Van er ev: Ladan € LE € „ 5 % A MT Ui es Kk ” Piri ere 4 KN < NATUURLYKE HISTORIE ve | oF UITVOERIGE BESCHRIVING DIEREN, PLAN EN. Volgens het SameNsTer van den: Heer LINNREUAR Met naauwkeurige Afbeeldingen. ODI MTD RIPLID VO Oe Er EERSTE DEELS, ZEVENDE STUK. bve 325 CHEN / en Wil R/ 7 7 Jed nnen Ul AT ES GAN 2 SIN mz 5 ij 5 » w, 4 Te AMSTERDAM, BAO UT TU TN BRD CC LXIV, | \ Rh AS JE art f \ n AN u “ RAE UA ind hiph 16 INHOUD VAN prT STUK, isa VIERDE AFDEELING, De VISSCHEN. I. Hoorpsr. De Eigenfchappen der Viflchen in °t algemeen , door de nieuwfte Waarnee- „ mingen opgebelderd, Bladz. r 11, Hoorpsr. Derzelver Verdeeling en Rangfchike king : Naamen en Kenmerken der Geflagten. ——- 6t II, Hoorpst. Be/ihryving van ’t Geflagt der AALEN; waar in zode gewoone Paalingen, als de Kon ger-Aal en verfcheiderley Zee-Slan- gen zyn begreepen. mmm 3 IV, Hoorpsr. Befchryving van 't Geflagt der BLOOTRUGGEN , Zot welken de Beef-Áal of Sidder-Vifch behoort, — 107 V, dHoorpsr. Befchryving van ’t Geflagt der SCHERPSTAARTEN. | 120 VI, Hoorpsr. Befchryving van ’t Geflast der ZEE- WOLVEN. 124 _VIL Hoorpst. Befthryving vant Geflagt der Smer- TEN. 129 _ VIII. Hoorpsr. Be/fchryving van ’% Geflagt der SPREY-VISSCHEN, 135 IX, Hoorpst. Befchryving van *t Geflagt der a ZiWAARD-VISSCHEN, 140 X. Hoorpsr. Befchryving vant Geflagt der ScneL- VISDUIVELEN. MG XL. Hoorpsr. Befchryving van ’t Geflagt der STERREKYKEREN,s EEE, Xl, Hoorpst. Befchryving van ’t Geflagt der PIETERMANNEN , waar in de Venynig sheid van derzelver Stekels tegengefproken wordt, EO Kill, Hoorpsr. Befhryving van ’t Geflagt der KABELJAAUWEN ‚ waar in een Omftandia Be. rigt van den Kabeljaauw-Vaneft, en van de gereiding tot Stokvifch en Labberdaan ge: geven en verder gefproken wordt van de Leng, Kole , Schelvifch , Steenbolk , Wyting, Molenaar , Puit-Aal, enz. ed HÖ4 ‚XIV, Hoorpsr. Befibryving van *t Geflagt der SNOTVISSCHEN , Zot welken de Zee-Leeurik. ken en Vlinderviffchen, afs ook de Mag- of Kwab-Aal, behooren. a 234 ee a XV Et of Mi XV, Hoorpsr. Befchryving van't Geflact der SL ANGEVISSCHEN. —_ 242 XVL Hoorpsr. Befchryving van 't Geflagt der | SNOTTOLFEN, @ls coke van den Kringbuik. —_— 248 XVII, Hoorpst. Befchryving van 't Geflagt der ZuiGeR-VissCHean of zogenaamde Remora’s ; waar in betoogd wordt dat zy de Schepen in | bisne voortrang belemmeren kunnen, —_—— 257 XVII, Hoorpsr. Befehryving van 't Geflagt der __ ORANJE-Visscnen of Dorado'’s , #ot welken « de Rivier-Dolphyn , Scheermes-Vifch en „anderen t° buis gebragt worden, —— 266 XIX. Hoorpsr. Befchryving van ’t Gellagt der GRONDELEN » waar toe de Govekens , Meu- nen, ens. bebaoren. —_—— 279 XX, Hoorpsr. Befchryving van ’t Geflagt der KNORHAANENs Zo? welken de Harnasman en Potshoeft of Donderpad , a/s ook de Govie, betrokken zyn. —_— 292 XXI, Hoorpsr. Befchryving van ’t Geflagt der ZIRE-SCORPIOENEN ‚ dus wegens bunne Steke- lisbeid genaamd, | —_— 302 XXII. Hoorpsr. Befchryving van ’t Geflazt der SPIEGELVISSCIHEN waar toe de Zilvervifchjes,z Maanvifchje en de Zonne-Vifch betrokken ayn. —— 309 XXIII Hoorpsr. Befcheyving van ’t Geflaet der PLATVISSCHEN , waar in de gewoone Europi- fche Schol, Both, Tong, Schar , de Heil- both, Tarboth, Griet, Kaan, benevens de Scharretong , en veele witheemfchen , met ver- feheide nieuwe Waarneemingen dienaangaande —— 319 XXIV. Hoorosr. Befchryving van ’t Gellagt der KLIPvISSCHEN , die veelal zeer aartig seit eept of met Vlakken getekend zyu en bj de Lief- | hebbess Madammetjes: heeten, 352 XXV. Hoorpsr. Befchryving van ’t Geflagt der Zer-BRAASEMEN waar onder de Goud-,Steen- en Tand-Braafem , benevens de Hottentots en Kaapfche Goudvifch , ens. XXVI, Hoorpst. Lefehryving van 't Geflaet der LIPVISSCHENsonder welken de Lever-Braafem, en zulke die, wegens bunue Kleur, Paauw. Lyfter, Merel , Jonker- -Vifch, ens, genvemd worden. —— 40Ó XXVIE. Hoorpsr. Befehryving van '% ge der OmBer.VISSCHEN , dus wegens de bruinbeid wan hunne Kleur genaamd, | —_ 437 0) | Ui AANWYZING DER PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangebaald of befchreeven worden. Praat LVII. Afbeelding van de AA- LEN, Enz. Fig. 1. Een Moer-Aal, (Murena) uit Ooftindie. ___bl.85 — 2. EenditouitWeflindie. _bl.85 —- 3e De Scherp of Dun-Staart Vifch. bl. 121 _Praar LVIII. Afbeelding van de Broor-RUGGEN , ZEE. WorrF, ENZ. Fis.1. Een Weftindifche Bloot-rug, É Gymnotus, bl 107 — 2. De inland/che Zee-Wolf. bl. 127 — 3e DeSmelt van onzeStranden. bl, 131 — 4. De Leervifch (Mepatus). Bl, 137 es Me Lier van Harwich. Dl. 147 —- 6. De Pitvifch of heë Draakje, bl. 150 — 7. De Pieterman. pn 10% Praar LIX. Afbeelding van den STEENBOLK, groene en zwarte SCHELVISCH , enz. _ 1 De Steenbolk. bl, 200 — 2. Degroene Schelvifch. dl. 203 — 3. De Kole of zwarte, Dl, 209 4. De Lenes » bl. 214 ‚—5. De Puit-Aal geopend. Dl 219 Praat LX. Afbeelding van den Sror- VISCH , SNOTTOLF , EDZ. Fig. 1. Gattorugine van Venetie. Bl.230 — 2e De Snotvifch, (Blennius) bl, 231 == 3. De Mag of K wab- Aal, hl,235 Í Í hl 4 k bar Ra bk - s A wi eN NS he A : dh od tegen over Bladz, 83 vem mn en TO) Fig. Fig. 4. DeCeyhnfche SlangeVifch. B/. 247 — 5. De Snottolf of Lump. _ Bl249 — 6. De groote Zuigervifch. bl. 262 Praar LXI. Afbeelding van de ORAN- ____JE-VISsCHEN , ZONNE-ViscH, enz. Fiz. 1. De Dorado. bl. 268 — 2, De Ríivier-Dolphyn. DL. 273 — 3. De Gobiusof Goveken. Al 279 — 4. daite Sweedfche Knorhaan. bl, 295 Ai, De Donderpad (Scorpius). bl, 298 —6. Het Weflindifch Zilvervifchje, Dl. 312 —7. Een Zonnevifch. Aat Paar LXII. Afbeelding van de Krir- VISSCHEN ZEE - BRAASEMS , enz. Fig. 1. Een zogen. Scharrêtong. Ah 331 — 2, Een Klipvifch. met kromme ffreen Pen, bl. 358 — 8. Een dito met een lange Rugbors | fiel. | ble 364 — 4. DeKlip- of Soldaaten-Vifch. bl. 369 — 5. DeKaapfcheGoud-Braafem.bl. 376 —-Ó, Lipvifch gaffel-Staart, bl.414 7. Omber-Vifch. bl: 439 vegenoverBladz 267 DR UIROr Et RN. Bladz. r. Reg. rt. Voor Die Lees De _— QO. —— 04, —— Gaatjes — Graatjes, 299. "—- 26. —= Bandjes — - Baardjes. | Re I. —= zeftien —— onder de zeftien, _ REGNUM ANIMALE RYK per DIEREN. LPD OPEREERT OND VIERDE KLASSE. BE Leen en Si VLS SS CIE EN ” 4 ad Muis pap ' il be Velh __ BESCHRYVING ole mes Et ERE | BETE REN. EON ONION OL ERN DE APDEELING, De VISSCHEN. EON ERA EEDE LE HOOFDSTUK Die EIGENSCHAPPEN der Viffchen in ’t algemeen, _ Hunne menigte in ’t Noorden. Bepaaling inons — ze Provintiën omtrent den Vifchvangtt. Hunne Voortteeling. Het Zwemmen: de Lugtblaas- jes, Schubben, Kieuwen, Vinnen. De uite en inwendige Geflalte. De Zintuigen van de Smaak ‚ Reuk, Gehoor en Gezigt, in dezelven. Alles door de nieuwfle Waarneemingen opge. belderd, | Sike Oridander de Dieten verdienen de Vis WE nen HE fchen_ niet minder opmerking dan $ „Os, { eenige anderen , in verfcheide E t gd eee opzigten. Hoe eenvoudig .ook aken nd hunne Geftalte zy , voor ’t Oog; de Manier, op welke zy leeven en voortteelen, maakt de Wysheid van den Schepper openbaar , die hun niet zo zeer tot Vermaak „als tot Nut- 1. DEEL, VII. STUK, AN | tige ijd EIGENSCHAPPEN Ty. _ tigheid van den Menfch fchynt te hebben voort. AFDEEL. gebragt. Een Gefchenk te dierbaarder ‚ om ik Hd dat- het ons, geen zorg baart dezelven op te STUK, Voeden, en maar weinig moeite koft, hun te vangen. Niettemin verftrekken de Wateren van - het geheele Aardryk , daar door, tot een onuit- . putbaar Voorraadhuis of Magazyn, van Spyze niet alleen, maar ook van andere Behoeften. Naamsre- De benaaming van Viffehen is, oudtyds, tot en alle Dieren , die in ’t Water of in de Zee lee- vén , uitgeftrekt geweeft,. — Naderhand. heeft „men denzelven bepaald tot alle Zwemmende Waterdieren ; doch Rav was reeds van oordeel, dat men dien: naam, om eigentlyk te fpreekeri, «piet toepaffen moeft dan op de zodanigen, die door Kieuwen ademhaalen en maar ééne Hol. ligheid hebben in ’t Hart. Niettemin voegt hy, om de gewoone Manier te volgen, de. Walvis. fchen en dergelyken, die Longen hebben, ook onder de Viffchen; hoewel hy erkent, dat de- zelven , behalve de uitwendige gedaante „ de Hairlooze Huid en het Zwemmen, byna niets gemeens met de Viflchen hebben , komende voor *t overige met de Viervoetige Dieren over- een. Met regt heeft Linnzus dan deeze be- trokken tot de Afdeeling der Zoogende Dieren. Wat de Kraakbeenige Viffchen aanbelangt ‚dee zelven Zyn daar door niet alleen , maar ook door hunne ongefchubde Huid en. zeldzaame ja monftreufe gedaante, maar wel inzonderheid omdat zy, in plaats van Kieuwen ; een Soort van Lugt- , ke k 5 mes d 4 fi = 7 pr Dand DER VISSCHEN 3 Lugtgaten uitwendig hebben , van LiNNzus tot van de voorgaande Afdeeling , betrokken. Van deeze beiden maakt de Heer Brisson ieder een byzonder. Klaffe , en Gronovius betrektze , wederom, altemaal onder de Viffchen. Wy verftaan, door Viflfchen zodanige Water- Kenmerken, dieren, die met vrye Kieuwen, uitwendig zigt- baar , Ademhaalen; die Vinnen hebben en met Schubben bekleed zyn ; doch met geen Lede- maaten , Armen of Pooten , geen uitwendige Teeldeelen; Ooren noch Oogleden, voorzien. ‘Het Water „ dat een Element is, waar buiten Zy ‚in ’ algemeen, niet, of niet lang, kun- nen leeven , maakt een ander Kenmerk uit, Sommigen huisveften in de Zee, anderen in Meiren, doch veelen beminnen de Rivieren , en komen daar hunne Kuit fchieten, gelyk de Salmen; anderen gaan, ten dien einde, uit zoet Water naar Zee, gelyk de Aalen. Sommigen onthouden zig by de Oppervlakte , anderen laag by den Grond; eenigen zwemmen Schoolswy- ze, anderen op zig zelf, Onbefchryfiyk groot is de menigte van Vifch EE in het Noordelyk gedeelte van den Oceaan. Men rekent dat de Viflchery van Salm:, Steur, Leng, Kabeljaauw , Schelvifch , Makreel , Heil. botten, Haringen, en anderen Zee-Vifch, aan de Kuften van Noorwegen , jaarlyks wel een Millioen Ryksdaalders opbrenge. Verfcheide Scheepslaadingen Kabeljaauw komen jaarlyks , 1. DEEL. VIL.STUK, A ® uit W. de Dieren van beiderley Leven of tweeflagtige, AFDEEL IV. ÄFDEEL. 4 EG ENs CH APER NS uit Ysland, te Koppenhagen en Glukftad aar. Ik fpreek thans niet van den Kabeljaauw-Vangft op de Terreneuffche Banken , noch van de groo» te en kleine Viffchery der Nederlanderen ; daar ik, op zyne plaats , van gewagen zal, De manier van Vifch te vangen is, naar de verfcheiderley Landaart en. Omftandigheden , grootelyks verfchillende. Men kanze fomtyds met de Hand grypen: een Manier, hoe een- voudig ook, die een groote behendigheid ver. eifcht. Van de Negers en Indiaanen wordt de Zee-Vifch , die wat groot is, dikwils met Py- len , Javelynen of Werpfpiefen gefchooten. _ Het vangen met een Hengel of Hoek kan van de kleinften af tot in de groorften byna, van de eigentlyke Viffchen ‚ plaats hebben. Om kleine Vifchjes op de Gambia te vangen, wordt van de Negers, aldaar, een foort van lange Korven gebruikt, die open zyn en met eenig Aas voorzien. ‘Het Vrouwvolk fchept daar me- de de Vifchjes uit het Water, die-dan in een Houten Mortier geftampt worden tot een Deeg, waar van men Ballen maakt, welke, onder den naam van Stinkvifch, hun het geheele ht tot Voorraad ftrekken. Van de verfcheiderley Soorten van Schakels, _Schrob- en Treknetten of Zegens, ’t zy met of zonder Zak, die ’er tot den Vifchvangtt in ge- bruik zyn, zal ik niet fpreeken. Alleen merk “jk aan, dat veel van dit Tuig dienen kan om de Binnenwateren byna geheel van Vifch tebe. | | Keren DER VISSCHEN 5 rooven, ’t welk zo zeer geen plaats heeft met Tv: Fuiken of ftaande Netten, die in ’t Noorden AFDEEL, zeer veel gebruikt worden, ‘en tevens tot Hou- … * Hoorp- wers dienen , om den, Vifch levendig te be. stuw. waaren. Wanneer menze ’er uit neemt, wordt altoos één, tót Lokvifch, daar in gelaten (*). Veelal plaatst men deeze Fuiken voor enge pas. fagiën , daar het Water doorftroomt , gelyk ‚ hier te Lande by Schutfluizen en in Molentog- der Wlouwen van 18 Overgengen of 9 Maazen ten , of elders daar een fterke Stroomis. Op welk een wyze deDuikerganzen in Noorwegen worden gebruikt ‚, om den Vifch ín de Fuiken van een Vifchhuis te jaagen, heb ik reeds gemeld (})…. Verfcheide bepaalingen zyn’er, in ons Land, Pepaalingen omtrent de Viffchery ‚ gemaakt. Sedert alle de ii kr otatd Binnen-Wateren , in Holland en Wettfriesland, verpagt geworden zyn, mag door de genen, die ’er geen Regt toe hebben of Partikulieren, zo genaamd, nergens gevifeht worden , in ge- meen Water, dan met de Hengelroede. Ook is bet Viflchen met Schrobnetten geheel ver. booden, en, op dat de jonge Vifch niet opge. vangen zou worden , moeten de Maazen der. ‚Netten , daar de bevoorregten mede Viffchen , van een behoorlyke wydte zyn: naamelyk die in (*) Zie de Befchr. der Hifcherzaune unù ihre Gefrauchs. Stokb. V erb. XV, Stuk. bl, 271 | (Ì) Zie *t V. Stur deezer Natuur. Hiftorie, blads, 74. J. DEEL. VII, STUK, A3 IV. ÄFDEEL, | nn Hoorp- STUK. 6 EIGENSCHAPPEN in een El; die der Schakelen van 2o Overgan- gen of 1r Maazen in een El; die der Zegens van 18 en de Kuil van 18 tot 29 Maazen, die der Fwiken van er Maazen, der Kubbens van 26 Maazen, en het Schutawand , daar het gebruikt mag worden , moet de wydte hebben van Ha- ringwand. In de Maanden Maart, April of Mey, mag met geenerley Vifchtuig , van Net- ten, ja zelfs niet met de Hengelroede of eenig. ander Inftrument , gevifcht of Vifch-met de “_ hand gegreepen worden, behalve Steur, Salm, Elft, Rivierfpiering , Aal, Paaling , Both , Schol, Houting of Garnaat , eù zulks alleen met Korven , Fuiken of Netten , daar toe en tot geen andere Vifichery bekwaam, op de boste _ van 25 Gulden voor de eerfte en verbeurte van de Schuit, Wand en ’t Vifchtuig , voor de twee. de maal. Voorts mag, zelfs in de andere Maan- den, in de Rivieren niet gevifcht worden met eenig fleepend Wand, agter Schepen of Schuie ten vaft gemaakt ‚ noch met Schutwand, dat de geheele breedte der Wateren bezet; noch _ met Schakels of Vlouwen van Zyde gebreid: - uitgezonderd in Weftfriesland en het Noorder Kwartier, alwaar het Zyde Wand wordt toe» gelaten. Niemand mag met Hoekwand , Scheer- “wand, Kardeelen , Fleuren, of op eenige an- dere manier , met Groey- of kleine Vifchjes viffchen. Na Zonne Ondergang mag zelfs niet gevifcht worden met Vlouwen, Fuiken, Pui« ken, Aalkorven , Dobbers en Poeren, uitge- Zon- (DER VASSCHEN. 7 zonderd in ftroomende Rivieren , alwaar het vis- fcheh naar ’t Gety moet worden gereguleerd , of in Wettfriesland en’t Noorder-Kwartier , al- waar “zulks op ‘Spiering , Aal en Paaling, amet verlof van «den Magiftraat , mag gefchieden, De Baars, die cer Markt gebrag: en verkogt wordt ‚mag niet minder dan 55 Duim, de Voorn ‚piet minder dan 6, en de-Pos niet minder dan 4E :Duim , Rynlandfche Maat, lang zyn, met Kop en Staart gemeten. Alles volgens de ver. nieuwde Keure en Ordonnantie, der Staaten van Holland en -Weftfriesland , op het Viffchen jn de Binnen-Wateren en Rivieren , van den 16 February: des jaars 1709 (*). _ IV, _ÄFDEEL, 1. Hoorp. STUK. „In diet Plakkaat wordt den Viffcheren op het op het ve en in de Zui- Ye, Pampus en in de Zuider-Zee, toegelaten gerzee te mogen viffchen met zodanig Wand, als al= daar van ouds gebruikelyk was geweeft. In ’t jaar 1687 was, ten opzigt van het viflchen in 't Ye en andere buiten-Wateren „ vafiger Îteld, dat de Maazen van de Zetnetten, niet naauwer mogten zyn, dan van 1e Overgangen ineen El, en moeften die. Netten gezet wor: den regt van de Wal af; ook mogt men geen Vifchtuig gebruiken , dat van. Zyde was ge. breid (4). De Provinciën. van Holland en Gel: derland „maakten , in ’ jaar 1683 , een Over. eenkomft „ten -opzigt: van het viffchen in-de | de Zuie (*) Groot „Plakkaatb. V. DEEL. blade. 1573. CT) te zelfde IV, Den blade, 1364. L.DEEL. VILSTUE  4 / a = \ In: EIGENSCHAPPEN IV, AFDEEL. LL aan de Stranden van Holland; Zuiderzeesingevolge van welke hunne Ed. Groot mogende het gebruik van Zyden Wand ver. _booden; doch de Viffchers , van Monnikendam en andere plaatfen in Waterland, vêrtoonden aanftonds , dat dic hun eenigfte beftaan en Koft. winning was en veele jaaren was geweeft; waar op het hun toegeftaan werdt, daar mede te villchen aan de Kuften van onze Provincie , doch niet aan die van Gelderland (*). De Bur- gers van Enkhuizen hebben niet alleen een by-_ zonder Regt, om te viffchen, in de Wateren "_ binnensdyks, het Grootflag genaamd, maar hun- ne Vrydom ftrekt zig buitensdyks uit, naar de kant van Hoorn tot aan de Nek, naar die vad Medenblik tot aan den Arm , en een Myl * Veewaards in, ten Zuiden; alwaar aan die der omleggende Plaatfen verbooden werdt te visa fchen of Netten te fteeken , door Koning Pare Lips , die dezelve noemde onze Vi (Jchery., als be. hoorende tot zyne oude Regren en Domei. nen (ú). In de Zeedorpen van Holland was het ge= bruikelyk geweeft , dat niemand vifchte mee kleiner of naauwer Netten , dan Scholwand é zynde gebreid op een Spaan van Agt-en-twin- tig: waar door de Viffchery in fleur werdt ge. houden, buiten vernieling van kleine en oneete baare Viffchen 3 doch fommige baatzoekende Men. duid: Zelfde DEEL. bladz. 1358 ‚ 1359 , 1361. 8 (FT) Groot Plakktb, 1. DEEL en Handu, Vv, Enkhuizen, bl. 343e Kd EN D ER VaisscHen. 400 Menfchen met naauwer Soort van Netten, ja IV. ; met Schrobnetten „ aldaar begonnen hebbende te Arprer, viffchen; ’t welk ftrekte rot ruine van den Vifch, L ‚ dewyl zelfs hect Zaad daar door ten onbruik hie werdt gemaakt; zo is door hunne kdele Groot. mogende , by een vernieuwd Plakkaat , in den jaare 1687 , uitdrukkelyk verbooden (behalve dat men viffchen mag met Tongen- Wand , gebreid op een Spaan var de 32,) eenig naauwer Net- ten te gebruiken, dan op een Spaan van volle 28 gebreid zynde; noch zelfs met die Netten, zo door ’t inhangen van zwaarte als anders tot Schrobnetten gemaakt zynde, te viffchen, op de verbeurte van de ‘Schuiten en nog 6oo Gul. dens Boete ‚ daarenboven (*). Wat de Regle- menten omtrent de Groote Viffchery of Ha _ringvangft deezer Landen, en den Kabeljaauw. Vangft op het Dogger-Zand en elders in Zee belangt , daar van zal ik in ’t vervolg fpree. ken. . In het, Reglement van wylen zyne Doorlug. in de Provin. tige Hoogheid op de Houtvefterye in Vriesland, eis on den 30 January des jaars 1750 in ’s Gravenhaa. Groningen, # ge gearrefteerd, is ook de Viffchery der Bin. | nenwateren, aldaar, begreepen (}). Even zo vindt men de Keuren daar omtrent in het Re. glement van wyleù haare Doorlugtige Hoog- heid, op de Jagt en Viffchery, in de Provincie | | | van …_(*) ’t Zelfde Deer, bladz. 1363. | (tT) Nederl. Jaarboeken van 1750, bladz. 476, ORB VESTUR OO AS IV. ÄFDEEL. IL ‚ Hoorp. STUK. 10 EUGEN SCHAPPEN - van Groningen en de Ommelanden, op ’t Vor- ftelyke Lufthuis Dieren gegeven, den 2 Au- guftus des jaars 1752 (*). De verbooden tyd wordt, in de eerftgemelde Provincie, gefteld , vyf Weeken voor en een Week na Mey; in de laatftgemelde, drie Weeken voor en drie Weeken na den eerften Dag van Mey. De Maazen der Netten moeten haar behoorlyke wydte hebben, volgens de maat der Schilden; die aldaar ter Sekretarye van de Steden en Heerlykheden zyn beruftende. Ook wordt het __Dobberen of Hengelen met leevende kleine Kwaad- Water. Vifchjes, in beiden , volftrekt verbooden. Nie- mand mag eenige Vyvers, Wateren of Graften, befmetten of vergiftigen , of eenige andere verboodene Praktyken gebruiken ,om den Vifch te vangen of te vernielen, op de Boete van too Guldens in de Provincie van Groningen en in die. van Vriesland op de Boete van eo Gul- dens, benevens Lyfftraffe nâar goedvinden van den Regter. ’t Is bekend, dat ‘er, behalven het grypen met de Handen onder Water, verfcheide Ma- nieren zyn „om al den Vifch , uit zekere Rivier of Meirtje , te doen boven dryven , en-dus met gemak te vangen zo veel men wil, of ook _te doen fterven. De Amerikaanen weeten zulks - te doen door middel van zeker. Hout , waar: mede zy zelfs het Water zodanig bederven; | dat (*) De zelfdd van 1752, bladz. 1348, 70 DK OM „V: IS S,C:HSE N. Ir dat het voor den Meních Vergiftig wordt, Het Water te Amfterdam, dat uit Rivier. en Zee. Water is famengefteld, heeft ook fomtyds die Eigenfchap:, dat het de Viffchen doer boven dryven ‚en dan wordt het Áwaad Water genoemd. Miffchien komt dit door zekere Zwavelagtige uitwerping van den Modderigen Grond (*). Voorts kan men door middel van zekere kleine zwarte Boontjes, die men Kokkels *, en ook wel, om deeze reden, in ’t Hoogduitfch Fifch. Kórner noemt ‚(wordende ons uit de Lieevant toe. gebragt „) in ’t Water te werpen, de Viffchen dronken maaken, zo men ’t noemt. Tor het vangen der Forellen , in Duitfchland , maakt __men, daar toe, fomtyds van ongeblufchte Kalk gebruik. De gefchubde Viffchen de n, in ’t algemeen, ilt alleen eetbaar , maar ook een gezonde Spy-« ze ; weshalve het Keten derzelven aan de Israë- liten werdt toegelaten. Op fommige plaatfen , deel der Viffchen van U'Isle de Providence, een der Bahama-Eilanden „zegt zeker Schryver (})s veroorzaakt zwaare Pynen in de Gewrichten, aan de genen die ‘er van eeten: Pynen die eeni- gen tyd duuren en op ’*t laait eindigen met een Jeukt _(*) Dit denkbeeld wordt my daar door beveftigd , dat in de Doode Zee „welke, gelyk men weet; fterk met Jooden: Iyam (Birsmen) is benik eed. geen Vifch kan leeven._ IV. AFDEEL. [. HooFD. , STUK. * Coeeuli _egter, fchynenze nadeelig te zyn. Het meefte (f) Lettre a l'Auth. des aar Phil. dans les ard | Academigues: Tom. IL. p. 412, 1. DEEL, VAL, STUK, * ‘ MN Ik } ki : Jer ven vg Pe IV. ÄFDE vii IL. Hoorp- STUKe I2 EIGENSCHAPPEN Jeukt van twee of drie dagen. Onder Viffchen van een en de zelfde Soort, Gedaante en Groot- te, vindt men ‘er die Vergiftig zyn, en ande- ren die geen het minfte kwaad doen: ook heb- ben de eerftgemelde de zelfde uitwerking niet, op allen die’er van eeten. Ik heb niet verno- men, getuigt de Se hryver van dien Brief , dat ‘er iemand door geftorven zy: de Honden en Katten eeten doorgaans het overblyfzel zonder nadeel: maar de Menfchen, die ‘er eens onge- _mak van gehad hebben, voelen hunne Pyn tel- Aart der Viffchen. kens vernieuwen, wanneer zy ‘er van eeten; fchoon het zelfs van de minft fchadelyken ware. De. Geneeskundigen, die over de natuur en hoedanigheid der Viffchen , inzonderheid van de genen die op onze Tafels komen, gefchree. ven hebhen, getuigen , dat dezelven, in ’t al- gemeen , voedzaamer zyn en gezonder dan Wor- telen, Kruiden en Vrugten; hoewel Vifch, ten dien opzigte , geenzins in vergelyking komt by Vleefch. Niemand twyfelt, dat zy veel Wate. riger en Slymiger zyn: weshalve HiepocRArEs den | Vifch aanmerkt als een Voedzel van weinig zelf- ftandigheid. In dit opzigt, egter , wordt de Zee- Vifch beter geagt dan die der Rivieren , en die uit diep Water overtreft den genen, zelfs , die aan de Stranden gevangen wordt. Men wil dat de Zee-Vifch, in ’t Verfche Water, onfinaake- _ Iyk worde, niettegenftaande hy daar in Vetheid toeneemt, en zulks is, zekerlyk, ten opzigt van de Salmen waar. Ondertuffchen overtreft de DER VISSCHEN. 3 “de Rivier-Vifch ‚ grootelyks , dien der Meiren en ftaande Wateren; gelyk wy dit in de Baars zien, die in fommige Meiren een grondige Kleur en Smaak aanneemt. De Karper , we- derom , wil in Meiren en Modderige Slooten _ wel gevangen zyn. De Korellen, welker lek- kerheid alles te boven gaat , vindt men nergens dan in Beeken en Rivieren. De Lekkerheid , ondertuffchen , is juift het teken niet van de gezondheid of verteerbaar= heid der Viffchen. Aan dit laatfte kan , bot vendien ‚ ten goede of ten kwaade, door de . Bereiding veel worden toegebragt. Het zouten, droogen en rooken, maakt den Vifch niet al- _ leen duurzaam, maar bekwaam tot Spyze voor Arbeidsluiden en Menfchen die zig fterk be- weegen , in wier Lighaam de verfche.Vifch te fchielyk verteert en verrot. Dit laacfte vordert, in allerley Geftellen , dat men denzelven met een bekwaame veelheid van Zout kooke, Door ’t braaden aan ’t Spit, of op den Roofter , wordt de hoedanigheid van den Vifch zeer verbeterd ; gelyk ook door ’t bakken in de Pan; hoewel de fterke roofting van Boter of Olie, waar ín men ze bakt , een onbekomelykheid te weeg brengt voor zwakke Maagen ; indien men geen Azyn, Limoenfap , of dergelyke zuure Dingen. en Toefpyzen, tot tempering gebruikt. Eerft gebraden , dan geftoofd en met Speceryën IV. AFDEEL. ’ I. Hoorp. STUK. toegemaakt, kan men van den.Vifch Geregten Jaaten bereiden, die in gezondheid niet alleen, 1. DEEL. VII. STUK, | Mn maat AIK ie aut AU IV. „Arprer, HoorD STUK. I4. EIGENSCHAPPEN maar ook in lekkerheid uitmunten. Den Kloos. terlingen en anderen, in de Roomfche ee is zulks zeer gewoon. | Schoon men, in * algemeen , de Mannetjes Het Lubben. meeft agt van wegen de Hom , zyn doch de Kuiters, naar fommfger oordeel , lekkerer van Vifch, Niets gaat, hier te Lande, boven Speen- baars. Een Engelfchman heeft , voor eenige Jaaren, het Middel uitgevonden om den Vifch, het geheele Jaar door , die zelfde hoedanigheid by te zetten, en denzelven altoos gevoed en ect. baar te maaken. De Heer Turr , van wien deeze Uitvinding is, heeft zulks in ’t werk ge- fteld , zo wel op Hommers als op Kuiters, en merkt aan, dat de befte tyd, daar toe, ee- pige Weeken na de Zaadfchieting zy. Hy maakte den’ Vifch een opening in de Buik, en fneedt de Zaadvaten voorzigtig door, naaïjende vervolgens de uitwendige Wond met Z yde we- der toe, en laatende den Vifch dan zwemmen. Eerft hadt hy zulks in ’t werk gefteld, om de Voorttee- ling „Ed, X. p. 241, groote vermenigvuldiging in zyne Vyvers voor te komen (*). | _Dit*brengt my „ thans; tot het onderzoek van de Voortteeling der Viffchen 5 een Zaak, welke de Heer Ieinnmus als nog duifter aan- merkt (}). Het algemeen Gevoelen is geweeft, | dat (*) Zie het I. DEEL. der Uitgez. Verband. Ann. 1757. bladz. 339. (1) Generatio Pifcium etiamnum obfcura eft, Sf. Nar DER VIssSCHEN Is dat ‘er in de Viffchen geene Paaring, of lig- haamelyke Vermenging vaa de beide Sexen, plaats had ; doch de Ondervinding van den ge. melden Engelfchman toont het tegendeel. Ook zou ‘er een weezentlyke Coïtus , en uitwendi. ge Teeldeelen , in de Salmen zyn waargenomen ; waar uit men befluit, dat de Eijertjes derzelven „bevrugt worden , terwyl zy nog in ’s Moeders Lighaam zyn (*). Zie Hier, wat de Heer pz BurroN dien aangaande zegge. ®_„ De Mannetjes Viffchen naderen het Wyfje, volgens ns / FON ten tyde van het Kuicfchieten : het fchynt „… zelfs dat zy zig Buik tegen Buik wryven: want het Mannetje keerc zig, fomtyds, op de Rug, om den Buik van het Wyfje te ontmoeten; doch niettemin heeft 'er geene Koppeling plaats, dewyl het noodig Lid daar “9 toe hun ontbreekt , en , wanneer de Man. » netjes Viffchen het Wyfje zodanig naderen, > gefchiedt zulks niet, dan tot uitfpreiding van » het Vogt, ’t welk in hunne Hommen »» vervat ware, op de Eijeren van: Kuit, die s> het Wyfje dan laat loopen. Het fchynen » de Eijeren te zyn, die hun aantrekken , meer > dan het Wyfje : want, indien hetzelve op- 9 houdt met Kuit fchieten, laat het Mannetje haar vaaren en volgt driftig de Eijeren, 99 die 23 33 _@® Zie het Vertoog over de Paaring en Voortteeling van den Salm, in het IW. DEEL der Sn Verhandel, Ann, 2759, bladz. 236. ELN IL. DEEL, VII. STUK, IV. AFDEEL: Te Hoorp- STUK, 16 EIGENSCHAPPEN „, die door den Stroom weggevoerd of dof.” … den Wind verftrooid worden. + Men ziet ‚s bem honderd maal heen en weer gaan, s‚ op alle plaatfen, daar Eijeren zyn: tis zee > kerlyk niet uit Minnedrift jegens het Wyfje, s» dat hy zig alle die beweegingen geeft: 't is ‚ te verwondêren zelfs, dat hy haar dikwils s) niet eens kenne : want men ziet hem zyn s, Vogt uitfpreiden over alle Eijeren die hem “> voorkomen ,en dikwils voor dat hy het Wyfe s, je ontmoet heeft (*).” Zie daar een zeer aanmerkelyk werfchil, tus- fchen Waarneemingen en _Waarneemingen. Terwyl ook de Aucheur van het zo even ge. dagte Vertoog verzekert , dat de Salmen niet alleen een Vulva, maar de Hommers zelf$ een Penis hebben , die, door drukking op den Buik , drie agtfte Duims lang uitkomt , en waar de Hom dan uitloopt ; zegt de Heer LINNAUS » aangaande de Viffchen in € alge= meen, dat hun zo wel de Vulva als de Penis ontbreekt, . Tot opheldering van het geheele tuk der Voortteeling , in deeze Schepzelen, … zal ik hier , derhalve, de verftandige en naauw. Akademie (f) ‚ mededelen. keurige Aanmerkingen van den Heer STELLE- Russ uit de Verhandelingen der Petersburgfche s Van (*) Hift. Natur. Gen. & Partic. 3. Edit. a Paris in Oc- tavo. Tom. IL. p. 461. (f) Nov. Comment. Acad. NC. Petropol. Tom III. Ann, 1753. P. 405. OE x & DER VisscrHen 1 3, Van alle Walvifch-aartige en Kraakbeenige … Viffchen, die een leevend Jong zonder Ey, of in een Ey beflooten ‚ voortbrengen, heb. > ben de Mannetjes de Werktuigen tot Voort» teeling uitwendig blykbaar, en hun Lighaam is tot de Paaring gefchikt. Hunne Koppe- ling gefchiedt zodaniger wyze ‚dat het Wyf. s, je agterover , op de Rug legge, en het Man: s netje, welk haar komt dekken , in dat onvafte sy Element des Waters, met de Vinnen vane 5» ge3 terwyl de aanhangzels by de Schaamdees > len, of de breede en van boven ruuwe Ge: ftalte , of ook het ondereen ftrengelen der Staarten, gelyk in de breede Kraakbeenige, een beletzel is voor ’ afglippen. De ges 3» nen, die Graatig en Kraakbeenig zyn , en Kuit fchieten , bebben wel Eijerftokken en Laadblaasjes , doch alle uitwendige deelen der Voortteeling ontbreeken hun. > Daar, nú, alle Dieren door eenige aandoes ning vaa Welluft tot de Paaring, en byge: 5» volg tot voortplanting van hun Ras, worden 9 gedrongen 5; zou dan de Natuur dit vermaak; deeze Viffchen aileen , onttrokken hebben? Geenszins. Dat zy; fchoon een zeer lan: gen tyd niet Paarende , evenwel een duur. zaame aandoening van Welluft hebben , bes wyz’ ik door het volgende. 1. De Mannet. 3, jes hebben veel grooter overvloed van Zaad > Ende Wyfjes meer Eijeren , dan de Viffchen » die leevende Jongen baaren, Sommigen ítor- 1. DEEL. VII STUK, | b „ ten 33 33 33 95 IV. ÄFDEELe Ë HoorD. STUKe Aanme:kins gen van STELLEs RUS; í De Í } IV. AFDEEL. Í. Hoorp- STUK. % mutud Accubitu 18 BIGENSscWARRRK ‚> ten dit alles uit, en worden, na het Schie. ten , ledig van Hom gevonden. 2. Hun 9» verraaak is zo groot, dat de Salmen geen ‚‚ Voedfel in ’t geheel gebruiken, en de ondie- »» pe plaatfen zoeken, om door geduurige wry- s> ving zig van hun Zaad te ontlaften, tot dat 9» ZY» door gebrek van Voedfel en Welluft uit- 5, geput, geheel vermagerd fterven. 3. Van »„ de Viffchen, die in de laate Herfft hunne », Kuit fchieten , worden des Winters de Wyf. » jes, alleen, van Zaad ontbloot gevangen. De ‚> Mannetjes en Wyfjes , beiden , begeeven »» zig tegen den-Winter naar diep Water, en 9» worden niet alleen door weinig beweeging ‚> en Slaap vet, maar herftellen ook, door on- 9» derling Byflaapen *, hun Zaad, om zig in > de Herfft weder naar den Oever en ondiepe s plaatfen of Zandbanken in Zee, te begeeven, ‚> Wegens de fchicting van Hom en Kuit wor- ‚> den fommige ook gevangen, en teelen, ge. 2, lykik in de Kabeljaauwen waargenomen heb, - s> in ’t Voorjaar voort, verfchuilende zig in de »> Zomer en Herfft, | > Terwyl, nu, de Zaadblaasjes en Eijerftok- ‚‚ ken zodanig gezwollen zyu , dat ‘er niets s> meer in kan, herftellen zy; door het over- ss fchot van Voedzel, hun Vleeích en Spieren. » Dit gefchied zynde, begint het Zaad te vloei« ‚> jen, wordt dunner, prikkelt de Uitwerpbuis. ‚> jes in de Navel, en maakt aldaar een Jeu- > king, die de Viffchen uit de Diepte naar de 2 On: mt 8 Ik EAT a Pr 4 \ DER VissCHEN. 19 Ondiepten lokt om de Welluft der Voort- IV, | AFDEEL, 1, 9 „> teeling te genieten. Evenwel heeft de mil- iS ‚> de Natuur gemaakt , dat zy , tegen de ge- Hoorn. _woonte van andere Dieren, op deezen tyd, srtuKe p de eenigfte wanneer zy gevangen kunnen worden, wel gevoed en fmaakelyk zyn. 23 Cs Dat de Sluitfpier van de Navel der Vis. », fchen door de uitvloeijing van het Zaad ge- 9 prikkeld worde , blykt niet alleen uit de zwelling van dat Lighaamsdeel , maar ook ‚ss uit een zekere Gifting en Scherpheid, ten s> minften uit de zeer bederfiyke natuur van de ss Kuit en Hom. De Kuit ,fchoon op het zorg- vuldigfte gezouten of gedroogd , kan niet lang bewaard worden, of zy wordt garttig. Dat ’er een Zwavelagtigheid in zy, blykt daar uit, dat de verfche Kuit der Zee. Vis- fchen by nagt licht geeft, gelyk de Pbospbo- 9 rus, ‘t welk onder het droogen allengs over- gaat (*). Ook is dit waarfchynlyk , doordien » de Hom der Salmen , by Zomer , in het », Land van Kamtfchatka , raauw gegeten zynde, > Buikloop verwekt , gekookt zynde weekly- » vig maake. In de warme Landftreeken ont. », ftaat, uit het eéten van de Hom of Kuit der », Salmen, een gevaarlyke Rooloop , die dik» f > wils ef *) Dit waar zynde , zou men hier een immer zo waar- fchynlyke reden in kunnen vinden van het Vuu.en der Zee, aan de Stranden, op zekere tyden des Jaars, 't welk fomrmi- gen aan zekere viertjes, anderen aan een Olieagtigheid toe- fchryven, Zie 't VL. Dern der Ui ezogte Werhandelingen, Í, DEEK. Vil. STUK. 5 2 IV. ÄFDEEL. NN | Hoorn- 1, VEER k Coregoni j Aorta Xe) EIGENSCHAPPEN 35 5 23 33 53 dikwils doodelyk is, gelyk de Kalmukken my berigt hebben. De ltaehmani derhalve, hoe-= wel zy naar de Kuit van Salm, gekookt, zeer graag zyn ‚ durven die egter, fchoon gedroogd zynde, niet raauw , en de Hom in * geheel niet eeten, noch raauw noch gekookt; vree- zende daar door tot Byflaapen onmagtig te worden , en niet zonder reden , dewyl een flerke Afgang weinig daar toe aanmoedigt. …… 't Gene de wydvermaarde Linnzus in de Karpers waargenomen heeft , dit befpeurde ik ook in de Houting * en Salment te weee ten , dat de Wyfjes zeer gretig zyn , om de Hom in te flokken met den Bek. Bovene dien heb ik waargenomen, dat de Mannetjes ook de Kuit eeten, ’t Is ’er ver van daan; dat ik dit als een gevolg: zou aanmerken van t onderlinge Minnefpel. Veeleer vermoed ik, dac hier door de prikkeling vergroot en het Zaad vloeibaarer gemaakt worde: want ik heb nog geen Buis kunnen vinden, die van de Keel naar den Eijerftok loopt, anders dan den Stam van de neergaande Hart-Slagader +. ‚, Maar , op welk een wyze gefchiedt de. Paaring en Bevrugting? Antw. 1. Door het tegen elkander aan wryven van den Buik lokt de eene het Zaad van den ander uit. 2. De Kuit wordt door befproeijing met de Hom bevrugt. 3. De Wyfjes maaken met de Buik. vinnen een Kuil „en fchieten de {Kuit daar in, om met Zand, door middel van ’*t Water , > be= „DER VISSCHEN. ar , bedekt te worden; ja de Salmen kiezen Stee. nen uit, en maaken zig daar onder holen, AFDrrse 33 ‚ Het Mannetje en Wyfje gaan famen de Ri. vieren op» tot dat zy van Zaad uitgeput zyn, fchieten de Hom en Kuit op verfcheide plaat- fen: waar in de Natuur haare zorg doet bly- ken, voor de vermenigvuldiging. Ook fchynt de Schepper, door een byzonderen tyd, van ’t opzwemmen der Rivieren , gefchikt te hebben voor byzondere Soorten, ie hebben willen verhoeden, dat 'er eene verwarring in de Voortteeling mogt ontftaan. Indien ‘er verfcheide Soorten te gelyk in opgaan, zyn er bewaarders van de Eijeren , en geleiders van de Jongen in de Herfft, De Salmen ‚in ondiepe Rivieren gefchooten hebbende, fter- ven dat zelfde Jaar; in dicpe Stroomen lee. ven zy nog een Jaar ; maar „eenmaal uitgeput zynde, teelen zy niet meer voort. Anders beftaat het met de zaak in de Houtingen , en andere opzwemmende Viffchen, die de Eijeren zeer klein hebben”, ‚ Hoe meer God de Vifichen, tot Voedzel en Voordeel van fommige Landen , heeft willen doen dienen; zo veel meer Viffchen daar toe bekwaam, die groote Kuiten en de Eijeren groot van korrel hebben, heeft zy. pe Almagt gegeven. - De Salmen zyn daarom pergens, op den geheelen Aardkloot , me. nigvuldiger , dan in het Rufiifche Ryk, en komen in hetzelve meeft voor op die plaat- 1, DEEL. VIL,STUK. B 3 5E] {ens IV. iN Hoorp- STUK, IV. ÄFDEEL. Ki Hoor p- RUK Nuttigheid van de Kuit. 9 ae Genus Tyuttaceum ) EIGENSCHAPPEN { 33 33 22 22 33 fen, daar het Aardryk elendig{t en armft is, In 't Land van Kamtfchatka , alwaar, van wegen de Koude en menigte van Sneeuw; geen Beeften gehouden , geen Brood noch Moeskruid, veel min Boomvrugten , geteeld kunnen worden , ís Vifch byna de eenigfte s» Opyze (*)”’ „> De Eijerftokken der Viffchen zyn van zeer » groot gebruik ; by voorbeeld die der Sal- men, ’t welk de voornaamfte Leeftogt in die Geweften is. Hoe grooter de Kuit ge- korreld zy en hoe voedzaamer, zo veel meer voedt ook de Vifch. Hoe grooter Eijeren, hoe fchielyker vermenigvuldiging : dit ziet men in de Forellen. De Hom en Kuit groeijen aan ‚ naar dat de Vifch in grootte toeneemt; en krygen hunnen toevoer, tevens , van den neerdaalende Stam der Hart-Slagader ; ’t welk in de Kabeljaauwen zeer duidelyk waar te neemen is. Het Forellen-Geflagt * heeft groote Eijeren en de Wyfjes fchieten eens in haar Leven; vervolgens, van Kuit uitgeput zynde , fterven zy. In de overigen , die langer leeven, is de Kuit kleiner gekorreld en wordt nooit uitgeput , maar groeit fom- wylen weder aan”, | 5 Uit (*) Van de Koude in ’t Ooftelyk deel van Siberie, en de fchraalheid van den Grond aldaar, vindt men een omftandig Berigt in het V, DEEL der Uitgezogte Verhandelingen. bladz, 126) 129, DER VISSCHEN. 23 Uit deeze Waarneemingen , die ik, niette. genftaande , de duifterheid , welke daar in; op fommige plaatfen ‚„ erkend wordt te zyn, ge- tragt heb te vertolken ziet men, dat de Heer STELLER zo min de bevrugting binnen hee Lig. haam; als uitwendige Teeldeelen, in de Vis. {chen erkent 3 welk beide , niettemin, in de Salmen , door Dr. GRANT was waargenomen (*), En dewyl STELLER ook toeftaat, dat de Vifch een Kuil maakt, in het Zand, em haar Kuit in te fchieten , ten einde die bedekt wordes zo vraag ik, of dit geen vrugtefooze arbeid, zo zeldzaam in de Natuur ; ja nadeelig aan de Vermenigvuldiging zou zyn, indien ’er tevens niet zulk een Paaring onder ’t Schieten plaats had, als Dr. Grant befchryft (4). Is ‘t ook piet waarfchynlyk , dat de Eijeren van de Kuit, die dus ‚ door onderlinge wryving der Buiken, bevrugt worden, in de Kuil blyven en bedekt worden, ter uitbroeijing; terwyl het Mannetje de overigen, die weg dryven, na zwemt, en; zo veel mooglyk is, inflokt, als een nutteloos _Voortbrengzel? Ongelyk waarfchyalyker dunkt my; is dit, dan dat de Wyfjes de Hom , eenige da. gen eer zy Kuit fchooten, in den Bek ontvangen zouden; gelyk Linneus in de Snoek, Baars, Karper, waargenomen hadt t CH). Du VERNEY heeft CX) Zie het IV. Deer der Uitgez. Vi Behe ikan s als boven, (Tt) Aldaar , bladz. 235. (1) Arrepr. Part. Pifc, EE 1, DEEL. VII. STUK. B 4 IV. ÁFDEELe LL. HoorD- STUKe IV. AFDEELe ü Í. Hoorp- STUK, 24 EIGENSCHAPPEN heeft reeds aangemerkt, dat de Wyfjes der Viffchen haar Kuit niet fchieten dan na de Paa. ring, welke , zegt hy, oogenblikkelyk gee fchiedt (*). De Heer PoNroePipANs merkt insgelyks aan ‚ dat ‚ wanneer de Kuiters, onder de Salmen, vaardig zyn om Kuit te fchieten, de Hommers daar by komen, en hunne Hom daar over laa- ten loopen; terwyl zy beiden zig zeer krom buigen , ’t welk het Zaad uiepertt. De meefte Soorten van Viffchen, zegt hy, die van Kuit * voortteelen , “komen jaarlyks hier onder ’t Land; waarfchynlyk tot geen ander einde, dan om; in de flille Inhammen van de Zee, met veilig- heid voort te teelen. De Ondervinding, naa. melyk leert, dat zy vol en dik derwaards ko. men, doch dun en ontledigd weer vertrekken: jas ’t is aanmerkelyk , dat zy, tegen den Te- rugtogt, eenige kleine Steenen inflokken , die men in de Rob vindt, als tot ballaft in plaats van het gefchooten Zaad. Als de Viffchers zulke Steentjes vinden in de Buik der. Viffchen , „zo oordeelen zy, dar dezelven zig toc hun ver. Mismaakte Wiffchen. trek gereed maaken, en volgenze derhalve, met hunne Netten, eenige Mylen verder, en op de groote Zandbanken naa (}). _ De mismaaktheid , die men in veele andere Die. (*) Oeuvres Anatomigues, Tom. II. pag. sso. Cf) sPaturl, Bijt, bon Jortuegen, IL. Th, bl 195. AEN Is DER Vis Ss CHEN: as Dieren vindt, gelyk dat zy twee Koppen of twee Staarten hebben, en wat men’al meer aan de kragt der Inbeeldinge in de Vrouwelyke Sexe toe mag fchryven; heeft zeer zeldzaam in de Viffchen plaats. Daar zyn ‘er „evenwel , tegen gewoonte gevlakt » of met fcheeve Staarten, en dan zegt men, dat de Vifch gef/chrikt heeft. Het gemeene Spreekwoord, zo gezond als een Vifch, fchynt toegepaft te kunnen worden op de gefteldheid der Ingewanden, welke naauw. Iyks ooit, in levendige Villchen, feilt. Men vindt egter de Lever wel met Wormen bezet, en fommigen zyn met den Lintworm zeer ge. plaagd. Men ontmoet ’er ook, die oogfchyn= lyk kwynen; ’t gene my van een ervaren Vifche vrouw verzekerd is plaats te hebben in die Ka. beljaauwen, daar zo wel Homyals Kuit in is, van Dr. BAsTER waargenomen en afgebeeld (*° LEEUWENHOEK, wien iets dergelyks voorgeko- men is, (getuigt deeze Heer,) was van gedagten, dat die Kabeljaauwen het eene Jaar Hom het andere Kuit fchieten; alzo zy het beide, zo hy oordeelde, niet op één tyd kunnen doen (t). De magerheid, ondertuffchen , fchynt wel het tegendeel aan te duiden, Deeze laatfte Aucheur was van verbeelding , dat de Viflchen nooit van Ouderdom fterven.' Zy zyn» inderdaad, veele Toevallen onderhevig in | (*) Natuurk. Uitfpanningen. 1. DEEL. bladz, 157, (T) Zendbrieven. 11. Vervolg. bladz. 257, 1, DEEL, VU. STUK, Bs Langlee- vendheid. IV. ÄFDEEL. I. Hoorp- STUK, 26 EICENSCHAPPEN in hun Element. Behalve de Lugt, welke zy zo wel noodig hebben , als de Vogelen en Land. dieren, brengt de kwaade gefteldheid van den Dampkring hun fomtyds om ’t Leven. Het eerfte blykt in het fterven van de Viffchen on- der ’t Ys, dat in kleine Meirtjes , Vyvers en Slooten , zo dikwils gebeurt, indien men hun; door Byten te maaken, geen Lugt geeft. Ver- _wonderlyk is het te zien, hoe de Viffchen zig , Ouderdom. fchoolswyze „ derwaards vervoegen , om dien Levens adem in te haalen (*). Evenwel heeft dit geen plaats dan met zeer dik Ys. Van het an- dere zag men een aanmerkelyk voorbeeld in den jaare 1759, toen de Wateren , door de Zwaare Hitte en Droogte, in de Maand July , dermaate befmet werden, zo ’ fchync; dat men, door ons geheele Land, een menigte Vifch op ’ Water dood zag dryven. De Karper, Snoek, Baars en Voorn, niet alleen , maar zelfs de Paaling , hadt ‘er aandoening van: by ’t openen werden de Ingewanden bedorven en vol Wor- men gevonden (+). Hier uit blykt dan, dat die Langleevendheid der Viffchen niet toe te {chryven zy aan hunne befchutting door ’t Element, waar zy in leeven, | voor (*) In ’t jaar 1740 zag ik met verwondering , hoe de Byten in de Binnewateren by Enkhuizen , die zeer Vifchryk zyn, van Vifch krielden, welke daar kwam Adem fcheppen „ en waar van men ‘er‚zo veel men wilde , met de hand kon grypen. (F) Nederl, Faarboeken van 1759, bladz. 789, 780, é, 11 Ce Et eg DER VrisscHEN. 07 ‘voor de aandoeninge van de Lugt; gelyk de rv. Heer de BurroN zig verbeeldt. Dat hunne AFDEELs Beenderen altoos van gelyke hardheid blyven;, he: kan ‘er wel een Gevolg , doch geen Oorzaak srux, van zyn. Zyn Ed. merkt aan , dat men den. Ouderdom der Viflchen , eenigermaate , ont- dekken kan, door met een Mikroskoop te on- derzoeken , uit boe veel blaadjes hunne Schub- ben famengefteldzyn(*), De Graaf vaN Mau- KEPAS, zegt hy, hade in de Graften van zyn Slot, te Pontchartrain, Karpers ‚ welken men met zekerheid wift , ten minfte , honderd en vyftig Jaaren oud te zvn (4), Omtrent den Ouderdom der Forellen of waarnee- Forelagtige Viflchen *, vind ik de volgen de Waarneemingen van den gemelden STEL- Trutrace- LERUS. „, IT. Uit hoe meer plaatjes de Vlie. “7 „zen die de Kieuwen dekken t beftaan, zot Aembra- well grooter wordt de Vifch. Indien er der. Ziiofese. ‚, halve veelen veertien , zestien , agttien of twintig hebben , kan men daar uit ligtelyk ‚> befluiten , dat de Vifch jong zy. 2. Hoe „„ dikker en korter de voorfte Beentjes der Rug- ‚ vinnen , en der Vinnen agter de Navel $ zyn, g et sj» Zo veel grooter wordt de Vifch: indien dees fchynelyk „ze Beentjes niet naauwkeurig geteld noch? Ka zr 9 gezien Kunnen worden, voor dat de Vifch ‚> gekookt is, dan Thi heel dat de Vifch jong 33 Zy. (*) Dit hadt LEEUWENHOEK reeds waargenomen, (tf) Hift. Naturelle Gener. T. ILL. PES I, DEEL. VII. STUK, kes 28 EIGENSCHAPPEN IV, 5 zy. 3. Hoe meer byhangzels ’er zyn , en AFDEEL. „ hoe langer zig dezelven voorby. den uitgang 1. __, van de Rob uit{trekken, zo veel grooter wordt vl ‚„ de Vifch, ten zy dezelve zeer kleinzy. De » feden is ‚dat 'er zo veel meer ruimte wordt ver- eifcht „om ’t Voedzel van een groot Lighaam te bevatten. 4, Hoe grooter het getal der Wervelbeenderen is, zo veel grooter wordt de Vifch. Indien hy ’er veelen heeft, die „> klein zyn, dic is een teken, dat de Vifch nog ‘zeer jong zy. Dus is, in de Jongen, ook s de famenhang kleiner van de bovenfte en „, grooter die van de onderfte Wervelen , en de fis tide ‚, vafte Uitftekken * gaan ’er gemakkelyk af (*). Aanmerkin- Die zelfde Heer heeft ’er nog deeze keurige Eve Aanmerkingen ,’ omtrent de Viffchen , byge- voegd. Hy vraagt: „, 1, Of den Lampreijen „‚ en Stoppelruinen de zydftreep ontbreeke en ‚‚ waarom ? Miffchien hebben zy de Spieren … fpiraal, of de Wervelen zyn zonder Graaten „en Uitftekken. 2, Of de Kraakbeenige, die ‚‚ Kuit fchieten; gelyk de Steur, geen zyd- > ftreep hebben, dewyl zy met de voorgaan- „den overeenkomen? 3, Of de laatftgemelde „ de Neusgaten dubbeld hebben, om dat zy, ‚‚ boven de Oogen , met Gehoorgaten zyn voor- A Si fap so Zien? Anders f zal het zeer zeker zyn, dat HA » de Neusgaten der Viflchen zo wel Werk. » tuigen zyn van ’t Gehoor als van de Reuk. 4e 23 (*) Nov. Conment. Acad, Petrop, ut fupra. p. 413, bERIWiss CHEN 00 „4. Staat te onderzoeken, wat van een leven- _ IV. ss digen Vifch worde „ indien men ’er , eer men AFDEEL. ‚„ hem in t Water * doe , al het Slym afftryke ar. ‚ met warm- Water. 5. *t Is zeker , dat de srux. „> Viffchen van Smaak niet onbedeeld zyn; de- dhr ind „ Wyl zy het eene Aas boven ’t andere verkie- ij egze, „zen , en fommig in *t geheel niet hebben *777* ‚willen. 6. Dat hun Vernuft niet klein zy, blyke uit de Salmen, die in’t Land van Kamt. „, fcharka onderzoeken , op welke plaatzing „‚ de Schutting laag(t zy, om 'er te beter te , kunnen overfpringen, en, als ’er een is over- „ gefprongen , wordt hy gevolgd van alle de ove= > tigensjä, zo zy ‘er niet over kunnen {prine ;… gen, van wegen de hoogte der Schutting, dan >, durven zy Gaten f booren onder dezelve, en, aa indien ’er zulk een opening is gemaakt , zal niet Ces » één Viffch miffen in dezelve te vinden (*). Ik gaa nu over tot de algemeenfte Eigen. Het Zwenr fchap der Viflchen, het Zwemmen naamelyk. Veele Viervoetige en Kruipende Dieren , ja de Menfchen, en eenige Vogelen zelfs , kunnen dit ook doen; doch de Viffchen zyn ’er, ver uit, de baas en Leermeefters in. Hun Lighaam be- vindt zig, door de Natuur , daar toe bekwaam 66 _(*) Wy zouden hier kunnen byvoegen , hoe wy in onze Karpers dergelyke Slimheden , die zeer naar Vernuft gely- ken , ontdekken en waarneemen ; ’t welk de reden is , da, die zo moeielyk te vangen zyn , inzonderheid de Ouden: want het {chynt, dat in de Viffchen ook het Vernuft met de Jaaren toeneemt. | | Ì. DEEL. VII, STUK, \ IV. ÄFDEEL, # Hoorp- STUK. _en Riemen, die hun in ftaat ftellen, om tegen 30 EIGENSCHAPPEN gemaakt en als tot Zwemmen gefchapen. Men befpeurt , immers ‚ dat die Schuiten en Sche. pen fnelít zeilen kunnen, welker Hol gefatfoe. peerd is als een Vifch. Ten anderen zyn zy voorzien met de noodige Werktuigen , Roer een fterken Stroom op te zwemmen. Veelen verbeelden zig, dat de Vinnen der Viflchen de Riemen en de Staart het Roer zy; doch dit denkbeeld is valfch. De Borftvinnen, die dan eigentlyk de Riemen zouden moeten zyn, komen klaarblykelyk veel te kort en zwak voor, om de Viffchen die fterke beweegingen te doen maaken, welke in het voortfchieten plaats hebben. Zy gebruiken, buiten twyfel, daar toe de Staart , in welke orgelyk meer ‚ kragt is, Dus zien wy, dat de Prikken en Aalen, “ik de Borftvinnen heb afgefneeden, naauwlyks die naauwlyks Vinnen hebben 5 ja de Slangen, die ’er geen hebben 5 evenwel {nel voortkomen in het Water. Wy zien ook de Viffchen, on- der ’t Zwemmen, hunne Staart geduurig be- weegen , inzonderheid de Staartvin, en de nood- zaaklykheid daar van, tot het Zwemmen ‚neem ik duidelyk waar in Vifchjes , wien ik de Staart- vin heb afgeknipt. Zulk een Vifchje maakt met het ftompje zo veel te grooter beweeging en zwemt zeer fober; terwyl een Vifchje, daar minder fnel voortkomt 5 doch het waggelt ‚ valt overzyde en heeft geen beftuur. Dikwils ook zie ìk, dat een Vifchje, in 't Water ftil ftaan- de, DER VISSCHEN. QI de, niettemin de Borftvinnen geduurig beweegt, rv. gaande zelfs, onder dic beweeging,, en, als door AFDEEL. dezelve, agter uit. L ; Teek Hoorp- Uit hoofde van dit alles fchroom ik NIet, srTuK. met den vermaarden BoreLLr, te verzekeren ; De staart is dat de Staart , in de Viflchen , het Werktuig si A van ’t Zwemmen zy. Men moet zig deeze 2Wemmen. Schepzels voorftellen als een Schuit, die met een lange fterke Riem, op ’t Agterfteven, ge. wrikt wordt; terwyl een ander, met twee Hoos- vaten, by voorbeeld, in plaats van Riemen, dezelve voort zou willen {cheppen. Niemand zal twyfelen, wat meeft doen zou tot den voort- gang. Ook heeft BorELrr aangetoond, dat de Viffchen hun zwaarheids middelpunt niet, ge. Iyk de Vogelen ‚ om laag , maar boven het mid- delpunt van hunne figuur , en dus in de Rug hebben. Derhalve zyn de Borftvinnen hun, als Vleugels, noodig om zig op te heffen en in poftuur te houden; terwyl de Buikvinnen hun als Pooten dienen om op te ruften en de Aarsvinnen met de Rugvinnen tot hun beftuur, zo \LisNavs aanmerkt. Ik geloof , ester, dat alle die Vinnen elkander ‚zo wel in ’t zwemmen, als in ’t omdraaijen , en inzonderheid in zig fchielyk tegen te houden in hunne vaart, tot behulp ftrekken. In de Platviffchen , die dun en breed van Lyf, en aan den geheelen omtrek van hetzelve gevind, ja als gevlerkt of gevleu. geld zyn, gelyk de-Rochen; hebbende de Staart zeer dun; kan men klaar zien, dat de Vlerken 1. DEEL. VII.STUK, … tot IV. ÄFDEEL. IL. Hoorp. STUK. Lugtblaasjes, % Pio Spinoft 32 EIGENSCHAPPEN tot zwemmen dienen en de Staart tot beftuur. Daar deaaijen in tegendeel, hoe zeer ook ge- vind, een duidelyk blyk geeven van de kragt; die ’er plaats heeft in de Staart der Viffchen van dergelyke figuur. ij Het voornaamfte, dat de Viffehen in't Zwem- men behulpzaam is, is dat zy nagenoeg van de zelfde zwaarwigtigheid zyn, als het Water ; en tevens, dat zy zig ligter en zwaarder kune nen maaken, naár welgevallen. Hier toe die- nen hun de Lugtblaasjes , die ín de meefte Kraakbeenige Viffchen, ùitgenomen de Steur, en in de Walviffchen, wel; doch onder de Ge. fchubde of zogenaamde Graat-Viffchen * zel. den, dan in de Schol, Bot, Tong en dergely- ke: Pracviffchen ‚ Ontbreeken. CARDANUS heeft het derhalve zeer mis, wanneer hy fchryft , dat dit Blaasje in de Aälen niet, maar in de ovérie ge Viffchen al gevonden worde. Arrepi fpreekt omftandig van de verfchillend. heid, die daar omtrent in de Viffchen plaats heeft. Sommigen hebben het enkeld , gelyk wy dit zien in de Snoek, Baars, Kabeljaauw ; Salm en veele anderen 5 in eenigen is dit Blaas- je, als ’t ware, dubbeld, of weezentlyk ver deeld in twee holligheden, van welken de ag. terfte de grootfte is; en wel overdwars, gelyk in de Karpers; of overlangs, gelyk in de Meir. val. In eenigen, als in de Karpers, Baarfen , Snoeken, Kabeljaauw , Salm, Steurs ftrekt het zig door den geheelen Buik, van het Mid. del. „DER VISSCHE.N 33 delrift tat de Navel uit; in anderen wordt het IV. door een Vlies van den Buik afgefcheiden. Men AFDEEEs vindt het fomtyds vry geplaatft; fomtyds is het over de geheelelangte aan de Ruggegraar gehegt; als in de Salmen; Snoeken; Baarfen, enz. In alle Viffchen; die hetzelve hebben; is een Ka. naal, of Lugtbuis , die, van de Rob of derzelver mond afkomttig ; in de enkele Blaasjês aan der zelver end of midden; in de dubbele aan de laagfte Kwab haare inplanting heeft; gelyk in de Karpers, Braafems , Voornen en dergely- ken. Bo ie CSE ’t Gebruik var dic Kanaal is de Lugt ins en uit te laaten; van ’t Lugtblaasje dezelve in te houden: door welk middel het gefchiedt ; dat de Viflchen , welker zelfftendigheid zwaarder is dan die van’t Water, zig daar mede evenwigs tig of ook ligter kunnen maaken, en dus tot de Oppervlakte opftygen. Wy zien, naamelyk, dat de Platvisfchen ; Oefters en dergelyke Schulpviffchen , wien dit Blaasje ontbreekt , zulks niet kunnen doen. Indien men ’t zelve met een Speld of ander Werktuig kwetft of feheurt, is de Vifch daar ook onmagtig toe. BORELLE verhaalt, dat hy ‚, op de Proef-ondervindelyke Akademie van den Hertog van Toskanen, te Florence , onder de Lugtpomp dit Blaasje hebbende doen barften , waargenomen heeft; dat deeze Vifch , terwyl hy nog een geheele _Maànd in de Vyver leefde, niet anders deed 1. DEEL, VII. STUK, © dan Ï. HoorFD: STUKs WW, 34 ErGENSICHAPPBEN dan langs den vital Bep ; wei de Plätvis- AFDEELe {chen (*. Hoorp- STUKe De manier ; cater > Op erp dit Lugtblaasje uitgefpannen wordt in een zelfde Lugt, kwam deezen Ïtaliaan eenigermaate duifter voor. Wy begrypen ligtelyk, zegt hy „ dat de menigte van zeer fterke Spieren , die den Buik der. Vise {chen omringen ‚het Lugtblaasje , daar in vervat; kunnen famenknypen; zo dat, door verdikking ven de Lugt, deszelfs Inhoud verkleind worde: doch ik zie niet, op welk een wyze die Lugt kan uitgezet worden, op dat het Lighaam van den Vifch een grooter plaats beflaa 3 aangezien de holligheid van hunnen Buik niet kan verwyd worden door de famentrekking der Tuffchen. ribbige Spieren , even als die van onze Borft, Miffchien zal ’er iets dergelyks plaats hebben; als met een Blaas, die, door Lugt gefpannen; fas mengeperft zy ‚en ‚ zo dra men de drukking ver- mindert , zig uitzet. Dus kan men onderftellen, dat het Lugtblaasje der Viffchen altoos eeni= germaate bekneld zy, en , door het verminde: ten van de perfing, zig uitzette, Deeze uit- eh Zet _(*) Men kan hier van zig, op E@en genoeglyke manier, overtuigen „ door kleine Vifchjes , in een Glas met Water, onder de Lugtpomp te zetten. Als men dan de Lugt tot zekeren trap verdunt, dryven zy boven, om dat het Blaasje, uitzettende , hun ligter maakt; dan weder Lugt inlaatende, zwemmen zy als vooren. Dit kan verfcheide maalen her. haald worden , zonder dat zy fterven ; gelyk ik in jonge ln thans gewaar word. DER VISSCHEN 35 zetting , nogthans, fchynt niet genoegzaam te iv, zyn om Viffchen, die uit zout in zoet Wa, AFDEELe ter overgaan; te doen ryzen: weshalve zy ; alse en N dan, miffchien door de Vinnen zig opheffen, srux, om aan de Oppervlakte nieuwe Lugt te fchep» pen (*). Dat bekleedzel ‚ ‘t welk de Viffchen voor de, De Schub: aandoening van ’t Water befchut , en tevens bekwaam maakt, om ‘er , onverhinderd ‚ met groote vlugheid door te ftryken ; komt thans in ‚ aanmerking. Ik meen hier dat wonderbaare Samenftel van Schubben, die aan de Vise fchen van deeze Afdeeling , genaamd Graat- Viffchen *, zodanig eigen zyn, dat men ze van _ * Pifics de Poëeten , niet onaartig. in navolging van’ li SALVIANUS ; het. Gefchubde Vee f genoemd vindt. dpd Hier uit blykt tevens , dat de Verdeeling van onzen Autheur op de reden fteunt: want de Schubben ontbreeken ’t eenemaal in die Schep- zels, welken wy met hem, in de Eerfte Af: deeling, oúder de Zoogende Dieren geplaatft hebben; de Walviflchen en dergelyken, naat melyk, welker Huid Lederagtig is: en in die meeftendeels monftreufe Viffchen, de Rochen ; Haaijen, enz, 5 wien van de Natuur , tot ver= g0ee CT. Rb BORELLI. De Motu Animal. Pars. 1. Prop. arr, Ik zie egter niet, dat de zwaarigheid daar door wegges Nomen zy: want om de veelheid van Lugt, met een zelf: de gefteldheid van den Dampkring ‚ in het Blaasje te vers meerderen , fehynt een Werktuiglyke opfpanning plaats te moeten DN s die 'er; volgens het geftelde van deezen Wiskonftenaar, in de Viffchen ontbreekt. ke DEEL, VIL STUK, C 4 IV, AFDEEL. 1 Hoorp- STUK. 46 EIGENSCHAPPEN goeding van de Schubben, ook eén zeer taaije Huid, veelal met Stekeltjes of Doornen, ter befchuttinge en verweeringe, of met welk een oogmerk het anders ook zyn moge; is gege. ven. De zel handigheid deezer schaaba. is ne astig of Kraakbeenig. . Zy leggen, in de mees- ten, als de Schaliën van een Leijen-Dak- over elkander , gelyk in fommige. Slangen-s-en die maakt hun getal: zeer groot. Zeker Liefhebber heeft ‘er, in een Zandbaars , wel twintigduizend gerekend te-zyn. In eenige Viflchen. zyn de Schubben uitermaate klein, gelyk in de Zeelt. In-de. Paaling en Aal, welker Huid by uitftek ‘taay is, heeft de Natuur de Schubben zeer vl en’ van elkander af , geplaatft, bezorgende de Huid , daarentegen ‚ met een groote veelheid Slym. De Karper, wederom , heeft de Schub- ben by uitftek-groot , ja ‚ in-Oude Karpers, vindt menze wel van grootte alseen Gulden, Alsdan beftaan die Schubben uit onbefchryfiyk dunne blaadjes; dewyl 'er Jaarlyks een nieuw blaadje - over heen groeit. Het verfchil der grootte en figuur van de Schubben , in. veertig- derley „ meeft inlandfche Viflchen , heeft Dr. BAsTER zeer naauwkeurig in Plaat vertoond. _ Deeze Heer merkt verder aan, dat de Kleur der Viffchen niet afhange van de Schubben, die in allen wit of Paarlkleurig en doorfchynen- de zyn; maar van het Vlies , ’t welk , onder het Slym, den Vifch bekleedt, Door een Mi- kros. *, A re be ij DER VISSCHEN 37 | Kroskoop gezien ‚ gelyken fommigen „ als die van de Baars en Snoek, naar de St. Jacobs. Schulpen,of naar zogenaamde Bonte Mantels; an. deren, gelyk die van de Kabeljaauw en Schel. wifch, naar de Klipklevers; anderen naar Moffel. fchulpen of Arke Noachs Doubletten. Alle de Schubben, naamelyk, zyn van boven eeniger- maate verheven, van onderen holrond: veelen hebben ook aan die zyde , welke onmiddelyk het Lighaam raakt, eenige Punten of Stekelt. jes , tot vafter inplanting in de Huid. Het fatfoen der Schubben, van een zelfden Vifch;, is ook naar de legplaats, op de Rug, Zyden of den Buik, aanmerkelyk verfchillende (*). Omtrent de uitwendige Geftaltte der Viffchen ce alte zegt de Heer Linnzus het volgende. Men ver- deeit die in Kop, Lyf en Vinnen. De Kor ís famengedrukt (hooger dan breed) of neer. gedrukt (breeder dan hoog) en platagtig. De Bek heeft de Kaakbeenen, die hem fluiten, be. weeglyk of vaft. Tanden zyn ’er , dikwils, in de Kaaken, Tong of Keel. Twee Oogen hebben zy , opgedekt ,‚ met een Oogluikeud Vlies: den Oogappel Klootrond: de Neusga- ten doorgeboord , dikwils dubbeld , weinig uit. fteekende. Draadagtige zagte Baardjes zyn ’er fomtyds aan de Lippen ingeplant. De Kieu. | wen „(*) Zie aangaande dit alles breecer , het Vertoog van den Heer BASTER, over de Bekleedzelen van de Huid der Dieren, Verh. der Holl. Maatfthappy. VI, DEELS, z. Stuk, bladz, 746. en zyne Uitfpanningen,. 1, DEEL. bladz. 147. Tab. XY, I,DEEL. VII, STUK, C 3 IV. ÁFDEELe 1. HoorD.- STUK. IV. AFDEEL, Ï. Hoor p- \ STUKe Het Lyf. R Anus De Vinnen. 38 EIGENSCHAPPEN wen zyn geplaatft in Openingen , die naar den Bek toe gaapen, van buiten gedekt met Klep. pen, die open en toe gaan; hun getal is ge meenlyk vier, gegroeid aan een krom Beenig ftuk: zy beftaan uit Kamswys gefchikte Straalen, met een vrye {peeling aan 't andere end, _ Het Lyr der Viffchen is gefchubd , Slymig , langwerpig , van agteren in een Staart verfmal. lende, Wederzyds heeft hetzelve een Streep; die afgefchciden is van de middelftreep „ dike wils met Kliertjes geftippeld, zelden met Ste- keltjes gewapend, zo wel regt als krom. Zy hebben Borft en Buik, en een Navel *, toc den gemeenen uitgang dienende van de Dar- men, Pisblaas en van de Teeldeelen. De Staart, aan ‘t agterfte van het Lyf gehegt, is vaft van zelfftandigheid, niet hol, en fterk gefpierd. De ViNNeN zyn Vliezig en worden uitge. fpannen door Kraakbeenige Straalen, welken men in fommige Viflchen, even als Graaten, hard, Beenig, enkeld en fteekende vindt, in ande= ren , week en buigzaam, Peezig, in tweeën verdeeld en ftomp. Derzelver getal verfchilt zeer; men vindt ’er drie in de Aal; vier, vyf, zes in anderen ; zeven in de Karpers, Braa- fems, Voornen , Snoek, Salm en veelen meer 3 agt in drie Soorten van Baars: tien in de Kabel. jaauwen en de meefte Viffchen van dat Geflagt, De figuur is, in de meeften, driehoekig , in eenigen rond of langwerpig vierkant, In allen hebben zy weinig langte, ten opzigt van het _ kde bs Ly; DER, VISSCHEN, 39 _Lyf; de Vliegende Viflchen, byna alleen, uit- gezonderd, De Kieuwendekzels vinde men voorzien met een geftraald Vlies; behalve in eenige weinige Viflchen. Allen, byna , hebben Borft- en Buikvinnen , van haare plaatzing dus genaamd. De Rugvin is meeft enkeld, zelden dubbeld , in weinigen drievoudig : maar, behalve dezelve, vint men dikwils een Baftaard-Vin, zonder geftraalde Beentjes, op de Rug. Agter de Navel, onder de Staart , is een overlangfe Aarsvin. Die van de Staart, aan ’t end van ’ Lyf, itaat loodregt in alle de gefchubde Vis- | fchen; doch de figuur is fomtyds rond, fom. tyds gevorkt, fomtyds onverdeeld, Eer ik tot de befchryving der inwendige Dee. len overgaa, zal ik van de Kreuwen fpreeken , welker uitwendige plaatzing de Graat-Viflchen van de Kraakbeenigen onderfcheidt. 't Zyn Werke tuigen, waar door de Viffchen het Water, met Lugt bezwangerd, inhaalen en uitwerpen, zo dat zy den dienft bekleeden van de Longen, in de Vogelen, Viervoetige en Kruipende Die. ren. Allen hebben zy zulke Werktuigen, be- halve de Walviffchen of Walvifchaartige * en de Prikken of Lampreijen, zegt ARTEDI. Van de vier, ter wederzyde, zyn de naaften aan het Hart de kleinften. leder beftaat uit een Beenig ftuk „ dat meeftal rond is geboogen;, en aan de buitenkant van de kromte voorzien met Beenige plaatjes, op een dubbele ry , ges yk de Baardjes aan een Penne.Veder , gee 1, DEEL, VIL STUK, C4 … fchikt, Kieuwen, % Ceracei IV. 49 EIGENSCHAPPEN fchikt, en door het Vlies, dat den Boog be, AFDEEL, gieede, daar aan gehecht. De Plaatjes, zelf, |, Hoorp- STUK. zyn van eene Zoiflenswyze gedaante , aan de verhevenronde kant met langer, aan de holron. de kant met korter Hairtjes bezet , die daar flegts tot de helft der langte zig uitftrekken. De Hairtjes zyn, aan de beide kanten, te fa. men gevoegd door een zeer fyn Vliesje, doch hebben de enden vry. Het holronde deel van jeder Plaatje is aan het verhevenrondedeei , van ‚ het tegenoverftaande, gevoegd, en zy worden allen te famen verbonden door een Vlies, dat van het onderfte ftrekt tot aan het midden der hoogte, en aldaar verdikkende een Soort van Koordje maakt. Het overige heeft een vrye fpeeling, loopende uit in een zeer fyne en buig- zaame tip. Deeze Plaatjes ontvangen, door middel van een zeer dun Vliesje, dat hun be- kleede, de fyne Takjes, die van de Vaten, _ welke door de holligheden der Boogswyze ftuk- ken loopen , zo Aderen en Slagaderen , als Zenuwen , afkomftig zyn. ; Het holronde of binnenfte deel , der Beenige Boogswyze of halfronde ftukken , verfchilt merkelyk in gedaante, Het heeft , voor eert , in fommige Viffchen, Knobbels of gladde kor- te uicpuilingen , gelyk in de Karpers, Braa. fems, Voornen, enz. Die Knobbels zyn wel rond , doch ruuw in anderen. In de Salmen vindt menze langwerpig en oneffen of getand. In fommigen zyn deeze Boogen , aan de binnen. Zy. DER? VAISSCHEN. ar gyde , met lange Haairen als geftraald „gelykin rv. de Haring, Elft, Sprot of Sardynen. Eenigen AFDEELe eindelyk , gelyk de Snoeken , hebben aldaar L in | HoorD., niets dan korte Stekels, STUK, Dat de Viffchen niet zonder Lugt kunnen leeven,hebben wy hier voor gezien (*). Men heeft zelfs ondervonden, dat zy niet leeven kunnen in Water, ’t welk van Lugt ontbloot is, «Ook bevindt men , door middel van de Lugtpomp, dat bun geheele Lyf, als ’c ware; met Lugt doordrongen is. Hunne Kieuwen, derhalve, die de Werktuigen zyn van hun Le- ven, moeten zekere Eigenfchap hebben om de Lugt van het Water af te fcheiden , dat , door den Bek-ingenomen , met kragt tuffchen de Plaatjes der Kieuwen heen geperít „en dus weer uitgeworpen wordt. Ook vindt men ’t Bloed, in de Kieuwen , veel hooger rood, dan in an- dere deelen des Lighaams; ’t welk geen kleine blyk is, van de vermenging van eenige Lugt- deeltjes met hetzelve, zo de Heer nu Vernet oordeelt (Ì). Deze Viffchen komen met de Kruipende Die.Om'oop des ren daar in overeen, dat zy maar ééne hollig- heid in ’t Hart en maar één Harts-Oor hebben : van de Viervoetigen en Vogelen verfchilten zy , verder, door dien hun Bloed koud is (J). Men kan, | (*) Bladz. 26. (T) Oeuvres Anatomigues. Paris 1761. Tom. II. p. so7. (1) Zie t 1. Stum deezer Nart. Hiftorie, bladz. 117, J. DEEL. VII, STUK. C A) 42 EIGENSCHAPPEN iv. kan, daar uit, met reden onderftellen „ dat die | AFDEEL. wryving, welke in ons het Bloed warm maakt, L. in minder graad by hun plaats heeft, Ook is vd in deszelfs Omloop die byzonderheid , dat al het Bloed, uit hect Hart komende; in de Kieu= wen gaat, en door de Aderen „uit de Kieuwen, naar alle deelen des Lighaams wordt gebragt , byna gelyk in de Haagdiffen en Salamanders (*). Uit het bovenfte van ieder Boogswys Stuk, eg- ter ‚, komt een Slagader voort , die Bloed aan de Zintuigen en de Herfenen toebrengt , en de weerkeerende Ader vereenigt zig met die , wel- ke uit het naafte Stuk komt; ontlaftende zig aan ’t andere end, by den wortel der Boogen ; in een Stam, die eindigt in de Vergaarplaats * Receptacu-Vvan DU VERNEY *% Deeze Vergaarplaats is hen PA giets anders dan een Stam, uit de famenlooping van veele Aderen gefprooten , die, van de Rug- gegraat, Lever en andere Deelen, voortgeko» men, uitloopen in het Harts-Oor. Het Bloed, door de Aderen uit alle deelen des Lighaams teruggevoerd, naamelyk, wordt uit deeze Ver. gaarplaats in het Hart gebragt. Hier ziet men dan, dat iets dergelyks plaats heeft als in de + Pena Por-Poort-Ader f der Zoogende Dieren: dat , naame- dike lyk, de Aderen Slagaderen worden, gelyk in die plaats heeft, welke uit de Kieuwen terug- komen en zelfs dikker en {terker zyn van Rok- ken dan de overige Aderen (4). (*) Zie ’t VI. Stur. bladz. rog. } (Ì) Oeuvres Anat., Tom, II. p. 567. hol. Derzelver getal is, op een verbaazende wyze , verfchillende, In de Walviffchen en Kraakbeenige, als ook in de Karpers , Snoe- ken, Braafem, Voorn en veele anderen, vindt men ‘er geen: in fommige Platviffchen twees in de Baarfen van drie tot zeven: in de Haring by de twintig; wel dertig in de Kabeljaauwen ; zeftig en meer in de Salmen en Houting : om. trent tagtig in de Elft en meer dan honderd s ja bykans ontelbaare , in de Steur, Zwaardvifch DER VISSCHEN, ! A3. „Het Hart der Viflchen , digt- onder de Kieu. rv, wen geplaat{t ‚is in ’c grootfte deel Vierkantig, AFDEEL. doch in fommigen ook halfrond en platagtig , Ho ek gelyk in de Karpers, enz. Het is niet, gelyk srux. ip-de Kruipende Dieren en Slangen; in de zelf. * rarr, de holligheid met de Íngewanden des Buiks“8 CM vervat, maar wordt ’er van afgefcheiden door een wit en taamelyk fterk Vlies, t welk het Middelrift * in de Viffchen maakt. Hunnen, #7” Maag is, in grootte , dikte, figuur, en andere opzigten, grootelyks verfchillende , doch legt in de meeften niet dwars, maar overlangs, ten opzigt van het Lighaam. Men noemtze ge- meenlyk de Rob, die koud is op ons Gevoel en waar in, dikwils , Schulpjes, Hoorntjes en dergelyke harde Stoffen, gevonden worden ; dienende hun waarfchynlyk, even als aan fom- mige Vogelen, tot behulp van de Verteering. Het grootte deel der Viffchen heeft aan de Byhangzels Poort of Uitgang van de Rob, en aan ’t begin ain der Darmen , zekere Byhangzels 4, van binnen d ge I. DEEL. VIT. STUK. | Ca: En 44 EIGENSCHAPPEN (eee anderen. Meeftal zyn zy zeer naauw, byde AFDEEL. Darmen te vergelyken, en dikwils lang , gelyk LL in de Kabeljaauwen, Salmen; fomtyds kort en mis dik, als in de Platviffchen, enz. | | Omtrent het gebruik van deeze Byhangzels;, * Appendi- die zeer naar dat van den blinden Darm * in de “a CEÀ__ Menfchen gelyken , merkt STELLERUS het vol. gende aan. ‚, Daar wordt wel een voedzaam Sap door afgefcheiden uit het Bloed, dat, „in den Darm uitgeftort zynde, de Vertee- > ring helpt en voortzet in de koude Lighaa- ‚> raen der Viflchen: maar bovendien ftrekken ‚> Zy tot Vergaar- en Bewaar-plaatfen van de ‚… Chyl; op dat de Viffchen dus , in tyden ‚… van gebrek, zig lang in ’t Leven zouden ‚> kunnen houden. Dit bewys ik voor eerft: f Pancreas sy doordien veele Viffchen zo wel het Alvlees # dn ‚‚ hebben als deeze Byhangzels ; weshalve, in. „, dien zy alleenlyk den dienft deeden van hee s, Alvlees , ‘er dezelven overtollig zouden „> zyn : ten anderen hebben de Viffchen, „„ hoe grooter zy worden, hoe fchielyker zy „ groeijen en hoe langer zy Honger kunnen „ Iyden, die Byhangzels zo veel grooter en > menigvuldiger. Dit blykt my uit de Ontle- ‚> ding der Salmen, die geheele zes Maanden „‚ hun Lighaam door fterke beweeging en Minne- ss drift af matten, en‚ geduurende dien tyd, zonder ‚‚ eenig Voedzel te gebruiken, leeven.” (*). De (*) Nov. Comment. Acad. Petropol. ut fapra. p. 414 — Z B ag N id PR } 4 Did , t en . Á, } DER dikken 45 _De Darmen zyn in eenige Viffchen, gelyk IV. in de Karpers en veelen van dat Geflagt, byna AFDEEL, even lang als het Lyf: in anderen veel langer; or, in anderen korter , gelyk in de Prikken, In srux, fommigen ftreke het Kanaal der. Darmen zig DE regt uit, van de Rob tot aan de Navel: in ’% he zi _grootfte deel der Viffchen is het eens naar bo» ven omgeflagen: in eenige weinigen met vere fcheide Slingeringen en Bogten omgedraaid, ge. Ayk in de Menfch. Dit heeft in de Dolphy- nen „ Zwaardvifch en Harder plaats. De Le- ver is ook in gedaante zeer verfchillende: in de meefte Viffchen beflaat zy de geheele lang- te van den Buik niet, doch in die van ’t Kar- per-Geflagt ten naaften by. Allen hebben zy een Galblaasje en Milt: ook zyn de Wyfjes, in allen, met Eijerftokken , de Mannetjes met Zaadblaasjes voorzien. De Nieren maaken, in de meefte Graatviflchen , één Lighaamr uit , zynde langwerpig en door den gantfchen Buik zig uitftrekkende. De Pisblaas, die doorgaans op den Endeldarm legt , ontlaft zig door de Navel , alwaar ‚zo KLeEiN verzekert , de Drek en Pis te gelyk uitgeworpen wordt, even als in de Vogelen @). Een Tong, of eenig bewys daar van, vindt pe Tong; men in alle Viffchen. Dezelve heeft in fom.- migen een fcherpe, in anderen een ronde punt, en (*) BONNET , Confid. Jur les Corps dee Amfterd, 1762. Tom. II. p. ast. … / 1. DEEL. VII. STUK; ÁFDEEL. 46 EiGENSCHAFPEN en in eenigen is zy aan ’t end cen weinig pes fpleeten of gevorkt. , Men vindtze van bòven glad inde Karpers en Kabeljaauwen; getand of “_ruuw inde Harting, Salmen, Snoek en andere, In ’t grootfte deel der Viffchen' kleeft zy, one beweeglyk, aan het onderfte gedeelte van def Bek. Ditlaatfte, en de Kraakbeenige zelfftan» digheid in de meeften , fchynt haar minder be. kwaam te maaken tot een Werktuig van de Smaak of Spraak in deeze Dieren „en voors naamelyk te doen dienen tot het zwelgen. In de zulken , daar zy getand is , kan zy , buiten twyfel , helpen tot het inflokken van het Aas 3 dewyl de Tandjes altoos inwaards’ ge. keerd ftaan. Dat de gladde Tongen der Graat. en Kraakbeen.Viffchen , ook met een flaauwe aandoening van Smaak kunnen voorzien ZyD 3 heeft reeds Rav erkend. | Zo min als de Viffchen de Smaak ontbreekt’, ’ welk uit hunne keuze van Voedzel blykbaar js: zo min kan menze onderftellen van andere Zintuigen ontbloot, of ftom en doof te zyn 3 gelyk LinNaus, op ’t voetfpoor van Arreor, heeft gedaan (*#). Het een en andere wordt, met kragt, tegen gefproken door KLEIN , die uit het voorbeeld der Walviffchen , welker geloey of lin men meer dan een Myl ver kan hoo. Ten, „4 *) Aquei Elementi muti furdique Volucres. Pifces hi muti furdique Ztheris fonum-non. audiunt , Aëris licet tremiotem fentiant. Syf?. Nat. Ed. X. pag. 239, 240. DER, VisscHEN, A ren, ene wil, dat zelfs de Stem niet aan IV. de Viffchen ontbreeke. Indien ’er iets zoda. AFPEEL. nigs in de gefchubde Viffchen plaats had, eg. val ter, dunkt my, zou daar van nader moeten bly- stug. ken. Hoe groote worden ’er niet op onze Markten gefchraapt, gefneeden en gekapt, die wel blyken geeven van Gevoel, duch niet het miníte teken van Geluid. Het zou nogthans kun- __nen zyn, dat zy in ’t Water daar toe bekwaam. heid hadden , hun daar buiten, even als het Ge- zigt ontbreekende. Zelfs zyn 'er Viflchen be- kend, die een brommend of fnorkend Geluid maaken , en de Knorhaanen hebben; . zo men wil, daar van den naam. Aangaande het Gehoor der Viffchen zyn,’ Gehoor. van ouds tot heden, zo veele Getuigeniffen en Ondervindingen , dat men zig verwonderen moet ‚ hoe eenig Menfch hetzelve kan ont- kennen (*). Prinius bewyft het, om dat hy; in de Vyvers van Casar, ieder Soort van Vis- fchen , op het roepen van hunnen Naam, hadt zien komen, en dat zy, in ‘t algemeen, door Handgeklap- famen fchoolden: om te Aazen (4). SEVERINUS zegt, dat in de Lufthoven van den Vorft van Ferraré, de Viffchen door het luijen van een Bengel , om Eeten te krygen, werden fa- (*) Gelyk ook de Franfche Schryver doet van een Thefis, welke door den Heer KLEIN wederlegd wordt , in Mantin Jchthyol. de Sono Cy Auditu Piftium. (f) Hif. Nat. Libr. X. Cap. 70, 1. DEEL. VII STUK, IV. ÄFDEEN. L. Hoorn. STUK. 48 EIGENSCHAPPEN famengeroepen , even of het Kloofterlingen wa- ren, RonpereErius en anderen beveftigen dit ook. Rav twyfelde ’er aan, zig verbeelden- de, dat miffchien die Bengel geluid kon zyn | in ’t Gezigt der Viffchen: weshalve hy oor- deelde, dat zulks agter een Muur of Schutting gefchieden moeft *). Ondertuffchen zyn dee- ze Voorbeelden aan de genen, die Vyvers heb» ben van helder Water, te blykbaar , om tegen. fpraak te lyden. Op de Luftplaats van de Her- togin van Holftein, by Konigsberg ‚ worden , zo de Heer Krein; aanmerkt ‚ de Viffchen, nog dagelyks ‚ met een Schelletje famengeroepen ,_ wanneer menze eeten geeven wil, Hoe zouden zy dit, in de afgelegene deelen van de Vyvers, kunpen zien, en, indien zy by der hand wa- ten , was de famenroeping onnoodig (4). De Heer Norrer heeft , onlangs , door Proefnemingen, die zeer laftig waren , onder- zogt en bevonden, dat het Geluid zig zo wel uit (*) WILLOUGHB. Hifl. Pic, App. pag. 28. (T) In de kleine Vifchjes , waar van ik te vooren fprak b die ik , tot Waarneeming van het Zwemmen en andere On. derzoekingen , thans in een ruim Glas heb , befpeur ik , ftil daar by komende , geen beweeging , maar , als ik met de Mond eenig fluitend Geluid maak ; dan worden zy ’er doo, tot Zwemmen en als in vrolykheid gebragt. Het zelfde wordt in de Goudvifchjes, die fommige Liefhebbers thans in Fleffchen houden en opvoeden , zeer duidelyk waargeno- men. Hier voegt niet onaartig de Fabel van Arion , op wiens lieflyk Snarenfpel de Dolphynen zig om ’t Schip, daat hy in was, vergaderden, ie Le DER V rss CrmeN. Aö uit de Lugt, als in het Water gemaakt , on- EV3 der Water. mededeelt aan de Werktuigen van AFDE heet Menfchelyk Gehoor (*). « Van ouds waren dergelyke Proeven reeds in ‘t werk gefteld, zo BoNANNo aanmerkt (}), die dezelven bybrengt om ’t gevoelen {van ARISTOTELES, dat de Vis. fchen met Gehoor bedeeld zyn, te beveftigen, Het blykt derhalve , dat de Viffchen onder Water kunnen hooren , indien zy maar een Gehoortuig hebben. Du VERNEY, nu, hadt getoond , dat al- le Viffchen met Oorgaten zyn voorzien, doch in de meeften waren die openingen, uitwendig ; Le Hoorp. STUKe naauwlyks te vinden, en zo klein, dat men ’er den Kop van een kleine Speld , ter naauwer nood, kon inbrengen. lnwaards , liepen deee ze Gaten uit in verfcheide Beenige Cirkels, die met elkander gemeenfchap hadden , en waar in de Gehoorzenuw zig op de zelfde wyze ver- fpteidde, als in de Vogelen (4). Zodanige half. cirkelswyze Kanaalen hadt Grorrrov in de Roch gevonden, en hy zou zyn Onderzoek ook tot het Gehoortuig der Viffchen hebben uitgeftrekt, indien hy niet door de Dood was weg geruke geweeft (9). | A Het (*) don! de PAcad, Royale des Scienc, de Paris, de Ann. 1743. | _(f) Recreatio Mentis 6 Ocult , in Contempl. Tefkaceorum, Rome 1634. p. 233. (1) Du VERNEY Oeuvres Anatomig. Paris 1761. Tom. U. p. 536. | on | ($) Mem. de Math. & Phyf. Tom. U. Paris 1757 ; en uit dezelven in de Uitgez. Werhand. V. DEEL. pag. 4974 1. DEEL. VIL STUK. | TV. AFDEELe Hoorp. STUK. Gehoor-Ze- uuwen. so EIGENSCHAPPEN Het Gezag egter van den beroemden Wir. Lis, die verklaarde, dat de Viffchen geen Ge. hoorzenuwen hebben, fcheen dat alles om ver te flooten. Dit gaf den vermaarden Hoog- leeraar P. CAMPER aanleiding, om naar het Her. fengeftel en de Zenuwen, der gefchubde Vis- fchen , een naauwkeurig onderzoek te doen. In ’* Werk van Corrins, dat zyn Wel Ed, erkent niet gehad te hebben, zyn de Herfenen van Haaijen en Rochen niet alleen , maar ook van Kabeljaauwen , Karpers , Snoek en andere gefchubde, als ook van Schol , Bot en verfchei. derley Platviffchen meer, in Plaat vertoond en befchreeven. Ik vind daar in,‘nogthans , wel van Gezigt- en Reuk.Zenuwen, maar niet het minfte van Gehoor-Zenuwen gefproken C*): zo dat de Heer CaMmreR weinig dienft daar van ge- had zou hebben, en niet te minder nut ge- daan heeft, met dit Stuk op vafte voeten te ftellen ‘door zyne navorfchingen (+). eeze Hoogleeraar vondt het Herfen- en Ze- nuwgeftel, in de Spilrondagtige Graatviffchen , eenigermaate gelyk in ons Hoofd. Zyn Wel Ed. heeft Kabeljaauwen , Schelviffchen en Snoe= ken, onderzogt, en in die allen een zeer duide. lyke Gehoor-Zenuw ontdekt, welke tuffchen het vyfde en zesde Paar haaren ooríprong heeft, | kû en (*) CorLINs Anatomy. Lond. 1685. Tab. LX-LXVIIL. (t) Verband. ger Holl. Maasfihappy. VII. D. I. Ste Haarl. 