Nt OR OQO F | ne UITVOERIGE BESCHRIVING DER: DIEREN 9 PLANTEN E N MINERAALEN, Volgens het SAMENSTEL van den Heer INNEU ef Met naauwkeurige Afbeeldingen, RER EN GE RN GER GS TWEEDEDEELS, NEGENDESTUK. De KR UEDE N, TE EL 5 5 ie SOLE A Tre AMSTERDAM, By de ERven van PF. HOUTTUTN, MDCCEXKVIIL AAE res NES Er 40 4 ä TKA Ln we dis vk, iP, « ' dn Het {Thot d, e stok q ee je | RE INHOUD VAN DIT STUK. PIERDE AFD EeRT Td DE KRUIDEN XIII. XIV. ‚ Anemonen, Ranonkelen, behooren Hoorpsr. Befchryving der. Twin. TIGMANNIGE KRUIDEN CIco- fandria) , dat is die ten minfte twintig Meeldraadjes hebben: tot welken de menigvuldige Soorten van Middag- bloem of. Ficoides , Ganferik of Vyf- vingerkruid, Aardbezie , Braamboos , Tormentil, Nagelwortel en anderen; betrokken zyn. HoorosT. Befchryving der VEELe MANNIGE KRUIDEN (Polyan- dria), datis die veel meer dan twintig Meeldraadjes hebben, tot welken , one der anderen , de Maankoppen , Plom* pen , Corchorus , Peonie , Ridder- fpooren , Monnikskappen ‚ Akeleijen, LN) Pd i 81 XV: XV. Hoorpsr: Befchryving der Twer- 2e XVI. MAGTIGE KRUIDEN ( Didyna- mia,) dus genaamd, om dat zy vande vier Meeldraadjes twee langer hebben dan de twee anderen: waar toe de zo- genaamde Kransjes - Kruiden, gelyk de Melisfe , Thym , Orégo ‚ en veele anderen; als ook de Grynsbloemigen, gelyk het Leeuwenbek-, Vingerhoed- Kruid, enz. , enz. behooren. Bladz, 266 Hoorpsr. Befchryving der Vier MAGTIGE KRUIDEN (Tetradye namia), dus genaamd , om dat van zes Meeldraadjes , in Dn Bloemen , vier langer zyn dan twee anderen „ die tegenover elkander flaan: gelyk dit plaats heeft inde Kool, Radyzen , Violieren, Lepelbladen, ‘T'hlaspi en veele andee re Kruiden. mmm 53 A A N- AANWYZING per PLAATEN; en der Bladzyden, ga alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden. PLAAT Li. Afbeelding van een der TwiNT IGM AN NIGE KRUI- DEN: naamelyk tegenover Bladz. 33 Fig. 1. Het Kaapfe Mefembryanthemum , of Middagbloem , gemeenlyk F- coïdes genaamd, zo als hetzelve met ten deele geflootene, ten deele door bevogtiging geopende Zaadhuisjes zig vertoont. Zie bl. 35. men 2. Zodanig een Zaadhuisjevergroot.. —_ 3e Hetzelve geflooten en fig. 4. gee opend doorgefheeden, zynde de aanwyzing der Letteren bl. 55; 36 verklaard. Praat LIV. Afbeelding van Veer. MANNIGE KRUIDEN, nie Bladz, 139 \ Fig. 1, De Corchorus Olitorius uit Oost. indie met zyne Zaadhuisjes. bl, T4r. mm 2, Een fraaije Japanfche Corchorus met dubbelde Bloemen. bl, 146. a, PLAAT PLAAT LV. Afbeelding van Veer- MANNIGE KRUIDEN. tegenover Bladz. zor Fig. r. Een Japanfche Anemone of 4- nemoneides. ; ‚bl, 19E. — 2, De Var bianise Clematis uit Ja- pan. , . bl, 205. Waar van de Meeldraadjes by a en het Zaadkuifje by b vergroot is voorgefteld. Praar LVL Afbeelding van T'wee- MAGTIGE KRUIDEN. manden Bladz. 231 Fig. 1. Het Teucrium Virginicum uit Japan. Je hora bl. oër, De Bloem by A fterk ver- groote. —_ 2 De Nepeta incana ook uit Jae | pan. ie . bl. 307. De Bloemkelk van ’t gewoone Kattekruid of dergelyke uit Ooft, indie, by Letter B. PE Praar LVII. Afbeelding van TwEE- MAGTIGE KRUIDEN, mm ame Blade: 26s Fig. zò 8: Fig. 1. Een Leonurus Japonicus of Hartgefpan. : RES, bh 366. De vergroote Bloem en Kelk by A. | — 2. De Phlomis Zeylanica of Oost- indifch Viltkruid. ein edleagte Waar van B de Bloem , C den Kelk en D de vier Zaaden,al- len vergroot, aanwyst. Praar LVIIL, Afbeelding van Twee- MAGTIGE KRUIDEN. tegenover Bladz; s39 Fig. 1e De Erinus Capenfis of Kaapfe. Balfembloem. ° bl, Sao. A, Een Blaadje daar van ver. groot, 8 N — 2. De Buchnera cernwa van de Kaap. | Ë bl. 54% B. De Bloem: C het Zaadhuisje vergroot en by D doorgefnee- den, — 3. De Sibthorpia Europea uit Ooste indie, . . Dl, 55Ie Praat LIX, Afbeelding van Twee MAGIIGE KRUIDEN, mmm Bladz. 575 Fig, Fig t. De Rutllia vepanda of Uitge- gulptee } n …” bli"536% == 2, De Ruêllia ringens of Gtyn- zige. e ° bl, 517 —- 3. De Ruêëllia articulata , Gewrichte of Kortledige Ruéëllia. bl 's7g.”; Allen uit Ooftindig. PrAAF LX. Afbeelding van Virk- MAGTIGE KRUIDEN, tegenover Bladz. Fig. 1. De Drabs Muralis uit Ja- pan. k art bl. 6rx. —- 2, De Bunias Orientalis of Ooster- fche Knodsvrugt. ° bl. 741. Waar van het Zee by Let- ter  vergroot. — 3e De Cleome dodecandra of Twaalf- mannige Hederik uit Oostindie, bl, 753. By Letter B de Bloem daar van ver- groot. ÓIr BESCHRYVING D ER PLANTEN. SNS SESSIE NSE WIERDE AFDEELING; Rr Te RU TD ETE wei OF DST Volt Befchryving der TwWiNTiGMANNIGEKRULE DEN (dcofandria), dat ís die twintig of meet Meeldraadjes hebben: tot welken de menigvul- dige Soorten van Middagbloem of Ficoides, Gaoferik of Vyfvingerkruid , Aardbezie Braamboos , Tormentil , Nagelwortel en ane deren , behooren. AAE etal van twintig Méeldraadjes , ale (5 Ss leen , onderfcheide deeze Klasfe __sÀ niet; maar ’er komt by, dat de- ‚ea zelven in den Rand van den Kelk zyn ingeplant, en dus worden ’er ook toe be- trokken die meer hebben dan twintig Meel. draadjes , als zynde daar door van de Veel- mannigen Onderfcheiden , in welken de Meel« draad- Il, DEEL, IX, STUKe a TwiINTIGMANNIGE KRUIDEN IV, draadjes hunne ftandplaats op ’t onderfte van de de Bloem hebben, tegen het Vrugtbegine Bb zel aan (*). Het getal der Meeldraadjes, noge STUK, thans, is in deeze Klasfe op ver naa zo groot bd niet als in de volgende, doin Het eerfte Geflagt, dat hier enn be- hoort tot de Driewyvigen , alzo de Eén- en Tweewyvigen , als allen Boom- of Heetfterach- tig zynde , reeds befchreeven zyn. Het voert den naam van SESUVIU M. Dit heeft een vyfdeeligen gekleurden Kelk, zonder Bloemblaadjes: het Zaadhuisje Eyrond, driehokkig , omgefneeden , bevattende veele Zaadjes. 1 De eenigfte Soort van hetzelve (1) is door Sefwviun Á | Portula- de caflrum. Porfelein- (*) De duifterheid van het woord Receptaculam heeft my achtige ne uitdrukkingen daar omtrent verfchitlende gemaakt : zie de Tytels van het X. en XI. Hoofdftuk der Heefteren „ als ook het 11. D. 1, STUK van deeze Nat. Hiftorie alwaar ik dae gene, ’t welk de Bloemblaadjes , den Kelk , het Vrugtbe- giuzel en de Meeldraadjes famen verbindt, (volgens Phil. Bot. N. 88. Reeeptaculum genaamd ,) niet oneigen het Bloemkasje genoemd heb ; hoewel het in veele Bloemen 3 inzonderheid in de Syngenefia , daar het een weezentlyk Deel is, eigener den naam voert van Stoel, (a) Sefuvinm. Syst. Nag. XII. Gen. 624. p. 343. Pege XIII. Gen. 624. p. 388. JACQ: Hifl. 1ss. T, 95. Portulaca Fol. Lanceol. convexis &c. LOEFL. Jtin. ror. Port. Curas= favica &c. PLUK. Alm. 303. T. 216, f. 1. HERM. Par. 252, T. 2i2, Port, marina latifolia. Prym. Sp. 6. de. 228. f. 2e Porta DRO OT Se Ao DRE, An 3 de voornaamfte Kruidbefchryvers tot het Por-_ IV. felein betrokken geweest, Men vindtze onder an den naam van Äurasfaufch legend Porfelein, Hoorp- met lange , fmalle , glanzige Bladen en roodeSTUEe Bloemen „ zeer wel afgebeeld door dert fchran-, Le entag deren PLUKENET. Zy heet Breedbladig Zoen Porfelein by PL uMmier, RumPrrus noemt- ze Crithmus Indicus of Indifche Zee- Venkel en zegt dat zy in Oostindie , näar ’ Portu- geefche Perexil do Mar , vande Hollanders ook Zee- Peterfelie geheten wordt ‚ doch in *t Ma« leitfch Gelang laut, dat is Zee - Porfelein, Dit Kruid, dat zo wel in West- als in: Oosta indie valt , is ook door den Heer JAecQuin afgebeeld , die het aan de Zeekusten der Karin bifche Ei anden heeft gevonden en afgebeeld. Het is , zegt hy „, een Sappige - overblyvende Plant, met dikke , ronde , gladde, verfpreide 3 Takkige „ leggend - opftygende Stengen : de Blaadjes zyn Lancetvormig , glad en Sappig; dik , gepaard „anderhalf Duim lang. Uit de Oxels komen eenbloemige Steeltjes voort ; met Reu« kelooze , van buiten groenachtige, van binnen witte , Roozekleurige of paarfche Bloemen, die als uit een famengegroeide Kelk en Bloemblad fchynen te beftaan , als hebbende dubbelde Tippen. De Meeldraadjes waren paarfch. Op Mars Port. Aizoides &c. SLOAN. Jant. 82. Hil. TI. p. 204. Criths mus Indicus, RUMPH. Amb: Vl, pe 165. T. 72. f. 1, BURMe FI. Ind, À 2 Île DEEK, 1X4 STUKe IV. AFDreL, XII. Hoorp: STUK, Vaf wy Uigte | — 4 TwINTIGMANNIGE KRUIDEN, Martenique hadt hy altoos vier, op Kuba drie ; op Domingo drie of vier Stylen in deeze Bloemen _ waargenomen , en met het getal der Hokjes was het even ’ zelfde. | In Ooftindie houdt men dit Kruid voor het weezentlykfte Ingredient van het Atsjaar, een Verfnapering uit verfcheide Kruiden, Bloemen en Wortelen , die men op gepekelden Azyn vervaardigt , en by allerley Spyzen op Tafe} zet , om Appetyt te verwekken : wordende der- halve dit Kruid, in de Ambenfe Taal , zo RuMs PHIUS zig verbeeldde, ook Ásf/ar geheten, In de Rang der Vyfwyvigen volgt een zeer : uitgebreid Geflagt van Kruiden, dat den naam voert van MESEMERYANTHEMUM, Middagbloem, Die door den geleerden BREYNIUS aan deeze Kruiden gegeven was, om dat zy meest omtrent den Middag, maar eenige Uuren , de Bloemen ontlooken hebben; gelyk zyn Ed, het zelf verklaart. Dru reNius heeft flegts, om redenen, de I in Y veranderd. Het heeft een wyfdeeligen Kelk en menig- vuldige Liniaale Bloemblaadjes; het Zaadhuisje Vleezig , beneden de Bloem en veelzaadig. De meeften zyn met vyf Vrugtbeginzels en Stame pers voorzien, doch men vindt ’er twee Vier- wyvigen en vyf Tien- of veelwyvigen on= der. dk Lot MICE KUN IN DRI: A, 5 Tot dit Geflagt zyn de meefte Planten, die, IV. _ men te vooren Ficoides genoemd hadt, betrok. SDE ken : waar uit en derzelver Geftalte en de plaats Hoorne der afkomst kenbaar is 3 alzo men den Baar “TUE« moeder van byna allen op den Zuidhoek van 5% Àfrika , genaamd de Kaap der Goede Hope, vindt. _ Het bevat tusfchen de veertig en vyftig Soor- ten, welke , naar de Kleur, in Wit- Rood- en Geelbloemige onderfcheiden zyn. A. Met Witte Bloemen. (1) Middagbloem met overhoekfe , Spilrond- _ T. . D Melembry- achtige flompe Bladen, die aan den Voet anspemum tk nodiflorum. kanthaairig zjn. Knoop- Aker k _ bloemig. Deeze groeit, in Egypte en in ’ Napelfche, op Zandige plaatfen aan de Zee, die van den Vloed befproeid worden. (a) Middagbloem met overhoekfe Eyronde Te- 1. pelige gegolfde Bladen. Tea en Yskruidig, (1) Mefembryanthemum Fol. altern. teretiuscalis obtufis, Bafi ciliatis. Sy/?. Nat. XII, Gen. 628. p. 344. Veg. XII. p. 339. H. Ups, 129. Kali Crasfule minoris foliis. C. B. Pin. 239. Mor. 8. s. T. 33. f. 7e Kali Neapolitanum Ais zoides repens. COL. Ecphr. IL. 72e T. 73e Kalli fecundum, ALP. ZBgypt. 125. T. 1270 (2) Mefembr. Fol. alternis ovst's, Papulofis undulatis. H. Clif. 216. Ups. 127. R. Lugdh. 281. N. 1. GOUAN Monsp. 243. FABR. Helmft. 247. Mes, Cryftallinum. Dizr. Elth. 231. T. 180. f. 221. Ficoides Africana Fol Plantag. un- dulato , Micis Argenteis asperfo. BRADL. Succ. s. T. 15. fi48.  II, Dart. IX. STUK, 6 TwiINTIGMANNIGE KRUIDEN. IV. _ In't Franfch is deeze Soort by den naam van fa ze Glaciale „by ons onder dien van Yskruid bekend ; Hoorp- om dat de Bladen zig als met bevroozen Water- STUK. druppels befprengd vertoonen. De Steng , van oe PS een Vinger lang, is bezet met gepaarde Bladen en geeft veele langs den Grond verfpreide Tak- ken nit, met overhoekfe Bladen. Die Ysachtige pukkeltjes zyn blaasjes met Water gevuld en verdwynen derhalve in de gedroogde Plant tee- nemaal, De afkomst fchynt ook uit Afrika te ZyD, ur. (3) Middagbloem met half Spilronde Tepelige pt alt onderfcheîiden Bladens de Bloemen onge- Breken; fleeld in de Ovelens de Kelken vyfdeelig. , Geniens- (4) Middagbloem met half Spilronde Tepelige no onderfcheiden Bladen ; de Bloemen onge- Heg? fleeld in de Owelen; de Kelken vierdeelig, Zo weinig verfchillen daar in deeze twee Soor- ten, waar van nogthans de eene een Zaay - Ge- was, de laatfte Heefterachtig is. De eertte zou haare (2) Mefembryantheum Fol. femitereribus Papulofis diftinc= tis, Flor. fesfilibus Axillaribus &c, Kali Zgyptiacum Fol. valde longis hirfutis. C. B. Pin. 286. Kalli teitium. Arp. LEigypt. 129. T. 128. (4) Mefembr. Fol. femiteretibus &c. Mef. Ramis undique Papillofis , Folio crasfioribus. H. Cliff. org, N. 22. R. Lugdh. 2585, N. 22, Mef. Cap. Geniculiflorum. Dir. Elth. 271. Te 205. f 261. Ficoides Neapolitina Flore candido. BRADe Suse. 5. Te 17. fe 24, FABR. Helr?. 242. TC. Os AN: DR: 1: As 7 haare Groeiplaats in Egypte hebben, De an- IV, dere , die men verkeerdelyk voor Neapolicaanfch ANDER. heeft aangezien, is van de Kaap afkomftig , zo Hoorne wel als alle de volgende Soorten, STUKe (5) Middagbloem met half Rolronde, en pui- mee / flige > onderfcheidene Bladen, gefteeldeanthemem Bloemen en vierdeelige Kelken. Noëiflo- run, ; Nagtbloes Deeze voert dien bynaam, om dat zy , tegenmig. de eigenfchap der meefte anderen , de geheele Nagt bloeit , zynde de Bloemen over dag fa- mengetrokken. Dus verfpreidet zy , in de dui- fternis , een zeer aangenaamen Geur. De Bloemen zyn van binnen wit doch in eenigen van buiten rood , in anderen Saffraankleurig, C6) Middagbloem met Spilrondachtige , pui-, VL ' Var ed Spleudens. flige „ omgekromde , onderfcheidene , ge Glanzig. dropte Bladen en Vingerachtige Kelken aan tend. _ | De Steng heeft witte Stippensop de nier al- leruiterfte Takken 5 de Bladen zyn driekantig rond , (5) Mefembryanthemum Fol. femicylindr. impunêtatis dis- tin&is &c. Mes. Fol. Subulatis , femi-cylindr. H. Cüf. 220. N. 23. R. Lugáb. 236. N. 28. Mef. Nobtiflorum &c. DiLL. Elth. T. 206. f. 262, 253, (6) Mefeimbr. Fol. fubrereretibus impunêtatis &c. Mes. Fol. confertis fplendentibus &c. DiLr. Elth. 270. T, 204, f, 260. Ficoides Capenfis Frutescens. BRADLe Succ, Ie p. 7e T. 6. A 4 IL, DEEL, IX, STUK. 2 TWINTIGMANNIGE KRUIDEN: IV. rond, aan de enden fpits, die der Oxelen krom : REL, de Bloem geelachtig uit den witten 3 de Kelken Hoorp regtopftaande Vingerachtig flomp, zegt de Rid- STUE. der, Volgens DrirLENrus zyn de Bladen B 3" fappig , bleek groen , met uitpuilende groene Stippen of Wratten , inzonderheid daar het Plantje bloeit , befprengd. Het heeft ongevaar een Voet hoogte. VIT. Middaebloem met Elsvormige, ruuw bui- Zlefembry= (7) 5 k Kietk P antbemum ftige , Jamengegroeide Bladen, aan de Umbel a- hef Umbela tippen uigebreid 5 een opfvaande Sieng , Gekroond, _ met een driedeelig Bloemtrosje. zE (37) Middagbloem met platachtige Lancet- Lxpanfume Uitgebreid. vormige, puiftige , uitgebreide , onderfchei- dene , gepaarde, Cn overlast fe, afflandige Bladen. IX. (o) Middagbloem met overlioekfe Lancetvor= Tripolium. AO Langbla- mige en (7) Mefembryanthemum Fol. Subulstis, fcabrido - punêa- tis &c. Mel. Frut. foliis albis umbellatis. FABR. Bielmf?, 247. Dir. Eith. 277. FT. 208. f. 266. Ficoides Africana erefta tererifolia Ec. HERM. Par. Te 166. BRADL. Succ. 4. p. 32. T. 34: PLUK. Pbyt. 117. f. 1. (37) Aeftmbr. Fol. planiusculis Lanceolatis &c. Mefembr. tortuofum Fol. Sempervivi expanfis. DELL. Elth. 234. T. 18e. f. 223. Ficoides Capenfis. Per. Gaz. T. 78. f, 10. Fic. Afr. procumbens &c. BRADL. Succ. II. p. 7. T. 16. (9) Afeftusbr. Fal. altern. Lanceolatis &c. El, Chf. 217. Ups. 123. & Re Zugdb. 283. N. 11. Mef Tripoli folie , Flore Argenteo. Dikr. Elth, 230. T. 179. f, 220. Fic, Afr. procumbens &c. BRADL. Sacc. V. p. 14. Te 47° Fice Africas num &c, PLUK, Alant, 77. T. 329. fe 4e hd REE to SAAN DOREL EN 9 mige platte Bladen , losfe enkelde Stengen 7 Arperr, en vyfhoekige Kelken. Ek (3) Middagbloem, dat ongefdeeld is, met Djna gron Spilronde , opftygende, puntige famenge- vr. groeide Bladen en agtwyvige Bloemen, _ Aff2mbry- an:hemam Catamifor= Deeze vier Soorten zvn door haare bepaalin= gen genoegzaam onderfcheiden. Zy komen ;, gelyk de voorgaanden , in het draagen van witte bf witachtige Bloemen overeen ; zelfs het Uitgebreide , thans hier geplaatst , dat de Bloemen van binnen wit, van buiten geel heeft. Het Gekroonde groeit Heefterachtig ‚ cen Voet of anderhalf hoog en heeft zelfs Kroontjes van witte Bloemen, als die der Asters of Chryfan= then, zeer welriekende, Te agt Uuren ’s mor- gens gaanze open , en blyven dus tot een weinig na den Middag. Deeze is in onze Tuinen ge- meener dan de overige Soorten, zeid HERMAN Nus. De drie anderen zyn Kruidig , allen de Bladen met Puistjes hebbende, inzonderheid het Uitgebreide , welks Bladen als die van Don- derbaard zyn en met Zilverachtige Tepeltjes praalen, Het volgende heeft de Bladen als van die wilde Soort van After, welke in zoute Wateren groeit, Pripolium genaamd , meest glad, (2) Mefembryanthenum acaule , Fol. fubreretibus adfcen. dentibus &c. Mier. Dik. T. 176. É 1. Mefembr. Calami- forme. DiLL. E/th. 239. T. 186. f, 228. Ficoides Capenlis humilis Cepzx folio. BRADL. Succ. II. pe 10, T. 19, À 5 x IT. DEEL, IX. STUK» me. É Penachtig. Io TwiNTIGMANNIGE KRUIDEN, IV. glad, doch aan de kanten als met kleine ‘Tand- AE, jes gezoomd. Het laatfte Penachtig , wegens de Hoorp- rondheid der Bladen ‚in Engeland getyteld, heeft STUK. _dezelven als bezaaid met ontelbaare fyne groene Wfuy pukkeltjes (*. wige. B. Met roodachtige Bloemen. Xe (ro) Middagbloem dat ongefteeld is , met drie- de kantige Liniaale Puiftige Bladen, aan de Beliidiflo- j jevoudig getand, seed tippen drievoudig getand Madelievig. Uit enkele Bladen, die kruislings over elkan- der en getropt groeijen , beftaat dit Plantje , welk, op Steeltjes van anderhalve of twee Dui- men lang, Bloempjes draagt, die niet alleen ín grootte en figuur , maar ook byna in Kleur, met die der Madelieven overeenkomen. Hierom draagt het den gedagten bynaam „ welke, ik weet niet by wat toeval, thans , geheel oneigen , is veranderd (T). Cri) Mid» (*) ° Woord tmpunêtatus zal zekerlyk deeze Puistjes be- tekenen: want punitata Folia hebben ingedrukte Stippen of Putjes. Phil. Bot. p. 45. (lo) Mefembryanthemum acaule, Fol. ttiquetris Linearibus &c. H. Clif. & R. Lugdh. N. 13. GOUAN Monsp. 243. Me- fembr. Bellid:florum. Dirr. Bieb. £. 232. | (}) In Bellidifolium , naamelyk , (Sy/7. Nat. Ed. XII. & Weg. XIII , beiden,) terwyl de Bladen geenszins met die der Madelieven frrooken. Daar bevindt zig tegenwoordig al- hier in de Horrus Medicus een Soort ‚ welke Lancetvormige platte Bladen , byna als die der Madelieven, heeft en enkel- de Bloemfteelen met groote vyfkantige Vrugten, komende het Mn 1D ek EN NIDI UE vl It (ax) Middagbloem met driekantige, driehoe- IV. FDEEL. kige, Puiftige , onderfcheidene Bladen, “xm. f Hoorp- Wel vyf veranderingen heeft de geleerde ;ruz. DrirreENius afgebeeld van deeze Soort van XI. Middagbloem , die de Bladen als naar den Grick- eee fchen Letter A gelykende heeft, waar vaa de EE bynaam, In eenigen zyn zy alleenlyk op de zy-kig. den , in anderen ook op de Rug getand en vcr- toonen zig tegen ’t Licht als met Gaatjes. Het zyn laage Plantjes, die men ook in onze Kruid- hoven vindt, draagende welriekende Rooze- kleurige Bloemen, (ra) Middagbloem met nd Eyronde, gete- _ Xu. pelde , onderfcheidene Bladen , die aan de fejn \ tippen gebaard zyn. Van deeze , die hy Geftraalde noemt, heeft DirrEeNius ook Verfcheidenheden. ’t Zyn kleine Plantjes , die de Bladen aan de tippen Straals- het Bellidiforme van den Heer N. L. BURMANNUS, 003. fchynlyk , zeer naby. (11) Mefembryantbemum Fol. triquetzis Deltoidibus den- tatis Gc. H. Cliff. & R. Lugdb. N. 14. GOUAN Monsp. 244. FABR. Helmf?, 248. Melembr. deltoides &c. Dirx. Eirb. £. 243 247. Ficus Aizoides Afr. eretta &c. VOLK. Hlrsp. 223. mT: za fois, (12) Mefembr. Fol. fubovatis Papuloús diftindtis &c. ££ Cliff. 8 R. Liugdb. N. 5. GOUAN Monsp. 244. FABR. Helm? 248. Mefembr. Radiatum &c, DiLE. Elth.f. 234 - 236. Fie coides Capenfis Frutescens &c. BRADL. Succ. I. T. 5, & 153 Ficus Aizoides. VOLCK. Hesp. T. 224. £, 6. II. DEEL: IA, STUKe 12 TWINTIGMANNIGE KRUIDEN, „IV. _Straalswyze gebaard hebben, zo wel als de Kel- AFDEEL. É xii, ken, en ditwystaan, zo LiNN us opmerkt, Hoorp- dat die deelen des Bloefems van het uitwendige STUEe der Plant oirfpronklyk zyn. xm. (13) Middagbloem met Cylindrifche getepelde zin vtt onderfcheidene Bladen en ruige Stengetjes. bispidum. Fuig. DriLrrLEnNius beeldt deeze af , onder den naam van Haairig Glinfterend Middagbloem: want de Blaadjes, Weormachtig rond en aan ’t end dikker , waar door zy veeltyds nederhangen 5 zyn als met ontelbaare glinfterende Yskorrel. tjes digt bezet, en de Stengen, zo wel als de Takjes , begroeid met ftyve Haairtjes , hoeda- nigen men in geen andere Soort van dit Geflagt, zegt hy, aantreft. Zy verfchilt naar de Bloc- men, die fomtyds hoog of bleek paarfch, fom- tyds Roozekleurig , fomtyds zelfs Oranic of roodachtig geel , voorkomen „ van een aange= naamen Reuk. Het Plantje groeit van één tot twee Voeten hoog en bevindt zig ook in de Akademifche Tuinen. (24) (13) Mefembryanthemum Fol. Cylindr. Papulofis diftin&is &c. Mirt. Diëf. 176. f. 3, Mef. Caule hispido. H. Cliff. & R. Lugdb. N. 7. Mes. Pilofum micans &c. Diq. Elth. Pp. 289-291. É. 277-291. Ficoides [. Ficus Aizoides Afr. Fol. longo tenui, Flore Aurantio. BRADL. Succ. IV. p. 13e T. 3s, Ficus Aizoides teretifolia 8e. Vorcm. Hesp. T. 2240 La Ze NICO STAN BRT TA 13 4 14) Middagbloem met ruigachtige An IV, groeide Puiflige: Bladen en een Haairig "s OEE Stengetje. elf STUKe Van deeze Soort zyn de Bladen Liniaal, half xtv. A EO SL Mefembry= Spilrond , Sleufachtig vlak , ondoorfchynende nd en Hebben den rand, inzonderheid naar den dere Olli Ze Voet toe ‚ met eenige Haaïrtjes , de Steng i _ Wollig. (15) Middagbloem met Elsvormige onderfchei-_ xv. | dene Bladen, die van onderen overal Stip-” Gi pelig gedoornd zyn; de Kelken flomp. (16) Middagbloem met Elsvormige getropte XvI. eenigermante ruwwe Bladen ; gedoornderan kins Kelken en uitgerande Bloemblaadjes. Uitgerand. By DiLLEnius zyn decze twee daar door onderfcheiden , dat de eerfte de Meeldraadjes in de Bloem tot een Hoofdje vergaard, de ane dere dezelven uitgebreid heeft. De Kleur der Bloemen, die zig, gelyk in de meeften van dic Geflagt, als geftraald vertoonen , is fchoon hoog pur= (14) Mefembryanthemum Fol. pubescentibus &c, H, Ciijf, R. Lugdb. N. 7. (rs) Mefembr, Fol. Subulatis diftin&is &c. IL, CEF Ra Lugdb. N. zo, GOUAN Mousp. 244. Mes. purpureum fca= brum, Stamin. colleëtis. Dirx. Elh. f. 251. (16) Mefembr. Fol. Subulatis congeftis &c. Mes, purp. fcabr. Staminibus expanfis. DILL. Zith. f, z5o. Ficoides Ca= penfis triangulaci folio acuto, Fl. purpuree. Par. Gaa, T. 77. Ene II, DEEL, IX, STUK, 4 TWiINTiIGMANNIGE KRUIDEN. WW. purper. Zy gaan niet dan met heete Zonnefchyn; hr op ’t midden van den Dag , open, en fluiten Hoorp* zig wel haast. wederom : doende zulks eenige STUK, Dagen na malkander, De Stengetjes hebben on= ide: WY derfteuning noodig of zakken naar den Grond. XVI. (17) Middagbloem dat de Leedjes der Sten= zes mf gen uitloopende heeft in famengegroeide 4 Daag: gefpitfte ‚ geftippelde , van onderen getan= rd de Bladen, xvimr. (28) Middagbloem met Spilrond- driekantige ind geftippelde onderfcheidene Bladen en getakte Doornen. deet à (19) Middagbloem wet Elsvormige getepelde Ken onderfcheidene Bladen, aan de tippen uite beld. gebreid, en een knobbeligen Wortel. _ Deeze drie zyn uit haare bepaalingen genoege zaam kenbaar, Van de Doorntjes ; aan ’t endder Bladen zo zigtbaar ; openbaart zig niets in de aan- (ir) Afefombryanthemum Articulis Caulinis terutinatis &c, H. Ch. & R. Luzdb. N, 16. FEBR. Hebmf?, 248. Mefembr. perfoliatum, DiLL. Ekh, £. 239, z4o. Ficoides Afr. &ce BRADL Succ. T. 26, 27 & 46. BURM, Afr. T. 26. É. 3. (18, Mefémbr, Fal. vereti -triquetris punêtatis diftinttis &e, il. Cliff. & R. Luzdh, N. 3. Mes, Frut. Ramis triacanthiss Dir. Elth, £, zós. Fic, Africana aculeis longisfimis &zce TOURNF. Jem, de 1705. p. 316. BRADL, Succ. T. 39. FABRe Hebmft. 248. (19) Mefembr. Fol. Subularis Papillofis diftin&tis &c. H. Cfr. & R. Lugdb. N. 4. FABR. Helmf?. 248. Mes. Fruts Ras dice ingenti tuberofd. DILL. Blth, f. 264. He Os A‚N- BRL Ae 15 aangehaalde Afbeelding van den Hoogleeraar IV, 1. BUrRMANNUS , op de eerfte Soort , die Renn: fomtyds twee-, fomtyds driedoornig voor- Hoorps komt, volgens DrrLLeNtus. De andereSTUEe heeft zeer lange Doornen , by elkander getropt „52%*%1* uitgroeijende tusfchen de Blaadjes , die rond, kort en driekantig zyn. De laatfte is duin delyk onderfcheiden door haaren grooten knob- beligen Wortel , niet zelden zo groot als eens Menfchen Hoofd en nogthans in weinig Aarde groeijende. Zy zyn alle drie Heefterachtig en komen voor; in de Europifche Kruidhoven. (20) Middagbloem met byna Draadachtige, XX. gladde , onderfcheidene Bladen , langer dan A de Leedjes; en leggende Stengen. Plan K) Dunbladig. By Driutenius heet deeze te regt Dune bladig Middagbloem. Zy heeft leggende Sten- getjes , die door den tyd Houtig worden, met zeer gladde, vry lange, dunne Blaadjes , die dikwils omgeboogen zyn. Op ’t end der Sten- getjes komen opftaande Steeltjes , met een zeer fchoone After-Bloem, die bleekrood is, doch door de Zonnefchyn als Goudkleurig van binnen wordt, openende zig verfcheide Dagen na mal. kander. (ar) (zo) Mefembryanihemum Fol. Subfilifotmibus glabris dise tin&is &c. H. Cliff. Ups. R. Lugdb. N. 26. FABR, Helmf?. 243. Mefembr. tenuifolium procumbens &c. DiLL Filth. f. 956. Ficoides Capenfis &c. BRADL- Suse, I. p. 13. To 9e Moris. Hij, lil. p. 5o07.'S. 12, TS. fs 64 IT. DEEL IX, STUKe 160 TwiNTIiGMANNIGE KRUIDEN, IV. (21) Middagbloem met byna driekantige, fá- AFDEEL. Sri mengedrukie, kromme, geftippelde , onder- Hoorp- fcheidene „ getropte Bladen, , die aan den ii Voet gerand zyn. XXL Mlefembrye anthemam _ Door den tyd wordt deeze. Soort een Boomp- Sripula- | eea je» even als het Gekroonde Middagbloem; hier Stoppelig. voor befchreeven , en niet minder bevallig. Uit de Oxels van zyne lange gepaarde Bladen, brengt het tropswyze kleinere Blaadjes voort; die tegen ’t Licht zig als met veele heldere Stip- pen doorzaaid vertoonen. Dus groeijen zy Stop- pelachtig, ‚ waar van de bynaam. De Bloemen zyn paarfch met geele Meeldraadjes. - vur, _ (@2) Middegbloem met half Rolronde , onge. ag flippelde Jamengegroeide Diaden (*) , die Dikbladig. aan de Tippen driekantig zyn; en kruis pende half Rolronde Stengetjes, (21) Mefembryanthentum Fol. fuberiquetris compresfis in= curvatis &c. H. Cif. & R. Lagen N. 29. Mes. Frurescens Fl, purpureo rariore. Dit, Elth. f, 267 , 268. (22) Mefimbr. Fol. Semi-Cylindticis impun@atis connd= tis apice tiiquetris &c. Al. Cliff. 8 R. Lugdh. N.o, GOUAN Aonspe 244. FABR. Helm/?. 249. Mes. Crasfifolium repens Fl. purp. Dirt. Elth. F. 257. Ficoides Afric. reptans &c, BRADL. Succ. IV. pe 16. T. 38. Ù (*) Hier fchynt Foliis impunêFatis met ongeftippelde Bla- den te betekenen; dewyl DiLLENIUS van de Bladen zegt, wallis punitis notata, dre DO SCA NID RE A 17 (23) Middagbloem met byna krom-Sabelige, IV. geflippelde onderfcheidene Bladen en Spil- etn ronde Takken. Hoorps | STUK Deeze fchynt „door haare kleinte , genoegzaam XXHI. ï .… _Mefe NN enderfcheiden te zyn van de Zevenentwin- A73 tgfte Soort , hoewel thans de Ridder, zo het iten my voorkomt, dezelve daar onder zal begree- achtige pen hebben. (24) Middagbloem met Spilrondachtige famen= _xxtv. gedrukte „ geflippelde onderfcheidene Bla-,Simr4 den en gepluimde veelbloemige Stengen, Kroppigs In de oude Planten der voorgaande Soort „ komen fomtyds de Blaadjes Kropswyze by el. kander vergaard voor; volgens het Berigt van den geleerden DirreNrus , die deeze twee “byna alleen door de Kleur der Bloemen onder- Scheidt, | (as) Middagbloem met half Rolronde omge XXV, kromde getropte Bladen , die aan den Voet Rieni, van (23) Mefembryanthemum Fol. fubacinaciformibus incurvis punâ&atis diftindtis ëc. HL. Cliff. & R. Lugdh. N. 19. Mes fembr. Falcatum minimum. DELE. Elth. f. 276. Ficoides Afra , Fol. triang. Enfiformi &c, BRADL. Succ. V. p. 9. T, 423 24) Meéfembr. Fol. teretiusculis comptesfis &c. Mes. Fals catum minus Flore Carneo minore. DiLL. Eltb. f. 274. (zs) Mefembr. Fol. femi-Cylindricis recurvis &ccs Mea {embr. Loreum. DILL. El, f. 255. B li. DEEL: IX. STURe 18 TWwiNTIGMANNIGE KRUIDEN. Lf s Zan / À j 4 Me yvan binnen bultig famengegroeid zyn, en XI. hangende Stengen. Hoorne | STUEe Deeze Soort, welke de Bladen zeer lang peld heeft , onderfcheidt zig van de anderen , door- dien zy Stengen als Riemen uitgeeft, die langs de zyden van den Pot neerhangen en hier en daar bezet zyn met getropte Bladen, Van het Gehoornde Middagbloem „, waar mede Dire LENI1US haer overeenkomftig oordeelde, vere fchilt zy, volgens Li NN&us, aanmerkelyk. zt (26) Middagbloem met gelykzydig driekantige, efembrye anthem fpitfe eenigermaate geftippelde , famenge= atenen groeide Bladen, die ruuwe Hoeken hebben ; vezelig. en zeshoekige Takken. Dit heeft aan Stengen van een of twee Ellen lang, die zig niet kunnen ophouden „ Zeisfen- vormige Bladen en draagt kleine paarfche Bloee men , beftaande uit Vezelachtige Blaadjes. we (27) Middagbloem met Bladen krom als een mi. Sabel , ongeftippeld, famengegroeid; aan Kromfibes den Rughoek ruuw : de Bloemblaadjes Lan= 4 cetvormig., Aan (26) Mefembrganthentsm Fol, equilateri -triquetris &c. Me= fembr. Falcatum majus , Flore purpureo mediocti, DILE. Elth. f. 273. (227) Mefembr. Fol, Acinaciformibus, impunêaris conna= tis &c. H. Clif. & R. Luedb. N. 18. GOUEN Monsp. 244 FABR. Hlelmf?, 249. Mefembr. Acinaciforme , Flore amplisfe 59 purpureo, DiLk. Elth, fe 2703 27e { Bl: B SAND Ruts 20 Aan deeze Soort geeft de HeerLinnaus, IV- thans den bynaam van Falcatum, dat is Zeis- ROTE fenachtig ; doch een Zeisfen is van binnen Hooros fcherp en deeze Bladen gelyken veeleer naar "tok _ Kers EAN N Pentagy gekere Hakmesfen , die een uitwaards kromme „ia. fcherpte hebben 3 verfchillende door haare breedte ook van een Sabel, by welke Dir LENIUS ze vergelykt. De zeef groote paars fche Bloemen maaken deeze Soort aanzienlyk. (23) Middagbloem met kromt - Sabelige fhompe XXVIL » je … Meftmhrys ongeftippelde , famengegroeide Bladen; die ai aan de tippen gedoornd zyn, de Steng Ae tweefnydende, Ben ige Van deeze is de Steng flap. Zy komt aan de voorgaande naby, zegt de Ridder. C. Met geele Bloemen, (ag) Middagbloem met gelykeydige driekantt- xxxs » ge > fpitfé, geftrekte , ongeltippelde famen-= E en gegroeide Bladen ;aan de Kiel eenigermaa- te Zaagtandig: de Steng tweefnydende. Dee. (28) Mefembryanthemum Tol. Acigaciformibus obtufis im punâtatis &c. jAcQ. Hort. T. 26. (29) Mefembr. Fol, equilateri =triquetris acutis 8cc. Mes, Falc. majus Flore amplo luteo. Dits. Elth, f. 272. Ficois des f. Ficus Aizoides &c. Fruâ&u maximo eduii. HERMs Lugdh. 244. Te 245e MORIS. Hil. III. pe 596. S. 12e To ern ade É B a 8 DEEL, IX, STUKe AFDrELe Xi. Hoor p- ST UK. Wyfwy- vige. so TwiINTIGMANNIGE KRUIDEN, Deeze munt uit door de grootte van haare Bloemen, welke, gelyk die vam de Kromftee- lige met groote paarfche Bloemen van Drr- LENIUS, zo even aangehaald, byna een Hands breed groot zyn en zeer fraay, doch insgelyks hier zeldzaam te befchouwen, Men behoeft zig flegis de groote After- Bloemen voor te ftellen , om zig de fchoonheid te verbeelden van zodanig eene Bloem, met eene in de Zon-= nefchyn fchitterende geele Krans en in ’t mid- den Oranjekleurige Meeldraadjes, Bovendien js deeze Soort aanmerkelyk door haare Vrugt, die niet, gelyk in meest alle de tot nog toe bee fchreeven Soorten , zig gelyk de Schepzeltjes der Peeren , wanneer de Bloemblaadjes afge- vallen zyn en de Vrugt gezet is , voordoet 3 maar hier de grootte heeft van een kleine Vyg, wordende, deswegen , de Plant genoemd de /yg der Hottentotten, als van dit Volk niet alleen , maar ook van de Europeaanen aan de Kaap, met Smaak gegeten wordende, Hierom heeft dit geheele Geflagt den naam van Hicoides be- komen, die thans , misfchien niet gepafter , in Middagbloem is veranderd: want Her- MANNUSs zegt, dat de Vrugt van alle de Soorten, van welke figuur en grootte ook , een zoet Sappig Vleefch bevat, eer dat zy , droog wordende, ryp Zaad uitlevert, Die kruipend Gewas, dat men ook in de Nederlanden gehad heeft , groeide en bloeide in de Elthamíche Tuin van den Heer SHe- RARD; Wes B SHRAN: DIRT: A, ar Ì Provincie van Kent in Engeland IV, RARD, in de 2 hl nu vyftig Jaar geleeden, en bragt ‘er OOkiEye Er pe Vrugten voort (*) ; waar uit de geleerde Hoorp- DirLrENius ontdekte, dat dezelven niet vyf-° TUE Pentagye hokkig zvn, gelyk HERMANNOUS hadt ge- „4. zegd , maar in tien of elf Holligheden een me- nigte kleine Zaadjes, als Zand, bevattende. De Bladen zyn een Vinger lang en dik, glanzig, driekantig „ byna gelykzydig , aan den Voet famengegroeid , zy hebben een ruuwe Kraak- beenige Rug en aan den anderen kant eene fcherpte , die ook wat krom loopt; zo dat ze zig mede Sabelachtig voordoen. Voorts is ’ byzonder, dat dit en hee Gekroonde Middag- bloem op het Zandige Zee- Strand aan de Kaap, en alle de overigen in de fchuinte of aan den voet der Bergen groeijen zouden , gelyk Lr N- NEUS verzekert, (30) Middagbloem met Elsvormige geftippelde , KKK gladde onderfcheidene Bladen ; een Heefbe- ws i leurise Bloc Bicolorum. rige Steng en tweekleurige Bloemen, T weekies rig. (*) In deeze deelen des Aardbodems moer het evenwel, gelyk alle de Soorten van dit Geflagt, in Potten gehouden en wel bezorgd worden tezen de Winter= Koude. (30) Mefembryanthemum Fol. Subulatis le vibus 8cc, Miur. Dik. 177. f. 1. Mes. tenuifol. Fruticescens Flore Croceo. Drin. Eltb. f« 258. Ficoides f Ficus Aizoides Aft. minor ereta &c. HER M. Lugdb. 250. T. 249. MORIS. 5. 12. De 6.f. 4. Fie. Cap. Frutescens &c. BRADL. Sue, 1. Pp. 8 T. 7. KRG B 3 II, DEEL, IX, STUK, 22 TwWINTIGMANNIGE KauiDEn, _ IV. De Bloemen van deeze hebben aan de bin: ien nenzyde een Goudgeele , aan de buitenzyde Hoorp- eene paarfche Kleur, vertoonende zig in ’% STUK. scheel Saffraankleurig volgens DILLENIUS, B die aanmerkt dat de Afbeelding van Her- i MANNUSs van de zyne‘verfchille, Het wierdt by hem een Heeftertje van twee Voeten of meer hoogte ‚ zeer Takkig, de Blaadjes dun, ftomp driekantig en zo wel als de Kelken bezet heb= bende met groene Puistjes , doch niettemin glad op %* gevoel, Deeze Soort bloeit het geheele Jaar en draagt Vrugten die naar de voorgaan- de gelyken, doch veel kleiner zyn. Zy is thans hier te Lande, niet alleen in de Openbaare Tuinen, maar ook anders, niet ongemeen; zo dat ik zelfs op de Markt daar van een Plant gee kogt heb, omtrent een Voet hoog , vol Bloem- pjes ftaande, die uitgefpreid zig zeer fierlyk vertoonen, XXXL. (31) Middagbloem met Elsvormige , driekan= Mefembrye ze k 4e ee Md tige geftippelde onderfcheidene Bladen ‚ 44% Serrarum. den Rughoek agterwaards Zaagtandig. Laagtan- dig. De Bloemen zyn, in deeze Soort, in ’ midden hol als een Vingerhoedje, t welk Drr- LENIUS in geene andere hadt waargenomen, De Zaagtandigheid der Bladen heeft zy ook met (31) Meftmbryanthemum Fol. Subulatis triquetris punêtatis &c. H. Cliff. & R. Luedb. N. 15. Mes. ferratum Flore Ace» gebalifermi luteo. DiLL. Elth. f. 238e BEOS A, .Ne De B, Is Ae, © 23,7 met zeer weinigen gemeen. Het wordt een Iv. Heefter met Houtige dunne Stengen , meer SFDEEL: dan anderhalf Elle hoog. | ETE. N STUK, (32) Middagbloem met byna Rolronde gete- xxxir. pelde onderfcheidene Bladen , en eene ruu- Me/imiry- anthemum we Steng. micans. Tintelend. De Blaadjes en een gedeelte der Stengetjes zyn in deeze Soort als met Zilver -Stippen be- zaaid, ’t welk dezelven voor ’t Oog doet tinte- len. De Bloemen, die met verfcheide Oranje- kleurige Blaadjes praalen en in’t midden zwarte Vezeltjes , rondom de Meeldraadjes , hebben , verfieren dit Gewas ook niet weinig. Het maakt een dun = Takkig waggelend Heeftertje , van een of twee Voeten hoog, (33) Middagbloem met driekantige , fpiife xxxmr. geftippelde „ onderfcheidene Bladen , de kl erd Kelkblaadjes Eyrond- Hartvormig. ree IC (32) Mefembryanthemum Fol. fubcylindr. Papulofis ditline- tiz &c. H. Cf. & R. Lugdb. N. 30, Mes. micans Fl. phoe niceo, Filamentis atris. Dirt, Eltb.f. 282. Ficoides Cap. tereti folio , Flore Croceo. Per. Gaz. T. 7. £. 9, Ficóides Capenfis, Fol. tereti Argenteo &c. BRADL, Su:c. Kl. p‚ Je T. 8. ô (33) Mefembr. Fol. triquetris acutis &c. H. Cliff. & R. ZLugdb. N. 27. GOUAN Monsp, 244. Mes. fcabrum Flore Sulph. convexo. Dir. Elth. £, 248. Ficoides Afr. Frurese cens &c. MORIS. Hij. {Il p. 407. S. 12, T. 6e É. 3, Ficoi- des Afra, Caule Lignofo &c. BRADL. Succ. IV. p. 15. Te 37. Ficoides ê&c. Herm. Luidh. 247. Te 24de B 4 IL. DEEL. IX. STUK, ARE 24 TwINTIGMANNIGE KRUIDEN. IV, Dit wordt een Takkig Heeftertje van een El- ArDEEL, / zij, le en meer hoogte , en is derhalve piet zeer Hoorp, natuurlyk uitgedrukt in de Afbeelding van SPOE _HERMANNUS. De Blaadjes , die het heeft, wige. * een kleine Pink dik , zyn driekantig «en ruuw door een menigte van Puistjes, Zeegroen van Kleur, De Bloem , ’s morgens open gegaan, gelyk zy verfcheide Dagen agtereen doet , fluit zig op den Middag als de Hitte der Zon niet kunnende verdraagen „zegt DriurLENrus (©), die aanmerkt dat de Zaadhuisjes vyfhokkig zyn?, maar door de nattigheid open gaan, bevatten- de in/’t midden , onder eene Vliezige Ster, veele Zandachtige , kleine , donker geele Zaadjes. ee: (34) Middagbloem met driekantig half Rol- fofembry= 4 dj ln ronde ruuw gejvippelde Bladen, die boven, Cornicula= jh den Voet met een verheven Streep zyn fa: Gehoornd, mengegroeid. Dee= (*) Zyn Ed. hralt het gezegde aan „ van HERMANNUS ,dat de Smaak der Bladen Zoutig is of Warerig laf , naar de hoe- danigheid van den Grond , waar het groeit: want , zegt hvs de Planten die aan Zee groeijen moeten een zouten Smaak heb= ben; doch wy weeten dat dit niet a'toos plaats heeft, en hier. voor zagen wy , dat maar het Eerbaare alleen en. het Ge- kroonde aan den Zeekant groeijen zouden. (34) Alefembryantbermum Fol, rriquetra- femi - Cylindricis fcabridò- pun@atis &e. Mes, Fol. Cornieulatis longiorinus, & brevioribus. Din. Elth. f. 252 , 253) 254: Ficoides Capentis folio triangulari, Per. Gaz. T. 77. f. 10e Ficoides, Aftic. reptans &c, BRADL. Saca, IV. p. 18- T. 40e PD 0 SIA N DRT. of | ij Deeze Soort, die Gehoornde van Dirrr- NiUs gebynaamd is, heeft groote Bloemen, ars in van binnen bleeker , van buiten hooger geel goor. of Oranjekleurig. Zy gaan eetst omtrent den:Tur. Middag open en beftaan uie fpitfe Blaadjes , gelykende , voor % overige , naar de Paarde- bloemen, De Bladen zyn Hoornachtig „ korter of langer, en de Steeltjes , waar aan de Bloc. men groeijen van een Handbreed tot een Span hoog: de Kelk is vyfbladig : de Zaadhuisjes , in figuur naar een Kaasje gelykende;, zyn in vyf. tien of zestien hokjes verdeeld: van boven met een Ster gedekt van even zo veel Straalen, zegt die Autheur, (35) Middagbloem met platachtige Laneet- IV, ie \ Penta zy % XXXV. Mef.mbry= vormige „ ongeftippelde „ uitgebreide , one anshemua derfcheidene , gepaarde en overhoekfe , af= flandige Bladen, expanfume Uitgebreide (36) Middagbloem met platachtige langwerpig xxxvr. A BEN Tortuofuma Eyronde , eenigermaate getepelde , Trops- ye, te wyze famengegroeide Bladen en driebladige tweehoornige Kelken, si | Van (3s) Alefembryanthemum Fol. planiusenlis Lanceolatis Bec, Mefembr. tortuofum Foliis Sedt exoanûis. Dir. Elth. £, 222. Ficoides Capenfis Folio lato acuto. PET. Gaz. T. 78. f‚ 10. Fic: Afr. procumbens &c. BRADL. Succ. III. p. 7. T. 16, (36) Mefembr. Fol. planiusculis oblongo-ovatis &c, Mes, tortuofam Fol. Sempervivi congeftis. Dit. Efrb. f. 222, Mes. Fol. planis oppoficis &c. H. Chi. & R. Lagdh. N. 10. * B 5 Il. DEEL, IX, STUK, 26 TWwINTIGMANNIGE KRUIDEN. „Iv. Van deeze beiden zyn de Stengetjes krom AFDEEL, on bogtig, als verdraaid , waar van zy den Hoorp. bynaam hebben by DILLENIUS, die ze door STUK. de plaatzing der Blaadjes , welke in beiden naar vie “1 het Loof van Huislook gelyken , onderfcheidt. Zy hebben een taamelyk groote Vezelige Bloem , van buiten wit en Zilverachtig glinfterende , van binnen geelachtig. De Kelk is in beiden vyfs bladig „ en de Vrugt verfchilt grootelyks van die der Gehoornde of Hoornbladige Soort, niet alleen in figuur en grootte , maar ook en wel byzonderlyk door ’c getal der Holligheden, die in de eerfte vyf en in de laatfte maar vier zyn, Misfchien heeft de Ridder ze thans beiden tot deeze laatfte Soort betrokken : want de eerfte is uitgemonfterd, XXxvIJ. (37) Middagbloem met platachtige breed Lan- Ka heeg cetvormige effene eenigermaate op de kant pomeridias gehaairde „onderfcheidene Bladen ;de Steng , ad Bloemfteeltjes en Vrugtbeginzelen ruig, dags. Deeze Soort is in den Jaare 1762 geteeld uit Zaad, dat van de Kaap der Goede Hope, waar- fchynlyk in de Zaadhuisjes , wis overgebragt. LiNNAus gaf ’er den bynaam aan , om dat de Bloemen, daar het den geheelen Zomer , tot aan December toe , mede praalde, aldaar niet dan (37) Mefembryanthemum Fol. planiusculis lato - Lanceolatis lzvibus &c. LiINN. Dec. II, p. 25. Te, 13: Ficoides f. Ficus Aizoides Aft. major Flore flavo, Folio plano latiore. HERMe Lagdb. 25. SEB. Maus. 1. pe 29. T. 19. f. 5. IT C Oos AN D RI A, 27 dan ’s namiddags open gaan. Zy zyr uitermaa. IV. te fraay en groot , Zwavclkleurig geel en glan-AFPEELe XI. zig, beftaande uit ontelbaare fimalle Blaadjes , Hoor. állengs verkleinende naar het midden , alwaar*TUE. zy de Meeldraadjes Tralieswys’ bedekken, De, Afbeelding , door den jongen Heer LiNNeaus uitgegeven, vertoont de Takkige Steng van dit Kruid, die Kruidig (zegt zyn Ed. „) een Span hoog , van dikte als een Ganzenfchaft en ruig= haairig is , komende daar in overeen met de Dertiende of Twaalfde Soort, doch door de platte breede Bladen zeer verfchillende, Men vindt in * Werk van Sena reeds een Takje daar van, volgens de benaaming ven HE Rs MANNUS, afgebeeld. Uit beide blykt, dat de Stengetjes veelal twee Takjes bezyden het Hoofdtakje uitgeeven, en zig dus als driedeelig vertoonen. De Bloem heeft van twaalf tot vyfe tien Stylen en even zo veel Streepen op het Vrugtbeginzel , dat plat en glad is, leverende een Vrugt uie met het zelfde getal van Cellet. HEC dan (38) (*) Germen depresfura glabrum wordt in Decade Il. Rar, Plant. H, Ups. gezegd; des ik niet begryp , wat in de be- paaling door Germinibus hirtis veritaan worde, Meent men ‘er ook de Kelken mede , die weezentlyk ruighaairig zyn? Voorts fchynt my het Plantje , dat de thans zo berupgte Kaapfe Zaadhuisjes, die door de nattigheid open gaan, uit- levert, naast te komen aan deeze Soort; gelyk wy ftraks zullen zien. IL, DEEL. IX, STUK. Pentaz ye se 08 TwINTIGMANNIGE KRUIDEN, IV. (38) Middagbloem met driekantig - Rolronde ; | en fpirfe, famengegroeide , Boogswyze , onge- Hoorp- Jtippelde onderfcheidene Bladen, STUK. XXXvIIIN Aan ieder Knietje van de Steng, die een of HefmbYtwee Voeten hoog groeit en van de Takjes, 5 md welken dezelve uitgeeft , komen twee dikke Spitsbladig. Sappige Bladen gepaard voor, van anderhalf of twee Duimen lang en een Pennefchaft dik, byna rond , en in derzelver Oxelen bevinden zig kleiner getropte Blaadjes , waar van de middelften , langer dan de overigen, die Hou- ten Pennen , welke dikwils in ’t gebraden Vleefch fteeken , eenigszins gelyken; volgens DirLLENIus, Doorgaans zyn de tippen der Bladen , zo wel als de toppen der Takjes, paarfch, en de Bladen vertoonen zig poreus , met klei= ne Gaatjes, De Bloemen komen in Kroontjes voort; zy zyn klein en bleek geel , doch zeer welriekende, wordende van Vrugtjes, die meest vyfhokkig voorkomen, gevolgd, xxxrx. (39) Middagbloem zonder Steng , met half« ralUU. Se Rol- (38) Mefembryanthemum Fol. triquetro-Cylind:. &c. HL. Cliff. & R. Luzdî. N. 24. H. Ups. 128, FABR. Helmft. 249. Mefembr. Fol. Veruculiformihus „ Flor. Mellinis umbellatis. DirL. Elth. f. 250. Ficoides Afra arbosescens, Fol. tereti glauco, apice eurpureo crosfo. BOERH. Lugdb. Ip. 291. (30) Mefembr. acrwe, Fol. femi-Cylindr. connat's exter- ne' ruberculatis. EL. CUf. & R. Lugdh. N. 23. Mefembr. Rofttum Ardez referens. Dalt. Elth, f. 229. WEE 6 SCAIN DRT A Bô Rotronde ‚ uitwaards geknobbelde, famen= IV. Ärverrs gegroeide Bladen. Sti } | Hoorps De Bladen, in deeze Soort naar de Sneb van srox. een Reiger gelykende, heeft dezelve daar van Penragye den bynaam. Van de voorgaanden verfchilt ** zy, gelyk de volgende, doordien de Bloemen op eftkelde Steelen , uit den Stoel der Plant groeijen ; gelyk in de Paardebloemen en het Havikskruid. Breede witte Stippen komen op de Rug der Bladen, doch niet zeer menigvule dig, voor, Ook zyn dezelven aan de enden fom- tyds wat Tandachtig gedoornd. (49) Middagbloem zonder Stene, met Kant-_ xr: haairig getande geftippelde Bladen. Hij ringense Jeder Blad vertoont als een gaapende Bek iet EandDeRE Tanden in deeze , tot welke zo wel die naar een Hondsbek als die naar een Katten- Smoel gelyken, beiden door DrrreENriusafgebeeld, door den Ridder thuis gebragt zyn. De Bla- den, naamelyk, zyn Geutswyze hol van boven, en op de kanten bezet met fcherpe Doornen. * Plantje draagt Goudgeele Bloemen, waar op vyfhokkige Zaadhuisjes volgen , doch die in de (ao) Afefrmbryanthemum acaule , Fol. cilfato-dentatis punêtatis. H. Clif. & RK, Lugdh. N. 12. Mir. Di. Te 177. É. 2. Mefembr. Riâum Caninum & Riâum Feiinum reprefentans. DILL. Elth. f. 231 , 230. Ficoides Afra Fola triangulari Enfiformi crasfo Sc, MART, Ceut. 3o. T. 30. II, DEEL: IX. STUK, 30 TwINTICMANNIGE KRurDem, IV. de eene Peerachtig en Zeer dun, in de andere AFDEEL. Dyna Klootrond zyn; in de eene lang gefteeld Hoorp- in de andere byna zonder Steel3 welk verfchil STUK: ook in de Bloemen plaats heeft en zelfs is de ‚gedaante niet eenerley, m en. Car) Middagbloem zonder Steng , met) geftip= | anthemums pelde Bylachtige Bladen, ; Dolabrifors | k Bylbladig. Hier is het laage Kaapfe Ficoïdes „met Bla« den naar Hertshoornen gelykende en geele Bloemblaadjes, dat by nagt bloeit, van Br Ape LEY, t'huis gebragt. Men weet dat de Hoorens der Damhetten aan ° end verbreeden en fom= tyds dus een Bylachtige figuur maaken. De Bloemen zyn van binnen geelachtig, van buiten bleek rood: zy gaan ’s namiddags om vier Uu- ren open en bloeijen voorts byna den geheelen Nagte sim, (42) Middagbloem byna zonder Steng , met Dieke ongelyke » geftippelde , famengegroeide Bla- Ee den. Men (ar) Mefembryanthemum acaule ‚Fol. Dolabriformiibus punc- tatis. H. Cliff. & R. Lugdh. N. 19. GOUAN Monsp. 244. Mefembr. Fol. Dolabriformi. Dir. E/th, £. 237. Ficoides Capenfis humilis &c. BRADL. Succ. Ie p. IT. T. toe (42) Meftmbr. fubacaule , Fol. difformibus punêtatis cone natis. R. Zugdh. N. 31. MILL. Diëf, T. 176. f. 2. Melembre Fol. difformibus Flore lureo. Dirt. Elth.f. 241, 242. Fie coides Mefembr. crasisfimo et valde fucculento folio , nigtis Punkis notato, PLUK. Alm. 148. T. 3250 É. 4e BIED 28 IN IN UD RAE A, 3ì Men noemt dit dus , om dat de Bladen te: IV, genover elkander zeer in grootte verfchillen, ARD Men zou het, wegens derzelver wonderlyke Hoorp- figuur, ook wanftaltig kunnen noemen. Zy zyn°TUEe zeer dik en Sappig , van buiten met zwarte, ,0”%81" Stippen getekend, Deeze Soort is eigentlyk niet ongeftensd , maar heeft de Bloem kyna ongelleeld en het Zaadhuisje agchokkig. (43) Middagbloem zonder Steng, met drie- xr kantige geheel effenrandige Bladen, keke albidans. : De witachtigheid der Bladen , welke lang , Witachtig:: dik en ftyf , glad en glanzig zyn , geeft den bynaam aan deeze Soort, die groote geele Bloe- men op enkelde Steelen draagt en meer dan vyf hokjes in de Zaadhuisjes heeft. (44) Middagbloem zonder Steng , met Tong- XLIV. achtige Bladen , die aan den venen kant Linger On blae dikker en ongeftippeld zyn. ge De Bladen zyn altemaal eenigermaate T'ong- achtig in de Verfcheidenheden van deeze Soort, wier (43) Meftmbrganthemum acaule, Fol. triqtetris integerrimise Mes. Fol. robuftis a!bicantibus. DiLr. Eltb. f. 232. Ficoides Afr. Fol. triangulari EnSfoumi glsuco crasfo , Flore amplo Aureo. BRADL. Sace. V. p. 20. T. 43. (44) Mefzmbr. acaale, Fol. Linguiformibus altero margine erasfioribus impunétarie. H. Cliff. & R. Lugdb. N. 8. FABR. Helmft. 249. Mes. Fol. fcalprito. DiLt. Eúh. f. 224. B, Fol. Liuguiformi latiore, f. 225, y. Angultiore, f, 226. d, longiore. f.237, | Ils DEEL, IX, Sus) ú 52 TwWINTIGMANNIGE KRUIDEN, IV. wier eerfte dezelven naar een Schoenmaakers EL, Snymes gelykende heeft, zo degeleerde Dir- Hoorp: LENIUS te regt aanmerkt, Voor ’t overige STUK. zyn zv in alle de anderen ook aan den eenen Pfwie kant dunner, glad , dik en fappig „ de Bloem- ne fteelen zeer kort en de Zaadhuisjes in detwee eerften rond en plat, in de twee laatften Peer- of Vygachtig. Men vindtze in negen „ tien of elf , of ook in agt Holligheden verdeeld , maar - de Kelk heeft, in alle de Verfcheidenheden „ flegts wier Punten of Slippen. zv. _ (45) Middagbloem met overhoekfe getropte, Mefembrys Elsvormige , driekantige , zeer lange, on anthbemum à Pugionifur geftippelde Bladen, Zle Pookbla- Deeze En s, hier dit Geflagt befluitende, verfchite van de voorgaande ongeftengde zeer, dewyl zy, fomtyds wel rwee Ellen hoog groeit, hebbende een regte dikken Stam, getopt met krom vers draaide Takken. De Bladen zyn driekantig als een Pook of Moordpriem , in *t geheel driekan« tie, meer dan een Vinger lang en Zeegtoen ge= Jyk Anjelier- Bladen. ’t Gewas draagt fchoone geele Bloemen , de grootften in dic Geflagt zegt LINNEUS, Op lange Bloemfteelen. ’t Is zeker , dat zy ten minfte drie Duimen in mid« del. fas) Meftmbryanthemum Fol. alternis, confertis Subulatis sc. H. Cif. & F. Luzdh. N. 2. Mes. Fol. Pugioniformi , Fl. amplo Stramines. DarL. Ekh. f. 269. Ficus Capenfis Caryophylli folio , Flore Auico fpeciofo. BRADL» Saco. Il. p, 5. T. 14e s 2 Deel PLAAT LI. £ Philips fect d ze ü et mr dn en » « , 2 Deel PLAAT a A: SA N IN É NS glide os A Men RT A 33 dellyn- haalen , en dus in grootte geenszins , IVs voor die van het Kromfabelige en Ketbaare xn, Middagbloem zwichten, De Vrugt wordt door Hoorp- aanryping platachtig als een Kaasje , zittende * 55° in een Kelk met vyf Punten en gedekt met En eene Ster van vyftien Straalen , waâr binnen echter doorgaans maar tien Holligheden zyn; bevattende kleine rosfe Zaadjes, Van een byzonder gebruik der Bladen van deeze Plantgewasfen vind ik niets aangetekend. Het Sap , dat de meeften bevatten, is laf en fmaakeloos , een weinig famentrekkende , als dat van Muislook ; doch in twee of drie aan Zee groeijende Soorten , gelyk ik opgemerkt heb; taamelyk Zoutig. De laatfte Soorc of hee Pookbladig Middagbloem , bevat in zyne Blas den een fcherp bytend Sap , byna als dat van Arum, zegt DILLEN TUS, De Ridder merkt aan , dat de Soorten van dit Geflagt ook op andere manieren , ’t zy volgens de Jaarlykfe gtocijing , de gefteldheid of ’t ontbreeken der Steng, die fommigen flap , anderen Houtig hebben; of volgens de Bladen _ enveindelyk ook ten opzigt van het getal der Vrouwelyke deelen zouden kunnen onderfchei- den worden. Dit laatfte komt thans inzonder- heid in aanmerking , by gelegenheid van zeke- re Zaadhuisjes ‚ die men federt onlangs van de Kaap medegebragt en voor Kaapfche Bloemen , welke door de nattigheid Opengaan, heeft uice gevent. ’t Blykt klaar dat het Zaadhuisjes C Zyn IE, DEEL: IX. STUK, … STUK. ALIT. 34 TWINTIGMANNIGE KRruiDEn. zyn van een Soort van Middagbloem : doch ‘ van welke is tot nog toe niet zeker. Volgens Hoorp- de figuur , die rond en platachtig is, als een ‚ Kaasje , en de grootte , zouden zy behooren Pyfwy- Klit En 1 kunnen tot het Gehoornde , tot de twee eerfte Verfcheidepheden van hee Tongbladige, of tot ‚bet laatstgemelde Pookbladi ige 5 maar het Na- middags, vit Zaad van de Kaap geteeld, fchy= nen zy allernaast te komen: 1. wegens ’ Ge- was: 9, wegens de Blaadjes : 3. wegens de Zaadhuisjes: 4. de zwarte Zaadjes , als ook dat hetzelve een Jaarlyks Plantje of Zaay -Gewas wordt gezegd: te zyn. De geleerde DiELENrius hadt reeds die manier van open gaan der Zaadhuisjes door de nattigheid , in meer dan éne Soort van Mid- dagbloem ‚ waargenomen, Hy beeldt zulks af in het Tongachtige met breede Bladen , doch ’% welke maar negen Straalen heeft en even zo veel Zaadhokjes. Ik vind, in de Hortus alhier ; maar agt Hokjes of Celletjes in de Vrugten der Tongbladige Soort. In het Gehoornde was derzelver getal vyftien of zestien ,’t welk zeer naby kont aan de mynen, zo, die ikome trent een Jaar geleeden gekogt heb, als in zo= danig een Plantje met twaalf zulke Vrugten , my deezen Jaare door een Oostindifch Schipper van de Kaap bezorgd : doch het Gewas vers fchilt te veel en komt nader aan de Soort die Namiddags genoemd wordt „, om de gezegde redenen, a MEO BANNINAIDI RE TA EZ _În Fig, 1, op Plaat LIIL, geef ik de Afbeel- IV. ding van myn gehecle gedroogde Plantje met AiDEe ee gyne Vrugten of Zaadhuisjes , waar van de Hoorp- meeften geflooten, doch twee of drie geopend ?7UE: zyn, gelyk zy, na effen in ’: Water geftooken „ntasy> te zyn geweest , aanftonds beginnen te doen, | zynde in eenige Miínuuten geheel met Straalen uitgebreid , als nader blykt in de eenmaal in Middellyn vergroote Vrugt; die zig gelyk een After of Sterrebloem wertoont, in Fig, a. ’t Getal der Straalen is wan dercien tot agttien in verfchillende Zaadhuisjes van die Plantje , grootst in de middelften of grootften, kleinst in de zy- delingfen en kleinften, Voorts zyn de Wortels en Blaadjes; in Fig. 1, ook zeer zigtbaar. Om nu de reden en manier van die zo zons derlipge uicbreiding eenigszins te werkluaren ; heb ik een droog geflooten Zaadhüuisje perpene diculaat doorgefneeden , en dan vertoonde het zig als in Fig. 2, waar a den Steel aanwyst, b den Stoel , uit eene vooze zelfftandigheid bee ftaande ; waar op de Scheedjes der Zaaden c, & in ’t tonde geplaatst zyn, met de Mondjes van boven open; die geflooten worden door de o- verhangende enden der Vliezige Dekzelend,d , alhier wat opgeligt; onder aan welken een bruin gedeelte is, by €, e, dat de fcherpe Ruggen van die Scheedjes Tangwyze omvat, hebbende twee uitfteekende Puntjes, welke zig duidely- ker voordoen in Fig. 4, Aldaar is het half door. gefneeden Zaadhuisje , door bevogtiging open« G 2 gaans Il, DEELe IX, STUG, IV, ArFDeEL. XI. Hoorp= STUK. £ Vyfw yvi ë. 36 TwiNTIGMANNIGE KRUIDEN. gaande , gelyk' hetzelve onder ’* Oog doet ; voorgeiteld , en dus ziet men, terwyl de Lete teren even ’*t zelfde aanwyzen als in Fig. 3, de verandering hier door veroirzaakt. Het Steeltje “a, de Stoel ben de Scheedjes c ‚ c ‚ behouden haare plaatzing, terwyl de Vliesachtige Dekze- len zig met de enden d geheel omflaan , neemen- de met zig hee bruine gedeelte e, dat de ge- zegde twee Puntjes f heeft, die mede tot de fluiting dienen. Voorts ziet men de fi« guur van de gezegde enden : ook vertoonen zig de openingen der Scheedjes duidelyk. In dezelven waren eenige Zaadjes, als by s,zyn- de platrondachtig en glanzig zwart; gehecht aan zekere Draadjes, die op den bodemzicten van het Scheedje. é De gedagte Dekzels d ,d, d, welke eene Wig- of Bylvormige figuur hebben, zyn de Hoorntjes van den Styl, of Stempels in de Bloe- men geweest ‚ en deeze krimpen door het nat maaken, dat van de buitenzyde gefchiedt, even als zy natuurlyk door den Regen of Daauw doen, ter uitwerpinge van het Zaad: zodanig, dat zy op ’t laatst geheel agter - over worden getrokken , peemende met zig het bruine Kapje e, dat aan dezelven vast is en twee Haairdunne Puntjes f', f heeft. Die gefchiedt onder ’t Oog fomtyds vry fchielyk: vervolgens , opdroogende , komen zy allengs wederom in den voorigen ftaat, zig als Bloemknoppen vertoonende: maar het blykt uit het gezegde duidelyk, dat het geene Bloe- men MIE LD SCN EN" DRT '!A, 37 men zyn „ waar voor fommigen ze hebben aans gezien. De Bloemen wan dit Gewas hebben een - Kroon of Krans van geele Blaadjes en zyn ge-£ Mt EVE ÂFDEEL. IE, LOOF De heel anders , gelyk. ik bevoorens heb gemeld, STUK Her Kniebloemig Middagbloem „dat onze vier- Ge de Soort is, vonde de Heer ForsKaorr by de Pieramieden te Kairo. Het Loof daar van , bevatteude een Waterig Vogt, was het Vee niet aangenaam , maar de Arabieren maakten van het Zaad een Scort van Brood, hun fmaa- kelyker dan. dat van Tarw, doch by de Egyp- tenaaren niet in gebruik. Zy kreegen hetzelve, door de fterk in-de Zon gedroogde Laadhuisjes te kloppen, daar uit; dan werde het tot Meel ges malen , dat zy met Water en een weinig Zout _ mengden , bakkende daar van dunne ongerezen Koeken op een Yzeren Plaat, Ook was op dit Zaad , by de Arabieren Ghu/ul genaamd, een Prys gefteld. Ean andere Soort, by hun den zelfden naam voerende, welke hy Anoopbloemig noemt , was in Arabie , op woefte Zandige plaatfen , zeer gemeen, A tzoon. Ficoides. Ik zal den gemeenen naam toepasfen op dit Geflagt, 't welk een vyfdeeligen Kelk heeft en geene Bloemblaadjes , dus grootelyks van het voorgaande ‚ waar in dezelven zo menigvuldig zyn, verfchillende, De Stamper wordt een Zaadhuisje , dat vyfkleppig is , met vyf Hol- ligheden. Die Het IL, DEEL. JX STUK, Pentagy= 28. TwWiNTieMANNIGE KRUIDEN, TV. Het bevat drie ook mecst Afrikaanfche Soor- ArDEEL. ten , als volgt Lo Xu nnb (5) Ficoides met Wigswys’ Eyronde Bladen ® Ni a en ongefteelde Dloemen, Á1z00% f Canarierf, Men vinde deeze, die naar de gewoone Fie Kanarifch. coides eenigszins gelykt , doch breede platte Bladen , als van het Porfelein, heeft , natuur- Iyk ep de Kanarifche. Eilanden. Nissore hadtze, als een nieuw Geflagt, opgegeven on- der den naam van Ficoidea. PLUKENET noem- de ze Huislookachtig Kali. Zy is door Vorc- KAMER afgebeeld, by wienze opgekomen was uit Zaad, dat hy van den Edelen Heer Sue- RARD, uit Engeland , hade bekomen, gelyk menze ook heden in de Openbaare Kruidho= ven aantreft, / *t Gewas heeft veele ronde „ roodachtige, fappige Takken, met Blaadjes van gezegde fis guur, doch grys en eenigermaate Haairig, op den Grond leggende, Uit de Mikjes brengt hee orgefteelde Bloempjes voort , als gemeld iss bleek groen , en daar op volgen With Zaadhuisjes , gevuld met zeer kleine Slanzig bruine Zaadjes- (2) (1) Aizoon Pol. Cuneiformi-ovatis, Flor. fesfiiibus. S9/7. Nat. Xi. Gen. 629. p. 347. Weg. XIII. p. 392. Aizoon Fo- liis Obverfe ovatis. HL. Cliff zis. R. Lugdb, e21. Ficoides procumbens Portalacx folio. Nuss. Jdem. de 1711. p. 422. Te 13. f. TI. Kali Aizoides Canarienfis procumbens. PLUK- «ll. zoz. Te 303e f. 4e VOLK. Norib. T. p. 236, Í { BO Sr cAreloe Der l jA -_39 (2) Ficoides met Lancetvormige Bladen en IV. AFDEEL . ongefdeelde Bloemen. EE Hoorpe De geleerde DiuLLEN ius merkt op deeze srux. Plant aan, dat de naam van Ficoidea, door den u. beroërden VATt ANY dar aad gegeven, 20 iran. min deugt als die van Ficoides, eeniglyk, alscum- gemeld is, van de Vygachtige Vrugten, welken ëén Soort van Middagbloem uitlevert, afkom- ftig. Die beide woorden, inderdaad , zeggen ’t zelfde en drukken zo veel uit, als een Gewas dat naar den Vygeboom gelykt. In dat opzigt zou deeze Soort nog cenigen voorrang hebben, hoewel het maar een laag Kruidje is, ook op den Grond leggende, met byna gegaffelde Tak- jes en lange fpitfe taamelyk dikke Bladen. in de Mikken komen rondachtige Hoofdjes voor, die zig Sterswyze uitfpreiden door de Zonne- fchyn en dan zeer veel naar de Bloemen van het Ornithogalum gelyken , zynde ook groen ‘en van binnen wit; doch men houdtze flegts voor Kelkbladen ‚ waar binnen de Meeldraádjes zig vertoonen. Het Vrugtbeginzel wordt een vyfe hoekig Zaadhuisje, dat, gedroogd zynde , even als die van het voorgaande Geflagt , door bee vogtiging zig uitfpreidt en open gaat. Deeze voert den bynaam van Spaanfch, vol. gens Spaanfch. (2) Aizoon Fol. Lanceolatis, Flor. fesfilibus. Ficoidea Hisp. annua , Folio longiore, DiLL. Eltb. 143. T. 117, É, 543. C 4 II, DEEL. IXe STUK, IV. AFDEEL. Xul. Boorn. STUKe Pyf uy Vie. IEI. „Jizoen Panicula= Lun2. Gepluimd, 40 TFWIKTICMANNIGE KRUIDEN, gens VAILLANT; hoewel de eigentlyke plaats der afkomst niet zeker is. Men ktygtze van de Kaap , doch met de Stengen Bladen overal ruig- kaairig. Het wordt ook een Jaarlyks Gewas ge- goemd , zo wel als de voorgaande, door den Ridder, maar VOLCKA MER getuigt, dat die overblyft en altoos groen, zo menze des Win- ters , voor de Koude , binnenshuis wel be- waarte (3) Ficoides met Lancetvormige Bladen en Pluimbloemen, Deeze , van de Kaap afkomftig , heeft do “Ploemen Pluimswyze vergaard, waar door zy verfchilt van de voorgaande Soort, De Bla: den zyn Lancetvormig van onderen ruig. SPIRE A Van dit Geflagt, dat den Kelk vyfdeclig vyf Bloemblaadjes en verfcheide veelzaadige Yaadhuisjes famengehoopt heeft, zyn de Hee- fterigen reeds befchreeven ; zo dat nog maar die van den tweeden Rang, ce Kruidigen naa- melyk , overblyven ; als (10) Spi- €3) Aizoon Fol. Lanceolatis , Floribus paniculatise Aie zoon Pol. Lanceolatis fabtus hirfutis. R. Lugdó, 221. Aizoon panicularum. EURM. Fl, Cnp. Predr, p. 15: MSD SCAN DR Ï Ke (ro) Spirea met tweevoudig gevinde, ge- IV, pluimde Aairen en tweehuizige Bloemen. KTDEEE. | Hoorn- De naam van Geitebaard , in ’ Latyn Bar-stux. ba Capre , in *t Griekfch Aruncus, is wegens „X- de figuur der Bloemen aan zekere Kruiden Bend gegeven ‚ waar van deeze Soort in de Geberg- ran ten van Ooftenryk, Switzerland en Auvergne, als cok in Virginie, grogijende, de fraaifte is, De Afbeelding, welke TRAGUS daar van gee geven hadt, is door alle anderen overgenomen, doch door my een weinig verbeterd, zegt C a« MERARIUS. Gedagte Autheur noemde ze Pyenocomon , TABERNAEMONTANUS Dry- mopogon , in ’t Hoogduitfch Waldhart, dat is Bofchbaard, Woud - Geitebaard of Sickblumen, in *t Franfch Barbe de Chevre, % Is een Heefterachtig Kruid , in * wilde dikwils zes Voeten hoog, doch in onze Tuinen laager groeijende, Het onderfteunt zig door zyne ftevige Stengen en heeft Bladen, die uit een langen Bladíteel beftaan , gevind met an- dere Bladfteelen, waar van de twee agterften vyf-, de twee volgende dricbladig zyn, en het end van den greoten Bladfteel is dikwils een= bla- (to) Spiraa Fol. fupradecompofitis , Spicis paniculatis, Floribus dioicis. Atuncus. H. Clif. 463. R. Lugdh. 