End ATUURLYKE HISTORIE Oo F ITVOERIGE BESCHRIVING DER IEREN > PLANTEN MINER AALEN, Volgens het SAMENSTEL van den Heer LINNE UR Met naauwkeurige Af beeldingen. GELET RAE EEn GL GEER GS CMELDEDLELS ZEPENDESTUK. Be ROEDEN. De AMSTERDAM, He ERWEN van Be HOUTTUTN, MEC CELXNVIL. Ns gene NN Á je - 305 ij u 65° ke Ame ld + Î 7 HK MS _ #6E | Ë fe INHOUD van pir STUK. ef, 2 stek 7 BREE OIERDE AFDEELING, De KRUIDEN. IL, Hoorvsr.De Eigen/chappen der EENMAN- NIGE KRUIDEN ; derzelver Verdeeling. Byzondere bef/chryving derGeflagten , tot pelken de Cannacorus , Curcuma , Cos- tus, Galanga, Gember , en dergelyke Kruiderige „ als ook verfcheide anderen, inzonderheid die in Zoutigheid uitmun- ten „gelyk de Salicornia, enz. behooren, Bladz, 1 II. Hoorpsr. Befchryving der TWEEMANe NIGE KRUIDEN ( Diandria,) dus gee naamdom dat zy twee Meeldraadjes heb- ben, gelyk de Eerenprys , Godsge- nade, het Yzerkruid, de Salie en an- deren. mn 68 IL Hoorpsr. Befchryving van de Drrr- MANNIGE KRUIDEN ( Triandria „} tot welken de Valeriaan en veele anderen be- trokken zyn. | mm 185 * 3 IV, Hoors- LZ IV. Hoorpst. Befchryving van de Vier- MANNIGE KRUIDEN (Tetrandria „) tof welken het Schurftkruid, Walftroo, de Meekrappe , Weegbtee , Kaarden en … veele anderen. behooren. Bladz. aas V. Hoorpsr. Befchryving der VyrFMANNI- GE KRUIDEN (Pentandria ,) waar onder de zogenaamde Ruuwbladige , als de Zonnewende , het Osfetong , Honds- toug ‚ Muizen - Oor , Longekruid, Smeerwortel , Wafchkruid, Bernagie , ena. Verder de Primula Veris , Auri- culaas ‚ het Varkens. Brood , Wederick , Guichelheil , de Winde , Klokjes;, Wonderbloem „het Wollekruid 4 Doorn - Appel, Bilfenkruid „de Tabak, Nagtfchade , Spaanfche Peper , Haane- kam , Maagdepalm , het Worgkruid en Hondsdood , de Ganzevoet:, Beete , het — Loogkruid, de Gentiaan ; benevens vege le andere minder bekende Kruiden, er 414 AANe« AANWYZING per PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figwuren aangehaald of befchreeven worden. Praar XXXVII, Afbeelding van TWEEMANNIGE Kruiden. tegenover Bladz 109 “ Fig. 1. De Pederota racemofa. Dl. 110. Letter a de Bloem: hb het Vrugtbeginzel. = 9. Het Piper Capenfe. Dl. i34e « Praar XXXIX, Afbeelding van VIERMANNIGE, —_ Bladz, 257 Fig, De Knautia, waar van by A een Wortelblad vertoond is, by B een Stengblad by C een Takje met de Bloemen : by D een Kransblommetje en by E een _ middel - Blommetje, Dl. 258, Praar XL. Afbeelding van Vrer- | MANNIGE. =_ Bladz. 361 Fia, re Een Kaapích Gewas, door my Crinita of Haairfter genaamd. bl. 362, Een Blommetje daar van vergroot by A} — 2. De Struthiola virgata vande Kaap, bl, 364. Een Blommetje daar van vergroot by B, PraaAT XLI. Afbeelding van ViEr- 8 MANNIGE, — Bladz, sor Fig. 1. Het rondbladig Fonteinkruid , Po- tamogeton , van ons Land. Dl. 392. == 2, Het doorbladige dito. ble 303. == 3. De Ruppia, of een andere Soort van Fonteinkruid. Dl. 407 ite, _ Praat PLAAT XLI, Afbeelding van Vyr- MANNIGE Kruiden, tegenover Bladz. 539 Fis. 1. De Convolvulus oh HOR: een Soort rvan Winde vit Ooftindie, bl. 539. e— 2, De Ipomoia pilofa of Gehaairde Trechter - Winde, een Ooftindi- fche Plant door my dus genaamd, bl.573. By a is deszelfs Bloem, by b de Stylien by c een Meeldraadje, met (fterke Vergrooting, afzon- derlyk vertoond. Praar XLIII, Afbeclding van Vvyr- MANNIGE, ommen Bladz Fig. 1. Een Celofia Faponicaof Japanfche Haanekam - Plant. De ede en 2, Het Achyranthes, thans Dlecebrum Lanatum uit Ooftindie. bl, 708. sm 3. Het Lllecebrum Indicuim , door my aldus genaamd en uit Oostindie _ bekoren. ] ij Dl. 713. PLAAT XLIV. R eseciting van Vyr- ‚ 7ot MANNIGE, ° Bladz, 749 Fig. De Asclepias Gigantea, een Oost- indifch niet onbekend Gewas, doch zeer aanmerkelrk , om dat deszelfs Vrugt een Soort van Zy- de uitlevert. | bl. 75Te Men ziet daar van by Aeen Tak- je met Bloemknoppen ; by Been geopende Bloem aanmerkelyk ver- groot, om de zónderlinge geftalte aan te toonen. De Vrugt is in de Natuurlyke grootte afgebeeld by C , en geopend met het Zaad , dat afzonderlyk met zyn Zydee Pluis voorkomt by D. REGNUM VEGETABILE. Fn at OO RYK per PLANTEN. SNN SISI EIS SISSI EIN NIB RDE: Cl ASSR: BR BT, RR U IDE N. tn NN RN 4 WE EN nne EN Sl ii 2 - Ns \ k Bal! { ‘ Ô / 7 N N ï 4 4 8 ve ij Dd ol LE / | AN Adan I | i N 5 De . N Ls LN he BESCHRYVING DE R PBLANTEN SSS SSS SISSSIe Sis: MEERDE AFDEELING, DD BORKRERU ED EN, _SISSSS SISSI SS SISSI ES: L HOOFDSTUK, De Eigenfchappen der BeNMANNiGe KRUIDEN; derzelver Verdeeling. Byzondere befchryving der Geflagten „ tot welken de Cannacorus , Curcuma , Coftus , Galanga , Gember, ez dergelyke Kruiderige, als ook verfcheide andes ren „ inzonderheid die in Zoutigheid uitmun- den, gelyk de Salicornia, enz. behooren, AAE KRUIDEN , die, volgens myn ( D De Ontwerp, de Wierde Afdeeling uit- maaken in de NATUURLYKE PPG Orpe der Plantgewasfen » Zyn voorheen, door my, genoegzaam van de Boo= men en Heefters onderfcheiden. Zy hebben of een Jaarlykfen of overblyvenden Wortel, welke in ’t Voorjaar nieuwe Bladen, Steclen, Sten- A gen _ B, Daer; VII. STUK. IV. ArFDEEL. L. Hoorp- STUK. Eenwy- wigée 2 EENMANNIGE KRUIDEN, gen of Struiken uitfchiet, doch, hoewel fom- tyds ftevig en van aanmerkelyke aide in al- gemeen van eene zagte, vooze, Waterige of Sappige hoedanigheid. In ecaige weinigen is de Steng byna Houtig of Boomachtig, gelyk in de Hennip , van wier Steelen men de zo be- kende en nuttige Zwavelftokken maakt, en het Koolzaad; welks Sfoppelen áls Hout branden. Volftrekt Houtig te zyn is met den aart van een Jaarlykfch Gewas byna tegenftrydig, Men ziet zulks in de Boomen en Heefters, wier Looten een Jaar oud worden „ eet zy de na- tuur aanneemen van Hout, | Hier in beftaat dan het voorpaame verfchil der Kruiden van de Heefters, terwyl ’er onder zyn, gelyk de Zonnebloemen , die men niet dan tot de Kruiden betrekken kan en welke nogthans alhier niet alleen Boomachtig opfchie= ten, tot wel tien Voeten, maar in de Westin- diën , zo men verhaalt , tot twintig Voeten hoogte. Dergelyke manier van Groeijing heeft - plaats in fommige Kroontjes-Kruiden (Uimbella- te), gelyk de Ferula, die een Steng -{chiet. van vier of. vyf Ellen-hoog , welke; tegen tend van den Zomer „ ZO Houtig wordt, dat meu ‘er eertyds tot Wandelftokken en tot Staven der Schoolmecfteren of Rottingjes om de Kin- deren te kastyden , ‚gebruik van maakte (*). Veele (*) Invife nimium Puecis, grateque Magiftris : Clara Prometheo munere Ligna fumus : zegt MARTJALIS van de Feralà, M Ke) N A N PD R Ï Âe 3 Veele Kruideù overtreffen dus in uitgeftrekt- IV. heid van Loof de meefte Heetfters : des het Er niet oneigen zal zyn, eenigen, om voorge- Hoorp= melde redenen, tot nu toe gefpaard , nog hier °TUKe __befchreeven te vinden, ni De Eerfte Klasfe van het Stelzel der Sexen beftaat byna geheël uit Kruiden, Zy bevat de EENMANNIGEN , dat is zodanigen, wier Bloe- men maat een enkel Meeldraadje en Stempel hebben , wordende, om die reden, Monandria geheten. Dezelven zyn in twee Rangen on* derfcheiden , te weeten van de genen die de Stylen of Stempels enkeld en die dezelven dub- __beld hebben, wordende de eerften Eenwyvige ( Monogynia) de laatften Tweewyvige (Digynia) “getyteld. De meefte Planten zyn ’er in be- greepen „ welken de Hooggeleerde Heer A: VAN ROYEN Palme ringentes genoemd , en in de Vierde Rang van zyne Eerfte Klasfe ge- plaatst heeft; waar onder de Gember; Galan- ga, Kädamömi ‚ Kurkuma en andere Oost- en Westindifche Drogeryën. ’% Getal der Geflagten ‚hier in voorkomen- de, is vyftien , vier tot de Tweewyvigen en elf tot de Eenwyvigen behoorende, waar van het eerfte den naam voert van C ANNA, Bloemriet, De Geflagtnaam betekent, in ’t Latyn, een dik, hol of Rotting-Riet , hoedanig men to Pypen, Fluiten en dergelyk Speeltuig Ri A 2 ken LA Daz, Vil, STUK, & EENMANNIGE KRruipEN, IV. ken kon. Hedendaags geeven de Franfchen nog AFDEEL. gan een Rotting ‘den naam van Canne, welke Hoorpe daar van afkomftig is, Deeze Plant, echter; STUK. __ verfchaft geenszins de gewoone Rottingen: ook zen is ’er niets in, dat zweemt naar de Kalmus : gelyk zou fchynen uit den gewoonen naam Cannacorus, die door TOURNEFORT tot een Geflagtnaam was gebruikt. Doch zy heeft, wegens de Struikachtige groeijing ‚ eenige over- eenkomst met de Pifang of Banannen- Plant, (Mufa), zynde daarom met dezelve en met de zeven volgende , door den Ridder „ tot eene natuurlyke Orde van Scitamina betrokken ge- weest (*). | De Kenmerken zyn een zesdeelige. Bloem, die regtopftaat, de Lip in tweën gedeeld en omgekruld hebbende, met een Lancetvormigen Styl, die aan de Bloem aangegroeid is en een driebladigen Kelk, In dit Geflagt komen drie Soorten voor , die allen uit de andere Wereldsdeelen afkomftig zyn, als volgt. 1. (1) Bloemriet met Eyronde, aan beide enden Canna ij zor zeden Jpitfe, geribde Bladen Breedbld= 0 die Deeze Soort, dic onder de verzengde Lugte | ftreek, (*) Zie LiINN. Phil, Botaniea p. 27 & het II. DEELS I. STUK van deeze Natuurlyhe Hiftorie , bladz. 177. (1) Canna Fol. ovatis utrinque acuminatis nervofis. Syst, Nat. XIT. Gen. 1. p. so. Weg. XIII. p. 49, Cannacoruse RUMPH. Amb. V.p. 177. T. 71. f, 2, Arundo Indica latie ‚folias C. Be Pin. 19. LOB. Ze. 56e MEOIN" AK N DRI A, 5 ftreek , in alle de drie Wereldsdeelen, buiten _ IV. Europa, voorkomt, wordt ook wel Flos Cancri se genoemd, wegens de roodheid en figuur van de Hoorpe Bloem. ‘Men hgeeft ‘er, in ’t Maleitfch, den STUK. naam aan van Daun Tasfibel ‚dat is Paternoster- DE kruid, om dat de Moorfe Paapen en Roomfch- “gezinden van de Zaadkorrels Faternosters maa- ken , zegt RumrPHrius; rygende die, wan- neerze half ryp zyn, aan een Koperdraad, en ze dan droogen laatende, Dus worden die Kor- rels hard, zwart en glad, gelyk Yvoor, en haa- re rondheid maakt, dat men ze voor Kraalen zou aanzien. Is een Plantgewas met dikke Stengen, ter hoogte van vyf of zes Voeten , waar aan over- hoeks Bladen groeijen , die eens zo lang als breed zyn, en dus van eene Eyronde figuur; met een fpicfe Punt, van agteren twee Kwab- ben hebbende, die de Steng cenigermaate om- vatten (*). Deeze Bladen vallen wel een Voet lang en een half Voet breed. De Kleur is blygroen: zy zyn glad , en, behalve de over. langfe Rib of Steel, met veele kleine Ribben, als Adertjes, Leane van dezelve af doorcbo- _ gen. (*) Volgens de bepaaling van den Ridder , in PZil, Bot. Pp. 42, gemaakt, is een Folium ovarum aan ’t apter-end rond (Bafi fegmento Circuli circumforiptâ;) ’t welk ook in deeze plaats heeft , gelyk uit de Afbeelding en zo uit verfche Planten als uit myne gedroogde Bladen biykt : hoe kunnen dan deeze Bladen aan beide enden fpits zyn ? À 3 1, DEEL, Vil, STUK, 6 EENMANNIGE KRUIDEN. IV. gen. Allengs verkleinen deeze Bladen naar het iere bovenfte van de Steng , alwaar de Bloemen « Maob zyn , van gemelde Geftalte (*) , en dus naar STUK. __die van den Gladiolus wat gelykende., zeer fchoon BE rood van Kleur. Ik bevind dat derzelver Stuif. meel , ’ welk wit is , uit ronde Bolletjes be- {taat, rondom kleine Puntjes hebbende, gelyk die der Kaasjes-Bladen,- Op ieder Bloem volgt een Vrugt als een kleine Ockernoot, bevatten- de eenige ronde Korrels, als Erwten ; die van buiten zwart van binnen wit zyn. De Wortel kruipt als die van gemeen Riet. Dit Plantgewas heeft geene Aromatieke hoe- danigheid , en is in de Indiën van geen gee bruik , noch in de Huishouding „ noch in de Geneeskunde ; wordende alleenlyk , wegens de Schoonheid der Bloemen, aldaar in de Hoven gezaaid. Men heeft het ook in Italie, Spanje en andere deelen van Europa , voortgeteeld : want het is een Gewas dat ’'s Winters over- blyft. N IL. (2) Bloemriet met Lancetswyze , gefteelde , voffie geaderde Bladen. ‘Smatbladee zig. Deeze Soort hadt de Heer LINN&us bes den- (#) zodanig evenwel, dat, wanneer ik de Bloem in zes slippen verdeeld aanmerk , het Meeldraadje en de Styl. twee van die Slippen moeten zyn. (2) Canna Fol. Lanceolatis &c. Arundo Indica fiorida ana gutifolia. Mortis, Hij? III p. zso. S. Se T. It. f. 6. Al- ‚hara feu Pacivira, Pis. Bras. 213. \ Jen M O N AN D R I A, | denkelyk voorgefteld, of zy niet als eene Ver. IV. fcheidenheid tot de voorgaande te betrekken kn ware , doch naderhand meent zyn Ed, daar in Hoorpe een weezentlyk verfchil te hebben waargeno-°TU£ _ men; dat naamelyk één der zydelingfen van dein "6r drie binnenfte Bloemblaadjes zig ombuigt, zo dat hetzelve het middelfte wordt. Voorts zyn de Bladen fmaller en gefteeld. Men vindt ze in Zuid-Amerika. (3) Bloemriet met Lancetswyze gefteelde Bla- EL annd den, die niet geaderd zjn, _ glaucs, Blaauws Deeze verfchilt aanmerkelyk van de anderen , achtig. en fchynt haare Groeiplaats te hebben in Noord- Amerika. Zy heeft de Bloemen grooter, naar die van de Water-Lifch gelykende; de Bladen fmaller en blaauwachtig of Zeegroen, volgens de aanmerking van DriLLeEnius, In de El- thamfche Tuin groeide dit Gewas tot twee El. len hoog. Het droeg driekantige Zaadhuisjes gelyk de overigen, doch met flapper Doorntjes bezet. Van de eerstgemelde Soort zyn aanmerkely- ke Verfcheidenheden, ten opzigt van de Kleur der Bloemen , bekend. Door P, HergMaAN- Nus worden ‘er, in zyne Lyst van den Leid. fchen Akademie-Tuin , in ’t jaar 1687 uitge- > had (3) Canna Fol, Lanceolatis &c. Cannoides. Hors, Clif. &88. Cannacorus glaucophyllus ampliomwe Bore &c. Dirks dElib, 69. T, 59. fe 69. ‚ Me DEEL VII, STUK) IV. ArFrprEeL. Hoorp- STUK. Eenwy- wize. j:, EENMANNIGE KRUIDEN. geven, vier aangetekend; waar onder drieder- ley roode, en een geele geftippelde , voorts een Smalbladerige met geele Bloemen, zynde hier de tweede Soort. In ’t Werk van WEINMANN komen alle deeze Verfcheidenheden voor, doch allen met geaderde en geene met gefteelde Bla- den. Deeze laatfte Soort, niettemin , bevindt zig ook in onze Openbaare Kruidhoven. A M o M U M LiNNeusgebruikt dit woord, dat ‚ hoe be- rugt ook onder de oude Geneeskundigen, thans als een byzondere Drogery niet zeker bekend is , _ voor een Geflagtnaam, om de Gember, Karda- mom en andere Speceryën te bevatten, Dros- CORIDES , die aan het Armenifche Amomum den voorrang geeft, boven dat van Medie en Pon- tus, zegt, dat deszelfs Hout eene geele Kleur hadt, zynde zeer fterk van Reuk. Hy geeft ’er Bladen als van de Wilde Wyngaard en Drúif- agtig Zaad aan: des fommigen een Soort van Aalbesfen , anderen de Roos van Jericho, an- deren de ruikende Geranium , anderen zeker flag van Wilde Peper , daar door verftaan heb - ben. Ondertusfchen was het van eene heete eigenfchap en droog: weshalve men er, in de Geneeskunde , verfcheiderley Speceryagtige Zaaden ; gelyk de Staartpeper, Kruidnagelen, enz. doch zonder eenige zekerheid , voor geno men heeft. LEMERY zegt, dat de Vrugt van % Amomum rond is als een Druif , en eenige | {cherp BRONNEN De rh, © fcherp Kruidige Zaadjes bevat, groeijende tros. IV. wyze aan een Oostindifchen Heefter. In Wein- AD MANuUs Kruidboek vindt men een Gewas, met Hoorp- Druifagtige Vrugten , onder dien naam vertoond, “T?% Ook fchynt Grorrroy hetzelve als bekend 789 aan te merken ; doch niettemin blyft het ge- heel onzeker, welke Plant eigentlyk door Dios- CORIDES daar mede gemeend zy, en mooglyk zullen: de vier Speceryên , in dit Geflagt be- greepen, in kragten daar mede wel eenige over- eenkomst hebben. Zo het een woord van Griekfche afkomst was, dan zou het een on- berispelyk of onfeilbaar Middel fchynen te be- tekenen. Van dit Geflagt zyn de volgende Kenmer- ken. Het maakt een Bloemfteng , uit veele enkelde Schubben famengefteld, ieder van wel- ken een Bloem uitgeeft, die Éénbladig is, be- ftaande uit een kort Pypje, dat den Rand ver- deeld heeft in drie Slippen , de middelfte groo- ter dan. de anderen. Het Honigbakje is ook eenbladig , ingeplant in den grootften Inham van de Bloem. Het Mecidraadje is langwer= pig, gelykende naar een Slip van de Bloem,en heeft een aangegroeid Meelknopje. Het Vrugt- beginzel is rondagtig , beneden het Blodmkasje: de Styl Draadagtig van langte als het Meel- draadje; de Ste en {lomp : het Zaadhuisje Lederagtig , bynaEyrond, driehoekig , met drie Hokjes en drie Kleppen: waar in veele Zaadjes. Vier Soorten zyn tot dit Geflagt betrokken: A s de ie DEEL. VII, STUK. aimomuns Zingiber, Gember. 19 KENMANNIGE KRUIDEN, de tamme en wilde Gember of Zedoar, naa- ‘ melyk , benevens de Kardamom en het Para- dys-Zaad. (1) Amomum met de Bloemfteng naakt , de Kolf Eyrond. Met deeze Soort wordt de eigentlyke Gem- ber-Plant bedoeld, wier Latynfche naam, Zin= giber , van ’t Arabifch woord Zengebil afkom- ftig fchynt te zyn. By ieder Natie in Oostin- die heeft zy bykans een byzonderen naam. De Malabaaren noemenze Jn/che of Imgi, de Ma- leijers Ahya, de Javaanen Djahy, die van Ter- nate Goraka. Volgens Rumrnius heeft men, in Oostin- die, een groote en kleine Gember-Plant , waar van de eerfte , ten aanzien van den Wortel, in witte en roode onderfcheiden wordt ; maar het Gewas is eveneens. Het groeit by de drie Voeten hoog , met drie of vier regte , ronde Kruidagtige Steelen, waar fmalle Bladen beurt- lings aan zyn , naar die van Riet gelykende, een half Voet lang, een Vinger breed, glad, en overlangs met fyne Aderen geftreept. Aan de witte zyn zy wat korter en regt groen, aan de roode langer en donker groen; in bei- den (1) Amensum Scapo nudo , Spicà ovatà, Syst. Nat. XII. Gen. z. p. so. Veg. XIII. p. 49. Zingiber majus, RUMFM. Amb. V. p. 156. T. 66. f 1. Zingiber. C. B. Pin. 35, BROWN. Jam, z19, Iníchi, Hors. Mal, XI, p. 21. Te Its NEON: ACN DB t As Ii den Speceryagtig van Reuk en Smaak, De IV. Wortelen zyn knobbelagtig, gelyk men ditaan "SEE de Gember, welke in de Winkelen verkogt Hoorn. wordt, genoegzaam kan zien. Die van de°Te*- roode Soort hebbenze wat dikker en meer ge- sia, 5 knopt, van buiten roodagtig, zynde zo fcherp niet van Smaak als die der witte Gember, Wanneer men de Plant een Jaar of langer on- gemoeid laat ftaan , dan geeft zy tot den Wor- tel byzondere Steelen uit , van ongevaar een Voet hoog , met een Kolf af Knodsje aan ’t End , dat een handbreed lang is en‚naauwlyks een Duim dik, uit groote Schubben famenge: voegd, die groen blyven , doch met geelagtige kanten in de witte Soort. Tusfchen deeze Schubben komen de Bloempjes uit , als een geopend Helmpje van drie uitwendige en ook zo veel inwendige Blaadjes gemaakt (*). De eerst- gemelden zyn witagtig en fmal, maakende het bovenfte als een Helmpje over de Bloem en de onderften als twee Hoorntjes. De Bloem, waar van ’er maar twee of drie te gelyk voort. komen, heeft een Speceryagtigen Reuk, naar dien van Gember trekkende. Het geheele Knods- (*) Dit zegt RuMmPHIUS, doch uit het gene onmiddelyk daar op volgt, met zyne Afbeelding vergeleeken, fchynt het dat ’er maar drie Bloemblaadjes of Slippen van de Bloem zyn, hebbende hy , waarfchynlyk, het Meeldraadje , den Stamper en het Honigbakje , voor de drie inwendigen ge- nomen. | IX, DEEL VIT, STUKe , 12 EENMANNIGE KRUIDEN. “IV, Knodsje, gedrukt zynde, geeft een welriekend ArDERL Vogt uit. Hoorp- In Oostindie wordt de tamme Gember veel STUK. in Tuinen aangekweekt, daar men dan de beste dad Wortelen affteekt om te konfyten, en de ovee rige droogt. Zy groeit op alle de Eilanden der Indifche Wateren, tot aan China toe, menig- vuldig , doch de roode zeldzaam en weinig dan op de Molukkes3 alwaar de Gember zo wel in ’% Gebergte wasfen wil als aan ’t Strand , dat zy elders fchynt te beminnen. De beste witte, nogthans, valt in Malabar en Bengale, aan de Vaste Kust van Afie. Arabie of Ethiopie zal mooglyk haar Vaderland zyn , van waar men ‚dit Gewas door geheel Oostindie heeft voortge- teeld: want eertyds plagt men al de Gember te haalen van de Kusten der Roode Zee, zo GAR- Cras verhaalt. Het valt nog heden in Guinéa, en is door de Spanjaarden overgebragt in Mexie ko en op de Westindifche Eilanden, van waar men hedendaags de meefte drooge Gember krygt, die zelfs beter dan de Oostindifche ge- agt wordt, Den verfchen Gember-Wortel houden de In- diaanen voor een’ uitmuntend Middel tegen Ko- Iykpynen , Opftoppingen van Winden en Buik- loop , die uit Koude is ontftaan. Zy gebruiken zo wel de Wortels, als de Bladen, groen zyn- de, tot Geregten en Toefpyzen, eetende die met Olie, Azyn en Zout, als Salade, De ge. konfyte Gember is, de geheele Wereld door, \ als NUON AND ‚RT A4 18 als een Hartfterkend middel beroemd. De jy, drooge Wortels ftrekken in de Geneeskunde Arperr, tot verdunning van Slymerige, taaije Vogten ; roos. tot opwekking van de traage beweeging dersrux. vaste Deelen , en dus tot verfterking zo wel Monogya van de Herfenen als van de Ingewanden. Bits wendig worden zy aangepreezen tot het doen verflaan van Koude Gezwellen , als ook tot verdryving van de Schurft. Zy komen ook in veele Samengeftelde Winkelmiddelen, In de Samenleeving dient de Gember tot eene on- kostbaarc Specery. (2) Amomum met de Bloemfteng naakt , de _L- Amomuns Kolf langwerpig flomp. | Zeramberhe Wilde Deeze Plant wordt in Oostindie Matta Min- Sper of gil genoemd, ’t welk Wilde Gember betekenen zou, zegt RuMrPHIus, die ‘er den Latynfchen naam aan geeft van De > om dat de Ma- leijers haar Lampujang heeten, Of het de Ze- rumbeth der Arabieren , dan de Zedoaria der hedendaagfchen zy, is duifter. RumrPHius durfde dit laatfte niet verzekeren. De Wortel is Kruidig en bitter van Smaak; ’t welk over. eenkomt met de genen, die men Radices Ze- doarie in de Apotheeken tytelt. Ù % Ge. (2) Armomum Scapo nudo , Spicà oblongâ obtulâ. Horz. Cliff. 3. EHRET. Piël. T. 14e f. Ie MILL, Fe. 17. T. 25e BROWN, Fam, 113. Zingiber latifolium Sylveftre. Harm. Lugdh. 636. Te 637. Lampujum. RUMPH. Amb, V. p. 148. Te. 64. f. 1. Katou IníchieKua, Hort, dal, XI. p. 27. T. 13, BURM, Zeyl. 234. Il, DEEL. VII, STUK, 14 EENMANNIGE KRUIDEN. IV. __’t Gewas zweemt veel naar dat der tamme ÂFDEEL. Gember-Plant, doch is in alle opzigten grovet Hoorp- en heeft de Steelen niet alleen hooger, maäat STUK. ook de Bladen breeder, en het Onderwâs, dat Eewy- de Bloemfteng maakt, heeft cen Kolf van wel “twee Duimen dikte en vyf of zes Vingerbreed- ten hoogte: zo dat die meer naar een Knods gelykt. Deeze Kolf , die van onderen en boven fmaller is, wordt in de rypheid rood, en van tusfchen haare Schubben geeft zy dergelyke, doch wat grooter, witte Bloemen uit, als de naastvoorgaande Gember-Plant, Door geheel Indie, van Java af tot in de Mo- lukkes , is deeze Baanmiuk bekend, zegt Rum- PHIUS , die verhaalt , dat menze aldaar in de Medicynen gebruikt ,‚ wordende van de Inlan- - defs, tot Poeijer gewreeven zynde, tegen Buik- pyn ingegeven. Voorts eeten zy de jonge Bla- den en Steelen , en leggen de verfche Wortelen ins even als die van de naastvoorgaande. Hi. (3) Amomum met de Bloemfteng zeheel enkeld Amomum En REET dig de Blikjes overhoeks en ruim dadde 6 aats e Kardae Ep | RA De Kleine Kardamom wordt met deeze Soort betekend. Men heeft, naamelyk, van deeze Kruidery „die op Amboina in de Bosfchen groeit, een Soórt met gtoote langwerpige en een ande- | | | re (3) Amomum Scapo fimplicisfimo brevisfimo &c, Cardamo- _mum minus. RUMPH. Amb. V, p. 182, Te 65e f. 1, Elettari Hort. Mal. Xl, Pe Je re 6e M o RK AND RI A is te met kleine ronde Zaadhuisjes. De Indiaa- YV,. nen, in de Bovenlanden , noemen het byna alge- hi meenlyk Kardamom, zegt RuMPurus, waar Hoorp- van de Griekfche naam, Kardamomum , zou af- STUK geleid zyn: doch het is zonderling , dat dezelve „45% dan zo zeer met de gedaante en eigenfchap kan ftrooken. En, dewyl het van de Malabaaren Etrimelli , op Ceylon Enckol, by de Mooren en Heidenen „in Bengale en elders aan die Kust, wederom anders genoemd wordt , zo denk ik veeleer, dat de Indiaanen gedagten naam van de Grieken zullen ontleend hebben : want de- zelve betekent eigentlyk een Amomum van eene Hertagtige figuur. Het Gewas, van de fyne of kleine ronde Kar- damom, gelykt veel naar dat van de Gember. Het beftaat uit gebladerde Steelen , omtrent drie Voeten hoog, by den Wortel rood, die knob- belig is en fterk gevezeld, fcherp van Smaak: maar het Onderwas, dat de Bloemfteng maakt , wordt ; in deeze Plant, naauwlyks een Handbreed hoog en beftaat uit beurtlings zeer ruim geplaat- fte Schubben , tusfchen welken de Bloempjes uitkomen, gelyk ín de voorgaanden ; waar na deeze Bloemknop met Vrugten beladen wordt. In Indie, zelfs, vereifcht de bezorging van dec- ze Planten veel gedulds, De eerfte twee Jaa- ren brengt de Kardamom-Plant niet dan Bloe- men voorts ja zy moet in een vette Kleygrond en wel op de Zon ftaan, indien zy in hetderde Jaar Kardamom-Peultjes zal draagen. Van dee- tk ze "IV, Arps Hoos STUKe Eenwy- wige, 16 EENMANNIGE KRUIDEN, ze waren de kleine ronde, naar ’t oordeel vart RumrHiuss,lieflyker van Smaak, dan de al- lerkleinfte driehoekige , van de Malabaarfe Kust „ en veel beter dan de groote langwerpige , groei- jende in de Bosfchen van ’ Eiland Java. Ook. heeft LiNNeus van deeze Soort gezegd , dat dezelve in het allerdigtst befchaduwde van Indie ,. aan den: Slykerigen Voet der Bergen, huisvest; waar men nog verder bygevoegd heeft, op Moerasfige plaatfen ? Zelfs moet menze op Ambon terftond plukken, zo dra zy haar vole komene grootte hebben; alzo zy anders ligt verderven door % fpatten vanden Regen , de. wyl zy zo laag ftaan: gelyk RuMrurus aan- merkte … In Oostindie wordt de kleine Konden veel gebruikt om by-de Pinang te kaauwen, tot het bekomen van een lieflyken Adem, Hier toe is de driehoekige wat fcherp, en ook zo aange= naam van Geur niet: de groote lange geheel on= bekwaam, als hebbende weinig Reuk of Smaak. Men gebruikt het Zaad van de ronde Karda- mom, die uit China komt, veel om een Geur te geeven aan de Geregten. In de Geneeskunde kan zy dienen tot cen Maagmiddel „ dat de Her- fenen en het Hart verfterkt ; doch het is wat heet in veele Geftellen. Het doet ook Wate- ren, zet de Stonden voort, en wordt van fom- migen tegen Beroerdheid en Duizeling aange- preezen. Zy komt in de Theriaak en ander Samenftelzelen, a) Mo NA NDaItä& a Ca) Amomum met een zeer korie takkige IV. Bloemfteng. an De Zaaden, die men Grana Paradifi in de Horos Apotheeken noemt , worden gezegd de Zaadkor- iv, rels te zyn uit de Peul van eene groote Sooft ; tn li van Kardamom, dat dan een andere moet zyn Ji als de zo even gemelde. Dit Zaad wordt ook nh n Meleguetta of Maniguettà genoemd , en komt niet alleen in Afrika, op Madagaskar , maar ook in de Índiën voort. Het is kleiner dan Peper ; hoekig, food van Kleur , vän binnen witen zeef fcherp van Smaak, omtrent als Peper en Gem- ber , waar het in Reuk ook naar gelykt. De eigentlyke Plant, daar die groote Kardarnom 3 waar van dit het Zaad is, aan groeit, zou dan de gemelde zyn, in het Werk van RHEEDE, over de Malabaarfche Planten afgebeeld , e door de takkigheid van den Bloemfteng verfchils lende. Alle decze vier Soorten zyn overblyven® de Planten, Do AEG OUA Er _ De benaaming van dit Geflagt , door de Grie: ken van ’t Arabifch woord Kost of Chast ones leend, is by de oude Geneeskundigen gebruike geweest om verfcheiderley Wortels te beteke. nen. DroscorIiDeEs telt ’er drie Soorten van eeï (4) Amoinuïe Scapo raïmofd brevisfiino, Gand Patadin Off: finatuúr. C. B, Pin. 4135 Elettati, Hors, Mal, XI; €: 6 | B U, Desk, VIT, STUK, IV. AFDEFL. I Hoorp- STUKe Eenwy- wige. de) EENMANNIGE KRUIDEN, een Arabifche, een Indifche en een Syrifche : de eerfte was wit, de tweede zwatt, de derde geelagtig van Kleur, Deeze Autheur maakt wel van eene Kruidige fcherpheid , doch van geene bitterheid in die Wortel gewag , welke door ‘anderen naderhand in de ééne Soort ge= fteld werdt ; zo dat menze in een bittere en zoete Costus onderfcheidde. Sommigen willen, dat dit verfchil enkel afhangt van den Ouder- dom; zynde de verfche Wortel zoet, de oude bitter, Anderen hebben de Eigenfchappen , door de Ouden hier aan toegefchreeven , gezogt in verfcheide Europifche Planten, welken men deswegen Costys noemde. Dus is een Soort van Reinevaren, welke de Bladen en Reuk van Kruifemunt heeft, onder den naam van Costus hortenfis beroemd. Anderen hebben die krag- ten in ’t Ageratum , Eupatorium , Levifticum en dergelyke Planten , gemeend te vinden: doch tot heden heeft de regte Costus Arabicus den voorrang behouden. | Uit ftukken van zodanige Wortelen, die ik onlangs, van Suratte afkomftig zynde , uit Oost- indie bekomen heb, fchynt dat Gewas geens- zins te behooren tot eene dergelyke Plant, als die de Gember of Kurkuma uitleveren „ maat veeleer van den aart der Wortelen van de Kroon- tjes-Kruiden (Umbellifera) te zyn. Dezelver zyn langwerpig, dik; van buiten graauw, van binnen geel en zeer Harstagtig ; hebbende eene íterke Reuk , naar dien der Violen: trekkende en M o N A N D RT A 19 en eene bitteragtige ‚ doch niet onaangenaame, IV. Kruidige Smaak. Niets is ‘er in de uitwendige ki el figuur „ ’t welk met de Knobbelagtigheid der Hoorn- Wortelen van de Zedoaria, Gember of Kurku- STUK. ma/ftrookt. LrmeErY zegt, dat het de Wor- {9% tel is van een Boompje, naar Vlier geïykende;, met welriekende Bloemen, en dus is de Costus Arabicus ‚, mooglyk uit het hoofd , ook by Wein- MANN afgebeeld, Niettemin zal ik de volgen= de Plant, welke door Linnaus onder dien:naam voorgefteld wordt, hier thans befchryven (1). De Kenmerken zyn, een enkele Bloemfteng en Vrugtfcheede, Het Bloemkasje drietandig , zeer klein , zittende op het Vrugtbeginzel, De Bloem beftaat uit drie. Lancetswyze , ‘holle, regtopftaande Blaadjes, van gelyke grootte. Het Honigbakje is eenbladerig , groot , langwerpig, Buisagtig met twee Lippen, de onderfte langer dan de Bloemblaadjes, en breed, in drieën ge- fneeden 5 de bovenfte Lancetvormig en kort, verftrekkende voor een Meeldraadje, daar het Helmpje is aangegroeid. Op het Vrugtbeginzel, dat rond is, zit een Draadagtige Styl, zo lang als (1) Costus. Syst. Nat, XII, Gen. 3, p. 5o, Veg. XIII, pe 49. HILL. Plant. 149. T. 3e Costus Arabicus. C, B. Pine 36. MER. Sur. Te 36. Alpinia Floribus fpicatis, Braêteis ova= libns, JAcQ. Amers it. Zingiber fylveftre majas, Frutu in pediculo fingulari, SLOAN, Jam. 61. Hifl. Ie p. 165. T. los. É£. 2. Amomum minus Scapo veftito, Floribus {picatis. BROWN, Jare 113, Paco-Caatinga. MARGGR, Bras, 45. Tian na-Kua. Horte, Mal, Xl. p. 15. T. 8? B 2 Me DEEL. VII, STUKe 2o CEENMANNIGE KRUIDEN IV. als ’ Meeldraadje, hebbende een geknopter , DER famengedrukten , uitgeranden- Stempel. Het Hoorp- Zaadhuisje is rondagtig, gekroond, met'drie STUK. _ hokjes en drie kleppen, bevattende veele drie- Be hoekige Zaaden,. Tot de eenigfte Soort van dit Geflagt vore een Westindifche Plant betrokken , welke van SLOANE genoemd is Groote wilde Gember ; met de Vrugt op een byzonder Steeltje , en van BRrowNE Kleine Amomum, die de Bloem- fteng Bladerig heeft, met Aairswyze Bloemen. De Heer N.L. BuRMANNUS getuigt ; dat de uit Java overgezondene Plant volmaakt ftrookt met de Tfiana-Kua van den Hortus Malabari- CUS‚ welke door HERMAN NUSs voor den Cos- tus Offcinarum gehouden wordt. Dus ftelt zyn Ed. ook bedenkelyk voor , of dezelve niet de Zerumbed zy van RumrPnrus, op-deszelfs Tab. 68 afgebeeld , daar ik dienvolgens nog kortelyk van fpreeken zal. | pe Tom. Deeze, welke de Maleijers gemeenlyk Tons- gaon-Plante 707 heeten, heeft met de Kurkuma zo veel overeenkomst , dat die Autheur haar voor een Wilde Kurkuma zou gehouden hebben , indien zy door de Indiaanen niet daar van onderfchei- den werde. Zy kennen ’er zeven Soorten van, die altemnaal in Gewas weinig van de Kurkuma, doch taamelyk verfchillen van de Wilde Gem- ber-Plant of Zedoar-Wortel , hier voor befchree= ven 5 dewyl de Bladen , elk met zyn eigen Steel , voortkomen uit den Wortel , en tevens veel \ M:o:N- ASN D R I A. ar veel grooter zyn. De grootfte Soort heeft de, 1V4 Plant wel drie of vier Voeten hoog ‚en ieder Nn. Blad, buiten den Steel, een Elle lang, op een Hoorp- half- Voet breedte. De Wortel is Bolrond of Ae be Knobbelagtig, in veele Soorten van binnen mene: geelagtig „ doch altoos bitterder „ fcherper en fterker van Reuk dan de Kurkuma, naar welke zy anders in gedaante veel gelyke: des Rum. purus oordeelt, dat de Tommon veeleer voor den regten Zedoar-Wortel te houden zy. Wat de regte Costus-Wortel aangaat, dezel- ve wordt by ons geagt een uitmuntend Maagfíter- kend , Windbreekend en Zenuwprikkelend Mid- del te zyn, veel fterker dan de Zedoar, die men ’er dikwils voor gebruikt. Hy is tegen Beroer- ‚ te, Lammigheden en dergelyke Kwaalen, dien- ftig , en komt ook in de Theriaak cn andere Lweetdryvende Opiaaten, AST Po EAN. MA. Dit Geflagt heeft zynen naam van Pater PLu- MIER bekomen, die, waarfchynlyk om den be. roemden ProsPER ALPINUS te vereeren , den. zelven gebruikt heeft voor eene Plant , door hem-Alpina , die de Bladen van Bloemriet heeft, met witte Trosfen , getyteld, Het Bloemkasje is driedeelig , klein , op het Vrugtbeginzel geplaatst. De Bloem eenbladig, ongelyk en als verdubbeld: het buitenfte gedeel. te in drieën gedeeld , met de boventte Slip hol. B 3 rond, IL. DEEL. VII, STURo- | IV. aneh Horik STUK. Eenwy- Wigte } Alpinia Racexmo/a. Getroste. a2 EENMANNIGE KRuipEN. rond, de zydelyke plat; hebbendeeen Pypje: het binnenfte gedeelte korter, aan den Rand in drieën gefneeden , hebbende de onderfte Slip neerhangen buiten de zydflippen van het buitenfte Bloemgedeelte , de overigen uitgerand: het Grondftuk buikig. Een Meeldraadje gelykende naar een Plooy van het binnenfte Bloemgedeel- te. Het Meelknopje op zyde aangegroeid. Het Vrugtbeginzel, dat rond is, onder het Bloem- kasje zittende, heeft een enkelen Styl, met ee- nen ftomp driehoekigen Stempel. Het Zaadhuisje Vleezig , Eyrond, met drie Hokjes en drie Klep- pen „ bevat verfcheide Eyronde Zaadjes, aan den top uitpuilende geknot, met een Staartje van onderen, id De eerfte Soort (1) fchynt overeen te komen - met dat Gewas, het welke by S roa NE,onder den naam van Kleine Wilde Gember , in deszelfs befchryving en afbeelding der Planten van Ja- maika voorgefteld wordt: verfchillende van de Groote Wilde Gember , te vooren gemeld , daar in, datde Vrugten Sappig zyn en groeijen op de toppen van Bladerige Stcelen. Niettemin merkte de Heer J. BurMANNus aan,dat het- zelve, in de gantfche gedaante en manier van groeijing, zodanig gelykt naar dat van de Gem- ber, dat men het deswegen noodwendig onder | de (1) Alpinia. Syst. Nat, XII. Gen, 4. p‚ 50, Zeg. XIIL p. 49. Alpina Racemofa alba, Cannacori foliise PLUM. Zcon. 10. Te 20. Zingiber fylveftre minus, Fruêtu e Caulium fummitate, SLOAN. Fam, 61. Hifl. 1. P‚ 165e T. Ios: É, Ie Paco feroca. MARCGRe Bras, 48 ? Mo N A N D RIA 23 „de. Kruidige Planten, als daar zyn de Carda-_ IV. _ momum,. Amomum, Zingiber, Zedoaria, Ga- ern langa, en dergelyken, tellen moefte, Of het Hoorp- zelve den Westindifche Gember- Wortel uitle. STUK Monog ys vere, ‘is my onbekend, ER ‚De Kruidkundige Heer JACQUIN vondt op En Eiland Martenique een Gewas, dat zyn Ed, tot dit Geflagt betrekt, noemende hetzelve Al- Pinia met geaaîrde Bloemen (a), Hy geeft de rm, Afbeelding van hetzelve, en merkt aan, dat de „ tlas Wortel Vleezig boite wit is, bekoelde Geaairde, eenige Steelen voort op Halmen, die eeniger- maate knikkig , rond en glad zyn, maar één of anderhalven Voet hoog. Zy zyn overhoeks bezet met Lancetvormige , kort gefteelde , glad. de Bladen , vier kruislings geplaatst onder de Bloem-Aair , die Kegelvormig is,en Schubswy- ze famengefteld uit hoogroode , dikke Leder. achtige” Bloemfcheedjes, De onderften geeven ieder ééne Bloem uit, zynde Reukeloos, geel, een Duim lang, en fchielyk verwelkende. Het Bloemblad is een langwerpig Pypje, in drieën verdeeld, en het Honigbakje, dat een weinig verder uiefteekt dan de Bloem , is ook verdeeld in drie Slippen. Het Meeldraadje heeft twee Meelknopjes. De Ingezetenen gebruikten het Afkookzel der. Wortelen en- Halmen met an- dere Kruiden, als een verkoelende Drank , in verfcheide Kwaalen. ’t Gewas, grocijende aan de (2) Alpinia Floribus {picatis. JAcQ, Amer. Hift. p. 1. ï, A B El. D5EL, VIE, STUK. iv. AFDEELe 5 Hoorp- STUK. _Eenwy- Vite 24 _ EENMANNIGE KRUIDEN. de Oevers der Beeken, en op belommerde vog» tige Bergen, werdt van hun Rivier-Riet geheten, MA BANT Be Pater PLUMIER heeft twee Westindifche Planten met deezen Naam beftempeld: moog- Iyk ter eere van MARANTA , een Genees: heer. , die in de Zestiende Eeuw over de En- kelde. Geneesmiddelen fchreef. De Kenmerken van dit Geflagt zyn s het _Bloemkasje driebladig, Lancetagtig, klein, op het Vrugtbeginzel zittende: de Bloem eenbla- dig Smoelagtig. Dezelve beftaat uit een tang- werpig, famengedrukt , fcheef , geboogen Buise je, met den Rand in zesfen verdeeld 5 de bui. tenfte Slippen beurtlings Eyvormig , egaal en kleiner , waar van één de laagfte en twee de opperften ; twee zydelingfen beurtlings zeer groot en rondagtig , die de onderfte Lip ver- beelden ; zynde de bovenfte zeer klein en in tweeën verdeeld. Een Vliezig Meeldraadje is ‘er , paar een Slip van de Bloem gelykende , dat een Liniaal Knopje heeft, aan de eene zy- de van het Draadje aangegroeid, De Styl is enkeld , zo lang als de Bloem, hebbende een ‚ flaauw. driehoekigen geboogenen Stempel , en {taande op het Vrugtbeginzel, dat een rondag- tig „ driekleppig , Zaadhuisje wordt , volgens PrzuMrEr, bevattende een enkeld , Eyrond, zimpelig, hard Zaad, Twee Soorten zyn er in begreepen, als volgt, ( M o NA N D RI A, 25 (1) Maranta die de Halmen -Takkig heeft. IV. ArDEEla Rietagtige Maranta met Bladen van ’t In-… & 8 EE Hoorp= difche Bloemriet, hadt Pr uMIER deeze gety- srux. teld. Zy verfchilt van de gemeene niet, dan 1. daar in dat de Rib der Bladen Haairig is , zegt nrg, de Heer J. BuRMANNUSSs en is door dence. Heer MARTYN zeer wel afgebeeld en befchree- ven , wordende ook in de Hoven der Kruid- minnaaren in Europa, overal , gemakkclyk aan- gefokt, Haar Vaderland is in Zuid-Amerika. (2) Maranta met enkelde Halmen , de Bladen u. 4 _ Marantá Lancetvormig en byna ongefteeld, Gata: 8 $ Groote Deeze Plant is de Groote of Javaanfche Ga- Galanga,. langa, onder dien naam by RùMmenius afge- beeld , welke haaren Halmswyzen Bloemfteng vertoont, daar in grootelyks van dien der Gem: ber-Planten verfchillende , dat de Bloemen Aairs- wyze voortkomen op ’t end der Steelen , aan welken de Bladen ftaan 3 even als dit plaats heeft in de Alpinia, zo even befchreeven, De groote Galanga is, volgens dien Autheurs een Plant van zeven of agt Voeten hoogte, maakende een digt Struikgewas , van eenige ronde Steelen, die uit den Wortel opfchieten. Deeze (1) Maranta Cutmo tamofo, Syst. Nar, XII. Gen. s4 Pe so. Weg. XIII. p. 49. Maranta Arundinacea Canhacori folio, Prym. Gen. 16. MART. Cent. 39. T. 39. (2) Masanta Culma fimplici , Fol, Fanceolatis {ubfesfilibus. Galang?. RUMPH, dab. V.p. 143. T. 63. BURM. Zeyh toa, AD ie PEEL, Vlle STUKe 26 EENMANNIGE KRUIDEN; IV. Deeze Steclen , taamelyk ftyf en een Vinger AFDEEL, dik, beftaan als uit in elkander geftoken Schee- Hoorn: den, welke, omtrent ter halver hoogte van *% STUK. Gewas, Bladen uitgeeven , die beurtlings of Bi Bvermdeks aan den Steel ftaan , en in figuur ì aanmerkelyk verfchillen. De onderften zyn een Span lang en een Hand breed, die daar aan volgen worden allengs langer en fimaller , op ’t laatst by de twee Voeten lang en geen half Voet breed; maar aan den top, by de Bloem- halm , zeer fmal en weder korter. De Halm beftaat uit witagtige Bloemen , zeer zwaar doch piet aangenaam van Reuk en fcherp van Smaak, Hier op volgen roode Besfen, bevattende drie Hartvormige Zaadjes. Op de Oostindifche Eilanden groeit nog een Kleine Galanga, welke de groote in alles gelyk is, uitgenomen dat zy de Steelen veel dunner en het Gewas maar vier Voeter hoog heeft , zegt RumPHIiUS, die dezelve, zo min als -de groote Galanga, voor de Plant houdt, van wel- ke de regte kleine Sineefche Galanga de Wortel is, en het fchynt, uit de Berigten, welken hy van de Chineezen bekomen hadt, dat dezelve meer naar de Soncory-Plant, welke als de eerfte Soort van Kemphetia' in deeze myne Plantbe- fehryving volgt, gelyke: des ik niet begryp, op wat grond LinNseus van deeze tweede Soort van Maranta verzekere, dat zy de Galan- ga is der Apotheeken, Malakkie Behalve de Groote en Kleine op de Eilanden ‚he. van „MON AN DR TI A. 37 van Ardin „en in % baasen: ‚op Java en Am- IV, boina’ groeijende , is ’er nog eene , welke R u m- Arn 2Le purus de Malakkifche Galanga noemt , om Boorp- dat «zy voortkomt op dat Schier-Eiland van In- STUK. =diay' aan Siam paalende, *t welk den naam van „£ 5} Malakka voert (*). Dit Gewas wordt wel twaalf of vyftien Voeten hoog, hebbende Steelen fom- ‘tyds van dikte als cen Kinds Arm. De Bladen {taan aan deeze Steelen ook overhoeks, doch hebben Steeltjes en zyn ovaal; evenwel op twoe Voeten langte naauwlyks een half Voct breed, De Bloemen komen, even als ín de andere Ga- langaas, aan ’tend der Steelen Aairswyze voort, gelyk in de Hyacinthen. Zy hebben eene Kelks- wyze figuur , door hem afgebeeld, en zitten op een Vrugtbeginzel, het welk in een Zaachuisje veranderd „van grootte als een Duiven-Ey , doch driekantig ,- bevattende vecle driehoekige Zaad- korrels. | De Wortel van deeze laatíte „zegt hy, is geeler dan die van de Galanga , naar welke zy anders gelykt, trekkende in Reuk naar den Ban- glé-Wortel. Ook is zy weeker dan de Lampu- jang s dat ie Wilde Gember of Zedoar: weshal- ve het geene der ons bekende Galangaas, en „ook geenszins de Chineefche kan zyn. De Ma- leijers noemen deezen Wortel Bangié Malacca; dat is Malakkifche Banglé. Hy groeit op Am- gilnd d boina C*) Maranta (/fafaccenfis) Culmo fimplici , Foliis ovatis petiolatis, Ne, L. BURMANN, Flor, Ind Pp. 2, RuMFH. Amb, WE: 177, T. 71. fig. 1. ile Drgs, VI, STUK, a8 EENMANNIGE KRUIDEN. __ IV. boina ook aan de kanten der Bosfchen en by de marie Cajepoetie-Boomen. De Wortel wordt van de Hoor: Amboineezen met Pinang gekaauwd , doch heeft, STUK. voor ’ overige, de kragten niet van de regte ec Galanga ‚ inzonderheid de Kleine uit China , welke een ongemeen Maag-, Hoofd- en Hart- fterkend middel is , wordende tegen de Duizee ligheid, als ook tot verdryving der Winden en der Kolykpynen zeer aangepreezen. De Indiaae- nen gebruiken de verfche Galanga-Wortelen als Speen in de Kost, CO MG U In dit Geflagt zyn niet minder bekende Wor- tels begreepen , welke den naam van Kurkuma — voeren „ die van ’t Arabifch Woord Curcum af- geleid zou zyn. In de Apotheeken hebben zy ook wel den naam van Zerra merita; in ’t Franfch en Portugeefch dien van Aard-Saffraan of Indi- fche Saffraan , wegens de fterke geele Kleur en Verwftof welke zy uitleveren. Van fommigen worden zy Cyperus Indicus geheten , en als een Soort van Cyper- Wortel aangemerkt, te meer , dewyl men ‘er insgelyks een ronde en een lange | Soort van heeft. De Kenmerken zyn: verfheide enkelde, ver- ganglyke, Bloemftengen. De Bloem, een {mal Buisje ‚ heeft den Rand verdeeld in drie Lancets- wyze breede Slippen. Het Honigbakje is een- bladig, fpits Eyrond, grooter dan één van die Slippen. Vyf Vezelen zyn 'er in de Bloem, | waar MO NA N DRI A, &9 waar van vier regtopftaande, dun, onvrugtbaar; jv, één die den naam verdient van Meeldraadje, ÄrvreLe met een Meelknopje op zyde aangegroeid. Het ideas Vrugtbeginzel is rondagtig, met een Styl van srux. langte als de Meeldraadjes ‚, hebbende een enke- ive len, haakigen Stempel, Het Zaadhuisje is rond- agtig, met drie hokjes en drie Kleppen , bevat tende veele Zaadjes, Twee Soorten komen in dit Geflagt voor, zynde de eene de Ronde, de andere de Lange, als gezegd is, (a) Kurkuma, met Lancetswys ovaale Bladen; B Cumdg die bezyden de middel-Rid zeer weinig ge- rotunda. Ronde ribd ZYN} Kurkuma,. RuMeHius merkt aan, dat ’er tweederley Hoofdfoorten zyn, een Tamme en een Wilde Kurkuma, waar van hy de eerfte in een Groote en Kleine fmaldeelt, De Groote heeft onder aan den Steel een Bol, van grootte als een Kas- tanje, met Leedjes als Gember; welke de Ma- leijers bu Cuning, dat is Moeder van de Kur- kuma of Moeder- Wortel noemen, Deeze ronde Wortel geeft ter zyden vier of vyf andere Wor- tels uit, welke de gedaante en dikte van Vingers heb- (1) Curcuma Foliis lanceolato-ovatis, Nervis lateralibus zarisfimis., Syst, Nat. XII. Gen. 6, p. 50e Veg. XIII. p. 49. Curcumà Foliis ovatis utringue acuminatis, Nervis lateralibug paucisfimis. ROYEN. Zugdb. 12, Fl. Zeyl, 6. Curcuma. _RUMPH. Amb, Ve p. 162. T. 67, Manja-Kua, Horz, Malat, XL, p. 19. T. 10. El, Dita Vil, STUMe IV. AFDEEL. Ï Hoorp- STUK, Eenwy- wige. so EENMANNIGE KRUIDEN. hebben: zo dat de geheele Stoel zig als een uits gebreide Hand, met Vingeren , die men Klaau- wen noemt, vertoont, en daar uit zoù het fchy= pen, als of de ronde en lange Kurkuma-Wortels aan eene zelfde Plant voortkwamen. De ronde en lange Kurkuma worden niettemin als byzon- dere Soorten voorgefteld, die door de meer of minder Adertjes of Streepjes in de Bladen van elkander verfchillen zouden : doch het is-zonder- ling; dat Linneus de Afbeelding en befchry- ving van Rumerrus aanhaalt op de ronde Soort , terwyl die van anderen aangehaald wordt op de lange Kurkuma „en de ronde in de Geneeskunde voor de flegtfte wordt gehouden (*). De tamme Kurkuma, en wel de Groote, zegt die Autheur, geeft Bladen uit van omtrent an- derhalf Voet lang, vyf of zes Duimen breed „ aan beide enden {pits , en ieder op een Steel ftaande: van niet minder langte, Deeze Bladen {chynen, zo uit de Afbeelding als uit de bes fchryving ‚ bezyden den Steel fterk geribd en zelfs als *t ware geplooid te zyn, op de wyze der Bladen van wit Nieskruid,; of als de Pifang- Bladen; en dit ftrookt met de Kenmerken wei- nig. Verfcheide van deeze Bladen , by elkander gevoegd „ maaken een Soort van Struik, uit welke, volgens zyne Afbeelding, de Bloemfteng opfchiet, die veel laager blyft dan de Bladen. Men ziet deze Bloemftengen zeldzaam dan aan | oude (*) Grorrrov Aat. JMledsea, Tom. IL. Set. I. Art. 12. Mr ON AN DRI A 3r oude Planten, die eenige maalen van Blad ver. IV. wisfeld hebben, en wier Wortels byna vergaan lm zyn. Het bovenfte van den Steng is geen ge- Hoorn flooten Kolf, gelyk in de Gember-Planten , maar STUK. het beftaat uit losfe Schubben, tusfchen welken Menge de Bloempjes voortkomen, die van de gemelde 16 gedaante Zyn. De Kleine tamme Kurkuma heeft het Gewas, greine volgens dien Autheur, kleiner, doch verfchilt Kurkuma, inzonderheid door den Wortel, die een grooter Stoel maakt dan de voorgaande. Dezelve be- ftaat, naamelyk, uit een of twee ronde Knob- bels, die men Moerwortelen noemt, waar aan veele langwerpige als Vingers hangen, die zig wederom in anderen verdeelen, by eenigen fchuins byanderen dwars ftaande en door elkander loo- pende: zo dat de geheele Stoel zig als half ge- flooten Vuiften en Kinderhandjes voordoet, en zelfs van zyne Wortels-en Vezelingen gezui- verd , zeer glad wordt, gelykende naar een konftig uitgefneeden Werk. De Wortel van deeze is zo hoog geel, dat zy zig fchier rood vertoont. Zelden geeft deeze Planteen Bloem- fteng uit, dewyl men dezelve naauwlyks met ruste laat, fteekende daar geduurig Wortels af ; zo om die in de Kost te gebruiken, inzonder- ‘heid in de Kerrie , een foort van Kruidige Sou- pe 5 als om Linnen en andere dingen geel ‘te verwen , ja zelfs het flegte Goud daar mede te vernisfen. De Groote Soort groeit op Java en andere Oost= MH, DEEL, VII, STUKe 82 _ EENMANNIGE KRUIDEN. _ IV. _Oostindifche Eilanden in ’t wilde , ‘doch de nne Le Kleine worde in de Tuinen opgekweekt. Men Hoorp- plant dezelve even als de Gember, neemende STUK. de Wortels uit den Grond „ en daar van de BESS Klaauwen , als dezelven beginnen uit te bot- ten » weder daar in fteekende. Zy groeijen fchooner en grooter in de warme Bergtuinen - der Amboineezen, dan by de Huizen om laag, alwaar een vogtige Zandgrond is, Als meng na verloop van vyf of zes Maanden , den Wor- tel niet uitgraaft , dan verflenzen de Bladen; de oude Wortel vergaat en geeft ter zyden nieuwe Wortels uit. Zo veel aangaande de _ kweeking en behandeling van deeze Planten. wilde Behalve de Tamme is ’er, in Oostindie ; Kurkama. nog een Wilde Kurkuma, die op vlakke Vel- den , in drooge Sagoe- Bosfchen en onder de Bamboes-Struiken , groote Plekken op zig zelf beflaat. ’t Gewas beftaat uit menigvuldige Stee= len, die beneden rond, boven platagtig zyn; geevende twee of drie Bladen uit, en dus de hoogte bereikende van drie of vier Voeten.- Ie- der Blad is omtrent anderhalf Voet lang en een half Voet breed, aan beide Enden fpits, doch aan-den Steel fchielyker verbreedende dan in de Tommon-Plant, hier voor befchreeven ; welke anders naauwlyks van deeze Wilde Kurkuma te onderfcheiden is. Derhalve noemen haar de Amboineezen ook Tommon-Cuning : want Cuning is by hun de eigen naam der Kurkuma, Deeze Wilde geeft het Onderwas of den Bloemfteng veel M ô N A N BD R f A. 83 \ veel fchooner en hooger; beftäande uit bruïinag-, IVe _ tige Schubben, waar tusfchen geele. Bloempjes “"9EELò voortkomen 3 doch dezelve ‘vergaat doorgaans Hoorp- insgelyks , zonder Zaad te geeven. De Wortel “TUE- is knobbeliger ‚zonder dergelyke dikke Klaau- 5" wen , als in de tamme Soorten ‚ maat met veele Vezelingen , waar: onder aan dikke Klieren zit- ten, als Hazelnooten. Hy is van buiten graauwe agtig bleek geel, van binnen witagtig met een geel Hart, fchier zonder Reuk en van Smaak bit- teragtig , als die van de Wilde Gember-Plant, In Oostindie zelfs is deeze Wilde Kurkuma Gebruik: byna van geen gebruik; maar de Täâmme zo veel te meer, gelyk hier voor gezegd heb, In de Geneeskunde wordt de Kurkuma van fommi-_ ‚gen veel van anderen weinig geagt, Zy is mins der fcherp: en Zeepagtiger dan de Gember 4 wordende niettemin, wegens haare regt prikke= Jende hoedanigheid , voor een uitmuntend Mid- del gehouden tot wegneeming van Verftoppingens en voor een byzonder Middel tegen de Geelzugt. Ten dien einde wordt zy of in Afkookzels of in Poeijer ingegeven. Men gebruiktze ook tof een Verwftof in ons Wereldsdeel, (2) Kurkuma met Lancetswyze Bladen, die bezyden de Rib zeer flerk geaderd zyn. creme | | en 3 Deete Lange Kurkumds (2) Curcuma Foliis lanceolatis „ Nervis latetalibus nume- tOfisfimis, ROYEN. ZLugdb, 12. Fl. Zeyl. 7. Mat. Bled, 5, Cutcuma Radice longâ, HERM, Lugdó. 208 T. 209, Marks jella-Kua. Mort. Malab. XL. p. zi, Te 11e C MW. Dax, VIl, STUK, IV. 34 EENRMANNIGE KRUIDEN. „Deeze Kenmerken gebruikt LinNeus, om Aecenn de Lange Kurkuma van de Ronde te onderfchei» Hoorp- STUK,” „Eenwy- Dige. den. De vermaarden P, HER M ANNUSs if zyn. tyd ‘Hoogleeraar van den, Leidfchen: Aka: demie-Tuin , geeft een Afbeelding van-deez€ Plant ‚ „welke aanmerkelyk-van-die:der voore gaande, ‘by-Rumenius , niet alleen-in-de-gee daante vanden Wortel, maar ook-daar‘in vere fchilt „ dat zy een byzonder. Onderwas' heeft, niet uit den Steel, tusfchen de. Bladen , voort- komende: Hy fpreekt ’er-dusvan; „ Onder „> verfcheide Planten , die-ik uit ‘het Oosten in ‚s den-Tüin.:heb overgevoerd „vindt men ?er 3» tot hedenstoe de Kurkuma, die-by de Ara- -,, ‘bieren ven -Indiaanen in zeer veel agting is. s Dezelve heeft een Knobbeligen:; rolranden;, «5 dwars geplaatften Wortel, die Gembeèragtig 3 is, een Vinger dik, als uic veele Leedjes, 5 welke:door. Ringen aan elkander gevoegd zyn, “ss famengefteld, geeverde daareenige:dikagtige ‚, Vezelen’ uit. Hy is zwaar, van buiten bleek »» én taamelyk ruuw, van binnen Saffraanklén- ‚> tig en door den tyd byna rood wordende; ss vast van zelfftandigheid , “als of‘ ‘hy: ùit veen ae Verdikt, Saffraankleurig Sap beftond: van ee- ‚> De fcherpe, bitreragtig Kruidige. ‚vette , Smaak „> en fterk van Reuk, Uit ieder tee komen „, bly-groene Bladen voort, die plat zyn, een 9, Span lang en één of twee Handen breed, „s taamélyk fpits uitloopende , en zo zeer naar s> die van jong Indiaanfch Bloemriet gelykende, Ke ‚ dâ Deed A MonArperA 38 5 dat onkundigen deel Planten paauwlyhs van IV.* ‘ss elkander kunnen onderfcheiden:(*). AFDEEfe ») Buitendien fchiet uit:jonger cn fterkerKnob- Hoorp. ss bels van den: Wortel éen Bloemfteng vaneen TUE: 33 Span-hoog „ die rond isen Sappig „ van Bikte „Zere ss als. een Schryfpen „bleek groen , vanonderen ss Naakt, van: ’t-midden tot den-top een-dikke ss tonde Aair maakende, welke: uit Blaadjes be- „ ftaat, die in % eerst bleek:groen , naderhand 53 geelachtig rood zyn of bleek geel, twee Na- > gels: breed, allengs in cen kromme Punt-uic- »» loopende „en Schubswyze: geplaatst, …Tus- s fchen -deeze Blaadjes. zit een Lymerig taay es Vogts. uitde by: Nagtneervallende Daauw ss vergaderd, > Tusfchen. de “Schubben- komen > Agtervolgelyk langwerpige Bloempjes uitky- > ken , zweemende naar die van’t Oostindifch he Bennie; maar driemaal zo klein , doorgaans 9» uit vier geel- of-paarfchagtige Blaadjes be- 2) ftaande, waar van het eene bovenfte fchuins s> opwaards trekt, de twee onderften regtuit, » doch het middelfte daar tusfchén eenigermaa- L te gedraaid is en ds bezet met Franje. Wan- » neer (*) Hier hlnae: is he straud ziele geweest „, „dië > Ef ie Nat, © Med, Eibr.:VIL. Caps 309 sin plaats van de Kurku- ma de Afbeelding van den Cannacorus ; een Plant in de Ine diën, als ook in onze Tuiren , vry gemeen , heeft. gegeven, en op deszelfs Gezag: betrok ook de beroêmde TOURNsFoRT, verkeerdelyk „’ de. Kurkuma tot het Geflagt van % Indifch Bloernriet. Zie Inft, Rei Herb. Tom, I, p‚ 367. C 2 EL, Daer. VIS. Srume “ 36 _ EENMANNIGE KRUIDEN, IV, „neer deeze Blaadjes afgevallen Zyn, volgen Arps s, ‘er driehokkige Vliezige Zaadhuisjes op, be= Hoorp- ,, vattende ronde bruine Zaadjes , kleiner dan SEURA! die: van’: Bloemriët. Ed s, Een dergelyke Vrugtmaaking hebben ‘ook ‚‚ de Bangala der Indiaanen , de groote en kleis ss ne Kardamom, de Arabifche Costus „ de beie de Galangaas, de Zedoaria, het Zerumbeth van GerzlAs, de Gember; en: zouden deeze dienvolgens ‚ met de Kurkuma, billyk in een zelfde Geflagt kunnen worden geplaatst. Dee- 9» ze laatfte is. in Indie zo gemeen, dat men ’er ss haauwlyks een Tuin vindt, waar in zy niet s gehouden worde, De Wortel is ryp en wordt ss uitgegfaven na ’t verflenzen vande Bloemen, ss en ’t Gewas zo door Zaad als door Knopjes , s> die men van de Wortelen alias ns 9 ipana KaMPFERIA vovo Dit Geftagt is benoemd naar den vermaarden KA&MPFER, wien de Natuurlyke Historie, ende Kruidkynde in ’t byzonder, veel nieuwe Waar- neemingen omtrent de Voortbrengzels van Chi- na, Japan, Perfie, en andere een van Af ie, te danken heeft. Het heeft de Bloemen , gelyk gie van het Bloemriet en de Alpinia , in zesfen verdeeld „ verfchillende daar door van de meefte andere Gellagten in deeze Rang. Drie Slippen- zyn | groo Mo NA N DMIA 3 Í ond C ee ce gtooter en uitgebreid: eene in tweeën gedeeld. IV. De Stempel beftaat uit twee Plaatjes. AFDE e Twee Soorten, beiden Oostindifche Gewas- Hoorp- fen, komen ’er in voor, naamelyk STUK. (1) Kempferia met Eyrondeongefteelde Bladen, _ s. : Kampferia De Soncory-Plant van Rumemius, als tus. C4/2r5e fchen de Gember en Kurkuma middelflagtig „ Galanga. groeit op Java zo wel wild als in de Hoven, en valt ook in andere deelen van Indie , zelfs op ’t Vaste Land, K &MmrPremr hadt een dergelyk Gewas , met en benevens een onvolmaakt Scheu- tje van den regten Aloë-Hout Boom, van een zyner Vrinden aan ’t Hof van Siam, in een zelf. de Bak of Kasje leevendig ontvangen, en geeft de Afbeelding van beiden op eene zelfde Plaat. Het eerstgemelde, door hem in zyn Tuin op Japan gelukkiglyk aangefokt , „, voert by de 3 Siammers, (zegt hy) den naam van Wanhom » (*), by de Portugeezen en anderen, aldaar s Vreemd, Kantsjoor genoemd wordende, Het » heeft, behalve den Penwortel , die tot voeding ‚, dient van het Gewas, lang, vet en Vezelig » Zynde , (1) Kampferia Fol. ovaris fesfilibus. Syst, Nae. Xll. Gen, 7. pe Sie Veg. XIII p. So. Horr. Clif. 2. T. 3. Sonchorus. RuMPH. Amb. V. p. 173. T. 69. f. 2. Wanhom, KEMPB. Aman, gorï. Te 902. Karsfula Kelengu, Hort. Mal, XI. ps Si. T. 41. Calceolus Philippenfis. PrTiv. Gaz. Te 19. f. 2. (*) In Syst. Nas. flaat Vanbom, 'c welk van anderen na gefchreeven wordt. C 3 ‚ B. DEEL, VII STUK. IV. Arpeen. Ï Hoòrp- STUKe … Eenwys Wize, 38 EENMANNIGE KauIDEn,, TR en ie Ee ‘zijnde, te Knobbelige Wortels op zyde ,_ >: tot voortplanting, die van de Groote Galanga_ » Diet ongelyk. Hier komen byhangzels aan, s,-gelyk in de Peonie- Wortelen , welke Raap- >» achtig zyn, van een of anderhalf Duim. De A zelfftandigheid der.Wortelen is vast en Vlee= »» Zig, byna doorfchynend wit, van eenen fcher- 9 pens Kruiderigen Smaak en aangenamen Geur. », De Bladen komen ’tropswyze uit den Stoel, 9, elkander omvattende, en zig vervolgens uit= - ‚> breidende op dikke Sappige Steelen van ander- „half Duim lang. Zy gelyken naar die van de », groote. breedbladige Weegbree » zynde een 9, Handpalm groot , rond met ‘een kort Puntje „ zagt en Slymerig als de Leliebladen , van bo- s ven glanzig donker’ groen, van onderen Flu- »» weelachtig wie „aafi"den Rand een weinig ge- » golfd , in veele ‘Strooken gefinaldeeld door 5, aanzienlyke: Ribben. Benevens de gezegde Scheedachtige trop van Bladen , kwam des >, Dagts uit den Wortel een enkeld” Blad; ‘dat s uit zyne Steelgeut een ‘Bloem voörtbragt, naar „ die der Orchis gelykende , zesbladig, wit van ‚… Kleur, en duurende naauwlyks éénen Dag.” De Wortel van: deeze Plant heeft , volgens dien Autheur, een uitmuntende kragt, tot het wegneemen van Verftoppingen der Ingewanden 5 als ook om -de Maag te verfterken en tot Wirid- breeking; enz. Hierom wordt dezelve,door de Siammers , zeer vlytig aangekweekt , die dikwils de aangroeijende Knobbels daar afneemen, en, - ” zo M”OCN A NOPE RE TTA 39 zo dezelven een Scheutje ‘hebben, tot Voorttee- IV, ling afzonderlyk in den Grond, zetten ; gebrui. ÁFDEELs kende de overigen als gezegd is, Inde Hoofdftad Hoorde Judja hadt Kamrrer de drooge Wortels overal ,STUx. by de Drogisten of. Kruideniers, te koop zien ERN leggen. Deeze fchynt, gelyk hier voor aange-. e merkt is, de zogenaamde Sineefche, doch ei« eigentlyk Siamfche en gewoone Kleine Galanga der. Winkelen te zyn. feria met celyo EE (2) Kempferia met Lancetvormige gefteelde or > __ Bladen. pe De (-} Wy hebben hier voor gezien, dat het niet 9 Hoke zeker. zy, of de Zedoar-Wortels ook hunne af- komst van de tweede Soort van Amomum , des- wegen Zerumbeth gebynaamd, hebben *: doch *Bladz. 13 gemeenlyk wordt zulks , ten minfte wat de Ronde belangt, aan dit Gewas toegefchreeven. _ Som- migen „ evenwel , verbeelden zig, dat de Lange en Ronde Zedoar maar verfchillende Wortels zouden zyn van eene zelfde Plant, Hoet zy, de Bloemen van dit Gewas hebben de Kleur en Reuk van. Violen, doch duuren, gelyk die van % voorgaande , maar éénen De Pd T H A- (2) Kampferia Foliis lanceolatis petiolatis, FJ, zeyl, 9. Zedoaria rotunda. C‚ B. Pis. 36. Colchicum Zeyl, Flore Violz odore et Colore. Burm. Zeyl, 67. Malankuas Hort, Mals XL, Pp. ‚17e T. 9% HN. Das, Vil, STUKe 40 _ EENMANNIGE KRUIDEN: IV. Fe Ue Dit Geflagt heeft een Elsvormig Eyronde sn “ Bloemfcheede , die zig eenkleppig opent : de Eemwy, Bloem beftaat uit vyf Blaadjes, aan den rand vig. __ gegolfd en holrond, twee kleiner en omgekruld. De Vrugt is een Eyronde Befie, die een Steen- tje bevat, met twee Holligheden. De eenigfte Soort (1) is Rietachtige Cortufa han met groote Bladen van Bloemriet door Pr u- Kaikkige MIER; die dit Gewas in de. Westindiën waar- nam, geheten. Sommigen hebben ze zelfs tot het Bloemriet thuis gebragt met den vermaar- den SLOANE, die aanmerkt , dat de Wortel een byzondere kragt heeft, om de Vergiftige Wonden, door de Pylen der Indiaanen toege= bragt, te geneezen , en tevens den Gekwetften by ’t Leven te behouden, Men vindt ’er „ dus, by verfcheiden Autheuren gewag van gemaakt en het wordt, by RocHeEroRrRT en DU TER- TRE, deswegen Herbe aux Fleches , dat is Py- len-Kruid, geheten. Die Wortel zelfs in Ma- lakka , waar GARCIAs een dergelyke cigenfchap van meldt, by BaAvaiNus, ís hier thuis gee bragt: zo dat het Gewas dan oök zou huisvesten in Oostindie, Dit zyn echter maar Gisfingen „ en zelfs dat Pylen- Kruid, zo even gemeld, fchoon hier thuis gebragt door SLOANE, fchynt my. (1) Thalia, Syst. Nat XII. Gen, 8. p. Ste Pes. XIII. ps se. Cortufa Arurdinacea amplis &c, PLuM. Gen. 26 Ic. 108. £. 1. Cannalndica Radíce albâ Alexipliarmacâ, SLOAN. Jaz, 22. Hift, 1. p. 253e T. 149. É. 2e RAJ. Suppl. 573. Radix guzdam in Malacca, que adverfas Vulnera &c. C. B. Pins 30 Le Aguti- Guopo- Obi, MARCGRe Bras, 53 Raj. Hift, 1203n OM EONTA ND kr 4t my zo wel in Blad als in Bloem te verfchillen. 1V. _ Het Brafiliaanfche Gewas van MARCGRAAF, roe komt ’er, wat de Rietachtige geftalte en Bla- Hoorp- den aangaat, taamelyk mede overeen ; doch STUE hetzelve heeft een Lelieachtige Bloem , hoogrood ard y en Vuurkleurig, uit drie of vier Bladen beftaan. de, met drie, vier of vyf Meeldraadjes , van figuur als een Zwynen Slagtand , by ieder Bloem- blad ; zo die Autheur zegt. De kragten van deszelfs Wortel worden Wondzuiverende aan- gemerkt te zyn, en men eet dezelven, gebra- den of gezooden, by gebrek van ander Voedzel. In manier van Groeijing komt dit Gewas met het Bloemriet overeen , doch het heeft een Takkige Bloemfteng, en de Bloemen zyn zeer onregelmaatig , hebbende de twee onderfte Blaad.- jes als Beursjes omgekruld. De Bladen zvn wel een Voet of anderhalf ja tot twee Voeten lang en meer dan een half Voet breed, Van de Vrugt is reeds gefproken. De Hoogleeraar J. BuRrRMANNus betrekt ‘het ook, zo welals de Alpinia, tot de Gemberachtige Flancen. ’t Is echter , wat dit Gewas aangaat, nog onzeker, of zelfs de aangehaalde Westindifche tot dit Geflagt behooren. De Heer MirLrLEr- naamelyk ftelt, dat het Bloemriet van Sr.oa=- NE, met een witten Tegengiftigen Wortel, de Slippen der Bloemblaadjes niet getand heb. bende, cen Soort van Marania zy , welke de Heer Browne Maranta met Knoopige Bloem- C 5 | fleel- Ne ‘DEEL, VIL, STUK, \ IV. fleeltjes getyteld heeft: zo:dat hier omtrent Arnell {toffe overblyft tot nader. Waarneemingen,: Hoorp= ee sn BOERHAA VIA, vin “_Wy komen thans tot een geheel andere flag: van Planten, waar onder deeze met den naam van, den Grooten BOERHAAVE praalt , wiens » verdienften. in al ‘het- gene. de Geneeskunde” raakt, en zelfs. in de Kruidkunde „ aan-de Gee' leerde Wereld te kenbaar zyny dan dat ik my * daar mede-zou ophouden, Behalve de-algemeene Kenmerken van dees ze. Klasfe , zyn. de byzondere- van dit Geflagt, een Klokswyze éénbladige geplooide Bloems zonder Kelk, doeh fomtyds ook met twee Meel draadjes. Het Vrugtbeginzel , onder: de Bloem, één Styl hebbende , brengt-een enkeld Zaad voort, | Zes Soorten , meest in de Indiën-groeijende komen thans in dit Geflagt , als - L. (1) Boerhaavia met opgeregte gladde Stenge- sinen ijes en tweernannige Bloemen, da in Deeze Soort is, onder den naam van. Twee- 42 EENMANNIGE KRUIDEN mannige , door den Heer N. L, BuRMANNUs afgebeeld. Zy maakt, volgens den Heer GOUAN;s in de Koninglyke Tuin van Montpellier een Jaar (1) Boerhaavia Caule ere&o glabro, Floribus diandris, Syse. Nat, XII, Gen. 9. p. si. Veég. XIII. p. 59. GOUAN Hert. Monspe 3, Boerhaavia diandra, BuRm. Fl Jud. p. 3e Te Lo É£. Ze DE rt SoPaBak Ar 45 Jaarlyks Gewas uit, dat de Bladen Eyrond, ry, vân onderen grys én zeer kleine bleek paarfch- Arse, + achtige Bloempjes ‘heeft , die als in Pluimen Hoorde vergaard Zyn. Het heeft de Bladfteelen rood- srux. achtig en kort, draagende vyfhockige g geknotte Monogya Zaaden„ die zeer Lymerig zyn, gelyk de amet dere Soorten. De afkomst is uit Indie. By nader onderzoek geeft LiNNaus de. volgende befchryving van decze Soort. „, De ‚, Steng is tegtopftaande ‚ zwart-paarfchachtig , „… mêt Ziertjes of zeer korte Haairtjes befprengd: „, de Bladen zyn Eyrond, gegolfd, pits, aan. ‘de kanten ruuw : de Bloemen Cylindrifch wit, vyfvoudig , rosachtig , met fpitfe Slippen en Tandjes daar tusfchen. Het heeft twee „> Meeldraadjes en een geknopten Stempel.” (2) Boerhaavia met gladde verfpreide Stenge- 1, Boerhaavia tjes en Eyronde’ Bladen. dpi: Verfpreide. Deeze en andere Soorten zyn door Varr- LANT a. onder den naam van nan HE ta de okee eenigszins „ zo wel als in de | voor- (2) Boerhaavta Caule levi diffufo , Fol. ovatise Valerianel- Ja Folio fubrotundo, Flore purpurco , Semine oblongo ftriato, aspero, SLOAN. Jam. 91. Raj. Suppl. 244. Valerianella Cu- raffavica Semine asp&ro viscofo. HERM. Par. p. T. 237 Boêrhaavia Fol. ovatis, MH. Chf. R. Lugdbh, 234. Talu- Dama, Hert. Aal, VII p‚ Ios. Te 56. Plumbaginoides Fol. Spina- chië &c. BoERH. Jnd, II, p. 264, u. nen VII, STUK, 6 áÌ 44 EENMANNIGE KRUIDEN, IV. voorgaande Soort. BoERHAAVE hadt dit ArpeeL. Plantje als naar de Plumbago gelykende voor- Hoorp: gefteld, en ‘et de Bladen van Spinagie aan ge- STUK. geven, Volgens den Ridder zyn de Blaadjes Eenwye van onderen witachtig, de Blocmpjes paarfch Wiget. 5 en eenmannig. Hier wordt een Malabaarfch Gewas , dat men Talu- Dama noemt, aangehaald, ’t welk de on= zen, volgens COMMELYN, Traswortel hec- ten, De Portugeezen geeven ’er den naam van Folhas do Pitao aan , om dat het Afkookzel der Bladen zekere Koortfen , onder de Inlanders Pitao genaamd, verdryft. De Bast des Wor- tels , met Komyn in Melkwey gekookt , is laxeerende. zu. (3) Boerbaavia met verfpreide ruigachtige dief Stengetjes „ce Bladen Eyrond, uitgegulpt. pick Deeze heeft de Geftalte van de voorgaande, doch verfchilt daar van, door twee Meeldraad- jes in ieder Bloem , en de Stengetjes ruig te hebben, die ook neerleggende zyn. De Steel. tjes, korter dan de Bladen, zyn dikwils drie. bloemig. Op Jamaika is dit Plantje een Voet hoog ‚ met Bloedroode Bloempjes , waargenomen. En (4) Boerhaavia met opgeregte Stengetjes , tweee Scandense man= slimmen- de. (3) Boerhaavia Caule diffuo &c. Mant. 170. Boerhaavia diand:ia. Sp. Plant. N, 4. Jacq, Hort. T. 7. (4) Boerhaavia Caule ereto, Floribus diandris &c. Jant, $Is. GOUAN Hert, z. Antanifophyllum (Candens Alfines mas jorie | MO NA N.D.R T As 45 mannige Bloemen en JPits Hartvormige 1v Bladen. AFDEELs I. . Hoorp. Hoe de Besfendraagende Amerikaanfche Nagt- sror, fchade van PruKENET, overeen kan komen met _ Aonsgye zyne Kurasfaufche Walerianella, die het Zaad”* ruuw en lymerig heeft, of met de Kenmerken van dit Geflagt, is my duifter. Deeze laatfte heeft hy ook uit Oostindie gehad. De Bladen gelyken, in deeze Soort, naar die van Alfine, doch- zyn wat grooter ,„ Hartvormig en glad, volgens LINNAUs; die aan deeze Soort een regt uitgeftrekte gladde Steng geeft van zes Voeten langte, en Kroontjes van zes Bloemen „ die tweemannig zyn, groenachtig van Kleur, hebbende een vyfbladig afvallend omwindzel. (5) Boerhaavia met kruipende Stengetjes, v. tn) Boerhaavia repens. De Groeiplaats van deeze Soort wordt gefteld ipende, in Nubie, een binnenlandfch gedeelte van Afri- ka, volgensden beroemden VArirLrLANT: doch de Ridder hadt dezelve niet gezien, (6) Boerhaavia met zeer finalle_fpitfe Blaadjes, ot Anguflifv. 5 dia. Van deeze wordt niets meer gemeld, en het simalblae fchynt „i8® joris folio, VAi. Adem, de 1722, p. 258. Valerianella Alfines folio (candens. SLOAN. Jams. or. Hifl.I. p. 210. RA. Suppl. 244. Solanum Bacciferum 8e, PLUK. „Alm. 349. Ta 2260 £. 7. Me DsEL. Vl, STUMe 46 EENMANNIGE KauiDeEn. x IV. fchy nt, voor ’t overige, dat onder de Plantjes VOE van dic Geflagt, die veelal klein zyn, een aan- Hoorp- merkelyke.-vetwarting heerféhit“, fiet daw door „Eise nader Waarneemingen op te losfen', en misfchien En Wye kes ni Kr EN vele, À n wige, wel gróotëndeels daar vàn afhangende ; dat het in de Tuïnen een: andere Geftalte heeft dan in? wilde. HEM, R 7 SALI COR N Ls b Zoutkruid. De Keninerken’vân dit Geflagt Zyn , éen vier. hockige, gekndtte, Buikige 5 Blyvende Kálk, ‘zonder Bloemblaadj jes „eh êen enkel Meeldraâdiê, „met twee Meëlknopjes. Sommigen , evenwel, hebben ’et twee Metldraadjes in waätgefiomien' : Het Vruústbeginzel, dat Eyrond'is, heeft een enkelen Styl ‚en, wordt. een enkeld Zaad ‚in de ‚ uitgezette Kelk vervat. Vyf Soorten zyn er thans in ì danBetehekd, naamelyk ee : a (1) Zoutkruid dat uitgebreid ós 1 de Er nt aan ’t end famengedrukt en tweedelig Laage …… ‘hebbende Deeze Soort groeit op zoute Gronden , zo aan den C 1) Salicornia Herbacea patula, Articulis apice compresfis Ec. Syse, Nat. XI. Gen. zoe p. ste eg. Xllle p. 5o."Sali- cornia Artic, apice crasfioribus obtuûs. GER. Prov, 323. BAsT. Opusc. P. Is p. 105. T, 10. Nederd. p. 115. Käli genicula. tum minus annuum, C. B, Pin. 289, Salicornia geniculata ane nua, TOURNE. Jn/?. Cor. ste T. 4954 PAEL, Aeize. Reteisb. 3771, I De p. 479. T. A, É. To eN oan ACN DR Ta. Ci “den Zeekant als in de binnenfte deelen, zo wel IV. aan de Oostzee als aan de Middellandfche Zee “DEEL. en andere ‘Stranden van ons Wereldsdeel ; als soorp. ook aap de zoute Meiren der Noordelyke dee- STUK. Jen ‘van Afie, In dat gedeelte van Sweeden, ’ sers welk men Gothland noemt , vindt men ’er aan de ‘Noordzyde , by Burswiken , het geheele Strand , zo ver hetzelve ’s Wintersonder loopt, „mede bedekt. “In onze Provintiën komt zy op die Streeks Lands, naar Tesfel trekkende , wel- ke het Koegras genoemd wordt, als ook op de Stranden van Zeeland, in Vriesland aan de Ee ken en elders, overvloedig voor. Men noemt het „by ons , Zee-Grappe of Kraal- kruid, in Zeeland Krabbe-Kwaad,en het wordt, van ander dergelyk Strandgewas , dat men eer- styds in ’t algemeen onder den Arabifchen naam „Kali begreep, door dien van Geknoopte Kali on- derfcheiden. De Engelfchen geeven ’er den ndam van Glasfworth aan; de Duitfchers noe- men het Salzkraut , dat is Zoutkruid, en onder de Kruidkundigen hebben veelen het Salicornig geheten: welke benaaming van de Hoornachtig- heid van het Gewas en van het Zout daar ia vervat , afkomftig zal zyn. De Stengen van dit Kruid Zyn byna als die van ’t Paardeftaart-Kruid , doch uit Sappige Leede jes famengefteld, en men vondt geen goede Af. beelding van deeze kleine jaarlykfe Soort, voor dat wylen de Heer Doktor BAsTER deze, in zyne. Natuurkundige Uitfpanningen, nu ruim tien IL, Deer. VII, STUK. 43 EENMANNIGE KRuiDeEn, IV, Î AFDEEL. HooFrp- STUK. Eenwy- wige, * Zie °t voorg. Vl. STUK; Pl. XXXL Let. B, tien Jsaren geleeden, aan ’t licht gaf, De Leedjes, echter, zyn „in het door hem voorge- ftelde Plantje , niet aanmerkelyk-naar boven ver- dikkende of platachtig verbreedende, gelyk men het gewoonlyk-vindt: het welk door den Hoog- leeraar. ParLAs, in de Afbeelding van dit Kruid, door zyn Ed, aan de zoute Meiren of Moerasfen ‚ omftreeks de Kaspifche Zee , waargc- nomen, zeer wel is opgemerkt en ùuitgedrukt. Somtyds zyn die Leedjes van boven door uitran- ding, als ’ ware, in tweeën gedeeld, en eeni- germaate Vorkachtig, doch dit is niet algemeen en heeft meest. in de jongere Plantjes plaats. Aan deeze geleedde Stengetjes , die zelden meer dan een Span of een Voet hoog groeijen en zig in verfcheide Takjes verdeelen „ komen paarswys’ langwerpig ronde Blaadjes voort, uit verfcheide Sechubben of deelen, byna gelyk die van het Kaapfch Xeranthemum * , beftaande, Wegens dezelven , buiten twyfel „ voert hetden naam van Kraalkruid , en de Trosachitigheid van het Loof , hier door veroirzaakt „is de oirfprong van de benaaming Zee-Grappe , die van Engel- fche afkomst zal zyn. Uit ieder verdeeling van deeze Blaadjes fpruit een Bloempje, dat een en- kel Meeldraadje is; getopt, volgens de Waar- neeming van myn gezegden Vrind , met een en- kel Meelknopje , ’t welk zyn Ed, met het Stuif- meel, zeer duidelyk door ’t Mikroskoop vergroot zynde , als ook het daar bezyden uitkomend Stampertje „ of den vbeldeeligen Stempel , in Plaas M Oo NA N D'R IT A 49 Plaat vertoond heeft. De Heer MoEnRriNnc, IV. hadt, gelyk LinN#us aanmerkte, twee, en ÂFDEEL: de Heer SAUVAGES, in dit Kruid by Montpel- Haal lier groeijende „ zes Meeldraadjes waargenomen, °TU* De gemelde Hoogleeraar. PArras zegt, dat „ia, de Bloemen nog zeer onvolkomen befchreeven zyn, en zyn Ed, geeft daar van een nadere op- heldering „ineene Verfcheidenheid van dit Kruid, in drooge Moerasfen. aan de Rivier Jaik , door de Zonnefchyn waarfchynlyk tot laager groeijing bepaald. Deeze hadt een overblyvende Wor- tel, die Jaarlykfe Houtige Stengetjes uitgaf, leggende op ‘den-Grond en dus zig dikwils ter breedte vän een Voet uitbreidende, zynde ook veel dunner en Takkiger dan die van de Jaarlykfe of gewoone .Salicornia. Ook zyn de Aairen, zo'hy ze noemt, dat is de gezegde Blaadjes „ langer en dunner, ieder met tusfchen de veertig en vyftig Bloempjes bezet; die zyn Ed, als in ’t verband op vier ryën geplaatst vondt. Zy puilden naauwlyks uit, en beftonden als uit een Driehoekje , door een enkelen Naad van de Aaïr afgefcheiden , met de onderfte hoeken afgefnee- den tot Perkjes voor de Meelknopjes , draagen- de het middelfte en grootfte Perk den Stamper. Sommige Bloempjes , evenwel ‚hadden maar één Meelknopje, doch ver de grootíte hoop fcheen ‘er twee te hebben. De Stempel was dubbeld en hadt naauwlyks eenigen Styl, De rypwor- dende Bloempjes verdeelden zig in drie als pie= tamidaale Zaadhuisjes , ieder een klein, plat, Nier- onesye Il. D5sr, VII, STUK, RS IV. Am Hoord STUK. Een wige. so EENMAKNIGE KRUIDEN, Niervormig Zaadje bevattende, zynde hari tig van Kleur. ‚‚ De gewóone Plant, (zegt zyn Ed.) heeft s, byna het zelfde mâakzel , met-dit werfchil wy, 5) Alleen , dat dezelve nooit meer dan twee », Zaadjes voortbrengt, zynde flegts het ééne s, Meelknopdraagende gedeelte vrugtbaar, jä », dikwils geen van beïden : zo dat van zulk » een Bloempje alsdan maar één Zaadje , on- > der het, Styldraagend gedeelte, overblyft, > Ooksís in deeze gemeenlyk het eene Meel- s draadje onvrugtbaar of geheel weg : des dan 3 de Bloempjes. Eenmannig worden.” + Dus ziet mien; dan, de oirzaak der gezegde Waarneeming van Doktor BASTER, die aan- merkt ‚ dât dit Krabbe- Kwaad, in Zeeland; jaarlyks uiet Zaad voortkomt. op laage brakke Landen en buitensdyks gelegene Slikken, voor- naamelyk die elk Ty door het Zeewater befpoeld worden (*). Het is, zegt zyn Ed. , geduu- rende de Zomermaanden een gewoone. Spyze; wordende ‚gekookt zynde , van de Houtige Steelen. afgeftroopt ‚ en dan als Salade „ met Olie, Azyn-en Peper, gegeten, - Dus'acht men het een zeer heilzaam middel tegen hetScheure buik te zyn’, en het wordt ook wel tegen den / Win: {*) Mooglyk heeft het wel daar van dien zonderlingen naam: or dât naarnélyk de Krabben, daar in verward raa kende, by ’t afloopen: des Waters daar ingevangen worden, en het haar dus tot nadeel frekt; dach, dit geef ik, enkel als gen Gisfing Op. M oNANDERIË s Winter in Azyn ingelegd, ont in ’t Koude IV. Saizoen die gezonde Verfnapering niet te ont. ARLES beeren: | Hoor Het denkbeeld ;, dat. dit Kruid de Spaanche STUK. Souda zou uitleveren, deedt onzen beroemden „4, Martis Hoogleeraar, den Heer Ga UBIUS, befluiten;, om door zyn Ed. kundigheden in de Chemië de Proef te: neemen, of men dat Zoür ook hief te Lande daar uit bereiden. kon,- In April des Jaars 1764 hadt zyn Ed, zig een menigte ván het jong opfchietend Gewas van Middelbütg doen bezorgen, en nam daat van (wee Pond die men met veel moeite verorand kreeg, Île. werende byna-eén half Pond Afch uit, blaaúwe achtig wit van Kleur: doch deeze Asfche, naaf de Konst uitgeloogd , verfchafte aan zyn Eds niet.dan Kryftallen- van eene Teerlingachtige figuur , volmaakt overeenkomende met die van Zee-Zout, en geenhet minfte teken geevende van eenig Alkali of Loog-Zout, Weshalve ge- dagte Hoogleeraar het volkomen beweezen acht= te, dat ’er, behalve het gemeene Keuken- Zout3 geenerley Vâst Zout uit het Krabbe-Kwaad té haalen zy. Doktor BasTEr, evenwel, ver= haalt, dat hy uit ruim vier Pond, van het gee droogde Kruid, twee Pond Asfche kreeg; dië hem dertien Oncen Loogzout uitleverde. Maf gyn Ed, hadt dit Kruid in de Maand Auguse tus, toen het in bloey ftondt, en wanneer hy het oordeelde volmaakst en kragtigst te zyû 5 laaten vergaderen eù droogen. Is het iet waaï= fchyns IK. Denz, VIE, Stuie s2 — EENMANNIGE KRUIDEN, Iv. fchynlyk , dat de werking van de fterke Zon- AEDRE, nefchyn op de Zeeuwfche Schorren, en de op- Hod sall groeijing tevens, die aanmerkelyke verandering STUK. _ zal hebben té weeg gebragt? Want dat zyn en Ed. Loogzout. genoemd zou hebben , ’t welk maar Keuken:Zout: ware; kan ik van de op- regtheid en kundigheid van wylen mynen waat- den Vrind niet vermoeden. Hier ziet men; ondertusfchen ‚ welk eene oplettendheid op alle omftandigheden ’er noodig is, om uit. Natuur- kundige : ern algemeene beflaiten op te maaken, (*). mn {9} Zoutkrüid. met een weerge Bafleach Salicornia Fruticofa. t g es leng. Heefter- —— achtig. Deess ‚ die als een Verfcheidenheid door fommige Autheuren is opgetekend , ‘verfchilt volgens «de -Waarneeming van Doktor GERARD daar van, door de Steng niet alleen hooger en Takkiger , maar ook de Leedjes bynägelyk van breedte. en ftomp „en digter by een „ dat is kor- ter en. neen, ‚te hebben. Zulks open- baart (*) Het ‘voorige is getrokken uit den Brief van den Heer GAUBIUS „over dit Onderwerp , aan Doktor BAsTER , in des- zelfs Natuurkundige Rauwe ‚ IL, D. blade. 121 „Enz. (2) Salicornia Caule eredto Früticotò. Sal, Articulis Cubze qualibus obtufis , internodiis approximatis. GER. Prov. 328 Salicornia fempervirens, SAUV, JZonsp, 7. Salic. perennis. GOUAN Monsp. 2. Salicornia. Dop, Pempt, 82, Salic, five Kali geniculatum TEMRRD, LOB. Jeon, 395, AKraidb, #80. I2e M Oo N AN DEI 4 33 baart zig in de Afbeeldingen van DoponNzus À IVe en LorerL , alwaar aan dit Gewss de hoogte ion van een Elle toegefchreeven wordt. In de Hoorp- Noordelyke Landen groeit, volgens Linssos, Se deeze Heefterachtige Salicornia niet, maar Ray ie hadt dezelve, in groote menigte, op die Stee- pige Strook Lands, welke ’er tusfchen ’c Eiland Portland en de Engelfche Kust is, gevonden, Aan de Kusten van Languedok en Provence, waar menigvuldige onderloopende Slikken zyn en zoute Poelen, is deeze zo wel als de voors gaande gemeen. Inzonderheid vindt menze om- ftreeks Montpellier overal, zo aan de Zee als aan Meiren , bloeijende in July err Augustus, zo de Heer Govan getuigt. — Niettegenftaande de groote ophef , welke van dit Kruid, als de Spaan/che Souda uitleve- vende, gemaakt is (*), fchynt my doch, dat __ de andere zoute Strandkruiden43 die bevoorens mede onder den naam van Kali befchreeven (+) s doch thans in ’* Geflagt van Sal/ola; ’t welk tot de Vyfimannigen behoort, geplaatst Zyn; zo veel , ja misfchien meer deel hebben in de voortbrenging van,dat Loogzout, dan de Salie cornia. GARIDELL , immers, in Provence woonende , fchryft den oirfprong , daar van , voor- naamelyk toe aan die Soort, welke Groote Kali met Slakhoornswys’ Zaad geheten wordt, en des- (*) Natuurkund. Uitfpanningen , als boven, hladz, 119. (Ì) Gelyk by BAurHrnus en andere Autheuzren. Île DEELe VII, STUKo IV, Arpa : Hiesnns 8TUKe. HI. Salicornia Pi rsi zicâ. Virginie Che. 34 _ EENMANNIGE KRUIDEL deswegen ook thans den bynaam van Soda in c Geflagt van Salfola , voert. Van anderen wordt bevestigd , dat men ’er die alleen toe “neemt (*). Ik zal derhalve van deszelfs be- reiding hier niet fpreeken. (3) Zoutkruid dat Kruidig is, regtopftaande, met zeer eenvoudige Takken. In deeze zyn de Takken tegenover elkander onverdeeld, aan ’t end bepaald met een lange uic Leedjes beftaande Aair , en moet dezelve onderfcheiden worden van de eerfte Soort, wel- ke ook groeit in Virginie. $, In zekere Virgi- 2, nifche Soort , die ik onlangs leevend onder ’t e» Oog had, (zegt de Ridder) was de Kelk een „ Eyronde Schub, Lepelachtig uitgehold en „> Overend ftaande. Hier bevonden zig zeker- 3 Iyk twee Meeldraadjes en een Stamper boe » ven.” Dit is die Salicornia , waar van de Ridder bevoorens-zeide, dat dezelve zeer ge- meen was aan de Zout-Moerasfen in Saxen, gee tyk ik a heb (+) en thans fchynt my de. @) ) Z'e het Vertoog over dit Onderwerp , in het VIEL. Deel der Uiigezogte Verhandelingen » uitgegeven in 't jaar 17634 bl. 403 (3) Salicornia Herbacea erecta Ramis fimplicisGmis. Syste Nar. Veg. XIII. GRON. Virg. 1. (Ì) II. D. IV. SruK, Bladz. 8,9. Doch hiet is, door my „ten groote misflag begaan ‚ met te zeggen „ dat de Virginifche geen Leedjes zou hebben: daar uit {pruitende , dat onze Ridder haare Takken onverdeeld (indieifi) genoemg heeft, Ny M ON A NDR f A, 55 “dezelve zeer met die Verfcheïidenheid , welkede_ IV. Heer PALLAS in Siberie vondt *, overeen te “TPEEL, komen, Hook. STUK. (4) Bend met de Leedjes flomp , van on-*ladz, 45, ‚deren verdikt, en de Aairen Eyrond. 6, salicorzig Van deeze, die de andere kleinere geleedde Arabica, Kali van BAuHINus zoude zyn, heeft de Arabifche: Heer Par ras ook een Afbeelding in ’t gedag- te Werk gegeven , merkende. aan, dat het de fraaifte en fynfte Soort in dit Geflagt is, de gedaante hebbende van den T'amarifch of van de Zeedruif. Zy maakte Heeftertjes » naauwlyks hooger dan een Voet, in Siberie ‚met een Hou- tigen Wortel » die jaarlyks een menigte van Takjes uitgaf ; doch: de Leedjes fchynen hier opwaards ook een weinig dikker, puilende al. daar wederzyds met een hoekje uit en het hadt de Aairtjes als gezegd is, met Bloempjes byna als in de eerfte Soort, die by % end der Takjes eenmannig „ om laag tweemannig waren, en dus ook één of twee Zaadjes voortbragten, (5) Zoutkruid , dat Heefterachtig is , mee_ v. Salicorká Rol- Caspisa, | Kaspifche, (4) Salkornia Articulis obtufis Bafi incrasfätis , Spicis ova- tis, Kali Geniculatum alteram vel minus. C, B. Pin. 230, Morts. Hiff. IL. p. 6io, S. s. T. 33. f, 7. RAT. Hit. zit, Kali Arabum fecunduin genus. Rauw. Salic, Arabica, PALL. Reiz, 481. Tab. A. fig. 2. (5) Salicornia Fruticofa Articulis cylindricis, Spicig Filifore saibus. Kali Arberescens, Tämaxisci facie. BIXB. Cent, I, TFT. ar. f. Io PALL. Zeiz, 480. T. A, f, 20 4. „EL D5EEn Vile STUKe IV. AFDEELe I Hoorp: STUK. Eenwy- mige. 56 EENMANNIGE KRUIDEN. Rolronde Leedjes en Draangtg dunne Aairen, Deeze, van welke door BuxraAumMm de ee- nigfte Afbeelding uitgegeven was, overtreft de anderen zeer in grootte, zode Heer PALLAS aanmerkt , die dezelve vertoont wanneer de Aairen in bloey of in ’t Zaad ftaan , en dus veel dikker zyn , dan de gemelde Autheur ze hadt. De geftalte is niettemin byna eveneens, en daar de eerfte Soort op den bodem van Zou- tige Moerasfen groeide , befloeg deeze , met den Tamarifch , en met andere Kruiden van dien aart, hooger plaatfen. Nog twee andere Soorten ftelt gedagte Hoog- leeraar voor, die door zyn Ed. ook in Siberie gevonden waren. De eene noemt hy Strobila- cea, om dat de Aairtjes naar Pynappeltjes ge= lyken , bevattende ieder omtrent twintig Bloemp- jes, in welken de Meeldraadjes en Styl zeer duidelyk zig vertoonden, Dezelve droeg zeke= re Galletjes, vol roode Wormpjes, en groeide zelden hooger dan een Voet , komende over- vloedig voor , aan de fteile Oevers van het In- derifche Zout-Meir. De andere geeft zyn Ed. den naam van Foliata of Gebladerde , en kon dezelve wel eene Verfcheidenheid zyn van de Arabifche , door uitknaaging van Wormpjes wanftaltig gemaakt, zo zyn Ed, oordeelt, De- zelve bragt doorgaans drie Zaadjes van ieder _Bloempje voort, Naar M o NA ND KRI AS 57 Naar alle gedagten zal dus de Salicornia wel IV. haast een nieuwe plaats beflaan moeten in de Are volgende Klasíe. Hoorps STUK. HierPURIsS. Katteftaart. Morogys Nik, De Kenmerken van dit Geflagt zyn: geen Kelk of Bloemblaadjes : een Meeldraadje en een enkelde Stempel: als ook een enkel Zaad, De eenigfte Soort (1), die by de Duitfchers 1 Kanten-Kruid, als aan de kanten van Rivieren he groeijende ‚ en by de Franfchen Pin aguatic Gemeene, of Pesfe d'Eau, dat is Water-.Pyn of Denne Boom, wegens de Geftalte genoemd wordt, is op ondiepe plaatfen van heldere, ’t zy ftaan- de, ’t zy loopende, doch niet fterk ftroomen- de Wateren , door geheel Europa gemeen. Men vindt ze in ons Land, in de Slooten en fom- mige Graften , van Zuid- en Noordholland, die ’er fomtyds geheel vol van zyn, overvloe- dig. Sommigen hebben ‘er , deswegen , na Cor- pus den naam aan gegeven van Limnopeuce , gelyk VAILLANT, en SEGUIER, in zyne befchryving der Planten omftreeks Verona. De Figuuren van DopoNEus en Loser zyn daar (1) Hippuris. Syst. ‚Nat. XII, Gen. rr. p. 52. Vig. Xi, pe s1. Equis. paluftre , brevioribus foliis, polyfpermum. C. B. Pin. 35, Polygonum foemina. Dop. Pempt. 113. CAMe Epit, 639. Semine vidua. LoB. Jee 702. LOB. Aruidh, 967. Limnopeuce, Sea Fl, Peron, Tom. Ll T. 2. p. 103. . Pinaftella, RurP. Fl, Jen. 275. DiLL, app. Gif. HALL. Helv, k Pe 1974 Ds IL, Deere VII, STUMe IV. ArDEEL 1. Hoorp- STUKe Eenwy- Wiges s8 EENMANNIGE KRUIDEN. daar in gebrekkelyk , dat aan ’t zelve een Hoofd- je, gelyk het Paardeftaart - Kruid gewoonlyk heeft „is getekend. De laatfte verhaalt wel, „dat hy zulks, onder menigvuldige Planten, eens heeft waargenomen; doch noemt het niettemin Duizendknoop Wyfje dat geen Zaad draagt ; tere wyl het, ondertusfchen , fomtyds vol is van Zaad, In Holland, tusfchen Haarlem en Egmond op Zee, zegt hy, grocic het overvloedig. Zyne aanmerking, dat het meer naar ’t Equi- fetum gelykt dan naar ’t gewoone Polygonum of Varkensgras, ’t welk men Duizendknoop Manne- tje plagt te heeten , is zeer juist, Ondertusfchen _ verdient het dien naam ook wegens zyne menig- vuldige Leedjes , welke de Steelen of Stengen, die enkeld uit een gemeenen , onder Water kruipenden Wortel, regtop fchieten en zig dus boven ’t Water verheffen, famenftellen. Het maakt hier door , in ’t klein, geen onaartige vertooning van een Bofch van Pyn- of Denne- boomen. Gezegde Steelen zyn dikker dan die van Riet, en hol: de Leedjes, by ’*t Water vry lang, verkleinen allengs naar boven, tot een Duim en minder langte, Als menze tusfchen de Vingeren drukt , fpringen zy met geruifch aan ftukken, zo de Heer GovAN aanmerkt. Zy zyn ieder omringd met een aanmerkelyk ge- tal van lange fmalle Blaadjes , maakende een Kransje , uit welks holte de Meeldraadjes voort- komen „ die den Styl omringen, zittende op het Vrugtbeginzel , ’c welk een Eyrond Zaadhuisje | wordt ; „Me NA NN D RI A, 59 wordt; bevattende een enkel. Zaad. Deeze 1V. Zaadjes vertoonen zig in de Kransjes om laag , ArDeah. terwyl de Stengen van boven met bleekroode roorp- Meelknopjes bloeijen. De vermaarde VaiLLANT STUK. heeft die deelen der Vrugtmaaking zeer duide- „Jar lyk in Plaat vertoond (*). Onder de hedendaagfche Kruidkundíigen keurt de Heer Harrer den naam van Limnopeuce beter dan dien van Hippuris, als volmaakt de Griekfche naam zynde van het Paardeftaartkruid, Ons Landvolk ‚noemt dit Gewas dikwils Katte- ftaarten ; ’ welk geen oneigen benaaming is ; om dat het veel meer naar die, dan naar een Paardeftaart, gelykt (f). Zyn Ed. zege, dat het in fommige Meiren van Switzerland verfchei. de Voeten hoog groeit, verheffende zyne Stee- len, die zig naar den Stroom der Rivieren buí- gen, zelfs uit het diepfte Water. „, Zo veel s Blaadjes, wier getal twaalf of meer is, zo s> veel Vrugtbeginzels (Ovaria) , in ’t ronde »» (zegt zyn Ed.) om den Steel, die met een ss wit Bloemblaadje (Corolla) gekroond zyn, ‚„ En uit hun topje, naar den Steel toe, een sa krom Styltje (Tuba) , voorwaards één zeer 2, dik, gefteeld , Meelknopje (Antiera) voort- s, brengen.” DILLENius zegt, dat dit Gewás geen Bloemblaadje heeft, maar Bloempjes uit | twee ' (*) Mem, de PAcad. R. des Scione. de Paris. 1729. Pl, I. Eig, 3. (Ì) In Duitfchland is fommig Equifetum ook by den naam Van Katzen-Zagel en Katzen. Wedel , dat op ’t zelfde uic- komt, bekend volgens TABERNBMONTANUS. Me DEEL, VIL, STUK, | IV. ArDEBELe jnke Hoorp- STUK, … Eenwy- wig le 60 EENMANNIGE KRUIDEN, twee Meeldraadjes beftaande met geele Knopjes s tusfchen welken, in ’t midden , een kort Styltje zig vertoont, op het Vrugtbeginzel. Zou dee- ze laatfte ’er ook het Paardeftaartkruid met Bla- den van Bezem-Vlafchkruid van Bavninus (*) voor genomen hebben : ’t welk HALLER als een Verfcheidenheid aanmerkte ; doch VAtrLANT als een zelfde Soort? Men vindt het laatstge- melde, volgens BAUHINUS, te Bazel, in de Michelfeldfche ‘ Moerasfen „ als ook in een Beekje nevens den Galg: alwaar de Heer Har- LER de gewoone Katteftaarten gevonden heeft, Hier uit blykt dat de gemeenfte Planten dikwils de meefte verwarring baaren, Van Tweewyvigen zyn, in deeze Klasfe Vier Geflagten, als volgt Cor IisrPER MUM Wantz-Zaader. De Griekfche benaaming van dit Geflagt is van ’t Woord Koris, dat een Wants betekent, en van Spermos Zaad, om dat de Zaadjes naar een Weegluis gelyken, afgeleid, De Kenmer- ken zyn; geen Kelk, twee Bloemblaadjes en een Meeldraadje ‚maar twee Stylen of Stempels en een enkeld, ovaal , naakt Zaad, Het bevar twee Soorten, beiden Europifche of Afiatifche Kruiden , als (1) (*) Eguifetum paluftre Linarie Scoparia folio. C. B. Pradr, Ps 240 MO NA N DRI A, Gr G) Wantz-Zaader smet zydelingfe Bloemen, IV, ÂFDEEL. Van deeze eerfte Soort heeft de Franfche , OOR Kruidkenner Jussieu, door wien de benaaming STUK. in trein gebragt is, de Afbeelding gegeven. Hy 1 zegt, dat dezelve zig omtrent een Voet verheft , „en Air hebbende een Stengetje dat zig verdeelt in Tak-/pifslium, jes, die hoekig Zyn en buigzaam, glad, groen Es doch doorgaans om laag paarfchachtig, welke Kleur zig fomtyds over ’t geheele Plantje , als het begint te verwelken , verfpreidt. De Blaad- jes gelyken ‘naar die van Hyfop, zynde de on- derften en grootften ongevaar anderhalf Duim lang , op de breedte van twee Liniën of een zesde Duims: allen ongefteeld, Vleezig, don- ker glanzig. groen ;- de bovenften met eenige witte _Wolligheid. Deeze ftaan byna regtop, doch de onderften ftrekken zig waterpas uit. De Bloemen zyn als gezegd is, Uit derzelver Oxelen, naamelyk, komen zy voort, en zyn uitermaate klein, hebbende twee Bloemblaadjes en één Meeldraadje, met een Stampertje dat twee korte Hoorntjes heeft , wordende een Vrugtje of Zaad, dat rond van omtrek is en naar het Takje toe een weinig hol , een klein Zoompje hebbende en een Puntje van boven, omtrent een zesde Duims lang (*). De Dit (1) Corispermum Flor, lateralibus Syst. Nat. XII. Gen, 12, Pe 52. Weg. Xlll. p. 51. Cor. Flor. alternis. Hor. Clif, Re Lugdb. &c. Parr. Reize. 1, DEEL. Pe 434. C*) Mens, de V'Acad, R, des Sc. de Paris, 1713, Pe 2440 Pl. zo, Ile DEEL, Vlle STUKe 62 EENMANNIGE KRUIDEN. Dit Plantje komt jaarlyks van zyn Zaad op, Het groeit in Languedok , op Zandige Gron- den, als ook in Duicfchland en aan den Wol: ga-Stroom in Tartarie, De Heer Partas heeft het in Siberie of aan de Kaspifche Zee waar: genomen , twee Voeten hoog, met Aairswyze Blocintakjes, de Bloemblaadjes als enkele Vlies: jes » tusfchen de Schubben der Aaifen voorts komende en twee Meeldraadjes hebbende, Vol- gens den Heer WERNISCHEK heeft het ’et meest één, dat lang en krom is , doch fom- tyds ook twee of drie, en het zoude van vere {chillende Sexe zyn (*). In de Tuin, dien de Vader van den Heer LiNN us, Dorp-Predie kant in Gothland, hadt aangelegd , vond. zyn Ed, , op zynen Gothlandfchen Reistogt, dit Plantje bloeijende, en nam daar in , als iets byzonders ‚ waar , hoe de onderfte Bloemen vier, de naastvolgende drie en twee Meeldraad- jes, doch de bovenften maar één Meeldraadje hadden (4). Het heeft ook een overblyvende Steng , aan de Zeekust van Languedok, vol. gens den Heer GOUAN, die hetzelve , Jaar- Iyks vergaande , op andere koudere plaatfen gevonden hadt (1). (2) (*) Genera Plantarum, Vienn, 1763. p. 174. (Ì) Orr. and Gorhl. Reize, Stokh. 1764. p: 334 (4) Annouum vidimus in alijs locis frigidioribus, Hert, ‘Reg. Monsp. p. 3e M o-N A N Dr IRT EK, 63 (2) Wantz-Zaader met rappige Aaïiren. IV. } ArDERL: Deeze , welke alleen in ’t Rusfifch Gebied is 5 Ei waargenomen „ wordt Rhagroflis met Rietach- sro, tige Bladen van dengeleerden BuxBauMge- mm, tyteld, die ’er een Afbeelding van geeft. Men Vti vindtze, volgens hem, ook dgn de Wolga en gel in de Wildernisfen der Kofakkeù, De Hoog: Rietbia- leeraar ParrAs nam deeze Soort ook op zyne Îiee Siberifche Reize waar , en bevondt dezelve grootelyks van de voorgaande te verfchillen. Zy was ftyver , drooger en hadt fteekende Blaadjes. De Bloemfchubben, in de Oxels der Bladen ‚vergaard tot korte Aairtjes , liepen uit in een f{tyf Borfteltje. Het Vrugtbeginzel hadt twee breede Vliesachtige omgekromde Stempeltjes en het Meeldraadje was altoos en- keld, met een Eytond byna tweevoudig Mcel- knopje. C A LELITRICHE, Sterrekruid, De Kenmerken van dit Geflagt zyn twee Bloemblaadjes , met een enkel Meeldraadje , den Stamper gevorkt of in twee Stempels vet- deeld hebbende, en een tweehokkig Zaadhuisje uitleverende, met vier Zaaden. | Het bevat, volgens den Ridder, twee Soor- ten, die beiden in de Slooten of Staande Wa. teren van Europa gemeen zyn. (E) (2) Corispermum Spicis (quarrofis. Hort, Upf. 3, Rhagroftis Fol. Arundinaceis, Buxs. Cent. III, p. 30. T. 55. TALL: Reize, 1. D. Ps 495, Il. DEEL, VII, STUK. Hoorp: STUK. I. Callitriche Verna, Voorjaars, 64 EENMANNIGE KRuIDENs, (1) Sterrekruid met de bovenfte Bladen ovaal en Manwyvige Bloemen. Tot deeze Soort wordt thuis gebragt de Callitriche- van PLiNius, door CoLuMNA afgebeeld „ en dus zekerlyk genaamd wegens de Haairigheid van de geele Vezelige Worte- len. Ik geef ’er den naam van, Sterrekruid aan ‚ volgens den Latynfchen naam Stellaria ; onder welken het befchreeven is en afgebeeld door Loser, die zegt dat de Heer van Reg- NOUTRE ‚ een groot Liefhebber van Kruiden, hem bekend, die geen kosten fpaarde om de- zelven, zo vreemd als inlandfch , naar ’t Leven te doen afbeelden, hetzelve Water-Sterrekruid noemde. De teden hier van was, dat: hetzel- ve, op ’t opperfte van zyne lange „ Haairach- tig dunne Steeltjes , naar die van de Cuscuta gelykende, groene en Sterswyze Bloempjes en Zaad voortbragt. Hy zoude beter gezegd heb- ben , dat diet Kruid, aan ° end der Steeltjes, Tropswyze op het Water dryvende Blaadjes hadt , in welker midden zig de Bloempjes en het Zaad vertoonde. De gedagte Steeltjes zyn met Blaadjes bezet, zodanig. naar die van Muur gelykende, dat J. BAUHINUS ’er, deswegens Bord den (1) Cailitriche Fol fuperioribus ovalibus, Floribus andro- gynise Syst. Nat, XII. Gen. 13. p. sz. Veg. XIII ps ste Fl, Suec, 3. Corispermum Fol. oppofitis, Fl, Lapp. 2. GRON, Virg. 3. Stellaria aquatica. C. B. Pin. 141. LOB. Icon. 79ze Kruidbe 963. Aline Aquis innatans Foliis longiusculis. J. B. Zijt. ML, ps 786. Stellaria, DILL, Nova Gen, p‚ 159, Tab, VL, M on áÁN»BREA 65 den naam aan geeft van dlfine, die op’t Wa- 1V} ter dryft, met langwerpige Blaadfes, wien In de Afbeelding van Loser is dit gebrek, Horas dat- het geheele Gewas zig aldaar als onder STUK Water zynde vertoont: in die van Bauarnus , PE dat de toppen te veel boven ’t Water uitftee- ken, Doch ’t valt moeielyk , een regte fchets te geeven van dit Plantje in eene zelfde Figuur. Men vindt het onder ’t Kroos, in de Slooten ‚ van ons Land, op zeer veele plaatfen , alwaar het zig altoos voordoet als groene op het Wa- ter dryvende Sterretjes: die nogthans niet, ge= Iyk het Kroos, losfe hangende Worteltjes heb= ben , maar met hunne Steeltjes, met fmalle Bladertjes overhoeks bezet, veeltyds in de Grond of op den Bodem der Slooten , geworteld zyn. Gezegde Sterretjes beftaan uit Blaadjes , die inwaards allengs verkleinen , in ’t midden de Bloempjes bevattende, die Mannelyk en Vrou- welyk op een en *t zelfde Gewas voorkomen: > welk met den naam van Manwyvige bedoeld wordt , door den Ridder. Zyn Ed, hadt dit Kruid, bevoorens, zelfs onder de Eenhuizigen geplaatst gehad, De deelen der Vrugtmaaking zyn door Dir- zeNius duidelyk in Plaat vertoond: döch vol. gens de Waarneemingen van den vermaarden VAILLANT heeft daaromtrent een aanmerke= lyk verfchil plaats : want zyn Ed. beeldt die van de gezegde Zlfine van J. BAUHINUSaf, als twee Meeldraadjes hebbende, die uit een E eene Ee DEEL. V1L, STUXe EV. 66 EENMANNIGE KRUIDEN. 2 eenbladigen Kelk voortkomen (*), en geeft in Agen tegendeel de Vrugtmaaking van de Alfine of Hoorg STUK, Stellaria , welke het Tiweebladige Moeras-Kroos met een vierhoekige Vrugt van C. Bauuinus Twewyje js , byna zodanig op, als ik gemeld heb, naa« Vie IE. Stellarsa: Autumnas dis. Herft(ch, melyk. met een tweebladig Bloempje en één Meeldraadje (+) : zo dat omtrent dit Kruid, gelyk de Heer HarrER aanmerkte, insgelyks ftoffe tot nader onderzoekingen overblyft. In- zonderheid, dewyl gedagte Kruidkenner zegt, dat de Vrugt in ’c Geflagt van Stellaria rond en platachtig ‚ aan den omtrek uitgehold is , ge- lyk de Schyf. van een Hiysolokie CL), (2) Sterrekruid met alle de Blaadjes fmal, aan de tip in tweeën gedeeld, de Bloemen twese Mlagtig. Deeze Soort, onder den naam van Smalbla= dig Moeras-Kroos , welk de Blaadjes aan ’t end verdeeld heeft, door den Heer LOESEKE in Afbeelding gebragt onder de Pruisfifche Plan- ten, komt, met en benevens de voorgaande, in onze Staande Wateren voor. Hier toe brengt j Lir- (*) Botanic, Parifiens. Tab, XXXII. Fig, Kos (Cf) 1bid. in defcript. pe í (1) Le Fruit et rond, applati „8 creufé dans fa circonfe- rtence comme une Poulie, (z) Callitriche Fol. omnibustinearibus, apice bifidis, Flore Hermaphroditis. Fl. Suec, 4. Lentic, pal, anguftifolia, Folie apice diff. Lors. Pruf. 140, T. 38, Aling Aq. minor & fiuitans. C. B. Pin. zste Linneus thans de Kleine en vlottende Water- IV, Muur van C. BauriNus t'huis, welke door Árpzet? VAILLANT tot Zyne gezegde Stellaria was Hoor. betrokken , die. vrugtbaare en onvrugtbaareSTUE. Bloempjes hadt. Hier worden de Bloemen ge- Digynia, zegd tweeflagtig ‚dat is alle de deelen der Vrugts maaking bevattende, te zyn. Deeze voert den bynaam, van haar bloeijen in de Herftst, Beekioks TU Me Bes-Melde, __ De Kenmerken van dit Geflagt zyn , een drie= deelige Kelk zonder Bloemblaadjes , met één Meeldraadje en een dubbelen Styl: een enkel Zaad , dat vervat is in een Befieachtige Vrugt. Twee Soorten zyn daar van aangetekend ; beie den in Europa huisvestende, naamelyk (1) Bes- Melde met geaairde Endelingfe 1. Hiù of dies. Blin Capitata, Dit is een Jaatlykfch Gewas in verfcheide On deelen van Europa, doch inzonderheid in ’ Graaffchap Tyrol groeijende, zo LINNEUSs aantekent, Het wordt door BAumrnus afge- beeld en befchreeven. Uit een Vezelig Wor: teltje geeft het Steeltjes van een Handbreed hoog ö (1) Blitum Capitellis Spicatis terminalibus, Syst. Nat, XII. Gen. 14, Ps s2. Pig. XIIL. p. sr. H. Up/. 3. Blit, Fols triangul. dent, &c. Wir. Clif]. 1. R. Zugdb. 206. H. Cliff. 28: Atriplex Baccifera, Raj, Hift, 197. Atriplex fylv. Lappalds habens, C. B, Pin, 119. Prodr. 58, Je. bona, Ea s IL. DEELe VIl, STUKe 68 EENMANNIGE KRUIDEN. IV. hoog, met donker groene hoekige Blaad- Are jes , als die van ’t Kruid , dat men Ganze- Hoorp- voet noemt , overhoeks bezet , en aan der- STUK. zelver oirfprong komen twee ruige Bolletjes , BE als Korianderzaad, een klein, zwart, platachtig Zaad bevattende. Op zeker Gebergte in Pro- vence groeit het hooger, MEESE zegt, dat deeze Soort te Franeker in Vriesland aan de Wallen, by Koornlanden , en op fommige We- gen een weinig buiten-de Stad , voorkomt. Pe (2) Bes- Melde met verfpreide Zydeling fe Virgatum, Hoofdjes. Gerifte, Tot deeze Soort behooren die Kruiden, aan welken BOERHAAVE den naam van Chenopodio- Morus gegeven hadt, ten deele van het Loof ; t welk naar ’t gemelde Ganzevoet-Kruid ge- Iykt, ten deele van de Vrugten , die naar Moer- beijen zweemen, afkomftig,. Hierom noemde BauniNus het Wilde Melde, met Vrugten als Î van den Moerbefie- Boom. BoERrHAAve geeft ‘er een Sappige Vrugt als een Aardbezie of Moerbey aan, en maakt twee Soorten, waar van de eene en grootfte door ALpIiNus, inde Farnefiaanfche Tuin, zeer wel is afgebeeld , die het noemt Spinagie welke Aardbefiën draagt. De (2) Blitum Capitellis fparfis lateralibus. HZ. Up/. 3. He Cliff. Re Lugdb. Atriplex fylvekris Mori fruêtu. C‚ B. Pin, 119, Chenopodio-Morus, BOERH. Lugdb, Il, p. 91. Spinachia Fragifera, ALD. Farn. 8s. Atriplex fylv. Baccifera, CLUS. Hifk, 135e HALL. Helv. 176. | MOOR AM DR Í'Al 69 De Vrugten gelyken inderdaad naar deeze meer IV, dan naar Moerbeijen , en het Blad is volkomen * FDEELS als dat van Spinagie. Men kan daar van de göosst Bladen, zegt hy, tot Moes gebruiken, en de STPE Vrugten als Aardbeijen eeten,. De Kleine, die Dignis, CE befchryfc, heeft de Bladen kleiner, en groeit omtrent twee Voeten hoog. Aan de Takken komen Risten van groene Bloemhoofd- jes, die vervolgens Bloedrood worden en een Zaad bevatten, dat rond is en zwartachtig , bye. na als Koolzaad, De Vrugt bevat een Sap , dat donker-rood is en laf van Smaak. ’t Ge: was zaait zig, in de Hoven, daar het eens ge- dragen heeft , overvloedig, Het fchynt zyne _ natuurlyke Groeiplaats te hebben in Spanje en Tartarie, IL. HOOFDSTUK, Defchryving der TWEEMANNIGE KRUIDEN (Diandria) ‚dus genaamd om dat zy twee, Meel- draadjes hebben; tot welken de Eerenprys , Godsgenade, het Yzerkruid, de Salie en ane deren behooren, e Tweemannigen worden, in het Stelzel der Sexen, in Een-, Twee en Driewy- vigen onderfcheiden. Van de eerften zyn nog verfcheide Geflagten te beleren, als, voor eerst ‚ dat van E 3 ERANe MH. DEEL. VIL, STUK. Ms. AFDEEL. i. Hoorp- STUKe Eenwy- wize. Zo TWEEMANNIGE KRUIDEN. ERANTHEM UM. Vroegbloem, Deeze benaaming , die eigentlyk Voorjaars- Bloem betekent, voorheen op fommige Planten toegepast geweest, geeft de Ridder thans aan een Geflagt, welks byzondere Kenmerken zyns een vyfdeelige Bloem met een Draadachtig dun Pypje: de Meelknopjes daar buiten: de Stem- pel enkeld: de Vrugt nog onbekend. Drie Soorten, altemaal Kaapfche, zyn hier thuis gebragt, paamelyk | (4) Vroegbloem met sera Eyronde ge- fleelde Bladen, Deeze heeft de gedaante van het Kruid dat men Lychnis noemt of dergelyke , als beftaande uit lange Stengetjes, bezet met Eyronde, we- derzyds.fpitfe , lang gefteelde, gepaarde, ef- fenrandige, gladde, geaderde, groote Bladen; Aan *t End van deeze Stengen komen één of drie Aairen voort; welke Schubswyze famenge- fteld: zyn uit Lancetvormige gröene Blikjes, die ieder’ een lange paätfche Bloem bevatten. Hier wordt de Kleine Santorie van: RA v, met lang- werpige fpitfe Bladen, en eene uitgebreide groote hoogroode Bloem , t’huis #ebragt. @) (1) Eranthemum Fol. Lanceolato-ovatis ‚ pEtiolatis. Syst. Nat, XIl. Gen. 23. p. 56. Weg. Kille pe-sse-dl, Zeyl. is. Ephemerum Lychnidis Flore Africanum, HERM. Par, 15 3e Gent. minus &c. Ray. Suppl. 527. Derek Wo DER UK và 8 (2).Vroegbloem met zeer fmalle, ver afflan- IV. dige, gene Bladen. | f H $ Tot deeze Soott js thans de Selagò dulia, sor. welke ik bevoorens begreepen had geheel uitge- laten te zyn *, betrokken, Het is een fraay Erarthe- 3 UI ANG Se Kaapfch Heefterrje ‚ waar van de Hoogleeraar rifotium. J:’BuRMANNUs, onder den naam van Thvme- hide léa met zeer fmalle Bladen en geaairde Bloemp- alb ie jes; de Afbeelding gegeven heeft. De Afri- kaanfche Walerianella met Heyblaadjes , van CoMMELYN, verfchilt zekerlyk in Bladerloof en figuur der Bloemen (*). De befchryving van den Ridder is als volgt. » Een regte Takkige Steng. Getropte fmalle, ‚Bladen. Enkelde Trosjes aan ’t end, die ‚> zeer lang zyn en regtopftaande. De Bloem sscheeft een Draadachtig Pypje, dat zeer lang 5, is; met den Rand in vyven gedeeld, klein ‚‚ en ftomp. Het Vrugtbeginzel is Eyrond 5 „de Stempel enkeld: de Meeldraadjes flegts », twee binnen het Bloempypje, met opleggen- ‚> de Liniaale Knopjes; de. Vrugt onbekend.” (3) (2) Eranthemum Fol, linearibus remotis patulis. Syst. Veg, XII. Selago dubia, Sp. Plant, 877. Thymelza Fol. anguse: tis(imis linearibus, Flosculis fpicatis, BURM. be 130. Te 47. Fig. 3e (*) Zie dezelve tot de Selago polyftachya thuis gebragts in ons V. STUK, bladz. 324. E 4 1. DEEL. VII. STUme 22 TWEEMANNIGE KRUIDEN, Iv (3) Vroegbloem met Eyrond-Liniaale, op els Aro aj kander leggende , Blaadjes. en Van deeze Soort, die de Lymerige Afrikaan” ur. fche Heefter , met Heybladen, is van Comme ee LYN, in de Amfterdamfche Kruidtuin voorko. vifoium. mende, geeft de geleerde BE RrRGIuS een-om- Klieinbla- f 8 : dig. {tandige befchryving. De Blaadjes zyn naauw- lyks een Nagel lang. De Blikjes, uit welken de Bloem-Aairen beftaan, zyn Eyrond, gefpitst en hol. Het Vrugtbeginzel is rondachtig. C ; RE EAR Stevenskruid. De byzondere Kenmerken zyn een rwreella: dige Bloem, eén. tweebladige Kelk, boven het Vrugtbeginzel ,' dat eene Vrugt of Zaad worde, met twee Holligheden. | Hier van zyn twee Soorten, beiden in a Europa grocijende , naamelyk DK p (1) Szevenskr uid met cen erts kal STEE zand veele Trosfen en Eyronde Bladen, Parysíche. E Waarom die Kruid, in *t byzonder, den by- naam (3) Eranttemum Fol, cvato-linearibus imbricatis. BERG. Cap. 2. fant. 171. Frutek Afrie. Erice folio ‚ glutinofùs Fiore Spicata alho. Comte Hort. SI. p. 119. T, 6o. {1} Circta Caùle ereko , Racemis pluribus: Syst. Nate XII. Gen. z4. p. 56. Weg, Xlil. p. ss. Fl, Succ. H, Clif. Re Zugdb. DALIB. Paris. It, -Scan. 213. HALL: Helv. 456. Sola- nitolia Circza difta major. C. B. Pine 168, It. IWeflgothe 213. Circwa Luretiana, LOB. Jcon. 266. B, Circxa Canadene fs latifolia Flore albo, TOURNE, Jut, 301, B B NON DB R TI A. 23 Daam van Parysfche hebbe, terwyl het in: ver- fcheide andere deelen van Europa, zo wel als IV. ÄFDEELs u. omíftreeks Parys, ook in ’t wilde groeit , is dui- Hoorn: fter. Ondertusfchen is het by dien naam alge-°T9Ee « Í JL PAL meen bekend. „ Die van Parys (zegt LoBEL.),s. & OETZEN ;, houden voor Circea cen Plant , met Bla- „ ders die van de Nagtfchade , Perfikkruid of …, groote Klokjes-Winde gelyk , voortkomende „> an een dunnen Steel van een Elle hoog , wel- „, ke helder blinkende is en van een roode Kleur s als de Wyngaardbladen in de Herfst. De „, Bloempjes , digt by een ftaande, zyn wicache „… tig van Kleur.” TouRNEFORT merktaan, datde Afbeelding van TABERN&MONTANUS beter is dan die van LoBerer, welke de Bloe- men vierbladig vertoont, Zo heeft ook J. B a v- HINuSsS de Kelkblaadjes verward met de Bloem- blaadjes, zegt hy, en RA v heeft het Gewas wel befchreeven ‚maar men moet ’er byvoegen , dat de Vrugt in twee Holligheden verdeeld is, die ieder een Zaadje bevatten Gy, Dit is woordelyk nagefchreeven door Fang. &ou, die aanmerkt (f), dat, fchoon de benaa- ming van de vermaarde Toveres Circe fchyne afgeleid te zyn, nogthans aan deeze Plant gec- ne kragt, die iets wonderlyks in heeft, toege- fchreeven worde. Zy groeit , zegt hy in de Bosfchen en op vogtige plaatfen, in Vrankryk | OVCr= {) Heb. aux env‚ de Paris. p. 419. (+) Deser. des Plant, Tom. III, pe 1946! OS ä, Deele VII. STUKe za _ TWEEMANNIGE KRUIDEN, „IV. overal: volgens den Heer HALLER door ge- AFDEEL, heel Switzerland , zelfs in het Bergagtige gedeel- Hoorp- te. ’t Gewas komt ook wild voor in Duiefch- STUK. land, Sweeden, Engeland , en in verfcheide ES i4 donkere Bosfchen van onze Nederlanden, op __ vogtige plaatfen, zelfs by Haarlem, en elders in onze Provincie, Hier wordt, als eene Verfcheidenheid , thuis gebragt de Kaniadafche breedbladige Circea van TouRNEFORT, met witte Bloemen, diemen, in de Bosfchen van Noord-Amerika aantreft, WEINMANN vertoont ook eene met Vleefch- kleurige of Roozeroode Bloempjes-(*) , maar die hebben vier Blaadjes „ het welk nrisfchien een fout der Afbeelding zal zyn ; gelyk gemeld is ten opzigt van anderen, Dat de Bloemfteeltjes zig, als de Bloemen afgevallen zyn, nederwaards keeren naar den Steel, is iets aanmerkelyks, ’t welke den Geflagtnaam billyken mogt. Men vindt het, by fommigen, het Kruid van Ste- phanus of St. Stevens-Kruid ‚ getyteld. Ook wordt de oplegging van een Papje der Bladen tegen de Aambeijen by CHoMEL aangepree- zen. Dat GEsNERUS dit Kruid Ocymaflrum Verrucarium genoemd heeft, is zonderling. Jt (2) Stevenskruid met een leggende Stene, een rcl4 je wan enkele Tros en Hartvormige Bladen, Alpuche. ve Dit rd (*) Kruidh. 11. D. PL. 389. (2) Circea Caule proftrato,* Racemo unico, Fol. Corda- tis. Fl Sutc, 7. Circa Calyce coloraro, Fl, Lapp. 3. Circza minima Fol, brevieribus dentatis, HALI. Helv. 456. Ciírcaa minima, COL, Zephr. IL. Pp. 79e Te Boe N Dea mome. ms. Dit is een kleine Soort van Circea, op de rv, Alpen van Switzerland zo wel als op de hooge Arpzer. koude Laplandfche Bergen groeijende, en, be- Ed halve ’t gemelde , inzonderheid van de voor-srux. gaande verfchillende , doordien zy de twee Kelk. he laadjes niet groen , maar gekleurd en aan de” Bloemblaadjes als aangelymd heeft: des dit Kruid eene éénbladige Bloem fchynt te heb- ben. Het groeit naauwlyks een Vinger hoog, Men zoude het misfchien , zo de Heer Har- LER oordeelt, ook als eene Verfcheidenheid kunnen aanmerken, | Ver RON ICA, _ Eerenptys, Van dit uitgebreide Geflagt is de Kelk in vieren gedeeld, zo wel als de Bloem, die een- bladig is en Raderachtig uitgebreid, met de onderfte Lip fmaller , en die daar tegenover ftaat breeder. De twee Meeldraadjes verbree- den opwaärds en hebben lange Meelknopjes. De Styl is Draadvormig nedergeboogen, met een enkelden Stempel. De Vrugt is een Hart- vormig Huisje , met twee Holligheden en vier Klepjes, bevattende veele rondachtige Zaadjes. …Zeven-en-dertig Soorten bevat thans dit Ge- flagt, welke in drie Afdeelingen , naar dat zy ge-aairde , :getroste of enkelde Bloemen hebe ben, en in de volgende orde door den Ridder voorgelteld zyn. * Met ge-aairde Bloemen, ft | en U, DEEL, VII, STUKe 26 TWEEMANNIGE Kruipen. Iv. … (z) Eerenprys met endeling fe Bloem-Aaïîren ; AFDEEL. rr zeven gekranste Bladen; de Steng eeniger= Hoorp- maate ruig. STUK, ie Van haare Groeiplaats heeft deeze den by- sia naam, zynde een der hoogfte Gewasfen in dit Siberifche. Geflagt. De Steng is vier Voeten hoog : de Bladen zyn eens zo breed als in de volgende. De endelingfe Bloemfteeltjes enkeld : de zyde- lingfe met twee gepaarde ovaale Blaadjes: de Bloemen blaauw met een klein Pypje, in ípitfe Slippen verdeeld , onder ieder een zeer klein Blaadje: zo GMELIN heeft waargenomen (%). IL (2) Eerenprys met end, Bloem- dairen, ee Wirsinica. Virit. of vyf Bladen. che, Deeze, in Virginie groeijende , heeft vier of vyf Bladen by elkander , Kranswyze aan de Leedjes geplaatst en Zaagswyze getand. Zy groeit tot een taamelyke hoogte en bevindt zig jn de Kruidhoven van Europa, draagende wite te Bloem-Aairen. (3) {1) Veronica Spicis terminalibus „ Fol, feptenis verticillatis , Caule fubhirto. Syst. Nat. XII, Gen..25: p. 57. Veg. XIII. p. 56. Veronica fpicata altisfiina &c, AmMm. Ruth, zo. Te. 4. (*) Limbo acuto parvo fchryft de Ridder, dat niet verftaane baar is, ten opzigt van Bloempjes in vier lange Slippen ver- deeld, gelyk de Afbeelding aanwyst. (2) Veronica Spic. term. &c. Ver. Fol. quaternis quinisve H! Cliff. 7 GRON. Virg. R. Lugdh. zor. Veronica Virgis gigne procerior &c. PLUK, Alm, 383. T. 70. Ks Bs Dn No DeeR iE AS Ti (3) Eerenprys met end. Bloem- Aairen, en Iv. drie Bladen die egaal getand zjn. Arne | k bals. , Hoorps De driebladigheid maakt deeze zonderling , sr, die haare Groeiplaats heeft in de ‘Zuidelyke deelen van Europa en in Siberie. Zy komt ne ook fomtyds voor met gepaarde of overhoekfe Badde Bladen , zo de Heer GouAN aanmerkt, die 'er zo wel de ge-aairde Smalbladige als Lang- bladige van TOoURNEFORT toe betrekt, waar van de Breedbladige eene Verfcheidenheid zou zyn , volgens FaBrtcius, in deszelfs befchry- ving der Planten van den Helmftadfchen Tuin. (4) Eerenprys met end, Bloem-Aairen, en drie Iv. _ Bladen die ongelyk getand zyn. dale Deeze, die haare Groeiplaats in dorre onbe- lommerde Landsdouwen, aan de Zeekusten van Europa heeft, is, zo wel als de voorgaande , doorgaans driebladig ; maar de Ridder wil ze door de ongelykheid der Zaagswyze Tandjes onderfcheiden hebben. Zyn Ed. hadt dezelve by de Laplandfche Grenzen , aan den Noorder Oceaan, dikwils gezien, doch nergens was zy hem (3) Veronica Spic, term, &c, Ver. Spicata angustifolia. C. B. Pin. ToURN. Jnf?. 143, Veronica mas furre@&a elatiore BARR. Aar. T. 391, (4) Veronica Spic. term. &c. Oep, Dan, 374. Fl, Succ, Ver. Fol, fzpius ternis. H., Chff. R. Lugdb. Lyfimachia fpi- cata coerulea, C, B. Pin. 246, Pfeudo-Lyfimachium ceruleum, Dop. Pempt, 86, Lon. Je, HKH. DEEL. VIL, STUKe / 28 TWEEMANNIGE KRUIDEN, IV. hem overvloediger , dan aan de Zeekusten by ASDEEL, Torna, voorgekomen: hier van de bynaam. md (5) Eerenprys met end. Bloem-Aaîren en gee STUK. | v. paarde, Lancetvormige , Zaagswys’ getan- __Weroniea : Lansifolia, de fpitfe Bladen, Langbla= \ / dige, Onder deezen bynaam wordt hier de Breed- bladige Eerenprys t’huis gebragt , welke door Crusius in Ooftenryk was waargenomen. KrRA- MER zegt, dat zy ‘er veel voorkomt in de Berg-Bosfchen. Zy groeide ’er, met enkelde Takkige Stengen, een Elle hoog, en hadt de Bladen twee of drie Duimen lang, één Duim breed , dik en donker groen. Behalve deeze groeijen in de Zuidelyke deelen van Siberie en Tartarie nog twee Verfcheidenheden , welken AMMAN andere Lungbladige en Ge-aairde met Brandenetel- Bladen getyteld heeft, Deeze laats fte hadt de Bladen een Duim breed en derd- half Duim lang, uitloopende in een zeer fmal- le fpitfe Punt. De Langbladige groeit ook in Sweeden , en, volgens den Heer pr Gor- TER» te Heemfe, langs de Vecht, in Overe ysfel (*). (6) (5) Weroniea Spic. term, Gc, H. Up/. Fl. Sute. IL N. 54 Ver. Spicata latifolía. C. B. Pin, Ver. 1. ereâior latifolia, Crus. Mift. I. p. 346. Pann. p. 617. Ic, 618. B, Spicata longifolia altera, sy, Spicata Urtica folio, AmmMme Ruthe 26, (*) Flora Belgica, 1767. P. 3» — _DiANDRIA ri) (6) Eerenprys metend, Bloem-Aaîren , gepaair- IV. de gekartelde ftompe Bladen, en een Wolli- hdi ges regiopftaande Steng. Hoorp. STUK, In de gene, die hier aangehaald is, uit den _ vr. Leidfchen Tuin, waren de onderfte Bladen ge- 47278 karteld en gefteeld, de bovenften ongéfteeld en _Gryze effenrandig. Het is de Ge-aairde Wollige en gryze Eerenprys van AMMAN, die ruim cen hi Span hoog groeit in de Woeftynen van Tartas rie, kleine Aairtjes draagende van blaauwe Bloempjes. MessErscHMID hadt dezelve met de Ruige Alpifche Eerenprys, die Bladen als de Madelieven heeft , van Bauminus , ten onregte verward. (7) Eerenprys met end, Bloem-Aairen,gepaar- vi. iCal 8. de gekartelde ftompe Bladen, en een regt- ee opgaande zeer enkelde Steng. Deeze groeit in open Gras-Velden door ge- heel Duitfchland, als ook in Vrankryk, Swee den en Groot-Brittannie, doch is niet zeer ge- meen. (6) Veronica Spic, term, &c. H,‚ E'p/. 7. Ver. Caule Frue ticofo Foliis oblongis &c. R, Lugdb. p, 530. N. 16. Veronica Spicata Lanuginofa êt incana , Floribus coeruleis. Amm, Ruth. N. 30. (7) Veronica Spic. term. &c. Fl Swe, Il. N. 10. OzD. Dan. sz, Vers Fol. oppofitis , Caule Spicâ teriminato. H, Cliff. 8. R. Lugdh. 302. Veronica Spicata minor. C. B. Pine 247, VAILL. Paris. Te 33. É. 4. Veronfca Fol, obtufis, Cau- le non Ramofo, Spicâ nudà terminato, HALL, Helw, 531, Veronica reta minima. LOB, Joon, GORT, Belg. p‚ 3 1, DEEL, VII, STUK, IV. 80, TWwEEMANNIGE KRUIDEN, meen, Men vindtze in de Laan voor Ulenpá$ AFDE, in Gelderland zegt de Heer Dr GORTER. Ld Hoorp- STUK, Eenwy- wize. vil. Veronicâ Hybride. Middel- flagtigee Voornaame Kruidkundigen, gelyk Dirrenius, HALLER , VAILLANT ,Onderfcheiden ze in Soort niet , van de Groote ge-aaîrde Eerenprys der Autheuren, en dus worden de Smal en Lang- bladige , voorgemeld, daar mede verward. De Stompheid der Blaadjes, evenwel , gelyk uit de zeer fraaije Afbèelding van den laatstgemelden blykr, toont een genoegzaam verfchil aan. Zy komt, niettemin , zeer naby aaf de naastvoorgaan= de; aangezien de Blaadjes met een fyne Wol- ligheid begroeid zyn en eenigermaate ruig. Doke tor Scororr zegt, dat de Aair twee Duimen lang is, VaAtLLANT heeft drie Meeldraadjes in de Bloemen, die blaauw zyn , waargenomen. Hy zegt dat het Gewas zig, van een half Voet; tot cen Voet «en hooger verheft. ’t Verfchil van de hoogte der Stengen , in Switzerland , was, zo de Heer HArrrr aantekent, zo gr00t; dat het zig van twee Duim tot een Elle uitftrekte. Dus blykt, dat de Allerkleinfte regtopftaande Eerenprys van LorEL hier toe ook behoort. (8) Eerenprys met end. Bloem- Aairen, gepaar- de lomp getande ruuwe Bladen , en EEn opgeregte Steng. Deeze, die zeer zeldzaam voorkomt, heeft Bla- (8) Veronica Spic. term. &c. Fl, Suec, IT. N, 11. Veronica fpicata Cambro-Britannica , Bugule fubhirfuto folio. RAJ, Angl, Ii, Pe 278. Te Ile fe le Gn DA KH D Ri As ëi es % Pladen als de Gemeene Winkel - -Eetenprys, „IV. Stengen als de voorgaande, naauwlyks een Voer ÁFpeets hoog, maar de Aairen zyn grooter en blecker, Hoörn: de Bloemtfteeltjes eenigermaate gezoomd. Hier STUK. wordt de ge-Aairde Groot Brittannifche Eeren-,„f/5 prys, met ruigachtige Bladen, naar die der Bu- gula gelykende, van Ray, thuis gebragt, (36) Eetenprys met end. Bloem-Aairen , fmal. XXVI. y le Taneswys’ gevinde Bladen en verfpreide Fn Stengen. Gevindes Deeze , in Siberie door LAXMÁNN waargenos men, heeft Stengen van een Handpalm hoog, verfpreid, opítaande; de Bladen digt aan en tes gen elkander over of gepaard , lang en glad: dé Aair heeft de langte van de Steng: de Kelken zyn egaal; de Bloemen blaauw 3 de Styl Draad- achtig dun: de Zaadhuisjes ovaal (*), (5) Eerenprys met zydeling fe Bloem- Aairen, Ar cinâ 380 die Gemeente. f (36) Veronica Spie, tetm, &c. Marit. pe 24. At, Petrop. $770. p. 553. Te 29. É. Ia (*) In de Nommers der Soorten volg ik hier, om geën verwarring te veroirzaaken, de Opgave in de laatfte Ed Syl Natur&; uitgenomen dat "ik de dubbelde veranderd en vols gens de Maxtisfa te regt gebragt heb, | (9) Veronica Spic. lateralibus pedunculatis , Fol, oppofitiss Caule procumbente. Oep. Dan. 245. Ver. Spice lat, termina= Iibusque Pedunculatis &c. GER. Prev, 322, Ver. repens ek Alis fpicata dec, ALL. Sp. le p. 21, T. 4. f. 3. FL. Succ. 1E N. 12. Fl, Lapp. &c, &c, Veronica mias fupitia et vulgatiës fima, C. Be Zin. 246. Dob. EB, Icones. F 1. DEEL. VII. STUI. IV. ÁrnteLe IG Hoorpe STUK. E:nwye vige, 82 LT WEEMANNICE KRUIDEN. die gefleeld zyn, gepaarde Bladen en hurs kende Stengen. Dit is de Gemeenfte Soort van Eerenprys in ons Wereldsdeel , groeijende overvloedig in de _ DPuin-Valeijen van Holland; in de Bosfchen van Switzerland ; op drooge Velden en Heijen in Engeland ; op plaatfen , daar Bosfchen uitgebrand zyn, in Sweeden 3 en verder door geheel Duitfch- land; als ook in Italie en Provence... „ Van de > Gemeene Veronica, zo regtopftaande als leg- 5 gende, is in Ooftenryk een zeer groote veel- > heid; zegt Crusius: ja daar zyn geene Hak- ss Bosfchen ‚geen drooge Heuveltjes of Dyken, ‚> die niet Één van beiden voortbrengen.” Men noemtze Mannetjes Eerenprys , waar van de regtop{ítaande niet de zelfde is als onze Derde Soort, verfchillende vande leggende of hurken- de alleen toevallig , door eenig fteunzel. of door de eigenfchap en het verfchil van Grond en Groeiplaats, J. BAumiNus heeft ze reeds « voor een en de zelfde verklaard , en waarlyk , in- dien men de Afbeeldingen vergelykt, zal men weinig onderfcheid bemerken. Meest echter komt de Gemeene Eerenprys voor, in een leggend postuur, zodanig dat de Stengen langs den Grond kruipen en daar in al voortgaande Wortel fchieten , maakende de Plant een zogenaamde Plag uit, die men in zo veele Planten verdeelen kan, als men begecrt. De Stengen zyn hard, uit knoopige Leedjes fa- mengefteld en Wollig ruig „ met rauwe Eyron- de „ BEND RI Á 88 de; gekartelde Bladen, by paaren ook voort. IV. komende aan de Steelen ; die zig uit deeze Arvaen Plaggen opregten; Dit blykt zeer duidelyk in Hoorp- de Afbeelding van CAMERARIUS, die ’erdoSTUE. — hoogte wan. een Span aan geeft doch zy be „A8 teiken fomtyds wel die van een Voet, Deeze Steelen geeven zydelings lange Aairen uit, van Bloempjes die bleck blaauw zyn of: wit met Roozekleurige Aderen of geheel wit. Men vindtze ook met gevulde of zogeriaamde dub- belde paarfchachtige Bloemen. In ’t algemeen komt die met blaauwe Bloemen meest voor ; doch de Roozekleurige is te Bern menigvul- digst, fchryft de Heer HALLER, Deeze. Soort, wier Bladen eenigszins bitter zyn en famentrekkende van Smaak „ is in de Geneeskunde zeer betoemd. Voornaame Art: fen, gelyk Hor MAN en BOERHA AVE, heb- benze , zo uit- als;inwendig ; gehouden voot een uitmuntend. Wondmiddel. De laatstgemel- de pryst het. Sap daar van, dagelyks tot twee Oncen gedronken, aan tegen het Voet-Etivel; mids men ‘het eenige Weeken lang gebruike: Men kan het ook daar tegen als Thee drin. ken, en dus worden de kragten van dit Kruid 4 door Francus; tegen allerley Borst- en Long- Kwaalen ; inwendige Verzweeringen ; uitwendis ge Huidkwaalen en een menigte andere Onges makken ; opgehemeld om deszelfs voortreffe: lykheid boven de Chineefche Thee; waar van | ORBA GE ko Niflef Ï: Diit. VIT, StUË, IV. ë4 TWwEEMANNIEE KRUIDEN, * het de plaats vervullen zou kunnen, te betoo- Ce gen (*). modest STUK. _BEenwye vige. Gelyk, nu, het Medicinaal gebruik vandeee ze Soort algemeen bekend is, zo noemt men dezelve ook in ’t byzonder Eerenprys , wegens haare vitmuntende hoedanigheden; in Duitfch- land Ehrenpreisf of Grundheil; in ’t Engelfch Speedwell , Luellin of Fluellin; in ’t Franfch Veronique. Deeze laatfte benaaming, met het Latyn overeenkomftig , zoude ‚ volgens fommi- gen , afkomftig zyn van de Maagd Veronica, aan welke de kragten van dit Kruid, in een Droom, geopenbaard waren. Het is by de Ou- den , onder dien naam „ niet bekend geweest. Van eenigen wordt het tot de Myofotis , van anderen tot het Alysfon,van DIOSCORIDES, huis gebragt. De Naams-afleiding, met Do- DONEUS, van Betonica , is wat ver gezogt (4). Deeze Soort «acht ik buiten twyfel die te zyn, welke van J. BAuHINUus genoemd wordt Gemeener Veronica, die het Blad ronder heeft: want zyne Afbeelding ftrookt zeer wel metde bepaaling ‚ wat de zydelingfe Bloem-Aairen aangaat ; en beter dan de anderen (1). In-de Lap» @® Si vegetum, Leêor , Corpus fervare cupiscis, Et comitem quzris, fit Veronica mea. Dit vindt men op het Tytelblad van het Werkje , genaamd Foannis Franci Veronica Theezans, Lipf. & Coburgi, Ann. 1700, in Duodecimo. (T) Rurry Mat. Med, Lond. & Rott. 1775. p. 535. (L) Veronica vulgatior Folio totund:orc, Je B. Hij?. Hb Pe 28de DAT JK ANT DU RIF cas 35 Laplandfche Wildernisfen komt dit Kruid zel. IV. den voor , doch overvloediger in Sweeden , AFDE: zegt de Ridder, alwaar Luiden, die, wat meer Hoorp- dan het Gemeen zyn, het Aftrekzel daar van *TUE hoog fchatten, en in plaats van Thee drinken „ „is, nae hoewel van een gantfch anderen en onaange- naamen Smaak (+). De Pyreneefche kruipende Mannetjes Eerenprys, die de Bladen langer en glad heeft, van PLUKENET, wordt als eene Verfcheidenheid hier t'huis gebragt (4), dk Met Trosachtige Bloemen. (io) Eerenprys met endeling fe Bloemtrosjes BX EvoniECg de Steng ongebladerd, apbytla. Ongeblge In de Zuidelyke deelen van Europa groeit derde. deeze kleine Soort van Eerenprys , die niet zeld- zaam is op de Weiden of Graslanden in de Al- pifche Gebergten , volgens den Heer HALLERe Zy geeft, daar de Stengetjes Wortel fchieten, op den Grond Roosjes van kleine ronde Blaad- jes , wordende de naakte Stengetjes omtrent een Vinger hoog, €39 (*) Flor: Lapp. ps 6. (1) Veronica mas repens Pyrenaica Folio longiore glabre, Phyt. 223. fe Ie (10) Peronica Corymbo terminali Scapo nudo. Ver, Fol. Ovatis radicalibus, Caule nudo. R. Zugdh, 302. Ver, Alpina pumila Caule aphyllo. Boce. 24us, II. p. 17, Te 1 et 9, Ver. parva Saxatilis &c, PLUR, Phys, 384 Chamadrys Alpina mie nima hirfuta. C. B. Pin. 243. 1 E 3 1, DEEL. VI, STUK. 86 TWEEMANNIGE KRUIDEN. WW. _ (rr) Eerenprys met end. Bloemtrosjes „ eneene ais opgaande tweebladige Steng, frompe gekar- Hoörp- telde Blaadjes en ruige Kelken. $TUK. XL Deeze, genaamd Alpifche Lerenprys met Ma- Veronica Beluidindo, delief- Bladen, by C. Bauminus, is zeer fraay age afgebeeld. el den Heer HALLER, die aane "merkt, dat derzelver Zaadhuisjes misfchien de grootften zyn in dit geheele Geflagt. De Sten- getjes zyn omtrent. een Span hoog ‚ Wollig, en draagen maar zes of zeyen Bloempjes seen Trosje maak vende aan den top’ ‚ blaauw van Kleur, eveneens als de voorgaande. De Blaad- | jes zyn ook ruüwachtig, Klin: „{12) Eerenprys met end. Bloemtrosjes, flomp, Fruticuloa pok Lancetvormige gekartelde Blaadjes en Hee- dirliee - fteracl ige Stengetjes. Deëze ,-tot gelyke hoogte als de voorgaande opfchietende , is ook door gezegden Kruidkenner in Pladt'#ébragt. Zy heeft tegtopltaande, over- blyvende ‚, Houtige Stengetjes en verfchile daar door, als ook doordien de Blaadjes fmaller en de Kelken glad zyn, van de hee Soort. G r) Veronica ei term, Caule adfcendente diphyllo , Fol. obtufis crenatis &c, Ver Canle non ramofo. HALL. Helv, ssh Ps 12. É; 1, Ver. Alpina Bellidis folio, C. B. Pin. 247. Prodr. 116: Eurs. XIV: 27: Cr2) Veronica Cor. term. Fol, Lanceolatis &c. Ver, Fol. ovatis ctenats &c. HALL, Helv, s3teTe Oe fa 2. Ver. Alpina frutescens. C. Be Pin. 247. Veronica tertia fruticans. CLUS, Hip. L Pe 347. Ozn, Dax, 34de solden di ae or PA De Groeiplaats is op de Ooftenrykfe, Switzer- 1V. {che en Pyreneefche Bergen. ZERE. ] _ Hoorn: (13) Eerenprys met end, Bloemirosjes , gepaar- snij, de Bladen en ftekelige Kelken. XL Verenica 5 dÁlpina. De tegenwoordige voert in ’% byzonder den Abi (lie, naam van Zlpifche , om dat zy groeit op de hoogfte Bergen , zo wel in de Zuidelyke als Noordelyke deelen van Europa. Men vindtze, onder de Laplandfche Bergplanten , door Lin- Naus afgebeeld en omftandig befchreeven ; waar uit blykbaar is, dat zy van de Madelief. bladige aanmerkelyk verfchilt. De Stengetjes zyn ook maar een Span of een Fiandbreed hoog, (14) Eerenprys met byna ge-Aaîrde end-Tros-_ X1v. jes, de Bladen Eyrond, glad en gekarteld.;;,2?"!* T hymbla- Deeze , van overlang bekend onder den naam dige. van Thym- of Wilde Thym bladige , wordt Wyf- zes Eerenprys geheten. Zyis door GESNERUS en anderen genoemd Betonica Pauli, als door Pau. (13) Veronica Cor. term. Fol. oppofitis, Calycibus hispie dis. Fl, Suec, 1. N. 13, IL. N. 15. OED. Dan. T, 16. Fi, Lapp, T. 9. f. 4e Veronica Caule inferne ptocumbente Fru- ticolo &c. R. Lugdb. 302, __ (aa) Veronica Racemo terminali ‘ubfpicato, Foliis ovatls crenaiis glabris. Fl. Suec, II. N. 16. HH. Cliff. R. Lupdp, GRON. Virg. 8ec. Fl. Lapp. 6. Veronica Pratenfis Serpyllifo- lia. C‚ B. Pin, 247. Veronica foemina. j. BAun. Hift. HL p. z3s. Ver. Prateníis. Don, Pempt, 41. Vere minor Serpyllifos lia, LOB. Je, 472e F 4 IE, DEEL, VII, STUIe B8 TWEEMANNIGE Krurpeny. IV. Paurus MEeiNETA gemeld zynde, „Zy komt AFDEEL: goor geheel Europa aan de Wegen en Landen, Hoorp= als ook in Noord-Amerika voor, zegt de Ride STUK, der, die hier ook de Veronica der Pyreneen , ee id met Penningkruids-Bladen , thuis brengt. Niets is in Switzerland gemeener op de Landen en aan de Wegen, zegt de Heer HarLrLER, die aan-= merkt, dat dezelve met de meefte Soorten van Veronica gemeen heeft, dat de Bladen aan de Stengetjes , die langs den Grond kruipen , ge- paard , aan de opftaande overhoeks zitten, In deeze zyn de onderften Eyrond, de bovenften Lancetvormig ‚ uit wier Oxelen de Bloempjes enkeld voorkomen, die klein zyn maar de Zaad. huisjes taamelyk groot en Hartvormig. Zy heeft een kruipende Steng „ die zig by wylen een half Voet hoog verheft, met haare weinig gekartelde Blaadjes, gelyk in de Afbeelding by D ODONEUS, die haar Veld - . Eerenprys tytelt. In Friesland i is deeze Soort, zoMEe sE fchryft, aan de Wegen en kanten der Slooten, als ook in de Moeshoven op fommige plaatfen, gemeen. Men vindtze ook in de W eiden van Overysfel en mooglyk elders in ons Land. xv. (15) Eerenprys- meé' zydeling fe Trosjes » de Veronicâ Becabung a. _Bla- Beeke- ú boon. (15) Veronica Racemis lareralibus, Fol, ovatis atas Cau- lerepente. Fl, Suec. Mat. Med, DaLiBe Paris &c. R. Lugdb, 302. BH. Cliff. GRON. Virg, Anagallis Aquatica. major et mi- nor Folio fubrotunda. C. B, Pir. 252. Anagallis aquatica, Dop. Pempt. 593. LOB, Jcone 466. Riv. T. 99. HALL. Helw, s28, Cous, Holl. 5. Ort MEDeRIT Ar — Bp Bladen Eyrond en vlak, de Stengen krui- IV. pende. ADEERA Deeze Soort is een in ons Gewest zeer be. ren kend en in de Geneeskunde gebruikelyk Kruid, _Monogye * welk men in ’t Nederduifch Waterpungen oid Beekpungen, gemeenlyk Beekeboom noemt, in’ Hoogduitfch Bachbungen, in ’t Engelfch Brook. lime, dat is Beeklinde, wegens de rondachtig- heid der Bladeren. Deszelfs Groeiplaats is in Rivieren en Beekjes, daar het ten deele onder Water zyne Stengen fchiet, ten deele zig aan de kanten verheft, kruipende met zyne Veze- lige Wortels in de bodem der Slooten en in broekige Landen, die dikwils onder Water ftaan (*). De Franíche naam is Berle, afge- leid van den Latynfchen Berula , welken fom- migen aan dit Kruid gegeven hebben, Ook zyn ’er, die het de Cepea van DioscorIiDes achten te zyn, welke deeze Autheur fchryft, naar de Porfelein te gelyken, maar de Bladen donkerer en een dunnen Wortel te hebben : doch , aangezien dat Griekfche Woord een Tuinplant betekent , zo ftrookt dit denkbeeld weinig (Fe | | *t Kruid (*) Habitat in Europa ad Scaturigines wix congelandas, zegt de Ridder; zo zyn Ed. daar mede wil , dat het aan Bronnen groeit , die naauw)yijg bevriezen ; ie is ’t welz maar geenszins, zo hy zeggen wilde, dat her niet ook ge» meen is op andere plaatfen, in Wateren die ligt bevriezen, (Ì) Men vindt derhalve ook, verkeerdelyk , 'z woord Pono Bin ghs ST. D5zLe VIE, STUKe Iv. 9o TT wWEEMANNIGE KRUIDEn. % Kruid heeft holle , ronde ,„ Wortelen en maki nbin Vezelen tot opzuiging van het Voedzel, die Hoorp- door Sena in Plaat vertoond zyn (1). Zoda- STUK, Eenwy- vigte nig zyn ook de Stengen, doch tevens Sappig gelyk de Bladen, die glad en rondachtig voor- komen, donkergroen van Kleur, meer of min gekarteld, gepaard, Uit de Oxels der Bladen geeft het ‘Trosjes van hemelfchblaauwe Bloemp- jes , naar die van Guichelheil eenigszins gely- kende, waar op cen Vliezig Hartvormige Vrugt of Zaadhuisje volgt , bevattende veele kleine Zaadjes. De Heer Grorrrovy, dit Kruid Scheikun- dig onderzoekende , bevondt dat uit hetzelve een groote veelheid Zuurachtig Water kwam, geevende het overblyfzel maar weinig vast Zout. Het fcheen derhalve hem een zagt Vitrioolifch eigenaartig Zout te bevatten, het wonderbaare Zout van GLAUBER niet ongelyk , in veel Vogt ontbonden en omwonden met taamelyk veel Olie, Dit wil zeggen, dat het Beekeboom tot die Kruiden behoort, welke een Zeepach- tig she, Waterponghe ; Cepana vertaald, by KiLtAAN; doch met minder regt is dit geheele Woord uitgemonfterd en zelfs dat van Beekehoom niet te vinden in de nieuwfte Druk van Hoog- STRATENS Woordenboek. Men behoorde de gebruikelyke Woorden vam allerley dingen daar in te kunnen vinden ; maar *t is jammer, dat de Woordenboeken veelal worden opgefteld of vermeerderd volgens den Smaak van den Authear, die zelden een algemeene kennis heeft, gelyk het behoorde, van aile Konften en Weerenfchappen. (1) THESAURUsS, Ie D. Pl, 2. É£. 5 OEE LKLNID ANTI SA. Or tig Sap hebben, van eene Zuurachtige of ver- IV. zuurende natuur , en derhalve wordt het ook He onder de voornaamfte Middelen tegen het moorp- Scheurbuik geteld. Men gebruikt hetzelve in ‘TUE. Meydranken, ja het Sap van dit Kruid alleen , „41 of gemengd met dat van Lepelbladen , kan in redelyke veelheid gedronken worden , tegen verouderde Verftoppingen en tot verdunning van de logheid des Bloeds, BOERHAAVE vere haalde, dat hy zig zelf door het Sapdaar van, met dat van Water-Drieblad, te gebruiken , in de Jicht veel verligting hadt toegebragt. De Zweeren , van ’t Scheurbuik ontftaande, wor- den ’er door genezen , de Vlakken weggeno- nomen. In fommige Menfchen ftrekt het ook tot een zagt Buikzuiverend Middel, zynde te- vens niet bitter ja byna geheel fmaakeloos, Het is zeer in gebruik, om Gezwellen te doen verflaan en tot geneezing van Schurft in de Paarden. | (16) Eerenprys met zydelingfe Trosjes , de ‚ZVL , Veronica Bladen Lancetvormig, Zaagswyze getand , Anagallis. Water- de Steng regtopflaande. EiapeEL De Groote en Kleine Rondbladige Beeke- boom beiden tot de voorgaande Soort betrok- ken zynde , komt thans in aanmerking de Smal- blas (16) Veronica Racemis lateralibus &c, Fl. Sutc, DALIS. Pa- zis. TOURNE, Sc, Anagallis Aquatica major folio oblongo, C. B, Pin, 252. Berula major, TAB, Hifl, 1094. 11, Be 416, Il. DEEL, VIl, STUK, 4e 92 TwWEEMANNIGE- KRUIDEN, Vidal bladige-, die zig met regte Stengen boven % u, Water verheft, zelfs in ’t midden der Slooten. Hoorp- Dus komt zy, naamelyk, in Noordholland dik- STUK. wils voor, met en nevens de voorgaande. Zy Pad “zou derhalve , eigener, den naam van Beeke- boom mogen voeren. Men noemtze ; in En- geland, Water. Pimpernel, volgens Ray ; ’twelk geen oneigen benaaming is. Voorts heeft dee- ze grocijing van de eene Soort door de ande- re, die weezentlyk nogthans verfchillende zyn, zo wel in de Zuidelyke als Noordelyke, en in de middelfte deelen van Europa plaats, ja zelfs in Virginie zo *t fchynt. Hier is ook een groo- te en kleine van , die kleine roodachtige Bloempe jes hebben, en in kragten byna overeen komen met de voorgaande. XVIL (17) Eerenprys met overhoek Je zyd- Trosfen Veronicâ RIA f k Scatzllara. van neerhangende Bloemfteeltjes en onge- BR kartelde Liniaale Bladen. Naar de figuur der Zaadhuisjes , die als twee Schotteltjes zyn, voert dit Kruid „ dat by de voorgaanden ín de zelfde Wateren voorkomt, den naam. In Switzerland is deeze Soort niet gemeen, zegt de Heer Harrrr,. Het zelfde kan men zeggen van onze Nederlanden , hoe- | wel (17) Veronica Racemis lateralibus alternis Sc. F/, Succ. gee, Ver. Fol, lineari-lanceolatis integris, Racemis laxe Floriferis. Fl. Lapp. H. Cliff. R. Lugdb. Anagallis Aquatica angustifolia fcutellata. C. B. Pin. 252. Anagallis Aquatica angustifolia, 1 B. Hifl. UL, p. 780, Ic. opt. Anagallis Aq. quarta, Los, Je, DEAN DRT á ós wel Meesr haat in Vriesland vondt. DeHecr IV. pr GorrER zegt, dat zy langs den Zuider ÁFDEELe Zee kant, en op Vlieland groeit. In Lapland Hoorp- en Sweeden komt zy veel voor, op Gronden TUR. die ’s Winters onder Water ftaan , zegt BENei, Lonogy: Naus. Men vindtze dus ook op Moerasfige plaatfen in Duitfchland en Provence, ‚ Caspar BAUHINUs befchryft deeze Soort, die door J. Baumings het beste is afgebeeld, zeer omftandig , en zegt, dat dezelve Stengen heeft van een Elle hoog, die geftreept zyn , met Grasachtige Bladen, van twee of drie Duimen, by paaren aan ieder Knietje of Knikje van de Stengen; komende, byna uit alle de Oxels de- zer Bladen , Steeltjes van een Handbreed of korter , als Klaauwieren zig omdraaijende, en bezet met kleine Steeltjes van driebladige Bloempjes als die van Muur. LINNaus merkte in Lapland aan , dat de Takjes van dit Kruid weezentlyk gemeene Bloemfteelen zyn ; van dikte als een Varkens Borftel , hebbende kortere Steeltjes overhoeks, aan welken de Zaadhuisjes hangen. De Heer Harrer bee trekt hier toe de Vierde Waterpungen van Lo- BEL , welke TouRNEFORT ook oordeelde van deeze niet afgezonderd te moeten worden ; doch Lore merkt aan, dat dezelve maar Steeltjes heeft van een of anderhalve Palm hoog, be- groeid, met kleine witte Bloempjes van vier Bladertjes en Zaadhuisjes als die van Guichel- heil, dat is rond; gelyk dezelven ook in zyne Af- IL, DEEL, VII, STUK, IV. Afbeelding voorkomen. Dit verfchilt veel va gee de Schottelachtige figuur der dubbelde Zaad: Hdoëds huisjes, van welke deeze Soort den naam heefts Kd De gedagte van Loser kwam voort op derge: vig.” Iyke vogtige plaatfen, in Brabant en Vlaande: ren, zegt hy ; als de andere Waterpungen, De Strydigheid , ten opzigt van de Bloemen; wordt opgehelderd door den Heer HALLER, zeggende, dat zy drie groote Slippen hebben 4 met Rooskleurige Streepjes, behalve een ons derfte klein en wit: de Vrugt een breed, plat tweehalzig eenzaadig Peultje, By PoNTEDERA vindt men ‘er Verfcheidenheden van. WeIN= MANN geeft een goede Afbeelding van deeze Soort (*), doch die van de Beeabuúnga , by hem ; zyn geheel onecht, om de gewoone Rondbladis ge te betekenen. De Water- Pimpernel met Lancetvormige Bladen, is daar aangeweezen ; als ook eene Verfcheidenheid , zo ’ fchynt, van deeze laatfte Soort (t). In de befehryving vindt men dezelve verward met de voorgaande, xvii. (18) Eerenprys met zeer lange zydeling fé Erling Trosjes, Eyronde gerimpelde ftompachtig ee getande Blaadjes en leggende in 4 lyn, e 04 — TWEEMANNIGE KRUIDEN: (*) Weinme Kruidb, Tab, N. 107, Fig. 4e. (Ì) Hetzelfde. Tab. Ne 234 Fig. b, (13) Veronica Racemis lateralibus longisfimis &c. Ver. Fol, — imis Cordatis &c. HALL. Helv. 529. Chamedrys fpuria mä- jor altera S. Frutescens, C‚ B. Pin. 248. Chamadr. Spurië major angustifolia. J. B. Hijf, III. p. 285. Chamedrys fyle vestris. DOD, p. 45. Cham, fupina facie Teucrii pratenfs. Lore Je. 473 iks Mobil A 95 De aangehaalde van Harrer zou de laagfte IV, Blaadjes Hartvormig , de bovenften fmaller Arne hebben, en deeze. zou de Wilde Gamanderlyn foorp. van Diens. als ook de leggende Eerenprys °TUK. van Loser zyn. Deeze beiden hebben een en „4 had dezelfde Afbeelding, waar in geen blyk is van zydelingfe Trosjes, zynde hetzelve, zo de laat- fte zegt, een Tuin-Plant, met zeer fchoone blaauwe Bloemen , hebbende alle de Bladen Lan- cetvormig en getand. De groote Basterd-Ga- manderlyn, die Heefterachtig is, van C, Ba u- HiNus, het Eerfte Teucrium van CLusius, fchynt hier meer te ftrooken; doch ’er zyn aan- merkelyke Veranderingen van deeze Soort, in Switzerland, volgens den Heer HALLER, die aanmerkt , dat men derzelver Aftrekzel, onder den naam van Teucrium, te Berlyn , als voor de Gezondheid dienftig, zeer gepreezen heeft. Hy befchryftze aldus. ss De Steng is meest leggende, hard, Tak- „, kig, een Voet lang, De Bladen zyn Eyrond, ‚, met een breed Voetje de Steng omvattende 3 s> de bovenfte Ovaalachtig, fpitfer, een wei- s nig ruig, met fcherpe Tandjes en vry ftevig, ‚ De Bloem is hemelfchblaauw en fierlyk , met 9, de bovenfte Slip fraay , ja donker geftreept : „> het Zaadhuisje uitgerand, Hartvormig Ey- s, ond, met veele ovaale platte Zaadjes.” (32) Me. DEEF, Vil. STUKe 5ö TWEEMANNIGE KRUIDEN, IV. (7) Eerenprys met byna geaairde Trosjes en / Ark __ftomp Eironde geplooide Blaadjes ; de Steng Hoorp- neerleggende en Haairig hebbende. STUK, stevin. Deeze wordt als de Kleine Breedbladige Bas- piosrt4 terd-Gamanderlyn van C. BAuarnus aanges Hairige. merkt, zynde het Tweede Teucrium van Crus SIUS, in de Velden van Ooftenryk gemeen ; en by J. BaumiNus ook afgebeeld, Dezelve heeft de onderfte Bladen gefteeld , de boventten ongefteeld: de Aairen met Eyronde Blikjes: de Bloemen witachtig Hemelfchblaauw. xx. (aa) Eetenprys met zydeling fe Trosjes , lang: Proftratâ. D ' 7 8 5 Leggende. sverpig Eyronde Zaagswys’ getande Blaad- _ jes en leggende Stengen. Dewyl de voorgaande en volgende ook legs gende Stengen hebben; is deeze bynaam tot on- derfcheiding niet zeer gepast. De Heer Ha r- LER heeft dit. Kruid als eene Verfcheidenheid aangemerkt van het ‘Feucrium: immers zo het de Kleinere Smalbladige Basterd-Gamanderlyn van J. BAUHINUSs is , die in Switzerland groeit , zo wel als in Duitfchland en Italie, op Heu- velachtige plaatfen,. De Steeltjes zyn hard „ grys en eenigermaate Wollig : de Blaadjes ftomp , met (37) Peronica Racemis fubfpicatis &ec. Clam, fputia minor latífolia. C. B, Pin. 249. Chamedr. falfa Species , Teucriuma z aut s. Clufii, J. B. Hij. UI. p. 256, {22} Veronica Racemis lateralibus &c, Chamedrys incand fputia minor angustifolia. C. B. Pin, 249. Prodr. 117. Je Be Hift, lll, p. 287. DDA NDERLT EA _ò7 met kleine Steeltjes; uitgenomen de bovenften, IV. uit wier Oxels lange digte Trosjes voortkomen , Árpele van fraay Violette Bloemen, met ongelyke Kel- Hoorps « ken, die hier, zo wel als in de volgende Soort , STUÉ wyfdeelig zyn. | (35) Eerenprys met gebladerde zydelingfe xxxv. “__Trosjes > langwerpige Kranswys getande pgs Bladen en leggende Stengen, _Gekamda, _Deeze, by Konftantinopolen grocijende , heeft \ Stengetjes, die van onderen Heefterachtig, een Handpalm hoog en ruig zyn, zo wel als de Blaad- jes, welke naar die van Gamanderlyn ien Een zydftengetje , van een Handbreed lang met vyf of zes dergelyke Blaadjes , wan ie: een Bloemttosje uit, (21) Eerenprys met zydelingfe Trosjes van xx. weinig Bloemen, de Kelken ruig; de Bla- AE den Eyrond , gerimpeld, gekarteld, ge- nende. Jfleeld; het Stengetje zwak. De Steng van deeze Soort , die op belom- merde plaatfen in Duitfchland en Italie voors komt, (25) Verenica Racemis lateralibus foliatis Sc. Veronica Conftantinopolitana incana Chamadryos folio, TOURNE. Core 7. Buxs. Cent. 1. p. 25. T. 39e (21) Veronica Racemis lateralibus paucifforis , Calycibus hir- Catis Sc. Am. Acad IV. p. 263. Chamadr. Spur, affinis ra= tundifolia fcutellata. C. B, Pin, 249. Alysfon Diosc. smonta- mum. COL. Ecphr. 1, ps 236. T, 2330 MU. DEEL, Vil STUK; 08 TWEEMANNIGE KRUIDEN. IV. komt; kruipt langs den Grond en de Bladen: Ens zyn van onderen rood. Het heeft de Kelken Hoorp. in vieren gedeeld, en Trosjes als in het Schote SIUK. telkruid; Haairig, veel langer dan de Blaadjes „ met weinige Bloemen, De Vrugten zyn plate rond , van onderen en van boven uitgerand, xxin (23) Eerenprys met zydelingfe Trosjes , Ey- | ak ren ronde , ongefteelde, gerimpelde „ getande he Bladen, en eene tweezins Haairige Steng. aman. derlya. Deeze in de Velden, der hooge, Zandachti- ge Landen, in Europa, als ook in. onze Pro- vinciën, gemeen, en in de Haarlemmer-Hout ook voorkomende, voert den naam van Gae manderlyn „ als kleine Gamander , omze dus van het Winkelkruid deezes naams dat in het Geflaget van Teucrium zal volgen , te onder- fcheiden. Deeze wordt ook wel Wijfjes-Chae medrys genoemd, en de laatstgemelde het Man- netjes doch welke onderfcheiding enkel op ou- de denkbeelden rust, De tegenwoordige vindt men zelfs Hierobotane mas getyteld: dat is het Mannetjes Heiligkruid: niettegenftaande ’er van haare: byzondere kragten niets gemeld wordt. Zy zal de Kleine rondbladige Basterd-Gaman- | der- (23) Veronica Racemis lateralibus, Fol. ovatis fesfilibus rugofis dentatis , Caule bifariam Pilofo, OED. Dan. 443. GOUAN. JZonsp. rr, Fl, Suec, 13. Veron. Fol. opp. plies dent. , Scapis ex Alis inferioribus laxe {picatis, H, Clf. 8, R. Zugdb. 303, Fl, Lapp. Sp. 3. Chamadr, fpuria minoe rotundifolia, C. B, Pin. 249. Hierobotane mas, DALECH. dif. 1337. HO ek re ek Ae 09. derlyn van C. BAUHINUS zyn. GOUAN on. IV. derfcheidt ze, doordien de Kelkblaadjes zeer Wera final en ongelyk zyn, zeggende, dat men dit Hoorn- Kruid te Montpellier , daar het overvloedig °TU%e groeit, Pichot Chaine noemt, (19) Eerenprys met zydelingfe Trosjesen Li- xrx. niaal Lancetvormige blaadjes, die Vins- ren wyze getand zn. O often» rykíe. {a0) Eerenprys met zydelingfe Trosjes en veel- xx. deelige gefnipperde Bladen, en ‚Deeze heeft, zo wel als de voorige, de Kel- 7 ken in vyven gefneeden, zo LiNNaus aan- merkt, en fchynt een Verfcheidenheid daar van te zyn. Zy komt voor op Grasvelden in het Ooften. De Kappadocifche van TOURNEFORT ; op de voorige aangehaald , vind ik by hemniet gemeld. Larifolia, VOT - Breedblae dige. „ (19) Veronica Racemis lateralibus &c, Chamadtys Auftria- ca. C, B. Pin. 248. Prodr, 117. Cham. fpuria tenuisfime Jaciniata. Je. B. if. UL p. 237. B, Veronica Cappadocica Fol, laciniatis, TOURNF. Cor, \ « (zo) Veronica Racemis lateralibus &c, Veronica montana Folio vario. BUXB. Cent, I. p. 24. T. 38. (z4) Veronica Racemis lateralibus &c, Veronica Fol ojpo- fitis plicatis dentatis &c. H. Clif, 9. R, Lugdb, 303. Ver. Pratenfis omnium maxima. Buxg8, Cent, I. p. 23. T. 34e Cham. fpuria major latifolia. C. B, Pin 248, Ver, masima, Lugdb. 1165. RAJ. p. 848, HALL, Heiw. 529. G a (24) Eerenprys met zydeling fe Trosjes,Hart- xev. IL Dart, VI, STUK 5 | 1o0 T WEEMANNIGE KrorDren, IV. vormige gerimpelde getande Bladen en een AFDEELe : IL. witgeftrekte Steng. Hoorp- STUK. Deeze wordt de allergrootfte Veld-Eerenprys Eenwy- genoemd van. BuxgauM , die dezelve afbeeldt ad en’ het is de Groote Breedbladige Basterd- Gs mânderlyn van Bauminus. TOURNEFORT én anderen poemenze ook de allergrootfte. Zy groeit in Ooftenryk en Provence „ fchryvende Govan haar vyf Eyronde Kelkblaadjes van ge- lyke grootte toe, zo de Ridder. zegt, De Heer HarrErR merkt aan „ dat deeze Soort op alle lommerryke plaatfen van Switzerland gemeen is, hebbende een harde, regte, getakte Steug, ‘van drie Voeten en daar boven; Bladen als der Brandenetelen , met lange Steelen, en kleine Vleefchkleurige Bloemen; de dani an Hart. vormig. xxv, _ (25) Eerenprys met zeer lange zydelingfe Tros- Vetonica jes» drievoudige Lancevvormige-Zaagswy- Panicula- ta. ze Bladen; de Steng regtopgaande. Pluimbloe- | iin Deeze, in Tartarie grocijende, gelykt naar ; SEIy de voorgaande zeer, doch heeft de Bladen uiter- maate fmal Lancetvormig,- doorgaans drie by elkander „ en zeer lange blaauwe Bloemtrosfen, aan de bovenfte Lieedjes drie by een, De Kelken zyn in vieren gedeeld, (26) (25) Veronica Race, later. longisfimis, &c. Veronica anguse tifolia Florilue paniculatis, AMM. Rut, 32, FD tk wie RIE Ae ror Kok Met enkelde Bloemfteeltjes, 1 / ArDEELe (26) Eerenprys met enkelde Bloempjes en Elart- RAR, | vormige ingefneedene Bladen, die korter dan srux. de Bloemfteeltjes zyn. | XXVI. Veronica B . . h Á8 C Di Deeze die in de Velden en Bouwlanden door “Sag geheel Europa, als ook in onze Provintiën gc- Eereaprys. meen is , munt uit door de langte van haare Bloemfteeltjes. Sommigen noemenze , met Do- DONAUS , Valfche Muur , doch dit is zeer on- eigen. Loser beeldtze af , onder den naam van Muur met Bladen van Gamander. Zy heeft ook Eyronde Kelkblaadjes, die byna ge- lyk zyn, volgens. Govan. De hoogte is dik- wils een Voet: de Bloempjes zyn fchoon blaauw en fomtyds wit: de Zaadhuisjes als uit twee Eytjes famengefteld, zegt de Heer HaALLER, Zy is de eerfte die bloeit, volgens Scorort (*). (27) Eerenprys metenkelde Bloempjes en Hart- xxvr. Hi „…_ Arvenfts. Vorm Aes (26) Veronica Floribus folitariis &c, Ver. Fol. Clrdags OORPISe crenatis 8ec. Re. Lugdb. 