1763. bl. 79. | DER VWISSCHEN. SL en zig, zeer aartig, in kleine Takjes vere {preidt over het Beursje, waar in de Gehoor- beentjes. vervat zyn. Deeze Zenuwen zullen het waarfchynlyk zyn, daar WirLouGHBy ge- dagten op hadt, dat zy Gehoor-Zenuwen wa: ren, die met veel fyne takjes in twee Klierag- tige, naar Lil of Styfzel gelykende Lighaamen verfpreid werden in de Rochen, hoewel zy ook Takjes naar elders afgaven, „ Deeze Lighaa- »> men, zegt hy , raaken aan de Huid van die s) Gaten, welke voorby de Oogen in dit gant. s> Íche Geflagt worden gevonden; weshalve wy > die Gaten voor Oorgaten houden , en geens- 5 Zins twyfelen, of deeze Viflchen zyn met » Gehoor voorzien (*).” De Heer Gerorrrov heeft het Gehoortuig van den Roch zeer omftandig en naauwkeurig , _befchreever en afgebeeld (4). Hy vondt er ‚een Portaal in , een Doolhof en drie Kanaalen of Gehoorbuizen , benevens verfcheide Ope-- ningen, die naar de Herfenen doorgaan. Ook vondt hy , in ’t Portaal , een Lighaam van groot- te (*) Wir. EEA. Pift, Oxon. 1686. p. 7o. Zo dat men op de rekening van dien Autheur niet ftellen kan , te den- ken , dat de Viffchen niet hooren. ’t Gezegde van WILLI1S is niet door hem aangehaald ‚ maar door RAY , van wien de twee eerfte Boeken zyn. Aan den anderen kant {chynen die ronde Lighamen , welken men ín de Roch vindt, niet door RAY befchreeven te zyn, maar door WILLOUGHBY: want het derde Boek , en de volgende, zyn van deezen laatften. (T) Zie het V. DEEL , der Uitgez. Verband. als boven, 1. DEEL. VII. STUK. Da IV. ÄFDEEL. Ï. Hoorp- STUK. Gehoot- beentjes. s2 EIGENSCHAPPEN te als een Erwt, beftaande uit een zagte zelf. ftandigheid , dat hy zig verbeeldde voor Ge- hoorbeentje in de Roch te verftrekken. Krein ftelt dezelven overeenkomftig met de Beentjes , | die men weleer in de Koppen der Viffchen ge- vonden, en in de Geneeskunde gebruikt heeft uit de Karpers en Baarfen, Van ouds zyn deeze Beentjes, reeds , aan. gemerkt als de inwendige Werktuigen van ’c Gehoor 5 gelyk SeveRiNUs doet in navolging van CAsseRiUus. De Heer KErIN vindt in de meefte Viffchen niet één maar drie Paaren van die Beentjes; gelyk ‘er CassErIus reeds zes gee vonden hadt in de Herfenen van een Snoek. Evenwel hebben de meefte Schryvers maar ge- wag gemaakt van één Paar zulke Beentjes, om dat de twee ver de grootften zyn; gelyk men die ook, zeer gemakkelyk, in de Kabeljaauw - en Schelviffchen vindt. In alle Viffchen leg- gen zy niet op een zelfde plaats. In de lange Koppen der Graat-Viffchen, die in langagtige en breede Snaeten uitloopen , het eerfte Paar of de twee grootíten gevonden hebbende, zegt KreIN, zyn de naatten daar aan, agterwaards, de Hamerbeentjes: het derde Paar legt aan ’c end van ’t eeríte , naar den Bek toe, in een byzonder Vliesje, dat egter met de anderen is verknogt. In de Koppen van Karpers en der- gelyken, leggen de kleine Beentjes dieper in 't voorfle van den Kop, wederzyds, als begrae ven: DER VisSCHEN. 53 \ ven: zo dat men een fcherp Mes noodig heeft, IV, om de Zakjes te vinden, In fommige Kraak. AFDEELe beenige. Viffchen komen zy zeer moeielyk voor (*). De Beentjes, uit verfcheide Soorten van Vis- fchen , zyn, door deezen Autheur , zeer naauw- keurig, afgebeeld. De Heer P, Camrsr merkt aan , dat dezelven, in ’t algemeen , getakt zyn als Zaagjes , gelyk menze ook in fommigen noemt; en dat zy fchynen onder gevoed te wor= den. Of zyn Wel Ed. hier door verftaat van onderen, en wat dan het onderfte gedeelte zy, weet ik niet. Te vooren hadt zyn Wel Ed, gezegd: „‚ Binnen deeze Beurs legt her Steen. „, hard Gehoorbeen, [dat hy afbeeldt,] zo als s, het fchynt geheel los , waarfchynelyk even. 3 wel met dunne Vliesjes gehegt, door welken ss hee gevoed wordt’. Hoe ’t zy ; deeze Beurs, merkt zyn Wel Edele aan , is Kraak. beenig, ven figuur als een Schuitje , boven open, agterwaards gehecht aan de Beenige brug, die de voorfte en grootfte holte, waar in de drie halfcirkelswyze Kanaalen uitkomen, van agteren bepaalt (f). De Heer CAMPER , vervolgens overgaande om de wyze van hooren in de gefchubde Visa fchen te verklaaren , verbeeldt zig, dat hect Gee hoor (*) Krein. Hiflor. Pifc. Milf. 1. (t) Verbh. der Holl. Maatfih. als boven, bladz. zo3, 1, DEEL. VIJ. STUK. (EN L Hoorp- STUK, IV. ÄFDEEL. 1. Hoorp- STUK. 54 EIGENSCHAPPEN hoor in dezelven op dergelyk een wyze. ges fchiede, als plaats heeft in de mededeeling, van ’t Geluid van harde Lighaamen, door drilling, en onmiddelyke aanraaking , zonder tuffchen- komfte van de Lugt 3 ’t welk omtrent op ’t ge- ftelde van Linneus uitkomt (*). ‚‚ Want (zegt s> zyn Wel Ed.) de gefchubde Viffchen heb. »> ben geen Gehoorweg; de drilling van het +, Water kan derhalve niet anders dan aan hun _») nen harden Kop medegedeeld worden , bin- s‚ nen welken het Werktuig van ’t Gehoor » rondom beflooten is in een Beenige Kas, op- s> gevuld mer Lilagtige Stoffe, bevattende één > Of meer, los leggende Beentjes.” De Heer LE Car hadt den Kop der Viffchen niet vatbaar __gefteld voor drilling. De Heer Camper ftelt De Reuk. het tegendeel waarfchynlyk, en houdt de Ope. ningen, die anderen in fommige Viflchen mee- nen gevonden te hebben, voor den uitgang van Slymbuizen (4). Minder Gefchil is 'er over de Reuk der Vise fchen , die Prinrvus in dezelven tragtte te bewyzen , dewyl zy den Stank der Sekreeten fchuuwen. Men plagtze van ouds, ook reeds; door een welriekende Geur aan te lokken , om- ze te vangen. Meeft alle Viffchen hebben daar toe, aan ’t end van de Snoet , twee zeer ken- ne. (*) Zie bladz. 46. hier voor, „Aantek. *. : {T) Verh. der Holl. Maatfih. als boven, bladz. 216, „DER VISSCHEN. 55 nelyke Gaten. Hoe dat de Reukzenuwen in de Jangte loopen, en aan ’t end als kleine platte knobbeltjes maaken, heeft CoLriNs in de Kop- pen van een jongen Kabeljaauw en Karper zeer klaar vertoond (*): doch de Afbeel. ding , welke hy vooraf van het Werktuig van de Reuk in de Rochen geeft , aantoonen- de, hoe regelmaatig de Takjes deezer Zenu. wen over den hollen bodem van het Neusgat , die zwart is , zig verfpreiden ; gaat alles te boven (T) De Gezigtzenuwen geeft deeze Autheur ook uit veele Viffchen op , en toont aan, dat in de Platviffchen, gelyk Schol, Bot, Tong, de een langer zy dan de andere. Zy komen af van ze- kere Uitpuilingen of Verhevenheden der Herfe. IV. ÄFDEEL. I. Hoorp. STUK, ’t Gezigt. gf nen, die men als de Beddingen* in de Meních * Palans Nervorura kan aanmerken. Ook kruifen zy elkander niet, opzicorwo maar de regter loopt naar de regter, de flinker naar de flinker zyde: ja zelfs zynze in veelen geenszins met elkander vereenigd , komende ie« der Zenuw aan een zyde uit het verlangde Merg voort. In de Platviflchen fchynen zy een weie nig vereenigd te zyn, gelyk de Heer CAMPER dit ook in de Kabeljaauw vondt. De Oogen der Viffchen worden , bovendien , bedeeld met de _(*) Anatomy. ut fupra. Tab. LXIII , LXIV, in beiden Fig. 1. (Ì) Ibidem. ‘Tab. LXII. Fig. 2, L.DEEL. VIT. STUK, Da IV. ÄFDEEL. MA Hoorn- STUK, Gevoel. 56 EIGENSCHAP PE:N de Takken van andere Paaren Zenuwen, even als in de Viervoetige Dieren en Vogelen. Tot het Gezigt der Viffchen wordt eene an. dere gefteldheid ín het Oog vereifcht , dan ’er in ons plaats heeft. Dewyl de Lichcftraalen , naa- melyk, uit het Water daar in vallende , min- der breeking ondergaan, dan die uit de Lugt in ‘t Oog komen,zo was’er ‚tot vergoeding , een fterker Straalbreeking in het Oog der Viffchen noodig „ dan in dat der Menfchen. Om die re- den is ’c dan, dat zy het Kryftallyne Lighaam Klootrond hebben; ’t geen in de Schelvifichen , Karpers , Baarfen ‚aan iedereen zeer dikwils zal voorgekomen zyn. Het Kryftallyn ís, in hun, ook als in ‘t midden des Oogs, en’dus digter gan het Netvlies geplaatft; terwyl de Oogbol , zo wel van vooren als van agteren, platagtig is: want de bulcigheid van ’ Hoornvlies kon „ in hun, niet dienftig zyn tot Straalbreeking (*Je Buiten ’c Water moeten zy derhalve niet, dan zeer digt van naby , kunnen zien. Dus zagen wy, dat de Viffchen de Zintui- gen (*) Zie de Verhand. van Dr. PORTERFIELD, in ’t IV, DEEL der Edenburgfihe Proeven en Aanmerkingen. bladz. 84. Om zulks te vergoeden , in het zien onder Water , moeten de Duikelaars een dikke Lens gebruiken. ’t Zou niet onaar. tig zyn, indien Menfchen, die zo byziende zyn, dat zy geen Oogglas aan een Verrekyker noodig hebben (Philozoph. Ver- handelingen by 1. T1RION. IL. D. 1. Stukje. bladz. 178 , 184.), de Proef eens namen , of zy niet , gelyk de Viflchen , zon» der Bril onder Water konden zien. (ad ef SMN 4 ‘f $ f per if « 4 b pp } Î D ER V 1 s SCHE N. 57 gen van Smaak ‚ Reuk’, Gehoor en Gezigt,geens- Tv. zins miffen. Men kánze ook niet ontbloot ftel- _AFDEELe Jen van Gevoel. Hoewel de Schubben de Graat- L Viffchen merkelyk fchynen te befchucten voor stuk, uitwendige aandoening, zal nogthans derzelver drukking eenige prikkeling maaken in de Huid, en by ’t affchraapen derzelven worden zy als met Stuipen bevangen. Zouden niet ook die kleine dunne Graatjes, meeftal gevorkt , welke men in fommige Viffchen in ’t Vleefch vindt fteeken, iets daar aan toebrengen? Deeze wor- den in Karpers , Braafems , Voorn , Snoek, Houting, Salm, Elft, Makreel , Spiering , Aal en anderen gevonden, Behalve de Slymigheid, waar mede de Lig. Slymigheid. haamen van alle Viffchen , doch wel meeft van de genen, die weinig en kleine Schubben heb. ben, gelyk de Aal en Paalingen , uitwendig overtoogen zyn, hebben zy âllen ‘er in de Kop __een groote veelheid van, die men met een Pyp opflurpen moet, om de Herfenen te befchou- wen, In de Kabeljaauw en Schelvifch vondt de Heer P. Camper dit Vogt groenagtig en _ * Veerkragtig van aart, fchynende als in een dun Netwerk vervat te zyn, en, zelfs in de Snoek, zeer zout van fmaak. De Heer Corrins vondt hetzelve, in een Karper , befpikkeld met een ontelbaare veelheid van vlakjes of bolletjes , die geelagtig waren van Kleur, en eenigzings ge= leeken naar Goudglit. In de Herfenen van dee- 1, DEEL. VII. STUK, D 5 ‚ZED gs IVs / ÄFDEEL. L Hoorp- STUK. Beenderen. 58 EIGENSCHAPPEN zen, zo wel als in die van andere Viffchen, werdt door hem fomtyds een aanmerkelyke - Speeling der Natuur ontdekt , die dezelven , door een regelmaatige vergaaring van uitpuilin- gen, naar een tros Druiven deedt gelyken. Het verlangde Merg , merkt hy aan , is in veele Viffchen , door een Spleet , overlangs ver- deeld (*). De Herfenen zyn, in hun allen, zeer klein. Alle Graat-Viffchen hebben een zeer groot getal van Beenderen of Beenige Stukken, waar van ’er omtrent tagtig gevonden worden in de Kop van een Baars. Onder de Oogen heeft dezelve ‘er tien aan beide zyden 3 vyf in de Tong en elf die het Bekkeneel uitmaaken , waar van het naafte aan de Wervelbeenderen grootft is, met verfcheide uitftekken en holligheden, bevattende , in zyn onderfte gedeelte , de twee Zaagjes, hier voor befchreeven. De ge- ftalte en grootte van deeze Beenige ftukken is oneindig verfchillende; doch de Beentjes van ’t Gehemelte hebben , in een zelfde Geflagt, altoos de zelfde figuur, zegt ARTEDI (}). Zelfs hebben de gefchubde Viffchen Sleutel- en Borft- beenderen , en Schouderbeenderen ,’ daar de Borft. (*) COLLINs Anatomy, ut fupra. Tab. LXVII. Fig. 4. (}Ì) Van deezen Autheur zyn de meefte Byzonderheden, tot de Geftalte , uit- en inwendige kur der Vilchen bes hoorende, doot ons ontleend, Aln d bd p î 4 / Borftvinnen «aan gehegt zyn: als ook Beentjes rv, tot inplanting der-Buikvinnen. De Wervelen AFDEEL en Ribben, die men gemeenlyk Graaten noemt, te zyn in getal verfchillende in een zelfde Geflagt stuk, van Viffchen. In veelen zyn de Ribben, met tuffchenkomende Kraakbeenderen , aan de Rug. __gegraat gehegt; gelyk in de Karper, Braaflem, Snoek , Salm , Houting , Makreel , enz. ; in anderen vry en niet aan de Wervelen raakende, ’c welk in de Baars, Kabeljaauw en eenige Plat- viffchen plaats heeft. Het laatfte der Rugge- graaten loopt in twee Uitftekken uit, door mid- del van welken de Beentjes van de Staartvin vaftigheid bekomen. Voorts zyn in alle Vin. nen eenige Beentjes , van welker getal, thans, de onderfcheiding der Soorten mede wordt af- geleid. In fommige Vifichen zyn deeze Beentjes flap en buigzaam , in anderen {tyf , fpits en Aas. fcherp; gelyk men dit onderfcheid , in de Karper | en Baars, dagelyks waarneemt, Het Voedzel der Viffchen is verfchillende: Meeft fchynr hetzelvete beftaan in Waterdiertjes van allerley Soort: ook Vifchjes en Kikvorfchen; naar de grootte der Viffchen of naar dat zy ver-« flindende zyn van aart. Dus ziet men dat de Snoek zelfs Water-Rotten en Vogelen in. flokt. Ik heb in de Maag van een Baars, dic meer dan een Voet lang was, een geheelen Kikvorfch gevonden. Myn Vrouw haai: , uit de Schelviffchen, Zee-Sterretjes, enz. in de 1. DEEL, VII STUK. Aa | 1 60 EIGENSCHAPPEN rv, Kabeljaauwen vindt men dikwils; Schulpen, AFDEEL. Krabbetjes en Garnaalen: ook wel jonge Haait- L jes, Schelviffchen en Haring of Sprot. Zo “ziet men dat, wederkeerig , de eene Vifch den anderen verflindt. Veelen egter fchynen ook Wier, Gras en allerley Waterplanten, ja zelfs Slyk en Modder te eeten. Nattigheid Behalve het Keuken-Gebruik fchynt het my der Vitichen. ier toe , dat men van de Gefchubde Viffchen eenige Nuttigheid trekt, die van merkelyk belang zy, ’t zy in de Huishouding of Geneeskonft. De Schubben, immers, en Graaten , benevens het grootfte deel van ’t Ingewand , worden weg gefmeeten. De Vifch,’t zy verfch of gedroogd, is voor een groot deel van Europa de voor- naamfte , en op fommige tyden byna de eenigfte Verfnapering. In de Noordelyke Landftreeken, zo van ons Wereldsdeel, als van Afia en Ameri- ka, daar men wegens de Koude geen Koorn teelt, leeven de Inwooners byna alleen van Vifch. * Zelfde heeft onder de Negers aan de Kuft van Afrika, hoewel in minder Graad, en wie weet in hoe veel Landen naar den Zuidpool; om die of andere redenen plaats. Ue ok JL, HOOFD. za dne verden ek boe D DER VISSCHEN. Ór LEM LOKOFPRDK IV, ÂFDEEL, BAO OE DS Zerkbik 1. = Hoorpb- Opnoeming der Schryveren over de Viffchen, zo STUK der Ouden als Hedendaagfchen. Hunne Ver. deeling , volgens Gronovius. RANGSCHIK- KING van LiNN&us. Naamen en Kenmerken der Geflagten. Ve oor de Geboorte onzes Heilands hadt men Verwarring van de Viffchen flegts een verward Denk- Se beeld, gelyk uit de Werken van ARISTOTELES blykbaar is. Na dezelve hebben wel ALIANus, OpPiANnus en anderen, zig in ‘t byzonder toc- gelegd op de Hiftorie van deeze Dieren 5 doch hunne Befchryving ftrekte zig meer uit tot de nuttigheid en het gebruik der Viffchen, dan tot derzelver naauwkeurige onderfcheiding. Veelen hebben ook maar de Viffchen van fom- mige Geweften, Landftreeken, Meiren, Zee- boezems of Rivieren, befchreeven, en de an= deren geheel onaangeroerd gelaten. Dus fpreekt Ovipius van die der Zwarte Zee, Oppranus van die der Adriatifche , Paurus Jovius en SAr- vIANUS van die der Toskaanfche; de Graaf van MarsieLy van de Viflchen van den Donau; om van andere hedendaagfche Autheuren thans niet te gewagen. Onder de Schryvers , die het uitvoeriefte Ronperz- van de Vifchgeleerdheid hebben gehandeld, is “*®* 1, DEEL. VII STUK, bui. 62 BANGSC HIK MEG IV. buiten twyfel RONDELETIUSs te tellen. Deere ÄFDEEL. zynde Doktor in de Geneeskunde, en Rin hd lyk Hoogleeraar te Montpellier, heeft een by- stuk. zonder Werk in ’t licht gegeven , dat in ’t midden van de Zeftiende Eeuw te voorfchyn kwam, en met goede Afbeeldingen is verfierd, Het eerfte deel van diet Werk , dat van de Zee.Viffchen handelt, bevat ook eenige Infek- ten , Viervoetige en Kruipende Dieren : her tweede Deel handelt van de Hoorns en Schul- pen, van de Viffchen der Meiren en Rivieren, en alles dat in ’'t Water huisveft. Het. eenig- fte , dat daar in ontbreekt , is een voegzaame fchikking : want het algemeene onderfcheid, „dier Schepzelen ‚, wordt door hem afgeleid van derzelver Woonplaats. Deeze Franfch- man hadt Italie en de Nederlanden door- kruift, | pent SALVIANUS, die een Italiaan , en GESNERUS, RUS. die een Duitfcher was, hebben zig, elk in ’ zyne , niet minder vlytig toegelegd op de be- fchryving der Viffchen. De laatfte klaagt, dat zyn verre afwooning van de Zee hem wei- nig gelegenheid gaf tot dit gedeelte der Na- tuurlyke Hiftorie. Evenwel zyn de Afbeeldin- gen, welken hy van veele Viffchen geeft , niet te veragten , zo min als die van SALVIANUS: doch hunne Werken maaken ook veeleer een Verzameling , dan eene Befchryving der Vise __fchen of ne uit. De onvolko- men- 8 ODER VISSCHEN, 63 enheid van een Alphabetifche Orde , waar IV. in men deeze Schepzelen door GESNERus ge- AFDEEL. plaatít vindt „, voldoet weinig aan een onder- „il | Hoorp- zoeker der Natuur. nn _BeEzLoNius en ALDROVANDUS , die in deeze Berro- NIUS, ÂL= zelfde Eeuw leefden, als ook JounsToN, heb- provan- e . HN- ben door hunne Verzamelingen weinig meer goal N nuts aan dit gedeelte der Natuurlyke Hiftorie toegebragt ‚ dan dezelve in verwarring te hel. pen. Afbeeldingen , dikwils onvolkomen of _monttreus, en veelal niet te betrouwen: Be- fchryvingen met weinig oordeel famengeflanft ; vervullen het Werk van deezen laatften, Eg- ter zyn dit de Bronnen geweeft , waar uit de Hedendaagfchen veel Stoffe gehaald hebben, om hunne Stelzels op te grondveften. De geleerde Ray, door wien in de voorgaan. wit- de Eeuw het uitvoerige Werk van WirLoucg. RAI By, ’% welk behalve de befchryvingen en Af. beeldingen der Ouden, ook veele keurige ei- sen Waarneemingen bevat, aan % licht gege. ven en vermeerderd was; is de eerfte geweeft, die de Verdeeling der Viffchen, naar de Woon. plaats , verwierp. In plaats van dien bragt dee. ze Engelfchman een Verdeeling ín trein, die afgeleid was van de manier van Ademhaaling en Voortteelinge der Viffchen , en gebruikte andere Eigenfchappen tot onderfcheiding der Geflagten. De genen , die door Longen Ademhaalen ‚ werden van hem gebragt tot een IL. DEEL. VII. Srux. K laffe 64 RANGSCHIK KIN HG jy. Klaffe van Zee-Monfters of Walviffchen : die AFDEEL, door de Kieuwen Ademen verdeelde hy in de IL. _ zulken , welke groote Eijeren hebben, zynde Hoorp- 6 ai | srukK, Kraakbeenig, en die kleine Eijeren hebben of Kuit fchieten, gelyk alle de overigen. Ande. ren, zegt hy ‚ verdeelen dezelven in Kraakbee- nige en Beenige of Graat-Viflchen ; maar van de Kraakbeenige komen fommigen met de Bee« nige , in ’t ftuk van Voortteeling , overeen; gelyk de Steur en dergelyken. «Wy hebben derhalve, liever , de Kieuw-Viffchen in Jong- werpende en Kuitfchietende onderfcheiden. Even= wel is deeze Verdeeling , zo hy erkent, niet volmaakt 3 dewyl eenige weinigen onder de Graatviffchen ook leevende Jongen voortbren- gen. RI li. Verdeling De Graatviflchen, die eigentlyk het Onder. van RAY. werp zyn van onze Afdeeling, worden eerftes | lyk, door deezen Autheur, onderfcheiden in-_ Plat- en Rondviffchen. De laatften- verdeelt hy ten opzigt van ’t getal der. Vinnen. -Dus zyn er die geen of maar één Paar Vinnen hebben; langwerpig gelyk de Lampreijen of Prikken, welken hy hier toe ook betrekr, en het ge- heele Geflagt der Aalen. en Paalingen: of met een rond Lyf, gelyk de Egelvifch: anderen „ die twee paar Vinnen onder aan ’t Lyf hebben, worden gefmaldeeld in zodanigen , die drie Vin- nen hebben op de Rug , gelyk de Kabeljaauw- en Schelvifch; die twee Vinnen op de Rug heb. | ben , OO DER VISSCHEN. 65 ben, gelyk de Forellen, Baars en veele ande- ren ; en eindelyk, die miìaar ééne Rug- Vin heb. ben. Deeze laatften worden , wederom , onder- _< __feheiden naar de gefteldheid van de gemelde Vin , die of geheel met Kraakbeenige en buig- zaame Beentjes is geftraald, of de voorften ftyf en Graatig , de agterften Kraakbeenig heeft. Eenigen van de eerfte Soort hebben die Vin Jang, en byna over de geheele Rug uitgeftrekt, „anderen kort. Zy is, in deeze laatften , of om. trent het middelpunt der zwaarte geplaatft , gelyk in de Haringen , Karpers en veele anderen; of agter op de Rug, gelyk in de Snoeken, enz. Van de laatfte Soort, die de voorfte Straalen van de Rugvin ftyf en Graatig hebben „ vindt men veelerley Zee- en Rivier-Viffchen, Ook zyn ‘er eenige Weftindifche, in welken de geheele Rugvin alle de Beentjes ftekelig , of ftyf en fpits, heeft (*). Het blyke derhalve, dat de Natuurbefchry- vers van deeze Eeuw, door dien Engelfchman, op de koers gebragt zyn in hunne geregelde Sax menftelzels. De affcheiding der Walvifch=-aar« tige van de overige Viflchen, welke aan Lin- NAUS (*) Ik kan niet anders zien , of ARTEDI ftelt deeze Ver- deeling op rekening van WILLOUGHBY, alwaar men ‘er iets van vindt (in Cap. XI. Libr. IL.) : doch de twee eerfte Boe- ken van dat Werk zyn ’er door Rav bygevoegd , gelyk de Tytel meldt ; zo dat men die Verdeeling aan de Uitvin, ding van RAY moet toefchryven. Zie zyne Synopfis Method, ‚ Pifcium. Odtavo. pag. 4. 1, DEEL. VII. STUK, E IV. AFDEEL,. HH. Hoorpe STUK, dede « 4 k \ b p hi 66 RANGSCHIK KING jy, Naus aanleiding gegeven heeft, om’er ook de ArpeeL. Kraakbeenige van af te zonderen , fchynt IL van Ray oorfprongelyk. Deeze afzondering jin was door Arrepi verfinaad en zy wordt thans | door den Heer GRoNov1us wederom geheel ver. worpen. Jornsron, Onder de Hedendaagfche Aula die van Roer iede Viffchen fpreeken , kan ik niet voorby ge- BEEEVEN _wag te maaken van een voornaam Werk, dat in den jaare 1718, hier te Amfterdam , is uitge- komen. Ik meen het Werk van JonNsToN over de Dieren, ’t welk HengikK RuyscH, Med. Doktor en Zoon van den vermaarden Hooglee- raar Ruyscu , in ’t licht gaf. Het is met een Verzameling van meer dan driehonderd Ooftin- difche Viffchen verrykt, welker Afbeeldingen; egter, meeftal zeer flegt gemaakt en fommigen verfierd zyn-of wanfchapen. Geen de minfte Orde of fchikking is ’'er in de plaatzing van deeze Viffchen waargenomen 5 ja, wat Geflag- ten of Soorten waren, fchynt de Autheur niet verftaan te hebben. In één woord; hy is ’er mede te werk gegaan als de Reisbefchryvers; die aân de eerft voorkomende de eerfte plaats gees ven, en de Befchryvingen zyn veelal gebrek- kelyk of fabelagtig(*). Rangfchik- Op ’t Getal der Beentjes in de Vinnen, wel- Eros ken Wirrovvusy geteld had , heeft Rajus, in | ve) zie ARTEDI Zchthyol. Hift. List. p‚ 57. DER VISSCHEN 67 in zyn Kort Begrip van de Befchryving der Vis. rv. À fchen, wel is “waar , geen agt geflagen } doch AFDEEL deze Telling, wordt niet tot de Hoofdver- En deeling g of die der Rangen gebruikt. Drie Ran- srux, gen bleeven ’er van de vyf, welken Arrepr opgeregt had , flegts voor de Graat - Viffchen over; te weeten die der WEERVINNEN (JMa- lacopterygii ; ) STEKELVINNEN , (Acantbopterygi,) EN ONBEENIG- KIEUWEN ( Branchioftegi). De Eerftgemelden hadt ArTEDr, naar ’t getal en de gedaante der Vinnen op de Rug, in ver- fcheide Afdeelingen onderfcheiden ; doch de Heer LinNaus, befchouwende de onzekerheid of twyfelagtigheid van de gemelde Verdee- ling, heeft, niet minder fchrander, een ande. re ter baan gebragt, die hy van de plaatzing der. Buikvinnen, door hem PooreN genoemd, afleidt , naar dat dezelven of ontbreeken OE ten opzigt der Borftvinnen , die hy VLERKEN noemt , een andere fchikking hebben; mids dat egter de Viffchen met onregelmaatige Kieu. wen, een byzondere Hoofddeeling uitmaaken. Zie hier dan zyne Rangfchikking. 1. DEEL. VILSTUE. E 2 RANG. 638 RANGSCHIKKING dn PR LOMT EAR POREENN ee RANGSCHIKKING Hoorp. STUK DER Me, LurBaS … C 5 roda A. Sommigen hebben Kieuwendekzels en Kieuwvinnen, In dezelven zyn de Buikvinnen Rang. _Of geheel ontbreekende, (Apo- des) ZONDER PooTEN, IL. Of voor de Borftvinnen, (Ju- _ gulares) HALSPOOTEN, Mt 2 Of onder de Borftvinnen. ( Tho- racici) BORSTPOOTEN. jb € Pe Of agterde Borftvinnen. (4b- dominales) BurkPooTEN, IV. B. Sommigen zyn van Kieuwendek- zels of Kieuwvinneh ontbloot , genaamd (Branchioftegi), ONRE- GELMAATIG GEKIEUWDE (*). V. MK OM EE MX MH De (*) Ik vind my eenigermaate belemmerd , om het Woord Branchioftegi in ‘t Nederduitfch over te brengen ; cat het- zelve in verfcheide opzigten gebruikt wordt. Wichen met bedekte Kieuwen fchynt het niet te kunnen betekenen, om dat de Kieuwen-dekzels in veelen ontbreeken : met ongedekte Kieuwen is nog oneigener, aangezien fommigen ín Erea / ang» VDE B TV PBS CTH TEN, 69 De Heer Grorovius, die in't eerft de Ver- iv, deeling van ArTEpi gevolgd hadt (*),wykt ’er AFDEEL,. thens op eene andere manier van af (}), om SIA H een Methode te volgen , welke zyn Ed. zig ver- teg beeldt met de Natuur, zo veel het valle kan, verdeeling van GRONO- overeenkomtftig „of aan de Natuur eigen te zyn. wigs. Zyn Ed. wien het in het Samenftel van Lin- N&Us niet behaagde, dat .de Kraakbeenige Vise fchen , wegens een klein verfchilletje in de Kieuwen, zo hy zig uitdrukt, van de anderen afgezonderd en by de kruipende Dieren gevoegd werden , heeft dezelven thans weder met de Walvifchaartige of Vlakftaarten , in ééne Klas- fe , famengevoegd ; welk alle de genen , die van het Gemeen Viffchen genoemd worden, begrypt: verdeelende dezelven als volgt. Metho. Rang, by LINNaus, de Vliezen, die de Kieuwen dekken, al hebben , en zulks volftrekt tegen de betekening van het Griekfche Woord fttydt. ARTEDI hadt ze niet dus ge- noemd „ om dat de Winnen geen Beentjes hebben , gelyk men_ lelkrs zegt (Uitgez. Werhandel. 1. DEEL „ bladz. 147,): maar om dat de Kieuwen niet Been ig zyn. De Oa der Vin- nen „zegt hy duidelyk, zyn Beenig. Welke Viflchen de Heer GRONOVvIUS ‘er door verftaa , zal aanftonds blyken : naa. melyk zodanige, wier Kieuwen flegts mert een Alein Gaat je open zyn. In die Rang worden van hem wederom andere Viffchen begreepen. Ik geef ’er derhalve deezen algemeenen naam aan. (*) Muf. Ichrhyol. Lugd. Bat. 1754. (Ì) Zoöphyl. Gronov. Fafe, 1. ibid. Anno 1763, je 1. DEEL. VII. STUK, E 3 IV. Methode van Gronovius. AFDEEL, mm E Horizontaal of vlak leggende: PLAGIURI, Hoorp- (Met Buik- STUK» | Í vinnen. ( Kraakbeenig : CHR ON- 2 $ DROPTERYGII, — } Zonder f | Esen nen. Zonder | 1 in rg ra | ie de egts met, een ‚Staart klein gaatje open Ì ht q hebben zyn: BRANCHI- SS dean | OSTEGI, Ls Ze Ee | | erpen re Buik- man vinnen. met de geftraal- Z Buikvin- (° Rugvin Senerat: ; nen aan f enkeld. Ús der de Borft, ; | vinnen Beenig, onder de 4 Rugvin welker Z Borftvin- Len dan Kieu- nen, de ééne. | han | ( Rugvin enkeld. van on- | deren en | Buikvin- Rugvin aan de | nen tus- | dubbeld, Zyden , | fchen de | de agter ruim À Borftvin- 4 fte onegt geapen : $ nen en \ of een BRAN- | Aarsvin Vetvin. CHI Á- gsi. | Ki LES, Rugvin- met de a nen twee Liet of Uettraalde. Waare Boikrink nen ge- heel ont- Erne Lac zo RANGSCHIKKENG 4 N \ Wy volgen niettemin de Rangfchikking van onzen Autheur, door wien de Walwifchaartige Viffchen , gelyk hier voor en elders gemeld is, om dat dezelven in Levensmanier , ten opzigt van de Opvoeding der Jongen en Voortteeling , overeenkomen met de Viervoetige Dieren , welker Wyfjes de Jongen uit de ‘Borften zog geeven ; in zyn Samenftel der Natuur , van de Viflchen zyn afgezonderd ; zo wel als de Kraakbeerige of Kraakbeenvinnen, om rede. nen die hier voor gemeld zyn. De Geftalte , immers van beiden ‚ (welke in de Rochen en Haaijen grootelyks verfchile van de eigentlyk zogenaamde Viflchen, die veelal gefchubd zyn, t geen in de Kraakbeenvinnen, zo wel als in de Vlakftaarten, ontbreekt; om van die onge. _woone plaatzing der Staart in de eenen , en der Kieuwen in de anderen, thans niet te ípree. ken), geeft taamelyk voet tot deeze onder. fcheiding. Zie hier dan de Î 1 NI lens EE a f 4 Se 2 BEI E 4 CHA- 1. DEEL, VII, STUK, DER VES SCHIEN: zr IV. ÁFDEEL, IL. HoorD.- STUK. 72 RANGSCHIKKING IV. CHARACTERES AFDEEL: | jj, PAI SEG NN STUK. ORDO PRIMUS. APSO DE et Quibus Pinne Ventrales omnino defunt, 119. Murena. Aperture Branchiarum ad late. ra Tbhoracss. 120. GYMNOTUS. Dorfum apterygium, zor. Tricsiurus. Cauda aptera, 422. ANARHICHAS, Dentes rotundati. 123 AMMODYTES, Caput Corpore anguftius. 124. STROMATEUS. Corpus ovatum. 125. XipHias. Roftrum Enfiferum. RC ORDO SECUNDE TJ UGU LAREN Quibus Pinnee Ventrales ante Pínnas Peétorales. 126, CALLIONYMUS. Aperture Brancbiarum ad Nucham. 12. URANOSCOPUs. Os fimur I2ë. WULLEKE Bee per Vis sc HE N. 13 KENMERKEN DER Iv. per B: AFDEEL, ET SC HN gisoeit GOD Dr Ke DDL STUK. EERSTE RANG. BONDEN PFOOTEN, Die geheel ontbloot zyn van Buikvinnen, 119. Aar. De openingen der Kieuwen aan de Zyden van de Borft. reo. Broor-Ruc. De Rug zonder Vinnen. 121. ScHERP-STAART. De Staart ongevind. 122. ZeE-Worr. Tanden die rondagtig zyn. 123. SMELT. De Kop fmaller dan het Lyf. 124. SPREY-ViscH. Het Lyf Eyrondagtig. 125. ZWAARDVISCH. De Snoer naar een Degen gelykende, OPM OH Oke TWEEDE RANG. HAL SPOO TWELM Die de Buikwinnen bebben voor de Borfloinnen. 126. SCHELVISDUIVEL. De Openingen derbi wen in de Nek. 12). STERREKYKER, De Bek opgewipt. DEEL, VII STUK. E s | 128, 74 RANGSCHIKKING 128. TRACHINUs. Anus prope Peêtus. — 129. Gapus. Pinne Peëtorales in acumen elon- gate, 130. BLENNIUS. Pinne Venirales a mu TIC@. I3L, OrPHipIoN. Pinne Ventrales e Spina? Cirrbo compofite, OPERA ELD „0 RD OTE R TIUS. rd omde ak Quibus Pinne Ventrales fub Pinnis Pedoiikes 132. CycLoPTERUS. Pinne Ventrales connate in orbiculum,. 133. Ecnenéis, Capitis dorfum Planum „ trans. | wverfe fulcatum. 134. CORYPHANA. Caput antice truncato obtu- Jam. | 135. Gorrus. Pinne Ventrales coadunate in Pin- | nam ovatam. . 136. Corrus. Caput Corpore latius. 137, SCORPENA. Caput Cirrbis adfperfum. 138, Zeus. Labium fuperius membraná transver- | Ja fornicatum, 139. PLEURONECTES. Ocuyli ambo in latere altero Capitis. | 140. A kad ke n je ek ne ís E k „DER VLESSCHEN,. 75 Ee 128. PreteRMAN. De Navel naby de Bortt. 129. Karerjaauw. De Borftvinnen lang en fpits uitloopende.« 130. SNor-Visca. De Buikvinnen twee-Vinge- rig en ongedoornd. T31. SLANG-ViscH. De Buikvinnen uit een Graat __en Baardje famengefteld, kP ii dr Ci HC ER DE RANG. PRT OD TIN, Die de Buikvinnen bebben onder de Borftvinnen. 132. SNOTTOLF. De Buikvinnen kringswyze fa» | mengegroeid, 133. ZUIGER-ViscH. De Kop van boven plat, overdwars gegroefd. 134. ORANJE-ViscH. De Kop van vooren (tomp.- agtig geknot. 135. GRoNpEL, De Buikvinnen famengegroeid tot een ovaale Vin, 136. KNorraan, De Kop breeder dan het Lyf£, 137. ZEE-SCORPIOEN, De Kop met Baardjes begroeid. 138. SPIEGELviscH, De Bovenlip met een dwars Vlies gewelfd. 139. PrLATvIsSCH. De beide Oogen op de eene Zyde van den Kop. 1.DEEL. VILSTUK. 140. IV, AFDEEL, IV. vÁFDEEL. u. ‘Hoorp. STUK. 76 RANGSCHIKKING 140. CaaroooN. Dentes Setacei confertiffint flexiles., 141. SpArus. Dentes walidî Hfd five Molares, 142. LABRus. Pinna alsa ramento poft Spinas | notata. 143. SCLENA. Pinna Dorfalis in foffula recon- denda, 144. PERCA. Opercula Branchiarum ferrata, — 145. GASTEROSTEUS. Cauda Lateribus Carinata, Spine Dorfales diftinête. 146, ScOMBER. Cauda Lateribus Carinata, Pin- _nule fpurie plures, 147. Murrus. Squame , etiam Capitis , laxe. 148. Trrera. Digit diftineti be Pinnas Pec. torales, a Beke Ver ilketa Met ORDO OUARTUS ABDOMINALES. Quibus Pinne Ventrales pone Pinnas Peétorales. 149. CoBrris, Corpus vix ad Caudam angufta. Lum. z5o, SiLuRUs. Radius primus Pinnarum Dorfa- lium Peétoraliumque dentatus. | | ISL „DER VrISSCHEN. 11 140, KrreviscH, Buigzaame borftelagtige Tan- Iv. den, die zeer digt aan één ftaan. AÄFDEEL. IAI. SPAAR, Sterke Sny-Tanden of Kiezen, E en 142, Lie-Viscr. De Rugvin, agter de. Beent- stuk, jes, met een draadswys byhangzel. 143. OMmger-ViscH. De Rugvin verborgen kun- ___nende worden in een Groefje. r44. Baars, De Kieuwendekzels Zaagswyze getand. I45. STEKELBAARS, De Staart op Zyde gekield; en afgezonderde Stekels op de Rug, 146. Maxkrrer. De Staart op Zyde gekield; en verfcheide Baftaard-Vinnetjes. 147. BARBEEL. De Schubben „zelfs die van den Kop ; los zittende, 148. Zer-HAAN. Afgezonderde Vingers nevens de Borftvinnen. NEE TREE MIERDE RANG: RARP OO PE N, Die de Buikvinnen bebben agter de Borftvinnen, 149. Meir-SranG.. Het Lyf aan ’t Staart.end naauwlyks verfmallende. “150. Meirvar. Het eerfte Beentje ë der Rug- en Borftvinnen , getand, DEEL, VIT. STUK, EST 78 R'ANGSCHIKKING Iv. r5r. LorrcArta. Corpus catapbraêhum, R AFDEEL, he. r52. SALMO. Pinna Dorfalis boftiéa. adipofa, stug, 153. FisTULARIA. Roftrum dane wa —claufse, 154. Esox. Mandibula sferton ; Imgiar » punc- tâta. ISS. ARGENTINA. Anus Caude vicinus. 156. ATRHERINA. Fafcia lateralis; omginudinals Argentea, 157. Mover. Mandibula inferior intus carinata. 158. Exoccerus. Pinne Peétorales longitudine „Corporús. | 159. Poryremus. Digiti ane june Pinas Peétorales. 160. CLUPEA. Abdomen carinatum ivan. Te IGI. CePriNus, Membrana Branchioftega tri-ra- diata. OEREN ORHKORKA ORDO QUINTUS. BRANCHIOSTEGI. Opereulis Pinnisve Branchialibus deftituti, 162. MorMyrus. Dentes per « Squame umbricate. 163. BamistEs. Dentes rida oétos Pinna Ventralis folitaria. 164e Kad ADERSVIssCHEN 9 51. HARNASMAN. Het Lyf rondom met Been bekleed. 152. SALM, De agterfte medie een Vet-Vin. 153. Tagraxsryr-ViscH. De Bek baindlehs < «met een Dekzel daar op fluitende. - 154. Snoek. De Onderkaak langer en int peld. 155. ANsiovis. De Navel digt aan de Staart, 156. KoorN-Aair Viscr. Een breede Zilver. kleurige ftreep, op Zyde, overlangs. 157. HARDER. De Onderkaak inwaards gekield, 158. VLIEGENDE ViscH, De Borftvinnen zo lang als ’t Lyf, 159. Vineer-Visen. Afgezonderde Vingers ne- vens de Borftvinnen, 160. Harinc, De Buik Zaagswyze gekield. 161, KARPrEr. Het Vlies , dat de Kieuwen dekt, met drie Beentjes geftraald, TOREN ROR HR OKKO BE DE RAN :G. ONREGELMAATIG GEKIEUWDE. Die vanKieuwendekzels of Kieuwvinnen ontbloot zyn. 162. Mormrraar. Tanden die uitgerand zyn en de Schubben gefenalied. 163. HoorNviscH. Agt Tanden, zo boven als onder; de Buikvin enkeld. | 164. IV. ÄFDEEL, ij HoorD- STUK go RANGCSCHIKKING IV. 164. OsTrAcION, Dentes utrimgue plures : Cor. en __pus teftâ offeâ vetum. | henondt 165. TETRODON. Dentes uirimgue duo : Abdoe STUK. „men muricatum. | Ha. 166, Diopon. Dentes utrimgque folitarii : Cora pus echinatum. | 167. CENTRiscUs, Pinna Ventralis folitaria Corpus loricatum fpiná, 168. SYNCNATHUS. Pinne Ventrales nulle: Cor- pus articulatum. | 169, PeGasus. Pinne Ventrales bine s Corpus articulatum. | 1D | 164. Breenvisen. Wederzyds meer Tanden : het Lyf gedekt met een Beenige Schulp. 165. SreKerguik. Wederzyds twee Tanden: de Buik Stekelig. 166. Eeerviscn. Wederzyds ééne Tand: het … Lyf Egelagtig gedoornd, 167. ScriLpvisen. De Buikvinenkeld: het Lyf gewapend met een Graatagtig Schild, 168. NaaLpviscu, Geen Buikvinnen: het Lyf uit Geledingen famengefteld. 169. ZEE-Paarpje. Het Lyf met Geledin- gen en twee Buikvinnen, 1. DEEL. VII STUK, F IL Hoorp. DER VISSCHEN. Br IV, ÄÁFDEEL, HH. HoorDs STUK, 82 BESCHRYVING VAN k ON OON ORN ALO DK „AFDEEL. 2 an Pr OL HOOEDS ER : Hoorp- | | stTUK. Befchryving van ’t Geflagt der AALEN, waar in | zo de gewoone Paalingen, als de Konger.Aal en werfcheiderley Zee-Slangen , zyn begreepen, Waarneemingen omtrent de. Voortteeling der Aalen , uit welken blykt , dat dezelwen Jong- werpende 2yn. Rangfchike oe den by ons bekenden naam van AALEN, Hing. begryp ik die Viflchen, welken het eer. fte Geflagt in de eerfte Rang, by LINNAUs , uitmaaken, met den Geflagtnaam Murena. De Heer Gronovius hadt dezelven, te vooren, met ArTEDr, onder de Weekvinnen (Mala. copterygi) geplaatft , doch thans telt hyze onder de Branchioftegi , en wel de zodanigen däar van, die geene Buikvinnen hebben. Zyn Ed. maakt van de Murene drie Afdeelingen ;, de eerfte van de genen die van Kieuwen-Openin- gen ontbloot zyn, de tweede van de genen, die ‘er Éêne, onder aan ’t Lyf, en de derde van zulken, die ’er twee hebben, één aan ic. der zyde, | Kenmerken. Deeze laatften behooren alleen tot dit Ge- - flagt , waar van de Kenmerken volgens onzen Autheur zyn, een Vlies dat de Kieuwen dekt , hebbende tien Straalen, en een opening by de Borftvinren. Voorts de Kop effen; de Neus. gaten pypagtig; het Luyf fpilrondagtig en glad: | | def f PLAAT LVII z 2 p i (4 4) Kij 10 id /) Û 1 lada 2 4 77 le Ge hid nr a IN NS NS NNSENNINENS SSN N NN Ze en ®, 175 Pp jg G0 4 ee ALI SE 5 CALL Dl DEELPS Pd 4 ES ia AT: AN DE ALLEN, 83 de Staartvin famenloopende met de.Rug- en iv. \__Aarsvin. | | AFDEEL | t Getal der Soorten van dit Geflagt, wel. se ken Linnaus opgeeft, zyn zeven, waar on- srux. ‘der onze Paalingen , en de zogenaamde Zee. Soorten. Slangen, zyn vervat. (1) Aal zonder Borflvinnen, | 1 Helena, Deeze Soort is de Murena, daat meeft alle Moer-Aal. oude Schryvers , zo Grieken als Romeinen , van gewagen, als een Vifch , die een der Ick. kerfte Geregten op Tafel bragt, en hier van heeft hy den bynaam van Helena , of Pronk der Maalcyden. Porrio deedt de Slaaven, die “ter dood veroordeeld waren, in zyne Vyvers, aan zodanige Viflchen voorwerpen, op dat de- zelven daar door te iekkerder worden mog- ten (*). Ook wordt de Griekfche naam afge. leid van hunne groote Vetheid , door welke zy zig niet onder Water konden dompelen, maar altoos aan de Oppervlakte zwemmen, ’t welk hunne Huid door de Zonnefchyn verfchrompeld maakte. De Italiaanen noemenze Mourene of Morena, en fomtyds Fluta, de Duitfchers Mur- Aal of Muur.Aal; doch my dunkt dat het ei. | _gener (1) Murena Pinniís Peétoralibus nullis. Sy/?, Nat, X. Ger. tig. Murena Pinnis Peftoralibus carens. ART. Gen. 25. Syn. 41. GRON. Muf. 1. N. 16. Muf. Ad. Frid. 1. p. 319. Mu- rena feu Conger Brafilienfis , mas & foemina. SEB. Mu: IL. T. 69. f. 4, $. Murena maculata nigra & viridis, Câ= TEE UT: zo, 21. (*) PLIN. Libr. IX. Cap. 23, 1. DEEL, VII, STUK, E 2 ijk 4 IV, Lj) ÁFDEEL. nr. Hoorp- STUK. dloer- dal. Vangft. 84 BE3CHREYVING eigener zy den naam van Moer-Aal te gebrui. ken. | ‚ Deeze Vifch, die in de Middellandfche Zee zeer gemeen is, wordt in de Oceaan, cuffchen Europa en Amerika, ook wel, doch zeldzaam, gevonden. Men merkt als iets byzonders aan, hoe dezelve, in de Zee zyn oorfprong hebben. de, en niet in de Rivieren opkomende , egter door zoet Water gefpeend en Vet gemaakt wordt, Hy leeft van Vleefch, en zyn Beet wordt nietsalleen gevaarlyk , maar zelfs Ver- giftig gezegd te zyn. De groote gelykheid van deezen Vifch met de Slangen, deedt de Ouden vaft{tellen dat ’er maar cen Wyfjes Murena was, die met de Slangen paarde. Is zeker, dat zy fterk voortteelt, hebbende byna altoos Jongen. | Men vangt de Moer.Aal niet, dan aan Kuften die Klippig zyn en Steenagtig van Grond. Van deeze Steenen worden verfeheidene uitgehaald, _ om een Graft of Sloot te maaken tot aan ’t Water , en dan een of twee Krabben verplet: terende, die men in deeze Sloot wafcht, of wel daar in wat Bloeds doende, ziet men ’er aanftonds dit Schepzel inkomen, dat dan, op de volgende manier , gevangen wordt, Men doet aan den Hoek van den Hengel een ftuk- je Vifch of Vleefch, daar de Moer-Aal op aan- valt , en ’t zelve ín zyn Gat wil {leepen , ’ welk tuffchen, twee Steenen is. Veel handig. heid heeft men dan noodig: want indien het. Dièr VAN DE AALEN, 85 Dier maar zo lang tyd gegeven wordt , dat het zyn Staart ergens aan vaft kan haaken , zou men ’t eer den Bek aan ftukken trekken, dan het op te haalen. Als men den Moer-Aal op- IV, AFDEEL, „ET. Hoorp. STUK. gehaald heeft, is ’er nog veel werks om hem „eraa, te dooden, ten zy men de handgreep verftaa; naamelyk hem de Staart af te {nyden of die te _ kneuzen; als wanneer hy aanftonds fterft. Hier in verfchilt dezelve grootelyks van de Slangen, die men op den Kop moer treffen. Uit de meergemelde Verzameling van Zeld- zaamheden der Natuur, welke de Heer W. var DER MEULEN heeft, deelen wy thans den Lief- hebberen de Afbeelding mede van een Ooft- en Weftindifchen Moer-Aal, beiden veel naar den Brafiliaanfchen , welken Serra afgebeeld heeft , gelykende en buiten twyfel behooren» de tot deeze Soort. De Ooftindifche, die on- gevaar anderhalf Voet lang is, heeft eene rose agtig Afchgraauwe Kleur, eenigzins naar Vio- let trekkende , en is getekend met zwarte vlak. jes, die op de Zyden veelal rond, aan de Rug overdwars langwerpig zyn. De Weftindifche, van St. Euftatius gekomen , is by de twee Voeten lang, en op een witten grond zeer fierlyk donker Koffykleurig bruin gemarmerd, Pl. vi: Fig. Is De met fyne ftippeltjes in de tuflchenwydte der groote vlakken „ die aan den Buik rondagtig ZyD. Dat veelen dit Dier met den Lamprey ver. ward hebben , is , aangemerkt de uitwendige I,DEEL. VI STUK. lie Ge- Geftalte, IV, 36 BEsSCHR?YVING.- Geftalte, niet zo zeer te verwonderen (*). Even- ÄFDEEL. wel gelyken zy» ruim zo veel, naar Aalen, HIL. Hoor p- STUK. doch hebben het Lyf breeder, den Bek meer uitgeftreke in langte, fcherp en famengedrukt Moer-Aal. op Zyde: de Kleur, zegt men , is bruinagtig of geel en zwart, ja fomtyds Goudgeel bont: de gaaping van den Bek zeer wyd; onder en boven met een ry van zeer kleine Tandjes, behalve welken de Vifch ‘er, in ’t midden van 't Gehemelte , twee grootere heeft, die be- weeglyk zyn, gelyk in de Adders. De Oogen, die klein zyn, ftaan in Goudgeele Kringen , met een doorfchynend Huidje overdekt. Aan ’tend van den Bek zyn twee Pypagtige uitfteekzels , en boven de Oogen twee anderen; maar van de eerften miffchien tot de Reuk , de laatften tot het Gehoor dienen, zegt WiLLoucHsy. Dat de Moer-Aalen hooren kunnen hadden de Ouden reeds verzekerd. Porpayriusíchryft , dat Crassus , de Romein, een Murena hadt, die geroepen zynde by hem kwam, Ook ver- haalt Prinius, op ’t Gezag van Licinius Macer, dat zy door fluiten van de Viffchers gelokt en gevangen worden. Hier in hebben zy , dan, met de Slangen veel overeenkomft , die niet alleen een fyffelend of piepend Geluid maaken; maar fomtyds cok op het fluiten aankomen en zig (*) Hierom wordt de Latynfche of Griekfche naam, Jus vena, door de Woordenboekfchrvvers , zeer verkeerdelyk, een Negen-Oog of Lamprey vervaald: gelyk in Pirisci Lext- gen. KÒNIG Gazophyl. &c. ir mp VAN DE AALEN. 87 4 zig arypen laaten (*). Ook ftrekt dit tot een Iv, EU aanmerkelyk bewys voor ’t Gehoor der Vis. AFDEELe HS her ot | | hr Wat de Ontleding belangt: zy hebben een srux. groote langwerpige Rob, die tot de Navel toe AMoer-Aal, reikt: de Liever ís lang , rood en een weinig geelagrig: de Galblaas ovaal , mec blaauwagtige Gal. Boven dezelve legt het Zwem. of Lugt- blaasje, dat klein is en puntig uitloopt aan de beide enden. | | Men verhaalt, hoe de Redenaar ted Gebruik, eene Murena, die hy had: , beweende, toen dezelve geftorven was, en Lucius Crassus zou ’er over Rouwgewaad gedragen hebben. ’%t Ìs zeker , dat zy deeze Viffchen zeer bemin. den (f), en in Vyvers fpeenden. Het Vleefch der Jongen is wit, en vry fmaakelyk ; doch dat der Ouden zeer Lymig en vol Graaten. Ook zyn ’er geweeft, die het voor Venynig hiel- den, (2) Aul, die de Staart ongevind en fpits beeft, u. Ophis, bet Ly f Jpilr ond, ziee Serean | | One . (*) Aangaande het eerfte, is t bekend, dat de Waterflan- gen , hier in Amftterdam , by Zomer, fomtyds hun geblaas laaten hooren. Ten opzigt van het laatfte verhaalt my de Heer N. STRUYCK, dat hy een Karel gezien heeft, die eenige „Waterflangen , hier in de Stad , in de Graft fmeet, welke hem nazwommen , op zyn fluiten by hem kwamen , en zig altemaal weder lieten grypen. (f) Natat ad magiftrtum delicata Murena. MARTIAL. (2) Murena Cauda aptera cuspidat , Corpore tereti. Syfa. Nat. X. Murena teres, gracilis, maculofa, Caudâ tereti cuso pidatà, apterygià. ARTED. Gen. 24. Syn. 41. 1, DEEL. VII. Srux. KE 4 TV. ÄFDEEL. AL Hoor. STUK. Zee-Ser pent, 88 BESCHRYVING Onder den naam van gevlakt Zee-Serpent (*) werdt deeze van Dr. LisTER , naar een gedroogd Voorwerp , aldus befchreeven. De langte was drie en een half Voet, de dikte van den Kop vier Duimen : het Lyf allengs verfmallende , aan ’t end fpits. De Snoet is langwerpig fcherp, met een wyde gaaping , en heeft fcherpe Tan- den, die inwaards krom ftaan, boven en onder op dubbele ryën, met nog een ry ; daarenbo- ven, aan ’t Gehemelte. Aan de Kieuwen ftaan kleine Vinnen. . De Rugvin begint drie Duimen van den Kop, en loopt, tot op twee Duimen naa, de Staart ten einde uit. De Buikvin, by de Navel beginnende, ftrekt tot op vier Duimen aan de fpits van de Staart. Dus is dan het ui- terfte endje van de Staart ongevind. Alle Vin. nen zyn witagtig en ongevlakt; die van den Buik byna een Vinger breed. Aan den Buik is de Kleur witagtig: de Kop niet zelden zwart- agtig geftreept. Voorts heeft de Vifch, op de Zyden van heet Lyf , als een dubbele ry van groote vaalagtig zwarte Vlakken , ieder byna een Vinger breed ; de onderfte tegenover de tufchenruimten van de bovenften ; even als men de Boomen vaneen Allée in ° verband plaatft. De gemelde ftippeling en de kromheid der | Tanden ‚ doet my naauwlyks twyfclen, of het zal zodanig een Schepzel zya geweeft, dat van Le. (*) Serpens marinus maculofus. WILL. App. p. 19. RAR Syn 37. | ri a px Ji Wk VAN DE AALEN. 89 Lecvar en zyne Medgezellen op een Klippig sv. Eilandje, by St. Mauritius , thans Isle de Fran- Arpeer, ce, daar zy in Gevangenis gehouden werden, HL. gedood zynde, is afgebeeld (*). Dit Monfter, gg dat van hun wel zestig Ponden zwaar gefchat werdt, en overzulks byíter groot geweeft moet zyn, hielden zy in ’t eerft voor een Lamprey of Zee-Aal: maar het Vleefch proevende, be- vonden zy hetzelve zeer leelyk van Smaak. Zy aten ’er derhalven niet van , en evenwel wierden zy altemaal, zo ’t fchynt , door het geproefd te hebben, ziek: weshalve dit Zee- Serpent, van hun , voor Vergiftig werdt ge- houden, Serpent, (3) Aal die de Staart ongevind en fcherp beeft, bet Lyf Jpilrond. | Serpens. Zee-Slang, __ Dit Dier, ’t welk men vindt in de Oceaan der Zuidelyke Deelen van Europa, zou het Zee-Serpent zyn, waar van de Ouden gefpro. ken hebben, onder den naam van Serpens maxi- muss hoedanig een ’er WirLovcneg te Rome gezien hadt , zynde vyf Voeten lang. Ik boem hetzelve Zee-Slang , tot onderfcheiding van het voorgaande „ daar het egter, volgens de opgegevene Kenmerken, weinig van verfchilt, Zie hier de Befchryving daar van, door Rar (4). Hets (*) Voyage. Tom. II. p. 40. (3) Murena Caudâ aptera acutà , Corpore tereti. Sy/f, Nat. X. Murena ezaîte teres , Caudàâ acutà wk ART, Gen. 24. Syn. 41. (T) De Eind ‚ waar van in ’t Werk van WATSON 1, DEEL. VII STUK F ho) (aladze IV. ÁFDEEL, UI. Hoorp. STUK, Zee-Slang. Weftindi. {che. MEE Wal or go BESCHRYVING Het Lyf is fpilrond, naar de Scart. allengs verdunnende : de Kleur op de Rug vuilgeel, aan den Buik helder bla auwagtig, Aan de Kieu- wen heeft hy maar één paar Vinnen. De Rugvin, niet ver van de Kieuwvinnen aanvang neemen. e, ftrekt zig , tot op een Vingerbreed naa; ten einde’ van de Staart uit. Een dergelyke Buik- via heeft de Vifch, die aan de Navel begint. Het end vande Staart is niet platagtig , gelyk in de.Aalen , maar fpilrond en fcherp. Even- wel vondt hy te Rome nog een anderen Zee- Slang , wat korter , die de Staart aan ’t end platagtig hadt. De Ingewanden waren byna als een Moer-Aal, en hy befpeurde in deeze Zee- Slangen, zo wel als daar in, dat de Galblaas niet aan de Lever gehegt ware, noch ‘et eenige gemeenfchap mede had, hangende los en vry aan de Galbuis. Even het zelfde was door hem in de Adders waargenomen. ed Deeze Vifch fchyot, om te verkoopen, op de Markt te Rome gebragt geweeft te zyn: want dezelve , zegt WirroucuBY , hadt het Vleefch zeer fimaakelyk en lekker, doch met Vezelagtige Gaatjes doorweven 5 zo dat men het niet, dan met veel moeite, kaauwen kon, Geheel anders fcheen het te beftaan met die Wettindifche Zee-Slangen , daar Pater LABAT van (bladz. ‘tos.) gefproken wordt, is deeze Sooit van Murena niet. Ook frookt de ongevinde en ongevlakte Afbeelding, noch met den aart der Zee-slangen , noch mêt de Befchry= 4 ; dr wa aaf: ving, die-men “er van gees VAN DE AALEN. or van {chryft; want dezelven waren, door hem, rv. geheel Venynig aangemerkt. Zodanig een Arperu werdt door het Volk , dat by hem op de Viffche- Fe ty in de Kanaalen , tuffchen de Weftindifche sryx, Eilanden uit was, gevangen,die, op de langte Zee-ssong. van drie Voeten, de dikte hadt van een Arm; den Kop plat, als van een Slang; op de Rug een Vin, die tot aan ’t end van de Staart liep, en twee anderen, die by haar begin drie goede Vingeren breed waren. Het Monfter, ester, dat zy naderhand , op de Kuft, met een Treknet magtig wierden , was ongelyk verfchriklyker, Die Zee-Slang was ongevaar tien Voeten lang en hadt byna twee Voeten omtreks in ’ midden. De Huid was blaauwagtig , met zwart en geel glinfterende en als gevernifte V lakken. De Rugvin, die, op zes Duimen naa, zig tot aan ’t end van de Staart uitftrekte , was by den Kop zeven Duimen breed. In de Bek waren Tanden van byna twee Duimen lang. Behalve de Rugvin hâdt dit Schepzel nog drie Vinnen aan beide zyden van het Lyf, en eene Vin in de uitfnyding van de Staart, die, dat zonder- ling is , in beide deeze Slangen, als gevorkt zynde, befchreeven wordt (*), (4) Aal met de Onderkaak langer „bet Lyf van rv eenerley Kleur. Anguilla. Paaling. 1 Van (*) LaBars Reizen naar de Franfche Eilanden van Amerika, (4) Marzna Mazillâ inferiore longiore , Corpore unicolore. _Syfl. Nat. X. Murena unicolor , Maxillâ inferiore longiore, ART. Spec. 66. Gen, 24. Syn, 39. Faun. Succ. 290, 1. DEEL, VII. Srux, ne LE de! ir ‘ Nie d EN 02 BESCHRYVING IV. Van de Zee-Slangen, ’t zy al of niet Vergif. ÄFDEELe tig , komen wy nu tot de gemeenften van dit BEL Geflagt, te weeten de Aalen of Paalingen. On- stuk, derden naam van Egkelys waren deeze by de Paaling. Grieken bekend, onder dien van Tjelobcha by de Hebreeuwen. De Latynfche Schryvers fpree= ken ’er van onder den naam van Anguilla, die afgeleid worde van Anguis, welk woord men meeft gebruikte om een goedaartigen Slang , en zelfs den Slang van Efculapius, het Zinne- beeld der Geneeskunde, te betekenen (). De Italiaanfche en Spaanfche naam komt met den Latynfchen overeen; als gok de Franfche Anguike le: de Engelfche Eel, de Sweedfch en Noor- fche Abl, en de Nederduitfche , zyn van Hoog- duitfchen oorfprong, en byna onveranderd, Uit de befchryving der Ouden blykt , dat hun. ne Aalen van den zelfden aart waren als de on- zen, ALDROVANDUS merkt zelfs aan , na Ron- DELETIUS en GESNERUSs dat ‘er twee Soorten van Aalen zyn , een groote en een kleine, waar van de eene den Kop korter , dikker en breeder hadt, het Lyf bruin van Kleur; de an- dere den Kop langer en fpitfer; welke laatite veel op Krengen aasde, hebbende het Lyf van onderen geelagtig. De bruine werden voor de lekkerften gehouden. Die in zuiver, vloeijend Water huisveften , hebben het Lyf van onderen witagtig en glimmende ; weshalve men deeze, in (*) Ze ‘t voorg. VL. STUK deezer Nar. Hijs. blade. 456, VAN DE AALEN. 93 in Engeland, Silver-Eels, dat is Zilver-Aalen, noemt, en dezelven gezonder oordeelt tot Spy- ze, zo WirLoucHBy aangetekend heeft. Men zoude hier haaft het verfchil vinden, dat de Boeren zeer wel weeten te maaken tus- _fchen onze gemeene Aalen en Paalingen; welke laatfte by ons ook grooter vallen, Het voor- naamfte Kenmerk fchynt daar in te beftaan, dat de Paalingen wat fpitfer zyn van Kop , brui- ner van Kleur en geeler aan den Buik; als ook doorgaans vetter en ronder : doch , of dit verfchil _ weezentlyk zy , is my onbekend. In het Y , alhier, vangt men in de Voortyd Aal, genaamd Neb. heling, die in ’t Najaar byna zo bruin wordt als Paaling. | Deeze Vifch is door geheel Europa, doch inzonderheid in Landen die met veele Wate- ren doorfheeden , Poelig en Moeraflig zyn, gelyk het onze, zeer gemeen. In de Donau, en in de Rivieren , die in deezen Stroom zig ontlaften, wil men dat zy niet gevonden worden. Hier te Lande vangt menze meeft omtrent de uitwaterende Sluizen : want de Aal en Paaling heeft dit zeldzaams, dat zy, in zoet Water gebooren zynde, het zoute zoekt, en daarom wordt dezelve ook wel in de Zuiderzee gevangen. Te Workum,in Vriesland , is deeze Vifch zo overvloedig, dat men ’er tot de Aal en Paaling-Negotie twee of drie Schepen na- houdt , die Jaarlyks fomtyds honderdduizend Ponden daar van naar Londen overbrengen. 1, DEEL, VIL Styx, Men IV. ÁFDEEL, HI. Hoorp. STUK. Paaling. IV. ÄFDEEL. ut. HoorD- STU Ke Paaling. Vangft. 94 BESCHRYVING vangt dezelve in de omleggende Meiren en Wa- teren ‚en deeze Viffchery heeft meeft plaats in de Maanden September en Oktober (+). Men vangt de Aalen op driederley wyze. De gemeenfte is met Fuiken, ’t zy van Teen of Netten gemaakt, die geplaatft worden in de Slooten, Graften , by de Sluizen of Moten- togten. Ongelooflyk is het , welk een menig- te van Aal of Paaling, op fommige tyden , daar in kruipe. Een andere manier is door middel ‚van Hoeken, daar men eenig Aas, van dikke Wormen of zogenaamde Pieren, of ook kleine Prikken, aandoet, na dat de Hoeken met Tou- _ wetjes valt gemaakt zyn aan een dikker Touw of Aalreep , welks eene end men , door een Steen , daar aan te binden, van de Wal of Oever finyt, en het andere , aan een Stokje. of iets anders , op ‘t Land vaft maakt. Dus kan men ook fomtyds, by nagt, veele Paalin- gen vangen : maar ’t is my gebeurd, dat ik het, des morgens ‚ ophaalende , in plaats van lee- vende Aal, daar aan groote Baarfen vond , die dood waren. Dikwils worden zy ook met El gers gevangen, ’t zy met zodanige , die als een drie. of viertandige Vork gefatfoeneerd Zyn» en waar mede men in de Modder fteekt; ‘Et Zy met zodanigen , die Kamswyze op zyde een menigte fcherpe Tanden hebben : welke laatften men in de Havens, daar dieper Water } is s (*) Nederl. Faarh: 1747. blade, 120. Ld ie 6 tt AGN VAN DE AALEN, 95 (iss gebruikt in Schuitjes, door een ftomp Voor- _ IV. fteven daar toe gefchikt ; maaijende daar me- AFDEEL. de, nu over de eene dan over de andere zyde, kn door de Slyk. sbo AEOS De Aalen vermageren, zo men aanmerkt, in Paalirg. de Zee, en, fchoon een Vifch zynde , die in bd allerley Poelen byna, zelfs in de genen, wel. ker Water bitter of Zwavelagtig is, ja zelfs in Putten en Bakken, leeven kan, beminnen zy egter ruim en zuiver Water. Door de troe- belheid worden de openingen hunner Kieuwen, naar ’t fchynt, gelyk die van andere Viffchen, verftopt, en daar van heeft het Spreekwoord „ in troebel Water is ’t goed viffchen, zyne aflei. ding. Hunne Spyze fchynt in allerley Soort van Vifchjes, Infekten en Wormen; miffchien ook in Wortelen en Kruiden, te beftaan. Men zou ze haaft onder de Kruipende Dieren kun- nen tellen: dewyl het zeker is, dat zy dikwils „uit Vyvers of Slooten weeten te ontkomen , kruipende door het Gras gelyk de Slangen. By nagt, wanneer het hunne Looptyd is, doen zy zulks, en vangen dan waarfchyniyk ook Slak. ken, Wormen of ander Aas. By dag verfchui. len zy zig in de Slyk, in een dubbeld Gat: men kanze met den Stam van een Berkeboom, die van Baft ontbloor is, bedwingen. Overmaat van Hite of Koude is hun fchadelyk, ‘Men heeft ’er in een harde Winter zien dood vrie. Zen, die uit de bevrooren Slooten in de Wei, den gekroopen waren. Als * koel Weer is, 1. DEEL. VII, STUK, kun- IV. AFDEEL. UL Hoorp- STUK. Paaling. Voorttee- ling. Ì 96 BESCERYVINE kunnen zy eenige Dagen, buiten het Water; in ’t Leven worden gehoudt. Ook is het be- kend, dat de ftukken , waar in bun Lyf gefnee- den is, zig nog eenigen tyd beweegen, en dat de afgekapte Kop nog vinnig byten kan, Het Hart klopt ook; gelyk dat der Adderen, na dat het uit den Aal gehaald is. De taayheid des Levens van deeze Dieren, is onder de Lugtpomp zeer blykbaar, Men ftelt hunnen gewoonen Leeftyd op zeven of agt jaaren. Over de Voortteeling der Aalen ís een groo- te duifterheid geweeft. Na dat men, naament. lyk ‚het Gevoelen van ArisToTELes, die ftelde dat dezelven uit rottend Slyk of Modder voort- kwamen ‚ agter den bank hadt geworpen 3 kwam het ’er in de eerfte plaats op aan , of zy Kuit fchooten, dan leevende Jongen baarden. Het eerfte fcheen fommigen waarfchynlyk, de- wyl men , nu en dan eens, Kuit gevonden heeft in deeze Dieren : maar men ftelt thans vaft, dat zy , In dit geval, de Kuit van andere Viffchen zullen ingeflokt hebben. De heden- daagfche Waaarneemingen , immers , leeren , dat de Aalen weezentlyk leevendc Jongen voort- brengen , even als de Adders. Zie hier het gene de Sweedfche Bergwerks-Boekhouder , FAHLBERG » dien aangaande , in den Jaare 1750 aan de Akademie van Stokholm ben heeft (*). 93 Wan. (*) Stokholmf. Verband, van 17so. XII. Th. bl, zode En _ VAN DE AALEN. Ey … Wanneer ik , agt Jaaren geleeden , om St. werk drie Aalen , vande gewoonlyke grootte , gevangen had, welken door den Stroom, die van de Zee Falmar komt, dermaate af. gemat waren, dat zy zig naauwlyks roeren konden 5 zo wierd ik, onder ’t fchoon maa- ken in de Keuken, gewaar, dat de Meid te diep, met de punt van het Mes, in de Darm van den eenen Aal fneedt, zo dat die, ten deele, boven de Navel werdt uitgefcheurd 5 waar op vervolgens, toen de gemelde Darm op het Vifchbord gelegd werdt, de Jonge Aaltjes , in menigte, daar uit begonnen te 9, kruipen. Sommigen derzelven waren over de drie Duimen lang, de anderen wat kor- ter; doch zy hadden altemaal volkomelyk de geftalte van Aalen , en bewoogen zig eenige uuren: hoewel zy, op ’t laatft , droog van Huid wierden, Dit gaf my grond , om s, te befluiten , dat de Aalen , ontwyfelbaar, leevende Jongen ter wereld brengen,” Voorts verhaalt deeze Schryver, dat dit ftuk aan hem nog duidelyker beveftigd geworden is ; toen hy, den 93 Juny des jaars 1750, in eene Aalkorf een Aal, van omtrent twee Pond zwaar, gevangen hade, uit wiens Navel een Jong met den Kop en ’t halve Lyf uithing5 zynde vers volgens , in de Rob van deezen Aal, nog veers tig jonge Aaltjes, van een tot twee Duim lang ; 1. DEEL. VI STUK, G gee IV, Olaus in een Garen Fuik, die op den grond AFDEE&: van de Rivier gelegd was, hier by ’t Berg- ul. OOFD= STUK, PB aaling ä IV. ÄFDEEL, MT, HooFD- STUK. Paaling. nd 08 BESCHRLVING gevonden, die ‚ met een Vergrootglas ter naauwkeurigfte befchouwd , de Geftalte had. den van de Aalen. Even *t zelfde was reeds door andere Onderzoekers der Natuur opge- merkt, gelyk de Heer pr Geek ten deezen op- zigte aantekent: die met regt beweert, dat de Darm, waar van FAHLBERG {preekt , de Lyf. moeder zy geweeft (*). De Heer Linneus fchynt hier uit vaft te ftellen , dat de Voortteeling der Aalen in de Hondsdagen gefchiede, ’t Komt ’er alleen op aan, of ‘er onder de Aalen ook Mannetjes en Wyfjes zyn, dan of men dezelven tweeflag- tig kan aanmerken, gelyk de Wormen en Slake ken. LEEUWENHOEK hadt, in alle de Aalen , die hy opende, een Lyfmoeder gevonden, ’t welk zulks eenigermaate twyfelagtig maakt. Indien men egter, in Languedok , de Mannetjes Aalen, door den naam van Margaignon , van de Wyfjes onderfcheidt , fchynt dit {tuk on. betwiftelyk. Repr verzekerde , dat de Aalen jaarlyks, in de Maand Auguftus, uit de Rivier Arno naar de Zee zwommen , tot de Voort- teeling; van waar de Jongen wederom, in ’% Voorjaar , de Rivier op komen zouden , tot aan Pifa. Zonderling is ‘t, dat wy tot nog toe zo wei- nig (*) De Heer GRONOvIUs merkt (Zoophyl. Gron. Fafc. 1. Leid. 1763. p. 40.) aan , hoe deeze Waarneemer be- veftigt, dat de Lyfmoeder der Aalen in de Darmbuis gehlaasf zy: ’t welk nader onderzoek verdient. Z ‚ VAN DE AALEN 99 nig zekerheid hebben aangaande de gemeenfte jv, Dieren. Ondertuffchen worden , door deeze AFDEEL. Waarneemingen ‚ de Vertellingen van fommi- EE df gen, die de twyfelagtige of onbepaalde Voorts srux. teeling * der Ouden begunftigen, geheel om. paaling. ver geftooten, Zodanig is het Berigt wan, * Gereratio é : f . 2guivoca SCHWENKFELD» in zyne Befchryving der Vis- fchen van Silezie , die ons verhaalt , dat de Bleyen van zyn Land, behalve jonge Vifchjes;, ook Aaltjes baaren; ‘t welk anderen aan- gaande de Lampreijen of Prikken, de Elft of Haring, en zelfs van de Baarfen , verzekeren, Wy zullen ook de Aaltjes, welken Mvyrrus * leert voortbrengen , door in de Maand Mey Gras-Zooden in een Vyver aan de Zonnefchyn bloot te ftellen, niet dan voor Wormen hou- den: zo wel als de Aaltjes in de Azyn, in Styf- zel, verzengde T'arw en anderen , welken men “door ’t Mikroskoop ontdekt heeft, ook jong- _werpende +T te zyn. Zonderling is ’t, dar fom-. $ Piviparé ed ANG migen derzelven in geftalte zeer naar Aalen ge. lyken 3 zelfs een Kop en Bek fchynen te heb. ben , en allen met Jongen te zyn voorzien (*). De Geftalte, van deezen zo bekenden Vifch, Geftalte, verdient , zo Ray aanmerkt, geene befchry- ving. De Heer BaAsTER merkt aan , dat de Paaling weezentlyk Schubben heeft , en dat der- halve de Jooden hem , ten onregte , onder de | Vise (*) Zie BAKERS Nuttig gebruik van ’t Miskroskoop. Am. fterd. Anno. 1756. bladz. 254, 257. 1. DEEL, VIL. STUK, G a Iv. AFDEEL. ui. Hoorp- STUK. Paaling. Gebruik. 1oo BESCHURYYING _ Viffchen tellen, die de Wet van Mofes hun verbiedt tot Spyze te gebruiken. Zy hebben, naamelyk „ niet alleen Schubben , maar ook Vinnen. Behalve de twee Borftvinnen, in wel ken ieder 19 Beentjes zyn , hebben zy eene Rugvin, daar men ‘er rooo in geteld heeft, en eene Aarsvin van Ico Beentjes. De Lever is groot en rood; de Gal geelagtig; de Milt lang- werpig. ’t Gedarmte ftrekt zig, zonder Bog- ten, van de Maag tot aan de Navel uit. Getal der Wervelbeenderen vind ik op 116 gee rekend en de langte op twintig Duimen. ’c Is zeker, dat men ’er hier vangt die veel grooter Zyn. | Van de Aalen en Paalingen wordt tot Spyze veel gebruik gemaakt onder ’t Landvelk en by * Gemeen. ’t Ís inderdaad een Voedzel, dat een goede , gezonde, fterke Maag, tot Ver- teeringe, vereifcht, en wel met Azyn en Zout moet toegemaakt zyn of gegeten worden. Som- tyds worden zy ook wel, ter bewaaringe, in. gezouten; 't welk de hoedanigheid verbetert. Van levendige Aalen ziet men met verwonde. ting, hoe zy, door Oijevaars of Reigers inge. flokt zynde, dezelven van agteren weer uit het Lyf kruipen. In een Kormoran verhaalt men , dat een zelfde Aal dit , negenmaal agtereen, gedaan heeft. Van een Matroos verzekert GesNERUS, het zelfde gezien te hebben, Ons dertuffchen is het zeker, dat men, op die zelf. de wyze, wel gebruik van leevende Aalen maakt. Ia VAN DE AALEN, Tor in de Paarden, om ’er aan tot Buikzuivering te _verftrekken. | In de Menfchen heeft de Lever en de Gal, ondereen gemengd en tot Poecijer gemaakt, veel aanpryzing gehad tot bevordering van een Paaling. mocielyke Baaring. GRUGERUS, een Duitfch Geneesheer, verzekert, dat een Dame van zy- ne kennis van eene Opftopping van ’t Watc. ren; die drie Dagen hadt geduurd , en waar te- gen allerley gewoone Middelen vrugtelaos in t werk gefteld waren, verloft werdt door het Poeijer te gebruiken van een gedroogde Aals Huid, in een Gîas Spaanfchen Wyn : waar door Zy, na verloop van zes Uuren , een menigte Graveelige ftoffe loosde, Uitwendig wordt die Huid, als een Koufeband gedragen zynde, tegen het Voet-Euvel aangepreezen. Men maakt ’er onder de Boeren, wegens haare taayheid, ge- bruik van tot Dorfch-Vlegels. Het Aalen-Vet IS, inzonderheid tot verzagting der Aambeijen , geen verwerpelyk Middel. | (5) Aal, die de omringende Vin wit beeft met een zwarte Rand. Men heeft deezen , dien de Ouden Myrus noemden , voor het Mannetje van de Murena gehouden, en daarom noem ik hem Vaar-Aal. ik (s) Murena Pinnâà ambiente albâ, märgine nigro. Sv/t, Nat. X. Murena Roftro acuto , lituris albis vaio , margine Pinne Dorfalis nigro. ART. Gen. 24. Syn. 40, 1. DEEL. VII. STUK. | G 3 Io2 BESCHRYXVING Iv. ’tIsdie, daar WrirLoucagr den naam aan geeft ÄFDEEL, van andere Zee-Slang , met een famengedrukte UL, Staart, welken hy; in ’ jaar 1664, te Rome Hoorp- “‘srug, kreeg; zo dat hy kon vaftftellen , dat dezelve _Vaar-Aal, zig in de Middellandfche Zee onthield. Deeze was meer dan een derde korter dan de andere Zee.Slang , en verfchilde ’er nog in verfcheide opzigten van, zo hy aantekent. De Kleur was bleeker: de Snoet zo lang niet noch de Bek zo wyd, en men vondt ’er geen uite fteekende Tanden in , maar twee of drie ryën kleine Tandjes in °t midden van ’ Gehemelte, behalve die aan de Kaaken, op zyde. Aan de zyden van den Bek hadt hy twee kleine Baarde jes of zeer korte Buisjes, gelyk de Konger- Aal, De Staart was niet zo rond, maar plat- agtig en gevind, even als in de Paalingen of ge. meene Aalen; daar de gewoone Zee-Slang de Staart aan ’t end ongevind heeft. Omtrent de Ingewanden vondt hy weinig verfchil. De Myrus der Ouden , dien fommigen agten het Mannetje tezyn van den Moer-Aal, komt, volgens dien Autheur , met deezen Zee. Slang overeen. Dezelve wordt gezegd niet al leen eetbaar, maar zelfs malfch var Smaak te zyn, zonder eenige of ten minfte met zeer weinige Graatjes in het Vleefch. Men geeft voor , dat de Afch van deszelfs Kop den Beet geneeze , dien hy toegebragt heeft. RO, VAN DE AALEN, 103 _ (6) Aal met twee Baardjes aan den Bek, en IV. eene Streep op zyde, die witagtig is geftip. AFDEELe _ peld. Het Kenmerk van den Konger-Aal , naamelyk den bovenfteg rand van de Rugvin zwart te hebben, volgens Arrepr, heeft LiNN us ver- anderd in de bovenftaande; om deezen te meer van den voorgaanden te onderfcheiden. Het is de Conger of Congrus der Autheuren, die zy- nen Latynfchen naam van den Griekfchen Kon- gros of Gongros ontleed heeft , en van de Ro. meinen Bronco, van de Engelfchen Conger of Conger. Eel, van de Franfchen Congre genoemd wordt. Deeze naam zou van ’t Griekfch Woord yedw , dat opvreeten betekent, afkomftig kùn- nen ZyD. | Niettegenftagnde de oude Heer Gronovius deezen onder de Nederlandíche Viffchen ge. teld (*),en de jonge Heer gezegd hadt, dat de Konger- Aal , hoewel zeldzaam by ons, niettemin in het Haarlemmer.Meir gevonden worde (#); vind ik er doch, in het Werk van den laatften , geen gewag van gemaakt. Linnaeus, in te. gendeel , die hem ook niet onder de Sweedfche Viffchen heeft opgetekend , fchryft ’er den Eu- | ropi- (6) Murena Roftro tentaculis duobus , line laterali ex punêtis albidâ. Sy/f. Nat. X. Murena fapremo margine Pin. ne Dorfalis nigto. ART. Gen. 24. Syn. 40. Conger, Ronde- letii, Gesneri & omnium fere Autorum. RAJ. Syn. 37, (*) Uitgez, Verband. 1. DEEL. bladz, 352. (1) A. Helveric. Vol. IV. p. 259. L.DEEL, VII. STUK, Il, HoorFpD. STUK. vl. Ce 4 er. Konger. dad Î * d Ld Ì Yo4 Besc u ERYVING jy, _ropifchen Oceaan tot eene woonplaats aan toe. AFDEEL, Inderdaad, aan de Kuft van Bretagne , in UL Vrankryk , is een aanmerkelyke Viffchery van HoorD- ; stug, Congres ‚die doorgaans omtrent St. Jan begint en Korzer. tot aan St. Michiel duurt. Ook wordt deeze : Vifch, op de Kuft van Cornwalf, (he Milwel, | en van eenigen Zee-Aal geheten, Grootte. __ Behalve de gemelde Kenmerken verfchilt de Konger-Aal van de Paalingen inzonderheid in grootte, waar in hy dezelven verre overtreft. Men vindt, naamelyk , aangemerkt, dat dezel. ve fomtyds de langte bereikt van vier of vyf Ellen, hoedanig eene grootte ook aan de Noor- fche Zee-Aalen toegefchreeven wordt (*). Het zullen waarfchynlyk die groote Aalen zyn, waar van ALDROvANDUS fchrvft, dat ’er in de Gan. ges waren van wel dertig Voeten lang. Ook zegt hy , dat ’er fomwylen ge&Vangen worden van twintig Ponden , en men heeft my ver. haald , dat , weinige Jaaren geleeden, in de Zuiderzee een Aal gevangen werdt van om. trent die zwaarte, welke te Amersfoort is te zien geweelt. Paalingen heeft men hier wel van tien of twaalf Ponden zwaar gehad. De Konger-Aal , by Wirroucnsy befchree. ven, hadt flegts de langte van veertien en een half Duim. In dezelve merkt men aan , dat peten de Rugvin niet meer dan drie Duim * af was, Digitis _yan den tip des Beks, daar"in de Aalen die Vin RE. veel (r) Je aturl, Dijk, fan JAarlu, IE. Th, pag 203. VAN DE AALEN 105 eel laager aanvang neemt, Bovendien ziet men, dat de Oogen grooter zyn, met Zilvers AFDEEL. kleurige Kringen, en de Kleur op de Rug blee- ker, naar Afchgraauw trekkende, aan den Buik _witagtig. Aan de witte Streep, op zyde , is hy zeer kenbaar; doch de Buisjes of Baardjes, aan den Bek,hadt men ook in de gewoone Aa-« Ten waargenomen. De Kieuwen zyn in decze, zo wel als in de laatftgemelden, niet met een Beenig dekzel , maar met een Vlies byna geflooe ten ,’t welk onder de Vinnen kleine gaatjes heeft. Die van Amersfoort lieten , inderdaad , wei- nig fchranderheid blyken, met bevreesd te zyn om gemelden Aal, indien het een Konger ge- weeft is, op te eeten. Imrmers de Ouden heb. ben denzelvwen tot Spyze bemind, en gebraden zynde houden ’er de Hedendaagfchen nog veel van. Inzonderheid maakt men in Engeland ge- bruik van de Jongen, Zlvers genaamd, die in de Severn, by Glouchefter en ;Tewksbury , in donkere Nagten gevangen , en dan, gekookt zynde, opgerold en verkogt worden. Deeze hangen by Boflen of Troffen aan elkander, en die kan de reden zyn, dat RonNpererius ’er den naam van Filet aan geeft; zo ’t my toe- fchynt meer, dan om dat zy anderen Vifch om. ftrengelen zouden. Men eet deeze Elvers, met Azynof Moftert, tot verfnapering. ’tSchynt dat zy, ma ae zynde, uit de Zee de Rivier opkomen „enaar uit zou nog te meer blyken, dat de Konger een Zee.Aal zy, 1, DEEL. VII. STUK, it, (a IV. II. Hoorp. STUKe Konger. Gebruik. (Ade dj IV, AFDEEL. HI. HoorD- _ STUK. VI. Cacd. Blind-Aal. 106 BESCHRYVYVENG (7) Aal die ongevind is, met een Jebrpagig fpitfe Snoet. | Een Vifch uit de Middellandfche Zee, die de geftalte van een Aal heeft , doch geheel ongevind is, wordt door LiNNaus, onder den naam van blinde Murena of Blind-Aal , hier ge- plaatft. Onze Autheur , naamelyk , hadt ’er geen Oogen. in kunnen vinden; doch hy was voorzien met verfcheide Openingen, gaatjes of doorboorde ftippen: zeven aan ’t Agterhoofd , ook zeven boven op den Kop in ’t midden en van vooren nog vier paaren. De Neusgaten lagen buisagtig onder de Snoet , en de Kaaken vondt hy met fcherpe Tanden gewapend; de Navel digter aan den Kop dan aan de Staart. Dewyl onze Ridder aan deezen Blind-Aal, die door den Heer BRANDER fchynt waargeno- men te zyn, Kieuwen-Openingen onder aan den Hals toefchryft , zie ik niet, met wat reden „dezelve, door den Heer GRoNovIUs , betrokken worde tot zyn Vifchje uit de Rivieren van Zuid- Amerika, ’t welk hy noemt Murena zonder Kieu- wen-openingen: als waar in de Kieuwen zonder een eenig, gaatje of opening tot Ademhaaling, zo zyn Ed. aanmerkt, zyn, en waar van hy zegt ; het is inderdaad een middelflagtig Dier tuffchen de Prik en Slangen, als gelykende ten opzigt van de Vinnen naar de eerfte, ten opzigt + van | (7) Muszena apterygia , Roftro acutiuculo, Syfle Nat. Xa PLAAT LEVI. OENE OAN \ verdoken N m NX _ ‘ * " ” 9 { A Le > l. « È 5 Di ‚ Lp * wr B = e 1 jp - - ‚ hd / | zi En É 8 , i \ ' u 5 = pi 1 pe) 4 N al = ä = ere \ > « 5 te LE \ Á ee d z 1 i 5 N 5 De) Í Í iN ga mn a Band a u nd a nie en il 5 N * A= pa EE î X N Kd k i Bed a Se „Y R's Es Fi et pm "4 rn Zi VAN D E AALEN. 107 B van het ontbreeken der Kieuwen. -gaatjes naar IV, i de laatften, en in geftalte naar den Moer-Aal. AFDEEL, _ Hy merkt ook aan, dac hetzelve de Bovenkaak ‚ lL __ langer heeft en twee uitfteekende Tanden daar HOE) ï _ in, gelyk de Adders (*) POKON ORO NN VS HOOFDSTUK, Befchryving van ’t Geflägt der Broor-Ruecen, “tot welken de thans vermaarde Beef-Aal of Sidder-Vis van Suriname beboort. Berigt van deszelfs Bigenfchappen. | A“ dit Geflagt van Viffchen geeft men, om AA dat de Rug ongevind was in de gene, daar het van afkomtftig is, den naam van Gym- noti of Broor-RuecenN. De Kenmerken be. ftaan in zydelingfe dekzels aan den Kop; twee Sprieten aan de Bovenlip; vyf Straalen in het Kieuwen-Vlies ; ’t Lyf famengedrukt, van on deren met een Vin gekield, Behalven de twee Soorten, welke de Heer LINN&Us daar van opgeeft, zullen wy ’er nog den thans bekend geworden Beef-Aal byvoegen. (1) Bloot- pe; die naakt is ‚met de Rug ongevind. 1. | Caraps. Dee. Weftindi- (*) Murena Maxillâ {uperiore longiote, Pinnis Pe&orali- Pl. LVL bus , aperturis Branchialibus nullis. ale Grts” Faley'k,, 5 be Leid. 1763. N. 161. pag. 38. . (1) Gymnotus nudus, Dorfo apterygio. Syf?. Nat. X. Gen, 120. Gymnotus. ART. talud 25. Syn. 43. Ameen. Acad, 1, p. 318. T. 14. f. 6. Muf, Ad. Frid, 1. p. 76. 5. DEEL, VI. STUK, hd IV. AFDEEL, IV. Hoorp- STUK, zo8 BESCHRYVING vAN Deeze Soort is de Carapo der Brafiliaanen, waar van in ’t Kabinet van SeBA vyf Verfchei- denheden waren, die aldaar , onder den naam van Gymnotus of Bloot-Rug, befchreeven wor- den. De vier eerften betrekt Gronovius tot deeze Soort ‚doch van den vyfden, die ’er mer- kelyk van verfchilt, wordt door hem een by- zondere Soort gemaakt. | | Zie hier de Befchryving , welke van deeze Vifch in het Vorftelyk Sweedíche Kabinet voor- komt (+). Hy heeft den Kop effen , ovaal, klein , met zagte Wratten overfpreid: zeer kleie ne Tanden; Vleefchagtige Lippen , waar van de onderfte langft; en aan de boven-Lip , op zyde, twee Baardjes of korte Sprieten de Neusgaten enkeld en byna boven den Kop ver- heven: de Oogen klein met Vel gedekt. Het Kieuwen-Vlies beftaat uit vyf breede Beentjes: de Openingen zyn taamelyk wyd. Het Lyf is langwerpig, ongevaar van een Voet, fmal; met de Rug dik, rondagtig, van onderen gekield, allengs , naar de Staart toe, gefchetpt en Els- vormig. Hierom wordt de geftalte by die van een Mes vergeleeken. De Schubben zyn rond, over elkander leggende ‚ met ringswy- ze en dwarfe rimpels. De Zydíftreep is neder- waards getand, met weeke Tandjes , aan de punt doorboord en ftomp, die een Vogt uitgee« ven, De Navel vindt men onder aan de Keel ; | naby (*) Amon. Acad. Tom. 1. p. 318. et _naby den Kop, Geen Rugvinnen zyn ’er noch __Buikvinnen. De Borftvinnen zyn klein en Lan- cetvormig , met dertien weeke Straalen, De ___Aarsvin begint by den Kop , ongevaar een Duim breed agter de Navel, en loopt, langs het Lyf, de Staart ten einde uit; Íynregt, be- {taande uit omtrent tweehonderd zagte Beente jes. Geen Staartvin heeft de Vifch, en de ge. melde Vin aan den Buik, met een ongevinde Rug, maakt de Geftalte zeer zeldzaam. De Heer Gronovrus merkt aan , dat de Kleur … in fommigen van deeze Soort bruin, in anderen ros, in eenigen met wit fchuins geftreept , of geheel wit is. Ook, dat in de Wyfjes de Aars- vin niet dan agter de zwelling van den Buik bee gint, in de Mannetjes kort agter de Navel (*). Uit de Afbeeldingen , vergeleeken met een Bloot- Rug van myne Verzameling , is ’t blykbaar , dat de gedagte Vin ook dikwils niet tot aan ’ end van de Staart toe loopt. Deeze Viffchen worden in de Rivieren of Meiren van Zuid- Amerika gevangen, en voor een goede Spyze gehouden, hoewel zy wat Graatig zyn, De vyfde Soort van Bloot-Rug uiet het Kabi. net van SEBA, dien de gemelde Heer gekogt hadt , behoort , wegens de gedagte Kenmer- ken, ook tot dic Geflagt, hoewel de Geftalte meer naar die van den Moer-Aal zweemt. Ook is zyn Ed, van oordeel, dat de groote Ortentaal- Jche (T) Zoöpbyl. Gron. Fafc. 1. p. 4. 1. DEEL, VIL.STUK, | \ pr Broor-RuceceEn. rog IV. ÄFDEEL, EN Hoorp. STUK. tio BESCHRYVING van IV. … Jche zonderlinge Muraena van SEBA, die in het AFDEEL. tweede Deel des Kabinets gevonden wordt s geen hier toe te betrekken zy. De Kaaken zyn zeer stuk. lang en Buisagtig op zyde famengegroeid ; het Lyf gevlakt; de Staart Elsvormig (*), Men vindt daar van , in ’t derde ie een zeer flegte Afbeelding. IL (2) Bloot-Rug die Schubbig is, met de Rug Aftaticus. f Ooftindifche. … & evind, Zodanig zyn , volgens LiNNzus , de Ken. merken van een Vifch, die zeer duidelyk ge. fchubd is, daar de andere Bioot-Ruggen zig byna als ongefchubd vertoonen. Immers dee- / ze ‚die in het Ooftelyke Wereldsdeel gevonden wordt, heeft , volgens zyne Befchryving , de Schubben glad, rond en onderfcheidelyk , zelfs op den Kop; waar in vyf uitgeholde Stippen zyn, en eenige aan de Onderkaak; gelyk ook eenige witte Stippen op het agterfte van het Lyf en inde Rugvin: want deeze heeft de Rug niet ongevind. Dus begryp ik niet, hoe de- zelve behooren kan tot de Bloot-Ruggen ; ten zy om de uitwendige gedaante, welke naar die der Aalen zweemt , en niettemin, van wegen Ak de (*) Gymnotus Maxillis elongatis tubulofis „ lateraliter con« natis , Corpore maculofo , Caudâ Subulatâ. Zöopb. Gron Fafc. 1. N. 167. Murxna maxima Orientalis fi ingularis. SEB° Thef. 11. Tab. 69. N. 3. Gymnotus varius Roftro produc, tiore. SEB. Thef. IIl.p . 