273. GRON. Virg. 121, 77. Barba Capre Floribus oblongis, G. B. Pin. 163, Barba Capra. GA Me Mlort. 26. Te 9e II, Deer, IX, STUEe ap TwiNTIGMANNIGE KRUIDEN. RAC bladie gevind, Alle de Bladen zyn op de kant EDE, getand, ruuw „ van Eyronde figuur gefpitst, het Hoorp- uiterfte Blad grootst. Uit het end der Takken STUK. _ komen lange ; getropte, Takkige Bloem - Aai- | ren die in fommige Planten Mapnelyke „ in anderen Vrouwelyke Bloemen draagen. De eer= ften hebben twintig Meeldraadjes: de anderen brengen een Vrugtje van drie Zaadhuisjes- voort, die op ’t meest twee Zaaden bevatten (*#), Rb: (ir) Spirea met gevinde Bladen, de Blaadjes ak eenvormig Kaaebie getand , de Steng Se __Kruidig , de Bloemen als een Kroontje. tel. | Die Kruid heeft den naam van Filipendula , 5. wegens de Knobbelige als aan Draadjes hangen= de Wortelen , in de Zuidelyke deelen van Eu- ropa ‚ doch de Duitfchers. noemen het Roode Steenbreek of Wildgarben, de Eogelfchen Dróp- wort en wy Dropwortel, Sommigen hebben het, verkeerdelyk „ Oenanihe geheten, Men vraagt of het ook het Molon zy van PrriNtus. Het groeit op de Velden van Ooftenryk en aan de È kan- (*) Capfula fabdisberme. HAEEER noemtze eenzaadig, gelyk TOURNEFORT ook dezelven hadt afgebeeld. (11) Spiraa Foliis pinnatis, Foliolis uniformibus ferratis &c. Filipendula Foliis pinnatis &c. Mat. Med. 239. H. Cliff. 191. R. Lugdb. 277. GOUAN Monsp. 245. GORT. Belg. 141. Fl. Suec. 404 439. Filipendula vulgaris. C. B. Pin. 163. Filipendula. CAM. Epit. 608. Dop. Pempt. 56. Oenanthe Filipendula, LoB. Je. 729. 8, Filipendula minor. C+B. Prodr. Sje EGON see R IN KAT 48 kanten der Hakbosfchen, zegt CLUSTUS;ZCer IV, menigvuldig. In Swiezerland is het niet gemeen , ÄFPEEL. zynde hier te Lande , op een Waard aan de Hoorp- Lek, by Wyk te Duurftede , gevonden. STUK: Het fpreidt zyne lange Bladen langs den Grond ,„42*/22- in’ ronde uit, die bezet zyn met zeer fpitsge- tande Vinnen en kleine Vinnetjes daar tusfchen. De Steng , die naakt is, één of anderhalven Voet lang, draagt een Kroon van meest zesbla- dige Bloempjes uit een zesdeeligen Kelk , met veele Meeldraadjes. Het Vrugtbeginzel, daar tusfchen , wordt een rond Hoofdje , uit een getal van vyftien tot twintig Haauwtjes be- ftaande, zo HALLER meldt, TourNEFORT zegt , dat de Zaaden tot een rond Hoofdje, ’c welk naar een Tonnetje gelykt , vergaard Zyn. | | De Bloemen zyn welriekende zo in dit als in de voorgaande Soort , waar uit men een kragtig Oogwater plagt te deftilleeren. In beiden is de Wortel famentrekkende, zynde van deeze in de Winkelen onder den naam van Roode Steen= breek Wortel bekend geweest. Men heeft. ze tegen de Aambeijen en den Witten Vloed aangepreezen. Het Kruid hebben fommigen over de Slaa gebruikt , en bevonden dat het de Verteering hielp , zynde fmaakelyk en zeer verfrisfchende (*). (12) Spi- (*) Fabregou, Hil. des Plant. envir. Paris U. DEEL. IXe STURe \ 44 TWINTIGMANNIGE KRUIDEN, IV. (12) Spirea met gevinde Bladen „ het ende- PE lingfe grooter en gekwabd , de Bloemen Hoorp- Frosachtig. STUK. ; Xi: De Latynfche naam , Ulmaria , is aan die rotnee Kruid, gegeven, om dat de Bladen. veel, naar: Reyneite, die der Ypen of Glmeboomen gelyken. Men noemt het ook wel, gelyk de eeríte Soort , Gei- tenbaard; doch het voert , in ’t byzonder, den naam van Rezina Prati , in ’t.Franfch Reine des Préz ‚ dat is Koningin der Velden , waar van de Nederduitfche naam , Reynet Zh zyne afkomst heeft. Het is by ons, gelyk door geheel Europa , op vogtige lommerige plaatfen „ aan Waterkanten „ by Haagen en op Velden, hier en daar gemeen, Dit Kruid verfchilt van ’ andere Geitenbaard n zo doordien de Bladen enkel « Vingig zyn, als doordien de Bloemen niet zulke- verfpreide Kate ten. maaken ‚ maar digt te famen zyn gehoopt. De Bloempjes heeft hetzelve meerendeels vyf= bladig, en-de Bloemblaadjes zyn niet Eyrond-: achtig , maar Spatelvormig. De: Zaadbuisjes maaken kromme Haauwtjes uit, ten getale van zes, zeven of agt, vergaard, In (ra) Spirta Fol. pinnetis , impari mjore lobato, &c, Mart. Med, 241, H. Clif: zor. BR. Lugdh. 277. GOUAN Monsp. 245. Fl. 'Suee. 405, 440. GORT. Belg. 141. Barba Caprx Flor. compaêis. C. P. Pin. 164. Regina Prati. Doo. Pempt. 57. LOB. le. 711. HALL. Help. 307. Ulmaria. Crus. Panns 699. dede va Hs ArNe Dem sE As 45 In kragten verfchilt die Kruid van de voor- IV, gaanden weinig. De groote BOERHAAVE er ad hadt het dienttig bevonden, om de ongeregel- Zoorpe de beweeging der Zenuwen te doen bedaaren , STUK. en verfterkende , door zyne famentrekkende Eese) hoedanigheid. Het Gemeen gebruikte den Wore tel tegen Buikloop. Het gedeftilleerde Water, zegt HAL LER, wordt in Koortfen met Uit{lag, daar de Geneesheer de Uitwaafeming tragt te bevorderen „, dikwils voorgefchreeven. (13) Spirea met Vinswys’ drievoudige Bla= xunr. ard £ di Db) irka nj den „ het oneffene vyfkwabbig gepalmd. Je helf Gepalmde, In Siberie groeit deeze , die in geftalte naar de naastvoorgaande gelykt, hebbende het Kruid reukeloos , maar den Wortel welriekende, De Vrugt is als die van het Dropwortel, niet ge- draaid gelyk in de Reynette, (za) Spirea met drievoudige Zaagswys ge- xv. tande, byna gelyke Bladen en eenigermaa- fen . D CLEDAAlS je te geplutmde Bloemen, ee. Van (13) Spirea Fol. pinnatosternatis, Foliolo impari quin- __quelobo- palmaro. Jacq. Hort. 83. (24) Spirga Fol, ternats ferratis (ubaqualibus , Flor. fab- paniculatis, Filipendula Foliis ternatis, HM. Clif. tor. Ups, 131. R, Lougdb. 277. GRON. Wirg. 55) 77. Ulmaria major trifolia , Flore amplo pentapetalo Virginiana. PLUK. Alm, 393. T. 235. É. 5. IIe DEEL IK, STUK: 46 TwiNTiGMANNice KRrRuiDen. IV. Van dit Virginifch Kruid, bekend in onze an Kruidhoven , fchryfe de Heer Crayron, Hoorp- dat het witachtige rood bonte, wyfbladige STUK: Bloemen heeft , in een dunne Pluim aan den wig. *_ top der Stengen vergaard , en langwerpige ge- fpidfte rimpelige Zaagswys’ getande Bladen over= hoeks , drie op één Steeltje; de Steng Takkig glad en zwartachtig rood. Men noemt het in Virginie pecacuanha of Indiaanfch Braakmiddel: want veertig Grein van het Poeijer des Wors tels, ingegeven; doen zagtelyk braaken, Thans volgen de Veelwyvigen , dat is die meer dan vyf Stampers of Vrugtbeginzels heb= ben, | R oeus. Braamboos Van dit Geflagt, welks Kenmerken ook hiet “1. D. v. voor reeds opgegeven zyn *, heb ik de elf eer- RRA 2, fte Soorten , die Heefterig zyn „ insgelyks reeds befchreeven „zo dat alleen nog de vier vole gende ter befchryving open flaan , naamelyk KI (ta) Braamboos met drievoudige naakte Blae Rubus k HE 7 devant den en kruipende Kruidige Uitloopers. Steenmine Ë $ nende. In Bergachtige Streeken , door geheel Europa , groeit (12) Rubus Fol. ternätis nudis, Flagellis reptantibus Her- baceis. R. Lugdó. 274. GOUAN JZonsp. 247. Fl, Suec. 41fs Lapp. 206. HALL. Helv. 344. GER. Prov. 467. JACQ: Vind. 24s. OEFD, Dan. 134. Chamerubus Saxatilis, CG. Be, Pin. Zio. Rubus Saxartilis Alpinus. Cris, Panne 115 2 116. dr CH TO ASIAN DRU EVA 47 groeit deeze veel op Steenrotfen. Zy maakt IV, een Plantje van een Voet hoogte, dat uit zyne SSPEELe Kruidige Stengetjes driebladige Bladfteelen uit- Hoorns geeft, met Bladen als der Olmen , doch niecSTUEe ruig, zeer famentrekkende van Smaak. Des,” Vrugten , die het voortbrengt, beftaan uit veel minder Besfen , dan in de Brummelen , doch de Besfen zyn veel grooter , helder rood van Kleur en bevatten een zeer aangenaam rins Sap. De Zaadjes, in ieder Bes een , zyn ook famen- trekkende. (13) Braamboos met drievoudige Bladen, de _ xin. Steng eenbloemig en ongedoornd, Gl A je en Noordtche; Dit Kruidje , naauwlyks een half Voet hoog, dat de Reuk en Smaak van Aardbefiën heeft , groeit in Sweeden „ Kanada en Siberie, Het draagt op de Steelen enkelde Vrugten, die uit veele Besfen famengehoopt zyn en zeer naar de Braamboozen gelyken, rood van Kleur. De Rusfen noemen het Knaesnitza „ dat is Edele Braamen. In de Bosfchen van Rusland groeit het byzonder veel en wordt ook op de Mosplaggen der Rotfen., in de Gebergten van Siberie, ge= vonden. In Lapland ftrekt het voor de Berg- luie (13) Rubus Fol. ternatis , Caule inexmi unifioro. Mat, Med. 244. Fl. Succ. qa. Lapp. 207. T. 5.£. 2. Oren. Dan. 488. H. Cliff. 292, R. Luugdb. 274. Rubus humilis Flore purpureo. BUXB, Cent, V. pe 13e T. 26e Rubus trifolius &c, Amm. Ruth. 185. Ee DEEL, IK, STUKa 48 TwINTIGMANNIGE KRUIDEN, jy,’ Îeiden tot verfnapering en de Geley of Wyns ArpeeL, daar van in Nordland gemaakt, wordt als een Hoorde Gefchenk naar Stokholm gezonden , alwaar mene sruz. ze houdt voor eene Lekkerny. In Tuinen aart Weelwy- het Gewas niet , blyvende aldaar onvrugtbaar. 8 Het zyn van &e lekkerfte Besfen in Sweeden, doch hebben dit ongemak , dat zy niet van den Stoel willen, al zynze ryp. xv. (14) Braamboos met enkelde gekwabde Bladen R bus Chas «/ ”, Aj AA ’ î dekt en ongedoornde eenbloemige Stengen. Aalbesbla- N d dige. Dit Plantje , dat byna van de zelfde hoogte. is, groeit op Veenächtige Gronden, in de Bos- fchen van Sweeden, Deenemarken en Rusland, menigvuldig, Het heeft Bladen als die der Aa'= besfen, en de Vrugten , zo groot als Moerbeis jen, eerst rood en door aanryping geel worden- de, zyn niet minder aangenaam van Smaak als de gedagte Laplandfche, Door die van Wes- terbothnie wordt een groote menigte van deeze Braamen , ingelegd , Jaarlyks in de Herfst naar Stokholm gezonden , om tot Toefpyze te gee bruiken, De Laplanders eetenze , in Rendiee ren Melk toc Pap gewreeven , met veel Smaak, en bewaaren de Besfen een geheelen Winter , onder de Sneeuw op de Gebergten begraven , haa« (za) Rubus Ee fi mmplieibus. fobarie Bee. Mar. Med. 244. Fl. Suec. 413. Fl. Lapp. 208. T.s. fe 1, Hs Clâfa 192: Re Luedh. 279. nd foliis Ribes. G. B. Pin. 430. Mo- rus Norvegica. TILL. dböenie 47. Te 350: OED: Dams Te Í» RRCD SALON SDIORTT A, 45 haalerde die ’s Voorjaars , even fmaakelykals, IV. toen zy geplukt werden , daar uit. Van fom- Á Shi) migen zyn zy ongemeen tegen het Blaauwfchuit Hooroë aangepreezen. ’t Is een tweehuizig Gewas , doch TUE de Wortel van het Mannetje vercenigt zig met, 4 Poley dien van ’t Wyfje onder den Grbhd om een Eenhuizige te maaken, zo de Heer SOLAR DER waargenomen heeft, (45) Braamboos met enkelde Hartvormige on- XV. verdeelde gekartelde Bladen en ongeblader- Dak ark de eenbloemige Steelen. de F Deeze Kanadafche, te vooren Dalibarda ge- tyteld , heeft kruipende Wortelen en Bladen als die der Violen , van boven dun befprengd’ met Haairtjes, zo wel als de Stengetjes of Bloemfteelen , die de langte der Bladen heb- ben en de Bloemen wit. Tft draagt vyf Ey- ronde haakte Zaaden en ís wegens de Geftals te hier thuis gebragt. BR AG Air TA. Aardbezie« Kruid. Dit Geflagt heeft een tiendeeligen Kelk met vyf Bloemblaadjes en de Stoelder Zaaden is Eyrond , Bezieachtig ‚afvallende. Het begrypt , in de eerfte plaats, het zeer bekende Kruid, welks BEE men Aardbeziën noemt, als (1) Aards (15) Rubus Fol. fimplicibus Cordatis indivifis crgnatis ‚ Sdas po aphyllo unifloro. Sy/?. Nat. Veg XII D U. DEEL, IX. STUK. | k Rn 4 IV, so TwiNTIGMANNIGE KRUIDEN, (1) Aardbezie- Kruid met kruipende Staarten. ÄFDErL. KIEK. HooerD- STUKs Deeze groeit, door geheel Europa, in de Bosfchen niet alleen , maar in de Noordelyke deelen zelfs op drooge opene Velden , wild, en wordt in de middelfte declen „ gelyk by ons, overvloedig in de Moestuinen geteeld. Bovendien B zy hier te Lande ook in ver- fcheide Bosfchagiën van Gelderland , Overys- fel, Vriesland, ja aan den Duinkant van Hol- land , wild aangetroffen. Men noemtze in.’ Latyn Fragaria, in ’t Franfch Fraifier of Frai- fe, in ’t Engelfch Strawberry en in ’ Hoog- duitfch Erdbeeren, ‘t welk met onze benaaming ftrookt. Het Kruid is iedereen bekend. Uit een har- den zwarten Wortel fchiet het lange Bladfteelen met drie Bladen , welke ovaalachtig zyn , en meer of minder ruig, lichter of donkerer groen , grooter of kleinder, Hier aan zyn de Verfchei- denheden kenbaar , die in grootte, kleur en fi- guur, (1) Fragaria Flagellis reptancibus, Sy/7. Nat. XII. Gen. 633. p. 349. Veég. XII. p. 396. Mat. Med. 245. He Cif. 192. R. Lugdb. 274. GOUAN Jfonsp. 247. GER. Prov. 470e KRAM. Auflr. 146. HALL. Helv. 342. Fl, Suec. 4143 450. Gort. Belg. 144- Fragaria vulgaris. C. B. Pin. 326. HI. Lapp. 209, GORT. Ingr. 80 GRON. Virg. 56 , 78. Fragaria Fr. albo. C. B. Pin. 326. Fragaria & Fraga. DOD. Pempte 672. Los. Ic. 697. B, Freg. Fr. parvi Pruni magnitudine. C. B. Pin. 327, Y. Frag. Chiloënfis, Fr, maximo, Fol. Carno- fis hirfutis. DiEL. Elth. ras. T. 120. f. 146. Frag. Crasfis cf rugofis foliis, Flore & Semine carens. BOERH. Lugdb, 1. p. 42e , L'e"0 SCAPRZD RT Á, st _puúr , bovendien verfchillen,. Dus heeft men IV. roode en witte van de gemeene Soort, die men Ls ‚Tamme Aardbefiën noemt ‚ en anderen, byna Hoorn. Oranjekleurig , met groote donkere ' Bladen , TUE Wilde of ook wel Engelfchie genaamd, in wier, De jr Vrugten , die grooter zyn dan de Tamme, de Zaadjes ingedooken zitten , daar zy uitpuile op de anderen. Deeze Wilde Aardbeziën hou- den ook vaster aan den Kelk, Voorts zyn er nog die men Ruige noemt, wegens de Ruig» heid der Bladen en deeze leveren Vrugten als Pruimen bit, doch minder aangenaam van Smaak of laffer dan de Tamme , die wederom zoeter en minder rinfch dan de gemelde Engelfche Zyn, Even ’t zelfde meldt Pater FrEztERr van de Aardbeziën van Chili, by de stad Concep= tion geteeld wordende, met ronder , dikker en tuiger Bladen; de Vrugten doorgaans van groots te als een Ockernoot en dikwils als een Ey, bleek rood van Kleur en laf, BOERHAAVE hadt deeze , in Europa overgebragt en voort- geteeld zynde , in de Leidfe Akademie = Hof 4 als Bloem noch Vrugt geevende, voorgefteld. In Jaar 1730 bloeide zy ia de Elthamfe Tuin en heeft federt Vrugt gedragen , doch dezelve wierd: aldaar nietryp, zo DILLENIUS ver- een e- Wortel- en de Bladen van dit Kruid zyn Selen en wat famentrekkende ; maar de Vrugten overtreffen die grootelyks in gebruik 3 ke, °D 2 \ ZO Ile DEELe 120 STUK, sa TwINTIGMANNIGE KRUIDEN. IV. ÄFDEEL. XII. HoorD STUKe Veelwj- vige. eN À, 1. Fragaria zo over Tafel, als wanneer zy ECH der lekker- {te Fruic zyn onder de Nageregten en zeer gee zond, als tot Geneesmiddelen. In de Apothee- ken is daar van het Gedeftilleerde Water en Geest , de julep en Syroop bekend; waar van de eerften eenigszins Hartfterkende , de laat- ften Verkoelende zyn. In die beide opzigten, echter, kan men uit andere Vrugten veel krag- tiger Middelen bereiden. Het Zaad wordt ge. houden voor Steenbreekende „ ten minfte fterk Pisdryvende. Een Pap van Aardebeijen is zeer dienftig op Ontfteekingen. Zy zyn zo Waterig, dat vyf Pond doot Deftillatie omtrent vier Poa- den Water uitleveren (*)- (2) Aardbezie - Kruid met enkelde Bladen, bla, less | wonopbylla. Pit heeft de Heer DucHesNr aan den Lenbiadig. Il. Sterilise Onvrugte baar. Heer Linnaus gezonden en zelf befchree- ven, Het zou eene Verfcheidenheid van de voorgaande kunnen zyn , want het eerfte Blad is drievoudig; maar het heeft langer Bloemftee- Jen, kleiner Bloemblaadjes en ingefneeden Kel- ken. (3) Aardbezie- Kruid met een leggende Stens en flappe Bloemtakjes. Some (*) Georrr. Mat. Afed. MI. p. 489. (2) Fragaria Fol. fimplicibus. Syff. Nat. Ver. XII. & XIIL : (3) Fragaria Caule decumbente ;, Ramis Floriferis laxise Veg. Kill. Freg. Caule decumbente repente. R. Jugdbe 274- AA 7 GOUVAN HC O0 SAN DRT Be de’ Sommigen hebben het gewoone Aardbefie- IVS _ Ë ô ArDrRLe Kruid, toevallig geen Vrugten draagende, voor sn. het Onvrugtbaare aangezien 5; doch de Heer Hoorp- GERARD merkt aan , dat men de eigenlyke 5 onvrugtbaare Soort in Provence niet wild groei a ì jende vindt 5 offchoon GARIDELL dezelve als zodanig heeft voorgefteld. Deeze, meenthy, is een bewys, dat men de Aardebeijen, gelyk hy gedaan heeft, tot het volgende Geflagt zou moeten betrekken, Zie hier de befchryving, welke onze Ridder van dit Onvrugrbaare Aard- bezie- Kruid, dat, volgens hem, in Engeland en Switzerland groeit (*), heeft gegeven. „> Dikke neergedrukte Stronkjes , met Lan- 9» CEtVormige Roestkleurige Stoppeltjes gedekt 3 », de Bladen drievoudig ftomp Eyrond, Zaag- s, tandig „ geftompt , flapper , Haairig , Flu- > weelig zagt, van onderen witachtig , met zeer ‚, Haairige Steelen : de Bloemdraagende Sten- gen Draadachtig dun , leggend, flap , met s> kleiner en minder Bladen. De Bloemen een- », zaam, gefteeld, wit; geen Staarten”’, Po: GouAN Jfon:p. 247, DALIB. Paris. 14, Hups. Angl. zer. Fragaria fterilis. TOURNEE. Inf?. 296. C‚ B. Pin. 327. LOBe de. 698. GER. Prov, 470. HALL. Helv. 342e Frag. fterilis f. minima vesca &c. Monis. Hfl. II, p. 186. S.2. T. 19. Be, (*) Volgens Loner wordt het ook in de Nederlanden ‚op | _de Rotfen en in de Bosfchen omtrent Doornik, veel gevon- def. D 3 II. DEEL, IX. STUK. / Sá TWINTiIGMANNIGE KRUIDEN. IV. PorTrTeEN TILE A Ganferik. AFDEEL. Kga De Kelk en Bloem komt wet die van % sruK, «voorgaande overéen; maar het heeft de Zaad- Velwy- jes, die rondachtig en naakt zyn, op een klein ee droog, Stoeltje zittende, Io dit Geflagt komen tien Soorten voor met Gevinde, veertien met Gevingerde en vyf met Drievoudige Bladen. Van de eerfte heb ik de eerfte Soort , als Heefterig zynde, reeds be- “ip. fchreeven*: des ‚v.st. bl. ah | A. Met gevinde Bladen. I. (2) Ganferik met gevinde Zaagswys’ getande tontilla 7 za 243 ) Fr 3 í ä Bede Bladen, kruipende Stengen en eenbloemige zilver Steelljese. Moon. Van dit zeer gemeene Kruid, is zo wel de Nederduitfche als de Latynfche Geflagtnaam ontleend. Men noemt het gemeenlyk Argentls na, in ’t Nederduitfch Zilverfchoon of Zilver- blad en Blik, wegens de Zilverachtigheid der Bladen , welke zeer fterk is, wanneer het op de Kley groeit, zegt de Ridder. Het heeft dien. glans fterker op drooge plaacfen en aande We- | gen ; (2) Porensilla Fal, pinnatis, ferratis Caule repenre. Aat, Med, 246. R. Lugdh. 275. H. Cliff. 103. GOUAN Monsp. 248. GER. Prov. 467. HALL. Helv. 335. KRAM. Auflr. 146, El. Succ. is. GorrT. Belg. 144. Argentina. DoD. Pempt. 6oo. Argent. Potentilla. LoB. dc. 693. Potentilla. C. B. Pigs 321le Cam. Epit. 758. Ive:O Ss AN DRI A. 55 gen ‚, dan in de Velden, Ik heb het hier in IV. Holland , zo wel op Veen en Kley , als in he Zandgronden , ja tusfchen de Steenen , even Hoorn. tierig gevonden, en dus komt het ook in ande- “TUE re deelen van Europa’ voor. Het maakt tusfchen „7 de koude en heete Lugtftreek geen verfchil; _zynde in Provence zo gemeen als in Duitfch- land, Rusland en Sweeden. An/erina wordt het insgelyks genoemd, waar van zekerlyk de Hoog- duitfche naam Grenfich en Genferich, zo wel als de onze Ganferik, zyne afkomst heeft, De Ganzen , naamelyk, zegt men, wiilen ’t gaarn eeten onder ’t Voer. By de Engelfchen noemt men het Wild Tanfy,dat is Wild Reinevaren, of Silverweed , dat is Zilverkruid, Wegens de uitneemende kragten, in de Ge- neeskunde , voert dit Kruid den naam van Po- tentilla,. Het komt byna met de Kina-Bast overeen , zeid’ BoErRHAAVE, wordende de Afloopende Koortfen daar door dikwils wegge- nomen, indien men het uitgeperíte Sap der Bla« den een Uur voor het aankomen ingeeft, Uit: wendig opgelegd dient het tot Bloedftemping , geneest Wonden en Pynlyke Ontfteekingen. Tot de Corfimerten, in Kinderen „ dient een weinig van het gekneusde Kruid met Ceruis opgelegd. Het Zaad en de Wortel is, zo wel als ’t Kruid , van eene famentrekkende hoeda- higheid , en dus dient het Afkookzel , inwen- dig, tegen Loop en Bloedloop. Men kan het in Vleefchnat kooken, als wanneer het dikwils D 4. den IL, DEEL. IX. STUK. 56 TWINTEGMANNIGE KRUIDEN; ed den Wiren Vloed geneest. Zelfs wordt het sE PEEL » bi « À e xr © Kruid, dec Zuurachtig is met eenige famentreke Hoorpe king, ook wel in Moes gegeten, STUK BL (3) Ganferik met dubbeld gevinde , wederzyds Sricen Wollige Bladen, de Slippen evenwydig digt OE, aan elkander , en leggende Stengen, In Siberie komt deeze voor, die naar de voorgaande gelyke, doch veel kleiner is en de Bladen famengefteld heeft uit Eyronde Wollige Blaadjes, welke Kamswyze verdeeld zyn. De Stengetjes , twee- of driemaal zo lang als de Bladen, neerleggende , hebben aan ’t. end eeni- ge geele Bloempjes. Mutif za. (4) Ganferik met dubbeld gevinde Bladen, de veeldeelig. Slippen effenrandig , afflandig , van onden ren Wollig en leggende Stengen. Van .deeze , die in Siberie, Tartarie of ook in Klein Afie groeit, heeft de Geftalte insgelyks veel overeenkomst met het Zilverfchoon, \ (5) (3} Potentilla Fol. bipinnatis &c. Potent. Fol. pinnatis hirfutis &c, HALL. Goeët. Il. pe 106. Potentiila Fol. dupli= cato- pinnatis ec. GMEL. Ms. (4) Portentiila Fol. bipinnatis &c. Pentaphyltoides fupi- num minus êc. AMM. Ruth. 116, Pentaphylloides repens Fo- lis pinnatis. BUXB. Cent. T. p. 30. T. 49: f. Ie @, Penta- phyll, fupina , minor &c. AmM. Ruth. 117. GOUAN Monspa 248. \ vide an 57 €) Ganferik met gevinde en dr kopbal Bla- Ee den , de buitenften grootst , en kruipende sDEEL. staarten, Hoe STUK. | Î Ut i v. Deeze gelykt naar het onvrugtbaare Aardbe- 5, fie- Krnid en heeft de Bladen Fluweelig met Fragaroi gehaairde Steeltjes. Zy groeit in Siberie, Rn achtig. (6) Ganferik met gevinde overhoekfe Bladen, _ wr. yyf Eyronde gekartelde Blaadjes en eene heden Rotzige regtopflaande Steng. Die Kruiden, welken de vermaarde Tour- NEFORT , als naar het Vyfvingerkruid gely- kende , Pentaphylloides genoemd heeft, enkel door de Bladen daar van verfchillende ‚zyn, zo wel als dat Kruid zelf , tot dic Geflagt betroke ken. Het tegenwoordige is Aardhezie- -draagend Vyfvingerkruid, of Vyfblad, door Crusrus genoemd , die hetzelve in Neder. Ooftenryk overvloedig vondt groeijen, Het komt ook voor, in Siberie en in Sweeden, meest aande zyden der Bergen. De Vrugten gelyken naar Aarde (5) Potentilla Fol, pinnatis ternatisque Ec. Potent. Fol, no= venis palmatis apice ferratis. HALL. Goctt. IT. p. 106. | (6) Potentilla Fol. pinnatis alternis dec. H. Cliff. 193. Ie. WWestgoth. 63 4 76. Fior. Succ. II. p. 453. Pentaphylloides eretum, TJ. B. Eif?. II. p. 298. Moris. Hift. II. p. 192. S. 2. T. 2o, fr. Quinqguefolium Fragiferum, C. B. Pin. 326. Crus. Fijt. II. p. 107: GOUAN Monsp. 24%. Ds II. DEEL. IX, STUKs 58 TwWINTIGMANNICE KRUIDEN, IV. Aardbeziën, doch hebben niets aangenaams, Het AEBEAL: heeft de Oene Bladen vyf -of meer. Vinnig, Hoorp- de bovenften maar drievoudig aan de Steng', STUK. die ongevaar een Voet hoog se » Zynde rood van Kleur, VI. <7) Ganferik met gevinde byna egaale Bladen nzille . k , fn en langwerpige byna tweedeelige Blaadjes, Gegeffeld. de ‘buitenften famenloopende, Pie A (3) Ganferik met gevinde Bladen, de Blaadjes doides. rondachtig, getand, egaal ; de Steng regt- Gpemer _opffaande. Deeze beide Soorten zyn door Tournee FoRT in de Levant waargenomen. Men vindt de eerfte ook in Siberie. IX. (9) Ganferik met de onderfte Bladen gevind; Penfyiva= , : dede a ir de bovenften drievoudig ; de Blaadjes inge- en fneeden Zaagtandig 5 de Steng regtopftaan- de en ruigachtig. Waarom deeze , die in Kanada groeit, den bynaam van Penfylvanifche voete, is my dui. fter. | (10) (7) Potentilla Fol. pinnatis fubequalibus &c. Pentaphyl= loides Orientale fupinum êc. TOURNE. Cor. 21. (8) Potentilla Fol. pinnatis, Feliolis/fubrotundis &c. pens taphylloides Orientale erettum &c. TOURNF. Cor. 21. BUXB. Gent. 1. p. 30. T. 48. (9) Pozentiila Fol. inferioribus pinnatis &zc. Mant: 76. Pentaphylloides Canadenfe Fol, Agrimonize BOERH. Luzdb, Lp. 40. Te OsANDRIA 59 gr 10) Ganferik met gevinde Bladen en gegaffelde IV. AFDEELs leggende Stengen, XU, Hoorp= In Duitfchland en in Siberie is deeze gevon-sTux. den, zynde door GMELIN afgebeeld, De, X: Potentiila Stengen zyn wel een Elle lang , doch leggen „pina. op den Grond, en daarom voert deeze Soort, Leggend, ‚by uicftek, den bynaam van leggende „ die Dee gepast is. Zy komt by J. Bauminus onder den naam van Pentapliylloides fupinum voor, en behoudt by ToURNeEFoRT denzelven. B. Met gevingerde Bladen. (ri) Ganferik met zevenvoudige Lanceivormi- ja ad ACEA ge Zaagtandige , wederzyds een weinig ge Regt. haairde Bladen en regtopftaande Stengen, Dit Gewas behoort eigentiyk tot de Soorten van Pyfvinger = Kruid , hoewel het niet van de oe. te) (ao) Petentilla Fol. pinnatis, Caule dichotomo decumben- te, H. Cliff. 193. Ups, 133. R. Lugdh, 275. Pentaph. Alpine “minus fupinum. PLUK. Alm. 285. Te 106. É. 7. Pent. fupi- num quorundam. Ctus. Hef. IL. p. 107. Pentaph. fpecies. Flore lureo enneaphyllos hirfuta. AMBROS. Pbyt. T. 434. Quinquef. Frag:fero affinis. C. B. Pin. 325. GMEL. Irin, }. P- 148. T. 27. f. z. Pentaphylloides fupinum. J.B. II. p. 398. T@URNF. Inf}. 293. (xr) Potentiila Fol. feptenatis, Leanceolatis ferratis &c. Po- tentilla Fol. digitatis &c. ÉL. Ups. 135. R. Lugdb.o7s. Quin- quefolium re&um luteum. C. B. Piz, 325. Quinquefolium ‚ altetum vulgare. Doo. Pempt. 5.6. IE. DiEL, IX, STUK, bo TwWINTIGMANNIGE KRUIDEN. | IV. gemeenften is ‚ groeiende in Italie ende Zuide= iid Iyke deelen van Vrankryk aan de kanten der Hoorp- Landeryëa. De Bladen zyn wederzyds groen, STUK. doch volwasfen byna kaal, zegt de Ridder. XI. (12) Ganferik met vyfvoudige Wigvormige, sn ingefneedene , van onderen Wollige Bla- Ange den ; de Steng opflaande, verde 4 XI C13) Ganferik met de Wortelbladen vsf- de dia. Se aken Mirddelnag. Stengbladen drievoudig, en eene byna op= ftaande , zeer Takkige Steng. xIv. (14) Ganferik met zeven en yyfvoudige Wig- Hirta. DM ens Ruiz vormige ingefneedene Haaîrige Bladen, en eene opfbaande ruige Steng. Van deeze drie is de eerfte in Europa vry algemeen , komende zelfs in onze Nederlanden, byzonderlyk in Vriesland , op veele plaatfen in (12) Potentilla Fól. quinatis Cuneiformtbus incifis &c. Po= tent. Fol. digitatis &c. Fl. Suec. 417 , 454. Potent. Fol. dí= gitazis incifo-ferratis, Caule ereto. H. Cliff. 193. Quin- quefolium Folio Argenteo. C. B. Pin. 325. Pentaph. mi- aus. CAM. Epit. 760. (13) Potenzilla Fol, Rodicalibus quinetis. Caulinis ternstis. B. Mant. 76. Quinquefol. mont. luteum ereêtum hirlurum, C. Pin. 325. Prodr. 139. Raj. Eur. 213. HALL. Hel, 340. (154) Potrentilla Fol. feptenatis quinatisque Cuneiformibus incifis ‘pilofis. Quinquef. mont. ere&tum hirfutum luteum. MAG N. MMonsp. 216. GOUAN Monsp, 249. Quinquef, re@t. minus ang. foliis Monspeliacum. RA). wise he OTS IAN OD ROE A, 61 in de Weuden, in Bosfchen , laage Gruppelsen IV; Hey- Velden voor , zo Mense aantekent, AFDE. De andere , als een middelflag tusfchen deeze Hoorpe en de Noorweegfe aangemerkt, groeit in Swit-STUE: gerland : de derde omftreeks Montpellier, als „51 ook in Provence en de Pyreneen. Zy verfchilt en munt uit, door de lange ruige Haairen , die onder aan de Bladen en aan de Steng zyn. (15) Ganferik met zevenvoudige ongefleelde xv. Potenti Bladen , zittende op het verbreede Stip- sieke. À Geftop= peltje. De. P „Deeze. Siberifche heeft een. opftygende , Praadachtige , gladde Steng, aan den top ver. deeld , met omvattende Stoppeltjes, die een= zaam zyn en uitgerand. De fmalle Bladen , ze= ven , agt of negen in getal, komen uit de ge= dagte uitranding voort. (16) Ganferik met de Wortelbladen vyfvoudie, _xvr, Wigvormig, Zaagswyze getand; de Steng- ne bladen byna gepaard ; de Takken Draad- achtig dun en neerleggende. (17) (rs) Potentilla Fol. feptenatis fesfilibus &c. Potent. Fol. novenis , Stipulis infidentibus. GmeL. Sib, 111. p. 1385. T. 37-f. Za (16) Potentilla Fol, Radicalibus quinatis Cuneiformibus ferratis &c. Am. Acad. IV. p. 274. Quinquef. minus repens Lanuginofum luteum. GC, B. Pin, 325. Quinquef. IV. flavo flore, fecunda Species, Crus. iff. Il, Ic. p. 106. Quinquee folio fimilis enneaphylios hirfuta. C. B. 325. Prodr. 139. HALL. Helv. 340, KRAM, Au/fr, 146. IL DEEL IX, STUZe IV, ÄFDEELe XIN. Hoorpe STUKEa XVI Potentila Verna. Voorjaars. XVI. Aurea. Goudbloee mige ba TwINTIGMANNIGE KRUIDEN. (17) Ganferik met de Wortelbladen vyfvoudig flomp met fpitfe Tandjes ; drievoudig aan de Steng die neigt. C:3) Ganferik met de Wortelbladen vyfvoudig , Zaagtandig ‚ fpits 3 drievoudig aan de ngi- gende Stenge Van deeze drie komt de eerfte , die fomtyds cok negenbladig ís, op de Gebergten van Oos- tentyk „ Switzerland en in *t Veroneefche, als ook; volgens den Heer T nuNsERG,in Japan voor, De tweede vindt men op drooge Velden in de kouder deelen van Europa, zelfs in Lap land, Zy groeit in de Landen by den Esfenburg , buiten Harderwyk ‚zegt de Heerpe Gor TER. De laatfte , die de Bloemen’ zeer hoog geel of Goudkleufig heeft, komt nietalleen in Switzer=- land, op de Alpen , maar ook op de Bergvelden in Provence, vaor. Dochindeeze allen beerfcht , wanneer mmenze met de Afbeel dingen vergelykt, cen groote ve twarring, zo de Heer HALLER aan= (17) Potensilla Fol. Radicalibus quinatis acute ferratis zee tufis. &c. F/. Succ. 419. GORT. Beige I45, Potentilla Fols geinaris incifis Ke, Fl, Lapp. zi2. H. Clif. 194. R. Lugdbe 276. Quinquefolium minus repens luteum. C. B. Pin, 325. Pencaphyllam £ Quinguefolium minus. TABERN, Je, 123« OED. Dan. f. iid. (13) Potentilla Fol, Radicalibus quïnatis ferratis acumis natis 8ec, Am. Acad. IV, p‚ 316. HALL, Helv. 339 Te 6. f. 4. Quinquefol. minus repens Alpinum Aureum, C. B. Pin, 325. JADQ. Wind. Ot , 245, Potent, Fol, margine Sesi- geis &c. GER. Prov. 468. SGOP, Aan. Ile PD. 53e DEED BAN DORE A (63 l aanmerkt. Waarfchynlyk fpeelt dit Kruid in de lvs figuur en ’t getal der Bladen , en in de Kleur AEDES der Bloemen , naar de Groeiplaats. Zo heeft Hoorp. ook de Heer JACQUIN deeze laat{te aan het°TUEe — Voorjaars - Ganferik ondergefchikt, en Doktor „her SaororLr merktze als eene Verfcheidenheid daar van aan. Door kweeking in de Tuinen wordt de Bloei grooter en aanzienlyker. De Stengetjes van deeze Kruiden zyn omtrent een zhalf Voer lang , leggende gedeeltelyk op den Grond, | NG > Ganferik met vyfvoudi rice Bla-_ XIX (rg) Ganferik met vjf voudige Haaîrige Bla- EE den en een opftygende ruige Steng. Canaden fis, Kanae De Heer Kar Mm heeft deeze in Kanada waar. “afer genomen, die de gedaante hadt van het Aard- befie- Kruid, met het Stengetje een Vinger. Jang. De Bladfteelen , en de Bladen van onde- ren , zyn witachtig ruig als Fluweel, (ao) Ganferik met vyfvoudige Bladen aanden xx. topOogluikend. Zaagtandigs leggende Draad. A achtige Stengen en ruige Stoelen, (ar) (19) Porentilla Fol. quinatis villofis, Caule adfcendente hirfato. Quinguefolium Canadenfe humilius, Moris. Hift. 1, pe 183. ) (zo) Porentilla Fol. quinatis, apice conniventi ferratis &c. Quinquefolium album, Harr. Ze. Helv. zo. Qiuinquef. album minus. C. B. Piu, 325. Pentephyllum majus Flore albo, Crus, Hit. IL. p. Tos. KRAM. daflr, 146. GOUAN Monsp, 249. GER. Prov, 469, wa II. DEEL. IX. STUKa IV. ArDEEL. XUuf. Hoorp- STUKe XXL. Potentilia Caulescenss Geftengd. XXII. Nitida. Glanzig. XXI. Walderias! Waldens. 64 TwINTIGMANNIGE KRUIDEN: (21) Ganferik met vyfvoudige „“aan-den top Oogluikend Zaagtandige Bladen ; leggende veelbloemige Stengen en ruige Stoelen, (22) Ganferik met byna drievoudige, Wollie ge, Ouglukend drietandige Bladen ; een- bloemige Stengen en gewoide Stoelen, (23) Ganferik met zevenvoudige flomp Eyron= de, Zaagswys’ getande , Wollige Bladen; de Steng opfbaandes de Bloemblaadjes kor- ter dan de Kelk en gewolde Stoelen. Deeze vier Soorten kan men uit haare bepaa» lingen genoegzaam onderfcheiden , zo zy niet in malkaader loopen. Meest zyn zy tot het Witbloemige Vyfvingerkruid van Crust us be- trekkelyk „ inzonderheid het Geftengde , dat “men cok omftreeks Weenen vindt, komendedie beiden tevens in Switzerland voor. Op ’t hoog- fte is dit Kruid een Voet hoog,en de kleine Soort ‘Ëzr1) Potentilla Fol. quin. apice conn. &c. Quinquef. album majus. C. B. Prodr. 139, Cautescens. C:B. Pin. 325. HALL. Opusc. 263. N. 50, 47. Album minus alterum. C. B. Pin. 325. Quinquef. 2. minus albo flore. CLUS. Hlift. II. pe 105e Jacq. Vind. 246. < (22) Potentilla Fol. fubternatis tomentofis conniventi-tris dentatis &c. Am. Acad. IV, p. 316. Heptaphyllum Argeni= teum Alpinum &c. Boec. Mus. MI. p‚ 20. T. 9. Trifolium Alp. Arg. Perfici flore. C. B. Pin. 328. Pon. Bald, zao. RAj* Hijk. Ó1s. Comaroides Alpina Argentea Sericea Perfici flore. SEG. Per. 1. p. 497. | (23) Potentista Fol. (eptenatis obovatis ferratis tomentofis; Caule ereto ; Fetalis Calyce brevioribus; Reeeptaculis Las natis. Í-C O's A N DR 1 A 8 Sbort een Handpalm. Het Glanzige isop den ÍV, Baldus- Berg „in ’t Veroneefche, gevonden, en nn Comaroides door den Heer Srcure nr getyteld, Hoorns Dit heeft de Bladen , die aan de Steng drievou-$TUKe dig voorkomen , rilvenichte gefluweeld en dn ty Bloemen naar die van den Perfikboom gelyken= de. Delaatfte, die de Wortelbladen zeven- en de Stengbladen drievoudig heeft , fchynt aan de Waldenfer Bergen , in Savoije , bepaald te Zyù. (24) Ganferik met vyfvoudige Bladen , krui- XXIV. : „__ Porentilla , pende Stengen en cenbloemige Bloemfteeltjes. Rate Kruipend „Deeze Soort is het Gemeene Wyfvingerkruid; dat alom ín Europa voorkomt op vogtige plaat= fen. Het groeit by ons in Holland in de Duin valeijen , in de Wouden van Vriesland „ enz. Volgens den Griekfchen naam Pentaphyllon , noemt men het in % Latyn Ouinguefolium , in t Franfch Cinguefeuille en in ’t Engelfch Cin- guefoil of Vyfbladig Gras. Doponmus geeft ‘er den byhaam aan. van Groot „ en het heeft; inderdaad , de Stengen veel langer dan de mee- fte (24) Potentilla Fol, quïnat's , Cale repente, Peduncu= lis uriifloris. Mat. Med. 247. Fl. Succ. 418 , 456. GORT. Beig. 145. Re Lugdò. 275. N. 7. GOVAN Monsp. 249, GERe Prov. 469. JÁCQ. Wind. or. &c. GRON. Virg. 163. Quinques folium majus repens. C. B, Pin. 325. Quinquef. majus. Don. Pempt. 116. Los. Ie. 696. Pentaphyllam vulgatisfimaugs Räj. Hfl, Gils Ile DEEL, IX, STUK, 66 TwINTIGMANNIGE KRUIDEN, IV. {te andere Soorten, hoewel het langs den Grond gieren kruipt, uitde knoopen Wortel fchietende, De Hoorp- Bladen beantwoorden aan de benaaming, en hier gen door is het iedereen bekend , draagende door- hie “WJ gaans geele Bloemen. Dit Kruid heeft eene famentrekkende Wond- heelende hoedanigheid „ inzonderheid de Worse tel, welke deswegen in fommige Apotheeken: nagehouden wordt, en fomtyds in Afkookzet tegen den Bloedloop , of ook in Gorgeldran= ken, voorgefchreeven, C. Met drievoudige Bladen. Potentilla Pet opgeregte Steng, de Bloemfteeltjes boven de en/is ee Moge Knietjes voortkomende. eíiSe - Den bynaam voert deeze, als by Montpellier in Languedok voorkomende „ doch ik vind ’er by GouaAN sin dit Oelen. geen melding van gemaakt. Zy gelykt zeer naar het Aardbefte- Kruid , maar verfchilt ’er van, door de Stengen een Voet of anderhalf hoog te hebben en droo» ge Vrugten. De Blaadjes zyn Eyrond , ftomp en egaal getand. (26) (25) Berentilla Fol. ternatis , Caule Ramofo ereâto &c. HL, Ups. 134, Pentaphylloides majus eretum, Flore luteo. MORiIs. Hift. Il. p. 193. S. 2. T. zo. f. 2. Pentaphylloides Fragarie folio. MAGN. Monsp. 304. Fragaria ftezilis Alien aulescens, BOERH, Lugdb, IL. p: 4áe (es) Ganferik met drie, Bladen, een Takkige / ÏcosÂâ NDR IA 67 (25) Ganferik met driev. Bladen, eet gegaffel- IV. de Steng en Oxel- Bloemfteeltjes, feels id Heorps Deeze op de Velden in Noorwegen, Swee- srux. den, Pruisfen en Kanada , groeijende, heeft de „EEV, $ K LJ hd te 8 Blaadjes Lancetvormig Zaagswyze getand, een Naore (27) Ganferik met driev, Bladen , die înge- WS°5 XXVI. Jreeden en van onderen Wollig zyn , de Nuver. Steng opflygende. Wacbiadigs Op de Alpen van Lapland en Siberie komt deeze voor, die Bladen als het Verzilverd Gane ferik, doch drievoudig en breeder, ruiger, van onderen met cen Sneeuwwitte Wolligheid heeft. De Bloemen zyn geel , de Ssengetjes omtrent een Span hoog, (eg) Ganferik met driey, Bladen, die getand Xxvrr. Grandiflos ra, | Groatbloes ‚ (26) Potentilla Fol. ternatis, Caule dichotomo &c. Pot, fit Fol. ternatis &c. Fl, Suec. 420 , 457. FU. Lapp. zit. He Clif. 193. R. Lugdb. 275. OzD. Dan. 271. Quinquefoliam hirfutum lureum paucioribus laciniis. Loes. Pras/. 218. Te 7e. (27) Potentilla Fol. ternatis incifis &c. Fl, Suec. II, Na #58. Pot. Fol, ampliter crenatis Stc. HALL. Goett. II. p‚ 108. Fragaria flerilis procumbens &c. Amm. Ruth. 109. T. 14. fo 2. GMEL. Sih. III, p. 183. T. 36. É, 1e (23) Potrentilla Fol. ternatis dentatis &c. Pot. fol. tern. Pet. Cordatís luteis, Haru. Hleiv. 342. T. 6. Ff. a. Frage fterilis amplisâmo Folio & Flore. VAILL. Par. s5. T. to. fe 1» Potenr. Fol. ternatis dentatis 82. GER. Prov. 409. GMELe Sib, Ils p. 185. T. 35. É. TI, 2e E a II, DEELe IX. STUKe 63 TWINFTIGMANNIGE KRUIDEN. IV. en wederzyds eenigermaate Haaîrig zyn ; ÁFDEELe d St / nd , XIIe e Steng neerleggende , langer dan de HooFp- Bladen. STUK. tur In Switzerland , Siberie en de Pyreneen is de Groeiplaats van deeze Soort, welke opftye gende rosachtige Stengen van een Voet lang heeft : de Bladen wederzyds eenkleurig. De Bloemen zyn zeer groot, en beftaan uit. Harte vormige Blaadjes. VAILLANT heeft deeze ook omftreeks Parys waargenomen en de Heer THUNBERG in Japan. XXIX. (29) Ganferik met driev. Bladen , die getand | vel en wederzyds Wollig zyn ; de Stene neer- À Ke leggende, Ä Deeze in Siberie, in de Zuidelyke deelen van Vrankryk en in Spanje voorkomende, heeft leggende Stengen, dikwils langer dan de Bla- den „ die rimpelig , digt gewold , Wigvormig ; ftomp en getand zyn, met breede fpitfe Haaî- rige Stoppeltjes. De Bloemen zyn zeer groot en geel met uitgerande Blaadjes: ook de Meel- draadjes geel. Tor- (29) Potentilla Fol. ternatis dentatis &c, Fragaria fler. fylv. Sericea feu incana. Moris. Hiff. 11. p, 187. Frag, affinis Sericea incana. C. B. Pin. 327. Prodr. 129. Pot. &c. Caule fubfoliofo. GER. Prov. 469. GARID. Prov. 190. T. 37. Frage fterilis molli Lanugine pubescens. AMMe Buth. 84, 1Ia, GMEL: 5ij. II, p. 183. T. 36 É; a NCT OS CACNS DER TA. 69 ToRMENTILL A. Tormendil, Iv, ArDzers Een Kelk die agtdeelig is , met vier Pen blaadjes. Rondachtige naakte Zaaden, die AAN sTuK. een kleineu droogen Stoel gehecht zyn. Dus Polyzys komen de byzondere Kenmerken voor van dit” _Geflagt , ’ welk aan het Vyfvingerkruid zeer naa verwand is, en waar van twee Europifche Soorten zyn. (a) Tormentil met een byna regtopftaande Steng en ongefteelde Bladen. Tent i Opftaandee Op drooge Velden van ons Wereldsdeel groeit dit Kruid vry algemeen , komende by ons voor in de Duin - Valeijen en op Zandige Gronden, als ook op de Heide in Gelderland menigvuldig. Men noemt het in de meefte ‘Taalen , naat het Latyn , Zormentille of Tormentil, doch by de Duitfchers Birckwurts en Rothe Heilwurts, wegens de voornaame Geneeskragten, die de Wortel, in (ommige Kwaalen , heeft; gelyk het by ons Landvolk , ie het natuurlyk groeit , ook (1) Tormentilla Caule eretiuscuio, Foliis fesûlibus. Syst. Nat. XII. Gen. 635. p. 352. Weg. XIII. p. 399. Mat. Med. 249. Tormentilla. H. Clif. 194. R. Lugdh. 276. GOUAN dlonsp. 249. GER. Prov. 470. GORT. Belg. 146. Fl, Succ. 421, 459. Fl, Zapp. 233. CAM. Epit. 655, Dop. Pempt. \ 118. Tormentilla vel Heptaphyllon. Log. Je. 696. Tormen- tilla fylveftris. C, B. Pin. 326. B, Tormentilla Alpina. Cau. Hiort. 171, Es Ke II. DEEL. IX, STUK, IV. zo TwiINTIGMANNIGE KRUIDEN, cok wel Meerwortel genoemd wordt , om dat ie ket een Geneesmiddel is voor de Bloedige Pis’ Hoorp. STUK. Veel uiy- wig? van ’* Rundvee (*). De naam van Zevenblad gelyk fommigen het ook, zelfs in andere T'aa- Jen , heeten , komt eigener toe aan het Gerards- Kruid (f). De Tormentil fchiet getakte Stengetjes, van twee Duim tot een Voet hoog, Kranswyze be- zet met diep ingefneeden Lancetvormige Blaad- jes, van ongelyke grootte, fomtyds vyf, fom:- tyds zeven in getal. De Bloemen, die op ’tend der Takjes groeijen ‚zyn vierbladig en bevatten van agt tot zestien Meeldraadjes, volgens den Heer HarrLER, die aanmerkt, dat ’er op de Alpen eene Verfcheidenheid van voorkomt, veel aanzienlyker „ hebbende fomtyds de Bloem vyf- bladig. Deeze laatfte is ’t,‚ welke CAMERARIUS- fchryft , dat door hem van de Tirolfche Gee bergten was medegebragt, hebbende den Wor- tel veel grooter , welriekender en rooder, den de Gemeene Tortentil, Zy wordt van de Switzers deswegens Roihwurts , dat is Rood. wortel, geheten, Hy is knobbelig en bevat van binnen een Bloedrood Sap, wordende, als een voornaam Stoppend middel „tegen den Buikloop en (*) Dan worden de Beeften gezegd aan *t Meer te flaan, zo de Hecr DE GORTER aanmerkt. (1) zet Mgopodium , naamelyk , anders Podegraria ge- naamd ; zie ’t voorgaande Sruk, bladz. 231 HIE NORS IAN DIRT K, vb en andere Vloeijingen , die uit flapheid der Iv, Vaten ontftaan , met vrugt, in Afkookzel of ArDEEL, Aftrekzel gebruikt. De Mondfpoeling, daar me- Hoorne de , dient om losfe Tanden vast te maaken in STUK. de Mond. Uitwendig kan men het Poeijer tot er Bloedftemping in Wonden en tegen de fterke vloeijing van Sweeren gebruiken. Die van ’ Eiland Ferro bereiden ’er het Leder mede (*), (2) Tormentil met kruipende Stengen en F0 fleelde Bladen. por vi Kruipende. Hoewel ’er in de voorgaande Soort ook ver- anderingen plaats hebben, met verftrooide leg- gende Stengen; zo fchynt echter dit Kruid daar van te verfchillen , dewyl het gefteelde Bladen heeft. In Engeland, omftreeks Oxford, groeit het aan de kanten der Akkeren. In krage te komt het overeen met de gemeene Tormen- dille, G r v Mm, Nagelwortel, Hier is de naam van Gêum, dien Tour- NEFORT aan een Geflagt van Kruiden gegeven hadt, welke thans tot het Steenbreek betrokken Zyn s (*) 4E. Hafn. Tom. 1. p. 83. (2) Tormentilla Caule repente, Foliis petiolatis. Hups. Angl, 197. Pentaph, minus viride Flore Aureo tetrapetalo. Moris. Eijk. IL. p. 190. Pentaph. reptans alatum Fol. pro= fundius ferratis. PLOT. Oxf, 6. Ó. 7. T. 9e fe Se E 4 le DEEL, IX, STUKe 22 TwWINTIGMANNiIGE Krurp EN, $ Vs zyn, op den voorgang van den beroemden Ges. ee NERUS tot een Geflagtnaam gebezigd voor de j Hoorp:. Soorten van dat Kruid, ’t welk men Caryophyl= STUK. _Jafa plagt te heeten. TourNErFory hadt hete t Peelwy= | bs zelve dus voorgefteld , en deswegen geef ik ‘er den naam van Nagebwortel aan, Vyf Soorten , meest Europifche » komen in dit Geflagt voor, naamelyk 1 (1) Nagelwortel met knikkende Bloemen; de ela Bloemblaadjes kleiner dan de Kelk; de 7 rug Virginifche _ ten Klootrond , met naakte haakige Baar- den: de Biaden drievoudig. In Virginie komt deeze Soort voor , welke weinig of niet van die van HERMANN us met een kleine Bloem , die wit is, en een Reuke- leozen Wortel , verfchilt, De Wortelbladen zyn dubbeld gevind en de Zaadhuisjes niet ruig: de Bloemen tegen ’t blocijen knikkende, mr. (2). Nagelwortel met opgeregte Bloemen en Urbanum, j Te : Genee Klootronde Haairige Vrugten , die naakte Hag» _… (2) Gesm Flor. nutantibus, Petalis Calyce minoribus , Fra globofis Ec. Sy. Nat. XIl. Gen. 636. p. 352. Weg. XEil. ps 299. H. Clif. 195. GRom. Virg. 56, Curyophyllata Vire gimiana &c, HERM. Par. T. p. 1ir. ei (2) Geum Flot. erectis , FruQu globo villofo &c. Mat. Med. 240. H. Cliff. R. Lugdh. Govan Monsp. zso. GERe Prov. 471. GORT. Belg. 146. HALL. Helv. 335. Caryophyl- data vulgaris. ©. B. Pin. 321, Caryophyllata. Don. Pepe, 337. LOB. Ie. 693, CAM. Epit, 225. SUNS HOF BLA RUDE RETE K, ce î ; Hoss Baarden hebben: de Bladen Lier= IV. - ÂFDEELé. Hoorp- In de ie deelen van Europa komt dit sruxe Kruid, dat-by Gesnerus den bynaâm heeft Polygyr van Steed/ch , op lommerige plaatfen , in de ze Bosfchen en elders, voor. Het groeit, by ons, in de Haarlemmer en ik maartier! Houten. Men noemt het in ’ Latyn Caryopliyllata , in ’c Franfch Galiot of Benoite, in't Engelfch Avens , Herb Bennet , in ’t Hoogduitfch Benediëten= Wurts en in ’* Nederduitfch Gezegend of Na- gelkruid, | Het maakt een Kruid , met opftaande geblas derde T'akkige Stengen van drie Voeten of meer hoogte, De Bladen hebben hunne Vinswyze verdeelingen fpits getand. Op *t end van ieder Takje komt een enkelde Bloem van wyf geele Blaadjes, die over de vyftig Meeldraadjes bee var en den Kelk omgeboogen heeft, zo wel als de Stylen : den Stoel en Zaaden ruig, tot een rond Hoofdje vergaard , ieder met een Haakig Baardje. | De Wortel is bitter, famentrekkende en vol zuur 5 ruikende, als men hem in % vroege Voors jaar uit den Grond haalt, maar niet altoos „ naar Kruidnagelen, Op Wyn getrokken , verfterkt hy de Maag „ is een Wondmiddel , Bloedvloein jingen en Roode Loop geneezende. Zyne ver- fterkende hoedanigheid maakt hem dienftig in Afloopende Koortfen , in Uitflaande of Be- E 5 fmets IE. DEZE, IX, STUKe 5 ï 74 TWINTIGMANNIGE KRUIDEN, IV. fmettelyke Ziekten en in alle Gevallen „ daar vr vand eene flapheid dér Vaten heerfcht. Hoorp- STUK. (3) Nagelwortel met knikkende Bloemen, lang= st 5 werpige Vrugten en gepluimde omgeboogen walare. Baardjes. Beekig. Deeze noemt Loren Rordbladig Nagels kruid der Noordelyke Landen met Wolachtige Bloemeni Hy zegt dat dezelve in de Bosfchen van Brabant by Mechelen , als ook in Norman- die , doch inzonderheid in Engeland , overvloe- dig groeije. Men vindtze ook in ruige Laanen en Bosfchen van Vriesland, Voorts is de Groeie _ plaats in Sweeden , alwaar men ze Faorpungar of Baggpunger noemt , op vogtige Velden; in Duitfchland of Ooftenryk,als ook in Provence, op natte Bergweiden. By Montpellier groeit dit Kruid, dat men Benoite Aquatique tytelt, vol- gens GOUAN naauwlyks anderhalve Hand- breedte hoog. In Switzerland, daar het zo op de Alpen, als op laage Landen en aan Beeken, voortkomt , heeft HALLER In de Bloemen, wier Blaadjes famenluiken tot eene Rolronde figuur, meer dan honderd Meeldraadjes geteld. De (3) Geum Fleribus nut. Fr. oblong. Atiftis plamofis tortis. Fl. Suec. H. Clif. R. Luedb. GOUAN Monspe GORT. Belg. 147. HALL. Helv. 336. KRAM. Auf?r. &c. Geum Rivale. F. Lapp. 216. Caryoph. Aquatica nutante Flore. C. B. Pix. 321. Car, Septentrionalium. Log. Je. 694: B, Caryoph, Aq. altera. C. Be Pin, 322. ITcos AND RIA 75 | De Bladen zyn ruig en rond, naar die van ’% ô IV. | i 4 d ÄFDSEL. Aardveil gelykende , doch driekwabbig , op Dg end van lange Bladfteelen , waar aan eenige Haorps kleine Vinblaadjes : de Stengen veelbloemig ; “TUE s e ri / Kad de Bloemen van buiten roodachtig, en daar op, 8) volgen Hoofdjes, die zig als uit ruige Veertjes famengefteld vertoonen. Het heeft in de Wor- tel weinig Reuk of kragt. (4) Nagelwortel met hellende eenzaame Bloe- 1v, men en langwerpige WVrugten , die regte Eg Lontanums ruige Baardjes hebben, Bergse Berg - Nagelkruid noemt men deeze , als op de hoogfte Gebergten van Europa, in Ooftene= tyk , Switzerland en de Zuidelyke deelen van ‚Vrankryk, groeijende, Hier is de Bloem uitge- breid met geele Blaadjes,de Steng eenbloemig „ een Duim breed , ’t welk benevens de grootte dit Kruid , dat bovendien een welriekenden Wor- tel heeft , genoegzaam van het voorige onder: fcheide, De kleine Verfcheidenheid daar van, evenwel, op de toppen van den Baldus- Berg, in't Veroneefche, gevonden , hadt de Stengere jes (4) Geum Flor. inclinatis folitariis , Fruêt. oblong. Arift. Plam. teét. Car. Pinn. confertioribus &c. HALL. Helv. 336. Car. Alpina lutea, C, B. Pin. 322. Car. Alpina. PON, Beld. 342. Car, Montana, Cam, Epit. 727. Dop. Pempt. 