303. N, 13. Alfine Chamedryfolie, Flosc, pediculis eblongis inidentibus. C. B. Pis. zso, Alfine Folio Trisfaginis. Los. Jcon, 464. Alfine fpuria altera. Doo, Pempt. 31. HALL: Helv. s34, (*) Hac prima eft, quz Florem profert, Flor, Carn. p. 307. (27) Weronica Flor. folitariis &e. Ver, Fol. oppolitis cor datis crenatis, &c. R. Lugdb, 303. N. 14. Alfine Ver. folio, Flosculis Cauliculis adherentibus. C. B, Pin, 250. Elatine polyfchides. DALECH. Hifl, 239, Alysfum Dioscor. dis, COL. Ecphr. p. 21. Tab. 8. IL. DEEL, VIT, STUK, IV. vormige ingefneedene Bladen „ die langer Ar zjn dan de Bloemfteeltjes. plee Deeze is in fommige deelen van Europa niet Eewy- minder gemeen dan de voorgaande, groeijende zn dikwils by en onder dezelve , op eenerley plaat- fen. Men vindtze in de hooge, drooge Zaay- landen , buiten Harderwyk , Naarden, en el- ders in ons Land. DALECHAMP beeldtze af onder den naam van WVeeldeelige Muur ; omdat de Blaadjes zo diep ingefneeden zyn. De bes- te Afbeelding daar van , komt , volgens den Heer HALLER voor, by COLUMNA, die dezelve onder den naam van Alys/tum van Dros-. coripes zeer omftandig befchryft , ’t welk vol= gens GALENUS dus genoemd ware, om dat het een uitmuntend Middel tegen den Dolle Honds Beet geacht werdt te zyn, xxvmr. (28) Eerenprys met enkelde Bloemen en Hart- rrd vormige vlakke vyfkwabbige Bladen. KlyColadie Deeze is , insgelyks , door geheel Europa ge- gee 102 T WEEMANNIGE KRUIDEN. meen en zeer gemakkelyk kenbaar, Zy komt, in ons Land, veel voor, in de Bouwlanden niet al- (25) Veronica Flor. folitariis, Fol. cordatis , planis quin- quelobis, OED, Dan. 423. Fl. Succ. 18, R. Lagdb. 303. Ne 12, Alfne Hederule folio. C. B, Pin. 250, Alfine fpuria prior S. Morfus Gallinz. Don. Penpt. 31. LOB. Ic, 463. Veronica Cymbalarie folio verna. TOURNF. Juf? 145, B. Veronica Chia Cymb. fol, &c, Cor, 7, BUXB. Cent, Ip. 256 T. 39 f. Ie D.A CN DRE le 103 alleen, maar ook aan de Wegen, Men heeft IV. ze ook , ten onregte, onder het Muur geteld STPEELe gehad, en dus wordt zy, by Doponus en Hoorns Loper, afgebeeld gevonden onder den naam \9 0E van Muur met Klyfjes Bladen of Hoender- Beet , „ig 781 gelyk menze in ’t Hoogduitfch Hunerbisz noemt , in ’t Franfch Morsgalline , gemeenlyk Morgeline , in ’t Engelfch Chickweed: ’t welk benaamingen zyn van het gewoone Muur, dus genaamd ‚om dat het gretig van de Hoenders en ander Pluim- gediert gepikt wordt. Dit heeft echter geen plaats met het hier bedoelde Kruidje, dat , behal- ve de gemelde Blaadjes , ook onderfcheiden is door de Pylachtige figuur der verdeelingen van den Kelk , en door genavelde Zaadjes. De Bloempjes komen op lange Steeltjes uit de Oxelen voort. Een dergelyk is door ToOuRNE- FoRT op ’t Eiland Skio gevonden , dat mede in ’t Voorjaar bloeit, maar de Bloempjes in ’e midden groen heeft, (29) Eerenprys met enkelde Bloemen en Vin- xxx, Verenica gerachtig verdeelde Bladen, de Bloemfteel- Driobwbas. tjes langer dan de Kelk. Drieblacie BC. Wegens de gedagte verdeeling der Bladen , wordt C29) Veronica Flor, folitariis Fol digitato-partitis &c. OED, Dan, 252, R. Lugdb, 303. N. 15. Alfne coerulea trifido vel quinquefido folio, BoeRH. Lugdb. 1. p. 226, Alfine triphyllos caerulea, C. B. Pin, 25o. Alfine parva ereâta, Folio Alfines Hederacez, fed Rutz modo divifo, Los. Jeon. 4640 | G 4 Ile DEEL, VI, STUKe 104 TwWEEMANNIGE KRUIDEN, IV. wordt dit Gewasje by de Duitfchers Hendelkraut Ae genoernd , komende ook onder ’% Koorn voor , Hoorp ° doch zeldzaam, zo in Engeland, als in de Ne- STUK. _ derlanden en in Switzerland. Men vindt het in ee Schonen overvloedig aan de kanten der Lande- ryën , zo LiNN&us aantekent. Het heeft op- ftaande Stengetjes van een half Voet hoog; met Blaadjes van onderen in vyven, boven in drieën gefneeden, byna als die van het Wynruit, zo Loper aanmerkt. XXX. __ (39) Eerenprys met enkelde Bloemen en Vin- B gerachtig verdeelde Bladen, de Bloemfteel- harte zjes korter dan de Kelk, Op drooge dorre plaatfen , van Upland in Sweeden , komt deeze Soort, in ’t vroege Voor- jaar, menigvuldig voor. Zy is door DiLre- Nius by Giesfen op het Gebergte waargeno- men, hebbende een regt Stengetje van een of anderhalven Vinger hoog. De onderfte Blaadjes zyn verdeeld: de bovenfte lang en {mal en on- verdeeld, Zy groeit ook op drooge opene Vel. den in Spanje. ver (31) Eerenprys met enkelde byna ongefteelde wadde men en langwerpigzeenigszi Roomiche” Bloemen gwerpig 8SIns getande Bladen: de Steng regtopflaande. Dee- (zo) Veronica Flor. olitariis „ Foliis digitato-partitis &zc, Fl Suec. 20. Ver, kumilis ereéta montana Flore parvo coeru» leo. DILL App. 28. (31) Veronica Flor. folitariis fubfesfilibus , Fol, oblongis fabdentatis , Caule ereto, Afent, 3570 DU PAKEN DRI TAC 105 Deeze, die op de Akkers der Zuidelyke dee. IVe len van Europa groeit, is een regtopftaand glad sian Kruidje, van een Handpalm hoog; de Bladen Hóort Lancetvormig ftomp, met een of twee flaauwe ie. Tandjes en de onderften met kleine Steeltjesnia, uee hebbende, doch de bovenften geheel effenran- dig. De Bloemen komen ongefteeld en wit uit de Oxelen voort „by ons in de Tuinen niet open- gaande , zegt de Ridder. DirreNius hadt ten opzigt van de voorgaande ook aangemerkt, dat de Bloempjes niet dan by heldere Zonne- fchyn ontluiken, (32) Eerenprys met enkelde gefteelde Bloemen, XXXU. Eyronde, gladde, gekartelde Bladen; de biet , Sieng regtopftaande een weinig Haairig. de Deeze is in de Landftreek by Rome , als ook door VAILLANT omftreeks Parys, waarge- nomen. DiLLeNiUus, die dezelve by Giesfen in „Hesfenland vondt, mierkt aan, dat de hoogte van die Kruid byna een Span is , hebbende Klokvormrige Bloempjes en platte Zaadhuisjes, De Blaadjes zyn rondachtig en taamclyk diep getand. , (33) Eerenprys met enkelde ongefteelde Bloe- XXX. Peregrina, MEN 5 Vreemdee (32) Veronica Flor, folie. pedunculatis &c. Ver. minima Cli- nopodii minoris folio glabro, Romana. Bocc, Mus. II, p. 29. T. 102. RA). Suppl, 423. VAILL. Paris. zor, T, 23. f. 3 Ver, ereâ&a Acini folio glabro , Flore ceruleo. DiLL. App. 29. (33) Veronica Fol. folie. fesfilibus, Fol, lanceolato lineari- Gs bus IL, DEEL, Vl, Srum, Iv. _ AFDEEL, INE vj Hoor p- STUK. „Eenwy- wige. \ XXXIV. Veronica Mfarilan- dica, Virginie fche, 8 106 TWEEMANNIGE KRUIDEN, mens fmal Lancetvormige , gladde, flom- pe, efenrandige Bladen; de Steng regtop- ftaande, Deeze , hoewel Vreemd genoemd , groeit na- tuurlyk in de Koornlanden en Hoven van Eu- ropa en zelfs in onze Nederlanden. Men vindr- ze ook in Sweeden, zo LinNN&us aantekent. Morrison noemt het Saarlykfe Aard- Eerenprys » met Bladen van Varkensgras en witte Bloemen: doch alle de Soorten , byna, van deeze laatfte Afdeeling , zyn Jaarlykfe of Zaay-Gewaefen. (34) Eerenprys met enkelde ongefteelde Bloe- men en zeer fmalle Bladen, de Stengen werfpreid. Onder de Virginifche Planten is deeze Soort van Eerenprys aangetekend, als hebbende leg- gende Stengen , Liniaale Bladen en ongefteelde zydelingfe Bloemen. CLAYTON heeftze gee noemd, Laage Ferenprys , met zeer kleine wit- te Raderachtige Bloempjes , fmalle, gladde , ftyve Blaadjes en kleine leggende Stengetjes. Zy fchynt ook in Maryland t’huis te hooren, PADEROTA Opaalkruid. Hoe deeze benaaming , tot een der fchoon- fte bus &c. Oren. Dan. 407, Fl. Succ. 15, 24. Veronica terre= Árs annua, Folio Polygoni , flore albo. Moris. Hijl, 11. pe 2 Ss 3. Ta afne ide (34) Veronica Flor, folirariis fesilibus , Fol. linearibus &c_- Veronica Caulibus procumbentibus &c, GRON. Virg 4. DPA RDR Pr RE Io fte Edele Steenen, gemeenlyk Opaal, Element-_ IV. of Zonnefteen genaamd , behoorende op dit \PDEELe Geflagt toepasfelyk zy , is my duifter. Het Hoorp- heeft een vierdeelige Bloem en een tweehokkig STUK Zaadhuisje , wordende door den vyfdeeligen "51 Kelk van het voorgaande onderfcheiden, ‚ Drie Soorten komen ’er in voor , waar van de eerfte tot de Kaapfchen , de anderen tot de Europifche Planten behooren. (1) Opaalkruid met Windeelige Bladen. asap … Bone Spei Decze Soort, die Afrikaanfche Eerenprys is aaptch. genoemd geweest door HERMANNUS, heeft de Geftalte van Pedicularis , met leggende , gladde Stengen, van een Voet lang: de onders fte Bladen zyn drievoudig, de bovenfte by de Bloemen dikwils overhoeks, gefteeld , Lancet- vormig, ftomp, Vinswyze verdeeld, De Bloe- men, die paarfch zyn met witte Streepen, ko- men op eenbloemige Steeltjes, wel twee Dui- men lang, uit de Oxels der Bladen voort. De Groeiplaats is aan de Kaap der Goede Hope. (2) Opaalkruid met Zaagswye’ getande Blas 1. nde : Arerta, den, de onderften overhoeks. en Deeze mig. (1) Pederora Foliis pinnatifidis, Syst. Nat, XII. Gen. 26, p. 59. Pig. KIL p. 58: Am, Acad. VI. Afr, 1, Veronica African2 > Floribus ad Genicula Pedicellts biancialibus, Her u, Afr. 783. PLUK. Phyt. T, 320, f, 5, Anagallis Fol. finua- tis, R, Zugdh. 416e (2) Paderota Fol. ferratis, inferioribus alternis. Mant. 17de Paderota lutea. SCOP. Aan. II. p. 41, Chamadrys Montis Sumaní. J. BAUH. Hiftl. Ill, p. 289. le DEEL, VIT. STUK. 108 TWEEMANNIGE KRUIDEN. IV. _ Deeze is, by den naam van Geele Paderota, AE van de volgende onderfcheiden door Dottor Hoorp- Scopor1, dieze op geheel verfchillende plaatfen’ STE _ van hooge Gebergten vondt. Behalvede gecle zere Kleur der Bloemen, hadt dezelve de Stengen niet getakt ; de onder{te Bladen overhoeks , droog rimpelig en zonder Glans; de bovenfte Lip der Bloem in tweeën gedeeld of geheel en opftaande, TIL (3) Opaalkruid met Zaagswys’ getande, gen Paderota „Bonarora, paarde Bladen. Blaauw- bloemig. _Deeze, ook op de hoogfte Bergen van Italie en Ooftenryk, in de Spleeten der Steenrotfen_ groeijende, is door Micnerrus in Afbeelding gebragt onder den naam van Bonarota, naar e€- nen Raadsheer van Florence, Auditeur van den Groot Hertog van Toskane, een zeer geleerd Man en in de Oudheidkunde by uitftek ervaren. — Hy noemtze Berg-Bonarota van Italie, met Ga- mander-Bladen en blaauwe Bloemen, merkende deeze aan als de Gamander, welke J. BAUEI- Nus droog bekomen hadt van AGERIUS, door wien dezelve op den top van den Somme- Berg, by Vicenza, een Stad die tusfchen Trente en Venetie legt, was gevonden. De vermaarde Vene. (3) Padercta Faliis ferratis oppofitis. Veronica Bonarera Corymbo terminali &c. Sp. Plant, I. p. rt, Veronica Pee trea (empervirense PoN. Beld. 336. J. B. Hif, III. p. 289. Chamadrys Alpina Sazatilis. C, B, Pin. 248. Bonarota, MicH. Gen. 19, T. Is. f. 12e Pederota caralea, SCoP, Zune dl. Pp. 4e | SW / lij WS E NS EES SS SE ES E pá pd Ps 3 J Ay en Leb} lo} -A 2 En Ken el hennen See id tn mn a de K à Ba ZN A A Dr 1 À N DB-R I As 108 Venetiaanfche Apotheker ZANNICHELE, den IV. top van gedagten Berg met veel „moeite en ADE „kosten beklimmende, hadt gedagte Soort aan Bladen, / Mrienerius bezorgd, als ook eene Verfchei-STUE- denheid daar van, het Blad ronder en de Aairen „; died dig ‘hebbende , en eene, met de Bladen min- de gekarteld, en de Bloem-Aairen geel. Zou de: laatfte ook de voorgaande Soort zyn „ welke Linneus thans als de gezegde Gamander van J- Baurinus aanmerkt, fteunende moog- 5 Iyk op het fehryven van Doktor Scororr, die _ echter, zo ’t-my toefchynt, in dit geval niet wel begreepen is door den Ridder. Want die „Heer zegt duidelyk , dat Mrcnerius de Soort, __ welke de Gamander van J. BAUHINUS was, gehouden heeft voor de Steen- Eerenprys van PoNAs,ien deeze was zekerlyk de Soort met blaauwe, Bloemen. Niettemin heeft de voor- gaande, uit dien-hoofde, den bynaam van ge ria bekomen. ‚> De Blaauwbloemige Bonarota heeft, vole s,gens ScoroLr , de Stengen van onderen 3» getakt, met dikachtige gladde Eytonde ge- ss fteelde Bladen „ allen gepaard of tegenover „s elkander , wederzyds Haairig en getand. De s Kelken zyn vyfdeelig , roodachtig: de Bloe- …, men blaauw, van onderen wit, met de boe s venfte Lip ovaal en regthoekig aan de Pyp „ geplaatst, de onderfte in drieën gedeeld. De ss Meeldraadjes loopen niet verder uit dan de »» Lip en zyn ’er tegen aangedrukt: de Meele 33 Knop. Es rh VII, STUKe IV. 110 TWEEMANNIGE KRUIDEN. „> knopjes gevuld met blaauw Stuifmeel: de Bik ie „> Styl is blaauw en langer. De Zaadhuisjes Hoorb- STUK. _Eenwye vige. Iv. Racemofa. Getroste PL. XXXVIIL, ize Le ‚> zyn bruin, dun, gefpitst en bevatten. veele s Zaadjes.” De Bloem fchynt derhalve , in dic Geflagt, wel allermeest van die der Eerenprys te verfchillen: want zy vertoont zig in de Afbeelding van Mr- CHELIUS het allerminfte niet Raderachtig ; ge= lyk zy niettemin in de befchryving van de Ken- merken der Geflagten , gezegd wordt byna, als ook in vieren gefneeden en ftomp te zyn, met … de bovenfte Lip breeder en meest uicgefneeden C+). Dit laatfte bevondt Mrcaerros alleenlyk in de Geelbloemige plaats te hebben. Misfchien zyn deeze Kenmerken van de Eerfte Soort ont= leend, Tot dit Geflagt zal ik derhalve ook dat Kaáp- fche Plantje van myne Verzameling t'huís bren- gen , het welke in Fig, 1,op PLAAT XXXVII; naar ’t Leven ís vertoond: te meer, dewylhet= zelve in Geftalte en bepaaling byna overeenkomt met de Bonarota. Het groeit ongevaar een Voet hoog, hebbende regte, dunne Stèngetjes , die zig in drieën verdeelen, geevende wederom Takjes uit, die fomtyds op zyde, doch altoos. aan tend, Trosjes hebben van verfcheide Bloemp- jes, als een Kroontje vervat in eenige Blader= tjes. ’t Getal der Bloempjes, in zulk een Trosje 4 js dikwils zes. Zy hebben ieder een zeer lang dun (*) Genera Plansar, Ed. VI, Hoogd, Vert. 1775. P?8- 17. ' \ VAO MOD rr dun Steeltje, waar op de Kelk, die in vyven IV, verdeeld is, en de Bloem bevat, Deeze is taa- ÄFDEEL, melyk groot, eenbladig , in vieren gedeeld, en Hsórs: heeft twee korte , dikke Meeldraadjes , met STUK. groote Knopjes, ter wederzyde van den Styl, Aen) wiens Voetftuk een Vrugtbeginzel is, dat een rondachtig Zaadhuisje wordt, De Vrugtmaa. kende deelen zyn door Vergrooting, daar onder by aen b, naderin Plaat gebragt. DE STIG TA. 4 De Kenmerken van dit Geflagt breedvoerig opgegeven zynde, toen ik de Heefterachtigen befchreef *, zal ík thans alleen maar melden , « n. ps hoe het Vrugthuisje, door middel van een Soort fr ED ke van Scharnier , open fpringt , ’t welk tot de Kenmerken behoort. | Van de daar in voorkomende Soorten, zynde volgende als Kruidig opgegeven , naamelyk (8) Jufticia met OPE effenrandige Vi. Bladen, Aairtjes aan ’t end en overhoeks „ica op zyde , Borftelige Blikjes en een leggende Sten Leggende, 5. Een Ceylonfch Gewas, dat ook by Golkonda en zelfs op Java valt, B hebbende als die van (2) Feflicia procumbens Fol, Lanceolatis &c. Fl, Zesl, 10. Euphrafia Alfines ang, folio &c, PLUK. Aln. 142. Te 56e f. 3 & T. 393. fe 4. Planta {picata &c, BURM, Zeyl, 194e B. Fl Ind. 3, H. DEEL, VII, STONe ria TWEEMANNIGE KRuUIDER, á Nt, het Muur, doch fmaller en ruuw ; Aairen naat ie Ab ‘die van de NS gelykende , wordt hier Hoorb- bedoeld, | STUK. Nb sns 0 Jufticia met verfpreide OO en onge- Peltinata. fleeide Aaïiren, die Wollig , over ééne zyde Gekamde, hellende, op de Rug gefchubd zyn, în de Oxelens en half Lancetvormige Blikjes. Deeze Oostindifche komt, voor het overige , met de voorgaande byna overeen; maar heeft de Bladen glad ; de Bloempjes Zyn zeer klein en de Blikjes Kamswyze gopijatst of op ryën _gefchikt, X. (ro) Jufticia met Eyronde, eenigermaâte ge- paden kartelde Bladen, Top-Aatren, Lancetvore mige Blikjes en kruipende Stengen. xt. (az) Jufticia die Kruidig is, met Eyronde Bla- pe ie den , de Bloemen zydelings „drie op een íche, Steeltje, met ovaale Blikjes. Deeze Chineefche heeft hoekige Stengetjes , van onderen Takkig en Eyronde gefteelde Blaad- jes, die naauwlyks gekarteld zyn, Uit de Oxels komen twee of drie Steeltjes , die kort zyn, voort „ ieder met drie Bloempjes , zittende in de (9) Fufticia diffufa &c, Am. Acad, IV. p. 299. (10) Fuflicia Fol. ovatis fubcrenatis &c. FL. Zeyl zo, Ad- hatoda fpicata Flosc. ex Fol, membranaceis. BURM. Zeyl. HET. 3E 20 (11) Faficia Hesbacea Ke, BuRu, Fl Ind, 8. Te 4e fare Dr TEN MOIBNR UI AS {3 de Blikjes byna verborgen. Het Javaanfche, jv, van deezen aart, aan de Wallen te Batavia Arprrr, groeijende Gewas, geeft vyf Bloemfteeltjes tot pz RER jeder Oxel uit. Men vindt ’er ook, van dee-srux, ze Soort, die ongefteelde Lancetvormige Blaad- jes hebben, Fuftieia pe ongefleelde Bladen , opklinmmend hellen- Fopieiaes. | (12) Jufticia met Lancetvormig Liniaale flom- _Xn. de Trosjes en Borftelige Blikjes. Ruige. _ Hier komt , wederom, een Indifche te voor- fchyn, die ook naar Oogentroost gelykt, doch tevens , in de plaatzing der Bloemen, ceniger- maate- zweemt naar het Adderskruid, Het is een Jaarlykfch Gewas, Kawaruwa genaamd by de Ceyloneezen en Peetumba in Malabar , groeijende op vogtige, vuile , onbebouwde plaat- fen. De beroemde HERMANNUS befchryft hetzelve , op de volgende manier. , De Wor- ‚> tel, een Vinger dik en witachtig , geeft een » Vierhoekige ruige Steng uit, met Bladen van „> een Vinger lang en een Nagel breed, tegen- „„ over elkander, blygroen, ruuw en ruig, uit ‚> wier Oxelen dunne Steeltjes voortkomen , »> met vyf, zeven of meer Kelkjes bezet, ic- „ der een Pypachtig Lipbloempje bevattende, \ , waar (12) Fufticia Fol. Lanceolato-lincaribus obtufis &c. Fl, Zeyl, 21. Euphrafie affinis Echioides Indica, Herm. Lugdb, 668. T. 669, Digitali fimilis Planta. BURM. Zeyl, 88, Peen tumba, Hort. Adal, IX, p‚ 37. T, 46 | H Il, DEEL. Vil. STUKe 4 TWERMANNICGE KRUIDEN, IV. … waar op vierhoekige Zaadhuisjes volgen , als Ape ‚> een Garftekoorntje , die weeen Zyn ; Hoorp- ‚, met twee Zaadjes in ieder Hokje.” STUK. Ro (13) Jufticia met Eyrondeeffenrandige Bladen , u/iicsâ Po Wigvormige Blikjes en zeshoekige Takken, iaris. ae Deeze Soort , een Westindifch Gewas, op ig û Vera Cruz en famaika groeijende , met groos tere Blaadjes dan het Muur en een gehelmde geele Bloem, wordt hier t’huis gebragt. In de Cliffortfe ‘Tuin hadt zy de Bloemen Menie-rood, xx. _ (zr) Jufticia met Lancetswys’ ovaale Bladen, Carthagie One . 5 wone 8 ge-aairde Bloemen en langwerpig Wigvor- Kartha- mige Blikjes. geen(che. By Karthagena in Zuid-Amerika groeit zodae nig eene , volgens den Heer JAcQvuriN, die twee Meeldraadjes heeft, en dus volftrekt tot dit Geflagt behoort, komende de Bloemen vol- maakt met die van ’t Eiland St. Euftathius, | voorheen door my befchreeven en afgebeeld, 2 zie Overeen *, Het Gewas, door hem in Plaat IL D.1V. vertoond , groeide in digt Kreupelbofch zes ST. bl. 46. _ pl.xvuil. Voeten hoog, en fcheen hem niet overblyven= ge de te zyn, Het hadt Bladen van een half Voet langs (13) Fuflicia Fol. ovatis integerrimis &c, Jufticia annue &c. AmM Herb. 274. H. Cliff. 10. Euphrafia Alfines majoe zi folio &c PLUK. Alm. 142. T. 279. É. 6. C21) Fuflicia Fol, Lanceolato.ovalibus, Flor, fpicatis &co JacQ: Amer. Hifl, se Tab, Va De RoN DiR TR rad lang , en taamelyk dikke Aairen, zo aan den IV, top als op zyde der Stengen, met drie Blikjes “DEELS onder ieder Bloem, Hoorp.e i he STUK. (14) Jutticia met Eyronde effenrandige Bla- _ xw. den , Elsvormige Blikjes en zeshoekige Piel Takken. rl Kk Voor % overige gelykt deeze Jamaikafche zeer naar de gene, die den bynaam van Zes- hoekige voert. | (15) Jufticia met Tancetswys’ Eyronde effen- xv. randige Bladen en gegaffelde Bloemfbeeltjes. iks Dit is een Oostindifche, op Malabar Pulcoll genoemd wordende, volgens Rurepr en Vleefch- kleurige Bloemen hebbende , met een Draad. achtig dun, lang, Pypje, de boven-Lip fmal , kort en omgekruld, de onder-Lip in drieën ge- deeld. De Meeldraadjes fteeken buiten den Keel uit en de Styl is Draadachtig , blyvende op het Zaadhuisje over. | (16) Jufticia met Eyronde, wederzyds SOD Purpurea, fie , Paariche, (14) Fsflicia Fol. ovetis integerr, Braâeis fubulatis, Ar Acad, V. p. 391. Jufticia Herbacea aen BROWN. Jae 1138. T. a. f. 1. 4 (xs) Fuflicia Fol. Lanceolato-ovatis integerrimis » Pedun. culis dichotomis Pulcolli. Horr. Jdal. IX, p. 135. Te 69. (16) Fuftiesz Fol. ovatis , utrinque mucronatis integerrimis glabris , Canle geniculato , Spicis fecundis. OsB. ltin. 2300 Folium Tin&orum. Bes Vle Pe 55e Te, 22e fo Zo 2 zù 6 TWEEMANNIEE KRUIDEN. AV. bl fle , effenrandige gladde Bladen, een knik- RE. kige Steng en over xyd hangende Aaïren. ef Dit Gewas, ’twelk Rumrurius het Verwers- Eentyy. Blad noemt , voert dien naam in Oostindie , vige. om dat men met de Bladen rood verwt. Men vindt ’er , op de Molukkes , een Soort van, wier Bladen groene , en eene andere , wier Bladen roode dwars Ribben hebben. In China nam de Heer OsrBrcKk hetzelve ook waar, hebbende een Kruidige Steng, die uit knobbe- lige Leedjes beftaat; de Bladen gefteeld en van gezegde figuur; de Bloemen paarfch , met twee Lippen , de eene zeer fmal, de andere breed en driekwabbig: twee paarfche Meeldraadjes , van langte als de Bloem. De Steng fchiet Wortels in den Grond en het groeit op Moec- rasfige plaatfen. XVI. (17) Jufticia met Lancetswys’ Eyronde Bladen ; Fujlicia ee de Bloemfteeltjes in zesfen verdeeld, waar Tweeklep- van de zydelingfe tweebloemig „en Eye Pige ronde evenwydige Blikjes. ‚ Decze, die ook in Oostindie huisvest, heeft een gearmde Steng en korte Bloemfteelen , die in een tweebladig Borftelig omwindzel uitloo- pen, ’t welk zes Steeltjes bevat, waar van de twee middelften één, de vier buitenften twee- | bloe- (17) Fufiicia Fol; Lanceolate-ovatis , Pedunculis fexflaris , Pedicellis Kc, Adel-Adagam. Mort. Male IX. Po Sie Te 43. DT RD RIA. 7 hi bloemig zyn , en alle Kelken tusfchen twee Re K Eyronde Blikjes vervat, De bovenfte Liptaer “Tarn Bloem is Lancetvormig, de onderf{te ovaal. Op Hoorp: ! Zandige plaatfen groeit deeze, die aan de CE hema van Malabar, zo ’ fchynt, voorkomt met ge« tande Bladen. De Buynge-Plant van Rumruius is ’er thans van afgezonderd. (18) Jufticia met Eyronde Bladen en lange en- XVI . flicia kelde Trosfen, van overhoekfe zydeling fe hed Bloemen, met kleine Blikjes, Beke Een vierhoekige Steng, die aan de Knoopen Haairig is ‚ met zeer ‘kort gefteclde Bladen, komende uit de Oxels der bovenften de Bloem- trosjes voort, met langwerpige ftekelige Kelken en taamelyk groote Bloemen, Dus wordt deeze Soort befchrecven , tot welke de Carya-Caniram van Malabar behoort. ONE Ar eN eN He B: RSA: Dit Geflagt zow van het voorgaande alleen caar in verfchillen , dat het de Meclknopjes niet enkeld ‚ maar overhoeks dubbeld heeft, waar van de naam ontleend is. Ik heb echter aange- toond , dat in fommige Soorten van Jufticia, door den Ridder erkend, ook dubbelde Mecl. knopjes voorkomen (*). De Heer JAcQuIN vondt (18) Juflicia Foliis ovatis &c. Am. Acad, IV, p. 299, Carva Caniram’ Hore, Mal. IX, p. too. T. 56. (*) Zie IL, D, IV. Stuk van deeze Nat, Hijt.Bl, XVIIE. deed Lett, A, H 3 Il, Deer. VII. Srum. UB TWEEMANNIGE KruiDeEs. TV. vondt zulks plaats te hebben in verfcheide atis ÁrDrEL. deren, door zyn Ed. in Westindie gevondeti; Hoore die hy afbeeldt en befchryft. Ik zal derhalve STUK, jn de onticheiding hier van piet treeden , eù | flegts de twee Soorten voorftellen, van dit Ge- flagt, welken LiNNmus opgegeven heeft. Oer, (1) Dianthera met eenzaame Aaïren overhoeks: Dianthera Ameriesra. Een Kruid, in Florida groeijende, dat naar kaantche. het Gods Genade gelykt , doch korte Aairen heeft, uit Bladen, Bloemen en Zaadhuisjes fa- mengefteld, van PLUKENE Tt, fchynt overeen te komen met het Virginifche, van den Heer CrAYToN, Dianthera door den Heer Grono= vius getyteld , om dat het de Meelknopjes 3 als gezegd is, dubbeld heeft. Dit hadt de Bla- den Lancetvormig, ongefteeld, en de Bloem: fteeltjes langer dan de Bladen. Volgens den Ridder is de Steng, in deeze Soort , zeer een- voudig, met Liniaale Blaadjes; de Bloemfteel- tjes van de zelfde langte, overhoeks: de Aaix ren Eyrond. 4 a. (2) Dianthera met Draadachtige gekranfle Aai- Gemirde. rem, de onderften Kroontjeswyze. | A | 6 } Op (1) Dianthera Spicis folitariis alternis. Syst, Nat. XI, Gen. 23. pe 6o. Veg. XIII. p. Óo. GRON Virg, 5. Gratiole affinis Floridana Sec. PLUK Amalth. 114. T. 423. É. 5. (2) Dianthera Spicis Filiformibus verricillatis &:. Dianthera Fol. lanceolato-ovatis &c BROWN. Jam. 118, Antirrh:num fminus angustifolium êc. SLOANe James 59, Hifk. Ie Pr 160. KT. 103. É‚ 2 EN BN EE ZAAN OD RT AT AS Tio _Op ’t Eiland Jamaika , aan den gemeenen IV. Weg, by Guanaboa, op Steenige Bofch-Heu- AEL vels, vondt de Vermaarde SrLoaNE dit Kruid, Hoorp. dat hy tot de Leeuwsbekken betrok ; doch het STUK, werdt aldaar, van de Engelfchen, Balfemkruid „Aran geheten. Het was klein en fmalbladig , mec eene bleek paarfche Bloem. Browne heeft hetzelve voorgefteld , onder den naam van Dian- thera met Lancetswys’ Eyronde Bladen , en een uitgebreide opftygende Tros van gekran- fte Aairtjes. Hier zou ik dat Oostindifch Kruid, * welk de Heer N. L. BURMANNuUs Hysopbladige Dianthera getyteld heeft (*), befchryven kun- nen; doch alzo in deszelfs Afbeelding zig geen blyk-van dubbelde Meelknopjes openbaart , ter- wyl die in de Knikkende Fufticia , door zyn Ed. op de zelfde Plaat afgebeeld , zeer zigt- baar zyn , heb ik, om de verwarring te vere myden „ zulks nagelaten : te meer, dewyl de figuur der Bloemen in de eerstgemelde veel gee lykt naar die van ’t voorgaande Geflagt, GRATIOL A, Genadekruid, Een onregelmaatige Bloem , met de Boven- lip omgeflagen : een zevenbladige Kelk , de twee buitenfte Blaadjes uitgebreid: vier Meeldraade jes, waar van twee onvrugtbaar , met een twee. (*) Hor. Ind, p. 11. H 4 1. DEEL, Vil STUK IV. ALDER: Eron 3TUKe ied { 120 TT WEEMANNIGE KRUIDEN, tweehokkig Zaadhuisje, zyn de Kenmerken van dit Geflagt. Het bevat, behalve het gewoone Kruid van sien naam, vyf andere uitheemfche Soorten. es: (1) Genade-Kruid met Lancetvormige Zaags- O feinaiis. Gewoon, wys” getande Bladen en gefteelde Bloemen. Dit Kruid groeit niet alleen in Vrankryk, den Elzas en de Zuidelyke deelen van Europa , maar ook in Duitfchland op verfcheide plaatfen. Men vindt het overvloedig in ons Land, by Gornt- chem aan de Dyken, fchryft Commeryn. De naam is Gratiola, in ’t Neerduitfch Gods Gena- de. ’t welk ook Genade- Kruid kan betekenen. Immers die naam ís van een voornaame uitwer- king deezes Kruids, in de Menfchen van byna onlydelyke Pynen te verlosfen, afgeleid. De Franfchen noemen het ook Herbe au pauvre Homme of Arme Mans Kruid, misfchien om dat het een zo goedkoop Purgeermiddel verfchaft : de Duitfchers ook wel Galkruid , wegens de bitterheid. AN Volgens den Heer HaArrer heeft het een regte, ronde ‚zeer T'akkige Steng, van een Voet hoog , met ongefteclde, gepaarde, {pits ovaale, fcherp getande Bladen of Blaadjes, brengende Bloe- (1) Gratiola Fol. Lanceolatis ferratis, Floribus pedunculae tis. Syst, Nat. XII. Gen. zo. p. 61. Weg. XIII. p. 6o. Digie talis minima Gratiola ditta. ToURNF. Jrf?. 165. Gratiola várior, Authorum. Dop, Pemp?, 362. LOB. Joen 435, Grae tiola Centaurioides, C. B, Pin. 279. \ RR ED AEN DRÉ A, rat j Bloemen uit derzelver Oxelen voort, op een= IV, bloemige Steeltjes. De Kelkblaadjes zyn fpies he Lancetvormig: de Bloem is dunner, lang van Hoorpe Pypje, aan den Mond opwaards omgeboogen , STUE. bleek, hebbende de Slippen paarfch, den Keel. Zwe. met een geelachtige Wolligheid bekleed, Op fommige plaatfen in Switzerland, gelyk by Yverdun , tusfchen het Meir en Kasteel, groeit dit Kruid zo menigvuldig , dat veele Weiden ’er ongebruikbaar door zyn. Het be- mint vogtige Landsdouwen. Aldaar gebruiken het de Boeren, uitwendig, veel tot een Wond- middel. Inwendig is het door de Ouden, als een voornaam Middeltegen anders ongeneeslyke Kwaalen , inzonderheid in zwaar Kolyk en Wa- terzugt „ zeer geroemd geweest, doch heden. daags laat men veelal zulke fterke en gevaarlyke Middelen, als dit, die, den Lyder, als ’t ware, op de proef zetten , voor de Kwakzalvers over. In kleine veelheid nogthans heeft men het Poeijer der Wortelen, met verzagtende Konferven ge- mengd, de Bladen in Wyn getrokken , of in Melkwey gekookt , en met meer dergelyke voor- behoedingen , fomtyds Wonderen zien verrigten, (2) Genade-Kruid met langwerpig ovaale Bla= _u. Gratisla d ) 3 Dlonnieria, i h Menniezs, (2) Gratiola Fol. ovali-oblongis , Pedunculis unifloris , Caule repente, Am. dead. IV. p‚ 306. Monieria minima re= pens &c. BROWN, Fam, 250. Mon. Ramofa repens 8:, EHR. Pill. T. ig. £. 2. Anagallis cerulea &c. SLOAN. Jam, 37, Hift. } P: 20ja E: 129, £. Ie Jaca: Ob/, P. L Te Xs H 5 1. Deer, VII, STUK, 122 TT WEEMANNIGE KRUIDEN, IVe den, eenbloemige Steeltjes en een kruipene AAD ‚__ de Steng. phoe: Op Moerasfige plaatfen van *c Eiland Jamaika Eenwy. VOndt SLOANE dit Kruidje, naar het Beekeboom vig __gelykende ‚doch meteenzaame blaauwc Bloemp- jes in de Oxelen. Het was Monnieria genoemd door Browne, en is door den vermaarden Er- RET keurlyk afgetekend. De Heer JAcQuiN vondt hetzelve op St. Domingo, miet ver van Kaap Frangois „en geeft ’er een Afbeelding van, zo als het in die Landen natuurlyk groeit, bes dekkende aldaar den Grond als Mos, by gehece= le Velden; doch het hadt niet dan Sneeuw-witte Bloemen. De Blaadjes waren langwerpig Ey- rond, ftomp en glad , zeer kort gefteeld , tegen- over elkander : de Kelk vyfbladig, de Bloem eenbladig, in vyven gedeeld, met vier Meele draadjes, twee lang, twee kort , allen met lang- werpige opleggende Meelknopjes. De Styl was Draadachtig , met een geknopten Stempel en wierdt een tweehokkig Zaadhuisje met zeer kleine Zaadjcse ur. (3) Genade-Kruid met Byronde drieribbige Gratioia Bladen. | rotundse folia, ij j 4 NE Rondbla- Op Zandige plaatfen, in Malabar, groeit dit ne Kruidje, met Stengctjes van een Vinger hoog, vierhoekig glad, om laag kruipende: de Blaad- | jes (3) Gratiola Fol. ovatis trinerviis. Adant, 174. Tsjangas Puspaua, Hort. Mal. IX. Pe Alle T. $7e MR K de DR od A. 123 jes ongefteeld, gepaard, Eyrond, ftomp ‚glad, IV. drieribbig, met een of twee flaauwe Tandjes: APOEL. Bloemtteeltjes in de Oxelen , langer dan de Hoorps Bladen: een vyfdeeligen Kelk ; twee Meeldraad- °TUEe jes; een famengedrukt , rondachtig ‚ tweehok- kig Zaadhuisje. (4) Genade-Kruid met Lancetvormige, eent- Iv. germaate gekartelde Blaadjes, die korter B IC ie, folia. zyn dan de Leedjes van het Stengetje Hyfopbla- Dit, op de Rystvelden by Tranquebar voors" komende, volgens D. Koenig ‚heeft een Draade achtig regt Stengeije van een Voet hoog, met Leedjes verfcheide maalen langer dan de Bla- den, die gepaard , ongefteeld , Lancetswys’ Ey- rond zyn en glad; de onderften met een of twee Tandjes. Het heeft Bloemfteeltjes in de Oxelen overhoeks, veel langer dan de Blaadjes. De Kelk is zeer klein: het Bloempje veel groo- ter dan het Blad, Stmoelachtig. (s) Genade-Kruid met Lancetvormige, flompe, _ v. eenigermaate getande Bladen. zeen Eel ad Deeze Soort zoude op Malabar zo wel als in Virginie huisvesten, Het Malabarfche voert | den (4) Gratiola Fol. Lanceolatis fubferratis, Articulo Caulino brevioribus. Mant, 174, Gratiola Indica minor vera five Hyse fopioides, PLug. Alm, 130. T. 193. f. 1. (s) Gratiola Fol. Lanceolaris obtufis &c. GRON. Virg. 6. dlant. 319. Tsjeria-Manga-Narí. Hert, Mal, IX, p. 165, Te 85. PLUK. Alm. 180, T. 193, É, 2. Il, DEEL, VII, STUK, ri T WEEMANNIGE KRUIDEN, IV. den naam van Tsjeria-Manga-Nari, zynde door ÄFDEEL. CoMMELYN Indifche Veronica met blaauwe Bloe- Hoorp- men en Gamander-Bladen getyteld. Het Vir- STUK, ginifche heeft, volgens den Heer Cravron, wigs. eene Pypachtige Bloem en een blyvende Kelk, in zes fpitfe Punten verdeeld, met een mat tweebladig omwindzel van boven gekroond ; zynde het Zaadhuisje Eyrond en een weinig gefpitst, Hier van komt een verandering voor met driedeelige Bladen, zegt LiNNZus. VL (6) Genade-Kruid met byna ongefteelde Bloemen, Gratiola br tngs Pater FEUILLEE vondt dit Kruidje, dat hy aanfch. … Gratiola met breeder Bladen en witte Bloemen, in de Landtaal Hulgue, noemt, in de Geberg- ten van Chili, op 26 Graaden Zuider Breedte, De Bladen waren meer dan een Duim lang en een half Duim breed, gepaard , gekarteld, on- gefteeld, zo wel als de Bloemen, dic uit een vierpuntige Kelk voortkwamen , beftaande uic- een Pypje van een half Duim lang, dat zig, ‘aan den Mond , in vier Hartvormige Slippen verdeelde, zynde wit met roode Streepen. Het Stampertje wierdt een tweehokkige Vrugt met kleine Zaadjes, Dit Gewas, bitter van Smaak zynde gelyk het gewoone Genade-Kruid, hadt een openende en purgeerende kragt, en werdt van (6) Gratiola Floribus fubfesfilibus. Graticla latiore folio „ Flore albo. FEUiLL, Peruv. III. T. 17. Niet T. 47. Vere drietig is °t, dat de aanhaalingen inde Werken van LiNNzug zo vit‚eus zyn, D: TT ACN BART A. 125 van de Indiaanen, in Aftrekzel, tegen de Wor- Iv, ‚men gebruikt. Anne Hoorp- GE WE N eK LA. STUK. Monogye Ter eere van den Kruidkundigen Heer nia, SCHWENCKE, werdt deeze Geflagtnaam in- ‘gefteld door den Ridder ; zynde daar van de „byzondere Kenmerken, een byna egaal verdeel- de Bloem, met den Keel geplooid en Klierig, drie onvrugtbaare of ongeknopte Meeldraadjes hebbende ,‚ en een twechokkige veelzaadige Vrugt. | De eenigfte Soort (1) is een Gewas, in de Westindiën groeijende, als uit de Kolonie van onzen Staataan Rio de Berbice of uit de zoge- naamde Berbiesjes afkomftig zynde „ van waar het Zaad , onder andere Zaaden , in ’t jaar 1751, aan gedagten Heer in ’s Hage was toee gezonden, In ’t uiterlyke aanzien gelykt het- zelve , zo zvn Ed. aanmerkte , zeer naar de Boerhaavia ciffufa, zynde onze Tweede Soort, hier voor befchreeven *: doch LiNN&us oor«*Bladz.43; deelt , dat het in de Natuurlyke Orde naast komt aan de Browallia. Het is een Zaay-Plant of Jaarlykfch Kruid, hebbende een zwak rond Stengetje, ongevaar een Voet hoog, rosachtig en met Haairtjes bezet, dat zig boven in T'ak- | jes (1) Schwenckia, Syst. Nat. XII, Gen. 1233. p. 61. Ver, XIII. p. 6oe Gen. Plant. 567. SCHWENCKE Aruidkund, bea Jehryving der Medicinaale Gewasfèn, s'Hage 1766e ad calcem, Tab. Color, In DEEL, VII, STUE, 26 TWwEEMANNIGE KRUIDEN. „IV. jes uitfpreidt. De Bladen, overhoeks daar aan AFDEEL groeijende, zyn Lancetvormig, effenrandig : Hoorp- wat ruig, met lange Steelen, Aan de ende- STUK. Jingfe Takjes komen de Bloempjes Pluimswy- hd ze, op redelyk lange Steeltjes , roodachtig geel ij van Kleur, eenigszins Trechterachtig , als be- {taande uit een Pypje, dat zig uit een vyftan- dige Kelk verheft, en aan den Mond sterswy= ze verdeelt, hebbende een geplooiden Keel met Kliertjes. ’t Getal der Meeldraadjes is vyf , waar van twee geknopt zyn; zo lang als de Bloem; het welk de Plant tot deeze Klasfe be- trekt. Het Vrugtbeginzel ís rondachtig , de Stempel ftomp. Een Gekleurde Afbeelding van dit Kruid is door den Heer ScHwenckKe, met de befchryving van den Hoogleeraar D, VAN ROYEN, aan ’% licht gegeven, CALCEOLAR IA Klompbloem, Een Smoelachtige opgeblazen Bloem; ecn Kelk in vieren egaal verdeeld en een tweehok- kig , tweekleppig Zaadhuisje, maakt de Ken. merken van dit Geflagt uit, Het bevat twee Soorten, als volgt, (a) Klompbloem met gevinde Bladen. Deeze Plant, in Peru waargenomen door Pa» ter (1) Cakceelaria Fol. pinnatis. Mant. 174. Syst. Nat. Vega XIil, Gen. 128%, p. 6o. Calceolaria Fol. Scabiofz vulge _FruiLx. Peruve IL Pe Aäe Te 7e fe 2e AF Stochbolge 2770, Pe 2859 Te Ze DD 1 A N DD rial 12) ter FrurigLeE,- verheft zig aldaar tot drie IV. Voeten hoogte. De Stengen zyn uit Leden Arn famengefteld en paarfchachtig blaauw van Kleur , Hoorne aan ieder Kooop twee Bladfteelen hebbende ,°TUK. van Bladen welke eenigszirs naar die van ’t„; Schurftkruid gelyken, Uit die zelfde Knoopen komen dikwils Bloemfteeltjes voort, van meer dan een Duim langte, elk met een geel Bloemp- je, dat zig als een Klompje of klein Holblokje vertoont ‚, waar van hy het Kruid den naam gaf. Het groeit in de Valey van Lima op vog- tige plaatfen, en het Aftrekzel of Water , waar in de Bladen ééne Nagtgeftaan hadden, werdt van de Ingezetenen als een zagt Purgeermiddel ingenomen. In de Upfalfche Akademie-Tuin is dit Kruid uit Zaad geteeld, naauwkeurig waargenomen , en in de Verhandelingen der Koninglyk Sweed-= fche Akademie te Stokholm, op ’t jaar 17705 afgebeeld, (a) Klompbloem met onverdeelde Bladen, Misfchien wordt hier dat andere Kruid bee doeld , ’t welk die Pater op de zelfde Plaat afbeeldt , onder den naam van Calceolaria met Salie- Bladen, zynde door hem in de Valey van Pinco, in ’t Ryk van Chili, gevonden. Het hadt byna dergelyke hoogte als ’t voorige ; maaf (2) Calceolaria Fol. indivifis, An Calceolaria Salvi folio, vulgo Chachaul ? Fruiur, Peruv, Ille pe 43e Te Jefe Io Ik. DEEL, VII, STUK, zee / 388 TWEEMANNIGE Krorskn. IV, maar de Bladen waren Lancetvormig , onge: A fteeld, gekarteld, gepaard aan de Takjes, die Hoorp- Trosjes droegen, van dergelyke geele Klomp- STUK. achtige Bloempjes en Zaadhuisjes als die van B id het Speenkruid, De gedroogde Bladen , tot Poeijer gemaakt , waren , als men het op de Wonden leid, een treffelyk Heelmiddel. In de Landtaal werdt het Chachaul geheten. | PINGUIeEU LA Smeerblad. Van dit Geflagt, dat wegens de Smeerigheid der Bladen zynen naam heeft , komen de vol gende Kenmerken te voorfchyn, Een Smoel- achtige gefpoorde Bloem: een tweelippige vyf- deelige Kelk; een eenhokkig Zaadhuisje. * Geral der Soorten is vier, die altemaal in Europa huisvesten. E (1) Smeerblad met het Hanielalje aan de Pinguicula Lufitanicas tip verdikt. Portu- zi Ln Deeze Soort, in Portugal waargenomen, is uit het gezegde kenbaar. in. (2e) Smeerblad met een Cylindrifch Honigbak- ne je, van langte als het Bloemblaadje. Dee- (1) Pinguicala Netarii apice incrasfato, Syst. Nat, XII. Gen. 30. p. 61. Veg, XII. p. 61. Pinguicula Flore mincre carneo, RAy. Hijt 752, Viola paluftris , Pinguicula dita, Lu: Gtanica, Gris, Lu/it, (2) Pinguicula Nett, Cyl. longitudine Petalie Ozp. Dan. 93. Fl, Lapp. Suze, R, Lngdh, 304 Samicala mont. Fl, Cale, do- „Dr ACN DRT As Dö „Deeze , reeds over lang bekend, is Berg-Sa- 1V. wicula, met eene gefpoorde Bloem, by C. Bau= RDA HiNus getyteld , en komt , onder den naam van aoe Pinguicula Gesneri , voor, in ’t Werk van J. UK: BAUHINUS, Die Autheur merkt aan, dat Ges- nine NERUS ‘et. Olyfbladen aan toefchryft , terwyl ‘het de Bladen veel breeder heeft, Zyne Afbeel- ding verfchilt weinig van die van CrLusrus; welke goed ís, volgens den Heer HArLER; door wien dit Kruid , dat op Moerasfige plaatfen in geheel Europa gevonden wordt, in Switzere Tand ook hier”en daar , in, belommerde Bosfchen ; is waargenomen. En voert deeze Soort den bynaam van Gemeene , zynde in Gelderland doof den Hoogleeraar D. De GORTER ook ont- dekt ; wordende in *t Nederduitfch , volgens zyn Ed. , Butterwortel genoemd of Berg-Sanikels Sh de Engelfchen noemen het Butterwort , dat is, Boterkruid , wegens de Smeerigheid der Bla- den, ’t welk beter ftrookt, Dit Kruid geeft uit den Wortel eenige ovaale Bladen; mêt een dikke Lymerigheid begroeid, die de randen inwaards geplooid hebben , van buiten ruigachtig. Dezelven maaken een Biak. tje byna als de Primula Veris , en daar tusfchen ‘komen enkelde Bloemfteeltjes van aanmerkelyke laùgte, ieder met één Bloempje , dat veel naat A08 dpnato. C‚ B. Pin, 243, Pinguicula Gesneri, J. Be Hif. INT, p- 546. TOURNEE, Inf, 167. Harz, Helv, 611. Pinguicula, Crus. Hijl. L. pe 3i1e Pann, 360, il. DEEL; vil. STUK: 130 TWEEMANNIGE KRUIDEN. j Ral) de Violen gelykt, Het is door TOURNEFORT jr, Daauwkeurig afgebeeld. De hoogte der Steel. Hoorp. tjes kan naauwlyks een half Voet haalen. “In zn de Bergachtige Landen, op vogtige-plaatfen , vigee … bloeit het zo dra de Sneeuw weg is gefimolten, zegt Doktor Ma rus, wordende deswegens in den Elfaz, Schneewurtz geheten, Men vindt het genieenlyk met blaauwe , doch het komt ook met Vleefchkleurige Bloemen voor. en 1 (3) Smeerblad met een Kegelvormige Honigbak- Alpina. Jes dat korter is dan het. Bloemblaadje. Alpitch, e d Deeze groeit overvloedig op de Switzerfche- Alpen, en ondetfcheidt zig, in de eerfté opflaë, door haäte witte Bloemen , over de Berg-Valeijen als een wit Laken ieberoreid. Op de Lapland- fchie Gebergten is dit Plantje ook zeer gemeen, en verfchilt van het gemeene Smeerblad niet dan door de witte Kleur en figuur der Bloem. Ctu- sius vondt het Witbloemige met het paarfche vermengd, op de hoogfte Bergruggen in Oos. tenryk , groeijende op Velden daar de roode Primula; zegt hy, groeit :*t welk een ongemeen fierlyk tapyt doet voortkomen van onder de Sneeuw. | 8 w. 4) Smeetblad met eénigermaate ruige den Vilhfa. dr geties. De (3) Pinguicula Ne@tario. Conico Petalo hreviore. Fl. Lapp. 12. T. XIl. Fig. 3. Fl, Succ, 22, 26. Ping. Flore albo mis nore calcari brevisfimo. RAy. Hif?. 752 (4) Pinguicula scapo (ubviilefo, Fl, Lappe 13. Te XIIe Fig. 2e Fl, Suéca 233 27e ak ATAB Rn hide isk De Bloemfteeltjes „die de eenigfte Stenge. 1%: van deeze Plantjes zyn , komen. Haairig voor in Arbrzis deeze Soort, welke zeldzaam is in Lapland 5 Hoorbe doch ook gevonden in Siberie, Zy is in allestux. deelen zesmaal kleiner dan het Gemeene Smeer- in blad, zegt de Ridder. Alle de Soorten: van dit Gewas , hoe klein ook, zyn niet ontbloot van nuttigheden. Rajus zegt, dat het Landvolk in Wales zig daar van een zagt laxeerende Syroop bereidt: BAUHINUS 4 dat de Herders in de Alpen met het vette Sap der Bladen. de kloven in de Tepels der Runde- ren beftryken en dus geneezen, De Laplanders gebruiken de Bladen, om eene L.ymigheid en Lyvigheid te geeven aan zekere dikke Melk ; die in de Noordelyke en Westelyke deelen va Sweeden zeer in gebruik is, wordende aldaar „Taetmioelk of Saetmioelk genoemd, Frisfche Bladen van dit Kruid op de Teems gelegd zonde , wordt de verfche warme Melk daar door gegooten, en dan laat tmenze dik worden 4 t welk dus veel fpoediger dan anderszins ge- fchiedt. In de Zuidelyke deelen van Enge: land » evenwel, fterven de Schaapen ’er van, als zy, wegens gebrek van Gras niets anders kunnen. eeten ‚en hierom werdt dit Kruid al daar Whytroot genoemd , zo de Londenfche Doktor PenNaus aan Cuusius verhaald hadt: UrRricuzraARiaA Neetekruid, Een Smoelachtige gefpoorde Bloem, vooïts Ïg koe Hi. DEEL, VII, STUK, 183 TwWEEMANNIGE KRUIDEN. IV. komende uit een tweebladige gelyke Kelk en hie de Vrugt een eenhokkig Zaadhuisje , zyn de Héros” Kenmerken van dit Geflagt, datde volgende ‚ STUK: Soorten bevat. ee Ci) Neetekruid met een Pads Honigbakje Jericulan En pp en Eyronde effenrandige Bladen. Alpifch. AE In de hoogfte Gebergten van ’t Eiland Mar= tenique heeft de Heer JacQuIiN deeze Soort waargenomen , alwaar zy op een vogtig Veld in de Maand February bloeide, De Wortelen waren Vezelachtig en met kleine Knobbeltjes als die der Aardappelen bezet: -het hadt maar. twee Bladen- van anderhalf Duim lang en een enkele regte gladde Steng;, van een half Voet hoog , draagende één of‘twee Bloemen, wit van Kleur en zeer groot.” i (2) Neetekruid met een Kegelvormig Honis- pe _ bakje, knikkende Vrugien en de Wortelen zonder Blaasjes. _Deeze, door Prumrer in ae gevon- den, is het Gemeene niet ongelyk, maar heeft een Wrupbnde Wortel , en geeft aan ééne Steng van zes tot tien Blote. Ook komen ‘er, aan de Wortelen , geene Knobbeltjes noch Blaas- (1) Utrieularia Neâtario Subulato &c. JACQ:. Amer. Hiff. Je Á. 6e (2) Utricularia Neftario Conico, Fruêtibus cernuis &ec, _LOEFL, Jtin. 281. Linaria paluûris Foenicuk folio, Pum, 15pe 6e Je, 165, £ Ze OF ATN DER ICAL 1Ì33 Blaasjes voor. ’t Is een Gewas met Venkel. IV. bladen, dat in Mocrasfen groeit. Rn rif Hoorp- _C3) Neetekruid mes een Kegelvormig Honig- kt bakje, de Steng weinige Bloemen hebbende. mn. Utriculaë Deeze is het Water-Duizendblad met Neeten ris vsa van C. BAuminus, deswegen Lentibularia van "Gemeen, Rivinus, VAILLANT en andere Autheuren ge- noemd, en door HALLERr dus behouden; niet- tegenítaande die naam, zo LiNNaus te regt Oordeelde , een aanmerkelyke verwarring baart met Lenticularia, gelyk fommigen het Eenden- Kroos heeten, welks Latynfche naam was Len- ticula paluftris , om dat de Blaadjes naar Linzen gelyken. Hier gelyken de Blaasjes der Bladen meer naar Neeten (Lendes), en daar van ont- Jeen ik den Geflagtnaam, als dien van Blaas- kruid reeds elders gebruikt hebbende *, Loner * in. D. noemt het Water-Duizendblad met geele gehelin- ij RA. de Bloempjes ‚ en anderen Gehelmde Water-Venkel. Dit Kruid komt , door geheel Europa, in ftaande Wateren op fommige plaatfen voor. Dic vermaarde Botanist TouRrNEFoRT fchyne hetzelve in zyne Kruidleezingen niet gevonden te hebben; ten minfte omftreeks Parys niet, al- waar ( 3) Utricularia Neêtario Conica » Scapo pauciflore, Fi Lapp. 14. Fl. Suec. 44 23. Re Lugdb, 304. Lentibularia, Riv. Men. 78. DILL. Nov, Ger. iis. VAILL. Bot, Par, Pp. 114. MAP. p. 165. HALt. Helv. 612. Mem, de P Acad, ges Sc. ih Pp. 28. T, 2, a ebr ER WW. DEEL. VI, STUK, Iv. 134 TWwWEEMANNIGE KRUIDEN. waar de Chirurgyn. VAILLANT, zegt: hy; het: Arpaik zelve te Verfailles ontdekte, en die zelfde vondt Hoor: het vervolgens overvloedig grocijen in *t Meir STUKe Eenwy- wig van Trivau, behoorende tot het Park van Meu- don. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, evenwel, is het niet minder gemeen, dan in het Noorden van Europa. Men vindt het ook in fommige deelen van Duitfchland en Engelands __In Vriesland komt het overvloedig voor, in Slooten ‚ Vyvers en Water-Dobben , zo MEE: sE verhaalt ; doch in Holland {chynt het nog niet waargenomen. te zyn (*). -Op Ceylon ín Oostindie zou HERMANNUS het hebben gezien, Uit een Wortel, die in de Modder der Sloo- ten zit en overblyft, geeft dit Kruid Bladen4 welke zeer veel naar Venkel gelyken ,-zynde zeer fyn verdeeld, Deeze dobberen , tegen deu Bloeityd; in ’t Water, wordende opgeligt van de gezegde Blaasjes , waar mede zy als Neeten zyn bezet, en die alsdan zyn uitgezwollen. Verder verheft zig allengs de ‘aangroeijende Bloemfteng , regtftandig uit het. Water , en {preidt zig in Bloemfteeltjes uit, die in de Nas zomer Bloemen vertoonen , welke vry groot zyn en geel van Kleur , taamelyk naar die van ’ Vlafchkruid gelykende, met de bultjes van de Onderlip Oranje, Deeze Steng is minder dan een (*) Want COMMELYN maakt ’er in Cat, Ind. Hell, geen, gewag van en de Hoogleeraar DE GORTER fchryft flegts MEE gs naa, Ik heb het ook in onze Erovintie nier gevonden, 4 DAA ON Di Rik ike 135 een Voet hoeg en heeft dikwils maar vyf Bloe- IV, _ men. Het Zaadhuisje is rond met een Puntje , ADEL. en bevat veele kleine Zaadjes als ftof „, niet een Hoorps enkel Zaad , gelyk Ray em Rrvinus verkeer- STUER. delyk gezegd: hadden. Na den Bloeityd zakt sande het ‘Loof weder op den Grond, en de gezegde Blaasjes vertoonen zig daar aän „ wanneer ’t ge- droogd is, gelyk zwarte Stippen. Die deelen , welke voor Meeldraadjes % fche- pe komen, zyn zeer. zonderling in dit Kruid, bevattende. als een wit Kringetje ieder Meel: knopje en dus voor den Styl geplaatst zynde, gelyk DiLLEN 1us klaar vertoont, Zy zitten boven. de opening van het Honigbakje, dat ee« ne Spoorswyze figuur heeft, volgens hem 3 doch volgens LiNnaus Elsvormig is en van ‘Tangte als de Onderlip, digt daar tegen aân, De Groote, zegt zyn Ed., van R1ivinus af. gebeeld , die den Kelk van agteren gerond heeft , en de Kleine, met eenen dwarfen als geknotten Kelk, groeijen door malkander. (4) Neetekruid, dat het ie de LE heeft. aria wiede Kieinder, Deeze , door de figuur van ’ HE niet alleen „maar ook daar in verfchillende, dat (4) rp Neftario carinato. Ml. Succ, 25,3 29. Mial- lefol, paluftre galericulatam minus, PLUB.: Alm, 2519; Te 99e £. 6. Aparine Aquis innatans Trevilana, Fol, Perchepier „ Ca» preolis donata, Boce. Mss, Lp. 23, T. 4 I4 ie Dezre VII, STURe Iv. 136 TWEEMANNIGE KRUIDEN, dat de Keel met geen bultig Gehemelte ís gee Arban flooten ; komt veel zeldzaamer voor. Haar Hoorp: STUKe Eenwy vige. ersule ria Subhulata. Elsvormig: VL. Gibba. Baltig. Bladen dryven op het Water, en zyn niet zo fyn verdeeld, wordende by die van Knawel “ vergeleeken door Boccone. VArLranT ftele haar als de Tweede Soort van Lentibularia voor ‚ en zegt, dat derelve op ver naa zo ge- meen niet als de eerfte. is omftrecks Parys, hebbende die alleen naar waargenomen te' St, Leger en Ivelines, in de Moerasfige Weide, ter plaatfe daar men het Piment Roial, gelyk hy de Gagel noemt, in menigte. vindt (*). TouaNerorT hadt, in zyne Kruidleezing om- ftreeks Parys, deeze zo wel als die over % hoofd. gezien (+). f _(5) Neetekruid met een. Elsvormig Honighakje, (6) Neetekruid met een buliig-Honigbakje, Behalve het Gemeene zyn deeze twee Soor- ten in seine gevonden door den Heer Crar- TON (*) Derhalve moet dit, in myn Voorgaande Stuk, LAN terd worden , voegende op bladz. 345, reg. 18, het woerd “dan in; en leezende awinder dan in Vrankryk, Ik wift niet „ dat men:het aldaar dus noemde. (TÒ Dé Gemeene Lentibularia' evenwel niet, fchoon Dre-: gENlus zegt; Lentibalaria omittitur a Tournefortio : want in Herbar. enve Paris, P- 479. zegt TOURNEFORT, Lentibu= Jaria vulgaris. Tuff. Rei. Herb. offchoon menze in a zyn Werk niet genoemd vindt. é (5) Utricularia Neâario Subulato. GRON. Virg, 3. (5) Utricularia Ne&ario gibbofo, GRON. Virg. 3e t D iAND RIA, 137" TON „ die de eerfte noemt Pyrola of Winter- IV. groen „ met witte ge-aairde Bloemen en ronde ArDEELe gekartelde Bladen , die op zeer lange Steelen Hoorn. zitten. LINNAUs zegt, dat dé Bladen Haair-*TU&e achtig Zyn. (7) Neetekruid met een naakte tweedelige vur, Utricula. Bloemfteng. ria bifida, T weedee. Deeze groeit natuurlyk in China, volgens!ig. den Heer OsBercK, die haar afgebeeld Hedke, Zy wordt maar een Handbreed hoog en heeft Stengen met dubbelde T'rosjes van geele Bloe- men, welke vecl gelyken naar die van de Ge- meene Soort, (8) Neetekruid met een naakte Steng ‚dieover- yam; hoeks verfpreide Elsvormige Schubben heeft, Carska. Blaauw. In vogtige Landen , inzonderheid daar men de Ryst teelt, op Malabar en Ceylon, groeit deeze met een naakt Draadachtig Stengetje van een half Voet hoog, dat ongebladerd is, maar gefchubd en op den top eenige weinige ongefteelde Bloemen heeft, blaauw van Kleur. VERBEN A. Yzerhard. „De Kenmerken hier van zyn; een Trechterse wyze (7) Utricularia Scapo nudo'bifido. Oss, Jrin, 243, FT. 3a ze } (3) Utricularia Scapo nudo Squamis alternis vagis Subula= tis, Fl. Zeyl. 23, Nelipu. Hort. Male IX: p. 137, Te 70. | Ig | Me DEEL, VII, STUBe 133. TWEEMANNIGE KRUIDEN. IV. wyze byna egaale Bloem, die krom is, met één AASRER Tand van den Kelk geknot, Twee of vier Meele Hoorp- draadjes in byzondere Soorten, De Bloemen STUK. _ komen by lange Aairen voort, Het Vrugtbegin= Ed zel verandert in twee of vier naakte Zaacen. Zestien Soorten, waar van byna de helft tweemannig, de overigen viermannig zyn , ko- _ men in dic Geflagt voor, als — IL (1) Yzerhard , dat tweemannig is, met zeer Werbend , ) orde lange gebladerde Aairen, Arbil, Van ’t Eiland Aruba, by Kurasfau, heeft dee- ze haare afkomst, hebbende de vermaarde Brey. het Zaad daar van, ’ts welk van dat Eiland ge- komen was, van den Heer KIGGELAAR ont- vangen. Hy noemt hét , Amerikaanfch Yrer- hard met Eerenprys-Bladen en een zeer lange ge- aairde hoogroode Bloem. „De Sherardia met Brandenetel-Bladen, die van onderen grys zyn.y en violette Bloemen , door EnRET agrkekends is hier thuis gebragt. Se mn. (2) Yzerhard , dat tweemannig is, met zeer Nahe lange Vleezige naakte Aairen , Lancets- Ostikke difch, wys. Eyrende fcheef getande Bladen ; de Steng glad. | Decze (1) Perbena diandra, Spicis longisfimis foliofis. Syst. Nate XII, Gen. 32, p. 62. Veg. XIIL p. 61, Verb. Fol. ov. acue tin, Spicâ foliofä, H. Cliff, 1o. Veronica Orubica Teucrii folio &c. PLUK. Alm. 383, T. 228, f. 4 & T. 327 £ Je Sherardia Urtice folio, EHRET.- Piët. T. 5. f. Te (2) Verbena diandra Spicis lengisfimis &c. Dr A ND RIA 139 Deeze gelykt naar de volgende in Geftalte, IV. maar verfchilt door een ongehaairde Steng, die AED groen is en gladde Bladen heeft, zonder Hazir- Hoorp- tjes, De Bloemen zyn blaauw, hebbende wel*TUE vier Meeldraadjes doch niet meer dan twee Meelknopjes. (3) Yzerhard , dat tweemannig is, met zeer Ho lange Vlieexige naakte Aairen , Spatelswys’ ER Eyronde Zaagtandige Bladen ; de Steng ruig. a. GW As / k kaafche Decze is op Jamaika overvloedig, aan de Wegen , door SLOANE waargenomen , en groeit ook op andere Westindifche Eilanden, zynde;, zo wel als de voorige, een Jaarlykfch Gewas. Hier wordt de Valerianaides , van BoERHAAVE , thuis gebragt. Het Kruid, in de Openbaare Tuinen bekend, heeft een paarfche Steng , zegt de Ridder. (4) Yzerhard , dat tweemannig is , met Ey- vv. ronde Aairen ‚en Lancetvormige Zaagswys’ Een geplooide Bladen; de Steng Heeflerachtig Smalbla: 18» Hier wordt bedoeld, de Heeflerachtige Am- gikaanfche Lavendel van PrumiER met breede. re (3) Verbena diandra Spicis longisfimis &c, Verb, Fol, o= zufe ovalibus, Spicâà Carnofà nudâ. H, Cif. R. Lugdb, 327. Verbena Folio fubrotundo f@rrato, Fl. coeruieo, SLOAN. Hit. 64. T. 107; £. 1. Valerianoides. BoerH. Lugdb. 11. ps 279. (4) Werbena diandra, Spicis ovaris Sc. Sherardia nodiflora, VAILL. Sex. 49. Lavandula Fol, cren, latieribus, Aum, Frise Pescens, PLUM. Sp, 6. Jc. 168. f 1, Me DEEL, VII. STUK. IV, (AFDEEL. me oC Hoorp: STUK. Ve Werbena Prismatie Câ4. Driekan- tige VIT. _ Mesicang. Mexi- kaaníche 140 TWEEMANNIGE KRUIDEN, re gekartelde Bladen, welke Knoopbloemige She: rardia door VAILLANT getyteld was. Zy heeft de Bladen Zaagswys’ getand, byna als die van « Kruid dat men Stoechas noemt. Zy gan in de Westindiën. (5) Yzerhard , dat tsweemannig is, met losfe Aaîren , overhoek fe „driekantige , geknotte , gebaarde ‚ Kelken en ftomp Eyronde Bladen. Het Kleine Yzerkruid met Gamander-Bladen , van SLOANE , wordt gelyk gefteld-met het twee- zaadige Amerikaanfch, dat Bladen van Schot- telkruid heeft, by PLUKENET: zynde op Ja- maika gevonden. | (6) Yzerhard , dat tweemannig is, met losfë _„Aaîren, hebbende de Vrugtkelken neerge- boogen , rondachtig , tweelings en flekelig. De Afbeelding en befchryving van den ges leerden DirLeNrus heldert deeze bepaaling op. De Stengen van dit Mexikaanfche Yrerkruid zyn vierhoekig, aan de kanten ruuw; de Tak- ken gepaard , van boven gegaffeld, in lange Aairen uitloopende: de Bladen Hartvormig „ langwerpig ‚ ruuw , zeer kort gefteeld. De Zaad- (s) Werbeua diandta, Spicis laxis &c. Verhena minima Cha- medryos folio. SLOAN. Jem. 64. Hift. 1, p. 172. T. 107. f. 2. Verbena Scutellarie f, Casfide folio, PLUK, Alm, 332. T. gei. ry (6) Verbena diandra spicis laxis 8&c, Verb. Mexicana Trae chelii folie Frutu Aparines. DILL. Elth, 407 Te 3020 f. 389, D.I/AsN; D: RI: Ac 14ï Zaadhuisjes ‚ in tweeën gefpleeten, hangen neer IV. f en gelyken naar die van het Kleefkruid, A Hoor (7) Yzerhard dat tweemannig is, met lange srux. é Aairen , gebaarde Kelkjes en Eyronde vir. fcherp getande Bladen. Garf ICA. Dit Kurasfaufche is een Heefterachtig Gewas, _ Kuras- door HErRMANNUs voorgefteld en Kempfera Ae door HousToN getyteld, (8) Yzerhard dat viermannig is, met rondach- _Vur. tig byna regtopflaande Kelkjes en flekelige ok Zaadhuisjes. Klisachtig, … Deeze, als een Jaarlykfch Kruid, van een tot drie Voeten hoog, door LorFLInG in Zuid- Amerika gevonden, en van hem Burferia ge- tyteld, voert den naam van Blairia by AMMAN, LinN&us noemtze Klisachtig , om dat de Zaad- _ huisjes naar die der Klisfen gelyken. SLOANE, nogthans ‚ hadt dezelven te groot afgebeeld, zo de Heer JacQuin aanmerkt, en het Gewas Scorodonia geheten. Zyn Ed, heeft hetzelve op nieuws, in de Westindiën afgetekend, en merkt aan , dat hetzelve altoos vier. Meel- draadjes heeft. | y/ | (9) (7) Verbena diandra Spieis longis &c. Veronica (imilís Frue ticofa Curasfavica. HERM. Par. 240, Kempfera, Hous. 247, (8) Verbena tetrandra „ Calycibus fubrotundis ereétiusculis &c. Verb, Lappulacea. Jacq. Ob/. p. 37. T. 24. Burferia, Loes. It, 194. N, 69. Scorodonia Fls fpicatis, SLOAN, Farms €5, Blairia. HOUST. AMM, Herb. 277. IL. DEELe VII, STUKe 142 TWEEMANNIEGE KRUIDEN. WV. ’{9) Yzerhard, dat viermannig is, met Kegel. Wijd ine achtige Bloemhoofdjes, Zaagswys’ getande Hoorp- „Bladen en eene kruipende Steng. STUK. Ik. In Virginie vindt men , dan-de Zeekusten , ks es een Kruipend Jaarlykfeh Kruid, met lange Knoopbloe-ftyve s fpitfe , Zaagswys wende Bladen , uit Er derzelver Oxelen-en aan den top paarfche Bloem- hoofdjes op lange Steeltjes voortbrengende 5 met witte Bloempjes; op ieder van welken cen enkeld Zäad volgt, dat met Hadirtjes gekroond is ; tusfchen de Schubbetjes- verborgen. Dit, tot het Yzerkruid t'huis gebragt , fchynt ovcr- een te komen met het Knoopbloemige van C. BAuniNus, % welk die Kruidkenner, te Napels van den vermaarden [MPERA TUS ontvangen hebbende ‚ afbeeldt en befcheyft ; zeggende, dat het maar Stengetjes heeft van ruim een half Voet en Blaadjes vaa een Nagel lang , doch Bloemfteeltjes van twee of drie Duimen, Men vindtze op Sicilie volgens CYRILLUS. Deeze Soort, en eene aanmerkelyke Verfchei- denheid daar van, groeit ok op Java, Cey= lon, Malabar en elders in Oostindie, gelyk uit de Afbeeldingen van den Heer N. L, Bu Re MANNUS blykt (*). (20) (5) Werbena tetrandra Spicis Capitato-Conicig &c. Spic. Globofis, H. Cliff. Sp. ovatis. Re Lugdh. GRON. Virg. 4. Fl, Zeyl. 399. BARR. Ze. 855. Verbena nodiflora: C+ B. Pin. 269, „Prodr. vas. Sherardia repens Folio fubrotundo crasfo nodiflo« fa. VAIEL. Sex. C*)-Verbena nodiflora & Verb, Javanica, BURM. Fl, Ind, pe. 12e Te Vlo £ 1; 2 D r AND RI A, 143 10) Yzerhatd , dat viermannig is, met ge. AV, bondelde Aaîrenen Lamceisormige Bladen, ArDret, die de Steng omvatten. Hoötiys STUK. In het Land by de Spaanfche Stad Buenos Ayres, aan den Mond van Rio de la Plata in Zertena * Zuidelykfte van Zuid-Amerika, groeit deeze er Soort, die veel meer hoogte bereikt dan cenige Eri der voorgemelden , en een Reus is onder de à Yzerkruiden. Zy groeit tot vier Ellen en hoo- ger, met een Steng „die van onderen een Duim dik is, vierkant en ruig. De Bladen zyn om laag Eyrond, doch worden opwaards allengs fmaller. Op de toppen, komen troppen voort van Aairen, eenigszins naar die van de Laven- del gelykende ‘én “bevattende, in haare Schub- ben, maar kleine Bloempjes en daar op volgen kleine Zaadjes. Uit Zaad is deeze in de Tui- nen van Europa voortgeteeld. (zr). Yzerhard, dat viermannig is, met lange _ xr. gefpitfte Aairen en-Piekvormige Bladen. Jae dig. Deeze, die op vogtige plaatfen in Kanada i groeit, maakt ook een zeer hoog Gewas, en heeft Bladen. als. die der Brandenetelen, doch | male (ro) Perbena tetrandra Spicis 'fascicnlatis gc. He Up/. 8. H. Clif. ti, R, Lugdb. 326, FABR. Helmftad, Tog, Verbena Bonarienfis altisfima. DirL. Elth. 406. T. 300; f. 387 (11) Verbena tetrandra Spicis longis acuminatisgcc. H. Up/. 3, FABER, Helmf?. 1oo. R. Lugdb. 327. Verbena- Americana ke altisfima &c, HERM. Parad, 24% Icon, é Ë il, DEEL, VII, Srux, IV. AFDEEL, H. 144 TWEEMANNIGE KRUIDEN, fmaller , „met Draadachtig, dunne Aairen in eert Pluim vergaard, van blaauwe Bloemen, Het is Hoorp« een overblyvende Plant, gelyk de voorgaande , STUK. _ die zig ook bevindt in de Europifche Tuinen. xr, (ta) Yzerhard , dat viermannig. is - met ke Draadachtig dunne Aaîren en onverdeel- Karolie de, Lancetvormige, Zaagswys getande; En Slompachtige , byna ongefteelde Bladen, De Bladen van deeze, die in Karolina groeit, gelyken zeer naar die van Melisfe, doch zyn ruuwer: de Stengen hebben anderhalf of twee Voeten hoogte en de Aaiten zyn uitermaate Schraal. Zy heeft in de Elthamfche Tuin gebloeid. XII. (13) Yzerhard , dat viermannig is ‚ met Draad- dt es htig dunne gepluimde Aaîren, en > Brandene: achtig dunne gepuum > onver telbladig. deelde , Eyronde , Zaagswys gehan sd Jes gefteelde Bladen, Deeze Soort is onder den naam van Yzerkrwid met: Brandenetel-Bladen door verfcheide Autheu- ren voorgefteld, en niet alleen door Morrison , | maar (12) Verbena tetrandra Spicis Filifornubus &c. Verb, Can tolinenfis Melisfe folio aspero. DiLL. Elth. 407, T. 3or, £ 388. Verbena Caroliniana Folio integra ferrato {cabro, RA, Suppl. App. (13) Verbena tetrandra Spicis Filiformibus &c, H, Upf. 4e H. Cliff. GRON. Virg. R. Lugdb, 327. FABR. Helmf?, 109. Verbena reta Canadenúis Urtice foliis, Moris, Hijf. III. p. 416. S. 11, T. 25. f. 3e Verb. peregrina Fol. Urtice,. DoD. Mem. Verbena con fogl. d'Ortica ds Canada. ZANON, Hift, Cap. 106, P. 203. D I-A,N DB. Kk-I A, 145 maar ook door ZANONI afgebeeld. Zy heeft IV. een regtopgaande vierkante Steng en zeer ruige ADE, Bladen „ van figuur als gezegd is, doch niet Hoorns brandende, De Groeiplaats is op drooge dorre*TUKe Gronden, in Kanada en Virginie. (14) Yzerhard , dat viermannig is, met Draad- _ XV: erb achtig dunne Aairen, weeldeelige Bladen Sn. en menigvuldige Stengen, Basterds _ Deeze ,. in de Upfalfche Tuin bevindelyk, was uit-de. zelfde Gewesten afkomftig. Zy wordt van: C LAY TON Laag Yzerhard met in- gefneeden Bladen getyteld, RES) Yzerhard, dat viermannig is , met Dr aad- ba , nabij) achtig dunne gepluimde Aairen ‚veelvoudig geen gelnipperde Bladen en een enkele Steng, Eididètpk. komt hier te berde het ‘Gemeene Yzerhard, welk dien naam voert, om dat men ?er het: Yzer mede plagt te harden , volgens Traecus: Het heeft in *t Hoogduitfch , deswe- -gén, niet alleen den:naam van Eifenkraut , maar „ook dien van-Eifenreich en Eifenhart , behou- | dende in Franfch, Engelfch, Icaliaanfch en Spaanfch AAS Verbena de spict &c, H, u pf. Se Verb, humte lior fol. incifis. Cravr. Virg. 8. (15) Verbena tetrandra, &c, H. Cliff. Fl, Smc. &c. Ee, R, Lugdb, 327. Verbena communis Flore ceruleo. C. B. Pig, „269, Verbena reta, Dop. Fempts isor LOB. Jeon, s34o en Wellen wier ml 3l. DEEL, Vll, SEUBo 146 TWEEMANNIGE KauiDem; Iv. ‘Spaanfch byna dek Latynfchen naam Perbens 5 all wiens oirfprong niet zeer blykbaar is. De Ou- _Hoorp- den plagten het Verbenaea te heeten. Het groeit STUK. Een wy- wi st door geheel Europa op woefte , doch meest op dorre drooge plaatfen. Niets komt’ gemeener aan de:Wegen: voors in-Switzerland, zegt de Heer HaLcve mr. By Montpellier ae, het , volgens den Heer.GouAN-, overal. „In de mid- GEN mA MU ven ene REE delfte en Noordelyke deelen van Europa kan men ’er dat niet ván zeggen, In ons Liand komt ‘het ; by Naarden op dorre Heuvelen , op de Stads Wallen van Utrecht en aan den Dyk by … Lienden in Gelderland voor, ‘doch: in Vrieslând heeft Meerse het niet gevonden Ik heb het, zelfs in Noordholland, ook op eenige plaatfen ‘aangetroffen. Het heeft een regte, gearmde Stene ‚ van seen Elle hoog; inet uitgebreide , géfnipperde ‘ „Bladen „ de. meeften in drieën ‘gedeeld, wâar van de middelfte Slip langst-en diep getand;-de _ twee anderen byna eenvoùdig en Eyrond, De „bovenfte Bladen -zyn byna onverdeeld, Dean. „ge Aairensdie het heeft ;.zyn'zeer dun enfchraal , „beftäande uit Bloempjes „. wier-Keel Haaitig is, “blaauw: van Kleur, byna egaal verdeeld, met vier zeer korte Meeldraadjes, De Kelk is vyf- tandig , langwerpig en daar in rypen vier Zaa- den aan, die Eytrond,, gefleufd en rimpelig zyn. … Van ouds was het Kruid van dien naam in zo veel “achting „dat men het’als-een Heilig of liee ver als een Tovéiktuid aänmerkte 5 doch heden. daags On verra PumotsAi ee. 147 daags heeft-men “er ‚weinig achting voor, hoe- IVe wel het by veele Autheuren zeer gepreezen ads wordt. Als Thee getrokken zou het, tegen de Hoorne Opftyging en dergelyke Kwaalen , zeer dienftig STUK. zyn. „De Smaak is eenigszins bitterachtig ,, gromgni doch. flaauw, ForesrTous verzekert, dat het verdikte Extrakt de Koorts zo zeker geneest als, de. Kina, ’t Gedestilleerde Water is tegen de, Ontfteeking der Oogen in gebruik, Uitwen:= dig, in Pappen. opgelegd , is het van fommigen dienftig bevonden tegen Hoofdpyn; Zydewee, en om inwendige Gezwellen te doen verflaan, Men telt het onder de Wondkrüidén. De Bals fem, daar. van met Olie gemaakt, was, weleer een Geheim tegen de Jigt. Wanneer de Wore tel met Augurkjes ingelegd wordt, bekomen zy daar van een aangenamer Smaak . (16). Yzerhard , dat viermannig is, met en- _XVL kelde 'Draadachtige Aaîren en dubbeld 36 Se vjndp Bladen, | Hurkend, Deeze, in Spanje op verfen de gla cfr aan de Wegen „voorkomende, is afgebeeld door Crusius , wiens Afbeelding Loger en Dopos NEUS | nr Seoel. Parbard, voor “t jaar x743e VI. aa, Pe 266. {16) Verbena. tetrandra „ Spicis Filiformkbus folieariis 8e. Netbena tenuifólia. C. B. Pin, 269, sahi. boa zoë. Ver- benaca fupixa, CLUS, Rar. 372. Don. Pilapt, 15. Jacht Verbena Hispanicà minor, LOB. Joen. 53 5e rect f K 2 We Daar, VIJ, StUme 148 TWEEMANNIGE KRUIDEN, IV. _ Neus hebben overgenomen (*). Hy’ hadt de- En zelve van Zaad uit Spanje in de Nederlanden Hoorp- geteeld , doch door geen Zaad te draagen was STUK“ dit Jaarlykfe. Gewas weder verlooren gegaan. nee Van het Gemeene Yzerlíard verfchilt- zy “in- zonderheid doordien het ‘Loof’ veel fyner is, als uit verdeelde Vinnetjes beftaande aan éen gemeerien Bladfteel, De Stengen zyú dun- ner en komen niet enkeld’ uit den Wortel, leg- gende ‘ten deele op: den Grond, Het Krüid bereik ook minder et ie YcCoPuU BB ) „ Wolfspaot: 5 _De Kenmerken zjn, een n viërdeclige Bloei ; p Kaj dn ee afftandië, waar op vele vier achte in het Kelkje- aanrypende, Zaaden, 4 : ‚__ Van. dit Geflagt, dat wegens, de. ruigte der Stengen- door de Zaadhuisjes. dien naam van TouRrNEFORT ontvangen heeft, komen twee Soorten voor. naamelyk vrede at acaakt jk “a Ä Wolfspoot s miet gehakkelde Bladen, Ee sG Europaus. Dit Lane (*) Die drie byna gelyktydige Autheuren, en ongemeene bevorderaats “deë ‘Kruïidkande , hebben , met gemeene toeftem= ming de zelfde Houtíneeden of in Hout.gefneeden Figuuren der Planten ; door:den „Antwerpfen Boekverkooper PLANTI- Nus, by wien-htünne Werken: uitgegeven zyn , laateh gebruie ken , gelyk de vermaarde TOURNEFORT uit de Voorrede van DopoNEus aanmerkt. fag. in Rem Herbariam, p. 4. (1) Lycopus Fol, finuato-ferratis, Syste Nats XI, Gen. 33e Pa HAD: A EN IDERUE A 040 Dit Gewas gröeit‘aan de Oevers van Meiren, IV: , Pre te gh . FDEEL‚ en Rivieren in ons „Wereldsdeel; ín onze Pro- nm. winciën aan den Ysfel en bovendien aan de kan- Hoorne ten der Slooten op verfcheide plaatfen. Men Wa: plagt het, deswegen, Water-Andoorn te noe-nia. men, dewyl het naar het Marrubium veel ge. lykt. Men wil dat het de Sideritis der Grieken zy, en wel de eerfte Soort van Droscoripes; doch dit is wat twyfelachtig. GesNErus heeft het , misfchien wegens de figuur der Bladen » de Lancie van Christus getyteld. Het heeft een ftevige, regtopftaande, Tak- kige Steng, van twee Voeten lang, vierkant, en {by verdiepingen omringd met ruige ftekelige Bloemkransjes. De Bladen zyn Eyrond, aan ’ end fpits, zeer diep ingefheeden, ja fomtyds Vinswyze verdeeld; nu glad dan ruig; (t welk ‘er Verfcheidenheden van uitmaakt ;) redelyk lang gefteeld , niet onaangenaam van Smaak, Gezeg- de Kransjes beftaan uit zeer fpits gepunte Kel- ken, die kleine Bloempjes bevatten, wit met roodachtige Stipjes en maar twee Meeldraadjes hebbende, met een Styl en Vrugtbeginzel, dat vier Zaadjes, die in de Kelk aanrypen , uitle- vert. Het Sap van dit Kruid geeft een zwarte Kleur af, zo fterk, dat men de Vlakken daar van uit het Linnen níet kan krygen, (2) p. 63 Weg. XIIle p- 63. Lycopus foliis indivifis. FL Swee, N, 27, 31, Lycopus paluftris glaber, TOURNF. Jaf?. 191. Marrubium paluftre glabrum. C. B. Pin, 230, Marrubiun» aquatile, Dop. Pempt. 595. Log, 1e. -524e © Il, DEEL. Vlle STUKo 159 TWEEMANNIGE KRUIDEN. Ane HD Wolfspoot miet egaal gekartelde Bladen. Hoorp. _ Deeze Soort, in Virginie grocijende, heeft strux. Lancetvormige zeer fyn Zaagswys getande Bla- „de den ‚ en van dezelve fchynen aldaar ook Ver- Hi giieus. fcheidenheden voor te komen, Virginifche AMETtTHYSsrTE As Amethystkruid, Een vyfdeelige Bloem, die de onderfte Slip meer uitgebreid heeft dan de anderen; de Mecl« draadjes digt by elkander; de Kelk bynaà-Kloks vormig en vier bültige Zaadeù: zyn de onder= ícheidende Kenmerken van dit Geflagt, dat waatfchynlyk van de Kleut der Bloemen den naam heeft, | | Kd De ecnigfte bekende Soott (1), hier vans grehftais in Siberie gevonden door Mrssrnscumips Blaauwe, die dezelve genoemd heeft Amethrystina , op de Bergen groeijende , met een opgeregte Steng , enz. Het heeft de Steng ongevaar een Voet hoog , vierkant en glad: de Bladen tegen elkan= der over of gepäard, Eyrond en glad , diep Zaagswyze getand, in drieën gedeeld ‚met Lan: cetvormige Kwabben. Uic de onderfte Oxelen komen Takjes voort , uit de bovenften gegaf: felde Bloemfteeltjes, die zeven Bloemen draa= | gens (2) Lycopús Fol, equalitér ferratis, Lyc, fol. Lanceol, tee mMuistime ferratis. GRON. Zirg. 8. (rò Amiethyftea. Hort. Up/. 9. Am. Acad, I. pe 396. Ámethyftina montâna creêta. Ama, Rath. 54, HAEIe Af pf. S7ate Pe St. 5 ôe Î veh ArE B Ade AE gen, welke blaauwachtig zyn, in Kelken van 17. dergelyke Kleur , met twee kleine Borfteltjes Arden, omgeven. Zy hebben, volgens nadere Waar. Hoorpe neemingen van den Heer HarLer, de Boven. STUK lip in tweeën, de Onderlip in drieën gedeeld ML % «welk dit Geflagt voornaamelyk van ’ voors gaande onderfcheidt. Ge MED Be Kunel., Dit Geflagt heeft een Smoelachtige Bloem, met de Bovenlip regtopftaande en vlak ; vier Meeldraadjes , waar van twee zonder Meel- knopjes , en vier Zaaden. | De volgende drie Soorten komen ‘er in voor, __ (1) Kunel met Eyronde Zaagswys getande Bla _} f À Cunila den en gegaffelde end-Trosfen. ol Jd Marye Wegens den aangenaamen Reuk vindt men landfch, dit Kruid Hedyosmos genoemd door Mrrcue- Livs en Thym met Eyronde fpitfe Zaagtandige Bladen door Gronovius. Het groeit in Ma- ryland en Virginie, waar van de bynaam. Mo. RISON heeft het onder den naam van Virgini. fche regtopftaande Kalaminth, met gefpitfte glad- | | | de (1) Cunila Fol, ovatis ferratis Sc. Syst, Nat. XII, Gene 35. ps 63. Vig. XIII. p. 63, Satureja Origanoides. Sp. Plans. I. p. 568. Hedyosmos, Mircu. Eph. Nat. Car, 1748. Thy« mus Fol, ovatis. GRON, Virg. 88, Calamintha Matiana &ca PLUK. Mant. 34. T. 344 f. 1. Calamintha ereêta Virg. Moris. Hit, III. p. 413. S. it. Te, 19. fe 7e an ei K 4 Il. DEEL. Vil, STUKe tée TWERMANNIGE KRuiDen; ÎV. de Bladen „ vóorgefteld en de Ridder hadt het Arnell. Beboorens Kun, die naar Orégo gelykt , gety- od teld. Sommigen preezen het tegen de Koorts STUK, dan. | oi, (2) Kunel met langwerpige tweetandige Bla. Bineoidee, den, en gekranfte Bloemen. Poleyach. f big, Deeze, niet alleen in Virginie, maar ook op drooge plaatfen in Kanada groeijende, is te voo- fen Poleyachtige Melisfe genoemd geweest. KALM nam dezelve op zynen Reistogt in Pen- fylvanie waar , wordende van de Engelfchen Penny Royal getyteld, Het was, zegt hy, een Plant van een zeer fterke en byzondere Reuk Ja groeijende aldaar in groote menigte òp dòrre plaaten (*), Men hieldtze voor zeer heilzaam , als ‘Thee gedronken wordende , wanneer ’cr een Zweetdryvend Middel werdt vereifcht. Men zeid ook dat het Kruid, in een warme Pap gelegd op eenig pynlyk Lid, een ípoedige ver. mindering van Pyn te wege bragt. | Het groeit ; volgens den Ridder , tmaar een Span hoog en heeft ruuwachtige Blaadjes met een of twee Tandjes, De Steeltjes Zyn Över de geheele langte gekranst met Bloemkel lkjes., die de bovenfte Lip driedeelig en {pits, de on- | derfte (*) KALM zegt dit van Penfylvanie,’t welk mooglyk door verhaafting op Kanada toegepast zal zyn. (2) Cunila Fol. oblongis bidentatis &c, Melisfa Ralesiaiden Sp. Plant. IL. p. s93. Meliff. Flor, verticill, glomegatis dc. GaoN. Virg. 90. KALM, dijn, II, pe 3373 BEER DR A derfte Borftelig hebben ; de Bloempjes witen IV. blaauw van Keel, met twee geknoopte en twee Ar ongeknopte Meeldrnadies. nn Hoor | STUK, (3) Kunel met’ ovaale effenrandige Bladen, mm. __gekranfte Bloemen en vierhoekige viengen. ee: Thymach. Poleyachtige T ie was deeze te vooren ge- tige, tyteld door den Ridder. Morrson heeft het Kruid, onder den naam van Zcinos, die ’t Blad en de gedaante van Thym heeft, met onuitge- breide Bloemen, in Plaat gebragt. Het groeit omftreeks Montpellier volgens SAUVvAGES en gelykt veel naar het naastvoorgaande. ZLIZIPHOR A, Zizifer, Een Smoelachtige Bloem, met de Bovenlip Omgeboogen en onverdeeld; een Draadachtige Kelk en vier Zaaden , hebben die van dit Ge- flagt, ’c welk vier Soorten, tot de oude We- reld meeftendeels behoorende bevar ; als (1) Zizifer met end-Hoofdjes en Eyronde Bla- 1 den. Ziziphora Capitata. De Ë Hoof di ge ' (3) Cunzla Fol. ovalibus integerrimis &c, Thymus Pulezioi des. Sp. Plant. 1, p. 592, Acinos Thymi folio & facie, Mo- Ris. Hif?. III, p. 404. S. 1x. T. 19, É, 6. (1 ) Ziziphora Capitulis terminalibus Fol. ovatis. Syst. Nat, XII. Gen, 36. p. 64. Veg, XIII. p. 63. H. Cif, zos. Ro Lugdh. 313. Clinopod. fift, pam. Ind. Occ. PLUK. Alm. rin, T. 164. f. 4, Thymus humilis lacifolius, BUxB. Cent, 1, Pe 28..T. si. f. fe | K s MW. DEFL. Vil, STUK, 154 TWEEMANNIGE KRUIDEN. „IV De naam van Ziziphora was door den Rid- ArDEEL, der gegeven aan een Thymachtig Jaarlykfch Hoorb- Kruid, dat Prukenertius afbeeldt onder den STUK, naam van Westindifch Pypachtig Clinopodium , ar bloeijende aan de toppen der Stengen. Die | Autheur denkt , dat het misfchien de Tsjeru- Turdavel van Malabar zou kunnen zyn ,, aan- merkende, hoe veele Oostindifche Planten ook in de nieuwe Wereld voorkomen, BuxBAum heeft het onder den naam van Laage Breedbla- dige Tym befchreeven. De Groeiplaats wordt gefteld in Syrie en Armenie, u. (2) Zizifer met Eyronde Bladen en Trosachs dd tig geaairde Bloemen, die flomp Eyronde Spaanfche, geribde fpitfe Blikjes hebben. De bynaam toont de Groeiplaats van deeze , welke in Spanje door LoEFLING is waargeno- men. Zy draagt drie Bloempjes in ieder Blikje en heeft ftekelige Kelken. In, (3) Zizifer met zydelingfe Bloemen en Lan DAE: cetvormige Bladen. De figuur der Bladen onderfcheidt deeze ge. noegzaam van de Kerfte Soort, en bovendien heeft (2) Ziziphora Flor. racemofo- fpicatis &c. Am, Acad, IV. Pe 262. (3) Ziziphora Flor, lateralibus Fol, Lanceolatis. H. Cfr, 305. R. Lugdb. 313. He Upf. 9, Acinos Syriaca, Folio mu« cronato , Capfulis hirfutis, Moris, Bijl. HI, pe 4. 5. Ide Es 19 É. os 4e Ü D IT ANDREA 155 heeft zy een Vlak in ’t Gehemelte der Bloe- IV, men, die aan dezelve ontbreekt. Ook komen SFDEELe hier de Bloemtrosjes niet aan den Top alleen, Hoorp- De Syrifche Acinos van Morrison : is tot deeze ° TUE Soort betrokken. (4) Zizifer met zydeling fe Bloemen en Eyron- IV, Ziziphora de B lade IN Ee Thymach- Deeze heeft de gedaante van een Soort van tis. Fhym, die by veelen Acinas geheeten wordt, waar van de bynaam, doch is in ’ geheel veel grooter, De Bloemen komen menigvuldiger aan de zyden uit, dan in de Dunnere Zizifer : de Kelken zyn ook ftekelig , maar de Meel- draadjes fteeken buiten het Bloempypje uit. GMELIN heeft deeze in Siberie gevonden, MSÒo Rr vara: Drs Een ongelyke Bloem met de Bovenlip fmal en niettemin de Meeldraadjes omwindende , komt voor in dit Geflagt; ’t welk vier Zaadjes draagt , hebbende vyf Soorten , altemaal in Noord-Amerika groeijende, (1) Monarda met end-Hoofdjes en een flomp- 1. } Mlonarda hoekige Steng. Bean. | De Pypachci- (4) Ziziphora Floribus lateralibus , Fol. ovatis. Clíinopodium je fupinum incanum. AMM. Ruth, N. 66. (1) Monarda Capitulis terminalibus Caule obtufangulo, Syst, Nat. XII. Gen. 37. Pe 64. Weg. XIIL, p. 63. Vir. CHF, 3e R. Lugdb. 313, Monarda. H. Clin 13. Origanum fiftue 156 TWEEMANNIGE KRUIDEN. IV. De Pypachtige Kanadafche Orégo, van Cors id oe NUTUs, heeft den naam van Monarda, ter ge= Hoorn dike van den ouden Spaanfchen Genees- STUK: heer en Kruidkenner MoNArprz, van den oi Ridder bekomen, Deeze eerfte Soort en de volgende is in ’t Kruidkundig Woordenboek van Mirrer afgebeeld. Men vindt ’er eene Verfcheidenheid van, die de Bladen minder ruig heeft, uit Virginie afkomttig, en door Mo- RISON hechnaesen, IL (2) Monarda met byna dubbelde end-Hoofdjes ee en een fcherphoekige Steng. Tweeling- aid Lee Deeze groeit in Penfylvanie, en is ook door Dr. CorLveN in Nieuw Jork waargenomen. mr. (q) Monarda met Hosfdjes , en zeer gladde a Zaagswys’ getande bladen. In Virginie groeit deeze, zynde, zo wel als de voorige, een overblyvend Gewas , dat de Bladen grys heeft als die van ’t Clinopodium,. De Bloemen komen, als die van de Kruifemunt , aan Kransjes op het end der Stengen voort „ en aad fiftulofum Canadenfe, CORN. Canad, 13. T. 14: &, Monarda mollis, Arns. Acad. Mi. p. 399. Clinopodium majus Wirginenfe &c. Moris Hif. ITIL. p. 374. (2) Monarda Floribus Capitatis fusdidynamis &c. Mirre Ie. 122. f, 1. H. Cliff. 495. CoLD. Noveb. 7. Monarda Flore Capitatis, verticillatisque &c. BUTTN. Can. 226, (3) Monarda Florihus Capitatis &c. Mon, Fol, ovata- lans ceglatis 8c, Fi, Virg, 9. GRON, Wirg. Ge DIT A MED A ts en zyn, zo wel als de Bladen, van een zeer IV, pendinen Beuk, nive vo Lane (4) Monarda met gekranfte Bloemen, die ge- pd. rk | ms Deeze komt onder den naam van Kransbloe- pe tippel: mige Monarda voor. Zy heet Smalbladig Vir-dee ginifch Clinopodium by PL uKENET, zynde door: D. BANISTER in Virginie waargenomen. De Stengen zyn, onder ieder Kransje van Bloe- men ; met ‘tien of twaalf roodachtige Blaadjes omringd, ’t welk dit Gewas zeer fierlyk maakt, terwyl ook de Bloemen groot engeel zyn, met paarfche Vlakjes getekend, Het bevindt zig „ zo wel als de eerfte. oon in de Europifche Kruidhoven, (5) Mesen met gekranle? Bloemen; die lan- vs ger dan het omwindzel zyn. perken Van deeze Soort , die de Bloemen blaauw heeft, met een driedeelige paarfche Lip , ‘vindt men door CrAYTON gemeld, dat de Steng, be- paald wordt door twee ‘of drie Kransjes ; met een veelvoudig Omwindzel ; ’t welk uit fraaije | | | AERON ge- F (4) Monarda Flor. Verticillatis &c. H. Up/, 12, H. Clâf. ‘a9s. RR. Lugdb. 313. Clinopodium Virg, angustifolium Sc. PLUK, Alm. INI. Te 24. É. Ie GRON. Virg. 6, « (5) Menarda Flor. Verticillatis &ec. Mon, Spicâ interruptâ &c. FL Virg. 9. GRON. Virg, 6, Clinopodium angustifolign non ramofum Flore ceruleo 8c, PLUK, Alm. 10. Ts .164e fo 3. MoRis, Hil. Ile Pa 374eSe II. To 3e fs 6e Il, DEEL, VII, STUKe he 158 TWEEMANNIGE KRUIDEN, IV, gekleurde Blaadjes beftaat, die naauwlyks lams ArDEEL, ger dan de Bloempjes zyn „ en met-Haairtjes Hosner aan de kanten bezet, waar van de bynaam,. STUK. Het ‘heeft de Kelken ftekelig, de Bladén Lân- ant cetvormig „ flaauw Boop De maki tere js „OGk AD Virginie, hin Di jen WO al ari “Salie, De Rosmarya benevens eenn Soorten van Salie, die Heefterachtig zyn „reeds befchrec- * L D. ven hebbende *;-zal ik hier flegts ‚de overigens Atli rin die orde , Eef als zy in de laatfte Uitgaave $5, CZ» van het Samenftel der Natuur ebphasst) ayn, gomlkllens ‚en begin dus met -… wf B (6) Salie met Tangwerpig ovaale, dubbeld ge- Salvia Urricifolia, tande Bladen; de Kelk in drieën gedeeld, pe ie 0 ve « ametvde-bovenfle Slip drievandig, — + dige. goe, Hier wordt de Virginifche Horminum > met Brandénetel-Bladen, en eene kleine Bloem, van Morrison „-®huis-gebragt. Het is een Boom= achtig Heeftertje „ dat in Virginie en Florida groeit ‚ hebbende een wit, en. blaauw bonte Bloem , met reen klein, Helmpje en rimpelige, gefpicfte, gekartelde Bladen , zo CLAYTON aanmerkt, _ | (38) (6) Salvia Fol. ovato-oblongis, implicato-{ferratis. gc GRON. Virg. 8, 5. Horminum minus Betoniee-folio ‚ PLUK, Amaltb. 119. Ts'4zo Horm. Virg. eretum, „Ufticx foliis 5 flore minore: MOR, Hif?, II, ps 3954'S. Xie Te K3e fo 3Es Derk WDIRVEER! AD (38) Salie met Hartvormige, getande, zagte TV. Bladen , en Troswys’ geaairde Bloeinen Rt in die naauwbyks buiten den Kelk komen. _ Hoorp. 8TUK. Deeze nieuwe Soort, op ’ Griekfche Eiland xxxvnr. Chio „gevonden door den Heer ARDUINUS, Sim maakt aldaar een Heestertje uit van anderhalf zen. Voet hoogte, met Takjes die vierkantig, doch paauwlyks Wollig zyn, Het heeft een zeer {terken onaangenaamen Reuk, als die van Kat- tekruid. (7) Salie med langwerpige gekartelde Bladen, vrt. den Helm der Bloemen halfrond, de (oon _Vrugtdraagende Kelken omgeboogen. „Van deeze , in de Upfalfche Akademie-Tuin voorkomende, wordt een byzondere Soort ge- „maakt. (8) Salie met flompe gekartelde al „en VIT toppen. van . groote getlurde onvrugtbaare “Tine Billa. dake _ Sclareye Dee- ( RN Salvia Fol. cordatis Brit mollibus, &zce Jfant, 25. Syst. Nat, Ve. XIII. (7) Salvia Fol. oblongis ctenatis Bec. Salvia Fol. ovato- ®blongis, &c. Fort, Up/, It. Hotminum cómâ ‘viridie ‘TOURNE. Jnf?. 178, ; (3) Salvia Foliis obtufis crenatis. Brafteis fummis fterilibus majoribus coloratis, Wir. Cliff. 4. Hort, Cliff. 12e Mat, Med, 14. ROYEN Ziygdbat. 310, Horminum fätivum, C. B, Pin. “238. Orminum verum Matthioli, GESN. Fase, 17, Te 1e fo ‚SI, TOURNE. Jnf?, 178. DOD, Pempt. 294e Il. DEEL, VII, STUK, Iv. 160 TWEEMANNIer KRUIDEN, Deeze byzonderheid onderfcheidthet Gewas ; AÄFDEEL: daar men onder de Kruidkundigen „ van ouds, Hoorp. den naam van Horminum of Orminum aan ge- STUK, vig geven heeft ; noemende het in ’t Franích P’Or- Benwy- nin. Het wordt van fommigen geteld onder de Soorten van Sclarey , en het mag „ wegens zyne „ fraaïheid en teerheid, wel den naam van Edele Sclarey voeren. Nei” zou het ook Tamme Scar. Jey kunnen heeten, dewyl het in Europa, door- gaans, niet voorkomt dan in de Hoven: maar zulks heeft het met de Gewoone Scarley ge- meen. CAMERARIUS zegt, dat het overvloedig groeit in. * Land omftreeks Sienne in Toska- pen; maar nog overvloediger in Apulie, Illyrie en door geheel Griekenland. TOURNEFORT vondt ’er aanmetkelyke Verfcheidenhéden van, op zyn Reistogt in de Levant, Ra yv hadrdit Gewas, in zyne Reizen, nergens wild-aange- DN 8 troffen, Het is een Laay-Flants_ ‚ zo wel als de voorgaande. | Dit is een Jaarlyks Kruid , dat naauwlyks _ hooger dan één of andérhalnt Voet wordt , en veel gelykt naar de Salie, hebbende Wollige vierkante Steelen , met gepaarde Bladen , die uitermaate ruig zyn, doch breeder en piet zo hard als die vande Salie ; zonder aanmerkelyke Reuk , maar bitterachtig van. Smaak. De Bloe- _ men zyn klein en verfchillen in figuur aanmer. kelyk van die der Gewoone Salie” Zy hebben, naamelyk, de Bovenlip korter en niet Zeisfen- ‚vermig, maar ARE Geh hol, gelyk de Onder- lip A DL :AEN:D RI A. 161 lip ‚-die ook in drieën is verdeeld. De Takjes IV, zyn ‚ boven de Bloem-Aairen , gekroond met Aran, zekere dunne Blaadjes, van eene paarfchachti- BSL ge Kleur of rood, De Zaaden zyn klein, en srux. om derzelver wille , dewyl zy , even als die onogy- der Kwec-Peeren , zekere Slymigheid uitgee- ne ven , welke men uitwendig in Oog-Ontfteekin- gen gebruikt , wordt de Horminum geteld on- der de Winkelmiddelen. De naam wordt, uit het Griekfch , van de verfterking der Minnes driften, waar op ook waarfchynlyk de gemee. ne Franfche naam van dit Kruid, in Provence , | lou Prudhomme zinfpeelt , afgeleid, ke ar 6) Salie met Hartvormige Lancetswyze ge- Rid golfde, dubbeld getande, gevlakte , fpitfe Ben e Bladen en gekleurde Blikjes , die korter At lareye dan de Bloem zyn. Deeze Soort komt in Neder-Ooftenryk en Boheme , aan de kanten der Akkeren en in de Wyngaarden voor, zegt LINNZUS. Indien het de aangehaalde van Crusius is, met bon- te of wit gevlakte Bladen, die by Doponaus Orvala altera heet, dan bereikt zy dikwils de hoogte van twee Ellen. (10) (9) Salvia Fol, Gordato-Lanceolatis undatis &c, Hormie num fylveftre Salvifolium majus &ce C. B, Pin, 239. Horm. fylvetre Vv. altera fpecies. CLUS, Hil, IL, p. 31, Horm, fylva lll alte fpec, Pann, 583. L Ne. DEEL VII, STUKe Hoorp- STUKe der Ks Salvia KeMorofd. Botch Sclarey, 162 TWEEMANNIGE KRUIDEN. (1o) Salie met Hartvormig Lancetswyze ge: tande vlakke Bladen, gekleurde blikjes en de onderfte Bloemlip omgeboogen. Van deeze , die in Ooftenryk en Tartarie groeit, zyn de Wortelbladen Hartvormig, die aan de Stengen Lancetvormig Eyrond , egaal getand, van boven naakt van onderen Wollig : de Aairen voor het bloeijen volmaakt vierhoe- kig, met gekleurde Blikjes korter dan de Bloes XVIII. S yriach, Synfche. men „ die als met fyne Stipjes befprengd zig vertoonen Het is een tweejaarig Kruid, (13) Salie met Hartvormige getande Bladen, de onderften uitgegulpt , en Hartvormige | korte fpitfe Blikjes; de Kelken Wollig. Deeze is Syrifche Sclarey by BAvnrinus ge- tyteld, en door hem afgebeeld naar een Plant, die uit Zaad van Syrie, daar menze Bi/armar noemde, te Padua wasgeteeld. Zy groeit ook in ’t Beloofde Land , volgens HasserQuist. Aan ftomp gehoekte Stengen heeft zy Bladen ‚die Hartvormig, zeer rimpelig , Wollig, op de kanten uitgegulpt en een weinig gekarteld zyn. De Bloem- Aairen zyn met Roedjes gearmd: de Bloemkelken vyfdeelig , de Bloemen wit met (1o) Salvia Fol, Cord, Lanceol, ferratis planis-gec. Salvia Fol, Cordaro-Lanceol, &c. ZINN. Goett. 297. Horminum fylv. Salvifolium minus. C. B. Pine 239» Sclarea fol, Salvia , minor f, glabra. TOURNE. Infl, 180. (18) Salvia Fol. Cord, dentatis &c. Horminum Syciacume C. B. Pin, 238, Prodr, 114e Te 134e „DIA ND REA C 263 met; den Styl eens zo Jang als de Helm is van 1. AFDceEt de Bloem. IE Hoorpe ( ir) Salie met Hartvormig Eyronde, gerim-srux. pelde, Wollige Bladen, frekelige Kelken en xr, een ARODPARP Wortel, Salvia Hematodes. Bloedkieu. Den naam van Bloedkleurige Sclarey met Af- Bes fodillen-Wortel , voert deeze by TRIUMEETT:, en is ook in ’t Werk van Barriere afgebeeld, De Geftalte is als die van Phlomis doch teer- der, De Kelken zyn overal ftekelig door uit ftekende regte Haairen. De Groeiplaats wordt gefteld in Italie, Dit en ’t volgende Kruid zyn overblyvende, (ta) Salie met langwerpig Hartvormige Bla-_ X!1. Pratenfsse den, waar van de bovenften de Steng om- ed vatten, die byna naakte Kransjes heeft , Sclascye de Bloemen met een Lymerige Helm. Deeze Soort groeit in de Velden van Euro- | pa (11) Salvia Fol. Cordato- -ovatis, rugofis tomentofis &ce Horminum Sanguineum Asphodeli radice. TRIUME. Ob/. 69, T. 69. Horm. fylv. majus hematodes glabrum , Flore coeruo leo Italicum, BARR. Rar. 234, T. 185, Sclarea Asphodeli zadice. TOURNF. luft. 179. (12) Salvia Fol. Cordato- oblongis &c, Fol. ovatis incifg» tenatis &c. H. Cliff. H. Ups R. Lugdh. 310, &c. Kc. HALL, Helv. 638. Horminum praten(e Fol, (ecratis, C‚ B. Pin, 238. Horminum fylveftre. CAm. Epit, 629. LOR. Jeon ss6. fB, Salvia agreftis Foliis cordatis ; &c. Am. Acad, III. p. 399, Korminum. praten {e niveum folus incanis, GC, B, Pin, 238. | L 2 3e. DEEL. Vli. STUMe 164 TWEEMANNIGE KRUIDEN. pa en heeft daar van den bynaam. _By fom- ‘migen wordt zv Wilde Sclarey genoemd „ by - anderen Wilde Sake en in ’ Nederduitfch , zo de Heer pr GoRTER zegt, Weld-Salie. Zy * komt, volgens zyn Ed., op verfcheide plaatfen aan den Ysfel, en aan den Ysfeldyk in ’t Graaf. fchap Zutphen, als ook omtrent Zalk in Over- ysfel voor. Gemeen is zy in Ooftenryk , Swit- zerland, in Vrankryk, Sweeden en elders, Zy heeft een Steng van een Elle hoog, die vierkant is en ruig, met weinig Bladen bezet, die gerimpeld en ruuw zyn , by den Grond menigvuldiger en Hartvormig ‚ aan de Steng minder in getal , fmaller en veel korter ge- fteeld , naar die van de Salie eenigszins gely- kende. De Kransjes, boven aan den Steel, zyn ‚met eenige kleine bleeke Blaadjes gefchoord. Zy beftaan uit Bloemen , van drie tot zes in - getal, als die van de Sclarey , gemeenlyk hoog blaauw , doch by fommigen ook wit, paarfch of roodachtig van Kleur, De Sneeuw -witte Veld-Sclarey met gryze Bladen, van BAunHtr- “Nus ; wordt als eene Verfcheidenheid hier thuis gebragt. De Bloemen Zyn, in figuur, niet alleen van die der Edele Sclarey, hier voor befchree- ven „ maar ook van die der Gemeene Salie, _ gelyk uit de Afbeeldingen van TouRNEFORT blykt, grootelyks verfchillende, Zy hebben de Bovenlip Zeisfenvormig in tweeën gefpleeten, en de Styl fteckt ’er aanmerkelyk buiten, ters wyl Vue Drira AND Rik: dAe T 165 wyl de Meeldraadjes daar binnen beflootenzyn, IV, die uit twee Stammetjes „ welke ieder zig in AEDEELe tweeën verdeelen, beftaan; zo de Heer Her- Hoe LER aantekent. De Onderlip is in drieën ge-STUX fneeden , even als in de andere Soorten. In ‚451 de Kelk rypen vier zwartachtige ronde Zaad- jes aan. > (er) Salie met Hartvormige Bladen; de zy- xx. deling fen gekwabd ; de bovenfben ongefleeld ; sn de Kransjes byna naakt en zeer ver van indifche, elkander. ‘Deeze Soort wordt, wegens de figuur der Bloemen, de Tygerpoot genoemd, of de groots fte Indifche Sclarey met bonte Bloemen. Zy is by Morrison afgebeeld , onder den riaam van Ruige Sclarey, die de Bloem Violet heeft , met Gouden Stippen getekend. Volgens nadere Waarneeming zyn de Bladen niet fcherp getand , maar- byna effenrandig. De Steng groeit wel drie Voeten hoog en is, zo wel als de Blad- fteelen , Haairig. De Bloem is groot cn blaauw ; de Bovenlip Zeisfenvormig, de Onderlip zoda- nig verdeeld , dat dezelve naar een vliegend Infekt, een Horfel by voorbeeld of een Hom- aad » gelyke, (13) (21) Salvia Fol. Cordatis , lareralibus lobatis , {uimnmis fesûilibus 8cc, Horminum Saly, Fol, hirfutum, Fl. violaceo &c. Mor:s. Hif?. II!. S, 11, T. 13. f. 16. JACQ. Horte. Te, 78. Salvia Indica Floribus variegatis. TOURNBe, Jrfl, 179. Bum, Pl. Ind. p‚ 13. L 3 IE, Deer. VIL. Srum, 8 166 TweEEMANNIice KRUIDEN. IV, (13) Salie met Hartvormige flompe gekarveldt ii eenigermaate Wollige Bladen; de Bloemén Hoorp- naawwer dan de Kelk. STUK, xii. __ Het Eiland van St. Domingo i is ’er de Crol Salvia Duminicâ, plaats val. DPom:ngo= fche. (14) Salie met Zaagtandige , gehakkelde srt vlkhaa. achtige Bladen, de Bloemen naauwer dan Orferitaal- de. Kelk. | n íche,. | Deeze , die in Italië, als- ook in de Oòfterfche Landen, op de Velden groeit, heeft het Mond- {luk van de Bloem, zo wel-als de voorige , naauwer dan de Opening is van de Kelk, De Bladen gelyken „ door hunne infnydingen en verdeelingen, naar-die van het Yzerkruid, waar van.zy den bynaam heeft. Men vindtze. Wilde Sclarey met Lavendelbloemen getyteld by Bau. HI NUS. Men vindtze ook , zo GOvAN aante- kent ‚ in Provence ‚ komende aldaar , in Puinach- tige Gronden, alom voor,, In Virginie. fchynt deeze Soort ook te huisvesten. xv, (xs) Salie met Zaagtandige, Vindeelige » zeer Clandeflte / . 2e Tile “Heimely- ni | Ke, / (13) Salvia Fol. Cordatis obtufis, Corollis Calyce anguse tioribus. (14) Salvia Fol. Serratis finuatis leviusculis &c. Wirid, Cliff. 17. R. Lugdh. 309, Horminum fylveftre Lavandule Flore, C. B. Pin, 239, RâAy. Hijk. 545. Hormin. Verben. — foliis &c. TRiUMFE, Ob/, T. 66. Salvia Fol. pinnatifdo- fin= natis, GER. Próv, 253. (15) Salvia Fol. Serratis pinnatifidis rugofisfirnis 8c. Hore minum fylveftre incifo Folio, ezfio flore » Italicum. BARRe Rar. T. 220, DD ok AEN Daka E Ay 167 rimpelige Bladen; flompe Autren; de Bloe- IV. men naauwer dan de Kelk. Amaan Deeze Italiaanfche , een twesjaarid de heeft vierhoekige, ruige Stengerjes, maaar CEN Aomogp. Span hoog; boven,meest met twee „Lakken, De Kransjes der Aairen zyn ver van elkander , en famengefteld uit Hartvormige driebloemige Blikjes. De Kelken;zyn Iymerig gehaaird; de sloemen violet , naguwlyks eens zo lang, en hebben. de middel-Kwab van de Onderlip wit. Dat het Zaad draagen zonder Bloem, ’t welk elders aan de voorgaande toegefchreeven wordt *, gelegenheid gegeven hebbe tot den bynaam , is waarfchynlyk. Immers men vindt de tegen- woordige Salie, met Vinswys’ getande ruuwe ruige Bladen, Haairige Kransjes en Bladerlooze Bloemen, getyteld (4). (16) Salie met flompe witgeknaagde Bladen, Xvr. Ke Salvi _de Meeldraadjes eens zo lang als de Bloem. Pied. Pyrenees Onder den naam van Pyreneefche Lymerige che. Sclarey, ‚ Ís deeze afgebeeld door HieRrMANNUS 3 die de Bladen met het Loof van de Anguria vergelykt. Zy bevindt zig in de Openbaare Kruidhoven, , (17) (*) Vid, Amen. Acad. TI. p. 396: (+) Salvia Fol. pinnato dentatis asperis hirlutis, Verticillis pilots, Floribus apetalis. ZINN. Goert, 298, (16) Salvia Fol obtufis erofis &c. R. Lugdb. 309. Hormie mum Pyrenaicum glutinofum Angurise folio, HERM. Parad, 187, T. 187. 1,4 Il, DEEL. VII, STUK, 168 T WEEMÁNNIGE KROIDEN, IV. (17) Salie met Hartvormig langwerpige uitge Arbis er knaagde Bladen, de Meeldraadjes zo lang Hoorp: als de Bloem. ST UKe xvm. De Syrifche Sclarey voerde in dat Land den Pienes. naam van Bifermas volgens CamrrARIUs, en wollige. daar van zal de Bynaam afkomftig zyn. Een goede Afbeelding van deeze vindt men by Bar. RELIER. Het Kruid heeft ruige Stengen van een Voet hoog ; Wollige Bladen zeer fterk doch aangenaam van Reuk: Lymerige Blikjes en wit= te Bloemen met gecle Meelknopjes. XIX. (19) Salie met Hartvormige, aan beide enden Mexicana, prexikaan Jbitfe, Zaagtandige Bladen, che, Tot tien en twaalf Voeten hoogte was deeze Soort, wier Zaad men uit Mexiko ontvangen hadt, in de Elthamíche Tuin gegroeid , en wordt dus , met reden , Zeer-hooge Mexikaán- fche Sclarey geheten van DirLeNius, die; om dat Zy el Vogts begeerde, het niet on- waarfchynlyk ftelde , dat haare’ Groeiplaats op vogtige Plaawen mogte zin in haar jaepland, (do) (17) Salvia Fol. Cordatosoblongis erofis &c, Horminum fylveftre majus Flore albo. BARR. Ic. 187. Saly, Caule Frut. &c, ARD. Sp. I. p. 9, T. 1, Salv. villofa et viscofa &c. AL- LtoN, Hort. 49. N. 4. (19) Salvia Fol. ovatis, utrinque acuminatis ferratis. H. Cliff. 13. R. Lugdb. go3. Sclarea Mexicana altisfima facie Heliotzopii, DilLe Elb. 339. Te 25% £, 3304 Ll DEAN DE MER TT 99 (20) Salie met Eyronde Bladen; de BEDE, IV. mwederzyds puntig , de Aairen gefchubd , Arean de Kelken driedelig. Heenan STUK, In Italie is deeze , die Spaanfche Sclarey door xx. TABERNAMONTANUS genoemd, en onder dien js 7e, naam afgebeeld was, van D. RATHGEB geeSpaanfche, vonden en in Spanje door LoEFLING waarge= nomen. Het is een Jaarlykfch Gewas, met de Steng anderhalf Voet hoog, vierhoekig , ftomp , boven met witte Haairtjes bekleed. De Blad- fteelen hebben onder wederzyds een {tompe Punt. De Aaïr is vierhoekig , met Eyronde Blikjes, die gehaaird zyn, zo lang als de Kel- ken. De Bloemen zyn blaauw. (22) Salie met Hartvormige, kartelig getande xxir. Bladen; de Kransjes bynanaakt; den Suyl trtiek leggende op de Onderlip van de Bloem, _ Gekranfte, De laatstgemelde byzonderheid onderfcheidt deeze, die echter ook aan haare Piekswvs’ Hart- vormige Bladen vry kenbaar is, Men vindtze Breedbladige gekranfte Wilde Sclarey getyteld by … (zo) Salvia Fol. ovatis, Petiolis uttinque mucronatis &c. KNiPH. Orig. Tab. 2, Horminum fylveftre Lavendulz flore, C. B. Pin, 239? Sclarea Hispanica. TABERN. Hift. 764, Te, 374. (22) Salvia Fol. Cord. crenato-dentatis Ec, H, Upf. ir. H. Clif. 495. Re Zngdb. 309, Horm. fylv. latifol, verticil!ae tume C. B. Pin. 238. Horminum fylveftre tertium, Crus. Elft. 1, p. 29, Pann.p. 580. Ls U. DEEL. VII, STUK, 170 TWEEMANNIGE KRUIDEN. IV. byBaouuinus, datde reden waarfchynlyk is BE van den bynaam. t'Ís ook een Jaarlykfch Kruid , Hoorp- dat men in Ooftenryk aan de Landícheidingen STUK. en Muuren vindt groeijen, volgens KRAMER wikeruy Zo het de Derde Wilde Sclarey van Crustùs is, _ wige, dan gelyken de Bladen naar die van de gewoone Salie , doch zyn niet erys; droog en bitter van Smaak , niet onaangenaam van Reuk. De Bloes men komen van het midden der Steng tot aan den top ,Kranswyze, uit paarfche Kelkjes woort; zynde klein en paarfchachtig blaauw. Overal groeide dit fraaije Gewas omttreeks Weenen en door geheel Neder-Ooftenryk aan de Wegen; kanten der Bouwlanden en Wyngaarden. In Engeland hadt hy ze ook waargenomen. gxim. _ (23) Salie met Hartvormig Pylswyze, SRE Gh ys’ getande, fpitfe Bladen. Lymerige. E EE he Deeze Soort, die wegens haare kleverigheid den bynaam heeft C Fi groeit natuurlyk in Duitfch- (23) Salvia Fol. Cordato-Sagittatis ferratis acutis. H. Cliff Upf. R. Lutdbat. 308, SAUV. Jfonsp. 146, GOUAN. Monsp. To, KRAM. Auffr. 9e HALL. Helv. 639, Horminum luteum glutinofum. C. B, Pine 238. Horminum fylveftre fecundum, Crus. Hift. MH. p. 29e Colus Jovis. Panne 577. Lon. Zcons 557. Orvälatertia. Dop. Pempt. 292 (*) Die Kleverigheid is zo groot , dat ’er de Vlooijen aan zitten blyvens wanneet men het in een Slaap-Vertrek op- hanzt ‚ zegt Doktor MarPuss 4lfat ps 277, en daarom werdt het van fommigen Wlookruid genoemd zegt hy. Ik zou an- ders denken, dat zulks met de Muggen plaats had , en dat sen Culices leezen moest voor Pulicei BIKE DET A, 13 Puitfehland en de Zuidelyke deelen van Vrank- WV, ryk , ja ook ín den Elfaz ; doch in onze Ne- Arozer, derlanden fchynt zy niet gevonden te zyn. De Hoorns Heet HALLER nafnze op verfcheide plaatfen in STUR. Switzerland , en doorgaans in het Bergachtige 47”) gedeelte , overvloedig waar. „, De geheele … Plant, (zegt hy) is Lymerig en welrieken- s, de, Zy ‘heeft een vierkante Takkige Steng s, van een Elle hoog. De Bladen zyn lang ge- s fteeld, ruig, Pylachtig , maar vervolgens 3 Verbreedende , gefpitst, Aan ’tend der Tak- ‚‚ ken komen lange Aairen voort, met Kranse »» JCS digt aan elkander, die door kleine Blaad- 9, jes van een gefcheiden zyn. De Bloem is ‚> geel ; met cen zeer groote Sikkelvormige > Helm, die in tweeën gedeeld is , waar een ‚ lang Buisje uitfteekt (*), De Draaädjes zyn », van langte als de Helm, met lange Topjes: ‚de Zaaden uit den Eyronde gefpitst, Kas- s,‚ tanje-bruin.” Somthigen willen, zo zyn Ed. aanmerkt, dat dit Kruid tegen Borstkwaalen en den Steen diene {tig zou zyn. BocconNe verhaalt, dat ’er de Wyn eenen Muskus-Geur var Krygt. Het is | in {*) Het gene daar tusfchen komt / Stylorum ponder a longioe ra, ad duas lineas;, Nodulo terminata» gui imperfeitus ef? laa culus.) verftaa ik nier; de befchouwing van dz Bloem zou het misfchien ophelderen, die, volgens BORRHAAVE, geel bont is, met een ruimen hollen Baard, Wordt daarom , ook , het Kruid de Spinrok van Jupiter geheten? 2 Fl, DEEL. VII, STUMe 172 TwWEEMANNIGE KRUIDEN, IV. in de. Eychftettifche Tuinbefchryving onder Arpeal. den, naam van de Spinrok van Jupiter afge. Hoorp- beeld. „… Die Soort, welke zeer vette ‘Takken STUK. _ „ heeft en een geele Bloem, Colus Jovis.ge- re naamd , groeit zo overvloedig door geheel dr HederOftenryk, zegt Crusius, dat’er byna 9, niets gemeener is aan den voet der Bergen ‚‚ en Heuvelen , als ook aan de kanten der hoo- „ge Tuinen , tusfchen de Haagen en ’t Ge- „ boomte,” TourNerForT heeftze genoemd Groot fte ‘of Zeer groote Berg-Salie, met Bladen van Sclarey en geelachtige Bloemen. De Groei- plaats is in Jtalie en Duitfchland meest op Sly- kerige plaatfen, vogtig door afloopende of {prin- gende Wateren , aan den voet der Bergen; zo Ray aanmerkt, XxXvL, (36) Salie met langwerpige uitgegulpte Blae Salvia Spinofa, den ‚ gedoornde Kelken en Hartvormige Gedoorn. gefpitfte holronde Blikjes, Onder den bynaam van Egyptifche was deeze voorgefteld, als in Egypte waargenomen zynde door den Heer FoRsKAOL, en met de Syrifche van Bauninus vergeleeken geweest , doch thans , wegens de Doornachtigheid der Kelken, daar van onderfcheiden, ’t Gewas, in de Up- falfche Tuin geteeld en aldaar gebloeid hebben- de, hadt de Steng maar een Voet hoog. (27) (56) Salvia Fol, oblongis repandis- Sec, Salvia ZEgyptiaca, Mant. 26e ED Ur A ANDER PT A, 173 (27) Salie met gerimpelde, langwerpig Hart- IV. vormige , Haairige „ Zaagswys’ getande Aron Bladen ; de Blikjes gekleurd , langer dan Hosu de Kelken, holrond met fpitfe Punten, STUK. XXVII, Dit is de Gewoone of tamme Sclarey, in 't „ Setvia Latyn Sclarea of Scarlea , Centrum Galli en Tamme Matrifalvia , dat is Moeder-Salie , in ’ Irali. Str aanfch Sciaria , in ’ Engelfch Clary , in ’% Hoogduitfch Scharlach genoemd wordende, De Franífche naam Orvale komt naast overeen met dien, onder welken het by Doponeus is af. gebeeld, In de Winkels noemt men het Gal- litricum, zegt Loner, Die naam, of eigent- dyk Gallitrichum, van de figuur der Bloemen afgeleid, zo HOFFMANN zegt (*), vind ik nogthans in geene Winkelboeken , wordende dit Kruid aldaar aangehaald onder den naam van Horminum, die op de kragten betrekking heeft ; hoewel fommigen meenen, dat de Hor- minum en Orvala verfchillende Planten zyn 5 gelyk MATTHIOLUS, aangetekend heeft (4). Wat daar van zy, 't Gewas, dat in de mid. deldeelen van Europa niet dan in de Tuinen ge- (27) Salvia Fol. rugofis Cordatis oblongis gee. H. Cif. Upf. Mat. Med zis. R. Lugdbh. 309. Salvia Fol. Cordato= ovatis &zc. GUETT. Stamp, 263, Horminu:n Sclarea ditum. C, B. Pin. 2238. Orvala. Don. Pempt. 292. Scarlea , Cene trum Galli & Offic, Gallitricum,. LOB, Jeon, 556. (*) Caspe. HOSFMANN. De Medic. OfBcinalibus. Pag, 299» (Ì) RrNopeus de Mat, Mled, Par, 1623, Lib, 1, pag, 3440 II, Dis, VII, STUMe Hoorp- STUK. Eenwy- vigte. 174 TWwEEMANNIGE KRUIDEN. gevonden wordt, geeft Stengen uit van twee Voeten hoogte , die dik en vierkant zyn, zig in Takken verdeelende. De Bladen zyn van aanmerkelyke grootte , een Hand breed , een weinig ruuw en ongelyk, witachtig en eeniger- moate ruig, De Bloemen, naar die van de Sa- lie gelykende, zyn witachtig of bleek blaauw , en groeijen in lange Aairen ; waar op zwart Zaad volgt, dat in getande Zaadhuisjes vervat is. De geheele Plant heeft cen zwaaren Reuk , en blyft, na dat zy uit Zaad is opgekomen, maar éénen Winter over, By Montpellier „ daar het op zekere Velden wild groeit, volgens Govan, bereikt het meer dan eens Menfchen hoogte. Het zoude in Griekenland en fommi- ge deelen van Italie gemeen zyn , komende in Provence ‚ zo GERARD Íchryft, ook aan de Wegen voort. / Of dit het Horminum zy van DioscorIDESss is twyfelachtig, Men moet van deszelfs krag- ten een groot denkbeeld gehad hebben , om het te noemen Tota bona, in ’t Franfch Toute bone ne „ dat is Algoede, Door zyn Kruiderigheid is het prikkelende en dienftig tot verdunning van koude Slymerige Vogten 5 als ook tegen de Opftyging en Moederkwaalen , wanneer het in Wvn getrokken wordt gebruikt. Uitwendig ftrekt het voor een uitmuntend Wondzuiverend en Pynftillend Middel. Het Bier, daar op ge- gist, wordt zeer fterk en maakt fchielyk dron- ken, De Bloemen hebben fterker Reuk dan de D, El A No RT As 175 de Bladen, en zyn, gelyk dezelven, bitter van WV. Smaak, Een Zaadkorreltje, in het Dae gedaan „Arps daar wat in geraakt is, dient, gelyk de Kreefts- Hoorp- oogen „ om hetzelve daar-uit te helpen (*), “TU (30) Salie met gerimpelde, Vinswys’ verdeel- xxx. de , Wollige Bladen, die de bovenfte Krans- „2 Lr Ala ies onvrugtbaar heeft. phyla. J 6 / iû Hoornblas De geftalte der Bladen, die de figuur byna“ van Hertshoornen hebben, geeft hier den by- naam aan. De Groeiplaats wordt gefteld in Perfie. (29) Salie met langwerpige witgeknaagde ge- xxrx. apolde Bladen, gewolde Kransjes; de Lip En der Bloem gekarteld; de Blikjes omgekromd Che. en eenigermaate gedoornd. ge. Men wil dat deeze de MEthiopis der Ouden zou zyn, hebbende dien naam van haare Groci- plaats in Ethiopie, Als eene Verfcheidenheid is hier _(*) Rurry Mat. Med. Lond. & Roterod, 1775. p. 233, _ (30) Salvia Fol. rugofis pinnatifidis lanatis &c. Salv, Fol, fimpl, dentato-pinnatis asperis. H. Clif. R. Lugd), 308 He Upf. ro. Hormiaum rugofo Verracofoque folio, PLU, Alm. 186. T. 194, f. 5. HERM. Parad, 186. T. 186. MoRis. Hift, 111. p. 393. Sne Se fs 0e (29, Salvia Fol. oblongis erofis Lanatis gc. Salv. Fol, Lanc. Gnuato-dentatis. H, Clif. R. Lurdb. 308. Zthiopis Fol. finuofis. C, B, Pin, 24le B, Athiopis laciniatis foliis, BARR. Rar. 24. T. 188, 9, Marum Zgyptium, VESLe 4/9, 212, T. 212, Il. DEEL, Vil, STURs 176 TWEEMANNIGE KRUIDEN. IV. hier die met gefnipperde Bladen van BARRELIER, dek en als ook het Egyptifche Marum van VesLINGius Haers: t'huis gebragt. De Onderlip der Bloem maakt STUKe van vooren een Zakje. Het Kruid groeit in Il Iyrie, Afrika en Griekenland , zegt de Ridder. . xxxt. (gr) Salie met Lierachtig gevinde Bladen, “ Salvia Fimata, De Orientaalfche Salic, die zeer ruig en Iy- merig is , met gevinde Bladen, de Bloem en Kelk paarfch hebbende , zonder Reuk , van BoERHAAVE ‚ maaktdeeze Soort uit. Zy heeft de Steng Haairig ; de Bladen gevind, uitge- knaagd, doch de bovenften minder gevind. De Kelk is Eyrond, ftekelig, opgeblazen met den Mond famengedrukt, ftomp en on getand; de Bloem niet Sikkelvormig, klein en paarfch, De Groeiplaats is in de Levant en Arabie, xxvir. (23) Salie met langwerpige , Tandswys’ gee wt nds hoekte , Wollige Bladen, de bovenfte Krans- de, jes onvrugibaar ; met holronde Blikjes. Hier komt zo wel de Siciliaanfche , met rond- achtige Verzilverde Bladen, van Borrnaave, thuis, als de Kandiafche ‚ geheel Zilverachtige Wol- (31) Salvia Fol. Lyrato-pinnatis, Salv, Fol, compofto- pinnatis. H. Clif. 13. R. Lugdb. 309. Salv. Orient, latifolia hirfutisfima &c. BOERH. Lugdh. I. p. 167. Te 167. Horm. Arab. PLUK. Alm. T. 194: É, 6, (23) Salvia Fol, oblongis , dentato-angulatis &c, Sclarea ficula &c.-BoERH. Lugdh, Ie p. 163, Ethíopis tora a Argeniea Gretica lan, CUP‚ Cath, SDI A IN IDEREL A 17% Wollige ZEthiopis van CuPANUSs. ‘Is een Yv. amiddelflag tusfchen de Sclarea en Zthiopis , zo ÁrDeeme de Ridder aanmerkt; hebbende de Bladen zeer Hoost Wollig: de enden der Aairen als gedoornd, desTux. Bloempjes wit met eene paarfchachtig ruige’, fz Helm en geelachtige Lip; den Styl langer dan de Bloem, (38) Salie met Vindeelige gerimpelde Haaîrige XXXVII. Bladen , de Stens zeer Takkig gepluimd. Salvia Cerate- phy iloides. Door Arpuinus îs deeze, die op Sicilie en Hoornblad, Egypte groeit, in Afbeelding gebragt, zynde“Chtiee. een middelflag tusfchen de Heimelyke en Hoorn. bladige , voorgemeld, (37) Salie met Lierachtig geoorde Bladen , dê xxxvu. Steng byna Bladerloos , den Helm van de phi Bloem ter halve zweedeelig. In de Oofterfche Landen is deeze waargeno- men door ForsKkaoHL. In de Upfalfche Tuin bloeide de Steng in ’t tweede Jaar, anderhalf Voet hoog. De Kransjes droegen wederzyds van drie tot vyf kort gefteelde Bloemen , blaauw van Kleur, driemaal zo groot als de Kelk, die befprengd was met Lymerige Haairtjes. De gee ftalte was als die van de volgende Soort, | (32) (38) Salvia Fol, ‘pinnatifidis rugofis villofis, Caule Panicu= Jato ramofisfimo, Jfant. 26,.Salvia. ARDUINe súec, ll, pe 12e T. 2, (37) Salvia Fol. Lyrato-auriculatis, Caule (ubaphyilo, Sc Mant. 26, M ike DEEL, VIL STUW. 178 | TWEEMANNIGE KRUIDEN. Iv. (32) Salie met Hartvormige , van agteren on- Ania gelyk uitgefneeden , Bladen; de Steng Hoorpe naakt; de Bloemen voor het bloeijen neef STUR geboogen. XXXII Oalvia ij on f od ú Nd In de Verhandelingen der Akademie van Pe- Rens tersburg is deeze, die in ’t Rusfifche Gebied groeit, befchreeven en afgebeeld, COLLINSON IA De byzondere Kenmerken beftaan in een on- gelyke Bloem, die de Onderlip in- veele Haair- achtig {malle Vezelen verdeeld heeft, brengen- de het Gewas één volkomen Zaad voort. 1. De eenigfte Soort (1) is in de Cliffortfche Colnfonis Tuin-befchryving zeer fraay afgebeeld. Het RS Ron groeit in Virginie als ook in Kanada, in de Bos- fchen, zegt LiNN&us, en haalt de Reizen van den Heer KALM aan. KarMm zegt, dat Pen- fylvanie ‘er de eigentlyke Groeiplaats van zy; zynde hetzelve hem nooit Noordelykefr voorge- komen, dan op ontrent drie-en-veertig en een vierde Graad Noorder Breedte: terwyl het Zui- delykfte van Kanada op meer dan vyfenveertig Graaden Breedte legt. Derhalve zou de gezeg= — de bynaam niet eigen zyn. De Geflagtnaam ftrekt (32) Salvia Fol, Cordatis , inzqualiter Bafi excifis Be, Salvia fol, Cordatis , obtufe crenatis, Spicis Florum nutanti- bus. AZ. Petrop, 1747. Pe 373. T. I4. (12) Collinfonia. Hert. Cliff, 14e Te 5. COLD. Nezeh, 8 GRON, Virg. 6. KALM, sd, Ä, P. 317 = „atd HRE Ae rjg direkt ter verceringe van den beroemden Kwad- IV, KE, CoLLINSON, door wien de Natuurlyke STOER Hiftorie , en in ’t‚ byzonder de Kruidkunde , Hoorps zeer is bevorderd, ‘stug. Diet Kruid, dat men thans jn alle openbaare „j"ar Kruidhoven heeft, is , zo gezegde Heer aan- merkt, van een zeer byzonderen Reuk, wel aangenaam zynde, maar zeer fterk, Het vere oirzaakte hem altoos , als hy plaatfen pasfeer= de, daar het in groote menigte ftondt, doch voornaanielyk wanneer het bloeide, een vry hevige Hoofdpyn. De Heet BARTRAM van Philadelphia, die ’t zelve ecrst ontdekte , be- vondt het een zeer goed Middel te zyn, tegen allerley Pyn der Liedemaaten , inzonderheid. uit Koude ont{taande , als men ’er die flegts uits wendig mede wreef. Het Afkookzel zoude zelfs dienen kunnen, om iemand, die van een Ratelflang gebeten was, in ’t Leven te behou- den. Wat Noordelyker en in Nieuw Jork; werdt het Paardekruid genoemd , om dat het in * Voorjaar , voor dat ’er nog Gras was, tot Voedzel voor de Paarden ftrckte, Pd M o R IN A, De Vrugtkelk is in dit Geflagt Tandig ge baard, die van de Bloem tweedeelig: de Bloem zelf Pypachtig met een ongelyk Mondftuk en het brengt één enkeld Zaad voort, aanrypende onder den Bloemkelk. 4 Me Maat it. DEEts vile STUB, IV. AN Morina Per fica. Fertiaan- fiche. 150 TWEEMANNIGE KRUIDEN; Maar &éne Soort (1) is tot nog toe bekend van dit Gewas , °t welk volgens LinNNaus in Perfie, by de Hoofdftad Ispaham, zyne Groeiplaats heeft. Door den vermaarden Toùr- NEFORT ‚ Op zyn Levantfchen Reistogt , by Erzeron , de Hoofdftad van Armenie , eerst ontdekt zynde , werdt het van hem naar den Heer Morin, Lid van de Akademie der Wee- tenfchappen van Parys, by de plaats der Ont- dekkinge Morina genoemd , en, dat zonderling was , het kwam vervolgens alleenlyk uit het medegebragte Zaad op,‚in de Tuin van deezen Heer; zynde, uit het aldaar gewonnen Zaad , ook in andere Tuinen van Europa voortgeteeld, Die Kruidkenner befchreef het nader, met de benaaming van Orientaalfche Morina „ die de Bladen heeft van Carlina. Inderdaad, het Gewas vertoont zig byna als dat van die Dis- telen , welke in de laage Weidlanden zo ge- meen en een plaag der Boeren zyn door hunne voortkruipende Wortelen , gemeenlyk Stekels genaamd, Het heeft de Steng twee of drie Voeten hoog , regtopfchietende en in ’t kruis bezet met zodanige Bladen, die groen zyn, met gecle Doornen. Uit derzelver Oxelen ko. men de Bloemen voort , die zeer Pypachtig , anderhalf Duim lang en eh den Mond in twee Lip- (1) Morina. Syst. Nat, XII. Gen. 41. p. 67. Vig. XIIE- pe 67. H. Cliff. r4. R. Lugdb, 236. Morina Orientalis Cace linz folio, TOURNE, Cor, 48, Jtin. Ile pe 12 DIA N DRIA 15E Lippen verdeeld zyn , de bovenfte twee- de onderfte driedeelig. Twee Meeldraadjes , die den Styl verzellen , fteeken buiten de Bloem Horik uit. Zy heeft een eigen Kelk, die dus eigent- Ne lyk Perianthium genoemd wordt , zittende Op nia, het Vrugtbeginzel, dat in een byzondere Kelk vervat is, welke twee Draadachtige punten heeft. Het Zaad is Eyrondachtig. De Bloe- men hebben den Reuk van Kamperfolie en zyn, aan de zelfde Steng , witachtig of paarích van Kleur, ; ELCO BUMA AS Deeze naam , die volftrekt Oostindifch is, wordt volgens RuMmrHrus aan zekere Planten gegeven , wier gedaante overeenkomt met de Galanga’s en dergelyken , doch die geen de minfte Kruiderige hoedanigheid of aangenaamen Geur hebben. Zy zullen, wegens de twee Meeldraadjes , hier t'huis gebragt zyn door den Ridder, in dit nieuwe Geflagt, welks Kenmer- ken, in ’* byzonder, zyn Ed. dus opgeeft, Een Bloem die in drie deelen gelyk is ge- fneeden: een driedeelige Kelk boven het Vrugt- beginzel, dat een driehokkig Zaadhuisje wordt , met veele’ Zaaden, Drie Soorten , altemaal Oostindifche Gewas- fen , komen ’er in voor, als volgt, ER M 3 Go) MW. DEEL, Vilo STUKo ; Avdenk. ig ‘ 6 d 182 TWEEMANNIGE KRUIDEN. IV, (1) Globba met een opgeregte end-Aair. Deeze heeft een enkele Kruidige Steng : Bla. beo den volftrekt als die van de Maranta, met Vlie- __t._zige Steelen die Scheeden maaken, aan * end Merens. geknot. De Steng loopt uit in een Aair; met an de Bloemen ver van elkander; ieder Bloem om- wonden met een Eyrond Blikje, dat langer dan dezelve is. IL. (2) Globba met een hangende end-Aair. de. By Rumrrivs komt deeze voor, onder den jn naam van Wilde Globba, waar van die Autheur „zegt, dat twee Soorten voorkomen. De Groote maakt uit een Knobbelwortel alg een Vuist, die op een dwarfen Wortel rüst, een Gewas dat een Stam heeft van veertien tot agttien Voeten. hoog , en van onderen eens Kinds Arm dik. Deeze Stam is overhoeks bezet met Bladen van drie Voeten lang en twee Handen breed , van Lancetvormige figuur, Aan ’t opperfte van deù Stam komt een Steel uit, van drie Spannen langte , welke de Bloem- en Vrugtfteng is , als in Leedjes verdeeld zynde, die Schuitswyze. Blaadjes uitgeeven, in fommige van welken een Bloem, in anderen een Vr ugtbeginzel i is vervat. De Kleine Wilde Globba , die men ook de Bloei- C1) Globba Spicâ terminali ereà, Syste Nat. XIl. Gh. 2257. p. 67. Mant. 170. HA | | (2) Globba Spicâ terminali pendulâ. Mant. 170, Globba, Sylvestrise Kura, Amb, VL pe 140, Ple 62 > 63e Dt AN B RT a “T3 “Bloeijende noemt , heeft een dergelyke Knik-_ IV kende Bloemfteng van twee of drie Voeten AFDEaL. lang , mèt Bloemen bezet als die der Druif- Hoorn. Hyacinthen. Van de Bladen, die eerst als een STEE: Peperhuis zig van den Stam affcheiden , wordt „ij °”8} gebruik gemaakt om gekookte Ryst ter Markt te brengen , welke alsdan , daar in gepropt; de gedaante van langwerpige Kusfentjes heeft, die men Pali Pali noemt, (3) Globba met een ziydeling fe Lair. DI Globha Deeze heeft, wegens de Trosachtigheid der Ee Vrugten, den Bynaam. RumePHrus noemtzetië“ dus, en zegt dat de Malcitfe naam Makuy is, hoewel anderen het Gewas Maroy noemen, Het heeft Steelen van twaalf of veertien, doch op fommige plaatfen maar zeven of agt Voeten hoog en een Vinger dik. De Geftalte en het Loof komt met de voorgaanden overeen , maar een Elle of twee Voeten boven den Grond barst de kaale Steng en geeft een Vrugtfcheede uit, welke zig openende een Tros vertoont van Befieachtige Vrugten, zeer gelykende naar een Druiftros. Deeze Besfen zyn niet onfinaake- lyk, wordende van de Kinderen veel afgezoo. gen, waat door men het Zaad bekomt, dat tot een aartigheid wordt bewaard, Ook werden dee- (3) Globba Spic larerali. Aant: 170. Globba rheid Rumer. Amb. Vl. pe 138e T. s9. £‚ 2. 4 | M 4 El. Dru, Vlie STUXe Iv. 134 TWEEMANNIGE KRUIDEN. deeze Besfen veel van de groene Kakatoes , zegt AFBEER) hy, afgegeten. Hoorp- STUK. « 11 Onder de Tweewyvigen van deeze Klasfe is de Anthoxanthum het eenigfte Geflagt, welk ik tot de Gras-Planten fpaar : onder de Driewy- iv. sro ,vigen de Piper of Peper, ’t welk ik reeds heb bl. 86,enz. befchreeven *, Piper Caperfe, Kaap{íe Peper. Pl. XXXVIIL. Figs 2. Tot de Kruidige Soorten van dit laatfte fchynt my dat Kaapífch Gewas te behooren, waar van de Afbeelding in Fig. a, op Plaat XXXVII, is gegeven. De figuur der Bladen en de Knoo- pigheid der Stengen komt vry wel overeen met de Derde Soort, welke het Siri-Blad van Rum- pHIuS is, grocijende in de beide Indiën; doch in deszelfs Afbeelding neem ik die driedeelig- heid niet waar, welke in dit Gewas byna overe al plaats heeft. Ook zyn de Bladen van ‘onde- ren niet ruuw, maar hebben vyf verheven Rib- ben, en de Kleur is aldaar bleeker of helderer groen, dan van boven, De Smaak heb ik, door aftrekking, niet fcherp bevonden, doch dit kan door de Groeiplaats veroirzaakt zyn; wordende de Afbeelding van dit Kruid, welks Aairtjes of Katjes zeer wel gelyken, en dat ik onder de Kaapfe Planten ontvangen heb, mooglyk aldaar gekweekt , van my ter nader onderzoekinge medegedeeld, UI. HOOFD T R I A/N D RI A 185 BESCECGCARGCONELLEERLE IV. 7 AFDEEL: MO OEDSTUK HP Hoorps | hi STUK. Befchryving van de DRIEMANNIGE KRUIDEN , | (Triandria ,) tov welken de Valeriaan en veele anderen betrokken zyn. LE nae Klasfe, tot welke alle de genen, die eenvoudiglyk drie Meeldraadjes hebben, behooren, bevat wel, gelyk ik aangemerkt heb, veele Kruiden , maar onder welken menigvul- dige Bol- en _Gras-Planten, die vervolgens op zig zelf befchreeven zullen worden , voorkomen. Het eerfte Geflagt, thans onder de Eenwyvigen hier te befchryven, voert den naam van VALERIAN A Valcriaan. De byzondere Kenmerken zyn, dat het naauw- Iyks een Kelk heeft, maar eene eenbladige Bloem , aan de eene zyde bultig , boven het Vrugtbeginzel, dat een enkeld Zaad uitlevert, Een wonderlyke Verfcheidenheid , ten opzigt van ’t getal en de figuur van de deelen der Vrugtmaaking , heeft in dit Geflagt plaats , zo de Ridder aanmerkt. In- fommige Soorten is de Kelk een naauwlyks zigtbaar Randje , op het Vrugtbeginzel; by anderen is hy in vyven gedeeld, Het Pypje van de Bloem is by eeni- gen langwerpig , by anderen met een Honig- voerend Spoortje voorzien, by foramigen zeer kort: de Rand fomtyds gelyk verdeeld , fom- M 5 tyds Me DEEL. Vil, STURe 186 DRIEMANNIGE KRUIDEN, IV. tyds in twee Lippen, de bovenfte gefplecten. AFDEEL De meeften hebben drie, de wanftaltige twee, Hoorp- anderen één Meeldraadje : ook zyn ’er die in STUK. Sexe verfchillen en met vier Meeldraadjes. De Be Syl heeft by eenigen een driedeeligen, by an- deren een uitgeranden, by anderen een Kloot- ronden Stempel. Veelen hebben byna geen Zaadhruisje: het is by anderen dik, by eenigen tweehokkig. Het Zaad komt by fommigen met Pluis gekroond voor, by anderen in een Huisje van verfchillende figuur. | Het bevat thans twintig Soorten , wáar on- der de meeften tot ons Wereldsdeël behooren 3 s _ naamelyk. 1 (2) Valeriaan met eenmannige geftaarte Bloe- Falers en ; 5 draden men, de Bladen Lancetvormig effentandig. Reode, Op Steenige plaatfen of Puinhoopen , in Vrankryk , Switzerland, Italie en de Levant, groeit decze, die de Roode Valeriana is der Autheuren. Men vindt ’er een goede Afbeel- ding van by DopoNzavs en Loper volgens den Heer HALLER, die zegt, dat het Kruid, welk een overblyvend Gewas is , een ftevige Takkige Steng heeft van een Elle hoog , met byna (:) Valeriana Flovibus monandris Caudatis gee. Syst, Nat, xii. Gen. 44. Pp. 72. Vig. XIII. p. 72. He Cliff. Upfs BCe R. Lusdh. 23s. Valeriana rubra, Ce Be Pine 165. Val, märie ga latifolia &c. Moris. Hijt. III. pe to2. S 7. T. 14: fe 15. B, Valeriana rubra angustifolia, C. B. Pin, 165. Predri 83. J. B. Hil. Il, p. 2ile T RITA ND RIA 187 byna Hartvormige Bladen, Deeze zyn gladen IV. bleek groen, zo de eerstgemelde te regt aan- Ber merkt, en het Kruid brengt geen platte Kroon- Hoorpe tjes maar losfe gepluimde Aairen voort. Het STUK heeft zyn naam van de roode Kleur der Bloe- Bn men , die gefpoord zyn en den Mond in vv ven als tweelippig verdeeld hebben , met één enkel Meeldraadje. | Hier wordt de Smalbladige van BAuHINUS thuis gebragt, die op ’t Gebergte Baldus was verzameld ,„ hebbende de Bladen nog fmaller dan die van Vlafch en korter, fpits uitloopen- de, ftyf en bleek, buiten orde om eene Knoo- pige ronde Steng geplaatst : doch voor ’t ove. tige weinig van de Gewoone Roode Valeriaan verfchillende, (2) Valeriaan met eenmannige Bloemen, de m. Bladen Vinswyze verdeeld, Cala Deeze heeft de Bladen als die der Ridder. Gelsipper {pooren gefnipperd, en wordt daarom Wilde Valeriaan, met zeer fyn verdeelde Bladen, ge= tyteld. Het is een Jaarlyks Kruid, in Portu- gal door Ceusius gevonden en ook grocijende in het Ooften, zo de Ridder zegt, De By- naam moet Calcatrippa niet Calcitrapazyn , of- fchoon men het dus by C. BAuminus vinde: want (2) Valeriana Floribus monandris ‚ Fol. pinnatifidis. Ml. Ch. H. Up/, R. Lugdb, 235. Val. Fol, Calcitzape. C, B Pin. 164. 1. DEEL, VII, STUK, 188 DRIEMANNIGE KRUIDEN; IV. want de Sterredistel wordt daar mede niet eed ÄFDEEL, doeld, IL Hoorp- k f 2 ‘STUK. (3) Valeriaan met tweemannige Smoelachtige u. Bloemen, de Bladen Eyrond en ongefteeld. Valeriana Î 0 t'Is deeze, die onder den naam van Vreem- Gedraaide, de paarfche of Witte Valeriaan door C., Bau- HINUS afgebeeld wordt , zynde een Jaarlyks Gewas, dat in Amerika, Barbarie, Spanjc en Sicilie, volgens onzen Ridder, op de Akkers groeit, De Steng is maar een Voet , zelden een Elle hoog, uit ieder Knoop doorgaans twee Steelen uitgeevende, die op ’t end Kroonswy- ze Bloemtrosjes draagen. De Bladen zyn bleeke groen en op de kanten Tandswyze ingefnee- den , de grootften twee of drie Duimen lang. Op de Bloemen, die even als in de Roode Lipachtig verdeeld zyn, volgen Zaadhuisjes, naar omgedraaide Kelken of naar een Over- vloeds-Hoorngelykende ‚ waar van het den bve naam heeft. De Zaadjes hebben geen Pluis, In Oostindie fchynt deeze ook te huisvesten, 1, (4) Valeriaan met driemannige tweehuizige Dioica, A \ ree Bloemen , de Bladen gevind en effenrandig. Pig Ce Dee- LJ (3) Valeriana Flor. diandris tingentibus 8c. H. Clif. Upf» R. Zuzdb, 235. Valeriana purpurea albave. C. B, Pin. 164» Prodr, 87. Val. Indica. Crus. Hift. II. p. 54. Moris. Hifte Il, p. ro4. S. 7. T. 16. f. 27e BURM. Fl, Ind. p. 15. («) Valeriana Flor, triandris dioicis &c. Jt. Oel, FL, Succ, 31 55e DALIB, Par, ir. H‚ Cliff. Re Lugdb. 235. Valeriana pela: WEER AOM DER Tas 139 Deeze wordt Tweehuizig genoemd , om dat IV. Yer Planten van zouden voorkomen , die niet À ik dan Mannelyke, en anderen die niet dan Vrou- Hoorp- welyke Bloemen hadden. Dus noemde Li n-°*UE Nus haar, in de Cliffortfe Tuin , Valeriana „498 met de Steelbladen gevind en van verfchillende Sexe. Elders hadt zyn Ed, haar Veelwyvig ge- heten. De Heer HarrER oordeelt, dat men= ze liever Manwyvig tytelen moest: want zyn Ed. hadt nooit geheel Mannelyke of geheel Vrouwelyke Bloemen aan dit Gewas ontdekt; maar wel waargenomen , dat de Mannelyke deelen der Tweeflagtige Bloemen op de cene Plant, en de Vrouwelyke deelen op de andere onvolmaakt waren, Deeze Soort groeit in Moerasfige Velden van Europa en het Ooften, zegt Linneus. Men windtze dus in Duitíchland, Vrankryk, Enge- land, Sweeden, Pommeren, als ook in onze Provincie, op vogtige Weidlanden, zelfs hier by de Stad, ’t Is een Kruid, dat aan den Wor- tel Eyronde of byna Hartvormige Bladen, die lang gefteeld zyn, uitgeeft , waar tusfchen Steelen van omtrent een Voet hoog voorko- men, die met gevinde Bladen bezet zyn en op den top Kroontjes draagen, in fommigen fraay uitgefpreid , in anderen digt by een en niet fraay. paluftris minor. C. B. Pin. 164. Val, Alpina minor. C. B, Pin. 165. Prodr. 87+ Parum laciniata. Prodr, 86, Pratenfis minor. Moris, Umb. T. zo, Valer, minima, DoD, Pempt, 350. ile DEEL, VIE, STUKo 190 DRIEMANMNIGE KRUIDEN, | IV. fraay. Dit laatfte heeft plaats in,die, welke ArDErlA voor de Vrouwelyke gehouden wordt. Deezé Hoorp- heeft de Bladen breeder en naauwlyks gevind; STUX. zeer de Heer HALLER, de Bloemen veel kleie | Et ad ner en wel met een denn Styl,-doch niet dan onvolmaakte Meeldraadjes : de andere den Styl onvolmaakt, doch brengt niettemin Zaad voort (*). DirrEnNtus in tegendeel, zegt, dat fommige Planten wan deeze Soort Zaaddraagen- de, anderen onvrugtbaare Bloemen hebben; zonder Styl of Zaad (f)‚ Doktor. Scorort zegt ’er van: de Sexe is veranderlyk: want / > nu eens vindt men Vrouwelyke. onder de s> Iweeflagtige dries en cenmannige Bloemen „> gemengd: dan komen wederom enkele {tomp- ss jes van Stylen in de meeften voor: des het „> Kruid fomtyds tot de Tweehuizigen, fom- «> tyds tot de Veelwyvigen behoort” (4). - Hier uit kan men de oirzaak van ’t gedagte verfchik begrypen. | Yv, (5) Valeriaan met driemannige Bloemen, allé Re de Bladen gevind hebbende, Ofpcinalis. Wilde. Deeze wordt de Groote Moeras-Waleriaan of Groos (*) HArr. Heiv. pe 664. Ci) DILLEN. Gief/. P. 47° (1) Scoror. Carneol, p. 348, (5) Valeriana Flor. triandris Fol, omnibus pinnatis. H. Cliff. Upf. &c. Ec, Valeriana palaflris major. CB, Pin, 1644 Pradr. 36. Val. fylvestris major. C‚ B. Pin, 164. Fl. Lapps 13. Val. fylvestris, DOD, Pampt. 349. LOB, Loon. 715. HALkij Hielw, 662e s Kn _ id AE Rok ArN: Di AE: Aa IgE ‚Groote Wilde , gemeenlyk Wilde Valeriaan, VV. getyteld, Men vindtze naast de voorgaande by AED Ee wi afgebeeld en naast de volgende by Do- Han DON ZDs. Dus kan men zeer duidelyk haar ver-°T9E: {chil van die beiden befchouwen. De Groei-, gear plaats is op dergelyke, doch meer. Bofchachtige plaatfen van de zelfde Landen en dikwils by de voorige Soort, komende dus in onze Provincie dikwils aan de kanten der Slooten voor, In Vriesland heeft Meerse haar bovendien in de Bosfchen der zogenaamde Wouden gevonden, Doktor ScoProrr namze in Karniolie, alwaar « zy Mertuize zegt hy, genoemd wordt, aan de Haagen waar, en bevondt de onderfte Bladen tien, de middelften negen, die aan den top vyf paar Vinblaadjes te hebben, zynde het Zaad hier met tien, in de voorige Soort met balk gepluimde Straalen gekroond. Deeze Soort , inzonderheid op de Bergen groeijende en ook wat fmaller van Bladen ; (wes- halve ‚zy dan Groote Wilde Berg-Valeriaan ge- noemd wordt,) is van ouds wegens haare uit. neemende kragt tegen de Vallende Ziekte ver- maard. Sommigen, echter, in laater tyd , heb. ben die kragt in twyfel getrokken. Algemeener wordt daarin een Zweet- en Pisdryvende, af- zettende kragt der Stonden en tegen de Opfty- ging erkend. In eene groote Gifte is ’ zelfs een Purgeermiddel, Men gebruikt het Aftrek- zel in Wyn, dat beter is dan het Poeijef van den Wortel ; dewyl die door ’ droogen veel vere MU. DEEL: VII, STUKe IV, AFDEEL. TTE Hoorp- STUK. Eenwye WizLe vI. Walersana ZN Tammé, 1ós DRIEMANNIGE KRUIDEN, verliest van zyne vlugge deelen. Hy is bitter« achtig en eenigszins fcherp van Smaak en van een byzonderen Reuk, dien de Katten fchynen te beminnen. Men houdtze voor Wondzuive- rende en het Loof, uitwendig opgelegd, ge- neest verfche Wonden, In de Pest en Bluts- koortfen houdt men ’t Aftrekzel van den Wor- tel voor een onfchadelyke Hartfterking, (6) Valeriaan met driemannige Bloemen, de Stengbiaden gevind, de Wortelbladen on- verdeeld hebbende. Deeze, die de Tamme of Tuin-Valeriaan is, wordt gerekend het Phu van Droscoripes te zyn, en daarom komt de Wortel daar van in de Theriaak en Mithridaat, Behalve het gedag- te verfchil der Bladen, heeft zy ook de Steng niet gegroefd en het uiterfte der Vinblaadjes grootst : ’t welk geen plaats in de voorgaande heeft. Men vindtze ín de Tuinen, alwaar de Wortel , die wat minder kragtig dan der Wilde is, ten dienst der Winkelen. geteeld wordt : doch de natuurlyke Groeiplaats zou in de Elfaz zyn , volgens den Ridder, Doktor MArrus, even- wel, heeft ze ‘er nooit in ’t wilde waargeno= men. Zy heet ook Speerkruid of St. Foris Kruid, en Katten-Wortel, wegens de gezegde hoeda- nig- (6) Waleriana Flor. triandris, Fol. Caul. pinn. &c, H. Up/. &c. Val. Fol, infim, integris &c, H‚ Clif. R, Lugdb, Vale Hortenfis. C. B. Pin. 234. DOD, Pempt. 349, Val, major — Fha, LOB. con. 3i4e- WR Re IVAGN/D ARI: A 193 nigheid ; in % Engelfch Valerian of Setwall, IV. d | » Árpeer: en Cutfinger; om dat men door ’t opleggen van “jj een Blaadje zo gemakkelyk een Snee in de Hoorns Vinger heelt. De Duitfchers noemenze Bal-ST Ure drian, de Franfchen aleriane. (7) Valeriaan met driemannige Bloemen en „VI getande Bladen ; de Stoelbladen Hartvor- Trien mig, de Stengbladen drievoudig , langwer- a Delebladie big Eyrond, Een klein Plantje , dat ° op de Gebergten in - Duitfchland en Italie , maar inzonderheid op de Switzerfche Alpen groeit , fomtyds maar een Handbreed, ja naauwlyks een Duim hoog zyn- de, maakt deeze Soort uit, die aan de Sten- gen drie Bladen op een Steeltje of de Bladen drie-Vinnig heeft , waar van de bynaam. C. BAUuKINUS, evenwel, hadt hetzelve een Elle hoog waargenomen. Ook meldt de Heer Hare LER, dat het uit den zelfden Wortel verfchei- de Stengen , van een Voet en een Elle hoog, uitgeeft, Het fchynt, volgens zyn Ed,, dat ‘er aanmerkelyke Verfcheidenheden van zyn , allen aan de gezegde Eigenfchappen kenbaar, | |= { Í | { | (3) di (7) Valeriana Flor. triandris , Fol. dentatis &c, SAUVe Monsp. 276, JACQ. Wind, zor. Val, Alpina prima & altera, C. B. Pin, 155. Prodr. 86. Ic. Val. Alp. prior planta pal maris & minima Pl, uncialis. PLUK, „Alm. 380, Te 231 fo 7, % N IL pas’ VIT. STuKe 104 DRIEMANNIGE KRUIDEN. IV; __(@) Valeriaan met driemannige Bloemen en en Cain langwerpig Eyronde eenigermaate getande Hoorp- Bladen, de Steng enkeld hebbende, STUK, ; vir. _ Deeze groeit ook op de Switzerfche en an- edn dere Gebergten. C. BauuiNus gaf ’er Bladen AlpiCche. van Speenkruid aan , dat echter niet goedge- keurd wordt door den Heer HALLER', hoewel die zyne Afbeelding voor echt erkent. De Bla- den, naamelyk, (het welk ook uit dezelve blyk- baar is,) zyn.maar weinig en op ver naa zo fcherp niet getand, als die van dat Kruid; ge- lyk ‘er zelfs de Valeriaan met rondachtige Bla- den, van BAUHINUS, toe behoort. De Stoel- bladen , naamelyk, zyn ronder , die aan de Stengen langwerpiger en meer getand; de on- derften hebben lange Steelen , de boventten zyn byna ongefteeld, ’t Gewas is fomtyds een Voet, fomtyds een of anderhalf Elle hoog. de _ (9) Valeriaan met driemannige Bloemen en Mae __dangwerpig Eyronde flompe effenrandige Bals: Bladen, | De Steng en Wortel van deeze is de Nar- dus (3) Waleriana Flor, triandris , Fol, ovato-eblongis &c, Har. Helv, 664, lrin. 3. Opuse, 186, Val, mont. fubrotun. do folio, Val. Alp, Scrophulariz folio, Nardo Celtice fimilis inodora. C‚ Be Pin. 164, 165. JacQ, Vind, zoz. (9) Valeriana Flor, triandris &c, Mat. Med, 23, HALLe Helv, 664, Nardus ex Apulia. Nard. Celtica Dioscoridis, Cels tica altera. C. B. Pin, 165, 166. Nard. Celtica, Je Be Hike II, p. zes, CAM. Epit, 14e JACQ- Wind, ze3. VUR OR UT: VAAN: Dir ARE Es AG! 195 dus Celtica der Apotheeken „die nog in eenige _ IV. Winkelbereidingen komt ; hoewel anders in “PES weinig achting zynde. Men vindtze op fom- Hoorps mige plaatfen van Italie, Ooftenryk en in Swit- “TUE Berland Doktor Scoror.r vondtze overvloedig Wiehie op de hoogfte Bergtoppen in Stirie, en’ kogrze er , tot Bondeltjes gemaakt, van het Werk-’ volk. MarTrTrtorus verhaalt , dat dezelve van daar gezonden werdt naar Egypte , om in de Baden der Vrouwen gebruikt te worden, Zy heeft een Kruiderigen Geur , die. van de Va- leriaan overtreffende, doch minder dan de In- difche Spikenard, De Wortel is Vezelachtig, geevende Stengetjes uit van een Span hoog » die met de Bladen van ’ voorgaande Jaar be- kleed zyn (%). (ro) Valeriaan met driemannige Bloemen; de _ X » Valerzand Stoelbladen Lancetvormig effenrandig, de suberoya. j i ' Knobbee overigen Winswyze verdeeld. ine De Wortel van deeze, die byna Olyfachtig is in fommigen, doch langwerpiger in anderen, geeft ’er den bynaam aan, ’t Gewas komt on- | hoi der (*) Linnzus zegt , dat het twee Liniaale ftompe Steng- bladen heeft en gekranfte Bloemens doch JacQuin hadt ’er de gekrantte Bloemfteeltjes en lange Aairen , daar HALLER van Ípreekt, in Ooftenryk niet aan kunnen vinden. (10) Waleriana Fl. triandris , Fol, radical, ILanceolatis &Ce Nardus montana Rad, Olivari & Rad, oblongâ. GC, Be Pine 165. Nardus montana. Cam. Epit, Is, 16, N 2 U. Daer. VII, STuw. IV. ÁFDEEL. II. Hoorp- XI. Valeriana Saxatilis. Rotzige. XIIe Blongatâe Lang ge Aairde, hd 196 DRrEMANNIGE KRUIDEN. der den naam van Berg-Nardus voor: het ver fchilt in kragten weinig van ’t voorgaande en groeit in Dalmatie, op Sicilie en in Provence, (xx) Valeriaan met driemannige Bloemen , de Bladen eenigermaate getand, by den Wor- tel Eyrond , aan de Steng Jr Lancet vormig. Op de hoogfte Bergen van Ooftenryk , Suri en Italie, groeit deeze in de fpleeten der Rot- fen. Zy wordt de Alpifche Valeriaan, die naar de Nardus Celtica gelykt , doch geen Reuk heeft, getyteld. De Wortel is niettemin van een aapgenaamen Geur, zo Crusrus aanmerkt. Twee of drie Bladen , als der Madelieven kroonen den Stoel, die een Stengetje uitgeeft, op ’t meefte een Voet en fomtyds maar een Handpalm hoog , dat gearmd is en bezet met gepaarde fimalle Blaadjes, De Bloempjes zyn wit en komen overeen met die van andeng Soorten, (12) Valeriaan met driemannige Bloemen ; ä Stoelbladen Eyrond, de Stengbladen Ha vormig ongefteeld en byna Piekswys nan _fneeden, (11) Valeriana Fl. triandris , Fol. fubdentatis ec. Val. pina Mardo Celtice fimilis &c. & Nardo Celtica fi milis in oe dora. C. B. Pin, 165. Prodr. 88. Val. fylv. Alpina {ecu faxatilis. Crus, Hif?. I. p. 56. JACQ, Wind. zo4. B: (12) Waleriana Flor. triandriss Fol, radicalibus ovatis ee Sp. Plant. p. 1664. JAQ: Vind. p. zos, Te ze Nardo Cel sx fimilis alia, Am. Acad. 1. pe 154 MUAOR LAND /R/ IT A. 197 De langheid van de Bloem-Aairen geeft den IV. bynaam aan deeze, die op de toppen van den ÁFPEEL, Schneeberg by Weenen groeit, zynde door den Hoorn. Heer JAcQuIN in Afbeelding gebragt. ’t Ge-STUE. was komt „ voor het overige, met de andere, {%er Soorten overeen , groeijende maar een half Voet hoog, { 13) Valeriaan met driemannige Bloemen, de xr. Stengbladen Hartvormig getand, gefteeld , ris de bovenften drievoudig. Brite In gtootte overtreft deeze ver de meeften van dit Geflagt, zynde deswegen Allergrootíte Pye reneefche Valeriaan, met Bladen van Cacalia, door TourNerorT getyteld. Zy kwam hem voor in de Pyreneefche Bergen, en dergelyke is naderhand ook in Tartarie of elders waarge- B sos. (14) Valeriaan met driemannige Bloemen , _xiv. N ge N Scandens, drievoudige Bladen en eene klimmende viramens Stenge et _ Door Lorrtine is decze aan de Vaste Kust wan Zuid-Amerika gevonden, Zy hadt platach- | | jd tig (13) Valeriana Flor. triandris, Foliis Caulinis Cordatis &c, Hort. Clif. 15. R. Lugdb. 235. MoNN. Ob/. 235. Val, maxi- ma Pyrenaica Cacaliz folio. ToURNr. Jnf?. 131. Val. Cana- denfise Rrv, Mon. 6. Valer. Orient. Alliarie folio, Flore albo, BUXB. Cent. 2. p. 19, T, Ile (14) Valeriana Flor, sriandris,. Fel, ternatis &c, LOEEL: dtin. 235. N 3 HH, DEEL. VII, STUK. Iv. AFDEEL. HT Hoorp- STUK, xv. Paleriana Chinen fis. Chinee-. fche, XVI. Loc gra Ni punk- haan- Kruid, 198 DRIEMANNIGEKRUIDEN. tig Eyrond geftreepte Zaaden met een gepluimd Piuis. De Bloem was groenachtig Roozekleur, (15) Valeriaan met driemannige Bloemen en alle de Bladen Hartvormig : deld gekwabd. Deeze Chineefche , door den perd L. BurMANNus afgebeeld, gelykt veel naar de klimmende Boerhaavia, doch heeft regtopftaan- de Stengetjes; meer. dan cen Voet hoog. Aan t end der Takken komen Kroontjes van Bloe- men ‚ met een omwjndzeltje, en de: Zaaden mn naakt, zegt LINNZEUS (26) Valeriaan met Gretha Bicemens een gegoflde Sik en Liniaale Bladen. SEL LU gi doo besdsis ER (1s) Valeriana Flor. triandris , Fol, omnibus coïdatis &c. Burm. Fl, Inde pori5e-T.' 6 f. 3e , ENEN (16) Wakriana Flor, triandris, Caule dichotomo Fol. lie ann FL Suec. 32e 36. He, Up/. 14, DALIE. ‘Paris, 8cc, ‚ Fruêu Gmplici, B, Calycibus inflatis Ec, Val. Cretica Cae ge Veficario. TOURNE. Jefle Corsil. 6. BOERH, Lageb. Ie p. T. 75. ye Val. Caule dichotomo 8c. Val. Sem, Stellatos C. B. Pin. 165. Cor. Eepbr. 1. p. 207. T, ze9. 8, Val Frutu duodecim-dentato &c. Pfeudo-Valeriana annua &ce Moris. Hift. INI. p..ro4. S. 7, Ts 16. f. 29. @, Val, Caule dichotomo &c. HALL. Hel. 666. Locufta,major. Rrv. Mone 6; € Val. involucro Flores -cingente, GRON. Virg. 7. Vale Marilandica. RAJ-- Suppl. III. p.'244. 9, Vale Caule.diche Fol. imis dentatis &c. SAUVv. Monsp. 13. GOUAN Hort. 23 Val. Semine umbilicato rotundo nudo. TOURNF,. Jn/e 1$2e Phu minimum. LOB. Jeon, Aij Kruidb. 874, Ee ï OR LAN Duik 1 A 1100 Een Jaarlykfch Kruid, dat zeer bekend is in _ IV, de Moeshoven en gemeenlyk den naam van ÄFPEELe Vetflaa, Veitik of Vettekous voert , wordt hier in Hoorp- zyne Verfcheidenheden voorgetield, Lel gias PU door TouRrNErForT tot een byzonder Geflagt {12 gemaakt , „onder den naam van Valerianella, Sommigen hebben het Locufta, dat is Sprink- _haan, mooglyk wegens de figuur der Zaadhuis- jes ‚genoemd en hier van de bynaam. Dus geeft er ook J. Bauninus de Afbeelding van onder den naam van Locu/la Herba „dat is Sprinkhaan- Kruid, en eenige Oudvaders zyn van denkbeeld _ geweest, dat de Sprinkhaanen , welken Johan- nes de Dooper in de Woeftyn at , geen Dieren maar, zulk Kruid waren; doch dit is ongerymd, De eerfte , die in Europa byna overal of _ 4, van zelf groeit, of in de Tuinen en Moeshoven aak gezaaid wordt, noemen de Franfchen Mache, Poule grasfe en. Blanchette : de Engelfchen Lambs- Lettuce of Corn-fallet, dat is Lams of Koorn- Salade; de Duitfchers ook Reb-Kresfen , en in onze Nederlanden wordt zy Wit-Moes , als ook Weldkrop en Kleerooge geheten , zegt Dopo- Naus; doch de gewoone benaaming, is Vette- kous, Vetflaa of Vettik, gelyk ik gezegd heb. __Men-noemtze ook Weld-, Akker- of Koornflaa , niettegenftaande zy grootelyks van de Salade ver= fchilt. De Geftalte is bekend; Zy heeft een eenvoudig of enkeld Zaadhuisje, RurPius merkt aan, dat het Gewas dikwils in monftreu= ze gebladerde Hoofdjes ontaardt, N 4 De II. DEEL. VII, STUK, 400 DRIEMANNIGE KRUIDEN. Iv. De tweede onderfcheidt zig, zo door haare AFDEEL. Zaagswys’ getande Bladen als door haare opge- Hoorp- blazene Kelken; wordende Kretifche Valeriaan STUK. met eene Blaasachtige Vrugt van TourNEFoRT dj B. __getyteld. De Groeiplaats is op ’t Eiland Kan- Ad dia. Uit den Leidfen Akademie -Toin heeft BoerHAAVE haar zeer fraay in Plaat gebragt. v. Het Zaad van deeze is Gefternd, of heeft Coronata. een Kroontje, gelyk dat: van ’t Schurftkruid. Gekroon- de. In Portugal zou haare natuurlyke Groeiplaats Zyn. 8. Het Zaad van deeze Soort of eigentlyk het aj Zaadhuisje, is met twaalf Tandjes als geftraald : die haakig omgekromd zyn, a aren in % gelen de Ryk, SN De vyfde, die in Switzerland groeit, heeft se het Zaadhuisje alleenlyk drietandig. Zy komt ze. laater dan de anderen , en ‘heet het Gtoote Sprinkhaan-Kruid by RiviNus. ' De zesde , in Virginie huisvestende. : heeft Radiata. Een omwindzel der Bloemen, daar ‘dezelven als Gn ingekast zyn, komende anders mert de gewoone Vettekous overeen. Zy bloeit vroeg in ’ Jaar. Onder den naam van Veeldeelige , wegens Pumila. de bovenfte Bldadjes , was deeze voorgefteld wiiee doer Govan ; die ze by Montpellier gevonden —_ heeft, gtoeijende naauwlyks drie Duimen hoog. Te regt mogt zy dan allerkleinfte Valeriaan by LortL heeten , die ’er een Afbeelding van geeft, — en aanmerkt, dat dit Kruidje Kroontjes draagt van Lyfverwige of paarfche Bloemen en zeer kleine gefnipperde Blaadjes, groeijende een — Hand- PIR WE DEURLEL As vor? Handpalm hoog. De Wortel, zegt hy, is wit, WV: _ zeer klein, met veele Vezeltjes als die van de ArDEELe Nardus, en- den Reuk van de kleine Valeriaan.Hoorn- ° De eerstgemelde , wier Bloemen en Wortel hySTUE- by die van deeze vergelykt, groeit , zo hy aan-en merkt, zeer, veel in de „Zandige Koorn- Velden omtrent Antwerpen, en is in Brabant wel be- kend onder den naam van Veld-Croppen, (13) Valeriaan met driemannige Bloemen, EEN. XVIIe vierdeelige Steng ; de laag fie Bläden twee- Een _ vinnig verdeeld ; de Zaaden met een fi ng _pluimd Pluis, By Montpellier ; in Midde) komt deeze op Steenige plaatfen voort, … Dikwils fpruiten uit den Wortel maar vier Takken , zonder Steng, ED Valeriaan - met -driemannige-regelmaatige _XVIU. „ Bloemen. de. Bladen getand; de Vrugt Pt en { ‚_fmal met drie Tandjes, waar van het bui- benjke grooter is en omgekromd, | Deeze groeit omftreeks de zelfde Stad, als ook in Italie en Provence op belommerde plaat- fen. lk heeft een VREE Sleng ‚ met Lan- ; Dn Lt cete (17) Waleriana Flor, pap N Gaule een  Kc, SAUV. Monsp. 275. GOUAN, Hort. 23. valerianella Semine umbilicato hirluto minore, Morts. Umb. 18) Pakriana Flor, triandris regularibus &c. Val, echinata. C. B, Pin, 165. Valerianella Cornucopioides echinata. Ca- LÚ Me Eipbr. Te P. ACN T, 206, GERe Prov, 218, GAAR: T. 97e Ns II. DEEL. VII, STUK, 202 DRIEMANNIGE KRUIDEN, IV. cetvormige, ongefteelde Bladen. „De Bloemen ArDEal. maaken gegaffelde Aairen op de toppen van Hoorp de Stengen uit. Men, noemtze Aimpoulettes STUEe wegens. de figuur der Bloemen. XIX. (19) Valeriaan met viermannige Bloemen en Vakeriana Spina. zesbladige driebloemige Omwindzelijes; de _Leggendee Bladen onverdeeld, ; Dit is een baalen Plante ‚ dat op de: hooge Bergen. ‚van. Italie en_Karinthie grocit, __een Duim hoog en naauwlyks grooter dan de Madelieven wordende,‘ fchoon men ’t in de Tuinen teelt en kweekt, Het heeft Eyronde Wortel- en’ Lancetvormige Stengblaadies , gee- vende op-’tvend de Huren. Be nar el- kander uits xx. (20) Valeriaan met viermannige egaal ver- pitte NEK deelde Bloemen, de Bladen Vindeelig , de Zaaden aan een ovaal Blikje aangegroeid, Laage geele Valeriaan noemde GMELIN deeze, in DE groeijende , die door AMMaN afge- (19) Valeriana Flor. tetrandris &c, Val, fupina El, tetran- dris Caule repente Sec. Arp. Sp. 2. p. 13. T. 3. Val. Alpina Fol, integris, Râd, repente, inodora. RAy. Hif?. 15. Val: mon- tana Italica “minor ed Lo Rar. 15e Te 868. tel hac ‚major. (zo) Wakeriana Flor. tetrandris zqualibus, Fol pinnatifidis, Sem. Palex ovali adnatis. Veg. XIII. H. Up/, 13, Valeriana lutea humilis. AMM. Ruth. 13. N. 25e Tab. 3. FER IN DERSE A: 404 afgebeeld is, geevende uit een dikken Wortel IV, een Stengetje van een Spán hoog, met Bladen he als Hartshoornen verdeeld en Kransjes van gec- Hoorns le Bloemen. Op opene Velden was deeze in*tUX de Mey-maand bloeijende‘ gevonden. BM AMOER Lel C EDI De Kelk en Bloem, beiden, zyh in dit Ge- flagt vierdeelig , het Zaadhuisje tweehokkig. en veelzaadig. De eenigfte Soort (1), in Nieuw Spanje _L door den Heer Murris waargenomen, heeft ag een kruipende, Draadachtig dunne, Takkige , Kruipendee Kruidige, ruige Steng, van by de twee Voe- ten. De Bladen zyn rondachtig , en groeijen overhoeks , op zeer lange ruige Steelen, die dikker dan de Stengen zyn, Uit derzelver Oxe- len komen dubbelde, eenbloemige , dunne Bloemfteelen voort, van niet minder langte , met kleine Roozekleurige Bloemen , » die een ruigen Kelk hebben. . | M EL OoT-H Ro XL Ar Een vyfdeelige Kelk, de Bloem Klokvormig eenbladig 5 de Vrugt is driehokkig met veele Zaaden, in dit Geflagt. | Hier maakt de aes Soort (1) een krui- KBE elothria pend pendula, de en (1) Willichia, Syst, Nat. Veg, XIII, Gen. 1337. p. 74. Mant, 553. (1) Melothria, Syste Nat. XII, Gen, so, pe 74e Ver. XHL ibid, EA DxErL. VIL STUK s 204 DRIEMANNIGE KRUIDEN. IV. pend Gewas uit , in Virginie, Kanada „alsook AFDREK: inde, Westindiën groeijende ,, en onder den Hoorp- naam. van Kleine Komkommertjes-geboekftaafd. STUK. _ Zo noemt het PLUKENET , Kleine kruipende Bol Virginifche Komkommer, met een zeer kleine ‚ Vrugt, die zwartachtig is, wanneer zy ryp wordt, volgens BANISTER. SLOANE heeft het ook waargenomen , merkende aan „- datde Vrugt ovaal zwart en glad is, Dezelve hangt aan een zeer lang dun Steeltje volgens. Cray- TON ‚die het Gewas by den Wilden Wyn- gaard vergelykt. Dus is ook die van PLuMIeR. » met Olyfachtige Vrugten, hier thuis gebragt. Men vindt het Gewas „ dat Jaarlyks uit Zaad geteeld wordt, in de Broeihuizen. der Europi- fche Kruidtuinen, alwaar het dikwils de. Wan- den verfi ert met zyne hangende Vrugten, , Ro TAL A, Een hete Kelk. zonder Bloemblaadjes : de Vrugt een driehokkig veelzaadig Huisje , bepaalt de Kenmerken. 1. Hier van is ook maat eene Soort bekend (1), Ri erd welke huisvest in Oostindie; een Jaarlyks Ge- zis. was Gekranfte, ed : ibid, H. Cliff. 