99. Tabu sa. f. s. (2) Gymnotus Squamofus, Doxfo pinnato. Syt. Nat, X. « DE BLOOT-RUGGEN III ‚de duidelyke Schubben , den Vifch van dat _Geflagt onderfcheidt 5; gelyk dezelve ook , we. gens de wyde gaaping der Kieuwendekzelen, piet tot de Aalen kon behooren. ‘De Rugvin begint, in deeze Vifch , kort ag- ter den Kop, of daar de Nek eindigt, en ftrekt zig tot byna aan het end van de Staart uit, Men heeft ’er in geteld 46 Beentjes en 28 in ‚de Aaársvin, 16 in die van de Staart. In de _Borftwinnen waren ’er 14. Het Kieuwen-Vlies hadt vyf Straalen, De Kop was plat en byna glad: voor de Meusgaten hadt hy twee geknot- teSprieten. De Navel was in ’c midden van ’t Lyf:de Zydftreep verheven; het Lyf meer dan een Span lang , taamelyk dik, omtrent rolrond, aan ’t Staarteend op zyde plattig: de Kleur don- ker met bruine Randen, (3) Bloot-Rug, wiens Aarsvin uitloopt tot aan 't end van de geknotte Staart; de Onderkaak een weinig uitfleekende. Ìk gebruik de Kenmerken , die de Heer Gro. NOvIus thans opgeeft, om hier de Befchryving te plaatzen van feen Schepzel, dat hedendaags niet minder Gerugts maakt in de Wereld, dan | wel. (3) Gymnotus Pinnâ Ani ad extremum Caude late trunca, te continuatà; Maxillâ inferiore paulo longiore. Zoöph. Gron. Fafc. 1. N. 169. Gymnotus Maxillis rotundatis zequalibusg Caudâ truncatà , fabtus pinnatà. Af. Helvert. Tom. IV. p. 27. Tab. III. Gymnotus nigricans , Capite plagio-plateo , Caudâ curtà obtufâ , virtute Torpedo. SEB. Zhes. IL. p. 108. T. 34e IV, ÁFDEEL, IV. Hoorp. STUKe ELN Tremulus. Beef-Aal. EMS. ÄFDEEL, IV. Hoorp- STUK. Beef-Aal, ri2 BBESCHRYVING vA NWN weleer de Tril-Roch. Het is, evenwel, al ver: fcheide Jaaren bekend geweelt. Ray ftelt hee voor , onder den tytel van Meer. Ael, dat is Zee-Aal, van Nieuwnorr, en Ubârre van pe Laer; zeggende, dat de genen, die deezen Vifch dooden, met Beeving aangedaan worden en fomtyds met Slaapzugt, ’c gene egter fchie« Iyk overgaat. Wegens die Eigenfchap noemt men hem thans Siddervifch of Beef-Aal, en hy wordt, van de Epgelfchen , Numn.Eel geheten. Men hadt, voor weinige Jaaren, van deezen zeldzaamen Amerikaanfchen Vifch nog geen goede Afbeelding. ‘Thans zyn ’er verfcheide. ne, die egter merkelyk verfchillen. De gene, welke ’er van in *t IIL, Deer van Srea is ge. geven, hoe fraay ook gefneeden, getuigt Gro- NOvIUs,; dat in ’t geheel ondeugend, ten mine fte zeer flegt zy. Dezelve was gemaakt naar een Voorwerp, uit het Kabinet van de Leid- fche Akademie, ’t welk door den Heer ’s Gra. VEZANDE ‚ Gouverneur van Esfequebo , daar mede was verrykt. ’t Zullen dan , waarfchyn- Iyk , goede Afbeeldingen zyn, die men van den Surinaamfchen Beef.Aal vindt in de Swit- zerfche Verhandelingen , in Geftalte overeen= komftig met die van het laatft uitgegeven Werk van gemelden Heer (*); als ook met de Fie guur, welke daar van gebragt is in de Uitge. zogte Verhandelingen (}). à Dic (*) Zéophyl, Gron. Fafc. TI. Tab. VIJL f£. 1,2, 3 (T) UI. Deer. Plaat. XXVI, od pe B Lo or. Roeo EN. fs Dit Deel der; laatftgemelden’ s MC jaar 1758 kt gekomen ‚ was het eerfte Werk ; zo ik geloove, daar men den Beef.Aal in afgebeeld zag. Men B van. denzelven ‚ welke ik hier niet herhaalen ij 8 zal, te minder om dat het den Heer Grono- __ ‚waus behaagd heeft , die zelfde nagenoeg , zo het my toefchynt, in ’t Latyn te laaten ftellen in de Switzerfche Verhandelingen. In het laatít __uiegegeven Werk van zyn Ed. vind ik dat de Befchryving , hier en daar, een weinig uitge. breid zy ‘en veranderd. Dus merkt, by voor- beeld, zyn Ed. thans aan, dat de Vifch onder de Weekvinnen behoort , Slymagtig , effen ; vindt daar in ook een omftandige Befchryving Iv. AFDEEL, Ma Hoprp- STUK. Beef-Aal. Geftalte. rimpelig , eetbaar , eeriigermaate naar een Aal gelykende, zeer lang en Spilrond zy (*). Het Lyf is, zegt zyn Ed. vervolgens, zeer langs Spilrond , dikker en byna rond by den Kop; daar het ook breeder is; naar de Staart toe lang- zaam en allengs verdunnende, en wordende al- daar booger dan breed (4). Ten opzigt van de Bien dD sean tip C*) Levis, rugo/us, wordt ‘er gezegd. Hoe effen en rim. pelig met maikander overeenftémmen & begryp ik. niets Te Vooren hadt zyn Ed. hem glaber (dat is glad,) geheten. (T) Pralongus , weet men „ betekent gemeenlyk zeer » Jang. Teres vertaal ik, zo lang my geen beter woord daar toe bekend is, Spilrond, om eene rondheid uit te drukken, die van de Rolronde of Cylindrifche ‚ door een ‘langzaame verdunning , tapswyze aan ‘t end uitloopende, verfchilt. Ook agt ik dat Pruncus beter vertaald zy Lyf dan Romp. Langer in de hoogte dan in de breedte fchynt my” een’ duiftere vertaaling van Cathetoplateus , waar voor ik liever zeg, hooger dan breed, F DEEL. VI[. STUK, H d gece, ie an ie lis BerscuRYviING VAN IV. tip van de Staart „ voegt zyn Ed. wer, thans en by, dat die ongevind. zy, ’t welk van de ui Enne terfte punt alleen verftaan fchynt te moeten STUK. worden: anders zou het Staart-end van onderen Beef-Aal. gemind zyn, gelyk men te vooren gezegd hadt. Dit Stuk is my egter. wat duifter, dewyl zyn Ed. nog getuigt, dat de Aarsvin, over de ge- ‚___… heele langte van den gekielden Buik, uitloopt tot aan bet end van de Staart, Die Vin is Jyn- regt, ongewapend, haar begin neemende een weinig agter de uitpuiling van den- Buik , en met Beentjes voorzien, die niet fcherp zyn, als eene Wolligbeid uitfteekende door den Rand van het Vinvlies. Thans bepaalt zyn Ed, niet, dat deze Beentjes ontelbaar zyn wegens de dikte wan dat Vlies (*), maar laat derzelver getal in ’t onzekere (}). Eerft hadt zyn Ed, vermoed, of uit de gaatjes van het Vel, door welken een Olieagtige of Slymerige ftof lekt, ook de Elek- trikaale Werkingen van deezen Vifch woortko- men mogten (9): naderhand dagt hy, of de Tepeltjes, by deeze Gaatjes , daar van ook het. Werktuig waren (1) 5 thans fchynt zyn | Ed. (*) Pinna Ani linearis « ufque ad Caude apicem excurrens, Officulis innumeris ob Cutim craflam , qua utrim- que obregitur, fuffulta. &c. ACF. Helv. Tom. IV. p. 29. (f) Pinna Ani ——emms Officulis inftruêa .... iner. mibus, Cute craffà &c. Zöophyl. Gron. Fafc. 1. p. 42. (6) Uitgezogte Verhand. 111. Deel, bladz. 472. (1) Forfitan he Papille inttrumenta Grunt motus vemnin AE. Helw, ibid. DE Br6oT:RUGGEN iis Êd. dit aan beiden toe te fchryven (*). De Kleur blyft even als te vooren. De Woon. _ plaats in de Rivieren van Zuid-Ametika , voor. prana naar derzelver Oorfprongen toe, en inzonderheid aan uitfteekende hoeken Lands ; $ ha het. vol Rotfen is, hadt zyn Ed. gezegd: doch nu zegt hy; „, dat de Beef.Aal in de Ko Rivieren van Zuid-Amerika, onder de Ver. __s zengde Lugtftreek , en wel niet verre van <9» derzelver Bronnen, voornaamentlyk omtrent ss die plaatfen , daar dezelven uit Rotfen voort. s vloeijen ; huisvefte.” Wegens de Eigenfchappen van deezen Vifch, Bende pen. waar van thans verfcheide Berigten zyn (4); vind ik door gemelden Heer beknoptelyk het volgende aangetekend (1). ‚, Een Menfch of > Beeft hem, terwyl hy leeft, aanraakende; ss wordt door geweldige beeving en fchuddíng aangedaan, en die Schok, van een grooten ‚en vluggen Vifch toegebragt , is fomtyds zo fterk ‚dat de aantaaker op den Grond ges s Ímeeten, en de flag door ’t geheele Lyf ges s» voeld wordt , met kraaking der Leden (S) s ij | doch (*) Foraminula & Papille : forfitan horum auxilio miotus tremulus exferitur. Zöophyl. Gron. ibid. (Ì) Befchryving van den Siddervis door den Heer ALra. MAND 4 in de Werhand. der Holl. Maatfih. IL. D. bl. 372, Byzonderheden van den Beef-Aal. Uitgez. Verband. II. Ds bl. 473. MUSSCHENBROEK. Inleiding tot de Natuurkunde. Enzs (1) Zoöpbyl. Gron. Fafc. Is Leid. 17634 (6) Ee omnia crepitent membra. Dit Kraaken der Ledemiaa- ten verftaa ik niet. Ik denk dat zyn Ed. zal willen zeggen drs 1. DEEL: VI. STUK, H pz ticuls P) Iv, AFDEEts, IV. Hoor. STUKs Beef- Aal; AV. ÄFDEEL. IV. Hoorp STUK. Beef-Aal. - 116 BESCHRYVING vaN ‚‚ doch zonder dat ’er eenig Ongemak op volgt. ‚„ Wanneer iemand , in de Rivier, met een „ Voet of Lid, onverhoeds den Vifch aanraakt, | ‚> valt hy en komt in gevaar vante verdrin- „ ken (*) De meeften, die den Vifch met „… Hand of Voet aanraaken, voelen den Schok niet verder, dan tot in den Elleboog of Knie, „ De Schudding en Kraaking gaat” vergezeld „, met eene Verdooving, welke byna een Mi- » nuut duurt. De Smert, die door den Schok veroorzaakt wordt, gelykt meeft naar de > aandoening ‚ welke men heeft, als de Elle. ‚> boog ergens hard tegen aan wordt geftoo- ss ten (f). Zelden wordt 'er iemand gevon= se den, die veilig, en zonder gevoel van dit > Verfchynzel ‚den Vifch behandelen kan. De > verandering van het Weer doet niets om die s> kragt in de Vifch te vermeerderen of te ver. » minderen: maar verfcheide maalen , agter- » een, aangeraakt zynde, vermindert dezelve s, kragt voor een tyd; herftellende zig nader ‚> hand. In alle deelen van den Vifch, voor- JK „maa. ticuli, en dus vind ik ook,dat de Heer ALLAMAND {preekt van een Kraak: ng. der Gewridhten: (*) Dat dit niet van alle Menfchen senti a worden, noch van alle Viffchen, is blykbaar uit het gene onmiddelyk, volgt. Dat 'er de genen die zwemmen doot in gevaar van te verdrinken raaken , gelyk my een Surinaamfch Heer ver zekerd heeft , ís lia oeh 5 doch dan kan het vallen geen plaats hebben. (T) Dit, denk ik , zal, ob Cubiti apicem wehementer can= auafJavìt, verftaan moeten worden. ' € ‘ 7 Haamelyk in de Staart en Aarsvin , wordt | E: deeze beevende kragt waargenomen ; doch 3 ZO, dat ’er geen flip des Läghaams van ont- ‚> bloot zy. «De Heer GumiLLA wil, dat de ss Zrootfte kragt plaats hebbe in de openingen sp der Kieuwen (*). Hoe grooter de Vifch zy, E erin hoe fterker beweeging , hoe meer ook ss zyne kragt vernomen wordt: zo dat iemand, » in een Schuitje zynde, vyftien of meer Voe. s> ten van den Vifch af, en zyn Vinger in ’t ‚> Water fteekende , de Beeving duidelyk en, s> taamelyk fterk. waarneeme (4). | Diet volgende betreft de manier om deeze Uitwerking te beproeven. ‚‚ De aanraaking , 33 gefchiedende met het voorfte end van den s, Vinger, is genoegzaam, om den Schok ge- » waar te worden. Men zegt, dat dezelve » zig dok mededeelt, wanneer aan de Hand > een Lederen , Wollen of Katoenen Hand- B Pb Broor- RUGGEN. s» fchoen rine of de Ga bedekt is (S) f 35 met \ N \ (*) Hoe nader aan den Kop hoe fterker de Slag is: onder aan de Keel hem aanraakende is de Slag geweldig ; fchryft de Chirurgyn VAN DER Lorr , in zyn Brief aan de Holl. Maatfchappy medegedeeld. (}) Dit beveftige her gene de voorgemelde Surinaamíche Heer my verhaalde; dat naamelyk iemand , over den Vifch heen zwemmende, zonder ’er aan te raaken , evenwel dik” wils verdrinken moeft. Ook wordt hier door het Berigt der Ouden , dat de Krampvifch (Torpedo) zyn Schok door het Water en de Netten mededeelt, bekragtigd. Zie ’t voorg, vl. SrukK. bladz.. 457. (5) Manu mmm leo , Ceraue breid. In AB. Helvet, vind ik infelfâ , en men heeft het in de Witgezogte Werhan=, _I.DEEL. VIL STUK, H 3 de- IV, AFDEEL, IV. Hoorp- STUK. Beef- Aal, - IV. ÄFDEELe IV. Hoorp. STUK. Beef-Aal, le par K zig BESCHRYVING. VAN. met Olie of Wafch. Door een Stok heen, inzonderheid van hard en niet zeer Spon. gieus Hout, wordt insgelyks de Schok ge. 53 33 53 „ voeld, Wanneer ’er eenig Yzer of Staal is. aan den Stok, voelt men de uitwerking niet. 32 minder, en dezelve is onverdraaglyk, wan- 59 ss den Ring aan den Stok gehecht (*), en, zo ‘men hem met Metaalen, zonder Stok „ aan- raakt, wordt de Stoot nog veel fterker waar- genomen (f). Te verwonderen is * , dat > de aanraaking, met rood of zwart Zegel, ‚> Lak , geene uitwerking voortbrenge ($).” Op andere Viffchen heeft de Beef-Aal, naar men aanmerkt , zo veel aandoening „ dat in eer: Rivier ‚ waar hy zig bevindt, wel agt of tien Roeden ver, geenen gevonden worden. In een Tobbe met-Water fterft ook bin: nen weinig Minuuten , alle Vifch, dien men ’er in doet , uitgenomen de Garnaalen (Squille) alleen ; die zelfs den Beef-Aal kunnen doo. En delingen gefteld, met Olie of VWafth air s dat verftaan- baarder is. (*) Ik had uit dat Werk het zodanig eind dat ie- {nand hem aanraakte met een Gouden Ring aan de Hand. (tf) veel fterker, derhalve , dan onverdraagtyk. Zulk een Schok moet zeer geweldig zi ! Ziet dien age Holl. „Maatfch. VI. D. 2. St. Ber. 89,90. (6) Dit fchynt my zo wonderlyk niet , indien de Uitwer- king van deezen Vifch met die der Ele@ricireit vergeleken wordt , gelyk men in ’t algemeen van Gevoelen is ; wang Sommige Lighaamen » En zekeilyk het zegel-Lak ‚ „brengen den Schok niet over, neer de aanraaking gefchiedt met een Gou- den _ Dit Schepzel verflinde pe soe Re 119 dt allerley Soort van Viflchen, Ingewanden van Dieren (})) en Wormen: met Brood kan men het ook voeden en in ’t Leven houden, Dat de Schok , door het. zelve toegebragt, in {taat zou zyn om de Lam: migheid of andere Zenuwkwaalen , en zelfs Hoofdpyn , te geneezen , vind ik door een Heelmeefter van Effequebo aangetekend ; alwaar men ‚ zo deeze meldt, den Dril-Vifch Konger-aal noemt, en hem ontdekt , door eene Bel, die zig, by wylen, boven hem op ’t Water for- meert,.en waar boven de Hand, drie of vier Duimen hoog, houdende, men zelfs een aan- merkelyken Slag gevoelt. Den Vifch met Ko- per aanraakende , wordt men fomtyds , met Lood nimmer, een Schok of Beeving gewaar 5 _ gelyk ook niet , als men de Yzeren Roede, daar men hem mede aanraaken wil , met een droogen Doek aanvat of houdt. Men vindt ’er zwarte en roffe Drilviffchen , waar van de eer- iten fterkít werken: zo ook de langften. Daar zyn ’er wel van over de vyf Voeten. Van vee- len,‚zo Blanken als Índiaanen en Negers , wor- den zy gegeten, zynde boven op de Rug zeer graas …_(*) Zou men dit ook niet met de Kreeften en Krabben onderzogt hebben, en zyn dit zodanige Garnaalen als de on» zen „ of een aùder en grooter Soort , zou men mogen vraa gen $ 2 (f) Inteflina Animalium. Dit vertaal ik dus liever, dan Darmen, Het komt my waarfchynlyker voor, dat zulks om- trent de Ingewanden, die men wegwerpt, in ’t algemeen waar genomen zy, dan omtrent de Darmen in ’t byzonder, 1, DEEL. VII STUK, H 4 | Í IV. AFDEELe IV. Hoorp- STUK. Beef-Aab. ro BESCHRYVING VAN fv, graatig, en redelyk vaft van Vifch , maar aan AFDrEL. den Buik week en Slymig (*). Ray hadt recds, IV. buiten twyfel uit de Berigten van anderen, op- ie gemaakt: dat deeze Vifch in diepe Steenagtige Beef-Aal. holen zig onthoude, alwaar hy zeer vet wordt, en eene gezonde Spyze uitlevert (}). Voorts merkt men aan, dat , behalve in de Beef-Aal en Krampvifch of Trilroch (Torpedo), een Elektriek Vermogen huisveft ín verfcheide _Viffchen; als hebbende de Heer DE LA Con- DAMINE dit ook, by Para in Amerika , in een Soort van Lamprey , en de Heer ADANSON in ’t Land van Senegal, in een Vifch uit het Ge- flagt der Murene , waargenomen. Zouden dee- ze niet de zelfde Beef.Aal, of een Verfchei- denheid daar van, kunnen zyn ? | OPEN Oro END Vv. HOOFDSTUK. Befchryving van ’t Geflagt der SCHERP-STAARTEN,- een Soort van Wiffchen, die men anders “Haaïr- of Dun-Staart zou kunnen noemen, zynde zeer Pierbyk. Zilverkleur, | ick D=" naam van SCHERP-STAARTEN kunnen wy gevoeglyk geeven aan dit Geflagt van Viflchen. Immers den Griekfchen naam Tri- | chit. (*) Verband. der Holl. Maatfob. VI. DEEL. 2. Stuks Berigten. 87, enz. (Ì)-Raj. Syn. Pift. p. 15e, KRONE ilk rte te dabbelzinni, en het laatfte niet be- aald genoeg: alzo de Vifch de Staart niet zo Ki overmaatig lang en dun, maar {pits en fcherp __ als een Els heeft, en ongevind, ____De overige Kenmerken beftaan in het Lyf _op zyde famengedrukt of hooger dan breed te hebben , van gedaante naar een Degen gely- kende: den Kop in de langte uitgeftrekt , met zydelingfe Kieuwendekzels: de Tanden Elsvor- mig: voor in de Bek troepswyze. Het Kieu. wen-Vliès heeft maar ééne Straal zegt LiN- NEUS ‚ doch GroNovius merkt aan , dat het- zelve wel zeven Beentjes hebbe: des ik geloof , dat onze Ridder het Beenig dekzel meent. In dit Geflagt is maar ééne Soort bekend; te wee- ten. à (1) Scherpftaart van Zilverkleur. 1 | Lepturus, De Heer Krein hadt deezen Vifch , dien ne men in ’t Werk van Wirroucrsy voorgefteld Fig. 3. vindt onder den naam van Jndiaanfchen Aal, Enchelyopus genoemd , om zyne gelykheid met den Aal (Eyyenvs) aan te duiden. Men wil dat | \ het nä 1) Trichiurus. Sy/?. Nart. X Gen. tzr. Lepturus. AR, TEDI. Spec. 111. Mluf. Ad. Frid. 1. p. 76- Tab. XXVL £ Nd Gymnogafter. GRON. Mu/. 1. N. 47. Gymnogafter Ar= ‚__genteus compreflus, Caudâ attenuatâ en BROWN. J4- ‚_ wait. 444. Teas. fa. nd 1, DEEL. VII STUK, | H 5 22 BESCHRYVING vAn het de Mucu der Brafiliaanen zy , “dien Ray oordeelt een weinig van den Zee.Aal van Nrieuwnorr, dat is van den Beef-Aal , te vers fchillen, De naam van Gymnogafler ‚ van BRowNE ontleend „ welken GRroNovrus thans nog «ge- bruikt , {chynt op deezen zo wel toepaflelyk wegens de ongevindheid van zyn Buik, als die van Gymnotus op den voorgaanden, hej Eenige Verfcheidenheden heeft Krein op- gegeven van deezen Vifch. De eerfte noemt hy Enchelyopus , met een uitgeftrekten Slangen- Kop, het uiterfte van de Bovenkaak als in de Rhinoceros haakig : twintig of een-en-twintig zeer fcherpe Tanden; de Oogen groot en rond: maar drie Vinnen hebbende. De tweede noemt hy: Enchelyopus die geheel bruin is, met den Bek langagtig , veeltyds gaapende met zeer fcherpe Tanden. De derde wordt van -hem enkel Enchelyopus of Aal-Vifch geheten. Voorts heeft hy nog een Conger of Zee-Aal, met zwar- te Oogen in witte kringen, die door den Heer Gronovius ook tot deeze Soort betrokken wordt (*): doch, aangezien dezelve zo wel een Buik- als Rugvin heeft, die tot aan ’t end van _ de Staart uitloopen , kan ik niet zien, met wat regt zulks gefchiede. In ’t Werk van SEBA wordt onze Scherp- en Dunftaart afgebeeld onder den naam van Enchelyopus, die geheel als Zilver is, met den Bek als een Slang, den Buik (*) Zoöpbyl. Gron. Falt, I. pe 136. No 4ixe : uik bloot, de Staart gepunt piaander Vin IV. ÄFDEEL v‚ a die den vi pr te vooren, by Hoötp. de Aalen en dergelyken, onder de Weekvinnen geplaatft hadt ‚ brengt hem thans ,als den aller- laatften van zyn Kabinet , onder de Kieuwe _ Viffchen ’t huis, waar aan de waare Buikvinnen geheel ontbreeken. Zyn Ed. befchryft de Ge- ftalte van het Voorwerp, dat hy op de Veiling van SeBa gekogt hadt, zeer omf{tandig. ’t Zel. ve is 2; ik denk twee Voeten en drie Duimen lang; anderhalf Duim, op ’t hoogfte , dik en maar een half Duim breed; van kleur _ glinfterend Zilveragtig , doch, daar de Opper- waargenomen hadt. Decze laatften waren prik- huid een weinig afgaat, bruin. Ik zou haaft vermoeden; of dit ook kleine Schubbetjes zul- len. zyn , hoewel men, den Vifch ongefchubd noemt : mooglyk is hect niet onderzogt op die _wyze, gelyk Dr. Basrer ons de Schubben der Aalen leert vinden. In de Borftvinnen zyn II Beentjes, in de Rugvin 138 door hem geteld, LiNNaus vondt in een Scherpftaart van ’t Koning- lyk Sweedfíche Kabinet , re Beentjes in de Borft- vinnen en 124 in de Rugvin : daar ARTEDI in de. zelve co Beentjes ‚en onder aan den Buik meer dan honderd, die egter geene Aarsvin maakten , kel. i (%) SrBa Thes.-IIL, p. zo2. N. IL. Tab. XXXUL É. r, Enchelyopus totus Argenteus, rictu ferpentino, Ventre nudo Caudâ acuminatà , apenai, TE. DEEL. VIJL STUK, STUKe tn « k E- „zaV. AFDEEL. stee Vers Heorp- STUK. 124 BESCHRYVING VAN kelagtig fcherp ‚ en niet te famen gevoegd: die der Vinnen zyn met een Vlies verknogt En: _ weerloos , zo GRoNovius berigt. In * Werk van SEBA vind ik aangemerkt , dat de Graatjes van de Rugvin zeer lang en gedoornd zyn (*) Men meldt daar ook , dat de kleine Graatjes aan den Buik , naauwlyks dan op ’t se zyn te ontdekken. Deeze Viffchen diit houtten zig in Amerika en China, zegt LiNNaus. Zy zyn geheel Zilver. kleur en fpringen uit het Water dikwils in een Vaartuig. Dat zy egter onze platte en breede Weftindifche Zilver-Vifchjes niet zyn, toont de Geftalte overduidelyk. LPL WOLK TARN IRD | VL. HOOFDSTUK. Befchryving van ’t Geflagt der ZeE-WoLvEN, welker Geftalie door een zeer naauwkeurige Af- beelding wordt opg ebelderd. De Geflagtnaam Anarbichas vertaal ik door Zer WorvEn , om dat de Vifch, die thars nog de eenigfte fchynt te zyn in dit Gee flagt, gemeenlyk deezen naam voert. De ge- dagte naam fchynt ’er wegens zyn opftygen in Water , door GeSNERUS , aan toegepaft te zyn, die hem ook Scanfor noemt. In ’ Franích heet men (*) Imermes by den eerften , aeuleati by den laatften. Dit, kan ik zeer bezwaarlyk overeenbrengen, rik a in bes E Zee-Wor VEN. 128 | n hem Loup marin of Lbaifin & in Italie E Wal “De Kenmerken beftaan, in een deltae Kop, de Tanden zeer digt aan één, gerond 5 de zes voorften Kegelvormig : het Kieuwen- Vlies met zes Straalen of Beentjes: het Lyf Spilrondagtig : de Staartvin onderfcheidelyk. Soorten heeft men ’er maar ééne van, als ge- zegd is (*). Met regt wordt dit Schepzel Zee-Wolf ge noemd wegens zyne vinnigbeid; dewyl het op een Anker byten kan dat men niet alleen het Geluid hoort, maar zelfs daar van de blyken vindt, in het Yzer. Het wordt gevangen by t Eiland Heiligland, voor de Elve, en aldaar, zo ’t fchynt , Klipvifch geheten; hoewel men ’ zelve ook wel met de Leng verwart. Zeer ge. meen moet het niet in de Noord- of Ooft.Zee zyn, om dat LinNzus 'er geen gewag van maakt onder de Sweedfche Viffchen. Ook moet de Zee-Wolf aan de Kuften van Engeland niet veel voorkomen » want WirroucHey bekent hem nooit gezien te hebben. LisrTEr hadt drie Ouden , die by Scarborough gevangen waren, welker Tanden hy altemaal afgebroken of zodanig verfleeten vondt , dat ‘er geen één 4 van is ee Po (*) Anarhichas. Syft. Nat. X. Gen. 122. ARTED. Gen, 23. Syú. 38. GRON. Mu/. 1. N. 44. Lupus marinus noftras &er Schoneveldii. WILL. p. 130. RAJ. p. 40. 'T.DEEL. VII. STUK. pafJo o of Louvazzo, in Engeland Wolf-fisb of NE IV. AFDEELs VL, Hoorp- STUK. Geftalte. De Tanden. 126 BESCHRYVING vAN van geheel was overgebleeven. In jonge Zee- Wolven hadt hy dezelven, te vooren , onbe- fchadigd, gelyk en rond , gezien. Un In de Befchryving „ welke de Heer GroNovius geeft van den Zee-Wolf, zegt zyn Ed,datde- — zelve ééne Rugvin heeft , die zig uicftrekt van den Kop tot aan de Staart, beftaande uit 73 Beentjes; de Borftvinnen groot en rondagtig s met 20 Beentjes , die takkig zyn , geftraald: geene Buikvinnen: de Aarsvin, van de Navel tot aan de Staart uitgeftrekt, met 45 enkele en weerloofe Straalen voorzien: de Staart klein; egaal , met 18 takkige Beentjes. De Huid hard, dik, ongefchubd, bruin, overdwars met zwarte ftreepen getekend. De Kop. platagtig of breeder dan hoog „ naar de Oogen fchuins \afloopende, die ovaal zyn en groot: het Lyf langwerpig, Spilrond. _ Omtrent de Tanden merkt de laatffgemelde aan, dat dezelven, in de beide Kaaken , op dub- belde ryën gefchikt zyn , waar van de vier voorften groot, byna een vierde Duims lang, aan de Hondstanden der Viervoetige Dieren gelyk en wit: de binnenften kleinder. In de Onderkaak zegt zyn Ed. is, Zovendien , weder- zyds , een langwerpig zeer Phard Beentje, van boven met verheven gladde Knobbeltjes: der- gelyke Beentjes vindt men in de Bovenkaak, en zodanigen ook aan de Keel. De AABPenj die de Tanden dekken , zyn dik. Het eerftgemelde Voorwerp was zeer klein, als KD’ E z Er-WoOLVEN 127 { \ langte hebbende van omtrent agt en een If Duim: zo dat men daar uit geen Befluit ka î trekken tegen het vreezelyk Geftel van T'an- den, dat aan deezen Vifch wordt toegefchree- __ depool in Engeland gevangen, dien Dr. JorNson _ befchreef , was de Bek met ten minfte veertien __groote en fterke ‘Tanden , te weeten zeven bo- ven én zeven onder , behalve die in de Kaaken wederzyds, gewapend, Deeze Tanden gelee- ken naar die van een halfjaarigen Hond. Hoe yzelyk moeten de Tanden dan niet zyn in een _Vifch van over de zeven Voeten, hoedanigen Ser by Hitland gevangen worden , of van drie Ellen , gelyk Ronprererius ‘er hadt gezien. Aan onze Kuft vangt menze , fomtyds , van drie of vier Voeten lang, Dat de zogenaamde Paddenfteenen niets anders dan de Kiezen van den Zee-Wolf zyn, wordt door Dr. Merrer verzekerd ; hoewel menze » gemeenlyk, voor iets anders houdt (+). ven(*). In een van agttien Duimen, by Hart- ‚IV. AFDEEL. ‚Ns Hoorp- STUKe Onze Afbeelding is gemaakt naar een Zee. ri, rvu. Wolf , welken de Heer W, vAN DER MeEULEN „opgezet en gedroogd, en aan de Hortus Medie cus alhier vereerd heeft. In dezelve is het yze- lyk Geftel van Tanden in de Bek zeer zigtbaar, eh ad ‚/ en en (*) Men fchynt zulks te bedoelen met de uitlaating van *t woord praterea (bovendien) in de Latynfche aanhaaling __ der gemelde Befchryving van GRONOVIUS. WATSON. Dierl, Wereld door NOsEMAN, bl. 199. (Ì) Zie ’t voorg. VI. Stuk deezer. Nat. rij. bladz, 220. I.DEEL. VII STUK. Fig, de ze8 BESCHRYVING vV'AN en de Voortanden zyn geheel. niet afgeflee- ArpeeL. ten, byna een; Duim lang. In de Borftvinnen VL. vind ik 19 Beentjes: de Rugvin is over de drie en Duimen breed. Dit Schepzel heeft de langte van byna vier Amfterdamfe Voeten, het Lyf is wel agt Duimen hoog en vyf Duimen breed, Den Kop vind ik ook niet platagtig, maar fa mengedrukt op zyde, dat is hooger dan breed. Gebruik. De Zee-Wolf wordt vetter gevonden in de Meiren en Rivieren dan in Zee, zegt RoNpe- LETIUS; hoewel hy zig niet met Slyk voedt, maar met Vifch. Evenwel houdt men die in diep Water, inzonderheid des Winters of in % Voorjaar , gevangen worden, voor de beften. Men eetze ‚ volgens dien Autheur , gekookt of op den Roofter gebraden, en de Lever, met Sap van Oranje-Appelen, is een zeer lekkere Si Verfnapering. De Kuit wordt ook wel inge- zouten, gelyk de Vifch, en den Kop bemint men meeft, be en Men heeft den Zee-Wolf met ge Steur en Snoek , dat insgelyks vraatagtige en verflinden- de Viffchen Zyn ‚ of met anderen , verward gehad. Ook fchynen “er te zyn kieine en groo- te, gevlakte en ongevlakte, waar van de laat- fte Lupus Lanatus geheten wordt , wegens de Wolligheid van de Huid. RoNDELETIUS getuigt; dat, die in de Zee zig onthoudt , zynde de. regte Zee-Wolf , bleekblaauw gerugd is ; die men ip de Monden der Rivieren vindt byna geheel wit. Hy merkt aan, dat deeze Vifch niec ge= voe- ‚De Zer-WorLvEN 129 zò ger voor de Koude Zy dan anderen ; gelyk IV, RISTOTELES zig verbeeldde „ maar dat zyn AFDEEL. hoog zwemmen aan ‘de Oppervlakte van ’t Wa. al ter hem ligter doet dood vriezen, Gedagte Phi. STUK. __lofooph hadt zulks aan de Steentjes, welken de on Zee-Wolf in zyn Kop heeft, toegefchreeven. Die aan den uitloop der Rivieren zig onthoudt, zegt de eerftgemelde Schryver, brengt twee. maal ’ 's jaars Jongen voort, DROMER RIN VIL HOOFDSTUK. Befchryving van ’t Geflagt der SMELTEN, met aanwyzing van derzelver Verfcheidenbeden , Ingewanden en Gebruik. Ore den naam van SMELTEN begryp ik dit 8 Geflagt; dewyl het de Neerduicfche naam js van de Vifchjes, die in ’t Griekfch Ammo. dytes genoemd zyn, van wegen hunne-verfchui- ling in ’t Zand der Stranden; weshalve, als ook van wegen de Geftalte, zy van de Engelfchen Launces en Sand-Eels , dat is Zand-Aalen ‚In *t Franích Anguille d’ Arene , geheten worden. De Kenmerken beftaan in een famengedruk- kenmerken. ten , dat is hooger dan breeden Kop, die {mal- ler is dan ’t Lyf ; de boven-Lip dubbeld : de Onderkaak {mal en fcherp; de Tanden kaffig: het Kieuwen-Vlies met zeven Straalen : het Lyf Spilrondagtig met Schubben, die naauw- 1. DEEL. VII. STUK. Ï ‘__Iyks sl ÄFDEEL. VIL’ Hoorp- STUKe Woonplaats. Vangft. 130 BESCHRYVING vAn lyks zigtbaar zyn , gedekt : de Staart onder- fcheidelyk. Ik vind maar ééne Soort daar 4 befchreeven ir a Aan de Zee-Kuften van Eutopa komt die Vifchje voor ‚ doch op eenige plaatfen meer dan op andere : miffchien , om dat men ’er overal niet even vlytig naar zoekt: want het verfchuilt zig byna een half Voet diep onder ’t Zand. *% Schynt dat hetzelve, op zekere tyden des Jaars, t zy om de groote Viflchen, zyne Vyanden, te ontwyken ‚ of door een ingeeving der Natuure, zig in ct Zand verberge. Miffchien „ook , wordt het, louter toevallig , door de Zeebaarten op ’t. Strand gefpoeld , en dat het zig dan daar in een verfchuiling zoeke. Immers het legt in het Zand, op de wyze der Slangen , opgerold, en, met de Voeten gedrukt wordende , openbaart het zig door een rond gaatje, in het Zand, te maaken ,met zyn Kop. Dit Vifchje, hoe klein _en gering ook van aanzien, ftrekt voor de Men- fchen tot een aanmerkelyk nut. - Wanneer de Oevers van Cornwall en ’t Ei- land Man, door ’t afloopen van de Zee, ont- bloot worden, haalen de Viffchers 'er de Zand- Aaltjes, met daar toe gemaakte Hadken, uit, zegt Ray. CHARLETON getuigt , dat men ’er Houten Harken, van een Voet groot, toe ge. ; bruikt. (*) piet Syft. Nat. X! Gen. 123. ART. Gen. 16, Syn. 29. Spec. ss. Faun. Suec. 303. It. Scan. 141. It. Oeland, 87. Meuf. Ad. Frid, 1. p. 75. GRON. Mu/. 1. p.13. Zoöpbyi. Gron. Fafc. 1. p. 133. e ‚DE SMELTEN © 19t bruikt. Aan de Kuft van Boulogne, in Vrank. jy Hike yk, gefchiede het met Stokken daar toe be- Arpzer, Be Kkwaam gemaakt. In de Ooftzee , aan de Sweed. _Vlh. fche Oevers, vindt men het ook overvloedig; aem. zo wel als aan onze Stranden, by Wyk op Zee, - jk ke te Zandvoort, en elders. Aan de Weftkuft van __’ Eiland Walcheren , in: Zeeland , wordt ‘er een byzondere manier toe gebruikt, die aantoont, hoe veel dit Vifchje daar in waarde zy, onder ’t Landvolk. Men gaat, naamelyk, het Strand, in de Nazomer, met den Kouter ploegen , of _ met de Spade omfpitten, als wanneer de Smelt, in de gemaakte Vooren , met zulke menigten te voorfchyn komt, dat 'er naauwlyks Handen genoeg zyn ‚om ze te grypen: want , doet men | dit niet fchielyk , zo kruipt het Vifchje weder weg in t Zand. De Geftalte van den Smelt wordt thans „door Geftatee. den Heer Gronovrus, aldus befchreeven. Hy Fe Bn heeft den Kop hooger dan breed , van vooren fcherpagtig: de Kieuwendekzels effen en glin. _ terende: den Bek {mal, Tandeloos: de onder. ‚_Kaak veel langer dan de bóven.Kaak : de Rug, van den Kop tot aan de Staart, regt en verhe- venrondagtig: de openingen der Kieuwen aan de zyden en van onderen gaapende : den Buik regt, aan de Rug evenwydig : de Zyden dun en rank , naar de Staart toe een weinig fmaller : het Kieuwen-Vlies van de dekzels gedekt, uit. __ fpanbaar., wederzyds met zeven Beentjes ge. fchraagd. Op de Rug is maar ééne , laage » Ia _ weer. kN ‚1. DEL. VI STUK. 132 BescHRrRyvvVING van Iv. weerlooze Vin, die een weinig agter den Kop AFDEEL, ontfpringt en aan de Staart toe voortloopt , Hoofp, Voorzien met zeven-en-vyftig enkelde ftompe stuk. Beentjes: de Borftvinnen, onder aan de Zy- ‘ den, naby de Kieuwen-openingen, geplaatft , zyn Lancetswyze en hebben negen Beentjes: geen Buikvinnen zyn ’er ;de Aarsvin , die enkeld is, heeft haaren oorfprong agterlyker dan het midden van ’t Lyf en loopt tot de Staart toe vooft, onderfteund zynde door zes.en-twintig laage , weerlooze , enkelde Beentjes. De Staart is klein , halfraanswyze, met geronde’ enden, en heeft zeftien Beentjes. Verfcheiden- Onder de Smelten zyn, in Sweeden, eenige heden. | tn | 4 8 …___ Verfcheidenheden gevonden , ten opzigt van het getal deezer Beentjes. Zelfs hadt het Kieu- wen-Vlies, eens, maar vyf Straalen. Dit ver- fchil , egter , is zo groot niet, als het gene plaats heeft tuflchen onzen Smelt en den San- dilz van SALVIANUS , welken men afgetekend vindt met twee Rugvinnen en met Buikvinnen, en die daarom , van fommigen , voor een byzon- dere Soort gehouden wordt, Dit doet ook twy- felen , of de Cicirellus der Meffaneren en de Tobis der Sweeden, wel een zelfde Soort zyn als de Zand-Aaltjes der Engelfchen , welker „Jongen Zy Grigs noemen : te meer , om dat Krein tweederley Viffchen opgeeft en afbeeldt, waar van de eene op de Rug uit den geelen blaauwagtig is, aan de Zyden met fchuins neer- daalende Streepen getekend: de ander blaauw- . a EN agligs \ , Î DE SMELTEN. 133 __agtig , met. een Zilverglans over 't geheele yv, __Lyf. Hy brengtze t’ huis onder de Enche- ArpraL. __Jyopi of Aalgelykende Viffchen (*). De Kleur wad JN van onzen Smelt is,op de Rug en Zyden , He- stuk, melfchblaauw , aan den Buik fierlyk Zilver. — kleurig geftreept, hebbende, terwyl hy leeft, over ’t geheele Lyf een {choonen luifter. ‚me Amerikaanfche Smelt, die in Brafil Tuja- fica geheeten wordt, komt naaft overeen met __den Ammodytes van SALvraNus, en verfchilt weinig in grootte met de onzen , als negen Duimen lang zynde, Meer fchynt ’er die Vifch van te verfchillen, welken ons Volk aan de Kaap Zandkruiper noemt, hebbende de grootte van een Schelvifch. Veel minder nog, zou ik denken „ dat de Noorfche Giörs of Sandert, dat is Zand-Aal, daar PonTorPipANs van fpreekt, tot onzen Smelt te betrekken ware ; alzo dezel. ve, naar hy getuigt, in een Meir van verích Water gevonden wordt. Het Zee- Draakje, daar Prinius van gewaagt, dat met een won- derbaare vlugheid zig in ’ Zand een wooning uitholt, zou ‘er, wegens die Eigenfchap , naar «_fchynen te gelyken. By de Ontleding heeft men, in veele Smel ingewanden. gen, geen Zwemblaasje gevonden. De Lever was bleek en vaauwlyks in Kwabben verdeeld, omvattende de Maag of Rab, die een Kegel- _wormige figuur hadt. De Galblaas hing byna Cen PURE MELS IV. p. ss, so. Tab. XII. Fig. 8,'9 ‚ 10, _ 1. DEEL. VII STUK. ie vn / 134 BESCHRIVINES WAN Iv. een Vingerbreed van de Lever af, en daar be- ÄFDEEL. neden vertoonde zig de Milt rood en langwer- bd __pig. Aan den uitgang van de Rob was maar stuk, één Byhangzel , dat, op de zelfde wyze, van den Darm af opwaards liep »falsde blinde Darm, in Viervoetige Dieren; van den Kartel- darm; zo dat ’er die uitgang op zyde fcheen ingeplant te worden. De Ribben waten met | een zwarte Huid gedekt, Gebruik. — Men merkt aan, dat de Mannetjes korter en dikker, de Wyfjes dunner en langer: de eer- ften veel voller van Hom, dan de läatften van Kuic zyn. Wirtovorsy getuigt, dat de En- gelfche Zand-Aal onder den lekkerften Vifch ge- rekend worde en een keurlyk Aas zy om an- dere Viffchen te vangen. De Amerikaanfche van MARKGRAAF fimaakt, zo gekookt als ge= braden, by uitftek- wel, en komt overeen met den Hollandfchen Poft , als zynde zeer. wit en kort van Vleefch. By ons, in tegendeel, wordt de Smelt voor een drooge Spyze gehouden „en in Zeeland, veelal, voor het En of Strand- valk overgelaten, | vIIL gran vrl Woesenn. 135 DREKOREROEMORND | IV. eik Bud emt ABEDEEN … Vil, HOOFDSTUK VIIL ___Hoorp. Beft ie van % Geflagt der dk ieeie 5 STUK waar onder de Leervifch of gedoornde sal E en anderen bebooren. 7 Ne. Stromateus vertaalik SPREY- Naam. Viseu , dewyl dezelve van ’t Griekích woord Stróma , dat een Sprey of Dekkleed be tekent; afkomftig is. De geftreeptheid van de voornaamtfte foort heeft daar oudtyds reeds aan. leiding toe gegeven; hoewel menze thans Leer- wiflchen noemt. Gronovius befchryftze onder den Geflagtnaam Hepatus. De Kenmerken beftaan, ín den Kop famen- Kenmerken. gedrukt of hooger dan breed; het Lyf Eyrond- agtig en glad; dee Staart in tweeën gefpleeten te hebben, en Tanden ,zo in de Kaaken als aan Gehemelte. | Soorten zyn ’er twee van by LINNaUus. GRONOvIUS heeft ‘er ook twee, die egter van deeze fchynén te verfchillen. (1) Sprey-Vifch die eenigermaate gebandeerd is. pe ‚De Vifch, dien men te Rome noemt Fiatola , ak volgens ALDROVANDUS, en Licetta te Venetie, wordt gehouden voor den Stromateus of Sprey- f | | pe Vifch > (x) Stromateus fubfafciatus. Sy. Nat. X. Gen. nt Stro- mateuns. ART. Gen, 19. Syn. 33. | 1. DEEL. VI. STUK. 4 136 BESCHRYVINGSVAN zy, _ Vifch van Ronpererrus , de Callichthys van Bere __AFDEEL, LONIUS en GESNERUS, Ook meende Wirtoven- VIJL py reden te hebben om te denken ‚ dat de err Fiatela van RoNpeLeErtus die zelfde Vifch wae re, welken hem de Viflchers te Rome bragten , en Lampuga of Lampuca noemden. Men vondt alleenlyk eenig verfchil in de ftreepen en der- zelver Kleur, ’t welk hy aan den Ouderdom toefchreef. Het is een zeer lekkere Vifch, die ook voorkomt in de Roode Zee. | | Voor den Sprey-Vifch wordt van RoNpe-. Lerrus befchreeven een Vifch die naar een Schol gelykt, zynde byna vierkant van Lyf. Hy vondt ‘er , te Rome, van anderhalf Pond zwaar. De Kleur isop de Rug bleekblaauw, onder aan de Zyden en den Buik Zilveragtig : zynde de Vifch op de Rug, en boven de geftippelde Zydftree- pen , zeer fierlyk met geele vlakken en lyntjes; onder de Zydftreepen met geele of Goudkleu- rige vlakken getekend. De Staart is zeer ge- vorkt; de Snoet ftomp ; de Bek zeer klein, aan de Kaaken met ééne ry van zeer kleine Tand- jes gewapend. Het gehecle Lyfis, gelyk inde Schol , met Vinnen langs de Rug en Buik, by- ‚ga omringd. Zonderlinge Fen opzigt van de Ingewanden. fehiva die | Ingewanden, Wich van de meefte anderen te verfchillen. Vooreerft hadt hy twee Maagen of Robben; de eene agter het Hart, digt by den Bek ge. plaatft ; dic Vleezig was, en, van binnen, mer lange, fcherpe uitfteekzels digt bezet ‚ by- nâ we zy ) pe SerumrY-VisscHEN. 137 a als-de Huid van een Egeltje : de andere groot ; Vliezig en zig verder uicftrekkende, zelfs, dan de Nável. Aan den uitgang van de Rob, in het Gedarmte „ vondt men verfcheide byhang- zels, die zig in al fyner en fyner takmaakingen verfpreidden, en als met zekere Vliesagtig- heid doorweven warten; zo dat het naar een Lyfmoeder.Koek geleek, even als in de Spaan- fche Makreel. De Darmen, die zeer lang wa- ren, maakten verfcheide draaijen en flingerin- gen, hebbende van binnen een Purperagtig vogt; waar door niet alleen de Uitwerpfelen , maar zelfs de Zyden van den Vifch, by de „Navel , paarfch geverwd werden. Onder de Navel nam men twee gecle langwerpige Lig- haamen waar, die met Zaadvogt fcheenen ge- vuld te zyn. Een Gal- noch Zwemblaas werdt ’er niet in gevonden. _ De eerfte Soort van Hepatus ‚ met de Staart enKop ongewapend (*), dien VALENTYN Leervifch noemt of gedoornde Klipvifch, befchryft de Heer Gronovius naar een Voorwerp van den Heer VosMAAR , dat dus is afgebeeld , omftandig. Dezelve heeft de Zydftreep naauwlyks zigtbaar en is met zeer fyne Schubbetjes „ die men mec een Vergroot- Glas befchouwen moet „ gedekt, De Rugvin en de Aarsvin zyn gedoornd, be- ftaande de eerfte uit ar, de lamefte uit 16 Been- tjes; (*) Hepatus Caudâ Fronteque Mermibus. Züophyl. Gron, Faíc. 1. p. 113. N. 352, | 1. Pra, VI STUK. ls IV. ÄFDEEL. VII. HooFD- - STUK. Leervifch. Pi. LVIIL. Fig. 4. alles, vur Hoorb- STUK, 138 BESCHRYVING VAN: tjes; daar men in de Sprey-Vifch. 46 Beentjes in de“ Rugvin en 34 in-de Aarsvin vindt; ’t ‚welk een groot’ verfchil-aanwy{te De Kleur w bruinrood ;of “donker Leveragtig , met lang. werpige bleekblaauwe ‘Vlakken overlangs «én: fierlyk Spreywyze gêtekend: Hy onthoudt zig; omftreeks Java in de Indifche e Lees, zynde een _ eetbaare en gezonde Vifch. 0d vage Maroeke-. Vifch, De Maroeke-Vifch van Walsibersd did Ruriscu ook Leervifch noemt ,- zou, volgens: dien zelfden Heer, de Seferinus zyn van RoNpeLes Tius, en de Vifch, welken Krein tytelt Rhom- botides , die donker-blaauw is met de Vinnen en de halfmaânswyze Staart hoog « Hemelfchs blaauw; den Bek klein en Tandeloos, aan der oorfprong van. de Staart wederzyds- een-be- weeglyken Stekel hebbende. In ‘c Werk van SEBA vindt men deezen afgebeeld, onder den naam van Chaetodon die blaauwagtigis meteen zwarte Rug';' de Staart byhâä gelyk, wit en zwart bont; wederzyds aan de Staartseen prikkel „die naar den Kóp toe ftrekt, —GroNovrus noemt hem Hepatus met een omgeboogene fpits „ ter weder: zyden ; naby -de Staart (*)3 zeggende dat de. zelve voorkomt, zo in de Middellandfche. als Indifche Zee. In de Rugvin heeft deeze maar by ij | Kr rad | 34» (*) Mepatus mucrone reflexo utrimque prope Caudam. Zus pbyl. p. 113. N. 353. Chetodon coerulescens, &c, Seb. Phef. — TIL: p. rogoN. 3 Tab. XXIII. fige 3. Rhombotides obfcurs coevaleus Bec. KLEIN. Pifs. Mi. IVop. 36. N.BR ne _ 1 dr’ | pe SrnEy- da ke 139 in de Aarsvin 26 Beentjes ,-zynde van-bei- a meelk bruingri fist vendors Ca) Sprey-Vi Vi fcb die benkleurig is a Iv. | | eenige doornagtig {cherp. De men is ge- AFDEEL, | oen STUKe IL hik  B arm ‚Deeze Vifch wordt door den Heer SLOANE ,Eenkleurige. onder den naam van Pampus, die een medefoort is van de Paru. van Brafil, zonder Buikvinnen , aldus befchreeven. Van vooren was hy rond- _agtig, wordende allengs dunner naar de Scaart toe. Hy. hadt de Tong Spilrond , Vleezig, ge. vlakt; de Kaaken met fcherpe Tandjes bezet; de Oogen groot met breede Zilverkleurige Krin- gen. *t Getal der Vinnen was vier; waar van ééne midden op de Rug beginnende en eindigen- de by de Staart: daar tegenover eene van de Er > ì reel p= Ed Navel tot aan de Staart ftrekkende en twee lan ge aan de Kieuwen. Van Buikvinnen was hy onvoorzien. . Twee Zydftreepen hadt deeze Vifch, de eene krom opwaards , de andere regt- uit loopende: waar door hy naar de Venetiaan- fche Licetta geleek. Hy hadt de Maag rond, bezet met fcherpagtige Beentjes even als in de Werktuigen „ waar mede de Wol gekaard wordt, bezet; en dus als in de voorfte Maag of Rob van den Sprey-Vifch, De Darmen waren eenís gé reizen omgewonden. | | tokens. De (2) Stromateus unicolor, Syf?. Nat. X. Paru Brafilienfi con- gener. SLOAN. hg iT. Pp. zer. Tab.:'wso. figs ‘40 RA]. Pik. st. j | „1. DEEL. VII, STUK. i14o BESCHRYVING vAn IV. De langte van deezen Vifch, zynde een der APFDEeL. kleinften in. zyne foort, was zes Duimen, de VIIL. preedte, in ’t midden, vier en een half Duim: ft de Staart gevorkt, twee Duim en zes Liniën lang. Hy was geheel bedekt met kleine witte Schubbetjes. Men hadt hem in de oude Haven, _op Jamaika , gevangen, EN IX. -HOOFDSTUK. | Befchryving van 't Geflagt der ZwAARDVISSCHEN , waar in derzelver Eigenfchappen eenped | onderzogt worden, Naam. 7 eer gepest is de naam van wiets —4 voor een Zee.Dier , dat in *t Griekfch. Xipbias , in ’t Latyn Gladius Piscis geheten „wordt, Veelen egter geeven dien’ naam. ook aan den Zaagvifch, wiens Hoorn , gelyk wy gezien hebben, van wegen zyne breedte wel | naar een getand Zwaard gelykt. „Om die reden, noemt „men denzelven, in ’ Franfch , veelal ook Epée de Mer of Espadon, daar die naam ei. gentlyk tot deezen behoort; dien de Iraliaanen _ Pefce fpada en fommigen Emperador of Empereur , dat is Keizer. heeten. By de Ouden-en Heden- daagfchen is hy, in ’t algemeen „bekend ons _ der den naam van Xiphias of Zwaardvifch. Kenmerken. De Kenmerken beftaan, voornaamelyk , in een Degenagtige Snoet, waar mede de Bovenkaak | ten einde loopt: het Kieuwen- Vlies heeft agt _ Straa- TN er Pe ADA pe Be TE Bersee sn. I4ï ‘Straalen: de Bek is Tandeloos: het Lyf Spil- rc ondagtig. Maar ééne foort fchynt ’er van be- kend te zyn, die huishoudt in de Europifche Oceaan, en tot welke de Amerikaanfche Gue- cubu ook betrokken wordt (#). / De Zwaardviffchen worden, hedendaags, op de zelfde plaatfen gevangen als eertyds, zegt WirLoueHBy: te weeten, omflreeks Kalabrie en in de Siciliaanfche Zee: ook verfchilt ’er de manier niet veel van. Wy, te Meffina zynde, toogen met een gehuurd Vaartutg naar Scylla , om derzelver Vangft by te woonen en waar te neemen, die, als volgt, gefchiedde. Menftelt Volk op hooge Rotfen, die over ‘et Water han. gen , om de plaats en loop der Viffchen te be- fpieden, en ’t zy met Woorden , of met, Sei- — nen, waar omtrent men overeengekomen is ‚aan _de Matroozen, die om laag in de Schuiten zulks afwagten „- kennis te geeven, werwaards zy moeten heen roeijen. Als zy dit doen, en den Vifch reeds beginnen te naderen, zo klimt een ervaten Viflcher by een kleinen Maft op, die in de Schuit tot dit einde overend gezet is, en neemt de beweeging waar, van den Vifch;, „dien hy voorneemens is te treffen , geevende | aan ’t Volk te kennen , hoe ‘er geroeid en ge- ftaurd moet worden. Den Vifch genoegzaam naby gekomen zynde, klimt hy fluks van den (e | | Maft (*) Xiphias. Syf?. Nat. X. 125. ARTED. Gen. '30, Syn. 46. WILL, p. 161. RAJ. p. 52, 1. DEEL. VII.STUK. IV, ÄFDEEL. IX, Hoorp.- STUK. Vangft. Ain, AAC lof I42 BESCHRYVIENG VAN zv. Matt af, en, ‘op het Voorfteven gaande flaan, _ ArpeeL. fchiet hy ‘er den Harpoen in, die een aanbei. — IX. de zyde:haakig Yzer heeft, dat niecvaft zit _ ir in de Stok. Het Touw of Lynsis vaft gemaakt aan dit Yzer, even als in de Harpoenen, en verder gaat men ’er omtrent eveneens” mede te werk, als in Groenland met de Walviffchen. Rigenfchap. Een zwaarte van honderd Pondiszeer gemeen ane onder de Zwaardviffchen. RoNpererius fchryfc, dat men ’er in de Zee van Provence fomtyds vinde van tien Ellen lang; hoedanigen ’er Wir- rovergy ook, zo in Engeland als in Italie, hadt gezien. In de Zuider - Oceaan „ vind ik aan- gemerkt, dat deeze Viffchen voornaamelyk huis- houden, en aldaar hun Voedzel vinden aan een foort van Wier met breede Bladeren en groote Steelen, welken zy affnyden met hun Zwaard en dan bovendryvende nuttigen (*). Ik meen _van deezen, zo. min als vanden Zaagvifch, te mogen onderftellen, dat zy van de gewoone fchikkingen der Natuur, die de groote Viffchen op kleine ‘Aazen doet, zouden uitgezonderd zyn. Immers , indien ongewapende Viffchen in ftaat zyn om anderen tot hunne Prooy te maa. _ ken; hoe zal men dan denken kunnen, dat de gewapende dit niet doen zouden. De Ouden, die verzekeren dat de Zwaardvilch zyn Zwaard gebruikt om anderen te dooden , en ze dus _mag- (*) Warsons Dierlyke Wereld door NoskMAN. Amfterd. 1761. bl, 156, DE LWAARDVIEGCHEN. 143 vi ve pagtig te worden ; Webb die waarfchynlyk var _paby vernomen. “Ook is het blykbaar, dat zy fomtyds Walviffchen. aandoen , en die ter dood toe kwetzen: want hun Zwaard , door de beweeging aangedreeven, heeft wegens de zwaarte van den Vifch een groote kragt. CHAR- LETON fchryft dat hy zulk een Zwaard, van byna drie Ellen lang, aan den Koning van En- geland vereerd hadt, Ook verzekert deeze Schryver uitdrukkelyk , dat zy van Viffchen leeven (*). Men vinde den Zwaardvifch ins- gelyks, doch zeldzaam, in de Ooftzee (+). Het Lyf is langwerpig , Spilrond, aan den Kop dik, naar de Staart toe allengs verdunnen. de : de Huid ruuw , doch minder dan in de Haaijen en zeer dun: de Kleur op de Rug zwart, gelyk in de Bruinviffchen , en aan den Buik witagtig of Zilverkleur. Den Bek heeft hy van Gaaping middelmaatig. RoNperErius fchryft ÄFDEEL,. IX Hoorp. STUKe Geftalte, er, in plaats van Tanden , vier langwerpige Beentjes, in 't Gehemelte, aan toe; doch Wir. “LOUGHBY vondt ook dezelven niet (4). De Bovenkaak- loopt uit in een _ tweefhydende ‘Zwaard of Degen , die , van den hoek des Beks af gemeeten , byna een derde is der lang- te van ’t geheele Dier. De Onderkaak, vier- 7 | maal _(*) Onomaf. Zoicon. p. 125. 1) Faun Suec. p. 208. Is 1) Dit zullen mooglyk die ruúwe Kraakbeenen zyn, welken mren aan deezen Vifch toefchryft om de Planten te kaauwen. LE DEEE. VM. STUK: IV, 144 BESCHRYVINGsVAN. " maal zo kort, heeft insgelyks een fpitfe fcher- 4 _AFDEEL, pe punt, en is van den Bek af hoekig. De IX. Hoorp- STUK. Oogen zyn niet zeer groot , naar den Vifch te rekenen , en hebben witte Kringen , puilende wat buiten den Kop uit. Een Rugvin heeft hy, die by de Kieuwen begint en tot digt aan de Staart zig uitítrekt, beftaande uit 41 Beentjes, _ waar van 25; in ’t midden, zeer kort zyn (*), Dit maakt dat het begin en end van deeze Vin zeer uitfteekt. De Borftvinnen beftaan ieder uit 17 Beentjes en zyn laag geplaatft. Geen Buikvinnen heeft de Vifch (f) ; doch is voor. zien met eene Aarsvin, van IS Beentjes. De Staart heeft hy Zeiflenswyze gevorkt als een Waffenaar of Waffende Maan der Turken. Men vindt een groote overlangfe Verhevenheid op de Zyden naby de Staart. Van de Ingewanden geeft BARTHOLINUS dé Befchryving , in een Zwaardvifch , die, in 't jaar 1651 gevangen zynde in de Haven van Kop. penhagen , door hem, in zyns Broeders Huis, ontleed werdt. Dezelve hadt geen Ribben, in welker plaats, zo hy oordeelde, de uitwen. dige groote Vinnen dienden tot befchutting van | de (*) Zulks hest, raven zanleiding gegeven om die Rugvín op zulk een zonderlinge wyze te vertoonen , als op Pl. XVIII. in ’t Werk van WATSON, zo even gemeld, (tf) Aan het niet hebben van deikninnes vindt men al- daar toegefchreeven „ dat deeze Vifch traag in ’t zwemmen zy. (bladz. 1ss.) Ondertuffchen fchynt het zeker , dat het voornaamfte Werktuig om te zwemmen, gelyk wy hiex voor (bladz. 21.) gezien hebben, in de Sraart beftaa. 2d pr DD DEED EEPER AN. 248 Ren Borft. „Het Hart was ‘driehoekig “en hade Cent groot ‘Oor s dat ’er by: hid als-eér”fláppe hak Beurs, De Lever was taamelyk grodt en geel agtig: de Galblaas vân de Lever afgefcheiden , A ee Ee Een ‚een Koordsen Kanaal ; van’ een’ half Elie het eene deel dik en van binnen rimpelig, met __groen Wier gevuld. De Milt klein en rond van _ * figuur. De-Darmen waren niet regt uitgeftrekes gelyk fommige gewild hebben, maar maakten de gewoone “Slingeringen. | In deeze Zwaardvifch waren dergelyke drie Beentjes in het onderfte van het Gehemelte, naar de Keel toe, als Ronpererius meldt. De Huid was niet ruuw, maar zagt als Zyde, by pagt glinfterende, inzonderheid daar zy witte Vlakken hadt, en zo dun , dat het Vetvlies _mede afgevild moeft worden, om ze te kunnen opvullen en droogen. Hy merkt dan, hoe men verkeerdelyk gefchreeven heeft , dat de fcherpte van het Zwaard zou afgaan, als de Vifch dood ware. In dit Onderwerp, dat een Wyfje was, zo BARTHOLINUS aanmerkt, werden twee Jon. gen, die nog ongeboren fcheenen te Zyn, Ze. vonden in de Endeldarm: want de Vifch heeft geen Baarmoeder , zo hy getuigt (*). Een dergelyke Klomp van byhangzels „ naar eene epe gelykende , vonden anderen aan den uic. Sas C#) BARTHOLINI Rar. Gent. IL, Obferv. 16, 1. DEEL, VI, STUK, \ doch {aan dezelve gehecht doormiddel van lang. De: Maag: in tweeën verdeeld „ waât van. iv, ÄFDEELs JL. Hoorde STUK: | = ne 4 \ * ed da, HAN „146 ,BESCHRSIVING WAN 4 OM Iv, gang van de Rob, even als in de Sprey-Vifch , | AFDEEL, naar welken de Ingewanden. veel fchynen. te IX. te zweemen, inzonderheid de Rob „ die zie ren tot dige aan de Navel uitftrekte - Gebruik. —_ De Zwaardvifch , die in de Middellandfche Zee gevangen al is, naar men getuigt; witter van Vleefch- dan de Spaanfche- Makreel i doch droog en zwaar om te verteeren. Die van Meffina houden het , egter, voor een groo= te Lekkerny, en ftellen hem, in waarde, met den Steur gelyk. Ieder Pond van deezen Vifch verkoopt men daar, wknd voor omtrent zes Stuivers Engelfcb Geld (+). AOK ve PEN aft Se teen sa X. HOOFDSTUK __Befchryving van °t Geflagt der ScHeLvispuive. LEN, tot welken de zogenaamde Lier van Har- wich beboort, Ë Naam. e tweede Rang der Viffchen;, by Linneus, f | beftaat uit de genen die de Buikvinnen voorlyker dan de Borftvinnen hebben, en die daarom van zyn Ed. Jugulares genoemd wor- den. Onder dezelven geeft hy, aan dit eerfte ‚ Geflagt , den. naam van Callionymus , welke door de Ouden aan den Sterrekyker , «zo fchynt wegens de grootfchheid van de Ver- tooning, die hy maakt, was gegeven. Ande- | ren (C*) WrILLOUGHB. Pijt. pag. 162. ( %) Bex gireiter mbt monet& nofir& s zegt WIELOU GHBY. == Ë DE SCHELVISDUIVELEN, EL, tk er léiden dien naam af, van eenige gelykheid, ry, ne welke deeze Vifch heeft met. ‚de Mannelyke ÄFDEcL. Roede, of liever met een Zetpil, en de Ety- _X ‚ mologiften getuigen » dat het gemelde Woord, ir ice Eep een overdragtige WYyZes, voor de Schaam. deelen der. beide Sexen plagt gebruikt te Wor. den. Ons Volk noemt deeze Viffchen Scuere VISDUIVELS.. De Kenmerken van dit Geflagt hdi daar Kenmerken, in, dat de Kop de boven-Lip verdubbeld en hk de Oogen digt aan elkander heeft; het Kieu- __wen-Vlies met vyf Straalen en de zvdelipets Openingen dikwils geflooten, terwyl de Vifch door de Nek adem haalt. Het Lyf is naakt of , ongefchubd. De Buikvinnen ftaan zeer ver van elkander. Drie Soorten heeft onze Autheur in * zelve geplaatít , te weeten ; (1) Schelwisduiwvel met de Straalen wan de voorfle 1. Rugvin zo lang als t Lyf, iel en En | Harwich. Onder verfcheiderley naamen komt deeze 'r,"\iL _Vifch by de Autheuren voor, waar van die van Lier van Harwich , daar Peren nem mede Red bd be= id (1) Callionymus Dorfalis prioris radijs longitudine Corpo- ris. Syf?. Nat. X. Gen. 126. Uramofcopus. Auf. Ad, Frid, L EPT. Trachinus Maxillâ fuperiore longiore „ Pinnâ Dorf ptiore altiffimâ. Faun. Suec. N. 283. Uranofcopus Officula primo Pinne Dorfalis longitudine Corporis. GRON. Mu/, I, N. 64. Cottus Officulis Pinne Dorfalis longitudine Corporis. GRON. 4. Upf. 1740. p. t21, Tab. à. Gurnardus doken Phil. Tranf. 203. P. 1749. í 4 | IL DEEL. VII STUK. Ke RR ei Ws. AFDEEL. Vleugels. 48 BRSCHRYEVING vAn beftempelt, met den bynaam fchynt bedoeld té worden. Ván GRONOvIUs wordt hy onder de Schelvisduivels betrokken , en_ aangemerkt als éen der Viffchen van ons Land; hoewel hy hier niet minder zeldzaam is, dan op de Kuft van Sweeden, daar men ’er, in den jare 1743, aan den Inham Orefund, één gevangen hadt. Hy, komt in t Werk van Sera voor als de derde Soort van Exocetus, by BerrLONius, vol- gens GESNEEUS, en dan zou hy het Draakje zyn van RoNDeterius; welk egter meer Aid den vol gende fchynt te Palen, van erelid as Aan 5 Noorfche Kut vindt men cok dees Vifch zen Jar Bp om haf hy» rde mid- del, van zyne Vinnen, zig uit het Water weet te verheffen. en voort te-vliegem De Heer PoNTOPPIDANS » die hem: insgelyks afbeeldt, twyfele of het, niet. de. Water-Zwaluw zy ‚die “aan de Kuften der Middellandfche, VES „Rondela, Rondola of Rondinella ‚en van de Spaanfchen Pofie ‘wolador gehieeren wordt ; „welken Senor. TIUS dikwils, aldaar , langs de Zee ‘hadt zien vliegen. De grootfte , dien de Biffchop in Noorwegen gezien hadt, was omtrent een half Elle lang :-dezelve hade den Kop taamelyk groot naar het Lyf te rekenen , doch dun en ligt. „Hy hielde den Bek geduurig open. De geftalte was omtrent als een groote Haring. „Behalve. de gewoone Zwemvinnen „ zegt. PoNTOPPIDANS, hebben deeze Viflchen, onder aan gb: > er \ Ir, DE SS CHELVISDUIVELEN, 149 Ee den Hals, drie breede en” raamielyk lange í Vinnen van een ander en fynet maakzel, byna AFDEEL, zo dun als de" Wieken der Vliegen, doch met tien daar door heen loopende Graaten gefte. Hoor vigd. Op de Nek hebben zy insgelyks een Vleugel, of eene tot Vliegen gefchikte Zwem. vin, die wel een vierde deel van een Elle lang js, ftaande regt in de hoogte: wat agterlyk op de Rug een andere, die veel korter en bree. der is. Door middel van'deeze Vleugels kun- nen zy zig redden, wanneer zy van hunne Vyanden vervolgd worden, en men zietze, by groote Schoolen, eenige Ellen hoog boven ’t Water zig verheffen , en ongevaar een Boog- fchoot voortvliegen , als wanneer zy weder moeten. neervallen: want hunne Vleugels zyn alsdan droog geworden, en dus kunnen zy zig _niet-langer ophouden i in de Lugt (*). Door Dr. Ïvyson wordt, in de Verhandelin- gen der Koninglyke Societeit van Londen , dee“ ze Lier van Harwich, gelyk men hem wegens de gedaante zyner Vinnen noemt, onder den naam van gecle Gurnard befchreeven, Hy on. der. „5 Paturl, Hift, ton Warie. IT. Th. bl 2ro, De Biflchop merkt aan, hoe fommigen van oordeel zyn, dat de Kwakkels (Selavin) die door den Wind van de Zee opgeraapt ‘en rondom het Leger der Israëlieten verfpreid werden , geen Vogels maat Vliegende Viflchen zyn geweeft. Indien dit eg ‚ter zo ware , oordeelt hy met reden , dat dan de Oofterfche Vliegende viflthen fterker ‘van Vlugt moeten zyn en zig lan- ger uit het Water kunnen oden dan de Noorfche : ’t welk uit de‘Berigten en de plaatzing hunner Viengelen gok, zeer waarfchynlyk is. L DESI, VIL STUK: K 3 TVs AFDEELs X. Hoorp- STUK, IE. Dracuncu= lus. Pitvifch. PL. LVL Fig. 6. iso BESCHRYVING VAN: derfcheidt hem. met de benaaming van gladde. Koekkoekvifch , die uit den blaauwen geelagtig is, _ met de Kieuwendekzelen boven op den Kop. Deeze . heeft, volgens. Periven , blaauwagtige Vlak- ken. Van de Geftalte kan men uit onze Af- beelding oordeelen, De eerfte „en langfte Rug-. vin heeft 4 Beentjes of Straalen, de andere en breedfte ro: de Borftvinnen hebben ’ ‘er 18 of 19; de Buikvinnen 55 de Aarsvin en Staart ie: der ro 5 zynde de Aarsvin blaauw van Kleur. De Navel ís digter aan den Kop dan aaa de Staart geplaatít, (2) Schelwisduivel met de Straalen van de voor. fie Rugvin korter dan bet Lyf. Deeze fchynt het Draakje van RoNDELETIUS en de Pitvifch der Nederlanderen te zyn, volgens den Heer Groxovrus, die ’er een zeer omftan- dige Befchryving van geeft. Artrpr hadt hem voorgefteld onder den naam van Cottus , met de agrerfte Rugvin wit, en daar toe het Draak- je van Grenerus, een Soort van Araneus, be. trokken. De kortheid van de voorfte Rugvin onderfcheidt. hem meeft van den voorgaanden, Linneus merkt: aan, dat men deezen te En en te Rome vindt. (z) Callionymus Dorfâlis prioris radiis Corpore breviosin bus, Syl Nat, X, Urtanofcopus Officulo Vaas Pinaa Dor faiis. prime Unciali. Gaan. Zfufsr. N43 Gorras Pinaa fecanlà Dar a!bâ, ART. Gen. 49. Sy% 77 p de LS r Ed is overgebragt. Het heeft den Kop platagtig , van boven overlangs gerimpeld: de Onderkaak Kens Ent SCHELVISDUIVELEN. Ik HL, ij Wa) Schelwisduivel , met den Kop glad, over. rv, dangs rimpelig , de aria op zyde Arpeet. open gaande. 0 X. | HoorD« In het Kabinet der Asaa van Stokholm STUK: wordt dit Vifchje gevonden, dat uit Oóftindie Deal Indiaanfche, een weinig langer: den Bek ruuw : de Tong ftomp uitgerand: de Kieuwen-Openingen groot, „Op Zyde: de voorfte Dekzels met een dubbe- le, de agterfte met een enkele Doorn , het Lyf zeer plat en Loodkleurig: de Navel in ’ „midden: de voorfte Straal van de eerfte Rug- “vin zeer kort en ver af ftaande: de Buikvinnen zeer ver van elkander. Deeze fchynt, zo Lin- _N&Us aanmerkt , als een middélfoort te zyn tufichen den Schelvifchduivel , Sterrekyker en … Pieterman. PROMO ND XL RO INS AGE, | Hb van ’t Geflagt der STERREKYKEREN; die aangemerkt waren tot de Schelvisduivels de behooren, N lj: e Heer GroNovius merkt aan, dat 'eps naam. behalve de twee Soorten van Schelwisduê- vels, in’ voorgaande Hoofdftuk aangehaald en _ be. (3) Callionymus Capite levi longitudinaliter rugofv, zin culis latere aperiendis. Syft. Nat. X. Í. DEEL. VII. STUK, K 4 iN. _ÁFDEEL, XL. „ven heeft dat voorfte Beentje drie Duimen langs’ „de andere heeft de Beentjes van de. voorfte Kenmerken. “onder de Tong, in drie Stekels verdeeld heeft, - / 152 BESCHRIVING va E: befchreeven; waar van de eene en cert Wier. je van de Rugvin #0 lang als ’t Lof ‚ de andere het zelve een Duim lang heeft ; nog twee in de „Noordzee huisveften , welken hy ook begrypt in ’t Geflagt van den Uranofcopus. « Een derzel. Rugvin zeer kort „en den Kop, wederzyds, met, êénen Stekel gewapend. Deeze, die, zo zyn Ed. meldt , zeldzaamer voorkomt dan de an- deren „ zou miffchien de STERREKYKER kun- nen zyn , welken Lineus ‘hier bedoelt , of de Urangfcopus der! Ouden; die. in de Middel. Jandfche Zee zig onthoudt; en waar van hy deeze Kenmerken opgeeft. | ‚De Kop is platagtig ‚ oneffen en groot; de Snoet opgewipts de Onderkaak langer dan de Bovenkaak: de Navel in ’t midden van ’t Lyf. Het Kieuwen-Vlies is Fepelagtig getand en heeft vyf Straalen: de Dekzels zyn Vliezig ge- baard, Arrepr merkt aan ; dat deeze den Snoet, en hy noemt hem Pieterman met veele Baardjes aan de Onderkaak, k Aan de eenigfte Soort „in dit Geflagt 9. ‚ ge- ven wy dan den naam van Sterrekyker, als zeer naa dien der Ouden uitdrukkende, welke’ 'er , van wegen zyn opwaards zien naar den | | Het (*) Uranofcopus.- Syf?. Nat. X. Gen. 127. Trächinus Cit ghis multis in Maxilla inferiore, ART. Gen. 42, Sys, 7is NN Dn \ « À BLS De STERREKVRERS 153 ‚4 He nel aan gegeven Zos zjn: inzonderheid, IV. ij et hy gezegd werdt dit niet dan by nagt te ArDeer, _ doen 3 flaapende over dag. Anderen, merkt _Ronpererrus aan, gelyk de Platviffchen in ’% STUK, algemeen, hebben de Oogen ook wel boven „op den Kop, maar de Oogappels zien zyde- ‚__waards. _Hedendaagfch wordt hy te Venetie Lucerne en Pefce prete, te Rome Meforo, als als ook Bocca in Capo geheten. Sommigen wil. len, dat het de Tupecon en Raspecon der Mar- feilleren zou zyn. De ouden noemden hem, onverfchillig , Callionymus en Uranofcopus. Men zou dit Schepzel wel den Middelland. rigenfchaps fchen of ltaliaanfchen Zee. Duivel noemen mo-P“* gen: want, behalve dat de Geftalte eeniger- mate zweemt naar die van onzen Zee. Duivel, hier voor befchreevên ; gelyk uitde Af beeldine van JOHNSTON blykbaar is{*);zo heeft het ook der- gelyke Eigenfchappen. Immers de Baardjes aan zyn Bek dienen den Sterrekyker om de Vis- fchen, die, in verbeelding dat het Wormen ZYDs daar op willen aazen , in te flokken; ter- wyl hy op den Grond der Zee, aan de Stran- den, met zyn hoog Gezigt op hun te loeren ‘legt. . Dit geeft hem gelegenheid, om, op id eene gemakkelyke wyze, zyn Buik te vullen, t welk hy ook zo wel waarneemt, dat hy, door Gulzigheid met Voedzel overkropt , on- magtig wordt om zyne Vyanden te ontvlugten, teh | Hy Ee Re Bs 7 , (*) Tab. XXL Fig. 7, L DEEL, VII, STUK, K SA rd ê . AFDEELe XL HooFp. Geltalte. - ESA BrscuRYvINGg VAN Hy kan ook al zwemmende laeren en dus bejaagt hy uit de Schoolen van Viffchen , die over hem heen zwemmen; zyne Prooy , maar wordt dik wils van de Haaijen , die deeze Schoolen ver- volgen, eh niet minder gulzig zyn danhy, op- gevreten. | el De Sterrekyker wordt zelden grooter dan ter langte van een Voet. Zyn Kop is groot en by- pa vierkant , Beenig en ruuw; het Lyf Spilrond- _ agtig, van boven geheel Afchgraauw , van on- deren witagtig, en met zeer kleine Schubbetjes gedekt. De Zydftreepen komen agter de eerfte Rugvin tot elkander, en ‚ vervolgens neerdaa- lende, eindigen zy by ’t midden. der Staartvin. De Oogen zyn klein , doch uitpuilende, met Goudgeele kringen, en de Bek fchynt als tus- fchen dezelven in te ftaan, hebbende een On- derkaak die naar de Kin van een Meních ge- Iyke (*). De Kaaken, niet alleen, zyn met {cherpe Tandjes gewapend, doch men. vindt ‘er ook boven aan ’t Gehemelte, Onder de Tong is een fterk Been, dat in drie Stekels uit- loopt. Onder het boventte deel der Kieuwen- ie ì an CER (*) Dat de Geel, van den Sterdelrykel hlein zyn vindt men by RAY en WILLOUGHBY : im tegèndeel wordt, in het Werk van WATsoN, gemeld, dat deszelfs Oogen zeer groot zyn: een misflag die waarfchynlyk uit verwarringe van deezen Vifch met onzen Zee-Duivel zal gefprooten zyn: te meêr om dat ALDROVANDUS aanmerkt „ dat de Nederlanders den Scervekyker Hofemond noemen, 't wille ‘zo. veel zegt, naar hy wil, als Zlooge Mond, wegens de ongewoone plaatzing vaa den Bek. De Pift, Libr. IL P. 99. „ DE STERREKYKERS 155 dekzelen ‚ fteeken wederzyds twee fterke {cher- / _ pe Stekels uit, in Scheeden beflooten,, kunnen. AFDEEL. 5 de uitgebragt en „weder ingetrokken worden. ane Ô ve 4 __ Bovendien heeft hy nog verfcheide Knobbeltjes en Doornen, die den Kop zeer ruuw maken. Met twee Rugvinnen is hy voorzien, welker __voorfte uit 3 of 4, de agterfte uit 14 Beentjes beftaat : twee Borftvinnen ieder van 165 de Buikvinnen van 5, de Aarsvin van 13 Beentjes. In de Staartvin heeft men ’er 12 geteld, Aan den uitgang van de Rob waren ongevaar twaalf byhangzels: ’t Gedarmte was eenmaal omgefla- gen en in de Rob werden kleine Vischjes ge- vonden. Van deezen Vifch, die in de Middellandfche Zee menigvuldig gevangen wordt, maakt men de Vliezen, die er op gegroeid waren, een Cal. | in Italie gebruik tot Spyze, en, indien het de Callionymus der Ouden is, gelyk men wil; zo heeft Hirrocaates hem zelfs aangepreezen , als dienftig voor de genen die Slymig zyn van Geftel of met de Miltzugt geplaagd; dewylhy denzelven telde onder de droogfte Viffchen (*). Dioscoripes merkt de Gal van den Sterreky- ker aan, als kragtiger zynde tegen de Oog- kwaalen „ dam zelfs Stieren- of Offen- Gal. Sommigen willen ook dat de Vifch, door wiens Gal de Oogen van Tobias verloft werden van (*) Ex Piftibus utatur Gobione, Callionymo & Cucula & Scorpio, & altis.hujusrnsodi. Hi enim ficciflimi /unt. I.DEEL. VII. STUK. IV. Hoorp. STUK, Gebruik. ON _AFDEELe. XL. HoorFD- STUK, 156 BESCHRYVING VAN Callionymus zy geweelt (*)‚ APorLontus bes veelt, dat men, tegen de Hardhoorenäheid, gebruik maake van de afgeworpen Huid: van Slangen smet Stieren of Geiten-of Zeefchild. _ nl peat ade AN , pf zi Be mr Ne N ” 4 padden itn me met ‘de Gal.van deezen sir ER Man SA PILOROLORGENEEN | XE Biehl Neelie Befiln voing. van 't Geflagt der PIETERMANNEN; avaar in. de Venynigheid van de Stekels » die zy aan den Kop bebben , vegengefproken wordt. … De Griekfche Geflagtnaam Trachinus, die afgeleid wordt van de ftekelastigheid der Beentjes van de Rugvin, vind ik toegepaft op die bekende Viffchen, welken men, in onze Taal, noemt PrETERMAN. Men zou mogen twyfelen, of die Neerduitfche naam niet van een dergelyke reden, als, volgens fommigen, de Griekfche Callionymos en de Franfche Tape- con, afleidelyk zy5 dewyl de Vifch byna de zelfde figuur heeft als de Schelvisduivels, ’ Is bekend, wat Pietermannetje by ons betekent. Ik vind niet waarfchynlyk „dat men hem dus genoemd hebbe, als St Pieters. Vifch ; in verbeelding dat het zulk een Vifch mogt geweeft zyn, in wiens Bek de Apoftel Petrus ; op ( 4) Zie hêt VIII. DEEL der Uitgezogte Verhandelingen, bladz. 360. (1) GALEN, Libr,-IIJ, de Comp, Med, Per IV. _ ÁFDEEL. XTR é HoorD: STUK He Vifch, die zanvatbaar zyn 3 gegeven ge. Bed 4 _wel noemt Gronovius hem Viri Petri pifcis: doch __de Oude Heer , wylen zyn Vader, hadt gezegd, dat Pieterman een gemeene Naam is by de Ne. derlanders, waar mede mentallerley Viffchen beftempelt ‚ die mer fcherpe Stekels gewapend zyn (4). De Engelfchen heeten hem tbe Weezer, de Franfchen -Viver en fommigen Poignafire ‚ om dat hy de geftalte van een Moordpriem heeft „ of zo vinnig fteekt: de Sweeden en Deenen Fjaerfing „> Faerfing- of. Fofing. * De: Heiliglan-, ders geeven ’er den naam van Schwertfifch, dat is Zwaardvìfch , 5 Zaan, wegens de icherpe / Vinnen. | ren De Kéimetker beftaan, volgens LINNUs; Kenmerken. in, den Kop kleiner, effen of niec knobbelig , en ‚hooger dan breed, of platagtig op zyde, te hebben. De Navel vindt men niet in ’t mid. den, maar digt aan de Borft. Het Kieuwen. Vlies beftaat uit zes Straalen, en de onderfte Plaats der Dekzelen is getand, De Jonge GRroNovius voegt hier met reden by, dat de voórfte Rugvin gedoornd is , doch de oude Heer @) weinig Jaaren is ’t _geleeden ‚ dat hier te Amfterdam,. op de Vifchmarkt , een Schelvis verkogt werdt ‚ in wiens. Keel men, by het openen van den Kop, een gouden Vingers _ Ring vondt vaftzitten. | 9 All. Upf. Anni 1742. Stokh, 174%, EL. DEEL, VII, STUKS, en 158 BESCHRYVING VAN, Iv. Heer , Dr, J. Er. GroNovius , hadt: gezegd — AFDEEL. dat de Schubben door haare plaatzing, op ly-_— XI nen die fchuins van de Rug naar den Buik neer- Hoorp- Ee stuk. daalen, een voortreffelyk onderfcheidend Ken- merk van den Pieterman fchynen uic te leve. ren (*), Dit zullen de ftreepen zyn, welken. hem van de Schelvisduivels onderfcheiden. Maar ééne foort (}) is van dic Geflagt bekend, 4 naamelyk die Vifch, welken de Ouden Draak of Zee. Draak, en Araneus Pifvis of Aranea, dat is Spinnekop ‚ noemen. Het een en andere zal waarfchynlyk van de fcherpe Doornen, waar mede zyne Vinnen gewapend zyn, oor- fprong hebben: want de Buikvinnen, die ook gedoornd zyn; kan men zig als Wieken voor- ftellen „ hoedanigen men aan de Draaken toes fchreef. Ook fchynt de Kop, van wegen de Stekels aan ’t Agterhoofd , en-de gemelden aan de Vinnen, als bezet met de Pooten van een Spin. Bovendien wordt het fteeken der Door- pen van de voorfte Rugvin zeer Ee ge- zegd te zyn. N Venynige Omtrent dit laatfte verhaal RonpeterIus p dat hy een Lighaamsdeel „ door den Zee-Draak geftoken ‚ fchrikkelyk had zien opzwellen, met ____he. (*) Ibidem. | (t) Trachinus. Syf?. Nat. X. Gen. 128. Je. Scan. 328. Tfachinus Maxillâ inferiore longiore, Cirrhis deftitutâ. ART. Gen. 42. Syn: 70. Faun. Suee, 232. GRON. Mfuf. 1. N. 97. AE. Upf. rar. Pp. 95. Zöophyl, Gron. Fafe, IL. p. go. | N. 274. ODE PIETERMANNEN. 159 _Pyn en Ontfteeking ; ‚waar op, indien „men hutmnde ‚ ligtelyk het Vuur zou vol- gen Onze Viffchers, zegt hy, neemen daar tegen inne toevlugt tot de Bladen van den _Maftikboom , daar zy het gekwetfte Deel me. de wryven. Ook fnyden zy , zo dra de Vifch ‘gevangen is, de Rugvin af. De Pyn, door het fteeken verwekt , zegt WiLLoucHev, dat de Viffchers-hem verzekerd hadden, juift een Ty, dat is twaalf Uuren, tot dat de Zee weer op de zelfde hoogte kwam, aan te houden, en dan allengs te bedaaren. Dit agt hy, met reden, ‘fuperftitieus of bygeloovig. Naauwlyks kan ik begrypen, hoe een Man, als de Ridder LinNaus, in zulk een Kort Be. ‘grip van de Natuurlyke Hiftorie, als het gene is, dat ik ten grondflag gebruik van dit Werk, en daar men niets in zoeken zou, dan ’ gene volkomen zeker was; dit fluk, van de Veny« nigheid der Rugvin, nog tot dien trap be- weert, dat hy de Graaten van de voorfte: zeer Venynig verklaart te zyn (*) Geen Menfch is ’er, denk ik, die niet met my , op het lee. zen van het onderftaande , voor vaft zou ftel. len, dat BarTHOLINUS dit ftuk beweezen , on- dervonden of ten minfte voorgeftaan had, De Alta Hafnienfta zyn niet zeer gemeen. Ik de- zelven, door gunft van den geleerden en kun. $ | AOT, (*) Spine P. Dorfalis priozis pungunt Venenatiflime, BARTE, AC. 3. Obf. 84. L DEEL. VII. STUK, IVs ÂFDEeL. XII Hoorp- STUK. Y6o BeSCHEREYVIJNG!VAN iv. „digen Heer: Dr. :HAGEN , ‚in zyne, Uitermaate _ SArpeeL.-wel (geftoffeerde’ Bibliottieek inziende „ bevind, “ “XI, stovmynewerbaaftheid, op leder plaats, _ “ Hoorp- “spor, fregehet: tegendeel. zuul gens ld ik Die venys“BARTHOLINUS „maakt - wel. gewag: 5 dat: een ä rigid A Viffcher- aan ”e.end van zynVinger- geftoken — dig. ware, door een Graat van de Rugvin van den Vifch Fofing „en. dat het dien Viffcher zeer 4 „ontftelde „ ‘dewyl- dezelve meende’, dat; zyn Hand zou moêten afgezet worden ; doch deeze 8 ‘Geneesheer „ zig, daar niet aan kreunende, leid ‘er de gekneusde Wortelen en. Bladen op van Allium’ Urfinum, een Kruid, *t welk hem by geval voorkwamsen. dat men bier ‚te Lande ook vindt-en Das - Look noemt. „De Viffcher kwam hem ’s anderendaags bedanken ,zynde volko- men genezen, en.federt, zegt hy, hebben de Viffchers deeze-Viflchen onbefchroomd behan- deld, houdende dat Kruid voor een Tegengift, Zelf zyn Vingerraan zulk een Vifch gekwetft heb. bende, genas hy de Wond met een Pleiftertje vân Diachyloncum Gurmmi alleen. Hier opzegthy: _ derhalve {pot ik onbefchroomd met het vermoc- > den van -Kwaadaartigheid in de Stekels van ‚> deezen Vifch; inzonderheid, dewyldeKwet- < 5 zuurs daar mede, wat verder opgefcheurd , | s» niet meer kwaads in heeft, dan het Krab- „„ ben van een Kat (*). ” 85 \ Ter. ko (*) Itaque confirmatus rideo in hujus Piscis aculeis fuspi- cionem malignitatis; prefertim cum longius tratum Vulnus ' | | non DE PrETERMANNE Ne IÓI a “Terwyl de Ridder Linnmus, een Man van ___zo veel Gezag als Wereldkundig is, deeze Graaten niettemin voor allervenynisft of ten ui- terfle Venynig in het fteeken, hadt verklaard; zo is het niet zeer vreemd, dat de Heer L, TT, Gronovius, in zyn nieuwe Werk, ons dezel. ven nog voor Venynig opgeeft (*) ; gelyk Gravinus den Pieterman, om die reden, ook onder de Vergiftige Dieren hadt geplaatft, E- venwel moet ik my daar over verwonderen ; terwyl ik in de Verhandelingen der Akademie van Upfal zie, dat de oude Heer Dr, J. Fr. GxoNovius, zyn Vader, gantfch weinig denke beeld van die Venynigheid fcheen te hebben. Zyn Ed zegt: , Onze Viffchers aan Zee, ge. ‚ looven hardnekkiglyk, dat ’er in de voorfte » Rugvin van den Pieterman eenig Venyn fchui- sle, en dit Venyn waanen zy een Vogt te 9» Zyn, dat zyne zitplaats heeft in de Beentjes s‚ Of Graaten van die Vin: willende niets hoo. s‚ ren van de nadeelen en Toevallen, die op ‚‚ een Zenuwfteek volgen Cf)”. Deeze, wee. IV, AFDEEL. XII, Hoorp- STUK, ten de Genees. en Heelkundigen, veroorzaakt dik. ‚non plus mali habeat , quam quibus Ungues Felini in Cute Paragraphos duxerunt. A€£. Hafn. III. Obf. 34. ‚(*) Aculeí quinque Wenenati in Pinna Dorfali anteriore. Zöophyl. Gron. Fafc. 1. Leid. 1763. p. 81. (t) Maritimi noftri Piscarores Venenum ín priori Pinna Dorfali latere, & effe humorem quendam in Officulis he- zentem, pertinaciter credunt; nihil de noxa & {ymptomatibus , ex Nervi punêtura , audire volentés. AE. kad ut iin L DEEL, vu STUK. 162 BESCHRYVING vaN 162 IN: AFDEEL, ale Hoorp.- 1 ISTUKe Geftalte. Pl. LVIEI. Fig. 7. dikwils de gevaarlykfte Toevallén «en de Dood s zonder eenig denkbeeld van Venyn. _ Zie hier,wat men van de Geftalte zegt. Hy heeft het Lyf-langwerpig , fchraal of rank „hooger dan breed ; dat is op Zyde famengedrukt, gelyk ook de Kop, boven op welken de Oogen zeer digt «aan elkander ftaan, De Zyden zyn met ftreepen, ten deele geel , ten deele bruin, die van het midden van de Rug naar den Buik fchuins“neerloopen „ getekend. De Schubben zyn dun en ‘klein : de Kop niet groot. Aan het Agterhoofd ftellen fommigen tnaar ééne fte- kel wederzyds, gelyk Krein, die hem Cary- flion noemt. In de eerfte Rugvin heeft men $ of 6; in de tweede , die tot aan-de Staart loopt „ so of 31 Beentjes, in de Borftvinnen 15 of 16; in de Buikvinnen 6, in de Aarsvin go, 32 of 94, en in de Sraartvin 12 Beentjes geteld. In onze Zee, zegt RoNDELETIUS, dat is in de Zee van Provence, overtreft deeze Vifch. geen groote Span, doch in de Oceaan bereikt hy fomtyds de grootte van een Elle. Dien wy te Venetie’ befchreeven , niet uitgezogt maar by geval ons toegebragt', verhaalt WirLoucH- BY, hadt de langte van byna vyftien Duimen. Eene Verfcheidenheid wordt ’er, zo L. T. Gronovius getuigt, van den Pieterman gevon. den „ die naauwlyks langer dan vyf Duimen is, hebbende in de woorfte Rugvin6, doch in de agterfte maar 20, 22 of 24 Beentjes «° injde Buikvinnen 6, in de Borftvinnen 245 in % Bef Jt # pr % Ä npe ni e ae Ru Gin N. 163 Kd Eee: „Of de Pieterson vän de pinken Wvius ge. Ei aen werde, wegens de vlug- en levendig. heid, waar mede hy in allerley Vuil cragt weg te kruipen, en zig verbergt ‚ zo dra hy is gës vangen 3 blykt my zo min, als of het de Né Qui der Brafiliaanen zy, van de onzen aldaar Pietefman genaamd, die zig in *t Zand verborg als de Smelt, kwetzende de Voeten doot zyne Stekels; gelyk Manccraar getuigt. Onze Pies _terman , zegt de oude Heer GRromovrus, is een Zee-Vifch, die menigvuldigft voorkomt in juny en July, op onze Markten gebrägt wordt en voor t Gemeen tot Spyze ftrekt (*), De jonge Heer, zyn Zoon, zegt; dat de gee. ne die op zyde met menigvuldige ‚ blaauwe en brüine;, fmalle fchuinfe Streepjes getekend is, hebbende op de Rug een overlangfe fcherp gee rande Groef , veel voorkomt in de Noordzee (4). Thans fpreekt zyn Ed, niet van de gemelde met zes Beentjes in de voorfte Rugvin ; waat op hy hadt laaten volgen , dat ons Strandvolk een verbaazende menigte van deezen Vifch ; jaarlyks, Iv. ABDEELe Kil, Hoord. STUK op onze Markten brengt, en aldaar verkoopt onder den naam van Pieterman of Pietermans« Vi fcb. {*) Pilcis eft maririmus ; Junio 8 Julio frequentiflimus, in forum adducitur, Plebique in escam cedit. AZ. Up/, ut fiupra. fapra. N. 129. AE. Helv. Vol. AV. p. 260. Is DEEL. VIl, STUK La (1) Frequens in Mari feptentrionali. Zoöphyh Oren, ws Ae IV. AFDEEL. XIT. HoorD- STUK, 164 BESCHRYVING vAn Vifch ON De Pieterman is op onze Markten van Zee- Vifch, hier te Amfterdam , zeer zeld- zaam, en komt ’'er byna nooit, dan in de Zo. mer, by toeval, onder de Schol in de Noorde zee gevangen wordende. Naam. LPE PORTALEN EN RD on om o of SPOE Befchryving van ’t Geflagt der KABELJAAUWEN, …_ waar in een Omftandig Berigt van den Kabel. _ jaauw- Vangft in Noorwegen, op de Terre- _neuffche Banken en aan onze Stranden , als ook s van de bereiding. tot Stokvifch en Labber- daan gegeven, en verder gefproken wordt van de Leng, Kole, Schelvifch, Steenbolk ‚ Wy- ting ‚ Molenaar, Puit- Aal en andere Viflchen , tot dit Geflagt behoorende, ven zeer uitgebreid Geflagt van Viffchen komt hier voor onder den Hoofdnaam Gadus , dien wy» om de benaaming te gebruiken van het voortreffelyk{te , begrypen onder den Ge- flagtnaam van KaserjAauw; welke it zig zelf, | en in de gewoone Spreektrant , reeds verfcheïide Soorten bevat. ’ Woord Gadus iS, in ’« Griekfch, by ArrneNaus gebruikt gee weeft , doch duifter van afleiding, en men | heeft (*) Ingentem hujus Piscis copiam quotannis noftri marit? mi in fora afferunt, venduntque fub nomine Pieterman, feu Viri Petri piftis, Muf. lchth.-I- Leid. 1754. pag. aa. © DE KABELJAAUWEN. -165 u deeze Viffchen, gemeenlyk, in ’tLatyn, IV. _Smet-den naam van Afellus betekend. Met het AFDEEL | Engelfeh woord Cod fchynt hy niet weinig over- El ___» eenkomft te hebben. | STUK. __… _ De Kenmerken van dit Geflagt beftank in Kenmerken. Meen Kop die effen is, niet knobbelig noch ge- doornd: het Lyf langwerpig met Schubben die ‘er afgaan : het Kieuwen- Vlies met zeven | Straalen die Spilrond zyn: de Vinnen altemaal _\ met een gemzene Huid bekleed, en ftomp ge- ‘ftraald: de Borftvinnen {pits uitloopende, ’t Ge. tal der Rugvinnen verfchilt , en hier uit maakt Linnaus de Onderdeeling der Soorten, op ’ voetfpoor van Grorovius , die hem den mis- flag, van zes Beentjes in het Kieuwen . Vlies te flellen , aangeweezen hadt (*). Getal der Soorten, by onzen Autheur, ìs soorten. vyftien , waar van de tien eerften drie Rug. vinnen hebben, de vier volgende twee, en de Jaatfte maar één. Onder de tien eerftgemelde zyn ‘er zes met , vier zonder Baardjes aan den Bek. Dit Geflagt bevat niet alleen de Kabel jaauw, Leng en Schelvifch , maar ook de Mo- lenaar, Wyting , Puit-Aal en anderen meer. (1) Kabeljaauw die drie Rugwinnen beeft en 1. Liglefinus. 86+ schelvifch. , (*) Muf. Iehth. Leid. 1754. p. 20. (1) Gadus tripterygius cirratus albicans , Caud4 bilobâ , Maxillâ fuperiore longtore. HFaun. Suec. 297: Gadus Dorfo Eripterygio, Ore citrato, Corpore albicante, Maxillâ fuperiore JODELOKE 5, Caudâ param bifurcâ. ART. en 20. Syn. 36. © (Spec. 64. GRON. Muf. 1, n. 59. Gadus Kolja It. Scan. 325, 1. DEEL. VIL STUK, HOE RR Ga- 366 BescrHantvade van iv. AFDEELe OXI Hoorp. STUKe gebaard is, Witagtig van Kleur; met de Staartwvin in tweeën verdeeld, de Bovenkaak | langer dan de Onderkaak. | ks Deeze Vifch, by ons zeer gemeen, onder den naam van Schelvifch, maakt de derde Soort van Afellus by de Schryvers uit; A/èllus minor geheten, _ Sommigen hebben hem genoemd _ Mslefinus of Mgrefinus ; anderen Callarias, Ga-- „Jerida of Galaxias eenigen Onos feu Afinus, dat is de Ezel der. Ouden, waar van de gewoone naam Afellus af komftig,is. In Engeland geeft men ’er den naam van Hadock aan; in Swee. den wordt hy Kallior;, Kolja of Koll getyteld. In Noorwegen noemt men onzen Schelvifch Hyffe, zo PortorrPiDans verhaalt. Door den ouden Heer Dr. J. Fr. Gronovius was hy met den Molenaar verward geweeft, gelyk de jon- ge Heer L. T. Gronovigs teregt aanmerkt (*). Taamelyk overvloedig is deeze Vifch in de Noordzee, en komt des Winters dikwils by Schaolen aan de Kuft, wordende op ons Strand menigvuldig gevangen met een Ooften Wind en heldere Vriezige Lugt; dat men Schelwisch- Weer noemt. Dus is hy ook aan de Kuften van Noorwegen vry trens : ee wegens zyne _ klein. ) Gadus Doro eripterygio. „Gee papillo. Ae. We Beth. 178 Onos five Afinus Antiquorufs. “WiLt. Pifè. 170. Raj. p. PE (*) In de Lyft der Viffthen van Nederland, uit de ABE. Upf. 1741. Zie Uitgezogte Werbandel. \. DEEL. bladz. 