137, Ler. Je. 695. B, Car. Alpina minor. C. B. Pin. 322. Prodr, 139. Car. Alpina minima, Flore Aureo. BARR. Rar. 588. ET. 39e Ile DEEL, IX, STUK» \ 76 TwiÍNTIGMANNIGE KRUIDEN. „IV. jes geen Handbreed hoog , volgens Bauur- AFDEEL, Nys: doch men weet, dat de zelfde Kruiden, Hoorp= doorgzans , hoe hooger op ’t Gebergte hoe JE, kleiner groeijen, CrLustus vondt het Berge wize. > Nagelkruid, in ’t Ooftenrykfe, met Stengetjes van een Voet. B (5) Nagelwortel met eenvormige ingefneeden int Biaden „ de overhoekfen kleiner , en kruin Kruipend. pende Staarten. De Bladen van deeze Soort gelyken naar die van Eppe of Sellery byzonder. De Wortel is zeer lang en geeft kruipende Staarten uit, waar door het Kruid zig voortplant. De Stengen zyn eenbloemig , naauwlyks langer dan de Bladen: De Groeiplaats is ín Switzerland of Wallis, als ook in de Valey van Barcelonette , een Prinsdom in de Alpifehe Bergreeks, op de Gren= zen van Provence en Savoije, alwaar BARR E-« LiER hetzelve gevonden heeft. Dryas Hertenkruid. De Kelk is in agten gedeeld met agt Bloem- blaadjes, in dit Geflagt, ’t welk geftaarte Haaie rige Zaadhoofdjes heeft en de twee volgende Soorten bevat, Ga) (s) Geum Foliolis uniformibus incifis eee. Car. Flagellis Foliolis. HALL. Enum. to. Car. Alpina Apii folio. C. B. Pin, 222. Car. Alpina tenuifolia incana &c. BARR. Rar. 589. Te 400. BO&T. Jfus. 160. T. A23e er Ic Os AND RIA, ri (1) Hertenkruid met vyf hg dd. IVe vinde Bladen, APDEELs Hoorp- _Deeze , op Kamtfchatka groeijende , heeftsvum. de Wortelbladen gevind, uit zeven of DeGeneres Blaadjes beftaande „ die allen langwerpig, li- AE niaal en byoa Wigvormig zyn. De Steng , “yfbladig. twee of driemaal zo lang, is Draadachtig dun en meest zonder Bladen. De Kelk is in tienen gedeeld, de Bloem heeft vyf witte Blaadjes en een menigte van Meeldraadjes met ronde Knop- jes. ’t Getal der Stylen en Vrugtbeginzelen is ook menigvuldig. ’t Gewas komt met het Vyf« vingerkruid zeer overeen, doch de Vrugtmaa- king is verfchillende. (2) Hertenkruid met agt Bloemblaadjes en en- Oetoperata; kelde Bladen. Agtbladig. Van deeze Soort , die op de hooge Geberg- ten van Europa in % algemeen groeit „, heeft het Geflagt zynen naam , op den Iikenboom zinfpeelende , om dat de Bladen ’er eenigszins naar gelyken. Op de Laplandfche Alpen vondt Lin. (1) Dryas Floribus peutaperalis „ Foliis pinnatis. As. “Acad. IF. p. 353, Câryophyllata pentaphyliea. J. B. Mijl. II. p. 393 (2) Dryas Flor. ottopetalis , Fol. fimplicibus. Dryas. Fl Lapp. zis. Fl. Suec. 426. H. Clif. 195. Ro Lugdh. 279. HALL. Helv. 338N SEG. Ver. 512. Chamedrys tertia. f. mon- tana. CLus. Hijf. II. p. 351. Pann. 6lo. Te 61E. Leucass Clramedrys Alpina. Oep. Dan. T, 31. Ils DEEL, IX, STUK, 18 TwiINTIGMANNIGE KRUIDEN, W. Lrnneus het menigvuldig , doch nergens EE anders in ’t Sweedfche Gebied, In Switzerland Hoorp- kwam het den Heer HALLER ook voor op STUKs laager Gebergten. Crusrus die het onder de den naam van Derde Gamanderlyn. afbeeldt, {preekt ’er dus van, __ Voorts komt een andere fraaije Soort voor, 9, die voortkruipt met Takjes van een Span ‚s lang , bruiorood van Kleur, hard , Houtig , », met Bladen ongeregeld daar om heen, wel: », ke naar het Loof der echte Gamanderlyn s gelyken , maar een weinig kleiner zyn en s‚ van ondereh grys, van Smaak zeet famen. » trekkende en opdroogende. De Bloemen koe s‚ men enkeld voort op lange Steelen 5 zynde > Wit van Kleur en beftaande uit agt of nes s, gen Blaadjes , van grootte omtrent als die 9 der Wyfjes Ciftus , en veel Meeldraadjes in „5 ’t midden hebbende, Reéukeloos, op welken „> ruige Zaadhoofdjes wolgen , byna als die van ’t Goudbloemig Nagelkruid, De Wor- , tel is ‘hard en Houtig , her- en cderwaars ‚s ftrekkende, met eenige zwartachtige Vezee s len, Ook fchieten fomtyds de langs den , Grond verfpreide Takken Wortels : des men „> ter geheele Plekken mede bedekt ziet. Ges- »> NERUS noemt dit, zo ik meen , naar fom- „> miger gevoelen Herba Cervi,enSIMLERUS; » in zyn Vertoog over de Alpen , Hirtswurtz » » als ook Alpifche Gamanderlyn,” C os Te O,S-A\N DiRoE A. #9 CoMARUM Waterbezie. IV. | Arverts EA XII. Van dit Geflagt zyn de byzondere Kenmer: Hoorp. ken, een tiendeclige Kelk met vyf Bloemblaad- STUKe jes, kleiner dan de Kelk, en de Stoel der Zaä- den Eyrond, blyvende, Spongieus. „De eenigfte Soort (1), zeer bekend onder 1. den naam van Rood Moeras -WVyfblad , voert en. hier den Griekfchen naam Comarum, vooriFrgs Heede gum gebruikt geweest , niet Ooneigen; dewyl het Kruid een Vrugt heeft als een drooge Aard. bezie, Ik noem het derhalve , aangezien die Kruid in flilftaande Wateren en vogtige Lands. douwen , zo hier als elders door geheel Euro- pa, zelfs in Provence , in Lapland en in Rus- land, voorkomt , Waterbezie. Het heeft de gedaante bynavan het Gemees= ne Vyfvingerkruid, doch de Wortel verfchilt zeer „ als beftaande, gelyk die der meefte Wa- terplanten „ uit de enkele Stens , welke Ve- zelen fchiet in den Slykerigen of Zandigen Grond. De opftaande Steng is fomtyds een Voet , ook wel een Elle hoog , gebladerd „ ruig- (1) Comarum. Syff. Nat. XII, Gen. 633 pe 353 Pez. XIlI. p. 399. GORT. Belg, 147. GER. Prov. 472. Fl. Lapp. 214. Fl. Suec. 422, 463. R. Lugdb. 276, HALL. Helv. 337. Qrinquefol. paluttre rubrum. C. B. Pin. 325. LOB, Ic. 691. Quinquefolium Qquartum, Don. Pempt. 117. B, Rentaph. paluftre rubrum crasfis êc villofis foliig &c, PLUK) Te 2120 É. &e RAJ. Hit. 1 1 Pe 326 EN. Daer. IX. STUK. go TwiINTIGMANNIGE KRUIDEN. IV. ruigachtig en aan ’t end veelbloemig. De pe tlg Bladen zyn eigentlyk niet gevingerd , of Waais „Hoorp- jerachtig , gelyk zy in de Afbeelding van L o- STUK. per en Donoondzus voorkomen (*), maar 6 ely gevind, beftaande uit twee of drie paar Eyron- de Zaagtandige Vinblaadjes, met een endblaad-= je, dat grooter is, De Bloem heeft een zeer grooten, donkerrooden , tiendeeligen Kelk, met de Punten beurtlings kleiner , en daar in vyf zeer kleine , Bloedkleurige Blaadjes, Tongswys? gevormd , met ongevaar dertig Meeldraadjes. Eene Verfcheidenheid van dice Kruid, met dike ke ruige Bladen, is in Engeland en Ierland waargenomen . __(*) De Afbeelding van MORISON S, 2. T. 19. f. 4, al- waat zy niet minder zodanig zig v@rtoonen „ fchynt naar de gemelde , met eenige goeddunkelyke verandering, ge= kopieerd te zyn. _ XIV. HOOFD. ® P oL YANDERIA 8: d SSISSSISSISSSKSSISISIS RAP XIV. XIV. HOOFDSTUK ee STUKe Befclryving der VEELMANNIGE KrRure _ DEN (Polyandria) , dat is die meer dar twintig Meeldraadjes hebben , tot welken, on- _ der anderen , de Maankoppen , Plompen , Corchorus , Peonie , Ridderfpooren ‚ Mons nikskappen , Akeleijen, Anemonen, Ranon- kelen, behooren. e Klasfe- der Veelmannigen , van welker hoedanigheid reeds meer dan eens ge. fproken is, bevat, in de Rang der Een wyvie gen, de volgende Geflagten, Act eaa. Kriftoffelkruid, De Kelk en Bloem, beïden , zyn vierbladig in dit Geflagt , welks Vrugt een Bezie is met ééne Holligheid en half Schyfronde Zaaden, Daar komen in voor, de twee volgende Soor- ven. ) Kriftoffelkruid met een en Tros en 2 Sappige Vrugten. Share. | „ Geaairde, d | Dit (1) AFea Racemoa Ovato , Fruêtibus Baccatis. Sy/?.- af Xil. Gen. 644. p. 559. Weg. X1Il. p. 406 OED. Dan. 498e A@za. H. Clif. zo9. R, En, 480. GOUAN Jdonsp. 25t. GEB II, DEEL: IX, STUG) 82 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV, AFDEELe „XIV. Hoorp= STUKe 8 Dit noemt men , ik weet niet om welke te- den , St. Krifboffels- Kruid en wil dat het de Alea van Prinius zy; mísfchien , om dat de Besfen eenigszins naar die van Vlier gely- Enwjii ken, dus getyteld. Het komt ‘in Kanada voor "met witte ‘Vrugten , terwyl het onze dezelven zwart heeft. De Groeiplaats is op belommerde - vogtige fchuinten der Bergen „ zo in Sweeden als in Duitfchland , Rusland, en de Zuidelyke deelen van Europa, ‘Het Loof gelykt naar dat der Kroontjesdraagende en de Vinblaadjes naar die van ’t Geitenbaard vry veel , zynde helder glanzig groen. De hoogte van ’t Gewas is zel- den meer dan één of anderhalven Voet. Het heeft Ruitachtige plat-Vliezige Bloemblaadjes zegt LiNNAUS | Dit Kruid is voor Vergiftig gehouden „ als den aart hebbende van de Monniks- Kappen: _doch fommigen twyfelen daar aan, Doktor Mare pus verhaalt, dat de Wortels fomtyds voor die van den zwarten Nieswortel verkogt worden. Van eenigen wordt dit, of de volgende Soort, als een kragtig Middel tegen de Vryfterzickte opgegeven. (2) GER. Prov. 374. KRAM- Aaflr. 149. Fl. Sue. 431, 464- A&tza Caule inermi. Fl. Lapp. 217. Aconitum Bacciferum. ‚C.B. Pin. 183. Chriftophoriana. HALL. Helv. 306. Dop. Pempt. 4o2. Dop. Purg. 237. CLus. Pann. so4 Chrift. an Aza Plinii. LOB. „Je: 632. B, Alza Racemo ovato &c. Marr. Di. Aconitum Baccis niveis./CORN. Canad. 76. T. 77. Chriftophoriana Amer. Racemofa Baccis .niveis. MORISs lift. Il. Pe 8e Se Ie To 2e fo 7e | B eN DRI A 84 #7 il 4 Ì É 4 ï (e) Kriftoffelkruid met zeer lange Trogfen. en aL _droog ge Vrugten. kkn … Hoorn. Dit Kruid , in Noord- Amerika groeijende, srux, heeft hét uiterlyk ‘aanzien van ’ voorgzandeen big “wordt dldaaf Richweed, van fommigen Zwarte Racerzosas “Slangen? Wortel , geherént De Bladen of-Bloe- Gtroste “Hen Hiken ; zo’ wel als-in ‘het ‘andere «de ‘Bloeimbladjes ‘zyn"dik ‚bultigs zeer klein ge: fteeld , met een Borftelig fpitsje en meet in ge- Ll dd de Kelkbldadjes Kin TJ RE | sik SANEUIN AR 1 A. ,Bloedkruid, Dit heeft ecn agtbladige Bloem en twees blädigen’ Kelk': het Zaadhuisje ‘ecn aken “Badtiwje zynde met éêne'holligheid, 1001 Maar Cêné Sooft (#) uit Noörd-Amerikaaf- _ Is ANT uinds komftig,, ‘Konht in dit Geflagt voor, die 2emten- „in canan Ik, “Kendlaifch Chelidoniuns genoëmd’ wofdt Bn „doch byMortr L NUS’ dén’ aant van de daafcha neen “heeft (2) Alfea Racemis longisfimis Fructibus ficcis. Mat. Mid 253: GRON. Virg. so. Chrittorh. Amer. procerior. DiLL. Etth. 79. Te 67. f, 78. Chuít. hi herbe zien FEE: Alm. 's4, T. GEen k (4)°Sángairaria. 1Sy/7. Nat. X1l, Gen. 64s. p. 359. Zee XlIl. p. 406. H. Clâff. zoal Famke Helmflad, 221. GRONs Virg. SJ Sanguinaria major & minor, Fl. fimplici, & mas jor Flore-pleno. DiLL. Eiih, 335. Te 252. Chelidonium mas jus Canadenfe acaulon, Corn. Can. 212. MORis. Hijl, 1 Ls Pe 2375 Je 34 Terr. 1. Rap. Hfl. 1887. Ranunculus Vite aeiienle ER EE Theatr. 327. KA). wuppie Siad el > A dn 3 ORR u, DEEL. IK. STUKS VAR EENS 84 VEELMANNIGE KRUIDEN. heeft bekomen ‚ om dat de Wortel iet alleen, 7 maar ook de Stengetjes en Bladen , afgefneeden of gebroken zynde, een donker Saffraankleurig Vogt uitgeeven , ’t welk eenigszins naar Bloed …—gelykt. In dit opzigt heeft bet Kruid meer over- eenkomst met de Stinkende Gouwe, dan in de Geftalte, De Amerikaanen noemen dit Sap Puc= coon, en de Inwooners van Virginie het Gee -_was Blotdwortnd, Uit een dikken Vleezigen Wortel, die Wa- terpas in de Grond loopt, veel naar den Tor- mentille- Wortel gelykende , fchiet het twee of drie Bladen en even zo veel Bloemen, welke „’s, Voorjaars in het zig ontrollende Blad zyn be- flooten. Uitgefpreid zweemen die Bladen naar “Vygeb! aden en de Bloemen naar die van de Crocus , doch zig Kroonswys’ uitbreidende en dan beftaande uit agt, tien of meer witte Blaad- jes; ’t welk het een klein maar fierlyk Plantje maakt. Op de Bloemen volgen langwerpige ronde fpitfe Zaadhuisjes , bevattende veele Zaadjes, Daar is een Groote van, welke om= trent een half Voet hoogte heeft, en een Kleie ne, de helft laager : als ook eene met dubbelde of gevulde Bloemen; doch dit Plantje is in Europa weinig bekend, PoporHyrr uM. Eendenpoot. De Bloem is negenbladig , de Kelk driebladig in dit Geflagt ; de Vrugt eene éénhokkige Be- zie, met den Stempel gekroond, _Tweg f BOE YA ND R LI A. 85 Twee Soorten zyn in hetzelve aangetekend, rv, naamelyk Anner XIV. (1) Eendenpoot met scitvormig gepalmde … opn Bladen, Podopbyt- Dit Gewas , ook uit Noord- Amerika plthdm Bella fpronglyk , is veel gemeenef in de Europifche ° Schildbla= Kruidhoven, Het wordt van de Virginiaanen &g- Mey- Appel genoemd , om dat de Vrugten , veel naar die der Hondsroos gelykende , reeds in Mey aanrypen, Het mag een Voet hoogte: bereiken met zyne Bladen , welke op lange Stee. Jen ftaan, en de gedaante byna hebben van een Eenden Voetpalm , waar van het Kruid den naam. heeft. In Blad en Bloem gelykt het naar den zwarten Nieswortel; hoewel de Bloem veel kleiner is... Wegens de Besfen hebben fommie gen het tot de Nagtfchade betrokken; doch die fchynen niet Vergiftig te zyn; wordende van zekere Tortelduiyen, welken ’er vet van wor= den , zeer bemind. De Wortel is een groot Braakmiddel en heeft deswegen den naam van Jpecacuanha , naar welken hy veel gelykt, bee komen, | (2) (1) Padophyllam Fol. pelsatis palmatis. Syl. Nat. XII. Gen. 646. p. 359. Veg. Kill. p. 406, Podophyllum. dl. CUf7. 202, R. Luedh, 480. FABR. Zleimff. 847. GRON. Wirg. 57 8 30. TREW. Ebret. T. 29. Anapodophyllum Canadenfe Mo- rini. TOURNF. Zaff. 239. CATESB. Car. 1. p: 24. SELIGM, Vog.1. D.p. 38. T. 48. Aconitifolia humilis. MENT. Pug.T. 1Ie FE 3 | II, DEELe IX, STUmes 26 VEELMANNIGE KRUIDEN, 18 Ce) Eendenpoot met tweevoudige nalf- Hart. ArpreL, zi vormige Bladen. Höorps ov STUK, Dit Gewas, ‘door den Heer Co LL 1 NSON uit rm. Virginie oder den zelfden Geflagtnäam overge. ie Pyl zonden , ss (velgens. den Heer CLayrTon ) bile am een‚Soost van Podoplyllum of _Nelumbo , met eebla- dig. » Hartvormige, Bladen op-zeer. lange, Steelen, > die onmiddelyk; tuig.den Wortel voortkomen, ss tweevoudig gefchikt, van onderen, Zeegroene ‚> Het draagt een groote, Lederachtige ». geele, » achtige, eenhokkige Vrugt, door rypwording s> aan.den top Dekzelswys’, horizontaal gaa= „> pende, met langwerpige, glanzige bruinroode „> Zaaden, De Bloemen „heb ik nog, niet mogen „5 ziens ‚In ’t begin. van Mey verzamelde.ik, die 35 Kruid, ópseen vogtigen en zeer, vr ugtbaaren ‘> Grond , onder hooge, Boomen, in, Valeijen en, „>Kioven. der Gebergten”, De Heer, Lans N'aus hade ook te Upfal de Bloemen. niet „8e zien van. deeze Plant:,,en vraagt, of zy niet liever een Soort van Bloedkrnid zy? „ CHELIDON IVM Schelkruid. ‚ Een vierbladige Bloem en tweebladigen Kelk heeft die Geflage, en de Vrugt is een lang en fmal eenhokkig, en Zaadhuisje, Het bevat de vier volgende Soorten. | Ce c ) Podopbyllam Fol, binatis femi- cardatis Gan. Virg. 8 Js Peo EL ANDRE AT 37 Ga) Schelkruid met Kroonswys’ vergaarde IV. Bloemfteelen. Annee Hoorpe Deeze Soort voert in * byzonder den naam ‘Tux. van Chelidonium of Chelidonia , ’t welk zo veel En Dede zegt: als Zwaluwen. Kruid ; wegens een oudemajus. overlevering, dat de Aen daar mede hee Smeer Gezigt van haare Jongen herftellen of ophelde- ren zouden. Hier van is de Spaanfche naam Ce- lidonia, de Franfche Chelidoine en de Engelfche Celandine afkomftig, Het wordt, met den by«= naam van Groof, van het Kleine Zwaluwenkruid, dat onder de Ranonkels zal volgen, onderfcheie den. De Duitfchers noemen het Schellwurtz of Schelkraut , Schwalbenkraut en Goldwurta 3 gelyk wy het gemeenlyk Stinkende Gouw hee= ten, misfchien wegens het Goudkleurige Sap; of ook Schelkruid en Oogklaar, Die laatfte be- naaming fchynt met de Franfche Eclaire over- eenkomftig. Het groeit overal in Europa op Steenige , woefte plaatfen „ by Heggen en Muue (1) Chelidonium Pedunculis umbellatis. S9/?. Nar. XII, Gen. 647. p. 359. Veg. XIli. p. 406. Chelid. Pedunculis muitiflo= ris. Mat. Med. osz, Fl. Clif. zor. R. Lugdb. 473. GOUAN Alonsp. 252. GER. Prov. 371. KRAM. Auffr. Tag. Fl, Sueca 430 9 465. GORT, Belg. 148. Chelidonium msjus vulgare, C. B. Pin. 144. Chel, majus. Dop. Pempt. 48, LOR. Je. 760. Fucrs. Hiff. s6s. B, Chel, majus Fol, Querneis, Ge | Ad F 4 Ee DEEL IX, STUK. 88 … VEELMANNIGE KruIDEN, IV. Muuren en fomtyds ook in Akkers en Tui- me nen ‚„ komende van zelf voort uit gevallen Hoor p- Zaad. | STUKe De geftalte van dit Kruid is genoegzaam bee B kend, Men vindt het met Stengen van een Elle hoog, die ruig zyn en getäkt, hebbende gevin- de Bladen , wier Vinnetjes weit of dieper ingefneeden zyn , zo dat zy naar Eikenbladen gelyken, Tot negen Bloemfteeltjes komen aan “end voort, De Bloem is geheel geel en daar ep volgen Haauwtjes als gezegdis. Overal, daar men een Blad of Takje afbreekt , ftort hetzelve een Oranjekleurig Sap uit, dat fcheis en bitter is met eenigen Stank, Behe de geheele Plant , doch inzonderheid de Wortels „waar van het Aftrekzel, in Water of Melkwey , tot een kragtig Geneesmiddel voor de Geelzugt, Vry- fterziekte en dergelyke Ongemakken , veel al uit Verftoppingen in de Lever ontftaande, ftrekt. Tegen Oogkwaalen , die uitwendig op het Hoorn- vlies haare zitplaats hebben , ís het voorzigtig gebruik van het uitloopende Sap of gedeftilleer- de Water niet ondienftig. Een aanhoudende beftryking daar mede neemt fomtyds de Wrat- ten weg , zo in- als uitwendig. Het Sap met Honig gekookt , dient tot dergelyk gebruik en het verdikte Extrakt kan tot Verfterking der Joecnehae worden ingegeven. | f G) C. B. Pin, 144. Chel. tm, fol, laciniaro, (CLU& Hil, Il Pe 203 PAGE SEAN DR TA, 20 (e) Schelkruid met eenbloemige Steelen, ende IV. Steng ,.…die-glad is , omvattende , uitge- ine | hoekte Bladen. Hoorp- STUK. Onder den naam van Glaucium, een Griekfch u. woord by de Ouden gebruikt, wegens de Zee. Gif groene Kleur der Bladen toepasfelyk , heeft Hooke gsenache NEFORT een byzonder Geflagt gemaakt van © deeze en de volgende Soorten, die zeer naar de Maankoppen gelyken , doch daar van door haa. re Vrugt , welke uit een Hoornachtige Haauwr beftaat , verfchillen. Hierom noemt men het Hoorn - Heul, in ’t Franfch Pavot cornu, in ’ Engelfch Horned Poppy, in ’t Hoogduitfch Geel: Magfamen of Geelen Heul , wegens de Kleur der Bloemen, die vande gewoone Kleur der Papaverbloemen „ als ook van die der vol- genden verfchilt, Dit Kruid , dat een Jaarlykfe Plant is, komt in ’t wilde voort „ op Zandige plaatfen, door byna geheel Europa en zelfs in Virginie, Har. LER zegt dat het overblyft , groeijende op Steen achtige Oevers in Switzerland, Het fchiet zo hoog niet op als de Maankoppen en heeft een gladde Steng met eenigszins Wollige Bladen: f de (2) Ch elidonium Pedunculis unfloris &c. H. Clif, zor. R. Lugdb. 478. GOUAN Monsp. 252. GER. Prov, 372. KRAM: Auflr, 149. DALIB. Par. vyz. Orep. Dan. 585. GRON. Virg. $7 ‚ 79. Papaver corniculatum luteum. C. B. Piu, 171. LOBe de. 270. Done Pezpt. 448. F 5 k U, DEEL. IX, STUK, go VEELMANNIGE KRUIDEN.) IV. de Bloemen vierbladigen veel grooter dan die van de Stinkende Gouwe, met zeer veele Hoor: Meeldraadjes , uit welker midden een- dik ge- STUK. _knopte Styl uitfteekt „die vervolgens het Zaad- tad huisje Kroont, Gelyk DroscoRipeEs verzekerd hade, dat het Glaucion Pisdryvende zy; zo laat men hee dendaags in Portugal, zegt TOurRNErFoRT, de genen, die met den Steen gekweld zjn, een Glas witten Wyn drinken, waar in éene halve Handvol der gekneusde Bladen van dit Kruid is afgetrokken. Tot Zweeren en vooral tot de Kwetzùuren der Paarden, gebruikt men’ jn Provence die zelfde Bladen (*). In Enge= Jand , daar hef Óvervloedig op den Zandiger Oever van Cernwall grocit, noemt men het, onder ’t Landvolk , deswegen Bruîfe- Root , gebruikende het, tegen Kneuzingen’, zó in. als uitwendig, Het eeten van eén Taart of Paftey, niettemiú ‚ waar in de Wortels van dit Kruid’, in plaats van die vänù den Zee. Kruisdliftel , ge- daan waren , heeft zonderlinge Toevalle van UÚitzinnigheid , die eenige Dagen aanhielden, verwekt (+). Ela 3) Schelkruid met eenbloemige Steelen , onge- sladni u e 0 ° Cone fleelde Windeelige Bladen en fiekelige Eil. Gehoord. Siengen. De ë: (*) Herboris. aus environs de Paris, 326. (Ì) LowrHorP. Trans, Abridged, TI. p. 642 (3) Chelidonium Ped. unifióris &c. Chel. hispidum 8e. GOV AN PBN B Ek gr peeze ‘Soott, die piet alléen’ doot de roodach: Iv. ú € Kleur der BoA , maar oök döof de fy- Arprin nere verdeeling der Bladen verfelli ile, groëit in HódrD, | de Ooftelyke en Zuidelyke' deelen van Eutopa.STUE. Zy heeft, behalve de Stengen en Blattën, zelfs, 2” hate “de Zaadhuisjes rig’ die hièr , gelyketwys’ Kf de voorige en volgeride > door éé dn middelfc! ho verdeeld zyn én dus van de cenhokkightid fer eerfte Soort verfchillende, Het Loof is niet Zees groen. | | (4) Schelkruid met eenbloemige Steelen , Win- Iv. Cphelidge deelige Liniaale Bladen ; s de EN, effen sram je de Zaadhuisjes drieklepp: Ze gd Ih vérfchèide opzigten is déze , die in dé Zuidelyke deelen van Europa groeit, Komende op de Akkers in Provence voors van de voor. gaanden verfchillende, Zy komt de: éerfte én tweede Soort van Maankoppen zeer ndby en fchynt dus als een ‘Bafterd- Kruid aan te mer- ken Govan Jfonsp. 252. GER. Prov: 372. KRÂM. Auftr. 149. Glucium hirfutum Flore phoeniceo, Tounns. Inft. 254. Pan paver corniculetum pboeniceum hisfatum &c glabrum; C. B. Pin. 171. Pap. corn. Fl. phoeniceo. Lon. 4e. 271, Pap. niculatum rubrum. DOD. Pempt. 449. (4) Cheli sdonium Ped, unifloris , Foliis pinnatifidis Linearibus _&c. GOUAN_ Monsp. 252. GER. Prov. 372. Pap. Caule Ra- mof. H. Ups. 136, SAUv. Monsp. 252. Pap. Corn. violae ceum. C. B. Piz. 172. Dop. Penpt, 449: Ton Ze. 272 COfs il, DEEL, IX. stuk, 92 __ VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. ken te zyn. Zy heeft drie Stempels en ftekelige ÄrDEEL. Zgadhuisjes welke met drie Klepjes open gaan. Hoorp- In de Woeftynen by Kairo in Egypte, kwam STUK. den Heer ForsKAOHL een Kruidje voor, | ee dat hy Twaalfmannig Schelkruid noemde, heb- bende van tien tot veertien Meeldraadjes, een gekruiften Stempel, en een vierhoekig ftckelig Zaadhuisje. Het Stengetje was maar ruim een Handbreed hoog (*). P A PA vE R. Maankop. Een vierbladige Bloem en tweebladige Kelk heeft dit Geflagt zo welals’t voorgaande; doch het Zaadhuisje is Klootrondachtig, eenhokkig , met open Gaatjes onder den blyvenden Stem. pel voorzien, Het bevat de negen volgende, meest Euro- pifche Soorten, waar van de vier eerften fteke- lige, de anderen gladde Vrugten hebben, T: (1) Maankop met Klootrondachtige uitgegroef- vele. de frekelige Zaadhuisjes en gebladerde veel Bafterd, bloemige Stengen, | In (”) Flor. Egypt. Arab. Pp. 100. (1) Papaver Capfulis fubglobofis torofis hispidis Sc. Sy/2. Nas. Xil. Gen. 648. p. 360. Weg. Xill. p. 407. GOUAN Monsp. 252. GER. Prov. 372. Pap. Fol. ternato - pinnatifidis &c, H. Cliff. zor. Pap. Caule ramofo. H. Ups. 136. Arge- mone Capitula breviore. C. B. Pin. 172. Arg. Cap. hirfuto ros tand. Mom. Elif, II. p.278,S.3. Te 14e fe, 9. LOB. Zo: 276. P ot Yv AN DRI A ‘98 In de Zuidelyke deelen van Europa groeit IV, deeze Soort , welke Baflerd genoemd wordt „ AFDEELe „om dat zy met de. voorgaande veel overeen. Hoorp= „komst heeft , hoewel nogthans door de Zaad- TUE huisjes , die ronder en als een Meloen ge eribdjg Eke Zyn, daar van verfchillende, TourNEFORT „hadtze tot de Kollebloemen t’huis gebragt. (2) Maankop met geknodfte (bekelige Zaad. me . ee apaver huisjes en een gebladerde veelbloemige ddie ijf Vveldmine ns. Steng nend. De Papavers met ftekelige Zaadhuisjes zyn Argemone genoemd , als diende haar Sap tot _wegneeming van Oogvlakken, even gelyk dat van't Schelkruid. Deeze heeft de Vrugten veel langer en dus meer naar die van % voor. gaande Geflagt gelykende. De Bladen hebben driedeelige Vinblaadjes ; de Bloemtfteelen zyn ruuw: de Kelken en Zaadhuisjes Haairig. Zy groeit op Zandvelden in Europa, als ook in Onze Nederlanden, € 3) Maankop met een ftekelig Zaadhuisje CEN nr. _Alpinum, die Alpileh (2) Papaver C:pfulis Chavatis hispidis &c. Pap. Fol. tern. pinnatis, Fr. angulato. 1, Cliff. zor. R. Lurdh. 419. GOUAN Monsp. 252. GER, Prov. 373. Flor. Suec. 429, 466. DALIB- Par. 152. GRON: Orient. 158. Argemone Capitulo lonyziore. G. B. Pin. 172. Log. Je. 276. MORIs. urs, f. 10. GORT. Belg. 148. (3) Papaver Capfulâ hispidâ, Scapo unifioro, nudo: &c. Pap. perenne Pilis rigidisfimis, HALL. Fiely, 304, Rape Alpi- num UI. DEEL: IX, STUK. A _VEELMANNIGE KRUIDENe AV. ‚Genbloemige naakte frekelige Steng en dub. AEDEELe held gevinde Bladen, É Hoorpe STUK. Deeze heeft haare Groeiplaats op de Swit- Eenwy: zerfche en Ooftenry! kie Gebergten , ‚ als ook Pijbes op de Pyreneen. Het is cen klein Plantje , naauwe Iyks een, half Voet hoog, zeer ftyvé Haairen en een ruige witte of geele Bloem hebbende’ s van een, Duim, breed. „De Kelk is ruig „ het ‚ Zaadhuisje Eyzond, met vyf Stempels. De Bla- den zyn zeer fyn verdeeld, byna, als, die van ’ Koriander - Zaad. iv. « (4) Maankop, met, flekelige Zaadhuisjes 3 de he _ Steng. eenbloemig naukt en flekelig ; 5 F7 Ben Bladen enkeld „ Vinswyze witgehoekt. „geze Soort , met welriekende Bloemen in 7 Siberie. voorkgmende ‚ verfchilt weinig van de v voor, gaande, zo, de Ridder aanmerkt a doch de „Sten petjes ge di e, Zy opfchiet Zn waren aldäar by de twee Voeten hoog. Het is 5 eene zeef fraaije Plante Gj nam faaatile Coriandri follo. SEG. Ver. Te p. 416. T. 4 fas e Argemone Alp. Cor. folio & Arg. Alp. a Scandicis lutea. erde B. Pin. 172. Prodr. 93. PLUK. Alm. 175, ES 2âjk 6, Ze Cipe. Zee £ 4. : “ fa) Papaver Capfulis hisidis's > Scapo uni foto &c. Pape Er tate nudicaule Flore flavo odorato. Dir. Elth. 305. Te “224. F. 291. Oep. Dan, Ts zie Pap. Ent, luteo fore, is A MM. Ruth. Gie N. Sr, POT VOAINAR Rr Ae >95 65) Maankop met sladde Klootronde Zaad- IV. huisjes , een Haairige veelbloemige Steng AFDEELe XIV. en veeldeelige ingefneeden Bladen. Hoarne STUKo Dit by ons, en overal in ons Wereldsdeel , …_ v. Papawe in de Koornlanden zeer bekende Gewas, die nin men Koornroozen „ Klapper - Roozen, Koornheut Kolles ‘of Kankerbloemen ‚ doch gemeenlyk Kollebloce Ba amen noemt, heer in ’t Franfch Coguelicoc, Pa- vot Sauvage of Confanous, in ’t Engelfch Red Poppy of Cornrofe. Die benaamingen zyn meest- al van de Bloemen, welke als fierlyke Roosjes | bet (taande Koorn , door haare fchitterend roode Kleur , opluifteren, en tevens van de avereen- komst met het gewoone Heul, afkomftie. De geftalte ís genoegzaam bekend s des ik alleen acht zal geeven op de Verfcheidenheder, „Men vindt‚hat kleien. en grooter naar den Grond en Groeiplaats, zynde hetzelve grootst aan den ° Heer HALLER voorgekomen in ’ Land om- ftreeks Avenches, een Stad in Switzerland, Natuurlyk ís de Bloem hoog Menie- rood, met de Nagelen der Blaadjes donker paarfch gevlakt, maar ls) Papaver. Capflis glahris bof S &c. Pap. Fol. pin- natifidis hispidis , Frutu ovato. Mat. Med. z5t. H, Cfr. zof. R. Zugdb. 478. GOUAN Jfonsp, 253. GER. Prov. 373. KRAM. Auflr. 1so. Fl. Óuec, 428 , 463. GORT. Belg. 149. Pap Caule multifioro , Foliofo hispido Sc. H Ups. 1368 GRON. Orient. 157. Pap. Erraticam majus, C. B. Pin, 171. 8 pleno flore & minus. Jhid. Pap. Erraticum, Dop. Pempt, 447. Lok. le. 275. HALL, Helv, 303. Il. DEE IX. STUK 96 _ VEELMANNIGE Kruipen. IV. maar zy valt ook met wit gemengeld en men ÄrDERLe reeltze ja de Tuinen, als. bekend is, met dub- Hoorne belde of gevulde Bloemen , die witte Randen STUK. hebben, GesNERUS hadtze zelfs geheel wit ei * gezien. — 8 ’« Gewas, dat zig jaarlyks zaait , is kleverig en wat zwaar van Reuk, komende de Bloemen, in hoedanigheden , de kragten van het Heulfap op eer. verren afftand naderen. Men gebruiktze in Borstdranken en Aftrekzels als Thee , om den Hoest te verzagten en de Syroop , daar van gekookt, is ten dien opzigte van een vry alge= meenen dienst, zo wel als het Extrakt of ver= dikte Sap. Ve (6) Maankop met langwerpige gladde Zaad. Papaver debium. huisjes, een veelbloemige Steng met aange- Tor , drukte Haairtjes en Vindeelige ingefneeden Bladen, In de Noordelyke deelen van Europa groeit deeze onder ‘t Koorn , volgens LiNNZUS, Zy verfchilt door de langwerpigheid der Zaad« huisjes allermecSt van de voorgaande Soort. dS (7) Maankop met gladde Kelken en Zaade dake i huis- Slazpbol. (5) Papaver Capfulis oblongis plabris &c. Fl. Suze, z. Ne 467. Psp. Erraticum Cap. longisGmo glabro. ToURNE. Zn/Z. 238. RUPP. Fen 3. PD. 7E. Argemone Capitulo longiore glabro. Moris. Bles. 233, Hift. II. p. 279. S. 3. T- Ie É. 11. JACQ. Aufir. T. 25. __ (7) Papaver Calycibus Capfulisque glabris &c. Mar. Hede 25e PUPS KON D Ri A H huisjes; de Steng omvattende eden Iv, led | FDEELs Bladen. Kiva 4 Hoorpe In Europa is thans op veele plaatfen der Zui-sTux, delyke en middelfte deelen dic Kruid genaturas Any: lizeerd en wordt in ’ wilde groeijende gevon-”” den, hoewel het veeleer uit de Oofterfche Lan- den afkomftig fchynt te zyn, Het menigvuldig gebruik of misbruik , immers, dat men onder de Chineezen al van ouds gemaakt heeft van het Heulfap, om-de Geilheid op te wekken, fchynt zulks aan te duiden. Niet minder heeft dit , reeds voor veele Jaaren, plaats gchad aan de Vaste Kust van Indie en onder de Perfiaa» nen. Toen MANDELSLO zig op een Maals tyd bevondt te Amadabat , werdt den Gaften Opium, op verfcheide manieren bereid; in een Gouden Kistje aangebooden , om de Minnedrife in hun te verfterken. By de Turken is het niet minder daar toe , als tot moedgeeving invandere opzigten ; inzonderheid omze onvertzaagd te maaken ín het vegten, zo gemeen , als by ons de Sterke Drank. Een menigte Kameelvragten worden jaarlyks uit Klein Afie naar Konftantino- polen en Egypte gebragt: want geen Turk, zo arm 25ó. H. CUB zoo. R. Lurdb. 479, HALL. Helv. 302, GEUAN Monsp. 253. GER. Prov. 373. KRAM. Aufir. 150, GoRT. Beig. 149. Papaver hortenfe {emine albo, nig:o, Criftatam &8 Fiore pleno album, GC. Bs Pin. ro, 171, DOD, Pempt. 4455 LOB, JE, 278 * 274: G Il. DEEL, IX. STUK. IV. Arpzren. XIV. Hoorp- STUK, Eenwy- wize 98 VEELMANNIGE KRUIDEN arm of ryk, of hy maakt ’er gebruik van. Aldaar bezaait men ’er de Ákkers mede , gelyk ele ders met Tarw , of gelyk by ons, in Noord= Holland , ook gefchiedt „tot inzameling der Slaap- bollen. In Arabie wordt het, volgens Fom se KAOHL, op de Bergen geteeld. Men noemt het gemeenlyk , volgens den La- tynfchen naam Papaver, in ’t Franfch Pa- vot , in ’t Engelfch Poppy , in ’t Hoogduitfeh Magfamen of Mohn-en by ons WMaankop, miss fchien om dat de Vrugten als immet een Maan gekroond zyn, of ook Heul en Slaapbollen „we- gens de Pynftillende en Slaapverwekkende hoe danigheid. Die met zwart Zaad groeijen in Gel derland wild onder ’t Koorn; doch die met wit Zaad worden in de Fuinen of op Akkers ge- teeld. In de ‘Tuinen heeft menze, gelyk bekend is, met zeer fraaije gevulde witte , zwatte, roode en bonte Bloemen, Daar komen ook van deeze Soort voor, met gekronkelde of aan den Rand gekerfde Bloemen „, wit , rood en bont van Kleur, zo met wit als met-zwart Zaad, Tot den Teelt der Slaapbollen, in de Streek.by Enk- huizen , en op Langedyk by Alkmaar, worden Papavers met enkelde witte Bloemen , die zwaar-= der Koppen geeven, gezaaid, Vreemd is ’t, dat men oudtyds het Zaad , om Brood ‚daar van te bakken, gebruikt, of het- zelve onder ’*t Deeg gemengd zou hebben. MarrHrorus verhaalt , dat onder ’t Berg- volk in ‘Trente, en verder in Stirie en Sclavonie „ de MEt An Me Dek. LJA 0D “de Olie, daar uit geperst, tot bereiding derSpy- , IV. f ban Ärprer, zen gebruikt , en de overblyvende Koekjes ge-" viv, * geren „werden. Het zelfde, byna, verzekeft Hoorpe WaAGNERUS in Switzerland plaats te heb-°*0% ben „daar men het in ’t Argow overvloedig zaait. Bn 5 Het Zaad; zekerlyk , heeft zeer weinig van de heedanigheden der Slaapbollen, en de Olie of Emulfie, deer van gemaakt, is van bvyzonderen ‚dienst in Hoest en Borstkwaalen, De Koppen zyn als een Slaapverwekkend en Pynttillend middel algemeen bekend. Verfch en gekneusd ; met Melk gekookt en uitwendig als een Pap opgelegd ; dienen zy tot verzagting , week- en typmaaking van Gezwellen. Zy zyn bitter van „Smaak en ruiken fterk naar * Opium, dat men in Afie en Indie ,door infnyding „als een Traan of-Gomharst overvloedig uit dezelven krygts In fommige deelen van Europa heeft med het- Zelve ’er, op de zelfde manier, in een gunftig Saizoen ‚ ook in kleine veelheid uit bekomen: doch het verdikte Extrakr , door Afkooking bereid , heeft byna de zelfde Eigenfchappen: Sommigen verhaalen, dat men het meefte door ‘kneuzing ; uitperfing en verdikking van het Sap, in Klein Afie vervaardigt (*). Van ’t gebruik des Heulfaps, dat de Oofter- __fche Volkeren , zo ’t fchynt „ naauwlyks ont= ‚beeren ‚kunnen „ heb ik teeds gewag gemaakt, Onder de Grieken was het bekend by den naam wan Opion of Mekoneion , waar van de f Las (*) Touaner. de la Mat, Dled. Tom, Is ps 277 Ii. DEEL IX, STUKe G 2 AFDEEL,. Hoorp- STUK, Eenwy- vigce. Ico VEELMANNIGE KRUIDEN. Latvnfche benaamittgen zyn afgeleid. Het heer Affion of Amfion byde Arabieren, en gemeenlyk Amfioen by de Indiaanen. Uit de Levant en Oostindie wordt het ons toegebragt, Door de gewoonte kunnen de Turken het in verbaa- zende veelheid , tot een half en geheel Drach- me of Vierde Loots, zonder merkelyk nadeel, inflokken. Het brengt hun flegts in een vrolyken Luim, in Pronkenfchäp of Verwoedheid , even als by ons de Sterke Drank. Zy kunnen ’er twee of drie Dagen mede toe, zgnder Spyze, Onder de Europeaanen dienen eenige Greinen , meer of min , naar het Geftel, tot een heile - zaam Middel in het ftillen van fommige Kwaa- tenen Pynlykheden, die uit een te fterke vaan- doenlykheid der Zenuwen ontftaan. Dus ís het > in de Loop, Reode Loop , Kolyk., Maagpynen en Jicht, Kies en Tandpyn en andere Onge- makken ‚ dikwils zeer nuttig. Als men van het befte , zuivere Opium heeft , zyn geen Bee reidingen noodig, die men anders overvloedig , tot zogenaamde verbetering of wegneeming der fchadelyke hoedanigheden, in trein gebragt heeft. Eenigen meenden ‚dat het van eene uitermaate koude natuur was, en voegden het derhalve by zeer héete Middelen : waar uit de Theriaak „ Mithridaat , Phitontum en dergelyke Elektua- riën meer, gefprooten zyn. Anderen vervielen tot een vlak ftrydig denkbeeld, en tragtten met Azyn, Limoen* Sap, Vitriool- Geest en derge. lyken , deszelfs kragt te maatigen, Eenigen ges PBX ASN -,D RT: A. roi gebruikten verfcheiderley Zouten, anderen BENE lV. Brandewyn of andere Geesten: lommigen meen. ' den het door Gisting of Rooftering te verbete- Hoorp- ren. Nutteloos zeker en belachelyk : want deSTUE- verdoovende Eigenfchap is het eenige dat daar, anr in heerfcht en die moet flegts getemd worden door de veelheid te verminderen, niet door by- voeging van tegenitrydige zaaken, Evenwel wordt het zeer nuttig by Zweetmiddelen ge- voegd , en helpt derzelver werking: zo dat de gezegde Opiaaten , noch ook het Laudanum ; zo natals droog, niet onnut zyn. Op ’t voetipoor en gezag van GALENUS is het Opium, dat de Ouden zekerlyk gebruikt hadden , een langen tyd uit de Geneeskunde verbannen geweest 3 doch in ’ laatst der voor- gaande en in deeze Keuw inzonderheid, kwam hetzelve wederom in veel achting , na dat fom- mige voornaame Geneeskundigen zig daar van met vrugt als een Geheim bediend en dus in de Geneezing , van veele anders byna ongeneeslyke Kwaalen, veel Roem behaald hadden. Prarer- “RUS, SYLVIUS en SYDENHAM, zyn onder deeze de voornaamften, ’%t Is echter een Mid- del, welks gebruik alle voorzigtigheid vereifcht , en ’t gene men veeleer te min , dan te veel moet voorfchryven, In Heete Ziekten zonder Uitflag, in Koortfen die uit Verftoppingen of - dikte des Bloeds ontftaan , en in dergelyke Om- - ftandigheden , is het, zonder voorgaande Ont. lastingen „ nadeelig , zo wel als in fommige G 3 Zee U. DEEL. IX, STUK, IV. ArrrrL. XIV. Hoorp- STUK, Eenwy= wize. 102 VEELMANNIGE KRUIDEN, Zenuwkwaalen. Men vindt ook Mesfchen die het niet verdraagen kunnen. Anderen gewens nen ‘er zodanig aan „ dat zy een groote Gifte naodig hebben tot Pynftilling. Van zekere Vrouw „ my bekend , werdt ten dien einde Weekelyks een Drachme Laudanum Opiatum gebruikt. Niet onwaarfckynlyk is dic Heulfap bet Nepenthes van Homerus, dat alle kes | en kommer deedt vergeeten, Verwonderlyk is ’t, dat een zo klein en on= fchadelyk Zaadje , door zyre ontwikkeling in eene vrugtbaare Aarde , een Plant uitlevert „ in wier Zaadhuisjes een zo ongemeene kragt en zonderlinge hoedanigheid huisvest, dat één enkel Grein van het verdikte Sap de werkingen van het Zenuwgeftel op de Zintuigen kan be- letten. Een weinig Opium , ’t zy alleen, of met andere dingen gemengd , ingenomen, verwekt een gerusten Slaap , ftilt zwaare Pynen, flopt Ontlastingen en bevordert de Doorwaafeming met een maatig Zweet. Te groote veelheid doet de Menfcher in cen diepen Slaap vallen, met verlies van Keonis en Gevoel, Koude der Les demaaten , Stuiperekkingen en zwaare Adema haaling, waar op fomtyds de Dood volet. Die er niet van fterven , komen doorgaans vry met een fterken Buikloop of overvloedig Zweet. naar ’t Heulfap flinkende , van eene zwaare Jeukt in de Huid verdezeld, Hierom is in de zodeni. gen het gerecdfte , daor Klyfteeren van onde- ren, EN 4 20% oog; Iyk is, ook door Olie of Braak: hin BEE (NCR IMODUR I/A. (103 Braakmiddeleu van boven , Ontlafting te maa- IV, ken, Voorts moet men de werking der Inge- kn svanden en Zeruwen weder tragten op te wek- Hoor ken, door prikkelingen aan de Neus en el-STUE- ders , door Blaartrekkende Pleifters; als ock „;, Aonday door het ingeeven van Zuurachtige Dranken. Sommigen willen dat het Eevergeil, anderen dat de Kamfer, hier, een byzonder Tegengift Zou ZyD. | (2) Maankop smet gladde langwerpige Zaad. Zi avér huisjes , een veelbloemige effene Steng en Cambri- CHA. gevinde ingefneeden Bladen, Pvrenedtie In ’ Prinsdom Wales werdt deeze Soort eerst waargenomen , zynde een overblyvende Plant, die ook in andere deelen van Engeland cn op de Pyreneefche Bergen groeit. Zy gee Iykt meer naar de Kollebloemen of Koornroo- zen, dan naar het Heul of eigentlyke Papaver- Kruid. In ’t wilde bereikt de Steng niet meer dan een Voet, doch wordt in de Tuinen, al. waar het Loof ook groener is, fomtyds wel een Elle hoog. Zy verdeelt zig in Takjes ,die, Zo “_ (8) Papaver Capfulis glabris oblongis &c. Hups. Angh. 203. Pap. Fol. pinnatis „Fr. acuminato. Fi. Clif. zor. R. Zugdb. 479. Pap. Cambr. perenne Floie Sulphureo. Dine Eltb, 300. T. 223. f, zoo. Argemone Cambro -Britanni= ca lutea. Moris. Fijt, II. p. 297. S. 3. T. 14e f. 12. Pap. Errat. Pytenaicum Flore flavo. C. B. Pin. 17r. Prodra 92, G 4 il. DEEL, IX, STUK 104 _ VEEEMANNIGE KRUIDEN, _ IV. zowelals de Bladfteelen, ruighaairig zyn, draa« A gende Bloemen van maatige grootte, Zwavel- Hoorp geel (*). Daar op volgen zeer langwerpige STUKe _Zaadhuisjes , van onderen fmaller en aan den crd top eenigermaate Snuitig, zegt LiNnnmus, die aanmerkt, dat deeze Soort vyf of zes en die van ’t gewoone Heul of Slaapbolten tien , maar de volgende zestien Stempels heeft, 1%. « Panduer (o) Maankop met gladde Zaadhuisjes , een- Orientale, bloemige ruuwe gebiaderde Stengen en ge= Eevantích, vinde Zaagtandige Bladen, Dit is een zeer fraaije Zaay - Plant „ gelyk de gemeene Papavers uit Zaad s dat de vermaarde . TouRrNEFORT dadr van in Armenie verza-. meld beeft, in de Europifche Tuinen voortgee teeld, Zy is over ’t geheel zeer ruig, hebbende een (%). Coloris pallide flavi > non lutei | fed] talis gualem ob- tinet Sulphur vulgare, gui post exficcationem in Aurantiacura Jolet tranfire , zegt DitkeNIus. Hy berispt MORIsoN en RAY „ dat zy pallide flavum in luteum veranderd hebben. Ovaews® negthans preekt van earn lutea. Men houdt gemeenlyk /uteus voor bleek geel. * Schynt dat ’er dooz zyn Ed. , zo wel als doot LINNZEUS, een rosechtig of O=, kergee! mede bedoeld worde. Maar hoe weinig men op die onderfcheiding gedagt hebbe , blykt uit C. BAEHINUS , die aan dit zelfde Kruid in Pinace. Flores FLAVOS, in hen” 2 LurEos toefchiyft. (9) Papaver Capfulis g'abris , Caulibus unifloris &c. H. Ups. 136. Papaver Fol. pinnatis Fr. globofo. R‚ Lugdh.-279. Pap. Orieutale hirfutisfimum „Fl. magno. TOURNE. Cor, 17 dein. 1. T. p. 127. COMM: Aar. Te p- 34e RN PDE EN MOEONSDORIEIM IOS een Penwortel die Bladen uitgeeft van een Voet IV. lang byna verdeeld gelyk in de Koornroozen. nn De Stengen waren aldaar , in ’t wilde , gemeen- Hoorp. Iyk anderhalf of twee Voeten, hier in de Hor-STUE tus wel drie of vier Voeten hoog, met groote, en roode vyfbladige Bloemen , donker vlakkig ge- — nageld, en dus veel naar die der gemêene Kol- lebloemen. gelykende, De Zaadhuisjes zyn rond en glad en flegts met twaalf Stempels gekroond, volgens ToOURNEFORT, die aanmerkt, dat de Zaadbol vol vuil witte fcherpe heete Melk zit, zo wel als de Wortel. Men maakte ‘er wel geene Opium van , doch de Turken , aan die Drogery gewend » aten de Ben Bollen tot verfnapering. ARGEMONE, Klepheul, De Bloem is zesbladig met een driebladigen Kelk in dit Geflagt, het welke de Hoofden of Bolletjes met opengaande halve Kleppen heeft , verfchillende anders weinig van ’ voorgaande, Drie Soorten zyn tot hetzelwe thuis gebragt , naamelyk. (2) Klep heul met vyfkleppige Kes en gers doornde, Bladen. „Argemêne Mie icana. Di Westin= jd difch. (1) Argemone Capfulis quïinquevalvibus &c. Syft. Nat. XII. Gen. 649, p. 362. Veg. Xill. p. 407. Argemone, H. Cliff. zor. Ups. 135. R. Luzdb. 479. Mer. Sur. T, Pe 24e Papaver Spinofùm. C. B. Pin. 171. Prodr, 93. Te Pp. 92. G 5 Pa- RC DEELs IX. STUK» 105 VEELMANNIGE KRUIDEN, “IV. Dit Gewas, natuurlyk afkomftig uit de West- ei indiën , is in de Zuidelyke deelen van Europa Hoorp- niet alleen , maar ook in de middelfte deelen , STUK. jn de Tuinen thans gemeen (*). „Men noemt Een het aldaar Argemone en het is ’t Gedoornde Pa- paver van BAUHINUS , dat een Steng krygt van een Voet hoog, met Bladen naar die van den Gezegenden Diftel gelykende, maar zagt en glanzig , met witte Aderen , loopende de pupten in geele Doornen uit. Dus zyn ook de Steng en ‘Takjes gedoornd, die op ’t end Bloemen hebben, geel van Kleur „ middelmaa- tig van grootte, waar op een gedoornd Hoofdje volgt ‚, omtrent een Duim dik, ryp zynde zwart , met Klepjes ten halve opengaande en de Zaaden uidaatende , die rond en zwart, veel grooter dan het andere Papaver- Zaad zyn. Het is een fierlyk Zaay- Gewas, by ’t afbrece ken een geelachtig Sap uitgeevende, gelyk het Groote Schelkruid,. MER1AN zegt, dat men het in Suriname Maccaï noemt, grocijende al daar als een wilde Diftel in de Bosfchen; byna_ eens Means langte hoog. Is dit het zelfde 2 Volgens HERNANDEZ gebruikt men, in Mexiko , het Zaad als een fterk Puúrgeermid= del, GOvAN zegt, dat de Bloemen wit zyn, One Papaver fpinofum luteum. Moris. Fijt. II, p. 277. S. 5- Te 14. f. 5. ej, (*) Ik vind echter niet, dat het'er in ’t wilde groeit gelyk uit het gezegde van den Ridder zou fchynen, P o Lt Y A N DD R I A. 107 Onder de Italiaanen zou men de Vrugt noe= , ÎV, men Figo d'Inferno of Helíche Vyg. - et Hoorp, (2) Klepheul met driekleppige Bolletjes. svom. ir. (3) Klepheul met vierkleppige Bolieijes en een Argemne „Armeniacer, naakte Stange Armen: fch ï | dl ii, De Groeiplaats deezer beiden is door de By- Pyrenaica. naamen aangeweezen. Tovanrrorr heefgvremeeiche de eene, zo wel als-de andere , ín zyne moeie. Iyke Kruidleezingen ontdekt en cerst gevonden, In Geftalte zweemt de laatfte veel naar het Berg - Heul of Alpifche Maankop „ voor bes fchreeven, SARRACENIA Een vyfbladige Bloem met een dubbelden Kelk , drie- en vyfbladig 35 en een vyfhokkig Zaadhuisje , gekroond met den Schildvormigen Stempel. Dus komen de Kenmerken van dit Geflagt voor, ’t welk zo even gedagte Kruidkenner benoemd hadt naar den vermaarden Doktor DARRAZIN ss Koninglyk Hoogleeraar in de Ontleed- en Kruidkunde , door wien de eerfte Soort uit Kanada was overgezonden; als (1) Sar- (2) Argermone Caplulis trivalvibus. Papaver Orientale Hy= pecoi folio, Fruêtu minime. TOURNF. Cor. 174 (3) Argemone Caps. quadivalvibus , Caule nudo. Il. DEEL, IX, STUMp 08 VEELMANNIGE KRUIDEN, IV, (1) Sarracenia met bultige Bladen, AFDEEL, | Er (Ce) Sarracenia met geftrekte Bladen. di Deeze Gewasfen groeijen op vogtige plaat- Bode fen in Noord- Amerika, Zy zyn zonderling, ate doordien de Bladen als holle Scheeden uitmaa- jm, ken, zynde in de eerfte Soort bultig, kort en re op den Grond leggende , in de andere over-_ endftaande, zeer lang en Buisachtig, weshalve men die Jrompetbloem noemt. Zodanig een Blad was, nu ruim twee Eeuwen geleeden, te Rochelle, aan Loner gegeven, zyn- de overgebragt door Schippers , die verzeker. - den , dat het een Blad vaneen Harst-of Wie- rookboom ware, Hier twyfelde hy met reden aan 5 niettegenftaande hy het, onder die be- naaming , in Afbeelding gebragt heeft. Het was , zegt hy, van eene vreemde gedaante , van ’ onderfte tot boven aan den Kapswyzen top dubbeld en als * ware van twee Velletjes gemaakt , als een Scheede of Trechter van anderhalve Handbreed , aan * end gelykende naar een gaapende Zots« Kaproen. Op dergely- ke (1) Sarratenia Fol. gibbis. Syst. Nat. XII. Gen. 652. pe 361. Weg. XIII. p. 408. H. Clif. 127. GRON. Wirg. 164e Ceilophyllum Virginianum. MoRtis. Hij. L p. s33. Buca- nephyllum Americanum &c. PLUK. Alm. 71. Ámalth. 46. T. 376, f. 6. Limon. peregt. C. B. Pin. 192. (2) Sarracenia Pol. fkriétis. lbidem. Pruk. Amalth. f. 5. MILL. Je. 161. T. 241. Thuris limpidi folium, LoB. Ze. IT. p- rsz. Limonium peregrin, Fol. formâ Floris Ariftolochia. C‚ B. Pin. 392. Prover A NDR TA Toe < ke mapief komen ook de Bladen, in de daar Iv; vap gemaakte Afbeeldingen, voor, LiNNAUs Är on merkt zulks aan als eene Verandering van het Hoorp« Blad der Plompen; dus buiten ’ Water in {taat STUK. om ’ zelve op te vangen en in te houden an als doer eene byzondere voorzorg der Natuur (*). Doch hoe komt het dan, zou men mogen vraa= gen , dat zo veel duizend andere Planten der- gelyke voorzorg niet behoeven 2 Of, kon die Gewas daar, in Amerika, zo het van dergelyke hatuur ware geweest als de Plompen , ook nict in ’ Water groeijen ? De vergelyking en toepasfing , inderdaad, te ver getrokken , words laf en belachelyk ! Mor rson verbeeldt zig , in tegendeel „dat het Kapje aan ’t boveufte der Bladen, dezelven fluitende, die befchut voor het inloopen van het Regenwater , en dit is ook, uit het maakzel der Bladen, veel aanneemely- ker: terwyl de Scheede van ’ Blad voor een gedeelte open is, en dus veel Vogts zou moeten verliezen. Sommigen hebben de Bladen, in fie guur, by die der Bloem van Holwortel , (.Ari- flolochia) en de Plant by ’ Limonium vergelee- ken. De Bloemen , ondertusfchen , gelyken, in manier van Groeijing , wel wat naar die van ’t volgende Geflagt, N y Me E(*) Sic Metamorphofis Nvmphaa tn foliuns Sarratenie , ut ipfà Aguem plavialem excipiens ct retinens extra Aguas crese eat; mirâ Natura providentid ! Syst. Nat, Vege Kill. p. 4930 El. Daer, Xe STUK, {io VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. N YMPHEA, Plompen, ÄFDEEL. KLV. Welks byzondere Kenmerken zyn. Een OED” s 5 k be Veelbladige Bloem, met een vier- of vyfbladie Eemwy- gen Kelk: de Vrugt een veelhokkig , geknot 4 vige. … __Bezieachtig Zaadhuisje. Vier Soorten, uit alle de Wereldsdeclen, zyn in dit Gefligt vervat, naamelyk Dj (a) Plompen met Hartvormige effenrandige B Bladen, den Kelk grooter dan de Bloem en Geeles vyfbladig N In. (2) Plompen met Hartvormige effenrandige Kn _ ‚Bladen, den Kelk vierdelig, Onder den naam van Plompen is dit Kruid bekend in onze Nederlanden, alwaar het, op veele plaatfen „de Rivieren en andere heldere Wateren bedekt met zyne groote breede rond achtige Bladen , die fomtyds wel zo groot als Pannzkoeken voorkomen en derhalve by ’ Ge- 2 meed (i) Nymphea Fol. Gordatis integerrimis Cal. Pet. majore pentephyllo. Sy/f. Nat. XII. Gen. 653. p. 361: Weg. XIIe Pp. 4c3. H. Clif. zo3. R. Lugdh. 408. GoOUAN Monsp. 254 GER. Prov. 374. KRAM. Au?r, 1so. Fl. Suec. 4263 469e Gorr. Belg. 149. Ec. Nymphea lutea major, C. B. Pins 193, Nymph. lutea. CAM. Epit. 63s. Dop. Pentpt. 585e Los, Je. 594. (2) Nymphea Fol. Cord. integerr. Cal. quadrifido. Nymplte Cal. tetraphyilo , Cor. mulsiplici, Onn. Ault. cit. & Jot, Aled. 258» Nymph. alba major, G.B. Pin. 193. Nymphza alba. CAM. Ep. 634. Don. Pempt. s385. LOB. Ic. 595. HALe Flelu. 302, POLK AN DReltk EIT meen ook dus geheten worden. Men noemt IV. het Meirbladen en Water- Roozen, wegens de ÂFDEEL. groote Roosáchtige Bloemen: de Engelfchen Boorp- Water - Lilly , dat is Water- Lely ; de Duit- sTUx- Schers Wasfer- Gilgen , Haarwuriz en Seeblu- Mone men > om dat die een binnenlandfch Meir een Zee heeten. De Franfchen geeven ’er ook wel den naam aan Yan Lis d'Eau of Blanc d’ Eau, dach eigertlyk noemen zy de Plant Nenuphar, paar den Latynfchen naam Nyimnphea, die van de Nymphen, of zogenaamde Watergodinnen, affkamt. be Het groeit op gedagte plaatfen door geheel Europa, geworteld zynde in de Grond der Wateren; des het niet dan aan de kanten voors kome van diepe Graften en Rivieren. In het Zircknifer Meir van Karniolie behoort het mede tot de Waterplanten , die , na het uits droogen van diet Meir in de Zomer, door de Boeren als Hooy worden t’huis gehaald , zo Dok- tor ScororI aanmerkt. Uit een Vezeligen Wortel fchiec het dikke Bladfteelen , tot aan de Oppervlakte van ’t Water zig uitftrekkende , en hunne Bladen, die altoos vlotten, daar op nederleggendes terwyl de Bloemen zig een weie nig daar boven verheffen, In dit opzigt komen de beide Soorten overeen „ doch verfchillen „ niet alleen in de Kleur der Bloemen, welke in de eene beftendig geel is , in de andere wits maar ook in derzelver maakzel, De Geele Plompen hebben een Sloem, welke Öe Derk: IX in dE, DEEKe ÌXo STUK Pen 110 VEELMANNIGE KRrurDEN, IV. in vyf dikke Kelkbladen , geel van Kleur en ÄrDEEL, oor, van veertien tot twintig kleine Bloem- Hoorp- blaadjes bevat als Nageltjes en een menigte STUK. _ Meeldraadjes , omringende het Vrügtbeginzel, den dat geen Styl heeft , maar een platten Stempel, met zo veel Sleuven als’er Hokjes in de Vrugt zullen zyh. De Witte Plompen hebben een vierbladigen of vierdeeligen Kelk, waar in van zestien tot twintig Bloembladen , grooter dan de Kelk , naar ’t midden allengs verkleinende tot Meeldraadjes, wier getal by de zeventig is, Hier komen zo veel Stylen voor, als ‘er hok- jes zyn in hect Vrugtbeginzel. De Vrugt van deeze is nagenoeg Klootrond , en ‚zo wel als die der Geele Plompen, welke eene Peeragtige of Kegelvormige figuur heeft, in veertien Hokjes verdeeld , die gladde Eyrondachtige Zaaden bevatten. In de Geneeskunde zyn de laatften vermaard geweest. Het gedeftilleerde Water van de Bla- den en Bloemen worde gehouden voor verfris- fchende en verkoelende; weshalve de Turken bun Sorbet fomtyds daar mede bereiden , zo - TAVvERNrIER verhaalt. Anderen neemen het uitgeperfte Sap der Bloemen en Bolletjes vol. gens VESLINGIUS, Ook heeft men het tot ftemping van Bloedftortingen en Vloeijingen Cikwils , by andere Middelen gemengd , voor= gefchreeven. De Reuk der Bloemen ís eenigs- zins Slaapverwekkende, De Bladen, aan de Voeten gelegd, of in Baading gebruikt, dienen tE. Pot f A NDE IA ij tegen Hoofdkwaalen. Men heeft ’er een Sytoop IV? wan gemaakt en een Olie, beiden verzagtende EDER en Pynftillende, De Wortel is , in de witte Hoorp. Plompen , famentrekkende , vry dik en rond,°TU% Men heeft ’er , ín tyden van gebrek , fumtyds „£°"2*° gebruik van gemaakt tot Spyze, Van beiden ‚ zo wel de Geele als Witte 3 komt eene Verfcheidenheid voor die kleiner is3 zynde zo gemeen niet als de groote. De kleine Geele met een groote Bloem (*), groeien veel in de Oude Ysfel in Gelderland , als ook by Leerdam en elders, zo de Heer pr Gors FER fchryft: de kleine Witte Plompen vindt men tusfchen Muiden en Naarden , binnense dyks, in de Braaken. (3) Plompen met Hartvormige getande Bladen. ES 4 Lotuss Algemeen is deeze bekend onder den naam Egyptië van Eeyptifche Lotus, aldaar Nufar genaamd, °"* waar (*) De kleine Geele Plompen, met eeú kleine Bloem, bes hooren tot een ander Geflagt : zie *t voorgaande Vil. Srux; bladz. 495. Deeze vallen in ’: Wyde Sparen by ’t Huis t@ Heemftede en in de Veenen op veele plaatfen , als ook in Vriesland , enz. | (3) Nymphea Fol. Cordaris dentatis. Pl. Zeyl. 194. HAsà SELQ. Jrik. 471. Nymph. Fol. amplioribus &c. _BEOWN. Jam. 343. Nymph. Indica &c. BROWN. Fam. 343. Nymphi. Indica &c. SLOAN. Fam. 1zo. Hij. 1. p. 252. Lotus Zgyp= tia. ALP, Zgypt. 103. Exot. 214. T. 213, 246. &c. Ams bel. Hort. Mal. Xl. p. 51. T. 20. Karatti = Kitjil RUMEHs Amb. VI. p. 172e BURM. Fl. Ind. 119. | H II. DEEL. IX, STUK, IV. AFDEEL. XIV. ii4 VEELMANNIGEN KRUIDEN, waar van VEsLINGIUS de Afbeelding heeft uitgegeven » tot opheldering der befchryvinge Hoorp- van ALePiNuss welke Autheur echter niet STUK. Eenwy- vige. alleen de geheele Plant verkleind , maar ook de Bloemen , het Zaadhuisje , Blad. en Wortel, in de Natuurlyke grootte , zeer duidelyk onder zyne Uitheemfche Planten , gelyk VersLiN= crus erkent, hadt in Plaat vertoond. Dus was dit Gewas dan genoegzaam afgebeeld: des Rumrpurus, die hetzelve onder den naam van Kleine Indifche Waterplomp befchryft , met reden de Afbeelding agter weg geiaten heeft. Het groeit niet alleen in Oost- maar ook in Westindle , zo wel als in de Noordelyke dee- len van Afrika ‚ zynde door Forskaon PE, nu onlangs , overvloedig by Rofette , in de Slooten der Rystvelden, groeijende gevonden 5 die aanmerkt, dat de Jonge Bladen effenrandig , de grooten getand , rondachtig ; niet Hartvor- mig waren, doch aan den Voet, by den Steel, gefpleeten (*). Deeze Waarneeming, van een kundig Ooggetuige , doet byna denken , dat Arrinws gelyk had , met deeze Plompen voor een zelfde Plant te houden als de Earopi= fche : aangezien dus het onderfcheidend Ken= ‘merk der bepaaling van den Ridder verdwynte Immers zyn Ed. hadt bevoorens ook getwyfeld , of ’er wel een Soortelyk verfchil tusfchen bei- den (*) Flor. Mgypt, Arab. pe 1G0e Pab & AN D RE A Iôs den wate (*) In Vitginie groeijen de gemeene, IV. Zen } ÄFDEEL4 Europifche Witte Plompen , die aldaar zelfs met zv, gevulde welriekende Bloemen voortkomen , zo Hoorp= de Heet CraYtroN meldt; terwyl Kar Mm “Ter die met getande Bladen in Nieuw Jerfey waar- ot genomen heeft (4). | Men kan hier uit van de Geftalte oordeelen, Arpinus zegt; dat het in Egypre wel op plaatfen groeit , daar het Water eens Mans langte diep is: zo dat de Blad- en Bloemftee» len dan zeer lang moeten zyn. De Bloem, als een fchoone witte Roos , met eenige geele punten, is byna drie Duimen breed. De Zaad: huisjes zyn ronde Bolletjes , als een Mispel of wat grooter , in de vier Kelkbladen vervat, waar in Zaadjes als Koolzaad. Het Kruid blyfe groeijen op Gronden daar het Water afgeloo» loopen is, maar fterft tegen den Winter; waar uit blykt; zegt hy , dat het een Jaarlyks Ge- was is. Het heeft een langwerpig ronden Wors tel; niet veel grooter dan een Hoender- Eys van buiten zwart, van binnen geelachtig , Vlee- zig; hard , famentrekkende en zoetachtig van Smaak. In deeze Bloemen heefe de zelfde eigen: fchap als in onze Plompen plaats, Zy fluiten Zig, tegen den avond, als een ronde Bol , en duiken onder Water , waar uit zy ’s morgens Wes (*) Hort. Cif. p. 203. (Ì) GRON. Fl. Pirg, p. 31 Hà 3E, DEEL, IX, STUK, EV. ArperL. XIV, Hoorp- STUK Eenw y- vige. HóÓ VRELMANNIGE KRUIDEN, weder opryzen en zig ontluiken, Zulks heeft RuMmruius in Oostindie opgemerkt , alwaar dit Kruid , dat de Javaanen Tondjo noemen, voorkomt met Sneeuwwitte, Roodachtige of Roozekleurige , bleek Geele en bleek Blaauwe Bloemen ; wordende , wegens de fierlykheid zy- ner Bloemen alleen, by de Huizen van Vermo- gende Luiden aangekweekt 5 doch de Chinee= zen kooken , braaden en eeten , zo wel de Steelen als de Wortelen, zegt hy 5 even als de Egyptenaaren de Wortels in Vleefchnat kook- ten, volgens ALPINUS, hebbende dezelven’ dan de Kleur byaa van Eijerdooiren, Dus twyfelt men geenszins , of deeze Plant zal de echte Lotus van T HEOPRASTUS er DroscoripeEs zyn , en wegens het eeten van derzelver Wortelen , Steelen en Bollen kunnen zekere Indifche Natiën zo wel Loto- phagi genoemd zyn, als wegens het gebruiken der Vrugten van den Lotus-Boom, welke op ver naa geen zo algemeene Groeïplaats heeft (*). Ook verhaalt Prrsrus, dat van het Zaad, naar Geerst gelykende , in Egypte Brood gebakken werdt, niet alleen ligt verteerbaar en fmaakelyk „ mids verfch zynde , maar ook zeer gezond, Men noemtze Arais el Nil , als de Wortel uit den Nyl , doch uit de Meiren by Venetie hadt ÄLPINUS dergelyke Wortelen bekomen , en mice (*) Zie het IL. DEELs. III. STUK , van deeze Naf. His florie , bladz. 