490. H. Upf. 155 GRON. Virg. ro. R. Ligdh, 528. Cucumis parva repens Virginiana. PLUK, Als, 1238 T. 85. f. 5. Cucumis minima &c, SLOANE Hift. I. p. 227. T. r42 Éf. 1. Bryonia Olive fruê&u minor. PLuM. Spec. 3. Jen 66. f. 2 Cucumis Sinenfis & Marinus, RUMPH. Amb, V, (sz, Rotala, Syst Nat. Veg. XIIL, Gen. 1289. p‚ 74. Mant. r7s. Enepaal, Mort, Mak IX. pe 159. Te Ste OER TANN RIT GK O8 was, met een kruipende Wortel en een klim- ry, mend Stengetje vaneen Handpalm hoog , rond , Arprer. glad, met Leedjes. Het verdeelt zig in Veer- goonns achtige Takjes, welke met fmalle fpitfe Blaad- srux. jes Kranswyze bezet zyn, doorgaans vier, en /fonogy- uit ieder Oxeltje komt een Bloempje, dat een“ Vliezigen Kelk heeft eneen Vrugtje van groot- te als Mosterdzaad, ORTEC) RK. In dit Geflagt is de Kelk vyfbladig , zonder Bloemblaadjes en de Vrugt een eenhokkig Zaad- huisje, bevattende veele Zaaden, Twee Soorten komen ’er thans in voor, de eene in Spanje gtoeijende, als volgt. | ( I) Ortegia met een enkelde Steng en byna RL gekranfte Bloemen, Hispaniea. Spaaníche, Deeze , waar van Crusius een goede Afbeel- ding gegeven heeft, onder den naam van Bies- ‚kruid van Salamanca , was hem op Zandige plaatfen by die Stad , tusfchen de Wyngaarden , voorgekomen, Anderen hebben ze in Kastilie en elders in Spanje gevonden; zo dat het Kruid te regt den bynaam voert. Hy hadt het dus ge= noemd om de Biesachtige Geftalte , maar zegt; dat (1) Ortegia Floribus fubverricillatis , Caule fimplict, Syst. Nat. XIL. Gen. sr. p. 74. Vig. XI!L. p. 75. LOEFL. tin, 1120 Rubia Linifolia aspera. C, Be Pit, 333. Ray. Hifl, 1033, fancaria Salmanticenfis. GrUS. Hlif?, I. p‚ 174. Hisp. po 5o2ze ll, DEL, VIL, STUKe FV. fanans k Hóek STUKe Eenwye wige, 906 DRIEMANNIGE KRUIDEN, dat het ruuw en met Leedjes is als het Her- moes en zeer T'akkig, hebbende gepaarde Blaad- jes als die van ’t Vlafchkruid en zoetachtig zynde van Smaak.” Het groeit van een Span tot cen Voet hoog volgens LoeEFLING, die aanmerkt , dat de Bloemen in digte T tosjcs groeijen. | \ (2) Ortegia met een gegaffelde Steng en en- kelde Oxel-Bloemen. Deeze verfchilt dus aanmerkelyk van de voorgaande , en heeft bovendien een overbly- vende Wortel , dat aangaande de andere niet ‘geker is. De Geftalte zweemt veel naar die van ’t Walftroo, en voor * overige moet de befchryving „, welke van de voorgaande Soort _ gegeven was, op deeze toegepast worden (*). Loe mt iN er ‚ Van dit Geflagt, dat terecre van den Kruid. kundigen LoerLing, door zynen Reistogt naar Zuid-Amerika vermaard, door den Ridder dus genoemd is, zyn de byzondere Kenmerken , | en Cz) Ortegia Flor. folitariis, Caule dichotomo. Syst, Nat, Weg. XII. Ort. dichotoma, axillis Fol, fubhispidis, Ar. Ni- Caens. 176. T. 4. f. I. (*) Zo aangemerkt wordt in Aant. ale. p. 175. Habitat Prope Favanium in Saxofis, wordt aldaar ook gezegd. Die Groeiplaars is my duifter. Zou zy in ’t Savoyfche Graaf- fchap Nizza, daar de Heer ALLION de Planten van befchrvft , kunnen zya? p E Í ( TR IA ND RI A. 207 een vyfbladige Kelk en een vyfbladige Bloem, IV. die, zeer Klein is ; het Zaadhuisje eenhokkig , AFDERLe driekleppig. Hoorps » In Spanje, op kaale Heuvels, niet verre van STUEe Madrit, nam LoerriNg dit Kruidje waar, dat flegts Stengetjes hadt van een half Duim of een Vinger hoog, en van hem Mlecebrum Spu- rium genoemd werdt (1). Hy twyfelde, naa-_ 1, _ melyk , of het wel daar toe te betrekken wa- Hee. re, als door het hebben van drie Meeldraadjes Spaantche. en door zyne veelzaadigheid daar van verfchil- lende. Het geleek, in ’t uiterlyk aanzien , veel naar ’t Duizendgrein , hebbende ‚aan de leggen= de ruige kleverige Stengetjes , kleine fpitfe Blaad- jes, de bovenften Elswyze drietandig. ’t Getal der Meeldraadjes was altoos drie, met rondache _ tige dubbelde Meelknopjes. Het hadt een en- kelen Draadachtigen Styl met een enkelen Stem- pel. Het Vrugt of Zaadhuisje was Eyrond, BOT, YY CNE M UM. Een driebladige Kelk , met vyf Bloemblaadjes _die Kelkachtig zyn , brengende een enkeld Zaad , dat byna naakt is , voort, Dus zyn de byzondere Kenmerken opgegeven GEE van dit Geflagt, ’t welk maar ééne Soort bevat „Zr Mi 1 wenfe, (1), die haare Groeiplaats heeft op de Akkers A: | van dig, C1) Loeflingia. Syst. Nat, XII. Gen, sa. pe 74. Weg. XIII, P. 75. LOEFL. Jrin. p. 113. Te Ie fe 2e AC, Spochholme 3758. XX. Band. p. 17. Tab. Le (1) Polycnemuma. Sysr, Nat, XII, Gen. 53. pe 74. Vig: XI, il. DEEL. VII, STUKe 208 _DRIEMANNIGE KRUIDEN, IV. ‚van Vrankryk , Duitfchland en Icalie. Dit FOREL: fchynt van Ray ontleend te zyn, die ’er Braak- Hoorp: landen byvoegt , doch nooit de Bloemen of STUK. Vrugten gezien hadt. Eenige Geleerden van 1 ad Italie, zegt LoBEr, waren van oordeel, dat dit Kruid, een medefoort der Camphorata van „Montpellier en den laagen Pynboom gelykende, de tweede Anthyllis ware van DroscoRIDES, “aan welke die Oudvader Bladen en Takjes van de Veldeypres heeft toegefchreeven; doch , al- zo het een zo ftetken Reuk niet hadt, nam hy liever de Jva mofchata of Basterd-Veldcypres “daar voor. Govan, hetzelve by Montpellier aan de Wegen waarneemende, tekent aan, dat _ het overblyft en Linneus geeft het op-als een Jaarlyks Kruid, betrekkende hier toe , het __Saarlykfe leggend Ganzenvoet , met korte Haai- rige Blaadjes, van TourNerFoRT. Dit laatfte fchynt met de befchryving en Afbeelding niet overeen te komen; hoewel Gov AN die aanhaa- ling ook gebruikt, Volgens GERARD groeit het ook in Provence op de Akkers en nevens de Haagen , ja volgens GARIDErLrL zelfs op de Straaten in een gedeelte der Stad Aix. Het wordt door anderen, als omftreeks Parys voorkomende ‚ aangetekend, en DALIBARD noemt XUIE, p. 75. SAUV. Monsp. 45. GOUAN Monsp. 24. Clienos podium Fol. fubulatis prismatigis &c. Guerr. Stamp. 14, Chenopodium annuuin &c. TOURNE. Jr/t. 506. Camphorara vaginis fpinofis, HALL. Helv. 183, Anthyllis altera ltalorum, Log. leon, go4e Mruidb, 490. BER LA ND RT A. 209 noemt het Sal/ola met een kruipende Steng, de 10. Bladen en Stoppeltjes ongefteeld Elsvormig Ae _Kraakbeenig hebbende. In Duitfchland is het Hoorpe door de hedendaagfche Kruidkundigen niet ge- STUK, vonden, Amen De Heer HALLER tekent het aan onder de Switferfche Planten , en zegt dat het naar de Kali eenigermaate gelykt, hebbende een regt- opftaande Steng, (*t welk grootelyks met de an- deren verfchilt ; doch de Groeiplaats kan hier van de oirzaak zyn). „, De Bladen , aan de Takjes breed, loopen puntig uit, en bevatten »> ieder een paar witachtige gebaarde Schubbe- 2» tjes, binnen welken een glanzig Blommetje , , van Kaffige Kleur, in vieren ongelyk gefneee , den. Het Zaad, zegt zyn Ed., is rimpelig, », met een taay Hes omwindzel” We gens dit laatfte zou het , in ’t Hoogduitfch , den naam van Anorpelkraut kunnen Beleen hebben. Loser getuigt, det het aan ’t oppere fte der Takjes Wollige of Mosachtige bleekgee- le Bloempjes voortbrengt, die zeer droog zyn van Smaak, De Bolplanten en de zodanigen in ’ alge- meen, die Lelieachtige Bloemen hebben; als ook de Gehalmde of Grasplanten, en die daar toe behooren, overftappende, kome ik tot het Geflagt van MA ONE gh { 33 Een tweebladige Kelk, bevattende cene eene bla- IT. DEEL, VIJ, STUXe 10 DRIEMANNIGE KRUIDEN, Iv. bladige onregelmaatige Bloem, en een eenhok- AFDEEL. kig drickleppig Zaadhuisje, waar in drie Zaa- II, Hoorp. den ; zyn de byzondere Kenmerken van dit STUKe r. Montia Fontana. Bronmin- nende. Geflagt. Het bevat maar ééne Soort (1) ‚ die in de ‚Noordelyke en middeldeelen van Europa aan Bronnen en Beeken groeit, volgens den Ridder. Hy vondtze dus , in de Laplandfche Woefty- nen, op Mosachtige plaatfen , en in dat ge- elte van Sweeden, ’t welk men Wefterboth- nie noemt, zegt zyn Ed., ís niets zo gemeen als dit Kruidje , ’t welk van de Sweeden S. Montii ört geheten wordt (*). Het groeit in menigte, op plaatfen die ’s Winters onder Wa- ter geftaan hebben, omftreeks Verfailles en te Fontainebleau, zo VAILLANT aantekent, wiens befchryving, door FABREG OU Overgenomen , dus luidt, | | > De Bloem ontluikt woor de middag-Zon , En gaat omtrent een Linie open. Zy heeft ss VYÉ Bloemblaadjes en ook zo veel Meel- ‚‚ draad- (1) Montia. Syst. Nat, XII, Gen. ror. p. 103, Weg. XIII. p. rio. Fl, Lapp. 57, Fl, Saec, 108, 115. R. Lugdh. 109. Montia aq. minor, MicH. Gen, 18. T, 13, f. 2. Cameraria Arvenfig minor. DirL. Gief. 46, 61. Alfine paludof: tricare pos. PLUK. Alm. p, 20. T.7. f. s. Alfnoides annua verna. VAILL. Paris. T. 3. f. 4, GORT. Belg. 32, (*) Flor, Suec. p. 39. Ik zou anders gedagt hebben, dik het zyne benaaming van den beroemden Kruidkundigen Jos. MONTEIS , Hoogleeraar in de Kruidkunde en Nat, Hiftorie te Bononie, hebben mogt: volgens Phil. Bot. 6. 238. MICHE= Livs hadt hee naar denzelven Mantia getyteld, TAL ND Er. Ot „, draadjes. De Vrugt is een Zaadhuisje, van IV. 9 figuur byna rond, maar met drie verheven ArbEek. > hoeken , ’t welk, met een verbaazende Veer. Hoorne 2 kragt , in drie gelyke deelen open fpringt , STUK , bevattende ieder een zwart Zaadje, dat aan Prigyriae »‚ het middelpunt van de Vrugt gehecht is. > Deeze Zaadjes worden, door de famentrck- ‚> kinge dier deelen, vry verre weg gefmeeten, ‚ Het bloeit in Maart, April en Mey.” De vermaarde TourNEFORT fchynt dit Plantje niet gevonden of niet gekend, ten mine fte niet befchreeven te hebben. Mooglyk was de oirzaak daar van, dat het byna nooit voors komt dan met geflooten Bloempjes, Ook is getal van de deelen der Vrugtmaaking niet be- ftendig, hebbende het dikwils een driebladigen Kelk en dan vyf Meeldraadjes, zo LiNNAus aantekent 5 maar met een tweebladigen Kelk heeft het ‘er maar drie, en kan dus hier bes hooten. DiLLENIus hadt ‘er een nieuw Gee flagt van gemaakt, onder den naam van Came= raria, Rurrius heeft de Bloem, verkeerde. Iyk, voor vyfbladig aangezien, MicHeLrus geeft een zeer naauwkeurige Afbeelding van dit Kruidje , dat veel naar het Muur gelykt; zeggende dat het in Moerasfige en natte Velden van Boheme groeit. Ken kleinere Verfcheiden- heid daar van , zo ’t fchynt naauwlyks een Duim hoog , was op ’t Gebergte by Piftoja in Toska- nen , tusfchen Lucca en Florence, inzonderheid by zekere Herberg aldaar , gevonden, Het O 2 …_ komt ii. DEEL, Vv, STUK oi? DRIEMANNIGE KRUIDEN, ' IV. komt in onze Provinciën, op broekige plaatfen, Aroerk zo in Overysfel als in Vriesland, gelyk ook op Hoorp Zand- en Veengronden , ‚die vogtig zyn, over- STUK. _ vloedig voor. en De Akker - Porcelein van C. B AUHINUS, hier thuis gebragt, door Rajus in Engeland fomtyds tusfchen ’t Koorn gevonden , komt overe een met de Kleine Porfelein van CA MER ARIUS; by Leipzig in de Akkers gemeen , fchynende het zelfde Plantje te zyn, dat volgens J. BaAuHie Nus voorkomt in (ommige Beeken , met Blaad- jes als van de Porfelein, groeijende een of an- derhalve Handpalm hoog. Deeze grootere „ zo wel als de kleinere, groeijen volgens den Heer HALLER in Switzerland (*). P.ROSERPIN We Dit Geflagt heeft geen Bloemblaadjes 5 de Kelk is in drieën gedeeld en boven het Vrugte beginzel geplaatst , dat een driehokkig Zaad- huisje wordt. | Hier van is nog, maar ééne Soort, in Virginie L_ huisvestende, ontdekt (1), welke in de Ver- Proferpi- waca Pal handelingen van het Keizerlyke Genootíchap , ris. Moexrasfige. on- (*) Portulaca Arvenfis. C. B, Pin. 288. Alfine paluftris Por- tulace aquatice fimilis RA}. Hifl. 1035, PET. Herb. T. 10e f. 12. Alfine aquatica furre@ior. J. B. Hif?, IUI. p. 786. Por- tulaca exiguà five Andrachnion Arveníe, CAMER, Hort.p. 131. (1) Proferpinaca Syst. Nat. XII, Gen, Toz- p. 103 Vege XIIL. p. 110e AC Upf. 1741. p. 81, Trixis, MATCH, Nova Gen, 23. E‚. N. C. 1748. N, 23e / MR TAA N DoR, EA sj 913 onder den naam van Triwis, was voorgefteld - 1V, door den Heer Mrrcuer. De Heer CLAYTON \rDEELs noemt het, Water-Waleriaan , die de onderfte zoorn. __ Bladen oneffen gevind heeft, de Blaadjes Li- “Tux, niaal en ftrykende; de bovenften Lancetvormig , £*%7rias fraay Zaagtandig, overhoeks ; met Bloempjes in de Oxelen, nù eenzaam, nu drie of ‘vier by elkarder: de GN doorgaans leggende en ge- gaffeld (*). Hier uit is de Geftalte blykbaar, HorosTEUuM. Heelbeen, Een “vyfbladige Kelk en vyf Bloemblaadjes zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt, ** welk het Zaadhuisje byna Rolrond heeft ‚met ééne holligheid, aan de típ gaapende, Het bevat vier Soorten, meest uitheémfche, als volgt. LL (1) Bteeliicen met byna Hottorinise Bladen. Eribn rd Het Amerikaanfch Muur met Penningkruids erg, Bladen, van HER MANNUS, vondt SL OAN e op ®ie Jamaika, daar het als ook in Suriname groeit. Op vogtige Oevers der Rivier Cobre , en in lom-- merryke Bosfchen , was het ’er gemeen. Het | heeft (*) GRONOV. Flor, Virg. p. 16. (a) Holofleum Foliis fubcordatis, Syst, Nat, XII. Gen. 1o4a Ps 103. Weg. Xill. p- 110. Alfine Fol, fubcordatis &c. H, Up/. 24. Holofteum Fol. orbiculatis oppofitis BROWN. Fam, 139. Alfne Amer. Nummularia folio. HEBM,. Par, Ty ps Kie SLOAN, Jam. 37, Hift. IL. p. zo3. k O 3 Il, DEEL, VII, STUK. IVe AFDEEL, II. HoorFD- STUK, IL. Hlolofteum Succulen= Eur, Sappig: mn. Hier fut une Ruig, Iv. Umbeila= EUN. Gekroond, © 114 DRIEMANNIGE KRUIDEN, heeft de Blaadjes rondachtig en gepaard, draz= gende aan ’t end der kruipende Stengetjes losfe Bloemtrosjes ver van elkander. De Bloemblaád- jes zyn wit, in tweeën gedeeld en kleiner dan de Kelk. (e) Heelbeen met ovaale Vleezige Bladen. let Muur met övaâle Sappige Bladen, dat men in Nieuw Jork vindt, maakt deeze Soort uit, (3) Heelbeen met rondachtige ruige Bladen, Deeze heeft haafe Groeiplaats "aan de Kust van Malabar in Oostindie. (4) Heelbeen met Kroontjes-Bloemen. De geftalte van deeze laatfte, die men op de Akkers der Zuidelyke ‘deelen van Europa aan- treft, zweemt eenigermaate naar, de Lychnis. Loer- (2) Holofeums Foliis ellipticis carnofis, Am. ‚Acad, IL. p. 21, Alfine Fol. ell. facculentis. Corp. Novebs 9e Ca) Holofteum Foliis orbiculatis hirfutis. Am, Acad, utfe Roven NT. “ (4) Holofleum Floribus umbellatis, Lorerr. Ztin, 120, Spêtre gula Fol. oppofitis, Pedunculis umbellatis. GUEFTT, Stampe 298. DALIB. Paris, 134. Holoft, Caryophylleum arvenfe. TAB. Ie. 233 Lychnis Gramîinea hîirfuta umbellifera. Moris. Hift, Il. p‚ 546. Se V. T. 22. f, 46. Caryophyll. arvenús umbell. Folio glabro, C. B, Pin, 210, Caryoph. arvenfis. Je B. Hijs. 1. p. 6r. Alf ne pentaftemon, Fol. ferratis , ume bellifera, HALL. Hel; 387. Holofteum. DiLL, Nov. Gen. 130. RR TUAN DRL, As Dis LorrLiNe zegt, dat dit Kruidje, in ’ vroege IV. Voorjaar, zeer gemeen was omftireeks Madric ‚TRA de Hoofdftad van Spanje, alwaar het cin Hoorp= tjes hadt, van een halven Vinger tot een Span *T?E- hoog , die niet volkomen overend ftonden. Hy Arien befchbryft het omftandig en meent dat het door TOoURNEFORT, onder den Naam van Glad Voorjaars-Muur „met witte Kroontjes-Bloemen , bedoeld zou zyn. Deeze, immers, door VAILEs LANT afgebeeld , hadt drie Meeldraadjes en drie Stylen. DiLLENivs, die ’er, onder den naam van Holofteum , een nieuw Geflagt van gemaakt hadt, vertoont de Bloem en ’t Zaad- huisje, met het Zaad, Het verfchilt, zegt hy, door zyne driekantige Zaadjes , van alle Soorten van Muur. Zonderling is’t, dat C‚ BAuHINUS dit Kruidje Akker-Anjelier kon noemen. Deez’ zegt, dat de Steng fomtyds rood fomtyds groen is, met eenige Takjes opgeregt, anderen han- gende of omgeboogen met de Bloemen, die ge- meenlyk wit doch fomtyds paarfchachtig waren. De oprype Blommetjes, zegt de Heer HaLrza,;, (die dit Kruidje by Bazel vondt ,) zyn roodache tig, de rype wit. Hy nam ’er vyf Meeldraad- jes in waar, doch fomtyds ontbraken ‘er twec of. een. In Duitfchland, zegt hy, is het veel gemeener. Het komt overvloedig in de Boom- gaarden, aan de Dyken en op de Wallen zelfs te Weenen voort, zo de Heer JACQUIN aan- merkt. | De Afbeelding van dit Kruid, door TaBer- O 4 NA. II. DEEL. Vlil, STUKe IV. AFDEEL. UI. Hoorp- STUKe Drieusy- vige, ei6 DRIEMANNICE KRUIDEN NEMONTANUS, by J. BAUHINUS Overge- nomen, is de beste, en drukt de hoedanigheid der lange neerhangende Bloemfteeltjes zeer wel uit. Het brengt uit den top van de Steng veele Bloemen voort, zegt de Heer HALLER; die jong zynde een Kroontje maaken, doch ouder wordende zig omkrommende gaan nederhangen. Het fchynt in onze ETCH EODn nog niet waat- genomen te zyn. Veelen hebben den naam Holofteum zodanig begreepen, als of dit Kruidje by tegenftelling , wegens zyne Slapheid, dus genoemd zou zyn: betekenende dat Woord iets geheel Beenigse PriNrus zegt dit, doch bekent tevens, dat het Samentrekkende is, doende niet alleen de Wonden fluiten , maar zelfs Stukken Vleefch, als het ‘er mede gekookt wordt, famenlymen- de. Droscorripes hadt zulks toegefchreeven aan zyn Holofteum, een Kruidje van een Hand- palm groot, langs de Aarde kruipende, en naar Gras gelykende , doch famentrekkende van Smaak. Dit zal waarfchynlyk het tegenwoor= dige niet zyn geweest: en de benaaming kon veeleer ‚van de gedagte famenlyming of heeling zelfs van gebroken Beenderen, haare afkomst hebben : want anders was zy toepasfelyk op duizend andere Planten, KO E ZN TCT EKL Een driebladige Kelk;s geen Bloemblaadjes: een EUR ETAA CN DRT AS 217 een Eyrond naakt Zaad : zyn de Kenmerken , Ve van dit Geflagt. amer Het is, in ’t jaar 1765, in Ysland ontdekt Hoorp- door den Heer Koenre, die derwaards getrok- TUE ken was, om de Na tuifiike Hiftorie van dat Sie Eiland te befchryven, en waar van het derhal- ve den naam voert, De eenigfte Soort (1) 1 maakt een Jaarlykfch Kruidje , dat naar het jeis volgende zeer gelykt. Het heeft de Stengetjes Bee een Vinger hoog , Sappig ‚ met weinige Takjes en ftomp Eyronde Blaadjes , zo lang als de Leedjes zyn, aan ’t end vier in getal, De Blaad- jes zyn in Klokswyze Scheedachtige Stoppeltjes vervat. De Bloempjes, door Vliezige Blikjes onderfcheiden , komen Troswyze aan ’t ‘end voort. Het heeft fomtyds twee, fomtyds ‘drie Stempels. De Groeiplaats is op Kleijige plaat- fen, die fomtyds onder Water ftaan, zo wel op ’t Gebergte als aan den Zeekant, PoLYCARPONe Veelgrein. Een vyfbladige Kelk en vyf Bloemblaadjes „ die Eyrond en zeer klein zyn: een Zaadhuisje dat driekleppig is met eene Holligheid. Zodanig zyn de Kenmerken opgegeven van dit Kruidje, aan de Wegen en op ongebouwde Velden van Provence en Italie gemeen. Het heeft wegens de menig vuld ge Zaadhuisjes „ die (1) Koenigia. Syst, Nat. XII, Gen, 124I, Pe 504 Vere XIII, p. 110. Os II. DEEL. VII. STUK. 98 DRIEMANNICE KRUIDEN, IV. het draagt, zynen naam en komst daar in over- ÄFDEEL, cen met dat Onkruid, ’t welk men gemeenlyk Hoorn Duizendgrein noemt, De eenigfte Soort daar STUK. ven (1), wordt zelfs Duizenderein met. Bladen Polscarpen Yan Muur genoemd door TourNerorT, die tetraphy de Bloemblaadjes, wegens de kleinte, moog- Vierbladig, Iyk niet gezien of niet in aanmerking genomen zal hebben. Hetzelve groeit overvloedig in de Hoven en op de Straaten van Aix, volgens GARIDELL. Dat van LoBrL, Gryze Zee- Anthyllis van Languedok met Bladen van Muur genaamd „ groeit aldaar aan den Zeekant. De Vierbladigheid , die deeze onderfcheidt , is nog- thans veel blykbaarer in de Afbeeldingen van BARRELIER en J. BAunIiINUS, welkelaat- fte het Paronychia met Muurbladen noemt, en zegt dat de Blaadjes gekranst of Kranswyze om de Stengetjes voorkomen ‚ fomtyds vier doch ook minder in getal, leggende dit Kruidje weelal met zyne Takjes op den Grond , gelyk het Duizendgrein, en brengende veele kleine Zaad. jes voort. De Smaak is bitterachtig en Zou- tig „met cenige Kruiderigheid , volgens LoBer Le Mor- (1) Polycarpon. Syst. „Nat. XII. Gen. ros. p- Io4. Wig. Xiil. p_ rim. Mollugo teerapbylla Fol, quaternis obovatis, Paniculis dichotomis, H. Cliff. 28. Sp, Plant. I: p. 39, Ane thy'lis marina Alfinefolia. C. B. Pin, 232, Anthyllis Alfine- folia Po'yganoides mijor. BARR. Rar. 103. Tab. 534. Ane thyliis merina incana Alfinefolia Narbonenfium, Los. con, 463 Zruidb s52, Herniaria Alfines folio, TOURNE. Juf, $o7. Faronycaia Alunefolia incana.' J. B. EliZ, III. pe 366e eN FR TAN DRI A. ars MorruUeco, … Zagtblad, « Iv. ÄFDEEL, _Deeze benaaming ‚ wegens de zagtheid der Hond Bladen , in vergelyking met fommige anderen srux. van eenerley Geftalte, aan eenige Kruiden, die Zrigynia, feeds overlang tot het Walftroo betrokken zyn; gegeven , is toegepast op eenige Uitheemfche Planten, thans dit Geflagt uitmaakende, waar van de Kenmerken zyn: een vyfbladige Kelk , zonder Bloemblaadjes eù een driehokkig , -drie= kleppig Zaadhuisje. ’t Kleine verfchil met het voorgaande is daar uit blykbaar, Vier Soorten, drie uit Oostindie afkomftig, zyn daar in opgetekend, als volgt. (1) Zagtblad met gepaarde Lancetyormige Bla- ie ; den, de Takken overhoeks ; de Bloemfteel-„ppofiifor ‚tjes zydelings, digt, eenbloemig. Benni. Deeze ‚op Ceylon groeijende en aldaar Feons pala genaamd, is een Jdarlyks Kruid , met lan- ge verfpreide gládde Takjes overhoeks en ges fteelde Bladen , âls gezegd is. Aan de Steng komen veele geftraalde Bloempjes voort in het Bengaalfche Muur van PrLukKeENeT en het draagt zeer klein Zaad, Het Loof word als Slaa op Ceylon gegeten, zo HERMANNUS getuigt, — (2) (ad Mollugo Foliis oppofitis Lanceolatis, Ramis alternis 8e. Syst, Nart, XII, Gen. 1o6. p. zog. Vege Xlll. Pe Alia FLOR, Zeyl. sz, Alfine Spergulz facie Benghalenfis foliisan- gustis. RLUK. Phyt. a1. T, 75, £. 5, BURM, Fl, Ind, pe 3de Il, DEEL, VII, STUK. 220 DRIEMANNIGE KRUIDEN. IV. (2) Zagtblad met byna viervoudige Lancet vor- Aan mige Bladen, geplrimde knikkende Bloemen Hoorp= en een opgeregte hoekige Steng. STUK. mies oi Deeze Oostindifche heeft de. Blaadjes 0 ben. wyze, meest by vicren, geplaatst, om gladde Geftekt. regte Stengen, die Veerachtig uitgeftrekt. zyn 3 en de Bloempluim is uit losfe Trosjes famenge- fteld, Het vyfbladige. regtopftaande Muur van Ceylon , afgebeeld door den Heer BuRMANNUsS » wordt hier t°huis gebragt. „coriner 5 HI. (3) Zagtblad met vyfvoudige ftomp Eyronde jh hb Bladen, die even groot zjn, de Bloemen Vfbladig. gepluimd, Tot deeze Soort wordt het Ceylonfch Vier- _bladig leggend Takkig Muur van gedagten ‘e_- Hoogleeraar , dat aan den Wortel veelbladig is, betrokken. - Uit de Afbeelding fchynt het de Kransblaadjes niet volmaakt egaal „doch minder ongelyk te hebben dan de voorgaande Soort. Evenwel komt het my zeldzaam voor; dat dee- ze beiden niet te famengevoegd zyn, (4) (2) Mollugo Fol. Cuhquatérnis Lanceolatis, Floribus parfi- culatis nutantibus , Caule erefto angulato, Alfine nultiflora floribunda glabra Benghalenfis, PLuK. Phyte 21, T. 256. F. ze Alfine ereta pentaphylla Fl. alba, BURM. re 13e Tal 7. BuRM. Fl, Ind. p. 31e Te Sef. 3 (3) Mollugo Fol. quinis obovatís aqualibus Eloribus panie eulatis. Fl. Zeyl. s1. Alline Ramofa procumbens quadrifolia &c. BURM. Zeyl, 13. T. 3. £. 1e BURM, FJ Jude p‚ 310 ERR EL NON DREI Áo oor deeld „ met eenbloemige Bloemfveeltjes. Hoorp- Deeze Virginifche , ook een Jaarlykích Ge- tv, was , heeft de Bloemen aan de Knoopen op ii. korre Steeltjes om de Steng zittende, met de Nn Kelkjes fraay geftippeld, De Bladen zyn, ten Ô getale van vyf, zes of zeven, Kranswyze ge-: plaatst. De Mollugo Spergula, thans uitgemon= fterd, komt naast aan deeze Soort (*). BRD U A RT: IA Een vyfbladige Kelk zonder Bloemblaadjess het Zaadhuisje eenhollig driekleppig, bevatten- de eenige Zaadjes, Dus komen de Kenmerken “voor van een byzonder klein flag van Mosachtie ge Plantjes, welken de Kruidkenner Loerring op de Heuvelen by Madrit waarnam, en van welken hy drie Soorten opgegeven heeft, naa= melyk. | (1) Minuartia met Gaffelswys getropte Bloemen. IJ . Aliswartig Dit dichororza. Gegaffelde. (4) Mollugo Fol. verticillatis Cuneiformibus acutis, Caule fubdivifo decumhente, Pedunculis unifloris, H, Upf 24. Mollugn Foliis fgpius feptenis Lanceolatis. GRON. Pirg, 14. Alfine Spergula Mariana lariore folio &c Prum. Mant, 9. T,. 332. f. se Alfine procumbens Gallii facie, EHRET, Pi. NM fe 3e __(*) Burm, Fl. Ind. p. 31. T. s. f. 4e Vide Mant. 328, (1) Minuartia Floribus confertim dichotomis Syst, Nat XII. Gen. 107. p. ro4. Veg. Xl. p. 111. AZ, Seachhe 2758. T. Lef 4, LOEFL, din, 12te T, Io fe 55 Ale DEEL, VI, STUK, 222 — DRIEMANNIGE KRUIDEN, IV. _ Dit was een taay ,… hard en ftyf Plantje „ As tire maauwlyks ooit meer dan een Duim hoog, met Hoorp- Borftelige Blaadjes , de Bloemen tot een vier- beet kant Hoofdje, dat digt gegaffeld en getopt is, vig,” famengehoopt hebbende , ongefteeld , met Bor- ftelige Blikjes, langer dan de Bloem. Van vyf tot agt Zaadjes, die rondachtig en Niervormig zyn, brengt ieder Bloempje voort, De Kleur van ’t Gewas is bruinachtig , die van de Bloem uit den groenen. IL (2) Minuartia met endelingfe Bloemen over- beren hoeks , langer dan de Blikjes. Aris. Veldíche. (9) Minuartia met endelingfe Bloemen over- Ii. zn He hoeks , korter dan de Blikjes, Bergíche, Het onderfcheid is te klein van deeze onnoo- zele Gewasjes , om my daar mede op te hou- den. De bynaamen wyzen de Groeiplaatfen duidelyk aan. Dikwils komen ’er vyf Meel- draadjes in voor, zegt de Ridder, ’t welk ze naar ’t Geflagt van Muur doet gelyken en die Soort, welke Alfine mucronata heet, heeft ’er veel overeenkomst mede, QUERDIA Dit verfchilt in Kenmerken van het voor- | | gaan- (2) Mirvartia Flor, termin. alternis , Braête longioribus, LoeErL. Jtine 122. (3) Ainuartia Flor. termin, alt. Bra@teâ brevioribus. LOFEL» drin. 122, T. Ie É 4e ERST AN DD RE A, ‘903 gaande alleen , doordien ieder Bloempje een _1V. enkeld Zaadje voortbrengt. LLOorFLING heeft pen ook in- Spanje de eerfte Soort waargenomen , Hoorpe welke genoemd wordt | | STUKe uerfa met getropte Bloemen. L.- (1) el 6 P Oneria 5 8 e Hispanica, „Een Plantje , zegt hy, dikwils nog klei- spaantche. ‚, ner van Gewas dan ’t voorgaande, en naauw- „> lyks grooter dan eens Menfchen Nagel, De „, gedaante „ het maakzel en de ftyfheid zyn „, eveneens , maar het is veel broofcher en ‚„ het Bloemhoofdje zo fcherp vierhoekig niet. ‚ Hetzelve breekt zeer ligt van de Steng af, 5) ’t welk met het voorgaande nooit gebeurt, „> Het heeft Borftelige Blikjes opwaards uitge- 5» breid , de tip agterwaards haakig , die aan ‚> de Kleederen hangen blyven, Het draagt ‚ cen enkeld, famengedrukt , rondachtig Zaad. „, De Kleur van ’t Plantje is byna witachtig.” (2) Queria met eenzaame Bloemen, de Steng u. gegaffeld. Canaden sss Kanada. re ; fehe, In Kanada en Virginie groeit deeze Soort, ten minfte indien hier het Kruidje behoort , naar de Knawel of ’t Varkengras gelykende , ‘t wele (:) Qveria Floribus confertis, Syst. Nas. XII, Gen. 108, P: Tos. Veg. XUI. p. 112, Queria Hispanica Brateis patulis hamatis. LorrL. Jrin, 48. (2; Queria Flor. folitariis Coule dichotomo Mallugo Fol, oppofitisStipulis quaternis , Caule dichotemo, GRON. Wirg 16, Il, D&sz, VII, STUKe 224 DRIEMANNIGE KRUIDEN, Iv. ’% welke, volgens CrLAYTON , roodachtige Sten. AFDEEL. getjes heeft ‚ een weinig Haairig, met zeer Hoorp- kleine, ruige, rondachtige Blaadjes, twee te- STUK. genover elkander, Het Zaad , dat zeer klein Dd is, komt binnen kleine Huisjes, die in de mik- | ken der Takjes geplaatst zyn, vobrt. LECH PERS Dit Geflagt heeft den Kelk driebladig en drie fmmalle Bloemblaadjes: het Zaadhuisje is driehokkig , driekleppig, met drie binnen-Klep= jes, bevattende ieder hokje een enkel Zaadjes De twee Soorten van hetzelve zyn in Noord. Amerika gevonden, naamelyk ì. (1) Lechea met Liniaal-Lanceiswyze Bladen dn en gepluimde Bloemen, Deeze , in zeer drooge Pynboom-Bosfchen van Kanada voortkomende , geeft veele over- endftaande Stengen tot den Wortel uit , die rond zyn, met verfpreide effenrandige fpitfe ‚Bladen, van boven glad, van onderen ruigach- tig en zeer kort gefteeld. Een menigte Bloc- men komen Troswyze „ aan ’t end der Take ken ‚ op Steeltjes voort. By Ray voert het Gewas , wegens de gedaante, den naam van Bezemkruid, (1) Lechea Fol, lineari lanceolatis , Floribus paniculatis. Syst. Nat. XIl. Gen. rog. p. tos, Weg. XIII. p. A12. Am, Acad. 11. pe 1O. T. I. f 4. Capraria Fol. integerrimis. GRON. Virg. 75. Seoparia Fol, tenuisfimis &c, RAJ. Suppl, 132e TET RIA N DR I A zag (a) Lechea met Eyrond-Lancetvormige Bla- IVe FDEELs den, de Bloemen zydelings verfpreid, ä U. Hoorpe » In Zandige Bosfchen van Kanada groeit dit sTuxe Gewas, ’t welk ook in Virginie fchynt gevon- ee echen den te zyn, zynde Capraria met geheel effen- major. randigc Bladen genoemd geweest, Het heeft roe paarfchachtige ronde Stengen , met enkelde Takken overhoeks, ver van elkander. De Bla- den, die ook overhoeks voortkomen , zyn ovaal Lancetvormig, van boven ruuw, van onderen Wollig, met den rand omgeboogen en naauwe Iyks blykbaar gefteeld. De Bloemen komen by twee, drie of vieren, uit de topjes van de Takken voort, IV. HOOFDSTUK, Befchryving van de VIERMANNIGE KRUIDEN (Tetrandria) , tot welken het Schurftkruid , Walftroo, de Meekrappe, Weegbree , Kaar- den en veele anderen behooren, | Oe de Kruiden, die in de Bloemen vier Meeldraadjes hebben „ deswegen Vierman- mige genaamd , komen ons de volgende Geflag: ten Voors GL o= (2) Zeehea Fol, ovato-lanceolatis, Flor, lateralibus vagis, Am. Acad, UI, p. 11, Menandra Fol, alternis, GRON, Virg, sl. 20, P Bie DEELe VI, STe 36 VIERMANNIGE KRUIDEN. IV, —. Groruk Arta. Kogelkrûide HU6hs De Planten van dit Geflagt hebben Bloem: pd hoofdjes, van zulk eene gedaante, dat fommi- Eenwy. gen eenige Soorten daar van tot de Samenge- ge ftelde Bloemen betrokken hebben. Het ont- breekt haar aan geen gemeenen Kelk, die ge- fchubd is. Daar in zyn Blommetjes vervat , ieder een eigen Pypachtig Kelkje. hebbende , dat het Vrugtbeginzel inhoudt en het. Blom- metje, welks bovenfte. Lip in tweeën, de on- derfte in drieën is gedeeld, Ook is de Stoel of bodem van den gemeenen Kelk Kaffig. Het eenigfte verfchil, dat dezelven van de Syngenes fia of Samenteeligen onderfcheidt , maaken de Meeldraadjes uit, die van Cn Kanne den zyn. Dewyl ik de Cephalanchus 5 die onder de Heefters hier voorgaat , Kogelboom getytèld tieb, geef ik aan dit Geflagt, om «de zelfde re- den,den naam van Kogelkruid, Zeven Soorten, meest in ons Wereldsdeel huisvestende „ komen ’er van voor, als volgt. (1) Kogelkroid met de Steng rferacii, y. Glovularia, ) de Alypum, Drietan- dig. (1) Globularia Caule Fruticofo , Fol. Lanceolatis &c. sys. Nat, XIL. Gen. rr2, p. rrr. Veg. XIIe p. 119, R. Lugdb, 190. Globularia Frut. &c, GARID. Aguis. z1o. Alypum Monsp. five Frut. terribilis. J. B. Hifk. 1. p. 598 Niss.: AF. Par, 2712. Thymelaa folijs acutis Capitulo Succifz, C‚ B, Pin, 463, GOUAN. JLonsp. 6o. GEB, Prov, 295. CLUS. Hisp, 5799 de, 180, j | Tx PR AN DORI A. 907 de Bladen Lancetvormig , drietandig en IV. onverdeeld. Aeon Hoorp- Dit Gewas, welks voornaame Groeiplaats in sryx, Languedok is, hoewel het ook voorkomt in ’t Aenogys Ryk van Valence en in Iralie, bemint de Rot-"”* fen en Steenachtige plaatfen. Een Gebergte by Montpellier, Mons Ceti genaamd, voedt het- zelve overvloedig, Het is ook gemeen in Pro- vence, omftreeks Aix, op dorre Heuvelen, Het maakt een Boompje uit, omtrent een Elle hoog , welks Bladen naar die der Myrten ge- Iyken, doch de bovenften drietandig zyn. Op de toppen der Takjes komen enkelde Bloem- hoofdjes, zelden twee byelkander, voort, van een dergelyk maakzel als gemeld is en zeer fchoon Violet van Kleur , omtrent een Duim in middellyn. Zy beftaan uit zogenaamde Spa- telblommetjes , wier bodem vier witte Meel- draadjes uitgeeft met zwarte Knopjes, en ftaan ieder op zyn Vrugtbeginzel, in een Kelkje met punten vervat, leder. Blommerje is in drie Slip= jes verdeeld, en zy zitten by elkander op den Stoel van een gemeenen Kelk, die famengefteld js uit gefchubde Blaadjes. « Onder den naam van Verfchrikkelyke Heefter js dit Gewas voorgefteld en afgebeeld; om dat ‘er een zeer gevaarlyke en geweldige Purgee- rende hoedanigheid aan toegefchreeven werdt. ‘Men geeft ’er, ondertusfchen, ook den naam van Alypum aan, betekenende een heilzaam en ante dn | Ps on- El. DEEL, VII, STUMe el | 258 VIERMANNIGE KRUIDEN, IVe onfchadelyk Geneesmiddel. Hoe tegenftrydig, ak dit mag voorkomen; is het doch zeker , dat by- Hoorp na alle Purgeermiddelen, naar de verfchillende SIUE, omftandigheden en hoeveelheid, waar in men Be ike ze gebruikt , of fchadelyk en gevaarlyk , of heilzaam en veilig zyn. Het is, met algemee- ne toeftemming , onder dezelven tetellen. Men gebruikt 'er de Bladen , Bloemen en het Zaad van , zegt GARIDELL, wien de vermaarde TourRNEFORT, de Praktyk oefenende te St. Chamas in Provence, verzekerd hadt, dat hy de Boeren aldaar het Aftrekzel van een half Loot in Water als een Purgeermiddel hadt zien inneemen, zonder kwaad gevolg. Crusrus hadt gehoord, dat de Kwakzalvers, in Andalu- fie, het Afkookzel daar van gebruikten tot gee neezing van Veneriaale Kwaalen, en voorgaven dat dit nooit mifte. Hy noemt hetzelve Hip- poglosfum van Valence , wordende aldaar ge- meenlyk Segullada geheten. Om kort te gaan, het Gewas komt ín dit opzigt met de benaa- ming van Thymelaa, welke ’er C‚ BAuninus aan geeft, overeen. BE, Kogelkruid met een Heefterachtige Steng , Bisnagas de Wortelbladen ftomp Wigvormig, de er ig Stengbladen Lancer vormig: Het Schurftkruid van Bisnagar in Oostindie | of (2) Glebularia Caule Fruticofo &c. Scabiofa Bisnagarica £, Globularia frutescens &cc, BLUR. Alm. 336. Te 58 É. 53 Moris. Hifl. III, pe Se ee ER STIRIA NUD:R ITI MK 229 of Heefterachtig Klootkruid, met ftyve Bladen, IV. die aan den Wortel ‘ronder en Hartvormig zyn, OER maakt deeze Soort uit. Haorps STUK, (3) Kogelkruid met een Kruidige Steng, de vn. Wortelbladen drietandig, de Stengbladen on Lancetvormig hebbende. Been De blaauwe Madelief met een gebladerde Steng , die Aphyllanthes van Anguillara ge- noemd wordt , in hooge drooge Landftreeken van Europa groeijende , voert hier den naam van Gemeen Kogelkruid. By CAMERARIUS is zy afgebeeld, Men vindtze niet alleen in Italie en Provence, maar ook in Switzerland, ja zelfs in Sweeden, op de Gothlandfche Kalk- Rotfen.. In Duitfchland is zy niet ongemeen en komt ook in Overysfel voor. Zy maakt op den Grond een Roosje van ftevige, Eyronde, Land gladde Bladen, die lang gefteeld zyn, waar uit Stengetjes voortkomen van een Voet lang, niet Takkig noch zig verdeelende ‚ maar met meer of minder Blaadjes bezet en aan ’t end een Bloemhoofdje hebbende , dat hoogblaauw is. Het beftaat uit Blommetjes, die Pypachtig maar €3) Ghobularia Caule Herbaceo , Fol. radical, tridentatis &c. Fl. Suec. Hore, Clif. R. Lugdh, Harm. Heiv, 667. Aphyllanthes Anguillarz, Cam. Hort. p. 18. T. 7. Bellis cos- zulea Caule foliofo. C. B. Pin. 262. B, Bellis coerulea Apu- la, y. Bellis coerulea Monfpeliaca,. TABERN. Hif?, Il, pe 7095 | Ë 3 Me DEEke VII, STUKe 230 VIERMANNIGE KRUIDEN. IV. maar diep ingefneeden zyn, in een ruig Kelkje- AFDEEL: vervat, dat op een Schubbetje rust , waar van Hoorp: veelen te famengevoegd den gemeenen Kelk STUK. wicmaaken. Het Zaad, dat langwerpig is en glad , zic eerst in het Blommetje , vervolgens in het Kelkje, dat met de anderen rûüst op den ruigen Stoel. Iv. (a) Kogelkruid met de Wortelbladen kartelig et gedoornd , de Siengbladen gejpitst en d omde _… __fenrandig. Dit is de Gedoornde blaauwe Madelief van C. BauniNus, op de Bergen van Granada grocijende , welke, volgens hem, naar de voor= gaande, buitendien, zeer gelykt. v. (5) Kogelkruid met de Steng byna naakt ; de Cordifo!tas ï perd 3 t Hartblatig. Bladen Wigvormig met drie Punten , waar van de middelfte kleinst. Wederom een andere Verfcheidenheid van de gezegde blaauwe Madelieven , die door de gemelde figuur der Bladen inzonderheid vers fchilt „ (4) Globularia Fol radicalibus crenato-aculeatis &c. Globue Jasia fpinofa, TOURNE /z/?, 476. Bells coerulea fpinofa, C. B. Pin. 262. Bellis fpino{a Flore globofo. C. B. Predr, 121, (s) Glohuiaria Caule fubnuado , Fol. Cuneifermibus &cs Glob. Fol. Kadic. Cuneiformihus Sc. H. Clif. 491. R. Lugdb, 19o, Scabiola Bellidis folio humilis &c. MORIS. Hift. Ul. p. so. S. VI. Te 15. f. ult, Bell. coerulea montana Frutes- eens. C. B. Pin 262. B, Globnlaria Alpina minima Origani folio, TOURNB. Jnfd. 467, ad KE erk Abels. „S9r fchilt, zynde eenigermaate Heefterachtig. De- IV, zelve groeit in Ooftenryk, Switzerland en op Are de Pyreneefche Bergen, Hoos (6) Kogelkruid met een naakte Steng , de Bla- Dn den: Lancetvormig effenrandig. ij de Biootflengs Deeze byzonderheid onderfcheidt een Pyre- neefch en Ooftenryks Kogelkruid , dat echter „ wel de Bloemfteng geheel naakt ‚ doch de Vrugt- draagende Steng met een of twee Blaadjes heeft , volgens de aanmerking van Doktor Gere ARD, Hier uit zou dan fchynen, als of deeze Soort tot de Eenhuizige Planten behooren mogt, (7) Kogelkruid met de Steng byna naakt; on- _ VIL gefteelde Bloemhoofdjes overhoeks , de en den Lancetvormig Eyrond onverdeeld, Het Levantfche Kogelkruid, met de Bloemen langs de Steng verfpreid, van ToURNEFORT s maakt deeze Soort uit , groeijende in Klein Afie. Dit is een overblyvend Gewas, met een Kruidige enkelde Steng, hebbende zeer kleine Lancetvormige Blaadjes, ver van elkander, en, aan ’ bovenfte van de Steng , van zeven tot tien (6) Globularia Caule nude &c. Glob. pyrenaica Fol, oblons go Caule nudo. TOURNFE. Ja/f. 467. Moris. Hijt, utb.f. 4e Bellis coerulea Caule nudo, C‚ B. Pin. 262, Raj. Hift, 38 ie GER. Prov. 295. | (7) Globudaria Caule fubnudo Ec. Globularia Orientalis Elozibus per Caulem fpaxfis. TOURNE,. Cor. 350 z P 4 LJA DEEL. VIE STUKe 24e VIERMANNIGE KRUIDEN. IV, tien ongefteelde Bloemhoofdjes ‚ overhoeks ge: ArperL, plaatst. Moorp- ple, D rrPpsaAcus Kaardenkruid, std De gemeene Kelk is veelbladig ; de eigen Kelk boven het Vrugtbeginzel ; de Stoel Kaffig in dit Geflagt, ’t welk drie Soorten bevat, al- len in Europa huisvestende, waar van de eer- fte den naam aan ’t zelve geeft ; naamelyk. Le (1) Kaardenkruid met ongefteelde pe Pong getande Bladen. ollers gaarden, Om dat het Water van den Regen ftaan blyft in de Schuitswyze holligheid der onderfte Bla= den van dit Gewas, om de Steng, heeft het- zelve den Griekfchen naam Dipfacus, als een Dorftig Kruid zynde , bekomen. De Neder- duitfche , Kaarden of Vollers Kaarden, is af- komftig van het gebruik dat men, in het La- ken bereiden , van deszelfs ruuwe Koppen maakt ; zo wel als die van Kannewasfers, waar toe de- zelven mede niet onbekwaam zyn. De Franfchen noemen hetook Chardon a Bonnetier of a Foulon : de (1) Dipfaeus Foliis feslilibus ferratis. Sysr. Nat, XII. Gen. E14. p. Mit. Weg. XIIL p. 120. Dipf, Fol connato-perfoliae sis. HT. Up/. 25. Glob. Ariftis Frutus reêtis, SAuv. Monsp, 156. GOUAN. Hart 60. GER. Prov. 221. Dipf. Cap. Flor. eonicis. H. Cliff. GRON. Virg. R. Lugdb. &c. &c. DipG fylveftris, C. B. Pin 38c. Dop Pempt. 735. Labrum Vene- zis. LOB. lcon. 18. (3, Dipfacus fativus. C. B. Pin, 385, Dip£, Atiftis FruQus hamatis. SAUV, Monsp, 156. ESTER OK NDR TI A deg de Engelfchen Teafel of Tasfel , de Duitfchers Kartendistel, IV, ANDERE Dit Kruid, wild groeijende, gelyk het over- Hróofn. vloedig voorkomt door geheel Europa, zelfs in STUX- onze Nederlanden, doch niet in de Noordelyke deelen, en ook in Virginie; maakt een Steng van drie of vier Voeten hoog, die taamelyk dik is en ruuw door korte Doorntjes, De laage Bla- den, die zig Scheedswyze om de Steng voegen , zyn Zaagswyze getand; de bovenften langwer- pig en effenrandig. De Steng verdeelt zig en is aan ’t end gekroond met de gezegde Bloeme hoofdjes, die een ongemeen grooten Stoel heb- ben, Rolrond, aan ’t end ftomp, met ontelbaa- re Bloempjes bezet, die op ryëén ftaan, blaauw van Kleur. Deeze zyn afgezonderd door Schub- ben, welke in fcherpe Punten uitloopen, die in de tamme of Zaay-Kaarden , gelyk dezelven tot gebruik geteeld worden, Haakswyze omge- kromd, en dus tot Vollers Kaarden dienftig zyn. Deeze laatífte heeft de Bladen om de Steng fa- mengegroeid , en maakt dezelven hier door be- kwaamer, om het invallende Water te vergaa- ren en lang te behouden, dan de Wilde; die voor ’c overige daar van weinig verfchilt. Zy groeit wel tot zeven of agt Voeten hoog, Dit Water is van de Ouden tot wegneeming der Vlakken van het Aangezigt, en door Borr- HAAVE zelfs tegen ligte Oogkwaalen , aange preezen. Sommigen zeggen, dat het dient tor wegneeming der Wratten, Het Loof is een Smaa- U, Daad VI, STUK, he 234 VIERMANNIGE KRUIDEN: IV. Smaakelyk en gezond Moeskruid. „Men vindt Aaike de Bladen en het Zaad , als in een Tegengift voor Hoorp- den Dolle Honds Beet gemengd zynde , voorge- STUK. {teld (*). Men merkt ook aan „ dat de Diftel- vinken naar het Zaad zeer gretig zyn. Re bj _(e) Kaardenkruid met Jamengegroeide uitgee Laciriatuss hoekte Bladen. Gefnip- d is perd, Dit is omftreeks Weenen zo gemeen niet als het voorgaande, zegt de Heer Jacquin. In de Elfaz zag de Heer HArLrLeEr het overvloc- dig. aan de Wegen groeijen. Het komt ook op verfcheide plaatfen ín Siberie voor, Lane Neus hadt het bevoorens met het gemeene - Kaardenkruid, als eene zelfde Soort , famenge- voegd ‚ doch naderhand, misfchien op deszelfs aanmerking, daar van afgezonderd, De Bloem: pjes, naamelyk, zyn altoos wit, de Doorntjes der Schubben uitwaards omgekromd , ’t welk anders in de Wilde geen plaats heeft, en het Gewas grooter (}). GovaAN geeft ‘er eens Menfchen hoogte aan , en zegt dat de zyde- lingfe Slippen der Bladen ftomp getand , de en« delingfe gefpitst zyn (4). Scororr vondt de | Bla- (*) Euporifton Hannemanni adverfus Morfum Canis rabidie At. Hafn. Vor. IL. pe 274. \N. 110. (2) Dipfacus Fol. connatis finuatis. Dipfacus Folio laciniae to. C‚ B. Pin. 385. MORI6, Hift, Ill. pe 158e S. 7e T. 360 fe 4e _ (T) Opusc. Bot. p. 316. (1) Hort, Monsp: pe Gie | zov FER ACN Dm tr Á. are Bladen tot de Middelrib toe verdeeld , doch zv. _ niettemin Scheedachtig om de Steng gevoegd, Ärprers ruuw en overal gewapend met kromme Door- Hoorp. nen. Dit doet deeze Soort zig Distelachtiger STUK. dan de voorgaande vertoonen. De Hoofdjes „7 vervolgt hy, zyn rondachtig ; de Bloempjes door een enkeld Kafje afgezonderd, wit, met witte Meeldraadjes en roodachtige Meelknopjes (*). Het groeit zo hoog als ’t voorgaande. (3) Kaardenkruid met gefteelde Bladen , die mm. byhangzels hebben, ‘ nn 6 ‚ Haairigs Deeze Soort wordt Wilde Kaarden met klei- ner Hoofdjes of Keinere Herders-Staf van Bau- HiNus getyteld en in de derde Rang geplaatst door DopoNaus, In Engeland en Vrankryk wordt haare Groeiplaats gefteld , doch het is zeker, dat zy ook in Switzerland en Duitfch- land , ja overvloedig in de Bosfchen aan den Donau, by Weenen, groeit. Volgens fommi- gen zou zy nog hooger dan de voorgaanden, ja tot vier en vyf Ellen hoogte , opfchieten, In ons Land komt zy buiten Naarden en U- trecht, en elders alom by de gemeene Wilde Kaar- (*) Flor. Carn, p. 553 (3) Dipfacus Faliis petiolatis appendiculatis. H. Up/. 25. R. Lugdb. 183. DALIR Paris. 44. Pipl. Capitulis hemisphz- ticis nudis, HALL. Helv. 672. Dipfacus fylveftris Capitulo minore, Virga Paltoris minoz. C. B. Pin. 385. Dipfacus tertius. Don, Perps, 735, Virga Paforis, LoB. Je, IL, p‚ 18, II. DiSL. Vil STUK, IVe APDEEL. Iv. Hoorp- STUK, Eenwy- vige. 436 VLIERMANNIGE KRUIDEN. Kaarden voor. De Steng is broofch; en zou anders kunnen dienen tot een Wandelftok of Herders-Staf. De Bladen van Eyrond Lancets- wyze figuur, zyn zagt als Fluweel doch aan de Middelrib gedoornd : de Hoofdjes zyn Haai- rig en hebben maar de grootte van een Noot, Op deeze is de naam van Labrum Veneris , of ket Wafchvat van Venus , om dat het Water der Gemeene Kaarden van de Vrouwtjes tot Blanketzel plagt gebruikt te worden, daar aan gegeven , niet toepasfelyk. Loser hecft ze ook door die benaamingen onderfcheiden (*), By den Steel heeft ieder Blad twee kleine ron- de Blaadjes als Ooren, byhangzeltjes genaamd. Alle deeze Soorten wan Kaardenkruid zyn twee- jaarige Gewasfen. SCABIOS A, Schurftkruid. De byzondere Kenmerken van dit uitgebrei- de Geflagt beftaan in een gemeene Kelk te hebben , die veelbladig is, bevattende Blom- metjes in vieren of in vyvenongelyk verdeeld , en twee eigen Kelkjes hebbende, het eene bo- ven het andere, onder het Vrugtbeginzel. De Stael is met Kafjes bezet of naakt, De Zaad- jes zyn op de eene of andere manier gekroond, * Getal der Soorten, meest Europifchen, is dertig, waar van de elf eerften vierdeelige „ de (*) Noemende naamelyk deeze Virga Pafloris en de Ge: meene Wilde Kaarden Labrum Veneris, Zie Jeon, IL, pe 18e T £ T RA N D RI A 237 de overigen vyfdeelige Bloempjes hebben; IV. naamelyk. Á oe (1) Schurftkruid met vierdeelige gelyke Blom- Tux, metjes , gefchubde Kelken , knikkende Bloe- 1, men en gevinde Bladen ; de Winblaadjes Pea Lancetvormig met Tandjes, Alpifch. Van deeze Soort , die op de Alpen van Swite zerland en Italie groeit, en Bladen heeft naar die der Groote Santorie gelykende , is de Kelk gefchubd en korter dan de Bloem, de Vrugt half Eyrond, de Stoel Klootrond , met Lancet- vormige, gefleufde, blyvende Kafjes. De Zaa- den zyn vierhoekig, met vier grootere en vier kleinere Tandjes beurtlings gekroond, Het Zaade kuifje heeft twintig, uitgebreide Straalen. (2) Schurftkruid met vierdelige gelyke Blome neen metjes gebaarde Kafjes en Kelken ; de Wor- waniea) telbladen Lierachtig „de Stengbladen Vins- ige wyze verdeeld, Hier komt het allerhoogfte Jaarlykfe Schurft- kruid, met Bladen eenigszins naar die der Agri- monie gelykende, van HERMANNUS;, thuis, | ) Dee (1) Scabiefa Corollulis quadrifidis sequalibus 8ec. Syse. Nat, XIL. Gen. 115. p. 112, Vege XIII, p. 120. H, Clif. Up/. Ro dugdb. 138. N, 1. Scabiofa Alpina Fol. Cent. majoris, C‚ B. Pin. 270. Eysr. ZEft. 122. (2) Scabio/a Core quadrif. zq. R. Lugdb. N. 6. H. Upf. Scabiofa altisfima. annua &c. HERM, Lugdb, 53p. MORIS, Hift. III. p. 46. S. 6. T. 13. É, 13e IL, DEEL, VII, STUK, 938 VIERMANNIGE KRUIDEN, WV. Dezelve wordt hooger dan eens Mans langte’, Aroer met ronde, holle, geknoopte, Haairige, ge- otk takte Stengen, hebbende aan ieder Knoop een STUK. paar gevinde gekartelde Bladen, die een weinig ed ruig zyn, De Hoofdjes , op het end der Tak- ken , waren, volgens hem, uit veele vyfbladi- ge Blommetjes, bleek van Kleur , famengetteld, De Kelk en Bloemkafjes zyn, even als in-de „Syrifche, Doornachtig gebaard, zegt de Ridder, Volgens den jongen Hoogleeraar BURMANNUS zou deeze Soort ook aan de Kaap der (aarde Hope groeijen (*), | ( 3) Schurftkruid met vierdelige er Blom- u. rg metjes; gefchubde Kelken, gebaarde Kaf- Syeiens jes, een gegaffelde Steng en Lancetvormt- ge Bladen, heen Hier behoort ‘het Heefterachtig . breedbladig „ | wit Schurftkruid van C. Bavainus, dat Pere fikbladen heeft en een Amethystkleurige Bloem , volgens ValLLANT, groeijende in Syrie. Het -draagt in ‚de mikken van de Steng ongefteelde Bloemen, die-byna geen Kelk hebben, Het „Zaadkuifje is half Klootrond en het Pluis heeft “twintig Tandjes. ’t Is niettemin ook een Jaar- lyks ZG j EN | is (*) Pride, El, walk Pp: 4% (3) Scabiofa Cor. quadrif. eq. &c. H. Clif, R Lurds, k N, 2: Scabiofa Frutic. Cans latifolia-alba, C. B. Pin. 269, «Moris. utf. f. ra. Scab, Perfica folio , Flore haren VALL: £CE. 1722. pe 238 ER PIR A -N-DeR IA G39 …‚(4) Schurftkruid met vierdeelige. byna gelyke AR 4 _Blomamezjes, de Kelkfchubhen Eyrond, de AÁrDEEL, Bladen Vinswyze verdeeld, — GON Hooks : . STUK. Het Schurftktuid met eene Klootronde Sneeuw- 1e witte Bloem, van C, BAuHIiNus, maakt dee- Scabio/à ze Soort, die. ook in de Openbaare - Kruid- Be tuinen bekend is, uit. Dezelve heeft {malle mig Vinblaadjes en half Klootronde gefchubde Kel. ken. De Bloempjes hebben het onderfte Slipje afgeboogen en een weinig langer. By Mont- pellier, komt deeze , die door Loger onder den naam van Berg-Schurfikruid der Warme Landen * is afgebeeld „ alom op. Steenige ongebouwde - plaatfen voor. RA ontbreekt ook niet in de Zui- pir deelen van Provence, : (5) Schurftkruid met bynavierdeelige ir pred A | __de Kelkfchubben Stomp, de Bladen Lancet- seytbladins vormig-LZaagswys’ getand , met Ooren. …… De Afrikaanfche Heeflerachtige Scabiofa ‚ me ftyve gladde Zaagswys’ getande Bladen en eene - witachtige. Bloem, van CoMMELYN „ maakt dee- (4) Scabiefa: Cor. quadrif. fabzqualibus ec, H. Clif. R. Lugdb, N, 3. &c. GOUAN, Alonsp. 62. GER. Prov. 219, Scabiofa Fl. Globofo niveo. C. Be Pin, 207. TOURNE. Jnffe ä54. Scab, Fruticans angustifolia alba, C. B. Pin. 270, Sca- biofa montana calidarum Regionum. Los. Icon. 538, _€5) Seabiof Cor, quadrif. fubradiantibus Bec. A. Acal, VI. Aft. 4. Scab. Afr, frutescens Fol, rigid, {plend. & ferran eis ComM. Hort. I, p. 185. Te 93e MI. DERLe Vil, STUKe iv. Aras. Hs: STUK. Een wj- wigte- VI. Scabiofa Succifa, Duivelse Beét. 40 VLERMANNIGE KRUIDEN, deeze Soort uit. Dezelve heeft , volgens de befchryving „de onderfte Bladen ftomp Eyrond, gefteeld ‚de bovenften Lancetvormig ongefteeld „ geevende uit de Oxels als twee fmalle Stoppel- tjes. De Bloem heeft een langen Steel: de Kelk beftaat uit rondachtige Schubben. De Blommetjes zyn meestal in vieten gedeeld, van buiten Wollig, met de buitenfte Slip een wei- nig grooter, waar door de Bloem zig iets of wat geftraald vertoont. (6) Schurftkruid met vierdeelige iets Blom- metjes , een enkelde Steng nabuurige Tak- ken en Lancetvormig Eyronde Bladen. Deeze Soort , in ons Land gemeen, voert, wegens den geknotten Wortel, den zonderlin- gen naam van Duivelsbeet , en maakt de Succifw der Apotheeken uit. De eerstgemelde naam , niettemin, heeft byna in alle Taalen van Euro- pa plaats. Het Kruid groeit overal in vogtige of laage Velden en Weidlanden, als ook aan Dyken en Wegen, Inzonderheid onderfcheidt het zig van het gewoone Schurftkruid, doordien de Bladen byna onverdeeld zyn en dat het de Hoofdjes ronder heeft. De Bladen zyn meer of minder getand , fomtyds ruig, fomtyds glad ; het heeft (6) Scabiofs Coroll, quadrifid. eq. &c. H Clif FL Succ. R. Zuzdb, N. 4. &c. &c. Succifa glabra. C. B. Pin. 2698 Succifa f. Morfus Diaboli. CAM, Epit, 597. Morfus Diaboli, LoB, Jeon. 546. B, Succifa hirfuta, G. B. Pine 269e BEIDEN AON BR IA wat heeft de Blommetjes fomtyds in vyvengedeeld , IV. en de Kleur der Bloemen is doorgaans paarfch Ae ‚of blaauw , doch ook wel wit of Vleefchverwig, Hoorp- Men vindt ’cr goede Afbeeldingen van, by de STUK: Autheuren. En De Smaak der Bladen is bitterachtig en ee« pigszins famentrekkende, wordende die , benc- vens de Wortels, in Gorgeldranken , voor lang- duurige Gezwellen van de Keel, gebruikt. Men plagt ’er ook een Zweetdryvende en Tegengif- tige kragt aan toe te fchryven, Sommigen gee bruiken het Kruid in Pappen uitwendig. Het Sap dient tot zuivering van kwaadaartige en vui- le Zweeren, In Sweeden verwen de Oelanders hier mede het Garen groen, gebruikende daar toe zo wel den Damp als het Afkookzel zelve. (7) Schurftkruid met vierdelige Straalende _ Vin Blommetjes en onverdeelde Bladen , de Stoel- ent bladen Eyrond en getand, de Stengbladen £* Onver. Lancetvormig en een Kruidige Steng. deeld, Deeze heeft de Bladen volkomen onverdeeld, maar aan de kanten een weinig getand. De Steng is, gelyk in het gemeene Schurftkruid , gevlakt, Takkig en veelbloemig, doch ruuwer, groeijende van een Elle tot vier Voeten hoog , zegt de Heer HarLeR , die 'er zelfs een fteke- lige (7) Scabiofa Cor. quadrif. tad. &e, Scab. annua integrifas lia feu Folio Bellidis, MAGN. Monsp. 231, GOUAN Mdonsp, 62, GER. Proy, 220. HALL. Helv, 67 Ie Te DEEL. Vll. STUKe iv. 242 VrERMANNIGE KRUIDEN lige Steng aan geeft. De Stoelbladen zyn gez pr fteeld en gelyken naar die der Madelieven: de Hoorp- STUKe wige vil. Scabiofa „Am ple xin eaulis. Omvat tend, IX, Tatarica, ‘Tartaas zifch, anderen omvatten de Steng en Takken met een breeden Voet ; zynde zeer lang, De Kelk ís „Eenwy- tjenbladig , korter dan de Bloem , welke geftraald en paarfchachtig is van Kleur, fomtyds ook rood. De Blommetjes hebben twee Lippen , wier bui- tenfte in drieën verdeeld is, en het Zaad heeft een getand Kroontje. De Grociplaats is in Lan- guedok en Switzerland, De Ooftenrykfe , wel- ke Crusius breedhladige noemt met een roode Bloem, oordeelt de Heer JAcQUIN van deeze te verfchillen, (8) Schurftkruid met vierdeelige Straalende Blommetjes ‚ en Lancetvormige effenrandi- ge Bladen, die de Steng omvatten; de Stoelbladen driedeelig en gekarteld. Deeze heeft, volgens den Ridder, de Steng een Voet hoog, ruuw, gearmd en de Bloem- fteelen zyn zeer lang: de Bloem is blaauwach- tig en de Kelk zo lang als de Bloem, Dus vere fchilt zy dan den van de voorgaande Soort, LA 7 (o) Schurftkruid met vierdelige Straalende Blom- (3) Scabio/a Corollulis edrat ranaied. Fol, amplexi= caulibus Lanceolatis integerrimis &c. Syst. Nat. Weg. XIIL (9) Scabiofa Coroll. quadrifid. rad, &c. GMEL. lrin. I. pc 159, Scabiofa Flosc. quadrifid, Fol. pinnatifidis êzc. A Upfs 3744. P. IIe T. Te Seabiofa altisfima Segetum, Triumfetei, Ray. Suppl, 2362 BEAR IAN DRI JA, 345 Blommetjes, een flekelige Steng; de Bia. U den Lancetyormig Vinswyze verdeeld, met. 8 Dn de Kwabhen op elkander leggende. Hoo | f STUK. Deeze, in Tartarie groeijende , maakt cen Gewas van twaalf Voeten hoog. (ro) Schurftkruid met vierdeelige Straalende ei ENE, een flekelige Steng en Vins- bi ys’ verdeelde Bladen , met affbandige Gemeen Kwabben. Dus wordt de bepaaling voorgefteld van het Gemeene Schurftkruid, dat echter ook wel voor- komt met onverdeelde Bladen, Gemeenlyk noemt men het Ruig Akker- of Veld-Schurfte kruid ‚ om dat het veel groeit in de Velden, aan de kanten der Koorn-Akkeren en Wegen 3 op een Zandigen Grond, Het is door gehecl Europa gemeen, Men noemt het Scabiofa of Scabiei Herba, om dat het Afkookzel en Sap, tegen allerlei foort van Schurft of Ruidigheid tot betting of baading , dienftig geacht wordt te zyn. In ’* Franfch noemt men het Scabseuft , in ’t Engelfch Scabious, in ’t Hoogduitfch Sca: biofen-Kraut , Apoftem- en Grindkraut, j Het (to) Scabiofa Coroll, quadrifidis radiantibus &c, H‚ Cliffs Mat, Med, R. Lugdb. N, s. &c, Scabiofa pratenfis hirfuta, C‚ B. Pin, 269. Scabiofa Arvenfis. TABERNe Hijt. 442. Scabs major communior hirfuta, j. B. Hil, Ille p.2. Scabiofa majoe Satorum vulgatior, LOB. leon, 536. Scabiofa fylvefttis. BLAGEK We T, 185. Scabiofa vulgaris major. Dop, Pempt, 1220 Te DEEL, VIL, STUKe 244 VIERMANNIGE KRUIDEN. IV. Het grocit dikwils een Elle hoog en heeft de bb Bladen ruig of ruuw 5 de Steng is Takkig ver- Hoorp- deeld en aan ’t end bepaald door bloote Bloem- STUK. hoofdjes, die platachtig zyn, uit den blaauwen vige “1 paarfch ‚ beftaande uit Blommetjes, die vier- of vyfdeelig zyn. Het Zaad, dat ruuw is, heeft een Kroontje en vierhoekig bekleedzel. - Behalve de gezegde ecigenfchap wordt in het Schurftkruid ook eene Zweetdryvende hoedanig- heid, zonder eenige fcherpheid, erkend. Het Afkookzel of Aftrekzel, met Honig gemengd, dient in alle Borst- en Longkwaalen, om de uitwerping der Fluimen te bevorderen. Het Sap is Lymerig, Zoutachtig, en zeer ontbin- dende of oplosfende , doch onaangenaam van Smaak. xt. (11) Schurfikruid met vierdeelige Straalende en Blommetjes , alle de Bladen onverdeeld , adrie langwerpig Eyrond en Zaagswys getand hebbende „ met een flekelige Steng. Deeze, in de Bosfchen van Ooftenryk, Swite ‘gerland en Provence groeijende, zou de Breede ‘bladige Scabiofa met roode Bloemen, van Cru- sius zyn, waar van ik hier voor gefproken heb , als behoorende tot de zevende Soort. In de be- paaling , inderdaad , is weinig verfchil en daar heerfcht een zo aanmerkelyke Verfcheidenheid on. (11) Scabiofa Coroll. quadrifidis radíantibus &c, ScoP, Cars, 3sie HALL. Helv. 671. Scab. latifòlia rubro flore fecunda. CLUs, Hifl, Ile pe Ze JACQ: Wind. 22. Obí, 28, Í ind WERK ONHDiR,E: a. Ode, onder deeze wilde Gewasfen, dat men die van IV, byzonderen Landaart naauwlyks ooit volmaakt AFDEELe: zal kunnen overeen brengen of onderfcheiden. Hoorpe STUK, (12) Schurftkruid met vyfdeelige Blommetjes Er en zeer korte Kelken ; de Stengbladen hd, À PE tia. Draadswyze tweevinnig verdeeld. M bie 1EI8, Van het Bofch van Gramont, by Montpel- lier , heeft deeze den bynaam, hoewel: zy ook - op andere” plaatfen groeit omftreeks die Stad, De Hoofdjes zyn Kogelrond en de Bladen in zeer fyne Snippers verdeeld, Men ‘vindtze ook in Provence. (13) Schurftkruid met vyfdeelige flraalende xr. Columbae Blommetjes , de Stoelbladen Eyrond eni, gekarteld „ de Stengbladen Borftelachtig chaaps- Schurft. gevind hebvende. kruid, Deeze groeit op Bergachtige plaatfen , zo der Noordelyke als der Zuidelyke deelen van Euro- pa. LiNnNmus vondt dit Kruid op Gothland en (12) Scabiofa Coroll. guinguefidiss Cal. brevisfimis , Fol. Caul. bipinn, Filiformibus. SAUv. Mlousp. 268, GOUAN, Mlousp. 62. Scab, Coroll, quinquefidis dc. GER. Prov. 220, Scabiofa Capit. globofo , Foliis in tenuisfinaas lacinias diviûs. C. B. Pin, 271. MAGN. Monsp. 231. (13) Scakiofa Coroll. quinquefidis radiantibus &c. H. Cliff, Fl, Sutc. &c. &c, Scabiofa Capitulo globefo major, C. B. Pin, z7o. Scabiofa minor. CAM. Epit. 711, Scabiofa glabra Fol; Carnofis virentibus. HERM. Parad, p. Tez2i,R, Lugdd, N, Ir. € „ Il, DEEL, VII. STUK. 346 VriERMANNIGE KRUIDEN, „IV. en elders in Sweeden. Het is in Duitfchland Arban en Italie gemeen, In Switzerland komt geen Hoorp- Kruid menigvuldiger op de Velden en aan de STUK. Wegen voor, zegt de Heer Harren. Het zige“ groeit ook omftreeks Parys en Mrrse zou hét in Vriesland , by de Duivelsbeet , gevonden hebben. De reden van den bynaam, welke vol- gens LoBeEL aan dit Kruid gegeven wordt , is niet blykbaar; alzo men niet weet, wat betrek- king het tot de Duiven heeft. Men noemt het, volgens DopoNaus, in Nederland Schaaps- Scabieufe. Zou het ook tot wasfching dienftig zyn tegen de Schurft of Ruidigheid der Schaa- pen : want ’er. worden dergelyke kragten als aan de Gemeene, door CAMERARILUS ,aan toege= fchreeven. Ook wordt hetzelve in BiVEhce en Languedok in plaats van het Groote Schurft- kruid gebruikt, zo TOURNEFoORT aantekent. en (14) Schurftkruid met vfdeelige gelyke Blom- se abz0fd Î Sicula, metjes „ die korter dan de Kelk zyn; de ler Bladen Lierachtig Vinswyze verdeeld. De bynaam toont de Grociplaats van decze aan , die omftandig befchreeven is, verfchillende van de volgende , inzonderheid , door haare onges ftraalde Bloemen. Zy heeft omtrent een Voet hoogte, (15) (14) Scabiofk Coroll. quinquefid. zqual. Calyce breviori- bus, Fole lyroto-pinnatifidis. Mant, 196, Scab. maritima Ru» :z Caninz folio. BOCC, Sie. WET R AIN DER: 1 \A, 847 9 (25) Schurfekruid amet vyfdeelige Straalende IV. ij ‚ Blommêtjes „ die korter dan de Kelk zn, AorBëL. „& en gevinde Bladen, de bovenften Lintaal Hoor en onverdeeld, d kp | de dan Aen | Scabio Decze groeit aan den Zeekant van Languedok aarin. en voert den naam van Klein Zee-Schurftkruid Zeekantig, by J. BaumiNus. ’tÍs een Jaarlyks of Zaay- Gewas, dat de Steng twee Voeten hoog heeft; de Stoelbladen Lancetvormig, de Stengbladen gevind , de bovenften Liniaal, De Bloemen zyn zeer lang gefteeld ; de Blommetjes in vyven ge= deeld, geftraald, bleek. paarfch , met purpere Knopjes, door lange Kafjes onderfcheiden. …_£26) Schurftkruid met wyfdeelige Straalende Xvr Blommetjes, gefnipperde ie de Stoel rd der Bloemen rondachtig. Gefternd wordt deeze Soort genoemd wegens de zonderlinge Straalswyze uitbreiding van het Zaadpluis, dat veertig Straalen heeft, en in ’ midden een vyfftraalig Sterretje. Dè Blomme- tjes in ’t midden zyn regelmaatig verdeeld, die van de Kroon hebben de drie buiteníte Slippen | “_grootst, Cxs) Scabiofa Coroll, quinguefid, radiantibus Sec. Am, Acad, IV. p- Hod. Scabiofa maritima parva, J. B. Hif?, III. Pe Ze GOUAN Aforsp. p. 63 64, (16) Scabiofa Coroll. quinquefidis Radiantibus &c, H, Cif. Upf. R. Lugdb. 589, Ne 9. Scabiofa major Hispanica. CLus, Hit, II. pe 1. Rar. p. 365. Scab. Fol. Laciniato major & mri= nor, C. Be Pin, 271. & Stellata minima, Zrodr, 126. IE. DEEL, VII, STUK, 248 VIERMANNIGE KRUIDEN, IV, ÁFDEEL. Iv. Hoorp-= STUK. Eenwy- wige, XVII. Scabrofa Prolifera. Kroontak- kige XVIIe „Îtropar- purea. Zwart- paarfch. grootst, . De Groeiplaats is in Spanje. Men vinde ’er Verfcheidenheden van ; de grootíte groeit fomtyds een Elle hoog, zegt Cuusius, met Loof als ’t gemeene Groote Schurftkruid ; _een andere valt kleiner en heeft de Bladen Ë- ner verdeeld : een derde is een Plantje van naauw- lyks een Handbreed hoog. De middelfte hadt BauHriNus ook op den Venetiaanfchen ij ver waargenomen. (27) Schurftkruid met virdaedean Straalende Blommetjes , de Bloemen byna ongefteeld ; de Steng Kroontakkig , de Bladen onver- deeld, Deeze heeft haar afkomst uit EO De Steng is-Kruidig 5 de Bladen zyn Lancetvor- mig, wat ruig, famengegroeid ;: de onderften eenigermaate getand. Zy heeft ongefteelde Bloemen, die geel en geftraald zyn. (18) Schurftkruid met wyfdeelige Straalende Blommetjes , gefneeden Bladen, de Stoel der Bloemen Borftelig. Deeze, die den naam van Jndifche Scabiofa by (17) Scebiofa Coroll, quinquef. Rad, &c. Mant. 329. Scan biofa ftellata humilis integrifolia prolifera, HERM. Par, p. T.,525, RAJ- Suppl. 236» (13) Scabio/a Coroll. quinquef, Rad. &c. H. Clif. Up/, Scabiofa peregrina rubra Capite oblongo. C‚ B. Pin, 270. Sca- biola Vl. Indica Crus. Hil. Il. p. 3e Re Lugdb, N. 10e nn (ik E T KR A N DD R xr be NK by Crusius voert, in de Bloemhoven gemeen; IV. heeft Bloemen zwartachtig paarfch van Kleur, mn met witte Meelknopjes. De Kelk is twaalf: Hoorp- bladig , liniaal, omgekromd, van langte als deSTUEe Bloem; de Stoel met jBorftelige Kafjes. Het, Aer Kruid dat dikwils twee Ellen hoog groeit , heeft k de onderfte Bladen yals die der Raapen , de bo- venften Vinswyze verdeeld, Het geeft zeer lange Bloemfteelen uit, waar op Eyronde Vrug- ten , die zeer ruig zyn , vol vierhoekige Zaa- den, in een geplooiden Voorhuid uitloopende. Het Zaadkuifje maakt vier Borftelige Straalen, (19) Schurftkruid met vyfdeelige Straalende x1x Blommetjes „de Bladen Vinswyze verdeeld , een met Liniaale Slippen , de Bloem/fteelen zeer Zilverach- lang, de Steng rond. id De Steng van deeze is met witte Haairtjes dun bezet. De Stengbladen zyn onverdeeld. De Kelk is van onderen zeer Haairig, agtbla- dig , omgekromd , van langte als de Bloem, die witachtig is van Kleur met een blaauwach. tigen Rand. Zes groote Blommetjes, die twee Lippen hebben, maaken de Straal uit. Die van ’t midden zyn regelmaatig in vyven ver- deeld (19) Scabiafa Corollulis quinquefidis , Fol. pinnatis &c. Scabiofa Orient, Argentea Fol, infer. incifis. TOURNF, Cor. 34. Afterocephalus perennis Argenteus laciniatus , Caule te- nui Eburneo. VAlLLe AC. 1722. p. 244. R. Lugdb. Ne 130 Pa 190. ile DEEL, VII, STUKe 856 VriERMANNIGE KRUIDEN IV. deeld en ruig van buiten. Zy ‘hebben witce EE Meeldraadjes, Dit Kruid is door T ourNe- Hoorp. FoRT în de Levant gevonden en wordt Ar. STUK. _gerocephalus getyteld door VAiLLANT, die wd het een blyvend Gewas noemt, dat Zilverkleu- | rig is en Snipperbladig , met een dunne ‘Yvoore achtige Steng. Dat Woord is, in navolging van hem , door den Heer HALLEER ook tot een Geflagtnaam gebruikt. Hetzelve |fchynt ook aan de Kaap te groeijen (*): | Ex. (20) Schurftkruid oet wyfdeelige Straalende Fie kn | Blommetjes , de Bladen Eyrond Lancet- Verhard, vormig witgeknaagd, van onderen getand en een ftyve Steng. Een Afrikaanfe Soort, die de Steng ftyf, een Voet hoog en Haairigs de Bladen ongefteeld , een Span lang, Wollig en groen heeft, De Steng is gegaffeld, en brengt uit de eerfte mik Bloemfteeltjes voert, die zeer lang zyn, heb- bende een tienbladigen, korten, geenszins ge- fchubden Kelk, De Bloem is bleekblaauw, ge- {lraald , langer dan de Kelk , met Borftelige Kafjes en langwerpige Zaaden , die agt Sleu- ven hebben. Lr (er) Schurftkruid met vyfdeelige gelyke Blom- fAfricarâs Afcikaanse | Mei (*) Zie N L. Burm. Fl, Cap. Prodrom, p. 4e (zo; Scabiofa Coro!l. quinquef. Rad. &c, Mant, 196. (21) Scabiefa Coroll. quinquef, zqualibus &c. H. Clif. zr, B. Lugdb. 189, Ne 7. Scabiofa Aft, Frutescens, HERM, Parad, Te A OE PRA N BR TK tof _metjes, enkelde ingefneeden Bladen, enee- IV. ne Heefterachtige Steng. | AE Hoorps Deeze, welke de voorige zeer naby komt ; srux, voert wegens de afkomst den bynaam. Zy Manage heet de Afrikaanfe Heefterachtige Scabio/a by HERMANNUS, die ze afbeeldt, Als eene Verfcheidenheid wordt hier , onder anderen, ook de kleine Heefterachtige Ethiopifche van BREYN, met Wollige Bladen, thuis gebragt. De Heer N. L. BURMANNUS tekent aan , dat deeze Soort dikwils in grootte van een half Voet tot anderhalve Vadem , ’t welk negen Voeten is , als ook door de figuur der Bladen en Kleur der Bloemen, veríchilt, (22) Schurftkruid met vyfdeelige Straalende XXL. Scabiofa í Blommetjes, byna zonder Steng ; de Bla- pumila. den zeer Haairig ; de Wortelbladen Lier- achtig 5 de Stengbladen gevind en inge- fneeden. Deeze, door welgemelden Hoogleeraar eerst voorgefteld , ook van de Kaap afkomftig , is een geheel Wollig Kruidje , byna zonder eeni- ge Steng. Zyn Ed. tekent aan, dat het maar een Span hoog zy, hebbende de onderíte Bla- den T. 219. B, Scab, Frut, maxima Aft. Jbid, p. 220, op, Scab. Afr. Frut, maxima &c. BOERH. Lugdb. Ie p. 128. à, Scab. minor Ethiop. Frutesc. BREYN Jc. 53. T. 26. BURMe fl, Cap, Prodr. p. 4. BERG. Cap. 32. (22) Scahiofa Coroll. quinquef, Radiantibus &zc, Mant, 195, KL. DEEL, VII, STUKe Kleine 252 — VIERMANNIGE KRUIDEN) IV. den rondachtig en gekarteld, de bovenften in- Aspe fneedig Vinswyze verdeeld; met eenen Houti- Hoorp- gen Vezeligen Wortel. STUK: sr xxur. _ (23) Schurftkruid met vyfdeelige Blommetjes ; Dief de Bladen Lancetvormig „ byna effenran- Kandiafch. dig ; de Steng Heefterachtig. Op ’t Eiland Kandia , in de Middellandfche Zee , en de nabuurigen , groeit volgens den Ridder deeze Soort, die Heefterachtige Aftero- cephalus , met Violetten Bladen, door VaArr- LANT, getyteld wordt. ToURNEFoRT hadt ‘er de Bladen van Auriculaas aan gegeven. Hier wordt het Gefternde Schurftkruid met onver- deelde Bladen, van BAUHINUSs, door Mao: RISON afgebeeld, ook t’huis gebragt. Het fchynen nogthans wel verfchilleude Soorten te zyn, volgens ’ gene ik befluit uit twee zoda- nige Gewasfen, die zig in de Hortus Medicus alhier bevinden, beiden Heetfterachtig. De ee- ne heeft de Bladen byna als die der Violetten en komt ’er in Gewas ook taamelyk mede over- een. De andere heeft de Bladen veel fmaller en byna Liniaal: de Bloemen zyn zeer lang geftecld , en maaken wel een fierlyke vertoo- ning, (23) Scahiofua Coroll. quïinquefidis gece H. Cliff, 31. Re Lugdb 189. N. 3%. Scab, ftellata , Folio non dsfe&o, C‚ B. Pin. 271 Morts. Hift. III. S. 6. T. 15. f. 31. g Scabiofa Cret. Frut. Auricule Urfi folio. TOURNE. Cor. 34. Afteroe ceph, Frutescens Leucoiji folio, VAILL, AC, 1732 P. 2474 T E Tr RAND RI A; 253 ping ‚ door haare breede Straalblommetjes : EM doch de Kelk is veel korter dan de Bloem en GEN geeft daar aan dus die Gefternde figuur niet , Hoorpe zo blykbaar in de Afbeelding der Scabiefa pe-STUE- regrina by Loser, welke C, Bauninus ger op de Gefternde met onverdeelde Bladen heeft aangehaald. De Bladen zyn in deeze beiden geheel onverdeeld, Zy worden voor Kaapfche gehouden. (24) Schurftkruid met vyfdeelige Straalende Xx1v. Blommetjes , Liniaal-Lancetvormige effen. lich _ randige Bladen en een Kruidige Steng. ee Deeze , die de Bladen als Gras en gia kleurig heeft, is door ScHrucHzER in de Swit- zerfche Alpen, by ’t Meir van Locarno , waar- genomen. Zy valt ook hooger op in de Ge- bergten van Trente en by de Yzermynen van Stirie, volgens CAMERA RI1iUs. Ook groeit zy op den Somma-Berg by Vicenza volgens BA u= HiNuss die diet Kruid afbeeldt , ’t welk nu hooger dan laager voorkomt, hebbende de Bloe- men blaauw , en fomtyds Vleefchkleurig : de Bladen met een Zilverkleurig Dons, doch ook wel glad, Zy gelyken zeer naar Gras-Blaadjes en (24) Scabiofa Coroll. quinquef, Radiantibus Bec. Am. Acad. IV. p. 267. Scab. Argentea angustifolia, C. B, Pin, 270. Prodr. p. T. 127. Scab, Graminea Argentea J B Hij, IIL pe 12: Afteroceph. Argenteus Graminifolins. VAL, 45. 2722. Pe 248. HALL: Helv. 669% El, DEEL) Vl, STUK 254 VIERMANNIGE KRUIDEN, _ IV. en zyn famengegroeid om de Steng , die zig Aenrs dikwils Boomachtig vertoont, a (25) Schurftkruid met vyfdeelige Srraalende KXV. Blommetjes , die alle de Slippen in drieën Ki aA gedeeld hebben; de Bladen onverdeeld en Joodfcha dets of wat getand; de bovenften aan den Voet Vindèelig. Deeze, in Paleftina door HassErQursT waart- genomen , heeft een ronde Steng van een Voet hoog; de Bladen zyn Haairig ; de Bloemfteelen zeer lang, de Bloemen wit ‚en geftraald, van langte als de Kelk: de Blommetjes maaken , door hunne verdeelingen , een zeer fraaije Straal uit. De Vrugten komen volftrekt met die van het Ge- fternde Schurftkruid overeen, | xxvi. (26) Schurftkruid met wyfdeelige Straalende Pce Blommetjes , die langer dan de Kelk zjn, | de Bladen tweevinnig Liniaal. Op Rotfen , in eene Provincie van Siberie;, vondt GMELIN deeze Soort , die Wollige Stengen van een Voet heeft, met zeer weini- ge of geene Takken. De Bloemen zyn wit, het Zaad ook als in het Gefternde Schurftkruid hier voor. | | | en C25) Scabiefa Goroll, quinguef, Rad. &c, Mant. 37. JACQ- Hort. T. 96. ki (26) Scabinfa Coroll. quinquef. Rad. &c. Mant, 37. T. 38. f, 1, Scab, Coroll, quinquefidie &c, GMEL. Sib, IL pe 2 54e Tie TRAIN BRIE As ass (27) Schurftkruid met wyfdeelige Straalende _1V3 Blommetjes „ de Wortelbladen Vinswyze hein verdeeld „ de Stengbladen rine En GAN Hoorps den Woet gehaaird. | STUK. KKVII. k a Scabiofg Door den zelfden Hoogleeraar is deeze be- orana, fchreeven en afgebeeld , die in open Velden Fartacifch. van de Ukraine groeit en Fakkige Stengen heeft van anderhalf k Elle hoog. (28) Schurftkruid met vyfdeelige Straalende xxvunr; Blommetjes, en tweevinnige Liniaale Bladen, pe Geelbloes Een wonderlyke verfcheidenheid heeft in demig. Bladen van dit Gewas plaats, die op een ge- heele Plaat door den Heer JAcQUIN is afgee beeld, en waar uit blykt, dat hetzelve daar aan piet ligt te onderfcheiden is van de mede-Soor- ten, maat wel door de Geftalte en de Zwavel- geele Kleur der Bloemen. De Steng is rond, aan de Bladen dikwils paarfch , en regtopftaan= de, van één tot drie Voeten hoog, Het eigen Kelkje heeft van binnen vyf Borfteltjes, op het Vrugtbeginzel, dateen Eyrond Zaad wordt , met een Vliezigen tand gekroond. | (29) (27) Scabiofa Coroll. quinquef. Rad. 8&ec. Scabiofa Fol. planis Carnofis , inferioribus pinnatis, Rameis integertimis lie mearibus. GMEL, Sibe 213. Te 87, (23) Scabiofa Coroll. quinquef. Rad, &c. Scab. angustifo- lia alba altera, C. B. Pin. 270. BARR. Jeon. 770. f‚, 2e JACGe ÖP/. III. p. 20. T. 73, 74: GOUAN, ddonsp. 63. MORIS, Hlijk, IL. p. 48. S. 9. T. 13e É. 23e ik DEEL, VII, SXUe 256 VIERMANNIGE KRUIDEN, IV, (29) Schurftkruid met vyfdeelige ongelyke Blom- ae metjes, een Kruidige regtopftaande Steng , Hoorp« de Bladen Vinswyze verdeeld, de Zaaden STUK, gebaard met een Pluimachtig Pluis. _ XXIX. Beba Onder den naam van Krerifche Scabiofa, wiet appofu, À : é 5 Gepluisd, Hoofdje zig als Pluis vertoont, is deeze voor- gefteld daor TourNerForT. Men vindtze in de Akademie-Tuinen. De Steng is Draadach- tig dun, zo wel als de Bloemfteelen, die lang zyn: de Kelk veelbladig, uit Eyronde lang ge- fpitfte Blaadjes beftaande, Dezelve is eenigere maate Wollig , zo wel als de Bloemfteelen, Het is een Jaarlyks of Zaay-Gewas. XXX. (30) Schurftkruid met vyfdeelige Blommetjes, Pieroce een Heefterachtige leggende Steng, ruige Zn k Ee 1E Gederhoef: gefnipperde Bladen. en een Pluimacntig 8e Pluis. Deeze heeft haar bynaam van Pterocephalus, dat is Vederhoofd , gelyk de vermaarde VAIL- LAN T een Geflagt beftempelde , dat Bloemen als het Schurftkruid , doch de Zaadhuisjes met een foort van Veettjes gekroond hadt. De Steng verheft zig naauwlyks boven den Grond en (29) Scabiofe Coroll. quinquef, inzqualibus &c, R. Lugdh. 389, Ne, 12. Scabiofa Cretica Capitulo Pappos mentiente, TOURNE. Cor. 34. BOERH. Zugdb, Ie p. 1300 (30) Scabio/a Coroll. quinquefidis, Caule Fruticofo pro- cumbente, &c. Prerocephalus perennis humilis laciniatus êr imcanuse VAILL. ACZ» 17220 Pe 1344 NER js en pane EEE NEE MDT ef * jm 5 need / DE TT Oe Ter Tt R-ÀA,N-D: RT A 239 en heeft zeer korte eenbloemige Takjes, doch iv, de Bloemen zyn vry groot en de Bladen gelyken * ÄrDEEL, paar die van ’t Herders-Tafch Kruid, De Groei- Hope plaats fchynt in Griekenland te zyn, STUK. | Monog je AAD VA OR T.L Ae aide Dit Geflagt heeft een gemeenen enkelden , langwerpigen Kelk; het eigen Kelkje van ieder Blommetje is ook enkeld en boven het Vrugt- beginzel geplaatst. De Blommetjes zyn onre- gelmaatig verdeeld. De Stoel is naakt en vlak, De Zaaden zyn ruig getopt. Vier Soorten komen ’er in voor, als volgt. (1) Knaútia met ingefneeden Bladen en vyf Blommêtjes , die langer dan de Kelk zjn. radi e Orientaaie Een Jaarlyks Zaay-Gewas, in de Openbaare (che. „Kruidhoven bekend, welk VArïrLLANT Orien- taalfche Scakiofa met Bloemen als Anjelieren, -getyteld hadt , maakte deeze Soort uit, waar BOERHAAVE den naam van Lyehni-Scabiofa, als tusfchen die beiden middelflagtig , aan hadt gegeven. De Bladen zyn in ’t midden van de Steng gevind , de ‘overigen alleenlyk aan de kan- ten (1) Fenautia Fol. incifis , Corollalis quinië Calyce longió- tribus. Syst. Nar, XII. Gen. 116. p. 114. Vege. Xl. PD. 123e Mant, 329. H. Cliff. 32. H. Upf. 27. R. Lugdh. 190, Lyche mi-Scabiofa Flore rubro annua, BoErn. Lugh, p. *31: Sca. biefa Orientalis Caryophylli Flore, VAL, ACF, 1722: Ps; â4ds R Il. DEEL, VII, Sttuws; / 288 ViRRMÁNNIGE KRUIDEN. IV. ‘ten Zaagswyze ‘getand, De Kelk is byna tien- wait in bladig, Cylindrifch en beftaat uit fmalle Blaad- ess: jes. De Bloemen zyn met vyf Blommêtjes ge- STöSe, … ftraald. / U. (2) Knautia met de bovenfte Bladen Lancetvor- Knastia . ; jk } Bhort. mig effenrandig en tien Blommetjes zo lang Levante fche, Dit is een tweejdarig Gewas, de Steng cen ‘Vinger dik , twee Voeten hoogen ruig hebbende; in geftalte dk gewoone Vidletten of Tuin-Vio= lieren. De Bladen zyn Lancetvormig, Zaags- wyze getand, Haairig. ruuw, de bovenften efe fenrandig, een Span. lang. Het heeft-de Kel- ken Rolsendachia. uit agt of tien Lancetvore mige Blaadjes, die aan de Punt Elsachtig zyn’, beftaande : de Blommetjes in vieren ongelyk verdeeld, paarfchachtig; met paarfche Meel. knopjes , de Draadjes en Stampers wit. De Zaaden hebben: een Kroontje van vyftien Tand- jes. Veel overeenkomst heeft deeze mét de voorgaande. ToURNEFORT noemt haar Orien- taalfche Haairige Scabiofa met een aangenaam roode Bloem en eene fraaije langwerpige Vrugt, pl.xxxIX, „De Ridder tekent nog nader ten opzigt van deeze aan, dat zy van de Orientaalfche ver- | fchilt (2) Krastia Fol. fuperioribus Lancealatis integerrimis, Co- „roll. denis Calyce,zqualibus, Scabiofa Orientalis gee, Tar. Pis. 153. T. 48. Scabiofa Oriencalis villofa, Flore fuaveru= bente, TOURNF. Cor. 55. TE TRA N D*E 1 As 259 fchilt door de Bladen onverdeeld , géen vyf WV. maar tien Blommetjes en dezelven niet langer Lg dan de Kelk te hebben, Weetende, dat zig Hoorp. het Zaaigewas der Knautia alhier in de Hortus ST?E- Medicus bevondt , verheugde my , om van dat „5e, nar Kruid , daar nog geen goede Afbeelding van gegeven wás,eene te kunnen mededeelen ; doch, hetzelve naauwkeurig befchouwende; ontdekte jk, dat het, volgens de opgegevene bepaalin- gen „de Orientaalfche , daar het echter voor gehouden werdt, niet kon zyn, en wel nadert kwam’ aan deeze Levantfche of uit Klein Afie; maar nogthans ook daar van verfchilde. Te meer oordeelde ik derhalve de Afbeelding dien: ftig, gelyk dezelve hier op Plaat XXXIX- voorgefteld wordt. Het hade aldaar, in dit Sayzoen, de hoogte van omtrent vier Voeten, en maakte uit veele Zaaden een Plant van aänmerkelyke dikte, aán den Wortel, op den Grond, eenige Bladen hebbende ‚ die zodanig ingefneeden waren , als ser een voorkomt by Letter A, doch daar bo. ven waren zy zonder Infnydingen, Zaagswyze getand’, als B; die aan de Stengen wierden op-= waards allengs Ímaller, Lancetvormig en ef- fenrandig 3 zynde geheel boven byna Liniaal ‘of overal even breed; gelyk men dit ziet aan het Topftengetje C. Voorts heb ik daar in op- gemerkt, dat doorgaans drie Bloemfteeltjes by elkander voortkomen , die in langte verfchil den, De-Stengen:en Steeltjes „ als ook: de R 2 Bla Ie DESke VIJ, STUKe 260 VLERMANNKIGE KRuUIDER,. IV. Bladen, zyn bleek groen en bekleed met eene ah sia zagte witte Wolligheid, De Bloemen hebbea Hioörbe een Kelk, die uit negen fpitfe, ruige Blaadjes STUK. _ beftaat, en de Blommetjes, daar in vervat, zyn HE 10) ganmerkelyk langer dan de Kelk , gelyk. uit de ‚Afbeelding blykt, ’t Getal van negen Blaadjes vond ik beftendig in alle, die door my onder- zogt zyn, nimmer agt of tien. De Blommetjes maaken een Krans uit, die doorgaans ook be- ftaat uit negen, waar van zeven zodanig zyn, als ’er een by D, eens zo lang als Natuurlyk , vertoond is; zynde naamelyk in vieren gedeeld; waar van de buitenfte Lip uitermaate groot, de binnenfte zeer klein is, en de twee zydelingfe middelmaatig: doch twee van de Straalblomme- tjes hebben de buiten-Lip veel fnaller en in ’ midden van de Bloem bevinden zig gemeenlyk twee Blommetjes, die egaal in vieren gedeeld zyn, als E. Alle deeze Blommetjes hebben den Styl aanmerkelyk uitfteekende ‚ en vier Meel- draadjes „gedekt door groote langwerpige Meel- knopjes „ met groote Bolletjes van Barnfteen- kleurig Stuifmeel beladen. De Kleur der Straal- blommetjes is bleek Vleefchkleurig paarfch, die der Meelknopjes Violet. De Draadjes en Sty- len zyn witachtig. Op den bodem vanden Kelk vertoonen zig de Vrugtbeginzels, die ieder met een Kelkje, dat een Wollig randje heeft, ge- kroond zyn, doch in grootte aanmerkelyk ver- fchillen. vn Indien men deeze befchry ving vergelykt ‚ met | de î T | T RA ND Ri A 261 de omftandige bepaaling, welke de Groote IV, BoernHAave van zyn Geflagt der Lychni-Sca- “*pEELe. biofa geeft , zo zal men dezelve, wat het ge- aus: tal der Blommetjes aangaat, grootelyks bevin- TUE den te verfchillen , maar derzelver figuur en, zn onderfcheiding is overeenkomftig. Misfchien is dit Kruid door de Kweeking eenigszins ver= anderd. Immers moet de Eigeníchap , van Eén of tweejaarig te zyn , voor weezentlyker aangezien worden , dan het getal der Blomme- tjes , derzelver langte en de verdeeling van het Blader-Loof, (3) Knautia met effenrandige Bladen, zesbla- ik dige Kelken en gepluisde Zaaden, Pile Joodíche, Deeze, in Paleftina door HasserQuisT ge- vonden, is een Jaarlvks Zaaigewas. Zy heeft de Steng regtopftaande, rond, naauwlyks een Voet hoog: de Bladen zyn Lancetvormig : de Bloemfteelen enkeld en zeer lang, regt , onge- bladerd: de Kelk beftaat uit zes Lancetvormi- ge gefpitfte Blaadjes : de Bloem gelykt zeer naar die van ’t Schurftkruid : het Zaad heeft agt Haairige Straalen. (4) Knautia met de bovenfte Bladen gevind , vr. de Kelken biennis » de Zaaden en beren ende, (3) Krautia Fol. integris , Calycibus hexaphyllis, Semi nibus pappofis. Mant. 197, ___{4) Knautia Fol. fuperioribus pinnatis „ Calycibus deca- pbyllis, Seminibus pappolis. hap 197. IL, DEEL. VII, STUK, Iv, 269 ViERMANNIGE KRUIDEN. „Een gearmde Steng van anderhalven Voet AFDEEL. heeft deeze, die mede in ’t Ooften valt; wer= Hoorp- fchillende voor ’t overige weinig, van; de- voors STUK. gaande. Zy komt het Gepluisde Schurftkruid vig T. zeer naby. | AE kl ON TR Dit Geflagt heeft een gemeenen Kelk „ die langwerpig is , bevattende drie onregelmaatige Blommetjes wier Vrugtbeginzel naakte Zaa- den uitlevert, op een naakten Stoel geplaatste De vlytige Kruidkenner LorrLing heeft aan. de Vaste Kust van Zuid-Amerika twee Soor- ten hier van waargenomen ; naamelyk enn (Ii) Allionia met Hartvormige Bladen en vyf- Eng deelige Kelken, ô Niolette, Deeze heeft een Kruidige flappe Steng, met gepaarde Hartvormige Bladen ‚de onderften lang gefteeld en de Bloemen in Pluimen, taa-- melyk groot , van eene blaauwachtig paarfche of Violette Kleur, ’t Gewas wordt by de In- gezetenen van Cumana fasminublo genoemd. u. (e) Allionia met fcheef Eyronde Bladen en vie ola driebladige Kelken, tige. | Deeze (1) Allionia Fol. cordatis , Calycihns quinquefidis. Syse. Nat. XII. Gen. 117. pe Iig. Weg, Xill. p. 123. LOEFL. tin. 181. (z) Alfionia Fol, obligue ovatis er reiis triphyllis Wede. Has LOEFIN din, 130. TE T RIA NDR IG. 263 ae ‚ welke de gedagte Kruidkenner We- IV, delia getyteld hede, verfchilt inzonderheid Arperkn _ van de voorgaande, soort „en van alle de ge- Hoorns pen, welke Vergaarde Bloemen hebben, doorSTUX- een driebladigen Kelk met drie Bloemen daar, Monas in vervat. ’t Gewas beftaat uit veele ver fpreide, ruigachtige Stengen, van Leedjes fa- _mengefteld, Alom ‘kwam hetzelve hem, in Zandige Bosfchen van het Landfchap Cumana, geduurende den Regentyd voor, HEDvorT Is Gehoorkruid. Dit Geflagt heeft de Bloem eenbladig, Trech- terachtig; een vierdeeligen Kelk; een tweehok- kig of dubbeld Zaadhuisje , dat aan de punt gaapt. Drie Soorten, allen Oostindifche , komen ’er in voor, als (1) Gehoorkruid met Lancetvormige gefteelde —_ 1. Hedyetis Bladen , de Bloemtrosfen aan ’t end als pos ns uit Kroontjes famengefteld, f EEn chtig. Onder de Ceylonfche Planten geeft de Heer TJ. BurMANNus de Afbeelding van deeze Soort, welke door HERMANNUs een Boom met Dui- zend- (1) Hedyotis Foliis Lanceolatis petiolatis &c. Syst. Nat, Kil, Gen. 118. p. 115. Weg. XIIL, p. 124, Fl. Zeyl. 53, Am. Acad, 1. p‚ 392. Valerianeila Fol, nervofis acutis &c. BURM. Zeyl, 227, T. 107. id | ) RA Ile DEELe VI, STUK 264 VIERMANNIGE KRUIDEN, WV: _zendfchoon-Bladen genoemd was. Het Gewas, Ardjal inderdaad, komt zeer daar mede overeen. Ge- Hoorn. zegde Hoogleeraar noemde het een alerianela STUK, Jg, met fpitfe fterk geribde Bladen; de Blom- metjes, op de, toppen der Stengen, als Kroon- tjeswyze (*). . … ‘ (2) Gehoorkruid met Lancetvormig Eyronde dyoti | tp Bladen en gekranfte Bloemen, ia. Moerasfig. Door den zelfden BoRMANNus is dit Kruid afgebeeld en befchreeven onder den naam van Valerianella der Moerasfen , met geribde lange werpige Bladen, de Blommetjes aan de Knoo- pen der Stengen in de Oxels der Bladen ver- gaderd. Wegens het Zaadhuisje fchynt deeze, zo wel als de voorgaande , tot de Valerianel= laas betrokken te zyn. HERMANNUS noemde ze Breedbladig, Ceylonfch, Pulegium , dat in ’ Water groeit, zonder Reuk. De Geftalte deedt haar derhalve zo zeer niet van de Kruifemunt werfchillen, of men hieldt ze voor een Soort daar van , wanneer zy voorgefteld werdt als een (*) Floseysis in Caslium fummo guaft gmbellatis heeft de \_Peer J. BURMANNUS. ’t Is zonderling , hoe en om wat reden zuïks overal veranderd zy in inwolucratiss (2) Hedyotis Fol. Lanceolato-ovatis „ Flor, verticillatis,. Fl. Zeyl. 64. Mat. Med, 47. Am. Acad, 1. p. 391. Valeria- nella Paluftris , Foliis Nervofis oblongis &c. Burm. Zeyl. 227. T, ro8. f. 1. Alfneaffinis Planta Indiea Flore candido, Covmv. Muriguti. Hort. Mal. X, p. 63. T. 32. Mentha Zeye loniea aquatica inodora latifolia. HERM. Zeyl. 35, Aural. gia, DAL, Pharm, 160. TE TR AN D R 1 A, ‘265 een Geneesmiddel tegen de Doofheid , onder IV, den naam van Auricularia, De Engelfchen „NDE hebben het, om die reden, Earwort, de Duit- Hoorne fchers Ohrenpflantze , geheten. Hoe weinig'Tut. zekerheid men ook daar van heeft, en hoe on-,„$- waarfchynlyk dit Kruid voor een algemeen Mid- del, tegen de Doofheid , te houden zy, voert doch het geheele Geflagt daar van den naam: want Hedyotis, een Grieksch woord, betekent iets dat het Gehoor of de Ooren ftreelt, (3) Gehoorkruid met Liniaal Lancetvormige ur, Bladen, een Kruidige gegaffelde Stene en An dubbelde Bloemfteeltjes. Kruidig, Dit Kruid, ook op Ceylon groeijende, heeft de Steng maar éen half Voet hoog; de Bladen ongeaderd en naauwlyks gefteeld ; twee Bloem- fteeltjes ieder met eene Bloem, in elke mik der Takjes. De Bloem'is Trechterachtig , waar door het van de Oldenlandiaas verfchilt. WREE R M A COC E. ‘Tandzaader, Kene eenbladige Trechterachtige Bloem en eene gekroonde Vrugt, van tweetandige Zaa- den, maaken de byzondere Kenmerken van dit Geflagt uit, Het is door DirrLENius, wegens de Doorn- ach- (3) Hedyotis Fol, lineari-lanceolatis , Caule Herbaceo die chotomv, Pedanculis geminis. Fl, Zeyl, 65. R 5 il, DEEL. VIJL, STUK, 966 VIERMANNIGE KRUIDEN, IVe achtige Tandjes der Zaaden, dus getyteld en en bevat de volgende zes , meest Westindifche Hoorp Soorten. STUKe | I (1) Tandzaader die glad is, met Liniaate Bla- pr den, ingeflooten Moeldraadjes en gekran- Dunnere, fte Bloemen. Om dat de Bloemlfansies dunner zyn, dan jn de volgende Soort, voert het dien bynaam: want door het Loof zyn die Kruiden zo weinig onderfcheiden , dat de Hoogleeraar A. van RovEN dezelve als eene Verfcheidenheid aanmerkte. Het Zaad , nogthans , was in deeze met vier getande Hoerntjes voorzien, zo DILLENIUS meldt, zeggende, dat het in de Elthamfche Tuin van een tot twee Voeten hoog wierdt, zynde een Gewas, dat jaarlyks gezaaid moet worden ; en hier te lande rvp Zaad voortbrengt. Het is uit Noord-Amerika en wel uit de Provincie van Karolina, afkomftig. Dergelyk Kruid groeit cok in Oostindie, in. (2) Tandzaader die glad is met Lancetvormige Ae Bladen en Kogelronde Bloemkransjes. dâ. Kogelron- l In de, (29 Spermacoce glabra Fol. linearibus , Staminibus inclu- fis, Fioribus verticillatis, Syst. Nat. Xi. Gen. 119. P: IIS eze XIII. pe 124, Sp@rm. Vertic. tennioribus, DiLr. Elth, 370. Te 277s f. 359. Sperm, annuum &c, LOEFLs Jrin. ze2. R. Zugdb. 258. Anonymos Americana Fol. Parietarie fcabris, PLUK. dim, 33. Te 136. f. 4 BURM. Fl, Ind, FP. 23e (2) Soermasose glabra, Fol, danae? Verticil lis globo- fise ï F Er Pour AsiNeD: Rel:E, 267» In deeze zyn „ volgens den zelfden Autheur, IV, de Bladen fmaller dan in de andere, en gelyken AFDEEL, veel naar die van Hyfep of van Kun . fchynende zoorp. dit Kruid ook de Hyfopbladige Jamaikafche Sca-TUK. biofate zyn van PruxeneT, en het Heefter-, ars achtig opgeregt Pulegium, met zeer digte Krans. jes, van SLCOANE, Men wil dat de Groeiplaats ook in Afrika zy. De Kogelronde Kransjes ko- men in hetzelve insgelyks gefteeld voor. Het groeit zelden meer dan cen Voet hoog. Deeze valt ook in Oostindie, (3) Tandzaader die ruuw is , met langwerpi- IE Spermacgce ge Bladen, de bovenften viervoudig , desirra, Bloemen gekranst. ige. De Steng is vierhoekig , met fpitfe kanten; die nederwaards gcehaaird zyn, voorts glad, zeer Takkig en ftyf. De Bladen zyn ovaal, geftreept ; ruuw , doch niet Haairig : de Bloemen wit , Pyp- achtig, zydelings: de Meeldraadjes langer dan de Keel, met Violette Knopjes, Op Jämaika is deeze Soort waargenomen. | (4) fis. Sperm, Vert, globofis. Dirx. Elth. f. 358, H. Clif. 33, Scabiofa Jamaicenfis Hysfopifolia. P&vg. Alm, 336, Te s8. £f. 6? Pulezium Fruticofum ere@&um, Vert. denfstimis, SLOAN. Fax. 64. Hi. I. p. 170 ? Burm. Fl Ind. p. 33. (3) Spermacoce fcabra, Fol. oblong:s, fummis quaternis, Floribus verticillatis, Sperm. ereta fubhirfura, Fol, oblone gis, fuperioribus approximatis, BROWN. Jam. 141e 1. DEEL. VIL, STUKe 268 VIERMANNIGE KRUIDEN. IV. (4) Tandzaader die ftekelig is, met ftomp Ey mie _ ronde fcheeve Bladen. Hoorp« f | sro Deeze, op Ceylon groeijende, is door den iy-__Hoogleeraar J. BURMANNUs , onder den naam bet van Galeopfis, in Afbeelding gebragt. *t Gee Stekelige. was heeft verfpreide , Kruidige Stengetjes, die ftekelig zyn, en ruuwe Bladen, een weinig gee fteeld, De Bloemen zyn by Kransjes geplaatst, Klokvormig en grooter dan in de andere Soor. ten, Daar op volgen ronde Zaadjes, die in een viertandig Huisje beflooten zyn. en (5) Tandzaader met leggende Stengetjes, Li- POCUNZ Bens. niaale Bladen en zydelingfe Trosjes die ge- Leggende. fteeld zjn. Deeze, in Indie huisvestende , heeft Kruidi- ge , hoekige , flappe verfpreide Stengetjes en ongebladerde Bloemfteeltjes zydelings, met Kroontjes van Bloemen, die een veelbladig Om- windzeltje hebben, en nicteednin Meeldraad- jes, langer dan het Bloempje, vi. (6) Tandzaader die Heefterachtig is ‚ hebben- Spinofd, 3 E Gedoorn- e de (4) Spermacsce hispida , Fal. obovatis obliquatis. Aant, sss. Fl. Zeyl. 62. Galeopfis Zeyl. Fol. oblongo , Fl. albo, BuRM. Zeyl. 163. Te 20. fs 3e BURM. Fl, Ind, p. 33, MURB. Comm, Gott. nou. T. Ille p. 77 Te Se {s) Spermacace procumbens Fol, linearibus, Corymbis lae teralibus pedunculatis. Sp. Plant, 1, p‚, 149. BURM. Pl, Ind. p. 33e (6) Spermacoct fuffxuticofa Fol, linearibus, Spinulis ciliatis. Sperm. TE TRA N D RI Â. 269 de Liniaale Blaadjes, met zeide oP IV, de kant, À AFDEEL. In Amerika was deeze door LoerLine ont- Hoorpe dekt, die Bladen als de Rosmaryn heeft, en Hain harde ftyve Stengen, welke van onderen Tak- nig, kig zyn. De Heer JacQqurin heeft een derge- lyk Gewas by de Havána gevonden, dat meer gedoornd was, en‚ dewyl hy de Vrugt of het Zaad daar van niet gezien hadt, heeft de Rid- der hetzelve uitgeflooten, Ook is door zyn Ed. van de Spermacoce Ocymeides, welke de Heer N. L. Bur MANNuUs als een nieuwe Soort op- geeft en afbeeldt, geen gewag gemaakt, DE ER A BIDET A: De Bloem is in dit Geflagt, even als in ’ voorgaande , eenbladig , Trechterachtig : het Zaadhuisje gekroond, doordien de Zaaden drie- tandig zyn. Het bevat drie Soorten, als volgt: (1) Sherardia met alle Bladen gekfanst , de nn; Bloemen aan 't end der Stengen. | bl Akkerige, Dit Sperm. fuffruticofum. LORFL. Itin, aor, Sperm. fpinofa, JAcQ. Amer. Hift. p. 21. (1) Sherardia Fol. omnibus verticillatis &c. Syst, Nat. XlÎ. Gen. 120. p 116, Veg Kille p. 125 DIL Gen. 96. He Cliff. Fl, Suec. 8e: R. Lugdh 257. HALL. Helv 45%, Ruec- la Arvenfis repens coeruea C. B. Pin, 334 Prodr. 145, Rie bia parva &c. Je B, Hil. II. pe 7190 1e DREL. Vik STUE) 630 _ VIERMANNIGE KRUIDEN. IV. Dit is een Europifch.Kruidje, dat in de Zuis AaDEEr delyke deelen niet alleen , maarsook in de Hoorp. Noordelyke groeit , beminnende de Koornlan- STUK. _ den. By Montpellier komt het overal voor! wie CY by Weenen in Ooftenryk tusfchen *t Koorn: zo ook in de Zuidelyke deelen van Sweeden en in Switzerland; Blaauwe kruipende Akker- Rnbeola heet het by C. BAuminus. Het heeft laage , Takkige, Stengetjes, die Plaggen maa- Ken: de Blaádjes zyn hard en fpits gepunt, vier of zes in een Kransje: de Bloemen niet blaauw, maar paarfch , zegt HALLERs de Zaa- den geel en ligt. ee 2) Sherardia met twee Kranj tegen Mauralis, tweg Bloemen over. _ Muurplan- Kies Deeze ‘komt in Italie en te Konftantinopo- “len op oude Muuren voor, zegt LiNNAUs, Men vindt het dus ook te Marfeille, en elders in Provence, ja in, Languedok op dorte drooge Bergachtige plaatfen. Het is, onder den naam van zeer- klein Gellium, met langwerpige Zaa- den, door BuxaAum. afgebeeld. In. gettalte kome het byoa met het voorgaande overeen ; zyn= mm (2) Sherardia Fol, Floralibus binis oppofitis binis Floribuss — Asperula verticillata luteola. C. B, Pin, 334s Aspe verticills ‘Muralis minima. Cor. Ecpbr. 302, T 300. Asper. minima, ALL. Nice 4. Galfium minimum , Sem, oblongis, BUxB. Cent. IL, p. 35 Te 30. £ 2e Gallium Fol. fenis lincaribus &ce GER, Prov, 227, ' Tor D RIACNGDR TI B at zynde ook een Jaarlyks stens s met lang- IV, werpige ftekelige Zaadhuisjes. Annis Ho (3) Sherardia met viervoudige gelyke Bladen er de Steng Heefterachtig. UI. 3 Sherardia Deeze, op ’t Eiland Ascenfion door OsBrcK De gevonden „ is een flevige , Takkige Heefter, de Bladen fmal Lancetvormig by vieren omde Steng geplaatst hebbende. De Bloemen komen gepaard en ongefteeld in de Oxelen voort: zynde in vieren gedeeld, Trechterachtig , wit , van langte als het Vrugtbeginzel, dat een tweee zaadige Vrugt wordt. Zy hebben vier Meel. knopjes. AsPERULA, Ruuwkruid, De Bloem ís hier , gelyk in de voorgaan- den , eenbladig Trechterachtig ; doch brengt twee ronde Zaadjes' voort. % Getal der Soorten , altemaal Europifche Planten is agt, als volgt. (1x) Ruuwkruid met agtvoudige Lancetvormige 1. Blaadjes , en een Bloembondeltjes. Sn 1 … Welries Niet Dal (3) Sterardia Fol, quaternis equalibus, Caule Fruticofo. (1) Asperula Fol. otonis Lanceolatis &c Syst, Nat. Xil, Gen. izie p. 116. Veg. XIII. p ras, Fl, Suec. 114. Mat. Med. 45e HALL. Helv. 457. R. Lupdb. 255. Asperula f. Ru beola montana odorata. C, B. Pin. 334. Aparine letifolia hue milior montana. TOURNE, Juf? ria, Asperula odorata Flore | _ albe, IT, DREL, VII, STU%e IV. 272 * VIERMANNIGE KRUIDEK. Niettegenftaande dit Geflagt van de ruuw: En heid zynen naam heeft, komt de eerfte Soort, Hoorp- hier, met uitermaate gladde Bladen voor, vol- STUK. Eenwy Uige, gens den Heer Gován. Weezentlyk héefe zy niets ruuws dan eén weinig ’t Zaad ; zegt Lo- BEL. ’t Gewäs ; evenwel , wordt Asperulá genoemd by verfcheide“Autheuren , en de Heer „HALLER zegt, dat de Blaadjes de Rib ende kanten ruigachtig hebben. Welriekende Asperu- la met witte Bloemen noemt DopoNaus het- Ld zelve, en Loper Asperula of Aspergula van ons Land: want het groeit, zegt hy, veel op ‚de Bofchachtige Heuvels van Artois , ’t welk behoord heeft tot de Spaanfche Nederlanden. In de Hoven van Vrankryk en Nederland , voegt hy ‘er by, wordt dit Kruid veel geplant om zynen goeden Reuk : weshalve bet ookde _Duitfchers Waldtmeifter noemen of Hertsfreydt ; als: het Hart verfterkende. De Sweeden, by wien het in verfcheide Bosfchen groeit, heeten het Myske-Madra en fommigen Myska. De Franfchen noemen het Muguet, als den Geur der Lelietjes van den Dale hebbende , zo Tour- NEFORT aanmerkt , die ’t zelve omftreeks Pa- tys vondt, en Breedbladige laage Berg-Aparine tytelt. Het groeit in Pommeren en zelfs by Dantzig. Omftreeks Weenen vondt de Heer Jac- albo. Dop, Pempt. 355. Asperulaaut Aspergula odorata nose tras. LOB. Jeon. 801. Kruidh. 977. GOUAN Aonsp.6s. JACQ, Vind, 25. WEIG, Pom Ruge 26e REIG, Ged, 57, OED. Dar. $6Ze 3 ÜoBrreRrNaDuks dea ej Jacquin het-overvloedig groeijen in Bergach- "IV, tige dorre Bosfchagiën. Arpzild De Steng is weinig. Takkig, regtopftdande, Bente van twee Duim tot-een Elle hoog , ómringd °TUE met Kransjes van-agt lange fpicfe Bladen , die, „even tegenftrydig met de meefte andere Planten , opwaards grooter worden. Uit het bovenfte Kransje komen drie vierbloemige; naakte , gee armde Bloemfteelen voort, met Trosjes van witte Bloemen , waar op rondachtig zwart Zaad volgt, in een ftekelig Huisje, 4 | Het Kruid bevat. veel Zuur en Olie. In de Geneeskunde is het bekend onder den naam van Matrifylya, en vermaard wegens zyne ope: nende kragt , wordende tegen de Geelzugt ; verftopte Stonden, Worgkeel, en tegen Won. den met Ontftecking , aangepreezen. Het Vas- te Zout, door Verbranding daar van bereid, munt uit in fcherpheid onder alle. Loogzouten ; zo de Heer GMELIN aantekent C). Op Wyn gezet, geeft het daar aan een liefiyken Smaak en zeer verkwikkende Geur: weshalve het dus in Duitfchland veel gebruikt wordt, (2) Ruuwkruid met zesvoudige Bladen en on- ii. 5 en Asperúld gefbeelde end-Bloemen die vergaard zyn, skrdij N= Akkerig, , (*) AB, Petiop. ToM. Ve ps 286, Vid, HÄLL, Helv, ute fupra, (2) Asperula Fol. fenis , Floe. fesfilibus &c. H. Upf, Cliff, Ec. R. Lugdb. 255. DALIB, Par, 47. Asperuls goerulea are 9 verk Il. DiEie VII, STUK, 374 — VIERMANNIGE KRUIDEN, IV. — Onder den naam van Blaauwe Waldmeifter is ht deeze , niettegenftaande zy geen den minften Hoorp-. Reuk heeft, by Doponausen Lorer ge- STUK. _boekftaafd. Zy groeit in Vrankryk , Vlaande- ve CY ven, Duitfchland, Engeland; doch in Sweden, ‚noch ook in onze Provinciën , fchynt zy mede „niet aangetroffen te zyn. De Bladen van dee- -ze zyn tuuw, en maaken Kransjes van zes of meer in getal, De Bloemen komen op ’t end der. Stengen „by clkander vergaard voor, tot Kroontjes „ die. met gehaairde Blaadjes Sters- wyze omringd zyn, De Kleur is blaauw en zy hebben een lang gefpleeten: Styl, | A ur. (3) Ruuwkruid. met viervoudige Lancetswys” Asperula DN En, Eyronde Bladenen gebondelde end-Bloemen. Turinfch. _ “ Deeze groeit op de Alpen van Switzerland , in Italie, als ook by Montpellier en elders, Van de Stad Turin, alwaar zy veel op deom- leggende Bergen voortkomt, heeft zy haaren bynaam. BAUHINUS noemtze vier- en breed- bladige kaale of ongehaairde Meekrappe. Zelfs zyn de Wortels ook rood’, en zouden’ insge= | | __lyks venfis. C. B. Pin. 334. Asp. coerulea, Dop, Pempt. 355. Lom. con. 801, Rubeola. HALL. Helv. 457, (3) Asperula Fol. quaternis &c. H. Clif, &c. R. Lugdbe 255. HALL. Helv. 457. GOUAN Monsp. 65. Rubia quadri- folia et latifolia levis, C, B. Pins 334. MORIS, Hifl. II. S. 9 T. 21. f. rt. Rubia minor quadrifolia atro- virens, BARR. Ze, 547. Craciata Alpina latifolia- levis, TOURNE, dafb, 115, T ‚x ET, A AN ‚9 ‚A T Â. 275. Jyks tot Verwftof gebruikt kunnen worden, zo. IV. de Heer Harren vastftelt. De Stengen, die °*iv. _ Vierkant zyn en regtopftaan „ worden , volgens Hoorps zyn Ed., een Voet ; doch volgens Loner “TUE van meer hoogte. De Bladen zyn als die van Nd Weegbree geribd , ongefteeld , in ’ kruis om de Steng geplaatst, de Bloemen wit ; met zware te uitfteekende Meeldraadjes. Aangaande de Bloemen van deeze Soott hadt men gemeend, dat in het Kroontje alle dezel. ven Mannelyk waren, met niet meer dan één Wyfijes Bloëmpje 3 doch thans is waargenomen, dat zy allen tweeflagtig zyn met een tweedeee ligen Styl, welke zelden tot zyne lahgte komt voor het verflenzeh van de Bloem, (4) Ruuwkruid met viervoudige langmerpige pe iv. zydelings omgeboogen , flompachtige , Haai- Za rige Bladen. Dladig. Op Kandia en in de Levant gtoeit deeze Soort, die een Takkige Heefterachtige Steng heeft, de Bladen ovaal; aan de Takken fmaller; inct Trosjes van weinige Bloempjes, die ruigachtig zyn, aan °t end, (5) Ruuwkruid met grmalke Bladen „ de ondèrs _ Vs Tinbtoriâs Jten Verwige (4) Asperwla Fol, quaternis oblongis &c. A5) Asperzla Fol. linearibus &ec. Fl. Sue, rts. GOVAN Monsp. 66. Gallium álb. etipetalum. MORIS Prei. 267. Dâe LIB. Paris. 49. Gall. album tertium, TABe Hifl. 433. Te z33 ft, | vit 9 3 Il. DEEL, Vil, STUK, 16 VIERMANNIGE KROIDEN: Von ften zes-, de middelften viervoudige , een Anaal ___ flappe Steng;s de meefte bloempjes indricën Hoorp-. gedeeld. STUK. ij Fenwy-. Op Steenige dorre Heuvelen van Attack: van Vrankryk en Siberie, is-dit een gemeen Ge- was, inzonderheid in Sweeden; alwaar men ’t in Gothland Wadra noemt , gebruikende de Wor: tels van deeze’of eene volgende Soort om de Wet rood te verwen; waar van de bynaam, vi. ____(6) Ruuwkruid met viervoudige mal Lancet- Asperula B nath. vormige Bladen, een ftaande Steng en de Bn Bloempjes meestal in drieën gedeeld. neelëh, AAT OUA SU Van de Groeiplaats heeft deeze den bynaams De. Stengen zyn maar een Span hoog; de Bloe- mer roôd. Kes | on. (7) nl met viervoudige Liniaale Bla- EME î den, de bovenften, gepaard: een opgeregte Mee | ‚ Steng en vierdeelige Bloemen. ige ’ -_Van'het‘geneezen der Keelziekte heeft deeze den bynaam, dien zy feeds te vooren bekomen hade. (6) Asperula Fol, duaternis gec, Rubia Cynanchica Saxati= 1is;.C. B. Piu, 333. Prodr. 146. BURSER X!X. 9. (7) Aspersla Fol, quaternis linearibus êec. R. Lugzdb, 25 5e SAUV. Monsp. 163. GOUAN Monsp. 66 GER, Prov. Z25e GARID. Aix, 413, Rubeola vulg. quadr:folia levis, TOURNF. Jnft. 130. Rubeola Fol, quarernis &c. HALL. Helw. 453. Kuis bia_ Cynanchica. C. B. Pin, 333. Gall, montan. latif cre, cistum Cor. Eephr. I, p.:297. fe Ie Gall album minus, TABERN. Hift. p. 433. f. 2e Tr Er Rs Ac ND. „RI „As 217, hadt; Dus noemt Bauninus dit Kruid Rubia Iv. Cynanchica ‚ doch by anderen heet hetzelve ArDEEL, Klein wit Walftroo, en Rubia Saxatilis by Ca- Hoorp- MERARIUS, door wien het op Steenige plaatfen ed | en aan fchraale Dyken, zo in Frankenland als nia, in- Thuringen , dikwils gevonden was. In de middelfte en Zuidelyke deelen van Europa komt het alom op derge!yke Gronden voor, In onze. Provinciën groeit het ock aan de kanten van Zandige Bouwlanden, zo by Haarlem, als by, Utrecht, Zwol en elders. _Ontelbaare , wierhoekige , Takkige- Stenge- tjes, van een Voet hoog, zegt de Heer H ar- LER „ maaken overb! yvende Plaggen. Vier, _ Blaadjes heeft het, och aan den oirfprong der Bloemdraagende Takjes maar twee , die lang, ftevig, fchraal en fpits zyn, De Bloemen ko- men in Takkige Kroontjes, Aan byna ongebla- derde Te akken voort, uit de Oxels der Bladen ; zynde natuurlyk Vleefchkleurig „ » met purpere Aderen getekend, ‚ ri & ‚ €8) Ruuwkruid met viervoudige ovaale ige VE “de gladachtige Bladen, driedeelig gegaffel.- Asperula Laevigara de Bloemfteeltjes en ruuwe Zaaden, —___Gladach- = tige Dee- (8) Asperula fa quat. ellipticis enerviis. &c. Syst, Nar, Veg. XIIL. Mant, 38. 330. Bocc. Sic. zo, Te 11. f‚ 5. Gai- dium rotundifolium. Sp. Plant. p. 156. Cruciata minor glae bra. BARR. Jeon. 323. Cruciata Lufitanica latif, glabra Florg albo. TOURNE.- Inf, 115, S-8 IL. DEEL, VII, STUK, Nash! , 278 VrERMANNIGE KRUIDEN, “Deeze , in Barbarie en Portugal gevonden, Arna heeft _opgeregte Stengetjés van een half Voet Hoorp-. STUKe Eenwys _ wige,. 1, Biodia Wirginica Virginie Che. hoog, die zig dan in‘Takken uitbreiden , met vier ovaale Blaadjes, die byna glad zyn; in % kruis bezet, Draadachtige Bloemfteelen komen uit de toppen der Stengen en Takjes voorts geevende ieder drie” Bloemfteeltjes uit ‚met _ witte Bloempjes , die geele Meelknopjes heb- ben, Het Zaad is, ryp Zynde, zwart en rim- pelig; doch niet ftekelig ,-ruuw bevonden.” „Drop ria, „Tweefprong. di In hik Geflagt is de Bloem widtroní een- bladig „ Trechterachtig „« doch, het Zaadhuisje tweehokkig en tweezaadig. “De eenigfte Soort (1) voert , wegens haare Graeiplaats, den naam. Zy komt in Virginie op Waterige plaatfen voort. Het is een leg- gend en kruipend Gewas, dat gladde Sappige roodachtige Stengen heeft , fmet twee finale ftyve Blaadjes aan ieder Knoóp, en daar geeft het, wederzyds, een. enkele Bloem uit ‚die. zig >als- in een Tweefprong vertoont; „zynde Pyp- achtig , in vier Slippen verdeeld, witsvan Kleur, Zy zit op een tweehokkige Vrugt , die in ie- der Hokje een enkeld hard Zaad bevat, naar. een Tarwegraan gelykende en gekroond, KNOXIA, 6) Digdia, Syst. Nat. XiL Gen. 122. Pa 1164 oge XIII Pe Hase He Cif. 493, GRON, Virg. 17e TE: TN AM DIR LL A, 279 KeleMoro ok! 1 Ab. | IV. | A PREZO, AN PVK edt ÂrperLs Dic, naar zekeren Engelfchman, die in de os voorgaande Eeuw van de Ceylonfche Planten srux. gefchreeven heeft, dus genoemd, heeft derge. „Homogye Iyke Bloem, maar het eene Blaadje van den "* Kelk is-grootert. en het brengt twee gefleufde Zaaden „voort.. De eenigfte Soort (1) , in Afbeelding ge. SVME, bragt door den Hoogleeraar N. L, BURMA N- Zhan Nus , is Wilde Indifche Lychnis van Her MA N- non Nus getyteld geweest. *t Is cen Kruid, dat il op rottige Boomftammen in dat Eiland brol! hebbende eenigermaate de geftalte van Lychnis. De Steng is een Voet lang , met Lancetvormi- ge Bladen , die gepaard zyn, en lange fmalle Aairen van verftrooide ongefteelde Bloemen : zo dat shet, in ’‚uiterlyk aanzien , naar een Soort van Eetenprys gelyke. ELP rel STO Ne Ed De naam van Hous ToN was te bekend in de Kruidkunde, om niet vereeuwigd te worden door den Ridder, die’er, derhälve , deezen Ge- flagtnaam van DEEL ble: voor een Virgi- Me mifch (1) Knoxia. Syst. Nat, XII. Gen. 123. p. 117. Weg. XIIL, pe 426. BuRM. Fl, Ind, p. 34. T. 13, f. 2. Veronica affie ais Indica tenuifolia. PLUK. Alm, 384. Te, 114. fe 2. Den- tellaria Zeylanica Flore minimo &c, RAy. App. 246, Lych- nis Indica fylvestris Hermanni. BURM, Zeyl. 144. S 4 Il. DEEL, VII, STUK, df 280 _VrERMANNIGE KRUIDEN, IV. nifch Kruid, dat de Bloemen als. vooren, maar Aaen tweebokkige. , tweezaadige Vrugt heeft, Hoorp. die boven den Kelk, welke viertandig is ‚groeit. STUK. Dit Geflagt is in twee Soorten onderfcheiden „ „als volgt. je E … — (2) Houftonia met Eyronde Wortelbladen , een hora famengeftelde Sang ‚ de eerfte Steelijes Blagawe. wweebloemig. Dit is een zeer klein Kruidje, dat in ’t Voor- jaar alom bloeijende voorkomt in Virginie en naar de Paronychia gelykt. Het. heeft twee Blaadjes aan ieder Knietje ; de Bloempjes zyn Trechterachtig , in vieren gedeeld en bleek ‚ blaauw. | 11, (2) Houftonia met Lancetvormig Eyronde Bla- Houflonia wpurea, den en endeling fe Bloemtrosjes ; de Bloe- Paarfche. men boven. Dit gelykt aanmerkelyk naarhet Muur en heeft de Bloempjes paarfchachtig rood, Het zou misfchien wel tot een ander Geflagt behooren kunnen, Men vindt het ook in Virginie, | G á- (1) Heuftenia Fol. radicalibus ovatis &c. Syst. Nat, XII. Gen 134. pe 117, PVeg. XIII, Gen. 124. p. 126. H‚ Clif. 35. GRON. Virg. 18. Paronychie facie Planta tetrapetaloides, MoR. Hift. Lp. €14 SIT. 4: fn (2: Houfloria Fol. ovato-lanceolatis &c. Rubia Mariana AlGnes majoris folio &c, PLUK, Mant, 164. RA). Suppl, 262. ee / TE TRA N DR 1 A, OB G ALIUM. Walftroo. IV. AE ‚In dit bekende flag „van Planten is de Bloem Hooi. eenbladig en vlak ; waar op twee rondachtigesrux, Zaaden volgen. Bloons is dit Geflagt ook ken- Aáonozy. baar aan de Kranswyze Blaadjes om de Stale getjes of Steelen van hetzelve, Het bevat vierentwintig Soorten, veelen tot ons Wereldsdeel behoorende, die hier volgen, De zes laatften hebben een ftekelige , de overi- gen een gladde Vrugt. (2) Walftroo met viervoudige , Lancetswys’ dE Eyronde , gelyke, van onderen ruuwe Rabioiden 7, Krapach- Bladen „een regte Steng en gladde Vrugten, Be Naar de Meekrappe gelykt het Loof van dee- ze zeer. Zy heeft een korte famengedrangene Bloempluim. De Groeiplaats is in de Zuidely= ke deelen van Europa. (2) Walftroo met viervoudige , fkomp ovaale, u. ongelyke Blaadjes en verfpreide Stengen. dd (De Deeze Soort maakt het Water - Walftroo uit, dat (1) Galium Fal, quaternis Lanceolato-ovatis &c, Syst. Nat, Xli. Gen, 125, p. 117. Wege XIII. p- 126. HALL. Emend. 206. () Galium Fol. quaternis obovatis &c. Fl. GR 119 , 126. M. Lapp. s2. Gomrr. Belg. 35. OED, Dan. 423. Galligu altisfimum Fol. quaternis obtufis. HAL. Helv, 461. Gallium paluftre album. C. B. Pin. 335, Cruciata paluftris alba, TOURNE., Inft. TES, Gallium album, TAB. Jeon, 355. Ss 5e DEEL, Vil, STUK, k $ 28e VIERMANNIGE KRUIDEN, … ÍVe dat door Eutopa gemeen is, en naar het wel- Arago ke, als meest in Wallen, aan de kanten van Hoorp- Slooten , Beekjes en Rivieren groeijende „dit STUK. _ Geflagt den naam voert van Walftroa. Misfchien: B doet daar ook toe, de langte van deszelfs Sten-. gen, alzo het die, aan de Oevers der Meiren, in Switzerland, eenige Ellen lang heeft, zo de Heer HArreER aantekent, De Melkwitte Bloem zou, indien deeze Soort den Ouden bekend ge- weest ware , aanleiding kunnen gegeven heb- ben tot den Latynfchen of Griekfchen naam. Het Galion van DroscoriDEs, cvenwel, heete te dus, om dat men het tot Stremzel van de Melk gebruikte, en hierom noemen het fommi- ge Duitfchers Labkraut, niet alleen , maar ook de Franfchen Caille-Laut of Petit Muguet, de Engelfchen Wit Vrouwe Bedflrog. u (3) Walftroo met viervoudige Liniaale Blaad- id jes seen leggende ruuwe Steng en driedeeli- Dricdeelig, ge Bioempjes. | Deeze , in Kanada waargenomen door den Heer KarM, heeft een zeer Takkige Steng en meestal drie Bloemfteelen, die zeer dun zyn, van langte als de Bladen: de Bloempjes klein en wit , in drieën gedeeld , met drie Meel- draadjes. | De hk (4) Walftroo met bykans viervoudige , Liniaa- ontae nam. / le EN Bergse / (3) Galium Fol, quaternis linearibus &c. Orn. Dan. 48. (4) Galium Fol, fubquaternis line lavibus &c, Gallium caat \ TE T RAN D Ri A, 283 je, effene Blaadjes , een zwakke ruuwe IV: _ teng en gladde Zaadhuisjes. hei Hoorpe In Duitfchland is de Groeiplaats van deeze STUK, Soort, welke Zeer hoog Berg-Walftroo getyteld ntongye wordt van Rureius, die aanmerkt, dat de”"* Bloem minder vlak is dan in de andere Soorten, Dezelve is wit, maar voor het ontluiken van buiten paarfchachtig., Ook is zy grooter dan in de anderen. Men heeft aan de Steng vyf , aan de. Takken vier Blaadjes waargenomen : doch volgens den Heer HALrLER zou ’% t getal der Blaadjes agt zyn. ( 5) Walftroo met zes Liniaale Biagdies WE ens „de Steng , vier om de Takken 3 een flappe Tmêtr “Stene, de Steeltjes bna tweebloemig, BO, Vrugten glad. Deeze groêit , volgens den Heer Karm, ook in Noord-Amerika. Of men ze aldaar tot Verwen gebruike, ’t welk uit den Bynaam te vermoeden ware, is my niet bekend, (6) Walfttoo met zesvoudige , Laneetvormige, VL Utiging- pt a5- fun Ì : Drasfige Caule reêto , Fol, fenis&c, HALE. Goett. 189, ZiINN Goest. “231, Galium montanum altisfimum &c. Rupe. Fen. 3e (5) Galium Fol. linearibus, Caulinis fenis , Ramorum qua- ternis, Caule flaccido c, _ (6) Galium Fol, fenis Lanceolatis retrorfam ferrato aculeas fis Sc. Apariné N. 3. R. Zugdb. 255. Fl. Suec. tat, 127. Aparine minot pals Parifienfis„ Fl. lbo, TOURNE. laf, 114 Fl. Lapp. 58, Gallium album minus. VAI L, Paris. 78. PRTe Herb. 30. f. 6, Rubia quzdam minor, J. B. Hij. II, p. 716, 1. DEEL. VII, STUK, 284 VIERMANNIGE KRUIDEN, IV. agterwaards Zaagswys getande, gefpitfle ; ; Armaat, Jryve Blaadjes, de Bloempjes grooter dan _Hoorp- de Vrugt. STUK. Emwy- Hier komt het Kleine Parysfche Moeras- Ai. ven rinevan ToURNEFORT, met witte Bloemen „ te voorfchyn, dat aan de Oevers der Rivieren, door geheel Lapland, zeer gemeen is, volgens den Ridder. Het heeft dunne Takkige Sten- getjes , die zig naar alle kanten uitfpreiden , en valt derhalve niet hoog. De Zaadhuisjes ge Iyken naar die van het Kleefkruid, Men vindt het ook in andere deelen van Europa en het groeit, aan de kanten der Slooten, in Hol- land en Vriesland , menigvuldig. Dergelyke vondt de Heer HALLER nict zeldzaam, aan de Oevers der Moerasfen in- Switzerland , met Stengetjes van een Voet hoog. Het Puntje , dat aan ’ end der Blaadjes is , onderfcheidt voornaamelyk deeze Soort, vin. (7) Walftroo met zesvoudige , Lancetvormige, Galium fpurium, gekielde , agterwaards gedoornde Blaadjes, Basterd, enkelde Knietjes en gladde Vrugten, Op Bouwlanden in Europa is de Groeiplaats van deeze, die zeer naar ’t Kleefkruid gelykt , maar kleiner. valt en de Zaadhuisjes minder ruuw heeft. | (8) (7) Galium Fol. fenis Lanc, carinatis gc. H. Upf. 23. Áparine Semine leviore, RAy. Hif?, 434 Moris: Hij?, IL Pp. 332 PBT IR KIN DRIE Ar DBS (8) Walftroo met zesvoudige f'omp nde, IV, Blaadjes en zeer Takkige leggende Sten- ÄrDEEg; getjes. Heörad STUK, Deeze groeit aan de Zeekust van Spanje , vur op Stecnige plaatfen „ als ook in Saxen, vol- 244» gens LiNNZEUS, Steenig, (o) Walftroo met agtvoudige Lancetvormige, Ix. gefpitfte Blaadjes, die Zuagtandig ge- Ji klein, doornd „ glad en krom zyn , hebbende de' Wrugten omgeboogen, ( Deeze Soort ‚in ’t Rusfifche Gebied groeïjen= de, is kleiner dan de voorgaande, wier hoogte - een Handpalm bereikt, De Vrugten zyn Vlee- zig en groot met omgeboogen Steeltjes. (zo) Walftroo met agtvoudige frekelige, Li- «& niaale gefpitfte, byna gefchubde Blaadjes „Maaten, en gegaffelde Bloemfteeltjes. De Stengetjes vän dit Kruidje , dat op den Ge. (2) Galiam Fol. fen. obovatis obtufis Ec, Gallium Caule xamofisfimo, H_ Cliff. 34. Re Lugdb. 257. Gall. Saxatile fiae pinum molliore Folio. Juss ACF. Par. 1714, p. 492, T, 18. (s) Galium Fol, otonis Lanceolatis &c. H, Up/f. 28, Clo) Galium Fol. oftonis hispidis linearibus , &c. Rubeola Saxatilis. C‚ B. Pin. 334. Prodr. 145. BURS. XIX, 17. Apt« kine minima {_ Rubia Saxatilis minima, MAGN. Monsp 291, Gallium Saxatile minimum, fupinum & pumilum, TOURNE, dnfl. ris. GARID zoz. GER, Prov. 226. Ile DESLe VIE, STUN 98C _ VIERMANNIGE Kruipen; IV. Gebergten van Provence groeit, zyn naauws= Arp rtl: lyks een Duim hoog, zo dat het zig als Mos Hoorp: op de Bergen vertoont, STUK: en XL. (it) Walftroo met agtvoudige Liniadle ge- Galium ; } ae. fleufde Blaadjes en korte Bloemtakjes. Opregt. Zodanig is de bepaaling van het Opregte Waiftroo , dat gemeen is door. geheel Europa, Het groeit by ons meest op Zandige Gronden ; gelyk op het Duinschtige Veld aan de Haar: lemmer -Hout 5 ja.op de Muuren der Stad Utrecht, op de Wallen te Harderwyk en el- ders, als de hooge plaatfen beminnende; doch - het komt ook wel voor in vogtige Weiden en Beemden, ja zelfs in Languedok meten onder het Water-Walftroo in de Beekjes, zo Gouanr melde. De afgebloeide Meelknopjes worden bruin, zegt LINNEUS. | Dit Kruid is ’t eigentlyk, waar aan de be* naaming van Galium , in’tFranfch Caille Lait, om dat het de Melk doet ftremmen „ toebe- hoort. BorriecHius,inderdaad, heeft door Destillatie , uit de verfche Bloemtoppen van hetzelve , een wezentlyke Azyn bekomen. Die van ’t Graaffchäp Chester in Engeland, daar men (xr) Galiúm Fol. oftonis linearibus fnlcatis &c. H. Clif: Fl, Succ. Mart. Med. R. Lugdb 256. Fl, Lapp. 61. GOUAN Mansp. 66. GER. Prov, 226. Gallium luteum. C. B. Pine 535. Log. lcon 804, Galligm Dop. Pempt. 355, Gallium verum, J. B. Ile p. 720. 5 HIER TA NIDEK EN, A83 ‘hen zulke uitmuntende Kaazen maakt, gee- IV. ven „ door de Bloemen van ’t geele Walftroo “\FPEEL: in ’t Stremzel te mengen , daar aan een lekke Hoorp- ren Geur, Behalve de Melkftremmende ei-STUEe genfchap ‚ wil men ook dat het Kruid, of des-, Zfzr- velfs Poeijer , de Bloedvloeijingen ftempe. Sommige hebben ’er eene byzondere kragt te= gen de Opftyging aan toegefchreeven. Ande- ren verzekeren , dat dit het echte Galion der Ouden zy (*). (12) Walftroo met agtvoudige, Eyrond-Li- xm Sokak eh 7 : . ‚ Galium niaale; byna Zaagtandige , zeer uitgebrei- puis. de, gefpitfte Blaadjes ; een flappe Steng Lagrbladig: en witgebreide Takken. Dit voert den naam van Mollugo , als van het Kleefkruid inzonderheid verfchillende door ede zagtheid der Bladen. Het is niet alleen by ons“, in de Nederlanden, aan den Duinkant, maar ook in Duitfchland, Vrankryk enelders , bekend. Het Spitsbladige evenwel , waar van men de Afbeelding by LoBeL en DopoNaus ; vindt, (*) Hec Planta et verum Gallium Vereram ve ge Dioscae zidis, RUPPe Jen. 2e (12) Gafium Fol, o&tonis ovato-linearibus fubferratis paten- tisimis mucronatis &c, Galium Foliis pluribus acutis &c, _Hort. ClfF. 34. R. Lugdb. 257. Fl. Suec. 117, 125. HALL» Helv. 461. Mollugo montana angustifolia Ramofa. C. B. Pin, 334. Rubia fylv. levis. C- B. Pin, 333. Mollugo Belgarum, Los. Jc. 302, Mollugo., Don, Pempt, 354, GORT, Belg, 36 1e DEEL. VII, STUK, 488 VIERMANNIGE KRUIDEN, IV. vindt, wordt-geagt tot Bergachtige Landen te ArpeeL. behooren, De Heer HArLer onderfcheidt het- Hoorp- zelve van het Stompbladige en ’t is zeker dat STUK. in dit flag van Kruiden aanmerkelyke verande- Enwj- vingen voorkomen; die de juifte afzondering a der Soorten duifter maaken, XII (13) Walftroo mét agtvoudige effene van on- Aa deren ruuwe Bladen, by de Bloemên dub- Kd _bêld; de Bloemfbeeltjes Haaïtachtig dun; Bend. de. Steng effen. Is deeze Soort, tot welke de Heer Har- ger oordeelt de Afbeelding van Doponaus betrekkelyk te zyn, welke de zelfde îs als van de Mollugo der Nederlanderen by Lorrr, en zoude , die. by deezen daar nevens ftaat , de voorgaande Soort affchetzen. Het Bladerloof is Ae breeder en de Kleur der Blaadjes Zee- groen. Ook knikken de Bloemen voor het bloeijen zo men aanmerkt. In Switzerland ko- men zy beiden voor, en mooglyk ook in de Nederlanden, | den (14) Walftroo mét agtvoudige Lancetvormige gebaard. sce effe (153) Galium Fol. oftonis levibus fubtus fcabris &c. Galium Caule tereti fulcrato, Fol, oftonis glaucis & obtufis. HALL. Helv, 461. Mollugo montana latifolia Ramofa. C. B, Pine 334 (14) Galium Fol. o@tonis Lanceolatis levibus &c. Galium levigatum. Spe Plant. 1667. Rubia levis Linifolia, Flóre albis, ex Monte Virginis, BOCE, A4ús. 83. Te 75. RARA deon. 3563 S83e \ TB TR A ND RI A, 289 effene Bladen, een Haairswyze Pluim, ge- 1V: baarde Bloemblaadjes en gladde Zaaden. gon Hoorp- Deeze is, de eerfte Soort geweest en daarsrur, toe wordt thans ook het Galium levigatum Monsgys t'huis gebragt. Zy groeit in de Zuidelyke dee. ge len van Europa. Men vindtze effene Meekrap- pe met Vlafchbladen, die op den Lieve Vrou= we Berg in ’ Napelfche groeit, van Bocconr getyteld. De Stehg is flap; de Bloemen heb- ben Haaitachtige puntjes, zo dat zy zig äls gez baard vertoonen. (15) Walftroo met tienvoudige Lancetswys xv. Liniaale Blaadjes , getopte Kroontjes en ap. „gladde Vrugten. | ne: | erula- . El : E b fc l @ Deeze is, door den vermiaarden HAssEr- QuisrT, in Paleftina gevonden. (26) Walftroo met gekranfte Liniaale Blaad- RAL jes , gegaffelde Bloemfteeltjes en een effe- En ne Sterig. Deeze , door Boccone afgebeeld. s heeft flappe leggende Stengetjes, en byna driedeeli- lige Cis) Gallum Fol, denis Lanceolato-Lirearibus , Umbellis fastigiatis, Fruêtibus glabris. Amoer, Acad, V. pe 451. (16) Galium Fol, verticillatis linearibus &c. R‚'Lugdh, 256, H. Up/, 27. SAUV. Monsp, IGT. GOUAN Monsp. 67. Galliunt faxatile glauco folio. Bocc. Mus. Il. p. 172, T. 116, Ruabid mont. angustifolia. C‚, B. Pin. 333. Prodr. 1430 ch Ét. DEEle Vil STUK, 200 VIERMANNIGE KRUIDEN. IV. Yige Kroontjes van witte Bloempjes met gecle - Arbi Meelknopjes. De Groeiplaats is in Tartarie, Hoorp- Ooftenryk en de Zuidelyke deelen van Europá. STUK. XVII. | (17) Walftroo met gekranfte Porftelig Liniaas. en le Blaadjes en Haaîrachtige Bloemfleel= FUN. f r ' Paarfch. ‚ tjes, langer dan het Blad, Deeze, in Italie groeijende, is van CoLuM- NA Zwart paarfch Berg-Walftroo met zeer dunne Blaadjes getyteld Zy maakt de Derde Soort by den Heer A vAN Royen uit. | xvm. (18) Walftroo. met gekranfte Liniaale uitge- En breide Blaadjes en zeer korte Bloemfteeltjes. Onder den naam van Rond Walftroo ftaat dee. zeby BauHinus, en is de Tweede Soort by gezegden Hoogleeraar. Zy voert dien naam we- gens de roode Kleur der Bloemen en groeit in Ítalie. xix. © (19) Walftroo met viervoudige Lancetvormige Ee drieribhige gladde Bladen, een regte Steng Î en.ftekelige Zaaden, | Dik 5 _ Dee= (17) Galium Fol. Vertic. lineart-fetageis Sc. H, Cliff. 34. R. Lugdh, 256. Gallium nigro purpureum mont. tenuifol, Cor. Ecpbr. I, p. 298. | T (18) Galium Fol, Verticill. linearibus patulis &sc. H, Clif R. Zugdh, SooP, Carn. 341, Gallium rubrum. C, B. Pin. 335e CLUS, Hift. II. p. 175. ‚(19) Galium Fol quaternis Lanceolatis trinerviis glabris &c. Fl. Lapp. Suec, H. Cliff..R. Lugdbh. 257. HAtLe Helv. 450. Rubia prarenfis levis acuto folio, C‚Be Pin, 333. Prodr 145, BURS. XIX, 15, 5 al pi \ kad Me "AG WN N à 4 ) KS Fi VESTUR KR BRE MK Hat Dieze Soort is door geheel Sweeden een ge- WV, meen Kruid , wordende Mattara genoemd in hbe Finland, aliohas het Vrouwvolk met de Wor- Hoorp- tels , die Draadachtig dun zyn, de Wolle en ‘TUE Wollen Stoffen rood verwt. Men betrekt hier „£2°”> toe de effene fpitsbladige Weld-Krappe van Bau- HINUs , door hem befchreeven, als Stengen heb- bende van een Elle hoog met taämelyk breede _ Blaadjes, van een Duim lang , in ’t Kruis bezet Hy hadtze ook op de Velden by Leipzig gevon. den. In Switzerland groeit dit Kruid , volgens den Heer HALLE R, tot twee Ellen teek (so) wal flroo met viervoudige ftekelige Blas „X% Galie den „ eenbloemige Bloem/teeltjes en ruige mari. DUIM. Vrugten. Zeekants, Ld Hier is de Steng gearmd , ruig en zeer Tak- kig, met de uiterfte Takken gegaffeld , met Lan- cetswys’ Eyronde Bladen, die meest by vieren gekranst zyn. De Bloemtteeltjes Haairdun , kor- ter dan de Bladen, hebben kleine Bloempjes ie groeit in de Levant, (er) Walftroo met viervoudige Liniaale ftom-_ xx1. pe Blaadjes, de Takjes zeer getakt, arai nin, Bermamte (zo) Galium Fol. quaternis hispidis &c, Aparine maritima incana Flore purpureo, TOURNEE. Zufl. 114. (21) Galium Fol. qaaternis Linearibus obtufis &c. GRON. Virg. 18, Rubia tetraphylia glabra lariore folie Bermudenfs, PLUK. Alm, 324, Ta 248. RAj. Suppl, 26 Te gE 2 Ile DEEL, VII, STUK. 292 VriERMANNIGE KRUIDEN, IV. Tot deeze, in Virginie waargenomen , wordt Aaike thuis gebragt. de Bermudifche Meekrappe , die RC vierbladig en glad is, met breeder Bladen, bren- STUK. _ gende twee zwattachtig paarfche Zaaden voort. A (22) Walftroo dat ruig is, met bykans zes Ap JEN Liniaal-Lancetvormige Blaadjes en Houti- Griekích. | ge Stengen. Op de Eilanden van Griekenland nam deHeer SCHREBE« deeze waar, die byna Heefterache tig is, met veele ruige spaken hebbende de Bloemtfteeltjes langer dan ‘de Bladen ‚ Haairach- tig dun, met Kroontjes van weinige Blomme- tjes, | XXI (23) Walftroo met agtvoudige Lancetvormige Aparine, f Kieefk aide Bladen „die de Kielen ruuw enagterwaards | gedoornd, de Knietjes ruig hebben en hk kelige Zaadhuisjes. Hier wordt bedoeld het gewoone Kleefkruid, dus genaamd, om dat het met zyn Loof alsaan de ee en zelfs aan de Handen kleeft, î Hier. are | (22) Galium hirtum, Fol. fuhfenis Lineari-Lanceolatis &c, Gallsum montanum Cr@ticum. ALP. Exot. 167e Te 166e Aparine Graca faxatilis incana tenuifolia. TOURNE. Cor, 4. (23) Galium Fol. o@tonis Lanceolatis Carinis fcabris &c. GED Dan. 495. R Luerdb. 455. Fl. Suec. Aparine Fol Lane ceolatis acuminatis fcaberrimis &ec. H. Cif. &c. &c. HALL, Helv 459. Aparine vulgaris. C‚ Be Pin. 334, Aparine. DoD, Pemps, 353. LOB, Jeon. 800, „wers of Goofe-Grasf, de Franfchen Gratteron of Ho, onogye iâ. TE T RAN B RT A, 298 Hierom heeft men het Philantropos geheten, en wegens de rauwheid hebben het fommigen Aspe- IV. AFDEELs IVS rugo getyteld. De Engelfchen noemen het Clea- Hoorp» Rieble. Het is aan de kanten der Wegen, in, Heggen en allerley Bosfchagiën en Wildernis- fen , door geheel Europa gemeen , maakende die dikwils als ondoordringbaar met zyn flingerend Loof , dat zig verwart in allerley ruigte, Krui- den en Takken. De gewoone naam is Apa- rine, en het wordt veel van jonge Ganzen, gee geten, waar van de gezegde Engelfche naam. Men wil dat het, voor dit Gevogelte , een zeer goed en gezond Voedzel zy. Door Destillatie gaven vyf Ponden van dit Kruid vier Ponden, vier Oncen en vier Drachmen Water , dat meest zuurachtig en op ’t laatst zourig was, Het over. blyfzel leverde vyf Drachmen zuiver Loogzout uit. Het uitgeperfte Sap, tot twee Oncen ge- dronken, zou dienen tot afdryving van ’t Wa- ter in de Waterzugt. Men heeft het gedestile leerde Water aangepreezen tegen Borstkwaalen of ook tegen ’t Graveel. Uitwendig wordt het Kruid ‚ met Reuzel gewreeven, gezegd de Klier= gezwellen , daar het behoorlyk opgelegd wordt ; te doen verflaan (*), Á (24) Walftroo met gekranfte Lintaale Bladen, _ tweebloemige Steelijes en frekelige Vrugten, Aan (*) GEorrR. Mat. Med, UI, p. 1c2, F3 IL. DEEL, Vil, STUK: XXIV, arifien fes Klei Ne IV. 294 VIERMANNIGE KRUIDEN. „Aan deeze kleine Soort van Kleef kruid wordt Art de bynaam van Parifienfe gegeven, in navol- Hoer: ging van den vermaarden TouRrRNEFORT „die, STUK Eenwy- Uigte Met glad Zaad. behalve het voorbefchreevene Drasfige Wale ftroo, met witte Bloemen , het tegenwoordige, met paatfche Bloemen, omftreeks Parys vondt. Hetzelve groeit ook in Engeland, zynde aller- kleinst of zeer klein Kleefkruid van Ray gety- teld. Het heeft flappe Stengetjes vaneen Voet hoog , bezet met Kransjes van zeven Lancet- vormige Blaadjes ‚ die aan de kanten voornaa- melyk ruuw zyn. De Bloemfteeltjes zyn naakt „ twee of driebloemig met kleine gecle Blomme- tjes, zegt LINNAus, en bet draagt ftekclige Zaaden. Mooglyk zal het Allerkleinfte Kleef- kruid van VArLLANT hier thuis behooren. Van het gewoone komen by hem Verfchei- denheden voor met kleiner en ook met gladde Zaadhuisjes „ ‚‚ welke laatfte „ in Duitfchland > gemeen, (zegt de Heer HALLER,)van my > in Switzerland, zo veel ikweet, niet gevon- ‚, den is. ’t Gemeene Kleefkruid heeft ruu- > we Klisachtige Zaaden „(zegt Rureius,) maar ‚, fomtyds is het my, in de Landen by Er- „‚.furt , voorgekomen met geheel gladde Zaas sden. In onze Bergachtige „ ruuwe Lands= ‚> douwen, (by Jena naamelyk ,) vindt men ;, overal het Kleefkruid met minder ruuwe , ss grootere en Testikelachtige Zaaden , neer, s, hurkende en over den Grond verfpreid „ z daar RAyus gewag van gemaakt heeft in 3» Zyne- zn 5 TET RAN DR IJA. 295 4» zyne Plantbefchryving (*)”. Noemendehet- IV. zelve, naamelyk, Kleefkruid met gladder Zaad; CORR doch deez’ zegt, dat de Zaaden niet volkomen Hoorpe glad zyn (f). Doktor Marrpus wondt het in STUE, de Elfaz, met Zaad dat naar gefuikerde Ko- „Morr riander geleek , en bovendien was een Soort “van Kleefkruid, met kleiner Zaad, hem aldaar ook OE bomet Ge ER U CIANELL A. Kruisblad, De byzondere Kenmerken , die dit Geflagt vanhet voorgaandé en volgende onderfcheiden , zyn, dat de Bloem niet vlak is noch Klokvore mig, maar Trechterachtig met een dun Pypje , den Rand genageld hebbende en den Kelk twee- bladig , leverende twee Liniaale Zaadjes uit. „Het heeft zes Soorten , meest Europifche Kruiden, naamelyk, (1) Kruisblad , dat zig opregt, met zes Lie … Le Cruciavelig niaale Bn en geaairde Bloemen. angustifse Ba. Tot deeze behoort de Smalbladige ge-aairde eN Krap. j (*) Rure. Flor. Fen. p. 4% (1) Ray. Fijt. Plant. p. 487, (1) Hif?. Plant. Aifat. p. 25e (1) Crucianella ereta Fol. fenis linearibus , Flor. fpicatis. Syst, Nat, Xlle Gen. 126. p. 119. Peg. XIII. p. 128. H, Upf. Sauv, Menspe 164. GOUAN AZon:p. 68e GER. Prov. 229. GAR. dix. 413. H. Clif. 32. Rubia angustifolia fpica- ta Cra, el 334. Predr, 145. BARRe Joone S50. Ï4 FI, DEEL, VIN, Swe 296 VIERMANNIGE KRUIDEN, IV. Krappe van C BAurinus, die by Montpel. A lier in Languedok gemeen is , hoewel menze Hoorp- ook vindt in de Zuidelyke deelen van Proven- STUK, ce en elders, BARRELIER geeft van deeze, „Eanwy- zo wel als van de volgende , een Afbeelding TE onder de zeldzaame Planten ‚ it Vrankryk, Spanje en Italie waargenomen, De Stengetjes van ’t Gewas zyn Sterswyze omringd met Haairachtig dunne Blaadjes aan ieder Knoop, daar nieuwe ‘Takjes voortkomen, en loopen in lange dunne Aairen uit, die uit kleine fpitfe Blaadjes beftaan , bevattende na de Bloem het Zaad, 1. (2) Kruisblad dat nederhurkt , met vier Lan- Ga cetvormige Blaadjes en geaairde Bloemens Breedbla- dig. Dit verfchilt dus weezentlyk van ’t voorgaan- de , hoewel het zig ook fomtyds opregt. Het komt op de zelfde plaatfen en by het andere voor. / UI, (3) Kruisblad met viervoudige byna Liniaale ei Blaadjes en geaaîrde vyfdeelige Bloemen. Egyptilche Deeze, in Egypte grocijende, heeft Stenge- tjes van een Handpalm hoog, met Blaadjes van verfchillende ‘ figuur „ onder breed , opwaards ver-’ (2) Cructanella procumbens, Fol. quaternis &c. H. Up/. Ec. &c. &c. Rubia larifolia fpicara. C, B. Pin. 334, BARR. Jeon, 549. (3) Crucianelia Fol, quaternis fublinearibus &zc, Mant. 38. MEE TOEN DK Ta, 297 werfmallende, allen in ’ kruis of kruislings ge- IV. plaatst, De Aairen zyn losfer , beftaande uit A Lancetvormige Blikjes : de Bloempjes uitermaa- Hoorp- te klein. Het wordt jaarlyks uit Zaad voortge-“ TUE teeld, (4) Kruisblad dat zig uitbreidt , met zes Blaad- Iv. jes en verfpreide Bloemen. Cracianella patula, Uitgebreid, In Spanje is deeze Soort gevonden door Loer- LING. Zy heeft Oxel-Bloemen, aan cigen ge= gaffelde tweebladig gebladerde Takjes. De Bloempjes zyn geel, vyfdeelig en geflooten. Hy nam waar, dat in het bloeijend Plantje de Blaadjes niet ek. ‚ maar regtopftaande en zagt ZyD. ( 5) Kruisblad dat nederlurkt „met Heefterach- v, tige Stengetjes „ vier fpitfe Blaadjes en ge- Maritime. paarde vyfdeelige Bloempjes. On Aan de Oevers van de Middellandíche Zee , zo in Spanje als in Vrankryk, groeit deeze, die deswegen Zeskants- of Zee-Krappe van Crusius ge- (4) Crucianetla diffufa, Fol, fenis Floribus fparfis. Am, Acad. II. 4or. LOEFL. dtin. 68e (5) Crucianella procumbens fufzuticofa &c. GOVAN Mfonsp, 68. GER, Prov. 229. Rubeola latiore folig. TOURNF. Jnft. 130 Rubia marina ftrigofior fl. rabello, BARR. Zon. 355. Rue hia maritima. C‚ B. Pin. 334: Rubia rmarina Narbonenfum. LoB. leon. 799, Rubia marina, 0D: Permp: Ee 367. GEUS. dip. 463. T 5 IL, DEEL, Vi, Stu, EN 298 VrERMANNIGE KRUIDEN. IV. __ genoemd wordt (*). Men vindt de-Afbeelding Ar daar van by bem en anderen, Het Kruid heeft Hoorp- Stengen van een Handpalmen fomtyds een Voet STUK hoog, die hard Knoopig en Houtig zyn, met Eenwje 5 À 2 k 5 wige. vier ftyve, witachtige Blaadjes aan ieder Kniee tje, digter aan de enden der Takjes, die met de daar tusfchen grocijende Bloempjes zig Aairs- wyze vertoonen. Zy zyn in vyven verdeeld en hebben vyf Meeldraadjes. By avond gaan zy open en verfpreiden des nagts eenen aangenaa- nien Geur. ci vr. (6) Kruisblad dat nederliurkt , met fpitfe Blaad- Cruciarella jes, die aan de Steng breeder en vier-,aan Alonspelsa- ca. de Takken fmal en byna ble zyn; de EEEN Bloemen geaaird. Het Montpellierfe Kruisblad heet deeze Soort, als by die Stad veel voorkomende en Geaairde Kruipende Krappe genoemd van MAGNoLius. Zy groeit ook in Paleftina, De Stengen zyn dikker dan ín de anderen , de onderfte Bladen Ey- €*) TABEENEMONTANUS mnoemtze Zee-Köte , dat op ’t zelfde uitkomt ; maar Parberwurtz , dat is Verw- Wortel , ge. Iyk men dit Geflagt thans in ’t Hoogduitfch tytelt, als Wan die, naam van hem ontleend , heet geen de minfte reden 3 aizo geene der Soorten tot verwen dient. {6j Crucianella procumbens Fol. acutis &c. Crucianella repens. Fol fenis, Spicis longis. SAuw. JZonsp. 225. GOUAN Alonsp. 68. Rubia fpicata repens. MAGN. Mfonsp. 225. Ru- beola fupina Spicâ longisfmâ, TOURNE. Juf, 130, — Á OD IR AMON AR SEN DO Eyrond en het heeft dergelyke Aairen als de iV. ( Hoorp. ' R UiT, A. Krappe. pg pe pe. De byzondere Kenmerken van dit, ’ welk. <2 hier het laatfte is onder de Gefternde Kruiden, beftaan in een Kelkvormige eenbladige Bloem ; zynde de Vrugt twee eenzaadige Besfen. Het Geflagt bevat thans vyf Soorten , waar onder de gemeene de eerfte is , als volgt, (1) Krappe met jaarlykje Bladen en een ge- _1 Rubia doornde Steng. Tinblorum, Meektap. Dit bekende Kruid, dat wegens het gebruik van den Wortel in de Verwery alom vermaard is, groeit natuurlyk in de Zuidelyke deelen van Vrankryk en Italie, Ten minfte wordt het al- daar in ’t wilde groeijende gevonden, hoewel men het er, zo wel als in Duitfchland, Spanje en de Nederlanden, ook om den Wortel zaair. Den Latynfchen naam, Rubia, heeft het we- gens deszelfs roode Kleur. De Italiaanen noes men het Rubbia , de Spaanfchen Ruvia, de Franfchen Garance , de Engelfchen Madder , en | de (1) Rubia Fol. annuis, Caule aculeato, Syst. Nat. Xlle Gen. 119. p. 119, Weg. XIII. ps 128. Afant, 330. Rubia fylv. Monspeslulana major. J. B. Hif?. III. p. 71s. Rubia Fol. fubfenis. He U'p/. &c. R, Lugdh, 254. SAUV. Monspe 161, GOUAN Monsp. 68. GER, Prov. 229. GAR, Aix, 113, Rubia fylvestris aspera. C, B. Pin, 333 @, Rubia Tintorum Sativa. lbid. ) 9 Ale DEEka VI, STUKe en IV. AFDEEL: IV. Hoorps STUK, Eenwys Uit. 300 VIERMANNIGE KRUIDEN. de onzen Mee- of Meekrap. Van de Dui:fchers wordt het Rotte, Farber-Rotte of Farber- Wurtz, dat is Verw-Wortel, geheten, De Wilde Krappe heeft, volgens den Heer Harrer, jin Switzerland Stengen van eenige Ellen hoog, welke zeer Takkig zyn, met Zaage tandige hoeken , Kranswyze bezet met zesdang- werpig ovaale Bladen, langzaam gefpitst, glan- zig, aan de kanten getand, De Bloemen, die groot en geel zyn, komen voort uit de Oxels der Bladen, De Meeldraadjes ontfpringen uit den bodem van de Klokswyze Bloem, die twee geknopte Stylen heeft en de Nn is cen ronde zwarte Bezie. | De Tamme, dat is die men door zn teelt ; verfchilt, volgens dien vermaarden Kruidken- ner, van de, Wilde maar alleen door zagter van Blad te zvn, met een Jaarlyks Loof, ’t welk in de Wilde overblyft , zo RAvy en anderen getuigen. In Zeeland, daar dit Kruid zo me- nigvuldig voorkomt , wordt hetzelve door de nieuwe Scheuten, welken de Wortels in ’t Voor. jaar uitgeeven, voortgeplant. De Heer Mir- LER verzekert , dat men de Wortels van de Wilde, uit Spanje en de Zuidelyvke deelen van Vrankryk , weleer in Engeland en in de Neder- landen geplant, doch daar van niet dan Planten met flegter Wortelen bekomen heeft. De Bla- den derzelve , zegt hy, zyn wederzyds met ruuwe Doornen gewapend (*), en men vindt er © ) Er moeten zeer ruuw zyn ‚ dewyl men ze op eenige plaats N EDR AND Rt A. sof Ser, in het laagfte der Steng, zeven aan ieder IV. Lid; zynde ’er, naar boven toe, flegts vier ‚rn en fomtyds maar twee tegen elkander over, Hoorpe De Tamme Meekrappe, die meest zes Blaad-*TUK. jes heeft, zou, volgens dien Aucheur , uit de. Morogs- Levant afkomftig zyn (+). i In het Werkje, door hem in ’t jaar 1758 4 over de Teeling der Meekrappe in Zeeland, uitgegeven, merkt hy aan, dat de Engelfchen, verfcheide Jaaren her, Jaarlyks ongevaar voor twee millioenen Hollandfche Guldens, van die Verwítoffe, uit de Nederlanden hadden ontvan- gen. De Sweedfche Heer LipreckK, die ecni- ge Jaaren vroeger over dit zelfde Onderwerp fchreef , begrootte de Jaarlykfe Uitgaaf der ne dlfchen ‚ aan deeze Verwítoffe, op dertig- duizend Pond Sterlings en die der Franíchen op vyftigduizend Livres. Hy deedt, in *% jaar 1752 een Reis naar Zeeland , om de manier van Teeling en toebereiding der Krappe te on- derzoeken en hadt daar van eene Plantagie in Schonen aangelegd, die een aanmerkelyken op- gang maakte (1), ‘Hier en daar vindt men cok Plan- plaatfen tot het fchuuren , of polysten van Tin gebruikt, Ook blyven zy, volgens fommigen, aam de Kleederen han= gen: dach waarfchynlyk maakt de Groeiplaats in deeze ruuw= heid een groot verfthil. (f) The Method of cussivating Madder, by PH. Mura, Eond. 1755 (1) Stochholm/e Werhand, op 't Jaar 1755, of XVII. Band, p. 115. ‘U. DEEL, VIL, STUBe 302 VrIERMANNIGE KRUIDEN, Plantagiën daar van in Duitfchland, Engeland, ‘Ierland en Vlaanderen: ja in de nabuurige dee- len van Holland , tusfchen Helvoetfluis en def Briel, wordt insgelyks veel Meede geteeld; ‘maar de ‘Stapel of Voorraadfehuur is daar van tot nog toe in Zeeland „ inzonderheid op * Eiland Schouwen; gebleeven 5; wordende al. daar, omftreeks de Stad Zierikzee ; de fynfte Meede geteeld, Men hadt „ voor eenige Jaas ten , negentien Meeftooven op Schouwen eù Duiveland, welke men rekende jaarlyks , doot een genomen , ieder omtrent honderdduizend Ponden te reeden van deeze Verwftóffe. Dit bedraagt , voor *t Land van Zierikzee alleen, volgers den tegenwoordigen Prys , meer dan éen millioen Hollandfche Guldens. De Meekrappe , die in 'tmidden deezer Eeuw aanmerkelyk gedaald was, geldende in ’ jaar 1747 beneden de dertig, is thans wedetom tot den ouden Prys van zestig Guldens en daar bo- ven, de honderd Pond, gereezen. Men vindt een Aantekening dat, ruim anderhalve Eeuw geleeden , de onberoofde Mee te Rouaan vers kogt werd voor vyfenzeventig Guldens en tien Stuivers (*). Uit de gedagte ryzing blykt „ dat men buitenslands nog niet veel gevorderd moet zyn mêt de Teeling van deeze Verwítof= fe, Mooglyk zal de eigenfchap vanden Grond in (*) Dedend, Historie XIV. Deel of Tegenw, Staat der Nea derl. IV, D. ble 29, ME TN Mak BukriA: 203 ia Zeeland en daar’ omftreeks, als uit Kley met Aarde gemengd beftaande , veel tot de deugd “*DEEL, der Meekrappe doen. Misfchien ook is men Heten: ‘er kundiger en oplettender in de manier vanSTUK. zuivering en bereiding, Een Gemet of half‚;„Ae Morgen Lands, dat bekwaamst tot die Tee- ling is, in ’t Eiland Schouwen , levert van duizend tot drieduizend Ponden uit, in één Sai- zoen, zo de Heer Mrrrer aantekent: doch in ligtLand, zegt hy, is de veelheid maar van vyfhonderd tot duizend Ponden (*). _ Gezegde Kruidkenner heeft bv het gemelde Werkje een allerkeurlykfte gekleurde Afbeels ding gevoegd, van het Gewas en van deszelfs Wortelen , die zelfs twee. of driejaarig moeter zyn, eer menze uit den Grond delft. Zy zyr dan op ’t hoogfte omtrent een Pink dik , en worden ‚ na het droogen en zuiveren , door ftampen in drie deelen gefcheiden, waar van het Hart de fynfte Krappe , het daarom heen zittende Vleefch. de gemeene Mee en de Schors of Bast de Mulle, die zeer weinig waardie is, uitlevert, Men begrypt hier uit „ dat Onbe- roofde Mee de gene is , daar men alleen den Bast heeft afgeheald; zonder die van het Hart te ontblooten, * Voor= (*) Men zou het derhalve van zulk Land verftaan moe: ten, in de Tegenwoerdige Staat van Zeeland 1, Deel, bladz. 387» Alwaar wat voorlvker een Omtftandig Berigt van de Tee- ling en bereiding der Meekrappe en van d Keuren daar ome trent, gegeven wordt. EN Be. DESL, Vil, STUKs \ 304 VrERMAN INIGE KRÚID# ns Iv. * Voornaamtte gebruik deezer Wortelen ië Arn tot het verwen van Wollen Stoffen of Wolle ; Hoorp- die men dan zegt Kraprood gekleurd te zyn (*), STUK. Den Ouden is deeze eigenfchap reeds bekend; de ten -minfte door hun waargenomen geweest. DroscoripEs zou uit de roode Kleur van ’s Menfchen Water, die op het inneemen derzel: ven onvermydelyk volgt , opgemaakt te heb- ben ; dat zy een fterk afdryvend Middel waren , ’ welk zelfs Bloed deedt wateren. Zy zyn bit: terachtig en wat fämentrekkende of wrang van Smaak. Of zy openende dan ftoppende zyn , is nog niet volmaakt beflist, Men houdtze voor een Middel, tegen inwendige Kwetzuuren, en daarom wordt het Afkookzel derzelven de zul: ken aangeraden , die van om hoog gevallen zyn. Wegens hunne oplosfende en tevens famentrek- kende eigenfchap komen zy in de Drank var SYDENHAM tegen de Geelzugt. Het Werk- volk , dat deeze Wortels veel behandelt , uit= zoekt en het Poeijer tot Klompen maakt, wá= tert ook dikwils rood. De kleurende deeltjes moeten zeer fyn zyn: want men heeft onder- vonden , dat dezelven in *t Gebeente doordringen van ’t Gedierte, daar men dien Wortel onder ’t Voedzel mengt, maakende zelfs daar van de Oogen rood, (a) (*) De Krap wordt te Aftrachan , zo wel als in Turkve, fterk tot verwen gebruikt Zy groeit in Kisflar wild en de Armeniaanen brengenze ook ut het Kaukafifche Gebergte. S. G. GMELIN, Rei/e darch Rusland, Perersb. 1774 p. 168. De Veldkrappe , daar men in Sweeden insgelyks tot ver- wen ! _ T 2 T RoÀ N D RI A 308 (2) Krappe met overblyvende Liniaale Bladen, Iv, die van boven effen zjn. Arpa | iv, wild ê pra latr ven Hoorps Indien het overblyven var het Loof en desrur, meer of minder effenheid det Bladen, het ee- rr. nigfte verfchil van deeze met de voorgaande Me uitmaakt, dan zal zy bezwaarlyk, aangemerkt Vreemde; de gemelde veranderingen onder de Meekrappe voorkomende , voor een byzondere Soort kun- nen doorgaan, Ondertusfchen wordt de Vier= bladige, zeer ruuwe, glanzige Vreemde Kraps pe, van HEerRMANNUS, hier t’huis gebragt ; welke veel overeenkomst fchynt te hebben met de Wilde Mee, die natuurlyk op de Rotfen by Briftol en elders, in Engeland, groeit; alzo de= zelve de Bladen donker groen, en de Bloemen witachtig heeft, brengende dubbelde zwarte Besfen voort. De Groeiplaats is gefteld op ’ Gebergte by Lyons in Vrankryk en by Nizza in Piemont, (3) Krappe met overblyvende „ zes , ovaales_ it, 8 KCUUG. Slanzige Bladen en eene effane Steng. __Glanzies, : Op 0 wên gebruik van máakt, Kier vooï onder den näami van Noordfeh Valftroo befchreeven, geeft op ver naa dat fchoone Rood niet van de Zeeuwfche Meekrappes Zie Stockholms; Verband. Kij, Band. p. 67. (2) Rubia Fol, perennantibus Linearibus fupra laevibnss Mant. 330, Rubia Fol. quaternis. R. Lugdbe 254. Rubia qug= drifolia asperrima &c., HERM. Lugdb. p‚ 523. (3) Rubia Fol. perennantibus fenis elliptieie lucidis Se; Syst, Nat, XL. p, 7ô2e v / Il, DESK, VIX, STUXs 206 VIERMANNIGE KRUIDEN. IV. _ -«Op’t Biland Majorka is deeze waargenomen , mk die naar de voorgaande zeer gelykt, maar de Hoorp- Bladen alleenlyk aan den rand agterwaards ruuw , STUK. niet aan de Kiel rauw heeft. De Bloemen zyn gepluimd, bleek , gefpitst, in vyven gedeeld. Iv. (4) Krappe met overblyvende Liniaale Bladen, ent die van boven Fuuw zjn. Saa Op Minorka ís deeze gevonden , wier Loof Wk beftaat uit vier- of zesbladige Kransjes , om Stengen , die zeer ruuw en vierhoekig zyn, langs den Grond verfpreid, De Bladen, fmal en fpits, hebben de Kiel en Rand. met Doorn- tjes gehaaird , en bovendien:de-middelrib van boven rouw. De Bloemen zyn. geel, plat en in vyven gedeeld, cis, ) Krappe met overbljvs nde viervoudige Hart- ll a vormige Bladen, mige. ‚In Siberie en China groeit dit Kruid, ’t welk door GMELIN Ongedoornde ruuwe Smilax, met eene roode Vrugt, genoemd werdt, doch Mes- SERSCHMID gaf ‘er, veel eigener, wegens de viervoudige Bladen, den naam aan van Kruis blad dat klimt, met Bladen van Smilax die ruuw zyn, een geelachtige Bloem en eene groote roo-. À he E de (4) Rubia Fol, perennantibus Linearibus fupra fcabris, Dans. 30e tn ek à (s) Rebia Fol. perenn. quaternis Cordatis. Jant. 197. Eruciata Daurica fcandens „ Smilacis folie aspero &c, AMMe Rath lee Pret CAIR DUET, BOp de: Vrugt. De Bloemen, Pluimachtig aan % IVe end der Takken groeijende, zyn byna Klokvor- AGE mig, in vieren gedeeld, gaapende, aan de tip- Hoorns pen genageld, Voor ” t overige is daar van niets STUX- bekend, in en PoryePREMUM, Veelfteng. ‚Een vierbladige Kelk; een vierdeelige Bloem die Raderachtig is , met ftomp. Hartvormige Kwabben : een famengedrukt Zaadhuisje, dat uitgerand is, met twee Holligheden, Dus zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt , on- der de Viermannige Eenwyvige Planten , ope gegeven, De eenigfte Soort van hetzelve CH) wordt leggende of neerhurkende genoemd , wegens Pop pose deeze eigenfchap van haare Benois of 'T eden ken. Zy komt by Preriver voor, onder den | paam van Karolinifch Vlafch. De Groeiplaats is in Karolina en Virginie, E x A c u M. _ Kogelpyp, Dit Geflagt heeft ook den Kelk vierbladig en de Bloem vierdeelig , maar de Pyp van de Bloem is Kogelrond , en daar van geeft men het den naam. Het Zaadhuisje heeft twee Slete (1) Polypremum. Syst. Nat. XII, Gen, 137, p. rar. Vips XIII. p. 130. AË. Upf. 1741. p. 73, Linum Carolinianurms Prr. Gaz. se. Te 5. É. 6, Va IE. DEEL. Vil, STUK, \ 508 _ VIERMANNIGE KRUIDEN, IV, Sleuven en twee Holligheden , het gaapt aan dee e de Punt en bevat veele Zaaden. Hoorp- « Twee Soorten, beiden Indifche, zyn ’er in STUK. vervat, naamelyk. L. (1) Kogelpyp met ongefbeelde Bloemen. Exacum orrieel Deeze is onder de Ceylonfche Planten bee de. fchreeven , en als een nieuw Geflagt by den naam van Exacum voorgefteld geweest. Tot dezelve fchynt de Ethiopifche Kleine Santorie van PLUKENETIUS, met Goudkleurige Bloe- men , te behooren. ’t Gewas heeft een regte Steng, van een Span hoog , met Evronde Blaad- jes, die ongefteeld zyn, tegen elkander over, Uit de Oxelen komen enkelde Bloemen, die grooter dan. de Bladen zyn. | us (a) Kogelpyp met gefteelde Bloemen. Peskunculae tam, Gefieeide, In geftalte komt deeze, wier Groeiplaats in Oostindie is, de Gentiaan zeer naby, of ge« lykt ook naar de Kleine Santorie en tevens naar ’t St. Jans Kruid, volgens PruKenNrr, heb- (1) Exacum Floribus fesfilibus Syst. Nat. XII. Gen. r4r, p- t22e Veg. XUIL p. 131. Am. Acad 1. p. 391. Centaurium sninus Aureum, Flose, num. ZEthiop. PLUK. Alm. 75. T. 275. f. 3 Centaurium Zeylanicum minus, BURM, Zeyl. s7, Burm, Fl Ind. 35. (2) Exacum Floribus pedunculatis. Cent. minus Hypericoie des Flore lureo, Lini Capitulis. PLUK. Mant. 43. T. 34%. f. 3. Lyfimachja eretta Caule ter tripartito, BURM, Zeyl. pe 346. Te 63e fa 2e BURMa Pl, Ind, p. 35e TVE TRA ON DAR IA, 309 hebbende geele Bloemen en Hoofdjes als het IV. _ Vlafch. Het fchynt de Lyfimachia met eene BE driemaal driedeelige:Steng te zyn , welke de Hoöfipe Heer J. BURMANNUs, onder de Ceylonfche “TUE Planten, heeft afgebeeld en befchreeven. Hier, a toe wordt, door zyn Ed. de Koorsveriryven- de Indifche Lychnis, met Gentiaanbladen, van Prerriver, welke de Ceyloneezen Gritilla noemen, thuis gebragt, PLANTAGO Weegbree, De Kelk en Bloem , beiden , in vieren gee deeld , doch de Bloem met een omgeboogen Rand en zeer lange Meeldraadjes : het Zaad- huisje twechollig en in ’t ronde gefneeden. Dus komen de Kenmerken voor van dit Gee flagt, bevattende twintig Soorten, waar onder de zeer gemeene Kruiden van dien naam. De vier laatften hebben een getäkte, de overigen een naakte Steng of Bloemtteel, (1) Weegbree met Eyronde gladde Bladen; 3 ronde Bloemftengen ‚en Aaîren van Schubs. Plantage, major wys’ geplaatfte Blommetjes. Groote, | De (1) Plantago Fol. ovatis glabris &c, Syst, Nat, XII, Gen, 142e P‚ I22e Wege Xlile Gen. rez, p. 131, H. Cliff: PL, Suec. Fi Lapp. &c. Bec. R. Lugdb. got, HALL. Helve 470. Plans tago latifolia finuata. C. B. Pin. 189. Plant. major, CAM, Ep. 261 B, Plant. latifol. glabra minor C. B. Pin. y, La tifol. Rofea ‚ Flor. Spec. C. B, Pin, 8, Latif, Spica multipl, fparlâ. e, Latif. Ros. Flore expanfo, Zbid, V 3 Il. DEEL. VII, STUKe sio. VIERMANNIGE KRUIDEN. IV. De. Groote Weegbree onzer Velden maakt ARDRL, ‘hier de eerfte Soort uit. Deeze groeit niet al- Hoorp- leen. door geheel Europa , maar zelfs; zo de STUK. ‚Ridder aantekent, in Japan, en volgens den zig Y Heer CrayTron in Virginie, aan de Wegen. De Weiden en Akkers zyn ’er » indien menze. groeijen laat, ook niet van ontbloot. s Ín.de s; Tuinen, zegt de Heer Harurer, is deeze » de gemeenfte en vult de Potten met haar s) haatelyke voortteeling (*) ‚ Grooter dan de > overigen zynde , brengt zy dikwils Bladen »‚ van verbaazende ‚grootte voort , «die platte 9 Steelen hebben , altyd langer dan in de Mid- », delbaare of Ruige Weegbree, fomtyds byna 9, een Voet lang, „De Bladen zyn glad, doch 9, met ruuwachtige Ribben, die ’er zeven zyn; sy minder famenloopende, De figuur is kort 9, Eyrond ; de rand, fomcyds geheel „ fomtyds ss op verfcheide manieren getand en uitgehoekt. s, De Aairen zyn zeer lang en fchraal.” Men heeft dit Kruid in ’t Latyn , zo ’tfchynt wégens de Voetzoolächtige figuur en legging of cok: wegens de grootte der Bladen, Plantg- go geheten, Hier. van is de Italiaanfche naam Plantagine , als ook de Franfche en Engelfche Plantain, afkomttig,. In Karniolie noemt men het Trapotez , in Boheme Gitrocel!, in Honga- rie Utifiu , dat is Wegkruid, en in Sweeden Gra- (*) Hec in Hottis frequentior est , et Testas proventu adia- fo replen BEAR OT Rn Ne 4D; RI A. SIE Grohlad. Onze benaaming komt met de Hoog- IV. ‘_duitfche Wegebreit overeen. Het worde. ook STEEK _fomtyds Wegblad of Wegeblad geheten. … __ Hoor. De. gladheid-der, Bladen onderfcheidt byzon- bal derlyk deeze Soort, die fomtyds zo klein voor- „4, komt, dat men ze anders met de Middelbaare lige verwarren zou. Dit maakt een, Verfchei- denheid uiet, doch of de Zee-Weegbree van CoMm- MELYN , hier aan, den Zeekant voorkomende, grooter zy van Blad dan die in Switzerland, hier voor, befchreeven , zou ik zeer ee Op fommige plaatfen komt deeze Groote glad- de Weegbree met verdeelde Aairen voor, en fomtyds zyn die Aairen van zulk eene geftale te, dat menze Roos-Weegbree noemt, De Heer HALLER zegt, dat dit alleen eene Verfchei- denheid is, door Blaadjes, uit-de Aair voort- groeijende veroirzaakt, doch anderen befchry- ven deeze B dhieeen als Haairige Bladen hebbende, Somtyds zyn ‚het als groene Roo- zen , op ’t end van de Bloemfteng : fomtyds loopen zy in-lange gebladerde Aairen. uit. Het cen en andere vindt men by WEINMANN afgebeeld (*). las Wonderbaar is het verfchil van deeze Soort 10 Gfootte, zegt LINNEU s. Wy hebben s, een volmaakte Plant daar van korter dan een ep Nagel „en even de zelfde Soort gezien met ‚> Cen Steng van ’s Menfchen hoogte. De eer- » Île (*) Zie zyn Kruidboek, Plaat Nomm, 321 En 3220 V 4 II, DEEL, VII, STU% N, gi 312 VIERMANNIGE KRUIDEN, „> fte groeide in Lapland op dorre Steenige plaats ke fen; de andere in een vette mullige Grond, » die veel gemest wordt door den Drék der „ Rendieren. In Soort nogthans verfchillen Bae id deeze Planten zo min, als de kleinfte Dwerg ‚, van den grootften Reus. De kleine Plantjes „ hebben de Bladen geheel effenrandig; doch ‚, in de grooten zyn dezelven wyd van elkan- > der Zaagswyze getand” (), De Bladen der Weegbree zyn, op vogtige plaatfen en in Bosfchen , volgens anderen min- der uitgehoekt. Ook hebben die Tandswyze inkervingen meest aan den voet des Blads, by den Steel plaats, Ik heb nimmer, hier te Lane de, de Stengen of Bloemfteelen, op ver naa; zo hoog gezien; maar C. BAUHINUS fchryft, dat men by Montpellier deeze Weegbree vindt, met Stengen van twee Ellen hoog, die een Aair draagen van een Voet, en Bladen hebben van zes Duim lang en vier Duim breed. « Dit komt byna op de gezegde hoogte uit, en bevestigt tevens de ongemeene veranderlykheid van het — Gewas, De zodanige groeit aan den Zeekant van Languedok volgens MAGNOLIUS, en dit zal de Groote Zee-Weegbree zyn, daar J. Ba u- HiNus melding van maakt, | De Groote Breedbladige wordt cigentlyk in de Geneeskunde begeerd, hoewel men ook de anderen ‚ tot even ’t zelfde einde, gebruiken kan, (*) Flora Lappanica, Pe 34s 35e ME TND FE A 313 kan, Alle de oude, zo Griekfche als Arabifche IV. en Latynfche Artfen, hebben een Samentrek- enen ° kende kragt in dit Kruid erkend , welke berust Hoorpe in deszelfs Aardachtige en vaste deelen, De TVE Bladen, ’t Sap en Zaad, kan men derhalve tot ee el dat oogmerk gebruiken , doch iets van die hoe- É danigheid te zoeken in het gedestilleerde Wa- ter van Weegbree, fchync belachelyk. Het- zelve is niettemin , door CARDANUS, alseen nitmuntend Wondmiddel gepreezen geweest, Een verfch Blaadje, opgelegd , ftrekt tot Ge- neezing van kleine Kwetzuuren , Ontvellingen, Ontfteekingen en Brandfteden, Het uitgeperfte Sap, dat eenigszins wrang is, in groote veel. heid gebruikt, heeft men dienftig bevonden tee gen Borstkwaalen;, inwendige Verzweeringen ;, en in ’ byzonder tegen den Buikloop ; in welk geval echter de Wortel, als meer famentrek- kende, ruim zo kragtig is. Het Zaad wordt, tot een vierde Loots, in Melk ;als een gemeen- zaam Middel tegen dit laatfte , van het Land- volk ingenornen ‘ e) úÁ (a) Weegbree met Eyronde, gladde Bladen, __ 1. : ] je Piantrgs hoekige Bloemfvengen en Aairen van afge- anariea. zonderde Blonmmetjese …_ Oofterfche, Deeze, in China en Siberie groeijende, ge- Iyke ; (*) Rurrv Mar. Med. p. 400. z) Plantago Fol. ovatis glabris Scapo angulatos &ce Burm. Fl, Ind, p. 35° Mij 11, DEEL, VII, STUKe 314 __VIEKMANNIGE KRUIDEN: IV. lIykt, voor ’t overige, zo de Ridder aanmerkt , ArbEäla in Geftalte naar de voorgaande dermaate , dat Hoorp- ieder een ze ligt voor de zelfde zou aanzien. STUK, _ De Aairen zyn langer en de Bladen dikwils aan re den Grondfteun cenigermaate getand. Een der- gelyke, die rondbladig en vyfribbig is, met gee tande Bladen, op Java groeijende, wordt hier n thuis gebragt. UI. (3) Weegbree met Lancetswys’ Eyronde Haaîr- Ee aid achtige Bladen , ronde Bloemftengen en ride Rolronde Aairen. ahd „Uit deeze bepaaling ziet men , hoe weinig de hier genoemde Middelbaare Weegbree van de Groote verfchille. Zy is zo wel Breedbladig als die, en heeft de Bloemfteelen insgelyks rond, De Bladen zyn in de gedagte Groote ook fom- tyds ruig, maar de Geftalte is onderfcheiden : zy fpreiden zig Roosachtig op den Grond uit, en zyn niet getand; de Bladfteelen: veel korters de Bloemkelken glad ; de Meeldraadjes paarfch- achtig. Somtyds zyn de Bladen geheel ruuw door de gedagte ruigte en grys of witachtig. Men geeft hier , in ’t byzonder, den naam van Arnoglosftum datis Lams-Tonge, of ook dien van Cynoglosfa , dat is Honds- Tonge, aan. De Bloem- C3) Plantage Fol, Ovato-lanceelatis pubescentibuse &c, Fl Sue, Hort. Chff. R, Lugdh. gor. HALL. Heiv. 472. Plant, letifolia incana, 8, Plant. lacifolia hizfata minor. C. B. Pin, 289, Plant. latifol, incana, Spicis variis, Moris. Hij?, 1e S. 8 Te 15e f. 7e ) Te Er IT oh Ac iN 4DiaR ik JA. ZIS Bloemftengen hebben de Aairen korter en dik- IV. ker, Zy vallen van-een Voet tot een Elle hoog. ARDEREE Loser en anderen, hebben-dit-onderfcheid der Hoorn» Geftalte, in Soorten die veelal op de zelfde plaat.” "0% fen groeijen ; duidely k aangeweezen. Deeze „ia, Re Soort, naamelyk’, groeit ook in de meefte dee- Jen van Europa , doch fchynt de dorte opene Kley-Velden „ volgens LiNnNaus, meest te beminnen’ (*). (4) Weegbree met, Lancetvormig Eyronde 1. antags rwigachtige Bladen , die eenigermaate ge- virginia, tand zyn , ruigachtige Rolronde Aairen}eni | ich en hoekige Bloemftengen. 