158 838, Ook Maf, Tehth, Heid, 1754. p. zr. -‚ hema PE KABELJAAUWEN 167 heid nier geagt om in te zouten of te droo- gen, tot Verzending en. Vertier. Zo veel te meer, wordt hy verfch gegeten, en is, levendig _gefneeden, niet onfmaakelyk, noch ongezond. De Schelvifch is niet alleen door zyn groorte van den Kabeljaauw en Wyting, waar hy tus» _fchen in komt, onderfcheiden ; maar heeft ook een byzonder Kenmerk , beftaande in eenige zwartheid op de Rug en twee zwarte Vlakken agter de Kieuwen , welken het Gemeen, zeer grappig, elkander wysmaakt, dat door St. Pie. ter ‚toen hy den Vifch met den Duim en voor. ften Vinger hieldt , daar ingedrukt gebleeven zyn. De Baardjes, aan de Onderkaak , zyn fomtyds meer, fomtyds minder duidelyk , en zelden langer dan een Duim (*). ’t Getal der Beentjes, in de Rugvinnen, is 15, 20, I9 of 16, 18, 20; in de Borftvinnen 18 of 17, in de Buikvinnen 6, in de Aarsvinnen 24, 21 of 22, er, in de Staartvin 29, geteld, volgens Lin- NA&Us. Ik vind in onze Schelviffchen omtrent het zelfde, (2). rs” at die drie’ Rugvinnen heeft, 2 eine (*) De Heer Dr. BAsTER heeft, op Schelwifth, de Vyfde Soort van ARTED1 aangehaald, ‘t geen weder tot verwarring aanleiding geeft: het is de Zevende of No.7. Zie Uit/pann. bl. i66. N. 19. 2) Gadus tripterygivs cirratus varius, Caudàâ integra, Maxlà fuperiore longiore. Faun. Sec. 293. Gadus Deth tripterygio ‚ Ore cirrato, colore vario, Mazillâ tuperiore lon. giore, Caudâ equali. ART. Gen. 16. Syn. 35. Spec. 63. GRON. Maf: hk n. se. Gadus Balthicus Torsk. Jt, Oel. 37. Gadus 1. DEEL. VIL. STUK, L Á. Cale \ IV, ÄFDEEL, XII HoorFpD. STUK. IT. Callarias, Dorfch, 168 BESCHRYVING VAN ' % IV, baard is-en bont ‚ met de Staartwin onverdeeld, ‚ AR AFDEEL. de Bovenkaak langer. poen: * 4 XIIL, Med HoofD. __ Deeze en de volgende maaken de Verfchef. —__ STUKe Ô denheden uit van def Kabeljaauwen , die men … aan de Kuften van Europa vangt; in ’t Noorden Dorfchb, in Engeland Cod, in Vrankryk Morue genaamd. Dewyldeeze Soort aangemerkt wordt de Dorfch te zyn van de Noorder Oceaan en _ Ooftzee , zal ik hier fpreeken van de wyze op welke men den Kabeljaauw in Noorwegen vangt en al het gene daar toe behoort, volgen. de woordelyk den Heer PonTopPlvANs (*). ee ‚‚ De groote Dorfch, dien men hier Skrey , „of ook Vaar- Torfk noemt, bevindt zig in > de meefte Jaaren, des Winters, onmiddelyk ‚> na de Vaar- Haringen, en wel in grooten „ overvloede, aan de Kuft. Hy is alsdan dik 9 en ver, en gretig naar het Silde- Gaat; de … Kuit naamlyk, welke de Haring eerft nieuw- +, lings op den Grond gefchooten heeft. Wan: » neer de Dorfch verwagt wordt, zien onze ‚ Boeren een hevigen Storm uit den Noord. s wetten, dien zy Grundftoed noemen, zeer ss gaarn opkomen; dewyl zy dien voor een krag- ss tig Middel houden, om den Vifch herwaards de aid en deszels Vangft te bevorde. / kad, ren. Callarias Balthicus, Jet. Scan, 220. Afellus varius vel ftria- tus. WILL. Pift, zhe RAJ. 54 Jonsr, Tab. XLVL fig. 4. (*) Paturt, Bit, bn 22u, IN. Th.p.292. &c: De KABELJAAUWEN: 169 Ven se Nevers de Haringen is de Dorfch een … IV: ; der voornaamtte Levensmiddelen van dit Ryk, AFDEELe < »» en onthoudt zig aan de Weftkuft het gehee- doin: 5de Dt …_ | STUKe ‚ Wanneer de Dorfích, dus, in menigte , met Netten, ‚, aan het Strand in de Inhammen en Bogten sp gejaagd wordt, wil hy niet aan den Hoek bycen, ‚ maar men vangt hem met Netten, genaamd s> Setnings-Garn, Deeze zyn van Hennippe Gas ren, met Maazen van een Vinger in ’t vicr- 3 kant wyd, waar van ’er vyftien boven elkan- derftaan ; zo dat de breedte een Vadem be. draagt, zynde de langte van het geheele Net ‚> twintig Vademen. Op Sundmoer gebruikt men tot een groote Boot, die met zes Man ‚… bémant is, in Stormagtig Weer agttien, doch in goed Weer vierentwintig dergelyke ‚‚ Netten; zo dat, wanneer al dit Wand is uit- ; gezet, het zelve een breedte beflaat van 480 „‚ Vademen. De Netten worden gezet op eene ‚> diepte van vyftig tot zeventig Vadem, en ‚‚ hunne ftandplaats wordt door een Ton, die > op het Water dobbert ; aangeweezen. Wat 3 Dader by Bergen zet men niet zo veel Wand > uit, en vergenoegt zig met Netten die van 3, 6o tot roo Vademen gronds beflaan; welken » Egter, ieder Morgenftond, een goede Boot „> kunnen vol maaken. Des namiddags gaat ‚‚ men gemeenlyk uit, om de Netten te zetten, sen ’s anderendaags morgens, heel vroeg, ‚> werden dezelven weder opgenomen , als wan- I.DEEL, VII STUK, des |. neer Ld to BEscuRIvENG vaN fy, „neer men telkens, doorgaans , zig; van. drie- * AFDEeL. vier- tot vyfbonderd Dorfchen meefter ziet. $ XII. _ , Wanneer deeze Vifch eenige Weeken op « ing ‚‚ den Grond geftaan en veel Harings-Schot mer Hoeken, »» gegeten, ja zelfs ook Hom. en Kuit gefchoo- » ten heeft, zo: worde hy happiger , en begint te byten aan een Hoek , die mer Aas van ‚eem Harings of Dorfche Rob. is voorzien, „, Deeze Viffchery duurt tot tegen Paafchen , „als wanneer de Dorích, geheel mager en > fchraal, het Land verlaat. In deszelfs plaats „> komt, kort na Paafchen „ een, andere Soort, s welke Kluhbe- Torsk of Kabbelau, anders ook 9 Bokeh, geheten wordt. Deéeze Vifch, veel » grooter zynde dan de Vaar-Torsk, heeft een » dikken Kop en een korten Staart: zyn Vleefch „is hard en helder. Dezelve worde ook met ‚> Lynen gevangen. In ’t end van- den Zomer, … tegen den Herfft, valt een kleiner Soort, „ welke men, van wegen de Kleur der Huid, ss roode Dorfch of ook Tarre. Forsk noemt; » dewyl dezelve zig gaarn in. het Zee-Gras ; s, alhier Tarre genaamd, ophoudt. In de Ad. s‚ vent ‚ en tegen. *t end des Jaars „komt nog ‚> Een andere Soort hier, onder ’t Land, dien … wy Soelboved- Torsk heeten _ Dezelve- is » graauwgeel , taamelyk groot en. volkomen, s doch kleiner. van Kop. Alle deeze Soorten „ worden ten deele met Lyneo, ten deele- met > Snoeren gevangen. Ik zal het onderfcheid 1 dier Woorden, voor de genen die in deeze ss Vise ate ns Enne “* HS AEN f DE KABELJAAUWEN IJE __ Viflchery niet Kundig zyn , alhier verklaa- ry, 5 ij Hi rep. | ÄFDEEL, <3, Een Vifchlyn, of gelyk het ook genoemd XUL es ie de | doorD- » wordt, een Linie-Wa,is een Touw, van sro, ss zeven- tot agthonderd Vademen lang; waar aan Lynen » aan ongevaar tweehonderd Hoeken gehangen * “poeren, s, worden, zo dat omtrent om de drie Vade. ‚s men een Hoek zit, aan welken tot Aas een ftukje Haring gedaan wordt. Dit lange » Touw wordt in een diepte van één, twee. tot » driehonderd Vademen neergelaten , en het s ftrekt zig langs den Grond uit. Men maakt » ‘ereen ander Touw àan vaft , dat tot aan de s Oppervlakte des Waters reiken kan , welks s dryvend Hout of het Tonnetje, dat men ’er ‚> aan doet, de Boey genaamd, de plaats aan- »> wyft, daar het Touw legt. Wanneer nu die Touw opgehaald wordt , zo vindt men fom. ‚, tyds aan ieder Hoek een Vifch, ’tzy Dorfch, ‚> Leng, Heilboth of anderen. De Snoeren, „> in tegendeel , zyn maar kleine Touwen, die 9 uit een Boot of Vifch.Schuit , ongevaar ze- __s ven of agt Vadem diep, in ’t Water hangen »… en waar mede men geduurig heen en weer » roeit: middelerwyl wordt door een Man op- ss gepaft, en dat Touw opgetrokken, aan het s welke, gelyk men ligtelyk befpeuren kan, de » Vifch gebeeten heeft, Door een van beide s, deeze Middelen wordt dikwils een Boot; ss in één Voormiddag , twee of drie maalen s» vol gemaakt. 1, DEEL. VII STUK, s> In vs hed ijz BESCHRYVING VAN XL, Hoorp- STUK, Gefchil over 99 ’% Gebruik der Netten. 2% 23 2 EE) EE) EE) 95 99 93 53 59 99 EE) 35 es 29 39 93 95 53 93 92 3 33 3 33 23 Ds, In het Ampt Nordland, voor of omtrent Dronthem , is de Vifichery het overvloedigtte: maar op Sundmoer en Nordmoer is dezelve, eenige Jaaren herwaards, niet minder goed geweeft. Aangemerkt de Vaar. Torsk, gelyk gezegd is, des Winters niet vaan’ den Hoek i k, _ % ' Md _ k ek $ hd 8 , Ld ke 4 wil byten; (dewyl hy dan zo gevoed en ver — is, vindende ook Haringen genoeg tot zyn Onderhoud: ) zo heeft men, nu tien Jaaren of wat langer geleeden , begonnen den Dorfch, op de zelfde wyze als de Haringen , te van. gen 5 naamelyk met het voorheen befchreeven Setnings-Garn , of uitgeftelde Netten. «Daar over, nu, zyn hier te Lande verfcheide Plei. dooijen , en, in ’t algemeen, een Huishou- delyke Stryd of inlandfche T'wift ontftaan „die zekerlyk van meer belang was, dan vee- le Gefchillen , welken, onder onze Geleer- den, de Laná Caprinâ voorvallen. Zodanig ren fluite, en blindelings daar op aandringe, dat men zig aan het Oude, als goed genoeg zynde ‚ behoort te houden : deeze Luiden hebben voor het Geregt, als ook in Her- bergen en elders , beweerd, dat de Netten den Kabeljaauw wegdryven , en dat zy daar- om ‚ als een fchadelyke Nieuwigheid , niet behoorden geduld te worden. Dit inbrengen is door de Ondervinding , als. zynde de befte | 9 Leer. foort van Viffchers en Boeren, die de Pligc van een eerlyk Man daar in ftellen, dat by voor alle nieuwe Gebruiken Oogen en Oo- 3) „eermeefteres 4 wederlegd ; 5 aangezien men » niet kan loochenen, dat, federt men zig van Netten bediend heeft, hier van Bergen en vermoedelyk ook van elders, niet alleen piet minder „ maar zelfs een goed deel meer Vifchwaaren zyn afgefcheept en verzonden, dan voorheen. Wy kunnen met waarheid ‚ zeggen, dat deeze Netten, die voor de Sa. _menleeving in ’t algemeen nuttiger zyn , mis- fchien wel aan eenige byzondere Perfoonen tot nadeel {trekken : naamelyk aan de ge- nen, die zulke groote en zwaare Netten niet willen noch kunnen bekoftigen : doch dan ftaat het gelyk met andere Omftandigheden, waar door een Land, ten kofte der Behoef. tigen , verrykt wordt. Evenwel is het ook. waar , dat, indien ’er een verbolgen Storm. agtig Weer ontftaat , hier op de Kuften, voor veele duizenden Ryksdaalders , aan | zulke 2 Zernetten, verlooren gaan, ope KABELJAAGWEN 173 IV. ÄFDEEL. XII, Hoorp. STUKe Omtrent de Manier op welke deze Vifch „ penenk in Noorwegen, behandeld en tot Verzending vilth, bekwaam gemaakt. wordt, deelt gedagte Bis. fchop van Bergen ons het volgende mede, ‚83 ir 29 33 20 » „> De Dorfch wordt , ef “ingezouten of als Titling , Rothfchaer , Rondvifch en Klipvifch, gedroogd verkogt. «Om denzelven tot Zoute Vifch ve maaken, fnydt men den Kop af ‚en, het Ingewand uitgenomen hebbende, wordt de Dorfch in een groot Vat gelegd, en met » Franfch Zout beftrooid. Na dat de Vifch I. DEEL. VII STUK, | oe dus d "A Ke ten al er (ME IV. 174 BEscunRTvine VAN 9 dus een Week gelegen heeft ‚ neemt men AFDeEL, „ hem uit de Ton, en legt hem'eenige Dagen XIII. Hoorp. STUK. van Stok- vifch. Verfcheide Soorten. op een Hoop te verzygen , op dat ’er de “ 33 met Spaanfch of Portugeefch Zout, tot betert duurzaamheid, in Vaten gepakt , om te-be- waaren of te verzenden. > Ongelooflyk is de menigte van Dorfch, 33 3 ! 59 „» die tot het maaken van Stokvifch „'twelk min- ss der Onkoften vereifcht , gebezigd wordt (*). Men begrypt denzelven , altemaal, in. Dee. nemarken „ onder den naam van Bergerfifch , om dat dezelve meeft van Bergen komt ; hoes wel Dronthem , Chriftiaanfond en Stavanger; ‘er ook een taamelyke veelheid van uicleve. »» ten. In't jear 1752, en wel in de eerfte negen », Maanden, van primo Januari tot 16 Ofo- bris, zyn te Bergen netto 317834 Vaagen, s, ieder Vaag van 36 Ponden: of zrs1e6 Lise „‚ ponden en 8 Ponden Stokvifch uitgevoerd , ‚ behalve een menigte gezouten Dorfch ”; waar van men jaarlyks , te Chriftiaanfond, wel zoooo Tonnen affcheept (}).- Verfcheiderley Soorten zyn er van Stokvifch in Noorwegen. Titlinger noemt men de „ kleinfte Soort van Doríchen; die enkel aan ;, Touwen opgehangen ‚ en door den Wind _» Ops 33 (*) BEAWES Pin Mercatoria reliviva. Pp. 849. (Ì) Men heeft my verhaald , dat te- Bergen in Noorwegen de Prys van een levendige Kabeljauw is drie af vier en foms ++ tyds maar één Stuiver. de Pekel uit lekken moge. Dán wordt dezelve a er eN pe DE KABELJAAUWEN 175 Sopgedroogd zyn. Roskiaer of Rethfchaer is _ rv. 5 zulke Dorfch , welke op de Rug van boven AFDEEL. hg geflackt , dat is ingefneeden wordt; eer menze „XlÌL OE, Hoorne „te droogen hangt. De Rundfifch is het gene srurj ss wy gemeenlyk den naam geeven van Stok. | __» vifch, welke zonder flacken of opryten van 5 de Rug gedroogd wordt. Den Klippfifch 9 flackt men even als de Rothfchaer, doch de. s zelve wordt uitgefpreid op de Klippen ge- s droogd, en heeft daar van den naam. Om. s trent de verfchillende deugd of goedheid 5 deezer Soorten, komt het voornaamlyk aan » op de gefteldheid van het Weer: want, het- », zelve niet zo droog zynde , dat de Vifch „> fchielyk en te deeg van den Wind en Koude … kan doordrongen worden, zo wordt inzon- > derheid de Rondvifch aan de Graaten rood, » en daarom is ook de Nordlandfche Vifch de „, befte , dewyl de Koude ‘er „ aldaar, meer > en fchielyker in doordringt ”, … Tot het inzouten van Kabeljaauw worden vertier. » jaarlyks, te Bergen, wel veertigduizend Ton- ‚> nen Spaanfch en Franfch Zout en fomwylen s> nog meer, aangebragt. De Zoute Vifch gaat _„ van daar meeft naar de Ooftzee ; doch de > Stokvifch wordt naar Hamburg „ Breemen, s Amfterdäm en van daar, opwaards , door ‚> geheel Duitfchland vervoerd. Naar Vlaan- “_» deren en Engeland gaat iets , maar ‚niet \ 3 zo veel als naar Italie , Spanje en andere > Landen aan de Middellandíche Zee, Vrank- “1.DEEL. VII STUK. Gn EVR / 176 „BESCHRYVING vaN eN B » ryk handelt zelf daar mede, federt de Vis AV, | AFDEEL, ‚‚ fcheryën van die Kroon op Terreneuf, aan XIII. „, de Kut van Noord-Amerika „ tot ftand ge- | > te _» bragt zyn geweelt. | Gebruik van >> Hoewel dus andere Natiën ook een taa- de Kuit, _, melyke bekwaamheid hebben om den Ka. ‚ beljaauw tot Zoute Vifch en Stokvifch te _ s bereiden : kunnen zy egter de Kuit niet mis- „, fen van onze Noorfchen Dorfch, die van s de Franfchen en Engelfchen gebruikt worde , om in Zee te ftrooijen, tot-het Vangen der »> Sardynen. Daarom bewaaren de Viffchers en ‚„‚ Boeren zorgvuldig de Kuit van deezen Vifch, s, dien zy te Bergen brengen, alwaar dezelve 9 in zulk een menigte ingezouten wordt, dat s> men jaarlyks wel veertien of zestien Scheeps. |_s laadingen , alleen van gezoute Kuit, meeft „, naar Nantes , brengt; boven en behalve ’t ss gene de Franíchen afhaalen met hun Ten > Schepen’. ee > Dit is nog al het voordeel niet , kk van “ _« deezen Vifch getrokken wordt. Uit de Le. » ver der Dorfch en Kole, maakt men, veele s‚ duizend Tonnen goede T'hraan , zynde de s Olie of Vettigheid, die „zonder Vuur te ge- s, bruiken, vit de Lever loopt , wanneer dezel. > ve in een Vat geworpen is, en dus op el- » kander drukt, Van enkele Dorfch en Sey- s, Vifch Thraan; (andere zogenaamde Spekvise 9 fchen, gelyk Robben of Zeehonden en kleis s> ne Walviffchen of Springers, als ook de rt EEN ‚… Bruine noemen, gegeven wordt. „nen, en Poule meer > ratelen. Men 4, rekent gemeenlyk , dat tweehonderd Dor. ie fehen een Ton Fhraan geeven. Bovendien weet men zig de Lugr- of Zwemblaas ; die Hi at onder de Ruggegr aat langsheen legt , ten nut ste máaken : want , gedroogd zynde , ver. „koopt mien dezelve onder den naam van “Sunde= Maver , (dat is Gezonde Maag , iù Neder-Saxen Schwanbalken,) welke eenige „Menfchen met veel Smaak eeten, gelooven- os de „ dat de werking overeenligmt met den ee PRE 5 „De Heer A eksb merkt in Zyne Natuur- Iyke Hiftorie van Ysland aan „dat Torsk of „Dorfclt de algemeene Naam is, die, gelyk de Engelfche Cod en de Franfche Morue , aan den „Vifch„ dien wy, gezouten zynde, Labberdaan Dezelve maakt ook hee voórnaamfte beltaan , en de Koftwinning „der Opgezetenen van dit Eiland uit. Deeze vangen hem met den Hengel, doende ’er, tot Aas,een „Moffel of een ftukje van de verfche en roode “Kaak vaneen zo even gevangen Kabeljaauw vaan; doch de Vifch bye veel gretiger op een kj dtuk-raauw en nog warm Vleefch; of op het Hart van een Vogel, gelyk vaneen Meeuw ,zo erft gevangen en gedood. ’t Is zeker dat, op deezelaatfte manier, een Viffcher veeleer twintig Viffchen, dan een ander „die by hem zit, @'& DEEL, VIL, STUK, M v bl Van ft op a s si 7 5 À dn IV. AFDEELe PAL, Hoorp. STUK. 1738 BESCHRYVING vAN éénen Vifch met het gewoone Lokaas, zal vangen. Om deeze reden ís 't ook, dat zoda- nige Konftenaaryën uitdrukkelyk, door een Ko- ninglyk Plakkaat, in de gewoone tyd der Vis- fchery verbooden zyn5 op dat de een den an- der niet benadeelen zoude. Inderdaad , een weinig voor dien de is de veelheid van deeze Viflchen ‚ omtrent Ysland, buiten ’'t Water komen , en dat menze dikwils ziet byten aan een enkelen Yzeren Hoek , zon- der Aas. De regte tyd van den Vangft begint te Lichtmis, en duurt tot aan St. Jakobs. en St. Philippus-Dag: wanneer men, wegens de Warmte van de Lugt, den Vifch niet langer bereiden kan, om te bewaaren, In ’t algemeen wordt aangemerkt „det dezelve altoos tegen den Stroom van ’t Water aan zwemt. De Vise fchery gefchiedt in Zee en in diepe Inhammen, over dag, doch by nagt op plaaten waar niet bo ven Zes Vademen Waters is, en anderen. al- waar de fterke branding der Golven, op Zand. banken en Klippen , hem beletten zig weg te maaken, De befte en lekkerfte wordt gevan- gen in volle Zee, op de diepte van veertig of vyftig Vademen : alwaar hy zyn bekwaamfie Voedzel vindt. De Yslanders maaken ’er , zo tot eigen gebruik, als tot Verzending en Ver- tier, ook Stokvifch van, en.op.de Kuften van die Eiland wordt veel Kabeljaauw gevangen, die men, aldaar inzout. tet. Labberdaan. a, De ‘zo verbaazend groot, dat hunne Rugvinnen van ON oord _D as Rd van deeze Vilfetien, Iv. = ‘minie die , waar de meeften wotden ge- En n de Ondiepten aan. de “Weftzyde Hoorpe “Amerika, en inzonderheid de zo- STUK genaamde Terraneuffche Banken. Die Viffche.. À We akk ry heeft, van ouds, den naam gekreegen van Vangf,op de Terraneus- _Bakkeljaauw-Vangtt, naar de Basques een Volktche Banken. E ‚uit dat gedeelte van Spanje, truffchen Bajonne SR Er. en Bilbao; ’t- welk aan Vrankryk grenft ; en ‘er vog ten deele onder behoort , Biskaaije ge paamd. Dit Volk heeft alleteerftop den Wal. $ vifch-Vangtt gevaren , en ‚ by die, gelegen heid , ook de Kabeljaauw - Vifichery , aldaar, intreingebragt. ’t Is nu reeds byna twee Eet. wen geleeden, dat op de Kuften van’ dit Eiland, welk de Franfchen Terre neuve, de Engelfchen Newfoundland noemen, jaarlyks, tot den Bak. keljaauw-Vangft alleen, gebruikt werden oft. trent 15o Franfche, too Spaanfche ; $o Portus geefche en 50 Engelfche, benevens nog 20 of 30 Biskaaifche ; dat is; in ’t geheel, by de viera honderd Europeaanfche Schepen. Tegen ’t end der Regeeringe van Koningin Elifabeth, das is omtrent den aanvang der voorgaande Eeuw , gebruikten de Engelfchen meer dan soo Vaar. ‘ tuigen tot, deeze Viflchery, die bemand waren met over de agtduizend Zeelieden. Naderhand - heeft de Vaart der Franfchen ;-wederom, daar op. meeft. gebloeid, zo dat zy wel Boo Schee pen derwaards uitruftten 3 tot dat her gedaste Eiland, by de Vrede wan Oerecht „aan de Kroon T. DEEL, VII STUK, M 2 van IV. 180 BrscHRYVING vän van Groot-Brittannie werdt afgeftaa Wriaesdere AFDEEL, dien tyd rekent men het getal van Engelfche XII, „Hoorv- STUK, Schepen , die jaarlyks tot deeze VREE gebruikt . worden , op Soo, en de menigte van Vifch;, die zy aldaar vangen, op tuflchen drie er vier honderd duizend Centners of „Kwincaa- | Ten: (HIj | | k _ Dit laatfte zal niemand vreemd veörkokeid | die weet , dat ieder Schip ongevaar dertigduis zend Bakkeljaauwen laade. Een goed Viffcher is in ftaat, om ’er, op één Dag, drie of vier: honderd te vergen. De Viffchery moct op de Bank, wegens de Ondiepte , met Lynen ge. fchieden , of liever met Snoeren , waar van ’er, voor ieder Man, agt, tien of twaalf, ‘mede gee nomen worden, ter dikte van een Pennefchaft „ die agttien Vademen lang zyn. Men doet aan deeze Snoeren Yzeren Hoeken , en aan ’t end een Lood,om ze te doen zinken. Dikwils wers den ’er ook dergelyke Sleeplyuen gebruikt, als aan de Kuft van Noorwegen , van dertig , veer= tig of zestig Vademen lang, die men allengs inhaalt, vindende , doörgaans , aan ieder Hoek een Vifch. Het Aas beftaat in een ftuk Ha- ring, dat door zyn glinfteren den Bakkeljaauw aanlokt , of anders iets dat men in de Rob der gevangen Viffchen vindt, Het voornaame Oogmerk van deeze Vificherg is het maaken van Zoute Vifch , waar mede mep, ne (*) BrAWES Lex Mercatoria rediviva. p. 669. — ra b ak d Ar En ’t uithaalen der Ingewanden, op dergelyke d wyze al s in Noorwegen te werk gaat. tSchynt’ Egter, dat men hier van de Ingewanden weinig wer ks maakt. r wordende de Lever , zo men ver haalc 5 weg geworpen , die dus, op ’* Water _dryvende, tot Voedzel ftreke van veelerley. foor van Vogelen , waar onder de meeften we Meeuwen gelyken, wordende, om die reden 3 Levervreet efs getyteld. \ Behalve den grooten Bank van Terre neuve, daar de hete groene Bakkeljaanw valt , bel fchiedt deeze Viffchery ook op andere en klef per Zandbanken, zo in de Golf van St Lau- rens, als voor de Kuft van INieuw Engeland, De Franfchen hebben, by het Traktaat van U- trecht, alleenlyk de Vryheid behouden gehad, om Vifch te vangen en te droogen aan het Noord. end van ’t gedagte Eilattd , van Kaap Rich tot aan Bonavifta.: Die laatfte is ‘hun, by de nu onlangs gemaakte Vrede, weder beveftigd; doch „ ten opzigt van de Viffchery in de Golf van St. Lauréns, heeft Engeland bedongen, dat zy die in deeze Gólf niet oefenen mogen, dan ter dis tantie van-drie Mylen van de Kuft, en buiten dezelve niet nader dan op vyftien Mylen aan: Kuften van Kaap Breton: blyvende dus de Groot- Brittannifche Kroon thans nog in poimna van de Terraneuffche Viffchery. __Offchoon.die Eiland ; -met zyn’ „Noord-end H.DEEL. VILSTSK, M 3 | niet L “hee sen van de Ph Ct welk in't allercerft gefchiedt „) het affnyden van den Kop Arpert. Iv. Xl OOFDe STUK, r, AFDEEL. KIL HoorDe STUK, 1% BEZ3CHRYVING VAN ziet Noordelyker legt dan onze Provintiën of | het Zuiderdeel van Engeland „en dus een taa- k melyk gemaatigd Klimaat heeft; zo dat het Zuis delyke daar van ook bewcond is en met een Fort of Kafteel voorzien; terwyl de inlandfche Deelen goede Vrugten voortbrengen : zo is het doeh op de Bank, die‘er voor legt, onverbeelde= lyk koud. Onverbeeldelyk, zeg ik ‚ dewyl het Zuide end van dien Bank op de He melsbreedte van Por tugal , en het Noord-end niet Noordelyker dande Nederlanden fchyrt gelegen te zyn. In deeze viigeftrektheid , van de 42 tot 53 Graaden , dat js elf Graaden Meridiaans en dus van meer dan tweehonderd Vuren gaans of gewoone Zee-My- len ; ziet men ligt dat plaats genoeg is voor eenige honderd Schepen „en eenige duizenden Viffchers, om ILynen uit te werpen. Het voornaamfte, dat hun plaagt, zyn de Ysfchotfen, die men in ’t voorite van den Zomer niet alleen in. Zee, dry- vende ontmoet, maar zelfs, op deezen Bank , wel ter diepte van 45 vaiemen Hi vaft zite tende gevonden, die gerekend werden op eeni- ge Mylen omtreks. Tuffchen deezen Bank en de Kuft van Terreneuve , komen fomtyds nog veel grooter Ysvelden: voor, die de Schepen ; welke van of naar Land willen zeilen, niet weie nig belemmeren. Voorts isde Vorft, die dik. wils de Lynen ftyf doet vriezen , benevens de Koude, aan de Viffchers , in ’t Voorjaar, zeer ongemakkelyk. De Miftigheìd van het W eers welke men, doorgaans ,op deezen Bank heeft, | maakt oe KABELJA AUWEN: 183 mn ook k zorgvuldig + dewyl men ’er niet ankert, aar het Schip , met klein Zeil, fteeds dryven- de houdt. By een gelukkige Viffchery wordt Weeken voltrokken ; doch fomtyds loopen ’er __drie,vier of vyf Maanden ‚mede heen. Door de jk Viffchers van Terre neuve wordt de gevangen ‚ Bakkeljaauw meeft naar Land gebragt, en al. daar tot. Stokvifch gedroogd : waar toe men eg« ter de groene Kabeljaauw , wegens deszelfs dikte en grootte, zelden bezigt; om dat dezel- _ve,door het droogen alleen , niet duurzaam kan toebereid worden. Dit maakt dat de Stokvifch;, dien wy in zulke menigte overal zien vertieren; niet dan uit Rondvifch en Leng beftaat. (3) Kabeljauw die drie Rugvinnen beeft en „gebaard is, met de Staartvin omtrent gelyk aan ’t end, de eerfte Straal van de Áarsvin doornagtig. Deeze wordt van de N ederlanders Kabeljaaud geheten ‚ volgens Wirroucssy , en ‚ hoewel Gronovius de laatftgemelde Soort voor onzen | Kabeljauw opgeeft C). od my ‘er de gé: | ftreept. | G) Gadus tripterygius Cirratus „ Caudà fubequali , Radia primo Anali Spinofo. Faun. Suec. 295. Gadus Dotfo tripte- rygio; Ore cirrato, Cauda «quali fere , cum. Radio primo Spi= nofo, ART. Syn, 35. Gadus Kabeljà. Jr. Waftgoth. Afellus major valgaris ‚ Belgis Cabiliau. hd Hie p. 165. „ Molva , Mos shua. Jornsr. Tab. IL fig. 1 (*) Muf. Iehthyol. p. at. N. s8. A. Helv. XV. p. 260, N. 130, ‘, A. DEEL, VILSTUK, M 4 EE 5 ‘de Bakkeljaauw- Vangft in een Maand of zes IV: ÄFDRELe XI. HoorDe STUKe \ 3 „Jlorhua, Kabel jaauw, 184 BE sCHRYVING: KANT É ftreepcheid van den. Noorfchen: Dorfch piet veel! overeenkoimft mede.te hebben, Ook. vangt men. dien zelden elders, naar de aanmerking van ge- dagren Engelfchman, í tier Et NE Ce „Ik vind egter die Doornagtidtieië vande eer- î fte of voorfte Straal der Aarsvin piet insonze, — Kabeljaauwen , waar van ik ‘er, in deeze Maand Maart desrjaars 1764 ‚- meer dan duizend op onze Markten bezigtigd- heb ; die meeftendeels zeer wel overeenkwamen met: de befchryving van den Heer Gronovius , wanneer hy-fpreekt van Kabeljaauw, die drie Vinnen op de Rug beeft; bont is van Kleur , metde Kaaken omtrent gelyk; gan de Onderkaak één baardje, de Staart byna wierboekig en gelyk aan ’t end'(*).ntEvenwel zou ik dezelven eer geflippeld of gevlakt noemen , | dan bont: want de Kleur op de Rug was groen- agtig 3 OLgER! eur in de meeften , en'hoewel ‘er fom. mige wezentlyk bonte onder : wâren, zag ik ” er ook zonder eenige ftippels of vlakken , ja-een enkelde byna geheel wit. In“ fommigen waren de Vlakken geel op, een bruinagtig groenen, in anderen waren, zy bruin opeen. geelagtigen Grond ; welke verfcheidenheden Kremr «ook opgemerkt heeft. Weinigen vond ik er ‚ die men te regt geftreept kon noemen, gelyk dit van den Dorfch gezegd wordt, of die regt bont waren, Allen hadden Zy de Kaaken omtrent \ ie gee Gadus Doro tripterygio ; Golore vario ; Maxillis-{ah gqnalibus; inoriore Citro unico; Caudà fubquadrangulá s en Ù, Ze 0p5y/, Gron, Falc. IL. p. 99. N. 319, 6 | rd / | er KäbErjK KOREN. 185 el aan de Onderkââk ‘één Baardje. De 1; taart ‚ verbreedde weinig en was byna volko- AFDEEL. men nnie aan tend; zo dat men die ana XIIL, | Hoorp- or tijger noemen kan. * Er & Uit aanmerking van dit alles, komt het my der, datde gemelde Soort van ARTEDI, zyn de de bonte of geftreepte Kabeljaauw van ScHoNFELD , dien men in Noorwegen Torsk bt poemt; van den. onzen sveríchille; gelyk Ray ook den Codfisb of Keeling der Engelfchen daar van zeer duidelyk onderfcheidt. Wegens de _ Kleur’ zoude onze overeenkomft fchynen te: die eenig beftaan geeft aan fommige onzer hebben mét den groenen en grooten Kabeljaauw,: die op de Terreneuffche Banken. gevangen en: ingezouten ; en van de Franíchen dors gehee: ten wordt. ‚ch 7 „Ik zal ‘hier {preeken van den Kelja Nederland. fche Kabel. Vangft der ‘Nederlanderen. « Deeze Viflehery ;jaauw -v fchery. _ Landsgenooten , kan men driederley aanmer ken 3 als gefchiedende of aan de Kuft van Ysland, of op het Dogger - Zand, of aan onze Stranden. „Met de eerftgemelde die in voorige- Jaaren , toen ieder Schip , doorseen , wel dertig: of: veertig Laften Zouten. Vifch ’thuis Bragt, veel opgang maakte, is het in de laatfte Jaaren zeer verloopen 3 brebgende- dezelven fomtyds minder dan tien Laften , Schip voor Schip , aan, “Om die reden werden, in ’t jaar 1753, maar 56 Schepen derwaards uitgeruft , die egter da dat Jaar een woordeeligen Vangft , van over de: …AsDEEL, VII. STUK, | M 5 dui. Ed a EO del ae a ke Iv: AFDEEL. XI. Hoorp- 8TUKe duizend Laften , hadden; ’t welk; gepaard met _ den hoogen Prys van den Zouten Vifch, en den j fterken trek van die Waar naat Vrankryk!, in volgende Jaar. 95 Schepen, naar Ysland; deed vuitruften , en, niet tegenftaande toen de Viffchery weder flegt uitviel „ hebbende ieder Schip maar 11 Lat gevangen: ja datsin ’t Jaar 1756, door het Ys, waar mede de Kuften van Yse land bezet waren, nog veel minder gevangen werde: zyn doch, ‘wegens den hoogen Pfys van den Vifch, uit hoofde van den Oorlog tuss fchen de twee nabuurige Zee „Mogendheden , in ‘t jaar 1757 weder rr Schepen derwaards;, uit de Maas gezeild , met drie Ventjaagers , gelyk gewoonlyk, Men vong: in dat Jaar wel niet veel, doch de fterke Vertiering van den Zouten Vifch deedt zo weel Gelds overwin- ‚ nen, dat, in ‘t jaar 1759, wel 124 Schepen uit de Maas, waar onder 47 van Vlaardingen en 55 van Maasfluis, uitgeruft werden „ die maar een gemeenen Vangft hadden ; hoewel de groote Af= trek naar Vrankryk de Onkoften over *t alge meen goed maakte. In ‘t jaar 176r is de Vang{t geer gezegend geweeft , hebbende 123 Vaartui- gen ‘t huis gebragt by de. derdhalfduizend Laften. Deeze Vifch. Schepen ; genaamd. Bui- zen en Hoekers „zyn van Wer tot zeftig Laften groot. | Oudtyds dkddben de Hollanders of Duitftheis,, die op de Kuft van Ysland kwamen viffchen » aldaar Tenten aan de Wal op te flaan , en vee= ; BR lers Rl seek pr KABELJAAU WEN. 187 rley Huisraad en, Kleederen „ Meffen, Kam- _ IV. mon, Brillen en andere Snuifteryën, naderhand bon __ eok Tabak, Jenever en Brandewyn, aan de In- Hoorpe ij gezetenen te verruilen, tegen Yslandfche Koufen stu __ en Wanten, Hembdrokken, Broeken en andere Ë ‘Produkten des Eilands: doch het ftrenge Ver- __bod van den Koning van Deenemarken, die deee | „zen Handel aan zyne Onderdaanen alleen toe. Jaat en verpagt heeft ; benevens de belemmering, welke dit toebragt aan de Viffchery , beeft de Staaten Generaal zulks uitdrukkelyk, by een __Plakkaat van den 15 February des jaars 1762, op de verbeurte van het meegebragte Goed en een Boete van vyftig Guldens voor den Overtreeder , doen verbieden (*). Gedagte Vertiering, heeft ook veel invloeds op Dogge- den Kabeljaauw - Vangft op ’t Dogger - Zand, ne Villers. een groote Bank of Zand- Plaat, welke ten Noord. _weften van onze Eilanden, tuflchen Engeland en Jutland, in de Noordzee, gelegen is, Dee. ze Viffchery wordt, van ouds tot heden, de Dogge - Vaart geheten; niet zo zeer wegens dar Zand, als wegens den Kabeljaauw zelf, dien ‘men’ oudtyds, hier te Land, Dogge noemde. De Degge- Vaart komt, in de Plakkaaten one zer Overheden, voor, als de kleine Viffchery, in onderfcheiding van de Haringvaart: zo dat de Walvifchvangft van fommigen , zeer onci- f gen, de Kleine Villchery getyteld wordt. De Vaate fs, É (*) Zie de Ned. REN Maat. 1762. bl. 210, L DEEL, VIL STUK, hide der vj aks AFDEEL. hl Hoorp.. STUK. Vangtt 188 BersSCHRYVING var Vaartuigen , die derwaatds op den Vangt 4 gaan , zynde Gaffel - Schuiten of Galjoots; van 25 tot go Laten groot, bemdänd ‘met agt of negen Man, en een Jongen daar order, noemt men Doggers. 't Geral deezer Vaartuigen is vyftig of zeltig in ’t Jaar. Men vangt er zo wel Schelvifch als Kabeljaauw en van dezen’ wordt, naar de Omftandigheden , fommig wel Teevende ter Markt gebragt; doch veel ook in- gezouten tot Labberdaan. Meeft kan menze met den ouden Kabeljaauw - Vangft der Noo. ren , waar van hier voor gefproken Ì is, vergelyken ; DN alzo zy met dergelyk flag van Lynen en Snoe- ten gelchiedt; hebbende de Îaatften, daar men als hengelende mede Vifcht , den naam ‘van Kolen, en de anderen, die men langs den Grond legt of laat fleepen , als een Aalreep, tot de Beugvaart dienen. Verfcheïde Jaaren her is deeze’ Viffcher ys fomtyds wegens het ver ongelukken van “Schuiten ‚ fomtyds wegens het fterven det. Prikken, die men voor Aas aan den Hoek flaat, en in * algemeen wegens den ge. ringen Vanstt, zeer flegt geweekt, 7 Ce Het vangen van verfchen Vifch, behoort ze- aan ‘t Strand. kerlyk tot de kleine Viflchery; dewyl hetzele ve, in de Plakkaaten onzer Lands, onder dee — zen naam voorkomt : wordende zulks, wanneer de Vaart en Viffchery,zo Groot als Klein, t’ee- nemaal verbooden was, by uitzondering toege. ftaan, onder den naam wan de Schuiten van die van ge Kleine Viffchery ; die om, age Vijsb uitvaa- én verniet A in rr LE kef, Kd PE AN di le! \ … Ed Í | { ' & ! A) ed In ‚ / oe er HEE f KAUWEN. 186 Ton De Galjoots, die op ú Dogg gerzand IV 8 A | AFDRELò aar toe uitgaan , hooren meeft thuis te Zwar- nd / te Waal, Sommelsdyk_ en Menierfen in Zee- Hoos land: Zy hebben groote Bonnen, daar de Vifch srox$ _ Tevendig in blyft , en ‚in Teflel komende, wordt dezelve hun afgehaald door de Vollendamfche ' Vifch- Schuiten ‚ die'den Kabeljaauw en Schel. | vic, dikwils levendig ‚te Amfterdam en elders aan de Zuiderzee ter Markt brengen. By be- % Peelen Water wordt dezelve, met Wagens, | van de Helder afgehaald. De Steden, die d b digt aan den Zoom van Holland leggen, gelyk den Haag, Leiden , Haarlem en Alkmaar , wor. den veelal van Vifch voorzien uit de Zee. Dorpen , Scheveningen „ Katwyk, Santvoort, Wyk op Zee en Egmond; gelyk die ook dikwils, van de laatftgenoemde Plaatfen , hier te Am. {terdam ter Markt gebragt wordt. “De Viflchery , aan onze Stranden, gefchiedt door de Schuiten der gemelde-Zee.Dorpen ‚en ‘die der Eilanden „in de Voortyd „zo wel met de Kol als met de Beug : doende aan de Hoeken Prik. ken of Offen-Lever ; doch naderhand worden daar toe een foort van Sleepnetten gebruikt , dat ‚men Korren noemt: waar mede egterzelden veel “Kabeljaauw gevangen wordt. Even zo is’t met hect Zuilen, dat aan onze Zee- Dorpen, tot Vermaak der Lief hebberen , die zulks bekofti. 5 or willen , met en foort van Zegen of Trek. 7 pe | b3 „Det. = (*) Gr. Plakkaatb. III. D. bl. 207, 301, , Jl. DEEL, VII STUK, Ee / Kad IV, AFDEEL: XII, Hoorn- STUK, Voedzel. * 4 i9o BESCHRYVING VAN net, dat aan ieder end een Paard heeft, die eci zelve op ’t Land haalen, wordt gedaan. Men betaalt , voor dit te laaten doen, drie Gulden, en dan heeft men al den Vifch, die met het — Net in éne reis wordt opgehaald ; doch welke meeft beftaat in Roch of andere Platviffchen z want de Rondviffchen zyn te ‘vlug en flim, om zig dus te laaten betrappen, en onthouden zig, miffchien , ook zo hoog op Strand niet. Het Voedzel der Kabeljaauwen beftaat in al- lerley Soort van Viffchen , als ook groote of kleine Zee-Krabbetjes en _ Zee. Sterren, welke men in derzelver Robben viadt (} De 4 kragt tot Verteering, welke de Natuur aan deeze Viffchen heeft gegeven, is onverbeelde yk, zo ANDERSON aanmerkt, „, Onze Vise fchers van *t Heiligland , voorde Elve, zegt > hy, die, om Scheivifch te vangen hunne Ly- …‚ nen in Zee werpen, haalen dezelven altoos ‚„ om de zes Uuren, by de verandering van » het Ty, weder op. Indien het gebeurt, dat s, een Schelvifch, daar aan gevangen, door een s, Kabeljaauw ingeflokt zy, dien men dus ook s vangt, zo vindt men den Schelvifch reeds s verteerd en de Hoek, zit in de Kabeljaauw » gehaakt, zo dat men denzelven daar mede » uit het Water kan trekken. Indien hy, in ì | ‚ 55 te. (*) Een Overman var ’t Viffchers Gild, alhier „ verhaale | my, det door hem eens, in de Rob van een Kabeljaauw , drie leevende Schelviffthen zyn gevonden : doch miffchien hadt dezelve die in de Bon .ingeflokt. ; ' ian KARELJAAUWEN ORE ‘tegendeel , maar weinig tyds voor het ophaa- _ IV. len darode Beug, den Schelvifch ingeflokt ÄFDEEL, 0 5 heeft, tragt hy‘ wel zyne Prooy met zo veel KN » rift te behouden, dat hy zig met dezelve stug. 3 uit het Water laat ligten;, she dan laat by ” ze los en komt vry. 5’Men wordt nog klaarder de kragtigheid van tn B ve hs die Verteerend Vermogen gewaar in de Kabel- mogen. s, jaauwen, die groote Krabben hebben ingeflokt, 2» en , hoewel men niet regt weet , of zy moog- s, lyk, uit hoofde van de Schulp, niet een wei- > nig meer tyds tot Verteering van dezelven ‘3, noodig hebben, dan tot die van een Schels_ 2, Vifch3 heb ik niettemin van de ervarenften „… onzer Heiliglandfche Viffchers vernomen „dat ss de Schulp het eerfte aangetaft wordt in de Rob- „‚ ben deezert Viflchen; dezelve wordt, wel ss 'haaft, zo rood als een gekookte Kreeft en », ontbindt zig eerlang tot een dikke Lymig- s‚ ‘heid of Pap, wordende dus geheel verteerd, ‚> even als de Schilden der Zee. Schilpadden in - ‚> de Maag van den Krokodil, volgens de » Waarneemingen van Pater FeuiLLés. | Ik kan niet nalaaten hier, als in ’t voorby Gutzigheid, s gaan, op. te merken (vervolgt die zelfde — ss Schryver ‚) hoe deeze onverzaadelyke Vifch ‚s van de Natuur een byzonder voordeel heeft , » dat onze Gulzigaarts wel deelagtig zouden „> Willen zyn. Zo dikwils, naamelyk ‚als de Ka. > beljaauw een brok Houts, of iet anders, dat „ $» Onverteerbaar is , komt inteflokken, braakt hy _IJDR&L. VII Stux, EL ss ZYe % \ ióe BESduRYVING v KR À fy. =>» zyne Maag uit „keerende die “buiten‚den Bek CSAFDEEL: 3, om, en mâakt dezelve ‘dus niec-alleen!le- XII. dig, maar fpoeltze ook ‘af, brengende ‘die _ Rog »» dan, -door ze in te haalen, weder op hare “, plaats „en begeevende zig aanftonds weeraan — ’ eeten, Dic ftuk wordt ‚onder anderen; ber — waarheid door Denis, in zyn Werk overde 4 gefteldheid der Kuften van Noord. Amerika,  daar deeze Autheur zeer naauwkeurig de gee Á heele Viffchery en de bereiding vanden Vifch, — zo als die op de Terraneuffche Banken Be: fchiedt., befehryft. id e verfehitvan s» De Heer Denis merkt, by die eliene, 4 sle enzo „aan, dat de witte of: groene. Zoute Vifch ‚o genaamd Morue , en de Drooge of Stokvifch , Merluche „genaamd, een zelfde. Vifch zyn5 beftaande . het onderfcheid alleen in de ver- fchillende manier van bereiding. „Men moet omtrent dit alles aanmerken „ dat de groene * Mor … Kabeljaauw*, dien men,zo dra de Vifch ge. | fneeden is, infcheept, en denzelven „zonder in Tonnen te pakken ,-by laagen; met Zout, in de Vaartuigen legt, niets anders zy „dan de pm _ 9» gezouten Kabeljaauw, die men by ons [te … Hamburg] kent ondef-den naam van. Labbers _t_ Morse 3 daan; even als de gedroogde +} veel naar On- dt s zen Klippfifch zweemt. Deeze is kleiner, dan „de groene, en wordt, eer menze intcheept, ‚> op ’t Strand gezouten 5; vervolgens wafcht 3 menze of fpoeltze af in de Zee, en, na’er ‚„ het Water, op Horden, te hebben laaten agate … 8 bt KABELJAAUWEN. 103 ij an ij. uitzypelen, legt menze enkeld te droogen 5, op banken van Steen hi vervolgens aan Hoo- » pen; wordende eindelyk, in de Schepen ; Op Takkeboffen geftapeld en dus in ed “9 Overgevoerd” (*). Zie daar nog kortelyk iets merkwaardigs , Kabeljauw. aangaande het onderfcheid der Kabeljaauwen, naar welken, zo men wil van wegen hun Aa- \ zen op kleiner Viffchen, de Aanhangers van Hertog van Willem van Beyeren tegen Vrouw Margareet , in ’t midden der Veertiende Eeu- we, hier te Land, den naanr van Kabeljaauw. fcben voerden 5 terwyl de tegenparty zig met den paam van Hoekfchen onderfcheidde: als willen- de daar mede te kennen geeven, dat zy moeds genoeg hadden om hunne Vyanden door lift te verkloeken ; even als de Kabeljaauw met den Hoek gevangen wordt. Immers geen andere afleiding der benaamingen van dien inlandfchen Twift, welke diestyds zo fterk gebrand heeft, vind ik aangetekend , en, dat men deezen Vifch dus vereerd hebbe, behoort zekerlyk cot deszelfs N atuurlyke Hiftorie. De Kabeljaauw fehynt geen Inwooner te zyn van de Verzengde, noch ook van de bevroo. zenc, maar van de gemaatigde Lugtftreek. Men vindt hem naauwlyks of in *t geheel niet , zelfs in de Middellandfche of Zwarte Zee ; daar de Ooftzee zodanig van denzelven krielt, Wei- hig (*) ANDERSON. Hift. Naturelle &Islande, ke DEEL. VIL STUK, N IV. ÄFDEÈL, XIII, Hoorp. STUK. fche enHoeks íche Twift, Veelheid, | 194 BESCHRYIVING van Iv. nig komt hy aan de Kuft van Vrankryk voors ÁrDEEL: in vergelyking met die van Engeland en de on XIIE. zen. In de groote Zuidzee ontmoet men hem Ero in de Inhammen van Kamcfcharka , daar ’t zeer koud is, weinig: in tegendeel vondt de Kom- miandeur ANsoN, in de Baay van ° Eiland Fuan Fernandez, aan de Kuft van Chili, dat ver bui- | ten den Zuider Keerkring legt; naar fommigen Ee van zyn Volk, die weleer de Viflchery van Newfoundland hadden bygewoond, verzekerden Di niet minder veelheid van Kabeljaauw , dan op de Terreneuffche Banken. Zy waren ’er van vreeslyke grootte (@. voortteeling. De ongelooflyke menigte deezer Viffchen , „die Jaarlyks, zo in de Oceaan , als aan de Kus- ten, gevangen worden, bewyit, dat zy fterk moeten vermenigvuldigen : te meer , om dat ’ér , niet onwaarfchynlyk, veelen, nog boven- dien , door de Kazilotten en dergelyke Zee. Monfters , worden verflonden (}). Indien alle de Eijeren van de Kuit bevrugt werden , dat egter geenszins te denken is , zou hunne Voort- teeling verbaazend zyn : want LEEUWENBOEK re- ‚ kende, door het tellen van een gedeelte, dat "er, in de Kuit van een gewoonen Kabeljauw ik meer dan negen millioenen waren, ‚Myn Huisvrouw in het Voorjaar 17 57, onder iet affpoelen der ftukken van een Kabeljaauws Ì ' Kop ln ee B (*) ANsONs Reizen. Amfterd. 1749. bl. EEG: Gods (Ì) Zie het III STUK deezer Nar, Hij?, bladz. 250, enz. in 4, pr KAmEtjAAG WEN. “195 Kop, glt by br et Kn er, ° waren, 5 NV aartigs, ‘dat wel naar een Worm geleek „ doch AFDeet. den Kop als een Slak hade „ gevonden hebben: PS Mr gaf ik dit aan den Heer NoSEMAN , dieaan srux. | … den Kop een Bek ontdekte welke Uber: de Ars / ‚men was verborgen geweeft en dus hetzelve een wezentlyk Infekt bevondt te zyn s dat hy k Cepbalopus of Kop-Poor noemde, en deede af- tekenen; gelyk wy her, geheel en by deelen, hebben in het Koper doen brengen (*). Na- _derhand, in ’t voorfte des jaars 1758, vondt “deeze Heer ’er verfcheidene nog vaft zitten in de Kieuwen van een bevroozen Kabeljaauw , zynde met de Koppen ingeplant en als gehuis- veft in het Kraakbeenig gedeelte. Aan het Onderlyf nam hy verder eene Krinkeling van Buisjes waar, die van zyn Ed. voor Eijerftok. ken van deeze Diertjes gehouden werden. Hy bevondt , naamelyk, dat dezelven zig, na ee- nige Dagen verloops, als Eijertrosjes vertoon. den, omtrent gelyk die van het Zakdiertje, of. de zogenaamde Waterluizen (4). In een Kieuw- Worm, dien ik naderhand kreeg, vond ik dat deeze krinkeling van Buisjes een byhangend end hadt, waar in zy fcheen te eindigen. __Dat de Kabeljaauwen , in welker Kieuwen’ een () Zie Uitgez. Verband. 11. DEEL. “Anno 1757. bl. 282. 0 TAK, (TI-Zie. de Afbeelding PLAAT XXIII, in het es DEEL der Uitgezogte Verhandelingen. 5. DEEL. VII STUKe- MN 106 BESCAHRYVING VAN ‚zv. een menigte van zodanige Infekten huisvelt ArpeeL. grootelyks daar van geplaagd worden, fchyne XII onbetwiftelyk; doch zy zyn het niet alleen; men vindt deezen Kieuw «Worm ook wel eens in Schelviffchen. Het fchynt egter geen zeer algemeene Plaag te. zyn, en mooglyk houden zy ‘er alleen op zekere tyden van het Jaar en wel in ’t diepfte des Winters, in huis: want fchoon ik ’er myne Vifchvrouw „ eene der voor- naamften van de Markt, lang om verzogtheb , heeft zy er my nog geen bezorgd. De opge- rolde kleine Wormpjes, die buiten aan de Le- ver zitten , worden ook aan die der Heilbotten en anderen gevonden. Twee Kalkagtige Steen- tjes , ieder van tien Greinen zwaar, vondt de Heer Gronovius in de Hom. (*). | Geftalee. _ WIELOUGHBY ‚vdie een Kabeljaauw, van twee- en drie vierde Voet lang, geopend hadt, merkt aan, dat er nog veel grooter zyn. Dit is waar: want gifteren zag ik ’er op onze Vifch. markt. één, dien ik afmar, en bevondt vier Voeten lang, één Voet breed en byna een half Voet dik te zyn, zo als hy op de. Bank lag, Zelden ziet menze hier veel grooter, De Buik puilde in deeze grootelyks uit, gelyk hy ten opzigt van den zynen waarnam (f): doch in _ weinigen is het Lyf zodik. Veelalzynze om en Ea Oo (*) Maf: Iehthyol. Tom. 1. p. zr. (f‚) Corpote craffo, teretiusculo; Ventre pen promie nente. Hijft. Pifè, Libr. IV,’ p. 165. dlg , 7 Ì À AAR pe K ie ar Ri EAR ef ‚ ___ en by de drie Voeten lang. Men neemt onder de Tanden verfcheide waar, die beweeglyk ABELJAAUWEN. 107 zyn, zo hy aanmerkt, gelyk in de Snoek. Van de Rugvinnen hadden de voorfte 14, de twee agterften jeder 19; de Kieuw- of Borft. vinnen 18; de Buikvinnen 6, en van de Aars. vinnen de voorfte eo, de agterfte 16 Beentjes. Dit behoort egter tot den Kabeljaauw , die het voorfte Beentje van de Aarsvin graatig heeft; daar ik hetzelve zagt vind in onze Kabeljaau- wen. ’t Getal der Beentjes of Srraalen, in de Rugvinnen derzelven, ftelt GRoNOviUs 15, 19, 18; in de Borftvinnen ro; in de Buikvinnen 63 in de Aarsvinnen beiden 16 (*). Linneus Schryft ” er, dat zeldzaam is, thans ao toc aan de Borftvinnen. Ík geloof , dat de Natuur in deezen fpeelt. Wat de Ingewanden pleit: WiIrLLouGHBy ingewanden. vondt in zyne Kabeljaauw, zo even gemeld, de Rob groet en vol Haringen (+). Beneden derzelver uitgang is de Darm, zegt hy, in ’t ronde, met Byhangzels omringd , die in zes Svammen verdeeld zyn, ieder Stam voorts in veele Takken, en de Takken loopen Krings. wyze. Bovendien gaan ‘er verfcheidé anderen, dan {*) Muf. Ichthyol. Tom. 1. p. 21. (tf) Meffieurs DE NOBLEVILLE & SALERNE, Medecins , TS IV. ÄFDEEls XII HoorD. STUKe H'Orleans, maake hier uit op, dat de Rob der Kabeljauwen _ géwoonlyk vol Haringen zy. Eflomae grand , ordinairement rempli de Harangs, zeggen Zy. Suite de la Mat, Med. Tom, Al. Part. 1. p. sr. Dit is by ons zo niet. Zie bladz. id J- DEEL. VI. STUK. N 3 EN A Nt PP Û Eb v | jk el Kl Î 198 BesCcHRSLVING % AN yv; aan de cene zyde, af ‚ gelyk in de Elften. De DEEL. Galblaas- is: groot , en derzelver Buis dringt [IL beneden de Byhangzels , in, den Darm oge, es De Lever vondt hy in drie Kwabben verdeeld, De Nieren waren over de. geheele langte van de Rug, en zelfs verder dan. de.Buik, uitge. ftrekt 5 gelyk. ook de Lugtblaas. „ die aan de Rug gehegt, dik van Wanden en Lyme rig is, Gebruik. … De Kabeljaauw dient tot een voornaam Voed. zelvan den bewoonden Aardkloor, In de Roomfche Landen isde Zoute Vifch, geduurende de Vaften B en op Dagen van Onthouding , het algemeen Ge- À regt en verftrekt voor Vleefch. … Wel geverfcht | zynde „ levert. dezelve. een gezonde Eetwaar. uit, onder den naam van Labberdaan , die van | Aberdeen, een Stad in Schotland, fchynt af. eta komttig te zyn. De Stokvifch, van wegen zy- ne hardheid dus genaamd » „wel gebeukt , ge, weeke, en gekookt of anders toebereid zynde, is verteerbaar en fmaakelyk, Hier by munteg- ter de verfche en levendig g efneeden Kabeljaauw van onze. Markten uit, waar, van de Koppen, geftoofd , voor veele Luiden van Vermoge en. | een Lekkerny. zyn. Sommigen, egter, gee. } ven. aan de ent aas of Z orn sin’tEn 8 aelfch the Sound genaamd, den Voorrang boven alles, dat van de Kabeljaauwen komt. Men k zegt dat daar ook Hauizenblas van bereid kan, worden. In de Geneeskunde hebbe de Ge. …__hggrfteentjes., uit den Kop » tot Zuurbreeking , pige rn EE Ge, en CK EENDERDE Ee > rs helend ae 5 “4 if # B, & $ : í PLAAT LIX. KON KA Ga Gs 0 6 ide bh hand sn ob Ô Z NN, « NE 7 ) Zels IN he Se A dart EN ie ERE NWN \ X ORD ves Ds AN “ t \) ets RAA À Hs 9 Ö JRR ES ON SS ON 4, KNS N 00000 0 ve * nn 41 ie minder musdeheid ddie der Schelviffchen en Baarfen, % @ Kabeljauw die drie ‘Rugoimen beeft en gebaard is, met de eerfle Straal der Buikoin= nen Borflelig. ‚_ Deeze wordt van de Inweoners van Corn- _wall,op ’t Zuid-end van Engeland , Bib of Blinds geheten, en Ray geeft 'er den naam van A/el- dus luftus aan , dat ik door Knyp- Oog vertaal: want deeze Soort wordt gezegd het Vlies: der Oogen , dat in dezelve „ gelyk in de voorgaande ‘Soort, ruim is, als een Blaasje te kunnen uit- {pannen , en dit zal ’er, eenigermaate , de ge- daante aan geeven van de Oogen der Stik- of Byzienden, die de Oogen knypen. ’t Schynt dat het de Naantjes- Kabeljaauw zy van Scron- FELD, dus genaamd, om dat Dy in allen deele veel kleiner is, | … Deeze Soort „ zegt Ka ie niet groo- ster dan een Voet , hebbende het Lyf breed en aan de Zyden famengedrukt ; de Schub- ben » die vaft zitten aan de Huid , meer dan eens zo groot als in de Kabeljaauwen. Van een Baardje, aan de Kin of Onderkaak „is deeze ook voorzien, en heeft geen Graat in de Aarsvin; Belykende anders, in veele opzigten, naar de- Ee Mebier Komer mt „JAUW ES. #99 X A Id end XII. Hoorn. STUK. IV. Lufcus, Knyp-oog, zel. 4) Gadus tripterygius cirratus ,„ Radio Ventralium primo Setaceo. Syff. Nar. X. Gadus Dorfo tripterygio , Ore citra- to ‚ Officulo Pinnarum Ventralium primo in fetam longam produêo. ART. Gen. zr. Syn, 35. afellus-lufcus, RAT. p. £4. 1. DEEL. VII Srux N 4 IV. _ÄFDEeL, XIIL, Hoorn. STUK, | | 209 BerscaryvING VAN zelven, zegt Wirrovaner: dech is malfch en broofch, gelyk de Wyting. | ttib Linnzus íchryft aan deeze Sibolt in de Rug- vinnen 13, 23, 18, in de Borftvinnen IIs in de Buikvinnen 6, in de Aarsvinnen, 3E, 18, in de Staartvin 17 Straalen toe. WirLoucusy hadt in de Rugvinnen, waar van de middelfte langft was, 12, 23, 20, in de Borftvinnen omi trent 16, in de Buikvinnen 7 of 8, in de Aars- winnen 27, 21 Straalen gevonden : zynde de eerfte Straal der Buikvinnen Borftelig in de lang. te uitgeftrekt. De Staart, zegt hy; is geens: zins gevorkt ,en de Navel , maar een derde deel der langte , van de tip der Sproet -afftandig. _ Deeze fchynt weinig van de volgende te ver Parbatus, Steenbolk. PL. LX, Fi. 1, chillen. pe 05) Kabeljaauw die drie Ruck beeft, me zeven flippen aan de Onderkaak , wederzyds. Beter fchynt deeze benaaming thans aan den Heer Linneus voorgekomen te zyn „dan die van Kabeljaauw met drie Rugge-Vinnen, den Bek ge baard „bet Lyf driemaal zo lang als breed; de ‘eer- Jie Aarsvin van der ig Beentjes ; ; gelyk ArTEDt den= (5) Gadus tripterygius cizratus, Maxillâ ialeriane punêtis utrimque den Sy}. Nat. X. Gadus Dorfo tripterygio , Ore cirrato ,- longitudine ad latitudinem triplâ „ pinnâ Ani primâ Officulorum triginta ART. Gen. 21. Sym. 37. Spec. 65, Phycis (fecundüm D.' Koehlerum.) ART. Syn. zin. Gadus Torsk. Je. Wefigorh. 177. Gadus lineâ excavatâ pone Caput Je, Weftgoih. 178. Afeilus mollis lagus. KRAJ. P. 55: Afcllug bastrotus: GRAAL, Onom tat. en a MRE ENE DE He pe KABELJAAUWEN. 2ór ke der eazelven vp ss 2 Ed. Weeks f er toe den als een iden Vifch met peag Û zi inca marina , of Zee-Baars , aangemerkt heeft , waar over __ SALVIANUs hem berispt. Een van beiden wordt, door die van Rome, Pico of Ficus, en door de Franfchen Mole geheten. De Engelfchen noe- __men hem te Londen , 1) Whiting. Pout , Pou- ving of Pout, en elders a Gullack; onze Kat- __ wykfche Viflchers geeven ’er we naam * van fe: Steenbolk aan, B Deeze Vifch wordt , des Zomers, aan onze Stranden en aan de Epgelfche Kuft gevangen. Zyne breedte, ten opzigt van de langte, on- derfcheidt hem genoegzaam van de Kabeljaau- Iv, 3 ÁFDEEL, XUul. Hoorp.- STUK, Steenbolk, __ wen en Schelviffchen. Men vindt hem zelden - langer dan een Voet, en hy gelykt, door zyne kleine Schubberjes en Zilverkleurigheid , zeer paar Wyting. Het vogrnaamfte, dat hem ken- baar maakt, zyn de bruine Vlakken aan de Borftvinnen, de zeven Stippen ter wederzyde __van de Onderkaak, benevens de zwartheid van het uiterfte der Staart en Vinnen, Ook heeft __hy de gaaping van den Bek kleiner, en de voor- {te Rugvin is driehpekig, uitloopende in een Jangagtigen Hoorn, Getal der Beentjes of Straalen , in de Vin. nen van deeze Soort, wordt door den Heer Linnaus vierderley opgegeven, waar van de Telling van GRroNovius in de Steenbolk nog merkelyk verfchilt, Deeze heeft in de Rugvin DEE VUSTR Ny ges Ee zede nn \ Vi ÄFDEELe XII, HooFp- STUKe Steenbolk. VL Blinutus. Molenaar. „der rine ein onde Zy. ‚5 BOL BrscantvIne vans gevonden ro of 12; or, 17, ín de Borftvinr ren doorgaans 15, in de Buikvinnen 5, in de Aarsvinnen 3o of 31, 21, en in de Staartvin, _ die egaalis of als afgefneeden aan't end, 29 Beentjes. Arrepr merkt aan ; dat hee geral © Zeidae die drie Epl ae, parse en _ gebaard, is ‚ waet de Navel in ’t midden van 1 à “Lof. | Dep Ö De Vifch, die de allerkleinfte in. ‘die Geflagt geheten ‚ en ‚met -deeze Kenmerken bedoeld wordt, fchynt onze Molenaar te Zyn 5 niette. genftaande deeze , thans, voor Jonge Wyting wordt gehouden 5e De. Heer G. Jago ) die den Vifch , welken de Engelfchen Power of Poor , dat is Kemer Hals noemen, aan de Zee. kuft van Cornwall heeft waargenomen, : afge- beeld, en befchreeven, „hade in de eerfle opflag ook gemeend dat hee j jonge Wi; ware, doch za bedenken de …_ (6) Gadus ipterygius cirratus 4 wann, medio Corporis, Sf. Nat, X. Gadus Dorfo ipterygio Ore cirrato, Goma Sefcunciali 6 Ano in medio Corporis. ART. Gen. zi. Rl 36. Afellus mollis minor feu omnium minianus. WILL. p 171. RAJ. p. 163. | _(*) De Oude Heer GRONOvIUS ‘hade de kelen NE AE. Up/. van tjar, voorgefteld ondér den Naam van GA- “DUS met drie Winnen op de Rug ‚aan beide Kaakbeenen voor zien met zeer Jiherpe Tanden. De Jonge Heer. zyn, Wel Ed. Zoon , betrekt hem thans tot de Wyting ; waar van hy te vooren , dóor de verfchillende langte der Kaakebeenen „ on” derfcheiden, fchynt, geweeft te zyn. Zie Uitgez. Verband: le DEEL. bladz. 153, 328. Aéf. Helv. IV. P. 261. EW pe,kn BELJAAGWEN aoj ie and bevondt hy denzelven hie in Soort, IV. daar van te verfchillen ; ontdekkende zulks, AFDEEL., onder. anderen, door het Baardje, ° t welk de. ze zelve aan de Onderkaak beeft, gelyk de Ka- mn cljaauw hd + és _Schoon Wirzoucnes deezen houde voor : een, Vifch, die eigen is aan de Middellandfche Z ce, in welke hem geen andere Soort van dit Geflagt. was voorgekomen, worde hy egter in onze Zeeën tamelyk veel gevangen , zegt de ge- melde Heer. Het is even de zelfde Vifch je dien men te Venetie Mollo en te Marfeille Ca. pellan of Kapellaan noemt: zynde deeze naam „ waarfchynlyk » zo wel als die van Molenaar, van zyne witheid afkomftig. ’t Getal der Beentjes in de Rugvinnen, door. WairrouGHBy gevonden in een Vifch van zes Duim en drie Linien lang, was. 12,19» I17s dat der Borftvinnen 13, der Buikvinnen 6, der | Aarsvinnen 27» 17. De Rug was bleek- bruin, de Buik vuil. wit Men houde hem, zo ge. tuigd worde. ’ voor zagt en malfch , en zeer | gezond, | | £ OD Kabeljaauw die drie Rupgwvinnen beeft en ongebaard is, met de Rug groenagiig. In de Afdeeling van dit Geflagt, welke de | ger I 4 5) Gadus tripterygius imberbis , Dorfo virefgente, Faun, _ Suec. 296. GRON. AF. Up/. 1742, Ps 99, NT, DEEL. VII, STEK, XIII, Hoorp., STIER _Alolenaar, MIE. vi 2rens. ‚Groene _Schelvifch. tE Pl. LIZ Fig. 2 No, adel! Rarior., ad finem RAj. Syn. Pift. p. 163, * IV. ÄFDEEL. XIII. HoorD.= STUK. ‚Groene Schelvifch, Zo4 BESCHRYVING VAN Nn genen bevat die drie Rugvinnen hebben en geen Baardje of Baardjes aan den Bek, is deeze de cerfte by Linnaus. Dezelve fchynt aan Ar- TEDI niet regt bekend geweeft te zyn; alzo hy wyfelt, of deeze Vifch ook behoore tot dy en à . den genen, welken de Engelfchen Whbiting- Pollack noemen , die"egter thans aangemerkt wordt als een andere Soort; dewyl deeze de Zydftreep regt heeft. Hert is de groenagtige Afellus van ScHooNeverLD , die weinig voor. komt aan onze Kuften, en aldaar Groene Schel. wis heet, volgens GrONOvIUs. In de Atlantis fche Oceaan is deeze, volgens Linnaos , zo gemeen, dat hy den Hoek, zonder Aas zelfs, zeer gretig inflokt 5 wordende van de Noor- wegers Sey geheten (*). „ De Sey, dien wy in ’ Deenfch Graaft ‚» noemen (der Kobler) zegt de Heer Ponror- ss PIDANS, is byna den Lier gelyk. Hy heeft „> den Kop wat fpitfer, hect Lyf fmaller, doch Gok met fyne Schubben voorzien. _Zya ‚ Vleefch is grover dan dat van den Dorfch ; ss weshalve hy ook “van niemand, dan enkel ‚„ van Boeren en van gemeen Volk of Dienft. » boden, tot Spyze gebruikt wordt. Zo lang » de Sey-Vifch of Kohler klein is, wordt hy ‚ Mort geheten, en dan ziet men hem, in one Ne telbaare menigte, om het Broedzel van an- dere Viffchen heen fchoolen. Wat ouder Ò, s> Wor 6) Faun. Suec, p. XX. bh „DE KABELJAAUWEN. 205 rh de ' _$ wordende noemt men hem Pale, en alsdan IV, sis hy taamelyk goed van fmaak. Vervol- AFDEEl, Ws gens wordt hy Sey-Ofs genoemd, en onder- Rs ‚_s fcheiden in Somer-Sey, diete gelyk met den srux. 5 Zomer-Haring aankomt, en in Quale-Sey. sh ‚> Deeze laatfte is wat kleiner en gaat met de s Walvifichen (*) de Voorjaars-Haringen na ; „s die aan hun groote Vyanden en Vervolgers ss hebben. Wanneer deeze, naamelyk van een „> Walvifch gejaagd worden , die dezelven s‚ niet verder kan vervolgen; zo vaart de Sey- > Vifch voort, de Haringen voor zig uit ín » een Inham, Bogt of kromte des Lands te s jaagen, en dít met zulk een drift , dat hy „zelf fomtyds op ’t Strand loopt. Op Sund- », moer heeft menze dikwils met een Vat uit ss het Water gefchept , en wel zo veel, als ‚‚ men begeerde : want huane menigte is zo »» groot, dat geen hunner zig voor de anderen > omwenden kan. Ja, dat meer is „ fomtyds » ziet menze, Schoolswyze , midden in Zee, s> by zo groote troepen, en elkander dermaáte „> knellerde , dat veelen daar door boven 't +, Water opgeheven worden, en dat een ee- > nig Man met een Klep , datis tezeggen met > Zodanig eene aan ’t end van den Stok, waar 47 aan een Hoek is vaft gemaakt, er, In een s half Uur tyds, van zeftig tot zeventig ftuks , | | „> naar (*) Ik denk „ dat men door Walvifchen hier Kazilotten te verftaan hebbe, die groote Vifchjaagers zyn. Zie her Ik. STUF: ‚ deezer Nartaurlyke Hiftorie, biadz, 250, 1-DEEL. VI. STUK, / _Bös Be wvwent vrikk ús | jy.» naar zig. haalen en in de Boot neemen kan (*). “ Árpeet. ‚‚ Anders worden zy ook, zo wel met Hoeken XIII, „ alsmet Netten , gevangen ‚ en daat mede heeft ii ss men: fomtyds wel over de eweehonderd Ton, Ss in één Trek „gekreegen (f)-” | | Geele schel- « Ik verbeeld » ‚my ‚ dat deeze Sey . Vifch of 4 vifch, Graafey der Nooren, de geelagtige Afellus zy. _ van SCHOONEVELD , die van den groenagtigen naauwlyks dan in Kleur verfchilt: want de an- — dere, dien-de Duitfchers , tot onderfcheiding „ | fchwarts Koblmulen of zwarte Kobler noemen » fchynt my te behooren tot onze negende Soort De gelbe Koblmulen, die men onder den zwarten by Heiligland ook, doch beiden zeldzaam „ vangt ‚ heeft, volgens dien Autheur,de Vinnen, onder de Kin, geelagtig ; de overigen, gelyk ook den Buik en de Zyden, donkergeel, doch met Saffraankleurige ftreepen; den Buik glin- fterend. Zilverkleur. De Zydftreep per in deeze;, aanmerkelyk krom. vir. (8) Kabeljaauw diè tE Rugoimen beeft ‚ en 4 E jeg ongebaard is; wit van Kleur. > met de Bo. venkaak langft. en he (*) Dit zal het byten : àan een Hoek > zonder Aas , bere. E kenen , waar van LINNmus fpreekt. 4) Paturl, Hit, ban azul. Th. bl. 269. (8) Gadus tripterygius imberbis albus , Maxillà vec Jongiore. Faun. Suec. 204. Gadus Dorf triptérygio, Ore im berbi , Corpore albo „, Maxillâ fuperiore longiore. ART. Gen. 19. Syn. 34. Spec. 62. GRON. Maf. 1. n. ss. Gadus Huit- ling. Jt. Scan. 326. Tab. IH. fig. 2. Jt. Weftgoth. 176. Am fellus mollis major feu albus. WILL, p. 170. RA]: P. $5s Jornsr. Tab. U. fig. 3. en ain en de 4 4 ben ee TEDI tot zyne eerfte Soort van die Geflagt ge. in eld een bekenden Vifch, dien wy Woyting _poemen „ ‘t welk zo veel betekent als witte ‘Schelvifch. Eenigen voegen ’er den bynaam van weeke by, wegens de zagtheid, door welke hy uitmunt by de Schelviffchen. „De _Engelfchen noemen hem, om die zelfde Eren, “Wbiting, de Duitfchers Huitling, doch by de Franfchen wordt hy Merlan geheten. Veelen egter twyfelen of het de Merlan van Ronpe- LeETIUS wel zy ; alzo die Autheur denzelven maar met ééne Vin agter de Navel afbeeldt , en van den Pesce molle der Venetiaanen , dat is van den Molenaar , onderfcheidt. De Heer _GRronovius hadt gezegd, dat deeze Soort de ‚ Molenaar zy (*); doch naderhand verklaart zyn Ed, dit, met te zeggen, dat men de Jon. gen Molenaar , die ouder zyn Wyting noemt. Cf). Deeze Vifch is, aan de Kut van Engeland en Noorwegen, aan onze Stranden, als ook in Mer et de zeike benaaming, byma, heeft Ar- ss KABELJAAUWEN 297 ‚de Ooftzee vry gemeen. In Vrankryk getuigt . men, dat dezelve het voornaamfte Onderwerp der Viffcherye in Zee uitmaake. In zyne Rob __worden Garnaalen , Anchiovis en dergelyke | kleine Vifchjes meer , gevonden; die byna one gekwerft zyn: waar uit blyke, dat zyne Tan- Er den —_C*) Maf. Echth. Leid. 1754. p. 20, ACE, Ory 1742, Zie Uitgez. Verh. 1. DEEL, bladz. 328. {t) A. Hel. Tom. IV. Pr 261, 1. DEEL. VII STUK, 4 208 BESCHRYVING VAN Tv, den hem niet tot kaauwren dienen , maar tof ArFpeEt. het vatten van Zyn Aas. XUL. De Wvyting gaat , in langte » zelden eoa heg Voet veèl te boven, en is, naar de grootte, pysing. dun en fchraal, inzonderheid naar de Staart toe. Behalve de Kleur, die over geheel witagtig is, verfchilt hy van den Schelvifch , doordien de Bovenkaak zo veel by de Onderkaak uit- fteekt , dat, in het fluiten van den Bek , de Tanden daar buiten komen. Een zwarte ‘hak heeft hy aan den Wortel van ’ voorfte Paar Vinnen á tuffchen derzelver agterfte Straalen. Ín getal vaù Vinnen komt hy met den Kabel- jaauw overeen , als ook in’t getal der Beentjes, uitgenomen die van de voorfte Aarsvin, waar ip de Wyting ’er ongevaar 3o heeft, gelyk de Steenbolk. Aan den uitgang van de Rob is een Kraag van Byhangfels, die naâr een bosje Hair gelykt. Het vinden van tweeflagtige of Hermaphrodieten , dat is die Hom en Kuit bei- den te gelyk hebben, is ke de Wardgen niet ongewoon, Gebruik, Deeze Vifch, dien men in de Zomer hier te Lande heeft, wordt voor den gezondften van allen Zee-Vifch gehouden, In Engelaúd wordt de Wyting, even als Stokvifch , gedroogd en dan Buckthorn, dat is Boksdoorù , geheeten: wanneer het een zeer fmdakelyke Spys is, Sommigen hebben aangemerkt , dat het een ; zeer bekwaam Voedzel zy voor Loopers en Poft- boden; dewyl 'er de Maag in ’ allerminfte niet door hed hd \ Ô rn KABEL JA AU WEN, 209 herwaar works: Lament pijn greed | E per Maag + maar ap En tl inzonderheid , „al ’t Graveel, (9) Kabeljaauw , die drie Rugvinnen beeft en ongebaärd is, met de Onderkaak laneft èn een regie Z yiftreep, In de Noordelyke deelen van Kh eaad noemt men deezen Cole.fish , dat is Kole-Vifeh, en ik _twyfel niet, of het zal de Koblmublen of Kobl- mund der Duitfcheren „ dat is de Zwartfinoel zynsdie niet zo zeer, wegens de bruinheid van zyn Rug, dus geheten wordt , als wel ‚ om dat hy , binnen in de Mond en Keel , zwart is _äls Houtskolen (f). Dus zou dan, zo wel de geele als de groene Schelvifch , dien men by Heiligland onder den naam van Kollen of Koll- munder vangt, en de Noorfche Sey in ’t alge. Jr Carbonarids. Kole. P]. LIX. Fig. 3aá meen, den tytel voeren kunnen van Kole. E., venwel is ’er, onder de gemeiden , één; dien men ; tot onderfcheiding , noemt Schwartz= Kohlmulen. PoNToPPIDANS zegt ‚ dat men den Koblmund ook wel Gold-Lächs , dat is Goude | __Salm (9) Gadus tripterygius imberbis, Maziliâ inferiore longiore, lineà laterali reêtâ. Sy/? Nat. X. Gâdus Doro triprerygio imberbi, Maxillâ inferiore longiore , lineâ laterali reêtâ. ART: Gen: zo. Syn. 34 Afellus niger. ALDR. WrLL. 168. RAj, 54. Afelius niger Carbonar us. SCHONEV. p. 19. (f) Baturt, Bijt, han Ao2tu, IL. Th. P. 244 1.DEEL. VIL STUK, Q “ero BESCHR YVING van yy, Salm noemt ‚van wegen de Geftalte, fchoonhy — ‘ArpeeL, den Kop ronder en het Lyf naar de Staart toe XIII, fmaller heeft, dan een Salm. Men vangt hem | Ì ever aan de Noorfche Kuft AEN En iter Á met de Kol. | Hoe * zy de Cole -fisb der Engelfchen » die in de Oceaan „ welke de Landfchappen York en Northumberland bepaalt, in taamelyke veel- heid gevangen wordt ; heeft die Kleur wegens de zwartheid van den Kop en Rug. Men noemt de Jongen Billards, Pollards en Rock-Wbitings , dat is Klip- of Steen-Wytingen. De Ingezete- nen van die Landfchappen houden deezen Vifch voor flegt van Smaak. Hy verfchilt in Geftalce weinig. van den volgende. £ (ro) Kabeljaauw , die drie Rugvinnen beeft Pollachius. e j | Pollack. «€ ongebaard ús, met de Onderkaak langft en de Zydftreep krom, „Gelyk de voorgaande Rawlin- Pollack JN de … Cornwallers heet, zo noemen zy deezen Wbi- ting-Pollack , deliida hy paar den Wyting zweemt , en de Kleur heeft van den Kole of _ van den groenen Schelvifch, Immers deeze drie Soorten komen. naby elkander, zo ín Ge als in Grootte; de Or is in de een krom. ci I zo) Gadus: tripterygius imberbis, Maxillâ inferiore longiore,li neâlatezali curvâ. S4/?. Nar, X. Gadus dorfo triprerygio imberbi, Maxilla inferiore longiore, lincâ laterali curvâ. ART. Gen. 20. Syn. 35. GRON. Maf. I. n. 57. ‘Gadus Lyrblek {. Zaj. ig Betz, 177: kers rbe ene: ce k67. P. 53 r ' per KABELjJAAUWEN @IT ef dan in de andere van de zelfde Soort, en jv, _de Natuur fpeelt waarlyk te veel in ’c getak der AFDeer. , Vinftraalen, om daar uit de onderfcheiding op Ne A te maaken, Dit blykt uit de eerfte Aarsvin, ‘ sruie, ‚die in deeze van WircovenHev word gefteldte hebben 16 Beentjes 3; terwyl in Sweeden 27 „Beentjes gevonden zyn in de gene, welke men aldaar Lyrblek of Zay noemt. De Engelfche Pollack of Wyting- Pollack, dien Wirrovucugy befchryft, was vyftien Dui- _men lang, en hadt de Rob vol Smelten; waar uit blyke, dat %y op Vifch aazen , gelyk de anderen. Hy was breeder en dunner dan de Wyting , op de Rug zwart of donker en vuil groen van Kleur. Men vangt ’er dikwils aan den Uichoek van Cornwall, by St. Yves en Penfance. (ri) Kabeljaauw „ die twee Rugvinnen beeft xt. Merluccius, en gebaard is, met de Onderkaak langft. _ stokvifch. Deeze Soort van Kabeljaauw is de Onos der Griekén, dat is Ezel of 4fì inuus, waar van het Woord Afellus ; miffchien, zegt men, van wee _ gen de Kleur, zyne afleiding heeft. By Ron- __DELETIUS is het de eerfte onder de Afelli, daar | _ane (rx) Gadus dipterygius cirratus , Maxillâ inferiore longiore. Syf?. Nat. X. Gadus Dorfo dipterygio , Maxillâ inferiore longiore. ARTED. Gen, 22. Syn: 36. Afellus alter, five Mer- hee ab Aldrovando obfervatus. ArLDrav. zibr. III. Cap. 2. P- 286. Afellus primus Rondeletii, five Merlucius, Warre _ Lifò. p. 174. JoNsr. Pift. Tab. Ie £, 3. 1. DEEL. VIL STUK, Oa SV ij Et on AFDEEL. „HoorFD- STUK. witvifch. 212 BESCHRYVING! VAN anderen , wegens zyne langte en dunte ‚der _ Soortnaam aan gegeven hebben van Merlucius, dat is Maris Lucius of Zee=Snoek. Hier van hebben de Franfchen hun Merluche ‚dat zy voor den Stokvifb in’t algemeen gebruiken,af- geleid, Het kwam my ongelyk beter voor , ‚deezen naam op eene Soort, daar dezelve ei- gen aan is, dan op het geheele Geflagt van dewyl hy op de Rug grysagtig ís; zo heeft An- DERSON, naar ’t fchynt, zig verbeeld, dat het de Wbiting of Wyting ware, en dus ftelt hy valt {dat het deeze Vifch zy , waar van op Ter- reneuf de Stokvifch gemaakt wordt. Ik geloof zulks ‘wel ten opzigt van de Wittling „ maar niet van de Wbiting, die daar toe veel te klein is en week. De Wbitefisb of Witvifch dori in groote menigte voor, in de Oceaan, ja zelfs in de Middellandfche Zee. Men vangt er veelen > van deeze Soort, aan den Zuidhoek van Corn- wall, by Penfänce. Niet minder groot is de Viffchery daar van in de Baajen , Havens en Kreeken van Schotland , alwaar men ’er niets dan Lynen en Hoeken toe gebrmikt ‚ doende zulks met kleine open Vaartuigen. Een Jar- | mout. ‚dk „Gadi, toe te paflen, Van de ine wordt hy Hake geheten. 4 Een aanmerkelyke verwarting heeft omtrent deezen Vifch plaats. Dewyl, naamelyk ‚de _ Engelfchen den Kabeljaauw ook Whbitefisb noe- _ mensen deeze inzonderheid dien naam verdient, De KABELJAAUWEN. 213 _mouthfche Kapitein hadt ’er fomtyds in ééne 1 | Togt; ian: hy langs de Kuft van Schotland AFDEEL. deedt, wel vierduizend ftuks opgekogt. Men’ d rekent den Schotfchen Bakkeljaauw zo goed als _dien van Terreneuve (©. „Hoewel de Londenfche Viffchers den Hake bruine Kabeljaauw noemen „ volgens MErreT;3 doet nogthans de Kleur en Gedaante hem min- der vaa de Wytiog verfchillen ‚ zegt Wir- LOUGHBY , dan de grootte, welke dikwils van een Elle is en langer. De Heer Gronovius befchryft zeer naauwkeurig zulk een Vifch; die in de Middellandfche Zee , by Marfeille , gevan. gen was, den Heere VosMaar toebehooren- de (Ff). Deszelfs Kop, zegt zyn Ed., is hoo- ger dan breed, lang, ongefchubd , van boven plat: de Oogen zyn groot: de Bek is wyd van „gaaping: de Onderkaak veel langer ‘dan de Bo. venkaak: in beiden vindt men verfcheide ryën van kromme zeer fcherpe Tanden, Het Kieu wenvlies. heeft zeven Beentjes. Het Lvr is rank, Spilrond: de Rug regt loopende van den Kop tot aan de Staart : de Buik weinig of niet „uitgezet: de Zydftreep regt, Van de ViNNEN, _ die 'er agter de Navel in deeze Viffchen maar één is „hebben detwee Rugvinnen ,welkedege- heele langte van de Rug beflaan ‚ de voorfte Ir, de agterfte 39 zagte Beentjes of Straalen 5 | de _{*) Tver bre’ Great Britain. Vol, IV, p. 7. (Ì) Zöopbyl. Gron. afc. I. Leid. 1763. ” 97) 9%. 1. DEEL. VIL Srux. O 3 IV. XII. OoFD- (ed RA EEL. vinnen, die voorlyker ftaan dan deeze, 75 de XII. Hoorp- STUKe ville Afolva. Leng. Pi. LX. te Big. 4e ár4 Be scuRvviNG van” de Borftvinnen hebben ’er ieder 15; de Buik Aarsvin , die van de Navel tot aan de Staart zig uitftrekt, 363 de Staart, die vierkant is of geknot, 28 Beentjes. LiNNzus telt in de Rugvinnen 10, 39 in de Borftvinnen 12, in | de Buikvinnen 7 ,in de Aarsvin 38 ‚in de Staatte vin 22 Beentjes. ’t Getal derzelven , het welk WiLLoucHBY NS pi maar mr gesis lende. | Dat de Afbeelding van abort zeer ee. brekkelyk zy, hadt Arrept reeds opg gemerkt; en dit is nog meer te verwonderen, dewyl boven dezelve ftaat niet gedoornde , ‚die twee Vin- nen op de Rug hebben: terwyl de Rugvin enkeld en gedoornd vertoond wordt: Nogthans is die Afbeelding op koften van den ‘wermaafden Ge- neesheer, Fr. SLARE, gemaakt, en dus in ’ Werk van WiILtoucHBY gebragt. * er. Aa (22) Kabeljauw die wee „Bugis vinne zen nbeefi en gebaard is, met de Bovenkaak Jangfbe Ongelyk natuurlyker fchynt my de Afbedt ding te zyn van den Ling der Engelfchen, dien wy Leng noemen en de Sweeden Langa; hoe- wel dezelve in Geftalte en Kleur weinig ver. | | Schil. 4 en Gadus en citratus , Maxilla fuperiore longio, Ee. nn Nat. X. Gadus Dorfo dipterygio, Ore cirrato, Ma xillä Zaperiore longiore. AR. Gen. 22. Syn. 36. Gadus lon- gus. Jr, Weflgoerh, 177. Afellus longus, Wilk. Pie 175, Ra), hd 56 En! ale Ere ai je dd _ HE KABELJAAUWEN. 2IJs Ile van den voorgaande ___Koften van de Hi lonny ; vervaardigd , gelyk dezelve hier ner vens gaat. Van fommigen wordt by Ysland. _fche Kabeljaauw geheten. 3, Lange (of Leng) is een Zee-Vifch, die j deezen Naam (zegt PoNTOPPIDANS,) van >, wegen zyne langte voert „ welke rykelyk een 5, Vadem bedraagt. Deeze zou naar een Aal s gelyken , indien hy niet naar den Kop toe 5» dikker ware, en daarom zweemt hy , in % 9 aanzien , meer naar een langen en {mallen „, Dorfch. De Rug is overlangs gevind : de s, Huidglad, glimmende en wit. Het Vleefch », is aangenaam en onder alle Viffchen van dic s, Geflagt het fmaakelykfte: weghalve de Vifch > ook., zo wel gezouten als gedroogd „ her ‚ waards gebragt en van uitheemfche Koop- „ lieden zeer gezogt wordt. Niettegenftaande , de veelheid van Leng, tegen die van andere Viffchen , geenszins in vergelyking komt, zyn doch daar van, in °t jaar 1752 alleen, 2 45000 Lispond. of 720000 Ponden uitge. 9» voerd. ____‚ De gedroogde Lengen worden inzonder- ‚ heid van de Hollanders gebruikt tot Proviand 5 van hunne Schepen, wanneer zy,daar mede » op verre Togten willen gaan : want die Vifch , _ wel gedroogd zynde, duurt in de heete Ge- ‘» weften zeer lang , en fmaakt dus zelfs be- » ter , dan verfch gegeten, De Lengen ko- 1. DEEL. VII Srux, O4 men en Heer ge en head van. Co- Annan, ÁFDEEL. XT HoorD- STUK. Leng. 216 BESCHRYVING rm pese „> jaars: Berger in de Vaften. glen „„ groote menigten onder ’t Landen zy Wworr ‚> den met Snoeren gevangen. Anderszias is ‚„ hunne regte Verblyfplaats „op -Storeggen , 9 zynde een lange Zandbank, die zig nevens s‚ het Land heen uitftrekt. Aldie worden zy, > te gelyk met de Queiten of. groote Heilbot- ss ten, door onze Viffchers midden in de Zo- , mer opgezogt, die hun, wel twaalf tot vk 3 tien Mylen ver, naroeijen (*),” ‚… De Vifch, die van de Engelfchen, naar ik ss denk van wegen zyne langte, Ling geheten wordt, (zegt RAY,) zweemt naar den Zee- Snoek door zyne Geftalte en Kleur , dochs langer, en gheeft de Schubben kleiner, valt aankleevende. Zyn Kop is platagtig even als in de voorgaande; waar van hy werfchilts 93 IE. door grooterste zyn, en 2, langer naar „> reden van de, grootte : 3e, door ‚de Staart geenszins gevorkt, maar rond te hebben: 4. door de-veelheid: van Straalen i in de Rug: vinnen: 5.-de Schubben zals ik gezegd heb, el Vinnen uiefteekende „ en de, Vinnen zelf kleiner: 7de Onderkaak ;die inde voorgaan. „> de langer is, hier korter dan de Bovenkaak: „ het Baardje aan de Onderkaak,-’t.welk in de „ andere inden 9. de Byhangzels aan de 8 \ 99 Rob A © Jatuel. kin ban Jo2tu. 1. Th. bl. ee á kleiner: 6. de Straalen van het tweede. paar Os DE KABELJAAUWEN 217 | ss Rob, in-deeze wel tot veertig. geteld , in B Kd de-andere geen: 1o. het Vleefch veel {maa- > kelyker en gezander; wordende ban: an- deren Zouten. Vifch geëftimeerd-(*). „Men vang: deezen Vifch, zo wel als ee an- te 5 die de Onderkaak langft heeft en onge. baard is, by Penfance en elders aan de Kuft van Groot - Brittannie. Onder de Kabeljaauw , die op onze Markten komt, is nu en dan ook ‘Leng, welke niet alleen door zyne dunte en langte onderfcheiden wordt, maar door fiegts twee Rugvinnen te hebben van den Kabeljaauw _werfchilt 3 gelyk ik zelf heb waargenomen. IV. ÄFDEEL, XII HoorDe STUKe „Leng. / Ook hadt de oude Heer Dr. GronNovius den | Leng mede geteld onder de Viffchen van Ne- derland Cf): des het my verwondert, die Soort, door. den jongen Heer zyn Wel Ed. Zoon, in de optelling der Dieren van ons Land (1), niet aangetekends ja zelfs niet befchreeven te vinden , noch in zyn Ed, eerfte. noch in het. laarft uitgegeven Werk over de Viffchen (S). (13) Kabeljaauw die twee Rugvinnen heeft en gebaard is, mei de Kaaken even lang. mt On. © Raj. Syr. Pipa, P. 56, 57. a, (T) Uitgez. Verband. 1. D. bladz. 153. (1) A. Helver. Vol. IV. p. 260, 261. (6) Muf. cheb yolag. Leid, 1754, Zöoph, Gron. Falc. I. ibid. 1763. Ö (23) Gadus dipterygius cirratus, Maxillis zaualibe. Faun. Suec, 292. Gadus Doxíe dipterygio, Ore cirrato , Maxillis z- -qualibus. ART.' Gen. 22, Syn. 38. Silurus Cirro in Mento gnico. ART. Spee, 107. Lota Gallorum. JorNsr. Tab. 29. £. 1. DEEL. VII. STUK. » Os 1% XII, Lota. Puit-Aal, Ee ANGE WIENEN arg BESCHRYVING # an zv, ‘Onder verfcheiderley naamen kome didaite % Árprat. de Authêuren voof. Men noemt hem Zota en A. Barbotbay Bottatrijja , “Trifeus-;Alropa Mée stuk. la Fluviatilis @& Laeuftris. In Duitfchlandgeeft — Pt. Aal. men er de naam van Alraupe „ Olruppe pi Trifch ;” Treifcben en Rutten aan: in Sweeden noemt men hem Zuake. De Franfche naam Bárbout is van de Baatdjes , die hy aan den Belk vry groot en talrykheeft, af komftig: de Engelfche Eelpout wordt afgeleid van den Neerduitfchen Puit-Aal; in zo verte die het omgekeerde is van _Aelputt of Aelpudd, dak is Aalpad, gelyk hem de Friefén en eme _ te paars morte volgens GEsHERUsS. ‚ln Deeze Vifch onthoude dis we de nkirtn”e en Rivieren van sEuropa. Men vinde in die van _ Dalekarlie Lakes, zynde veel grooter en beter dan die der Smalanderen,genâamd AblkufJa': tuffchen beide welken mooglyk een dergelyk verfchil is „ áls tuffchen de Aalen en Paalingen. In de Rivier Treût , welkde Noordelyke eù Zuidelyke deelen van Engeland van één fcheidt , __ maake men werk van den Puit-Àal te vangen, Ie Vrankryk vifcht men hem voornaam]yk in de Ifere en Saône. Volgens Gronovius komt hy veel in onze. Rivieren en Graften voor. _ Zeer uitvoerig vindt men de Afmeetingen en Geftalte van ì den Puit-Aal , dien de Sweeden k i al Lake | ve. Muftela Auviatilis & lacufteis. ibid. ‘Tab. 23. f. 6. Mu- kn ftela Fluviatilis: WILL. n 25. KRAJ. P:-67. CHARL. Onom. ps 155. 