570e | Beel ot AoND, Rr IsA, 127 merkt aan , dat de Bladen flegts een weinig IV, ÄFDZEL. kleiner, Zaagswyze getand en meer geaderd, “iv de Zaadjes ook kleiner zyn dan die van de ge- Hoorp- meene Witte Plompen (*). STUKs (4) Plompen met Schildvormige overal geheele A Bladen. Netumbo. Ie Boondtaa= In de beide Indiën komt dit Gewas voor „5°"d*- *t welk. Rumruaius.Groote Indifche Water- plomp noemt , zeggende dat hetzelve van de Europifche Plompen niet alleen in de Bloemen en Vrugten , maar ook daar in verfchille, dat de Bladen zig doorgaans ruim een Voet verhef- fen boven’t Water. Zy hebben Steelen van vier of vyf Voeten lang „ met hun tweeën of drieën uit éénen Wortel fpruitende , regt, een Vin- ger dik, van buiten met fcherpe Puntjes, van binnen met Gaatjes, door welken men blaazen kan, (*) De Plant. Exot, p. 228. Ik kan derhalve niet zien, dat die Autheur ten deezen opzigte van Gevoelen vezan- derd zy , gelyk by RumePHivs gemeld wordt. Hy zegt immers : Mirum certe elft cur Veterge Lotum Nymphea fimie lem non fecerint @ foliis &» Caulibus & Floribus & Capi- zihus Co wel eriam Radice Cy. (4) Nymphea Fol. peltatis undique integris. H. Clif. 302e Fl. Zeyl. t193. Nymph. Indica Faba Megyotia diâa &c, HERM. Par. T. p. zos. Nymphza Fabifera &c. PLUK. Alm. ‚267. T. 322. É. 1. opt. Taraiti. RUMPH. Amb. VI. p-'168. T. 73e Tamara. Hort. Mal. Xl. ps so. T. 30. Ben - Tama- ra, T. 31. B, Nymph. affinis Glandifera Varguntand, MORIs- Eft. UI. pe Si4- Raj. Suppl. 632. H 3 II. DEEL, IX. STUK. _1V: ÂFDEEL XIV. | 118 VEELMANNIGE KRUIDENs kan , als wanneer daar uie loopt een wit Limes rig Sap, als Koeijen- Melk, welk zig -laat uits Hoorp- fekken en tot Draaden fpinnen, gelyk van Zy- STUK Eer: wig Ee de of Spinnewebben. De Bladen, Schildvormig “Y _op % end der Steelen gehecht, zyn langwerpig rond, twee Voeten over ’t kruis, geplooid als een Zonnefcherm of met Ribben naar den Rand loopende , van boven meest vlàk;, doch íh ’t midden Trechterachtig. De Bloemftcel is lan- ger of wel zes Voeten hoog „en heeft-op % end een Koker van vier Bladen, die zig ont- fluitende de Bloem vertoont: van grootte qls de grootfte Zonnebloemen 5 want de Bloembladen Zyn zeven Duimen langen wier Vingeren breed, doch verkleinen inwaards, Men vindt ’er tien buitenften van die groötte en zeven:daar bin- nen el omringende een Trechterachtig Vrugtbee ginzel, imet eenen ‘Krans van dikke geele- Meels draaden , die witte Knopjes hebben. De Bloe- men zyn gemeenlyk Roozekleurig of bleek padrfch , doch men vindtze ook van andere Kleuren, gelyk in de voorgaande Sooft, én zy worden teffens wegens den-aangenaamen Reuk „ of uit Bygeloovigheid, van de Chineezen «en Indiaanen zeer bemind. j De Vrugt, welke onder den naam van Eeyp- Zifche Boon van Dioscorides in ’t Werk van Doponaus, uit CL us rus ontleend, die dezelve een Vreemde Vrugt , naar veen Slaapbo} gelykende , genoemd hadt, is afgee | beeld, De EL AND, RI A £19 beeld *) „ zal geen andere zyn dan het Zaad. IV, huis van deeze Piant, Het wordt anderhalve apneke Handpalm breed en wat minder hoog , barften- Hoorpe de door rypwording van boven open, en dan®"9%e een menigte Hokjes vertoonende, in ieder van wiee) welken een zwarte Boon fchuilt, die van bin- nen wit is, in tweeën fplyt en een groen Kiempje bevat. Men houdt deeze Plant, die in *t Maleitfch Taratti genoemd worde, voor de Colocafia der Ouden, De Wortels zyn eetbaar , zo wel als die der Plompen , doch worden in Oostindie zo veel niet gebruikt als de Zaaden of Boonen, welken men te Batavia nog niet geheel ryp zynde „ en dus in de geflooten Bollen, op de Markt brengt, als wanneer zy byna Seek Smaak zyn als Hazelnooten. De gedroogde of geheel zwarte Boonen komen by Zakjes te koop ; maar deeze moeten eerst gekookt of gebraden wor- den , om ze te kunnen kaauwen; *t welk veel byde Thee gefchiedt. Geweekt zynde, wor- den deeze Boonen bekwaam tot Vooriteeling , even als onze Tuinboonen: dan bekleedt men- ze met wat Kley en laatze dus in * Water zinken; ’t welk op een plaats gefchiedende, daar geen te groote diepte is, een genoegzaa- me (*) In zya Kruidboek , bladz, 1429. en is ontleend nie Crus. Exot. Libr. 2. Cap. 13. Men vind:ze in ’t zelfde Kruidboek , bladz. 832 , onder den naam van Egyprifshe Bogne befchreeven. Zie ook Dop, Pempt, p. 518. Ha IE, DEBLe IX, STUK, 120 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV, me aanfokking maakt: want de Wortels foopen, ARES fterk voort en men vindt dit Gewas op One Hoorp- diepten in Rivieren of in verfche {taande Wae STUK. teren op Java en andere Eilanden menig- Eenwy- … : ee. vuldig, MENTEZEL IE A p Diet Geflagt is benoemd ter eere van den Kruidkenner MENTZELIUS, door wien een fchoone Lyst van de benaamingen der Plan- ten, uit de Ouden verzameld, met de Afbeel- dingen van eenige nieuwe zeldzaame Kruiden , aan ’ licht gegeven werdt. | De byzondere Kenmerken zyn: een vyfbla= dige Bloem en Kelk, waar onder een langwer= pig Vrugtbeginzel, dat een Rolrond, veelzaadig Zaadhuisje wordt. ‚„ De eenigfte Soort (1), die in Amerika‘haare Henszelia Groeiplaats heeft, heeft de Bladen en Vrug- eten ten ruuw , waar van de bynaam. Het is een Heefterachtige Planet , anderszins naar de Ona. „gra gelykende , weshalve TourRNErFoRT haar onder dien naam voorgefteld hadt, De Bladen zyn langwerpig, fpits, op de kanten gegolfd en ruuw, nagenoeg als die der Betonie ; de Kelken en Vrugten, die uit de Oxels der Bla- den EN (1) Mentzelia. Sy//. Nat. XIE. Gen, 670. p. 364. eg, XIII. p. arte Hi. Cliff. 492. Am. Acad. V. p. 398. LOFFL. Fe. 223. Mentzelia Fol. & Fr. asperis. PLUM. Gen. 41. de. 174. BROWN. Jam, 249. Onegra Amer, Fol. Betonice. TOURNE. lnfi. 302 BABIES ANIDIR SE: Ae rar den voortkomen , bezet met Haakige Haairtjes IV. of Borfteltjes. DEE Hoorp-. Loos A, _6TUKe | Ne k Zlonogy- Den naam Loafa, welken de Heer JA C-nia, zy QUIN, ten opzigt van dit Geflagt , van den Heer ADANsoN hadt overgenomen, verandert de Ridder in Loofa, waar van de Kenmerken, door den eerften, dus opgegeven zyn, Ken vyfbladige Kelk, van ruige Blaadjes, en een vyfbladige Bloem, met Kapswyze Blaadjes, die aan ’t end omgeboogen zyn en vyf Honig- bakjes, welke zig tot een fpits Kegeltje famen- voegen , in ’t midden van de Bloem, Het Zaade huisje Tolrond , driekleppig , eenhokkig, veel- zaadig, De eenige Soort (1), fchynt veel te gely- } ken naar het Gewas, dat Frurrrée noemt Ae Brandende Ortiga van Chili, met Beerenklaauw- stekelige. Bladen , groeijende aldaar zes Voeten hoog, en de Stengen bezet hebbende met fcherpe Puntjes , de Bladen volkomen als die van de eerfte Soort van Klepheul, hier voor. Te Wee- nen aangekweekt , maakte zy een fraay Jaar- lyks Gewas, met dergelyke Bladen, en aartige geele Bloemen , die de Blaadjes uitgefpreid en in ’t midden een Pieramiede hadden van Ho- il nig. (1) Loofâ. Syff. Nat. XII. Gen, 1286. p. 364. Weg. XIIL, p. 411. Jacq. Obs. HI. p. ts: T38. Ortiga Chilenfis urens Acanthi folio. FEUILL. Perav. MI. 757. T. 43 ? Hs Il. DER: IX, STUK, Iv. AFDEEL. XIV. Hoorr- STUK: F Eenwye wize. % II. D. V. STK ; bl. 257- 27 Îe 122 VEELMANNIGE KRUIDEN. nigbakjes of kleine Blaadjes „benevens een groot getal van Meeldraadjes , ten minfte vyftien voor ieder Bloemblaadje „ zo dat derzelver ge-= tal omtrent tagtig bevonden werdt. De Vrugt, welke het aldaar „ in de open Lugt, tot ryp- heid bragt, was als gezegd is. Het voorgaande Geflage komt dit in eenige opzigten zeer naby, zo de Heer JACQUIN aanmerkt, doch vere fchilt in anderen daar van ten-hoogfte, C rs Tus, Veldroosje. In dit is ook de Bloem en Kelk wy£bladigg maar de Kelk heeft twee Blaadjes kleiner en ‘het Zaadhuisje is rondachtig, De Soorten, wier getal meer dan veercig is, heeft de Heer LaiNNeaus, near dat zy Stop- peltjes hebben of niet hebben en naar t Gewas, in Rangen onderfcheiden, Die van den Eerften, als volkomen Heefters zynde ‚ zonder Stoppel- tjes, heb ik reeds befchreeven*: zo dat thans maat de overigen hier volgen en deeze zyn meeftendeels de genen, welken de vermaarde TouRNEFORT , Om dat de Zaadhuisjes een- hokkig waren, van °*t Geflagt van C1sTus,dat dezelven veelhokkig heeft , onder den Geflagt- naam Helianthemum hadt afgezonderd. Aan dee- ze geef ik , om dat de Bloemen als kleine Roostes zyn, weshalve men ze ook in ’t Franfch Rofe Carine noemt volgens BauniNus, den DBaam van Veldroosje, | B, PRO E TAN DR T"A, Md B. Ongeftoppelde läag- Heefterige, IV. Arvren, (14) Veldroosje , dat laag -Heefterig is, leg mraep gende , zonder Stoppeltjes ‚met gepaarde Li=sTux, niaale Bladen en Kroontjes- Bloemen. „XIV. Seg eis@l US, De grootte van dit Gewas , dat in Vrank- gekroond. ryk en Spanje groeit, is volgens Cr usa us maat een Voet, Het heeft zwartachtige Hou- tige Stengetjes-, met zekere Vertigheid. bezet; weshalve het van hem onder de Ladanum =gce- vende Ciftus geteld wordt. (15) Veldroosje, dat laag- Heefterig is , op- fiygend , zonder Stoppeltjes, met de Bla- Lenn, den overhoeks , gebondeld , Draadachtig glad, en Takkige Bloemfteeltjes. : Deeze Soort, die zeer fmalle getropte Blaad. jesen geele Bloempjes heeft, ‘groeit «op drooge Rotfen in de Zuidelyke deelen van Provence, (16) Veldroosje, dat laag -Heefterig is , op- XVr. faan- KEE (14) Ciftus Suffrutieofus procumbens exftipulatus 8cc, Ciftus fol. Linearibus &c. GuerT. Stamp. 2, p. 120. Citus Ledaon Fol. Thymi, Gi Be Pin. 467. Ledon decimsum. CLus, Hit. I. p. 81. Hisp. Ic. p. 167. (15) Ciftus Suff:. adfeend. exftip. Fol. alternis &c. CiG. Suffr, procumb. GER. Prov. 394. T. 14. Citus humilis Mas- filiotica. PLUK. Alm. 107. T. 84. É. 6. (26) Ciflus Suff:. er. exflip. Fol. linearibus, Pedunculis wnifloris , Calycibus triphyllis. Alânt. s6s. Cifius humilis €. II. DEEL. IX. STUK. Clas IV. AFDEELe KIV. Hoorpe STUKa 124 VEELMANNIGE KRUIDEN, flaande , zonder Stoppeltjes : de Bladen Liniaal, de Steeltjes eenbloemig, de Kele ken driebladig. Eenwyvi- Dit is ook een Heeftertje vaneen Voet hoog, geo XVIe Ciflus Fumana. Haifman= nig. met roodachtige Takjes, groeijende in de Za: delyke deelen van Europa, Door een driebladi- gen Kelk te hebben en-zestien zeer korte Meeldraadjes „ die allen vrugtbaar zyn , verfchilt het inzonderheid van de volgende Soort, welke de helft der Meeldraadjes zonder Knopjes heeft. (17) Veldroosje , dat laag - Heefterig is „ leg- gende ‚zonder. Stoppeltjes , de Bladen overe hoeks, Lîniaal , ruuw gerand; de Steel- tjes eenbloemig hebbende, Of die hoedanigheid van zestien Meeldraad- jes zonder en zestien met Knopjes te hebben, altoos ftand houde in deeze Soort , is my dui- fter. De fchrandere GERARD merkt de twee aangehaalde van BAUHiNUss met Heybla- den, als Verfcheidenheden aan, De Bladen zyn glad, aan den rand ruuw ‚met zeer fyne Doorne tjes: Chamzciftus Erice folio luteus & elatlor. C. B, Pin. tg PLUK. Alm. 107. T. 83. f. 6. (17) Ciftus Suffr. proe. exítipulatus, Fol. alt. Lin. &c. Ciftus Canle pracs fol. alt, Fl, Suec. 435 , 4274. GOTAN Mlonsp. 255. GER. Prov. 393. B, Chamzciftus Erica folio, luteus humi' ior. C. B, Pin. 466. gelianchemum Fol. alrernis anguftisfiunis. HALL. Heiv. 359 BONE TS AN D 8 1 A Hp tjes: de Bloempjes naauwlyks grooter dan de PRL Kelk. Zy groeit in Vrankryk, in Sweeden enin xv. Switzerland. De Heer HarreER betrektze IE beiden ook tot éêne Soort. fj (18). Veldroosje „ dat laag - Heeflerig is , leg- eke gende , zonder Stoppeltjes ; met de Bladen canus. gepaard , flomp Eyrond, ruig en van ons gen) deren Wollig , de Bloemen byna in Kroon- ties. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze, die van de Grysheid der Bladen, welke anders naar de Myrtebladen gelyken , haaren naam heeft, Aan ’ end der Stengen komerr one gefteelde Kroontjes voort , van Bloemen met ruige Kelken. Men vindt ’er een Verfcheiden- heid van, die de Blaadjes ovaal, wederzyds met dunne Haairtjes befprengd en niet Wol- lig van onderen heeft, De Portugeefche is het grootfte van Gewas: de Veroneefche heeft Lancetvormige ftompe , drieftreepige, weder- zyds groene en de Kelk twee Borftelige Blaadjes. (19) (13) Ciflus Sufft. procumb. exftipulatus, Fol. oppog. obo= vatis &c. KRAM. Auffr. is1. GER. Prov. 297. GOUAN Monsp. 256. Chamgciftus Fol. Myrti minoris incanis. C. Be Pin. 466. Chamzc. Fol. Myrti Tarenting canis & cinereise J.B. Hifl. 1. p. 18. Chameciftus tertius. CLUS. Hifl. Ie pe 74: B, Helianth. Alpinum Serpil!i folio nigr. nirs. SEG. Vere 1II. p. 195. T. 6. É. 2. Helianthemum Fol, Myrti minoris fubtus incanis. ToURNF. Jnf?. 246, SCOB Anne 2e Pe 53a Mant. 403. K. DEEL. IX, STUSi 136 VEELMANNIGE KruiDEns IV. (19) Veldroosje, dat laag - Heefterig is zonder AnDErle Stoppeltjes „met gepaarde frekelige Bladen, Hoorne de onderflen Eyrond , de bovenflen Lan-= ot cetvormigs de Takken uitgebreid. Xe Ciftus Jeateus. In Jralie komt deeze, die naar de voorgaan= Italiaanfch TS de veel gelykt „, voor. ‘Het is een Heeftertje; dat de Steng maar een Span hoog heeft. _XX. _ (eo) Veldroosje , dat laag- Heefterig is zone Marifoliuse d N Ies 5 Veroneelchs er Stoppeltjes , met gepaarde langwerpi- ge gefbeelde Bladen , die vluk zyn en van onderen ETYS. By Marfeille en Verona, als ook in Switzets land , groeit deeze Soort, welke verandert met Lancetvormige Bladen , die van boven gladzyn4 en Ovaale Bladen , boven wat Haairig; doch van onderen hebben zy altoos een digte Wol. ligheid en zyn grysachtig wits xx. (er) Veldroosje , dat laag -Heeflerig is zons Enellchs der (ro) Ciftus Sufruticofus exftipulatus &c. Helianthemum Serpilli folio viliofo, Flor. pallido ; Italicum. BARR. Rar. $io. Te 366. (20) Citus Suffr. exftipulatus &c. Helianth. Fol. ad Ters tam congeftis &c, HALL. Flelv. 359. Hel. luteum Thymi durioris folio. BARR, Rar. 521. T. 441. (zr) Ciftus Suffr. exltip. procumbens &c. Hups. Angh, 506, Mant. 24$e Helianthemum he Fol. Pilofelle mis noris Fuch de B. Eft. il, pe 19. Po k Y A N D R I A. 197 der. Stoppeltjes ‚ leggende , met gepaarde IV. . de lea ArpEer: langwerpige omgedraaide Haaîrige Bladen" viv en getrofte Bloemen. Hoep. STUKEs Op fommige plaatfen in Engeland groeit dee- #zonogys ze, die de Steng naauwlyks een half Voet hoog, fcheef en ruuw heeft , Bladen als die van Hy- fop , wederzyds groen en getroste witte knik= kende , doch onder ’ bloeijen opgeregte Bloe= men. (22) Veldroosje , dat laag- Heefterig is „leg- An gende , zonder Stoppeltjes , met gepaarde Oelandicus langwerpige wederzyds gladde Bladen; de°“landich. Bladfteeitjes gehaaïrd ; de Bloemblaadjes uitgerand, Deeze is op onbelommerde Rotfen ín Oe- land waargenomen en groeit ook , zo ‘tfchynt, op naakte Bergtoppen in Provence. Zy heeft een geftreepten ruigachtigen Keik, C, Ongeftoppelde Kruidige, (23) Veldroosje ongeftoppeld , overblyvende 3 _Xxxul, Tuberarta,; iet Trufielig, (22) Ciflus Sufftut. proc, exftip. &c. GER. Prov. 396. Ciftus Helianth. Flore parvo luteo. J. B. Hi?, DH. p. 17. FL Succ. 434 , A73 C23) Ciflus exttipul. perennis, Fol. Radicalibus ovatis 8 GOUAN Monsp. 256, GER. Prov. 393. Ciftus Folio Planta- ginis. C. B. Pire 465, Helianthemum Plant. folio perenne, BuxB. Cent. III. p. 33, T. 63. Tuberaria noftras & major, J.B. Hifle IE. pe 12e El, DEE IX, STUX, 128 VEELMANNIGE KRUIDEN: IV. met Wortelbladen die Eyrond, drieribbig, HD Wollig zyn ; de Stengbladen glad, Lan- Hoese cetvormig s de bovenften overhoeks. STUK, Pd Den bynaam heeft deeze Soort daar van be: d komen, dat men daar dit Kruid groeit dikwils Truffels of Aardbuilen (Tubera Terre) onder den Grond vindt. Hierom, noemden de Kafti- liaanen het Yerva Turmerâ, volgens Myconus, De Groeiplaats is in Spanje , Provence en Italie. ; kxiv. (24) Veldroosje „ dat Kruidig is , ongeftop- Ep peld , met gepaarde Lancetvormige drierib- Gutrarus, Druppelige bige Bladen en ongeblikte Trosjes. Deeze Soort heeft een bleeke Bloem, die in het midden met een roodachtige Vlak als een Druppel is getekend , waar van de by-= naam. Het is een Jaarlyks Kruidje, groeijens de niet alleen in de Zuidelyke deelen van Vrankryk en in Iealie, maar ook in Engeland, ja zelfs by ons op Vlieland, zo de Heer DE GorTER aantekent, Het was in ’t Bofch van Gramont , by Montpellier , naauwlyks een Hlandpalm hoog , met witte Bloempjes „ heb= ben: (24) Ciflus Herbaceus exftipulatus &c. Hups, Ang!. zo4. Ciftus annuus êcc. GoUAN donsp. 256. Ciftus Fl. pallido, puni- cante maculâ infignito. C, E. Pin, 46s. Helianthemum Fl. mmaculofo. Cor. Ecpbr, Ile p‚ 78 ‚T. 77. GORT. Belg. iste Prose t Ar esDeRr fr, Log bende paarfche of Roozekleurige Vlakjes. De rv, Steelen der Bloemtrosjes zyn Draadachtig dua: Aoi (25) Veldroosje, dat Kruidig is, ongeftop- eorDe pêld , met alle Bladen overhoeks Lancet- xxv. vormig; de Steng opftygende, Gre Gas naden fis, Kana- In Kanada was deeze door den Heer Karm daafch. gevonden. D. Geftoppelde Kruidige. (26) Veldroosje , dut Kruidig is, opgêrest xxvr. en glad , geftoppeld ; met eenzaame Bloe. Beieriedies men, byna ongefteeld , tegenover een; drie | voudig Blad. | By Montpellier in Languedok , als ook op drooge dorre Hey- Velden in Provence, groeit dit Kruidje , * welk by ieder Blad drie of vier Stoppeltjes heeft, byna van de zelfde grootte âls de Bladen, zegt de Heer GOUAN, maar in de Afbeelding van Loser verfchillen zy vry veel, Tegen het Blad over, doch een wei- hig laager , geeft de Steng ; volgens den zelf den, een klein Bloemfteelvje uits De Kelk is lans (25) Cilús Herbrceus exftipnlatus Fol. omnibus alternis Lanceolatis, Caule adscendentc. (26) Ciflus Herbaceus erectus glaber stipulatus. &c, HL Ups. I4a. GOUAN Monsp. 256, Citus Stipulis quaternis. H. Cliff. 475. Ciftus Ledíi folio. C. B. Pin. 46s. Ciftgs Ans nuus fol. Ledi, Los. Ze. Il, p. 118. GER. Prov. 392: Ï Ile DEEL IX, STUE, 180 VEELMANNIGE KRUIDEN, Á IV. langer dan de Bloem , en heeft drie opftaan- bean de , twee uitgefpreide Blaadjes , zegt de Ride Hoorp- der, STUK. xxvit. (27) Veldroosje , dat Kruidig is, uitgebreid, Ciftus . Salie folns. ruig en gefvoppeld, met gerroste opgeregie _ Wigbladig, Bloemen en horizontaale Voetjes. De Afbeelding , die van deeze by Lorrr vocrkomt, is door hem ontleend van den ver- maarden CLusrus, door wien deeze Soort aan de kanten der Wyngaarden by Salamanca in Spanje, als ook in ’* Ryk van Granada , waar menze Yerva del Quadrille of Quadrilje- Kruid noemde; waargenomen werdt. Het groeit in Italie, by Verona en in Provence, GERARD merkt aan, dat deeze Soore van de voorgaande naauwlyks te onderfcheiden is, dan door de Zaadhuisjes , die langer dan de Kelk zyn, ter- wyl zy in de voorgaande flegts de langte van den Kelk hebben: want voor ’t overige komen zy beiden met opftaande of verfpreide Stenge tjes, met ruigachtige of gladde Blaadjes en de boveníten of geheel of verdeeld voor. Ook is t opmerkelyk, dat, in de Afbeelding der voor= gaande , de Bladen meer Wilgenbladachtig en Ímaller zyn. (28) {27) Ciftus Herbaceus patulus villofus ftipulatus &c. H, Ups. 144. Cliff. 206. R. Lugdh. 475. N. 8. vel ro. Ciftus Folio Salicis. C. B. Pin. 465, Ciftus annuus primus. CLU& Hift. IL. p. 76, Helianth. annuum humile &c, SEG. Ver. IIL. pe 197. T. 6e £ 3, Citus annuus Fol, Salicis. LOB Ic. IL, p- 118 BNO FE MINS DURT A. 1öt (28) Veldroosje dat Krúidig is , gefloppeld, 1. opftaande , eenigermaate Wollig, met ge- te iv. troste eenzaame ongefteelde Bloemen , tee HD. gen de Bladen over. STUK. XXVII ion Veldroosje dat Kruidig is, opfbaande £ Ee Nie geftoppeld ‚ met Liniaal- Lancetvormige Nylboor= gefteelde Bladen en opgeblazen Kelken Oa NGE grooter dan de Bloem. — testen CÂS. Deeze beide Soorten komen in Egypte voor „ Eeyprifcte volgens den Ridder, alwaar ForsxKaomr maar ééne Soort van Ciftus vondt, welke hy Gêftóppelde noemt (}). Dezelve groeide op zeer drooge Heuvelen , omftreeks Alexandria , by de Zoutpannen:, Het was een Heefterachtig teenemaal Wollig Kruidje , met leggende Stengetjes en getropte ovaale- Blaadjes; de Bloe- men aan Trosjes, geel , uitgebreid en ftomp,. Een Verfcheidenheid daar van hade hy in de Woeftynen by Kairo gezien, met overhoekfe:, gelden gepaarde en minder getropte Bladen. Misfchien- behoort deeze tot de eeríte , die vier fpitfe , Degenvormige , Stoppeltjes heeft, aan (28) Ciftas Herbaceus Stipulatus ereftus , (ubtomentolus &c. Mant. 046. (es) Ciflus Herbaceus erectus Stipulatus &c. Mant. 404. Confer. Cyti- Ciftus Foliis inferioribus confertis fuperioribus bppofitis. BURM. Zeyl. 35: T. 36. BURM. Ind. 122. JAC Oss, II. p. 17. T. 68. (FT) Ciftus Stipulatus. Flor, Mgypt. Arab, ps 100: ka, il, DEEL. 1E, STUK, 132 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. aan den oirfprong, doch de helft korter dan de bne Bladen (+). De andere, door den Heer JAc- Hoorp- QUIN, zo hy verhaalt, uit Zaad geteeld , hadt een, ieder B'aadje maar één Stoppeltje „en ver- k: Ji fchilde voor ’% overige grootelyks van het Cey- Jonfche Plantje, onder den naam van Cyti-Cis- tus door den Heer J. BURMANNus afgebeeld, E. Geltoppelde Taag - Heefterige, XEX. (30) Veldroosje laag- Heeft. geftopp. de Bla- Sh den met rondachtige Schubben bedekt heb- Gefchubd. bende. In Spanje groeit deeze , die een Heeftertje is met opftaande Takken van onderen vierhoc- kig; de Bladen Lancetvormig ovaal , dikachtig , gefteeld „ gepaard of drie by elkander: zeer kleine Stoppeltjes en ronde getropte Bloemfteel- tjes. Volgens de Afbeelding van BARRE- LIER gelyke deeze veel meer naar het zo even gemelde Geylonfche , dat de onderfte Bladen getropt, de bovenften gepaard heeft. xxx, _ (31) Veldroosje laag - Heeft. geflopp. opftaan- Li pi. . de Bed 5 (f) Daar van zal het Wilghladig Veldroosje , dat ze ook fchynt te hebhan, den Spaanfchen naam bekomen. (3o) Ciffus Sufft, Stir. Fol. obteétis Squamis orbiculatis. Ciftus humilis Flor. compaêtis in Verticillos , minoris Halie mi foliis, BARR. Ze, 327. BOCC. Alas. II. p. 76. T. 64 LoEFL. Jt. 67. 31) Ciflus Sufft. Stip. ereftus, Fol. alternis bonoltsans ELanceolatis fcabris „ Spicis (@cundis. Mant. 24se Beort POA ND R-E A. 139 de, met overhoekfe en gepaarde Lancetvors IV. ) 4 FDERT. mige ruuwe Bladen , de Aaïren over ééne e en zji. Hoorr- STUK In Egypte is ook de Groeiplaats van deeze, asnozy. aan de gezegde Kenmerken onderfcheidelyk, ”* Zy heeft doorgaans maar tien Meeldraadjes , gelyk de andere , onder den naam van E2yp- tifche zo even voorgefteld, {32) Veldroosje laag - Heeft. geftopp. leggends Ape met langwerpig Eyronde eenigermaate rej:nus. Haairige Bladen en Lancetvormige Bloem-“““Yeh blaadjes. — In ’ Graaffchap Surrey van Engeland, by Croydon , groeit deeze Soort, die door den Heer DIL rENIus is in Plaat gebragt, (33) Veldroosje laag - Heeft geftopp met de Xxxun. onderfte Bladen Cirkelrond , de bovenflen via Eyr ond. blads ng. (34) Veldroosje laag - Heeft. geftopp. met lang- xx. werpige Bladen en effene Kelken. Bilde (35) de f bladig. (32) Ciftus Suffr. Stip. procumbens, Fol. ovato - oblongis &c. Hups. Angl. 205. Helianth. valg. Petalis Flor. perangus- tís. Dirr. Elth. 177. T. 145. f. 174e (33) Ciflus Sufft. Stip. Fol. infer. orbiculatis, fup. ovatis. Ciftus humilis f, Chameciftus Nummularie folio, GouAs Alonsp. 256. Hel. ad Nummulariam accedens. J. B. Hift. it. p. 20. (34) Cilus Suffr. (lip. Fol. oblongis &c. GoUAN Monspe 256 3 ‚ II, DEELe IX. STUK, 134 VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. (35) Veldroosje laag - Heeft, gefbopp. met Liz ÄAFDEELe XIV. giaale gepaarde en overhoekfe Bladen; de Hoorps Bloemfteeltjes ruig en kleverig. STUK. 5 Pd (96) Veldroosje laag - Heeft. geflopps leggen- Ee de, met ovaal - Lintaale gepaarde zeer kor- Lyimerig. ze „ Tropswys’ vergaarde Bladen, XXXV Le Thymifon 4 ú 1d (27) Veldroosje laag - Heeft. geftopp. byna Anya regtopftaande ; de Bladen Liniaal , van on- ie KXXVIL. deren met twee Sleuven en grys; de Kel. Piofus. 1 Eij C1le Haaitige ker lij Deeze vyf Soorten zyn , zo door haare By- paamen „ als door de Bepaalingen, genoegzaam onderfcheiden. Zy vallen zeer klein en groeijen in de Zuidelyke deelen van Europa „de twee. de ook op de Bergen van Ooftenryk, De derde heeft 255° KRAM. Auflr. 151. Chamzciftus repens Serpillifolia lu= tea. C. B. Pin, 466, Chamaciftus fecundus. Crus. Hift, I. P- 73° (3s} Ciflus Suffc. Srip. Fol. Linearibus oppofitis &c. GER. Prov. 394. Chamzciftus incanus Tragorigani folio, BARRe Rar. siz. T. ars. Helian: hemum Thymi folio incano. J. B. Hi. Il. pe 19 | (56) Citus Sufft. St'p. procumbens, Fot. ovali - Linearibus &c. GOVAN Mfonsp. 257. Chamezceiftus humilis Thymi folio oliganthes. BARR. Je. 4440 | (37) Ciflus Suffr. Stip. ere. Fol. Linearibus &ec. GOUAN k ie 25 GER. Prov. 395. Chamzciftus Fol. Thymi in- canis. C. B. Pix. 466. Chamzcift. quartus. CLUS. Elif. Ie p. 74. Be en Stipulis quaternis &c. op, Catus Fol, villofis Lenceolatis &c. Hel. f. Cit. humilis Folio Sampfuchi , Cas pitulis valde hisfuris. J. B. Hifd, U. p‚ 20. TOURNE,. Inf. 248. ODE TA NDR IA 13e heeft geele, de laatfte witte Bloemen, volgens Iv, den Ridder. Hier onder komen ae Te Verfcheidenheden voor en tot deeze Soort heeft Hoorn. GeürARrD byna alle Berg - Cifti met kleine STUER. d : CH EE Monda witte Bloempjes t'huis gebragt. Pae (38) Veldroosie laag - Heeft. geftopp. met Lan- xxxvun. cetvormig Liniaale Bladen, die van onde- „As ren Wollig zyn. -Geurost, Dit, in Spanje grocijende, heeft de geftalte van Rosmaryn s de Blaadjes zyn zeer {mal en van onderen een weinig ruig , met Liniaale Stoppeltjes. Hetdraagt zeer lange end - Trosfen van Bloemen , wier Kelken hoekig en effen Zyn, over ééne zyde. (39) Veldroosje laag - Heeft. leggende ; 5 met xxxIx. Lancetvormige Stoppelijes , en langswer- Hetanthe: Vid kidde pige » Boa » een weinig Haairige aylopble- Bladen. | GE: Deeze Soort ‚ die men in Puitfchland ge. meen. (38) Ciflus Sur. Stip. Fol, Lanceolato-Linearihus &c Plant. 76. Ciftus Lavendulz folio Thyrfoides. BARR. Jo. 293. (39) Ciflus Sufft. precumbers &c. GOVAN Monsp. 257. GER. Prov. 39s. HALL. Äle:v. 358. KRAM. Zuf?r. rsr. TOURNF env. Par. 93. Fl. Saec. 433. R. Lusd). 476. N92 Chamaciftus vulgaris Flore luteo. C. B. Pin. ie LOES, Prusf. 43. T« 8. Fios Solis Panax Chironium.-CAm, Epir. sor. Flos Solis. Dop. Pemprt. 193. LOB. Je. 436. zl of kleynen Ciftus. Dop. Aruidh. 295. Ï4 IT. DEEL. IX, STUK. Iv. AFDEEL. XIV. Hoor Dp- STUK. Eenwy- wijt. 136 VEELMANNIGE KRUIDEN. meenlyk Heiden- Hyf/op noemt , om dat zy het Loof als van Hyfop heeft en ’er veel op de Heijen of drooge Velden groeit, is in alle Bose fchen omftreeks Parys te vinden, zegt Toure NEFORT. Dus kon het ook wel zyn , dar menze in de Ooftenrykfe Nederlanden vend: ten minfte is zy omtrent de Krytbergen in Engeland , en op drooge} Velden in Sweeden, niet minder gemeen dan in de Zuidelyke dee. len van Europa. Dit geheele Geflagt van Kruiden heeft ’er by TourNErForT den naam Helianthemumn van, die eigentlyk Zonne- bloem betekent, of Zonnebloempje , gelyk de Engelfchen het heeten , doch by de Franfchen noemt men ’t ook Hysfope des Préz, dat is Veld- Hyfop. De Afbeelding van DoponausenLorer is met de zelfde Houtfnee-Plaat gedrukt als die van de Eerfte laage Ciftus van Cuusius, welke Autheur daar van zegt, dat dezelve Bla- den naar die van ’t gemeene Helianthemum gelykende, doch kleiner heeft (FH). Hierom is ook de Afbeelding, in ’t Nederduitfche Kruid. boek van DopnonNnaus, beter, zo wel als die van CAMERAREUS, welke dit Kruid vertoont met afgezonderde Stengetjes, tot bo- ven toe bezet met gepaarde Blaadjes , die in de Oxelen twee Stoppeltjes hebben, zynde VIy. ruig en allen langwerpig ovaal , zo HarLEr Zeste (3) CLUS. Bar. Hispe p. 149, le. pe 153. POR SP PACN!D ROT ‘Ae 197 zegt (f)- De Bloemen zyn fomtyds hoog, IVe fomtyds bleek of Zwavel-geel. Men heeft dit“ ziv.* Kruid voor een Wondmiddel gehouden , en , Hoorp- om zyne famentrekkende hoedanigheid , in Gor- en geldranken gebruikt gehad. dn (40) Veldroosje laag - Heeft. geftopp. met Éy- B f ronde Bladen en Stekelige Kelken, en Stekelig. In Spanje en Languedok groeit decze , die door Cuusrus onder de Soorten van Lada- num draagende Ciftus , als de tedere ‘Takjes kleverig hebbende , geteld werdt, Men vindtze, zegt hy , overvloedig op woetfte plaatfen aan de Taag , boven Lisfabon , als ook in fommige deelen van Spanje, daar de Ingezetenen het Kruid Romero , dat is Rosmaryn, Heeten, (ar) Veldroosje laag - Heeft. geftoppeld en XLT uitgebreid „met Lancetvormige ruige Blaad- PAper jes. nynfch. % Op Cf) Helianthemum Fol. fubhitfatis , omnibus tonge ellip- ticis. Helv. 358. (4o) Ciftus Suffrut. Stip. Fol. ovatis, Calycibus hispidis. GOUAN Monsp. 257. Ciftas Ledon Rosmarini fol. fabtus incanis, C. B. Pin! 467. Helianth. angufto Serpylli folio , Villofum Flore Aureo , Italicum. BARR. Rar. sir. T. 488. Ledon oétavum. Crus. Hit. I. p. 8 PANN. Ze. p. 165. (4) Ciflus Suffrut. Stip. patulus &c. Helianth. aibum Germanicum. TABERN. Ic. Io6z2. Hel. Saxatile Fol. & Caul. Ovlongis &c. MENTz. Pug. 8. f. 3. DILL. Elthe 177 IE, IV. Op de Apennynfche Bergen in Italie hadt Ansel, MeNrTzer deeze Soort, in ’ midden. der Hoorp voorgaande Eeuw, op zyne Kruidzoekers Rei- STUK ze van Bononie naar Pifa , gevonden. Het bee Ee ie dekte den geheelen Top van eene Kryt- Rots; beneden welke een Beek nederftroomde, waar door die Rots , kort daar na „ zodanig onder- mynd werdt , dat zy geheel inftortte 5 gelyk hem, toen hy te Bononie terug kwam, werdt verhaald, Uit hoofde van die Rots, daar een _ zeer fmal Pad over heen liep, werdt de Pasfa-. gie naar een Grot met een Maria - Beeld, in de Rots uitgehouwen ‚ Madonna del Sas/o geheten, Dus ziet men , met welk een Lytsvevaar dit Kruid door hem was ontdekt. Hert is Heefter« achtig en groeit omtrent een Voet hoog „ zeer Takkig, met witte Bloemen. «um. (42) Veldroosje laag - Heeft. geftopp. leggende, Wel gn met Langwerpig Eyronde gryze Bladen, KE effene Kelken en Zaagtandige Bloemblaad- 138 VEELMANNIGE KRUIDEN; jeSe Op bet Duin by ’t Steedje Brent , aan de Zee-Kust van Somerfet in Engeland, fchynt de eenigfte Groeiplaats te zyn van deeze Soort, een fierlyk Kruicdje uitmaakende met witte Bloe- (42) Ciflus Suffrut, Stip. procumbens &c. Hups. Ang zos. Ciftus humilis Alpinus durior &c. P1UK. Abm. 107. Te 23.f. 4. Chamzeftus mont. Polii folio. RA}. Angi. IV. pe T. 274. f. 2. Hel. montanam , Polii folia incano, Fl. candí- do. Dirk. Elih 178. To. i4s. NIE EE NEE 2 Deel PLAAT LIV. on De 2Deel PLAAT Li D\ | IN h eee N if I nn nn \ | ll Aid UID HEAD) G0Ab07 jg \ NAE | | (405 | A ne nn Ter Bett KON DRT: A, 199 Bloemen, door DiLrENius, die ’t zelveal. IV, daar verzameld hadt „ afgebeeld en befchree- AFDEELe VE en Hoorp- | STUKe (43) Veldroosje laag « Heeft. geftopp. met over- XLUL _hoekfe Lancetvormige vlakke effene Bladen, {4742 bictes. N Á . d Arabifch, Dit Plantje, in Arabie door HasserLQuisT gevonden , ook een Voet hoog, met Laäncet- vormige gladde fpitfe Bladen, die in de Jong- heid ruigachtig zyn , met enkelde Bloemftecel- tjes ‘en vyfbladige Kelken , heeft dikke knik- kende Zaadhuisjes. Dus verfchilt hetzelve aan- merkelyk van het Egyptifche Veldroosje , voors gemeld, COR ICH KUS: Dit Geflagt heeft cok een vyfbladige Bloem en een vyfbladige afvallende Kelk ; het Zaad- huisje veelkleppig , in Hokjes verdeeld, Het bevat agt uitheemfche Soorten ‚ waar omtrent veel verwarring heeft plaats gehad, thans ver= beterd door den Ridder, als volgt, (:) Corchorus met langwerpige buikige Zaad- huis- Corchorus Olitorius. (43) Ciflus Suffrut. Stip. Fol. alternis Lancéolatis planis oen Izvibus. Am. Acad. IV. p. 275. Cent. 33. 8e (1) Corchorus Gaps. oblongis Ventricofis , Foliorum Serra- turis infimis Seraceis. Sy. Nat. Xil. Gen. 675. p. 369. Veg. XII. p. 416. Fl. Zeyl, 213. Hd, Ups. 147. GR. Or, 170. H. Gläfr. 209. R. Lugdh. 478. GOUAN Jdonsp, 258. FABR. Helmft. 250. Corchorus Plinii, C. B. Piu. 317, Corchorus f. Melochia, TOURNE. Znf?. eso. Corchorus. CAM. Mort. 47, T. 12e 5le DEEL, IX, STUKe 140 VEELMANNIGE KRUIDEN, id IV. huisjes > de agterfte Tandjes der Bladen FDEEL 7 AD XIV. _Borftelachtig, nt Deeze Soort zou de Melochia van ALPiNus Eenwy- zyn; een Kruid dat in zo veel gebruik by de ak Egyptenaaren was, als by ons de Spinagie , wordende van hun op dergelyke manier gege= ten, en wegens den Lymerigen Smaak bemind, onder de Geregten, Het Zaad was van zulk eene verzagtende natuur, als dat van Heemft. Hy befchryft het Kruid als naar Majer zeer gee lykende , doch met langer fmaller en fpitfer Bladen, de Bloemen klein, Saffraankleurig en Zaadjes , naby komende aan die der Nigelle, in zekere fcheeve Hoorntjes beflooten, die geel geftreept zyn, volgens VESLENGIUS, door wien aangemerkt wordt, dat de Bladen, aan ’t begin der zyden , een Hoornswys’ by= hangzeltje hadden, uitloopende in een dun paarfch gekruld Draadje, en dat het gezegde Kruid tot de hoogte van een Elle groeide Het is zeer gemeen in de Moestuinen van Ezypte, alwaar het aangekweekt wordt, zo Fomrse KAOHr verhaalt, of Jaarlyks gezaaid, komen. de ook van zelf voort op vogtige Vlakten (+). RAuworrF vondt het, voor tweehonderd Jaaren , in de Tuinen by Aleppo, als ook in „de Koornvelden by de Stad Ana, aan den Eu- phraat. Hy tekent aan „ dat de Jooden de ge- kookte Bladen met Vleefch aten: weshalve het, | zo (f) Pors Egypt. Arab, p. CXIv. PE OER AND LA RA zo hy oordeelde , Joodfch Moeskruid van Avre CENNá geheten werdt. IV. — On Misfchien is deeze Soort afkomtftig uit Oost- ee indie; wart, volgens den Hoogleeraar J, B uR-STUK. MANNUs , zou het de Wilde Ganja zyn of, beeld Ganja Utan van RuMrarus(*), diealseen oiv. Onkruid groeit op de Ambonfe Eilanden, hoe- wel het’er by gebrek, of van ’t geringfte Volk, ook wel tet Moes gebruikt wordt. De Afbecl- ding, nogthans , welke die daar van geeft , is zeer gebrekkelyk , als geflooten Bloempjes voor* ftellende , in plaats van de Zaadhuisjes , die by Ar Pi Nus ook niet wel vertoond zyn. Line NAUs noemtze Spcelvormig „ vyf hokkig , ges fleufd , byna vyftandig of ftomp : misfchienom dat aan fommigen de Tandjes afgebroken wa- ren. Volgens RumrHius zyn het vyfkantige Huisjes of Haauwtjes , een Nagel van een Vin- ger lang, naar de Zaadhuisjes van Scfamum ge- _Tykende, doch kleinder; aan de kanten fcherp ; van boven wat open, in vyf Spicfen verdeeld, eerst bruin, naderhand Aardverwig , bevattende een Zandig ros Zaad. Dit komt volmaakt overs een met de Takjes, welken ik van deeze Soort uit Oostindie ontvangen heb, waar van één in Fig. 1, op PL LIV. is afgebeeld, In oude Bla- den ontbreeken de Baardjes meest, volgenshem , en dit heb ik ook hier-bevonden. (2) (*) Ganja agreftis. RumeH. Amb. V. pe 213 T. 78 fe 2 Burme Index alt. Herb. Amboinenfis. IL DEEL: IX. STUZe Fig. 1 « 142 VEELMANNIGE KRüiben. A: (2) Corchorus met driehokkige, driëkleppigë , in driekantige Zaadhuisjes , de hoeken twee. Hoorp- deelig ruuw hebbende, de Bladen langwer- de ig met de agterfte Tand; j E Pig ö najes Borftelachtig, Corchorus Á 4 os triloeularis. In Arabie nam ForsxAort deeze Soort 6 pe an wild voortkomende » Waar. Dezelve hadt ronde opgetegte Stengetjes van een Voet lang ‚ met gefteelde langwerpig Eyronde Bladen overhoeks, gelyk in de voorige fcherp getand ‚ én heb. bende, aan de onderhoeken der bovenfte Bla: den, ook een Draadachtig Tandje , doch aan de onderfte Bladen niet, De Bloemfteeltjes kwamen meest tegenover de Bladen voort; diks wils met twee Bloemen, hoekige Kelken heb. bende en fmalle geele Blaadjes. De Zaadhuisjes ; als. gemeld is, hadden enkelde Tipper. De ‚Jm. (3) Corchorus met Liniaale Spilrondachtige p Den ruuwe Zaadhuisjes; de agterfte Tandjes ge. Borftelachtig. Behalve die van PruKENET, met malle Bladen , heeft de Ridder hier ook t‘huis ge. bragt dat Kruid, ’t welk de Heer N, L. Bor- MANNUs onder den naam van Driehokkige, uit het (2) Corehorus Caps. triloc. erïvalv. trid. êc. Mant. 77 , 5665 (3) Corchorus Caps. Linearibus teretiusculis fcabris &c, Mant. s66. Corchorus Americ, angufto barbato folio. PLuK. Phyt. T. z27.f. 4, Gorch, trilocalaris. BuRM. Fl. Ind, 1235 Ts 3. fe 4 Prior K rAINSDoRGTVA (143 het Kruidboek van GARCIN, in Afbeelding IV. hadt gebragt, hebbende zeer blykbaar drietan- ABR. dige Zaadhuisjes. De Steng van *t zelve , Hoorp, zegt zyn Ed,, ís Heefterig , met opgeregze STUE Takken en Liniaal-langwerpige Bladen „ die „96 de Tandjes egaal , doch de agterften wat lan= ger hebben: de Bloemen in de Oxelen eenzaam ; twee of drie; hebbende drie, zeer wyd gemik- te , tweedeelige Stylen : «de Zaadhuisjes ‘als driekleppige Maauwtjes, over al even breed, met drie kromme Punten door de rypwording openbarfterde. De Groeiplaars was in Indic, (4) Corchorus met langwerpige driehokkige vv. AE 5 Eh EE did Gorchorns Zaadhuisjes „ welke driekleppig zyn met envans. zes Sleuven en zes Punten ; de Bladen den e à ilk 18e. Hartvormig met de agterfie Tandjes Bor- *® fielachtig. În de heetfte deelen van Zuid. Amerika als - ook in de Westindiën , groeit deeze , die daar van den Bynaam heeft. Door de rondachtlg- heid der Bladen is zy voornaamelyk ondere fcheiden. De drie Stylen zyn ook gegaffeld en de Tanden der Zaadhuisjes wyken ver van el- Kander. …… (5) (4) Corchorus Caps. oblongis trilocutaribus , trivalvibus &c. LOEFL. Jt, 224. N. 12. Alcea Cibariaf. Corchorus Ame- ricana. Pur. Pôyt. T. 127. f. 3. Triumfetta fubvillofa, BROWN. Fam. 232. T. 25. É. 5e Il, DEEL IXe STUK iv, (5) Corchorus met rondachtige , van bove en “platte, rimpelige Zaadhuisjes, de agterfië Hoorp- Tandjes der Bladen Borftelachtig. Ben Hier zyn de Zaadhuisjes grootelyks vera De #5 fchillende van de voorgaanden, vertoonende zig Doosach. als ronde geribde Doosjes , van boven plat, DEE Deeze Soort fchynt de Tamme Ganja te zyn van Rumrnius, wier Vrugten hy by Kruis- beziën vergelykt. ’t Gewas „ zegt hy, fchiet met een ftyve Steng van meer dan Mans hoog- tes de Bladen zyn Langetvormig, ook fynge- fchaard en van agteren twee Draadachtige om= geboogene Tandjes hebbende. Het heeft de Kelkflippen korter dan de Bloem, wier Blaad- jes uitgerand zyn. Men maakt ’er tot Moes: kruid veel werks van, doch het wil geftoofd worden , gelyk onze Porfelein ,zynde , wanneer men ’% in Moes kookt, bitter. Het wordt ten dien einde in Bengale en China, als ook op eenige Eilanden van Oostindie , op Akkers gezaaid en aangekweekt « VI. (6} Corchorus met rondachtige gewolde Zaad. Elirfurus. huise Kuige. ks 144 — VEELMANKIGE KRUIDEN. (s) Cerchorus Caps. fubrotundis deprêsfis &c. Corch. Fol, inf. Serrat. minoribus. H, Clif. 210. R. Lugdh. 478. Alcea Olitoriaf. Corch. Americanus &c. PLUK. Alm. 18. T. 2554 £, 4. BURM. Fl. Ind. 123. Ganj fativa. RumerH. Amb. V. pe 212. T. 78 É. t. (6) Corchorus Cape. fubrotundis Lanatis &c. Corch. Ari Lanig. Fol. Chamadryos. BREIN. Prodr. III. p. s6- Gua- zuma Frut. Chamadrifolia &c, PLUM. Gen, 36. Je. 184 JacQ: Amer, Hfl. 1654 POLY ANDREI A IáS huisjes; de Bladen Eyrond ftomp ‚„Wollig, IV. egaal getand. Ara BE ì f é „ Hoorpea In Zuid. Amerika groeit deeze, die ook in srux. de Westindiën waargenomen is door den Heer atonogz- JaeQquin. Het was een opftaand Heeftertje met ronde Takken en langwerpig Eyronde wea derzyds Wollige Bladen , overhoeks ; tegeno= ver welken gemeene Steelijes van Bloemkroon- tjes groeiden , hbbende de Kelken Wollig en de Bloemblaadjes geel. Dus kwam de Plant by _de Havana voor, met ftompe, doch op Ku- rasfau met fpicfe Bladen en op ’t Eiland van St. Marten waren de Bladen alleenlyk inwaards zagt en wederzyds groen. De Groeiplaats was aan de Zee- Kust, op ruuwe Steenige plaatfen, (7) Corchorus met langwerpige Zaadhuisjes, a die, zo wel als de Steng , Haaîrig zyn ; birzus. de Bladen langwerpig en egaal getand. St©liges Dit is de Corchorus met Olmen- Bladen van Prumter, die het geheele Loof bezet heeft met ftyve ftekelige Haairtjes, Hy vondt dezel- ve in Zuid- Amerika. (8) Corchorus met Liniaale famengedrukte wir. … Siliguofse, wee aa we draageunde, (7) Corchorus Caps. oblongis Cauleque pilofis &c. Core chorus Folio Ulmi major, PLum. Sp. 7. Ie. 103. f. 2. (2) Corchorus Caps. Linearibus compresfis bivalvibus &c, GOUAN Montp. 257. Corchorus Amer. Fol. & Fruu an- guftioribus. TOUANF. 1x?, 259. Corchorus Folio Ulmi minor. K PLUM, II. DEEL, IX. STUKe, 146 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. tweekleppige Zaadhuisjes; de Bladen Lan- ÄFDEEL. cetvormig egaal d ie: vormig egaal getand, Eje Dit was een Kruidje, met een Heefterachtig Eenwy- Stengetje , de Bladen glad hebbende, zonder vig, verlangde Tandjes , en dus, gelyk het voor ge, aanmerkelyk van de anderen verfchillende, PruMmrer, deeze ook aldaar waarneemendei, heeftze Kleine Olmbladige geheten. De Voors jaars- Bloefem’ is ongebladerd , met vier Meel. draadjes en een vierbladigen; de Herfst - Bloee fem vyfbladig „ veelmannig met een dede gen Kelk, zegt de Ridder, Pavanicus. De Heer N. L. BuRMANNUS geeft de jevaanfthe. Afbeelding van een andere Soort van Corcho- rus (*) , welke zyn Ed. de Favaan/che noemt; en aanmerkt ronde ftekelige Zaadhuisjes te heb= ben, maar de Bloempjes, daar aan voorkomen- de , fchynen geenszins met die van dit Geflagt te ftrooken. Faponieus Ik vertoon hier, in Fig. oe, een Japanfche nen Corchorus, die de Bladen zeer naby komende Fig. 2. heeft aan de laatfte Soort , doch ongelyk ge= tand , hoewel ’er die Borftelige Tandjes, van agteren , aan ontbreeken, Zy heeft, nogthans , de twee Draadachtige Stoppeltjes aan den oir- fprong Prum. Sp. 7. Ie. ro3. f. 1. Corchoro affinis eet HDA folio &c, SLOAN. Fam. so. Hij. Ip. 145. Te 94. Í. Ie Coreta Fol. min. &c_ BROWN. Fam. 147. (*) Corchorus Caps. fubrot, hispidis- &c. BURan Fl. Jud DP. 1235 Te 364 f. Zo, MIIS T A NOD A Táj fprong der Bladfteelen , even als de anderen. IV. Dewyl de Zaadhuisjes aan mynen Tak niet voors “Sar komen „ zo kan ik daar van niet fpreeken, Al- Hoorp. leen merk ik aan ‚dat de Bloemen hier veel-of TUE volbladig zyn , hebbende de buitenfte Blaadjes PE uitgerand „ die daar aan volgen rond, de bin- penften fpits gepunt. De Heer THuNBERG heeftzê' voor een ‘Soort van dit Geflagt opge= geven. Onder de Tweewyvigen van deeze Klasfe ; voert het eerfte en het eenigfte Geflagt van Kruiden den naam van ’ P £ oN ta. Peonie, Het heeft een vyfbladigen Kelk en vyf Bloem blaadjes 5 geen-Stylen maar Eyronde ruige Vrugt- beginzels „ wier getal natuurlykst twee fchynt te zyn „ en-even zo veel Zaadhuisjes. Het bes vat thans de drie volgende Soorten, _(x) Peonie met langwerpige deel - Bladen. | dien Paonia Of: À p @ datk Ê pe È x A k N e : . ali Á ‚De Gemecne of Winkel-Pconie wordt ene ae be bes (1) Paónia Foliolis oblongis. Sy. Nas. XII. Gen. 678. p: 3705 Veg. KUIT. py 417. Mat. Med. 267. H. Cliff. 212. Ups. 149. GOUAN, Monsp. 258. GER, Prov. 382. HALE Helv. 3II. e6. Peonia communis f. Foemina. C. B. Pin. 323, Pzxonia fosmina. LoB. Ic, 682. Dop; Pempt. 149. B, Pxonia Fol. nigricaute {plendido „que Mas.Ci B, Pins 323, Poso= ‘mia Mas. LoB. Ze. 684. DOD. Pempt, 194 | , Ko Pf EE, DEEL, IX, STUEs IV. AFDEEL KV Hoorp- STUK. Tweewy- Vigee 248 VEELMANNIGE KRUIDEN: bedoeld, die haaren naam van ’tGriekfch Pasos nia heeft (*) , in ’t Engelfch Peiony, in ’t Franfch Pivoine, De Duicfchers noemenze ook Koningsbloemen en Pinkfter- Roozen ; de Vla- mingen Mastbloemen, zegt Doponéus, De Spanjaarden. noemenze Rof/a del Monte, dat is Bergroos., Zy groeit in de Bosfchen der Ge- bergten van de Zuidelyke deelen van Eus ropa, Het Kruid is iedereen bekend. Van ouds heeft men het, zeer belachelyk , in Woyffes- en Mannetjes Peonie onderfcheiden : daar deeze Planten niet zeer veel in ’ Loof verfchillen. Beiden hebben zy Bladen die gekwabd zyn, doch die van het eerfte of Wyfjes- Peonie zyn regelmaatig verdeeld in Eyrond Lancetvormi- ge ‚, die van het laatfte onregelmaatig in one gelyke Kwabben. Voor ’t overige is ’t Gewas byna eveneens , dan dat de Bladen van ’t zo- genaamde Mannetjes Peonie- Kruid donkerer zyn. In beiden maaken de Bloemen groote Roozen , niet ten opregte Peonie- Roozen ge- noemd , waar van de dubbelde, paarfch van Kleur , zeer fierlyk ftaan in de Bloemhoven; terwyl de Enkelde , na het afvallen van de Bloem, met haare fchoone Zaadhuisjes pronken; In het Loof, niet alleen, verfchillen de ge= melden, De eerfte heeft Wortels, welke uit aan C*) Beter wordt derhalve , in ’ Latyn, Paoniq dan Pao gia gefchreeven, | Pare X ACMNID OR IT A 14s aan Vezels gehechte Knobbels , byna gelyk die ps De der- Asphodillen , beftaan, De andere of Man- HER netjes Peonie , welke tevens de Steng hooger: gern. heeft, en de Takken paarfch gekleurd , met" Vinswys verdeelde Bladen, heeft Wortels die ik … van een dik Hoofd Takkig allengs verdunnen en niet geknobbeld zyn. Van deeze zyn de Wortels berugt als een Middel tegen de Val- lende Ziekte , doch op zig zelf niet genoeg- zaam. Zy zyn een weinig Kruiderig en famen« trekkende. Van de Wyfjes-Peonie zyn de Bloe- men, met de zelfde inzigten, % zy in Kon- ferf , of in Syroop, zeet opgehemeld geweest ; doch het fchynt „ veeleer, dat zy eene verdoo= vende of Slaapverwekkende Geur hebben en het Zaad heeft men Braakverwekkende of ook Purgeerende bevonden (*). (2) Peonie met een gebladerden Kelk en gladde An neergedrukte Zaadhuisjes. hen Van Ongere- gelde. (*) Miht Oder virulentus videtur , negue placet afpritas Hellebori , zegt de Heer HALLER: LiNNmus beveftigt de na- verwantíchap van de Peonie met het Aconitum en Delphi= nium, uit den leelyken Reuk en kwaadaartige hoedanighee= den , welken de Peonie zou hebben: Fasc, Rar. Ups.p, 10. Dit orde echter gemeenlyk zo niet aangemerkt. Zie zyne Mat. Med. p. 94- Porro , Wis Amuletica, ei a Galeno tri= bata, noviter ef? comprobata a modernis, ut Riverio , Forese to» Bartholino & Fernelio: zegt Rurrv J4at. Med, p, 375. (2) Paonia Calyce Foliofo, Capfulis glabris depresfis. Pceonia Fruêt. quinque glabris patentibus. GMEL. Sip, IV. pa 554 T. 72. K 3 1, DEEL. IX, STUK, IV. ia e XIV Hoorp: STUK. Tuxewy- Big Ce iso VEELMANNIGE KRUIDEN. Van de Winkel - Peonie verfchilt deeze, vols gens den Ridder , door ongeregelde of onge- lyk verdeelde Bladen 3 als ook doordien de Kelkblaadjes Lancetvormig getipt, zo lang als of langer dan de Bloem zyn; met gladde Vrugtbeginzels , meest vyf in getal. De Groeis plaats is door geheel Siberie, Volgens Gm: LIN is het verfchil zeer aanmerkelyk, gelyk blykt uic zyne hier volgende befchryving en de Afbeelding van dit Kruid. „De Wortel is zeer knobbelig en groot, , met zeer dikke Takken van een Voet lang » in de Grond verholen , van buiten geelach- 9 tig, van binnen wit , met den Reuk der Iris ‚> van Florence, Daar komen van vier tot zes …> Stengen uit voort, van twee Ellen en hoo. » ger , rond „ effen , een Pink dik , in ‘de on= s, derfte helft aan de eene zyde fchoon rood , „> ftevig, tot het derde deel der hoogte Blader- „> loos , maar verder met Bladen overhoeks, op > groote tusfchenwydten , bezet; de onderften 9, gekwabd en lang gefteeld ; de bovenften ge- ‚2 Vingerd en byna ongefteeld » glad en glanzlg. „> De Bloemen, aan ’t end, zyn fraay , of bleek > of hoog paarfch , van negen of tien Blaad- ss jes, met een vyfbladigen Kelk, van Lancet 9 vormige Bladen, die naar de Stengbladen 2» gelyken.” / Po L WAN DRI A. - AST (3) Peonie met Liniaale veelmaal verdeelde Iv, deel - Blaadjes, 4 Ee Hoorpe Deeze zeldzaame Soort groeit, volgens densrux, Heer GMELI Ns in de Ukraind (*) , en over Ee : d ni al aan de Dop, Het Loof doetze zodanig teruifolia, paar dat Bloemgewas , ’t welk Buphth mum ig genoemd wordt , gelyken , dat LiNN&us zig verbeeldde , hoe zy uit de Gemeene Peo. nie , door hetzelve bevrugt, kon gefprooten zyn. Het is zeer fyn , byna als dat van Ven- kel. verdeeld. De Bloemen , aan * end voore komende „ gelyken naar die’ der enkelde Peo- pie- Roozen, en zyn fomtyds zeer klein, fom= tyds zeer groot , hoog of donker rood van Kleur, en daar op volgen twee of drie Zaadhuisjes. % Gewas is anderhalf Voet hoog, vry digt met Bladen bezet en heeft een knobbeligen- Wortel, Onder de Driewyvigen hebben wy de twee volgende Gellagten, DELPHINIUM. Ridderfpooren, Geen Kelk maar vyf Bloemblaadjes en cen tweedeelig Honigbakje, dat van agteren als met een (3) Peonia Foliolis Linearibus multipartitis. LiNN. Fasc. pe 9.T.s. ZINN Goett. 127. GMEE Sib.1V.p.185. T 73. (*) Habitat in Verania zegt LINNKUS, in Fasc. Rar. Ups. Zulk een Land weet ik nergens te vinden. Het zal een Drukfeil zyn en’t{chepe komen voor Ucrania, gelyk by GMEs LIN enin Spec. Plantarum gezegd wordt. K 4 II. DEEL: IX. STUK, IV. AFDEEL KV. Hoorp- STUK. Driewy- vigt. IL. hl 152 VEELMANNIGEN KRUIDEN. een Spoor gehoornd is, heeft volgens den Rid- der dit Geflagt, welks Vrugt beftaat uit drie of één Zaadhuisje ’t Getal der Soorten van betzelve is agt, waar van de drie eerften één , de anderen drie Zaad- huisjes hebben, als volgt. Delpbimam (1) Ridderfpooren met eenbladige Honigbake Confetida. Waiidee jes; de Steng eenigermaute verdeeld. Den naam Delphinium heeft dit Kruid zekere lyk van de figuur der Bloemen , wier Honiebakje een Dolpbyn gelykt , en Ridderfpoor wordt het wegens de Spoorachtig uimfteekende Punt van t zelve geheten, De naam Confolida Regalis zou afkomítig zyn van het geneezen van Wondjes , door de Bladen op te leggen. Dat men ‘er den Eernaam van Koninglyk of Rid- derlyk aan gegeven heeft, kan zien opde Let= teren, waar mede de Bloemen praalen van de Tuin -Ridderfpooren, ftraks te befchryven (*). De Wilde Ridderfpooren , die men ook wel Cal- (1) Delphinium Neêariis monophyllis, Caule fubdivifoe Sy/t. Nat. X!I. Gen. Ó8t. pe 370. Peg. XIIL p. 418. Mat. Zed. 263. H. Cliff. 212. R. Lugdh. 482. GOUAN Monsp. 253. GER. Prov. 39e. KRAM, Auflr. 252. Fl. Öuec. 4403 476. GorT. Belg. 151. Confolida Regalis Arvenís. C. B. Pin. 342 Gons. Regalis. CAM. Ep:?. 521. Flos Regius fylveftris, Dope Pempt, 252. Segerum Cons. Regia &e. Log. le. 736. HALL. f Fle,v. 314. (*) Dic quibus in Terris infcripti Nomina Regum, nas- cantur Flores. Ving. E:l. Ecce fuos gemitus Foliis infcripfit Se ALA. LINN. Syff. Poge XII Pe RUND RT 193 Calcatrippa noemt , komen door geheel Euro- IV, pa, als ook in onze Nederlanden , hier en daar \FPEELe op de Koornvelden voor. Zy Belikéd., in Ge-Hoorps was, naar de gewoone enkelde Ridderfpooren „°TUEe doch vallen veel kleiner , en hebben minder 2574 Bloemen , die gemeenlyk blaauw of paarfch- achtig, doch ook wel wit of rood , en fomtyds Violet zyn. Daar op volgen ehaide Haauwtjes of Zaadhuisjes. Sommige Apothekers maaken van de Bloemen gebruik tot Violen =Syroop , maar zulks is een kwaade vervalfching , dewyl dit Kruid verdagt is van fchadelyke kigenfchap- pene (2) Ridderfpooren met eenbladige Honigbakjes Bn Delphinium en eene enkelde Steng. Aj acis. Tamme. Van de Tamme of Tuin- Ridderfpooren is de Natuurlyke Groeiplaats onbekend en waarfchyne lyk zullen die , door Kweeking, uit de Wilde voortgekomen zyn, De reden van den Bynaam kan men uit het gezegde opmaaken. In ’t Franfch poemt menze Pié d’.Alouette of Leeuwriks Poot, dat men in Engeland met Larksf/pur navolgt , doch de Duitfchers heeten ze , gelyk wy, de derfpooren, Zy (2) Delphinium Ne@. monoph. Caule fimplici. H. Clif. R. Lugdì. &c. Sc. Cons. Regalis Hortenfiw Flore majore & minore , fimplici & mault:shici. C. B. Pin, 142, Flos Regius. Dop. Pempt. 252. LOB Ác. 239, 240: K 5 IL, DEEL. IX. STUK, 154 _ VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. _ Zy zyn, zo wel als de Wilde, een Jaarlyks Henan Zaay-Gewas ‚ maar groeijen wel drie of vier Hoorp- Voeten hoog en praalen met fchoone Bloems STUK. __Aairen van witte , roode , paarfche, blaauwe bni en gemengelde Kleuren , % welk dezelven tot een voornaam Sieraad der Bloemhoven maakt: inzonderheid de Dubbelde „, wier Bloemen als Roosjes zyn : want de Enkelde worden niet geacht, HT. (3) Ridderfpooren met eenbladige Honighak- Deiphinium Aconiti. jes » die van vooren viertandig zyn; eene Monnikse fj he : , appie _zaame Zaadhuisjesen eenbloemige Takjes. Deeze Soort; in de Levant groeijende , heeft het Gewas van Ridderfpooren , doch de loem van Monnikskappen. De hoogte der Steng is omtrent een Voet , zynde Takkig , met fyn verdeelde ruigachtige Bladen. De Bloem is, behalve het uitwendige Gefpoorde, met een inwendig Honigbakje voorzien, vier= tandig , de Meeldraadjes omvattende , welke zo leng als de vier Bloemblaadjes en paarfch- achtig zyn; het Vrugtbeginzel enkeld, Dit heeft men in de Upfalfche Tuin waargenomen, (4) (3) Deiphinium Nett. monoph. antice quadridentatis , Caps. folitariis, Remulis unifloris. Delphinium Orientale annuum Flore fingulari. TOURNE. Caf, 30e Berit S AGN eDeRseltA. 155 (4) Ridderfpooren met eenbladige Honigbak- IV. ges, zesbladige Bloemen en veeldeelige Bla- eren den. ee Hoorp- STUKe In Barbarie wordt gezegd de Groeiplaats te_ 1v. Delphiniam zyn van deeze „ die naar de Gewoone Ridder- gmbisndn. fpooren veel gelykt„ doch gryzer is, hebbende en gemikte Takjes en blaauwe Bloemen, van bui- ten groen. Dezelve verfchilt van de voorige Soorten „ door het getal der Zaadhuisjes, welk drie is,en van de volgende , doordien zy het binnenfte Honigbakje eenbladig heeft, (5) Ridderfpooren met tweebladige Honigbak- _ v jes, negenbladige Bloemen , en veeldeelige Eg flompe Bladen, | Uitheem- fche, Deeze Kleinbloemige Ridderfpooren groeijen natuurlyk in, Italie, op Sicilie, Maltha en in ’c Beloofde Land , zo de Ridder aantekent. De Steng is enkeld met Roedswyze geftrekte Take ken en Bladen als die van de gewoone Rid- derfpooren. De Bloem is blaauw, (6) (4) Delphinium Net. monoph. Corollis hexapetalis, Fol. smulupatitis. Delph. elatius mpl. Flore. CLus. Hil. IL. p. 206. Confolida Regalis Flore minore. C. B. Pin. 142. (s) Delphinium Net. diphyllis &c. H, Cliff. 213. Con- folida Repalis latifolia, parvo Flore, C. B. Pin. 142. Prodr. Jit. Mons. Hij. Ilsp. 466. S. 32. Todt 3, ALL. Nic. 200. TAUR. 71. 3 Deer, IX, STUK. 156 VEELMANNIGE ÉRUIDEN, IV. (6) Ridderfpooren met twéebladige Honigbak- ida jes „ die onverdeelde Lippen hebben ; de Hoorp- Bloemen byna eenzaam; de Bladen famen- STUEe gefteld Liniaal gefmaldeeld, vl. Bere (7) Ridderfpooren met tweebladige Honig- nn bakjes ‚ die de Lippen tweedeelig, aan de mige. tippen gebaard hebben , met ingefneeden en Bladen en eene regtopflaande Steng, Hoogftam= He oe k mige. In Siberie is de Groeiplaats van deeze twee Soorten, die wel twee Ellen hoog opfchieten , en de woefte Velden, door geheel Siberie tot in Kamtfchatka , ongemeen verfieren, Van de laatíte vindt men reeds in de voorgaande ieuw door BAuHINuUs en anderen , gewag gemaakt , onder den naam van Ridderfpooren met Blad van Monnikskappen, als welke op de hooge Gebergten van Europa , in Switzerland en Silezie „ gevonden waren ; zo dat dit Kruid de koude Gewesten beminne, Met verandert niet (6) Delpbinium Nettariis diphyllis , Labellis integris &c. H. Ups. vsa. Delph. Lufit. glabr. Aconiti folio. Rotor. Hort. 61. FT. 3. Delph. elatius fubincenum perenne , Floribus amplis Azureis. AMM. Ruth. 175. MILL. Je. T. 250. É, Ie GMEL. Sib. IV. T. 78e (7) Deiphininm Neâ. diph, Lab. bifidis &c. H. Ups. 151. H. Cliff. 