprie- ten, langer dan het Lyf , zyn met Vezeltjes aan de kant gchaaird. Het Dier heeft zeer breede Schaaren, die Hartvormig, van vooren geknot en ruighaairig zyn: Pooten mer kromme Klaauwen. De Staart beftaat uit drie breede en voorts verfmallende Leedjes, hebbende het \ viterfte Lid Eyrond en klein ; den grondfteun IN wederzyds met twee kleine Pootjes en van ag- teren bezet met ettelyke Borstels ; die uitermaas te lang zyn. (69) Kreeft, die het Rug fchild van vooren rims Em. pelig el rigofus Juw2, (68) Cancer macrourus ‚ Thorace flrigis imbricatis oblon- giusculo, antice ciliato; Roftro bidentato mobili. Sy/f, Nate XU, €69) Cancer macrourus , Thorace antrorfam rugofo, Spinis I. DEEL: XIII, STUK» D ciliae "vv. AFDEEL. LXXXII. Hoorp- STUK, 43 BeEsCcHryvINe vaN pelig en met Stekels gehaaird , de Snuit fcherp en zeventandig beeft. A Deeze wordt van JoNsToN by een Zee- Luis vergeleeken ‚ en het Lyf , inderdaad , gelykt veel naar dat van een Luis: ja de geheele Ge- ftalte zweemt meer naar die van een Krab , dan vaneen Kreeft, volgens de Af beeldingen ‚ wel- ken daar van door den Heer Gronovrus gege- ven zyn in de Switzerfche Verhandelingen. In ’t Werk van SEBA is ’er een met de Staart af- gebeeld, die tot deeze Soort wordt t'huis ge- bragt. Men wil dat het de Zee-Leeuw of Leeuw-Krab zy van RoNDELETIUs , waar van ÁrprovaNDus een geheel Hoofdftuk heeft , voe- ‘gende aan ’t end, als daar mede eenigermaate overeenkomstig, de Zee- Kreeft van Noorwe- gen, Hummer genaamd, die in de Schaaren zo veel kragt heeft, en aan de Kilanden benoorden Schotland zo groot voerkomt „dat hy, een zwem- mend Man met de Schaaren vattende, denzel- ven dood knypen kan of verfmooren. Ik heb reeds van de Noorfche Zee.Kreeften in ’t al- gemeen , als ook vande Letter - Kreeft of Buch= frabene Hummer , gefproken , welke de Heer Pon. eiliato, Roftro acuto feptemdentato, Faun, Suec. 2036. Cane Eer macroutus , Thorace Chelisque angulatis hispidis, Zes Ad. Frid, 87. Aftacus marinus. CoLUMN. Aguat. 8. T. 6 Attacus fimilis Pediculo marino. JoNsT, Ex/ang. T. IL f, 7, Aflacus Norvegicus curiofus. GRON. in AE. Helv, IV. p. 23, Te tf. F,a ä Zooph 980, BARRe Rar. T. 208, £, IT. SEEe ab. IL Te. XIX, É, 19, 20 Rd DE KREEFTEN 419 PoNTOPPIDANs met den Zee-Leeuwvan Ges- V. NER oordeelt taamelyk overeen te komen; ten gk | minste wat de buitengemeen lange Schaarenen Hoorp- , Schaarpooten betreft; doch het Liyfis veel kor $TU&e ter, entevens, naar deszelfs befchryving , zegt hy, Wollig of met kleine Takjes bezet, ende Letteragtige tekening óntbreekt ’er aan, welke de Noordfche allermeest van den Zee * Leeuw dier Autheuren onderfcheidt. Wormrus(verhaaltde Bisfchop wyders,)heeft rettate ‚ ook deeze Noordfche Kreeft gehad, daar die Kreefte Autheur aldus vanfprêekt. ,, Dien andereeen s, Kreeft van midddelmaatige grootte of mid- » delflag- Kreeft , maar de Nooren Humumer- 5, Konge „ dat is Koning der Kreeften noe ‚ men (*), daar geeven wy , niet onbillyk, «… den naam aan van Letter-Kreeft ( Aftacus „s Úitteratus) , om dat op de Schilden, die de Staart bekleeden , zekere merktekenen als _van groote en Myfterieufe Letteren, voorko- men. MyneLetterkreeft iseen Voet lang. De >, Schaaren of Nyptangen , in een regte lyn uit= s geftrekt zynde, hebben weinig meer dan eens Duims dikte, en de geheele geftalte is aan. die van een groote Zee- Kreeft gelyk, uits genomen dat de Schaaren regt en kleiner zyn: want zy hebben de langte van een half Voet , en‚ voor de Splyting , vier uitftekken, | die (*) Die naam is thans ( zegt hy) in Noorwegen niet meet bekend. 2 I. DEEL. XIII, STUK Dd a Vv, ÁFDEEL,. LXXXII. HOOFD« 3TUKe jo BESCHRYVING VAN s» dieindelangte uitgeftrekt zyn ,en beurtlings „ een dubbelde en enkelde ry Tanden voeren, ‚ tusfchen welken vier holligheden endwaards 55 Nabe „ dat aan deeze Kreeft een zeer fraay DE) 93 53 aanzien geeft. Op de Rug-Schaal vertoo- nen zig zwartagtige merktekens (*), die eenigermaate naar de Oude Letteren der Mon- niken gelyken, wederzyds zes; waar vande eerste, als men van ’t Staart-end af telc, een T , de tweede en derde een E , de vier de en vyfde een L en de zesde een 1, om- trent op dergelyke wyze uitdrukken , als menze in de oude Kloosterboeken gefchree- ven vindt. Deeze zou ik die agten te zyn» welke van RoNpEreET 1 Us de kleine Kreeft ge. tyteld wordt, indien niet de Pooten daar in ongefchaard werden gezegd te zyn : want ‚ de onze heeft de vier voorfte Pooten met 33 Nypers voorzien, even als de groote Zee- skpeeft Ik heb hier de befchryving van de Noorfche Letter Kreeft willen plaatzen , om datde Heer GRroNovius dergelyken naam geeft aan de zy- ne, die zyn Eid. vanden Heer BasTer gefchon= ken was. Het fchynt , evenwel, de zelfde niet te kunnen zyn; zo om dat van dergelyke te- ke- (*) Op myne Kreeft, zegt PONTOPPIDANS , is dit een vera hooging van de Schaal zelve en geen verfcheidenheid van Kleur, welke overal eene Stroo-Kleur (Couleur de Paille) is , met eenig Rood hier en daar vermengd, Naturk Hijl von Norwts= gen. Il. THEILLe bladz, 331. DE KREEFTEN. 42 _ kening op de Schaal geen gewag gemaakt wordt, V. als om dat de twee eerste paaren Pooten, in EDEN de laatstgemelde , uitdrukkelyk gezegd worden Hoor p- niet met Nypertjes, maar met Klaauwen voor. °TP& zien te zyn. De Kleur, niettemin, van de Schaal, was glanzig bruin, met hoog roode Streepen fraay gemengeld. PoNrorPIDANs merkt aan, dat deeze Letteren niet altoos even volkomen uitgedrukt zyn, op het Rugíchild en de Staart van zyne Buchftaben- Hummer, diehy voor een jonge Zee-Kreeft zoude gehouden hebben, indien de Geftalte niet zo zeer ver- fchillend geweest ware. Wat de Pooten en Stekelige Snuit, als ook de hoekige Schaaren aangaat , fchynt dezelve met deeze Ruuwe Kreeft taamelyk overeenkomftig, welke Lin- Naus aldus befchryft. ‚ De Snuit is zeventandig en zeer fcherp: ‚ het Rugfchild Eyrondagtig, van vooren over” „, dwars gevoord met Haairige Streepen , die ‚„ voorwaards zien. Hen boogswys’ gekromde „‚ Naad onderfcheide het voorfte deeldes Rug- „> fchilds. De Armen zyn aan de binnenzyde ge- ‚, doornd: de Schaaren langwerpig, aan den rand „> gedoornd: de bovenkant van vooren Geuts- „‚ wyze gevoord met eene Haairige ruuwheid, », Verder heeft zy drie Pooten wederzyds : zyn= ‚ de het vierde Paar klein, aan de punt {tomp zen ruighaairig hi (70) (*) Syft. Nat. Xil. p. Lose, 1053. Dit laatfte komt ine zonderheid volinaakt mer de af beelding, van den Heer Groe NOVIUSs in Alf, Helvert. gegeven, overeen. 1, DEEL, XlIl, STUK, Dd 3 * Û ass BESCHRYVING VAN! Vv. Ärpeer. LXXXIL. Hoorp= STUKe LXX. Gymnifta, LXXI. Dorfipes, Zeesluis, (zo) Krab-Kreeft , die bet Rug fchild eeniger= maarte Rolrond , met Haaîrtjes omzet en getand „ de Schaaren Hartvormig ‚ de Sprieten Ooghaadrig ruig heen _ Aan de naastvoorgaande wiehse de woonplaats in de Atlantifche Oceaan en Middellandfche Zee toegefchreeven. Deeze en de twee volgende, uit Oostindie af komftig , bevonden zig in't Ka- binet van de Koningin van Sweeden. (71) Krab-Kreeft , die bet Ruefchild ovaal en rimpelig, van vooren Zaagswyze sehaaird en de agterfle Pooten op de Rug Belse: De aangehaalde van Rumrurus ; in Oostindie Fotok genaamd, wordt van dien Autheur , we- gens de gedaante, Zee- Luis geheten ; welke de agterfte Pooten boven de anderen heeft, en dus te regt Dorfipes genoemd kan worden; hoe= wel ‘er niet verhaald wordt, dat zy met den Buik om hoog zou kunnen loopen. „De langte wordt gezegd van een halven Vinger, de breed= te van een Duim te zyn. De Schaal is bruin geel, met kleine witte Plekkenof Oogjes. De Staart is zeer fmal en lang’, reikende onder” | Lyf (zo) Cancer fubmacrourus ‚ Thorace fubeylindrico , ciliato- ferrato, Chelis cordatis , Antennis ciliato=pilofis, M‚, L. Ue 453. (71) Cancer fubbrachyurus , Thorace rugofo ovali, antice ferrato- ciliato , Pedibus posticis dorfalibus, M. L. U, 4620 RUMPA, a TX. fig, 3, PET. Amb. Te Vief, ae aks ‘ ner Lyf door fchier aan den Kop, en fchynt meer V. DE KREEFTEN: des overeenkomstig te zyn met die der Krabben eek dan der Kreeften. Op het Strand van Amboi= Hoorp- na kruipen deeze Diertjes en verbergen zig „ als TUE menze vangen wil, terftond in ’t Zand. In de Inham van dat Eiland vallen zy klein, naauw- Iyks een Lid van een Vinger lang ; maar op Ban- da zynze grooter en worden ‘er , even als by ons de Garnaalen, gekookt en gegeten. (72) Kreeft, die bet Rugfchildovaal en rimpe- , LXX1. \ ancharus, lig, de Schaaren famengedrukt en aan den | rand gedoornd heeft. De vier voorgaande komen met elkander daar in overeen , dat her Ru: fchild voorwaards Geutse wyze gerimpeld is; doch deeze wordt daar van uitgezonderd. Zy onthoudt zig in de Indiën. KREEFTEN, met het Rugfchild gedoornd. (73) Kreeft, die het Ruofchild van vooren gee LXXII, doornd , de Schaaren driekantig , aan de Bld hoeken met Stekes beefte Noorfche, Die van Szera , welke ik te vooren met de Noors (72) Cancer macrourus ‚ Thorace rucofo ovali , antice fer- fato-ciliato , Pedibus posticis dorfalibus M L, U 4ss, (73) Cancer macrourus, Thorcace antrerfum aculeato , Ma- nibus prismaticis , angulis fpinofis, Faun. Suec. 2039. M.L. U. 4556. lt. Scans 307. Muf. Ad. Fr. 1. ps 85. GRoN Zooph, 979. SEB. Kab. INL. T. 21. f. 3. Aftacus medie magnitudie nis prior. ALDRoV. Ex/ang. Crust. 113. 3e DEEL. XII, STUK, Dd 4 42% BESCHRLAVING VAN yv. Noorfche Letterkreeft overeenkomstig aange- , merkt heb, wordt hier thuis gebragt door Lin- Hoorn. NAUS, van wien, inde befchryving der Sweed- STUK. {che Dieren, gezegd wordt, dat de gene, die: deeze Kenmerken heeft, niet alleen in de Zee dikwils onder ‘de Garnaalen gevangen , maar ook met dezelven verkogt en gekookt , ja als een zelfde Soort gegeten wordt , zynde zelfs een weinig kleiner dan de Garnaalen , van wel- ken zy meest door de figuur der Schaaren ende Doornenof Stekeltjes aan de Snuit, die de Gar- naalen niet hadden, verfchillen zou. In Neder- land hadt zyn Ed. deeze ook dikwils onder de Garnaalen gemengd gezien. Of nudeeze de mide delflag- Kreeft van ALDROvANpus kan Zyn, en of dezelve de allergrootfte Kreeft van Noor- wegen genoemd mag worden (*), laat ik an- deren beoordeelen. — | -_ — KREEFTEN, met de Schaaren Vingerloos, het Rugfchild langwerpig. _LXKIV. (74) Kreeft, die Det Rugfchild voorwaards ge- Hlomartüse Ee Gehoorn= doornd 9 Ek His. wid (*) Aftacus maximus Norvegicus, Zooph. Gron, Fasc. IL. p. Ö 228 N. 979. Doch het blykt klaar, dat dít een misftelling zy ‚ voor Aflacus marinus Norvegicus. Welke groote Druk” feil evenwel in Erratis niet is aangetek&nd, (74) Cancer macrourus, Thorace antrorfam aculeato, Frone te bicorni, Manibus ada@ylis M. L. U. 457. GRON. Zoophe 981. MARCGR-. Bra/il. 245. T. 246, RUMPHe Amb, T. Ie f. IL, f, A» PET. Arb, T. Vl. f, Je SEB. Kabe. III. Te 25e fs Se \ DE KREEFTEN. 425 doornd „ twee Heoornen voor aan den Kop 1 en de Schaaren ongevingerd heeft. LXXKIL Hoorpe Deeze mag, wegens de aanzienlyke Hoor-$TUE, nen, te regt den naam voeren van Gehoornde of Hoorn-Kreeft, en, indien®&y omtrent drie Voeten lang wordt, gelyk de Heer GRoNovrus verhaalt, zo is de naam van Rivier- Garnaal, by SEBA, zeer oneigen. De myne ook, naar welke Fig. 1, op onze Plaat CV. gemaakt iS heeft ten minste de grootte van de gewoone Rivier - Kreeften van Europa. Zy onthoudt zig aan. de Kusten van Oost- en Westindie , zelfs aande Kaap, en mooglykook in de Middellandfche Zee : want het fchynt die te zyn ‚-welke de Ouden Loeusta marina ger noemd en by de Rivier- Kreeften vergeleeken hebben, als waar van zy meest door het ont: breeken der Schaaren verfchilde. Dus zegt ook ÁrprovANDUs, dat de Locusta marina van de Duitfchers Meer Krebs, dat is Zee-Kreeft, ge- noemd worde , gelyk die naam ook vertaald gevonden wordt by Rumepnrus. Deeze Autheur zegt, dat menze in ’t Ma- leitsch noemt Udang Laut, zynde het eerste woord aldaar de algemeene naam van dergelyke Schaaldieren, en op Amboina Mitta Soa tytelt, het welk zo veel te kennen geeft als agteruitloo- pende Kreeft of Garnaal *, De reden van die, Sgeilla benaaming, echter, vindik dus verklaard „,Inrerrograda „> t Water gaat hy voorwaards , houdende zy- LL DEEL. XIII Stumm < Dd 5 is De 46 BESCHRLYVING Vann „> ne Hoorens op zyde , wanneer hy zyn Aas zoekt, maar iets bemerkende daar hy fchuuw 9, voor is, cf voelende dat men hem, in ’ >, Ner, naar zig toe gaat trekken, dan fteekt hy de Hoggens vooruit , ien kruipt agter- waards. Hy'is ongemeen ftoutom zig te ver- deedigen en heeft zulk een kragt in zyn Staart, dat men, als by dien om een Steen geflagen heeft, naauwlyks daar af trekken kan. Ook is hy zeer flim, klimmende, als men hem in ’tNet heeft , tegen de kanten op , „en zoeken de daar over tefpringen, De. Visfcherszien hem niet gaarn in de Netten, om dat de an- ‚ dere Visfchen geweldig door hem gekwetst > worden. Niettemin verfirekt hy tot een > groote lekkerny, en wordt zo Ímaakelyk, s, byna, geägt te zyn, als onze Kreeften’. De Kleur van de raauwen is , volgens dien zelfden Autheur, op ’t Liyf hoog blaauw, met witagtige of vaale plekken; de Pooten blaauw en wit geftreep: : doch door ’t kooken worden zy, gelykerwys de anderen , rood. Het Lyf en de Staart is als dat der gewoone Kreeften; doch het Rugfchild, met aanmerkelyke Doorhen bezet, heeft van vooren twee onzaglykekrom- me en daar agter twee kleinere Klaauwswyze haaken , boven de Cogen , die groot zyn en {terk uitpuilen. Hier aan volgen de twee on- gemeene dikke en groote Doornswys’ getakte Hoornen , aan den onderkant „ langsheen, met een ry van Haairtjes bezet , en ongevaar de ma 5) 25 95 5% 53 23 33 33 23 23 DE KREEFTEN. 427 maal zo lang als de Kreeft. Zy loopen aant V. endzeerdun uit. De Pooten, tien in getal, zyn er, altemaal van gelyke gedaante , en byna even Hoorp- lang, zonder Schaartjes; het uiterfte Lid STUK fterk gehaaird en met een Klaauwtje voorzien. Tusfchen de gedagte groote Hoornen, die men als de Sprieten kan aanmerken , heeft deeze Kreeft twee Vorkswys' getakte Baardjes. (75) Kreeft, die bet Rug fobild. voorwaards gee „LV. d Er Arius. doornd, twee Bladen voor aan den Kop, Beer- kneeft. en de Schaaren byna ongevingerd beeft. De eerfte Soort van Squilla hebben de Ouden Uru of de Beer genoemd . wegens den bree- „den, ruigen Kop, dien dezelve heeft. Zy maakten, doch , daar wederom twee Soorten van; en noemden deeene Ur/a minor, de andere Urja major, dat is de Kleine en Groote Beer, Deeze Kleine, by JonxsrTon afgebeeld, wordt door Gronoviustot de Hoornkreeft betrokken; waar van zy groetelyks verfchilt ; doch het Íchynt my toe, dat zyn Ed. deezeen de voore gaande Soort ondereen mengt. Zo wel de kleine als de groote Beer worden hier bedoeld door Linneus, die ook de beide. | af. (75) Cancer macrourus, Thorace antrorfum aculeato , Fron- te diphyllâ; Manibus (ubadaâylis. Faun, Suec, 2040 Poiye quiquyixe, MARCG. Bra/, 186 JoNôr. 4g Ex/ang. T. IV, Â. 45 8, 12. BARREL. Jeon, 1988, f. 24 RUMPH, Amb Te JL f. C‚D, BROWN. Jam. Te 41. fs Te SEB, Éab, Al, 7e Ros fe Te 1, DEEL. XI, STUK, Vi. AFDEEL. LXXXIle HoorD- STUKe 428 BESCHRYVING VA N af beeldingen van Mannetje en Wyfje aanhaalt, welke in ’'t Werk van Rumea:us gevonden wors den van deeze zogenaamde Ur/a- Cancer uit Oostindie , alwaar zy een Span lang valt en een Hand breed, dochzelden gevangenen dan met een Harpoen geftoken of met een fcherpen Haak opgehaald moet worden. Zy komenniet alleen daar , maar ook in de Westindiën, ja aan de Kusten van alle de Wereldsdeelen voor : des Linneus haar ook een plaats geeft onder de Sweedfche Dieren , en dus befchryft. ‚… Het Voorhioofd is ftomp, met. ongevaar tien Stekels, die ongelyk van grootte zyn, „ tusfchen de Oogen. ‘I'wee Bladen zyn ‘er „, voor aan den Kop, twee Leden hebbende , waar van het voorfte breed, ftomp, in zee ‚‚ venen verdeeld en aan den rand Haairig: het „ agterfte {pits zeventandig en ook met eenige „, Haairtjes gezoomd is DeSprieten, zo laag ‚ als de Bladen, beftaan uit vier Leedjes, waar 9 53 33 „, en korter is. Het Borstftuk is langwerpig , „ oneffen en voorwaards vyfvoudig gedoornd. „ De lseden van de Staart hebben drie Panee- „> len, waar van het eerste glad is, het twee- „ de rimpelig; het derde van agteren drievou- „ dig uitgerand: aan ’t end vyfbladerig {tomp. ‚, De Schaaren zyn taamelyk dik en effen, zo „ lang als de Bladen van het Voorhoofd. Zy „‚ hebben een Duim aan ’t end met een zeer rde: KON van het uiterfte gevorkt, het andere ftomp DE KREEFTEN. 426 ‚ korten Beer. De Pooten zyn glad en fcher Di ys MN seseld”. ’ KREEFTEN met de Schaaren Vingerloos, het Vv. ÁFDEEL. LXXXiT. HoorDe STUK. Rugfíchild zeer kort en den geheelen Borst niet bedekkende. (76) Kreeft , die het Lyf in Leden verdeeld beeft, de Schaaren ongevingerd, plat op EXXVIe antis. Zwaantjese zyde, Zeisfensaoyze krom en als een Zaag Kreeft getand. Een der fraayfte Stukken , onder de Kreef- ten, is deeze, die men gemeenlyk, wegens de aartige figuur pn Schaaren , Zwaantjes-Kreeft noemt; als wordende zy, in Oostindie , meest gevangen, zo RuMmenrius zegt, om de mooije Zwaantjes , die men van de Schaartjes maakt: het overige wordt, als de Garnaalen , gekookt en gegeten. Men kan dit Dier zelden vinden, zo hy getuigt, en nog moeielyker vangen, om dat men zo naaukeurig het afloopende Water moet waarneemen: want het onthoudt zig in ’ Zand der Stranden, en wordt derhalve van hem Squilla Arenaria, dat is Zand - Garnaal , gehe- ten. (76) Cancer macrourus articularis, Manibus adaâylis cem- presfis , falcatis , ferratoedentatis, Maf, Ad. Frid. 1. -p. 36. Faun, Suec. 2035. SCOP. Carn, 1135. Cancer Arenarius, RUMPH. Amb. T 3. f, E‚ Tamaru - Guacu. Marcgr. Brafs 186. T, 187. Squilla Arenaria marina, SEB, Kab, III, Tab. XX. Fig. 2, 3. GRON. Zuoph, 984. FE. DEEL, XIII. STUK, rd Î 432 DEsSCHRYVING VAN ten. In de Amboinfche Taalnoemt menze Loce ky,en de Hollanders , aldaar Knyper, omdat zy zulk een geweld met de Schaaren oefenen , niet alleen daar mede in den Grond boorende , Zand, Modder, Steenen wegfmytende, maar ook de Menfíchen dikwils gevaarlyk kwetzende , en daarenboven zodanig flaande met den ftekeligen Staart, dat men deeze Soort van Kreeften le- vendig, niet behandelen kan, maar zy moeten met Stroppen of Strikken gevangen worden. Ondertusfchen zyn de grootfte van deeze Kny- per - Kreeften, zo hy aanmerkt, maar een Hand lang en ruim twee Vingeren breed, Dewyl de Afbeeldingen , in ’t Werk/van Rumruius, meestendeels uit het Kabinet van den Heer p'Acqoer daar ingevoegd zyn, zois her niet te verwonderen , al komen zy fomtyds met de befchryving niet volmaakt overeen, Omtrert die van deeze Zwaantjes- Kreeften fchvnt het, bovendien, duister , welke vande twee, op de Derde Plaat, bedoeld worde met zyne. Land -en Zee- Zand- Kreeft: doch dic is zeker , dat wy de gene, die daar als de groot= fte voorkomt , gewoon zyn de Zwaantjes- Kreeft te noemen, hoewel de Zwaantjes eigent- yk aldaar gezegd worden vande anderete zyn. Ìk vind ook zonderling, dat de Land - Knyper van Rumruius, en de Zee- Knyper of Scrande Kreeft van anderen, en weldieopdeezennaam in ’t Werk van Sega voorkomt, doorden Heer GRCNOVIUs tot een zelfde Soort betrokken wors | ‚_ dens a E eeen Alan ht DIE OIICRHEENFTKEN 431 den, welke zyn Ed. , dat meer is, getuigtinde V, Indifche Oceaan te huisvesten C*). met Van zyne Land -Zandkreeft zegt Rumeurus, Hoorp- dat dezelve zig wel omtrent de Stranden, doch vin op ’t drooge onthoudt, maakende Heuveltjes de, in ’t Zand als Molhoopen, en zig dus , drie of on vier Voeten, óf zo diep begraavende , tot dat zy aan een Steengrond komt. Men doet de ope geworpene Aarde weg, en, het Gat gevonden hebbende , waar dit Dier in zit, zet men daar een Strik voor, met eenig Aas en vangt hetzel- ve dus als de Mollen. Evenwel, als men ’er niet gaauw by komt, kan het, met zyne fcherpe Schaaren, het Touwtje wel af knippen. Van deeze worden de Schaaren of Knypers, zo hy getuigt, onder de zeldzaamheden bewaard Van deeze Soort houd ik diete zyn, waar rr. cv. van uit myne Verzameling deaf beelding in Fig, F5: % a, op Plaat CV, gegeven wordt. Want inde eerste plaats valt dezelve, volgens Rumrpnmos , grooter dan de Zee- Knypers (tf). Nu heb ik ‘er van deeze Soort gedroogd gezien, meer dan een Voet lang. ‘Ten anderen is de Kleur Asch. sraauw en dus zo fraay niet als die der zoge= naamde Zwaantjes. Kreeften. Fen derden, zyn de Schaaren of Knypers aan’t uiterfte Lid, dat (*) Zoophyl. Gron, Fasc, II. p. 230. N- 984» _(f) Het onderfcheid van grootte tusfchen de beide Sexen zou zeer aanmerkelyk zyn , indien het Mannetje en Wyfje zo veel verfchilde als in Fig, 2 en3, op Tab, XX, in ’t Derde Deel van SEBA. dl Tr DEEL XIII. STUK. Vv. ÂFDEEL. LXXXIL Hoorp- STUK. * Zie X. STUK 3 bladz. 145 ; ENZe 432 "BERCH RY VIN G PVA dat niet knobbelig maar byna regt is, voorzien met veele Sikkelswyze Tandjes; welke ‘er , zo men by Rumruius vindt , de Zee - Zandkreeft aan zyne kromme Schaarpunten , die rood zyn; niet heeft: zynde, bovendien, de twee andere Leedjes rondagtig en groen of gefpikkeld ; het Lyf donker groen , wit en blaauw „ gemen- geld, van Kleur 5 de enden der Pooten rood. Ik moet hier nog eenigermaate ftaan blyven op den bynaam van Mantis, die aan deeze Kreef- ten of» Garnaalen , gelyk Rumeprius dezelven noemt ; gegeven wordt. ArprovANpus maakt een geheel Hoofdftyk van de Squilla Mantis van RoNpeLETIvs , van welke niemand der Ouden, zodie Autheur zig verbeeldde, gewag gemaakt hadt. Hy noemde dezelve dus, om dat zy door haare Armen ongemeen geleek. naar die Soort van Wandelende Bladen, welke men in Provence Prege- Dieu noemt , dat men Bidder-e tje kan vertaalen , tot de Spookjes behoorende. Ik heb van de reden dier benaaming genoeg ge= zegd *. Men kandezelve , met even veel Regt, op dit Water- Infeke toepasfen, dat van Bere LONIUs de Water - Cicade getyteld wordt , heb= bende eene byna doorfchynende Schaal. De geftalte van den Kop en ’t Rugfchild, de Gele- dingen van het Lyf, en de gedoorndheid vande Staart , niet alleen, maar ook de afbeelding, die men ’er van vindt by ALDROVANDUS, toos nen genoegzaam , dat hier deeze Soort gemeend worde , welke van de beide Oostindifchen van ie RuM- Am PE-EREBEENRTEN: - ” 493 RuMmPurus verfchilt door de zes verheven , Vs Streepen , die de *Ringen of verdeelingen sien” vanhet Lyf hoekig maaken, gelyk Doktor Sco. Hoorpe porr ten opzigt van de Cancer Mantis aantekent, STUXe die in de Golf van Venetie en aan de Kusten van Italie gemeen is, worden aldaar Canochia geheten. Immers in deeze waren ook de Kny- pers of Knipmesfen, aan de eene zyde, met zes lange, kromme Tanden, gewapend (*). (7) Kreeft , die bet Lof in Leden verdeeld vxxvr, poat. Scyllarus, beeft , de Schaaren ongevingerd, rondag= Zee. zand. tig; regt, hoekig en inwaards drie - Tane kreeft. dig. KNorr heeft zig verbeeld, dat in de af beel- ding van de Zee-Zandkreeft by RuMmePuIus , Letter F ‚ de Tandjes van de Schaaren of Kny- pers wel konden vergeten zyn , of dat 'er moog- lyk van deeze Infekten voorkwamen met een verfchillende gefteldheid der Schaaren (4). In my- _(*) Manus adaâtyle , falcate , commprefe , Dentibus fex lone gis unisateralibus. Abdomine (uturis decem, anticis minorie bus, omnibus fex lineis elevatis longitudinaliter angulatis. Ha. birar fequens ìn Mare Adriatico & Liburnico finu ; Canechia diëtus. Entom. Carniol. PAL. „ (727) Cancer macroarus articularis, Manibus ada@tylis Ven: tricofis ‚, rectis , angulatis, introrfum tridentatis , Sy/f, Nak, XII. Cancer mirabilis, Auf. 4d, Frid. 1. p.86. Squilla Are» naria marina. RUMPH, Amb, T. Ill. fF, SrB. Kub. II Te 20. f‚, 6 (T) In zyn Werk , overde Verfleende Zaaken, genaamd Zeldzaamheden der Natuur en Oudheden dos Aardbodems „ thans alhier in ’t Nederduiesch gitkomende. I, DEEL in Folios biadz, 23. 