3 | CPR SKABELJAAUWE MN. 919 _ Lake noemen, in't Werk van Arrept voórge- rv. teld. Rav merkt alleen aan , dat het Lyf AFDEEL glad, zegt en glibberig is, gelyk in de Aalen; Pl get HoorD- u st geene of zeer kleine Schubben gedekt, stut. _ wiet den groenen zwartagtig: de Kop plat en Pair = Aal. _ breed, de Kaaken met zeer kleine Tandjes als een Vyl oneffen: de Staart met een rondagti. gen omtrek. Aan het uiterfte der Onderkaak rel een Baardje van een half Duim zegt hy, en tuffchen de Neusgaten en den Bek is een ij ‚pear korte Baardjes. De Sweedfche Lake , zo _ even gemeld, van 25 Duimen lang, hadt een Baardje aan de Onderkaak van nagenoeg een Duim, en de Baardjes aan de Bovenkaak waren niet meer dan Klapvliezen , over de Neusgaten hangende. In de tweede Rugvin werden nog __ mêer Beentjes gevonden, dan in die van den Leng, te weeten 76, in de Aarsvin 55, en 30 aan de Staart, A Men verhaalt dat de Puit - „Aal, inzonderheid ingewanden. de Lever, zeer lekker zy : doch van de Kuit en pe __moet men zig onthouden. Een Straatburgfche __ Viffcher heeft ‘er 1280oo Eijertjes in gevon. den, zo hy verzekert. Wy geeven hier de Afbeelding van de Ingewanden volgens den Heer Corrins: waar in de Letteren van de volgende betekenis zyn: aa de Tanden in de Boven. kaak, waar van twee Soorten waten, de buie tenften ver de grootíte en ruimft geplaatft , de binnenften kleinder en digter aan elkander ftaan. de: been andere ry Tanden in de Bovenkaak: 1, DEEL. VIL STUK, €€ twee cao B Ess CHR Y VI NGV A N- cc twee troppen van Tanden, in de Keel: vd ‘andere kleine hoopjes Tanden op de. Boogftuk. IV. „ÁFDEELs XI. „Hoorp- ' STUK. \ Puit = Aal. ZKEVS Muftela. _ Zee-Puitaal. ken van de Kieuwen: e de Keel of ingang van de Rob: ff-de Rob die byna drie Duimen lang was: g de uitgang van de Rob, op zyde: bb de Byhangzels of blinde Darmen , waar van ‘er omtrent zeventien of agttien waren, anderhalf Duim lang: de voorfte of dunne Darm, die, van den gemelden” uitgang tot aan;den, Endel- darm, ongevaar tien Duimen lang. was, made kende ééne -bogt: k de Endeldarm, omtrent twee en een half. Duim lang , „die, opgeblazen zynde, nagenoeg eens zo dik was als de dunne Darm, en by de inplanting een aanmerkelyke bogt hadt. Voorts vertoonden zig, de- Zwem. of Lugtolaasjes, Nieren en Lever, welke laat fte wit was, en ongevaar vierdhalf Duim lang ‚ hebbende, boven aan ; een Kwab van byna twee Duimen . | & (14) Kabeljaairo die twee Rugbien bêeft, ANR (*) COLLINs: an. Tab. XXXIII. Fig. 1 Deeze Heet merkt ten opzigt van dit geftel der ‘Tanden inde Puit- Aal aan, dat de Tanden den Viffchen niet dienen om te kaau- wen, maar om hun Aas vaft te houden’, op dat het hun niet ontglippe: ; en daarom- Haakswyze,n naar: agteren zyn gekromd, _gelyk in fommige Slangen. ie (14) Gadus dipterygius Citratus , eid quinque’, Pinnâ Dorfali priore exoletâ. Syfr, Nat. X.:Gadus Dorfo dipterygio, Cirris Maxille fuperioris quatuor, inferioris uno. Maf. Ad, Frid. 1. p. 75. Gadus dorfo dipterygio, falco magno ad Pin- pam Dorfi primam, Ore Cirrato. ART. Gen. 22. Syn. 37 GRON. AÉF. Eek 1742. P- 93. Tab. 3. Muftéla Marina tertia GESN. f. ar, b, f. 42 &, Muftéla vulgaris. WILL. Pife : zer. RAJ. Pifs. p. 67. “in LE hal Ve V L. en Die. PE Ouden hebben de benaaming van Mu- vet K oegepaft op zekere Viflchen, die naar Aa- psraar | elyken ‚ en eenigermaate ook naar een | f Wezeltje zweemen. Dus wordt van hun de | Hes insgelyks Muftéla genoemd. Gemeen- k k, egter, gaf men dien naam aan deezen en C : voorgaanden ; welke alleenlyk door hunne Woonplaats, in de Rivieren of in Zee, onder- 8 fcheiden werden. Buitendien is 'er nog eene die leevende Jongen werpt, en tot het volgen. hi ‚de Geflagt ‘behoort. | De Heer Krein begrypt ze beiden, met en Benstels het Geflagt der Scherpftaarten (*), onder den naam van Enchelyopus, ’t welk zo k eel betekent als Viffchen die naar Aalen zwee- _ meo. Hy onderfcheidt deezen , door de by« JN voeging van Afchgraauwagtig uit den bruinen ge. plakt ; miet een taamelyk lang Baardje aan de k Kin; met Borflwinnen voorzien: de Rugvin aan h t begin afgebroken: de Buikvin agter de Navel | tot aän de Staart toe, Waaierswyze uitloopende, Den Rivier. Puitaal hadt zyn Ed. getyteld , __Bnchelyopus met drie Baardjes, één aan de Kin, wee kortere tuffchen de Snoet en Neusgaten; “de Staart lang, aan de Zyden plattig en allengs ie verdunnende tot aan het end, daar de Rugvín bn | | om- (*) Zie bladz. rar. hier voor. 1. DEEL. VII STUK. \ Zee-Puitaal, Engeland noemt men hem a Sea- Loche , 4 in Cornwall Whbiftle-Fisb, Het zou die zelfde 1, ÊTUK. es BESCHRYVIENG Wan | “gmheen loopende, te rug keert tot vahae Na- _ AFDEEL. vel. / ike rr … Te Venetie vdirs: nen Vite Dongle | Sorge marina geheten. ‚Ja fommige deelen van zyn, welke men te Antwerpen Liumpen heet; doch Linneus betrekt deezen tot de Snotvis- iem Zee. Puitaal noemen ‚ en dat dezelve dik- wils voorkomt in de Noordzee. De Heiliglan. ders en Hamburgers tytelen hem Kruikwabbe. Zie hier de Befchryving, welke Ray van fchen. GRroNovius merkt aan, dat de onzen zulk een Vifch geeft. De langte was negen _ Duimen; de Kop vlak en laag: de Bek als die van een Aal, met veele Tanden gewapend, | Aan de Bovenkaak hadt dezelve maar twee __Baardjes, wederzyds één; aan den hoek van de Onderkaak insgelyks één. De Oogen wa- ren niet ver van de Snoet afftandig, met Zil. verkleurige Appel- Kringen. De Schubben werden by uitftek klein gevonden : de Kop, Rug en Zyden, met grootagtige Vlak. ken, uit den rooden zwartagtig bont, gete. kend. Voorts merkt hy aan, dat in zeker ‘groefje, midden op de Rug, in plaats van de voorfte Vin zeker laag Vlies waargenomen werdt, _ met een Soort van Franje’, uit zeer fyne korte Haairtjes beftaande , gezoomd. Door dit Ken- merk, zegt hy, is deeze Vifch van alle ande. ren te onderfcheiden: want de Kleur verfchilt erk groo, | pr Kúrrganenen 223 ks, wordende fommigen met witte Vlak: zv. hb ifddrën tCeenemnaal zonder Vlakken, af. AFDEEL. eld. Ook hebben fommigen vier Baardjes Alp aan de Bovenkaak ‚ volgens WELLouGHBy. STUK. ____Merkelyk verfchilt de Zee -Puitâal in het ge- zee.Psiraal, _ tal der Beentjes of Straalen van de Vinnen, piet alleen van de voorgaande Soort ‚ maar van _dit geheele Geflagt. De voorfte Rugvin heeft er maar 1, de tweede g2 volgens Linneus, 48, volgens GRONovius: en ArrEpt hadt ’er 56 in gevonden. Die der Borftvinnen zyn 14 | of 16; die der Buikvinnen 7; der Aarsvin 40; 43 of 47,opgegeven. GRronovIus alleen maakt gewag van die der Staart , zynde 25. De Staartvin is rondagtig , volgens ÄRTEDI. br, ï 5) Kabeljaauw die maar ééne Rugvin beeft XY: Mediterra- en gebaard is, met twee baardjes aan de ness. Rdand. Bovenkaak en één aan de Kin, he. In de Afdeeling van Kabeljaauwen met ééne Rugvin, welke de Heer LINN&us maakt, isdit de ecenigfte Soort. Onze Ridder fchynt den- zelven gehad en waargenomen te hebben: want hy geeft het getal der Beentjes in de Rugvin op, te Zyn 54, in de Borftvinnen 15, in de 5 mg 2, Een in de Aarsvin 44. Voorts vind ík niets van deezen aangetekend, dan dat dezelve zig in de Europifche Oceaan onthoudt. ie j Om (as) EEE monopterygius cirratus, Maxillâ faperiore Ciz- _* is duobus, inferiore unico, Syft. Nat. X. 1.DzEr, VIL. STUK, 7 #24 BerscaHRY vane VAN Iv. AFDEEL. XIll, HooFp- STUK. Naam. Kenmerken. Om welke reden ‘er de byoaam. van Middel lardfche aan ‚gegeven zy; is my zeer duitter, _ | PLO ORORL END KIV. HOOFDSTUK Befhrjding van't Geflagt der SSOTVISSCHEN, tot welken de zogenaamde Zee-Leeùrikken en _ Vlinder -Viffchen , ‘als ook de Mag- of Kwab- … Aal, die levendige Fongen voortbrengt ‚ en an- _ deren bebooren: En en Geflagtnaam mad, die afgeleid wordt van Blenna, dat Slym of Snot be- tekent, en aan deeze Viffchen wegens hunne fnotterige Slymigheid , waar in zy uitmunren 4 gegeven is, kunnen wy gevoeglyk SnorviscH vertaalen, De Ouden hebben denzelven reeds ‚gebruikt. . ARTEDL is omtrent ie Kenmerken zeer uit. voerig, brengende dit Geflagt ’t huis onder de Viffchen. met fcherpe of gedoornde Vinnen ; welker Kieuwen- Vlies , in dit Geflagt, zes Beentjes heeft, die duidelyk te onderfcheiden zyn. De Kop, zegt hy , is houger dan breed, gelyk ook het Lyf, dat LINN&Us Lancetvor-. mig noemt, De Kop loopt fteil af van de Oo. gen naar den Bek, en is gedekt, of, zo de Heer GRroNovius zegt, doorgaans tuflchen de Oogen, ’t zy met byzondere Vinnetjes of Bor- ftels , ’*t zy met de voorfte Straalen van de. Rugvin ‚gekamd. De buikvinnen hebben twee ftompe an Smorvisscunm 225 wils eehige fcherp gedoornde Straalen : fomtyds À vindt rhen die Stekels alleenlyk als zeker€ aar. __hangzels op den Kop; die daar de gemelde ___Kam maaken. À | ___Ván Soorten ië dit Geflagt niet fchaaïs bes deeld. Arrepi hadt ’er maar zeven in; doch door LinNeus zyn ’er twaalf opgetekend; ___waar cnder ook wederom Enchelyopi, of Aal- Jl gelykende Viffchen, van KLEIN en GroNovius ; __behodren. De zes eetíten hebben het Hoofd _gekamid; de zes laatften ongekamd: CI) Snotvisch miet een dwwarfe Huidagtige Karh op den Kop; ftompe Beentjes; De Aarsvin is afgezonderd. W. _D Rugvin; die gemeenlyk van den Kop zig en | byna tot aan de Staart uittrekt ‚ heeft dik: Hoorb. STUK: Û alerita. ee Leên- fik. Deeze voert, by de Schryvèrs ‚ den naam van Kuif-Leeurik, wegens een Kuif of Kam van de Huid , driehoekig ván gedaante , die aan de randen rood is, boven op den Kop tus- fchen de Oogen geplaatft. Anderen hebben hem; om die zelfde reden, Galerita geheten. _ Ik vind deezen by GronNovius niet aangetekend, Volgens LINNAUs, egter ; onthoudt by zig in de vand vrt @) G). Blennius crift Capitis transverfà Cutaceâ. ART. Gen. 27. Syn. 44. Alauda Criftata. Jonsr. Tab. XVII, fg. 3, Á» lauda criftata five Galerita, WILL. Pag. 134. k DEEL, VI STUK, hide w. ÄFDEEL, XIV. Hoorp- STUK, C hd Gekamd … (2) Snotvifch met een re Ke 826 BESCHRLTVIENG van langs, buijchen de Oogen. — ad zn Bs _ Deeze wordt uit de Verzameling van de 3 Wel. Edelen Heer- A. VosMAER ; Direkteur a de van het Stadhouderlyk Kabinet van Zeldzaam. N “ heden ‚door den Heer Gronovius befchreeven;, : die aanmerkt , dat het de Punaru der Brafiliaa- nen-zy, waar van RAy fpreekt „ als een Vifch- — je van vier Duim lang; langwerpig, met den Kop dikagtig. en van vooren ftomp; den Bek klein ; twee Tandjes , alleenlyk „ in de Ond kaak, die lang, dun en fcherp zyn als spel : den: de Oogen boven in de Kop ; en de Appel. _ kringen Goudgeel ; waar boven twee korte — uitfteekende roode Draaden: de Kieuwen ruim, In dic Vifchje begint , zegt die Autheur , digt agter den Kop de Rugvin , welke tot aan de Staart toe voortloopt en geftevigd is door uit- puileride Doorntjes: kort agter de Navel een Aarsvin, zig ook tot aan de Staart ftrekkens de. Het is met een bruine Huid gedekt, en de Vinnen zyn van de zelfde Kleur (*). Dat van den gemelden Heer heeft den Kop s | zo wel als’t Lyf; hooger dan breed , en dik: de Oogen groot: den Bek klein, met een mé- nigte van kleine Tandjes in de beïde Kaaken. ‘Tuffchen de Oogen, voor de Rugvin, is een | Kam, { (2) Blénnius criftà setaceî longitudinali inter Ocûlos. GRON,” Mluf. 1. n. 75. Ziopbyl. Gron. Tab. VI. fg. «% (*) Ra]. Pf PB ND On wap à | ä Kam betande uie veele er lie, wtvatie vien, É À Búikilaffen 8 Hingel: ‚De- pont die ‚hore agter de. Navel begint, en tot aan de Staärt zig uitftrekt, heeft 16 ; de Staartvin, die rond van omtrek is, 11 Beentjes, waar vande negen E tniddelften getakt zat 3) Shotwifib met een enkele Straal [avederzyd!) Á PRI zi boven de Oogen, de Rugvin enkeld, ____ Gehoorde, Deeze ef ie, gelyk de voorgaande Soort; haa. te afkomft heeft uit Indie , voert den bynaam van. gehoornde, dewyl zig aan den Kop als twee „Hoorntjes of Sptieten vertoonen. „Men hadtze derhalve genoemd, Snotvifch met de Oogvin- nen Elsvormig, de Aarsvin van 26 Beenrjes. _ Zie hier de befehryving uit die wan ’t Vorfte. __Ayk Kabinet der Stokholmfche Akademie. “De Kop is famengedrukt, met zeer kleine _Knobbeltjes op ’t Voorhoofd en op Zyde: ván us vooren (lomp; met een menigte Tandjes boven €n gadet in de Bek; tuflchen welken; in de ei Onder. zoet vk / é 3) Blennius Radio fimplici fapra belles, pir „Dorfäli fo- | iet, Muf, Ad. Fr. 11. Blenntus Pinnis Ocularibus fubus _ Hätis, pinnâ Ani officulorum viginti fex. Amen, Acad. Lp. 336s JL, DEEL. VIL STUK, Pa kn 228 BESCHRYVING van IV. Onderkaak , wederzyds een langer ‘kromnie AFDEEG. Hondstand ftaat. De Lippen dekken de Tan. Bf den: de Oogen zyn groot, en een lang. Els- $ stuk, vormig. Baardje gaat wederzyds, aan den bo. _ venften Ooghoek , tot het midden van den Kop _ | uit. Het Lyf is langwerpig, met een naakte 4 Huid gedekt, en met Stippen of Vlakjes, die A Yzerkleurig zyn, befprenkeld. De Navel be- E vindt zig in ’t midden. De Rugvin heeft 34, de Aarsvin 26 Beentjes, die zagten nictge- doornd zyn. De Rugvin blyft overal byna van de zelfde breedte, aan *t agterend rond. De Borftvinnen , die Ovaal zyn, hebben 15 sec gelyke Straalen: de Buikvinuen onder aan de Keel , die: Elsvormig nr Re de Staartvin, die niet verdeeld is, heeft 'er 1r, takkige; de overige Beentjes zyn enkeld. reads: mister seeds (4) Snotvifch met een enkele “Straal [weder | Iv. Öcellaris. hak zyds] boven de Oogen, de woorfte Rugvin Vifch. … mét een Oog verfierd, Men geeft aan deezen, niet onaartig, den naam van Vlinder. Vi ich, om dat de Rugvin _ zig niet alleen als de Vlerk van een Kapel ver- toont, maar ook met een donkere Oogswyze — Vlak is getekend, gelyk in fommige Vlinders _ (4) Blennius ddie fimplici fupra Oculos, Pinnâà Dorfali an« t teriore Ocello ornatâ. Auf. Ad. Fr. II. Blennius fulco inter Oculos., Maculâ magnâ in pinnâ Dorftli. ART. Gen 26. — Syn. 44. Blennius Salviani 8 fortafle etiam Bellon, Wilk. — Pp. 535. RAJ- P. 72e PLAAT LX. NN i Kl Ì Ì EN ER zn Enne nnn eea RN in „ene ee ea t\e ar 127 pj VIF (itirg) WET If ‚Il panther Bin kut, 3 EE eee hk caat Er BIERCE rvenenunn | „mo zat nn , EEZ 1) Ee OOOALI) OOM IN) rz ger tire sreraonr sdi ede < G DE LALA DD e 1215 fj SE NS N AN IN POTT LT pe WNA AEG Oe zh SE amen dje DE Sworvrsscnrn 229 Degas heeft. Men Houdt hem voor. den if, eenn of Blennus der Ouden, in-’t Griekích _ Belennos of Blennos , hoewel de Belennus van Ronpereris een andere Vifel \ fchynt te zyn. De Romeinen noemen deeze Soort Mefvro, de Engelfchen Butterfly - Fisb. | ‚De Geftalte befchryft Ray als volgt. Hy ij: heeft de langte van zeven of agt Duimen, dik van Kop zynde en bleekblaauw of Afchgraauw _ van Kleùr , met Olyfkleurige of vuilgroene Stree- pen. De Oogen ftaan taamelyk digt by elkan- der, boven op den Kop, en in fommigen is , bo- ven ieder Oog, een Vinnetje. De Voortanden lang en rond, nevens elkander, Kamswyze, ip een fraaije fchikking geplaatft. De Rugvin is aan ’t begin zeer hoog, en heeft agter de vyfde Straal, in ’t bovenfte, een zeer fchoone Vlak, naar een Oog gelykende, in ’t midden zwart, met een witten Ring, die aan de agtíte Straal ophoudt ;door welk Kenmerk deeze Soort zig ‚ zeer gemakkelyk, van alle anderen laat . onderfcheiden, De geheele Vin is bont, te weeten vuilgroen of Olyfkleur met blaauwe;, bruine, witagtige Vlakken, zonder eenige or- de, geftippeld. De Buik puilt wat uiet. Hy __ heeft in ’t geheel geen Schubben. _— Men verhaalt dat dit Vifchje, hoe fraay sik getekend in zyn Levens dood zynde de Kleu. | ren kwyt raakt. Te Venetie komt het, in de Maand Oktober, en miffchien wel den gehee. Jen Winter door, veel te koop , onder anderen LDEEL. VO. STUK. | R 3 Vifch: ; ä Dd | 9 Brsene vormen daa my] _ Vifeh: 20 dat het onder de Europilehe Vifithen is geteld mag worden. Jabo oorerdikd0 | Hooepe (5) ‘Sovvif jm 1 de A er derd We raa | de wen, on die van de Nek, gepalmd. kslirofissl ts sn Het Vifchie ‚dat! Aurept noemt Blénnius wek met twee Vinnetjes aan de Oogen en de Aars. vin uit 3 Beentjes famengefteld:, wordt te Vel gietie Gattôrugine geheeten: welke Naam een Roettige Kat zou kunnen betekenen » van w&s ‚gen de Kleur; hoewel men twyfelt ; of die ook afkomttig Zy vân ‘Gutturofus:- dewyl fomtmigen _ meenen, dat ‘de Uitfpraak der Viffcheren, ten dien opzigte , Gotorofala, en dat her de Pifcis Guiturofus zy van GesnarDs. ov er Dit Vifchje', van groote’ n en | ante als * voorgaande „ heeft insgelyks geen ‘Schubben 4 zyhde. glad aande Zyden famengedrúkt en zeer fieriyk gerekend. Breede Bariden; naamelyk , beurdings’ van. Olyfkleur en groenagtig geel, met bleekblaauwe Streepjes van één sere loopen oïn de Rug heen ‚en “vän onderen is hee: even Schiilderagtig , met. Kleuren afgeperkt, die - beurdings bleek tegen het donkere van de Rug, en” donker tegen het blécke: over {láan. > De Straalen van de ar en. Aarovin fteeken mét waste 7 0 witte (s)- RAA balk sapercilirgn Nuchzque palmatis Sy. Nat. X. Blennius Vertice Superciliisque ciliaro-criftatis, A Muf- Ad. Fr. I. pm 68 Blenuius pinnulis duabus ad Gelos, pinaâ Ani officulotum viginti trium. ART. Gen, 25. S. Sn. 4 | Gattorugine Venetlis, SAJ P: Je 1 rn £ ” ad ‘ n 4 he ij à _ ij * pe s No. VISSCHEN os witte Pur tjes ‘boven het Vlies wies vdat dezel- Iv. _ ver verbind zr de pense aas peten Baard. e Els e Hoorpe STUK, id drie Voorwerpen, hoes ten rete: er. over- eens: ayade ‘er 30 of zr in de Rugvin, 13 of Á 14 in de Borítvinnen; 2 in de -Buikvinnen, ao, DÔ a1.of 23 in … Aarsvin en-12 of 13 in de Staart if vin gevonden. ‚De tien of twaalf voorfte Beene tjes van de Rugvin waren ftyf eneen weinig gee aem volgens ARTEDI. (6) Srotvifch met de Vinnetjes der Wenkbraaue eN _ wen gepalmd en de Zydflreep krom, ee rds [4Ss den Indiaanfch Vifchje , ° welk de Heer AR GroNovius uit de Verzameling van Sera ge. kogt hadt, wordt door zyn Ed. afgebeeld , en befchreeven. onder den naam van Blennius , met de drie woorfte Beentjes van de Rugvin grooter dan de overigen, die gedoornd zyn. Een weinig _fchynt daar van die Snotvifch te verfchillen, _ waar van wy in de Befchryving van *t Vorftelyk Kabinet der Akademie van een ‚ dit vinden wm mskendi! De Kop zis Irene ai en fteil afloopen- de; boven de Oogen „ wederzyds, met een hi j Vlee. (6) Blennius pinnulis Superciliorum palmatis, lineâ laterali eurvà. «Sy/?. Nar. X. Blennius pinnulis Ocularibus breviffimis pslmaris, fine laterali cutvâ. Arcen. Acad. 1. p. 317. Blen- nius officulis anterioribus pinne Dorfalis majoribus, GRON, __Muf. IL. n. 172. EME. 5. 1. DEEL. VIL STUK. | Pa / xd Je are Zal ‚ de „ - ‚ u ast BeSCHREVING am IV. Vleezig, ftamp, zeer kort, re AFDEEL, betje, In de Bek ftaan veele kleine ‘Tandjes, - Í loedel Boven den Kop begint de Zydftreep , die langs STUK, de Rug heen loopt ter langte van den Buik; voorts, naar de Zyde omgeboagen hi EN, ye. overlangs, door 't midden heen. De Rug- ” vin begint nevens den Kop > en pness tot aan: de Staart toe; hebbende qo Straalbeentjes , waat van de vierendertig vaorften ftekelig , doch de zes agterften een weinig langer en- flap zyn. De Borftvinnen, rond van omtrek. en breed, zyn met ro Beentjes geftraald: de Buikvinnen, nevens den Kop, hebben ieder 2 Straalen , die dezelven Vorkagtig maaken: de Aarsvin heeft 24: de Staartvin , die niet hed {pleeten is, 12 Straalen, — ian VI, (7) Gorik. met den Kop efen, s n Zyd. Jlreed Krom en tenigermaaï in often n ge Jbleeten, | re”: - 5 | _ArvEpi hadt van kad, vie: del hd is ande de Snotviffchen welke ‚geen Kam of Uitfteekzels. op den Kop hebben, een byzon. der Geflagt gemaakt, onder den naam van, Pholis.' Deeze Naam wordt door de Ouden _ gegeven aan een Vifchje , in Provence Bavofä Be B 4 7) Blennius Cápite zak! lined lateral curvâ Cabbifidà. Syft.' Nat. X. Blennius Capite {ammo acuminato, Maxillâ fuperiore longiore. ART, Gen, 27: Sy. 45. (& Pholie) 116, GRON, Maf. U. N.. 175. Alaudae non criftata Authorum, Jonst. Tab. Xvr Hf, z WILL, p. 133; Tab.H. 6. £, 4. RAJ- P: 7ä Se DE SNOTVISSCHEN 233 „wegens zyne Slymigheid, ’t welk _W ILLOUGHBY ook reeds oordeelde tot de Zee. curikken te behooren. ÁRTEDI wil, dat de Blennius, door hem getyteld, met de Opper- kaak Jangf en den Kop van boven gefpift, de „Alauda non criftata der Autheuren zy , welke de 4 Cornwallers Mulgranoc en Bulcard , die van Li. vorno Galeëtta noemen 5 wordende een half Voet lang en grooter , van Kleur bont ; met den Kop van agteren een weinig neergedrukt, Hetzelve onthoudt zig, zegt hy ‚ in de Mid. _dellandfche Zee en de Oceaan. Door GroNovIus vind ik een Snotvifthje van deèze Soort befchreeven » dat aan de Kuft van Cornwall gevangenis ,den Heer Doktor Scuros- - sER toebehoorende, Het zelve is by de vier Duirnen lang , en heeft den Kop dik , van vooren , tuffchen de Oogen , ikoeroetd ‚ 2Z- ter ijn overlangs en laag gekield. On- der de Neusgaten is een bosje kleine Haairt- jes, in ’t ronde geplaatft , die voorwaards ftrek- ken. Het Kieuwenvlies wordt door zes Beent- jes gefchraagd, De Rugvin heeft 31 Straalen , waar van de twaalf voorften wat {tyver zyn, dan de agterften : de Borftvinnen hebben 13, ‚de Buikvinnen a ; de Aarsvin ro , de Staart- vin ro Beentjes, Het is t’ eenemaal onge- _fchubd , bruinagtig van Kleur, met zwarte Vlakten Liens. VIL STUK, Bin (1) 23g BESCHRYVING VAN od IG ) Snotvifsb ‚ wiens Rugoinstien zwarte, AFDEELS … „Oogjes beef orb ehuor: horend par) Dit Ì is de Gunnellus der Cornwa valleren „die vaa STUK. fommigen Bitterfifch, dat í is Botervifch geheten ens WOREN komende òok by ons in de Noordzee , Borer-Viich. doch : zeer zeldzaam, > voor. Hy heerd raed Je tien zwarte Vlakken, die wit gerand : Zy | wederzyde , by de Rugvin, overlangs geplaactt, "t welk zyn onderfcheidend Kenmerk is. Alle * de Straalen van de Rugvin, die van den Kop tot aan de Staärt uitloopt, zyn, Graatig of ge doornd, De Kleur is rosagtig óf donker gron, | met wit gebandeerd : : ‘de grootte fomtyds ee k half Voet met de breedte van Een Duim. id ‘les volgens WirLovonsr, ge het by. St. Yves” vr in Eoriait gezien hadt en befchreeven, jeez' heeft in de Rugvin geteld 18, in de Borftvin. nen fr, ín de Buikvin_ à, in de Aarsvin 49 ‚_Straälen, waar van twee fcherp. gedoornd Zyn. Van die Vifchje wordt, ‚ door den Heer Grono- VIUS , een Geflagt gemaakt, onder den naam van. Pholis; waar ‘van de Kenmerken zyn: het Lyf längwerpig Spilrond, rank, hoogêr dan breed, ongefchubd : ‚de Navel in % midden des Lig raams; de Kop klein van dikte als ‘het Lyf; valk én fomp. Ee hooger dan breed, niet gedoornd: _n | | | de C 5) Blenniu$ Pinnâ Dori Oeellis pe nigris, Maf. Ad, Fr. 1. p. 69. Blennius maculis circiter decem , nigcis , Hen, bo atbo, ivb ad Pinnam Dorfalem. ART. Gen. 27, 8. 45. wak à Fi 4 N en die de bag m8 4d - e ad Mn Wee in AE SNAPIE RCH Wj men egaal en tegen velkaänder dans in IV. de Kaaken : het Kieuwenvlies ten grootften APDEEI, deel van de” Dekzels der Kieuwen gedekt, ; Od ba ppt zes Beentjes geftevigd: de Vinnen sruk. Eero zeven; dewyl de Rugvin en Aarsvin tot ka aan de Staart toe uitloopen : de eerfte begint. op ve: midden van de Rug en heeft de Straalen” weinig gedoornd : de andere aan de Navel. ze Buikvinnen zyn in fommígen naauwlyks „ anderen dte erbaar Oei @ Shotoifsb mei drie srraaler ij de e vari, Mafelaris Rugoin. Ed Dit Snotvifchje, dat men vindt in het Kabinet van den Koning van Sweeden , is van de ande- ren onderfcheïden; doordien het twee Rugvin- nen heeft „ waar van de voorfte met 3 , de agterfte met 43 ‘Beentjes is geftevigd ; terwyl ’er in de Borftvinnen 17, in de Buikvinnen 2, in de Aarsvin 29 en in de Staarcvin I3 Zyn. LiNNaus heeft eene Verfcheidenheid daar van, die in de agterfte Rugvin maar 40 Straalen voert „ aangetekend.- Het komt uit Indie, ao Snotoifh met awee Baardjes aan. den Bek. Prior, De ne rd Fig. 3 (*) Zak. Craik Fafc, I. p. 78. (9) Blennius pinnâ Dorfali anteriore triradiatà., Maf, Ad. Fr. 1. p. 69. B. Blennius pinnâ Dori anteriore zadiis tribus, pofteriore quadraginta, Juf. Ad, Fr. 1 Pp» 69 (zo) Blennius Ore tentaculis duobus. Syff. Nat. X, Blen- nius Capite Dorfoque fiasco - favelcente , lieeris nigtis. > Pinnâ N.DEEL. VIL STUK. N Ani ‚me AFDEEL: XIV, __ Hoorp: STUK; Mag „Aal, 436 OBEESCHRYVING wv EN | „De Heer Krein hadt dit mede betrokken À onder de Aalagtige Viflchen (*); en dus, maakt ’er de Heer. GRoNovIUs een byzonder. Geflagt. van, onder, den naam van Encbelyopus. „Het is. by de Autheuren bekend onder den naam; van, Fongwerpende Zee-Lamprey van SCHOONEVELD 4» als door deezen Autheur-eerft befchreeven zyn de. Menigvuldig. ontmoet men het in de. In-, hammen. ‚of. Havens en ‚aan de Oevers van de Ooftzee , daar men ‘het. Aelguappe en, Aelpute noemt. Somwylen wordt het ook by Heilig. SN land:, voor ‘de Elve gevangen,” Int algemeen _… noemen de Duitfchers hetzelve Aelmutter of Aelmoer , om. dat het zyne Jongen „levendig voortbrengt. _ De Sweeden geeven ’er den paam aan van Tanglake, in Schotland wordt het tbe Guffer ‚ van fommigen Eelpouê geheten. ‘Het komt my. zonderling, voor , dat dit het ’ zelfde Vifchje zy » ’t welk de onzen Magge , Mag-Aal , Kwab-Aal of Pilatus. Vifthje, Doe. men ; (welke Jaatfte naam ’er aan gegeven zou zyn, om dat het de andere Viffchen. wegjaagt, wanneer het uit het Haarlemmer Meir. in den | Ryn loopt): want men verzekert , dat het nooit uit het zoute Water kome (Ff). ‘Somtyds wordt het, ‘Ani flavâ, ART. Syn. 45. Maf. Ad. Fr. Ip. 69. Grèn. Maf. 1. P- 65. GRON. A. Up/. 1742. Bi 87. Tanglake. A4, Stockh. 1748. p. 32. Tab. II. …_(*) Enchelyopus totus ex fusco flavescentibus loturis {u- esin maculisque varius, in Pinnis & ad Laterà dilutiori- bus, parvulo Cirro ad extremum Mandibulz inferioris. KLEIN Mi. IV. p. 57. | (FT) Wizr. Pife. p. 122. Pe, _ A A Pite SNOTVISSCHEN. 237 lees in de Zuider- Zee ; onder de Spiering _ gevangen; en het komt ook wel in de Noord- dE zee voor. Vry gemeen is hetzelve in de Noord. __Bothnifche Zee van Sweeden , onthoudende zig op den bodemi;'en, wanneer het zig van zelf _en in menigte aan de Oppervlakte vertoont, zo __werwagt men Storm of flegt Weer , vangende dan ook zelden anderen Vifch. De Afbeelding ‚_ js naar zulk een Sweedfch gemaakt, dat aar de Koninglyk Stokholmfche Akademie der Wee tenfchappen vertoond werdt. Men is verzekert, dat deeze Vifch Jongwer- pende zy; doch in het getal dier Jongen fchynt men merkelyk te verfchillen, ScHoNEvELD verhaalt, dat hy ‘er, in de tegenwoordigheid vanden Hertog van Sleeswyk en Holftein, drie- honderd en meer mit ééne Muftéla had gekree. gen: doch in anderen vondt hy ‘er ongelyk min. der. Om die reden, zegt hy , gaan de Koks, wanneer Zy een Wyfje , dat met Jongen is, willen fchoon maaken, dus te werk, Zy kny- pen het met de Hand ; en dan vallen ‘er de Jon- gen uit, die men in ’t, Water zig aanftonds ziet beweegen en zwemmen. Dus zullen ook die genen, daar men maar weinige, by voor. beeld tweeren-twintig Jongen, in vindt, gelyk de Oude Heer Gronovius daar in gevonden hadt (*); waarfchynlyk reeds eenige geworpen ‘hebben. In de voor-Winter wordt het volft __ met (*) Uitgezogte Verhand, 1, DERK bladz, rsi. A ce mar LDEEL. VII STUK, IV. AFDEEL. XIV. Hoorp. STUK. Mag-Aal. 238 BESCHRININGOvaN k zij _ mee Jongen gevonden ; vin het, Vborjdarseymdé — Arpett. Mannetjes react van gc tevonder: — KV, Aeheidèmo oi ovlonsorl ek oanmiagst door ek EN … Zeer uitvoerig is dd manier van’ Voórttecling Hag ali, Van den Mag-Aäl befchreeven (*)e-Omtrent.den Evennagts-tyd def Lente fchyne: dit Vifchje te paafen : want vervolgens vindt men ’er Kuit ins gelyk in ândere Viflchen. Na Pinkfteren vindt men de Eijertjes grootet, rooder en langwerpig ; tot dat zy in Vruúgtjes overgdan. „Dit doet. den Buik der Wyfjes zeer zwellen ; die middeler. wyl gevuld is met een wit Slykerig ; Vogt ; dat ook een weinig Bloedig is , dienende waarfchyn= _Jyk zo tot Voedzel als tot befchutting van die ‘teere Lighaampjes» ten wate zy hun Voedfel alleen door zekere Vezelagtige “Navelftrenger- jes, die in dit Vogt verfpreid zyn, mogten bekomen. Evenwelis dit niet zeer waarfchyn- dyk: dewyl op ’t laatfte maar weinig van dat Slykerige Vogt. in des. maaner board ge: vonden wordt. De riad MagrAâlesi is naar. de BN ban zy zig onthouden , verfchillende, » Eenigen rekenen de langte op een Voet of wat meer; in Sweeden en Noorwegen ‘windt men ze fom- tyds van een half Elle, doch doorgaans’ korter. De Kleur der genen, die men in helder Water vangt, is: lichter; die der genen , welken zig in de diepte onthouden, donkerer. De Snoet ' of he * we ) Wins Pije, p. vas. k | mn err Aal of Lamprey ‚ En daar van hebben _Hootfb- vel erge gelyken wèl naar die-van IV. orfch , het Lyf zweemt naar dat Ben Kil %/ p zy den b Het is zeêr Slymetig en óp .sruk. éh bruin geelen Grond „aán de Rug, mêer Zwarte #as-Aal. __Vlakken getekend; De Kaaken zyn niet ge- … tänd, maar rauw. De Rugvin heeft 79 of 8o, | de Borftvinnen 19 of 20, de Buikvinnen 2, de Aarsvin „66-of 7o Beentjes, die egter geen van ‘allen Graatig óf gedoornd zyn : weshalve de Heer 5 zyn ’er gretig. ne Gronov:us te regt aanmerkt ; dât men hem van de Stekelvinnen * by Arrepi behoorde af «* aren. te Zonderen (*). iig ong SPopeerjgë, — De Sweedfche: Viffchers hebben als een af. Keer vân de Aalkwabbeh, en werpen dezelven weg; wanneer die van hun gevangen worden. In Engeland worden zy , niettemin ; van den gemeenen Man ae De groote Viffcheh ars en ‘tis niet onwaatfchy- lyk, dat de kleine ’er door verflönden - worden; alzo die ’er dermaate bang voór zyn heer De Heer Gronovius „ die deeze Soort &hans noemt, Enchelyopus met het Liyf Vlakkig ‚ bodes de Rugvin by de Staart uiegegulpt ()3 betrekt totdat Geflágt een Vifchje uit de Wefte indifche Zee, 't welk by“noemt Encbelyopus die bruinagtig is en van ééne Kleur, met de Rug- eo tin nk RA 5 | | Ee Stokt. Peband Xx, Én. Afin. 1743. p. #6. [ _{*) Enchelyopus Corpore lituris variegaro: pinnâ Dorf ad iudam finuatâ. Zoöph, Gron, Fafe, kp: 77% L.DEEL, VII STUK. „40 BESCHRYVING WAR IV. ‘ ÁFDEEL. XIV. Hoorp. STUK. ae «€ Lumpenus, Lumpen. Î vin by de Staart niet ingefheeden (*): «Het- zelve kwam, in geftalte des Lighaams „ vol- ftrekt met het voorgaande overeen + doch de _Rugvin was, Onafgebroken , vereenigd met die van de Staart en de Aarsvins zo dat het seigent- lyk gefproken ‚ maar vyf Vinnen zou hebben. De langte was een half Voet en de eee naauwlyks een half Duim, (11) Snotvifch, die bet Lyf, » dé Rug, met bruine perkjes getekend heeft, Tot de Soort , welke ARTEDI genoetnd heeft Snotvifch met Vinswyze Baardjes , die als is tweeën gefpleeten zyn, onder aan de Keel, en_ dwarfe perkjes op de Rug, wordt van hem be- trokken een Vifch , te Antwerpen Lumpen hee- tende , welken mrien als een mede. Soort der Lampreijen aangerherkt vindt. GESNERUs geeft >er ook den naam van Galea aan. Deeze heeft het Lyf Spilrondagtig 5 doch minder dan een Aal, naat de Staart verdunnen- de: de Kleur is uit den groener geelagtig, met dwarfe perkjes , die zwart zyà , op de Rug. Het end van de Staart is een weitiìg roodag- . tig. Eenige donkere Vlakjes of Stippen vindt Kk men (*) Enchelyopus fubfufcus unicolor: pinnâ Dorf ad Caú- dam integerrimâ. (11) Blennius Corpore areolis Dorfalibus fufcis. Syt. Nat.X. Blennius Cirris-fub Guta pinniformibus » quafi bifidis, areolis Dorfi transverfis. ART. Syn. 45. Muftéla Lumpen Answers dia, RAJ. p. 40, Wilk: Pp. 12% | ) ri 9 kk 0 hin / | d Î Rn, NL î - À Ae den vis E S NOT V Ii S SCHE N. 241 E jen over het geheele Lyf verfpreid, In plaats ú van een geftippelde Zydftreep loopt wederzyds ere pint van den Kop naar de Staart, „be- | ef met. een ronde gaaping, en „heaft in ie. __‚der Kaak ééne ry van Tandjes. De Oogkringen fb „zyn geelagtig. Men brengt hem te Antwerpen _ op de Vifehmarkt ; alwaar WirLoucHBy ’er gezien hadt. De geen, dien hy befchryft , _“was agt Duimen lang. Deeze Vifch zou naar den Zee Bilal ZWee- men, indien hy twee Vinnen op de Rug en ‘Baardjes aan den Bek had. Kieuw- of Borftvin« “pen heeft hy, van 18 Straalen ‚ doch de Buikvin. nen, onder aan de Keel ‚zyn veeleer een foort van Baardjes, Op de Rug heeft hy een Vin, die niet yer van den Kop begint, en, om de Staart heen loopende, aan de Navel eindigt. De Rugvin is, gelyk in de tweede Soort van Encbelyopus van GRroNovrus, by de Staart eeni- germaate uitgegulpt. Hy heeft een fterke on- aangenaame Reuk, ef s; ra) Snotvifch met de Buikoinnen s Als ’t wa- re, in rn gefpleeten en een ried d aan de Keel, _ Een Vifchje, dat in de Meiren van Sweeden zig onthoudt, en van dergelyke Geftalte is als. de Mag Aal , kan miffchien tot dic Geflagt 5t- ( 12) Bleaniis Pinnis Ventralibus fubfexfidis ‚ Citro Gula. ri. oft. Nat. Ki | 1. DEEL. VII. STUK, | Q IV. AFDEEL, ‚XIV. HoorD. ‚STUK» XI. Raninuss 242 Bescnntvine vaN Iv. gebragt worden, zo LiNNus- oordeelen vaat. „ÀFDEEL. gezien de Straalen der Buikvinnen wel 6 in pd getal, doch de 2 voorften i in beiden ‘Borftelig STUK. Zy, ED voor waare Straalen te houden. ‘Im- mers de Snotviffchen hebben de Buikvinnen — van twee Straalen of Beentjes, gelykwy gezien — hebben. Zyn Ed. noemt hetzelwe, ik weet niet om wat reden , Kikvorfchagtig. LUON EARLI NA XV. HOOFDSTUK: Befchryving van ’t Geflagt der SLANGEVISSCHEN, | dus wegens bunne Geflalte genaamd, waar on. * ___der gebaarde en ongebaarde zn, | e Geflagtnaam Opbidion betekent , blyk- baarlyk , SLaNGE- ViscH, en is van de Geftalte afleidelyk; doordien hy veel naar een Slangetje zweemt. De Kenmerken beftaan in de Kop omtrent naakt te hebben, het Kieu- wen- Vlies ruim, met vyf. Straalen, het Lyf Degenvormig ; de Rug- en Staartvin met de Staart vereenigd ;de Buikvinnen met twee Straa- __Ten, waar van de buitenfte Doornagtig is, Drie Soorten worden daar van opgeteld; als _« Ee (1) Slange- Vifch, die aan de Bovenkaak vier Eebrde —__Baardjes beeft, | oi di Kia ied, # “ Dee. Ee (1) Ophidion Maxillâ fuperiore Cirris quatuor. ART. Gen. 25. Syn. 42. Ophidion Plinií. Jonsr. Tab. V. fig.-2. Ophis j dion Rondelerii, Ophidium Plinü, RAr. p. 28. , E ended SLANG EVT s SCHE N, 243 Hi zel neet is te sle Ville, naar een id Zee- Aal gelykende , van Priniuss ’t dl ij Opbidion Plinit van de Autheuren genoemd | wordt. Anderen hebben het aangemerkt als __ veen Soort van Afellus , en Gryllus getyteld, Wirroversr hade ’er verfcheidene te Venea tie gezien en befchreeven, die zeer naar Aa- __slen geleeken , doch korter waren naar reden «van de dikte ;op Zyde platter , en bleeker van Kleur. Ronpererius ftelt hetzelve aan een Konger volkomen gelyk ‚ En BELLONtUs fchryft ; dat de Vifchhandelaars, te Rome, ‘er fomtyds “voor verkogten. Ondertuffchen geeft de laate fte hun niet grooter dan een Span op’, en de ander noemtze Vifchjes: gelyk ook alle die ; „welken. WirLoucusy zag, niet boven de agt Duimen lang waren. | De Rug is Afchgraauw , zegt deeze Autheur: de Zyden ;in’t midden, hebben een glans van _ Zilver. Het fchynt kleine Schubben te hebe ben, die van een zeldzaame figuur zyn; lang en fmal , niet over elkander heen leggende „ge- lyk in de andere Viffchen,- maar hier en daat | verfpreid. De Bek is wyd, aan de Kaaken met ‘kleine Tandjes en bovendien met drie als ge. tande Kuflentjes , één boven aan’t Gehemelte;, twee onder hetzelve, voorzien. De Tong is Ícherp: de Oogen zyn groot, met Zilverkleu- rige Kringen, en gedekt met een gemeen door. fchynend Vlies , gelyk ì in ven Viflchen plaats 1. DEEL. VIL STUK, 2 heeft. 244 BESCHRYVING van iv, heeft. Nevens de twee Kieuw - Vinnen heeft ÄFDEEL. het, aan de Onderkaak, twee paar Baardjes, L__XV. die een Duim lang zyn, en de Buik ís ‚ van en onderen ‚ met een witagtg Vlies gedekt. ' ‘Lugtblaas- De zonderlinge gedaante van het Lugtblaasje, er in deeze Viffchen , trok de opmerkzaamheid van WirtoucHBY- naar zig.” Hetzelve hadt de fi- guur van ee Ampul of Urinaal; els zynderond _ „gebuikt of Eyvormig, met een Pypje aan ’t eene end, waar door de Lugt inkomt; aan ’ ’% andere end een dik , hard , Klieragtig Lige haam, dat voor Dekzel trekt. » Het Buisje was met zekere taaije Slymigheid gevuld. „_ Ronpersrius getuigt „ dat het Vleefch van dit Vifchje wit en hard; Berronrvs dat hetzel. ve zeer Ímaakelyk zy. Prius fchryft aan den Slange- Vifch , met Lelie- Bollen gebraden en gegeten , een byzondere kragt toe, tegen het niet ophouden kunnen van ’t Wateren. a …(e) Slange Vi ifch met de Kaakert ongebaard , Jmberbe. nae de Staart flompagrig. | De Autheuren’ maaken gewag van Alsecicier Slange-Vifch, den eenen gebaard, den ande. ren ongebaard , en den gebaarden met of. zon- der Vlakken : doch Wrirrovansy agtte die allen te. behooren tot ééne Soort. Evenwel tdi komt (2) Ophidion Maxillis imberbibus, Caudà obtufiusculâ, Sy/?, Nat. X, Ophidion Cirris-caretis, ART. Gen. 25, Syn. 42. — Faun. Suec. 289. Ophidium alterum flayum vel imbechg Rondeletio. WILL. P. 113, KRAJ. P. 39. E d DE SLANGENVISSCHEN. 245 # or t het my voor, dat de gebaarde weezent- __ Iyk vanden ongebaarden"te onderfcheiden zy : N | if om dat deeze laatfte geel is van dl Kleur. ‚ Periver heeft daar van „ onder den En naam oe Sea -Snail of Zee-Slek, eene Afbeel- k ding gegeven, die de Geftalte taamelyk uit. drukt. Dit Vifchje wordt, in de Ooft. en Noordzee „ fomtyds in Oefter- Schulpen ge- vonden, en van de Heiliglanders Nügnogen ge. heten. … Krein heeft hetzelve ook betrokken tot zyne Enchelyopi of Aalagtige Viffchen. De Heer Geonovrus befchryft een Opbidion uie de Middellandfche Zee, dar ín de uiterlyke figuur overeenkwam met den Zee-Puitaal , doch in veele opzigten daar van verfchillende was. Hetzelve hadt den Kop zeer dik, met ‚groote Oogen; het Lyf Spilrondagtig , naar de Staart verdunnende, van onderen ongefchubd, De Rug was breedagtig ; de Buik rond uitpuie lende: met de Navel byna in ° midden der Jangte. Op de Rug en aan de Zyden was het met kleine Schubbetjes, die over elkander leg. gen, gefchalied ;doch van onderen orgefchubd. De Rug en Aarsvin, vereenigd en Streepswy- ze, bevatten in ’t geheel 248 enkele Elsvor- mige doch ftompe Beentjes: waarvan ‘er in de \ Rugvin 147, in de Aarsvin tor zyn. De Borftvinnen , taamelyk groot en Lancetswyze, hadden. 26 Beentjes , die in tweeën gefpleeten zyn. De Buikvinnen ontbraken. Dit alles uit een gedroogd Voorwerp. RR ‚L.DEEL. VII STUK, 03 Het AFDEELe HoorD= STUK. IV; XV 246 BESCHRYVING VAN IV. _ Het Slange-Vifchje , uit de Ooftzee s-dat — AFDEEL, TL innaus telt onder de Sweedfche Dieren, hade mon de gedaante van een Moer - Aal: het Kieuwens stuk. Vlies met 5 Straalen. De Rugvin, van den Kop tot aan de Staart ftrekkende, hadt er 79 s die gedoornd waren , met eenige zwarte witge- rande Vlakken , even ver van elkander : de Aarsvin 41: de Staartvin ongevaar 18 of 20 Beentjes. In de Borftvinnen waren er rr. Buikvinnen hade het niet. Aan den Vlinder- of Snotvifch met tien Mie Scheen het zeer nas by te komen, | à q. Né Ld dl 25 éen ki ed ' Marssph. (3) Slange - Vifdb , die de Kaaken Beard | thaliaam. eeft en de Staartwin fpits.- B beeft en taarto jp et: Vah deezen vind ik niets aangetekend, dan dat hy in de Rugvin 69, in de Borftvinnen 15, in de Buikvinnen 6; in de Aarsvin 62 en in de Staartvin 12 Beentjes of Straalen heeft. De- zelve wordt in de Middellandfghe Zee gevon, den, Doern-Aal, _ Naar den Slange + Vifch gelyken taamelyk die Viflchen , daar de Heer Gronovrus een byzon- ” der Geflagt van maakt onder den naam van Maflacembelus. Alleenlyk frekken, in dezel. ven, de Rug- en Aarsvin niet aan elkander toe en de Buikvinnen ontbreeken ‘eraan; doch voor de Rug. en Aarsvin hebben zy eenige onder. fcheis — vdm » 5 er, (2) Ophidion Magillis imberhibus, pinnà Cauda veuminsi Pyt, Nat, X | « bd p A bete aM B RN abe Ld Ln 4 0 he ‚ ven ESL 8 NGENVLISSCHEN. 247 „afgeze ndende , Banes: Stekels, IV. lemaal Bec riöos. Ik k geef er den naam van A p0, ke Aal aan. „A STUK» 1 “Onder de twee Soorten, welken zyn Ed. tot Aleppiíche. die Geflagt betrekt, is de ééne (®een Vifch van | Aleppo, welken Doktor Russen. aldaar heeft _waafgenomen; die in de näbuurige Rivier ge. vangen en van de Europeaanen gegeten wordt. „ Deezen Vifch noemt men Simack il Inglefe. Hy heeft de gedaante van een Aal: de Kleur js wit en ros gevlakt, aan den Buik witagtig: de Rugvin gefprenkeld met Ig rojle Vlak. ken. De andere Soort is een Ooftindifche af Cey- Ceylonfche, lonfche, van VarEntTyN Ikan Gadja of Oly- lr phants- Vifch en Rood Dreggerje getyteld ; van Nieuwnor genaamd Vyf-Oog (Pentopbtbahmos) , de Fhelia der Ceyloneezen. Deezen noemt Krein Encbelyopus , met vyf Vlakken als-Oo. gen op de Rugvin, die digt aan de Staart komt: den Bek gefnoet, de Vinnen rood, de Staart Blaauw. GkoNovius onderfcheidt hem, boven. ‘dien, door de Bovenkaak zeer lang en fpits te __ «hebben (f) De figuur is anders ook naar die ‚ van een Aal gelykende, de Kleur bruinagtig, 4 rn On. 4 (7 A ANKE ve pik / iS jk # hs eg Ke A Je €) Maftacembelus Maxillis fubacutis aqualibus. OZúoph. Gron. Fafc. I. p. 132. Spec. 402. (tf) Maftacembelus Maxillâ fuperiore longifimâ acuminatà, ; maculis Ocellatis ad Pinnam Dorfalem. ibid, p. 133. Sp. 403. ‚ Js DEEL. VII STUK, \ \ 548 BESCHRYVING vAN mv. Onze Afbeelding is uit eee Werk ij Î ÁFDEEL „ovcuBy ontleend. shar vs bn N Hoorp. Stuk, PNO 4 XVL HOOFDSTUK, | A Befchryving wan ’t Geflagt der SNOTTOLFEN, óf A Engelfche Lump, wegens een ronde Vin uan den Buik merkwaardig, en waar toe ook onze Kringbuik fchynt te bebooren, | Zil 4 Naam. WW komen thans tot den derden Rang, naa- | melyk van zodanige Viffchen, die de Buikvinnen onder de Borftvinnen hebben , en daarom den naam voeren van BoRSTPOOTEN, Aan het eerfte Geflagt derzelven geeft Lin- NAUS den naam van Cyclopterus, wegens den ronden omtrek , welken die Vinnen onder aan het Lyf maaken. Wy geeven ‘er den naam van SNoTToLF aan, die onder de Nederlanders in & gebruik is, | Kenmerken.” De Kenmerken, die dit Geflagt onderfchei-  den, beftaan in een ftompe Kop, getande Kaa- kebeenen : het Kieuwen-Vlies' met vier Straa- len: het Lyf hoekig , met Beenige Schubben, | die ven elkander afftandig zyn, gedekt, De Buikvinnen Kringswyze famengegroeid. Twee Soorten geeft LinNzus van dit gt Last op» als volgt en 8 ” ee | = = mes Rs veras Soorten. (1) Snottolf, die het If met wend Schubben Jie ed) ged beeft. | __Haas, van ern Spurygg-Fisk „ van de ‚ Heiliglanders Haffpodde, van de Schotten Cock- Paddle, van onze Viffchers Snoïtolf , van de En. gelfchen Lumpfisb en Sea - Ow! of Zee-Uil, van de Zeeuwen Klieft geheten. Die naamen drukken min of meer de gedaante uit, welke zeer lomp en __wanftaltig iss niet minder dan die van den Zee-Duivel of. Hoofenbek , welke ook de _„Pad- of Kikvorfch. Vifch genoemd wordt, van wegen zyne Geftalte. Ondertuflchen geeven de Beenige Schubben ’er veel overeenkomft aan met den Steur. | __ SCHOONEVELD heeft dit Schepzel genoemd , Zee-Haas van ons Land , een Soort van Molen. fleen-Vifch (*). De Heer Krein geeft ‘er den naam aan van Orncotion , die zwartagtig en bleeke rood bont is , met den Buik roodagtig , heb. bende Knobbeltjes ‚ die fcherp uitloopen, op de Huid ch. acten RAY heeft deeze Vifch, aan Ld _ (1) Cyclopterus Corpore Squâmis Offeis angulato. Sy/. Nat. X. Gen. 132. Maf. Ad, Fr 1. p. 57. Cyclopterus , zen. Suec. 275. It. Scan. 183. ART. Gen. 62. Syn. 37° GRON. Muf. I. N. 127. | (*) Lepus marinus Noftras, Orbis fpecies. p. 41. (f) Oncotion Colore nigricante & dilute rubente variass Ventre rubescente, tuberculis Cutaneis in acutum terminatis. _ KLEIN. Pifc, Mif). IV. Pp, 49. N. r. <1. DEEL. VII. STUK, Qs DSN Á ' ve Sno Tro LOFCEN. 249 IV. ÄFDEELe Lumpuse _Lump. AFDEEL, XVI. Hoorp- STUK. 250 B ESCHRYVING vanN aan beide Zyden, drie ryëên. van. omgekror Doornen of Stekels, hoedanig, eene ry er oo op de Rug gevonden wordt. Hy komt, zegt men, te Leiden op de Vifchmarkt dikwils voor; E doch is weinig geagt tot Spyze. pe es ú in de Noordelyke Landen, het: Poeijer „ van , veel tegen de Anderendaagfche solli In Noorwegen maakt men enderfcheid ‘tus- fchen het Mannetje en Wyfje , noemende het eerfte Rogn- Kal , het andere Rogn-Kexe , zo s) derlyke Zee. Vifch, weinig langef dan een ‚„ half Elle , doch zeer breed, dik en plomp de Heer Ponrorpipans meldt, die ’er het vol — gende van berigt (4). Het iseen zeer won. ‚> van Lyf, ’t welk cigentlyk, gefproken wei. » nig grooter is, dan dac van ‘een Braafem of »‚ groote Bley, beftaande voor ’t overige uit » Een dikke Schulp of Bekleedzel van Kraak- ‚> beenige zelfftendigheid ‚ ’t welk hem zeer „ oneffen en knobbelig maakt. Dit Kraakbeen ‚> Vindt men overtoogen met eene ‘roodagtige » Huid, welke door eenige platte en geftip- ‚> pelde Beenen Schilden ,* van onderen , over- s langs, op drie ryën bezeris. De Kop is, s gelyk het Lyf , dik en plomp. Om den 5 Smoel heeft hy , aan beide zyden , een ring, » van figuur als een halve Maan. De Staart 23 is (*) Walvis contra Tertianam vulgo adhibetur. LINN. Faun. Suec. p. 103. (T) Patucl, Bijt, bau Poztu, IL. Th. p. 266: Di Ut SwortoEPEN agr: ‚Bezem, die van onderen afgehakt ware. 1 Langs de Rug vertoont zig eenige krullig- ss ligheid, en onder aan den Buik zit een ftuk En Sponsagtig week Vleefch , waar mede de _ Vifch zig, gelyk de zwarte Slakken , vaft 4 dan de Klippen zuigt en houdt; zo dat hy s ’er met geweld van afgeftooten of gefcheurd _s moet worden. *_ De Rogner of Rogn-Kexe is wat grooter dan de Rogn-Kal, en daarenboven blaauw van Kleur. Deeze fchiet haar Kuit, welke zeer s> groot is , omtrent Pinkfteren in overvloed » uits waar van deeze Vifch ook zynen naam » heeft. Hoe vetter hy zy, hoe rooder hy „er uit ziet „ trekkende anders naar het groe= ne. Zyn Lyf, als gezegd is, is maar klein, > en de Vifch zou zeer lekker zyn, naar men wil; doch ik-hebze nooit geproefd, De Ot- ters zyn ‘er groote Liefhebbers van. Dewyl ‚> deeze Vifch aan geen Hoek byt, wordt hy 9 flegts ‚ toevalliger wyze; in de Kabeljaauw= „of Salmnetten gevangen : maar, als hy ge= 9, heel boven aan de Oppervlakte van € Water s zwemt, kunnen hem de Viffchers, fomtyds, een 95 Slag, met den Riem, in de Nek toebrengen ; sj waar na men hem ligtelyk magtig wordt. Zy » gebruiken hem , in dit geval, niet dan tot Aas, _s waar mede zy andere Viffchen aan hunne »> Hoeken lokken ; inzonderheid de Heilbot- ss ten, die ’er zeer heet naar zyn.” | 1 DEEL. VIL STUK, Da s aan ’ end volkomen ‘gelyk , even âls een IV. ÁFDEELe XVI. Hoorp, STUK. \ ! ' A BESCHRYVING VAN zv. DelLumpis. ‚breed en plat. van: Buik, hoog „Arperb. en fcherp van Rug. Den Kop heeft hy ftomp, Hbf met uitpuilende Neusgaten » gelyk in de Koek. stuk. koek-Vifch,. Vyf of zes Vinnen is hy mede Geftalte voorzien: „twee Borftvinnen, naamelyk, waar Fis. s. boven de’ Openingen-der. Kieuwen zyn ieder van 20 Beentjes of Straalen, eene Aarsvin van 10 Straalen’; eene Rugvín daar boven, en eene É Staartvin „ als ook een Kringswyze Buikvin. 8 Deeze laatfte maakt welhet sameekeljkfie ge d deelte van dit Schepzel uit, ie Het is een: Lighaam van ‚gedaante als: een. zj Houten Nap of Schotteltje, in ’t midden uit “ gehold, met een breeden rand; fchynende zeer — Spieragtig of Peezig, en inwaards Kraakbeenig, ì te zyn, ‘Het dient den Vifch., om zig daar mede aande Rotíen of Steenen in Zee vat te hegten, Dr. Tyson vondt deeze Nap twee en een half Duim breed „ met een rand van drie vierde Duims, in een Snottolf van veer tien Duimen lang. en negen Duimen breed, die _ door hem ontleed werdt, Van de Ingewan- den geeft. jn Hser eene onltandiag; berte ving (9). « | Ingewanden. „ De dae was zeer wyd. en. ar een menigte Byhangzels aan het Portier, die zig in verfchei- de Takken verdeelden, Het Kanaal der Dar- men maakte verfcheide Slingeringen, gelyker. wys in de Viervoetige Dieren, geftevigd door (*) Append, ad Hift. Pift. WILL. p. 26, an 8 NE re Wege SNOTTOLFEN. "255 ii: ED armfcheil, De Endeldarm was’ nagenoeg Seen Duim wyd en over de vyf Duimen lang, e Lever hadt een driehoekige figuur , ieder „ae van drie Duimen, en was van Kleur bleek | “Citroengeel. Geen Galblaas vondt men, maar “een wyde Galbuis , zig onmiddelyk onder de ei i “hangzels ontlaftende, … De Nieren waren in deeze Vifch , zegt En Boke: Tyson „ zo door hunne figuur , als door hun ihatizel „aanmerkenswaardig. Na- by het Middelrifc, naamlyk , vondt men twee Lighaamen van anderhalf Duim breed, die ter langte van een Duim zeer fmal wierden , en 9, eindelyk famenliepen tot één Lighaam , van ongevaar twee en een half Duim lang; ” » welk twee Pisleiders uitgaf naar de Water- „‚ blaas. Deéze laatfte hadt haaren uitgang, ‘9 nevens de Navel , door zeker uitpuilend Lig- haam, dat ik de Schaft oordeelde te zyn en s geloof , dat de Hom door hetzelve wordt ss uitgefchooten. Zulks waar zynde, zou men „> een ander gebruik kunnen voefchryven aan ’ gedagte Napje ‚ tuflchen de twee voorfte 9 Vinnen: te weeten om de Paaring te bevor- ss deren. Want, door behulp van ’t zelve, “3 voegen de Hommers en Kuiters zig fa- > men , ‘kleeven aan elkander; en voeren, 3» ‘geen noodig is tot de Voortteeling , met 2 meer gemaks uit. Ten dien einde heeft de Kiss Natuur deezen Vifch rykelyk verzorgd. Ik 9 heb in ’t Mannetje twee groote Lighaamen 1DEEL. VILSTUK, > SC 53 „IV. ÄFDEEL. XVI. Hoorp. Ne „254 BESCHRYV eld > on gy, ss gezien, van byna agt Duimen Jang en é it JAFDEEL: „, Duim breed , uitgeftrekt over aat peheele XVI, „ langte van den Buik en met een Vlie ef pen if ss ’t midden der Nieren verbonden: welk Vlie ; | a de Nieren omvangende „ dezelven Josta ‚de Rug van den Vifch. Dat diel en , Zaadvaten of de Hom zyn van fas Vich, » vermoed ik, dewyl zy in verfcheide. Affchei. „, dingen verdeeld waren, en, geborften of ges »» drukt zynde, een Melkagtig Vogt uitgaven.” Onze Afbeelding is gemaakt naar. zulk «een. Vifch, van anderhalf Voet lang, dien de Heer W. van per MEULEN gevuld en gedroogd; en aan de Hortus Medicus alhier vereerd heeft al. waar men hem kan zien, Deeze hadt in de el melde Buikvin zo veel kragt, dat men toen-hy, leevende gelyk. deeze Heer hem gehad heeft jk ‚ aan een: Steen van over de tien Pond vaft ge- zoogen was ‚ dien Steen daar mede kon opligtens , ó alzo dezelve aan den Vifch bleef Mr wd zyn Ed, my verhaalt, | Led $ n. (2) Snottolf met bet Ligbaam naakt Nadus. | | Van deezen Indiaanfchen wordt de Afbeel. ding gegeven in de befchryving van het „Kabinet | zyner Koninglyke Majefteit van Sweeden, De- zelve heeft in de Rugvin 21, in de Borftvin- nen 20, in de Buikvinnen r 5 sin de Aarsvin Loy in de Staarcvin 12 Beentjes. En Á (*) Cyitlonterns Corpore udo. Muf. 4d, Fri, Il. P. ia Tab. XXVIL Fig. 5 4 ee ) ig van de artnerendi Büïkois sù veel 0» AFDEEln enkomft met den Snottolf heeft, dat ik _XVL ag dwlyks ‘begrypen kan, waarom hy niet mede aar ‚tot «dit fr Geast: gebragt zy: noch waarom menssingbak) À deezen meer Cyclogafter of Kringbuik noeme;, dan ‘den anderen. De Heer NosEMAN hadt hem befchreeven als een ongemeene inlandfche _ Vifch, die van niemand nog waargenomen of aangetekend was ; en als zodanig een fraaije , Af beelding daar van gegeven (*). De Heer —_ Gronov1us erkent dit laatfte , maar geeft hem op als de Liparis van WirrouauBy zynde, dien de Ingezetenen, in fommige deelen van Enge- land, Sea- Snail, dat is Zee. Slek noemen, om dat hy van een weeke Slymerige zelfftandigheid js „sen daar die Autheur ook de Af beelding van | heeft CF). Of daar in een groote ‘overeenkom- ftigheid zy, zal men kunnen oordeelen uit ‘het volgende ; ’t ‘welk Rav van de gemelde Liparis mnoflras of Engelfche Zee-Slek ge. wigt (4). we Vifchje is vyf Duimen lang ; van 3 Kleur, verfch gevangen zynde , overal , 4, behalve aan den Buik, donkerbruin; doch, s Da ee van tien of twaalf Vuren, wordt rt ze Ne Zie het 1. DEEL der Uitgezogte Pehhandel. bl. sers : pl. IK. fig. 3) 4 j „Ì) Liparis nofter, Sea-Snail Dunelaiení bus, WILL, zehth, 8 _ ‘Tab. H. 6. fig. 1. (4) Syn. Pift. p. 74. No 24 …J. DEEL. VII. STUK. Iv. Kk Hoorp- STUKe Kringbuik. NE 256 BESCHREZVENG van „ het, uitgenomen de Vinnen, allengs blee | Bien „ ker, De Kop is dik en rond , niet plats de ‚‚ Bek tandeloos, doch de Kaaken een weinig 33 33 23 53 53 2 een half Duim, de Navel is: daar agter be- 33 » Sint een Vin die tot de Staart toe voorloopt, » en met dezelve is vereenigd, gelyk ook de Rugvin, die van de Schouders, of de plaats 3 der Schouderen, aanvang neemt: zo dat het » agterfte deel van den Vifch naar dat van een … Aal zweemt. De geheele Vifch, zo wel de ‚‚ Kop als het Lyf, is zeer week en fineerig , ‚» gaande ligt over in een Olieagtig Vogt; wese „, halve hy den naam van Slek verdient, Men ruuw. De Kieuwen- Openingen zyn kleine _ Gaten ‚ daar naauwlyks een Erwt in kan. P, ‚ Onder aan de Keel ziet men een ronde Vlak, & zeer gelykende naar *t Indrukzel van een , Signet ‚ blaauwagtig wit van Kleur , met twaalf andere bruine Vlakjes in ’t ronde om- _ ringd; beneden welke, op den afftand van >. vangt hem niet in Zee, maar in de Monden » der Rivieren , op vierof EE afftands van de Ae __De Kringbuik à is, gelyk uit de Befchryving van den Heer NosEMAN blykt , weezentlyk gee - tand, op beide de Kaakebeenen en in de Keel, Ook ziet menze hier,nu en dan „die veel groo- ter zyn, wordende aan-de Nieuwsgierigen ver- toond, met een Steen, dien zy door middel van de Buikvin opligten, aan den Buik hangen- de. De Borft-Vinnen zyn zeer breed > en _heb- me ar ris Oe 1 ' pr Smorrorren 257 a al ebben wel by.de dertig ig Beentjes. Voorts wordt rv, EE | leeze Vifch, zo wel in de Noord. Zee, als in AFpren, Pi ie XVL Hoorde p STUK # 6 ra | ven m en HONOR OHR zorna ij vene? XVI HOOFDSTUK. B effi at | A Befyuiag van # Gellagt der Zuicer- VisscHen. ; „of zogenaamde Remora's, die de Schepen kunnen d belemmeren in bunne voortgang 5 gelyk dit Stuk, dat voor. een Fabel uitgemaakt was, bier zeer maanen lt word betoogd. ' Nen naam van, Zuicer. Viscu , die i immet __Naauù D zo eigen zou zyn aan de Snottolfen, gee. ven wy, om den, gewoonen trant te volgen » Ü- aan die Geflagt, ’t welk de Autheuren met den tytel van Echenéis beftempelen. Anderen noe. men. dezelven Remora en Naucrates , welke laat- fte naam inzonderheid betrekking heeft tot de Eigenfchap, daar aan toegefchreeven , ‚ om Sche. pen tegen te houden in hunne Vaart, Om die zelf. de reden worden zy, van de Franfchen , Ar- _rête- Nef of Sucet, van de Engelfchen Sucking: __Fisb, van de Portugeezen Piexe kin Hit en Piexo | pee geheten. | De Kenmerken beftaan, in den Kop te heb- kenmerken. ben vet, näakt, breeder dan hoog; van boven plat, gerand en overdwars met groefjes Zaags. „wyze getand: het Kieuwen- Vlies met tien Straa. _ dens het Lyf naakt of ongefchubd. 1. DEEL. VIL STUK, | R Twee ki ‚ hr { Á p id 5 nh ) 3 253 BESCHRYVING VAN IV. Twee Soorten daar van worden door Lr AFDEEL. yjeus aangetekend: te weeten XVII. HooFD- (1) Zuiger - Vi ch met de Staart geo en p DN den Kop agtvien Streepen, Remora. Kleine Zui- Het zalde Vifch Zyn, dien VALENTYN Koeie _ ik Laoet of Zee - Luis, Schip- Klemmer of Klem- vifch, en Damprer Zuigvifch noemt. Dit al. | les heeft betrekking tot de gedagte Eigenfchap: ‚welke van de Ouden in ’t algemeen «geloofd werdt, doch -deor fommigen hedendaags voor * fabelagtig wordt gehouden. De Waarneemin- gen van den Heer CrrvAriER, weleer Konings — lyk Geneesheer op *t Eiland St. Domingo ge- weeft, naderhand te Parys Hoogleeraar gewor- _ den, zullen ons een aanmerkelyk Licht omtrent dit Stuk verfchaffen (*). oh | bank Eer{t brengt deeze Heer de Gevoelens der Ou- derzogt. den by, die zelf meer de Werking van deezen __Vifch, dan deszelfs Geftalte, fehynen gekend te hebben. Murranus zag hem voor een Schulp- vifch aan: ArisTroTELEs meende dat dezelve _ Pooten had , ten minfte Vinnen, die voor Pooten verftrekken konden : PrrNIius zegt zeer Vvoor- Sr Pen rt (1) Echenéis:Caudâ bifurcâ , {triis{Capitis-oftodecim. Sy/7. Nat. X. Gen. 133. Echenéis. Axon. Acad. 1. p. 320. ART, Gen. Is. Syn. 28. GRON. Muf. “1. Ne 33. “Zoöph. Gron, — Fafc. 1. ‚p.7$+ „Remora, -CATESB, Car, Il. T, 26. RA). pe — 91 Iperuquiba ëc Piraquiba Brafilienibus. WiLL. p. 119. (*) voyez fes trois Lettres , Jur les Maladies de St. Doá minigue , les Plantes de Ja mefime Ifle , de Remora Siles 4e syons. a Pacis chez DURAND, | | ODE ZUIGEREV ISS CHEN. -239 oórzistig: „dd > Remora is een zeer klein Vifch-- TV; je itewelk men aan de Klippen windt. Wan- Aroer. | rt 3 eert verie zig aan de Kiel der- Vaareuie Heenk ” zen hecht, gelooft men, dat zy ’erlang- enug, 8 5 ‚ zaamer door voortgaan en daar van is de | | ze ‚ Naam af komftig ”. Naderhand fpreeke hy >er egter geheel anders „ op een ftellige en vere pra ja blykbaar Fabelagtige wyze vant werhaalende dat één zodanig Vifchje, gelykende aar een grooten Slek, aan het Roer zig vaft gezoogen hebbende, de kragten te leur fieide _ «van vierhonderd Roeigaften. | De Heer CrevArrer ftele met reden vaft ; dat het onmooglyk zy , dat één zodanig Vifche je de vaart van een Schip tegenhoude. Hy gee looft dat ’er veelen toe vereifcht worden en meent dat het veeleer Moffelen of Schulpen, ‚ven ie DE byzonder de Ganzen- Moffelen zyn5 “waar van, als de Schepen in Weftindie eenigen tyd óp de Reede leggen , een menigte zig on „der aan dezelven heegt, die inderdaad de Zeîla- __gie vertraagen. Nu komt het my voor, dat indien de Schulpviffchen, die naauwlyks eenige _beweeging hebben, tot die vertraaging in ftaat zyn, gelyk men weet; onze Zuiger - Viffchen het nog veel meer kunnen doen: te meer, de. _wyl men er dikwils, in de Weftindiën , een groote menigte aan de Huid der Schepen vinde zitten. — Men ftelt deezen Vifch flegts van grootte als een Haring en daarom geenzins tot de tegen- LDEEL. VIL STUK, R a hoe 260 v BESCHRY VI NG VAN: s. EN EN fv, houding van een Zeilend Schip be “AFDEELe zyn (*). ’t Is waar: indien de Zaak dus Ad fchouwd wordt, zou het gantích onwaarfchye | soe. “ Iyk zyn; doch niet alleen kan de evenredigheid ‚ van deezen Vifch tot de grootte sder Schepen oneindig veranderen ;’ maar hunne menigte kan de kleinheid vergoeden. Ik heb ’er één van — zes Duimen lang, GRoNovrus befchryft ‘er één van zeven en WiLLoucnay {telt de langte op agttien Duimen. ’% Is al een groote Haring, die veel meer dan de helft van deeze langte heeft. Moogiyk worden 'er nogwel Zuiger- Viffchen gevonden, die merkelyk grooter zyn. Ik heb de Plaat van zulk een Vifch, -wel- ke Plaat lang is vyf Rynlandfche Duimen en byna twee Duimen breed. In myn gemelde ‚Vifchje > van zes Duimen Jangte, met Kop en Staart; is de Plaat, op’.den- Kop, nog geen twee Duimen lang. Indien nu de: Plaat of Kop in. evenredigheid toenam. met den Vifch,, zou de-langte van den genen, daar die Plaat. vanis, wel is waar, niet meer dan: agttien Duimen. Zyn _geweeft: doch ik- meen ontdekt-te hebben ;° dat in deeze Viffchen, even als in de Viervoerige „Dieren, -de Kop in de Jongheid grooter. is, ten opzigt van het Lyf. Ik heb ’er-een van over de drie Duimen, wiens Plaat één Duim lang ís. Volgens deeze Onevenredigheid , dan, zou 5) WATSONs Dierlyke Wereld doot NosEMAN N Amer de ha bladz, 184, Ap. DE’Z ehh ISSCHEN. 261 de Vifch', daar ar myn Plaat van is, vry veel IV. r) dan een “Schelvifch geweeft zyn. ‘De (ATD RE. deef W. VAN vER Meuren heeft ’er een, van Eh d we Ê De imen Jang, met een _Plaar van viert STUK. “Duimen op den Kop. ind Ik geef nu ieder een in bedenken, of zoda. nige' Zuiger -Viflchen , indien zy zig hechten aan ‘een Vaartuig, deszelfs voortgang niet aan. merkelyk vertraagen kunen ; al ware het zelfs veen taamelyk groot-Schip. * Voeg hier by, dat de Schepen! der Ouden veel flegter getuigd ‘en ‘minder bezeild dan de onzen waren. Dat zy er zig aan hechten“ wordt niet ontkend: men vindtze zelfs zitten aan de Lighaamen van groo te leevende Haaijen of aan de Klippens en het _fchynt-dat dit behulp diene tot hunne manier van Aazen. . Men fchryfc er aan toe, dat zy Lief hebbers zyn van de Kuit en Groey van andere Viffchen te verflinden; waar toe het leg- gen met den gaapende Bek in ftroomend Wa. ter hun goede gelegenheid verfchaft (5). sZie hier, hoe de Heer Gronovrus zyn Zuie aonate, “ger -Vifchie befchryft (f). Het Lyf is byna rond van Omtrek;de Kop van boven plat, met een Schild gedekr, ’t welk overdwars met ze. _ventien za agttien sarin Streepen is voor: WE be St Gert 0 zien; edi NC) In Zoöpbyl. erb, wordt verzekerd , dat zy de Haai- dat vergezellen , om in te flokken , *t gene uit derzelver Kaaken valt. Dit zou ik eer van het honkemannetje van den ger gelooven. \ Cf) Maf. Ichth, Tom, IL. p. 13 K DEEL, YIL STUK, _R3: \ Pu, NE / _ a6x BES CHR terme man | iv. zien ‚die door een, verheven. Linie, overlangs , Ariten, in twee deelen. zyn gefcheiden. In het gedeelt KI, naar de Staart toe, zynrde Streepen voorzien HOOFD. met beweeglyke;. aan. elkander. raakende, ore if dentlyk gefchikte Stekels ; door middel van wel- ken zy aan de Schepen en. Zee -Monfters bly- ven! hangen. … De- Onderkaak fteekt- ‚voorby de Bovenkaak wite Verfecheide ryën_ ‘Fanden Zyn. Zer op de Kaaken, Tong en aan ’ Gehemelte. : De Schubben zyu zo klein, dat men die naauw- E : $ lyks kan zien, Zeven Vinnen heeft-het Vifch- je aan zyn Lyf; waar van de Rugvine2s,de — Borftvinnen ieder 25 „ de Buikvinnen 6, de Aarsvin 22 en de Staarc 17 Beentjes of Straa- len heeft. Byna het zelfde getal vinde men in die van ’t Sweedích Kabinet te Upfal. hed Zuiger - Vifch met de Staart ongevorkt en adj vi op. de Kop viérentwintig Sireepen. rele i É Een. byzondere Soort heeft men gemeend t A moeten maaken van een Zuiger- Vifch, die, zo wel als de voorige, zig ín de Indifehe Oceaan onthioudt, en de Zperugüiba of Piraquiba zou zyn det. Brafilidanen. Aan deezen wordt, in ’ byzonder, de bynaam toegepaft van Vaucraies: want het zou deeze moeten zyn; die in {taat wate tot het tegenhouden van groote Schepen. Immers by verfchilt van den voorgaanden , door | het vr cin Di ni kpn fa ) Echendis Caudàâ integrÂ, fis Capitis viginti quatuor, Syt. Nat. X. VALISN. Nat.T. Tab, ae. Echenéis Nauen’ MASSELQ: Jrin. p. 324 N. 68, | De Heer HasserQuisT vondt te Alexandrie , Ad in Egypte, zulk een Zuiger- Vifch , van de al Sent eren Chamel. of Ferrbun genaamd, zeer hr zeldzaam: in die Wateren, De langte van dee. zen Vifch was vier en een half Span, of tufichen de drie en vier Voeten, wanneer men een Span rekent op drievierden Voets; en hy hadt een. Schild-op den Kop van zeven Duimen lang, “Zulks beveftigt niet alleen myn voorig geftelde , maar het geeft ook zekerheid, dat ‘er Zuiger: Viffchen zyn, tot welken een Haring minder, evenredigheid heeft, dan een Schuit tot een _Schip. ’« Getal der Beentjes in de Rugvin was 39, in de Aarsvin 36, in de Borftvinnen 19; in de _ Buikvinnen 6, en 16 in de Staartvin: de Kleur van de Vinnen en Rug zwart ; van den Buik Zeee groen ‚ met cen glinfterende Streep op de Zyden. De Heer J. DEKNATEL, vermaard Apotheker hier ter Stede, heeft my uit zyne Verzameling , tot het maaken van onze Afbeelding , een Zui. ger - Vifch medegedeeld ‚ die weezentlyk de Kenmerken heeft van deeze Soort: te weeten , de Staart ongevorkt, en vierentwintig Streepen in het Kopfchild. De langte van deezen Vifch js zeventien Duimen, Rynlandíche Maat : de breedte van den Kop, by de Borftvinnen, ge. Iyk ook de langte, van het voorfte Beentje der- zelven, twee Duim, ’t Schild heeft de langte “Le DEEL, VIL STUE. R 4 van IV, „ AFDerEL, XVI. Hoorpe= STUK. Bl Fis. 6. er A Iv, Arpeel. van één Duim. en ‚drie; Liynen, „De +Ond XVI, ‚Hoo OFD- STUK „Mer kop _ Waarfchynlyk. behoort-de-Zuiger- Plaat, waar. fchild. 264 BESCHRIEVINGI WAR ‚in de Buikvinnen 5 cie gecakt zyn, gelyk, ook _Viflchen, indien zy zig: in;-menigtevaan een — Fa Af hé _ Am A | | van drie Duim en negen Lynaen:s-de bs kaak (teekt meer dan een vierde Duims» voo by Î de Bovenkaak uit, én is bezet met een menig- te van zeer kleine. Tandjes, die- dezelve ruuw — als een Rasp maaken. . Ii» de Bovenkaak zyn er ook, doch minder, De Tong is: zeer-zigte baar en groot; de Kleur van den, Vifch.rosage tig, daar de Bemapnen wiel bruig © BY Beria: ed tft set 40 herrie | Ik heb de adaiae: van de: mianbk ten naauwe keurigfte geteld, en_in de Rugvin. gevonden 37, in de Borftvinnen 22, in de Aarsvin 38, [ de. 16, van de Staartvin. , Dit komt-nog nader overeen. met de telling van LANNAUS, dan die van HassELQuIsT , als verfchillende maar één Beentje in de Borftvinnen. en één in de Aars- vins want onze Autheur “heefter in de eerfien en 37 in de laacfte, Bygevolg twyfel ik geens E zins»of deeze behoorttot den Echenéis Neucra- } tes, en zyne grootte toont aan, dat dergelyke Schip hechten , deszelfs voortgang” inderdaad belemmeren. kunnen: te meer s-daar de enkele ì begroeijing „met Vuil, Mos , Schulpen. of. anr … dere Zee-Schepfelen „ zulks „doet, „ OPPianus — verhaalt ;dat de Zuigervifchizig in-ruime Zee — onthoudt.en de langte heeft, van-een: Elle. van ‘ik gefproken’ heb’, die vyf-Duimen Jang | / | ï 18; Ee E Eu GE RV ISSCHEN. 265 a tot zodanig eenen: ‘hoewel ik in dezelve Iv; aar 2 ‚Plooijen, tel : want. HAsSELQU.sT vonde AFDErL. \*er 23 in zyn groote Zuigervifch. Ik noem de Ek __ Sereepen «dus, alzoo uit die Plaar zeer duide nr g Iyk blykbaar-is ‚dat het eigentlyk Plooijen zyn _ en geen Groefjes ‚ ‘Ribbetjes ; “Streepen of __Naaden.* Zy leggen Schubswyze over, doch «niet op elkander, maakende zo veele gaapingen d agterwaards ; het zyn platte dunne Blaadjes, op den, rand zeer zigtbaar met kleine Tandjes voorzien, als een Kam. Daar is geen Streep, die deeze Blaadjes in tweeën verdeelt: zy zyn als door zekere Knobbeltjes ge daat ay in midden op ruften, aan elkander gehecht, en deeze maaken die fchynbaare middelftreep , en verdeling, ‚ in het Schild, Aanmetkelyk is het verfchil, wanneer ik met myn Vinger. over hetzelve , van agreren voorwaärds. of van vooren agterwaards ftryk: want in ’t eerfte geval is de Plaat zeer ruuw en houdt den Vinger veel tegen, in * andere - __Geval weinig of niet. Zo heeft de Schepper _voor deezen Vifch gezorgd, dat hy de fchuu- ring van ’t Water, die onder aan een Zeilend se Schip, of in fterke Stroomen, zeer groot is, Zou kunnen tegenftaan en onverhinderd voor« waards zig los kunnen maaken : terwyl die tuuwe Stekeltjes.of Tandjes dienen, om hem; naar believen , vaft te houden, j OR OE We L.Dser. WIL STUK. R s XVII. ig Tu 266 BESCHREVEN G Yv AN An Oor ta RN A xv _ XVIL HOOF D s T Ú K. ret E Hoorpe | GEM 08 stuke Befchryving van ’t Geflagt- der Oranye-Vase — SCHEN of Dorado’s ‚ tot welken de Rivier-Dol- » pbyri, anders Vyf-Vinger Vifch genaamd, de — Scheermes-Vifch en anderen, worden ij dann ge bragt. Ld, D=" Geflagtnaam van ORANJE - VisscHEN Î geef sik aan de geren, op welken de _ Griekfche naam Koevdaurw toegepaft is van ArrTEpr : om dat RonpeLETIus dezelven agt de Vifch te zyn; die door de Zeelieden Dorado genoemd wordt , van wegen zyn glinfterende * Goudkleur. Gemelde Griekfche naam is afleie delyk van een Vin, die op den Kop begint, en zig aldaar als eene Kam verheft: weshalve men dien Vifch aak Hip a ss of Paarde-Sraart getyteld vindt. n De Kenmerken van die Gefage beftaan » in een zeer knotagtig {lompe Kop; een Kieuwen. « Vlies met vyf Straalen: op het Lyf eene Rug- vin over de geheele langte. soorten. Behalve den gemeldén zyn ‘er nog andere Soorten, van dergelyke Viffchen , in dit Ge- Kenmerken, flagt. x (1) Oranje-Vifch mét een gevorkte Staart en ee zestig Straalen in de Rugvin. Dee: (2) Coryphana Caudà bifidà , Radiis Dorfalibus fexaginta. Syfie PLAAT LXI. SSSR Ss byyy ij nn N € = , 5 EN \ 4 8 \ è Ne EN RE 3 EEE ee et ee Ea raa is _ é À FL pn EE hd rt rdbnd k ON WAS - A en ij OO AAD NRA ee Ln PED WA Jd A 5 Ed en RE WT - AES SNN RINSEN Ef je € en ik geryeeld vindt. jaam van Dorado: aan ; die Oranje-Vifch bete: ent volgens NiereMBerG : de Spaanfchen noe- ‚men „hem Lampugo, de Engelfchen a Dolphin, dat is, een Dolphyn. | Di F ranfche naam. Dorade of Goud. Vifch | veglepley Vil Iche dk 54 Das vid men ’er Ehinalien de Tra: liaanen Orata ‚de Engelfchen Gilibead of Goud- kop noemen, gebragt onder de Spaaren, De Chineefche Goudvifchjes , thans in ons Land s onder de Liefhebbers, gemeen , behooren tot het Karper-Geflagt. Hierom kan alles , dat door de Autheuren aan de Dorado'’s toegefchreeven wordt, niet op deeze Soort toepaflelyk zyn. ‚ Hee is, zonder tegenfpraak, een der fierlyk- fte Viffchen; alzo hy,in *t Water zynde, een … glinfterende Goudkleur heeft op een groenen grond. Zyn Oogen 2 zyn groot ‚rood en vuurig: hy is vlug en. zeer gulzig, Men merkt aan, ‚ Hippurus der r Autheuren 2 welken IV. AFDEEL. AVL _Hoorb. STUK, Dorads, dat de Dorado een doodsVyand zy van de vlie- gende Vifichen , waar op hy met een onbegry- „pelyke fnelheid jaagt, en dus zig dikwils vere vallen laat, Men behoeft flegts twee Vederen, | | van Syft, Nat. X. Gen. 134. Loer. Epifl. Osn. ltin. 30. Coryphena Caudâ bifurcâ, ART. Gen. is. Syn. 29. Hippurus Authorum. WILL. ki 213 eha Pifs, 1oo. JONST. Tab. j.f. 12. kde: IL, DEEL. VIL STUK \ Arps. en die agter aan het’ Schip te laaten nies De HES deeze Wieken ziende , fchynt hy zig te ke. stuk. beelden dat het een Vliegende Wifch Zy er Doradò. flokt de Hoek in „ die met een weinig. Zeil doek omwonden is, om het Lyf te vértoonèn. Dus, een ander willende wängen, raakt hy ‚ als ’t Spreekwoord zegt, zelf in de Knip. « ’ Artus, fpreekende v nde Viffchen die ’er aan de Goudkuft van Afrika Zyn s beweert ‚” dat de befte Vifch in die Zeeën de Dorado zy: : heb- bende de finaak ‘van Salm. De Engelfchen geeven ‘er den naam van Dolphyn aan: de Hol- landers noemen hem Goud:Vifch, en hy wordt als de vlugfte zwemmer aangemerkt > order allè Zee-Schepzelen. Ik heb ’er ;-zegthy, altoos een menigte van gezien agter de Schepen, die zig gemakkelyk lieten vangen , als zy verhongerd waren, Volgens-de Waarneeming der Holland- î fche Zeelieden eeten zy ook , geen genoeg zaam Aas ma; gtig kunnende worden: ‘wel eens elkander op. In Stilte ziet menze'by “Schoolen op de Ondiepten; want, volgens de Saizoenen, worden door hun verfchillende plaatfen bezogt. Geftalte. Deeze Viffehen „ vervolgt hy ; zyn doorgaans EL ENE Fig. 1. van vier tot vyf iede lang, en-hebben , van …_‘den Kop tot aan de Staart „ een Vin, die tot de {nelheid van hunne beweeging toebrengt. De Huid is zagt , zonder eenige Schubben. Wir. roucget hade in Spanje verfcheide Jongen gee zien, die ’er alleen in de Zomer gevangen wer PE den, ee 48 wl en DO 4 Ó | 8 / / h s _ PDE ORANJE-VrissCHEN. 269 Je Spaanfche Viffchers doen dezelven Iv. hkorven, en laatenze' daar in groeijen, AFDEEL Ik eer íchielyk gefchiedt: zo dat menze VR | iloorp= tot dag ziet grooter worden: gelyk A- stok. $ ISTOTELES dit reeds van den Hippurus of Paar- Dorade. _de-Staart opgemerkt hadt. Hun Vleefch is niet k: week, maar zoet en. vet ‚ gelyk we van de | Spaanfche Makreel. it is, boven alle anderen, een uitmuntend en aanzienlyk Kenmerk in deeze Vifch, welke Ak in onze Zeeën niet gevonden wordt; zegt die Engelfchman : : dat, onmiddelyk van de Snoet of van den Kep af, zig een foort van Kam vere heft , die een overend ftaande breede Vin maakt, welke zig uitftrekt tot aan de Staart. Een der- gelyke , doch Ímaller Vin, loopt van de Navel ten ende uit. De Kieuw:Vinnen zyn kort en breed „als Ooren: de Buikvinnen langer , zwart- _agtig , en de Navel bykans bereikende, die in ’% midden van het Lyf geplaatft is, Hy heeft den Bek middelmaatig , met kleine fcherpe Tand. jes, op de Kaaken, aan het Gehemelte en de ‘Tong. De Oogen zyn. groot ; de Schubben zeer klein. De Kleur gelykt naar die van de Bruinviffchen (*). Niet onwaarfchynlyk is %; _dat de Kleur der Jongen nog dien Glans niet hebbe, welke de Ouden zo aanzienlyk maakt. % NE iere @) (*) Glauco Colore fimilis eft, WILL. Pijt. De ala 1, DEEL. VII, STUK, | Gefpikkelde el als de zelfden kunnen aanmerken. Ook ge 4 go BesekRYyYI NG vAn In jy, _(@) OranjerVifch met eon geworkte Staart Arora. drivenopig Sbraalen in de Ragin XVIII, rn Hoorp. Indien, alleenlyk, E getal En Beentjes \ van STUK. de Rugvin deeze Soort van de voorgaan le Bgsijdis hieer moeft , zou men ze mifchien | tuigt onze Autheur , dat dezelve weinig van } den voorgaanden verfchille. Zyn Ed, haalt hier den Brafiliaanfchen Guaracapema van Marc: E GRAAF aan, welken die Schryver. oordeelt het E Mannetje te zyn van de Dorado. NIEREN: 4 | BERG hadt denzelven Auratys of Aurantius „dat is ä Vergulde of Oranje -Vifch geheten, en deeze zou het zyn, dien de Zeelieden Doipbyn noemen. Een enkele uitdrukking der Reisbefchryveren — is in taat, om de Natuurlyke Hiftorie in ver- warring te helpen. ROCHEFORT getuigt, dat de Amerikaanfche Dorades den Kop {pits heb- ben, daar. de ftompheid van de Snoet en rond- heid van den Kop een byzonder Kenmerk isvan — deeze Viffchen. Men ontmoetze meeft in de ruime Zee , in ’% Vaarwater tuffchen Europ: * en de Wetftindifche Eilanden. Men vindt ’er tweederley Soort ván , zegt LEGUAT CR »» Sommigen hebben de geheele Rug ge-email. nd ‚leerd met blaauwagtig groene Vlakken, die _»» fchit- (2) Coryphena Caudâ bifurcâ , radiis Dorfalibus quinqua- ginta tribus. Syf?, Nar. X.° Dorado, Oss. Jrin. 308. Guare. Ek: Capema. MARCGR. Bra/. 160, … (*) Voyages, Tom. Ip. 21e | ES ORANJE-VISSCHEN. 21 fchitteren als. Beril- Steenen * op een don. tv, ere Grond. De Buik is helder Zilverkleur: AFfDeel aart en Vinnen zyn als met fyn Goud XVIM, uld. Niets is levendiger en glanziger, gp f rey de Vifch zig nog in zyn Element'bes * 4igses IJ, 's» vinde, of nog niet geftorven is , ’t welk in ”77® weinig tyds gebeurt. Deeze is van wier tot > vyÊ Voeten lang en niet dikker dan een Salm. 5 Ronpererius noemt hem Zee. Braafemf. Ik + zome verneem van onze Matroozen, dat de ande. # Mer > re Soort van Dorado niet van deezen ver- „, fchille, dan daar in, dat de enden der beide , Kaaken een weinig ‘meer uicfteeken , en dat s de Vlakken fierlyk Hemelfchblaauw zyn , op s Een Grond van Goud”. | Dit laatfte geeft eenige opheldering aan ' „getuigenis van RocHeFoRT: wat meer of min heeft nooit een Zaak de Waarheid geheel ont- nomen. Ook fchynen ’t my die laatftgemelden te zyn, welke met deeze Soort bedoeld wor. den; als zynde, door hunne uitmuntende ge. ftippeldheid , van de- anderen onderfcheiden. Zie hier de befchryving van den Brafiliaanfchen Guaracapema. Dezelve groeit tot de langte van zes of zee ven Voeten, en heeft, by den Kop ; de breed. / Dn en W - : 4 5 Ave fik Sh MR j DE dg derchee {arg ORDEN, } Tax HOOFDSTUK _ Befchryvins van d Geflagt der GRONDELEN 5 Savaar toe de Govekens, Meunen, en verfchei- ® “de anderen, als ook de en en Aal-Grondel jer E geef. den naam van GronpeLs aan een ers flagt van Viffchen , die eenigermaate naar onze. Vifchjes van dien naam gelyken (*), en welker Kenmerken beftaan, in den Kop te heb- ben. met twee Gaten tuffchen de Oogen, die digt aan elkander en het ééne voorlyker ftaan, Het Kieuwen - - Vlies. heeft, in dezelven, vier Straalen; de Buikvinnen zyn tot een Ovaale Vin te famen gegroeid, die twaalf Straalen of Beentjes heeft. | ik Getal der Sooften is zeven, waar onder ook die, welken de Heer Groyovios Eleosbris noemt, betrok ken worden. | ger 1) Grondel ; wiens vavede Bnei veertien Baci np | Dez eo Onze Grondeltjes wi ate a men , in ’t ver- volg, in het, hr der Cobites of MIERTHRDSN gebkage vin- „den. her) Gobius pinnâ Dorfi fecundi radis quarwordecim. Syt. Var. X. Gen. 135. Gobius e nigricante varius , -pinnâ Dorfi fecund Olie ulorum 14 ART. Gen, 28. Syn. 46. Muf.. Ad. Fr, Lp. 74. Apocryptes Cantonenfis. OSBECK. Jtin, 131. Gobius niger. WILL. p. zo6. Gobius niger marinus. RAJ. p. 76, Gobius, Gobio & Cobio marinus. Cr ARL. Onom, Ps 135: I. DEEL. VII. STUK, 84 IV. AFDEELe XIXe HoorDe! STUK 5 Nigere Goveken, Bh LEL, Fig. 3e IV, AFDEEL, XIX. Hoorp-. STUK, 280 BESCHRYVING VAN ‘ Deeze is ’t, die van de oude-La theuren Gobius of Gobio, naar het CRE Kwbiós van ARISTOTELES, JÉLIANUS en ande- ren, geheten wordt. Sommigen noemen-hem: ook Cobio, in ’*t Neerduitfch Goweken. — De Venetiaanen geeven ’er den naam aan van Go of Goget, de Liguriers dien van Zolero, de Franfchen van Boulerot of Goujon, en de En. gelfchen van Sea- Gudgeon of Pink. ’% Woord Gudgeon vind ik Grundel vertaald (*. Te Penzance in Cornwall wordtj hy ook dd dat is Klipvifch, geheten. — RoNDELETIJS merkt aan, dat er verfcheï- derley Vifchjes van deezen naam zyn: waar van fommigen den Oever der Zee nooît verlaaten anderen, by. de Klippen gevónden worden; ec. nigen in de Monden der Rivieren of in Zoi Meiren ; anderen, eindelyk ‚ in zoet Water leeven. Zy verfchillen , zegt hys in andere opzigten : men heeft ’er witte en zwarte, zyn- _de de witten beft; en geelen, welker zelfftan. digheid drooger «en mageteris : eindelyk zyn ‘er ook groote, kleine en middelmaatige, Wy fpreeken hier van de zwarten, die in Zee lee» ven; komende, te Venetie, _byna altoos opde Vifchmarkt voor, alwaar menze , hedendaags „ zeer veel in waarde houdt. LinNaus merkt aan, dat dit Goveken ook in Afie gevonden worde; want - “de Heer OsBECK » heeft het in Chi, (*) SEWEL Diltionary, | Ne in N ang “ ME Bae AN DE GOEREE &o 7 28r „en Apocryptes van, Canton ge- Be : hesen!; millen om dat. het zig in. de Slyk AFDEEL. tbergt. Het zoude de Tragos of Bokvifch. zyn van bni: | ‚Zie hier de Befchryving, welke Ray geeft van | een zwarten Zee-Grondel of Klipvifchje, dat hy aan de Kuft van Cornwall gekreegen hadt. Het is, zegt hy, glad enweek , hoewel gedekt - met „kleine rauwe Schubbetjes: de Geftalte is lang en Spilrondagtig : de langte een half Voet: de Kleur bont, te weeten bruin met wit of geelagtig gemengeld: de Rug-, Staart, en. Aarsvinnen zyu hemelfchblaauw ‚ met „zwart, geftippeld: de Kop'aan den grooten kant, met. gezwollen Kaaken ,-die aan de binnenzyde door een dubbele ry van Tandjes oneffen zyn. De _Buikvinnen; ’t gene zonderling. en aan dit Ge- flagt eigen is, vindt men te famen gegroeid; zo dat het Vifchje, in plaats van twee , ééne enkele Vin in ’ct midden van de Borft heeft, door welke het, zo de Viffchers getuigen , aan de. Rotfen of Klippen kleeft. De Heer Gronovius betrekt dit Vifchje tot zynen Eleotbris, die de „Amore Guacu der Bra. filiaanen zou- zyn, en dat. Vifchje , ’t welk SLOANE noemt Mede- Soort wan de Forellen , zynde in ’t TIL Deel van ’t Werk van SeBA afgebeeld en befchreeven (*), als van 4 TR, Det | On- (*). Gobius ex nigricante r, Pinnâ Dorfi fecundà Ofì : culís quatuordecim conftante, SE5, Maf. Are. 88, h DEEL. VII, STUK. XIV. Hoorpe STUK, he oge BESCHRYVING VAN jv,’ Omcen en 5 of 6 Lynen lang : “daar-de Bi. AFDEEL., guur eene längte van over des Rynlandfche XIX. Duimen heeft. Het gene zyn Ed. befchryfc, fe was 3 Duim en 9 Lynenlang; dochvhet fchynt: my toe, dat de tweede Rugvin, in hetzelve, maar í2 Beentjes had: de voorfte hade-’er 6, de Borftvinnen 17; en de Buikvin «1 Straa- len, byna gelyk im die, welken LinNmus gee’ teld heeft 3 doch de Aársvin maar “8 en de: Staartvin 17 Beentjes. : Dat Vifchje, % welk …_Osrzck in China wáafgenomen hade, verfchils de, ten opzigt van’ het getal der Beentjes in de Borftvinnen; ’t welk maar ro: was, merke, Iyk van beiden. De Buikvin heeft, ; in deere: Soort ; een ringen dg | U, _@) Grondel. met de Staart- x en, asterfie baie Paganellus. Meune. brie vin, by, % Lyf, 3 ‚paa „febagtig : de eerfle bin … paald door een gecle Streep. riG ta , Dit is de witte of geelaptige Gobistder die eik, ‚die te Venetie’ den naant-van” Paga. nello voert en van onze Viffehers- Meune gehee ten wordt, komende veel aan’ Strand voor , zo de Heer GroNovius aantekent. KLEIN hadt — dezelve genoemd’ Gobio', met de Straalen det voorfte Rugvin boven de Vliezeù zig verheffen. Tg 2) Gobius pinnâ Eads poffitique fienndì ba purpu- safcente , priori lineâ Iute terminali. Syfi. Nat. X. Gobius lineâ late transverfà, in (ùmmo pinne Doris prime. ART. Gen. zo. Syn. 45. Gobius Paganellus. HASSELQ. Erin. 326, Pagancllus Versnicmag WILL. p. 207. SM B 75 be als Borftels;,de Oogkringen, Zilverkleurs. ij van, Kleur i is; de voorfte Rugvin met een dwar= _ fegeele Streep; een diep groefje van den Kop loopende : het Vlies aan de-Buikvin laager.: Witagtige Gobius metde Beentjes van:de voors 4 fte-R Rugvin.