213. GOVAN Monsp. 259. Acon'tum coeruleum hirfucum , Flore Confolide Regalis. C. B. Pin. agt. Lycoce topon Flore Delphinii, Dop. Pempt. 441. LOB. Jeon. 678. Delphin. perenne Aconiti folio ampliorie AMM. Rúth. 174: Milts Jeon. T. 250.F. 2. GMEL, Sib.IV. pe 187. T. 75 +80. BRON E AN AN DRA Ae 197 niet alleen in de Tuinen overgebragt zynde,, IV, maar zelfs op zyne Natuurlyke Groeiplaats , ÍTPEELs zodanig, dat GMELIN ‘er wel zes byzondere Hoorvs Afbeeldingen van aan * licht gegeven heeft,° TUE De Stengen zyn glad of zeer ruig; de Bladen "57 diep of weinig ingefneeden , grover of fyner, ja fomtyds byna als in de gewoone Ridderfpooren verdeeld , fomtyds hard , fomtyds zagt en de Bloemfteeltjes zeer lang of kort; de Bloemen grooter of kleiner, zonder in Soort te verfchile len: dewyl het Zaad van eene zelfde Plant alle die Verfcheidenheden uitlevert, De Bloemen zyn uit den blaauwen paarfch. (8) Ridderfpooren met vierbladige Honigbak- B jes , korter dan de Bloemblaadjes en ge« Stahbifan palmde Bladen met ftompe Kwabben, gria, Luiskruide Dit Kruid , in de Zuidelyke deelen van Eu- ropa, op Steenige Gronden, groeijende, is al- gemeen bekend onder den naam van Staphija= gria , welke , om dat het Loof eenigermaate naar Wyngaardbladen gelykt „ daar aan is ge: geven. In Engeland noemt men het, deswea gen ‚ Stafifaker , doch by de Franfchen Herbe aux Poux en by ons Luiskruid ; om dat de Zaaden , die zeer groot zyn, tot Poeijer ge- ftampt (3) Delphinium Netasiis tetraphyllis&c. Mat. Med, 269. H. Cliff. Ups. R. Lugdb. 482. GOUAN Mlonsp. 259. GERe Prov. 391. Staphifagtia. C, Be Pin. 324. Dop. Pempt, 366o Staphifagria f. Vitifolia, Pedicularis. LOB, le. 689: Il, DEEL, IX. STUE, 158 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. ftampt en op het Hoofd geftrooid , dat On= ARBEElin gediert doen fterven. Tegen de Schurft en dere Hoorp- gelyke Huidkwaalen. wordt hetzelve, met A«- STUKe zyn gemengd en opgelegd -zyade, niet ondien= Poi! {tig geacht. Inwendig zynze zeer. gevaarlyk er van ecne fchroeijende verftikkende hoedanig- heid. Voorts heeft diet Kruid-, dat een Elie hoog groeit , met blaauwe Bloemen, geen ge- bruik, In deeze Soort is de agter uitfteekende lanen van ’ Honigbakje , gemeenlyk de Spoor ge- naamd „ zeer kort en ftomp en de Kwabben der Bladen zyn driedeelig ; doch eene Verfchei= derheid van ’ zelve komt voor met wit gea- derde Bladen, die in zevenen gedeeld Zyn, met fpitfe Slippen en deeze heeft de Spoor zo lang als het Bloemfteeltje. Aconitum. Monnikskappen. Het bovenfte Bloemblad is in dit Geflagt Kapswyze gewelfd „waar van het den naam voert. Het heeft de Bloem ook vyfbladig zon- der Kelk en twee gefteelde omgekromde Ho- nigbakjes. De Vrugt beftaart uic drie Haauwtjes in de drie cerfte,en uit vyf in de vier laacfte Soorten, E (1) Monnikskappen met gepalmde veeldeelige herte … … ruige Bladen. In () Aconitum Fol. palmatis mulelfjdis villofis, Syf. Nat, XII, MUI. Wolfsdood. Pe Ont U ANoDeR LL As 159 In de Hoven zyn deeze Monnikskappenmet , IV. _ geele Bloemen, die op de koude Gebergten van bn Europa haare natuurlyke Groeiplaats hebben , Hoorps als-een Bloemplant niet onbekend. Zy hebben °TUE de Bladen overeenkomftig met de Gemeene 25 blaauwe , wat de Schildvormige gedaante bee treft, doch veel breeder en niet tot aan den Steel toe ingefneeden, drie of vyfkwabbig en eenigermaate Haairig , met de Kwabben fpits en Zaeagswyze getand. De Bloem heeft een lange naauwe Helm of Kap, aan den top een weinig verbreedende en Wollige Vleugels, het Onderftuk Lepelachtig hol : beftaande dus uit vyf Blaadjes. Hier door maakt. dezelve natuur. lyk de figuur uit van zekere Mutfen , die in de Noordelyke Landen veel gedragen worden van het Scheepsvolk: maar het bovenfte Blaad. je alleen vertoont zig als een Laplandíche Schoen. De Kleur belangeude , die is by alle Autheu- ren bruinachtig of Oker -geel genoemd; doch in Lapland, alwaar dit Kruid op de Geberg- ten overvloedig groeide „ was dezelve niet an= ders XII. Gen. 682. p. 37t. Weg. XIII. p. 419. Acon. Fol. pel- tatis mulrifidis &c H. Clif. 213. R. Lagdh. 482. GOUAN Monsp. 259. GER. Prou, 391. KRAM. Auffr. 153. HALL, Helv. 312. Fl. Lapp. Suece. &c. Aconitum Lyco@. luteum. C. B. Pin. 183. BrsL. Eyf?. MER. 25. f. 2. Aconitum fe- cundum. CAM. Epit. 827. Aconitum luteum Ponticum, LoB. Je. 677. Acon, Lycoît. luteum mojus. Don. Pempr, 439. TOURNF. Jn/?. Tab. 240, EI. DEEL. LX, STUR, Iv, ÁFDEEL. XIV. Hoorn- STUK. Drie wje Vig ee 160 VEELMANNIGE KRUIDEN. ders dan blaauwachtig Afchgraauw , en zodan nig is dezelve ook in Rusland waargenomen, door den Heer pe GOoRTER. Men behoeft evenwel niet te twyfelen , of de Kleur der Bloemen is geel in de Zuidelyke Landen: alzo de Heer HALLER die in Switzerland en Sco- rort in Kerniolie, alwaar het Kruid in hooge, drooge , Berg - Bosfchen gemeen is, aldus heb. ben bevonden. In Lapland moet dit Kruid zeer fors groeijen , dewyl het Bladen heeft , die zig van den top des Bladfteels , in * ronde, een Span uitfpreie den: naar ’t gene de Ridder aantekent, zynde" tot twee derden in Slippen verdeeld , van bo= ven donker- , van onderen glanzig groen. Zvn Ed. fpreekt van geene Haairigheid of ruigte dee- zer Bladen , en hadt gezien , dat het Vrouw- volk dezelven in de Pot fneed en ‘er Moes van kookte,’ welk zy zonder nadeel aten szelyk dit _ Kruid ook van ScHAEFrFeR Rendieren Kool genoemd werdt: terwyl nogthans geen Beeften ’er de Tanden in floegen. ’t Schynt derhalve geenszins die Geele Monnikskappen te kunnen zyn, waar van LogBer getuigt, dat zy van de Jaagers voor de Vergiftigften gehouden en daarom Wolfsdood geheten worden : ja dat dit Kruid, op fommige plaatfen groeijende, zo veel Venyn heeft, dat de Bloemen , gekaauwd zyn- de, de Mond en Tong fchroeijen, verweke kende Duizeligheid of draaijinge in ’t Hoofd, Zou het, anders, die Vergiftigheid alleen heb. ben DE MAN DR -TiA © 1Ót ben in de Zuidelyke Landen? ’t Was in ’t_ IV vroege Voorjaar dat van het jonge Loof, op TEREE î die wyze ‚ in Lapland tot Spyze gebruik ge- Hoorp- maakt werdt. Het wordt ‘er Acharas en in *TUE° Medelpad Geske geheten, Bn _ (2) Monnikskappen met de Slippen der Bla: EE den Liniaal, aan ’t end breeder en door ’t Napelius. midden geflreept. Gemeene, De Gemeene Blaauwe Monnikskappen , wier Groeiplaats ook is in de Bergagtige Landen van Europa, hebben het Loof veel fyner ver. deeld; de Bladen, ook Schildvormig , beftaan uit drie Kwabben , welke tot aan den Steel toe van een gefcheiden zyn, en verder diep inges fneeden. De Bloem- Aair is wel één of ander half Voet lang , famengefteld uit donkerblaau= we Bloemen, wier Helm kort en wyd is, veel gelykende naar de Yzeren Stormhoeden der Oude Wapeprusting. ’ Getal der Meeldraad« jes is, volgens den Heer HALLER, veertig en dat der Haauwtjes of Zaadhuisjes drie of vyf. Van de Vergiftigheid van dit Kruid , dat Zy= j (2) Aconitum Fol. Laciniis Lineotibus faperne larioribus &c. H. Clif. R. Lugdh. 483. GOUAN JMonsp. 259. GER. Prov. 391. KRAM. Auf?r. 153, Fl, Succ. 442. HALL. Helv. 312. Aconitum ccerul. f. Napellus, C. B. Pin. 133. Napels Tus, Dop. Pampt, 442. Dop. Purg. 317. Napellas verus cov> ruleus. LOB. Jc. 679. L u. DEEL. 1 STUE : zó2 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. zynen gewoonen naam Napellus van de Raape AFDEEL ochtige Wortelen heeft, is men in t algemeen Hoorp- overtuigd, Hierom noemen de Duitfchers het- en zelve, niet alleen Yzenhuelin , Kappenbloemen wize “en Narrenkappen , maar ook Dütvelskruid en Wolfswortel of Wolfsdood, gelyk het voorige; dat de Franfchen Tue-Loup heeten: dewyl men daar van , even als van het Rottenkruid voor de Rotten , gebruik maakt om de Wol- ven te dooden, Ten dien einde worden de Bladen of brokken der Wortelen in ftukken Vleefch geftoken „ dat men als Aas den Wol- ven voorlegt. Werrerus heeft daar van de doodelykheid in zodanigeen Dier ondervonden; de Toevallen befchreeven en de uitwerkingen van % Venyn , door * Kreng te openen , onder: zogt. Hy beweert daar uit, dat hetzelve van eenen heeten , fcherpen aart zy (*).” Te Ante werpen hadden eenige Menfchen de Wortels gegeten , en waren daar van geftorven , zo Doponzus meldt (f). Een laater Hiftorie „ van deszelfs nadeelige uitwerkingen, komt ons in de Sweedfche Verhandelingen voor (4). Daar hadt het eeten der raauwe Bladen „ een Slaapzugt „ Verdooving der Zintuigen , ver- kleuming des Lighaams en eindelyk de Dood verwekt, Buiten tegenfpraak is hect derhalve een C*) Weer. Cie. Ag. Hifl. Ec. p. 232. (}) Dop. Purgant. Hift, p. 319e (1) AE, Stochholms, Vols I, 5739. Pe 48e ME VAN B RT A "163 eef gevaarlyk Kruid. Zie hier de fraaije Waar= IV. neemingen van. Doktor Scopour, dienaan- ÁFDEEL X1Ve gaande, van zyn eigen Hand (*), | Hoorpe s, Het groeit in hooge Bosfchen en Berg-STUKe » Weiden van Karniolie aan de Beeken , wor- 3 dende Sleni- Gloubuk genoemd. Voor het ‚ «> affcheeren van dit , met ’s Helhonds Bek- “> Schuim befmette Kruid, wagten zig de Bee= > ften: hoewel zy het droog ‚en onder ’t Hooy 3, gemengd, zonder nadeel vreeten. De fchoo- 5 ne Bloem. Aairen verlokken de onkundigen 5 », om zig Hoed en Kleederen daar mede te „> verfieren s ’t welk hun dikwils een zwaare „ Hoofdpyn verwekt, Dat zyne Hand gezwol« » len waar, in welke hy de Steng van dit Kruid ‚‚ lang gedragen hadt, vertelde weleer de op- » fegte en ervarene Ba veRus; Hoogleeraar s, te Infpruk , teeds oud van Dagen zynde, ‚ De vermaarde HALLER nogthans verklaart ‚‚ dit algemeene denkbeeld , uit eigen. Onder- » Vinding, ongegrond (f). Het Afkookzel def ‚> Wortelen doodt de Weegluizen: het Poeijer 2» kan voor he tegen de Muizen en 3, Rot- (*) Flor. Carniol. p 550. (f) Licet hane Vulgi perfuafionem wvarisfimam esfe cenfeat Cl. HALLEROS. Dus heeft het Doktor Scororre Zekerlyk fchuilt daar een Drukfeil van één Letter ’t Zou kunnen moes ten zyn rarisfimam, vefisfimam of vanisfimam; en men zous de het niet gemakkelyk kunnen vastftellen , indien het laat- fte niet ; Wootdelyk, by den Heer HALLER gezegd werde, Zo veel verandering kan een Drukfeil van eene Letter vers oirzaaken: / La II. DEEL, IX STi, a rigys IV, AFDEEL, XIV. Haoorp= STUK. Vig 164 VEELMANNIGE KRUIDEN, „, Rotten verftrekken , wanneer men het onder ‚, Boter mengt „en brengt alle Dieren den Dood 9 aan ; door Ontfteeking en byna invreeting ‚ der Darmen. Het Tegengift is Olie of laauw Drieuy- ‚ Water, lang en overvloedig ingenomen; als » de fcherpheid door verzagting en verdunning „, kragteloos maakende.” Ik heb deeze Hiftorie te meer van gedagten Heer ontleend, aangezien dit Kruid aldaar wild groeit en gemeen is. Men vindt het in Switzerland veel by de Hutten van ’t Berg- volk op de Alpen. In Sweeden kwam het, op fommige plaacfen , wild groeijende voor, uit gevallen Zaad. Geen Dieren eeten hetzelve ‘er , dan alleen het Ras der Bokken, die daar van fterven : weshalve het ’er in de Bosfchen uit- geroeid wordt. Ik fpreek hier van de gewoone Monnikskappen , met blaauwe Bloemen, waar mede nogthans het Vrouwvolk, in Sweeden , den, den rand der Schottelen met Spyze ver- fiert. En, dat men uit hetzelve ook eene Arte feny zou kunnen haalen, wil ons de Weener Geneesheer en Lyf-Arts STORCK wysmaa- ken (9). ‚, Het Extrakt van de Aconitum met blaau- s, we Bloemen f zegt zyn Ed.) wordt door > Nieuwe Proeven langs hoe meer aangepree- s, zen, en het is ‚ inderdaad , een voortreffelyk s» Gee (*) In Libello de Ufa Med, Pulfatille nigr: Vind. 1772, Pp. 5% POT LAN DR TA, 165 z Geneesmiddel , dat veel uitvoert in kleive EE b „, Gifte, Het is zeer dikwils van dienst in in „> Venus- Kwaalen , daar andere bekwaame Hoorp- „ Middelen te vergeefs gebruik zyn: fomtyds’ *25 9» neemt het de Uitzettingen der Beenderen ke > weg en maakt de ftyve Gewrichten be- > weeglyk. Meestal heeft het verlichting toe- gebragt aan het Podagra, de Jicht en zeer hardnekkige Pynlykheden van dien aart. Ik heb het in dergelyke Kwaalen ingegeven, ‚‚ Íchoon diegepaard gingen met fterke Koorts, > doch dan met een bekwaame veelheid Sal > peters en waargenomen, dat fomtyds de al- » lerhevigfte Pynen , binpen eenige Uurentyds , geheel verdweenen , die men in veele Da. 9, Zen, door een menigte van andere Genecs- middelen , zelfs niet hadt kunnen verzagten, Meestal volgde ‘er een overvloedig Zweet ») op. De Patienten kunnen twee, drie , vier , » Vyf of meer Greinen van dit Exerakt, by ‚> verdeclingen , in ’t Etmaal verdraagen” (*). (3) (*) Dat heet inderdaad ex Tvxico Salus: want men vindt aangemerkt , dar dit Kruid eigentlyk Toxicum genoemd mogt worden, om dat de Barbaareh hunne Pylen , Tyxa ge- naamd , daas mede vergiftigden. Dop. Purg. 319: doch men weet ook , dar fommige zodanige Vergiften inwendig on- fchadelyk zyu : waar van het Spreekwoord Pocu.a morte ca- reits dat echter hier geene tocpasfing heeft. Ondertusfchen kunnen ‘er zo wel Infekten op aazen en neftelen, gelyk men by de Ouden gemeld vindt, als op de Wolfsmelk en andere L 3 fcherp- 3a Ik. DEEL, IX, STUK. 1C6 VEELMANNIGE KRUIDEN, iv, (3) Mopnikskappen met veeldeelige Bladen, AFDEEL. ed de Slippen Liniaal op elkander leggende Haorpe en TaPPIg. $TUKe NN ' : | a In Siberie , T'artarie en op de Pyreneefche ont olan Bergen, wordt de Groeiplaats gefteld van dee- cum. ze Soort , wier Bloemtros voor ’ bloeijen knikt, Pyreneee fche. : . v. ___(4 Monpikskappen met vyfwyvige Bloemen, Anthora. de Slippen der Bladen Liniaal. Tezengif- Hee Op de Gebergten der Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze, die den Wortel famenge- _fteld heeft uit twee, drie of vier, hoekige Bol len, aangenaam van Reuk ; de Steng een Elle hoog, met zeer dun gefneeden Bladen , en gee- le Bloemen als de Monnikskappen. Zy heeft tot by de vyftig Meeldraadjes, met breede Steel tjes en omgeboogen Knopjes :als ook vyf twee- kleppige ruige Zaadhuisjes met veelhoekige Zaadjes. | Die Kruid is van ouds Anthora of Antithora genoemd geweest, wegens de Tegengiftige hoe- da- fcherpGppige Kruiden. Zie voorts dienaangaande het VIIIe Deer der Uiegezogte Verhandelingen, bladz. s53. (3) Aconitum Fol, muitipartitis , Lacintis Linearibus incum- bentibus. B. Ups. 152. Acon. Pyrenaicum luteum. RA, Eur. 367. {4) Aconitum Floribus pentagvnis Folior. Laciniis lineari- bus. H. Cif. 214. Ups.“ Mar. Med, 270. HALL. Helv. 313. GER. Prov. 391 R. Lugdh. 483. Acon. Saluciferum £. An- hora. C. B, Pin, 184. Anthora f. Antithora. CAM, Epic, 837. Lon. Ze. 677. Don. Pempt. 443. Purg. 324. dl \ POE BAN DR 1 Ae 167 danigheden in hetzelve ook door GEsSNERus waargenomen ‚ en daarom heeten het de Duit- IV. ÄFDEELs XIV, fchers Gifftneil volgens CAMERARIUS, die Hoorn. hetzelve beter afgebeeld heeft dan Lorer en°TUEe Doponéus. Het werdt daarom Aconitum Sa- lutiferum , van den eerstgemelden , getyteld, De Smaak is bitter met eenige zoetheid, Som- migen hebben het naderhand, misfchien in het Kruid bedroogen, verdagt gemaakt. Zy fchree- ven ’er een geweldige bitterheid en een gevaarse lyke Purgeerende kragt aan toe ; ja het zou, volgens ÄorrMAN, Hoofdduizeling verweke ken. Het wordt niettemin door den beroemden GeEorFFROY, ter veelheid van een Scrupel of Drachme , in Kwaadaartige Koortfen , die uit Slym en Wormen in ’t Gedarmte ontftaan , door Ondervinding aangepreezen (*), Deez’ erkent ook de groote bitterheid of fcherpte van den Wortel , dien hy zegt in ’t Dauphiné veel in gebruik te zyn tot Wormdooding en tegen Buik- pyn. Volgens Lorreu verkogten de Muilftoo- ters te Venetie het Gemeene Volk {+) denzel= ven als een Tegengift. Hy komt in het Orvie- taan van Touloufe, (5) Mon. (*) Grorrr. Mat, Jfed. Tom. IL. p. 11 (T) Dat met bun nuilfooten te bedriegen is, zegt LOBEL en verftaat ’er buiten twyfel de genen door, die met Re: liquie = Kasjes te kusfen omloopen, en inmiddels voor Kwakzalver fpeelen, in Italie. L 4 IH, DEEL. IX, STUX, ZT AJ Nid. 168 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. (s) Monnikskappen met vyfwyvige Bloemen, Arg de Slippen der Bladen halfdeclig , aan *5 Hoorps end breeder. 8TUKe v. Deeze kleine blaauwe Monnikskappen hebben je heare Groeiplaats ook op de Bergen van Italic zun. en Boheme. | Bente. VI. (6) Monnikskappen met byna vyfwyvige Bloes Ean mens de Slippen der Bladen Wigvormig, Getipte. ingefneeden , Jbits, In de boven - Ooftenrykfe Landen groeit dee- ge Soort, van welke: drie Verfcheidenheden - waargenomen zyn door den vermaarden Cr v-_ sius. De eere, naar de gewoone Monniks- kappen veel gelykende , op de Bergtoppen by Saltzburg «de andere , wel drie Ellen hoog groei- jende, op den Neuberg en de derde op den Juderberg , den hoogften van geheel Stirie , zegt hy, daar men de Spica Celtica inzamelt (*). Dee- (s) Aconitum Flot, pentagynis , Fol, laciniis {emipactitis fuperne latioribus. H. Clif. 214. Ups. Ist. R. Lugdb. 482, Acon:tum coerul. minus f. Napellus minor. C. B. Pin, 183, Acon. ccerul. parvum. Dop. Pempt. 441. DALECH, Hifs, 1743. Lycoêt. coerul, parvum facie Napelli. LOB. Je. 478. (6) Aconitum Flor. den &c. Acon. violaceum fis ve Napellus. 2. , Ac, purp. £ Nap. 3. gf, Acon, ceer. purp, Fl, maximo f. Nap. 4. C. B. Pin. 183. Acon. Lycoft. Tau ricum & Neubergenfe. Crus. Elifl. II. p. os , 96. Item Ju- denbergenfe. Zbid. p. 97. Pann. p. 406-413. (*) Zie bladz. ros , in het voorg. VII. SruK. Het Land- fchap Stirie, anders Stiermark genaamd, legt in ’t Zuiders deel POE LK N DD R T A, 160 Deeze heeft een dikke ronde Steng, van twee ÂFDEELS Ellen: de Bladen zyn zeer breed en groot, zo IV, XIV. wel als de Bloemen , die in deeze Kruiden Hoorp. paarfchachtig Violet zyn van Kleur, hebbende°TtEe aan den Helm een uitfteekende Punt of Tip, even als aan fommige Karpoets - Mutfen, ’t Ge- tal der Zaadhuisjes of Haauwtjes is drie , vier of vyf. De gewoone blaauwe Monnikskappen komen , volgens dien Autheur, op die Bergen ook overvloedig voor , inzonderheid by de Meste hoopen der plaatfen „ waar het Vee, in de drie Zomer -Maanden , zyne Srallingen heeft, (7) Monnikskappen met byna vyfwyvige Bloe- men „ veelkwabbige Bladen , en de Helm der Bloemen lang uitgeftrekt, Deeze „die in Penfylvanie groeit , hadt de Bladen drie- of vyfkwabbig, hoekig getand, naakt; de Bloemen blaauw , en van een byzon= dere figuur , zynde de Tip van den Helm haa- kig en zeer lang. Alle deeze Kruiden blyven over. Crtmrictrugeca, Wantsdryver, De Heer LrnNeaus maakt thans een by- zonder Gefligt van dit Kruid, ’t welk zyn Ed, bevoorens als een Soort van Aétea, met den bynaam van Wantsdryver , hadt voorgefteld, De deel van Duitfchland , aan de Grenzen van Ooftenryk en Hongarie. (7) Aconitum Flor. fùbpentagynis, Fol, multilobis , Corol= larum Galeâ longius extenfà. Ls Il, DEEE, IX, STUK» Trigynia} VIT. Aconitum UACINAL UN. Haakige., 170 VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. De Byzondere Kenmerken zyn, een vyfbla- ie dige Kelk , bevattende vier Bekerachtige Ho- Hoorp- nigbakjes, die voor Bloemblaadjes verftrekken STUK: en daar op volgen vier Zaadhuisjes met gefchub- de Zaaden, Cimieifug „ De eenigfte Soort hier van (1), een Siberie fetida. fche Plant, gelykt zeer veel naar het hier voor Eer befchreevene getroste Kriftoffelskruid *, Ook heeft zy iets dat naar het Thaliétrum zweemt : weshalve GMELIN haar, volgens AMMAN, Thaliftroides noemde, die uitermaate ftinkt, De vuile Reuk, welke het wild groeijende uitgeeft, js naauwlyks verdraaglyk : zo dat, indien het-_ zelve de Weegluizen verjaagt, men billyk zeg- gen mag, dat Stank door Stank verdreeven wor-= de. Ook zoude het Afkookzel van dit Kruid tegen de Waterzugt dienftig zyn bevonden, Het groeit, van de Jenifea Oostwaards, door geheel Siberie, Het heeft de Steng fomtyds Mans langte hoog , doch breidt zig fterk zyde- waards uit, met ruige, kleverige, gevinde Bla- den : terwyl het end van de Steng zig in ver- fcheide Fakjes verdeelt , die Aairswyze met Bloemknoppen bezet zyn. Voor ’t bloeijen knik- ken deeze T'oppen, maar regten zig vervolgens op. In de Bloem komen dikwils twintig Meel. draad (z) Cimicifaga. Syf?. Nat. Vez. XIII. Gen. 1232. p. 420. Aâza Cimicifuga. Sp. Plant. 722. Am. Acad. VIL. T. 6. É, 2. GMEL. Si. IV. p‚ 181. Te 7o. Thali@roides foetidish= mum, Chriftophoriane facie. AMM. Ruth. 1o2e / Proks AND: RE: Be HUE draadjes en vier Stylen voor; doch daar heeft IVe 7 : ÄFDEE een aanmerkelyke verandering, ten opzigt van ne het getal , zo der Bloem- en Kelkblaadjes , als Hoorp, der Vrugtmaakende deelen, in dit Kruid plaats,» "5 De Rang der Vyfwyvigen, in deeze Klasft „nig bevat de drie volgende Geflagten van Kruiden, Ao uir kk G rt A Akeley, Dit heeft vyf Bloemblaadjes , zonder Kelk , en vyf gehoornde Honigbakjes , tusfchen de Bloemblaadjes: beftaande de Vrugt uit vyf af« gezonderde Zaadhuisjes. di RN. 5 (1) Akeley met kromme Honigbakjes. Arsigia vulgaris} In Europa heeft dit Kruid zyner naam meest gemeene. met den Latynfchen overeenkomftig, waar uit niet onwaarfchynlyk is , dat het eerder door Zaad overgebragt , dan dat het natuurlyk zou zyn aan de Noordelyke deelen. Het groeit , piettemin, in Steenachtige Bosfchen van Oost- enryk en Switzerland ; men vindt het wild in Vrankryk, als ook in onze Nederlanden , ja zelfs in Sweeden, In de Tuinen is het , als een (1) Aguilegia Nettariis incurvis. Syf?. Nat. XII. Gen, 684. Pp. 372. Veg, XII. p. 420. Aquilegia. Mat. Med: 272. H. Cliff. 215. R. Lugdh. 482. GOUAN Jdonsp. 260. GER. Prov. 392. KRAM. Auflr. 153. Aquùegia fylveftris. B, Hortenís fimplex 9, multiplex flore magno. d, flore inverfo: g, Flore Rofeo mmultiplici. &, Degener virescens. C‚ B. Pin, I44e HALL. Flelv, 312. Bi. Suze. 2, No 478. II, DEEL, IX, STUK, 172 VRELMANNIGE KRUIDEN. IV. een Bloemplant, zeer gemeen, en fpeelt aldaar xv, met eene oneindige Verfcheidenheid van enkel. Hoorp- de en dubbelde, omgekeerde en gefternde Bloes STUE. men. De Kleur is gemeenlyk uit den blaauwen id Fey: of paarfch; doch ook wit of bont, groenachtig enz. Zy zyn zo aangenaam en vermaakelyk om - te zien, zegt MunNT:iNG, als eenige Bloem zyn mag, Men noemtze fomtyds Klokkebloemen, doch gemeenlyk Akeleijen , in ‘t Hooeduitfch Ackeley, in ’t Franích Ancholies of Ayglantie nes, in ’t Engelfch Colombines, In Italie geeft men ?’er ook den naam van Celidonia maggiore, dat is Groot Schelkruid, aan. Daar groeit eene we Verfcheidenheid in Siberie, die de Bloemen blaauw heeft, met de Honighakjes witachtig gerand. t Gewas is iedereen bekend. Sommigen pry- zen de Tin@uur der Bloemen in Gorgeldranken aan eu het Afkookzel der Wortelen tegen ’c Scheurbuik. Van het Zaad wordt inzonderheid als een uitdryvend Middel, in Pokjes en ander Uitflag, gebruik gemaakt. Het zoude, volgens CrLusrus, zelfs de Kraam bevorderen. Tm. (2) Akeley met regie Honigbakjes „ korter here dan de Lancetvormige Blaadjes. Alpitche. In (2) Agvilegia Webtariis rettis, Petalo Lanceolato breviori- zibus, Aquil. Mentana magne Flore, C B. Pin, 144. Pradr. 75. J-. B, Hifl. Ille pe 484. RAJ. Hiff. 707. HALL, Helv. 3 10e DOES ALNO DR TA. 179 In Switzerland vondt Burserus deeze by IV. de Bladen van Pfeffers en SCHEUCHZER bos An ven de-Alpifche Valey , Waldnacht genaamd. Hoorpe Dat het geene Verfcheidenheid van de gemeene TUE Akeleyen is, blykt, niet alleen uit het verfchil, Am” der Honigbakjes , maar ook daar uit , dat de Bladen veel fyner en Liniaal gefnipperd zyn, de Bloemblaadjes Lancetvormig en zeer lang, % welk de Bloem grooter en fraaijer dan in de gewoone maakt, fchoon blaauw van Kleur, De Heer HALLER heeftze ter breedte van drie of vier Duimen uitgebreid gezien. Maar ééne Bloem komt op den top van de Ster, of „ zo dezelve een Tak heeft, twee, Gemeen is deeze Soort in fommig deel van Switzerland (*). (2) Akeley met regte Honigbakjes en de Meel- yr, draadjes langer dan de Bloem, rh anaden fis; Kanadae Deeze Noord - Amerikaanfche wordt Virgi-fche. nifch Eyloof genoemd van Crayron, die aanmerkt , dat de Bladen gepaard, gefteeld , Eyrond , glad , aan ’t end Zaagtandig zyn. ’ Gewas klimt by de Boomen op, daar de Tak- ken (*) Nafeitur pasâm in Aquilegienfi ditione. Emend, AE. Flelv. Vl. p. 37. (3) Aguilegia Nett. reftis, Stamin. Corollâ longioribus. H. Ups. 153. Aquil. Cor. fimpl. Neâ. fere reêtis. GRON. Virg. 59, 82. Aquil. pumila precox Canadenfis. CORN. Ca- nad. p..T. 60. LoB. Ie. 26. MILL Dil. T. 47. Aq. pr&Cox Canadenfis &c. Moris. Hit, III, p. 457. S. 12, Te 2e fe 4 Ee DEEL, IX, STUKe fj, VEELMANNIGE KRUIDEN: IV. ken Worteltjes in fchieten , gelyk de Klyf ‚gees ir ed vende aan ’t end witte Bloemen , welke uiteen. Hoorp: menigte kleine Trosjes beftaan, Volgens ande- STUK. ren zynde Bloemen roodachtig , in ’ midden „ND geel. Ik (a) Akeley met de Steng byna nàakt , byna en eenbloemig ‚ Lymerig gehaaird en de Bla- Lymerige. den omtrent driekwabbig. In Languedok hadt de Heer Macnror, nu omtrent een Eeuw geleeden , by de Stad Meyriols , voorby den Berg Efperou, aan de- Rivier „een Soort van Akeleijen gevonden, wel- ke door TOoURNEFORT genoemd is, Ruige met een Lymerige Bloem. Deeze groeit, volgens den Ridder, te Montpellier. Het is een Plantje van anderhalve Handbreed hoog, NreeELr a Nigelle, De Kenmerken van dit Geflagt hebben veel overeenkomst met die van ’ voorgaande, Vyf Bloemblaadjes zonder Kelk; vyf Honigbakjes , doch driedeelig binnen de Bloem ,en vyf Zaad- huisjes, maar die niet van elkander afgezonderd zyn; maakende te famen de Vrugt. | Hier (4) Aguilega Nettariis,..... Caule fubnudo, fubuniflo= 10, viscofo- pilofo &c. GOVAN Monsp. 267. Aquilegia vise _cofs. MAGN. Mdonsp, 24, Hort. zie Aq. hirfuta Flore viscofo. TOURNEE. Jnf?. 428, Psor at: KON:D RECM 175 Hier komen vyf Soorten in voor, waar van _ IV. de drie eerften vyfwyvig, de twee laacften tiens an wyvig zyn: als Hoorp- EN STUKe _(z) Nigelle , die de Bloemen meteen Bladerig tr. Omswvindzel heeft, Nigella Da« mascena, Die Kruid , dat in de Koornlanden der Zui- Ji delyke deelen van Europa groeit, komt alseen Zaay- Blommetje in Duitfchland , Engeland, Vrankryk „ en by ons, in de Tuinen voor. Men noemt het gemeenlyk Fuffertjes in ’t groen of Bloempjes in *t Haair, om dat de Bloemen , die taamelyk groot en fraay zyn, inzonderheid de dubbelde , zig door haare bleek blaauwe Kleur en optooizel fierlyk voordoen in een Haairige groente, die dezelven omringt, Het Loof , naa- melyk, van dit Kruid is zeer fyn verdeeld, en daarom noemen de Engelfchen het Fennel- Flo- wer , dat is Venkelbloem. Voorts heeft de Bloem nog een vyfbladig Omwindzel, digt aan dezel- ve, van uitfteekende groene Blaadjes. De Vrugt js Bolachtig met Punten en verdeeld in vyf Zaadhuisjes. di (2) Ni- (1) Nigella Floribus Involucro Foliofo cin&is. Syff. Nate XII. Gen. 68s. p‚ 372. Weg. XII. p. 421. H. Cliff. 215e Ups. R. Lugdb. 481. GOUAN Monsp. 260. GER. Prov. 390e KRAM. Zuftr. 153. Mirr. Dik. T. 187, f. 2. Nigella angus= tifolia &c. C. B. Pin. ras. Melanthium fylveftre. MATTHe Diosc. 5209. B, Nigella Fl. majote pleno coeruleo. C. B. Pin. ras. Melanthium Damascenum. Dop. Pempt. 304 Mel, fyl- veftre. LOB, Jc. 74e IV. AFDEEL. XIV. Hoorp- STUK. u. Nigella Sativa. ‚ Veld. 176 VEELMANNIGE KRurDEN, (a) Nigelle met vyf Stampers en gedoornde rondachtige Zaadhuisjes ; de Bladen eeni« germaate Haaïrig. Dit Kruid, in Egypte, op Kandia en elders , aan de Middellandfche Zee „groeijende , is eigent lyk het gene de Zaaden uitlevert, die in de Win= kels bekend zyn onder den naam van Sem. Ni- gelle, Het voert, wegens de zwartheid van die Zaad, den Griekfchen naam Melanthium of Gith,en den Latynfchen Nigella, wordende van de Ïtaliaanen ook Melanthio of Niëlla , by de Spaanfchen Neguilla of Alipivre , by de F Îran- fchen Barbe poyvrette of Niëlle , by de Duit- fchers Scluvarta Kummel of Zwarte Koriander ge- heten. Het is breedbladiger dan de Tuin - Nigelle en groeit wel ecn Elle hoog , wordende Jaarlyks i in de Oofterfche Landen gezaaid tot aanwinning van het Zaad, dat men by ons Nardus- Zaad of Zwarte Konin noemt, zynde glimmend zwart, en zo donker , dat het Spreekwoord, zo zwart als Gith , daar van den naam bekomen heeft, Het is niet ovaangenaam van Reuk en wat heet of fcherp van Smaak , geevende een byzonderen Geur aan het Brood , waar in het wordt ge- bake - (2) Nigella Piftillis quinis, Capfulis muricatis fubrotundis Sc, Mat. Med. 271. HL. Ups. 154. GOUAN Monsp. 260, BoEnm. Lips. 173. MILL. Di. T, 187. f. 1e Nigella Flore Gmplici candido : item Fl. minore pleno albo. C. B. Pix, 145 » 146. Melanihium fativum. CAM. Epite 55 te NAE Y IA NDR HE AG - 177 bekken. Het is ook tegen de Wormen, tot IV, verwekking der Stonden , tot wegneeming van AE Dee verfcheide Ongemakken de Huid en in andere Höord: Kwaalen van HirpPocRATEs en D1iosco-°TUE: _Ripes aangepreezen, * Is zekerlyk vân eene „4 7283 verwarmende hoedanigheid en dus dienftig als de Winddry vende Zaaden „inzonderheid de Olie, daar uit gedeftilleerd ; doch verfch wordt het in- Ô wendig gebruik daar van , wegens de fcherpte , niet zeer veilig geoordeeld, Veelen neemen daar woor het Zaad van de volgende Soort, (3) Nigelle met vyf Stampers , onverdeelde Hr. Nigellâ Bloemblaadjes en Tolronde Zaadhuisjes. _ Arvenfis: Akkerê Dus onderfcheidt zig deeze Soort, die zeer gemeen is in fommige deelen van Duitfchland , in Provence en Languedok onder ’t Koorn groeit , of aan de Wegen , gelyk de eerfte, komende cok voor in Switzerland en Îralie, Zy wordt ge- hoornde Akker- Nigelle van BA UmHINUS gety- teld, om dat de Zaadhuisjes veel fterker ge- Bead zyn en langwerpiger dan in de anderen; Belykende veel naar die der Akeleijen , als groo= tene (3) Nigella Pift. quinis, Peralis integris „ Caplulis turbie natis. Nig. Flore Foliis nudo, Pift. Cor. equantibus. GOUAN Monsp. 260. GER. Prov. 390. KRAM: dAufir. 154. HALLe Flelv. 316. DALIB. Par. 160. BoEuM. Lips. 174. Nigelld Arvenfis cornuta. C, B. Pin. 145. Mel. fylve alt, Cam. Epits 553. Mel. {ylv, Dop. Pempt. 303. Mel. fylv. âlte Cap. zeflës _ ws Aquilegie, LOB. Ze. 742 M Il. DEEL. IX. STUK» 158 — VEELMANNIGE KRUIDEN. Ty, tendeels los van elkander en niet tot een ronden ArDEELe Zaadbol vereenigd, Het Zaad wordt gezegd ook Hoon welriekende te zyn en heet van Smaak. * rt (4) Nigelle met tien Stampers, zo lang als Nigella de Bloems. Hispanica, Spaaníche, _BAuminus hadt het Zaad van deeze ont- vangen, onder den naam van Spaanfche Nigellee Hy noemtze Breedbladige met een enkelde groo- te blaauwe Bloem , die in grootte der Bloemen alle andere Soorten overtreft. Zy groeit om- trent een Elle hoog en verfchilt in Loof van de voorgaanden weinig. Het Zaad was zwarte achtig, zonder Keuk. v. (5) Nigelle met vien Stampers , langer dan de Orientalis. di Bloem. {che. Zeer fierlyk is deeze, die van Aleppo in Sy- rie haare afkomst heeft, door de fraaije geele Bloemen, welke , benevens de lange Hoorntjes in ’t midden uitfteekende en als Haauwtjes ge= fatfoeneerd „ haar van alle de overigen doen ver- fchillen. RE- ) N: zeella Piftillis denis Corollam aquantibuts He Ups. 154. GOUAN Morsp. 261. Nigella latifolia Fl. majore fimpl. coeruleo. C. B. Pin. 145. Prodr. 75. Nigella Hispanica EL, amplo. Mor. Hijt. INI. p‚ s16.S. 12. T. 18. f, 9e {s) Nigella Pift, denis, Cor. longioribus. H. Cliff. Ups. R- Lugdö. GOUAN Monsp. utfapra. Nig. Chalep. lutea Cornicu= lis lon gioribus. MORIS. f. ro. RAj. App. 525. Nige Or. Flora flavo , femine alato plano. TOURNE. Core 19e lk d POL TAN D REA 179 _REAUMURI A. IV, Arpztis De byzondere Kenmerken van dit Geflagt BEAR gyn, een zesbladige Kelk, vyf Bloemblaadjes seu. het Zaadhuisje eenhokkig, vyfkleppig en veel= Pentagys zaadig. Ea Het heeft zyn naam naar den beroemden RE AUMUR. De eenigfte Soort (1) , op de Zee- Reanmuriâ Oevers van Egypte , Syrie en Sicilie groeijen vermiculas, de, is een Plant , die de Geftalte van de Kali # ER en tevens van den Tamarifch heeft , zynde Klein Heefterachtig Huislook met Wormachtige Blaadjes genoemd geweest. Zy zyn Vleezig, fmal, {pits en ongefteeld , uitgebreid , befprengd met Daauwachtige Stippen. De Bloemen , aan % end voorkomende , tusfchen de Blaadjes in- gedooken ‚ zyn Roosachtig als die van ’t gee woone groote Huislook , wit van Kleur. Een gehaaird Plaatje, aan de zyden der Bloemblaad.- ies wederzyds gehecht , maakt het Honigbak- je uit. Tot de Zeswyvigen behoort het volgende Gee flagt, dat den naam voert van S T R As (1) Réaumuriae Sy, Nat. Xi. Gen. 636. p. 272. Vega Kill. pe g2T. Sedum Siculum vermiculatum Fl, Saxifrage al= be. Boec. Sic, T. 6. f. 7. MORis. Hif?. ill. p. 481. Se 12e T, 9.f. 6. Sed. min. Arboresc. vermiculatum. LOB. Zes 3804 Sedum minus Fruticofum. CG. B. Pin. 284 Kali vermiculatum &c. BARR. Je. 888. Kali alibdat primum genus. RAUwWe dr. pe T. 37 C. B. Pin. 289. M a Il. DEEL IX, STUK» 180 VEELMANNIGE KRUIDEN; IV. 8 Ard STRATIOTE Ss, Ruiterskruid, XIV. ecn Een tweebladige Bloemfteng, met een drie- nak deelig Bloemkasje en drie Bloemblaadjes : de ge. Vrugt een zeshokkige Bezie , onder de Bloem gebooren , maaken daar van de byzondere Ken- merken uit. Het bevat eene Europifche en eene Oostindifche Soort, als volgt. IL (1) Ruiterskruid met Degenvormig driekanti- pie ge, met fyne Doorntjes op de kant genaair- Europifch. de Bladen, Op zuivere niet fterk (troomende Wateren , der Noordelyke deelen van Europa , gelyk in Sweeden , Rusland , Deenemarken , Engeland en onze Nederlanden , komt dit Gewas voor, dat in geftalte veel naar een Aloë- Plant gelykt, en daarom ook Moeras - Aloë van fommigen ge- tyteld is of Mlöides , gelyk BOER HAA VE hets zelve noemt. Anderen hebben * by het Huis- look of de Yucca vergeleeken, De naam van Stratiotes is ’er aan gegeven, om dat de Bladen Degen- of Zwaardvormig en op de kanten fcherp Be (1) Stratiotes Fol. Enfifornm -triaugularibus ciliato- acu= leatis. Syf?. Nat. Kil. Gen. 687. p. 373. Weg. Xlil. p. 42 Te Stratiotes. Fl. Lapp, Saec. H. Cliff. 221. R. Lugdh. 10. GORT. Beig. rsr, Oep. Dan. 337. Militaris Aizoides. LOB. de, 375. Stratiotes potamios, Dop. Pempt. 588. Aloë palue ris. C. B. Pin, 286. UNO AVAN DER TA. IST getand zyn (*). Hierom noemt ons Landvolk IV, hetzelve Schaaren en Kaarden;doch gemeenlyk ED heet het Ruiterskruid en Krabben- Klaauw. Hoorp- Het maakt een Plant als gezegd is, welke op STUK het Water dryft , doch lange , dunne Worte: 452% len, aan ’t end Vezelig, uitgeeft, die uit den Grond der Slooten voedzel haalen, Uit een Stoel van getropte Bladen, die zeer lang en pun= tig zyn , komen korter Bloemftengen , welke zig Scheedachtig openen als Kreeft» of Krab. ben-Schaaren , eneen Bloem uitgeeven van drie ronde witte Blaadjes, waar tusfchen veele gee- le Meeldraadjes vervat zyn. De Vrugt , die zee. hoekig is, houdt veele langwerpige , kromme , byna gewiekte Zaaden. De Stuitvosfen en Kwakzalvers , zegt Lo* BEL, doen de Wortels van dit-Kruid in Flese fchen met Water en maaken het Gemeen wys, dat het Wormen zyn, die zy de Menfchen af- gedreeven hebben. Dat het een zelfde Kruid zou zyn, als welk Droscorrpes Stratiotes Potamios genoemd heeft en waar aan hy een verkoelende Bloedftempende kragt toefchryft;, is, zo lang niet blykt dat het in de Zuidelyke deelen van Europa groeije , gantfch onwaar- fchynlyk. (2) (*) Andere afleidingen , gelyk dat het waor ’t Krygsvolk „zou dienen » enz. komen my belachelyk voor. Men vindt den naam , Sératiotes, ook toegepast op verfcheide andere Kruiden. M 3 II, DEEL, IX, STUK, IV. AFDEEL. XIV. Hoorps STUK IL. _ Stratiotes Alismeoides. Gotftin- difcn. 182 VEELMANNIGE ÉRUIDEN. (2) Ruiterskruid met Hartyormige Bladen. Aan de Kust van Malabar groeit dit Kruid, hetwelke de Bladen rondachtig met een punt, fterk geribd , ongedoornd heeft: de Bloemfteng naakt, vier of vyfhoekig , eenbloemig: de Bloee men nik achtie driebladig 3 waar op ronde Zaad. hoofdjes. volgen , met veele kleine Zaadjes ges vuld, De Bladen leggen niet op ’* Water neer, gelyk die-der Plompen; maar verheffen zig, met omgektomde Punten, daar boven 5 terwyl de Plant , even als die der voorgaande Soort, op ’t Water drvft of zwemt, | Onder de Veelbwyvigen verfcheide Soorten , die tot de Boomen en Heefters behooren, reeds befchreeven hebbende , komen wy tot het teef gewas , dat den naam voert van ramde | IN Behalve de uitwendige gedaante beftaan hier de byzondere Kenmerken in: een getal van zes tot negen Bloemblaadjes , zonder Kelk „en vee- le Zaaden, In dit Geflagt zyn niet alleen de genen ;-die men gewoonlyk Anemonen noemt , en -dergely- ken , maar ook de Pulf/atillaas en zelfs de Hepa= ticaas begreepen; zo dat hetzelve dus vyfene twine JJ (2) Stratiotes Fol. Cordatis. Fl Zeyl. 223. Sagittariz af- finis Malabarienfis &c. Comm. Mal. 235. PLUSa Alm. 326» Ottel- Ambel. Hors. Mal. XI. p. 95. Te 46. PeorksY A NEDIRK'/A 183 twintig Soorten bevat, invier Rangen verdeeld, IV, ÂFDEEL, als volgt. el | | | Hoorp- _A., Met ecne byna gekelkte Bloem, _ srux, (a) Anemone met driekwabbige effenrandige 5 N nefone Bladen. Bla, | Levers kruid. Men noemt dit Plantje , dat in ’t Voorjaar tot fieraad der Bloemtuinen dient, Hepatica of Lee verkruid, een naam die, om deeze of gene re- denen, ook toegepast ís op verfcheide andere Kruiden, Dit-noemt men, derhalve, tot onder. fcheiding ‚ ook wel driebladig of Aard - Lever- kruid; dewyl ’er een Korstgewas is, dat Steen= Leverkruid geheten wordt, groeijende op vog- tige plaatfen. Gemeenlyk voert het den eernaam van Edel Leverkruid , wegens de fraaiïheid der Bloemen , of Hepatica, in ’t Franfch Hepatique, in ’t Engelfch Liverwort, Sommigen hebben het Trifolium Aureum, dat is, Gulden Klaver, gee tyteld. | Het geeft uit den Wortel veele Steeltjes , om- trent een half Voet lang, aan ’t end ftyve Bla= den (1) Anemone Fol. trilobis integerrimis. Syf?. Nat. KIL. Ger. 694. p. 374i Ver, Xlli. p- 424. Hepatica. El. Cliff. 223. Mat Med, 277. R. Luzdb. 487. GOUAN Monsp. 261. KRAM. Áuftr. 154. GER. Prov. 379. Fl. Suec. 445. GRON, Virg. 61. Ranunculus tridentatus vernus. TOURNE. Inf?. 286 3 287. Trifolium Hepaticum Flore fimplici & pleno. G, B, Pins 339e | ea _M 4 II, DEEL IX, STUK. IV. den hebbende, in drieën gedeeld, en dus naar. APDEEL, Gie van Klaver gelykende. Op korter Steeltj xe Jess, Hoorp. tusfchen de Bladfteelen „ komen de Bloemen El voort 3 die, volgens HAE LER, tot vvfentwin- ee 1" tig Meeldraadjes hebben. In *t wilde grocijende in de Berg - Bosfchen van ons Wereldsdeel , zyn de Bloemen gemeenlyk blaauw, doch fomtyds wit en rood, Dus vindt menze enkeld, maar in de Tuinen met dubbelde Bloemen van alle die Kleuren, als ook paarfch of Violet. Het Zaad zit, met Pluis omwonden , op een Kaffigen Stoel. TourNerForT hadt dit Bloemplantje tot de Ranonkels betrokken. Wegens eenige famentrekkende en verfterken- de hoedanigheid, heeft het Edel Leverkruid , als tegen verzwakkingen van de werking der Le= ver dienftig, den naam bekomen. Om die zelf- de reden vindt men ’t ookin Breuken , Zaadvloed en Borstkwaalen aangepreezen. 0 B. Met een gekransten Bloemfteel en ge- „gerolt {taarte Zaaden. Uitgebreie | de. (2) Anemone met den Bloemfteel gekranst 184 VEELMANKNIGE KRUIDEN. de Bladen gevingerd veeldeclig. (3) (2) Anemone Pedunculo involactato, Fol. digitatis multi- fidis. Palfatilla Folio Anemones fecundz, f. fubrotundo. C, B. Pin. 177. Prodr. 94. Puls, polyanthos violacea Anemor. ges folio, BREYN. Cent, 132. HELW. Puls. 52 Te 23 3° P or YY AN D&A, 195 (3) Anemone met den Bloemfteel gekranst,de IV, Bladen drievoudig gevind , Haaîrig plat; AFDraL, Jbits ingefneeden. Hoorps STUKe (4) Anemone met drievoudige ruige AI Anenan Bladen. ke Zwavel- (s) Anemone met den Bloemfteel gekranst, de ge Bladen gevind, de Bloem regtopftaande, En daat Bal: lifche. {6) Anemone met den Bloemfteel gekranst , de ed: Bloemblaadjes regt, de Bladen dubbeld Voorne gevind. ge Putfatilla,. (7) Anemone met den Blsem/teel gekranst „de eeens. Ee VIL. Bloem Praten/is. Veldfíche. (3) Anemone Ped. invol. Fol, eriplicato - pinnatis &c. Har. Emend, 62. Puls. lutea Apii hortenfis folio. C. B. Pin. 177, \ HALL. Helv. T. 6. Pulfatilla lutea. CAM. Epit. 393. (4) Anemone Fol, biternatis inciûis. Anemone Alpina alba minor C. B. Pin, 176. (5) Anemone Ped. invol. Fol. pinnat's &c, OED. Dan. 29. Fl, Suec. 448. Lapp. 223. Pulfatilla Apii folio Vernalis. C. B. Pif. 177. Prodr, 94. HELW, Puls. 63. T. 6,9 , ro. Ane- mone Tubis Caudatis involucris multifidis &c. HALL, Fhr. 1147. Tzr. N (6) Anemone Ped. inval. Petalis rectis , Fol, Eirintarts OED. Dan, 153. Puls. Fol. decomp. pinnatis. Mat. Med. 276. F7. Su2c. 446. GOUAN Monsp. 261. GER. Prov. 379. KRAM, Auflr. 154. DALIB. Par. 160. H. Châf R. Lusdb. 437. Pulfatilla folio crasfiori & majore flore. C. B. Pin. 177. AELVa Puls. T. 8- Pulfatilla. Cam. Epit. 398. LOB. Jc. 281. DOD. Pempt, 433» (7) Anemône Ped. invol. Pet. apice reflexis &c. Puls. Fol. decompofitis pinnatis, Flore pendulo. H, Câf£ Fl Succ. R. M S ‚ Lugdb, IJ. DEEL. IX. STUK. \ 186 VEELMANNIGE KRuIDEN,. IV, Bloemblaadjes aan de tippen omgeboogen , de ain Bladen dubbeld gevind. Hoorp- d ia STUK. (8) Anemone met drie famengegroeide Steng- _ VIIL bladen , welke meervoudig verdeeld zjn, de 5 _Anemonf Ô à f i Alpine. uiterfven veeldeelig: de Zaaden ruig gee Alpifch | | Penken Jraart. Schelle. Alle deeze Soorten behooren meer of min tot het Kruid , dat men Pul/atilla noemt of Herba Venti , wegens de geduurige beweeging , die >er inde Langftaartige Zaadhoefdjes plaats grypt door den Wind. In ’t.Franfch heet hetzelve Coguelourde, in ’t Engelfch Pasque- Flower, in Hoogduitfch Kuchenkraut of Kuchen/chelle , gelyk by ons Keukenfchelle, Misfchien zal die benaaming van de Schelachtige figuur der Bloe- men , in eenige Soorten, afkomftig zvn. De Groeiplaats is in verfcheide deelen van Europa, en de eerfte valt ook in Siberie, De Zwavel- kleurige is in Switzerland, de volgende op Gebergte Baldo, in ’t Veroneefche , wagarge- nomen. De Voorjaars Keukenfchelle groeit in zeer Luzdbh. 487. Puls Fl. minore nigricante. C. B. Pig. 177. Herv. Puls. 66. T. 12. & T. rr. Puls. vulg. faturatiore Flo- re. CLUS. Eifl. I. p. 246. Puls. Flore claufo. Log. Je. 223. (8) Anemone Fol. Caulinis ternis connatis Ec. Anemone Tubis Caudatis. HALL. Helv. 3r1r. Anemone fylv. fecunda Crus. Hift. I. p. 246. Pann. 383. Pulfstilla alba. Log. Je. 282. Anemone Alpina alba major et minor, C. B. Pin. 176. Prodre 94e PLO MX MIMI DIRT VA. 137 geer drooge Bosfchen van Sweeden en Switzef- IV. land: de Gemeene op dorre woefte Velden en in Heuvelen van ons Wereldsdeel, Aan den mond Hoorpe der Rivier Nerva en in Pommeren komtdeeze°TtEs overvloedig: voort. Die-daar aan volge is op droo-, 2% ge Velden in Duitfchland ; de laatfte op de Als pen van Switzerland en op de Bergen van Stier- mark waargenomen. In ’t algemeen. zweemt de Geftalte wan dit Kruid naar de gewoone Anemonen „en verfchilt volgens de gemelde bepaalingen der Soorten. Aan de Bloemfteng iseen Bladerig Kransje , in fommigen op de zelfde wyze verdeeld als de Bladen, welke als die van Sellerie of Pinkfter- nakelen,en van ’t Wortelkruid, meest Vinswy- ze gefnipperd zyn. De Bloemen zyn in de eene ' Soort grooter, in de andere kleiner 5 in de mee- ften opgeregt , in ééne neerhangende: wit ; geel achtig , geel , of ook zwartachtig van Kleur, De laatfte Soort heeft dezelven van binnen wit en van buiten fomtyds paarfch, zegt CL usrus;, die dezelve dikwils, op de Bergtoppen, zo vast geworteld vondt in de fpleeten der Steenrotfen , dat hy den Wortel , die redelyk dik en Houtig is, zonder de Stcenen af te breeken niet daar uit kon krygen, De Pulfatilla is by de Ouden aangemerkt ge- weest, als in hoedanigheden de Ranonkels na- by komende 3 doch, gelyk ’er onder dezelven zyn van een fcherpen en van een.zagten aart zo is ook dit Kruid verfchillende, De- Gemeene ; Keu= II. DEEL, IX, STUK. 183 VEELMANNIGE KRUIDEN, _ IV. Keukenfchelle, door haare ruigtegrys ‚ met eene es groote Bloem, die bleek Violet is, heeft, vol- Hoorp- gens de Waarneemingen van den Heer Storck, STUK. _Keizerlyk Lyf- Arts te Weenen „geene Scherp= Et heid, maar de volgende Soort , Pratenfis, gee bynaamd , met een kleinere zwartachtige Bloem, is ’er te meer mede begaafd. Deeze zalhet zyn , die de Herders uitwendig gebruikten tot Genee= zing der Vergiftige Beeten „ aan het Vee toege- bragt 5 weshalve zy Bitzwurtz genoemd werdt. Men hadtze inwendig voor een Vergift gehou- den; doch gedagte Heer beweert, dat het ge- deftilleerde Water , Aftrekzel en Extrakt daar van , niet alleen veilige, maar ook dienftige Ge. neesmiddelen zyn in hardnekkige Kwaalen (*). C. Met een gebladerde Steng en grint Zaaden. IE, (9) Anemone met de Wortelbladen drievoudlg , Anemone Coronaria. Wederom gefimaldeeld , en een Bladerig ge. (ro) (*) ANT. STORCK de U/u Medico Pulfatille vigricantis. Vindob. 1771. (9) Anemone Fol. Radicalibus ternato - decompofitis &c. Puls. Fol, decompofitis ternatis, HL. Clif. 223. Ups. 155. R. Lagdb. 437. Anemone tenuifolia fimplici flore. C. B. Pin. 174. Ne 2-12. , Anemone tenuifolia multiplex rubra. C. B, Pin. 176. Anemone. Cam. Epit-386. op, Anemone an- gefiifolia multiplex , mut3ta Florum facie quotannis nov. ‚H. R. P. MILL. Dil, T. 31. CLUS. Hisp. 526, Prot LT ANDER 1: A. 189 (to) Anemone met gevingerde Bladen en ge- IV. FDEEL, wolde Zaaden. eed } Hoorps (11) Anemone met Hartvormige eemigermaatestTux. gekwabde Bladen en een zesbladigen ge- X- nemong kleurden Kelk, Horsenfise En : ie é ° 4 €. Deeze drie zyn eigentlyk Tuin- Anomonen „S., waar van de tweede , die deezen bynaam voert, Peümara. in Jralie en Provence wild groeit, de lancfte in epalmde. Portugal aan de Taag. De eerfte, of Fynbladi- ge, is de gene, welke men in de Tuinen ge« meenlyk als een Bloemplant nahoudt en wier fchoonheid de Bloemperken niet weinig oplui« ftert. MuNTING zegt,zo iemand alle de ver= andering van Kleur en figuur der Bloemen, daar in voorkomende, wilde onderfcheiden , dan zou by zo veel byzondere Naamen noodig hebben, als ‘er Dagen zyn in een Jaar. Jaarlyks verandert , bovendien , de Bloem in gedaante , uit eenen zelfden Wortel , zo Mir LER aantekent. Op tien Plaaten kan men de heerlykfte Verfchei= dere …_(1o) Anemone Fol. digitatis, Sem. Lanatis Puls. Fol. die gitatis. H. Clif. 224. An, Hortenfis latifolia, C, B. Pine 176. Anem. Ger. rotunda folio , purp. C. B. Pins 173. Anemone Host. Latifolia tertia. CLUS. Hif?, I. p. 249- alreras Fiisp. 309. Anemone prima. Dop. Pempt. 434. (11) Anemone Fol. Cord. fublabatis &c. Pulfatilta Fol. pal= matis. El. Cliff. R. Lugdb, Anemone Cyclam. f, Malve folio lutea, MoRIs, Hift. II. p. 425. S. IV. T. 25. f. 3. Anemone latif, flava. C‚ B, Pin. 176. Anemone Hortenfis latifolia prima, CLUs. Hifl. I, p‚ 248. Hlisp, 307. IL, Des. IX, STUS: IV4 ArvperL. XI le Hoorp- STUK Veeluj= wiges 190 VEELMANNIGE KRUIDEN denheden, ten dien opzigte, in ’*t Werk van WEINMANN keurlyk zien voorgefteld. Hoe- wel de Kleur meest in ’t roode of in het paar- fche valt , heeft men ’er ook geheel witte en blaauwe of Violette , geel en Oranjekleurige en oncindige bonte, zo gemengeld als geftreepte De Bloem verfchile , bovendien, in grootte , en in enkeld te zyn of dubbeld, gelyk men ’ noemt, dat is vol van Blaadjes, die doorgaans in Kleur van de groote of rand- Bloembladen verfchillen. Onder de Enkelden komen ook niet onbevallige voor. Van Konftantinopolen en el« ders uit de Levant, daar deeze de Velden ver fier, is zy eerst in Vrankryk overgebragt en verder in de Tuinen van Europa verfpreid. De tweede of Breedbladige Anemone heeft tondachtige verdeelde Bladen; de Bloemen zyn Sterswyze uitgebreid , met twaalf. of dertien fmalle Blaadjes, doorgaans paarfchachtig rood ; en daar op volgen Wollige Hoofdjes, De laate fte Soort, met gekwabde Bladen, die als naar eene Handpalm gelyken, verfchilt van de ande. ren aanmerkelyk door den gekleurden ruigen Kelk, digt agter de Bloem ; welke zy geel heeft, De Wortel is ook grootelyks onderfcheiden,ge- Iykende naar dien der Tormentille, Zy heeft Loof als de Kaasjes- Bladen of als het Varkense brood volgens CLusrus, door wien zy eerst aan de Taag gevonden werdt en afgebeeld, Van deeze zyn de Bladen , zo hy aanmerkt, zeer heet Deel PLAAT LV j Ì h Deel PLAD LV | DEE Ze ee 7 X ie QMS IN ze ee Ol f be 4 VES en : AE ENNE. En den 55 = gif RTR Pee Ei W, pe 5 ER Ó SS Ze gf Ó / AEN PZ og BONANIN gE ai Nij HN ‚ NNS dn le wat An ARE Gj) À lf / LZ 5 EZ ee li 4, er 7 I TE f eN IGE  5 SN de SN = EPN SN ZZ NN \N ES U IN AMM SSESSSN == ZN Z N OIII jj gp U ea BE 2 ES Por ZAND RTI A rot heet van Smaak, de Wortel is walgelyk en als, IV. den Keel famentrekkende. ER Hoorps D. Met een naakte Bloem en ongeftaartesTux, Ziaaden, „Pe ae De volgende hebben meer of min de gedaan- te der. Anemonen , weshalve zy Anemonoîdes kunnen genoemd worden, als (12) Anemone met een eenbloemige Steng en Pi nering cen Bladeris flomp Kransje. Sibirica. Siberiíches De Bladen van deeze zyn rondachtig, vecla deelig , gevingerd, aan deranden ruig : zy heeft eerì Haairige naakte Steng 5 onder de Bloem een driebladig Kransje , dat gekwabd is ; een uitgebreide Bloem, van zes rondachtige Goud. geele Blaadjes. De Groeiplaats is in Siberic. Hier behoort die Papanfche Anemone, uit Faponteas myne Verzameling , welke de Bloembladen!"%nfhe- eenigszins hol en op de boven of binnepzyde Fig. 1. aartig Takkig , van onderen of van buiten byna evenwydig geaderd heeft , zynde van binnen gevuld met veele Bladertjes en in ’t midden de pluizige Staarten der Zaaden hebbende. Het Kransje om den Steel fchynt drie of vierbladig te zyn. Men vindt de Afbeelding op PLAAT LV, hier nevens, | Û (13) (12) Anemone Caule uniflore, Involucro Poliofa obtufoe U. Deer. IX, Stum, 192 VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. _ (13) Anemone met een naakten Bloemfteel en De rondachtige ruige fbompe Zaaden. ; Hoorp- STUK» De Bloem van deeze Wilde Anemonen , die Xin, in Duitfchland als ook in Sweeden voorkomen , nt is wit, en zy bloeijen byna ’t geheele Jaar, vole Wilde. gens J. Bauiinus. De Bloemftengen zyn, volgens Crusius een Handbreed of een Voet hoog ‚ ruig, als de Bladen , welke naar die der Veld-Ranonkelen gelyken. Volgens C. Bauminus zou de Bloemfteng niet geheel naakt zyr , heb- bende twee Kransblaadjes, De Bloemblaadjes zyn byna rond. | XIV. __ (14) Anemone met zeer lange overhoekfe Bloem= Vir inzanâ N virgini- freelen, Rolronde Vrugien en ruige flompe Íche, Zaaden, Deeze Virginifche is zonderling , doordieù zy als ’*t ware een ‘Takkige Steng heeft; want uit derzelver bovenfte gedeelte, dat met drievoudige Bladen gekroond ís , komen zeer lan: (13) Anemene Pedunculo nudo, Séminibus &c. An. Semin. hirfutis. Ze. Oel. 112. Fl. Succ. 449, 434. KRAM. Auf?. ISse An. Sem, Setà plumofâ terminatis. H. Cliff. 224. R. Lugdh. 224. Anemone fylv. alba major & minot. C. B. Pin. 176. Prodr. 93. Anemone fylv. prita. Crus. Hijt, Anemone quar= ta. Dop. Pampt. 434. LOB. le. 280. (14} Anemone Pedunc. alternis longisfimis &c. Anemone Caule Ramofo , Peralis Lanceolatis. Re Lugdh. 488. GRONs Virg. 165, 84. Anem. Virg. tertie fimilis, Flore parvos HERM. Lugdb. 645. Parad, 18. T. 18. OC Mains ASNIDERIEsÁ 193 lange Bloemfteelen voort , met kleine Bloem- | pjes, groenachtig van Kleur. Arpeig (15) Anemone met de Steng eenbloemig , de Hoorpe Bloem tienbladig en drievoudige gekwabde STUEe ‚ Waortelbladen, ‘ita f ra é Veda _ Naar de Virginifche gelykt deeze , die Da ed Brafil afkomftig is , zeer , doch valt kleiner , dige, « hebbende de Steng maar een half Voet hoog, en kleine witte Bloempjes. (16) Anemone met een gegajelde Steng, on- XVI Penfylvas gefteelde omvattende Bladen; de onderften ba drievoudig „ driedeelig , ingefneeden,  Beed „Deeze ‚in Penfylvanie groeijende , gelykt naar de volgende zeer , doch verfchilt in eenige op= zigten. | (17) Anemone met een gegaffelde Stene „ de „XVIe DichotomZe Bladen ongefteeld „ allen gepaard, omvat- Gegaffelden tende, driedeelig , ingefneeden. In (15) Anemone Caule unifloro, Flore decapetalo, Fol. ter= matis lobatis. Radicalibus. Mdant. 79. Anemone Fol. ternatis 8c. ARD. Sp. 24 pe 27. T. 12. (16) Anemone Caule dichotomo , Fol, fesfilibus &c, Anem. Canadenfis. Syst. Nart. Xii. Tom. III. App. p. 231. Anemo- ne Penfylvanica. Mant. 247. (17) Anemone Caule dichotomo, Fol. fesfilibus, omnibus oppolitis Ec. Am Acad. I. ps 155. LINN. Dee. IJs pe 29« Te 15. Mant. 4060 194 IV. AFDEEL XIV. Hoorpe sSTUKe Ve eelwj- Dist: VEELMANNIGE KRUIDEK. In Kanada groeit deeze en in Siberie, zynde, in ’t jaar 1760 , een leevende Plant daar van door den Heer D. ne GorrEr aan den Aka- demie- Tuin te Upfal gezonden. De Steng is een Voet lang en gaffclswyze verdeeld , hebben= de aan ieder Mik twee Bladen , die diep in drie= En gefneeden zyn en metelkander de Steng om- AVT. „Anemone trifolia. Driebla- dige. XIX, Ouinguefoe dia, Vyfbladige XX. NerorofLe Bofchmin= nende. vatten, De Wortels kruipen langs den Grond en geeven nieuwe Spruchtels uit. De Bloemen zyn vyfbladig „ wit, van onderen paarfch: de Zaaden „ in de voorgaande met een Borfteltje voorzien „ hebben hier een klein omgekromd Puntje. (18) Anemone met drievoudige Eyronde, on= verdeelde , Zaagtandige Bladen; de Steng eenbloemig. (:9) Anemone met vyfvoudige Ovaale Zuags tandige Bladen; de Steng eenbloemig. (zo) Anemone met fpitfe Zaaden „ ingefnees den Blaadjes en eenbloemige Stengetjes. Dee. (13) Anemone Fol. ternatis ovatis integtis ferratis &c. H. Upse H. Cf. R. Lugdb. 433. DALrB. Par. 161. Govan Mensp. 262. Anemone trifolia Flore albo. J. B. Hifl. TIL. pe 412, An. trifolia. Dop. Pempt. 436. Alabaftrites f. Dentaria alba, D. Brancionis. LOB. Je. 281. (29) Anemone Fol. quinatis ovalibus ferratis &c, Ranuncus lus Nemorum „ Fragaria folio Virginianuse PLUK. Alm. 310. T. Io6. f. 3e (zo) Anemone Seim. acutis , Foliolis incifis, Caule uniflo= zo. Jdat. Alede 275, GOVAN Vasi 262e KRÂMe MAúfiro 156 Po t 4  ND Rt A. 105 Deeze drie Soorten hebben een aanmerkelyke IV, overeenkomst , niet alleen ín de grootte en ge- AFDEELS XIV, {talte, maar ook daar in , dat de Kransblaadjes Hoorpä bp lange Steelen om de Steng geplaatst zyn, De °TUKe eerfte groeit in Vrankryk wild en wordt van Lo- … BEL Alabaftrites genoemd , wegens de witheid der Bloempjes. Sommige Kruidkenners , zegt hy , poemdenze Klaver - Anemone, Hy hadtze in de Nederlanden genoeg in den Hof van den Edelen Heer BRANCION gezien, De andere , die Loof als Aardbezie- Bladen heeft, grocit in Virginieen Kanada volgens Karm. De laatfte; die de Kransblaadjes ingefneeden heeft, is in de Bosfchen van Kuropa alom gemeen en wordt Bofch- Haanevoét geheten , in ’t Hoog- duiefch Mertzenblumen3 om dat zy vroeg in ’t Voorjaar bloeit, Men vindtze; in onze Neder: landen, in de Haarlemmer Hout, in ’t Haagfe Bofch en elders, met enkelde witte Bloemen , doch omtrent de Vorftelyke Lustplaats het Loo's in Gelderland , komt zy , behalve met enkelde Witte, ook met dubbelde witte Bloemen en met paarfchachtige Bloemen , die grooter zyn, voors zo de Heer D, pr Gor T er aantekent, Men heeft ’er „ uitwendig ; in de Geneeskunde; eenie ge ktagt aan toegefchreeven: (at) 21 156. DÄLIú. Par, tór. Fl. Sûec. 450, 485. Oro. Dan. 14e Gort. Belg. 152. Anemone Nemorofa Fl. majore. C. B. Pins 176. Ranunculus Phragmites albus vernus. TOURNF. Jnm/?3 Anemone quinta. Don. Pempt. 