1, DEEL, XIII, STUK, Ee Vv. AFDEEL. LEXXI. Hoorn. STUK. LEXVIE Seriferts. Borftel- draager. k4 BESCHRYVING VAN myne Verzameling berust een Kreeftje, dat men kan zeggen volmaakt met“die Af beelding over. eenkomstig te zyn; want, als men dezelve wel befchouwt, ontbreeken 'er de Tandjes niet ge- heel aan: de Vinger of Knyper van de Schaaren heeft 'er met de Punt drie, dat is twee daar binnen, die zeer lang zyn in myn Voorwerp, het welk ook juist het Rugfchild of Kopftuk, zo men ’t noemen wil , uit drie egaale Blaadjes famengefteld , en de Staart insgelyks gedoornd heeft, zynde het Lyf in tien Leden verdeeld, doch die geheel glad en rond zyn, even als die van de zogenaamde Zwaantjes- Kreeft , welke in de afbeelding Letter E,‚ opde zelfde Plaat, by Rumrrrus vertoond w rdt, Daar uit blykt dan, dat 'er weezentlyk zyn mer de Nypertjes ef Schaaren drietandig , ’t welk LINN&Us tot een Kenmetk gefteld heeft van deeze Soort (*)* (78) Kreeft zonder Schanren, diewêderzyds zes tapeg ='ingerige Pooten en de Sprieten-zeer lang beeft. Vol- (*) Die Liefhebhers zyn te beklaagen, welke, om de vole saaktheid der Stoffeering van hunne Kabinetten aan de Wee veld bloot te leogen , zig genoodzaakt vinden , hunne Stuk- ken , met veel moeite , aan deeze of gene Kenmerken te acs_ commodeeren, Ik maak van fommigen van myne Verzame- ling, welke ik nag bezig ben te vergiooten, by gelegenheid gewag of gebruik, wanneer dit tot eenig bewys kan ftrek- ken of tot opheldering van de Natuurlyke Hiftorie, (72) Cancer M-nibus nullis, Pedibus uttimque fex didaây= lis; Anteanislongisfimis, SEB. Keb. III. T. XVII. f, & \ hin PLAAT CVI. See ne Sr OE we Karerren:- — 438 «Volgens de afbeelding heeft deeze Westin: V._ difche Rivier - Kreeft het Lyf omtrenteen Span enen of negen Duim lang en de Sprieten , die uit Hoorp- een menigte van Leedjes beftaan, ieder vyf- TUE tien Duimen of omtrent anderhalf Voet lang. Zy moeten dan nog grooter vallen, dewylinde befchryving vanSena gezegd word:, datdezelve Sprieten heeft van een Elleboog ,’t welkik voor en Elle neem, hoewel de Latynfche Vertaa- ler er twee Ellen van gemaakt heeft (*). Zy gelyken in geftalte meer naar een Garnaal of Steurkrab, dan naar een Kreeft, en zyn een zeer lekkere Spyze. (79) Kreeft zonder Schaaren , die wederzyds vyf raa. Zwempooten heeft. Basritús. _ Daar het Garnaaltje van Barbados, door Pr- TIVER eerst aan * licht gegeven, volgens den Heer GRoNOvIUS , onder den naam van Eme. rita befchreeven en afgebeeld, zes paar Zwem- pooten heeft, begryp ik niet, hoe Lingus 3 het getal van vyf Zwempooten, ’t welk aan de meeste Kreeften gemeen is(f), hier tot een Ons (*) Binis hic gaudet corniculis ‚ propemodum bicubitalie- bus , êc. (79) Cancer manibus uullis, Pedibus utrimque quirque nas taroriis, Sy/f. Nat, XII. Emerita. Gron. Zooph. N. 1ooo, Tab. XVII, fe. 3, 9. PET, Prerigr. T, XX. fe-Q, (T) Aan de Noorfche Zee-Kreeften , immers, fchryft de Heer BASTER vyf paar Zwemvoeten toe 3 terwyl * my duis- I, DEEL. Xlil. STUK. Ee a ter Vv. ÄFDEEL, LXXXII Hoorp- STUK: LXX Xs Grosfipes. Dikpoot, Pr. CVL, Eig. Îe 4360 BESCHRYLCvVING VvaAN derfcheidend Kenmerk kan gebruiken van dit Kreeftje, ’t welk tot de Kreeftkrabben behoo- ren zou, indien het niet de gedagte Zwempoo. ten had. Deszelfs Borstftuk is zeer breed , ovaal, verhevenrond, en doet het grootelyks naar een Krabbetje gelyken. Een dergelyk , doch platter en een weinig verfchillende , dat men by Martenique gevangen hadt, was gedag- ten Heer gezonden. (39) Kreeftje , geheel in Leden verdeeld, met de Schaaren ongevingerd en zo lang als *t Lif. De Heer Parras, thans Hoogleeraar te Pe- tersburg , hadt aan den Heer GroNovrus de Kenmerken toegezonden vaneen Infekt, ’t welk zyn Ed. in hee Water der Vaarten by Leiden „ontdekt hadt, en thans omf{tandig als een mid- delfoort , tusfchen de Garnaalen en Zee-Vlooi= jen, voorgefteld wordt. Die van onze Af beel- ding, Plaat CV. Fig. r, fchynen van de bei- de ter voorkomt, indien die Haairige Vezeltjes, onder aan de Staart, daar door verftaan moeten worden , hoe de Wyfjes , de Eijeren daar mede vasthoudende , dan kunnen zwemmen, en zulks niet veeleer met de Vinnetjes op zyde doen, die , zo wel als de vyf Blaadjes van de Staart , met Haairtjes bezet en daar toe bekwaam fchynen te zyn: hoedanigen ík ’er ook vyfop ieder zyde waarneem in onze Rivierkreeften, welke, volgens den Heer GRONOVIUS , maar vier Zwempooten zouden hebben : Pe '227. (80) Cancer macrourus articularis, Manibus adaêylis longi- tudine Corporis f. Sy/t. Nat XII. Aftacus muticus , Pede antico {ubulato , edentulo, longisfimo „ crasfisfimo, GRON, Zooph, 989. DEK REEFTEN. 437 de volgende Soorten aanmerkelvk te verfchil-… Va len, en, indien men de Hoorntjes op den Kop isen” voor ongevingerde Schaaren neemen mogt, na- Hoorns der met de opgegevene Kenmerken overeen te STZ. komen ; inzonderheid, dewyl de dikte der ag- terfte Pooten gedagten Bynaam op dezelven toepasfelyk maakt. Zodanige Springertjes ko- men hier , op natte zoute Gronden, zelfs inde Kelders der Huizen voor: zyndede Af beelding in langte ongevaar drie- of viermaal vergroot. (81) Kreeftje, geheel in Leden verdeeld, met EXEL e . El « UIEX vier ongevingerde Schaaren en tien Pooten zee.vioo. In deeze Soort, welke , volgens den Heer BaAsTER zig allermeest tusfchen en onder de zla- den van het Kruid, dat op de Steenen en Paa- len onder aan de Zeedyken groeit , enthoudrt, zyn de Voorpooten met zeer dikke , fcherp- haakige Klaauwen , voorzien, het welk dezel- ve dan grootelyks van ce voorgaande doet ver- fchillen. Ook heeft zy op den Kop, behalve de Sprieten, nog twee korter Hoorntjes , die hy Baardjes noemt. Het Lyf, zegt zyn fd. sis in veertien Geledingen of Leedjes verdeeld , die | ik (31) Cancer macrourus articularis, Manibus quatuor adaêtys lis , Pedibus decem. Jt. Oel, 42 , 96. Faun Suec. 2041e FRiscn Jef. Vil. T. f8, Pulex flaviatilis, Ray. Jef. 44e Rozs. Jn/. II. Te 62. Pulex marinus, BASTER, Uit/panne IL. D, pag 84. T. 1IL f, 7. Cancer macrourus rufescens, Thorace articalato. GROFER. Paris. II. p. 667. T. 21, f. Óe Squilla,. GRON. Zooph, N,9go. IL. DEEL, Xlll, STUK, Ee 3 EKKF Hoorp- STUK, 433 BESCHRYVING VAN 'er.doch maar twaalf fh de Figuur befpeur. Gros NOvIUs geeft 'er den naam van Squilla aan , en onderrigt ons , te regt, dat zy zo wel in zoe- Belo, te voorkomt als in zoute Wateren. Zy onthoudt zigaan de Oevers der Zee, zegt Linnaus , die deeze Zee- Vloo overvloedig op het Strand van Oeland, inhet Zand, gevon- den hadt, Komende ook in Bronnen en Graften voor „alwaar zy op de Rug zwemt; en trekken de tot Aas voor de Vogels, die men Kluit noemt. Dezelve hadt op den Kop vier Hoorens of Sprie- ten , byna van gelyke langte, elk uit drie Le- den beftaande, waar van het uiterfte Haairag- tg dun was, en uit ontelbaare kleine Leedjes famengefteld, Van de zeven Paaren Pooten waren ce vier voorften voorwaards gekeerd , en de drie agterften agterwaards „-zynde dek hae voor fte Dune met een beweeglyk Klaauwtje voorzien. Indien men de aangehaalde Afbeeldingen ver- gelykt, zal men zien, dat dezelven zo wel van elkander, als van de gedagte Oelandfche, ver- {chillen ; alzo menin geene derzelven, behal- ve in die van RorseL , welke zo weltot deeze Soort els tot de volgende betrokken wordt 3 de Sprieten of Hoorentjes op den Kop byna even groot vindt. Doktor Scorort. meende ook , dat hier by IinNaus eenige verwarring, plaats had, dewyl de Geftalte van de Riviere Vloo by hem anders was, dan die van onzen Ridder be fchreeven worât. Rav hadt reeds ge- led. bs DE KREEFTEN. 439 vraagd, of de Rivier- Vloo ook van de Zee= Vloo verfchille , merkende ten mivfte op, dat die der Reekjes in Engeland niet gelykerwys de Zee - Vlooijen fpringen , maar zig omkrommen, en door den Aars uit te fteeken taamelyk fnel zwemmen Deeze, zegt hy , worden gevon- den in de Heete Bronnen by Vicenza in Italie, daar geen ander Gedierte in leeft. De Jongen kleeven aan de Moer, welke zig byna Hoepels- wyze rond maakt, en dus dezelven omhelst, Zy hebben de vyf agter{te Paaren lang en dun, de twee digst aan den Kop korter en niet met Schaaren maar met Haakjes voorzien. (82) Kreeftje, gebeel in Leden verdeeld , met vier ongevingerde Schaaren en veertien Pooten. Op het Zee-Strand van Gothland , onder Water, werdt deeze Soort van Linneus ge: vonden, die vier Sprieten hadt, ieder van on- deren uit drie dikke Leden en vervolgens uit optallyk veele kleinere famengefteld; met gee” ne Spits aan den Kop, zyrmde de Snuit ftomp, en het Lyf van veertien Leden of Gewrichten, De twee Paar Schaarpooten waren kort en on- gevingerd, daar op volgden zeven Paar dunne Vv. ÄFDEEL. EXLXINN Hoorp- STUK. Zee-W 100. ENKKIT, Locufta. SPNZ a Poo- (82) Cancer macrourus articnlaris, Manibus quatuor adac- gylis, Pedibus quatuordecim. Faun, Suec, 2042. Cancer Jio= esfta macrourus , Thorace articulato „ ceruleus, Zr. Gorhf 260s ROEs, Ili, T. 62, KLEIN, Mis/, V. T. 6, f, A,‚B,C, SULTS, Janes. f. Isse. 1. DEEL. Xlll. STUK. Beg V ÁFDEEL. LEKTEN Hoorpe STUK. Zee-Vioo. Riviere Vlog. AAO BrEsCHRgVING WAN Pooten, en dan hadt het Diertje , onder de Staart, nog drie Paar Basterd-Pooten, Borfte- lig aan tend. De Staart beftondt uit twee der- gelyke doch kortere Pooten, insgelyks aan ’e end gefpleeten doch vlakker zynde ,:en aan welken de Klaauw , naar de Rug toe , korter was. Deezebefchryving fchynt eenigermaate overe een te komen mer de Kermerken , welken Lix= N&US te vooren van de Cancer [ocusta opgege- ven hade (*), en daarde Zee-Vloo van KLEIN toe betrokken worde door den Heer Groxo- vIus, die getuigt, dat dezelve de Walvisfchen door byten plaagt (T): zo dat deeze Vlooijen dan, wel vinnig , moeten kunnen byten, en zig ook in de Noorder Oceaan , alwaar de Walvis- fchen zyn, onthouden Dit, nu, daar laaten- de; merkikaan , hoe het zonderling Is , dat de- zelve in Vrankryk, omftreeks Parys, zo me- nigvuldig voorkomt in de Beekjes, dat zy daar van den naam krygt van Creveitte des Ruis- feaux , wordende onder dien naam aldus be-= fchreeven (1). …, Dit Infekt, de langte van ruim een half ‚, Duim , en de breedte van een zesde Duims „‚ hebbende, is van een geele Roestkleur, met »» de (*) Cancer macrourus articularis, Manibus adaâylis, Cau- dâ gttenuatâ , Spinis bifidis, Cancer Locufta. Syfle Nat, X. (t) Squilla Caudâ fubulatâ integrâà &zcs Zooph. Ne 99te Habitat in Mari Seprentrionali. Balenas vexans mordende. (4) Hift. des Inf. envir, Paris, ToM. IL, Pe 667. BERT NIK REEN TEN AAT de Oogen zwart: de Sprieten fyn,entaame-’ V. lyk lang , byna zo lang als twee derden van En) het Lyf. Het heeft vyf Pooten aan ieder Hoorp-= zyde en verfcheide byhangzelsaan de Staart. Spore Het geheele Lyf, buiten den Kop, beftaat ”%0. uit twaalf Ringen, waar van vier het Borst- ftuk of Rugfchild maaken, dat in de Krecf- ten vanniet meer is dan één enkel Stuk. Het isop de zyden plat, en het Infekt legt ook altoos op zyde; ’t zy het zig beweege of op zyn plaats blyve. Voortgaande doet het Kop en Staart , met vlugge beweegingen , s, aan elkander naderen. Dikwils verfchuilen de kleinere zig onder den Buik en tusfchende Pooten van de genen die grooter zyn. In de Rivier des Gobelins komen zy in groote menigte voor”. DieGothlandfche vanLinNzus waren blaauw, Roese merkt aan, dat onder zyne zogenaam- de Rivier- Garnaalen eenigen groenagtig voors kwamen, anderen Okergeel, doch allen de ui= terfte tippen der Schubben of Schildjes van het Lyf, naar de Staart toe, rood hebbende. Haar grootfte langte is, wanneer menze regt uit- ftrekt , zegt hy , nooit meer dan een Duim, Dergelyke Saffraankleurige Vlakjes , op zyde, heeft Doêtor ScororLr ook waargenomen in zy- ne Rivier -Springertjes (*) , altoosin Zoet Wa- ter 33 (*) Cancer- Pulex, Entomol. Carniol, pe 412. IE, DEEL, Xlil, STUK. Eens Vv, ArDeEL EXXKIT, Hoorp- STUK. Rivier. VA EEN A42 BESCHRYVING VAN ter, zegt hy, niet aan de Zee, voorkomende en zekerlyk de zelfde zynde met den Kreeftag- tigen Water- Worm van Friser, die daar’ van de volgende befchry ving geeft (f). ‚, De grootíten worden ongevaar een Duim lang, en de overeenkomst die zy, wat de Geftalte aangaat , met de Kreeften hebben, mag zeer wel lyden , dat men baar een naam daar van geeft, dewyl zy ’er nog geen voe. ren. Dir Infekt, naamelyk, heeft van voo: ren weeke Hoornen, welke uit twee lange leden, diede naasten aan den Kop zyn , en bovendien uitnog twintig kleine ronde Leed: jes beftaan. Twee andere kleinere hengen daar onder , en, gelyk het met de eersten voorwaards uit voelt, en aan de zyden, zo gebruikt het de anderen, om onder zig te voelen naar het gene nadeel kan doen of tot Aas ftrekken. De Bek is onder de Oogen , en met Vreerpuntjes bedekt , gely- kerwys in de Kreeften. De vier voorfte Pooten hebben van vooren, aan een dikker Lid, ieder een Klaauw : de volgende drie Paaren zyn even als de Kreeftpooten, doch zonder Klaauwen, en het vyfde Paar fteekt gemeenlyk, over de Staart heen, buiten de Rug uit: met welke Pooten het Diertje ag- ter- en voorwaards gaanen kruipen kan. Het ‚» Lyf () Ie/. VIT. THEiLL p‚ 26e 325 ks 33 33 53 339 ODE KREEN TEN. 443 Iyf is dun en gaat flegts zo ver, als de bo- , Ve veníte Schubbenop de Rug : de andere Blaad- idee jes hangen los over de zyden. Onderaan de Hoorp- Staart gaan van ieder Ring een paar Draaden ° 55 langs het Lyfheen , maar de vier aan de twee #4. uiterfte Ringen hangen aan hetendaf. De bovenfte Draaden , aan den eerften Ring, {taan gelyk met die der Mannetjes - Rtebrien: welke de Wyfjes niet hebben. Zy zyn in't eerste Lid ftyf, en kunnen tegen en aan den Buik fnappen en leggen, of zelfs ook onder zig aan de Staart. Deeze Diertjes haalen hun Voedzel tusfchen de Vezelige Wortelen van eenige Warerplanten, of onder aan het Gras in zagt ftroomende Wateren. Zy hech- ten , zonder twyfel, de Eijertjes , als de Kreef- ten, aan deeze Staart - Vezelen , en reelen voort , wanneer zy, gelykerwys de Kreef- ten, van Huid meermaalen verwisfeld en tot haare grootte gekomen zyn : aangezien zy, jn alle andere opzigten , een zo groote gelyk- heid hebben met de Kreeften. Ik heb nog de manier niet kunnen uitvinden , om veel an ven daar omtrencin’t werk te ftellen; dewyl zy. zo kort leeven , wanneer men ze van Bie re plaats brengt , offshoon menze met het Gras en de Wortelen te gelyk, waar aan zy zitten, in even zodanig Modderig Rivier- Water zet „ en daarenboven zo fchielyk ge- Iykerwys de Kreeften , beginnen re (tinken. Deeze overeenkomitigheid , en andere by: L DEEL. XIIL, STUK) 99 ZON» v. AFDEEL: LEXXiL, Hoor D- STUK: RR zviers= Wioo, 444, BESCHRYVING VAN ‚> zonderheden meer, doen ook nog befluiten, », dat zy geen Infekten zyn, die een Geftalte- > wisfeling ondergaan , maar dat zy uit de Ei- „ jeren in de zelfde Geftalte voortkomen, en „, Allengs aangroeijen tot aan de volwasfen- doeld sne, | | Rorser heeft dit laatfte door Waarneemine gen nader bevestigd ín deeze zyn zogenaamde Rivier- Garnaalen, die hy deedt kooken . maar een zeer laffe Spyze bevondt te zyn , even als of men iemand gekapt Stroo „ dat in Water gekaokt was, ging voorzetten, ten ware het (zegt hy) zulk een mogt zyn, die eenige lek- kerheid vond in de Sprinkhaanen teeecen- doch hy fchynt niet bedagt te hebben, dat men over de Smaaken niet twisten moet. Het gene den, eenen niet fmaakt, fimaakc dikwils den ande- Ten (A). | De Heer Parras merkt aan, dat de Afbeel-: dingen van Friscu en ROESEL zekerd eene en dezelfde Soort uitdrukken, die dan zyne Onús= cus Pulex, met de vier voorfte Pooten Schaars agtig, zoude zyn tf). Daar isbynaeen Vergroot- glas noodig om te zien , dat dit laatfte plaats heeft in die van Friscr ‚ welke evenwel de Sprie- (*) De Guflibus non ef? difputandum. Zie over het eeten der Spri:ghaenen, hoe herzelve nog hedendaags in gebruik is by de Arabieren, ons X. STUK, bladz, 210, enz De Sprink- haanen , gezouten en gebraden, hebben byna de Smaak van Rivier- Kreeften, zegt SHAW , Voyage au Levant & Barbarie: Haye 1743. p. 333. _(f) Oziftas Pulex compresfus , Pedibus quatuor anticis Ch@- formibus, Jdiftell, Zoolegica, Bages 1756. pe 199 DE KREEFTEN. â45 Sprieten anders gefteld heeft, en volgens de befchryving aanmerkelyk verfchilc. Het een en bn andere, nu, zou een verfchil van Sexe kunnen zyn: want in verfcheidene van deeze Zee- Vlooi- jen, die ikheb , zyn fommigen met dikke Voor- pooten, anderen met dunne voorzien , daar zig geen de minste Schaaragtigheid aan openbaart. Zyn Ed. zegt, dat deeze Diertjes zeer bekend zyn onder den naam van Watervlooijen (*). Het kan zyn , dat de Visfchers haar dus in ’c ‚Nederduitsch noemen , doch Plex Agquaticus betekent, zekerlyk, by de Autheuren iets án- ders (f). In ’tgeheele maakzel en de famen- ftelling des Lighaams , voegt hy ’er by , ko- menze met de Pisfebedden overeen (J). Als men de Af beeldingen vergelykt , zal men moog- lyk geheel anders oordeelen; waar by komt, dat het getal der Sprieten en der Pooten ook fomtyds verfchillende is. (83) Kreeftje, geheel in Leden verdeeld , met wier één-Vingerige Armen en tien Pooten. In de Europifche Zee is deeze Soort waarge- __ _nO- (*) Sub Pulicum aguaticorum nomine notisfima. Jbideres (4) Pulex Aguaticus arboresccens. SWAMMERDAM &c, (1) Quer Corporis compofitione , numero Pedum G> Antenna. rum totaque fabricâ ad Onifcos pertinent, fingularem eorum familiam con{tituunt, & Onifsi Cancriformes appellari poffant, bid, | (33) Cancer macrourus atticularis , Manibus quatuor mono- dafylis, Pedibus decem, MARTENS, Spitsberg, 56, T. Ps de le 5. DEEL, XII, SruK? V. AFDEEL, XXX. Hoorp- STUK. Kiriera Vlog, LXX XIIe Linearise Smalle y: AFDEEL KKK Hoorp- STUK, rv LXXXIV 8 __Afomos. Zeer kiei® Ne 446 BESCHRYVING VAN nomen , die het Lyf fmal en egaal van breedte, uit zes Leedjes behalve den Kop beftaande , heeft, en twee Paar Sprieten. De Oogen ftaan niet op Steelrjes. Tien Pooten hebben zy met langwerpig ovaale Schaaren, één- Vingerig; te weeten het eerste Paar aan het eerste Lid des Lighaams ager den Kop, het tweede Paar aan het tweede Lid: de derde , vierde en vyfde Paaren, die dergelyke Schaaren hebben, naby e Staart geplaatst. (34) Kreeftje , dat final is , geheel in Leden verdeeld , met ongevingerde Armen en re el elf Pooten Ik zie niet dat dit Diértje, door den Heef BasrrRr ontdekt en zo wel natuurlyk als by ver- rooting afgebeeld , zo ongemeen klein was, als de bynaam{chynt aan te wyzen: dewyl men Atomt gemeenlyk voor de allerkleinfte die be- kend zyn, of voor ondeelbaare Deeltjes neemt, Het kleinfte, dat de Heer Baster af beeldt, was nog een vierde Duims en her grootfte omtrent een Duim lang. De aartige figuur kan men in * zyn Werk befchouwen. Deeze Diertjes waren zyn Ed. in menigte voorgekomen op Mos, dat men van Zee- Tonnen hadt afgefchrapt , en Linneus hadeze niet gezien: des ik geheelniet | be- (34) Cancer macrourus linearis articularis , Manibus adaêty= lis , Pedibus undecin fe BASTER, S4b/. Ie Pp. 32, Te 4e Fe a , DE KREEFTEN, 447 begryp, hoe onze Ridder de Woonplaats kan. V. ftellen in de Zoete Rivier- Wateren van Euro- ran” pa Ur). Hoorp. STIJKe (35) Kreeftje, dat fmal is, gean in Leden vere Lxxxv. de À Filiforzis. deeld, met tien Pooten , de middelften grootst. ds Ewe ne _Op Maläkka is deeze waargenomen , die het Lyf een Duim lang , Draadagtig dun en flap heeft ; twee Pooten aan den Kop , twee ja ’t midden , die grooter Schaaren hebben met een kort Tandje van binnen , en zes Pooten aan de Staart. Het Diertje , dat in de Indifche Zee, op twee Mylen afftands van ’t Eiland Cey« lon, in ’t Zeewater gevonden was door den Heer Goprneu De RivirrE , fchynt wel iets naar deeze Soort te gelyken CD. (86) Kreeftje in Leden verdeeld, met ongewin= LXxxvt. cerde Armin. de P En sep fnrmoig Glinzse gerde Armin, de Pooten wyad witgefpreid ger okee en. de Staart Élsvormig. pannen. Volgens Doktor Scnrosser onthieldt zig dit Diertje in de Zoutpannen van Ì ymingthon , by ’t Hiland Wight, aan de Kust van Engeland. Het= | zel- (*) Habitat in Europe Aquis Aaâuantibiis daten ‚ nudis Oenlis vix vifibilis , pracedenti affinis. Syft. Nat, XII. (85) Cancer macrourus \incaris articularis, Pedibus decem , ediis majoribus. Amen, Acad, Vl. p. 415. N. 99, (T) Zie het VIJL. Dern der Uitgezogte Verhandelingen. PL, XLVI, Fig. 6, en bladz, 269, (86) Cancer macrourus articularis, Manibus adaêtylis , Pedí, bus patentibus, Canda fubulatâ, Mary Dier, Britagn, 1756, I. DEEL, XIII, STUK. NV ÄFDEEL LXXXIL HoorD- STUKe ELXXXVII, Stagnalis. der Moe. tasfen. U 448 BESCHRYVING vAN zelve hàde het Lyf grooter dan een Luis en lang- werpig; de Oogen van elkander afftaande, zy- delings op Steeltjes geplaatst: de Sprieten Bor= ftelagtig , korter dan het Lyf : de Staart Draad- vormig alseen Els, uitgeftrekt, ter langte van het Lyf : tien Pooten wederzyds , die uitge- breid en als Vinswyze gefchikt zyn. In ver- fcheide opzigten fchynt dit Diertje van de zo- genaamde Zee-Paauw , die gedagte Heer op de zelfde Reis mer het Mikroskoopin Zee- Wa- ter ontdekte, te verfchillen (*#). (87) Kreeftje , geheel in Leden verdeeld ‚met on- gevingerde Armen; de Pooten uitgebreid , de Staart Cylindrisch en Vorkagtig. Die Infekten , waar van SCHAFFER onder den naam van Vischagtige Kieuwen- Poot een ge- heel Vertoog aan ‘tlicht gegeven heeft , waren door Rraumur ook omftreeks Parys ontdekt , gelyk uit ZyDen Brief aan dien Paftoor gefchree ven en den 28 January 1753 gedagtekend, blyk- baar is. Zie hier den Inhoud van dien Brief, als welke tot eenige opheldering dient var de - Hiftorie deezer Diertjes , volgens de opgave van SCHAFFER (Ì . „ De befchryving, die Gy hebt laaten druk- ken (>) pe zelfde Plaat der Uitgez. Verhand. Fig 5. (37) Cancer macrourus articularis , Manibus adaâylis, Pe- divus paten ibus , Caudá cylindzicâà bifidâ. Faun, Sus. 2043. Apus Pifciformis. SCHAFF Monogr, (*) Abhandlungen von Infeiten, 11, BAND, P: 45e OPE KREESTEN. 