-zeer hoog en Borftelagtig > hadt EA Gronovius. hem getyteld (*). / „Zyn Ed,die deeze Soort uit de Kabinetten van SEBA gekogt hadt, befchryft dezelve „als hebbende het Lyf Spilrond , langwerpig, hoo= ger. dan breed, klein en gefchubd: den Kop zo breed,als % Lyf in. ’t midden , niet-gewapends; van de Rug fteil afloopende naar den Bek (Ì)s: die aan ’t end van den Kop is , van middelbaare, grootte, „De Tanden in beide Kaaken- zyn taa- melyk groot en fcherp : de Kaaken-met een ge. flooten Bek egaal, met den Bek open-is de ons derfte, langer: de -Oogen overlangs ovaal ;ode Rug final en-fcherp -met twee Vinnêns'de Zy= den uitpuilende zonder zigtbaare Zydftreep : „de Schubben klein, overlangfe ftreepen maakende, Het Kieuwen: Vlies met vyf Beentjes, onder £ eis EL (*) Het verfchil , EER eend Go bius, cn Eleothris Er deezen Heer vind , is inderdaad zeer Klein. Zyn Ed. geeft aan het Kieuwen-Vlids van den eerftén, vyf aan dat van den laatften zes Beentjes of Straalen. Ook hadt zyn Ed. in de Buikvin van den Gobius nooit twaalf Beentjes gevonden, Züophyl. Gron. Fac. 1. P: 81, 83. (T) Caput latitudinem medi Corporis A: inerme , Ei Do:fo deelive verfus Os.’ L. DEEL, VIT: STUK. Î waADEoGRONDELS= © 269 Iv. Ì il de P Buikvinnen, geheellyk, ‚doch de overigen aan. AFDrzt, den rand. alleen, „blaauw: of Gobio die bleeker. A, oord, STUK,” de 284 BESCHRIVINGSWAN ArDEELs XIX Hoorp- STUK, van den voorgaanden zwarten verfchille: r,_ _ de-Dekzels verfchoolen, De voorfte Rugvin zeer hoog met s Beentjes, de agterfte met 165 de Borftwinnen ieder van 19: de Buikvin van I2'(*); de Aarsvin van 14, de Staartvin van rs Beentjes. De Kleur witagtig, met Zilver- agtige dwarsftreepen die Yzergtaauw gerand zyn: de langte 3 Duim en 2 Lynen D. …WirLoucrBY merkt aan, dat deeze Gobius doordien hy zelden zo groot wordt, 2. en doorgaans bleeker is van Kleur: 3, dat de voor=’ fte’ Rugvin aan den rand geel ís of hoogrood 5 4. het groefje op de Rug niet zo lang noch zo diep 5’ s. de Kop wat korter en de Koonen meer uitgezet; 6. het Vlies van de Buikvin laa- ger: waar doof dezelve minder de gedaante van “een Tregter heeft: j. dat de Paganello een UI. Eleotris. Klipvifch en de Gobio: een - Meir -Vifch zy. Voorts merkt hy aan, dat de Ouden, ’t zy wegens de kleinte of om de geringheid , weïe nig werks vahuin gemaakt te vn van deeze VAE ORN B nag bis hb GQ) Grondel, die de Aarsoin oan negen Straa- en beeft, Chineeíche. « » One ” Ik weet niet, hoe ik dit met het zo even gemelde overeen zal brengen. (tT) Vermoedelyk ; fchoon ‘er ftaat 3 Lin, 2 Unc. Maf. Jchth. Tom. IH. p. 24. 4 LP. { ef }) Ne quzras Mullam ; Eum Gt cib Gobio tantum , In Loculis. JUVEN. Satyr. Principium Coene Gobius effe folet, Zegt BAUIERINÚS, een Franích Schryver, de re Cibaria. (3) Gobius pinnâ Ani tadiis novem. Chi, Lagerfir. Go we J _ ad Onder den bynaam van Eleotris wordt door Banta een Vifchje voorgefteld, dat men uit ARDERG F ‘China gebragt heeft , en waar van ’er in de _ Sweedfche Kabinetten zyn. Onze Ridder twy- felt, of het ook de Eleotris, met de Buikvinnen famengegroeid , zy , welke de Heer GroNovius _ uit het Kabinet van den Heer C, vaN Hoey be- fchryft. ’t Getal der Beentjes in de Rugvine nen, naamelyk, komt nagenoeg ‚ en dat in de Buik. en Aarsvinnen volmaakt overeen , met een Vifchje, van deeze Soort, ’t welke in de Chineefche Verzameling van den Heer LAGER- STROM gevonden wordt. Dit. was donker van Kleur en dat andere bruin. Het gene in ’t Vor. flelyk Kabinet der Akademie van Upfal, onder den naam van Trachinus, voorgefteld wordt, js dus befchreeven. ik Het heeft den Kop effen, den Bek met klei. ne Tanden, het Kieuwen- Vlies met drie Straae len, [daar ‘t zelve in dat van GroNovius zes Straalen heeft.] Het Lyf is met breede , ftom-. pe,effene (*) Schuoben gedekt, doch tuffchen de Rugvin en den Kop zyn ’er geene. Op de Rug, ‘boven de Kieuwendekzels „ is een Violet. KSMEgr Vlak. De Navel beftaat uit een zagt {pits LA bius Chinenfis, OSBECK. It, 260. Trachinus capite inermi nudo „ pinnis Pelkoralibus coadunatis. Ameen. Acad. 1. p, … 311, Eleorris pinnis Ventralibus concretis ? GRoN. Muf- di. N. 169, (*) Levibus vindt men en Caput leve: doch buiten evt zal het levibus en ieve moeten Zyn, EL DEEL. VII STUK. OUA DE GRONDELS © 285 IV. ‘ Hoorp- STUK IV. fpits Knobbeltje, waar vin twée gaatjes, teen „AFDEEL. goor ,’t ander agter „vonderfcheidelgk zyn De ee voorfte Rugvin heeft 6. Straalen ‚van gelyke stuk. grootte, niet fteekende „- hoewel” een weinig 4 fyf: de agterfte: Rugvin heeft zo Straalen ‚die — allen, “uitgenomen de eerfte ‚sTakkig yrdevag. d terften langít zyn. ‘De’ Baikvinnen hebben 6 z Straalen , waar van de binnenften langft-en aan é den Grondfteun vereenigd : de Borftvinnen zya _ Lancetvormig ‚ met vyf Straalen , aan den Grond- 3 fteun famen verknogt. De nabyheid der Oogen _ aan elkander , heeft den Heer Bark ditVifchje tot | de Pietermannen doen en 5 en niet ftekeligzy. or gien en @ Grondel > die de Zinnen ook bruin, eden en ‘ deerd beeft. nand ie: - Dit Grondeltje zou de Kobites van ArisToTELEs zyn , welke mén Apbya genoëmd heeft by de Grie* ken en Apua by de Latynen; geevende” er „op de Kaft van Genua , den naam van Nonnata aan. Het f. wordt, te Venetie, Pignoletti: of Marficone geheten, | in Engeland Sea- Loche, in Vrankryk Locbe de * __ Mer, Uit die alles fchynt blykbaar, dat des- zelfs Woonplaats niet aan den Nyl bepaald zy. Het verfchilt met de Meune, die men in Italie Pa- ) | „eb Gobius fafciis etiam Pinnarum fufcis. Syf7. Nat. X, Gobius Uncialis Pinnâ Dorfi fecundà Officalorum feptende, cim. ART. Gez. 29. Gobius Aphya & Marfio dittus ART. Syn. 47. Aphua Cohites. WILL. Pift. zo7. Mario Veneto: rum. RAT. 76. Gobionaria,. CHARL. Onos. 143. pn aganello noemt , voorneamelyk in kleinte-: \ IV. want de Heer HasseLQuist „ die er een in de AFDEEL, wkn van Smysna gekreegen hadt ; ’t welk twee Jang was; merkt aan, dat die Góbius Ä eelt ARTEDE door den bynaam van biuncia- dis onderfcheiden hadt (*), flegts eene verfchei. denheid zy van de tweede Soort, dat is van den Paganellus, ‘De Ouden hebben vena’, dat deeze kleine voortkwam uit de Kuit der grooteren. Inder- daad, dit ís veel waarfchynlyker dan *t Gevoe- Jen van RoNpeLeriës , en anderen, die meen- den, dat zy gebooren werden uit het Schuim der Zee , of der Rivieren , na een warmen Regen. Om die reden , niettemin ; was dit Vifchje- aan Venus toegewyd, Men ziet het, evenwel , zig in dat Schuim wentelen, gelyk de Wötmen in de Slyk. Veel werks hebben ’er de Ouden van gemaakt en ’t zelve zelfs : tot bewaaring of vervoering , ingezouten, Het ftreke ter Voedzel van andere Viflchen , zwem. ven ir rn adr en. zeer dt aan De Heer HAssELQUIST geeft ons een omftan. dige befchryving van zulk een Grondeltje, ’% welk in ’t getal der Beentjes van de Vinnen veel overeenkomft hadt met deeze Soort, Zyne (*) Ik denk dat hy Uncialis meenen zal, of het zidde Een Drukfeil in ’t Werk van ARTEDI moeren zyn : dat niët enwaarfchynlyk is; dewyl die Autheur de langte opgeeft van 2 Duimen. As DEEL, VIT. STUK. ® KEK, Hoorbe= STUKe Geftalte, ( B 833 B ESCH ke. Vv I NG va N ‚IV. zynde langwerpig en hooger dan breed. van 5 AFDEEL: Kop en Lyf, met blaauwe Oogappels: in geele Md Kringen, een dwarfe groef agter de Oogen: _ stuk. vyf Beentjes in het Kieuwen-Vlies; de, Zyd- — ftreep-, naauwlyks zigtbaar 3; de Navel in * „midden des Buiks, taamelyk wyd. De Buik. vinnen ‚te famen gegroeid, vertoonden zig als een Geutjes immers meer dan Tregterswyze. _ De Staart was Wiggevormig met «een fpitfe punt, hebbende 20 Straalen. Het was dige À en eenigermaate Streepswyze, gefchubd, met — ruuwe langwerpige Schubben, De Kleur, wel- ke dit Vifchje hadt , was Olyf. en witagtig. „bont over ’ geheele Lyf; en de Vinnen, hier en, daar met zwart gevlakt ; de Buik boven de Navel. wit , de Keel geelagtig , en het hadt _ een hoogroode Vlak op de Staartvin. 4 taaie De langte van dit Grondeltje , ** welk de Grieken, hedendaags, Gobia noemen, zegt de Doktor , was twee Duim ‚doch hy hadt ‘er ook van drie Span gezien, Van deeze laatften zal hy waarfchynlyk de Ontleding geeven , die | volgt. „> De Buikfpieren waren , boven de Na- s> vel, zeer dun : net Buikvlies Zilverkleurig s‚ naar de Buikfpieren, naar de Rug toe zwart. agtig. De Lever groot, witagtig, van on- „ deren met roode Aders doorfpreid ‚ en met een Ligament aan de Maag gehegt;, die kort, 2, langwerpig en dikagtig was. Het Darm.Ka- s> naal enkeld, bogtig van onderen naauwer : +, het Darmfcheil breed,dun , met zeer duide- » Iyke 22 © vj ik Ke 4 Î E | AGENTS Hek Hr Ek nr 83 P. 6 RONDEDS ‚259 e Bloedvaten. De Milt langwerpig , dik f 5 Gamera: fpits. Het Lugtblaasje van 55 ’ Middelrift uitgeltreke tot aan de Navel. gpsaten. ‘byhangzels aan den Uitgang vân de 5 -Rob; De Nieren nevens de Ruggegraat ge- Voötgefteld onder den naam van Foro, welke 5 plaatft , langwerpig. van gedaante. Knob- 5, beltjes , op- ryên gefchikt ; aan ’t holronde 3» gedeelte der Kieuwen. Rd kik ek 65) Grondel met de Straalen van de Regvin _ Borftelagtig uitfieekende. aanmerkt als de derde Soort, by Sarvianus Ln te Rome aan wórdt gegeven. ARTED _nóehit hem Gebius met de Buikvin blaaud eh de Beentjes wan de Rugvi zig boven het Wliès werbeffendè. Dus blykt, dat dezelve in de Zui: delyke deelen van ons Wereldsdeël gevonden Worde. st Verfchil van den Pozó met de zwatte éd geclagtige, gendämd Gobia en Páganellò, be: Îtaat daarin, dat hy kleiner zy dan die beiden ; hebbende de Schuúbben grooter en rúuwer dE (À | Ges (3) Gobius tadiis Dorfalibus &minentibus ; 'Sétadeis. Syfh Nat. X. Gobius Pinnâ Ventrali coeruleâ , Officulis Pinn® Borfalis fupra membranam aflurgentibus, ART, Gen. 295 Syn. 47. Gobius tertius ‚ Jozo Rome Salvianí , forte Gbit albus Rondeletii. WILL. Pifr: zor RA}. p. 76 DEEL: VII STum, AFDEELò Hoorpe dl STUK, hdd Ô ze, _…Deeze fchynt de witte Gobiò te zyn van RoN. _ DELETIUS en GESNERUS , dien WirroucHBg ego BESCHRYIVING VAN Iv. XIX, ‘Hoorp- STUK, VI. Pectinirot= Ens. Kambek, er dh ' / / he ze EN A Gevoel; van Kleur bleeker-en naar Zee de Zydftreep uit zwarte Lyntjes niet uit Stippen famengetteld zy: dat de Oogappels met een _ Zilverkleurigen Kring zyn omgeven : dat alle de Vinnen aan de enden blaauw zyn, en de Buikvin t’ eenemaal. %Getal der Beentjesinde Rugvinnen is 6, 13, in de Borftvinnen 16, in de Buikvin ra, jn de Aarsvin 13 eninde Staart. vin 14, volgens LiNN&vs, | N (6) Grondel-die de Tanden vande Onderkaat. marohbdene beeft, » Á A tn i4 Dad b, i Dit is een Chineefch Vifchje, % welk mens $ om dat de Tanden aan de Onderkaak zì Kamswyze vertoonen , genoemd heeft Kambek, Hetzelve heeft een week Lighaam, met naauw- Jyks zigtbaare Schubben en byna naakt: het Kieuwen- Vlies met drie Straalen. - De Boven! kaak is door zeer kleine Kafagtige Tandjes on- effen: de Onderkaak aan den buitenrand met Borftelige Tandjes gehaaird. Drie Hoektanden, die langer zyn, vindt men in de eerfte, twee in de laatfte: geene Voortanden in de Bek. De Tong is naakt. De voorfte Rugvin, met witte flippelen. mnd heeft Ss de agterfte 06 | Straa- (6) Gebs Dendbus Maxilie inferioris Horizontalibus. Sy Nar. X. Chin Lagerftrom, N. 29. f. 3. Apocryptes Chi nónfis. OSB. Jtins 130, — iik. 4 1 de dt Er Jm Pig wan EE 4 ve ' dd é OPSDEOGRONDERS:T Mr N en. Deeze. laatfte is overlangs „ Wit WV. _ geran De Borftvinnen hebben 19, de Buik- ai ag Á vinnen aa: ; gelyk in die Geflagt.5 gereenigd pieten! 4 zyn, 12, de Aarsvin25., de Staarcvin, die Ípits sTu k uitloopt, I5 Straalen. De Oogen ftaan, bos Ö ven op den, Kop, digt aan elkander. d ao | EE 1e Ea: die maar ééne Rugvin Baafs” VIT Anguillarisg ‚ Aal-Gragdele Die is ook een, Vifchje uit be ‚ welks TE de gedaante heeft van een Aal en glad of glibberig is, met de Huid byna doorfchy. nende, zo dat ’er de Aders door hèen blin- ken, Alle de Vinnen zyn rood, De Rug- en Aarsvin loopen tot in de Staart uit, De _ eerftgemelde heeft 52, de andere 43 Straa- len. In de Borftvinnen , die zeer klein en ke. gerond zyn, vindt men re, in de Buikvin 10, in de Staartvin 12 Beentjes. De Bek is opgewipt mer uiefteek ende Tanden ab (7) Gobius Pinnâ Dorfali unicà. Sy. Herl uaren (*) Os fimum, Dentibus exfertum. LINN. ibide EE. Nm ae. XxX, Hoorp. STUK. Naam. Kenmerken. so BESCHRYVIN sd RN _wen-Vlies heeft zes Straalen , zegt LINNdus. hin id je Í } + XX. HOOFDSTUK. Befchryving van ’t. Geflagt der KNORHAANEN 3 _ tot welken de Harnasman en Potshoeft of Don- derpaddé, als ook de Govie en andere; meeft Europifcbe Viffchen, betrokken zjn. en Geflagtnaam van KNORHAANEN geef D ìk aan deeze Viffchen , om dat zy veel naar onze Knor- of Zeehaanen gelyken. Hun- nen Latynfchen naam , Cottus , zouden zy heb- ben wegens de grootheid van bifdes Kop, die breeder dan het Lyf en gedoornd i is, %t welk hun voornaamfte Kenmerk uitmaakt, Hun Kieu- De Heer Gronovius is), omtrent de Ken- Zy hebben : zegt hy, het Lyf hooger dan breed, eenigermaate langwerpig „ vet en gemeenlyk ongefchubd; de Zydítreep zeer digt aan de Rug, regt, onafgebroken, naar de Staart loopende: de Rug weinig verheven, veelal regt: de Na- _ vel in ’t midden van * Lyf. . De Kop is hooger dan breed , doorgaans gedoornd en door uit- ftekken oneffen, fcherpagtig : taamelyk groote Oogen boven op den Kop, aan wiens end de Bek is. De Kieuwen-dekzels zyn met Stekels . voorzien, en ‘het Vlies is uitgezet, niet gedekt, hebbende zes Beentjes. De Vinnen zyn agt in getal, weerloos „ uitgezonderd de voorfte Rug- vin, Pis EBR #0 merken van dit Geflagt , veel breedvoeriger. Ok DK spe KNORHAANEN 293 welker. Beentjes gemeenlyk eenigzins ge- aan elkander: de Buikvinnen, welke gemeen- Jyk twee Straalen’ hebben, onder de Borftvin. © nen, die zeer breed en rond zyn. ’% Getal der Soorten, welken de Heer Lin- NzUS in dit Geflagt heeft, is zes, begrypende daar in, behalve de genen die men Harnasman- netje en Donderpadde noemt, ook een Sterre- kyker of Schelvisduivel wan den Heer Grg- NOVIUS, (1) Knorbaan, die geharnaf? is, bebbende aan den Bek twee gefpleeten Wratten, en den Kop, wan onderen gebaurd. … Deezen heeft Arrepigetyteld , Cottus met zeer | veele B aardjes » bet Ligbaam agtkantig. De Au- theuren noemen hem Catapbraêtus, om dat hy , als ’ ware , overal geharnaft is , en daarom geeft men ’er den naam van Harnasmannetje of Har- nasman aan. In de Noordelyke deelen van En- geland wordt hy Pogge geheten. Hy komt dikwils in de Noordzee voor. Men vangt hem menigvuldig , het geheele Jaar door, aan den Mond der Elve en Eider.Stroomen , zegt CHARLETON ; alwaar hy, van de Ingezetenen, cn | wtein. - (1) Cottus loricatus; Roftro Verrucis duabus bifidis, Ca. pite fubtus cirrofo. Syf}. ‘Nat. X. Gen. 136. Cottus ciuris pluwimis, Corpore oétagono. ART. Gen. 4.9. Syn.77.Spec.87. Mufs dd, Fr, 1. p- 7e» Cataphra@Qtus. „WILL. p. 211, RA, Pr rn sid OE A B oid 4 DEEL, VII STUK, EL 3 IV. fer zyn. De twee, Rugvinnen ftaan digt Arpzen, Soorten. IL Cataphrae. nas’ IML} XXe HoorFD- STUK. Harnasman. zot BESAEREVENG viken Steinbicker , Muller en Bursbull geheten wordt: : doch de Duitfchers, in ’% sari 2 noemen hem Gabler. Deeze Vifch heeft de langte van twee Hand. palmen op ’t hoogfte: zyn Kop is byna drie. hoekig en twee Düimen breed; aan de Zyden geknobbeld , van onderen zashel, van agteren gedoornd, mer een kleinen Bek, Hee Lyf is agtkantig en naby den Buik zeskantig; van bo- ven bruin met zwarte vlakken; van onderen witagtig. De geheele Vifch is met Beenige Schubben of Schildjes bekleed ; gelykerwys, de Steur. De Rugvin die bykans in tweeën ver- deeld is, i heeft in het voorfte gedeelte vyf Ste- kelige, in het agterfte zeven zagte Beentjes, dat is 12 te famen: de Borftvinnen hebben ” er 15, de Buikvin 3, de Aarsvin 6 en de Staart» vin 11 Straalen. In het Kabinet van den Ko» ning van Sweeden vindt men ’er één ‚die in de _ Borftvinnen 16, in de Buikvinnen 2, in de Aarsvin 7 Beentjes heeft, De Harnasman heeft geen. Tanden, dee in plaats van dien zyn de Lippen ruuw, en in de Keel heeft hy eenige ftekelige. Beenderen, ge. Iyk andere Viffchen. Hy leeft van Garnaalen en andere kleine Vifchjes, wordende vande genen, die aan de Zee.Kuft woonen, voor een lekkerny gehouden, Men fnyde ‘er den Kop af, dan kookt men hem in Water, en, na het affchraapen van de Beenige Korft , wordt hy met Boter en Azyn genuttigd. | | ek (2) Kuor- | B a „Er nn B kor KROREAANTEN:- 269 … (2) Knorbaan met vier Beenige Wrattenaanden _1V. 5 ij Men vindt deeze Soort van Knorhaan in de steed Oofttzee, wordende Hornfimpa genoemd van de Sweeden. Zyne vier Hoornen, op ’t midden 24e2rier- van den Kop, doen hem by de andere witmun- yisttoor ten, De Heer Linnaus heeft 'er, als nooit te, Pl. Lxt. vooren afgebeeld zynde, de nevensgaande Fi. nld guur van in 't licht gebragt, Á _Deeze heeft den Kop platagtig , met de gaa- _piog van den Bek wyd, het Lyf eenigermaate hooger dan breed : het Kieuwen - Vlies met zes Beentjes, die zeer zigtbaar zyn. Op den Kop \ zyn vier Hoornagtige by uitftek rouwe Bul. ten of Krobbels, in *t vierkant geplaatft, en bovendien komen een menigte Beenige Stekels ® uitde Beenderen, zo van de Onder. als Boven. kaak , voort. ‘Het Kieuwen-Vlies heeft 6 Straae len , gelyk in alle Soorten van dit Geflagt: ook vindt men verfcheide ryën Tandjes, zo in de Onder. als Bovenkaak. Boven de Zydfireep loopen wederzyds, langs de Rug, twee ryén van kleine rauwe Knobbeltjes. De Huid daar _tuffehen is ongefchubd en glad: de Kleur nu grysagtig, dan donker, met zwarte dwarsftreep- jes op de Zyden: de …uik wic: de Vinnendik- Ne wils 2) Cottus Verrudis quatuor Capitis Offeis. Faun Suee 258. Sy. Nat. VI. pag. 47. T. 4. f. 3. Mu. Ad. Fr, Le pe 70. Tab, 32, f. 4, Cottus fcaber , tuberculis quatuor Core niformibus in medio Capite. ART, Ger. 48. Spec, 84e _ K.DEEL, VILSTUK, A 296 BESCHRYVANG WAN Iv. wils getekend met zwartagtige Vlakken. „Le van de Rug hebben gemeenlyk, de voorfte. ä de agterfle 14 Beentjes: de Borftvinnen 17 of stug. 1Ó5 de Buikvinnen 4 , de Aarsvin 14; de Staart- vin 12 Beentjes of Straalen. ’t Gertalder Wer. velen of Graaten van de Rug is veertig. Dit Vifebje, dat zig onthoudt in de geheele Ooftzee , zelfs in de Bothnifche en F infche Gol ven ‚ aan de Eilanden Gothland en Aland; paart tegen ’ end van December: het leeft van Diertjes, die Zee.Piflebedden genoemd wer-: 5 1 : 5 CN aen, : UE 3) nor dash die de Keek met ijs gebaard G FUANLENS. Wettindifche beidt, bet Lpf naakt. Deeze zou eigentlyk Knorhaan of Knorrepot genoemd mogen worden ; dewyl hy , gevangen wordende , een koorrend Geluid, maakt. Ook verbeeldt men zig; dat het de ‘Knorbaan zy van Niuwnorr , dien de. Brafiliaanen _Niguê hee- ten, nDe Heer Gronovius ftelt hem voor ‚ by den naam van ongefchubde , bonte Cortus, die de On der kaak. langer dan de Bovenkaak en zeer ge baard beeft. Door zyn Wel. Ed. wordt zoda. nig een Vifchje befchreeven uic Brafil „van zes of zeven Duimen lang, dat plat en breed van Ni riee | Kop, (3) Cottus Gulâ ramentis villofà , Corpore nudo. Maf. Ad. Fr. LL. Varietas alia. ibid. Cottus alepidotus varius, Maxil- lä inferiore longiore multum cirratâ. GRON. Huf. 1. n. 1064 Nigui. M ARCGR. Braf. 178. Gallus grunniens. WILL. ebt, App. TE ar Boere \ “ s Ke 4 d Kops wyd van ‘Smoel , hoog van Rug en breed ‚van Buik. is , hebbende het Lyf Spilrond: vn de Kleit roodagtig bruin en witagtig bont en vuil; de Zydftreep beftaande uit enkele gaatjes. In de Rugvin telde hy 25 Beentjes , waar van de drie voorften kort en fcherp: in 5 de Borftvinnen 235 in de Buikvinnen 3: in de Aarsvin 19 en 15 in de Staartvin. De Tellin. gen, die men van dergelyke Vifchjes in Swee- den. gedaan heeft, verfchillen merkelyk. In’ | Werk van SEBA vindt men de Afbeelding van _deezen Knprhaan (*) , die zo getuigd wordt, ’t zy gebraden of gekookt „ zeer fmaa- kelyk is, | (4) hun” „ ldie den Kop met Streepen en bet Ligbaam met Zaagswys getande Schub- ben gedekt beeft, de Zydflreep werbeven. __In deeze , wiens Woonplaats niet aangete= ‚kend wordt, ftelt Linneus het getal der Straa- Jen in de Kieuwen- Vliezen 7, in de Rugvin- nen 9, IIs in de Borftvinnen 2, in de Buikvin= nen £, in de Aarsvin rr en in de Staartvin 12. ‘« Blyke klaar, dat hy, wegens de Zaagswys ge« tande Schubben 5 ria byraam van de rauwe draagt. ‘ (5) Kor. @) Thef. EL Tab. XXVIII Fig. 4. (4) Cottus Capite ftriis Corporisque rr frais, ie meà laterali elevata. Sf. Nat. Ke '1.DreL. VII. STUK. ON 5 „pr KNORHAANEN. 2 FIV, ‚ ÄFDEEL, Hoorp. STUK, ’ 508 BESCHRYVING wan (5) Krorbaan. met veele, Stekels aan las, Arprer. Kop, hebbende de Jaen een . XX, oe langer. x À Î : 1 ed | HoorD. STUK. __Deeze wordt Scorpius of wd aardi â Se tas, dat is Zee -Scorpioen, by de Autheuren gehe. È DEE ten, en onder deezen naam, doch gantfch niet b Pl. LXL. natuurlyk, by Jornsron afgebeeld. De Nes’ derlanders noemen hem Donderpadde , volgens 3 den Heer Gronovius; doch volgens ARTEDI < Potsboeft ‚ en volgens Writer! Potsboeft. Miffchien is dit laatfte, by verbaftering, afs À komftig van Pâddehoofd: dewyl de Kop naar; | dien van een Pad gelykt. Ook zweemt de gedaan. , te eenigzins naar de Vorfchen - Poppen. Van de Engelfchen , in Cornwall, wordt, dit. Vifchje Fatber- Lasber, dat is Vader Geeffëlaar , gehe. | ten: de Sweeden noemen het Rotfimpa „ Skrab. « _ ba en Skjalryta ; de Deenen Ulka , de Holfteinefs Wulk, zegt ArTEDr. Ik verbeeld my, egter;, dat die Vifch, welken de Heer PONTOPPIDANS- onder den naam van Ulk befchryfc, tot het vol gende Geflagt behoore, «vt ee De Heer Gronovius betrekt ‘tot deeze Soort den Virginifchen Scorpioen , welke i in het Werk: van * WicroucmeY keurlyk is afgebeeld 61 | „dech _ ensen wiener Te ‚…{s) Cottus Capite fpinis pluribus, Maxillâ fuperiore paula longiore. Syf?. Nat. X. Ulka. Jt. Scan. 325. Cottus alepis dotus, Capite.polyacantho, Maxillâ fuperiore paulo longiore. ART. Gen. 49. Syn. 77. Spec. 86. Faun, Sue 230, dlufs Ad, Fr. L p. 70. GRON. Muf. 1. n. rog, (*) Scorpius Virginianus. WILL. Jchth, Tab, X. £, 1 se U 3 d « We '  4 8 \, 8 t 5 “ BEN verfchile merkélyk van onze. Donder. addez alzo de Rugvinnen, in dezelve, van el: a, afftaans hoewel hy anders, in gedaan- te en gevlaktheid , zeer naby komt aan gemaakt is „dat in’t getal der Beentjes van de Vin nen meeft overeenftemt met de Telling van | gemelden Heer, welke wederom eenigermaate _ verfdhilt met die van den Heer LiINNaus, Wirrovorsy getuigt, dat de Donderpadde, die men in Cornwall, fpottende, Father Lasber Dr Knsor. HAANEN 299 myn Voorwerp, naar ’t welke de Afbeelding noemt; de langte heeft van een half en fom- tyds drie vierden Voets. Myn Vifchje is age en een half Duim lang: het heeft de gaaping ‚ vaa-den Bek meer dan twee Duimen wyd, en de Borftvinnen zyn twee Duimen uitgeftrekt, In de Rugvin , die uit twee deelen beftaat, welke byna van elkander afgezonderd zyn, tel ik in bet voorfte deel 8 fcherpe , in het agters fte 14 flappe Beentjes; de Borftvinnen. hebben IS , de Buikvinnen 3, de Aarsvin 9, de Staartvin II Straalen. hk Dit Vifchje komt, ten opzigt van de ge. daante, veel met de voorigen overeen. Het ontbeert ‚ egter , die vier Hoornagtige Knob. bels van de tweede Soort, en de. Bandjes van de derde. Ook maakt het uicfteeken van de Bovenkaak , voorby de Onderkaak , een aan- merkelyk verfchil, De Kop is met verfcheide doornagtige Stekels gewapend , van welken 'ee wederzyds drie , zeer regelmaatig , geplaatft 1. DEEL. VILSIUK Ie ZyDs AE WEERER 217 VAE 17 0 es p IV. AFDEELe. XX. Hoorp- STUKe VI. Gabio. Govie. goo BESCHRYVING vaAR zyn, aan de kanten van een wyde G f of uicholling, tuffchen de Oogen. De Kl Ir rosagtig bruin en vuilwit gemarmerd, inzon. derheid ap de Rug en Vinnen, uicgenomen aan den Buik , die geheel wit is, Men vindt het in _ de Noord- en Ooftzee, en hee wordt van den Gemeenen Man gegeten. nes Don (6) Knorbaan , die glad van Lyf is, met twee | Doornen op den Kop. Dit is de Cottus der Ouden, dien men ook wel Capitatus of dik-Kop, en Gobio fluviatilis Capitatus „dat is dik-Koppige Rivier-Govie „ge. noemd vindt. De [taliaanen geeven ’er , om die zelfde reden ‚den naam var Capo grofJo aan, en de Engelfchen dien van Bullbead of Stieren- Kop ; anders ook van Müllers-Thumb of Mo- lenaars Duim: de Sweeden dien van Sten-fimpa of Stenlake. Die laatfte naam is, buiten twyfel, van de Levenswyze afkomt want dit Vifch. _ je verfchuilt zig doorgaans onder Steenen, op den Grond van Beekjes en Rivieren, maakende aldaar zyn Nett en broedende zyn Eijeren, zegt LINNAUS. Anderen getuigen, dat het Wyfje onmaatig zwelle door de Kuit, welke; op de Borft Klootswyze vergaderd , zig als | hdd | twee { (6) Cottus levis, Capire fpinis duabus. Syf?. Nat. X. Cottus alepidotus glaber , Capite diacantho. ART. Gen. 48. Syn. 76. Spec. 82. Faun. Suec. 279. Uranofcopus Capite wtrinque monacantho. GRON. Jfu/. Il. N. 166. Gobio fhaviatilis capitatus, WILL. p. 137. Tab. H. 3. fig. 3. & rd | | YDE KNORHAANEN Sof _twee Prammetjes vertoont, beflooten zynde in een zeer zwart Vlies. Het heeft de langte van vier of vyf Duim, zelden van een half Voet. Te Fablun vondt men ’er een wan twee Duim lang, genaamd Slagg- Simpa, dat naauwlyks van deeze Soort fchynt te verfchillen, wier al. gemeene Woonplaats is in de Rivieren van Eu- Oe tt | AA De Heer Gronovius waarfchouwt thans, dat men deezen Krorhaan niet verwarren moet met zyne derde [eerfte] Soort van Sterreky- ker, naar welken hy in gedaante zeer gelykt, _en waar toe dezelve, te vooren, door zyn Wel Ed, was gebragt geweeft. Het Vifchje , dat door hem thans, uit den Donau afkomftig, als deeze Soort woorgefteld wordt (*) voert by Krein den naam van Percis, die groot van Kop is, glad en Kort van Lyf, met den Kop; in de Jongen , grooter naar evenredigheid van het Lighaam ; de Onderkaak langer en Afchgraauwagtig; de Rugvin en. egaale Staarte vin met verfcheide bruine Stippen getekend: de de Oogkring wit, in een breede. zwarte cire kel: ’t getal der Vinnen zes. Andere Soorten, van dit Geflagr, hadt deeze Heer Coryftion gee tyteld. ‘ | | Fi (*) Cottus alepidotus ; Capite plagio-placel, lato , obtufo uttimque monacantho. Zoöph. Gron. Fafc. I. p. 79. N, 270. xe E. DEEL. VII. STUK: | | | XXL ( IV _ AFDEEl HoorFp-: STUK. T Porcus, Kleine, N 302 BESCHRYVENG! Voos APO DNR ok HóorDSsTUK aso ‚3 1 Befsbryoing van 't Geflagt or an ScorPIogs NEN, wegens bunne Stekeligheid- dus genaamd, _… tot welken de Noorfche Zee « Ulk „en Bengaal „fche: Tover. Vifch, fchynen te bekopren,: 4 Ovt den naam van Scorbena, die door de Ou den reeds aan zekere Viffchen & ì gegeven was , welken later Authêuren Scos Pius marinus of ZEE -SCORPIOEN getyteld hebben , komt dit Geflagt voor. De Kenmerken zouden be- ftaan, in een gtoote Stekelige Kop, de Oogen digt aan elkander: Tanden in de Kaaken , het | Gehemelte en de Keel: doch dit wordt ook in_ veelen van ’t voorgaande Geflagt gevonden. Dat in het Kieuwen- Vlies zeven Straalen Zyù, En maar zes in dat van den voorgaanden', komt my voor als een fyne onderfcheiding. De Baardjes, die ’er aan den Kop der Zee- Scorpioe. pen zyn, maaken wel het duidelykfte verfchil met de Knorhaanén uit. In dit geflagt zyn maar twee Soorten, een Kleine en een grapte, als volgt. (1) Zee-Scorpioen met Baardjes aan de Old en SE: « Vin. fn Scorpaena citris ad Oculos Narêfque. Syff. Nat. X. Gens … 137. Zeus Circis fupra Oculos & Nares. Muf. Ad, Fr. 1. ps 63. Scorpena pinnulis ad. Oculos 8 Nares. ART. Gen. 47e — Syn. 75. HASSELQ: ltin. 330. Scorpius minor & Scorpenae Wd P. 331. RA]. Pe 142. Arles VAA LE Beds y/ ' Ae ld s „CV LT EN MRRERST AD d fd Li ü j - - dl 45ste ; De kde alah eli Ie ie 7 Ki : Ka) K han ad df 8 E e 1 LA Á Dal Ei Kad ZEe- SCORPIOENEN. 303 netjes s by-de C Oogen en „Neusgaten ; hadt | Vs 5 ‚deezen tdeg gefchreven: Spiegelvifch AARDE NG met € Bardes wan de Oogen en Neusgaten, Piet ge JL ] in de Befchryving des STUK. ___Kabipets heh den onhe van Sweeden, getye > _ «teld. Die byhangzels onderfcheiden hem ge. ‚_moegzaam van onze vyfde Soort van Knorhaa- __ men: doch het is zonderling , dat fommigen de» ï zelven geenszins by de Oogen, anderen in % k geheel niet winden (*). De Kop is , inzonder. ‘heid op de Kieuwendekzels , zeer fterk ge- „doornd; gelyk de Heer Gronovivs dit in een „Voorwerp van den Heer VosMAER , uit den _ Arlantifchen Oceaan , waargenomen heeft; ’t ‚ „welk zeer naauwkeurig van hem befchreeven TOBE (PRE) aen Vonn _ Zyn wel -Ed. heeft deeze beide Soorten kan, betrokken tot het Geflagt der Baarfen , noe- … mende deeze: Baars met ééne Rugvin, den Kop Kuilagtis , gedoornd , ongefchubds den Bek onge. kneveld ; Baardjes aan de Oogen, aan de zyden van | | 40 7 _ (*) In het onderfte Kaakebeen zyn veele kleine Baardjes en in het bovenfte eenige weinigen. Ook fteekt een enkeld Baardje , van vooren , aan weerkanten van het Neusgat uit ; maar langs de den ziet men zeér veele kleine, Doch, daar is er geen omtrent de Oogen. SkBA. Thef. rin. Pp. 79. Tab XXVIII N. 2. Ook wordt tot deezen, van den Heer GRONOvI1US , betrokken die Vifch, welken de Heer KLEIN zn genoemd heeft, Coryftion fördide flaveftens, unicà, parum in __ Berräptâ, Pinná Dorfali, Caput crebris Spinis horridum Cp r4- gofum , appendicibus carens > dat is, zonder Byhangzels, | KLEIN. Mi). IV. p. 47. NI 0 (1) Zoóphyl. Gron. Fafc, Ì. Pp. 37 0 1.DEEL. VII STUKs De À zo Ber scHRYVENG van iv. B” Lyf en den Kop. Doktor HasseLQuist; rdie 4 ÄFDrzLe >er een ‚in de Haven van Smyrna gevangen zyâ- Pl de, befchryft; vondt daar in veele Scherpagtige sruk, Doornen over den geheelen Kop verfpreid „en; boven de Oogen , twee verheven bultjes; half- ronden ongelyk, waar onder twee andere klei- nere waren: een Kuil tuffchen de Oogen, die van onderen driehoekig , van boven langwerpig was: twee kleine Vliezige Vinnetjes by de Oogen;, en andere kieinere nevens de Neusgaten: een driehoekig Knobbeltje boven de Bovenkaak: de Neusgaten naaft daar boven, beneden de Oo. gen, taamelyk groot en rond. „De Kieuwer- dekzels waren ook zeer gedoornd (*). Stekeligheid, De Stekeligheid van den Kop heeft aan. leiding gegeven om deezen Vifch Scorpioen te noemen; te meer, dewyl deeze. Stekels niet minder Venynig geagt werden door de Viffchert aan de Middellandfche Zee, dan die van den Pieterman door de Nederlanders en Nooren, RonpeceETIus verhaalt, dat een Jongen , door zulk een Scorpioen, terwyl hy denzelven in zyn Voorfchoot wilde doen, op een deerlyke wyze geftoken zynde, van hem geholpen. wdre met er op te leggen en doorgefneceden Barbeel ef de Lever van den Scorpioen zelf 5 gebruiken. de, aan den omtrek van de Wond, geftooten ‘Maftik. Dus werdt die Jongen door hem gene. Zen, (9) Weife nach Palaftina. Roft. 1762. p. 37% 8 / En Ee: 2 a, MIT, ng 4 | _ Á KENT, CS vn Á De Z PEISCORPEO ENEN. Bor # ga ver by vêrhaalde zulks; Óm- te toonens IVi ‚ welken de Oudeh tor Tegen. AFDEEL, ’ ‘den Scótpiotns- Steek opgegeven had. Heoelk 5 dens valt en door menig did STUK4- E Ka: en Romé wördt deeze , die eld owearjer À dan een Pond fchynt te Zyn, Scrofanello gehe- 4 | ten. Hy is donker vuilgeel van Kleur, met Ì bruine Vlakken , her Lyf gedekt met kleine __Schubberjes. In de Rugvin heeft HasseLquist | geteld 12 Stekelige of fcherpe en 9 zagte Straa» fen; 16 in de Borftvinnen, 6 in de Buikvin. _neù: in de Aarsvin 8 waar van 9 doornagtig 3 _ en 13 in de Staarcvin. De Tellingen van de genen, die men in de Sweedfche Kabinetten | ar, verfchillen daar van weinig, | Ee _@) Zoe. . Scorpioen met Baardjes aan de Ónder. ta Scrofa, kaak. bit | | Groote, ‘Deeze „dien de Heer Gidnohius chans noemt: Bai met eene Rugvin, den Kop Kuilagtig, ge- doornd „ ongefchubd ; de Staárt gerond ; de tip van de Onderkaak met twee Baardjes gekneveld: heet by de Ouden eigenclyk Scorpius, daär de voora _ gaande Scorpides of Scorpena , of kleine Scorpioen, _getyteld wordt. Deezen noemen de Vifch- 2, Bi é B KA 4 (5 id ver. k 23) Scorpaena Cirris ad labium inferius. Syft. Nat. X, ‘Scorpena tota rubens , cirris plurimis ad Os. ART. Gen. 47. sSpner76. Scorpaena Capite cavernofo, cirris geminis in Maxil jà inferiore? GRON. Mu/. 1. N. 103, Scorpius major, WILL. p. 33í. RAj. p. 142. ENE 1, DEEL, VIL STUK, A4 tk Dr 306 BESCHRIVING van Tv, verkoopers te Rome Scrofano , en daarom geeft — À ÁFDEEL. LiNNaus;s miffchien ‚ 'er den bynaam aan Raf „Scrofa ‚ dat een Zeug „en aan de andere dien van | stuk, « Porcus, dat een Mannetjes Varken of. Beer be. tekent. De fuige Vertooning , die zy maaken, zal mooglyk aanleiding-daar toe „gegeven heb. ben. Deeze wordt te Marfeille Scorpena gehe= ten, „Men agt den kleinen, op ver na, zo ge. zond niet tot Spyze, als den grooten ‚ die ook menigvuldig voorkomt in de Middellandfche Zee. | hens Deeze Soort van Zee-Scorpioen is-van de voorgaande „ daar in, zo men aanmerkt (*)s deeg” _z. Dat hy drie- of viermaal zo groot: 2. Dat by geheel rood of binet: Zy; hy en Vezels of Baardes nei, voorname- Iyk aan de Onderkaak, die den voorgaanden ontbrecken, en fommigen ook aan de Boven- kaak. 4. Dat de Kleur van de Lever hooger zy en bykans Saffraangeel: 5. Dat de Kien wendekzels, aan. de boeken, met Stekels be. zet Zyn. Omtrent de inwendige deelen wordt ‚geen. verfchil gevonden. kn Ik vind my, met den Heer PonoeespAns > geneigd om, te denken , dat de Vifch, die in Noorwegen UIk of Zee-Ulk wordt geheten, en aldaar wel twee Ellen lang valt, deeze groote / Zee -Scorpioen zy. Het ode en aan- | zien (*) WILLe Pift. Pe 33% 4 pen he is; ‚… Wiens Siboel wat: de dj A _ 93 pat: van een half Elle3 weshalve (ommi- ss gen hem Wydfmoel [of Gaapert] heeten, » En die zelfde naam wordt ovérdragtig toege: ss paft op fommige Menfchen ; ; die met een op- ss gefpêrden Mond loopen. Aan het Lyf, da ge roodagtig is, heeft hy kleine Schubben ; by. 5, kans als de Slangen. Langs de Rug ftaat een de Lever, die goede Thraan geeft. Hy is zeer gulzig, verflindende niet alleen andere » Viflchen , van byha gelyke grootte als hy zelf is, maar ook verfcheiderley Zee + Vos ss gels; inzonderheid Strand . Meeuwen er Teis aem (PD). fterke Vin, met fcherpe takken. Het ee. nigfte ‚dat men van deezen Vifch gebruikt, is Hoortr ie. „Op deeze Zee- Scorpidenen “aat de Edet pengaalthe Gronovits de befchryving volgen van eéd Ooftindifchen Vifch , Zkan Sowanggi Bezar, of de groote Tover. Vifch, by VALENTYN gery= teid, hem door den Heer VosMArR medege., deeld. Denzelven noemt zyû Ed. Ongefchubde Baars, met ééne Vinop de Rúg, den Kop Kuit. ed en Knobbelig. In deszelfs Rugvin heeft deeze © Paturl. Bift, von meds. IL Te. p. got. Teiften , denk ik , zullen een foort van Fuuten of dergelyke Zee-Duikers zyn , die wel meeft bloot {taan voor de aanvale den van den Vifch, terwyl zy duikelen. _ KL DEEL. VIL STUK. Va Tovervifch. IV. - deeze Heer iets wees sangrsfk et ewielk. AFDEEL. door hem nog nooit, in eenige andere Vifeh XXIe Hoorp- ‚STUK waargenomen was, Van de ruime Huid , naame lyk;die de Beentjes der Rugvin bekleedt, overe fpreid met Eeltagtige knobbeltjes, wordt het gedeelte, dat de dertien voorften-bedekt , naar. de tippen der Beentjes toe verbreed, uitgefpreid, en gaat over tot eene gelobde Kam. ’t Getal der Beentjes, in de Rugvin , was 20, in de Borftvinnen 15, in de Buikvinnen 6; in de Aarsvin 9, en 14 in de Staartvin. « Van die der. Rugvin waren 13 fcherp of Doornagtig. Dit komt nagenoeg met de Tellingen van ig Zee- Scorpioen overeen. ( Kaapfche. 1 _ Een andere werde. die ibu noemt : Baars met ééne Rugvins den Kop-wederzyds, bo- ven de ae » viertandig: de Dekzels met-tavece stekels gefchubd: de Staart egaal: fchynt mer- kelyk, in de. Telling , met. den voorgaanden te verfchillen, In de Rugvin waren 26, Beentjes; waar van 14 ftyf-en fcherp: in de Borftvinnen 18; in die van den Buik 6, waar onder één ge. doornd: in de Aarsving , van welken drie ftyf en fcherp; inde Staartvin re Beentjes.» Zeer naa komt deeze, in het getal en de gefteltheid van de Beentjes of Straalen der Vinnen, met on-, zen eerften kleinen Zee-Scorpioen, overeen. Men vindt hem in Zee, by de Kaap der, Goe. de Hipe a ee ep XXI, HOOFDSTUK Bef Bbhpoï ing van ’ Gefiagt ies Sursnr vfssctend vaar. toe de. Weftindifche Zilver-Vifchjes „en ig Zonne-Vifch , anders si Smid genaamd, “betrokken ijn eea a ei MKS & Es | D: naam van oi s Op dit Geflagt eral: _ Naam, RE “was by de Grieken den Opperften der Heidenfche’ Godheden eigen. Prinius heeft _denzelven , zonder te melden, om wat reden, aan dergelyk een Vifch gegeven, Ik geef aan dit Geflagt den naam van SPIEGELVISSCHEN , welken fommigen inderdaad Mgerkin en de eer” fte Soorten verdienen dien te redt.” „Volgens LINNAUs beftaan de Kenmerken, in Kenmerken. een op Zyde platten, van vooren {teilen Kop: de Bovenlip met een dwars Vlies gewelfd: de ‚Tong Elsvormig. Het Kieuwenvlies heeft ze- “wer Loodregte Straalen, waar van de onderfte dwars loopt. * Het Lyf is famengedrukt of plat Op zyde.“’t-Geimelde dwarfe Vlies dient, zo de Heer Gronovrus verzekert, om de Boven- kaak, welke deeze Viffchen naar welgevallen uitfteeken en inhaalen kunnen , te verbergen. Zyn Ed. merkt aan, dat zodanig een Vlies ook in de Baarfen ‚- Spaaren en andere Geflagten: te vinden ; en -derhalve t'onregt voor een, ‘onder ___fcheidend Kenmerk opgegeven zy ; weshalve van hem de'-Bek aan de tip des Kops; en zeer “_LDEEr. VI: STux. NR ate Kleine ns stuk, geeft , is wier „waar onder ‘de * E Vomer. eert 4 s , wege BerscrHR evinervien t be _ Reine Tandjes, té hebben, ide pläats- gef En Pr ‚Getal aart eg welken, Úrsaos op- dean dba dienders behooren ós by Pie et € 1) Spiegelifh met, een , gevorkte. re, 5 en een neerleggende Graat voor de Aarsvin, | ee ERG n re Aucheur.berrekt. ee ek het ongefct de Zilverkleurige Ruicvifchje, van BRowNE op Jamai! ka. waargenomen ‚. met alle, de, Vinnen kort. Heg: Voorwerp, dat. door. dien, He „ia de Befchryving, vanhet Kabinet, zyner Koning. iyk, Sweediche, Msjefieit, ds afgebeeld. i is „ hadt twee Graaten agter de Nevels, en fcheen ‚dus; SEBA », gepaamd, ZilververwigeChetodan, (5)s verfchillende tenmin{te, doorde, korsheid. der Vinnen van; de. volgende. Soort, „Het is-Ruitag- tig, van, figuur.„gelyk, de, gewoone, Weftinditsbe” Zilvervifgbj jes.„en, Zilveragtig vans Kleur: % t Ge- tal der. Straalen, inde. Vispan „.verfchilt weinig mel, dat ei „Val, 4 volgende: AO iid Et iis Di er N ik ein idd d 5% lamer el hl celeron te: 1 (SEA qe Af tt KO! et „NAiD , : ne, k 2) À oet ot « oanoui osisedai, a; L9HIN “Lat 2 ij er MUTE IE ATZA 0) Zij Ape chan, RaT I. p. eg „… Genigermaate, overeen ste komen, met ‚dat; van 05 (EJ Zeis GahdiTBiFnrer , PSpinst Ait Pilat Ant delers bere, Syft..‚Nat. X, Gems138., Rhotebpidá,y alepidoea, vÂg- genrea, Pinnis omnibus brevibus. BROWN. Fam, 454 Zea Cel Biflech, Daft HE Fr. 1 p. “66. TI XKKT. fie. 5 65) Ghgteden krindik k dezen calorie aquieisr(duobiis brerivs loco Pinnarumg entralium pr peen SB Telg Ji < {: Je A ME J k | À „@ be vi ge wi 9 nn SrtecrEvrstcHen. SII b met hè tiende Straal van de. Ea A ge dan bet Lof. aid 8 af langheid van twee Straalen of Beentjes der Vinnen, is het Soortelyk Kenmerk van dit Vifchje, n welk van de Brafiliaanen Abucatuja en van de Portugeezen, in Brafil, Peixe-Gallo of Haanvifchje geheeten wordt. Ikan Kapelle js een Ooftindifche naam, welken Rurscr ge- bruikt, en VALENTYN {chynt ’er , onder den naam van Ikan batoe Fang Maba afing , gewag van te maaken. De naam van. Lune of Maan wordt er door pu TERTRE, in de befchryving der | Voor “Eilanden, van Amerika , niet onaartig aan gegeven: weshalve wy het Maanvifcbje noe- „men, Gemeenlyk worden zy Zilvervifchjes ge- heten, en deeze naam voegt hun immer zo wel, als aan die van de voorgaande Soort. Zie hier de Befchryving ‚ welke de Heer Grono- „vivs ons van zulk een, uit de Verzameling van „den Heer VosMAER „ geeft. ijt Hetzelve heeft Lyf en Kop dun en perpen- diculaaar breed; de Rug en Buik zeer fcherp; ‚de Bovenkaak een weinig korter. dan de Onder. kaak: naauwlyks zigtbaare Tandjes in de beide Moe 0 A ‚Kaa mis de; 2) Zeus râdio Dorfali decimo , Anälidue fecùhdo, Cor- ‘póre longiótibusì Syf?. Nat. X. Zeus dein HtfurcÂs ART. Gen. 35. Syn. 78. GRON. Mu/. IL. N. ‚ Rhomboida ma- jer alepidota , vadis anterioribus Pinnz Dr falis & Ani longis- fimis. BROWN. Par. 45 5e mecha MARCGR. Bra/. 161. “L,DEEL. VIl. STUK. V 4 Ruevin, en de tweede van de edere’ Jan. À XXII Hoorp. ‚STUK, IL. Gallus. Maanvifchje, / 312 BEsSCHRYVING VAR, IV; _ Kaaken: het Lyf glinfterend. Zilverkleur. ide ge Zydftreep-krom , naar de Rug geboogen:. eene: Bn 18 Rugvin, van 31 Beentjes , van welken. de nee STUK, gen voorften Doornagtig fcherp 2 de overigen Maarvijtbje zagt. Van deeze laatften ís het eerfte als een Borftel uitgerekt: de overigen zyn veel korter: de Borftvinnen lang: uit 20 Beentjes beftaan- de 5 de Buikvinnen zeer lang en zwartagtig, van 6 Beentjes. De Aarsvin heeft ao- Beentjes, waar van het cerfte alleen fcherp en ftyf is, de overigen zyn zagt En flap, en het’ eerfte van deeze laatften is als tot een Borftel verlangd, {even als-dät Beentje van de Rügvin. De Staart | is breed en zeer wyd gevorkt, hebbênde'1 7 lang- agtige Beentjes. De Buik, tuffchen de Aars- en Buikvinnen , beftaat uit een enkel dun en ef fcherp Beén. | | Feet prat. _ IK vind aangemerke, dat het een fmaakelyk oen Eeten zy, in de Wettindiën, © “Ook móeten "er van taamelyke grootte voorkomen, in welken de Rug dikagtig is. Ik heb ‘er eén van twee Dui- men breed en drie Duimen lang; ‘behalve deStaart; “paar ï welke de Afbeelding : is gemaakt. Eh zelve is de Rug ‘byna een vierde Duims dik: de Straalen van de voorfte Rugvin ‘zyn nagenoeg twee Duitmên, die van de Buikvinnen metke- lyk langer dan de voorfte Beentjes van de Aars. „vin … Deeze laatfte Vin heeft 19, de Borft- —vianén=eo- Beentjes : de andercn heb ik niet er ib lie HED IR A Ì î el | < EE (3). Spie. Í gen St. ‘Pieters. vi fch wonen ds of de kdao Vlak, _op zyne platte Zyden ,: den Stater ver« beeldde, dien de Apoftel Petrus: in de Bek van den Vifch wondt, welke door hem; op ’s Hei. lands “bevel den Hoek in Zee werpende , met dén- Hengel werdt opgehaald. «Wegens die zelfde Vlak wordt hy, van de- Katwykers , _Zönne- Vifch geheten , zegt GroNovrus. « In veele “deelen van Italie noemt men hem, nog hedendaags, Pefce fan Pietro, Citula en Rotula 3 in* Dalmatie Fubros ’t welk de Ingezetenen af- leiden’ van de Smids Werktuigen „ die-hy aan ’t Lyf féhynt te hebben, doch anderen: oordeelen het afkofnftig van de Koperagtige Kleur: wes- halve de Grieken hem Xaaxevs noemden. Dus geeven de Franfchen ‘er, nog’ heden, den naar ván- Dorte , dat is vergulde Vifch aan, zo wel alsde sereen en de er noemen vins ‘Gal. Het is een ki uitftek Beet vien, smet. he Lyf zeer plat; overal even dik; en dus naar AUT ERD HL OTO MRP Dd «0 stuc ns wands Avesn er bÀ \ pd € 2) Zeus \candà rotindard ir teh edits Ocello rikh. Sf. Nät. pd Zeus’ Ventre aculeato, Caudâ “in extremo Citci. 60 Al , „Faber, Londövilch,. niatà, ART. Gen, so. Syn. 78. Zeus Ventre aculeato Caudà rotundatà, _ Muf. Ad. Frid. I, p.‚67. Tab. XXXI, hg. 2, GRON. “Muf.’ 1. N. ro7. Faber five’ Gallus märinus.) Wilk: Fijt. p. 294. RAJ. Pift, py 99. OSCH tat: „J-DEFL. VII STUK, Vv 5 ia Biden vvine vaa Iv, . een schold gelykeride : : döch hiet op “zyâ plat ÁFDEEL, zwemmende, gelyk zodanige Viffchen , én daar. HA, om dok’ niet tot de Platviffchen. behooren. QED hf stuk. de, Den Kop heeft hy zeer groot. met een Eph ; vreezelyk wyde :gaaping van den Bek: de C gemzyn groot, met wyde Appelen en geele Krin: gen ; ‘de Neusgatén ftaan dige. aan de Oos: gei. De Zyden zyn Olyfkleur „met witagtig blaauw. verfcheidelyk. befprengd of gemengeld. In ’e middén van ieder Zyde vertoont zig een ronde zwatte: Vlak, ter grootte„van een-Zeft. hâlf, De Vifch heeft. kleineSchubben;kleine Tand- jes: en bovendien ruuwe Beentjes-in de Keel, Op de Rug zyn twee. Vinnen ‚: waar van de voorfte ro Beentjes heeft , die {Eyf zyn met flappe Straalen daar’ nevens , die verder. uitloo- : _ pen met het Vlies, ’t welk aan deeze Vin de gedaante, vâmseen Zeilen geeft. De-agterfte Rugvin heeft 24 ‚ buigzaame ‚ Kraakbeenige Straalen »… waar, van de. twaalfde de langfte is. De Staartvin „'ùit 15 takkige Beentjes. beftaan- de ; heeft‚eenén rònden Omtrek aan ’c end, De Borftvinnen hebben ieder 14 Straalen, de Buik- Winnew-75 Zyúde! daar van de eerfte of. voor- Iykfte ftyf, Bêénigven Graatig „ de andere zes ‘Kraakbeenig en buigzaam. De voorfte Aars- vin heeft 4 ftyve, de agterfte 22 flappe Straa- ten. Voorts: zyn 'er aan den. wortel der Rug: Kl Aarsvinûeù:, “wederzyds, zekere Doorntjes, aan dien der voorften ‘enkeld, aan’ dien der age terften El ie E ook: vindt men” twee ryën | nde pe Sero EGEL/VI S SC HEEN. 315 je die van de Kieuwen naar kt pa er | Á elf Stekels agter aan de Eicopt «Met deeze Befchryving der Geftalte, uit het Zonm-Pi Ek | Werk van Wirvoucnsy ontleend, komt nages noeg overeen die van den Heer GroNovIus, door wien “de Zonne-Vifch aldus befchreeven _ wordt C*). Her Lyf is hooger dan breed, breed, ovaal en zeer plat; met kleine Schub- betjes gedekt 5 aan de Wortels der Rug- en ‚ Aarsvinnen met tweepuntige Stekels gewapend, aan den Buik geharnaft met uitermaate harde Doornagtige Schubben , en op ’t midden der Zyden met een ronde zwarte Vlak getekend. De Zydftreep is zeer gekromd en komt digt aan de Rug met hdare Kromte, ftrekkende van den Kop byúa totaan de Staart, en dan regt in de Staart voortloopende. De Kop groot, wanftalcig ; s mét den Bek aan de tip ; de On- _ derkaak veel langer dan de Bovenkaak ; en klei. Oe Tandjes in beiden. De voorfte Rugvin is groot en zeer Vezelagtig , 8 beftaande uit IO driehoëkige zeer fcherpe Beentjes ‚ met een zwart Vlies aan een verknogt : de tweede heeft 20 of 21 weerlooze flappe Beentjes. « Zy ftrekt zig vän de voorfte tot aan de ‘Staart ‘uit. De … Borftvinnen hebben 13 enkelde Beentjes , de Buikvinnen dr „waar van de voorften Doorn. GEO ners eel IC Div che | AE (*) Muf, de, Tom. I. P AJS | ‚4 1. DEEL. VII. STUK, 316 BESCH REVINGIV AN Iv. ‘ agtig: zyn. Deeze laat{ten zyn onder de, s ASDREL: digcer aan den Bek. dan de Borftvinnen od Ed plaac(t… ‚De: woorfte Aarsvin „ „digt ag ter NR sruk. vel, die RCH midden, des Lighaams i is, „beftaat emlk. uit, 4. ftyve_ gedoornde , driehoekige. Beentjes , met een. Zwart Vlies te famen gevoegd: de ags terfte, die zig. tot vaan de Staart uitftrekt „ heeft 22 enkelde, weerlooze en flappe. Beentjes: de Staartvin „ rond van omtrek en groot , heeft 14 getakte Straalen Ef agen | Gebruik. By de Ontleding werdt de Rob. vol Simeltcn gevonden. „Men, heeft ‘er. „gezien. van. vn de Kufien x van. ‚o Engeland niet, iK” tmaar ook in de Noordzee „ worde hy dikwils, „gevangen; zo wel als in andere deelen van. „den, Oceaanp Men telt hem. onder de eetbaare. niet alleen, maar onder. de fimaakelyke en. gezonde Viffchen- SALVIANDS verhaalt at HAL de Zonnevifch, van wegen de dunheid desLi ghaams niet wel L gebraden kuanende worden; t Zy, gebakken. en, met Ver- juis, en Oranje- Appelen Sap befprengd , „of In half Wya en. Water gezooden. ‚en dan, met Olie, Zout en Speccryën toegemaakt ‘voorge- zet, wordt. ALDROVANDUS „Zegt, dat men hem | in de Kriften. Kerken plagt op. te: hangen; waar, dbnl wegens, die fchoone Nekhgn op de wel er & Li bbele wel vi’ ad N Ar, … Aa it ‚{*) In een: te 4 Zonne: vien. van ons Strand, die;ro Duimen lang is en Goudkleutig; my door den Heer W. vaN DER MEULEN bezorgd, vind ik alles een met deeze Be- fchryving overeenkomftig. | YDE SPIEGELVISSCHEN, 317” / Zyden , welke de indrukzels zouden zyn der IV. Vingeren van St. Kriftoffel: weshalve men hem AFDEELe ook St. Krifboffels-, zo wel als St, Fierens Vaich, JAE Hoorp- genoemd heeft. STUK. „Ik geef hier de Afbeelding van een/Zonne- B Vifch, welke my door den Heer Doktor vaN _HAGEN, uit zyne Verzameling van Natuurlyke Zeldzaamheden , daar toe verleend is (*). Dic Voorwerp heeft de langte van vyf en de breed. te van drie Duimen. Zo veel ik door het Glas heen kan oordeelen, komt herzelve naaft met de voorgaande Befchryving overeen ; hoewel de Vifch niet Olyf-, maar wit of Zilverkleur is, roodagtig aan den Kop of Rug, gelyk de vol. gende, tot welke Soort ik hem egter niet heb kunnen brengen. eht (4 Spiegelvifch met een gelyke Staart, betLjf IW. Aper, roodagtig. Zee-Zwyö. Men houdt deezen voor den Aper van RoN- DELETIUS ‚ dus. genaamd , om dat hy op de Rug als Varkens Borftels draagt en lang van Snaet is, of met den Bek opwaards geboogen: | ge- (*) Zulks-was te meer noodig , om dat ren in een on- jangs uitgekomen Werk de Mola van SALVIANUS , die fom- tyds de Maan (Luna) en van de Engelfchen the Sunfish ge- heten wordt, met onzen Zonne-Vifch zodanig verward ziet, dat niemand in ftaat is, om eenig denkbeeld dar van op te maaken ; terwyl de Befchryving niet het minfte met de Af* beelding ftrookt. (4) Zeus Caudà equali , Corpore rubente. Syf?. Nat. X Zeus Caudâ zquali totus rubens , Roftro reflexo. ART. Gen. so. Syn. 78. Aper Authorum. WILL. p. 296. RAJ. p. 99. de s DEEL, Ve, STUK, _ IV, AFDEEL. XXI. Hoorp- STUK 918 BESCHREIVING van gelyk ArreEpr zegt : weshalve ik hem Zee. Zwyn noem. Te Genua wordt hy Strivale, te Rome Riondo geheeten.. Hy onthoudt zig naby den Grond der Zee, en wordt daarom zelden als na een fterke beroering der Wate. ren ‚ door Stormwinden , gevangen. Of het de Kemgos der Ouden zy , die een knorrend Geluid maakte, fchynt zeer twyfelagtig. Diet Vifchje is ongelyk kleinder’ dan de Zonnevifch „ doch van de zelfde Geftalte. Nooit hebben wy het grooter gezien dan vier Duimen , zegt Wirroucusy. De Kleur is rood; het Lyf bekleed met Schubben , die ruig of Hairig gerand zyn, en daarom -ruuw op ’t Gevoel : de Bek fcherp een weinig opwaards geboogen : de Staart geenszins gevorkt , aan ’t end hoogrood. Twee Rugvinnen zyn ’er , waar … van de voorfte 9 flyve, fterke Stekels heeft; de agterfte 23 flappe Beentjes. De Borftvin= nen hebben 14 Kraakbeenige Straalen, de Buik- vinnen 6, waar onder één ftyf en fcherp: de Aarsvin 26, van welken de drie voorften kortft en Doornagtig. Het wordt, aan de Engelfche Kuft, of niet gevangen of wegens zyne klein- heid van de Viffchers weg gefmeeten. SN ad XXIII. HOOFD- hk $ E 5 ' j 3 pl E b : DE PLATNISSCHEN. if si HOOFDSTUK. oe _XXlb _ Hoorp. E fits van Geflagt 5 te s STUKe „waar in de gewoone Europifchbe, Schol, Both Tong, Schar', de Heilboth , Tarboth , Griet _ Kaan, benevens de Scharretong , en veele uite „beemfche , onder welken eenigen aartig geflippeld ven gefireept 2e Ds D: Geflagtnaam van PLATVISSCHEN kan met Nas. | zeer veel regt gegeven worden aan die ; welken men, in de oude Verdeeling , door hun- ne Platheid onderfcheidde , en Platte Viffchen* * Piz noemde, gelyk wy gezien hebben (*). Her iste _ tevens de gewoone naam van dezelven , zo on- der ’t Gemeen, als by de Luiden, die met _ Vifch te vangen en te verkoopen hunne Koft. winning berragten. Van de Hedendaagfchen worden zy begreepen onder den Griekfchen Geflagtnaam Pleuroneêtes , die van het zwem. men op de Zyde, of liever van het voortgaan door de beweeging der Vinnen, waar mede hunne Zyden bekleed ZYN s afkomftig zal zyn, N De (*) Blad. 64. Het is daarom , myns oordeels, zeer ijb belzinnig en oneigen, de Viffehen, die Plagioplare genoemd worden „om dat zy breeder dan hoog van Lyf zyn , PLAr te. heeten , en , in tegenftellingpdaar van, de Catheroplarei , die hoeger zyn dan breed, RANK. Een klein, en naauw- Iyks op ’t oog bewodriwordelik verfehil, zou dus een Vifch van rank, plat, en van plat, rank maaken. Wy zien, in- derdaad, dat de Ouden naauwkeuriger en bepaalder geweeft zyn in hunre onderfcheidende Benaamingen, IE. DEEL. VI, STUK, IV. 320 BESCHRYVING WAR ; £ De Heêr “Krein, evenwel, héeft deeze Vis. Î AFDEEL, fchep by de voorheen gebruiklyke Soortnaamen, _XXHI. Hoorp- STUK. Kenmerken, van Paffer, Solea , Rhombus , enz. onderfcheie De det, 320 71 er morda sk De Plaeviffchen verfclillen van. a hsl door de beide Oogen te hebben op de eene zyde. van den Kop, en het Lyf aan de eene kant; die de bovenfte is, gekleurd, aan de an- dere bleek of witagtig;s als ook door fcheef te zwemmen. Hier voegt Linneus by, dat zy in het Kieuwen- Vlies vän vier tot zeven Strada. jen hebben; doch de Heer GRroNoviùs merkt aan, dat hy nimmer dit getal van Beentjes daar _— Soorten. in heeft kunnen vinden: fchryvende er zes aan deeze Viffchen toe , door welken het Kieuwen. Vlies, dat onder de Dekzelen bedekt is, we- derzyds geftevigd wordt; indien ik zyn Ed. wel begryp (*). ’t Gaat vaft, (zoo hy aaumerkt), dat de witagtige of bleeke Zyde altoos zonder Oogen zy: doch men kan niet zeggen, dat die Zyde altyd de zelfde is; dewyl * er de Na- tuur fomtyds in fpeelt. Nog minder algemeen fchyne my het Kenmerk te zyn, dat de ééne Zyde altoos bont zyn zoude. De Navel is zeer dige aan den Kop. : Veele Soorten die ons bekend zyn, en zeer menigvuldig gegeten worden, ja byna, het gee heele Jaar aan onze Markten komen, zyn ’er ve ‚One ( *) Membrana Branchioftega ‘fub Opereulis conteâa Offi- culis fuffulta utrimque (ex. gopD Jt. Gron, Fafe. I. P. 72e af d Ld @) Platvifth met de Oogen aan de regter Ziyjdes bet Lof aas en geene Borflwinnen. | Uit & voor eenige Jaaren uitgegeven Werk van dien Heer is deeze Surinaamfche Platvifch , door onzen Autheur , in zyn Samenftel ge« | rb EP EL Á EA, IssCcHEN get „zel lien van. Biens begreepen. Van deeze _ hebben de twaalf eerften de Oogen aan de reg- ter, de vier overigen aan de flinker Zyde (*} GRroNovIus heeft tien Soorten van Pleuroneétes aar getekend. Iv. AFDEEL, XXII Ï. Hoorp- STUK, Ï Achirus, Surinaamse fche, bragt. | Dezelve heeft het Lighaam Ovaal , aan de regter Zyde met kleine zwarte dwarsftreep- jes getekend: den Kop aan de flinker Zyde zeer gebaard; de Zydftreep is regt: de Rugvin, loopende van den Kop tot aan de Staart; heeft 6o Straalen; de Buikvinnen hebben ’er vier. Deeze {taan onder aan den Buik, kort voor de Aarsvin , die 4o Beentjes heeft, en de Staart 16 takkige, De Vinnen zyn aan de regter Zy- de bruin, aan de flinker Zyde witagtig. De geheele langte was zes, de breedte drie Dui- men en een half. Men vangt deezen Vifch in de Rivier van Suriname. Ca) Pla (*) Onze Autheur heeft hier den algemeenen Regel ge- volgd, zonder op eenige fpeelingen der Natuur, die ook wel eens de witte Zyde bont maaken, agt te geeven. (1) Pleuroneêtes Oculis ddkerld ‚ Corpore glabro, Pinnis peêtoralibus nullis. Sy/?. Nar, X. Gen. 139. GRON. Maf. Le A, 42. 1. DEEL, VII. ST@K, | X ‚« By 2 B ge2 BESCHRYVING van OV () Platwifch met de Oogen aan de regten , Kyr Lode, bet Lyf ruuw, de Borftcinnen de HoorD- Draaden. STUK. IL. Een omftandige Befchtryving van deezen; die Zrichodalls- jan ’t Eiland Amboina, in Ooftindie, herkomftig Ambonfche. is , worde in t Werk van Artem: gevonden, Dewyl Linneus de Borftvinnen Vingers noemt , ziet men klaar de Afleiding van den Griekfchen Naam. De Kleur is, aan de ge-oogde Zyde ; donker grys of bruin, met donkerer Vlakken als gefprenkeld ; aan de andere Zyde witagtig grys. De Rugvinbeftond uit ongevaar 53 Been. tjes, de Borftvinnen, die paauwlyks zigtbaar zyn, hebben ’er 4, de Buikvinnen 5, de Aars- vin 43, de Staart 16. De middelfte munten, in de twee laatfte Vinnen, door hunne langte uit, Het Voorwerp was flegts derdhalf Duiaz lang en één Duim breed. | a (3) Platvifch met de Oogen aan de regter Zy. Lineatus. de , en zeven dwarfe Zyaftreepan, Geftreepte, | Met (2) Eek Oculis dextris ; Corpore afpero; Pinnis Pettoralibus Filiformibus. Sy/?. Nat. X. Pleuroneêtes asper caneftens ‚ Pinnis: lateraiibus vix confpicuis. ART.’ Gen. 18 Syn. 33. Spec. 60. (3) Pleurone@tes Oculis dextris „ Lineis lateralibus feptenr transverfis. S) fi, Nat, X. Pleandhiedes tuscus fubrotundus gla- ber, lineis feptem nigris transverfalibus inter Pinnam Peétora- iem & Caudam. BROWN. Fam. 445. Pafler lineis transverfis notatus. SLOAN. Fam. II. p. 277. T. 246. f. 2. RA). Pifée 157. Pleuroneêtes oblongo-ovatus , Oris latere albo cirrofo » Maxillâ fuperiore breviore, Pinnis Pe&oralibus nullis, Züeph. _Gren. Fafc. 1. N. 2504 \ ) | DE Prakvrisdcat 383 | À kt Met regt kan men deezen de Geftreepie Plat. vifch noemen , alzo hy zeven zwarte Streepen overdwars heeft, tuffchen de Borftvin en de Staart, naar ’t gene BrowN aanmerkt. SLOANE hadt hém flegts genoeind de Farmaikäfche Schol met dwars-Streepen getekend. Krein hadt hem getyteld Rhombotides met zes Streepen overdwars, die de kromme Zydítreep verdeelen, Gronovrus betrekt deezen tot Zyne voorgaan: de Soort, onder den naain ván längwerpig CN vaale Platvifch, mer de witte Zyde van deni Bek gebaard , de Bovenkaak kort en geene Borftvinnen. In de Ambonfche was de Bo- venkaak , met den Bek digt; wat langer dan de ‚iherkadk. (4) Platvijth et dè Oogen aan de iiet Zy- de, bet Lyf met vier zwarte plekken, die in witte Kringen flaan, ge- -oogd, De gemelde plekken; naar die van deti Zon- he. Vifch gelykende, gaven danleiding tot deë. zen Bynäarti, De Rugvin, welke 66 Straalen heeft, is geplooid: de Borftvinnen hebben ie- der 3, de Büikvinnen 6 Beentjes; in de Aars. _ vin zyn ’er 55 ‚ in de Staart, die zwart gee bandeerd is, i4. Men vindt deezen Platvifch A ia Suriname. (C 5) Plat. (4) Pleuronetes Oculis dextris , Corpore Ocellis 4 atrid jridibus albis. Sy/?. Nas. Xe zen 1 Diar. VIL STUK, 5% IV. Ocellatsu:; Ge-oogde, han LTV. AFDEEL: XXIII, Hoorp- STUK. ’# Kd Maanvormi- 8e. VL. Hippoglos- De Heilboth. & 324 BESCHRYVING VAN 6} C5) Platvifgh met de Oogen aan de rezier Zy. de, bet Lyf met Stippen en balwe Oogjes „ die blaauw zy, gefprenkeld, | Maanvormige en geftippelde Tong wordt deeze van CarssBy, in zyne Bêfchryöibe der Natuurlyke Hiftorie van Karolina, getyteld. De. zelve onthoudt zig , ied ‚ in Noord-Ame. rika. (6) Plavoifb met de Oogen aan de regler Zj: de, bet geheele Lyf glad, x Deeze is een der bekendften, hoewel gantích niet de gemeenfte en als de Reus onder de Platviffchen. Men heeft hem, weleer, Hip- pogloffus of BuglofJus getyteld; het zy om dat ai Geftalte naar die van een Paarde- of Offen- Tong gelykt ; of liever , naar ik my vere beeld, om dat hy in grootte ZO byfter uitmunt by de Viffchen van dit Geflagt. Van Crarre- «oN wordt hy genoemd Brittannifche Schol, en de Gedaante zweemt, inderdaad, meer naar die van een Schol of Both, dan van een Tom ge. De Engelfchen, in ’t Zuider deel, noe. men (5) Pleuronees Oculis dextris, punêtis Ocellisque dimi- diatis coeruleis fparfis. Syft. Nat. X. Solea lunata & puta. ta; CATESB. Car. II. p. 27» T./27. (6) Pleurone&es Oculis dextris , Corpore toto glabro, Faun. Suec. 302. Pleuroneftes Oculis a dextrà, totus glaber, ART. Gen. 17. Syn. 31. GRON. Mu/. IL. n. 158. Zöoph, Gron. Fafc, IL. _N.-247. Hippogloflùs Rondeletii. Ray. p. 35, WILL. p. 99. Paffer Brittannicus CHARL» Onom, tas. Naz, Hif?. von Norw. Tad, ad p. 247: ic, Opt. _ al DE, PLATVISSCHEN, 325 _men hem „Holybut of Heilige Botk (waar van ons Heilbotb zal afkomttig zyn); ook wel Hel. but : die van de Noordelyke deelen , merken het «als een groote Soort van Tarboth aan. In Sweden. heet men hem he nad in Dee- nemarken Helle - Flynder, EE) 2 9 23 32 23 ‚> De Hippogloffus van RonNpeLErrus en Ges- ‚NERUS (zegt de Heer PoNtorerpan Ns), die anders ook, [in Noorwegen], Queite en „fomtyds Styving genoemd wordt , zweemt naar een Both, zynde aan de ééne Zyde wit, aan de andere donker en de, Oogen aan de ééne Zyde hebbende ; niet wederzyds ge- ‚ lyk andere Viffchen. Hoe aanzienlyk groot 2d. 99 93 99 23 Ad 33 „ 2 23 33 ” 23 hy zy» is daar uit te befluiten , dat hy een groote Boot geheel bedekken kan, en dat ’er een geheele, ja wel anderhalve Ton vol ge- maakt worde met zyn vette Vleefch , wan- peer men’ zelve aan Stukken fnydt en in’ Zout legt. Hy leeft van anderen Vifch, inzonderheid van Krabben en Sokol By gebrek van Voedzel eet de een den an- deren de Staart van 't Lyf, gelyk ren dik- wils gezien-heeft. Hoe de Adelaar door hem bedroogen en naar de diepte gefleept worde, hebben wy te vooren aangetekend pe °» De Heilboth heeft, in zyne Staart Zo Ln 2 veel kragt; dat de Viffchers zorg moeten IV. ÄFDEEL. KAK Hoorbe STUKe Heilbarh. Vangft, draagen, dat de Vifch daar mede niet aan de | ‚‚ bo. „(*)Zie het IV, STUK. deezer Natuurlvke Hiftorie, 5. DEEL, VIL STUK, 3 IV. Aris. , XXII HooFD- STUK. Heibosh. 3 Gebr uik, 326 B ESCHRY vING VAR s‚ bovenkant van de Schuit kome, anders zou by 'er de Boeiplank ligt afflaan „ of zelfg ‚‚ het Vaartuig omver Ímyten kunnen. Zy ko- ‚‚ men wel, op zekere tyden, nevens anderen ‚ Vifch onder 't Land, inzonderheid i in Voor- ‚> jaar ; doch worden „ met en benevens de 55 Leng: vaornaamelyk gevangen op Stor “Eg: 5 gen, welk een Zandbank is, die, voor de 9 Scheeren heen , langs het Noorfche Strand 3 loopt. Men vangtze aldaar door middel van s het Gangvaad dat i is een menigte van lange 29 Touwen, die ieder in byzonder met een » groote Hoek voorzien zyn, en op de Grond ss ZIE viebreiden : doch naar boven toe allen ;, in een Hoofdtouw famenloopen, welks end ‚ door een dryvendePlank of Boey wordt aan. 5 Zeweezen. Wanneer dit Gangvaad een GE Nagt in t Water is uitgezet geweeft, heeft EN men hope, om ’s morgens drie , vier of vyf, ‚„ van deeze groote Viffchen daar mede op te E haalen, De Stukken van een Snottolf, ins ‚„ dien men die heeft, worden’ gemeenlyk ; 5, voor Aas, aan den Hoek geflagen.” R | _» Behalve het gene dat van de Heilbothen IJ in % Zout gelegd wordt, fnydt men van dé > vette Vinnen de bekende Raf, en van het e Vleefch de Rekel, die inzonderheid, van An- „… denaes en Tromefen in Noordland herwaards ‚‚ naar Bergen gebragt en dan van hier verde ‚> vervoerd wordt. De Franfchen , die onder „ Terreneuf En bebben Heilbothen te van- IDE PLAT VISSCHEN. 327 dl vangen, welken zy Flaitans noemen , ver pe ftaan de Konft ook, om Raf en Rekel te maa. » ken. Men is met deezen Vangft niet langer ‚ gewoon aan te houden, dan tot St. Jan: de- ss wyl de groote Vettigheid van deezen Vifch il geen warme Lugt verdraagen kan (*). Ik zal niet onderzoeken, of de Heilboth zy: ne Oogen met een Vlies kan bedekken ; om door de Schuuring aan *t Zand dezelven niet te befchadigen; dewyl de Natuur zelve daar voor gezorgd heeft, met de Oogen aan den boven. kant des Kopste plaatzen. Dat hy geen Lugt- ‘blaas heeft „ gelyk alle Platviffchen , is zeer waarfchynlyk. Ook begrypt men ligt, dat hy, zo plat en breed zynde , met een zo kleine IV. AFDEEL. XXII. Hoorn. STUKe Heilbozh, Staärt, niet veel voortgang maaken kan, in %_ Water. Voeg hier by de logheid, van wegen zyne Grootte, die uitneemende is. Men vangt “er, in de Noordzee, van honderd tot honderd- vyftig, en aan Ysland wel van vierhonderd Pon- den zwaar. Krein geeft ‘er de langte van vier Ellen aan (4). | De Kleur der Heilbothen is5 gelykerwys die der Platviffchen in t algemeen, van boven don- ker van onderen witagtig Hy heeft kleine Schubbetjes , en nergens eenige ruuwheid of Stekeltjes , noch aan ’t Lyf, noch aân de Vin- nen. De Bek is, daarentegen, zo veel te meer ge. (*) Paturt. Bijt, van aztu. IE. Th, b]. 220, (t) Paffer cubitos quatuor longus, Mij]. IV..p. 33. N. 2 1. DEEL. VII. STUK. X 4 / Geftalte. brt 4 Rn OTK Het Ren 3 a ah 4 k | eta Lak 328 BESCHRIVING® vide IV. gewapend; zynde voorzien met ‘een dubbelde _AFDEEL. ry van Tanden, die een weinig inwaards ge. rand kromd en fcherp zyn ; hebbende ook, aan ’ stuk, Gehemelte, twee ruuwe getande Knobbels „ en Heibboh. de Kieuwen zyn zeer ftekelig, In de Rugvin, die boven de Oogen begint en byna tot aan de Staart uitloopt, telde Wirroucnsy ro5, de Heer GroNovius 1o2 Beentjes, in de Borft- vinnen 16 ‚ in de Buikvinnen 6, in de Aarsvin: nen 78 en 19 in de Staart. di ingewanden, By het naauwkeurig: epenen van een_ Heil- both, hier te Amfterdam gedaan, vondt men in _ de Maag een zeer helder Vogt „ dat Zoutig was. Een dergelyk Vogt „ doch bitteragtig, leverde het Alvlees uit, dat vier-zeer lange en wyde „ Klieragtige byhangzels hadt. De Ka- naalen_ hebben. oneindige Zydbuisjes , als de blaasjes van de Longen der Kikvorfchen of de hokjes van Honigraaten, maar fcheef en onre- gelmaatig geplaatft. Het maakzel der Darmen kwam volkomelyk overeen met het inwendig maakzel dier Kanaaten. De uitgang van de Galbuis werde zeer naauw gevonden (. Corio (D Pratviftb met pi Oogen aan de rester Zoden” Wen Hie | bet Lyf langwerpig , glad, de Tanden Jonp; ong. de Staart rondagtig. Zon- (*) Wirw. Pik. p (7) Pleuroneêtes be dextris, Corpore oblongo glabro, Dentibus obtufis, Cauda fubrotundâ. GRON Mfuf Im. 39e IL, ps Kis-Zöopbyl, Gron, Fast, IN, 252, Fn en. 8 red À Eik. PLAAT LXII. 1 HN 1d / SEP an EN Ev Zn za el Zi / NN P7 DVISFA , zen pi, / ef Wi 444 AN 497 Ap (UVA ef / y Wigs: OA : TROS LN DDOS OE WALE LT TENS wear 4 ves 5) < ë À WAA, OO S k À \ id =, AA „ANA \ A €, î A À d Kn \ Vunt ì \ \ ang 4 Nv, AM ! Î ú | ee 2) Á WIE | A y À IN AA gs 7 hi 5 ’ MA A) 9 Ee - yy BA 4%) Wy , uh) 4 var ; RAA E ï \ 2 . | 5 Í | | ì KN f ha VANS VNDANS { AAL / Á |, \ 47 A \ Ka Bree Ô 6 AS h 5 À Xn / k \ Ô ) \ (9) eN Ng Ae) LA mv ï ane 329 et / nderling is t‚ dat onze Autheur een Vifch, IV, í die zo kleins is als deeze , onmiddelyk op ‘den Ar hs __allergrootften der Placviffchen, volgen laat. Nog AA _ meer ís het te. verwonderen ; dat de Heer Gro- srux.* B | _Novius deezen verwarren kon met de Heilbot, mn ij heu! » gelyk zyn Ed, zelf erkent. „Maar ’t al« lerzeldzaamfte is, dat ‚hy in zyn laatfte Werk, waarfchouwende „ dat de Synonyma, in ’t Il. Deer van yn Mufeum Ichtbyologicum aanges haald, moeten weg, gedaan’ worden ; (alwaar hy zulks gezegd had, ten opzigt van het I. Deer:) nog de aanhaaling behoudt van de derde Soort by Ärrepr, welke geen andere is dan de Heilboth. Hier uit is ook de verwarring , die men in het vertaalde Stuk, -genaamd Wiffen van Nederland, in het L. Deen der Uitgezogte Werbandelingen, — _bladz. 153 en‚154, vinde, gefprooten : want de oude Heer Dr. J. Fr. Gronovius, hadt die “Soort van ARTEDIs; te regt, onze Heilboth gezegd te Zyn :,waar van int zelfde Deer, bladz. 330 > de Kenmerken opgegeven wot- denwss ge} Wat. Autheur_ 't woord, Cynoslofla. of Cynoe glofJum, dat een Kruid betekent, ’t welk men » Hondstonge noemt, alleteerft op een Vifch toegepaft hebbe , is my duifter, Het. wordt gebruikt van GESNERUsS en RonpeLerivs. By Junius vindt men het Scharretong vertaald, Linneus ftelt de Woonplaats in de Zee, die onze Stranden befpoelt, a hier de befchryving, 1. DREL. VII STUK. eK welke * IV e _ ÁFDEEL. XXIII, Hoorp: STUK. Scharretong. 830 BESCHRIVING VAN welke de Heer L. T. Gronovrus geeft (*) van een Scharretong , lang ruim een Voet en een vierde daar van breed (}). f De regter Zyde des Lighaams is uit den roo- den bruinagtig ; de flinker Zyde geheel wit. De Oogen ftaan aan de regter Zyde digt by elkan- der, hebbende blaauwe Appels, in witte Krin. gen, De Schubben zyn langwerpig rond , week en effen: de Zydftreep is breed en glad, loo- pende regt uit, op ’t midden vande Zyde, tot aan de Borftvin , waat zy zig een weinig ver- heft. De Kaaken zyn, met den Bek digt, ge- Iyk. Het Kieuwen-Vlies heeft , aan beide zy- den, 6 Beentjes, die Spilrond en boogswyze krom zyn. De Rugvin, die zig byna tot aan de Staart uitftrekt , beftaat uit 112 Straalen, welker middelften een Duim lang. De Borft- vinnen hebben rt ‚ de Buikvinnen 6 Straalen. Van deeze zyn, die aan deflinker Zyde, kor- ter, dan aan de regter Zyde van den Vifch, De. Aarsvin heeft 1o2,de Staart 24 Beentjes. De Navel is tuffchen de Buikvinnen, digt aan de Kieuw-dekzelen. ‘t Getal der Wervelbeende- fen was 65» dat der Ribben wederzyds 11. ] " De- 6) Muf. rbe. I. p. 14. _N. 39. (T) Longitudo ad latirudinem quadrupla, zegt zyn Ed, doch onmiddelyk daar boven blykt, dat de langte één Voet en 2 Duim, de breedte tuffchen s en 6 Duimen zy. Hoe dit overeen te brengen weet ik niet; ten ware zyn Ed. een Voetmaat gebruikte van zo Duimen. k DE PLATVISSCHEN. 335 _„Dewyl nergens, tot nog toe, een Afbeelding, zo ’t my toefchynt, van deezen Vifch was ge- geven; heb ik de nevensgaande doen maaken naar een Voorwerp, dat onlangs hier voor een Scharretong verkogt is, en inderdaad, door de Kleur, merkelyk van een Tong verfchilt. Het is, naamelyk , zelfs aan de witte Zyde, rood- agtig, en aan de andere zyde vaalagtig bruin, Ik vind, egter , dat groote getal van Straalen niet in de Rug- en Aarsvinnen; ten zy ik eenige dubbelde Beentjes enkel mogt willen tellen. _ De Kop , is aan de flinker zyde , met kleine witte Vezeltjes gebaard (*). Aan de regter zyde heeft de Borftvin dergelyke zwarte Vlak , als in de gewoone Tongen. Myn Voorwerp is ruim een half Voet lang en twee Duimen breed. Ik heb hier zulke Tongetjes, veel kleinder zynde;, gezien , die men wift dat uit Ooftindie kwa. men. (8) Platvifch met de Oogen aan de rester Zy- | de, (*) De Heer GroNovIvs fchryft vg aan de gewoone Tongen tGe 5 gelyk wy in ’t vervolg zullen zien. (8) Pleuroneêtes Oculis dextris, Corpore glabro; tubercu_ lis fex Capitis. Faun. Suec. zor. Ît. Weflgoth. 179. Pleuro. neêtes Oculis & tuberculis fex ín deztrâ Capitis , lateribus glabris, {pinâ ad Anum. ART: Gen. 17. Sy%. 30. GRON. Muy: 1. N. 36. Pleuroneêtes Slatvar. Jt. Scan. 326. Pleuroneêtes levis ‚ tuberculis poft Oculos , Caudâ rotundatâ , Dentibus ‘ontiguis obtufis. Zöophyt. Gron. N. 246. Plateflà, WiLr. p. 31. Pafler levis. JoHNST. Tab, XXII. | 5. DEEL. VII STUK. IV. AFDEEL» XXII. H OOFDe STUK. Pl. LXIL. Fig. Te VII. Platefla, Sehol, 332 BESCHRYVING VAN de , bet Lif glad, 205 ree aan den ve rad AOS AEN Deli wordt 5 5 de Autbeade Paifer ha leois en Platef]a geheten. Krein heeft ’er een Afs __beelding van gegeven „ onder den naam van PafJer die donker Afchgtaauw. gemarmerd js aan de regter Zyde, met bleek geelagtige Vlakken, die aan de andere, witagtige Zyde,geeler zyn; hebbende de Onderkaak eens zo lang als de Bovenkaak. „De Heer GroNovius noemt hem An _ ë $ E thans, Pleuroneêtes {die effen is ‚met knobbeltjes | agter de Oogen 5 de Staart gerond ; ftompe Tanden , die tegen elkander aan ftaan,, Veeleer zou. ik den Vifch vuil Olyfkleur- noemen, of bruin met roodagtige Stippels getekend, gelyk Ray doet : want dit is by ons een taamelyk gewoon Kenmerk. der Schollen , aan welker witte Zyde men zelden ftippels vindt. Zeer gemeen, kan men zeggen , dat deeze Vifch is, zo wel aan onze en de Noorfche, als aan de Engelfche en Franfche Kuften. In * Franfch noemt men hem Plye of Plie, in ’ Engelfch Plait, in ’t Deenfch Schickpleder, in « Sweedfch - Skalla , in ’t Hollandfch Schol. Men plagtze in onze Taal, naar ’t Hoogduïtfch Pladife, ook Pladys te heeten. De Viffchers van Enkhuifen, Urk , Teffel , Ameland en Schiermonk-Oog , vangen in de Voorzomer een menigte Schollen in de Noordzee, die ten dee. | ì, el le DE PLATVISSCHEN. 333 le wel ter Markt gebragt en verfchsgegeten. — 1v, ten deele ook gedroogd verkogt worden. On- SKL gemeen is het verfchil, in de grootte niet al- Hoorp= leen , maar inzonderheid in de Smaaklykheid STUK. ‚ van dode Schollen. Sommigen zyn week en Sct worden door ’t kooken als tot Slym; andéren zyn valt van Vleefch en worden hard door.’ kooken. De eerften zyn aan de dunte, en blaauwagtigheid van de witte Zyde , ligt te onderfcheiden van de anderen, die dik en hard op ’t Gevoel, en aan de witte Zyde rood of geelagtig zyn. Wat de reden mag weezen van dit verfchil , ’c welk zo aanmerkelyk is , zou wel nader Onderzoek verdienen. Ondertuffchen merkt men aan,dat het warme Weer in de Voor- tyd de befte Schol geeft, niet alleen ; maar de plaats, waar dezelve gevangen wordt, fchynt er ook veel toe te doen. Die van Ameland en Schiermonk-Oog is doorgaans de befte. Men merkt aan, dat de Schol van dien aart is, dat: zy het verfche Water zoekt. „Men vangt ’er veel in het Meir van Montpellier en in de Loire; doch de Rivier-Schollen zyn zo bruin niet en weeker dan de Zee.Schol, __Men mag dezelven , zo wel als die in onze Zui. der- Zee gevangen worden, met reden Schol. letjes noemen in vergelyking met de voorge. melden , waar van men ’er hier dikwils ter Markt ziet komen, van meer dan twee Voeten lang, anderhalf Voet breed, rykelyk twee Dui. men dik, en by de zeven Pond zwaar. Of L DEEL. VIL Stux., dee- Grootte, IV. ÄFDEEL. XX, HoorD STUK. Schol. Geftalte. 334 BescHRY v ING VAN deeze grooten van de kleinen ín Soort wers À fchillen, zou ook nog moeten onderzogt wor. den. Ten minfte is dit waar, dat zy beiden zig onthouden in de Slyk en maud. vande Zee of andere Wateren. Zo groote Schollen Corel 'er in be linestoh’ niet te vallen; dewyl WirLobeney de grootte ftelt op een Voet en fomtyds daarboven’, de breedte op zeven Duimen. Aan de witte Zyde is het Vleefch met gegolfde Streepjes verdeeld: Hunne Schubbetjes zyn klein ; en zitten in rone 8 de Kuiltjes; zo dat men die zeer moeijclyk kan affchraapen. Aan den bovenrand der Kieuwen. dekzelen vindt men zes of zeven Beenige knob. bels , het vyfde van de Oogen grootft en hoogft. Geen oneffenheden hebben zy, noch aan de Zydftreep, noch aan den omtrek van het Lyf, by den wortel der omringende Vin. _ hen; gelyk de Both heeft. De fterke fteekende Graat of Doorn , by ‚hunne Navel , daat ArTÊpt gewag van maakt; is zeer opmerkelyk, Omtrent de Beentjes der Vinnen ; vind ik door LINN&us vierderley Tellingen aangetekend , die meeft verfchillen in de Rügvin, welke ’er van 72 tot 77 heeft; de Aarsvin sr tot 55; de Borftvinnen 12, de Buikvinnen 6. » En de Staart. vin 17 of 20. In de Rug- en Aarsvinnen is het miníte getal, in onze Schollen, waargeno- men door den Heer GRroNovius, die aan- merkt, dat de Zydftreep aan de {linker Zyde regt loopt, doch aan de regter Zyde; by de / Bart: nance / pz Bme tieke se 435 ‘Borftvinnen „een kromte heeft. ZesKnobbels rv, vindt zyn Ed. ook aan de laatftgemelde of AFDEELs bruine Zyde, op den Kop, by de Oogen, XXHL / Naderhand merkt hy aan, dat in de Schol; HoorD= | | STUK. Both, Schar en Tarboth, de Oogen nueens sche. aan de regter ‚ dan aan de {linker Zyde ftaan, Dit laatfte is miffchien wel zo ongemeen, als. dat zy fomwylen ook de witte Zyde geheel of ten deele bruin hebben3 hoedanige ons hier fomtyds voorkomen, en weinige in welken die Zyde wolftrekt wit is (*). Ook mankeeren dik- wils, als gezegd is, aan de bruine Zyde zelfs, de roodagtige of Oranjekleurige Vlakken ; in- zonderheid in de groote Zee- Schollen, ° Wat de Ingewanden aangaat: ik vind, dat Ingewanden. de Lever lang zy , onverdeeld en. rood; de Galblaas groot; de Milt zwartagtig. De Dar- men zyn gehecht aan het Darmfcheil, *t welk, aan de eené Zyde overlangs gegroeid aan de holligheid van den Buik , dezelve in tweeën vere deelt. By ’t portier van de Maag fpalkt zig de Darm van één , maakende twee korte tom. pe Hoornen of Byhangzels, die naar den Kop zien. De Darmen maaken verfcheide bogten en omwindingen. Het Buikvlies is zwart, de Pisblaas groot, en door middel van een langen wyd Kanaal aan de Nieren gevoegd. De Staart | | ode (*) Latus dextrum bruneum , maculis magnis, rotundis , Auxantiis depictum: finiftrum latus omnino albura. Aí4/ dehth. p. 14. N. 36, | 1. DEEL. VII STUK. ‘ zagt de fcherpheden- van de Borft; aangezien d hetzelve een Olieagtig, Lymig en Balzamiek — Ook worden zy geagt zeer voedzaam, doch, IX. Flefus. Bothe 336 BESCHRIVENG Van is rond, en aan de Vinnen ft olie ‘de punt Tl der Straalen een weinig, buiten het Vlies ui, » De Schollen, zegt LEMERY, bevatten vee Olie en Water, en een maatige veelheid van vlugge Zouten, Hun Vleefch voedt veel en ver- Vogt bevat, 't welk bekwaam is om zig te hechten aan de Vafte deelen des Lighaams, E wegens hunne Slymigheid „ bezwaarendeen dik. wils ongezond voor zwakke; hoewel fchielyk verteerbaar en Afgang bevorderende in fterke Maageh. De Saus, en ’t gene men daar op gebruikt , maakt hier omtrent een merkwaardig _ verfehilen sne, Tital ; | ien (9) Platvifib met de Oogen aan de vegter Zyde, de Zydfireep ruuw en door tjes aan de Winnen. Deeze Kenmerken zyn genoegzaam tot on- _ derfcheiding van den zo bekenden Vifch, die _ benevens de Scholletjes in de Zuider- Zee en in het Y voer deeze Stad gevangen, en Both ge. ( 9) Pleuroneêtes Oculis dextris, lineà lateral afperà, {pi- nulis ad Pinnas. Faun. Suec. zoo. Pleuroneêtes Oculis a dex- tris , lineâ laterali afperà ,fpinulis fuperne ad radices Pinnarum, Dentibus obtufis. ART. Gen. 17. Syn. 33. Pleuroneêtes lineà laterali afperÂ, {pinulis fuperne ad radices pinnarum in latere = Oculato. ART. Spec. 59. GRON. Muf. 1. n. 40. Jt. Scan, É 326. Pafler fluviatilis, vulgo Flefus, WILL. 98. RA} P: EEN Paffer niger. CnARL. Onome, 145, eee eK PE nld de a SS k 10 \ Pt A Tvis sc È ". 