435. Nemotofus Ranuncúlut, Eog. Jc. 673: N a IT. DEEL, JX. STUK; Poligye 196 © VEELMANNIGE KRUIDEN IV. _ (er) Anemone met fpitfe Zaaden , ingefnees ERLe den Blaadjes en menigvuldige Lancetvormi- Hoorp- ge Bloembladen. STUK. xxi. Deeze Bofch- Haanevoet met blaauwe Bloe: Ar é Anennira, Men, groeit op de Apennvnfche Bergen en ele ln: ders in Italie, als ook in Engeland, CE PES (a2) Anemone met fpitfe Zaaden , ingefneeden re Blaadjes ‚ rondachtige Bloembladen en by- Ranonkel- / f te na tweebloemige Stengen. Deeze Geele Bofch- Haanevoet groeit in de Haarlemmer- Hout , in ’ Haagfche Bofch, als ook in Vriesland en elders, zo in onze Neder- landen als door geheel Kuropa, op lommerryke Bofchvelden. Behalve de Kleur der Bloemen onderfeheidt menze van de gemeene Witte, voorgemeld , door het Gewas, dat de Krans- blaadjes ongefteeld heeft. xxumn — (23) Anemonemet Kroontjes - Bloemen en plat- denn achtig ovaale naakte Zaaden. Narcis- (24) bloemige. (21) Anemone Sem. acutis , Foliolis incifis &c. Ranunc. ne= mor. Fl. coeruleo, Apennini Montis. MENTZ. Puz. T. 8. É. z. Anemone Geranii Robert. folio , coerulea. C. B. Pin. 174. (22; Anemone Sem. acutis, Foliolis incifis &c. KRAM. Auffr. 156. OED. Dan. igo. Fl. Suec. 451, 436. GORT. Belg. 152. H. Cliff. 125. R. Lugdbh. 488. Ranunculus Nemorofus luteus, C. B. Pin. 178. Ran. phragm. luteus Nemorofus, J. Be Hifd. III. p. 413, LOB. Je. 674. | (23) Anemone Flor. umbellatis, Semin, depres{o - ovalibus nudis. GER, Prov. 381, Ancm. multiflora, Sein, levi latis- fie De TAN DURET A. C207 À hoek an GA (24) Anemone met getropte Kroontjes Bloe Fee men en veeldeelige Bladen, XIV. Hoorpe Zo lang de Zaaden van deeze laatfte , welkesrux,. de vermaarde ToURNEFORTinArmenievondt, XXIV. niet bekend zyn , kan men niet zeker weeten , faicieslen zo de Ridder aanmerkt, of dezelve van de Nar ‘Geraitde. cisbloemige Berg- Ranonkel van BAugINUS, die tot de voorige Soort betrokken wordt „ verfchille, Zy heeft, zo wel als die, ruige Bla« den , naar het Loof der Monnikskappen of Wolfs. dood gelykende, en draagt fraaije witte Bloem. trosfen , op Stengen van ongevaar een Voet. De eerfte, die op de Gebergten van Ooftenryk, Switzerland en Siberie groeit, heeftze fomtyds een Elle hoog. (25) Anemone met Kroontjes- Bloemen , enkel-_ XXV. Thalittroie de gekranste Stengbladen en dubbeld drie= des, voudige Wortelbladen, Akeley bla: In 18E fimo. HALL. Hel. 330. Ran. mont, hirfatus humil. Narcise fi flore. C. B. Pin, 182. Ran. mont. z. fp. altera. Crus. Hift, I. p. 235. PANN. Je. p. 366. Caryophyilata Alp. quin- quefolia. C. B. Pin, 322. Item Ranunculus montanus hufu- tus albus altior. C. B. Pin. 183. (24) Anemone Flor. umbellatis congeftis 8ec. Ranunculus Or, Aconiti Lycoâtoni folio» flore, magno albo. TOURNFe Cors-io, Aeerllke' pi Ts:o2. (25) Anemone Flor. umbell. Fol. Caul. fimpl. verticillatis , Radicalibus biternatis. Ranunc. Nemor. Aquil. foliis Virginia- nus, Asphodeli Radice, PLUK. Alm. 310. T. 106. f. 4. B. Thaliftrum Caule unifloro &c. GRON. Virg: 62, 85. IL. DEEL. IX. STUG.) 198 VEELMANNIGE KRUIDEN, …_ IM. In Virginie groeit deeze Soort , welke Wor- APDEEL. tels als der Asphodillen heeft , en Bladen als Hoorp- de Akeleijen, volgens PLrukKeENET. De Bloe- STUK. men komen voort op lange enkelde Steeltjes , die drie “ getropt zyn , en met een Kransje van vier zo- De danige gefteelde Bladen omringd, K Ar Mm vondt dergelyke in Kanada , met witte Bloemen en geele Meeldraadjes. ATRAGENE Dit Geflagt wordt gezegd een vierbladigen Kelk en twaalf Bloemblaadjes te hebben; doch elders merkt men aan (*) , dat het een dub- belde Bloem heeft, van vier groote buitenfte en twaalf binnenfte Blaadjes, zonder Kelk, De Zaaden zyn met Staartjes voorzien, Het bevat drie Soorten, een Europifche , een Kaapfe en een Oostindifche, als volgt. L (1) Atragene met dubbeld drievoudige Zaags- Atragene ) : den jk Ees. WS getande. Bladenen vier buiten - Bloems Alpafche. blaadjes. Dee= (*) In de optelling voor aan de Klasfe: welk verfchil 2 meermaals door my opgemerkt ‚ voorbedagtelyk fchynr ge= meakt te zyn door den Ridder, om dat het onzeker is, of men die vier buitenfte Bladen voor den Kelk moet houden, Ook ftaat aldaar , dat de Zaaden gebaard, hier dat ze gee Staart zyn. | d (1) Atragene Fol, dapl. ternatis ferratis &c. Sy/?. Nat. XII. Gen. 655. pe 376 Wig. XllL p. 421. Clem. Fol. Cord. cre- > na- POLY A N D-R IA. 199 _ Deeze Plant, die op hethooge Gebergte van Iv, Verona, Ooftenryk en in Siberie groeit , te voo- sen ren met haare ruige Zaadhoofdjes , véel naar Hoorp- die der Keukenfchelle gelykende , doch thans TUE nader, door den kundigen Mrurer, in Plaat „283 gebragt , gecft Stengen van twee of drie Ellen hoogte zegt BAUHINUS , en vertoont zig, door haar Gewas , als een Soort van Clematis, De Bladen , ovaalachtig getand, zitten met hun dricën op een gemeen Steeltje dat zig wederom drievoudig aan den gemeenen Blädfteel verbindt, De Bloemen, blaauwachtig wit of paarfch van Kleur , zitten ieder op een zeer lang „ dun Steel- tje. De Ooftenrykfe heeft een klimmende Steng en verfchilt grootelyks van de Alpifche, zo de Heer JACQUIN aanmerkt, (2) Atragene met drievoudige Bladen ,de Blaad- _ u. jes ingefneeden getand en vjf buiten- Bloeme ti blaadjes. Kaapíche. Aan de Kaap der Goede Hope is de Groeie plaats van deeze Soort, die door den Hooglee- raar J. BURMANNUS zeer uitvoerig in Plaac 86 natis. R. Zugdh. 487. Clem. Alpina Geranifolia. C‚ B. Pin. 300. Prodr. 135. PLUK. Alm. 1o9. T. 34. É. 7. MeRis. Hif. II. S. 15. T. ze É, ult, Clematis cruciata Alpina. PON. Bald, 335. MiLLe Jc. Te 284. JAcQ. Wind. 248. (2) Atragene Fol. ternatis , Foliolis incifis dentatis &cc. Puls, Fol. triftdis dent. Fl. incarn. pleno. BuRM. Afr. 148. T. 52. Puls, Apii folio rigido , Flore magno. HERM. Afr. 18 BERG. Cap. 148. N 4 II, DEEL, IX. STUK, 200 _VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. AFDEEL. XIV. Hoorp= STUKe Veelwy- wige. Il. Artragene Zeylanicâs Ceylon- fche. gebragt is en befchreeven. De Bloemen zyn zecr groot, naar die der dubbelde Anemonen eenigse - zins gelykende, zittende op lange ruige Steelen en hebben de Bloemblaadjes van buiten grootst en paarfchachtig „ naar binnen allengs kleiner, wit en de Meeldraadjes, in ’t midden , Saffraan kleurig. Het Zaadhoofdje is Eyrond en ruig, als dat der Anemonen. (3) Atragene met tweebladige Klaauwieren. Deeze Plant, tot de Ceylonfchen behooren- de, heeft de Bladen gefteeld, gepaard, met de Steelen in Klaauwieren uitloopende , gelyk van de Lathyris: de Vin- Bladen zyn Eyrond , drie- ribbig, kort gefteeld. Aan ’t end der Stengen komt een Pluim , meest van negen Bloemen, wier Kelk vierbladig is , ’t getal der Bloemblaad- jes » die eens zo lang zyn, twaalf , met korte Meeldraadjes en langwerpige Zaaden, die uit- loopen in een lange gepluimde Staart, Het is een klimmend Plantgewae, CLEMATIS, Dit Geflagt heeft geen Kelk , maar eene vier-, zeldzaam vyfbladige Bloem „ draagende veele Zaaden, die geftaart of gebaard zyn, Het be- vat twaalf Soorten , de negen eerften klim- men- (3) Atragene Cirthis diphyltis. FL Zeyl. 226. Atragene. Am. Acad. I. 405. Clematis Zeylanica Fior, obfolete parvis, HERM. Zeyl. 35. BURM. Zeyl, 66e P o'L Y AN D R TI A. 201 mende , de drie laatften overend ftaande, als EV. FDEELe volgt. Xiv. Hoorp- (1) Clematis metenkelde Bladen , de Steng Belerur gepaarde Klaauwieren Rlinvmende, eneen r. bloemige zydeling fe Bloemfteelen. | ren Geklaaue Deeze Soort, in de Nederlandfche Akademie-wierde. Tuinen bekend, groeit in Spanje wild, hebben- de Bladen doorgaans enkeld , met lange Steelen als der Peereboomen „ die getropt voorkomen aan de Knietjes van de Steng;s doch fomtyds ook drievoudig of drie op een Steel, gelyk TourNEFORT zulks nader waarnam. De Bloemen komen , verfcheide by elkander, uit _de Oxels der Bladen voort, ieder op zyn eigen Steeltje en veranderen in groote ruige Zaade hoofdjes. (2) Clematis met famengeftelde en verdeelde. Ur. . , Witicella, Bladen; de Blaadjes Eyrond » Eenigermaas ed te gekwabd en effenrandig. ge. Den (1) Clematis Fol. fimplicibus , Caule cirrhis oppofitis fcandente , Pedunculis unifloris lateralibus, Sy/Z, Nar, XII. Gen. 696. p. 376. Weg. XIII. p. 426. H. Cliff. 226. R. Zuzdhe 487. Clem. per. fol. Pyri incifis. C. B. Pin. 3oo. Clematis altera Boetica. Crus. Hiff. T. p. 123. PANN. Jo. p‚ 222. (2) Clematis Fol. compofitis decompofitisque , Fol. ovatis fublobatis integerrimis. H. Clif. 225. R. Luedb. 486. Clem. coerulea vel purpurea tepens. C. B. Pin, 300. Clematitis al- tera. CLUS. Hij. I. p. 122, CAM. Epit. 696. Clem, coerulea Fl. pleno. C. B, Pine 300. N 5 He DEEL IX, STUKe soo VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. Den bynaam voert dit Kruid, om dat het als ADEL seen Wyngaardje klimt met zyne Rankjes, langs Hoorp: de Stammen en Takken der Heefteren in de STUK. Bosfchen en Haagen van lecalie en Spanje. De Jel onderfte Bladen zyn Hartvormig , de middel- ften driekwabbig , de bovenften gevind. Het draagt groote Bloemen ‚die paarfch zyn of blaauw en kruislings verdeeld , komende fomtyds dub- beld voor, De Bloemblaadjes , die fpoedig af val- len, zyn aan de zyden dunner en byna driehoe- kig. Het trekt tot fieraad der: Bloemhoven. UI. (3) Clematis met famengeftelde en verdeelde Clematts Viorna. Bladen ; fommige Winblaadjes driedeelig Driebladie hebbende. 5E ) Naar het Loof van de Agtíte Soort, die men in ’ Franfch Piorne noemt, zouden de Bladen gelyken van deeze Karolinifche, welke de Bloe- men Lederachtig geflooten, de Zaaden met ge= pluisde of gepluimde Staarten heeft. Zy groeit ook in Virginie, IV. (4) Clematis met enkelde en drievoudige Blas € is ih = , 3 , . den den, de Blaadjes effenrandig of driekwabbig. Dee- (3) Clematis Fol. comp. decompoftisque, Foliolis quibus- dam trifidise GRON. Virg. 62 , 84- Flammaula fcandens Fl coriaceo claufo. Dir. Eltb. 144. T. 118. É. 144. Clein. purp. repens &c. RAJ. Hil. ro28. Scandens Caroliniana planta Viorne folio. PET. Sicc. 27. (4) Clematis Fol. fimpl. ternatisque , Foliolis integris rri- jobisve. Clematis Flore crispo, Dik, Elih. 36. T. 73. f. 34. P or YT AN DR IT As 293 Deeze heeft de Bloemen zonderling Se Iv. kruld, en fchynt ook afkomftig te zyn uit Ka- À iv rolina, Het Zaad is niet gepluimd of gepluisd, Hoorp- zo DiLLEN1US aanmerkt. STUK. (5) Clematis met famengeflelde Bladen , de ae Blaadjes ingefneeden , hoekig , gekwabd , Orientalis. Wigvormig 5 de Bloemblaadjes van binnen ie ae ruig. Die zelfde Autheur , deeze af beeldende , merkt aan, dat zy door den vermaarden Tournee FORT, op deszelfs Levantfchen Reistogt, is ontdekt. De Bloempjes hangen nederwaards , met omgekromde Bloemblaadjes , zynde van onderen ruig, De Zaadhoofdjes beftaan uit ruige Staartjes. Het Loof „dat eenigermaate naar Pe- terfelie gelykt, is Zeegroen. (6) Clematismet drievoudige Bladen ;de Blaad- __ vr. jes Hartvormig , eenigermaate gekwabd hoe- dean: kig en klimmende : de Bloemen tweeluizig, Ehe. | (7) (s) Clematis Fol. compofitis ; Foliolis imcifis angulatis , lobatis &c. Clematis Orientalis. Apii folio, &c. TOURNF. Cor. 20. Flammula fcandens Apii folio glauco. DiLL, Elth, 144. T. 119. Éf. 145. (6) Clematis Fol. ternatis , Foliolis Cordatis Ec. Clem. virg. Pannonice fimilis. PLug, Mant. st. T. 379. f. 4. Clem, Florid. Fl. albo odoratisfimo. ALBIN. Anat. 1. pe 79. Te 7e GRON. Wirg. 62. 34. II, DEEL. IX. STUK, 204 'VERLMANNIGE Krurben, IV. __ (7) Clematis met drievoudige effenrandige Bla- XIV. den en tweehuizige Bloemen, Hoorpe / bn Deeze beiden verfchillen daar in van de an- VIT. Ô Clematis deren ‚ dat fommige Planten Mapnelyke, an ee en deren Vrouwelyke Bloemen hebben, Deeerfte, zigee die in Noord- Amerika voorkomt, heeft een zeer welriekende witte Bloefem : de laatfte, groeijende in de Westindiën, heeft vyfribbige gladde Bladen , die drievoudig zyn; gelykende anders naar de volgende Europifche, zo SLOA- NE aanmerkt , ongemeen. Op Jamaika beklimt deeze en bedekt het Boomgewas aan de We= gen, vervullende de Bosfchen met zyne Reuk;s weshalve menze Travellers Joy of Reizigers Vreugde noemt, gelyk in Engeland de vols gende, | DR Me, Clematis met gevinde Bladen en Hartvore 2 4 Ld PS je 5 Vyfbladige. mige klimmende Blaadjes. Dee. ' (7) Clematis Fol, ternatis integerrimis, Flor. dio'cis, Ams. Acad, V‚ p. 398. Clematis fcandens &c, BROWN. Fam. 255. Clem, prima f. fylv, lat:folia, Fol. ternis, SLOAN, Jam. 34e HE LPs too Te, Hee LeTo (2) Clematis Fol. pinnatis, Foliolis Cordatls fcandentibus. Gorr. Belg. 153. GOUAN Jonsp. 262. GER. Prov. 38Ie KRAM. Auf?r. 156, HALL. Helv. 534. H. Cliff. 225. R. Lugdb. 486. Clemat's latifolia integra, J. B. Hif, 11. p. 125. Clematis tertia. Cam. Epit. 697. B, Clem. latìf. dentata. J. B. Hiff. uts. Vitalba. Dop. Pempt. 404. Clem. fy!v. lacifolia. C, B. Pin. 300. P o LL Y A N D R I A, 205 ‚ Deeze, naamelyk, groeit aldaar , zo wel als IV. in Gelderland en in Vrankryk , zynde in Duitfch- BEDEL land, op fommige plaatfen, zeer gemeen. De Hoorp- Franfchen uoemenze Viorne, de Duitfchers Ly=STUKe men of Waldreben , dat is Bofch- Ranken, en‚‚ ofysy- fommigen;by ons, geeven het Gewas den naam van Klim, die echter met de Klyf- en Maagden palm te veel verwarring maakt. Is een Kruid, dat fomtyds tot eens Mans langte en hooger de Boomen en Struiken in de Bosfchen beklimt , met zyne Ranken, veel ge= lykende naar die van den Wyngaard , waar van de Latynfche naam Vitalba , als hebbende het= zelve kleine , witte welriekende Bloemen. De Bladen zyn in fommig niet , ín ander een wei- nig ingefneeden of getand : men vindtze ook fomtyds fmaller , fomtyds breeder : meest vyf aan een Steel , van Hartvormige figuur ; komen- de deeze Verfcheidenheden anders in Gewas en ruige Zaadhoeofdjes overeen. ’tGetal der Meel- draadjes loopt tot zestig, zegt HALLER; de Zaadjes hebben lange Stylen en zyn met een _ Zilverkleurig pluis gekroond. / Byzonder gelykt naar deeze Soort dat Japan- p‚. rv. fche Gewas, waar van ik in Fig. 2, op Praar Fi 2e LV, de Afbeelding mededeel, Men kan , uit de figuur van het Blad en Bloemtakje , daar van oordeelen. Het heeft een vierbladige Bloem of Kelk, waar in ik agtendertig Meeldraadjes, ge- lyk by a vergroot zyn voorgefteld , heb gevone den 5e DEEL: IX, STUK, 806 VEELMANNICE KruiDen, WV. den, met zeer groote Meelknopjes en zes of Zé: xiv. … vent Stylen , zittende in het Pluis dat de Zaadjes Hoorp: kroont als b, met omgekromde Stempels, 6TUKe eh (9) Clematis met de onderfte Bladen gevind!, lematis . zi Fla nn gefmipperd; de bovenften enkeld effenrandig eni | Lancetvormig: Deeze Soort komt doofgaans leggende of kruipende voort, aan de kanten der Wegen en Bouwlanden in Provence ,als ookin Languedok; in fommige declen van Duitfchland „en in Graauw- bunderland, Zy beklimt de Struiken en Heefters gelyk de anderen, Den naam van Flaminula heeft dit Kruid be- komen; wegens de fcherpe, brandende hoeda- nigheid , welke plaats heeft in het Sap der Bla- den. Men noemt het Herbe aux Gueux , dat is Bedelaars- Kruid : want zy misbruiken ’t zelve Godlooslyk , om zig Zweeren te maaken in de Huid en daar door de Menfchen tot medelyden te verwekken. De Duitfchers noemen het, dese wegens , Brennewurtz of Blatterzug. Evenwel fchynt het twyfelachtig, of deeze dan de regt= opftaande Flammula, die volgt en gemeener is 4 daar (9) Clematis Fol. infétioribus pinnatis laciniatis 8c. GOUAN Mons. 262. KRAM. Auflr. 157. HALL. Felv. 334. GERé Prov. 382: El, Cliff: 225, R. Lazdh, 436. Clematitis f. Flam- mula repens. C. B. Pin. goo. Ray. Hiff. $21. Flammula. DoDe Pempê. qog. Clematis altera urens, Vulgi Flammula. Los: Je, 627. Paars ACN D RISE A, 07 daar mede bedoeld worde, De Heer HALLER be ia fchryft die hoedanigheid toe aan de voorgaande Kv. Soort, welke door anderen onfchadelyk wordt A0OFDs Ke verklaard. (io) Clematis met gevinde Liniaale Bladen, Xx. / ; leest en enkelde zeshoekige Stengen. Seend Zeekants, “ Aan de Oevers van de Adriatifche Zee, by Venetie, alsook by Montpellier in Languedok, komt , volgens den Ridder , deeze voor, die; gelyk de mieeften, een overblyvende Plant is, met veele opftaande Stengen , uit kruipende Rane ken gefprooten. De Vinbladen zyn fmal en ftyf dikwils by vyf paaren groeijende: anders ver» fchilt zy weinig van de voorgaande en volgen= de Soort, (11) Clematis met gevinde Bladen, de Blaad- xt. N EA. kb . e Ereëta. jes Eyrond- Lancetvormig effenrandig , de Opfaande. Seng (10) Clematis Fol, pinnatis linearibus Caulibus fimplicibus hezagonis. Clematis maritima repens. C. Be Pin, 300. Prodr. 125, ALL. Nic. 122. / (xr) Clematis Fol. pinnatis &c. KRAM.S Auf?r. 157. GER. Prov. 382. GOUAN Monsp. 263. H. Cliff. Ups. R. Lugdha 486. Flammula zeta. C. Be Pin. 300. Flammula Matthioli, Crus. Pann. 297. Flammula altera. Dop. Pempt. 406. Flamm. alt, furreta, LOB. Je, 627, Flasimula Jovis. CAM. Epizs 698. IL, DEEL, IX, STUK, 208 VEELMANNIGE KRUIDEN. _IV, Steng opftaande , de Bloemen vyf« en viere AFDEEL. bladig. X1Ve Hoorp- 8 STUK. Decze , die op de Heuvelen van Opper- en lj? Neder - Ooftenryk , als ook in de Zuidelyke Ge deelen van Vrankryk en elders voorkomt , ver- fchilt, buiten de opftaande Stengen, van de ge- melde Kruipende Flemmula weinig. Zy is het, die in ’t byzonder , of zo wel als die, Flanummue la Fovis getyteld wordt; misfchien om dat zy in fcherpte uitmunt. De HeerS Torck heeft, Omtrent agt Jaaren geleeden, te Weenen een Vertoog uitgegeven over ’t uit- en inwendig ge= bruik van dit Kruid , en met veele Ondervin- dingen getragt aan te toonen, dat het fomtyds een zeer kragtig middel zy in zeer hardnekkige en langduurige Hoofdpyn, in Ongemakken die uit de Venus - Ziekte ontftaan; in Schurft , Daauworm en ander loopend Zeer of Kanker- achtige Huidkwaalen; ja zelf$ in ’ Beenbederf, Verfcheide Vrouwsperfoenen , met groote Zwaar- moedigheid geplaagd, waren door het Aftrekzel tot herftelling gebragt. Een verzwooren Kanker in het Borst , die door geen Dolle Kervel of andere Middelen te verzagten was , hadt men ‘er door genezen (*). xii. … (12) Clematis met enkelde Eyrond- Lancetvor= Gra mige Bladen en knikkende Bloemen. integrifolia. Geheelblae By Sige. (*) Storck de Pulfatilla, p. 57. (12) Clematis Fol, fimpl. ovato- Lanceolati Flor. cer- ‘ . nuise Pò't 4 A Kk BD R 1 A, 209 By Lorer is de Afbeelding gebruikt, welke _1V4 Cuusius geeft van deeze Ooftenrykfe Clema- ÄFPEILS XIV, tis, die aldaar in de Velden aan den Donau groeit, Hoorps als ook in Hongarie en Tartárie. Zy maakt hier STUE. in de Tuinen geen onfierlyk Gewds uit , zo door „#e”/485 haar. Loof als de blaäuwe Bloemen, die knik- Ken of nederhangen, hebbende in ’t midden een bolletje van geelachtig Pluis, uit de Meeldraad» jes en Stylen beftaande. Daar op volgen ruige Zaadhoofdjes , gelyk in de vootgaanden. De Stengen grocijen omtrent een Elle hoog en zyn toodachtig met breede fterk geaderde , geheel ongetande Bladen , die enkeld en tegenover elke ander ftaan, TuHArreETR üm. Een Bloem van viet of vyf Blaadjes , zonder Kelk, en Zaaden die niet geftaart zyn ‚maakt de byzondere Kenmerkeh uit van dit Geflagt , % welk voor ’t overige door zyne byzondere Ge= fialte, gelyk het voorgaande, zig onderfchéidt. _Het bevat veertien meest Europifche Soorten, als volgt, 0, huis, KRAM. duflr. 157. H. CHF Ups. R. Lued, 486. GOUAN Monsp. 263. FABR. Helft. 114. Clematitis coerue lea ereâta. C. B. Pin, zoo. Clem, coerulea Pannonicà. CLUS» Hip. Lp. 123. Panan. 293. le, 294, 295. Clem: alt, minoë longifolia. Lom. Jc. 628. ®, Il, DEEL, IX. STUK. e:0 VEELMANNIGE KRUIDEN: IVe. (rz) Thaliëtrum met een enkelde byna naakte Anken, Seng en enkelde endeling fe Bloemtros. HoorDs STUK Op de Laplandfche Alpen groeit deeze Soort „ DN die zeer klein is van Gewas , hebbende de Steng Alpinum. naauwlyks een Span hoog, Draadechtig dun , de Alpilch. Baden , gelyk in de anderen , zeer fameugefteld en glimmende. Zy heeft vier Bloemblaadjes , twaalf Meeldraadjes , en agt Stylen, De Tros beftaat uit knikkende Bloempjes, ie dr (2) Thaliétrum met een gepluimde Draadach- stinkend, tige, zeer Takkige, gebladerde Steng. Deeze , die zig door een Bokkigen Reuk on-= derfcheidt , heeft haare Groeiplaats in Langue- dok, als ook in ’c: Wallifer- en Switzerland. De Steng is ongevaar een Voet hoog , rond „ in Tak- jes verdeeld , met kleine zwartachtig groene Blaadjes van drie Slippen en Mosachtige Bloem- pjes, waar op kleine kromme Haauwtjes volgen , aan tropjes by elkander vergaard. (3) Fha- (1) Thalifrum Caule fimplicisfimo fubnudo &c. Syf?. Nat, Xl. Gen. 697. p. 377. Veg. XIII. p. 426. H. Cliff. 227. R. Lugdb. 485. Fl, Suec. ass, aon. Fl. Lapp. 225. Thale montenum minimem precox &c, Moris. Elft. II. ps 325. S. 9. T. ao. f. 14. OFD. Dan. T. 1. (2} Thalifrurs Caule paniculato Filiformí &c. GouAN _ JMonsp. 263. H. Cliff, R. Lugdh. 485. Thal. minimum fcetie disfimum. C. B. Pin. 337. Prodr. 147. J. B. Hift, Lil. p. 488. MORIS. wis. £, 13.PLUK. Alm, 367. Te 65+ f. 40 Brou VrANN,D Roir As dut 3) Thali&rum met wyfbladige Bloemen en IV: e ET D EL Knobbelige Wortelen, Ae Hoorp- In Spanje en op de Pyrencefche Bergen groeit STUK, deeze, die zig door haare knobbelige Wortels AE genoegzaam onderfcheidt. De Blaadjes gelyken Zatero/um, naar die van Klyf of Klimop , en de Bloemen Zyn Knobbelig, vry groot. (4) Thalitrum met vyfbladi ge Bloemen enVe- _ Iv. zelige Wortelen, ea Hs ‚ daafch, (5) if haliëtrum met tweehuizige Bloemen. NS Dipicums Twees Van deeze ‘beiden , in Kanada groeijeride , nuizig. heeft de eerfte , die zig, 20 wel als de voori- gen,in de Openbaare Kruidhoven bevindt, de Steng fomtyds wel twee Ellen hoog: de andere verheft zig , volgens Karm, naauwlyks een Voet, hebbende de Steng regt, met vierbladi. ge Bloemen. en veertig witté Meeldraadjes. De Blaadjes knikken , *t welk deeze Soort genoeg- zaam ; (3) Toatitram Flor. pentapetalis , Radice tuberofd. H. Clif. R. Lugdh, 486. Thal. min. Afphodeli Radice. TOURNF: Fnfl. 271. Ranunculus Thal. folio , Asphodeli Radice. MOR, Hfl. II. p. 438. S. 4. T. 23. f. 13. Oenanthe Hedere foliise C. B. Pin, 162. MiLr. Ic. T. 265. f. 2e fa) Thalilrum F'oribus pencapetalis &c. RK. Lusdh, 486. Thal. Canedenfe. CoRN. Canad, 186. Thal. American. PARK. Theatr. 265, ‘Thal, majus folio Aquilegie Fiore band MOR. Hits UI, Ps 325, (:) Thalitrum Flotibus diofeis. Û O s 1. Disr, IX, STUKe IV. ArveeL. XIV. Hoorpe STUK arz VEELMANNIGE KRUIDEN, zaam, zegt de Ridder , onderfcheidt. De Mane nelyke en Vrouwelyke Bloemen, bovendien „ zyn op byzondere Planten. orinirum (6) Thali&rum met zesdéelige Bladen en knike_ Minus. Klein, VII. ibiricum, N Siberifch, kende Bloemen, In de Velden van Europa groeit deeze Soort, dieook by ons in de Zalliker- Waard voorkomt „ volgens den Heer D. DE Gor Terr, Zy is daar aan onderfcheidelyk , zegt de Ridder , dat de Tippen der Bladen paarfchachtig zyn en dat de « Steng een blaauwachtigen waafem heeft , die twee Voeten hoog groeit , volgens den Heer HarreERr, hebbende een losfe Bloem - Pluim, (7) Thaliérum met driedeelige Bladen , de Blaadjes byna omgeboogen , fcherp inge- Jneeden en knikkende bloemen. In Siberie groeit ‚ volgens den Heer G ME. LIN, deeze , die naar de voorgaande veel ge- Iykt, doch de Blaadjes zesmaal zo klein hecft , | van (6) Thaliëlrum Fol, fexpartitis, Flor. cernuís. GOUAN Monsp. 263. GER. Prov. 378. HALL. Helv, 308, KRAM. Auffr. 157. Gorr. Belg. 153. Fl Suec. 454 489. lt. Gothl. 180. Than littrum minus. C. B. Pin. 335. Dop, Pempt, 58. Thaliâr. Cordi tenuifolium. EoOB. le. II, 56, Ruta pratenfis minor, TABERN, Jc. 55. Thal, Alp. minus Saxatile Rutz folio , Sta- min. luteis. SEG. Ver. 476, T. II. (7) Thaliëtrum Fol. tripaxtitis, Foliolis fubreflexis Sc, Bo E YA. ND: RIA 228 van kleur als de Duive -Kervel of Wynruit,. De IVs Steng is groen en zeer gepluimd. Zy, zo wel "DPäle als het en en Tweehuizige, bloeit laater dan Hoorns het Kleine en de volgende. STUK (3) Thalitrum met driedeelige Bladen ; de Steng MAS alice tweemaal hooger dan dezelven en knikkende „un pure BTASCHR Se Bloemen. Aen achtig. Volgens den Heer Linn us heeft deeze de Geftalte van het Kleine Thaliétrum, doch blyft de helft laager ; terwyl niettemin M oRIsSON aan het Virginifche een Steng van drie Ellen hoogte geeft en paarfchachtige Meeldraadjes , welke, volgens den Ridder, geel zyn in paarfch- achtige Kelken ; de Stengen paarfchachtig zon= der waafem, zynde de Groeiplaats in Kanada, Cy) Thaliltrum met Lancetvormig-Liniaale ix. effenrandige Blaadjes, „Anzuftifo- lium. Smalbladig.« In Duxfchland niet alleen , maar ook in de Zuidelyke declen van Vrankryk , groeit deeze Soort 5 (8) ZhaliErum Fol. tripartitis, Caule Foliis duplo altiore , Floribus cernuis. Thalirum Virg:inianum elatius glaucum, Stamin. purpurascentihus. Mor. Hlij?. HIL, p. 324. (o) Thaliëfrum Foliolis Lanceolato-Linearibus integerri- mis. GEVAN Monsp. 263. GER. Prov. 378. HALL. Helv. 308. KRAM. Auftr. 157. H. Clff. z2r. R. Lugdh. 487. Thal:&rum pratenfe anguftisfimo folio. C‚ B. Pin, 337, Predr, Ic. p. 146. PLUK. Alm. 364, T. 65. É, 6. O3 u. DEEL: IX STUK, 214 VEELMANNIGE KRUIDEN; … IV. Soort, die uitmunt door de fmalheid van haâre A Blaadjes. De Steng ís één of twee Ellen hoog: Hoorp. het Loof gelykt naar dat der Kroontjes- Kruiden STUÉ. ende Steng is lang gepluimd met gecele Bloem- pjes. Xx. en 0d Thalitrum met een gebladerde gefleuf de favam. Steng en een veelvoudige opfkaande Pluim, Geelbloe= p Me 8 s . - Deeze Soort is niet alleen in de Noordelyke, maar ook in de middelfte en Zuidelyke deelen van Europa, ja zelfs in Rusland gemeen „alwaar zy met de voorgaande groeit. De Heer THuN- BERG heeft dezelve ook in Japan gevonden 5 van waar ik een aanzienlyken Tak daar van be- komen heb, In onze Nederlanden komt zy op verfecheide plaatfen , zo in Bosfchen als inde Weidlanden en aan de kanten der Slooten , voor: weshalve menze Water - Ruit of Poelruit noemt, of ook wel Veld- Ruit , naar den Latynfchen naam Ruta pratenfis, die ’er , volgens LoBer, door de Kruidkundigen aan gegeven worde. Hy erkent nogthans , datde Bladen weinig naar die van Wynruit gelyken. Dat de Wortel, gelyk in andere Soorten , geel is, heeft ‘er den naaa van (ro) Fhalirum Caule foliofo fulcato &c. Gorr. Belg. 153. Fl. Su. 453e GER. Prov. 579. GOUAN KRAM. &C. &Ca Hl. Cliff. R. Lugdh. &c. Thalitum majus Siliqu angulofâ £. flriatâ. C. B. Pin. 336. Thalitrum magnum. Don. Pempt, s5 B, Thaliétr. majus flavum. C. B. Pin, 336. Ruta praten= fis Herbaorum. Lon. Jee II. pe 56 BRL TAN DR IT A "org van valfche Rhabarber aan doen geeven, of dien IV, van Weld- Rhabarber, by de Engelfchen, Men hi, zien zegt ook dat de Wortelen , in Afkookzel toc Hor. twee Oncen gebruikt, het gebrek van Rhabar-STUE- ber vervullen kunnen , en van veel dienst in de ee Geelzuge zyn. De Enters noemenze Heil- blatt, dewyl het opleggen der Blaadjes tot En ling van kleine Kwetzuuren ftrekt. DopoNéus tytelt deeze Groot Thatiëtrum , en zy is zulks weezentlyk in vergelyking met die Soort, welke Klein Thaliërum heet. Zy fchiet naamelyk fomtyds-“tot eens Mans langte op, volgens J. BauHinus; hoewel zulks meest fchynt te zien op eene Verfcheidenheid, in Spanje groeijende. die fraaijer geele Bloemen heeft , deswegen Speciofum gebynaamd door LiN- NEUS. Anderen geeven aan de Steng twee El len hoogte. Dikwils komt zy laager voor, en daar zyn Verfcheidenheden van dit Kruid met breeder en met fmaller Bladeren, welke laatfte hetzelve eenigszins doen gelyken naar de voor- gaande Soort. Hier van verfchilt, nogthans , het Gewoore zeer, dat de Blaadjes, gelyk de ge- dagte Japanfche , byna zo breed als lang, een Duim breed naamelyk , en aan ’t end, gelyk de voorige ‚ doorgaans in drieën verdeeld of met twee Infnydingen heeft, zynde de Bladen in het geheel driedubbeld gevind. Ook is ’ geta! der Meeldraadjes veel grooter, De Ridder telt ’er vierentwintig en van tien tot zestien Stampers : doch O4 IL. DEEL IX, STUK, 216 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. doch Doktor Scoprorz fchryft wan zeventig ADE tot negentig Meeldraadjes toe aan deeze Soort (*). Hoorpe STUKe (rx) Thaliârum met een gebladerde , geheel XI. enkelde „hoekige Steng. Thaliëtrun Sape, In Sweeden is deeze waargenomen, die van de voorgaande „ niet alleen door de helft klei- ner te zyn ‚ maar ook door knikkende Bloemen te hebben en in eenige andere byzonderheden , verfchilde; komende dus het Kleine Thalië&rum nader by. XI. (12) Fhaliëtrum met een ni gefleuf de pra Seng enn Liniaale Vleezige Dladen. Deeze , die omftreeks Parys en in Spanje groeijende gevonden is, verfchilt voor ’t overie ge weinig van het Gewoone geele Europifche. De Bladen zyn dikker en niet zo, donker groen, XII. (13) Thaliârum met hangende driehoekige regte. Aguilegie | 7 Alon) Vrugten en eerie ronde Steng. In Akeley- \ bladige (*) Scoeorr For. Carn. p. 553. (11) ToalitErum Caule Foliofo fimplicisfimo angulato, OED. Dan. 244. FL, Succ. Il. p. 450. Ä (tz) Thalilrum Caule Foliofo fulcato &c. Thal. minuslu- cidum, Liban. Coron. foliis. PLUK. Alm. 363. T. 65. f. 5e Thal, minus alt. Parifienfe &c. TOURNF. Inf? 271, Thal. prim, vel Prat. 1. Crus. Elif? 1. p. 234e (13) Toalikrum Fru. pead. tciangularibus reétis , Caule tereri. Fl, Succ. 452, 487. HALL. Helv. 309. GER. Prov. 379. GoUAN Monsp. 264. Fl Clif. 226. Re Lugdb. 435o Thalikrum majus Fl. Stamin. purpurascentibus. C‚ B. Fin. 337. Thal. majus Fol. angulofis, Caule levi. J. B. Hie EIL. Pp, 487. SCOP. Carn, 554e Bek ND B.E-Bs 217 In Sweeden en Switzerland ftelt onze Ridder IV. de Groeiplaats van deeze , die ook voorkom ÂFDEEL. jn de fchuinte der Bergen in Provence, zo wel Hoorps als op drooge , Onvrugtbaare Heuvelen in Kar-STUK. niolie , en in het Veroneefche, Men onderfcheidt-, 0 ele ze van de anderen gemakkelyk , door tedere zeer groote , Zeegroene, rond verdeelde Bla- den , inderdaad aan die der Akeleijen gelyk , zegt HarLeEr , Scheedjes hebbende aan den Voet der Bladfteelen en verdeelingen, de Bloemen geenszins geaaird of geplaimd , maar een zeer digte Kroon uitmaakende aan den top der Sten- gen , wit, geel of paarfch van Kleur. Doktor Scorort merkt aan, dat de Takken aan ‘tend rond zyn, en de Meeldraadjes tot zeventig in getal , paarfch „met geelachtig roode Meelknop- jes; de Haauwtjes gewiekt driekantig, De lang- te der Meeldraadjes en derzelver menigvuldig- heid maakt , dat men deeze gemeenlyk Pluis- „Akeleijen noemt. _{14) Thaliétrum met hangende driehoekigeom-, XIv. bali gedraaide Vrugten 3 de Steng byna twee conzorzans, | Omge. „ag: dE Deeze , volgens den Heer DeMmiporr in Siberie huisveftende, gelykt naar de voorgaan- de , doch is laager van Steng en heeft alleenlyk witte Bloemen. t Getal der Bloemblaadjes is in „de- (c4) Thalifrum Fruêt. pend. triangular. contortis, Caule fabancipiti. Thal. hybridum Stamin. contortis. Am, Acad, Ill. P. 47. Os Il, DEEL. IX, STuKs oië VEELMANNIGE KRUIDEN, | IV. dezelve, gelyk in de meefte Soorten , vier, dat ÄFDEEL. ger Meeldraadjes zestig, gelyk in de voorgaan. Hoorp- de , doch dat der Stamperen maar half zogroots _ STUK. _naamelyk agt; zo de Ridder aantekent. Veelwys viges ÂADONIS De Bloem heeft, in dit Geflagt, een vyfblas digen Kelk, gelyk in ’t volgende , maar beftaat uit meer dan vyf Blaadjes zonder Honigbakje, De Zaaden zyn naakt en ongeftaart, even als inde Ranonkelen. Het bevat vyf Soorten , meest Europifche , als volgt. 1 © (1) Adonis met vyfbladige Bloemen en Eyron- Adonis eftivaïis. de Vrugten. Zomer- û | fche, Deeze Soort, die de Bloemen rood of blecke rood, en de Bloemblaadjes langer heeft , komt in onze Nederlandén , zo de Heer pre Gor- TER aantekent, van zelf voort onder ’t Koorn. Zyn Ed, evenwel, geeft 'er agtbladige Bloemen aan, terwyl die volgens den ileer LiINNZ us vyfbladig en in de Afbeelding van CA MER A- Rr uszesbladig zyn. De Heer HALL Er merkt- ze als een Verfcheidenheid van de volgende aan, ) (1) Adonis Flor. pentapetalis FruGtibus ovatis. Sy/f. Nas. XI!. Gen. 698. p. 377. Veg. XUI. p: 427. MILL: Lex. Ado= nis fylv, Fl, phoeniceo, C. B Pin. 178, Adonis Flore palli= do, CAM. Epit, 648, GomrT, Belge 15 4e BEONE s AND RT A, oró (a) Adonis mét agtbladige Bloemen en byna tv, __Rolronde Vrugten. | ArDEEL, Deeze wordt als een aangenaam Bloemgewas dn in de Hoven gezaaid, verficrendedezelvendoor … haare donker-roode Bloempjes, in het fyne groe- Adonis Au. ne Loof, Men noemtze Flos Adonis of Adonis- hadde, Bloem , hoewel fommigen de Bloem, volgens Ovrpius, uit het Bloed van Adonis, den ge- liefden Jongen van Venusgefprooten , tot de Roo- zen, anderen tot de Anemonen t’huis brengen, Anderen heeten. dit Kruid Zranthemum , als Bloempjes der Liefde draagende, Wy noemen % Bruinetjes, de Duitfchers Veldroosjes of Mar- grieten « Bloempjes. Sommigen hebben het, met TouRNEFORT, Veld- Ranonkel met Kamille- Bladen, geheten. Het Loof heeft men oudryds aangemerkt Steenbreekende te zyn. Van dit Kruid zyn aanmerkelyke Ver fcheiden- heden , niet alleen ten opzigt ven de Bloem, die grooter of kleiner is , maar‘ook ten opzigt van derzelver Kleur , die donkerer of lichter rood , ja zelfs Saffraankleurig en geel voorkomt. HArLER Onderfcheidt een hoogere van, Ge- was, met Citroenkleurige , en cen laagere met Me- (2) Adonis Flor. o@topetalis Fruâibus fubeylindricis. H. Ups. 156. GER. Prov.383. Adonis Radice annuâ. El, Clif. 321. R. Lugdh. 483. DALIB. Par. 162. Adonis annua. GOvAN Monsp. 264. Adonis annua oétopetalos. HALL. Melv. 3204 Adonis Hort. Flore majore & minore atrorubente. C. B. Pin. 178e Flos Adonis. Log. Ic. 283. Esanthemum. Dop, Pompt. 260, Ile DEEL, IX, STUK, 280 VEELMANNIGE KRUIDEN. Po Menieroode Bloemen, beiden in Switzerland en xv. ‘ Duitfchland natuurlyk groeijende ; waar van de Hoorr=- eerfte tot de voorgaande Soort behooren zou, STUK. Die met kleine donker-toode Bloemen , van bend “beiden verfchillende , komt in Provenceen Lan guedok , van zelf „op de Koornlanden voort. Dat zy maar ééne Bloem zou draagen aan ’ end der Steng , en geene aan dezy- Takjes , gelyk Line NAUs fchynt te willen (*), heb ik in dit Bloems gewas niet waargenomen. Het tegendeel is ook uit de Afbeelding van LorreLen DopoNaus, die zeer goed zyn, blykbaar. G a Rip ELL vondt die met groote roode Bloemen , in Provence eenmaal bloeijende „en beeldtze af (f)e IT. (3) Adonis met twaalfbladige Bloemen en eene Adonis : Berlin Eyronde Vrugt. Voorjaarfe. Sommigen hebben deeze Plant tot het Nies- kruid betrokken „en zwarte Helleborus met Bloes men van Buphthalmum geheten. TouRrNE- FORT noemtze Ranonkel met Wenkelbladen en den C*) Planta uniflora Ramis fterilibus. Veg. XIII. p. 427. Het zoude kunnen zyn, dat zyn Ed. daar mede bedoelde , dat de Tekken geen Zaad draagen. (3) Hit. des Plant, p. 396. T. 82. (3) Adonis Flore dodecapetalo, Fruêtu ovato. Jacq. Auf?r. T. 44 GOUAN Monsp, 164. KRAM. Aufir. 558. Adonis Rae dice perenni. Fl. Suec. 456 , 492. H. Cliff. 231. R. Lugdó. 488. He'leborus niger tenuifolius, Bupthalmi Flore. C. B. Pin, 186. Buphthalmum. Dop Pempt. 261. Helleborus Hippocras tis. TAB. /c. 721, BARR Ze. 1178. Helleborus niger Ferula- ceus Theophrafti. LOB. Je, 784. PEEN ON DRT As HER den Wortel van Nieskruid. Anderen geeven het, IV. den naam van Helleborus van Hippocrates. Do- Én poNaus heeftze Buphthalmum getyteld, om Hoorpe dat de Bloemen als naar een Osfen- Oog Belge og ken zouden. Zy münten door haare geele Kleur „81 en grootte fierlyk uit in % fyne groene Loof ; weshalve dit ook een Fuin- en Bloemplant kk natuurlyk voorkomende in verfcheiden deelen van Europa, op lugtige Heuvelen en hooge Lan= den. Zy groeit maar een Voet of anderhalf hoog én heeft de Punten der Bladen eenigszins ftyf en ftekelig: Veelen houden haar voor het opregs te Zwarte Nieskruid der Ouden en de Wortels wotden , zo men verhaalt, in Opper - Saxen en in Vrankryk, tot Piltebertiddelen gebruikt, iv, (4) Adonis met mmyftien Bloemblaadjes en gene Adonis As ennina. Eyronde 4 rugte italiaan= fche. Zo ik de woorden van MENTzer wel be- grvp ‚ dan behoort die fraaije Soort, met de Bloem als een Tulpje door hem afgebeeld , niet tot de Apennynfche Bergen in Italie, alwaar hy de voorgaande Soort wild groeijende hadt gevon den, maar tot het Brandenburgfche, daar deee ze, met Knoopige Stengen , door hem was waar genomen. De Ridder. ondertusfchen zegt , dat deeze, weinig van de voorgaande verfchillende, in Siberie en op de Apennynen haare Groeiplaats heeft. (4) Adonis Flor. pentdecapetatis, Fruâtu ovato. Helleboe tus niger ratie ‚ Caule geniculato Ec, MENrz. Pag. T der he XT: IL, DEEL, IX, STUMG XIV, Hoorp- STUKe Va Adonis Caper fis Kaapfchee 222 — VEELMANNIGE KRUIDENe heeft. Hy voegt ‘er by, dat dezelve den gants fchen Zomer bloeit, | (5) Adonis met tienbladige Bloemen, platacha tige Vrugten , en dubbeld drievoudige Bla- den ‚de Blaadjes Hûrtvormig Zaagtandig. De Afbeelding van den Heer BurManN- NUS, hier aangehaald , fchynt vry veelte ver- fchillen van die , welke CoMMELYN, in de befchryving der Planten vanden Amfterdamfchen Tuin, gegeven heeft van de Etliopifche Ranon- kel met ftyve Bladen , welke de. Bloemen uitden geelen groenachtig heeft, De Bladen zyn harden - ruuw in ’t: aantasten en van eene brandende of fchroecijende hoedanigheid s-gelyk het Loof. van {ommige Ranonkelen , met welken inderdaad deeze Plant, in ’t uiterlyk aanzien , veel meer overeenkomst heeft , dan met de andere Soor- ten van dit“Geflagt. — R ANU NECU LUS. Ranonkel, De Bloem , van dit uitgebreide Geflagt, heeft een vyfbladigen Kelk en vyf Bloemblaadjes „die binnen de Nagels voorzien zyn met een Honig- voerend Gaatje. De Zaaden zyn , gelyk in % voorige ‚ tot Hoofdjes naakt famengehoopt, Het (s) Adonis Flor. decapetalis, Fru@tibus depresfis &ëc. Ac= tea trifoliata hirfuta &c. BURM. Afr. 174. Te st. Chriftos phoriana Afr. Ranunculoides. BOEKHe Lugdh. Il. p‚ 62e Ra= nunculus Zthiopicus, Fol. tigidis &c. Comm. Hort. Ie pars T. £. Imperatoria Ranunculoides Aft. enneaphyllos êc. PLUK Alm. 198. Te 95, fi 2e Bede AND OR IA. ph Het bevat over de veertig Soorten, die on- IV: derfcheiden worden, naar dat zy de Bladen en- Geek keld of ingefneedenen verdeeld hebben als volgt. Hoorb. STUKe A. Met enkelde Bladen, jd u r) Ranonkel met Eyrond- Lancetvormige ge- ponsmeutus fleelde Bladen en eon hurkende Steng. Flammala, Kleine. ‘ Ee } vv y 7 Ma 1. (2) Ranonkel met Liniaale Bladen en kruipen Behe de Stengen. Kruipende, (3) Raronkel met Lancetvormige Bladen , de ‚nr Steng overend flaande. (OG Bgelkolen. Deeze, door het gezegde verfchillende ‚komen in de Noordelyke , zo wel als in de Zuidelyke deelen van Europa , op vogtige plaatfen voor. | De (2) Ranunculus Fol. ovâtoe Lanceolatis &c. Syf?. Nat. XII. Gen. 699. p. 378. Weg. XIII. p. 428. GoRT. Bels. 154. Fl, Suec. 458, 493. HALE, Helv. 322. GOUAN Monsp. 264. GERe Prov, 383. Fl, Clif. 228. R. Lugdh. 489. Ranunc, long:folius palufttis minor. C. B. Pin, 180. Flammula Ranunculus. Don, Pempt. aaz. LoB. Ie, 670, B, Ranunculus palufiris Fol, fera rätis. C. B. Pin. 130. (2ì Ranunculus Fol. Linearibus Caule repente. Fl. Lapp. 236. T. 3.f. 5, FL Suec. 459, 495. Ran. Flammeus minimus Spergule folio. BUXB. Cent. s App. 41. Gorr. Ingr. 88. Rane repens Gram. folio. AMM, Rw#:b. 80, T. 13 f. OFD. Dans T. 108, (3) Ranunculus Fol. Lanceol. Caule erefto. Gort. Belg. 154. GOUAN Monsp. Bec. Ke. Rane longifolius paluftris mae jor. C. B. Pin. 18o, Ran. Lanceolatus major TAB. Jc. 48. B. Ranunc Flimmeus latiori Plant, folio, margiaibus pilas fis, PLUK. Alm. 312. 1E, DEEL IX, STUK» bôòg VEELMANNIGE KRUIDEN, Iv. De tweede , evenwel , fchynt meest in Swee: ROEL den , Deenemarken en Rusland, aan de Oevers Hoorp. van Raes en Meiren, waargenomen te zyn, STUK. De Heer LiNN@us heeft dezelve, in de be- Bd fchryving der Planten van Lapland, afgebeeld. _ | De eerfte heet in ’ Neerduitfch Klein Egelko- len, een benaaming, die, zo wel als de Latyn- fche Flanmula , betrekking heeft tot de fcherp- | te van het Loof. Men vindtzein vogtige Weid= 5 landen en Moerasfige plaatfen van onze Provins tiën, overvloedig. De Ouden hebben reeds op- gemerkt, dat zy fomtyds getande, fomtyds ef- fenrandige Bladen heeft 5 welk onderfcheid de Afbeeldingen by Doponusen Lore aan- toonen 3 doch men vindt getande en ongetande Bladen op eene zelfde Plant, Evenwel komt de. eene hier, de andere daar , menig vuidiger voor ; gelyk de Heet Harrer in Switzerland waat- nam; maäkende de Kruipende, voorgemeld, tot eene derde. Verfcheidenheid. De hoogte ftelt zyn Ed, tot een Voet of een Elle , zo wel in deeze als in de zogenaamde Groote Egelkolen „die door ’t Gewas aanmerkelyk verfchillen, gelyk uitde Afbeelding van TABERNAEMONTANUS blyke, doch meest door de grootte der Bloemen, en Bladen , welke fomtyds naar die der Smalbla= dige Weegbree gelyken en aan de kanten Haai= rig zyn. De Heer LiNNeaus zegt,dat dezel- ve een Takkige gebladerde Steng heeft , fomtyds anderhalf Voet hoog, In onze PräkiniEnd is dee-= ze Soort zo gemeen niet , komende meest in Soos PSE AW DER ASA 258 Slootên voor , gelyk menizedus by Utrecht, Haar- IV. . lem, Deventer, Zwoll en elders aantreft, ht ad Zo wel als de Clematis, die den bynaam van Hoorp- Flanvsmula voert, hier voor befchreeven, wordt” STUK: dit Kruid ook fide van de Landloopers mis- ie es bruikt, om de Huid der Kinderen te doen zwe: fen. ub Vrankryk gebruikt men het tot een Blaâr« trekkend middel, Zy is de fcherpfte det Ranon- kelen , zegt de Heer HALLER van de eerfíte Soort, welke in Gelderland door de Boeren , die haar Egelgras noemen , ‘aangemerkt wordt als gene oirzaak van de Gelligheid of Waterzugt der. Schaapen „zode Heer pe Gor TER aantekénte” _(4) Ranonkel met Eyronde gefteelde Bladen en w. ea Ranunculât ongefteelde Bloemen, | sodifldrus. Knoop= Oimftreeks Parys, en op Moerasfige s \plaatfen bloemiges van ’t, Eiland Sicilie , komt dit. kleine Ranon- keltje. voor „ hetwelk taamelyk breede fpitfe « Blaadjes heeft en Bloempjes. ‚ die aan de Knoos pen der Stengetjes groeijen. (5) Ranonkel met Lancetvormig Lintaale on- _ Vv: Graminetiss VET - Grasbladis À elk ig L 8e. {4) Ranuneulus Fol. óvatis petiolatis &c. H. Cliff. 2285. DaLIB. Par. 164. Ranunculus Parifienfis pumilus Plantagie, nelle foliis. Per. Gaz. 40. T. 25. fra. VAILE: Adems. 1719 pe sz. T: 4. f. 4. B, Ran, Sieulus Folio rotundo vix ferrato, Per. Gaz 39. T. 24. É, 9. | an PR _(s)- Ranunculus Fol. Lanceolato- Lin. indivifis 8cs GER: Prov. 384. Ran. Graminea folio Bulbofus. C. B. Pin, 18 fe Hs Cliff. R. Lugdb. 489. DALIB. Par. 163. SAUVs M4onsp. 95e P IIs DEEL IX, STUK, 236 VEELMANNIGE KRUIDEN, 4 IV. verdeelde. Bladen en een regtopftaande zeer here nand efene.Steng met weinig Bloemen. _ Hoorp- zoe STUKe (*) Ranonkel met Liniaale onverdeelde Bla- * den en eene regtopftaande gefdreepte „ dekens Ranunculus Pyrenciës” heldin Steng. | Pyreneé- ê an m » £cne. Deeze- beiden , groeijende in de. Zuidelyke deelen van Europa , zvn kleine Plant jes mee Gras=- achtige Bladen „doch grooter Bioemen dan de Kleine Egelkolen. De eerfte heeft dezelven geel; de andere-wit, De Wortelis, in beiden , eenigse: zins Knobbelig of Botachtig , doch meest in de eerfte , terwyl de laatfte denzelven uit ver= fcheide Bolletjes beftaande, die met een digt Bos van Draadachtige Vezelen bezet zyn en de Bla- eer orden ook fmaller heeft. Deeze groeit meer op _Bergachtige plaacfen, gelyk in de Pyreneen. VL. Ten af N y Paree (6) Ranonkel met byna Eyronde geribde ge tokus. fbreepte effenrandige gefleelde Bladen en Ebadi __ Kroontjes - Bloemen. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit dee. ze, (*) Ranunculus Fol. Linear. indivifis &c. GER. Prov. 3 34e Ranunc. Alp. pumilus Gramineo folio, Fl. albo. TOURNF. Enft. 292. Ran. pumilus Gramineis foliis. J. B. Hifl, III. pe 850. B, Ran. miontanus Folio Gramineo. C‚ B. Pin. 130, Ye Idem Flore multiplici. Jhid. Ran, gol Gramineis. DoD. Pempt. 423. LoB. le, 671. (6) Ranunculus Fol. fubovatis Nervofis &c. Ran. Mont, Graminis Parnasf folio. TOURNF. Jnft. 286e Pedal AN Demvrjk &B3 zé, die ruigachtige ovaale Bladen heeft en een tv. enkelde Steng, met een tweebladig Kransje aan \"Prets % end ; waar uit van twee tot vier gefteelde Hoorp= Bloemen voortkomen, met een paarfchen Kelk2Tuxs en witachtige paarfch geaderde Bloemblaadjes, _(7) Ranonkel met fpits Eyronde de Steng om=-_ vit. | wattende Bladen , die “veelbloemig is , en een “Aria GAMLIEKIe « gebondelden Wortel heeft. caalis, Omvattene jp h A wi ) $ Ì Ke) de, Op de Pyreneen en Apennynfche Bergen groeit deeze Soort, die ook voorkomt in de Europi- fche Kruidhoven. Zy heeft de gedaante byna van hetj Kruid , dar men gemeenlyk Doorwas noemt, met Bladen als díe van Weegbree, Zee- groenachtig als de Wilde Veld- Kool. De hoogs te is een Voet of meer, | (8) Raronkel met Eyronde Zaagtandige Bla- _ va: } À Ha bn rpg 4 Bu'lniusé den en een naakte eenbloemige Steng, nlaacieë: De Bladen van deeze zyn van boven als met Blaasjes bezet , gelyk de Afbeelding van C : v- _SLUS (7} Ranänenlus Fol. ovatis acuminatis amplexicaulibus Sc. H. Clif. 229. Re Lurdb. 484. GOVAN Monsp 265. Ran. Mont. Fol. Plantaginis. C. B. Pin. 180. MORis. HZ. sl. p. 444. Sè 4. T. 3o. Î. 36, Ranune. dukcis &c. MENTz. Pugs T. 8. f. 6. Ranunc. Pyrengus Fl. albo, Crus. Cur. Avp. alt. (8) Rananculzs Fol. ovatis ferratis Scapo unifloro. H. Cif: 225. Ran. latifol. buliatus Asphodeli Radice. ©. B. Pin. 131: Ranunculus Lufitahicus. Don. Pempt. 429. Ran. Luit, Clu: fit: Lod: Ze. 673. Pa II. DEEL. IX, STUK. Do8 VEELMANNICGE KRUIDEN. IV. srusduidelyk aantoont, Uit een tropje derzel- ie ven, op den Grond verfpreid, komen Steeltjes Hoorp: voort van omtrent een half Voet hoogte, met STUK. Goudgeele welriekende Bloemen, dikwils dub-= Bonen beld of volbladig en fomtyds ook met Kinders tjes, gelyk men zegt, Het een en andere heeft dikwils in de Ranonkelen plaats, Dit Kruid groeit in Portugal en op Kandia, zegt LINNZ Us. iS (9) Ranonkel met Hartvormige gehoekte gefbeel- Ranunculus Eer de Bladen , de Steng eenbloemig. kid: Dit Kruid, dat door geheel Europa, op vog- tige Gronden en dikwils in de Bosfchen, onder *t Geboomte groeit, is van ouds bekend by den naam van Chelidonium of Chelidonia minor , in onderfcheiding van de Stinkende Gouwe of het * Blade. Schelkruid, hier voor befchreeven*, dat Cheli- donium majus wordt geheten, Sommigen heb- ben het Ficaria genoemd, om dat de Wortels tegen de Aambeijen beroemd zyn, of daar van de figuur hebben, Hierom noemen het ook de Epgelfchen Pile - Wort , de Franfchen Petite Eclaireen de Duitfchers Feigwartzen= Kraut of Klein Schelwurtz en wy Speenkruid of kleine Gouwe. De (9) Ranunculus Fol. Cordatis angulatis &c. fat, Med. 274. Gorr. Belg. 155. KRAM. Auflr. 159. Fl. Suec. 4603 496. GOUAN Monsp. 265. H, Cliff. 2238. Re Lugdb. 490. Ficaria, _ Dr r. Nov. Gen. 108. Ficarta vulgaris. HALL. Helv. 321. Che- lidonia rotundifolia major & minor, C. B. Pin. 167. Chelido- nium minus. Dop. Pempt, £49. LOB. Je. 593: Scrophularia minor ‚ £. Chelidon, minus vulgodi&um. J. B. Hif. LIL, p. 468» Balk i® A NDR IA -220 4 De Vezelachtige Wortelen met kleine Bol-, IV. letjes, die, los raakende , weder een nieuw Plant- rg je uitleveren ; maaken hetzelve tot een zeer Hoorp- daftig Onkruid in de Tuinen. Het heeft getakte “UE kruipende Stengen , met lang gefteelde , fomtyds nia, Hartvormige , fomtyds hoekige en Klyfachtige Blaadjes , welke niet zelden gevlakt zyn, Be- ‘halve ’t gewoone is ‘er eene Verfcheidenheid van , met grooter Bladen en Bloemen, welke dikwils Takkige Stengetjes en den Kelk meest vyfbladig heeft , terwyl in ’t andere de Kelk doorgaans drie- of vierbladig is, zo BoERr« HAAVE aantekent. Die zelfde Hoogleeraar hadt het Afkookzel van de Bolletjes der Wortelen dienítig bevon= den tegen de Aambeijen, tot welker werzagting een Smeering , daar van gemaakt , of het ge- kneusde Kruid in Stooving opgelegd, zeer is aangepreezen geweest : doch men zal daar in, of in gedeftilleerde Water, vrugteloos eenie ge byzondere Geneeskragt zoeken. olygye (io) Ranonkel met MNiervormige byna drie-, % Ranunculus kwabbige gekartelde Bladen, een ongefteeld Thora, Sten g- Waidenfer, ('1o) Ranuntulus Fol. Reniformihus fabtrilobis crenatis &cc. Jacq. Vind. 249- KRAM. Aufir. 159. GOUAN Zfonsp. 265. Aconitum Pardalianches feu Thora major & minor, C. B. Pin. 184. Thora major & minor. CAM. Epit. 825, 826. HALL. Helv. 327. Thora Valdenfs. Dop, Pempt. 443. Phte hora Valdenfium. LoB. Je. 604. Thora Folio Cyclaminis, J. B. Hift, III. p. 650. P‚g II. DEEL. IX. STUK» 250 — VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. Stengblad, Lancetvormige by de Bloemen, MEE die twee of een aan de Steng voortkomen, Hoor p- wedA ner STUK. Dus bepaalt de Ridder het Kruidje , dat men Veelwy- gemecnlyk Thora noemt of Phthora, wegensde rrd Vergittige eigeníchap , van ouds daar aan toege- {chreeven „ welke zelfs die van de Soort der Monnikskappen, Wolfswortel genaamd, zou over- treffen. Hierom wordt het ook „Aconitum Par- dalianches geheten, als van de Jaagers gebruike wordende om de Pylen te wergiftigen , waar me- de zy het Wild Gedierte fchooten. Len dien einde werdt ’s Voorjaars het Sap, daar uit ge- perst en verdikt zyrde , in Blaasjes , Osfehoornen of Schoeren, te-koop geveild , zegt Lonen. Dewyl zulks eerst by de Waldenfen en dergelyk Bergvelk fchynt in gebruik te zyn geweest, noemde men dit Kruidje Thora der Waldenfen; doch het is vervolgens ook op andere hooge Gebergten der Zuidelyke deelen van Europa ‚en zelfs op de toppen van den Schneeberg by Wee= | nen, en elders ontdekt. De Heer JacQuin befchryft hetzelve, als een glanzig Plantje „met Reenachtige Wortelen geevende zeer lang gefteelde rondachtige Bla- den uit, en daar tusfchen een Stengetje , als ge- meld is, zig dikwils in Takjes verdeelende, en dus vyfbloemig., De hoogte, zegt hy, is van twee Duim tot een half Voet , geevendede groot- fte doorgaans vyf, de kleinfte drie Bladen uit den Wortel. Een klein geel Bloempje kroont hee Ps ou RA NDR 1 A, “DAr het Stengetje of ook deszelfs Takjes, en daar IV. . . . ÄFDEELs op volgt een Hoofdje van drie , vier of vyf, xv, Eyronde, gefpittte , gladde , bruine Zaadjes. De Hoorp- Wortels, gekaauwd , waren zyn Ed. altoos Smaa- °TUE- keloos toegefcheenen , doch de Bladen fchroci- Ding den-zyne Tong als Vuur, Dit Kruidje is door deezen Kruidkenner naar Leven afgebeeld, waar uit de cigentlyke fi- guur der Wortelen en Bladen blykt, zo als zyn Ed. hetzelve op de Gebergten vondt. Hy merkt aan, dat de Bloem uit vyf, zes of meer, nooit uit vier Blaadjes beftaat, gelyk Rurrrus de- zelve verkeerdelyk afgebeeld hadt, misleid zyn- de door een gedroogd Plantje, De meefte Au- theuren maakenze vyfbladig, Op de Bergen bloeit hee ftraks na ’t fmelten van de Sneeuw, doch in de Tuinen overgebragt zynde in de Maand April (*). B. Met de Bladen ingefneeden en verdeeld. Car) Ranonkel met de Wortelbladen ee XI. mig, gekarteld, eenigermaate gekwabd 5 de sen Stengbladen driedeelig Lancetvormig effen.-Fandiafthe, randig; de Steng veelbloemig. De Heer Harurea fchynt deeze Soort, die op (*) Jaca. Obsule pine af. F3, (11) Ranunculus Fol Rad. crenatis fublobatis &c. Ran. Fol, Radic, Cord. fublobatis. R. Lugdh. 499. N. 9. Ranunculus Asphodeli Redice Creticus. C. B. Pin, 181. Ran. Creticus latifolius. Crus. Hifl. L. p. 239. Eg IL. DEEL, IX. STUK. 233 VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. «op Kandia groeit, te verwarren met de voors rei gaande 3 dewyl de aangehaalde van den Hoog- Hoorp- leeraar A. VAN Royen, daar toe door hem STUK. betrokken wordt, By aldien de Thora met Pla- ae den ven Varkens- Brood , by J. Bauninus befchreeven, daar toe behoore ; dan zou de eene inderdaad weinig van de andere verfchillen. XI. (12) Ranonkel met de Wortelbladen rondachtig Rurunculus Casjuticus, Hartvormig gekarteld ; de Stengbladen Vine Ee gerachtig getand; de Steng veelbloemig. Door BREYN is deeze Soort van Ranonkels gevonden in ’t Hertogdom Kasfuben , behoo- rende tot Agter- Pommeren, waar van zy den bynaam voert. In geftalte gelykt zy veel naar de volgende, waar mede zy verward was door J. Baouninus, maar ’t Gewas is veel hoo- ger , met fterker, dikker Stengen en grooter Bladen ;-zynde ‚die uit den Wortel voortkomen , byva gelyk als van de voorgaande Soorten of van het Water -Goudsbloem, dat men Dotter- bloem noemt. „Auricomuse 3 Goudhaai= MIE zige. HE XIN. (13) Ranonkel met de Wortelbladen Niervor- (12) Ranunenlus Fol. Radicalibus fubrotundo - cordatis cree natis &c, Ran rotundifol. Vernus Sylvaticus major vel Case fubicus, Folio Thorzfeu Calthe. BREYN Prodr 1.p.gse (13) Ranunculus Fol. Radicalibus Reniformibus crenatis incifis &c KRAM. Auflr. 1is9. HALL. Helv. 327. LEys. Hal. 487. Fl. Succ. 462, 498. GOUAN Monsp. 265. DALIB. Par. 167. H. Cliff. 229. R. Lugdbh. 490. N. 6 Ran. Nem. £, Sylv. Fol, fubrotundo. C, B. Pin. 178. Ran. rotundif. Vere Rore ANDREA. 235 mig gekarteld ingefneeden;, de Stengbladen IV. Limaal gevingerd; de Steng veelbloemig. ge” Ci4) Ranonkel met de Wortelbladen Hartvor- an ÁFDEEL XIV OOE De mis gekarteld; de Stengbladen drievoudig _xuv. gehoekt; de Steng byna driebloemig. eannadls Misdragri= De bynaamen drukken eenigermaate de hoe-ge.. danigheden uit van deeze Soorten „ die weinig verfchillen ‚ fchynende de laatfte die in Noord= Amerika groeit , als eene misdragt of. verbaftee ring te zyn van de eerfte, Deeze ís vry gemeen, op vogtige Velden, in verfcheide deelen van Enropa, en wordt Goudhaaíirig genoemd , we= gens de kleur der Meeldraadjes ‚by anderen Zoe. te of Zagte Bofch- Ranonkel , als geen de mine fte fcherpheid hebbende in het Loof. Haar steng groeit , volgens J. BaumiNus , tot één of anderhalf Elle hoog, (15) Ranonkel met de onderfte Blrden gepalmd , e boy inger en d venften Beving rd 3 de Vrugten lang Sceleratus. WErDIZe Water- í Haaneyoerts Van Vernus fylv. Je B, Hij. III p. 341. Ran. Auricomus, Ran, dulc. Tragi. LOB, Ic. 669. (14) Ranunculus Fol. Rad. Cord. crenatis &c. R. Lugdh. 490. N. 7. GRON. Virg 166. Ran. Virgin. Flore parvo , molliori folio. HERM. Lugdh. sr4. BOERH. Lugdb. I. p. 32. (is) Ranunculus Fol. inferioribus palmatis &c. Gort. Belg. pe 155. KRAM. Auffr. 