449 zs ken van een aártig Waterdiertje, dat geen Ve . > Natuur-onderzoeker nog hadt doen kent nen, en de Plaat, op welke dit Infekt is af. Hoorp- 55 STUKs s gebeeld , is naauwkeurig befchouwd door al« le de genen, die zig in de Vergadering der Akademie bevonden. Ikliet hun te gelyk hee Infekt zelf zien , in zeker Vogt bewaard > zynde. Gy hebt my de fpyt benomen, die ik had , van daar van niet dan al tekorte be- s> fchryvingen gemaakt te hebben. In delaat- „> fte Vacantie vond ik het in de Slyk of Mod- ‚, derpoel van een Weg, alwaar ’er duizenden »> van waren. Ik hield ze eerst voor de genen die men Chevrettes (*) noemt; maar, na de genen die ik opgevischt had wel waargeno- men te hebben, wierd ik gewaar, hoe zeer zy daar van verfchilden. Die ik met my ge- nomen had, niet wel opgepast zynde , ftier- ven na verloop van vyf of zes Dagen, en, wanneer ik zond om ’er te zoeken in de Slyk, daar ik ’er zo veel gelaten had, vondt men ’er geen één meer: maar zy zullen alcooslee= - ven in de naauwkeurige befchryving en de Afbeeldingen , welken door UEd. daar van publiek ke zyn. Het ware te wen= {chen dat de genen die Infekten, en vooral En Waterdiertjes ‚ ontdekken , van welken nag » een zo groote menigte onbekend is, derge » Iyke 33 (*) Dat zyn de Springeitjes, Zeeeof Riviere Vlooijen ; hiet voor befchreeven. L DEEL, XIII, STUK? F £ We AFDEEL. LXXXIL. Hoorp- STUK 459 BESCHRLVING VAN Kel ie zorgvuldigheden , om dezelven tekente ‚ nen, gebruikten , als gy ten opzigt van dee= ze gebruikt hebt. De houding vanzyne twee Hoornen, als men het op zyde ziet , geeft aan den Kop eenigermaate de gedaante van die van een Zee - Koe; dit heeft my. aan dee- > ze Infekten den naam doen geeven van Wa- „» terkoeijes (Wachettes Aquatiques) , {choon- » derzelver Hoornen uit een geheel andere 9, plaats voortkomen, dan die twee lange [Tan- » den] der Zee - Koeijen, LinNaus hadt , al voor dien tyd, in zyne befchryving der Sweedfche Dieren, welke in Jaar 1746 te Stokholm uitgegeven is , op t end gewag gemaakt van een dergelyk Water- diertje, dat men gevonden hadt in het {taan ge- bleeven Water, in de holen en Kloven van Steen- rotfen en Bers. noemende hetzelve een Was ter - Masker „ met een glinfterend bolletje, hooge rood van Kleur zynde, aan de Navel, en een ge- vorkte Staart (*) ; twyfelende of het niet het Masker ware, waar uit zeker Soort van Haftje voortkwam, dat zwart was met de onderfte Wieken wit, in Smâland aan zekere Rivier ge« meen. Van dergelyk een denkbeeld , als of dit Waterdiertje het Masker. van zekere Soort van Haft ware, fcl ìynt onze Ridder nog te Zyn; fchoon de Pastoor hem de redenen gefchree- VER 33 23 *) Larva Aquatica , globulo coccineo nitente umbilicalí , - Caudâ bifidâ,, Faun, Suge Ed je Pe 338, N. 1957e DE KREEFTEN. 451 ven hadt , waarom hy dit niet waarfchynlyk Ve _ oordeelde. en. Na de befchryving der Geftalte, die men Hoorp- door het inzien der Af beeldingen best begrypen ensen. kan, fpreekt de Heer Scnarrer van eenige by- Poot zonderheden, deeze Kieuwenpooten betreffen- de, welken hy dus genoemd heeft , om dat zy geen Pooten, maar in plaats van dien, uitwen- dig, een ry van Kieuwen hebben, die voor Zwem: pooten fchynen te verftrekken. Zy onthouden zig, zegt hy,‚in Staande Wateren , doch haare Voortteeling fchynt niet jaarlyks, nog op alle plaatfen , te gefchieden. In een Regenagtige Zomer vondt hy ze overvloedig, in de Maan- den Augustus en September , van zodanige grootte; als zy door hem zyn afgebeeld , naa- melyk ongevaar een Duim lang. Hy verbeeldt zig duidelyk een verfchil van Sexe in dezel- ven, en aan het Wyfje een Eijerzakje waarge= nomen te hebben ; waar door, volgens hem, het - denkbeeld geheel vervallen zou, dat het Mas- kers waren van vliegende Infekten. „, Het geeft (dus fpreekt de Pastoor) een ‚ ongemeen fraaije Vertooning, wanneer men deeze roodagtige Diertjes , inzonderheid de Wyfjes, met haare Hemelscholaauwe Zaks jes aan hect Lyf, by duizenden ziet. Zy zwemmen altoos op de Rug; zo dat de Kieu- wen aan dea Buik om hoog ftaan: zy bee weegen de Staart, gelyk de Visfchen , en „ 3 terwyl zy met denzelven:, linksen regis, om * 1, DEEK, XLIL, STUK, Ff 2 DAZ 452 BESCHRYVING vaAR VV. ÂFDEEL. LXXXII. Hoorp- STUK. Kien wen- Poore ’3 53 te hed zig heen {laan , zo fchieten zy ongemeen ge= zwind, dan her- dan derwaards, en, na dat zy een zeer korten tyd weder uitgerust heb- ben , herhaalen zy de voorige flagen. Neemt men ze uit het Water, zo wentelen zy zig, door het flaan met de Staart, geïyk de Vis. fchen voort: dikwils rollen zy zig te famen: haar Kieuwen worden van de Rugfchilden als- dan half bedekt, en/ leggen op den Buik over elkander. Buiten het Water leeven zy zeer bezwaarlyk. Zy beweegen wel haare Kieu- wen ‚ zo lang ’er nog eenige Vogtigheid aan en omtrent dezelven is, maar, als die vol- komen droog worden, zo houde alle bewee- ging op. > Het is zeer geloof baar, dat dit Infekt van Roof en van de kleinfte Infekten leeft, die in het Water geteeld worden. De Wyfjes kupnen haare Eijeren ligt van zig laaten , die, zo dra zy in hee Water komen, daar in op den Grond vallen. De Koude kunnen zy niet veel verdraagen. Want toen ik, tegen zet begin van Oktober , na dat het ’s mor-_ gens maar fterk gerypt hadt „en het Kwik- zilver op den Thermometer van Fahrenheit nog den twaalfden Graad boven het Punt van Vorst tekende, naar dezelven-keek, waren zy ‚ ter plaatfe daar zy zig onthielden , ín ééne Nagt altemaal omgekomen „ offchoon ik ze, twee Dagen te vooren „ aldaar nog zeer frisch had zien zwemmen. 5 EN) Lang DE KREEFTEN, 453 „> Lang heb ik getwyfeld, welken naam ik, V. _ 9» geeven zou aan dit Diertje, dat, tot dus ver- la > Te, van niemand nog befchreeven is. Zyn Hoorp- „> in malkander rollen van het Lyf, de uit Schil- jeans. , den famengeftelde Rug, de op een Steeltje poet. » taande Oogen , de Borftelagtige Sprietenen » Riemgelykende Kieuwenpooten, deeden my s, overhellen, om het tot het Geflagt der Kreef= s) ten , en wel inzonderheid tot de Water- Vlootie », jen of Kreeftagtige Water- Wormen te bes ss trekken. De Schuitswyze uitholling van den >> Buik echter, de gefteldheid der Riemswyze 3 Kieuwen enderzelver Golfagtige beweeging, », gelyk ook niet minder het zwemmen op de s, Rug, raadde my aan, om ze t'huis te bren: » gen by de Éen - Oogen van LiNN&us. Doch », die naam behaagde my niet , om dat ieder > Soort van dat Geflagt meer dan één Oog ‚, heeft, uitgenomen de Takkige Water- Vloo 3, Alleen. De onze hebben werkelyk twee lange » werpig famengefteldeen één enkeld in ’t mid. 9 den. Derhalvekwam my de naam van FRrrscu ‚, beter voor , die de Een - Oog van LiNNzus > Apw noemt, of, gelykik het met de zaak overs ss eenkomftiger en beter gemeend heb te ver- ‚‚ taalen, Kieuwen= Poot.” „, Ik heb reeds verhaald, dat deezedusfchy= ‚, nende Pooten niet zo wel waare Pooten > Zyn, dan veeleer Riemen of Kieuwen; alzo > het Diertje Lugt daar mede fchept , doch s» dezelven zo weinig gebruikt tot gaan of loos To DEEL XiIL, STUK, Ff 3 9 pen Vv. AFDEEL. LXXXIL Hoorp: STUK. Kieu wene poot. 454 BESCHRYVING VAN ‚ pen, dat het die veeleer , gelyk gemeld is, ‚, buiten het Water te famen trekt: zy zyn ‚‚ ook, in geenen deele , zo ftevig „ dat zyde allerminste zwaarte des Lighaams draagen kunnen; maar in tegendeel flap en plooijig. Ook ftryde hier haar geheele plaatzingtegen; „ dewyl zy in ’t Water altoos overend ftaan, … En, wanneer het Diertje, gelyk doch onge- ‚‚ meen zeldzaam gefchiedt , zyne gewoone „‚ houding verandert en zig omdraait, zodanig „‚ dat de Kieuwen naar beneden komen te ftaan, „ En dat dus hetzelve op den Grond wel fchy- s, nen zou te loopen; gefchiedt zulksalleenlyk ‚‚ om Roof te zoeken, waarna het zig fchielyk ‚> weder op de Rug omwendt en _zyne voorige > manier van zwemmen hervat. Dat het een „ gevinde Staart heeft gaf my gelegenheid, om hetzelve, ten einde het van andere dergely- ‚‚ ken te onderfchieiden „ de Vischagtige Kieu- 9 wen-Poot te tyrelen”. Dus ver. ScH&F: EER (1) Zie hier wat Linneus van de Geftalte van het zogenaamde Water - Masker, in Sweeden waargenomen, geboekftaafd heeft (f). „De „> gedaante is als een zeer kle'n Vischje, ter > langte van een Duimbreed, met een platten > Kop; kleine bruine, zydelingfche , van el- z kander afftaande, Oogen: de Sprieten Haairs …… â5* (*) Abhandl, von Infekten , als boven, bladz. 6o. (T) Faun, Suec, Ed, Lo pe 383 &z Cancer Stagnalis, Ed, Ie Pe 497a DE KREEFTEN. 455 agtig dun: den Kop van vooren {tomp: de, Vs BE Es ih de Cied Bend fi ÂFDEEL. nuit als in de Cicade omgeboogen, fimalen rxxxu. _ftompagtig: de Rug verhevenrond en roodag- Hoorp- 8 Î STUK. tig:de Staart Spilrondagtig,uit Lêedjesfamen- zen. gefteld , byna zo lang als ’t Lyf ‚met een ho. pe rizontaale gefpleeténe fcherpe Vin aan ’tend: een Klootje of Bolletje , van grootte als Mos. tert- Zaad, ter plaatfe van den Aars. Dit Bolletje is hoogrood , met een Goudglans glinfterende, aan de zyden geel. Veel Poo. ten, (ongevaar twaalf,) heeft dit Infekt op de zyden van het Lyf, Geutswyze gefchike, Het zwemt met den Buik om hoog , gelyk de Rugzwemmers *.- Het Wyfje alleen le be heeft haar Bolletje, dat misfchien een Eijer. 299. * nest is, om, nade Geftaltewisfeling, de Ei. jeren aanftonds geréed te hebben”. Geen andere dan dergelyke Kieuwenpooten fchynen die Infekten te zyn, welke men in de Verhandelingen der Koninglyke Societeit van Londen , als in ‘€ Voorjaar 1762 overvloedig. in een Graft van Staande Water, by Norwich, gevonden zynde „ afgebeeld en befchreeven vindt. Aldaar wordt uit de Voortteelende Staat, waar in Zy voorkwamen , het gevolg getrokken, dat zy niet in gevleugelde Infekten veranderen ; hoewel men doch geen reden kon bedenken , dat zy diestyds zo menigvuldig op die plaats , en nergens anders „ gevonden werden(*). LXXXII. C*) Philofipb. Tranfall, VoL. LVII, Part. ze for 1767. «pag 7 72 1, DEEL, XII, STUK» ie Ë 4 Naim, 456 BESCHRYVING vAN EXXXIIL HOOEFDS MEK. Befthryving vant Geflagt der Waer -Vroor- JEN, waar in, bebalve de eigentlyk zogenaam- de, ook verfcheide andere dergelyke Diertjes , ge- lk de Vischluizen , en zelfs , wegens eenige overeenkomst van Geflalie , ook de groote Molukfe Krabben beereepen zyn. | De Naam van Een. Oog , die volftrekt het | Latynfche woord Monoculus, dat van Lin= NAUS tot een Geflagtnaam gebruikt wordt, uit zou drukken , my zo weinig als aan den Re- gensburgfchen Pastoor „ zo even gemeld , be- haagende, heb ik dien van Warervroo uitge- eg iN Den 7 ÎZie'tIX koozen gehad f, en vind nog geen reden, om STUK , bl, 122,10: kenmer kene denzelven te verwerpen. Het is, naamelyk s zeker , dat in die Hoofdftuk verfcheide Diertjes voorkomen , aan welken men , zonder onge- rymdheid, en wegens de kleinte en wegens de geftalte, dien naam kan geeven, en, hoe on- eigen dezelve ook voorkomen mag ten opzigt van de Molukfe Zee-Krab , is het egter ze- ker , dat dezelve weezentlyk twee Oogen heeft, en derhalve geenszins, met Kegt, tot de Een. Oogen , het welk de eigentlyk zogenaamde Watervlooijen zyn, betrokken kan worden. Van de Eigenfchappen deezer Infekten niet in ’c algemeen kunnende fpreeken „ zal ik al- | leen pr WATER-VLOOrJEN. 457 Jeen maar agt geeven op de Kenmerken , die V, . FDE daar in beftaan , dat haare Pooten tot zwem- KE men en niet tot loopen gefchikt zyn; dat zy het Hoorp- Lyf gedekt hebben met een Korstagtig Schild, *TUX en dat haare Oogen niet ver van elkander , en niet op Steeltjes flaan , gelyk in de Krabben en Kreeften , maar als pesto zyn in het schild. Tot dit Geflagt zyn: thuis gebragt negen Soorten, waar van de eerfte de anderen ver in grootte overtreft, als volgt. (2) Watervloo , met een vlak verbevenr nd an k Je 0 ge Schild, dat eenen balfmaanswyzen Naad ae beeft; van agteren getand zynde en meteen Aonide Elsvorimige zeer lange Staart voorzien, De overeenkomst tusfchen deeze Soort en dat Diertje, ’t welk Friscn en anderen pus ge- noemd hadden, door ScnerFER zo omftandig aangetoond, gaf zekerlyk veel reden, om aan de Molukfe Krab den voorrang te geeven in dit Geflagt. Men weet dat de grootte , waar in dezelve die Infekten zo zeer te boven gaat, niet (1) Monoculus reftà planâ convexà Suturâ lunatâ; postice dentatà ; Caudâfubulatâ longisfimâ. Sy//. Nat. X. Gen 240. XII. Gen. 271. M. L. U 4óo Xiphofura, GRON Zooph. 953 JoNsrT. Ex/ang. T. Vil. £ 1, 2, OLEAR. Muf. Te 28, f. 1,2. WORM: Mluf. T. 249, RuuPr. Amb p. 21. T XII KNoRR. Delic. T. F. E. Kamer. Jap T. 13: f. 8, LAET. Jud. 56 BoNrT- Jav L.V. C 31 Scuarr Monoor, 1756. Abhaud 11. Band. p. 179. SEB. Zab, Mile D. T. XVil, kele L Deen. XII Stuk, Ff s 453 BESCHRYVING v AN Ar. miet meer is dan iets betrekkelyks , en dat men, _ArpeeL. door het Zonne- Mikroskoop , een Luis zo LXXXIII Hoorp- grootkan vertoonen als een Olyphant. De Hols oek landers, nu , noemen , zo RumraHivs getuigt 5 Krab. deeze Schepzels Zee - Luizen, dewyl zy eeni- germaate naar Weegluizen gelyken. De Ma- leitfche naam is Balarcas, de Javaanfche Mimé of Mimi: doch men noemtze in ’t Latyn Cancer Moluecanus ; om dat zy aan de Molukkifche Ei-_ landen voorkomen, of ook Cancer perverfus „om dat het ronde deel , ’t welk in de andere Krab= ben gemeenlyk het agterfte is , hier voor uit gaat , en het fpitfe de Staart uitmaakt. ‚‚ Het voorfte Schild is van halfmaanswyze ‚ figuur, ftompengerand, verhevenrond, op ‚, de Rug gewapend met zeven Doornen 3 waar van drie in de langte en twee op ieder zyde ftaan. Oogen heeft het wederzyds één , aan den Grondfteun van de voorfte zydelingfe Doorn. Het agterfte Schild is fmaller, we- „, derzyds met zes Zaagswyze in(nydingens ‚ van agteren fcherp gevorkt ‚ en gewapend ‚‚ met zeven Doornen , waar van drie in de ‚, langte op ’t midden ftaan ; twee in de voor- fte groote infnyding , twee uit de Tanden der uitranding voortkomen. Beweeglyke Els- vormige Stekels vindt men inieder zydeling- fe infnyding één. De Staartis als een Snuit; … beweeglyk, ftyf, driekantig, ruuw van bo- ‚„ ven en zo lang als het geheele Schild, Poos ‚> ten heeft het zes Paaren, waar van de vyf ») voor- 53 53 93 53 33 53 5% DE WATER-VLOOIJEN. 459 ‚ voorften dubbelde Schaartjes, en het agtere fte aan de tip vier Lancetswyze Vingeren heeft, met eenlangeren Duim, die Borftel- „> agtig twee-Vingerig is: buiten en behalve „ een Lancetvormige ftompe Kwab aan den „, Grondfteun. Het agterfte wordt van on- V. ÁFDEEL. LXXXIIT, en M luk Krab, „> deren gedekt door zes Geutswyze blaad- es”. 4 Be ‚ die de Geftalte aldus befchryft, merkt aan , dat zy verre de grootften wore den van alle Infekten (*). Men ziet’er waare lyk, welke zeer groot zyn , doch die groote Kreeften, waar van ik bevoorensfprak f, fchy- nen de grootften, welken ik van deeze Soort gezien heb, zo niet in grootte, ten minfte in Zwaarte, te overtreffen. GRONovrus, die ‘er onder den naam van Xipbofura , een byzonder Geflagt van maakt, zegt dat in de ouden de Kleur Kas- tanje-bruin , in de jongere Tegelrood is (Ts Ik heb een kleine , die van boven Olyfkleurig groen is en van dnder en Kastanje- bruin. Van dergelyke Kleur heb ikze altoos gezien en Bone mus meldt niet alleen dat het Schild lichtgroen is, maar RUMPHIUs zegt van Olyfverwig. Men vindtze , zegt hy , op Moerasfige en vlakke Stranden, altoos twee by elkander, naamelyk Mannetje en Wyfje, waar van heteerfte , dat ver (*) Infettorumn omnium facile maximum evadens. Syf?. Nat. XI. p. 1057. (Ì) Color caftaneus ín Senioribus, testaceus in Junioribuss 1. DEEL, XIII. STUK, Í Bladz, 383e 460 BESCHRYVING VAN V. ver de kleinfte is , door het andere gedragen. EDE ien wordt. Zy fteeken de Staart opwaards , om Hoorp- zig te verweeren, en kunnen ‘er een Mensch PM f gevaarlyk mede kwetzen. De Pooten kunnen Krab. _ zy buiten de Schaal uitfteekenen dezelven fchy- nen meer tot loopen dan tot zwemmen gefchikt te zyn. Agterde Pooten is een Zakje met eenig eetbaar Vleesch, zynde het overige van ’t Ag- terlyf gevuld met eene Madderige Stoffe, wel- ke zy door de Staart loozen: doch van binnen. is de groote Schaal met een ftyf Vlies bee kleed, waar agter de Eijeren in de Wyfjes ver- borgen zitten, daar men een finaakelyke Bacasfan van toebereidt. En (a) Watervloo, mt een Hartvormig vlak Piscinus. Schild. Visch. Luis. De Heer BAsTER de goedheid gehad hebben- Fr Ea de, om my eenigen van de Vischluizen, die, volgens zyn eigen aanmerking, door zyn Ed, allereerst befchreeven en ín Plaat gebragt zyn „ toe te zenden, heb ik dienstig geoordeeld de« zelven , by een taamelyk vergrooting , eens ten naauwkeurigfte, in Fis. a en 3 op Plaat CV], te doen afbeelden. Of het een verfchil van Sexe zy, welk maakt, dat fommigen van dee- (2) Monuchlus Testâ Cordatà planâ, Sy/f. Nat. Xlr. Faun, Suec, 2045. LOEFL. ACF. Up/. 1750. p. 42» T. BASTER Uisfpann. Il. D p. 137. T. 8 Éf 9 , IO. STROEMe Sondra, T.I. £ 4, 5) 6. Binocalus, GEOFFR, Paris, 669, T, XXI fa 3. PE pre WATER-VLOOIJE N. 4Ór deeze Visch-Luizen Sprieten uit veele Leedjes , W, Ë famengefteld hebben „ die langer dan het Lyf sk zyn, is nog niet beflist. Deeze heeft de Heer Hoorp- BaAsTER voorneamelyk op de Kabbeljaauwen 5505 gevonden. De anderen hebben van vooren twee k Terelachtige Uiefteekzels , ieder met drie geve- derde Haairtjes. In beiden vertoonen zig de lange Schaarswyze Pooten ‚ waar mede zy zig aan de Visfchen wast houden, als ook de wes derzydfe. Puntjes aan het agter - end. Het Rug- gefchild heeft eene byzonder aartige tekening en verdeeling , welke deeze Diertjes, hoe wei= nig dn meene aardi wegens hunne flecfe ‚graauwe Kleur, tot een fraay Voorwerp van be- ‘fchouwing maakt. Zy zyn van onderen met zes paaren van Zwempootjes voorzien , zegt Dottor BasrTER, gelykende naar die der Kreef= ten. Oogen hebben wy, ZO min als die Heer „ aan geen van beide deeze Diertjes ontdekken kunnen: deshet te verwonderen is, dat de Heer Linus tot deeze Soort dat Infekt betrokken heeft, welk van Georrrov Besoculus genoemd wordt, als zeer duidelyk twee Oogen hebben= de, Het onthielde zig in de Beeken omftreeks Parys, en hadt de nd Haairtjes nietaan den Kop, maar aan de Staart: het welk eente groote tegenftrydigheid is, om zeals eene zelf- de Soort aan te merken, al ware het dat zy zo wel in Zoet water Beekjes als inde Zee konden huisvesten. De Vischluis van FriscH, wer Z, DEEL, KIll, STUK, der= V. AFDEELs LXXXI. 462 BESCHRYVING VAN derom , door den laatíten aangehaald , fchynt door de kortheid van de Staart en de langheid Hoorps der Pooten, merkelyk van beiden te verfchile STUke 0 #8 Apus. Stomp» NEUS, len (*). (3) Watervloo, met een eenigermaate famene gedrukt Schild, dat van vooren flomp , van asteren geknot is, en een taweeborftelige Staart. 4 Terwyl de gezegde Vischluizen natuurlyk zeer klein en naauwlyks een vierde of in ’t ge- heel een half Duim lang zyn , hebben die van deeze Soort wel anderhalf Duim langte. Ook komen de aangehaalde Afbeeldingen, van dezel- ven, zeer wel met elkander overeen. Zy wa- renaan FriscH , door den Sekretaris KLEIN, van Dantzig toegezonden, die ’er den naam aan geeft van de Vinpootige Zee- Worm met het Schild „ hoewel de naam van Apus of Apous; dat is, zonder Pooten, hem beter voorkwam. ScnarrER heeft haar , onder den naam van Krebsartiger Kiefenfusz of Krabagtige Kieuwen- poot, zeer omftandig befchreeven, en de Af. beeldingen , die hy ‘er, zo in ’t geheel als in de byzondere deelen, van geeft , zullen ook niet ligt (*) Inf. VI. THEILL: 'F. 13, (3) Afonoeulus. Testâ fubcompresfà „ antice. retusâ „ postice truncatâ;, Caudâ bifetá. Faun, Suec. c046. SCOP. Carn, 1138e FRiscH. Zof. X. T. 1, A@. Anglic. 40. pe 150. Tab. L £, 8. SCHEFE. Jfonogrs 1756, T. 1-6, SCHAEFF, Elem. Te 0,9. f. Ie SULTz. Inf. Te XXIV, f, 153. GECFFR, Paris 660, Ne Te Ts XXIe fe 4e DE WATER-.VLOoOIJEN. 465 ligt verbeterd worden. Hy meent ’er , zeer duidelyk, een Hart in waargenomen te heb- \ ÁFDERL. LXXxIL, ben. Zie hier , wat de Levensmanier betreft, Hoorp- Het Water, waar in deeze Diertjes zig ont- houden, is dat van Plasfen en Poelen , vuil en _4tinkende, dikwils geheel troebel door Modder of Drek, Hoe langzaamer of fchielyker zodae nige Plasfen uitdroogen , hoe grooter of klei« ner zy daar in gevonden worden. Men kanze ligtelyk daar in ontdekken , by ftil en warm Weer, als wanneer zy troepswyze aan dekan- ten fchoolen, en door haar wemelen zig ver- raaden ; doch als ’t koel en winderig is gaan zy naar den Grond en moeten dan meteen Net- je gevischt worden. In de Zomer vinde men- ze, zo dra maar eenigen tyd Water is blyven ftaan , op plaatfen daar zy te vooren waren ge- weest, altoos overvloedig , ’t zy jong of oud. Het fchynt dat ‘er altoos een genoegzaame veel- heid Eitjes van dezelven in de Modder of Slik, ja inde drooge Aarde, op zulke plaatfen overe blyft, die zelfs eenige Jaaren kunnen duuren , en niet worden uitgebroed , dan wanneer zig aldaar Water vergaard heeft. In ’t Voorjaar moet het eenigen tyd warm Weer zyn geweest, door *t welke de kleine Water - Diertjes, die haar tot Voedzel ftrekken, uitgebroed zyn, eer deeze Kieuwenpooten verfchynen. STUK. Stompneuss Zy zwemmen zo wel met den Buik als met zwemt op de Rug boven. In't eerste geval zyn de Vin- netjes, die zy aan den Buik hebben, in een L DEEL. XIII, STUK, o fnel- de Rug, 464 “BESCHRYVING VAN W. {helle beweeging , ’t zy tot het bekomen van en Aas of om Lugt te fcheppen ; terwyl ook de Hoorp- Staarthaar, gelyk aan de Visfchen 5 dient „om pre zig voort te wrikken of in ’t zwemmen te be- OnaPHNeUs, é ; ftuuren. « Als zy met de rug boven zwemmen ; zyn die Vinnetjes in een zo fterke beweeging niet, en het fchynt fomtyds alsof zy op dezel= ven langs de Modder liepen , waar in zy, dike wils zig geheel begraaven, dat meest gebeurt; wanneer de Plasfen fterk uitdroogen. De ges takte Watervlooijen,-de Waterluizen of Zak- diertjes en anderen , zyn haar voornaamfte Aas, / Die zig een denkbeeld maaken wil van dit alles, moet flegts één van deeze Kieuwenpoo- ten befchouwen , wânneer dezelve op de Rug in ’t Water legt en zig beweegt. Dan zalhy duidelyk zien, hoe alle onzuiverheid , die zig in ’t Weter bevindt, tusfchen de Kieuwswyze Pooten of Vinnetjes gebragt wordt , en allengs in de Geut, tot aan den Bek toe, voortgaat. De ontallyke Haairbuisjes en Haairtjes , waar mede alle de Vinnetjes voorzien zyn, laaten’, als zy zig omflaan, het Water weder door, en fcheiden , gelykerwys een Kam, de Dier- tjes en Lighaamen, die zig in ’t Water bevin- den , daar van af , welken zy terug houden. 'Terwyl, nu; dezelven, door den eenen Pooe den anderen toe, en wegens de aanhoudende vlugge Golfwyze beweeging fteeds verder voortgedreeven worden, zo ffygen zy ; in. de © ge- al 1 4 ( ij Pd Ed DE MATER-VLOoOrjeEN. 