7 De Virginifche wordt deeze, naar haare Groei- plaats , genoemd, en is, door de gezegde hoe- danigheden, weezentlyk van de voorgaande on» derfcheiden. Hier wordt de Karolinifche drie. ribbige, met Muizenoor-Bladen , t'huis gebragt, In Amerika bloeit deeze , met uitfteckende Meeldraadjes, doch in Europa gezaaid wil zy het naauwlyks doen, zegt de Ridder. Misfchien zal het Klimaat van Sweeden haar niet beval lig zyn. | (5) (*) Habitat in Europe Pascuis fterilibus apricis Argillofis. 5pe Plant. p. 164. (4) Plantago Fol. Lanceol. pubescentibus fuhdenticu!atis &c, GRON. Wirg. 19. Plant. media incona Virginiana. Mos RIS. Hil (IL. p. 259. S.s.T. is. f. 8 Plant. Mariana Spicâ pretenui, Per Gaz. I. T. 1. f. zo. Plant, Myofatis ie trinervia hitfuta Carolina. Raj. Hift IL, p, 148, Ile DEEke VII, STUKe 316 VIERMANNIGE KRUIDEN, Iv. (5) Weegbree met Lancetvormige vyfribbige Aare getande gladde Bladen, langwerpige Rol- Hoorp- ronde Aairen en eenigermaate hoekige dein Stengen. v. | Aike? De Bynaam is niet eigen voor deeze Soort, Zeer hoo- welke de Bioemftengen ruuw en maar drie Voes rj ten hoog heeft, daar die in de eerfte Soort fom- tyds wel vyf Voeten langte bercikten. De Bla- den zyn anderhalf Voet lang , glad, dik, met ftompe Tanden, wyd van elkander; de Aairen lang en Rolrond, De Groeiplaats is in Italie, VL (6) Weegbree met Lancetvormige Bladen, Lancdlae ___pyna Eyronde naakte Aaîren en hoekige plage Bloemftengen. Dit is de Smalbladige , anders yfribbige Weegbree en ook Hondsribhe of eenvoudiglyk Geribde, in ’t Engelfch Ribwort Plantain, in * Franfch Lanceole genaamd , naar den Latyn- {chen naam Lanceola ; om dat de Bladen vol. maakt Lancetvormig zyn ; in + Hoogduitfch Spitswegerich. De Ribben zyn hier, wegens de fmalheid der Bladen, duidelyker dan in de eer. (s) Plantage Fol. Lanceolatis quinquenerviis dentatis gla- bris &c, Plant. montana crasfo, glabro éc. TiLr. Pis. 1460 (6) Plantago Fol, Lanceolatis Spicâ fubovarâ nudâ , Scapo angulato. H, Cliff. R. Lugdb. &c. Sec. Plantago angustifolia major. C. B. Pin. 189. Plantago ininot. Dop. Pempt. 107. Plantago quinquenervia five Lanceola. LOR. Jeon. 305. 6, Flant. trinervia Folio angustisfingo, C‚ B. Pin. 18e, BEE: TRANS AIDIN Ie GIS eerfte Soort, die Zevenribbige genoemd wordt, FV. hoewel het getal der Ribben niet altoos zo ze- Arona ker is, Ook komt deeze Smalbladige wel eens Hoorps= voor met drie Ribben, welke dan Drieribbige “TEE geheten wordt, en van GesNERUS vooreen,” sr byzondere Soort is aangezien. In deeze zyn de Bladen nog merkelyk fimaller dan in de Vyf= ribbige, Dezelven komen in beiden witachtig, voor , door de Haairigheid en fomtyds als ver- zilverd , hoedanig eene door TOURNEFORT op een Gebergte in Provence is waargenomen (*). Het bovenfte der Bloemfteelen is fom- tyds Roosachtig gebladerd of met veele Aaï- ren gekroond , even als in dít plaats heeftin de Breedbladige, en dan wordt zy Scoparia of Bezem-Weegbree geheten. Zy valt zo groot niet als die , en groeit op dergelyke plaatfen. Men agtze in kragten daar mede overeenkom- ftig, en de Wortels blyven insgelyks over. (7) Weegbree met Lancetvormige Bladen , py die eenigermaate getand zyn ; de Aaîren ; lantage Ù Agopus, Eyrond, ruig; de Bloemftengen rond. Baene Den (*) Plantago Argentea angustifolia e Rupe Vikorie. TOUANE. Tuft. 127. GARID, Aix. 367. Zie een fraaije Afbeelding en befchryving daar van GER Prov. p. 333. T. 12. (7) Plantago Fol. Lanceolztis fubdenticulatis &c. Plantage Angustifolia paniculis Lagopi. C. Be Pin. 189, Prodr. 98e Moris. Hif, III. S. 8, T, IG fe 13e Plant. Catanance, Rauw, Ze. 4. T. 6. 1, DEEL. VII, STUX» 618 VIERMANNIGE KRUIDEN, a IV. Deeze Soort, die in de Zuidelyke deelen van AFDEEL: Vrankryk, in Spanje en Portugal, groeit , voert Hoorp- wegens de ruigheid der Aairen , die tevens STUK. _ rondachtig zyn , den bynaam van Lagopus of Nid Haazepoot „ een bekend Kruid, “C. Bauainovs befchryft deeze en zegt dat de Hoofdjes fom- tyds ronder, fomtyds langwerpiger Wollig en rosachtig zyn, geevende op zyde kleine Blom- metjes uit.” ’t Getal der Bloemftengetjes van ieder Plant, de grootften ongevaar een Hand- breed hoog , was fomtvds meer dan twintig, De Bladen waren ongeribd , van onderen ruig, of ftekelig , vier Duimen lang en minder dan een Duim breed , loopende zeer fpits aan ’% end. | vim. (8) Weegbree met breed Lancetvormige , dries Plnntass Lufitanica, ribbige „ eenigermaate getande en Haairi= dee ge Bladen, de Aairen langwerpig en ruig ; de Stengen ‘hoekig. Niettegenftaande deeze, in Snadie gevonden door ALTSTROEMER, de Bladen breeder dan de gewoone Ruige heeft , zyn dezelven doch maar dricribbig, regtopftaande, een Handpalm lang. De Bloemftengen zyn eenigermaate fte- kelig , met vyf Sleuven. De Aairen , ruig gee Iyk in de voorige , zyn langwerpig, de Bloe- men witachtig. (9) (8) Plantago Fol. lato-lanceolatis trirterviis (ubdentatis ul, pilofis &c. Plantago trinervia latifolia minor incana Hispani- ca. BARR. Rar. 118. Te 7450 DE TEAR AN BRT A stb (9) Weegbree met Lancetvormige A, IV, Haairige Bladen , Rolronde opgeregte Aai- ArnreL, ren en ronde Stengen, Hoops. | „Tot dpeze Soort, die in de Zuidelyke deen Jen van Vrankryk en in Spanje , op drooge STUK. NX Plantage albicans, dorre Velden, groeit, wordt het Groote Ruige Witachtie witachtige Holofteum of Heelbeen, van Bays HINUS, thuis gebragt. . Daar toe behoort het Kruidje , ’t welk in de nabuurfchap van Sala- mavca door CLUSIUS waargenomen werdt, voerende dien naam bv de Ingezetenen. Het was zeer klein, met langwerpige Blaadjes , door de ruigte byna geheel wit en langs den Grond uitgefpreid , waar tusfchen vyf of zes naakte Steeltjes voortkwamen , een Handpalm hoog, met dikke Rolronde Bloem-Aairen. Veel klei- ner nog, was dit Kruidje, by Montpellier , hem voorgekomen, (ro) Weegbree met platte Liniaale Bladen, Ip ronde ruige Bloemftengen en langwerpige pt regtopfbaande Aaiîren. Op de Switzerfche Alpen is deeze door den f Heer (o) Plantago Fol. Lanceolatis obliquis villofis &c, H. Cliff, R: Lugdb. 4or. GOUAN Monsp. 70, GER. Prov, 334. Holose teum hirfatum albicans majus & minus. C. B. Pin, 190, Holost. Salmenticenfe. CLus. Hispe 486. Ic. 437. (10) Plantago Fol. Linearibus planis &c. HALL. Helv, 47ïe SCOP, Carn. Holofteum hirfutum nigricans, C. B. Pin, 19o, Coronopus fylvestris five Serpentina Matthioli, 7,05% Jeon. 489? Boce. Mus, 2, pe 22 1, DEEL, Vil, STUK, bej Ro fches z20 VIERMANNIGE KRUIDEN, iv. Heer HarLER waargenomen, wordende Na: Arrie delgrasf van de Herders genoemd, en byna als Hoorne Klaver aangemerkt in hunne Weiden. DeBlaad: STUK. jes zyn zeer {mal en Naaldachtig dun, maaken- a de op den Grond een Roosje uiet een dikker, Jangen Wortel. Aah de eene zyde zyn zy plat; dan de andere zyde rond, De Kleur der- zelven is donker groen : weshalve het ook den naam voert van Zwartachtig ruig Hos lofteum, De Jonge Aaïren knikken en reg- ten zig tegen ’t bloëijen op, volgens Do@tor ScoroLr,-die deeze Soort ook op de hooge Bergen van Karniolie waargenomen hadt. Har- LER zegt, dat de rype Aaïren langer zyn, daf die in bloey ftaans <. (11) Weegbree met Liniaale Bladen , de Bloem- en ftengetjes zeer kort Wollig ea rond, met Kandias rondachtige knikkende Aaîren, Op ‘t Eiland Kandia heeft TOURNEFORT deeze zeer kleine Soort van Weegbree , die kromme Stengetjes heeft ; waargenomen. Zy zal het Kretifch Holofteum of Leeuwenpootkruid wan C‚ BAvRINUS zyn; dat zeer fimalle Blaád- jes van een Handbreed lang cn Stengetjes heeft van twee of drie Duimen hoog , met ronde & Bloem-Aairtjes. Als het Plantje oud wordt en vers (11) Plantago Fol, linerribus gee. H. Chf R. Lagdb. are Plantago Cretica minima tomentofâ. TOURNF. Cor. 5, Hos lofteum five Leontopodiam Creticum, C, B. Pins 199: CLus. Hijt. II. Pp. Ere . - E ks Tee-T RA N/DoRsl Ai geï verdort , krommen de Stengetjes; dikker en IV. {tyver geworden , met het.Bloemhoofdje zoda- En nig naar den Grond dat zy naar Klaauwen gely- Hoorne ken, en met elkander, als ’t wate, een Leeus= °TUE» wen-Poot vertoonen. (12) Weegbree met. Rolronde effenrandige _xu. Blaadjes , die aan den Voet Wollig zyn nae iet en ronde Stengelges, _, Zeekant. Op veel plaatfen âan den Zeekant, zo det Zuidelyke als Noordelyke en middeldeelen van Europa, als in Noord-Amerika, komt deeze voort; ja zelfs ook wel ver van de Zee, in En- geland en de Nederlanden, Men vindtze ge- teld onder de Coronopus en Zee-Hartshoorn ge- tyteld , offchoon de Bladen flegts hier en daar een Tandje hebben. In Westfriesland, alwaar men dit Kruid Krokkeling noemt, zo de Hoog- leeraar DE GoORTER aanmerkt; groeit het veel onder ’t Gras aan de Zuiderzee en vis goed Voedzel voor het Rundvee. Van fommigen wordt het ook wel , met Olie en Azyn; als Salade gegeten (*). (23) te) Plántaro Fòl, Semiecylindraceis integertimis &c. Fl, Succ, 1270 Fl, Lapp. 63, Lon. Ohf. 163. Coronopus mariti- mus major, C. B. Pin, 190, Plant, angustifolia, DOD. Laapte zog. GORT. Belg. 38. (*) Nonnullis sn Acetario comefta placet, GORT, Bef le sbid. % II. DEEL, Vile STUKe 322 VIiERMANNIGE KRUIDEN, IV. (13) Weegbree met Elsvormige , driekantige , RE: gefbreepte rwuwe Bladen en ronde Bloem: Hoorp= ogend. STUK. | XIII Hier wordt de allerkleinfte Serpentina van SEO Tore t'huis gebragt, welke de Heer Hare Elsvormi- ‚pm als eene Verfcheidenheid tot de Alpifche GA Weegbree betrok en aanmerkte alleen in klein- te van die Coronopus , welke de Serpentina van MaATTHIOLUS geacht wordt te zyn, te ver- fchillen. Onze Ridder erkent, dat ’er een groo- te verwantíchap is tusfchen deeze en de voor- gaande Soorten. Het Holofleum van Marfeille , door BauHriNus dus genoemd, komt hier als eene Verfcheidenheid thuis, Deeze Soort grocit op Zandige plaatfen aan de Middellandfche Zee XIV. (14) Weegbree met Lancetvormige vyfribbi- del ge Zaagswys getande Bladen en ronde ge. Bloemftengen. Deeze, in de Zuidelykíte deelen van Italie en in Barbarie groeijende, verfchilt door de Zaag. tan- (13) Plantago Fol. Subulatis triquetris ftriatis Sec. R. Lugdb. 402, Plant. Fol. triangulari-prismaticis. GUETT. Stamp. 2 p. 423. Holoft, flrittisfimo folio minus. C. B, Pin, 1oï. Ser- pentaria omnium minima. Lone Jeon, 439. @,. Holofteum . Masfilienfe. C. B. Pin. 190. C*) De Omgekromde Weegbree, in Mant. p. 198 , als een nieuwe Soort voorgetteld , komt zeer naby aan deeze. | (14) Plantago Fol. Tanceol, quinquenerviis gece Plantage Apula laciniata bulbofa. Cor. Eecphr Is p, T. 259. MORIS, Hifl, IL pe 260. Se 8. Te 16, f. 59. BARRe Rare 749 T freek Ar Mode À. ss tandige ingefneeden Bladen van alle de voori. , IV; en zeer: Ee (15) Weegbree met Liniaale getande Bladen bee en ronde Bloemflengen,. 4 XV. ken Ade nl | Ge , “js. Plautags Onder den naam van Hertslioofn is dit Kruidje oops bekend, dat men ook wel Kraaijenvoet noemt , feliz volgens den Griekfchen naam, In ’t Franfch Len Engelfch en Hoogduicfch „ hebben die benaa-“i8® mingen plaats, doch in ’tÍtaliaanfch noemt men het Stella Herba , dat is Sterrekruid , in ’t Spaanfch Gujabelha. De Groeiplaats is aan den Zeekant van ons Wereldsdeel , op Zandi- ge Gronden. Het is zeer gemeen by de Oostzee in Pommeren, als ook aan de Oevers van Sweeden; De Bladen zyn langwerpig, Ímal, met eene _ganmerkelyke ruigte of ruuwheid, en gelyken ; door hunne verdeeling , eenigermaate naar Eierts= hoornen of naar Kraaije-Pooten, Zy fpreiden zig Sterswyze op den Grond, en uit het mid= den ryzen de Bloemftengetjes, met Aairen naat die der gemeene Weegbree gelykende; In de Tuipen en Bouwlanden gtoeijende, gelyk het by Haarlem dikwils voorkomt, is het minder. tuuw of ruig, dan op Wallen en Wegen, daar men het veel in Gelderland ontmoet, Men heeft het, zegt LoBEL, van den Zeekant ges bragt (15) Plantago Fol. linearibus dentatis Scapo fereti, OED. Pan, 272, Plant. Fols linearibus pinnatoedentatis. H. Clife Fl. Suec, IR. Lugdb. Sc. Cotonopus fylveftris hirfutiot hore tenfis. C. B. Pin, 19o. Herb, Srelig five Cornu GCervinuss Don. Pempt, 109. xXx 3 Is Deze, VIL, STUK, / 324 VIERMANNIGE KRUIDEN. „ÎV. bragt en verplant in de Hoven van Ergeland, Aaa Duitfchland en de Nederlanden , om als Salade Hoorp- te gebruiken en tegen ’t Graveel, Deeze wordt STUK. dan Tuin- of Zaay-Hartshoorn genoemd. —_ XVI. (16) Weegbree met Liniaale eenigszins-ge- vh ard tande Bladen , ronde Bloemflengen en Ey- _ Loeflings, ronde Aaîren , die uit gekielde Wliezige Blikjes famengefteld zyn. Op Heuvels en aan de kanten der Akkeren in Spanje, nam de vermaarde LoErFLiNG deeze Soort waar, die kleiner is en vroeger komt dan het gemeene Hertshoorn-Kruid , doch bovendien in de gemelde hoedanigheden ver- fchilt , inzonderheid , doordien zy de Bladen maar weinig getand heeft en de Bloemftengen Hlaairig. De Eenbloemige Weegbree thans uitgemonfterd zynde, zo volgen hier de Soorten met getakte Stengen, naamelyk in de eerfte plaats, xvm (17) Weegbree met een Takkige Kruidige ere Steng , de Bladen eenigermaate getand en omgekromd, de Hoofdjes ongebladerd, Dit (16) Plantugo Fol. Linearibus fubdentatis &c, Loer. Ztins 124. Plantago marina, Prriv. Herb. 3. f. 9. RA}. Angl, HI. p. 315. (17) Plantago Caule Ramofo Herbaceo &c. H. Up/, Mats Med, R. Lugdb. 4o1, Pfyilium majus creêtum. C‚ B. Pine 19ie Pfyllium. Dop. Pempt, 115. Pulicatis Herba, Los. Jcone 436. HALL. Helv, 470. Píyllium, TOURNE. Jn/?e 420. MEET RIACNEDURIE/A. soe Dit is het Pfylium der Autheuren, dat men IV. in *t Nederduitfch Zlookruid , in *t Franfch ÍFPEELe Herbe aux Puces ‚ in ’*t Engelfch Fleawort , Hoorp- Fleefeed , in, ’t Hoogduitfch Wloyfaamenkraut TUE noemt, wegens de figuur en kleur van hets, Zaad , dat geweldig naar Vlooijen gelykt. In de: Zuidelyke deelen van Europa groeit hetzel- ve tusfchen ’ Koorn. Het komt ook by Wee- nen en elders in Ooftenryk voor, en op de Zandige Wegen der heetfte deelen van Swit- zeriand; ja men vindt het omftreeks Parys, Een harde regtopftaande Steng van een Voet hoog, die Bladerig en getakt is, brengt gepaar- de Bladen voort welke lang en fchraal zyn; met eenige Fandjes aan de kanten en eeniger- maate ruig, De Bloemtakjes komen by paaren uit de Oxels der Bladen, en zyn ongebladerd: de. Aair is kort endik, zevenbloemig ; de Kelk wat ruig; de Bloem witachtig.uit den groenen, Het Zaad was weleer by wyze van Aftrek- zel in veel gebruik, om Afgang te maaken ‚doch naderhand heeft men begreepen, dat het Slym van een famentrekkende Plant deeze eigenfchap. niet hebben kon, en derhalve daar van alleen tot verzagting, in Klyfteeren, by voorbeeld, tegen den Bloedloop; in Infpuitingen tegen de fcherpte van ’t Wateren; of ook uitwendig in Oog-Ontfteekingen, Ontvellingen en Brandíte= den gebruik gemaakt, De groote BoERHAAVE telt dit Slym, wanneer men hetzelve in groote veelheid inneemt, onder de Vergiften, Dat hee Dae in, Ong Ya Il. DEEL, vil. STUK, 326 VrERMANNIGE KRUIDEN, IV. in Heete Koortfen door de Egyptenaaren , za ArDEELe tot een Laxeermiddel als‘tot Zweetdryving ge- Hoorp- bruikt werde, vinden wy door ArrPinus ge- BTUK. meld (*), Een weinigje, by yoorbeeld een wiee Serupel van het Zaad in vier Oncen Water, "ES geeft ’er een verzagtende hoedanigheid aan, die hetzelve voor Barften in de Lippen, Kwet- zingen der Tong, Kloven in de Tepels en-wat dies meer is, zeer dienftig maakt. Het Zaad kaauwende wordt men ’er een fcherpte in ge- waar, welke vry lang in de Mond aanhoudt, en deeze deelt zig mede aan Brandewyn of Geest, op dit Zaad gezet. Hier van zou dê gevaarlykheid, boven gemeld , af te leiden zyn, De verfche. Bladen zyn aangenaam van Reuk en dienen, met Reuzel geftampt » tot zuivering van vuile Zweeren. Men zegt, dat ‘er de Vlooijen door verdreeven worden „ als menze in Huis brengt (f). | (18) Weegbree met een Tukkige re XVIIe Pa Steng , de Bladen efenrandig omgeboogen , ipdiche de Hoofdjes gebladerd. Tot het derde Kali van Arprinus fchynt deeze Indifche Soort van Vlookruid te behoo- ten, die de Steng hoog en in Takken uitge- fpreid (*) HALL. Helv, pe 479» (í) Rurrt Mar, Med, p. 414, (13) Plantago Caule Ramofo Herbaceo, Fol. integerrimis &c, Horte. Up/, 29e Kali 3, ALP. dBgype. 129 ? Busm. A4 Jnd. pe 35cä ETR A NDR IA. 997 fpreid heeft, met zeer lange Liniaale Bladen, . IV. zeer ruig en lange Bloemfteelen, De Hoofdjes ÄPDEEL, hebben van onderen vier Blaadjes en tusfchen Hoorn- de Bloemen Wigvormige Blikjes, De tweeSTUK onderfte Blaadjes van den Kelk zyn zeer ftomp 5 zl eee) de Bloempjes Pypachtig en eens zo lang. (19) Weegbree met een Takkige Heefterach- XIX. tige Steng 5 de Bladen Draadachtig ef- B fenrandig geftrekt ; de Hoofdjes eeniger- Italiaantch. maate gebladerd. In Provence en Italie valt deeze Soort van Vlookruid, welke het Groote hurkende van CG. BauHinus is, en:het altyd groene Vlookruid van Morison, De twee voorgaanden, nad= melyk, zyn eenjaarige Planten en decze blyft niet alleen over, maar heeft Houtige Stengen,. Men vindt ’er de Afbeelding van by LOBEL; onder den naam van Pliniefch Vlookruid, (eo) Weegbree met een Takkige Heefterach- xx. tige Stene, de Bladen Lamcervormig ge- Sit tand, de Hoofdjes ongebladerd. kaanfch, Van (19) Plantago Caule Ramofo Fruticofo &c, Plant, peren- nis Fol. integer, H, Cliff. 47. Pfyllium fempervirens. Moe Ris. Hi?, III. ps 262, Se 3e T. 17. f. 1. Pfyll. majus fupis num. C‚ B. Pin. ror. J. B. Hifl, Ul. p. 513. Píyllium Pli- nitnum. LOB. Zon. 437 p (20) Plantago Caule Ram. Frut. Fol, Lanceolatis dentatis &c. P(yll. Fols crenatis Indicum. C‚ B. Pin. 191, Pradr. 99, Moris. lbid, Tab. 19, £. 4. J. B. Zil, Mile Pe 515 BOCGe Sicul. 8. T. 7 f. Be X 4 U. DEEL, VII, STUKe ä2 VIERMANNIGE KRUIDEN, Iv. Van deeze , die op Sicilie en in ‘Barbarié A groeit , is de Steng een Voet hoog, Heefterachs re tig, ruig en regtopftaande: zo dat zy aänmer- STUK. _kelyk van de voorgaande verfchilt. Eenwy- ï vig. SCOPAR EA Bezemkruid, Een vierdeelige Kelk en vierdeelige Bloem; welke laatfte Raderachtig is,en een eenhok= kig, tweekleppig , veelzaadig Zaadhuisje ‚ maakt de byzondere Kenmerken. uit. | Twee Soorten; beiden Westindifche, komen in dit Geflagt voor, naamelyk. L. (1) Bezemkruid met drievoudige Bladen enges dien fteelde. Bloemen. du cis. Zoet, Den bynaam heeft dit Kruid, om dát het Af- trekzel daar van overal in de Westindiën, in ge- bruik is, tegen jBorstkwaalen. De geftalte van Gewas is zodanig, dat de Franfchen het Ba-= bai doux-of zoete Bezem en de Spanjaarden Zs- cobilla menuda of Bezempje noemen , zode Heer JacQurn aantekent. Hierom hadt BROWNE hetzelve opgeregt Takkig Bezemkruid met Lis piaale gekartelde Kranswys’ drievoudige Bla: den; (1x) Seoparia Fol. tetnis, Floribus ‘pedunculatis. Syse, Nae, XII. Gen, 143. P- 123. Veg. XIII. p. 132. Capraria Fok ternis, Corollis quadripartitis. H. Cliff. 320, R. Luedb. zor. Samoloides. BOERH, Lugdb. 1E. p. 265. Veronica Frut. erefta dalcis. SLOAN. Jam. 31. Hift. Ip. 195. T. 1080 f. 2. Phye tenoides Amer. PLUK. Alu. 296, T. 215. É£, Io JACQ. Auzara Hift, Pe 17e | Kin ld RE TO ORUN/NID ORT A, 250 den, geheten. SLOANE betrok het tot de Ee- IV, renprys. De.hoogte van deszelfs Hoekige Sten-ArpzrL, gen ís ongevaar drie Voeten. Het heeft een Hoen witte Bloem, die zig vierbladig vertoont, dochsrux. eigendyk in vieren gedeeld is, hebbende de, Memers Slippen aan haaren Voet veele Haairtjes die zo lang als de Meeldraadjes zyn. Het grocit op drooge dorre Steenagtige Velden, zo opde Eilanden als aan de Vaste Kust, (2) Bezemkruid met viervoudige Bladen en da ongefleelde Bloemen. procumn bens, Deeze Soort, naauwlyks een half Voet hoog, Hurkend. heeft half leggende half opftaande gegaffelde Stengetjes, De Bloempjes zyn zeer klein zon- der eenige Haartjes. Gedagte Heer heeftze by Karthagena in de Westindiën , op Zandige plaatfen aan de Zee, gevonden, R ACOM A Franje-Bloem. De Kelk en Bloem, beiden, zyn hier ook in vieren gedeeld , doch het Zaadhuisje bevat in-zyne holligheid maar een enkel Zaad, De eenigfte Soort, hier van bekend (1); Â) he Was Co sfoperas dd luna. (2) Scoparia Fot, quarernis , Floribus fesfilibus, Jacq. Westindi- „Amer, Hift. p‚, 13, íche, (1) Rhacoma: Syst. Nat, XII. Gen, 144: p. 123, Veg. XIIT,. p. 132 Amen. Acad, Ve p. 393. Craslopetalam tenue êc, BROWNe Pam. 145e Te 17. fe Ie As Me DEEL. VII, STuw, 330 VIERMANNIGE KRUIDEN, IV. was Crosfopetalum genoemd door Browne, Arcen om dat de Bloemverdeelingen, die zig als Blaad- Hoorp- jes vertoonen, met eene Haaïrigheid als Franje ETUKe pezet zyn. ’t Gewas, dat op Jamaika groeit, js een laag Heeftertje naar de Eerenprys ge« lykende , met gegaffelde Takken , waar aan gepaarde Bladen, die Eyrond , zeer fyn ge- tand, eenigermaate gefpitst en ruigagtig waren, zo wel als de Draadige Bloemfteeltjes in de Oxelen, die Kroontjes van Bloemen draagen, CENTUNECuULrLUS, Guichelmuurt, Hier heeft, hetzelfde plaats ten opzigt van den Kelk en de Bloem, welke laatfte gaapene de is of Klokvormig, niet plat, hebbende kor- te Meeldraadjes;s de Vrugt is een Zaadhuisje „ dat een Sneedje in ’t ronde heeft, bevattende in ééne Holligheid veele Zaadjes. Van het kleine Gewasje, dat de eenigfte Soort 1. hier van uitmaakt (1), vormde de geleerde Menn DiLLENrius een nieuw Geflagt, onder den mus naam van Centunculus, welk Prinius telde Zeer kleine onder de werwonderlyke en weinig bekende Krui- (1) Centunculus. Syst. Nat, XII. Gen, I4s. p. 123. Veg. Xi. p. 133. OED Dan. T. 177. DILL. Giesf. 161, Gene z11. Eph. Nate Cure V. App. 92. Te, 1o. fe 31. Centunculus Fel. alternis ovatis. Fl, Suec. 129, 136, DAL. Paris. 52. Anapallidiaftrum eXiguum, Fol, Lanceolatis alternis. MrcH. Genb. 14. T. 18, Anagallis Paludofa minima. VAirLt. Paris, 12. T. 4, f. 2. Alfine pals a minima Flosculis elbis, MENTz. Pug. Te 40 fe 50 Ter RED RT A $31 Kruiden. Die Heer hadt de Bloempjes bevon- IV, ‘den vier Slippen te hebben, zelfs al ware de ÂFDEEL, Kelk in vyven gedeeld, gelyk hy het dikwils rroorns waarnam, De vermaarde VArrLrLANT vondtSTur. / eindelyk ook de Bloem van dit Kruidje , dat 25e door ‘hem in zyn geheel is afgebeeld, Door — Menzer was. het insgelyks in Plaat gebragt; onder: den naam van Zeer klein Moeras-Muur, ec witte Bloempjes , en kleine Vrugtjes als Koriander - Zaad. Rurprus hadt het tot de Guichelheil betrokken; die dergelyke Zaadhuis- jes heeft; doch de Bloem verfchilt te veel , en 1 getal der Meeldraadjes, die zeer klein zyn of naauwlyks zigtbaar met het bloote Oog. Men kan het derhalve noemen Guichelmuur. Het Kruidje is Mosachtig , naauw!yks een Duimbreed hoog, met dunne Steeltjes en ronde achtige Blaadjes , welke niet veel grooter dan de ronde Zaadhuisjes Zyn s gelyk MICHELIUS hetzelve afbeeldt, die het, doch met Lancet- vormige Blaadjes, in Italie vondt op Bergheijen en in Karftengen-Bosfchen. Het groeit ook in Duitfchland, Vrankryk, ja zelfs in Sweeden, op Zandige Gronden, die tevens vogtig zyn, Te Heemfe in Overysfel komt het, zo de Heer D., pe GORTER aantekent, op het Veld, daar Plaggen afgemaaid zyn (*), voor. Waarfchyn- Iyk (*) Zou dit ook plaats hebben , na dat de Plaggen afgefta- ken zyn, om in’ de Schaapen Stallen te brengen, gelyk men in die hooge Kwartieren van ons Land doet ? Immers ’ is my bedenkelyk. Ie DEELn Vl, STUKe 332 _ VEERMANNIGE KRUIDEN, IV. Iyk zou men het, by naauwkeurig onderzoek , ken nog wel op meer plaatfen „ zo in ons Land als Hoorp« daar buiten, aantreffen. ’t Komt jaarlyks voort STUK. __uie zyn gevallen Zaad, „Eenwye _ ige _ Li SANGUISORE A Sorbenkruid. Een tweebladige Kelk en een vlakke Bloem; met het Vrugtbeginzel tusfchen beiden, dat een vierhoekig Zaadhuisje wordt. « Dus komen de Kenmerken voor van dit Ge- flagt, ’t welk drie Soorten bevat ‚ die hier en is n, (1) Sorbenkruid met Eyronde Bloem-Aaïîren. ngwr Ore ba Offssie st Deeze is de Sanguiforba der Wipkelen, dus Gewoon. wegens haare Bloemftempende Kragt en in ’% Hoogduitfch Sperbenkraut , dat is Sorbenkruid genaamd ‚ om dat de Bladen grootelyks naar die van den Sorbenboom gelyken. Men noemt het ook wel Bloedkruid en. Wilde Pimpernel, alzo dezelve ook den naam van Sanguiforba voert, GESNERUS heeft het Peponella genoemd, | om (1) Sanzuiforba Spicis ovatis. Syst. Nat, XII, Gen. 146, p- 194. Veg. XIIL. p. 133. H. Cliff. 39. Fl. Suec. 130, Zat, Med. sr. R. Lugdb. 240. HALL, Helv. 469, GOUAN Monsp, zi, &e. &c. Pimpinella Sanguilorba major. €, B. Pine 160. Pimpinella fylvestris feu Sanguiforba major. Doo. Pempt, tos. Sanguiforba alt. major f. Pimpinella. LoB. Zeen, 719, B. Pimpinella major rigida przalta auriculata fubnuda, Boce, Aus. Il, Pe 19. Te 7e T 1E T RA N DR IE A, 335 om dat het den Reuk heeft van Pompoenen, _ De Italiaanen heeten het Solbaftrella, de Fran- fchen Sanguiforbe, de Engelfchen Burnet, of eigentlyk Great Burnet , om het van de ge- woone Pimpernel , welke in ’t Hoogduitfch Klein Sorbenkruid geheten wordt, te onder- fcheiden. | | Die Kruid groeit op drooge Velden door by« pa geheel Europa, weshalve het in Duitfche land, wegens zyne rondachtige Hoofdies, Wie- fenknopfe , dat is Weidenknoppen en ook Wig- Jenkraut genoemd wordt. In Sweeden werdt het, in de Tuinen der Grooten , als uitheemfch gekweekt. In Switzerland vondt de Heer Har- LER het op de Wallen der Steden. Hier komt het, te Heemfe in Overysfel , in de Hooylan- den voor. De Heer FaorsrTeERr vondt hetzel- ve, dat zonderling is, onlangs op een Eiland, alwaar , in ’t midden van den Zomer, de Ber- gen met Speeuw bedekt en de Valeijen vol Ys waren, in de Zuidelyke deelen des Aardbodems,. Daar groeide niets dan dit Kruid en ’t Ruuw-. bladig Aairgras (*), Het fchiet een Elle of hooger op, en hecft een regte Steng, geevende aan den Wortel en op zyde roode Bladfteelen uit , met gevinde Bladen, tot zes of zeven paaren en een onef- fen Blad aan * end, bezet. Deeze Vinbladen worden naar ’t end toe langs hoe grooter, Zy zyn (*) Charal, Gen. Plant, nov, detelt, T@nd. 1776, Pra fo ‚ VII, kle DEEL, VI. STUKS IV. ÄFDEEla IV. Hoorps STUKe Aonog ye niâe Iv. ÄFDEEL. IV. ‘Hoorp: STUK: Eenwy- wize. IL sanzuyore ba nr°dia. Middelflage 834 _ VIERMANNIGE Kruidess zyn lang Hartvormig; fcherp getand en väù eene Zeegroene Kleur; dikwils met Kleine Vin= netjes ’er tusfchen, Aan ’t end komt een Tros van digte Aairen; die Eytond zyn, donker rood, beftaande uit tweeflagtige Blommietjes; Wat de kragten aangaat , men erkent in dit Kruid nog eene famentrekkende hoedanigheid met eene Kruidetige vermengd, wordende het deswegen in de Roode Loop en Bloedvloeijin: gen aangepteezen , zo wel als de kleine of Tuin-Pimpernel, Men gebruikt ’er, in de Wine kels ‚; onder den naam van Pimpinella Htalica, alleen de Wortelen van, niet het Loof, nóch het Zaad (*), PALMARIUS ftelde dezelven als een Geneesmiddel voor, tegen de Waters vrees: ei (2) Sorbenkruid met Rolronde Aairen. ï Deeze , in Kanada huisvestende , verfchilt meest door de langte der Aairen en Meeldraad= jes van de Gewoone , zegt LiNNAus, ZAá- NON 1 geeft ‘er de Afbeelding van, en metké aan , dat de Wortel bicterer dan de Bladen , famentrekkende en zeer opdroogende is, (3) (*) Linn. Mat. Zed. p. 17. (2) Sanguiforba Spicis cylindricis. Sanguiforba tetrastemon kee, ZINN. Goett, 239, Pimpinella minore fpicata di Cansa Ja. ZAN. Hifl. 163. fig. 65. Pimpinella Canadenfis major , Spicâ breviote zubrâ, MORS. Hij. III, p. 264 5. 3 Te 38. f, 2e T Er TRA N DR 1 A: 835 (3) Sotbenkruid met zeer lange Aairen. IV. / AFDEEL; Deeze is buiten twyfel die, waar aan men ‘V- Hoorpe Aairen van drie of vier Duim langte toege-srux, fchreeven vindt, en wordt dezelve deswegen mr, genoemd. Allergrooifte Kanadafche langer ge- Rn, aairde Pimpernel, wier Afbeelding B ARR r-derfs. Grootfie. LIER van CorNuTus ontleend heeft, Ee?tiMEpDiumMm,. Muiltjesbloem. De Kelk en Bloem zyn, in dit Geflagt , “beiden vierbladig , doch de eerfte valt fchic- lyk af en de laatfte heeft op haare Blaadjes vier Bekerachtige Honigbakjes. De Vrugt is een Haauwtje met eene Holligheid, Maar eene Soort is ’er vanbekend (1), wel- _ r ke onder den naam van Epimedium voorkomt 5 annen by alle Autheuren. De Ouden hebben van Alpifche zeker Kruid, dat deezen naam voerde, gefpro- ken. Het tegenwoordige groeit in vogtige Vel den van Italie, by Bononie en Vicenza of Pa. dua, LosBrr hadt hetzelve zien leggen in ’t afgemaaide Hooy , dat gegroeid was niet ver van (3) Sanzuifarba Spicis longisfimis, H. Chf, 39. R. Lugdô, 240, Pimpinella Canadenfis major Spica longiore albâà, Mo- Ris. ibid, f. 12, Pimpinella maxima Canadenfis longius {pie cata. CoRN. Can. 175, T. 174, BARR. Rar 18. É, 739. (1) Epimedium. H Clif. 37. H. U'p/. 29. R. Lusdhe 402. Don, Pempt. 599, TOURNF. Inff. 232e BOERH. Lagdh, 307, Epimedium quorundam. J. B. Hift. IL. p. 395, Epimes dium an Epimetrum Plinii, LOB, Joon, 3250 u, DEEL, VII, STUK 336 _ VIERMANNIGE KRUIDEN, _ IV. van Piístoja in ’*t Gebied van Florence, Het ak komt ook op lommerryke plaatfen der hooge Hoorp- Gebergten in de Zuidelyke deelen van Europa STUK. voor, en hierom geeft ’er de Ridder deezen bent bynaam aan. st Is een Kruid, dat om zyne fraaiheid in de Hoven der Eekeren nagehouden wordt. Uit den Wortel geeft hetzelve Steelen, die zig in drieën verdeelen, en waar van iedef wee derom driebladig wordt; zo dat het dikwils ne- gen Bladen op een Steel heeft, en deeze Bla- den gelyken eenigermaate naar die van Klyf, doch zyn Zaagswyze getand en van onderen witachtig. De Bloemfteng, tusfchen de Blade fteelen uitfpruitende, verheft zig niet veel hoo- ger, en draagt Bloemen die zeer fchoon zyn, holle Blaadjes hebbende als vier Muiltjes van buiten rood, van binnen geel en in ’t midden groen. De Smaak van ’t Loof is bitter. Men heeft ’er een Tegengiftige kragt aan toege Íchreeven (*). CORNUS. Kornoelje. In dit Geflagt, waar van ik de Kenmerken. « jj, p, bevoorens opgegeven heb *, zyn de Boomach-. B STOK, tige reeds befchreeven CH > zo dat ’er nog maar overblyven de twee volgende Soorten. (4) (*) Borru. Hij. Plant. p. 388. (T) Ey de Boomachtigen, evenwel, is ín Syst. Nat. Pig. Ed. Xil!, een nieuwe Soort gevoegd, onder den naam van Sericea, wegens de Fluweelachtigheid der Bladen , zynde de- zelve OPVECT RAND Ai A 583 … (4) Kornoelje, die Kruidig is, met tweevoudi- IV, ge Takken. e iv. Hoorp- Deeze groeit natuurlyk in ie Noordelyke dee- be len van Europa. Zy is, onder den naam van 1. Laage Kruidige Kornoelje-Boom ‚ door D11rer- s* Nius in Afbeelding gebragt , die aanmerkt , Sweediches dat dezelve Laag Periclymenum genoemd worde door. de Autheuren. Men vindtze ook in de Noordelyke deelen van Engeland en in Schot- land op. de Gebergten ‚. doch de voornaamfte _ Groeiplaats fchynt Lapland te zyn en Sweeden „ als ook Noorwegen en Rusland. De Sweeden noemen dit Gewas Hoonfehaer en Smoorbaer wegens de Besfen die het draagt , en daarom is het ook Mefomora van Rupsrek getyteld, die. hetzelve Herba Paris met een groote Bloem en een eetbaare Vrugt uit veele Besfen beftaande, genoemd hadt. Onze Ridder heeft ’er insge- Iyks de Afbeelding van gegeven, en befchryft het, onder de Laplandfche Planten , omftandig. De gelve uit Noord-Amerika afkomftig. Zy draagt witte Resa fen, gelyk de ‘Witte Kornoelje-Boom , maar heeft de Bloed» kleurige Takken met Afchgraauwe Wratachtige Stippen bee {prengd, ne (4) Cornus Herbacea Ramis binis. Fl. Lu. 6s. T. Se £, 3e Fl Succ. 132, 138. R. Lugdb. 249. OED: Dan. T. 5e Cornus pumila Herbacea Chamzpericlymenum diéta. DiLL: Elth. 108. T. ot. Periclymenum humile. C. B. Pin. 3025 Norvegicum, Ibid. BUXB. AE. Petr. p‚ 268. Alfine Baccifera Suecorum. FRANK. Sp 3. RupB. Horte s. Rericlyrmenuan. Rrathenieum. CLUs. Pann, p. 38e Ic. bona 4 Ie, DaEr. VIT. STUKe IV. ArDEEIA Héomk STUKe Een H- Vig Ce 338 VIERMANNIGE KRUIDENS ‚De. Wortel is. Houtachtig en dun, geevende Stengetjes uit, die vierhoekig. zyn, naauwlyks een Span hoog, met vyf of zes Leedjes, welke ‚_gepaârde Bladen hebben, zo lang als het uiter- fte Duimlid, een Duim breed, de onderften kleinst. Ui den Top komt een Bloemfteeltje , dat aan ’t end een Kroontje van witte Blaadjes heeft, tot een Omwindzel verftrekkende voor de Blommetjes, die men van zestien tot twee: endertig in hetzelve telt. Zy hebben zeer kor=_ te Steeltjes, en beftaan uit vier zwatte Blaad- jes, in een viertandig: Kelkje vervat, dat een langwerpig, Vragtbeginzel kroont. Te gelyk mêt het Bloemftéeltjë ‘fpruiten uit den Top twee gebladerde- Takjes, die veel Janger’ op= fchieten. Het Bloemfteeltje wordt langer; het Omwindzel valt af, en ‘de Vrugtbeginzels vers anderen in ronde toode Besfen, met een Wate- rig Sap gevuld en een ewreehollig Hartvormig, Zaad bevattende : welke Bésfen , “Tropswyze zittende, zig byna als Braamen, of als is Moers beijen , vertoonen. … Van en met zyne Vrugten hadt.Cr U» srus reeds de- Afbeelding gegeven ; die- hem wâs ‘medegedeeld ‘en befehreven door”den-Lion= denfchen Doktor, Pennaus, gelyk hy verhaalt 5 zeggende. dat. het een. Verfnapering voor de, _ Pruisfifche, Boeren: ; by. Dantzik ‚ „was. … By. Rricer, evenwel, in zyne befchryving def Plänten , welke omftreeks die Stad groeijen, wordt daar van geen gewag gemaakt, ’ Is ze- ld ker ORT MAND BT A. dal ker dat het, gelyk hy zegt, in Sweeden en _1V4 Noorwegen overvloedig valt. In Juny door pe” Westerbothnie reizende vondt Linneus den Hoorbs Grond van” wyduitgeftrekte Bosfchagiën en STUK _ Wildernisfen „ door de Sneeuwwitte Bloemen „453 van dit Gewas, als meteen wit Laken befpreid, De Ingezetenen , byzonderlyk het Manvolk ; gebruikt de Vrugten, die Waterig en laf zoet zyn, zeldzaam; doch dezelven worden zo veel te gretiger van de Kinderen gegeten , zonder dat bet hun nadeel doct: waar uit dan blykt, dat die geenszins vergiftig, maar veeleer, doot een zonderlinge weldaad der Natuur, tot vers frisfching van Herders, Reizigers en Beeften ; aan die barre Gewesten, gefchonken. zyn. (5) Kornoelje, die Kruidig ts ‚zonder Takken. ed BE ern neer . Canadenfis In Kanada is, volgens den Ridder, de Groei- Komekg, plaats van Een dergelyk Kruid, dat echter dic {che weezentlyke verfchil, van geen ‘Takken by de Bloemfteng uic te geeven, en het Omwindzel langer heeft. Hier tóe wordt het Brafiliaan- fehe Waintergroen , met Bloemen van Muur en Hartvormige Bladen , waarvan BurseErus een Exemplaar aan C‚ BAuHINus gezonden hadt, ‚thuis gebragt. Deez’ geeft ‘er de Afbeelding van (5) Cornus Herbacea Ramis nullis, dm. dead, 1. pe 157à Pyrola Alfines Flore Brafiliana, C. B, Prodr, zoo, Pine 1954 BURS X. 106 Di. Ye 40 DEEE, Vll, STUK» Iv. HoorDp- STUK Eenwy- Vije. folia. Virginie - fche, 340 VIËRMANNIGE KRruiDEn, van en befchryft ‘het omftandig. De hoogte “js niet meer dan van ’t voorgaande : de Om- windzels zyn geel en vertoonen zig als geltern- de Bloemen. ; Ernst JON WOT ELE PEERS Dit Geflagt, naar den Kruidkundigen Heer Lupwie getyteld , heeft een vierbladige Bloem , die vervat is in een vierdeelige Kelk , waar, van het onderfte een vierhoekig Zaadhuisje wordt met vier Holligheden en veele Zaaden, Vier Soorten, allen uitheemfche „ komen ’er in voor , naamelyk. (1) Ludwigia met overhoekft Lancetvormige „Bladen, en een rogtopflaande Steng. It Deeze, inde Europifche Kruidhoven bekend, „groeit natuurlyk in Virginie,’ Zy wordt Onge- pluisde Lyfimachia meteen grooteregeele Bloem en_ een Kruidnagelig kleiner Haauwtje. … door PrLUKENET getyteld en van hem afgebeeld, De Zaadhuisjes, naamelyk, zyn. Teerlingach- tig, aan den top. open, ’t Gewas , geeft uit ieder, Oxel der Bladen een fraaije gefteelde geele. Bloem, On (1) Laduigia Fol.” alternis Lanceolatis, Caule ereto. Syst. ‘Nat. XII.’ Gen. 153. '‘p. 125. Veg. XlIL. p. 135 H. Upfe Cliff. R. Lugdb, 252, GRON. Wire. zo. Lyfimachia non pape pofa &c, PiuK. Abm. 235, T. 203, f, 2, Frutex Saligneis. foliis. Id, „Amalih, 99. T. 412e fe TE TR AND RI A 341 _ (2) Ludwigia met gepaarde Lancetvormige , IV. Bladen en verfpreide Stengen. je OOFD= Verjaarende is deeze bygenaamd geweest „srux, | en wordt onder die benaaming voorgefteld door _ rr. den Heer N.L. BUBMANNUS, die de voor. oen gaande ook onder de Oostindifchen telt. Zy Ee Np maakt een leggend Kruidje uit, naauwlyks een fche, Span hoog, met eenzaame Bloemen, die geel zyn, van figuur als Kruidnagelen. Ten minfte dus is de aangehaalde befchreeven ; doch de Hoogleeraar J. BuRMANNUS hadt dezelve als cen Soort van Lyfimachia , met Kruidnagelach- tige Zaadhuisjes , te boek gefteld, Cs) Ludwigia met gepaarde Lancetvormige „ ri 7 e Bladen en een regtopftaande Steng. Bijen Deeze heeft cen Kruidige Steng, die gearmd is, een Voet lang en effen : de Bladen 7yn ge- fteeld. Aan ’t end komen meest drie Bloemftee- len met één Bloem, Het Zaadhuisje is als by de voorgaanden. De Groeiplaats wordt van den Ridder gefteld in Indie, (4) Ludwigia met drievoudige Eyrond-Lan-_ WW. Trifoliata, CEL- Driebladi- Ee (2) Ludwigia Fol. oppofitis Lanc, Caule d‚ffufo. Fl, Zeyl, 66. Ludwigia perennis. Burm. Pl. Ind. p. 57. Lyfimach, fpecies, Fruêtu Caryophylloideo. BURM- Zeyl, 146, {3) Ludwigia Fol, oppof. Eanceol. Caule ereto. Mant. go. (4) Ludwigia Fol. ternis Ovato-Lanceolatis, Floribus tere sinalibus pedunculatis. Burm, Fl, Ind, p. 37, BANS II, DEEL, VI, STUK, 845 ViERMANNIGE KRUIDEN. „Wo cetvormige Bladen en end-Bloemen die ge- sdb fleeld zyn. pl Deeze Soort, by de Javaanen Doedoek ge= Eenwy-naamd, en door gezegden Hoogleeraar N. Le Tige BurMANNuUs onderzogt, verdient hier bygee voegd te worden, Zy heeft een Vezeligen Wortel; een Kruidig Stengetje van een Span hoog , regtopftaande en effen, De Bladen koe men by drieën tegenover elkander voort , en geeven uit de Oxelen end-Steeltjes van een Duim, met Eyronde Blikjes en gepaarde Bloe- men op eigen Steeltjes, Het Zaadhuisje fchynt niet bekend te zyn. OE DEN GAAN Dr AL Naar den voornaamen Kruidkenner OL DEN- LAND; door wien een zo voortreffelyk Kruid- boek van Afrikaanfche Planten, dat de Hoog- deeraar BURMANNUS bezit, aan de Kaap is verzameld , voert dit Geflagt den naam. In Kenmerken verfchilt het van ’t voorgaande wei nig. De Bloem is vierbladig, de Kelk in vieren gedeeld , boven het Vrugtbeginzel , dat een Zaadbuisje wordt met twee Holligheden en vee= le Zaaden. | Agt Soorten, altemaal Oost- en Westindifche Planten, zyn ’er in vervat, als L (2) Oldenlandia met Kransjes van ongefteelde _ Ofdenlars S / den en Bloemen, en Borfteldraagende Stoppeltjes. eillata, Dee- Gekganfte. (1) Oldenlandia Floribus verticillatis fesûlibus, Stipulis se- tie STCRT KASNSD SR U A 2943 Deeze is het Ambonfche Kruisgras van Rum- IV. ‘prius „dat op lugtige ‘Heuvels van ’t Eiland Biden Ambon em: op Java in Oostindie groeit, veel Hoorp- naar ons Varkensgras gelykende, Daar is, vol-3TUE- gens hem , een kleine en groote'Soort van. Dei 5 laatfte heeft verfpreide Kruidige Stengen, van omtrent een Voet hoog, aan haare Knoopen of Leedjes bezet met gepaarde, ongefteelde , fmal Lancetvormig gefpitfte , ruuwe Bladen, De Bloemen zyn in Kransjes om deSteng vergaard , wit in groene Kelkjes en daar op volgen rond- achtige Zaadhûisjes, in de Kelkjes begreepen. *% Kruid heeft een wat fcherpen Mosterdachti- gen Smaak. Om dat de Bladen in ’ kruis ftaan , gaf hy ’er dien naam aan. De gezegde Bore „fteltjes der Vliezige Sape es zyn langer dan sle Bloempjes. (2) Oldenlandia met ongefteelde flekelige Zaad. ER hwisjes en Lancetvormige Bladen, dia repens. Kruipende, Deeze Soort , door den Heer N. L. Bur. MANNUSs afgebeeld „bemint Moerasfige plaat. fen aan de’ Kust van Koromandel , alwaar zy Nier Madaley genoemd wordt. Linneus be. tigeris. Syst. Nat. Veg. XIII. Gene 154- Pe 135, Crateogonuin Amboinicum. RUMPH. Amb. VI. p. 25- T. 10. (2) Oldenlandia Capfulis fesfilibus hispidis, Fol. Lanceola. tis, BuRM. Fl, Ind, p. 33, T. 15, f. 2e Altine Spergule facie Indie Orient. PLUK, Amalth. 10. Te 356. £. 5. Crufta Ollz minima. RUMPH, Amb. V. p. 460. T. 170, f« 4. Xa Il. DEELe Vil, STUKy 344 ViERMANNIGE KRUIDEN. IVY. betrekt ‘er toe de kleinfte der Kruidjes, welken Ate RumPnius zegtop Ambon Caranasfi , dat is Hoorp- de Korst van de Pot, genoemd te worden , om STUK. dat zy Korstachtig langs den Grond zig uitfprei- vie 7 den. De Stengetjes, die Draadachtig dun zyn, fchieten Worteltjes aan ieder Knietje: de Blaadjes zyn eenigermaate gefteeld , zeer klein: de Bloempjes komen eenzaam in de Oxelen voor. Het Zaadhuisje is rond en ftekelig , overal bezet met flompe, holle, doorfchynende Haairtjes. Be (3) Oldenlandia met enkelde zydeling fe Bloem- dia uriflo- fleeltjes , ruige Vrugten , en byna Eyronde mige. Op Waterige plaatfen van Virginie en Jamai- ka is de Groeiplaats van deeze Soort, die zeer veel overeenkomst met de naastvoorgaande heeft , en ’er byna alleen van verfchilt, door dien de Vrugtkelkjes zeer groot en gefteeld zyn. Men vindtze groote, Kruipende Water- Muur van Virginie, met gefpitfte Bladen , door PLruKENET getyteld, De Kelk , die klein Is terwyl het Kruidje bloeit , groeit uit in de gedaante van een gekleurde Bloem , zeer wyd en breed, een gebladerd Zaadhuisje , als dat van de Eerenprys, bevattende, 5 (4) (3) Oldenlandia Pedunculis fimpl. lateral. &c, Old. Calycí- bus &c Flor. Virg: 138. GRON. Virg. 21. Oldenl. aquatica &c. BROWN, Jam. 146. Alfine Aq. majorrepens , Fel, acum, Virginiana, PLUK. Alm, 20e Te 74e fs Se WIET AN ACNCBIN T A. By _ (4) Oldenlandia met tweebloemige Steeltjes „die IV. langer dan de Bladf/teelen zjn, en Lancet- Aeon vormige Bladen, Hoorp. STUK. __ Het Laage Smalbladige Antirrhinum, onder vw, de Ceylonfche Planten door den Hoogleeraar J. 43e, BuRrRMANNUS afgebeeld, is, niectegen{ftaan- Tweebloe. de zyne kleinte, wegens de gedagte tweebloe- "5 migheid en de vierpuntige Zaadhuisjes , niet onaartie. De Blaadjes worden van zyn Ed, gezegd de Steng en Takjes met hunnen Voet als te omvatten; ’t welk echter in de Af beel- ding zig niet duidelyk vertoont. (5) Oldenlandia met naakte zydelingfe Kroone _ v. tjes overhoeks en Liniaale Bladen, Umbellata, Gekroon- „Een Kruidje , by Madrasf groeijende, met ik Bladen van Kua , dat naar de Liyfimachia ge- Ilykt en de Zaadhuisjes aan den top byna in Kroontjes heeft, van PLuKEN e r afgebeeld, komt -hier thuis. Het is derhalve ook door den Heer BurMANNUs opgetekend , die aan- merkt, dat het de Rubeola Indica zy van Her- MANNUSs, by de Cingaleezen Ratmul , dat is | Roo. ' (4) Oldenlandia Pedune, bifloris &c. Antirchinum humile angustifolium &c. BuRm. Zeyl. p. 22. T. It. Anrirchinum Indicum purpureum pufllum. HERM. Zeyl. 47. Flor, Zeyl. 68. (s) Oldenlandia Urabellis nudis &c. Fl. Zeyl. 67. Lyfima- chiz affinis Satureje folio , Maderaspatana &c. PLuK. Alm. 236, T. 119. f,4. Rubeola Zeylanica Elarathmul dia. BURM Zey, 208. 5 ì ÁS Me, DEEL. VIJ, STUK, 346 VIERMANNIGE KRUIDEN, / IV. Roode Wortel, en van: BarDéuss, in de be- mas fchryving van Malabar , Esfaye genaamd; zyn- Hoorre de in deszelfs Kruidboek aangetekend , dat men STUK. de Wortels van dit Kruid aldaar zeer gemeen „Eenwy- gebruikt, om het rood op het Doek , van Ka- Ege, Mt toenen en Chitfen waarfchynlyk, te fchilderen, De Stengetjes zyn omtrent een Spân hoog , Takkig en glad, met fmalle gefpictte Blaadjes en naakte Kroontjes’, van weinige Bloempjes, uit de. Oxels voortkomende. Voor ’t overige is de Geftalte aan die van Wilde T'hym niet ongelyk. Et (6) Oldenlandia met veelbloemige Steeltjes en Gittatte, Lintaal- Lancetvormige Bladen. Een fraaije figuur maakt deeze , die Hysopblae dige genoemd wordt, in de Afbeeldingen van EnreT. By PrLuMIERr kan men dezelve insgelyks befchouwen , alwaar de Steeltjes vier- bloemig zyn. Het is mede een laag Kruidje , broeiende in Zuid- Amerika. | vir. (7) Oldenlandia met gepluimde Bloem/teeltjes ij an aant end en ovaal - Eantiarnjen Blas Gepluime den, de. Hier (6) Oldenlandia Pedunculis multifioris &ec. Oldenlandia Caule tenerrimo &c. BROWN. Jam, 146. Oldenl. humilis Hysfopifolia. Prum. Gen. 42. de, 212, f, 1. ERBET. Piël Tri 26 de (2) Oldenlandia Pedunculis naats &c. Mollugo Zeylae mica anguftitolia fylv, Fl. albo. Burm. Zeyl. 161. T. 7Ie fs Ze Oldenl, Laniculata, BURM. Fl, Ind, p. 38. Te iSe 6 Xe T 1 TRA ND R IT A, 347 Hier wordt de Ceylonfche Smalbladige M „ugo V. met witte Bloemen , van den Hear J. Bur. voorr. MANNUS, thuis gebragt door den Ridder; 4oorpe doch , alzo dezelvede Bloemen vyfbladig bean ss erde is de Afbeelding van deeze Soort door den Heer EET N. L BurMANNus veel overeenkomftiger met dit Geflagt. Zyn Ed. tekent aan, dat de Stengen Omtrent een Voet hoog en de Bladen gepaard zyn ‚de Bloemfteeltjes aan ’t end ge- ‚ gaffeld of in tweeën verdeeld, De Groeiplaats is in Oostindie. (3) Oldenlandia met getroste end-Steeltjes , vir. Liniaale Bladen en een regtopftaande ge-nar: armde Steng. ge. Tot. deeze Soort „, die wegens de langte der _ Bloemfteeltjes haaren bynaam fchyntte hebben, is het Muur tet Spurrie- Blaadjes en kortere harde Hoofdjes, van PruxeneT, betrokken. Dat Kruidje heeft gekranfte Blaadjes , terwyl dezelven in het tegenwoordige gepaard-zyn , volgens de befchryving van ‘het Malabarfe , door K OENIG waargenomen. Even zo bevinden zy zig ook in de Dunbladige Otdenlandia, van gen Heer N. L. BURMANNUS dev esta! die wezentlyk de Bloemfteeltjes lang ee heeft; (2) Oldenlandia Pedunc, Racem. teriniealibis. Dfant. 200, AlGne Spergula foliis, Cap‚ brev. duris. PLUK. Adant. 9. T, 332. £, 11. Oldenlandia tenuifolia, BUAMm. Fl, Ind. p. 37. T. 14. fe 54 IV. 348 VrIERMANNIGE KRUIDEN, heeft, en dus hier zal behooren, Het Kruid; Ar see dat Stengetjes hadt van een Span hoog, was Op Hoorp- Java verzameld. STUKe Eenwya wige. jd Anne ane «ta latifo- AMMANNIA. Een eenbladige geplooide Kelk , die agttandig is, onder het Vrugtbeginzel : een Bloem van vier Blaadjes , in de Kelk ingeplant, of in ’ geheel geen Bloemblaadjes: het Zaadhuisje met vier Holligheden, Deeze Kenmerken onder- , fcheiden dit Geflagt, naar den vermaarden Kruidkenner A M MAN benoemd. Het bevat drie Soorten, allen uitheemfche , naamelyk. (1) Ammannia met half omvattende Bladen , een vierhoekige Steng en opgeregte Tukken. fa, : } Rise Breeddlae Deeze, die op vogtige plaatfen der Karibifche dipe, Eilanden groeit , is Zsnardia met ongefteelde Lancetvormige als geoorde Bladen en drie Bloe- men „ door BROWNE getyteld. Dat Gewas met Bladen van Kleefkruid , ’ welk een rond » Zaadhuisje heeft en zeer klein Zaad, door SLoa- NE afgebeeld , wordt hier thuis gebragt. In de Upfalfche Tuin hadt deeze Soort fomtyds witte | Bloem 3 (1) Ammannia Foliis femi- amplexiczulibus &c, Syst. Nat, XIL. Gen. rss. p. 126, Veg. XII. p. 136. H. Cliff, 344. He Ups. 30. AMM. Herb, 344. Isnardia Fol. fesfilibus &c. BROWN. Fam. 148. Aparines Fol, anomala, SLOAN. Hi? 1. p. 44. T. 7. fe 4 T EE T RA N B R T a. 249 ‚_ Bloemblaadjes „ fomtyds geene. De Bloemen IV, komen gekranst, wederzyds drie, aan de Sten. "DEzt. _gentjes voort. Hoops | | STUK. (2) Ammanniía met half omvattende Bladen, _m, en vierhoekige Steng en zeer uitgebreide Ranofors Takkige, Takken, | In Virginie groeit deeze , volgens den Heer GRONOVvIUS. CLAYTON noemde ze Opge- reste Water -Ludwigia , met cen roode Steng, twee finalle Bladen , als die van Hyfop, aan de Knietjes en kleine vierbladige Bloempjes;, die fpoedig afvallen. Hy zegt dat het Zaad. huisje in drieën verdeeld isen verholen in een gebladerde Kelk, Het is een Plantje van een Voet hoog , dat vier paarfche rondachtige Bloem. blaadjes heeft, volgens LiNN Us. (3) Ammannia met byna gefleelde Bladen, de nr. Amnsagn Zaadhuisjes „grooter dan de elk en Zen peen kleurd. fera. u Befiedraa= gende, In China is deeze door OsBECK waargeno- men, zynde een klein teder Planrje , van een Vinger hoog , regtopftaande , ongetakt , met | een _(2) Ammarivria Fol, Semiï- ampl. &c. Ludwigia aquatica erelte Ec CLAVr. 774 GRON. Wirg. 21. BURM Fl, Ind p. 3%. G) Ammanria Fol. fubpetiolaris Sc. BURM. Fl, Ind Te 1s.'f- 3, 4: Cornelia verticillata. ARD. Sp. 2. p- 9. T- Ie Anonymos Linarie foiio Orientalis Galli Lutei flore 8e RLUK.- Am. 33. T. 136. f 2e 1. DEEL, VIL STUKé IV. Arpz DL. 350 _NVLERMANNIGE KRUIDEN, een roodachtig rond Stengetje, gepaarde Larie: “cetvormige Bladen, en zeer veele.kleine Bloems: „.pjes , die elk een eigen. Steeltje hadden ‚ia Kransjes by elkander. Het Zaadhuisje was “rond , rood ‘en gtooter dan ‘de Kelk, die. hier viertandig is. De Heer N. Ls BuRrMANNus geeft Af. beeldingen van deeze Soort, welke uit China-in Italie genaturalizeerd, zo de Ridder, „aanmerkt ; onder den naam van Cornelia verticillata. was in, Plaat gebragt. door den Heer ARDUINUs. Deeze „ echter, beeldt dit Kruid grooter saf , waar vanalle Exemplaaren, op Java. en elaot mandel verzameld s_ volgens. gedagten. Hoog leeraar, niet, grooter, waren dan; ongevaar een Handbreed ‚hoog. De eenc. zyner Af beeldingen is getakt , en die zoude i in magerer Grond voort. gekomen zyn, dan de kleinere ongetakte, * ’t welk een byzonderheid i is, niet zeer met de natuur’ van onze Gewasfen, overeenkentig. hd. er „Dit Geflagt. ; buiten twyfel naar den Fr rans fchen Hears DANTY D'ÍsNARD, van wien mens, in de Verhandelingén van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys ; verfcheide Kruidkundige Vertoögen' heeft, be. noemd , heëft, een Vierdeeligen Kelk zonder Bloem en een. vierhokkig. Zaadhwisje, met den Kelk omringd,» ci Ü Maar WNR MN DIR EW 95E Maar ééne Soort komt van (1) het zelve voor ,, IV, die als een Soort van Muur is aangemerkt ge- “iv” weest, en Rondbladig Kruipend Moeras - Muur , Hoorp- met vette Porfeleinblaadjes , genoemd, Men T®% heeft ’er den naam van Dantia, naar dien zelf. heerde den Heer, aan gegeven. Het groeit nict alleen Moerauise, jin Europa , alwaar men het in Vrankryk en den Elfaz, als.ook in Italie, gevonden-heeft, maar zelfs in Rusland en een dergelyk Plantje is ‘er op Jamaika zo wel, als in de Rivieren van Virginie, aangetroffen. BROWNE noemt het Water -Oldenlandia , met ffomp Eyronde gepaarde Blaadjes. en--enkelde Bloemen in de Oxelen. . Het is door -verfcheidene afgebeeld, MomrrsoN noemt het. Groote Glaux der Moe- rasfen, -Hy zegt, dat het een Plantje is, met Stengen: van een Voet lang op ’t Water drye vende, die aan de Knietjes Vezelachtige Wor= telrjes uitgeeven „ waar door het gevoed wordt, De Blaadjes zyn als gezegd is en de Bloempjes groenachtig, waar op Zaadhuisjes als Kruidna- gelen volgen „vol; van zeer kleine Zaadjes. BoccoNe' fehynt dit Kruidje, by Padua en Ak pi ETA el (1) Isnardia. Syst. Nat. XIT Gen. 186. p- 126 Veg. X1lle p--136. DAL. Paris, 53. Dantia. Permar. Gen. 49. T. 49e Gert Stamp. cs. D. 118. Ocymophyilum, BUXB. Ait, IVe P-277. T_ 27, Oldenlandia aquarica &c, BROWN. Jam. 146. Glaux major paluftris Flore herhaceo, Mom. Pral. 268. RAJe Hift. IIo2, Suppl. 635. Bocc. Mus. 1os. T. 84e f. 2e Aline paluftris rotundifolia repens. LIND, Alfat, 114, Te Zo Il. DEEL VI, STUKe |. Trapa natans. Zweme mende, 852 VERKMANNIGE KRÜrden) elders, op Moerasfige plaatfen , zodanig aanges troffen te hebben ; dat het uit zyne Knietjes: p: in den Grond geworteld was en eén Stengerje opfchoot van een Handbreed hoog, zynde het Zaadhuisje weezentlyk in wier Hokjes verdeeld en-daar door verfchilt, inzonderheid , dit Plantje van het Guichelmuur , voorheen befchreeven, De Bloempjes zegt de Ridder , komen tegen over elkander in de Oxels der Bladen voort ; zynde gtoen en ongefteeld; eld ANDA. Waternoot, Een vierbladige Bloem en vierdeelige Kelk. heeft dit Geflagt , dát voornaamelyk onder- fcheiden. wordt door de Vrugt, die een Noot is, met vier Doorens tegen elkander over, welke de Punten van den Kelk geweeft zyn. De eenig{íte Soort hier van (1) is een Gewas „ dat in Slykerige Poelen en Wateren van Euro- pa; zelfs in onze Nederlanden en in den Elfaz. by Hagenau, ja in ’t midden van Duitfchland. zo overvloedig groeit , dat men de Vrugten daar van te Jena fomtyds te koop brengt, vol gens Rurrius (*). By Dantzig ook is het- Ri zel- _() Tapa. Syst. Nat, XII. Gen. 1575 p. 126. Peg, XllIs p. 136. Trapa petiolis Foliorum hatantium Ventricofis H. CHF. 483e Fl. Sutc, 134, 140. Mat, Med, <2. DALIR. Pariss sz. Tribulus aquaticus. C. B. Pin. 194, CAM. Epit. 715, Fcibulus Malabaricus aquaticus foliis ferratis. PLUK.” Alm, 374, Burm. Fl. Ind, p. 39. Hort, Mal, Xl. p. 65. Te 33. Túie buloides. TouRNr, Imft. 655, VAILL: (7) Fl, Fenens, p. 590 hd df EP RAND RITA 953 zelve gevonden (*), als ‘ook in de Rivieren, ÎV. by Aftrachan aan ‘de Kaspifche Zee. Linneus hiv heeft derhalve , ten. onregte , de Groeiplaats Hoorne daar van tot de Zuidelyke deelen van Europa®*&& bepaald 3 terwyl zyn Ed. het zelfs onder de, 2” Sweedfche Plantèn optekent, en men ‘er in de Kruidbefchryvingen , van Provence en Langue. dok, niets van gemeld vindt. De Kruidkenner Loser zegt , dat het in de Noordwaards ge= legen Landen , gelyk Nederlanden Duicfchland groeit, komende ook fomtyds voor in de Vaar. ten en Graften by de Stad Ferrare in Italie, In veele Meiren van Switzerland groeit het mee nigvuldig volgens HALLER, die aanmerkt, dat de Nooten daar van geen. gering gedeelte van den Leeftogt der Ingezetener in Karinthie uits maaken ‚ zo raauw als tot Bry gekookt, ja dat men ’er zelfs fomtyds Brood wan bakt (4). De Latynfche naam Zribulus-aquaticus ondere fcheidt hetzelve van het Landkruid, dat men Tribulus noemt , en heeft ook zyne af komst van het Griekfch woord Triboles , betekenende „oteen (*) REYGER Fl, Gedan. Tom Lp. 59. (Ì) Harre. Helv, 468. Edualis efl Fruifus et :n Carinthia &r Agro Lemovicenfi Annona non minima pars eff s zyn zye me Woorden. Door het laufte zal zyn Ed, het Limoufin ia Vrankryk bedoelen , alwaar juist die zelfde van de Karûen- gen , die ’'er menigvuldig groeijen , verzekerd wordt. Alzo men de Vrugten van dit Kruid ook wel Water - Karflengen noemt, zou zulks gêlegenheid tot een zonderlinge mrisvate ting in deezen hebben kunnen geersn, L 1, Deer, VII STUE, 354 __ VIERMANNIGE KRUIDEN. zn “ten Voetangel of Minkyzer, . Hierom noemde jv. ToURNErFoORT het Tribuloides. Inderdaad Hoorp* de puntige Stekels der Vrugten’ van dit Ge- STUK. was, doen dezelven naat de Werktuigen van EU) dien naam, welke. mens in Belegerin - wige, ; geringen ge bruikt, gelyken. Men geeft ‘er daarom ook in Brabant den naam van Minkyzers-aan, doch gemeenlyk noemt men de Vrugtensin-ons Land Waternooten , in overeenkomst met „den Hoog- duitfchen naam Wasfernusz, Weihernusz , Sta- chelnuszen Spitsnusz, dat is Gedoornde of Ste- kelnooten., De Spaanfchen noemenze Akrolhos of Abrojos, dat ook Minkyzers betekent. De Italiaanen Tribolo Aquatico. De Franfchen gee- ‚ven ’er den naam aan van Escarbots, Saligats en Trouffles d'Eau of Chataignes d'Eau, dat is Water- Truffels of Water - Karftengen ; maar het gemeen in Vrankryk noemtze Macres, Cor- nuellas en fommigen Trapas ; welk laatfte den Ridder aanleiding gegeven heeft tot den zonder lingen Geflagtnaam , anders niet bekend. By LoBrer en Doponéus vindt men wel Afbeeldingen van dit Kruid, doch het is door CAMERARIUS in alle zyne deelen best ver toond, zegt de Heer HALLER, die het aldus befchryft. , De Steng kruipt lang door het ‚ Water en geeft gevinde Bladen uit, met een 2, middel-Rib en zeer fyne enkelde Vinnetjes, 2, in ’t vlakke gefchikt. Wanneer dezelve de s, Oppervlakte van ’t Water. bereikt , vormt w zy een Roos van Bladen , met ruigachtige é 93 Stee BPA OEM DIRET A. HE8 % y-Steelen. De Bladen zyn ftevig, glad, van » Onderen met ruuwachtige Ribben , Ruit- AFD » achtig , met de agterfte zyden effen, de Hoorns „ voorften Zaagswyze getand, Uit het mid- 0D 3 -den van de Roos komen de Bloemen voort , „in “E », met Steelen , die in ’ bloeijen kort zyn , maar ‚in de volwasfen Plant zig hoog verheffen uit het Water , de Vrugttros draagende, De > Bloemblaadjes zyn wit. De Vrugt bevat van ‚ binnen een ovaale Kern.” Deeze Pitten , die den Smaak van Kartten» gen hebben, zyn, als gezegd is, eetbaar; „, De » Ingezetenen van Thracie, zegt PLiNIus, ss die aan de Strymon woonen , maaken met », de Bladen van Tribulus de Paarden vet, lee- e,. vende zelf van de Nooten, daar zy zeer Ick- ker Brood van bakken , * welk hardlyvig s> maakt.’ Die eigenfchap wordt inzonderheid aangemerkt plaats te hesben in deeze Vrugten, welken daarom in de zo berugte Zalf van Agrip= pa komen , zo LoBrr oordeelt, Het Gemee- ne Volk maakt ’er in Borstkwaalen gebruik wan, even als van Amandelen. Voorts zyn ’er, door fommigen nog andere gebruiken, in de Geneeskunde , aan toegefchreeven (*); terwyl anderen ‘er zelfs geen gewag van maaken on- der de Geneesmiddelen (+) | In | (*) Vid. KimermmAjeri Disfert. de Tribalise TRILLER. Aat. Med, p. 203, item GEoFFROY. Mat. Med, contin. p. 229. &C) (1) Rurry Jac, Med, Nucl. Belg. Mato Med, Bec, Zia dd IM. DEEL. Vil, STUK / Dd 856 VIERMANNIGE KRUIDEN, IV. In de Ooftindiën fchynt ook diet Gewas te EN huisveften: ten minfte vindt men in de Ma- Hoofdl labaarfe Kruidhof gewag gemaakt van een STUE. Kruid, dat ’er naar gelykt , onder: den naam ijd van Panover -Tsjerana; ’t welk vooreen Moe- ras-Klyf van CoMMELY N gehouden werdt. De Bladen waren Bloedkleurig , van binnen / glad, van buiten met dikke groenachtige Rib- ben, en van de Bloem of * Zaad is niets op- gegeven 5 zo dat de volmaakte overeenkomst nog ver te zoeken zy. Dors TENIA Van dit Geflagt, naar den ouden Kruidkundi- gen DorsTENIius gedoopt, is bekend, dat het tot deezen Klasfe en deezen Rang beters, hebbende vier Meeldraadjes en eenen Stamper, doch geen Bloemblaadjes. Gedagte Deelen zyn vervat in een vierhoekig Kelkje , ingeplant in den Gemeenen Stoel , die zeer groot is, be= dekt met veele Bloempjes, en Vleezig wordt, bevattende dan enkelde, rondachtige , gefpitfte Zaadjes. Dus gelykt de Vrugtmaaking eenigs- zins naar die der Vygeboomen, Vier Soorten, allen Amerikaanfche of Weste indifche, zyn ’er in begrecpen, als volgt. | t (1) Dorftenia met de Bloemftengen uit den Derflenta Hrufleni, Wors Houftons, Ais (1) Dorflenia Scapis radicatis Stc: Syst. Nat. XII. Gens 158. on: ME DR AIN DRT As 987 Wortel, de Bladen Hartvormig, hoekig, IV. gefpitst, de Zaad- Stoel vierhoekig. Ee Deeze Soort is door den bekwaamen Kruid- Hoorn: kenner, daar zy den bynaam van draagt, in’ pong. begin van November des jaars 1730 , op de ris. hooge rotzige Gronden aan de Baay van Kam- pêche, overvloedig groeijende gevonden. De Bladen waren verfchillende , fommigen byna volmaakt Hartvormig, als die der Violen, an. deren hoekig als die van de Klimop, anderen ingefneeden byna gelyk die van de Efchdoorn of Schotfe Linden, dun, effen en donker groen. (2) Dorftenia met de Bloemftengen wit den u. Wortel, de Bladen Windeelig gepalmd en send Zaagtandig , de Zaadftoel vierhoekig. B „Deeze Soort zou het, volgens den bynaam ,'*" fchynen te zyn, welke den zo bekenden Wor. tel, Contrajerva genaamd, uitlevert. Men is, ten minfte thans verzekerd , dat die Plant niet tot de Commelina , gelyk BaNrsrTer wilde, noch tot de Ariftolochia, zo SLOANE dagt, noch tot de Kempheria, zo ’t denkbeeld van CA- 158. p. 127. Vig. XIII p. 137. Dorftenia Dentarie Radice fol. minus laciniato, &c. Philaf. Trans, N. 421e Abridg. ‚VoL. VI. ps 218. Fig, 70e (2) Dorflenia Scapis radicatis &c, H. Cliff. 32. Mat, Jed, 83. Drakena Radix Crus. Exot. 33. Cyperus longus odora= tus Peruanus. C‚ B. Pin, 14. Tuzpatli, HERN. Mexic. 147, Dorftenia Sphondylii folio, Dentarig radice PLuM. Gen, 254 Je. 119. L3 HH. DEEL, VII, STUK. el STUK, 353 _ VIERMANNIGE KRUIDEN, IV. CAMELLus was, bchoote, Dat ‘het de Tuz- APDEEL. paz} van HERNANDEZ zoude zyn; ie, omt Hoorb dat die een ronden Wortel hadt, zo R velle met reden oordeelt, niet waarfchynlyk , te BE ad minder, om dat hy dezelve opgeeft als een Kruid , naar Varen gelykende , zonder Bloem of Vrugt. Misfchien is het de Drakena Radix van CLUSIUSs hem in ’t jaar 1581 te Lone den door den Ridder DRAKE, die denzelven van zynen Reistogt om den Aardkloot mede= gebragt hadt , gefchonken , welken hy by den Wortel van het bekende Kruid, dat men Den. taria noemt, vergelykt. BAURHENus hadt daar van, onder den naam van Lange welrie=. kende Cyperus van Peru, gewag gemaakt. Deeze Wortel, ons uit de Spaanfche West. indiën toegebragt wordende „ heeft gedagten naam, als een Tegengiftmiddel, van de Spaans fchen bekomen. Men erkent ’er een Zweet- dryvende eigenfchap in, inzonderheid dienftie tegen hardnekkige. Derdendaagfe Koortfen. Ook is hy Windbreekende , verfterkt de Maag en wekt de verlooren. Eetlust , in koude Slymige een fomtyds weder op. Ht. (3) Dorftenia met de Bloemflengen wit den Fn | Wortel ‚de Bladen Vindeelig gepalmd en bren effenrandig ‚ den Zaadftoel ovaal hebbende. Wortels | Dee- (3) Dorffenia Scapis Radicatis &c. Dorftenia Dentarie Rae dice» Sphondylii folio, Placentà ovali. Housr. Pbik Trans gts. N. Ie £, 69 WEER WOI REA. 359 Deeze Soort wordt door gedagten Hous. IV, TON: omftandig befchreeven en afgebeelde Aan ijs Hy hadt dezelve gevonden in ’t Ryk van Hoorpe Mexico, by ’t oude Vera Cruz, op den hoo- STUK. gen Grond ‚aan de kant van de Rivier. De {1 Wortels , zegt hy, die overblyven, fchieten in de Maand Mey, of zo dra het begint te regenen, ieder zes of agt Bladen uit, van vier of vyf Duimen lang en breed , welke, byna even als in het Beerenklaauw - Kruid, cmtrent tot aan de Middelrib toe verdeeld zyn , ftaan- de op Steelen van een half Voet lang. Daar tusfchen komen uit den Wortel wat langer Steelen voort, ieder aan ’t end een zonderling Lighaam hebbende, dat platachtig is en ovaal, overend ftaande , aan de eene zyde effen en groen, gelvk de Kelk in veele andere Planten, aan de andere zyde een menigte van kleine geele Topjes uitgeevende , waar op rondach- tige Zaadjes volgen ‚ mede op dien Stoel ge- plaatst. Deeze oordeelde hy de Tuzpatli van HERNANDEZ te zyn, en het Blad gelykt ‘er , inderdaad , veel naar, Van deeze zo wel als van zyne andere voorgemelde Soort , werdt, zegt hy» de Wortel, onverfchillig, onder den naam van Contrajerva , naar Europa uitgevoerd. De Dorftenia met Bladen van Beerenklaauw , van Pater PruMIERr , oordeelde gezegde Kruidkenner van zyne beide Soorten en inzon- derheid van deeze laatfte te verfchillen, door- dien de Bladen daar van Zaagswyze getand , HZ 4 de u. DEEL. VIL, STUK} IV. ArpeeL IWI Hoorp: STUKe Iv. Caulescens, Gefleugde, 360 VEERMANNIGE KRUIDEN. de Zaad-Stoel vierhoekig en de Wortels als ûit verfcheide Knobbeltjes aan elkander gex voegd waren + weshalve hy vaftelyk die van Prumier hieldt voor de Plant, welke den Drake- Wortel van CLusrius voortbragt. (4) Dorftenia met de Bloemfteelen uik een Steng. voortkomende. Een andere Soort, van gezegden Pater in de Westindiën waargenomen en afgebeeld, is in dit opzigt weezentlyk van de woorigen ver- fchillende , hoewel zy dergelyke Zaadftoelen draagt. De Bladen zyn , bovendien , Eyrond, getand en fterk geribd : de Wortels beftaan uit verfcheide Vezelingen, die niet, gelyk in de anderen , van een Knobbelachtig Hoofd of Bol- Wortel af komen: zo dat deeze denkelyk de Contrajerva niet zal zyn. PEUMIER hadtze Getroste Parietarta, met de Bladen aan de kanten Haairig , genoemd: want de Vrugt- maaking wordt geoordeeld veel overeenkomst te hebben met die van ’t Glaskruid, dat ook viermannig is ‚ doch tot de Veelwyvigen, die Eenhuizig zyn , behoort. Hierom oordeclde onze Ridder het de moeite wel waardig, in de teevende Gewasfen van dit Geflagt, des moog- ilk ‚ te onderzoeken , of zig daar ook geen Vrou- (4) Donflenia Pedunculis Caulinis. H. Cliff. 32. Parietaria Racemofa Foliis ad Oras villofis, PLUM, Spec. 10, je 120. for | 2Deel, PLAAT XI. BE OTARCAEN B RT A, 361 Vrouwelyke Bloempies , op een zelfden Stoel, IV, onder de Tweeflagtige DEvinden mogten. ‘Arprans Hoorp. ' CoMrrtes Komeetkruid, STUK. Jonog ye De byzondere Kenmerken van dit Geflagt , „ia, waar aan de Hoogleeraar N. L. BuRMANNUS, wegens de zonderlinge Vertooning, deezen naam gegeven heeft, zyn, een Kroontje uit vier zeer Haairige Blaadjes beftaande , t welk tot Om- windzel flrekt voor drie Bloempjes, hebbende een vierbladigen Kelk, en waar op een Zaad+ huisje van drie Greintjes volgt, De eenigfte Soort (1), van Suratte overge- LL { bragt , heeft cen Kruidige Steng; gepaarde in ongefteelde , ftomp Eyronde, gefpitfte, effen. Suratfês randige , gladde Bladen. De Bloemfteeltjes „ van langte als de Bladen, komen uit de Oxe- len overhoeks voort, zegt de Ridder. Om dergelyke reden benoem ik een Kaapfch Gewas , dat ik tot geen der voorgemelden be- trekken kan , als een nieuw Geflagt uitmaas kende, |___C RINITA. Haairfter. Want de Bloemen van hetzelve zyn vergaard tot ruige Bolletjes, van aanmerkelyke grootte , die (xr) Cometes, Syst. Nat, XII. Gen. 1243. Pp. 127. Mante 39. Weg. XIII. p. 137, BURM, Fl, Ind, Tab. 15. f, 5. Clie ‚_nopodium parvum Sinicum. PLux, Amalth, 61e T. 380, f, 4? Ie DEEL: Vils STUKe “Iv, (AFDEEL. IV. Hoorp= STUK: _Eenwy- Digte Te … Crinita Capenfise _ Kaapfe. Pl. XL. Zig. Je 362, _VIERMANNIGE KRUIDEN, Sn « die zig met dezelven byna als dat flag van Komeeten , oogfchvnlyk geen Staart ‘hebbende , welke men Haairfterren noemt , vertoonen , en de Kenmerken beftaan, dus , in een gemeen Omwindzel , een naakten Stoel bevattende, waar op een menigte van gefteelde rondachtige Vrugtbeginzeltjes , die gekroond zyn met een vierdeeligen Kelk, en deeze bevat een Trech» terachtig Blommetje in vieren gedeeld , met een zeer langen Styl. De nevensgaande Afbeelding , Plaat XL , Fig. 1. geeft een denkbeeld van dit fraaije Ges was , °t welk een Afchgraauwe Houtige Steng heeft en dus zig Heefterachtig vertoont. De Bladen , tropswyze aan ‘t end der Takjes groei- jende, hebben die figuur , welke ik ftomp Ey» tond (*) noem, met een Puntje. Zy zyn eeni- germaate gefteeld , volkomen effenrandig, dun en niet ruuw : groen van Kleur. De Bloem fteelen zyn byna een Duim lang, taamelyk dik _ en ftevig. Op ’t end derzelven zit hét gemee- ne Omwindzel „ dat ook witachtig is , bevate tende een menigte van gefteelde Kelken, die allen in vier lange Punten verdeeld zyn, en dus het gezegde Hoofdje als tot een Haairbol maaken. Ieder Kelk bevat een Blommetje van gemelde figuur , aan den Mond in vieren ge« deeld , (*) Dat is zo veel als ohovata of ebverft ovata by den Ridder, om dat het breedfte gedeelte uitwaards, of van den ‘Tak ef is gekeerd, et en End B RRRADRAESN, J63 deeld, en uit de hoeken van ieder verdeeling IV, ‚een omgedraaid Meelknopje of Meeldraadje e Ärprers vitgeevende, Ik heb zulke Blommetjes over- Hôden) langs voorzigtig open geknipt , om te onder “TUE zoeken, of ‘er ook andere deelen der Vrugt ig "EL __maaking in het Pypje mogten verholen zyn , gelyk in ’t Geflagt van Gzidia; doch niets zodanigs kunnen befpeuren. Behalven den zeer langen Styl, die uit het Vrugtbeginzel , dat onder het Blommetje is, ontfpringt en ver bui- ten hetzelve uitfteekt , kwam daar in niets te voorfchyn , dan de gezegde gedraaide Lig- haampjes ‚ welke zo geen Meelknopjes, ten minfte Meeldraadjes , die hunne Knopjes ver- _Jooren hebben , moeten zyn. Deeze komen in alle Bloempjes op even de zelfde manier voor, Een zodanig Blommetje , dat ik , als gezegd is, in de langte open gefneeden heb, is by A, driemaal in langte en breedte vergroot zynde, voorgefteld, Voor % overige kan men de Ge- ftalte van ’t Gewas, dat Takkig is, duidelyk in de Afbeelding befchouwen, STRUTHIOEA Struiskruid. Of de benaaming van dit Geflagt van ’t oude Griekfche woord Struthiola, ’t welk een Kruid by de Geneeskundigen bekend , betekende; dan van den Struisvogel , naar wieps Oe het Gewas eenigermaate gelykt, herkomtftig Zy, is my duifter, Dic laacfte , evenwel, komt my 5e- IIe DEEL. VEL, STUKe IV. 364 VIERMANNIGE KRUIDEN. gevoeglyker voor, dan hier de Mosfchen in ‘e Arme fpel te brengen , en dit Geflagt Sparzenftrauch Bäs- te heeten, gelyk de Duitfchers thans doen ‚om STUK. „ _ Wize, Struthiola Wi irgalâe Roedach- ti & La dat de Ridder hetzelve met de Pasferina naver- want geoordeeld hecft te zyn. De Kenmerken zyn , geen Bloemblaadjes „ maar een Pypachtige Kelk, die in de Mond agt Klieren heeft , boven en behalve de vier Meel- draadjes en een Styl: zynde de Vrugk; een Sap: pelooze eenzaadige Bezie (*). ‘Twee Soorten, beiden uit Afrika en wel van de Kaap af komftig , zyn ‘er in begreepen, naas melyk. | (1) Struiskruid daz ruigachtig is. Hoewel zig geen byzondere ruigte aan ’t Loof van het Gewas , dat in Fig. 2, op Plaat XL, rl. XI Fig, z. uit myne Verzameling van Kaapfe Planten, aan *x licht gebragt is, vertoont, zyn doch de boe venfte Blaadjes aan de kanten fterk gehaaïrd, en de overeenkomst verder is’ zo groot, dat ik niet gefchroomd heb hetzelve hier t'huis te brengen, De Takken, immers, zyn enkeld , Roedachtig en (*) Dit volgens het gene nevens Seruthiola ftaat, in Ed, Beg. XIII. pe 137. In de optelling der Kenmerken aan ’t hoofd der Klasfe , als p. 116, ftaat Corolfa guadrifida. In de geheele Opgaave der Kenmerken van dit Geflagt, Mant p. 4. en in Ger. Plantar, Ed. VI, ftaat zelfs Calyx nulius, dat is, Geen Kelk. Hoe zal men zulks famenknoopen ? (1) Struthiola pubescens, Syst, Nat, Vez, XIII, Gen, 1244, Pag. 138. Jfant. p. 41. BIE RANDEN TEA, 369 en komen bvna Kroonswyze uit de Steng voort; , ÏYs de Blaadjes Lancetvormig , gefpitst, glad, ge- KOOTEN ftreept en Geutswys’ hol aan de binnenzyde.Hoorps Zy ftaan tegenover elkander. De Bloempjes"t "fe komen ongefteeld , elk op zig zelve, uit des 4 Oxels der Bladen voort: zy zyn van langte als de Blaadjes en van buiten paarfchachtig; 't welk alles ftrookt met de befchryving , welke Linnaus geeft van deeze Soort, de Groeis _ plaats ook aan de Kaap der goede Hope ftel- lende. Wat de deelen der Vrugtmaaking aan- gaat , die Vind ik, (gelyk in het driemaal in alle Afmeetingen vergroot Blommetje, by B, eenigermaate aangetoOnd is ,) volmaakt met zyn Ed. Opgaave overeenkomftig. Het Blomme. tje, ’t zy dan Kelk- of Bloembladig, is Pyp- achtig, in vieren gedeeld, met Eytonde Slip- pen. Het bevat binnen den Mond, rondom den Keel, agt Klieren rosachtig van Kleur , jeder in een Penfeeltje van opftaande witte Haairtjes vervat. Daar tusfchen zyn de vicr korte Meeldraadjes en de Styl, in ’t midden van het Bloempje , zigtbaar, Het Vrugtbegin- zel , daar het Blommetje op zit, is Eyrond, en verandert in een Zaadhuisje van dergelyke figuur. Voorts hecft het Blommetje , van bui- ten , ook een aanmerkelyke Haairigheid. (2) Struiskruid dat glad is. oe | Tot Eris | ops (2) Struthiola glabra. 1b, Pasferina dedecandra, Sp, Plant, Bj. sis ET, DEEL, VII. STUK» i IV. B66 _VIERMANNIGE KRUIDEN, Tot deeze Soort wordt de Twaalfmannige HEEL Pasferina, welke men zig verbeeld hadt twaalf Hoor. STUK. _Eenwy: wige, Y. Krameria Ixina Ameri- ì kaan{che, Meelknopjes te hebben , thuis gebragt. Zy verfchilt inzonderheid door de langte der Bloempjes van de voorgaande , gelyk ‘uit de Afbeelding van den Hoogleeraar J. Bu RMAN- Nus blykt, KRAMER I A. Dit Geflagt is mooglyk benoemd naar den Heer Doktor KRAMER, door wien ‚nu twin= tig Jaar geleeden , een Lyst der Planten en Dieren, welken zyn Ed, in Neder- Ooftenryk waargenomen hade, volgeus den lei- draad van onzen, Ridder, aan ‘t licht gegeven werdt, Het heeft geen Kelk , maar cen vierbladige Bloem , met het bovenfte Honigbakje drie, het onderfte tweedeelig , en de Vrugt-is een drooge, ftekelige, eenzaadige Bezie. De eenigfte Soort (1), door den Heer Lorr- LING in Cumana, aan de Vafte Kust van Zuid- Amerika , ontdekt , werdt van de Inge= zetenen aldaar Cardillo breve geheten, wegens de Stekelige Vrugt, Hy hadt ’er-den naam van Jxina of Jxine aan gegeven. Zy fchiet Heefterachtige Stengen , naar alle kanten ver- | | {preid „ S13» Thymelza Fol, oppofitis cruciatis &c, BURM, Afr. T. 47. Eene (1) Krameria. Syst, Nat. Veg. XIII, Gene 161. pe 128. Weg. XIIL. pe 138. LOEFL, lôe 595. T B TeR AN B R IA: 367 Ápreid:, die van den Grond weder opryzen , IV. en zig in veele kleine Takjes verdeelen, De en onderfte Bladen zyn Lancetvormig, de boven. Hoorps ften Liniaal, {mal en fpits gepunt. ’t Gehee-STUK. « , Je Kruid is uit den bruinen grys. Het draagt ed Roozekleurig paarfche Bloempjes , die vierbla- dig zyn, met een driedeelig „ fmal Honigbakje boven de Mee!draadjes en van onderen een tweebladig of tweedeelig, als gezegd is. t Ge. tal der Meeldraadjes is vier, de buitenfte twee een weinig langer , met kleine Meelknopjes , die aan 't end twee Gaatjes hebben, De Vrugt is Kogelrond , met ftyve Haairtjes bezet, be- vattende een Eyrond, glad, hard Zaad, ACANA. Een vierbladige Kelk en Bloem: de Vrugt een eenzaadige Bezie , agterwaards gedoornd, Dus komen de Kenmerken voor van dit Ge- flagt, weinig van het voorgaande verfchillende, Deeenigfte Soort, daar van (1), is door rz, den Heer Mutis in Nieuw Spanje waargeno- men, Zy maakt een Houtig Gewas met zeer Zweepige. zweepige Takken, voortkomende uit een Steng van twee Voeten hoog. Hetzelve heeft hier en daar verftrooide Vinbladen, welke uit zeer. ongelyke Blaadjes beftaan, Uit de Oxels ko- men ftyve Aairen voort, die regtop {taan en | | de ® (1) Aczna. Syst. Nat, Ves, XIII, Gen. 1293, dant. 2000 IL. Daer, VII. STUK IV. 368 VrERMASNIGE KRUIDEN: de langte van een Spaù hebben, met ongefteel: /; hann Bloemen overhoeks „ vervat in eigen Blikjes, - Hoorp= STUK. ‚ Eenwy- wigee I Caap hoe rosma Alonspe- dienfis Montpel- liers, CAMPHOR OSM A, Kamferkruid,, Een Bekerswyzé Kelk, waär van twee Tand- jes tegenover elkander en beurtlings zeer klein zyn: geen Bloem en een Zaadhuisje met één Zaad; maaken de byzondere Kenmerken uit, Dit Geflagt behelst vier Soorten , naamelyk: (1) Kamferkruid met Liniaale ruige Blaadjes, Deeze Soort is omftreeks Montpellier , ih Languedok , zo gemeen, dat zy deswegen den bynaam voert, groeijende aldaar overal op dors re Gronden. Zy ontbreekt in: Provence ook niet, alwaar menze aan de Wegen, by Aix en elders „ aantreft; TouRNeErFomrT , hoewel van daar afkomftig ‚ was onzeker , waar dit Gea was te plaatzen, toen hy zyne Onderwyzingen in de Kruidkunde uitgaf : maar naderhand heeft hy ’er een Geflagt van gemaakt onder den naam van Camphorata , wegens den Kamfer- Reuk, dien dit Kruid heeft. Het groeit ook op Zan- dige plaatífen in Spanje en Tartarie, | Dis (1) Canphorosma Fol. hirfutis linearibus. Syst. Nat. XII. Gen, 164. p. 128. Weg. XIII, pe 139. Am. Acad, Ip. 392. Came phorosma. GOUAN. Jfensp. 72. Camphorâta hirluta. C. Be Pin. 456. TOURNF. Mem. Par. 1750. P. 313. BUXB, Cent. 1. p. 13. T, 28. f. 1, GER. Prov. 379 Camphorata Mons. pelienfium. J. B. Hijl, 1, p. 379. LOB. Adv. 174. Kon. go3. Kruidb. 400! Selago Caule procumbente ‚ fol, fpaslis, H‚ Clif. 32Ie R. Lugdb, 300, okN LEMA NDR, -TA, góp Dit Kruid, door Logeer onvolkomen in Afbeelding gebragt, heeft een veelkoppigen IV. ÄFDEEL, Iv. Wortel van byna een Duim dik, welke dik- Hoorpe achtige Houtige Stengen uitgeeft , fomtyds *TUKe achtig zyn, vol Knoopen, overhoeks geplaatst , en by tropjes bezet met kleine dunne Blaad- jes , taamelyk ftyf , Haairig, van een Krui- derigen Reuk en een wat fcherpen Smaak, Men heeft van dit Gewas geen gebruik ge- maakt in de Geneeskunde „ tot dat Dok- tor BURLET;, in ’t voorfte deezer Eeuw , het- zelve in Kennis bragt als een byzonder Middel tegen de Kortademigheid en Waterzugt. Hy deedt hetzelve ale Thee trekken , of een Af. kookzel daar van maaken in Water of Wyn, Doktor GARIDELL die zulks verhaalt , hadt ‘er nogthans zo uitmuntende Werkingen niet van bevonden. hl . > . Mos Kd tot een Elle hoog, die Takkig , ruig en wit-ia, (2) Kamferkruid met Elsvormige, (lyve5 a. , Acura, gladde Blaadjes. fj Spitsbfze UE. _ Deeze, in Italie grocijende , is, onder den naam van Anthyllis altera ltalorum , door Losrrer beter afgebeeld, Men vindtze als aan de Camphorata naverwant aangetekend door C, (2) Cumphorosmsa Fol. Subulatis rigidis glabris. Am, Acad, IL, p. 393. Campb. altera. TAB. Hifle 57 Camphor. conge= ner. C. B. Pin Anthyllis altera Italorum, LOB, Joe 49%a DALECH, Hil. 150. HALL, Helv. 183. À a Ils DEELe VII, STUZo 370 _ VIERMANNIGE KRurDen, „IW C. Bauuinus. Zy groeit ook in Switzer RE land, en komt, volgens den Heer Harren, Hoorp- de Kali veeleer naby, terwyl MacNor ius STUK, haar tot de Herniaria betrokken hadt. De Blaadjes zyn zeer fpits, en omkleed met ge» baarde Witachtige Schubbetjes , welke de Bloempjes bevatten , waar op een ruig Laad. huisje. volgt. og (3) Kamferkruid met byna driekantige tend Glabra, Gladbla- niet fleekende blaadjes. dig. De Heer HALLER twyfelt of deeze, die in Switzerland haare Groeiplaats heeft , weezentlyk van de Ruige van Montpellier verfchille, Zy valt kleiner , gelyk uit de Afbeelding en be- fchryving, in ’t Werk van DALECHA MP ; blykbaar is, De Blaadjes zyn wel niet ruig, maar de Steng is altoos Wollig en' het Kruid ook niet van Reuk ontbloot. PB AG Kamferkruid , dat zeer Takkig is , met amDioe vosma Pien Degenvormige werbreede Bloemfteeltjes en dijen gekamde Blikjes, bloemig, Deeze Soort, in Arabie groeijende, heeft Kruidige, Stengetjes , in twee of drieën ver- deeld , {3) Camphorosma Fol, fubtrig, glabris inermibus. Ame, Acad, utfupra Camph. Fol. confertisf. inermibus, Ievibus. HALL. Helw. 183 Camphorata 8läbra, C. B Pin 286, Darrscr. Hil, 1179. (4) Campborosma IRamofistima , Pedunculis Enûformibus &ce Jant, 41. | ven (Be TeK AND iRe TI Ac 878 deeld , en dus zeer Takkig, met fimalle rond-, WV. achtige Blaadjes Kranswyze bezet, De Bloemp- AFDEEL jes zyn ongefteeld en groen , met een zeer kort Hoosss tweedeelig Vliesje omringd , daar wederzyds°T®% drie Bladerige Blikjes uit voortkomen. Hett Zaadhuisje , dat rond is, zit in een tweehoor- nige gaapende Kelk. De Bloemfteeltjes zyn zeer plat. Dus heeft men ’t in de Akademie- Tuin te Upfal waargenomen. ArcHeEMILL A Leeuwenvoet. Een agtdeelige Kelk , geen Bloem en een enkel Zaad, dat in de Kelk beflooten is. Dus komen de Kenmerken voor van dit Geflagt „ waar in drie Soorten vervat zyn, naamclyk, (1) Leeuwenvoet met gekwabde Bladen, À | Alchemilla } - ‚ vulgaris. In veel deelen van Europa, doch inzonder- wemeen. heid in Bergachtige Landen , zo wel Noordee lyk als Zuidelyk , groeit dit Kruid in ’t wilde, Men noemt het ;gemeenlyk Alchimilla, om dat het van de Alchymiften zou aangepreezen zyn, Sommigen hebben ’er ook den naam van Stel. laria en Sanicula majer aan gegeven, In ’t Hoog- duitfch (2) Alchemilla Foliis lobatis. Syst, Nat, Kil. Gen. 165. pe 129, Weg. XIII, p. 139, Alchemilla Fol. palmatis, H, Cliff 38, R. Zugdb. 231 Alchemilla Fol, fimplicibus, FZ, Laps, 66. @, Alchem. vulgaris, C. B. Pix, 319. Alch, minor, TOURNEE, Jn/?. 5o2. Dop. Permpt, 14e LOBe doon. 665 CaMe, Epit. 908. Aa gz IJ, DEEL. VII, STUK, Iv. Art) EEL, mb STUK. Eenwy- wige, 872 _ VriERMANNIGE KRUIDEN. duitfch heet het Sinnauw , Lewenfusz en Frauen- “mantel; welke benaamingen ook wel gebruikt worden in andere Taalen. Die van Pied de Lion s gelyk de Franíchen zeggen , datis Leeuwenvoet, afgeleid van de figuur der Bladen, fchynt wel de eigenfte te zyn. De Eigellchen noemen het Ladies Mantle, of Onzer Vrouwe Man- tel, doch in de Noordelyke deelen wordt het Bearsfoot , dat is Beerenvoet geheten. Een aanmerkelyk verfchil heeft in diet Kruid plaats. Uit den Wortel van hetzelve, die over wintert, komen Steelen voort , welke ieder op end een Blad hebben , veel naar dat der Kaasjes- Bladen gelykende. Zy breiden zig in de gedaante vaneen agt- tien- of twaalfhoek, waar aan een of twee hocken by den Steel ontbreeken , uit. De Bladen zyn ruig en groen, Waaijerachtig op de Steelen geplaatst , gelyk de Afbeelding van CAMERARIUS, die zeer fraay is ‚ aanwyst. Dus komt het gemeenlyk _ voor: maar fomtyds heeft het geelachtige glad= de Bladen „en eene leggende Rosachtige Steng 5 dat eene Verfcheidenheid is ,‚ meest groeijende op drooge, dorre Velden, Anders heeft het een regtopftaande getakte en gebladerde Steng , van ruim een Voet hoog, die kleine Bloempjes draagt , eenigen in tropjes by elkander. De- zelven beftaan uit een Kelkje met agt punten; van onderen gevuld met een vooze zelfftan- digheid, welke de vier Meeldraadjes uitgeeft, en de Styl komt hier, dat zonderling is en naauwe paauwlyks ergens anders plaats heeft, niet bo- ven maar onder uit het Vrugtbeginzel voort. TE T RA ND R 1 A. 373 IV. De Kleur der Kelkjes is doorgaans groen, maar Hoorne men heeft er ook die wit zyn, en dan noemt TUK. meen het Alchimilla met witte Bloemen, Som- migen fcbryven ’er twee Zaadjes aan toc, doch de. Heer Harzrr heeft altoos maar één Zaadje, dat fpits Eyrond was, in het Kelkje gevonden. In de Geneeskunde is de Sinauw vermaard wegens haare famentrekkende kragt , die ech- ter uitwendig meest plaats heeft, De Hitte en Pyn, van Wonden , Zweeren en Ontftee- kingen ‚ worde door een Stooving met het Af. kookzel zeer verminderd. Het geeft ook fte- vigheid aan verflapte Lighaamsdeelen. Inwen- dig dient het tot ftemping van Bloedvloeijin- gen, als ook tot Geneezing, zegt men, van Kwetzuuren en Breuken. _ (e) Leeuwenvoet met gevingerde Zaagswys” getande Bladen, Deeze Soort wordt Alpifche Tormentilla met Fluweelachtige Bladen getyteld door C. BaAu- HINUS. De Pool der Bladen is zo fyn en zagt, (2) Alchemilla Fol, digitatis ferratis, Fl, Lapp. Suec. He Ch R. Lugdb. 232. Moris. Hiff. It. p. 195, S.2. Te zo. f, 3. Tormentilia Alpina Fol. Sericeis. C. B. Pin. 326, Bg. Alchemiila Alpina pubescens minore TOURNE, Jut. so8e HALL. Helv. 185. Aa 3 II, DEEL, VII STUZe ep IL Alpina, Alpifch, AFDEEL , Iv. Ki 374 _ VIERMANNIGE KRUIDEN. „IV. zagt, dat zy het Satyn tarten, zo Morison Amd rn ‘aantekent , en tevens Zilverkleurig. … Niets is Hoorp: gemeener dan dit Kruid op de toppen van de STUK Tura en der laage Alpen van Switzerland, zegt vie Yde Heer HarLeEn. Het groeit op de Lap- tandfche Gebergten ook zeer menigvuldig zegt de Ridder. Somtyds komt het Vyfbladig , fom- tyds Zevenbladig voor; dat is de Bladen zyn of in vyven of in zevenen verdeeld, ’t welk - zyn Ed. van de Groeiplaats en Kweeking oor- deelt af te hangen. HaArLrLERr heeftze zelfs negendeelig waargenomen, en zegt, », de vier- >, kante Kroon der Bloem geeft een bruin Pluis 5) uit , dat het Zaad bedekt, en dikwils is „‚ zelfs de geheele Bloesfem zwartachtig” Tu. (3) Leeuwenvoet met vyfvoudige , veeldeeli 5 can | ge, gladde Bladen. ie Op de hoogfte Bergen der Switzerfche Al per, in vogtige Daten , vindt men deeze , die de Bladen tot aan den Steel toe in vyven ge- fneeden , en verder de Slippen diep getand heeft , zo dat zy zig als met Franje vertoo- nen, gelyk BoccoNEe zegt, die ’er een Af. beelding van heeft aan ‘licht gebragt. * Ge- heele Plantje is glad en groen, doch bereikt maar de hoogte van vier Duimen, On. (3) Alchemilla Fol, quinatis multifidis glabris, Alchemilla Alpina quinquefolia, C. B, Pin. 320, Prodr. 138, Boec. Alus. I. pe 18. T. Ie HALL. Melv, 185. EN AN ADN 1 A. „475 „Onder de Viermapnigen £ gaa iktot de Twee- IV, ______wyvigen over ‚ waar van het eerfte Geflagt ge- AE noemd wordt, Hoorps in et OT TUK, ArmaANEsS Perchepier, Digyria. ‚Een hiendeelipe. Kelk zonder Bloemblaadjes en twee naakte Zaaden , zyn de byzondere Ken- merken daar van (*). De eenig{te Soort CD B als. een zeer kleine _L. Aphanes Ket van. fommigen aangem erke, ter- roo bee wyl zy daar veel gelykheid naar heeft , groeit Akkers. jaarlyks uit Zaad op de Akkers door geheel Eu- ropa. Van LoBeEL wordt zy Perchepier der Engelfchen geheten, als in Engeland , om raauw te eeten, over de Salade , of in Pekel ingelegd | en (*) De Heer HALIER zegt; dat het eenigfte onderfcheid van ‘bt Geflagt, in Kenmierken , met dat van ALCHIMILLA, alleenlyk beftaat în een wierdeelige Kelk. Te vooren wâs die eok agtdeelig opgegeven s, gelyk men Calyx oëfofidus ook neg vinde in de Lyst der Kenmerken , OD ÁPHANES, aam het Hoofd det Rlasfe, by" onzen Ridder, zelfs in de laatfte Uitgaave van het Sy/fema Natura; terwyl hetiin de voor- fclling van *c Geflagr, pag. 139, veranderd is. Doch dese geivke flrydigheden , die echter de weezentlyke onderfchei- ding betreffen , komen daar in , gelyk ik boven aangemerkt heb, meer voor, vC Aphanes, Syst. Nat, X!1. Gen. 166. p. 129. Veg. XllTe 3 P. 139. Hort. Clif. 39. Fl, Suse 137. R. Lugdh, 231. GRON. ‘ Hirg. 17, DALIB. Par. s3. TOURNF. Par, 48. Cherophyl'o nonnihil Gmilis. C. B. Pin, 182. Alchimilla minima monte n% COL. Eecphr, tas. T. 146. Perchepier Anglorum. LQ8, deon. 727. HALr. Helv, 134. Gert. Belg, 41, EIN HK. Desr. VM, STUK: IV. ÄFDEEL. Iv. Hoorp- STUKae Tweewy- vige. * 376 ViERMANNIGE KRUIDEN. en tot een Geneesmiddel , meest gebruikt wor- dende. Zelfs het gedeftilleerde Water , daar van, zegt men van veel nuttigheid te zyn, De naam, die zuiver Franfch is, zou ‘ef, wegens de kragt tot vergruizing van den Blaas- Steen ; aan gegeven zyn. Het Kruidje is fterk Pisdry- vende. Het groeit niet meer dan een Spán hoog, met een opgeregt Stengetje , en heeft gefteelde Wortelblaadjes , die driekwabbig zyn , doch de middelfte Kwab in drieën, de twee zy- delingfen , ieder, in tweeën verdeeld hebben , zynde geheel ruig, Sommigen hebben het daar- om by de Kervel vergeleeken, De Bloempjes zitten by tropjes, ongefteeld , in de Oxels der Bladen en zyn naauwlyks zigtbaar ; waar van het den Geflagtnaam draagt. Somtyds komt ’er maar ééne Styl in voor. TouRNEFoRT merkt aan , dat het vry laf is, omftreeks Parys, ter-, wyl Loser ‘er een merkelyke bitterheid en fcherpte aan toefchryft. Deez’ hadt het, zeer oneigen, Engelfchen Steen, doorfnydende Kruid genoemd.(*). | CR U- (*) In zyn Kruidboek , bladz, 888. Want het denkbeeld, dat men uit die benaaining op zou maaken, is zeer zone derling , en komt geenszins met de natuur der zaake overe gen. Men zou het dan beter Steenvergruizend Kruid of Steenverteerder , of Steenboorder kunnen noemen : welk laat- fte de Franíche paam byza aanduidt. De Engelfchen hee= ten het gemeenlyk Par/ey- Pert of Parfley- Break flone, dat is Breekfteen - Peterfelie; doch het wordt, in ’t Graaffchap Hce- zeford, ook Colickwert ‚ dat is Kolykkruid geheten, zo Mem- arr aantekent, Pin, Lond, 1567. p. 92. Geheel oneigen-is het woord Parfley- Pert, An SEWELS Woordenboek, Polga trichum Saxifragum vertaald, ME TRA ON DR TA a CR uUzZI TA. Kruisplant, IV. | de Ar b "Le Dit Geflagt heeft twee Kelken , den bin- iv nenften vier- den buitenften vyfbladig, zonder nor Bloemblaadjes en een enkel Zaad, Á De eenigfte Soort (1) komt onder den 1. Spaanfchen naam Cruzita, berekenende Kruis- 47422 plant, by LomFLing voor. Zy heeft een Spaantche, regte ftevige Steng, van vier of vyf Voeten, met regtopftaande Takken , tegenover elkan- der, gearmd, De Bladen zyn gepaard , Lan- cetvormig , aan de enden fpits, effenrandig , bruin. De Bloempjes , die zeer klein zyn „ komen Schubachtig , Aairswyze tot een Pluim vergaard , aan de toppen voort, Hy hadt de vier Blaadjes van den binnenften Kelk Bloem- ‘blaadjes geheten. De Groeiplaats is aan de Vafte. Kust van Zuid-Amerika , in ’t Land- fchap Cumana. BuronNtIA Een vierbladige Kelk en vierbladige Bloems, met eene eenhokkige tweezaadige Vrugt, maa- ken de Kenmerken uit van dit Geflagt, De eenigfte Soort (1), door gedagter Autheur Bufonta | tensifolia. (1) Cruzita. Syst, Nat, XII. Gen. 167. Pp. 129. Weg. xijr, Danbladig, pe 1294 LOEEL. Itinò 203 (1) Bufonia. Syst. Nat, XI. Gen. 168. p. 129, Weg. XIII, Pe 139. SAUV. Zfousp, Y4te Am, Acad. I. p. 386. LOEFLe tin. 44. GER. Prov. goo. MAGN, Monsp. ziï. Alfinoides, RAje Anzl. III. p. 346. Alfine Polygonoides tenuifolia. PLUK. Alm. 22. T. 75. f. 3. Herniaria anguflishmo Gramineo fo= lio , ereêta, MAGN, Hort. T. 97e Aa 5 IL. DEEL, VII, STUK, IV. ArDreL: IV, Hoorne STUK. _Tweewy- wize. 373 VIERMANNIGE KRUIDEN. in Spanje, by Madrit, gevonden , groeit ook in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, ja zelfs in Engeland, volgens Ray, die haar Alfinoi- des noemde. Het was Dunbladig Muur, naat Varkensgras gelykende, met de Bloempjes langs den Steel Aairswyze geplaatst, van Pru. KENET geheten, die het , zo wel als M A c no- LIus , in Afbeelding gebragt heeft. Doktor G E- RARD befchryft dit Kruidje omftandig. Het ‚groeit Jaarlyks , zegt hy, uit Zaad, langs de Wegen en op zeer dorre, drooge, Stéenache tige plaatfen , in Provence, De Wortel is Jang en dun 5 de Steng van een half tot een Voet hoog, regtopftaande met veele Knoopjes en zeer Takkig , bezet met zeer fralle' Gras achtige Blaadjes, die in een Punt uitloopens De Bloempjes komen , als gezegd is, voort; en zyn zeer klein, hebbende de Bloemblaadjes zeer dun en kleiner dan de Kelkblaadjes. ’ Getal der Meeldraadjes isin dezelven fomtyds twee, fomtyds vier waargenomen. Cy s,6-0' Tas: 7» Waekruid, Dit Geflagt heeft een vierdeeligen Kelk en eenbladige Bloem ; waar op volgt een twee hokkig Zaadhuisje, voegt hier by, dat het zig àls Wargaren om de Kruiden flingert‘en op. dezelven, als een Bvgewas,geworteld is ; wes- ‘halve ik het Warkruid noem. Drie Soorten , waar onder twee Europifche en één Amerikaanfche, komen ‘er in voor, als volgt, (1) War- PSE ITAR ACN /DIERZI VA, 370 (1) Warkruid met ongefteelde Bloemen, IN he} sh IV. Deeze komt in Europa op veelerley Planten Hoorp- voor. Gemeenlyk vindt menze in de Haagen “TUE of Heggen van alletley ruigte, de Brandene- cuscura telen „ Braamen, Hoppe , Hennip en andere 4% Gewasfen , zonder onderfcheid , omflingerer- de, en aan elkander ftrengelende, Zo zy op eenige byzondere Plant alleen huishoudt, dan. gaat zy die dikwils als verftikken, en doetze uitteeren ; weshalve men ze met regt Worg= kruid zou mogen noemen. Ondertusfchen is het Gewas zo Draadachtig dun en fyn, dat de Duitfchers hetzelve Flafchfeiáen of enkel Seiden, de Sweeden Silke , de Deenen Horfil- ke noemen. Anders wordt het ook wel Dotter en van de Engelfchen Dodder geheten. De Franfchen en Italiaanen volgen den Latynfchen : naam Cuscuta, die van het Griekfeh Casfytha gyne af komst heeft. Wy noemen het Schorf- te, Wrange of Viltkruid, Het beftaat uit ongebladerde Draadachtige Vezels als Snaaren ‚ dle uit Zaad, dat in den Grond (1) Cuseuta Floribus feshiiibus, Syst, Nat. XII, Gen, 170. p. 129. Veg. XIII. p. 140. Cuscuta nuda repens Filiformise Fl, Suec. DALIB, Paris. SAUV. Mfonsp. 11. GOUAN Monsp. 74e GAR. Prov, 157. Cuscuta aphylios, HALL, Heu. 469, „Cuscuta major, C‚ B, Pin, zig. Guscuids CAM, Epité VERN IL, DEEL, VII, STUK, IV. Hoorp- STUK. Tweewy- ige. 980 VIERMANNIGE KRUIDEN. | Grond gevallen is, opfchieten (*) , doch, na het verdorren van dien Wortel , met een mes nigte kleine Draadjes in den Bast der Planten geworteld voorkomen. Gedagte Vezels geeven hier en daar anderen uit en aan dezelven ko. men de Bloempjes Tropswyze voort, wier Kel. (*) LinNaus heeft die (chynbaarlyk ontkend , zeggende van de Cuscuta, nec Terram petit radieanda , fed absque oant Radice, contra Solem volubilis , adscendit Plantas, guas emis« fis Vafis exhaurit. VAILLANT fchynt byna van dergelyke ge- dagten te zyn geweest, zeggende , dat hydit Kruid , den 18 Jany 1710, in bloey gevonden hade op het Dykje der Abtdy van Longchamps, en daar by voegende. Elle avoit pris naisfance fur Urtica urens maxima Gr fur le Gallium vulgare album, Dat is; het was gefproaten op de Grav:e Brandenetels en op het Walftroo, Ondertuasfchen verzekert de Groote Kruidkenner HALLER , dat het Zaad eerst in de Grend Wortel fchiet (Caulis filiformis ex Terra radicatur:). gelyk de vermaarde TOURNEFORT zulks mede waargenomen hadt., Herb. env. de Paris, pe 426. Het is oak naauwlyks te beerypen, hoe een jaarlyks Gewas, als dit, dan zou kan- nen voortkomen op Planten , die ook jaarlyks groeijen, of haar Loof ’s Winters verliezen. Sommigen verzekeren zelfs, dat de Wortel van dit Warkruid niet altoos fterft of ver- flenst, maar-dat die zelfs in dze Grond voortkruipe. Eeni- gen hebben waargenomen , dat, als men *t in Potten met Aarde zaait , zodanig , dat het by andere Planten n'ct ope klimmen kan, dat het dan niet voort wil, en fterft: waar uit fchynt te blyken, dat het zyn Veedzel, ten minfte voor een gedeelte, uit andere Planten haalen moet, PARKINSON en Ray hebben zulks in Engeland ondervonden, Hift, Plant. p. 1904. LOBEL ook, het Zaad van dit Kruid in de Wyngaarden geplukt en [zekerlyk in den Grond] gezaaid hebbende , zo was daar opregte Cuscuta uit voortgekomen. Kruidh, bladz, 512, MBD keer A ss Kelken dikwils vyfbladig zyn. Zy zitten als ÌV. ronde Pillen aan ‘de Draadjes , van tien tot ArprErs vyftien Bloempjes by een , zo VAILLANT Hoorp= aantekent, die zegt , dat de Bloem niet afvalt, stux. en dat de Vrugt maar ééne Holligheid heeft , % welk tegen ToüRNEFORT en anderen ftrydt. De Heer HALLER getuigt, „, dat ‚ dezelve in twee Holligheden vier ronde Zaad. 9 jes bevat, in welken het toekomende Plantje, s famengewonden , verholen zit, volgens den „> laatstgemelden (#),” Die aanmerkelyke verfchillendheden zouden _billyk een Liefhebber van de Natuurlyke Hi- {torie aanfpooren , om dat alles nader te one derzoeken , op een Gewas , welke echter in ons Land niet gemeen is. Het komt in Gel- ‘derland fomtyds om het Vlafch, by Utrecht op de Haagen en in Vriesland op de Hey- ftruikjes voor. In Provence en Languedok is het een groote Plaag der Wyngaarden, wor- dende van de Ingezetenen deswegen la Rase que geheten. Elders in Vrankryk wordt het Teigne de Lin genoemd , dat is de Mot van * Vlafch of ook Goutte de Lin, dat is, de Jicht van *t Vlafch, Om Parys bemint Het de Wikken , en, niettegenftaande het dus zyn Voedzel haalt uit allerley Planten, vindt men 1E (*) TouRNe. Voyage au Levant, II, pe 2095 werdt door gyn Ed, aangehaald. El. DEEla Vll, STUK: Dig ynia. IV. AFDEELe Hoorp- STUKe ee IL Epithy« wter. Kleine, 3% _ VIERMANNIGE KRUIDEN, doch, dat zeer te verwonderen ‘is ‚„byna van eene-zelfde hoedanigheid , zynde altoos een Sappig Kruid (*). (2) Warkruid, dat ongefteelde wyfdeelige. Bloe- men heeft, die met Blikjes omringd zyn Deeze wordt thans, als een byzondere Soort, met den bynaam van ZEpithymum onderfchei- den. ‘Zy valt kleiner dan de voorgaande, en wordt deswegen Cuscuta minor geheten, Hoe- wel zy van de Thym haaren naam heeft , als op dezelve groeijende , vindt menze ook op veele andere Planten, Sommigen hebben ge- twyfeld, of het niet een zelfde Gewas met de voorgaande zy ; doch LiNN&us fchynt het tegendeel thans vast te stellen, nu Loer- LiNG in Spanje de Bloempjes, van deeze Kleine Schorfte, altoos vyfdeelig waargenomen heeft. VAILLANT, die de Kenmerken van beiden heeft opgegeven , fchynt daar mede in te ftemmen. Deez’ heeft de Kleine Schorfte „ by Fontainebleau , met Goudkleurige Klaau- wiertjes gevonden. __ De Ouden hebben de Cuscuta geteld onder de Purgeermiddelen , maar zy behoort tot de bf flape ‚ (*) HarL. Helv, 469. Tota Planta fucculenta est. Cz) Cuscuta Flor, fesfilibus quinquefidis &c. Lerrr, tit, 216. OED, Dan. 427, TOURNE. Par. 426, VAILL. Par, 43. Epithymam five Cuscuta minor, C‚ B. Pin, 219, Casfytha Plinii , Cuscuta Officinarum. LOB, Joon, 427e PEPR AN DR r a 393 flapften , dewyl een Orce van het Kruid in, IV, Aftrekzel of zes Oncen van de Syroop dar APDPELD toe vereifcht worden, zo HorrmANN aan- Hesso! merkt. Eeníge hebben het ook naar de Krui-STUK- _den , waar op het groeit, niet alleen in dl pn maar zelfs in kragten onderfcheiden: zodanig dat, die op de Netels en Brem groeide, me set Pisdryvende; die op de Krappe wat famen- trekkende geacht werdt , en die op het Vlafch, (welke de eigentlyk zogenaamde Cus- cuta is, volgens GEOFFROY,) meer laxeeren- de zou zyn. Die op de Thym valt, waar van de Kleine haaren naam heeft, is zeldzaamer; hoewel TourNEFoRT haar te Parys daar op, in de Tuinen piet alleen , maar zelfs op die men buiten de Stad op Velden kweekt , gevonden heeft. Deeze moest, zou men zeg- gen, de kragtigfte zyn; doch die in Vrankryk groeit, heeft geen achting in de Geneeskun- de (*). Men vindt in de Winkels gedroogd twee Soorten , eene Cretifche en eene Venetiaan- {che ; waar van de eene uit Draaden die lan- ger en regter zyn, de andere uit dunnere meer gekrulde, en meer welriekende Draaden. be- ftaat. Deeze is de befte, In Wyn getrokken ; geeft zy daar aan eene Maagverfterkende hoe- ds 0e) da- (*) Sed Cuscuta noftras rejicitur. GROFER, las, Med, IKL, P. 387. Eike DEEL, VIL, STURe 384 V TERMANNIGE KRUIDEN, IV. danigheid. In Sleepende Kwaalen , die uit Aras eene flapheid der Vafte deelen, uit eene traag- Hoorp- heid der Zenuwen of Slymige vergaaringen STUK: ont{taan , kan dit Kruid fomtyds van dienst El ch zyn: maar hedendaags worden ’er die uitmun- de kragten, welken de Ouden ‘er aan toc- fchreeven , niet in gevonden. Het komt in verfcheide Samengeftelde Winkelmiddelen, die van een laxeerende aart zyn, en het Zaad zelfs in zodanige Syroopen. Door de Scheikunde heeft men ’er veel Zuurachtig Vogt, vlug Zout, van een Alcalyne natuur, en veel Olie uitgehaald. De Smaak is wat bitterachtig , met eenige fcherpheid in de Keel, mt. (3) Warkruid mes gefteeide Bloemen. aÂmericande hk In de Westindiën komt een Gewas voor ; “tot dit Geflagt behoorende , van ‚grootte tuse fchen de twee voorgaanden , dat zig wyd en zyd over ’t Geboomte en de Velden uitftrekt, met lange fterke Draaden, Het is door SLOA- NE, met zyne Bloemen, afgebeeld. Een dere gelyk, met Goudgeele Draaden, is in Virginie waargenomen, LOEFLING vondt aan de Vafte Kust van Zuid - Amerika een Warkruid met gefteelde Bloemen aan Bondeltjes , hebben- de een fpits getanden Kelk, De Heer JAc- QUIN heeft een Warkruid van dien aart ín ’t Kreu- (3) Cuscuta Fioribus pedunculatis, JACQ. Amer. Hil. 24e LOEFL, Jrin. 216, Cuscuta Caule aphyllo volubili repente. GRON. Virg. 13. Cusc. inter minorem et majorem media SC. SLOAN. Jam, 85, Hifl, Ie Pe 2010 T. 128. É. 4e Det AR AN DR IA 395. K B eipelbofch der „Karibifche. Eilanden „ont, 1V… 4 dekt. | Ì | „HvyercouuMm. Lappenbloem, A De Kelk is in dit Geflagt tweebladig 5 ’t Pe ‚ getal der Bloemblaadjes vier, waar van de k twee buitenfters breeder en in drieën gedeeld : de Vrugt een Haauw. Drie Soorten , meest. é k plee komen ‘er in voor, als volgt. (1) Lappenbloem met kromme platte ge- 1. Fypecoum gwprichte „Haauwtjes. peocumbens, Krom. Onder den Griekfchen naam Hypecoum „peulige. welken DrioscoRipes voor een Kruid ge- bruikt heeft, komt. deeze by de laatere Autheu- ren voor. Het wâäs een Kruid dat op de Akkers groeide, tusfchen ’t Koorn , met Bladen van - Wypruit en Kleine of dunne: Takjes; doch, het gene. MATTHrIOL us daar voor opgeeft, zou een ‘Alcéa of Ketmia zyn, verfchillende zeer door de. Zaadhuisjes, die ronde Bolletjes zyn , van het tegenwoordige Gewas ,’t welk Lorer, een Wilde Komyn , die Haauwtjes draagt s Zen noemd heeft GA, De Grociplaats is in Grie- ken= (1) Hypecoutn Siliqúis atcuatis compresis articulacis, Syst. Nat. XIl. Gen. 171, p. 130. Vig. XIIl. pe 140, H. Ups. 31. C. B. Pin, 172. H. Clif. 33 DID. Pempt. 449. Re Lugdb, 402. GOUAN Monsp. 74. GERe Prov, 371, GARID. Aix, 238. CEUS. Hisp. ps 407, Hypecoum latiore folia. TOURNs, dnft. 23e Cum. fylv. alter, Siliquofum. LOR Zcon. 744. „(*) Niettegenftaande die benaaming , komt in dit Gewas B b niets pe U. DEEL, Vil, STUK: 386 VrERMANNIGE KRUIDEN. IV. kenland en andere Zuidelyke deelen van Eu AFDEEL. vopa , tusfchen *t Koorn. Hoorn: Het is een laag Kruidje , dat de Bladen STUL _ Vinswyze fyn verdeeld heeft, met leggende wij V Stengerjes ‚ waar aan kleine geele Bloemen voortkomen , die als *t ware in. Lappen ver- deeld of diep ingefneeden zyn. - Hier van heb-, ben de Duitfchers „ aan dit Geflagt, den naam. van Lappenbloem gegeven, Op de Bloemen volgen opftaande platte Haauwtjes , die Sikkels- wyze krom zyn, beftaande uit‘ Leedjes, in ieder van welken een. Nierachtig paadig is vervat. Mise: 1. (2) LL zaet Kuikkertde Rolronde Pendulum. Hangpeur „_Haauwtjes. | ligee Deeze Soort , die de Haauwtjes „vaneen tonde figuur niet uit Leedjes beftaande en: hangende heeft „ groeit op de zelfde plaatfen ; byzonderlyk in Languedok en Provence, Zy heeft de Blaadjes je verdeeld dan de voo. rie niets voor, dat naar Komyn zweemt. Het is zeer onaange- naam van Smaak, DIOsSCORIDES hadt aan zyn Hypecoum een verdoovende kuagt, als die. der Heulbollen , toegeichiten | ven. (2) Hypecoum sitiguis cernuis teretibus eylindricis. lbid, Sauv. Mfonsp. 263. Hypecoum: Siliquis. pendentibus. non ar= ticulatis bivalvibus incurvis. Moris, Alif, Il, p. 230, Hypee coi altera fpecies. C. B. Pin, 172, Cum. fylv. filig. Ponea DAL: Hift. 698. Alt. Dioscor, Cum fylv. Siliguolum, LOB Jeon. 743e Eruidb. 906 rige, eenigermaate naar die van de Karwey of ‚IV: TET RAN BiR ET Al 387 van de Duive- Kervel gelykende, volgens Lo- PDEEL, BEL, die het een zeer klein en fraay Kruidje Hoorn: STUKe noemt, overvloedig rondom de Stad Aix groei- 5 jende , ’t welk beveftigd wordt door Garr- grin pELL. By Montpellier ‘komt deeze zeldzaa- mer voor dan de andere Soort , die volgens Crusrius ook overvloedig groeit in Spanje, (9) Lappenbloem met opgeregte ’ ronde, knôb- ze, rebtume belige Haauwtjess Olde. In Rusland hadt de vermaarde GMELIN een Kruidje. gevonden ‚ ’t welk hy oordeelde de voorgaande Soort te Zyn» doch , door hetzelve uit Zaad aan te kweeken , beren AMMAN dat het daar van verfchilde, en een byzondere Soort was, welke, fchoon insgelyks geene ge- wrichte Zaadhuisjes hebbende ‚ nogthans tot die = Geflagt fcheen te behooren. Het heeft de Blaadjes nog fyner dan het laatfte, en byna als die van Venkel verdeeld. De Bloemen zyn hier veel grooter, dan in de anderen. Hier volgen de Vierwyvigen in deeze Klasfe , welke ons de volgende Geflagten van Kruiden opleveren. C or- (3) Hypecogm, Silige erettis teretibus torulofise H. Ups. 32e Hypec. tenuifolium, Siliquis ere&tis teretibus. AMM. Ratfrs ‚58. Te 9. HALL. Goett, 229. | | ‚Bb 2 Il, DESLe VIJ, STUKe 88 _VIERMANNIGE KRUIDEN, ON ee COLDEN IA ÁrveEDL. Hoorp, Fen, vierblädige Kelk, een Trechterachtize STUK. Bloem, vier Stylen en twee tweehokkigë Zâa- Wierwye den , maaken de byzondere Kenmerken ‘van die vig. Geflagt, dat naar den Virginifchen Kr uidkenner CorLDEN benoemd ís, uit, . Het bevat maar ééne Soort (2), in Oostins Hr groeijende , ent dus onder de Ceylonfthe Leggende. Planten, door ‘den Hoogleeraaf J.B u R u AN- Nus opgetekend , als gelykende naarde Per- chepier hier voor befchreeven. De Cinghalcee zen noemen het Han/apé , dat is Ganzenpoot , om dat de Blaadjes ’er wat naar gelyken. Het is een leggend Kruidje , met -digte Haairige Takjes op den Grond verfpreid, eën Span } ang. De Blaadjes zyn gefteeld , ovaalachtig en zeer gekwabd , en uit derzelver Oxelen komen de Bloempjes voort , die paarfch zyn. De Vrugt beftaat als uic vier Greintjes, met een ì Puntje daar tusfchen, X PorTA MO GE TO Ns Fonteinkruid, _De Planten van -dit Geflagt hebben geen Kelk , maar vier Bloemblaadjes ; geen Styl, en brengen vier Zaadjes voort. Of, zo men au- ders wil, een wan Kelk en geen Bloem- blaads (a) Coldenia, Syst. Nat. XII. Gen. 173, p. 130. Pee. XIII Pp. 140, Fl, Zeyl, 69, Teucrii facie Bisnagarica &c. PLUK. Alm. 363. T. 64. £. 6. MORIS. HiG. ILL, p:-q23. Alchimille fe Perchepier affinis. BURMe Zeyl. 10e Fl, Ind, 40u LAREN od TE T RA N D RI A 8389 k blaadjes. Voorts is haar eigenfchap, dat zy IV, Û in’ Rivieren en {taande Wateren , of ook in en Beeken en by Fonteinen huisvesten, waar van Hoorp- de naam, dv | RUE, | Hetzelve bevat twaalf Soorten, allen tot ODS shin Wereldsdeel behoorende , naamelyk. (1) Fonteinkruid met langwerpig Eyronde , En gefbeelde, dryvende Bladen, __ _Potamg: geton ne Deeze Soort hebben verfcheide oude Kruid- “Rond. kundigen niet gekend, of verward met een ie Soort van Perficaria , die veel gemeener is in ons Land en welker Bladen ook op ct Water drvven, doch zeer fípits Lancetvormig en don- ker groen zvn, Het Randhladige Fonteinkruid , “ welk deeze Soort uitmaakt , is derhalve niet afgebeeld by Doponéus of Lorrr, maar taamelyk wel by Fvceusrusen Tracus, wier Afbeeldingen , hoewel de zelfden niet; de rondheid der Bladen beter uitdrukken , dan die van CAMERARIUS. Zy zyn echter niet Cirkelrond, maar byna volmaakt ovaal en gely. ken eenigermaate naar de Bladen van ’t Ma- Ja (1) Potamsgeton Fol, oblongo- ovatis, petiolatis, natantie bus Syst. Nat, XII. Gen. 174, p. 130. Weg. XIII, p. 141. H. Cliff. go. Fl. Sute. R, Lugdh. 212. HAure Hel. 190. VA z. Paris. 163. TOURNE. Potamogeton rotundifolium, C. B. Pin. 193. CAM. Epit. 873. Ray. Hif. p. 188. TRAG. Hift 638. B. Potamog. Fol. Lanc, oblong. Petiolis lengis. GRON, Winge 23e Bbg3 IL. DEEL, Vil, STUK, _ IV. ArDEEL. Hoorp- STUK. Vierwy. vige, 390 ViERMANNIGE KRUIDEN. labathrum of naar die van den Kaneelboom (*). Ik vond een Sloot, op ’t Eiland Wieringen, gee heel digt bedekt met Bladen van dit Kruid, ’ welk ik lang in Noordholland vergeefsch gezogt had. In Vriesland is het zeer gemeen in de Wouden 5 zo ook in Lapland en Sweeden. In Switzerland komt het overal in ftaande Wate- ren en zagt vloeijende Rivieren voor, zegt de Heer Harrer. Door de Duitfchers wordt dit Gewas begreepen onder den algemeenen naam van Saamkrat , dat is Zaadkruid, dien zy ook aan andere Waterplanten geeven. De Franfchen noemen het Epi d'Eau of Water- Aair, de Engelfchen Pondweed, dat is Vyver- Onkruid : gelyk het by de Franfchen ook wel Herbe d'Eftagnes heet, en by de Duitfchers Weiher- Bletter , dat is Meirbladen. Doch dee- ze benaamingen zyn-op verfcheide Soorten van …— dit Geflagt toepasfelyk. | Uit een Wortel , die în de Modder of in het Zand van den bodem zit, geeft het Sten- gen, een Stroohalm dik, die onder Water lange zeer fmalle Bladen hebben, maar op het Water ovaale Bladen, als gemeld is, welke zeer lang gefteeld zyn en fterk geribd, dik en ftevig „ als die der, Plompen ‚ van boven bruinachtig, van onderen bleek groen. De Aair komt aan den top (*) Langwerpig Eyrond behoorden deeze Bladen niet gee noemd te zyn: want zy zyn nog niet tweemaal zo lang als breed, Ik bevind ze, in mvn gedroogde Plant „ anderhalf Duim breed en twee Duim lang. 2 Deel\ PLAAT XLI. en j rr aA NARE, a s91 ho ilp uit een Vliezige. Seliende voort , die. den W. | Steel daar van omkleedt. Dezelve is digt be- Are e zet met Blommetjes van vier Blaadjes, wel- Hoorne ken VAILLANT by de Pooten van een Spie- “TPE gel, (ik denk by die Klaauwen „ daar men des, Spiegels fomtyds mede vastzet ,) vergelykt (*). De vermaarde RA v zegt, dat zy de figuur heb- ben van een Lepel. De Kleur is groenachtig, niet Roozekleurig , gelyk die van ’t gezegde Perfenkruid , waar mede Fracus zelf ze fchynt verward te hebben. HarreERr merkt aan , dat in ieder Bloempje agt laage Meel= draadjes zyn ‚ met dikke dubbelde Toppen , en dat dit Kruid vier naakte Zaaden voortbrengt, die. Linsachtig zyn en genageld , alzo zy met kromme Snuitjes , in plaats van Styltjes, zyn verfierd, _ De onvolmaaktheid der Afbeeldingen van dit Kruid, die niet dan by oude en weinig bekende Autheuren te vinden of anders ook, gelyk by WEINMANN, zeer gebrekkelyk waren (4); deedt my befluiten , om het van my reeds ak voor Tetragya (*) Quatre petales taillez en ga de Miroir, Botan, Pa ris. Pe 163. (f) De Afbeelding van WEINMANN is nogthans beter dan die van MORISON. Hift, II. p. s86. S. 5. T. 20. £. 1, wel- ke in Flora Ingrica als zeer goed zynde, opgegeven wordt. ‘t Kan zyn, dat de Bladen elders die puntige figuur hebben en op die manier aan de Steelen groeijen; doch ik heb het dus niet gevonden en alle de Afbeeldingen van ’t Potamoge- ton, by dien Autheur , komen my verdagt voor, fchynende flegts nagemaakt te zyn. ats nag y Bb 4 IJ. DEELe VII, STUKe W. 292 VIERMANNIGE KRUIDEN. voor veele Jaaren verzamelde in Plaat te Ek DE: brengen; gelyk dan Big. r. op Plaat KDE's lon zulk een Takje van het Rondbladig of en STUK. vend Fonteinkruid , welks bladen op het Wa- rn ter leggen, vertoont. Het is met eene Bloem- Aair en met eene Vrugt-Aair te gelyk bela- den, in welke eerfte zig de vierbladigheid der Bloempjes , in de laatfte de geftalte der Zaad- jes, die naar een Vogelkopje gelyken , en waar van. veelen -nog met hr ade om ringd zyn, vertoont. | EI. (2) Fonteinkruid met. Hartvormige Bladen „ be die de Steng-omvatten. Doorblas 4 vaks Ee Deeze Soort komt in de zelfde Landen, Fig. 2. doch doorgaans in dieper Wateren , die een Kley-Grond hebben , ja dikwils ook, gelyk hier by Amfterdam en elders, in brakke Wate- ren voor. si heeft de Bladen zeer dun , groen en doorfchynende , byna als geolied Poste papier. Dezelven zyn Ribachtig overlangs gea= derd, en zitten aan de top-enden zo digt in malkander , dat men ’er den bynaam van de volgende Soort op-zou kunnen toepasfen, Hier zyn zy ook veel breeder dan om laag en gee- ven een dik gefteelde korte Aair van Bloemen | N Uit. (2) Potamogetox Fol, Cord. amplexicaulibus. Fl. Lapp. Surc, HALL. Hlelv. &c, &c. Potamogeton perfoliatum. RaJe Hifl. 188. Patamogeton Fol. latis fplendentibus. C. B. Pin. 195. Potamogeton rotundifoliym alterum. Loes. Prusf. zoge T, 65. GER. Prov, 1243 Tor RA NDE TL 393 dte Pot Geheele Gewas houdt zig onder Wa-. IV. ‚ ters komende flegts tot aan de oppervlakte, Amers … De Afbeelding van het Derde FonteinkruidHooros by Doponéus, welke tot deeze Soort be-TUEe trokken wordt, is zeer onvolkomen: want daar; 51 in openbaart zig naauwlyks eenige doorbladig= heid en de Bloem- zo wel als de Vrugt- Aairen gelyken niets. Ook zyn de Zaaden van dat Kruid, volgens dien Autheur, platrond, byna als die der Linfen ; ’t welk geenszins plaats heeft, Ik heb derhalve ook daar van een Take je met Aairen , uit myne Verzameling, hier in Fig. a. doen afbeelden „ waar in men duidelyk ziet, hoe de Bladen de Takjes omvatten. Dit Kruid is, gelyk ik op eene diepte van drie of vier Voeten bevonden heb, zonderling ver- fchillende. Aan de Stengen om laag hadt het Bladen van drie Duim lang en drie Kwartier Duims breed, overhoeks, ver van elkander : aan de toppen der Stengen hadt het troppen van Bladen, die wel anderhalf Duim breed wa- ren , op dergelyke langte , fteekende als Scheed. achtig in malkander en de Steng geheel verber. gende , ook van ovaale figuur. Voorts gaven de Stengen ter zyden zodanige Rankjes uit, als hier vertoond wordt, met doorbladerige of omvattende Blaadjes, van meer dan een half Duim breedte op een Duim langte , waar aan zig de Bloem- en Vrugt- Aairen bevinden, In deeze zo wel als in de voorgaande en in de vol. gende, zyn de Bladen altemaal ovaalswyze ge- Bb $ ribd, AS Ie DEEL, VII, STUK 804 _ VIERMANNIGE KRUIDEN. _ 1W. ribd, zodanig dat de Ribben aan de kanten, AFDEEL. evenwydig loopen, ’t welk maar in weinige an- Hoorp- dere Planten gevonden wordt. Men zou van dit STUK. zelfde Gewas een Breed- en Smalbladig 4 als EG WI ook een Doorbladerig en Digtbladerig Fonteine kruid kunnen te voorfchyn brengen ; om van de glanzigheid , welke het Loof zo wel als de Vier« de Soort , die ik ook gedroogd bezit , heeft, geen gewag te maaken, HI. (3) Fonteinkruid met fpits Eyronde gepaarde am Bladen , digt aan een, gegaffelde Takken derig, en vierbloemige Aairen, Deeze , in Italie en de Zuidelyke deelen van Vrankryk voortkomende , groeit ook in - Switzerland, volgens den Heer Harrer, Zy verfchilt van de anderen voornaamlyk, doordien de Bladen gepaard of tegenover elkander aan de Stengen groeijen, en dat de Stengen gegafe feld.zyn , geevende uit de Mikken een zeer kort Bloemfteeltje „ dat niet meer dan vier Bloemp- jes draagt. J. BAUHINUS heeft ze middelflag glimmend Fonteinkruid geheten. In Overysfel, emtrent Zwol , zou deeze Soort groeijen (*). (4) Fon. (3) Potamogeton Fol. ovatis acuminatis oppofitis &c. GuErTr. Stamp, 1. p» To2, Potam, minus &c. MAGN. JZousp. 303. GOUAN Jlonsp. 76. GER, Prov, 124. Fontinalis media lu« cens. J. B. Hiff. MI. p. 777. RAJ. Hift. 189, Tribulus aquas ticus minor alter. Crus. Hift. II. pe 252, {*) DE GORTER Flor. Belg. p. 43. . nen edn _ _ TE TRA H BK T/a. 398 / (4) Fonteinkruid met Eancetvormige vlakke IV. Bladen , die in Sieeltjes witloopen; Aar Hoorp- _ Het Groote glimmende Fonteinkruid van dien STUK. zelfden Autheur , is. door geheel Europa, tot „1. uCen se zelfs in Sweeden , gemeen. Men vindt het ook overvloedig in Vadtten , Vyvers en ftilftaande „zoete Wateren ; aan den Duinkant van onze Nederlanden , in Vriesland en elders, In de diepfte Meiren van Switzerland groeit het tot de hoogte van tien en meer Vademen ; ftygene limmende de dus tot aan de Oppervlakte van het Water, en Bofchjes maakende in deeze Diepten, wela _ ke, zo aldaar als aan den Ryn, voor de Snoee ken en Karpers , die ’er van verbaazende groot- te zyn , dienen om hunne Kuit in te fchieten en tot Voortteelinge ; weshalve men het, in de Elzas, Hechtlock noemt. Hier toe behoort zekerlyk het tweede Fonteinkruid van Dop o- Néuss *t welk hy zegt, dat overvloedig groeit in de Biesbofch, op het verdronken Land tusfchen Dordrecht en Breda. De Bla- den zyn uitermaate lang en groot, fpits Lan- cetvormig ovaal, en voor ’t overige van gezeg- de hoedanigheid ; te weeten als dun geolied Pa- pier, Somtyds komen zy op de kanten een wei (4) Potamngeton Fol. lanceol, planis in petiofos definentie bus, Fl, Suec. H. Cliff. R. Lugdh, &c, GER. Prov. 124 Potamogeton Foliis anguftis fplendentibns. CG. B. Pin. 193. Fontinalis lucens major. Je B. Hit, Ill, p. 777. Potamogeton altera, Dop. Pempt, 582, IT, DEEL, VII, STUKe 395 __ VIERMANNIGE KRUIDEN, „IV, weinigje golfachtig voor, ’t welk maakt, dat GREEN zy zig als getand vertoonen. De Bloemfteelen. Hoorp- zyn zeer dik en draagen lange, dikke, ronde STUK. _Aaiïren, uit groenachtige vierbladige Bloempjes tn beftaande , even als ín de voorgaande en vier Zaadjes voortbrengende van ieder Bloempje (f-). v. (5) Fonteinkruid met Lancetvormige overe Crispum, Gekruid, hoekfe of gepaarde gegolfde Zaagswys’ gee tande Bladen. DA Zeer gemeen is deeze Soort in de Slooten en Graften van Noordholland , inzonderheid van Westvriesland , alwaar men ’er de Kik- vorfchen , op fommige tyden van den Dag ; geweldig in ziet borrekikken 5 des het Kruid , ’ zy dat zy daar van eeten of niet, WVorfchen- Slaa genoemd wordt. C, Bauminus hadt ‘er reeds dien naam aan gegeven, Het ont- breekt by ons ook aan den Duinkant niet, Het groeit in Vriesland doorgaans in de Slooten 3 zo ook in de Zuidelyke deelen van Sweeden, in Duitfchlagd en elders, verkiezende in Berg- e ach- F (tf) Het Fonteinkruid van Loser, dat ook gefieelde Bla- den heeft, behoort tot deeze Soort en tot dit geheele Gee Slagt niet, zynde het Perfenkruid, voorgemeld. k (5) Potamogeton Fol. Lanceolatis alternis undulatis ferrae tis. Fl, Suec. 142. R. Lugdbh. 212, GORT. Belge 43. HALL» Helv. zoo. GOUANs MMonsp. 76, Potamogeton Fol crispis f, Laâtuca Ranarum. C, B, Pin, 193. Fontilapathum pufile lum. LoB, loon, 286, Tribulus aquaticus miner I, CLUS. Panne 713e T 1 T RA ND R Î A. 597 achtige Landen veelal de zagt vloeijende Beek- Ano nei jes tot zyne Groeiplaats. Loser geeft van dit Kruid een goede Af „Hoorne beelding , onder den naam van Kleine Bfon- Patich eb zegt, dat hy het door de Apotheeria. kers van Languedok hadt zien opzoeken om te gebruiken in ’t Ungwentum Martiatum , waar in, zo zy beweerden , ‘geen ander Lapathum moest komen. — TRAGUS maakt ’er gewag van als een tweede Soort van Wier of Saa- “menkraut , die van fommigen gekookt werdt tot Draf voor de Zwynen. CrLusrus ftelt het voor ; onder den naam van Klein Water- Minkyzer , om dat de Vrugten, uit vier Zaad. jes beftaande, eenigszins naar de Waternooten gelvken. Hy hadt het E dezelven groeijende gevonden, Dit Gewas heeft Siengen van twee of drie Ellen lang, naar de diepte van ’t Water „die als het gedroogd ís nog taay en niet ligt breek- baar zyn, Het vult de Slooten, rek en Graften , met zyne ruigte;, nn met Zyn Loof flegts tot aan de Oppervlakte van ’t Wa. ter. De Bladen zyn lang en fmal, op de kane ten Gel Fachtig gekruld , dun en doorfchynen= de, gelyk LE der anderen, doch bruingroen of roodachtig.van Kleur. Deeze’ Bladen „ zegt men, ftaan fomtydsa overhoeks , fomtyds têgen elkander over, en de Stengen of Ranken zyn in deeze: Soort plat , ’t welk dezelve van de volgende zou ons gyî är. DEEL. VII, STUK, 598 VAERMANNIGE KRUIDEN, IV. onderfcheiden. De Aaïttjes zyn fchraal ert- ArDeEL: 4 PEEN 5 jv, … klein. 3 3 ci (6) Fonteinkruid met Lancetvormige , gepaar- vr de, eenigermaate gegolfde Bladen, | Serratum. 7 en Of deeze een byzondere Soort zy, dan-een ri Verfcheidenheid van de “voorgaande „ twyfelt onze Ridder, ’c Is zeker , dat , indien het Fonteinkruid met lange Zaagtandige Bladen , welk de Heer HArrer, als zodanig , betrok= ken heeft tot de Vierde Soort, hier toe behoo- re , het een verfchillende Soort zy. De Ver- fcheidenheid van de voorgaande is door Mee- SE, in Vriesland , waarfchynlyk daar voor aan- gezien. „De Bladen zyn in ’t zelve zeer ípits , weshalve het ook Oxylapathum van DA LE- CHAMP genoemd werdt; komende dit Gewas, zo LINNs us zegt, in de: Zuidelyke deelen van Europa, in zagt vloeijende Rivieren voor. vir. _ (7) Fonteinkruid met Liniaale [lompe Blaad- Gompa des en Jamengedrukte Stengen. UINa Platftee= lig. enketwrong@ eb ue: | De ( 6) B Fol. Tiede ORE tis &c. Potamog. Fol. obfcure undul. Caul. longe Ramofis, GUETT. Stamp. 1. p- To2, DALIB. Paris. 5s. VAILLe &c, Potam, longo fêrrata folio, C. B. Pin. 193. Lap. fluitans longo-ferrato fol. J. Be Hift. 11, p‚ 788: Oxylapathum DALECH. Lugd, 603. (7) Petamogeton Fol. Linearibus obtufis , Caule compresfo, H. Clif. &c. R. Lugdh, 213, Pots Caule plano &c, HALLe Helv. zor. Pot. Caule compresfo Folio Graminis Caninie RAj. Hil. 189. ik, T EE TK AN BR Ì vas 509 De platheid der Stengetjes onderfcheidt dees IV. ge Soort , zo wel als de fmalheid der Bladen, us naar’ die van Kweek -Gras gelykende. Het Hoorp: groeit ook alom in Europa , en is in de Rivie- TUE ren van Engeland , doot den vermaarden R Av "252 zeer naauwkeurig waargenomen. Hoewel hect de Ranken, naar de diepte van ’t Water, fom.- tyds wel twee Ellen lang heeft, zyn doch de Blaadjes zelden langer ‘dan twee Duimen. De Aairtjes beftaan' uit afgezonderde Bolletjes „ fomtyds gepaard, fomtyds overhoeks , aan dun- ne Steeltjes. , Het groeit in Vriesland volgens gezegden Autheur , en ik heb:het in onze Pro- vincie ook waargenomen. Ws od onteinkruid ner Borflelize evenwydige vur. Bladen, digt aan de Stengerjes en Wauai-, in jerachtig. zambie (9) Fonteinkruid met LE Se U. de gefpitfle Bladen. ponen __(xo) Fonteinkruid met Liniaal- Lancetvor- x mige overhoekfe ongefteelde Bladen , die Gram*- breeder dan het Stoppeltje zjn, Grasache Dec-"'8. . (2) Potamogeten Fol. Setaceis parallelis approximatis difti- chise, Potam, Fol, Linearibus acutis, &c. R. Lugdh. 213, Poto Gramineum Ramofum. C. B. Pin. 193. Prodr. zor. (9) Potamogeton Fol. Lanceol. oppofitis acuminatis, Re. Lugdb. =13e DALIB. Paris. ss. Potam, Racemofum angufti= folium. G. B. Pin. 193, Prodr. ror. (zo) Potamogeton Fol, Lineari- Lanceol. altexnis &c, Potams Gras El, DEEL, VII, STUBe 400 _VrERMANNIGE KruiDen. IV. __ Deeze bepaalingen moeten de onderfcheiding ie” maaken van deeze Soorten, altemaal meer of _Hoorp« min Grasachtig „en voorkomende in de ftaan- STUK. de Wateren en Moerasfen , zo van Europa in ’t algemeen „ als van deeze Nederlanden, — XL (11) Fonteinkruid met Liniaale , overheekfe , Ee onderfcheiden Bladen , die van onderen | scheedachtig zyn. Hier wordt het Zeer Takkigé Zeekust - Fons teinkruid , met Haairachtige Bladen en groot Hoofdjes , van PLuKENeET, thuis gebragt, Een Soort met breede Grasbláden , van H ALs LER gemeld , hadt ook zeer groote Zaaden. Aan de Zeekuften. van Europa is deeze gee meen „ en, zo wel als de voorgaande en vol. gende, een Jaarlyks of Zaay - Gewas. vr, _ (re) Fonteinkruid met Liniaale gepaarde en Pufillam, | leek | “overe Zeer klein, ’ Gramineum latiusculum 8&c, RAy. Angl. IL pe 149: Te 4» f, 3. Pot. Gramineum latifolium. Loes. Prus/s zo6. T's 66e B, Pot. Fol. Lancéol, acuminatis planis. GER. Prov. 124, Pot. minus, Fol. denfis &c. MAGN. Monsp: 363. Fontinalis media lucens, J. B. Hift. UI. p. 777. (rr) Potameogeton Fol. Einearibus alternis diftinctis inferne vaginantibus. Potam, pufll. fluitans. Boc@, Sic. 42. T. 20. £. 5. Potam, maritimum Ramofisfimum &c, PLUK: Abs, 305. er DE dn (12) Potamogeton Fol. Linearibus oppofitis ’ altérnisque diftinttis , Bafi parentibus , Caule tereti. Fl. Sute, DÁLI. Paris. 56, GorT. Belg. Pot. Fol. linearibus alternis remotis. AR, Zugdb. 235. Pot, minimum Capillaceo folio. CB. Pin, 19 3e Fr Tr | A ND RITA 4Öf overhoekfe onderfchéidén Bladen , aan” den IVs f Voet uitwykende , en ronde Stengetjes. ArDral HoorFpé Deezé is de läatfte der Soorten van Fon- srus. teinkruid, die door den Ridder opgegeven zyn. zeeragya Zy fchynt byna als een Verfcheidenheid aan.” gemerkt te kunnen worden van de Agtfte Soort, tot welken het Takkig Grasachtig Fon: feinkruid van C. Bautinus is betrokken „ hetwelke de vermaârde VAiLLANT t'huis brengt tot zyn Tukkig met Grasachtige Bladen, dat door zyn Ed, onder den naam van zeer groot Fonteinkruid , met langere Grasbladen , {chynt afgebeeld te zyn (*. ‚, Hetzelve ‚ groeit , zegt hy , menigvuldig in de Seine z> te Parys, bloeijende in Mey en Juny. Ook 3» vindt men het in de Meittjes en Vyvers of ‚ Waterkommen te Verfailles , van meer of ke wider grootte haâr de Diepte, verheffen- 3» de zyne Aairen boven de Oppervlakte van het Water. Deeze Aairen beftaan uit twaalf of vyftien Bloempjes met witte Topjes , ver- toonende zig aldaar in Mey en fomtyds zelfs in April. Deszelfs Stengen en Takjes zyn uit den bleek paarfchen wit, en gelyken naar Vioolfnaaren. De Bladen zyn eenigermaate 3, Geuts- 53 EY) 5 59 39 5 zo3, Pridr, 1ór, Potatn. Gron, tenuifolini. Loes. Prus/s 206, T. 67. Pot. pufiill, Gramineo folio bzeviore, VAILLs Paris, T. 32. É. 4. HALL. Helv. zor. (*) Poramogeton ingens, Grâmineo folio longiori, Botany Parifienft. Täb. 32. 6 5. NN. Ce '_M. DSEL. VIT, STUG "EV. AFDEEL. IV. Hoorpe STUK. Fier wy- ViZle 402 _ VIERMANNIGE KRUIDEN. » Geutswyze geplooid , ontfpringende uit een » foort van Scheedje , dat de Takjes omvat s en uitloopt in twee kleine Oortjes , die zig „ digt aanvoegen tegen het Scheutje , dat uit 9, de Scheede komt. De Stamper van de », Bloem, uit vier Vrugtbeginzels famengefteld , 2 is omringd met agt Meeldraadjes of liever > Meelknopjes , welke vervat zyn in een Bloem s of Kelk, die uit vier Blaadjes van eene Le- »‚ pelachtige figuur , of uit één Blaadje, dat as Kruislings op de zelfde manier in vieren ge- 9» deeld is, beftaat, Van het Kleine Fontein- ss kruid met Grasachtige Bladen, is de Bloem „… eveneens, doch kleiner; de Blaadjes zyn plat es En komen voort uit een Scheedje, dat om „ het Takje fluit, en de Zaadjes zyn, ten ge- », tale van vier , ín ’t vierkant geplaatst (*).”” De Heer Har rrer heeft het gedagte Groo» te Fonteinkruid, met Grasachtige Bladen, van VAILLANT, betrokken tot eene Soort, wel« ke zyn Ed, noemt Fonteinkruid met ronde Sten- gen, platte, zeer lange Bladen en een dikke ges drongen Aar. De Bladen van deeze, die zeer gemeen was aan de Oevers by Gottingen , had= den nogthdns maar de langte van wier of vyf Buiten » Zy Waren overal minder dan een Li- nie breed, en hadden de kanten nederwaards hea (. De tiesp waren zeer lang » rond: (*) Ibidem , pag. eh : C}) Margiue deorfam convoluto. Indien men daar door vers {taan kan, dat de Bladen van onderen zondachtig zyn, z@ zou zy met het gemelde ftrooken. d OLED Hr ARD Ri As dod fond en door imenigvùldige Takmaakingen digt, Is in elkander verward, zig buigende naar den loop "DEEL van den Stroom; en. gaven aan de toppen „ op Hobip korte Bloemfteelen, dikke Aairen uit. Het Ge-°TUEe Prosté Smalbladige van C. BAumiNus wordt Ml hs door zyn Ed. hier ook t’huis gebragt; doch ’% Tchynt veeleet dat het Grasachtige Takkige van dien Autheur;, hier behoore, ;, Hetzelve, naa- 3, melyk „ brengt uit een Steng van een Voet 5 of ook wel een Elle lang, die zeer dun; tond 5, en witachtig is, met He Armen , langs 3» werpige „ donket groene , Grasachtige Bla- 3) den , niet overhoeks , maat ver vàn elkan- 3» def, voott; welke in andere Blaadjes, byna s, Haairachtig dun , uitloopen ‚ en bovendien 5) komen uit de Oxels der Bliden wederom andere Stengetjes , die zig op de zelfde ma= niet Verdeelen; Aan ’ end van de Steng komt een Steeltje van drie Duimen lang , met ‚ zeer kleine Bloempjes ; waat op kleine ruiw= ;„ achtige Zaadjes volgen, niet als aan een ss Tros, maat meer verftrooid en Aairswyze is aerdaat ed ijn | jj | Ik (£) Dus befchryft Ca BÁURINUS dit zyn Grasachtig Take kig Fonteinkruid, onmiddelyk agter de befchryving van het andere > ’t welk derhalve weezentlyk Racemofum heeten moet; niet Ramofum , gelyk fommigen hert begreepen heb« ben ; om dat het door een Drukfeil dus in de Pinax ftaat, Hy zegt duidelyk daar van , dat de Bloempjes en Zaaden als Druifjes by elkander gevoegd zyn en dus weezentlyk gerrost pf een Trosje uitmaakende. J. BAUHINUS begreep dit ook Ges wal 3 Ile DEEL, VIE. Stijms aca _ VrERMANNICE Kruiptr, Ik heb hier in dus uitgeweid, om dat ik fiet anders kan zien , of dat Fonteinkruid, ’e welk in de brakke ftinkende Wateren om dee- ze Stad en ook wel binnen dezelve, zo me- ‘ nigvuldig groeit, komt overeen met het ge- zegde Groote van VAILLANT, of behoort tot de Agtfte Soort , welke de Ridder Ge- kamd noemt ‚ om dat de Blaadjes evenwydig zouden zyiú ‚ dat in het vlottende Kruid oog- fchynlyk plaats heeft, en de figuur is inder- daad meer Borftelig dan Grasachtig. Het Ven- kelbladig Duizendblad van LoBer (*) drukt eenigermaate daar van de Geftalte uit. Het Kleine van VAILLANT; dat holle Stengetjes heeft, heb ikin Slooten van weinig diepte, ten platten Lande, aangetroffen. Behalve het Vlottend of Rendbladig Fontein- kruid, en het Glimmend of Spitsbladig, als _ ook een Soort met zeer lange Grasachtige Bladen, vondt de Heer Doktor Mircurr in Virginie, aan den Zeeboezem Chefupeak genaamd; een Fonteinkruid met langwerpige Bladen : dus door den Heer CraAyToN getyteld. Hets zelve was met zyne Stengen in ’ Zand ge- dooken , en kwam in Vrugtmaaking met dit Geflagt overeen , bloeijende in *% laatst van July wel en derhalve hadt TOURNEFoRr mis , wanneer hy oor« deelde, dat de eerfte zulks verbeterd had op de aanmerking “van zyn Broeder, en dat het derhalve Aamo/um moeft zyn, Hift des Plant, env, Paris. p‚ 352e (*) Myriophyllam Marathriphyllam paluftre alterum, LQms Joon, 79e, MEOT RON NOD IR T-A 405 July. Het hadt een Stank over zig, gelyk, IV. het Wicr en andere Zeegewasfen (*). ir oe) Hoorps RurPePia STUK. Tetrag ye Naar den geleerden Autheur van de be= na, fchryving der Planten, die omftreeks Jena groei jen, heeft dit Geflagt zyn naam. De Ken- merken in ’t byzonder zyn , dat het geen Kelk noch Bloemblaadjes heeft , maar vier of vyf Zaadjes , die ieder op een eigen Steeltje ítaan. De eenigfte Soort , hier toe betrokken (1), = L voert haaren bynaam van den Zeekant, alwaar bee zy voorkomt in verfcheide deelen van Europa, Zeekants, In Westgothland , dat tot Sweeden behoort , ten minfte , vondt LINNdmus haar op ’t Strand , ook groeit zy aan de Zeekust van Provence; doch elders, gelyk by Montpellier, vindt men ze in Meiren of ftaande Wateren. MricHeLius, die ‘er , naar een voornaam Tcaliaanfch Heer , den naam van Buccaferrea aan gaf , vondt die met zeer fpitte Bladen , wels (*) GRON. Flor, Virg, Lugdb, 1762. p. 23. (2) Ruppia. Syst. Nat, XIl. Gen. 175. ps 13! Vig. XIIT. p. tar. Hort. Clif. 413. le. WWestgoth. 186. Flor. Succ. IIe N. 154. GUErT. Stamp, ze pe 416. Buccaferrea maritima Fol, acutisfimis, Mic. Gen. 72. p. 72e T. 35. Potamogeton maritimum &c, RA), Angl. III p. 134. T. 6. f‚ 1. Pot, ma- rtmum pufillam altecum. RAy. Hif. 190. Gramen maritimum fluitans cornutum, C. B. Pte. 3. Prodr, Je, Fucus folliculae ceus Feniculi folio breviore, C. B. Pin. 365. Fucus a ecus. LOB. Jeon, II, 255. Cc 3 1. DEEL, VIL, STUG ÌV. ÄFDEELe ; IV Hoorpe STUK, Vier Wye Bigte 406 VIERMANNicE KRUIDEH. welke de Fwucus Ferulaceus van LogBer is, in Graften van Zeewater, by den Koningly- ken Weg, Vi Îareggio genaamd , te Florence. Dergelyke Kruid is ook aan de Zeekust van Virginie waargenomen. | Zo als de Ridder dit Gewas, in de Zomer des Jaars 1746, aan den Zee - Oever van Weste Gothland in Sweeden vondt, kroop hetzelve met zyne Stengen byna onder ’ Zand, gaf kleine Blaadjes ‚die Elsvormig waren en droeg zyne Bloempjes in de Oxelen , gelyk het klein- {te Grasachtige Fonteinkruid, De Steng was dun en Draadachtig , in Leedjes verdeeld en Takjes geevende uit ieder Knietje. De Blaad- jes, zeer fmal en plat, van figuur als een Speld, omhelsden malkander met een breeden Vliezigen. Voet. Hier in was een ongefteelde langwerpige Aair begreepen (*), waar van de Bloempjes beftonden uit vier rondachtige Meel- knopjes , eenigermaate dubbeld, en vier, vyf of zes Vrugtbeginzeltjes; de Vrugt uit even zo veel Eyronde Zaadjes, elk op een byzon- der Steeltje’, zo dat dezelve zig als een Kroon- tje voordeedt. Deeze befchryving komt nagenoeg overeen ; met (*) Ongefteeld komen deeze Aaittjes ook voor in de Af- beelding van,J. BAUHINUS. Tom. III, pe 784. welke door GOvAN hier thuis gebragt worde, en de Fucus Ferulaceus van LoBEL fchynt zulks ook aan te duiden; terwyl die Aatjes , n de Afbeelding van MicneLrus, blykbaar gefteeld zyn à zo dat dit een byzondere Soort van Ruppia moet wezen. BEIM RAIN DR T/A. 407 _met die van het sweede zeer kleine Zee- Fon-_ W. teinkruid , dat Ray in Moerasfige Slooten, Arpa. aan den Weg, van Colchefter in ’t Graaffchap Hoorp- „ Esfex naar Goldhanger , en «dus op een aan- STEE merkelyken afftand van de Noordzee, vondt. „°° Evenwel zou die meer kunnen ftrooken met cene Verfcheidenheid van dit zelfde Gewas , in dergelyke Slooten by de Zoutgroeven van Itria groeijende } welke MicnerLius af« beeldt , hebbende de Blaadjes ftomp. Met deeze laatfte komt zodanig een Kruidje over- een ‚dat ik voor veele Jaaren in een Sloot van Noordholland gevonden heb , en dus zou de Ruppia ook tot de Planten van, ons Land be- hooren. LIiINNaus hadt dezelve, nu reeds veertig Jaar geleeden, by ’t Dorp Katwyk ge- vonden , en zegt verder, dat menze in Sloo- ten of Kanaalen aan den Zeekant , van Italie, Vrankryk, Engeland en de Nederlanden, aan- reft (*). De Afbeelding van ’t gezegde Plant- je, dat geheel onder Water groeit , heb ik in Fis. 3, op Plaat XLI, gegeven. SLA.G:I NN. A, . Vetmuur. Een vierbladige Kelk en vier Bloemblaad- jes , waarop een Zaadhuisje volgt , dat vier- kleppig is met eene Holligheid en veele Zaad- "… (#) Crescit in Fosfis maritimis, lra'ie, Gallie, Anglie, Belgis nos Plantam ad pagum Katwyk legimus, Hort, Clif. 436. Cea Ie DEEL: VH, STURe 408 _ VIERMANNIGE KRUIDEN: IVe Zaadjes , maakt de byzondere Kenmerken uit, foe Het bevat vier Soorten, waar van twee Hoorp. Europifche, twee Uitheemfíche. STUK, | | sE (1) Vetmuur met leggende Takjes, Bers | WEESENae De, ; Preggend. By de meeften is deeze voor een Soort var Muur gehouden geweest , en allerkleinfte Muur met een verganglyke Bloem, door Ray gehe- ten. Anderen noemden ze Gras- of Mosach- tig Muur, en dien naam mogt zy met reden voeren , dewyl zy veel op beffraate Paden aan oude Arte en tuffchen de Steenen der Straaten , zelfs in deeze Stad en door ons ge- heele Land voorkomt, vertoonende zig dan als Grasachtig Mos. Elders vindt menze ook op dorre Velden, Heijen en Gebergten, onder ’% Mos. Dit hadt in de Zuidelyke deelen van Vrankryk plaats. In Lapland vondt LIN Naus haar op de Bergen , niet in de Wik. dernisfen, In Switzerland is niets gemeener op de Bedjes in de Tuinen, ‚ in Bloempotten en % op (1) Sagina Rafis procumbentibus. Syst, Nat. XII. Gene 176. Pe 131e Vege XIII p. rate Fl Lappe Succ, R. Lugdbe #52. GOUAN. Monsp. 77. KRAM. Aufire 35e JACQ: Vindoba 26, Sagina Fol, fubulatis. GER, Prov, 402. Sage Scapis êc Ramis unifloris, GOETT, Stamp. 2. pe 277. Alfine muscofg Flore repens. DiLL. Gies/, 8r. Alfine pufilla Graminea Floze tetrapetalo. SEG. Veron. 421. T. 5. f. 3. Alfine minima Flore fugaci, RAJ. Suppl. sor. TOURNE. Jnfie 243, TOURNFe Paris. 381. Aline tetrapetala Fol. anguftis &c, HALE. Hels. 390. B, Säxifraga Graminea pufilla, Fol, brevioribus crasa fioribus 8 fucculentis, Raj, Angi, II Pe 345% ARD, SER II, p. 23e Te 3 fe 2 PE ERK NDR tr A, 468 _ op ongeroerde Gronden , zo de Heer Har- IV, LER aanmerkt, Dit komt met myne Waar. ÄFDEEL} neeming , dien aangaande, overeen, Hoorps Zyn Ed. betrekt daar toe, behalve het Al, STUK. Zetragye lerkleinfte Muur, met een vergankbyke Bloem , „sa, ook twee anderen van ToURNEFORT, die tot de volgende veeleer fchynen te behooren. De eerfte is, door dien Autheur, in zyn be- fchryving van de Planten omftreeks Parys, omftandig voorgefteld. Aan dunne groene Rankjes, die zig over den Grond tot twee of drie Duimen ver uitfpreiden, komen uit ieder Knietje twee korte Elsvormige Blaadjes voort, Ook heeft dit Kruidje om laag dergelyke Blaadjes, De Bloemfteeltjes , aan ’t end en uit de Oxels fpruitende , draagen ieder een groen vierbladig Kelkje , waarin vier witte Bloemblaadjes die kleiner en zeer verganglyk zyn. De Heer “JacQuriN merkt aan, dat dit Plantje , in ’ wilde of in de Bosíchen groeijende , geen Bloemblaadjes heeft. Hy zegt , dat hetzelve fomtyds een vyfbladigen Kelk, vyf Styltjes en een vyfkleppig Zaadhuisje heeft , doch al- toos vier Meeldraadjes, Aangekweekt zynde, voegt zyn Ed. ’er by, blyft het over, 2 uur ” a restepftaande ru bei NB, (2) Vetmuur met byna regtepftaande ruigach- H tige Stengetjes en overlwekfe Bloemen zon- Edele. der Blaadjes, Dit derloos. ' (2) Sagina Caule ereêtiusculo puhescents , Flor. alternis aperalise Weg. XIII. Mant, 559. Sag. Caul. erettis, radica annuâ , Flor, apetalis. ARD. Sp, IL. p. 22, T, 8. fi To t, à Cc-s II. DEEL, VII, STUK, | 40 VrIERMANNIGE KRUIDEN. Iv. Dit Kruidje, in Italie groeijende, volgens Arprets den Heer ARDUINUS ‚ en door 4 afge- Hoorn. beeld, is ‘er thans, als een byzondere Soort » STUK. door den Ridder bygevoegd, Het zoude een hef ZW) Jaarlyks Gewas zyn. Et (q) Vetmuur met opftaande Stengetjes , die reta. 5 5 Opftaand. meest éénbloemig zyn. { | Dit , zo wel als de eerfte Soort, in Vrank- ryk, Engeland en Duitfchland , op onvrugt- baare Steenige plaatfen groeijende , is onder den naam van Muur met Anjelier - Blaadjes door Ra v afgebeeld. Hier toe behoort het glad Voorjaars- Muur van Montpellier , door Var- LANT keurlyk in Plaat gebragt, als gemeen zynde in de Zandige Landen omftreeks Parys, Dit zal buiten twyfel het Zeer kleine Grasach= tige Muur van den vermaarden TOURNE- FORT, met eene vierbladige Bloem , zyn , welk gemeenlyk tot de eerfte Soort betrokken wordt. De Heer HarreERr heeft ín de Switzerfche Alpen een Kruidje gevonden , waar toe zyn Ed, het Leggend Vetmuur van LINNZus betrekt ; doch het welke meer gelykt naar dee: (3) 'Sagina Caule ereto fubunifloro, GOVAN Zlonspe 77. Alfine Fol. Caryophylleis, RAy. Axgl. 1II. p. 344. T. is. 6 4e Alfine verna glabra. MAGN. Jlonsp. 14. VAILL. Paris, 6. T. 3. f. ze Sag, Scapis unifloris, GuETT. Stamp. II. pe. 276. DALIB. Paris, 86, Sagina Fol, lineari - lanceolatis, GER. Prov: 40z. TE TRA N D RI A “4îr deeze Soort, als Blaadjes hebbende van ander. IV. half Duim lang, Doch ’er fchynt in deeze ik ad 5 Plantjes ook een aanmerkelyke verwarring Höórpò plaats te hebben, waarfchynlyk fpruitende uit STUK. de ‘Speëlzugt der Natuur. vin EIS ‘% Gezegde gladde Voorjaars - Muur van Montpellier , dat, volgens VAILLANT, Zee- groen Voorjaars- Muur moest genoemd zyn, is, volgens GOUAN , een Plantje van ander- half , zelden twee Duim hoogte, van vier tot zeven paaren van Blaadjes hebbende, en uit- Joopende in een lang Bloemfteeltje , meest één, doch fomtyds ook driebloemig. Hier geeft GERARD , in Pfovence, den naam van Sagi- na met Lîniaal- Lancetvormige Bladen , aan, Het heeft , volgens VAILLANT ,; de Kelk. blaadjes van figuur als de Kafjes van Koorn, dat is gefpitst Lancetvormig , met een wit zoompje en de Bloemblaadjes zyn daar in zo= danig geprangd of bekneepen, dat menze nog ‘ vindt, als de Vrugt ryp en droog is, Dezel- ve maakt een Bekerachtig Zaadhuisje,-dat van boven gaapt , met agt puntjes, uit, en dit is in de Kelk begreepen. Het bloeit tegen ’t end van April of in Mey, (4) Vetmuur met opflaande Stengetjes en ge- IV. 5 Wirginica paar de „Bloe MPJes. Vi ie Dit (4) Sagina Caule ereto Flotibus oppofitis. Sagine affinis Planta minima Fleribus albis. CLAYT. N. 649. II, DEEL, Vil, STUK, 412 VIERMANNIGE KRUIDEN, Mik Dit is een zeer klein Plantje in Virginie; GEDE: onder ’t Mos aan de. kanten der Bronnen , voort- Hoorp- komende, Het heeft een Draadachtig Sten- STUK, setje van een Vinger lang, bezet met gepaar- PE de Elsvormige zeer kleine Blaadjes en de Bloemp- jes hebben ieder cen Steeltje. Naast fchynt het, in Vrugtmaaking , overeen te komen met dit Geflagt. De eerfte Soort is door den Heer CLAYTON in Virgirie ook waargenomen (*). TILLE A Een drie of vierdeelige Kelk , drie of vier gelyke Bloemblaadjes en drie of vier veelzaa- dige Zaadhuisjes ‚ maaken de byzondere Ken- merken van dit Geflagt uit, Het bevat twee Soorten „ ook van zeer kleine Plantjes , die in ons Wereldsdeel groeijen , naamelyk. POE (1) Tillea die opftaande en gegaffeld is, met Tilea Jpitfe Bladertjes en vierdelige Bloempjes. Águaticâe WEES _n de Zuidelyke deelen van Europa , ja zelfs an Vrankryk ‚en in Sweeden , komt dit Kruidje voor. Het was te vooren Crasfula genoemd geweest en de beroemde VArrrLANT heeft ‘er de Afbeelding , onder de Planten die om- ftreeks Parys groeijen „ van gegeven, noemen- de C*) Gron. Flor, Virg, Lugdhat. 1762. p. 23e (1) Tillaa ere&ta dichotoma Fel. acutis. Syst. Nat. XII. Gen. 177. p. 132. Per, KIlI. p. 142. Fle Satce II. N. 1568 Crasfula Caule dichotomo. Fl, Suec. 259. DALIB. Par, 93. HB. Clif, 497. Sedum minimum annuum &c. VAiLL, Par, 582e T. Io, fe Ze A: BROWN Db As de hetzelve Allerkleinft jaarlijks Sedum, niet IV's gen Rooskleurige vierbladige Bloem. Op plaat- LON fen in het Bofch van Fontainebleau, daar het Hoorns Water ’s Winters geftaan hadt, vondt hy het-£T?2% zelve in ’t Voorjaat , bloeijende van Mey tot Auguftus , en dan vergaande.’ Het groeit niet meer dan één of anderhalven Düùim hoog. Heet heeft paarfchachtige Steeltjes , bezee met klei= ne Sappige Blaadjes en Bloempjes als boven gemeld. Van Smaak is het een weinig famen: trekkende (*)e (2) Tilla die op den Grond legt. Dit Kruidje , door den geleerden Mrcùe. Lius, een Florentynfche Kruidkenner, in Spleeten der Rotfen, aan Wegen en op Vel- den, in Toskanen gevonden zynde, werdt doot hem Tillea genoemd, naar eeen Tirrrus;s die in de laatfte helft der voorgaande Ecuw leefde ‚ en van wien men een Lyst der Plans ten van den Pifafchen Tuin, met zyne Waar- neemingen, aan ’t licht gegeven ziet. Het ver- ji toont €*) Mooglyk heeft men het by WEINMANN s onder den naam van Alfine nodofa minima, of Allerkleinst knoopig Muur, willen af beelden, (2) Titlaa procumbens. H. Ups. 24, GOUAN. Monsp, 778 GER. Prev. 426. Till, muscofa annua pertoiiata, Mrcn. Gene 22, T. zo. Crasfula Fol. fesfilibus &c, Guett. Stamp, L pe 97. Polygonum muscofum minimum, Bocc. Sic. 56. T, 29, Sempervivum omniuut misimam &ee BOCG, las Uy pe 365 Th Me DEEEn VIl, STUZe Tet rage Nile Kn Muscofd, \ Mosiigë, ES 1 Iv. ÁFDEEL, Ie Hoorb- STUK. _Vieruy- N Vizes gig _ ViERMANNieE Kruipen: toont zig als Mos, zynde ; daar het in ’t wilde groeit , naauwlyks een Duim, hoog „ doch in de Tuinen eens zo gtoot wordende, Hy ver: toont de Vrugtmaakende deelen, die hier het getal van drie hebben, daor Vergrooting: On- der den naam van Allerkleinst kruipend , Mos- achtig Huislook, dat de gedaante van Var- kensgras heeft ; is dit Krüidje door Boe co- NE, die het op Sicilie aantrof , ook afgebeeld. Men wil dat hetzelve zou zyn het Mosachtig allerkleinst Varkensgras van dien Antheurs ’ welk TourNEFoRT in zyne Kruidleezin= gen om Parys ook vondt, doch niet wist tot welk Geflagt te betrekken, Het groeit ook in Languedok en Provence, } Befchrjving der VyFMANNIGEKRvIDEN; Pentandria, tof welken de zogenaamde Ruuw- bladige, als òok de meefte Ktoontjes - Kruiden en zeer veele anderen behooren, E zal de opgegevene Kenmerken niet her= & haalen. Het cerfte Geflagt der Ruuwbia- digen voert den naam van HELIOTROPIUM Zonnewende, - Niet om dat het zig naär de Zon keert, g- iyk veele andere Planten , naaar in ’t midden van mer ZGAN = MIB MeT KON DAR TA AiN van «den Zomer bloeit, als de Zon naar de IV. Linie wederkeert. Het wordt van fommigen ee Scorpioenkvuid ‚ wegensde omgedraaide Bloem- Hoorp- Aairen , geheten, doch dan moeftén zy het TVX Scorpioenftaart genoemd hebben: want ij eta TS ke Kruid heeft niets van een Scorpioen; ja z weinig gelykenis naar deszelfs Staart. De byzondere Kenmerken zyn , een Trom- petachtige Bloem , die in vyven gedeeld is „ met Tandjes daar tusfchen, en den Keel met Gewelfjes geflooten heeft, Voorts is in dit Geflagt, als ook in ’t volgende, aanmerkelyk , dat de Vrugtdraagende Aairen allengs regt worden. Dit Geflagt bevat thans negen Soorten , waar onder twee Europifche, als volgt. (1) Zonnewende met Lancetvormig Eyronde zE Bladen, een Heefterachtige Steng en me- dn pium Pera vianuns. nigvuldige Trosachtig byeen vergaarde “Ei Aairen, aanfches By MrirnLer vindt men deeze Pertviaan- fche afgebeeld , die door den Hoogleeraar Murray befchreeven wordt, als Stengen hebbende van twee Voeten hoog , die ruig en ruuwachtig, zyn, zo wel als de Bladen, weder zyds groen en kort gefteeld; de Bloemfteel= tjes (1) Heliotropiwm Faliis Lanceolato-ovatis Sec. MELLe Dille XT. 143. | Tie DEEL. VI, STUE, _ ató VrrMANNIeE KROIDEi IV. tjes gegaffeld; de Aairen eenzydig omgekfomd # honen de Bloemen blaauwachtig en naar die van dé Hoorp- volgende Soort gelykende. STUKe dd er wi en It. (2) Zonnewende met Hartvormig Eyronde s bedien. — fpitfe, ruuwachtige Bladen, enkelde Aaïî- Ti ren eú tweedelige Vrugten. Behalve de Blaauwe Amerikaanfche Zonne- wende van DopARrT, wordt hier ook dië van HERMANNUS, welke fmaller Bladet heeft » thuis gebragt. De Groeiplaats is in de beide Indiën. « A (3) Zonnewende met Lyronde, rimpelig rtúú= fsd se, gepaarde, overhoekfe , Bladen en {wees Kleinbloes voudige Aairen; mmige, p ‚ Eren Zeer gelykt deeze, die ook in de Indiën huisvest, naar de voorige; doch de Bloempjes zyn zeer klein , doorboord , wit met een gees len Grond. iv, _ (4) Zonnewende met de Bladen geheel ef: Euro P&Le Fens Raropitch, J (2) Heliotropium Fol. Cordato-ovatis 8cc, Fl Zeyl, 70e Heliotr, Fol. ovatis acutis Spicis folitariis. He Clif. as. Rè Lugdb. 405. Hel. Amers, coeruleurm, Don. Jfers, 33, PLUK. Phyt, 245. Î. 4 B, Hel. Ámer. coer. fol, Hormini anguftioë ribus. HERM. Lugdb. 307. SLOAN. Jam. 98, C3) Heliotropium Fol, ovatis rugofis &c, Mant, 201, Helids trop. Barbadenfe Flore albo minimo. DILL. Elth, 173. Te 146e EF, 175. Hel. angiospermum. MURRe Pl. Goet, ps 217. (4) Helietropium Fol, ovätis integerrimis &c, He Ups) SAU k Es PE NR A,N DR I A. 4t7 … __fenrandig Wollig gerimpeld: „en twee. 1V,: }_ voudige Aairen. knn } “Deeze Soort, cen Jaarlyks of Zaaykruid ptoamen gelyk de volgende , groeit in de Zuidelyke deelen van Europa en is ook niet onbekend in” de middelfte deelen. Ik vind ze wel onder de Planten van Duitfchland niet aangetekend, maar TouRNEFoRT nam dit Kruid, in zv- ne Kruidleezingen , omftreeks Parys, waar 5 de Heer HAL LER in Switzerland, daar het in de Zuidelyke Streeken overvloedig groeit, hebbende op fommige plaatfen een zeer fter- ken Jasmyn-Reuk. De Steng , zegt zyn Ed. » is gearmd, een Voet hoog (*) 5 regt- ‚> opftaande , met gefteelde , Eyronde, ruig= achtige Bladen. De Takken loopen aan ’% „end uit in zeer lange Bladerlooze Aaîren, > die fpiraal omgedraaid zyn. De Kelk is ») tuig , de Bloem wit met een groenachtig > middelpunt, het Zaad Kegelvormig Eyrond , „, gerimpeld.” Van ouds is dit Gewas tegen Kankerachtigs en andere vuile Zweren aangepreezen , en hierom noemt RuereLLrtus hetzelve Kanker- kruide AUV. Alonsp. Hort. Clif. 45. R. Lugdb. 404. Heliotropium màjus Dioscoridisa C. B. Pin, 253, Heliotropium majuse Dop. Penpte 70, CAM, Epit. pa 1ooo. Hel, sekd & Herba Cancri. LoB. Je. 260. (*) GOUAN geeft ’er de hoopte van een Ell& aan, Horf, Alansp. 73e Dd Monegy ATS VvrrMANNIGEE Kruipen. „IVe krwid, Hedendaags fchynt het naauwlyks fa Anen, gebruik te zyn. By de Franfchen. wordt het Hoores Herbe aux Werrues ‚dat is Wenen ge pe oa: heten, aaa The Doof „cent Hoogleeraar N, ie Burum AN. Nus is een Malabaarfe Soort van Heliotro- pium in Afbeelding gebragt ‚ welke zyn Ed. als eene Verfcheidenheid, tot deeze Soort be- trekt; waar van Zy, ZO door haare Wolligheid , als door de kortheid der Aairen , aanmerke- Iyk fchyne te verfchillen hd zo nde met de Blad PR Zonnewende met de Bladen geheel effen- pium Jupi- randig wb d geplooid ; de Aaîren en- enn en ke Id. he Hurkend. | Deeze kleinere Soort van Zonnewende gròeit onder de andere, volgens GARADELL , by Aix in Provence. Crusius, die-ze zeer ed af beelde , vondt haar aan de kanten van fom- mige Akkers, by Salamanca, in Spanje. Be- halve dat zy kleiner is, en mét de Takjes op den Grond legt, merkt hy aan, dat de Bladen ook kleiner ‚doch ch Zyn, even als in de voorgaande Soort, VI. (6} Zonnewende met fmal Lancetvormige Frutico= S Jur. Haaî Heefterige (*) Heliotropium Malabaricum. Fi. Ind, T. 16. f. 1. (s) Heliotropium Fol. ovat. integertimis &c. Hel. minus {ue pinum C. B. Pin. 253, Crus. Hil. II. p. 47 Hisp. 393, (6) Heliotropium Fol. lineari - Lanceolatis pilofis &c, Ans, „Acad. IV. p. 394. Hel, Fruc. hirfutum &c. BROWN. Fam, st. Heliotropium minus Lithospermi foliise SLOAN, Jams gs. Hij, Ia. p. 214. Te 132 fo 4e / BORNE AND Rt a #0 Haaîrige Bladen en enkelde ongefbeelae 19, 3 Arperfis | Aaïiren. ie Op Taniaika : js deeze Soort dar Sho yr Hoorde STUKe waargenomen > die hy Kleinere Zonnewende met Bladen van Steenzaad noemt. BrowNe heeft ze ’er ook gevonden. | (7) Zonnewende tiet Jmal Lantetvormige ; kl OVvEE ä gladde, ongeaderde Bladen en tweevoudige Cara ff Aairen; Peen, Ki mj ii CC. _Deeze voert in ’t algemeen den byraam van Kurasfaufche „onder welken Morison haat afbeeldt; doch zy Komt ‘ook in andere Gewese ten van Amerika voor „en thans wordt een Ceylonfche hier thuis gebragt, (B) Zonnewende miet Limiaale gladde ongêde pir. derde Bladen en dere zydeling fe Oriental, 3 Oofter fclis Bloemen. Deeze ‚ in Oattindie. en wel op java gfoei- j jende „is een klein kruipend Plantje, met byna ongefteelde overhoekfe , eenzaame Bloemen; tusfchen de Bladen werfpreids | (5) Zone (7) Heliotropidm Fol, Laänceolato =linearibus &c Horè? Clifr..4ss H. Ups. 33. Re Lugdb. 405. Hel. Ind, &c, Pau, Alm. 182, T, 36, f. 3. Hel. maritimum minus 8e. SLOANs Hift. Le p. 113. T. 132. f. 3, Hel. Curasfavicum éc Mo. Ris. BiA Tl. p. 452. Si tie T. 31e C, 12. Hel. Americs procumbèns &c, HERM. Par, T. 183. Melior, che Burm. Fl, Ind, Tab. 16.f. 2. (8) Heliotropium Fol. Linearibus glabris aveniis Becs Dd a . DEFx. Vil. STUÉ, 42 _ VYFMANNIGE KrurtDeN.. IV. _ (9) Zonnewende met Liniaale flompe-Wollis dg Eis ge Bladen ‚ gegaffelde Bloemfteeltjes , vier- Hoorp- bloemige - Aairen en eene EE ig STUK, Steng. IX. Graph. poomachtige Zee - Zonnewende „ die Wollig dn is, met Bladen van Amerikaanfch Gnapha- Ea noemde SLOANE een Gewas, dat aan de Oevers der Westindifche Eilanden groeit. De Heer JACQuIN, evenwel, bevondt het- zelve op de Stranden van Kuba en St. Eu= ftathius, meest maar twee , doch fomtyds ook zes Voeten hoog te zyn. Die van Barbados - noemen het Zee- Lavendel , volgens PLuKE- NET, Hier uit kan men van de fimalte en Kleur der Bladen oordeelen. Evenwel moet het fomtyds vry veel grooter vallen , dewyl het een witte Kroon maakt, die men dikwils uit de Schepen , langs Strand zeilende, kan zien 3 en waar door de Oever ongemeen ver. fierd wordt: zo gedagte Heer JACQUIN ver- ‘haalt. Hy zegt dat de Aairen zeer famenge= iteld zyn , en zo digt var kleine Blommetjes , dat men ‘er geen uit kan krygen, zonder de andere te kwetzen, Mvo- (Co) Hetivtropium Fol. Linearibus obtufis tomentofis &c. Hel, Arboreum maritimum tomentofam. SLOAN. Jam. 93. Hifl. p. 213. Hel, Gnaphalodes Litoreum &c. PLUK, Alma 182. Te 193, 6 5e JACQe Amtre Hifl, 25e Te 273, fo Ko, DER ON BANEN ED RT A. et M vrosoriIs, Muizen - Oor, IV, ÄFDEEL. 1 1 1. V. „Dit Geflagt bevat niet het gewoone Mui Eidos gen-Oor , maar eenige andere Planten. Desrur, Kenmerken zyn, eene Trompetachtige Bloem, atonogys die in vyven gedeeld is en uitgerand , hebbende ** den Keel met Gewelfjes geflooten. ’t Getal der Soorten is vyf, als volgt. (1) Muizen- Oor met effene Zaaden, dat de A toppen der Bladen vereelt heeft. en Kruidig. Dit Kruid is door geheel Europa gemeen, Men vindt ’er eene Verfcheidenheid van, die de Bladen ruig heeft, en deeze groeit in hooge drooge Gronden ; een andere , die dezelven glad ‘ beeft, valt aan de kanten van Beeken en Sloo- ten en op vogtige plaatfen. Beiden groeijen zy in onze Nederlanden. Nog een derde Ver- fchcidenheid is ’er. ontdekt, die kleiner blyft , en geele Bloempjes heeft, Op vogtige Muu- ren, te Montpellier , hadt Bursrrus deeze laatfte gevonden, doch het komt cok op an- de- (1) Afyofitis Seminibus Ievibus, Fol, apicibus callofise Sy. Nat. X!I, Gen. 180. pe 144 Weg. XIII. pe 155, Re Luzdb. 404. Hort. Cliff. 45e &c. Myos. Fol. hirfatis, Echium Scorpinides Arven(e. C, B. Pin, 254. B. Myos: Fol. glabrise Echium Scorp. paluftre, C, B. Pin, 254 y, Ech. Scorpa minus Flosc. luteis. C‚ B. Pin, ibid, & Prodr, 119. Scor- pioides tertium. Dop. Pempt. p. 72. Alfine Myofotis. f£, Auricula Mauris, Lon. Jeon. 261. Kruipende Muizen - Ooren, Lon. Kruidb. s46, Ö Dd 3 IL DESLe VIL, STUKe 422 VyYrFMANNIGE KRUIDEN, IV. dere plaatfen voor. De anderen hebben wite Ar re te, roode of blaauwe Bloemen. | Hoëp- Dic Kruid is door TOuRNEFORT tot het STUK. _ Steenzaad thuis gebragt geweest: anderen Ee hebben ‘er cen Echium van gemaakt, met den bynaam van scorpioides, wegens de om=. kromming der Aaïren ; maar DILLENIUS maakt ’er een nieuw Geflagt van , onder den naam van Myofotis. Het is een ruig Gewas, det gearmde Stengen heeft van een Voet hoog, die ten deele kruipen of leggen , ten deele opftaan , bezet met lange Spatelvormige of Tong- achtige ‚ allengs verbreedende, Bladen. De Bloemen groeijen aan kromme Aairen , yl en ongebladerd , welke door de aanryping van het Zaad regt worden, even als in de. Zonnewende, Het is glanzig zwart en fpits Eyrond, ne 0 (2) Muizen -Oor me effene Zaaden en eene Reefterige Heefterachtige gladde „Steng. Deeze Heefterachtige Soort , groeïjende aan de Kaap der Goede Hope , heeft Stengen van een Voet hoog, die veele Bloemdraagende Tak. jes uitgeeven , en bezet zyn met {malle byna gladde Bladen. De Aairen aan ’t end hangen over eene zyde en zyn niet gefteeld, De Bloe- men en Zaaden zyn zeer klein, 4 (3) Muí- (:) Myofitis Seminibus levibus Caule Fruticofo bd Sk 201, P-E N RA NN D RI A. 423 QG) Muizen -Oor met flekelig gedoornde Zaa- IV. den ‚ de Bladen langwerpig Eyrond, de ER „… Takken wyd gemikt hebbende. Häôrbs / STUK, Deeze Virginifche heeft de Bladen, naar nr. Firsinzana, de Plant gerekend, zeer groot „ doch de Bloem- virstnifch. fteeltjes. dun, de Bloempjes en Zaaden zeet klein, zynde deeze laatften aan de binnenzy- de naakt, hoekig, redt op den Stoel ítaande , met eene knikkende Vrugt. (4) Muizen - Oor met flekelig gedoornde Zaa- a appula. dens en Lancetvormige gehaairde Bladen. sisachti. Veelen hebben dit Kruid geteld onder de Cy- noglosfa, doch de Zaaden verfchillen daar van aanmerkelyk, Het wordt van ToURNEFORT verkeerdelyk tot het Buglosfum t’huis gebragt. Het is de Lappula van Rrvinus of Lappula der Tuandliedens dus genaamd , om dat het kleie ne Zaadhoofdes heeft , naar die der Klisfen gelykende. De Groeiplaats is door geheel Eu- ropa op harde onbelommerde Gronden. Wild komt het zelden meer dan een Voet, ja dikwils geen Handbreed hoog voor, volgens HaAr- LER 4 (3) Afyofotis Seminibus eculeato-glochidibus &c. GRONe Virg, p- 19. Cynoglosftm Virg. Flore & Frutu minimo, PLUK Alm, 126. MORIS Hift, UI. P. 449. S. 11. T. 3o. f. 9. (4) Myofotis Sem. Aculeis glachidibus &c, Fl, Suec, DA LvB. Paris. Lith ofsermum Sem. echinatis, H. C@ wr 46. R, Lugdb, 4os. Cynoglesfam minus, Crus. Paxn, Echioides- &c. BARR: Jeon. 1246. Dd 4 1. DEEL. VIT. STUK es 424 — _ VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. LEER, in Switzerland; doch in de Tuinen ge= Arne zaaid verandert het , volgens zyn. Ed,, won- Hoorp- derbaarlyk, opfchietende tot twee Ellen hoogte. STUK. v. (5) Muizen- Oor met naakte Zaaden, flèke- ela: lige Bladen en gebladerde Trosfen. ks ° Dit kleine Kruidje , dat door Lorer zeer kleine Geele Anchufa genoemd wordt , groeit in Tralie, Spanje en Languedok, Het is door hem niet afgebeeld , maar in zyn Kruidboek befchreeven. Men vindt ’er de Afbeelding van by CorLUMNA, onder den naam van zeer kleine Apulifche Veld-Echioides die gecl is, voorgefteld. Alle de Soorten van dit Geflagt , behalve de tweede , zyn Jaarlykfe Planten. LriTHOSPE RMU M, Steenzaad, De Kenmerken zyn , een .Trechterachtige Bloem, die een openen naakten Keel heeft , en een vyfdeeligen Kelk. Zeven Soorten , waar van de meeften Eu- ropifche zyn , komen ’er in voor, naamelyk. L (1) Steenzaad met effene Zaaden , de Bloem Lithospera zum A Pes ee (s) Afyofstis Seminibus nudis, Fol, hispidis &c, PrLukK. Stcenzaad, Phye. 16.f. 5. Echium luteum minimum. C. B. Pin. 254 Anchufa lurea minima, Log. Kruidb. p. 681, Echioides lutea minima &e, COL, Eephr, I. p, 184. T. 185. Lithospermum Seminibus {evibus &c, R. Lugdb, gos. (1x) Lithospermum Semintbus levibus &c, Syst. Nat, XIT. Gen. 181. p. 145. Veg. Xill. p. 156. Lithospermum. Don. Log. &c, Lithospermum majus erelum, C. B, Pin, 25% BE ON TA MN BD Ki A áas pjes naauwlyks grooter dan de Kelk, de Bladen Lancetvormig. ArDEEL. By alle Autheuren komt de Afbeelding en, Hoorpe befchryving voor van dit Kruid, het welk van. Mors? ouds , en in de Winkelen , den Griekfchen #ia. naam Lithospermwm voert , wegens de Steen- achtigheid van het Zaad, dat zig als Paarltjes wertoont. Hierom noemt men het, in ons Land, Paarlkruid , Steenbreeke of Steenzaad;s in Duitfchland Meerhirfe, Meerzaad of Stein- zaamen 5 in Engeland Gromill of Gronwell 5 in Vrankryk Gremill of Herbe aux Perles, dat is Paarlkruid, Het komt, in geheel Europa , op Steenach- tige plaatfen voor , welken het fchynt te bemin- nen. Dus vindt men het ook in onze Neder- landen. Het is niet onbevallig , hebbende de Bladen witachtig en bezet met Haairtjes , doch in Kanada komt het geheel ftekelig ruig voor. Hier behoort het Kleine Steenzaad van D o- DONÉéus, niet het groote , dat de Bloemen groot heeft. Het Zaad is door de Ouden als cen Steenbreekend Middei aangepreezen. Men erkent ‘er een Pisdryvende hoedanigheid in, en ’t is zonderling , dat het niets dan van eene Loogachtige natuur uitlevere (*). (2) Steenzaad met rümpelige Zaaden , de Bloem- (*) Rurry, de Mat, Med, p. 293. (2) Lithospermum Sem, rugofis &c, OD, Dan, 455, Hove, Dd 5 __ChR II, DEEL: Vile STUKe | in 426 VyYFMANNIGE KRUIDEN, Iv. Bloempjes naauwlyks grooter dan de Kelk Arne hebbende. | bid > pe ijk Deeze groeit niet alleen in de Zuidelyke , Eenwys maar ook , zo wel als de voorgaande, in de en Noordelyke deelen van Europa. BAUBHINUS noemtze Akker - Steenzaad met een rooden Wortel, LiNNneus nam op zyn Reistogt door de Noordelyke deelen van Sweeden waar , dat de Fin- of Laplandfche Meisjes, die haar Aangezigt met Teer en Melk beftryken tegen % fteeken van de Muggen, niettemin: het roo- ‚de Sap van den Wortel deezes Kruids gebruike ten om aan haare Wangen een bloozende Kleur te geeven, De Heer HarrLrr befchryft het- zelve , in de vlakke deelen van Switzerland voorkomende ‚ omftandig. De Wortel, zegt zyn Ed,, is dun en heeft een rooden Bast, Dat ‘er een roode Boter tegen het Zydewee uit bee reid wordt, heeft EÉERRHARD gefchreeven, mn. (3) Steenzaad met byna ovaale geribde Bladen EE en gefpitfte Bloemen. Virginifch. In deeze Virginifche zyn de Bladen befprengd met uitgeholde Stippen en de breedften derzel« ven geeven een Borfteltje uit. (4) Steen- Clif. Fl. Stee, HALL. Helv. &c. Lithospermum Arvenfe Radice rubra. C. B. Pin. 258. Fl, Lapp. 73. (3) Litbospermum Fol, fubovalibus nervofis &c. GRON. Virg, Lithosp. latifol, Virgintamum Flore albo long ore. Mor. Hif?, Ile Pe 447e Se IIe Tab, 28e fe 3e RAJ. Suppl, 272 „Lugdb. 406. Buglosfuüm Orientale flore luteo, TOURNE. Cor. BEN TAN BR T/A. zeg _ (4) Steenzaad met zydelingfe Bloemtakken en IVe Hartvormige „ de Steng omvatiende attaiaf ArDrale an Onder den naam van Ortentaalfch Osfentongseons was deeze te vooren befchreeven. DiInrLeE- iv. Nrus geeft 'er , onder dien van Tourne- GAZ FORT, door wien deeze Plant in de Levant ontdekt werdt , een fraaije Afbeelding van. Zy geeft leggende Stengen van één of twee Voeten , uit. De Wortelbladen zyn lang en breed, als die der Hondstonge. De Bloemen komen by Aairen voort en zyn fchoon geel van Kleur. Het Gewas is in de Europifche Tui- nen bekend, (5) Steenzaad met effene Zaaden , waar van yv, de Bloemen zeer veel grooter dan de Kelk Perparees -COET HIEU. ZY Paarfch= blaauwe De Heer Harrver heeft deeze Soort, die het Groote Steenzaad van Dovonéus en Lorer, doch het Kleine Breedbladige Krui- pende van BAUHINUS is, onderfcheiden door | de (4) Eithospermum Ramis Floriferis lateralibus &c. Anchufa Orientalis. Sp. Plant, 19t. Anchulà Fol, aveniis &cc Re, 6. BuxB. Cent. 3. Pp: 17. T. 29e Dirr. Elth.6o. T. sz. f. bo. (5) Liehospermum Sem. laevibus Sc. A. Chir 46. R. Lagdh. 4os, Lithosp. flore magno &c. Haut, Helu. s17. Lich. mie nus repens latifolinm. C‚ B, Pin. 258. Lith. repens majüs. Crus. Hift. II, ps 163. Lithosp. majus, DOD. LOB. JACQ» dAufir. T. 14e II, DESLe Vil. STUKe 428 VYrFMANNIGE KRuIpDenNs „IV, de aanmerkelyke byzonderheid , dat de Steng sb uit haaren top Wortelen {chiet, *t Gewas groeit Hoorp- in Hongarie , Engeland , Vrankryk, Italie in STUK de Bosíchen en aan de Wegen zegt de Rid- rete der, die aanmerkt, dat zulks alleenlyk plaats heeft in de onvrugtbaare Stengen, terwyl de Bloemdraagende overend ftaan, De Heer J A c- QUIN geeft een nieuwe Afbeelding van dit - Kruid , dat wegens zyne groote Bloemen zeer fierlyk zig vertoont. VI (6) Steenzaad dat Heefterig fs, met Lintaale Ant flekelige Bladen , de Meeldraadjes zo Heefterig. lang als de Bloem, _ Behalve het Heefterige Osfetong ‚ met Ros= maryn= Bladen, van ToURNEFORT, dat in de Zuidelyke deelen van Europa groeit, is hier ook t'huis gebragt dat Levantfche „ ’t welk die Kruidkenner op ’t Eiland Samos vondt, fchynende bet Boomachtige te zyn van Ar- PINUS, die hetzelve van Candia hadt ontvan- gen. Het hadt een Houtig Stammetje , van omtrent een Vinger dik. . GARIDELL geeft de Afbeelding van dit Gewas. (7) Steen- (6) Lithospermum Frutic. Fol, linearibus hispidis &cc, An- chufa lignofior MonspelienGum, BARR. Jc, 1163. Anchufa angaftifolia. C. B. Pin. 25$. Buglosfum Frut, Rosmarini fo- lio. T. GARID. Aix, pe 68. T. 15- B, Anchufa Arborea, Arp. Exot. 67. T. 68 Buglosf, Samium frutescens, TOURNFe Cer‚ 6e EEN ERN MID: RIA 429 (7) Steenzaad met twee Zaaden en wyd gaa- IV. l ÁA pende Kelken. _ de Hoorp= De jonge Heer Linneus geeft van ditsrux. Kruidje , ’t welk ‘natuurlyk in Spanje groeit, vr. de Afbeelding en befchryft het omftandig. Het pipe. komt Jaarlyks uit Zaad voort, | ht ANecHusa. Osfetong. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn: eén Trechterachtige Bloem, die den Keel met Gewelfjes geflooten heeft , zynde het Pyp- je van de Bloem onder ad de Zaaden ingekast in den Stoel, Het bevat zeven Soorten , meest Europifche, als volgt. (2) Osfetong met tenk en Bladen en rv Anchufa Schubachtige Aairen over ééne zyde. Ah Winkel= Dit is een gemeen Kruid , dat men in de osfetong. Winkels kent onder den naam van Buglos/um, dat is Osfetong, wegens de figuur der Bladen, Het groeit door geheel Europa «aan de We- gen en op de Akkeren; doch meer in de Zui- delyke “dan in de Noordelyke deelen. Op pel Gronden in onze e Nederlanden komt hee ook GG) Ee Seminibus duobus &c. LINN, Decad. Ie T. 7 | (1) Axchufa Fol. Lanceolatis , Spicis imbricatis fecundiís. H. Cliff. Fl. Suec, Ec, Buglosfum angaftifolium majus, Ce Re Pine 256 & Byglostum fylveftre aal nigcume Jbide IT, DEEL, VII, STUKe 230 _ VErMANNiCE KRuipen. IW. ook vor. Het was döor defi bynaam van Groot Bih ll ‘Smalbladig onderfcheiden van de Bernagie en Hióord? andere Planten ; die men, ook wel Buglosfwm STUK. genoemd heeft. Daar is ’er een dat Wild ; vet groot zwart Osfetong geheten wordt. _ De Plant heeft een ruuwe gearmde Steng en ruige Bladen van een donkere Kleur, die van final langzaam verbreedende Lancetvormig wors den; De Bloemen , die aan Aairen-voortko= men, zyn fraay 5 fomtyds rood; fomityds wit ; doch doorgaans blaauw van Kleur ‚met gepluim= de Haairtjes tot den Keel uitfteekende, * Gewas is Lymerig en zuurachtig, künnens de tot Moes gebruikt worden en dan aan- merkelyk verkoelende, Hierom oordeelt de Heer HALLER; dat de Hartfterkende kragten 3 daar in , ver:te.zoeken zyn, De Bloemen, daar ien Konferf en Syroop van maakt ; worden evenwel geteld onder de Hartfterkende. Borr= HAAVvE heeft het Sap des Kruids tegen het Zydewee aangepreezen. | | iu. Ce) Osferongsnet byna naakte dubbelde Trosfen, la. Decze Soort „ die in Iralie en Duiefchland _ Smalbla- dig. gtocit , heeft geheel andere Bloem- Aaircn 5 aan Seelken zy ligt te onderfcheiden is, De Bladen verfchillen ook eenigszins in figuur, (3) Oss, (2) Arnchufa Racemis (ubnudis conjagatis. R. Lugdh. goës Borago fylvelkrig 8zc. ZAN, Hijl,49. T. 20. Buglosf, anguftif. minus. C. B, Pin. 256. Monas. lft. HI 438. Sont, Teis, pe 4. Echii facie Buglosf, minimum, Log, Jeon, $76. hen nm” PE ntA RP RIA ást | __(3) Osfetong dat ruuw is , met fmalle petan IV. de Bladen „ de Bloemfteeltjes kleiner dan die de Blikjes, de WVrugtäraagende Kelken dooro: opgeblazen, | ijn _Ín de Velden van Spanje en Portugal is dee Gig ze waargenomen. Men vindt ’er by BARRE- LIER een fraaije Afbeelding van. - (4) Osferong dat Wollie is, met flomp Lan-_ 1. ï ° Tinétoriä, cetvormige Bladen, de Meeldraadjes kor- verwendy ter dan de Bloem. Deeze Soort, by BAuHINUs gehaamd Os. fetong van Montpellier , is , als aldaar groeijende , opgetekend. Men vindt ze, by den naauwkeue rigen Go uvAN, in % Geflagt van Lithospermum geplaatst , onder den naam van Ruig, met zeer eenvoudige leggende Stengen. Men noemtze ‘er, zegt hy , V'Orcanette, De Wortel, dien men ook wel Basterd - Alcanna heet, wordt tot rood verwen , en tot rood maaken van Medi cinaale Tin&tuuren gebezigd. (5) Osfetong met verfpreide Bloemen, de Steng „ Virginicd glad | (53, Pe Virgen, (3) Anchufa ftrigofa , Fol, linearibus dentatis &c. MirL. Dik, T, 29. Bugiosf. Lufitanicum Echii folio uudulat, TOURNE. Jaff. 134. Anchuf2 anguftis dentatis foliis Hispanicas BARR. Icon, 573, Bocc. Mus. T. 77. (4) Anchufa tomentofa &c, Lithospermum villofum , Cau- libus procumbentibus. Jfat. Med, 58, Anchufà puniceis Flo- ribus. C, B. Pig, 255. Anchufa Monspeliaca, J.B. Hif?, IL, Pp. 584 (5) Anchufa Floribus {parfis , Caule glabro, Anchul lu- tea A DEEL, VII, STUK: 432 _ VYFMANNIGE KRUIDEN, 1V. Dit Kruid wordt Puccoon genoemd van de ALDER, Virginaanen » die den Wortel daar van gebrui- Hoorp- ken om zig rood te fchilderén. Het heeft een STUK. _ geele Bloem, van tdamelyken grootte. tur, (6) Osfetong met Haaïrige Bladen , ruige B Kelken en de Meeldraadjes langer dan de Bloem. 6 Deeze , te Algiers door. BRANDER waar- - genomen, heeft een enkele Steng van een Voet hoog , met Lancetvormige Bladen bezet. Uit de bovenfte Oxelen Komen gebladerde Bloem- trosfen voort: de Kelken zyn Wollig ‚ de Bloes men blaauw. VIT, ( D Osfitóng.« met boebladige geloofde Bloem s d Reg fleeltjes. Altyd | ge groen. Deeze geeft, aan de tjes van den Kop des Wortels , Stengen, uit, die regt op ftaan en ftekelig zyn ‚ met, Eyronde , geftreepte , wit gevlakte gefteelde Bladen. Uit de Oxelen komen veelbloemige Bloemfteeltjes voort, met twee: ongefteelde Blikjes. De Bloemen zyn blaauw, met een kort Pypje._ és tea minor Virginiana, Peceoon Indlgenis diëta. GRON. Virg. PLUK. Alm, 30. Lithospermum Virg. &c. MORIS. Mijl. pa 447, St IL Te 28. fe Aa (6) Anchufa Fol, villotis, Calycibus hirfutis &c. (7) Anchufa Pedunculis diphyllis capitatis. Anchufa Scapis diphyllis. H. Cf. 47. R. Lugdb. 407. Buglosfum latifolium fempervirens. C, B. Pine 256. MOR1s. Hift, IIe Pe 437. Se - Ale T, 26. Def Ze Es € Ian De A a PE nt AND RI A "453 CYNoGLessyUM. Hondstong,: “IV, Arad Een Trechterachtige Bloem , die den Keel: met Gewelfjes geflooten heaft en platachtige srux, Zaaden, ‚ die alleenlyk met de binnenfte zyde Jlonogy: aan den Styl gehecht zyn. ie Dus worden de Kenmerken opgegeven van dit Geflagt , ’t welk agt Soorten, meest Euro pifche , bevat, als volgt, r (1) Hondstong met de Meeldraadjes’ korter dan de Bloem „ de Bladen breed Lancet- sn vormie. Wollie en onsefteeld. nale. 8, 8 gel Winkel. Dit Kruid komt overvloedig nas den Duin- me kant van Holland, als ook in Gelderland en el- ders voor. Het groeit door geheel Europa , op drooge , Zandige „ Steenige plaatfen. Men noemt het ook, wegens de figuur der Bladen, Conoglosfum , dat is Hondstong, waar mede de benaamingen in andere Taalen meest overeen. ftemmen. Het heeft de Bladen veel fpitfer en Lancetvormiger , dan die van het Winkel. Osfetong-Kruid zyn, en als met een witachtig Dons van Fluweel overtoogen. De Steng wordt fomtyds een Elle hoog , ja hooger , inzonder= heid E (1) Cynoglosfure Staminibits Cotollâ btevioribus gece Sy? Nat. XII, Gen. 183, p. 146. Veg. Xill. p. 157. Re Lugdb, 404. &c, Don, Los. Cynogl. fol. ovato-lanceolatis. He Chf. 47. Cynoglosfam majus vulgare. GC. B. Pin, 257. 3, Cynoglosfam maximum Belgicum Ibid, gp, Cynoglos(am (eme petvirens. lb, TOURNE. Int. 130. T. 57, HALL, Helve sata Ee «. II. DEEL, VII, STUK, A54 VLFMANNIGE KRUIDEN, We heid in het Nederlandfch zeer groot Hondstong- Aroer, kruid van BAUHINUS. De Bloemen zyn Hoorps doorgaans donker paarfch, doch het komt ook STUK. ‘met witte Bloemen voor, ja zelfs met’ hoogroo- wig …Eerwy- de en met bonte Bloemen. Men, vindt. ook van id een Aliyd groenend Hondstongkruid gewag, ge- maakt , dat aanmerkelyk van het andere ver- fchilt, | baarde Het Kruid heeft een ftinkende Reuk , als die van Hondenpis , en „ te droogen opgehangen ; geeft het een Stank uit, byna-als de Dolle Ker- vel , doch die fchielyk verdwynt. Men mag het zekerlyk onder. de Verdoovende Kruiden tel- len, wier inwendig gebruik niet zonder gevaar is. MortrtsonN verhaalt, dat op het eeten van het gekookte Kruid , door eenige Menfchen , een diepe Slaap van veertig Uuren gevolgd, ja dat ’er één van geftorven zy, De Wortel even- wel , komt , zonder hinder, in de zo bekende Pillen van Cynoglosfa. Ook willen fommigen , dat het , inwendig gebruikt, de fcherpheid der Vogten ongemeen verzagt, en dus tegen den Buikloop en andere Vloeijingen dienftig zy. Uitwendig verfchaft dit Kruid, in Melk ge- kookt , een zeer Pynftillende en verzagtende Pap, op Ontfteekingen van Wonden en Zwee- ren, op Brandfteden, Aambeijen ; “en inzons derheid tegen zwaare Pynen van ’ Podagra, (2) Hondse / ENA MD Br 4 435 à (&) Hondstong met Spatelachtig Lancetvor- IVS | mige glanzige Bladen , die onder drierib- Ares big zyn; hebbende de Bloemfteeltjes een Hoorne omvattend Blikje. | STUK | | Te Zeer naby komt deeze Vitginifche aan het ven voorgaande Winkel -Hondstong ; hoewel men- Virginiche ge ’ef , doordien de Bladen van boven glanzig gyn; gemakkelyk van onderfcheidt. Men heeft *er het gemelde ook, (3) Hondstong met de Bloemen tweemaal zo irr. lang als de Kelk en Lancetvormige Bladen. en pe. 4 5 À ö Violets Deeze groeit op Kandia, in Spanje en in debladig. … Levant , volgens den Ridder. Men vindtze ook in Languedok by Montpellier, en in Pro- Vence, De fmalle Zilverkleurige Bladen onder fcheiden het Gewas aanmerkelyk van de voo- tige Soorten. De Bloemen zyn wit met don- kertoode Aairen. ‘ (4) Hondstong met de Meeldraadjes zo lang Ïv.. als de Bloem. lln a | Tealiaanfchá y Op (2) Cynoglosfum Fol, Spatulato- Lancêolatis gc, GRON. Wirg. 19. MORIs, Hijl, III. S. 11. T. 30e f. 9. (3) Cynoglosfum Coroll, Cal, duplo longiotibus &c. Rs, Zugdb. 406. Cyn. Cret, Argenteo angufto folio, Ce B. Pin, 257. Crus. Hif. IL p‚ 162. GOUAN Monsp, 82, GER. Prov, zoo, (4) Conoglosfum Stamin, Coroll, zquantibus, H. Ups, 33e ___SAUVs Munsp. Cynogl. montana maxima fieidaram Regis hum, Cor, Ecpbr, I, pe 168. Te 170. GOUAN Jfonsp, za, Ee 2 il, DEEL, VM. Styx; 46 VYEMANNIGE KRUIDEN. IV. ‘ Op hooge Gebergten in Italie , Languetok ArDaEL on andere Zuidelyke deelen van Europa „groeit Hoorp« deeze Soort , die de Bladen langer dan een STUE. _ Vinger heeft, zo GouaAN meldt. jg v. (5) Hondstong met Lancetvormig Eyronde teal aaf | gladachtige Bladen , Wollige kelken en zelde effene Zaaden. ig. Tot deeze Soort wordt thuis gebragt dat Kruid, het welk de Heer Parras in Siberie ontdekt en Rindera tetraspis genoemd heeft. Gewas fchynt wel eenigzins te ftrooken, doch het Zaad, uit platte Schildjes beftaande „ heeft weinig overeenkomst met dit Geflagt. vL © (6) Hondstong met Liniaal - Lancetvormige Lufitani. din, ruuwe Bladen, Portu- gaalfch. Deeze heeft een regte Takkige Steng en zeer lange Bloem-Aairen , wordende van Tours NEFORT tot de Omphaloides betrokken. vij. … (7) Hondstong met Liniaal- Lancetvormige Linifolium, Vlachbl __ gladde Bladen. 18, Deeze is in de Openbaare Kruidtuinen van Eu- (5) Cynoglosfum Fol, Lanceolato-ovatis gc, Rindera te- traspis. PALL. Reiz, Vol. 1. p. 486. Tab. F.f. 1, 2. (6) Cynoglosfarms Fol, lineari - Lanceolatis fcabris, Omphaloi- des Luft, elatior, Cynoglosfi folio. TOURNF. Jaffe 140, (7) Cynoglosfam Fol. lineari- Lanceolatis glabris, HZ. Chf, 47e H. Ups. 33, R. Lugdh, 406, MORIS. Fife, Ille Pe 4494 S, IIe T. 30, fe Ile P EN T AN D R 1 A. 437 Vz Europa bekend. en wordt gezegd ook natuur- IV. Iyk in Portugal te groeijen , gelykende veel Ane naar de voorgaande Soort, Hoorns STUK, (8) Hondstong dat kruipt, met de Wortel- vir. bladen Hartvormig. nele Geneveld, Niet ligt zou men dit Kruidje voor een Soort van Hondstong aanzien. Veele hebben ’t als een kleine of allerkleinfte Bernagie aangemerkt, of als een Smeerwortel , naar de Bernagie ge- Iykende, TourNEFoRT betrekt het tot-zyn Geflast van Omphalodes , wegens de Zaaden, ‚die aartig- genaveld zyn en de figuur van een Korfje hebben. De Hemelfchblaauwe Bloem- pjes van dit Kruidje doen het ook tot-fieraad der Tuinen trekken; om dat het in ’t Voorjaar bloeit. De Groeiplaats is in Portugal en in de Bosfchen van Karniolie aan den voet der Ber. gen. Pur MONA R TA. Longekruid. Dit Geflagt heeft een Trechterachtige Bloem met een open Keel en de Kelk is vyfkantig. Zes Soorten komen ’er in voor, waar van de drie eerften den Kelk zo lang als de Bloem , de drie laacften maar half zo lang hebben, (1) Lon- (3) Cynoglosfum repens , Fol. Radicalibus Cordatis. Bors rago minor verna repens , Fol. levi, Moris. Hif. MIL. P. 437. Se 11. T. 26. f, 3. Symphytum minus Borraginis facies G, B. Pin. 209, ; Ee & U. DEEL. Vil, Srums 498 VyrMANNIGE KRUIDEN, WW. _ (1) Longekruid met de Wortelbladen Lancets En vormig. Floorpe é | ii el, Het Smalbladige maakt de eerfte Soort uit , 1. _zynde het Vyfde Ooftenrykfe van Crusrus, Pulmona- B d sizaugss. En weinig , dan door de fmalheid der Bladen, ne van het gewoone Longekruid verfchillende, Het de E . . 8 dig. groeit ook in Switzerland en in Sweeden, u. … (2) Longekruid met de Wortelbladen Eyrand an Hartvormig en uuw. Wegens de ongemeen gevlakte, breede Bla- den, heeft dit Kruid den naam van Longekruid bekomen , dien het ook in de meefte Taalen van Europa voert, De Duitfchers, evenwel geeven ‘er ook andere Naamen aan. De Frans {chen noemen het Herbe de Cmeur en Herhe au Lait de Notre Dame , doch de gemeenfte naam is Pulmonaîre. By ons wordt het ook Wrangekruidì en van ’t Landvolk Wolvenlaa genoemd „ zo de Heer de GORTER aante- kent. Onder de Autheuren geeven veelen ‘er den (1) Pulnonarta Fol, vadicalibus Lanceolatis. Syst, Nat. Xil. Gene 184, ps 1460 Pig. XIIL, pe 158. HALL. Emend, 168. Oren. Dan. 483. H‚ Cliff, FL. Succ, R,‚ Lugdb. 404. HiLr, Plant. 25se 'T‚7. Pulmonaria quinta Pannonica, Crus. Hiff, II. p‚ 170. C2} Pulmonaria Fol, Radicalibus ovato- cordatis fcabrise H. Clif. &e. &c. R. Lugdb, 403. HALL. Helv. 516, Symphytum maculofum f, Pulmonaría latifolia, C. B. Pin, 259. Symphytum, maculofum. Dop. Pempt. 135: g, Pulmon, vulgaris latifolia Fl. albe. TOURNF, Zal. 136, 9, Pulmon. non maculofo folies CLUS. Hijf. II, p. 168. C, B. Pin. 259. PE NT AND R TY A. “489 den naam aan van Symphrytum 4 onderfcheidende , IV. het, door den bynaam van maculofum, dat is “"ArEe gevlakt, van den gewoonen Smeerwortel , waar Hoorps het wel wat naar gelykt. STUKe __Door geheel Europa groejt dit Kruid, doch „ig 5 het is overal niet gevlakt , en komt meest in de Hoven voor, doch in Bergachtige Lan- Seden', gelyk by Keulen, aan den voet der Bergen, Men vindt ’er veele Verfcheidenhe. den van, waar onder eene, die de Bladen als met Suiker overkorst heeft, Doorgaans ver- toonen zig op dezelven kleine witte Vlakjes. Het heeft de onderfte Bladen gefteeld en Hart- vormig fpits, de bovenften, die aan de Steng groeijen , Lancetvormig ; zynde het geheele Kruid ruuw, Het blyft laag , groeijende naauw- dyks een. Voet hoog, en op de toppen der vierkantige Steelen de Bloemen voortbrengen. de, die eerst rood zyn, met eenig wit, doch vervolgens blaauwachtig paarfch voorkomen , en daar op volgen, in een naauwe Kelk, glan= zige Kegelvormige zwarte Zaaden, Dit Kruid is , door zeker vooroordeel, wel meest wegens den naam, als een byzonder Geneesmiddel voor Borst en Longekwaalen gehouden ; doch het doet daar in niet meer dan veele anderen, Het heeft een Kruidigen Lymerigen Smaak , naar ’t zuure trekkende ,„ en behoort zekerlyk onder de Openende mid- delen, Het Aftrekzel dient in droogte en tuuwheid van den Keel, Men gebruikt, het, PRE zo II, DEEL. Vlle STUKe aâa' VYFMANNIGE KRUIDEN. IV. zo in als uitwendig , voor een Wondmiddel. AGE De Bladen zyn alleen in gebruik. ‘Dat dít Hohl Kruid zeer veel Afch, ja tot een zevende deel STUK. _ van zyn Gewicht, wanneer het verbrand wordt , Ain uitlevere , heeft GMELIN in Rusland onder- vonden. lt, (G) Longekruid met Liniaale ruuwe Bladen aak en Elsvormige Kelken ‚die in yyven ge- Jä. } Heefterig. deeld Ye Op de Italiaanfche Alpen is deeze Soort waargenomen. Zy heeft de Wortelftengen Houtig en met de Bladen overblyvende: de bloeijende ongetakt , Haairig , een „Handpalm hoog. ge: (4) Longekruid met korte Kelken en Lancets zr gani é « Virgil. vormige flompachtige Bladen, Van deeze Virginifche was de Afbeelding door MrrrLERr en anderen gegeven , doch de fraaitte vindt men onder die van EERET door den beroemden TreEw. Zy heeft het Pypje van de Bloem , die gaapende is en blaauw » korter dan gewoonlyk. } _(s) Lon- (3) Pulmonaria Fol. linearibus fcabris 8c. Lithosp. anguse tifolium umbellatum. CG Be Pine 238, 517 PLUK, Phyto 4z. f, 7. BOCC. sit. 77e (4) Pulmonaria Cal, abbrevietis &c. GRON. Virg. zo. Pulmo= maria Fol. ovatis glabris Scapo laxo, TREW. EHRET. I1. T. 12e Symphytum &c, Fi. patulocostuleo, PLUK. Alm. 359. T. 227, £, 6e PEN tT A N D KR 1 A 44Ï 163) Longekruid met korte Kelten en Hart- vormige Wortelbladen, Hoorp= „Door wylen den Heer GMELIN is deezesruz. in Siberie ontdekt, hebbende gladde Zeegroene Bladen, die aan de Steng Eyrond zyn , en knik- kende Trosfen van Bloemen. Zy fchynt een middelflag tusfchen de voorgaande en volgen- de te zyn, (6) Longekruid met korte Kelken , Eyronde Bladen en eene leggende Takkige Steng. Onder den naam van Cerinthe is deeze af- gebeeld door DirLLeENrus, die het aanmerkt als een der fraaifte Planten van Groot Brit- tannie , ten opzigt van ’t eerst uitkomende Loof. Zy groeit bovendien op de Steenige Stranden van Noorwegen en Ysland, De drie laatfte Soorten zouden misfchien als Verfchei- denheden kunnen aangemerkt worden, zegt de Ridder. SYMPHYTUM. Smeerwortel, De Rand vande Bloem is Pypachtig met een Buik (s) Pulmonaria Calycibus abbreviatis &ec. GMEL. Sib. IV, Pe 75e T. 39» de (6) Pulmonaria Cal, abbreviatis &c. Cerinthe Fol. ovatis petiolatis. H. CHff. Re Lugdb. Cerinthe maritima procumbens, DirL. Elth. p. 75. T. 65. fe 75. Cynoglosfum procumb, glaucophyllam maritimum, PLUK. Aim. 126, T, 172. f. 3e Echium marinum,. RAJ. Angle III. p. 270, OED. Dan, 25e Ee 5 Il. DEEL, Vil, STUKs Vv. Sibirica. Siberi(ch. VI. Marittima Zeekants, daz VYrMANNICE Keauipen. 1V. Buik en heeft den Keel geflooten met Elsvore AFDEELe mige Straalen. Hoors- Die Kenmerken hebbe plaats in dit Geflagt, STUK. het welke drie Soorten „ byna EEEN Euro- pifche , bevat, 1e (2) Smeerwortel met Eyrond Lancetvormiges srÛft ofloopende Bladen. male. 1 Winkel-B Deeze Soort is het Kruid , welks Wortel Smeerwore eel, men in de Apotheeken gebie ‚ wordende , | wegens de Lymerige Vettigheid , daar in bee greepen » Smeerwortel genoemd. Het groeit door geheel Europa op vogtige plaatfen , ’t zy in belommerde Bosfchagiën, ’t zy op Wateri- ge Velden 5 ’ zy, gelyk in onze Provinciën, aan de iten van Slooten, Vaarten, Graften en andere Wateren, Den Griekfchen naam Symphytum heeft het van de gezegde Lymee righeid , welke tot heeling der Wonden ftrekt, en deswegen voert het ook den naam van Con folida major , in ’t Franfch Confoude, in *% En- gelfchi Comfrey s in ’t Hoogduitfch. Walbwurtz of Schwartswurtz, dat is Zwartwortel, wegens de Kleur des Wortels ‚die van buiten zwart is, van binnen wit. By de Nederlanders wordt het (1) Symphytum Fol, ovato-lanceolatis decurrentibus. Syst, Nat. XII. Gen. 185. pe 147. Veg. XIII, pe Fs38. A. CHF, Fl. Suec. &c, Symphytum Confolida major. C. B, Pin. 259. Symphytum magnum, Dop. Pempt, 134. Symph. Alum feu Alus. LoB. Je. 583e | | he PEN TANN DR rar: Aád het ook Waalwortel of Heibwortel en by die, IV. van Zutphen Scheurwortel genoemd, Ke Dit Kruid is by alle Autheuren afgebeeld, Hoorn. Doponéus noemt het Groote Smeerwortel bp | zeggende „ dat het fomtyds twee Ellen hoog nia er groeit, Het heeft een zwaaren Wortel, een dikke gearmde Steng , die zo wel ruuw 5 als de Bladen, welke zig langs de Takken aan- voegen en als van dezelven afloopen, zynde de Bladfteelen Bladerig gewiekt, Op den top komen de Bloemen Trosachtig voort, die de figuur van een Roemer of Bokaal hebben. Haar Kleur is by ons doorgaans paarfch, doch men vindt ’er ook met roode Bloemen , die het Mannetje en met witte Bloemen, die het Wyfje genoemd wordt, zegt LoBErL, zynde het eerfte het kragtigfte, Hy hadt ook een Soort gezien met geele Bloemen, welke ech- ter zeldzaamer is, De Heer HALLER merkt aan, dat die met witte Bloemen veel voorkomt aan de kanten der Beekjes in de kouder deelen van Switzerland; doch die met roode Bloemen was by Zurich en Bazel gemeener. Zie hicr, _wat hy van de kragten zegt, | “s Het is laf van Smaak en flerk famenly- s‚ mende „ waar van belachelyke Hiftoriën „‚ voor handen zyn. Een Pap daar van wordt > voor verfche en Pees- Wonden , Beenbreu- s, ken en vuile Zweeren , Kneuzingen en in „> de Jicht, dienftig geacht. Het komt in ‚‚ Pleifters tegen Breuken en in ’t Cataplasma Euchfiis 1, DEEL. Vils STUKe fi, ‘IV, > MAFDEEL. Hoorps STUK. Eenwye wige e IL. Tuberofunse Knobbelig. r 444 __ VYFMANNIGE KRUIDEN, >, Fuchfij. De Bloemen hebben dergelyke kragt ‚> op een zagte wyze: men pryst haar Aftreke ‚> zel voor de Teering en tegen fcherpheden „> van de Borst. Inzonderheid wordt de Sy- ss troop van Symphytum,door TOURNEFORT „> befchreeven , tegen de ruuwheid der Lon. ‚> gen gepreezen en het Extrakt, dat door in- „, wendig gebruik de Bloedingen en Vloeijin- »» gen maatigt.” Het Afkookzel der Wortelen is dienftig in Roode Loop, uit fcherpheid en Ontvelling van ’t Gedarmte ontftaande: enz, (e) Smeerwortel wet, half afloopende Bladen : de bovenften gepaard, Deeze maakt het Knobbelige Smeerwortel der Autheuren uit ‚ welk geele Bloemen heeft vol- gens CAMERARIUS. Sommigen hebben het voor ecn enkele Verfcheidenheid gehouden; ja de Heer HALLER vraagt, wat hetzelve voor een Kruid is. De Heer JACQUIN, die het in Ooftenryk gemeen , en by Chemnits in Hongarie overvloedig vondt , merkt aan, dat het vroeger bloeit, dan het Winkel Smeer- wortel en dat het minder de vogtige plaatfen bemint. … ’t Gewas is veel teerder, van min- ‚> der hoogte, met weiniger Bladen , Trosfen ; Bloe. (2) Sympbhytum Fol, Semtdecurrentibus fummis oppofitis, Syst. Nat, Veg. Xllle Symph. mâjus tuberofâ radice, C, Be Pin, Symph, Rad. tuberofa. CAM, Epit 70 1e 4 >, buiten witachtig , met dunne Vezeltjes be-„; PEN TAN DR IA 4âg 5 Bloemen ; Stengen, Takken: doch de Wor- IV, ss tel maakt altoos het voornaamfte onderfcheid, Aen ‚> In het Knobbelige is die een langwerpige , Hoorp- >» Takkige of enkelde Knob5el, van binnen en °*UE Mlonog ya 32e „zet. Het Winkel Smeerwortel is derhalve „> door zynen Spoelachtigen Wortel , dikwils > een Voet lang en een Vinger dik, van bui- … ten zwart, gemakkelyk van het Knobbelige ‚‚ te onderfcheiden , dat ook altoos de Bloe« „, men geelachtig wit heeft (*).” (3) Smeerwortel met Eyronde eenigermaate an. gefteelde Bladen, Orientale, Levantícha By Konftantinopelen , aan de Beekjes, is in t vroege Voorjaar dit Kruid bloeijende gevon- den door ToURNeEFORT, BuxBauM heeft het afgebeeld en befchreeven, | CERIN THE Wafchkruid. De Bloem heeft het bovenftuk van dergely- ke geftalte als in het voorgaande Geflagt , maar met een doorloopende of open Kecl en twee tweehokkige Zaadhuisjes, Hier komen maar twee Soorten, beiden Eu topifche, van voor, naamelyk ; | (1) Wafch. „(#) JAcQ, Obs. Bot. Part. 3. p. 12. T. 63e (3) Symphytum Fol. ovatis fubpetiolatis. Symph. Orientale - se Conflantinopelitanum, 'TOURNF, Cor, 7e BUXB. Cons, V, p: 36. Te 68. ‚FE Daz VII, STUK, IV, ÁFBEELa Hoorns STUKe I, Cerinthe 4 jor, Groot. 4â$8 VorMANNIGE KruiDer. (1) Wafchkruid met omvattende Bladea én flompachtige gaaponde Bloemen. Dit Kruid heeft eenen Griekfchen naam, dic van het Wafch wordt afgeleid, om dat men oordeelde ; dat het aan de Byên veel Wafch „uitleverde en Honig, weshalve het van de En- gelfchen Honey-Wort en van de Franfchen Melinet geheten wordt. Het groeit in de Zui- delyke deelen van Europa, ja zelfs in Swic- gzerland, Aldaar heeft het een Stehg die vier= hoekig is , een Voet lang; doch het is meest kenbaar aan zyne Bladen, die wonderlyk bont zyn, verfchillende daar in bytea van alle andere Plantgewasfen. , Zy omvatten met een bree 3) den voet de Steng , (zegt de Heer Har- 2, LER, zynde uitgebreid en ovaal bepaald, … of ook uitgefand en Zeegroen, doch wor: 9 dende door den tyd blaauw 5 glad , maar 2, geftipt en aan den rand gehaaird, De Stip- s‚ pen groeijen in eene Verícheidenheid tot … ruuwe Wratten uits de Bladen krygen ovef ’t geheel witte Vlakken en van onderen » worden zy ruighaairig, Uit den top der Steng „) komen knikkende Takjes voort , met Blaad- 3, jes» waar tusfchen in de Bloemen hangen , 8 5 die (1) Cerinthe Fol, amplexicaulibus &c. Syst. Nat. XII, Gens 187. p. 147, Cer. Fol, Cordatis fesfilibus &c. R. Lugdbe 408, HALL. Helv. 515. Cerinthe Flore rubro purpurascente & flava Flore asperior. C, B, Pin, 258e Cerinthe major. LoB. Jt 397. Maru Herba. Don, Pempt, 632, WEINMANN, Kruidb, le, 359e be 360. bo PRENT ARD Ria AA „> die geel van Pyp zyn, madr aan het Mond- iV, Ee flik paarfch , met bleeke Tandjes”, | AsDaerd ME u niNDs {preekt van een Wafchktuid ‚ Hoorns dat de Bloem paarfchachtig rood en van een STUE: ander, dat dezelve geel heeft en ruuwer is van en Blad. Gezegde Kruidkenner vondt nog meer Verfcheidenheden , waar onder eene die geheel ongevlakt was, in Switzerland, doch het Kruid « was ’er niet gemeen. Het fchynt van een ver- koelende en famentrekkende hoedanigheid te Zyn. (eo) Wafchkruid met omvattende geheele Blas „He 9 den en fpitfe geflootene Bloemen. Kleine Het verfchil der Bloemen van deeze Soort js duidélyk door TourNeErorT aangewees zen. Men vindt deeze, die ook kleiner is, niet alleen in Switzerland, maar zelfs in Ooftenryk, volgens KRAMER, zynde de Vierde Cerinthe van Crusius. Voor ’t overige is zy de voorgaande zeer gelyk , doch heeft de Bloem ook diep in vyven gefheeden, daar de Groote den Rand flegts Ee heeft, Het on- derfte van de Bloem is bleek , maar de Tand- jes zyn blaauw. ONos- Fa (z) Cerinthe Fol. ampl. Corollis acutis claufis, Flor, pro= funde quïinquefidis, HALL, Helv. 516. Cerinthe minor, C. Ba Pin. 258 Cerinthe minor five quarta, Crus Hijt, IL. p. 168, - @, Cerinthe Fol, amplexicaulibus emarginatis, Gore acutis Elaufis. Sp. Plant, Ie pe 537 Ile DEEL: Vil, STUSs 448 VyZrMANNIGE KRUIDEN. tv. ONosMA. Ezelsteuk, A » En De Kenmerken van dit Geflagt in ’t byzoms Hoorde ger zyn, een Klokswyze Bloem meteen open STUK. Keel, en vier Zaaden. Drie Soorten komen hiet van voor, mamelyk É (1) Ezelsreuk met getropte wendden En Liniaale , ein Bladen. Siberifthe, De Geflagtnaam is van de Ouden gegeven aan een Kruid, dat lange Bladen heeft, op den Grond leggende , zonder Stengen, gely- kende naar die van ‘t Osfetong.. Zulks past 4 echter niet op het Echium van Candía, door AuriNus afgebeeld en hier betrokken , dat regtopgaande Stengen hadt. In Siberie groeit deeze Soort , volgens GMELIN , hebbende Stengetjes van een Span, die enkeld en Hou- tig zyn 5 digt getropte Bladen, van een Vin- ger lang en zeer final : dikwils twee Trosfen aan ’t end der Lakken en Bloemen als die van het Smeerwortel, doch zonder Straalen , die den Keel fluiten. De Bladen zyn be- fprengd met zeer korte Haairtjes en de Bloem- hoofdjes knikkende. (2) Ezelss (1) Onosma Fol, confertisGmis gc. Syst. Nat, XII, Gens 187. Pp. 147. Weg. XII, p. 159. Echium Creticum, Alpe Exot, 130, Te 129, MORIS. Hil. pe 439. Se 11e Te 27s É‚ EES PE N TAN DR IT A. 440 (2) Ezelsreuk met Lancetvormige flekelige Bladen en hangende Vrugten. 1V, AFDEELs vn Hoor p. Deeze, door wylen Doktor HasserrQurs Tsrux, jn Egypte entdekt, fchynt het Levantfchc Smeerwortel met kleine Bladen van Echium te zyn, dat TOuURNEFORT in de Levant waar- nam. Het heeft de Bladen ftekelig door groene * of witachtige Haairtjes en zou dus misfchien nader komen aan het Echium Creticum van ALPINUS. ( 3) Ezelsreuk met Lancetvormige flekelige Bladen en opgeregte Vrugten, Die Kruid is door BAUHINus voorgefteld onder den naam van Geel Osfetong. Hy heeft daar van een Groot en een Klein, welk laatfte Slangekruidachtig Berg - Osfetong met Bloemen van Wafchkruid , door CoruMNaA, getyteld is en afgebeeld, Van het Groote vindt men een keurlyke Afbeelding by CAMERARIUS, Het groeit op Rotfen in Ooftenryk , Switzer- land , lcalie en Vrankryk, (2) Onosma Foliis Lamceolatis &c, Gerinthe Orienclis ‘Am. Acad, IV. p. 267. (3) Onosima Fol. Lanceolatis &c, H. CHf. 48 RL uadb, go3. Anchufa lutea major Se minor. C. B. Pin, 255. Anchus fa tertia. CAM. Epit. 736. Anchufa lutea, DALEcH. ijle 2102. Anchufa lutea & parva. LOB, Je, 578, Echium luteum “minimum Hispanicum, BARR. Zoon. 12540 | Ef MN. Derr, VIE. PTUKe II. Onosma Orientale, nek Il. chioides. gd (che, Som IV. ASO. VYFMANNIGE KRUIDEN, “Sommigen betrekken deeze Soort tot het AFDEEL Wafchkruid ; anderen* tot het Osfètong. De Hoorp- STUK. Eenwy- wigte Heer HarLERs die. dit Plantgewas ook op de Rotfen in. Switzerland vondt, noemt het Smeerwortel met 'Tongachtige ftekelige Bladen, en een ongeftraalde. Bloemkeel. … Het heeft, > zegt zyn Ed. , een dikken Takkigen Wortel , ») Tood van Schors; Fakkige:leggende Stengens ‚‚ uitermaate ruuw, zo wel als de Bladen: de „… Bloemen , die zeer lang, fmal en geelachtig 2 ZVN; Anse het in eenzydige Aairen , en viert s5 gladde graauwe of gryze Zeaden.” Het groeit _ niet hoog. I. Borage Of= ficinalis. Winkel- Bernagie, B orA eco, Bernagie. Dit Geflagt heeft een getande Raderachtige. Bloem en de Kecl is met Straalen geflooten,. Het bevat thans vyf Soorten, als volgt, (1) Bernagie met alle Bladen overhoeks en gaapende Kelken, Dit Kruid, waar van de Naams- afleiding wat duifter is , Ent uit de Zuidelyke deelen van Europa allengs in de middelften voortgeplant te Zyn „ door Zaad, Men ziet het immers, zelfs in onze Provintiën, thans aan de Wegen en in de (1) Borago Fol. omnibus alternis &c. Syst, Nat. XIl. Gen. 188e'pe 147, Pig. XU. p. 159. Bor. Calycibus patene tibus. H. Clif, R, Lugdh, &c. &c. Buglosfum latifolium, Borago. C. B. Pin. 256. Buglosfum f, Boiago, eer 744, DOD, LOB, Ec. / Eh TAR ORT A. Hen de Moeshoven van zelf voortkomen, zo wel IV, als in Vrankryk, in Duitfchland en in Switzer. Arneis land; alwaát dé kundige Heer Harren zelfs Hoorne twyfele of het wel inbeehas zy. Hier is het “T0% ook een Zaayplant, terwyl het by Montpellier nia, 51 in de Moeshoven ’s Winters overblyft , bloet. jende bykans het geheele Jaar. Eertyds bragt men de Bloemen van Aleppo. Veelen hebben het onder de Buglosfa geteld, en hielden het voor ’t waare Buglosfum der Ouden: gelyk Bauminus hetzelve Broedbla- dig Osfttong noemt, maar de thans gewoone naam is Borrago, in ’ Engelfch Borrage, in ’t Franfch Bourrache , in *t Hoogduitfch Burretfche Alle die benaamingen , met het Latyn over- eenkomftig „ doen nog duidelyker blyken, dar dit Kruid uitheemfch “zy in de Noordelyke dec-= len van Europa. Het heeft een laage Steng ‚ die ruuw is, zo wel als de Bladen , welke zeer breed en Ey. rond zyn, bedekkende de Steng, die Takjes uitgeeft, aan wier Toppen lange knikkende Aairen voortkomen „ draagende een menigte gefteelde Bloemen , van de gezegde figuur en doorgaans’ fchoon Hemelfchblaauw wan Kleur. Door zyne ruigte , êvenwel, brengt dit Kruid weinig fieraad in de Hoven aan. Het komt ook voor met witte, Vleefchkleurige en bonte Bloe- men: ja het heeft formtyds witte Bladen en wit- te Bloeien te gelyk. Bovendien is ’er een $malbladige, die mede hier thuis behoort. De Ff a ° Bloem. IL, DEEL. VII, Srux, 452 VYFMANNIGE KRUIDEN, … WW. Bloemfteeltjes zyn, voor dat de Bloemen oe AFDEEL, gengaan, omgekruld, De Zaaden zyn geftreept , Hoorp- zy loopen puntig uit en worden door de ryp- TE er: heid. zwarte … ga “__De Bloemen worden onder de Hartfterkende _ geteld en het Water, daar van gedeftilleerd , als ook de Conferf , zyn ten dien opzigte in veel achtinge geweest: maar het Kruid is vere koelende , van eenen lymerigen Salpeterigen Smaak , wordende deswegen het Sap, in hee- te Ziekten, door BOERHAAVE aangepreezen. Vyf Oncen daar van, in het Zydewee gebruikt, hadden een aanmerkelyke verlichting toegec- bragt. Men kan het Kruid ook gekookt als Kool eeten en in Vleefchnat is het niet onaan- genaam. BR: (2) Bernagie met de Bladen aan de Takken haden gepaard , omvattende ; de. Bloemfteeltjes Vn eenbloemig. De Heer DaANTYy D'IsNARD hadt van deeze IÍndifche Plant een Geflagt gemaakt on- der den naam van Cynoglosfoides; doch dezel- ve behoort zekerlyk tot de Bernagie. De om- vatting der Takken door de Bladen is uit zyne Afbeelding zeer blykbaar, (3) Ber- (2) Borago Foliis ramificationum gec. Borr, Calycinis foliis Sagittatis ereêtis. H. Cliff. Fl. Zeyl. R. Lugdb. 403, Cynoe glosfoides folio Canlem amplexante. ISNARD. Jdtme 5718. Pe 325: T. Zo. Pae NSP CAN BRT A. 453 8 Bladen en veelbloemige Bloemfteeltjes. AFDEEL, Vv. Deeze, veel naar de voorgaande gelykende EN is ook zeer fraay in Afbeelding gebragt door gezegden Franfchen Heer, De Hoogleeraar Murray befchryft ze als een Stekelige Plant, met Eyronde Bladen , die gefteeld zyn , en zeer kleine knikkende blaauwe Bloempjes, in % midden geel, met vyf paarfche Stippen, - (4) Bernagie met de Takbladen overhoeks on= gefteeld ; de Bloemfteeltjes eenbloemig. en de Kelken niet geoord, | Alzo die groote Kruidkenner, de Heer Har- LER, van de gewoone Bernagie zegt , dat de Kelken niet geoord, de Bloemfteeltjes cenbloe- mig zyn, en de Bladen, volgens LinNnaus, in dezelve ook overhoeks voortkomen : zo ziet men hoe. de Soortelyke bepaalingen dikwils in elkander loopen. Deeze heeft de Ridder over- genomen van den Heer N, L. BurRMANNUS, die dezelve Ceylonfche Bernagie geheten en af. gee "_ (3) Borago Fol, oppofitis petiolatis ovatis &c. H. CHf. Re Lugdb, 403. Cynoglosfoides Africana, ISNARD Mem, 1713. Te 11, Cyneglosf. Boraginis folio 8 facie JEthiopica PLUK, Alm. 34e . (4) Berago Fol, Rameis alternis fesfilibus ec, Mdant, zoz, Borago Zeylanica. BURM, Fl, Ind. ar. T. 14e f, 2. An- chufa Buglesfoides Lithospermi femine, PLUK, dant, 13. Te 335 f. 4e Borrago Zeyl, maxima. BURM, Zeyb, 48e Ef 3 1. DEEL, VII, STUK) HI. Afrieana, Kaapfe, Iv. Zeylanica, Ceylon: fche, 454 _VYFMANNIGE KRUIDEN,” IV. gebeeld. heeft, Door PLUKENE T ble Kruid Ar DEELs ook in,Plaat gebragt. HoofBor. (5) Bernagie-met_de „Kelken. korter, dan, de A: ren. Pabider Bloem „ en Harswarmige Bladen. Barage Orientalis, vee Te ‘berofmdë TOURNEFORT heeft deeze | íche, Soort, welke hy zeer fierlyk, afbeeldt , by Konftancinopolen waargenomen. Zy is vervol gens ook door anderen in Plaat gebragt. Uit de Oxelen komen veelbloemige Bloemfteeltjes voort. Hes Kelk vis, laas 5 doch-zeer klein, „Asrer ki & 0, ‘Scherpltuid, De. Bloem is ie “Trechterachtig met een gewelfden Keel: het Zaadhuisje famengedrukt ‚ mêt pldtachtige , ) evenwydige , ER, Zy- den. „Twee Soorten komen.” ler in voor, ‚ näamelyk. aiC 1) Seherpkruid: met. den Kolk” wan de vis De procume ek ese | bens. Hukend. © Dig Kruid. is, door: ben Europa. , zelfs in de Noordelykfte deelen, een wild Gewas, dat op 7 5) Boraga cal, Tubo Corollz bres &e, H. Cif. 45, R. Lugd*. 403. „Borago Conftantinopolitana Flore reflexo coza ‚ tuleo» Calyce Veficario. TOURNE. Cor. 6, ln. T. Pe 523e Buxs. Cont, Ve p. 16e T. 30, MIEL. Di. T. 68. (2) Aiperugo Calyc ibus Fruêus compresfis, Fl, Lapp. Succ, Hort. ChfRs Lugdb, 404. Ec, &c. Buglosfum {ylveftre Cauliculis procumbentibus, C. B. Pin, 257. Moris. Hit, HI, P. 439, S. la Te 260 fe 13, Asperugo fpuria. Don. Pezapt, 3 56. n & DEN TAN DR FA -455 Op NE tstechtiëe ‚ Fuuwer plaatfen ‚aan de We- PA: IV, gen en kanten der Akkeren. en Velden groeit, Dire Men vindt het in onze: Nederlanden „doch Loor niet algemeen. In Engeland is het ook zeld- gk zaam. De Duitfchers hebben het Soharfkruid, nia. LEN dat is Scherpkruid , genoemd , wegens de.fte- kelige ruuwheid der Bladen. Het heeft dezel- vern Eyrond en gefteeld , aan hoekige, gearm- ‘de leggende Stengen's de Bloemen zyn klein en bet Zaadhüisje wordt van en by cen HGeneepons wergeleekettnn: uilvlshiu oh-af sd) rd met den Kelk van de Prut GBuikig. … Mi CTAADES: en Deeze Soort, in Egypte huisveftende, hecft £2 de Stengen verfpreid , met gefteelde Bladen , die ftekelig-zyn en paarfchgetipts de Bloemen regelmaatig , weinig langer dan-de Kelk , met een witten rand, in ’t midden gee), „De Kelk is wel Buikig ‚ doch cen weinig, famengedrukt en on- gelvk uitgehoekt: weshalve het Kruid, tot dit ‚Geflagt behoort , behalve dat hét ook platach- „tige Zaaden heeft, by paar en afgezonderd , zegt LiNNEUS, kik het te vooren tot het volgende Geflagt betrokken hadt. LL YeOoPst1ts _ Wolfsfchyn, Het eenigfte byzondere Kenmerk „dat van dit Bid | t drol | Ge: (2) Asperugo Calycibus. Pruâtus Ventricofis. Syst. Nat. XII. Geh. ige: p‚ 148. Vig, Kill, pe 159, Lycopfis Egyp- Haca. 59. Plant, 133. Ff 4 1, DEEL, VII, STUK, Egyptifch, 456 _ VYFMANNIGE KRUIDEN, _ IV. Geflagt wordt opgegeven , is dat de Treche AFDEEL. ‚rachtise Bloem k Hal | yv “terachtige Bloem een kromme Hals heeft, Voorts: Hoorp- fchynt de ruigte van ’ Gewas aanleiding ge- STUK. sevente hebben, om den gedagten naam aan, de zes Soorten , daar in vervat, toe te pas- fen, | Se Ù „A ECT Wolfsfchyn met effenrandige Bladen leg Pei An gende Stengen , hangende opgeblazen Vrugt= Blaazig. Kelken, | In de Zuidelyke deelen van Europa, gelyk in Languedok , als ook in Hongarie , is. de- Groeiplaats van deeze Soort , die een zeer klein bruin Bloempje heeft. :! mn. -(e) Wolfsfchyn met effenrandige Bladen , op= rl hid geregie Stengen en hangende opgeblazen Vrugtkelken. Zo deeze Soort van de voorgaande alleen door de opgeregte Steng en kruipende Wor- tel verfchille , dan is het onderfcheid waarlyk niet groot. Het wilde Wollige Slangenkruid en dat van CL usrus met een bruine Bloem wordt hier thuis gebragt, zo wel als het groo- te: (1) Lycopfis Fol. integerrimis Caule ptoftrato&c, Syrr, Nat. XlI, Gen. 190, p. 148. Weg. XIII pe 159 Fl, Clif. Ups. Re Lugdb. 403, Echioides flore pullo, Rive. Mon. II, Buglosfum. procumbens annuum 8&c. MORIS. ijl. III, p. 439 S. IFe T. 26. f, 11, GOUAN Monsp, 36, (2) Lycopfis Fol, integerre Caule ere&o, &c, Echium fyl« veftre Lanuginofum, GC, Be Pin, 254, Ech, pullo flore, CLUS. Hifd, Il, pe 164, enn ad er vn me BE NOP RNID RR ra äed te zwarte Wilde Osfetong van BAuniNus. IW. De Groeiplaats is in Duitfchland en Tartarie, Araaste Ho bk e(3) Wolfsfchyn met uiigegulpte, getande 5sTUK. Eeltige Bladen, leggende Stengen en knik- mu. kende Bloemen, de ci De Bladen onderfcheiden deeze Soort meer dan de Bloemen , die fierlyk blaauwbont zyn. “Men vindt by Morrson de Afbeelding van deeze Soort, tot welke de Cretifche Lycopfis van RriviNuUS, niet onbillyk, is t’huis gebragt. Het Kruid groeit op Kandia in de Middele Jandfche Zee. … (4) Wolfsfchyn met Lancetvormige flekelige _1v. afrven fire Bladen, de Vrugtkelken regtopftaande. Gewone “_ Deeze is gewoon deor geheel Europa en groeit ook in onze Nederlanden. Men vindtze klein Wild Osfetong by Bauminus getyteld en enkel Wild Osfetong by DoponNéus, Die Kruid , of het Groote Osfetong , fchynt het te zyn , daar PrLiNrus zo omftandig , onder den naam van Lycopfis, uit Drosco- RiDes van fpreekt, Het is een zeer ftekelig ruuw Kruid, met {malle Tongachtige Bladen, die (3) Lyeopfis Fol, repandis dentatis callofis &c, MH. Ups Elif. Rs Lugdb. 404, Buglosfum Creticum Verrucofum. Sass, Bot, T. 57, Lycopfis Cretica, Rrv. Aon. OED, Dan. 435. (4) Lycop fis Fol, lanceolatis hispidis &c, Fl. Lapp. Succ Ec &c, Buglosfum minus fylveftre. GC, B. Pin. 257. Buglase fam fylveâre. Don. Pempt, 628. | Ff 5 Il. DEEL, VIT, STUN, 458 „VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. die aan den Rand geplooid. zyn en kleine Ao Blommetjes aan den top, brengende Snuitach- Hoòrn- tige gefleufde Zaaden voort, Het groeit veel £TUEs op Steenachtige plaatfen, of ‘ook op Akkers en Bouwlanden, zelfs in. Virginie, v‚ (5) Wolfsfchyn met Eyronde effenrandige 5 ehs | en ruuwe Bladen en regtopfbaande Kelken, Levant- KP che, Deeze is door den vermaarden TouRNE- FORT in de Levant ontdekt en {malbladig Os- fetong met cen klein blaauw Bloempje, gety- teld, nee Ee | en VI (6) Wolfsfchyn met Liniaal Laneetvormige, visgiak ‚dige Wollige. zagte Bladen; de Steng Eiteren regtopflaande, Al | In Virginie komt deeze : aan ide Wegen voor, Ecu rum. Slangekruid, Daar de andere Ruuwbladigen de Bloem aan den Rand regelmaatig verdeeld hebben, is dezelve in dit Geflagt , op de manier ‚der Ge- lipte Bloemen, zeer ongelyk, met een wyden Keel : ’t. welk tot onderfcheiding ftrekt, De figuur der Zaaden; byna als Slangekoppen, geeft ’'er den naam aan. 8 E In hetzelve komen elf Soorten voor , als volgt. (1) Slania (Cs) Lycopfis Fol. ovatis integerrimis feabris &ec. (6) Lycopfis Fol, Lineari - Lanceolatis' &c, GRAN Ping. 25e PE NTA NB RI A 459 (1) Slangekruid met een Heefterige Steng,de IV, jb Takken en Bladen gehaaîrd, AFDE Hoorp. « «„Deeze-Soort groeit aande Kaap der Goede rok. Hope wel drie. Voeten hoog. « Hier behoort het 1. Afrikaanfche Osfetong ‚ met Slangekruids Bla, Fien, den en een paarfche Bloem, van PLUKENE r‚/er. De Meeldraadjes zyn niet langer dan de Bloem. geefterig, “(e) Slangekruid met Liniaale witachtis ruige u. en Bladen, aan de toppen uitgebreid, Hen € ; , Zilver Gezegden bynaam geeft de Hoogleeraar Bervachtig. Gius, aan eene Soort , ‚die aan de Kaap groeit op de zwarte Bergen. De Afbeelding , welke PruKENE T daar van, onder deny;naam van Slangekruidachtig Osfetong, dat: verzilverd is, gegeven heeft , zegt zyn Ed, goed te zyn. *t Gewas heeft een Kruidige Steng en ruuwe Bladen , uit ‘wier Oxclen de BD 5 die, paarfch of blaauw zyn , voor tkomen. De Bloem is, gelyk in. de meefte slaan, onregelmaatig … verdeeld. | (3) dort met een gehagirde Stene, de nr. Capiratum Bloe. Tropblocs (1) Eehiam Caule Fruticofo &c, Buglosfum Afric, Echii mig. folio, FL. purpureo. PLUK. Mant. 35. T. 34E. É, 7. Echium Aftic. frutescens , fol, pilofis. COMM, Hors, IL Pp. 197. Te S4e BERG. Cups 39e (2) Echium Fol, linearibus albido- hirfutis , apice patulis, Mant, zo2. Bchium Argenteuin. BERG. Cap. 40a (3) Echium Caule pilofo &c, Alant, 43 1. Daze Vil, STUXs 46o VYFMANNIGE KRUIDEN. Iv. Bloemen in Troswyze Hoofdjes vergaar& ArDrEl, en gelyk van rand, de Bladen flekelig. „Hoorp- STUKe Dit geeft byna de geheele befchryving op Eenwy- van een derde Afrikaanfe Soort , welke door Wte den Hoogleeraar D, vAN Roven aân den Rid- der is medegedeeld , en met een gedroogde Plant, welke ik bezit , overeenkomftig. Zy heeft de Steng Houtig , Takkig, gehaaïrd 3 de Bladen Lancetvormig, befprengd met uite gebreide Borfteltjes „ die doorfchynende zyd, aan den Wortel Bolachtig : de Bloemen ver- gaatd in digt getropte end-Hoofdjes, zyn re- gelmaatig , Frechterachtig ‚ naauwlyks grooter dan die van de Lycopfis. De Meeldraadjcs eens zo lang als de Bloem en de én eens zo lang als de Miesldraadies: iv. (4) Slangekruid met de Wortelbladen Eyrond; Eee geftreept , gefteeld. e Weegbreee Hier behoort het Italiaanfche Slangekruid met bladig. preede Weegbree -Rladen, van BARRELIER afgebeeld. De Stengbladen zyn Lancetvormig , ongefteeld , van boven gehaaird : de Stengen hebber zagte Haairtjes: de Bloemen zyn Vio- let, en tusfchen dezelven komen half Hartvor- mige Blikjes van langte als de Kelk, niet lan- ger (4) Echium Fol. Radicalibus. ovatis , lineatis , petiolatis. Alant. 42. Lycopfis lato Planraginis folio Italicum, BARRe … Rag, 145. f, 1026. OAPSE NT ACNCD'RST A. 461 gér gelyk in het Kandifche, noeh Elsvormig , À lVe FDEELa gelyk in het Gewoone Slangekruid, le Lancetvormige Bladen, die aan den rand en tippen ruuw zyn, de Bloemen, egaal, Deeze Kaapfe Soort heeft ook de Bloemen ‘weinig of niet onregelmaatig gerand, zo wel als de Derde, De Stengen zyn eenigermaate Heefterachtig, glad, een Voet lang: de Bladen aan den Rand, Kiel en Tip , ruuw door gee fpittte Eeltige Stippen. Uit de Oxels komen de Bloemtrosjes , boven aan de Stengetjes , voort, hellende over &éne zyde. De Kelken zyn ongehaaird 3 de Meeldraadjes afgeboogen 5 de Zaaden gedoornd, Hier wordt, als eene Verfcheidenheid, t'huis gebragt het Poyreneefche Slangekruid , zynde door TouRrNeEFoRT grooter en ruuwer Echium , met een bleek paarfche Bloem, ge= heten. Hetzelve is zo ftekelig, dat men ’er zig byna aan brandt: de Bloem is Trechter- achtig , niet Klokvormig , gelyk in de ande- rens (s) Echium Caule levi ec, Echium Aftic. perenne Lya eopfis facie, Orp. Afr. 27. Echium Afric. minus &c. @, Echium Pyrenaicum, AZant, 334. Echium majus & asperiusg Flore dilute purpureo. TOURNF. Jnff. 135. GOUAN. Jfonspa 86. GER. Prov, 303. Lycopús Monspeliaca Flore dilute pyz= purco, MORIS, Bles, 234, We Deer. VII. Srum; E Hoorpi (5) Slangekruid met een gladde Stent en kaa-srux, Levigas . Gladachtige Iv. Arpzen. 452 VYEMANNIGE KRUIDEN, ren, eens zo lang als de Kelk ‚ met de Meet. Bies eens zo lang als de Bloem , donker: Héórp: rood met blaauwe Knopjes ; de Zaaden glad, STUK, aan den top byna driehoekig met een middel- OY gandje, dat uitfteekt. Men vinde dit ook Íta- wige, liaanfch genoemd en daar toe zou de Zycop- fis van Montpellier, van Morison , te be- trekken zyb.. GOUAN zegt van dit Kruid „ dat het by de Molens omtrent die Stad groeit, en de Takken dikwils Kegelvormig gefchikt heeft. Het komt ook op de Akkers van Proe= N vence voor. A/S (6) Slangekruid met een opftaande Haairige Steng, de Aairen ruig, de Bloemen by- Teaiiaaních. | na egaal en de Meeldraadjes witermaate lang. Deeze Soort groeit in Engeland, Ialie , by Montpellier en elders , komende dikwils by de volgende voor , waar van zy, door haare ongemeene ruuwheid , gemakkelyk teonderfcheie den is, en door die der Stengen van de voor- gaande. HALLER hadt deeze, in Switzers land, nooit gezien, dan met witte Bloemens doch eene Verfcheidenheid, mooglyk de Lycop= fis-van C.‚ Bauninus, heeft de Bloemen : bleek (6) Echium Caule ereto pilofo Sc. Ech, majus et aspêrius fore albo, C. B, Pin. 254. Ech, fl, albo. Cam. Epit. 738. B, Lycopfis; GC. B. Pin, 255. MURR. Pi. Gotting, 145. Hung, dngl, 70e P'E NT Á N B R i A. 463 bleek paâarfch of roodachtig: zo dat deeze IV, Soorten niet dan uit de opgegevene bepaalin- wee gen blykbaar zyn. De Bloempjes zyn „kel ost klein en de Kelkjes by uitftek Haairig ruig, °TUKe (7) Slangekruid met de Steng flekelig geknob- wr. beld , Lancetvormige flekelige Bladen en Eeke zydelingfe geaairde Bloemen, Niets gemeener dan dit Kruid , op drooge dorre plaatfen , in woefte Wildernisfen , aan de Wegen en kanten der Akkeren of Bouw- landen , door byna geheel Europa, en ook in de hooge Zandige ftreeken van onze Neder= landen. De naam van Echium ‚ zynde van de Grieken ontleend , is van ’t zelve afgeleid. De Italiaanen noemen ’t Echio ; doch, in de Franfche en Hoogduitfche Taal, wordt het gemeenlyk Wild Osfetong geheten. De En- gelfchen noemen % Wipers Buglosf , de Fran- fchen Wiperine, Want, behalve de gelyking der Zaaden naar een Slangekop, hebben fom- migen ‘het ook tegen de Slangebeeten , als men * met Wyn inneemt, aangepreezen. „Dit Kruid groeit zo hoog niet als het voor- gaande, ’t Welk meer dan een Elle hoog wordt , op fommige plaatfen, Het heeft ruige, ruuwe Stene (7) Echium Caule tuberculato hispido &c. H. CH 43e Fl. Suec, R, Luedh. 407, Don. Pempt, 631. LOB. Joon. 579. Echium vulgare. TOURNE. Jn/l. 135. T. s4, C. B. Pin, 254. CLUS. Hit, IT. p. 143. PANN, 679. HALL: Helw, 513 CAM. Epit. 737. N. DEEL, VII, STUG: ® 464 _ VYFMANNIGE KRUIDEN, WV. _Stengen , die zig uitbreiden in geaairde Taks ADE ken. De Bladen , om laag byna als die van Haat: het Osfetong , zyn aan de Stengen fial, ook ken ruuw , met Haairtjes die uit Bolletjes voort= A Pen. De Bloemen groeijen eenzydig aan lange Aäiren , zynde in *t eerst rood, vervol- gens blaauw van Kleur, even als in veele an= deren der Ruuwbladige Kruiden , waar van dit Geflagt het laatfte is, ’t Gemeene. Slangekruid komt ook, zo fommigen aanmerken, met witte of bleekroode Bloemen voor. \ wir. — (8) Slangekruid met de Meeldraadjes Zo lang Ee als de Bloem, doch het Pypje korter dan Violet, de Kelk, Hier wordt het Wilde ruige gevlakte Slan- gekruid van C. BAumiNus, en dat met roode Bloemen van Crusrus, thuis gebragt. De Groeciplaats is in Ooftenryk. Men heeft het in de Upfalfche Tuin geteeld, en, behalve de Kleur der Bloemen, ook in andere opzigten verfchillende bevonden, ix. (9) Slangekruid met een leggende Steng en de Cretictum, Kandiafch, Vrugtdraagende Kelken van elkander af. Tot (s) Echium Corollis Stamina zquantibus gc. Jant. 42. (9) Echium Caule procumbente, &ce Ha Ups, Clif, Ec. Echium Creticum rubrum latifol, 8 auguftifoliam, C. Be Pin, 254, Ech, Creticum. CLUSe Hiffe 2e Pe 165. | PEN ® AONGBAR-I A: * 40y ‚Tot deéze Soort , die op Kandia en in de W. Levant, als ook in Languedok en Provence , AFDEELS: groeit, wordt het Breed- en Smalbladig Cre- Hoorp- tifch roode Slangekruid, van C. BauniNnus,° 95 betrokken. De Bloemen zyn hoog rood, heb- „55 bende het Pypje korter dân den Kelk , en de Meeldraadjes aan de Topjes een weinig ges haaird, Zy zyn nict langer dan de korte Lip der Bloem, (ro) Slangektuid meteen Takkive Stens,waar Xx, | | | DD, aan Eyronde Bladen én eenzaame zyde- “heme delingfe Bloemen, niche „De beroemde TourNnErForT vondt in Ar- menie deeze Soort, die hy afbeeldt wegens haarc fchoonheid. Zy groeide ’er aan de kan. ten der Wegen , drie Voeten hoog, De on- derfte Bladen waren anderhalven Voet lang en byna een. half. Voet breed, fpits, van onderen Wollig en. van boven zo zagt als Fluwcel, Zy nâmen opwaards allengs in grootte af, en uit derzelver Oxelen kwamen Takken met ftyf Haair bezet „zo wel als de Steng, aan ’t end Trosjes van Bloemen hebbende, welker Steele tjes zig omkrommen gelyk in de Zonnewende, De Bloemen waren groster dan die van eenige andere Soort, als anderhalf Duim lang zynde;, met een Pyp van vier of vyf Lynen wyd, en eèn (ro) Echium Caule ramofo ‚Fol, Gaul, ovatis, &c. TOURNE» Zwin, UL. p. 107. £, 107 - Gs ie DEEL. VII Suis 4665 _VYFMANNIGE KRUIDEN. IV. een weinig krom. De Kleur was bleekblaauw Arpaslien het Zaad, hoewel onryp , geleek zeer naar Hoorp= dat van ’t gemeene Slangekruid. De Vrugtmaa- STUK. kende deelen fteeken niet buiten de Bloem uit. Pet. (11) Slangekruid met de „Meeidraadjes korter Lufitani- badal dan de Bloem. Portu ; É ' geefch. Die zelfde Kruidkenner nam deeze Soort in Portugal waar; ten minfte fchynt zyn Portu- geefch Slangekruid, met zeer breede Bladen ; hier betrekkelyk te zyn, | MESSERSCHMIDE A, Dit Geflagt heeft een Trechterachtige Bloem ; met een paakten Keel; zynde de Vrugt een Kurkachtige Bezie , in tweeën deelbaar, waar van ieder tweezaadig. Ee L Hier van is maar ééne Soort bekend (1) , wel= Afesfera fehmidia ke de Ridder woorheen tot ‘het Geflagt van he Ad Tournefortia betrokken hadt, gelyk ik gemeld xj.p. beb *. Zy groeit op Zandige, drooge, dorre DL de ‚Bergen, aan de Rivier Argun in Siberie , vol. "4 gens den Kruidkenner MESSERSCHMID; welke 'er , deswegen , den naam aan gaf van Ar- (11) Eehium Corollis Stamine longiaribus, Echium Caule Gmplici. &c. R. Lugdh. 407. N. 1, Echium amplisfimo folie Lufitanicum. TOURNF. Zaf?. 135 ? (1) Mesferfchmidia, Syst. Naz, XII, Gen. 124s. p. 149. Vege Xl. p. 161, Mant. 42 334. Tournefortia Siberica. Sp, Plante 202, Argufia montana, AMM. Ruth. 38. Mesferfchmidia, Ha Ups. 36 .AF, Perrop. 1763. Pe 3154 T. 11e _ Porn PA NeDik Tas 4Ö7 laatere Kruidleezer , de Heer GMELIN , ver- _Argufia , hoewel menze ook elders vindt, De, IVe FDEEL& v. haalt , dat de Mesferfchmidia overvloedig aan Hoorns de Don, die ín de Kaspifche Zee valt, doch °*U% ook nergens dan in Zand gfoeit (*). _ Volgens den eerften Vinder van dit Kruid, daar het Geflagt den naam naar voer: , gecft het uit eenen harden blyvenden Wortel veele Stengetjes, zelden hooger dan een Voet, fom- tyds in Takjes verdeeld, met Bladen náar die van Vlafchkruid gelykende, by digte tropjes;, wederzyds groen „ zagt en glad, Drie , viet en meer Bloempjes komen in de Oxels en aan de Toppen voort , en de Vrugt gelykt naar die van den Sorbus , doch ís droog , als ik goes meld heb, Door de voortteeling uit Zaad , in de Petersburgfche en Upfalfche Kruidhoven, fchynt het aanmerkelyk veranderd te zyn geweest? doch het aart ’er niet, zo min als veelen van de koude Bergplanten. NoLAN A, Dit Geflagt heeft cen Klokswyze Bloem , met den Styl tusfchen de Vrugtbeginzels, ent brengt vyf Befieachtige Zaaden voort, met twee Holligheden. Geen andere Soort is daar van bekend (1), feng Zia. Nolénd dan proflrata, (*) Ger. Reizen. 1, Th. p, 158. (1) Nolana. Syst. Nat. XII. Gen. 103, p. 149. Pee. XIII, P- 161, Atropa Foliis geminatis &c. GOUAN Monsp. 232. G id wal. KH. DEEL, Vil, STUKe { Leggende, “Iv. 468 VyrMANNIGE KRUIDEN. dan een Peruviaanfch Gewas, dóor verfcheides f hi - MEDE ne met byzondere Naamen vereerd en als iets Hoorp-= STUK. Eenwy- vigee raars afgebeeld en befchreeven:; De «Heer Govan hadt het in de Koninglyke Tuin van Montpelliér „ zynde een klein Kruidje „ altoos groen en ’t geheele Jaar bloeijende, zonder dat zyn Ed. de plaats der afkomst wist. Het was hem voor ecne Soort van „Átropa toëgezonden. De beroemde Enrer geeft ’cr een Af beels ding van, in de Verhandelingen der Societeit van Londen, op *t jaar 1763, als een nieúwe Peruviaanfche Plant , toen onlangs in de En- gelfche Tuinen ingevoerd. De Heer MILLER ftelde hem voor ‚ dezelve Walkeria te noemen, naar den Eerw, Heer R. War KER,; Hoog- leeraar en Onder-Reétor van Triniety- Kollegie te Cambridge , welke onlangs , op zyn eigen kos- ten, een Tuin der Geneeskundigen in die Uni- verfiteie hadt aangelegd, Omtrent denzelfden tyd gaf de Heer Horerus hetzelve in de Switzerfche Verhandelingen uit , onder den naam van Zwingera. Allernaauwkeurigst is dit Kruidje in- Plaat gebragt door den jongen Heer LiNNaus; in zyne leggende Geftalte; zynde „hetzelve in ’t Voorjaar 1761, door den Hoog- leeraar D. VAN ROYEN, zyn Wel Ed; toe- ge- ‚ Walkeria, ERRET, A, Angl. 1763. p. 130. T. to. Zwin- geca. ACE, Heiv. V. p‚ 267. T. 1. Neudorfia Peruviana re- pens , Flore coeruleo. Plant, Fam, 219. Nolana, LINN. Dee, Te Te 2 8 fant, 33de ERBONG AE MONG DR: TA. 469 gezonden onder den naam van Belladona, die IV, op den Grond legt, met een Wiolette Bloem, uit AFDE Spanje. De oude Heer gaf ‘er deezen Geflagt- aans, naam aan, van Mola of Campanula , dat is STUK. Klokjes , afgeleid. De afkomst weet men thans „,°%9° beter. Het is ook Kruipende Peruviaaníche Neudorfia, met een blaauwe Bloem, genoemd geweest, Het is een Plantje , dat, met veele Stenge. tjes of Takjes, zig langs den Grond ver- Ípreidt , en dus, zo wel als door zyne Blom- metjes , veel naar eenige Soorten van kleine Klokjes of Winde gelykt. Uit de Leedjes ko- men Eytonde Blaadjes, twee by elkander, aan de zelfde zyde, voort, die aan de Steeltjes, daar zy uitloopen , gehaaird zyn, De Bloe- men „ van eene Hemelfchblaauwe Kleur, met eenen donkeren als geborduurden purperen bo- dem , verfieren dit Gewas grootelyks , zegt EurerT, die aanmerkt , dat de vyf Zaaden zodanig in de Kelk geplaatst. zyn, dat men in de Le opflag het Kruidje tot de Kransbla- digen (Werticillate) betrekken zou; maar, by nader onderzoek , bleek het, dat ieder, van die oogfchynlyke Zaaden, een Zaadhuisje was, bevattende drie. Zaaden. Anderen zeggen, die zy twee of vierhokkig zyn. Waarfchynlyk is dit een fpeeling der Natuur „zo wel als de Kleur der Bloemen , die fomtyds in ’t bleek blaauwe 4 fomtyds in ’t paarfche of Violette valt, Gs 3 Diar Il, DEEle VIJ, STUKe 470 VYrFMANNIGE KRUIDEN. IV. DIAPENSI A AFDEELe Hoorpe Van dit Geflagt zyn de. byzondere Kenmen stuk, Ken, een Trompetachtige Bloem; een vyfbladige. Eenuy- Kelk, met drie Blaadjes Schubswyze bekleed; de vel Meeldraadjes op het Bloempynje en het Zaad. huisje driehokkig. > E, Maar ééne Soort ( 0 komt ’er thans in pd voor, welke Diapenfia genoemd wordt met ge= gen fteelde Bloemen, en den bynaam van Lapland= Jche voert, als ín de hooge Gebergten der Noordelyke declen van Sweeden voorkomende, Het is ‘er overal zeer gemeen, een klein Mos- achtig Kruidje , met Stengetjes niet meer dan een Vingerbreed hoog, overal bekleed met fmalle byna Vliezige Blaadjes , en zo digt, dat men het voor een Donderbaard zou aanzien. Het end der Stengetjes geeft Bloemfteeltjes van een Duimbreed uit, met één wit Blocmpje , dat van gezegde Geftalte is, Crusrus vondt dit Plantje op. den Schneeberg by Weenen, Het grocit ook in Denemarken. C.‚BAUHINUS hadt bet onder den naam van Alpifche Donder= baard , met Grasachtige Bladen en eene ‘Melk- witte Bloem , voorgefteld : TOURNEFORT tot de Androface t'huis gebragt; doch door den Rid= (:) Diapenfia. Syt, Nat. XII. Gen. 194. p. isa. Weg. XIII. p. 161 Floribus pedunculatis. Oeps Dan. 47. Diapenúia. Fl Lapp. 38. T. 1. Fig. 1, FU. Su2c. 172e Sedum Alpinum Gra- mineo folio, fore Latteo, C. B. Pin. 284. Androface Alpina perennis &c. TouRNE. In/?. 129, Sedum minimum Alpinum Muscoides, PARK, Theatr. 736 DN NAM DR 1 A. HAT Ridder is het onder de Laplandfche Planten , als f IV, een byzonder Geflagt, by den naam van Dig= "DEEL penfia befchreeven en afgebeeld, Hoorp= ARE TIA, _ Jonogye Nid. Een Trompetswyze Bloem , die in vyven gedeeld is , met een Eyrond Pypje, hebbende een platachtig geknopten Stempel : het Zaad- huisje eenhokkig, Klootrond , meest vyfzaadig, Dit maakt de byzondere Kenmerken uit van het tegenwoordige Geflagt, waar in drie Soor- ten voorkomen, allen Europeaanfche, (1) Aretia met gefchubde Bladen en byna on- } loemen. Aretia ge) eelde B Helvetica, Switzere De beroemde Heer HALLER heeft deezenene, Geflagtnaam aan eenige Soorten van Mosachti- ge Plantjes , der hooge Gebergten van Euro- pa, gegeven : welken zyn Ed. tot vereering deedt ftrekken van een voornaam Switzerfch Kruidkenner, Are rrus, die veel Planten op de Alpen verzameld en aan GESNERUS toe= gezonden hadt. Het tegenwoordige , dat nog onlangs Diapenfia Helvetica heette , is ’er één van, door hem afgebeeld, ’ welk volgens den Heer JacQuiN ook in de Pyreneen groeita Het (1) Aretia Fol, imbricatis, Flor. fubfesûlibus, Syf?. Nat. Xlle Gen. 195. p‚ Iso. Veg, X{Il. pe 163. Biapenfia Helveti- ca. Sp. Plant. 203, Aretia Caulibus teretibus Foliis imbzicae tis &c. HALL. Helv. 486. T. 8. f. 4. Ge 4 Le) mn. DEFL, VIE, STUK, 472 VerMANNIGE KRUIDEN, IV. gelykt naar een allerkleinfte Donderbaard, heb. en bende de Stengerjes geheel bekleed met ruig- Hoorp- achtige Blaadjes , en geeft aan * end derzel- STUK. ven cenzaame witte Bloempjes. Het Zaadhuis- nt je is vyfkleppig' en bevac vyf of drie Wigvor- mig» Klootronde Zaadjes. IE (a) Aretia met Liniaale uitgebreide Blaadjes bvn en gefteelde Elomnnetjes. Alpifch®, Tot deeze is de Alpifche Donderbaard, met ruige Blaadjes en Melkwitte Bioempjes , van CC, BAUSINUS , door den Heer HALLER thuis gebragt. De Kelk is Rolrond, ruig en ten halve in vyven gedeeld, De Bloemen zyn fomtyds Rcozekleurig of blaauw, en het k Zaadhuisje is vyfkleppig. EI (3) Aretia met Lintaale , inwaards gekromde en Blaadjes en byna ongefteelde Blommerjes. Deeze , voorheen tot de Primula betrokken , is Alpifche Auricula , met Grasachtige. Bladen en (2) Aretia Fol. Lingeribus patentibus8zc. Mant 335. HALL. AB. Helv. VI. p. 16. N. 58. Ar, Villofa fcapis unifloris, HALL. Helv. 486. T. 8 f. 1. Androface caulescens &c, Am. Acade Ie „Pe 164 eN (3) Aretia Fol. linearibus recurvatis ‚ Floribus ubfesfilibus. Primula Vitalinna. Sp. Plants 206, ALLION Pedem, 24, Vitae liana. SEsL. Epift, ad Cale, Mar, Adr, DoNATi. Tab. XL. Auricula Urfi Alpina. TOURNFE. Jnff. 122. Sanicula Alpina anguftisfirao folio Sc. PLUK. Alm. 332 T. 108. f. 6. Sedum Alpinum exiguis foliis. C‚ Be Pin, Sed, Alp. E. Greg. Cars Eepbr, Raj Hil, 1o44e MES ESNT ACN DR Tas 7478 en Bloemen als van geele Jasmyn,door Tour- IV. NEFORT genoemd geweest, Anderen haddenze “PEEL: tot het Donderbaard thuis gebragt. Een Vene- Hoorp: tiaanfch Doktor , SEsrLERUS genaamd, ver- STUK beeldde zich, nu ruim vyfentwintig Jaâr ge- „58 leeden, dat hy dit Plantje eerst ontdekt hadt, en doopte het, ter eere van den beroemden Heer Do NATI, met den naam van Fitaliana , 4hans tot een bynaam gebruikt. Het is agter de Natuurlyke Hiftorie der Adriatifche Zee af- gebeeld en befchreeven. Het groeit zo wel in de Pyrencen als op de Alpen van Îtalie, al- waar gezegde Heer SresreR hetzelve op een Punt van het Gebergte St. Pellegrino, en nere gens anders, groeijende vondt, Het komt ook voor in Piemont met geele Bloemen en Hare | LER zegt, dat het vyf.Zaadjes heeft , doch waar van ’er dikwils maar twee tot rypheid komen , voegende zig famen , en fchynende alsdan maar een enkel Zaadje uit te maaken, zo SESLER aanmerkt, De Heer HALLER ftelt nog eenige Soor. ten van Arctia voor, die door den Ridder aan- gehaald zyn in % volgende Geflagt. De dorre Bergtoppen moeten ongemeen verfierd wore den ‚ door een groen Sptey van zodanige Plantjes en derzelver fierlyke Blommetjes, niet minder dan zulks in de Hoven, op Terrasfen en elders, met Kamille of fyn Gras gefchiedt. G 8 5 À Ne 1. DEEIg VIl, STUKs { 474 VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. ANDROSACE ArpErL. Vv. ed ° e ‚ oei Hoorp. De Bloemen groeijen hier in een Kroontje , srUx, dat een Omwindzel heeft: haar Pypje is Ey- Eerwy- rond, aan den Mond geklierd: het Zaadhuisje vigee __Klootrond en heeft maar ééne Holligheid. ‚ Geflagt bevat zes Soorten , altemaal bee hoorende tot de oude Wereld, als volgt, 1. (1x) Androface met de Vrugtkelken zeer groote Andreface maxima In de Ooftenrykfe Koornlanden is deeze Syrifche. waargenomen door Crusius, die zig vere wondert , waarom MarTTuroLus haar ge-. haald hebbe van de Zeekust van Syrie, By Weenen , zegt KRAMERs is zy overal in de Velden, en aan de Wegen, gemeen, Tovur- Ne FORT hadt haar Breedbladige Jaarlykfe ge- meene Androface geheten. Zy groeit ook by Aix en elders in Provence , niet alleen , maar komt overvloedig voort aan de Zeekust van Languedok, alwaar de Heer GouaAN haar dus befchrecf. ‚, De hoogte van een Handpalm bereiktze s, niet „ hebbende ovaale of Lancetvormige „, Blaadjes , die getand zyn en glad, Het Oms windzel der Bloemen beftaat uit vyf of zes „ Effenrandige Bladen, De Bloemen zyn zeer … klein, (1) Androface Ferianthiis Fruuum maximis. Sy. Nat, Kil. Gen. 196. p. Iso, eg. XIII. p. 162. H. Ups. Cif, R. Lugdb. 414. CLUS. Pann, 474. GOUAN. Mousp. 37, GER; Prov. 3o4e GARe dix, 33. Androface altera. CAM. Epit, 63pe Da PE N TAN D RI A 475 ‚ klein , vervat in een zeer groote Kelk, op IV. “Wkeeljes byna van langte als het Omwind- APOE s> zel, De Kelk heeft zyne Slippen dikwiis puf „> gekarteld.” | STUK. Een zeer fraaije Afbeelding geeft CAME-„;£ "5 RARIUsS van deeze Soort, welke Cuustus een Span hoog gevonden hadt, zo dat zy nog, in vergelyking met anderer , Groote genoemd mag worden, (2) Androface met eenigszins getande Bla- u. Androfate den, zeer lange Bloemfteelen, de Bloemen hl korter dan de Kelken. S1oerifche, Onder de Planten van Siberie is deeze door - den Heer G MeLIN afgebeeld en befchree- ven. (3) Androface met Eancetvormige getande — rr. gladde Bladen , en hoekige Kelken , dieen korter dan de Bloem 27. ____Noordfche Op hooge Zandige Gebergten , die onbelom- ‘merd zyn , in de Noordelyke deelen van Eu- ropa, groeit decze, welke als een kleine Soort van Muur door C, BAUmINUSs voor gefteld iss (2) Androfzce Fol. fubdentatis’, Pedicellis long'sfimis &c. GMBE Sik. IV. T. aa. f, 40 (3) Androface Fol, Lanceolatis dentatis glabris, F/. Sxec. Lapp, EuxB. AC, II. pe 369. T. 32. f. 2. Alfine verna Androfaces Capitulis, Als. minor, Andros, alt. facie, Als aff. Andros. gicta minor. C. B, Pin. 2ste &c. Prodre 118, Ne 5» 6, GOUAN JLonsp. 87. GER, Prove 304, ‚Je DEELe VII, STUKe A76 VyrMANNIGE KRUIDEN, IV. is: ten minfte die, welke BURSERU Sin Frans, ArpezL: kenland , vier Mylen van Wurtzburg, verza- ‘Hoorp-. meld hadt. De Stengetjes zyn weinig meer dan STUK. een Handbreed hoog. Onder drie benaamingen dt is dic Plantje in de Pinax voorgefteld, zegt de Ridder, die het, zeer zeldzaam , in Lapland vondt. Het groeit overvloedig in de Zuidelyk- fte deelen van Europa: des de bynaam weinig {trookt, Ie (4) Androface met gehaairde Bladen en ruige Androface elk Willofa. Kelken. aaikige. ane Het Ruige Alpifche Donderbaard, met ecne Melkwitte Bloem , van C. BAUHINUS, komt hier thuis. Het Kruidje groeit op de Coftenrykfe , Pyreneelche en _Karniolifche Bergtoppen. De Heer HeErLERr vondt het ook, overvloedig „ op de hoogften der Alpen van Switzerland , en noemt het Aretia, die Haairig is , met Kroontjes - Bloemen, Zie hier zyne befchryving daar van. ‚, De Bladen maaken op den Grond een «9 fraay Roosje ; waar uit ecn Bloemtteeltje voortkomt van een Duim hoog , met een ‚ digt plat Kroontje, De Blaadjes zyn ovaal „ of zeer langwerpig, volkomen ongekarteld , ss in de jongheid zeer Wollig en wit. Die 5 Oi 39 (4) Androface Fol. Rilofis, Perianthiis hizfuris. Sedum Alp, hirs, Lactea flore. C. B. Pin, 284. Aretia viliofa, Fl, Umb,. Mart, Helv, 486, CuUs. Panu. 489. PoENOT AN DET A 497 ónder 't Kroontje Zyn als eén Sterretje uit= IV, Mleefivictd en taamelyk groot, De Kelk is ENE „ ‘Klokvormig , ten halve in vyven gefneeden 3 Hóorba 3de Bloem wit, metden Navel fomtyds rood „sttX s3 fomtyds geel; en uitgerande Bloermblaadjes.”, Moes Zeer fraay is dit Kruidje door Crusrus, in zyne befchryving der Planten van Opper: Ooftenryk , «afgebeeld , die aanmetkt, dät de Blaadjes in ’t eerst zuurachtig en vervolgens eenigszins. bitter en‚heet of fcherp van Smaak zyn: als ook dat een Kroontje zes Bloemftcel: tjes bevat. Hy vonde het bloeijende op de Ruggen van den Schneeberg en de nabuurigen by Weenen, in ’t midden van den Zomer. (5) Androface miet Lancetvormige gladde Bla- v. den en de Kroontjes veel lang ger dan de 4rofaeê t Laêfza. Omwindgzels. | Melkwittes Deeze groeit niet alleen , gelyk LINN&us zegt, op de Alpen van Ooftenryk , maar ook in Switzerland, Languedok en Provence. Cru= sius merkt het aan, als zyne elfde kleine Donderbaard, BAuriNus hâdt het Alpifche, met Grasachtige Bladen en Melkwitte Bloe- men, geheten. Maar. deeze Witheid is aan 15 meer (5) Androface Fol, Lanceolatis glabris &c, Sedum Alpie _— num Gramineo folio Laêteo Flore. C. B. Pin. 284. R Aje Hijt, 1o42. Sedum minus Xl, CLUS. Hijf. IL. p. 61. Sedum Fol, Linearibus &c. HarL, Helv, 486. GOUAN, Zdonsp, 37. GER. Prov. 304, Areia glabra 8zc. ALL, Pedem, p‚ 22. Te 40 fa ze UL, DEEL, VIE STUK, IV. AFDrEEL Hoorp: STUK. Eenwy- wiste Iv Is Androface Carnea. Vleefch- kleurige, 478, VorMANNier KRUIDEM meet Soorten van dit Geflagt gemeen. Ara LION noemt het , in zyne befchryving det Piemontfche Planten , Gladde Stómpbladige 4 Kroondraagende Aretia: HALLER Aretia met Liniaale gladde Blaadjes 5 de Steng ‘weinig Bloempíes hebbende, Uit cen Roosje det Bladen komen verfcheide Stengetjes 5 fomtyds wel vier Duimen hoog, zegt zyn Ed,; voort. De Heet ALrioN heeft het keurig afgebeeld, Govan geeft ’er maar anderhalf Duim hoog: te aan. | (6) Androface mèt Elsvormige gladde Bladen, het Kroomije zo groot als ’t Omnvvindfel, Zeer fmalbladig is deeze, die têvens op de Pyreneen en Switzerfche Alpen, zo wel als in Languedok en Provence groeit ; wordende daar toes als eene Verfcheidenheid » betrokken, de Aretia van HALLER, met op de kant gehaair- de , zeer fmalle Grasachtige Bladen, die daat een fraaije Afbeelding van geeft: zynde het Gewas in Geftalte weinig verfchillende vande voorgaande Soört: Meest alle die van dit Geflagt , zig in de Tuinen niet voortteelen- laatende, ftrekken al. leen (6) Androfuce Fol. fabulatis glabris Ec. Sedum Alp. angus- tisfimo folio, Fl.’ carneo. C. B. Pat, 284. Sedum Alpinum. Cor. Echpr, II. ps 64 Te 65, f. z. Sanicula Aipína anguse tisimo lio. PLUK Alm. 332 Te. 108. £. 5, B, Atetia Hal leri Fol. ciliaris. Sp. Plant. I. p. 142, Aret, Fol. ciliatis lie nearibus, HALL. Helu. 486. Te 7e Pr N TIA N DRT A 438 leen tot verluftiging dier onvermoeide Geeften, IV. welken ter Kruidleezinge de hooge Bergtop:Arprete pen beklaúteren ‚ om ecne Per te bee EN fchouwen ‚ die de Natuur hier , zekerlyk nietsrur, zonder cen gewigtig Oogmerk , over den kaalen _Monogye Grond heeft uitgefpreid , maakende voor het” overige Menfchdom als een verholen Beemd : waar uit het Bergvolk der Alpen zeeft wel zvn voordeel weet te trekken , door middel van het Vee, dat hun lekkere Melk, Kaas en Bo- ter , uit deeze Weiden voortbrengt, PRIME A, De Bloemen in Kroontjes met een Omwinds zeltje , hebben een Rolrond Pypje in dit Gez flagt „ met een gaapende Mond, Het bevat ges Soorten, tot welken ook de Auriculaas behooren, (1) Primula met getande rimpelige Bladen. 1. Primal Te bekender is dit Plantje in alle Tuinen en ie. Bloemhoven , wordende zelfs by den Latyn-bloem. fchen naam van alleman begroet, In ’ Franfch noemt (1) Primula Foliis dentatis rugofis. Syf?. Nat. XII. Gen, 197, pe Iso, Weg. XIII. pe 162, R, Lugdb. 415, Prim. Veris odorata Fl, luteo mplici. J. B. Hif?. IIe p. 495. Verbascu« lum pratenfe odoratum, C‚ B. Pine z4r. B, Primula Limbo Floram plano, Verbasculam pratenfe vel fylvaticum inodo- zum. C‚ B. Pin. 24le 9, Primula, acaulis , Scapo nullos Verbasculum fylveftre majus fingulari Flore, Ce Be Pin, 24 Is ‘TOURNE, Inf. 124, HALL. Holy, 452 Ile DEEL: Vils STUKo iv. A30 VorMARNice KRutDEN, nôemt men het Prüievere, in °t Engelfch Prints Abm role, en by de Duicfchers Schlusfelblume , dat Eoorp- STUKe is Sleutelbloem. Het groeit in de Velden van Europa , zegt de Ridder; inzonderheid in de Emy Juidelyke deelen ; doch een aanmerkelyk ver- Vige. fchil aad hier ten opzigt van de Verfcheiden- heden plaats, die menigvuldig zyn. De Primula Veris met enkelde gceleé Bloex men ‚ welker Rand een weinig fcheppende {taat ‚ i8 in Engeland gemeen in de Weiden, bloeijende in de Maand April. Deeze is wee gens haare welriekendheid vermaard, en wordt in de Apotheeken gevorderd; om Water van te {toeken dat tot bymengivg van Hartttetkende middelen dient. ‘Men heeft dit Kruid tegen Hoofd- en Zenuwkwaalen aangepreezen, noe= mende. het -deswegen Paralyfis Herba 3 doch fchoon het een aangenaamen Reuk heeft , is het, zonder fterker Middelen, van weinig uits werking. CmoMmter verzekert, dat het‘ Àf. trekzel dienftig zy.tegen Draaijingenin’t Hoofd en zagtelyk Pynftillende. „Wat de overige Verfcheidenheden aangaat 3 die beftaan wel allermeest daar in ‚ dat men ook Primula Veris heeft, die geen Kroontje tnaaken , en wiet Bloctiet weinig langer dan de Bladen zyn, eù deeze worden ongeftengde genoemd @) àl vergelsking, met de anderen, wier (*) Ia Primula acaulì | Scapus brevisfi mus Jub terra latet , Pedunculis elongatis, Syft, Ve. KIIL Een kort stengetje „one der . BENT ANDA Tja 4de wier Bladen zig als een Roos uitbreiden, en IV. _ Stengen uitgeeven met zeer fierlyke Kroontjes, ArpteL} De Bloemen zyn in fommigen dubbeld ,„ of rroorpe _ fteeken als Peperhuisjes in malkander. Voorsrux. t overige is ’er byna geen Kleur te bedenken, A%sy- waar mede zy niet praalen , hebbende de Tui- nierkonst die Kleuren zeer vermenigvuldigd, MunrTiNG verhaalt , dat hem meer dan zese tigderley bekend waren , allen: verfchillende, Een aanzienlyk getal daar van wordt by WeIN- MANN vertoond, In ’t Loof der Primulaas is ook eenig vere fchil, Sommigen hebben de Bladen langer en ‚Ímaller; anderen korter en breeder: in eenigen zyn zy meer , in anderen minder gerimpeld ;, doch in ’t algemeen zodanig, dat fommigen den naam van Wollekruidje ’er aan gegeven hebben. Voorts is de Geftalte iedereen B Om wat reden de naam van Hemelfleutels en St. Pieters - Kruid hier voegen zou, is onzeker: maar Primula heeft van het vroeg bloeijen zy- ne afleiding. Verfcheidene hebben, mooglyk wegens de afkomst , den bynaam van Conftan- tinopolitana, wordende by de Turken zeer be- mind en Carchicheo geheten. (2) Primula met gekartelde gladde Bladen , den Rand der Bloemen plat. Dus der den Grond , zou de Bloemfteeltjes in deeze uitgeeven. Jk hebze wel digt aan , doch nier onder den Grond gevonden, (2) Primula Foliis crenac's glabris , Florum limbo plano, H h Horte, Ela DEEL, VIl. STUKa Pen Ir, Primula Farinofu. Meelige, { IV. Arpeskg nin STUK. Eenwye mige. 482 VSrFMANNIGE KRUIDEN, Dus wordt de Primula Veris met roode Bloemen , welke Cr usius in het Land om- ftreeks Weenen waarnam, en wegens de fraai- heid in t byzonder afbeeldde, van de anderen afgezonderd. Zy heeft een Stengetje van wel een Span hoog , beladen met een fierlyk Bloem- kroontje ‚ voortkomende uit een Roosje van Bladen , die weinig gerimpeld en van onderen als met Meel beftrooid zyn, Uit de genen , welken hy in den Tuin overgebragt hadt, kreeg CrLusius een Plant, welke uit het midden van het Kroontje een ander Kroontje voort- bragt. Te Londen zynde, nu omtrent twee Eeuwen geleeden , verftondt hy, dat deeze Soort overvloedig in de Noordelyke deelen van Epgeland, op vogtige Velden groeide, worden- de van de Ingezetenen Byrdeys, dat is Vogels- Oogen , genoemd, SrmreRrus heeftze het Keizertje of Koningje der Kruiden getyteld. In „de Velden van Sweeden is zy gemeen, en komt ook voor in Switzerland, Duitfchland en in de Zuidelyke deelen van Europa. Hier houdt men- ze als jets raars in de Tuinen. " Deeze Soort kan als een middelflag en over- gang van de Primulaas tot de Auriculaas aange. merkt worden , die niet toelaat dezelven van el- kan- HI. Cliff. FL Suee, &c. Bec. Prim, Flor. erettis faftigiatis. FL Lepp, 79. Primula Veris rubro flore, Crus. Pans. pe 340. Verbasculum uimb, Alp, minus. C. B. si 242) GOUAN, dlonspe 83e P Ee NEAND RIA 483 Kander af te zonderen; zo de Heer HALLER IV, oordeelt, Heyster [hadt het tegendeel be- SEN weerd, Hoorp=. STUKe (3) Primula met Ziagenye Bd gladde mn. Primula Bladen. ‚ Auricula. Beeren. By den Latynfchen naam is ook deeze, be- Oor. ter dan by den Nederduitfchen ‚in onze Bloem- hoven bekend. TourNerFroRrT maakte ’er een Geflagt van, onder den naam van Auriculg Urfi, dat is Beeren- Oor of Oorlap , welken het ook in andere Taalen van Europa voert, Dus noemen de Franfchen het Oreille d’Ours, de Engelfchen Bears- Kar, BAuHINuUs heeft het voorgefteld onder den naam van Sanicula , met den bynaam van Alpina , om dat het na- tuurlyk groeit op de Switzerfche Alpen en die van Ooftenryk by Weenen. | De Konst der Bloemiften heeft uit Zaad on- eindige Verfcheidenheden van Auriculaas , die tot een byzondere Liefhebbery ftrekken , voorts geteeld. Mun Tine hadt daar van, in de tyd van agt Jaaren , gewonnen meer dan driehonderd en dertig genoegzaam kenbaare verfchillendhe= den van -uitneemende Kleuren, waar onder niet al. (3) Primula Fol. ferratis glabris. Vir. Cif, H. Ups. Re Lugdb. Ec. Auricula Urfi lutea. LoB. Jeon. 569. HALL. Heive 434. GOUANe Monsp. 33. Auricula Uríie TOURNE. Juf}, 120. Sanicula Alpina lutea , purpurea, Foliis rotundis , Flore va- riegato, anguftifolia, Fol. quafi Farinà asperlis, C. B. Pin. 242, 243e Hha IT, DEEL, VIT. STURe 484 VyrMANNIGE KRUIDEN, IV. alleen die bont, gemarmerd, donker, met een AD glanzig paarfchen weerfchyn ‚ en een Sneeuw- Hooi: witten Ring om de Navel, maar ook die geheel STUK: — zwart waren met een zeker Ring , en ontel- Bed baare anderen. Meer dan zestig vindt men ’er by WEINMANN , in hunne Natuurlyke Kleu- ren, voorgefteld 5 zynde daar by tevens de ver- andering der Bladen aangetoond. De lieflyke Geur maakt inzonderheid dit Bloemgewas be- minnelyk. De Geele Auricula, die de Bloemen _ Trechterachtig heeft , is in ’t wilde, op de Àl- pifche Bergvelden , gemeenst , en wil ge- makkelykst in onze Tuinen voort ; alwaar die met zwaare paarfche , roode , blaauwe gemar- merde Bloemen , als ook die dubbelde Bloe- men hebben en dergelyken , een byzandere zorg vereifchen , willende liefst in Potten ge- plant zyn en gekoefterd worden of bewaard voor Koude en Vorst. jv, _ (4) Primula met Wigvormige getande , glan- Primsla zige ruige Bladen, de Stengen meest een- MINIMA. Zeer bloemig hebbende, Op de hoosgfle toppen van den Schneeberg by Weenen komt zeer menigvuldig deeze zeer kleine Soort van Primula Veris voor, groeijende. als (4) Primula Fol. Cuneiformibus ge: Sanicula Alpina mi- nima Carnea, C. B. Pin, 243. Auricula Ur o@tava minima. Crus Hifl, Ie p. 305. JACQ. Vind. p. 208. Primula Fol, periolatis hiefutis &c, HALL, Emend, 40. PSBSN RCA INEDIR, 1 ’A, '488 ds in Plaggen, gelyk de Hey. In Switzerland IV. is zy ook door den Heer HA Lr er waargeno- pn men ‚ hebbende een tweebladig Omwindzel ; Hoorp- den Kelk korter dan het Pypje , enkeld , onge- STUK fteeld; de Bloem geel en van binnen ruig. (5) Primula met gefteelde Hartvormige , eeni- _ v. k , ) Primula nd gekwabde » gekartelde Bladen. Comafaider, Gekwals= In deeze, welke de Bie GMELIN in Si=de, berie beeft gevonden , zyn de Bladen als die van de Cortufa, doch de Bloemen komen met de voorgaande overeen. (6) Primula met effenrandige gladde lang- vr. werpige Bladen en _Pypachtige flompe sa, Iategrifo. Kelken. Effenrans dige, Een weinig verfchil in de Bloem onderfcheidt deeze, die ook op den Schneeberg by Weenen groeit, van de gewoone Auriculaas. Het Kroon- tje beftaat maar uit twee of drie Bloemen, die paarfchachtig zyn , met de Slippen ten halve in tweeën gedeeld. tHaArLLER hadtze Primula, met Vleezige geheel effenrandige gladde Bla- den , geheten. De Stengetjes zyn naauwlyks een Duim lang, Zy komt ook op de Switzer- fche Cs) Primula Fol, petiolatis cordatis ublobatis erenatis, Sp, Plant, IK. p. 106. : (6) Primula Fol. integerrimis &c, HALL. Helv, 485, Sanis cula Alpina rubescens Folio non ferrato. C.B. Pin, 243. Au- ricula Urfi Quarta. Crus, Hij. L.P. 303e PANN. de. Pe 3490 JAcaQ. Vind, p. 209, OED. Dan. 188, Hh 3 II. DEEL, VII, STURe 486 VvYrFMANNIGE KRUIDEN, IV. _fche ‘Alpen voor. Men vindtze insgelyks B ik: ver Languedok en Provence, Hoor p- STUK. CoRrTusa. Ee e se - pr wige. 1PÁ Een Raderachtige Bloem, die den Keel met een verheven Ring heeft, cn het Zaadhuisje eenbokkig , ovaal, aan de Punt vyfkleppig. Twee Soorten komen in dit Geflagt, naas melyk Te (1) Cortufa met de Kelken korter dan de Cortufa | Bratrhioli. Bloem. Ftaltaane fchee Deeze , die in Jtalie groeit, maakt een klein rond Plantje, dat uit Vezelachtige Wor- teltjes lang gefteelde Bladen uitgeeft , welke rondachtig, doch zeer hoekig en met Tanden. uitgefneeden zyn; geheel groen , heet van Smaak en fterk ruikende, In ’t midden. komt een Bloemfteng, die, volgens den Heer Ar Lion, door wien dit Kruid in ’t byzonder. is befchree= ven, zig fomtyds wel een Elle hoog verheft; met een fraay welriekend Bloemkroontje. De Kleur der Bloemen is uit den paarfchen Vio- let, Deeze Plant was doorMaTTHIoLUS Cor- tufa genoemd , om den naam te vereeren van ecnen ú Gu) Cortufa Calycibus Corollâ brevioribus, Cort. Fol. Cordatis petialatis, H‚, Clif. so. R. Lugdb, 414. Cortnlä Matthioli. Crus. Hift, I. p. 307, CAM. Epit, 728. Sanicu: la montana latifolia odorata. C. B. Pin, 243. Alk: ABe Hely. IV. pe 271 EE ,N,R AoNriD AR I/A. 4ög eenen Hoogleeraar te Padua, die hem ’ereerft IV. kennis van gegeven hadt. Hy oordeelde, dat AEDES dezelve van de Ooftenrykfe Berg- Sta van Han Cr us1us verfchillende was, Sommigen heb-S7U% benze evenwel voor een zelfde Plant gehouden , ‚44 niettegenftaande Crusrus naderhand van bei- den byzondere Afbeeldingen heeft gegeven, TouveNerorT hade dezelve in * Geflagt der Auriculaas geplaatst , doch de beroemde BorergaAAve herftelde haar te regt op haät eigen -näam, De Heer ArrronN verbeeldt zig, dat zy de zelfde zy met de Berg - Sarikel _voorgemeld , en dus zou,zy ook voorkomen op Ooftenrykfen Grond. (2) Cortufa met de Kelken langer dan de _u. Bloem. Grind Siberi- Deeze, door den onvermoeiden GMELIN©°® in Siberie waargenomen „ komt in gedaante na- genoeg met de voorgaande overeen , maar de Bladen zyn Nierachtig' Hartvormig, met rond- achtige Kwabben , Haairig en langer geftceld, Het Kroontje is meest driebloemig , en heeft de Blaadjes van ’t Omwindzel Eyrond : de Bloemen wit. Ro dE (2) Cortufa Calycibus Corollam excedentibus, GMELe Sb, IV. p. 79e T. 43e fs 1, Ams. Acad, IL, pa 340, | Hh 4 1, DEEL, VII, STUK. Hoorp- STUK. 1. Soldanella „Alpina. Alpiíche, 438 VYrMANNIGE KRUIDEM “SOLD ANEELEL Vv. Soutenelle, De byzondere Kenmerken zyn, een Kloks- wyze Bloem , die als in veele Slippen is ges fcheurd : het Zaadhuisje. eenhokkig , aan de Punt veeltandig. Maar ééne Soort (1) komt in dit Geflagt voor „ zynde geenszins de Soutenelle, in ons Land bekend, (die tot de Winde behoort, en wel haast {taat te volgen „) maar een Bergplant, groeijende op de Ooftenryk{e en Switzerfche Alpen, en op de Pyreneen. Zy komt, even= wel, in Smaak en kragten, zo. men wil, eeni- germaate met onze Soutenelle overeen: des de naamgeeving niet oneigen kan aangemerkt wot- den. Zy is ook by dien naam onder de Au- theuren bekend. CAMERARIU'S noemtze- Soldanella Alpina en zegt dat het een fraay- Kruidje is, wegens de fieflyk blaauwe Blom- metjes, die het heeft. Met blaauwe Bloemen komt het op alle de Alpen , by her fmelten- van ‚de Sneeuw „ voor, zegt de Heer Har- LER, maar met witte en roode Bloemen is het zeldzaam. Het heeft een Houtigen Wor. tel en Nierachtige Bladen , met fomtyds één, fomtyds twee- of driebloemige Stengetjes. (1) Soldanella, Sy@. Nat. XII, Gene 199. pe Ist, Zeg. XIII. Pe 163. JACQe Auf?r, T.13. H. Cliff. 40, Re Lugdb, 414. HALL. Helv, 4838. Soldan. Alp, rotundifolia. C. B, Pin. 295. MORIS. Elfl, 285. S. 3e Te 15. £. 33 SOldanella Alpina, CAu, Epit, 254n Die NO TSA NID KR TA A88 DonzrcarTHEor. Afgodskruid, 1, ÂFDEEL. De Kenmerken zyn, een Raderachtige om- roo: geboogene Bloem 3 de Meeldraadjes op hetsruxe Pypje zittende: het Zaadhuisje eenhokkig, lang- werpig. De eenigfte Soort (1) werdt door CaTESs-_ 1. py Meadia genoemd , ter eere van den ne ninglyk Groot Bristannijeen Lyf - Arts R. en nen Meap, die echter in de. kennis der Planten is Zig. zo zeer niet beroemd gemaakt {heeft dat de Ridder kon goedvinden deezen Ge- flagtnaam te behouden: des heeft zyn Ed. ’er een Bynaam van gemaakt , gebruikende lies ver de zonderlinge benaaming „ Dodecatheon van PrLiNius ontleend , volgens wien. dat - _ Kruid voor alle Ziekten dienítig en dus als van eene Godlyke eigenfchap zou zyn. Ze. ven Bladen ;, naar die. van Slaa gelykende, gaf het uit een geelen Wortel (*). Het groeit in Virginie „ en is door den beroemden LareEr ‚ zeer fraay in Afbeelding gebragt, zynde, in jaar 1744, voor de eerfte maal, in Engeland uit (1) Dodeestheon. Sy/7. Nat, Xl, Gene 200, p. Isr. Peg. XIII. pe 163. Am. Acad, IL, ps 16. Meadia. CATESB. Cara UI. p. 1e T. 1. TREW. Ebret. T. 12, MILL. Dil. T. 174. Auricula Uti Virginiana 8ec. PLUK. Alm, 62. Te, 7o.f. 6. (*) Ab eâà (Moly fcilicer) maxima autoritas Herbez eft , quam Dodecatheon vocant, omnium Deoram majeftatem com. mendantis, In aquâ poram omnibus morbis mederi tradunt, Hijt, Nat. Libr. 25, Caps 4e Hh 5 Il, DEEL. Vil, STUKe 499 VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. vie Virginifch Zaad aangekweekt. Ik hebze ADE deezen Jaare hier in de Stads Kruidtuin zien Hoorp- bloeijen, | STUK, _ De geftalte zweemt veel naar die van de Eenwy- . 3 4 1 AS Pd Primula Veris inzonderheid naar de tweede Soort ‚ maar de Bloemen hebben de Slippen agterom geflagen , als die van ’t Varkens-Brood , niet alleen , maar zelfs Schuitswyze omgekeetd, Het Zaadhuisje is langwerpig , bevattende vee. le kleine Zaadjes, De irginifche Aurtcula, welke de Bloemen als die. van de Bernagie Snuitigen gelyk degemelden omgeboogen heeft , van PLUKENET + hoort hier t’huis , doch amet eenige Verfcheidenheid, dewyl de Bloemen aldaar wit en de Bladen ongekarteld afgebeeld worden, De eerften zyn bleekroodachtig en de Bladen juist zeven in getal , by Trew; even als Pr 1 Nius van het Dodecatheon zegte Twyfelachtig fchynt het , of niet dit Kruidje al eer bekend zy geweest , én zou hetzelve dus ook tot de Europifche Plabten behooren. CYCLAMEN. Varkens - Brood. Dit Geflagt heeft ook een Raderachtige om- geboogene Bloem , met een zeer kort Pypje , doch een uitpuilende Keel, en de Vrugt is een Befie , met een Huisje gedekt. Behalve de Europifche is daar van een Oostindifche Soort bekend , als volgt, (1) Var- PE NT AN D RT A 49E (4) Varkens-Brood met de Bloemflippen Om, IV, geboogen. es: HoorFpe Dit groeit in Oofteoryk , Tartarie, in de sro. Zuidelyke deelen van Europa, ja zelfs in Swit-_ r, zerland , natuurlyk op belommerde drooge plaat- mid fen. Van den Griekfchen naam Kyklaminos Europitch. heeft men den Latynfchen Cyclamen gemaakt, Gemeenlyk noemt men het Panis porcinus , in t Franfch Pain de Pourceau , in ’t Engelfch Sowbread , by de Duitfchers Schveinbrodt of Erdapffel , dat is Aardappel. Hierom vindt men ’er , die ’t zelve met onze Aardappelen verward hebben : dat zeer onkundig en be-= lachelyk is. Ontelbaare Verfcheidenheden komen van dit Gewas , niet alleen by de Tuiniers ‚ gelyk HaLrLER zegt , maar ook in ’ wilde voor. »… Daar zyn , in deeze Geweften, (Ooftenryk ss naamelyk, zegt CLusius,) geen Bofchach- s tige Gebergten , geen Heuvels , of fomtyds > Ook vogtige verte Weiden in de fchuinte ‚‚ der Bergen, die ’er geen overvloed van heb- ‚ben. Daar worden Wortels uitgegraven , » fomtyds zo groot, dat zy de Hand kunnen „> Vullen, en deeze hebben doorgaans den Bast ss TUU- (1) Cyclamen Corollâ retroftexa. Syf?. Nat. Xrl. Gen. 201 P- iste Peg. Xlf.. p. 163. H. Ups. Mat, Med, Cyclamen. H, Cliff, R. Lugdh, ara. Cyclamina omnia. C, B. Pin. 307 Cyclaminus. CAM. Epite 357. HALL. Hefv. 499. GOUAN, Mlonspe 89. LOR, Icon. Go4; 16os. TOURNFe Juf? 3540 HH. DEEL, VII STUKe IV, AFDEEL, 492 VYFMANNIGE KRUIDEN. » ruuwer , dan de jongen of die van middel- », maatige grootte zyn. Zy hebben fomtyds „ als verfcheide Steeltjes , waar uit Jaarlyks >, Bladen en Bloemen voortkomen , die ook „ „ afgebroken zynde en in de Aarde geftoken;, s, een rondachtigen Wortel krygen, brengen- „> de insgelyks Jaarlyks Bladen en Bloemen s> voort, Op Steenachtige Bergen of Rotfen, », daar Pynboom- Bosfchen groeijen, heugt het 2», my, dat ik ’er , niet zonder moeite , heb s… uitgehaald , die niet dikker dan een Vinger ‚‚ waren ‚ maar fomtyds ter langte van een Elle ‚‚ zouden uitgegroeid zyn ; hier en daar , op s, plaatfen daar de Spleeten der Rotfen wat ruie „> mer waren, met Knobbels uitpuilende, Van », de Kruidwyfjes worden zy te Weenen op > de Markt te koop gebragt onder den naam > van Varkens- Brood, In de voorgaande „‚ Herfst werden aan de Vrouwe van Heyfen- „> ftein, van Konftantinopolen , onder verfcheti= » derley Bollen , ook eenige ronde Wortels > van dit Gewas gezonden , die niet grooter », dan Karftengen waren, zeer glad van Bast, > Cl deeze bragten, voor den Winter reeds ;, …, Bladen voort, bloeijende in Maart (*).” De Wortel is ’t aanmerkelykfte in dit Ge- was: die Bladen uitgeeft, welke Hartvormig „ rondachtig, met Hoeken of Nierachtig van fi- guur, (*) CLUS, Panne p. 253, 234a Pret SE KON DIR A, 403 guur, en fomtyds zeer fraay gevlakt zyn of IV, gezoomd, Schildswyze geplaatst op lange krom- AED me Steelen, Het heeft geen Steng, maar uit Hoorpe dien zelfden Wortel komen de Bloemen voort TEE op regte Steeltjes , en deeze zyn zeer aange-i4,” naam van Reuk „ byna van allerley Kleuren , doch in % bride meest paarfchachtig, De voornaamfte onderfcheiding hangt af van den tyd der bloeijing, in ’t Voorjaar, in de Zomer of den Herfst , naar welken men het ook den naam geeft: wordende dit Gewas ‚om de fraai» heid, in de middelfte en Noordelyke deelen van Europa met vermaak aangekweekt. Het is een overblyvende Wortel, die zig gemakkelyk laat voortteelen in de open Grond, brengende op een warme plaats de Bloemen voort , die een zonderlinge figuur hebben, en, als zy af- gevallen zyn , windt zig de Steel aartig in malkander, leggende zig met het Knopje , daar het Zaad in groeit, op den Grond neder. Dit Knopje gaat in Auguftus van ’t volgende Jaar eerst open, bevattende dan ryp Zaad, uit het welke men veele Verfcheidenheden teelen kan; doch die niet bloeijen voor het zesde Jaar. Dat dit Plantje Warkens-Brood genoemd wordt , komt zekerlyk daar van daan, dat de Wortels tot Voedzel van de Zwynen ftrekken, Het blykt in meer gevallen, dat deeze Dieren din- gen nuttigen , welke fchadelyk zyn voor Men- fchen en andere-Beeften. De raauwe Wortel , iramets, wordt voor Vergiftig gehouden , maar 8e ile DEELe VII, STUK, IV. 404 VSEMANNIGE KRuiDeEN, gebraden kan hy gegeten worden, Men heeft Ba er, in de Geneeskunde , fomtyds als eeu Pur: Hoorp- geermiddel gebruik van gemaakt, doch braave STUK. TL. Men yan= Artfen ontzien dit wegens de fcherpte, Uice “ wendig is het uitgeperfte Sap van aanmerkely= ken dienst, zo tot zuivering van oppervlakkis ge Zweertjes in de Huid , als om Knoeftges zwellen te doen verflaan , en het maakt een voornaam Ingredient in *t Unguentum Arthant. de uit. (a) Varkens - Brood met den rand van de Bloem knikkende, Deeze Indifche Soort, Urulu by de Ceylo- neezen genaamd, alwaar Uru een Varken bee tekent, zal misfchien dergelyke Eigenfchappen hebben als de voorgaande, MeEnNvyaNTHEs Ruigbloem, In dit Geflagt maakt de ruigte van de Bloem, die als met Haairtjes begroeid is en een twee. deeligen ‘Stempel heeft , met een eenhokkig Zaadhuisie, de byzondere Kenmerken uic. Het bevat drie Soorten, als volgt. (1) Ruigbloem met Hartvormige effenran- | ; di thes Nyme phoides. (2) velamen Corolle limbo nutante, Fl, Zeyl. 4or. BURMe El. Ind. p. 42. BURM. Zeyl, 34. (1) Menyanthes Fel, Cordatis integerrimis , Corellis ciliatis, Syfie \ \ NECBORUTS NM NDK Ta. 400 dige Bladen, de Bloemen aan de kanten ruig. Deeze zyn de Kleine Geele Plompen, in bree- de Graften van Engeland , als ook in Deene- IV, ÄFDEEle Vv. Hoorp- STUK. Plompene marken , Pommeren , Rusland, ja op veele ?ckrige, plaatfen in de Wateren van onze Nederlanden groeijende, Loren geeft ’er een taamelyke Afbeelding van en zegt, dat de Bladen op dikke Biesachtige Steelen , van drie, vier of zes Ellen lang , voortkomen „ hebbende aan ’t end een enkel Blad en zydelings een Bloem- kroontje uitgeevende. De Bloemen zyn Ster- achtig en geel van Kleur. (2) Ruigbloem met Hartvormige, eenigs- zins gekartelde Bladen , Bloemdraagende Bladfteelen en van binnen Haairige Bloe- Men. “ In de Wateren van Oostindie, binnenslands, zo aan de Kust van Malabar als op Ceylon , groeit deeze , volgens LINN&us, die daar toe betrekt de Ceramfche Plompen van Ru m- Te Tndicas Ooftindie íche, PHIUS Syt, Nat, XII. Gen. 202, p‚ 152. Weg. XIII, p. 164. H, Cliff. R. Lugdb. 430. DALIB, Par. 62, Nymphza lutea mie nor, Flore fimbriato. C. B, Pin, 194. Nymph, lutea minor Septentrionalium, LOB. Jc. s9se (2) Menyanthes Fol, Cordarls fuberenatis &cc, Fl, Zeyl, 72, Nymphaa Ceramica. RumPH. Amb. VI. ps 173. T. 22. f3e Nymphoides Indica Flore albo Giinbriato. TOURNFe drift. 154e ÎI, DEEL, VII, STUKg 496 VYFMANNIGCE KRUIDEN, IV. rHiusen de Afbeelding , welke echter, vóle AFDEEL gens dien Autheur , van een andere Soort van Hoorp- kleine Geele Plompen is, hoewel de Bloem vol- STUK. «maakt met deeze ftrookt, ’t Gewas gelykt vol- gn {trekt naar de Plompen; doch de Bloemfteeltjes | komen Troswyze, een weinig onder het Blads aan de Bladfteelen voort , en zyn, als gezegd ís, van binnen Wollig ruig. } Ui. (3) Ruigbloem, met driebladige Steelen. Menyane | hid Dit Kruid is het, dat men by ons gemeen. BME Water - Drieblad noemt, in ’t Latyn Tri« dl folium Aguaticum of Fibrintm; zynde de laat- fte naam, zo wel als die van Menyanthés, wee gens de Vezelige ruigte van de Bloem, daar aan gegeven. Het voert in ’t Franfch en Én- gelfch den naam van Water- Klaver ‚ wegens de figuur der Bladen; heetende, misfchien we- gens het Zaadhuisje , by anderen ook Boksbhoo- nén. Sommigen noemen het Trifolium palu- fre, om dat het meest voorkomt op Moeras- {ige plaatfen „daar weinig Water ftaat, doch meest op Zandige Gronden, De Groeciplaats is door geheel Europa, zo wel in de Zuidelyke als in de Noordelyke dees len. Het heeft een Steng van omtrent een __ Voet (2) Menyanthes Fol, ternatise OED. Dan. Sar. Fl, Suec. Lapp GOUAN, Afonsp. go. Mat. Dled. 66. R. Lugdb. 430. HALL Helv. 437. TOURNF. lnff, 117, Trifolium paluftre. C, B. Pin. 32. Dop. Pempt. 579. LOB. Jeon, Ile 33. TABERNe Joon. 5207 521 PE RTEN DK ra A0y Voet hoog, die uitloopt ineen losfe Aaïr van iv. witte Bloemen , met eenig Roozekleur gemen- Argenn geld. Die Steng is van onderen bekleed met rpl den voet der Bladen, welke lang gefteeld, driesruz. by elkander , ovaal en flaauw gekarteld zyn. Amer Het Zaadhuisje, langwerpig tweekleppig, be- ì vat rondachtige Zaadjes. ‚Diet Kruid komt’ fomtyds breedst ‚ fomtyds fimaller van Bladen voor. Het is, in zyn geheel, ten uiterfte bitter , en heeft onder dergelyke Kruiden den roem als een voortreffelyk Maag- middel , niet-alleen ‚ maar wordt ook tot Kwaa- len ‚ die ingeworteld zyn , vooral in. Jichtige Ongemakken , met voordeel gebruikt. Het Kruid trekt men in Water of Wyn „of maakt een Konferf daar van, Het lang gebruik van ’t zelve heeft , volgens BOERHAAvVE , veele verouderde Kwaalen genezen. Schaapen die ongans zyh , gelyk men ’ noemt, in Weiden komende „ daar dit! Kruid veel in de Slooten groeit, worden ‘er dikwils gezond door. Die bitterheid heeft. niet alleen. in het Loof maar ook in de Wortels plaats, van welken niette min «het: arme Volk, aan de. Sweedfche Gren= zen , in Lap- en Finland , het Poeijet onder Meel mengt ‚en dus daar Brood van bakt, ’ welk zeer leelyk is van Smaak. Ook gebrui. ken de Boeren, in die Kwartieren ‚de Bladen; inplaats van Hoppe, in het Bier, dat geen kwaade uitwerking heeft. By gebrek van Voe- der graaven a de Wortels uit, en geevenze Ei aan IE. DEEL, VIj, STURe 493 VYEMANNIGE KRUIDEN IV. AFDEEL. ‚Ve Hoorp- STUKe Eenwy- Wize. aan de Beeften , die dezelven Bretig verfig- den. Pd Een Trompetachtige Bloem ‚ met de Meel- \ draadjes op het Pypje geplaatst, eneen één- L Hottonsâ4 paluftris. Europte fche, hokkig Zaadhuisje , zyn de byzondere Kenmer- ken van dit Geflagt, dat twee Soorten bevat. (1) Hottonia , welke de Bloemfteng Kranorgs veelbloemig heeft. De groote BOERHAAVE heeft dit Kruid, ’ welk door TourNeErFoRrT niet fchynt waar- genomen te zyn, naar zynen Voorganger, den Leidfchen Hoogleeraar. Hor Ton; gedoopt „en omftandig befchreeven. Het groeit niet alleen in-onze Nederlanden, op veele plaatfen, in ftil- ftaande Slooten $ maar. ook in « Switzerland, Sweeden en Pountaaten » daar ’t Moerasfig is , fchynende de Noordelyke deelen van.Europa te beminnen. Het komt evenwel ook: voor in Karntolie. Wegens de Bladen , die ‘onder Wa- ter blyven , is het Water - Duizendblad, en wee gens de, Bloemen , die zig regtftandig daar bo- ven. Rennen ; Wir Violieren genoemd ge- | j gev weest. (2) Hottenia Pedunculo verticillato multifloro, Syst. Nuts XII. Gen, zo3e ps 152 Vek. XIII Pp: zo8. BOERH. Lugdh. Ie p- 207, Hors. Cliff. Fl, Saec, R. Lugdb, 4t. HALL. Hele 487. Millefolium aq f, Viola aquatica, C‚ B. Pin, zer. Mile lef, Aq. Equiferifoliam Caule nudo. Jb. Viola Aquatilis, DoDe a $84. LOB, Zcon, 799, GAM, Epite Pe 397e * Pe NTA N D & Ta: ges weest. Zie hier hoe de Heer HALLER het-, 1: zelve befchryft. vil EER ‚ De Steng kruipt lang, en geeft, Pypach- Hodrbe Nl Delen by tusfchenwydten Worteltjes uit, ver- “TUE „ heffende zig vervolgens uit het Water met ria, s‚ Bloemen, De Bladen zyn in ’t Water om- » gebogen , boven ’ Water uitgebreid , by an vyven, gevind ‚, met zeer vlakke lange Vin- », Den, die Liniaal , fomtyds enkeld, fomtyds „ gevorkt en T ili zyn. Krtansjes van Bloe- ss men „ by trappen verkleinende , zitten op „> kleine Blaadjes. De Bloemen zyn gefteeld, > wit of paarfchachtig ‚ met een geelachtigen sr Navel.” … | De befte Afbeelding ‚die dit opheldert, vindt men by CAMERARIUS , welke Autheur zig vastelyk verbeeldt, dat deeze Plant het Myrio- phyllon ‘zy van Droskoripes, welks Af: beelding, by MAT THIoLUs, echter aanmer: kelyk verfchilt , en dan moest het ook bekend zyn in de Zuidelyke deelen van Europa, BoER= HAAVE zegt , s, dat de Wortel Vezelachtig is sien. flerk voortkruipt , en dat de Steng,; die „> regtopftaat en. naakt is, Takken in ’t ronde » uitgeeft , zig uitbreidende, welke overhoeks > bezet zyn met Haairachtige gevederde Blas „> den, en aan die zelfde Steng groeijen Krans- _ 9e “wys’ de, Bloemfteeltjes ‚ op ’t end een vyf- „, bladigen Kelk hebbende, als een Sterretje 4 » welke de Vrugtmaakende deelen bevat.” Dit N lia Bih moet # 1. DEEL. VIL Stur; | Zoë _VerMafnrer Kiutpen: IV. … moet een Verfcheïdenheid of andere Soort Zyn 3 AFDEEL. of ik begryp het niet. Hoorns srur. (2) Hottonia met Oxel- Bloenfelijs » ‚die 6 AN éénbloemig zyn. zie s Hottonia Indica, B DI Kruidje, van Ceylon afkomftig , is door difche, den Hoogleeraar J. BURMANNUS- in Plaat gebragt en tot de Hottonia betrokken. Het ‘heeft Stengetjes van een Vinger lang , zeer ecn- voudig; gekranste Blaadjes, dikwils agt by el- kander ; fmal , ín drie of vieren gedeeld, De Bloemfteeltjes zyn langer en komen zydelings, enkeld , eenbloemig , uit de Oxels der Bladen voorts, HypRoPHYLLU M. Geutjes - Bloes. … Van, dit Geflag: is de Bloem Klokvdemie > a met vyf Honigvoerende Geutjes langs derzel- ver Slippen : de Stempel in tweeën gedeeld: het Zaadhuisje Klootrond, tweekleppig. _ _ Twee Soorten, beiden uit Noord. Amerika, bevat hetzelve, _paamelyk. pet, 1, … (1) Geutjes- Bloem met- Pinsiys verdeelde Hyadrés stan “Bladen. | Wirginiae —… ds UN. Ô NE i SE 4 De Virginifches : Olen Bi (2) Hottonia Pedunculis Axillaribus unifioris, Hottonia Flo= xe Solitario &tc, BURMs Zeyl. 121, Tess. f. 1, Gratiola Malae barica Fol, ftellatim - dentatis, Per. Gaz. T. 54. f, Tie Erica Africana Equifeti folio, SEB, Kab. II. T. 37, f. 5. (:) Hydropbyllum Fol, pinnatifidis, Sy/?. Nat. XII, Gene 20 PEN T A\N DR 1 A, SOï „De Franfche Heer MoRrIiN hadt deeze IVe Plant, uit Virginie afkomftig , Hydrophyllum , Ar Kid. dat is Waterblad , genoemd, terwyl het doch Hoorp- zeker is, dat zy aldaar niet in ’t Water groei-*TUEe je, hoewel zy een vetten Grond bemint. An-nig "45° deren hebbenze aan het Tandkruid naverwant gerekend, Een byzondere Soort van Mon- nikskappen , welke BrsrLeErus opgeeft, met Loof van Reinevaren en witachtige Bloemen, uit de hooge Gebergten van Trente, hier toe betrokken zynde, hadt LinNeus de Groei- plaats aldaar gefteld gehad. Morrson heeft de Afbeelding van dit Gewas, die redelyk goed is, en met myn fraay gedroogd Exem: plaar van ’t zelve overeenkomftig. Uit een knoopigen Wortel geeft het lange Steelen, met Bladen die in vyven gedeeld zyn , zo dat zy zig als vyfbladig vertoonen, De Bloemen; die op de toppen der Stengen, tropswyzes voortkomen ‚ worden gevolgd van ruige ronde Zaadhuisjes, met een enkel Zaad, naar dat der Wikken gelykende, DoparTr geeft ‘er de Bloem van ’t Slangekruid, en het Zaadhuisje van Guichelheil , aan, (2) Geut- 204, Pe Is2: Wege XIII. p. 1640 H. Ch. 49. R. Luzdb. 413. GRON. Virg. 21. Dentarie facie planta Monopetalos &c. Moris, Hift, III, p. 599. S. st. T. Ie f. I. Dentarig affinis polymorpha &c. PLUR. Alm. 131. Singularis Aconiti fpecies &c. Bres. Mus. 7. Hydrophyllum Morini, TOURNFe Jnft, 81. Don. Mem. 77. Ts 77. og 4 mn II, DEEL. VII. STUK, E So2 VYFMANNIGE KRUIDEN. a (2) Geutjes - Bloem met hoekig gekwabde yin Bladen. Hoorp- Eje STUKe In Kanada onthoudt zig deeze Plant , die eN met de andere in alle opzigten ftrookt , uitge. pbyllamCa- nomen de Bladen , welke naar die van ‘den Et Efchdoorn gelyken. Zou het niet flegts eene ____ Verfcheidenheid daar van zyn? EL rist Rs De Bloem is , in dit Geflagt, Trechterach- tig, naauw van Pypje ; de Vrugt een drooge twechokkige ,' tweekleppige Bezie, met twee geftippelde Zaadjes, het één boven ’ ander. 1. De eenigfte Soort (1), uit de Afbeeldingen Nees, Van Enrer zeer fraay aan *t licht gebragt; _ Virgini- js een Gewas of Kruid „iets of wat naar ’ voor- he gaande gelykende, Onze Ridder hadt hetzelve, met den bynaam van Nyêtelea , eerst tot het Geflagt van Jpomoia , vervolgens tot dat van Po- lemonium betrokken. Het groeit in Virginie „en heeft een zeer uitgebreide, Takkige, leggende Steng, met Bladen, die Vinswyze opgelyk ver- deeld zyn , eenigszins naar die van Wynruit ge- Iykende , doch met fpitfe Slippen, wederzyds Tands- (2) Hydrophyllan Foliis lobato « angulatis. Sp. Plant, Pp. 208. (1) Elliia. Sy/2. Nat, Weg. XIII, Gen. 244. pe 164. Jdante 336. Planta Lithospermo affinis. Eph. Nat. Cur. Nov, 176le Tom, II. Tab, VII. f, 1e TREW. Ehret. pe 56. T. 99, Po= lemon. Nyâelea, Sp. Plant, IL, Po 231, Ipomoea AEN ep. Plante I, pe 1600 PEN TA ND RIA ‘503 Tandswys’ uitgefneeden. De Bloemfteeltjes , IV. komen enkeld voort, en hebben den Kelk cen- AFDEEL. bladig , vyfdeelig , langer dan het Blommetje , Hoorp- * welk zeer Klein , doch niet onaartig is, wic “TUX met roode Stipjes en van binnen met vyf gee- ia, 2 le Meelknopjes voorzien , die op laage Draadjes ruften, De eigenfchap van twee Zaadjes, ín een Zaadhuisje, naar het Balzakje gelykende , boven elkander in ieder Hokje te hebben, bil- Iykt de vorming van dit nieuwe Geflagt , welk de Ridder ter eere van den beroemden Heer ErLrs gedoopt heeft. LysiMmacHria Wederick, Een Raderachtige Bloem , waar op volgt een Klootrond, eenhokkig Zaadhuisje, dat gefpitst en éénkleppig is, maakt de byzondere Ken- merken van dit Geflagt uit, ’t welk negen Soor- ten bevat. De vier eerften hebben veelbloemí - ge’, de vyf laatften eenbloemige Bloemtfteeltjes. | (a) Wederick die gepluimd is, met end-_ rn, Eyfimachte Trosfe Ne vulgaris. Gemeene, Deeze, aan de kanten der Slooten en Vaar- ten (1) Zayfimachia paniculata Racemis terminalibus, Sy/7. Nate « XII. Gen. 205. p. 1s2. Veg, XIlle p. 164, Lyfimachia Fol. Lanceolaris &c, MH, Cl. Fl. Suece, Lapp. R, Lugdb. 4160 Ne 3. KRAM. „Aufir. 44. GOUAN. Monsp, go. GORT. Belg, sz. Lyfimachia lutea major que Dioscoridis. C‚ B. Pin. 24e Lyfimachum legitimum. Don, Pempt, 84. Lys. lutea feu Sa= licaria, LOB. Jeon, 142. HALL. Heiv. li 4 Ik. DSEL, VII, STUKe IV. 'AFDEEL. Vv. Hoorp- STUK. Eenwy=- Vizee Ayn | 54 VxrMANNIGE KRUIDEN: ten hier en daar in onze Provinciën „als ook in het grootfte gedeelte van Europa. groeijen- de, voert eigentlyk den naam. van Loyfimachia!, een Kruid, ’t welk van Koning Loyfimachua den naam zou hebben. In ’t Franfch noemt men ’ Corneille , in ’ Engelfch Willow - herb, en by ons, naar den Duicfchen naam, Weide- rich, ook Wederick. Deeze Soort heet Groo- te geele Wederick, tot onderfcheiding van ande= re Soorten. . De Lancetswyze Bladen , eenis germaate naar die der Wilgen gelykende , heb- ben ’er LoBErL den naam van Salicaria aan doen geeven , doch die behoort tot een ander. Kruid, De Steng is omtrent drie Voeten hoog , met drie of vier Bladen Kranswyze bezet, uit wier Oxelen Takjes voortkomen en decze maaken een getroste Aair aan ’t end , die ongebladerd is en driehoekig , uit zeer fraaije , taamelyk groote, geele Bloemen beftaande. Deeze zyn zelf eenbladig, doch hebben een vyfdeeligen Kelk, Somtyds zyn de Meeldraadjes koloms= wyze famengegroeid , fomtyds vry, De Styl heeft een geknopten. Stempel. De Bladen heb- ben dit byzonders, dat derzelver Ribbetjes by den rand famenloopen. Met de kragten van dit Kruid, die famen- trekkende zouden zyn , hebben fommige, uit achting voor den ouden DrosKORIDES, vry hoog geloopen 3 doch het is, a im weinig of geen gan, (2) Wee PEN TA N D'RI A. sos bead Wederick met enkelde end- Trosfen en IV, ftompe Bloemblaadjes , de Meeldraadjes ÁrpezLs; korter dan de Lloem, Hoorps | STUK. „Deeze wordt gerekend het Ephemerum van u, - Marta IOLUS te zyn, of naar hetzelve Z%£ Lr eenigszins te gelyken. Zy groeit in Klein A- is fie, en komt , wat de Geftalte aangaat, met raalfein de volgende aanmerkelyk overeen , doch ver- fchilt ín eenige opzigten. Het onderfcheid kan men best in de leevende Planten, die hier in de Kruidhoven zyn, opmerken, (3) Wederiek met end- Aairen , Lancetvor- ur. mige Bloemblaadjes en de Meeldraadjes zuren, langer dan de Bloem. Donkers paarfch. Deeze , die aan ’t end der Takjes van de Stengen Eyronde Aairtjes heeft, is door Com- MELYN in Afbeelding gebragt en befchreeven. De gemeene Aair is wel een Voet lang: de Bladen drie Duimen en loopen fpits uit. De afkomst van dit Gewas is uit de Levant, Hier zyn de Bloemen ongefteeld, (4) We- (2) Lyfimachta Racemis &c. H‚ Clif. R. Luedb. ars. Ne Ie Lys. fpicata purpurea minor, BUXB. Cent, I, p.22. Te 338 Lys, Orient. minor Foliis glaucls, Tir. Pis. 106, T, 40. É, 2, Ephemerum Matthioli. Don, Pempz. 203. LOB. Jeon. 354, (3) Lyfimachia Spicis terminalibus &c. H., Clif. sr. R. Lugdb. 415, Ne ze Lyfimachia Orientalis anguftifolia, Comm, Rar. Te p. 33. Lys. Orient. anguftif, Fl, purpureo, TOURNE. Cor. 7. BOERHe Lugdb, Ie p. 203. li s EI, DEEL, VII, STUK, 506 :VYFMANNIGE KRUIDEN! IV. (4) Wederick met zydeling fe En Bloem- Aspen, trosfen. Hoorpes b | sruK. _ Deeze komt, zo in de Waterachtige Rict- IVe _ landen aan den ‘Midler; als elders in onze fie Provinciën , en verder op fommige Moerasfige Tuilbioe-Plaatfen , in de middeldeelen van Europa ; mige, __ voor, Uit de Oxels der Bladen brengt zy ge- fteelde Tuiltjes of ‘Trosjes voort, van geele Bloempjes , niet veel van de Katjes van fom- mige Wilgen verfchillende. *t Gewas gelykt, voor ’t overige, naar de andere Soorten , doch heeft flegts twee Bladen by elkander. LoBEL geeft ’er een goede Afbeelding van, Hy hadt het in de Nederlanden buiten Gend, in vog- tige , natte Graften, als ook in fommige Beek- jes by Dendermonde , en buiten Amfterdam , „in de Veenen onder ’t Dekriet , overvloedig groeijende gevonden. De Wortel kruipt fterk voort , even als die van de Gemeene We- derick, 1 (5) Wederick met wier Bladen, die aan % geer a Steeltje Haaïrig zyn en vier ine Vierbladie . Bloemfteeltjes. ge. Een ( 4) Lyfimachia Racemis lateralibus Sc. R. Lugdh. Ne 6. Lys, ex Alis foliorum Thyrtfifera. Fl, Lapp, H. Cliff. Lys. bifolia flore globofoluteo, C.B. Pin, 242. Lys. lutea. CLUSe Hift, Ile 53. f. 12. Lyfimachia lutea altera aut Salicaria, Loge leon. II, 263. Oren. Dan. 517. | (s) Lyfimachia Foliis quaternis &c. GRON. Virg, 29, Anae gallis Mariana lutea Fol, latis ftellatis. Per. Gaz.5. T. 2. fe 5e Anagallis lutea &ce PLux. Mant, 12, Te 333e fe Ie PEN TAN D RIA 507 Een Virginifche Plant, die onder den naam IV. van Marylandfe Guichelheil met breede geftern- ArpEste de Bladen door PeTiver is afgebeeld , maakt goorps deeze Soort onder de Enkelbloemigen uit, Destux. kruislingfe plaatzing der fpits Eyronde Blaadjes Ed en Bloempjes verfiert het Gewas ongemeen, Tot deeze zelfde Soort wordt thans thuis gebragt de Gehaaîrde Wederick, die onder den naam van Kanadafche , met Jalappe- Bladen , door WarLTHERUS is afgebeeld en Wederich met Eyrond-Lancetswyze , byna Hartvormige Bladen, die de Steeltjes aan de kanten weder- _zyds Wollig hebben , van. ge Heer W ACHEN- DORF getyteld werdt (*), (6) Wederick , die meest vierbladig is, met VL "3 gekranfle eenbloemige Bloemfteeltjes. — Hei Geftippele Deeze in ons Land, aan het Haarlemmer dee Meir , tusfchen ’ Riet groeijende , wordt Klei- ne Wederick genoemd, of Geltippelde , om dat de Bladen met zwarte Stippen getekend zyn, Zy groeit echter ook in andere deelen van Europa. JACQUIN heeftze by Weenen aan Beek- (*) Lyfimachia ciliata. Sp. Plant. eto. Sp, 7. Lys. Cana- denfis Jalappe foliis. WaL'T, Hort. 32, Te 12e Lys. Fol. ovato -lanceolatis &c, WACHEND. Ultr. 370. (6) Lyfimachia Fol. fabquaternis , Pedanculis verticillatis &c. Lys. Fol. lenceolatis &c. H. Clif. Re, Lugdb. 416, Na 4. Gron. Virg. zo. Lys. lutea minor &c. C, B, Pin, 245, Lys. lutea fecunda. CLus, Blettariee affinis Planta „minor adi MoRis. Elif, II. p. 4 B T, Io. f. 5. IIS DEEL. Vil, 2STUKe so8 VyorMANNIGE KRUIDEN. IV. Beekjes waargenomen. Men vindtze, zo ’£ Arpeslefchynt, ook in Virginie, De Kelken zyn ruig: Hoorp« de Bloemblaadjes hebben Goudgeele Stippen, STUK. zegt de Ridder. vi (7) Wederick met een regt Takkig sshieed em il je, de Kelk grooter dan de Bloem, lat Kleinbladi- De geftalte heeft den naam van zeer klein ie Gefternd Vlafch doen geeven aan dit Kruidje, * welk op Heuvels groeit in Vrankryk en Itas lie. By Montpellier in Languedok komt het veel voor. De hoogte is twee , zelden drie Duimen. Het heeft korte kleine Blaadjes, in een fyn Puntje uitloopende , waar tusfchen groene gefternde Blommetjes , van vyf Straa- len, als rondom zeker Naveltje geplaatst: de Vrugt is vyfkleppig. VII. (8) Wederick met Eyronde fpitfe Bladen, el eenzaame Bloemen en leggende Stengen. Wedericke ge Decze ; die in Bosfchen, welke Zandig en vogtig zyn, in Duitfchland, Vrankryk en En- geland ‚ als ook, volgens BOERHAAVE, in onze Nederlanden groeit , komt ook in Lan- guce 6) Lyfiwachia Cal, Coroll. fuperantibus &c. R. Lugdhe 416. Ne 5: Lyí. annua minima Polygoni folio. TOURNF,. Faft, 142. Linum ‘minimum ftellatum. C, B, Pin. 214, Prodre zo7. MAGN. Monsp. T. 162. (s) Lyfimachia Fol. ovatis acutis &e., H, Clif. R. Lugdh. 416. Ne 5. Anagallis lutea nemorum: C, B. Pin, 252, Ande gallis lutea, LOB Jeon. 466. OEREN AN OD RT a SB guedok , by Montpellier’, dan de kanten der 1V4 Beekjes voor , en in Switzerland zelfs op de Arpzete Alpen ‚ volgens HALLER, LoBrL geeft ’er ‚ HooSgE vit Crusius, de Afbeelding van, onder den “Ture naam van Geel Guichelheil, De Bloëmfteeltjes Ang Hie zyn lang en dikwils gepaard : de Kelk is ge: fternd; de Bloem Raderachtig, met fpicfe fimal- le Blaadjes. Voorts heeft dit Gewas, buiteri de fpitsheid der Blader, in gedaante veel over: eenkomst met het volgende, (9) Wederick met byna framen Bladen. BT enkelde Bloemen en kruipende Stengen. … Ly/imacsia dae “ Den maam van Penningkruid voert dit in oú- ‘Eenning- ze Nederlanden , en alom, zeer bekende Kruid , “ti wegens de rondachtige figuur der Bladen, die zig opde Aarde als Penningen vertoonen , tere wyl hetzelve met zyne dunne Stengetjes, langs dezelve , overal wortêlende voorkruipt. Het verfiert dus, als een Tapytwerk , op veele plaatfen, den bruinen met Mofch begroeiden Grond der Bofchagiën en Veenen, als ook de kanten der Wegen en Zandige Hollaer. In alle Taalen van Europa ; byna, ‚ heeft het van die Penningachtige Bladen den ‘naam , worderie de ook ‘Centum -morbia geheten, om dat men 3 Cr ; (9) Lyfimachia Fol. fubcordatis &c, H. Clif. R. Lugdh. * 416. N. 7. Mat: Med, 67. HALL. Helv, 481: Nummularia major lutea. C, „B. Pin, 309, Nummulazia £, Centununorbia,- Los. Je. 4740 II. DEEL, Vlle STURá gra VyYFMANNIGE, Krugngaa / IV. ‘er verfcheide Geneeskundige kragten aan „toe Arpa. fchryft. Hoorne ‚‚ Het is (zegt HALLER) een weinig fa- STUK. … trekkende , zagt Zeepachtig en uit den-zuus En, »» ten eenigermaate fcherp, wordende doch “9 niet. vecl gebruikt. BOERHAAVE pryst „> het , wegens de maatige kragten, aan, in ’ s, heete Scheurbuik , in de Liyfimoeder- en vers „ fcheide andere Bloedvloeijingen. Uitwendig „ Worden ’er de Zweeren der Schenkelen, in „ oude Lieden , door genezen, Het uitgeper- fte Sap, met ‘dat ‘der. Madelieven , pryst EO BueuHwarp voor de Teering. Geen Kruid “ss ZOU, uit- en inwendig, een zekerer Wonde „‚ middel Zy, ZÓ AGERIUS, op zyn eigen „ Ondervinding , verzekert” 4 A N AG A KUB S. Guichelheil, _In dit Geflagt. is de Bloem ook. Raderachtig , maar. het Zaadhuisje gaapt niet. van boven; bet is als horifontaal in ’t midden doorgefneeden 3 a zo dat het naar een Doosje. gelykt. Voorts heeft de Styl een geknopten Stempel, Vyf of zes, Soorten komen ‚thans in ’ zelve voor s, als volgt, _(t) Guichelheil met “onverdeelde Bladen en | gi ge ben Gemeen, Dic- (1) Anagallis Fol. indivi is, Caule we vlan. Syft, Nats XII, Gen, zoóe pe 153 Vig. XII, ps 165. Ane, Fol, mdi- re BR:NR AN ARA Su ‚Dit is een klein Kruidje, zeer bekend in de IV. Zaaylanden en „ wegens zyne fterk roode Bloem-17 Ee pies » niet onaartig.. Men vindt het ook, met Hoorps Hemelfchblaauwe Bloemen en deeze zou Thies Wyfje zyn, de ander het Mannetje, volgens „ia, ale de Ouden. CAMERARIUS verzekert , dat j zy. anders niet verfchillen, dan in de Ken der Bloemen, welke fomtyds ook paarfch of bleek- rood valt (*). Van den Heer HALLER, uog- thans, worden die met roode en met blaauwe Bloemen als. byzondere Soorten onderfcheiden3 dewyl door ’t kweeken de eene nooit tot de an- dere overgaat s groeijende de Blaauwe ook wat hooger en zig meer opheffende, Linneus maakt, van deeze laatfte zelfs geen gewag (f} De Franfchen noemen dit Kruidje Mouron de Engelfehen Pimpernell, de Spaanfchen Mu- Tugues, doch de ltaliaanen behouden den. Griek- fchen_ naam Anagallis „van DrioskORIDE s afkomtftig. Men wil, dat dezelve wegens eene Toverkragtige hoedanigheid daar aan gegeven zoude zyn, en dit is ook de oïrfprong, zo het fg sk € ent HOON {EHyht, vifis. Re. Lugdh. p. 41? FL Succ, 169. Anagallië Fol. ovatise | H‚ Cliff 52 Anagallis, phoeniceo flort CB, ‚255. HALL. Helv. 431. 482. Anagallis mas. CAM. Epit. 394» Anagallis foemina. Ihi. 395. GORTe Belg. sa. OED. Dan. 43e -{*) Epit. pe 394, 395: Hier uit blykt , dar de Anagallis mas van dien Aurheur , zeer verkeerdelyk, in Spec, Ziet tot de Nummularia is betrokken. Ct) In Spec, Plant, Ed, II. , naamelyk; in Horte Clor: Ziano heeft zyn, Ed. die en andere” als EREA Enden ge boekftaafd. H. DEEL, VI STUBe IV. Vi2 VerFMANNIGE KRÜIDEN: fchynt. ‚ van den Hoogduitfchen naam Guickheil Arna of Gauchheil , waar van ons Guichelheil zyn Hoorp: a STUK. afkomst heeft. Dé betekenis van Goochelen is bekend. Meù heeft ‘er, van ouds, wondere “Eenwy- baare kragten tegen de Zinneloosheid àán toege- vigee Monelli. fchreeven , die. voor: weinige Jaären, doof eeù Proefnecming vàn, den Heer MicHAELIS, beveftigd zouden zyn. Hierom wordt het Kruid ook wel genoemd Heil der Zotten, V oorts is het als een middel tegen de Hondsdolheid aangeÉ preezen. ‘In Virginie „ daár men ’took vindt, befchryft Cr Ay ToN hetzelve als een Tegen- gift en Longmiddel ; maatig warm en droog en dienttig om de Raaskallingen of Bazelingen in Koortfen te bedwingen. Het is uit den zuuren famentrekkende met eenige fcherpheid, en kan dus uitwendig, tot geneezing van Zweeren , ite wendig tot Bloedzuivering, ‚ gebruikt rr Ook is het niet onaangenaam, wanneer men % dver de Salade , of op zig zelve met Gli en Azyn nuttigt. (2) Guichelheil gebe onderd Bladen er regtopflaande Stengetjes. es e eee aliaanfche or ysrús gaf aan deeze den naam van Dun: | bladig, Guichelheid van MoNELLUs, waar van de (2) Anagallis fol. indivifis Caule érelto, Anag. Fol, Lan: ceolatis. H., Cliff. Upse „Anag. coerulea Fol, binis ternisve ex adverfo nascentibus. C, ij. Pin, 252 Anag. tenuifolia Mas nellie CLUS. App. alte BREN AN RER T/ A. SI8 de bynaam, BaAumiNus noemt het Blaauw IV Guichelheil , met twee of drie Blaadjes tegen: AED over elkander groeijende. ’t Gemeene Blaauwe Hoorne komt met twee, drie of vier Blaadjes voor, STUK. Deeze Italiaanfche groeit by Verona, (3) Guichelheil met, Hartvormige omvattende mm. Bladen , en famengedrukte Stengetjes. Se | : à Breedbla- In Spanje groeit ‘deeze Soort , welke door dig. haare Breedbladigheid uitmunt , hebbende te- vens eene zeer groote Bloem, die blaauw van Kleur is, met paarfche Meeldraadjes en geele Knopjes. Zy komen, op enkelde Steeltjes , uit de Oxels der Bladen voort, die groot en breed, glad , van onderen bleek geftippeld zyn, Niettemin heeft deeze Soort met het Gemeene Guichelheil veel overeenkomst, (4) Guichelheil met Liniaale Bladen en regt- iv. opftaande. Stengetjes. Linifslia, ijtaa 57 Smalbladige Deeze groeit zo welin Portugal als in Span- je. TourNerorT heeft dezelve ook ge- kend , en Portugeefch Guichelheil met fmaller Bladen dan Vlafchkruid geheten. De Steng is, zo wel als in het Gemeene, vierkantig , doch ope (3) Anagallis Fol, Cordatis &c. Anag. Hisp. latifolia ma- ximo Flor. TOURNE. Jnft. 143e Cruciata montana minor Fl, coer. „BARR. Jc. 584. (4) Anagallis Fol. linearibus Caule ereto. Anag. Lulta= mica Linarie folio anguftiore, TOURNE, Jn/f. 143, Kk Ee DEEL, VII, STUKe IV. AEN Park sTUKe Va Anagallis tenella. Teder., Flava. Geel. bloemig. 514 VyrMANNIGE KRUIDEN, opgeregt „ een Hand hoog , met ongefteelde Blaadjes en Draadachtige Bloemfteeltjes , die eens zo lang zyn. De Zaadhuisjes , kleiner dan de Kelkjes, hangen nederwaards, ( 5) Guichelheil met Eyronde Jbitsachtige Blaadjes en kruipende Stengetjes. Ongemeen klein en teder is deeze, te voo- ren tot het voorgaande Geflagt betrokken ge- weeft, BauuinNnus hadtze Klein- Penning- kruid, met paarfchachtige Bloemen , getyteld. De géftalte, naamelyk , zweemt naar * zelve s zy kruipt, op dergelyke manier , langs den Grond 5 doch-de Bladen zyn naauwlyks groo- cer dan Erwten ; en de langte der Stengeties is. minder -dan een Handpalm. Het blyft over en groeit op vogtige Heijen van Vrankryk, Engeland en Italie ; ja, volgens BOERHAAÉ« vE, ook in onze Nederlanden. De Heer CLaAYToN merkt aan , dat in Virginie een Guichelheil groeit, met een en- kel opgeregt Stengetje en geele “Bloemen, die op lange dunne Stecltjes uit de Ovxels der Bladen voortkomen, welke by vyven of zes= fen , Sterswyze ‚ aan de Knoopen der Sten- getjes (5) Anagailis Fol. ovatis acutiusculis &c, Lyfimachia te. nella: Sp. Plant. zrr. Lyfimachia Fol. fubrotundis &c, GUEFT. Stamp. II. pe I19e Lyfimachia Fol, orbiculatis &c. SAUV. Monsp. 135. GOUAN Monsp. 91. Nummularia minor purpurascente Flore, C. B. Pin. 310, Prodr, 139, MORISe ijk. 1. p. 567. S. 5e Te 26e fe Ze / PE N/T AND RE A. SI8 Betjes geplaatst zyn, Dit zal dan een byzon- IV. dere Soort uitmaaken (*). | ArDEELe did Hoorp. IGEL IA: STUK. Een Trechterachtige Bloem , een dubbeld „27 Zaadhuisje; dat tweehokkig is en veele Zaaden: bevat , zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt, dat twee Amerikaanfche Soorten be- wat, naamelyk: (1) Spigelia met een Kruidige Steng, de bo- Spiele venfte Blaadjes viervoudig. Anthelmias Brafiliaan= Aan dit Gewas, *t welk van Prerivenr he. Brafiliaanfche Peterfelie is getyteld, en aldaar Arapabaca genoemd werdt , volgens Marc- GRAAF, heeft de vermaarde BROWNE, die hetzelve ook op Jamaika vondt, den naam van Spigelia gegeven. Het heeft aan ’t end vier Lancetswyze en aan de Steng twee ge- paarde Blaadjes, uit wier Oxelen zyd-Takjes voortkomen , ook aan ’t end vierbladig, De Bloemen groeijen Troswyze en het Zäadhuisje gelykt naar een Balzakje. | Over (*) Anagallis Caule ereîto , Floribus flavis, GRON. Pirge 26, (1) Spigelia, Syf?. Nat. XII, Gen. 208.p, 153. Weg. XIIT, Gen. zoo, pe 166, Ar. Acad. V. p. 133. T. 2. Spigelia quadrifolia. BROWN, Fam,156.T. 37. f, 3. Arapabaca quadrifoliag Fruâu tefticulato, PLum. Gen, IIe BARR. Egtuin. rs, Brae _zeel-Parslis. Parry. Gaz. T. s9,-fe 10, Arapabaca Brafilierns fbus. MARCGR. Braf, 46, Kk a H. DEEL, VIle STUKS _S16 VvrMANNIGE KRUIDEN. IV, “ÂFDEEL, Hoor: STUKe ige, Middel tegen de Werm- ziekte, Over dit Kruid , dat byna overal in Zuid- Amerika groeit , is een geheel Vertoog aan ’t licht gegeven , en onder de Voorzitting van den Heer LINNAus, te Upfal, verdedigd. Emwy- Uit hetzelve blykt de reden- van den bynaam, dat het naamelyk een voornaam Middel is om de Wormen van ’t Menfchelyk Lighaam te dooden en uit te dryven, Hierom hadt men hec in de Tuinen, op Jamaika , begonnen voort te teelen , als zynde de kragten daar van, by de Indiaanen en Negers, reeds overlang b be- kend. Twee Handen vol van het Kruid worden gekookt in twee Pond Water, en, na dat de helft daar van verkookt is, doet men by het _doorgezeegen Vogt een weinig Suiker en Li- moenfap ‚ om ‚de Lymerigheid wat te bree- ken 5 doch dit is niet noodzaaklyk, Een vol- wasfen Menfích neemt dit ’s avonds , eer hy naar Bed gaat , in, en herhaalt zulks twee of drie Dagen. Men kan het ook in minder veel - heid en by verpoozingen ingeeven , vermin- derende de Gifte in Kinderen naar de Jaa- ren.” Somtyds is daar by een Purgeermiddel noodig, … Dit Middel verwekt den Slaap byna zo ‚> zeker en zo Kragtig als het Heulfap; maar , > by het ontwaaken, {taan de Oogen gefpan- ss nen, blinkend en vuurig, even als voor het 2 Uitbreeken der Pokjes en Mazelen. Kort z) Da de eerfte Gifte wordt de Pols regelmaa- U6s P EN T À N DeRer dl gij stig 5 de Koorts neeïnt af ; de Stuipen, zo IV, Zy 'er zyn, verminderen 5 alle Toevallen Arre ‚> bedaaren : daar worden een groote menigte Hoorns „> Wormer , zo niet voor , ten minfte nà *STUE: 3 gebruik des Purgeermiddels, dikwils honderd „457 »‚ Op eenen zelfden tyd , geloosd: maar, pee 5 ’er weinige levendig uitkomen, ’t welk zel. s» den gefchiedt, moet men ’twederom ingec- »‚ ven „en dan ís doorgaans het Lighaam ge » Zuiverd.” (2) Spigelia met een vierhoekige Steng en alle Spineá Bladen gepaard. Marylane dica. Hier is thans de Marylandfche Lomicera , }ärvlands door my reeds befchreeven*, waar van men in *zierr, D; de Edenburgfche Verhandelingen een fraaije ,,45* bl; Afbeelding vindt, thuis gebragt door den Rid- der, die het Gewas zeer omftandig befchryft, OPHIORRHIZ A: Slangen - Wortel, Hier is de Bloem ook Trechterachtig ;‚ maar het Vrugtbeginzel in tweeën gedeeld , met twee Stempels , en de Vrugt tweekwabbigs Twee Soorten komen ‘er van voor ,-als volgt; (i) Slan: (2) Spigelia Caule tetragono &c, Lonicera Marylandicae Sos Plant249, Periclymeni Virginiani Fl. coccinco , Planta Marys landicae CATESB. Car. Il, p‚ 78. T. 783, | Kk 3 Es Dir, VII, Stutte IV. AFDEEL, vj Hoorp- de o Bhirrb za Alun= 05. Ooftindie fche, si8 - (VYFMANNIGE KRUIDEN, (2). Slangen - Wortel met paie Ee, ronde Bladen. nd Et Het Ooftindifche Gewas ‚ dat men. Radix _ | Mungos , in ’t-Portugeefch Raiz. de Mongo. noemt ‚voert dien. naam: naar zeker Diertje welk van Rumruius gezegd wordt het. Suri-Katje.te zyn. … Dit, zegt men, vaneen, vergiftigen „Slang of Adder gebeten.-zynde,. neemt zyn toevlugt tot dit Kruid, als een;Ge- neesmiddel tegen die Kwertzuur. Het groeit overvloedig‘ in de Kiate - Bosfcheh ‚ Omttent een halve Dagreize agter Bàtavia', van waar hy het, opz Ambon. gekreegen hadt. Om dâ as Diertje eenigszins naar een Wezeltje of », Inkhoorn gelykt, noemde men het Kruid Radix. _Muftele, in. ’t ‘Nederduitfch Jnkhoorns - Wortel, zeggende „dat dezelve te Batavia in gebruik. is tegen Koortfen, Galbraaken entegens de ge- volgen. van. een Slangenbeet. bies Men heeft ’er een Witte en een Roode) dus wegens de Kleut vár Blad en- Bloem .ge- nâamd, Het was een laag Heeftertje , naauw- lyks twee “Voeten” hoog ; met een Sténg- van omtfent een Pink: dik; benedén hard en Hout- ach- (1) Opbiorrhiza Fol, lanceolato-ovatis. Sy, Nat. XII, Gen, zog. pe,s53e Weg. XIII. Gen. 210, pe: 166, Radix Mu- ftele. RUMPH, Amb. Ville p. 29. T. 16. Radix Mungos. KEMPH. Amgn. Pp. 573. Ophiorrhiza. Fl, Zed, 492, Hin Med, 79. T. 5. Aman, dead, 1. Pe 118s Per aa worNvPuReT Ac „510 achtig. De Bladen,-die taamelyk groot zyn, IV. fomtyds’ als een Blan oalend gaven’, gebroken Are zynde ,„ zo wel als «de Steng , een: Melkachtig Hoorp- tig Sap uit. Het Bloeizel groeit boven aan ST het Stammetje en maakt een Kroontje, waar si, 5% opeen Trosje van ronde Vrugtjes volgt , die | als uit twee Peperkorrels , tegen elkander aan- gevoegd „ beftaan, _ De Wortel kan niet groot zyn aan dit klei ne Gewas, en derhalve is % zeer onwaarfchyn= Iyk; dat die het Slangenhout zou zyn: ten wa- re men daar door cene alleruitmuntendfte Soort verflaan wilde, waar GARzras van {precke. Hy is piet langer dan een Span, noch dikker dan een Vinger, krom en bogtig, Houtig doch zeer broofch , van binnen wit en uitermaate bitter: doch op het Slangenhout is door den Heer N. L BuURMANNuys deeze zelfde Ink- hoorns- Wortel van Rumrmius. aangehaald (*). (a) Slangen - Wortel. met Eyronde Bladen: … vt, Opbiorrbie Het Virginifche Gewas, onder den bynaam pa 4ftreo- ‚van ‘Mitreola tot dit Geflagt betrokken, » Waar Ameri- van HôustTonN een goede Afbeelding gegeven nne heeft , ís regt van Steng, met Eyronde , wee der=ends fpitfe , gladde, effenrandige, gepaar- | / Nt: vane de, (*) Zie de befchryving, van het Osbioxylum of Slangenhout s in deeze Nart. Hif?, UI, De VI. STUK, bladz. 4270 (2) Ophiorrhiza Fol, ovatis. Mitreola. Mort, Clif, 492, GRON, Virg, 28, Mitta, HOUST. Mt, T. bona, Kk 4 IM $20 VyrMANNIGE KRuIDEn, de, gefteelde Bladen , aan ’% end der Takken drbelL, Trosjes draagende van’ ongefteelde Bloemen, Hoorp- TUK. s wije. Te Plumbago Europaa, Europifch. Het Vrugtbeginzel , in tweeën gedeeld, Eyrond, heeft twee Stylen met ftompe Stempels. Het Eenwy- Jaadhuisje is fpits , tweehokkig , bevattende optelbaare , rondachtige , kleine AE % Ge- was is klein, P r.uv MerA Go Loodkruid, Een Trechterachtige Bloem , met de Meel draadjes op Schubbetjes, die het onderfte. van de Bloem fluiten, ingeplant : een vyfdeelige Stempel: ecn enkeld langwerpig omkleed Zaad, Dus zyn de byzondere Kenmerken opgege- ven van dit Geflegt ‚ het welk vier Soorten hecft.. (1) Loodkruid met omvattende , vee ge, ruuwe Bladen. Van deeze Soort , die in de Zuidelyke dec- len van Europa groeit, heeft het Geflagt den naam. Sommigen , naamelyk, achtten het de Molybdena van PLiNrus te zyn, dat is Plum- bago, zegt Cruusius 3; hoewel anderen het Lee (1) Plumbago Fol. amplexiceulibus &c. Sysr, Nat. XII. Gen, 212, Pp. °54 Weg. X\I, Gen, 213.pe 267. H. Cliff, Matt Med. R. Lugdb. 417. GOUAN Mlonsp. 