337 n ease a “Men noemt dêzelve, in En- IV. | der” of Fluke sE in ’t Franích Flex, Arnen Sweedích Flùndra, en by die van Bahuys Nn Slatte - Skadda „in Deenfch Flynder. Berro- srux. ‘Nrus felt er. twee Soorten van, de groote Both. Fez, de kleine Fletelet genaamd, waar van de eerfte de Heilboth zou zyn. Ondertuffchen noemen anderen hem de Rivier- Schol, gemeen- Iyk Flefus genaamd ; eenigen de zwarte Schol. Zie hier de onderfcheiding , welke door Pon- TOPPIDANS daar omtrent gemaakt wordt. … De Flynder, een ‘bekende Soort van Plat- boe ien: die zig in veele takken uitbreidt, »» is hier inzonderheid vierderley. Eerftelyk » de Heilboth, doch daar onder verftaat men _»» Diet de groote Viffchen van deezen naam of > Helle. Flynder , alhier Queite getyteld; maar een » andere Soort van Bothen, die taamelyk groot „> en rondagtig zyn , als een maatige Schotel, ds zynde op -de Huid met roode Vlakjes of ss Stippen getekend (*): ten tweeden de Skro. »» be- Flynder of Steen-Both, die op Alfen 5 age genoemd wordt, zynde wat kleiner ‚> dan de voorigeSoort; ook zwarter en fcherp, > dat is met kleine fcherpe of ruuwe Zand. » ftippels bezet; van Vleefch taamelyk vaft: „ten derden de Sand-Flynder , een kleiner b Baer van Steenbothen , die Schobben op de Huid (*) Dit fchynt overeen te komen, met onze Zee-Schollen, zo even befchreven. | 1.DEEL, VII STUK. rd ee IV. Ô Pe 406 XXL HoOrD.- STUKe Bad “ 338 BELCERTVING VAN ‚ Huid heeft, graauw aan de ééne Z de „ voorts van onderen wit: ten vierde Je Fli ver „ welke de kleinften , doch „tevens … fmaakelykften zyn. _ ’ __„ Deeze Viffchen worden , altemaal , ten ‚ deele met Netten gevangen, ten deele met Ì EN, ten deele ook met Steek - Yzers, ‚ die aan de zyden Weerhaaken hebben, en wel op de volgende manier, _ Wanneer de © » Viffcher met zyn Boot over den Zandgrond on De waar op hy, met helder Weer , de „ Bothen in menigte by el kander ziet leggen; sa laat hy een Touw neer , daar van onde- „> ren een zwaar Gewigt van Lood aan hangt „‚ en onder ” t zelve is de Prikker, die door het > Gewigt veel kragt krygt, zo dat hy den > Vifch door en door kan fteeken B die dan s mede opgehaald wordt, Op deeze manier ” wordt dikwils, in weinige Uuren ‚ Een ge. en heele Boot met Vifch gevuld. In Nordland > Én op Sundmoer valt de b fte Both , die „… men ’@r droogt en met goed voordeel buis 59 tenslands verzendt. | » BARTHOLINUS brengt, in zyne Hit. ke 5 tom. als iets zeldzaäms by, dat men een Both za gekregen had, die aan de eene Zyde met „een Kruis gerekend ware” Een Paf]ér pise cis’, ‘zeöt hy, in den ee 1650 door de Viffchers van Bergen in Noorwegen gevangen, hadt een duidelyk Merkteken van een breed Kruis op den Buik „en -wel in de bovenfte Huid, | „ … Deez Mi Deez?’ werde, ten-dienfte van den Tafel fmyns rwaarder Zwagers,’ D. JAN ScHELDERUP ; lchop van’ Bergen , aangebragt’: maar de Meid, door ’t zien van ’c Kruis verfchrike , id durfde hem niet fnyden , bewaarende dien voor- treffelyken Vifch, om hem aan de nieuwsgieri. gen te laaten zien, De Hoeken van het Kruis en de Zyden waren gelyk; de Oppervlakte plat en. met de Huid egaal, enz. Door het droo- gen verdween dit Kruis byna geheel. , * Is ss niet ongewoon, Bothen , Rochen en andere s> Zeefchepfelen te ontmoeten; welker Huid s, met dergelyke Kruifen, met Sterren , Cirkels > of Streepen , in veelerley Speelingen der ‚> Natuur, getekend wordt gevonden, en die s daar door by de anderen uitmunten” (*). Gelyk in de Schollen, naamelyk, is opge. merkt, Zo vindt men in de Bothen ook merke. Iyke veranderingen van Kleur, Ray merkt aan , dat hun die hoogrcode Vlakken ontbree- ken , welken doorgaans op de Schollen zyn 3 hoewel hy 'er met geelagtige Vlakjes, zo wel op ’t Lyf als op de Vinnen, hadt gezien. De Heer Gronovius hade de Kleur van den Both, aan de regter Zyde, roodagtig bruin geheten, doch thans noemt hy dezelve zwartagtig (f). _ Ik vind dezelve ‚ in onze Y-Both, veeltyds emd of vuil Olyfkleurig , vaker bruin of f © Paturl, Bift, ton Jot. IL Th. p. 209. (t) Ziopbyl. Gron. Faft, Ie Pe 73 1.DEEL. VII STUK, Y ODE PLAT WIS SC HEIN 339 WV. ÄFDEEL. XXI HL. Hoorp.- STUK, Both, De Kleur. IVa AFDEEL. XXIIL HooFD- STUKe | Both. Geftalte. 340 BeEsSCHRyYvr Ne. VAN \ of gemarmerd met donkere Vlakken, gelyk Wirrouenay zegt, en dikwils roodagtige Men vindt. onder. de Bothen ook wel eens, die aan beide Zyden witagtig zyn: ‚hoedanig een Voorwerp gemelde Heer, in zyne wel geftof= feerde Verzameling van Viflchen, bewaart. — Omtrent de Geftalte-is het zeker „ dat de Bothen: wat fimaller, en dikker. van Lyf , dan Scholletjes van de zelfde grootte ‚zyn. « Voorts heeft men een- duidelyk „Kenmerk-tot onder. fcheidins aan de ruuwe Knobbeltjes.; die opde bruine Zyde langs de Vinnen loopen , en naar agteren gedoornd zya; zo dat men ; van voo- ren ftrykende „ geene ruuwheid gewaar wordt. De Zydftreep, die: ook eenigermaate en voor een gedeelte ruuw is ‚loopt tot aan de Staart, byna regt uit, Onder «de T ellingen van de Beentjes der. Vinnen vindt men ook een mer kelyk- verfdhil ; -hoewel ’er „ in * algemeens minder zyn in de rondloopende Vinnen, danin de Schol, De Heer Gronovius vindt hier in beiden meer; dan mien in Sweeden gevonden. hadt; zodat de Telling: van zyn Ed., in de Both, het meefte uitlevert. ’t Getal is, in de Rugvin, van. 54 tot 62, in de Aarsvin van 40 tot 43. In de-overige Vinnen was-het. getal der Beentjes byna het zelfde als-in de Schollen. De Ingewanden zyn ook mágenoeg eveneens. Inde hoedanigheid is, ten opzigt van de plaats, daar decze Vifch gevangen wordt, een groot verfchil: ’% welk onze Y-Both, en die van ’% | Barn- $ Kd Fol _ ) bp DE P IaT vIs re Fe _34r Bátnde “Gat “inzonderheid „7 zo - voortreffelyk ot ten. opzigt van den Both , dien men op de Zuider. Zee en elders vangt, « Deeze Vifch fchynt_ beft te aarten in minder zoute en ftiller teren, op een Zandigen , doch niettemin libberigen Grond; komende zelfs in Rivieren , doch meeft in Inhammen of Zeeboezems, voor. Evenwel vangt: menze ook, wel , aan Onze Stran- den, | “nod. Plato met de Oogen aan de regter Se dyde, de Schubben ruuw , een doorn aan de „Navel, de Tanden flomp. _ Deeze Sooft, die Citharus of Lier genoemd wordt, van wegen zekere Streepen, als de Snaa- ren op een Speeltuig, welken zy zouden heb. ben; is in Vrankryk, bekend by den naam van Limande, in Engeland noemt menze Dab. Het js niet anders dan een Schol , verfchillende van de gewoonen,, in Vrankryk Carrelet genaamd, wegens hunne Vierkantige gedaante ; ; door dik» ker te zyn , met grooter Schubben , zonder Knobbels _op_ den Kop en zonder Vlakjes op het Lyf. Dit laatfte Kenmerk is egter twy- fclagtig , gelyk wy gezien hebben ‚ en Onder onze Schollen komen ’er voor, die sn ache | _ruuw zyn van Schubben. EV: AFDEELs XXI Hoorp= Í STUKe Both. sr BN, Ruuwe Schol. Ree wen Lek ECD ( 10). Pleurone&tes Oculis dextris, Squamis afperis, fpinâ ad. Anum ie Dentibus obtufis, ART. Gen. 17. Syn.-33. Pafler afper five Squamofus. WILL, ‘Pp. 97. RAJ. p,32. Citharus. CHARLe P. 145. ik | _k DEEL, VII. STUK. Y 8 IV. AFDEELe XXI. ‚ Hoorp- STUKe xs Solea. Tong. 342 BESCHRYVING v NN (rr) Platwifch- met de Oogen aan de regter Zyde, bet Lyf peen ruw, de Boven, kaak langft. | | De naam van deeze Soort worde louter Pi leid van de Geftalte, die zeer naar een Offen- Tong zweemt ; weshalve de Ouden hem Bu gloffus noemden of Lingulaca en Solea, als naar. de Zool van den Voet,of van een Schoen, ge- lykende. In ’t Engelfch en Franfch noemt men hem Sole. en fomtyds: Soul, in % Sweedfch Tunga in 't Deenfch Tungpleder, dat is Tong- Schol, of Schol die de gedaante heeft van de Tong. De HippoglofJus en CynoglofJus die ook van dergelyke Geftalte hunne benaaming zouden hebben , dat is de Heilboth. en Scharre- Tong, zyn reeds befchreeven. * De Tong is een taamelyk gemeene Zee: Vifch » ZO op. de Kuften van Europa aan den Oceaan s als op die van de Middellandfche Zee; 5 doch in veellieid komt hy niet by. de anderen, Men plagt hem de Zee. Pair ys te noemen, wee- gens zyne lekkerheid, Hy heeft die _Eigen- fchap, dat hy ver kan gevoerd worden, zonder te bederven; om dat hy zo vaft is van Vleefch. Aan de Kaap der Goede Hope : zelfs, wordt de (ri) Pleurone&es Oculis deztris , Corpore afpero ob. longo , Maxillâà fuperiore longiore. Syf?. Nat. X. Pleuro- neîes maxillâ f{uperiere longiore, Corpore oblongo ,Squamis utrimque afperis ART. Gen. 18. Syn, 32. Spec. 6o. Faun. Sate, 299. Pleuronettes Tunga Ir. Wefigoth. 178. Bugloffus An Sôs | lea. WIEL. p. roo. RAJ Pp. 33 zag Po es Do Cried nad NR AS MAAN , Á or VEER N | 4 ál 4 h 9 m OE 4 x kk ed p LAT VI SS CHEN. 343: dd > > Zee. Tong gehouden voor” een der ligtft ver= IV; teerbaare Eb gezondfte Viffchen, E | Arnelt. De Seftalee is plat en dun , veel langer en XX ‘fimaller dan de Schol of Both, en zelden langer EO dan een Voet.‘ Aan de eene Zyde is de Kleur zg. zwartagtig bruin, aan de andere Zyde witagtig. Gefiake. Aan de eerftgemelde Zyde, die de regrer Zyde ‘genoemd wordt, vindt men de Oogen , welken | ús Heer GroNovius , in deeze Soort van. Plat- vifch jn nooit aan de flinker Zyde gevonden hade. Hy heeft geen Tanden daár in gezien, doch : zeer kleine flappe Vezeltjes aan de beide Kaaken, op de witte Zyde (*). Zyn Ed. geeft het getal der Beentjes i in de Vinnen BIEN OP: or _ ArTEDI hadt in de Rugvin 9I Straalen gevons den en 74 ip de Aarsvin; daar in de eerfte maar 7E, id de andere go, in Sweeden geteld wer- den. Getal der Beentjes van de Staarftvin verfchilde nog meer, zynde by hem 14. aange- tekend, en 40 in Sweeden geteld, De Borft. vinnen hadden 9, de Buikvin 5 Straalen. Ook in fchryft ARTED1 'er kleine Tandjes aan toe, in_ de beide Kaaken. De Zydftreep loopt regt: de Schubben zyn, zo de Heer Gronovius zegt, by uitftek Klein (4); doch volgens Doktor Basrer waren de Schubben van den Tong _grootft, van den Both kleinft, en die van den Schol 5) Maxille utraque, in latere albo feu finiftro, Cirris minutiffimis innumeris flaccidis hispide. Dentes in Maxillis nulli, Zöophyl. Gron. -Fafc. 1. p. 74. N. 25Le ON (f) Squame minutiffime afperz. in _ 1. DEEL, VII, STUK, 0 Ee ee si RE ia IV... AFDEEL. XXI L Hoorp- STUK. Tung. 344 BEsSCHRYVI NG. v AN Schol middelmaatig. Die van de Scharren zyn nog kleiner dan die van den Both ‚ en die den Molenaar de allerkleinften , onder de genen “welken zyn Ed. afgebeeld heeft. (*). BEN Onze Tongen naauwkeurig, onderzoekende „ bevind ik dat dezelven , aan de flinkerzyde op de Onderkaak , een trop hebben van kleine Ste- keltjes, die, wel verre van: Slappe Vezeltjes te zyn,,zig door het bloote Oog niet alleen, en_ op ’t Gevoel, maar zeer duidelyk door het Mí-_ kroskoop,, als kleine fcherpe Tandjes vertoo- nen, ftaande een weinig inwaards krom, gelyk in veele Vifchen. Aan het Kraakbeen van de Bovenkaak zyn dergelyke Stekeltjes , beiden in t gedroogde Snoetje zeer zigtbaar. De Buik- vinnetjes,zyn zeer gemakkelyk van de Aarsvin te onderfcheiden. Een der Borftvinnen ‚ Daa- melyk die aan de regter Zyde, is aan ’ end, wel een derde deel der langte „zwart. De Kleur is meer naar ’t graauwe of rosagtige , dan naar zwart of Afchgraauw trekkende. Het getal der Vinftraalen vind ik zeer verfchiltende. van de Tellingen, die LinNzus opgeeft „ en taamelyk eenpaarig. In de Rugvin van vier. uit zes vol- waffen Tongen 5 heb ik geteld 78, in de twee, … overigen 75 en 79 Beentjes; in de Aarsvin van 66 tot 72, De 75 en za kwamen in een zelf- de ars voor. In de Staartvin telde ik 24 en- , kelde | C*) Natuurkundige Uitfpanningen. 1. DEEL. Haarl. 1762, Tab, XV.N: 19, ER, BUD Ain ZEE | DE REATVASSCHEN WI ta dubbelde, in de Borftvinnen. ds ln Re inhen 5 Straalen. De Schübben had- ArFDEEle ap nie grootte, als de Heer BASTER VE oen: Di OOFB- | je aft ti 4 en, door ’t ‘Mikroskoop. gezien, ade | Ke eid kf u even d de zelfde zeer ‘fraaije gedaante, ° Eenigen Tuig der Tongen » door my onderzogt, waren meer | dan een Rynlafdfchen Voet lang. fe ss ats { rc | 22) Platvifch Met. de Oogen. aan de, regter xr. ; Linguatula, N des de Navel aan de Hipkey Zyde, de“ Schar. 0 Tanden fcherp. | gilDe asha B “Een merkelyke duifterheid fchynt ’er nog plaats te hebben omtrent deeze Soort «van Platvifch die menigvuldig voorkomt aan het Katwykfche Strand en in menigte gedroogd ver-_ tierd wordt in onze Provintiën ‚ als wanneer hy veel lekkerder is dan gedroogde Schol. Van Krein wordt hy betrokken tot de Ton- gen; onder den naam, van, Tong met een zeer wyden Bek, die gefchubd en getand is. «Men noemt hem, te Rome, Linguatula, zo Wir- LOUGHBY- getuigt ; dat zo veel betekent als Mok an | Het verfchil der Scharren van den Tong zou, volgens dien Schryver „ daar in beftaan, dat zy altoos kleiner aj „ en naar de grootte korter; | __blee- (22) Pleuroneftes Oculis dextris, Ano finiftro, dentibus a- cutis. Syf?. Nat. X. Pleurone@tes Oculis a dextra, Ano ad latus finiftrum , Dentibus acutis. ART. Gen. 17. Syn. 31. GRON. Muf. L n. 41, Solea Ore peramplo , Squamata 8e k Dentata. KLEIN. Pit. Mill, IV. p. 32. N. 4e | | Ke * 1 DEEL, VILS T UK. def 5 IV, ha 5 MAN ' id alt da ‘ sr . on 346 BEscarvvine van „bleeker en witagtiger van Kleur, NS met de Na. A?DEEL. vel niet aan den Rand, maar aan de witte of OE XXHI. Hoorp. STUK. N Schar. derfte Zyde, Ook zou deSchar grooter Schubben „hebben dan de Tong; ; doch dit fchynt niet met de bevinding over een te komen, als Zo even gemeld is. Indien 't waar was, dat de Tong geen Tanden heeft ‚ zou dit een ‘aanmerkelyk” k verfchil maaken. Ook is de Kleur foodagtig | bruin , gelyk die der Bothen: Met den Scharre- Yong fchynt- men hem, sie. eer, verward te hebben , doch de Telling der Vin- Straalen onderfcheidt hem. zeer duide. : Iyk3 als die maar half zo veel waren in de om. ringende. Vinnen. Arrept ftelt in de Rugvin 67, in. de Aarsvin 45 Straalen; Groxovrus 68 in de eerfte en 55 in de laatfte, 19 in de Staartvin. In de Borft- en neen zynde getalen der Beentjes byna eveneens als in de Schol, Both en. Scharre- Toné, ‘gevonden. In gedroogde Scharren , van elf Duim lang, en, met de Vinnen, zes Duim breed; vind ik het getal der Beentjes van de Rugvin, door- gaans, 695 in de Aarsvin van 52 tot 545 inde Staartvin van I7 tot so. De Borftvinnen had. den, aan de bruine Zyde van den Vifch, 9 of To, aan de blanke Zyde 8 of 9 Beentjes: de Buikvinnen 5 of 6 aan de eerfte, 4 of saan de andere Zyde sed ‘ f 3) (*) Dit verfchit van 't getal der Beentjes aan de regrer ‚en linker Zyde, weet ik niet dat nog waargenomen is. Jet Prarvisdenen 843 & 40 Pláreiftb m met de Oogen aan de Pinker | Zie, bet Lpyf Rad | Onder die Platviichen ë ‘welker detnelid _ Kenmerk beftaat i in de Oogen te hebben aân de {linker Zyde, wanneer de Navel onder legt, behoort de Tarboth en dergelyken, De Griet kie hier. de eerfte, om dat dezelve het Lyf niet | rompelig heeft. De Engelfchen noemen den- _ zelven the Pearl, dat is de Paarl, of Pril, de _Venetiaanen Scatto of Suagia, de Sweeden _Pisgbaarf. Ad „Deeze onthoudt zig in de Europifche Oce. aan, en wordt zo wel aan onze en de Engel. fche Kuft, als aan die der Noordfche Landen, van Vrankryk en de Middellandfche Zee , ge. vangen. Een groote , die men ten tyde van DoMiTIANUS ving , gaf aanleiding tot zeker Raadsbefluit. Van de Bothen-er Schollen ver. fchilt hy, niet alleen door de figuur, die veel breeder en ronder is , maar ook door geen Doorn aan de Navel te hebben, en dat de Rugvin zeer digt aan den Bek begint, ftrek- kende zig digter aan de Staart toe uit. De bruinheid van de flinker Zyde, daar de Oogen {taan , maakt, in ’t algemeen, een zeer duide. Iyk Kenmerk: doch de Geftalte onderfcheide 1490: hem we ee (€ 13) Pleuroneftes oculis finiftets, Corpore glabro ‚ ART. Gen, 18. Syn. 31. GRON. Mu/. 1. N. 43. Pleuroneêtes, pige __ghvarf. Ie. Weftgoth. 178. Rhombus levis WILL. p. 96. ke / RAT. p. 32. * 1. DEEL. VII. STUK. IV, je AFDE XXIII, En Haben : STUK. XIII. Rhombus, Griet. IV. AFDEEL, XXI, Hoorp- ve en XIV. Maximus. Tatboth. 348 BeSCHRYVING VAN hem allermeeft ; want de Tellingen. der \ Vin. Straalen verfchillen onder elkander, meer, dan met de Schol. | (14) Platoifcb met de Oogen aan Pa finder | Zyde , bet Lyf ruw. -_ ee en _ Deeze maakt den Vifch uits lan 3 men in ’t Engelfch en Franfch -Turbot noemtsen dien wy Tarboth heeten „in ’t Noorden Butta, als Both by uitfteekendhieid, getyteld. Men noemt hem Bertonneau ia Normandie. » Het is een Vifch , die van Krabbetjes en Zee - Sterren leeft; ont- houdende zig ; met;den voorigen; aan de Kus- ten van Europa: Somtyds ontmoet “men hem aan de Monden der Rivieren „alwaar hy-fchynt te loeren op de Vifehjes- “die. daarin komen : welken hy , zo men. wil „door zekere Litig- heid, én op dergelyke manier als (ommige an- “deren vangt5 kruipende inthet Zanden dezel. ven vaanlokkende. door de. RE van kiten Baardjes. 100 TE tno 1sbonid „In grootte eddhiefe isen alle: ahcbet, Plate’ viffchen „ den Heilboth: uitgezonderd,” -RoNDe- LETius merkt aan, dat hy-’er gezien heeft van! vyf Ellen lang, vier Ellen breed. eneen Voet dik, Hoe onwaarfchyniyk dit zy, weet men egter voor zeker, dat’er Tarbothen gevangen zyn ge. weeft (14) Pleurone&es Oculis fi niftris, ‚ Corpore afpero. ART. Gen. 18. Syn. 32. Faun. Suec. 298. It. Gottl. 178. GRON, Müf: IL. n. ‚159. parte” maximus afper non Cquamiofs.) WILL. ps 94. Tab. Fe 2 RA). Pp. 31 de ‚ st PeÁTyvris SCHE 346 | Be bide drie Voeten langer en twee Voe- De Géftalte. wordt dus, fiat Sbernrel? E, ven AR den Heer Gronovius, Het Lyf is o= vaal , ‚ aan de flinker Zyde zwartagtig Afche | grauw mi aan de regter Zyde witste ‚ met add 4 beige Obd, aan de flinker Zyde » zyn Ovaal. Verfcheide ryën van Tanden , die zeer klein zyn, vindt men in de beide Kaaken, De Kieu- __wendekzelsloopen vanagteren , boven de Borft- . vinnen , in een {tompe punt uit, De Zydttreep is effen, eerft krom, vervolgens regt, en in ’t midden van de Zyden uitgeftrekt. Behalve de _Knobbels, die de Zyden bedekken, heeft de Vifch ook zeer kleine Schubbetjes (*). De Heer BASTER, die deeze Knobbels afbeeldt, zegt dat de Schubbetjes van den Tarboth byna volkomen eveneens zyn , als oi der Ton- gen (1). * Getal der Beentjes, in de Rugvin, heeft de Heer Gronovius 65: Linneus vondt ’er 64, doch Arteoi hadt ’er volgens WirLoucH- BY 7o in gefteld, en in Gothland heeft men ‘er maar 56 in gevonden. In de Aarsvin vondt men, aldaar, 39 Beentjes, elders in Sweeden 48 4 in Holland en in Engeland so. In beide deeze Vinnen, die van den Kop af de geheele IV. AFDEEL, ( XXII. HoorDe STUK. Aerin | ben Rug \ on Gron: Maf. Ichth. Tom. IL. p. zo. N. 159. (Ì) Natuurk. Uitfpanningen, 1. DEEL, blade. 169, E. DEEL. VIILSTUK, WV, ÁFDEEL, HoorD. STUK, bee P aller. Kaan. 350 BESCHRIYYING WAN Rug byna omringen, zynze flap of weerloos, In de Borft- , Buik- Vinnen en Staart, komt hec getal van Beentjes » ín byzondere. Tellin. gen, nader overeen. Over ’t algemeen fchynt het my toe; dat daar uit, in de Schol, Both, Schar, Tong en Tarboth, geen onderfcheidend | Kenmerk op te maaken zy; maar wel ten op- zigt van deeze Platviflchen, met den Heilboth en Scharretong vergelseken, | (15) Platwifch met de Oogen « aan de linker | Zyde , de flinker Zydfbreep geor Volgens den aangehaalden naam van gedoorn. de Tarboth , by welken deeze den Ouden be. kend was, fchynt hy door den Heer Grono- _vivs betrokken te worden tot den voorgaan- den. Deeze, die enkel door de Stekelagtigheid der Zydftreep daar van verfchilt, zal derhalve ook voorkomen onder onze Nederlandfche Vis- fchen , en‚ dewyl’er de naam van Kaan in ge. bruik is, heb ik dien op deeze. Verfcheidenheid van Tarbothen toegepaft. ‘Men noemt hem te Venetie Rhombo.. ’t Getal der Straalen van de Boritvinnen zou maar 9 zyn. De Heer Krein beeldt cen Tarboth af, die zeer ruuw is door zyne Doornen, met de On. derkaak byna de helft uitfteekende, voorby de | Boe (15) Pleuroretes Ocnlis finiftris, lineâ laterali finiftrâ acu. jeatâ. Sy/f. Nat. X. Pleuronetes Oculis a finiftrâ , lineâ la terali aculeatà, ARTED. Ges. 18. Syn. 32, Rhombus acalea- tus. WILL. P. 93. RAT. Pp. 32a — | «A DE PLATVISSCHEN. 351 _Bovenkaak ‚ de Vinnen en Staart met bruine Iv, __Vlakken gefprenkeld. Nog een anderen heeft AFDEELs Á hy, die gedoornd is en zwartagtig met bruine hdd __Vlakken aan de onderfte Zyde, aan de andere sruk, pit den Olyfkleurigen en witten blaauwagtig. , In ‘hoe groote agting deeze Vifch by de Ou- __den was, blykt uit hun Spreekwoord , Nibil ad | Rhombums datis, niets komt by den Tarboth. Marriaris en Oviprus hebben reeds de Rhom- bi van de Adriatifche Zee geroemd. Hy heeft met de andere Platviffchen dit gemeen, dat hy __ hoe grooter, mids wel gevoed, hoe beter zy: doch overtreftze allen in Smaakelykheid. Ook is deeze Vifch niet zeet gemeen, (16) Platvifcb met de Oogen aan de flinker 6 zin Zyde , de Zyaflreep krom , bet Lof gete-gatepdde peld. Tot deeze Soort , die 58 Beentjes in de Rugvin, 12 in de Borftvinnen , 5 of 6 in de Buik- vinnen, 42 in de Aars- en 16 in de Staartvin heeft, betrekt onze Autheur den Aramaca der Brafiliaanen „ die Linguado van de. Portugeezen geheten wordt, Het is een Weftindifche Vifch, naar een Tong gelykende, en dus, in Geftal. te, veel verfchillende van de Tarbothen. Hy leeft. in ’t Zand der Stranden, is eetbaar en goed ‚van Smaak, van” boven Steenagtig, van | beu Olpe (16) Pleuroneëtes Oculis finiftris „ lineâ laterali curvâ Corpore papillofe. Sy/?, Nar, X. Aramaca MARCGR. Braf, 181. lk. DEEL. VIT. STUK, Haag a : za _ ie 352 BESCHRYVIN GOVAN IV, AFDEEL. XXII Hoorp- STUK, - onderen’wit van’ Kleur , en’ van’ de Tongen naauwlyks' verfchillende 3 dan,» nge, vane darts uitloopen. > pong sik WM Ve en ut Horte zoda KIV. HOOFDSTUK | Bef ytig. van ie ‘Geflage der KrupvisscHen: Naam. Kenmerken, een Soort van platagtige V ifchjes uit de Zeeën van de heete Lugtftreek, die veelal, zeer aartig gefbreept of met Vi lakken getekend ZIN en waar onder de gewoone Klipvifch of Soldaaten-Vifch beboort, B> | E“ groote. Verfcheidenheid van zeer fraay getekende Ooft. en Weftindifche Vifch- jes, waar van veelen, onder de Lief ‘hebbers, Madarnmetjes genoemd worden , is in dit Ge- flagt begreepen, welks Latynfche Naam , Che- todon , zyne afleiding van de Borftelagtigheid der Tanden heeft, Ik begrypze onder den al. gemeenen Tytel van KripvisscHEN; alzo ’er fommigen onder zyn , die dus genoemd WOL. den, om dat zy Lig meeft aan de Kippen: ont- houden. + | De Kaneda ‚ die de Heer LiNNzus ope geeft, beftaan in de Tanden Borftelagtig » buigzaam, -zeer digt geplaatft , en tälryk: hee Kieuwen- Vlies met zes. Straalen : het Lyf Schilderagtig getekend : de Rug- en Aarsvin Vleezig en. gefchubd te hebben. Men kan ’er- byvoegen „ dat het Lyf rondagtig, zeer dun. en ten, welken zyn Ed. ’er twintig befchryft ; van Be KrLiPyvtescHenN 355. en plar is. Sommigen hebben ” (geige Stttalen- IV, FDEELe __ van de Rug- en Aarsvin zeer lang, ftyfen p XXIV, Borftelig. fcherp: in eenigen is de Soet. lang poorp: en. Cylindrifch rond; rin de Staart ge- STUK vorkt. 0 | LINNus neenit de onderfeheiding d det Boat: soak, t getal der Doorntjes in de Rugvin. GRoNo- vius; die veel minder Soorten heeft, plaatft dezelven in drie Afdeelingen, waat van de eer: fte de Kieuwendekzels gedoornd heeft met een _ftompen Bek; de tweede en derde ongedoornid } Kl of weerlcos , met den Bek lang of kort. Cx) Klipvifcb met twee Rugdoörnen ‚ de derde Canteen. Straal zeer lang en Draadvormig , met een Grysatig®, tekel wederzyds aan den Bek, de Staart gevorks, Nergens HiB: men dit Vifchjes zo’ fchynts dan byArrepi,die’t zelve dus befchreeven heeft. Het Lyf is breed en dun; de Bek klein ; de Neusgaten dubbeld, digt aan de Oogen, die bóven op Zyde van den Kop ftaan: de Navel in ’ midden tuffchen de Buikvinnen en de Aarsvin: de Tanden Elsvormig, op ééne ry; digt (x) Chetodon fpinis Dorfalibus duabus, Radio tertio tons giffimo Filiformi, Aculeo utrinquevad Os, Caudâbifidâ, Sy/?, Nat. X. Gen. 14o. Chetodon canefcens , Aculeo utrinque ad Os , Officulo tertio Pine Dorfalis Setiformi longillimo, ART, pee. 93 Ke | Wes | ad Le Bak. VII STUK, B 3% BESCHRYVING VAN IV. digt aan elkander, wit van Kleur , in de ide AFDEEL. Kaaken: het Kieuwen-Vlies heeft vier-Beent- Kn, jes ; de Schubben zyn klein, hard en rauw: de stuk. Zydftreep krom en _digt aan de Rug. De Bek of Snoet is voorwaards verlangd. Een fcher- pen Stekel , agterwaards en aan den wortel ge- tand, vindt men wederzyds, in de Bovenkaak , aan de hoeken van den. Bek: drie Beentjes zyn er boven ieder Oog, De Kleur is-grysagtig , of in ’t midden des Lighaams Zilwerkleurig wit „- met een donkere of zwartagtige Streep „ eg. ter, die het agterfte des Lighaams; midden tuffchen de Rug: en Aarsvinnen. „overdwars fnydet , benevens een andere donkere dwars. kars die over de Oogen en de nabuurige dee- Ten loopt. In de Rugvin waren 46 Beentjes x waar van. de twee eerften naauwlyks Doornag- tig: de Aarsvin hadt ‘er 36, waar van drie fcherp; de Borftvinnen 17 of 18 , de Buikvin= nen 6, waar van één gedoornd, en 16 in de Staart, die enigermate’ gevorkt was. | u. (2) Klipoifth met drie Rugdoornen de Staart Zieeklen gevorkt, de Buikvinnen uit twee jeberpe Graa- | tige. ten beftaande, | ‚ Deeze Soort komt voor in nad vlirzasichtë van Chineefche Dieren , welke de Heer LAGER- STROOM aan de Akademie van Upfal gefchonken heeft. (2). incslids spins Dorfalibus bibs ‚ Candà bifidà, pin his Ventralibus ex Spinis duabus. Chin. Laser z6. snah À ‚4 De Kúrrvissenen 858 | wer. De Geftalte zweemt zer veel naar die IV; ____vän de Weftindifche Zilvervifchjes , hier voor AFPEBÉ, __befehreeven en afgebeeld: het is plat, breeder XXIe dan lang, gedekt met kleine effene doch niet sruxz, ___Zilveragtige Schubbetjes: de Oogen zyn Bloed. kleurig: de randen der Kaaken heeft het ruuw | gemaakt door naauwlyks zigtbaare buigzaame Tandjes; de Kieuwendekzels Zilverkleur en glad. In ’t Kieuwenvlies vindt men zes Straalen. De Rugvin, die gefchubd is en Zeiflenvormig ; heeft 32 Straalen, waar van de drie voorften Doornagtig en allengs verkortende , de vierde enkeld, flapper, langer dan de overigen, die allengs korter worden en takkig ‘zyn, De _Borftvinnen zyn Ovaal, met 16 flappe Straa- len , waar van twaalf allengs verkortende. In _— plaats van Buikvinnen twee korte ftyve Graa- ‚ten. De Aarsvin, van grootte en figuur als de Rugvin sen insgelyks gefchubd, heeft 92 Strada. len, waar van de drie voorften zeer Doornag- tig , de vierde langer en flap: de vyfde een der langften , de volgende korter en takkig zyn. De Staartvin is gevorkt ‚met 17 Straalen. (3) Kläpvifch met drie Rugdoornen ; het derde In, Cunanatus, Beentje allerlangft. ° | Scherpri, Van (3) Chaetodon fpinis Dorfälibus zribus ; Radio tertio lon- Eitimo. Syft. Nat. X. Chaetodon fafciis tribus falcis, pinnê Dorfali Setiformi. Muf. Ad, Fr, I. p. 63. T. 33. f. 3 Í. DEEL: VII STUK. Le mnd B 3 pn | / Ni 356 BESCHRYVING VAN Î IV. _— Van deeze Soort. wordt de Afbeelding geges | AFDEEL, ven inde befchryving van ’t Kabinet zyner Ko. XxIv. ninglyk Sweedfche Majefteit. De Rugvin is stuk. Borftelagtig fcherp. In de Straalen der Vinnen | is weinig verfchil met de-voorgaande. Hyont. houdt zig, gelyk de anderen , in Indiën. … _— £. pi (4) Klipoifch met vier Rugdoornen , de Rug- en Langvin, Aarsvin zeer lang. _ Deeze komt voor in ’t zelfde Kabinet, als ook in-de gemelde Verzameling van den Heer LAGERSTROOM , die aan de. Akademie van Ups fal is vereerd. Men noemt hem aldaar , Che- todon , die grys of graauwagtig is, met een band om ’t WVoorboofd en de tip wan de Staart wit, De Heer Gronovrius betrekt hem tot die Soort ; welke van hem getyteld wass Chaetodon met een flompen Bek, den Kop weerloos; de Staart gerond; de voorfte Beentjes van de Rug- Aarse en Buikvinnen , Borftelagtig en zeer lang. Deeze verbeeldt zyn Ed, zig ook, dat de Ikan „Kame _bing. of Bokkenvifch zy, van VALENTYN. $ In de Rugvin , van die van ’t Koninglyk Sweedfche Kabinet, zyn go Straalen , waar van vier gedoornd ; in, de Borftvinnen 18 Straalen, in de Buikvinnen 6en daar van één {cherp zin de Aars. (4) Chetodon fpinis Dorfalibus guatdor ‚ pinnâ Dorfali A+ naliqne longiffimà. Sy? Nat. X. Chetodon grifeus , Fafcië Frontalí apiceque Caude albis, pad Ad. Fr. p. 64 li 3% „£s:6.- Chin, Lagerfir. z5. „… ee Kir vIisscHeE Ns! 997 | vin: 08, in de Sraartvin 18’ Straalen. In el EL. die dér Verzameling van LAGERSTROOM waren AFDE __pnaauwlyks meer dan 3e, schehe of anp Beente An f in hp An de Rugvin. | ‚ STUK, ei 5) Klipvifch met zeven pere ; ‚de Staart _v. Cornutus,; _gevorki, de derde Straal van de Rugvin ZEER Gchaormde: „Jeng. val ae EN aes is van ARTEDI einfkandijnbertnebeven’ De Geflalte verfchildde van die der anderen weinig 3 doch de Snoet. was zeer lang en de Rug zeer hoog; de Kleur wit en zwart bont, mét verfcheiderley Streepen. De Rugvin hadt 40 Straalen, waar van de zeven voorften een weinig gedoornd , en het derde ongemeen lang zig, als een Borftel; uieftrekkende voorby de Staart. In de-Aartsvin- waren 36 Beentjes, van welken de drie voorften {tyf, ende middelften Jangft,- De Straalen der. overige Vinnen kwa: men byna met de andere Soorten overeen. Het ht was nagenoeg. zo breed als lang. © Klipvifch met ‘agt Rugdoornen, ». de Borft vr. vinnen Zifmoornig. Geliopdde Dit zr ú) Chaetodon fpinis pinne Dokis feptem , Caudâ bifidà , radio Dorfali tertio longiffimo. Syf?, Nat. X. Chaetodon acu- Teis duobus brevibus fupra Oculos,Officulo tertio pinne Dor- falis, longiffimo. ART. S 79: Spec. 92. (6): Chaetodon fpinis pinne Dorfalis off, pinnis Heornakke bus falcatis. Syft. Nat. X. | 1.DEEL. VIL STUK. Pk IV. AFDEEL. XXIV, HoorD« STUKe VII. Arcuatus. Kromftreep. Pl. LXIL, Fig. Ze ) B) Dit Ooftindifch Vifchje,’ dat in” Kabinêtder Akademie van Stokholm- gevonden wordt ‚heeft. het Lyf. witagtg of. Zilverkleurig met bruine: {tippen , agter de Navel verbreedende;, van ge daance als een Braafem: de Oogen groot en rood: de Zydftreep opwaards krom, In de Rugvin vindt men 30 Straalen, waar vad agt gedoornd; in de Aarsvin so endedrie voorften van de anderen afgefcheiden:* in de Sraart: en Borftvinnen 17: 6 in de Buikvinnen en één daar, van fcherp ‚ gelyk in-de-meefte anderen; @ Klipvifch met agt Rugdoornen en vier wit be Boogswoyze Streepen, Kran " bit pen ;‚ waar mede deeze overdwärs gebandeerd is, voert hy den naam van Arômftreep. Ondet de Viffchen, welken Doktor Lister by het Werk van W. ILLOUGHBY gevoegd heeft , komt deeze voor ; „onder den ‘naam van Acarauna; die zwart is wan Klèur „ met eenige geele Sireepen | zeer fraay getekend. Het Vifchje, naar 't welke de Af béelding aldaar gemaakt werde. > was zeer klein, en de Klipvifchjes vallen doorgaans , zo’ fchynt, niet groot. Evenwel heeft men. Bin te af in , É 3 Ri: EL ‘Chetodon fpinis pinne Dorfalis zen, Arcubus qiaruor bis. Syft Nat. X. Cherodof fafcus. Arcubus quinque ní- eris. Muf. Ad. Fr. 1. p. rs Ti sz. de Chetodon niger, Capie te’ diacantho, lineis utrinque quatuor transverfis curvis. ART. Syn. 79. Spes. gl. SEB. Thief. III. ‘Tab. XXV. N. sab. Wegens. de. boogswyze. wabe der Batèi ih Jer é p i Î WD.E Wurevie SCHEN 359 vér “fomtydi”van zänmerkelgke- Tangte ; gelyk IV: dar ‘het welke dé Heer Gronovros: uit de Vers AFPEELS zameling van den Heer W. var per. Meuren irnid zynde over de zeven Duimen. Her Lyf is zeer dun en breed: de Kop kort, met groote ronde Oogen en een klein Bekje , aaff in zeer veele Tandjes , tegen elkander aan. De Kieuwen Openingen zyn zeer wyd peo - derzelwer Dekzels Schubbig „ met een ‘gróöte en kleine Doorn of Stekel gewae pend. Heét' Kieuwen - Vlies-heeft zes Beentjes, De Rug ‘is zeer fcherp en de'Rugvin beftaat uit 34 Beentjes, waar vanhet twee - en - twin. tigfte uitloopt in een Borftel, die-over de XXIV. ! Hoorp= STUK, Staart heen ftrekt: de veertien voorfte Beentjes zyn Doornagtig fcherp. « De Borft- Vinnen hebben 18 ode’ Buikvinnen-6- Beentjes, waat van het eerfte gedoornd is en zeer.ftyf. De Navel is in *t midden tuflchen de Aarsvin en Buikvinnen_ geplaatft. ‚De Aarsvin heeft 24 Beentjes, waar van de middelften langít, en *” zigizo ver als de Staart uicftrekkende. Van dezelven zjn de drie voorften gedoornd, « De Staatt, die groot is, heeft 17 Beentjes, welke eon weinig takkig zyn. De Kleur is zeer fraay _rosagtúg, met een ronde zwarte Vlak, die blaauwagtig gezoomd is, boven op de Rug, tuffchen den Kop en de Rugvin : als ook een lang- werpige witagtig blaauwe aan ’t uiterfte der Kieuwendekfelen. Alle Schubben op Zyde heb- ben aan ’t end een geele Vlak, Ook is het 1. DEEL, VII STUK, | L4 end Iv; 960 B ESCHRYVIJN GG) VAN | end van ’% Lyf „ by de Staart, „geel: de Staart AFDEEle witagtig 3 het izegfte den Bug en Aarsvin, XXIV, Hoorp- STUK, blaauw. Dez lb: ‘ 4 TEM Orr Atl % Ik vind hier „geen gewag coah van de i kromme Strepen of dwarfe Bandeerfelen , wel ken dit Vifchje heeft, volgens de aangehaalde. Figuuren uit het Werk van Sega. Ook is de Telling van-de Vin- Straalen „ in de bruine Che, todon , met vyf zwarte Boog ftreepen , welke zig, in ’t Koninglyk Sweedsch Kabinet bevindt, ge. heel anders den „deeze af ‚de Telling van Ar- rep1. De, Parw, der, Brafiliaanen.fchynt ‚> van de Acarauna en, Guarerua „merkelyk in Kleùr te verfchillen, „De laatftgemelde ‚ die,door. Ar- _‘TEDI-tot deeze Soort betrokken wordt, ís gee bandeerd: de Paru heeft als't ware, halfs VIII. Le £ 5 Langfnoet, maanswyze., ri Vlakken op-een avast Lig- baan: (Her “®) Klipoifch met negen Rugdoórmen en een Oogswyze, 4 lak ; den Bek rolrond. | „Hier mede » eliynt my dee bedoeld te ervan - wêlke. in ’t Werk van Sraa afgebeeld iS ‚ons der den naam-van. Gr voigefbudde uit-den witten 1 fj Ri Pp | „see He Zoöpbyl. Gron. hts LN. aars { 4) Raj. Pifi. p. oz. (8) Chztodon Ginis pinne Hate novem Bae O- cellari, Roftro cylindrico. Syft. Nat. X. Chatodon roftratus pinrâ “Dorf poftice maculâ fufcâ. Afuf: Ad. Fr. IL. p. 61 Tiig fps Chaetodon tencrglepidetee albo-flavefcens , Roftra iongiffimmo Qfeo, maculâ nig ad pinnam Porfalem, GRON. #luf. LN. 109. P LE 4 il % { IE | " lis Pi . Br Kure v Kse if KENT 365 geelagtige” Chetodon. ‚cmet een zeer lange „Beens IVe ' tige ‘Snuit “eneen Geri Vlak onder; aan den. AFDEElsy __ Poet van de Rugvin (*):' want dat het-de ges, Binet woone Klipvifeh of Soldaaten-Vifch- niét zy, stuk. al erkent thans de:-Heer Gronovius-zelf, diedee.: | zen tot de Vyftiende Soort van LiNNaus thuis. brengt (1). . Het zoude , volgens zyn Ed. aan merking, de Zee. Smid; die byna Vierkant is, van SLOANE Zyn > ad Pilote - Fi Jb. De Heer KrerN heeft aan deeze Vifchjes, wegens die Vierkantige figuur , den veren honen. SEZGe ven van Tetragonoptrus., ub „Het blykt vuie de Befttriving van vk een Vifchje van zes-Duimen lang , door den Heer GroNóvius, dat ‘hetzelve het Lyf niet alleen, raar ook den Kop. en de Vinnen , gedekt heeft met groote,’ vierhoekige Schubben (1), aan: en op elkander fluitende, die ’er ligtelyk af- gaan. © De Kleur is geelagtig wit, met vier donkere Banden overdwars, aan. beide Zyden. Getal der Straalen in de Winnen komt, vol- gens zyne Telling, zeer naa overeen met die van het Sweedfch Koninglyke Kabinet «als zyn. de ’er’ in”deRugvin. 39 , waar. vn negen ge. doornd; ia”de Borftvinnen 15; in de Buikvin. ED CAYES qr taardol omen olg*) Chaetodon macro-lepidotus, albo-flavefcens, Roftro lon- giffimo Ofleo, && maculâ nigra ad bafin Pinne Dorfalis. SEB. FheGekij. ps 68. Tab. XXV. N. 17. (tT) Zoöphyt. ‘Gron. Fafc. L ps 76.,N. 237 __ (1) Hier uit blykt, dat de aanhaaling. van Erps of” klein-gefchubde , jk aldaar N. 233.) een Drukfeil zy. Zie Auf. Ichth. p. 48. N. rog: | | $ 1, DEEL. VIL STUK. Z ak 6e DEECHRIVENG WAN iv. nen ó6,ven-één fcherps in de Aarsvin 24 endrie Á ArDeeL. daar van Doorndgtig: Thans „noerat. zyn Ed, XXIV. git Vifchje „-Charodon met een zeer,lange, Bees stg, pige Snoet die de Rug» Aars-en. Staart. Vine “nen aan ’tend-ronds en een zware pNlak JD de gn heeft, EN (9) Kipviftb met negen kaaien > én 1 Bid ‚Stekel wederzyds aan de onverdeelde Staart. | ‘Den. wierde bynaam,. omtrent’, hadt ke pr gegeven aan een Vifchje ‘van dit Geflagrs door hem befchreeven,… De“Heer: HassEL, Quist vondt ’er te Kairo éénsui! de Roode Zee efkómftig., ’t welk hy twyfelde of ”t niet de zelfde Soort wate, Imde Tellingen van de Vin-Straalen . ishet verfchil. ‚Ook-niet byfter. groot; uitgenomen in die van de. ‚Staartvins waar ih „ARrEDr 16 en hy 26 Beentjes vondt, De’ Rugvin ‘hade ‘er, by hem;:39 en zes ge doornde ; de’ Aarsvin: 26 en tweesfcherp:» by. 4 Arreprt de! Rugvin 38 en-nêgen; -de Aarsvin 29 en drie gedoornd. In-de-Borftvinnen. heeft de een 16 de ander 17 Straalen-gevonden. Die van de Roode Zee „… welken-Doktor Háss SELQUIST naar een-gedroogd en opgevüld-Voor. werp befchreef , was van taamelyke grootte, (9) Chaetodon fpinis pinnz Dorfalis novem E bind dartelt utrinque Caude integrz. Syf?. Nat, X. Chsetodon nigreftens, Caudâ albefcente;, quali ‚ utrinque aculeatà. ART. Spec. 50. - Chetodon denlel in utroque latere ad Caudam_ duabus. HASSELQ. Zrin. 33he ke: < p Je , \ t Ld É ’ Ë h BE KLIPVISSCHEN. 369, als myndey over ’ geheel, andefhalf. Voet! Vs, lang;met een Kop van wietven, eer Staart van AEDERI _ ‘drie Duimen : ongevaar een Span breed, De di Geftalre was byna als die der andere Klipvís- STUK» | fchen , maar aan de Keel, beneden de Onder- kaak , hadt -deeze Viich een zeer diepen Boe- … femysen aan de Staart, wederzyds 3 twee Ste kels; de een voor den anderen. hotizontaal ge. dede “ Zeiffenvormig : zeer fterk, breeds plat ;vgeftreept. Hy was gedekt met zeer kleine, digt leggende, aan het Lyf vafte „ ons effene Schubbetjes: die hem, in ’t {tryken-op: waards, van de: Staart naar den Kop vride met den Vingers fuuw maakten ien 't- Gevoel, - ‚ Go) Klipo ich met negen Rugdoornen , drie B riofte USo _ Beentjes. in bet Kieuwen- Vlies , op % Lf Drieftraal. _oyf zwarte Banden: de Staart eeniger maaie re. Van. deeze is bekend » dat de Rugvin keton 32 Straalen heeft , waar van. egen ; de. Aarsvin 22, waar van twee: de Börft- en Buik. vinnen-elk ‚5, waar van één, en de Staart. 16 , ‘waar van geene Doornagtig zyn. ° In het Kieu. wen - Vlies zyn maar 3 Beentjes: zo dat deeze Soort niet alleen van ’ algemeene Kenmerk der Klipviffehen „ van 6 alde, daar in te NE we heb. (10) Cliidoais fpinis Pinne Dorfalis novem , Membrang ‘Branchioftege tribus , Fafciis quinque nigris , Caudâ fabbifi, dâ. 53/2, Nat. Ne | 4 À dmt naeTr HE | SE 364 BESCHRYVING Sr ry, hebben „volgens LiNNzus ; maar ook van á el AFDEEL. of :6 te: hebben „ rd Geunes verfchile, XXIV. Hoorp: KN Klipvifch met egen Rugdoornen A cen STUK. pd Lineatns. gelinked aesss isde veerfte, ib van” buit and om. / Stekel wederzyds aan de gevorkie Staart. voorkomt en afgebeeld is (*):-- Inhet Kieu- wen. Vlies werden ook; maar drie, of „vierS traas len , zo klein , dat men dezelven naauwlykstellea NE o gevonden, zynde breedagtig € en byna ge. heël van de Dekzelen overfchaduwd. Dé Kleur was beurtlings uit bruine en bleekbläauwe Strces pen famengefteld of gemengeld. 4 BL (re) Klipvifch met elf De, Sp wiers Macralepi- don Beenije van de Rugoin draädvorhig en Ea” zeer lang. de k fs | ä ‘ RR Een DL. xm sf DODE TA, IRENE RS aivvoke Fig. "el . (11) Chaetodon {pinis’ Pinn@“Dorfalis ovên fpinâ laterali utrinque Caudz bifide. Syft.…Nat. X. ‘Chatodon. lineis. longi- tudinalibus varius 2 „Candt bifarcà Koi: aculeatà. ART. pg 89. hd EER BU or EE ol T. ) had EN v 4 di (az) Chetodon pn phi Dorfalis ane ú Elio Dor- r fli quarto Filiformi „ longifimo. Syf?. Nat. X. Chaetodon macrolepidotus. , lineis utrinque duabus nigtis , radio quarte Dorfali longiffimo Setiformi. ART. Spec. 94 Chaetodon OM. ftandig befchreeven: „wordt: onder;sdeg> naam, van ‘Chetodon „die, met. Streepen overlangs ges iekend-is, en de Staart Vorkagtig , wederzyds.ge- doornd heeft. Buiten twyfellis het de gene, die, | in ’t Werk ;van-SeBa onder-deezenbynaam: * Calis Dorfalibus «tribus acufeatis , quarto Setiformi , feptem fa bfequentibus iterum aculeatis. GRON. Muf. Il N. 194 - __„Nolgens-ArTept zis deeze' Soort de- Tafel- Wifch:„ van’ H. Ruiscn dus genaamd in zyn Ka- __binet van Ambonfche viffchen „ en volgens __Gronovius de Ikan Pampus Tereloc of uitnee- mend fraaije Pampus-Vifch van VALENTYN; die. van anderen Bezaan genoemd wordt. De grootheid der Schubben, welke egter ook in anderen plats heeft, maakt den Bynaam vol- gens onzen Autheur, De Heer GRoNovrus hàdt hem onderfcheiden door de Beentjes der _Rugvin, waar van de drie eetften gedoornd, … het vierde Borftelig en zeer lang, de zeven völgende wederom Doornagtig zyn. Die van ‘SrBA, welke met den Naam ,door Arrept daar aan gegeven, aangeweezen wordt (*) , ís van zyn Ed. tot deeze foort betrokken. Zie de AmbeElding daar van op onze Plaat. ’t Getal der Beentjes in de Vinnen komt, volgens de Tellingen van beïden, taamelyk o. vereen 5 als zynde 37 in de Rugvin, waar van elf; 23 in de Aatsvin, waar van drie; 18 in de Borftvinnen, waar van twee, en 6 in de Buik- vinnen; waar van 1 gedoornd: als ook 17 in de Staartvin, volgens ARTEDr; die aantekent , dat de Kleur uit breede witte en zwarte Strees. pen; die beurtlings dwars over het Lyf loopen; is famengefteld, hebbende zyn Vifchje de lang. te _C*) Chetodon macro-lepidotus, lineis utrinque duabus ni, gris, Officulo quarto pinne Dorfalis longiffimo Setiformi, ART. Spec. 94. 1, DEEL. VII STUK, pr KrrevrIsSSsCHEN.: 365 Iv, ArFbeet, XXI V. Hoor.’ STUK. KILL Striatus. Geftreepte, 866 BESCHRIVENG AVAN te “van vier ende breedte van over de ue mên, « “Hert ‘gene, „welk de Heet! Grono befchryft, was hem. vereerd door den iser Ja NooRTBERGE, JAQ r 4 13) Klipoifeb. met. twaalf pl der / ber. Lyf -geftreept de Snoei sifiashragn en de. „Staart onverdeeld. “Te verwonderen _ is ’t, je deeze van ARTE: _Di grooifchubbig,: van. GRoNovIUs Reinfcbubbig geryteld wordt. Dat dit by den laat{ten geen Drukfeil zy Ni blyke uit de befchryving welke zyn. Ed. daat van geeft, zeggende dat hetLyf; de Kop, de Kieuwendekzels en de Wortels der Vinnen, gedekt zyn met kleine, aan elkander raakende, Schubben. ARrrEpi verzekert, dat de Schubben in deeze zyn als in de voorgaande Soort, die, in ’ byzonder, den bynaam draagt van Grooifchubbige, Ook komen. zy my in de Afbeelding, - welke ’ er van in ’ Werk van SBA wordt gevonden 4 ‚immer Zo groot voor en aldaar zegt men, dat de Schubben groot en ik 6 vin Chetodon fpinis Pint Dorfälis duodecim , Corpore fltiate , Roftro prominente, Caudâ integrâ. Sy/t. Nat. X. Chaetodon flavefcens , Fafciis quinque fufcis. Muf. Ad. Fre IL. p. 62. T, 33. £.7. Chaetodon macrolepidotus, lineis utrinque tribus nieris latis, lineâ auartâ in Caudâ. ART. Spec.os. Ea _ g PN q ruig brus Roftro reflexo, Fafciis lateralibus fufcis. „Amoer Acad,l. p. 313. Chaetodon Roftro longo Oflko , microlepidotus, albo. © flavefcens „ lineis transverfalibus quatuor brunneis, GRONe Muf. 1. N. rro. #- (*) SEB. Thef. II. p. 66. Tab. XXY. N. s à 4 le} Re DE KLIFVISSCHEN, 367 ruig. zyo. „De Heer -KLrin noemt het Vifchje ’t welk hier toe betrokken wordt ‚_Rhombites,, die Tandeloos- is, met den uitgeftrekten Kop door een breede kromme. riem verdeeld ; de Scliubben vierkant en Zwavelkleur;s op: de Zy- den met twee breede; kromme, Kaftanje-brui. ne: bandeerzelen: tien regte Doornen, die de Rugvin in ’t voorfte gedeelte doorbooren; de Staart aan ’t end gefnazeld. Men ftelt bedens kelyk, of het ook de Jaguacaquare van Brafil Zy ‚ daar MARCGRAAF van Ípreekt; of liever de _ Ikan Batoe Bariska, en geftreepte Klipvifch 5 van VaLENTYN (2: ‘Nog ‘meer tegenftrydigheden doen zig om. trent. deeze Soort van Klipvifch op. Die van Gronovius en ARrTEpt hadden op ieder Zy- de wier bruine Banden ; terwyl ‘er die van ’t Koninglyk Sweedfch Kabinet vyf heeft, en die , welke in ’t Vorftelyk Kabinet der Akademie van Upfal gevonden wordt , maar drie, In de befchryving van deeze laatíte , zegt men, niet alleen dat de Schubben grootagtig zyn, maar verzekert, dat de Tanden van dit Vifchje naar een Borftelig Penfeel gelyken ; daar Krein het zyne Tandeloos noemt, Ook vere haalt-de Heer Gronovius, dat het, aan ’t end van de Rugvin , een taamelyk groote ronde Pekzwarte Vlak heeft; waar van ik, in die befchryving, geen gewag gemaakt vind. Het | | zyne C*) Ind. Ver. Er Nov. Vol IL p. 427. N. 266, fig. 266. 4 5. DEEL. VII, STUK, IV, AFDEEL, XXIV. HooFD= STUK. iv. AFDEEL, XXIV. Hoorp- STUK, ® XIV. Aruanus, Witkop. 308 BESCHRY var NG ad zyne is op een bleekgeelen Grond, overlangs getekend met gegolfde bruine Streepem Weinig verfchil „ ondertuffchen’s. iser iù de. Tellingen ‘der Vin-Straalen van vier zodanige Vifchjes.. Men heeft in de Rugvin gevönden 30, 31: of 33 Beentjes ,. waar van:tien „… elf of Î …N twaalf gedoornd: in de Borftvinden 144 15 of 16; in de Buikvinnen 6, als gewoonlyk „ waar van één gedoornd; in de Aarsvin 2ó of er, en. daar vans invallen; drie fiyf en fcherp: 17 of 18 Beentjes in de Staartvin,-Deezé laatfte iss | zo wel als de Rug-en Aars-Vín aan ’t agter „end, gerond, en de Snoet heeft de Kaaken wel uitgeftrekt „maar kort, volgens GroNov1us ). Dat de Snoet een weinig opwaards omgekromd Zy, gelyk de Heer Bark zegt(4)s is in de Af. beelding, “die men in ’ ei erk, van SEBA vindt + ook blykbaar. | ei, 14) Klipvifch. met twaalf: aan: ‚ de „Staart gevorkt , bet Lyf met drie bruine Ban. den. getekend, wall Onder die zelfde bendaming, het getal der Dootnen, in de Rugvin alleenlyk uitgezonderd , komt (*) Chadtodon Fafciis latie transverfalibus fusèis „ Maxillis dg brevibus, Pinnis Dorfi A poftice rotundatiss Caudâ rotundatâ, Zioph. Gron. Fafc. IL. p. 7e. Ne 235. ‚(Ì) Auf. Princ, N. 43. Amen. Acad. Vol. 1. pag. 313. (14) Chaetodon fpinis Pinnae dorfalis duodecim: , Caucâ hifidä, Fafciis tribus fufcis. Syf?. Nar, X. Chaetodon Caudâ bifurcës Fafciis tribus finscis, Auf, Ad. Fr. 1. p. 63. T. 33. fl. 8, - 4 RE Riirvrsse Hek “369 vfdene deeze Soort van Klipvifch voor in de be. Ív. Ji vahen van het Koninglyk Sweedfche Kabi- Arpeet net Zyn Voorhoofd is wit. Sen 4 ie 5) Klipvifcb met twaalf Rugdoornen 3 het Pig _Lpf geftr eept 5 een Oogje onder aan de Galera AREN Soldaaten- Staart, dl Vifch. < | là Pl. LXiL. De fehwinsheid der Streepen „ waar mede #5 + «het Lyf getekend is, die van de Rug voor. waards naar het midden des Lighaams loopen ; en aldaar anderen ontmoeten, van onderen ko- mende, waar mede zy een fcherpen hoek maa» ken , is het voornaame Kenmerk van deeze Soort, Orntrent de plaatzing , immers, van de ronde , zwarte of bruine ‚ Oogswyze Vlak; fchynt eenig verfchil te zyn3 alzo dezelve fom. tyds aan de Rugvin en hooger, fomtyds laae ger dan de Staart gevonden wordt. Het eerfte heeft plaats i in de Afbeelding van Ruiscu , en in de befchryving welke de Heer Gronovius geeft van zulk een Voorwerp , dat aan zyn Ed. vereerd _ was door den Heer C. vaN Hoet: het andere in die van ’t Sweed{ch Koninglyke Kabinet. In dat van SeBa en het Vorftelyke der Akademie van Upfal „ was de Vlak, zo ’t fchynt, byna * tege (fs) Chetodon fpinis Pinne Dorfälis duodecim, Corpore fitiato, Ocello fubcaudali. Sy/r. Nárt. X. Chiëtodon pallidus , fafciâ bte Ocelloque fubcaudali fufcis. Muf. Ad, Fr. Ì, p- 65. T. 33. f. 4. Chetodon macrolepidotus, lineà nigrà ad Oculos, maculà rotundâ ad pinnam Dorfâlem, GRON. Maf, IÌ. n. 1os. Labrus Roftro reflexo, Ocello purpurse , Ixide albâ juxta Caudam. Ameen. Acad, 1. PD. 314, E.DEEL. VII, STUK, & 370 Beseurtvine Van IV. regt op de hoogte van de Staart, ie tegen AFDEEL: wortel van de Staart aan. Omtrent het getal A, der Vinftraalen is met de voorgaande. Geftreepte stuk. byna geen verfchil gevonden. | | De kromme bruine Band, welke deezen Vifch , die anders, uitgenomen de gemelde Streep- | jes » vry egaal geelagtig is van Kleur, dwars over de Oogen heen, loopt, geeft ‘er de voors koming aan, of hy gemuilband ware en een _ Halfter aan had, gelyk de Paarden; ’t welk LinNgus uitdrukt met den bynaam Capiftratus. Men noemt hem gemeenlyk vcd Indie „ Klip- wifch of Soldaaten . Vifch. Krein hadt hem, wegers de figuur, even als andere Soorten van dit Geflagt , Tetragonopterus getyteld (+). Zel- den wordt hy grooter dan een Span, en, niette. genftaande. zyne dunte, verfchaft hy een zeer fmaakelyke , gezonde Spyze, zynde een der befte Viffchen voor den Tafel, Àan de Kaap wordt hy „ inzonderheid „ zeer veel gegeten. mét Vleefch is wit en verdeelt zig in Strookjes, rh nk Paden, ir Pal ak (6) Klipvifch met dertien Rugdoornen bet Zwerver Eyf geflreept, de Snoet rolrond, 8 Mer Dee. (*) Tetragonopterus Teven ad Caudam bruneâ maculâ cir- culari intra Iridem albicantem, ophthalmos; fimili zonà obli- que Oculos excipiente, aaibaie ex Aurantio albicante & le- He fufto vario. Lip. Miff. IV. p. 37.,N. 2. Tab. Xl, Ee | df ie) Chetodon fpinis Pinne Dorfalis tredecin , Corpore | ftriato, Roftro cylindrico. Syf?. Nat. X. Chrodon. Roftratus, ee. 'nigc trans Oculos, tziplicique ad Caudam, Maf, Pe IL f n Mtryilige® van. t Koninglyke Kabinet van Swee AFDEF pe Kar vrs scHe k. 471 Deere komt ie ‘het! Tweede Deel der“bes 194 den, „onder de benáaming van Gefnoete Klip- Ed fch, met éen zwarten Band over de Oogen, STe eneen drievoudigen aan de Staart. In de Ruge vin zyn 4o Beentjes, 24 in de Aatsvin , 18 in erf Staart en 15 in de bard ne 8 ‚ ril ‘Klipviftb met veertien Rugdoornen , de. Xvm Ciliaris, „ Kieuwendekzels Jlekelig „ de Schubben. ruig Ruigfchu'. aan den rand, ha Í De Eer Gronovrus hadt dasdk geteld E der de Groot- Schubbige , doch thans vind ik die, in de aanhaaling „ veranderd in Kleinfchube big @. In de Befchryving hadt zyn Ed, ge. zegd ; dat de Schubben van middelmaatige grootte zyn, over elkander fchieténde en op den rand als gehaaird, waar van de Bynaam zvnen oorfprong heeft. Yhans noemt hy den, zelven, Klipvifch met de Dekzels wederzyds, gedoórnd, de middelfte Beentjes van de Rug- \ … ED (17) Chaetodon fpinis Pinne Dorfalis geatuordecim „ opere culis Spinofis, Squamis ciliatis. Sy/f. Nat. X. Chaetodon mas erolepidotus ‚ aculeis utringue duobus ín operculis , poftice longiffimo. GRON. Muf: IL. N. 192, Chaetodon grifeus Faf® Eis. quatuor fufcis. Muf. Ad. Fr. 1. pag. 62. T. 33. fig. 1 Sparus Saxatilis. OSB. ter. 273. „(*) Indien dit in zyn Ed. Eerfte Werk geen Drukfeilis;, mogt iet, met meer reden dan verfcheide anderen, onder de Erraa ta necefJario ee zaad, ‚ in her aids aangerekend zyn ge. weeft. “I. DEEL. VIL STUK. Aa 2 Iv. AFDEEL. XXIV. Hoorp- STUK. HE XVIII. Saxatiks. 312 B « SCHRYVI No van en Aarsvin byna gelyk komende met de Staart, die aan ‘tend rond is (*). _ an LN Het Voorwerp, door deezen Heer uit het Kabinet van SEBA gekogt, verfchilt in ’t getal’ der Vinftraalen merkelyk van dat, het welke onder den naam van gryze of graauwagtige Cha- todon „ met wier bruine Banden, uit het Koning-- lyk Sweedfche Kabinet wordt opgegeven, en nog meer van dat gene, ’t welk Osgrck noemt Sparus Saxatilis. In de Borftvinnen van teer. fte vondt men 26, in die van het tweede 20 en van het derde. 16 Beentjes : de Rugvin van het eene hadt ‘er 33, van 't andere 343 van ’t derde 39. In de overige Vinnen was zo veel. verfchil niet, hebbende dat van Gronovius 26. Beentjes in de Aarsvin en drie daar van ge doornd, 17 in de Staartvin, en 6 in de Buik. vianen, als gewoonlyk. De Kleur van *tzyne ON a ve EEEN, js geelagtig bruin , met Saffraankleuragtige Vlakken en bleekblauwe Streepjes. gemengeld. Het heeft, aan de Kieuwendekzels, wederzyds maar twee Stekels, waar van de agterfte langtt, (28) Klipvifch met veertien Rugdoornen , de Buikvinnen fpits , de Staart gevorkt, de Tan- den uitgerand, © < maar, (*) Chaetodon Operculis uerimque aculeatis, Officulis Pinne Borfâlis Anique intermediis Caudam rotundatam fubequantie bus. Zoöph. Gron. Fafc. I. p. 69. N. 232. (1s) Chatodon pe Pinne Dorfalis guataardecin ‚ Pinnis „pe Krt PVISSCHEN 313 | deeze den Bynaam van Saxatilis meer ger dhere: aib: detändere Klipviffchen , is my onbe- B kend. De Heer Gronovius betrekt hem tot en LiNNaus erkent dat dit zi Baars, van de mede- Soorten afwykt. Sparus ‚met vyf dwarfe bruinagtige Banden, was het in de befchry ving van ’t Vorftelyk Kabinet der Aka- __demie van Upfal genoemd geweeft: by dien __tytel voegt men thans dat van een Waflende Maanswyze Staart, en van een zeer breed Lyf tehebben, Ik zie egter niet dat hetzelve, in. dien de breedte maar de helft is van de lang. te, dien naam verdient: ten minfte niet onder de Klipviffchen. Chetodon met een gevorkte Staart en vyf witte Banden wordt het in de be. fchryving van ’t Koninglyk Sweedfch Kabinet getyteld. ’ Getal der Straalen van de Rugvin js aldaar 26, van de Borftvinnen , Aars- en Staaitvin, ieder 15. (ao) Klipvifcb met drie-en-twintig Rug- doornen, en vyf bleeke Banden over ’t Lyf. Alle Ventralibus acuminatis, Caudâ bifidâ , Dentibus emarginatis. Syft. Nat. X. Chatodon Caudâ bifurcà , Fafciis quinque albis. Mu/. Ad. Fr. 1. p. 64. Sparus Fafciis quinque trans” verfis fubfufcis. Aman. Acad. I. p. 312. GRON. Mu/. Î, N. 89. Sparus latiffimus , Cauda Tunulatà , Fafciis quinque transverfis fubfufcis. Zoöph. Gron. p. 64. N. 222. (19) Chetodon Spinis Pinne Dorfalis wiginti-tribus , Faf cis quinque pallidis. Sy/?. Nat. X. Chetodon rotundatus cin nereus Fafciis quinque. Maf. Ad. Fr. 1. p. 64. 1. DEEL. VIL STux. Aa 3 | Vifchje „ door zyn geheele houding als een IV. AFDEELe, XXIV. _Hoorps, STUK. XIX. Rotundus, Ronde. 814 Besc HRYYI IV. Alle” aes Beentjes van de zende ged | eas naa, zyn in deeze Doornagtig. Hy ter Haoep- to in de Borftvinnen en 14 in de Aarsv } STUK. waar van twee fcherp: in de Buikvinnen 6 _ en één fcherp, als’ gewoonlyk i in es och 4 ED. (20) Kiipviftb met drie Banden ; | ééne voor de Laacetswy- Oogen, één over de Borf? - en één eld ri U de Staart ongevorkt. / „Uit ‘het Werk van Enwarps sore eee aangehaald door den Heer Linneus. Het Lyf ús langwerpig Lancetvormig ; met drie | donkere Banden ‘die grys gezoomd Zyn: te | c > t weeten eene dwars door de Oogen ;_ een : an- dere dwars over de Borft heen, en een der. de zig pitftrekkende van de’ voorfte- Rugvin É totaan de Staart. Deeze Vin is Zeisfenswyze en Joopt fcherp-uit , hebbende agter zig een fimnalle _ Vin, over de geheele langte van de Rug. Ep. _wARDs noemt hem be Ribband.Fisb ‚wegens de Bandeerzelen. De Weftindifche. naam fchyne 4 GARE te zyn. So Valt tee. (zo) Chaetodon Le tribus, Oculari Pectorali longitudina, lique; Caudá integrà, Syt. Nat. X. Guia: EDW, Av, | 210, Te 210, | kad KM td } Maen XXV Ô if Dad Zer- BR KASEMS 375 kan __avaar onder de roode en bruine en veelerley “bruiken kunnen: even als men dus met Ka. " Hr ogtang, KAR ai wl tart | ei | AFDEEL, XXV. HOOFDSTUK. Ee . _____Hoorp- yuing wan’t Geflagt der Zer.-BRAASEMEN; STUKe _ geflreepte, de Goud- Steen- en Tand. Braa- : benevens de Hottentots- en Kaapfche n . « Goud- Vifch; en veele anderen, De Ktnhehen naam Sparus, die daar van Naam. ES afgeleid wordt, dat deeze Vifch , uit het Water genomen zynde , veel beweeging maakt zouden wy met een Neerduitfchen Uitgang gee meel, Leeuw, en onder de Viffchen met den Salm gedaan heeft: doch het komt my beter voor, de Viffchen van dit Geflagt Zee - BRAA- SEMS te noemen : om dat de meeften dien _ naam voeren. | De Kenmerken beftaan in fterke Sny- of Kenmerken. Scheur. Landen; Kiezen die (tompagtig zyn en digt ftaan: het Kieuwen-Vlies met vyf Straalen’, de Dekzels gefchubd: het Lyf famengedrukt. De Tanden , die als in de Meníchen en Viervoe. tige Dieren zyn, worden door de Lippen ge- dekt, zegt Arrepi: men vindtze alleenlyk in « de Kaaken en Keel. ’t Gehemelte en de Tong js glad: de Rugvin enkeld: de Oogen met een ruime Huid gedekt: de Staart doorgaans ge- vorkt. De Darmen, voegt hy ‘er by, zyn lang ‚ met Slingeringen en dikwils aan het 1. DEEL. VII. STUK. Aa 4 Darm. IV. AFDEEL. der Maag groot en weinig, naamelyk drie, vir, XXV, Hoorp- STUK, den. de Aurata. Verguide, PLEK Figs Us. 316 Brscunyvine van Darmfcheil vat: de Byhangfels van den u vyf , zes of zeven. De Heer GRoNovIus s oordeelende het Eri, Geud-Braa-der Soorten te groot volgens het Stelzel. van Artepr, heeft ’er eenigen gebragt tot de Ge- flagten van Cynadus en Cargcinus : zo dat hy van de Spaaren maar twee Soorten behoudt. Linneus heeft ‘er twee-en twintig , die onder- feheiden worden door de Kleur. Agt zyn ‘er met een zwarte Vlak getekend; drie rood, in vyf geftreept; en de zes einen bont, (1) Zee. Braafen ei een Gouden Maanije bus- / fcben de Oogen. —_ Eon lijk: ed } ien 3 Hier mede wordt de Aurata der Autheuren ; bedoeld, dien men Goud- Braafem noemt; in ‘e Griekfch Chryfopbrys. Zekere SERGIUS ORA- TA, die onder de Romeinen vermaard was, als de Uitvinder en Beminnaar van lekkere Gereg- ten, kreeg daar van den bynaam, zo (ommi- gen willen. Nog hedendaags noemt men in Tcalie dezen Vifch Orata „by de Venetiaanen Ora, en by de Spaanfchen Dorade. De Engelfchen gee- | ven ‘er, eenvoudig, den naam van Giltbead of Ver art (1) Sparus Lunulâ aureâ inter Oculos. Syft. Nat. ‚4e Gen. rar. Sparus -dorfo acuriffimo , linea arcuatà aureà inter Oculos. ART.” Gen. 25. Syn. 63. GRON. Auf, I.._ N, 90. LOEFL. epift. HASSELG: Itin. 337. Aurata ome nium Autorum, Gracis Xevoode us. RAJ. Syn. p. 13E Aurata. Gold-Brasmen. joNsr, Tav, XIX. Fig. 2. he. ZEE- B RAASE M S 377 „Kop aan; d de Franfchen noemen hem IV, Brame de r, of Zee- Braafem, » ZO RonDE- eh p) XV. LETS. getuigt. | Hoor dier voor zagen WJ» dat van veelen de Zee. STUK, ' RE aafem met den Dorado , en deeze met den Goud. Braa- 4 Dolphyn verward worde (*); ‘ct welk niet te eI } verwonderen is in Autheuren, die flegts op de uitwendige Geftalte en de Kleuren letten. An- _ derzins. is ’er een genoegzaam verfchil, gelyk uit de Afbeeldingen blyke. De Heer Krein drakt zulks zeer omftandig uit, wanneer hy den Goud - Braafem noemt, Synagris met de Rug ‚> donker groen, de Zyden bruin met eenig pe Goud doorblinkende; de Oogkringen Zilver- ‚> kleur: de Vin, op de fcherpe Mesvormige 5 Rug ‚ even digt aan den Kop, als aan de > Staart ‚ met elf ftyve of Doornagtige en En dertien buigzaame of flappe Beentjes: in de ‚, Bovenkaak zes, in de Onderkaak agt ícher- ‚‚ pe Voortanden: de beide Kaaken ruuw door ‚ss fcherpe Knobbeltjes (+). _ Uit de Verzameling der Tekeningen van — Afrikaanfche Dieren, welke de Heer Profeflor JT. Burmannus heeft ,geeven wy hier Pr. LXII, _ Fig. 5. de Afbeelding van een Kaapfchen Goud. Braafem , die over ’ geheel Oranjekleurig,doch op den Kop, aan de Kieuwendekzels en midden l ep de Rug, mer blaauw getekend is; loopende _ | IES ahdeask Herr De A, N (*) Bladz. 267. (Tt) Pife. Mij. Vap: so. N. 4. he DEEL, VH. STUK. Âa $ „ 4 zie bidens | Iv de Zydftr eep zeer krom : de Snoêt darnelyk ArpeeL. fcherp. Indien het Gouden Maintje, tuffchén XXV. de Oogen, hier ook aangeweezen zy ‚ moet het- ps af zelve zeer in kleut verfchillen. Dé Heer Lin- Goud-Bra: NEUS ondertuffchen , heeft eigenhandig onder Eh. AW MRE Ln de Tekening gezet, Sparus Auráta, > Somtyds bereikt deeze Vifch de grootte van twee Span, zegt WitLovcHay; doch zelden, fchoon op ’% hoogtt gegroeid, heeft by de zwaarte van tien Ponden. Die grootte en zwaätte komt my zeer “onevenredig voor. Hy He vondt 'er een groote veelheid van, op de Mari ten, te Venetië, Genua, Rome, en elders if Italie. By ons is dezelve zerdann De Heet Gronovius befchryft ’er een’, die fe Schéve= ningen gevangen was , hebbendé dp) ftyve en rÉ | flappe Beentjes in de Rugvin, ‚ 16 in de Borft. , 6 in de Buikvinnen, t2 in de Aarsvin „ Waar van drie gedoornd en zo in de Staartvin. Dié Goud-Braäfem , welken de Heer HasseLguist, in de Haven van Smyrna gevangen zynde, be= fchryft , hadt nagenoeg het zelfde getal van Vin- Straalen. Deszelfs grootte was verfchei- derley, van een Elle en daar boven: de he. dendaagfche Grieken noemden hem Sippoutis. — We pe > De Kleut van dezen was op dén Kop, „> van boven, Zwartagtig, met éen Gouden Vlak tuffchen de Oogen: het Lyf, boven » de Zydítreep, met zes zwartagtige en even 9, zo veel witagtige Streepjes getekend, waar - s> van de eerftgemelden’ breedít. Beneden de si: Aye d He pe z E is R/AASE M s on ) vdftreep was de Vifch’ Zilverkleur, je Wil hu ben breed, ‘Ovaalagtig , overlangs dn “AFDE: treept, de ftreepen aan de bovenkant van iso „de “Schub in ’t middelpunt famen uitloo. sruk, ss pende (*)”. Het Vlies, dat de zyden ari Goud-Brad- Buiks van binnen bekleedde, vondt zyn Ed, Js zwart: de Darmen aan een ruim Darmfcheil , dat, door groote Bloedvaten zeer onderfchei. < delyk was, gehecht, en driemaal omgedraaid. Drie byhangzels hadt de Uitgang vande Maag ; die dik waren; zynde de Lugtblaas langs de Ruggegraat uitgeftrekt. _Deeze Vifch is van ouds beroemd, als niet minder onder de Zee .Viflchen uiemuntende, dan de Forelle onder die der Rivieren. Hir- RONYMUS ontleent daar van een fraaije Zinfpee. „ lmg, in zyn Brief aan LucinNius (f). De Zees Braafems waren, om die reden , aan Venus coe= gewyd; doch MARTIALrs merkt aan, dat het veel verfchilde , waar en hoe zy gevoed wer- den (1). Die van Ephefe en Tarente hadden zeer veel agting ‚ vooral met Schulpviffchen gemeftj zynde. RonperETrus zegt, dat die | | der w r N “ # î Ki " IJ 5 ki 4 je / ij (**) Doktor BASTER geeft de Afbeelding van eer Schut; van, den. Goud-Braafem, in:/regelmaatigheid. en fraaiheid uit muntende by de meeften. Nar. Uitfpann. Tab. XV. N. 2. N (YT) Pifcator Hominum, miffo rete Apoftolico, te quoque guafi pulcherrimum AURATAM » inter. innumera Piscium gee era, traxit ad Lietus. Erisr. XXVIII. (J.) Non omnis laudem pretiumque Aurata meretur, Sed cui folus Concha Lucrina cibus. Epigr. Libr. XIII go. ‘YY. DEEL. VIL. STUK, n 380 Brseunrvino van rv. Middellandfche Zee beter zyn dan Jan 3 AFDEEL: ceaan, en‚die niet dan in Zee leeven, ‚ uicmun. Eed tender dan de genen die in Meiren. pen stuk. Ífchoon deeze laatften vetter zyn: want de Slyk Goud-Bras-en Modder maaktze. minder aangenaam. van Jem. Smaak. In Languedok zyn dezelven een gerne. Voedzel , geduurende de Vaften. si Korze verhaalt , dat ’er aan de Kaap der Goede Hope een Goudvifch zy ‚ die zyn naam had gekreegen van een Vergulden Kring, wel. * ken dezelve om het Oog heeft, en van een zodanige Streep, zig uitftrekkende van dea „Kop tot aan de Staart. Deszelfs gewoone langte, zegt hy, is anderhalf Voet, de zwaar-- te maar een Pond; de. Kleur van ’ Vleefch uit wit en rood gemengeld en de Smaak zeer lek ker, Men ziet 'er deezen Vifch nooit dan van Mey tot Auguftus, wanneer hy zig over de Ondiepten of Zandbanken verfpreidt. E ' (eo) Zee-Braafem mêt een zwart Oogje onder ieder _ aande Staart, bet Lyf geelagtig. | | Geringde. Af | bed EEG rr Ark „Dit is de Sparus der Autheuren, die nog he- dendaags te Venetie Sparo geheten wordt. Men onderfcheidt hem ligtelyk van den voorgaande, doordien hy dat Gouden Maantje tufïchen de Oogen niet heeft , en bleek geelagtig groen is ;, met Ee 3 de Ma Neder nkeneen dsd estn s (2) Sparas Ocello nigro fubcaudali „, corpore flavefcente. Syf?. Nat. X. Sparus unicolor flavefcens, maaculâ nigrà Annulari ad Caudam. ART. Gen, 37. Syn. 57. Sparus. WILE, Pp. 303. RA). p. 129. EE Ne TR E77 OEE rv ad” _feche Vlakken, by de Kieuwen, ontbeerende: pr ZEE-BRAASE NS 38r r zigtbaare ringswyze Vlak, aanof IV. gong de Wer 4 s en wederom, die ‘zwarte en paar-. AFDEELe | XXV, „ Hoorp.= gelyk hy ook zo groot niet wordtals de Goud- srux. _Braafem. De Oogkringen zyn Zilverkleur. Men vindt hem in de Wateren, die de Opper- en _ Onder-Zee * plagten genoemd te worden, ten _ * Mare opzigt van Italie: te weeten in de Golf van dan DA Venetie en in de Toskaanfche Zee. Hy komt, in fmaakelykheid en Deugd , met den voorgaan- de overeen. | (3) Zee-Braafem met een Oogje onder aan de Er, Staart, bet Lyf zwart gebandeerd, Da va _ De Iraliaanen noemen deezen Sargo, en by den Griekfchen naam Sargos, dat men in ’ La- tyn Sargus uitfpreekt, is hy alom bekend. Krein , zelfs , befchryft hem onder deezen naam. Van den Heer GroNovrus wordt hy gee noemd Cynedus met het Lyf Ovaal breed, de Staart gevorkt, en de Tanden egaal, ftomp. De Sargus heeft, volgens Wirroucusy, de Snoet fpitfer dan de Aurata of Sparus, en een weinig opgewipt: de Voortanden zyn niet pits. en rond, gelyk in de Goud-Braafem , maar, even als in de Spaar, breed en gelykende naar | Men- (3) Sparus Ocello fiabcaudali , Corpore fafciis nigris. Syft. Nat. X. Sparus lineis transverfis varius, maculâ nigrâ infign; ad Caudam. Anr. Gen. 37. Syn. 53, Sargus Salviani, WILL, p- 309. RAJ. p. I30. ! 1.DEEL. VII STUK. IV. XXV. Hoorp- STUK. 32 Bescarmtvrin GV Ar _AFDEEL. den ‚ doordien 'er geen Korrelagtige- Knobbele- ling, welke de Heer HasserLQuust opgeeft van _Menfchen’ Snytanden, «Hy verfchi : jes inde Kaaken zyn; en -dat het geheele Ly b, met bruine ftreepen geringd is. Van denGoud- _ Braafem verfchilt hy door het Gouden Maantje niet te hebben, en door de Oogswyze Ring by — de Staart: gelyk hy ook. korter „ breeder , en Î aan ’t end ronder is; naar de grootte. De ge- ne, dien Wirrovensy te Genua befchreef, was by de vyf Duimen lang. . Men. vindt hem in de Toskaanfche Zee, en hy verfchilt in hoes danigheid weinig van de voorgaanden. el De Vinftraalen zyn, in deeze en de eerfte Soort, zeer overeenkomftig,en weinig verfchil- lende van de Telling , welke door den Heer Gronovrus in het laatftgemelde Voorwerp „van. | den Heer Vosmaer hem vereerd „en vier Duis men lang, isin ’t werk gefteld. Zyn Ed. vondt in de Rugvin 24 Beentjes , waar van elf ge doornd, in de Borftvinnen 16; inde Buikvin- nen 6, in de Aarsvinnen 14 en drie gedoornd. zi Dic komt zo volmaakt overeen met- de FEL % den Goud-Braafem, in de Haven van- Smyrna gevangen, dat men zig verwonderen zow moe= ten; indien niet het gedagte Voorwerp ook uit k de Middellandfche Zee afkomttig ware. De | Staart, voegt hy” er alleenlyk by» hadt 22 Vin- E ftraalen. Dezelven fchynt onze Landsgenoot Ì niet geteld te hebben. De Kleur zegt zyn Ed: AG s isop de Bids bruin vant agnaer IV: aan ded innen wit €). OA, BN ÂFDEEL. XXV. @ Zee-Braafem met een zwart Oopje aan de Hoorn: ks Staart, bet Lyf overlangs geftreept. sg | Melanuris. _ Deeze kome by de Autheuren voor, onder den naam van Melanouros of Zwartftaart, van wegen de zwarte Vlakken aan beide zyden van de Staart. By fommigen voert hy ook den naam van Oculata of Ge-oogde , wegens de groote Oogen met Goudgeele Kringen, en daar- om noemt men deezen Vifch, te Rome, nog heden, Occhiata. In de Toskaanfche Zee , om- trent Livorno, Rome en Napels , wordt hy veel gevangen, In {maakelykheid fchynt hy niet veel van de voorgaanden te verfchillen. __Hy wordt ongevaâr een half Voet lang en een Pond zwaar. Zyn Rug is minder verheven en fcherp dan in de Goud-Braafem , uit den blaauwen zwartagtig 5 de Zyden Zilverkleur, met bruine Streepen, die van den Kop naar de Staart loopen. In ieder Kaak is eene ry Tan- den, waar van de voorften breedft, de agter- ften fcherpft. De Staart is zeer gevorkt, en de zwarte Vlak of Ring aan dezelve duide- ger dan in de anderen. | ‚Re / | (5) Zee. (*) Zie Züophyl. Gron. Fafc. I. N. 219. p: 63. (4) Sparus ocello nigro Caude, Corpore lineis longitudi. galibus. Sy/?. Nat, X. Sparus lineis longitudinalibus varius, Maculâ utrinque ad Caudam. ART. Gon, 37. Sn. 58. Mela- murus. WILL p. 310, RAJ. p. 131, TI. DEEL, VIl, STUK. N Iv; ÄFDEEL. XXV. Hoorp- STUK. Vg Smaris. LE 394 BESCHRYVING va 5) Zee Br aafen met een vari Oogjeop 4 be: de Borft- en Staartvinnen rood, Dit Vifchje ‚ dat maar de grootte van een Vinger heeft , volgens Ronpererius ; is-zeer kenbaar aan de roodheid zyner Borftvinnen en Staart: waar in het voornaamelyk_ van de vol- gende Soort verfchilt. Het wordt van de Âu- theuren Smaris of Cerrus, te Venetie Giroli “en Gerruli , te Marfeille Gerres geheten. Hier LL. Mena, uit blykt, dat het ook in de Middellandfche Ea gevonden worde, (6) Zee. Braafem met een bruin Oog » Zy, bet If bont. orb De Griekfche naam laan. afkomftig waar- | fchynlyk, van hunne veranderlykheld van Kleur, wordt in de Venetiaanfche naam Menelo en de Romeinfche Menola , nagevolgd. Te Marfeil. le noemt menze Mendole, en te Narbonne Fu | fcle: s in Duitfchland worden zy Bizling of Meer- Scheiffer, geheten , in Engeland Cackerel}: om dat deeze Vifch, gegeten zynde , weeklyvig- maakt. Dit is ook de reden, dat men den voor. | gaanden aldaar noemt tbe whiie Cackerell, In ( s) Spârus ocello nigro tateralt ‚ pincis peftoralibus Cau deque rubris. Sy/f. Nat. X. Sparus maculâ nigrà in utroque latere medio , pinnis Pe&oralibus Caudâque rubris. ART. Gen. 36. Syn. 62. "stmaris. WILL: p: 319, RAJ: p. 136. | (6) Sparus ocello fufco latezali, Corpore variegato. Syfi. Nar. X. Sparas varius, Maculâ nigricante in medio latere, - Denrtibus quatuor majoribus. ART. Gen. 36. Syn. 61. Mana. Wir. p. 318. Manas Rondeletii. p. 135. | ì ci, a { es On a een ens Har zn . « . ë erzembeens ens pass SER n Geftalte “zweemt deeze Vifch naar een IV. Á Bers aaf is breeder en platter, een half "PEER Voet én fomtyds drie vierde Voets lang ‚ van Bee | Kleur Zee groen of vuil geel, doch met dons’ stuk. Kerer Perken of. Zoomen overdwars, en blaau- we ftreepen overlangs; hebbende, byna op ’t midden van de Zyden, een groote zwarte Vlak, Onder de geftippelde Zydftreep. — Eenige Au theuren fchryven dat de Mena ’s Winters wit Zy» in ’t Voorjaar en de Zomer bont. Wir- LOUGHBY merkt aan , dat hy , des Win. « ters te Venetie zynde , dezelven witagtig vondt, en in de Zomer, te Rome en te Na- pels, met blaauwe ftreepen overlangs zeer fraay getekend. Dit zelfde wedervoer RONDELETIUS, die , van Rome te Venetie komende, aldaar deeze Viffchen zo verfchillende van Kleur vondt , by de genen die ’s Winters te Rome verkogt wer- den , dat dezelven hem naauwlyks kenbaar waren, | ‚In het getal der Beentjes van de Vinnen _ komt deeze navenoeg met den Goud-Braafem _bvereen: doch, behalve de bruine Vlak op Zy- de, en de Kleur van ’t geheele Lyf, heeft hy nog een zeer byzonder Kenmerk , dat hem van alle zyne mede-Soorten onderfcheidt. Te wee- ten de Bek , geflooten zynde, vertoont zig zeer klein, maat open gaande heeft een wyden Smoel. Dit wordt veroorzaakt ‚ doordien de Bovenlip zig als een Buis in de langte uitftrekt en ‚ met het fluiten van den Bek weer ingehaald 1. DEEL. VI STUK, Bb ware 4, te di Eden sn VAR IV. wordende, zig verbergt in eEn groefje van de 4 AFDEEL. Bovenkaak. Ook. vindt men, in de On | Jo kaak, vier Tanden grooter en langer dan ee struK, Overigen. A 00 | Res Deeze en de voorgaande zyn zo gemeene BE Viffchen in Italie , dat menze aldaar dikwils, gelyk hier de Haringen, by de hoop verkoopt, zonder tellen of weegen, Evenwel kanmenze gantfch niet onfmaakelyk agten. In de-Genees- kunde hebben de Ouden ’er veel werks van gee maakt. . De Klooven van ’t Fondament Were den door de Afchder Koppen ,endie derLippen met den Pekel van deezen Vifchgenezen: want het fchynt dat men hem inzoutte, en daarom, mis- fchien , heeft Gaza, denzelven Halec getyteld, K Aan de Kuft van de Adriatifche Zee noemt. men ‚4 hem, hedendaags > Sclave, ä is be an Zee- Br aafem met een Oogje onder aan de stoen-Braa- Staart, bet Lyf witagtig. em. In de Befchryving van ’ Koninglyk Sweed- fche Kabinet is deeze voorgefteld onder den -— Geflagtnaam van Sciena. De Heer Gronovrus maakt thans een nieuw Geflagt, met den tytel van Scarus, waar in nog twee anderen door __ hem (7) Sparus ocello -fubeaudali , Corpore candicante. Sz. Nat, X, Sciena ocello ad bafin pinne, Caude. Muf. Ad. Fr. I. p. 65. Spatus Roftro plagio-plateo , rufefcens , maâ- culâ nigra, Iride albâ , ad Caudam fubrotundam. GRON: Muf. IL. .N. 185. T. 6. f. 3. Scarus rufefcens , maculis duabus annulatis utrinque ad Pinnas Peltorales & Caudzume Zöoph. Groen. N. 229. pag. 67. zi Jean 14 hea | aa “er _ Î v 28 De Von EE E.BR ad: SE M'S 387 had MER brad zy. ‘Hy: Hoemt rdeëzen’ Scâruss _ IV, E die bee vage Viakken wederzyds ‚aan de “ÁFDEBL, 4 Borftvinnen en Staart heeft: dat is, aat jeder ek één; gelyk de zeer fraaije Afbeelding van zyn srus | Ed. aanwy{t. Het Voorwerp was uit Surina- | me afkomftig. Men vindt er meer Beentjes in de Rugvin ef minder in de Aarsvin, dan ia Ö de voorgaande Soorten van dit ed ’t welk uit de Tellingen van dit en dat van ’ Sweede fche Kabinet, die nagenoeg overeenkomen , | blykbaar is. (8) Zee-Braafem smet een Oogje order han de yr … Staart, den Kop rosagtig, de Staart onvers tpi deeld, j of de Orpbeus der Ouden, en de Orpbus det hedendaagfche Grieken de zelfde Vifch zyn: heeft men geen zekerheid. Deeze laatfte; fchryft RoNDELETIUS, wordt fomtyds twintig Ponden zwaar, en men houdt hem voor een der lekkerfte Geregten, De Kleur is op de Rug zwart- aan den Buik witagtig of blank: de Kop byna rood, Hy heeft het Lyf meer plat dan rond, dat is breed en lang , een kleinen Bek, de Schubben ruuw , de Vinnen bont. In de Rugvin zyn tien fcherpe Doornen. Hy eet Kruiden of Zee.Wier, gelyk de Spaaren, ‚A EC (3) Sparus ocello fubcaudali, Capite rufefcente, Caudà in- tegrà. f. Sy. Nat, X. Sparus varius macul nigrâ ad Caudam in Extremo equalem. ART, Gér. 37. Syn. 63: Or- \ pheus Veterum & Belloniis WILL, P. 314; 315, RAJ. P& 1330 Ì. DEEL. VII STUK, Bb 2 j PL, Sp it, Á | Ke 398 BEsCcHRIVING van IV. (9) Zee: Braafem met een gevorkte Staart, bet AFDEELe __ Loyf met dwarfe roode Bandeerfelen „de Scheure — _XXV. tanden uitfleekende, „A8 Hoorp. | AE STUK. Nu komen wy tot de Soorten van dit Getlagt, Pe aes die door haare Roodheid uitmunten. Deeze twyfelt onze Autheur, of ook de Dentex zy, wegens de Tanden dus genaamd, die van heui onder de bonte Spaaren is gebragt. Het getal der Straalen in de Rugvin was 23 €D elf Doorn- ágtige, in de Borftvinnen 16, in de Buikvin: nen 6, in de Aarsvin 9 en drie gedoornd, 17 in de Staart. Het getal der Vinftraalen komt, _ derhalve ‚ wederom nagenoeg met dat der voorgaanden , in ‘t byzonder met dat van den Goud-Braafem , overeen. Men vinde hem Ì a | de Middellandfche Zee. mt Rooman. De Heer GroNovivs betrekt tot deeze sùdk een Kaapfchen Vifch, dien’ men Rooman noemt van wegen de Kleur, hoedanig een ik ’er by den Heer W. vAN DER MEULEN vind, Het Voorwerp, van hem befchreeven, hade de lang- te van een Voet: de Oogen groot; de Onder- kaak langft; den Kop gefchubd ; den Bek ge. wapend met fterke Tanden, waar vân de vier voorften , in de beïde Kaaken , Kegelvormig uitfteekende en krom: de Schubben zeer groot „en effen, lesgende over elkander. In de Rug- vin telt zr Ed. 2a Beentjes, waar van de elf voor ( ) Sparus Caudâ bifidá, 5 allie. fafciis transverfis mbr, Dentibus laniariis exfertis. Syft. Nat, X. \ Hs ee DN, E E-B: Menan E-M S, 389 HE vt Den agtigs in aeltesen rs da „de Bu Buikvinnen 6, in de Aarsvin 1r,en 15 in de Arps Dad: zynde van die der Buikvingenéén,vandie XXV Hoorpe srsAarsvin drie gedoornd, Alles nagenoeg als | de voorgaanden. Go) Zee. Braafem met een Dykans onverdeelde Staart, bet Lyf rood, hd „Dee wordt van de Grieken Erytbrynos, van de Laty nen Rubellio geheten , wegens de rood- | ee. van zyne Huid en Schubben : weshalve ARTEDI hem noemt, Sparus die geheel roodi iss met, Zilveragtige Oogkringen. De Irtaliaanen poemen hem, insgelyks , Frangolino of Frago- lino, als de Kleur hebbende, zo men wil, van Aardbeziën, de Duicfchers roode Zee. Braafem. Te Venetie worde hy Alboro: of Arboro gety- teld, in Spanje en Vrankryk Pagel. Men vindt hem"zo wel in de Weftindiën als in de Middel. : landfche Zee. « Van den Goud - Braâfen , daar het getal der | Vinftraalen. volmaakt, mede overeenitemt, wordt hy- gezegd. te verfchillen „ doordien hy kleiner is, de Staart minder gevorkt en de Snoet fpitfer | heeft; als ook, en wel inzonderheid, door deKleur. Onder de Viffchen, die gebraden worden ‚ zegt Jovios; is deeze een der witmuntendften en fmaa- Kh | ke. (re) Sparus Caudà fubintegrà- Corpore tubro. Bluf. Ad, Fr. Ii. LOEFL. epiff. Manfér. Sparus totus rubens, Iri- de argenteá. ART. Gen. 36. Syn. so. Erythrinus five Rus bellio. Wirt. p. 311. he 132: | 1 DEEL, VIL STUK NONE IV: STUK» : ythrinus. Roode. as Kd l , \ . ke \ ‚960 B ESCHRYVING VAN IV, Agee 5 ook wordt ’er de Maag nooit “de ArpeEL. bezwaard. ’s Winters bevondt men deeze’ Vis. XXV. fchen het lekkerfte te zyn. wink, zi } aat De Erytbrinus van Ronperertus wordt door Hottentors-den Heer Gronovius betrokken tot den Hot- vane tentots -Vifch, die aan de Kaap der Goede Hoe pe zeer gemeen is. Zyn,Ed, geeft ’er den Soortraam aan, van Cynedus met de Staart ge. ‚ work; de Tanden egaal en fcherp; den Kop ftomp- agtig; de Borftvinnen vry lang (©. In getal van Vinftraalen kwarn het Voorwerp ‚ door hem geteld, zynde tuflchen negen en tien Duimen lang, met den Rooman volkomen overeen, uitgenomen de Aarsvin', ‚waarin 14 Beentjesen „ daar van vyf Doornagtig- waren. De Kleùr was donkerig en byna zwartagtig ; naar den Buik toe naauwlyks verbleekende. _ Hs: fe II) Zee- Braafem die roodagtig „ds, met de | Huid, aan den Wortel der Rug. en Aars- vinnen, tol een boezem uitgerekt, iis Deeze wordt Pagrus of Pbagrus en van de Jcaliaanen Pagro geheten, van de Franfchen Pagre: de Engelfchied noemen hem Sea - Bream » dat is, Zee- Braafem; de Duiefchers rotbe hi _Meer- (*) Cynaedus Caudâ bifurcatà : Dentibus ellie: acu. tis 5 Capite fubobtufo : Pinnis Pedtoralibus longiufculis. Zoöph. Gron. N. 215. p. 61. (x1) Sparus rubefcens , Cute ad radicem Pinnarum Der _% Ani in finum produâ@â. ART. Gen. 36. Syn. 64. Phagrus. WILL. P- 312. an P. 131. Ed dd ° k 1 $ 8 Ke p k il k ETL VD CRE EN K ô 4) 4 Arslan ad _ Ö mt 4 TEEN, Ô Mez ' d ‚ # p ] ) PE A5 4 err Ip! a CREG t MAD A 4 4 ' 7 N f ed IJ ais WAC ì _ % pO Meer. Bra é ) # h 1 _ se L mare k À ns gelyk den voorgaande : waar op Br Zie E-B RA A s EM S& 301 IV. __men-ook de voorgemelde Naamen toegepaft AFDEEL. ndt. De Griekfche naam zou van de hard. heid zyner Tanden, of van zyne Vraatagtigheid afkomftig zyn. Men vangt hem ook in de Zui. delyke deelen van Europa. - € ‚De Pagro gelykt , in Kleur en Geftalte, zeer- naar den Fragolino, doch men kan ’er hem lig- telyk van onderfcheiden , zegt Wirroucuevy, Hy is ongelyk grooter: wy hebben ’er gezien van tien Ponden „ daar de ander naauwlyks zwaarder dan één of anderhalf Pond wordt, Hy is breeder en dikker, hebbende den Kop, tus- {chen de Oogen , platter, en ongefchubd. Aan _ gen wortel der Kieuwvinnen is een Yzergraau- we Vlak, die ín de Fragolino niet gevonden wordt, en een andere groote Vlak, wederzyds , aan ’t begin van de geftippelde Zydítreep. Ook zyn de Kieuwvinnen zo lang niet als in de voor- gaande, die dezelven by uitftek lang heeft. De Pagro heeft dit byzonders,dat ‚aan het uiterfte van de Rug- en Aarsvinnen , de Huid voortloopt tot zekeren boezem, de uiterfte Straalen van de Vin omwindende en byna verbergende , 't welk in de Fragolino geen plaats heeft (*). De Bek ven binnen ,de Tong en Kieuwendekzels, zyn, in fommigen, fierlyk hoog rood: de Schubben groot „, de Staart gevorkt, (*) In! tbe) Pifce peculiare eft, quod in pinnis Dorf & Anì extremis Cutis in fnum quendam procurrit , & extremos Pinng sadios obvolvit & fere occultat, quod in Rubellione nen ft, 5 DEEL, VII, STUK, Bb 4 Te XXV. Hoorp- STUK. ai VEEN Mi? go BESCHRIVINGSVAN iv. Te Genua zynde, in ’t, jaar 1664(ven AFDEEL. die zelfde Aucheur). kogten wy een Pagro „ Bd taamelyk. groot was en denzelven ééne nagt im szuk, de Slaapkamer houdende, om hem’s morgens te openen, gaf de geheele. Vifch, in. de duifterniss, fterk Licht, byna als een Kole. Vuurs of gloeijend Yzer: «een zeldzaame. Vertooning, welke wy te ‚vooren nooit gezien hadden (C), Ronorrerivs getuigt ‚dat de Zee. Braafém middelmaatig lekker, en-taamelyk- droog is van Vleefch , en voedzaam. Men vindt „hem ’% Winters blaauwagtig, daar de Pagel of Frago- …__lino zyne roodheid nooit verlieft. … De Korrel. agtige Kaobhelijend in dp Bek zyn bus beiden a BERLCN LS nor sucade td ape font ak 8 XI (re) ZEE. ‚Braaftm met overlâng donkere Stree je O B SDS. du pen, de vier onderflen Goud. en » Zilverkte. EEn ral E ge Tink prs eed " re en Werpen ITV EN at „$ N NUE op De naam van Binpss 7 wegens. de” route | zyner Oogen, wordt gegeven aan een Vifeh — = ir - IJ. DE NAR | zin mr @ Men zou mogen denken, of dit niet byzonders, en at zelfde flag van Licht wate, ’t welk wy in t ‘algemeen be. fpeuren in rottende Vith ; doch de Heer ADANSON: hant zulk, zelyk ik aangemetkt heb, aan, de Kuft van, Afrika, ook, in leevende en zwemmende. viflchen., Zie de tegenw, ger wan Afrika. Hidend. Hlifterie) Amfterd. wd d blade: 376. Ver. selyk bladz. 