465 gedagre,Geut , langs hoe meer opwaards en 5 Vv. Ë E . FDEE naar vooren „ zonder dat iets daar van kan rxxxui. ontgaan. Hoorp- ke, STUK. „Dat deeze Diertjes , gelykerwys andere Schep- Stamina zelen , haare Vyanden hebben, die ‘er Jagt op maaken, ja waarfchynlyk op aazen, kan men in geenen deele twyfelen. Zulks is ook, re- delyker wyze, te vermoeden, alzo zy niet al- leen de agterfte uitfnyding van het Schild , maar het geheele Lyf en de Staart, daar zy niet met de Schaal en Kieuwen gedekt zyn , met Doornagtige Stekels en Punten gewapend heb- ben. Het is geloofbaar , dat zy daar mede haare Vyanden van het Lyf houden, doch welke Dieren dit zyn , kunnen wy niet be- paalen: want de Kikvorfchen en Zwynen , die deeze Infekten gretig verflinden en vernielen, worden’er niet door afgefchrikt. Misfchien is ‚het een foort van Luizen, gelyk die men aan de Kieuwen der Visfchen, en inzonderheid aan die der Kreeften, waarneemt. Dit is zeker: dat men zelden een van deeze Kieuwenpooten geheel onbefchadigd vindt. Van de Vinnetjes of Staartvezelen is doorgaans, de een of aridere afgebroken. Hoe lang of hoe kort haar Leven zy, kan men met zekerheid niet bepaalen. In de Plas- fen of Poelen „ daar Scuarrrr dezelven vondts heeft hy nooit doode aangetroffen, dan wegens * gebrek van Water door uitdrooging , of wee gens de Koude van ’ Saizoen, Alle Proe- Ie DEEL, XIII. STUK, Gg vens 466 DBESCHRYVING VAN 3 Ve _ ven, om zig aangaande den bepaalden tfap van PEEK aangroeijing deezer Infekten te verzekeren Zyn pe hem mislukt; dewyl hy de grooten nooit langer Sum pts. dan agt Dagen in ‘t Leven kon houden, wan- neer hy ze in Huis hadt. De allergrootften , evenwel, die hy ooit kreeg, kon hy nog een Huid aftrekken; waar uit hy befloot , dat zy nog eene Verhuiding zouden hebben moeten ondergaan en derhalve nog grooter geworden zyn. De Huid, die zy afleggen , gelykt zo. volkomen naar het Diertje zelf , dat men die heel ligt zou aanzien voor een geftorven Dier- tje: te meer, dewyl dezelve aan de oppervlak- te dryft, en door de wemeling der anderen , dikwils, in beweeging gebragt wordt. Hier in hebben zy zeer veel overeenkomst met de Kreef- ten en Garnaalen, Doch haare Verhuiding fch yi dikwyliger en gezwinder te geleiden, dan die van andere Infekten. verhuide ‚„ Wanneerik (zegt hy,) uit de Eijeren Jon- wil. 5 gen kreeg, poogde ik, zodra zy uitgekroo- „, pen waren, eenigen met een fyn Penfeel van ‚de anderen af te zonderen; en bragt ieder „, alleen in een byzonder Glaasje. ‘Den vol- ‚ genden Dag vond ik reeds de eerste fyne Huid ‚‚ op het Water zwemmen. Ik nam dezelve »‚ weg en ’s anderen daags vond ik het tweede s, afgelegde Huidje. Dit vervolgde voortss », om de twee Dagen , zo geregeld, dat ik » >, in de eerste Week , van ieder reeds vier Huid= » jes had. In-de volgende Week gefchiedde | „, Hek Opie WATER-VLooryeEN. 467 ‚som de drie Dagen; de derde Week om de V. , 3» vier, en naderhand kreeg ik 'ermaar één om AEN s, de zês of agt Dagen. Het zou my zekerlyk Hoorp- „> niet verdrooten hebben, hier verder agt op te Sramnens s geeven, indien myne Infekten maar langer „hadden geleefd, Ik heb de kleinfte zelfs ss niet langer dan een Maand ín ’t Leven kun. „‚ nen houden. in alle volwasfenen heb ik waar- 3, genomen, dat om de agt Dagen doorgaans „> eene Verhuiding plaats heeft. Terwyl ik, 3 hu, in deeerste vier Weeken reeds tien Huid- » jes gekreegen had, zo kan men daar uit lig- 5» telyk opmaaken, hoe ongemeen dikwils dee. s>-ze Diertjes verhuiden moeten , wanneer zy > niet belet worden een geheelen Zomer in 4» vryheid voort te leeven.” Veelen der Ouden zullen, indien zydergely-teelt zons ke Schepzeltjes waargenomen hebben, zeker. dek lyk hebben gedagt , dat die uit Drek en Vuilig- heid oirfpronglyk waren. Ongemeen groot en zigtbaar , ondertusfchen „isde menigte van Eie jeren, ‘die zy, ten deele in, ten deele buiten het Lyf „ aan de Vinnetjes draagen, gelyker« wysde Kreeften. Deezezyngroot genoeg, om met het bloote Oog onderfcheiden te worden; en hunne roodagtige Kleur doerze, byna, naar de Korreltjes van een Granaatappel gelyken. ss De menigte is niet alleen groot , maar zy 3, fchynen, als ’t ware, onophoudelyk gelegd » te. worden van deeze Diertjes. Ten minite 9, wanneer men een Kieuwenpoot, vooral een IL PzeL. XI, stuw. Gg2 „) ZOOs 468 BESCHRYVING vAÁN V. AFDEEL, °° LXXXIIl, 339 Hoorp- STUK. Sfompneuse 95 33 53 „groote, in Bronwater werpt, zo vallen, ter= wyl zy zwemt , geduurig Eijeren van de Vinnetjes op den Grond, waar tegen weder anderen uit het Lyf komen, en zig aan de Blaadjes zetten. De roeijende beweeging , welke zy metdegezegde Vinnetjes maaken, geeft daar zekerlyk aanleiding toe… Men kan derhalve zeggen, dar dit Diertje fteeds , en meer dan eenig ander Schepzel , met Eis jertjes ble Zy ‚ Een die van zig werpe.” | De Heer ScHaFFER , werder ‚ de byzondere manieren van Voortteeling , die thans bekend ‚zyn, overweegende , befluit ; dewyl men on-, der deeze. Infekten geenen zonder Eijeren vindt, dát het: Hermaphrodieten zyn, ‘doch die zig zelf bevrugten: want hy hadt ntet alleen nooic jets dat. naar Paaring geleek in dezelven kun- nh en waarmeemen; maar het was hem ook een- maal gelukt, uit Jongen , die hy uit Eitjes ge- kreegen , en ieder afzonderlyk geplaatst hadt, weder Eijeren te bekomen , daar Jongen uit voortkwamen. Dit merkt hy, met reden, als een genoegzaam bewys aan, dat deeze Kieus wenpooten , ook zonder bevrugting , vrugtbaa- Ye Eijeren moeten in zig gehad en uitgegeven hebben. Geftalte. De Geftalte van deeze Infekten, die ik , om dat zy zo ftomp van vooren zyn, den naam van Stompneus geef, heeft iets affchuwlyks , het W elk men beter uit befchouwingder fraaije Af- beel- pr WAT E R-V LOOIJE N. 459 a dingen van dien Pastoor en anderen kan opmaa- Vs ÄFDEELs ken, dan met woorden befchrtyven, Behalve uxxzun, de gewoone, die op ’t grootfte het lyf omtrent peage q } STUK twee Duim lang heeft, vondt hy een kleinere, sromp van ongevaar een Duim , meest door zeker Staartklepje werfchillende. „, Zy komen ín e . e 4 > = É ‚… Vyvers of Graften, in ’t vroege Voorjaar, dikwils voor (zegt LinNzeus,) hebbende het Lyf groenagtig , van grootte als een Eikel; 53 23 93 ‘t hoofd: veel takkige Pooten: de Staart uit twee Borstels die fterk zyn, met een Plaatje 5, daar tusfchen-, famengefteld”. Die fchynt dan de laatstgemelde van ScHarrFEr naast te@ gelyken: want ook die groote meer roodagtig vuil geel was, dan groen. De uiedrukking van veele rakkige Pooten maakt de benaaming van Apusongerymd. En, dat menze, in Sweeden, reeds in ’t vroege Vooriaar vinde, fchynt met den aart van deeze Infekten , by Regensburg, gantích ftrydig. j Omftreeks Parys komt dit Infekt , zegt Geor- FROY, die het de Twee- Oog met een Draadige Staart (*) noemt, en daar een fraaije Af beel- ding van geeft; in ’* Water, doch zelden voor. Het is zeer groot; anderhalf Duim lan: zynde en nagenoeg een Duim breed; met 33 23 het end daar de Kop is, breedst, en dat, daar de (*) Le Binocle a queue en filets. p. 660. I.DEEL, XIII. STUK. Gg 3 twee Oogen digt by elkander op den top van NEB Sa Iv. Pulex. Gerakte, 470 BESCHRYVING VAN 6 f de Staart is, fmalst. De Kop heeft een klein puntje van vooren , en, naby dit puntje , van boven, twee Oogen , digt by elkander. Het Lyf is gedekt met twee Schulpen, die naar het end van één wyken en zig afzonderen ‚ maaken de een fcherpen hoek naar de uitwendige ran- den, en laatende tusfchen elkander. de Staart bloot. De onderfte rand, daar deeze Schulpen van elkander afwyken , is een weinig Zaagswy” ze getand. De Staart is Schubagtig, en loopt in twee zeer lange harde Draaden uit. Vanon:- deren heeft. het Dier zes Korstagtige Pooe ten (*). De Sprieten zyn enkeld of eenvou- dig (1). (4) Watervloo, met de Sprieten als in Tak- ken verdeeld , en een geboogen Siaarte Deeze voert eigentlyk den naam van Water. vloo, zo om dat zy in grootte en geftalte wel naar (*) Van de Vinnetjes of Kieuwen als Pooten, die de voor: naamfte byzonderheid zvn, fpreekt hy niet. Deeze Korstag- tige Pooten zullen zyn het gene SCHAFFER noemt de drie Borfiels wederzyds aan de onder het Schild verborgen zynde ‚Roevpooten. Zy fteeken van vooren , wederzyds, ver buiten het Schild uit. (+) Ocali duo, „Antenne fimplites, GEOEFR. zegt LIN- NEUS. Di (4) Moneeulus Antennis dichotomis, Caudà infiezâ. Faun. Sue, 2047. GEOFFR, Paris. II, 655. N, I. SWAMM. Quartae 66. T. 1 Bibl, Nat. Tab, XXXI. Fig. IT, 2) 5. SCHEFFEe Monogr, 1755. T. L fi 1-8. Abhand, I. p. 251. & Eleme T. XXIX. Fig. 4. JoBLor. Mier. Ie p--2e Te 13e f, P, Ga Äe LEDERM,. Mficr, 146, T. 72. É. 2, BE, WATER-VLOOIJEN. 471 naar een Vloo gelykt, als wegens haare hup-. V- pelende en oogfchynlyk fpringende beweeging a on 4 inhet Water. SwAMMERDAM noemt haar de Hoorp- Boomagtige of Boomagtig getakte , wegens de ge- En daante van haare Sprieten; elders wordt zy » wegens de figuur van den Kop en de geheele Geftalte, de Water-Parkiet getyteld *). Zy is, onder den eerstgemelden naam , omftandig door den Heer Baker befchreeven (f), doch. op ver naa zo uitvoerig en naauwkeurig nict, als door den Heer ScHarrer , die verfcheide byzonderheden, de Geftalte en Levensmanier betreffende, grootelyks heeft opgehelderd. Daar de meeste Waterdiertjes een byzonde- re Soort van Water verkiezen, merkt hy aan, worden deeze by Zomer, zo wel in Rivieren als ih Slooten, in vuil en helder: ook , mag ik zeg- gen, zo wel in brak als zoet Warer gevonden, Zelfs komen zy in dat van Potten en Bakken, t welk in Tuinen of elders eenigen tyd aan de Lugt is bloot gefteld geweest, dikwils over. vloedig voor. Zy hebben behalve de huppe-= lende of fpringende, waar van de naam ont- leend is, ook eene zwemmende en draaijende, en zelfs nog andere beweegingen , diezy meest met de Takkige Armen maaken. *t Schynt dat Zy (*) Le Perroquet Eau, Hij. des Inf. aux env. de Paris, p. 655. (T) Alas gebruik van 't aistrskooe, Amit. 1756, bladz, SIE, ® 1. DEEL. XIII. STUK Ge4 472 BESEHRYVING: “v EN … Ve _ zy, even als Tremsrevy dit in de Polypen onte AFDEEL. rend rxxxinte dekte, het Licht beminnen. Dit kan de reden Hoorp: „yn, dat zy zig byna altoos, over dag, en in- STUK 5 € Gezakte. zonderheid by warm Weer en Zonnefchyn , digt aan de oppervlakte van ’t Water onthouden: het welk fomwylen aanleiding gegeven heeft, om zig te verbeelden, dat hetzelve “in Bloed veranderd ware; want fomtyds zyn deeze Ei HEREN tjes geheel rood van Kleur. Ae ‚De Heer Scnarrer houdt deeze Watervlooi- ten. jen, niet zonder reden , zo welals de befchree* ven Kieuwenpooten, voor Hermaphrodietenof Diertjes van beïderlei Sexe. Dat het altemaal Wyfjes zyn, befluit hy daar uit, dat men in allen, op zekere Tyden , Eijertjes en Jongen aan- tref: , en dat het Mannetjes tevens zyn, uitde Paaring ; welke hy wadrgenomen heeft. De Eijertjes komen zo wel in kleinen voor, als in volwasfenen; doch in getal zeer ongelyk, hebbende hy ’er in fommigen maar twee , drie, ges of tien, in anderen meer dan veertig aange- troffen. Zy zyn groen en in *% eerst volkomen Kogelrond , doch worden naderhand ovaal of Eyrond en krygen een zwarte Stip , die het groo. te Oog is, veranderende dus.allengs en zigt- baarlyk » binnen de Baarmoeder , in leevende De getakte Watervlooijen zyn beflooten in een witagtig doorfchynend Dopje, als Paarle, moer glinsterende, ’ welk de Kleur der Inge- wanden zig onbeleinmerd laat vertoonen. Des | ze DE WATER-VLOOIJEN. 473 ge Dopjés fchynen in fommigen als uit Maa- zen, in anderen uit Schubben , of ook ui: Rui ‘gen famengefteld te zyn, van verfchiltende £ guur. Het Dopje is platagtig ovaal en aan de eêne zyde open, om de Vinnetjes , die coc Zwempooten dienen , te laacen fpeelen. Van boven heeft het twee Hoorntjes op den Kop ; met gepluimde; Takken. De Bek , of dat gedecl« te van den gekapten Kop. ’t welk men dus noemt „is in. fominigen fpits, gelyk een Vo- gelsneb, hoedanigen gemeenlyk rood zyn ; doch in andere breed, en meer naar den open(taan- flaande Bek van een Karper gelykende , zo ‚ SCHAFFER aanmerkt , welke dikwils groen voor- komen, en daarom onderfcheidt hy deeze ge- ‘takte Watervlooijen in Vogel- en Vischkoppi- ge. De eerstgemelden hebben SwAMMERDAM, BAKER en TREMBLEY, gezien en afgebeeld. De Staart, die mede onder de Kenmerken is aangetekend, wordt gezegd geboogen te zyn: _ het welk ik echter in de Af beeldingen niet waar- 9 neem, of de fcheeve ftand zou daar mede be- doeld moeten worden. Het is een uicloop van het Dopje, en derhalve even de zelfde Schub- „agtige zelfftandigheid. Aan de zyden fchynt zy rondagug , doch van boven en van onderen fcherp te zyn, gelyk de Kling van een Degen, Zegt SCHAFFER; die ze met dergelyke Tand. agtige Borsteltjes, als de geheele Schaal van het „Diertje , bezet gevonden, doch dezes ryën van korte fterke Doornen, waar van de Heer IE, DEEL, XII, STUK. Gg 5 DA- k V. ÄFDEELs LX XXI. Hoorpe STUK Getakie, HaarStaarte Vv. ArpreL LXXII. Hoorp- STUK. Getakte, et Oog. 47A BESCHRYVING: VAN Baker fpreekt , daar aan niet waargenomen heeft. Hy merkt op , dat de Wartervlooijen dikwils een end daar van kwyt raaken ; hoewel men uic het overblyvende Stompje genoegzaam zien kan, dat zy een Staart genad hebben ; zo dat zy altoos onderfcheiden blyven van een an- dere Soort zonder Staart, door hem ontdekt. ‚, Aan den Kop vertoont zig „ zeer blyks dae ‚ een zwarte Stip, die de eerste aanlei- „, ding gegeven heeft tot den naam van Een= ‚‚ Oogen. Door fterke vergrooting wordt men „, gewaar „ dat.deeze Stip beftaat uit een me- „, pigte van kieinerondagtige Oogjes, waarvan „‚ de bipnenfte altoos zwart zyn en doorfchy= , 5 nende ‚de buitenfte, aan den omtrek, wit, hele ‚ deren zo doorfchynende als Waterdruppel- tjes. leder Oogje heeft zyn byzondere Ge- zigtzenuw , die in een algemeenen Tregter- „, agtigen Bondel famenloopen en zig van on- „‚ deren in een Punt vereenigen. Langsdeezen ‚‚ Bondel legt, terregter en flinker zyde, een „ zeer zigtbaar Spiertje, door middel van het , welke het } Infekt zyn Oog , nu naar de rege „‚ ter dan naar de flinkerzyde „, fterk neder- waards trekken , en byna geheel omkeeren ‚ kan. Zo is dat Oog dan ook in geduurige be. „> weeging, 't welk myns bedunkens, zegt de „ Pastoor onder anderen ook van hof onop= ‚‚ houdelyk op- en nederflaan der Armen voort- , komt, als onder welker begin en inwrichting ‚, de algemeene Bondel van Gezigtzenuwen „ verdwynù” 33 $3 93 „ Ík Nn. al, Demi WATER-VLOOIJE N: 475 „‚ Ik weet wel , dat SWAMMERDAM, DAKERs „, en anderen met hun, niet willen gelooven, _»s dat dit famengeftelde Oogenkel zy, houden- »s de voor zeker, dat het Diertje twee byzon- —ss dere groote Oogen heeft, die zo digt aan ‚> elkander zyn gekleefd , dat zy zig als een en- > keld Oog vertoonen. Doch ik ben door te veele Waarneemingen van het tegendeel over. 2) > tuigd, en men kan zig ook daar van verzee ‚, keren, wanneer men agt wil geeven op zo- (ss danige die eerst uit het Ey gekomen zyn, 1 s, Aan deezen is”t baarblykelyk, dat zy maar s» Een enkeld te famen gefteld Oog hebben, > En , dat zy derhalve van den Heer Linneus > teregt Ken. Oogen worden genoemd. ss Onder dit famengeftelde Oog vertoont zig „» altoos, in de Watervlooijen , een klein zwart s> Vlakje, dat in eenigen rondagtig, in ande- 2 ren hoekig is en in fommigen als uit drie Scip- s> pen fchynt te beftaan. Zouden deeze , die 9, ZO wel aan de eene zyde van den Kop als aan s‚ de andere gezien worden , ook overeenkoms- tig zyn met de kleine gladde Oogjes van ee- ‘s» nige Land - Infekten ? ’c Is zeker dat men in de Kieuwenpooten dergelyken waarneemt. Ik heb nog niet kunnen onderfchêiden, of s) deeze Vlakjes dubbeld dan enkeld zyn”, Van den Darm, die door het Infekt heen loopt, als ook van het Hart, welks Kiopping men zeer duidelyk door het Mikroskoop kan 1, DEEL, XlIl, STUK, waat. V. ÁFDEEL, LXKKUHI, Hoorn. STUKe/ Getakte, 476 Be sciRtvriNe “v'AN V. _waarneemen , ís by BAKER en anderen genoeg id Hoorp-= 6 î Een dd ‚ met de Sprieten als "ta Wake p, d Pedieulus, en verdeeld , én een terug geboogen Geftaarre, ie Ik begryp niet, met wat regt LinNzus den bynaam van. Luis kan toe-eigenen-aan. deeze Soort, die alleen vande vo orgaande verfchilts doordien de Staart rugwaards en niet naar voo= ren omgeboogen is, zo de.Franfche,Autheur, door hem ete shin bietet kt, „Men kan deeze dan, ruim zo billyk alsde andere „ de Geftaarte heeten. | | VI. (6) Watervloo, met wier Sprieten, en een-rege Quadricor. AN Waterluis, te in tawecên gefpleeten Staart * Deeze Diertjes Kunnen met meer reden, En wegens de gedaante en wegens delangzaamere- Lj gelmaatige beweeging , Waterluizen genoemd worden, dan de Watervlooijen , voorgemeld, wel- (5) Monoeulus Antennis dichotomis , Caudâ refiexà. Faure Suec. 2048. GEOFFR. Paris 656 N. 2» (6) Afonoculus Antennis quarernis , Caudâ re&â bifidâ, Faun Suece 2040. SCOP. Carziol 1129 GrEoFER, Paris. 656. Ns. 3: T. XXIe f. 5e BAKER, Nutt, Gebr. T, +KV afs Leao BLANK Jm/ ‘49. T. 13.f., B; JoBLOr: Mièr, I:-Ppa Be Te Xiv. £, C, DDK.GEER, ACF Stoiholim:' 17dg IT. 6.) oa Phil. Tranf. abridg. Il. p. 258. T. 20. fs 5, Ós ROES Inf. Kil. T. 98, £, 1, 2, 4, LEEUWENH. Arce 142s f, Ie / Be « Á DE AVA TE RV LOO DIJEN. A7 welke Gorpaarrt dus getyteld hadt. Men geeft ‘er ook , gemeenlyk , den naam van Waterluis- „jes aan. Het zyn deeze, die zo dikwils voor- komen in het Water van onze Regenbakken , en daarom. zeer gereede Voorwerpen , ten dienste van het Mikroskoop uitleveren. Lrev- WENHOEK heéëftze Zardiertjes genoemd , wegens de twee Zakswys’ aanhangende Eijertrosjes , die veelen by de Staart hebben. Anderen geeven ‘er, om die zelfde reden, den naam van Drui= véndraager aan. Die de fterk vergroote Afbeeldingen be- fchouwt, welken Roesrr, om reden der Po- Iypen , die aan dezelven fomtyds ‘zitten, aan’c licht gegeven heeft; moet overtuigd zyn , dat de laatstgemelde naam nog wel de eigentfte is, De Heer pe Geer hadt dergelyke Tros - Poly- pen ook aan deeze Waterluisjes waargenomen. De Eijerzakjes aan de Staart, bovendien , hebben een zeer Druiftrosagtige vertooning. Veelen van deeze kleine Infekten ‘in een Glas met hel. der Water hebbende, ziet menzedie Eijertros- fen by wylen afwerpen. Zy fchynen met even zo veel regt Fen -Oogen genoemd te mogen worden als de Watervlooijen, hoewel hun Oog uit twee Kegelagtige deelen is famengefteld. By BAKER vindt men ook deeze Diertjes om- ftandig befchreeven (*). (7) _*) Nuttig Gebruik van °t Mikroskoop, Amt, 1 755. bladz, 594 5, DEEL, XIII, STUKe Ve AFDEFLe LXKWIETe Hoorns STUK WW aterlai sa V, ÄFDEEL, LXAXII, Hoorpe ST UKe Vil, Concha: EEUSe Schulp- Yloo. 418 BESCHRYVING vAn (7) Watervloo „ die de Sprieten als uit weelé Haaîrtjes famengefteld , en een bweekleppig Schulpje £ beeft. Omftandig wordt dit Diertje „dat in de Vyvers en Moerasfen van Sweeden zig onthoudt, door Linneus befchreeven. , Deszelfs Schulp, 59 53 23 23 5 3) 33 53 25 53 95 99 2 5 9% 5) 93 35 9% 53 23 zegt hy , grooter dan een Koolzaadje , is Eys rond en eenigermaate langwerpig , weder= zyds gelyk , van vooren bultig en weinig ftomp: zo dat het een volmaakt Doubletje is; maar in de Doubletten heeft de opening plaats aan de dunnere en het Scharnier aan de bultigfte of dikfte zyde, waar van men het tegendeel in deeze waarneemt, die , uit het Water gehaald zynde , zig volkomen fluit. Dus zou menze buiten ’t Water voor het Zaadje van een Plant, en inhet Water , ter= wyl zy gaapt, voor een Doubletje aanzien, De Schaal is Aschgraauw en vuil: de bewee- ging vlug gelyk die der overige Watervlooi- jen. Pe Schaal doende gaapen, fteekt zy veele Haairtjes van gelyke langte, die wite agtig zyn, tot het eene end van de gaaping uit, welker beweeging haar vlug door’t Wa- ter voert en zy rust niet, voor dat zy een Slakhoorn of iets Aardagtigs gevonden heeft, waar op Zy, met haare makkers, gaarn zitten ‚s gaats (7) Monoeulus Antennis capillaribus multiplicibus , Testà bivalvi, Faun, Suec, 2050. GEOFFR, Paris. 657. Ne & pe WATER-VLOOIJEN. 479 „gaat, loopende met de Pootjes op dat Lig: Vs haam en zig daar aan hegtende. Als zy rust de ‚33 „‚ is" haar geheele Lyf in de Schaal verbor- Hoorv- 2 STUK. s‚ ZEN . Schuipuloes Zodanige Diertjes heb ik, voor eenigen tyd, in het brakke Water hier omde Stad , met ver- wondering , waargenomen , en twee of drie van dezelven, in een fchoon Bierglas, nederzetten- de in myn Tuinhuis, fond ik ’s anderendaags verbaasd, dat ik ‘er geen meer in vond: waar uit ik befloot , dat zy 'er moesten uitgekroopen ‘zyn. Een ander Schulpdiertje zal het zyn ge« weest, waar van BAKER fpreekt(*); doch dat van LEDERMULLER, hebbende eene Niergelykende figuur, fchynt meer tot deeze Soort te behoo- ren , dan tot die der getakte Watervlooi- jen (1). De Liefhebbers van Waarneemingen met het Mikroskoop wordt door LiNNzus thans aanbee volen, een Diertje naar deeze Schulpvlooijen gelykende, maar kleiner, te onderzoeken, dat zig eenzaam onthoudt binnen de doorfchynen- de Blaasjes van het Water-Duizendblad met geele Bloemen (4), (byna in alle) met eene van (*) Nuttig gebruik van't Mikroskoop, bladz. 397. (}) Animal aquatique a Coque ou Puceron en forme de Roignon. Amus. Microscop. Tom, IT. p. 58. Tab, :73. CJ) Utricularia vulgaris, Spee, Plant. I. p. 26. Millefolium aquaticum lenticalatum. BAUH. Piz. 141, ’t Groeit overvloe- dig in Slooten» Vyversen Waterdobben, DE GORTER Fho- ra Belgica, Ultraj. 1767. ps 7» I. DEEL. Xlll, STUK, 480 BESCGHRYVING:- vAN V. van buiten zigtbaare beweeging: zynde den rt AÁFDEEL rxxxar Juny 1766 door zyn Ed. Zoen den Heer Linné,. Hoorp- Hoogleeraar inde Kruidkunde te Upfal , waars STOM ttaenomen (*). VIII W beds 7 a k En A8) aten vloo » Met eene op zyde platte, Neet- tise ogtige Schaal. Neetagti- EC. ; In Finland is deeze aanmerkelyk groote Soort van Watervlooijen door den Heer UpDMAN ont- dekt; wier Schaal de grootte van een Boon of be br Be van het uiterfte Vingerlid heeft, zyn: de zeer famengedrukt , met een fcherpen rand en doorfchynende, Te. (9) Watervloos met eene Klootgelykende Schaal, Ploi 8 ie 5 nd : han die van agteren drievandig is en van vooren een kromme Lip heeft. Te Algiers heeft de Heer BRANDER deeze Soort gevonden, waar van LinNaus de Schulp alleen gezien hadt, hebbende de figuur van Cicers, Deeze Schaal was byna Kogelrond, doorfchynende en van agteren drietandig , met den middelften Tand fcherpst: : zynde de ons derfte zyde van de Schaal minderbultig. Van vooren was dezelve, horizontaal, tot over ’t mid- (*) Syft. Nat. Ed. Xi. p. 1059. (B) Monoculus Testà compreslâ , Lentiformi/ Faun Suec, piekss In (o) Monóculus Testà fubglobofâ, postice tridentatâà , antic® labio imo, Syste Nat. X, XII, De WATE R-VLOoOIJEN. agt tiidden gefpleeten. Het onderfte deel , voor-. V. waârds langer , liep in een omgekromde ftompe ee Lip uit: het bovenfte; zonder Lip, was van Hoorne . vooren bultig en overdwars geftreept. Lin- STUK Naus ftelt nog twyfelagtig , of dezelve tot dit Geflagt behoore. 5 SISSI SISISISISISSISISISISIË LXXXIV. HOOFDSTUK. Befchryving van ’t Geflagt der PISSEBEDDENS „bet welke, hebalve de gewoone Land- en Water- Pisfebedden, ook veelen , die men gemeenlyk Zee- Luizen noemt „ en de eigentbyke W alvisch-Lui= zen bevat: ln oneigen benaamingen heeft men; naan van ouds tot heden, gegeven aan de In- fekten, die tot dit Geflagt behooren. Want de Griekfche naam Oniscus , waar medede Latyn- fche Afbllus overeenkomt, moet „ buiten twy- fel, van een Ezel worden afgeleid, naar welk Dier zy alleen wegens haaren traagen voort- gang gelyken. De Duitfchers noemen de ge- meene Soort Kellers Efel, om dat zy meest voorkomen in Kelders, of op andere Vogtige beflooten plaatfen. De Italiaanen noemenze Porceletti , de Franfchen fomtyds Porcelet , en‚de Engelfchen Sow, ’t welk met den Neder- duitfchen naam van Muurvarkens of Zeugen {trookt, 1. DEEL, XIII. STUK, Hh Ge. Vv. AFDEEL. LKAXIN Hoorp- STUK, Kenmer- ken, Soorten. EL. Ee Aliluse Zee- Brenis, 4ö2 DESCHRYVING v AN Gemeener is die van PissEBEDDEN , welke van haare eigenfchappen in de Geneeskunde moet afgeleid worden. De naam van Millepede , by _ welken zy nogthans inde Winkelen bekend Zyn; heeft, om dat het getal van haare Pooten op ver naa geen honderd, °k laat ftaan duizend is, de allerminfte eigenfchap. : De Kenmerken , die tot onderfcheiding van deeze Infekten dienen, zyn eenvoudig. Zy hebben een langwerpig rond of ovaal Lighaam: de Sprieten zyn Borstelagtig en het getal der Pooten veertien. In die Geflagt zyn vyftien Soorten befchree- VE , waaf van de meesten zig in de Zee ont- houden. (1) Pisfebed, die bet Lof vanonderen met tavee Blaadjes bedekt beeft en de Staart half ovaal. RoNDELETIUs maakt gewag van een Zeediere tje , dat uit overeenkomst met de Bremfen, door welken de Paarden en Runders zo gewel- dig geplaagd worden, den naam voert van Afi- lus marius of Zee- Brems. Deeze overeen- komst, zegt hy , beftaat niet in de gedaante ; | noch (1) Oniseus Abdomine foliis duobus obtefto , Seémi- ovali, Juf. Ad, Frid, L p. 88. Faun. Suec. 2052, Syf?, Nat. X. Gen. oat, XIL. Gen. 272. GRON. Zooph. 