159. HALL. Helv. 323. GOUAN Jdonsp. P 5 | 26$e IL. DEEL. IX. STUK. 334 VEELMANNIGE KRUIDEN. _ Iv, Van een geheel anderen aart is deeze, die ies en doadelyk gezegd wordt te zyn voor het Vee, Hoorp- ten minfte voor de Schaapen; dat echter te ver- STUK, wonderen is, daar zy zo algemeen, zelfs in de Veeluye . ie : haf vige. Broekige Weiden, doch meestal aan de kanten « der Slooten, in onze Nederlanden en door ge- heel Europa groeit; komende dus dikwils on- der ’t Hooy. Men ziet, echter ‚dat zy van het Vee niet afgefchooren wordt. Lore zegt, dat zy te houden zy voor de allerbeerfte der Haas nevoeten , wordende , misfchien wegens haare uitwendige nuttigheid, van de Boeren, in fome mige deelen onzes Lands, PFichtkruid geheten, Anders noemt menze , gemeenlyk , Water - Haa- nevoet. In Menfehen zou dit Kruid , gegeten zynde, het onwillig Lachen, dat men Rifus Sare nius noemt , veroirzaakt hebben, Hierom noes men fommigen haar Apium Rifus of Apium Sar- donium; de Franfchen , om dat ’er de Kikvor- fchen zig veel by onthouden, Grenouillette , de Duitfchers Frofchpepfer ‚dat is Vorfchen- Peper. XVI. (16) Ranonkel met alle Bladen in vyf Lancet- Ranuncue zode vormige Slippen. gedeeld , die Zaagtandig zifoliut. PNA Arsen ingefneeden zyn. d 265. GER. Prov. 335. Fl, Suec, 463, 499. R. Lugdh. 4900 N. 9. Ranunc. Paluftr. Apii folio levis. C. B. Pin. 180. Ran. Sylv. primus. Dop. Pempt. 426. Ran. Pal. rotundiore folio. LoB. Ic. 669. (16, Ranunculus Fol. omnibus quinatis Lanceolatis, inci- fo. ferratis. KRAM. Auflr. 159. FIALLe Helv. 325. Fl, Succ, Ie PRET NON OD R IT 'A. 'a8g In de Tuinen maakt deeze een fierlyk Bloem- ÍV. \ dubbelde witte Bl Zy komt “PEEL: gewas, met dubbelde witte Bloemen. Zy komt xj, met enkelde, die klein of groot zyn , in Swict- Hoorp= zerland en elders op hooge Bergen voor, Har- ST LER merkt aan, dat zy op de Jura drie of vier „°° Voeten hoog groeit , doch op de Alpen ter laag- te blyft van een Span, (*) Ranonkel met gepalmde effene ingefneedene jj *, rand An uncts- Bladen, een regtopftaande Sterg en Linie si aale Blikjes. nifolius. Platanuse Deeze , de Bladen niet tot aan den Steel toe Piadise. verdeeld hebbende , en hooger groeijende met grooter Bloemen , wordt als een byzondere Soort aangemerkt, doch zal waarfchynlyk flegts eene Verfcheidenheid van de voorgaande zyn , op welke de beide Figuuren van Lerer en Do- DONÉUs , met den zelfden Stempel gedrukt, door BaALLER worden aangehaald, Zy komt immers ook op de zelfde plaatfen voor, Har- LER merkt aan , dat de Bladen driekwabbig zyn, doch de twee zydelingte Kwabben verdeeld hebben, waar door zy zig als gepalmd of vyf- dee- IT. 497. R. Lagdb. 490. N. fo. Ran. Mont. Aconiti folio , albus, Flore majore. B, Fl. minore Ye Fl. multiplici. C. B. Pir, 1793 182. Ran. Mont. tertius. CLUS. Pans. 368. Ran, Fl. albo. DOD. Pempt. 429. (*) Ranunculus Fol. palmatis levibus incifis , Caule ereto 3 Braéte's Linearibus. MZant. 79. Orp. Dan. 111. J. B. Hifd, III. p- 860. Ranunculus albus Fl. fimplicie Lob. Je. 668 Ran. Montanus quartus. CLUS. Pann. Ic. p. 370. Il, DEEL: 1X STUK. 236 VEELMANNIGE KRUIDEN. „IV. deelig woordoen: de Bloem , zegt hy; is een ÄFDEEL. Duim breed en wit: het Kruid heeft weinig Hoorp= fcherpte, STUKe XVII. (17) Ranonkel met drievoudige effenrandige } san Lancetvormige Bladen. Ci4Se ulyrifche. Niet alleen in Illyrie, tegenwoordig Sclavo» nie genaamd , maar ook in andere Zuidelyke deelen van Europa en zelfs in de Noordelyke, fchynt de Natuurlyke Groeiplaats te zyn van deeze Soort , in onze Nederlanden vreemd , zo DopoNaus aanmerkt. Derzelver Wortel is een Knobbel van dergelyke Bolletjes „ als de Wortelbolletjes van het zo even befchreevene Speenkruid zyn „doch wat langwerpiger :zy heeft ronde Stengetjes van één of anderhalf Voet hoog, met Bladen als gezegd is , eenigszins Wollig, en op den top bleek geele Bloemen, KVL. (18) Ranonkelmet drievoudige en dubbeld drie- Afiaticus. voudige Bladen, de Blaadjes driedeelig în= Afiatifche, . gefneeden, de Steng van onderen Takkig. Tot (17) Ranunculus Fol. ternatis integerrimis Lanceolatis. GER, Prov. 386. GOUAN Monsp, 255. Fl. Succ. 471 3 soo, HE. CUff. 230. R. Lugdb. 491. N. rs. Ranunc, anguftif. Gra- mofà Radice , major & minor. C. B, Pin, 181. Ranunculus grumo{â Radice quattus. CLus. Hiff. I. p. 240. Ranunculus Ullyricus. Dop. Pexzpt. 428. LOB. Ie. 672: (1s) Ranunculus Fol. ternatis biternatisque &c. MIrr. Diff, T. 216. Ranunculus Fol. tripartitis laciniatis &c. H. Clif, 230e Ups. 156. R. Lugdb. 490. Ne 11. Ran. Grumofâ Rad. Ra PE WAN D RI Á 83 Tot deeze Soort behooren de gemeene Tuin- IV, Ranonkels , door haare Wortels „die men Klaau- en wen noemt en door haar Gewas tover bekend. Hoorps Van Konftantinopolen zyn dezelven in de Tui-STUEe pen van Europa overgebragt en voortgeteeld.„;/ 75% Zy vallen ook in Syrie en Barbarie, Men vindt er vier Afbeeldingen van, op eenen zelfden Stempel, by CrLusius, Loser en Donos Néus. Deeze vertoonen haar met eene dubbes le Bloem , waar van de Verfcheidenheden in Kleur, by de Bloemiften met byzondere Naa-. men getyteld , oneindig zyr. Het verfchil van de Wortelen en ’t Gewas ; als ook van de en- kelde , dubbelde en Kinderende Bloemen , is door den vermaarden Morzrson in tien Afbeeldin= gen, opeen geheele Plaat ,aangeweezen, Tour- NEFORT maakt ’er drieendertig Soorten (*) van, en BOoERHAAVE, denzelven volgende, heeft er vyfentwintig opgeteld, Die de voornaamfte verfchillen van Kleur , deezer fchoone Bloemen , in Plaat wil zien, behoeft flegts het Werk van WEINMANN op te flaan. Doch door ’t zaai- | jen Ramofus. C. B. Pin. 18r. Ran. Grum. Rad, Flore flavos albo, phoeniceo : item Asphodeli Radice, Flore Sanguineo 8 prolifer minitus, C: B. Pin. 181. Ranunculus Conftanti- nopolitänus. CLus. Hisp. s28. Pannau, 375. DOD. Pempt. 430. Ran. Sanguineus multiplex. LoB. Ie. 672. Moris. Fif?. II. S. 4. T. 27. WEINM. Kruidb. Tab. N. 849 852. (*) LiNNmzus zegt zesendertig; ik vind, by dien Au- theur, van den Ranunculus Afiaticus maar drie- en- dertig Soorten. El. DEEL, IX, STUK, 638 _ VEELMANNIGE KRuiDEn, Iv. jen komen telkens wederom nieuwe en ftand: rad ng houdende veranderingen. Hoorp« | STUKe (19) Raronkel met meervoudig famengefteldé Ae, Bladen , een geheel enkelde eenbladige een- anunt4= e Jus Rut&fo- bloemige Steng en een knobbeligen Wortel. liuse Wynruite bladige: Op de hoogfte Bergen van Ooftenryk groeit deeze „die Bladen als van Wynoruit uitden Wor: tel voortbrengt , en Stengetjes met aangenaam roode, of cok Goudkleurige Bloemen , waar van men ’er heeft die dubbeld of volbladig zyn. (ao) Ranonkel mei ruige Kelken „ tweebloemi- Xx. Glacialis. ge Stengen en veeldeelige Bladen: en |. Í k BER AT © ti: e b E ze Car) Ranonkel met een ruigen Kelk èn eenbloe- Nival | mise Steng; de Wortelbladen gepalind; de Snert, Stengbladen veeldeelig ongefteeld, (22) (15) Rantinculus Fol. fopradecompofitis &c. H. CUf. 230: R. Lagdb. 491. N. 12. Ranunc. Rutaceo folio, Fl. fuaveru= bente. C. B. Pin. 131. Mokis. Hift. II. S. 4. T. 31. fs s4a KRAM. dufir. 160. HALL. Flor. 1165. (zo) Ranunculus Calycibus hirfutis, Caule jen Fol. mul- tifidis. Fl. Suec. 464 „ 501. Fl. Lapp. 233. T. 2. f. 1. Rare mont. purp. Calyce villofo. J. B. Hif?. II. p. 865. SCHEUCHZe Alp. 339. Te zo. É. te OED. Dan. T. 19. Ranunc, Alp. Cos riandri Folio. BARR. Jc. 456. (21) Ranunculus Cal. hirfato , Caule unifloro, Fol. Radí- calibus palmatis &e. Fl. Lapp. 232. T. 3.f. 2, 3. FL Succ. 465; soz. HALL. Helv. 326. Ranunculus minimus Alp. lue teus. Je B. Hifk. KIL. p. SÓ1s Pooubert AN DR H-A oág (ea) Ranonkel met byna Hartvormige flompe, IV. driedeelige Wortelbladen, de Slippen dries bn kwabbig 5 het Stengblad Lancetvormig ef- Hoorp- fenrandigs de Steng byna eenbloemig. STUK, XKII. Ranancús (23) Ranonkel met driedeelige gekwabde flom ms ape. pe Bladen , de Steng byna naakt en een repte bloemig. EO | Lapponiu (24) Ranonkel met driedeelige gekartelde Bla- Bapa: den en een enkelde oairiee byna naakte che. eenbloemige Sieng. ha liaëus. Deeze vyf Soorten , door haare bepaalingen Montpel= onderfcheiden , en meer of min naar elkander di gelykende ; zyn. Berg - Ranonkeltjes van weinig ja fommigen naauwlyks een Handpalm hoogtes verfierende de Laplandfche en-Switzerfche Ge- bergteu, De laatfte , die een groote Goudkleus ‚rige Glanzige Bloem heeft , groeit by Montpel- lier op Steenachtige plaatfen; die Alpifche ge. bynaamd is ; op de Bergen in Switzerland , Ooste enryk en Provence. (25) (225 Ranuneulus Fol, Redicalibus fubcordatis Sc. Ran. Caule aphyllo unifloro. Harr. Eelv. 326. Ran. Alp. humíis lis rotundifolius, C. B. Pin. 131. GER. Prov. 386. SEG. Ver. Il. p. 489. T. 12. Éf. F. Ran. montanus. DOD. Pempts 429. (23) Ranunculus Fol. tripartitis lobatis obtafis &c. Fl, Lapp. 231. T. 3.f.4. Pl Succ. 461, so3. OED. Dan. 144, 331. (24 Ranunculus Fol. tripartitis crenetis &c. SAUV. Mfonsp, 181. Ranunculus Saxatilis magno Flore. C.B. Pin. 182, Prodre 96. GOUAN Mlonsp. 266. EL, DEEL, IX. STUK hel 240 VEELMANNIGE KRurDes, IV. (25) Ranonkel met omgebvogen Kelken , gefleuf. de de Bloemfteelen , een opftaande veelbloemige Hoorp-t Steng en famengeftelde Bladen, STUK. ron Wegens haaren Wortel, die naar een Knol - ls Bubb: Jetje gelykt , voert deeze te regt den bynaam, Knolwor-Men noemtze in de Nederlanden St Anthonis telige. Raapje , misfchien wegens de fcherpte en bran- dende hoedanigheid van deezen Wortel, die als een Schroeiend Middel gebruikt kan worden , om Gezwellen te openen 5 zynde fomtyds op Peftbuilen gelegd geweest, Aan haare lang ge- ftrekte, ruige, driekwabbige Bladen is deeze Plant kenbaar. Haar Steng bereikt ongevaar een Voet hoogte en draagt fchoone Saffraankleurige Bloes men, die in de Tuinen dikwils dubbeld voors komen. De Natuurlyke Groeiplaats is in Vels den en Weiden , door ons geheele Wereldsdeel, Hier komt zy veel aan den Ysfel voor. In Switzerland , zegt de Heer HALLER, is zy gemeen in de Tùüinen, Velden en aan de We= gen: niet minder by Weenen en op de Eilands landjes in den Donau-Stroom3 als cok op Vele den en Heuvelen in Karniolie, (26) (25) Rananculus Calycibus tetroflexis, Pedunc. fuicatis &c, Gorr. Belg. 156. HALL. Helv. 323. KRAM. Auf?r. 160. GOUAN Jlonsp. 266 GER. Prov. 386. Fl. Suec. 496» 5ó4. Ran. Radice fimplici globofâ. H. Clif. 230. R. Lugdb. 491. Ran. Prat. Rad. verticilli modo rotundâ. C. B. Piz. 179. Rans Bulbofus, Fl, Lapp. 229. LOB, Jo, 667. Ran, tuberofus, Done Pempt. 431. Draf AN DRT, Ae AI (26) Ranonkel- met uitgebreide Kelken, ge- IV. _ Jleufde Bloemfteelen , voortloopende Ranken AEDERLS en famengeftelde Bladen. Hoorp- STUKe ‚ Vcor’t overige komt deeze „buiten ’ verfchil xxv1, Ranuncus der Wortelen, die zy Vezelig heeft, in Geftal- ed te met de voorgaande overeen. Niets gemeener Borerbloes vindt men by ons in vette Grasweiden dan dit Onkruid, ’t welk men ’er om die reden , en we- gens de ‘Kleur. , Boterbloemen.tytelt. Dat Do- DONÉUS ze onder de L'uin-Ranonkelen telt, is, om datze ’er dikwils als een Onkruid groei- jen en wegens de voortloopende Ranken gehaat zyn (*). Geen fcherpte heeft in het Kruid plaats „ dat als een-dienftige Stooving tot Aambeijen door CHOMEL opgegeven wordt. Somtyds vindt menze. met. dubbelde Bloemen. „Door geheel Europa is dit, Onkruid , op gezegde plaatfen „ gemeen en‚groeit ook aan de Kaap der Goede ‚Hope, volgens den Heer BURMANNUs, | | (29) „ (26) Ranunculus Calycibus patulis &c GorT. Belg, 156. GOUAN Monsp. 266. GER. Prov. KRAM. Auflr, ëcc, Ec. Ran. Prat. repens ‘hirfutus.,C. B. Pin. 179. Fl, Jiapp. 230. Ras muncalus. hertenfis primus. Dop, Pempt. 425, Ran, Prat. & Hortenfis repente Cauliculo. LoB Jc. 664. (*)-De Heer HALLER zegt, dat de Steng van dit Kruid, langs den Grond kruipende, daarin Wortel fchiet. ’cIs waar , doch dan zyn zy niet meer Stengen , maar Ranken; dewyl het nog andere, Stengen heeft, van omtrent een Voet hoog s zig tusfchen ’t Gras verheffende. Hierom hadt LINNus ook daar van gezegd Sarmentis, thans Stolonibus reptantibus, IL, DEEL, IX, STUK, 242 VEELMANNIGE KRUIDEN, Alet (27) Ranonkel met“ uitgebreide Kelken ge- Hiv _ _Sleufde Bloemfleëlen’, opftaande ONO en Hoorp- yeeldeelige Bladen, 8TUK. eN (28) Ranonkel met uitgebreide” Kelken, ronde Jas polyans ____Bloemfteelen en driedeelig ïngefneeden Bla- Veelblde. den, de bovenften Liniaal, mige. XXVIII, Veel gelyken-deeze beiden naar máfkanag. via DE eerfte „ hoewël'öok in verte Weiden in de nevoet, Betuwe groeïjende , is op ver naa zo gemeen piet als de laatfte , díe door geheel Europâ voorkomt in de Weidlanden „ ‘en “dikwils de Voortloopende vergezelt. Men hoemtze ook Botérbloemen , én de Bloemen zyn miët minder glanzig fchoon geel , ‘komende insgelyks dub- beld’ voor. De reden, dat: DopoNéus ze Tuin - Ranonkel ‘heet „ is ‘éven’ de zelfde” An- ders noemt menze ook wel, wegens’de figuur der Bladen , met andere wilde“Söòrtén, ‘Haa- nevoet , in ’t Engelfch Crowfoot, in ’t Franfch Basfinet , Pied de Corbin of Pied de Coq. *tGe- | | nn wd (27) Ransneulus Cal, patulis ee ût. Belge 156: Fl, Suec. 4673 507: Ranunculus polyanth. Grniplex.” LOB. ke, 666. Rans fylv. TABFRN, VEP Arie Ls rn reg ve (23) Ranunculus Cal, parulis &c. GORT, Belg, 157. KRAM. Auftr. 161, HALE, Helv, 325, GOUAN Minsp. 266. GER. Prov. 387. Ran, Fol. pettatis® quingüangil, “multipartitis &c. H. Clif. 231. KR. Lugdb. 492. N: ‘18. Ran. Prat, ereâtus deris. C. B.g Pin. 178. Ran. Hortenfis alter. Dep. Lap, 426, Ran. Pratenfis furre6tis Caul, LOB. Ie. 665, geen î Brnik WARD: R-T- A, 243 wâs Verfchilt aanmerkelyk , iazondetheid het IV. Loof ;-dewyl de Bladen Schildvormig, vyfhoe Agaebe kig, veeldeelig zyn , en fomtyds in ’t midden Hoorns een donkere Vlak hebben , dat cene Verfchei-“TUE denheid uitmaakt, „jer Deeze Soort heeft haaten bynaam van het end nf pe Sap , in de Bladen huisveftende ; wêshalve. het Rundvee dit Onkruid {taan laat. Men kan het totseen Dlaattrekkend middel gebruiken, en; door hetzelve op ‘t Gewricht der Handen te leggen „ zou de Koorts; op andere Deelen „ de Jicht genezen zyn. (29) Ranonkel met uitgebreide Kelken, ronde Xxx, Bloemfteelen , de, Steng en Bladfteelen Fuig vts Lana de Bladen driedelig gehad ; gekarteld ene ib ige Fluweelachtig aid De vermaarde Ha L LER u s vondtdeeze Soort; die zig. door haare grootte en ruijte inzonder= heid onderfcheidt , naauwlyks genocgzaam vers fchillende van de voorgaande. Zy heeft de Stene gen wel eens zo hoog ; de Bladen byna als die vän den Wyngaard , van het Oijevaarsbek of EEK ie Nae | (29) Ranunculus Cal. partulis &c. GOVAN Afonsp. 266 GER. Prov. 387. GORT. Belg. 157. KRAMe Aufir. 161. HALLs „Helu. 325. OrD. Dans 397. Ran. montanus Lanuginofns 4 Fol. Ran. Prat. repentis. C. B. Pin. 182. Prodr. 965 Be Rans móntânus fubhirfutus , Geranii folie. .C. B. Pin. 182e Latifolius. Id. Prodr. 96. T. 96. Ran nemorofus hirfutus Fol. Gáryophiyllarz. Lors, Prusf. 220. Ta nie Qa IL, Deer. IX. STUK} 244 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. Nagelkruid. In Bosfchen en op Gebergten komt AFDEEL,. XIV. Hoorpe volgens BOERHAAVE ookin de Nederlanden. STUK, oef | xxx. _ (30) Ranonkel met omgeboogen Kelken , ge- Walt ed fleufde Bloemfteelen , een regtopftaande een- Zet bloemige Steng ‚de Bladen famengefteld Li dige. niaal veeldeelig. Deeze wilde Ranonkel met Kervelbladen en Wortels als de Asphodillen , groeit in Vrank- ryk en Italie. De Wortel beftaat uit een Klomp- je van kleine Bolletjes, met lange Vezeldraaden __doormengd, zegt BAUHINUS, en de Bladen gelyken naar die van het St, Anthonies Raapje, maar zyn fyner en als die van de Kervel ver- deeld; de Steng een Voet hoog. _ 4 (*) Ranonkel die ruig is , met driekwabbige Parvuluse p Kleintje. ingefneeden Bladen , en eene regtopftaande zy in verfcheide deelen van KÉuropa voor , ja byna eenbloemige Steng. By Montpellier en in Italie groeit dit Ranon- kel. (30) Ranuneulus Cal. retrofiexis Ec. GOUAN Monsp. 266. GUETT. Stamp. 275. DALIB. Par. 166. ZINN, Goett. 129. Ran. grumofâ. Rad. Fol, Ran. bulbofi. C. B. Pin. 18re Prodr, 95. Ran. Cherophyllos Asphodeli Radice. C, B. Pin, 131. BARR. Je. 581. Ran. mont. leptophyllos Asphodeli Ra= dice. Cor. Ecphr. 1. p. 312. Te 31Te HN (*) Ranunculus hirtus” Fol. trilobis incifis , Caule ereto fubunifloro. Mant, 79. Ran, Arvenûis parvusfolio trifdo. C. B, Pin. 179, Ran. Saxatilis minimus hirfutus. Jd. 182. Prodr, 96. Rane minimus Apuluse COL. Ecphre 814. Ts 516 B olnsZ AoN DR T A. 248 keltje, dat een dun ruig Stengetje heeft, op * meefte een half Voet lang, De Bloem , byna , IV, EDEELe gelyk van grootte als de Bladen en geel, heeft xv. een ruigen Vliezigen Kelk, By Aftrachan, aan re de Kaspifche Zee , heeft de Heer GMELIN 7 Polygy« hetzelve ook waargenomen , naauwlyks drie nia. Duimen hoog (*). (31) Ranonkel met fiekelige Zaaden , de horen. } ‚ Ranunctse venfte Bladen meervoudig famengefteld Li- 1us Arven- . fis. niaal. Akker- Haanevoet. Deeze Akker- Haanevoet , in de Bouwlanden op veele plaatfen door geheel Europa voorko: mende , heeft de Zaadjes , die de Hoofdjes maa- ken, aan beide kanten ftekelig ,’t welk dezelve van de voorgaanden genoegzaam onderfcheidt. (32) Ranonkel met flekelige Zaaden, enkelde xXxm1. gekwabde flompe Bladen en verfpreide Sten- Elie: gen. de, Dit (*) Reife durch Rusland, Petersb. 1774. IL. Th. p. 196. (31) Ranunculus Sem. aculeatis Fol. fup. decompofitis Li- nearibus. GORT. Belg, 157. KRAM. Auffr. 361. HALL. Fielv. 323. Fl. Suee, 470 , so38. H. Cliff. 229. Re Lugdb. 491. Ran. Arveníis echinatus. C. R, Pin. 179. Ran. fylveftris tertius. Dop. Pempt, 427. Ran. Atvorum. LOB. Ic. 665. (32) Ranunculus Sem. eculeatis , Foliis Simpl. &c. GORT. Belg. 158. GOVAN Monsp. 267, H. Cliff. 229. Ups, 157. Ra Lugdh. 491. Ran. paluftris echinatus, C. B. Pin. 180, Prodr, 95. Ran. Cret. echinatus latifolius. ALP. Exot. 263. Te 2620 J- B. Hift. UI. p. 342. (43 Il, DEEL, IX, STUK, 246 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. < Dit is een Water- Haanevoet, voörkofende ÄFDEEL. … ie k CIN EEn xiv, in Slooten, Graften en op vogtige Velden, der Hoorp- Zuidelyke deelen. van Europa, AL ern us beelde STUK. dezelve van Kandia af , wâar uit blykt, dat de Veeiwy- — ' te zige. Blaadjes,op lange Steelen groeijende, veel naar Wyngaardloof gelyken, De Bloempjes zyn klein, en deeze wordt gezegd een niet minder branden- dende eigenfchap te hebben, dan het voorgaan- de Water- Haanevoet. Zy groeit in Vriesland, op de Kley , in laagtens en uitwatetingen, zo M EESE aantekent. XXXIIL (33) Ranonkel met gedoornde A, enkelde arden gefmipperde Jbife ruige Bladen en verfpreie Kleinbloe-: | de Siengen. mige. Behalve de Zuidelyke deelen van Europa zou deeze ook in Engeland wild voorkomen en vol« gens BOERHAAVE een inboorling van onze Nederlanden zyn. Zy verfchilt van de voorgaan= de weinig, maar de Bloempjes zyn nog kleiner en de Zaaden in plaats van Stekels met Knob- beltjes gedoornd, XXXIV. — (34) Ranonkel met gedoornde Elsvormige ome Orientalis. Ooftere gekromde Zaaden , omgeboogene Kelken en iche. weeldeelige Bladen. 5) (33) Ranunculus Sem. muricatis &c. Hups. Angl 212 Gorr. Belg. 153. Ran. hirfutus annuus Fl. minimo. ok. Alm. z11. TV. 55 É. 1. Raj. Angle ITL. p. 248. T. 12.fe 1: Monts. Hij. Il. p. 440. 'S. 4. Tc Ze Mi 2I. _ (34) Ranunculus Sem. Spinofo - Subulatis recurvis ec, P.a:L,% A‚N DR -E A. ra47 (35) Ranonkel met een regtopfbaande tweebla- IV, dige Steng en veeldeelige Bladen, die aan AEDEER, de Steng overhoeks ongefleeld. Hoorp- \ STUK, Deeze beiden zyn in de Levant zo’tfchynt XXx£v. anunculus door Tour NEFORT ontdekt, ten minfte de grandipo. - ey TUSe laatfte, die Bladen als de Monnikskappen en zeer “Gor. groote Bloemen heeft, Dezelve zou Heefter- bloemige. achtig zyn. / hi XXXVI. (36) Ranonkel met Draadachtig Takkige Bla- PE den , een naakt eenbloemig Bloemftengeije Kromgaa: en Zeisfenvormige Zaaden. 8e. Deeze groeit niet alleen in de Koornlanden der Zuidelyke deelen van Europa en van het Ooften ‚ maar komt overvloedig in Ooftenryk by Weenen voor. Het is een zeer klein Plante je, groeijende by Montpellier naauwlyks twee Duimen hoog, (37) Ranonkel met rondachtige driekwaïbige XXXvir. ederacetss. effenrandige Bladen en eene kruipende Steng. Kiytolaau Ps) Bee (38) (35) Ranuncu'us Caule ereto bifolio Bec. R. Lupdb. 492. Ran. Orient. Aconiti folio , Fl, maximo. TOURNF. Cor. 22. (36) Ranunculus Fol. Filiformi- ramofis 8c. GODAN Afonspe 267. H. Ups. 157. GRON. Orient. 69. KRAM. Auffr. 161. Jaca: Vind. 250. Myoluros fol. ramolis. H. Clif. 117. Re Luzdó. 492. Melampyrum luteum minimum. C. B. Pin. 234. Ran. Ceratocephâlus 8c. MoRrs. Hifl. 1, p. 440. S.4. Te 28. f. 22. (37) Ranuncu'us Fol. fubrotundis , trilobis integerrimis Ec, O GORT. H. DEEL, IX, STUK, in Sp. Plant, Ed, 1 & II, „is door HALL.GoRT, en anderen gevolgd, Qs ile DEEL; IX, STUKe 950 VEELMANNIGE KRuIiDEN, Iv. Zorderling is ’t, dat van dit uitgebreide Ge- vee flagt, ’ welk in ons Wereldsdecl zo veele Soor- Hoorp-. ten en Verfcheidenheden uitlevert , tot nog toe STUK. geene in Oostindie gevonden zyn. In Arabie Veelwy- wam: den Heer FORsSKAOHL , behalve de Kervelbladige ‚ in een Graft by de Stad. Taas, een Ranonkel voor, welke hy Veeldeelig noemt. De Hoogleeraar N. L, BurM AN Nu stele vier Soorten van dit Geflagt , uit het Oldenlandfche Kruidboek , als Inboorlingen vanhet Land by de Kaap der Goede Hope: naamelyk onze Veld= _ en Water -Haanevoet , de Woliige en de Boe terbloemen. TRO L Ius. Drolbloem. De Kenmerken van dit Geflagt zyn; geen Kelk $ omtrent veertien Bloemblaadjes en veele Eyron- de veelzaadige Zaadhuisjes famengehoopt. Men heeft ’er twee Soorten van, naamelyk je (1) Drolbloem met Oogluikende Bloemen , da dnf Honigbakjes van langte als de Meeldraadses. Europifch. Op de Bergvelden door geheel Europa; zo wel in Lapland als ín Ooftenryk, Switzerland en (z) Trollius Coroilis conniventibus &c. Sy/. Nat. XII, Gen. 7eo. p. 380, Weg. XIII. p. 431. Helleb. FL. claufo &c. Fl. Suec. 474, S1O. Hell. Fol. angul, mulrifid:s , Fl. globo= fo. H. Cliff. 227. R. Lurdh. 484. Ran, montanus Aconiti folio , Fl. globofo, C. B. Pin. 182. Ren. Flore globofo. Dop. Peinpt. 430. Ran. mont, Alp. glomeratus. Lon. Jo. 675. Trol lius Flos. Rurp. Jen. Po LL YA N DPR IN Ae „Sr en Provence, gtoeït dit-Kruid ; dat een fierlyke IV: Bloemplant ín onze Tuinen uitmaakt. Men heeft ASPEEL. hetzelve ‚ in ’t Hoogduirfch , Drollblume gene pied: ten , wegens de figuur der Bloem , waar van° TE dhisfèhien de Látynfche naam , “door “GEsN - „527 Rus ’er aan gegeven , zyne afkomst heeft. Men heeft het, met TOURNEFORT, tot het Ge- flagt van Nieskruid , waar het naby aan komt, betrokken gehad, De Bladen gelyken naar die der Monnikskappen „zyn rond van omtrek; doch tot den Steel toe, op wiens end zy taan, vyf- kwabbig ingefneeden met dé Kwabben nog meer verdeeld. Tusfchen dezelven komen -enkelde _Stengen voort , van anderhalf Voet. hoogte, op end een geele Bloem hebbende „die-zig als een geflooten Bolletje vertoont, hebbende ten minfte twaalf Bloemblaadjes , in malkander zite tende en ontelbaare Meeldraadjes-befluitende, „ die een getal van twaalf tot zestien Stampers omringen , en daar op volgen even zo veel Haauw- achtige Zaadhuisjes. Op de Alpifche Bergen, zegt de Heer HALLER, geeven deeze Bloe- men een aangenaamen Geur, nd sf Hg Ir (2) Drolbloem met uitgebreide Bloemen , de Trois eéldr aadjes korter dan de Bnibakjen Aflaticus. Ti Afatifch, (2) Trollius Coroll, patnlis, Netariis Stamine longiori- bus, Helleb. nig. Orient.- Ran. folio. TQ@URNE. Cor. 20. Helleb. Aconiti folio, Flore globofo, Croceo. Amm. „Ruth. zor. TFrollius humilis Flore-patulo. BUXB. Cent, Ke Pe 15» T. 22. _M. DEEL IX, STUK. ossa … VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. In Siberie en Kappadocie ftelt Linnmus en de Groeiplaats van deeze Soort, die weinig {van Hoorp- de voorgaande verfchilt , dan door Goudgeele STUK, _Honigbakjes , gaapende hoog geele Bloemen en rd Vrugtbeginzels of Stampers die uitwaards ge- boogen en als leggende voorkomen. Het Plant- je groeit naauwlyks een Span hoog en beminc de hoogfte Bergtoppen , daar de Sneeuw wate- ren afvloeijen, zegt BuxBaum, die hetzelve in Kappadocie waargenomen hadt. ÌsorPYRu Mm. Geen Kelk, vyf Bloemblaadjes , driedeelige Honigbakjes , die Pypachtig zyn en kromme veelzaadige Zaadhuisjes. Dus komen de Kenmer- ken van dit Geflagt voor , ’t welk den Griekfchen naam Zfopyron, dien DroscorIiDes gebruik te , bekomen heeft. Drie Soorten zyn ‘er in ver= vat, naamelyk 1 (1) Ifopyrum met Elsvormige en en Jfopyram Jpitfe Bloemblaadjes. Fumarioi- ee In de Bosfchen van Siberie komt dit fierlyke velig. _ Plantje voor, dat Bladen byna als de Duive- kervel en Stengetjes heeft van drie of vier Dui- men , fomtyds twee Handbreedten hoog en kleine Bol- (1) Zfopyrum Stipulis Subulatis , Petalis acutis. Sy/f. Nat, XII. Gen. zor. p. 380. Veg. XIII. p. 431. H. Ups. 157, GOUAN Monsp. 263. Helleborus Fumarig foliis. AMM. Ruth. p. 74e ien P oLY AND RI A 253 Bolachtige geele Bloempjes voortbrengt, met IV, vier of vyf Meeldraadjes , waar op Vrugten vole Arparig gen, die uit veele Hlaauwtjes beftaan. In de A- Hoorp- kademie- Tuin van Rusland gezaaid , fchoot het STUK: veel hooger op „en is verder ook, in de Up= „; À ver falfche , Helmftadfche en Ee lierfche Tui- nen, geteeld, (a) Ifopyrum met Eyronde Stoppeltjes en flom- an pe bloemblaadjes. Thaliëlroi. ES, Deeze, die onder den naam van Ranonkel met, he Bladen van Thaliétrum door Cr usrus voor- die, mien gefteld wordt , groeit op de Gebergten van Ooftenryk , Italie en Karniolie, C tus 1u s vondt- ze met Stengetjes wan een Voet, ScororLt maar een half Voet hoog; zo dat het een klein Plantje is , met redelyk groote witte Bloemen, waar in van dertig tot veertig Meeldraadjes , die geel geknopt zyn , en eenige Oorgelykende Honigbakjes. De Vrugt beftaat uit twee , zelden drie eenzaadige Haauwtjes , zegt de Doktor. Dit ftrydt tegen de Geflagts - Kenmerken. (3) Ifopyrum met flaauwe Stoppeltjes. UI. Berg- 4 gibi (z) Lopyrum Stipulis ovatis, Petalis obtufis. ScOP. Carn. fel d Is5. KRAM. Auf?r.-162, Thaliër. Batrachioides &c. Bocc. Mus. 34. Te 79. f. Ie Ran. Nemorofus Thaliëtri folioe C. B. Pin. 178. Momris. Hift. II. S. 4. T. 28. f. 12. Ranunc. pracox fecundus Thaliâri folio. Crus. Hijl,I. p. 233. PANNe de. p. 379. (3) Zspyrums Stipulis obfoletis, Aquilegia montana Fl. pare II, DEBLs IX, STUK, Ai 284 VEELMANNIGE KRUIDEN, iV. _Berg-Akeley met kleine Bloemen eh-Bladen AFDERL: van ‘Thali@rum is deeze by de Kruidkundigen Hoorp: genoemd geweest. BAUHINus hadt dezelve STUK, var de Switzerfche Alpen, De Heer HALLER gits merkt aan ; dat zy de Steng kleiner dan een Handbreed , met eene enkele blaäuwe Bloem heeft. Dat Plantje, ’t welk MEN Tzet onder den naam van Akeley met Thalictrum - Bladen en zeer kleine witte Bloempjes voorftelt , van de Apennynfche Bergen , meent zyn Ed., zou misfchien eene Verfcheidenheid hier van kun= - nen zyD. HELLE EBoR US. Nieskruid,. Vyf of meer Bloemblaadjes zonder Kelk , twees lippige Pypachtige Honigbakjes en weelzaadige bykans regtopflaande Zaadhuisjes , zjn de Ken. merken van, dit Geflagt, ’t welk de Planten be: vat, die onder den Geflagtnaam van ouds bee kend zyn. Zy leveren vyf , meest Europifche Soorten uit, naamelyk Í, (+) Nieskruid met de Bloem op het Blad zit- Helleborus) Hjenalis, tende. Vroeg. 5 blaetjend, : ú Pek fles | Re Weis vo, Thaliëri folio. C.B. Pin. 144. ‘Prodr. 75. J.B. Hit EL Pp. 484. HALL. Zielw. 30. Moris. Hift, IL È Ks Se hdi ns ELEN id’ 1) Helleborus Flore Folio infidente. Syf?. Nat, XII Gen. Jore Ps dôle Vg. Kill. pe 431 H, Clif. Ups. Ec, R, Luzdb. 43de PGE F-ANSDIR IE A. 235 Weinigen zullen geletshebben op die zonder- IV, | AADEEhe linge hoedantgieid van dit zo gemeen kleine Kruidje ‚ dat in ’t vroege Voorjaar de Bloem. Hosen, perken-verfiert , wordende deswegen Winter Str Akoniet der Nederlanderen van LoBeEr getyteld, „ia, e Do DON&uUs noemt het Klein geel Aconitum 5 en men heeft het dien naam gegeven, zo hy aanmerkt, wegens eenige gelykheid der Bladen en Haauwtjes, als ook van fchadelykheid, met de Monnikskappen of het Wolfsdood, hier voor befchreeven. Het heeft geen Stengen dan de Bladfteelen ; die naauwlyks een Handbreed lane (+) en dun zyn, op het end een rond veeldeelig Blad voe- rende, in welks midden het een ongefteelde geele Bloem draagt, gelykende naar die der Ráa nonkelen , waar op drie of vier Haauwtjes vol. gen. De Wortel is khobbelig en als uit Leed-= jes famengefteld , gelyk die der Anemonen, Natuurlyk groeit het in Provence en in Italie, (2) 434. KRAM. Auflr. 163.’ Mant, 4c3. Hell. Ranunculoides praecox &c. Muris. Elif, 11. S. 12, T. 2. f. qe Aconitum unifolium Bulbofum. C, B. Pin. 183. HILL. Anat. T. Ito Aconitum futeum minus, Do. Pempt. 440. Acon. Hyemale “Belgarum. Tog. le. 676. (fs Vix pollicaris (dat is , van naauwlyks een Duim) zegt LINN, in Mantif]a altera , doch dit komt my wat wei- nig voor; of zyn Ed. moeft de langte van eens eenen Duim meênen. / IIe DEEL, IX, STUK) [ETE E IV. ÁFDEEL, XIV, Hoorp. STUKe IL. Helleborus niger. ‚Zwart. 056 — VEELMANNIGE KRUIDEN: (2) Nieskruid met een byna tweebloemige „om= grent naakte Bloemfteng en etch Bladen. Deeze Soort groeit in Ooftenryk en Italie op Steenachtige Bergen. Men vindtze Zwart Niese kruid met Rooskleurige Bloemen getyteld. De Wortel geeft in ’ Voorjaar dikke Stengetjes , welke aan ’ end een Rooskleurige Bloem , van taamelyke grootte , draagen; middelerwyl ver. heffen zig de Bladfteelen hooger dan de Bloe= men, en fpreiden zig ieder uit in een trop Bla. den , van gedaante als Laurierbladen , Leder- achtig taay. en overblyvende, Deeze maaken met elkander eene Voetachtige figuur, op hunnen Steel. Vervolgens groeijen de Vrutgbeginzels aan tot Zaadhuisjes „ als Haauwtjes vergaard, die in de Bloem, welke van Kleur verandert, aanrypen. Zo dat dit Kruid ook, iu zyne groei- jing en Vrugtmaaking, zeer byzonder is. “De Heer Scoror1 vondt, in Karniolie , daar van de volgende Verfcheidenheden. 1. Met wit- te Bloemen , de Honigbakjes en Meelknopjes geel gekleurd hebbende, de Vrugtbeginzels met de Blikjes en Steng. paarfchachtig: a. Met roo- de Bloemen „ groenachtig van bodem, de Ho- nig= (2) Helleborus. Scapo fubunifloro fubnudo Fol. pedatis. Mat. Med. 273. H. Ups. 158. R. Lugdb.48q-H. Cliff. 227. GOUAN „Monsp. 268. KRAM. Auflr. 163, SCP. Carn. 556. Helleb, niger Fl. trofeo. C. B. Pin, 186. HILL. Anat. T. 1. Hel- leb, legitimus. Crus. Hiff. 1. p. 275. Helleborus niger. LOE. de, 81. Veratrum nigrum primum. Don, Pempt, 385. POI AN DART As 257 wigbakjes en Meeldraadjes geel ,’de Vrugtbe- IVe ginzels roodachtig: 3. Met Roozekleurige Bloe- “TDEäEs men, wit geaderd, en roodachtige: Vrugtbegin= Hoorp-= zels, die niet zelden omgedraaid zyn: 4. Met°T9X wit en rood bonte Bloemen , groen van bod zr de Vrugtbeginzels , rondom de Stylen , alleenlyk paarfchachtig hebbende, Dergelyke Verfchei denheden komen hier ook A van in de Tuie nen voor. Men boudt dit Kruid, dat in ’ Eranfth Her. be du Feu genoemd wordt of-Ellebòre noir, Voo het Weraetrum nigrum van DroscoriDEs, welks Wortel veel mindèr fcherp is, dan die van het Veratrum album „ een geheel ander Gee was ‚ vervolgens in de ‘Klas(e der Veelwyvigen te befehryven , en gemeenlyk Helleborus albus genoemd wordende, Dit laatfte verdient eigente lyk den naam van Mieswortel „als een fterk Nies- middel zynde, en tevens een gevaarlyk Purgeers middel 5 terwyl de Wortel , van het tegenwoor-= dige Zwarte , de laatfte hoedanigheid heeft met minder gevaar, ’ Gebruik van deezen Wortel was’ zeer groot by de oude Artfen in Grieken= land. De, vermaarde TouRrNEFORT zegt; dat de Helleborus van Hippocrates niet dlleen op de Eilanden. Anticyra, in de Golf van Zeiton, tot den Griekfchen Archipel behoorende , werwaards men oudtyds de Kranzinnigen ter Geneezing zondt (f), groëide, maar dât men dezelve ook, Over. Ke Si tribus Anticyris Caput tnfaabie zet HoRaAttus ct Ipote Il, DEEL IX, STUR) 258 VEELMANNIGE KRUIDEN) overvloedig vorndt-aan de Oevers der Zwarte Arpeal. Zee, ‘en aan den Voet vanden Berg Olympus in Hoorp= klein Afie , omftreeks de vermaarde ftad Prufa, STUK, VI alwaar hy derdhalf Pond Extrakt gemaakt hadt „ ha van vyfentwintig Ponden. Wortels. Deeze Worte tels , die hem verzekerd. werden van de echte zwatte Helleborus der Ouden te zyn, geleeken. veel naar die van deeze Soort , zo wel als het Kruid , dat echter veel forfer groeide ,-hebben- de de Bladen en de Bloemfteelen omtrent een Voet lang (*). Het gedagte Extrakt, evenwel door hem aan drie Armenieren ingegeven, vere oirzaakte Walgingen, Snydingen in ’ Gedarm- te, Pyn in ’t Hoofd, trillingen. der Leden en andere Toevallen , welken daar in een groote Scherpheid deeden blyken. Men handelt ’er voor % overige „ zegt hy , eveneens mede als met den Wortel van ons Nieskruid,„/kookende daar van Eén of anderhalve Drachme- in, Melk „die, na een Nagt geftaan te hebben , doorgegooten zyne de, ingegeven wordt (+). | In Gevallen daar men de Geneezing niet dan door {pottende, waar uit en uit andere plaarfen blykt , dat de naam dier Eilandjes aan deezen Wortel gegeven werde. Dus zegt JUVENALIS , /f non eget Anticyrâ ; gelyk men nader- hand wel plagt te zeggen : buie opus efk Hlelleboro , om een Zot te betekenen. (*) De Heer HALLER zegt (Hlelv. p. 318.) dat dit een andere Soort was , maar hoe zyn Ed. zulks bewyze , terwyì TOURNEFORT het ‘er voor hieldt, blykt niet. „{T) TOURNEFoRT de la Mat. Med. Tom. Ie P+ 73, 73 _Jtem, Voyage au Levant, Tome Il. p. 18% Posh, t ANDRE Ae 259- door fterke. Buikzuiveringen kan uitwerken, is IV. de Wortel van het Zwarte Nieskruid dikwils Aaa met een goeden uitflag gebruikt, inzonderheid Hoorpe in Krankzinnigheden die uit de Zwarte Gal ont-STUEs {taan ‚ de Waterzugt en andere hardnekkige je pj Kwaalen $ doch, in de eerfte plaats, moet het Extrakt niet dan tot een Scrupel of minder veel. heid ingegeven worden ; ten anderen fchynt de werking veel af te hangen van het Klimaat en Saizoen des Jaars. Ook is in de Wortelen zelf „die men gedroogd krygt, een aanmerkelyk-ver{chil, Men maakt ’er. tegenwoordig ; in, de middelfte deelen van Europa, weinig gebruik van, dan in Samengeftelde Winkelmiddelen, dewyl wy van het Ooften en Westen veiliger Purgeermiddelen bekomen. Zie hier ‚ nogthans „wat Doktor Sco= POLI , in de Zuidelyke deelen , ten dien opzigte aantekent. ss De Wortelen van zyne Helleborts heeft 2 HIPPOCRATES,z0;mepigmaal hy daar van ‚‚ melding maakte; onder de fcherpfte Purgeer= 4» middelen. geteld, Dat die zelfde kragt in de »s onzen zy, leert de byna dagelykfe Ondervin- 2» ding: zo dat het wonder is, dat de Purgee- » tende kragt der: Helleborus van Li nNA&us sin twyfel getrokken worde. In ons Volk is ‚> de bekwaame Gifte van het Poeijer der Wors „> telen van twintig tot veertig Greinen bevone 9, deu 5 terwyl men aan tien Greinen van het sz» Extrakt met klaar Water genoeg heeft „doch , s‚ zo het met Zwavelige en Zuure Vogten be- R 2 2 teid Ie DEEL IX STUK. a6o VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. „, reid is geworden , dan behoort men ’t ín groo- nn ») ter veelheid in te geeven en het brengt ligter Hoorr- , Buikpyn voort. Een Klyfteer uit het Afkook- STUK. _…, zel van een half Once des Wortels is tegen 2, Beroerdheid van meer dienst dan de Koloquint ») en andere Middelen. De Boeren geneezen 9 hunne Osfen , door onder de gewonde Huid 9, Een brokje in te fteeken van den verfchen », Wortel, waar door eene groote Zwelling en > geftadige uitvloeijing van Etter ontftaat, Doch , daar is in de Helleborus iets geheel byzonders „, en weezentlyk nadeeligs. Ik heb een frisfche 5, Meid, geen de minfte Ziekte onderhevig , 9, dertig Greinen laaten gebruiken van den ge- „a pulverifeerden Wortel. Hier van kreeg zy 3» tweemaal één Afgang zonder Pynlykheden, ‚, doch daar op volgde zekere dofgevoeligheid „ der Leden en ongewoone ftyfheid , welke nog- „> thans door bekwaame Middelen overging. Is „, dit dat Vermogen van de Helleborus , ook 9, Stuiptrekkingen maakende, ’ welke Hrr- 3) POCRATES reeds voor lange waargenomen s, heeft?” vig (3) Nieskruid met een tweedeelige Steng, de Flellebe rus Tat wiridis. Groen. (3) Helleborus Caule bifido, Ramis Foliolis bifloris Ec. ‘Hell, Caule zq. foliofo &c, H. Clif 227. Ups. 158. R. Luzdb, 434. GER. Prov. 389: KRAM. Auflr.-163, Hell. niger Hortene fis Flore viridi. C‚ B. Pin. 185, Elleborum nigrum alterum. CAM. Epit, 941. Verattum nigrum (ecundum. DOD, P Eil. 38Se Helleboraftrum. Lom. dee 680. Beute € (ANDRE A. obr Takken met tweebloemige Blaadjes ; de Bla, IV, den gevingerde | HE Od } Joorns Deeze andere Soort van Zwart Nieskruid ,srur, gtoeit niet alleen in de Ooftenrykfe Gebergten _Ponzy- by Weenen en elders, maar komt ook in Stee-”* nige Valeijen der Alpen in de Zuidelyke deelen van Europa voor. Hier is zy een Tuinplant , niet minder zonderling dan, de voorgaanden , alzo de Bloemen uit een Scheede van Blaadjes voortkoe men, hoedanigen, dikwils tot negen in getal, Straalswyze ,op de Bladfteelen geplaatst zyn , die ook allengs zig boven de Bloemftengen verheffen. De Kleur der Bloemen, bovendien, is groen , en zy openen zig niet zydelings , maar hangen nederwaards , terwyl in dezelven vyf of meer Zaadhuisjes , die naar Haauwtjes zweemen, aan. rypen. (4) Nieskruid met een veelbloemige gebladerde _ vv. Steng en Voetachtige Bladen, Ke oetsdus. Stinkend. Aanmerkelyk verfchilt deeze,die in Duitfch- land , Switzerland, Provence en Languedok valt , (4) Helleborus Canle multifloro foliofo, Fol. Pedatis. Hell, Caule inferne anguftaro &c. GER. Prov. 385. GOUAN Monsp;, 268. H. Cif. R. Lugdh. &c. Hell. niger foetidus. C, B. Pin. 185. Helleborafter maximus. Log. Jc. 679. Veratrum nigrum tertium. De. Pempt. 386. HALL. Hielv. 317. B, Helteb. ni. ger trifoliatus. MokIs, III. S. 12. T. 4e Éf. 7. MUNT. Jo. ad P- 334, Quarto. R 3 I!. DEEL, IX. STUK. 262 ‘VEELMANNIGE KRUIDEN, valt, door dien zy een gebladerde Steng heeft Arperl fi xiv. en geene Wortelbladen. Men vindtze, gelyk HBoorD: de voorgaande , als een bafterd - Soort van ’ AAS Zwarte Nieskruid aangemerkt, Zy groeit wel sd Ha anderhalf Elle-hoog langs de Rivier van Mont- pellier en bloeit ’er „zo de Heer G ou an melde, het geheele Jaar. Anderen haddenze reeds Wine ter = Nieskruid geheten „zo wel als de eerfte Soort , of Pied de Grifon , wegens de Bladen. De naamen Christwurts 9 Beerwurts en Vuurkruid ; zyn haar met de andere Soorten gemeen, Deeze noemt menzin ’t byzonder, Sefamoides en Con- filigo, wegens de Geftalte, misfchien ; of ook Helleborafter , om dat -zy in Kragten naar het Nieskruid gelyke. De Wortel is hard , gedraaid , zeer Vezelig , bruin, bitterachtig , heet , en heeft een vunzigen Reuk, gelyk de geheele Plant, ws | 65) Nieskruid met eene eenbloemige. Steng en ad drievoudige Blader, Driebladige Van het Driebladig zwart Niesk ruid , dat door MunrinNe afgebeeld is en tot de voorgaande Soort betrokken , verfchilt grootelyks deeze , die in de Bosfchen van Kanada en Siberie , als ook op Ysland , voortkomt. Het is maar een klein ‚doch ferlyk Plantje, grootelyks afwyken- de (5) Hél'sborus ‘Scspo uuifloro , Se ternatis. OrD. Dan. 566. Anr Acad, 1e Pe 356, T. 4e fe 18e KALM- de, JIL pe 3793 459 P o L Y ANB R I A 263 de van de Geftalte der andere. Soorten ‚-heb- IV. bende de Wortelblaadjes byna als die van Kla- En. ver „ zeer lang en dun gefteeld, met de Bloem- Hoorp. fteng nog cens zo lang, De Bloem en Vrugtmaa-*TUEe ‚king alleen ‘heefize hier t'huis gebragt, KALM ,;. 8 vondt den. Grond der Bosfchen, in Kanada ‚op veele plaatfen met dit Kruidje alleen , of ook onder Klaver - Zuuringen Stevenskruid , bedekt, De Bladen en Steelen werden van de Wilden en Franfchen gebruikt, om Wol, Leder en an- dere dingen, geel te verwen, CALTH Ag Geelbloem. Den naam van Populago , die aan dit Kruid door TABERNEMONT gegeven en door TouRrNerFor T behouden was, heeft de Rid- der veranderd in Caltha,een naam aan de Gouds- bloemen gemeen, welken zyn Ed, ender den _ Geflagtnaam Calendula heeft begreepen. In Ken- merken verfchilt het weinig van ’t voorgaande, dan dat de Bloem geen Honigbakjes heeft. Maar ééne Soort (Cx) is hier van bekend, _L welke van BauHiNus genoemd werdt Cal- Aan tha paluflris ‚dat is Moeras - Geelbloem , dew yl Moerafiig. dit (1) Caltha. Sy? Nae. XII. Gen. 703. p. 381. Veg. Xllle P. 432, GoRT, Belg. 160, KRAM. Auf?r. 163. HALL. He/v. 319. GOUAN Monsp. 268. &c. Hl. Cliff. 228. R. Lugdb. 484. ‚GRON. Virg, 166. Populago major & minor. TAB. Je. 750. TOURNE. Jefl. 273, Caltha paluftris, C. B. Pin. 276. Don, Pempt. 598. LOB. Ie. 594. R 4 Il, DEEL. 1X, STUK, r_ UV. ÄFDEEL XiVv. HooFD: STUK Weelwj- wige. 26, VEELMANNIGE KRUIDEN, dit Kruid in vogtige Velden en Moerasfen , ja zelfs in flaande Wateren, op veele plaatfén in Europa groeit, gelyk by ons op laage Weidlän= den. De Franfchen noemen het, deswegen Souci ’ Eau, de Engelfchen Marsh- Marigold, de Duitfchers Wiefsblum , Mofsblume of Dotter- blume en ons Landvolk Boterbloemen. Het groeit ook in Virginie, Uit een Vezeligen Wortel geeft die Kruid veele dikke Bladfteelen met gladde dikke ronde Bladen , donker groen , aan den «rand fyn ge karteld, en niet zo zeer naar die van den Pep- pelboom , waar van het den naam fchynt te hebben, als naar die van de Kleine Gouwe of het Speenkruid gelykende , maar. veel grooter. Mert die der Lepelbladen of der kleine Plom- pen ftrooken zy ook taamelyk. De Bloemen zyn zeer groot en hoog geel, ten minfte in de Verfcheidenheid met groote Bloemen , terwyl men de andere in de Tuinen heeft met dubbel- de of volbladige Bloemen. De Meeldraadjes zyn tweederley: de buitenften eens zo lang , Knods- achtig , met famengedrukte Knopjes; de bin- nenften kleiner en met breeder Meelknopjes voor- zien. Op dezelven volgen veele omgeboogene Haauwtjes, die het Bloemfteeltje kroonen. Het Kruid wordt gezegd fcherpfappig en fchadelyk voor het Vee te zyn’; gelyk men ook ziet, dat de Beeften hetzelve ftaan laaten , doch de Bloe- men worden fomtyds gebruikt om een geele Kleur te geeven aan de Boter, Hv Pol AoN DRA! afs HypRaASsTIS. Waterblad. Iv. ÁFDEEL, Tot de Klasfe der Veelmannigen en den Rang He, | der Veelwyvigen behoort eindelyk nog dit Kruid, ‘Tux. dat gelykt naar het Hydroplyyllum , voor heen bee, del “olygye fchreeven *, door my Geutjes- Bloem genaamd , en derhalve geef ik hier, als in ’t Water groeie jende , den naam van Waterblad aan, De eenigfte Soort daar van (1},insgelykseen _ 7 Plant van Noord- Amerika, en van Kanada in’ GES byzonder , is niet zeer bekend. Zy heeft twee Ktnadzafch. gefteelde gepalmde Bladen, aan den voet uitge. hold, wier Kwabben een zydelings Kwabbetje hebben ‚ Zaagswyze getand zynde en groen , naar die van den Ahornboom gelykende. Geen Kelk heeft zy ‚ maar drie Bloemblaadjes zon- der Honigbakjes en de Vrugt is een Bezie , uit eenzaadige Korrels beftaande , volgens den Heer ELLis, zegt de Ridder, De Kruidkun- dige Mirrer heeft dit Gewas , onder den naam van Warneria, in Plaat gebragt. Á XV. HOOFD. (1) Hydraftis. Syst. Nat. Xil. Gen. 7o4. p. 381. Pez. XII. p. 432. Hydcophyllam verum Canadenfium. Sp, Plant. Te Pp. 146. Warneria. MILL. Jc, 290. TS, 285. en R 8 Il. DEEL, IX, STUK) 866 TWEEMACTIGE KRUIDEN, ane: NRE KENENENENNENEN Vv. Höörbe XV. HOOR DS TK: STUK, Befchryving der T wrEEMAGTIGE KRUIDEN (1'idynamia,) dus genaamd ‚om dat zy van de vier Meeldraadjes twee langer hebben dan de dwee anderen : waar toe de zogenaamde Krans- jes- Kruiden, gelyk de Melisfe , Thym, Oré- go, en veele anderen; als ook de Grynsbloemie gen, gelyk het Leeuwenbek-, Vingerhoed- Kruid, enz „ enz. behooren. De algemeene Kenmerken van deeze Klasfe zyn, gelyk ik te vooren een en andermaal gemeld heb , zeer eenvoudig. « Hier komen de meefte Planten in, welken de vermaarde Tour= NEFORT voorgefteld hadt ‚onder den naam van Kruiden en Heeftertjes met gelipte en onregel- maatige eenbladige Bloemen; doch waarby, door den Heer LINN us, nog verfcheidene gevoegd zyn, die in’t getal en de hoedanigheid der Meel. draadjes , waar van deeze Klasfe den naam voert , overeenkomen. Dus zyn hier de zodanigen in begreepen , die , volgens de Natuurlyke Orde, den zaam van Verticillate , dat is Gekranfte of Kranskruiden , en van Perfonate of Grynsbloe- migen draagen(*). Zy zyn alle in de twee Rane gen (*) Zie het Il. DEELS, I. STUK van deeze Natuurlijke Hiflorie , bladz. 594, D Ir D Y NA M YT A. 267 gen van Bloot- en Schuilzaadigen verdeeld, en IV. de meeften zyn Kruiden, gelyk wy nu zullen AFDEEL. zien. Höör. De BLOOTZAADIGEN, dus genaamd om *TEX- dat de Zaaden bloot aanrypen in de byna onver po oe anderde Kelk, zyn de gezegde Kransjes - Krui- den, de Bloemen veelal Kranswyze geaaird of in Kransjes om de Steng en Takjes draagende, Derzelver algemeene Eigeníchap is , dat zy een Vrugtbeginzel hebben , ’t welk als een Propje fluit in het onder- end van de gelipte Bloem en waar op een enkelde dunne Styl ftaat, die zig doorgaans , aan ’t end, Gaffelswyze in twee Stem= pels verdeelt , dikwils buiten de Bloem uitftee- kende en een weinig langer dan de Meeldraad- jes „ waar van twee langer , twee korter zyn ; gelyk tot de Kenmerken van deeze Klasfe bee hoort. De Meeldraadjes komen onder uit het Pypje van de Bloem voort ,en ’t getal der’Zaa- den is byna altoos vier, Het eerfte Geflagt heet A jue A Senegroen. Onder deezen Latynfchen naam , die van fom= migen aan de Chameepitys is gegeven , komt hier het Kruid voor, dat men gemeenlyk Senegroen noemt , en deszels mede - Soorten, De Kenmerken beftaan in een gelipte Bloem, welke de bovenfte Lin zo klein heeft, dat de Meeldraadjes daar bowen uiefteeken, Hier U. Deer, IX. STUK, 268 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN, _ IV. _ Hier vankomen de vyf volgende Soorten voor, ArDEEL. gaamelyk Hoorp= STUK. (1) Senegroen met omgekeerde Bloemen, Ir of{£, Deeze door TournNerFoRrT in de Levant Levantfch. gevonden en uit Zaad in de Europifche Tuinen voortgeteeld , maakt een niet onfierlyk Gewas uit, zo de geleerde DirLreENrus aanmerkt , wegens de aartigheid haarer Bloemen , die als omgekeerd zyn; hebbende de bovenfte Lip zeer groot en de onderfte klein ,‚ met byhangen- de Kwabbetjes , van Kleur wit met paarfche Randjes, of blaauwachtig Violet, met een wit Vlakje, Voorts is de Plant zeer ruig , groei= jende een of twee Voeten hoog en gepaarde Bladen hebbende , Kruislings aan de Steng ge- plaatst , welke naar die van de volgende gelyken. pH (2) Senegroen dat vierhoekig pieramidaal is en Pyramidáe 6 Äis. ruig, met de Wortelbladen zeer groot. Pierami- } daal. In Sweeden , Switzerland , Duitfchland , groeit dee- (1) Ajuga Floribus refupinatis, Sy/?. Nat. XII. Gen. 7os. Pp. 387. Weg. XIII. p. 438. Teucrium Stam. tub, Coro!iâ brevioribus. R- Zugdb. 306, Bugula Orient. vil\ofa, Flore inverfo candido & coeruleo. TOURNF, Cor. 14. DILL: Elehe 6o. T. 53. f. 61. (2) Ajuga tetragono-pyramidalis &c. KRAms. duf?r. 164. Fl. Suec. 475, 512. OFD. Dan. 185. Mat Med. 306. DALIB. Par. 169. Confolida media Prateníis coerulea. C. B. Pin 269. Cons. media Genevenfis. J.B. H:ff. It. p. 432: Bugula Fol, angulo. fe dentatis Caule implici. HALL. Help, 635. Phyilochnois, REN. Sp. 5260 DIN DNA Mi A. 260 deeze Soort , die de Bloemen pieramidaal heeft, IV, verfchillende weinig van het Gemeene Senegroen „Arpa dan dat zy de Stengen ruiger en de Bladen die- Hoorná per gekarteld heeft , zo J. Bauninus, die“ TUE dezelve by Geneve vondt, aanmerkt, De Bloe- en men waren paarfch , rood 65 wit, (3) Senegroen met een enkelde Steng „de Steng- 1. bladen zo groot als de Wortelbladen hehe en bende. Aipifch. Deeze , op de Switzerfche en Ooftenrykfe Alpen huisveftende , heeft de Bloemen blaauw en de Blikjes niet gekleurd , maar groen, (40) eneeroant wet Mie BO rede Blade Geneven fi se en ruige Kelken. | En De Kruidkundige Heer GERARD merkt dee- ze aau als eene Verfcheidenheid van het Piera= midaale , HALLER van het Gemeene Sene« groen, en CLUSIUS was van het zelfde denk- beeld. Zy komt zo wel als de anderen in Oost- enryk , Provence en elders voor , en verfchilt byna alleen door haare Vleefchkleurige of bleek= roode Bloemen. (5) (3) Ajuga Caule fimplici , Fol. Caulinis &c, Ajuga Foî, oblongo- ovatis. MILL. Diéf. 2. Bugula Folio maxirno &c. BoEru. Lugdb. I. p. 184. Bug. Alpina maxima, TOURNFE. dn/t. 209. Ca) Ajuga Fol. tomentofis lineatis, Calycibus hirfutis. Bue gula Carneo fore. CLus. Hift, IL, p. 43. GER, Prov, 275. II. DEELe IX, STUFa, reptans. Kruipend. 53a _ TwEEMAGCTIGE KRUIDEN. (5) Senegroen dat glad is met voortkruipende Scheuten. Dit is het Gemeene Senegroen of Ingreen 4 groeijende niet alleen , gelyk de Ridder zegt s in de Zuidelyke, maar ook ín de middelfte dee- len van Europa. Het komt, in onze Nederlan- den, veel voor op de Weidlanden en aan de Wegen. Volgens den Heer HArLER is het, in Switzerland , met blaauwe Bloemen zeer ge-= meen „ met roode niet zeldzaam en met witte Bloemen komt hetop de: Bergen voor. Het heeft een; opftaande, Steng van een half Voet ; die Bloefem draagt en deeze geeft zydelings Scheus ten uit, die op den Grond leggende wederom Bloemftengen fchieten, De Bladen zyn ovaal, weinig ruig , met groote kerven ingefnecden , om laag langwerpiger , aan de Stengen byna rond, dikwils roodachtig met veel Pluis daar tusfchen , maakende boven een digte Bloem - Aair , van agte en meerbloemige Kransjes. Hier op volgen vier Zaadjes die in de Kelk vervat Zyn. Die Kruid wordt van fommigen Bugula , van anderen Prunella geheten. Men houdt het voor de Confolida media der Ouden en onder dien naam is heci in de Winkels „als een Geneesmiddel , be= kend, (5) Ajuga glabra Stolonibus reptantibus. GoRT. Belg. 161. Teucrium Fol. obverfe ovatis crenatis &c. H. Cliff. 3ole R. ZLugdh. 506. GOUAN Monsp. 269. KRAM. Auf?r. &c. Cone folida media Prat. coerulea, C. Be Pin. 260. DOD. Pempta 135. LOB. Je. 475. Dr LN A MT Ap 27 r kend, wordende geteld onder de Kruiden, die IV, men, wegens haare Wondheelende eigenfchap ; iele Confolide noemt. Het is bittet en eenigszins fa- Hoorns mentrekkende. LiNNeus hadt zulks aan het STUKe : : Or. Gymno= Pieramidaale toegefchreeven, fpermias T EUCRIUM: Gamander, Van dit uitgebreide Geflagt heeft de Bloem geen eigentlyke boven- Lip, als zynde daar in tweeën gedeeld endus een Opening maakende, die de Meeldraadjes als ’t ware doorgang geeft of waar door zy. zig.aan % Oog vertoonen. Het bevac vyf -en dertig Soorten , alzo iep wegens de overeenkomst van de figuur der Bloe- men ‚de Weld- Cypres, het Waterlook, Gaman- derlyn , Polie en andere bekende Kruiden , t’huis gebragt zyn 3 weshalve ik het den naam van Ga- mander geef. (1) Gamander met weeldeelige Bladenen een _ r, zaame Bloemen zydelings. . Teusrium Campanu- Deeze Soort, in de Levant en de Zuidelyke lokewys deelen van het Napelfche ‚op vogtige plaatfen , “** voortkomende ,gelykt veel naar de Derde, maar is glad van Loof, blyft over en heeft witachtige | _Bloee be (r) Teucriuw Fol. mulfifidis Be, Syt. Nat. XII. Gen. 7e6. p: 337. Veg. XIII. p. 438. R. Lugdh. 306. N. zr. Teucrium Cal. campanulato. BOERH. Lugdb. I. p. 181. 6, Teucrium fupinum perenne paluftre Apulum glabrum &c. TILE. Piso 163. Te 49. f. 1, ALE. T44r. 53e II, DEEL, IX, STUKs iv. ÄFDEEL XV. Hoorps STUK. U. b Teucrium Orientale. Levant- fche. II. Botrys. Druif. kruid. 292 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. Bloemen , met Klokswyze Kelken , waar van de bynaam is ontleend. (2) Gamander met ds ad: Bladen en gee trofte Bloemen, In de Levant is deeze door TouRNeroRrT waargenomen , die mooglyk maar eene Ver- fcheidenheid zal zyn van de voorgaande , zo LiNnaus aanmerkt. | (3) Gamander met veeldeelige Bladen en drie gefteelde Bloemen by elkander zydelings. De ronde gezwollen Kelken doen de Bloee men van deeze zig eenigszins Druifachtig vere toonen , wesbalve het tot de Druifk ruiden is betrokken g geweest, Anderen maakenze tot een Soort van Veld- Cypres en het behoort daar toe voorzeker, zegt DoDoNéus, omdat heteen - Harstachtigen Reuk heeft; LoBEL noemt het Gamanderlyn met gefnipperde Bladen, die gee vind zyn, volgens den Heer Harrer. Deez’ _ zegt, dat de Steng naauwlyks ooit een Voet hoog groeit én dat het en de Stoppels voor- komt (2). Teucrium Fol. multifidis „ Flor. Racemofis. Teucr. Fol, pinnatifidis &c. H‚ Cliff. zor. R. Lugdh. 307. Ne 14e Teucts Or. anguftif. laciniatum êc. TOURNE. Cor. 14 Goubislârs 2se Te'2$. (3) Teuerium Fol. multifidis , Flor. later. ternis peduncu= latis. R. Lugdb. 306 N. to. GOUAN Mfon:sp.-271. GER. Prov, 276. H. Cif 3e3. R. Lugdh. 306. Botrys «Chamedrioides; C. B. Pin. 138. Chamzpitys altera. DOD, Pemzpt. 46, Chamege drys laciniatis foliis, LOB. Je. 385, DDS NA M ft A 293 komt op de Bouwlanden in Switzerland. In, IV. Provence groeit hetop Steenige plaatfen en Rot- SFDEEL: fen: in Ooftenryvkop Akkers tusfchen de Wyn« Hoorpe gaarden. Men viudt het dootgaans op hooge "TUE. Koornvelden in Italie. De ruigte onderfcheide perma het aanmerkelyk van de voorgaanden. Het heeft een ‘aangenaasnen ‚ Wynachtigen , Kruiderigen Geur. (4) Gamander met driedeelige Liniaale effen- _1v” randige Bladen, ongefteelde zydeling fe een- chan | r . k Eys. zaame Bloemen en verfpreide Stengen Vveld.Cy= Dit Kruid is ’t, dat men Veld- Cypres noemtt in de Nederlanden „in Duitfchland Pe langer je lieber , in Engeland Groundpine , in Vrankryk Ive Moschate. Die laatfte benaaming zou ech- ter nader toekomen aan de Zevende Soort. Het komt in de Zuidelyke deelen van Europa wild op de Akkers voort , doch wordt by ons in de Hoven , daar men Geneeskruiden teelt, gezaaid, als zynde een Jaarlyks Gewas, In ’t wilde groeit het dikwils maar een Handbreed , doch in de ‘Tuinen omtrent een Voet hoog , hebbende de Bladen, die zeer fmal zyn, fomtyds zo lang als de (4) Teucrium Fol. trifidis Linearibus integerrim’s Sc. Mat. Med. 237. GorT. Belg. 16:. KRAM. Auffr. 165. GER. Prove 276. GOUAN Monsp. 270. HL. Clif, zo1. R. Lugdb. zo6. Ne 9: GRON. Virg. 64. Chamapitys lutea vulgaris (£. Folio tris fido. C‚ P. PA. 249. Chamzpitys prima. DOD. Pempt. 46s Ajuga f, Chamzpitys mas, Dioscor. LOB. Je. 38. S IH, DEEL. JX. STUK 274 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. de Stengetjes,en de Bloempjes in derzelver Oze- AL: len. Het is op ’t aanraaken kleverig en als Har= Hoorp- ftig , hebbende een welriekende Geur, Men acht STUK. het een afdryvende kragt te hebben, in opftop- AEr9206 ping der Stonden , en het Aftrekzel zou dien- 4 ftig zyn tegen de Jicht ; weshalve zy ook Iva Arthritica geheten wordt. Ve (5) Gamander met drie: en vyfdeelige Draad- Teucriuns Nisfolia- achtige Bladen , eenzaame gefteelde Bloemen 4262 Nisfoliaan- tegen elkander over en een leggende Steng. fche. vi. (6) Gamander met driedeelige driefneedige Li- raes niaale Bladen, getrofte Bloemen en een Bafterde, ftekelige Steng. VII. (7) Gamander met byna driepuntige Liniaale BR Bladen en ongefteelde zydeling fe eenzaame Bloemen. Dees (5) Zeucrium Fol. trifidis quinquefidisque Filiformibus &c. ‘Teucr, fupin. annuum Lufitanicnm. TOURNF. Jn/?, 208. Cha- madrys annua multiflora &c. MOR. Hifl. III, Pp: 423. Se tis TS oz Ferg (G) Teucrium Fol. tripartitis trifidis Linearibus &sc. GER. Prov, 276. Chamzpitys {puria multifido Folio , Lamii Flore, C. B. Pin. 250. Pfeudo- Chamzpitys. CLus. Hif?. IT. pe 185« Chamzpitys alia. Cam. Epit. 680. Ajuga adulterinae CLus Pann. 433 ? (7) Teuerium Fol, fubtricuspidatis Linearibus S&c. Teuet. Fol. Axillaribus. &c. GOUAN Monsp. 271. Teucr. Fol. Lans ceolatis obtufis dentatis &c. R. Lugdh. 306. N. 8 Chamz- Pitys Moschata Fol. ferratis. C. B. Pin. 249. Chamepitys fpuria prior. Dop. Pempt. 