92e GER. Prov, 339. GARID. Aix. 368. Lepidium Dentillaria ditum. C. B. Pin. 97, Plumbago quorundam, Crus. Pans, 433. TOURNE. Jrfta 540, Tripolium Dioscotidis, Col. Ecphr, Ip. 160, T, 161, PEEN’ K\N' DW B IT A, Zot Bepilium genoemd hebben, maar die van Nar- bonne gaven ‘er, ten zynen tyde, den naam IV. AFDEEL,) aan van Dentillaria, om dat men zig verbeeld. Hoorps de, dat hetzelve , ook maar in de Hand ge-°TUE Bonden, tegen Tandpyn dienftig zou zyn. Ze-„; kere Loodkleurige Vlakjes op de Oogen wer- den ’er , volgens PrIiNius, door weggeno- men ‚ als men ’ ‘er gekaauwd op leide, De gemeene naam was St. Anthonis Kruid, doch die van Granada, in Spanje , noemden het Be- lefa, en die van Languedok Malherbes , dat is Kwaadaartig Kruid, Veel Stengen geeft het uit eenen Stoel, die een of twee Ellen hoog zyn, in taaije, zwee- pige Takken verdeeld, en met groene Sappige Bladen bezet , zeer De en brandende van Smaak. De Bloemen , op de toppen, zyn in een Vliezig ftekelig Kelkje vervat , dat Lyme-- tig is, Het Zaad is zwart, gelykende naar, kleine gepelde Haverkoorntjes. De Wortel fpreidt zig wyd en zyd uit. De brandende hoedanigheid van dit ens doet‘ hetzelve in Provence, waar het overal in Wildernisfen groeit , Herbo enrabiado of en- rajado noemen. Het wordt aldaar fomtyds , in plaats van Bertram , gebruikt tegen de Kies-. pyn, en. zelfs, ten dien einde, op de Slaapen van ’t Hoofd gelegd, Men fmeert ook wel. met de Olie, daar ’t in gekookt is, de plaat- fen met Schurft en dergelyke Huidkwaalen | Kk 5 be- il. DEEL, VII, STUKe Llomsy Ve 522 VYFMANNIGE KRUIDEN. bezet, doch: veiliger gefchiedt zulks in Honden ArdEkl,, en Paarden, dan in Menfchen. HoòFp-. Sn Priitge Zeylanica. Ceylon{che ut. Rofza, Rood- bloemig. _(e) Loodkruid ‘met gefteelde Eyronde gladde Bladen en Draadachtige Stengen. Van deeze Soort , die op Ceylon groeit ; doch ân de Europifche Kruidhoven aangekweekt wordt ; geeft COMMELYN de Afbeelding. Em begint des Zomers ‚ zegt hy; komen uit den Wortel één of twee Steelen woort, die anderhalf Voet hoog ‚ gevoord, groen en in twee of drie Takken verdeeld zyn, waar’ aan breede , groene em fpits uitloopende Bladen. De Bloemen „op de toppen Aairswyze voort- komende , hebben een zeer ruigen Kelk; In de ‘Amfteldamfche Tuin droeg het geen Vrug- ten , maar te Upfal , dat zonderling is „ twee- maal in ’t Jaar. De Wortel, die zeer fcherp, en bytende is, werdt van de Cingaleezen tot eén’ Brand- of Schroey - middel , inzonderheid ep VOE Wonen gebruikt. (ep: Loodkruid “met gefleelde Eyronde gladde Bla- (2) Plumbago : Fol. petiolatis êc, H. Clif. Ups. R. Luzd. 417. Lychnis Indica fpicata Ocyinaftri foliis &c. Comm. Hort, II. p. 169. Te 35. Tumba Codiveli, Hors. Mal. X. P: is. Ì. 3. Burms Fl. Ind. p. 43. (3) Plumbago Fol, petiolatis 8cc, Plambago denten Fols Fplendente 8c. BURM. Zeyl. 195. Radix Velicatoria, RumPH; Amb, V. p. 453. Te 168, Schetti Codiveli. Hort, Mal, X, Pp. 17. T. 9. a \ a PE MUTT Ac:N DeRIT\Ae Sos. Bladen, die eenigermaate. getand zyn Ge IV, Steng geknobbeld. ADREM We } Hoorp- Wegens dergelyke eigenfchap woert dit Oost- srux. indifche Gewas den naam van Wuurwortel by Mongy- Rumpuius. Het is een Kruid met flingeren-"$" de Stengen of Ranken , die aan de Leden knob- belig zyn , doch dit heeft zo zeer niet in de bovenfte , als by den Wortel plaats, zynde de ‘Leden ook zeer ongelyk van langte. De Bladen hebben veel overeenkomst met die van de voorgaande Soort. Ook zyn de Bloemen; gelyk in ‘dezelve;, zeer lang van Hals of Pyp- je; gelykende balhlyk naar die van de Jas- my, fchoon Roozétdod en als Zyde RE: zende, (4 diene met Adere ale Brande gladde Iv. umbago „Bladen „ en eene, bogtig kiümmende Stenge EH î Ì Klimmend, In Zuid- Amerika groeit deeze Soort, aldaat Caapomoriga genaamd ; doch ook in de West- indiën ontdekt door den beroemden SLOANE, die het Gewas Klimmende Bofch - Dentellaria , welke naar de Lychnis gelykt, met witte Bloes men „ tytelde. Het haakt zig, met zyne lane ge (4) Plumbago Fol, petiolatis &c, Plumbago Americana MORis, Hift. II, p. 599: Dentellaria Lychnoides &c. SLOAN. Fam. Hift. Te ps zit. T. 133. fo Te Caapomonga, MAREGR. Bras, 23, Pis. Bras, 2004 1. DEEL, VII, Sums. En Iv, ken 324 VLrMANNIGE KRUIDEN. ge Klaauwieren , die altyd. groen blyven, aan het nabuurig Geboomte, srad | STUKe Eenwy- wize. j A _Nigrin4 Viscofa. Lymerig. NrteRINaA Zwartkrüid. „Een Trechterachtige Bloem , met een opgebla- zen Kelk en een ftompen Stempel: het Zaad. huisje misfchien tweehokkig. | En Dus komen de byzondere Kenmerken voor, van dit Geflagt, dat maar éêne Soort heeft ( Is welke door ’t droogen zwart wordt, waar van de naam is ontleend. Dit heeft echter ook in eenige. andere Kruiden plaats. De Sweedfche Hoogleeraar BERrGrus hadt hetzelve van de Kaap: der Goede Hope ontvangen, en_deswe- gen Melasma getyteld ; doch hier verkoos de Ridder liever een bafterd Latynfch woord, De Afbeelding, by den gemelden Heer, vertoont. hetzelve , dat ruuwe Stengen en Blaadjes heeft , zeer naauwkeurig. De Hoogleeraar. N. L. BuRrMANNus, hetzelve nader onderzoeken- de , bevondt het geral der Meeldraadjes niet vier , gelyk Berarus hetzelve twyfelachtig opgegeven hadt, maar vyf te zyn: weshalve het behoort tot deeze Klasfe, Puros. (:) Nigrina. Sys Nat. Weg, XIII. Gen. 1246, p‚ 167: Mant, 42, Melasma fcabrum, BERG. Cap. 162. T. 3 £, 4% Vasculifera viscofa Calyce majore. PET. Mus, 496? Mien! MUBINiE A. Sag Paro x. Vlambloem. IV. ri Decze Griekfche benaaming , die men oud- Hoort tyds aan; eenige Bloemgewasfen, van een zeer sry. hooge vuurigroode Kleur, gegeven hade, heeft _aronogye de Ridder toegepast aan dit Geflagt, waar nn. verfcheide Noord - Amerikaanfche Planten , min of meer naar de Lychnis zweemende, begree- pen zyn, die tien Soorten in betzelve uit- maaken. De Kenmerken zyn , een Trompetachtige Bloem, met ongelyke Meeldraadjes, een drie= deelige Stempel , een driekantige Kelk ; een driehokkig Zaadhuisje , met één enkeld Zaad in ieder holligheid, Voorts hebben de Bloemen een byzonder aanzien, naar een Molentje ge= lykende, (1) Vlambloem met Lancetvormige Bladen, vr. die aan de kanten ruuw zyn, en gepluim- ok ee En de Bloemtrosfen. Geeluim. De Allergrootfte Gekroonde Virginifche Ly- Mimachia, met grooter Bloemen dan de gewoos ne Geele, van PrureNeT , fchynt deeze Soort te zyn, die in Noord- Amerika groeit, en by DrirurrNrus is afgebeeld, onder den naam (1) PAloe Fol. Lanceolatis margine fcabris. Syff. Nat. Xite Gen. 213. p. 155. Veg. XIII. Gen. 214. p. 167. MILL. DIE, T, zos. f. 2. Lychnidea Folio Salicino, Dirr, Elth, ‚205 D» 166. f. 203, IL, DEEL, VII, STUR) $26 VYFMANNIGE KRUIDEN. _ IV. naam van Lyehnisachtige met Wilge- Bladen. Ampank Het is een hoog Gewas , de Bladen aan den Hoorp- rand met fyne Stekeltjes bezet hebbende en STUK. een Kroontje draagende van een menigte Bloee Buy nen , die ruig zyn aan het Pypje. De Kleur wige,. trekt eenigszins uit den blaauwen naar ’t Vio- lette. | IL. (2) Vlambloem met Lancetvormige effene B, 4 Cool Bladen, de Tros uit gepaarde Bloemtrosjes Gevlakte, … famengefteld. De Steng van deeze is maar een Voet hoog, ruuw , paarfchachtig met groene Stippen, waar van de bynaam. De Bloemen zyn Violet van Kleur, volgens den Ridder, doch rood en wel- tiekende volgens KarMm. Op laage Weiden groeide zy, tusíchen Philadelphia en Nieuw- Jork, in ’t Gras. ur. (3) Vlambloem met Lancetvormige Haairige hin Bladen , een regte Stene, en de Bloem- be tros aan °t end. Deeze Virginifche fchynt anders weinig van de voorgaanden te verfchillen. By Pruxe- NET vindt men de Afbeelding, | (4) Vlam- (2) Phlox. Fol Lanceolatis levibus &c. KALM. Jz. III, pe 153. Lychnoides Marylandica, Fol. binis oppofitis. RAJ. Suppl. 439 ? ik (2) Phlox Fol. Lanceolatis villofis 8&c, Lychnoides Mary= landica, RAJe Supple 490e Lychnidea Umbellifera, PLUX, dlse 133, Te 98. Es Te PEEN ST ACN Bir A. S27 … 4) Vlambloem met Lancetvormige effene IV. Bladen, de Steng ruuw , de Bloemtrosfen AFDE eenigermaaie getopt. Hoorn= 6TUKs Naar de volgende gelykt deeze zeer, maar iv. : Phlox de Steng is driemaal zo hoog, de Bladen zyn Caron. breeder ende Tros beftaat uit zeer. veele Karolinie , . „ CHE, Bloemen, die gladde Pypjes hebben. De Groei- plaats is in Karolina, (5) Vlambloem met fmal Lancetvormige glad. V. Glaberrie de Bladen , een regte Steng, de Bloemtros 5 ; Gladbladi- aan ’t end, ze. Deeze werdt , door KarLM, by Philadel phia in Penfylvanie, in Bosfchagie gevonden; verfierende dezelve door haare fchoon roode Bloemen , die taamelyk groot zyn en van de gezegde figuur. De Steng groeide, by Dtr- LENIUS, maar één of anderhalf Voet hoog. (6) Vlambloem met breed Lanceivormige Bla-_ vt. den, de bovenften overhoeks, de Steng ge. Dieren: gaffeld met dubbelde Bloemfteeltjes. Gemikte. Hier zyn de Stengen in twee Takken verdeeld en. (a) Phlox Fol, Lanceolatis levibus 8&c, Lychnidea Carolie niana &c. MART. Cent. 10, Te Io, (s) Phlox Fol. Lineari- Lanceolatis glabris &c, H, Clif. R. ZLugzdb. 433. GRON. Virg. zi. KALM, J£. Ille p. 153e Lychpidea Fol. Melampyri, DILL, Elth, 203. T. 166, fe 202. (6) Phlox Fol, latoe Lanceolatis &c, MILL, Did, Te. 205: É, Ko 1E, DEEL: VII, STUK, 528 VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. en dus gemikt: de Bladen Lancetswys’ Eyrond , Arrie by vyf paarivgen om de Steng geplaatft, De Hoorp- Bloemen komen uit de mikken der Stengen STUK. en de Oxels der Bladen voort. Zy zyn bleek blaauwachtig , met een krom Pypje. RAS (7) Vlambloem. met Eyronde Bladen en een- £ Ovata. zaame bloemen. Rondbla- ì dige, Deeze heeft de rondfte Bladen van alle Soor- ten ; maar dezelven zyn klein en de Bloemen komen eenzaam, niet by Trosfen, voort. vin. _ (3) Vlambloem met Elsvormige ruige Bladen Subulata. Elsbladigee en gepaarde Bloemen, De Slippen van de Bloem zyn uitgerand en het Pypje is tweemaal zo lang als de Kelk, in deeze Soort, welke, gelyk de twee voorgaan- den , haare Groeiplaats in Virginie heeft, IX. (9) Vlambloem met Borflelige gladde Bladen Setacea, Borftelige, en eenzaame Bloemen, Deeze , ook een Virginifche Plant, is , zo wel als de naastvoorgaande , door PLUKENET in Afbeelding gebragt. De Bloempjes zyn on- (7) Phlox Fol, ovatis. Flor. (olitariis. ILychnidea Fiftulofa Marylandica, &c. PruR. Mant. 122. T, 348. f. 4e (3) Phlox Fol, Subulatis hirfutis &c, Lyfchnidea Biattarig accedens Virginiana, PLUK, Alm. 233, T* 98, f. 2. ( 9) Phlux Fol, Setaceis glabris &c, Eychnidea Blattariz accedens &c, PLUK. Alm, 233. Te 9% f. Je zr BE NIE ROND Re 1 À. sag Ongemeen fraay in deeze twee laatfte Soorten, ÎVa die aaftige kleine Gewasjes uitmaaken, verfie- SPEELS rende de Velden ongemeen. Voorts is het Hoorpe zonderling, dat decze Vlamblcemen in Noord-*T?* Amerika de plaats inneemen van de zogenaam- 4" de Koekkoeks- of Kraaije - Bloemen , kleverige Lychnis „ Koornroozen en dergelyken, terwyl men van dit Onkruid niets in Europa, noch misfchien elders vindt (*) , dan deeze volgen- de Soort, in Siberic. (ro) Vlambloem met Liniaale Haaïirige Bla _X._ h À ’ Phlox den en drievoudige Blsemfteeltjes. Sihirica. Siberi{che: Deeze verfchilt van de laatftgemelden aan- merkelyk „ doordien de Slippei der Bloemei piet uitgerand , en die van den Kelk zo lang zyn als het Pypje van de Bloem. Op ’t end det Stengetjes, die zeer klein zyn en op den Grond leggen , komen twee of drie naakte Lymerige Bloemfteeltjes voort , een weinig langer dan de Blaadjes, De Bloempjes zyn blaauw van Kleurs MO INE ©), Indien het eerfte Oicr van slle Gewasfen in ’t Paradys ‚gevormd ware , gelyk het denkbeeld van LiNNAUusS is ges weeft , zo zou het zeer onbegryrelyk zyn, dat in het vers fpreiden over den Aardbodem deeze Vlambloemen niet ergens Grond gevat hadden, dan in Noord-Amerika alleen; terwyl in Europa genoegzaame Streeken zyn ; van een dergelyk Klimaat en Grond. (ao) Phlox Fol. linearibus villofis , Pedurcutis tegnis. ws Acad, II. p. 3430 | 11 Ms DEEL. VII, STUK. 530 VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. CoNVvOoOLVULEvUS Winde, ÄFDEELe rra _ Een Klokvofmige geplooide Bloem , met struK, twee Stempels, en een tweehokkig Zaadhuisje , ‘Eenwy- dat in ieder holligheid twee Zaadjes heeft (*). man Pus komen de byzondere Kenmerken voor, van dit uitgebreide Geflagt , ’t welk over de wyftig Soorten bevat, De eerfte vyfendertig; hebben een windende Steng, À (a) Winde met Pylswys® woor en agter ges png it pie Bladen en meeft ge: Steel - fis. ES, Akker ij Winde, Deeze groeit alom in Europa ; en ook in onze Nederlanden , overvloedig op de Akkers of Koornvelden , alwaar zy zig dikwils om de Halmen windt tot een Elle en meer hoogte, Gee (*) Van waar LiNNmus dit afleidt , begryp ik niet. TOUR- NEIORT zegt „ dat het Zaadhuisje van dit Geflagt fomtyds driehokkig is , fomtyds maar eéne Holligheid heeft, HALLER zegt , in onze Winden is de Vrugt driehokkig , in anderen ééns» of tweehokkig, In de Kenmerken (Char. Gener. Plantarum) is de Vrugt een Doosje, met den Kelk omkleed , rondachtig „ eens _twee- of drie - Kleppig , bevattende twee rondachtige Zaaden. De Kelk , die vytbl!adig is of vyfdeelig , wordt fomtyds omvat van twee ruime Blaadjes, gelyk plaats heeft in de Gemeene Groote Winde, \ (1) Convolvulus Fol, Sagittatis utrinque acuminatis êc, Sy/l, Nat, Xll. Gen. 214, p. 15s. Vege XIII. Gen, zis. pe 168. H, Clif, R. Lugdbh. 427. N. 1. Convolvulús minor Arvenfise C. B, Pin, 294, Convolvutus minor purpureus. LoB, le. 619. Smilax lavis minor, Don. phi 393. EDWe SELIGM, VIE, D, Pl, L. p‚ 56. EN OT ANT A: 53â _ Gewoonlyk, echter, kruipt zy langs den Grond, Iv. gelyk op ruige Wallen, met haare dunne Sten- Arpret gerjes ‚ die bezet zyn met dficpuntige Blaad- Hoos jes. Somtyds komen dezelven wat fpitfer ;sTux. Tomtyds van dägteren tmet de Punten eenigs- pn zins krom en als ge-oord voors Somtyds zynze ook breeder „fomtyds fmaller. De Bloem- pjes, van deeze Kleine Winde, zyn of paarfch- achtig , of Roozekleurig bont, en fomtyds wits gelyk men twee Verfcheidenheden daar van , int Werk van WEINMANN, afgebeeld en met Kleuren voorgefteld vindt. (2) Winde met Pylswyze Bladen, die vande rr; pren © jor n | … Convoluta teren geknot ayn en Vie hoekige eenbloe- Septanis mige Bloemfteeltjes. Haag. Winde, Dit is de Groote Winde , met witte Bloemen s welke men niet dan in de Haagen, in Kreupel. bofch en Riet, aan de kanten van Sloöten , Graften en Moerasfen , aantreft , zynde ne leelyk Onkrtid in de Tuinen, Hoven en Boom. gaarden ; door hadre fterk , onder den Grand; voortkruipende Wortelen, wier ftùkken t elkens wedet aangtoeijen ‚ en een nieuwe Plant maa- keg. (2) Convolbùlüs Fol, Sagiitatis poftice trincdtis &c. He Cliff. R. Lugdb. 427. N. 2. ML. Succ. 174. DALIB. Parg 6s. TOURNE. Jnf?. HALL. Melv. 483. CED. Dan, 453, GOUAN, “Mionsp. 92, GORT. Belg, ss. &c. Convolvulus major albuss C, B. Pin. 294, Smilax levis major, Don, Pempt, 392e Sntià lex levis vel len s major, LOB. Ze, á19, Ll s il, DEEL. VEL ST, IV. ÄFDEEL v Hoorp- STUK. Eenwy- Vige. 532 VyYFMANNGIE KRUIDEN. ken. Wegens haare hoedanigheid , van zig al windende om alles wat haar voorkomt te flinge- ten, en de groote Bloemen tevens ‚ noemt men= ze Slinger- Roos. Deeze is het ook, waar van de Naam van Winde zyne afkomft heeft, in ’t Latynfche woord Convolvulus begreepen. In ’ Engelfch noemt menze Bindweed, in ’t Franfch Liferon of Campanette, by ons dikwils Klokjes- Winde , ot haare Klokswyze Bloem, die door- gaans wit is, doch fomtyds Roozekleurig bont, en paarfchkleurig voorkwam buiten Haarlem, in de Haag van een Boomgaard by-’t Kraaijeneft „ volgens CoM MELYN, ’ Gewas der gewoone Groote of Klokjes= Winde beklimt de Boomen tot zes, tien Voee ten en meer hoogte. De Bladen zyn Hart- vormig en veel grooter , doch niet zo fpits als aan de voorgaande, van agteren ge-oord. De Bloem heeft een grooten tweebladigem ruimen en daar binnemr een vyfbladigen Kelk, die Klokvormig iss het Zaadhuisje driehok« kig. Hoewel men dit Kruid niet als een Ge- neesmiddel gebruikt , bevat het doch eeú Melkachtig Sap, dat fcherp is en van eene Purgeerende kragt. Verdikt zynde,; en tot een Scrupels veelheid ingenomen , werkt het als de Scammoneum , die volgt. Dit zal de reden zyn , dat fommige Autheuren het Gewas tot de Smilax betrokken hebben. C 3) Wins \ f BE NED R TI A. 598 (3) Winde met Pylsyze , van agteren ge-, IVe knotte Bladen „ en «ronde meeft driebloe- nn mige Bloemfleeltjes. Hoorn- STUK. Deeze, gemeenlyk Syrifche Windegenaamd, IL Convolutsn is het Gewas , dat de zo bekende Scammo- ts Scam neum uitlevert , die ons van Smyrna of Alep- po toegebragt wordt. Het groeit , naamelyk in verfcheide Streeken van Klein Àfie, aan ’t end der Middellandfche Zee, ’t Gewas gelykt naar het voorgaande zeer , maar de Bladen zyn niet aan de kanten bruin: de Bloemfteelen twee- of driebloemig 5 langer, niet korter , dan de Bladen: ’t omwindzel, of de buitenfte, is niet grooter dan de binnenfte Kelk , die ook een andere figuur heeft „ dan in de Groote Witte Winde. De fchrandere HassEerLQuIisT hadt de Winde , die het Scammoneum uitlevert, tus- fchen Nazareth en den Berg Karmel in Pale. ftina zien groeijen. », Uit Marafch, dat het ‚, Landgoed is van zekeren ‘T'urkfchen Basfa, 2 Vier Dagreizens van Aleppo af en digt aan » Armenie, wordt het befte, dat op den Aard- se badem is, (zegt hy,) verzameld... Men „> brengt het van daar in kleine Velletjes s> naar (3) Convolvulus Fol, Sagittatis poftice truncaris &c, R, Lugdh, N. 3, Mar. Dled, 82, Cenvolv. Syriacus {. Scammoe nea Syriaca, MoRIS. Hift. IT, p. 12. S.r, T, 3, 6, sa MILL Dik. T, 102, Scammmonia Syriaca, C‚ Be Pin. 294. Scammo= neum Syriacum Antiochenum , Scammonia, LOB. con, 629, Els Il, DEEE, Vlls STUK. monia, Syr ifche, 554 VyYreMANNIGE KRUIDEN, | IW. ‚naar Aleppo , en het wordt , door de En- AFDFEL, ss gelfche en Franfche Kbbphansal naar Lon- Hoorn- > den en Marfeille verzonden. Van den Berg STUK. _… Karmel kon men eertyds ook, dat by uit- Eede »» ftek goed was, over Akrim bekomen; maar 4% s hedendaags is het naauwlyks in afs Plaats » meer te koop; dewyl de Arabieren , aan dien ee Berg woonende „ zig meer op Dak dan op E eenigen nuttigen arbeid toeleggende , de In- 2 zameling vérzuimd hebben.” Het Aleppifche ‘Scammoneum wordt in % algemeen beter gekeurd dan datevan Smyrna, BE He men derwaards brengt uit een Stad van Galatie, of ook uit Cogni in Kappadocie , niet ver van den bogt des Bergs Taurus, waar een groote Inzameling is van deeze Drogerye. De- zelve moet niet zwart, zwaar , noch met vui- ligheden vermengd ; maar witachtig of Afch- graauw , broofch zyn en glinfter li wanneer menze breekt 5 geevende , als men ’er Vogt aan brengt, eenige Melkachtigheid uit. Sommigen hebben getwyfeld, of de gedagte. Winde wel de Plant ware , die DroscoRrtr- DES Scammonia noemt ; om dat hy derzelver Bladen zegt ruig te zyn : doch die met ruige Bladen kömt ook by Smyrna voor, en mooglyk hangt de ruigte-van de Groeiplaats af. Immers het fehynt dat de befte Grond de befte Drogery van dien naam uitlevert, Ook geeft de manier van Inzameling een aanmerkelyk verfchil. By Smyrna, den Wortel ontbloot ‘hebbende , maakt men: DEAN BAN DR Ty A. 1538 men ’er een Sneedje in , en voegt een Mos- IV, felfchulp daar aan , om het uitzypelende Vogt ge nnee op te vangen, ’t welk , uitdroogende , een wit- Hoorps of geelwtiige doorfchynende Harft uitlevert, “TUE waar van de Ouden gewag maaken. Deeze Pad wordt ons nooit toegebragt, Welke bereiding het Volk aldaar voor deeze Drogery gebruike, die tot Verzending ingezameld wordt , ís on= zeker ; maar denkelyk zal ten dien einde het Sap uit den Wortel geperst en vervolgens gedroogd worden , gelyk Mesure verhaalt, Het Scammoneum , ook dikwils Diagridium genaamd, is een Gom, die zig in Water laat uitmelken , en dus daar in byna geheel onte bonden wordt, Niettemin worden, met W'yn- geeft, uit zes Oncen wel vyf Oncen Harft getrokken (*), Het is een der fterk{te Purgeere middelen, fchroomelyk wegens zyne fcherpheid , en dus niet dan met veel voorzigtigheid te ge- bruiken. De verbeteringen, die men ‘er aan getragt heeft toe te brengen , verminderen de kragten. De Ouden hebbenze tot een Drachme of twee Scrupel ingegeven ; doch hedendaags js de Gifte tot een half Scrupel en minder be- paald. Beft gebruikt menze , om eenig ander Edel aan te zetten of in andere mengzelen, Dus maakt het Scammoneum den grondflag van het Pulris Cornachinus uit, dat veiliger gebruikt kan worden, dan deeze Dro- gefy. op. zig zelve. Zy komt in mest alle | Sa- (*) Grorrr. Mat, Med, Tom. Ue ps 6690 Ie DEEL VII, STUK |De NE 536 _ VYrFMANNIGE KRUIDEN. „IV. Smengeftelde Winkel - Porgeermiddelen > ZO ú Ls Pillen als Konferven of Eletuariën, Hoor p- STUK. C 4) Winde met Hartvormige gefpitfte eine iv. Bladen en tweebloemige Bloemfteelen (*). Convoluus us Sibirie on In Siberie is deeze Soort, door LAXMAN, Siberifche, waargenomen. Zy heeft Lj Steng een Vadem lang, zig omwindende, De Bloemfteeltjes Zyn in tweeën gedeeld , tweebloemig , korter dan de Bladen ; de Bloemen witachtig of uit den Vleefchkleurigen , met een geelen Bodem „ maâar half zo groot als die van de Akker Winde. Vv. (s) Wiode met Hartvormâges gefpitfle, uit- Farinofse ‘Meelige. geguipte bladen, driebloemige Steeltjes en een Meelige Steng. Deeze , ook in de Upfalfche Tuin waarge:- nomen, heeft een Steng, van dergelyke hoogte: de Bladen zyn eens zo lang als breed, met Meelige Steeltjes ; de Bloemen driemaal, zo groot als de Kelk, iets rood, fpits, in vyven gedeeld, De plaacs der afkomit is onzeker. 7 (6) Win- F4) Convalvulus Fol, Cordatis acuminatis lavibus &c. Bant. 203. (*) Peduneulis unifloris fraat er in Syf?. Nat, Veg. XIII » doch uitde befchryving in de Mdantis/a blykt , dat ge Stecltjes twecbloemig zyn, (s) C onvalculus Fol, Cordatis acuminatis repandis &c, Mat, 203, JACQ: Mort, Te 35e TENT AN D Ri A gek (6) Winde met Liniaale Piekswy> gefpitfte pie Bladen, die de Ooren getand hebben3 een- RE: bloemige Steeltjes, Pylswyze Kelken en cen Hoorne } s windende Steng, TUK. | | i VL Deeze Ooftindifche Soort heeft ook cen Win- joan dende Steng : de Kelkblaadjes komen met dieg iin: 3 van een Soort van Klokjes , gemeenlyk Piolg * e Mariana genaamd , overeen. (7) Winde met Hartvormige onverdeelde, _ vir. | Pandurge Schildachtige Bladen , en effene Kelken, tas, Schildvorà Van DrrLeENrus, die dezelve uit Zaad „mige van ’ Eiland Cuba in de Westindiën beko. men „ voortgekreegen hadt , wordt Zy Groot- wortelige genoemd , als een Wortel hebbende gelyk een Karoot. In Virginie fchynt de zelf. de Soort ook te grocijen. | (8) Winde met Hartvormige , onverdeelde en Vilt. driekwabbige Haaîrige Bladen , offene Ke}. Cerotinass Á î 5” Karolinie Ken, ruige Laadhuisjes en byna tweeblog.fche. | mige Dloemfteeltjes. Dee. €6) Convolva'us Fol. Linearibus Haftato- acuminatis &cc. Tala. Neii, Hart, Lal, XI. p, 113: T. 55. BURM. Fl, Ind, 43, (7) Convolvutus Fol, Cord. integris Pandurzformibus. gc, Gonvolv. megatorhizus &c. DirL, Elp, 101, T. 85, f, 99, GRON, Virg. rars (8) Convolvulus Fol, Cord, integris trilobisque 8c, Cone volv. Fol, Hederacco Arvenfis , Flore Gilute purpureo, Dir, Ehh. roo, T, 84. f. 98. «’ flik Els IL, DEEL, VII, STUK, 833 VyrMANNIGE KRUIDEN. iv. __ Deeze Karolinifche heeft, volgens den zelf. ArnieL: den ; Klyfachtige Bladen, en was uit Zaaden , rdt die men onder de Ryft van Karolina bekomen STUKe hadt, voortgeteeld. 1x. (9) Winde met Hartvormige onverdeelde en \Convoluu- j jp | has Breder driekwabbige Bladen ; de Bloemen effen- ceus, randig ; de Vrugten regtopftaande. Klyfachtie 55 Het verfchil van deeze met de voorgaande is niet groot. Uit Zaaden van Afrika was zy geteeld : doch men vindt zodanige ook in de beide Indiën, | x: (ro) Winde met Hartvormige driekwabbige Nil. Arabifche,- Bladen,ten halve in vyven gedeelde Bloe- men, wier Steelen korter dan de Bladflee« len 31. Deeze , onder den naam van. Bleauwe Win. de, mec Klyfachtige hoekige Bladen, zelfs by BAUHINUS bekend , is ook door Dirre- rus in Afbeelding geben. Men meent, zegt hy ‚ dat het. de Nil der Arabieren zy, waar van de Greintjes of het Zaad, om Slym door den Afgang uit te dryven , gebruikt werden: ' doch (9) Convolvulus Fol. Cord. integris trilobisque &ec, Conv. annuus Fol, Cordatis &c, H. Cliff. 67. Convolve Fl. purp, Calyce punêtato, Dir, Elh. f. 69 &f. 95. (1o) Convolvulus Fol. Cordaris trilobis êcc. Canv, caeruleus Hederaceo angulofo falio. C. B. Pin, 295, J. Be Hift, IL. pos 364. DiLL, Elth, uts. f. 91, 9% 2 Deel PLAAT XLI. À lj Ì N S Se, ú N A\ SS SN S SAN SS \\ Zen nd nt WEE H TAN DR IA 53Q doch het Gewas , dat hy afbeeldt, groeit in Iv. Noord - Amerika. Het is door zyne korte Bloem- AfDEELe fteeltjes ‚ puntige Bloemen en opftaande Vrug- - Hoorns ten, van de anderen wel te onderfcheiden, 8TUR. _ Om welke reden , thans, alhier de Convolvulus B Ae obfturus uitgemonfterd zy, is my , zo wel als oszurus, de bynaam, duifter, Misfchien , om dat dee zelve geen genoegzaame overeenkomst had, mct Fig. ze de aangehaalde van DiLLENIus, die gebrek- kelyk fchynt afgebeeld te zyn. Of de uiclaa- ting kon by toeval , dewyl het getal voor de volgende geplaatst ie » Zyn veroorzaakt, In de Tan Verzameling van Ooftindifche Planten , my deezen Jaare door den Wel Ed, Geftr. Heer J. C, M. RADERMACHER , Extraordinair Raad van Nederiandfch Indie „ goedgunftig bezorgd, vind ik een Soort van Winde „die met de befchryving van LINN&Us ftrookt en van alle andere Soorten verfchilt: Zie dezelve hiet nevens in Fis. 1 , op Plaat XLI , afgebeeld. De Steng , naäamelyk , is rond; de Bladen zyn volmaakt Hartvormig, van onderen eenigszins ruigachtig , aan de kanten ruuw ‚ met ruige Bladfteeltjes : de Bloemfteel« tjes langer dan dezelven , worden aan ’t end dikker en, zo wel els de Kelken, glad 5; hebbende maar ééne Bloem , doch in ’t midden twee klei- ne Blikjes. De Bloem is klein : maar dezelve verfchilt in grootte volgens den Heer N, L. BuRMANNUSs, De Ridder hadt gezegd, dat dee- E. DEEL, Vlle STUKp dt 840 VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. _ deeze Soort niet alleen op Java en Ceylon, maar Arpezr : s KA. ik v. ook in China en te Suriname voorkomt (#). Hoorp | | 4 STUKe (ir) Winde met Hartvormige onverdeelde Bla- XL den , knikkende Vrugien en dikke Bloem- Convoluu® 7 ' Zus parpur fleelen. Zeus. ij Paarfche. PDeeze Soort van Winde , die ook haare Groesplaats in de nieuwe Wereld. heeft , is wegens haare fraaiheid in Afbeelding gebragt door ExnreTrT, en als Verfcheidenheden zyn daar toe twee van DiLLENrUS, met Hart- vormige Bladen, betrokken. De Bloemfteeltjes ftaan regtop , maar, met de Vrugt verdikt, gaan zy knikken. De Kelk is geftippeld , ruuw en gehaaird, xm. (12) Winde met vyfhoekig Hartvormige , ef- Ade fenrandige , Haairige Bladen en veelbloe. mige Stecltj CSe Volgens de befchryving van den Heer N, : L. (*) Convolvulus obfcurus. Spec. Plant. Ie p. 220. N. Io, … Convolvulus Flore minore Lafteo &c. DILL, Eith. 98. T. 33e £. 95. Convolv. obfcarus. BURMe Fl. Jud p. 44. (zz) Convolvulus Fol. Cord. indivifs &c. Conv. Cal, tuberculatis Pilofis. Vir. Chff. H. Ups. GRON. Virg. Conv. puip, Folio fubrotundo, C. B. Pin. 295. EHRET. Pit. A f£. 2. B. Convolv. coeruleus minor & Ye Conv. Fol, Core dato glabro. Dir. Elth. uti f. 94. 97. (12) Convofvulgs Fol, Cordatis quinquangularibus integet= rimis villofis &c, Jant, 203, BURM, Fl Jud. 46. FK. 19e 4 ie Ee Le MR OBAN DR LA sân L. BurManNus heeft deeze Soort Houtige , IV. windende , rüuige Stengen en Bladen die met ; Arpzrns toode Haairtjes bezet zyn: de Bloemfteeltjes Hoord. drie- en cok fomtyds Éénbloemig,. Zy groeit °TUEs in Ooftindie. (23) Winde met Piekswys’ Hartvormige vyf- xn ribbige Bladen en een kruipende Knobbel-,Corvolvetn s Bard. draagende flekelige Steng. bn Patatter, Dit Gewas is zo wel in Oost- als in West= indie zeer bekend , om dat de Wortels daar van , onder anderen, aan de Slaaven en Indiaa- nen, ja aan de Europeaánen zelfs , in Amerika; tot Voedzel ftrekken. Men vindt ’er door veele Schrvvers gewag van gemaakt ‚ en het komt , naar den Landaart, onder verfchillende naamen voor. Het fchynt , door de Spanjaarden , uit Amerika in Ooftindie overgebragt te zyn , alwaar men het kent by den zelfden naam, die ’er in de Weftindiën gemeenlyk aan gegeven wordt, te weeten Batatas of Patatten. De Spaanfchen noemen de Wortelen aldaar cok Camotes en Aljes; de Portugeezen Inhame;de Amerikaanen Ba- (13) Convolvulus Fol. Cordatis Haftatis quinquenerviis, Sec. Conv. Fol. Cord, angul, Radice tuberofâ, R. Lugdh, Ne 4. Conv. Radice tub. esculentâ. CATESB. Car. II, p. T, 6os Conv, Ind. Orient. Inhame {. Batatas. Moris. ijf, il, p. 11. S. 1. T, 3. f. 4 Conv, Ind, vulgo Patates ditus, RAe Hift, 723. Batatas. C. B. Pin. ot, RUMPH, Amb. V. p. 367. T. 130. KALM. Jtin, II. p. 300. Kappa Kelenga, Hors, Mal, VIL p. 95. T. so. Confer. FEUILL, Perg», III. pe 15, Ta Lin IE. DEEL, Vlle ‚STURo ziz VyrMANNIGE KRUIDEN, IV. Batada , de Franfchen Batades en de Engelfchen ADEL. pozades. Ons Volk geeft ’er gemeenlyk det Hebi. naam van Patatten aan. STUK. Her iscen Gewas , dat langs den Grond Eruists den op de wyze der Meloenen en Kalabasfen, fchie: tende uit ieder Knietje „dat aan de Aarde raakt ; een Wortel , die de gedaante omtrent van een Rammenas heeft , zynde dikwils een Span of een Voet lang en twee Vingeren dik, doch niet test ‚ maar krom gelyKk een Beuling , en ook van andere figuuren,. Men heeft ’er Roode en_ Witte van, gelykende de eerften ; zo MERIAN zegt, haat bleeke Berten wordende 3 op veelerley manieren, by Vleefch en andere Kost' geftoofd en fmaakende als Karftengen. De Witte; zegt zy , groeit ‘er in ’t wilde ; en wordt van de Menfchen niet gegeten; maat in Ooftindie maakt men , volgens RumPrrüs f zo wel gebruik van de genen die een witte als die een roode Schil hebben, Haare Afbeelding van beiden vertoont ook den Wortel Raapachtig en niet als een Karoot. Gemeenlyk weegen zy eeh Pond of‘ daat omtrent; zo dat zy grooter zyn dan onze gewoond Aardappelen , by welken KarM dezelven vergelykt, … Men noemt die Wortels, zegt hy ; welke 3, anders den naam van Batatas voeren, in Pen- „ fylvanie Bermudifche Aardappelen; wordende ian zo van voornaame Luiden ; als vari t gemeene Volk , aldaar overvlöedig geplant.” N Ds Grond moet uit Aarde met Zand vet- ss. mengd PEER WR ON DR tz: 843 9 tmengd beftaan „ en niet te vet noch tè mager IV, s, ZyD. De Wortels worden, ten dien einde, Arpreis 3 gelyk de Aardappels, aan ftukken gefneeden , Hoorn: „> doch zo, dat men ’er een of twee Knoppen STUR. as: dan Bas Gemeenlyk zyn zy van buiten rood ‚, van binnen geel. De Smaak is zeer aange >, naam s overtreffende , myns oordeels, dien ‚… der Aardappelen , Artisjokken, ja van bynd kans in de Mond, De manier van toeberei- 9 ding «is als der gewoone Aardappelen , by welken menze fomtyds kookt, Gemeenlyk legt men dezelven , op den tand des Schot= s, tels, by gebraden of gekookt Vleefch: Zy groeijen zeer {chielyk , maar de grootfte ‚s moeite is; om ze den Winter over goed te ‚» houden : want zy verdtaagen geen Vorst , „> geen fterke Hitte en geene Vogtigheid. IK nam, by myn vertrek uit Amerika, een taa- melyken voorraad daar van mede; doch op Zee overviel ons een geweldige Storm , en het ‚ Water drong overal in het Schip, zo dat wy „onze Kleederen , Bedden, Dekens enz. byna ‚ konden uitwringen. Dit deedt myne Bermu- he 8 aifche Aardappelen verrotten. Dewyl zy, „, echter , thans niet alleen in Portugal en Span- „> je, maar ook in Engeland , worden aange= > kweekt; 53 C*) Den Suikerwortel mooglyk alleen uitgezonderd, By MorisoN wordt het Si/arum Peruvianorum genoemd. IL DEEL, VI. STUK, alle bekende Wortelen (*). Zy {melten by- Por IV. ÄFDEEL. V. Hoorp- , STUK. Eenwy- vife, … XIVe Convoluwe ius biflo- vus- T wite bloem: ge. ba4 VYFMANNIGE KRUIDR 2 ‚ kweekt , zou zulks, myns oordeels, id ‚> Sweeden ook niet zeer moeielyk zyn, In „ Penfylvanie was men niet gewoon , doot „ Gifting cen zodanigen Dtank daar van te 5 „ bêreiden, als door de Spanjaarden in hun- ‚ne Amerikaanfche Volkplantingen gefchiedt.” Ook noemt menze in Engeland Spanifch Pota= toos „ dat is Spaanfche Aardappelen. Ten opzigt van het Bladerloof fchynt hiet van aanmerkelyk de Afbeelding te verfchillen „ welke Pater Fruirrér vande Patatten geef: want hy vertoont het Gewas met gepalmde of vyfvingerige Bladen. Niettemin worden de Wortelen van dien naâm daar mede bedoeld, wier Smaak hy ook by dien der Karftengen vergelykt en zegt, dat zy door geheel Ameri- ka in gemeen gebruik zyn, Dic doet Linneus denken , of ’er ook byzondere Soorten zyn mogten van dit Gewas, (14) Winde met Hartvormige rúigachtige Bladen en dubbelde Bloemfleeltjes; de Bloes men met driefneedige Slippen. Deeze , in China huisveftende, heeft onge- vaar de grootte van de Akker - Winde, De Steng is windende , rond Haairig, zo wel als de Bla- den : de Kelk vyfbladig , ongelyk; de Bloe- men wit, in vyven gedeeld, geplooid , met dé Slips (14) Convelvalas Fol, Card, puoescentibus Se Sp; Ph 1668. al DEN T AND E YA 545 Sliepen aan ’t end driedeelig, de middelfte Punt IVa de kleinfte. | Aronmn ( 15) Winde met Ebi: langwerpige kaale Bladen, en gekroonde Bloemfteeltjes yy die éweedeelig en veelbloemig zyn. — - Convolvua f ANN lus Vertie Hier. komt het Gewas t’'huis , dat te vooren Wigs, Gekranfte Jpomoia is genoemd geweest. Pr v- MIER fchynt het mer zyne Ouamoclit, die paarfch is en Eieden van Nagtfchade heeft, te bedoelen. Evenwel zyn de Bloemen niet inge- fneeden , gelyk by hem, maar Kivkvormig als dic der gewoone Winde, blaauw en klein: de Bloemfteeltjes korter dan het Blad , gekranst. (16) Windemet Hartvormige Bladen, eenwin- _ Xvr, „dende Steng en gekroonde Bloemfteeltjes. Gmetla Gekroons Deeze wordt by PruMier de gecle Weel. de, bloemige Winde getyteld. De Groeiplaats is op de Eilanden Martenique, San Domingo en Ja- maika, in de Westindiën, € 5 Winde met Hartvormige gladde Bladen XVI. en een blyvende Haaïîrige Steng. Debian Malabaars (rs)-Convolvulus Fol, Cord, oblongis nudis. &c. Convolyue fche,, lus minor fcandens &c. BROWN. Pam. 153. Ipomcea verticil Tata, Am, Acad, V. p. 394. Quamoclit purpurea Solanifolia múnor. PLUM. Jc. 94. É£. 2. 7 (16) Convolvulus Fol. Cord. Caule volubili &c. Conv, lue «teus polyanthos, PLUM,. Am. 88. T, “102, Conv. polyanthos folio fubrotunde. SLOAN. Fam, 53. C17) ‘Convolvulus Fol. Cord. glabris &c, Conv. Fol, ‘Cord, acuminatis , Caule Arboreo fcandente, R, Luzdb, 429, Horta «dal. Xls-p. 105. Te st, RA). Sappbe 376 be | Mm A IL. DEEL. Vil STUK, Ad 546 -VirMARNIGE KRuïDENs IV. __Deeze,op Malabar Kattu - Kelengu genaamd, a an heeft een Boomachtige klimmende Steng. De Hoorp- Bloemen zyn Haairig „als. gefternd en bont, Men STUK. vindt deeze Soort ook op Java, | Ed xvm. (18) Winde met Hartvormige ruigachtige Bla- Ce den, een blyvende Haairige Steng , en veel= zienfis. bloemige Steeltjes. bt, Kanarifche. _Zo wel als de voorgaande was deeze in de Europ:fche Kruidtuinen bekend , zynde door COMMELYN afgebeeid, Zy heeft een Hee- fterachtige ruige Steng, De afkomst is van de Kanarifche Eilanden. Ps (59) Winde met Hartvormige Bladen , yer- r2 J ° Noor, dikte Bloemfteelen 5 effene Kelken en een Boto gedoornde Steng. | By Suratte, in Ooftindie , is deeze waarge- pomen, die naar de Paarfche Winde gelykt , maar deSteng gewapend heeft met flappeDoornen, | biet (20) Winde met Hartvormige Bladen en, een DSe s k À 5 veeg. … windende Steng, die wederzyds fcherp is. nd. Op Ceylon en Java komt deeze voor „ die de Steng (13) Convolwulus Fol. Cord. pubescentibus &c, H. Cliff, Re Eugdb. Conv. Canar. fempervirens &c. Comm. Floré. II. pe ror Ts sr. Conv, Canarienfis &c. PLUK. Alm, 314% Te 325 É. Te / (19)- Convolwulus Fol, Cord, Pedunculls incrasfâtis &cce Mant. 44. / : (zo) Cenvolvulus Fol, Cord, Caule volabili utringue eg ginate. JZant, 43e POEN:T AND RI KA 347 Steng wederzyds , van ’t eene Blad tot het an- IV. dere, met een-fcherpte of Kiel heeft. De Bla= en den zyn. Hartvormig. Eyrond „langwerpig en Hoorbs effen, STUK. (ar) Winde met Hartvormige gehoekte Bla- XXL Convelvas den, de Steng met. vier. Vliezige kanten lus Turpee en veelbloemige Bloemfteeltjes. aas Deeze Soort levert den Turbith - Wortel, die in de Apotheeken bekend is , uit. Men vindt- ze Zeer groote gewiekte Cesare Winde, met Bladen eenigszins naar die van de Heemst gely- kende, door HERMANNUS getyteld, en on- „der dien naam aan ’ licht gebragt. Een Plant, door hem overgevoerd, heeft in de Leidfe Aka- demie- Tuin drie Jaaren geleefd. Hy vondtze op Ceylon en Malabar , in vogtige belommerde plaatfen , aan de kanten van Slooten en in de agter- Haagen der Hoven „ menigvuldig groei- jen ; doch by Suratte, Cambaya en elders aan de Vafte Kust van Indie, gefchiedt de Inzame- ling van deeze Drogery , welke men-van daar menigvuldig naar Perfie , Arabie ,„ Turkye en Europa, plagt over te voeren, De Mahomethae- nen noemenze Turbith, maar die van Guzuratte Bar-_ rt (21) Convolwulus Fol. Cord. angulatis &c, Fl. Zeyl. 74e Met. Med, 34. Convolv. Zeyl. alatus maxzinvus, HERm. Lugdb, 177, T. 178, 2:79. Turpethum repens Fol, Althez vel Indie cum. C. B. Pin. 149. Turbith Officinarum Gazie arqus Acoltz. BREYN. Prodr, 2. p. 103. Mm 2 IE. DEEka VII, STUK. TV. APDEEL. NV. Hoorp- STUK. Eernuy- wigee 543 . VSTMANNIGE KRUIDEN Barcaman ; eén in de Provincie Canara ‚ wier | Hoofdftad Goa is, heet zy Tiguars De Wortel „ die. de dikte van een Duim en daar boven heeft , wordt.gezegd wel drie of vier Ellen diep in de Aarde te booren , zynde Hous tig, in Takken verdeeld „en met een dikken _ bruinen Bast bekleed, Gefneeden of gebroken XXII. Convolyu= cn Pelta zynde, geeft hy een Melkachtig Sap , dat aan-_ ftonds.ftolt tot een bleek geelachtige Harst, die in ’t eerst zoetachtig van Smaak is, ant: fcherp en walgelyk. By de Ouden vindt men weinig zekeshindk aangaande de kragten van deezen Wortel, die ons gedroogd in flukken van een En dik wordt toegebragt, Hy is van eene fterk Pur- geerende natuur , doch wordt hedendaags zel- den gebruikt en van fommigen gevaarlyk geoor- deeld ‚dat ten opzigt van den Wortel. op zig zelf waar is; doch , met andere Purgeermiddelen gemengd, is hy in de Waterzugt en dergelyke Kwaalen , die uit vergaaring van koude Slym ontftaan , niet ondienftig. Ook komt hy in vee. le famengeftelde Winkelmiddelen. (22) Winde met Schildvormige Bladen en veel- bloemige Bloemfteelen. “schilddla Men bedoelt hier de Groote Indifche gladde dige, Win- (22) Convolvulus Fol, peltatis , Pedunculis multifloris, Con- volvulus Igvis Indicus major, Haylale RUMPn, Amb, V. T. Ïe7s mtd ende onee mbetehel PE NT A ND R IA 549 Winde van Ru Mrurus, die-de Bladen Schild.” 1v2: vormig heeft, Men vindt ’er een Witte en Roo- ÄFDEEL. de van, naar de Kleur der Bloemen verfchillen- goorn- de. De- Bladen werden ’er tot uitwendige Mid-sTuxe delen gebruikt, Op Ambon was de Grociplaats. „Zomer (23) Winde met ongelyke Bladen, Hartvor. ,EXUL Tas mig gehoekt , Lancetvormig ‚ eén windende tus Jalapa. Steng en eenbloemige Steeltjes, Jalappe. Deeze Soort wordt gezegd den echten JFa- Jappe - Wortel der Apotheeken uit te leveren. Zy voert den naam van zwarte Mechoacanna by BAUHINUS,; en heeft haare Groeiplaats in. Nieuw Spanje. Onder den naam van Chelupa of Selape is de Wortel eerft uit de Weftindiën: owergebragt ‚ hebbende zynen naam van het Spaanfche Steedje Xalapa bekomen, j De Wortel is te bekend, om van deszelfs gedaante , zo als hy in bruine Schyfjes over- komt, te ípreeken. Hy is, om zyne onkoftbaare heid , als cen uitmuntend Purgeermiddel onder *t Gemeen befaamd. en onder de Genceskun- digen ook niet veragt. Byna Smaakeloos, niet walgelyk en gade Reuk, kan het Poeijer aan | Kin. (23) Convolwalus Fol. difformibus, Cordatis angulatis &c, Conv. Fol. variis, Pedunc, unifloris, Rad, tuberofâ. MiLLe Dit: N. 32. Conve Amer, Jalapium diëtus. RAy, Hijl. 724, Bryonia Mechoacanna nigricans, C. B. Pin, 298. Prodr, 137. J- B. Hit. ist. yalapium Mechoacanna nigta. DALE, Pharm, 291. : Mm 3 Ile DESLe VII, STUKe ' Kinderen en vieze Menfchen' veel gemäkkely- ADE, dän de- Rhabarber of Andere Purgeefmidde- ’ Hooyp- ‘len , met een ‘weinig Suiker worden ‘ingeges Pee, Ven. Het werkt ook in kleine Gifte. Twee,” wig. ci drie of vier Greïtên zyn voor een-jöng Kind, twintig of dertig. voor cen volwasfen Mepfch genoegzaam, Maar, de Geftellen moeten hier ‘byzonder in acht, genomen worden; dewyl het een Purgeermiddel is van een heete, Harftige natüur „ komende dus meest te pas in koude, Slymige, Waterige Lighaamen,.: In groote veels heid is het gebruik; zo wan den Wortel ,als-van. deszelfs Harst, niet zonder gevaar, By:de ges. nen, die Geeftige: Wateren uit Suiker of Me-_ lasfen defülleeren; is hy van -veel dienst , òm- dat de Gifting ’er door ei: wordt ern men” ’er dus meer” Geeft uit kryge. XXIV, (24) Alinde met. fan ovaal Bladen, Convoluu- das Sericeuse …… «die vaN onderen zagt, als Fluweel 37 meb ER byna, gekroonde Bloemfteeltjes , pf gehaairde Kelken en een windende Steng. Eene Ooftindifche „ door den’ Fleióplkeraar N, Ei BuRrRMANNUS in Plaat gebragt onder den naam van Weeke Winde, behoort tot deeze Soort. De Steng is Heefterachtig en de Kel- ken munten door hunne ongemeene Haairigheid uit. ke On. (z4) Convolualus Fol. Lanceolato-ellipticis. Sc, Convolve Fol, ovalibus paheaeneas nervolis &c, BURM, FJ, Ind, T, Tet, Te PEN T A N DR Ì a. 58t „Onder: dien zelfden bynaam geeft Doktor IV, - F ORSKAOHL de befchryving van: eene Soort ArDEELe vän Winde, door hem by ’t Griekfch Dorp goorpe' Eraclisfa , aan den Oever der Zee van Mar- STUK, mora ; waargenomen 3 doch dewyl.dezelve ge-, Mers palmdé Bladen hadt, kanzy hier niet ftrooken, Gs) Winde met driekwabbige Wollige Blad: EKV. en eene gewolde Steng. — 4 Gpr tofus. De Bladen zyn , in deeze , wederzyds met wollige, eene digte Wolligheid, als Fluweel , bekleed, en in drie Kwabben verdeeld. De Groeiplaars is op Jamaika, (26) Winde met omen Fluweelige uit. „AVI gehoekte Bìaden, de Kwabben uitgegulpt, Heemtt. de Steelsjes tweebloemig. Elin _Deeze groeit in de Zuidelyke deelen van Eu- ropa; in de: Levant en in Aftika, op’ Heuvelen, zegt de Ridder. Van zelf voortkomende, heeft zy de Steeltjes eenbloemig, Haare Wolligheid | | | et (as) Convolvslus Fol: trilobis tomentofie , Câule Lanupinoe {o. Convolv. Fol. Lanato in tres lacinias divifo cc. SLOAN, Fam. ss. Hil, Te pe-154. T, 98, f. 2. RAye Suppl 381. Cone volv. Jamaicenfis trilobus 8&c. PEUK. Alm. 115. T. 167, fe go (26) Convolwulus Fol. Cordatis palmatis , Sericeis 8ec. Wir. Chff. 18. R- Lugdb. 429, N. 13. SAUV, Jfonsp. 402. GOUAR Monsp. 93. H‚, Clâff. 67. Conv. Argenteus Folio Althee. Co _B. Pin: 295. Conve Betonice Altheaque Foliis, repens Arpene teus. BARE: Aar. s, T. 312. B, Convs Argent, clegantistie aus , fol, tens incifis. TOURNE. Jnft. 85. Mm 4 Il. DEEL, Vil, STUK, 52 t VYFMANNI GE KRUIDEN, IV. is wit, en daarom wordt. zy Zilverkleurige Win- ArperL, de met Heemstbladen getyteld. „De: Bladen-ge- ed lykén fomtyds meer naar die van Betonie‘en ko- ele men ook zeer fyn gefnipperd.voor:, inde zeer vig. fchoone Zilverkleurige, Winde van TourNe- FoRT, welke als eene Verfcheidenheid hier toe betrokken wordt. Re XXVIL (27) Winde met Vins Hanne 5 Zuags- tas Cat _ wys getande Bladen , Draadachtige Ze- Ere 5 __pluimde Bloemftecltjes en effene Kelken, Che, „Deeze heeft haare Groeiplaats in de Tuinen van Egypte, alwaar zy tot fieraad- wordt aange- kweekt, volgens VeEsrLinNaGrius. Zy laat zig over alle Priëelen , Latwerk aan Muurén en Wanden leiden, en wotdt, wegens haare fchoon- heid , van de Arabieren Om el hefJen, dat is Schoone Moeder , geheten. „De. Bloemen zyn grooter dán in de gemeene Winde „en noplaauw- achtig paarfch van Kleur. — / “nnn on XXVIII, (23) Winde” met Voetachtige ben ge- iddag tande Bladen , Degenvormige tweebloemige Sche, Bloemfteelen- en-gedoornde Kelkene he Bladen van deeze ‚ die in de Levant | 8roeit DN €27) Convolvulus Fol. palmato - pinnaifidis &c. Coor ZEgyptius. VESL, Egypt. 73e Tf74e (28) Convolvulus Fol, Pedatis ferratis, Pedunculis Enf for= mibus bifloris , Calycibus muricatis. Maut, $59. Convolvulus Fol, laciniatis et quinquefoliis, C, Be Pis, 295, Conve quins guefolius, C. B, Pradre 134, P EN T AN D'R T‘A. 583 groeit, gelyken naar eenen Vogelvoetende Stop- IVe peltjes hebben dergelyke figuur. De Bloemftee- Aeon len zyn zeer lang en-platachtig , “dus als‘ twee. Hoorp- fnydig. De Bloem is groot en wit, Voor ’t ove- “TUE rige fchynt het Gewas weinig van % voorgaande „ia, Bien te verfchillen, (9) Winde met gepalmde , wijfovabbige) glad- Xxx. » ô de getande Bladen, een gehaairde Stengen les Pirifee ' \ bius, veelbloemige Bloempteeltjes. eid. bladige, De Heer N. L. BURMANNUs heeft de Afbeelding van deeze Ooftindifche aan ’t licht gegeven, die met den bynaam overeenkomt , en door zyn Ed. befchreeven wordt. De Bloem was Klokvormig , taamelyk groot en Oranjekleu- rig, met vyf korte Meeldraadjes, die Pylswy- Ze Knopjes hebben ; een Draadachtigen Styl en twee Klootronde Wrattige Stempels, lo6 30) nintie met gepalmde zevendeelige Tandse XXX Drsfetus. wys-uitgehoekte gladde Bladen , een ge-Ggefnecde. haairde Steng en eenbloemige Steeltjes. 7e _ Deezen bynaam geeft de Heer JAcQuIN niet oneigen aan dit Gewas, ’t welk uit Zaa- den, van zyn Ed. in Amerika verzameld, in de Kei- (29) Convolvulss Fol. palmatis quinquclobis Sc. BRM. Fl. Ind. 4s. T. 18. f, 1. Mént, 203. Convolvulo Gmilis Bryonig alba foliis villofis. PLUR. Alm. 135, T. 25- f. 3. (3o) Convolvalus Fol, palmatis feptemepastitis &c, JACQ: Obs, 11. p. 4 T. 28. Mm 5 3, DEEL, VII, STUKe 554 VSZFMANNIGE KRUIDEN) IV. Keizerlyke Broei - bakken „te. Weenen gelukkig AFDEEL. is opgekomen „ en ’er dikwils gebloeid heeft, Hoor’ hebbende witte Bloemen, STUKe hik …KKXL (31) Ml met Pootswys’ schabmde vyfdeeli- Convolva- gf ge Bladen en eenbloemige Bloemfteeltjes. carpus. Es ‚_Deeze „door, Pr vMmrer veelbladige. Win- | de, met de Bloem en Vrugt paarfch en zeer groot, getyteld, heeft de Steeltjes der. Bloemen gewricht, verdikt en soe Zy Belk) in de Weftiadiën. dn mee (32) w inde met gepalmde- Bladen ‚die ais ah Jpits -Eyronde effenrandige Kwabben: heb- ger, ben, en gepluimde Bloemfteelen. Op Zandige plaatfen, aan de Kust van Mala- bar , grocit deeze , wordende aldaar Pal - Mo- decca genoemd. Sommigen hebbenze aangemerkt als een Bafterd-=Pasfiebloem , en hier fchynt ook de:zeer. groote Indifche geklaauwierde Knobbelige Winde, met diep ingefneeden Bladen, van Cey- lon, te behooren, die door HERMANNUS ís opgetekend, De Bloemen zyn zeer groot. (33) Wine (31) Convoluuius Fol, palmato- Pedatis quinquepartitis &c. Convolv. polyphyllus , Flore & Frau purpureis maximis. PLUM. Sp. te Jcone gr. f. Te R. Lugdb. 429. N. 170 (32) Convolvulus Fole palmatis, Lobis {eptem ovatis &c, Pal. Modecca, Hort, Mal, at p. ioï. de 49. kt Fl Ind. pe 45. PSESN:T A N DR I A, 855 (33) Winde met zeven-Vingerige effenrandige [Ve Bladen, een gladde Steng en. driebloemige Rn Bloemfteelen. | Eenh 4 STU Tot deeze Amerikaanfche behoort de Zeven- enn bladige hoogroode Winde, die een zeer dikken Convolu: Wortel heeft, door Pu MIER afgebeeld, nrg (34) Winde met gevingerde gladde getandercige pe Bladen en effene Bloemfteelen. XXXIV. Aveve Quinguefo- Door PruxrENET is deeze, die ook in Ass. merika haare Groeiplaats heeft , in Afbeeldings” gebragt. (35) Winde met vision geaairde en. KXKV. ‚ randige Bladen en een'-Haairige Steng. „Pi In de Europifche Openbaare Kruidhoven ie deeze bekend „en onder den naam van Ruige vyf en zevenbladige voorgefteld en afgebeeld door ‘HerMANN us, zynde het Gewas, uit Amerika, aan den Heer Fac rr overgezon- den , “in wiens Tuin het groeide en bloeide. De Stengen, uit den Wortel voortkomende, bereik- ten fomtyds-zes en meer Ellen langte. Zy wa- ren ruig zo wel als de Bladen ; de Bloemen bleek (33) Convolvalas Fol, Digitatis feptenis 8&ec, Convolv. coc- eineus heptaphyllus Radice crasfismÂ. PLuM. Spe Ee Jeone 90. f. Te (34) Convolvulus Fol. Digitatis glabris dentatis &c. Rs Lugdb. 429. Conve quinquef, glaber Americanus, ER Alm, s16. Te 167.1le06s (35) Convolvulus Fol, Digitatis quinis Pilofis integerrimis 8c. Conv. Americanus pentapkyllus et heptaphyllas major, Herm. Lugdb. Te 185, IE DEEL, VII, STUK, 556 :VYFMANNIGE KRUIDEN. IV. bleek:geel of-wit ende Kelk. in twee et Blike ArDEEL jes beflooten. a | Hoorn: * Met een leggende of niet- erindbnael Wez. slee (36) Windemet Hartvormig’ Eyrónde Blâden, Convoluue eenbliemige Bloemfteelen , kate.» dus Siculus. Siciliaans ‚ Blikjes en ongefteeide Bloemen. > fche, Deeze; in de Earopifche Krüidhoven bekend , heeft kleine Blaadjes „die van agtéren geoord zyn. De-Stengis-dikwils geheel niet-of fnaar zeer weinig windende,: Zy groeit op ’t Eiland Sicilie txxxvin, (37) Winde met Lancetvormige flompe kaale en | geftreepte Bladen; de Takken afgzboogen ; Vyfbladere _de Bloemen-eenzaam en: ten halve în vyven vert ge deeld, | XXXVII (38) Winde met Lancetvormige Flwweelige Gefiieepre; | geflreepte gefteelde Bladen; tweebloemige Bloemfteelen „en Fluweslige tweebladerige Kelken. 4 ‚In de Züidelyke deelen van Etapa groeit. deeze, die leggende bogtige Stengetjes heeft van een half. Voet lang. Men vindtze in Spanje op Sicilie en aan de Kutten der Middelland- fche Zee. (39) Win- (36) Convelvulus Fol. Cordato«ovatis ‚8c. Conv. Fol, Qvatis acutise. R. Luzdb. 428. Ne 9. Hs Cliff. 67. Conv. Sie culus minor &c, BOGG. Sic. 39. T. Gi MORis, Hifi. II. Se TT, faisan : (37) Convolvulus Fol. Lanceolatis eenGs, nudis lineatise. Sy/t. Nat. 3. pe 229. (33) Convoluulus Fol, ‘Lanceolatis , Sericeis lincatis petiolatis &c, Conv. Marinus repens &c, BARR. Rars 31. Te 1I32e Conv, ferpens mazitimus Spice foliise TRIUMEN, Obs, SI, Te 9Ie fe Ze PLEN TSA IN DRI al 55 (39) Winde mes Lancetvormige Wollige Bladen; IVS de Bloemen in Kroontjes3 de Kelken ruig ; ARDEN de Steng regtopftaande, …— loouns STUK. __Deeze wordt van den Ridder gezegd in Span- zein je, op Kandia en in Syrie te groeijen. Men Convoluus vindtze in Languedok by Montpellier , volgens 45”°% Govan, die de voorgaande ook hier thuis „Kandiz- brengt. Cuussos heeft ’er, onder den naam Ep van” Doryenium ‚ van gefproken, en anderen hebben dit Kruid Creorum geheten, Het is de Verzilverde regtopftaande Kroontjes-Winde van TourNeErFoRTs de Kretifche of Kandiafche door Morrison genoemd, Zy heeft de Kelken ftomp en uitermaate ruig, De Kelk loopt uit in een vierbladig vyfftraalig Kroontje, dat het middelfte Steeltje met één Bloem, de zyde. lingfen vier- of vyfbloemig heeft. (40) Winde met Liniaal- Lancetvormige fpitfe XL. Bladen , een Takkige regtopftaande Steng , Czolva: lus Cantas gehaaïrde Kelken , en byna tweebloemige brica Bloemfteeltjes. Deeze Rene: (39) Convolvulus Fol. Lanceolatis tomentofis &c, Conv. Argenteus umbellatus ereî&us, TOURNE. Inf?, 43. GOUAN “MMonsp. 94» Conv. Saxatilis ereétus &c. BARR. Rare 4, Te 479. Bocc. Mas. II, p. 79. T. Dorycnium. Crus. Hif. II, p. 254: Cneorum album Folio Argenteo molli, C, Ba Pin. 463. (49) Convolvulus Fol, Linearibus acutis &c, GER. Prov, 318, Cónv. minimus Spice foliis, MOR1s. Conv. Linarie fas lio. C. B. Pin, zos. Cantabrica. Crus Hift. 11. p. 49. 8, Gonv. terreftris. Spe Plant, 224. Volvulus terzeftris, DAL, ijt. 1425. HH. DEEL, Ville STUKe ! $55 __VrrMANNIGE KRUIDEN, IV. - Deeze wordt Vlafchbladige Winde by fom- wai an migen, geheten „ wegens de fmalheid-der Bla- Hoorp* den:anderen noemden haar Cantabrica, volgens STUK. _Crusrus. By Morrison heet zy. zeer klei- ot ne Lavendelbladige Winde, De Groeiplaats isop Sicilie en in Italie, by Narbonne en-Verona, volgens LiNNAUs. Zy komt ook , in Lan- guedok en Provence, op drooge „dorre , opene Velden voor, Ja men vindtze op *t Gebergte van Baden in Ooftenryk , inzonderheid daar de Bronnen zyn, volgens KRAMER. Hier is de Convolvulus terreftris thans ook t’huis gebragt. piss, | (41) Winde met byna Liniaale. Fluweelige Oofterfche. Bladen „een Heefterachtige gepluimde Steng en byna kaale flompe Kelken. _ In ’t Ooften groeit deeze, volgens den Rid- der, wier Bladen voortkomen aan ftyve Takken, zeldzaam gegaffeld en uitloopende in byna een: zaame Bloemen, | Fruticofus, Hier behoort een zeer fraaije Soort van Winde, B welke de Heer ParLas op Zandheuvels of Dui- nen aan de Rivier Irtifch , in de Zuidelyke deelen van Siberie , waargenomen heeft, Zyn Ed, noemt dezelve Heefterige Winde en geeft ’er de Afbeel- ding van. Het iseen Heeftertje, zegt hy „datde Stam dikwils dikker dan een Duim heeft , welke Vaarlyks Kruidige Takken uitgeeft, die Wollig zyn ‚zowel als de Lancetvormig Liniaale.{tompe Bladen, De Takken zyn op zyde bezet met uit- gebreide Takjes, welke Doorntjes hebben in de | Oxels (41) Convolvalus Fol, fublinearibus Serieeis &c. PEN TANDRI A: 359 Okxels der Bladen, en aan ’t end ieder een Bloem IV. draagen , die opwaards gekeerd is „ vyftandig en RER in: geplooid, rood van Rand. De Kelk beftaat uit Bob: vyf Eyrond gefpittte holle Blaadjes , die Wollig °TUKe zyn, de drie buitenften grootst (*). (42) Winde met Hartvormige Bladen , ge- xr. Convoluue kroonde Bloemfteeltjes en cen kruipende zes Coryne Steng. Bofus. Trosachtie Dit is een Amerikaanfche, die Sneeuwwitte B% Veelbloemige Winde, met rondachtige Bladen , by PLuMIER getyteld wordt. (43) Winde met Hartvormige ruigachtige xLur, Bladen , een regte Steng en eenbloemige Spithge MLUS. Bloemfteelen, Spanhooges Deeze, in Virginie huisveftende , groeit zeer laag , doch heeft een zeer groote witachtige ‘Bloem „ naar de Plant te rekenen , volgens CrLAYTON. (44) Winde met ovaale Wollige Bladenen een- le bloemige Bloemfbeelen. _ Perfiaane fche, Deeze groeit in Perfie , aan den Oever der Kaspifche Zee. Zy wordt de Thee der Perfi- | aa- (*) PALLAS Reizen. II. D. IT. Boek, Bladz. 734. Tab. M. (4z) Convolvulus Fol. Cordatis , Pedunculis Umbellaeis &c. Convolv. Niveus polyanthos, Fol. fabrotundo majore, Pruxss Spec. 1. Jeon. 39, f. 2. (43) Convolvulus Fol. Cord. pubescentibus &c. Conv. fpis thamaus , Caule reto, Fol. fubrotundis, GRON. Virg, 29. (44) Convolvalus Fol. Ovalibus somentofis &c Am. Acas, EL, Pp. 341. Me DEEL, VIl. STUK. 500 …VYFMANNIGE KRUIDEN IV, aanen, met Wollige Bladen, vanDEMIDorF ArDEEL, getyteld, De Bloem is wit. Hoorp- … Hier behoort de Martiniekfe wanden van den STUK. Heer JACQuIN , welke de Bladen ‘Ovaal en se glad heeft, brengende enkelde witte Bloe. men, op lange Steelen , uit de Oxelen voort, De Stengen kruipen langs en fchieten Wortel- tjes in den Grond. Hy vondt dezelve op befcha= _ duwde vogtige plaatfen van dat Eiland. _XLv. … (45) Winde met Lancetvormig Eyronde glad- Conveluue Kine de Bladen, een afgeboogene Steng en een dor. Priekleu- zaam Bloemen. zige. Een aangenaam Zaay=Bloemgewasje maakt deeze uit, tot verfiering der Bloemperken. De Bloempjes zyn fomtyds driekleurig Hemelfch- blaauw, in ’t midden wit en geel. By Bar- RELIER is het zeer wel afgebeeld ; als ook door EpwaArps in zyn Vogelen- werk (*). Het groeit natuurlyk in de Landen aan de Mid- dellandfche Zee, zo in Afrika als Europa. Som- tyds zyn de Stengetjes regt, doch En naar den Grond gebooger. XLVL (46) Winde met Pylswyze van agteren flom- ee pe Bladen, een kruipende Steng en eenbloea mige Steeltjes. Aan (45) -Convolvulus Fol. Lanceolato-ovatis glabris &c, R. Lugdb. 428. N. 1o, Conv. peregrinus coeruleus Felio oblon- go. C. B. Pin, 295; Prodrt 134e (*) SELIGM. VII. De Pl, 32, Pp. 36e (46) Convolvulus Fol. Sagittatis poftice obtufi Ss &C. Conv. La@escens Fol, Sagittatis, GRON. Wirge 28. Conv. Marinus Catharticus. PLUM. Ar, 89, Te 405. Batlel, ‚Hork, Mal, XL pe 107. Te 52e BEEP, ko Hooks ac dycbod de à s5t Aart de Zeekust van Virginie groeit deeze, IV: Hie door Kruipende Rankjes zig vermenigvuldigt , Arnie en overeen fchynt te komen met de Purgeerende Hoos: Zee-Winde van PL uM1Er, die Bladen als de STUE- Zuuring heeft en eene Sneeuwwitte Bloem. Ook „ere zou de Malabaarfche: > Ballel genaamd ; daar me- de ftrooken. (41) Winde met Piekswpys” Banoirnenmiss Bla. Xrviù. G | Í a den, die ronde Oortjes hebben , kruipende Det En Tans. „_ Stengetjes en eenbloemige Sreeltjes, vers: à $ e.d * _Dit is een Ooftindifche 3 welke Rum Purus! Zwervend Moes noemt, om de Voortloopende eigenfchap van diet Kruidje, het welk op Java in de Rystvelden-menigvuldig groeit, en van de In= landers niet alleen, maar ook van de Europeaa- nen , dagelyks als Moes gegeten wordt , (maakene de byna als Spinagie. Daar men ’t niet natuurlyk vindt, worde het , ten dien einde, gezaaid ent voortgeteeld; De Blaadjes zyn glad. (48) Winde met Hartvormige en byna Piekswy- 3 XLVIIE ze, ruige Bladen; de Steng en Bladfteeltjes tlg Haairig ; de Bloemfteeltjes veelbloeriig. Deeze (47) Einodibiis Fol, hafiato - Lanceolatis Sec. Olus vagum. Aumes. Amb, V‚ p. +19. T. Iss. f. 1. BURM. Fi. Ind, Ps 43. Convolvulus Zevlanicus Folio Sagittato. BURM. Zeyl, 73e {45) Conzolvulus Fol, Cordatis fabbhaftatisque vilofis, &ce Conv. Fol, Cordato haftatis; glabris acuminacis &c, H, Ch TA KR. Lugdb. 429. Ne 14, | Ná US DSL. VIT, SUR 362 VyYEMANNIGE KRUIDEN, IV. _‘ Deeze is in Ooftindie door denn Heer Osrtcr Een waargenomen, en fehynt de zelfde te zyn, als Hoorp- die men recds lang in de Europifche Kruidhoven STUK. gekend heeft, De onderíte Bladen zyn rondach- vin SY tg; de boventten Piekvormig en de Steng is be zet met eene ruigte van geele Haairtjess XLIK, (49) Winde met MNiervormige Bladen en een- Convoluu- das Solda- bloemige Bloemfteelen, zella. B de Dit Kruidje groeit aan) de Zeekuften van En- geland , Normandie , doch inzonderheid over: vloedig aandie van Zeeland ín onze Provintiën , alwaar men ’t zelve Soutenelle of Zee-Winde „in Vrankryk Clou de Mer „dat is Zee- Kool, en in Engeland Sea- Bindweed noemt. Men vindtze op de Zandige Stranden van Oostfriesland en Scho- nen- in Sweeden, zo LINNEus zegt, Het groeit ook aan de Zeekuft- van EE, en Provence, Giles De Engelfchman TuRNERUS, bier kende wat de waare Zee-Kool van. Diosxa- RIDES mogte zyn , vondt dit Kruid, dat hy daar voor hieldf, zo wel in enk by Norden , daar men het Lepelkruid eg wegens de figuur der Bladen; als in de Zuide- Iyke deelen van Engeland by Portland en Ports- mouth , (49) Convolvulus Fol, Reniformibus ‘Pedunculis uniflorig, H. Cliff. 67. Adat, Mad, gr. R. Lugdh. 428. N. 7e Solda= nella maritima minor. C. B. Pin. 295 Brasfica marina, CoRD‚ Hift. 2os, Soldanella, Dop. Pempt, 395. Sold, {, Brasfica saârina. LOB. Ze. 602, Kruidb,. 715e PE Nt AND È 1 A 568 thouch, alwaar hy het niet anders dan: Scurby-_ 1V. ied of Scutby Worth, Aat is Schurftkruid , hoor- Arnen de noemen. Het groeide ’er op den Oever , daár Hoorp- dezelve door ’t. Zeewater werdt bevogtigd, op “TUE Steenige Eilandjes; die fomtyds onderloopen , Mondgjs als ook aan de kanten van Beekjes in de Vel- den. Eerst uitfchietende heeft het vyf of zes Bladen, welke als die van Wintergroen overend Îtaan. Vervolgens geeft het lange Ranken uits met dikke, wette, ‘ronde Bladen; als die van ’t Mans- Oor Kruid, maar Kleiner en groee ner, eenigszins zout en bitter; heet en fcherp van Smaak. De Steng is omtrent cen Span hoog ; de Bloem wit, het Zaad klein en zwart: Men gebruikte het aldaar «tegen ’ Scheurbuik , maar hy hadt het ook tegen de Waterzugt dienftig bevonden. (50) Winde met tweekwabbige Bladen en een- t. / ‚ | Cenvolutis bloemige Bloemfteelen, lus Pes Caprâ, Deeze Ovoftindijche Zee - Winde groeit op Cey- Ge.ten- lon en elders aan de Stranden, Zy heefe;, in 2 Purgeerende hoedanigheid s zo ’ fchynt, een | aanmerkelyke overeenkomst met de Europifche 5 geevende ook een fchefp Melkachtig Sap uit. \ Hees (so) CREREes Fol, bilóbis Pedunculis bifforis, FL, Zeyl, ok ee Lugdb. 428. N. 8. Convolv. mârítimus Zeylanicus _ ‘Folio cräsfa Cordiforini. HeRM. Lugdh, 174. T. 175. Cone valvalus marinus. RUMPH. Amb. V, A3, Te PEET, Schovanna Adamboe, Hork: Mal MT HIS PE s7. BURa, Ok MZ.p. 48. Nn a IT. Deer, VII STuxe Iv. AED Hont STUKe El. Convolvu- lue Brafi- dienfis. Brafiliaan- fche. Lit. Littoralis. Oevere Winde, Kaapfche Winde, 56, VYrMANNIGE KRurDenN,; HERMANNus heeftze afgebeeld en befchrec= ven. De figuur der Bladen geeft er den By- naam aan. (51) Winde met uitgerande Bladen , die aan het Steeltje twee Kliertjes hin ‚ de Bloemfteeltjes driebloemig. Deeze wordt Brafsliaanfche Soutenelle van MARKGRAAF en anderen geheten. De Blae den zyn rondachtig, even als in-de Europifche. Zy komt ook aan de Zeekuft van San Domin- go voor. bad (52) Winde met Kwabswys’ gepalmde Bladen , die langwerpig zyn , eenbloemige Bloem- fteelen en een kruipende Steng. De bynaam is op de drie voorgaande Soorten ook toepasfelyk. Pr uMIER geeft ”erden naàm aan van Witte Zees Winde met gefnéeden Bla- den, Hy vondt dezelve in Amerika, Onder alle deeze Soorten van Winde vind ik van geen eene Kaapfche gewag gemaakt, even als of ‘er geene Winden aan de Kaap der Goe- de Hope en De Heer N, L. BuRrRMAN- NUS, (51) Convolvalus Fol. emarginatis , Bafi biglandulofis , Conv. maritimus. BROWN. Fam, 183, Conv, Marinus Catharticus Ec. PLUM, Amer. 89. Te Io4e Conv. Mar. f, Soldanella Brafilienfis. MARCGR. Bras, st, Pis. Bras. 253. (sz) Conwelvulus Fol. lobato-palmatis &c, Conv. albus Folio laciniato , maritimus, PLUM, Sp. I, dee goe É. 2e BNR DD OR 1' a. S08 NUS , niettemin , geeft ‘er verfcheidene op, welken zyn Ed. , waarfchynlyk, van daar heeft IV, ÁFDEEL. ontvangen. 1. De Scammonie-Winde , welke Hoorp- onze Derde Soort is: oe, De Klyfachtige, zyn- de onze Negende: 3. De Driekleurige , zynde „;, onze Vyfenveertigfte: 4. De Vlafchbladige zynde onze Veertigfte Soort. Hier by voegt zyn Ed. een Vyfde, die hy Kaapfche noemt ; heb- bende de Bladen rondachtig met infnydingen , en zydelingfe eenbloemige Bloemfteeltjes, Ik heb een klein Plantje van daar ontvangen, ’t welk, wat de Blaadjes aangaat, overeen fchynt te ko= men met de Akker- Winde , zynde onze Eer« fle Soort. IProMora, Trechter- Winde. Dit Woord, dateene gelykenis naar de Win- de, int Griekfch ps genaamd , aanduidt, heeft de Ridder in plaats van het Barbaarfch Woord Quamocht, welk de vermaarde TouRNEFORT hier tot een Geflagtnaam gebruikt hadt, ver- koozen. De byzondere Kenmerken zyn : een Trech= terachtige Bloem ; met een Knopswys’ Klootron- den Stempel , en een driehokkig Zaadhuisje. Dus ziet men , dat de Planten van dit Geflagt met de Winde naverwant zyn (*). Het (*) De Heer JacQquin , menigvu ldige Soorten van deezen aart , die tusfchen de Keerkringen groeijen , onderzogt heb. bende, verklaart , geen beftendige Kenmerken , tot onder- Na 3 ‚_fchei- II. DEELs VII, STUKe STUK. A0 566 _ VyYFMANNIGE KRUIDEN, IV. Het bevat thans cen -en - twintig Soorten, waat ASOR: van de drie laatften de Bloemen tot Hades Haak vergaard hebben. De meeften zyn Ooft- of AWERt: STUK, __indifche Gewasfen, Be Cx) Trechter- Winde met Vinswys’ Liniaal 'pomoi4 | , Oranoelik verdeelde Bladen ‚en bynaeenzaame Bloemen. Schoone, 0 Adie ET 0 AUD ien Deeze Ooftindifche is, onder den naam van Quamoclit of Amerikaanfche Jasmyn , by CLu- sus afgebeeld en by anderen Zeldzaame Uit- heemfche gevederde Winde getyteld. Zy maakt een Sieraad der vreemde Gewasfen uit „in voor- naame … Kruidhoven 5 gelyk men by 'W ern- MANN, op Plaat N, 419 „ziet afgebeeld, Want niet alleen het Vederachtige Loof , maar ook de Roozekleurige of-roode Bloemen, verfieren dit Gewas grootelyks ; doch hetis zeer teder en moet alle Jaaren op nieuws gezaaid worden. Nu byua twee Eeuwen geleeden. ‚ werdt het door CasALPINUS in Italie bekend gemaakt, en is naderhand , door CorLuMNA ‚ omftandig befchreeven, RumrHrus geeft de Afbeelding van dit br Ger Scheidt de van deeze Geflagten ‚te hebben kunnen ontdekken, Amer, Hift. p. 27. (1x) Ipomoia Fol, pinnatifidis linearibus gc. Sy. Nat, XII, Gen, 215. Pe 158. Weg, XIII. Gen. 216. p« 17I. H. Clâfje Ups. Gec. Ec. Quamoclit f. Jasminam Americanum. CLUS. Poflh. 9 Convolvulus pennatus &c, CoL. Ag. 73. Te 72e Flos Cardinalis RUMPH. Amb, Nie Peat Tei TSB. fia feeminum Mitlefolif folio. C, B, Fin. 398. Tsiucia- Crauci. El, Mat, XL, p. 123, T, 60. Rm NeR NDR IN Ae’ OET Gewas, in zyn Ambonfch Kruidboek, onder IV. den naam van Kardinaals - Bloem : doch het fchynt ADE aldaar uitde Westindiën overgebragt te zyn. Het ik AE maakt ’er ook een groot fieraad der Tuinen uit , “TUE zegt hy, door zyn digte Loof , ’t welk dient tot zie, rh bedekkinge van Priëelen en Latwerken, en op zig zelf gelaten zig alseen groene Bol vertoont, Men heeft het ’er ook met witte Bloemen, (2) Trechter -Winde met Vinswys’ Lîniaal u. L ’ lpomoia werdeelde Bladen en Troswys’ hangende pisra Bloemen. Bode, Deeze, te vooren tot het Speerkruid betroke ken, heeft haare Groeiplaats in Karolina. De Steng is Heefterachtig regt. De Kelk heeft een kort Pypje en Elswyze Punten, die langer zyn dan het Pypje. De Meeldraadjes zyn in ’ mid- den van het Bloempypje ingeplant , zonder Klepjes. Het Gewas geeft geen Melkachtig Sap; dat plaats heeft in ’t voorgaande. (3) Trechter- Winde met zeven -Vingerige Us Umbellat as Bladen , en zeer kort gefleelde Bloem- Sns kroontjes. bloemige, Deeze (2) Ipomsia Fol pinnatifidis linearibus > Flor, Racemofis pendulis, Sy, Nat, Weg, XIII, Polemonium rubrum. Spe Plant 231e Quamoclit pinnatum eretum, DirL. El:h. 321. T. 241. f, 312. (3) Ipomoia Fal, digitatis feptenis &c. Qurmaclir hepta- pbyllus Flore coccinco umbellato. PUM. S „3e dee O2 Een Nn 4 IIe DEEL. Vll, STUKe 568 _ VyrMANNIGE KRuinen. IV. Deeze is in Amerika, door PLUMIER, ge- ak zn vonden, Hoorpe srur, _ (4) Trechter- Winde met. gevingerde Bladen, VAV. gefteelde Blaadjes en genbloemige Bloemy Ipomoi | dra fleeltjet. Karolini= che. In Karolina groeit deeze, volgens de Waare neemingen van CATESBY. EE (5) Trechter- Winde met Hartvormige gefbite Hoogtoo fle Bladen , die van agieren hoekig XI, 2 de. en veelbloemige Bloemfteeltjes. Ditisde Amerikaanfche Quamoclit ‚met Klyfe_ bladen en hoogroode Bloemen, van CoMME- LIN» door PLuUMIER op San Domingo waar- genomen. De rand van de Bloem is in vyven Biden Is een jaarlyks Zaay- Gewas „gelyk de eerfte Soort. vL (6) Trechter- Winde met. Hartvormige, ge- Gegroelde, fpitfte Bladen, die Putjes hebben en van agteren gehoekt zyn ; met eenbloemige Bloem. fleelsjes korter dan de Bloem. De Gefternde Winde van DILLENIUS, met rond- (a) Ipomoia Fol. digitatis , Fol. petiolatis &c, Genten minor heptaphyllus , Fl. putp, minorte. CAT. Car. IL pe T, 91e (5) Ipemoia Fol. Cord, acuminatis &c. Quamoclit America na Folio Hederz Fl. coccineo. Comm. Ägr. zi. T, zi. (6) Ipomoia Fol, Cord. acum. fcrobigulatis &c, Conv, Stele latus, Periploca” rotundiozibus Foliis, DILL, Eith, 103, T. 87e £ 102 Bd BEN TAN D KR 1 As. $09 rondachtige Bladen, gelykt naar de voorgaande IV. anders zeer: maar bovendien zyn de Bloemen ien witachtig, niet rood, Hoorp: STUK, (7) Trechter-Winde met Hartvormi ge» Jpitfe, VIT effenrandige Bladen en eenzaame Bloemen. Lr BRondblge Hier behoort de Quamoclit, met Blader van dige. Nagtfchade en Roozekleurige Bloemen , door Prumrer in Afbeelding eha Zy groeit in Amerika, (8) Trechter- Winde met gepalmde Bladen, vir. in zeven Lancetvormige fpitfe effenrandige ee Kwabben verdeeld , de Beede, drie- SC. bloemig hebbende. In deeze Soort , die den Wortel knobbelig heeft , met een witten Bast, zyn de Bloemen Klokvormig en Zwavel-geel , met een Vliezi= gen Kelk en Haairige Zaaden, De Groeiplaats js op Jamaika. | | (9) Trechter- Winde met gepalmde Bladen, xx, die in zeven Lancetvormige fbompe Kwab- Digitatas Gevingere bende, (7) Ipomoia Fol. Cord, acutis integerrimis &c, R, Jaugdh. 439. Quramoclie Solani folio, Fl. rofeo,. Pum, Sp, 3. Joe 9%. f. 1. (2) Ipomoia Fol palmatis, Lobis feptenis 8cc. Conv. major heptaphy!lus. SLCANE Jam. ss. Hift, 1. p. 152. T. 96.f. ze Jaa Obs. 25, | (9) Jpomoia Fol. palmatis &ec. Quamoclit Fol, digitarië’ Fiore coccineo, PLUM, Sp. 3, lc. 91e f. Ie Nn s ue DEEL, Vil, STUBe 570 VxrMANNIGE KRUIDEN. IV. ben verdeeld zyn 5 en driebloemige Bloem- Artie fleeltjes. hl De Amerikaanfche Quamoclit van Pr um ren , Eenwy- met Gevingerde Bladen en hoogroode Bloemen, ste is hier thuis, X. (19) Trechter- Winde met Hartvormige fpit- zes | feeffenrandige Bladen „een gedoornde Steng, End en drie onverdeelde Bloemen, vaSLe Deeze Soort is van de Spaanfchen Buenos No- ches geheten, om dat haar Bloemen tegen den Nagt verflenzen. Zy zyn, zowel als de Bladen , zeer groot, en de Stengen komen fomtyds on- gedoornd voor. De Groeiplaats is in Westindie ; doch zal waarfchynlyk het Gewas van daar in Ooftindie overgebragt zyn. xn. (1x) Trechter- Winde met Hartvormige Bia- ae _den ; veelbloemige Bloemfteeltjes ; den bui- Klokbloe: tenften Kelk Klootrond ; de Bloemen ge= kr kwabd Klokvormig. > Een Oostindifch Gewas dat zo wel op Ma- la- (10) Ipompia Fol. Cord, acutis &c. H. Cliff, 496. Ipom, fylveftris. BROWN. Fam. iss, Convolv. maximus &c SLOAN. Fam, ss. Hift. I. pe Isi. T. 96. fe 1: Smil, afp. Ind. Oc- cident. C. B. Pin, 296. Mundas Valli, Hors, Afal, Xl. pe 103. T, so: BURM. Fl, Ind, p. 49e (1x) Jpomoia Fol, Cord, Pedunc. multifloris &e. Adar- boe, Horst, Jlal, Xl, p. IIS. Te 56e , \ \ Bir Nr MmaDskebAe SU labar, als op Ceylon en Java groeit , en insge- IV, Iyks zeer groote Bloemen heeft „ maakt decze ARDA Soort uit, De Bloem is dikker dan in de ande- Hoorn. ‘ren, en onder den vyfdeeligen Kelk fchuilt een STUKe andere, die klein is en rond, niet verdeeld, (ae) Trechter- Winde met Hartvormige ef- _ Xi. fenrandige Bladen en getrop?e Bloemen , die Psn zwiacen, onverdeeld 29%." | Violet:e, De Quamoclit , met zeer groote Hartvormige Bladen „ van PLUMIER, maakt deeze Soort uit. Dit Amerikaanfche Gewas wordt in de Tuinen der Zuidelyke deelen van Europa voorte geteeld. _(a3) Trechter- Winde met Hartvormige glad- Xu. lj Carnea, ' de Bladen , veelbloemmge Bloemfteelen en yreefen. witgerande Bloemen. kleurige. Onder deeze bepaaling , doch met geene ger zande maar witgerande Bloemen, ftelt de Heer JACQUIN deeze voor; welke hy in ’t Kreu- pelbofch aan den Zeekant, by Karchagena in de Westindiën , gevonden hadt, ’% Gewas is Hee- fterachtig, op opene plaatfen zig tot eens Mans langte (12) Jpomoia Fol. Cord. integertimis &c. Sauv. Monsp, 114. GOUAN Monsp. 95. Quamaclit Fol. ampiisf. Cordiformíe bus. PLUM. Sp. 3, 1e. 93 f‚, 1. Conv, major fol, fubrotundo £l, ampio purpurco, SLOAN. Fam. ss. Hil. L.p. 155 Tog furs (15) Ipomoia Fol, Cordatis glabris &c, JACQ: Amer, 26, Te, 18. II, DEEL. VII, STUK 572 ‘ VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. langte ophoudende , doch in de Bosfchen tot a Le twintig Voeten hoogte de Boomen beklimmende, Hoorp- De Bladen zyn fomtyds agt Duimen lang en STUK, breed, met een Steel van drie Duimen : de Bloe- vee 0 men Reukebdelt drie Duimen lang , zeer fraay , Vleefchkleurig. De Ingezetenen noemen het Campanilla, dat is Klokjes, XIV (14) Trechter- Winde met langwerpig Hart- 5 a Ouds. vormige uitgegulpte Bladen en Takkig ge« bitgegulp- trofte Bloemfleelen, De zelfde Kruidkenner vondt deeze op Hee- fterachtige Heuvels van ’t Eiland Martenique. Het was over ’t geheel een zeer glad Gewas, met ronde windende Stengen , en zeer fierlyk door zyne hoogroode Bloemen, van twee Duim langte , die aan den Mond zeer diep ingefneeden, waren, hebbende een Eyronden, in vyven ge- deelden, Kelk, | XV. (15) Trechter- Winde met Pylswys’ Piekvor- Brlbiadige. mige Bladen en tweebloemige Bloemfteelen, De Heer N. L. BuRMANNUS , deeze af- beeldende , merkt aan, dat de Bladen zeer glad en glanzig zyn. De Bloem is geel, met een Pypje van een Duim lang, hebbende den Mond zeer kort en platachtig gezoomd. | (15) Trech- (54) Ipomoia Fol, Cord, oblongis repandis. Jaca. Amer, 23. T- 20. (15) Ipomoia Fol. Sagittaco - Haftatis , Pedunculis bifloris, BURM. Fl, Ind, so, T. 188 É. 2e dant, 204. PoBAN SDI RON Pirri vd. Kij (16) Trechter- Winde met Pylsyyze van ag-_ IV. teren geknotte Bladen en tweebloemige a Bloemfteelen. Hoorns | ie Oe, STUKà Deeze Amerikaanfche , in Nieuw Spanje voort- xv. komende, is Gefternde Akker - Winde, met Zee- ciuine grocne Bladen , door DirreNrus getyteld, #a. | Zy groeit tot een Elle en meer hoogte, Do Boene geheele Plant is glad. De Bladen zyn , volgens de Waatheeming van dien Kruidkenher, zeer veranderlyk van figuur. In eenige opzigten komt met de drie voor-_ Pilo/zê gaande Soorten, doch in allen met geene over- Sne een, die Soort van Trechter- Winde, uitmyne Pe gedagte Ooftindifche Verzameling, welke in Fig. a, op Pl, XLIL, is afgebeeld. Ik geef ‘er, we- gens de Haairigheid van het geheele Gewas, deezen bybaam aan. De Steng is rond en Wol. lig. De Bladen groeijen overhoeks, en zyn, in= zonderheid aan de Steeltjes en Ribben , zo boven als onder , met zeer fyne witte Haaïftjes bezet. Van boven is de Kleur donkerer , van onderen bleeker. De figuur, die zy hebben, is eenigere maate Pylvormig en vertoont zig als op de kanten- een” weinig uitgegulpt. Uit derzelvef Oxelen komen de Bloemtrosjes voort „die byna „even lang gefteeld zyn als de Bladen, en uit Zes 4 (16) Jpomoia Fol, Sagittatis poftice truncatis &c. Canv, Sfellatus Arvenfis fol. glauco, DiLL» Elih. 103, Te 87 fs 100. d IL. Dsen, VI, STUEs 5tâ VarMANNiIGE Kruiden, IV. zes ; âgt of minder Bloemen beftaan. Deczê AFDEEL. ebben Breet jes van rykelyk een Kwartier Duims Hoorp- lang, zittende op een gemeenen Stecl, die we- STUKe _derom twee Bosjes heeft; waar uit de enkelde an Bloemtfteeltjes voortkomen. Deeze zyn byna, glad; gelyk de Kelken ; die Eyronden vierbladig zyn, geevende een Pypachtige Bloem uit, va een half Duim langte, in % midde dikker „ aan ’t end met vyf Ícherpe Haairige Puntjes om ’t Mondftuk , en rosachtig of Oranje - geel van Kleur: Îa ’t onderfte van de Bloempyp zyn vyf korte Meeldraadjes cn een Styl, die zig in de vergroote en geopende Bloem ‚by d-, duidelyk vertoonen, Dezelve bereikt omtrentde helft der hoogte vari de Bloem ‚ doch de Meeldraadjes zyn wat kleinet ; efi getopt met langwerpige Pylvormige Meelknopjes ; é gelyk men een. der= zelven , by €, -driemaal in-langte. vergroot ziet De Styl, die zeer. ongewoon ruighaairig iss met een geknopten Stempel, by.b afzonderlyk ver- toond , heeft aan zyne Haairtjes verfcheide Bols letjes vanhet Stuifmeel, waar mede de binnens fte Oppervlakte van de Bloem ook is beftrooid, Om laag vertoont zig aan denzelven het hondt achtige Vrugtbeginzel. xr. (17) Trechter-Winde giet driekwabbigc Hart- Zpomoia Triloba, ì » yôr- Driekwab- Er „ ad bige. (17) Ipomoia Foliis ttilobis Cordaris Ec, Conv, pentaphyl- lus minÓr Fl, purpureo ? SLOAN. Jam. ss. Hift. I, Pp. 153 T. 97, f, te Ipomoia Euftachiana, JACQ: Obse II. pe 12e ei U 36 ' YT PE NT AN D Rt A, Bae wormigé Bladen en driebloemige Bloem- tv. fleelen: | Asper „Deeze Westindifche heeft eet windende , Hoorns hoekige Steg ; diep ingefneeden Bladen, die Ss) glad zyn: de Bloemen Cylindrifch en paarfch- aps achtig: twee Klootronde Stempels en gehaairde Zaadhuisjes: Een dergelyke , doch met tweebloemige Steels tjes, heeft de Heer JaACQUIN op St, Euftathius waargenomen. (18) Trechter - Winde met driekwabbige Hart- xvuis Ipomoia vormige Bladen en veelbloemig getrofte Hederifolia} Bloemfteelt jes. KlyCbladie ge, Hier wordt de Quamoclit met driedeelige Klyfbladen, van Pr uMIeR,bedoeld. Zy heeft de Bloemen viermaal zo lang als de voors gaande, (19) Trechter- Winde met driekwabbige Bladen _xix. en vergaarde Bloemen. ne Lever” Op Ceylon en Java groeit deeze , die wegens kreidhla- haare driekwabbige Bladen en vergaarde Bloemen ge Zeer kenbaar is , zynde door den Heer N, L. BuRMANNUS afgebeeld, | (eo) Trech- (13) Ipomoia Fol, trilobis Cord, gc, Quamoclit 5 folio ifido, PLUm. Spe 3. T. 93.f, 3. (19) Ipomdia Fol. trilobis, Flor. aggregatis. Fl, Bi 79e Conv. Ind. villofus 8ec. Herm. Lugdb. 182. Convolv. Zeyl, his- fatus „ Fol, Hepatice. BURM. &eyl. 73. Fl, Ind, p. 20, £, 2 Il. DEEL, Vil, STUK) 575 VorMANNIGE KRUIDEN, Ìv. _ (eo) Trechter - Winde met Hartvormige gefpit- Arneis fle gehaaïrde Bladen en vergaarde Bloemen, GOF Ds - ini Hong Volgens DrirLèNtus heeft deeze Karolini- xx. fche de Zaadhüisjes plat; gerond vierhoekig ; Elders in twee Holligheden ieder twee Zaadjes bevate fia. __ tende: ’t welk zyn Ed. genoegzaam tot een ZE Soortelyk Kenmerk aanmerkt. Dit komt overeen met de opgegevene Kenmerken-der Winde; De Hoofdjes zyn ‚ wegens de aangevoegde Blaad= jes, ruig ; de Bloempjes zeer klein, Trechter: achtig, in vyven gedeeld, Het is een Jaarlyks Gewas, dat uit zyne Ranken Melk geeft , bloei= jende in de Zomer. xx. (ei) Frechter- Winde met gepalmde Bladen Er en vergaarde Bloemen. Tygere S | pout. De zonderlinge verdeling, der Bladen doet deeze noemen Tygerpoot. Men vindt ’er de Af= beelding van by HerMANNUs; doch waar de Bloemen; zo Dy klaagt, hiet wel uitgedrukt zyn. Zy komen, zegt hy, mer haâr vyven of zevenen, uit ruige Hoofdjes voort, en zyn wit van Kleur. Het Merg der Zaaden; inlaauw Was | ter (20) Ipomoia Fol, Cord. aeuminatis piloús Sec. Volabilis Cârolintenfis, Tamni folio fubhirfuto. DiLL. Elsh. 428. To 318 fe 4 (zi) 1pomoia Fol. balk itis, Flor. aggregatis, FL, Zeyl. 79, Convolv. Zeyl. villofus, s phyll, 8 7 phyll, minor, HERM. Lugd. 384, Tisa 8ss. Vol ‘Zeyl, Bes Tigrinus diëta. DLL Elth. f. arr. Palli- Schovadi, Hort, Mal, Xl. p. zzre T, Ss BURM, FL Ind. so. Bae Er ABaRuit, ras 595 ter geworpen ; ZOU, volgens hem , ontbonden . IV, worden in fyne witte Blaadjes , met die der En Plant naauwkeurig Overeenkomende, Di 1re- Hoorbá Nius heeft de Bladen en Bloemhoöfdjes beter STUX in Afbeelding gebragt. De Javaanfche heeft de „;5 26) Bladen met witte Haairtjes bezet, doch de Per- fifche zeer glad , getuigt de Heer BurRMa Ne Nus. In myn Exemplaar, van Java, zyn de Bla» den niet alleen , maar het geheele Gewas gehaairds PoreMoNr1tmMm, Speerkruid. Een vyfdeelige Bloem, die Raderachtig is, en den bodem geflooten heeft door Klepjes , waar op de Meeidraadjes flaan ; een driedeelige Stem- pel en ecn driehokkig Zaadhuisje boven der Kelk. Dus zyn de Baole. Kenmerken opge geven van dit Geflagt, ’t welk thans maar drie Soorten bevat , naamelyk. (1) Speerkruid met gevinde Bladen en regtop- tr. flaande Bloemen, den Kelk langer dan het „Etre nium Caere Bloempypre. lean. PIP j Blaauw; Diet Kruid is een inboorling der Noordelyke deelen van Europa, hoewel men het ook in Swit- (1) Polemönium Foliis Pinnatis &c. Sy/P, Nai. Xl. Gen. bi6, p. 159. Veg. XIII, Gen. 217. ps 172. iPolemoniuin. Fl, Lapp. 36. Fl. Suec. 175. HALL. Helv. 163. Re Lugdb.432a HALL. Melv. 490, Valeriana coerulea. C. B. Pin. 164, Valen riana peregrina &c, LOB. Je, 716, Val, Greca, Don, Pempé; p. 352: &, Pol, Cal. Lanatis, ZZort, Upse | | Oo YI, DEEL: VII, STUK, IV. AFDEEL Vv. Hoorp- STUKe Eenwy- wize. 578 VYFMANNIGE KRUIDEN, 7 Switzerland , op eenige plaatfen , aantreft, In Lapland, op de Gébergten , komt het, dat zon- derling is , wild voor; doch in Sweeden wordt het , gelyk in de middelfte deelen van Europa, in de Tuinen geplant en verdraagt aldaar de fterkfte Winterkoude. Van waar het, derhalve, den naam van Griekfche Valeriaan bekomen heb» be, is duifter, ’t Gemeene Volk, in Engeland, noemt het den Hemel - Ladder of Ladder Fakobs. Misfchien komt dit van deszelfs regtopftaande Geftalte en dat de Bloemen als naar den He- mel zien. Het geeft Stengen uit van een Elle en hoo- ger, die Takkig zyn, doch Kruidig, met ge- vinde Bladen, die uit elf en meer paaren van Vinnetjes beftaan , met een oneffen Blaadje aan *t end. De Vinblaadjes zyn Eyrond Lancetvor= mig en vertoonen dus de figuur van een Piek- of Speer- Yzer ; om welke reden, misfchien , de Duitfchers den naam van Speerkruid, totde Valeriaan behoorende , aan dit Geflagt toepas- fen. De Bloemen, die een kort Pypje hebben , zyn meer Raderachtig dan Klokvormig, zynde in vyf Slippen verdeeld. Men neemt waar, dat fomtyds uit eenen zelfden Wortel Stengen groei- jen met witte en met blaauwe Bloemen ; dat iets byzonders is, in weinig Planten voorkomende. Ook is ’er een Siberifche in de Upfalfche Tuin. geweeft, die in Loof en Geftalte een weinig ver- fchilde , hebbende gewolde Kelken. Loper heeft, onder den naam van Vreemde Valeriaan der PEN F AcNuDrR TI A 5 der Nederlanderen en Hovenieren ; of bafterd- , ij Valeriaan , de Griekfche van DovpoNnzus, v. een goede Afbeelding van dit Kruid gegeven, Hoorpe _ STUK : $ „ HE 5 Fe eo, DI va IL. (2) Speerkruid met zeven Vinnige Bladen, de ERE end - Bloemen knikkende, nium rep Lans, De kruipende Wortel, het getal der Vinblaad- Kruipende jes en de houding der Bloemen; onderfcheiden dit Virginifche genoegzaam, Het is door Mir- LER afgebeeld. ’ Gewoone groeit ook aldaar. (3) Speerkruid met. de onderfte Bladen Piek- mn. eb nan Ee Dubiurm, vormig ‚de bovenften Lancetvormig. runt achtig Dit groeit ook in Virginie, doch wordt van den Ridder aangemerkt als Lwyf elachtig van Ge- flagt. Het komt echter mer het Speerkruid in de meefte opzigten overcen 3 maar heeft den Styl, die enkeld is , ter iben langte in twecên gedeeld. De Geftalte is alsdie der Eerenprys met Bladen van Teucrium , volgens CLAYTON ; die zegt, dat de bovenfte Bladen langwerpig Eyrond; de overigen ge-oord zyn. Het Roode Speerkruid is een Soort van Trech- Ner- Winde geworden * en de Vyfde Soort on-, * Zie Ï _der den naam van &llifia „als een nieuw Geflagt, ladz, 567. befchreeven. t, Ban Sla C A M- C2) Polemonium Tol, pinnatis feptenis , Floribus nutantibus. GRON. Virg. zz. Mirr. Ditf. T, 109, | (3), Polemoninm Fol, inferiovribus Haftaties fuperioribus Lane ceolatis, GRON Wirg. 29. Oo s Ie DEEL. Vlle STUN, TV. (AFDEEL. Vv. Hoorp= STUK. 580 VYFMANNGIE KRUIDEN, CAMPANUL A Klokjes. Een eigentlyk Klokswyze Bloem , die det bodem geflooten heeft met Klepjes , waar op de Eenwy- Meeldraadjes ftaan , ven een driedeelige Stem- wig. T. Campanula Cenifta, Piemone teefche, pel, De Kelk wordt een Zaadhuisje , dat aan de zyden met Gaten open barst. Dit zyn de byzondere Kenmerken van het tc- genwoordige Geflagt, dat den naam van Klokjes voert, en waar van de meefte Soorten, welken het ’er over de veertig bevat, Europifche zyn, die in de Tuinen tot. fieraad der Bloemperken worden nagehouden: Ik zalze , derhalve, om niet te zeer uit te weiden , grootendeels maar als met den Vinger aanrocten, LiNNmus brengtze onder drie Afdeelin- gen, waar van de ecrfte de Bladen gladder en fimaller, de tweede dezelven breeder en ruuw ; de derde het Zaadhuisje met de omgeboogene Slippen van den Kelk bedekt heeft. * Met de Bladen gladder en fmaller. (1) Klokjes met eenhloemige Stengen en Ey- ronde gladde effenrandige Bladen, die op de kanten eenigermaate gehaaird zyn. Op dat gedeelte van ’t Gebergte Cenis in Piemont, ’t welke men Ronche noemt, groeit dit (2) Campagula Caulibus uniflotis Sec, Sy/f. Nas. XII, Gen. 217. P. 159. Veg. XIII, Gen, 218. Pe 173. ÂLL Pedem, 35. Te Sa £ Te PERON TP MANED RT. SOE» dit Plantje, dat enkelde Stengetjes uitgeeft , [Ve van een Duim lang ‚ Draadachtig dun , met vier N Vv. of vyf Blaadjes en taamelyk groote Bloemen, Hoor: De Kelk is ruig en ruuw. De Heer ALLIO Nieland Alonogy- heeft het afgebeeld, nia. 5 2) Klokjes me loemige Stene , de U. (9) jes met een eenbloomige Steng » PR elk zo groot als de Bloem. uriflora. Eenbloë. DPeeze, op de Laplandfche Gebergten waar- 15% genomen „ heeft een enkeld Stengetje van een Vinger lang „met een blaauw Blommertje en een Peerachtig Zaadhuisje. (3) Klokjes met eenbloemige Stengen, die Ey- mm. ronde gekartelde Blaadjes hebben ; de Kel- Ee ken knikkende. De Heer JAecQUIN heeft een naauwkeurige Afbeelding gegeven van deeze, die op de hoog- fte Bergen van Ooftenryk groeit, hebbende Stengetjes van een Span hoog en donker blaau- we Bloemen. Zy wil, zegt hy, wel voort in de Tuinen. Men vindt ’er ook met verfcheide Bloemen op den top der Stengetjes, (a) Klokjes met de Wortelbladen Niervormig, Rot id, 5 de Stengbladen Liniaal. otunaajo dia, Dee- Rondbladíe ge. (2) Campanula Caule unifloro êzc, FL Lapp. 85. T. 9e f. 5,6. Fl. Succ. 177. 185. (3) Campansla Caul. unifloris &e. Camp. alpina latifolia Flore pullo. C. B, Pin. 93. Prodr. 33, JACQ, Ops, 30. Te 18, (4) Campanula Fol. Radicalious Reniformibasdic. Fl, Lapp. Oo 3 Succ, Dn et 2 UIT Omer 582 VYFMANNIGE KRUIDEN. Arora Deeze groeit in de Weiden en aan dé kan- ‘ten der Akkeren door geheel Europa; als ook: Hoofs: op veele plaatfen in onze Nederlanden , alwaar: ee menze Wilde kleine Klokjes noemt. De Bloc- wige. POL men zyn doorgaans blaauw, doch men vindtze ook met witte Bloemen. (5) Klokjes met geftrekte Bladen, de Wortel: cn anula p eu bladen Lancetswys? ovaal , en een yle Bloem Yloloemi- „ À ee pluim. Op de Akkers, in Engeland en Sweeden , groeit deeze , die den Kelk, aan ’t onderfte. der Slippen , wederzyds met een blaauwach- tig Tandje heeft, De Geftalte zweemt naar de volgende. VL (6) Klokjes met gegolfde Bladen „ de Wortelt redde bladen Lancetswys’ Ovaal, en een gedron= Raponce, gen Bloempluim. Deeze Soort noemt men in t Latyn Rapun- culus, in ’t Franfch Raiponce , in ’t Engelfch, Rampions, in ’*t Hoogduitfch Rabuntzein, en by ons Succ, Re Lugdh. 247. Camp. m'nor rotundifolia vulgariss £. Rotundifolia Alpina, 9% Alpina Linifolia coerulea. C, B» Pia, 93e (5) Campanula Fol. firiis 8&cc. Orn. Dan, 373e Camp, esculente facie, Ramis & Floribus patulis, DiLL. Elth. 68, T. SS f. 63 (6) Campanula Fol, undulatis &c. H. CUf. 65. R. Lügdhe 246. NM, 9. Rapunculus esculentus. C‚ B. Pin, o2. Rapun- culum. Dop. Pempt. 165, HALL. Heiv, gee SE Monspe $6, GER, Prov. &c, Ec, PuBamat MoM, DR, 1,7, 583 ons Raponce. De gelyking van den Wortel naar _ IV. een Raap heeft zekerlyk aanleiding gegeven ASAD? tot die benaaming , welke wederom, wegens Hoorp- eenige gelykheid van Geftalte, op veele andere “TPE: Kruiden is toegepast. Het tegenwoordige grocit „; dn harthdl wild in de middelfte en Zuidelyke deelen van Europa , als ook in onze Nederlanden. Het heeft, in de Bosfchen, fomtyds wel Stengen vaneens Menfchen langte, doch gemeenlyk een of anderhalf Elle hoog, rauw „ hoekig gearmd , met zeer {malle Bladen, die by den Grond bree- der, Op den top groeit een digte Pluim van Klokswyze Bloemen. Deeze Plant bevat een Melkachtig Sap, ge- lyk de meefte andere Klokjes. Zy heeft den Wor- tel, inzonderheid in de Moeshoven geteeld zyn- de, taamelyk naar een Raap gelykende , omtrent een Vinger dik, en deeze is nietalleen eetbaar, maar, zo fommigen willen , zelfs lekkerder dan Radys of Ramenasfen. Men gebruiktze tot op= wekkinge van den Appetyt en legtze ten dien einde in Azyn, Met lange Pcper gegeten, zouden zy de veelheid van het Zog en Zaad ver- meerderen, (7) Klol kjes met de Wortelbladen Slomp ovaal, 2 be de Stengbladen Lancetvormig Liniaal, een Els weinig” SPELEN bladige, (7) Campanula Fol, Radicalibus obovatis &c. FL Suze, H. Cfr, R‚ Lugdb. 246, Repuneulns Perficifolius magno flore C. B. Pin, 93. Campanula Perficifolia noftras, LOB. Ie. 32, Campanula media, Dop, Pempt, 166, Oo 4 II. DEEL. VII, STUKe 584 VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. ____seinig getand, ongefteeld , ver. van ele HEER: kander. Hoorp- STUK. Deeze heeft een enkelde Steng en wordt Monogys Perfi kbladige met een groote Bloem van Bau dio HiNus getyteld. De Groeiplaats is in de Noors delyke deelen van Europa op ruuwe plaatfen. In de Tuinen is zy zeer gemeen, met blaauwe en witte Bloemen, dd VIEL, (3) Klokjes wet effene , Zaagswys’ getande; aide. Hartvormige Bladen , die aan de Steng ze RE Lancetvormig: de Stengen enkeld en Bies- daale. achtig ‚met zydeling fe ongefteelde Kroontjes. Oe den naam van Pieramidaale is deeze piet minder bekend , en in Potten tot fierlyk Bloemwerk bekwaam, Ik. (9) Klokjes met Hartvormige en Lancetvormis ien ge Bladen , de Bladfteelen kanthaairig, kaaníche, de Bloemen eenzydig, in vyven haf en ylak. Deeze, die in Penfylvanie groeit , brengt drie of meer Bloemen uit ieder Oxel of Blikje voort; de Bloemen zyn klein: de Styl is langer dan de Bloem. (ro) Klok- (8) Campanula Fol, levibus ferratis cordatis &c, H. Cliff R, Lagdb. 246. Rap. Hortenfis latiore folio, Pyramidalis, C. B. Pine 93, Campanula major. Don, Pempt. 166. (9) Campanula Fol. Cord. Lanceolatisque &c. R. ik 246. N. 4. Trachelium Amegric, minus fl, coeruleo patulo, Dop. Mem, T, 111, A PEEN DANI DOR Th, 338 -(to) Klokjes met Lancetvormige Bladen, die IV. aan de Steng fpits getand, de Bloemen ee kende in Pluimen. Hoorne STUK. In Tartarie en Siberie heeft deeze haare Groci- _ x. . BE rn Campanula plaats. Zy is, door A Mm MAN , Klok jes met gladde ;;;;7/7,. Brandenetel - Bladen en kleine hangende Bloemen el, getyteld, ú (ar) Klokjes met Ruitswyze gekartelde Bladen, xr. eenzydige Aairen en getande Kelken, Side Ruits- In Switzerland en Ïtalie komt decze voor „wyze, tot welke thans de Klokjes- Plant van Arrr- Nus of kleine Pieramidaal , wordt thuis gebragt, *k* Met breedere ruuwe Bladen, (ra) Klokjes met Lancetswys’ Eyronde Bladen, _ Xu. Latifolia, een enkelde ronde Steng , eenzaame gefteels se ea de Bloemen, en knikkende Vrugten, blad:ge, Deeze Soort groeit natuurlyk in Engeland en Sweeden?, op Bergachtige plaatfen en in Haa- gen, zegt Linneus. CL usius hadtze Groot Te (ro) Campanula Fol, Lanceolatis &c, Camp, Urtice foliis glabra. AMM. Ruth, 12. N. 17. (xr) Campanula Fol. Rhomboidibus (errat's &c. Campanula Atlpini. Sp. Plant, 1669. Rapunculus Teuctii folio. BARR. Zar, 783. T. 567 Rapunculus Alpinus rhombordalis, Bocc. Mus, 75. T. 61. HALL. Helv, 491. (12) Campanula Fol. ovato=lanceolatis &ec, Zl. Clif. Fl, Saec, R, Lugdbh. 245. Camp. maxima Fol. latisfimis, C. B, Piz, 94. Trachelium majus Belgarum. CLUS. Hit, IL, p. 172, Oo 5 N YI. VR ere UIT nme 536 VyYFMANNIGE KRUIDEN, __ IV, Halskruid der Nederlanderen genoemd en B Av- AFDEEL, HINUSs zeer groote Klokjes met zeer breede Hoorp. Bladen. Deeze zegt dat het een byna Heefter- STUK. achtig Gewas is „met witte „ blaauwe en fomtyds Eenwye Afchgraauwe Bloemen. Wijte XII, (13) Klokjes met Hartvormig Lancetvormige Gempanda Bladen, een Takkige Steng , eenzydige vers De ftrooide Bloemen en omgeboogene Kelken. Rapons- âchtige. __Deeze groeit in Switzerland , Vrankryk, Oost- enryk, op zeer drooge plaatfen. Het zouden de Klokjes, met langwerpige minder ruuwe Bran denetcl- Bladen , van BAUHINUS zya, vol gens HALLER: xv. (14) Klokjes meë Eyrond- Lancetvormige , van Pononienfisa Ean Boridtiis onderen ruuwe , ongefteelde Bladen ; de Íche. Steng gepluimd. Gedagte Kruidkenner heeft ‘deeze, in zyne Flora Helvetica , voorgefteld onder den naam van Klokjes met een zeer Takkige Steng, de Bladen Eyrond - Lancetvormig , van onderen Wollig , en veelbloemige regtopftaande Steeltjes. De Bloempluim- is zeer lang. Op de toppen van (13) Campanula Fol. Cordatos Lanceolatis &c. H. Ciüfr R. Zugdb. 246. N. 5. Campanula Hortenfis Rapunculi Ra- dice repente, C. B. Pin. 94, (14) Campanula Fol, ovato=Lanceolatis &c, Camp. five Cervicaria Bononienfis. J, B, Hifl. WI. p. 804. Moris. Hift. Il Pe 46le 95e: Te 4e f0 1380 HALL, Fi Heiw, 635, SEG. Verun, 1. Pe 176e ik ee PE NST ANDRE A. €97 van ’t Gebergte ‚ by Bononies is deeze Soort IV. ook waargenomen. Arnen - ens | \ Hoorps (15) Klokjes met Liniaal- Elsvormige Bladen scu. en Bloemhoofdjes aan ’t end. xv. Campanula, Grazzinin Decze Soort is Alpifche Klokjes , met Bladen 54 van Boksbaard , door BaumHiNus getyteld, 4 RN De Stengen zyn zeer eenvoudig , naauwlyks *' langer dan de Bladen, De Groeiplaats is op de Bergen van Ítalie, (16) Klokjes met een hoerige Steng, gefteelde _xvr. Bladen, kanthaairige Keiken en driedeelige nT Bloemfteelen. Halskseid. ‚ Deeze, die vry algemeen „ op woefte plaat. — fen, in Europa en ook in onze Nederlanden groeit, is door LoBELr voorgefteld onder den naam van frachelium , Cervicaria en Uvularia der Kruidkundigen. DopoNzus noemtze Groot Halskruid. Men vindtze dikwils in de ‚ Hoven , alwaar zy voorkomt met witte en blaau- we en fomtyds met dubbelde of gevulde Bloe- | men (rs) Campanula Fol, lineari - fubulatis , Capitulo terminalí, Camp. Alpina Fragopogi folio. C‚B. Pin 94, Trach, Tragopoge folio montanum. Cou. Pyt. p. zs. J- B. dliff. II, p. 8o2e Trachel, minus Gramineum, BARR. Jc. 232, (16) Campanula Caule angulato, Fol. petiolatis êzc. FL Succ. R. Lugdb. 245. N. 2. Camp, vulgatior Fol, Wrticz vel major et afperior, C. B. Pin. 94e Trachelium Cervicaria &c. Loge con, 326. Cervicaria major, DOD, Pempée 164. GORTe Belg. 57. HALL. Helv. 4908 le DEEL. VII, STUK. sö8 VSFMANNIGE KRUIDEN, IV. men van beiderley Kleuren, zo de Heer H a r« iben LER aantekent. De Bloemfteelen zyn driedcee- Hoorp- lig en driebloemig zegt LINNZEUS. STUK. ; xvm. (17) Klokjes met een enkelde hoekige Steng en _ Campanula í Ghikeide, gefteelde Bloemen , die tot een end - Hoof dje Rondhoof- vergaard zyn. dige, Deeze Soort , ook in de Europifche Tuinen bekend, groeit ap drooge Velden, zo wel in de Noordelyke, als in de Zuidelyke en middeldees len van Europa. De Bladen zyn langwerpig Ey- rond , ongefteeld en ftompachtig. Behalven de topbloemen komen ‘er drie , ongefteeld, in de Oxels der Bladen voort. Van deeze Soort zyn aanmerkelyke Verfcheidenheden. / XVIII, { 18) Klokjes , flekelig van Loof , met ongefteel- eri de Bloemen, een end- Hoofdje, en Bladen die Lancetvormig Liîniaal en gegolfd zyn. Dit is een zeer ftekelige en uitermaate ruige Soort, die twee of drie Ellen hoog wordt , groci- jende in Switzerland, Sweeden en Duitfchland;, op ruuwe Bofchachtige plaatfen. De buitenfte hoe- (17) Campanula Caule angulato fimplici &c. Vir. Clif. Fl, Suec. DAL1B. Paris, 67. R. Lugdh, 245. N. 3e Campanula Pratenfis Flore glomerato, C. B, Pin. 94, Trachel, Alpinum. HERMe Par. p, Te 235, HALEe Helv. 492. GOJAN Monsp. 37 (13) Campanula hispida , Flor. fesfilibus Bic. Fl, Susc.8ec. Campanula Fol. Echii. C B. Prodr, 36. Trachel. altisf. Fol asperis angutftis „ Flor, parvis, -J. Be Hij. It © © got HALL: 747! ee 9 VPE INST Ao MDL, A. 59 hoeken van de Bloemen zyn, opde kant,over- IV. langs gehaaird, ved Wai en (49) Klokjes, flekelig van Loof, meteen lang-svors werpig Eyronde end- Tros; de Steng onge- vix. ° takt; de Bladen Lancetvormig Liniaal. er Deeze munt door haare kleinte uit, groeijen. ““*°“e de weinig meer dan een Voet hoog, en niette- min een Aair of end- Tros hebbende langer dan een Handbreed, Die Tros beftaat uit lang Kloks vormige Bloemen, met een uitfteekenden Styl, en is met Bladen doormengd, Het maakt, niet- temin, een dik Gewas uit, met de Bladen ruig en ruuw en een dikken gearmden Wortel, Het wordt van fommigen , deswegen , Alpifche Kat- teflaart geheten, als groeijende op de hooge Ge- bergten van Hercynie en Karniolie. Een fraaije Af beelding heeft de Heer JACQUIN gegeven van deeze fchoone Bergplant, die in de Tuinen wel twee Voeten hoog wordt, ftrekkende tot een groot fieraad der Bloemperken (20) Klokjes met een ongetakte Stene en een en rondachtig Hoof dje van ongefteelde Bloe- Perren men, de Bladen van onderen Wollig. Op Torie. (19) Campanula hispida, Racemo ovato &c, Camp, Fol. Echii C, B._Pin. 94, Alopecurus Alpinus &c. J. B, Hif?. Il. p. 809. Cervicaria major tenuifolia, THAL. Herc, 32. T. 4, HALL. Helv, 193. JACQ Wind z1r, Obferv, 34. Te 21. cz9) Campanula Caule angulato fimplici , Flor, fesfilibus &c, Okmp. Fol, lanceolato- ovatis. SEG. Wer, p+ 179, Campanula Alpina fpherocephalos. C‚B‚ Pin. 94, Trachelium majus pee treum, PON. Bald, 333. Je B. HEA, II. Ps STe Kie DEEL, VIls STUK, 3ôo « VyrmANNioE Kruipen. WV. _ Op *t Rotzig Gebefgte Baldò , in *t Veró= a en neefche, groeit deeze , die Stengen heeft van Hoorp- een Elle hoog. De Bladen zyn langwerpig Ey- STUK. rond, ftompachtig, Zaagswys getand, van bo- ven ruuw „ van onderen bekleed met een Snceuw- wige witte Wolligheid, “kx De Zaadhuisiës met de omgeboogene Kelk- flippen gedekt. (er) Klokjes met wyfhokkige gedekte Zaadhuis- xxt. Conpandda_ jes , een gegaffelde Sterk en knikkende 1EhOLON A. Gegaffeldes Bloemen. Deeze , in Syrie en op Sicilie groeijende , heeft langwerpig ronde Bladen , als van Bafilicum, de Steng omvattende, ruuw. De Bloemen ko- men eenzaam uit de mikken en toppen der Tak- ken voort. xx. (22) Klokies met vyfhokkige gedekte Zaadhuis- Reken jes; de Steng onverdeeld, rêgtopftaande, Kie gebladerd; a Bloemen overend. GESsNERUS en anderen ftellen vast , dat dit Kruid het Medion van Dioscoriprs zy. De Nederlanders noemen 1 het Marietten zegt Lo- (21) Carspanala Capfulis quinquelocularibus &c. Raj. Hij. "736, (22) Campanula Caps. quingaslocul, obteëtis &c.R. Lugab. 245. N. 1. Comp. Calycibus tergo Lamellis quinque, H, Câf. 64. Campan, hortenlis folio et fore oblongo. C. B. Pir. 94. Viola Mariana. Don, Pemzpt. 163: LOB. Jeon. 342, Krsidb, 398, À PEEN Pr ACN DM AA sok Lorrr, welke naam van *t Franfch Marietter, 1V, en dit van ’t Latyn Viola Mariana; zyne afkomst $? EEN heeft. Het betekent zo veel , als Onzer rouwe Boorp. Wiolieren „ wegens de fchoonheid der Bloemen , STUKe die Violet of ook bleek en witachtig zyn. Zo Zange hebben een wyde Cylindrifche Pan die zig in omgeboogen Punten uitbreidt, en daar op volgen ronde Bolletjes , naar die van ’t Halskruid of dl Raponce gelykende , waar in een driekantig Zaad, Sommigen willen „ dat het de. Wilde Raap van Dioscoripnes zou zyn. De natuurlyke Groei plaats is in luchtige Bosfchen van Duitfchland en Ïtalie , zegt LiNNseuss volgens MaAr- THrorLus waarfchynlyk : want andere Kruid= Kundigen is het in Duitfchland of {tralie niet voorgekomen. In Provence, evenwel , zou het ; volgens GERARD en GARIDELL , wild groeijen; dach het fchynt, dat zy de volgende Soort, met de Afbeeldingen van BAUHINUS meer. overeenkomftig ‚bedoelen. In Engeland noemt men het Coventry - Bells „als daaromftreeks groeijende en de Wortel „wordt , als die van „Raponce, op de manier van Slaa in de Vaften gegeten ,„ zo Lorrr verhaalt. Het Blad is lang, fmal en ruig, en aan de kanten een wei- nig gefrifeerd. (az) Klokjes met vyfhekkige gedokte Zaad- err, hui s-£ as Barb âlas é : Gebaarde, (23) Campanula Caplulis quingueclocularibus &e, Camp. Feliis chii, Flor, villofis, C, B, Pin, 54, Pradr, Te p. 36e Ra. KL Deur, VII, STUK, 398 _ VLrFMANNIGE KRUIDEN Ee 7 huisjes ; éen ongetakte byna eenbladigt ARGaRke Steng; Lancetvormige Bladen en gebaardé Hoorp- Bloemen. STUK» _ Eewwyet De voorgaatde Soorten hebben de Bloemen WE Swel eenigermaate ruig ‚ doch in deeze zyn de= zelven van binnen als gebaard. Het is de Berg: Raponce van BAUHINUS, groeijende op de Alpen van Switzerland, Ooftentyk en Piemont. De Steng is maär een Span hoog, in ’t midden één Blaadje hebbende, dat naar de Wortelbla- den gelykt, welke Lancetvormiig, rauw , ftomp- achtig en effenrandig zyn. Aan den top van de Steng kómen de‘ Bloemen, dic overééne zyde hangen, voort, De Heer ArrLton heeft deeze Soort afgebeeld en Doktor Scoroti merkt aan, dat dezelve fomtyds voorkomt met één Blóem , fomtyds met twee, drie , vier , en fomtyds met veele Bloemen, als wanneer de Steng ook veelblädig is (*). Van de Vierbloemige: geeft JacQuinN con fraaïje Afbeelding. Zy isgemeen op de Velden van Oofttepryk, aân dén' voet det Bergen, en valt ook in de Nederlanden (}). (24} Klokjes Rapunculus-montarüs. J.B. Hil, Il. p. 868. Camp. Foliis hispidis, Caule fabunifloro. ALL. Pidem, 205 TAR E: En Camp, Barbata, SCOP. Ann, 2, p. 45. JACQ: Ob/irv. II. pe 14, T. 37e HALL. Helv. 493. N. 8, 9, 4 (*) Vit de gedagte Waarnoemingen van den Heer Sco-= rorr blykr , dat die beide Soorten van den Heer HALLEE hier thuis behooren, waar aan dezelve, om ‘t getal der Bloes men, twyfe!de, _{f) Gorran Fl, Belg. p. 37e Pe Nd AND RIA 503 (24) Klokjes met flekelig Loof „een losfe Aair, IV. overhoekfe Bloemenen effenrandige Linfaa- „Arpreld le Bladen. Hoorn: STUKe Deeze, int Wallifer - Land huisveftende, heeft xx. den Wortel een Vinger dik , de Srengbladen G77rde korter dan die van den Stoel ; He Steng een Voet Seaairde, hoog ‚ úitloopende in een zeer lange Aair van onselleelde Bloemen, die Rolrondachtig zyn. (25) Klokjes met een èngetakte Steng eneen- xxv. bloemige Bloemfteelijes , die beblatigagns ln | in de Oxelen. Op den Schneeberg by Weenen groeit decze, dië de Bladen lang en {mal ,ftomp en ruig heeft, met lange Bloemtfteeltjes in de Oxelen. Zy was Alpifche lange Wollige Klokjes van C. Bauuinus getyteld, ’% Ís een fraay Plantje, zelden höoger dan cen half Voet » over * geheel ruighaairig zegt JACQUIN. Het heeft twee Blikjes. (26) Klokjes met vyfhokkige Zaadhuisjes, diè KXVL 63 oilisg 8E Zagren (24) Campansla hispida Spicâ laxa &c. Camp, hirfato Fo. ko angufto &c. PLUK. Alm. 76. Te 153e f, 3. (25) Campanula Gaule fimplici , Pedunculis uní Aotis 8, jAcQ, Vind 210. Campan. Alpin pumila Lanuginofa. C, B» Pin, 94. Tracheliuim pumilum Alpinum. CLus, Hifl. 171, (26) Campanula Caps, quingqueloc. obteftis &c, Camp, rotündifolia hirfuta Saxvilis, Folio molli. Boee. Mus. App. Carnpanula hirfuta Otymi folio, Caulem ambiente , Flgr. pene dulo, BOCG. Sie, 33« Viola Mariana minor cOsrulea, BARÉe Rar. 759 N Je il. DesLe VIÙ, STUKo 594 VyrMANNIGE KRUIDEN. IV, gedekt zjn en gefleeld , oen leggende Steng Ar Nelke en rondachfige Bladen. Hoorp- STUK. De Bloemen gelyken hier naar die der Ma- en Eenwy- rietten , en zyn zesmaal zo groot als de Bladen, die klein en Wollig ruig zyn , ongefteeld , de Stengen als omvattende. Het groeit op Sicilie, in de Levant en in Spanje. XXVII (27) Klokjes met vyfkielige gedekte Zaadhuis- Campanula : } Saxatilis jes, overhoekfe knikkende Bloemen en gez Spee, kartelde [lomp ovaale Bladen, Op Steenige Rotfen van ’t Eiland Kandianam _ TourNeroRrT deeze waar ; die Bladen als der Madelieven heeft en groote blaauwe Bloemen. : xxvmt. (28) Klokjes met driehokkige gedekte Zaad- Sibirica. Se ea Beene huisjes en een gepluimde Steng. Door den Heer GMELIN is deeze in Siberie gevonden: de Streng hoekig hebbende , een Voet hoog; de Bladen zeer fmal; de Bloemen lang- werpig en klein , de Kelken ftekelig , en de Bloem- fteeltjes dikwils driebloemig. (29) Klok- (27) Campanala Caps. qeïïnque- carinatis obteftis gc. Cam- panula Cretica Saxarilis , Bellidis folie, magno flore, TOURNFe Jnft, 111. BARR. Rar, T. 813, Trachel, Saxatilè, BOCC, Mas. 2. T..64. | (28 j Campanula Caps. trilocularibus obte@is „ Caule Ranis culato, GMEL Sit UI, Ps 154. T, Zo. PRN ARD ih HE (&5) Klokjes niet wyfhökkige gedekte Zaadhuis- , IVe jes > eenbloemige Stengen en drietandige FEEL, Wortelbladen. Ji Hordd STUKe De Orientaalfche kleine kruipende Klokjes, xxx. Campanulá van TOURNEFORT ‚ worden hier betrokken. “ ssidenra. De Steng is eens zo lang als de Bladen, die aan ’% 5 Drietan- den Stoel Bincervoraië zyn. dire. (Bo) Klokjes met gedekte gefbeelde Zaadhuis- Xxx, De _ Lacintat jes „ en Zaagswys” getande Bladen , de vitve- Wortelbladen Lierachtig, de Stengbladen hoekte. Lancetvormig. | Hier wordt een Soort bedoeld, die in Grie- kenland en op den Berg Libanon groeit, zynde Griekfche Stee Klakjes, met Bladen van St. Ja- kobs- Kruid ‚ door TourNeromrTtT getytelde Zodanige Bladen zyn in dit Geflagt nog niet voorgekomen, Die Kruidkenner , deeze fchoond Soort ontdekkende, zegt, dat zy omtrent twee Voeten hoog groeit, hebbende vry groote witte Bloemen: Volgens Rauworr zou dit het Me- dion van D1OsCORIDES zyn, (51) Klok (29) Camfsanslá Caps, quinguelocnlarihus obreftis. gc, ScuraB. Dec. 3. T: 2. Campanula Otcient, pumila repens, TOURNE. Cot. 3. (30) Campansla Caps. obteëtis pedunculatis &c, Camp, Greca Saxatilis Jacobze folio, TOURNEE. If. Je p. 104. Tabs p- 99, Carapanula Mariana lacin. fol. peregs. C‚ B. Pin. 9âs GKON. Or. ig, Pp a NM. Deer. VI, Studs d 596 VYrFMANNIGE KRUIDEN) / IV. (31) Klokjes met gedekte Huisjes en flekeligé ÄFDEEL, in Bladen ; die aan de Steng , welke geheel Hoorp- ongetakt is, Lancetvormig ‚ Zaagswys’ ge- en tand; de Bloemen ongefteeld, XXXL Campanula zig De Steng is anderhalf Voet hoog: de Stocl- Geftrekie bladen zyn Hartvormig of langwerpig Eyrond;, wederzyds ftekelig en gefteeld: de Bloemen ko- men eenzaam in de Oxels voort, en zien op- waards. ’t Gewas groeit in Syrie en ’t Beloof- de Land, ZEE (qe) Klokjes met vyfhokkige Zaadhuisjes, de flis Bladen gepaard , Piekvormig ‚ getand en fe gefleeld, Deeze, van de Kanarifche Eilanden afkom. ftig , heeft een enkele Steng van drie Vceten hoog, met knoopige en drievoudige ‘Fakken, ook drie Bladen by elkander aan den Steel, twee aan de Takken. De Bloemen , vit de mikken der boventte Takken voortkomende, zyn gefteeld , Klokvormig, Doorgaans heeft hier een zesvou- dige verdeeling in de Vrugtbeginzels , Kelk , Bloem , Meeldraadjes , ’t Honigbakje en den Stempel , plaats. De Wortel is als een Raap, (33) Klok- (31) Campanula Capfu'is obteltis , Fol. hirtis &c. Campa nula Orient. Folio eblongo rigido afpero, Fle furfum fpece tante TOURNE. Cor. 3e (32) Campanula Caps. quinquelocularibus &c. Camp. Fol. haftstis dentatis. &c, H. Clif. 6s. T. 8. R. Luzdb. 247. Camp. Canarien!is Rezia £. Medium Rad, tuberofà &c, PLUK. Als. 6, Te1275, Febe TEN OT BN DR TI As SOA (33) Klokjes met Kolomswys’ vyfhokkige Zaad- IV. huisjes , een Heefterige Steng , Liniaal- alen Elsvormige Bladen en zeer lange Bloem- on STUK. flecten. XXXL : De De Klokjes met Blad van Afrikaanfche Hei- Pen de, en een gaapende blaauwe Bloem, by HER: Ber - . \d MANNUs , maaken deeze Soort uit, die aan de Kaap groeit. (34) Klokjes met een zeer Takkige Verfpreide xxxiv. Speculuns; steng, de Bladen langwerpig eenigermaate prneris. gekarteld; de Bloemen eenzaam ; de Zaad $ Vrouwene eed . . Spie gel. huisjes driekantig. * Deeze Soort van Klokjes, die in de Koorn- landen door geheel Europa gemeen is , worde Vrouwen- Spiegel in de Nederlanden genoemd; naar den Latynfchen naam , afkomttig , zo fom- migen willen , van haar glinfterend Zaad. Som- migen noemenze ook wel Vyfhoekige Violieren , om dat de Bloempjes , zig tegen den avond fluitende, een vyfkantige figuur aanneemen. De Srengetjes zyn naauwlyks een Voet hoog , met Bladen ;bezet: de Bloempjes eenzaam, paarfch van (23) Campanula Caps Columnartbus quinqueloculari bag Ees, Campe Aft. Erice folio, Fl. coeruleo patulo, HERM. Afr. Se (34) Camparula Caule Ramofismo difafo &c. Camp. Calvcibus Coroil, fuperantibus , Capse Columnaribus. Re, Jazdb. 247. N. r4e Onebrychis aitera Belg. & Dod. Loa, leen, 418, Pp 3 II. DEEL. VII. Sruk, Son 583 VyYFMANNIGE KRUIDE Ne IV. van Kleur, Sterswyze met de punten van den MBE EL: Kelk omringd. Te Parys „daar men het Dau- Hoorp- vette noemt, wordt de Wortel, in ’: Voorjaar , SEUKe (als Salade gegeten (%). PEN Klokjes met de Steng van onderen een ampanu ee . p ‘bybrida. weinig Takkie, gefvrekt : de bladen langwer= Bafteide, pig gekarteld; de Kelken vergaard, langer. dan de Bloem, de Zaadhuisjes driekantig. Deeze; die men zeer kleine Vrouwen - Spie- gel genoemd vindt, wordt door den Heer HaL- LER met de voorgaande tot ééne Soort gebragt s onder de benaaming van Klokjes met een Ra- derachtige Bloem en zeer lange Haauw of Zaad- pcultje. Het Zaadhuisje, naamelyk, heeft hier een aanmerkelyke langte. Onze Ridder houdt deeze laatíte voor een Bafterd- Soort , uit de voorgaande als Moeder gefprooten. In Engeland en Vrankryk komt zy in de Koornlanden voore xxxvi. (36) Klokjes smet de Tukken wyd gemikt en on- bone. © verdeeld, de Wortelbladen ovaal , glad, migee efenrandig , en drie ongefdeelde Bloempjese Dee- e _(*) TOURNF, erva Paris. p. 252. (253 Campanula Caule bafi fubraimmo® fricta &c. Camp, Arvenfis minima ercôta. MOR. Hifk II. p. 457. S. 5. Te 2e f. zze Speculum Veneris minus, RAy. Hil. 743 HALL. Fielp. 496. RA (36) Campansla Ramis patentlbus indivMis &c, Campa Orientalis Limoaii m;nimi facie ‚El. patulo, TOURNE, Cor. 3» NP CB IN DIRT A. S0ò Deeze Levantfche is zeer klein, enhecft Tak- IVe ken als Roedjes , met Elsvormige Blaadjes, De ArDEEL, Bloempjes komen meeft by drieën in de Oxels Hoorp-e voort, met Blikjes van langte als het Vrugtbe- STUK el Jfonosya Sinzel. k | aen C 37) Klokjes met een byna verdeelde zeer Tak. XXXVII. Campanula kige Steng en fmalle gefpitfte Blaadjes. —_ pezragonia. Vyfhoekie Dit noemt men Vrouwen -Spiegel met eeneë“ zeer groote Bloem, uit Thrâcie. Het is in de Eu- ropifche Kruidhoven bekend ‚en wegens de Vyf- hoekigheid van de Bloem vermaard, zynde maar een jaarlyks Zaay-Plantje van een Handpalm hoog. | (33) Klokjes met een enkelde Steng; Hartvor- xxxvi. mige getande omvattende Bladen en onge- en fleelde vergaarde Bloemen, dige, Men vindt deeze Virginifche ook in de opens baare Kruidhoven , wordende aldaar jaarlyks gezaaid. De Bloemen komen daar aan, zo wel als aan de voorige , dikwils gebrekkel yk voor. C 39) Klok (37) Campanula Caule fabdivifo ramofisfimo Ze. H. Clif, 66. R. Lugdh, 247. N. 15. Camp. pehtegonia &c, TOURNE, Ja@Q, 112. Speemum Vener:s Fl. amplisfimo Thracicum RAe Hifl. 742. (33) Canepansla Caule fimplici , Fole Gordatis &c. H, Ups 4o, Camo. Caule fimplicisima cc, R, Lurdh, 247. Ne 12. Camp pentagonia perfeliata. MORis. Hij, IL Pe 457» S. 5. Taeke ze BARR. Rat S3e Tiu 1133 Pp 4 “U. Deen. VII, SrUx: Éoo VYEMANNICE KRUIDEN. Te (39) Klokjes met Lancetyormige getandg Ste- Ge kelige Bladen, zeer lange. Rloemfteelen. en Hoorp- Jchraale Zaadhuisjes. sTUK. xxxix. Dit is de tweede Soort van Kaap/e Klokjes,, Cenhdee + Men vindt ’er by den Heer N. L. Bur MaN- Kaspiche. wusnog twee als zodanig opgetekend, waar van de eene den bynaam van Erinus , zynde hier de laatfte Soort, de andere dien van Draba voert. xt. - (40) Klokjes met Hartvormig: getande ruig= eN achtige gefteelde Bladen > leggende Stengen mige. en Haairdunne veelbloemige Bloemfteeltjes. Op de hooge Gebergten , der Zuidelyke deelen, van Europa, groeit deeze volgens den Heer ÂLLION, vin (41) Klokjes met Hartvormige , vyfkwabbige., dna gefleelde gladde Bladen en een losfe Steng. 5e. Ín Engeland, Vrankryk, Spanje, op belom-. merde plaatfen, die vogtig zyn, groeit deeze „ volgens den Ridder, Zy voert den naam van, Klokjes met Klyfachtige Bladen, by C. B Au- HINUS, die verhaalt , dat het een zeer klein. Plant- (39) Cempanuln Fol, Lanceolatis denrtatis hispidis &c. Campo Aficana annua hirfata , latie ferratisque foliis &c, Comm, Hart, 1. p 69. T. 35. (40) Campanula Fot, Cordaris dentatis &c. Car) Campanula Fol Gordatis quinquelobis &c. Camp. Fol, fubrotundis &c, LORFL. Itin 127. Campanula Cymbalarie vel Hederx folio, C‚ B, Pin. 93. Prodr, 34, MORIS. Hif?, &c. PB ENT AN D RI A, Oor Plantje is , op de Heijen by Touloufe groei- ry, jende en daar op leggende met zyne Rankjes , Arprer} , Vv. geevende blaauwe Klokswyze Bloempjes „ fom- ro ak tyds aan ’t end, fomtyds op twee- Duims fteel-srur, tjes tot de zyden uit. CrerreRrus hadt het- Zonogye zelve ook by Parys gevonden ; doch het was "* TouRrNEFoORT en VAILLANT aldaar niet voorgekomen. (42) Klokjes met verfpreide Stengen ; Lancet- xr. vormige Zaagswys’ getande , afloopende Bla- Zhen den, die een ruuwe Streep hebben, en ge- Affoo nde fleelde eenzaame Bloemen. Ben Deeze Afrikaanfche, een zeer klein Kruidje., door den beroemden HER MANN uy saande Kaap gevonden, heeft de gedaante , zegt hy , van het Erinus of Water-Bafilicum of eigentlyk van de Lobelia Erinoides, volgens den Ridder, De Stengetjes zyn zeer Takkig ; de Blaadjes met Doorntjes kanthaairig. De Bloempjes komen een= zaam, ongefteeld, aan ’tend der Takjes voort, Het geeft Melk uit ; gelyk meeft alle Soorten van dit Geflagt, (43) Klokjes met byna Eyronde effenrandige xr, __Bladen, en verfpreide Stengen. 8 en (42) Campanula Caul, diffufis 8c. Camp, minor Africana , Erini facie , Flore violaceo, Caulilbus eseltis. HERM, Lugdhe ito. T. IIe (43) Campanula Fol, fubovatis glabris integerrimis &cc, Pp 5 Campe } It, DEEL, Vll, STUK. 602 _VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. _ Hier komt die Soort van Klokjes thuis, wel Arden ke de beroemde TouRNEFORT in Griekene Hoorp- land , en wel op het woefte Eiland Cheiro vondt ; STUK. hebbende de onderfte Bladen als die der Made- eis lieven, de overigen rondachtig , als die van Penningkruid, Hierom wordt zy dus gebynaamd, De Wortel was wel een Duim dik, en liep door de Klooven der Rotfen. xriv. (44) Klekjes met een gegafrelde Steng; ongen Ca 4 la J . bgn Jteelde Bladen 3 de bovenften gepaard en _Drietan- drietandig. dige, In Italie , Spanje , Languedok en Provence, groeit decze laatíte Soort, die ook aan de Kaap der Goede Hope voortkomt, als gezegd is. Zy is Muur, met langwerpige getande Bladen en blaauwe Bloemen, getyteldby J. BAUHINUS, Zyn Broeder noemde ze Kleine Raponce, met ingefneeden Bladen, Corum NA beeldtze af, onder den naam van een allerkleinfte Soort van Erinus of Raponce. De Bloem ís regelmaatig, kleiner dan de Kelk , de Stempel in drieën ges deeld, en dus behoort hetzelve tot dit Geflagt. Die Soort van Kaapfe Klokjes, waar aan de jonge Camp Saxatilis , Fol. infer, Bellidis , ceteris Nummulariz, TOURNE, Cor. 3. Jfin, 1, p. 97. FT. 93. (44) Campanula Canle dichotomo &c. H. CHF. Rs Lugdb. Ne 13. GUETT, Stamp. 429, LOEFL. Jtins 127, GOUAN Jlonspe 93. GER Prov, 453, GAR. Aix 76, Erini f. Rapunculi mie nimum genus. Cor. Phyt. 122. T. 28, Alfine oblongo Fol, ferrato Ec. Je B. Hi. UI. p. 367e - PBN TA ND ER 1 A” 693 jonge Heer BurMAN Nus den bynaam van, IV: Draba geeft, heeft de Steng, zegt zyn Ed. Ni er enkeld , de Bladen eon Lancetswyze ,Hoorpn- ingefneeden, met zydelingfe eenbloemige Stcel-° TUE tjes. Zy verfehillen defhalve van de gemelde als ni, Zaar ook van de leggende kleine Afrikaanfche Kloke jes „ met Violette Bloemen , van HERMAN- NUs. Zonderling is ’t, dat men onder de Oost- indifche Planten tot nog toe geene Klokjes waargenomen heeft, ROSET LT A. Dit Geflagt is door den Ridder getyteld ter gedagtenisfe van wylen den Heer Roërr, veele Jaaren Hoogleeraar der Ontleedkunde hier te Amfterdam en tevens Bewindhebber van de West- indifche Kompagnie geweeft zynde (*), wien « de Cliffortfche Tuin, zo zyn Ed. erkent, vcele raare Planten uit de beide Indiën, dech inzon- derheid Zaaden uit Afrika en Japan, te dan- ken hadt, Es. De byzondere Kenmerken zyn, een Trech- terachtige Bloem, die den bodem met Klepjes, waarop de Meeldraadjes ftaan , geflooten heeft , even als in de beide voorgaande Geflagten, De Stempel is in tweeën gedeeld, het Zaadhuisje tweehokkig , Cylindrifch , onder de Bloem ge- boorcn,. | A T wee (*) Zie de Opdragt myner Vertazlinge van PLATNERS Hand. kiding tot de Chirurgie aam dien Heer; Anno 1764, Ie DEEL VIT, STUKe 6o4 VyYrMANNIGE KRUIDEN, 4 IV. Twee Soorten „ beiden van de Kaap afkom. heen ftig, komen hier te voorfchyn, als Hoorp- ik Ae Ô STUK. (1) Roëlla met kanthaairige Bladen , die een É reste Spits hebben. Roëlla Siks han __ Van deeze Soort vonde men teeds by Co M- haairige. MELYN, SEBA en PLUKENET, de Afbeela ding, welke LINN&Eus vernieuwd ten tooneele gevoerd heeft en verbeterd. Immers zo worden hier thuis gebragt de Afrikaanfche Heefterige Klokjes , die gedoornd zyn , van den eerften: de 4 Haairige laage Afrikaanfe van den tweeden , en het Doornig Moorfch Gewas met Heybladen van den laatften. In ’t Loof en de Bloemen heeft nogthans een aanmerkelyk verfchil plaats, zo tusfchen deeze drie onder elkander, als met de afgebeelde van den Ridder, welke de Bloemen niet Klokvormig , noch de Blaadjes getropt ; maar enkeld, en de Bloemen als inde Kelk ver borgen heeft. De Steng was, eer zy zig in Tak- ken verdeelde, een Vinger hoog. IL. (2) Roëlla met kanthaairigo Bladen , die een, Reticulatas . Netbladie omgeboogen Punt hebben. ge. | De (1) Reélla Fol, ciliatis, mucrone reto, Syft. Nat. XII. Gen. 218. pe 162, Pez, XII, Gen. 219. p 176. H. Cliff. 492e Te 35. Camp. Africana &c. Comme Hort. II. p. 77. T. goe SEB, Tes. I, p. 25. Te 16 f. s. Aculeofa Mauritanica, FLUE Alm. s. T. 252. fe 4. BERG. Cap. 41. (2) Roëlla Fol. ciliatis , muctone seflexo. R. Fol. imbricae tis. R. ZLugdb. 248. Camp. Cap, B, Spei » Fol, reticulatis fpino- fis, PET. Mus, 21. É. 157. BEAN GE AU MIIDIJR: TA. GON De Klokjes van de Kaap der Goede Hope, IV. met Netswyze gedoornde Bladen; van Pr rr- Árpeens ver, worden hier t'huis gebragt. | Hoorp- De Heer BrmGrius, de eerfte befchreeven STUK: hebbende, geeft , onder de Kaapfche Planten, „ Hoope nog twee andere Soorten van RoërrA op; waar van hy de eene Pedunculata of Gefteelde ty- telt , om dat zy de Bloemen gefteeld heeft „ gelykende anders veel naar de eerfte Soort. De andere noemt zyn Ed. Squarrofa , hebbende „ vòlgens zyne Soortbepaaling; de Blaadjes Ey- rond fpits, ruim getand en langs de Takken af- loopende, van agteren met omgeboogen Doore nige puntjes op de kant gehaaird, PuyYyTEUM A Raponsje. Een Raderachtige Bloem in vyven gedeeld ; met Liniaale Slippen of Punten : de Stempel twee-of driedeelig: het Zaadhuisje twee of drie= hokkig, onder de Bloem gebooren. Voorts zyn de Bloemen tot Hoofdjes of Aairen vergaard, Dus worden de byzondere Kenmerken opge- geven van dit Geflagt, *t welk zes Soorten van Europifche Planten bevat, die men tot de Rae poncen betrokken hadt , doch klein zyn , als volgt, (x) Raponsje met een gebladerd Hoofdje enalle 1. Bladen Lancetvormig. | Het Hen auciflora, Ì Gebladerd, (2) Phyteuma Capitulo fubfoliofo 8&c, Syf?. Nat. XII. Gen, 219. Pp. 161, Weg. XIII, Gen. 220- p. 176. HALL. Helv, 497, Rapunculus Alpinus parvas como{us. J, B, Hif?. Ile p. 11e ‚ IL, DEEL, VI STUKe 606 _ VyrMANNict KRrÜrDenN, Het Stengetje is maar twee of drie Duimer Aanrlaodp in dic Plantje , dat J. BAUHINUS zeer Hoorp- wel, onder den naam van Kleine Alpifche gé- kroonde Raponce, afgebeeld heeft , volgens den Heer HarLLER, die Ongevaar zes blaauwe Bloempjes in het Hoofdje, dat met Blaadjes om geven was, geteld heeft. De Heer J. Gers- NERUS hadt hetzelve op de Switzerfche Alpen verzameld en zyh Ed, toegezonden. De Styl is meelt in tweeën gedeeld , met Hartvormig Blikjes en gekartelde Bladen. (a) Raponsje met een rondachtig Hoofdjes dé Bladen Liniaal en byna efenrandig. Van deeze. Soort „die overvloedig op de Als pen , als ook in Îcalieen op de Pyreneen grocic, js de Steng van een tot agt Duimen hoog vol: gens Harrier. Het heeft een platachtig Hoofd- je dat omzet is met puntige Blaadjes. De Styl is in drieën gedeeld, Men vindtze ook in Lan- guedok en Provence, | (3) Raponsje met ongefteelde end Tropjes en getande Bladen ‚de Stoelbladen Hartvormig. ; Dees (2) Phyteuma Capitulo Wbrotunda Ec. Pliyt, Fol, linearie bus &c R. Luzdb. 248. Rap, umbelletus Folio Gramineo. C. B. Pin. 92. HALL. Helv. 497. GOUAN Aionsp. 99. GER. Prov. 454. Rap fylveftris ecer. umbell, THAL. Hereyn. 94e T. 3. f‚ 2. Ravunc, mont, Gram-BAnr. Rar. Ic. 523.N. 1e (3) Phyteuma Fascicuia terminali fesfili te, BARR. le, 389e SCOP, in. 2. p. 49, Rapune, Alp, commieulatus. C.[B. Pins , 123 NAS < be, N Brig oP Ai ker! A. bor Deeze valt wat grooter dan de voorgaande, IV. en maakt een fierlyk Plantje uit, door zyne “FPESLe ttopjes van grooter Bloempjes, Het groeit op Haast de hooge Gebergten van Tyrol en op den Bal-*79% dus-Berg , în ’t Veroneefche. Doktor ScopoLrss, Honegp fpreekt dus van deeze drie Soorten. ‚ Alle de Alpifche Raponsjes, naamelyk het br ford ‚ gebladerde en gekroonde, komen ss doorgaans voor op de Alpifche Velden. Zo s, menigmaal ik de verfchillende monfters , daar 2 van in verfcheide Landfchappen verzameld, befchouw ; zo menigmaal twyfel ik , of niet », dezelven van een en de zelfde Plant , het 9, Halfronde naamelyk , weleer haare afkomst „> gehad hebben. Want deeze heeft op de Alpen » van Karniolie veel breeder Bladen, dan op die 4, van Switzerland en Fyrol, Uit Styrie heb ik «s monfters gekreegen, met de Bladen volftrekt s, eveneens, als ‘er voorkomen in de Afbeelding s, van het Kleine Alpifche Gekroonde Raponsjes s, by J- BauHiNus. In myne Vaderlandfche „, Alpen heb ik een monfter gezien van het Half- , ronde Raponsje , een Voet hoog , met alle „‚ Bladen Lancetvormig gekarteld , en eenander 3, wederom van twee Duimen, metde onderfte „, Bladen byna Hartvormig en gefteeld., Zo vere „, andert allengs , door het verbreeden van de > OLCNZ- 113, Prodr, 33, Te 23, Trachel, petreum minus, PON. Bald. 326e Tab. Camp. Spheeroceph. pervenufta, PLUK, Aim, 77. To 152. f. 6. HALL. GOUAN, &c, ÏEe DeEx. VII, STUKe 503 VYFMANNIGE KRUIDEN) IV. „ Stengbladen zelfs, deeze Plant in het Gez ikk „ bladerde en dat in hét Gekroonde, en deeze;, Hoorp- », wederom, fchynt, in een vrugtbaare en wat- STUK. mer Grond , door het verlangen der Bladen; s, die onder het Bloemhoofdje zitten, in het „> Rondhoofdige te kunnen overgaan,” Iv, a) Raponsje met een rondachtie Hoofd Phyteuma () SDE gs Hoofdje en Orbisulne Zaagswys’ getande Bladen; de Stoelbladen ris. H m7 de. Hartvormig. hhoofdíg. De Heer HArrrr hadt reeds aangemerkt 3 dat de voorgaande tot deeze Soort behoorde ; die een Span of ook een Elle hoog voorkomt 4 groeijende op een en dezelfde plaatfen. Men vindtze ook omftreeks Parys en in Engelands De Steng is, gelyk in de anderen, regt, nief Takkig ; de Bladen als gezegd is; het Bloem= hoofdje Hemelfchblaauw. CotuMNaA heeftze zeer fraay afgebeeld, va (5) Raponsje met een langwerpige Aaîr en Spicatâ. isd wee. % (4) Phyteuma Cap. fubrotundo, Fol, ferratis &c. Raps Fol, imis Cordatis, Spicà ovali. HALL, Hlelv. 498, GOUANe Mfonsp. GER, Prov. DALiB. Paris. 69. Rap, Fol. oblongo, Spicâ orbiculari, Ce B, Pin. 92. MORIS. Hift. II. pe 463. Sa 5. T. 5. f. 47e Rapuntium mont, tarius cornicul, COL. Ecpbr. Lp. 222. T. 224. B, Rap. úmh. latifolius, Y. anguftifol, Ce B. Pin. 92. Rapunculus fylveftr, umbellatus. THAL, Herc. 94e T. 3, f. Is 2 (5) Phyteuma Spicâ oblongâ &c, Am. Acad, I. p. 149e “ Oep. Dan, 362, Rapnhculus fpicatus. C., B. Pin, o2, coeruê leus. Prodr. T. p. 32. HALL, Helv. 498. GOUAN Jdonspa 99. MORIS uid, £, 46, MONN, Obs, 530 &C, PBN TJA N/DeReI A, 6og De langheid der Aairen onderfcheide voor- IV, naamelyk deeze, die in de Bergachtigc deelen {FP?ELs van Europa , zelfs in Duitfchland, Engeland Hoorps en Deenemarken groeit. Met een Helehtike Ss Bloem komtze veel , met een blaauwe zeld-, „Ams: zaam in Switzerland voor, ToùRNEFORT vondtze omftreeks Parys, en betrokze, zo wel als de voorgaande Soorten, tot zyn Geflagt van Rapunculus, Het Hoofdje, dat hier een Aairs- wyze figuur heeft , is naauwlyk door Blaadjes onderfchraagd. , De Natuur fpeelt in deeze 9» Soort, met zwartgevlakte Bladen, dubbelde „, Aairen en vierbladige Bloemen. Zy is eetbaar , s gelyk de meefte Klokjes’ , zegt de Heer ss, HALLER. (6) Raponsje met verfpreide Bloemen en ge-_ vt. vinde Bladen, sn Gevinds Diet Kruidje , op ’t Eiland Kandia bevinde- lyk, maakt eene zeldzaame Soort van dit Ge- flagt uit. Sommigen hebben het tot de Pierami- daalen, gelyk men eene Soort van Klokjes ty- telt, betrokken (#). | TRrA- (6) Phyteuma Floribus (paris, Fol, pinnatis. R. Luzdb, 2484 Fapuuc. Creticus f. Pyramidalis altera, C. B. Pin 93. Kapune cul. Cret, Perromarula, J. B. Hij, 1. p. 811. Te ize (*) Door den Heer N. L. BURMANNUs wordt gewag ge. maakt van een Kaapthb Phyteuma, dat de Stengen Heefter- achtig, de Bladen Liniaal verfpreid en een eenzaame ends Bloem heeft. Fl, Cap. Prodr, Doch du laatfte fryde tegen den aart der Planten van dit Geflagt. Qd U. DKEL. VII. STURe 619 VYrFMANNIGE KRUIDEN. Iv. TRACHELIUM. Halskruid, ÄFDEELe. Hoeke Dit heeft een Trechterachtige Bloem; met sTUK, een Klootronden Stempel en het Zaadhuisje is We driehokkig , beneden. | De eenigfte Soort (1) wordt Blaauw geby- Tracheliumnaamd, wegers de Kleur der Bloemen. Tovr- eoeruleum, $ Blaauw, NEFORT fteltze voor, onder den naam van Hee melfchblaauw Kroontjesdraagend Halskruid , efi C. BAUHINUS noemtze Halskruid dat naar de Valeriaan gelykt. De Afbeelding „ welke ’er BARRELIER , onder den naam van Blaauwe Valeriaan met Brandenetel- Bladen, van geeft , is fraay. De Bloemkroontjes, inderdaad , gely- ken veel naar die der gemeene witte Valeriane. De Groeiplaats ie in de Levant, in Fralie en de verdere Zuidelyke deelen van Europa, op lom- merryke plaatfen. In de Tuinen is ’t een twee- jaarig Kruid, S AMOL US, Strandpungen, ki De Bloem is Trompetachtig, hebbende de Mecl- draadjes door haare Schubbetjes befchut , der Stempel geknopt en een eenhokkig Zaadhuisje , dat aan de punt vyfkleppig is, beneden, De (1) Trachelium. Sy, Nat. XII. Gen. 220. p. 163. Pég. XIII, Gen. za1. p. 177. H. Ups, 41, Träch. Fol. ovatis ferratis. Piv. Cliff.‘17,. R‚ Lugdb. 248, H. Cif. 66. Cervicaria Valerianeides ccerulet, C.:B. Pin, os, Valeriana coer, Urticefolid, BARE. — Joon, 653. GOUAN, ddenspe 100, EPU OM A WNBA R.T A. Gn De eenigfte Soort (1) heet van ouds Samo- IV. dus Valerandi, welken naam, van J. Bauur- ODE Nus afkomítig, de beroemde TouRNEFOoRT Hoorde gebruikt, Lorrr hadt gemeld van eenen Va-ST9E. LERANDUS, die dit Kruid Samolus Plinii noem- st, de: doch het is by hem de derde Water -Pim- dn pernel , wel aan de kanten van Beekjes en Meiedige, ren , in de meefte deelen van Europa , doch ook zeer veel, inzonderheid in onze Provinciën, aan den Zeekant voorkomende : weshalve ik het Strandpungen noem (*). De Engelfchen heeten hee Rondbladige Water - Pimpernel , de Franfchen Mouron d'Eau , volgens Govan ; doch dan wordt het van hun met de Water. Pimpernel verward, Het groeit ook in Virginie, als mede in Afie en een Kaapfe Waterplant heeft wel de Steng wat Takkiger en fteviger, doch fchynt ’er anders weinig van te verfchillen. Dit Kruid grocit meeft buiten ’t Water, Het oe heeft (1) Samolus. Syfle Nar, XII. Gen. 22r. p. 165. Veg. XIIL, Gen. z22. p. 177, H. CUf. Ups. Fl Suse. 8, GRON, Virgo 23, R. Lugdb. 249. Anagallis Aq. Fol. rotundo non crenato, _C. B. Pin. 252, Amag. Aq. Fol. rot. Becabunge. Mozrs. Hif?. Anagallis Aq. tert. LoB. Jeon. 467, B, Samol. Aft, fol. rotundiore. WALTH, Hert, 162, T. 23. (*) Te weeten , om dat de Becahunga of Beekeboom , naar welke het in Bladerloof zeer pelykt, Beekpungen of Wa« terpungen genoemd wotdt : zie bladz, 89, hier voor: zone der dat my de reden dier benaaming blykt, De Water - Pim- pernel (Anagallis Ag.) isdikwils een nabuur of naverwant met dezelve. Qae u. DEEL, VIL, STUK, Ór2 VYrFMANNIGE KRuIiDEN. IV. heeft een Krans van Stoelbladen , die langwer- ied pig Eyrond , twee Duim lang en één Duim ross. breed zyn , dik en glad, ecffenrandig , zo wel STUK. als de Stengbladen , die byna volkomen ovaal vien zyn van figuur en ongefteeld. De Stengetjes zyn een half Voet of een Span hoog, taamelyk ftevig , in Takken verdeeld en getopt met ge- fteelde Bloempjes, die eenbladig zyn, wit van Kleur, waar op ronde Zaadhuisjes volgen, met klein Zaad, De Smaak van ’t Kruid is bitter. T RrRros TE um. Driefteen. De Bloem is, in dit Geflagt, eenbladig , by- na gelyk; de Kelk zo lang als de Bloem; de Vrugt een driehokkige Bezie , welke dus drie Zaaden , die Beenhard of als Steentjes Zyn voortbrengt, onder de Bloem. Het bevat twee Soorten, wier Groeiplaats is in Noord - Amerika, fs (1) Driefteen met gekranfte ongefteelde Bloemen. Triofleuns Biden Deeze , uit Noord- Amerika , is afgebeeld “Brcedbla- door den geleerden DiLLENIUS. ’t Gewas dig. is Kruidig en heeft Stengen van twee Voeten hoog, die rond zyn en bleek groen, bezet met $ ‚_Haairtjes, waar aan Bladen in ’tkruis groeijen, ‚die (:) Triofleum Floribus verticillatis fesfilibus. Syf?. Nat. XII. Gen. 233. p. 166. Veg. XIII. Gen. 234. P. 180. Trios- teospermum latiore folio , Flore ratilo, DiLLe Elth. 394 Fe 294. f. 378. BENUT NA Pum PARs IA. 613 die van de Steng doorboord worden in hunne IV. _famenvoeging , zynde ruïghaairig. In derzelver “PPSELe holte, om de Steng, komen de Kransjes voort , Hoorps beftaande uit Trechterachtige Bloempjes, die, ‚STUK, zo wel als de Kelk , boven op het Vrugtbegin- BE ee zel zitten, dat een Zaadhuisje wordt „als gezegd is, drie Beenige zwarte Zaaden bevattende, Zy groeit ook in Virginie en wordt aldaar Fever- Root, dat is Koortswortel , genoemd 3 in Pen- Íylvanie Gentiaan , als hebbende een langen bit- teren Wortel, (2) Driefteen met de Bloemen gepaard en ge bn feed, anguflifon bum. Deeze Soort is laag en ruig met cen vierkante, gealhlen. Steng, bleek rood van Kleur , en lancetvormige Bladen , tegenover elkander, in wier Oxelen een enkele geele Bloem groeit, in ieder één, KOHNTA, Een Samenteelige Bloem , tot de Kopbloc- migen behoorende , met een naakten Stoel en eenzaame Zaaden , die een Zaadpluis hebben dat gepluimd is. Dus komen de Kenmerken voor van dit Ge- flagt , benoemd ter eere van den Amerikaanfchen Heer (2) Triofleum Floribus oppoútis pedunculatis. Lonicera humilis hirfuta &c. GRON. Virs, 143, Periclymenum Het baceum rtetum Virginianum. PLUK. Alm, 237. Te 194 ANJ Oos IJ. D&EL. VII. STUKe 614 VyrMANNIGE KRUIDENa Iv. Heer Kuan, die de ecnigfte Soort daar ALBERS van (1) in Penfylvanie gevonden, en in * jaar 1762, Hoòtb. t Zaad daar van aan den Heer LINNAUS te STUK. __Upfal gebragt heeft. en * Gewas zweemt veel naar ’t Boelkenskruid, _E«pateriee maar heeft de Bladen overhoeks, en brengt uit Ba het midden van de Steng Takken voort. Het vanifche. roeit ongevaar anderhalf Voet hoog. De Bla- den zyn kort gefteeld , met fcherpe Tanden op. de kant, ruuwachtig. Aan ‘t end van de Steng, en Takken komen Tropjes voort „ van omtrent agt Bloemen , die regt op ftaan, hebbende een gemeenen Kelk , die Schubbig is. Ieder Bloem, is famengefteld uit een getal van tien tot vyf= tien “Blommetjes , die allen tweeflachtig , een= bladig, Trechterachtig zyn, verfchillende van de Blommetjes der Samentecligen alleenlyk daar. ip, dat «de Meeldraadjes en derzelver Knope« jes (Anthere) zig los bevinden, en niet famen- gegroeid zyn, en de Stylen geknodst (*). M rraAezrRILE IS, Wonderbloem. Een Trechterachtige Bloem , boven den Kelk, beneden het Vrugtbeginzel ; datin een Klootrond Honigbakje is beflooten, Dus zyn de Kenmer- ken opgegeven, tot onderfcheiding van dit Ge- flat, (1) Kuhnia. Syf. Nat. XIl, Gen. 236. p. 167, eg. XUI, “Pe 181, LINNe Dec. II. Plant. Rear. Hort. Ups. Pp. 21.T, Tre (*) Men vergelyke hier mede het Il, DEELS VL, Stux deezer Nat. Hiflorie, aan ’t begin. hd Pui IR AONIDAR: TVA. HOR flagt „ % welk drie Soorten-, allen Indifche WV. - or AA Planten , bevat. | ARD | Hoorps - (12) Wonderbloem met eenzaame Oxelbloemen , srux, die regtopftaan en ongefteeld zyn. ee CJ | Alirabilis dichotoma. Hier komt de Verwonderlyke Jasmyn- Roos Gegaffel. van Grusrus op het tapyt, welke door MaAr-de. TIN genoemd wordt Palappe der Apotheeken. Zy groeie in Weftindie. ,, Wonderlyk is -dit > Gewas; (om de woorden van LiNNaEws ‚> te gebruiken), dat op de zelfde Plant alle s, verfcheidenheden van Kleur in de Bloemen s, kan voortbrengen : wonderlyk door zyne >, Vrugt, welker Honigbakje, onder de Bloem , geplaatst en blyvende verhard, het Zaad be- s, dekt : wonderlyk door zynen Wortel, die, 5, hoewel onder den naam van Jalappe lang ‘in s‚ de Winkelen , en wat de Plant aangaat in „> de Tuinen ’t over bekend , nogthans zyne ys afkomst, tot den Leeftyd van MuNTIiNG sen PLuUMIER toe, heeft kunnen verber= gen : wonderlyk , doordien het zo fchoone ‚ Bloemen in den donker voortbrengt, en den s) helderen Dag onttrekt : weshalve de Fran- ss fchen 5 {1) Afirabiiis Floribus folitariis axillaribus ereftis fesfilibus. Syft. Nat. XII. Gen. 241. p. 168. Veg, XIII. Gen. 242. pe 182. Am. Acad. IV. p. 267. Admirabilis Jasmini Rofa, Crus. Hifl. II. pe go. Jalapa Officinarum MART. Cenr, 1. T, 1. Sola- num Mexicanum Flore parvo. C. B, Pin, 91. BURM. Ind, Pe 53» Qa4 IL. Deer, VII. STUKe 616 VyYrMANNIGE KRUIDEN, | Iv. fchen het, niet oneigen, Belle de Nuit, dat kkn: „ is Nagtfchoone, genoemd hebben: wonderlyk , Hoorpi doordien bet de voornaamfte Kruidkundigen SEEN es zo orappig bedroogen heeft , dat zy de paa- ee „‚ len der vermenigvuldiging van ééne Soort | „ baauwlyks hebben kunnen bereiken.” __Nog wonderlyker. is ’t , dat alle Genees- en Kruidkundigen zig, van voor het begin deezer Ecuw af , tot omtrent derzelver midden toe, en-_dus by de vyftig Jaaren, hebben laaten mis- leiden ‚ door den Wertel deezer Wonderbloe- men te houden voor de Jalappe der Apothee- ken, PLuMrERren Ic NON, uit Amerikaterug komende, fchryft TouRrNE For ‚hadden hem verzekerd , dat de Jalappe - Wortels, die men in de Winkels gebruikt, van een Soort der Pe- ruviaanfche Wonderbloemen afkomftig waren. Pommer hadt hetzelfde van Pater Pr umrer verftaan ‚ doch fcheen eenigszins te twyfelen, dewyl de grootfte veelheid der Winkel - Jalap- pe, die wy gebruiken, zegt hy , niet uit Nieuw Spanje of Mexiko, maar van ’t Eiland Madéra kwam , alwaar het Gewas in menigte groeide. Munrines, evenwel , meende uit vergelyking der Wortelen van deeze Wonderbloemen , met de Winkel- Jalappe, zulks nader te beveftigen. CorTrusus hadt aan Crusrus van Padua gefchreeven , dat twee Drachmen van den Wortel der Jalap met bonte Bloemen, ingeno- men, een teffelyk Middel waren tot eene Waa terige Buikzuivering. Ik * BEING E MINUYD RoT .A, Gr? Ik heb van de kragten der Jalappe reeds ge- … ÎVe fproken, toen ik die Soort van Winde, welke RDE thans den bynaam van dien Wortel voert , zyn= Hoorp # de de Zwarte Mechoacan van Mexiko , be-“ TUE fchreef *, Men heeft zulk een en wel dat zelfde „;, Gewas , in ’t midden der voorgaande Eeuw , + zie toen de Wortel eerft kortlings, onder den naam 5% van Chalapa , uit de Weftindiën was overge- bragt, voor deszelfs oirfprong gehouden, en de- zelve werdt, van die van Alexandrie en Marfeil. le, zoBaAvumIinus getuigt, falapium geheten, De Afbeelding van Pommer fchynt ook meer naar de Winde te gelyken, en men heeft zelfs daar overin twyfel geftaan (*), tot datde Heer HousrToNs, uit Amerika terugkomende , de Jalappe-Plant , die hy met zig gebragt hadt , vertoonde aanden Heer BERN,DE JUSSIEUs toen te Londen zynde, welke van denzel- ven aanftonds voor.een Soort van Winde werdt erkend. | De Wonderbloem - Plant, welke van de Me- xikaanen Tlaguilin, en van de Spanjaarden, te Madrit, Mirabillas de Indias genoemd wordt , volgens HERNANDEZ» die dezelve taame- lyk ge (*) Want op de ze!fde Bladzyde van den Hortus Clifore tianus, daar LiNN seus het boventtaande zegt , hadt zyn Ed, de Amerikaanfche Winde , die men Falappe noemt ‚van RAY , als ook de Zwarte Mechoacan van C‚ BAUHINUS, als gee lyknaamig met dit Kruid opgegeven, Zie ook GEOFr. Mat, Med. &c. Qas Ile DEEL, VIL, STUK. IV. wd Iyke. riba STUK, Eenwya wvige, iT. Afirabilis Jalapa, Groot bloemige, 618 VrEFMANNGIE KRuïDEN. Iyk afbeeldt; heeft niets dat naar de” Winde ge- Deeze Soort onderfcheidt zig van de vol- gende door haare kleine Bloemen, niet alleen, maar ook, doordién de Bladen Hartvormigeren meer gefpitst, de Steng en Takken gegaffeld zyn, brengende de Bloemen uitde mikken voort’, die niet regtopftaan en de Meêldraadjes korter dan den Styl hebben, EN aangenaam van Reuk, eol _(e) Wonderbloem met getropte end- Bloemen, die reglopfbaan. Deeze Soort, die uit Lief hebbery nage- houden wordt , heeft , behalve het gemelde, de Bloemen grooter, en in dezelven heerfcht, wat de Kleur aangaat , die wonderbaare verfchei- denheid , waar van gefproken is. Men vindt ’@r met paarfche , geele , bleekroode, witte en op allerley manier gemengelde of bonte Bloemen, *% Gewas zweemt veel naar de Nagtfchade , wat het Loof aangaat, en voert daarom den naam van Mexikaanfch Solanum: by BAuuinus. ‘Het groeit, regt op, wel vier Voeten hoog, ge- Iyk de voorige Soort , verfpreidende des nagts den lieffelyken Geur van zyne Bloemen, die te- (2) Jfirabilis Flor. congellis terminalibus ereltis. H. Clâff. Ups. R. Lugdb. 417. RumPH. Amb. V. pe 253. T. 89. OSBe Itin. 225 CoLD. Noveb, 29. Solanum Mexicanum Fl magno, C. B, Pin. 168, Admirabilis Peruana, CLUS. Hijt. Il. p..87 — BURM, Fl, Ind, p. 53. pet, PE N T AN DIR IT A. 619 gen den avond open gaan , en ’s morgens, als IV. de Zon haar befchynt, verftenzen. u zi Ik moet ,ten opzigt van deeze Soort ‚nog aan- Hoorpe merken , dat het die is , welke men gemeen-STUEe Iyk, met een Franfchen naam, Merveille de Pe- Wet ru noemt, overeenkomftig met de Clufiaanfche benaaming, Mirabilis Peruana. Hetfchynt der- halve , dat dit Kruid eerst in Peru waargenomen zy: want het groeit overvloedig in de geheele Weftindiën, Piso zegt, dat het in Brafil over- al in ’t wilde voortkomt, met Bloemen van drie- derley Kleuren , en dat de Wortel, die Raape achtig is , aldaar als een Purgeermiddel tegen de Waterzugt gebruikt worde. Men noemde het ‘er Hachal Indi, en op Ceylon Sendrikkan , vol- gens HERMANNUS. RuMParus beeldt het af onder den naam van Marvelje, en zegt, dat de Spaanfchen het Maravillas del Peru getyteld hebben. Hy hädt het fommige Duitfche Hove niers ook hooren noemen Sweitzer- Hozen, dat is Switzerfche Broek , wegens de figuur der Bloe- men: ’t welk wat ver gezogt fchynt, De Maleitfche naam betekent Tydhloem , en de Portugeezen hadden het aldaar Vier- Uurs Bloem geheten, als op dien tyd open gaande: doch dat is, zo hy aanmerkt, wat vroeg. Beter wordt het, van fommigen , Avondbloem genoemd. (3) Wonderbloem met vergaarde „ zeer lan- ur. 2 Jivabilis 86 longiflora; Langbloee (3) Mirabilis Flor, cong. term. longisfimis Sec, ACF, Holm, miet 1755. Pe 176, T, 6. É. 1. HERNe Mexic, 170. f‚ 20 II. DEEL, VIL, STUK, 620 - VYFMANNICGE KRUIDEN. à IV, ge „eenigermaate knikkende , end - Bloemen ;, FDEEL: RE v. de Bladen rwigachtig. Hoorp= 5 ) STUK. Men vindt van deeze Soort ‚die vande voor- Eenwy- gaanden aanmerkelyk verfchilt , een Afbeelding WE by HERNANDEZ, die zegt, dat de Bladen lang Hartvormig ruig en de Bloemen een Hande palm lang zyn. De Ridder zelf heeft het Ge- was omftandig befchreeven en een Afbeelding daar van medegedeeld , uit welke het gezegde blykt. In Voortteeling komt het met de gewoo- ne Merveljes overeen , maar het groeit veelhoo=- ger, en heeft de Bladen eenigszins Haairig en kleverig: de Bloemen zyn zo flap, dat zy aan de zyden krom nederhangen, en wel een Vinger lang. Volgens HERNANDEZ zou dit Gewas met eene regt tegenftrydige , naamelyk Samen- trekkende , Maagverfterkende en Winddry- vende eigenfchap bedeeld zyn , hebbende den Reuk en Smaak van Anys, met jeenige {cherp- heid. Coris. Zee-Thym. Een eenbladige onregelmaatige Bloem 3 een gedoornde Kelk ; het Zaadhuisje vyfkleppig , daar in vervat. Dus komen de byzondere Kenmerken voor, 1. vandit Geflagt, ‘t welk maar ééne Soort heeft (1) , Coris . Zonspele die daenfis. } Montpele (1) Goris. Syf?. Nat, XII. Gen. 242e p. 168. Weg. XIII, fierfe, Gen, 243. p. 182, H. Clif Ups. Re Lugdb, 304. SAUVe Mousp. Plm ir VANN ID IR TA … 6ot die den bynaam voert van de Stad Montpellier IV. _ in Languedok , niettegenftaande zy op de Zan- “Tp"5e dige Zee - Kuften der Zuidelyke deelen van Eu- Hoorp- ropaalgemeen groeit, ’t Woord is zuiver Griektch *7UE en by Dtoscoripes voor een Plant gebruikt , „4,59 die afzertende was ; dienftig tegen Jicht en Kramp en tegen Bezwymingen. De Duitfchers noc- menze'Erdtkieffer, volgens TA BER NAMONTA- NUS, die ’'er twee Soorten van befchryft, en af- beeldt, waar uit blykt, dat de Coris der Ouden «van die van Montpellier aanmerkelyk verfchille, t Iseen Heyachtig Plantje , van een Span hoog, de Stengetjes als met Aairtjes getopt hebbende, van blaauwe , toode of witte Bloempjes : want die drie Soorten van T'ourNEFORT zyn flegts Verfcheidenheden, Het heeft fmalle op de kant gehaairde Blaadjes, Sommigen zeggen dat het welriekende zy: anderen ontkennen dit: eenigen zeggen dat het zoet van Smaak zy : volgens anderen is ’t uitermaate bitter en het Af kook- zel zou dienftig zyn tegen Venuskwaalen. Op * Strand groeit het hooger dan op drooge dorre Heuvelen , zo Cuustus aanmerkt, Dit is de reden , dat fommigen het in Geftalteby de Thym, anderen by ’t St. Jans Kruid vergeleeken heb ben, VER Jonsp. 46. GOUYAN Mfonsp, 102, GER, Prov, 309, Coris quorundam. Crus. Hlisp, 484. Ic, Coris coerulea maritima, C. B. Pin 250. Symphytamr petraeum. CAM. Epit, 699, LINN, Mat. Med, Te IE. DEEL. VII, STURe 6î2 VvyvrMANNIGE KRÚIDEN VW. _ VersBaseu Mm Wellekruid, ÂFDEELs Fiene Een Raderachtige Bloem, die een ‘weinig on» srux. gelyk is, met een ftompen Stempel en afgeboo- Eenwy. gen Meeldreadjes , benevens een tweehokkig , 8 tweckleppig Zaadhuisje ; maaken hier de byzone dere Kenmerken uit, Dit Geflagt bevat twaalf Soorten, meeft. Eu- ropifche Kruiden , als volgt. B, (1) Wollekruid met afloopende Bladen ,weders Ahh zyds Wollig ; de Steng ongetakt, Breedbla- jl k dig. Breedbladig „ geel , Mannetjes Wollekruid, heet deeze Soort by BAUHINUS, ’t Is een ‘Gewas, in de Bloemhoven zeer bekend en niet onaartig wegens zyne geftalte, die naar een Fak= kel of Toorts gelykt. Men vindt het ook in ’ wilde, op Zandige Steenige plaatfen, ja zelfs op oude Muuren en elders door geheel Europa groeijen. In onze Nederlanden komt het aan de kanten van Dyken, Duinen en Akkers , dikwils voor: doch alsdan groeit het , op ver naa, zo hoog niet, als in de vette Grond der Tuinen, daar het fomtyds wel tien Voeten bereikt. Dee- (1) Verbascum Fol. decurrentibus &c, Sy/?. Nat. XII. Gen. 244. p. 169. Veg. XIII, Gen. 245. p. 183, Hort, Cif. Vire R. Lugdh, sz1. DALIB. Par. TOURNF. Znf/. GOUAN Monspe &c. Verbascum mas latifolium Iuteum. C, B. Pin, 239, Verbascum laciuse DOD. Pempt, 143, Verbascum aut Ph'omos vulgaris mas Diescor. Thapfus baroatus Officinarum, Log, Jcon, só1, HALL. Helv. 510, wi (Pom mrt NA bek A. 629 Deeze: en NOg twee andere Soorten gtoeijen , ook in Virginie, IV. ArFDEELe v. De ongemeene zagtheid der Bladen beant. Hoorpe woordt aaf de Genceskragt, die Pynftillende is en ongemeen verzagtende ; wordende gekneusde Wonden , als men. een Zalfie ‚ van dezelven gemaakt , daar op legt , dikwils genezen. Het Aftrekzel der Bloemen is ;in Italie, tegen Borft. kwaalen gemeen. Het Afkookzel, der Bladen en Bloemen; in Smids - Water , dient tegen den Rooden Loop. Men maakt ‘er een Gorgeldrank van , voor Keelziekten, en Klyfteeren voor Per- fing tot afgaan en Aambeijen, welke, verholen zittende, door een Stooving met Melk en dit Kruid dikwils genezen worden. Om kort te gaan, tis een algemeen uitwendig verzagtend Middel, dat fommigen zelfs tegen % Podagra hebben aangepreezen, Daar fchynt eenige verdoovende kragt in dic Kruid te zyn, zegt HALLER, dewyl men ’er in Italie Vifch mede vangt, volgens BOCCONE, Men noemt het aldaar Barbasco, ’t welk zeker- lyk zyn afkomft heeft van Thapfus barbatus ‚ een naam aan dit Kruid gegeven om zyne Wollig- heid. Dit brengt my in gedagten , hoe de Span- jaarden in de Wettindiën alle Plantgewasfen , door welken men de Visfchen dronken maakt , STUK. han Barbasco tytelen*, Maar „zou het hier niet meelt * zie rr, ult de Slymigheid ontftaan , welkedie Kruid aan js “ie STe bl, ’t Water mededeelt ? Men noemt het in ’t Franfch Bouillon blanc en Bon homme, of ook Molene ; in HU, DEEL vil STUK 176, 624 VyYrMANNIGE KRUIDEN, _ IV. in’tEngelfch Mullein , in’t Sweedfch en Deenfch AFDEEL. Kongs -lius ‚ in ’t Hoogduitfch Konigskertz of Hoorp- Kertzen- Kraut, dat is Konings- Kaars of Kaar« STUK. fenkruid, en in ons Land ook wel Toortskruids Ee om dat men de Stengen , gedroogd ‚en met eenig Smeer bedroopen , tot Fakkels kan gebruiken. IL (2) Wollekruid met afloopende Bladen en een Werbascum Thapfoidese getakte Steng. Dergelyk, k Hier door verfchilt deeze, die misfchien een bafterd-Soort van de: voorgaande is. | mur. … (3) Wollekruid met byna Lierachtige. Bladen rd en ongefbeelde Bloemen. viaaních, De groote BOERHAA vEhadt van een Soort gewag gemaakt met Mottekruids Bladen , zwart; en grooter geele Bloemen , met paarfchachtige Topjes. Decze groeit in de Zuidelyke deelen van Europa. Zy heeft de Bladen niet langs de Steng afloopende, maar Spatelvormig , een wei- nig uitgehoekt, van boven byna glad, van on- deren Wollig. De Aair gelyke naar die van ’t - gewoone Wollekruid, (4) Wol- (2) Verbascum Fol. decurtentibus Caule Ramofo. Vege XIII. (3) Verbascum Fol. (ublyratis , Floribus fesfilibus, Verbase cum Fol, Rad. ovatis petiolatis &c. MILL. Dik. T. 273a Verbascum Blattaride. foliis , nigrum, &c, BOERH. Lágdh. Io Pe 223, An Tilt, Pis. T, so. PeE:N TT WENDE R 1 Ae Gas Á Be EA EN her Wollekruid met Eyronde, wederzyds Wol- IVe dige Bladen, de onderften” gefleeld. zie aen “Deze: is “het zogenaamde Wiyfies - Welle: eenDE, kruid, met een groote Bloem, van C, BAURI- Iv. Nus. „Het groeit in Ítalie, en heeft een regt- En opftaande Aair, die zeer Wol lig is „ uit Lancet- %s. vormige Blikjes famengefteld , waar tusfchen de ain | Bloemen by vieren zitten; zo dat eerft de mid- delfte , dan de laagfte en eindelyk de zydeling- fen blocijcn. De Zaadhuisjes zyn langwerpig. (5) Wollekruid met sede langwerpi Ef Lychnitts ge Bladen. | En pres) p ‚ g à dir. Van de eerfte Soort verfchilt deeze, die op ° de zelfde plaatfen voorkomt volgens HALLER; niet alleen door de fmalheid der Bladen, maar ook door de kortheid van-de Steng, welke wei- nig langer is dan twee Voeten en getakt. Van boven zyn de Bladen zwart , van onderen met een korthaairige Wolligheid en als met Meel be- ftrooid , op de kanten fcherp getand, De Bloe- men zyn bleek , met fpitfe Blaadjes daar tus- fchen; doch hebben roode Meelknopjes, In (4) Verbaseum Fol. ovatis utrinque tomentofis &c, Verbase cum foemina Flore luteo magne. C, B. Pin, 239, Verb. mone tanum tomentofum & incanum &ec., TILL, Pis, 171, (5) Verbascum Fol. Cuneiformi- oblongis, H. Ups. 45. Els Suec. Ie p. 196. Verb. Fol, ovato- acutis &c. H‚ Cliff. R. Lugdh, $21e DALIB, Paris. 71. Verb, pulverulentum &c, J. B. Fijt. He p. 312. Verb. masanguftioribus foliis &c, Verb, Eychn. Fl, alba parv.C. B. Pin. 239 240, Phlomos mas alser. LOB. Jeon, 562. Kr II, DEEL, VII. STUK, IV. ArDEEL aan. STUK. ; Ear. ige: 626 … VYFMANNIGE KRUIDEN, ‚In de Upfalfche-Tuin was in den jaate 1761 , op ’t zelfde Bedje metde anderen; een Plant opgekomen, welke in Smalbladigheid met dee- „zé Soort „doch in ‘de Geftalte wan ’t ‘Gewas en de’ Bloemen naáft-Ovéreenkwam tet het gewoo. né Breedbladige! Wollektuid. Niet onbillyk oor- “deelde de Ridder derhalve, dat deeze laatfte door het Stuifmeel van de eerfte kn bezwangerd zyn, De Autheuren ftellen een dergelyk Smalbladig Weollekruid voor „ gelyk men onder. anderen zieni'kan by DoboNéus, wordende hetzelve by. fommigen-het Wyfjes. Wollekruid, genoemd, ‚De Afbeelding is ontleend van J.BAUBINUS, „die hetzelve van Ar RIUS hadt bekomen (). VIe Werbascuns) UIB, Zwart. 