997. Alilús five Oes. trume BELL, Aguat. 445. Pediculus marinus, ROND. Pise, 576. / Bes mas DE PISSEBEDDEN 48% goch in ’t geluid, maar in eendergelyke eigen-_ v. fehap. De Tonynen, Dolphynen en Zwaard: dd visfchen; naamelyk , worden zo geweldig van Hoorp- die Diertje aangerand of geftoken , dat deeze Dalseos Visfchen fomwylen uit de Zee in ’t Schip of op den Oever fpringen. Het is een klein Diertje , dat door ArrsTo- TELES befchreeven wordt, alsde gedaante wel van een Scorpioen, doch de grootte flegts van een Spinnekop hebbende. In plaats van Bek hadt het een Buisje, dat lang was naar het Lyf te rekenen, en wederzyds twee Armen, die zig naar den Bek boogen ; dan volgde het Agterlyf met Infnydingen , waar zes Pooten aan gehecht waren; twee aan ‘tend dikst en langst 5 de twee volgende op zyde kleiner, en de twee voorlyk= ften allerkleinst, Gelyk de Polypen met haare Napjes, zo kleefde dit Diertje, met zyn Bek, . aan het zagtfte en vetfte deel der Visfchen , onder de Vinnen , zo vast ; dat men het’er niet zonder breeken kon aftrekken, en het zoog ’er zo lang Bloed uit, gelykerwys de Bloedzui- gers, tot dat het door volgezoopenheid afviel en ftierf. De Heer Groxovius tot deeze Soort een Diertje betrekkende , dat in de Noordzee gevon- den , en hemdoor den Heer PENNANT gefchon.= ken was ; merkt aan, „„dat hetzelve den Kop 5, klein, driehoekig, met een ronde tip , van »s boven verheven rond; de Sprieten Elsvor- «> Mig ; met Leedjes , wederzyds twee, en wei. L DEEL. XIII, STUK. js a nig Vv, AFDEEL: LXXXIV. HoorD- STUK. Zeehrems. 484 BESCHRYVING VA NR nig langer heeft danden Kop: de Oogen zeer groot enKlootrond,aan de bovenfte randen van den Kop geplaatst. Het Borstítuk is ovaal, van boven verhevenrond, effen en glad, be- {taande uit zeven beweeglyke Leden , die de zeven paar Pooten dekken; zynde deBuik wederzyds, tusfchen de Pooten , gedekt met twee zeer dunne Vliesagtige Blaadjes , die als Klapvliesjes beweeglyk zyn en in ’t mid- den op elkander leggen. Onder deeze Klep» jes zitten (zegt zyn Ed.) de Eytjes verho- Jen (*). De Pooten zyn zeer kort, tot loo- pen, niet tot zwemmen , gefchikt , de drie voorfte paaren voor tds ‚ de overigen ag- tere en nederwaards uitgeftrekt , wordende naar agteren langs hoe langer. De Staart, een weinig fmaller dan het Borstftuk , beftaat uit zes Leedjes , waar van de vyf voorften {malst zyn en naar agteren Halfmaanswyze; het laatfte ovaal, vlak met een f{tompen rand, van onderen wederzyds voorzien met zeven ovaale Vliezige blaadjes , die misfchien de Zwempooten zouden kunnen zyn. . Aan ieder zyde van het uiterfte Leedje der Staart is een Zeisfenswyze Poot gehecht, die zig waterpas kan beweegen. De Kleur van het s, ZE* (*) De Heer LiNNzus, ondertusfchen , verzekert van deeze Soort alleen , dat dezelve Jongwertpende zy, Habitat in Ocea- ne, viviparns. Sy/?. Nat, XII, pe 1059e \ LJ i „BDE PISSEBEDDEN. 485 ‚‚ geheele Infekt is geelagtig’”” (*). …W. aps AFDEELs LXXXIV, (2) Pisfebed , die het Agterlyf met zes Blaad- Hoorp- b STUK jes gedekt en de Staart flomp beeft. an Oeflrum., Zee Hore Het Korstagtig Diertje , van MARCGRAAFGL. in Brafil gevonden , hier aangehaald , wordt doar den Heer GroNovrus als gelykfoortig aan- gemerkt (f) met dat Diertje , ’t welk in de Verzameling van LAGERSTROEM befchreeven is (1), hebbende het Lyf byna ovaal, bruin- agtig paarschblaauw en zeer glad , gedekt met twaalf Segmenten, waar van het eerste en laat- fte naar het vierde deel van een Kloot gelykt : den Kop ftomp, bruin , befprengd met uitge- holde Stippen, de Sprieten als Draaden , dik- agtig » uit zes Klootagtige Leedjes beftaande: aan beide zyden twintig Pooten, die famenge- drukt zyn, en ieder gewapend met een krom Klaauw- (*) Zoophyl. Gron. Fase, 1. p. 233. Ne 997. (2) Oniscus Abdomine foliis fex obtefto, Caudâ'retufâs Muf. Res. 89 Faun. Succ. 2053. Animalculum cruftaceum, MARCGR.- Braf. 155. f. 3, 4 STROEM» Sondm, 165. N, 2e Mal. fe 2003. (f) Oniscus Caudâ fubrotundâ integrà, Pedibus utrinque viginti. Zoophe Gron, N. 995. Cruftaceum Animalculum. MARCGR. Braf. Libr. IV. Cap. 8. p. 155. julus ovalis Pedis bus utrinque viginti, ODHEL. Chin. Lagerflrom, $. 36 f. 4e Fiske- Biörn , Wasferwanze , Wasferlaus, PoNToPP. MNorv: Tom, IL. p. 94. (1) Chinenfia Lagerflromiana, Amen, Acad, IV. ps 253 Te zs Te L DEEL, XII STUK» Hh 3 486 BESCHRYVING VAN pod Klaauwtje „ hebbende een regtopftaande Doorn _LxXxiv. Van agteren, | Hoor p- STUK (3) Pisfebed „ die bet Agrerlyf van onderen Para. | bloot, de Staart balf ovaal en fcherp beeft. Re Geral der Pooten, alleen , wyst genoegzaam aan , dat de gedagte Chineefche niet een zelfde Soort kan zyn, als die Noorfche, waar van de Heer PonrorPiDANs de afbeelding en befchry- ving geeft , onder den naam van Water- Wants of Water- Luis , welke de gemeene Man in Noorwegen ‘Fiske- Bioern heet: „, Dit , zegt », hy, is een fchadelyk Zee =Infekt , met eene witagtige en glanzige Hoornfchaal , in twaalf Ringen verdeeld ‚en hebbende aan de onderfte , Of platte zyde twaalf Pooten. De groote „ ften van deeze Soort, die ik gezien en afte: kenen laaten heb, zyn zo lang als het Lid van een Vinger, maardekleinften geen vier- de deel zo groot en ook in Kleur zeer wei- nig gelykende naar de eerstgemelden. Dit Ongediert plaagt verfcheide Visfchen, doch » Allermeest de Kabbeljaauwen , die men Dorsch noemt. Alsdeeze Vischaan den Angel hangt, , en zig niet met zwemmen of affpoelen kan redden, zo zuigt deeze Water - Wants hem s‚ het Sap en Vet zodanig uit het Lyf, dat hy ss vere ‘93 53 35 9) 33 3) (3) Orifzus, Abdomine fubtus nudo , Caudâ femi=ovali , acurà, Faun, Suec, 2054, PE PISSEBEDDEN, 487 vervolgens in *t geheel niet deugt, om tot V- Spyze te gebruiken. Deeze Water-Wants ARDEER- , en andere Infekten jaagen veele Visfchen uit Hoorp- » de Zee voort, dat zy, volgens de wyze in- 50“ zigten van den Schepper, het Strand moe- Wart, ten zoeken. Inzonderheid gefchiedt dit met s, den Zalm, een Visch die moeielyk te van- », gen zoude zyn, indien niet een menigte van s, groene of blaauwagtige platte Luizen, veel »» gelykende naar Weegluizen of Wantfen, s Zig in zyne Vinnen zette en hem plaagde. ‚ Hier door wordt hy gedwongen , om de Stroo, 9, men en inzonderheid de Watervallen op te > Zoeken, om zig af te fpoelen, en dus raakt s hy in handen der Menfchen, tot groot voor- „> deel van dezelven”. Gelyk de twee voorgaande Soorten in de Oceaan in ’t algemeen huisvesten, zo is deeze, in ’t byzonder, in de Zee van Noorwegen door “SOLANDER waargenomen en dus befchreeven. In grootte was dezelve van de anderen weinig verfchillende. Het Borstftuk beftondt uit zes ven egaale afdeelingen; de Staart uit vyf die fmaller waren, behalve het laatíte, dat van fi« guur half ovaal was, maar fpits. De Sprieten maakten een vierde uit van de geheele langte des Infekts: Pooten hadt het veertien , waar van de zes voorlykften , voorwaards gekeerd en ieder met een kromme Klaauw voorzien wa= ren, met een Boogswys’ Leedje gehecht zynde aan het Lighaam. De Buik was bloot : de Staart 1. DEEL, XI@L, STUK. Hha ge- 83 53 93 93 Vv. Árpeer. LXXXIV. Hoorp- STUK. … Kabbel- jaauwse Luis, Pr. CVI. Fig. 6e OS Phyfodes. Blaazig®. / 4838 BEsCHRYVING vÁN gedekt met fmalle niet overfteekende Blaadjes. De Eijerftok wordt (zegt hy) van de Nooren; uitwendig , als een bezbider daar toe diens stig ‚ middel, tegen de Schurft gebruikt.” Deeze befchryving komt zo-volmaakt overe een , als de af beelding van PoxToPPrDANs, met die Infekten, welke ik onlangs gekost heb of der den naam van Kabbeljaauws- Luizen , en naar een van welken de Afbeelding in Fig. 6» op Plaac CVL , byna een derde in langte en breedte vergroot zynde, gemaaktis; dat ik’er naauwlyks iets heb by te voegen. Alleen merk ik aan, dat de Ringen wel glanzig wit Zyn; doch met geele randjes, de middelften bruin geplekt, en de Oogen zeer groot, van Kleur paarschagtig bruin. Op dezelven kan men een zeer fräaije Netswyze verdeeling „ geiyk in die er- Infekten ín ’t algemeen ‚ waarneemen. Ook onderfcheiden de Pooten zig zeer duidelyk, daar in, dat de zes voorften tot vasthouden enkrab. ben, de agt middelften tot loopen, en de twee agterften tot rogijen of zwemmen gefchikt zyn. _(4) Pisfebed , die het Lyf van onderen bloot „ de Staart ovaal beeft. In de Oceaan onthoudt zig HA wier Lig= haam, behalve den Kop en de uiterfle Staart- punt, (a) Oviscus Abdomine {ubtus nudo, Caudâ ovatâ, Syt. Nat. XlL, o N PDE PrISssEBEDD EN: 489 punt „ ook beftaat uit zeven Ringen van het f Vi Borstftuk en vyf aan ’t Staart-end; hebbende, } herin wederzyds, twee korte Sprieten. Het Blaad- Hoorp- @ je, waar mede de Staart eindigt , is gantsch “TU ovaal, en heeft wederzyds tweebladige Steel- tjes, wier Blaadjes, van Lancetswyze figuur en ftomp’, korter zyn dan de Staart , welker Leedjes van onderen met een groot getal Blaas- jes, zo lang als de Staart , bedekt zyn. Zie daar de reden van den bynaam, (5) Pisfebed , met bet Eyf van onderen bloot , nde de Staart Elsvormig. Pantige. Aanmerkelyk fmaller is het Lighaam in deeze Soort, welke van de Sweeden Syrmas en van de Ingezetenen van Ooster- Bothnie Grunas- korfwa geheten wordt. Zy onthoudt zig me- nigvuldig in de Oostzee, byde Haringen. De grootte is als die van het uiterfte. Duimlid, zynde van boven verhevenrond , van onderen plat, aan dekanten fcherp g gerand, en het Kop- « Íchild overal ingefneeden. De Wornodred zyn wederzyds drie in getal , klein en glad; de Ag- terpooten wederzyds vier, grooter en met Haair- tjes. Twee paar Sprieten heeft zy op den | | Kop. (5) Oriscus Abdomine fubtus nudo, Candâ fubulatâ, Faux, Suec, 2055. Afellus marinus Gorhubiends alius. RAy. Zn/. 43e Per, Gaz T. Ih É A. GRON. Zooph 992. BASTER Uit. Jpann, 1, p. 143. Te 13. f, 2 Entomon pyramicale, KLEine Dub, 38, £, 1, 2. I. DEEL XIII, STUK. Hhs 4990 BESCHRYVING VAN V. Kop. Het Lyf beftaat uit zeven Verdeclingen, dk behalve den Kop en Staart, De Staart , die Hoorp- zo lang is als de twee derden van het Lyf , is STUK. onverdeeld en rondagtig , driehoekig , van on» deren bekleed met twee verhevenronde even= k wydige Straalen, Het geheele Dier is wit, de | Oogen uitgezonderd. rdt AN De aangehaalde Zee=Pisfebed van Raz, aan de Kust van Cornwall gevonden , was vyf viers den Duims lang, met Sprieten van een Duims die in vyf Leedjes verdeeld en dun waren; de Oogen klein en zwart: het Lyf uit zeven Rin- gen, behalve Kop en Staart, beftaande. De Staart was langen hol, als zynde wederzyds ge- flooten, dech in ’t IER een Spleetje hebbende, Aan ’t end der Pooten, die dezelven de agter- ften langst hadt, waren kleine Klaauwtjes. Noch de Elsvormigheid van de Staart, noch de Pieramideale figuurvan ’c Lighaam ‚is blyk- baar in dat Diertje uit de Noordzee, ’t welk door Doktor BAsTER is afgebeeld en befchrees ven ; hoewel hetzelve in langte der Sprieten veel overeenkomst met den Zee -Pisfebed van Rav en met den Water-Pisfebed van BA- KER (*) heeft, wier agteríte Pooten inderdaad de langften zyn, en die, bovendien, aan de Staart wederzyds byhangzels heeft, ’t welk voorheen als een Kenmerk van deeze Soort was op= (*) Nutrig Gebr, van °e Büikreskoop. bladz, 360. PL. XlVa 15e WE PIsSSEBEDDEN 49% \ | opgegeven (*). GroNovrus fchryft ’er veertien V. FDEEL Zwempooten aan toe. LXXXLV. Hoorp- , (6) Pisfebed, die ovaal îs met duidelyke ver STUK. „ S Île deelingen; de Pooten van bet derde envier= Ce, + . p Groen- de Paar egaal van breedte , final en flomp. "is wart visch- Luise De Infekten , op onze Plaat CVI, in Fig. Ren. CVL, en 5 , afgebeeld, zyn voor eigentlyke Wal. 5 *** vischluizen uit Groenland gebragt , en komen overeen met de befchryving, welke LiNNaus geeft van deeze Soort, zeggende, dat die het Lyf ovaal of Eyrond heeft , beftaande uit zeven onderfcheidelyke Leedjes , vaar van de Kon het kleinfte is: dat de Pooten van het eerfte, tweede, vyfde, zesde en zevende Paar, dikke Schaaren hebben, die uitloopen in een beweeg- lyke fcherpe Klaauw ; doch, dat die van het derde en vierde Paar Draadagtig en {tomp zyn. Het eerfte Paar is onder het Lyf geplaatst. De Verdeelingen zyn meer van elkander afgezon- derd, dan in de overige Soorten. „De Heer Parras begreep niet, om wat re- den Doktor BAsTER den Sweedfehen Ridder be- fispte , van de Walvischluis van MARTENs on der de Pisfebedden geplaatst te hebben (+}); doch | thans (*) Oniscus Caudâ fubulatà , utrinque appendicula:Â. Faun, Suec. Ed. I. N. r2s5. (6) Oniscus ovalis, Segmentis distinâtis, Peditrus tertii quar- tique paris linearibus ovaticis. Mu/, Ad. Frid, Te p. 89. Faun, Suec, 2056, k (T) Non intellige , cur Cele BASTERUs Linnzum reprebez- 1. DEEL, XIII, STUK, " dat s 492 BESCHRYVING VAN Vv, ÄFDEEL. EXXXIV. Hoorp- STUK. Walvisch: Luise thans wordt door LiNNevs zelf die berisping; zo zy dus genoemd mag worden , gebillykt., doordien hy die Walvisch-Luis van MARTENs van de Pisfebedden afgefcheiden, en gevoegd heeft onder de gelyknaamigen van het Diertje, op onze Honderdfte Plaat afgebeeld, ’t welk maar agt Pooten heeft De Heer BasTErR, die zig meest ophoudt met het onderzoek van ins landfche Schepzelen , fchynt' de regte Groen- landfe Walvischluizen niet gekend te hebben, welke in t Werk van Sera taamelyk wel-zyn afgebeeld (*)) Die van onze Plaat zyn ‚in langte en breedte , ruim driemaal zo groot als natuurlyk gemaak ®, en geelagtig wit van Kleur, doch de fmalle Pootjes zwart. Die andere Diertjes, welken de Heer GronNovius Polygo- Kofus en BRUNNICHE Pycnogonum tyteit , zyn roodagtig vaal. Wy hebben er Fig. 5 „ van deonderzyde, bygevoegd ; omeen groote Blaas te vertoonen, die fommigen van deeze.Infek- ten voor aan den Buik voeren , komende hier, in met de Water -Pistebed van BAKER overeen. Mooglyk zullen zy ,indezelve, haare Eijertjes of Jongen draagen. Dat die zwarte {malle Poo= tjes haar tot Riemen dienen „ om eenigermaate, te kunnen zwemmen, is niet onwaarfchynlyk. Zy zyn zeer duidelyk voorzien met Sprieten of ___Hoorn- dat, Pedieculam Ceti Martenfianum Oniscis adnumerantem. Mift. Zöol, pe 199e …(*) Zie aangaande dit alles hier voor, bladze 17%e Br PissEBEDDEN. 403 _Hoorntjes en hebben voor ‚ Op den Kop, twee. Ve kleine gladde Oogjes. ArDEELs LXXXIVe Hoorp« @ Pisfebed , diebalf Rolrond is, metde StaartsTUK. VIL ' langwerpig ovaal en ore den. Mr nsee e Zee-Luis, Deeze, in de Zee van West = Gothland doot LinNaus waargenomen , hadt, gelyk de overige Zee- Luizen, zeven Pooten aan ieder zyde, doch onderfcheidde zig door de fmalle figuur des Lighaams en door de kleinte , als niet veel grooter zynde dan een Luis. De Staart beftondt uit een enkel langwerpig (tuk, zonder Pooten. Die van Gronovius , welke aan hem door Doktor Basrer van Zierikzee gezonden was; in Geftalte veel gelykende, hadt de langte van een half Duim. …DeZeeluis van BerLoNrusen GEsNERUS, vindt men, in ’t Werk van Rav (*), aldus befchree= ven. », Zy is witagtig van Kleur, een Duim s> lang en een vierde Duims breed. De Kopis », Fond en wederzyds onder ’t Schild vertoo- ‚‚ nen zig kleine Oogjes. Het geheele Lyf is „ van de zelfde breedte, in twaalf Ringen ge- fmaldeeld zynde. Aan de zeven breedfte ‚ Ringen zyn gehecht even zo veel paar Poo» „> ten. De vyf fmalften zyneen plaacsvulling >> van 33 (7) Oniseus femicylindricus , Caudâ ovato » oblongâ integrâ, Faun, Suec. 2057. Jie Westgoth. 190, GRON, Zooph. 996. T. 17. f. 32 (*) Hit. In/, Lond, 1710, pag. 44. 494 BESCHRYVING VAN rohe ‚‚ van de Staart in de Kreeften en dergelykers Ixxxiv. „> Van onderen hebben zy breede byhangzels , Hoorp: , aan welken waarfchynlyk de Eijertjes klee- dale „‚ ven. Voorby alle de Ringen fchiet een groot ‚‚ Blaadje, dat op de zyden beweeglyke by- „, hangzels heeft, die tweepuntig zyn, en ee-* „ nigermaate naar Kreeftfchaaren gelyken. De ‚‚ Pooten zyn met ronde Klaauwen gewapend ‚, en de Ringen op zyde gedoornd. Van de „ Klaauwen zyn de drie voorften , weder- 3 zyds ‚ naar onderen; de drie agterften naar s‚ boven gekeerd, en de middelfte regt voor- „ waards. De Kleur van het Dier is, in’ le. 3, ven, een weinig roodagtig bruin. Zy hech- 3, ten zig aan de Visfchen, inzonderheid aan ‚, de Barbeelen , omtrent de Kieuwen en aan de „, Borst, daar geene Schubben zyn”. De fi- guur des Lighaams onderfcheidt deeze van de drie Soorten van dit Geflagt. 8 Sri (8) Pisfebed, die half Rolrond is ; met twee Won Staarten zo lang als Lyf. Twee- Raart, Aari de Oevers van Noorwegen, in de Zee, was deeze gevonden. Dg (o) Pisfebed, die de Staart viertandig heeft. Linearis, 4 Smalle, In (8) Oniseus emi - Cylindricus, Caudis' duabus longitudine Corporis, Faun. Sec, 2062. (9) Oniscus Cauda quadridentatà, Aman, Acud. Vl. v. 413e N, 100, : DE Pr1iSssEBEDDEN 495 Jn de Ocedan, by Suriname, heeft men dee= wy, ze Zee- Pisfebed waargenomen, die fmal en ÁFDEELs egaal van breedte, wederzyds als getand Zyn- Hoorps de, een Duim lang, met de Sprieten zo lang stTux. als’ t Lyf; de Staart langer en met twee T'an- den uitgerand , daar zydelings Blaadjes aan ge. groeid zyn ‚ het welk dezelve viertandig maakt, (ro) Pisfebed , die geel is met bruine Striee _x. METle akan Klippige. _ By de voorgaande Zee- Luis werdt , in de Zee van Westgothland , ook deeze gevonden, wier Kop wel eens zo groot was als het gehee- le Lyf der andere. Zy hadt de Sprieten half zo lang als het Lyf, en de Staart ftomp. (11) Pisfebed „ die Lancetvormig is, met de xr. Q Aah KN Ë SP …… Agsnaticuss Staart rond, en aan dezelve V'orkagtige 6 Warer-Bis- Punten. febed, Deeze moer, in Geftalte , eenigermaate naar de Vyfde Soort , die ik de Puntige genoemd | heb, (zo) Oniseus luteus, ftrigis fuscis, Faan, Succ, 2060, It, Wesigoth. 190. STROEM. Sondm, 166. N. 3. (11) Oniscus lanceolatus „ Caudâ rotundatâ , ftylis bifure cis. Faun, Suec, 2061. Afellus aquaticus Gesneri, RAF. Infs 43. Afellusaquaticus, FRISCH, In/: X.T. 5, Afellus, GEOFFRe Paris. 672. T- XXII,'Fig, 2. SCHEFF. Elem, T, 22. Confer: ‚Entomon Hieroglyphicum, KLEIN, Dab, f, 5, fed maxi= mum. E DEEL, XIII, STUK, Vv. AFDEEL. LXXXIV. HoorD- STUK: IS Öceanicus. Zee-Psíe- bed. 495 BESCHRYVING VAN heb, gelyken, waar van zy doorde Staart ver- {chilt. Haar woonplaats is, gelyk die der Wa ter-Pisfebed van BAKER; in de zoete Wate- ren, die zuiver zyn. Men vindtze in zagt vlie- tende Beekjes ‚ aan de Wortels der Waterplan. ten „, zegt Frisch , zynde van boven bruin , met witagtige Vlakken gemarmerd eí van on- deren wit. Die, welke Grorrroy de Zoet-= Water Pisfebed noemt, was Aschgraauw van Kleur entaamelykglad; in figuur des Lighaarhs weinig van de Aard- Pisfebedden verfchil lende, (12) Pisfebed, die ovaal is, met een dubbelde ___ Staart, wier Punten gevorkt zjn. De lighaamsgeftalte van deeze Soort komt; zo de Heer GroNovius aanmerkt , volkomen overeen met die der gewoone Pisfebedden „doch, behalve de verfchillende Staartpunten, merkt zyn Ed. ook aan, dat deeze Zee- Pisfebed we= derzyds zes Zwempooten heeft. Hier uit zou men denken, dat dit de eenigfte Pooten waren van het Dier , dewyl hy geen gewag maakt van de veertien Looppooten, welke in de Afbeel- ding van den Heer BasTER zo blykbaar zyn. Het (12) Oniscus rite Caudâbifidâ, Stylis bifidis. Syf?. Nats ZIE Oniscus Stylis Caude utrinque binis, STROEM. Sondme aoe. T. te fi 14 TS. BÁSTER. U'itfpann, IL. D. p. 160. T, XII: f. 4. Oniscus Corpore-lato , Pedibus natatorîis, Caudâ utrâque bifetâ. AE. Helu, V. ps. 371e Te 5e £, 463. GRONe- Zooph, 994+ Te 17. fe 2e : ä \ p DE PrssEBEDDEN 407 Het onthoudt zig niet alleen aan de Zeeuwfche Vs ÂFDEEts Stranden, maar ook in ane deelen van den 7 xxxv. Oceaan. Hoorp- STUK. (13) Pisfebed; die adh metde Staart flomp _xuL Asfi Asfimilts, en zonder Punten. Strand- pisfebede Dewyl de Heer BASTER fers dat de hier uit zyn Werk aangehaalde Soort, behalve de veertien Looppooten, van agteren ook Zwem: voeten heeft, als twee platte dunne Stukken het onderfte des Buiks bedekkende, zo heeft men zig verbeeld, dat dit de eerfte Soort van LIN- Naus konde zyn, niet daar op lettende , dat zyn Ed zegt: uit elk der vyf onderfte Infnydingen komen twee platte dunne Stukketi voort : zo dat dus het getal der Zwempooten of der ge= dagte Blaadjes, in deeze Zee - Pisfebedden , die zyn Ed. aan de Paalen van het Zierikzeefche Hoofd en tusfchen het Zee- Wier vondt , niet twee maar tien was. Dus zien wy dan ook, dat zy grootelyks van de Luizen der Visfchen, ‘t welk onze eerfte Soorten zyn , verfchillen en de verblyfplaats gaf geen de minste aanlei- ding, om te vermoeden, dat het de zelfde In- fektren zouden zyn. De lengte van deeze Zee=Pisfebedden is „ volgens hem, meer dan een Duim, Voetmaat, en ( 13) Oniscus ovalis, Cauda obtufâ inuticd, BASTER, Uits JPann, 1. D. bl. 160, T, XllL, £‚ 3. Ie DEEL, XIII, STUK. li 498 BESCHRYVING van ag en de breedte iets minder dan een half Duim, ’Lxexw. ZY hebben, zo zyn Ed. my thans meldt , een Hoorpe witagtig graauwe Kleur, gelyk fommige licht dee gekleurde Aard-Pisfebedden. Het fchynt my toe, dat zy ook veel platter zyn van Lyf,dan de gedagte Kabbeljaauws- Luizen , welken ik aan zyn Ed. tot vergelyking gezonden heb , doch die hy verklaart, grootelyks van zyne Zee-Pisfee bedden te verfchillen. XIV. (ra) Pisfebed , die ovaal is, hebbende de Staart Afellus nd A Aard Piste. | ftomp , met enkelde Punten, Ed. 7 Geen bekender, byna , onder de Infekten , nn dan deeze, die men gemeenlyk de hier voor * gedagte naamen geeft. Men vindtze inde Hui- zen , zo wel, als op andere vogtige en warme plaacfen , in Tuinenen Moeshoven; zelfsin de Bosf-hen onder den Bast van oude rottige Boo- men. Geen Plank zal eenigen tyd op vogtige Aarde leggen, of dezelve is, wanneer menze opneeint, vân onderen bezet met een Heirle- ger van deeze Infekten. Het fchynt, echter, dat dezelven de zoutigheid van oude Muuren en Steenen allermeest beminnen. Ook is de voornaame reden van haar gebruik-in de Genees-= kunde, een fyn Salpeteragtig Zout, waar mede | | he (14) Oniscus ovalis , Caudâ chtufá , Stylis fimplicibus. Faun, Sgec, 2058, SCOP, Carn: 1142. MATTHe Diosc. 257. RAJe - Jnf. 41: N. 1. ALDR. Inf. 632, MoUFF. Jn/. 202, SCHAFFe Elem. T. 92. GRON. Zooph. 