19. hier voor. {yr ay, 4 (rz) Sparus lineis longitudinalibus obfeuris * inferioribüs auatuor Áureis Argenteisque. Syft. Nat. X. Sparus lineis. wtringue quatuor Autcis ac Argenteis longitudinalibus paralle- Anr. Gen. 36. Syn. Gt: nend Rondeletii Fofomnas WILL hy 17. RAJ. Paars. RI 4 pe 1 Ze n-B. RA As E MS 393 À gapaertike. dn dien men te aas d | ef een » ‘afkomftig i is van het valfche denkbeeld , dat de eerftgemelde naam zouafleis delyk zyn van zyn geloey of brullen als een Stier. „„Veel langer „wordt deeze Vifch niet dan een Span; hoewel RONDELETIUS zegt van een Voet. De Kleur van de Rug is groenagtig of glinfte- rend geel, naar de opvalling van de Lichtftraa- len; -de- Buik Zilveragtig of wit: de Zyden zyn ieder met vier Goud- en Zilverftreepjes , beurtlings , getekend 5; de Borftvinnen rood. In de Rugvin waren 30 Beentjes geteld, waar van de helft gedoornd; in de Aarsvin 19. Dit onderfcheidt hem van alle de voorgaande Zee. Braafems. Hy is fmaakelyk en gibi hoe ook. toebereid zynde., A8 3) Zee- Braa fem met de Staart ongevlakt, het Lyf overlangs geel gefbreept, Cantharus, Laihese! wordt Canibarus genoemd by de Au- heten: welke naam, dat zonderling is, zyne afleiding fchynt te hebben van de Kleur van zekere Torren of Schallebyters, die blaauwag- pa | | | pin: ide Ue: 13) ‚Sparus Caudâ immaculatâ , Corpore lineis longitudis f nalibus luteis. Sy/f. Nat, X. Spatus lineis utrinque luteis lone gitudinalibus parallelis , Iride argenteâ. ART. Gen. 36. Syme 58, Cantharus. WILL; p. 309. KRAJ. p. 130. JONsT. ‘Tab. XIX. N. 5. | as LDEEL. VII. STUK, Bb 5 _ fe if Î 2 304 prscnnrvinovan rv. dg ‘glinfteren. Cantbarus is de alg: meene . AFDEELe naam ‘der Torren, dien men nog bewaard vi nde XXV. jn de bekende Cantbarides of Spaanfche Vlie Feen gen. Anderen, evenwel, agten zyn naam oor- fpronglyk van het wrocten in de Slyk, gelyk de Meftkever. Gaza noemt hem, inderdaad, Scarabeus, dat is Tor. Behoudens de agtinge der Ouden, zou de afleiding van een Wyn- kruik , myns oordeels, natuurlyker zyn: dewyl de Geftalte, volgens de Afbeelding van JornN= _STON, die door ArTepr aangehaald wordt, taa melyk- naar dezelve zweemt, ’tBlykt dat ved \ Duiefchers hem noemen bruine Zee-Braafem. _ Vande’ eerfte Soorten. van dit Geflagt, on- der welken hy dikwils gevangen wordt, verfchilt -_deeze Vifch in hoedanigheid zeer weinig. De Geftalte is byna de zelfde: doch de Kleur is zwarter of bruiner; de Schubben zyn veel klei. ner en de zwarte Ring ontbreekt hem aan de Sraart. De Tanden zyn niet ‘breed , maar rond en fcherp: hy heeft geen Beenige knob. bels aan de Kaaken. Allermeeft, egter , wordt | hy van dezelven door. de gedag Sen Stroe et onderfcheiden. arn td Ee in XIV. | ( 14) Zee. Braafem met de Staart SE à de CAN tweede Straal der Buikvinnen Bragi, | De (14) Sparus Caudâà bifidâ , radio Ventralium \fkcuildo feta ceo, Syfl. Nat. X. Sparus officulo fecundo pinnarum Ven- tralium in longam Setam quafi produêto. ART. Gen. 37, Syn. 62. Chromis. WILL. p. 330: KRAJ. p. 141. Chromis 8 Cremis. CHARL. p. 140. / bromis ‘komt dit Vifch= » hees van ad zyn koofren , ‘als het gevan- zen wordt ;” genoemd zourzyn 5 in ’t Engelfch. Gruner. ‚De Sicilianen noemen het Monacbel. de, die van Toskanen. Caftagnole, Het is ome trent vier Duimen lang, donker of bruin van Kleur, ‚ met: ligter Streepen. In getal van Vin+ ftraalen fchynt het nagenoeg met deny Gouds Braafem overeen te komens:*: he (45) Zee-Braafem me! de Staart gevorkt ; en op de Zyden, overlangs, elf hinde ereen pen. _ De Salpa der Autheuren , is geenszins de Stok- vifch, gelyk men op Tab. II. van JonNsToN ‚ N. 10, vindt aangetekend; maar een Vifch van de f Middellandfche Zee ‚ die, g gelyk deeze Schry- ver zeer wel aanmerkt, in ’t Griekích te regt Chryfopleuros geheten mogt worden, van wegen | de Goudkleurige ftreepen, welken hy op zyne _Zyden heeft. De Duitfchers noemen hem, _deswegen, Goldftein , de Engelfchen Goldlin, en die van Narbonne Virgadelle. De naam vaa Sarpa ‚ van den pip afkomftig, is nog te Ge- dike (15) Sparus Caudà bifidâ , lineis füulvis tongitudinalibus utrinque undecim. 5/7. dien X. Sparus lineis utrinque un, decim Aureis parallelis longitudinalibus. ART. Gen. 38. Syn, 6o. Salpa. WILL. p. 316. RA). 134 JONsT. Tab, XIX N. 6. J. DEEL. VIL STUK, PR ZEE-BRAASEMSr 395 f _# Onder den naam: van by de Autheuren voor. Dus wil men dat AFDEEln TVs XXVe Hoorns STUK. XY. Saipa, jv, Genua in gebruik , alwaar. men: an ikgils 396 BESECRRYVING vie AFDEEL, vangt. nne si Bn Deeze is langer en vriaat de tend dier / pt dan de Goud-Braafem:„;met de rug minder krom: de langte bykans een Voet „de zwaarte. ongee vaar een Pond: op de Zyden met Gouden ftree-: pen, zeer fierlyk getekend: hebbende-den Bek. zeer naauw ‚de Oogen middelmaatig van groot. te, meskGoudgeele Kringen. Inde Bek is, on- der en boven, maar ééne ry Tanden , die in. de Bovenkaak tweepuntig zyn: de Schubben groot: de Staart gevorkt. In de Rob vondt men Zee-Wier, waar uit fommigen willen’, dat deeze Vifch Kruiden eet , en daarom zal hy, mooglyk;, Bos of Stier genoemdzyn. Men houdt hem ‚ ZO wel als den, voorgaande , > voor. een geringe Spyze. | 15 Ef | Dus befchryft Rav uit Wirrovcher een Vifch der Middellandfche Zee e welken de Heer Gronovius betrekt tot zynen CyYN&pPUs , die in _de Staart gevorkt , bet If langwerpig en rank; de Rug regt beeft, gelykende in Geftalte naar een Haring. Tot die zelfde Soort wordt van zyn Ed, betrokken de Orientaalfthe Zee-Braafem van HasseLQUIST , die ’er egter, in getal van Vin- ftraalen, zeer van verfchilt. Hy merkt aan, dat men den Vifch, door Rav befchreeven , geen- zins met den Salpa van Ronpererius verwar- ren moeft ; alzo die behooren zou tot een ander dt j s langte van den gemelden Zee-Braafem’ door ge Miss ZEE BRAASEM S 897 E dorsen te Smyrna waargenomen ‚Was mv, een Handpalm, en de grootfte breedte een AFDEEL, D nr Die zweemt meer naar de Geftalte van XXV. den Zee Braafemi, De Kleur bruin boven de eN Zydftreep, en de Zyden, onder dezelve, met vier bruine Streepen getekend: de Buik wit met bruine Vlakken , enz. Hoe zulks overeenftem. me met de tien of elf Goudkleurige Streepen , welken de Salpa op de ite heeft ‚ vis my duifter, te le (16) Zee- Braafem met de Staart gevorkt en XVI, _ rood, bet Lyf Purperagtig met zeven Goud. ikan „gele Strepen wederzijds. | “DeezeAmerikaanfcheVifch isin de sbefehekie der Dieren van Karolina door den Heer CATESBY afgebeeld , onder den naam van Salpa,die pur- per- of paaríchagtig bont is. Hy noemt denzel- ven, in Engelfch, the Lane» Snapper. De lang- te is niet meer dan een Voet: het Oog groot met een breede roode Kring : ’t geheele Lyf met paar- fche Schubben gedekt, donkerft op de Rug, bleek aan den Buik. Het Lyf is met geele Stree- pen overlangs getekend: de Vinnen geel. | (17) Zee- Braafem met de Staartgegorkt, bet xvu. Loyf bont, wier grootere Tanden. bies nd | De fem, ( 16) Sparus Caudà bifidà rubrâ, Corpore purpurafcente li. neis utrinque {eptem Aureis. Sf. Nat. X. Salpa purpuras- ens variegata. CATESB. C4r, II. p. 17. T. 19. (17) Sparus Caudâ bifidáâ, Corpore variegato , Dentibus 1, DEEL. VII. STUK qua- \ IV. 898 Dekster vt work ie ° De Vifch, dien de Ouden Synodonof Dentex AFDEEL, heeten, noemen de Tcaliaanen, nes, XXV, STUK, ig, en. deswegens wordt hy, vande Engel- pee de Sea Rougb of Ruff met Honds- ‘Tan- den, geheten. „Des Duitfchers- noemen | hem 4 Zan. dar is Tand- Braafem. her ON De vier uitfteekende Tanden s in de Onder: zowel als in de Bovenkaak, . die naar Hands tanden in den. Menfch gelyken , hebben den naam aan deeze Soort van Zee - Braafem gege. ven, die den Fragolino of Pagro der [raliaanén niet ongelyk is, doch dikker naar de grootte. Gemeenlyk weegt hy drie of vier, doch men ziet 'er ook van tien Ponden zwaar. Zyn Kleur is, in de Jongheid, vuilgroen of geel, met ligt blaauwe en zwarte Vlakken , doch inde. Ouderdom wordt hy geheel paarfch ie be * tig Purperkleur, | vr Ri In de Synagris van ntb ‚dien fommi= gen ook tot deeze Soort betrekken , werden; _datzonderling is, go Straalen in de Rugvinge- teld en ro in de Aarsvin, „volgens ARTEDr: daar de Rugvin in de Synodon, „volgens Wirs _LOUGHBY, maar IO, de Aarsvin 8 flappe Been. tjes hadt. Den eerftgemelden Bynaam geeft | Linnaus aan’ den voorgaande. Tot hl quatuor majoribus. Syff. Nat. X. Sparus varius, Dorfo acutoj Dentibus quatuor majoribus.: ART. Gen. 36. Syn. 6o.Dentes _… ‚five Synodon Aldrovandi, Wark. p. 312. RA). ps 132, Dental Die naam isvan de Tanden afkom _Hoorp- fie | Woortand wan de beide Kaaken grootft. (#). Brow- Kaapfche NE hadt een dergelyken genoemd Goudglin Geedriich. pe Bnn kaken uik 399 RSG, Soort betrekt de e Heer Grorovrus IV. ÄFDEEL, XXV, je de ‘Staart a als een palme A Maan, de ziseelk on STUK. terende Coracinus „en KLEIN geeft den naam van Synagris aan een Vifch » die rood of Purper- agtig bont is, met blaauwe en zwarte Vlak- ken : welke beiden ook tot deeze Soort betrok. Ken Worden., Gemelde Goudvifch, één Voet, vier Dui- men en drie Lynen lang, hadt in de Rugvin 22 Beentjes , waar van twaalf gedoornd , in de _Borftvinnen 16 , in die van den Buik 6 en “één flyf of fcherp, in de Aarsvin rr en drie ftyve Beentjes; 15 in de Staart. Van de Tan- den, die taamelyk groot en vaft zyn in de bei- de Kaaken, teeken onder en boven twee uit; die zeer fcherp en fterk zyn, viermaal zo lang als de overigen; ’t welk den Vifch zeer ken. __baar maak. (18) Zee= Braafem met de Staart gevorkt, en T xvur. KEP Te Ge, Spinus. een agter over leggende Rugdoorn, i | De (*) Cynedus Caudâ Lunulatà , Dente fecundo antice weiusque Maxille maximo. Zóöoph. Gron, Fafc. IT. p. 60, N. 214. (18) Sparus Caudà bifidà , fpina Dorfali recumbente. 5y/£, Nat. X. an Idem ? Loerr, Epiff, Sparus Javanenfis. Os, dein. 273. E, DEEL. VI. stux, „ 400 BESCHRIVING VAN IV. De gemelde Rugdoorn geeft den Byr AFDEEL. deezen Ooftindifchen Zee- Braafem , died XXV. Lyf met verfcheiderley blaauwe Vlakken gete. Ee kend heeft. In twee deezer Viffchen heeft men , in de Aarsvin, 7 gedoornde of ftyve Graaten gevonden. Anderszins komt het getal der Vinftraalen zeer wel met dat van den Goud. Braafem en anderen van dit. Geflage, over- an & een. 4 | Ed Braafem ‚ die 5 Staari. gevorkt Virginicus. Là Vijginiaan- beeft, met vwee dwarfe “warte Banden en fche. _ Een menigte van blaauwe Streepjes. ie Deeze Virginiaanfche , in het Kabinet van den Heer pe Geer bevindelyk, heeft de Kieu- wendekzels rsr Zaagswyze getand: daar loopt eene zwarte Band , of breede Streep ‚ van de Schouders , door de Oogen heen, naar de Onderkaak , en een- andere van de Schouders , over de Zyden van de Borft, naar de Borftvinnen. Overlangs zyn er veele blaauwe evenwydige Lyntjes. De Rugvin heeft 27 Beentjes, waar van elf gedoornd, de Borft- vinnen hebben er 18, de Buikvinnen 6, en daar van’ één fcherp 5; de Aarsvin 19 en drie ftyve daar onder: de Staartvin, die ftomp is en twee Kwabben heeft, 18 Straalen, | | __ (@o) (19) Sparus Caudâ bifidâ „.Fafciis duabus nigtis transver- Gs. lineisque coeruleis plurimis. Sy/?. Nat, X. \ EN dd X OPÊ ZEE-BRAASEMS 4or „ (Bo) Zee- Braafem die de Staart gevorkt beeft, IV. met veele Zilveren en zwarte Streepen geban- hie deerd zynde, ff | H À Srus. _ De hedendaagfche Naam, Mormilìo, die te y ome, en Mormiro, die te Venetie, als ook Aton. Mormo of Morme, die te Marfeille en Nar- Pean ke bonne in gebruik is, heeft veel overeenkomt met Mormyrus, een Grickfche Naam van dui- fteren oorfprong, Gemarmerd , zou dezelve het allernaaft en natuurlykíte betekenen: want deze Vifch is het inderdaad, WirroveunBy vonde en befchreef ‘er een, te Genua; die kleiner dan een Voet was, heb. bende het Lyf {maller dán de Goud- Braafem , en zeer naar den Tand- Braafem gelykende. Deez’ hadt,op eén groen blaauwagtigen grond, elf of twaalf breede zwarte Ringen om het Lyf; zynde wit van Buik en by de Oogen Zil. verkleur, De gene, die van den Heer Has. SELQUIST uit de Haven van Smyrna wordt be» fchreeven , hadt van negen tot elf dergelyke dwarfe zwarte Banden, en de tuffchenruimte derzelven, gelyk ook de Buik, was Zilveragtig, * Getal der Vinftraalen kwam, wederom , zeer naa overeen met dat van den Goud. Braafeni : 20 (zo) Sparus Caudâ bifidâ , fafciis Argenteis nigrisque plu- ximis. Sy/f. Nat. X. Sparus Maxillâ fuperiore longiore, lineis mtrinque duabus niígtis transverfis parallelis. ART. Gen, 37- 99%. 62. Sparus Mormyrus. HASSELQ. dtin. 335. Mor, imyrus. WILL. p. 329. KAJ. p. 134. JONST. Tdb, XIX, N. 3. | 1. DEEL. VII: STUK. Cc Fahd add ter re ke Pa x teen lk, AP h k = 402 BESCHRYVING van Iv, zo wel als de gedaante van de Oogen Ne AFDEEL. Tong. KA | | et vas Gn Rek De Mormyrus > van Ras ip dat toe STUK. „deeze Soort betrekt, zynde van Wirrovensy ontleend, brengt’ de Heer Gronoviüs , met de — Aurata en Scarus van RONDELETIUS, tot eenen Kaapfchen Vifch €huis, dien hy noemt Cyne. dus met de Staart gevorkt; de Tanden egaal, de bovenften gejbleeten : den Kop flompagtig ; ; de Borft- _ winnen kort. De Kleur vandeezen, zegthy, js byna als die der Karperen. Hier op laat zyn Ed. een andere Soort van Cynadus volgen, die aan, de Maldivifche Eilanden : zig onthoudt, wordende van de Ingezetenen Ikan Blanak en van de Europeaanen Harder geheten : : zynde van Kleur als de Cyprinus nobilis der Autheuren. Deeze heeft de Staart als een W affènde Maan; den Kop fcherpagtig 5 de Tanden ESS en zecr klein. Ooftindifche. Behalve deeze was aan zyn Ed. ie, door den Heer VosMarr, een Ooftindifche Zee- Braafem vereerd, dien hy noemt Cyneedus , met de Staart | gevorkt; de Tanden egaal en zeer klein; de on- derfle Straalen van de Borfvwinnen Elsvormie en langer dan de anderen (*). Dit iseen gedroogd Voorwerp, waar in men de blyken kan zien van | wier breede zwarte dwarsftreepen. Het heeft. | f wi in (*) Cynedus Caudâ bifurcatâ ‚ Dentibus xqualibus minie sis 5 Radiis Pinnarum Petoralium , infimis , Subulatis lon- ä gioribus. Zoöph. Gron. Falc. IL. Pp. 64. N.' zals pz Zee- BRAASENS 403 en dj hihi de hens: 41 Beentjes ; 5 Wdar van &en.en- iv. Arpiêt, twintig Elsvormig en fcherp, in de Borftvinnen KEV, RE 3 „in die van den Buik 6, in de Aarsvin 135 Hoordd waar van de twee voorften fterk , Doornägtig stums en zeer kort. In de Borftvinhên Zyn de on derfte Straalen van de anderen Arseen Elsvormig doch niet fcherp, langer dan de ove. rigen. Dit en de plaatzing der Buikvinnen, die zelfs geen Doornagtige Straal hebben , doet zyn Ed, oordeelen „dat deeze Vifch veeleer tot een ander en nog niet ingefteld Geflagt, bes hooren zoude; hoewel dezelve , wegens de Ge. ftalte , hier toe betrokken wordt, \ (ar) Se. Braafem met de Staart onverdeeld, „ XXL Capiftratds, bet Lyf Netswyze wit getekend. | Weftindi- che, Deeze Weftindifche , uit het Kabinet vän den Sweedfchen Heer pe Geer , heeft het Lyf langwerpig, van Geftalte als een Heilboth. De Schubben hebben ieder een witte Winkelhaak , ’cwelk de Kleur zig Netswyze doet vertoonen. Twee groote Voortanden heeft de Vifch bo. ven, vier onder in de Bek, De Rugvin be- flaat byna de langte van de geheele Rug, heb. bende zo Straalen, waar van negen gedoornd zyn; de Borftvinnen hebben ’er 12, de Buik- vinnen 6, de Aarsvin 16. Van deeze drie laat- _ffen haal (z1) Sparus Caudâ integt , Co: rpote albo-reticulato. Syfì. Nat. X. 1. DEEL. VII. STUK. Cé & ke ne maa kn | 404 B ESCHEYVING v AN ze GANG Iv. fien is, in ieder Niet ‚ één Ítyf Beentje. “De Tj ÄFDEEL, Staartvin heeft 14 temlen | | A XXV. d par pee ci (22) Zee- Braafem met & Staart onverdeeld, kg bet Lyf. van boven groenagtig. kj van onderen Galileus, 8 Galileefche, trie ú, PONET. ARN) De Heer Hassrrquisr heeft den germelden bynaam gegeven aan een Soort van Zec- Braa- fem, die hedendaags in het Meir Genezareth in Galilea, gevonden wordt: des het zeer waar- fchynlyk is, dat de wonderbaare Vifchvangtt ;- waarvan in het Vyfde Kapittel van ’t Evange- lium van Lukas wordt gewaagd, uit zodanige Viffchen beftaan hebbe: zo ae aan- merkt. kr, | De Galileefche Zee. Braafem is eben dan breed; hy heeft den Kop zeer fteilafloopende, de Snoet kort, de Bovenkaak langft; de gaa- ping van den Bek klein: de Kaaken digt bezet met kleine Tandjes: het Gehemelteen de Tong glad: de Oogen groot met geele Kringen. De Schubben zyn breed, effen , en los zittende: de Kieuwendekzelen gefchubd: in het Kieu- wenvlies vyf Straalen. ’t Getal der Beentjes van de Rugvin is 31 , waar onder zeventien, ge- doornde 5 s in de Borftvinnen vindt men ‘er ir, in de Buikvinnen 7, in de Aarsvin 15, waar van br (22) Sparus Caudâ integrâ, Corpore fupra virefcente, fub- gus albo. f. S5/7. Nat. X. Sen Galilzus, HASSELQ. line, 343. N. 76. Ë „… …& en DE ZEE- BRAASEM S 405 wan de drie voorften Doortagties in de Staart. IV, ____vîn 20. De Staart was aan ’t end gelyk:. de AFDEELe _/ _ Kleur van de Kop, Rug, en de Aarsvin groen , Roan van de Zyden Zilveragtig : aan den Buikende srux, Vinnen nagenoeg wits de langte een Span en twee Duimen, de breedte een halve pan. Gemelde Doktor befchryft nog een Zee- Egyptäifche. Braafem (*), die van de Egyptenaars Girelle geheten wordt. Mooglyk zal het deeze zyn , door welken de Overftrooming van den Nyl ( wordt aangekondigd; want men vangt hem in die Rivier, De Geftalte fchynt weinig van de andere Zee . Braafems: te verfchillen ‚ maar in de Vinnen hadt hy, zo veel ik zie, geen gedoorn- de Straalen. De Kleur was, aan den Kop; ten «deele zwart, ten deele geel; op de Rug _ awartagtig bruin; op de Zyden , dan een blaau- we Streep, dan een geele, en daar onder we- derzyds een zwarte Vlak. Gemelde blaauwe Streep, aan de Rug, was in blaauwe fpicfen verdeeld, die beurtlings tegenover de genen _ kwamen, welken men onder de Zydftreep vondt. De halve Zyden en de; Buik waren wit: de Staart bruin en geel gemengeld : de Vinnen witagtig, behalve dat het tweede Beentje van de Rugvin een roode tip hadt. Van de grootte vind ik niets gemeld, (*) Spatus Nilotjcu$. HASSELQ. Jfix. N. 75. p. 387. I,DEEL. VII STUK, Ces ZVL | WE É Ei 1‘ Ld 406 BESCHRYSVING du” wad. MEERDE XXVI, XXVL HOOFDSTUK Hoorp- Stoke Befchryoing van + Geflagt der Tiddens onder welken de Lever- Braafem > en zulken die, wegens hunne Kleur, Paauw „ Lyfter of Merel , Jonker - Vifch, Bag - Oor, en, wegens de Geftalte , Varkens - Snoet , Zeiffen- Vin of „_…_ Gaffelftaart, genoemd avorden, N Naar. Dn zekere Viffchen „ die ‚van wegen de À dikte hunner Lippen, Labri heeten, geeft men te rest, in ’t Nederduitfch „ den naam van LrevisSCHEN. De Heer Linnausegter ‚ merkt aan, dat dezelven niet gemakkelyk van de Zee- Braafems, in welken de Tanden -ook met - Lippen zyn gedekt, te onderfcheiden zyn. Zy hebben, zegt zyn Ed., de Tanden ícherp, het Kieuwenvlies met zes Straalen, de Dekzelen gefchubd, Dit laatfte moet een Fout zyn, zo 4 de Heer GroNovius aantekent „ die den La- brus toefchryft effene , ongefchubde „ Kieuwen- dekzels; zynde de voorfte Beentjes; van de Rug-, Buik- en Aars-Vinnen, gedoornd; doch — dit Kenmerk hebben zy met de Spari gemeen, LinNaus zegt, dat de agterfte Straalen van de. | | Rugvin een Draadswys’ byhangzel hebben. Kenmerken. Arrept is zeer omftandig in de Kenmerken van den Labrus , dien hy, te regt , inde Rang der Stekelvinnen plaatft. Het Kieuwen- Vlies heeft zes Beentjes , zegt hy; die dun en breed wt ASN ben EPE HEE kl ui 2 d £ " " ij bil def hd “ Ks DE Lrevissenen 407 | “zyns doch in kleine Viffchen tele men ‘er maar IV. AFDEEL, EA eld rn de Kaaken ftaan groote Tanden, en ÁFP Re. jovendien hebben zy dikke harde Beenderen, ‚vr y IEN; Hoorp. _met kleine Tandjes voorzien, in de Keel; één _ stuk. onder, twee boven. Het Gehemelte, zo wel als de Tong, is glad: de Lippen dik en Vlee- zig, bedekkende de Tanden, Het Vlies van de Rugvin heeft 3 in ’ voorfte gedeelte , dub- bele Beentjes uit éénen Wortel voortkomende; te weeten Ícherpe en flappe. De Schubben zyn groot, zagt en effen. De Kleur is vee. lerley , bont en fierlyk : de Staart doorgaans on- verdeeld. Aan het Portier van de Maag w wor= den geen byhangzels gevonden. GRoNovius telt maat zes, ARTEDr twaalf, en LinNaus veertig Soorten in dit Geflagt, waar van de elf eeríften een gevorkte Staart hebben : als volgt. (1) Lipvifch met dawarfe bybangzels aandeZy. 1. den van de Staart. HeT Soorten, Onder deeze Kenmerken komt een Vifch voor, dien men oudtyds Scarus, in ’t Griekích ExdeG» noemde, en, ten tyde van Tieerius CLAUDIUS , te Rome, voor eene Lekkerny hielde, ja het Brein van Jupiter heette. Men heeft dien naam van zyn Springen; in de Ry» EEN tyd (xr) Labrus appendicibus transverfis ad Caude latera. f. | Syft. Nat, X. Labrus qui Scarus Auorum,. ART, ht s4r N. 4. Scarus. Jonst. Tab, XIII IL. DEEL. VH. STUK, Cc 4 VL ÁFSEEL. NAVL HOOFD Ü . un % * AN pe EE % d . E Pl, e, Hd « E Pd / Sl " 9 u ‘ Ed 408 BESCHRYVING vAn aad tyd mooglyk, alzo hy zeer ritzig is, je Elisa. De Heer Gronovius beftempelt een Geflagt van Viflchen met deezen naam, gelyk wy 8e 1, zien hebben. De Ouden hebben aan ded Scarus tha | ven, dat het de eenigfte zy , die ’s nag) tus- fchen de Klippen aapt weshalve hy. nooit by nagt gevangen werdt. Hy leefde van Wier en andere Zeeegewaffen. RonpereTius verhaalt, dat deeze Vifch, in Geftalte, naar den Sargus geleek; zynde van Kleur tuflchen blaauw en zwart , met een witten Buik, en de Staart zeer Vorkagtig hebbende. Deszelfs Vleefch was | goed om te eeten, broofch en ligt verteerbaar : de Darmen hadden een reuk wan Violen, en werdén niet weg gefmeeten. Men at hem ges kookt , gebraden, of geftoofd, Hy werdt te Marfeille gevangen en was gemeen op * Ei, laad Rhodus. Anderen melden, dat hy voor- kwam aan de Oevers van Griekenland. Niet onwaarfchynlyk , dunkt my , zal het deeze zyn, die van den Heer HAssELQUIST te Smyrna gevonden en befchreeven werdt onder den naam van Oofterfche Lipvifch (*). Dezel- ve , naamelyk ‚ hadt de Staart ook zeer ge varkt; den Kop en Rug zwartagtig; doch de Kieuwendekzels , de Zyden en Buik, Zilver= kleur: een geele Vlak boven de Dekzels , en een zwarte Vlak aan den wortel der Borftvin- Den. (*) Labrus Orientalis,’ N. 79. LaPvissCcHEN. — 409 “émen. ee vlg was vier en de Beeke één Iv Span: zo dat het een taamelyk groote Vifeh Arval , „moet zjn. | XXVI, _ Hoorp- @ Lipviftb, die groenagtig is, met vier Tan- stuk. den en de Staart gevorkt, hou. | Deeze, die den bynaam van ’t Eiland Kan- dia, dat men oudtyds Creta noemde, voert, is de Ouden ook bekender geweeft , dan de he. dendaagfchen. De Heer Gronovius betrekt tot zyn Geflagt van Callyodon , zo wel dee- zen als den Bandafchen Cacatoeba van VALEN- TYN, en den Weftindifchen Scheermese Vifch met een Pappegaais- Bek van SLOANE , als een zelfde Soort (*), waar toe ook de Vifch be. hooren zou , daar Krein de Afbeelding van gegeven heeft, onder deezen;tytel.- …„ Sar- 3 ZUS > MEt dek Buik en den halven Kop , on- > der aan, geelagtig ; het halve Lyf, naar de Rug toe, uit den bruinen groen; de Oog. kringen groen en breed; de Staart van om. trek rond: twee breede Beenderen , wit als >, Yvoor, Zaagswyze een weinig getand, in „> de beide Kaaken , in plaats van Tanden (}).”* Zyn Ed. verbeeldt zig , dat ARTEpr de Soor. telyke Kenmerken van deezen Vifch uit de ruu. $ | | | | we (2) Labtus tetraodon virefcens Caudâ bifurcâ. ART. Gen, 34» Syn. s7. T. Scarus Cretenfis. RAJ.p. 129. N. B WILL, App. Tab. X. fig. (*) Galigddon. emit {ubobtufo , Caudâ truncatà. Zeöphyl, _ Gran. Fafc. I. N. z4s. (T) Pif:. Mif. V. Pp. 58. N. d8 kies KEie gs 1. DEEL. VIL STUK. Cc 5 ge ÄFDEELe XXVI. HoorpD- STUKe HI. Anthias. ” we Afbeelding van Wirzovcrer afgeleid hè EN be, De Groenagtige Kleur heeft hy ’er zeker. lyk niet in kunnen vinden, en, wat het getal | der Tanden belangt, van dezelven. komen ’er vyf kleintjes uit de Bovenkaak , zo Ray aan- merkt, die ook gewag maakt van de gevorkte Staart, en van de twee Beenderen in ieder Kaak, daar de Heer Krein van fpreekt. De drooge Vifch , meldt Ray verder „ welken LisTER befchrest was dertien Duimen lang. Linnmus bekent, dat deeze Soort , zo wel als de voorgaande, niet van hem waargenomen zy. (a) Lipvifch , die gebeel roodagtig es met eene gevorkte Staart. iz Deeze, die als de Vierde Soort van Anthea „ dat is Anthia of Anibias van RonpereTius, door den Heer CaTEsBY, onder de Karolinifche Dieren , is afgebeeld en befchreeven ‚ maakt de derde Soort van Lipviffchen, ook by Ar: TEDI, uit. ’t Schynt dat men ’er , insgelyks , de eerfte Soort van Antbias toe betrekken kan. Het waren zeer bekende Viffchen , waar van men vier of meer Soorten hadt, die inhet Werk van JOHNSTON, op Tab. XVI., afgebeeld zyn. Int Werk van CarrsBy, alwaar men dee- zen noemt the Muttonfisb , wordt gezegd, dat dezelve in grootte verfchilt, zynde fommi-_ gen (3) Labrus totus rufefcens, Caudâ bifurcâ. Art. Syn. s4e Anthea quarta Rondel, CATESB. Car. IL. p. 25. T. 25. Ber L IPV Ls sneren À AIT Pa pn grooter andbeen kleinder dan een Voet’ rvi lang. Het opperfte van den Kop is donker ArDEEBd zwart ‚de Rug bruinrood, de Buik- en Aarsvin Ra ood, als ook de Staartvin. De 19 Straalen sruws? et de Rugvin fchynen my, in de Afbeel. ding, altemaal Doornagtig fpits uit te loopen. De Kieuwendekzels zyn Purperkleur. De Bek is zeer getand. Deeze Vifch wordt, van we. gen zyne Smaakelykheid , geagt boven alle Vis. fchen , in de Bahama Eilanden. (4) Lipvifch met de Onderkaak langfl, de Ei, je „Hiepatus. staart gevorkt , bet Lyf wederzyds met zwar- Ree | ne te dawarsftreepen. em Toe deeze Soort fchynen de Viffchen te bee hooren , die men afgebeeld vindt by Jornsron , Fab. IVE CM 16, Ir, 12,'13s Onder de naamen van Channa of Hiatula, Canadella en Hepatus. De eerftgemelde voert dien naam, „om dat hy de Kaaken zo gefteld heeft, dat hy altoosfchynt te gaapen : weshalve men hem, in’ Engelfch be Gaper of Ginfisb noemt: Channadella is ook daar van afkomftig: Hepatus betekent een _Vifch van Leverkleur , dien de Duitfchers Levers Braafem heeten. Wrirrovcasy ftelt bedenke- Ik, of de Sachetto der Venetiaanen niet de $ Chan: (4) Lahrus Maxillâ inferiore longiore , Caudà bifurcâ , li- neis utrinque transverfis nigtis. ART. Gen. 35. Syn. 53. _ Sachettus Venetorum an Chanadella Bellonii 8& Rondeletii Wakl..p..326. Hepatus Pifcis. JONsT. Tab. XIV. N. 13. Channadella. RAJ. p. 140. 1. DEKL. VII. STUK» A12 BESCHRYVING VAN IV. Channadella zy van BeLroNivs en RoNDELE. AFDEEL. pios , die van de Channa deezer Autheuren, EE zegt ui » zeer weinig verfchilt. In’t Franfch- STUK. noemt men, volgens den laatften , de Channa Serran, te Rome Sopracielo , volgens ArTEDI. — Het is een Zee. Vifch, den Klipviffchen ge=. _ lyk , door zyne Gaaping merkelyk naar den Zee. Wolf , dat is naar den Zee-Snoek, zwee- mende; bont van kleur en met roffe ftreepen ° getekend, die zo wel dwars als regt loopen. Men verkoopt hem, aan de Middellandfche Zee ‚ onder de Orpheus en Hepatus, voor Zee- | Baars, doch deeze is grooter, RONDELETIUS wil , dat de Serrans en Pagels altemaal Kuiîters zya. De Serran aalt op andere Viffchen , heb- bende de Tanden fcherp en de Oogen klein, Wy zagen hier voor, dat de Heer Gro- Novius den Geflagtnaam Hepatus toepaft op ze. kere Indiaanfche Vifchjes, genaamd Leervis- fchen , behoorende tot het Geflagt van Stroma- teus of Sprey- Viffchen, by den Heer LinNzus. Het Kenmerk van den Sachetto der Venetiaanen js, volgens Ray, dat de Rugvin, agter de ftee- kende Straalen , van boven met een zwarte _ Vlak getekend zy. In de Rugvin vondt men er Straalen, waar van tien fcherp;, in de Borft- \ vinnen 13, in de Buikvinnen 6, waar van één, | in de Aarsvin 9, waar van drie fcherp: byna even als in fommige Zee - Braafems, Ee (5) Lip, Dd DE LirvisscreEn. 413 dt 5) Lipvifcb met de Staart een weinig verdeeld, bet Lf graauwagtig. De Bynaam Grifeus, van deezen Vifch , kan, pee T volgens de Af beelding en Befchryving, die men ’er van vindt in ’* Werk van CATEsBY , (dat ik by den Heer Profeffor J. BORMAN ten dien einde heb ingezien) niet grysagtig beteke- nen, gelyk men dit baftaard - Latynfche woord gemeenlyk verftaat: want de Rug van den Vifch is Omberkleur ; naar ’t gene de Befchryvingzegt , en overzulks graauw. Het eenigfte blyk van grysheid zou aan den Buik zyn , daar die Kleur bleeker is. In de Befchryving wordt gezegd, dat hy maar drie Viûnen heeft, eene op de Rug, eene onder aan den Buik, eene agter de Navel, Linnzus fchynt, met reden, ’er aan te twyfelen, of dit wel regt zy. De Rugvin heeft, volgens de Afbeelding, 23 Straalen, die altemaal gedoornd*zyn. Voor in de Bek zyn vier groote Tanden, twee bo. ven, twee onder, Hy is goed tot Spyze, en wordt gemeenlyk een Voet lang, Wy zullen in ’ vervolg zien, hoe aan eenige Viffchen van dit Geflagt de naam van Turdus, dat is Ly- fter, toegepaft wordt; gelyk CarEsBy deezen Lyfter zonder Kieuwvinnen noemt, l (6) Lip- (s) Labrus Caudà fubbifida, Corpore fubgrifeo. t. Syt, Nar. X. Turdus pinnis mradenikabius carens. CATRSB. Car, Ripe. Peo. I, DEEL. VII, Stvx, IV. AFDEEls- XXVI Vv. Grifens, Graauwe. nd Alg BESCHRYVENG VAN IV. (6) Lipvifch., die de Staartvin. in ea! eri _AFBEEL,, geknot beeft, de Rug- en Aarsvin met cen ein paagkcie flreep, de Lippen geplooid, Ô maai iiD ee ilt 5 dien de Heer. Gronhvrin. uit het zaken Kabinet van SEBA gekogt hadt, heeft zyn. Ed. Wens ted afgebeeld en befchreeven ‚ onder den naam van Zig. 6. langwerpige Lipvifch, met een gevorkte Staart, den Kop purperkleur, Thans noemt zyn Ed, hem, Lipvifch met een ftompen Kop - die pur- _ peragtig is, de Staart gevorkt in ’ midden geknot. Ik meen dat men die gedaante van de. Staart, in ’t Nederdaiteh.: beft vicdrokken kan. door Gaffel. - Staart. — Naderhand heeft zyn Ed. ges Lipvillchen. il gevonden; die agter den Kop een dwarfen wite k ten, met zwart gezoomden Ring hebben, met welke Kleur ook eenige der voorfte Seraalen, van de Rugvin getekend zyn, . Deeze kwam uit de Weftindifche Zee. | | De Heer Linneus heeft van de cerftgemelde Lipviffchen een Voorwerp gezien, dat in ’* ges tal der Vinftraalen iets, doch weinig, werfchil. de van dat van den Heer Gronovmvs. Het hadt, naamelyk, in de Rugvin eq Straalen, waar van agt gedoornd; 15 in de Borftvinnens in de Buikvinnen 6, inde Aarswin r 5 en twee gedoornd; 16 in de Staartvin. ar CED LP ( (6) Labrus pinnâ-Caudze roedi truncatâ, Dorfâli Anique Jineâ purpureê; labiis-plicatis. Syff; Nat.X. Labrus oblongus, Caudâ bifurcâ, Capite purpurafcente. GRON. METU Ng 180. Tab. 6, fig. 2, ï «De LiPvIsSSOHENS) 415 Lipvifch, hebbende de ‘Staart gevorkt; het. IV: ‚pf met tien Banden die bruin zyn, ” Arrêt d ok de Vlak der Kieuwendekzelen, Kd XXV dp _Hoord- | Wegens die Vlak voert deeze Oofterfche en VIL Lipvifch zyn Bynaam. Ik vind aangetekend , Opereuderis dat dezelve het Lvyf Loodkleurig heelt de” coen: " Geftalte byna als een Raam , met meer dan tien bruine Banden: den Kop van agteren ge vlakt, en de Kieuwendekzelen , als gezegd is, In de Rugvin werden geteld 20 Straalen, waar ven de dertien voorften Doornagtig : deeze Vin loopt aan de top als een Borftel uit. De Borft. vinnen hadden rr, de Buikvinnen 6, de Aars- vin 28 en de Staartvin 16 Straalen. In de Buik- “ vinnen vondt men ’er één, in de Aarsvin vyf. tien gedoornd. | (83) Lipvifch , die groen , ida » Bloedrood Bn en grys bont is van Kleur ,-met de Staart gePaauw-Vilch, ank De atsrsdeld van Kleuren geeft deezen, te regt , den bynaam van Paauw of Paauaga Vijch; weshalve hy ook te Rome Papagallo … St (7). Labrus Caudà bifidâ , Corpore fafciis dec ‚ macul4. que Operculorum fufcis. Chin. Lagerftr. N. 24. Amen. Acad. AV. Pp. 248. | (8) Labrus viridi coeruleo fanguineo canoque varius, Cat. ‚_ dâ bifidâ, S)/7. Nat. X. Labrus pulchre varius, Pinnis Pec toralibus rotundatis. ART, Gen, 34. Syn. ss. Labrus Pavo: HASSELQ: Îfin. 344, N. 77. Pavo. JONsT. Tab. XIIL ‚Nt 12. Turdus perbelle pictus , an Pavo Salviani. Wirr, P. 322 RAJ. p: 137° LDEEL. VIL STUK, IV. AFDEELe Baros STUKe 416 BESCHRYVING VAN geheten wordt. De Duitfchers noemen hem Meer-Pfaw , dat is Zee-Paauw ; de Engelfchen tbe Peacockfisb, de Portugeezen Budia. Hy is de fierlykfte onder de Viffchen, die van de Au- theuren Turdus of Lyfter genoemd worden, ’ wegens de verfcheidenheid van Kleuren of ge- U _fpikkeldheid, welke in fommigen zeer paar die der Kramsvogelen gelykt. Wirrovcnsy telt deezen onder de groote Lyfters , als zynde fomtyds over de drie Pond zwaar. De Heer HassrrqvisT vondt deeze Soort aan de Kuft van Syrie voorcaamelyk, zynde een Span lang en twee Duimen breed. Het Lyf was langwerpig, dan de Zyden zeer rond, by de Staart plat; de Kop hooger dan breed: de Snoet fcherp , de Lippen dik, be- weeglyk, bedekkende de Tanden, die men ’er, voor aan in de Bek , boven en onder twee vindt, eens zo lang als de overigen. Ouder de Vinnen heeft de Rugvin or Straalen, de Borftvinnen hebben ’er 14, de Buikvinnen 6, de Aarsvin 14, waar van drie gedoornd, de Staartvin 16, De Zydftreep komt aan de Rug zeer naby: de Navel heeft een kleine ronde Opening, ‚ in ’ midden van den Buik. De Kleur , die het zonderlingfte in deeze Vifch is, wordt van gemelden Doktor omftan- dig befchreeven. De Bek is blaauwagtig groen; de Kop ‚Keel, en de Buik boven de Navel , grys met bogtige blaauwe ftreepjes op den Kop: de Rug boven de Zydftreep ‚ voor de Vin, een kleia N klein plaatsje helder. geel: onder aande Borft- vinnen een geele Vlak. De- Straalen van de- Rugvin zyn fierlyk gemengeld : het onderfte “van den Buik ten deele zwart, ten deele blaauw. ‘De Staart is famengefteld uit roodagtige en “blaauwe Vlakken en Streepen » hebbende de buitenfte Straalen en Hoeken zwartagtig. De “Zyden des Büiks zyn met groenagtige en gryze òf Yzergraauw geelagtige dwarsftreepjes zeer fraay getekend. Hen helder groene Band heeft „DE LAPWASSOHEN JAR Áv. AFDEEL, JOL STUK plaats aan * begin van den Buik. De Schub- | ‘ben zyn groot , effen, geftreept en \ valt ari ‘kleevertde; 109) Lipvifcb met een gevorkte bas de dek zels der Kiewwen Vinswyze. | | Dit zonderlinge geeft aan deezen Vifch den bynaam van ge-oordt, Hy wás uit Penfylvanie in *t Kabinet van den Sweedfchen Heet DE _ Geer gebragt. Men heeft door Telling be- ‘vonden , dat de Vinftraalen weinig van die van den Paauw-Vifch verfchillen, Ín de Rug- vin,evenwel, waren ’er tien Doornagtig fcherp, dat in de gemelde Soort geen plaats heeft, en, “daar tegen, was geen der Beentjes vân de Aarò. vin fcherp. (ro) Lipvifch met de _Rug- en oral dr X, Falsarus, de Zeiffen-Yin, _(») Eabrus Caudâ bifidà, Operculis Branchiarum Pinnifor= ibu. Syft. Nat. X. re) Labrus pinnâ- dorfali drie, Radijs quingue pian inie faleatà. „Sd, Nar, X, , Is DEEL, Vil STUK, Dd ‘ 48 BESCHREVING van iv. AFDREELe XXVL, ‘Hoorp. STUKe xr. Ref, us. Roffe. —_ de wyf eerfle weerlooze Straalen , Zeijen wyze gefaizoeneerd. Deeze Amerikaanfche „ die uit het zelfde Kabinet door Linneus befchreeven wordt , heeft het Lyf van breedte als. een Braafem , Zilverkleur. De vyf. voorften, van de weeke Straalen der Rug- en Aarsvinnen, zyn langer „’t welk die Vinnen een Zeiffenswyze figuur geeft; terwyl de anderen kleinder en egaal zyn. Men vinde ’er 27 in ’t geheel in de eerfte ‚20 in de andere; 17 in de Borftvinnen , 20 in die van de Staart. De Buikvinnen zyn klein , met 5 Straalen; de Tanden fcherp. 5e Gi) Lipvijtb met een gegaffelde Staart DN bet _Lyf geheel Goudgeel. | De Heer CaresBY noemt deezen de geele Lyfter; in ’t Engelfch the Hogfish, dat is de Varkens-Vifch; om dat de Snoet als die van een Varken is, met een foort van groote of Slagtanden. De Opperkaak is Kraakbeenig en van den Kop zodanig afgezonderd , dat de Vifch denzelven kan uitfteeken of inhaalen naar be. lieven. De Staart is , even als die van onze Zesde Soort, Gaffelswyze gevorkt : de Kleut roodagtig geel over ’t geheele Lyf. Op ’t'hoog- fte heeft deeze de langte van twee Voeten. (x2) Lip. (xx) tabs Caudâ lunarâ Corpore toto fulvo, LOBELe Turdus Aavus. CATS: Car. IL, Pe Ale T. Ide DE ipee rr ses RS dig “ér2) je ipuifcb die bruinagtie is, met den rand _ tv, der Rug- en Borftwinnên Gowdgeel, | Anna ì Pe de Brieven vän LorFrineius , die van Hoorn Spanje in Amerika geteisd heeft, wordt aange- xn. _ tekend; dat deeze in de Rugvin 22 Straalen hade, Georiie in dé Borftvinnen 17, in de Buikvinnen 6; 12 in de Aarvin eh 17 in de Staart, Men vindt hem in de Oceaan, . (13) Lipvifch die rerkrälun en ongevlakt Íss XIIL, Ferrugineus. met de Staart niet verdeeld, Yzergrdauwe, _Deeze Indiaanfché Lipvifch hädt, zo Lav- NAUS dannietkt, in de Rugvin 28 Straalen , ín de Borftvinnen 16, in de Buikvinnen 6, in de _Áarsvin; en in de Staattvin, ieder 1. Van de ) Rugvin waren twee; van de Buikvirinen Eén eti van de Aarsvin dtie gedoornd. (14) Lipvifth die de Zyden blaauwagrig bot ee bet Lyf , overlangs, meteen Goudgeelenband, Jonker- Vilch, _die wederzyds getand is ‚ pronkende, & liumique fabr LOEFL. Bor. (13) Labrus ferrugineus immaculatus, Caudâ itegrÂ, sf Nat. X. (14) Labrus latetibu3 coërulesceatibus » vittâ longitudinalë falva utringue dentatà. Sy/t, Naé, X. Labrus palmaris variusg Dentibus daobus majoribus Maxillt fuperioris, ART. Gen, 34 Syn. s3. Labrus oblongus nigricans, lateribus lineâ alb us __trinque finuat varius ‚ Caudâ indivifâ. GRON, Muf. IL. Na 584. Julis. WILL: Pp. 324: Raj. p. 18. Jonst. Tab. XIVe Mid, 5 DEEL, YI sr Dd 2 IV. AFDEEL, XXVI. Hoorp- STUK, 420. BESCHRIVING: vAn Ik fchroom niet den- bynaam van Jonker te geeven aan deeze Soort , die van de Iraliaanen _ Donzellina & Zigurella worde geheten. Men noemt hem, te’ Venetie , Dontélla, te Marfeil- le Dovella, te Rome en Napels Menchinadi Re, „op Creta Afdelles en op Rhodus Zillo. Zeer bekend ‚ moet derhalve deeze Vifch zyn inde Middellandfche Zee, “Te Genua kome hy, zo’ men wil, wel het meefte voor. De Autheuren- noemen hem Julis,' welke naam van ’t Grick- fche Woord «Iéaus akomltig, zal zyn En en fom- _migen Julia. ……Het-is de ‘fierlykfte der. Earipsanitdd Vis. Gken in Verfcheidenheid van Kleuren, zo Lin= N&Us aanmerkt. De Engelfchen noemen hem ook Regenboog g.Vafch , om dat men ’er zig, op _ zyne Rug, wederzyds een kan verbeelden te zien. Meer- Funckerlein , of. Zee. „Jonkertje à wordt hy in 't Hoogduitfch geheten, De Man. netjes vindt men het fraaitte getekend. Dee. ol get naamelyk zyn op de Rug donker groen: van de noet, door de Oogen, naar ’t midden ván de Zyden, loopt een, Perkje , * welk in ’ begin, aan de hoeken. der Kieuwen , Saffraan. geel is, vervolgens zwart met blaauw gezoomd» van ’t midden der Zyden naar de Staart weder- zyds- een: getande Streep, die Oranjekleur is. Voorts is de Rugvin, boven aan, tuffchen de drie voorfte Straalen , met een hoog roode, en bovendien „tufchen de tweede en derde Straal „ s met een zwarte Vlak Gend. iest ï ES 8 ebr LIPvIsscHEN ázt f RonpeLErivs merkt aan , dat die Vifchje naauwlyks de langte van een Vinger heeft. De Heer Gronovius hadt ’er een uit de Middel. landfche Zee, dat hem door ‘den Heer Nose. MAN vereerd was b befchreeven; zynde zwarte agtig ‘van Kleur met de getande Streep op Zyde wit. Dit wordt thans tot deeze Soort betroke ken (*), daar het egter in fraaiheid ‘van klcu- Jen oneindig van verfchilt ; £ doch men moet aan- merken, dat in de fierlykfte getekende Viffchen de Kleuren vergankelyft Zyn: zo dat die fom. tyds niet na de dood, zelfs niet ip de Moutwya ‘of Suikerwater, ftand houden, _De Julis der Ouden werdt gezegd den Bek vol Venyn te hebben, en daarom de Duikelaars en Viffchers happig te vervolgen , om bun Bloed «te zuigen. RoONDELETIUS verhaalt , dat hy, te Antipolis het Lighaam in de Zee baadende , veel werks had; om deeze Vifchjes van zyn Beenen "te houden , gaande zelfs aan de Hiel zicten. “SALVIANUs , niettemin , getuigt, dat menze voor de Kranke® in Sop kookte, en voor de ‚gezonden inde. Pan. deedt bakken of braaden, Van anderen. werden Zy. ook geteld onder de | eelften der Klipvifichen. ds: 1) Lipeifch met de Staart onverdeeld, de _Zydfbreep krom 3 de Vin innen ros, de Dekzels _boogrood, | Deeze ref) Zio phyl. Gron. N. 241. Pag. 7E. ‘ (15) Labrus Caudâ integrà ‚ lineà lateralí curvà , Pinnis Fufis, Operculis coccineis, 24u/, Ad. Fr. U. à 1. DEEL. VIL STUK. Dd 3 XV. Paroticus. B3g - Oore iv. „Ärpeet. XXVL .…_ Hoorp- bru: XVI. _Suillus. Varkens- Snoet, AVT. Striatus. Geitreepte. / 422 BESCHREIVIKG VAN Deeze Indiaanfche- Lipvifch „ die gevonden wordt in het Kabinet van den Koning van Swee= den, kan men; van wegen de roodheid. der Kieuwendekzelen , Bag-Oor noemen. In deszelfs Rugvin zyn geteld or Straalen, waar van negen Doornagtig, in de Borftvinnen 12, in de Buik. vin 6, in de Aars- en Staartvin ieder 14 rade len. (16) Lipvifch met de Ruguin ra » Eens zwarte Vlak boven de Staart en dear kug- doornen. In de Reize ‚ welke LINNZUS , zelf, dolk. | Gothland gedaan. heeft „ is decze hem voorge. komen. Zyn Ed. heeft in de Rugvin geteld 17 | Straalen, waar van negen fcherp gedoornd ; in de Borftvinneg 13, in de Buikvinnen 6en één, in de Aarsvin zo en drie gedoornd; in de Staart- vin 14 Straalen. Men vindt hem in de Euro. pifche Oceaan. „ Of de Snoet meer naar dien van een Varken zweeme » dan i in de elfde Soort, is my onbekend. dat ® (15) Lipvifch die de Rigein gefnazeld bef , -bet Lyf met wijle en bruine Streepen, Deeze Amerikaanfche , uit het Koninglyk _Sweed. (16) Labrus pinnàâ Dotfi ramentace , maculê nigrà {upra Caudam , Spinis Dorfalibus novem, Syt. Nar. X. Sparus Berg{nyltra, It. Wefigoth. 179. (17) Labrus pinnâ Dorfi ramentaceâ, lineis albis fafcisque Juf. Ad, Fr. IL, pe, 5 N pr LauervrisscHEN 423 __Sweedfche Kabinet, hadt in de Rugvinot Straa. IV, len, van welken tien gedoornd, in de Borft. Arpkat. vinnen 17, in de Buikvinnen 6 en één, in de ie 4 3 Aarsvin Ir en drie daar van gedoornd; in de stu, Staartvin 12 Beentjes. (18) Lipvifch die bruin is, metde Staart ge. xvin. rond, de Beentjes buiten ’t Vlies uitfleeken- „Door LorrLinerus zal deeze in de Atlanti. fche Oceaan waargenomen zyn. Men vondt het getal der Straalen, in de Rugvin, 27 en elf. daar van gedoornd, in de Borftvinnen 16, in de Buikvinnen 6, in de Aarsvin 13 en Is in de Staart, (19) Lipvifch met de Rugvin gefnazeld, een _xax. Oog midden op *+ Lyf, by de Staart, sleden Deeze heeft van de gemelde Vlak, die zig als een Oog vertoont gelyk in de Vlindervifch, zynen Bynaam. Het getal der Béentjes in de Rugvin was 24, waar van veertien Doornag. tig, in de Borftvinnen rs, in de Buikvinnen 6, in de Aarsvin en in de Staartvin, ieder 13, Onder die van de Buik. en Aarsvinfien was, in ieder, een Doornagtige Straal. | (ee) Lips (18) Labrus fufcus, Caudâ rotundatâ, Radijs membranam fuperantibus. LOEFL. ‘Epi. (19) Labrus-pinnâ Dotfi ramentacea , Ocello in “medio ad bafin Caude. Muf. Ad, Fr. II, ig I.DEEL. VIL SruK. Dd 4 ° zg BESOER EviNe van wv. (ao) Lipvifch met den. Bek kapgipt de Staat, “Árpeen. Bam tend rond, … ner ak ANVR ú ‘Hoorp- Onder die Villchen 5 eer de Autheuren STUK. Lyfters noemen, en waar van de Ouden wel Ake twaalf Soorten tellen, is deeze de gemeenfte Zeettagtige. volgens WarLoueHBy, die aantekent, dat men & ane: te Venetie hem Zee Zeelt tytelt om dat. zyne Geftalte zo zeer naar die van een Zeelt gelykt. Te regt voert hy dan den naam van Zeeltagti- ge Lipvifch. De Engelfechen „in Cornwall, noemen. hem the Wraffe of Old- Wife, dac 8 Oud- Wyf , de Franfchen Vieille *t Woord Gevrach, dat in’ Land van Wales ten dien op= zigte gebruikt wordt, heeft ook die Aces zon- derlinge betekenis, | | Ke HN Deze twaalfde Soort van, Lyfer, in Proven- 1 {ee genaamd Vieille, gelyk GESNERUS zegt, stgoo 5: wordt zelden grooter dan drie vierden Voets, | Hy heeft de Schubben taamelyk groot, de Snoet langwerpig en. opgewipt, de Lippen dik en Vleezig; den Bek klein. Zyn Kleur is‘bont; „met roode. geelagtige en bruine {treepen; ‘beurt. lings van den Kop, naar de. Staart loopende; vyf of. zes.in getal. De Vinnen: zyn. met Too. pe de, geele en blaauwe. Vlakken gefprenkeld, Ta geen Vifch wordt zo groot eene: Verfcheiden- heid vaa, Kleuren, zegt men, waargenomen, _ ger tri rrd Bri ; k 5 Pik d. aat 4 h N Ì : 1) 8 (20) Labrus Roftro furfum refliexos Caudâ in extremo ciÈ- eulari. Aar. Gen. 33. Syn. $6. Turdus valgatiimus rf Tine, magina Venetiis, ML: Pp. 319. KA J- P. 3 3e. nod ds ì ed . m en keten A ef pe Lier vi SSGHEN. 425 Hy komt voor in de Zee, die de Kuften IV, van Groot - Brittannie en. Ierland bèfpoelt, - AFDEEt, _In de Rugvin van den Zee. Zeelt zyn geteld ee 26 Beentjes, waar van vyftien gedoofnd; in sruxs de Borftvinnen 14, in de Buikvinnen 6, in de Aarsvin 19 en drie van dezelven Doornagtig fcherp. Aan de Rugdoornen zyn flappe Straa- len, die zig buiten het Vlies verheffen ‚en uite loopen met blaauwe tippen, als Viaggetjes of Wimpels. Zeer fraay doch weinig fmaakelyk is deeze Vifch, Men vindt dikwils de Darmen tot de Navel uitgezakt. …Cer) Lipvifch met de Rugvin gefnazeld, een A Bimaculatuse bruine Vlak op °t- midden van de san en by tee - Vlak. de Staart. In bet Geflagt der Omber - Viflehen is deeze geplaatft geweeft in het Kabinet des Konings van Sweeden. Men vondt het getal der Vin- {traalen nagenoeg als in de voorgaande Soort, | (22) Lipvifth, die de Rugvin gefnazeld beeft ; eee Punêtatus, het Lyf met evenwydige » bruin sefippeld Geftippelde, Streepen. | | | | | Van “ (zr) Labrus pinnâ Dorfi ramentacéâ , ‘maculâ fuscâ in la tere medio &r ad Caudam. Sy/f. Nat. X. Sciena. maculâ „fufcâ in medio Corporis & fupra bafin Caude. Juf. Ad.Fr. 1. p. 66. —_(22) Labrus pinnâ Dorfi ramentaceâ , lineis parallelis fufco- punêtatis. Sy/?, Nat. X. Sciena lineis longitudinalibus plurie gis fufco-punâatis. Muf. Ad. Fr. I. p. 66. Labrus bruneus, Oficulo fecundo pinnarum Ventralium Setiformi, GRON, ’Muf. 1. N. 87. KEN, “1. DEEL. VII STUK, Dd 5 426 BESCHRYVING VAN IV. Van deezen Surinaamfchen zyn twee Tellin _AFDEELe gen der Vinftraalen , de eene in Sweeden ge. Feng daan, de andere in Holland, Beide deeze Tel. STUK, lingen komen nagenoeg met elkander en met die van de voorgaande Soort overeen, uitge. nomen dat in de Aarsvin een aanmerkelyk vere fchil zy gevonden. Die van ’t Sweedíche Ka- binet hadt in dezelve 19, die van ’t Gronoviaane fche ra Straalen, Deeze laatfte is over t ge- heele Lyf bruin, met negen of tien zwart en wit geftippelde Streepen over t Lyf. Men vindt hem in de Rivieren van Suriname. — xxur. — (23) Haike die de gefnazelde Rugvin en de ar ee Aarsvin bont beeft en een bruin. Maantje ag- ter de Oogen. | Men vondt deezen, uit de Zuidelyke deelen van Europa afkomftig , ook in ’t Koninglyk Sweedfche Kabinet. In zyne Rugvin zyn ge. teld 25 Straalen „ waar van zeftien Doornagtig , in de Borftvinnnen 19, als ook in de Aarsvin, 6 in de Buikvinnen en 12 in de Staart. Van die der Buikvinnen was ’er één ‚ van die der Aarsvin waren drie gedoornd. Zev. (24) Lipoifsb met de Staart onverdeeld „ de Egyprilche, Rug-, Aars- en Staartvinnen gewolkte, N ’ Ad k De 2) Labruê pinnâ Dorfi ramentaceà Anique väriegatà, Ju nulâ fufcâ pone Oculos. Mfuf. Ad, F. Ie (24) Labrus Caudâ integrâ, pinnis Dorfi Ani Gaudzque nebulatis. Maf: Ad, Fr, II. Labras Niloticus. HASSELQ; dh Pp. 346. N. 78. _ ï ( p= ie DE. LrPpvissCHEN, 421 „De nn HASsELQUIST heeft deeze Soort i in is van den Nyl, voerende, by de Arabieren , den naam van Bulti. Hy heeft de langte van twee Voeten, de breedte van twee Span. De Kleur is t'eenemaal Zeegroen , uitgenomen de Buik en Kieuwendekzels, die verzilverd zyn. De gemelde Vinnen zyn met zwartagtige Vlak-. ken getekent; de overigen wit: de Schubben groot, effen en ligt afgaande: de Zydftreep regt. De Kop en ’ Lyf zyn hooger dan breed : de Kaaken gelyk: de Rug fcherp. In de Rug- vin vondt hy 30 Straalen , waar van zeventien Doornagtig ; in de Borftvinnen 15, in de Buik- vinnen 6, in de Aarsvin r2 en ao in de Staart. Van die der Aarsvin waren drie, van die der Buikvinnen één gedoornd, In de Staartvin van den genen, die in ’t Sweedfch Koninglyke Kabinet is, heeft men maar 17 semalën ge. teld. ( 5) Lipi» met de Lippen geplooid, de Rug: win met dertig flraalen. Omtrent den Bynaam vandeezen, die gezegd wordt zig in Europa teonthouden, vind ik geen opheldering, Ook weet ik niet, waarom de- zelve van de voorgaande Soort afgezonderd ZY» en hy, ten opzigt van *t getal der Vin- ftraa. (as) Labrus Labiis plicatis, pinnà Dorfali vadis tigd. sf. Nat. X. 1, DEEL. Vil STUK, 5 IV. _ Egypte befchreeven , alwaar het de befte Vifch AFDEEL, XXV L HoorDe STUKe XXV. Olif, 48%se AFDEEL. leen » waren ‘er maat 13 geteld, in de Aarsvin IW. 428 BESCEHRYVIN Govan ftraalen zeer naby komt. In de Staartvins äl, XKVL, I Ss gelyk ook in de Borftvinnen. N Hoorn Ö STUK. (26) Lipoifch die de Rugvin gefnazeld en. Repefiiss. — (van vooren met een bruine Vlak getekend. | beeft. | Deeze Soort wordt in het Kabinet des Ko- nings van Sweeden voorgefteld , onder den naam van Omber. Vifch, die aan den bovenrand vant de Staart een bruine Vlak heeft. In de Rug- vin zyn 26, in de Borftvinnen I4 » in de Buik. vinnen 6, in de Aarsvin Io, in de Staartvin 13 Straalen. Getal der gedoorndén was even als in de Egyptifc! ie Lipvifch. De Woonplaats van deezen is onbekend. | XXVII. <21) Lipvifcb met de Rügoin she den icn Buik Afchgraauw en bruin gevlakt. In het zelfde Kabinet werdt ook deeze ‘ge- vonden , die in getal van Vinftraalen naauwlyks _ verfchilt van den voorgaanden. Evi. jj (28) Lipvifch die groen 15,- met éen, Kadee Groene. , Streep aan, ieder Zyde. …s " _ Een (26) Labrus‘pinne Dorfi ramentaceÂ’, antice maculâ fufcâ. Syt. Nat. X. Sciena margine fuperiore Caude maculâ fufcâ notato. AMZsf. Ad: Fr. 1. Ps 8%, (27) Labrus pinnâà Dorfi ramentaceâ , Abdomine cinereo RN maculato. Muf. Ad, Fr. II. ‚_{28) Labrus: viridis ,line utwvinque. coernleà, ART. Gene 24. Turdus viridis minor, &c. WILL. P. abt 5 | DE LGIPYVISSCHENT 429 “Een byna geheel. groene Lipvifch, de tien. IV, de Lyfter van RonperErius, twyfelt men of Arpret piet de Werdone zy van SALVIANus. In getal Fon | vän Vinftraalen en Geftalte komt dezelve vol. srum maakt overeen met den Zee. Zeelts uitgeno. 7 men dat in de Rugvin go Straalen zyn, waar van 18 gedoornd. Doch te Genua hadt Wire LOUGHBY een groenen Lyfter- Vifch gezien „die in de Rugvin. 24. Straalen en daar van 15 Doorn. agtig hadt. Deeze wordt aldaar Garzetto gehe- ten; was breeder en dikker, met de Vinneà een weinig gevlakt, en hadt een paarfch Knob- beltje by de Navel. Vandeanderen, zegthy, zyn fommigen aan den Buik met blaauwe Vlak- ken getekend. } (29) Lipvifcb met de Staart onverdeeld, alle xxrx. de Winnen geel en bet danse Ooglidkayp: ooge % Verfchil in * getal der Vinftraalen , tuffchen deezen en de voorgaanden ’ is, wederom niet noe. menswaardig , en de Woonplaats onbekend. _(3o) Lipvifch die de Rugvin gefnazeld;, sli Lif Xxx, _bruinagtig Loodkleur heeft. ' Loodkin alpen Niet meer is bekend van deezen , die ook i in ‘het Koninglyk Kabinet van zyne Sweedfche Má- | jefteit Ki 29) Labrus Caudâ integrà, pinnis omnibus flavis , palpe- br fuperiore nigrà. Muf/. Ad. Fr, II, (30) Labrus pinnâ Dorfi ramentaceà , etn dre edn Mul. Ad, Fr. II. 1, DEEL, VIl. STUK, IV. AFDEEL. vin maar II Straalen. XXVI. Hoorp- STUKe XXXxI. Turdus, Lyfter. 430 BESCHRYVING VAN jefteit gevonden wordt. Hy heeft in de Staart. G5) | Lipvifch die langwerpig en groen is, met ‚de, Oogkringen Goudkleur. Onder de groote Tuyfter- Viffchen wordt dee. ze geteld van Wirrovensr, die hem te Rome befchreeven hadt. Zyn Lyf is langwerpig , niet veel van een Snoek verfchillende; van boven groen, van ondeten bleeker en geelagtig, met Afchgraauwe of bleekblaauwe Vlakken befpren. keld, De bruin gevlakte, die niet dan in Kleur is onderfcheiden, wordt ook tot deeze Soort 3 t'huis gebragt. In de Rugvin heeft men ibni) negentien Doornagtige Straalen. Van den Heer GroNovrus wordt deeze Soort betrokken onder het Geflagt van. Scarus (*, en zyn Ed. zegt , dat dezelve gemeenlyk de langte van een half Voet bereikt , wordende van de Marfeillers Roquas verd geheeten, en van den Heer Hassrrqursr gehouden voor eene Verfcheidenheid van den Oofterfchen Zee-Braa- fem. In het Voorwerp van den Heer VosMarr, telde zyn Ed, 28 Beentjes in de Rugvin, waar van zeventien Doornagtig fcherp. Deeze Beente jes worden allengs langer van boven agterwaards; in de geheele Vin; ’*welk zyn Ed, mede op. geeft (31) Labrus gn viridis, Itide Aureâ. ART. Gen, ki | 5yt. 57. Turdus viridis major. WILL. p. 322. (*) Scarus viridis, Zoöph. Gron. Fac, IL. N. ate * Ô Kol 5 4 ES ede en Pr Lievissehen 45 geeft als een Kenmerk van dat Geflagt. Voor rv. t overige verfchilde ’t getal der Vinftraalen AÄFDEEL. weinig van dat in de Loodkleurige Lipvifch, Brei. hier voor gemeld. _ | ini STUK, (32) Lipvifch met de Rugvin gefnazeld, bet XXX. Lyf met blaauwe Streepen, in de Aarsvin nas vyf Stekels. Ee > Men vindt deezen in de Atlantifche Oceaan. Hy heeft in de Rugvin maar 25 Straalen, waar van negentien Doornagtig zyn. In de Borfte vinnen, Aars- en Staartvin zyn, ieder 13 Straa- Jen, (33) Lipvifch met de Rugvin gefnazeld, het xxx. If Loodkleurig , den Kop geknobbeld, zl ‚ Zeer weinig verfchilt deeze, wederom, met den naaftvoorgaanden, int getal der Vinftraa. len. Men vindt hem in Ooftindie, €34) Lipvifch die langwerpig is, hebbende xxxv. flegts de laatfle Straal van de Rugvin Linearis. / flap. Deeze Ooftindifche komt voor in het Vorfte- lyke Kabinet der Akademie van Upfal, en wordt | | 5 __ door (32) Labrus pinnâ Dorfi ramentaceâ , Corpore lineïs coeru, des, pinnâ Ani Spinis quinque. Syf?. Nat. XK. (33) Labrus pinnâ Dorfi ramentace , Corpore livido, Vere tice tetufo. Syf?. Nar. X, (34) Labrus oblongus , pinne Dorfilis radio ultimo inermi, Amen. Acad. 1. p. 315. EL DEEL, VII STUK, 432 BE S e H RY Vo EN Gr V-AN Zon yv, door deu Heer BALK befchreeven. Zyn Lyf AFDEEL, famengedrukt „ langwerpig, wit, gefchubd, eet BEK de Rugvin vind: men zo Doornagtigelof ftekelige “Beentjes; waar in deeze uitmunt boven alle de Soorten van dit Geflagt , welker Vinftraalen geteld zyn. Daarentegen fchynt, in de overie ge Vinnen, geen ééne: Straal aten te zyn gevonden. | xxxv. (35) Lipvifch die geel en blanww bont is, ct Ae. de wen rider veelen ier bonte Lipvifch, twyfelt ArTEDr, 7. wel verfchillende zy van den Paauw-Vifch, hier voor befchreeven. De langte van den genen: 5 dien hy te Livorno belonen ‚ “was veerle en „een half Duim. Shake _KXXVI, X 36) Lipuifch mèt de pini ofokrdeeld , 5 bei Pm TZ Gongen Lyfter met de Staart rond, in ’ Eagelfch tbe % ellowfisb , “dat is Geelvifch , ‘wordt deeze in ’c Werk van Caresey- getyteld. Hy: groeit fome tyds een Voet lang: heeft kleine dunne Schube betjes, die roodagtig geel zyn: den Bek wyd: de Onderkaak langft en met een dubbele ry van kleine Tandjes: groote aan ’t end van de Kad- ne ken ee 35) Habes e da coeruldoque varius , Dentibus anterios zibus majoribus. ART. Gen. 34. Syn. 57, Turdus major va, rius &c. WILL. p. 322. RAT. p Pp. 137 (36), Labrus Caudâ integrâ , Corpore AE Syft. Nat, x, Tuxdas Caudá convexâ. CATESB. Car. IL, p. Ke, f‚ 2, a Re! Ji P ; Ar 1 rvDE LIPVISSCHEN 493 Ken. Voor aan de Aarsvin fchynt een fcherpe IV, Stekel te ZD, en de Staart is, aan ’t end , rond. me ‚28tg. te Hoorp- | | STUK (37) Lipvifch met de Staart onverdeeld , de Oo- xxxúr. Radiatus. gen geftraald, bet Lyf blaauw gevlakt, een genraide. „…_ Goudgeele band om de Borft en Staart. Lyfter met de Oogen geftraald, noemt CATEs- BY deezen, die in ’t Engelfch the Pudding- Wife geheten wordt; mooglyk van wegen de Kleur. Dezelve ís bruin Olyfagtig, met de randen van ieder Schub blaauw: op den Kop verfcheide groene Streepen, die Sterswyze om het Oog ftaan: de Vinnen geel, doch groen gerand: de | Staart bruin met een geele zoom. De Opper- kaak kan ingehaald worden, en hy heeft ook verfcheide groote Tanden voor in de Bek, even als de Varkens-Vifch. Zyn langte is doorgaans minder dan anderhalve Voet. j (38) Lipvijch, die paarfch, groen, blaauw Xxxxvmm. d Varius. en zwart bont 15. Bonte, Onder den naam van Bonte Scarus is deeze by de Ouden bekend geweelt , en omftandig van Joan. | … (37) Labrus Caudâ integrà, Oculis radiatis , Corpore coze ruleo maculato, fafciâ Peétorali Caudeque fulvâ. Syff. Nat. Xe ‘Turdus oculo radiato. CATESB. Car. II. p. 12. Tg 12. £, 1 (38) Labrus e purpureo, viridi, coeruleo , Biemans varius, N ART. Gen. 35. Syn. ss. Scarus varius. WILL. p. 306. RAJ, p. 129. CHARL, Onom, p. 132, JONST. Tab, XIII. N. 45 1, DEEL. Vil STUK, Ke ’ nn, ÏV. 454 BescurLviNe van Jonnsron, befchreeven. Wy hebben op de Arpeet. cerfte Soort iets gemeld, aangaande de Eigen- ANN H fchappen van den Scarus en de afleiding van zya “ _Naara, Ik voeg ’er thans by , dat hy ook Mei- rix of. Ruminax, in’t Engelfch the Cud of Che. wing. Fish genoemd wordt; om dat hy de eenig fte zou zyn onder de Viffchen, die herkaauw- de (*). Deeze bonte wordt gezegd niet alleen zeer fraay te zyn ‚maar ook ongemeen lekker. Men vifcht hem in de Middellandfche Zee, by Antibes en Marfeille, Deeze Vifch heeft de Oogen, en sea Buik aan de Navel, paarfch; de Staart donker blaauw: het overige Lyf is ten deele groen, ten deele zwartagtig blaauw , de Schubben als met donkere Stippen befprengd. Zyn Bek is middelmaatig ; met breede Tanden, in de Bovenkaak digt ftaan- de, in de Onderkaak yl en fcherp. Langs de Rug naar de Staart loopen Stekels , die met een dun Vlies famengevoegd zyn, en even ver van elkander geplaatft , aan de top van ieder van welken een Vliesje hangt als een Wim- peltje of Vaantje, De Vinnen aan de Kieuwen zyn breed en als Eyrond, Op *t midden van | [ den “tE Te Wel geloof baar, dat zodanige Viffchen die groote ‚ breede Tanden, als een foort van Kiezen, in de Bek heb- ben , daar van ‘eenig gebruik maaken om de Kruiden of ’t Zee-Wier , dat zy eeten , te vermaalen ;-doch dat deeze Viffchen njet herkaauwen kanes ‚ gelyk de Viervoetige Die- ren , heeft Priemus uit befchouwing der. Maag en Slokdarm, in de Goud-Braafem, Harder , Salm en anderen , als zen ia, de Bardi aangetoond, WILL. P. 305 „DE Lrev ISSCHEN ä3% den Buik heeft hy twee purpere Vlakken,: De _Rob is raamelyk groot gevonden ‚ de “Lever witagtig: de Darmen waren wyd, de Milt niet klein en hy hadt veel Gal. Met de Lyíter- _ Viffchen komt deeze , in gedaante, taamelyk overeen. | (39) Lipvifch die en zwart is vAn ___ Kleur. De zwarte Kleur en de Geftalte der Lyftere Viffchen, doet aan deezen den Naam geeven van Zee- Merel of zwarte Lyfter, in *t Hoog- duitfch Meer Amfel, wordende te Venetie ook Zee. Zeelt getyteld. MEerrerT maakt gewag, dat ’er aan den Weftelyken Oever van Groote Brittannie een gezien zy door TuRNERUS, dien de Viffchers noemden a Cookfisb, dat is een Kok- Vifch.. De Kleur is over ’t geheele Lyf, als ook aan den Buik en Vinnen , donker blaauwe agtig bruin. Als eene aanmerkelyke byzonderheid heeft men, omtrent de inwendige deelen van dee. zen zwarten Lipvifch, aangetekend, dat, de Lever wit zynde en in twee Kwabben verdeeld, de: Gal in een fmal Buisje was beflooten , door omwendingen verdubbeld , en de langte hebbens de van anderhalf Voet, (40) Lips (35) Labrus coeruleo- nigticans. ART, Syx, ss. Turdus ni= Ber, Merula Salviani 8 Rondeletii, Wirr. p. 320, RA, Pr 437. JONsT, Tab. XIV. N. a, 1. DEEL, VII STux, Ee 2 IVi ÄFDEEG. XXVI, HoorD. STUK, XXXIK, Merula, Merel, IVi AFDEEL. XXVI ‚_ Hoorp- STUK, XL. Cynadus. Steenvifch, / 436 B. ESCHRY v iN G v EN (40) Lipvifch die geel is, met de Rug paárs ei en Vin vanden Kop tot aan de Staart, onafgebroken, Niettegenftaande de fchandelyke_ betekenis van het Woord Cynedus, vindt men hetzelve egter van den Heer LiNNzUs tot een Soort- naam, en van GRoNovius tot gen Geflagtnäam zelfs „ gelyk wy gezien ‘hebben , gebruikt. | Het is op deezen Vifch toegepaft , dewyl ‘er, zo men wil, altoos twee gevangen worden waar van de een den anderen, als ware, van agteren wil dekken, In Griekfch wordt hy Alpbeftes geheten. De Nederlanders noemen hem Steenvijth ‚ zegt CHARLETON. Ik vind hem, egter, onder de Villchen ° van ons Land niet aangetekend. Behalve het gemelde fchynt ’er, van ) deezen Vifch ‚ zeer weinig bekend te zyn. De Ouden hebben verhaald, dat het een Zeevifch zy, die zig op Steenagtige plaatfen onthoudt, fimaller dan de Goud-Braafem, en in Geftalte z zeer naar onze zesde Soort van Zee- Braafems gelykende, doch grooter en dikker, wordende byna eem „Voet lang, In deeze en de overigen der zes Taac{te Soorten was het getal der Rugdoornen, naar welken onze Autheur de andere Lipvis- fehen (40) 1 Labrus luteus „ dorfo purpureo „pinnâ a Capite ad Caudam continuâ. ART. Syn. 56. Alpheftes five Cinzdus, Wir. Pp. 323. RAR Pp. ven Cinedus. Jonst, Tab. XV, iN. Ie „DE LiPvisscHEN 437 fien gerangeerd hadt, zo wel als dat der Vin. ‚J% DEELe le ] | « | ftraalen in ’t algemeen , nog onbekend. XXVI, Nn XXVIL HOOFDSTUK. Befchryving van ’t Geflagt der Omer: VisscHeN | er de bruinbeid: van bunne Kleur ge- naamd, . ( | Tk geef den naam van OMBER- VisscHEN aan © Naam, dit Geflagt, dat zyne Aflciding heeft van een Vifch, dien men in ’t Latyn Umbra, in *% Hoogduitfch Meer - Schatten of Zee. Schaduw noemt. De Omber wordt, gelyk bekend is , in ’t Schilderen gebruikt om te fchaduwen, en „de Kleur van deezen Vifch is donkerig of op Zyde met Goudgeele en bruine Streepjes ‚ waar van de laatften zig als de Schaduwen der eer= ften voordoen. ’c Geflagt van Sciena, zegt LINNzus, is als kenmerken, middelbaar tuffchen dat der Lipviffchen en Baar- fen, en naauwlyks genoegzaam onderfcheiden, De Kenmerken beftaan , in het Kieuwen. Vlies te hebben met zes Straalen: de Dekzels en den geheelen Kop gefchubd: een Groefje op de Rug omde Rugvin inte bergen. Dit Groef. je, merkt de Heer Gronovrus aan ‚dat hy in de Onderwerpen, door hem gezien, niet theel et nen vinden, t Getal der Soorten, welken LanNavs op. soorten; geeft, zyn vyf , als volgt. IDeer, VILSTUK, Ee 3 (1) Om. \ 438 BE3CHRYVING VAN IV. (1) Omber-Vifch „ die aan de zyden van den AFDEELe Kop een dubbele ry beeft van Schubben. > XXVII A | Hoorp- De Rugvin hadt, in deeze Soort, 23 Beente STUK. jes, van welken elf gedoornd; de Borftvinnen ade 16, de Staartvin 17. In de Buikvinnen waren 6 Straalen en één, in de Aarsvin 19 en drie Doornagtig; gelyk in veelen van ’t voorgaande Geflagt. + Men vinde dezelve in- de Middel. landíche Zee. ed (2) Omber. Vi feb met de gein zuffcben wee EE wieder bladen verbergeljk. Deeze, waar van de Woonplaats. onbekend was, hadt in de Rugvin ro Straalen, en daar- van tien gedoornd; rr in de Borftvinnen, 13 in de Staartvin , Ir in de Aarsvin, waar van drie gedoornd: de Buikvinnen als boven. mm (3) Omber-Vifch met een bruine Vlak op % Urimasdaia. — nigden wan deder Zoyde. — | Getal der Straalen in de Rugvin van deeze Soort was er en elf daar van gedoornd: in de Borftvinnen 15 en 17 in de Staartvin. De Buik- vinnen volftrekt, de Aarsvin nagenoeg, als in de voorgaande, | en 1 td (4) - (1) Sciena Capitis lateribus he heesch 4 ordine duplicí, Syft. Nat. X. (2) Sciena Pinnâ Dorfeli intra duo folia Squamea recon denda. Syf?. Nat. X. 4 (3) Sciena maculà fufcâ in medio utriusque Lateris. Sy/le \ Nat. Xe DE OMBER-VISsSCHEN 4890 _G (4) Omber - Vifch die zwart-bont is, met de IV. Buikvinnen zeer zwart, ÄFDEEL: j XXVII. Een groote misflag of Schryf.feil maakt de Hoor. Kenmerken van deezen Vifch, in * Latynfche. Se Werk van Linneus, onverftaanbaar. Artept Umbra, hade nigerrimis gezegd , ten opzigt van de Buik- enn vinnen , en daar vind ik gedrukt dntegerrimis. P57- Men ziet ligtelyk , welk een groot verfchil dit maaken moet in de Denkbeelden , en welk. een duifterheid. Ondertuflchen heeft men zulks in het Kort Begrip van *t Samenftel der Na- tuur , te Leiden uitgegeven , onveranderd na- gevolgd. | … Het isde Coracinus der Ouden , dien men ook _Corvulus en Graculus ; of Corvinus noemde; waarfchynlyk van wegen de zwart. of bruinheid, die hem naar een Kraay of Kaauw gelyken deedt, En, gelyk’er witte Raaven zyn, zo vindt men ook van een witten Coracinus, die veel minder zwart was dan de anderen , gewag gemaakt. Schynt twyfelagtig , of men den genen, die Uimbrino te Rome genoemd werdt , ook tot deeze Soort te betrekken hebbe. De Corvo der Venetiaanen wordt gerekend tot de vol- gende Soort, die de Umbra der Ouden is, te behooren. In ’t Hoogduitích noemt men hem | Meer (4) Sciena nigto-varia, Pinnis Ventralibus nigerrimis, ART. Gen. 39. Syn. 6s. Coracinus. WILL. p. 300. RAJ. p. 95. Sciena Umbra. HASsSELQ. Itin. p. 352[397.] N.80. JONsST« Tabs XV. Fie: 4,5. | 1. DEEL, VII STUK, ‚EV. AFDEEL: XXVII, Hoor. STUK, 440 BESCHartvinNG van Meer-Rapp, dat is Zee-Raaf , in ’ Eagelfch | tbe Crowfisb, of de Kraay-Vifch. De Coracinus geleek in Kleur naar een Zeelt, in Geftalte naar een Baars. Hy hadt de Schub. ben middelmaatig, den Bek niet zeer wyd; Tanden in de Kaaken ; de Staart , uitgefpreid zynde, van omtrek rond; de Oogen van mid- delbaare grootte , met bruine Kringen; de Buik: vinnen en die agter de Navel zo zwart, als of zy met Inkt gekleurd waren. Voor ’*t overige verfchilde hy niets van den Umbra, volgens WirrovcnsY, uit wiens Werk de nevensgaan- de Afbeelding is ontleend, zynde aldaar in ’ Koper gebragt geweeft op koften van den Heet D.S, Peeys , Voorzitter van de Koninglyke Sa- cieteit van Londen, De Umbrino, die te Rörië by de Vifehver- koopers dikwils voorkomt, verfchilt van den Vifch, Umbra genaamd , door de Kleur; als zynde beurtlings met donkeragtige, bruine, en_ uit het Zee-groen blaauwe , boven de geftipe pelde Zydftreep , van de Rug fchuins naar vooa ten loopénde , ‘gegolfde Streepjes getekend: dat hy geen Baardje heeft; en dat zyn Navels doorn grooter en fterker zy. SALVIANUS voegt CNE DYS dat deeze veel kleiner is , hebbende hem nooit grooter dan een Voet lang gezien, _€n minder aangenaam van Smaak, De Latus of breede Vifch van RoNDELETIUS, die men twyfelt of ’t niet de zelfde zy, ondertuffchen , wordt Peis Rei genoemd, als een Koninglyken in, ‚ Ta- Dr OMBER-VisscHe N. 441 Tafel waardig. Deeze werdt ook in de Nyl tv. gevonden , zo die Autheur getuigt. AFDEEL, De Heer HASsELQUIST befchryft , als deeze Er _ Soort ,een Vifch , die zig in de Middellandfche STUKe Zee, by Damiate ín Egypte, en dus voor den Egypriche. Mond van die Rivier , onthoudt; wordende van de Arabieren genaamd Schifsch. Deeze hadt den Kop en ’t Lyf hooger dan breed; den Kop bultig , fteil afloopende ; den Snoet kort en ftomp; de gaaping van den Bek wyd; kleine Tandjes in de Kaaken: de Oogen groot ; het Kieuwen=Vlies met zes Beentjes geftevigd. In de Rugvin, welke zig als dubbeld of afgebro. ken vertoonde vondt hy, in ’t voorfte ge- deelte, To korte gedoornde Beentjes, en 26 in het andere gedeelte : de Borftvinnen hadden ’er 18 ; de Buikvinnen 6 en één gedoornd : de Aarsvin 9, waar van twee Doornagtig ; de Staart- vin 18. Byna het zelfde getal van Vinftraalen was, door WirrLoucuHsBy, in de Umbrino te Ro. me waargenomen. | Onze Reiziger bevond: , in deeze Egyptifche Omber-Vifch , het geheele Lyf en den Kop gedekt met groote , ruuwagtige , ruitswyze Schubben. De Kleur was aan den Buik witag- tig, doch voor t overige uit gegolfde Zilver- kleurige en geelagtige ftreepjes gemengeld: de Aarsvin roodagtig, de Rugvin bruin, met wit= agtige ftreepjes : het Kieuwen-Vlies zwart. De gewoone langte werdt gerekend op vier Span; de breedte op één Span. Van de Ingewanden ‚1. DEEL. VII STUK, Ff _ werde IV. AFDEEln XXVII. „HooFp- STUK: Surinaam- {che. 442 BESCHRYVING VAN werdt de Maag langwerpig en fcherp toeloo. pende , met zes dikke byhangzels aan ’ por- tier , de Darm driemaal omgeboogen en met een Eierftok aan ieder zyde, gevonden. Dewyl de Heer HasserQuisr in deeze Vifch ook een kort Paardje, dat ftomp en ftyf was, veeleer naar een Knobbeltje gelykende , waar- genomen hadt, zo betrekt de Heer Gronovius deeze en de volgende Soort tot ééne , en maakt wederom twee byzondere Soorten van zyne Su- rinaamfche Omber-Viffchen „ waar van hy de ééne noemt; Sciena met de Kaaken egaal, de Zydftreep tot aan de Staart woortloopende en bogtig: de ‘andere; Scizena met de Onderkaak kortfl , de Zydfireep tot aan de Staart woortloopende , de Tan- / pet eo den by uitflek klein. Tot de eerfte Soort wordt door zyn Ed. t' huis gebragt de zwartagtige, tot de andere Soort de witte Coracinus van RoN- DELETIUsS en de Ceflreus, met een Wrat aan de Kin, de eene Rugvin van 23 of 24 Straalen, en den Kop zeer gefchubd hebbende, van Krein, als ook de gemelde Egyptifche (*). HassELQuist, ondertuffchen , heeft het als een misflag by ARTEpi aangemerkt , aan de agterite Rugvin maar a4 Straalen te tellen, daar van hem, in meer dan tien zodanige Viffchen , 26 Straalen in dezelve geteld waren, Arrepi hadt gemel- de Telling overgenomen van WiLLoUGHBY. 5) (*) Zoöphe Gron. Fafc, I. p. 59. N. 251, 2120 nt Rr ae Pane Tan - DE OMBeER-Vis SCHEN. 448 G) Omber-V: ich die de Bowenkaak langft heeft, de Onderkaak met een enkel Baardje. _ Deeze Soort zou de Sciena of Umbra der Autheuren zyn, dien de Heer GRONOvI1US me- de tot de gemelde Soort betrekt. Ook hadt ‚Linneus den Omber-Vifch die ongebaard was, van gemelden Heer befchreeven , tot deeze Soort t° huis gebragt: als zynde het gedagte Baardje meer voor een Knobbeltje of Wrat on- der aan de Kin, dan voor een Baardje of By- hargzel , gelyk ’er in de Kabeljaauwen gevon- den wordt, te houden. De Umbra wordt van BerLontvs gezegd een Vifch te zyn , die doorgaans zestig Ponden zwaar is, en ongevaar vier Ellen lang. Die wy in Italie gezien hebben, zegt WirroucHsy, waren niet grooter dan een Karper. Men vindt ze in de Middellandfche Zee taamelyk veel; _men noemt hun te Venetie Corvo, en koudtze voor een fmaakelyken Zee-Vifch. Het Lyf is dunner en breeder dan dat van een Karper, met de Rug fcherp en bultig agter den Kop. Met Loodkleurige en bleekgeele Streepjes , die beurte lings van de Rug fchuins afloopen naar den Buik, ís hy zeer fraay getekend. De Kieuwen. dek » (s) Scicna Maxillâ fuperiore longiore , inferiore Citro uni- co. ART. Gen. 38. Sciena Maxzillâ fuperiore longiore, Ci rofa in inferiore. ART. Syn. 65, Umbra. WILL. p. 299e RAJ. pe 95. Sciena five Umbra. JoNsT. rab. XV. fig. 9. Sciena Maxillâ fuperiore longiore, Cirris carens. GRON. JZufs IN. 9. 1. DEEL. VII. STUK, Ff a IV. ÄFDEEL, XXVII. Hoorp- STUKe Vv. Cirra/a, Gebaarde. IV. A44 BESCHRYVING VAN dekzels en den geheelen Kop heeft En gefchubd; Arpeer’t welk hem gemeen is met den Harder en eeni- XXVIL. ge andere Viffchen. De Kop ís mniddelrmaagie, 18 Holt: STUKe de Oogen niet groot; de Bek klein, de Bo-_ venkaak langft : veel kleine Taadjes onder en boven, en diep in de Bek. De Staart was hem eenigermaate gevorkt voorgekomen. Verfcheide dergelyke Viffchen zyn ’er in de Wettindiën , waar onder één die Corocoro van de Brafiliaanen genoemd wordt ,en de Guatucufa van MArcGRAAF. Deeze leatfte heeft de Vin- nen en Staart, als ook den Buik witagtig, ge- lyk die Surinaamfche Omber.Vifch , welken de Heer GronNovius befchryft en zegt in Geftalte volmaakt overeen te komen met den Umbra, in 't Werk van Wirroucgv afgebeeld. De Kleur van deezen was op ’t Lyf een weinig roodagtig”, glinfterende met een Goud en Zil. ver-gloed. Even ’t zelfde byna wordt verze. kerd van den Guatucufa , door de Portugeezen Corvina genaamd, dien de Heer SLOANE, in de oude Haven van Jamaika gevangen zynde, be- fchreeven heeft; alwaar de Opgezetenen hem she Drummerfisb, dat is de Trommelflaager- of Famboer-Vifch, noemen. Hy heeft de langte van omtrent twee Voeten. De moeielyke onderfcheiding van dit en de twee voorgaande Geflagten , maakt het duifter, tot welk derzelven de vreemde Viffchen ‚ die men niet naauwkeurig onderzoeken kan , be- hooren, Het blykr ondertuffchen , uit de Ken- mere DE OMBER-VISSCHEN. 445 ì EN ki merken, welken de Heer GroNovius opgeeft IV, van zyn Geflagt van Coracinus, wiens Kieuwen- AFDEELe dekzelen getand zyn, dat die , volgens het Sa- en menftel van onzen Autheur , behooren tot de stuk, _Baarfen , waar mede de voorgemelde Zee-Braa- fems, Lip. en Omber-Viffchen, in verfcheide opzigten overeenkomftig zyn. Daar toe zal dan ook miffchien de Cornoedo bezar of groote _Hoorndraager van VALENTYN, anders genaamd Foutetou Toua, die van gemelden Heer, als een Gefchenk van den Heer Vosmaer (*), befchree- ven wordt (Ì), en van de Kaap afkomftig was, moeten gebragt worden; zo wel als de Omber- Vifch, met fchuine Melkwitte ftreepen op de beide Zyden , YJordain. of Fordain-.Vifch ge- naamd, die in Ooftindie, ‘by Amboina en el- ders, gevangen wordt. Dezelve , immers, is thans ook betrokken tot het gemelde Ge- flagt (4). Dee- (*) Aangaande verfcheide Viffchen , die in het Werk van den Heer GRONOvIUs befchreeven en door my aangehaald zyn „ heb ik getwyfeld , hoe de beknopte uitdrukking van D, D. te verftaan ware; doch nu onlangs zyn Wel Ed. fpree- kende, by gelegenheid dat ik de Eere had van zyn Kabinet te bezigtigen , heb ik verftaan , dat deeze Letteren Donuns Domini (VOSMAERI, enz.) betekenen : weshalve dit dus zo- danig op die plaatfen , daar ik van Viflehen , als door zyn Ed. uit de vedameling van anderen befchreeven, geproken in heb, moet begreepen worden; dat zy naamelyk aan zyn Wel Edele door die Heeren vereerd of gefchonken zyn. (Ì) Coracinus Caudâ Lunulatâ, Zoöpb. Gron, Fafc. 1. N° 226. (1) Coracinus fafciis latis obliquis , trausverfalibus , zqua- bibus albidis utrinque, Caudâ fubrotundâ. Ibid, N. 227, L DEEL. VI. STUK. F É 3 + 446 De OmBer-Vesse | | | 1. Deeze laatfte heeft het Lyf kort, en > gelyk | ie den Kop , hooger dan breed: in de Kaaken Lan N | Een den , die door dikke Lippen gedekt worden: | stuk, zeven kleine Openingen voor in ’: Hoofd: de Oogen ver van elkander , blaauw met witte Kringen: de Ooghollen met verfcheide figuurt- jes getekend: de Kieuwendekzelen gedoornd: het Kieuwen-Vlies met vyf Beentjes. ’t Getal er Vinnen ís agt, waar van de Rugvin, zig byna tot aan de Staart uitftrekkende, 1o ge- doornde en ro flappe Beentjes heeft, met ecni- ge afzondering tuflchen beiden; zo dat die Vin — zig als tweevoudig vertoont: in de Borftvinnen waren de Beentjes niet geteld; de Buikvinnen hadden ‘er 6, waar van één ; de Aarsvin hade ‘er IS, waar van twee gedoornd: de Staart 16 takkige Straalen. De Schubben waren klein en doorfchynende, De Kleur was roodagtig bruin, en werdt in een ander Voorwerp zelfs zwartag. tig gevonden (*). | (*) Maf. Jchthyole Tom. I..N. or. p. 88) 39e De PLAATEN zyn dus ingevoegd. Praar LVII.. tegenover Bladz, . 83 be To TE 107 EEE ee en 8 ° © Lo bn ET ER 00 A AAR Er Ed BEA RON TE GN LE in pile Winkel te vereni EEK En REGT GEBRUIK D,E -R | ERE A ter overtuiginge van ONGODISTNE E_N en: blij, ONGELO OVIGEN, AANGETOOND, door | BERNARD NIEUWENTYT, M. D. Mrt Kopere Piaaten. | ZEVENDE DRUK. Jes pryze van f 8. ingenaaid. En verder GRONDEN BESCHOUWINGEN, RE mf OEF DE REGTE BETOOGWYSE be ng R WISKUNDIGEN, Zo in het Denkbeeldige, als in her Zaakelyke: Ter Wederlegging van SriNosAAs DENKBEELDIG Samenflel ; En ter aanleiding van tene SEKERE ZAAKELYKE WYSBEGEERTE, AANGETOOND DQokR BERNARD NIEUWENTYT, M. D. DERDE DRUK. Ten pryze van f 4 5 ie Had AN bii hi kak ny hl son hij pr Rd 1e salto Oh4 20 that \ ed $j & ehh rat vlee bd sed AN h p Ns IK ber PN MN a) vol Kid A Lal d VA nad arne gt he id EAA i m 4 ü e d | hen ek