26) Wollekruid met angvepi Harvornig gefteelde. Bladen. Dit noemt men Zwart Wollekruid, wegens de Kleur der Bladen, die van boven rimpelig en donker groen, van onderen maar weinig Wollig zyn. De Steng is paarfchachtig „ byna glad en hoekig. De Bloemen zyn grootengeel, in *t midden paarfch , en dus fraay. Het groeit in ’t wilde door Europa, aan de Wegen en in de Wildernisfen , cook in-onze Provintiën. | (7) Wol (*) Linn. Sp, Plant, ps 1670. » q (6) Werbustum Fol, Cordaro » oblongis petiolatis. Mar, Meds gi. Verb. Fol, ovatis.erenatis &c., Al. Clif, 54. Rs Lagdb, 42 le DALIB. Paris, 91e: verb, nigtum &c C. Be Pine 24e Dop, Pempt, 1440 Pir NUFNANuRaR:tAs dig 7). Wollekruid met Eyronde, naakte, SMET Ivs telde Stoelbladen , de Sn. byna kaal en "Pps eiro Hodepe 8 fe STUK Dit, in de Ooftelyke deelen van Europa-groei- _ viL Verkbascunis jende, en paarfch Mottekruid genaamd van BAU- Pseniceur HINUS , wordt zeer omftandig door den Ridder Paafche befchreeven. De Stergbladen zyn Hartvormig , ongefteeld, glad en rimpelig geaderd. Aan’tend komt een Tros van een Voet lang, die uit een- zaame eenbloemige Steeltjes beftaat. De Kelk is in vyven gedeeld : de Bloem hoog paarfch, Raderachtig , met pdarfche Meeldraadjes , waar van de drie bovenften een ‘wit Baardje hebben. De Meelknopjes zyn Niervorimig ‚ famengedrukt , zwart met een Oranjekleurig Meel: het Styltje paarfch en afgeboogen, (8) Wollekruid amet langwerpige gladde Bia- Vk B den, die de Steng omvatten , en eenzaame bride Bloemfteelen. | hr aart ktuid, Alseen Kruid van een byzonder Geflagt, heeft de beroemde ToURNEFORT dit, om dat het de Vrugt wat ronder heeft , voorgefteld en be- fchreeven. Het komt , voor *t Overige , volmaakt Aen Evt met (7) Werbascum Fol. ovatis nudis crenatis &c, Blatraria pes rennis Fl. violaceo. Moris. Hijt. IL, P. 497. Blattaria purpu- rea. C-Be'Pin, 241, (3) Verbascùm Fol. amplexicaulibus »8cc, Veth. Fol. glabris Sinuato=dentatis. R. Lugdb. 421. &c, Blattaria lutea &-alba, G. B. Pin, en Eu Don, Pempt, 145. LeB, Ton. 5646 Rre. Ki DEEL, VIT STu. 623 VYFMANNIGE KRUIDEN, iv. ÄFDrEL, Vv. Hoorp- STUKe wize e fnet de Kenmerken overeen , en zelfs met de geftalte van ’t Gewäs: doch het is een Jaar- lykfch Kruid en het gemeene Wollekruid twee- jaarig. Het groeit in ’ wilde niet alleen in de zaies Zuidelyke deelen van Europa ‚maar ook in Vrank: tyk, Duitfchland en in onze Nederlanden, Het heeft een regtop{taande Steng „ van vierof vyf Voeten hoogte , aan ’t end een lange Aair heb- bende, die ylbezet is met platte geele Bloemen , welke de Meeldraadjes gebaard hebben met paar= Íche Haairtjes, en een nederhangende Sty], De Bla- den zyn donkergroen en glad „ lang gefteeld, rimpe- lig en met ronde hoeken uitgefneeden. Zy ver- {chillen ook ongemeen ,in grootte, van die ont- zaglyke Bladen van het gewoone Wollekruid, Wy noemen ’t Mottekruid , als of het tegen de Motten dienftig ware, Sommigen zeggen, __ dat» indien men ’t ergens legt, de Motten daar 1% op vergaderen. Hierom noemen de Engelfchen het Moth - Mullein en de Franfchen. Herbe aux Mites, Het is onaangenaam van Reuk en bitter van Smaak, doch in de Geneeskunde niet ge- bruikelyk. Verbascum (5) Wollekruid met de Stoelbladen Vindeelig Sim u al 41e Uitge hoekt. uitgeguipt en Wollig; de Stengbladen om- yattende en kaal ; de onder ften aan de Takken _gepaard. Als (9) Verbaseum Foliis Radicatibus pinnatifido=repandis &c. Verb, Fol, pinnato= finuatis hirfatis. R. Zugdb. 421, GOUAN MMonsp. 103, Verbascum nigrum Fol, Pap, corniculati. C, B, Pin. 240. CAMER. Hiff. p. T.403. B, Verbascum Geacum Fruticofum &c, TOURRF, Cor, 3, line Ie Pe Te 335a PE N T AN D RI Á 626 Als eene verfcheidenheid komt hier het Griek- _ ÎVe_ fche Heefterachtige Wollekruid thuis, dat Tour- ARDEN NEFORT in de Levant gevonden en afgebeeld Hoorpe hecft, hebbende uitgehoekte zeer witte Bladen, STUEe Het andere is in Languedok en by Florence ge- Amar meen. (to) Wollekruid met ingefneeden kaale Bladen, ;x. een gebladerde Steng , gewolde Kelken en Aere tweebloemige Bloemfteelen. Osbeckse In Spanje vondt de Heer OsneckK deeze Soort, naar hem genaamd, die overeenkomftig zou zyn met het Orientaalfche Mottenkruid , door ToUuRNErFORT aande Zwarte Zee gevonden. Dit is een klein Kruidje, naauwlyks een Sten- getje van een Voet hoog hebbende, met deon= derfte Bladen als die van Wintergroen : maar het draagt zeer fchoone groote Bloemen , die groen- achtig zyn , met geele zoomen en paarfche Stree- pen. In Spanje rook dit Plantje naar Moskeljaat, (ar) Wollekruid met een Bladerige, Heefter- XL. achti doornde St Spinofam, ge, gedoornde Steng. Bet OD (ro) Perbaseum Fol. incifis nudis &c. Oss. It, s2. Blat- taria Orientalis Bugule folio &e. TOuRNF. dt. 2e p. T. 83e BUXR. Cent. V. p. 17. T, 32e (xr) Verbascum Caule fol, fpinofo Frut, Ar, Acad. IV. Pe 307: Verb. Cret. fpin. TOURNF, Cor. 3. LOB, Iiluf?r, 113e Leucoium fpinofum cruciatum, ALP. Exge, 37. T. 360 Glaftie vida i Cretica, PON. Zral, 14, Rr 3 / IE. DEEL. VEL, STUKe 530 VLFMANNIGE-KRUIDEN. > IV. Op *t Eiland Kandia groeit deeze , die Ges vidi ai doornde Violetten by ALPINus: in Het iS3 Ea volgens hem, een. Hecftertje van een Ellehoog , sTUK. geheel witachtig en Kranswyze bezet met kleie f Eenwy- ne witte Blaadjes, die aan ’t end fpits, en op de igee zyden gekarteld zyn. De kaale en ongebladerde Fakjes, die met Doornen gekruist zyn, geeven aan ’ end geele Bloemen üit, en daar’ op ate onde Zaadhuisjes, Xi. gE Wollie denn met ; gewolde Stoelbladen en ires =S Ce gen kaale Steng. Pyreneefche … Die Plantjes op. de Pyreneen groeijende, en door SCHEUCHZER ook geteld onder.de Plane ten van Swirzerland., iser echter door niemand gevonden „zo de Heer HALLER zig verbeeldt, Uie de Aftekening, van den vermaarden Earr Tt ishet thans naauwkeurig in Plaat gebragt. . Het gelykt, wat de Bladen aangaat, naar de Primu- la Veris meer dan,naar de Auriculaas, Men, vindt het in de Europifche Kruidhoven. Di r U R As _… Doorn - Appel, Een Trechterswyze geplooide Bloem 3; een Pypachtige Kelk die hoekig is en afvalt ;een vier- kleppig neat: dat Appelvormig is en met Door- (ia) Verbascur Fol, Lanatis radicalibus &c. Cortufa Fols evatis fesfilibus. H. Cliff. 5ó.-R. Lugde, 414. Sanicula Alpina, Fol. Borraginis villofa. C. B. Pix, 243. Auricula Uri M yconie, Darecn. Hifl, 337. J. B. Hij. 3. p. 869. HALL, Melv, 512e Trew Elger, 26, T. 57e MILL, Joe Te 277e PoE NS T|KORN DR 1 as 63t Doornen begroeid: maake de byzondere Ken, IV. nierken uit. | psa „Het Geflagt bevat zes Soorten , altemaal uit- Hoorp. heemfche Planten, STUK, ( 1) Doorn Appel met opftaande Eyronde Vrug= _1 D ten de hovenfte Doornen zeer groot en fa= | „…_ Sterk ge. menloopende. gesterkt Door verfcheide Autheuren is hier van gewag gemaakt onder den naam van Stramonium ferox , wegens de ontzaglykheid der Doornen van de Vrugten. In China komt deeze Soort voor, die naar de Gewoone anderszins gelykt , doch min- der glad is van Loof , zynde een Zaay - Gewas of Jaarlykfch. Kruid , zegt LiNNeus, Zas , NONI verhaalt ‚ dat uit Zaad van Cochin, een Stad in -Ryk van Calicut in Ooftindie, door een Pater Karmeliet , omtrent den jaare 1670 overgebragt , en van hem gezaaid „dein zyn Werk afgebeelde Plant voortgekomen ware. Die plaat- fen leggen aan de Kuft van Malabar. Gedagte Plant hadt de Bladen zo diep niet ingefneeden als de gewoone. Doorn - Appel, zynde de Door- nen ook. veel dikker en dus ontzaglyker , fom- migen ten minfte zo lang als de dikte van de Vrugt, die byna de grootte van een Ey bereik. te. (2) Datzra Pericarpiis Spinofis &c. Sy. Nat. XII. Gen, 245e.Pe 170. Weg, XIII. Gen. 246. pe 184, Dâtura Cochie nenfis Spinofisma. ZAN. riff, I. p, 76. Stramonium f, Dae tura ferox &c. HERM, Lugdb. 533. MORIS, RAJe Hij, 748, Bocc. Sic. so - | Rr 4 II. DEELe VII, STUWG N 63% __VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. te, De Bloem echter, met het Steeltjeren defi | ArDEEL Kelk, zyn te famen naauwlykstwee Duimnlang(*). Hooks Hem werd: gezegd , dat men te’ Cochin vanhet STUK. _ Zaad gebruik maakte „om hetzelve;onder Spys Rd “of Drank gemengd , aan Menfchen in te geeven, ten einde dezelven als in een foort van Zinne- loosheid te brengen ; en ‘hun dus, wegens de zonderlinge Gebaarden, die zy maakten, bloot te ftellen voor ’t gelach van het Gezelfchap. IL (2) Doorn - Appel wet opftaande „Eyronde Daturá Stramo- — Vrugten , die, gedoornd zyn , de Bladen ‘Gewoone. Eyrond en glad. | ERO Van dit Gewas, dat, uit Amerika afkomftig , « thans gemeen is door geheel Europa, vindt men melding by alle Autheuren, De gewoone naam is Stramoniuimn: of Stramenia, de Turkfche Da- tula, de Arabifche Marana , de Spaanfche Bur- ladora. ‘In de meefte Taalen van Europa geeft men het den naam van Doorn - Appel. Het is, door de fterke Voortteeling van het Zaad, op fommige plaatfen zo gemeen, dat het onder de Inlandfche Kruiden voorgeftelden befchree- ven wordt ; gelyk in Gelderland , in Switzer- land en Duitfchtand. | =d na 1 Een © GOUAN Mousp, p. 104, (2) Dar«ra Pericarpiis Spinofis eretis &c. H. Clif, Ups. ke, &c. Re Lugdb. 422: Solanum foetidum Pomo fpinofo oblongoe C, Be Pin, 168. Tatulae CAM, Epite 176. HALL. Helv, 489e GRON, Virg. 324 Pe N T A NEVER In. 638 kt: Een dikke Kruidige Steng , die zig in Takken uitbreidt , maakt een;Gewas van drie of vier IV. AFDEEES Voeten hoogte, met Bladen die hoekig verdeeld Hóóht zyn en aan den raud halfmaanswyze uitgefnee. STUK den, doch dun en teder. Uit de mikken kon BED „ia, witte, en fomtyds blaauwe , Bloemen voort , die wel een Vinger lang zyn, frechterachtig , met een wyden Mond , als die der Winde, doch hoekig en geplooid. De Vrugt ,die ’erop volgt, heeft de grootte van een Ockernoot in de Bol- fter, en is met korte Doornen bezet. Ryp wor- dende , gaat zy in vieren open, en vertoont dan haar zwarte Zaadkorrels. Sommigen houden de- zelve voor den Methel- Noot der Arabieren. ‚De Reuk der Bloemen is niet onaangenaam, naar dien der Leliën zweemende , maar het Loof ruikt vunzig en bezwaart het Hoofd, Het Zaad heeft eene verdoovende kragt , en kan , wanneer men het ‚ by toeval, rykelyk inneemt, de. Dood. veroirzaaken, Anderszins dient het tot een der- gelyke klugt, als van de eer{te Soort gemeld is 5 waar van de Vermaarde KAEMPFER, in de Indiën, zelf by Ondervinding wift te fpreeken. Azyn wil men dat een Hulpmiddel daar tegen zou zyn, wanneer men veel daar van gebruikt heeft. De uitwendig opgelegde Bladen zyn vere koelende en dienftig op Brandfteden. (3) Doorn - Appel met opftaande Byronde Prug- ten (3)-Datsra Pericarpe Spin, ereltis &c, Solanum fätivam Rr 5 Pomo le DEEL. Vlle STUKe Monog ya II. Daturag * Tatsla. Groote, 63% V-YrMANNIGE KRUIDEN. Hi ten, die gedoornd-zyn ‚ de Bladen rt: Annals vormig getand en glad. Ì Haonp: Deeze is de Gewoone gelyk , maar eens zo Emwy- groot. Zy heeft de Steng paarfchachtig met wit- PE te Stippen befprengd , met een fcherpen hoek verdeeld en glad. De Bloemen zyn bleek blaauw : de Bladen fcherper getand en,als men ze e vlak maakt, Hartvormig, iv. (4) Doorn- Appel met Klootronde geknobbelde Eileen Vrugten , die vig nde de diva je bs Roode, _Eyronde VE (5) Doorn- Appel met Klootronde ef ziee _ Vrugten, die knikken „en Hartvormige 5 byna effenrandige , ruigachtige Bladen, Van deeze beiden , in Ooftindie groeijende, volgens den vermaarden RuMmrPHrus, wordt de eerfte Roode, de andere Witte Stramonie ge- heten, naar de Kleur der Bloemen. Derzelver é Vrugt Pomo Spinofo oblongo. C. B. Pin. 168? Stramonium majus purpureum. RA. Hi. 748 (+) Datura Pericarpiis tubereulatis &zc. Datura ble RUMPHe Amb, V. p. 243. T. 87, f. 2, Solanum fcetiduím &c, C. Be Pin, 165. Nux Metella, CAM. Epit, 175. B, Solan. Zgypt. fore pleno. C. B. Pins 168, Solanum Fruêtu fpinofo rotundo » El dupl:cieriplicive, TOURNE Inft, 119. Burm. Fl, Ind, 53. (s) Datura Pericarpiis Spin, nutantibusglabofis &c. H. Cliff, Ups. Re Luzdb. 422. Mat, Med, gs. Datura alba. RUMPH. Amb Ve. p. 242, T. 87. f, 1e Sole Pomo Spin. rotundo , lone go Flore. C.B, Pin. 368, Hununatu, Mort, Mal, Ile p. 47e Te 28, BURM. Fi, Ind, 53. PaNNa ® HArMDiReI/A 633 Vrugt fchynt. de Methel-Nootte zyn, waarvan, IV. de Ouden fchryven; dus genaamd „om dat ner SFDERIA Zaad de eigenfchap heeft van: Zinneloos te maa- Hoorp- ken voor een tyd Het Vrouwvolk , aan de Vas-STUE te Kust van Indie , zegt men , maakt gebruiknis Er daat van, geevende een half Vierendeel Loots, fyn” gewreeven „in de Koft of Drank hunne Mannen in, die daar: door zo bedwelmd wor- den, dat zy veilig haare lust met een ander kun- nen boeten. Zy weeten zelfs die Dronkenfchap lang of kort te doen duuren, naar welgevallen. Even zo wordt ook het jonge. Vrouwvolk daar door zodanig dronken gemaakt, dat zy bezwan- gerd worden, zonder te weeten, dat het is ge- fchied of wie het haar gedaan heeft. Van eeni- gen wordt het Zaad ‚in kleine veelheid , gebruikt als Sterke Drank of Amfioen , om eene vrolyke luim te-bekomen. Een te groote Gifte is, zou- der Raad daar tegen te gebruiken „ doodelyk. Men ziet dus, hoe het in kragten met dat van den Gewoonen Doorn- Appel overeenkomt , maar in grooter graad : gelyk ook het gene aan de Vafte Kuft vän Indie , op Malabar, by voor- beëld, groeit , dat der Eylanden verre overtreft. De-Bladen zyn byna als die der Nagtfchade 5 de Bloem is niet grooter dan ín de Gewoone , maar in de Roode fteekt dezelvé twee of drie dubbeld in malkander , en maakt daar van een fierlyk Gewas; dat echter insgelyks een vunzen Reuk heeft, fterker dan de andere Soorten, *t Schynt ' dat deze laatfte ook ‘in Egypte huisvefte, | De Ie DEELe VII, STUKS 636 VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. De Roode ‚ merkt onze Ridder aan, heeft ine de Steng ros, met witte Stippen of Stree: Hoorp- pjes: de Witte heeft de Kelken niet hoekig „ STUK. maar rond, eenigermaate gezwollen en naar de BE Schaft gelykende. Uit Javaanfch Zaad heeft de Heer BURMANNUs hier , in ’ Jaar 1763 « eene Verfcheidenheid gehad , met de Steng zwart gevlakt, de Bladen Wrattig en de Bloemen geel. Doktor ForsKAÖHL vondt deeze Soort ‚met Roeftkleurige Bloemen , by een Dorp niet ver van Konftantinopolen (*), » De Zesde Soort van dit Geflagt, die Boom- ID: gehn is, heb ik te vooren reeds befchreeven.* . STUK, bl, 112, __ _Hvyoscya Mus. Bilfenkruid, Een Trechterachtige ftompe Bloem, met hel- lende Meeldraadjes, een geknopten Stempel en een tweehokkig Zaadhuisje dat gedekzeld is, maaken hier van de byzondere Kenmerken uit. ‚Zeven Soorten , meeft Europifche , komen in dit Geflagt voor , naamelyk. ú (1) Bilfenkruid met de Streng omvattende , uit- Hyoscya- - mus niger. gehoekte Bladen, en ongefteelde Bloemen. Zwarte Zeer (*) Flora Conflantinopol. p. XXL. (1) Hyoscyamus Fol, amplexicaulibus finuatis &ec, Sy/2, Nat, XIL. Gen, 246, p. 170. Veg. XIII. Gen. 247. p. 184. H. Cliff, Fl. Succ. &e. &e. R. Lugdb, 422e DALIB. Par. 70, HALE, Helv, s12. GOUAN Monsp. ros. Hyoscyamus vulgaris & nie ger. C. B. Pin. 169, Don. Pempt, 450, Hyosc. niger, Apols linazis Herba, Altercum Arabum, LOB, Je. 268. P ENE ACN DR: !&s 697 Zeer algemeen groeit deeze Soort, in ruigte en wildernis, door geheel Europa. Men vindt- IVe ÁrpeE en: ze by ons overvloedig in de Duinen van Hol- Hoorpe land en langs de Wegen in het Sticht, als ookS by Mefthoopen. De Duitfchers geeven’er, we-, gens de fchadelyke Bigenfchappen , nog andere naamen aan, en de Franfchen noemen het JFus- quiama , Haunebanne, la Mort aux Poules , om dat de Hennen van ’t Zaad fterven; de Engele __fchen Henhane of Henbayne , enz. De Griek- fche naam betekend Zwyneboonen; ’t welk zyne afkomst daar van fchynt te hebben gehad , dat de Zwyven, dit Kruid eetende, Stuipen krygen en in gevaar raaken van de dood, ’t Gewas, dat drie of vier Voeten hoog groeit , heeft dikke Stengen en breede Bladen, die Zeee groen zyn of. blaauwachtig , met breede witte Ribben en Aderen. Zy zyn Vinswyze als in Lap- pen verdeeld en flenterig door haare flapheid. De Bloemen komen tropswyze aan de Takken op ééne zyde voort; zy zien een weinig geel- achtig met paarfche Aderen , waar op een zonder- ling Zaadhuisje volgt , dat als een Potje is meteen los Dekzeltje „en in de ruige Kelk aanrypt, bee vattende veele kleine graauwe Zaadjes, Die Kruid vervult de plaatfen, daar het veel grocit , met een aanmerkelyken Stank; het is vet op ‘t aantaften en ongemeen zagt. Uitwen= dig is het ook als het Prinsje der Verzagtende Middelen , en Pyn verdoovende in den hoog- ften graad. De Pleifter van Bilfenkruid is bee kend, mu. DERL, Vil, STUK» TUK. _Monogye ZN IV, AFDEEL. Ve Hoorpe STUEe „Eenwy- wige. 633 AVYFMANNIGE KRUIDEN, kend, ven. door veelen aangepteezen. Bor r- HAAVE heeft verhaald, dat hy eens, meteen zyner Vrinden, byna dronken wierde door den Damp, toen zy die Pleifter maakten. Een Pap van dit Kruid, met Meik en Saffraan, neemt de Pis-opftoppingen weg. Om kort te gaan, het is in deezen een zo dienftig Middel, dat de Ouden ‘het deswegen Apollinaris Herba , of Kruid van -Zpollo noemden , en zo kragtig „dat het, volgens-PriNtus,aan Herculestoegewyd werdt, De Olie, uit Het Zaad geperst , is , on- der de uitwendige Pynftillende Middelen , een van de kragtigften. Evenwel vindt men aange- merkt, dat door den Rook, en het uitwendig gebruik van dit Kruid, het Verftand beneveld is geworden. Inwendig hebben-fommigen het Zaad ingegeven „doch men heeft waargenomen, dat daar uit Ylhoofdigheden , Krankzinnighe- - den, Stuipen , Slaapziekten , en dergelyke ge- vaarlyke. Toevallen meer ; ontftaân zyn, die niet gemakkelyk te overwinnen waren. -Daat is te: Leiden een Student geweest! die allerley zogenaamde Vergiftige Kruiden en Vrugten , in de Akademie - Tuin , zouder nadeel opvrat; maar het-Bilfenkruid beroofde ‘hém “van Kennis en maakte zyn Been lam: zo’ dat Borr ua a- vE veel moeite hadt «om hém te herftellen; Sommigen doct het‘ raaskallen „ belachelyke pose tuuren maaken , fchreeuwen , tieren , eni dez wyl men zulks oudtyds , in *%Nederduitfch;, byfen of biefen noemde, volgens-“KILTAAN, J …_ ZO] DEN /T ACN DR 1,8. O3 zou-dit misfchien aanleiding;tot. den ‚naam kun- IVe nen gegeven hebben; gelyk menin, Duicfch- Aere land, mooglyk wegens het zonderlinge Gelaat , Hoorpa dat zulk'“eén trekt , die Kruid Duivels - Ogen “TUE: noemc; Het bradken fttekt tot een Tegengift mer of Genezing @). @) Bilfenkruid. met cala, nt flompe _u. Bladen en ongefteelde Bloemen, lore ' | \ Wits Pee in de Zuidelyke deelen van Europa | voorkomende , wordt Wit Bilfenkruid genoemd, om dat de Bladen uitermaate wit , wollig en zeer zagt zyn. Men vindt ‘er een groote eneen __ kleine van, „welke Jaatfte de gemeene witte Hy- oscyamus is. van Crusius. De Bladen zyn niet zo diep “uitgefneeden als in de voorgaan= de; de» Bloemen kleiner en witachtig ‚doch men heeft 'er ook met den Keel donker paarfch en groen, Het iseen Jaarlyks Kruid, (3) Bilfenkruid met gefteelde , getande „fpitfe rr. Aurensa | Blas Geen (*) Men vindt, in *t Griekfch en Latyn, een menigte van zonderlinge benaamingen , welken dit Kruid gevoerd heeft, zo dat deszelfs uitwerkingen oudryds bekender moe- ten zyn geweeft dan onder de hedendaag{chen, (2) Hyoscyamus Fol, petiolatis finuatis obrufis &c, H. Clif. 56, R. Lugdb. 422, GOUAN Monsp. 105. Hyoscyamus albus major & minor. :C. B. Zin, 169, Hyosc, alba vulgaris. CLUS, Hift. Ie Pp. 118, (3) Hysscyamus. Fol. periolatis dent, acutis ee, R. Lugdbe 422. Hyosc, Greucus- luteus zaajor. C. B. Pin, 169. Predr. 92. Hyosc, albus:Gret, Crus. Hij, Ile.p, 34 8, Hyosc. Aun ICUS, ALP. Exoe, 99. Ì U, DEEL, Vlle STUKe 640 _ VAFMANNIGE KRUIDEN, IVS Bladen; de Bloemen gefieeld ; de Vrugien miek ie hangende. HOGES | er Op ’% Eiland Kandia en in de Levant groeit Eenwye deeze , die de Bloemen hoog- of Goudgeel heeft ve en het Loof naar de Nagtfchade gelykende, We- gens de fierlykheid wordt zy , zo wel als de voor- gaande , in de Bloemhoven gezaaid, RA (4) Bilfenkruid met gefteelde , Eyronde, fpits …_Hyescy- mus mie gehoekte Bladen , foompe Kelken en onver- en deelde Blikjes. Stompe … Hier fchypot het Witte Eeypuifche Bilfenkruid van ArPINus te behooren. ’t Gewas , dat nae tuurlyk in Egypte en Arabie ‘groeit, hadt in de Upfalfche Tuin een Steng van een. Voet hoog ; een Vinger dik, regtopftaande , met korte Tak- ken en overhoekfe Bladen. De Bloem, langer dan de Kelk, is veranderlyk van Kleur sén heeft paarfche Meeldraadjes ; gelyk de voorgaande ; zynde dit mede een tweejaarig Gewas. v. (5) Bilferkruid met Lancetyormige getande en Bladen, de onderfte Bloembladen dubbeld , de Kelken gedoornd. Dee- (4) Hyoscyamus Fol, pet. ovat. acutangulis &c, Hyosc. al bus Egyptius, Arp. Exot. 193, T. 192 Cs) Hyostyamus Fol, Lanceol. dentatis ®&e. H‚ Clif, Re Lugdk. 422. Hyosc, pufillus Aureus Americanus , Antirrhint fol, giabris. PLUK: Alm, Te 37. f. 5e MURR, Gott. 144, PEN IDAAIN DER T A. 6átf Deeze heeft maar een Stengerje van een Hand- ‚ palm hoog, Haairig, en zeer fmalle Blaadjes, Vinswyze verdeeld : de Kelken Buikig , tien- hoekig: de Bloemen geel en van binnen zwart. De Groeiplaats is in Perfie. (6) Bilfenkruid wet effenrandige Eyronde Bla- den „en opgeblazene byna Klootronde Kelken. iv. ÄFDEEL. HoorD= STUK. Lonog ye ide VI. Hyuscyae mus Phys „faloides, Onder den naam van Stekelig Longekruid is deeze befchreeven geweeft. Zy heeft de Stengen een Voet hoog : de Bloemen komen getropt aan ’t end voort , zynde paarfchachtig, Men heeft dit Kruid gevonden in ’ Gebergte van Toskanen, (7) Bilfenkruid met Eyronde effenrandige Bla- den en opgeblazen gladde Kelken. | Den bynaam voert deeze Soort naar den ge- leerden Heer, Doktor ScorPorr, meermaalen aangehaald , uitmuntende in de kennis der Nas tuurlyke Hiftorie. Zy is door CAMERARIUS Blaas. achtige Vallen Scopolia. Scopolifchs afgebeeld „ onder den naam van andere Slaap werwekkende Nagtfchade, en omtrent Idria in de Bosfchen waargenomen. Gedagte: Heer noemde ze Atropa met een Kruidige Steng, onverdeel= | de (6) Hyoscyamus Fol, ovatis integerrimis , Calycibus inflatis, fubgloboûs. Pulmonaria micis Fragarie odore, Bocce, Mus, IL. Ps 148. T. Tos, Am, Acad, Vil. T. 6, f, Ie Pulmonaria hira ta, Sp. Plant, 1667. (7) Hyoscyamus Fol. ovatisintegris, Cal. inflatis campanue latis levibus. Mant. 45 , 339. Solanum Somniferum Baccife- zum. C, B. Pin, 166, Sol. Somnife olterum. CAM, Epit, 8163 Atropa Caule Herbaceo &c, Scor. Carn, 233, Se KL. DEEL, Vil, STUK) = IV. AFDEEL. Vv e Hoorp- STUK. Een wJe Wifte J. Nieotiana Tabacante Gewoone. 642 VYFMANNIGE KRUIDEN, de Eytonde Bladen, opftaande Kelken en eene Doosachtige Vrugt. JacQuin beeldt het af, onder den naam van Scopola Carniolica, NONE COT LAN A, Tabak. Een Trechterswyze Bloem met een geplooi- den Rand ; hellende Meeldraadjes: een twee- hokkig tweekleppig Zaadhuisje , maaken hier de Kenmerken uit. Het Geflagt bevat zeven Soorten , altemaal van uitheemfche afkomst zynde. (2) Tabak met Lancetswys’ Eyrondeongefteelde aftoopende Bladen en Jpitspuntige Bloemen. Deeze Soort levert den Geflagtnaam uit, als dus genoemd zynde naar J. Nrcorius, die Gezant van Vrankryk was aan * Hof van Por- tugal, en aldaar het Zaad kreeg van dit Kruid, ’t welk door zekeren Nederlander, omtrent het midden der Zestiende Eeuw, uit Florida was overgebragt (*). Hy vertoonde of zondt het- zelve aan Katharina de Medicis , Koninginne We. (1) Nisotiana Fol. Lanceolato - ovatis , fesfilibus decurren- tfbus &c. Syft. Nat. XII, Gen. 247. p. 171. Weg. XIII. 248, p. 18ss H. Clif. 56. Ups. 45. R. Lugdb. 423. Nicotiana ma- jor latifolia, C. B. Pin, 169, Hyoscyamus Peruvianus, Dop. Pemps. 453. Biennochoes, RENEALMe Sp. 37. T. 38. (*) TOURNEFORT verhaalt dit zeer duidelyk en hy zal zulks denkelyk wel geweten hebben. LINNZUS zegt,dat Nicorrus ket Kruid zelf van dien Nederlander ontving. RuTTY,nog verder gaande, verhaalt, dat Nicorius Afgezant was in Span je, en dar hy dit Kruid eerst overgebrag: heeft uit de Amen zikaanfche Eilanden , in ° jaât 1560. PER ON PIAN DART A 643 __ Weduwe en Voogdesfe van Frangois den IL, ,, IV. FDEELe op wier order het in de Koninglyke Tuin in v Vrankryk gezaaid en opkomende Herba Medicea Hoorns geheten werdt. Anderen , die hetzelve ook voort= Ven teelden , gaven ’er wec derom andere Naamen aan, nia, Ze De Spaanfchen of Engelfchen , die het vervol- gens overvloedig vonden groeijen op Tabago , noemden het , zo men wil, deswegen Tabaco en Tobacco of met een Latvnfchen uitgang Taba- cum (4). Dus is het ‚by den naam van Tabak, fen dert alom bekend geworden in het voorfte der voorgaande Eeuw : hoewel de Brafilfche naam Petun was of Petum , naar welken men het dikwils Herba Peti genoemd vindt, Van de Wilden der Wetftindifche Eilanden werdt het Youly geheten, Waarom dit Gewas, dat zekerlyk ook in Pe- ru voortkomt, in ’t byzonder Peruviaanfch Bil- fenkruid genoemd zy, is onzeker. Het allerbes- te, Warinas genaamd naar de Volkplanting Ve- rina, groeit aan de Vafte Kuft van Zuid - Ame- rika, genaamd Tierra ferme; voorts door de ge- heete Westindiën en is OE in de Provincie van Virginie, in Noord- Amerika , voortgeplant. Deeze is de Voorraadfchuur van Tabak voor En- (T) Schoon alle Schryvers byna, elkander nafchryvende , daar in overeenfteminen , komt het my doch waarfchynlyker voor , dat het gedagte Eiland dien naam van de Tabak zal ont= vangen hebben: want , van waar kreeg het anders dien naam. Misfchien heeft Zabaco zyneaf komft van de Provincie Tabasco in Nieuw Spanje. Ik vind dat men zeook Tembak of Tombak genoemd heeft, welke naarmen veeleer van eenen Indraan- fchen oirfprong fchynen te zyn, dan Spaanfch, IL, DEEL, VIL, STUKe Ss 2 644 VYrFMANNIGE KRUIDEN. Iv, Engeland geworden; gelyk de Franfche Eilan- ÄFDEEL,. V. den voor Vrankryk zyn, en dus voert de Ta- Hoorp- bak, naar haare afkomst, den naam van Zirgi- STUK, Eenwye Yige nifche of Portorikfche , St. Domingo, Havàna of Baay-Tabak, enz. De overvoering van het Kruid ; gaf ook weder aanleiding tot het overbrengen van het Zaad, en daar door heeft men dit Ge- was in de middelfte deelen van Europa , in ón- ze Nederlanden en de nabuurige Ryken , zo fterk begonnen voort te teelen , dat die Teeling onlangs door den Koning van Vrankryk , om den Invoer der Weftindifche ‘Tabak niet te benadee- len, verbooden werdt. ‘t Is een Jaarlykfch Zaay- Gewas , dat uit zeer klein Zaad een groote Plant wordt, endus zeer fchiclyk groeit. Naar de vetheid van den Grond maakt het een Steng van drie of vier Ellen hoogte, die by den Wortel ontzaglyklan- ge en breede Bladen uitgeeft , zynde bleek groen en als met kleine Haairtjes begroeid, doch op ’t aantaften zagt en fmeerig. Aan de Steng zynde Bladen kleiner, en deszelfs Topis gekroond met groote Bloemen van gezegde figuur , welke bleek paarfch en aan den Rand witachtig zyn. Hier op volgt het Zaadhuisje. | Men hadt van de Tabak , oudtyds, een zo uitmuntesd denkbeeld, dat zy Herba Sanêta of Heilig Kruid , en Panacéa of Algemeen Genees- middel , getyteld werdt. De kragten „die ’erde Indíaanen aan toefchreeven , waren verbaazende, Het hadt onder de Wondheelende, Pynftillende _ on en HEEN T WN DIR T° A. 648 en Tegengiftige Middelen, zyns gelyke niet. Ook Iv, hebben verfcheide Autheuren , zo in de Zestien- Arprers de als Zeventiende Eeuw, tot Lof van dit Kruid Hoop s gefchreeven. Men kan niet ontkennen, dat hetsrux. — uitwendig een goed Wondmiddel is, geneezen- Monsgys de tevens veelerley Huidziekten en vuile Zwee- ie ren : doch het is ook zeker, dat hetzelve , op ‚het Hoofd gelegd om Hoofdpyn te doen bedaa- ren , of ook om het Ongediert te dooden, de Menfchen fomtyds {tomp en als dronken maakt. Hier uit blykt het gevaar , dat ’er in fteekt, om zulks aan Kinderen te doen (*). Geene berci. dingen daar van, ’t zy de Syroop, het Extrakt of de Olie, kunnen inwendig gebruikt worden, zonder groote voorzigtigheid. Men heeft onder- vonden, dat een weinigje van het Sap , onder ’ Bloed van leevende Dieren gemengd, hun. oo- genblikkelyk doet fterven. De Tabak kan echter , in kleine veelheid gebruikt zynde , toteen Braak. en Purgesrmiddel dienen, Tegen Tandpynis zy een beproefd Middel, De Rook -Klyfteeren , daar van, zyn nietalleen in ’t algemeen dienttig om Afgang te verwekken , maar ook „federt wei= nige Jaaren , met byzondere Vrugt gebruikt , om Drenkelingen in het Leven te behouden. Daar zyn ook bereidingen vande Tabak, Saus- fen genaamd, die maaken , dat fommig Volk, DIER Ct welk % (*) Een aanmerkelyk voorbeeld , dien aangaande, vIndt sen in het IV, Deer der Uitgezogte Perhagdelingen , bladz, 447» CNZe Ss 3 IL. DEELe VII, STUXe 645 VyYrFMANNIGE KRUIDEN, _ IV. in de’ Noorder Landen onder *t Gemeen veel AFDEEL: in zwang gaat,) dezelve met Smaak en zondef Hoorp. hinder kaauwt; gelyk het Ambagtsvolk en de STUK. Zeelieden, van alle Natiën, zeer veel doen met EE de raauwe Tabak : maakende de gewoonte het gebruik daar van op die manier onfchadelyk , ja zelfs , zo men voorgeeft , dienftig tegen Scheurbuik in ’t Candvleefch. Het Vrouwvolk, te Lima in Peru , heeft geftadig een Rolletje ‘Tabak in de Mond, dat zy kaauwen en Lim- pion noemen; ’t welk haar , in de Oogen van Vreemdelingen , gantfch niet bevallig maakt, Het Manvolk rookt ’er fterk, zo wel alste Kare thagena en elders in de Wettindiën. Het een zo wel als ’t andere doet kwylen, en ftaat, in dit opzigt, eenigermaate gelyk. Het Tabakrooken hebben de Portugeezen , met en benevens dit Kruid, overgebragt in de Oofterfche Landen , en waarfchynlyk is het , door de Verovering van Brafil, ook tot ons gekomen. De Perfiaa- nen, zo Mannen als Vrouwen, zyn daar van groote Liefhebbers, en van hun is de -ge- woonte om ‘Tabaksrook door een lange Hou- te Pyp of Riet in te zuigen , overgegaan tot de Arabieren en andere Volkeren van Afie. De Chineezen en Japoneezen zuigen den Rook der aangeftooken Tabak door een Pyp in, gelyk de Europeaanen, en veelen haalen dien door Water op , gelyk de Turken ; maar by de Negers en Amerikaanen is het de ge- woonte een Pypje te maaken van een opgerold Blad PWN Tr A Nb k r a Gys Blad Tabak , en dit Pypje , Aan ’t eene end _ IV, brandende, by ’t andere ín de Mond te houden; ik gelyk fommig Zeevolk, in de Weftindiën , ook Hoorp- wel doet: doch veelen van dic Volkeren bedie. STUE- nen zig van eigen gemaakte Tabakspypen. „7 Offchoon nu het Tabakrooken, in Europa, waarfchynlyk reeds in het begin der voorgaande Eeuw bekend geweeft zy , was nogthans, we- gens de duurte van de Tabak, die gewoonte niet algemeen, In ’t voorfte deezer Eeuw took- te men in onze Nederlanden nog maar zeer wei- nig en byna niet dan in Herbergen of by ande- re Samenkomften. Sedert de Engelfchen de Vir- ginifche Tabak zo gemeen gemaakt hebben en de Franfchen ons zo veel van hunne Westin- difche hebben toegevoerd , is de Pyp, by den gemeenen Man, den geheelen Dag naauwlyks uit den Mond: maar by Luiden van Aanzien, Rang en Vermogen, is het Rooken meest uit de mode geraakt: ten minfte wordt het niet Rooken in een Gezelfchap thans niet meer voor vreemd gehouden; noch het Rooken als een be- wys van Deftigheid aangezien, Het Rooken van Tabak, dat men wel eens, fpottende , Tabakdrinken genoemd heeft, is by de Franfchen niet ingedrongen , maar die Natie heeft zig zo veel te meer overgegeven aan het gebruik van Snuiftabak,’t welk in Afie tot dien trap is gehaat geweeft, dat de Koning van Per- fie en Groot Hertog van Moskovie, hetzelve, op ftraffe van de Neus, ja zelfs van ’t Hoofd te verliezen, verbooden hebben gehad, Zo heeft 1. DEEL. VI, STUK, DS 4 ieder 648 VZFMANNIGE KRUIDEM IV. ieder Natie, mag menzeggen, zyn byzonderen ARDEEL Smaak. Want, ’tzy men de Tabak kaanwe, Hoorp- zy menze rooke of opfnuive, dit Kruid behoudt STUK. _ altoos zyn Venynigen aart, dic, wanneer men ee overdaadig doet, niet nalaat zig, door haare uitwerkingen, vroeger of laater te openbaaren. Ik wil nu de voorbeelden niet aanhaalen van de genen, wier Hoofdenof Herfenpannen van binnen door den Rook zwart, en-_de Voorhoofds- Holligheden met Snuif gevuld gevonden zyn: maar alleen acht geeven op de verdoovende Eigenfchappen van dit Kruid, dat een Vergift is voor meeft alle Dieren en de Rook inzon- derbeid voor ’t Gevogelte en Infekten. Bo- verdien wordt, in het eerfte geval, door het geduurig uitwerpen van de Kwyl, dat in veelen by ’t Rooken plaats heeft, de Spys- Verteering benadeeld, en, door het inzwelgen van ecn gedeelte des Rooks of van het Sap „de Maag bedorven. Het Snuiven droogt de Here fenen op, bederft den Reuk , en kan allerley Kwaalen der Zintuigen en Zenuwen veroirzaa= ken. Doch ten opzigt van dit alles maakt de Ge- fteldheid van den Menfch, de hoedanigheid van de Tabak, de tyd des Jaars en de Gewoonte , een oneindig verfchil ; ’t welk de reden is, dat {ommige Geleerden met zo veel kragt voor , als - anderen tegen ’t gebruik van de Tabak gefchree- ven hebben (*). Zcker is ’, datin alle Spyzen fi en (*) Zie Waarnsemingen over 't gebruik en misbruik vande Tae dak, Uitgeze Werh, VII. De bl. 129. PBN MuNeBD:R-I JA. Ó49 en Dranken, of alles wat men ten Monde in- neemt , de overmaat van het gebruik een mis- IV, ÄFDEEL. Vv. bruik maakt, en de gezondfte dingen verandert Hoorp- in Vergiften. Dus is het zeker , dat. een maatig STX gebruik van de Tabak, op de eene of andere; manier „ paar de Gewoonte, bevonden Horde: tot aangenaamheid, verfterking en verfrisfchin- ge te (trekken: ja bet kan, in zekere Omftan- digheden, dienen tegen Honger en Dorst. In Sweeden heeft men Tabaks- Land vande overgebleevene Stengen en Bladen , door de Schaapen „ zonder hinder „ laaten zuiveren en fchoon eeten. Dit komt zo vreemd niet voors; dewyl men weet, dat dit Vee verfcheide Krui- den , zelfs die fcherp zyn, gelyk de Veld- Ra- nonkel, nuttigt en dus een Land, van ’*t gene de Runders overlaaten , geheel kaal fcheerte Bovendien heeft de Tabak, die in de Noorde- lyke Landen ; ja zelfs die in onze Provinciën geteeld wordt ‚ op verre naa de fcherpte niet van de Virginifche en die derSpaanfche West. indiën (*). In de Levant, en op de Kuften van Klein Afie, niet alleen, maar ook in Oostindie, valt Tabak, die in ’t rooken een zeer aangenaamen Geur heeft, daar onze Nederlandfche onver- draaglyk ftinkt. Of dit verfchil van de Tabak; die (*) Ee uitvoerig en naauwkeurig Beriet wegens het planten en bereiden van de Tabak ín onze Nederlanden, is medegedeeld in het VI, DEEL der Uitgeze Verband, Bladz, 1. OS II. DEEL: VII. STUK» dar 659 VSFMANNIGE KRUIDEN; IV. die in byzondere deelen des Aardbodems ge. we teeld wordt, enkel aan de verfchillende Land- Hoorp- aart en Kweeking, dan ook aan het gebruik van STUK. _ verfchillende Soorten van dit Kruid , toe te fchrye= idd ‘ven zy, is my bedenkelyk. * Is zeker, datmen er in de Weftindiën heeft, die groot-en breed- , of ook die fmalbladig , en die klein en rond-van Blad is, zynde deeze de befte (*) en mooglyk komt dezelve naaft overeen met de Túrkfche Ta- bak, waar van LiNN&us fpreekt (+). Lt LD o) Tabak met Lancetvormige eenisermaate Nieotiana 5 8 Fruticofa, gefteelde , de Steng omvattende Bladen en nn Jpitspuntige Bloemen ; de Steng Heefter- 7 achtig. Deeze , aan de Kaap der Goede Hope en in China groeijende , volgens den Ridder, kwam zyn Ed, voor , als byna eene enkele Verfchei- denheid ; door het overblyven van den Wortel, daar het gewoone een Jaarlykfch Kruid of Zaay- Gewas is, verfchillende. Monfters , echter , van de Javaanfche inlandfche Tabaks - Plant, hebben een aanmerkelyk onderfcheid aangetoond. By Mirrer vindtmen de Af beelding van deezeSoort. (3) Tas (*) Pomet des Drogues , Pe 158 (f) Stochh, Verhand, XV. Band. p. 43. (2) Nicotiana Fol, Lanceolatis fubpetiolatis &c. Nicotiana Fol, lineari- Lanceolatis acuminatis , {emi = amplexicaulibus „ Caule Fruticofo, MIiLL, Di, Icon, 184. f. I. BURM. Fa dnd. 54e Pra ci ONDER: T A. 65E (3) Tabak met gefteelde Eyronde effenrandi- ge Bladen en flomp gepunte Bloemen. Iv. AFDEELs Ws Hoor De Bloem van deeze, die gemeenlyk Kleine a A Tabak genoemd wordt, verfchilt zeer door haa- re figuur en de rondheid van haare punten, Ul. Nicotzang Ru/flica, Zeer laag blyfte dit Kruid, 't welk Geel Bilfene Posiíche, kruid heet by DoponCus, dienende flegts cot vermaak van ’ Gezigt in Bloemhoven, Uit Ame rika heeft het zynen oirfprong , en wordt in Eu- ropa jaarlyks gezaaid. (4) Tabak met gefleelde Hartvormige effen= randige Bladen en gepluimde flompe geknod= fte Bloemen. Deeze Peruviaanfche heeft de Bladen byna rond, volgens de Afbeelding van Pater Feuir- LÉE, of Hartvormig gelyk hy dezelven noemt. ’t Gewas verheft zig tot drie en een half Voer hoogte. De Bloemen waren groenachtig geel , met een zeer lange Pyp, en het Zaad uitermaa- te klein. De Ridder , deeze uit Zaad geteeld heb- bende, oordeelde dezelve veel zagter te zyn van Smaak en Reuk dan alle andere, weshalve hy ze Fuffrouwen- Tabak tytelde. (s) Tae (3) Nicotiana Fol. Petiolatis ovatis integêrrimis. Nic, Fol, ovatis. H. Cliff, Ups. R. Lugdb. 423. Nicotiana minor. G. Be Pin, 170, Hyoscyamus luteus, Dop, Pempt, 4so, Pachyphyle la, RENEALM. Sp. 40. (4) Nicotiana Fol. petiolatis Cordatis integerrimis &c. Nie cotiana minor, Folio Cordiformi 8&c. FeurLL. Peruv. II, P, 717. T. to, ACF, Stockholm, 1753. Pp. 43. T. Ie II. DEEL. VII. STUK, ' Iv, © Paniculg= Stalin Ze 652 VyYrMANNIGE KRUIDEN. IV. _ (5) Tabak met gefteelde Hartvormige effenran- vake se dige Bladenen byna Smoelachtige Bloemen, Hoorpe over ééne zyde gebrost. STUKe Vv. Deeze , ook in Peru voortkomende, is onder Nicotiana rn ie 5 Glatinofa. den naam van Micotiana Militaris of Soldaaten- Lymerige, Tabak, door LiNNeus voorgefteld en afge- beeld geweest 5 zo als dezelve nu ruim twintig Jaar geleeden , door zyn Ed, in de Upfalfche Tuin, uit Zaad , dat hem de Franíche Heer Jussieu toegezonden hadt , was aangekweekt. Hy oordeelde die veel fterker van Reuk en Smaak te zyn „ dan andere Soorten van Tabak, De Bladen zyn ook Hartvormiger en zeer Lymerig; de Bloemen, in lange Aairen vergaard , hebben byna de figuur van de genen , die men Smoel- achtig noemt; als ongelyk van Lippen en wyd van Pyp zynde, met ruige Kelken , wier boven- fte Slip de langfte is, De Bloem is zeer don- ker van Kleur, VI. (6) Tabak met langwerpig ovaale Wortelbla- ld den: de Bloemen fpitspuntig en getroft, Zeer kleis ne, Deeze , die inde Weflindiën huisvest , is door den Kruidkundigen Heer MILLER in Afbeel- ding {s) Nicotiana Fol. pê@tiolatis Cordatis integerrimis &c. Nie cotiana Militaris. AE, Szochhoim. 1753. p. 43. T. 2 (6) Nicotiana Fol.) oblongo - ovalibus Radicalibus &c, Nicors Fol. Ovato- Lanceolatis , obtufis rugofis, Cale breviafimis, MILL. Icons 185, fe Ze = FOOEUNI GE KENID RT He Of ding gebragt. De Bladen zyn, volgens hem ,, IV, gerimpeld, de Kelken zeer kort. van „De zevende Soort , die Brandende gebynaamd Hoorpá ; wordt, is onder de Boomen reeds befchreeven, TPE 2 fi Monogys A TR ora. Doodkruid. da Een Klokswyze Bloem met vyf Meeldraad- jes, die omgekromd zyn en van elkander afge- fcheiden : de Vrugt een ronde Bezie in twee hok- jes verdeeld, Dus komende Kenmerken voor van dit Ge- flagt, ’c welk zes Soorten bevat, waar van de drie laatften reeds onder de Heefters befchree- ven zyn: dus (1) Doodkruid , dat geen Steng heeft, Maar de Atropa eenbloemige Steelen. Mandragon Onder deeze bepaaling valt het Kruid, dat Ap Mundragora genoemd wordt, waar van de ver- “draasend. maarde ToURNBFOR T zyn eerfte Geflagtge- maakt heeft in zyn Samenftel der Planten. Hy leidt, met fommigen , dien naam af van ’t Griekf{ch Woord Mandra , dat een Beeften- Stal bete- kent; als waar omtrent dit Kruid weleer zou waargenomen zyn. Dit is wat ver gezogt, doch wie (2) Atropa acaulis Scapis unifloris, 6y/?. Nart, XII. Gen. 243. Pe 17%. Pege XIII. Gen. 249 po 18s. Atropa. H. Clif. st, R. Lugdb. 423. Mat, Med, 33. Mandragora Fruêtu rotundo. C. B. Pin. 169. Mandragoras, Dop, Pempt, 457, Mandragora Mas % Foemina, CAM, Epit, p. 813 3 819, IK, DEEL, VII, STUK, IV. AFDREEL- Ve Hoorr STUK. _Eenwy- wig. 654 VYrMANNIGE KRUIDEN. wie vindt beter ? De Ouden hebben reeds van een Kruid onder dien naam gefproken , en daar= om kan het, met geen waarfchynlykheid , van het Neerduitfch woord Mandraagen, (als opde Wortels ziènde, die eenigermaate naar het on- derfte van een Menfch gelyken ) afgeleid wor- den. By fommigen wordt het , deswegen , Anthro- pomorphon geheten. In’t Franfch noemt men het Mandragore ‚in ’t Engelfch Mandrake , in ’t Hoog- duitfch Alraun, Hunds- Appel of ook Erd- Ap- fel, dat is Aardappel. Wy noemen het Man- draagers - Kruid. „Een dikke Wortel, in twee of drie Armen of Beenen verdeeld , geeft een Stoel van Bladen „ lang en breed, als die der Beete, witachtig en glad , doch veel grooter in het zogenaamde Man- petje dan in het Wyfje , welk de Bladen zwart- achtig heeft, De Bloemen komen, op enkelde Steelen, tusfchen de Bladen voort. De Vrugten zyn in het eerfte grootst , vallende rond , als kleine Appeltjes en hoog geel van Kleur; doch in het Wyfje kleinder en langwerpig , naar Sor- ben -Besfen gelykende, Dit heeft ook de Bloem uit den blaauwen paarfchachtig, Deeze beiden groeijen in de heetfte deelen van Europa, zo in Spanje, als in Italie, Men heeft een ongemeen verkoelende en tevens ver- doovende hoedanigheid aan dit Kruid toegc- fchreeven, Van de Appeltjes zegt Droscorr- DES, dat zy Slaap verwekken door den Reuk, als ook wanneer menze eet of derzelver uitge= pcr- Pm NUT NDR: Ir'À 689 perfte Sap nuttigt: maar RAY verhaalt, datde IVe opfchadelykheid van het eeten deezer Vrugten RE in, door Proeven gebleeken zy, Van de Venynige Hoorp- Eigenfchappen , die fommigen aan dit Kruid*TUK: toefchryven , vind ik weinig bewys. De Wortel „ a maakt door braaken en afgaan cen geweldige Ontlafting , cie fomtyds gevaarlyk is , zo de vermaarde BOERHAAVE aanmerkte. (2) Doodkruid met een Kruidige Stengen Eye rm. ronde effenrandige Bladen, ren Befie- Dit Kruid komt in de Bergachtige deelen van draagend, Europa op veele plaatfen voor. Zelfs in Enge= land groeit bet overvloedig , zo Ray verhaalt, ‚by zeker Vlek , niet ver van Cambridge, In Switzerland is het in de Bosfchen van Hakhout zeer gemeen, zegt de Heer HArrer. Niet minder in Italie, alwaar men ’er den naam van Bella Donna of Schoone Dame aan gegeven heeft, om dat de Besfen fchoon voor ’t Oog, doch zeer fchadelyk zyn, Hieromnoemt Cr v- sius hetzelve Doodelyke Nagtfchade, en andee ren Nagtfchade met Zwarte Besfen. De Duit- fchers heeten het Dolkruid of Slaapbesfen. Daar zyn ook , die het eenvoudiglyk Groote Nagt- . fchade tytelen. Het (2) Atropa Caule Herbaceo, Foliis ovatis integris. Atropa, Hort. Cliff, 57. Ups. 45. R. Lugdb. 423. Solanum Melanoe cerafus, C‚ B. Pin, 166, Solanum lethale. Crus. Hift. IL. p. 63. Don. Pompt, 456. KRAM, Anfir. 53. GOUAN Jlonsp, 107. Belladonna majoribus foliis & foribus, TOURNE. Zr/?, 77. IL. Deez, VIE STUR, IV. 656 -VYFMANNIGE KRUIDEN. Het heeft een Heefterachtige , regtopftaande , ArDern Steng , van twee of drie Ellen hoog, met me- Hoorp- STU Es Eenwy: zige. nigvuldige Takken. De Bladen zyn groot; fpits: Eyrond , ruig, doch zagt op ’t-gevoel. Uit de! Oxels komen ‘getropte Bloemfteeltjes voort s ieder met ééne: Bloem , die Pypachtig , doch piettemin Klokvormig sis ‚ gelyk dezelve door TouRNEFORT zeer fraay is afgebeeld. Zy heeft een vuil groene en bruin paarfche donkere Kleur. De Besfen, die in de Kelk aangroeijen, zyn ryp wordende zwart en van grootte als Druiven, „Onder veen dun Huidje bevatten zy een Wynachtig Sap, dat laf zoet is, en daar in menigvuldige kleine Zaadjes. De Italiaanen gebruiken de. Besfen van dit Kruid om onkundigen te bedriegen : want ten getale van vier of zes, meer of „min naar de Jaaren en gefteldheid van den Menfch, ingeno- men , maaken zy hem uitzinnig en, om. zo te fpreeken „ dol: in grooter veelheid doen zy hem. in een diepen Slaap vallen , en nog meer zyn doodelyk. Behalve de oude. Hiftoriën daar van, heeft men, mog voor weinige Jaaren , in Vrank- ryk, de fchadelyke uitwerkingen daar van on-: dervonden(*). Niettemin worden?er, inde Ge- neeskunde, verfcheide goede hoedanigheden aan toegefchreeven. Van derzelver Sap werdt een Syroop gemaakt, die in kleine veelheid, door GE s- (*) zie de Uitgezogte Verhandelingen, VIll, DEEL, bl 565e | PEN T AND RIA 657 GesNERUs, gebruikt is tot Pynlliliing, enz (*). IV, Het wordt gepreezen als een trefFelyk Oogmid. ÂF ee cel, Wyn , daar een weinig van den Wortel in Hoorpe’ afgetrokken is, heeft de zónderlinge uitwerking , STUX om iemand, die ’er nugteren van gebruikt, de „4 Eetenslust te beneemen (}). Toën de Dolle Kervel, als een uitwendig Geneesmiddel van de . Kanker en andere Kwaalen, nu ointrenr zeven« tien Jaar geleeden , door den Weener Genees- heer STORCK zodanig opgehemeld was, dat gantfch Europa daar op ftâroogde, floegen eenie gen ook ’t Gezigt op de Belladona en meenden daar in niet minder kragtige uitwerkingen, tegen die fchroomelyke Kwaal, ontdeke te hebben (4): doch die Gerugten fchynen thans byna wederom in Slaap geraakt te zyn. Men kan nogthans nice ontkennen , dat ‘er een verzagtende en oplosfen- de Eigenfchap in de Bladen plaats beeft. Dus is dit Kruid, uitwendig, van dienst tegen-Konoeft= gezwellen, Ook ftilt het de Ontfteeking en Brand in de Huid, even als andere Kruiden van deeze natuur. Azyn in te neemen , of een Braakmid= del, wordt als een Tegengift der Besfen aange- preezên, (3) Doodktuid met een Kruidige Steng en nr, é it Atropa út 7 Ph yfasoi- des, (*) Zie de zelfden, ’r zelfde DEEL > bladz. ssre Drooge (4) 't zelfde, bladz. ssz. VEUST Ee (1) Zie de Waarneemingen dienaangaande , in * VI. D, bladz. 315. | (3) Atropa Caule Herhaceo, Fol. finuato=angu'atig &cce re Ala Il, DEEL, VII, STUK, 658 VerFMANNIGE KRUIDEN, | RELLA witgefneeden hoekige Bladen; de Kelken ge- v. Jlooten met fpitfe hoeken, Hoorpe STUKe Hier komt de Alkekengi met eene droogeVrugt en welke in de Petersburgfche Verhandelingen voor- gefteld is , in aanmerking. Zy heeft de Bloem blaauw met een witten bodem en vyf blaauwe Vlakjes. Het Honigbakje beftaat uit vyf Klepjes , die het Vrugtbeginzel influiten , brengende de Meeldraadjes voort, ’t Gewas groeit in Peru en is door Pater FrurLrLêr afgebeeld , die de Steng aldaar bevondt drie of vier Voeten hoog te zyn , hebbende lang gefteelde Bladen en aan t end der Takken één zeer groote Bloem. De Vrugt gelykt naar dieder Krieken over Zee 5 als een Blaasje zynde , ’t welk in ’t midden een drooge Befie bevat , met veele kleine Zaadjes, Van de Indiaanen worden) de Vrugten tegen ’t Gravecl gebruikt. | PH ws AT rs, ‘Bláasktaid: Een Raderachtige Bloem met faämenluikende Meeldraadjes, en eene Bezie met twee hollighe- den, die in de opgeblazen Kelk vervat is ‚ maa- ken de byzondere Kenmerken uit, Dit Geflagt bevat twaalf Soorten, waar van ik de vier eerften , als Heefters zynde , reeds bee fchrec- Alkekengi Cal, profunde divilo, Ftuêtu ficco, Alf. Petropa 1761. p. 319. Mant, 339. Alkekengi amplo Flore violaceo, FeutiL, Peruv, II. p. 724: T. 16. PE N T A N:D R I. A. 65D fchreeven heb. De vier laatften zyn Jaarlykfe,, IVe de anderen overblyvende Planten. Ik begin der- Arpaaeh halve met Hoorp : STUK (5) Blaaskruid met de Bladen dubbeld, uitge- _v._ gulpt , flomp , eenigermaate Wollig ; de Beb da Steng Kruidig en boven Pluimswyze, Lymerige, DrrLeNrtus heeft deeze, onder den naam van Kruipend Alkekengi van Buenos Ayres, met eene Tolachtige lymerige Bezie , afgebeeld, ’t Gewas, dat ook in Virginie groeit, is bekend in de Europifche Kruidhoven. De Besfen zyn zoet en maaken, volgens de Waarneeming van den Heer CLAYTON,een witmuntend Water- loozend middel uit, (6) Blaaskruid met de Bladen Eyrond, een _ vr. weinie uit l 7 s Penfyluae einig uitgegulpt , flomp en kaalachtig , „soa de Bloemen by paaren, de Steng Kruidig. He €. Die Virginifche of ook Penfylvanifche Kruid, heeft veele Stengetjes , nu leggende dan opftaan- de, naauwlyks een Voet lang, van boven Take kig; de Bladen klein, Eyrondachtig, een weie nig Wollig , gefteeld ; de Bloemen geel. Het brengt (s) Phyfaiis Fol. geminis „ repandis, obtu6s &c. Phyfalis Radice perenni &c. H‚, Cliff. R, Lugdb. 426. GRON. Virge 32. Alkek, Bonarienfe repens &c. DiLL. Eithe 11. T, 10 Í. 10, (6) Phyfalis Fol, ovatis fabrepandis &c. Phy. Rad. perenni &c, Mirr. Diël, 3, Alkekengi Virginienum perenne majus , Els lateo amplo, Fr. minimo, RAND. AC. Angl. 399. AEN Ie DEEL, VII, STUK, Iv, Arperr. Vs Hoorp= STUK. VIT. ihekengt. Krieken ever Zee, 3 6639 VYFMANNIGE KRUIDEN. brengt een roode Befie , van grootte als een Erwt, voort. (7) Blaaskruid met dubbelde effenrandige fpit- fe Bladen , en eene Kruidige Steng, die Ô van onderen Takkig is. Deeze Soort komt natuurlyk voor in de Zui- delyke deelen van Europa, als ook in Duicfch- tand en Japan , zo de Ridder aantekent. In Ooftenryk groeit zy overvloedig by Tabor, ter regterhand, op donkere plaatfen , als ook door- gaans aan de kanten der Wyngaarden, die met Heefters bezet zyn, zegt KRAMER. Men vindt het, in de Elfaz, aan den Landweg, op de Wynbergen by Barr , en elders, overvloe- dig. In Switzerland vindt men het insgelyks op de Wynbergen, binnen de Wallen van Bazel „ als cok in Kreupelboch en ‘andere Bosfchagiën , op belommerde vogtige plaatfen ,‚ meeft in Grep. pels en dergelyke laagten. *x Is een Gewas , onder den naam van Zlke- kengi, die van Artabifche afkomst fchynt te zyn, alom bekend : gelyk men het ook Halicacabum noemt ‚ de Franfchen Bagenaudes en Cogueret, de Engelfchen Wintercherries , dat is Winter- kere (7) A'kekengi Fol, peminis integris acutis ec. Phyfalis Cane le fimpllci annuo, Fol. integerrlmis êce H, Cif. Ups, Afar, Jed, 93. DALIB Paris, 73. Physe Rad, perenni &c. R, Juugdb. 428. Phys, Fl folitariis, pedunculitis. GOUAN. Aansp. 108, MAFP. Als. 12. Sol. Weficarium, C, B Pin, 166, Dom. Fempt. 454, LOB. loon, 262, TOURNF. Jnf?, iso, PEEN AARD RI A. GO kerfen. De Duitfchers geeven 'er den naam aan van Sudenkirfchen ; Boderéilii, Schlutten enz. wy noemen het Krieken over Zee. Het wil zeer Hoorp= wel in onze Tuinen voort ,zig door zyae Wor- STEE tels uitbreidende , doch geeft ‘er zelden, pe dong veel ik waargenomen heb , Stengen van een Elle hoog, gelyk op die plaatfen, daar het na- tuurlyk groeit, De Bladen zyn {pits Hartvormig en de Vrugt is een fierlyke Blaas, rood van Kleur , die in ’t midden eén ronde Bezie, als een’ kleine Kers, bevat, Deeze Besfen zyn zuutachtig zoet , maar wor- den ‚als menze een weinig behandelt, bitter, zegt Doktor Marprus. De Blaas is uit zig zelve van dien Smaak, Zy zyn berugt als een Middel, dat de Waterloozing ongemeen bevor- dert, en het Landvolk eetze, ten dien einde , fomtyds by Handen vol, Een Once van het Sap wordt daar toe aangepreezen, Het heeft verder de uitwerkingen van alle dergelyke verkoelende Vrugten en Besfen, Zy komen in verfcheide Sa- mengeftelde Winkelmiddelen , zelfs die daar van den-naam voeren, Het Zaad zou tegen Kiespyn dienftig zyn. IV. ÁFDEEL. Yv. (8) Blaaskruid dat ruigachtig is ‚met effenran= wir: dige Hartyormige Bladen. Phyfalis Peruvianai ó Berns: Teviaantch. (3) Pby/alis pubescens , Fol, Cordatis : inregerrimj, Sp. Plant, 1670 Its IL. DEEL, VII, STUKe 662 VYFMANNIGE KRUIDEN. IV. Te Lima in Peru groeit deeze Soort , die veel ÄrDeEL. gelykt naar den Witten Doornappel, De Steng Hoorp: is hoog, gemikt, zeer fyn gehaaird en zagt, zo STUE. wel als de Bladen. De Bloemen komen enkeld gp voort; zy hangen nederwaards en zyn geel , met een bruin gevlakten Navel en een ruige Keel. en (93 Blaaskruid dat zeer Takkig is, met hoe- Geboekt. kige gladde Takken en BE ronde getande Bladen. In de Bene Indiën komt deeze voor , die be- kend is in de Europifche Kruidhoven. De Steng fchiet fomtyds wel ter hoogte van drie Ellen op, dat meer is dan eens Mans langte, De Bladen gelyken veel naar die van ’t Kruid , dat men Ganzevoet noemt 3 de Bloemen naar die van de gewoone Krieken over Zee : maar de Blaasjes zyn geheel gevuld met de Besfen, die in vieren van één fpringen , hebbende een Liymerig Sap. DiLLrENius heeft die Kruid in Af beelding gebragt, en‚ tot deeze zelfde Soort wordt een dergelyk met Bladen van Spaanfche Peper , ins- gelyks, als ecne verfcheidenheid betrokken. Dus fchynen die Soorten van Alkekengi, welke uit HERNANDEZ door ReccHr, als in Nieuw Spanje (9) Phyfalis tramofisfima, Ramis angul. glabris &c, Phys. annua Ramofisfima &c, H. Clif, Ups, FL. Zeyl, Re Lugdhe 427. Halicicabam f, Sol. Ind. Cam. Hort, 7o. T. 17. Sol. Vef. Indicum, C. Be Pin. 166. Alk. Ind. glabrum Chenopo- dii folio, Dir. Elh. 13. T, 12. É, Iz. B, Alk, Ind, glabr, Caplici folio. Zbid, Te Io fe Ile B OM ENA IDE DR 1 / A. 0D Spanje groeijende , befchreeven worden, bier IV, ook thuis te hooren, De Vrugt van reen id whas derzelven was van grootte als een Oranje- Appel , Hoorn. en hadt een ongemeen verkoelend en verfrig-STUKe Monog ya fchend Sap (*) niks (ro) Blaaskruid dat zeer Takkig is, met Ly- pis merige Bladen en hangende Blas. pubescens. Ruigache Deeze, ook in de beide Indiën , doch inzon- 5 derheid in Virginie huisveftende, wordt Vírgi- nifche Alkekengi , met een geele Vrugt , van Pater FruiLLCE geheten. Zorgvuldig werdt dit Kruid in Peru aangekweekt, daar men het Capuli noemde en het Sap der Vrugten niet minder heilzaam vondt, tot verfrisfching in hee- te Ziekten, Zy is ook Lymerig en ruigachtig. (xx) Blaaskruid dat zeer Takkig is, met de xr, Vrugtfteeltjes langer dan de ruige Bladen. dk Dit, in Ooftindie voorkomende, is een klein uitgebreid Kruidje , met lange Heairen aan de mikjes der Takken. Het groeit op woefte plaat- fen van Malabar en Ceylon, (12) Blaas. (*) Hrrn. Mexican. Libr. VITE. Cap. so, (ro) Phyfalis Ramofistima , Fol. villofo- viscofis &c, Alkee kengi Virg. Fruâu lereo FEUILL, Perau, IL, pe S. Te Ie Sol. Velicar. Procumbens Sc, Moris, Hit. III, p. 527. Se Ke Mash 24. (xr) Phy/alis BamofisfimaPedunc, Fruêtif, &c. H. Cliff. Re Lugdb, 427. Sol Veficarium Ind. minimum HERM. Lugdb. 569 Te 571 Hore. Mal. X. T. 140. t, 71. BURM, Fl, Ind. p. 54. es U. DKEL, V{I. STURe fi 5 ÄFDEEL. V. Hoorp- STUKa DO Pb falis FPruvofa. Rypige 24 C64 VyYrMANNIGE KRUIDEN, (re) Blaaskruid dat zeer Takkig is ‚met ruig- achtige Bladen en geftrekte Bloemftzelen. Tot deeze Soort behoort niet het voorge melde Indifch Alkekengi van DiLLENtUS , met Bladen van Ganzevoct, maar zyn Laag Barbas difch , met Bladen wan Lookkruid, ’%t Is een Amerikaanfch Gewas , dat naar de drie voor- gaenden zeer gelykt, maar in eenige opzigten verfchilt. Uit de mikken der Takken Komt als een groene Ryp of Daauw voort, Het groeit naauwlyks een Voet hoog, , maar heeft de Stengen wel een Vinger dik, die, zo wel als de Bla- den , op ’t aanraaken ftinken. De Bloemen zyn klein , maar de Vrugten taamelyk groot en hoe- kig , anders naar die van het gewoone Alke- kengi veel gelykende ; hoewel zy niet rood wor- den „ blyvende meeft groen , en eene groene Bezie bevattende , die zuurachtig is en tevens wat fcherp van Smaak, SOLA NU M. Nagtfchade. De Kenmerken van dit uitgebreide Geflagt eftaan, gelyk reeds opgemerkt is, ín een Ra- derachtige Bloem, die de Meelknopjes byna famengegroeid en aan den vp met een dubbeld Gaatje heeft, zynde de Vrugt een tweehokkie_ ge Bezie, Van (ax) Phbfalis Ramolisfma Fol, villofis &c, Alkekengi Barba= denfe nanum Alliarie folio, Dir. Elth. 10. T. 9. fs 9e / PIENS WWED Rr a: (668 Van de menigvuldige Soorten „die het heeft, zyn de Heefterachtigen reeds DNBecevbne: des IV. FDEELe Vv. jk een aanvang maak met de volgende Hoorp- STUK, (6) Nagtfe hade met een ongedoornde , byna?u-D.Iv. Kruidige , hoekige , bogtige, ruuwe Steng ,, de Bladen Vinswyze verdeeld , en gekroon- S rUK , bl, 98 3 ed VL Solannm de Bloemtrosjes. Overaifo- binn, Dit Gewas noemt FruiuLégr Nagifchade met Eikenbladen. Hy beeldt het af „en befchryft het, als een Boompje maakende van vyf Voe- ten hoogte, dat een fierlyke ronde Kroon heeft „ en dus kan ik niet zien,.in welk opzigt de Ge- ftalte gelyken zoude naar die van de Alfsranken of het Bitterzoet. Aan ’t end van ieder Takje komt een Tuiltje van tien of twaalf Bloemen , die Violet zyn van Kleur, en waar op ronde Bes- fen volgen, met een zoetachtig Sap. De Wor- tel van dit Gewas bevondt hy dik en groot, Op de Gebergten by Valparayzo in Chili werdt het daor bem waargenomen. De Heer Jussieu heeft het ook in Peru gevonden. (7) Nagtfchade met een ongedoornde Kruidige Steng, die glad en rondachtig is, op den \ Eiken= lad: ge 5 VII. edicans, Vortelene Grond Ì° (6) Solanum Caule inermi fubherbaceo &c, Solanum Fol, Querneis. FEUILL. Peruv, II. 722e Te 15e (7) Solanum Caunte inermi Herbaceo levi, teretiuscula proftrato, radicante , Fol. pinnatifidis, racemis cymofis, LINN, Dee, 4e Te 10. Fts IE. Deer, VII, STUKe 666 VyYEMANNIGE KRUIDEN, ) Wm Grond leggende en Wortelfchietendes de ÄFDEEL,. BIJ Nd Y. aden WVinswyze verdeeld en gekroonde Hoorp- Bloemtrosjes. STUKs Eemwy- Dus uitvoerig wordt de bepaaling opgegeven VES van eene andere Peruviaanfche , welke door den jorgen Heer LaiNNaus is afgebeeld en omftandig befchreeven, De Bloemen zyn paarfch- achtig, de Besfen geel, sr (10) Nagtfchade met een ongedoornde Krui- dn dige Steg, effenrandige Vinhladen en by- lee ne, na verdeelde Bloemfteelijes (*). Deeze Soort maakt het Gewas der dAardap= pelen uit, die tegenwoordig in Europa zo gemeen zyn, dat menze aldaar byna genaturalizeerd mag aanmerken. Uit Peru fchynen zy hunne eigent- Ilyke afkomft te hebben, zynde Papas der Pea ruviaanen genoemd geweest door CrusIus, die in ’t vermoeden viel , dat zy de Arachidna van THEOPHRASTUSZzOuden Zyn. CASPAR BA u- (ro) Seianum Caule inermi Herbaceo &c. Vir. Chi. H. Cliff. 6o. H. Ups. 48 R. Luzdh. 423. DALIB. Paris. 73e GOUAN Mfonsp. Tog. TOURNFe Znft. 149: Papas Americanum, J-. B- Hij, Ill. 621. Solanum tuberofum esculentum. C, B, Pin. 167. Prodr, 39. T. 89. MORISe Hil, III. p. 522, Se 13e Te to £. 19. WEINMANN. N. 927. | (*) Dewyl de Soorten 8 en 9 reeds onder de Heefters be- fchreeven zyn» zo volgt hier de rode; welke eigentlyk ‚naar de orde der laatfte Uitgaare, die ik in de fchikking volg , de Elfde zou zyn ; doch òk heb dit moeten doen, om de Ge- tgflen met het voorgaande te doen ftrooken, REBA NW Al AONID or 11) A. 667 BauneiNus hadt hem de Afbeelding gezonden IV. van die Kruid en deszelfs Wortelen, welke hy (\FP&ELe in ’ jaar 1590 gekreegen hadt. Dus werdt het- Hoorp-’ zelve in Europa bekend: ja hy meldt, hoehemtTUE. verhaald was, dat in Bourgonje, een Provincie „48: van Vrankryk, het eeten deezer Wortelen ver- booden ware, om dat men zig verbeeldde, dat daar door Schurftige Huidkwaalen veroirzaakt werden, Men moet derhalve, al in t begin der voor- gaande Eeuw, de Aardappelen, die in byna ge- heel Amerika den Ingezetenen voor Brood ftrek= ten, in ons Wereldsdeel voortgeteeld hebben 5 *t welk men mag zeggen , dat ’er ook thans voor een groot gedeelte door gefpyzigd wordt. Eén voordeel ís’ het, dat zy zeer wel voort willen ineen Zandige Grond , die te fchraal ís voor Koorn teen ander voordeel , dat zy van Stormen , Plasregens en Onweers- Buijen, zo niet getei- fterd worden als de Graanen : een derde, dat zy zo gemakkelyk voort te teelen zyn. Dat zy geen nadeel aanbrengen, wanneer zy flegts met de behoorlyke Saus en Toecfpyzen genuttigd worden, is men door de Ondervinding thans ge- noegzaam verzekerd, Voor het overige dienen zy niet alleen tot Voedzel voor Menfchen en Beeften „zo raauw als tot Brood en allerley Ge. bak , maar men kan ’er cok , even als van Koorn, tot het ftooken van Jenever, als me de tot Styfzel , Haairpoeijer , enz. gebruik van maa II, DEEL, VII, STUKe IV, AFDEELe VV. Hoorp- STUK. Eenwy- wije, L 668 V.vrMANNIGE KRUIDEN: © maaken, Zelfs heeft men waargenomen „dat een Stuk Lands ongelyk meer Spyze aan Aard- appelen uitlevert, dan aan. Koorn (*). j t Gewas is natuurlyk afgebeeld door C. BAu- HINUS , ‘die daar in zekerlyk de gedagte Teke- ning gevolgd beeft, en vry beter dan by Mo- RISON. Dy WEINMANN is. maar een Takje met Bloemen vertoond , van dit Kruid , dat naar de gefteldheid van den Grond en het Klimaat een of twee Ellen, zelden eens Mans langte hoog groeit, De Steng is hoekig en verdeelt zig in veele ‘Takken , uit wier Mikken de Bloemftees len voortkomen „ die, zo wel als de Takken; bezet zyn met Bladfteelen , welke zes, agt of meer Vinblaadjes hebben, van langwerpig Ey- ronde figuur, en uitloopen in een veel grooter en ronder Blad, Ook komen tusfchen de eerst- gemelden , aan den Bladfteel ‚nog kleiner Blaad: jes voort. De Bloemen zyn grootet dan die van de gewoone Nagtfchade, vyfhoekig, doorgaans paarfchachtig , en fomtyds blaauw of wit, niet zonder Reuk. Zy groeijen by Trosjes van tien, twaalf of meer, In Ooftenryk heeft menze ge- had met dubbelde Bloemen, De Vrugten zyn ronde Appeltjes of Besfen „van grootte als een Hazelnoot of kleiner , door de rypwording don- ker (*) Zie van dit alles een Omftandig Berigt op ’r end van het V. Deer der Uitgezogte Verhandelingen, bladz. 567, enze Als ook in een Werkje over de Nuttigheid. der Aardappelen, onlangs uitgegeven. PAANS MANED/RrT/A, 669 ker rood , in een witte Pap veel kleine Zaad. iV, jes bevattende. nn De Wortels van dit Gewas beftaan uit dik- Hoorpe ke zig wyd en zyd verfpreidende Vezelen , aan ST U welken hier en daar de Knobbels groeijen , die „8 men Aardappelen noemt. Deeze gelyken zo veel naar de Truffels, dat de lealiaanen deze! ven Tartoffoli geheten hebben; doch de Frans fchen noemenze Taupinambours, de Engclfchen Potatoes, de Duitfchers Grubling. Somtyds han- eén ‘er wel veertig of vyftig aan één Stoel, De grootte is zodanig verfchillende, dat men ‘er van een Vuist, en niet grooter dan Erwten aantreft: de figuur trekt doorgaans naar ’ lang- werpig ronde, doch met zo veel veranderin- gen, dat men ‘er onder de duizend naauwlyks twee zal vinden, die volftrektegaal-zyn, Dee- ze Wortels of Knobbels moeten ’s Winters buiten Vorst gehouden worden : dan kan men in ’ Voorjaar dezelven geheel of by ftukken in den Grond fteeken en dus nieuwe Planten maaken. Sommigen hebben ook, door aflegging der Takken , dit Gewas vermenigvuldigd : ’% welk veel werkelyker manier is, doch die meer Aardappelen geeft. De Schil van fommigen is Yood, van anderen geel, van anderen wit, en zulks geeft ook byna de eigenfchap van de bin- _nenfte zelfftandigheid te kennen , die ongemeen verfchillende ís naar den Grond, waar in zy zyn geteeld, Dus overtreffen de Zeeuwíche , by II. DEE VIle STUKS 670 VYFMANNIGE KRUIDEN. IV. by ons, in Smaakelykheid de Gelderfchen en die AFDEEL. van andere Provintiën, Hoor p- hie” pee (xr) Nagefchade met een ongedoornde Kruidi- Xe ge Steng , effenrandige Winbladen en en- nn kelde Trosjes. dafoliunz. Pimpe= Dit is een Peruviaanfch Kruid, dat in Geftale nelbladigee te zeer naar ’t volgende gelykt, uitgenomen de Bladen en de gladheid van de Steng , enz. XI. (12) Nagtfchade met een ongedoornde Kruidi- oepefe ge Steng, ingefneeden Winbladenen enkel- Appel. de Trosjes. draagende, J Dit, onder den naam van Appeltjes der Lief- de, zeer bekende Kruid, is ook uit Zuid-Ame- rika afkomftig, en, zo wel als het voorige , een Zaay-Gewas. TOURNEFORT maakt ‘er een Ge- flagt van onder den naam van Lycoperficon „ van den Venetiaan ANGUILLARA afkomftig, die hetzelve Lycoperficon Galeni, dat is Wolfs- Perfik van Galenus , getyteld hadt. Anderen roemen het,met CAMERARIUS, Appelender Liefde of Gulden- Appelen , wegens de beval- | lie (rr) Solanum Caule inermi Herbaceo „ Fol, pinnatis inte- gerrimis, Recemis fimplieibus. Am. Acad, IV. p. 268, (12) Solanum Caule inermi Herbaeeo, Fol, pinnatis incifis 8e. Vir. Cliff. Hert. Cf. R. Lugeb. 423. Sol. Pomiferum, Fruéti rotundo ftristo molli. C. B. Pin. 167, Aurea mala, Dop. Pempt. 453. Pomvm Amoris CAM. Epis. 821, RUMPH, Amb. V. p‚ 416: T. 154. f. te B, Sol. Racemoi, Ceraforum formâ, C, B, Pin. 167. Prodr. so. PE NTH Nui Robs 671 „ lige Kleur , naar het italfaanfch Pomme d'Oro; IV. de Franfchen Pommes d’ Amour, de Engelfchen ÎFPEELe Apples of Love, de Duitfchers Goldappfel. __Hoorp. Dit Kruid groeit ook in Ooftindie , alwaar STUK. het , volgens RuMmrPHius, Appeltjes draagt ja die fterk geribd zyn , doch platachtig , twee Duim breed, eerft glanzig geel en dan hoogtood van Kleur, Hier vallen zy dikwils kleiner , doch oock grooter. Men heeftze by WEINMANN afge- beeld , die byna vyf Duim breed zyn, en dus als Appelen van een Vuist groot. (Ì). Zeke- re verfcheidenheid , uit BAUHINUS aange. haald , heeftze maar als Kerfen , doch van de zelfde hoedanigheid. Vergiftig zynze niet, wor- dende, zo Dopon sus verhaalt, van fommi- gen met Peper , Zout en Olie, gegeten. Ook merkt RuMmrPHmrius aan, dat menze in Ooftin- die teelt, om de Vrugten tot verfnapering byde Kost te hebben. De Bladen ftinken en ’t Ge- was groeit, mids dat het onderfteund worde, wel twee Ellen hoog. Men kweekt het , hier te Lande, flegts tot Sieraad in de Tuinen. (13) Negtfchade wet een ongedoornde Kruidi- AL ge Steng ; ingefneeden Vinbladen, die Wol- p a Peruviae lig zyn ; tweedelige gebladerde Trosfen en". Haairige Besfen, vinde. Den (}) Kruidh. Pl. N. 035. (23) Solannm Caule inerfni Herbaceo, Fol. pinnatis incifis &c. Lycoperficon Pimpinelle folio, FeuiLL. Pergv, AI, pe 37. Te 25 I{ DEEL, Vil, SrUlke 672 VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. Den bynaam van Peruviaanfche voert deeze, ÄFDEEL: hoewel ’er verfcheide anderen , uit Peru af- Hoorp. komftig ‚reeds befchreeven zyn; in ’t byzonder. STUK. Pater Frurtùrée geeft ’erde Afbeelding van, dd en vondtze in Spleeten der Rotíen aan den Oe- ver der Zee groeijende, De Bladen geleeken zeer naar die Wan de kleine Pimpernel : de Steng;, omtrent twee Voeten hoog , gaf Trosjes van Bloemen uit, als de gewoone Appeltjes der Liefde, doch het droeg veel kleiner Vrugten. Het was zeer vet, maakende de Hand door aanraaken Smeerig , en hadt éen zeer fcherpen Smaak, | XIV. ___ (14) Nagtfchade met een ongedoornde Kruie Solanum Montanum. dige Sleng; de Bladen byna Hartvormig, aten uitgegulpt. / Deeze Peruviaanfche, aldaar Berg - Papas ge- noemd wordende, heeft het Stengetje maar een Handbreed hoog , en gefteelde Bladen met groc- te Roozekleurige Bloemen. De Wortel is Eys rond, ongevaar een Duim dik, van binnen wit en Vleezig en zeer goed van Smaak , zo dat de Indizanen ’er veel gebruik van maaken in Vleefchnat en andere Slurpfpyzen. Men zou ze kleine ronde Berg - Aardappelen kunnen heee ten. (15) Nagt- (14) Solanum Caule inermi Herb. Fol, fubcord, repandis. Solanum tuberofam minus Atriplicis folio ; vuigo Papa mone tana, FEUILE, Peraw. lil. p. 62: Te 460 Ed BOREN NT HAC NOIR IR: IT, A. "673 (rs) Nagtfchade met een ongedoornde , fomtyds He IV, overblyvende Steng ; dubbelde Eyronde ef= “DEE fenrandige Bladen 4 byna gekroonde Bloems Flocks ‚_freelen. STUKe EN (16) Nagtfchade met een ongedoornde Kruidi- pr ge Steng 3 de Bladen Eyrond Tandswyzé Roede. gehoekt en tweezydige knikkende Trosjes. he. kl ‚ Zwarte Deeze Soort is de gewoone Nagtfchade , die men ook wel Tuin- Nagtfchade noemt, om dat zy meeft voorkomt op bereide Gronden of ook by Mest- en Vuilnishoopen aan de Wegen en op de Bouwlanden , door geheel Europa niet alleen, maar zelfs ook in de beide Indiën. De Hoogduitfche naam Nachtfchatten, die van de donkere Schaduw , welke het op den Grond geeft , afkomftig zal zyn, is zekerlyk de oirfprong van / den Nederduitfchen en van den Engelfchen naam. De Fraufchen- noemen dit Kruid Morelle , de | Span- (rs) Solanum Cau'e inérmi fubperennante , Fol. geminis Ovatis integerrim’s, Fedunculis fabumbellatis, Sy, Peg, XII ; XLI. (16) Solanum Caule inermi Hetbaceo 8&zc, Vir. Clif. H. Clif. Ups. Fl. Suec. GRON. Virg. R. Lugdb. DALID: Paris; TOURNE. &e. Solanum Officinarum. C. B. Pin. 166, Sol. Hortenfe. Dop. Pempt, 453, Sol. Hort. Circee aut Phaseoli folio, LoB. Jeon. 262, Sol. vu'gatum, LINN, B, Patulum, Dir. Elth. 367. T. 275. f. 355 Y. Villofum, Ibid, f. 353. d, Guineen(e. Ibid. f. 354, 8. Virginicum. Ibid, £, 356. é Ju= dricum, Ramis aculeis incurvis , fol, repandis nudis, Sp, Plant, U, pe 266, Vv 1, DEEL. Vil, STUIe IV. AFDeit, Vv. Hoorp- STUKe Eenuye 674 _ VyYFMANNIGE KRUIDEN. Spanjaarden Yerva mora, de Ftaliaanen Salatro, 't welk paar den Latynfchen naam Solatrum „ by PrinNrus,zweemt. De Grieken hebben hee’ Strychnos geheten. | De Nagtfchade heeft een Kruidige gearmde Steng, zelden meer dan een Elle hoog , met overhoekfe , lang gefteelde, bynaflap hangende Bladen , die ovaalachtig zyn , met een lange punt „ donker groen van Kleur. Daar tegen- over groeijen Trosjes , van witte Bloemen, en daar op volgen , in de gemeenfte , zwarte. Bes- fen , waar van het Kruid den bynaam heeft. Deeze Trosjes komen aan twee zyden van de Steng en Takken voort. Twee Bladen groeijen ‘er doorgaans by elkander, maar men vindt het ook met enkelde Bladen en enkelde Bloemtteei= tjes, zo de Heer GOUAN aanmerkt. Onder de Uicheemfche Nagtfchaden komen aanmerkelyke Verfcheidenheden voor, die door den geleerden DILLENrIus in Afbeelding zyn gebragt en door onzen Ridder opgetekend. Hy heeft ’er eene , die hooger groeit en witgebreid is, met Vrugten als de Gemeene: een andere die ruighaaïrig is, met geele Besfen. In deeze beiden zyn de Takken rond, Ook heeft hy een Guineefche ‚ met de Vrugt zo groot als Kerfen en niettemin getrost , eneen Virginifche , naarde Gemeene gelykende , met ruuwe Stengen. Ja deeze beiden zvn de Takken hoekig, Daar by komt een Poodf/che, met kromme Stekels aan de Takken ‚ en uitgegulpte kaale of ongedoornde Blas eonesD doiMumR.wy A. c6s Bladen, Deeze worden „ door Linneus, als 1Vs baftaarden van de Gemeene aangemerkt. De AnoEaEs eerstgemelde grocit wel drie Ellen hoog, doch leste. is niettemin een Jaarlykfch Gewas , gelyk de STPE- anderen. BE sait Van de Europifche, welke de Heer Harren onder de bepaalinge van Nagt/chade met hoekige , gegölfde Bladen en eene gladde Steng, begrypt , heeft zyn Ed, , in Switzerland, twec Verfcheis denheden waargenomen , naar de Kleur der Bese fen. Behalve die met Zwarte, naamelyk , welke de gemeenfte is,en Winkel - Nagt/chade genoemd wórdt „ vondt hy ’er eene, de Bladen minder gegolfd. hebbende , met Roode en eene andere met Geele Besfen, die de Bladen fterk gegolfd en ruiger heeft: zie hier, wat zyn Ed. van de kragten zegt (*). > Het Kruidis zagt , zoutachtig , maatig Slaap- », verwekkende of Pynftillende, In een Pap „ 9 tot oplegging , wordt hetzelve tegen Ontftee- s> kingen, Roos, Aambeijen , Kankers en Keel s> ziekten, gepreezen. Eertyds werdt het genut- s tigd; doch van de Besfen hebben Jongens „> Stuipen gekreegen en Hoenders zyn ’er van s geftorven, verhaalt BoeRHAAVE en Ar- s) BER TI over de Belladonna. Jade Damp zelf ‚„ zou Slaap verwekken , en het Kruid hierom s, aan de Kinderwiegen gehecht worden, vol- „> ZEns (*) Enum. Stirp, Helvet, p‚ so6. Vva MN. DEEL. VN. STUKe IV. AFDEEL Vv. Hoorp- STUKe Eenwy- wige, XVII. Solanuna Lithiopi . Cun. Ethiopie che, 676 VorMANNIGE KRUIDE we s> gens BoccoNeE, Het komt in de Popeljoen- ss Zalf. GureNocius gebruikte den Wortel s, in plaats van de Sarfaparil. Van de Vergifti- ss ge uitwerkinge des Kruids tot Moes ; kan s) men in de Neuremburgfche Verhandeeee s> een voorbeeld vinden.” (17) Nagtfchade met een ongedoornde Krui- dige Stengs; Eyronde uitgegulpt hoekige Bladen 5; de vrugtdraagende Steeltjes een- bloemig en knikkende, EN Die Soort vaa Nagtfchade , welke Logrrr Peper van Guinée noemt, zou ook in Ethiopie, als mede in China huisveften, De Heer N, Le _BurMANNUS teltze, benevens nog negen an- XVII, dere Soorten „onder de Kaapfe Planten. De Steng is taamelyk ftyf, Zy draagt roode Appeltjes , die fierk geribd en hard zyn, De Bladen gelyken veel naar die van ’t Geele Bilfenkruid, (18) Nagtfchade met een ongedaornde eha Melongena, Steng ; de Bladen Eyrond, Wollig ; Etjer- draagende, Bloemfteelen hangende en verdikt; de ae ken ongedoornd. Hier wordt de Gewoone Eijerplant bedoeld , wel _ (17) Solanum Caul. in, Hetbaceo , Fol, ovatis &c. PLUK. Phyt. 226. f, 4. Am. Acad, IV. p. 307. Sol. Pomifer. Fr. roe tundo, ftriato , dut 2, C. B, Pin, 167, J. B. Hifk. ILL, p. 620. Sol. Pomiferum Herbariorum. LOB. Jeon, 265. (13) Solanum Caul. in. Herb, Fol. ovatisêc. Sol. Cal, aculeatis &c, H. Cliff. Ups. Fl. Zeyl. R. Lugdb. 426. Sol. Pomif. Fruu oblongo. C, Bs Pin, 167, Malainfana, Dop, Pempt. 45 3% EHECN OT: AONIBAR: IT /A: 679 welke BAuHiNus noemt Appeldraagende … IV. Nagtfchade , met een langwerpige Vrugt, Tour- “FDEELe NEFORT hadtze Melongena geheten en ’er ver- Hoos fchillende Soorten van gemaakt , naar de Kleur STUE- van de Vrugt , naar dat dezelve langwerpig of „4 59" rond is, met of zonder Doornen, Want „fchoon wel de gewoone Eijerplant de Vrugten van groote te, Kleur en Geftalte , byna als Hoender- of Eende- Eijeren heeft, zyn 'er doch ook met blaauw of, paarfchachtige , met geele en Rooze- kleurige, met ronde en ftekelige Vrugten. In ’c Franfch noemt menze Mayenne of Aubergine, in ’t-Engelfch Mad- Appels , in ’t Hoogduitfch Melantfen; welke laatfte benaamingen, hoewel van Mala infana, gelyk Doponéus het heeft, dat is Dol- Appelen, afgeleid, hier niet het al- ferminfte ftrooken. De Vrugt naamelyk heeft geen kwaade uitwerking , ja ftrekt zelfs aan Menfchen tot Spyze , wordende , even als de Appels der Liefde , met Peper, Azyn en Zout, gegeten. By de Egyptenaars, daar zy wel twee: of driemaal zo groot vallen , zyn deeze Appe- len, ’t zy onder de Afch of in de Pan gebra- den, of ook in Water gekookt „ een dagelykfe Spyze, zo Ber LoNtus verhaalt, Linnzus hadt bevoorens Gedoornde Kelken aan dit Kruid toegefchreeven ; doch thans geeft „zyn Ed. ’er , Om het van de volgende Soort te onderfcheiden , ongedoornde aan, Ik bevond in de myne „die ik deezen Zomer groeijende had , eenige Srekeltjes aan de Kelken. TOUR NEFORT Vv8 heeft Ile DEELe Vlle STUKe IV. nel ame: STUK Eenwy- wize, XIXe Solanum ënfanum. @Ooftindie- fchea 673 VyYrFMANNIGE KRUIDENS heeft ze ’er vry fterk: mede bezet, Drie Af- beeldingen van dit Gewas vindtmen by Wein. MANN , Pl. N. 933, 994 : waaruit tevens de verfchillerde kleur en figuur der Vrugten ende gedoorndheid der Kelken blykt. De aangehaalde van PrUKENET komt, wat de Bladen aan- belangt, zeer weinig met de Eijerplant over- een. Dezelve ‘heeft een kromme lange Vrugt; en niettemin merkt’ die Autheutaan, datvhet flegts eene Verfcheidenheid zy van: de gewoo- ne en geen byzondere Soort, wordende Potlit- jon van de Engelfct je sn geheten. Men zou ze Kromme - Eijer" Plant kunnen. noemen, (10) Nagtfcha de met een gedoornde djvidise Steng , Eyronde Wollige Bladen ;de,Bloem- fleelen- hangende verdikt ; de Kelten Zee doornd, De bynaam infanum voegt, (ten wate men ‘er ongezond door verftaan mogt,) even zo mín aan deeze Oostindifche ‚ van welke, zo RuM- Prius verhaalt , de Appelen, die ‘er zo groot als Komkommers vallen, een gemeene Kost zyn door geheel Indie, komende zelfs , wanneer zy in de-langte doorgeineeden, en dan met Wyn en Suiker geftoofd zyn, op de Tafels der Groo- ten. Ten minfte wordt het Tamme of Tuin- _Trong (19) Solanum Caule acnleato Herbaceo , Fols ovatis &c. Trongum Hortenfe, RuMPH. Amb. Ve p. 238, Te S5e POEON B ACN DR IA 630 Trong van dien Autheur, thans. hier thuis ge- bragt, offchoon ik aan deszelfs Stengen niets IV. ÄFDEELe Vv. Doornachtigs kan befpeuren ; maar het Wilde Hoorps Trong , waar van de Appeltjes niet veel grooter STUB dan Musketkogels zyn , is fterk gedoornd. Ook „; heeft hy van dit Kruid nog meer Verfcheiden- … dad heden. De aangehaalde van PLUKENET; by de Engelfchen. Broóunjolly genoemd wordende, heeft de Steng geheel effen, doch de Bladen en Kelken gedoornd, De Vrugt is fterk geribd , rondachtig , uit den witten’ paärfch van Kleur, Volgens hem is het die Soort van Nagtfchade , welke Focky der Javaneezen by Bontius gety- teld wordt, Een Takje dat my, onder” den Soortnaam - van Solanum infanum , vit Oostindie toege- zonden.is , heeft hier en daar „op de Steng , Tak« jes» Blad en. Bloemfteelen, ja-zelfs op de Kels ken, „een ‘enkeld Stekeltje of. Doorntje. Mis- fchien heeft dit Kruid eenigen tyd noodig , om zynen wilden aart geheel af te leggen? Misfchien ook krygt het weder Doornen door de fchraal- heid van den Grond? RumrHius merkt aan, dat van het Ambonfche Witte T'rong , in de Ho- ven gezaaid , de meefte Planten wel naar het Moeder - Gewas geleeken , maar onder dezelven waten ’er met Doornen bezet, zegt hy gelyk het Wilde Trong; en dus kan men daar uit de veranderlykheid van dit Kruid opmaaken. Hier uit blykt-ook, dat de meer of minder Gedoorns heid eigentlyk geen bewys zy van een Soortelyk verfchil. an V y 4. (20) Nagt- IL DEEL, VIL STUK, é8o VYEFMANNISE KRUIDEN. IV. (20) Nagtfchade met een gedoornde Kruidige Ar en Steng, Hartvormige hoekige ftekelige Bla- _Hoorp- den en ruige Besfen , die door den Kelk STUK: bedekt zyn. XX. Hr Op Malabar. groeit deeze,, die Ana-Schunda Sterk ge--hect -by;RHEEDE.-Zy komt in Geftalte met doeornde, : de beide voorgaande Soorten taamelyk overeen. Behalve de Steng , Bladen , Blad- en Bloemftee- len „zyn ook ig Kelken zeer fterk. gend Men vindtze ook op Java. xxr. (er) Nagtfchade met een gedoornderuige Steng , ebienfe) je de Bladen Hartvormig langwerpig vof Amerie oe , me ' ken. kaanfche, « „kwabbig t verheven Jlompe hoeken De Stengen’ van deeze Amerikaanfche -Nagt- fchade, van de Baay van Kampêche afkomttig , gyn fterk gedoornd; zo ook de Bladen, die op de groene boven - Vlakte paarfche Stekels heb- ben , fomtyds aan de enden gefternd en dik- wils met een breed Bandje omringd. De Bloem= fteelen hebben fterker Doornen en de Bloemen zyn Vialedidenrig (35) Nagte \_(2o) Solanum Canle acul. Herb, Fol. „Cordatis &c, Ana« Schunda. Hort. Mal. 1, p. 65. T. 35. (21) Solanum Caule acul, hirto ‚Fol, Cordato- oblongis &e, Mant. z40. Vir. & H. Cif. Sol. Cam pechiehtë Calycibns echie matis- DiLL: Ellb, 261, Ts 268. f. 347. Sol, fuscatum. Sp. Plant. 268. N. 23. Sol. Americanum, Canle & Pedan- culo nigus & folio Acanthi _fpinofis, BOERH, Lugdbe 1e p. 63, PARA Sr, ANDER 1 va. 68p (55) Nagtfchade met een gedoornde Kruidige IV. , Steng; de Bladen Hartvormig gehoekt en en gekwabd; wederzyds ruig en flekelig,. Hoost | | STUK, Deeze, in de Europifche Kruidhoven bekend xxxv. en door Juffr, MERIAN in Afbeelding gebragt, Solana)! heeft de Vrugten zodanig, dat zy naar getepel-/um. _ de Pratnmen gelyken. De Bladen zyn bynazo ET breed als lang en mede zeer fterk gedoornd, Zy zegt dat de Vrugt in ’t wilde geel is, inde Tuinen rood en Vergiftig , wordende Appels van Sodom gelieten. « (36) Nagtíchade met de Steng en Bladfteelen _xxxvr. gedoornd; de Bladen uitgehoekt ‚van boven dina Lum. glad; de Bloemen gepluimd, Gepluimd. Een Brafiliaanfch Kruid, Purepeba by Piso genaamd , maakt deeze Soort uit, Het is geheel Wollig en heeft Hartvormige Bladen. (37) Nagtfchade met de Steng hoekig en ge- Ee doornd 3 de Bladen Vinswyze verdeeld en Virzinias } nen, Jle- Virginie 9 che. (35) Solanum Canle acnleato Herbaceo, Fol. Cordatis &c. Vir. Hort. Cliff. Ups. Re. Lugdb. 425. Sol, Barbadenfe Spi- nofam annuum &c. Prum. Alm. 350. T. 225. f. 1e MEn RIAN Surin. Tab. 2e (35) Solanum. Caule Petiolisque aculeatis Ec. Jurepcba, Pis, Bras. 181. (37) Solanum Caule aculeato angulato &c, R: Lugdbh grs. Sol, Americ, laciniatum fpinofisfimum. DiLL. Elth. 360. Te 267. f. 346. Sol. annunm Virg. pigricans fpinofisf, PLUK, PINE AEN PEN ; VVOG et 0E IL, DEELe VII, STUK 632 VYFMANNIGE KRUIDEN, 8 IV. | flekelig aan beide zyden; met flompe uit. Rene gehoekte Slippen; de Kelken gedoornd, Hoorp- ab. MA î | STUK. Met deeze Virginifche Soort, die ongemeen Eenwy. fterk gedoornd is, befluit ik thans hier. de bee wiste fchryvinge van. dit Geflagt, Zy heeft-de Stekels Sneeuwwit , de Vrugten klein , groenen wit bont. Het is, gelykide meefte voorigen, cen Jaarlykfch of Zaay -Gewas „ groeijende door- gaans maar anderhalf of twee’ Voeten hoog. C A Ps rc um. Spaanfche Peper, Een Raderachtige Bloem „met famenluiken. de Meelknopjes ; een tweehokkig droog Zaad. huisje , fomtyds naar een Bezie gelykende; kan men als de byzondere Kenmerken van dit Ge- flagt befchouwen. Het bevat vier Soorten , altemaal Uitheemfche Planten, als volgt. r. (1) Spaanfche Peper met een Kruidige Steng nen en erikelde Bloemfteeltjes. | Annuuis, Jaalykfe. d Deeze Soort is de gewoonlyk zogenaamde Spaanfche Peper , die haare afkomtt uiet Zuid- Amerika heeft , en van daar voortgeplant is in _Oost- (1) Cepficum Caule Haes ‚ Pedanc. folitariis, Syft Nat. XII, Gen. 251. Pp. 174. Weg. XIII, Gen, 252, pe 189. Re. Lugdb. 426. Caps. annuum. H. Clif: Ups, Pl, Zeyl. Mat, Med, Caps. filiquis longis propendentibus. TOURNE. Jrf?, E52. Piper Indicum vulgatisfimum, C. B. Piu, 102, valliae Capo- Molago, Hort: Jak II. Te 35e BRAND ANB iReT/A. 683 Oostindie. Wy noemenze ook wel Brafilie-Pe-_ IV. per, de Franfehen Poivre d’Inde ou de Guinee," de Engelfchen Guinny Pepper. De gewoone Hoorpe: naam, Capficum, is Griekfch en van de byten-°TUE- de barf der Vrugten afgeleid, om welken, Muz. reden fommigen dit Kruid ook Piperitis genoemd hebben. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk poemt men het ook wel le Corail des SFardins , dat is Tuin-Koraal , wegens de hoogroode Vrugten. Het groeit fomtyds een Elle hoog alef de groene getakte Strengen met Lancetvormige Bladen , dunnetjes verfpreid en Bloemen alsdie der Nagtfchade; maar het brengt langwerpige Vrugten, als ípitfe Haauwen, voort, van vee- lerley figuur, fomtyds regt, fomtyds ‚krom, en altoos nederhangende, In ’t eerst zyn dezelven groen, doch worden ín de rypheid hoogrood en glanzig , als of zy gevernist waren. Hierin zyn een menigte van nn Hartvormige Zaadjes begreepen. * Geheele Gewas is fcherp, dock het Zaad munt hier in uit, als veel heeter zynde dan Pe- per en brandende den Mond als Vuur, Van het Aftrekzel , evenwel, op Brandewyn s maaken fommigen gebruik a. een Maagmiddel, en het kan in Borftkwaalen , die uit Koude ontftaan, ook van dienst zyn. Voor den Smaak wordt wel-een Vrugt of twee gedaan by de in Azyn ingelegde Komkommers en Augurkjes. By de Indiaanen zyn de groene, ja zelfs de drooge Haau- Ie DEEL, VII. STUKa Ì 634 - VLFMANNIGE KRUIDEN. IV. Haauwen een lekkere verfnapering , die zy doen mise le in allerley Geregten. Hoor. __(e) Spaanfche Peper met een Heefterachtige IL gladde Steng en dubbelde Bloemfteeltjes, Capficum eem De kleinbeid der Vrugten, als Aspergie-Bes- gende. fen, onderfcheidt deeze , die een overbly- vend Heefterig Gewas is, kleinder Blaadjes hebbende, zeer dun aan. de Takken verfpreid;, en de Vrugt niet altoos rond, Dus wordt de Wetlindifche, met pieramidaale Besfen , hier ook thuis gebragt; zo wel als de tweede Indifche van RuMmrParus, een Boompje dat vieren vyf Voeten hoog groeit. De Bloemfteeltjes zyn in de voorgaande Soort dikwils dubbeld en in dee- ze fomtyds enkeld , fomtyds dubbeld ; zo de Heer Govan aanmerkt. HI. (3) Spaanfche Peper met ke laag Heefter- Gn achtige Steng en dikke Vrugten van vee- vrugtige berley figuur. Van (2) Capficum Caul., Frutice levi , Peduneulis geminis. Mant, 47: Capf« Fte minimmo Conico zubro. BROWN. Jame 176. Caps. minus &ce SLOAN. Jans. 112e Hifl, I. pe 24e T. 146. f. 2. Piper Siliquos. mägn. Bacc. Asparagi. J. B. Hift. le p. 944. Piper Brafil. Petita. CLUS. Cer. ss, RUMPH. Amb. Vaate Tease (3) Capficum Canle Suffrutescente. &c, Jiant, 47. Pie _ per Indicum. Siliq. rotundis maximum, C. B, Pin. 103. Piper Indicums BEsL. Eyff. Aut. 2. T. 2. f. 1, Caps Fruce tu longo Ventre tumido, per fummum tetragono: item Caps. Frau bifido, TOURNF. Jnf?. 152. PIN GPAANN EDR IVA 68% Van deeze, die door de grootte en dikteder . IVC Haauwen van de beide voorgaanden verfchilt, dn vindt men aanmerkelyke Verfcheidenheden , ge- Hoorp- Iyk by Tour NEFORT in befchryving en by “TUE WeEINMANN in Afbeelding, op Plaat 928, RACE 929, is tezien. De Vrugten zyn fomtyds geheel rond en van grootte als maatige Appeltjes ; meest ftaan zy overend of knikkende; fomtyds zyn zy rood ‚ fomtyds geel van Kleur. De figuur is doorgaans als een ftomp Kegeltje, ’t Gewas heeft naauwlyks een Voet hoogte, (4) Spaanfche Peper met een Heeflerige ruuw- _ 1v. achtige Steng en enkelde Bloemfteelen, nd Weinig verfchilt deeze van de T'weede Soort „achtige dan dat de Besfen , die zy draagt, zo groot als Kerfen zyn of grooter. De ‘Takken gaan regt. hoekig uit de Steng, die fomtyds tot de hoogte van een Bvom groeit , zo MONARDEZ aan- gemerkt heeft, | _ Voorts moet ik , ten opzigt van alle de hier voor befchreevene Kruiden, die naar de Nagt- fchade in hoedanigheid eenigszins gelyken , nog erinneren , dat zy allen de Bladen fcheef ge- vormd hebben, zodanig dat deeene zyde by het dek Stecl. (4) Capficum Caule Fruticofo fcabriasculo , Pedunculis fo- litariis. Caps. Caule Fruc. Pedunc, geminis. R. Lugdo, 426, Capficum Frutescens. H. CHF. 59. Caps. Brafilianum. Crus, Exot. 340. f, 2. Caps. Indicum, RUmPH, mb, V, pe 247. T. 83u. 1, 3 3 4. EI. DEE. VIl, STUUR) 636 VerMANNICE KrRùriDeï, IW. Stecltje korter is, dan de andere: zy zyn doof: wired gaans ook ruuw op ’t Gevoel , en de Bloemfteel: Hoorp: tjes-groeijen aan de zyden der Bladen of tegen STUK. dezêelven over, Û Een wje it _CHIRONI A, Een Raderachtige Bloem, met een neerhel: Jende Stamper en de Meeldraadjes op het Pypje zittende ; de Meelknopjes Spiraal: het Zaadhuisje tweehokkig, Dus zyn de Kenmerken opgegeven van dit Geflagt, ’t welk agt Soorten 5 altemaal Uitheemfche , bevat, ij (1) Chironia , die Kruidige is, mét de Kelk. Chironia enn blaadjes Wiiezig gekield, Drieribbie | ge. Deeze, als een Kaapfche opgegeven, is doot den Heer J. BUR MAN NUS, onder de Ceylon- fche Planten, afgebeeld , en befchreeven als een Soort van Wederick , met uitgehoekte , onge= fteclde , Lancetvormige drieribbige Bladen, een groote blaauwe Bloem, den Kelk gekield, ge- vleugeld. ’t Gewas heeft een Vezeligen Wortel, die „benevens de geheele Plant , ín bitterheid uitmunt, volgens HERMANNUS. IL. (2) Chironia, die Kruidig is „met Lancetvormi- de se ge Bladen en eene vierhoekige Steng. Ee Dee- achtige, | (1) Chironia Herbacea , Calycinis foliolis &c. 59/7. Nar, XII. Gen, 254. p: 175. Vég. Kill. Gen. z2ss.p. ror. Fl, Zeyl. 90. H. Cliff 54. Lyfimachia Folio finuato &c, BURM, Zeyl, 145. T. 67. (2) Chironia Herbacea , Fol, Lanceolatis &c. Am, Acad, VI, Af 5 P Ee A T AND RIA 67 Deeze, naarde Jasmyn gelykende ‚ heeft een IV. taamelyk hooge Steng, en Bloemen als die van dan de Tabak. De Groeiplaats is aan de Heep der Hoorp- Goede Hope. STUK, _(G) Chironia met een enkelde Steng , de Bladen tn final Lancetvormig. Pha Aan den voet der Bergen ‚op de Kaap , groeit, zchnise deeze ; die een Steng heeft van omtrent twee oi Voeten , aan ’t end uitloopende in drie Bloem= fteelen , waar van de zydelingfe een paar Els- vormige Blikjes hebben. De Bloem is paarfch, van grootte en figuur naar die der Lychnis gely- kende, waat van de bynaam, (4) Chironta die Kruidig is , met byna Li-, IY. Campania niaale Bladen, de Kelken zo lang als de don Klokvora Bloem. - mige. Deeze , in Kanada door den Heer KArMm gevonden , heeft een ronde Steng vaneen Voet hoog, met lange Takken en {mal Lancetvormi- ge Bladen: de Bloemen „ aan ’t end eenzaam voorkomende , zyn paarfch en zitten op lange Steeltjes. Zy hebben Spiraale Meelknopjes. (5) Chironia , die Kruidig is, met een fcherp- _ V- Angulariss | hoe- Haskige, (3) Chironia Caule fimplici , Fol. lineari » lanceolatis, Mant. 207. Chir, Fol, longis linearibus acutis, Pauciflorâe BERG) Cap. 45. (4) Chironia Herbacea A fublinearibus eer (5) Chironia Herbacea Gaule acutangulo Bn U, Desk. VIJ, SruK, 688 _VYrFMANNIGE KRUIDEN IV. hoekige Steng , welke van de Bladen, die AaDrsln Eyrond zyn, omvat wordt, Hoorp- Ds É STUK. In Virginie is deeze waargenomen, die naar Eewy. de Kleine Santorie gelykt, groeijende maar een oes _ Voet hoog, met Blaadjes als van St, Jans Kruid en vergaarde Bloemen gelyk het zelve heeft : den Styl gegaffeld: de Meelknopjes fpiraal, Pld (6) Chironia, die Kruidig is met zeer fmalle zr0ni2 Linoïdes. Bladen, Vlafchache Bee Onder den naam van een de Raponce ae mend Kruid, in de gedaante van Vlafch, van de Kaap det Goede Hope, is decze door BREYN afgebeeld, Men vindtze in de Openbaare Kruid= hoven, De Kelken zyn ten halve in vyven ge- deeld en ftomp. vir. (7) Chironia , die Heeferachtig is en Be Baccifera. d jn Heziedtaa- raast. gende, * Door den vermaarden CoMMELYN is dee= ze, als een Boomachtige Kleine Santorie ‚in Af- beelding gebragt en befchreeven. Dezelve maakt een Boompje uit, dat byna ’geheele Jaar door bloeit , met kleine roode Bloempjes , waar op weeke Besfen volgen, Deeze heeft korte Kel ken. (8) Chi- (6) Chironia Herbacea Fol. linearibus: BERG. Cap, 43 (7) Chironia Frutescens Baccifera. Centaurium minus Ág= borescens Yulpiferum. COMM, Aar, 9 Te Je P EER ALAN DR Ta. 680 (8) Chirónia die Heeflerachtig is, met Lan- IV. cetvormige, iets Wollige Bladen en Kloks- hi wyze Kelken, Hoorps ST UKe ‘ ‘Tot deeze Soort is de Breedbladige Afrikaan- vur. fche Kleine Santorie van ComMmeùyN betrok. Sie ken, die veel grooter hoogrooae Bloemen heeft, Hecfters en waar van ook een Sinalbladige voorkomt gekent meer gelykende naar die, welke onder de Afri- kaanfche Planten , door den Hoogleeraar J. Bur- MANNUS , is afgebeeld en befchreeveu. Dezelve draagen geen Besfen maar drooge Zaadhuisjes , die rond zyn. Beiden bloeijen zy , in de Euro- pifche Tuinen, den geheelen Zomer. In de befchryving , welke de Heer BEererus van deeze Soort geeft, meldt zyn Ed. dat de Styl Draadachtig , regtopftaande, een weinig lan= ger dan de Meeldraadjes is , blyvende op het Zaadhuisje , terwyl hetzelve aanrypt. Hier van befpeur ik geen blyk in de Afbeeldingen, noch van den Heer BURMANNUSs,noch van Co M- MELYN; in welke laatfte hy zeer duidelyk van de Meeldraadjes af en nederwaards geboogen zig vertoont , dat een weezentlyk verfchil uite maakt. | G a- (2) Chironia Fruticofa Fol. Lanceolatis 8cc. BERG, Cap, 45. Am. Acad. IV. p. 303, N. 13o, Chir. Frutescens Cap= fulifera. Mier. Dilft. T. 97, Cent. min. Afre Arborescens Jacif. & anguftif, Comm. Rar, hg, T. 8. OLD. Afr, 26. Cent. Fol, binis oppufitis. angaftis Jinearibus, BURM. Af, 205 Te, JA fzo ER Je PEEL: VII, STUK, Ógo VyYrFMANNIGE KRUIDEN, PEER G A LAX. Springzaad, Hogen. _ Een Trompetachtige Bloem , met een tienbla. sTUK, digen Kelk: het Zaadhuisje chen » twee- Eenrwy- kleppig, Veerkragtig, kre Dus zyn de byzondere Kenmerken ván die Ge- Gala flagt, waar van maar ééne Soort bekend is, in Kndedoos. Virginie huisveftende. De Bloem heeft een Cy- dindrifch Pypje, naauwlyks zo lang alsde Kelk en is plat gerand : de Meeldraadjes zyn klein met ronde Meelknopjes: de Styl is Draadachtig en zit op het Vrugtbeginzel , dat een Eyrond Zaadhuisje wordt, ’t welk twee groote platach- tige Zaaden bevat , die het, door zyne Veer- kragt , weg doet fpringen. Het fchynt Rankach= tigste zyn , om dat MrircenerLius hetzelve Viticella genoemd heeft. LA eozeEcraA. Haazen- Leger. Dit Kruid , naar de Kroontjesdraagende get. Iykende, heeft een algemeen en een byzonder Omwindzel ; een Roosachtige Bloem met de Bloemblaadjes in tweeën gedeeld, en een en- keld Zaad, onder ieder Bloem, | LL Maar ééne Soort (1) is ’er van bekead aan Lagoecia Cumineides, Wel Komyn- achtig. (1) Galax, Eyf. Nat. XII. Gen. 274, pe 183. Wege XIIIe Gen. 276. p. zoo, Viticella. MITCH. Gen, 24, Anonymos £, Belvedere. GRON, Virg. 25. 34 (1) Lagoecia, Syft, Nat, XIl. Gen. 282, p. 185. Wig. Xlll, Gen. 285 , ps 203e Cuminoides. TOURNF. Jnfle 300, T. 355, Cum:num ve, Don, Pempt, 300. CAM. Epit. id PE NTA NDR IT Ac Ógì welke Linnaus den bynaam geeft van Cu- IV. “Arpeetke minoides , onder welken ’er een byzonder Ge-"" v, flagt van gemaakt was door To URNEFOR T , Hoorps als een Kruid , naar de Komyn gelykende, An- idea: deren, immers ‚ hadden het Wilde Komym ge-„; gg noemd. BELLONIUS getuigt, dat men ’t op Liemnos Haazen- Leger noemde , en daar van heeft onze Ridder den Geflagtnaam gevormd. Misfchien neftelen de Haazen in Bofchjes van dit Kruid, Het groeit in Griekenland en aan de Vafte Kust van Klein Afie , als ook by Kar- thagena in Spanje, De Geftalte is als een klein Hoftertie dot dunne Stengetjes van een Span hoog, bezet met ongefteelde , byna ronde, Zaagswys’ inge- fneeden Vinblaadjes, ten getale van wyftien of zeveptien aan éénen Bladfteel , die’er aan het Stens getje doorgaans maar vier of vijf zyn. Op den top hecft het vyf of zes zagte ronde Hoofdjes , vol Kafachtige Zaadjes , fcherper van Smaak dan de Komyn en niet minder kragtig tot Windbree: king, enz. RoripuraA Daaùuweftje. De Kelk en Bloem zyn, in dit Geflagt, beïa den vyfbladig: met de Meelknopjes, van onde= ren, naat het Balzakje gelykende en een drie- kleppig Zaadhuisje. | Maar 318 GESN. Epiff, so. Cumáaum fylveftre Capitulis globofis, C, B. Pin. 146. bp Xx Ie Daár, VIE, STUK, 092 _VYFMANNIGE KRUIDEN IV Maar ééne Soort (1) bevat hetzelve , die door ArDEEl. gen Heer N. L. BURMANN us zeersts onder Hoorp: de Kaapfche Planten ontdekt „ en voorgefteld STUK. _ js met den naam van Jreon verticillatum , welken sak de Ridder in dien van Roridula , om dat het naar tersara, het Zonne-Daauw (Ros Solis of Droftra) ge- C05* Jykt, veranderd heeft. ’t Is een Hecftertje , dat aan de enden der Takjes gefternde Blaadjes heeft, die Elsvormig en plat zyn, met Draad- achtige Tandjes, welke aan ’t end Kliertjes hebben, gehaaird, De Bloemen komen, aan de toppen der Takjes, uit de Oxelen der Blaadjes , van drie tot zes opeen gemeen Steeltje , uit en- kelde Bloemfteeltjes voort. De Kelk is byna zo lang als de Bloem, die korte Meeldraadjes heeft _en Meelknopjes als gezegd is. Het Zaadhuisje is byna- drichoekig » driekleppig en heeft drie hokjes , bevattende veele Zaaden. AU WAIGES TA Hier is de Bloem vyfbladig met Franje; de Kelk vyfbladig zo wel als ’t Honigbakje „ dat beurt houdt met de Bloemblaadjes , en de Vrugt een eenhokkig Zaadhuisje. Van dit Geflagt is ook maar ééne Soort be. 1. kend (1), welke door Doktor BROWNE voor- Sauvage. gc- fiaereita. Regtop= ij faande, (2) Roridula. Sy/?. Nat, XII. Gen. 1234. p‚ 185, Vege XIIE. Gen. 1234. p: 203. Jreon verticillatum, BURM. FA Cap. Pradr. p. 6. (1) Sauvagefia, Syff. Nat. XII. Gen. 283, p. 185. Vig, Xllle Gen 286. p. 203. Ireon herbaceus minor &c. BROWN. Fame 17 9e Te 13e f. 3e Sauvagefia, JACQ, Amer, Hifl.77. Te 51e fe 3e PRIN AA AON DK Ta dof gefteld was’, onder den naam van Kruidige ,, IVS_ kleine Ireon „ met langwerpige zeer fyn gekar- ed telde Bladen, gehaairde Stoppeltjes „en enkelde Hoorpd Bloemen in de Oxels der Bladen, Zyis benoemd bart naar den Heer SA Uv A GES „door zyne befchry- oa ae ving der Montpellierfche Planten vermaard. In de Westindiën , op St. Domingo, Jamaika en te Suriname, is haare Groeiplaats. de Heer Jac- QuIN heeftze op Martenique waargenomen. Haas re Geftalte is als die van St. Jans Kruid, heb- bende: naauwlyks een Voet hoogte. Zy heeft reetopftaande Kruidige Stengetjes , bezet met Lancetswys-Eyronde fpitfe Bladen , die gekar- teld zyn en gefteeld, De gehaairde Stoppeltjes bezetten byna de geheele Steng, De Bloemen zyn wit en Reukeloos. | | N HOE CL AV TON TA, De Kelk is tweekleppig; de Bloem vyfbla- dig; de Stempel driedeelig in dit Geflagt ; % welk een driekleppig Zaadhuisje heeft, in ééne Holligheid drie Zaaden bevattende. Hier van zyn drie Soorten , altemaal Uitheem- Íche, bekend, als volgt, …_ 1) Claytonia met Liniaale Bladen. Ln A Claytonie Virginicas } Dee. virginis fche, (1) Claytonia Foilislinearibus, Sy/l. Nat. XII. Gen. 284. p. 185. Veg. XIIE. Gen, 237. p. 203, Claytonia, GRON. Wirge 25, 35e Ornithogalis affinis Virg. &c. PLUK, Alm, 272, Ta Ioz. 6 3. Rups. Blys, Ile pe 139. f. 6 | Xx 3 u. DEEL. Vil. STUK 694 '"VZFMANNICE KauiDEn,) Iv. Deéeze Virginifche: is benoemd ter: eefé Van vaneen den Heer Cr A YTON;doór wien de Ktuidkuht Ean: de verryke wetdt-met.de kennis van zó! veédle phi "te voorefr onbekeride ‘Getvasfer uit die Land: ea ) freek en met de’ opheldering váh andereû. Zy gaf dus aanleiding töt den Geflagtnaam. “Is een onnozel Plantje ; welks Stengetje’;-naauwlyké een halve Handbteëd hoog ; uitloopt vin: éen Trosje ; van zes; agt of tien, Bloemen 3: die ies dereen Steeltje hebben. De Kleur: derzelven is wit ‚ met roode Streepjés van binen, Het Stene gerje legt op den Grond; én-verbergt zig, als de Bloemen afgevallen: zyn, met ‘de Zaadhuis? jes onder de Aarde. Het heeft een knobbeligen Wortel en draagt doorgaans maartwee Bladen ; die fmal , glad en Vleezig, zyn : het eene by den Wortel , het andere onder aan de Bloemtros ; welke naar dië van de Veld - Ajuiù ed Const 20 Claytonia met Eyronde Bladen. Sibirica. Sibeifche. Oe Heer LIN NE Us kreës dit Kruid van pe tersburg „ alwaar men ‘het üit Siberie bekomen hadt. Het bloeide in de Upfalfche Tuin , en werdt door zyn Ed, niet alleen in Afbeelding gebragt, maar Ook omftändig befchreeven; - De „Wortelbladen zyn gefteeld , Eyrond en zeer glad, Het heeft twee Stenge, die naar den Grond hel- len, (2) Claytonia Fol, ovatis, H. Ups. $2. Limniae „ACE, Sruckbe 8745, P. 139, fe 5. PEN TANBR ITA 898 len , en deeze hebben twee dergelyke Bladen, rv, Amoetieeld:g doch ook fterk geribd als die van ArDEEL) Weegbree , by elkander, onder de Bloemtros, Höss _ De Bloemen zyn zeer lang gefteeld en hebben sruz. dit byzonders , dat zy over dag, en by mooy Monogys Weer, opgeregt ftaan , maar;by Onweeren te- * gen den Avond, gaan nederhangen. Dit niet al- leen , maar de Bloemfteel regt zig niet op , voor dat de Bloem ontluikt: zo dra die verflenst is, buigt hy zig neer, en verheft zig wederom, by de rypwording van het Zaad, De Kleur der Bloemen is rood. (3) Claytonia met een Boomachtige opftaande ‚IE: Claytonia. Steng. se ded Portulasas rig, De Ridder hadt bevoorens dit een onder Kerpicke, de Crasfnlaas geplaatst, met deezen zelfden by- naam, om dat het van DrirLvEnNiùs Crasfula, die Boomachtig is , in de gedaante van Porfc- lein, genoemd was. Men vondt ’er, in de El thamfche Tuin , die ecn-“Stam hadden van een Arm dik , groeijende één of twee Ellen hoog’; doch niettemin hädden zy ’er nooit willen blocie jen, zo min als in Sweeden; des LiNnNaus eindelyk eerft, na dat het in een Tuin te Ve- netie gebloeid hadt ‚de Kenmerken vanden Heer T ve- (3) Claytonia Caule Arboreo ere@to. Mfant, zr1. Crasfula Portulacaria, Sp. Plant, II. p. 406. Anacamp{eros Caule Arbo- zeo, &c. H‚ CF. 207, Upse 147. Crasfula Portutace facie Ars borescens, Dirt. Elth, 1200 T, Ioïe f, 120. Xx 4 Il. DEEL, VIl. STUK» OE — VLFMANNIGE KRUIDEN, IV. Furra ontvangen heeft, waar uit zyn Ed, ArDil voorkwam, dat het naast tot dit Geflagt behoor- Hoorvp. de, Vrugten of Zaad hadt ’er niet voortgebragte STUX De afkomft isvan de Kaap der Goede Hope. Eenuy- 3 | migee - 5 AcHyYRAN THE Ss, Kafbloem. Een vyfbladige Kelk zonder Bloemkrans; de Stempel in tweeën gedeeld, en enkelde Zaa- den: worden als de byzondere Kenmerken op- egeven (*) van dit Geflagt, ’t welk zes Soote S 8 / í S 3 ten , meeft Ooftindifche, bevat, als „5 (a) Kafbloem met een Heefterachtige regtop- es ae, flaande Steng-en omigeboogene Kelken, die …Ruuwe, — tegen de Aaïr zyn aangedrukt. Tot (*) Naamelyk in Sy/ Nat. Veg. Ed. XIII, als ook in Ed, XII. terwyl men in beiden, aan ’t hoofd, der Klasfe „ in de oprelling der Geflagten vindt : Calyx exterior triphyllus nudus. In Gener. Plantarum ; alwaar men zou denken dat de Kenmerken het naauwkeurigfte voorgefteld waren, ftaat Cah, „Perianth. eripbyllum. Cor. Petala guingue' Calgciformia perfse flentia, Wat zal men daar uit befluiten 2 « (1). Achyranthes Caule Frutic. erelto, Calyc. reflezis ‚ Spi- Cc: appresfis. Sy/7. Nat. XII. Gen. 285. p. 186, Vez. Xlll. ‘Gen. 233, p. zo4- Fl. Zeyl 1os, Achyr. Caule ereêto, H. Cliff. 42. R. Lugdb. 418: es, Amar. Sic, fpicatus, Boce. Sic, 36. T. 9 PLUK, Pbyt. T. 260. f. 2. TOURNE, JInfl. 235e GOUAN. Monsp. 116. B, Amaranth. Spic, Zeyl, Fol. obtulis &c. BURMe Zeyl. 16, T, 5. f. 3. Amar, fpicatus Dit. Cre- tici folio , ‘Mad, PLUK, Alm. 26. T. ro. f. 4: MILL. Dil, T. 11. f. 2, Auricula Canis mas. RUMPH. Amb, VL. p. 17e T. 12, fs 1. Gadeli, Horre. Mah X, D. I55e Te 78: Achyr. aspera Ind, BuRM. Fl, Ind. p. 63e Pee NoW BaN DR AA. 63 Tot deeze Soort, die ruuw genoemd wordt, IV. wegens de Aairen, behoort in de eerfte plaats AE kig N de Siciliaanfche ge-aairde Amaranth van Toua- Hoorne NEFORT ‚ waar uit men begrypt, dat het Kruid ‘TUK eenigermaate zweemt naar de Amaranthen, Boc- ien CONE hadt dezelveafgebeeld, Voorts is hier | thuis gebragt de Ceylonfche, naar dezelve ge- lykende, volgens de fignur van den Hoogleeraar J. BURMANNus. Deeze was doot verfcheiden Autheuren tot het Yzerkruid betrokken, Dan ook die van Madrasf, by Pr urKeEneT voorkomen- de , rondachtige Blaadjes hebbende „ als van den Kretifchen Diëtamnus. Eindelyk brengt hier ook de Ridder thuis , het Mannetjes - Honds- Oor van RumeParius en de Cadeli van Mala- bar : zeggende , dat de Arabifche Verfcheiden- “ heid de Bladen wederzyds glad, groen en gelyk aan die van het Ceylonfche. Loodkruid heeft, breeder dan in de Siciliaanfche en van onderen geftippeld (*). De Heer N. L. BurMaNNusonderfcheidt de Indifche Ruuwe Kafbloem, welke de Ridder aanmerkte als een bafterd- Kruid, hebbende de Bladen ftomp Eyrond, dik, gegolfd en vyfmaal grooter dan de Siciliaanfche , welke evenwel, volgens GOUAN, hooger dan eens Mans lang- te wordt, met eene Aair van een Voet lang. Het Honds- (*) In de befchryving der Arabifche Planten door FORSKKOEHL zyn , behalve deeze, wel agt nieuwe Soorten van Achyranthes opgegeven. j Xx 5 _M{ DEEL, VII, STUIe IV. 608 VYFMANNIGE KRUIDEN. Hords = Oor Mannetje, by Ru MP H1us, heeft ki sie Aairen fomtyds wel twee Voeten lang, wel- Hoorp: STUK. „Eenwye vige. IL Achyrana thes Lap- AC&ARs Klisachtie= gee ke door de neergeboogen feherpe Kelken le als weerhaaken aan de Kleederen hechten, én dus de Paden door Wildernisfen byna ofigebrúik- baar maaken. De Aairen zyn hier door 20 ruuw , dat iemand, die tedere Handen heeft, zig door *t opwaards ftryken daar aan bezeêren kân. Men begrypt hier uit, dac dit een zeer haate- Iyk Kruid zou zyn, indien het niet tot een Ge- neesmiddel ftrekte tegen de Roode en andere Buikloop ; zo wel op Ceylon als op Malabar en de Molukkifche Etlanden: misfchien door ge= heel Indie. Men gebruikt daar toe ; echter , meest het Wiyfjes Honds- Oor , dat de Bladen meer naar Honds-Ooren gelykende heeft , hoewel ook geenszins flomp. Dit blyft laag , heeft krui- pende Stengetjes, die aan de Knietjes Wortel fchieten en zig naduwlyks een Voet of anderhalf hoog verheffen. (2) Kafblocem met een Heslwsacuie verfprei- de Steng ‚neerleggende ‚ en afgebroken Aaî- rens de Bloempjes met een bondeltje van haakige Borftelijes aan beide zyden, - Deeze is Klimmend Majer met eene Klis- achtige Vrugt genoemd en afgebeeid door den Heer (2) Achyrantbes Caule Fruticofo diffulo &c. Fl. Zeyl, 103. Blitum fcandens Fr. Lappaceo, BURM. Zeyl, 47. T,18:f, 1, Cene taur. ciliare minus &c, PLUK. Alm. 93. T. 32, fo 2e PBN LAND: Kk À, 699 Heer J. BurMANNUS. Anderen hadden ze, 1Vs ook tot het Yzerkruid betrokken. De Stengetjes a fchynen gedoornd te zyn: de Bladen ovaal , we» Hoors: derzyds fpits: de Zaadhoofdjes gelyken naar “TU die der Klisfen, Het groeit in Ooftindie. on, OOR Nid, (3) Kaf bloem met een Heefterachtige witge- HL breide Steng;de Bladen overhoeks ‚de Bloe- Saleen mên geaaird, ver van elkander , Byrond;\@t2 » Stekelive, de Kelken rappig. „Deeze is afgebeeld door RumrPHius, die dezelve aanmerkt als een kruipende Heefter , hebbende de Bladen fpits Eyrond en lang ge- fteeld: de Aairen ongemeen dun en met zeer kleine Bloempjes, wel een Voet lang , aan de Enden omgeboogen, en in de Knopjes een zeer klèin Zaad bevattende. (4) Kafbloem met viervoudige fmalle Blaadjes De en eene Aair, die gegaffeld is, Kroontjess Gd WIE. de; f Zeer gelykt deeze naar eene Soort van Paro- nychia , onder welken naam gedagte Hoogleer- adr dezelve ook afbeeldt. Anderen hebbenze tot d | het (3) Achyranthes Caule Frut. patulo, Fol. alteinis &c, Achyt. alternifolia. fant. 344. Blitum fratescens, RUMPH. Amb. V. p. 235. T. 83. f.z. (4) AchYranthes Fol, quaternis linearibus &c, Paronychia Fol. ad Genicula confertis &c. BuRMm. Zeyl. 184. T. 65, f. 2, Amar. Fol, tenuisfimo &c, Bo®c, Jus, 44. T. 39, IF, DEEL, VII. STUKe Joe VyrMANNIGE KRUIDEN. Aznar het Limoenkruid , Amaranth , ja zelfs tot het Gras betrokken. Ten opzigt van de Blaadjes Hoorp- zou zy nog meest naar het Walftroo gelyken. STORE: De Kelk is vyfbladig en het heeft vyf Bloem: Eenwy- ï wigee blaadjes. (5) Kaf bloem met laag Heefterachtige Sten- pen dean getjes en gepaarde finalle Blaadjes ‚die vlak Wrs en fpits zyn 5 het Kroontje gegaffeld, Deeze, in Virginie waargenomen , heeft vyf- deelige Kelkjes , die uiet Elsvormige ftyve Blaad- jes beftaan ‚welke gebaard zyn. Ieder Kelkblaad- je bevat een Meeldraadje, Bloemblaadjes zyn’er niet. Zy gelykt veel naar de voorgaande. L (6) Kaf bioem met leggende Stengen , lang wer= Proftrata, Weggende, pige Aairenen twee Bloempjes by elkander „ 8 tusfchen haarige Bondeltjes. Hier wordt het Wyfjes - Honds - Oor van Rum- purus thuis gebragt, waar van te vooren is ge= f{proken, Men houdt het voor het Indifch Yzer= kruid van BonTrius, Het heeft leggende , dike wils kruipende Stengen, van anderhalf Voet hoog , donker paarfch , Haairig. De Bladen zyngepaard , ftomp Eyrond , doch met een fpitfe Punt, aan de kanten paarfchachtig, De Aairen, uit de mik- ken voortkomende , zynlangwerpig , groen , doch aan (5) Achyranthes Caul. fuffruticofis &c, Mant. st. (6) Achyranthes Caul, proftratis Fruticofis &c. Auris Cani- aa Foemina, RUMPH, Anb, VI. p. 26, T. xr. Verbena ladieas BONT, Jav. 150. Te 150. | ì VE EE eters 3 SE ee e — IJ $ . pe ks E, < r : N 6 en ‚ pn : 3 E se 5 2 si 5 N| «| if ie in nnn in J Role: Á 8 4 a ed pe 8 R « E Ee . : 7 p n 5 enne id ni 5 RIGS vr ed Ein onfraari ke A ze EINE ART: 5 : e £ : ' j El a p) ns en rs nn > kh ' nd N en : ne - . , k abn ; / 5 E bs 5 u 8 p 4 * Pen ed 5 PD, as Si 4 & Td {0} A land \ | \ P | P E:N T AN D R 1 A 30} aan °t end paarfchachtig : de Bloempjes klein, tv, _met hun tweeën vervat in eendriebladige Kelk , AFDEEL, die gefpitst is, en hebben ieder op zyde een Hoorns paarfch Penfeeltje van Haakige Borfteltjes, STUK: N Monog ya C Eros ta. Haanekam. nia,, De Kenmerken zyn hier, een driebladige ge. kleurde Kelk, die naar de vyfbladige Bloemkrans gelykt: de Meeldraadjes om laag met het ge- : plooide Honigbakje famengevoegd : het Zaad- huisje Waterpas fplytende, en drie Zaaden be- vattende. In dit Geflagt zyn thans negen ge ook altemaal Uitheemfche Planten , begreepen , naa- melyk. (1) Haanekam met Lancetvormige Bladen, iets _1. Zeisfenachtige Stoppeltjes , hoekige Bloem- Celofia Argenteas 5 ne . Zilvere Jleeltjes en rappige Aaîren. kleurige. (2) Haarekam met Eyronde Bladen, Zeisfens 1. achtige Stoppeltjes, hoekige Bloemfteeltjes * en rappige Aairen. | Matpas- zelde, Tot (1) Celofia Fol. lanceolatis, Stipnlis (ubfalcatis &c. Syt. Nat. Xll. Gen. 256. p. 187. Weg. XIII, Gen. 289. p. 205» Cel, Fôl. lineari-lanceol. H. Clif, 43. R. Lazdb, 419, Amar. Spi- ea alb. hab, MART. Cent. T. 7. Hort. Mal K.p. 77. T. 39. (2) Celofia Fol. ovaris, Stipûlis falcatis &c. Arnar, fmplici Paniculâ, C. B. Pin, 121. Amar. Spicâá albescente habitiore. MART. Bi 7. T. 7. Horte Mal, Xe Pe. 75. Te 35, BURMe Fl, Ind. pe 64. IL. DEEL, Vlle STUK, 402 VYFMANNIGE KRUID EN, Iv. Tot deeze beiden is de Amaranth, met eene AFDEFL witachtige dikkere Aair, van MARTIN , betrok- Hoorp- ken. De eeríte zouin China ,de wien in Ame ETUE. _rika huisveften. Zy komen beiden in Oostindie ld “ voor, volgens den Heer N, L..BurRMANNUS, maakende de figuur der Bladen byna het eenig- fte verfchil, Volgens zyn Ed, zyn de Aairen úit den rooden witachtig in deeze laatfte. De Heer GOoOUAN zegt, dat zy in de eeríte, zo ver de Aair bloeit, Vleefchkleurig, doch daar zy Vrugt draagt; bleeker zyn. Hy betrekt ’er toe de Ama- ranth, die de Aairen Vleefchkleurig heeft, met glinfterend geel doormengd, van TouRNEFORT. Tapanfche. Tot een van beiden fchynt die te behooren , ien KA waar van, uit myne Verzameling van PFapan/che Planten hier de Afbeelding in Fig. 1, op Plaat XLI, gegeven wordt. Myn Takje is een Voet hoog : de Bladen zyn, onder ‚vier Duimenlang , met den Steel „en rykelykeen Duim breed, zeer fpits Lancetvormig. De Aairen van guur als men kan zien, fpits Eyrond, naamelyk of Kegelvor- mig, van Kleur uit den rooden en geelen glan- zig witachtig. aol (3) Haanekam met langswerpig Eyronde Bladen , Criftara. ronde eenigermaate geftreepte Bloemfteelen, ed en langwerpige Aairen. warden Dee: (3) Celofia Fol. ohlongo- ovatis &e. Cel, Fol. Lanceolato- ovatis. H‚ CUP, 43e Ups. 52e Amar. paniculâ conglomeratâ. Ca B. Pin, 121, Amarinth mejor, Pan. furrectis iste HERMe Lugdb, 30. GOVAN, Mdonsp, 117e Pr Mn TiACN DR 1 A 203 Deeze, die de, Bladen fomtyds breeder, fom-_ IVe tyds fmaller heeft „ behoort tot de zoenden Ed de Amaranthus zonde ‚ in de Bloemtuinen Hoek, bekend. Zy komt ‘er, mee de twee volgende „°TUKe van verfcheide Kleuren ‚ geel, paarfch, groen „mar en wit, ja ook driekleurig voor, en verfiert de Bloemperken ongemeen ; maar kan naauwlyks dan in Broeibakken geteeld worden: zynde een Jaarig of Zaay- Gewas. / | En (4) Haanekam met Lancetswys - Eyronde , ge Den __flreepte , witermaate fpitfe Bladen , Zeis-Caftrenfis. fenachtige Stoppeltjes en gekamde Aairen, ad ‚ De halfmaanswyze Blaadjes aan de Steng on= derfcheiden deeze, die by RumrPHius Ge- meene Indifche AZmaranth gevoemd wordt. De Bladen zyn , van onderen, met roode Aderen geftreept of ook paarfch gevlakt; de onderften dikwils drievoudig en de Takjes komen ieder uit een Oxel der Bladen voort, Hy fchiet in Indie wel op, tot de hoogte van zeven of agt Voeten, De Bloem gelykt mede naar een Haa- nekam, zynde hoog paarfch of fchoon Karmo- Zyn-rood van Kleur, (5) Haa- (4) Celofia Fol. Lanceolato= ovatis lineatis &c, Amar. mi- nor Spica fingulari, BARR. Aar. 471. Tab, 1195. Amar, criftatus. CAM, Epit. 792, Amaro Hind RUMPHe Amb. Va 236. T. 34, We. DEEL, VII, STUEs 704 NV ERMANNIGE KRUIDEN. IV. (5) am met Eyronde, geftrekte , Niet AFDEELe geoorde Bladen > EE gefleufde Steng en en weele gekamde Aaïren, Rn De Kleur der Bloemen ís hier volkomen Celofia_ paarfch „niet hoogrood met een paarfchen Kiel , sog. zegt de Ridder: des de Bynaam vreemd luidt roode. te meer , om dat de Bloemen der voorgaande Soort ook een roode Kleur hebben. De Bladen zyn driemaal zo dik als in de Gekamde, voor- gemeld, en broofch. Zy maakt de fraaifte uit,’ van de Haanekam- Amaranthen: allen uit Oost- indie af komttig. By WerEINMANN vindt men aammerkelyke Ver= fcheidenheden afgebeeld ; doch ’t is niet moog- lyk dezelven, in haare volle Schoonheid, zelfs piet met Kleuren , in Plaac te brengen. De Duicfchers noemenze , deswegen , Taufendfchün , dat is Duizendfehoon, Zy werden bevoorens van den Heer LiNN&us aangezien als monftreuze veranderingen,afbangende van de vetheid van den Grond, en zyn Ed, merkte op , dat dit Gewas, in drooge magere Aarde gezaaid , zeer laag blyft , brengende natuutlyke Bloemen voort (*), Uit (5) Celofia Fol. ovatis ftriétis inauriculatis Ec. Amar, Pa- mìculâ incureâ, C. B. Pin. rar. Amar, Paniculâ fpeciofâ cuftatâ. J. B. Hf. Ie pe 969. WEINMANN: Zab. 34,85, 26, 923 96 (*) Zies wat de monftreuze figuut aangaat , KNORR. Thef, Rei Hlerbarie Sr Hortenfis, Neur. 1770, Fol. Ps Le Te He Se Ge PE OA LNNDUR.t A, 1 569 Uit Zaad van Java is hier ‚in de Amfterdarnfe ‚ IV. Tuin, voor eenige Jaaren een zodanige Ama- “TPEEL ranth geteeld , die een Vadem hoog wierd en Hoorps met enkelde Aairen bloeide , welke door den 7? Heet BuRMANNüs în Afbeelding is gebragt „ia en uitgegeven (*). (6) Haanekam met Eyrond - langwerpige Bla- EL bn den , een opflygende gepluimde Sreng en nicutara. overhoekfe end- Aaîren ver van elkander. he gs De Ridder hadt deeze Soort gevormd van de Klimmende groote Haanekam der Westindiën , door SLoanNne Majer genaamd 3 doch de Heer N. L. BuRMANNuUs brengt ze ook tot de Ooftindifche Planten , hoewel zyn Ed. erkent , dat de Javaanfche meer gelykt naar de Regtop- ftaande Heefterige Amaranth van SLOANE, De tegenwoordige, van Jamaika, heeft een En gen. de ronde Steng, met Takken; die ieder uitloo. pen. in een Pluim van Aairen, welke zelf ook dikwils Takken uitgeeven. De Bloempjes zyn onderfcheiden ‚ hebbende korte Meeldraadjes en een driedeeligen Stempel, (7) Haa- (*) Celofia Pyramidalis, Burm. Fl, Ind, p. 65. Tab. 25. kerde (6) Celofia Fol. ovaro-oblongis, Caule as(urgente panicu- läto. Celos, major farmentofa asfurgens &c. BROWN. Fam. 179. Blitum album majus fcandens, SLOAN, Fam. 49, Hift, Ep. 142. Te Dief. 2e E. Yy IL. Drsr, VIT, STUK, | | 06 VyrMANNIGE KRUIDEN, Iv. Haa anekam met Eyrond-l # AFDEELe. (7) jrond-langwerpige Bla a den , een losfe Tros en een driedeeligen Hoorp= Stamper. STUK. VIT Aan de Kust van Senegal groeit deeze Soort, Cel î Ì 4 Ne die van de anderen zou verfchillen , door dtie ige, 9'Stylen te hebben; doch in de befchryving wordt gezegd, dat Zy één enkelden korten Styl heeft, met drie Stempels, welke langer dan de Styl en paarfch van Kleur zyn: zo dat zy, in dit opzigt, met de voorgaande ftrookt. De Steng ftaat regt- op en is Kruidig, hoekig, geftrecpt , anderhalf Voet hoog, aan ’t end gekroond met cen 'Tros- je van witte Bloemen, die Zilverkleurige, Ey- ronde, Blikjes hebben, Het Zaadhuisje , dat rond is, bevat drie Klootronde Zaaden. AD Haanekam met Lancetvormîge ,Wollige , GnG, e Gew Ide, flompe Bladen, getropte Aaîren en gewolde Meeldraadjes. En He (o) Haanekam met Wigvormige fpitsachtige Knoop. Bladen en Klootronde zydelingfe Aairen, bloemige, Deeze beiden groeijen op ’t Eiland Ceylon. De taatfte is door den Heer J. BURMANNUS, | on- (7} Celofa Fol, ovato- oölongis, Racemo lazo » Piftillo trifda, Jlant. 212e (8) Celofia Fol, Lanceolatis tomentofis obtufis, Spicis con« ferris, Staminibus Lanatis. Fl, Zoyl, 1oze (o} Celofta Fol. Cuneiformibus acutiusculis &c, Fl Zeyl. Iot. Amsranthoides Ind, nodiflorum, BURM. Zeyl. 16, Te Se f. 2, Amararth, Ind. globofum &c, PLUK, Alm, 27. Te EPEN PN TAM NUDLR IA, - Hop onder den naam van Jndifëhe Knoopbloemige Ama- IV. ranthoides ‚ welke uit den witten groenachtige ÁFDEcLs Bloemhoofdjes heeft, afgebeeld en befchreeven. Hoorp: Is een zeer klein Plantje. STUK. Jonogya Iurerece Brum. Hardkelk, nia, ._ Een vyfbladige Kraakbeenige Kelk’, zonder Bloemkrans: een enkelde Stempel: een vyfklep= pig eenzaadig Zaadhuisje , onderfcheiden dit Ge- {lagt, t welk zeventien Soorten, meest Euro= pifchen , bevat, naamelyk | (1) Hardkelk met een opgeregte Kruidige ge I 1llece ® bruns armde Steng en gepaarde gladde Bladen. _Brachiae Eila Deeze Soort, en dedrie volgende, zyn Oost. Gearmde, indifche. Men vindtze Zndifthe Amaranth, met doorfchynende Bladen van Majer, de Hoofdjes tusfchen de Bladen verfpreid, by PLUKENET genoemd. Te vooren hadt Linneus dezelve bewokken tot het Geflagt der Kafbloem, De Steng is Kruidig met Lancetvormig- Eyronde Bladen , en draagt veele kleine ruige Aairtjes , die wit zyn , by elkander in de Oxels der Bladen als ook in de Mikies der Takken, (>) Harde (5) Uitcebrum Caule ereto Herbaceo brachiato &c. Syt, Nae. Vig. XIII. Gen, 290, p. 205, Mant, 213. Achyranthes bra- chiara. Alant, so, Amar, Indor, Blici Folio &c. Plum, Alze, Il. T. 334. É. 5, Xy 2 IL. DEEEe Vils STUK. — 708 _ VYFMANNIGE KRUIDEN. IV. (2) Hardkelk , dat Heefterachtie is , met ge a in paarde Bladen en famengeftelde Aairen, die Hoorp: by elkander vergaard zjn. STUREN IL Deeze, Bloedige Kaf bloem genoemd geweeft, Son om dat de Bladen wederzvds Bloedrood zyn, git heeft de Steng dikwils leggende; zeer Takkig: “de Aairen digt by elkander, ongefteeld , fosen Wollig: den Kelk groen en ruig: de Meelknop= jes geel, den Stamper paarfch. Het Roode Yzer= _ kruid van Rumrnius is hier thuis gebragt geweeft. IL. (3) Hardkelk met een byna Kruidige regtop- LN taande Steng , zydelingfe Bloemenen over- Pl, XLIIL hoekfe Bladen. Fig, 2. Volgens den Ridder heeft deeze de Steng ftyf, eenigermaate Haairig , van onderen alleenlyk ge- takt: de Bladen gefteeld, effenrandig , fpitsach- tig, van boven kaal, van onderen Wollig: de Bloemfteeltjes zydelings zeer kort, met drieof vier ongefteelde Aairen, die ongelyk zyn, met — een Blaadje. Vyf Meeldraadjes van onderen fäa-_ mengevoegd ‚ door middel var eene vyftandige Kroon: een enkeld Nierachtig Zaad, Van i (ai Frutescens, Fol, oppofitis &c. Achyranrhes Sanguinolenta, Sp. Pl, 294, Verbena rubra. RUMPH. Amb, Vil, me 60. TE: 27e tz. (3) Illecebrum Caule fubherbaceo ereto Ec, Achyranthes Lanata. Sp. Plant, 296. Chenopadium incanum Racemofum &c. BURM. Zeyl. Go T. 26, f. r. Amar. Ind, verticill. ale bus. PLUK, Alm, 27, T. 75. fj 8, Scherubala. Hors, Mal. RE pe 75. Te 29e ENEUNIAD) AGNADAR YA. Jog „Van deeze komen, volgens den Heer N.L. IV. BorMANNus, twee Verfcheidenheden voor, bren in grootte verfchillende ‚ waar van de grootfte Hoorp- de Steng regtopftaande heeft , met zeer veele STUKe opgeregte Takkige Aairen ; wordende van de Ja-… en E vaanen Cundang Casft en Folle Kotte genoemd; de kleineseen leggende Steng, met byna enkel- de, zeer korte, eenvoudige Aairen. Deeze laat- fte teelt uit het gevallen Zaad fterk in de Tui- nen voort. Met dezelve komt de Ceylonfche Ganzevoet „ van den Heer J. BURMANNUSs, naast overeen, zo wel als de Zudifche Amaranth van PLUKENET; maar van de Heefterachti- ge heb ik Takken van twee Voetlang uit Oost- indie afkomftig, die een geheel andere Vertoo- ning maaken ; gelyk uit de Afbeelding van een Takje daar van in Fig. a,op Plaat XLIII, blykbaar is. (4) Hardkelk met eene Kruidige regtopftaan- _ Iv. Llecebrun de ‚wit Wollige Stengen overhoekfe Bladen. Favan- Cum, Decze is , onder den naam van Irefine ja. vaanich. vanica , door den Heer N. L. BuRMANNUs afgebeeld, Het zou de Witte Amaranth vande Ganges, met fmalle Salie - Bladen , zyn van Pru- KENET. Zy heeft Eyrond.Lancetvormige Bla- den, die, gelykerwys de Steng , wit Wollig Zyn, fa) Ilecebrum Caule Herbaceo ereto &c. Irefine Javanica, Burm. F4 Ind. 212. T. 65. Éf. z, Amaranth, albus Gangetie CUS PLUK. Alm, 26, Phyt IDE To. Es le trg U. DEEL, VIL STUK: pido VyYrMAKNICE KRUIDEN, IV. zyn, van boven Afchgraauw, Aan ’t end komt npe reen Pluim van Aajren voort, die uit doorfchy- Hoorp- nende groen gekielde Kelkjes beftaan. Het STUK: _Vrugtbeginzel is Klootrond met twee roode En Stempels , het Zaad glimmend zwart, Volgens gezegden Hoogleeraar groeit de Steng wel een Vadem hoog. | oge (5) Hardkelk met gekranfte naakte Bloemen on Mllecebrura N Pens leggende Stengen. 87. Gekranst. __Nu volgen Europifche Soorten. Deeze komt alom voor; behalve, zo ’t fchynt . in Duitfch- land en in de Noordelyke Gewesten, In onze Provinciën wordt zy in Vriesland, in Overysfel en het Sticht , op vogtige Zandige Gronden , kier en daar gevonden, VAILLANT noemtze Moeras - Paronychia mec Blaadjes van Wilde Thym. TouRNEFORT hadtze inde Levant waargenomen, De Sneeuwwitte kruipende Po- Iygala van CG, BAUHINUs,endie, welke Lo- BEL afbeeldt, hooren hier thuis. « eK, (6) Hardkelk met eenzaame Bloemen _zydea en lings, en laag Heefterige Stengen. Spaan(ch. ee rs) Hlecebrum Flor, verticillatis nudis &c, OED. Dan, 335e Ilee. Caul. procumb, R. Zugdh. org, DALIR Paris. 76,1260 Nlecebrum. H. Clif. 492. Paronychia Serpillitoiia paluftris, VaAiLL. Paris, 157. Te 15. f. 1, GOUAN Monsp. 117, GORE. Belg. 65. (6) Iillectbrum Flor. lateralibus folitariis ec. Illec. Caule erec- to. R. Lupdb. 214. Patonychia Hisp. Fruticofa Myrti folio, TOURNE,. Inf? So8. LD …E BOREN ANNE DER: 1 Aa TEE Deeze is Spaanfche Heefterige Paronychia, IV. met Myrtenbladen , van TOURNEFORT ge- hen tyteld, Zy heeft cen opftaande Steng, De Groei- Hoorn- plaats is in Spanje. STUKe (7) Hardkelk met de Aairen inK roontjes over VH. Wecebrang eene zyde en verfpreide Stengen, fo es Kroonig. Deeze is gevonden in Portugal, als ook in Languedok en Provence. Het is , gelyk de bei. de voorgaanden „ een klein Kruidje, dat naar het Varkens-Gras gelykt, hebbende een Draad- achtige Steng, bezet met vier Ímalle Blaadjes. De Bloemen zyn vergaard tot Aairen, en dee- ze tot Kroontjes , zo op zyde als aan ’t end der Takjes. Het heeft de Kelken vyfbladig gekleurd , met Baardjes. Bocconr hadt het Varkensgras , met gedoornde Hoofdjes tusfchen de Knietjes , geheten. (8) Hardkelk , die de Bloemen met glanzige VIIL Parony= Blikjes omringd heeft; de Siengen leEZen- oled de; de Bladen effen. Schusbig. De Bloemen zyn, in de gezegde glanzige Blik- (7) Ilscehrum Spicis Cymofis (ecundis ‚ Caule diffufo. Mor. Hift. IL. S. s. T. 29 GER. Prov, 337, GOUAN Mfousp. 118. Polygon. Capít, inter Genicula echinatis. Boec. Sic. 41. T. TANS. 3, (8) Lilecebrune Flor, Brat, nitilis obvallatis &c. Herniaria Squamis nitidis &c. H‚ Clif. Ups. R, Lugdb. &c, Paronys chia Hispanica, Crus, FIA. Ile p. 183e Hisp. 473. TOURNE. Taft, 57e Yy 4 H. Dsrr, VII. Styx, \ 752 VorMANNIGE ÉRUIDEN IV. Blikjes of Schubben, byna geheel verborgen in in deeze Soort, welke de Spaanfche. Paronychia zhe! is van ECrustuss; waar vit de Grociplaats STUK. __blykt. Zy komt ook voor iu Languedoken Pro: we iyence. Hee Kruidje verfchilt anders van de voorgaanden weirig, IX. (9) Hardkelk, swier end- Hoofdjes met glanzi- (bg _ge Blikjes bedekt zyn ;de Stengen byna regt- kee, ke ___ opftaande, de Bladen gehaaird van ondee oeidie, À A ren ruig. Deeze is eenigszins fraaiïjer door de opftaan- de Stengetjes en de glanzig of Zilverwitte Hoofd- jes, die groot zyn naar de kleinte van het Kruid- je, gelyk uit de Afbeelding by Losereblykt, De Grociplaats is als boven. X. (ro) Hardkelk met een PE. Kruidige be Steng s de Bladen overhoeks en gepaard, Bengaals, Lancetvormig ‚ ruigachtig. De Steng van deeze, die te Bengale, op Ja- va, en elders in Oostindie groeit, is regtop- ftaande , ruigachtig , een of anderhalf Voet hoog : de Bladen, die byna ongefteeld zyn, en breed Lancetvormig, gefpitst, ruigachtig, wederzyds groen, groeijen ten deele overhoeks , ten deele. gepaard of tegenover elkander , aan de Stengen : de Co) Mlecebrnmn Brat. nitidis occultantibus &c, Paronychia Narbonen(is ereÂta, TOURNE. Jnf?, so8, GOUAN Monsp. 1184 Polygonum montanum Niveuma minimum. LOB, Zcon, 422. (ro) Lilecebrum Gaule eretto , Herbaceo &c. Mant, 213e PAB MUFNANNID ROE A, 918 de Aairtjes , die klein, ruuw en wit zyn, zie-_ IV. ten niet alleen in de Oxels der Bladen, maar Aras ReN ook aan den top, alwaar zy rondachtig getropt fais zyn, zonder Bladen. — STUKs Die Soort van dit Geflagt, waar van ik een ae ludi Tak bezit meer dan een Voet lang, uit Oostin-pl. XL1it. die gekomen, verfchilt aanmerkelyk van deeze, big. & Zy is in Fig. 3. op Plaat XLIII. afgebeeld. De Steng, die regtopftaat, is glad, geelachtig, en met Leden, waar van het onderfte byna.een half Voet langte heeft, Van binnen fchynt zy hol te zyn,als Riet. De Bladen groeijen gepaard aan de Steng, by ieder Knoop twee, en daar geeft dezelve ook fomtyds Takjes uit. Zy zyn fmal Lancetvormig, met een kort Steeltje. In de Oxels der Bladen komen de Bloemhoofdjes voor , waar van de onderften rype Zaadhuis- jes bevatten met een enkel Zaad. De Bloem- hoofdjes zyn glanzig wit, uit getropte Bloempjes famengefteld, Aan dit geheele Gewas is geene Wolligheid te befpeuren. (11) Hardkelk met verfpreide Bloemen, die xr, vergaard zyn, even groot als de glanzige Hlestran Blikjes, en leggende Stengen. Arabifche In Arabie zou, door wylen den Heer Fors. KAÖHL, deeze waargenomen zyn, naar de agt- fte Soort gelykende, doch fmaller van Bladen, en (ax) Mleeebrum Floribus {parfis congeftis &c, Jant, sr, Yy 5 Il. DEEL: Vile STUK) 714 VYFMANNIGE Kruipen. IV. ende Bloemen niet tot end- Hoofdjes vergaard , Aa maar langs de geheele Steng verfpreid hebben- ‘Hoorp- de, met de Meeldraadjes van onderen famen- STUK. gevoegd en twee Stylen. In de uitgegevene ao Flora Arabica , van dien Kruidleezer, vind ik echter geen ééne Soort van dit Geflagt opge- tekend (*). xii. (12) Hardkelk met kruipende Haairige Sten- den gens Eyronde gefbinfte Bladen, het tegen- bel 5 overflaande Rleinft « de Hoofdjes byna Kloot» Kaffig, rond en eenigermaate gedoornd, DrrreNrius hadt deeze, niet Achyrantha, maar „Achyracantha genoemd , als cen Plant met Kaffige Bloemen en gedoornde Hoofdjes. Hy geeft ’'er Bladen van Witte Majer aan, en zegt ‚ dat ’er monfters van , aan den Engel- fchen Kruidkenner SHERARD, van Buënos Ayres, de Hoofdflad van Fucuman in Zuid- Amerika ‚ gezonden waren. De Ridder heeft waar- fchynlyk, door overhaafting, van Tucumania ge- maakt Twrcomannia , en dus zou men deeze Plant, die een Weftindifche is, uit zyne Spec. Plantarum voor een Turkfche aanzien: ’t welk wat veel verfchilt. (13) Hard- (*) Men zou mogen denken, of het ook zyne Achyran- ghes procumbens ware, welke hy monadeipha noemt, doch die hadt end- Hoofdjes, enz. 1 (12) 1llecebrum Caulibus repenribus pilofis &c. Achyrantha repens Foliis Bliti pallidi, DiLrL. Elh. 8, T, 74 íe 7» PRN OTA ND R'I/AS 718 (23) Hardkelk met kruipende rufge Stengen, IV. breed Lancetvormige gefteelde Bladen en Bn rondachtige kaale Hoofdjes. Hoorps STUK. Deeze, die in de Westindiën op de Zee-Oe- _xur Hllecch runs vers groeit, is Kwrasfaufch laag Amaranthoides , Poiygenos met Bladen van Varkens-Gras , door Herd MANNUs geheten, Als eene Verfcheidenheid grasachtig, behoort daar toe , de Ruige Zee- Amaranthoi- des van PLUMIER, met Bladen als van Zee. Porfelein. Naar de volgende gelykt ze zeer, doch heeft de Steelen, niet de Bloemen, ruig. (14) Hardkelk met kruipende gladde Stengens Ki breed Lancetyormige gefteelde Bladen en pikbiadig. ronde ruigachtige Hoofdjes. Hier behoort de Zee - Amaranthoides van PLUMIER, met Varkens- Gras Bladen en Zil- verkleurige Hoofdjes. Dezelve groeit ookop de Zee- Oevers van Amerika en nu in Spanje , zegt de Ridder, en voegt ’erby , dat de Bloempjes, voor Rio Eande Oogen , ruigachtig zyn. De Heer (13) Milecebrum Caulibus repentibus hirtis &zc. Mant. 335. Gomphrena Polygonoides, Sp. P/, I. p: 225 Herniaria hiefuca re pens &c, BROWN. Fam. 184. Amarant. humile Curasf, HERM, Par. 17. T. 17. SLOAN. Fam 43e Hill. T. pe 141. T.86.f. 2. Be Amaranthoides hicfuta Halimifolio. PruM, Jc, 12, T. 21.f. 2, (14) Ullecebrurs Caulibus repentibus glabris 8&cc, Gemne na Ficoidea, JAcQ. Amer. Hif?, 80, T. Go, f. 4« Amaran= thoides marina repens. PLUM,. Sp. zo, Gomphr, Caule difufo, Re Juugdb. 418. IIe D&E VIE, STUKe 716 VYFMANNIGE KRUIDEN. IV. Heer JACQUIN beeldt een Plantje af, dateen ee groot Onkruid is op de Velden van ’t Eiland Hoorp- Martenique , en langs den Grond kruipt , fchie- STUK. tende Worteltjes uit ieder Knietje, Het heeft size PNY de Bladen, zegt hy , Wigvormig ftomp Eyrond, fpits , ongefteeld , ’t welk aanmerkelyk van de | bepaaling deezer Soort verfchilt. Hy befchryft het onder den naam van Gomphrena Ficoidea , onder welken deeze Soort bevoorens door Line Naus was geboekt, maar oordeelt, dat het na- der komt aan de Gelofia , volgens de opgegc- vene Kenmerken. "KV. (15) Hardkelk met Arwipende Stengen, die wee 11 ben derzyds Wollig gekield zyn ; Ta Ongefteeld. ge byna ongefteelde Blaadjes en langwerpi- ge gladde Hoof djes. Dit dient genoegzaam tot onderfcheiding van het Kruid dat RuMmrPHius Garnaalen - Moes noemt, om dat men. het, in Oostindie, by de Garnaalen kookt. Volgens zyne befchryving moet het niet zeer klein zyn: want de Leedjes der Stengen waren drie of vier Vingerbreed vanel« kander , geevende wederzyds ‚en als in ’t kruis, _ ‘Takken ait. Hy merkt aan , dat hier van eene Verfcheidenheid was met kleinder , fmaller en dik- C1s) Hlecebrum Caul. repent. glabris &c, Gomphirena fes. Gilis. Fl. Zeyl. 116. Amaranthoides humile Maderaspata- num &c. PLUK. Aim. 27. T. 133. f. 1, Amar. humilis Fol, oppofitls &c. Burm. Zeyk, 17. T, 4. É. 2 Coluppa. Hlort, Mal, Xp, 21, Te 9. EDEN STRAND AR Tr Á Tia dikker Blaadjes , welke misfthien tot de volgen-, IV. _ de Soort zou kunnen behooren. ee De Heer BurRMANNus merkt aan , dat ’er Hoorps een wonderbaare Verfcheidenheid ín deeze Soort STUK heerfcht, zo ten opzigt van de Stengen , als de 41°” Grootte van ’t Gewas en der Bladen, die Ey- rond ‚ Lancetvormig , langwerpig, Ovaal, on- gefteeld of gefteeld zyn , en de Hoofdjes en« keld of famengefteld ; gelyk uit veele monfters , van Java ontvangen, bleek. ikheb’er één , onder «myne Oostindifche Planten , die als een middel- flag is tusfchen deeze Soort en de voorgaanden. (16) Hardkelk met kruipende gladde Stengen KVL en byna Rolronde Vleezige Bladen ; in Hoofdjes langwerpig, glad, aan ’t end, Wormblae Deeze in Brafil, op Kurasfau, als ook elders dig, in de Westindiën gevonden, is door de figuur der Blaadjes genoegzaam onderfcheiden, (17) Hardkelk met verfpreide Stengen, Eyron- _xvur. de Bladen en vergaarde Bloemen met glan- pale, UN, ziee Blikjes. Muur= 2 J bladig. Hier wordt de Spaanfche Paronychia, met Bla= (16) lllecebrum Caul. repent. glabris &c. Gomphrana vermicularis. Sp. Plant. 1. p. 224. Caraxeron humile, VarLL. Jem. de 1722. Amaranthoides humile Curasfavicuma, HERM. Par. 1s. T. Is. PLUK. Alm. 27.T, 75. f. 9, Amaran- tho affinis Aizoides &c BREYN Prodr. 2, (17) Uilecebrum Caul, diffuûs , Fol, ovatis &cc, Mant, s 1, Pa- ronychia Hisp. fupina Alfinifolig Capitulis miaorious, TOURNE, Taft. so8. II, DEEL, VIL, STUB, 718 VyYFMANNIGE KRUIDEN. IV. Bladen als van Muur en leggende Stengetjes ÄFDEEL. met kleiner Hoofdjes (*), die door Tour: Hoorp- NEFORT voorgefteld was, betrokken, STUKe Eenwy- G rL A u x. -Melk- Kruid, Wize, | De Kelk is eenbladig , zonder Bloemkrans t het Zaadhuisje eenhokkig „ vyfkleppig , vyfzaae dig, in dit Geflagt, ’t welk maar ééne Soort be- 1. vat (1), die men in ons Land, alwaar het veel ln op brakke Gronden en Zee-Stranden groeit , maritima. en zZee-Melkkruid noemt, De oirzaak dier benaa- ming is afkomfltig van de Ouden , wier denkbeeld was , dat door deszelfs gebruik het Zog der Vrou- wen vermeerderd werdt. % Is zekerlyk een ge- zond Kruidje, byna met de Beekeboom of Por: felein overeenkomende , dat fommigen als Salade eeten, Hert valt niet alleen op onze Stranden „zo aan de Noord- als Zuiderzee , op die van En. geland ‚ Sweeden, en elders in Europa, maar ook , volgens den Heer PALLAS, op zotte Moeras- Gronden , binnenslands, in Siberie „en zeer overvloedig aan de Ooftzee, LOESEKE heeft het in Plaat gebragt onder de Pruisfifche Planten. Men vindt het ook by Lo r L afgebeeld. Dee- (*) Dus werdt zy uit het Werk van TOURNEFORT „ 2% Afant. prima ,p. st, voorgedragen; doch die Autheur heeft, Capits minus cempaltis; dat is minder digte of losfer Hoofdjes, (1) Glaux. Syff. Nat, XIl, Gen. z88. p. 188. Voeg. Xie Gen. 291. pe 207. H, Cliff. 43. R. Lugdb. 417. Fl, Succ, 199. Lapp. 72. Glaux marituma. C, B. Pin, 215, Alfine bifolia, Fruêtu Coriandri, Radice geniculata. LOEs. Prus/. 13. T. 3e Glaux exigua maritima, an Dioscoudis, LOB. Jcen. 41Se „ sr KEN Bor 0 KuNeDeer 1/A 19 Deeze Autheur ftelt twyfelachtig, of het de IV. Glaum van Droscoripes zy. Inderdaad, Âf in daar zyn andere Kruiden, welke insgelyks dien Hoorp- naam voeren behoorende tot de Vlinderbloemen, ST®E- En , wat de gezegde eigenfchap aangaat, van „19% het Zog te vermeerderen , dezelve vindt men ook in andere Planten. Het is een laag Kruidje , naar Muur gelyken- de, met twee ovaale Blaadjes by elkander aan de groene Stengetjes ,die knoopig of met Leeds jes zyn, en in wier Oxelen de Bloempjes voort- komen , paaríchachtig van Kleur, verfierende dit Plantje ongemeen. De meefte Stengetjes en Takjes leggen, doch fommigen verheffen zig , draagende ronde Huisjes als Koriander = Zaad, waar in vyf Zaadhuisjes vervat zyn. De Wor- tel blyft over en fchiet ’s Voorjaars weder uit. T H Es rium. Vlafchblad, Dit Geflaet heeft eenen eenbladigen Kelk „ daar de Meeldraadjes ingeplant zyn, en een enkeld Zaad , dat met den Kelk gekroond is, Het bevat thans elf Soorten , als volgt, (1) Vlafchblad met een Bladerige Bloempluim _ r, NR 3 …_ Thefian en Liniaale Blaadjes, Dee- Linapbyi- dum, (1) Thefium Panicul Foliaceâ, Fol, linearibus. Syf?, Nat, Gemeen. XII. Gen, 289. p‚ 138, Veg. XIli, Gen. 292, p‚ 207. H. Cliff, 41, HALL, Helv. 183. DALIB, Paris, 75. GOUAN Monsp, 118e Linaria montana. C, B, Pin, 213, Anonymos Lini folio, CLUS, Pann, 312, Alchimilla Linarig folio, TOURNF. Inf, 509, II. DEEL, VII, STUKe 720 VyrMANNIGE KRUIDEN, Deêze voert den bynaam van lafthbladig , om de zelfde reden , waarom de Duitfchers aan dit Geflagt den naam van Leinkraut geeven, Ik noem het liever Wlafchblad , dewyl die naam aan het Kruid Linaria eigener toebehoort en tytel deeze Gemeen; om dat zy de gemeenfte Soort is, voorkomende op drooge Gebergten in Duitfchland en de Zuidelyke deelen van Euro- pa, als ook in de Levant en volgens den Heet Parras in Siberie, BAuHINUS hadt het Berg-Vlafchkruid , met witachtige Bloempijes ; geheten, en TOuURNEFORT Byvoet met Vlafche kruid- Bladen, hebbende den Kelk der Bloemen wit. | Volgens GouAN is ’t een Kruid van ander: half Voet hoogte in Languedok. Volgens Crus sius , die ’er de Afbeelding van geeft, heeft het by Weenen Takjes van een Voet lang, maar by Parys viel het kleinef, De Heer Hare LER zegt, dat het niet zeldzaam voorkomt op de Switzerfche Bergvelden en befchryft het als zeer Takkig , met ftyve fmalle Blaadjes, gee- vende overal Bloempjes, die in ’t eerst groen achtig wit, vervolgens geel worden, Hier onder zit het Vrugtbeginzel , waar uit de Slippen van den Kelk fpruiten, die Klokvormig is, in vier of vyven gedeeld , geevende even zo veel Meeldraadjes tot de zyden uit. Hy heeft van binnen de zelfde Kleur als de Bloem, De Styl is enkeld; de Stempel Klootrond. (2) Vlafch. PEN T A N BR 1 A. WOT _@ ) Vlafchblad met gen gebladerde Tros en Li, niaale Bladen. IV, ArprèLs Vv. ; Hoorp- Op de Bergen en Heuvels van Italie en Pro-srux. vence, niet alleen , maar ook omftreeks Wees TKe Tjefians nen (*), komt deeze voor, welke van de voore Aipirum, gaande verfchilt door niet Takki 2 te zyn, de Lealifêhe Bladen fmaller „ digt by elkander; de Bloemen niet gepluimd maar getroft te hebben , zynde dezelven dikwils in vieren, niet in vyven, ja ook fomtyds in drieën gedeeld. Deeze Soort ver= gaat tegen den Winter niet, maar heeft een over- blyvende Wortek (3) Vlafchblad met byná geaaïrde , Haairswys’ gewolde ‚ zydelingfe Bloemen, en Elsvor= mige Bladen. De treden van den Latynfchen bynaam deezer nieuwe Soort, die aan de Kaap der Goede Ho» pe, door den Heer KorNrie,gevondenis, niet doorgrondende , noem ik ze Wollig, wegens de (2) Thefiwm Racemo foliato, Fol, linearibus, Linophyllum Collinum lignofúm minus. PONTH. Anth, 261. SEG. Werone II. p. go, Alchimilla Alpina Linarig foliis &c, Tirr. Pis, 6, Alchim. Linarie folio &c. SHAW. Spec. 14. JACQ, Winds 2I3S GAR, Prov.-442. Te 17. ETS (*) Habitat in Iealie Alpibus , in Suzcia Collibus , zegt LINNZEUS in Spec. Plant, Waarfchyn!yk zal dit ook een Druka feil zyn, om dat het onder de Sweedíche Planten niet is aan- getekend. JACQUIN vondt het by Weenen in Ooftenryk. (3) Thefium Flor. fubfpicatis fecandis ciliato - Lanatis, Mfaöts 21I3e : Ld IL, DEEL, VII, STUK. 702 VyYrFMANNIGE KRUIDEN. IV. de Wolligheid der Kelken, De Stengetjes zyn _AFDEEL, maar een Handbreed hoog, met een Bloemtros- Hoorp- je aan ’t end. STUK, | | Iv. (4) Vlafchblad met geaairde effene Bloemen en Thefism f zip 5 PE, spilum. Elsvormige zeer korte Blaadjes ver van eb Geaarrd. _ kander. Deeze „ook aan de Kaap groeijende, is groo- ter , hebbende een Steng van drie Voeten hoog , ter dikte van een Ganzefchaft, regtopftaande , oogfchynlyk byna Bladerloos. De Aairen zyn byna van dikte als de Pink, door drie gefpitfte Blikjes onderfcheiden. v. (5) Vlafchblad met ongefteelde end- Hoof djes , hie ha | driekantige gladde Bladen en Eyronde Blikjes, oe (6) Vlafchblad met Kroontjes - Bloemen en Li- SE, niaale afloopende Bladen. Deeze beiden groeijen ook aan de Kaap, en het laacfte is door BErGrus omftandig bc- fchreeven. Het heeft cen Heefterige Steng. VII. (7) Vlafchblad met Kroontjes - Bloemen enlang- Umbella. e | blad werpige Bladen. Deeze Gekroond, A sel ree (4) Thefsum Floribus Spicatis levibus &c. Mant, 214» (s) Thefium Flor. Capit, fesitibus terminalibus , Thef, Flor. Capitatis. R. Lugdb, 214. (6) Thefium Flor. Umbellatis , Fol. linearibus &c. Mant, 214. BERG. Cap. 73, (7) Thefium Flor, Umbell, Foliis oblongis. Centaurium luteum Atcyroïdes Virginienum PLUK: Mant. 43, T. 3424 fe Ke ‚ … \ PIER TWIN DR 1 A. 198 Deeze Soort komt voor, op vogtige Weiden IV. van Virginie en Penfylvanie, en blyft over, vol- Af man gens den Heer Karm. De Steng verdeelt zig , Hoorp- boven, in Takjes, die vyf- of driebloemige STUX- Uonog ya Kroontjes draagen. Er (8) Vlafchblad met gefteelde Hoof djes en drie- ed kantige Bladen , welke aan den rand en fesbrum, Kiel witermaate ruuw zyn. Kuawe (9) Vlafchblad » dat geheel gepluimd is. IX. Panictte Dit, zo wel als ’t vorige, ook aan de Kaap Getnimd, huisveftende, heeft een byna Houtige Steng van een Voet hoog , geheel tot een Bloempluim .ge- fchikt, als in het Walftroo , en maar zeer kleine. Blaadjes hebbende, waar van de bovenften Els- vormig. De Bloempjes zyn cok zeer klein en gefteeld ‚ hebbende een onder-Kelk, die in drieën , vieren of vyven, gedeeld is, afftandig van den bovenften, en de Vrugt als Koriander- Zaad, gelyk in andere Soorten. Veel Eloempjes misdraagen hier, (ro) Vlafchblad met byna geaairde , eenzydige , an d Haairswys’ gewolde Bloemen, caule, sd ‚ Omvat O Pp tende (3) Theft wm Capitulis pedanculs tis, Fol, triquetrs neer BERG. Cap. 72, (9) Thehum totum eg Jfant. sr, + (10) Thefsum Flor, fubfpicatis hond ciliato» Lsnatis, Mant, RE Lze Te DEEL, VII, STUKe 724 VYFMANNIGE KRUIDEN; IV. _ Op hooge Bergen aan de Kaap groeit deeze, Aspen: die de Steng byna Houtig, regtopftaande en vier Hoorp- Voeten lang heeft ‚ met fpits Hartvormige Bla- STUK. den van een Duim groot, die dezelve omvatten. „ieeruye Aan ’t end komen Trosfen voort van kleine a Bloempjes ‚ doormengd met grootere Eyrondee Blikjes. | hijs. o (ir) Vlafchblad met driebloemige end - Steels te tjes en Vlcezige byna Eyronde Bladen. oides, Pikbladig. Deeze , van den zelfden Landaart , fchynt door PLUKENET, onder den naam van Afri- kaanfche Boomachtige Plant , met Porfelein- Bla- den, voorgefteld te zyn. De Heer Bererius heeftze omftandig befchreeven. Hy zegt, dat het Gewas zo zeer naar de Euphorbia gelyke , dat men het ’er, in den eerften opflag , byna voor zoude aanzien. De Steng ís Heefterachtig en de Bladen zyn byna een Duim groot als in ’t voorgaande : zo dat deeze twee Soorten veel van. de anderen afwyken, | Pz per eR ra. Knapbesfen, Onder de Planten , die de Bloemen, eer zy open gaan , gedraaid hebben , is dit het eerst voor- komende Kruid , hebbende den Styl in tweeën ge- deeld, Het brengt een ledige, broofche , tweezaae dige Bezie voort , en daarom noemt men het Ánap- besfen. \, De (1x) Thefium Pedanculis trifloris terminalibus 8c, BERG. Cap. 74. Planta Afric. Axrborescens Portulace foliis, PLUKe Arsalih. 173o PNBURUFELEN DR T/a, Tes De eenigfte Soort (rt) iseen Ooftindifch Ge-_ IV. was, dat Rumrnrius Stinkende Winde noemt” gn f Het groeit Heefterachtig , met een Stam van om- Hoor: trent een Vinger dik , die Ranken uitgeeft als °TUK- de Winde , doch met Bladen, welke naar die irl van Zuuring gelyken of van Patich, als niet ge-fetide, Ke oord zynde , met lange Steelen. Deeze Bladen hebben een zodanig viezen Reuk, dat de Indi- aanen het Gewas , in hunne Taal, deswegen Veeftblad noemen. In ’t voorbygaan van plaat- fen, waar dit Kruid veel groeit, houdt men de Neus toe , wegens den Stank. Nogthans wordt. het Sap daar van, of het Blad zelf , tot Wind. breeking ingenomen. De Bloempjes komen Tros. wyze uit de Oxelen , doch gelyken meer naar Rleine Klokjes of Kelkjes, dan naar die der Win- de, Zy zyn meest gefronzeld of gedraaid ,en daar op volgen Vrugten als Kruisbefiën , van binnen hol , en maar twee kleine Zaadjes, als Geerst bevattende. ANE CTR EM AN DAs „Dit Geflagt heeft zynen naam van den Heer ALLAMAND, thans Geneesheer van het Kei- zerlyke Hof te Petersburg , door wien de Kruid- kunde onlangs verrykt is met verfcheide nieuwe Ghlasten van Planten , door zyn Ed. in en by onze (1) Pederia. Sy/?. Nat. XII. Mant, 52. Vege XIII. Gen, 12520 p. zo8. Convolvulus foctidus, RUMPH, Amb, V. p. 436. Te 160, Apocynum fcetidun, BURM, FJ. Ind, p. 71, Ar 2 2, Das, Vll, STUKs IV. ArveeL. Ve Hoorp-. STUK. 726 VYFMANNIGE KRUIDEN, onze Volkplantingen , aan de Kust van Zuid. Amerika, ontdekt. De eenigfte Soort (1) wordt Klimmende Melk- geevende Echinus van BARREREgenoemd. Zy 5 , id . Dd Allamandagroeit door geheel Guajana aan de Rivieren. Het eathartisa. ig een Plant , die aan de Ranken vier ongefteelde Purgee - rende. INILOT eo Kleine. Bladen in ’t kruis heeft , welke langwerpig ftomp Eyrond zyn ‚meteen Puntje. Aan ‘tend der Ran. ken komen zeer groote geele Bloemen voort, Het Zaadhuisje is Linsachtig , regtopftaande „ ge- doornd , eenhokkig,, tweekleppig , veelzaadig. Het Aftrekzel der Bladen ,’t welk purgeerend is , werdt aldaar tegen het Kolyk van Poitoú gebruikt. V r Nec a. Maagdepalm. Hier zyn de Bloemen ‘frompetachtig, doch mede gedraaid voor dat zy opengaan: de Zaad- huisjes, twee in getal, ftaan opwaards en be- vatten eenvoudige Zaaden. Van dit bekende Gewas komen vier Soorten voor , naamelyk | (1) Maagdepalm met leggende Stengen, Lan- cetswys’ Eyronde Bladen en gefteelde Bloes men. Dic (1) Allamanda. Sy/?. Nat, Peg. XIIL, Gen. 1295. p. 209, Mant.214. Echinus fcandens Laêtescens. BARRER. LAEguinoll, 43e (1) Vinca Caulibus procumbentibus, Fol Lanceolato- ovatis &c. Syfl. Nat. XII. Gen, 293. p. 189. Pig, XIII, Gen. 295. p. _go9, Vinca Fol. ovatie, H, Cliff. Ups; Mat, Med, R. Lugdh, 412, Pervinca. TOURNFe. Inft, 119. HALL. Helv. 326, GOUAN Monsp. 119. Clematis Daphnoides minor, C. B. Pin. zo1 Clema- tis Daphneides, Don. Pempt. 