993. SuLTz. Inf. T. XXIV. 6 154. Oniscus, 2, GEOFFÁ, Paris, 670, Te XXI £, 2. ef PE PissEEEnDEN 400 zy bezwangerd zyn, endat inzonderheid opde V. Waterwegen werkt. De Bosch -Pisfebedden LEE zyn kleiner en om de gezegde reden ook minder Hoorv- geagt. — | STUKe De Pisfebedden fchynen vadzig van aart te zyn, wegens haaren traagen gang , doch fcherp van.gevoel; om dat zy, als menze aanraakt zig aanftonds in elkander rollen, maakende zig tond als een Kogeltje of Pil, en men vindtze, zelfs, dus dikwils in de Aarde, Misfchien is dit een ftaat van ruste, die zyaanneemen , om zig aldus te beveiligen. Men kent ze naauw- lyks, in die{ftaat, voor levendige Dieren. De Winter - Koude doet haar ook verftyven, en de meesten fterven , als haar de minste Vorst be- reikt. Van Vogelen , Haagdisfen en Spinne- koppen , wofden zy opgevreten. Wat hun Voedzel zy, is zo blykbaar niet. Evenwel ziet menze, in de Tuinen, deeelfte Vrugten, Per. fiken, Abrikoozen, Peeren en anderen, gretig. gitknaagen ; ook verfchoonen zy de Slaa en ans dere Moeskruiden of Wortelen niet. Men heeft getwyfeld , of deeze Infekten van Huid veranderen of vervellen; doch laater Waar. neemingen hebben ons de Huidjes, die zy af- leggen, aangetoond, die men weleer voor doo _de Pisfebedden zal genomen hebben, omdat zy ‘er alleen door Kleur en ligtheid van verfchil. len. Men vindt er zelfs de Pooten en de Sprie» ten aan, waar van zy het bekleedzel ook af- werpen. Gedagte Huidjes zyn wit, daar de In- I, DEEL, XIIIe STUK, liege fek- Vé AFDEEL,. LXXXIV Hoorp- STUK, Vaortteee ling. s0Ô BESCHRYVING vAN fekten zelf Loodkleurig zyn, of liever gemene geld grys-en graauwagtig. Men vindt ’er die Aschgraauw zyn, met zwarte en geele : men vindt ’er die zwart zyn met Aschgraauwe Vlak- ken , en geheel zwarte , ruuw van Huid. De twee laatstgemelde Kleuren zyn gemeenst on- der de Tuin- of Land-, de eerstgemelde onder de Huis Pisfebedden. | | Te verwonderen is ’t , hoe JonnsroN met anderen zig heeft kunnen verbeelden, dat dee- ze Infekten, na de Paaring „ een menigte van Eijeren voortbragten , die wit en glinsterend waren , naar kleine Pareltjes gelykende , en tropswyze by elkander gevoegd. _Mooglyk heeft men de Eijertjes van Slakken daar voor aangezien. Dat deezeInfekten , immers , Jong- werpende zyn, wordt thans in ’t algemeen ge- loofd. LEMERY niet alleen verzekert het ‚, maar men vinde, in de Vertoogen van de Keizerlyke Akademie (*) , eene Waarneeming van Dok- tor FRAUWENDORFF , die zulks bevestigt. Op zekeren Dag , bezig zynde om eene Pisfebed , die op de Rug lag , met het Mikroskoop te be- {chouwen, zag hy iets by het eerste Paar van Pooten zig beweegen, en kort daarnaeen Dier- tje, dat naar een Luis geleek ; vervolgens kwa- men ‘er allengs meer en meer te voorfchyn, tot zevenendertig toe, Deeze waren altemaal , zegt (* Ephem. Natur, Curiof. Dec, IL. Ann. III Page 3e DE PISSEBEDDEN. Sor zegt hy , volmaakte Pisfebedden en agt daar ij EM door eenigszins de Hiftorie bewaarheid te zyn COIN van de Adders, wier Jongwerping gezegd Hoerp: STUK. wordt gepaard te gaan met de dood van de Moer. Offchoon deeze Waarneeming weinig zeker- heid heeft, vindt men doch het zelfde van ans deren gemeld. Op zekeren Dag , zegt Lan- GIUS, nam ik waar, dat de Wyfjes haare Jon- gen aan den Buik gehecht draagen, byna gelyk de Rivierkreeften haare Eijeren. Ook kan men ‘erzig gemakkelyk van verzekeren, zegt GEor- FROY, wanneer men flegts, in de Zomer, ver. fcheide Aard-Pisfebedden van onderen be- fchouwt: dan wordt men in veele Wyfjeseen verhevenheid gewaar , beftaande uit een dun Vliesje, waar onder de Jongen beflooten zyn. Als men hetzelve aan ftukken breekt, komen zy 'er wel gevormd, doch wit van Kleur uit , loopende , niettegenftaande deeze geforceerde Kraam, zeer vlug. Mooglyk, denkt hy , even. | “wel , zou het kunnen zyn, dat de Pisfebed haa- re Eijeren uitwierp in dat Blaasje, en die al. daar uitbroedde: doch, wat reden om zulks te ‘denken? Hier door wordt, immers, die zon- derlinge W aarneeming van BouRrGUET , dat zy de Eijeren in een Zakje op de Rug zou draa- gen , zo min als het denkbeeld der Ouden, dat zy die ergens zouden nederleggen , bel kragtigd. * Is zonderling „ wederom, dat menten dien G rit. 1, DEEL. Xllle STUK. Tä 3 p= Vv. Arpeer. LXXKIV. Hoorp. STUKe 502 BESCHRYVING VAN opzigte nog geen volkomen zekerheid heeft , van Infekten , die zo gemeen bekend zyn, dat haar Geftalte naauwlykseenige befchryving behoeft. Behalve de Conchenilje en Spaanfche Vliegen, zyn zy byna de eenigíten , onder de Infekten, ‘in algemeen en met haar geheele zelf{tandigheid in gebruik. Het Poeijer daar van , gemengd met andere Middelen, of op zig zelf met Wyn ingegeven, verlost de Menfchen fomtyds van Graveelagtige verftoppingen in de Nieren en Blaas, dewyl het zeer Pisdryvende is. Hier- om kan het fomtyds ook een gewenschte ont- lasting maaken van Waterige of Slymige Vog- ten, die in het Lighaam, ergens , opgehoopt ENV. Armadillo Steenalis= febede zyn. Om dergelyke reden wordt een mengzel van Gom Ammoniak en Honig , met Peejer van « Pisfebedden, door ErtMuLLER, tegeneen be- naauwde Hoest of Aamborftigheid en andere Ongemakken van de Long ; aangepreezen. Dee- ze Infekten hebben , ik weet niet om welke re- den, geen zodanige affchuwlykheid of walg- lykheid , als de Spinnekoppen. Torten en Dui- zendbeenen, die zig op de zelfde plaatfen ont- houden. Men krygt’er , door de Scheidkun- de, dergelyk viug Zout en Olie uit, als uit an- deren. (15) Pisfebed, die ovaal is, met een flompe onverdeelde Staart. \ | Dee- (25) Oniscus ovalis , Caudâ obtufâ integ:âà, Faun, Swee. 205 DE PIsSSEREDDEN #8 Deeze, die van de gedagte eigenfchap, om V. haar Lyf rond te maaken als een Pil of Hagel- Ardagt kogeltje, den bynaam heeft , worde door de Boo Autheuren onderfcheiden. ,, Zy verfchilt van “TUE »» de voorgaande , (zegt Rav , die haar de groo- ‚> te Loodkleurige noemt, ) zt. doordien zy ‚, wat grooter is; 2. de Staart niet gefpleeten „ of Vorkagtig heeft: 3. datzy zig rond maakt , ‚ ronder zynde en bultiger van Lyf: 4. doors s, dien de Kleur uit den blaauwen zwartagtig is. Zy is langer dan een half -uim , en heeft ‚> het Lyf in veertien Ringen verdeeld, tel- ‚ lende daar onder den Kop, als een fmaller ‚‚ en kleiner Ring zynde, op wiens zyden de s, Oogen ftaan”, enz. Niet onwaarfchynlyk zal ’er eenig verfchil zyn in de Kleur, naar de byzondere Gewesten. Die men omftreeks Parys vondt waren zwart, met een weinig wit aan den rand der Ringen, even als die „ welke aan Linneus, op de Gothlandfche Weiden , voorkwamen 3 doch deeze hadden, bovendien, een witte Vlak on- der de agteríte Dyën, aanieder Ínfnyding. Hy verzekert , dat het getal der Ringen van het Lyf, buiten Kop en Staart, niet meer dan tien en hee getal der Pooten meer dan veertien zy; in deeze Soort, wier woonplaats onder Stee. nen 2059 Jt. Gothl, 298. Scor. Carn, 1144e Afellus lividuse Raj. If, 42 Oniscus, I, GEOEFR. Paris, 679, L DEEL. XIII STUK: Hi 4 34 BESCHRYVING VAN yv, nenis, in ons Wereldsdeel. Scororr telt aan AED ieder zyde veertien Pooten (*). j Hoorp. _ Deeze laatfte Autheur befchryft een nieuwe STUK. Soort , welke in Karniolie niet zeldzaam onder kr ’t Mos voorkomt, in de Bosfchen , ja zelfs | onder Steenen inde Tuinen. Deeze, zegt hy; is van alle anderen verfchillende; niet zo zeer doordien zy het Lyf bruin heeft met geele Vlak= ken, als wel door twee kleine fpitfe Lancets- wyze Blaadjes aande Staart, wier laatfte Naad een Punt uitgeeft, onder welke een andere ge- vorkte Punt legt; zynde de Verdeelingen op zyde met een Haairtje bezet. Zeven Ringen heeft zy aan het Lyf en uit zes beftaat de Staart, Zyn Ed. heeft ’er van gezonden aan den Heer Gronovius, die daar van ook wel een byzon- dere Soort (f) maakt, doch aanmerkt, datzy van Pater Popa, in.de befchryving der Infek- ten van Griekenland, voor eene Verfcheiden= heid gehouden wordt van de naastvoorgaande Soort. (*) Pedes a fingulo latere quetuordeeim. Entom, Caruiel. Pp. 415. (f) Oniscus ovalis coleoptratus nitens nigers puntis ful- vis variegatus: Abdomine postice obtufo integro. Pon. /a/% Sracens. Pp. 126. N. 4. Zooph, Gron, Ne 999. | LXXXV. ne pe DUIZENDBEENEN. 505 v. EESELELCOEESDROESRE EEN Arpesn, LXXXV. Hoorp- MN va HO OE DERK. SWE Befchryving van *Geflagt der DUiZENDBEENEN, het welk zo wel de Inlandfche, als die groote uit de andere Wereidsdeelen , welke onder deezen naam bekend zyn „ en eenige anderen bevat. | Ik het te verwonderen , dat oude en latere raams Schryvers tusfchen de Pisfebedden en Dur- ZENDBEENEN geen onderfcheid hebben ge= maakt (*) , daar men onder de hedendaagfchen zelfs nog dergelyke verwarring waarneemt. Die fommigen Pisfebedden heeten , betrekken ande- ren tot dit, anderen tot het volgende Geflagr, Die van eenigen Scolopendra genoemd worden’, voeren by anderen den naam van Fulus. Ook zyn 'er tot de Duizendbeenen t'buis gebragt, die deezen naam zo minals de Pisfebedden ver- dienen wegens het getal der Pooten. De La- tynfche naam zelf fchyne niet zeer eigen te zyn; dewyl deeze Infekten wel met de Schaaren byten of knypen, maar geen Angel hebben in de Staart. Het (*) Nemo haétenus , quantum videre mihi licuit, tria di- verlisfima terreftria Iníeéta maultipeda, Oniscum fcilicet, Ju- lum 8 Scolopendram, rete distinxit; fed e contrario on fere recentiores , quin & ipfe quoque PLINIvs, turpiter con= fuderunt. ALDROVANDUS: De Infelfis, Lib, V. Cap. 13. IE, DEEL, XIlls STUK. 5 en 506 BESCHRYVING vaN ov. Het Kenmerk, dat wy hedendaags tot onder= kk fcheiding der Duizendbeenen van de Pisfebed- Hoorp- den gebruiken, beftaat inzonderheid in de Jang- Kenmgr. Feen placheid van hee Lyfs waar men by zou ken, kunnen voegen, dat de meesten fcherpe Nypers aan den Bek hebben: want in de Borftelagtig= heid der Sprieten, niet alleen , komen zy met de Pisfebedden overeen, maar ook daar in, dat zy ten minste zo veel Pooten hebben, als ‘er verdeelingen zyn aan t Lyf. Het getal der- zelven, evenwel , is in Onnie Soorten ver- À baazend groot. | soorten, _ LiNNAustelt ’er thans elf , waar onder na- genoeg de helft uit andere A ereldsdeelen. n (1) Duizendbeen , die wederzyils twaalf Poo- ei Eh ten beeft, bet Lyf ovaat ent de wed met ke 1 Kwastjes. een wit Kawastí Le Allerkleinfte Pisfebed met een witte Staart, was deeze in de Verhandelingen der Akademie van Upfal genoemd geweest. Zy wordt aldaar, aan de Wortels der Boomen , onder ’*t Mos, in ’t vroege Voorjaar , voornaamelyk nevens den Tuin van ’t Kasteel , dikwils gevonden. De grootte is als die van een Luis, met twaalf Pooten wederzyds, en op de Rug een uitgee fpreid (1) Scolopendra Pedibus utrinque duodecim „ Corpore ovali, Caudâ Penicillo albo. Haun. Suec, 2063. Syfle Nat, X. Gen, san. XII Gen, 273. SCoP. Carn. 1153. GEOFFRe Paris. Il. p. 677 Te aa £. 4: AE, Paris, Mish 1, p. 53 Te 1de fe 4 Aer À N DEADUIZENDBEENBEN. 927 {preid Kwastje bovenieder Poot; ja bovendien, ie. Di midden op de Rug, een Bondeltje overdwars. xx: v, De Staart beftaat uit een dikker Kwastje van, Hoorpe grooter famenluikende Haairtjes. dhe De Heer pe Geer, die dit Diertje zeer om- ftandig befchreeven, en, by vergrooting , zeer fraay heeft doenaf beelden, zegt, dat hetLyf de figuur van een zeer langwerpig Ovaal heeft, en zig platagtig vertoont, beftaande uit ver- fcheide Ringswyze Leedjes , waar van hy ’er van boven maar agt , doch van onderen toc twaalf velde. Het hadt vierentwintig Pooten en dus aan ieder zyde twaalf. In de Jongere, in tegendeel, was het getal der Verdeelingen en Pooten aanmerkelyk minder. Hy hadt ’er, naamelyk, vande kleinften waargenomen, met hiet meer dan drie Ringen en drie paar Pooten, en een middelflag met vyf Ringen en zes paar Pooten. Men hoore hem zelf fpreeken (*). 8 TOEzZE Waarneemingen volgt , dat de moe ouder ip ‘Pisfebedden vandit Soort, tot den grootften ;° HE „ trap haarer aangroeijing gekomen zynde > met vierentwintig Pooten zyn voorzien, en »» dat haar Lighaam, van boven, verdeeld is s> in agt Ringen; maar dat de genen, die nog ‚‚ haare behoorlyke grootte niet hebben, of 3) jonger zyn, minder hebben dan vierentwin- s> tig Pooten en minder dan agt Ringen; naar « 5 Te (*) Mens, de Math. Er de Phyfigue, Tom. Le ps 587. J. DEEL. XilI, STUKe 508 Ve 'AFDEEL. LXXXVe Hoorp- STUKe 23 53 53 33 5 33 55 23 39 t Zie'tVL , STuK- bl. 247 en2l5.s3 3 29 99 29 25 99 93 99 2 LE) EE) 25 33 BESCHRYVING ‘vaN / reden van haare grootte en ouderdom. Hoe meer zy vorderen in Leeftyd; hoe grooter het getal der Pooten en der Ringen wordt. Dit is een Stuk , in de Natuurlyke Hiftorie, dat my zeer opmerkenswaardig voorkomt , en zo verwonderlyk, ten minste , als de ver- andering der Rupfen in Kapellen. Wy heb- ben nog geen voorbeeld van een dergelyke Geftaltewisfeling , dan in de Vorfchen-Pop- pen js, gelyk de Heer REAUMUR my, ineen der Brieven , daar hy my mede vereerde , heeft doen opmerken; en in de Myten, in- zonderheid van de Kaas en het Meel, die ik waargenomen heb dat alleenlyk met zes Pooten ter wereld komen, en in” ver- volg ’er agt hebben (*). Men diende eeni- gen van deeze jonge Pisfebedden op te voe- den, om te zien, op welk een wyze de Poo- ten en Ringen in getal toeneemen „ en of de Ringen weezentlyk zig verdeelen , dan of ‘er nieuwen bygevoegd werden. Veel zaaken blyven ‘er nog te ontdekken over , in de voortbrengzelen der Natuur”. Omtftreeks Parys vondt Grorrrov ook dee- Les (*) Bier doot wordt de duisterheid ‚dat fommigen maar zes, anderen agt Pooten aan de gewoone Myten geeven , waar van hier voor , bladz. 130, gefproken is , aanmerkelyk opgehet. derd: want datde Heer de GEER de twee voorften in de jon= ge Mytjes over ’t hoofd gezien zou hebben, is naauwlyks te denken, DE DUIZENDEEENEN. 5o9g ze, diehydePenfeel - Duizendbeen (*) noemt, „ Vs en daar in het zelfde waargenomen. heeft, doch AED En het getal der Ringen van het Lyf op tien ftelt Hoorp= en het getal der Pooten op twaalf Paaren. Dok- °7P* tor ScoPoLI zondert dit Diertje, door hem in Karniolie waargenomen , vande Duizendbeenen af , om dat het getal der Pooten , zegt hy ; onder ieder Ring , die hy ‘er maar zes aan ’t Lyf heeft waargenomen, twee Paaren is, ges Iyk in de Millioenpooten. Men vindt het al” daar onder de Bast der Boomen, in de Boom- gaarden en Wilgen - Bosfchen (+). Buiten twy- fel zal men het in ons Land ook wel aantreffen; fchoon ik niet weet , dat iemand nog van zyne Waarneemingen, ten dien opzigte, iecs aan ’% licht gegeven heeft. In de jongheid minder Pooten te hebben, merkt LiINNZ us, thans, als een algemeene eigenfchap der Duizendbee- nen, aan. (2) Duizendbeen, diewederzyds veertien Poo- 1. … Coleoperas ten beeft , en het Borstfbuk met Dekfchils ra, 4 Ban met Dek- kh fchilden, In Spanje vondt de Heer HALLMAN deeze Soort , welke de Sprieten geel en van langte als (*) La Scoloprendre a Pineau, Hit, des Inf. euue Pare Pp. 677. À (T) Julus Lagurus. Entom, Carniol, Pp. 420, (2) Scoloprendra Pedibus utrimque guatuordecin , Thorace coleoptrato. Sy/?, Nar, Xir, L.DEEL, XIII STUK, fo BESCHIRIL IVING UvA N8 Vv. alshet Lyf heeft, dat van gedaante als der vol ried gende is, maar langer, en uit agt Ringen be- Hoorn ftaat, die ieder gedekt zyn met een halfrond STUK Schildje, ’t welk van agteren uicgerandis. Een enkeld Schild, dat als uit twee famengevoegd is, van agteren uitgerand zynde , begint aan ‚den vierden Ring van het Lyf, dekkende daar van flegts één of twee Ringen. Onder dit Dek- fchild zyn fmalle, enkelde Wiekjes. De Poo- ten beftaan uit veertien Paaten , waar van de taatften byna de langte hebben van het Lighaam. 1 De Dyëén zyn gedoornd; de Schenkels ruuws en de Vingeren beftaan uit ontelbaare Leed- jes. u (5) Duizendbeen , die wederzyds vyftien Poos Dende ten beeft, | rens | Fr 5, Vk Deeze zyn het, die men in Sweeden Twa. flier, of Tweeftaart ‚ wegens de langteder twee agterfte Pooten, in Duirschland Viglfusx en el- ders Veelpootige Wormen noemt, Het getal der Pooten komt niet volmaakt met de Ringen van ’t Lyf overeen , welken deeze Soort , die roodagtig van Kleur is, fomtyds minder heeft. Wy vinden ‘er, met GEoFFROY, in de onze, op Plaat CVI, Fig. 7, afgebeeld , maar _ne- (5) Scoloprendra Pedibus utrimque guindecim. Faun. Succ, 2064. SCoP. Carn. 1146. RAJe Jn/. 45e MOUFF. Inf. 199. ALDE, Taf. 635. SULTze Inf. T. 24e É. 155. GEOFFRe Parise Ii. T. 22.,f, 3, SCHEFFe Elen, Te IL, É, Ee DE DUIZEND BEENEN. sit negen, behalve den Kop. Dit zelfde is in t V. Werk van Rav aangetekend Scororrt merkt Arbin, aan , dat zy beurtlings een kleiner en een groo- Hoorn- tere, enin’t geheel veertien Verdeelingen heb. STUK. ben. Hy geeft een andere op met dertien en ° “een Sneeuw - witte met twaalf Pooten weder-. zyds. GEorrrov fpreekt van eene Soort, die zwartagtig is en niet meer heeft dan agtent wine tig Pooten. De langte wordt van hem wat min- der dan een Duim, by anderen op meer dan een Duim gefteld. Die van onze Af beel- ding is , im alle afmeetingen , nagenoeg drie- maal vergroot. Deeze Diertjes komen , zo wel in Noord- Amerika als door geheel Europa, in of op de Aarde’, of onder de Bast van oude Boomen voor. Dikwils vindt menze onder Steenen of onder Bloempotten , Tobbens en Boombak. ken in de Tuinen. Het fchync, derhalve, dat zy van dergelyken aart als de Pisfebedden zyn, uitgenomen, dat zy zo geen fchade doen aan de Vrugten of ’t Gewas. Men mag vermoe- den, dat zy, van Ínfekten leeven , aangezien Wirrovegy een Spinnekop heeft zien opvreece ten door een Duizendbeen. Defterke Nypers, die zy aan het Koplid hebben, zal ze daar toe in ftaat ftellen en bekwaamheid geeven. Ook weet men zeker, dat zy van Huid verwisfelen. Aangaande de mavier van Voortteeling , dere zelven, is nog ftoffe tot nader onderzoek, ke DEEL, XIIL STUK. : (4) sm BEsCHRYVING vAN PEAP (4) Duizendbeen , die wederzyds zeventien Ee Pooten heeft. Hoorp- STUK. t Getal der Pooten maakt deeze den vier- Ga den in rang, fchoon ongemeen in grootte ver- Zeer BOO fchillende van de voorgaande Soort , en wel de allergrootfte zynde der Westindifche of Amerikaanfche Duizendbeenen. Te Karthage- na komen ‘er voor van een Elle lang en met de Pooten een half Voet breed, Of deeze nu juist die zyn, met zesendertig Pooten , welken BRow- NE af beeldt, of met veertig, gelykde volgen- de Soort, isniet zeker. Heeft LiNNzus, met de aanhaaling , de Guineefche van den Heer GRoNovius bedoeld , met agttien Pooten we- derzyds, zo is de Nommer fout. Yv. (5) Duizendbeen, die wederzyds twintig Poos Afar fitanse h Indifche. Len he eft. Alle myne Indifche , van drie , vier en vyf Duimen langte , bevind ik een - en twintig Le- den aan het Lyf en twintig Pooten te hebben aan ieder zyde, wanneer men de twee langere „fan (4) Seolopendra. Pedibus utrinquê Jeptendecim, Syfr, Nat, i XL. Scolopendra maxima Pedibus triginta (ex. BROWN. Jam. 426. T. 42. f 4. GRON. Zooph. 1004. (5) Scolopendra Pedibusutrinque wiginti. Amen. Acad. 1, p 325 , 506. Muf Ad Frid, 1 p. 39. OLFAR. Muf. T. 12, of. 5. PET IGGEN TS 18e fo 5. LEEUWENH, Epist. 102, BRADL. Nat. T. 25. f. 4. SEB. Muf. IL. T. 81. É. 3; 4, FAiscn. In/. XI. Tab. 2. f. 7. CATESB. Car, III. p. 2. Te 3. GRON, Zooph, 1ooz, Japuruca MAKCGRe Bra/, 253e DE DUIZENDBEENEN. $38- van, de Staart „ die echter weezentlyk tot de Ve Pooten behooren, niet mede telt. Het zelfde Bek, heeft plaats in myne allergrootfte , die de langte Hoorns ten minste van agt Duimen heeft, het Lyf eenStU& 4 half Duim dik en drie kwart Duims breed. De Oostindifche, in 't Werk van Sega, zyn om- trent zes Duim lang afgebeeld. Een andere uit Nieuw Spanje , ongevaar een Voet lang, met meer dan dertig Leden, en dus ook meer dan zestig Pooten. In een der eerstgemele den konde men de Mannelyke Teelleden on- derfcheiden. | „De Heer GronNovrus zegt dat deeze Indifche Duizendbeenen , (tot welke zyn Ed. , zo wel als LiNN&us,ookde Kaapfche van PETivER en Brafiliaanfche van MarcGrAAF , PFapuruca gee naamd , betrekt,) fomtyds de langte bereiken van zeven Duimen en de breedte van een half Duim. In de jongere, zegt hy, is de Kleur geelagtig , in de ouden Kastanje- Bruin. De Kleur van myne kleinen is groenagtig en van de groot{ten, die ik heb, zynde , als gemeld is jp ten minste agt Duimen lang , roodagtig bruin geel. Zyn Ed. verhaalt, dat de twee Staar- tjes, naar Pooten gelykende „doch langer , zeer Venynig zyn (@*). Zyn Ed. moet zekerlyk de zelfde op ’t oog hebben als de myne, dewyl ik ook in dezelven het naaste Leedje aan ’t Lig- haam , _ (&) Caude bine , Pediformes , fubulatz , aculeate , lon- ge, Venenatisfime, &c. Zooph. Gron, Fase, il. p. 235, L DEEL. XIII. STUKe Kk Vv. _ ÄFrDEELe LXXXV. HoorpDe STUK. si4 BESCHRYVING VAN haam, wegens fcherpe Tandjes, aan de bin- nenzyde , ruuw vind; doch de Klaauwen van deeze agterfte Pooten fchynen my volmaakt met die der andere Pooten overeen te komen, en ik vind by de Autheuren gemeld , dat de Beet van deeze Dieren , zo wel in Oost- als Westindie , gevaarlyk zy (*) : waar toe de- zelven met ontzaglyke Nypers, aan den Kop s zyn gewapend. Van de Venynige Steek der Scorpioenen , die in ’t algemeen erkend wordt door den Angel van de Staart te gefchieden > hadt zyn Ed. niet gefproken. In Geftalte komen deeze Uitheemfche „ nage. noeg ‚ met onze Europifche overeen. Het ge- tal der Leedjes van de Sprieten bevind ik, by- na, even groot als dat der Pooten. LiNN&us zegt, dat zy wederzyds vier en dus in ’t ge- heel agt Oogen hebben ; waar in zy dan met de Spinnekoppen zouden gelyk ftaan. Serra hadt ’er , uit een Oostindisch Schip „, dat ge- floopt werdt, levendig gekreegen met haare Ei- jertjes, daar reeds Jongen in tezien waren. Hy hiedltze, in Aarde, lang levendig , doch de Ei- jertjes kwamen niet uit, ’t welk hy meende daar door veroirzaakt te zyn, dat ’er de Nas cuurlyke uitbroeijing aan ontbrak. Hoe ont- zaglyk deeze Dieren ook. voorkomen, zyn zy doch (*) Harum morfus laboriofus adeo est, ut in furorem pro- pemodum Incolas incitet. BONTIUS, Hift, Ind, 56, Venenum de proboscide, ex Ore procedente, effunditur, MEAD, de Ve- venis, P. 47e Be DUIzZENDEEENEN SIS doch het gewoone Voedzel der Blindflangen, wv, H st AFDEELe haar men verhaalt. LXIV. | en B Hoorpe (6) Duizendbeen $ die wederzyds twee-en-.srux. twintig Pooten heeft. — Ferragie ned. Of het kleine verfchilin het getal der Pooten rant een genoegzaam Kenmerk , tot eene Soortely- ke onderfcheiding, van deeze en de voorgaan= de, maakt, zoumen mogen twyfelen ; te meer daar het getal der Leden van het Lyf, behal- ve den Kop; maar twintig ‚ dat is minder dan in de Indifche gefteld wordt. He Heer Gro- Novius vondt, aan zyn Guineefche Duizend: been, wel twintig Leden of Verdeelingen van het Lyf, doch flegts agttien paar Pooten. Zyn Ed. haalt de onderfcheiding daar uit , dat de bovenfte Leedjes der agterfte of Staart- Poo-- ten, in deeze, niet gedoornd zyn. De Poo- ten worden door LiNN&us geel gezegd té zyn en de woonplaats in Afrika gefteld, Het Lyf was ros of Roestkleurig. (7) Duizendbeen ; die wederzyds honderd agt _ vir. Gabrieligs en veertig Pooten beeft. Franíche. _ Zonderling is de menigte van de paaren Poo- ' ten _(6) Scolopendra Pedibus utrinque wiginti duobus. Syft. Nat, Xu (7) Scolopendra Pedibus utrinque centrum quadraginta olkas Syft. Nat. XII. 5. DEEL. XIIL STUK, Kk 2 VII. Eleëtrica, Dunne, SI6 BESCHRYVING VAN ters in deeze , die door eeri Kapucyn van Mar= "feille, GaeriëL BAro genaamd „in Vrankryk. ontdekt werdt. Zy heeft de geftalte van de volgende ‚ maar is viermaal zo groot, zegt Linneus, die dezelve fchynt gezien te heb- ben. De Sprieten , die kort zyn, beftaan uit veertien Leedjes. De Staart is half ovaal, met een byhangzel en twee Voelertjes, die naauw- lyks langer dan dezelve zyn. (8) Duizendbeen , die wederzyds zeventig Pooten heeft. Frriscr merkt aan, dat deeze , in Geftalte meer gelyken naar de groote Indifche , dan on- ze gewoone Duizendbeenen, in Fig. 7 , op Plaat CVI. afgebeeld. Ik kan zulks echter uit zyne Afbeelding van dezelve niet befpeuren en met zo lange Pooten, als men ze by Sega ver- toond vindt (*), heb ik de dunne Inlandfche nooit gezien. Hy merkt aan, dat dezelve an- derhalf Duim lang was en maar een halve Lyn breed, hebbende het Lyf famengefteld uit vier- envyftig Leedjes en dus voorzien met honderd en agt Pooten. Niettegenftaande zulks krui® pen zy »gelyk hy aanmerkt , zo wel alsdegrao* | ten, (3) Scolopendra Pedibus utrinque /eptuaginta, Faun, Suze, 2065. ALDRov, Jn/: 636. f, 8. FRISCH, In/, XI. T, 8 £ ze RAY. Inf. 45. GEOFFR. Paris. II. 676. Ne 4e (*) Kabinet, I, DEEL. Tab, LXXXI, Fig. Ke DE DUIZENDBEENEN. Si ten, zeer langzaam. De Voelhoornen, gelyk V-, hy de Sprieten noemt, aan de zyden van den ig Kop ver uitfteekende, beftondenieder uit veer- Hoord- tien Leedjes. Onder dezelven hebben zy een “TUE Soort van Nypers , even als de andere Dui- zendbeenen: doch de Kop is, zo wel als’t Lyf, zeer plat. Buiten twyfel worden deeze , door Rav, be- doeld, wanneer hy fpreekt van zeer dunne , lange Duizendbeenen, die opgerold leggen in de Aarde of Mest, van Kleur uit den ros{en of geelen witagtig zynde, met den Kop bleek Kas- tanje - bruin en een gevorkte Staart. Deeze war ren, by hem , ook anderhalf Duim lang , doch hadden maar agtenveertig paar Pooten, ’t welk weel verfchilt van zeventig, gelyk ’er in Swee- den aan geteld zyn (*). Anderen, wederom, hebben een ander getalvan Pooten, die moeie. Iyk te tellen zyn, daar aan gevonden ({). Dit verfchil kan men, met grond, onderftellen „uit de verfchillende Ouderdom van deeze Infekten voort te komen. Een eigenfchap van deeze Soort is opmerke. Glinfertin lyk. „kvond, na Slagregens , zulk een Dui- donk. », zendbeen des avonds, zegt Rav; die het Lyf s, met Slymovertoogen hadt , en gelykerwys de Glim- (*) Nostxa 6o vel 68 Pedes, a Angulo latere obtinet, Faun, Swee. Il. SOL. | (}) Pedes numeratu dt iiciles, 46 ad 54, SOLANDER, Sy, Nat, XlL “TL DEEL. XIII. STUK. Kk 3 5138 BESCHRYVING vAN SLEE Glimworm glinfterde +; waar mede ZY 3 LXXXV. 3 fchoonmen het Lyfafveegde, nog aanhieldt, Hades “ss BRUERUS zegt: tweemaal heb ik de by nagt Í Zie onss, ligt geevende Duizendbeen, in Zomerfche IX STUK, bladz, 503>s Nagten,op Mosagtige Heijen , Vuurig glim- »> mende gevonden. Hert geheele Lyf glinfter. s> de, maar een weinig minder helder-dan de ss Glimworm. Het is my eenmaal , wanneer ss ik ’s nagts, fterk bezweet zynde ste Huis s‚ kwam, gebeurd, dat ik, myn Aangezigt , s in ’t donker, met den Zakdoek afveegende, », Zeer verbaasd ftondt , dien Doek , op ’t oo+ genblik , Vuurig en als in Vlam te zien, Maar , dit wonderwerk met oplettendheid befchouwende, fcheen de Glans zig op ééne plaats te verzamelen, en wanneer, op myn > bevel , een brandende Kaars gebragt was, deed ik den Doek open , en vond ’er zulk een Duizendbeen sin, die, door het wryven aan myn Aangezigt, ik weet niet welk een ‚> Vlammige Damp over den geheelen Zweet- „, doek hadt verfpreid. Mourr. Theatr. pag, WA oc | Dit heeft, ef ‚ nietaltoos , zo het fehyat; in deeze D adnbeanrjen plaats, waar van ik ‘er een, dat meer dan twee Duimenlang is, in myne Verzameling bezit : hoewel anderen de langte ftellen op maar agt of negen Lynen, ge- lyk GreorFrroy zodanigen omftreeks Parys ge- vonden hadt, zeggende dat zy by nagtfomwy. len glinfteren, Aan Doktor Scorortfchyat dee- ze PE DUIZENDBEENEN. Sig ze Soort, in Karniolie, niet voorgekomen te, V- Arpzrer. Zyüe LXXXV. Hoorp- ‚_ (9) Duizendbeen, die wederzyds zes- en- ze- Tri ventig Pooten heeft. | Phofpbo- TêÂe Nt vende: Glinfteren. Kapitein EkrBere heeft , waarfchynlyk op ae, zyne Reize naar China, in de Indifche Zee , honderd Mylen van het Vaste Land af zynde, op het Schip een Duizendbeen van deezen aart gevonden , die des nagts als een Glimworm glinfterde, en daar van een Aftekening gemaakt, Dezelve hadt den Kop Eyrond, geelagtig, mec twee overlangfe en eene dwars-ftreep gevoord: het Lyf zo dik als de Schaft van een Mosfchen Veertje, Draadagtig , langer dan een Vinger, beftaande uit twee -en-zeventig Leedjes. Het Dier was paarschagtig van Kleur,met tweeeven- wydige geele Streepen. De Sprieten , die Els- vormig en Roestkleurig waren, beftonden ieder uit veertien Leedjes : juist, dat aanmerkelyk is, even als in de voorgaande Soort. Tot dus verre keur ik alles goed? doch wanneer men onderftelt, dat deeze Duizend. been uit de Lugt op het Schip nedergevallen Zy, en vraagt, of dezelve dan mooglyk ook Wieken hebbe , gelyk de tweede Soort: als ook, om dit kleine verfchilvan Pooten, (ter” wyl hetzelve in onze lange, dunne, die fom- tyds (9) Scolopendra Tedibus utrinque Septuaginta fox. Syft, Nat. XIL. I. DEEL, XIII, STUK: Kk 4 820 BESCHRYVYVING v AH V. _tyds veel langer dan een Vinger voorkomen, Arne zo onzeker is,) daar cen byzondere Soort van Hoorp- maakt, niet denkende dar dit Infekt op het Schip STUK. _medegenomen en tot die langte aangegroeid kan zyn: zo meen ik, dat men de Wonderen der Natuur niet moet vergrooten , en liever by het blykbaare berusten, dan toevlugt neemen tot onwaarfchynlyke onderftellingen, X. (re) Duizendbeen , die ave erzyds Honderd ten _ drie-en-twintig Pooten beeft, Ameri. kaantche, » In deeze Amerikaanfche, van een half Voet ling rondagtig van Lvf en Roestkleurig „ bes ftonden wederom deSprieten uit veertien Leed: jes. enn (11) Duizendbeen „die wederzadsernse east dt Marina. Poten beeft, bet Lef bleet, Met Cene TOSe Haring” Aas. — fe Streep langs de Rug. Inde Zee van Westgothland vonde LINNös dit kleine Infekt , naauwlyks een Vingerbreed Jang zynde, overvloedig. Het was zo fyn als een Draad, met zwarte Oogen, veele witag- tige Pooten en het Lyf van dergelyk Ke Kleur , uitgenomen dat op hetzelve , langs de Rug, B | “eerie | (ro) Scolopendra Pedilus utrinque centum & wizinti tribass Syff{ Nat. XII. LisT, Ze, 1609, Tab. VL (11) Scolopendra Pedilrus utrinque ... tn „, Corpore pals lido, lineà Dorfi rufâ, Ze. Westgoth, 191. DE PISSEBEDDEN. sar eene roodagtige Streepliep, beftaandedeStaart V. î k FDEEL;s vit een rond Leedje. LXXXV, Thans zegt zyn Ed.; het Lyf is rood , wes- Hoorpe halve men het Roed- Aut noemt, dat by de°TP* Kust van Noorwegen zeer gemeen is en het Aas der Haringen , waar door de Buik dier Visfchen ros en het Lyf in ’tkort ruig wordt, ten zy men ze ten minfte twee Dagen in de Netten ver- {trikt laat, in de Zee. … De Heer PonrorPrpans, Bisfchop van ’t Sticht van Bergen in Noorwegen, geeft ons van dit Haring- Aas een omftandiger befchry- ving. „, In alle Bogtenof [nhainmen , hier aan den Wester Oceaan, zegt hy , wordt in de warmfte Zomermaanden , en evenwel altoos niet overvloedig , maar in zekere Jaaren in onbefchryflyke menigten , een foort van klei- ne en byna onzigtbaare Wormen , die men Róe= Aat noemt, gevonden. Deeze zyn maar zo dik als de allerfynfte Zyde en naauwlyks al zo lang als een halve Speld. Haar menig” vuldigheidis by wylen zo verbaazende , dat het Water zelf ’er fomtyds zig geheel rood door vertoont , en dat men ’er veele millioe nen van, te gelyk, in een Kan Waters, uit de Zee kan wegdraagen. Als deeze Wor- men ’er zo overvloedig zyn, doen dezelven de Haringvisfchery een groot nadeel; want „ zy maaken dat de Buik van de Haring aan- {tonds verrot; inzonderheid , wanneer de Haringen by een menigte van honderd ja I, DEEL XII. STUK, Kks ‚, duie 53 33 Vv, ÁFDEEL. ELXXXV. Hoorp- STUK, Naam, zoa BerSCHRYVING VAN ‚ duizend Tonnen, in eene Bogt te famen ges „‚ dreeven en ingeflooten zya, om allengs ge- „‚ zuiverd en ingezouten te worden (*). Van ‚deeze Rôe-Aat krygt misfchien een foort van Schulpvisch die roode Kleur , welke buis ten twyfel de oirzaak is, dat de Strandvoe gel Teist, die van zodanige Schulpvisfchen leeft, zynen zeer hoogrooden Drek op den ‚, Oever vallen laat: zo dat wy mooglyk hier ook wel Purperflakken van dergelyken aart, Als de Indifche zyn , zouden kunnen heb- ‚, ben (4) LXAXVL HOOGERS DE Befcbryving van’t Geflagt der MirLIOENPOOTEN, tot welken ook zeer groote Uitheemfche beboo= ren, die men weleer tot de han beeft. thuis gebragt. ae raar de Bellan van Duizendbeen goed gemaakt kan worden, door aan te merken > dat men dikwils het bepaald. getal van duizend. voor, (*) Van deeze manier van den Haring aan de Kust van Noorwegen te vangen, is uit den zelfden Autheur omftandig Berigt gegeven in het VILL. STUK , deezer Natuurlyke Hifto- rie, bladz, 293 ; 294, Daat uit Blykerevels), dat het een Druk- gei in Syf?. Nar, Ed, XII, moet zyu, wanneer LINNZEUS, zegt : NIsL per biduum relinguantur Pisces Resibus sllaguê- eli. (f) Narurl, Hist, van Nor wegen, IE, Thei. p. 34e DE MILLIOENPoOoOTEN. 523 voor eene onbepaalde en verbâazende menigte. V. genomen vindt: zo zal men, hope ik, derge-; Ren Iyke toegeeflykheid wel willen hebben , omtrent Hoorp- die van Mirrrorneoor4 dewyl het getal der “TUE Pooten, in de meesten derzelven , veel groo= ter dan in de gewoone Duizendbeenen, ja dike wils niet dan met groote moeite te tellen is. En daar men aan de Polypusfen , die maar weinige Armen hebben , reeds om die reden den Griekfchen naam van Veelvoet geeft, zo is de Hoogduitfche naam van Vieifust voor de Infekten van dit Geflagt zeer oneigen. SuLr- ZER, evenwel onderfcheidt deeze Soort van de voorgaande , door den tytel van Cylindrifcher Vielfusz. Dat de Latynfche naam Fulus, die men hedendaags gebruikt om de Mannelyke Bloemen van de Hazelaaren en dergelyken te betekenen (*), van ouds en weldoor Pu1xtus, voor een dergelyk Infekt genomen zy, tragt ArprovANous te betoogen, Indien dezelve nu, eên van dé drie, hier voor gemeld + , be- on tekenen moet, zo kan hy niet toepasfelyker zyn dg dan op deeze. De Geftalte des Lighaams , naamelyk, doet zenmer- die van dit Geflagt inzonderheid van de Dui zendbeenen verfchillen, Zy hebben het Lyf niet (*) Flos Amentaceus feu Jutus, TOURNF. Zuft. Rei Herb. p. 580. Ita dicitur , 1. quod in. Corylo, ut & Alno, Juglan- de, Quercu , veluti prelongus Vermis fenol Hellieals de. pender 3. Est & nomen Infe&i multipedis , rotundí , êtce CASTELLr. Lexic, Medicar, 1, DEEL. XII, STUK, Vv. ÁFDEEL. LKEXVI, Hoorp. STUK. Soorten. Es Ovar:se Ovaale. 54 BESCHRYVING VAN * niet platagtig, maar ten minstein het bovenfte- gedeelte of de Rug Cylindrisch rond. De Sprieten , bovendien , zyn niet Borstel. of Draadagtig dun, maâr uit kleine ronde Leed- jes, als een Kettingje van Kraalen , famenge- fteld. Daar die der Duizendbeenen wel veer- tien Leedjes hebben , beftaan deeze , in vere fcheidene, uit niet meer dan vyf zulke Kraal- tjes, zo Grorrrov aanmerkt , die’er meer dan honderd Pooten te hebben aan toefchryft , ’ welk echter niet in alle Millioenpooten plaats heeft. Ook gaat die eigenfchap , van wederzyds eens zo veel Poorten te hebben, als Ringen aan het Lyf, niet in alle Soorten door, gelyk et! zien zullen. * Getal der Soorten, ’t welk te vooren ze- ven was, ís thans tot agt vermeerderd , waar onder een Zee - Luis betrokken wordt, benevens drie andere Europifche. (1) Millioenpoot, die wederzyds twintig Poo- ten beeft. t Geflagt der Pisfebedden , tot welken dee- ze thuis gebragt was door den Heer GronNo= vrus, is dezelve door onzen Ridder ontrukt en hier geplaatst , om dat zy juist eens zo veel Pooten wederzyds heeft als Ringen aan het (1) Julus Pedibus utrinque viginti, Amen. Acad, IV. pe 253. N. 36. T. III f. 4» Syf?. Nat. X, Gen. 245: XIl, Gene 274. Oniscus &c, GRONe Zoophe 995, Te XVII fe 4, 5e pE MILLIOENPOOTEN. $25 Eyf, dat ’er, behalve Kopen Staartlid, maar V. tien heeft. Wy vinden dit Infekt aldus be- AFPEELe fchreeven (*). HoOrD- „, Het Lyf is byna ovaal, blaauwagtig bruin °*“* ‚, en zeer glad , met twaalf Verdeelingen op ‚‚ de Rug gedekt , waar van de eerste en laat- ‚ fte ieder gelyken naar het vierde deel van een sy Kogel. De Kop is ftomp en bruin , met ‚> uitgeholde Stippen: de Sprieten zyn dikag. tig , en beftaan ieder uit zes Klootronde Leedjes. ’t Getal der Pooten, die zy heb- ben, is twintig, die op zyde famengedrukt zyn, en in een kromme Nagel uitloopen , », met een Doorntje , dat overend ftaat, aan ‚ de bovenkant”. Het onthoudt zig in de Eu- ropifche Oceaan. 33 (2) Millioenpoot , die wederzyds tagtig Poo- IE ten beeft. Sn In de Chineefche Verzameling van Lacrr- STRÔEM bevondt zig een zodanige, die het Lyf een Vinger dik en bleek hadt, beftaande uit agtenveertig Verdeelingen , die aan den rand geelagtig waren : de Sprieten geknopt , met zes Leedjes, en, zo wel als de Pooten, in ges tal zesennegentig Paar uitmaakende , bleek of geelagtig. Van deeze was een Verfcheidenheid in Karolina waargenomen , die , behalve den | og _(*) In Ameen. Acad, loco citato. (3) Felus Pedibus utrinque oFogintas nn Acad, IV* p. 253. N. 35e E, DEEL. XIII, StTux, s26 BESCHRYVING VAN _ V. Kop, negen-en- veertig Verdeelingen hadt > Cf PEREN niet meer dan van tagtig tot agtentagtig Pooten, Hoorp: Aan de zyden is, op ieder Verdeeling of Ring, STUK. een zwarte Stip. UI. (3) Millioenpoot , die wederzyds honderd Pooe nde ten beeft. | PL, CVL | | Fig. 8 Hoewel wy deeze , in vergelykinig met de anderen, de Gewoone kunnen noemen , is zy doch op ver naa zo bekend niet alsde Duizend- beenen. Veele Autheuren, evenwel, hebben ‘er gewag van gemaakt. Mourrerus zegt, dat hem ‘er eens een in Kropfalade voorkwam die van dikte was als een klein Rivier- Biesje en glad, met den Kop zwartende Rug Goud- geel. Hy beeldt dezelve ongevaar van die langte af, welke Ray geeft aan deeze Mil- lioenpoot, naamelyk van vyf kwart Duims; ftellende de Kleur blaauwagtig zwart, metde randjes der Ringen witagtig , zo wel als de Pootjes, die naar dunne Haadirtjes gelyken. % Getal derzelven oordeelde hy onzeker , en ’t was niet vreemd , indien hetzelve, gelyk in de dunne Duizendbeenen , naar den ouderdom verfchiilen mogt. De Sprieten , uic Knobbel- tjes famengefteld, liepen dikker naar ’*t end. Het (3) Fulus Pedibus utrinque centum, Faun. Súec, 2066. Scop. Carniol, 1152, MOUFF. Inf. 201. Raj. Inf. 46. N. 40 ALDRoV. nf. 636. N. 4, FRiscH. Inf. Xl. Tab. 8. £. 3e JoNsr. Jnf/. Tab, 23. SULTZ. Jnf Tab. 24, f. 156, GEOFERe Faris. 675, N. 1. GRON, Zooph, 1007. | pE MILLIOENPOOTEN. s2y … Het Millioenpootje van onze Afbeelding , in , V. Fig. 8, ongevaar de helft in langte en breedte pien vergroot zynde , komt nagenoeg met deeze be- Hoorne fchryving overeen. De Oogen zyn groot en °TU* ftaan zeer {chril in deeze Diertjes , die men dike wils in de Aarde vindt. Het getal der Ringen of Verdeelingen van het Lyf is ontrent vyftig en derhalve moet dat der Pooten, indien zy ‘er twee Paar hebben aan ieder Ring, wederzyds omtrent honderd zyn. Van agteren loopt het Lyf in een fpitsagtig Staartje uit. De Kop is rond en {tomp. De Heer Gronovivs heeft, ten minfte, vyfendertig Ringen geteld aan het Lyf van dee» ze Millioenpooten , en ftelt dus dat zy meet hebben dan zeventig Pootjes: ook wasde lang* te der zyne maar een Duim, en de dikte een twaalfde Duims, de Kleur fedhieres zwartag- tig , fomtyds Aschgraauw. Doktor Scororr vondt 'er, in Karniolie, met het Lyf van vyf* tig Ringen, die ieder wederzyds twee Pooten hadden, geel of witagtig van Kleur. Dit maakt dan, wederom , ’t getal van honderd paaren Pooten uit. Omftreeks Parys heeft Grorrroy die van deeze Soart, met tweehonderd Pooten , maar vyf Lynen, dat is omtrent een half Duim lang gevonden en zwartagtig , zeer glimmende van Lyf. Mooglyk zyn de jongere zwart, de ou- de bruin of graauwagtig blaauw. Dit hebben zy gemeen, van zeer hard te zyn van Lyf, en L DEEL, Xlll. STUK. zig 528 BESCHRYVING vAN v. zig om te krommen of op te rollen, wanneer AFDEEL: menze aanvat of plaagt. Zy komen in de Aare LXYXVI. Hoorp- de, of op den Grond onder Steenen, voor. STUK. ‚v. (4) Millioenpoot, die wederzyds dertig Poo- Complaná- , RE : bd ten, bet. Lof platagtie beeft en de Spriee Platagtige. ten geknodst. | De platheid van het Lyf maakt deeze als tot een middelflag,, tusfchen de Duizendbeenen en Millioenpooten ; weshalve ook Doktor Scoro- L1 dezelve onder de Duizendbeenen plaatst , daar zy doch, wegens ’t getal der Pooten, tot dit Geflagt fchynt te behooren. Zie hier zynebe- fchryving van dit Diertje. Het Lyf is een Duim lang , plat, bruin- agtig, aan den rand van Kleur als de Poo- ten. Somwylen zynde agterfte Ringen, in midden , Zeegroen , aan de zyden ros- bruin; de zyden van den tweeden, zesden , negenden en elfden Ring „niet zelden „bleek geel. Ik heb het ook geheel en al Roestkleue rig gevonden. leder Ring is getekend met een dwarfe Streep en eenige Knobbeltjes s gekarteld zynde aan den zyd and. DeSprie- ten beftaan uit zes Lieedjes, die Haairig zyn* Uit de drie voorfte Ringen komen wederzyds di) 9 35 5 2 2 93 3 33 33 s uit (4) Juus Pedibus utrinque triginta, Corpore planiusculo, Antennis Clavatis. Faun. Suec, 2068, Scolopendra Julacea, „SCOP, Carn, 1150, Julus fcolopendricus, Pep, Inf, 527. drie, dat ís uit ieder één Pootje voort: maar DECMIELIOENPOOTEN. 529 _ ss uit anderen wederzyds twee: zo dat het ge- In Et s, tal der Pooten een - en-dertig Paaren is, Het Lxxxvi. », komt in de Bosfchen, tusichen ’e Mas „ niet HoOOFP: > zeldzaam voor”. eN Volgens de Befchryving van SOLANDER, die dit Infekt in het Sweedfche Landfchap Schônen hadt gevonden, heeft het Lyf de langte van een Nagel; is platagtig , overal even breed, aande zyden hoekig, van boven bleek ‚ van onderen witagtig , beftaande uit twintig Verdeelingen. Het is van boven gedekt met platagtige Schild- jes , die geknobbeld , gerand , omtrent viere Kant, aan de zyden gekarteld , gehoekt, de agterften fcherp zyn; eer weinig uitfteekende Over de Ringen van het Lyf. De eerfte Ring, zynde de Kop, is ovaal en platagtig ; de twee-= de, die den Hals uitmaakt , gedekt met een Schild, dat van vooren rond is en van agteren uitgehold: de derde en vierde zyn korter dan de overigen en zeer fmal. De laatíte en twin- tigfte Ring of het Staartftuk , is driehoekig of gefpitst en glad. Pooten zyn ‘er, wederzyds, dertig; naamelyk onder ieder Ring twee Paâ- ren, uitgenomen den derden, vierden, agttienie - den en negentienden, die 'er maar één hebben. De Sprieten , driemaal zo lang als de Kop, bes ftaan uit zes Leedjes , waar van het vyfde … Klootagtig en donkerer, het zesde allers kleinst 18. Ie DEEL» Xllle STUK. Baak ( ) so BESCHRYVING "VAN Ha (5) Millioenpoot , die wederzyds cn Pal en EEXKVL tig Pooten beeft. Hoorp- ST. Op ‘ Strand der Karels - Eilandjes , aan de Sabslofus, Kust van Gothland,.en wel op het grootfte, Zandige, vi. Indus. Indifche, onder Steenen ;kwam deeze voor. ‚ die ook maar een Duimbreed lang, is en de dikte vaneen Duive- Veertjes Schaft heeft. De Kleur was. Asch- graauw, met twee Streepen, die bleek Roest- kleurig zyn , op de Rug , overlangs, en‚ieder Leedje , aan de:zyden, in de langte geftreept ; bleeker. Het Lyf beftaat, om een rond getal te neemen , uit zestig. Verdeelingen of daar omtrent. De Pooten zyn witagtig: de Sprie= ten hebben vyf Leedjes. Aangeraakt. zynde rolt dit Infekt zig famen tot een platte Krul ; met de Pooten , echter, naar den Grond ge keerd. Omftreeks Parys is een Miltioennob” waar- genomen van dergelykeKleur , hebbende ook honderdtwintig paar Pooten , en uit omtrent zestig Ringen beftaande „ die zig dubbeld ver- toonen ‚ dewyl de eene helft glad is „ en de an- dere geftreept. (© Millioenpoot „ die wderzyishenderdvyf tien Pooten beeft. je Mour- (5) Fulus Pedibus utrinque centum G> viginti,- Faun, Suse, 2067. It, Goth. 280. GEOFFR. Paris. 679. Ne 2. T. 22, fe Se RAJ- In/e 47: SCHEIF- Elom. T, 75e (6) Fulus Pedibus utrinque centum Er guindecirs, Muf, Ad, Frid, De Mitttoenrooren sat Mourrerus heeft, reeds meer dan honderd- W3 dertig Jaar geleeden , de afbeelding aan * licht Eire gegeven van deeze groote Aard -Duizendbeen Hoorpe of. Scolopendra, gelyk hy die noemt, en °TU% welke; volgens dezelve , tusfchen de vier en vyf Duimen lang was, niet weleen half Duim dik, De Kleur van het geheele Lyf, zegt hy, was uit den bruinen zwartagtig glimmende. ’c Getal der Pootjes, die geelagtig waren , ftelt_ hy van ieder zyde zestig: doch, dewylhet ge- tal der Ringen, in zyne rbseldina, ongevaar zestig is, behalve den Kopen Staart, en het getal der Pootjes eers zo veel, denk ik dat hy deeze Soort bedoelen zal, die doorgefneeden nog blyft leeven, zegt hy, gelyk de Aardwore men. … Getergd zynde (voegt hy’erby) byt s, deeze Duizendbeen zo vinnig, dat Lupovr- CUS ATMARUS, die ons denzelven uit Libye heeft gefchonken , fchoon Handfchoenen aan hebbende en een dubbelde Linnen Doek om de Hand, het naauwlyks kon. verdraas s, gen: want het Dier hadt de Nypers zo diep >, en ftyf in ’c Linnen gekneepen , dat men het > naauwlyks, en niet dan met veel moeite , kon s affchudden”, ___, Eenandere vandeeze Soort, zegt die zelfde. ss Aus 35 3 33 53 hed Frid, Le ‚go, M. L. U. 462. GRON. Zooph, 1008. Scolgs pendra hus nonaginta fex, Amen, Acad. I, p. 324, SEB Kab. 1. D. T, ên f. 5. KIL, Te 24. 54 5 5e PET. Gaze F4; fe 3e "Ee. DEEL, Xllle STUK. Lla Ve ï AFDEEL. LXXXVL Hoorp-. STUEe 53 BEsCHRYVING VAN A Autheur, uit Nieuw Spanje ons toegebragt , ‚ is op de'Rug verfierd met eene Vuurkleurige ss Streepy en op de zyden, zo welals de Poo-- „ ten, Koper-kleurig. De menigte van Poo- ‚ ten , als Haairtjes , die zy heeft , doen haar, ‚; met een opgehewen Kop, zeer fnel loopen. ‚s En, het is de grootfte verwondering waar- ‚, dig, hoe de Natuur, die maar een zeer kleis ss nen Kop aan dit Dier gegeven heeft , hetzel- »s ve niettemin met Geheugen, en zeker redeka= ss velend Vermogen , zo rykelyk heeft be- » deeld. Want, fchoon het ontelbaare Poo- „ ten als Roetjers heeft, die van den Kop als ‚‚ den Stuurman byster verafftandig zyn, weet > nogthans ieder zyn post zo wel waar te nee- >, men , dat ’er de minste gebrekkelykheid niet 9, plaats heeft in de vereischte beweegingen s „s die als op een Mondelyk bevel , oogenblik- s, kelyk, van den Kop tot aan de Staart ge- „, fchieden, en dienen, om het Dier of voor ss of dieerd te doen gaan , naar zyne ‚‚ Wille”. In het Vorftelyk Kabinet der Akademie van Upfal in Sweeden, bevondt zig een Uitheem- fche Millioenpoot , welke de langte en dikte van een Vinger hadt, en dus met die van Se- BA vergeleeken wordt, wier tytelis allergroot- fte Orientaalfche Duizendbeen. ’t Is zondere ling, dat in dezelve het getal der Ringen van het Lyf, behalve Kop en Staartftuk , maar agt= enveertig was, en het getal der Pooten, we- ders pe MILLIOENPooTEN. 