4ose Clem. Daphnoides, Vinca Pervinca an Centunculus Pliniis LOB. Je, 635, PEN PAND Rr Ra 797 Dit zeer bekende Kruid groeït, volgens den « IV. Heer de Gorrer,in de Bofchagie voor Ulen- APDEELe pas in Gelderland. Misfchien is het derhalve on- Hoorp- der onze inlandfche Planten te tellen, aangezien STUK men het in Duiefchland, Engeland en Vrankryk, „zj 7r wild groeijende vindt. Nicts is gemeener aan de Wegen ín Switzerland , zegt de Heer Harrer, dan de gewoone kleine Maagdepalm, Dien naam heeft hetzelve, om dat het Loof, gelyk bekend is, by Trouwgevallen van jonge Lieden , tot het verfieren der Maagden niet alleen , maar ook tot het beftrooijen van Bruid en Bruidegom, gebruikt wordt. De Latynfche naam , Vinca pervinca , is de Moeder van den Italiaanfchen Pervencha , den Spaanfchen Pervingua ‚den Franfchen Pèrvan- che en den Engelfchen Pervinche, De Duitfchers noemen het Sinngrun of Wintergrun, die: van Brabant en Vlaanderen Winkoorde, De Geftalte is te bekend, om befchreeven te worden. PL1iNius noemt het Clhamedaplmne of Laage Laurier , en anderen Clematis Daplmoie des , om de klimmende Ranken, die het heeft, . en dat de Bladen eenigszins naar Laurierbladen gelyken zouden, Ik zal alleen aanmerken, dat ‘er, wat de Kleur der Bloemen en Bladen aan- gaat, veele Verfcheidenheden van zyn. Die met bleek blaauwe Bloemen is de gemeenfte, Voorts heeft men ze met witte, paarfch- of roodachti= ge en bonte: men heeftze met dubbelde of ge- vulde Bloemen , van alle die Kleuren, en met bonte Bladen; doch in ’t wilde vindt menze by- LL 4 na 11. DEEL. VL, SrUK, IV, AFDEEL. Vv: 728 _VYFMANNIGE KRUIDEN, na nooit dan met bleek blaauwe Bloemen: des die veranderingen door de „Kweeking zullen ver- Hoorn. oirzaakt zyn. STUK Eenwy- wize. “Te Vinca major Groote, De Maagdepalm js in de Apotheeken bekend, doch weinig in gebruik, De Bladen zyn bitter var Smaak en hebben een Samentrekkende kragt. Om die reden vindt menze. tegen den. Witten Vloed, tegen de ‚Neusbl oeding als men dezel- ven eas in de Mond houdt of in de Neus. fteekt , en als een Wondzuiverend Middel aan- gepreezen, Het Afkookzel „ in „Melkwey ‚zou N volgens TOURNEFORT ‚tegen den Rooden Loop» en tegen de Teering, dienftig bevonden, zyn : een. Gorgeldrank daar van tegen Keel-Ont- fteckingen,, enz. Borna ave heeft aan het Sap.der Bladen een groote kragt tot Bloedzuive- ring, tot wegneeming van Slymige Verftoppin= gen, en in ’ byzonder tegen het Blaguwighuitg gaegelchreeven, | (2) Maagdepalm met opgeregte Stengen, Ey. | ronde Bladen en gefteelde Bloemen. „Als eene Verfchcidenheid van de voorgaan- de ‚, wordt thans deeze aangemerkt , die men Groote Maagdepalm noemt , komende meest voor in de Zuidelyke deelen van Europa Zy kruipt wat hooger op; hebbende de Bladen en Bloe- men grooter, zegt Doponaus. Inde Bloem. fteelen (2) Vinca Caulibus ereftis ‚ Fol. ovatis, Flor, pedunculatis., Clemaris Daphnoides majot. C. B, Pin, 302, DOD. Pepe, 306. PORN PRCAN DR FA 729. feclen en in de Kelken , die zo lang als het Va Bloempypje zyn , valt ook eenig verfchil. Tour: “Torre NEFORT noemt deeze Breedbladig , de andere Hoorp- Smalbladig. Volgens nen zou het de Eeyp- TUE Alonogye * bifche Maagdepalin van PLINIUS Zyn, nia | ndende IT. (3) Maagdepalm met een windende Steng en , langwerpige Bladen, lutea. ded Geelbloes In Karolina is deeze, een klimmend Rankge= "46% was „ door den Heer Caresey waar genomene Zy heeft Bladen als der W ilgen en een Brans | platte. Bloem, (4) Maagdepalm met een Heeflerachtige regle. We Rofea, opfbaande Steng, gepaarde ongefteelde Bloe-, Roozen men, en langwerpig Eyronde Bladen , dig kleurige de Steeltjes van onderen tweetandig hebben. _Deeze heeft haare Grociplaats in Japan, op Java en elders in Ooftindie. In de Montpellier fche Tuin wordt dezelve, of een dergelyke ;la Prévanche de Madagafcar genoemd, volgens den Heer GovAN. „ Men houdtze ‘er (zegt hy) s in de open Lugt, in *t Winterhuis en in ‚> Broeihuizen, Zy is Heefterig , roodachtig , smet (3) Vinca Caule volubili , Fol. oblongis, dm. Acad. IV. pe $07. Apocynum fcandens Salicis folio , Flore amplo plano. CATESB. Car. II. p. T. 53e k (4) Vinca Caule Frutescente eretto, Flor. geminis fesfilibus &c, Vinca Fol. oblongo - ovatis integerrimis &cc. MILL. Diëf. T, 186. Vinca Flor. fesfilibus , infer, folitariis, exterisäcgregatis, Neûta- tiis fubulatis, GOVAN Monsp, 119. Burm. Fl, Ind. p. 17. ZZ 5 IIe DEEL. Vlle STUKe 430 VYrFMANNIGE KRUIDEN, IV. AFDEEL v. Hoorp- STUKe Eenwy- wige. » met de Bladen dikwils uitgerand, de Bloe= „‚ men Roozekleurig , ‚ zeer lang van Pyp, die » boven wat wyder wordt. De onderften komen > enkeld of eenzaam, de volgende by tweeën, s, Vieren, agten „, en zo vervolgens voort; zo ss dat men ’er ; in ’t bovenfte van ’t Gewas , „ Ontelbaaren heeft.” a In de Takjes , my van deeze Soort uit Oost- indie bezorgd , vind ik de Bloemen niet meer dan twee by elkander , (gelyk de Ridder het waargenomen heeft), tot aan den top ‚ en de Zaadhuisjes vier op ’t hoogfte , allen in de Oxels der Bladen , die langwerpig ovaal en cffenran- dig zyn, met een witte middel-Rib : maar a Kleur der Takjes , die rond en Houtig zyn, paarfchachtig. Gedagte Zaadhuïsjes zyn niet zo lang en fpits als die van de gewoone Maagde- palm „ maar kort en breed, Het Bloempypje heeft wel een Duim langte. ‘ C rropreecraA Kaarskroon. De rand van de Bloem is famenluikende in dit Geflagt, ’t welk zyn naam daar van heeft , dat de Bloemen , met elkander, aan het ge- meene Steeltje , als een Kaarskroon gefchikt zvn. Het draagt twee regtopftaande Scheedjes met gepluimde Zaaden, Vier Soorten, meest Oostindifche, zyn ’er in vervat, naamelyk: (1) Kaars- | POENUTIANIDIR T'À. 7ar (1) Kaarskroon met hangende Kroontjes en op- IV, geregte Bloemen, AFDEEL, Deeze, in de Malabaarfe Kruidhof afgebeeld he is een Rankgewas, zig om ’t Geboomte flinge-_ rn ‚ rende, Hec heeft dunne, ronde, gfoene Sten- 728 gen , met langwerpige gefpitfte Bladen, aan bram. ieder Knietje twee, dik van geweefzel, doch mige, zagt en glad, De Bloemen zyn vyfbladig, geel- achtig groen en groeijen aan een neerhangend Kroontje ‚clk op haar eigen Steeltje 3 doch haare Blaadjes , die fmal en fpits zyn, krullen om, en voegen zig met de Punten famen , zo dat zy ieder een getralied Bolletje uitmaaken , vertoonende zig met elkander als een Kaars- kroon. Het midden van de Bloem is Blaasach- tig en barst met een knappend Geluid. De Zaadhuisjes gelyken naar die der volgende Ge- flagten, (a) Kaarskroon met tweebloemige Steeltjes, Dd Biflora, Deeze, die op Ceylon is waargenomen , heeft B, eene klimmende Steng en de Bladen verfchillen weinig van die der voorgaande , maar de Bloc- mien komen meestal gepaard uit de Oxelen, en zyn niet omgeboogen , maar regt uitgeftrekt, (3) Kaars- Ci) Ceroprgia Umbellis pendulis Flor. erettis, Syf?. Nat. XII, Gen. 299. p. 191, Pig, XIII: Gen. 302. p. 211. Niota « Nioderm.= Valli, Horre, JZal, IX, p. 27. T. 16. BuRM. FZ Ind, p, 694 (2) Ceropegia Pedunculis bifloris, LY, Zeyl, 46, IL, DESL, VIL, STUKe 732 VYFMANNIGE KRUIDEN. IV. « (3) Kaarskroon met ongefteelde Kroontjes en Ate Pylswyze Bladen. HoorDe AN 4 srux, Dit iseen Kaapích Gewas,’t welk de Hoog- ir. leeraar. J. BurMANNUs in Afbeelding gebragt be en genoemd heeft , Cynanchum met Eikelachtige Pylbladige. Wortels „fmalle uitgehoekte Bladenen Bekerachtige hoogroode: Bloemen. In die Bladen kan ik geen Pylvormigheid befpeuren. De Heer LiNN us zegt, dat dezelven Pylvormig of fmal Hartvor- mig zyn ‚ met omgeboogen randen „ wederzyds Wollig, van onderen bleeker. De Draadachtig dunne windende Steng geeft uit de Oxels der. Bladen. veelbloemige Kroontjes, wier Bloemen onder minder buikig zyn dan boven: ’t welk» zig, in'gezegde Afbeelding, ook anders vers toont, Iv. Bene rmernnadl 4) Kaarskroon met fmal Lancetvormige Smalblar Bladen, dige, i 4 kt î De zo even gemelde zou nader fchynen te behooren tot deeze Soort, en is ook tot de Smal- C3) Ceropsgia Umbellis fesfilibus , Fol. Sagittatis. fant, 21 se Cynanchum Radice Glandulofà Fol. anguftis finuatis, Flor. Urceolatis miniatis. BURM. Afr. 36. T. 15? (4) Ceropegia Foliis Lineari- Lanceolatis, Periploca tenuie folia. Sp. Plant. 3to. Apocynum Frutescens ftrictismis ria gidis & przlongis foliís, PLUK. Mant. 17e Te 335. É, 5- Apoe cynum fcand. Aft. Asphod. radice „anguftis(imo folio. HERM. Par. 59. Cynanchum Linearibus Fol, acutis &c, BURM. Afr. 37. T. 16. f. 1. Naru nindi, Hert, Mal, X.p. 67. Te 34. EME NE IDE AD IN (DK: 1 Az 133 Smalbladige Periploca thuis gebragt door den i jon- IV) gen Heer BuRMANNUs: maar de Ridder had: AFPEELs daar toe insgelyks cene andere van den ouden Hoorn. Heer betrokken , die fmaller Blaadjes heeft, %STUKe Schynt dat hier eenige verwarring plaats heeft, misfchien daar uit fpruitende , dat men de Afri. kaanfche of Kaapfche en Ooftindifche tot ééne Soort heeft willen brengen. Van de Eenwyvigen , onder de Vyfmannige Kruiden , gaan wy thans over tot de TweEr. WYVIGEN, datis, die twee Stylen of Stem- pels hebben; als PeERrIPLoec A. Slingerplant, Dic Geflagt heeft een Raderachtige Bloem 4 met een Honigbakje dat de Teeldeelen omringt , geevende vyf Meeldraadjes uit, De Vrugt bee {taat „gelyk in de drie volgende , uit twee Scheed. jes, daar in de eeen Zaaden Schubswyze op elkander leggen ‚ gelyk in ’t voorgaande Geflagt. _… Het bevat vier Soorten „ altemaal Uitheem. fche, als volgt. (a) Slingerplant met de Bloemen van binnen ruig, en aan “t end der Takken. On- (1) Periploca Floribus interne hirfutis terminalibus, Syft. Nat. Xll. Gen. 300. ps 192, Ves, XIII. Gen. 303, p. 212, Peripl, Fol. Lanceolato. ovetis. H, Cliff. 78. Re, Lugdh, gro. Apocynum Fol, oblongo, C. B. Pin, 303, Periploca altera, Dop, Pempte 408. Peripl. ferpens anguftiore Folio, LOB, Jeon, 436, IIe DEEL, VII, STUKo Bras As IL Periploeg C P rACq. Syrilche, 134 VyYEMANNICGE KRUIDEN, …_ IV. Onder den naam van Kruipende Periploca, Miek EL met {malle Bladen, vindt men deeze by Loper Hoorp- afgebeeld, Zy klimt, zegt hy, rondom de Boce STUKe men, met haare wrifdende Ranken, gelyk het gr “ Geitenblad , naar welks Loof de Bladen ookwat - zweemen „ doch puntiger zyn. De Scheedjes van het Zaad voegen zig met de Punten aan el- kander, zo dat zy naar een. Vogelbek gelyken, De Groeiplaats wordt gefteld in Syrie. … De Slingerende hoedanigheid der Ranken van dit Gewas fchynt aanleiding gegeven te hebben tot den Griekfchen naam , dewyl. het zig daar door in de Struiken verwart; klimmende ook by Stokken of Latten op ; gelyk de Turkfche Boo- nen, Hierom noem ik ze Slingerplant. is (2) Slingerplant met de Bloemen van binnen Steam _rwig en gepluimd, de Bladen Lancetvormig Egyptifche, ovaal, Den bynaam heeft deeze van de Secamone 3 welke ArLrPiNus voorftelt onder de Egypti- fche Planten , en TOURNEFORT noemt Pe- riploca met langwerpige {maller Bladen. Zy ver- fchilt van de voorgaande weinig, dan door de kleinheid en menigvuldigheid der Bloemen. zr. CG) Slingerplant met gefchubde Aairen. Indica, / Ene | Ooftindí- | che. (2) Periploca Flor. interne hirfutis paniculatis Sc. Mant, 2160 Periploca Fol, oblongis anguftioribus. TOUANE. In/?, 93. See camone, ALP. Mgypt. 133. Te 134. (3) Periploca Spicis imbricata, Fl, Zeyl, 113, Peripl. Fol dre PEN TAN DRI A 935 Enkelde Aairen , met fpife Schubben, waar. IV, tusfchen de Bloemen geplaatst zyn , komen san hier uit de Oxelsder Bladen voort, die Eyrond Hoor o- en glad zyn, met zeer korte Steeltjes, De Bloem “TUE is Klokswyze uitgebreid, in vyven gedeeld en nan heeft aan de hoeken , van binnen, een opftaand randje. (4) Slingerplant met ruige Stengen, zon Onder de zeldzaame Planten van den Amfter- en damfen Tuin is deeze door den beroemden CoMMELYN afgebeeld. De Bladen kwamen Ek met die van de Maagdepalm byna overeen, en het Gewas kroop , als het niet onderfteund werdt, langs den Grond, Hier zou het Mndifche kleine Apocynum , met Penningskruid-Bladen , van M or son thuis behooren. De aangehaalde van den Heer BuRMANNUS fchynt aanmerkelyk te verfchüllen, en heeft de Vrugt byna Komkom- merachtig. C YNANCHUM Worgkruid, _ Dit Geflagt verfchilt van het voorgaande in= zonderheid door een Cylindifch Honigbakje , | dat anguftis &c. BURM. Zeyl, 187. T. 83. £ Ie Apocynum Caule vol. perenne, A. Lugdb, 412. Apoc. genus fcand, ex Ind, Or. PLUK, AZant. 17, T, 359, É. 2. (4) Periploca Caule hirfsto. Apoc, fcind. Afr, Coma, Rar, 183. T, 18. Apoc, fcand. Afric, PLUK. Alm. 37.T. 1370 f. 4. Apoc. Ind, minus. MOR, Hif?. III. p. 6110 S. 15, T, 3. É. 62. Cynanchum Fol, planís finuaris &c, BURM, Afr, 34. T‚ ige f, 29 Il. DEEL, VII, STUKo iv. 236 _ VyrMANNIGE KRUIDEN, dat vyftandig is, Het bevat tien Soorten , meest ÄFDEEL: Weftindifche Plâncen. Hoorp- pig STUKe (1) Worgkruid met een windende , ovérblyven- L de , Bladerlooze Steng. < Cynanchuns E | Wiminale. 7 Á ip) Arae ) Bladerlogs, De Euphorbia Viminalis, welke Arrinus onder de Egyptifche Planten afbeeldt, is thans hier thuis gebragt. De beroemde HEr M A ne Nus noemde ze, Guineefch Apocynum, dat ge= heel Bladerloos ís , met een wite vierbladige zeer welriekende Bloem, Volgens nader Waaf- peemingen van den Heer Bassr, heeft zy een ‘ Raderachtige Bloem, met een vyfdeeligen , zeer kleinen Kelk ; vyf Honigbakjcs, die naar Bloem- ‘blaadjes gelyken , en een geknopten Styl. De Meelknopjes, die klein en wie Zyn, zitten op het Knopje. Dit Gewas wordt lange of Egyptifche Peper genoemd van VEsLINGIUS, en by fommige Egyptenaars , zegt hy, Roomfe Peper $ om datde Stengen „ gekwetst zynde , een Sap uitgeeven , dat als Peper brandt. Het groeide aan de Zee kust van Afrika, zo hy verhaalt, menigvuldig, met Biesachtige Takken, een Vinger dik, twee of drie Ellen hoog. In de Amfterdamfe Tuin bereikte het maar drie Voeten hoogte, volgens Co m- (1) Cynanchum Caule volubili perenni aphyllo. Sy/. Nar. Ver. XIIL. Gen. 304. ps 212. Euphorbia Viminalis. Spec. Plant, 649. Felfel- Tavil. ALP. Agypt. 96. Apocynum Guineenfe me- re aphyllum &c, HERM. Parad, 61. VESLING. p. 34. Tithymas Tus Ramofisfimus &c, COMMe Pral, 23e Am, Acad, 1, pe 2109 ERE ANED KE a, 937 CoMMELYN. Anderen bepaalen de hoogte IV, van ‘drie tot zes Voeten, met de Steng zo dik “DEEL als een Pennefchaft en zeer lange Takken, die Hoorve zig als een Touwetje omflingeren. sdh (2) Worgkruid met een windende Kruidige, SRE Steng en Hartvormig langwerpige gladde scutam. Bladen. Ed Deeze Soort , in Sicilie, Spanje als ook in Perfie natuurlyk ‘groeijende , bevindt zig in de _ Europifche Kruidhoven. ’t Is het derde breed« bladige Apocynum wan C Lusius, Men vindtze als naar de Scammonie van Montpellier gelyken- de, doch met fpitfer Bladen , voorgefteld van C. BaumHiNus , die daar toe de Zerfte Peri- ploca betrekt van Doponeus. (3) Worgkruid met een windende Steng en _ rr, Hartvormige gladde van onderen Wollige P lk Bladen, de steeltjes eenigermaate getrost. Pla:bloes gen C4d Worgkruid met een windende Steng ‚ Hart- Ra vormige ghadde fpitfe Bladen en eenvoudige pun. Trosfen. LaeLrOste (5) Worg- ACL NâG 2 {2} Cynancham Caule volubili Hechaceo &c. Il. Clif, Ups. R. Lugdb. 409. Scammon. Monsp, affinis. C. B. Pin. 204. Peripleca prima. Dop. Pempt, 408. Apoc, 3: latifol, CLUS, if, Lp. 125. _(3) Cynanchum Caule vol, Fol, Cord, glâbris &c, JACQ, Amer 82. T. 55. (4) Cynanchum Caule vol, Fol. Cord, glabris acutis zc. Jacq. Ame Sie T. 54 | Aaa Fl. OREL. VIE, STUMe 739 VYEMANNIGE KRUIDEN. IV. (5) Worgkruid met een windende Steng ‚ Haet- AGREE vormige ruige van onderen Willige Bladen Heordò en vergaarde Bloemfteeitjes. STUK. EA ee De beroemde Kruidleezer JAeQuin heeft Cynanchamdeeze drie Soorten , in de. Westindiën, waat- Alariti- . 1e mam. genomen, befchreeven en in Afbeelding gebragt. Zeekants. Zyn altemaal Melkgeevende Planten. De Jaatfte rukte hy aan den Zeekant van Tierra Bomba uit, zo als hy ’t Schepe zou gaan, om naar Europa terug te keeren, en gafze daar van den paam. De anderen groeiden by Karthage- na, alwaar zyn Ed, nog eene Soort waargeno= men heeft , die hy de allerhoog fte noemt, be- klimmende de Boornen in de Bosíchen, tot vyf- tig Voeten hoogte. 6 Nd (6) Worgkiuid met een swindende Steng , onz ero ur, ' e , f Kuekballig. laag den Bast Kurkachtig gefpleeten heb- bende, met Hartvormige gefpitfte Bladen. Deeze is, onder den naam van Karolinifche Periploca met eene kleinere gefternde Bloem, by DirreEnNtusafgebeeld, Men vindtze in de Eu- ropifche Kruidhoven. | vie (7) Worgkruid met een swindende Heefterach- ivlund. PE Ruige êie (s) Cyuanebum Caule vol. Fol. Cord, gtabris hirfutis gec. JácQ, Amer, 36. T. 56e (6) Cynanchum Caule volub, inferne Suberofo fisfo, &c. H. Cliff. R. Lugdb. 409. Periploca Carol, Fl, minore ftellato. Dirr. Elth. 300, T. 229 Éf. 2960 (7) Crnancham Caule volabili &c, H‚ Clif Re Zegab, alen Fes * BPBONS TAN PD RT, A za …_ … tige Steng , die den Baft om laag Kurk= IV. achtig gefpleeten heeft en Eyrond Hartvor- AF Beek mige Bladen, Hoorp- STUKe De Heefterachtieheid once deeze, die ba in Zuid- Amerika groeit , inzonderheid van de voorgaande, De Bloem is groot, zo wel als de Vrugt en het Loof gelykt naar Citroenbladen, Men vindze ook te Suriname. (8) Worgkruid met een windende Kruidige vm, Steng en Nierachtig land oige Jbitfe Gein Bladen. cur. Monte Deeze valt aan de Zeekust van Larguedok by Pelliess. Montpellier en heeft daar van den bynaam. E venwel groeit ze ook in Spanje, zynde Scammo- nie van Valence door Cuusrus genoemd: ten minfte heeft zyn Vierde Breedbladig Ápocynum ‘er veel overeenkomst mede, (o) Worgkruid met een windende Steng, Lan- sx. cetswys’ Eyronde gladde Bladen , en Kloot- Aged: ronde Kroontjes. Gezolrd, Gezegde Heer JacQurnN heeft ook deeze by Karchagena in de Bosfchen waargenomen. (ro) Worg. Periploca fearidns &C. PLUM, Spec. 2, Apocynum fcand, Vire gin. &c. Moris. Hifl. IIL p. 611. S. is, T. 3. pe 6le (5) Cynanchum Caule volubili Bec, H‚ Cliff. R.Lugdh. GOVAN, Mi, 120, Scammonea Monspeliaca, Fol, totundioribus, C. B. Pin, 294. Apocynum 4 latifolium , Scammonea Valentina, CLUS, Hifl. 1. p. 126. GER. Prov. 3247. (9) Cynanchum Caule volubili &c. Jacq. Amers 85, Te 58e Aaa 2 IL. DEEL, VIT, STUK, A 240 VoEMANNIGE KRUIDEN. Ne IV. (to) Worgkruid met een rest opftaande gemik- v. te Steng, de Bladen Hartvormig en glad. _ Hoorp i f STUKe Deeze is het Apocynum. met rondachtige Bla- _X. den van BAUHINUS,of het Eerfte Breedbladi- Kinder: van CLUSIUS, Ao niet alleen in han Syrie, maar ook by Montpellier. De Bladen zyn Hartvormig rond, zagt, dik en blinkend groen. LOBEL noemt het Griekfche Periploca met breedere Klyfachtige Bladen, en verbeeldt zig dat hetzelve het Apocynum zy van Drosco- RIDES, of ook de Cynocrambe van GALE- NUs, en Cynomorus ‚ om dat het de Honden terftond doodt, als zy ’er van eeten. Hier van. isde naam Cynanchum , dat eigentlyk Honds- worger betekent, op dit Geflagt toegepast. A P oc Y Nu Me Hondsdood. De Bloem is Klokvormig in dit Geflagt , niet Raderachtig uitgebreid , gelyk in de anderen, Vyf Klierachtige Honigbakjes , ieder met een Borftelig Draadje , tusfchen de Meeldraadjes geplaatst, omringen het Vrugtbeginzel , dat eene Vrugt wordt, wier Scheeden een Pluis als Zy- de bevatten, dat de Zaadjes kroont. Hier van komen vyf Soorten , meeft Indifche , voor , als volgt, (1) Hondse: (re) Cynanchum Caule etetto divaricato &cc. H, Cliff. 79, - R. Lugdb. 409 SAUV. Monsp, 133. GOUÁN Monsp. 120. Apoe cynum Folio fubrotundo. C. B. Pin. 302e Apocynum prim: latifolium. Crus. Hijt. IL. p. 124. Hisp p. 223, Apocynum. Periploca Grzca &c, LOB. Jeon, 63 1e Kruidb, 7670 PEN 0) MN DieR IJA. 74E (1) Hondsdood met een regtachtige Kruidige , IV. Steng, Eyronde Bladen, wederzyds glad, hese. en Trosjes aan '& end der Takken, Hoé, STUKe Deeze door ToURNEFoRTgenaamd Indifch r. Apocynum, met Bladen van het Groote Andro- sin” femum , en by Morrison Kanadafch 4po- asen cynum getyteld, wordt zelfs in de Koninglyke bladiges Tuin te Montpellier gehouden in de Winterhui- zen. Men noemtze daar l’Ouette of Ouate , mis- fchien wegens de Wolligheid der Zaaden, die naar Watten gelykt, BoccoNe befchryft dit Gewas, dat zig als een Boompje verheft, met een Jaarlykfe Steng vaneen Voet hoog , die don- Ker rood is, zig in verfcheide Takjes uitbreiden= de , waar aan langronde Bladen, welke gefteeld zyn ‚tegenover elkander. De Bloemen, die Tuilswyze aan ’t end der Takjes voortkomen, worden by die der Lelietjes van den Dale ver- geleeken , doeh zyn roodachtig wit van Kleur en niet onaangenaam van Reuk. Hier op volgen fmalle Scheedjes , met eene witte Wolligheid als Zyde gevuld, die de platachtige Zaaden kroont. ‚‚ t Gewas geeft overal, waar het ge- s‚ kwetst wordt, een Melkachtig Sap uit, en 99 doodt (1) Apseynam Canle rebtiuscu'o Herbacee &c, Syft, Nat, XII. Gen. 302. p. 392, Veg. Xllle Gen, 305, p. 213, Apoc, Caule er. annuo Fol. ovatis. R, Lugdb, 11, H‚ Cliff, go. Apoc. Indicum Fol. Andros majoris. &c, TOURNF. Zrf?, or. Apocys num Canad, &c. Boccon. Sic. 35. T. 16. f. 3. MoRIs, Hf, TIL. Pp. 609,.S. 15e Te 3, fe 16. Don, Mem, 59. T, 59, Aaa 3 IT, DEEL. Vil. STOK: 74a VyYrFMANNIGE KRUIDEN, IV, „doodt de Vliegen, die op de Bloemen zit- v. sten gaan (*),” Hoorp- Dit zegt Boccone, die het Kruid in de Ko- STUK. __ninglyke Tuin te Parys hadt gezien, waar uit geniegdoo- biykt, dat de Vliegdoodende Eigenfchap van genfehap. hetzelve ten zynen tyde reeds bekend was ; eer zonderling Verfchynzel , waar van ik hier, in ’t voorleeden Jaar , in de Hortus Medicus Oaggetuige ben geweest. Sommigen hadden zulks aan de Vergiftigheid der Apocyna toege- fchreeven 5 doch , aangezien ’er zo menigvul- digerley Soorten van zyn, en deeze in ’ by- zonder die Eigenfchap heeft, mogt men met reden om een andere oirzaak denken. Met dit inzigt heeft de Heer SwWAGERMA'N , VOOr- naam Heelmeefter hier te Amfterdam, ziende dat de Vliegjes met de Snuit in de Bloempjes ftaken , derzelver inwendig Geftel , door Ont- leding der Vrugtmaakende deelen, naauwkeu- rig getragt voor Oogen te ftellen (}); doch zyn Ed, fchynt zig vergist te hebben , wan- neer hy den Styl zegt Piftillwn genoemd te worden: want de Styl is maar een gedeelte van den Stamper, welke uit het Vrugtbeginzel, den Sil en den Stempel (Stigma), van hem het Merk (*) Muscarum pernicies eft, fi Floribus infideant. (Ì) In het Verteog, dienaangaande door zyn-Ed, aan het Zeeuwfche Genootfchap te Vlisfingen gezonden, en in des- zelfs Verhandelingen , V. D. bladz. 281e enz. geboekt ; welks Tytel die Eigenfchap , als aande Apsc}na gesaeen, fchynt voeg te (tellen, DIEN P MIND RI A. 749 Merk genaamd, beftaat, ’t Ís ook niet aannee- IV, melyk, dat de Groote LinN&us, wegens het nd Groefje in het Stigma, deeze Plant onder de Hoor Tweewyvigen (Digynia) geteld zou hebben,» Zo ‘er een Styl is, heeft de Ridder dien altoos gy, gebruikt om de Vrouwelykheid der Planten te bepaalen , en in dat geval doet de Stempel niets ter zaake ; gelyk iedereen dit, onder veele an- deren , duidelyk kan zien in het Geflagt der Klokjes (Campanule), alwaar de Stempel blyk- baarlyk in drieën is gedeeld en dat evenwel door den Heer Linneus tot de Eenwyvigen (Monogynia) is betrokken. Te verwonderen is %, dat iemand, die,bladz. 282, van de Studie in de Philofophia Botanica , als zyne byzondere Lief hebbery fpreekt , daar in zulks niet heeft kunnen vinden. Geringer zaaken gaa ik voorby(*). Voor het overige vind ik de verklaaring van gedagte zonderlinge Eigenfchap „en dat zulks, voornaamelyk , door beknelling der Snuit van het gedagte Vliegje tusfchen de Meelknopjes, ontíftaan zou, niet oneigen. Zyn Ed, zegt, bladz. 299, dat die Snuit, welke hy Zuiger noemt, bee (*, By voorheeld dat men de Stamina zo wel Styljes noem: als de Szylwss zynde het gedeelte, mer F in Fig, 3e getekend, her eenigfte datimen daar voor houdea kan; (oladze 289.) Dit gedeelte, nu, wordt, bladz. 306 , Piflilfune gehe. ten en van het Srigmz zo wel a's van het Prugrbeginzel on=” derfcheiden , welk laatfte > zo ik geloof, met de Letteren D,D,die volgens den Text twee Stamiga zouden betekge „nen, en niet met C , aangeweezen wordts Aaa 4 II. DEEL. VII. STux, IV. Asoann en STUK e Tweewy- viste Ik Apocynung Cannabis MUI. smalblae dige. 744 VErEMANNIGE KRUIDEN, beftaat uit twee halve Kokers en een Priemvormig ‘_Ligchaam , tusfehen beiden in leggende. Dié laatfte zal de eigentlyke Zuiger zyn. Dan ver- volgt hy ‚ zeggende „ de gedaante van deeze ,, Zuiger [dat is Snuit] en deszlfs famen- „ telling overeenkomftig bevonden te hebben , met de Afbeeldingen , welke ons door den ‚ Heer RrauMmur daar van zyn medege- „, deeld.” Maar zyne aanbaalingen van. dien Heer (*) vertoonen de Snuit van een geheel ander Vliegje , welke flegts een enkele Scheede heeft en een vierborfieligen Zuiger. Is nudie Zuiger zodanig gefteld in deeze Vliegjes, en piet geknakt , dan zouden zy fchynen te be- hooren tot het Geflagt der Staande Vliegen CBombylii) ‚ en onder dezelven een nieuwe Soort uit te maaken (f) ; doch dit vereifcht, mooglyk, Gen, nader onderzoeks | (2) Hondsdood, met een reglachtige Kruidige. Steng Náò) Se Mem, 4e Inföltes , Tom. V. Pl. 3. Fi. 16,17. Zyn Ed heeft wel Zome 9: dech „alzo ‘er maar zes Tumes van REAUMURS Infekten- Werk in’t licht zvn , zal men door ine binding de have Tomes derzelven , miftaftelyk „ voor gehee- le geteld hebben. Ik zow daar wan nier (preeken , indien het epzoeken daar van my ‚om die reden , niet vecl à moeite ge. geven had, (4) zie het 1, DEELS, XII, STuK van deeze Nazuurlyke Hiflorie, bladz. saz, enz. ’ , (2) Apocynum Caule reftiusculo Herbaceo &c. KALM. Jt. IL. p. 258» 317. Apoc. Canad, Ramofum &c. MOR. Hip. ZL. ps 609. S. 15» Ta 3 Le 14e Apoc. Virgin, MOR. Préhe 232. Pr Bint ZAL MOND: Rs T JA. ':348 Steng, langwerpige Bladen en Bloemplui- men endelings. Ken IV, FPD EELe Vv. Hoorpe Deeze Plant , ook in Virginie en Kanadasrux. groeijende, is onder dien naam bekend by ver- fcheide Autheuren. Zy heeft de Bloempjes klein; de Scheedjes zeer lang en dun; de Bla- den naar die van Wolfsmelk gelykende, De Heer KarM vondt deeze Soort of de voor- gaande (*) overvloedig op de Grenzen van Nieuw Engeland en Kanada, en zegt, dat de Franfchen haar Herbe a Lapuce noemden. Het Melkachtige Sap ‚ daar van, hadt by fommigen , die teder van Huid waren , eene brandende eigenfchap 3 doch op hem hadt het geene aandoening. ’ Schynt dat menze Cannabinum gebynaamd heeft wegens den Bast ‚die den Indiaanen voor Hen. nip zou verftrekken , wordende van de Engele fche Amerikaanen Jndian Hemp geheten. De Bloemtuiltjes komen ook zydelings voort. Crav= TON vondt in Virginie nog eene Soort met {male ler fpitfer Bladen en eene Heefterachtige Steng. De Bloempjes waren in beiden wit of ook groenachtig. (3) Honds- 232 Apoc, Canadenfe maximum. PLUK, Alm, 35. T. 13. 6, 1. Apoc, eretum Virg. êce lbid. T. 260, f. 4, Asclepias erec» A Ramofa &c. CLAYT. N. 433. GRON, Virg, p. 36, (*) Want KALM, hier aangehaald > fchynt te (preeken van de voorgaande, doch zy verfchillen weinig, Aaa s Il, DEEL, VII, STUK, | Bane 746 VYFMANNIGE KRUIDEN, IV, (3) Hondsdood met eene regtachtige Kruidige Steng , de Bladen Eyrond Lancetvormig. STUKe Op de Eilanden aan de Adriatifche Zee of um Golf van Venetie komt deeze voor, die alseen SLEYM Soort van Wolfsmelk by.fommigen geboëkt baant ftaat. Zy heeft de Bloemen paarfchachtig. Tour- NEFORT geeft ‘er Wilgen - Bladen aän. De Bloe- men hangen niet. Iv. (4) Hondsdood met eene regte Heefterachtige Ì Beele omeen de Bladen Lancetvormig ovaal ; de rige, Bloemen fpits, doch ruig van Keel. De Hoogleeraar J. BuRMANNuUs noemt deeze Soort, onder de Ceylonfche Planten, tè regt Apocymum met gebondelde Bloemen. Het is, volgens zyn Ed, , een Boompje met Houtige Stengen, De Bloempjes zyn uitermáate klein, yv. (5) Hondsdood met een windende overblyvende he enen Steng en Eyronde geaderde Bladen. Geaderde. Tot deeze Iadifche Soort worde thans het Bit- zee (2) Apoeynum Caule reëtiusculo Herb. &c. B. Lugdb. 411. SAuv. Mfousp. 133, GOUAN Monsp. 121, H, Ciâff, 30. Tithye malus maritimus &e, C, B. Pin, 291, Efula rara e Lin Vence tor. infulâ, LOB, Hijs zor, Apocy marit, Venet. Salicis folio ; El. purp. TOURNF. Zaft, 92. (4) -Apocynwm Caule ereto Frutescente Kee. Fl, Zeyl. sian Apocynum Caule ereéto Arboreo &ec. Rs Lugdb. 412. Apocy= num Flor. fasciculatis. BURM. Zeyl23. Te le. fa 1 Cs} Apocynum Cau!e volubiti perenni, Fol. ovatisVenofis, R. Lugdb, 412. Olus crudum, Rumer. Aub. V. Ps75e Te 40e … P EN T AN D RIA. 943 tere of Raauwe Moes van Rumerùrus thuis gebragt, dat een Rankgewas is, welks Bladen, iv, AFDEELe Vv hoewel bitterachtig, nogthans vande Indiaanen Hoor, gegeten of tot Moes gebruikt worden. De STe Vrugten zyn vier of vyf Duimen lang en een Vinger dik, van Hoornachtige figuur, met ges pluisde, Zaaden, De Oppervlakte der Bladen , dieglanzig groen is, heeft een zeer fraaije Nets- wyze Tekening van witte Aderen. AsèterpPraAs Zyde- Vrugt. Gelyk het voorgaande Geflagt, volgens de betekenis vanhet woord, den naam van Hondse dood, in ’t Franfch Twechien, in * Engelfch Dogsbane, voeren mag, offchoon misfchien de Soorten van die vergiftige hoedanigheid onder de andere twee Verfpreid zyn: zo mag, het te- genwoordige dien van Zyde - Vrugt wel draageng aangezien ’er Soorten in voorkomen „die de Wole ligheid der -Zaaden zeer lang hebben , wel- ke als een Soort van Zyde gebezigd wordt. Sommigen zvn zelfs als Tegengiften in gebruik. De Kenmerken, die het van de anderen on- derfcheiden, beftaan in vyf Eyvormige holron= de Honigbakjes , met een uitfteekénd Hoorntje. Het bevat thans meer dan twintig Soorten, waar van de vyftien eerften de Bladen gepaard en vlak; de vyf volgende met omgerolde kan- ten en de twee laatften dezelven overhoeks ge- plaatst hebben, INZ MH. DEFL. VII, STUKe ( ) Y Bigyria. 748 VXEMANNIGE KRUIDEN, Iv. 0) Zyde- Vrugt met rietveld. langwerpige HEDEN Lancetvormige gegolfde gladde Bladen, en Hoorp« __… _ Bloemblaadjes die op de kant gehaaird yn. SSUBernk RD Onder den naam van Afrikaanfche Hondsdood vake met Patich- Bladen , is deeze, uit den Amfter- Gegolfde, damfchen Tuin , door CoMMELYN in Af- beelding gebragt. Zy gelykt veel naar een Soort van Patich. De Bloemen, die '‘tropswyze aan den top voortkomen , zyn vry groot, groch= achtig van Kleur; de Stengen. Hen en overbly- B U (2) Zyde- Vrugt met Lancetvormige setae Crispae_ „ruige Bladen „de Bloemblaadjes van buiten Gekrulde, „Ak Haairig. e Dit Gewas, aan de Kaap op den Steenberg groeijende, is door den zelfden Aatheur afge- beeld, De Stengen zyn veel dunner; de Bladen eenigermaate gelykende naar die van ’t gewoo- -_ne Fonteinkruid ‚dat men Vorfchen -Slaa noemt ; de Bloemen als Kroontjes op den top der Sten= gen, geelachtig groen. ram, €3) Zyde- Vrugt met Eyronde geaderde kaale Puhescns. a Ruigache Bla tig e j 8 ri fs) Asclepias Fol, fesfilibus oblongis Lanceolatis &c, 5/7, Nat. Xll, Gen. 303, Pp. 193. Veg. XIII. Gen. 306, p. 213, Apocynum Africanum Lapathi folio. Comm. Aar. 16, T, 16, (2) Asclepias Fol. Lanceolatis crispis hirlutis &c, BERGe Cap, 75« Apoc. eretum Afric. hirfutum Fol, undatise Comm. Rar, 17: Te 17e (3) Asciepias Fol, ovatis Venofis nudis &c, Jant, 215, Apo- „Ly Lans ie Nr ee 4 nee 2 Deel, PLAAT XLIV. ., Een bel E | m' ed Deel, PL Î 4 ii | 4 G | | ij SE Gb Ni Í | lit: \ IG Obe OGG aeep dniever avelgem Ki | | f uid Nii A ld PARENT RONDE R Ta 2740 Bladen; de Steng Heefterachtig en zo wel tv. . . . Á e pe als de Bloemfteeltjes Haairig. RE Hoorns Tot deeze Kaapfe behoort het Afrikaanfche or. knobbelige Hondsdood van Morison, een Plant Di met breede Wilgen - Bladen. ’t Gehecle Gewas is fyn gehaaird en heeft de Bloemen paarích- achtig, (4) Zyde- Vrugt met omvattende, He EA ovaale Bladen , die om laag gehaaird 2yh. Gigantea, Reusache Deeze Soort, bekend in de Oofterfche Lan=tige- Pl, XLIV, den, groeit aldaar tot by de twee Ellen hoog- te, zo ArLrpinus verhaalt. Zy heeft de Bla- den langwerpig rond, zegt hy , dik en wit, gee- vende, gelyk het geheele Gewas, daar het ge- kwetst wordt , overvloedig Melk uit, die zeer fcherp is en brandende ; zo dat fommigen daar van gebruik maakten ‚om de Beeften-Vagten van Haair te blooten. Gedroogd wierdt zy een ge- vaarlyk Purgeermiddel , doch uitwendig was zy, tot zuivering van de Huid, in Schurft en der= gelvke Kwaalen , in Smeeringen zeer dienftig. De cynum ile. tuberofam , latipre Salicis folio gc. MOR. Hifd. HI. p. 610, S.1s. T. 3. f. 35. PLUK, Phye. T. 1390,f. Ie (4) Asclepias Fol, amplexicaulibus, oblongo e ovalibus., Bafi pilofis. Fl. Zeyl. 112. Apoc. er. majus latifol, Indicum, PLugzs Alm. 35. T, 175. f. 3. Beid-cl- Osfar. ALP. Zgypt. 85. T. 36. Ericu. Hors. Mal, II. p. 53. T. 31e SEB. Thes. Ta Pe 41, Te 26.f, 1. Zit Rack, BRUN. dt. 315, T. 184, JACQ. Obs. III. T, 69, Madorius, RUMPB, «mb, WIL pe 25, BURMA Fl. Zeyl, 24. | IL, DEEL, VIl, STUKs 759 VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. De Bladen,.zo raauw als gekookt, werden tot ARE een Pap lEbruikt. tegen koude Gezwellen en Hoorp- Pynlykheden. Het droeg Saffraankleurige Bloe-: STUEe men, naar die der Ranonkelen gelykende, op Tweewys ve tkn twee Vrugten volgden , van eene Tes- tikelachtige figuur , met eene witte Wolligheid _en klein breed Zaad, Die Wolligheid werdt van de Egyptenaars als Katoen om Matrasfen te vullen, of ook tot Tonder gebruikt, vatten= de zeer ligt Vuur. De Groeiplaats van dit Kruid was op vogtige plaatfen, daar het Nylwater lang ftaan bleef, by Kairo en Alexandrie, VEsLINGIUS ; de befchryving willende ophelderen, geeft, zo de Ridder aanmerkt ; een andere Soort, die thans ‚volgt. De tegenwoordige is door verfcheidene in Plaat gebragt, en het allerfraaifte in ’t Werk van SEBA, met welke Afbeelding , hoewel het Gewas aldaar Amerikaanfch. genoemd wordt , het “Fakje met Blad en Bloemen veel overeenkomst heeft, dat ik uit Ooftindie ontvangen heb, en waar van ik hier de Afbeelding geef, wegens de daar by zynde Vrugt, die’aan de meefte andere Figuuren ontbreekt; als cok om de zon- derlinge Geftalte van de Bloem naauwkeurig te vertoonen , die anders wat duifter door den Rid- der was uitgedrukt (*). Dit Gewas fchynt ook door RuMeurus voor (*) Nettaria promunt non Cornicula Subulata, fed Lamis mas Solidas conniventes, Sp. Plant, Il. Pp. 312 Ee BaN! AoNs Dijk: IVA zet voorgefteld te zyn , onder den naam van Ma- dorie= Struik, welke zig kort boven den Wor- IV. FDEELe AM tel in Takken van dikte als een Arm verdeelt , Hoorps _en Bladen heeft , naar die van ’ Wollekruid "TSE gelykende, van zeven tot negen Duimen lang en half zo breed, by paaren kruislings aan de Stengen geplaatst en ongefteeld. Tusfchen de Bladen komt een Steel voort, zegt hy, die een Bloemkroontje draagt, van vyf of zes Bloemen, welker zonderling famenftel hy aldus befchryft, , Zy beftaan voor eerft uit vyf uitgebreide » Blaadjes, welker randen neerwaards geboogen 5» ZVN ‚ of in de gedaante van Haanetongen 5 „> van Kleur paarfchverwig aan ’t uiterfte met een weinig licht - blaauw vermengd. In de mid- ; den is een vreemd Geftel, verbeeldende den s, Voet van een Zilver Zoutvat , te weeten , > gemaakt van vyf Krullen , van Kleur ligt- s‚ purper ; hebbende boven op een vyfhoekig s, groen Kaasje, en in deszelfs midden nogeen „ groen Dopje, in tweeën deelbaar.” Op onze Plaat XLIV , ziet men vooreerst een ‘Takje van dit Gewas afgebeeld , met het Bloem- trosje ‚ van eenige geflooten Bloemen , op zynen dikken Steel, tusfchen de Bladen, by A. Een ge-opende Bloem is by B, in meer dan Natuur- lyke grootte , vertoond , waar binnen zig het gemelde Geftel openbaart, De vyf Honigbakjes., naamelyk , geeven Plaatjes uit, die zig ver. eenigen met het Middelftuk en ieder gekroond zyn met een driepuntig Standertje, De Bloem heeft een ‚B DEBle VIS, STUK» igynia, 752 VYrMANNIGE KRUIDEN. IV. een vyfbladigen Kelk, en zelf is zy ook vyfe ek bladig. Of zy ; in denke Soort ‚ geen Meel. Hoor draadjes noch Stuifmeel heeft; gelyk Drrre- STUE. _NIUS ’er die niet in gevonden hadt, zou men Ek in de verfche Bloem best-kunnen onderzoeken. De vyf gecele Puntjes met zwarte Topjes, die zig boven aan den omtrek van den Stamper vertoonen , zou men inmiddels voor Meel- draadjes kunnen houden. De Vrugt, hier inde Natuurlyke grootte voorgefteld by C, vertoont zig, geflooten zynde , Komkommeracktig , of als een puntige Citroen. Ik heb dezelve aan de Rug= zyde open gefneeden ; en inwendig zodanig bee vonden, als hier te zien is. Een menigte platte ronde Zaadjes zyn wederzyds Schubswyze op elkander geplaatst, en hebben ieder een lang Pluis , als Zyde glinfterende , gelyk één der- zelven by Letter D is afgebeeld, Als deeze Vrugt ryp wordt, verfpteiden zig - de Zaadjes , en geeven een, goede Hand vol fyne witte Wol , fynder as Kapok , of vers ftuiven met den Wind „ zegt RumPHIus. Deeze Wol werdt tot het vullen van Hoofd- kusfens gebruikt. De Wortel wordt, zegt hy, als een Tegengift aangemerkt , voor den Beet zelfs der Venynigfte Slangen; als men hem in de Mond neemt, ’t Sap inzwelgt en het kaatùwe zelop de Wonde legt, De Melk was nietfcherp , maar wat bicter en famentrekkende , dienende tot Stremzel van Koemelk, Van het Hout van dit Boompje werden Kolen gebrand , die men tot PEN TAN DRI Aa Ze tot het maaken van Buskruid gebruikte, Men IVs noemde het, op Ceylon, desweêgen Polverboom. ie Op Malabar geeft men het aen naam van Eri. HoofD- eu, en daar worden de Bladen, met Oly ge. STUK {meerd zynde , op de pynlyke dedlan gelegd , „P2rie tegen het Voet- Euvel. Aan de Kust van Ko- romandel groeit het zeer. menigvuldig in ’t wil- de, gelyk op Java; maar op Amboina, Baly en elders, wordt het van Stek voortgeteeld.. Men merkt „aan , dat het Hoornvee, daar aan niet gewend zynde, door den Reuk der Bladen fterfts „De Heer JacQurn vondt dit Gewas, by de Stad. Kingston op Jamaika, overvloedig inde Velden wild, opfchictende tor twee Mans lang- ten, met den Stam een Arm dik , wanneer het in de Tuinen aldaar aangekweekt werdt. Na “den tyd van SLOANE, merkt. zyn Ed, aan, moet het op dat Eiland eerst gebragt of En | minfte wild geworden zyn: dewyl die Autheur ‘er geen gewag van gemaakt heeft. Het Vee liet hetzelve onaangeroerd. De Haairigheid der Bladen, waar van LiNN&us in de Soortely- ke bepaaling fpreekt, beftondr ‚ juist als in het myne, uit zekere rosfe Haairtjes „aande boven- zyde, op hct begin van de middel.Rib. De Kelken waren geelachtig wit , de Bloemen Sneeuw. wit, van binnen paarfch getipt. Des verwon- dert hy zig,dat ALPiNus dezelven Saffraan- _geel noemt: doch dat kan eene verandering zyn: gelyk fommigen de Bloemen paarfchachtig , an« deren bleek Violet heeten. de (s) Zy- H. DreL. VIN. Stug, ij 754 VyYFMANNIGE KRUIDEN, IW. (3) Zyde- Vrugt met ovaale van onderen Wat: ÄFDEEL. v. lige Bladen , een geheel. eenvoudige Steng Hoorp=. ‚en knikkende Koba. 53 zedsisM df STUKe | vi yv. “Dit ís het Kruid, dat Vestincrus zig | lin fchynt verbeeld te Heisen het eigenitlyke Beid el Syrifche, Osfar te Zyn s doch het verfchile aanmerkelyk. van het voorgaande, en is in de Europifche Kruidhoven bekend, Het wordt door C£ vsrus en zelfs door CorNuTus, Syrijch Hondsdood getyteld , en fchynt zo wel in Noord-Amerika wild te groeijen als “in Arabie. Het Bergvolk in Virginie weeft van den Bast deezer Plant, vol- Bens CLAYTON , Tapyten En Kleedjes, Zy groeit dan ’c Water , met cen _regte Steng_ en breede Wilgen - Bladen, brengeride groote ; dik- ke, ruige Scheeden voort. Exaleara, Als eene Verfcheidenheid komt hier ‘dat Ge- Re was t'hu's , ’ welk Asclepias met Lancetswys’ ovaale Bladen , een enkelde gladde Steng en famenluikende Hoorntjes van ’t Honigbakje , ge- noemd is. Het voert misfchien den bynaam van exaltata, om dat het aan de Franfchen , in Ka- nada , Suiker titlevert. „, Men plukt, zegt KALM, „ ‘s morgens de Bloemen , als die nog met >> den Daauw bedekt zyn , en perst het Sap » daar (5) Asclepias Fol, ovalibus fubtus tomentofis &c, H. Clifk 783. Ups. 53. GRON. Virg. 27. R. Lacdb. 410. Apocynum majas Syriacum re&um, CORN. Canad. 90. Apoc, Syriacum. Crus. Hif. II. p. 87. Beld el Scar. VESL. Egypt. 28. Ase clepias Fol. Lanceolato-ellipticis 8&c, Am, Acad, III. pe 404. KALM, tin, ILL, pe 259 & 219. „ MER DNA DR 1 A: 958 ss daar uit, waar van men Suiker kookt, die IV. „, bruin is, doch zeer wel fmaakt. Gok vervul- bie oe s len deeze Bloemen, als ’t ín de tyd is, de Hoorp= ‚ Bosfchagiën met een zeer aangenaamen Reuk. STUK. > Zy groeiden , aan de Grenzen van Kanada 2/87” ss by ’t Meir Champlain , zo wel op drooge , s) dorre plaatfen in ’t Bofch, als aan de kanten ‚> der Rivieren, De Wol der Scheeden, naar , Katoen gelykende , om welke de Franfchen » dit Gewas Cottonier noemden, werde van de ss Onvermogenden „ om Bedden daar mede in 9» plaats van met Veeren te vullen , verzameld, De ‚> Paarden aten het Loof niet ; doch de jonge » Sprugtels werden als Aspergies gekookt, en ss toebereid, en van de Menfchen zonder hinder s genuttigd. Evenwel werdt de Melk , dic uit »‚‚ de afgefneeden Stengen vloeide , voor eeni= ,» germaate Vergiftig gehouden.” } Deeze verfchilt van de Syrifche, zegt men , door de Steng eens zo hoog , de Bladen lan- ger, en aan de Steng meer dan twee, dikwils agt of negen Kroontjes te hebben: doch in= zonderheid , door dien de toppen of uitftee- kende Hoorntjes der Honigbakjes , boven het middelfte Lighaam van de Bloem, of boven de Stampers ‚ famenluikende elkander raaken. De Bloembladen zyn bleek en de Honigbakjes bleck rood (*), (6) Zy (*) Demonár. Plantarum. Am. Acad. TI, p, 4940 Bbb 2 IL. DEEL, VII, STUK 756 VyrMANNIGE KRUIDEN. IV. (6) Zyde- Vrugt smet Eyronde van onderen een Arp weinig gehaaîrde Blaadjes ; een enkelde Hoorp- _Steng 3 de Kroontjes en Honigbakjes op» STUK. ______flaande. VI, Asclepias … iN n Í Aschpias …— De Bloemen zyn fcboon paarfch ín deeze Schoone. Soort, welke haare Groeiplaats heeft in Noord Amerika, Zy groeide , in een Pot , wel twee. Elien hoog. j | vi. (7) Zyde- Vrugt met Eyronde van onderen Purpuras- cert Haairige Bladen , een enkelde Steng; de Paarfche eh Bin Reine Kroontjes opftaande ; de Honighakjes neder= aards. Deeze Soort is in Karolina, of ook in Nieuw Jork , waargenonjen. Re we SZ MED met Eyronde ,rimpelige , kaar vanen le Bladens.de Steng enkeld; de Kroontjes ij bynaongefteeld ; de Bloemfteeltjes Wollig. De Bloemen maaken een groote.Fuil op den top der Stengen van dit oude Amerikaanfche He, Honds- {6) Asckpias Fol. ovatis, fbtus pilofiusculis Ec. Apocy- num Flor. amcene purpureis, DILL. Elth,3ïe T. 27e fe 30e (7) Aschepias Fol. ovatis fubtus villofis &c. Apoc. Flor. obfolete purpurcis, DiLLe Eltb. 32. Te 28. £, 31. HERM, Par. 33. Nd (3) Asclepias Fol. ovatis rugofis nudis &c. Asclepias e Vire ginia. C. B. Pin. zis, Apoc. vetus Amer, Wizank. DILke Elth, 32. Apocynum Amer. erettum &c, PLUKe Alm, 343 Te 77» fe Ee » … PEN TAN D RI A 787 Hondsdood , *t welk een knobbeligen Wortel Ì ADEL heeft, Wifank genaamd in Virginie, fj Hoorp= (9) Zyde- Vrugt met Lancetvormige gladde srur, Bladen , een enkelde Stengs de Kroontjes Abs opgeregt, eenzaam , zydelings. Ba vich. Op * Eiland Kurasfâu groeit deeze, die roo- „urasân: de Bloemblaadjes heeft , met Oranjekleurige Hoorntjes , zynde Heefterachtig , met een Ve. zeligen Wortel, De Scheedjes zyn op zyde ge- tand, ’t welk haar van de volgende onderfcheidt. (so) Zyde- Vrugt met Eyrond Lancetvormige _ X. Nivea, gladachtige Bladen, enkelde Stengenenops sneeuw ftaande’ zydelingfe eenzaame Kroontjes, witte, Deeze heeft de Bloemen groen, met Snceuw- witte Honigbakjes. Zy verfchilt van de Kuras- faufche door een weinig ruuwe of minder gladde Bladen , die van agteren meer gerond zyn en niet volkomen Lancetvormig, Volgens DirLLENIUS zynze met die van % zagte Perfenkruid overeen. komftig. Prumrer heeft cen dergelyke met Amandelbladen in de Westindiën Ee, Mene CEL) Ze, Co) Asclepias Fol, Lanceol. glabris nitidis &c. H. GUA 73. R. Lagdb. 4t1. Apoc. Rad. fibrosà, DiLn. Elth, 34.T 30. f‚ 33, HERM. Parad. 36: T. 36; {1o) Asclepias Fol, ovato - Lanceol. {cabriusculis &c. Apac. Perficarie mutis folio &c. Dirr. Elih. 33. T. 29. f. 32. Apoc. Americanum. PLUM. Sp, 2, Je. 30e Bbb 3 Il. DEEL VII: STUK, 758 VyYrMANNIGE KRUIDEN.’ Ea (1) Zyde-Vrugt met Lancetvormige Bladen, Sn de Steng van boven verdeeld en opgeregte Hoorp: dubbelde Kroontjes. STUK. j Xh! Deeze Soort is in de Europifdhe Kruidhoven „Aeclepias srcarneta. bekend, zynde Kleiner opgeregt Kanadaafch Honds- el ae dood getyteld door CorNu rus. Daar de Steng zig verdeelt, brengt zy drie Bladen ’er tegenover voort 5 zegt LINN AUS. XI. (z2) Zyde- Vrugt met Haairige Bladen enleg- 2 a gende Stengen, a De Bloem is hoóg Goudkleurig, met ron- de , ruige, leggende Stengen , die zeer fterk gebladerd zyn ; volgens Cra YToN, De Groei- plaats van deeze en de twee voorgaande , isin Virginie, 4 Rele C13) Zyde- Vrugt met Eyronde Bladen, op- EE ftaande Stengen en zeer korte kinderende dn Kroontjes. Á Í Deeze Ceylonfche voert den bynaam van Melkgeevende , die op alle andere Soorten toe- pasfelyk is , in ’t byzonder , om dat haar Melk , by (rr) Asclepias Fol, Lanceolatis &c, Asclep, Caule ereêta Ramofo annuo. H. Cliff. 78. R. Lugdh. 41. GRON. Virg. 27. Apoc. minus rectum Canadenfe, CORN, Canad. Te. 93e BARR. Rar. 3, T. 72e RAJe Hiff. 1089, (1x2) Asclepias Fol. villefis, Caule decumbente &c, ese. Carolinianum Aurantiacum Pilofum. PETIv. Sicc. 90. (13) Asclepias Fol. ovatis &c. Asclep. Caule ereéto 3 fimpliei «. Herbaceo, 8ec, Fl. Zeyl. 111, BURM, Fl, Ind, 172, Bus Eat Never jn, ©9j by gebrek der Melk van Beeften , aldaar tot Spy-, IV. ze gebruikt wordt , niet alleen , maar dat grenen | ook van de Bladen een Melkkost bereidt. Dustioorn \ moet ’er die fcherpe hoedanigheid niet in zyn „°TU# welke veele andere Soorten , van dit en de voors gaande Geflagten , gevaarlykof Vergiftig maakt, Die van Ceylon noemenze, deswegen , Kiria- ghuna. Zy verfchilt, in Gettalte , van de vol- gende weinig. C14) Zyde- Vrugt met Eyronde Bladen, om xtv. Asclepias laag ‘gebaard ‚ regie Stengen en Kinde- al rende Kroontjes, cm. Tegen. giftige, Op woefte , ruuwe , Steenachtige plaatfen in Switzerland, zo wel als elders in Europa, zelfs ip Sweeden , groeit dit Kruid, dat men, wegens zyne Tegengiftige kragt, volgens den bekenden naam, in ’t Franfch Dompte- Venin noemt, in ’t Nederduitfch Zwaluw - Wortel, naar den Latyn- fchen Hirundinaria , welke ook in ’t Engelfch en Hoogduitfch wordt nagevolgd, De reden daar van is te zoeken in de vertooning , welke de Zaadhuisjes maaken met hunne gepluisde Zaa- den, De Bloemen komen zo wel uit de Oxels | der (14) Asclepias Fol. ovatis, Bafi Barbatis ge, Asclepias Caule erecto. FL Suec. 200, 212. Mats Med, ro3. DaLIg. Paris. 76. H. Clif/. 78. R, Lugdó 410. N. ze Asclepias albe Flore. C. B. Pin. 303. TOURNE. Zef?. 94. HALL. Helv. sas. GOUAN Monsp 122. Asclep. f. Vinceroxicum, Lon. Lcon. 630, Vinceroxieum, Dop. Pempt, ‘407. Bbb 4 Ii. DEEL. Vil. STUKe IV. AFDEEL Vv. Hoorp- STUK, _ Tweeury- VIJL, > XV. Asciepias xigra, Zwarte 7óo VYFMANNIGE KRUIDEN. der. Bladen voort , als aan den top der Stengen. Zy zyn wit en beftaan uit een Bloemkrans, in vyf fpitfe Slippen gedeeld , hebbende in de Keel een dergelyk Geftel , met Hoorntjes, wier Draaden zig boven het ‘Fonnetje, lak de Stem= pels dekt , vereenigen, | De Wortel, die zig wyd ntm iss verli zynde;, feherp en bitter, zo dat fommigen hem dus voor Vergiftig gehouden hebben ; doch ge= droogd Tevert hy een fterk Zweetmiddel uits is dienftig tegen de Waterzugt , en wordt uit- wendig tot zuivering van Zweeren , als ook om harde Gezwellen te doen verflaan, gepreezen, (15) Zyde-Vrugt met Eyronde Bladen, die om, laag gebaard zyn; de Steng van boven eenigermaate windende. De zwarte Bloemen , iets zeldzaams in ’c Ryk van Flora , onderfcheiden deeze, die by Montpellier, zo wel als de voorgaande, op Heue velen wild groeit en fomtyds zes Ellen hoogte bereikt, volgens CAMERARIUS. De Bloemen zyn zwartachtig paarfeh. Men wil dat deeze, of de voorgaande, het Asclepias der Ouden zy; welks naam, wegens de Tegengiftige kragt , van /EcuLarius was ontleend(*). (16) Zy- (1 5) Asclepias Fol, ovatis, Bafi Barbatis 8c. Asclep, Cau- le fabvolubili Herbiceo &c. R. Lugdb. 4lo, N. 1. H. Ups, $3. SAUV. Jfonsp. 133. GOUAN 122, Asclepias nigro flore, C.'B. Pin, 303. Vincetoxicam Fl. nigro, CAMERe Epit. 560 (*) Zo dat hier regt het tegendeel plaats heeft , van de Vergif= tigheid, welke veelal door de zwarte Kleuct wordt aangewee= zen, volgens LinN. Philof/, Botan, p. 286. Pum NOEL AONG DA RIT A. TEX (16) Zyde- Vrugt met vomgewonden Eyronde IV. Bladen; een Heefterachtige eenigermaate Ar eha | Haairige Steng. Hoorpe ST UKe \ Aan de Kaap der Goede Hope groeit deeze, xvr, op het Gebergte, Zy is door den Hoogleeraar Edd J. BurMANNUs afgebeeld, De Steng valt ces. En N ed 5 Booms omtrent cen Vinger dik „ en geeft aan ’t end achtige. Kroontjes van groote witte Bloemen uit. De Vrugt is zonderling „en meer naar die der Doorn- Appelen gelykende, can naar die der andere Soorten. (27) Zvde - Vrugt met omgewondende , fmal_ XVII, Lancetvormige Bladen en Heefterige Stens= Adele gen. k hk Deeze , die , in de Europifche Kruidhoven bekend, van de zelfde plaats haare afkomst heeft , verfchilt aanmerkelyk door de fmalheid der Bla- den, welke naar die van fommige Wilgen ge- Iyken, De Vrugt is ook ruig en vertoont zig als gedoornd , doch met flappe puntjes. De Bloem heeft famengedrukte Honigbakjes , zon- der Nagel ; in wier plaats twee omgeboogen Oortjes komen. (1È) Zy- (16) Asclepias Fol, revolutis ovatis &c. Mant, 216, Apoc, Frutescens latis undulatis foliis &c, BuRM. Afr. 31. T. 13. (17) Asclepias Fol, revolutis Lineari- Lanceolaris &c, Apoc. Caule ereto , Fruticofa &c, H. Clif. Ups, Re, Lugdb. gro, Apoc. ereêtum Afr, HERM. Parad, 23, T, 24, MALL, Dit, T. 45. PLUK. Alm, 36. T, 138. f. 2. Bbb s IL. DEEL, VII. STUK, 162 VyYFMANNICGE KaurDEnN, IV. (18) Zyde- Vrugt met Gulpachtig omgewonde. inn __ne Bladen, die gehaaird zyn, dirid Hier komt het Afrikaans ruigachtig , regiftam- xvm. mig Hondsdood , met gegolfde Bladen, t’nuis, Dees dat door den vermaarden Co MMELYN,Onder Gegolfde, de zeldzaame Planten van den Amfterdamfen Tuin, is afgebeeld en befchreeven. xix, _ (19) Zyde- Vrugt met omgewondene ‚ fmal Lan* epen cetvormige ; gepaarde en drieling fe Bladen: fche, de Steng leggende. Deeze is, voor veele Jaaren , doot den Kruid. kundigen .AMMAN ; en nu onlangs door den Heer Parras in Siberie waargenomen. on (2o) Zyde-Vrugt met omgewondene , Liniaae Verticid le gekranste Bladen en een opgeregte Stenge da Ge Sn Dit is een Noord- Amerikaaních Gewas, dat zeer fmalle Bladen als van Vlaschkruid heeft en Kraontjes draagt van Bleemen, wier gez meene Steeltjes tegen de Bladen overftaan, In Maryland heeft men het gevonden. Zy- (13) Asclepias Fol. revolato - repandis pilofs Apocynum er. Afr. fabhirfatum &c. Comm. Rar, 17. T. 17e (19) Asclepias Fol. revolutis ‘Lin, Lanceolatis 8ec, Ascl, montana humilis, Aum. Ruth. vo. (zo) Asclepias Fol. revolutis Linearibus &c. GRON, Virg. 26. Apocynum Marianum &ce PLUK. Jant. 17e Te 336. fe &. PET, Jus. 609. BBM EN MoNeDr:RTA. 702 (21) Zyde- Vrugt met overhoekfe Eyronde IV. Bladen en veele Kroontjes op een gemeen Ean Szeeltje. Hoorp- STUK, De Kleur der Bloemen geeft den bynaam er. ie j Ireinj N Asclepias aan deeze, die in Virginie groeit. ef Roode, (22) Zyde- Vrugt met overhoekfe Lamcetvormi- sxn. Tubherofg. _ge Bladen en gemikte gehaaïrde Stengen. *embrs. Deze, in de Europifche Kruidtuinen be- en kend, is uit Nieuw Engeland afkomftig. Zy heeft de Bloemen Oranjekleur, SHE RIPOR LT AS Van den geleerden Bopeus vaN ST A- PEL, een Amfterdamích Geneesheer, die voor anderhalve Eeuw leefde, en de Hiftorie der Planten van T nrorPHmraAsTusdoorzyne Aan- tekeningen heeft opgehelderd, kreeg dit Geflagt, om dat hy de eerfte Soort daar van aan ’t licht gebragt heeft, den naam, De Kenmerken , die hetzelve van de voor- gaanden onderfcheiden , zyn , dat het Honig- bakje met een dubbeld Sterretje de Teeldee- len bedekt. Drie (21) Aschpias Fol. alternis Ovatis &c. GRON. Virg. 37, (z2) Asctepias Fol, alternis Lanceolatis &c, Asclepias Caulé eretto divaricato willofo &c. H. Cliff. 78. R. Luzdh. gro. Apocynum Neve Angliz hirfutum, Tuberoà Radice, HERM,. Lugdh, 646. T. 647e DILLe Elih, 35e T. 3, É. 34e II. DRELe VII, STUXe „64 VLrFMANNIGE KRUIDEN. IV. _ Drie Soorten , altemaal aan de Kaap groei- a, SEEN jende , zyn ’er thans in begreepen; naamelyk Hoorp- | RNN STUK (rt) Stapelia met de Tandjes der Takken uit« ROR gebreid. Stapelsa hos Gedagte SraPrr hadt deeze, in het Werk van TnEOPHRASTUSsvoorgelteld onder den naam vandikke Kivits- Eijer Bloem vande Kaap der Goede Hope. HERMANNUS hoemtze Laas Huislookachtig Afrikaanfch Hondsdood , met opgeregte Haauwen. Men vindeze onder den naam van Asclepias Aizoides , die ongebla- derd is, by Mor isa ngeboekftaafd, © Gewas, dat op Steenige , dorre plaatfen aan de Kaap groeit , wordt in de Europifche Kruidhoven, op gelyke manier alsde Westindifche Vygplant; voortgeteeld en gekoefterd, Het heeft gedoorn- de of getande Takjes , welke byna driekantig zyn, met een bitterachtig , Lymig Sap , dat wals gelyk is, gevuld; van een Span of langer , cen Vinger dik;groen, doch ’s Winters paarfchach- tig van Kleur. Uit de mikken deezer Takjes komt een dunne Steel voort, een Kelk maaken- de van drie of vyf punten ‚die een groote Bloem be. (1) Stapelia Dekticulis Ramorum patentibuse Sy/f. Nate XI. Gen. 304. pe 194: Vez. XIII. Gen 307.p. 215, H. Cliff, 77. R. Lugdbh. 409. Asclepias Aizoides Aft. BRADL. Succ. 3. p. 3. T. 22. Moris, Hifi. IL p. 61o. S. 15. Te 3. fas Apocynem humile Aizoides. HERM. Lugdó. sz. T. 53. STISSa Boe, 32e Fritillaria crasfa. STAP. Theoph, 325) Frit. crasfà mia nor WEINMe, Aruidb, Pl, 155, Ei NeR HN DRV A, 78 bevatten, welke zig uitbreidt met vyf Slippen,’, IV- _ die aartig gemarmerd zyn, en in ’ midden zo- ea danig een Sterretje of Rondzeltje heeft, als ge-Hoorpe zegd is. Men kan best oordeelen van deeze Bloem, °“°_ door die zelf te befchouwen , gelyk daar van een ne: goede Afbeelding , met Kleuren; in ’t Werk van. WEINMANN; op Plaat N. 155 , en op de volgende nog eene van een zeer monftreus gegroeide Plant, van deezen aart ‚\is gegeven, ’c Zy hier genoeg gezegd, dat de Bloem van buis ten groenachtig, van binnen geelachtig is met paarfche Vlakken en een ftinkende Reuk heeft , zynde zo taay als Leder. Deeze wordt de Klei- ne geheten. H eis TER hadtze Stisferia genoemd , naar den Kruidkenner , die den eerften aanleg gemaakt heeft van den Helmftadfen Tuin. (2) Stapelia met de Tandjes der Takken op- mn, geregte dn — Ruige Deeze noemt men de Groote Fritillaria , en zy voert hier , tot onderfcheiding, den bynaam wegens de ruigte van de Bloem. Ook is de Ge- ftalte van ’t Gewas aanmerkelyk verfchillende , gelyk uit de Afbeeldingen van ComMELYN en BuRMANNUS blykt, In de laatfte, nog- thans, (2) Srapelia Denticulis Ramorum ere@is, MILL. Ie, 2588 H. Cliff. 77. R. Lugdb. 409. Asclepias Afric, Aizoides , Flore pulchre fimbriato. Comm, Rer, 19. T, 19. BRADL. Succ, III, p. 5. T. 23. BURM. Afr. T, 12, f‚ 1. WEINM, ÄTruidh, PLN, 357. ROES. Ins. II. Afuse, Te 9. IE, DEEL, VIE, STUK 766 VyrMANNIGE KRUIDEN, IV. “thans, zyn de knobbeltjes , waar uit de Takken AFDEEL peftaan ; veel ronder ,’t welk van de Groeiplaats Hever kan afhangen. De Bloem , insgelyks in ’t Werk STUK. van WerEINMANN, Plaat 157, afgebeeld, ver- eraa: - coont zig veel pragtiger „en is aan de kanten - zeer aartig met Franje van witte Haairtjes, als Fluweel , gezoomd. Zy maakt cen groote vyf= puntige Ster uit ‚„ wel een Handpalm breed , wier punten fierlyk paarích gerand zyn, en verderin= waards geel-met paarfche Streepen, Het midden of de Navel onderfcheidtze ; voornaamelyk , als niet het gedagte Rondzeltje, dat de Teeldeelen in de andere bedekt , maar, in ’t midden van een ruige Schyf , zekere uicfteekende Puntjes hebbende, die als een Sterretje binnen de Ster maaken. Deeze kroonen de Vrugtbeginzels , wel« ke ’er twee zyn, zonder Styl of Stempel. Behalve de zonderlinge vertooning van zeke= re Natuurlyke deelen , in deeze Bloem, heeft dezelve ook een zeer ongewoone Reuk, Lin-= Naus noemt dien Bokkig , Veneriaal en geil :doch RoEsEL merktaan, dat dezelve veel overeen= komst heeft met dien van rottend Vleefch en dit zou de reden zyn, dat de Vleefchvliegen deeze Bloemen niet alleen vlytig bezoeken ‚ maar ook met haare Eijeren beleggen, zo dat men dik- wils de uitgekomen Wormpjes daar in ziet kruis pen. Het is , volgens hem, zeer blykbaar , dat niets auders dan de gedagte Reuk de Vliegen daar toc beweegen. kan, CG) Sta Lj PEN AND, R Iva 362 (3). Stapelia , die de Tandjes der Takken flomp IV. heeft „, met een Doornachtig puntje. d En, NU ; 5 ‚ Hoorp- Dit zonderlinge Gewas is thans ook tot dit sppr, Geflagt betrokken. Het verfchilt van de ande- DAN ren ongemeen , door de Kkleinte der Bloem , „512052 welke de. Ridder ook nog niet onderzogt hadt, gtt 7 De Hoogleeraar J. BURMANNUS; hetzelve de, kin in Plaat brengende, meldt ‚dat het uit een dik- _ ken-Stoel, van byna een Vuist. groot, die zig als „imet konftig Snywerk vertoont , Takken uitgeeft , welke alleenlyk uit ronde Sappige Knobbels ‚ aan elkander gevoegd, beftaan , en deeze zyn met langwerpige Vleefchkleurige Schubbetjes getepeld, Uit het midden van dee= ze Schubbetjets fchynct de Bloem voort te ko- men , die paarfchachtig is en zeer klein; wor- dende gevolgd. van Haauwcen , omtrent een Vin- ger lang , die niet overend ftaan, gelyk in de eerfte Soort „ maar nederhangen. Naar een ges fchilderde Afbeelding is decze in Plaat gebragt. HERNIA RIA. Duizendgrein. Een vyfdeelige Kelk zonder Bloemblaadjes, behalve de vyf geknopte nog vyf onvrugtbaare „Draadjes bevattende , en een eenzaadig Zaad= huisje, dat zeer klein is; maaken de byzondere Kenmerken uit. . Vier (3) Stapelia Denticulis Tamorum obeufis mucronatis. Sy/?. Nat, Veg. XIII. Stapelia aphyllos ad nodos mainillaris , Flose eulo rubello, Siliquis pendulis, BURM, Afre 27. Te 2e 2, Deer, VI, STUK, Iv. ÄFDEEL- Vv. Hoorp* STUK. Te Herntariâ glabra. „68 VLrMANNIGE Kruipen. Vier Soorten , altemaal Europifche, kòmèn in dic Geflagt voor, naamelyk: (1) Duizendgrein, dat glad is. In de Koornlanden en Moeshoven ;-als ook op allerley drooge Zandige Gronden „ komt dit klein leggende Kruidje, door byna geheel Eu: ropa, voor, Het is zo wel inlandích in Sweeden als in Languedok. Ook zyn ’er veele plekken, op de drooge Vlakten aan de Rivier Irtis in Siberie , mede bedekt (*). Men vindt het ín alle. Provinciën van onze Nederlanden , daar het Duizendgrein genoemd wordt „>wegens de me: ‚ nigvuldige_ Zaadjes ,- volgens den Latynfehen naam: Millegrana of Centograna, gelyk de Ita= liaanen het heeten; Wat de oirfprong zy van den naam Herba. Turca , dien het ook voert , js my onbekend, ‘Sommigen;-hebben het Klein _Duizendknoop , om dat de geftalte. ’er wat: naar gelykt , geryteld, De. Duitfchers noemen het Bruchkraut ‚ dat is Breukkruid , ’t welk met den Franfchen naam Herniole en den Latynfchen Herniaria ftrookt.: Men vindt het by Dopo- Néus vry wel afgebeeld, | Het (1) Herniarin glabra, Sy? Nat. XII. Gem. zes, Pp. 194. Yez, XIII. Gen, 308, p. 215, Hern. glabra herbacea. kB. Hift, IL. 378. Heen, Calycibus Bra@teâ nudis. H. Clif. ar. Fl. Suec, 207 ‚213. Mat. Med, 104. HALL. Helv. 182. DALIB. TOURNF. &c. Polygonem minus (. Millegrana major. C. ne Pin, 231. Herniaria. DOD. Pempt, 114. (*) PaLLas Reizen. IL. Th, IL, B. pe 473e PEN T AN D RI A zós „Het is fcherpachtig en famentrekkende. Van , IV- ÁFDEEL; ouds heeft men het gepreezen tegen de Breu- vv, ken, uitwendig-opgelegd , en, door zyne Pis- Hoord- dryvende kragt , zou het ook tegen deri Steen °70- . pl …e Digynias en het Graveel dienftig zyn, ’t zy in Poeijer of cl) Afkookzel. (2) Duizendgrein, dat ruig is, RE Herniaria, De Heer HALLER en anderen merken den ze; die op de zelfde plaatfen en onder het voot- nde gaande , doch meest in de Zuidelyke deelen van Europa ; voortkomt , als eene Verfcheidenheid aan; waar toe ook de Ridder fchynt over te hel- ie, In de geftalte is weinig of geen verfchil , en de Bloempjes komen hier zo wel getropt voor; . als aan de gladde Soort, (3) Duizendgrein met Heeflerige Stengetjes ED ra, Fruticofá. wierdeelig ge Bloempjes. fecfterig. xt Getal van vyf is, zo ten opzigt van de Kelkverdeeling als van de Meeldraadies , hier in vier veranderd. Dus, naamelyk, ndm de Heer LoerrLiNe dit Gewasje, dat de Stengetjes tot een Span lang , deels leggende , deels opftaan- de heeft, in Spanje waar, Het heeft, niettemin een (2) Herniaria hirfuta Herbacea. J.B. if II p. 379. 2) Heriaria Caulibus Fruticoûs, Flor. quadrifidise Ars, Atad. IV, p. 269. LOEFL, /fin. 128. Herm, Frut, Viticulig lignofis, CG, B. Pin. 382. Polygonum Herniazig Fol, 8 facie 84e} } B. Hit, Ul. p. 378. LOB, deon. II. 85, Cee 1, DE5L, VII, STUKe zo VYFMANNIGE KRUIDEE IV. een Wortel van omtrent een Vinger dik. Met Annen: de Anthyllis van Valence, door Cuùusíusdus Hoorp: genaamd, welke de Heer GoUaN tot-de voo- STUK. rige betrekt, fchynt, het veel overeenkomst te Sd “hebben. Ook groeit het, volgens Loser ,ins- _gelyks in Provence, iv. _ (4) Duizendgtein-met: Eyrond- langwerpige ge- no haairde Blaadjes, ta. ' Linsbladig, Onder den naam van. Klein Linsbladig- Var-- kensgras befchryft C, Bauninuseenleggend: Plantje , met rondachtige. Blaadjes en tropjes van kleine Bloempjes, ’t welk door hem by Mont- pellier was gevonden. … Een ander -hadt hèt in Spanje, op-de Bergen by het Eskuriaal, verza- meld. ’ Schynt ook in Engeland waargenomen „te zyn door PETIvERyenis door PLukKE- … _NÈT afgebeeld, als aldaar aan Zee voorkomer= de, met dikke glanzige. Blaädjes , van Wilde Thym. Hier vertoonen zig kleine Lins-of Neet- achtige Blaadjes, by de grooteren aangegroeid, waar. van BAUHINUS fpreekt. BUuxBAUM vondt het in de Oofterfche- Landen. De Heer N.L. BuRrMANNuUs merkt aan „ dac- het ook aan de Kust van Koromandel groeit. Des befluit- LinNsus, dat het uit Ooftindie verhuisd zy Ain (4) Herniaria fubfruticof: ‚ Fol. ovato«oblongis pilofis, Syft. Nat. Veg. Xille Polygonum minus Lentifolium. C. Be. Prodr. 1314 Polyg. maritimum &c. PLUK. Alm, 302. T. $3e f. 3. Per. Herb, roe f. 6, Camphorata frutescens, BUXB. Cesta Ie P. 18e Te 28e fe 21 BURM, FJ Jud, p. 720 PE NOT AND iT A 77t in. Europa: ” welk, inderdaad; alzo de kleine IV. Zaadjes ligt met den Wind verftuiven kunnen ide ian van alle wa arfchynlykheid niet is ontbloot. Hoorps Maar het heeft dus, als. erft: volgens zyn Ed, STUE- uit het Paradys derwaards gebragt zynde , cen ne dubbelen weg moeten afleggen; C merNoropiu Mm. Ganzevoet, Een vyfbladige, vyfhoekige , holbladige Kelk s geen Bloemblaad jes: een enkeld Linsachtig Zaad ; dat in de Kelk aänrypt ; komen als de Kenmer- ken voor } van dit Geflagt , waar van fommige Soorten den Styl in drieën , doch ver de meefte in tweeën gedeeld hebben. - Agttien Soorten, waar van de eerften de Bla- den veelal uitgehoekt, hoekig of getand; de vyf laatften alleen dezelven niet ingefneeden ‚heb- ben; en wel meett Europifchen , komen in het- zelve voor, (1) Ganzevoet met driehoekig Pylvormige ef- fenrandige Bladen en famengeftelde , Bla- er, derlooze , Oxel- Aairen. Henricus, Algoede, Op allerley woefte plaatfen ; op Mest- en Puin. hoo- (1) Chenopodium Fol. triangulari« Sapiicatis &c. Sy, Nat, Kil. Gen. 306, Pp. 194. Weg, XIII. Gen, 309. p. 216, He Cliff. Fl, Suec. Mat. Med. R. Lugdb. 278. HALL. Helv. 1740 Daris Paris 79, GOUAN Monsp. 123, Lapathum unâtuofum, C. B. Pin. ris. Bonus Henricus. J. B, Hifl, Il, p‚ 965. Toe bona, Dop. Pemp:, 651, LOB. de. 256, Cee a Ils DEELs VIE, STUK) Iv. ÁFDEEL. V. 272 _ VZFMANNIGE ÉRUIDEN, hoopen ; aan de Wegen en in verwilderde Tui nen, komt dit Kruid door geheel Europa voor. Hoorp- Van fommigen is het Smeerige Patich, van an- STUKe dere Wilde Majer of Melde , en Weld -Spinagie * genoemd geweest ; doch de algemeenfte naam: is Goede Henrik, gelyk de Franfehen dien met le Bon Henri, en de Duitfchers met Gut Hein= richt navolgen, Het fchynt dien naam gekregen te hebben, om dat het, als Moes gegeten „een verkoelend, verzagtend Purgeermiddel is , die-. pende uitwendig tot Wondzuivering: weshalve het ook Tota bona, in ’t Neerduitfch Algoede en „ wegens de figuur der Bladen, Lammerkens= Oor geheten wordt, In Engeland voert het den paam van English Mercury , dat is Engelfch Bingelkruid, De jonge Spruiten worden op foms mige plaatfenals Aspergies , en de jonge Bladen, in ’t Voorjaar , als Salade met Olie en GAP genuttigd. De Stengen van dit Kruid groeijen een Voet of een Elle hoog: zy zyn dik en hol, van buíi- ter geftreept: de Bladen driekantig en veel naar die van het Kalfsvoet gelykende, uit wier Oxe- lende Aairen „die gefteeld en ongebladerd zyn , voortkomen. Aan de kanten zyn de Bladen eenigs- zins gegolfd, en van onderen begroeid met een witte Wolligheid , welke „daar afgewreeven wor- dende, Smeerig fchynt. De Wortel is dik, van binnen geel, fcherp en bitter van Smaak. Het Kruid komt veel te Putten in Gelderland en by Wyk te Duurftede voor, zo de Heer pe Gore TER waargenomemr heeft, (2) Gan- PEN T AND RIA 973 (2) Ganzevoet met driehoekige eenigermaate IVe getande Bladen en digt getropte Trosjes , AIEE die zeer lang zyn en dun , degen de Steng Hoorn- aan. STUK. IE In Sweeden groeit deeze Soort zeer veel op Ce de Straaten van Upfal en andere Steden. Van cen. Batavia „, in Oostindie, is een dergelyke over" de gezonden, (3) Ganzevoet met pens driehoekige, 1. flompachtige, getande Bladen, en opftaan- Roode, de Trosjes, die famengefteld, eenigermaa- te gebladerd zjn „enkorter dan de Steng, Deeze behoort tot die Kruiden, aan welken men „ wegens de figuur der Bladen , den naam van Ganzevoet gegeven heeft, en waar van dus de Geflagtnaam afkomftig is. In ’t Franfch noemt menze Pied d'Oye, in ’t Engels Goofe- foote, in Hoogduitfch Gan/efusz; ’ welk al het zelfde betekent. Zy is gemeener in Euro- Pas (2) Chenopodium Fol. triangularibus fubdentatis gec, FL. Suec, 209. 215. Chenop. latifol, minus ramofum &c. Bux. Half, 69, Te 1. Chenop, eretum êcc. RAJ. Syr. 5. p‚ 155. BURMs FL Ind. p. 72- (3) Chenopodium Fol. Cordato =triangularibus &c, Fl. Suac, Zio, 217. Mat. Med, 107, DALIB. Paris, 78 GOUAN. DMonsp, 123. HALL. He!v. 174. N. 3. Chenop. eretum &c. H. Cliff. 85. R. Lugdb. 219. N. 6, Atriplex fylveftris latifoe lia. C. B. Pin. 119. Pes Anferinus. DALEcH. Hij, 542. Dop. Pempte 616, Atriplex fylv. f, Pes Anferinus &c, Les, Jeon. 254 loot Cce 3 EI..DEEL. VIe STA) IV. ad zie …, VYEMANNIGE KRUIDEN pa » ten minfte in onze. Nederlanden , dan. de ÁF REE eerie Soort. Men vindrze ookop wilde woefte Höden- STUK, Tweewy- viste Steenachtige en vogtige plaatfen. De, Zaadbol- letjes worden tood of paarfchachtig. Tr AGUS merkt aan , dat deeze Plant Venynig is en de Varkens doodt ; ‘wanneer’ die daar van eeten. Het Vee laatze ook meest onaangeroerd, Men _vindtze echter, onder den naam van Wilde Mel Iv. Chenopoe diem AE ue rale, Muaurfch. de, by de Geneesmiddelen geboekt, « (4) Ganzevoet met Eyronde getande fpiufe glanzige Bladen, de, kred L akkig en on- gebladerd, | Deeze verfchilt hier door , als ook doordien de Trosjes voorby de Steng uitfteeken „van de voorgaande. Voor ’t overige komt de figuur der Bladen en de pgeftalte ovéreens zo dat men ze als een tweede Soort van Ganzevoet aangemefkt vindt. Sommigen'hebben de Bladen by die van den Doornappel vergeleeken. In Sweeden; niet alleen , maar ook in Duitfchland-en in onze Pro= virciën komt deeze Soort, mede op dergelyke plaatfen , als ook ap Muuren en aan de Wegen voor. „G)Gan- (4) Chenopudisem Fol, ovatis nitidis dein acutis tc. Fl. Sus, H. Clif. &c. KRAM. Aufir. 63. GonT. Bels. 67, Che- nopodium primum. „TAB. Hij, 812. Arn, flv, latifolia acu- tiore folio. C. B. Pin, 119. Attiplex Stramonii folio. VAILLe- Par. 36. T. 7e.5 20 Atr' plex dia Pes Anferinus alter £, ra mofior. Je B. Hijs, IL. P‚ 976: Le Ww T A HD RT A. 778 (5) Ganzevoet met driehoekige „diep getande, 1%. rimpelige gladde , eenvormige Bladen: de À* ne _Frosjes endelings., … Hoorpe > Ö STUK» ToUuRNEFORT maakt van een dergelyke _v. Spaanfche gewag , waar mede het Engelfche Play Majer met Vygebladen van Rav overeenkom- nam. {tig fchynt: des de Groeiplaats gefteld wordt ©" in Spanje, Vrankryk en Engeland. De Steng is eens Mans langte hoog; doch het bloeit zeer laat. | (6) Ganzevoet met Ruitachtig driehoekige , uit- gr: Uig, geknaagde Bladen, vanagteren gaaf ; debo- wit, venften langwerpig en opfbaande Trosjes.. Wilde Melde , met uitgehoekte witachtige Bladen „ is deeze getyteld by BAuninus. De fmalheid der bovenfte Bladen onderfcheidtze gee noegzaam ‚ voor dat de Trosjes door de rypheid wit worden Zy beftaan uit overhoekfe , onge- fteelde , digt getropte Aairtjes , Bolachtig famen- gehoopt. ’t Gewas is aan Dyken, Wegen en | Wal- (5) Chenopodium Fol, Deltoideis &ec. Am. Acad, IV. p. 209. Chenop. Hisp. procerius „Folio Delcoide. TOURNr. Jaf?, App, 666, Blitum Ficus folio, RAy. Axgl,3.p. 155. {6) Chenopodium Fol, Rhomboideo « triangularibus &c. Fl, Sue, 212) 218. DALIB. Pars 30. GOUAN Monsp, 124 Gort. Belg, 67. Chenop, Fol, inf, ovatis &c. H. Clif. 35. GRON. Virg. 145. R, Lugdb. 219. N, 3, HALL, Helv. 174. Nes. &triplex {ylv. Fucrs. Hij. 119, Atriplex fylveftris Fo» lo finuaro candicante. C. B. Pin, 119, Cee 4 Ne DEEL, Vlie STUKe é ö VYFMANNIGE KRUIDER, „Vv Wallen , niet minder gemeen dan het gewoone, Kir ch Gode Men noemt het, in ons Land, Wil- Hoorp- de Melde. Het Zaad, dat zeer zwart is, müpt STUK. uit in de witte Trosjes , die op tend van den Rd Herfst, als de Bladen afgevallen zyn, byna hee ie geheele Gewas getrost doen voorkomen , zo de Heer HALLER aanmerkt, Het groeit ook in Virginie. Be (7) Ganzevoet met Ruitachtige Tamidig uitge- der hoekte Bladen; de Trosjes Takkig en eeriû- de, germaate gebladerd. Green, Deeze , waar mede de Wilde Ganzevoet met Gelderfche Roos Bladen , vän VAILLANTs veel overeenkomst ea is een laftig Onkruid . in de Moeshoven. Zy fchynt wel een Verfchei- denheid te zyn van de voorgaande Soort en voert den zelfden naam. VIEL (8) Ganzevoet met Hartvormige hoekig ge/pit- Keen) ’ fle Bladen en Tukkige alc die ongebla- derd zyn. Hier zou de Ganzevoet met Doornappel Bla- den 2 (7) Chenopodium Fol. Rhomboideis dentato-finuatis &c, Fis Sec. &e. GorT, Belge 67. KRAM. Anf?r. 63. GOUAN Mfonspa 124, Chenop,. fylv. Oputi folio, VAILL. Par. 36, Te ve fd Atriplex fylveftris. |, B. Hif. II, p. 072, (8) Chenopodium Fol. Cord, acuminato- angulatis 8cc, B. Saec. &c. Ec, Chen, Fol. triangulari - Sagittatis, Re Lugdb, 219. Ne. zo, Chenop. Stramonii folio, VArtL. Paris, 36. Te 7. É, de epe fecund, TABEEN, Hij, êlz. É 2 BAER IE AND ORE Ae vi den , van VAILLANT, thuis behooren, Zy IV, fchynt ook wel maar een: Bafterd- of vermeng. ÁFDEELà de Soort. | Foorp- STUK. (9) Ganzevoet met langwerpigauîtgehoekte Bla- rx. den en naakte veeldeelige Trosjes, tf an Dee _8rys, Overvloedig groeit deeze in Italie, Provence aten en andere Zuidelyke deelen van Europa; ja zy * * komt ook wild voor in Duitfchland en in onze Nederlanden. Men noemtze Botrys, dat is Druis venkruid , om dat zy als een Druiftros draagt van Bloem: en Zaadhoofdjes. Wegens den aan- genaamen Reuk krygt zy den bynaam van Zm- brofioides, die echter meer toekomt aan de vol- gende. De Iraliaanen noemenze Botri, de Fran- fchen Pyment ‚ de Engelfchen Zik van PFerur falem : om «dat de Bladen naar die der Eiken eenigszins gelyken, ’t Gewas grocit naauwlyks een Voet hoog en vertoont zig als cen Heee ftertje , doch overwintert niet, Het komt meeft op Zandige plaatfen voort. Het heeft een ver- warmende kragt; wordt wegens den Smaak wel in ’t Moes gedaan en by het Vieefch gekookt, Men legt het droog by de Kleederen , niet al- leen om den Reuk, maar ook tegen de Motten: ‚weshalve het den naam van Mottekruid , by fommigen , voert, (10) Ge (9) Chenopodium Fol. Lanceolais dentatis &c. H. Cif, Ups. Mat. Med, R. Lugdh, 219. N. 4, GOUAN Monsp, 124» Botrys Ambrofioides vulgaris, C. B. Pin, 138, Botrys, Dop, Pempt. 34. Cee s EI, DaEL, VII, STUKe Kad ij | 718 VZrMANNIGE KRUIDEN: iV. (1o) Ganzevoet met Lancetvormige getande Är Dirle Bladen en gebladerde enkelde-Trosjes. De en Deeze noemt men Mexikaanfche ; hoewel zy x. niet alleen in Nieuw Spanje. maar ook in foms Pdf mige deelen van Europa ,. waarfehynlyk door nn Zaad overgebragt zynde,, van zelf voorkomt. kend, Dit heeft by Weenen plaats, alsook in Portu- gal. Zeer gemakkelyk wil zy voort in de Ho- ven , zynde ook een Zaaygewas. De Reuk ís zeer fterk , doch niet onaangenaam ; de Smaak Kruiderig , naar dien van Komyn-Zaad gely- kende. De Konferf der Bladen, met Honig , wordt voor een goed Borstmiddel seHhodid® Men noemt het , in Provence, Thee van Meico; misfchien om dat de Bladen als Thee getrokken worden , en dus gebruikt, XL. (11) Ganzevoet met Bladen die fmalgefnipperd Alultifse aib. dum, zyn, en ongefbeelde Bloempjesin de Oxelen. ‚ Veeldee- | ge tig. (re) Ganzevoet met Eyrond-langwerpige ges BL tande Bladen en ongebladerde Trosfen, vintictie (Go) Chenopodium Fol, Lanceolatis dentaris &c. H. Cliff. &c. &c. Botrys Ambrofioides Mexicana. C. B. Pine 138 ‚ 516, Chen, Ambrofioides maximum. TOURNE. Jnff. so6. Botrys Boetica Atr, (ylveftris facie, BARR. Rar. Jc. 1185. (11) Chenopodium Fol, multifidis &e, Chenop, (empervirens, ph tenuiter laciniatis, DiLL. Elthe 78 Te 66. £, 77. 12) Chenopodium Fol. ovato - oblongis dentatis &c. KALMe He. ir. Ile Pe 2833 306e Pe Lycopi folio perenne, DiLLe Elth. f. 766 PoE MoT HAaND: RABe 279 ‚ Van deeze. twee Soorten , beïden afkomftig IV, van Buenos Ayres in de Spaanfche Westindiën , STPEERS is de Reuk zo fterk niet als in de voorgaande. Hoorps De veeldeelige groeide, in vrye Grond, tot “TUE twee of drie Voeten , de andere tot drie Ellen Banse hoog. DiLLeNtusgeeft’er Bladen van Wolfs- poot aan, De Heer KALM , deeze Plant ook in Penfylvanie waarneemende , verhaalt , dat het Zaad aldaar den Kinderen tegen de Wormen ingegeven wordt; zynde tot uitdryving derzel- ven voortreffelyk. Zy groeide , zo wel aldaar, als in Nieuw Jerfey, in t wilde, (13) Ganzevoet met Eyrond langwerpige uit- A Oa gegulpte Bladen en naakte enkelde Kluwen- din seas: achtige Frosfen. | Zeegse, Dit is wederom cen Europifche, die in onze Nederlanden veel voorkomt by Boeren Woo- ningen en Mesthoopen. Men vindrze ook in de Voorftad ‘van Weenen , genaamd Erdbeer , en op de Straaten te Stokholm groeit zy over- yloedig. Het is de fimalbladige uitgehoekte Mel- de van BADHINUS. hik 14) eee DEL met geheel efenrandige Ruits- pd XIv. 4 lwariâe. WYS Stinkend. (13) Chenopodium Fol: ovato - oblongis repandlis &c, FL. Suec, H. Cliff. &c. R. Lugdb. 219. N. 7. Chenop. anguftif. lacinia- tum minus. TOURNE, Zoff. so6, Atriplex anguftifolia laciniae ta, J Bi Hift.-le-p.icg7ze de. 473, Atriplex fylv. fecunda, TAB. dE, 427 (14) Chenopodium Fol, integers, Phomboidegeovatis &c. Fi. H. DEEL. VII. Srum, 780 VYLFMANNIGE ÉRUIDEN. p IV. wys’ Eyronde Bladen en inci Bloee eam men in de Oxelen, Hoorp- Ö d f sTuK. ‚Niet minder algemeen komt deeze voor in de Pweewy- Moeshoven en fomtyds ook aan de Wegen. De wit: Stank, naar dien van rottige Zoute Vifch gely= kende, volgens Doponaus, onderfcheidtze genoegzaam. Hy noemt het Kruid deswegen Garosmus ‚ anderen hebben het Zulvaria gehe- ten; doch de gemeenfte naam is Stinkende Mel- de, Zo ’er Vrouwsperfoonen met de Rokken te- gen aan geweest zyn, komen de Honden haas bezyken, Het wordt tegen de Opftyging nuttig geacht, pb _ (15) Ganzevoet met effenrandige Eyronde Bia- dium polye den , leggende Stengen en gegaffelde Kroon- Veda: tjes , die ongebladerd zyn , in de Oxelen, 1e Veelzaadig Majer. wordt deeze gemeenlyk ge- noemd „ om. dat zy by de andere Soorten van Majer daar in uitmunt. Zy groeit in Moesho- ven ‚op gemefte Akkers en gebouwde Gronden ; in Europa. Men vindtze in Sweeden , Duitfch- land, Fie Suet. 216, 222, Mfat, Med, 108. DALIB. Paris 77. Che- pop. Foliis triangularie ovatis, He Cliff, 84. Re. Lugdb, 218. N, 2e Atriplex foetida, C, B, Pin, 119. Vulvaria Garum olens. Lon, Je. 255. Garosmus. DOD, Pempt. 616, Cis) Chenepedinm Fol, integerrimis ovatis &c. Fl, Succ, 217. R, Lugdh, 213, N. 3. Blitum Fol. ovatis, Ml. Clif. 28e Blitum polyfpermum, C. B. Pin. 118, Polyfporon Casfiani &sc, LOB. Je. 256, De as Í PEREN HANNE DR IJA. FBE fehland , Vrankryk en elders. In Switzerland is IV. zy aol volgens den Heer HALEER, niet on- bea gewoon 3 die aanmerkt, dat de Meeldraadjes Hoorpe Veerkragtig zyn, ende Bloempjes fomtyds in vie-STUE ren gedeeld. Men wil dat dit Kruid tot-lok-aas Dizyniai voor de Visfchen kan verftrekken. (16) Ganzevoet met fimal Lancetvormige Bla- AL encPgo den, die vlak én effenrandig zyn, dium Scem 4734; Dit is een zeer Takkig Jaarlyks Kruid, twee “Bezem. Ellen en hooger groeijende , met dunne ronde Takjes en langwerpige Blaadjes, veel naar die van Vlafchkruid gelykende, doch op de kant gea haaird. In de Oxels der Bladen komen kleine getropte Bloempjes ‚ groenachtigfvan Kleur. Om dat men ‘er, in de Zuidelyke deelen van Euros pa, Bezems van plagt te maaken of nog maakt , voert het den bynaam van Bezemkruid. Het heeft de Steg zeer glad en witachtig , en moet een fraay Kruid zyn , dewyl de Italidanen het Bel wedére noemen. Wild komt het in Griekenland voort ‚ waar men het Osyríis heette, Waarom het; van TABERNAEMONTANUS , Studen- ten- Kruid genoemd zy , is duifter. Het groeie ook (16) Chenopodium Fol, Lineari- Lanceolatis &e, H. CHfr Ups. R. Lugdb, 220, Ne 11, Chenop, Lini folio villofo, TOURNE. Jnf?. so6. Linaria Scoparia. C. B, Pin, 212. Ofye tis, Dop, Pempt. 151. Linaria Belvedere dia, f. B, Hif. III. p. 462, Herba Studiofoium, TáB, Hifk, IL, P. 1Qzs “ Tsilu. KEMPH. Jap. 885, IL, DEEL, VII, STUK, 58 VyorMANNIGE KruiDÊn; IV. ook in Japan, volgene Ka&MmPrerr, die vels AFDEEL, paalt, dat het aldaar een voortreffelyk Geneese Hoorp- middel uitlevere. Men vindt het, insgelyks , in. STUK. andere deelen vau Ooftindie. xvIL. (17) Ganzevoet met Elsvormige half Cyline en drijche Bladen. ili. Zeekants. Deeze Soort, die kleine Witte Kali ‚met glin: _ fterend Zaad „ genoemd is geweest , valt niet alleen aan de Zeekuften van Europa, zo’in de Noordelyke als in de Zuidelyke deelen , als ook in onze Nederlanden; maar de Heer Parras heeftze ook onder de Kruiden, dieaande Zout- Meiren , in de Zuidelyke deelen van Sibe= rie, groeijen, gevonden. Te Montpellier, daar het aan de Zee voorkomt, noemt men dit Kruid la Blanchette, xvim _ (18) Ganzevoet met Lancetvormige „ eeniger- ef dr il maate Vleezige, effenrandige Bladen, en gemikte Trosjes die gebaard zyn» in de Oxelen. Deeze ‚die weleer voor een Virginifche werdt gehouden ;, is door den vermaarden G MELIN in (17) Chênopodium Fol. Subulatis femicylindriciss H‚ Chf7, Fl, Suec, R. Lugdb, 220, Kali minus album Semine fplenden« te, C‚ B, Pin. 289. MORis. Hif?. HI, p. Gio, S, 5e T. 33e fe 3, OED, Dan. 439, (3 ) Chenopodium Fol. Lanceolatis (Edse &c. AEF, Gort, 1752. Chenop. Virginicum &c, Sp, Plant. I. p. 222e GMEL: Sis Ille p. 83. Te LSR zeik PEN T AN D RI A 783 in Siberie waargenomen en afgebeeld, Zy heeft IVe een groote zeer wyd gemikte Bloempluim TDL en ‚daar de verdeeling ophoudt, komen de Bloe- Hoorn: men ongefteeld, met Baardjes , voort. STUEe Dig yniar BE TT A Beete. Dit Geflagt heeft een vyfbladigen Kelk , zon. der Bloemblaadjes , en een Nierachtig Zaad, binnen de zelfftandigheid van het onderfte des Kelks aanrypende. Het bevat drie Soorten, als temaal Europifche, naamelyk _(1) Beete met getropte Bloemen, Ì 1 Beta vul. Een zeer bekend Moeskruid , dat men over=&47is- Gemeene, al in de Tuinen heeft , maakt deeze Soort uit. Het voert den Neerduitfchen naam naar den Latynfchen Beta, die van de Letter B zou af. komftig zyn. De Grieken hebben het Seutlon geheten: de Italiaanen noemen het Beta , of Bietola , gelyk wy ook meest Biet zeggen : de Spaanfchen Afelgas ; de Franfchen Poirées de Duitfchers Mangoldt, Men zaait het in de Tuinen , doch de plaats der afkomst is on-. zeker; Van (2) Beta Floribus congeftis, Sy/?. Nat, XII, Gen. 307. pe bos. Weg. XIII, Gen, 310. p. 217, Beta Caule eteêto. Sp, Plant, 322. Beta, H. Cliff. Ups. Mat, Med, R, Lugdh, 220. de Beta-rubra vulgaris. C. B. Pin. 118. B. Beta rubra major 1bid, Y. Beta rubra Radice Rapz. Ibid. @, Beta lutea major. dhid, $ Beta pallide virens major. lhid, Beta candida , rubra & zabra Romana, DOD, Pempt, 620, A, DEEL, VII, STUK, IV. AFDEEL, V. Hoorp- STUKe T'weewy: Vige. 284. _ VYFMANNIGR KRUIDEN, Van ouds heeft men , naar de Kleur der Blas: den, een Witte en ziten Beete onderfcheideng, De eerfte, die tot Moes gebruikt wordt, hecft groöte „ breede; gladde, glanzige Bladen, die geelachtig groen zyn : de andere heeft donker groene Bladen ‚ met roode of paarfchachtige Stengen en Steelen, Hier van worden ‚de Wor- tels , onder den naám van Beete- Krooten of Bietwortels , gekookt zynde , onder de Slaa gegeten. In ’t Fraofch noemt menze Bette-Raves : in *t Latyn wordt deeze Beete door den naam van Beta Romana of Roomfche Beete, onderfcheiden. In ’t Hoogduicfch geeft men ’er den naam aân van Rothe Ruben , dat is. Roode Raapen; hoe- wel de Wortels weinig overeenkomst, in figuur s met de Raapen, zelfs met de Fanfche Raapen hebben. Die Wortels Zyn, gelyk men weet, zeer lang eú dik, van het top-end allengs verdunnende, en van binnen zeer donker, doch fomtyds ook bleêker rood; zoet van Smaak. Men vindt ook een Beete met Geele Wor- telen opgetekend , en daar is onder dit Moes- kruid een Roode Beete, waar van alleenlyk-het Loof genuttigd werde Voorts verfchilt het Gewas in grootte zeer , en geeft een Bloemfteng van een of twee Ellen hoog, die geftreept ië en Takkig. De Beete = Ki obten moeten uitge-, rood worden, eer het Kruid is gefchooten. Uit derzelver Sap kan Suiker gemaakt worden, Dat. van de Bladen ; verfch geperst, dient tot een Niesmiddel. Voor ’t overige heeft dit Moes / % eene: bedr AN, DR IjA 755 eene -zagtelyk Purgeerende hoedanigheid , en Tv; wordt geteld onder de Geneesmiddelen, AFDEEL; | v. (2) Beete met drievoudige Bloemen. Hoorps STUKe In deeze is bovendien waargenomen, dat de Er Kelkblaadjes van onderen niet getand zyn, ge- dri lyk in de voorgaande plaats heeft, Voorts wordt ikiches zy onderfcheiden door den bynaam Cicla , welke zo veel zegt als Sfcula of Siciliaanfche, Dat zy Onder dien naam bekend zou zyn in de Winke- Ten, vindik niet. Men heeftze in Portugal , aan de Taag, groeijende gevonden. (3) Beete met gepaarde Bloemen. am Alaritinsas Deeze is Wilde Zee- Beete genoemd geweest, Wilde, Zy groeit aan den Zeekant van Engeland en on« ze Nederlanden. Het verfchil met de Gemeene beftaat daar in ‚ dat zy het eerfte Jaar bloeit; dat zy de Bladen fchuins heeft of Vertikaal : en dat de Kelkblaadjes aan de Kieleffen, niet ééntandig zyn, SALrSOLA. Loôgkruids Hier is ook de Kelk vyfbladig , zonder Bloem- blaad- (2) Beta Floribus terhis, Beta alba vel pallescens , que Cé ela Officiaarum. C. B. Pin, t18, Bera communis viridis. 1ba (3) Beta Flor. geminis. Beta Caul decumbentinus, Sp, Plant, Il. p.' 322. Mirt, Diff. Beta fylveftris maaritie. C. B. Pin, 118. RAF. Angle, IVe pe 127. Ddd EE, DEE, Vl, STUK) … „86 VYrFMANNIGE KRUIDEN, IV. blaadjes , en het Zaadhuisje bevat maar één en= ne kel Zaad: doch het welke als een Slekkenhuisje Hoorp- js gedraaid, | | SE Tot dit Geflagt behooren thans , volgens Eed “LixNeus, dertien Soorten, die meestal aan de Zeekuften van Europa, en aan de Zout-Mei- ren , ín de middelfte deelen van Afie , vóorkomen. 1 (1) Loogkruid dat Kruidig is en leggende , met Pdre Elsvormige doornachtige ruuwe Bladen , en Ruigbladige gerande Kelken in de Oxelen. Dit Kruid, dat op de Zee-Stranden van ons Wereldsdeel , en op die van onze Nederlanden, hier en daar, overvloedig groeit, wordt Steeken= de Kali genoemd, om dat de Blaadjes ftekelig zyn. Dezelven zyn dik en Sappig , groeijende digt by elkander aan de Takjes wan dit Gewas, * welk een Voet hoog opfchiet, draagende , in de Oxels der Bladen , zyne Bloempjes en Zaad- huisjes. De Kelken zyn met een bladerigen rand gezoomd. I. (2) Loogkruid dat Kruidig is en opftaande 9 Tratus. Gladbladige 3 en (1) Salfola Herbrcea decumhens &c. Sy. Nat. XII. Gen. zor. Pp. 196, Veg. Xlll. Gen. 351. p 217, Salfola Fol, pur. gentibus. H. Cliff. Fl. Suec, R. Lugdh. 220, GRON. Virg, 38. Kali {pinolo affinis. C‚ B. Pin. 289. Tregon Matthioli, ‘LoB Icon. 797. (2) Saifola Herbacea ereîta &c. Am, Acad. IV, p. 31e Kali fpinofam coch'vatum.,C. B. Pin, 239. Kali fpin. Fol, long or. & anguftioribus, TOUANE. Jaf?. 247. Drypis Theophr, TAR. Hifl. 423e PE NT AND RITA 99 met Elsvormige Doornachtige gladde Bla-_ IV. k den en Eyronde. Kelken, ITDREE, Hoorps Deeze is maar een Verfcheidenheid van desrur. ‚ voorgaande , zo fommigen willen. Men vindtze Digyniae niet alleen op de Stranden , zo van den Oceaan als van de Ooftzee , maar ook aan de Oevers van » den Donau en elders by Weenen in Ooftenryk, ja zelfs in Virginie, De Bladen zyn langer en {maller dan in de voorgaande. (3) Loogkruid dat Kruidig is, met Elsvormige HE gefbitfle Bladen en uitgebreide Kelken. —_pofseea. „Roosache Wegens de Roosachtige figuur der Kelken ,"£ die paarfchkleurig zyn, heeft deeze den bynaam, Zy groeit in de middelfte deelen van Afia, aan de Zout- Moerasfen , overvloedig. De Heer Par,- LAS oordeelt, dat het maar een bn zy van het gewoone Kali. (4) Loogkruid dat Kruidig is en uitgebreid, rv. | Soda, * met ongedoornde Bladen. Onge« doornd, Dit _ (3) Salfdla Herbacea, Fol. fubulacis Bec. H. Ups. 56, Kali humile Alis purpurcis ëc, BUXB. Cenz, Ie Pp, 9. T. 140 fz, (4) Salfola Herbacen patula Fol. inermibus. Jacq. Hort, T. 68, Mant. 347. GOUAN Monsp, 126, GORT, Bels. 70, Kali majus CoChleaco femine, C, B. Pin. 287. Kali, Don, „Pempt, St. Soda Kali magnum, Sedi medii folio, Los, Zes 394 z 4 Ddde il. DEEL, VIT, STUKS 188 — VZFMANNIGE KRUIDEN, iV. Dit Kruid is bekend onder den naam van ASDEEL: Kali ‚ in ’t Franfch Soude, naar den Latvnfchen Hoorn: naam Soda, die ’er ook aan gegeven wordt, In Pee ’t Hoogduitfch noemt men het Salizkraut , in du xt Engelfch Glasfwort , dat is Glaskruid, om dat ’er de Spaanfehe ‘Souda , een Soort van Pot- asch, welke men tot het maaken van fyn Glas eebruikt » van gebrand wordt. ’t Is ten minfte het voornaamfte onder de Krier” die men * zie daar toe bezigt * En, als men bebtybe. dat Plade, 53 sperzelve in Spanje „dikwils eens Mans langte hoog groeit , zo is het ligt.te begrypen, dat men veeleer dit Kruid daar toe zal aantaften, dan de Salicornia, welke veel kleiner blyft (*). Bereiding By Alikante wordt dit Kruid, daar toe, in der Souda. menigte, aan den Zeekant ingezameld, Men droogt het in de Zonnefchyn , bewaart het voor den Regen, en , genoeg daar van by één heb- bende, vult men daar Groeven mede , die in de Aarde zyn gemaakt en doet het langzaam verbranden. Men krygt hier door een Zoutige ftoffe, welke zo-hard wordt als een Steen; des “menze , koud zynde , met Hamers moet aan ftukken flaan, om ze uit de Groeven te kry- gen. (*) De Heer PALLAS zegt wel , in zyne Reisbefchryving , II, D. Il, Boek , Aant. p. 466 , dat de Salicornia foliata by= na van alle Planten, door hem beproefd, de meefte en befte Souda geeft: doch ’t ís taamelyk zeker , dat de Kali, die aan de Zeekuft van Spanje groeit ‚ niet door zyn Ed. ondere zogt zy, en de groeiplaats maakt hier in een groot verfchil, » gelyk bekend is, PJEEN SEAN D RNA 289 gen. Deeze hard- en vaftheid is een blyk van de ‚IV. deugd der Alikantfche Soude: waar in dezelve * Á sa die, welke in Duitfchland , of ergens aan de Kus- Hoorne ten van Europa, van dergelyke Kruiden ge-*TPE maakt wordt, overtreft. Dus is zy zelfs beter dan de Karthageen/che , welke niet zo blaauw ziet, en in groote Ballen komt. Die van Bourde en Cherbourg aan de Kuft van Vrankryk, als ook de Bernburg fche in Duitfchland bereid worden de, zyn zeer flegt, Steenig en worden vogtig. De Esyptifche, die men by Alexandria brandt, is niet minder deugdzaam dan de Spaaníche, Misfchien hebben de Venetiaanen , daar van , tot hunne fyne Glazen gebruik gemaakt. | De Souda is, zo min als de Potafch , een en= kel Alkalifch Zout. Zy beftaat , volgens Schei- kundige Proefneemingen , wel ten grootften deele uit Loog- Zout , doch’ zelve is vermengd met veele tot Glas fmeltbaare Aarde en een ge- deelte gemeen of Zee-Zout. In de Genees. ‚kunde heeft zy weinig nuttigheid , maar het zo voortreffelyke Zout van Seignette wordt van de- zelve met Wynfteen- Zuur gemaakt. Behalve haaren dienft in de Glasblazeryën , komt ’er ook van, die keurlyke Spaanfche, Venetiaanfche en Jerufalemfche Zeep. Bovendien wordt de Loog der Souda, in Spanje en Vrankryk, zo welom het Linnen fchoon te wasfchen , als tot het Blec- ken gebruikt (*). (5) Loog: (*) Zie de befchayving van deeze stoffe en derzelver nute 1, DEEL, VII, STUK. 75o VYrFMANNICE KRUIDEN, ÎVe (5) Loogkruid dat Kruidig zig verfpreidt ‚met Âr Der We ronde gladde Bladen en Jamengeboophe Hoorp- Bloemen, - STUKe v. _ In verfcheide deelen van Spanje , inzonder- en heid by Almeria en Alikante, wordt dit Kruid, Gezaaid. dat de andere kleine Kalí van BAuHINUS zou zyn, tot bereiding van de Souda op de Strand- velden gezaaid, volgens LoOEFLIiNe,die zulks aldaar waargenomen heeft. Met zeer takkige Stengen fpreidt zig hetzelve wyd en zyd uit, zynde grysachtig en Sappig door zyne Blaad- jes, welke naar die van de kleine Huïslook ge- Iyken. Van de Spaanfchen wordt het Barilla geheten. 8 VI. (5) Loogkruid, dat Kruidig is , opfbaande en Altisfima, . ° e Beertioog, zeer Takkig , met Draadachtige fpitfe Blaad- jes > die van onderen Bloemfteeltjes uit- geeven. Deeze Soort groeit, volgens den Ridder, aan de Zout- Meiren van Italie, Saxen en by Aftra- kan. Zy is zeer hooge Ganzevoet, met Sappige Bla- tigheid , door den Heer ScrMIDT, in de Uirgezogte Werhandel. V{II. DEEL, bladz. gos , enz. (s) Salfola Herbacea diffufa &c. Lorrr. Itin, 132e Kali Hisp. fupinum annuum &c. Juss. AE, Paris, 1715. p. 74: Kali minus alterum C.B. Pin, 283, a (6) Salfola Herb. ereêta Ramofisfima &c. Chepop. altisfi- mum Fol. fucculentis. BUXB. Cent. I.p. z1. T. 31, f 2. Kali Gramineo folio. C‚ B. Pin, 289. Prodr, 133. B, Salfola Fol. Filiformibus inermibus &c. H. Ups, 56, Lerchea Fol, Filife Vcntis, HALL. Gotting. Il, p. 22e Pe NT AN D Rs sA 208 Bladen, genoemd geweest, Men betrekt ’er toe IV, het Kali met Grasachtige Bladen, van C. B a u. ÁFDEELe HINUS, ’t welk echter van dien Kruidkenner Hoorpe befchreeven wordt, als de Stengen maar een STUK. Voet hoog hebbende , die dunne broofche Tak- 2%#i6. jes, van vier Duimenlang, uitgeeven. Het was hem, droog, van de Zoutpoelen in Saxen , over- gezonden. (7) Loogkruid, dat Kruidig is en byna regt- opftaat, met fmalle , eenigermaate Vlee- zige, flompe Bladen en Sappige doorfchy- nende Kelken. By de Stad Aftrakan, leggende aan de Wol- ga, niet ver van de Kaspifche Zee, is deeze door BuxBAuM waargenomen. De Stengen zyn Kruidig , een Voet hoog, paarfchachtig z de Bladen van boven vlak. Drie Bloemen, by elkander , komen in de Cxelen woort. Zy zyn ongefteeld , en hebben drie Stylen, gelyk de voorige Soort. Als de Vrugt rvp wordt, zyn de Kelken Sappig , glad, byna doorfchynende, doch niettemin groen, Hierom twyfelt Linneus, of het Beziedraagende Alexandrynfche Kali niec het zelfde zy. (8) Loog- (7) Salfola Herb. ereêtiuscula &c. Chenop. Fol Linearis bus obtufis. H. Ups, 55. Chenop. maritimum Fol, Sedi tee getibus, BUXB, uts. f. I. Ddd 4 IL, DEELe VII, STUKe pon VorMANNIeE KRUIDEN. Iv, 8) Loogkruid, dat zig Kruid (AFDEEL. @ id, dat zig Krui A lie v. ronde frompe Wollige Bladen. Hoorp- STUK. Onder den naam van Kleine, ruige- Kali , is vilk deeze bekend en befchreeven. Zy groeit in Dee- Salfola . hirfuta. nemarken en by Moncepellier aan den Zeekant, Ruige. zegt de Ridder, ix. (o) Loogkruid , dat zig met Houtige Takjes Forges yerfpreidt ; hebbende langwerpige Bladen takkigs en de Kelken gerand, getropt , gekleurd. Deeze , ann de Zeekust van Sicilie en Spanje waargenomen , is een zonderling Kruidje , dat Vleezige Blaadjes heeft en ongefteelde Bloemen. De Kelken zyn Trechterachtig , in-vyven ge- deeld, Vliezig, met een kleinen, vlakken , ge- kleurden Rand. X (ro) Loogkruid, dat Heefterachtig is , met Li- Len niaale , gehaairde, ongedoornde Bladen, Deeze Soort, die ook in Spanje fchynt voort te komen, groeit overvloedig in de Zuidelyke deelen van Siberie, PALLAS heeftze, in zyne Rei- €23) Salfola Herbacea diffufa sec. Chenopodium hicfutum. Sp. Plant, Ie p. 221, Kali minus villofum, Ce B. Pin. 239. Kali parvum hirfutum. J. B. Hif?. UI. p‚ 702e (9) Sal/ola Sublignofa diffufa &c. Mant. 54, Anthylloides rotundifolia Sicula Bocc. Mus. MH. p. T. 34. Pedicularis mi- nima polyclonos humifufa, BARR Aars 214. T. 275, (10) Sal/ola Frutescens, Fol. linearibus 8cc. Salfola Ligno- Ca. LOEFL. JE, 131. PALL: Jrin. 1. p‚ 490. T. 5. GMEL Sip. Ue T.I8. f. 2e Tu 19. Áo kan 20e BUXB, Cent, Is T. Iso & Te. Ile É, 2e PE NIT AND R1/A. #08 Reize, afgebeeld en merkt aan, dat dit Kruid, IV. _ aan de Zandige Oevers van de Irtifch , het Helm Ange Kle behulpzaam zy ‚ om de verftuiving van het Zand Hooroe te bepáalen, eg Digynid, (11) Loogkruid , dat Heefterachtig is, met _xu Jbits Eyronde Vleezige Bladen. Ed ia, Op de Heuvelen, omftreeks Madrit, vondt de, Worm: Heer LorrLING deeze, zo wel als de voor- gaande, overvloedig groeijen. Dus kwam den Heer Parras in Siberie ook deeze, zo wel als de anderen voor. De groote Kelken , van eene geel. achtige Kleur , zig als Bloemen vertoonende , verfieren dit Gewasje, dat Blaadjes als Hey of Tamarifch heeft en niet veel meer dan cen Voet hoog groeit , ongemeen, Het ziet uit den groe- nen witachtig , doch wordt vervolgens byna ge- heel grys. (12) Loogkruid , dat Heefterig is en regtop- xn. KA …… Fruticofü, flaat , met Draadswys’ dunne ftompachtige Heefteiig. Bladen, Dee. r (a1) Salfola Frut Fol, Ovatis acutis Carnofis. LOFFL. Itiza 129, 182. Kali Frut, Erice folio, Buxs. Cent, I..p. 8. Te 14. f. 1. Kali geniculatum aphyllanthes &c. BARRe Rar. SOre Me zis, 2164 (12) Salfola Fruticofa ere&a 8&c. Chenop. Fol. linearibus &c. H. Cliff 86. R, Lugdb. 220, GUETT. Stampe 2.p 425, Chenop. Sedi folio minimo, Du HAm. Arbr. 1. p. 163, T. 62. Lerchea Fol. obtufis, HALL, Gott, 21. Kali fpec. Verm, marina Arborescens,. J.B Hift. IUI. p. 704 Anthyll, Chamze Ddd 5 pit. Me DEEL, VII, STUK 1 294 _ VYFMANNIGE KRUIDEN: IV. Deeze , aan de Zeekusten van Vrankryk, ArpeeL. Spanje en Perfie voorkomende, is, gelyk vere Hoorp- fcheide anderen, bevoorens tot het Ganzevoet STUK. betrokken geweest, Mun TiN c noemtze Klein Boomachtig Huislook, om dat de Blaadjes naar * zelve gelyken : doch de Slakhoornachtige Zaadjes brengenze hier t'huis. Zy groeit ook op onze Zeekuften. xii. _ (13) Loogkruid , dat Heefterig is en witge- Jol ES Gn breid , met ruige Takjes , en de Kelken dn gedoornd heeft. Men ziet hier de reden van den bynaam. ’t Gewas is Zee- Ganzevoet met Roedswyze T'ak- jes van BuxBaAuM getyteld, Het groeit in de Zuidelyke deelen van Europa en in Egypte 5 zegt LINNAUS. De Petersburgfche Hoogleeraar Pat vas heeft op zyne Reize door de Zuidelyke deelen van Siberie, in den jaare 1768 en vervolgens, aan de Zout - Meiren en Moerasfen , beooften de Kaspifche Zee , verfcheide Soorten van Loog- kruid , met die der Europifche Kuften byna overeenkomende, doch ook eenige nieuwe, daar van verfchillende , gevonden. De meeften zyn door pit, frut. C. D. Pin, 232. Sedum minimum Arborescense Munr. Hifl. 469. (13) Sal/ola Fruticofa patula , Ramulis hirfutis &c. Mant, 54 , s12, Chenop. marit. Ramaulis Virgaris. BUXB, Cene Ills p. 27. Te 49? Basfia muzicata. ALLION Alis, 177. T. 4. f, 2e NS od 4 ' u | j Î _ Pua: A) Mere DiekssT7A 78 door zyn Ed. efgebeeld en omftandig befchree- Iv. ven. Dus is door hem een Salfbla Arbuscula \FDEELe waargenomen , doende zig als een Boompje Aen voor , geheel Houtig , doch weinig meer dan STUK. een Voet hoog groeijende. Deeze fchynt aan het Heefterige Loogkruid van den Ridder nae by te komen. Voorts heeft hy een Hy/opbla= dig , dat dikwils een Elle hoog groeit, * welk de Vlafchbladige Wollige Kali vanBuxeauMm fcheen te zyn : een Huisiookachtig , welke zyn Ed, acht misfchien het Ruige Loogkruid te kun- nen zyn , van LinNnmus. Een Salfvla oppo- fitiflora was zyn Ed. , op dorre drooge Vel- den, aan de Jaik, met de Ro/acea, doch niet zo overvloedig, voorgekomen Eindelyk maakt hy ook gewag van een Gewold Loogkruid, zyn- de een zeer fraaijes Soort, in de jongheid ge- heel bezet met lange witte Wolligheid , die zy paderhand voor een gedeelte , docit nooit aan ’t end der Takken, aflegt. Zy groeide zel. den twee Voeten hoog, hebbende ronde Vliee- zige ftompe Bladen. De Bloemen waren fchoon geel, met Roozekleurige Meelknopjes; ’t welk dezelve van alle anderen onderfcheidt. … Wylen de Heer ForsKaonr, van de Deenfche bezending naar Arabie, vondt aande Oevers van de Middellandfche zit ‚ by Ale- xandrie en elders, behalve de gewoone Kali, ook verfcheide nieuwe Soorten van dit Geflaet. Hy oordeelt , dat de Glad- en Ruigbladige weezentlyk in Soort verfchillen en dat de zoom- pics EE, DEELe VII, STUKe Digy “ile 796 VSFMANNIGE KRUIDEN, IV. pjes der Kelken eigentlyk behooren tot de Vrou- ArDEEL. welyke of Gelubde Bloemen , hoedanigen er, Hoorp- zegt hv, in de meefte Soorten van Loogkruid STUK, veel voorkomen. By de Pieramieden van Egyp- Sas te, in het Stuifzand , vondt hy ’er eene met gewrichte Bloemtakjes, zonder eenige Bladen: een andere, met gedoornde Takjes, by de Graf« holen van Alexandrie : een derde, die de Tak- jes als gefchubd heeft „, by Lohaja , op dorre plaatfen, Voorts een Langbladig en een Enkelz blikkig Loogkruid , by Buckier , tusfchen Ale- xandria en Rofette, enz. (*). A NA BAS IS, Zoutdruif. De Kenmerken van dit Geflagt, waar opde andere naam van het Zee- Druif (Ephedra) is toegepaft, zyn: een driebladige Kelk, een vyf- bladige Bloem; de Vrugt een eenzaadige Bezie, met den Kelk omgeven. Het bevat drie Soorten, allen tot Arpa en Afia behoorende ; als ien (1) Zoutdruif, die Bladerloos is , met uitge- nadajs le pal rande Leedjes. Bladere tooze,. , / D ee- J (*) Flora LEgyptiaco= Arabica, Hafnie. 1775. (1x) Anabafis aphyila ‘Articulis emarginatis, Sy/?. Nat. XIIe Gen. 309. p. 196. Veg. Xljl. Gen. 312, p. 218. Am, Acad, II. p. 347, GRON. Orient, 73. Kali Bacciferum &c, BUXB, Cent, 1. p. 11e Te 18. Salfola Baccifera Salicornie facie, GMEL. Sib. III. p. tor. Te 18. Kali geniculatum alterum f£, minus, C, B, Pin, 289. Bea NIDI KON DRT A) ‘Gor __ Deeze Soort, tot welke de Beziedraagende Kali IV. \ van BuxBAuM , welke de gedaante van Sali- ek Em cornia heeft , EREA wordt , groeit aan de Hoorp- Oevers der Kaspifche Zee en verder Ooftwaards STUE- aan de Zout-Moerasfen in ’% midden van Afie, ?%7% RauworF vondtze ook by Tripoli in Syrie, en noemtze Kali der Arabieren. Men wil dat van dit Kruid, ’t welk de Ingezetenen Schinan heee ten, aldaar een foort van Souda bereid wordt , tot het Zeep maaken zeer bekwaam. (2) Zoutdruif met byna geknodfte Bladen, - IL Anahafss Van deeze , ook aan de Oevers der Kaspi- Be. fche Zee en elders onder de Zoutkruiden ind Afie voorkomende , heeft de Heer GMELIN insgelyks de Afbeelding mede gedeeld, (q) Zoutdruif met Elsyormige Bladen en } droo- UI. Tamar :se ge Vrugten. drin Tamarifche Tot deeze Soort wordt het Heeflerige Spaan. blad'ss: fche Kali, van TouRNEFoRT , met Tama- rifchbladen , t'huis gebragt. De Heer Loe r- LING, See ‚ betrekt dezelve tot het Worm- bladige Loogkruid , voorgemeld, Het is een Hee- ftertje met zeer gladde witte Takjes; Elsvor- 8 | mi- (2) Anabafss Fol. fubclavatis. BuxB. Cent. I. p. 19. T. 19, fe fo Salfola Fol, incrasfatis obtu{is 8c. GMEL, Sib, III. p. 99. (3) Anabafis Fol, Subulatis, Pericarpiis exfuccis, Kali Frutis cofum Hisp. Tamarisci folio, TOURNE, Jr, 2476 EI, DESLe VII, STURa 798 VyYEFMANNIGE KRUIDEN, IV. mige driekantige Bladen; geaairde enkelde Bloes ArDEEle men, van de gezegde Kenmerken. Het Vrugte Hoorp- beginzel loopt uit in een Elsvormigen Styl, met STUK. drie ftompe Stempels. rl Op de Kryt- en Kley- Heuvelen van ‘t Ge- “__bergte Itfchka, in de Woeftyn der Kalmukken, vondt de Heer PALLAS een-zeer aartig Plant- je, dat zyn „Ed. Anabafis Cretacea noemde , om dat de Vrugt veel overeenkomst met dit Geflagt hadt, hebbende hy de. Bloemen daar van niet gezien. Het heeft een dikken Penwortel, die van boven Takjes uitgeeft, niet boven de twee Duimen lang, ’t eenemaal uit rondachtige Leed- jes beftaande , als. die der Vygplant in elkander gewricht , en fommigen op zyde Vrugtdraa- gende (*). CRESS A, Zoutbloem, Een vyfbladige Kelk ; een Trompetachtige Bloem, die de Meeldraadjes op het Pypje heeft zitten en een tweekleppige, eenzaadige Vrugt; zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt. L Het hadt , volgens den Ridder , maar ééne Cresfa nf p Crezica, SOOIt (1)s die den bynaam van Cretifche, naar Cretifch, . de (*) PALLAS Reizen. I, Theil , bladz.493. Tab. K. i (:; Cresfa. Syft. Nat. Xi, Geu. 3to. p. 197. Weg. Xllle Gen, 313, P. 213. Aim, Acad 1, p. 595. GOVAN Monsp. 127. GER Prov, 319. Anthyllis. ALP, Exot: 157. Te 156. Quamoclie minima xc. TOURNE. luft Cor. 4. Chamepitysincana&c. C. . B. Pin. 249. Lyfimachie fpicatz purp. affinis, PLUK. Alm, 236. T. 43, f. 6e P EN TAN D RI A 799 de Groelplaats ‚ voort. Men vindt het, even- IV. wel, ook in Languedok en in Provence, aan Aaen de Zeekuft, des Zomers, in uitgedroogde Moe- Hoorns rasfen ‚ en by Rome aan de Monden van den STUK: Tyber , als ook in Griekenland, TournNe- Digyniaa FoRT heeft het zeer kleine, leggende Moeras- Quamoclit, met Bladen van Duizendgrein, ge- heten. C. BaAuHiNus ftelt het voor , onder den naam van Gryze Veld - Cypres met zeer kleie ne Blaadjes. Men wil, dat het de Anthyllis zy, van ArLPiNUS, die dezelve befchryft als een Plantje van een Handpalm hoog , maakende een digt Heeftertje uit „dat aan de enden der Takjes langwerpig ronde Zaadhuisjes draagt , van groote te als Tarwegraan. Hetzelve hadt een Zoutigen Smaak , zynde tevens wat famentrekkende en opdroogende: des een Wondmiddel, en in Af« kookzel dienftig tot de Watcrloozing en voor ’t Graveel, De Heer Forskaour heeft in Arabie een Plantje gevonden , ’t welk hy Cresfa Arabica noemde, groeijende ,‚ met Draadachtige Sten- getjes, een Span hoog. Dit hadt ovaale Blaade jes en enkelde Steeltjes in de Oxelen, met eene bladigc Klokswyze Bloemen van een half Duim breed, De Meeldraadjes waren in de bodem van de Bloem ingeplant, en, alzo hy de Vrugt niet hadt gezien, kan het met weinig zekerheid hier thuis gebragt worden (*)). S T E- (*) Flor. ZEzypt, Arab, pe 540 II, DEEL, Vils STUER goo VYFMANNIGE KRUIDEN. rv: Pa S TER rs. Pyltjes -Bloem. er De Kelk is in vyven gedeeld, de Bloem Ra= STUK. __derachtig, de Vrugt een Bezie , die veele Zaad- jes bevat in eene holligheid. sa, __ Hiervanisook maar ééne Soort bekend GE). rte welke ‘den bynaam van. Jevaanfche „ wegens (che, haare afkomft, voert. Het Plantje is Kruidig , in de gedaante van de Spaanfche Peper, doch - kleiner en zeer Takkig , met overhoekfe „ ge- fteelde , langwerpig ovaale , gladde Bladen, overhoeks. De Bloemfteeltjes komen of tegen, over dezelven, of in de Oxelen, of aan’t end der Takjes, eenigszins verdeeld of eenbloemig voort. De Bloemen zyn blaauw en van erat als die der Spaanfche Peper. De Heer N. L. BURMANNus heeft, beni deezen naam „een Plantje afgebeeld, *t welk aan de Kust van Koromandel , op Warterige plaatfen „groeit , en in eenige opzigten hier mede ftrookt. Hetzelve , zegt zyn Ed,, heeft vyf Elsvormige Meeldraadjes , van langte als de Kelk, met Pylswyze Knopjes, en hier van heeft men dit Geflapt , in ’ Hoogduidfch, Pfeilblume ge- beten (*). Dat ’er echter ook zodanige Meel- knopjes in andere Planten voorkomen, heb ik 4Bl s73-hier voor getoond *. Pl, XLIE. | £5ge ze G o Me (1) Steris, Sy/? Nat. XIII. Gen, 1254. p. 218. Mant. S4e Steris Aquatica Burm, FL Ind. p. 73. T, 29. f. 3e (C+) LiNN. Gatt, der Planten , uberzetft vor J. Je RLâe NER. Gotha 1775. Pe 211e " \ Preian: AND: R- TUA. Bor GoMPHREN A. Rondbloem, 6 ij: | AFDEELs De Kelk is gekleurd , de buitenfte driebla-,, *: D- dig, met twee famenluikende gekielde Blaadjes : sen. de Bloemblaadjes zyn ruuw en Haairig, De Bloem Dignie, heeft een Cylindrifch Honigbakje , dat vyftan- dig is. De Styl is ten halve in tweeën gedeeld : het Zaadhuisje eenzaadig. In dit Geflagt zyn zeven Soorten, altemaal haare Groeiplaats hebbende in Ooft- of West= indie | (a) Rondbloem met een opflaande Steng, Bye Frens rond Lancetvormige Bladen , enkelde Hoofd- Globafa. jes en tweebladige Bloemfteeltjes. ee RuMrHrus heeft deeze , die in Ooftindie groeit, de Ronde Bloem getyteld , welke naam op alle die van dit Geflagt cenigermaate past. Deeze is onder ’t Geflagt van Amaranthoides by TourNeErFoRT begteepen. Zy komt met Zil- verkleurige of witte en met paarfche Bloem- hoofdjes voor. De Bladen worden by die van Bernagie vergeleeken. Het groeit aldaar twee of drie Voeten hoog en is hier bekend in de Ho- ven, daar men het alle Jaaren zaait, In Ooftin- die (1) Gowipbrena Caule ereto &c. Sy/P, Nat. XII, Gen. z1r.p, 197. Weg. XIIL. Gen. 314. p. 219. H. Clif Ups, &c. R‚ Lugdh. 418. Amaranthoides Lychnidis folio, TOURNE. Inf8. 654. Ama- rantho affinis Ind. Orientalis &c. BREIN Cent. T, s 1, Flos globoe fits, RUMPHe Amb. V. p. 289 T. too. f. 2. Ëge IT, DEEL. VI. STUK, 802 VYrFMANNIGE KRUIDEN. IV, die gebruikt men de Bloemen; tot fieraad , op Ar gd El Bruiloften en Gastmaalen ; om dat dezelven Habes: lang duuren , zonder te verwelken, De Fran- STUK. {chen noemen het , deswegen, de Roode Jmz- ma “ mortelle der Tuinlieden. mn. (2) Rondbloem met Laneetvormige Bladen en den vweebladige Hoofdjes;de Bloempjes met eî- Ô rb} De A 5 pd k ee gen Kelkjes onderfcheiden, Deeze Soort is uit Zaaden, van Buenos Áy- zes afkomftig , in de Elthamfe Tuin getecld, Zy heeft bleek geele Bloemen , die in Josfe Hoofdjes vergaard zynen eenigermaate gekranst of geftraald. II (3) Rondbloem met een en Shas: (wee. stee | bladige Hoofdjes en gekartelde Bladen, Hier komen de Hoofdjes uit de Oxels der Bladen voort : de Bloemen zyn blaanwachtig, Op Malabar ís de Groeiplaats, Iv. (4) Rondbloem met Eyrond langwerpige Bla- aL wa den , een opftaande Steng, en gefteelde, en Klootronde , naakte Bloemhoofdjes. EnC. Deeze (2) Gompbrena Fol, Lanceolat's&c, Amaranthoides perenne &c. Din Elth, 24. T. 20ef, 220 (3) Gomphrena Cauleeret» , Capit. diphyllis &ec. Min = An» geni. H. Mal, UX, p. ran. T. 72, BURM. Fl, Ind, p. 73. (4) Gomphrena Fol. ovato - oblongis , Caule ere&o &c. Ante Acad. 4. p. zie, Amazantho affinis Brafiliana, BREYN, Cené, Ts 52e Prkrmot A ND R TA: Boî Deeze is de Brafiijaanfche naar de Amaranth . IV: gelykende Plant ‚, met kleine ronde Bloemen , van 0 Eje — BreyN afgebeeld, Zy heeft de Hoofdjes Hie fyner gefchubd, kleiner en op Steeltjes voortko- TUE nende uit de mikjes der Bladen, Digyniae. (5) Rondbloem met éen opflaande gearmde_ V- Sterig s enkelde ongefteelde end- . Hoofdjes en enn Zaagtandige Kelken. ge (6) Rondbloem miet een opftaande Steng en af- VL gebrokene Bloem - Aairen. | he (7) Rondblaem met gepaarde „tiweedeelige drie- hm koppige Steeltjes ‚ het aas Hoof dje on- che fleeld. Deeze drie, doof het gezegde wel onderfcheie den , hebben haate Gtoeiplaats in Amerika en de Westindiën, j N A MA Dit Geflagt heeft een vyfbladigen Kelk en eene vyfdeelige Bloem ; het Zaadhuisje eenhok- “ kig, tweekleppig. Twee Soorten , beiden uit= heemfche ‚ zyn ‘er in vervat, als volgt. | Cx) Na. (5) Gomphrena Caule ereÂo Brächiato &éc, (6) Gomphrena Caule erelto, Spicà interruptd, R, ZLugd, ddr en (7) Gompbrena Pedunculis oppofiris bifidis ericapitavis. Gomphr, pedunculisad Alas gem:natis. H, Cliff. 87, Eee à IL. DEEL, VIT, STUK. 804 VYrMANNIGE KRUIDEN. IW. CG) Nama met een opftaande gladde Steng, Lis B f niaale Bladen en getrofte Bloemen. H en Deeze groeit op Geylon, als ook by Madrasf Laan de Kust van Koromandel , zynde Muur, en naar EBerenprys gelykende, met Bladen van Ge- Ceylon- ‚nadekruid , door Pr UKENET getyteld, Het {che, EN RL e | Stengetje is een half Voet hoog, Takkig met {mal Lancetvormige Bladen overhoeks , die effen zyn en uitgebreid, geevende uit de Oxclen op- ftaande Trosjes , met overhoekfe Bloempjes. „ml (2) Nama met leggende Stengen, Eyronde Bla nae den en eenzaame Bloemen. Jamai- | de kaiche, Hier behoort een Gewas , door BROWNE op Jamaika gevonden en afgebeeld , datde Btoem eenbladig en Cylindrifch heeft , met vyf Tand- jes, van langte als de Kelk. H yv DROLE A. Water- Olyf. Ben vyfbladige Kelk ; een Raderachtige Bloem , die de Meeldraadjes van onderen Hartvormig “heeft: het Zaadhuisje tweehokkig tweckleppig , met veel kleine Zaadjes, Dus (1) Nama Caule ereto glabro , Fol, linearibus Sc, Syf?. Nat, XII. Gen. 314, Pe 198. Ver, Xllle Gen. 317. P. 219. Nama. Am, Acad, 1. ps 395. FL Zeyl. N.117.Te 2. KNITH. Orig. 4 Pref. Anagailis Zeylonica aq, BURM. Zeyl, 19. Alfine Veronice affinis, Gratiolg folio. PLUK. Àlm, 22. T. 130. É. 2. (2) Nama Cau'e decumbente &c. BROWN. Fam. 185. Te is. f. 3, BENN CT AN DRK DU Dus zyn de Kenmerken opgegeven van dit IV. Geflagt , ’t welk maar ééne Soort (1) heeft, dk sh groeijende in Zuid- Amerika, en aldaar door den robiealt Heer LorrLiNG waargenomen. De Stengen TUE zyn opftaande, een Voet hoog, met overhoek- Hlrolea fe Takken: de Bladen Lancetvormig , ongestne … fteeld, Haairig en Lymerig kleevende , met Doorn- de. tjes in de Oxelen, Weinige , digt getropte Bloe- men, die hoog blaauw van Kleur zyn, komen aan ’tend der Takjes voor, SCH REBER A, Een wyfdeelige Kelk , een Trechterachtige Bloem met de vyf Meeldraadjes in de Keel en” even zo veel Schubbetjes , tot het Honigbakje behoorende , aan ’t onderfte der Meeldraadjes aangegroeid: de Vrugt tweehokkig ‚ met enkele Zaaden, Zo komen de Kenmerken voor, van dit Ge- Geflagt , ’t welk ééne Soort bevat (1), die door DN Heer ScHREBER aan de Kaap is se waargenomen. Zy maakt een klein Heeftertje Kaar. uit, met ronde Wollige Takjes en overhoekf& Lancetvormige Blaadjes, die aan de Punt drie of vyf Tandjes hebben , glad, met zeer korte Wol- (1) Hydrolea. Sy/?. Nar. XII. Gen, 315. p. 198. Pez, XI, Gen. 318. Pe 220. Planra lacuftris f, paluftris fpinofa, LOEEK, Jt. 310, 399. (1) Schrebeia, Sy//, Nat. XII. Gen. 316. p. 108, Peg. XIII. Gen. 319. p. 220. Schinus Myricoides, Sp, Pant, p, 1662, Mee 3 IL. DEE, VILs STUK; 806 VyYrMANNIGE KRUIDEN, IV. Wollige Steeltjes. De Bloemfteeltjes , veelen Arpa: by. elkander aan het onderfte der Takjes voorts Heite komende , zyn Draadachtig dun, zeer lang en STUKe … Takkig , met dergelyke „ overhoekfe , eenbloe- va mige Voetjes der Bloemen , die wit zyn, Het draagt eene Steenachtige Vrugt. HEUCHER A, Dit Geflagt, naar den Kruidkundigen H v- CHERUS, die omtrent het begin deezer Eeuw Hoogleeraar te Wittenberg was , benoemd , heeft vyf Bloemblaadjes, welke in den Kelk zya in- geplant , en het Zaadhuisje is tweehokkig met twee Snuiten. L De eenigfte Soort daar van (1), in Noord- Pirlo Amerika waargenomen , is een Kruid, welks Bla- coin den veel naar die van de Sanikel gelyken. Hec 1 heeft een lange Pluim van Mosachtige Blocmen , vuil paarfchkleurig. Dezelve beftaan uit vyf zeer {malle Blaadjes en vyf Meeldraadjes. met geel- achtig roode Topjes , volgens BoerRHaave, die-dit Kruidje tot de Mitella heeft t’huis Zee bragt 5 ; doch aanmerkt ‚ dat men hct, wegens de. geftalte, tot de Geum betrekken zou kunnen. HeERMANNUS hadt het Amerikaanfche Cor- | tu= (:) Heuchera. Syft. Nas, XII, Gen. 317. pe 193, Weg. XIII. Gen. 320. p. 220, Jd. Clif. 82. GRON. Virg. 39, R. Lugdhe 437. Cortufa Americana Flore fquallide purpureo, HERM. Pa= rad, 131 T. 131. Sanicula {. Cortuía Americana Spicata &c, PLUK. Alm. 332e Te 53 fe 3e Mitella Americana &c, BOERHe Zrugdb. Ie po 2020 Paket TaMiN DB. lA. 803 tufa of Berg Primula Veris getyteld, Het groeit Ô BA: 4 natuurlyk in. Virginie, en FoofFpe VELE Z,1,A STUK. Dig ynia, Een kleine vyfbladige Bloem ,met een Draad achtig duunen vyftandigen Kelk, en een een-« hokkig Zaadhuisje, dat veele Zaadjes inhoude, die op een enkele ry geplaatst zyn. Dus komen de Kenmerken voor van dit Ge- … edi flagt, welks eenige Soort (1) in de Zuidelyke rigiz. deelen van Europa groeit; VanC.Bauninus 2%® vindt menze Wilde zeer kleine Lychnis, met cen klein Blommetje , genaamd. By Montpel. lief wordt het, zegt hy, Allerkleinfte Santorie geheten. Hy vondt het aldaar met een Sten. getje van drie of vier Duimen hoog, met Leede jes en gearmd, hebbende zeer Dee {pile Blaad- jes en fmalle ftyve Bloemfteeltjes, een paarfch= achtig Bloempje, van vyf Hartvormige Blaad- jes, draagende, Een Handpalm hoog , by Flo- rence aan de Kanten der Akkeren graeijende , hadt hy het naderhand van Bursenus bekoe men. De Heer Gouan zegt, dat het, zelfs by Montpellier , anderhalve. Handpalm hoog voors (1) Velezia. Sy. Nat. XII. Gen. 447. p. 198. Veg. Klis pe 220: GOHAN Mlonsp. 185. GER. Prov. 412. Silene Fol. Ste bulatis SAuv. Mfonsp, 145. Lychnis fylv, minima exiguo flo- re. C. B. Pin, 206. Prodr. 103. Lychnis cornicu'ata minor. BARR. Rar. 665, T. 1018, Ioï7. Boca. Mus. II. p‚ so. T. 43. Knawel ‘minus Foì. Cariophyllzis. BUXB. Cent, II, p. 41, Te 47 | Beed IL, DEEL. VII, STUK, IV, 808 VyrMANNIGE KRUIDEN. voorkomt. Het groeit ook op drooge dorre’ Lan- r ARE: den in de Zuidelyke deelen van Provence, Hióoss ETUK. Swertig Berennis, ‚ Geftiptee S WER TI Aé De Ridder heeft dit Geflagt benoemd naar den-bekenden SweERTIUS, die de Kruidkun- de met zo veele’ fraaije Afbeeldingen -heeft verrykt. Het heeft een. Raderachtige Bloem , met Honigvoerende Gaatjes aan ’t Grondftuk der Slippen ; zynde het Zaadhuisje eenhokkig en tweekleppig. Vyf Soorten komen ‘er in voor s als volgt. (1) Swertia met erfden Bloemen en-ovaalg wioelbladene Deeze „ haar Groeiplaats hebbendeop Bergen in Switzerland, Beijeren en Vrankryk, worde Breedbladige Moeras - Gentiaan geheten van Bau- HiNus. Crusius verhaalt, dar, toen hy zig,nu byna tweehonderd Jaar geleeden, te Londen bevondt , hem de afbeelding en befchryving daar van werdt medegedeeld door Doktor Pen- NEUS, die dit Kruid geftippelde Gentiaan noem- de. De Steng was Knoopig , een Eile hoog, met Bladen als de gemeene Gentiaan , om Ee gC= fteeld, (1) Swertia Corollisquinquefidis gc, Sy, Nat. KII. Gene 313. p. 199, Vez. XIII. Gen, 321. pe 220. Swertia. He Cliff, 53e R. Lugdb. 433. Gentiana Gor. Îaciniis Ne@tario gemino notatise MONN. Obs, 154, Gentiana paluftris latifolia. C. Be Pin, I&S. Gentiana punâtata Pennzi, CLUS, Pann. 290, Ic, 292. BARR. Rar. T. 91, HALL: Helv.479 DN PE TND Rr a, ZOU fteeld, de boventten ongefteeld , uit wier Oxe- IV. len , omtrent in ’t midden van de Steng, en at verder opwaards, drie. of twcebloemige Bloem- Hoorp= fteeltjes fprooten. De Bloemen, blaauwachtig S°TUK« van Kleur , waren zeer fraay getekend merzwarte Di Stippen en hadden vyf Draadjes aan ’t end geel, Zy zynzeer diep ingefheeden, en in ieder hoek komen twee ronde Kliertjes voor , die van eene donkere paarfch blaauwe Kleur zyn, maakende een zeer zonderling Honigbakje-uit , in geene andere Plant bekend, zegt LINNAU Sa (2) Swertia met vyfdeelige Bloemen, de end- _n. bloem in zesfen gedeeld , de Bloemfteelen ld zeer lang en de Bladen Liniaal. Mismaak. In Virginie groeit deeze, die zeer lange, naakte , eenbloemige Bloemfteelen , tegenover elkander , heeft ‚en zeer fchoone witte Bloemen, met Lancetvormige Slippen. Het Kruid dient in Koortfen , Geelzugt, Blaauwfchuit en de Jicht „ doch inzonderheid, zegt men, tegen een Dolle Honds Beet. Sommigen hebben het tot de Klei ne Santorie betrokken, (3) Swertia met vyfdeelige Bloemen en Lan- nr” > Tiniaal Rotata. cetswys’ Liniaale Bladen. en (4) Swer- mige. (2) Swertia Corollis quingucfdis , terminali fexfidà Ec Geatiana Fol, linearibus acuminatis &c. GRON: Virg. 302 40. (3) Swertia Coroll. quinquef. Fol, Lanccolato- linearibus, GMEL, Sib. IV, ps 114. T. ET. Eee 5. II. DEEL: VIE STUK e i gio VYrFMANNIGE KRUIDEN, IV. (4) Swertia met vierdeelige vierhoornige Bloes AFDEEL: Tien. v. Hoorp= É ; 4 STO (5) Swertia met vierdeelige ongehoornde Bloes Iv. men. Swerti4 ca Deeze drie zyn in Siberie waargenomen , dent “Gehoor wylen den Heer GMEL IN, en door denzelven de, ee niet alleen afgebeeld , maar ook befchreeven. Dichotoma. De eerfte, die ook op Ysland vonkt danser Gegeffeldes cen Span hoog, GEN TIAN A Gentiaan. Dit Geflagt heeft een onbepaalde Bloem: want dezelve is wel by de meeften in vyven, doch by fommigen ook in vieren, by anderen in zese fen of agten gedeeld , en het getal der Meêl- draadjes volgt deeze verdeeling. De Mond of, Keel gaapt in fommigen. wyd , in anderen is dezelve geplooid, in eenigen met Haairtjes gee flooten $ anderen hebben de Slippen met Fran- je: andergn gefternd „ met kleine Blaadjes daar tusfchen. Ook is de Bloem in fommige Soorten “Trechterachtig , in fommigen Klokvormig zone: der Pyp. De Vrugt is beftendig; een langrond Zaadhuisje van boven fpits, eenbokkig , twee- kleppig, bevattende veele Zaadjes. Het is met den tweedeeligen Stempel, die zonder Styl op ’ Vrugtbeginzel zit, gekroond. “‚{4) Swertia Cor. quadrifidis quadricornibus. Gmer, Sik. utfupra f. 3, (5) Swerzia Cor, quadrif, otrtbue, GMEL. 55, uts.f£. ze In „ Pena RAN M Pe Raul sA. Sir In %« zelve komen thans een-en-dertig Soor _ IV. ten voor, waar van de negen eerften de Bloe- Arpaake men in. vyven gedeeld en byna Klokvormig; de Hoorpe zestien volgende,dezelven Trechterachtig en de °TUKe zes laatften niet in vyven gedeeld hebben, Ver P'£a de meeften zyn Europifche Planten. * De Bloemen vyfdeclig en byna Klokvormig. eas (1) Gentiaan met byna vyfdeelige, Raderach-“ Geld tig , gekranfte Bloemen en Scheedachtige Kelken. Dit is de groote geele Gentiaan, die byna op alle hooge Gebergten van ons Wereldsdeel groeit en gebruikt wordt in de Apotheeken. In * Noor- den, evenwel, is zy zo gemeen niet als in Swit= zerland , alwaar men niets gemeener aantreft op Jura en de Alpen, zelfs op laage plaatfen, zo de Heer HALGER aanmerkt. Men vindtze, volgens zyn Ed., by Doponéus zeer wel afe gebeeld, Loser heeft even de zelfde figuur. Haar Steng fchiet , ongetakt , tot twee Ellen hoogte op ‚ hebbende om laag breede , Eyron- de, vyfribbige gefteelde Bladen, zeer naar die van (1) Gentiana Corollis fubquinquefidis rotacis fubverticilla tis-8&c. Gent. Fl. confertis &ce H. Cliff. Fl, Suec. Lapp. Mata Med, R. Eugd, 4320 GOUAN Monsp. 128. Gentiana major lutea. C. B, Pix. 187. Gentiana, Cam. Epit, 415. Don, Pempt. 342. Gentiana major LOB: loon, 308, Afterias. REe NEALM, Sp. 64, T. 63e u. DEEL. VI STUKe Sta VYZFMANNIGE KRUIDEN. van Weegbree gelykende ; doch de bovenften * zyn fmaller en ongefteeld. De Steng is hol een Vinger dik en met Leden , aan welken digte Kransjes voortkomen van Bloemen met "Takkige Steeltjes , door Bladkroontjes ondere fchraagd. De Bloem is diep ingefeeden , met lange Slippen, van vyf tot agt, geel met veele Stippen , en Raderachtig uitgebreid van een kort Pypje. Onder aan het Vrugtbeginzel zyn zo veel groene Kliertjes als de Bloem Slippen heeft. De Zaaden zyn brecden plat, Hartvormig Eyrond, Bladerig getand en bypa geel, De Wortel is lang , dik en rond „ insgelyks Beier id van Kleur, | De Italiaanen , Spanjaarden én Franfchen, behouden met ons den Latynfchen naam, Gen- tiana, by de Ouden zeer bekend, De Engel- ichen noemen het Kruid ook Felworth en de Duitfehers Entzian of Bitterwurzel, wegens den Smaak van bitterheid , waar in het’uitmunt, Men gebruikt den Wortel , inzonderheid, in de Ge- neeskunde , wegens deszelfs Maagverfterkende hoedanigheid. Tegen Koortfen, tegen de Wor- men en andere Ongefteldheden , kan men den- zelven met voordeel ingeeven. Men heeft hem ook tegen ’t Podagra , de Jicht en den Steen, geroemd. Hy komt in verfcheide Winkelmidde= len. Uitwendig , als-cen Steekwiek , maakt men. ‘er in Fiftelen fomtyds gebruik van, De Genti- aan dient om verfcheide dingen voor ’t bederf te bewaaren en is als een Tegengift zelfs van _de BEN DAAN DRI A. BE de Pest en van een Dolle Honds Beet, van IV. _ ouds beroemd. ARR Ene id Hoorp- (2) Gentiaan met byna vyfdeelige , Klokswyze , srur. gekranfte Bloemen en geknotie Kelken, mr. Genriaua De groote paarfche Gentiaan, groeijende op P47P4'ede' dezelfde Gebergten, is van de voorgaande niet aanmerkelyk verfchillende , dan dat de Bladen een weinig fpitfer zyn , de Kelken ftomper en de Bloem Klokvormig , paarfch van buiten, van binnen bleek met roodachtige Vlakken. De Steng groeit ook zo hoog niet ; maar de Wortel ís veel grooter; fomtyds wel een Arm dik en twee ‘Voeten lang , van buiten geftreept en van bin- nen wit zynde. Men acht hem bitterer en kragtiger te zyn dan de voorgaande. Zy komt ook met witte Bloemen voor, en men vindt, by Cr u- sius van eene Berg - Gentiaan met blaauwe Bloemen gewag gemaakt: doch dit zal die van PeNNaUus zyn, behoorende, gelyk wy ge- zien hebben, tot het voorgaande Geflagt. (3) Gentiaan met byna vyfdeelige Bloemen , Paaríche, II. die PunlFara. (2) Gentiana Cor. fubquinquefidis &c. Gent. Fol, imis pes tiolatis &c. HALL. Helv, 473. Gent. major purpurea, C, B. Pin, 187. Orn Dan, T. so. Gent. major alia. CAM, Epir. 416. CLUS. Pann. 277, Goilantha, RENEALM. Sp, 65, (3) Gentiana Cor. fabquinquefidis &c. Gentiana major Flore punêtato. C. B, Pin, 187, Gent. Fol, ovatis, Fl, Campanifor= mibus verticillatis. Harr. Helu, 478. Gent, uiajor pall, panâis diftintta. Crus. Pann, 250. 1e DEEL, Vlle STURe Geftippele "_JVs ÁFDEEL. Vv. Hoorp- STUKe Twerwy-e vigt 149 8t4 VyrMANNieGe KrROrDEg. die Klokvormig en ddr zyn 5 de Kel. ken vyftandig. De Heer JacQurn beeldt een Gentiaan _ af, daar zyn Ed, den bynaam van Geftippeldé aan geeft, op ’t gezag van LiNNdeus. De- zelve heeft de Steng maar één of twee Voe- ten hoog en verfchilt, zegt hy, weezentlyk van de Paarfche, hoewel de Bloemen ook die Kleür _ hebben. Onder duizenden , door hem met voor« dagt daar toe befchouwd , heeft gezegde Heer geen ééne in vyven ‚ maar de meeften in zes- fen , eenigen in zevenen ; verdeeld gevonden: De Meeldraadjes , tot een Cylinder famengelymds zegt hy 3 omringen den Styl, gelyk in de geele en paarfche, Zy komt onder dezelven op de Coftenrykfche en nabuurige Bergvelden overe vloedig voor , wordende derzelver Wortel aldaar van de Boeren, tot het maaken van bitteren Drank , als ook tot Geneesmiddelen voor het Vee, gebezigd, Volgens den Heer HALLER heeft deeze de Bladen wat grooter. De Kelken vyftandig en kort (*);‚de Bloemen bleek met donker paarfche Stippen ‚ komende dus byna overeen met die van CL ustus, welke bleekgeele Bloemen hadt met zwarte Stippen. In Siberie heeft de Heer GMELIN eene Verfcheidenheid van deeze | Soort (*) Solo Fleris colore diftintta a purpureÂ. HALLER. Vind ik thans in de laatfte Uitgaave van het Sy/?, Natura : doch die firydt tegen de befchryving van dien Heer alhier opgegee ven. f PCE RK PCA CR D R'i’Aa. Bik Soort gevonden , met Liriaal Lancetvormige IV. Bladen , en drievoudige end- Bloemen, op cigen ArDExL. v. Ereeleies ‚ zynde geel met paarfchachtige Stip. Hoorp- (4) Gentiaan met vyfdeelige Bloemen „die Klok- _ 1v. by, Genriand vormig zyn, gepaard en ongefteeld ; de ascropiae Sf 1 dea, Bladen de Steng omvattende, Blan dige, Dit is de Gentiaan met Zwaluwwortel- Bla- den van CLusius, welke door den Heer Har- LEx genoemd wordt, Gentiaan mêt Eyrond Lancetvormige Bladen , en ongefteelde Klok- vormige Bloemen in de Oxelen. Zy heeft , vol- gens zyn Ed. ‚ de Stengen omtrent een Elle hoog en de Bloemen zyn blaauw. De Groeiplaats is , zegt LiNNaus, op de Bergen van Switzer- land, Ooftenryk en Mauritanie. Zyn Ed, voegt er by dat de Kelken zo lang zyn als de Bloem ; als ook, dat de Bladen en Steng kruislings tee gen elkander over ftaan (*). Dit laatfte begryp ìk niet; misfchien zal het de Bloem willen be- tekenen. De Kroontjes zyn digt by elkander menigvuldig aan de Steng, waar van de Grick- fche naam door RENEALME is ontleend, (5) Gen- (4) Gentiana Cor. quinquefidis &c. Gent. Fol, ovato- lan= ceolatis. HALL. Helv. 478. Gent. Flor. lateralibus &c. He Cliff zo, R. Lugdh, 432, Gertiana Asclepiadis folio C. B. Pine 187. CLUs. Pann. 280, T, 281, Dafy(tephana, RENEALM. &pec, 67. T. 68. (*) Folia & Caulis ernciatim oppofita, Sp. Plans, 330. IW, DEEL, VII, STUKe 816 VyrFMANNIGE KRUIDEN: IV. (5) Gentiaan met vyfdeelige Klokvormige Bloes ABE men, die-tegen elkander overflaan en ge- Hoorp- fleeld zyn ; de Bladen Liniaal. $TUKe v. Dit Kruid , groeijende op vogtige Hey - Vel- Gesatiana h og pieds den door geheel Europa , als ook in onze Ne perd derlanden ‚ heeft een groote Klokvormige blaaus blaauwe, we Bloem, die naar de Kleur van Koornbloemen trekt; weshalve RENEALMEdeeze Soort Cyge na heeft getyteld. Men vindt het, by Dop o- NA&US, onder, den naam van Herfft- Klokjes, en Loser heeft de zelfde Afbeelding genoemd Pneumonanthe, dat Longbloem zou kunnen be= tekenen. ‘vi. (6) Gentiaan met vyfdeelige Klokvormige Bloe- el men, die Buikig zyn en gekranst; àe Bla- gee | den met drie Ribben. Deeze wordt Virginifche met Zeepkruids-Bladen en eene lange blaauwe Bloem, van CATESBY gcheten. Zy groeit ’er in Slooten, ruim ander- ‘half Voet hoog , en heeft regtopftaande Sten= gen, met lange fpitfe gepaarde Bladen, | (2) Gen- (s) Gentiana. Coroll. guinquefidis Bec, Gent, Cor, terminas lihus raris &c. H. Cliff, go. Fl. Suze, 2023 238. R. Lugdb, 432. Gent. angaftif. Antumn, major & Gent, paluftris an- guftifolia. C‚ B, Pin. 188. Camp. Antumnalis, Don. Pempe. 168 Pneumonanthee, LOB fe. 300. (6) Gertiarza Coroll. quinquef, &c, Gent. Flor. Ventricofis. GRON. Virg 29,40. Gent. Virg, Saponariz folio. CATESB, Care 1. pe T, 70, SELIGM, Vog. Lil, DEEL > Pl, 40, Plgakersd merpanursd SA (7) Gentiaan met yyfdeelige , Klokvormige > Iv, Buikige Bloemen en ruige Bladen. Arper, Hoorp- Deeze groeit ook in Virginie. Zy heeft desruz, Bladen langwerpig en gefpitst; de Bloemen van _ vir. Gentian buiten geelachtig, van binnen geftrecpt. Pillofa KA Ruigblae (8) Gentiaan met een vyfdeelige Klokyormige dige. Bloem, langer dan de Steng. Bod Ongeftenge De Heer HarrERr betrekt tot deeze Soort de. de Gentianella Helvetia van Loper en de Groo- te Voorjaars- Gentiaan van CLUsrus. Het is een Kruidje, op Steenige plaatfen der Alpen in Switzerland „ als ook op de Bergen van Oost- enryk en de Pyreneen „overvloedig voorkomen de, De Bladen , die Lancetvormig zyn, maa- ken een Roosje op den Grond, *t welk Bloe- men uitgeeft, op enkelde Steeltjes , grooter zynde dan de geheele Plant, zegt Harren. Zy zyn Klokvormig en hebben den Mond in vyven gefneeden, blaauw van Kleur, den Keel geftip- peld, De Stempels kroonen het Zaadhuisje, dat groote ovaale gefpitfte Zaaden bevat, (9) Gen- Fr (7) Gentiana Coroll. quinquefidis Sec, Gentiana Flor. Ven» tricofis , Campanulatis ereétis „quinquefidis, Fol. oblongis acue minatis leviter villofis, GRON. Virg, 145 , 40, (28) Gentiana Coroll. quingnef, &c, Gent, Cor, Caimnpanus= lata Sc, H. Cliff. 81. R. Lugdh. 432. HAru, Helv. 477. SAUV. Aonsp, 136. Gent. Alpina latif, 8 anguftif, magno Flore, C. B, Pin, 137. Predr. 97. Thylacitis. REN, Öpes, 70, T. 68e Gentianella Helvetia, LOB, Jon. 310. Eff Il. DEEL, VII, Sxue ned 819 VYFMANNIGE KRUIDEN: IV. (9) Gentiaan met vyfdeelige gekroonde gekar- AgDelkk velde Bloemen 3 de Bloemfteel zeer lang , Hoor p- gegaffeld aan't end, STUK. | IX. Deeze Amerikaanfche werfchilt van de andere Gentiana svaltata, SOOrten van dit Geflagt „en inzonderheid ‚van AE de naastvoorgaanden , door een hooge regtop- {taande Steng en door het Ktoontje binnen de Klokvormige Bloem „die ook een Eye heeft en de Zaadjes zyn zeer. klein, *k De Bloemen vyfdeelig en Trechterachtig. X. (ro) Gentiaan met een wyfdeelige Trechterach- anai. tige Bloem , langer dan de Steng en gee Gentiaan. … ___tropte Stoelbladen die groot zyn. Op de hooge Gebergten van Europa komt deeze onder de anderen voor. CL Us1usheefte ze Kleine WVoorjaars- Gentiaan getyteld, De fi- guur der Bloem, die uit een lange Pyp , welke zig aan ’t end als in vyf Blaadjes uitbreidt ‚ be- ftaat, onderfcheidtze genoegzaam van de Agtíte Soort, en de kortheid van den Steel of Steng, / die maar twee Duimen lang is, van de Vyfde;, wel. ‚€o) Gentiana Corollâ quinguef. 82, Centaureum minus Marie timum > amplo Fl, coeruleo. PLUM. pe 3. Je. 81, f. Te (zo) Gentiana Corollâ quinquefidâ Infundibuliformi 8e, Gent. Floere unico tubulofo &c. HaLr. Helve 476. Gentiana Alpina verna major, C. B, Pin, 188. Gentianella verna iDinOre Crus. Hifk. 315. Pann. 287e LOB, Je. 310, med, Ericaila, REN. Sp. 75e T. 68, BEELEN RF VALINT ID RT Aa Erg welke zo wel Viola Calathiana fchynt genoemd IV. te zyn, als deeze, Volgens Borrnaa ve be- AFQEELe hoort zy mede tot de inlandfche Planten van Hoorp- onze Nederlanden. Volgens M yerinpus ge- een Ìykt zy meer naar eene Primula en is naauw!yks GHO bitter , hebbende een grooten tonden, uitgehol- den Stempel. s À , MN 0 EI (it) Gentiaan met een tiendeelige Trechter- Arn, achtige gelyke Bloem „ welke de buitenfle Pyreneica, Slippen ruuwer heeft. hen Op de Pyreneefche Bergen groeit deeze , die naar de voorgaande wel wat gelykt , maar de Bloem heeft vyf buitenflippen , beurtlings mec de anderen geplaatst en van onderen groen. De Bloem is anders blaauw „ van binnen en van buiten, De Steng is leggende met opgeregte Takjes, ieder met ééne Bloem , zo lang als het Lakje, De Bladen zyn fmal Be (12) Gentiaan met een vyfdeelige , Trechter- _xu. ; : Pe Pumila. achtige, eenigermaate Zaagtdndige Bloem, Naanties- de Bladen Lancetvormis Liniaal, Gentiaane Deeze, op de tippen van den Schneeberg , by Weenen voorkomende en door den Heer Ja c- QUIN afgebeeld , verfchilt van de volgende weinig. | (13) Gen- (11) Gentiana Corollâ decem5dà &c. Zane, ss, (12) Gentiana Cor, quinquefidâ, infundibu!liformi fubfer- ratà &c Jacq. Vind, zis. Ob/erv. IL. p. 29e Te 49. CAM. Horta naens. Ee IE, Bik 2 TE DEEL. VI STUK, ‚820 VyrMANNIGE KRUIDEN, 5 IV, (13) Gertiaan met een vyfdeelige, Trechter- Dee achtige, Zaagswys” getande Mabnes en Eyron- Hoorp- de flompe Bladen. STUKe ld De Heer JacQquin heeft ook deeze afge. Ravana, beeld, die reelsdoor CAMERARIUS, bydc Beierfche. voorgaande, in Plaat gebragt was. De Bladen zyn ftomp, niet {pits gelyk in de Voor jaars- Gentiaan en de karteling der Bloemen is doo den eerften wel uitgedrukt. Nict alleen in Bei- jeren , maar ook op de Switzerfche Alpen groeit deeze , hebbende een Steng van drie Duimen hoog , volgens HALLER en geen Roosje van Bladen maakende op den Grond. De Bloemen, elk op een Stengetje, waren A in ’t mid den wit. EI, (14) Gentiaan met vyfdeelige Trechterachtige rede. e . Goudkleus Bloemen , die zeer fpitfe Punten hebben Tige. den Keel ongebaard en ongepunt ‚de Takken tegenover elkander. Deeze is afgebeeld door BARRELIER, die dezelve ‘gehad heeft van Bourgdoyfan , een Steedje misfchien in ’t Bergachtigfte van Dau- pbiné, alwaar men een Bourdeaux vindt; doch geenszins van de vermaarde Stad deeze naams aan (13) Gereiana Cor, quinquef. &c, Gent. Fol, ovatis &c. HAtr. Helv. 476. Gentianella elegantisfima Bavarica, CAMe Hort. 65. Ta is.f. 2. JACQ Obs. MIL. ps 19e T. st. (14) Genriana Coroll. guinquefdis &c. Gentiana Alpina pie mila Flore Ausco, BARR. Äare pe 3, FT. 1049 BBN PIN R DD a!'T A. ’ Sat aan de Zeekust van Vrankryk; alwaar ook geen Bergen zyn , die den naam van Alpen voeren IV, dee « mogen, gelyk de Ridder zig fchynt verbeeld te desen. hebben (+). Het groeit , volgens de befchry-STUKe ving ‚ maar een Vinger hoog, en heeft om laag een Roosje van Bladen als der Myrten , maar die aan de Stengetjes zyn fmaller , allen bitter van Smaak, De Bloemen, als Klokjes , waren ‚geel of Goudkleurig. Die door SoLANDEN op de Bergen van Noorfch Lapland is gevon- den , hadt de Steng een Span lang. (z5) Gentiaan met vyfdeelige Trechterachtige Bloemen en eenbloemige overhoekfe Takken. Dig ynia, XV. Gentiana Nivalis. Sneeuw. Dit is, wederom, een zeer klein Berg - Gen- Gentiaan, tiaantje, voorkomende in Lapland , Switzerland en op de toppen der Pyreneen. Men vindt het Zeer laage Gentiaan, met een Takkige Steng en een zeer lange Bloempyp , van den Heer H a r- LER genoemd , die het Kruidje in Afbeelding gebragt heeft, onder den naam van Aller- kleinfte Gentiaan, Zyn Ed, betrekt ’er toe, die van (f) Zyn Ed. zegt. Habitat in Alpibus Burdegalenfsbus et Lapponie Norwegica. D. G, Solander. Sp. Plant, p‚ 531. Cis) Gentiana Coroll, quinquefidis &c. Fl, Suec, zog „231. Fl, Lapp. 95. Gentiana humillima &c. HALL. Helv, 475. T. 7. f. s, Gentiana Alpina zftiva Centaurii minoris folio. C. B. Pin. 383. OFD. Dan. T. 17, Gentiana nivalis. Jacqs Wintob, 214. Gentiana fugax quinta, CLUS, Pann, p. 290. Je. 191. BARR. Jc, 103, f. z- Fff 3 IT, DEEL, VII. STURKe 322 WYrMANNIGE KRUIDEN, IV. van LogzBer dus getyteld , als ook de Elfde ArpEEl\ Gentiaan van Crustus of de Vyfde der ge- Hoorp- nen , welke die Kruidkenner verdwynendegenoemd STUK. heeft , dewyl de Wortel jaarlyks fterft, Ook zige “Y brengt zyn Ed, hier t'huis, de voorgemelde van BaARRELIER , gisfende , dat men by dien Autheur voor Zureo flore zou mogen leezen Azureo dat is meteen Hemelfchblaauwe Bloem: terwyl de Uitgeever zig verbeeldt , dat de Goud- geele of geele Kleur, uit Wit, door ’t‚droogen kon ontftaan zyn. De geftalte is omtrent als die der Keng San- torie en verfchilt aanmerkelyk van de gedagte Afbeelding , door de fmalle Blaadjes. Het hadt de Stengetjes van één tot zes Duim lang, ieder getopt met eene fchoon Hemelfchhlaauwe Bloem, Hier op volgde een lang Rolrond Zaadhuisje. Deeze of de Kleine Voorjaars- Gentiaan, dagt Crusrus, zou het kunnen zyn, welke S1m- LERUS, in zyne Verhandeling over de Alpen, Himmelflengel genoemd heeft; misfchien we- gens de Hemelfchblaauwe Kleur: gelyk dezel- ve zyne Agtfte Gentiaan Kalberfchis geheten hadt. xv. (16) Gentiaan met yyfdeelige Trechterachtige Gentiana Jr . Baren. Bloemen „ de endelingfen ongefteeld ; de BOE Blaadjes met Vliezige randen, Gentiaan, De (16) Gentiana Cor, quinquefidis &c. Gent. Fol. marpine Membranaceis, Am, Acad. Il, pe 343e Gentiana humilis Aqua= tica Verna, AMM. Ruth, p, 4. Tiff, FBR AMON ED ORE A. 80% Deeze komt , onder den naam van Laage IV, Voorjaars Water - Gentiaan, by Am MAN voor, etn in deszelfs befchryving der Rusfifche Planten. Hod De oude Heer GMELIN hadt dezelve in Si. TUE berie waargenomen , zynde de Steng van het mince Plantje naauwlyks twee Duimen lang, Een aan- merkelyke gelykenis heeft het naar de voor- gaande Soort ; doch het is maar zeer weinig bitter. (17) Gentiaan met vyfdeelige Trompetachtige „XVI À Á Gentiang Bloemen, de Kelken plooiachtig gekield. _ Utricuiofa, ‚ Blaaskele De uitzetting der Kelken , die zig als een F8“ geplooide Broek of Beurs vertoonen , geeft den bynaam aan deeze Soort, grocijende op de Ge- bergten van Switzerland, Ooftenryk en italie. Het is een klein Plantje met blaauwe Bloemen, (18) Gentiaan met vyfdeelige Trompetachtige xvin. Bloemen ; de Kelken Wliezig gekield; de Exeoides. Doorbladte Steng gegaffeld; de Bladen Hartvormig. ge. Deeze Kaapfche, die de Kelken zeer Blaas- achtig, en als met Vliezige Wieken heeft, is door (27) Gentiana Cor. quinquefidis &ce ScoP. Carn. 209. Gent, Utriculis Ventricofis. C, B. Pin, 183, Geptianclla coe- rulea Cordata. COL, Ecph. 220, T. 221, Gent, annua azureo Flore. BARR: Rar. 18. T, 48, & I22, f, 2. (13) Gentiana Cor, quinquef, êc, Cent, perfoliatum. BURM. Afr. 208. T, 74: Éf. 5. Gente luteum Fl. amplo. PLUK, Alm, 208. T. 275. f. 4» SEB. Muse 1, T. 220 fe Ie U, DEELe VII, STUEs 824 VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. door den Heer J. BURMANNuUs afgebeeld ÄFDEEL. Onder de Afrikaanfche Planten „ en genoemd v. Hoorp. Doorbladige Santorie. Ly maakt een Plantje uit, STUK. _ van naauwlyks een Vinger hoogte , met groote F - g gE Bloemen, die geelachtig zyn van Kleur, Rie (19) Gentiaan met vyfdeelige Trechterachtige chen Bloemen , gegajfelde Stengen en een enkgl- dd den Stamper. Santorie, Onder den naam van Kleine Santorie is dit Kruidje algemeen bekend, hoewel men het ook in onze Taal, Duizendgulden - Kruid noemt , wegens zyne voortreifelyke- hoedanigheden, Die betekenis is eenigszins in de Latynfche naam, Centaurium , welke in de meefte. Taalen van Europa gevolgd wordt, begreepen, In’: Franfch noemt men het ook Fiel de Terre, dat is Aard- gal, wegens zyne bitterheid, Het groeit in Bos- fchen , op opene Velden , in Valeijen en op Ber- gen, door geüeel Europa. Het komt ook, in onze Provinciën, op veelerley plaatfen voor. De gewoone kleine Santorie heeft Blaadjes als die van St, Jans Kruid, aan Stengetjes van. minder dan een Voet hoog en is getopt met rood- achtig geele Bloempjes. Men vindt ze ook met wit- (19) Gentiana Coroll. quinquêf, &c. Gent, Fol. Linearie Lanceol, &c. H. Chff, 81. Fl, Suec, Mat, Med. R. Lugdb, 433. &c. Cent, urinus. C. Be Pin. 273. Etithrza; REN. Sp, 77. Te, 76. B, Cent, min, paluftre ramolisfimum &c; VAILLe Par. 32, T. 6.'f Is 2e Gents Caule* brevisf, ramofisfintoy GER. Prov, 31e P EN fr AN D RI A. 825 Witte Bloemen en de Heer VArLLANT geeft de Afbeelding van een Zeer kleine fterk getakte IV, hak van Moeras -Santorie , door zyn Ed. by Parys ge- Ean vonden , met paarfche Bloemen, en daar tae fchynt ook zyne Allerkleinfte Moeras - Santorie, met niet opengaande Bloemen, te behooren, Dit Kruid wordt aangemerkt van eene uit= fleekende , fommigen zeggen van eene onver- draaglyke bitterheid te zyn ; zo dat men het naauwlyks, dan het verdikte Extrakt in Pillen , zou kunnen gebruiken. Doch de Ondervinding heeft my geleerd, dat de Bloemen minder bit- ter zyn dan Knoppen van Alst en Gentiaan- Wortel , en hierom in Aftrekzel minder te- genftaande, ’t Is een byzonder goed Maagmid« del „ neemende de Slymige Verftoppingen niet alleen vin de Ingewanden , maar ook in de ver. dere Lighaamsdeelen , weg. Dus heeft men het tegen Afgaande Koortfen , tegen de Geel. zugt , de Jicht, het Biaauwfchuict en andere Kwaalen , inzonderheid tegen Opftyging en Be- naauwdheden, welke uit Winden in flappe Lig. haameh ontftaan, dienftig bevonden. (20) Gentiaan met vyfdeelige Trechterachtige STUK. Dig ynias, XX. Gent? AN/Z Bloemen , dubbelde Stylen en een gegaffelde Maritime, _Steng met weinige Bloemen: Aan (20) Gentiana Corollis quinque®, &c, GER, Prov, 31r. Cen« taucum luteum puûllum non perfoliatum. C. 3, Pin. 278. Cent, min. lateum Sc. Boce. Mfus 1e T, 76. BARR. Rar, 468 „469, Cent, luteum novum Cor. E:phr. 1. p. 78. T- 77. Bx G2g IL. DEEL, VIJ, STUK, Zeekantie Gentiaan, 82 VyYFMANNIGE KRUIDEN, IV. Aan den Zeekant, der Zuidelyke deelén van A Italie en. Vrankryk, groeit deezé, welke als Hobo? een Nieuwe Geéle Santorie door COoLUMNA - STUK. is geboekt. Zy gelykt naar de voorgaande zeef, ld "maar heeft de Bloemen gefteeld en geel, de Bladen één- niet drieribbig, Het Plantje is zeer klein, xx (er) Gentiaan met vyfdeelige Trechterachtige tg Bloemen , overhoeks en ongefteeld. Geaairde, 5 C., BauriNus geeft een Afbeelding van deeze Soort , onder den naam van Witte ge-) _aairde Santorie. Hy zegt dat dezelve op de Bergen by Padua, in Languedok en elders in Jralie , op vogtige Velden, groeije. De Steng verdeelt zig, kort boven den Grond , in Takken van een Handbreed lang en deeze. wederom in anderen. De Blaadjes zyn klein , de onderften ovaal , de bovenften fimal en fpits. Tusfchen de= zelven komen de Bloemen voort, XXI. (a2) Gentiaan smet vyfdeelige Trechterachtige ande Bioemen „ die gekranst zyn, en zeer een» 13, Gekranste, voudige Stengen. Met (21) Gentiana Coroll. quinguef. &c, Cent, minus Spica= tum album. C. B. Pin 278. Prodr. 130. Cent. minus al- bam. TAB Ie, 730, Cent, minus {picatum Fl: rubelle. TOURNF. drf, (22) Genriana Coroll, quinquefidis &c, Cent. minus ad Alas floridam. Prum,. Spee. 3. Ic. 81. fe 2. Cent. anguftifolium êcc ByRM. Afr. 206, T. 74e fe 3e BURM, Fl, Ind, pe 73e BeekiNe: FAN Diek IT A 027 Met de Amerikaanfche , onder den naam van IV. Kleine Santorie, die uit de Oxelen blocit, door AFDEEL, PruMrEr afgebeeld , komt de Ooftindifche Hoorp- zeer overeen , welke de Heer N. L. Bur MAN-STUE Nus befchryft 3 als ook de Kaapfe van den ou- 25» den Heer afgebeeld onder de Afrikaanfche Plan- ten. Des fchynt dit Gewas tot de drie andere Wereldsdeelen te behooren, Van de Malabaa- ren wordt het Zalerhu genoemd. (23) Gentiaan met vyfdeelige Trechterachtige SE én ii4n a Bloemen , een fpitshoekig Stengetje en Er, Quinqae- ronde omvattende Blaadjes. | | pek In Penfylvanie is deeze waargenomen door den Heer KarLM, die ze als een zeer klein Draadachtig Plantje befchryft, dat het Stenget- je onverdeeld heeft, met drieribbige fpitfe Blaadjes; de Bloemfteeltjes tegenover-elkander , met vyf Bloempjes , die blaauwachtig zyn, en voorts als in de bepaaling is gezegd (*), (24) Gentiaan met vyfdeelige Trompetachtige gg, Bloempjes , het Stengetje ongebladerd. npe Blades. Deeze, in Amerika groeijende, is afgebeeld "°° door den Heer JACQUIN, en befchreeven als een (23) Gertiana Cor. quinquef. Sec. Orp. Dan. 344. (*) Het zal derhalve, waarfchynlyk , Vyf bloemige, niee Vyfbladige, Gentiaan, willen zyn. (24) Gentiana Cor, quinquef, &c. JACQ. Amer. 17. Elifig Pp. 87. Te 60. É. 3e ä Ggga IE. DEEL, VII, STUKe IV. ÁFDCEL. ‚V. Hoorp ST UK XXV. Gentiand Amarella, Herfste Geunwaane. 428 VYEMANNIGE KRUIDEN, een geheel Bladerloos Plantje, dat Stengetjes heeft van vier Duim hoog, ieder getopt met een geelachtig Bloempje , van een Duim lang en vervolgens met het Zaadhuisje, De Stengetjes zyn ‚ doof gepaarde Stoppeltjes , als in Leedjes onderfcheiden. Hy vondt hect nergens, dan bin-= nen donkere holie Boomftammen , in groote vogtige Berg -Bosíchen, op ’t Eiland Marteníe que, op een weinig Aarde, daar in vergaard, Men vindt ze ook in Oostindie. | (25) Gentiaan met vyfdeslige Trompetachtige Bloemen , die den Keel gebaard hebben. Deeze is op drooge Velden , zo in Ooften- ryk als in Switzerland, zeer gemeen. Mooglyk heeft zy den bynaam van’ eene uitfteekende Bitterheid , boven de anderen van dit Geflagt, Ik vindze , door den Ridder, onder de Ge- neesmiddelen opgetekend. ‘De Steng is, vol- gens den Heer HALLER, niet wel een Span hoog, met Takjes bezet , die aan den, top een trapswys’ Kroontje maaken. Op/anthe hadt REn- EALME deeze Soort genoemd ‚dat is Laatbloem 5 dewyì zy in de Herfst bloeit. Czs) Gentiana Coroll. quinquefidis êc, Gent, Cor. Hypo- crateriform. Fauce barbatâ, H. Cliff. Fl, Suac. R, Lugdb. 432e Mat, Med, 111. DALIB, Par. 31. HALL. Helv 473. Gente Flor. confertis, GUETT. Stamp. 303. Gent. Prat. fl. Lanugi- hofo & Gent. Autumnalis Ramofa, C. B. Pix. 188, Amarcle la, FRANGK,: Spec. ù PBN ESACN DRT A, JP Xx Met de Bloemen niet vyfdeelig. IV. atd ÄFDERLe © ° 7 s Vv. (26) Gentiaan met wierdeeiige Bloemen , die den disóed! Keel gebaard hebben. STUK. Op drooge Velden in Europa, zelfs in de Gak Noordelyke deelen, komt deeze voor, die van Cmigfrise de voorgaande naauwlyks dan door de vierdee- Gentiaan, ligheid van de Bloem verfchilt. De Heer H ar- LER heeft ze tot eene zelfde Soort betrokken: gelyk LinNeus ook erkent , dat zy ’er al te naby aan kome. In onze Nederlanden is zy op _ eene Heide in Gelderland gevonden, zo de Heer pe GoRrRTER fchryft. Hier wordt thans eene Verfcheidenbeid thuis gebragt met onge- baarde Bloemen , die de Bloemfteeltjes vier- hoekig heeft, zynde in Deenemarken ie nomen door den Heer OEDERUS, (27) Gentiaan met vierdeelige Bloemen, die xxvu. aan den Rand gehaaird zyn. ik ee Dee- (26) Gentiaxa Cor, quadrifidis , Fauce barbatis, Fl, Succ, Lapp. Gentiana purpurea minima, Cor, Ecpâr. IL. p. je BARRe Jc. 97, f. 2. Gent. Alp. verna minor. C, B. Pin, 188. HALL, Helv. 473. GoRT. FL Belg. p. 72. Gentiana Alp. unicaulis Bellidis folio. Boce, Mus. 144. T. ror. OED. Dan. 367. B, Gent. Cor. quadrifidis imberbibus , Pedunc. tetragonis. OED. Dane 368e (27) Gentiana Cor, quadrif. margine ciliatis, H. Clif. 8r. Genr. anguftif, Autumnalis minor, C. B. Pin, 188. Gene anella coerulea fimbriata, &c. Cor. Ecphr, I. p. 222, Te 22le fe Is OED. Dan. T, 517. Ggg 3 IE, DEEL, Vil, STUK, IV. AFDEEL. vr Hoorp- STUK, XXVIII. Genriana Cruciata, Madela geCre 830 VYFMANNIGE KRUIDEN, Deeze Soort groeit op de Gebergten van Swit- zerland , Italie en Kanada , zegt de Ridder. De Amerikaanfche , voegt zyn Ed. ’er by, heeft de Bloemen zeer gehaaird; de Italiaan- fche middelmaatig; die op Ysland en in Noor- wegen valt, heeft ze alleenlyk Zaagswyze ge- tand. Zy zyn Trompetachtig en blaauw van Kleur. j (28) Gentiaan met vierdelige Bloemen die on- gebaard zjn „ Kranswyze geplaatst en on- gefteeld. De naam van deeze is Cruciata , om dat de Bladen, by paaren, als in ’t kruis ftaan; in %*% Franfch Croifée. De Duitfchers noemen het ook Creuszwurtz , om dat de Wortel zig in drie of vieren verdeelt, en Modelgeer of Ma- delgeer, gelyk wy het heeten. De Grociplaats is niet alleen op de Bergen , op opene Velden en aan de Wegen , in Ooftenryk , Italie en Switzerland ; maar ook in Bourgonje, groei- jende op platte laage Heuvelen, zo Loret fchryft. Hfer te lande komt het in verfcheide Duin- Valeijen , agter Overveen, buiten Haar- lem voor. De (28) Gentiana Cor. quadrifidis imberbibus &c. Gent, Fles confertis terminalibus &c. H. Clif. 31, R. Lugdh. 432, Ne 4, DALI!B Paris. 80. HALL. Helv, Gorr. Belg, 72. Gene tiana Cruciata, C. B. Pin, 188, Gentiana minor, CAM. Bpit. «17. Tetrorrhifa, REN, PBN uE ilA:eN Doeke Ies As 981 De Steng van dit Kruid is ongevaar een IV. Span hoog , met Bladen die Eyrond Lancet- neder vormig. zyn, met vyf evenwydige Ribben, De Hoorne Bloemen groeijen kranswyze en tropswyze aan°TUKe den top. Zyn zyn Buikig van Pypje, en heb- Pis ben vier of vyf Slippen , in den haak omge- boogen , blaauw van Kleur. Het is zeer bitter en van dergelyke kragt als de Groote Winkel- Gentiaan. e e ° e É KIN: (29) Gentiaan met vierdeelige Bloemen , die on- ns gefteeld zyn, en Eyronde Bladen, an _ Pater FeuiLLér vondt dit, naar de Gen-feeië- tiaan gelykend Kruid, op de Velden van Bue- nos Ayres , aan den Oever van Rio de la Plata, in de Zuidelyke deelen van Zuid - Ame- rika, en dus geenszins in Chili of in Peru. De Bladen zyn langer dan de Steng, die maar twee Duimen hoog is en gelyken naar die van de Breedbladige Weegbree. (39) Gentiaan met vierdelige ongebaarde Bloe-_ XXX. men „ de Steng gegaffeld en Draadach- en tig dun. achtige. In (29) Gentiana Cor. quadrifidis , Floribus acaulibus , gec. Gene tianoides Flore luteo. FEUILL, Perav, III. p. zoe Te 14. (3o) Gentiana Cor. quadrifidis imberbibus &c, Oep, Dan. 324, SAUV. Afonsp. 132. Gent, Caule dichotomo. &c, GUETT. Stamp. I, p. 305. DALIB. Paris. 82, Cent. paluftre Iuteum minimum. RAj, Hijf. 1o92, VAILL. Paris, 32. T, 6. f. 3, Gent, 1, pufillum luteum, GC, B. Pin, 273. MAGN. J4onsp, 25e KH, DEEL VII, STUK, 332 VYFMANNIGE KRUIDEN, A IV. __ In Vrankryk is deeze waargenomen en, on- rn der den naam van Zeer kleine geele Moeras. Heord: Santorie, door VAILLANT afgebeeld. STUK. | XXXL. (31) Gentiaan met onregelmaatig vierdelige dn Bloemen en een gearmde Steng. Za, Byzondere. Door den Heer Konre is deeze op de Vel den van Malabar gevonden. Zy gelykt, veel naar de gewoone Kleine Santorie, Hier afbreekende , zal ik, in ’t volgende Sruk , een aanvang maaken met de befchry- ving der Kroontjes- Planten , die gemeenlyk Uimbellifere genoemd worden , en dan tot de anderen overgaan, (31) Gentiana Flot, ehdek ega » Caule bra. chiato, Mant, 560. De PLAATEN zyn dus ingevoegd: Praar XXXVII tegenover Bladz. rog . …… XXXIX, 257 slate 0 U en a SÓT bl nadele ee 391 Jever KEI 00) eenn et 0 SEUDDEEN K mmm me JOL ee « LIV, a 749 NM Ai oe A * nl A ï bna ot,