533 derzyds, maar zesennegentig. Zou dezelveook v, gebroken, en, na verlies van eenige Ringen, Arprzr, weder famen gelymd zyn geweest, gelyk dit bere OoFD- ligtelyk kan gefchieden? STUKe (7) Millioenpoot , die wederzyds honderd vier. k VI. en-twintig Pooten heeft. Eine. Die, welke zig in de Chineefche Verzame- ling van LAGERSTROEM bevondt, hadt weder= zyds honderd agt-en-twintig Pooten: het Lyf van dikte als een Ganze-Schaft, een Span lang, beftondt uit half zo veel Loodkleurige Ringen, die bruin gerand waren en de Pooten bleek. Zeer naa fchynt hier mede die Westin- difche van SeBA overeen te. komen, welke op de aangehaalde Plaat in ’t Tweede Deel is af- gebeeld , en gezegd wordt het voornaame Voed- zel te zyn van de Blindflangen, Van deeze wordt getuigd , dat zy de Eijertjes, even alsde Garnaalen, tusfchen de Pooten draagt, tor dat dezelven uitgebroed worden, en de uitkomende Jongen van zelf weg kruipen. Dat het Wyfje geen Sprieten of Hoorentjes aan denKop zou heb» ben ‚ gelyk men aldaar zegt, geloof ik niet, (8) Millioenpoot, die wederzyds honderd vr, : \ _ Maximus, vier-en-dertig Pooten beeft. In. Allergroos- . [AN (7) Feulus Pedibus utrinque centum Er viginti guatuors Amon, ® Acad, IV. p. 253 N. 34 SEBe Kab, IL. T. 24. f. 4, 5. (8) TFulus Pedibus uerinque centum triginta quatuor, Syft, Nat, XII Vermis terreftris, MARCGRe Braf, 255. LIST. If, 3699, T, 5e 1. DEEL, XIII, STUKe Ll 3 U. AFDEEL. LXXXVI. Hoorp- STUK 534 De MrIrELITOENPOOT EN Indien de Millioenpooten dergelyke:eigenfchap hebben als de Duizendbeenen , dat naamelyk het getal der Pooten met den Ouderdom toe- neemt, zo is ’t niet te verwondefen. , datde Allergrootfte de meeste Pooten heeft. Grooter heb ik-ze, zelfs in afbeelding, nooit gezien , dan die aangehaalde uit het Eerste Deel van SE- BA op de Zesde Soort: wier langte byna van een Voer en de diktedrie Kwart Du'ms was. in deeze, nu, telik, behalve den Kop en °t Staärt- ftuk , zeventig Leden of Ringen, dat is hon- derdveertig Pooten. Een ontzaglyke , die ik gedroogd heb, lang zeven en dik ruim een half. Duim, heeft zestig Leden aan het Lyf en dus honderdtwintig Pooten, die zeer blykbaar be- ftaan uit zes Leedjes. Ieder Ring heeft op zy- de een zwarte Stip, even als in de Tweede Soort. mn egen pn mn nd ze GERO RER EEKE ERKENS VE R‚B.E IT E‚R-IN-G:E,N. Bladz. 6. Reg. 18, Woor, zyn, Lees, gefteld worden tezyne 7. 3. Trosjes — — Tropjés Tan 23. even gelvk anderen doen zulks even als 6). 9. verfprei verfpreid —_— 71, Aantek, —— Staae — Staat: =_ 73 Reg. 9 Voeg by, alhier op Plaat C, in Fig. 23 afgebeeld, e= 147. —— Ie Voor Musecoram Lees Muscorum 2250 == 13, Voeg by, In langte en breedte is dit Diertje hier zesmaal en dus in Lighaa- _ melyke grootte meer dan tweehonderd: snaal vergroot, BLA De B ECA D W VZ E R | | DE RS gh INSEKTEN. | ) | | ® De Letter í, voor de Getalen, wyst aan het Zer= fte Stuk der Infekten, zynde het Neoende van N het 1. Deel deezer Natuurlyke Hiftorie: de Letter k het Tweede der Infek- ten, zynde het Tiende ,en zo ver= volgens, } het Elfde, m het Twaalfde, en 7 het Der- tiende Stuk. A, BASTAARD - OLYPHAN- EE TJES, : : 8. 504. Á atvesten- vries. . M.493 | Baftaard- Rupfen. „ m:137 Aard: Kapelletje. . J,373 {| Bafterd- Juffertje, …. m.86 Aard - Mot, d e 1,19 | BASTERD- WESPEN, „ M,220 Aard-Pisfebedden. . 7.498 | Beek-Juffertjes, . m,31 Aard = Spinnetje. (Rood) n. 144 | Beenvliegjas, k Me 602 AARD = TORREN. 8 k.37 j Beer - Kreeft, n-427 —AARDVLOOIJEN. _ k. 84 | Beer- Rups, 5 1.560 Aardvloo. n.2oj Beest der Water- Tor- Aars= Horfel. } mn, A08 ren. s k.27 AGRET- TORREN. — « Kk. 1} Belladonna-Kapel, « } 304 Ananas - Kapel. e _b.235 1 Besfen-Spinnetje, +. 7. 146 Argus Kapel(Groote) J.ars | Besfen- Uiltje, ° _—— —_—— (Kleine) /.288 | Beul. Tor. 5 Î,178 Atlas Kapel (Groote) J,216{ Beurs-Krabben. #,341,358 (Kleine) 4.294 | Biddertje. ee NES Atlasfen of Spiegeldraa- Blaauw Bokje. ' 1,565 gers. : Ì 1.484 | Blaauw Satyn Kapel, „ J,2ox Aurelia. (Groote) . 4.3:8 [| Blaauwe Vliegen. … sm,soo (Kleine) …. J.321f Blaauwtjes, Kapellen. 4,361 — (Gehakkelde) /. 323 | BLAAZENPOOTEN, k 522 Avond: Kapellen. … /.391 { Bladermotten. . b.74I Azyn-Vliegies. … _m.573 | Bladinotten. Ni k, 438 B BLADROLLERS , Rupfen‚'/, 696 Bladfchurft= Vliegje. mm. 6ox Bladtarretjes, p 3. 389 Band= Uilen. p 1.518 | BLADZUIGERTJES. … . k.436 Baniljes-Kapel. _. 4.352! Blad-Vlooijen, . k. 436 BAsSTAARD=BOKJES. … K.87 | Brans WESPEN. > z 13ó Ì E.4 Blinde mene Baarende Infekten. . mm. 614 Balkagtige Tor. had O2 em EB AK ADM RIZIE & Blind- Brems, . __m.536 | Byën-Luis. . B. 92 Blinde Tor. . … f.218 | Byên- Myt. 6 n. 149 Bloemkevertje, … ê,229 | Byënvreeters, sid. SOB Bloemkrabben. . __n.328 | Bloemtorretje, … « #% 300 | Capellekens. LI7 Bloemvlieg. ° m.485 Bloeim- Ziertjess . k.527 | CICADEN. Bochel- Tor. cone Boeren Verdriet, Kapelle- tje. Lig . 1.363 Boxkjes. ò k d. 575 BOKKEN of BOKTORREN, d. 518 Bonte Manteltjes , Kapel- len. b, 335 Bonte of Bin: Kever. je 295 Bonte- Vliegen. (Nieuw „Jorkfe) e _m. 405 Bontwerkers - Plaag. «1269 Citroen: Kapel. Cylindrifche Tore D Dac- KapPELLEN. Dageraad , Kapel. Dek -Byën. Boomagtige Watervloo n. 471 Wesp. . m. 20E Boomkever. 5 i.213 | Dikkorjes, Kapellen. /.374 Boomkrekels. „ __k,243{ Distelvink, Kapel. « L.304 Boomluis der Winterhuie Distelvliee. wee Mm, 519 zen. k. 462 {| Dog- Tor. î 18I Eoomluizen ‘of Bladlui- DONSVLEUGELIGE: «ke [20 zen. 5 1 k. 380 | Dooden » Vlieg; Me, SOL Boom= Tipula. .__M.426 | DooDcRAAVERS. Torren. 4, 317 Boom - Vlooijen. « _N.29 | Doodgraaver- Luisjes. #52 Boorder. Tor. 8 Î. 260 | Doodshoofd- Kapel. . b. 424 Boor - Wespen. ® III, 228, Doodshoofd - Krabbe- | Borftel « Rupfen.……. … 1583 R je, n. 374 Bosch - Kakkerlak. …” k.ri5 | Doodwagtere ì n. 45 Bosch - Luis. (Amerikaane- Doorn - Rups. (Groote) . b. 23 fche) 3 Ne IIS | Draaijende Water- Tor, k 55 Bosch - Spinnen (u Vestin- Draakje, Rups. . l. 590 ditehen ° * île 230 Dr ck « Muggen. . mn, S71 Bòsch= Wants. « k365» 371 | Drek-Torretie. « 1. 307 Boter - Kapellen, e “hos | Drek «Tuimelaar, Tor. d. 178 Braakvlieg. 4 2. SOO | DRILMUGGEN. m, 569, Brandmieren. é Mm. 356 j Drilwespen. . mm. 180 BREMSEN. m.Se1 | Druivendraager. —… 477 Brildraager , Kapel. sE OMA | Duinkapellerjes, (Blaau: | Broed - Byêns ° m 292 we) l 362 Brood - Motten. 8 k‚123 Brood-Torretje. « 306 Bul- Tor, . 3. 153 Brën. mm. 287 Duivels -Krab. ì Chineefche Pages. J k Cigale (Gewoone) « k. 261 l k d Conchenilje - Infekte, e . PRM l.242, 260 DANäuseKAPELLEN-l. 236,266 Danfende Muggen. . m.569 m. 29 Denne- Vrugt ‚ Mot, Duin- Kever. (Bonte) 3. 225 Duitfche Goudfmid. … k.4£ DuitschWandelend Blad. k.143 1.348 Dui BEE AD: WW ZEER: Goudgroerie Spin. … 261 GOUDHAANTJES. «7.388 Goudfímid, Tor. PNA oled Goudwespjes. 5 IR A5 Goud-Dropjes, Kapellen. l.353,638 Goud - Oos, Btinkvlien ha Graaver , Tor, 0 r8G G afviieg. ie mm. 503 Gras - Brems, 4 mn. 533 Gras - Kapellen, ats len. ì m.215 | Graspaarden. p k. 244. Elzen Blad Torretjes. à 396 | Grase Rupfen. : |. 5o9 Elzen Takje, Rups. . 1662 | GroeijendeVliegen. „ k.1sz Engerlinge, 6 d 215 | Groen-Eiken Verf-tezie. k. 466 Erwten-Torretje. « #e3o2 ! Grootkop Rups. « 4.569 Duiven-Luis. n, Qo _ DUIZENDBEFNEN. „ %.5C5 Dunftaart- Worm. … mm 484 Edele Tor. . 1.240 Een - Oogen. . n.456 Eenden- Luis. d ”, 79 Eenhoorn. (Vliegende) #. 143 Eenftaart - Rups. a 1662 Esyptifche Luis. … Kez Eitjes. Wesp der Kapel- F. Guineefche Spinnekop. 7.227 Fluweel - Kapel. (Ambone H, fche) . 1.188 | HarTEN. à mm. 34 Hanneton , Kever. es” ó, 212 Haring - Aas, . 1, 520 Havikvliegen. s m. 580 Hazelnooten- Torretje. . 482 Hazel. Wants. k,379 Heilige Tor. À ng Frete Torretje. _ … â, 292 } HALFSCHILDIGE. ‚ks; 238 GAASVLIEGEN. 3 m. 76 | Gamma-Vlinder, …. /. 632 Gall- In(ekten. ë k. 45T | Garr- WESPEN. « Me, 107 Grallwesp. Vlieg. « 1.516 Garnaalen. : n.412 | HerfscdraadeneSpinnetje.n,.128 Gebladerde Cicaden, „ k.254 | Herfst- Molenaar. . 4-22r Gebochelde Spin. 265 , Hermelyn. Kapel. \-2.d. 547 Gehakkelde Aurelia, Ka- | Hert. ( Vliegend} Een. pel. . e k 323 Tor. * 4. 245 — Pylftaart, „ J. 402 | Hertshoornig Wespje, m. 218 Gelinieerde Bok=Tor, # 532 | Hoenderen- Luis. — . 7. 87 Gepluimde Agret- Tor. kro | HommeLs. , m.334 Gepluimde Snuit-'For. d. 449 | Hominel-Byën. . m.325 Gefchilderde Tor: … # 227 | Honds. Krab, n.321 Geftrekte Kapellen. „ 4.231 f Honds- Luis. n.I2L Getakte Watervloo, „n.470 | Honds Vliegen. . m.608 Gewapende Vliegen, . 1m 472 | Honigby. Î mm 325 Gewolkt Olyphantje, . #. 496 | Honigbyën, ; me. 299 Glas- Kapel, ° 1,229 jy Honigraat-Mot. . J,723 Glinworm. ‚ 4 593 | Hoofdluis der Menfchen. n. 50 Gom -LakInfekten, … k, 521 | Hoognek-Springhaanen. k. 159 GoudenTor.(Inlandfche # 233 } Hoogftaart Rups. . 4652 —- (Oostindifche)í, 204 | Hoorn - Kreeft iS Gouden Vlinder. „ 4,319 | Hoorn- Tor. (Kromme) i. 172 Ll 5 Hoora. BELLAS DY WIE VO ZIEL RI Hoorntorens,_ « ®.270, 335 Hooybeestje. Aers Hooyfpringers. ER DAS Hooywagen, Spin, „159 Hornaar. m. 279 Hornisfen. mM. 271 Horsers. Vliegen, „ m 395 Horfels of Wespen. … m.270 Hottentot, Tor, 1. 195 Houtboorders, Byën. m.338 Houtkloover, Rups. . 4.64! HouTLUIZEN. 4 n, 36 Houtluisjes, pie n.AI Hout - Rups en Kapel, J.591 Hout- Torretje. d. 280 Hour - Wespen. … « … M166 Houtworm der Bok-Tor- ren. \ 1, 5I9 Huis- Krekel, A Regt Huis’ Motten, 6 1.725 Huis - Spinnens dine Rd Huis « Vlicg. 7 “an, 502 (# Fchneumons. Ma 221 Fmmen, e m. 420 Inkhoorntje, Rups. … k610 Jaager, Rups, vei, J. 520 Jaager- Spin. on n. AI St. Jakobs Kapelletje. 1,622 St. Jans Kapelletje. « 1.464 St. Jans Kevertje. Î. 207 St. JANs VLIEGEN. « Î592 Jasmyn- Rups. « l.427 Jongwerpende Vliegene 1m. 458 UFFERS, l m. 5 Juffertje.(Kapel genaamd}l,615 Juffertjes. À Mae 31 Juny-Kever.. « 4. 211,221 July - Kever. ° je 209 Kaas - Myt. . Ne 129 Kaas- Vlieg. 5 m. 509 Kabbeljaauws- Luis. _ #7488 Kaehlers-.Bok. ° 1,555 “ Kalanders, _ . î. Kalkoenen - Luis, 4 Kameelbok. 4. 586 Kameeltje, Rups, „ 1.589’ Kamélion- Vlieg. MAI Kaneelkleurige Bok «= Tor. ° Î. 530 KAPELLEN, ° l.116 Kapel. Juffertje.. … «1 …m.86 Kapel- agtige Vliegen. 1-55 Kapucyn, Kapel, 1, 607 Katjes. f m, 420 Katoen- Vliegjes. …„ m.216 Kat-Uiltje, Kapel. . 4,559 Keizer, Vlieg, mn. $o0 „Keizer - Uil, ‚ 1.493 Keizers - Krab. 1e 333 Kelders Fokterie 4 al klf _KEMELSHALSJES. M. IO2 Kerkhoven of Lyken- Vlieg, $ m. Sob Kermes - Diertjeas ar ked406 Kerfe. Steenen - Torre- tje. el 1.484 Kieuwenpoot..(Krabagti- ge) mali n. A —_ (Vischagtie ge) . n.4S5I Kikvorsch- Krab. „… #,314 Klappus - Krab. ‚0.355 Kleders Motten. J.z2xr Kley- kneeder Wesp. m.23g Klootdtaager , Rups. 4. 640 Kloptorretje. ô i.292 Kluizenaar , Krab, n. 373 Knaagtorretjes, « 1268 Kniptorren, 3,619 Knodspoot-Spin. ., #.226 Knodsfprietig Torretje, #, 280 Knopmot - Wesp. Mm. 200 Knyper- Kreeft. … n.431 Koe: Vinkje, Kapel. « d.27r Koeijene Luis, ° Ne 74 Koeijen Vliegen. m ser Kolven- Spin. n.261 KAKKERLAKKEN. « _ k.114 f Konings-Mantel , Kapel. 5 PE AD WEZE RR Koninginne -Pagie, . d.206 Kool -Rups. U. 244 Kool - Worm. 6 l.6s1 Koorebouten, m7 Koorn - Motten, +74: 4 727 Koorn - Torretjes. d. A&S Koorn - Wormen... d2ts Koortfige Vliegen, Mm AAL Koperímid , Tor. … k.43 Kopervlieg. MM. $1O Koperwiekje, Kapel, . 4.631 Koufy.s of zingende Mug- gen. ° m. 560 KRABBEN, ° naos Krab - Spinnetje. «0,166 Krammcetjes- Rupfen. d 659 Kramp - Spin. : k. 374 KREEFTEN, k 1.378 Kreeft- Krabben. … #.357 Kreeft - Slak, | n 361 KREEFT - SPINNEN, B. 157 KREKELS. k. 134 Krekel. e k. 164 Krengvlieg, lie IM. SOO Krens- Torren.. …. 4.317 Kroonvogeltje, Kapel. lb, 607 Kruidworm. ' 1. 428 Kruis - Cicade, kit Kruis- Spin. ’ 1: 207 Kwatwormen. . 1,215 „Laken - Mot, ° Le 121 Land - Juffertjes of Land- Libellen. î Mm. 77 Land- Krabben. … n. 301, 325 Land- Zandkreeft. n. 431 LANDMEETER-Kapellen,/. 659 Lang Ge-armdeBok., d,s22 Lang Ge-armde Spin. 4,173 Lang Ge armde Tor. 4.193 Langhals - Bokje. 1.585 LANGPOOTEN. 6 1. 4.18 Langpootige Spin. « 7.149 Langfprietige Bok Tor. d. 534 Lanzitaatt- Rupsdooder 0 AP 1. 196 | | | | EERE | Lantaarndaaagers (West- Kle k, 245. (Chinee:- fche k 249 Laurierblad Springhaan. k. 183 Lederagtige Bok Tar. 4.527 Leeuw - Krab, n.417 Leeuw - Worm: m. 480 Lelie- Forretje. d. 432 Letter Kreeft. n. A19 Letterhoute Bok. 4. 522,524 Libellen of Juffers, ms Lichtgeevende Wormen. 4. 596 Lieremans of Lierdraaijers. k.243 280 LIEVENHEERSHAANTJES.À. 359 Lintwormen. m. 138 Livreyof Ring Ruos, 4,548 Lospoot. Rups of de Haas l, 599 Luis- Torren. Í. 202 Luis « Torretje. e 4,307 Luizen. - n,47 LUIZEN. (VLIEGENDE) mm. 604 Maaijer - Spin. k ns 159 Maartíe Vlieg, m sI7 Macaccas Tor. Ö 524 Maden. A mm. 453 Marybonfen, Ee m.259 Meel - Myt, ‚ 7 139 Meer, TORREN,. k.58 Me-l- Worm. . k, 69 Meelagtige Bok-Tor. #36 Melk + Myt. 8 ne 134 Menfchen - Luis, enzo Mes -KeverTjes. 1. 31L Mestkruijer , Fora ui: 78 Mest - Tor. Î. 196 Mesttorretje k 8,187 Mestvlieg. ‘ m.sI4 Metzelaar- Byën. mm. 343 Mey - Kever. ; Î, 210 Maye TORREN. k. 68 Mey Worm, Een Tor. k 6g MriERENe M.3AS. Mies @ BAD WE ZE R Mieren - Leeuw, m. 89 nde (Uitheem- fche) RC me. 93 Mi LLIOENPOOTEN. n.se2 Mobitjes. n.ro8 Modderman, Krab, 7. 368 Moer - Byën. . M. 291 en Goudhaan- Ë ded Mol - “Krekel. . k. 164 Molenaar of Mey-Kever.?. 210 Molenaartje. ë 1. 208 Molukfe Krab. 6 NDK „Mosdraager, Krab, n. 344, 352 Moskieten. m.s4O0,56r Mosfelkrabbetje. n. 320 Morren of Mot-Uiltjes. l, 710 Mot- Wormen. do vimjd MoOTTEN. (ONGEVLEU« GELDE) 8 n.1s MuoeenN. ë me 538 Mug" Wants. s k.378 Muskus - Kever, 15320 Mut .een foort van Haft. m. $2 Muurvarkens. 3 n.481 MyYTEN. … > nti …_N, Naäaiiers. mm. 419, 427 Naald - Wants, k. 376 NAGT KAPELLENe 1.474 Neefjes of Koufyns, —_ 1.560 Nekhoornige | or. 4.184 Neus- Horfel, + _ m 407 Neushoorn. RPA NIMPHKAPELLEN, . l. 280, 311 Nimweegfche Kapel. 4,311 Nommer Kapel, „ 4.326 Noordíche Krab. n.353 Noorfche Kreeft, . fe 423 Oester- Krabbetie. 1.321 Oever - Aas. in. de Oever-Beestie. « î Oever - Tipula. sten. Die Oleandere Kapâ,. e J-408', Olie. Tor. k‚70 à Olyphant. (Vliegende) #,15t Olyphant- Onrust , NE pel. 1, 439 Olyphant-Tor. (Groote). IAA OLYPHANTJES. e d. A42 Olyphants «Luis. , Nn. I13 Ongevleugeld-Bokje, 4558 ONGEVLEUGEI DE, n.I ONGEVLEUGELDE Byên. m. 374 Ongevleugelde Kapel. l, 586 Onrust. Een Bokje. . 4.589 Onrusts Kapellen. 391, 456 Oorkruipers, k. 105 OORWORMENe ie k. ros Oranje - Kapel. l 357, 260 P. Paapjes of Poppen, i.54 Paard-Luis. (Vliegende) m. 6c4 Paarde - Krab. Ne ZEE Paarde - Mieren, . M. 364 Paarden en Koeijen - Vlie- gen. ì m. 521 Paarden - Wormen. m. 408 Paarlemoer - Kapellen , . N b. 339-351 Paauw - Oog: Dag- pelk . —- Nagt- Ka- pele 4 1.492 —_ Pylftaart. 4, 397 Paauwen = Luise n. 84 Page'de la Reines:t.…- dy3o6 Page du Roi, ° er det Pägetjes. Pagies. hg ve slm. L. 193, 204 Palmiet - Tor en Worm, 4% 440 Papier - Luisjes. ent ge Papiljons. l.rr7 Parnas- Kapellen, « {220 Parattes- Luizen. _« %. 148 ‚ Pedel- Bok. e 3.538 Pedel- Rups. . 1,324 Pedel-Torren. d. 199 ‚ Peereboom - Blad - Torre. tje, . 1487 Peers â BREA D WWE RR (Uitland- —_ * fche) À Î, 180 Ripper - Kapellen. J. 188, doo’ PEESVLEUGELIGE, e MI Peerboomen-Vlieg. mm. 494 | — Penfeen- Rups. « 1.346 Peulen - Worm. . _l.653 | Rietvink, Kapel . 1,516 Pieterfelie = Beeftje, et Ring of Ringel Rups. /.548 Pillen - Tor, Rivier Garnaal. 1. 436, 440. Rivier - Kreeft. vS B 194 Pinnewagter ; Krabbetje. Hen Rivier- Vloo, ° n.440 Pis- Mieren 5 m, 365 PisSEBEDDEN. n. 481 | Robworm, ê mn. 428 PisseerDjes of Schildpade Rombouten. ° m6 Rupfen. Ö 1.353 | Roode Wormpjes der Re- PLANTLUIZEN: bind dele) genbakken. im. A34 Plantluizen - Eeter. Mm, 494 | ROOFKEVERS, . k. 92 Plantluizen- Leeuw. mm. 81 | Roof-Torren; el Isik Plantluizen- Vreeter. 4. 364 | ROOFVLIEGEN. en Me 579 FPlant!uizen- Wesp. . m 213b Rooloop-Diertjes. #.135 Plantvlooijsn. : k, 436 | Roomvlak , Kapels b, 565 PLANTVLOOJEN, n.20 Roozebokje. ta 1. 543 Placluis. Ende n.67 | Roozen- Motje. 1,720 Pluim- Kapelletjes, l.746 | Rots- Krab. … Ae 350 Pluim- Torretje. 1.279 | Rotteftaart. (Worm met Podagrae Scherminkel. k.ra2 de) Mm. A54» 484 Poolsch Grein- Infekt. k. 484 } Rottig Hout, Kapellen. J. 646 Popelier. Bok. _ « _ #. 562 | Rouw-Kapele es, 61e Porren der Rupfen. 1, 54 \ Rugzwemmers, k. 299 Poppeu- Rupsdooder. m 210 Runderen - Horfel. mn. 398 Porfelein- Krabbetje. 7.336 [| Rupsbegraavere mn 238 Procesfionarisfen , Rup- RursDpoopERs. me. 177 fen, ° l. 553 ' RuPsEN. l.r Proferpine, Rups. L a Rup{en-Jaager. Een Tor. k. A5 Puistebyters. … . Rupfen - Vlieg. m. 505 Purperfchyn , Kapel, Eu ies 5. Sabel. Springhaanen. k.182 Pyldraager - Wesp. Mm 204 Sagoaar- Tor en Worm. f. 449 PyLsTAART- Kapellen. 4,391 Pyltjes - Uil. , |, 640 | Satyn - Kapel, . 1.576 Pynboom - Plaag, Torre- | Schaapen » Horfei, m.AI3 tje 4 d. 287 } Schaapen:Luis. m,620.n, 114 R. | Sc haapherder-Spin. Ne 159 Raaven- Luis, … _ m,62o | Schaaps-Tek. fi n.II3 Regen - Brems. « __m.535 | Schaarbok, stg SA Regenboog - Kapel, l, 308 | Scheffers-Mey-Tor, k.8r Rendieren « Brems. m.531 | Scheffers. Tor. î. 195 Rendieren - Horfel. ww. 405 | Schalbyters, «… 4.259 Reus - Tor. î,192 | Scharlaken-Bezie « k 466 Rheetje, (Blaauw) een Scherminkel, é k. 139 Tor d. 264 | Schieters. Me 55, He 15e Rbinòfter- - Tor, (Inland- Schilddraagers, Torren. i. 318, fche. 4 Â. 155 333 | Schild- Wis WAE ScHILDLUIZEN. - k.4sr Schildluizen- Vesp. m.212 Schildpad Kapellen. 1,319 —__— Rupfens 1,355 of « yger-Uilen. /. 561 Scum DPADIES. Torren. 4. 344 Sclildtorretjes. 1, 345 SCHILDVLEUGELIGE. 124 Schoenlappers om 419 Schouder Hoorn Tor. d176 Schreuter. Een Tor. d. 245 Schryf-Torretje, d. 286 Schubluis. (Zwarte) R. 465 Schuifel Krabben. n.358. Schuimbeeftje. é k 288 SchuimgeevendeCicaden.k.28:7 Schulpvloo. n 478 Schulpwagter, Krabbetjen.3 17 Schurftdiertjes. LZ Schurft - Vlieg. M, 5IO SCORPIOENEN: n 268 Scorpioen-Spinnetje, _ 165 SCORPIOEN- VLIEGEN m.98 Sekreetvlieg. 5 m. 486 Slaa Worm. l 652 Sluip- Wespen. _m.136, 180 Smid, Tor. ke 44 Sneeuw- Vlooiien, ‚28 Sneeuw- Wormen, d. 606 Snuitkapelletjes. l, 707 Snuit-Torretjess d. A42 Soldaat, Krabbetje. 1e 36 t case (Indifches) n.368 Spaanfche Tarw Torretje,,303 Spaanfche Vlag Kapel, 4566 Spaanfche Vlieg, ks-73 Spanneineeters, Rupíen, 1,659 SpaNRUPS = Kapellen. 1,659 Speenkruid. Olyphantjes. /,466 A Beed "TOrretjeno! 1,200 Spek - Eeters. . Mm. 4-19 Spek - Torretje. id. 268 Sphinxen: . 1. 392 Spiegeldraagers. l.484— 491 Spinnedooder, Wesp. m. 232 SPINNEKOPPEN. … n. 177 Spinnekop - Krab. n.343 Mie ÓOS Spinnekop- Vlieg: Spinnende Luis, 1127 Spitskop - Springbaanen. k, 156 Spookjes. a ke 136 Springende Spinnen. __ m,o50 Spr:nghaanens (Europie | {che) 8 k, 188 — (Afrikaanfche) ks 198 ‚Arabifche) k. 203 (Overvliegers) k. 220 - (Italiaanfche) ks22g | (Sweedfche)* k,233 SPRINGKEVERS: 5) NEGER STAANDE VLIEGEN: m. 59I STEEKVI L£GJESs Ms572 | Steen - Piffebedden. n. 502 Stekel - Krab, é ne335 Steurkrabben, ë n.407 Stiers (Vliegende) d. 148 Stiertie of kleineBul Tor. # 154 Stinkertje. Stinkvliegen. é Stokjes Spanrupfen, | m.79 Me. 17 1, 663 StompneusKieuwenpoot. n.462 Strand- Krab. de ZB | Strand - Piffebed, ne 497 Strontdraagende Worm. # 433 Strontvlieg: s meSlá Stront. Wants. : k.358 Suikergaft. ke ne IS | Sweedfche Kapel. l. 220 Tapytmot. ‘ l,72r Tarantula: pi 243 Taurus of VliegendeStler. 7.148 Tek of Hondsluis, n. 121 Timmerman , een Bok- Tor. hi 1, 549 Tipulaas. é . meA19 TORRENe e de 1 34 Torren Luisje. ne 15O Torretje met Ooren, 4.342 1 TORRETJES: é i. 265 Tuinfpinnen. n. 209 Tweejaarige Lintworm, m. 145 T weeeOogen. ; n. 469 Tweeflagt Uil(zogenaam- de 6 J.512. Tweeftaart-Rups. 1.525 | Twee: HA D WW A ER TWEEVLEUGELIGEe m.378 | Vliegende Paardluis, mn. 604. Tyger - » Kapel, : l,6or | Vliegende Stier, …-… … -ó148 U. Vliegende Waterfpinnen.m, 418 Uilen of Uiltjes. b,474 | Vliertakje,' Rups. « 4,66r V VLIESVLEUGELIGE, « M. 104 Varkens Luizen { GV egen. Vlinders of Uilen. ‚ 1.116 d €) ms623 j VLOOIJEN. é n. 04 ‚ Varkens-T orretjes of Var- Vloo-Torretje, ij i 308 kentjese i.442 | Vloo-Wormpje. … _n.rog Varkens-Worm. m.487 | Vogeldrekje, Mot, 1,720 Varkentjes-Kapellen. _ /.376 Vederfpriet- Tipula, me 454 haer een . _m.56 Vederfprietig Torretje, 1,278 | Vreesagtige Rups. î 1.638 Veelvoetige Wormen, m, 421 | Vrouwe.Beestje, « ‚ 7,368 Voorjaars-Tor. À 4, 200 Veelvraat-Rups. 4,522 | Vrouwen Bok. 4.543 _ Veen-Molof Veen-Kre- Vuilvliegje. , Me 5D kel, e ke166 | Vuurige Agret ‘Tor. k.6 Veer - Uiltjes, 1.746 | Vuurkapelletje. si d37% Veefter- Torretie, - k. 48 | Vuurvliegen. k d. 593 Veld. Kapellen, 1,298 W Veld. Krakel, … & « k,175 | Walvifch-Luis. (zoge- Veld Motten, ° bl, 718 naamde) Hi 7. 169 Veld - Rupfen, 1, 341 _—_— (GrOen- Venkel - Rups. ev tb. 2e landfche) : Nn. AOL Venfter- Torretjee i.295 | Wand- Wesp. 8 mm. 203 Venynige Krab, 1,337 g Wandelend Blad. - k, rar Verdord-Blad Kapellen, l, 508; f Wandelende Stokjes. k.rar „514 | WANTSEN . k, 320 Verkeerde Krab. n. 458 Wapendraager, Kapel, /.6órr Verw - Myt. ° Ne, I42 Verwonderlyke Wesp. m.236 Verzilverd= Olyphantje, £. 488 Water-Bokje. p 1.577 Water-Brems. Ë mMm.475 Water Cicade, À n,433 Vezel» Wants, k.359 | Water-Griffioen, k.318 Vinken - Luis, n.125 | Water Koeitjes, . _n.450 Visch - Luizen. Ns 460 | Water-Luisjes, « 476 Vischftaart- Rups: b.5t5 [| Water-Motten, « m5? Vledermuizen- Luis, %124 | Water-Mug. 5 k.373 Vleesch - Vlieg. m,5ot | Water Nymphen, m. 6 VLIEGEN. Me452 | Water-Parkief. _ n.47L Vliegen, (Tongwerpende)m.458 Vliegen van St. Marcus. m. 442 Vliegen van Spanje. m.605 Vliegluisjes. Ne, 146 Vlieg- Wants. 4 k, 357 Vliegend Hert, Een Tor. #245 Vliegende Eenhoorn. 4.143 Vliegende Luizen. . m,604 Vliegende Olyphant. ársr Water-Pisfebedden. _ #.495 Water-Rupfen. … 438» 690 WATER-SCORPIOENEN, ke 307 Water-Spinnekop. k, 311, 374 Water-Spin. . n.25I Water-Spinnetje.(Rood)n, 142 Water-Tipula, « me.4I9 WATERTORREN . k.rs Water- LOIretjes … /4e24E | WA. BIA DD WL Z El dl Warer-UiLTjes. eo 1.55 | Zakdraagende Spinnen. nas) Watêr-Vlieg. . m. 477 | Zak- Wespen, - __me230 WATER-VLOOIJEN. n.456 | Zand-Garnaal. 1.429 Water Vloo. AUM DT, 3E War ir- WANTSEN. k.299 | Zand-Kreeft. e _ _n.431 Water Wants. k.311,31s | ZANDLOOPERS. ‚ Tias Water-Zandlooper. 1,639 | Zand Oog Kapellen! 298 303 Water Zomer- Vlieg. m.69 | Zand Tor. ° de 203 Weegluis. . _k.334, 7.93 | Zandvloo. 4 bso a met Riemen. k. 303 | ZeeeBeer, 1,408, 427 Weegluis Spinnetje, 7.166 | Zee Brems. À n.482 Weerfchyn-Kapellen.l.266,3c8 | Zee. Garnaâl pl n. A13 Weeskind- kapellen. /,625 629 |} Zee Haans 5 n. 355 Werk-Byen. s mn. 293 Zee-Horfel, $ n,485 Werk-Mieren. —_ . _ m.347 Zee Krabben, _… _n 306 Werk-Wespen. « _ m.254 \ Zee-Krecft, ° n,382 WesPEN. \ me249 | Zee- Leeuw, ® n. 418 Wesp. (Gemeene) m.273 | Zee Luis. e ____n422 Wilde Byën. ° m.313 | Zee Luizen. » 458,482, 493 Wilgen-Blad Torretjes #, 400 Wilgen-Hout-Rupss l. 502 Zee-Pisfebed 5 Nn. 496 Zee Spin. _n.158, 344, 349 Winde-Pylftaart. … L412 | Zee Vloo. « n. 437 Winter-Krammetje. 1.692 | Zee Wants. ij n. 486 Witjes. Kapellen. ls 242, 248 f Zee Zandkreeft. n.433 Witte Mieren. —_ « ne 37 Zeepaardje, Rups, 1.662 Wol zweetende Worm. 4.325 f Zeef-By, , an. 281 Wolfsmelk-Kapel. … 1.445 | Zeugen. Re n, ABI n= Ringrups. ks 550 Wolfspinnen. GELE NSO Wolfvliegen. . m. 580 Wollige Boom Tor. 4222 Wollige Wesp. « _me2I5 Wormpjes der Muggen. m. 542 Wormfteek Mot. … 1.734 _Wyn-Vliegjes. div Med Wyngaard-Onruft. 1,434 kamen 6114008 Ziertjes, k.436,523, n. III Zilverbandje, Kapel. 1.35r Zilverdropje, Kapel. 1.353 Zilvervlakje, Kapel, 1638 Zingende Cicaden. ke 259 Zingende Mug. m.56ó0 Zwaantjes- Kreeft. ‚429 Zwaluwen - Luis. m. 619 Zwarte Doodgraaver. i.33t Zwarte Vliegen. mm. 440, 442 Zaagvliegen. & m.137 | Zwartje, Kapel. 1. 307 Zadelvlieg. é m.478 | Zwervende Spinnen, #.228 Zakdiertjes. . n. 477 | Zydeworm. - b, 529 6 & &@ Zand-Krab. , n.329. Ziczac- Kapel, 1.571, 589 ws valid EEn