47. Iva Moschata Monfpeltenfis LOB. Ze. 384 Anthyllis altera. CLUS. Elft. Ike pa 186. Pahsn, 4820 Bate Dnt NMrA,M.E A 24 Deeze drie Soorten gelyken alle meer of min IVe paar de gemeene Veld- Cypres. Haare Natuur- lin iyke Groeiplaats is in Portugal en Spanje, en Hoorns andere Zuidelyke deelen van Europa , inzonder= STEE heid der laatfte , welke wegens haäre Moskel- PI u jaat-Reuk den naam van Áva Mosthata heeft. De middelfte , die men Bafterd-Veld- Cypres noemt „ groeit aan de Zeekust van Provence, by Marfeille, Van deeze loopen de Kelkflippen in fpitfe Punten uit. Crösrus heeft de der- de tot de Anthyllis der Grieken thuis gebragt. (8) Gamander met Pinswyz' veeldeelige Bla VIE den, een Zeer enkelde opgeregte Steng en dead Elswys’ gepalmde Blikjes, Habay” che, Door den beroemden SA w is deeze, welke hy in Batbarie gevonden hadt, doch zeer fober afgebeeld. Zy heeft , zegt hy , Bladen als de Ridderfpooten en fchoone witte Bloemen , twee aan ieder Knoop van de Steng, die niet getakt is, Vierkant ,‚ met gladde Bladen. Volgens de Afbeelding zyn de Kelken in deeze Soort ook geer fpits gepunt en gefchoord met zonderlin- ge Blikjes. ale ‚1% (9) Gamander met geheel effenrandige ova en yan Ere / (8) Teuctium Fol. pinhato=multifidis &c, Teuctium Dele phinii folio, non Ikamofum. SHAW. Aff. 575. T. 575» (o) Teucrium Fol. integerrimis ellipticis fubtus tomentofis &c, Teucrium Fol. ovato-oblongis &c, H. Clif. 302. Rs Sa Laugd5, IL. DEEL. IX. StUKe 276 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. _ Iv. van onderen Wollige Bladen, en zydelings A fe eenzaame gefteelde Bloemen. ll (to) Gamander met geheel effenrandige Ruit- Ke achtige fpitfe ruige Bladen , die van onde- Jeen ren Wollig zyn. Breedbla- / dig. Decze beiden behooren tot het Teucrium Be- i ticum van Cuusrus , dus genaamd, om dat hetzelve groeit in de Zuidelykfte deelen van Spanje. Het is een Heefterig Gewas, zegt hy, dat fomtyds eens Menfchen hoogte bereikt „doch gemeenlyk laager blyft. Het heeft enkelde Sten- gen vaneen Vinger dik, met een witten Bast, en Takjes hier en daar, tegen elkander over; de Bladen een weinig uitgehoekt , van boven donker groen, van onderen Wollig en zeer bit- ter: de Bloemen wit. XI (31) Gamander met Lancetvormig Liniaale ah effenrandige, Bladen en drievoudige getros= fche, te Bloemen, Dit Lugdb, 305. N. r. Teucr. peregtinum Folio finuofo. C. B. _ Pin. 247. Teuct. fruticans Boeticum. CLUS. Hifl. IL. p. 343e Pann. 228, Dir. Elth. T. 234. f. 366 „363. (ro) Teuerium Fol. integerrimis &c. H. Ups. 159. Teuct. fruticans Boeticum ampliore folio. Dir. f. 267. Teucre Boet. humiltus & ramofius. Hort. Angl. T. 3. (ri) Teucrium Fol. Lanceolato=Linearibus integegrimis &c. Mart. Med. 286. H. Clif. 303. R. Lugdb. 307. GOUAN Monsp. 272. Polium enguftifolium Creticum. C. B. Pin. 221. Rasmarinum Stechados facie, Aup. Exet. 103. Te 102. ) DT DYNA ML As 077 Dit op ’t Eiland Kandia groeijende Kruid is IV. ook Heefterachtig , gelykende grootelyks naar ADE de Stéchas , volgens ALPINus, uitgenomen , Hbdrn: dat de Bloemen enkeld tusfchen de Bladen voort- TUE komen, in grootte en kleur als die van Rosma- ed ryn. De Reuk was aangenaam , de Smaak bit- terachtig : des hy het tot ee der Inge- wanden kragtiger dan de Stéchas oordeelde te zyn. Het komt , onder den naam van Polium Creticum , in de T'heriaak en Mithridaat der Apotheeken, | (12) Gamander met effenrandige fpits Eyron- „XT, de gefteelde Blaadjes ‚die van onderen Wol- Marsm. lig zyn en getroste eenzydige Bloemen, yi | î (13) Gamander met Eyronde Blaadjes, van _ xm. boven glad en Zaagswyze getand en getros- Muktiflo- TUM. te Bloemen , de Kransjes uit zes Bloemen Veelbloe- beftaande, Dd mige. Deeze beiden komen voor in Spanje,.en bes hooren tot het Kruidje dat men Marum noemt, waar van het eerfte , onder den naam van Ma- rum (12) Teucrium Fol. integerrimis ovatis fubtus tomentofis &c. H. Cliff. 3o3. Ups. 159. Mat, Med. 285. Re Lugdh. 305. Marum Cortufi. J. B, Hijf. MIE. p. 242. (13) Teucrium Fol. ovatis fuperne glabris &c. R. Lugd. 307, Chamadrys multiflora tenuifolia Hisp. TOURNF. Jnfl, … … zos. Teucr. Flor. verticillatis 82c. GOUAN Mfonsp. 272. ZINNe Gott. 291. Marum Hisp. nigrum. BOCC, Jus, T. F17. S 3 Ile DEEL, IX. STUK 278 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN, IV. rum Syriacum , insgelyks een Ingredient is van bon oude Winkelbereidingen, De Geur van *t zel Hoorp-’ ve is alleraangenaamst en fommigeh hebben de zb sk kragten van dit Kruidje » (misfchien door den leke dige, keren Reuk misleid daund zegt GEOFFROY.) | ongemeen opgevyzeld. ’t Is geenszins de Bok- Orégo van LoBEL, Beld die Autheur fchynt te willen, noch ook het Marum Syriacum, dat deeze afbeeldt „maar onder dien naam komt het voor in de befchryving der Planten van den Leid- fen Tuin, door Her MAN Nus. Dit wordtdan voor het echte Marum gehouden ; zynde wit- achtig. van Kleur, maar het andere noemt men zwart Marum , om datde Blaadjes van boven zwartachtig groen zyn. Het eerfte groeit ook opde Hieres- Eilanden by Provence en waar- Fchynlyk in Syrie, baten XIv. (14) Gamander met langwerpig Eyronde ge bne, heel effenrandige , ongefteelde Blaadjes, en Laxmanfe, ___ genzaame Bloemen, die ongefteeld zyn. De Heer La xM AN heeft deeze, die de Steng een half Voet hoog en ruig , de Blaadjes drie- ribbig en de Bloemen aan ééne zyde heeft, in Siberie gevonden. si | xv. (x5) Gamander met Eyronde Zuagrandiët Bla- En a dens eenzaame driebloemige steeltjes, meö | | het (14) Teucrium Fol. ovato-oblongis integerrimis fesfilibus &c. (xs) Teuerium Fol. ferratis ovatis » Pedunculis folit. trifloris &c. Teucrium Camaadryos folio, GMEL: 1/4, DEN DFN AM TA 279 het middelfte Bloempje ongefteeld en Lini- IV. pe AFDEEL, adl-Lancetvormige Blikjes. Én | ‚Hoorn. Deeze, die den naam naar dat Gewest voert, sruz. ‘heeft „onder de Mikjes der Bloemen, tweefpit- Goymro- erziâe fe Dandies Blikjes , zo lang als de Kelk „77”* gelyk in de Berg- Keule, De Bladen zyn real zyds kaal, | d XVI. (16) Gamander met Lancetswys’ ovaale ,flomp- „VE achtige , geheel effenrandige Bladen en vier- A LUI. deelige eenzaame Kelken, Wigbladi- gc. In de Levant is deeze door TOuRNEFoORT gevonden en Veld- Cypres met Wilgenbladen ges tyteld, De Stengetjes zyn een Handbreed hoog, de Blaadjes gepaard, zo wel als de Bloempjes, die driemaal korter zyn en geen her minfte blyk hebben van een boven - Lipje,. (17) Gamander met Lancetvormige, uitgegulpt Dh 5 Lat2C Uta Zaastandige Bladen, van agteren regthoe- „Oostindi- kig en eenzaame Bloemen, BEE: In Oostindie valt deeze , naar welke het Hec. fterige Portugaalfche Gamanderlyn met Melis- . fe- Bladen, van TouRNEFORT, Íchynt tege. ly- (16) Teucrium Fol. Lanceolato- ellipticis obtufiusculis &zc. Chamzpitys Or, Salicis folio, TOURNE. Cor. 14, SCREB. 17e T. 9. (17) Teucrium Fol. Emoe einde ferratis &c. Jant. 30. Chamedrys Frut, Lufitanica, Melisfe folio, Flore mino- re punêtato. TOURNE. Zn/?. 205 ? S 4 He. DEEL, IX, STUK. 880 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. Iyken. De Steng is vierkantig, een Voet hoog, ÄFDEEL gearmd , met korte Takjes;de Bladen zyn fpits Hoorn. getand , met wyde hoeken , van boven rimpes STUK. lig, van onderen Wollig, bleek groen :de Kelk ia is ongelyk verdeeld ‚ met de bovenfte Slip Hart- vormig: de Bloem witachtig, zonder eenige bo- ven Lip, de onderfte driedeelig en heeft zeer korte Meeldraadjes, XVIIE (18) Gamander met Wigvormig Zaagswys in- Teucrium Cuhenfe. gefneeden , gladde Bladen , tot een Steel- Roache, tje verfmallende , en ecenzaame gefteelde Bloemen. Op vogtige Velden van ’t Eiland Kuba, inde Westindiën , vondt de Heer JACQUIN dee- ze, met de Steng anderhalf Voet hoog , en in de Keizerlyke Broeihuizen , te Weenen, voort= geteeld „ is zy aldaar een overblyvende Plant gewordene De Onderlip der Bloempjes gelykt naar een Hellebaard, De Zaaden zyn zwart- achtig, P/ XIX. (19) Gamander met Eyronde Zaagtandige Arduint. Pe 2 | Ai duinfe. Bladen en eene geaairde » TOnde , ongefteels de end - Tros. Dit (rs) Teucrium Fol, Cuneatis, Serrato- incifis, glabris , in Betiolum attenuatis, Flor. folie. pedunculat's. JACQ: Obs. He ope s-T. 30. Amen. Hil. 172. Tab. 183. f. 74e (19) Teucrium Fol, ovatis ferratis , Racemo fpicata teret fesfili terminali. Mant, 81. Teucrium Spicis ovatis ; crenatis {ubhix{utis &c. ARD. Sp, 1..pe 12e Te Je De « 5 hd A ia Ed en ee ied 5 Erne WN REEN a In paps hj ms * ese vak ge E Î Ee AS: ETR NR EN Ek re eend Kales ee à Den : A EE 2Deel PLAAT INI. pt 2Deel PLAAT 1 | ENZ DE g Dg f En 5 Een S= = TE dea H en ef MN ‚ li Da DY NA MI A 28ì Dit Kruid , door den Heer Arn UIN Opge- 7, geven en afgebeeld, is geheel ruigachtig , en vv, heeft Heefterige Stengen , met een-geelachtige Hoorn, Haairige Aair aan ’t end. STUKe (20) Gamander met Eyrond Lancetvormige Sn eucriuns Zaagtandige Bladen , en eene opftaande Canadenf?, Steng „die aan ’t end een rande Aaîr heeft, gj “oe van zesbladige Kransjes. Deeze-Kanadafche Plant met fmallere egaal getande, Wollige, platte Bladen; heeft „in de Tuinen voorkomende , gerimpelde Bladen, die grooter Zyn , ongelyk getand en van onderen naauwlyks ruig, naar Brandenetel - Bladen gely- kende, Zy heeftden Reuk van Knoflook in Vire ginie, | ke Cai) Gamander met Eyronde ongelyk getande _ Xxt. , zz za Bladen en Bloemtrosfen aan tend der Stengen, B 7 | Virginifche. Deeze Virginifche heeft, zo wel als de voor= gaande , roode Bloemen en de Bladen verfchil. len weinig, doch zyn lang gefteeld, de Stengen rood en ruigachtig zegt de Ridder, De (zo) Tescrium Fol. ovato- Lanceolat's ferratis 8&c. Cha- madrys Canadenfis Urtica folio fubtus incano, TOURNF. Zaf?, 205. GRON. Virg, 64, 87. (21) Teucrium Fol. ovatis inequaliter ferratis , Racemis terminalibus, GRON. Virg. 64. , 88, Teucr. Cal. bilabiatis, inferne Ventricofis , Racemis equalibus , Fol, Cordatis Ei gato = crenatis seiclai GOUAN Monsp. 269. S 5 II, DEEL. IX, STUKe 082 TwEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. De Heer Taunsere heeft in Japan eene ÄrDEEL. Soort van Teucrium gevonden , welke zyn Ed. Moorp- hier thuis brengt, Ik zal, dewyl zy een wei- STUK. nig verfchilt , de Afbedlditi daar van , volgens Toke. myn Exemplaar, hier mededeelen , als waar uit alde men daar van kan oordeelen; zie Fig, 1. Pr. 75° LVL De Bladen zyn meer Lancetvormig dan Eyrond; doch mooglyk zyn de onderften brce- der geweest, Ook komt my de Steng niet rood noch ruig voor; ’t welke de Heer Linneus van GoUAN, dieaan het Teuerium Virginicum- zelfs Hiartvormige Bladen geeft, ontleend zal k hebben, xx. _ (22) Gamander met langwerpig Hartvormige fd flompe Bladen , een gearmde gegaffelde Steng; tn en zeer lange ongefteelde , gedraaide Aaï- flies yen aan ’t end. De Stengen zyn Kruidig van deeze Soort ‚ wel- ke Bladen als die van de Winkel- Betonie heeft en zeer lange Aairen, van Bloemen die Slangs- wyze om de Steng zyn famengchoopt. De af- komst fchynt uit het Landfchap Hyrcanie , tot Perfie behoorende, aande Kaspifche Zee te zyn. zxr, Je ASG Gamander met Eyronde , rimpelige ‚kar- Masfilien- ie. fe. nen faz) Teucrium Fol. Cordato-oblongis obtufis , Caule Ì _Brachito dichotoumo &c, Teucr. Fol. Cord. cren. petiolae tis. HALE. Gott, 315: ARDUIN. Spe 13e T. 4. FARD. Hlelmft. 31. €23) Tracriuim Fol, ovâtis xugofis &c. Teucr. Creticum. CLUS. D 1 DYNA MI A 083 velig ingefneedene, gryze Bladen, opftaan. IV. de Stengen en regte eenzydige Trosfen. vin Op ’t Eiland Kandia, als ook in de Zuidelyke peen deelen van Vrankryk, inzonderheid by Marfeil._Gyzinoe je, en op de Hlieres - Eilanden by Toulon, zou/peris de Groeiplaats zyn van deeze Soort , die een Hartvormige boven - Lip aan haare Bloemen heeft en zeer aangenaam is van Geur. (24) Gamander met Hartvormige Zaagtandi- XXIV, í ole . ge gefleelde Bladen , de Bloemtrosfen over cab ééne.zyde, en opftaande Stengen. nn Dit Kruid, dat men in de meefte Taaten van Europa Wilde Salie noemt, is by ons aan den Duinkant en op Zandige plaatfen in andere Pro- vinciën gemeen. Het groeit ook in Vrankryk , Duitfchland en Engeland. Tournee ror Thadt hetzelve Heefterige Wilde Gamanderlyn met Mee lisfe- Bladen geheten, Den naam van Scorodonig fchynt het bekomen te hebben, wegens zyne naverwant{chap met de volgende Soort, In Swit. Crus. Hiff. IT. p. 348. Teucr.-Frut. incan. Cret. Fl. purpu- zeo. BARR. le, 869. Chamzdrys Frut. Cretica purpe Flore 3 TOURNE. Inff. 40s. GER. Prov. 277. Fig, 11. (24) Tewerium Fol. Cordartis Serratis Petiolatis &c. GORT, Belg. 161. DALIB. Paris 171. HALL. Melv. 632. GER. Prov. 273. GOVAN Monsp.270. H. Cliff. zor. R. Lugdb. 306. Scoro- donia. Riv. Mon. T. ra. Scordium alterum, f. Salvia {ylve- fris. C. B. Pin. 247. Salvia agrêftie f. Sphacelus. Don. Pemips, 291. Scordium alterum Pliniie LOB, Ze, 497. tx II. DEEL, IX, STUK» 284 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, _ IV. Switzerland komt het dikwils voor in de Berg- ASDErL Bosfchen. | Hoorp- Het heeft vierkante, harde Stengen , van drie STUK. Voeten hoogte, met rimpelige, donker groene, ee etbnd gladde Bladen , uit wier Oxelen Bloem= takjes voortkomen , met lange Aairen, vl ge= kranst, van bleekgeele Bloemen, het Pypje en „de Meeldraadjes roodachtig. De Reuk is flaau- wer dan die van * volgende , de Smaak bitter. Het heeft een openende en tevens famentrek- kende kragt , en zou derhalve; in Aftrekzel „te= gen de Waterzugt van dienst zyn. (a5) Gamander met. langwerpige , ongefteelde, XXV, cen Tandswys’ ingefneeden Bladen , twee Blog. COTÀLL4IBe et e Waterlook. men die gefteeld zyn in de Oxelen en ver- fpreide Stengen. Dit Kruid komt vry algemeen voor, in de meefte deelen van Europa ‚op Moerasfige plaat- fen. By Ons vindt men het in de Duinvaleijen agter het Dorp Lis, en noemt hetzelve Water- look , om dat het naar Knoflook ruikt, waar van het ook zynen Griekfchen naam Skordion beko= men heeft. De Franfchen heeten het German- drée (25) Teucrium Fol. oblongis fesfilibus dentato -ferratis 8c. Mat, Med. 289. GoRT. Belg. Fl. Succ. HALL. GOUAN &zc. KRAM, Auflr. 365. Hi. Clif. R. Lupdh. utfupra. Cha- medrys paluftris canescens {. Scordium Officinarum. TOURNF. Jnft. 2os. Scordium. C. B. Pin. 247, CAM. Epit. 538 DoD, Pempb, 126, Scordium five Trixago peluêtris. LOB. Ze. 497. DDT ON A MT A eg drée d'Eau, de Engelfchen Water. Germander, IV. dat is Water-Gamanderlyn. AIDE Het bereikt de hoogte van het voorgaande Hoorp, niet, hebbende de Bladen met groote ‘Tanden STUK ingefneeden , witachtig „ zagt en zeer Wollig. bran Het beftaat uit zeer Takkige leggende Stengen, waar van de ‘Pakjes zig verheffen tot een Voet hoogte. Uit de Oxels der Bladen komen van twee tot vyf Bloemen by elkander , die geen Aair maaken ,zynde van Kleur uit den blaauwen bleek paarfchachtig. De middelfte Slip van de Onderlip is groot, langwerpig , minder rond en wederzyds aan ’t begin gefpleeten, Dus befchryft de Heer Harrer dit zeer vermaarde Kruid, welks fterke Reuk en Smaak, als ook de Scheidkonftige Ontleding, toonen, dat ’er vecl vlug Olieachtig Zout in zy; ’t welk hetzelve, door uitwendige oplegging, zeer be= kwaam maakt, om de beginzelen van ’t bederf en Verrotting in de Lighaamsdeelen te weder- ftaan: des het daar toe ook in gewoon gebruik is by de Heelkundigen. De aanmerking van Ga- LENUS, dat Lyken, op plaatfen leggende , waar dit Kruid veel groeide, niet verrot waren , laat ik daar. Inwendig dient het Aftrekzel als een kragtig Middel, om de uirdryving van fchade- Iyke Stoffen, door de Huid, te bevorderen , en is derhalve dikwils in Uitflaande ZEE ja zelfs in de Pest , met voordeel gebruikt. In fommige Borst - Kwaalen is het ook nuttig, zo wel als tot verfterking der Ingewanden in de Loop3 II. DEEL: IX. STUK» 286 TWEEMAËTIGE KRUIDEN. IV, Loop; gelyk uiet de vermaarde Winkelberei. aad ding, Diascordium genaamd, blykbaar is, Hoorp- > $TUKe (26) Gamander met Wigvormig Eyronde, in- En gefneedene , gekartelde gefteelde Bladen ; Chama drie Bloemen by elkander en leggende eeni- gee germaate Haaîrige Stengen. derlyns Dit niet minder algemeen bekende Kruid, 'c welk by ons in de Tuinen omtrent Lis , Noord= wyk enz. ‚ ten dienfte der Apotheeken geteeld wordt „ groeit in Vriesland wild op Hey - Vel= « den én infommige Bosfchen; gelyk het dus ook voorkomt in Duitfchland , Vrankrvk, Switzer= land, enz. Het wordt in °’t Hoog- en Nedete duitfcb , Gamanderlbyn of Bathengel genoemd; in ’t Franfch Chenette of Germandrée, in’tEn- gelfch Germander of English Triackle. Men kan wan de gedaante best uit de Afbeeldingen oor« deelen , terwyl ‘er aanmerkelyke Verfcheidenhee den van zyn , hiet alleen in grootte, alzo het met Stengetjes van vier Duim tot een Voet voorkomt , maat ook in meer of minder tfuigte en in de Kleur der Bloemen , die gemeenlyk bleek paarfch is , doch in fommigen wit, ja fomtyds roodachtig en wit op een zelfde Plant, Daar (26) Teueriim Fol. Cuneiformi « ovatis incifis crenatis &cs Mat. Med. 288. GoRT. Belg. 162. KRAM. Auflt. 166. HALLs Helv. 630. GER. Prov. 278. GOUAN Monsp. 272. H. Clif 302. R. Lugdb. 307. Chamedrys major & minor repens. Gs B, Pin, 248. Dop. Pempt. 43e LOM. Jc. 49E. Bren ZN AMIA 287 Daar komen van, twee , drie tot vyf, boven IV. aan de Takjes, gn kleiner Blaadjes gefchoord ARDEN voor ‚ en deeze maaken dat het Kruid zig als Hoorns met Aairen gekroond voordoet, STUKe Zou dit ook de Trixagader Ouden zyn ‚door fn welks Afkookzel het Landvolk, zo Ce sus fchryft , zig van het Zydewee wist te genee= zen 2 vraagt Doktor Scororr, De geleerde TRIELLKERUS was van dit denkbeeld ‚ noemen- ‚de hetzelve een zeer heilzaame Plant , tegen Borstkwaalen en Jichtige Pynen uitermaate dien- ftig. Men gebruikt het Aftrekzel met Water, als Thee, of op Wyn gezet. Niet minder is dit Kruid beroemd in Koortfen , als een Maag- middel, en tot wegneeming van Verftoppingen5 doch men moet in allen deezen , dewyl het heet van natuur is, voorzigtig zyn, om het niet te gebruiken daar een fterke Ontfteeking, verdike king of Hitte in het Bloed heerfcht , of eene opftopping plaats heeft in ’t Gedarmte, (27) Gamander met Eyronde fpits Zaagtandig xxvr ingefneedene , gladde Bladen , drie Onel- „Eiseriem bloemen en eene opftaande effene Steng. Gt rende, Deeze in de Valey van Barcelonette en op het Gebergte in Provence voorkomende , verfchilt van de voorgaande door een opftaande gladde Steng (27) Teuerium Fol. ovatis acute incifo -'ferratis &c. Cha- medrys Alpina frutescens Folio fplendente, MAGN. Hort, sz. T. 52. GER. Prov, 278, II, DEEL IX, STUK, 288 TwEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. Steng en gladde Bladen, zo dat menze als eenê AFDEEL: yerfcheidenheid daar van kan aanmierken. Zy XV Hoorp: heeft, naamelyk, die zelfde gedaante der Bladet STUK. en van ’t Gewas , om welke deeze Kruiden Chá- esn medrys, dat is Laage Eik, en fomtyds Quercu- la of Eikje genoemd worden. xxvnr. (28) Gamander met Hartyormige flomp Zaag- Teucriun tandige Bladen „effenrandige holronde Blik= favum. Ì zj \ í Geel. jes, een Heefterige Steng en driehloemige Frosjes. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit dit Kruid, dat men gehouden heeft voor het echte Teucrium der Ouden. Het groeit Heefterachtig, en heeft bleek geele Bloemen ; doch de Ver« fcheidenheid daar van, die door den Heer J us- SIE u voor een byzondere Soort gehouden wordt , heeft dezelven fchoon paarfch. xxx. (29) Gamander met eene end- Tros 5 de Bla- Montanum. ' Berg(e, den (28) Teucrium Fol. Cord. obtufe ferratis &cc. GOUAN Aonsp. 273. H. Cliff, 302. R. Lugdb. 307. Teucrium, C, B. Pins 247. Cham. Fruticofior Flore ochroleuco. Moris. Hift, Ille p. 421. S. rr. T. 22. f. 1. Teucrium vulgare Frat. ptimume Crus. Flifl. 1, p. 348. 8, Teucr, lucidum parvo folio, Fl. venufte purpureo. PLUK. Alm. 367. T. 65. f. 2, Chamedtys altera few asfurgens, DOD. Pempt. 44. (29) Tegcrium Corymbo terminali &c. KRAM. Aufir. 166, GER. Prov. 273. DALiB. Paris. 172. H. Clifz02. IK. Lugdb. 3os. Polium Lavandulz folio. C‚ B. Pin, 220. Polium mas jas. CORD. Hi. 124. Dr BIEN A M IA 2ög den Lancetvormig effenrandig , van B onde: IV, FDEELJ 5 ren Wollig. ie Hoorp- (30) Gamander met eene end- Tros ; de Bla=stuxa den Liniaal, aan den rand omgeboogen. XXX. Teucriums Jupinúm, (31) Gamander met eene end- Tros; de Bla- Léggende. XXXL. ‚den Wigvormig rond en gekarteld. fd CUM. x Verfchil van deeze drie beftaat inzonderheid aen in het Loof, alzo zy allen de Bloemen getrost * hebben aan ’t end der Stengetjes, die neer- hurken of op den Grond leggen. De eerfte groeitin de Zuidelyke deelen van Europa en om- {treeks Parys 5 de tweede , die ’er veel naar ge- lykt, in de Velden by Weenen: de derde op de Pyreneefche Bergen, Deeze heeft dit byzonders, dat de Blaadjes naar ’t end der Stengetjes langs hoe grooter en breeder worden, De Bloemeù zyn ìn deeze rood, in de anderen wit, (32) Gamander- met Sedo Aairen langs %xxts hor. Polium. T-_ goliee (30) Teucrium Cot. Term. &c; Poliim montanum repens. C4;B. Pin. zzo, Pol. mont. fup. minimum. LOB. Ic, 483, (34) Teucrium Cor. Term. &c, Teucr. Fol, Cuneiformibus crenafis &ce BR. Lugdh. 305, H‚ Clif, z3oï, Polium Pyrea naicum. fap. Hedere terreftris folio. TOURNr. Jn/, 206. Pol. Saxatile purpureum Chamedryoides , amplâ comâ, Boco, Jus. 11. T. 61. BARR. Rar, 315. T+ 1086. (32) Teucrium Spieis fubrotundis Bec. GOuAN Monsp. 270, H. Clif. 302 Re Lugdh, 303, GRON, Orient, 74. os, Poliumr motte si IL. Dsrr, ÏX, STUK.) 200 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. werpige lompe gekartelde Wollige ongefteel: ADE de Bladen en le Tv ggende Stengen, Hoorp- : stux. _ In Provence, Spanje, Portugal, dralie en in pe de Levant, heeft men Verfcheidenheden groei- jende gevonden vân dit Kroid, ’t welke gehou- den wordt voor’ het Polión van DioskKort- prs. Men noemt het in ’ Franfch Pouliot en in *t Engelfch Poley. Het is een taag leggend Kruidje met Houtige Stengetjes , … de Blaadjes fmal, doch aan ‘tend breeder, ftomp er gekat= teld , van boven groen , van onderen Wollig hebbende. Aan ’t end der Stengetjes draagt het opftaande Tuiltjes van Bloemen. Het heeft eenigen Reuk en een bitteren Smaak; des men het misfchien ook in de Geldende zou kun- nen bezigen, TourNerorT heeft 'er , we: gens de Bloemtuiltjes als Hoofdjes, een byzon- der Geflagt van gemaakt , en daar in een me= nigte Soorten onderficheiden; waar toe de vol. gende behooren. XXXIIL (33) Gamander met gefteelde ae ‚ Lan- Teucriuns Capitatume age cer Hoofdiges montanum Interim, 6. album. Ye fupinum alterum. Ö, su plnum Venetum. 6. Mont. BEP C, B. Pin:*z20'; 221. Poe Îium montanum quïntum. Crus. Fijt, Iep. 362. Hysfopium Dioscoridis. CoL. Ecpbr. 1. pe 59. T. 67e Polium. Dop. Pempt. 283. (33) Teaêriam ‘Capitufis Pedanéulatie &c. Pölim' montze num album ferr. latifolium, BARRe Rar,325e T. 1079 ; 10750 B. Pol. Monfpeliacum, Je Be Zijde lll Pe 699e DD LNA MIT A aoï eetvormige gekartelde Wollige Bladen en opftaande Stengen. (84) Gamander met ongefteelde end - Hoofdjes , Liniaale vlakke viervoudig getropie Bla- den en leggende Wollige Stengen. IV ÁFDEër. XV, … Hoorps STUK, XXXKIV.. Teucriznd Pumiluna e se ® Zeete In Spanje groeijen deeze beide Soorten en kleine. meer andere Verfcheidenheden van dit Kruid, die door BARRELIER waargenomen en keu- rig in Afbeelding gebragt zyn. (35) Gamander dat gedoornd is , met de Bo- wen-Lip der Kelken Eyrond, de Bloemp- XXXV. Spinofums Gedoorn= jes agierover „ en dubbelde Bloemfreeltjes, 4 In Portugal: is ‚de Groeiplaats van deeze Gee doornde Gamander , een Plantje uitmaakende, fomtyds een half of geheelen Voet, zeldzaam een Elle hoog, dat zeer Wollig en ruig is , met langwerpig ronde Bladen , op de kanten flaauw gekerfd , tegenover elkander , in de Oxelen Doorn- nen (34) Teuertum Capit. terminalibus fesfilibus. „Am. Acad, IV. p. 276. Polium Hisp, mont. pumilum , Rosmarini folio , El, rubro. TOURNEE. Ja/f?, 207. Pol, mont. pum. rubr. BARRs de. ro92. (35) Tewerium fpinoltam &c. Loer. Ze. 147. Chamedr. rauleifida fpinofa odorara. GRIisL. Les, zo. Chamedr. (pino- _ fa. C. B. Pin, 248. Prodr, s17. Ic. Mor. Hift. III. pe 4230 S. ite T. 22, f. 17. B, Teucrium mucronatum. Sp, Plant. 793. Scord. fpin. odoratum. CORN. Can. 123, BARR. Agro 319. T. 202, ta ze DEEL: IX, STUKe s92 TWwEEMACTIGE KRUIDEN, IV. nen hebbende van aanmerkelyke langte, onder AED de Bloemen , die rosachtig geel van Kleur zyn Hoorp- of wicachtig, met zeer korte Meeldraadjes, Het STUK: welriekende gedoornde Waterlook van Kanada, vd maakt eene Verfcheidenheid uit van deeze Soort. SA TURE JA. Keu. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt be- {taan daar in , dat de Slippen of verdeelingen der Bloempjes byna gelyk zyn en de Meeldraadjes van elkander afftandig. Het bevatagt Soorten , waar onder het gewoo- ne Tuinkruid van dien naam begreepen is; naa- melyk, 1. (1) Keul met top- Kransjes en Liniaal Lan- red cetvormige Bladen, Juliaan- MA ee: che. De Virginifche tot het Geflagt van Thym be trokken zynde, is deeze, die in ’t Hertogdom Toskanen groeit , thans de eerfte Soort. Dezelve wordt, by de Pifaners, Thymbra van St. Juliaan geheten, om dat zy gemeen is op ongebouwde plaatfen van St, Juliaan in Hetrurie , als ook op ruuwe plaatfen aan de Zeekust van dat Land, ‘fchryft LoBEL; die zig verbeeldde, dat het de > Ech- (1) Satureja Verticillis fastigiatis &c. Sy/l. Nat. XII, Gen. 707. p. 339. Veg. XIII. p. 441. Sat. Flor, Verticillatis. R, Lugdb. 324. Sat. fpicata. C. B. Pin. 218. Satnreja perennis, Verticillis fpicatim &c denfius dispofitis. MoR. Hif?. III. p, 412. S. Ir. Te 17, f. 4. Thymbra S. Julianife Satureja verze Log. Je. 425. DAAD TN NM I’ A, toon Echte Satureja zy van Dros coripres. Hier- IV. om noemt menze, in de Nederlanden, zegt hy , ee Keule van St. Juliaan. Is een Kruidje , naauw- Hoor p- Iyks een Wandbreed hoog , beftaande uit dunne °*?5 Rysjes met zeer fmalle Blaadjes en dus eenigere Worse maate naar de Thym gelykende, ook fcherp van Smaak en welriekende. (2) Keul met flekelige gekranfte Bloemen en N:, Atureja langwerpige fpitfe Bladen. ennn Kretifche, Dit is de Echte Thymbra van CLusrus, groeijende op Kandia en in Barbarye, T oUm- NEFORT heeft een Geflagt van T'hymbra ge- maakt „dat hy door Bloemkransjes van de Thym, Keulen Kalaminthe onderfcheidt. Hier in maakt - deeze de cerfte Soort en de voorgaande de laat- fte. Men vindtze by BARRELIER afgebeeld onder den naam van Kretifche Thrym van P o- NA, die gekranst is. BAUHINUs noemt dee zelve Kretifche Keule, ’t Getal der Kransjes , die byna naakt en Klootrond zyn, is in deeze maar half zo groot als in de voorgaande Soort, De Reuk zweemt naar dien van de gewoone Keule, (3) Keul (2) Saturejo Flor, verticillatis hispidis &c. R. Lugdb. 324, Satureja Cretica. C. B. Pin. 218. Thymbra legitima. Crus. Hf. I. p. 353. TOuRNF. Jefl. 197. Thymum Creticum Po- me verticillatum, BARR. Rar. 279. T. 89%. She Î. DEEL ÌX, STUK. 204 TWwEEMAGTIGE KRuiDEn, (3) Keul met byna driebloemige zydelingfe ; Steeltjes en Omwindzelijes die kleiner dara ArDEELe Xv, de Kelk 2e Hoorp- Jb í STUK. Deeze, op de Kilanden van Griekenland groei- is. jende, verfchilt van de volgende , door minder od gefpitfte Bladen en zeer kleine Omwindzeltjes. Griekfche, De laagfte Blaadjes zyn als die van Thym, van onderen paarfch , de overigen fmaller „en zy heb« ben glinfterende Stippen van boven 3 de Bloemp- jes paaríchachtig. 0 iv. _ (4) Keul met enkelde Bloemfleeltjes »ydelings , Montana. Berg-Keul, aan den top getropte ; de Bladen gefpitst Liniaal Lancetvormig. Deeze Berg- Keul groeit wild in Toskanen en Provénce, op drooge dorre Velden in ’ Gee ‘bergte. Zy is harder van Blad en Steelen dan de. Gewooneen blyft over, v. (5) Keul met toweebloemige Bloemfteeltjes, Horten/isà | j ; Gewoone. Dit (3) Satureja Pedunculis fubtrifloris Tatetalibus &c. Satu reja Annua Orientalis tenuior. Moris. Hif?. III. p. 411. S. 11. T. 17. f. 2. Clinopodium minus exoticum. PLUK. Alma Ilo. T. 84 f. 8 Clinopodium Creticum. ALP. Exot. 265. °T. 264 (4) Satareja Pedunc, lateralibus folitariis &c. ZINN. Goett, 315. WILL. Obs. rog, Satureja Pedunculis dichotomis &c. R. Lugdb: 324. GERe Prov. 275. KRAM. vduf?r, 166, Me- lisfa Fol. linearibus integerrimis. Bl. Cliff. 308. Satureja mon= tana. C. B. Pin, 218. Sat. perennis. Rv. Jfon. 4x. Saxi= fraga fecunda. CAM. Epit. 717. (s) Satsreja Pedunculis bifloris. Jlate Mfed. 234. GORT. Belg. DAE IN AMT A, agr Dit is de gewoone Keul, Kun of Boonkruid, IV. by ons in de Tuinen gezaaid wordende, EDER om een Geur te geeven aan geftoofde T'uinboo- Hoorp- nen; waar toe het byzonder fchynt gefchikt té STUEe „zyn. In ’t Hoogduicfch noemt men het Saturey, poel Sergenkraut of Pfefferkraut , in ’t Franích Sa. riette of Savorée; in ’t Engelfch Savoury: welk alles zyne afkomst fchynt te hebben van den fcherpen, doch niet onaangenaamen Smaak en Geur , die ‘er plaats in heeft. Derhalve wordt ‚zy van het Gemeene Volk veel tot Toefpy- ze gebruikt, inzonderheid tot het inleggen van Kool. In de Geneeskunde dient dic Kruid 'als een Maagmiddel , tot Hartfterking en opwek- king van Minnelust, (6) Keul met geaaïrde Bloemen en gekieldege= vr. ftippelde kanthaaïrige Bladen. Satureja capitata. Dit, opt Eiland Kandia, in Griekenland en de Levant groeijende , wordt gehouden voor de Echte Thym der Ouden, In Spanje komtzy overvloedig omftreeks Madrit, by Kadix en aan de Zee- Kust der Zuidelyke deelen voor. Zy is Belg. 163. GOUAN Jlonsp. 273. GER. Prov. 275. R. Luzdb. 524, Satureja Hotrtenfis. C‚ B, Pin. 218. LOB. Jc. 426. Sa= rusejt altera. Cam, Epit. 487. Thymus eretus annuus Fol. Lanc, linear. H. Cliff. 306. (6) Satureja Flor. Spicatis &c, Maf. Med, 283. GRON. Orient. 71. Thymus Capitatus qui Dioscoridis. C‚, B. Pin. z19. „Thymum iegitimum. Crus, Hijf. I. p. 357. Thymum Cret, incanum Capitatum. BARR. Jc. 897. Ïa4 Ile DEEL, IX. STUK, 206 TwEEMACTIGE KRUIDEN, 5 Ze r jy; is fterker van Reuk en kragtiger dan de ge. ArpeeLe woone Thyms die in een byzonder Geflagt zal DEE volgen ‚ en wordt ‚tot onderfcheiding , ip de Win- srux. kelen Kretifehe Thym. genoemd. De Bloem- Bivrzaa- hoofdjes onderfcheidenze van de andere Soorten Ùse van Keul, genoegzaam. VII | (7) Keul met gedoornde Takken en Jiekelige Satureja N He Bladen. Gedoorn- hi de. Op Kandia , in * byzonder , fchynt deeze Soort te groeïjen, die Heefterig is, met een fly= ve Steng van een Voet hoog ‚de Takken in Doo- rens uitloopende , de Bladen fmal en fpits, met witachtige Haairtjes befprengd, Tropswyze aan end geplaatst. | Lan (8) Keul met driebloemige Oxel- Steeltjes; de eek Omwindzelen Liniaal;s de Bladen Lancet. dd vormig Eyrond, geheel effenrandig. Indien deeze maar twee Meeldraadjes had, xr. p. zou zy tot de Kunel, hier voor befchreeven *, VIL STUK. behooren kunnen s als na ada, 1, Pehoore 5 als naar welke zy, volgens den Ridder, veel gelykt. BrowN hadtze Ry- zige Kruizemunt geheten. De Heer N. L. Bum- M A N- (7) Satureja Ramis fpinofis , Foliis hispidis. Am. Acad. IV. pe 317. Sat. Cretica frutescens Spinofa, TOURNE. Core 13. Sat. Cretica fpinofá. PON: Zeal. 21. | (8) Satureja Ped. Axillaribus trifloris &c. Am. Acad, V, ps 399. BURM. Fl. Ind, 126. Mentha viminea , Fol. minos gibus ebovatis &c. BROWN. Fam, 258. Dr DL N AM TI A. 207 MANNUS, dergelyke van Javaontvangen heb- _ IV, bende, merkt aan, dat dezelve een Heefterige „RDERLe ronde, gladde Steng heeft, van een Voet hoog. Hoorp- In die van Jamaika waren de Stengen vierhoc-5TUEe kig , mids de hocken verliezende door Ou- Vn derdom, T H Y MBR A, Kun, Diet Geflagt heeft den Kelk byna Cylindrifeh , fi dat is Rolrond, met twee Lippen , wederzyds met een ruige Streep uitgemonfterd enden Scyl ten halve in tweeën gedeeld, Ik geef ’er den naam van Kun aan, om dat de Geftalte der Planten ‚daar in begreepen , veel naar die van ’t voorgaande Geflagt zweemt, Twee Soorten zyn flegts van hetzelve bekend, naa- melyk (1) Kun met geaaïrde Bloemena L Zh ymbra; Deeze , die door fommigen voor de Echtefpuata Thymbra is aangezien , groeit in Klein Afie en op den Berg Libanon. Zy heeft iets dat naar de Thym en Hyfop gelykt, doch aan de Keul komt {1) Thymbra Flotibus fpicatis. Sy/f. Nat. XII. Gen. zog. p: 389. Weg. XIII. p. 441. GOUAN Monsp. 274. Fhymbra fpie cata verior Hisp, BARR. Rar. 231. T. 1230. Thymum majus longifoliam &c. PLUK. Alm. 363. T. 116. fe 5e Hysfopus Capitata Africana, Moris. Hif, III, p. 36ï. Satureja hirfuta purpurea Olibani, Dop. Mers. Ï5 II, DEEL: IX STUK, 298 TwEEMAGCTIGE KRUIDEN. ande komt zy wel het naafte; des de beroemde D o- xv, DART haar Ruige paarfche Keul van den Li- Hoorp- banon noemde. ’t Is een Houtig , Heefterig STUK. _Plantje van ongevaar een half Voet hoogte , met Blotzaa“ gaarfche Bloemen, zeer B van Reuk en digee „Smaak, IL a) Kun met sekranfte Bloemen. B (a) gekranft hel In de Zuidelyke deelen van Europa groeit Gekens- deeze, die de Stengen naauwlyks een Voet hoog heeft, en gepaarde zeer fmalle Blaadjes, in wier Oxelen de Bloempjes zitten ; zo. dat dezelve veel naar de Hyfop gelykt. Nogthans zou het wel eene Verfcheidenheid kunnen zyn van de voor. gaande Soort. 6 H yssorus. Hyfop. De onder-Lip van de Bloem heeft in ’t mid- den een Tandswys’ Slipje: de Meeldraadjes zyn regt en afftandig of van een wykende in dit Ge- flagt, ’t welke drie Soorten heeft „ hier vol- gende. L, (2) Hyfop met éénzydige Aairen en |Lancet- Hysfopus k Ofieaalis vormige Bladen. Gewoone, Dit (2) Zhymbra Flotibus verticillatis. Hysfopus anguftifolia “montana aspera. C, B. Pin 218. Hysfopus montana. DALe Lift. 394. (1) Hysfopus spicis fecundis Fol, Lanceolatis, Sy/fe Nat, zi, D 1 D Y NA MI A 209 Dit zeer bekende Gewas, naar den Latyn- IV. {chen of liever Griekfchen naam; in de meefte toa Taalen van Europa, volgens den byzonderen Hoorp. uitfpraak genoemd wordende, heet dus in Len Franfch Hifope , in ’t Engelfch Hysfop, in ’% peria. l Hoogduitfch Hisfop of lop, en by ons, door verbaftering , fomtyds Yzoop, doch gemeenlyk Hy/op. De natuuriyke Groeiplaats van hetzelve is duifter, LoBer zegt wel , dat het op Steens nige Heuvels in Romanie en ’* Veroneefche, tegenover den Baldus- Berg, groeije; doch Ra= jus heeft het aldaar niet kunnen vinden, Lr re Naus zegt thans , dat het in de Valeijen der Ooftenrykfche Alpen en aan den Schneeberg woont ; maar het zou wonderlyk zyn , dat de Heer JACQUIN, die deeze Landftreck , by Weenen, zodanig doorkruist heeft , hetzel= ve dan aldaar niet gevonden had. Doktor Kr A. MER ook ; door wien de Planten van Neder- Ooftenryk zo naauwkeurig geboekstaafd zyn , merkt het flegts als een gezaaide Tuinplant in die Kwartieren aan. GARIDE LL heeft het „in Provence, ergensaan den Weg wild groeijende gevonden ; doch het kan aldaar uit Zaad opge ko-= XII. Gen. zog. p. 389. Zeg. XIN, p. 44t. Mat. Med. 290, GoRT. Belg. 163. H. Cliff. 304. Ups. is2. Re Lugdh. 3230 GOUAN Mlonsp. 274. GER. Prov. 274. KRAM. Aufir, 1670 Hysf. Officinarum coerulea f, fpicata. C‚ B. Pin, 217. Hyse fopus vulg. Dop. Pempt. 287. Hysfop. Arabum &c LOB, Jc. 433. B, Hysfopus rubro fore. C. Be Pin. 217, 1, DEEL, IX, STUK, 300 TwEEMAGCTIGE KRUIDEN. IVs komen zyn ; gelyk dit meer plaats heeft met ArpezL. XV. vreemde Planten. Even den zelfden oirfprong Hoorp- zal waarfchynlyk dat gene hebben, ’t welk in STUK. Blootzaa- dige. Gelderland elders op Muuren groeit, zo de Hecr D. pr Gor TER aantekent: want wie zaldur- ven denken , dat hier te Lande de natuurlyke Groeiplaats zou zyn van dit Kruid, en het blykt uit een Proeve te Regensburg genomen „ dat menze door Konst aan eenn Muur kan doen voorte komen, waar men wil (*). Derhalve geeft dit de minfte waarfchynlyke heid niet , om te denken, dat onze Hyfop die zou kunnen zyn , waar van in ’t Oude Tefta- ment gefproken wordt (tf). Ík kan, aan den anderen kant „ook den Heer Rur Ty geenszins toeftemmen , dat dezelve een Boom zy geweest, en begryp niet ‚ waar hy zulks wan daan haa- le ({). Salomon hadt gefproken van de Planten, en wel van de Geders , die op den Libanonzyn, tot den Hyfop die uit den Wand voortkomt (6). Hoe kan men zulks van een Boom verftaan 2 Met meer Grond, mooglyk, denkt HassEL- QuisT hier om een Soort van Mos (*): doch het (*) Eph. Nat. Car. Vor. IL. Ofs. 70. (Ì) 1 Koning. IV. vs. 33: ook Exod, Xl. vs. 22. Nus. XIX. vs, 38. zc, {1) Noftra non convenit Hysfopo Dioscoridis ‚nec Hebraoe rum, qui ultimus Arbor fuit, De Mat. Med. p. 245e (6) Qui predit ex Pariete, Bibl. Fun. & Tremillii, De Vulgata heeft: Qur egreditur de Pariete. (*) Bryum rrancatulam, LiNN, Eler. Succ. II. Toor. k D 1PBYNA MI A got het is eenigszins duifter, hoe dan een Takje of IV. Bondeltje daar van, tot inwyding en zuivering en, door befprengen , gebruikt kon worden, *t He- Hoorns brecufche Woord , Ezob, dat men Hyfop verSFUEe taald heeft , ord door de Jooden verklaard persras met het Arabifch Woord Tzhatar, t welk O. tégo , Thym, Keul en dergelyke welriekende Kruiden meer ‚die weezentlyk in Paleftina groeis jen ‚ betekent : terwyl onze Winkel - Hyfop al= daar niet gevonden wordt, Zo men acht geeft „ dat de Oofterfche Volkeren veelal welriekende dingen gebruiken om hunne Gezondheid te be- waaren, en dat de Ceremoniën der Joodfche Wet, inzonderheid de Reiniging des Lighaams en van het Vaatwerk „ zelfs de Befnyding , tot dat zelfde einde ftrekten ; dan begrypt men ligt , dat de befprenging met welriekende Kruiden, gelyk Thym en dergelyken, in Water gedoopt, daar toe van ongelyk meer dienst kon zyn, dan met Mos, Ondertusfchen kan wel op de eene plaats van ’t Oude Teftament het eene , op de andere een ander van de gedagte Kruiden , onder dien algemeenen naam Ezob begreepen , daar mede bedoeld zyn, d Haar Geftalte is genoegzaam bekend. Zy groeit Rysachtig , anderhalf of twee Voeten hoog , {malle Blaadjes hebbende, en Bloemen , die Aairswyze het bovenfte der Stengetjes beklee. den, doch flegts aan ééne zyde, Doorgaans is de Kleur dier. Bloemen blaauw , maar men vinde ook Hyfop met witte en met roode Bloemen, ko- MN, DEEL: IX, STUK: 308 TWEEMACTIGE KRurDEN, IV. komende uit het zelfde Zaad voort, en ligt we- AD derom overgaande in blaauw. Dit maakt dan Vet= Hoorp- fcheidenheden van de Gewoone Hyfop uit, die STUK. ook met breede Bladen , en fomtyds met de Pan Bloempjes aan beide zyden voorkomt, gelyk menze by DopoNéêus vindt afgebeeld, In de Geneeskunde heeft dit Kruid, (hoewelook de Hysfopus der Griekfche Artfen niet zynde ) een uitmuntend gebruik. Deszelfs aangenaame Geur openbaart zig in ’t gedeftilleerde Water , dat, zo wel als het Aftrekzel , aan Borstkwaa- len fchynt toegewyd te zyn. Het is eenigszins fcherp en bitterachtig van Smaak, hinderende dus de Verteering van de Maag niet , gelyk door de Slymige Borstmiddelen en Syróöpen te meere maalen gefchiedt „en , in tegendeel, de Slym , die zo dikwils oirzaak is van Hoest en prikke« ling op de Borst, verdunnende, als ook de Uite waafeming bevorderende, Uitwendig dient het Afkookzel fomtyds tot geneezing van Schurft en andere Huidkwaalen, q (a) Hyfop met de Bloempjes °t onderfteboven3 Hysfopus de onderfle Meeldraadjes-korter dan de Bloem opban- sj zhus. | en Hartvormige Bladen, Chineee ' de In de Noordelyke deelen van China wordt de Groeiplaats gezegd te zyn van deeze Soort (2) Eysfopus Corollis refupinatis Sec. Bl. Ups. 162. Catan zia Flor, inverfise HALL. Goett. 344e GOUAN Monsp. 274. Da LR A ME A/ 30% (3) Hyfop met een Jpits vierhoekige Steng. | gen Men ziet hier een uitmuntend voorbeeld , van en de verwandeling der Kruiden uit het eene Gee srux. flagt in * andere. Het tegenwoordige , dat on- ‚nr. \ Hysfopus der den naam van Wirginifche hoog groeijende Neperoides, Betonie „ met gladde Bladen áls van ’t Speen- gien kruid, in Afbeelding was gebragt, ís eerst een Brunelle en Kattekruid geweest, vervolgens in dit Geflagt geplaatst „ wegens de overcen= komst der Kenmerken van de Vrugtmaaking;s hoe zeer het Gewas in Geftalte van den Hye fop verfchille, Niettemin heeft ook de Bloem, als men de Afbeeldingen gadeflaat , geen de mine fte overeenkomst. TouRrNE FORT hadt deeze Plant , die insgelyks ín Kanada groeit, tot de Sideritis thuis een De NEPETA. Kattekruid. De en Lip heeft, in dit Geflagt, ook een Slipje in ’ midden dat gekarteld is en de Keel een omgeboogen Rand, zegt Linneus: de Meeldraadjes digt aan elkander, - Het >" (3) Hysfopus Caule acuto quadrangulo. H. Ups. 163. Ne- peta Caule acute, .quadr. glabro. Re. Lugdh. 316. GRON. Virg, 66. Brunella Braeis Lanceolatis. H. Cliff. 316. Betonica ‘Virgin, elatior , Fol. Scrophulariz glabris. PLUK. Alm. 67.T. 150, f. 3. Moris. Hift. III. pe 365. S. 11. T. gef, zt. Sie deritis Canad. altisfima Scroph. folio, Fl. flavescente. TOURNBe “Inft. 192. JACQ: Hort, 69. HERM. Parad, Top. 206, « EI. DEEL, IX, STUK, IV. AFDEELs XVe Hoorp- STUK. 1. Nepetd Catarid. Gemeen. 304 TwEEMAGTIGE KRUIDEN: Het bevat vyftien Sooftenì , waar onder eeníe ge Ooftindifche, als volgt, (1) Kattekruid met geaaïrde Bloemen ‚de Krans- jes eenigermaate gefteeld „en gefteelde Hart- _sormige Zaagswys’ getande Bladen. Dit is t Gemeene Kattekrüid, in onze Nes derduitfche ‘Taal, als ook in de Franfche en Ene gelfche, doch in de laatfte Catmint genaamd , om dat men het tot de Kruifemunt betrokken heeft gehad , en dat deszelfs Reuk de Katten fchynt te behaagen. Het groeit in veele deelen van Europa; als ook in Virginie , wild en wordt in de Tuinen geteeld, Men noemt het in ’t Engelfch ook wel Neppe, en by ons Nept , welke benaas mingen met de Latynfche Nepeta eenige over= eenkomst hebben, | \ “ Is een Kruid, veel hooger dan de Kruizee fnunt opfchietende , en ook veel grover van Ges was, met een zonderlingen Reuk en zeer bit ter: weshalve het als een Maagmiddel geroemd wordt en tot Windbreeking , afdryving der Wor- „men en afzetting der Stonden dient. Men kan het Sap inwendig ‚ en het Kruid in Aftrekzelof ook tot Baadingen laaten gebruiken. (2) (1) Nepèta Floribus Spicatis &ce Sy/t. Nat. XII. Gèn. 710) p. 390. Veg. XIII. pe 442 GOUAN Monsp. 274. GoRT. Belge 163. GER: Prov. 274. Nepeta Fl. interrupte fpicatis &c. „HH, Cliff. R- Lugdb. 316, GRON. Virg. 65. Mentha Catarfa vulgaris , major & minor. C. B, Pin. 228. Cataria Herba. Dop. Pempt, 99. LOB. Jc. 51x. Der: DL NA MT A; 308 (2) Kattekruid met gepluimde Bloemen en Hart-_ ÌV. vormige gefteelde flaauw gekartelde Bladen: ARDEN BOMS ue POW ole _Hoorp: Dit Kattekruid, dat CrLusrus aan den Voet Eon der Ooftenrykfche Bergen , en voorts in Hon- ur. gârie „ overvloedig groeijende gevonden heeft; „Aepsta is hooger van Gewas dan het Gemeene enfter= Ooften. — ker van Reuk. De Bloemen zyn mecr Pluimachs da tig verfprcid én niet zo digt geaaird, (3) Kattekruid met gefteelde Kransjes die ges ‚ It build zjn s en gefteelde langwerpig Hart- dte vormige getande Bladen, Ván de beide vootgaanden verfchilt.deeze in» zonderheid door de Kleur der Bloemen , die niet witachtig ‚ maar paarfchblaauw of Violet zyn; waar van zy den bynaam heeft, De Groeiplaats is in Spdnje, (a) Kattekruid met geïroste Bloemêns de Tros- iv. jes vyfbloemig „ de Bladen Lancetswys’ Niers Hartvormig , getand en Wollig, i n (8) Nepeta Flor. paniculatis gc. Nepeta Caule panicularo Sc. R. Lugdb. 316. Nepeta Pann. major & elatior. MORIS, Hift. Ml. p. 415. S. t1. T. 6. f. 5. Mentha montana vertis cillata. C. B. Pin. 227. Menthafttum montanum. CLUS. Panna $$3. Ic. 535. JACO. Huflr. T. ag. Vind: 106: Ark (3) Nepeta Verticillis pedunculatis corymbofis &c. Nep: moftana purpurêa major , fparlâ Spicâ. BARR. Je, Gors BOCG: Ms. 1. p. 46. T. 36. Cataria Hisp. Betonice folio. TOURNF: Jnft. zo2. (4) Nepèta Flor. Raceùtofis , Racemulis quinquefloris &c. Vv Re- I, Deer, IX, STUK: IV. In de Zuidelyke deelen van Europa: groeit RE deeze Soort, die driemaal zo klein wordt gezegd Hoorp- te zyn als het Gewoone Kattekruid. Of daar STUK. _medegezien worde op het Groote. , dat eens zo der groot ZOU ZyN dan het Kleine , weet ik niet. Harrer geeft aan het Kattekruid twee Voe- ten, Cru srus ruim een Elle hoogte ; doch. ik heb het veel hooger gezien. Dit Kleine zal mis- {chien het Smalbladige van DopoN&us zyn; _doch hoe het de Bladen uitermaate fmal kan. hebben , is uit de bepaaling duifter. De Bloe- men zyn rood met blaauwe Meelknopjes. v. _ (5) Kartekruid met gepluimde Bloemen en Lan- en cetvormige Zaagtandige ongefteelde naakte Ukrains Bladen. VL (6) Kattekruid met gekranfte naakte Bloem- Nuda. . k È Nat trosjes; de Bladen langwerpig Hartvormig Zaagtandig ongefteeld. VII. (7) Kattekruid met ongefteelde Kranswys’ ge= ag aairde Bloemen , de Kransjes met Wollig- g06 TwEEMAGTIGE KRUIDEN, heid omwikkeld. Van Peregrina Cataria anguftifolia 2 Lom. Je, srre, Don. Permpr, 9e (s) Nepeta Floribus paniculatis &c. Cataria Betonicx folio anguftiore , Flore coerulescente. GERBe Zan. 87. 6} Nepeta Flor. Racemis Verticillatis nudis &c. Mentha Cataria Hispe- olim Sideritis altisfima Flore albo. J- B: Hif?. UI. ps 226. (7) Nepeta. Flor. fesfilibus werticillato = fpicatis- 8e. A. CÉG« zin _ DiDYReE HTA Zop Van deeze drie Sooften groeit de eetfte iu IV; de Ukráine, anders de Krim genaamd sin Tar- AFDEELE tarie} de tweede in Spanje; de derde op ‘t Eis Hoorä land Sicilie. De gemelde Spaanfche heeft; wol STöE gens J. BauHENUS, wel drie Ellen hoogte eh Hea is flerk van Reuk , met paatfchachtige Bloemen. De Siciliaanfche ; laatst gedagt, heeft de Bloem en Reuk van Lavendel, volgens Bocconr. Deeze komt in de openbaare Kruidtuinen voor. Behalve een Plant, naat het gewoone Kat-, Nepètá tekruid gelykende, uit Oostindie, en waar van Ee ik éen aanzienlyken Tak bekomen heb , vondt dk de Heer TuunBerG in Japan een Soort van dit Geflagt, door hem Grys genaamd, daar ik hier, ia Fig. oe, op Plaat LVI; de Afbeelding van mededeel, Derzelver ronde Steng en Bla- den zyn met eene witachtige Wolligheid bezet 4 de Bladen wan boven donker groen, van orde- ren grys ‚ Lancetswys’ Hartvormig van gedaan- te, De Bloemen fchynen Troswyze vergaard te zyn. Daar onder is, by Letter B, de Bloemkelk van ’t gedagte Oostindifche Kattekruid , zondef Bloem 4 vertoond: , de, (8) Kattekruid met ongefleelde Kranswys’ ge- AA aairde Bloemen, Lancetvormige Blikjes , Iatica. van langte als de ek gefteelde Bladen. ee Dees zi. R, Lugdh. 316, Hormtinum fpicatum Lavandulz Floré 8e Odore. BOCC. Sie. 48. T. 25. Éf. 2. (8) Nepera Flor. fesfilibus verticillatg - fpicatis 8. Memká Cataria minor Alpina. C. B, Pin. 248, Prodr, 110. Va II, DEEL, IX, Stu, IVe 308 TwWEEMAGTIGE KRUIDEN. Deeze Italiaanfche heeft Stengetjes van een nete Voet hoog ‚ met Hartvormige, ftompe, gekar- Hoorp- STUK. IX. Nepeta Scordotis. Wollig. > Tuberofa. Bolworte- üg. telde Bladen en witte Bloemen, (e) Kattekruid met ongefleelde Aairen aan ’t end en byna Hartvormige ruige Blikjes , de Bladen flomp Hartvormig. Op ’t Eiland Kandia is de Groeiplaats van deeze Soort, welke door haare Wolligheid uit- munt, ArrriNus heeftze afgebeeld onder den naam van Scordotis , welke afkomftigis van Pur= NIUs, een Kruid betekenende, dat naar het Was terlook gelykt. Zy hadt rondachtige dikke Wol- lige , witte Bladen; een Vleezigen Wortel „rui- kende fterk naar Knoflook en zeer heet van Smaak zynde. (1o) Kattekruid met ongefteelde Aairen aan ’t end, Eyronde gekleurde Blikjes en de bo- yenfte Bladen ongefleeld. In Spanje en Portugal is de Groeiplaats van dees ze Soort , die een knobbeligen Wortel heeft ; met enkelde Stengen en langwerpig Hartvormie f Er (5) Nepeta Spicis fesfilibus terminalibus &c. Am, Acad. IV. pe 317. Scordium alt. Lanuginofius verticillatum, C. Be Pin, 248. Scordotis. ALP. Exot, 284, T. 283. CLUS. Hif?. Il. p. 312. (ro) Nepeta Spicis terminalibus fesfilibas &c. H. Cliff. 311s R. Lugdh. 316. Mentha tuberofà Radice, C. B. Pin. 227. g, Nepeta tuberofa fpicata Hispanica, Boce, Jdus. Il. p. 44. Te 36. BARR. Je. 1131, D ID Y NA MI A, 309 ge, rimpelige Bladen, De Aairen zyn door roo- IV. de Blikjes verdeeld „ die de Kelken bedekken As dat een byzondere debeneid geeft aan dit Kruid ; Zaorp» de Bloemen Violet hebbende. STUK. (11) Kattekruid met end - Hoofdjes , de Meel- ner draadjes langer dan de Bloem, de Bladen Varsha. Lancetvormige | Virgunifch. Deeze Virginifche heeft kleine fmalle naauw- lyks ruikende Bladen, die een weinig grys zyne de Bloemen witachtig in ronde Tuiltjes ver- gaard , aan ’t end der Steng, digt getropt. De Onderlip is Zaagswyze getand, doch niet hol , gelyk in andere Soorten. (52) Kattekruid dat een gekranste Aairheeft Xun. ” met Draadachtige Blikjes en Lancetvormi- ier ge Bladen, die van agteren (*) cad ef as „Ma fenrandig zyn. ( 5) (zr) Nepeta Capitulis terminalibus ‘ &c. Clinopad. Fol. Lanceolatis. H. Clif. 305, GRON. Wirg. 6s. Clinop. Amae ‚ raci folio, Flor. albis. PLUK. Am. 11o. T. 85, f, 2, MO= Ris. Fijt. MI. S. rr. T. 8. É. ult. (12) Nepeta Spicâà verticillat Bra@teéis Filiformibus , Fol, Lanceolatis inferne integerrimis. Jfant. só6. Nepeta Malaba- rica &c. MoRIs. Hifl. III. p. 435. (*) De Bladen hebben een bovenfte en een onderfte op- pervlakte , doch de Punt noem ik het voorste en den Voet het agtet(te. Zo ik hier van: onderen gezet had, dit zou zeer dubbelzinnig zyn. ki Vv 3 Il. DEEL IX, STUK» S10 TwWEEMAGTIGE KRUIDEN. IW. (13) Kattekruid met de bovenfte Lip-der Blogs ÄFDEEL. ed men effenrandig en zeer kort, Hoorpe il TOB 140 ‘ sruK. , _Deeze beide , zeer veel naar elkander gely= sh kende Kruiden, groeijen in Oostindie. De Heer EDetâ Idea. LINNAUS ftelt, met reden, twyfelachtig, of gent het de Leucas van den Hoogleezaar J. Bur- ee MANNUS, onder de Ceyloníche Planten afge- beeld, en dus wegens de groote witte Bloemen “genaamd; zy. Inderdaad , die Bloemen hebben, wegens haare groote Lepelachtige boven-Lip,- geen overeenkomst ter wereld met de bepaaling van ‘deeze laatíte: Soort. Ook verfchilt ‘er die van Morrison grootelyks van, zo ten Opzigt van Gewas ‚ als van de Bladen en Bloemen, De jonge Heer BURMANNUSy. niettemin, brengtze ook hier thuis. , J Pit. 0 (14) Kattekrüid met beiaisd Bloemen en ine He ë deelige effenrandige Bladen. — Deeze Siberifche , Lavendel met verfcheide- Ik ingefneedene Vettekous- Bladen by AMMAN ge (13) Nepeta Corollaram Labio fuperiere integerrimo bree visfimo. Nepeta Indica, rotundiore folia, MoRis.- 45. S. 1E. _.T. 6. f.,7- Leucas Fol, fubrotundis ferratis Fl. albo. BuRM. Zeyl. 140, T. 63. an ? Katu = Kurka. dort, Mal. X, p. 179e T, go. Ray. Hijs IEI. p. 296. BURM. Fl. Ind. p. #26. (14) Nepeta- Flor. Spicatis, Fel. pinnatifidis integerrimis- Lavandula Mortina.&c. Amm, Ruib. 69. Lavand. Fol. ovas tis {epe lobatis. GMEL. Sib. II. p. 242 Fe 55: Betonica Siberienfis. WALTH, Jort. 122 Te 20e Duis LIN CA MI A. SII getyteld „ heeft een vierhoekige ruige Steng van IV. byna een Voet hoogte en een zeer lange Aair epen, van digte Bloemkransjes. Zy ruikt naar Kruife- Hoorn. munt. Die van Irkut bedienen ’er zig van, zo’ TUk de Heer GMELIN aantekent , tot Zweetftooe hg ven, tegen de anderendaagfche Koorts. Ook werdt het Af kookzel, volgens STELLER US, door fommigen tegen de witte Vloeijing aange preezen. (15) Kattekruid met geaaïrde eenzydige Bloe- eline men , Hartvormige kaale Bladen , een Hee= peëtinata. Jierige Steng en zeer kleine Bloempjes. Gean Op Jamaika isde Groeiplaats van deeze , die de Steng vierhoekig heeft , een Vadem hoog , effen , gearmd, naauwlyks Geurig: de Bladen gefteeld, Hartvormig; de Bloemen geel. SIDERITIS Yzerkruid, De Lavendel reeds onder de Heefters be- fchreeven zynde , zo wel als de drieeerfte Soor= ten van dit Geflagt, kome ik thans tot de vol- gende , naamelyk, (4) Yzerkruid dat Äruidig is en flekeliz ge- Sr haaird, Eg Doorblg- (15) Nepera Spicis fccundis ,Folits Cotd. nudis &c. Galeopfis“ É procerior , Fol. ovato » acuminatis ferratis &c. BROWN. Jam. 259. (4) Sideritis Herbacea hispido -Pilofa gec. Sid, Orient, Phlo« midis folio. TOURNE. Cor. 12} Stachys Foi. obl. acutis ame plexicaulibus Sérratis, R. Lugdh. 313. GOUAN Monsp. 277. Vg 1. DEEL. IX, STUK 312 TWEEMAGCTFIGE KRUIDEN, phoe haaird „ met de bovenfte Bladen de. Steng XV. omvattende, ies In de Levant en Languedok fchynt de Groei. Blhootzaa- plaats te zyn van deeze Soort, die de onderfte de. Bladen gefteeld, de bovenften ongefteeld heeft en by de Bloemen fpits Hartvormig. De Af- beelding is door den Leidfchen Hortulanus Meer- BURG uitgegeven (*). ae ww. CS) Yzerkruid dat Kruidigis, zonder Blikjes; sr de Kelken grooter dan de Bloem en gedoornd; „Bergs. de boven= Lip. driedelig, … Van deeze Italiaanfche zyn de Bloempjesgeel met een rosfen rand , en de Kransjes zesbloe- mig, zegt de Ridder. De hoogte is omtrent een Voet ende Geftalte byna als die der volgende Soort. Op Steenige plaatfen groeit het regt Ops, doch in Velden vindt men ’t leggende, VL (6) Yzerkruid dat Kruidig is, neerleggende Romana, he Roomích, eh (*) Afb. van zelde. Gewasfen. Tab. XXVII, (5) Sideritis Herbacea ebratteata &c. Cunila Cal. labio {pinofo. H. Cliff. 313. Ups, 169. GOVAN Monsp, 277. R. Lagdb. 229. Sid. montana parvo varioque Flore. GC. B. Piss 233 Sideritis montana parvo Flore. COL. Ecpbr. I. p. 198. Ts 196, (6) Sideritis Herbacea procumbens ebra@eata &c. Cunila Cal. Laciniâ fuperiore latiori ovatâ trinervi. El. Clif, 313. Re Lugdb. 321. GoUAN Jonsp. 277. Sideitis genus Verticillis {pinofs. J. Be Hit. II. p- 428. Moris. Hifl, UL S. 5 Te 12e fe 5e D: 1»B:Z N:AMsE A SI zonder Blikjes ‚met gedoornde Kelken ende IVe boven Lip Eyrond, ADE Hoorp- In de Zuidelyke deelen van Europa, op desruz. Velden , groeit dit Kruid, *t welk ongefteelde „ Gyro- Eyronde -ruige Bladen heeft, aan de Punt Zaag" Arnes tandig gedoornd en zesbloemige Kransjes ; de Kelken ruig ‚met de onder - Lip viertandig ; de boven - Lip der Bloempjes kleiner, en Blaadjes onder aan de Kransjes in plaats van Blikjes. De Bloemen zyn wit van Kleur. | (7) Yzerkruid dat Heefterig is en eenigermaa- PRL ze Wollig; de Bladen Lancevvormig Lini- ee aal geheel effenrandig; de Bloemen en Blike Grys. jes getand. | In Spanje is de Groeiplaats van deeze, die naar de Lavendel gelykt, hebbende een Heeftes rige Steng, welke doorgaans voor een gedeelte op den Grond legt, en vecle witte Wollige Takjes uitgeeft, van een Voet hoog, vierhoe- kig. De Bladen zyn ook Wollig en zeer fial 3 de Kransjes zesbloemig ; de Bloemen geel. (8) Yzerkruid met Lancetvormige gladde ef- vur. „Hysfopifo= fen-;;, Hyfopblas (7) Sideritis Suffruticofo « tomentofà &e. Sid. kriteinten erec- dig. ta Folio anguftiore. TOURNF. Jn/?. 191: Hysfopus montana verticillata major. BARR, Ze. 239. BOCC, lus. Ile p. 77. Te 67. €52. (8) Sideritis Fol. Lanceolatis g'abris iutegerrimis &c. FH V5 Chip, Il, DEEL, IX, STUKe 314 - TWEEMAGCTIGE KRUIDEN, ‚IV. fenrandige Bladen ;” Hartvormige Doorne Je achtig getande Blikjes en gelyke Kelken. Hoorp- : STUK. (9) Yzerkruid met: Lancetvormige eenigszins dje. getande , boven gladde Bladen; Eyron dn de Doornachtig getande Blikjes en gelyke Ruuwbla- Kelken. dig. be zn (ao) Yzerkruid met Lancetvormige frompe ge- zAviebie- tande Haairige Bladen „ Doornachtig ge- ne tande Blikjes en ruige leggende Stengen, Deeze drie Soorten maaken als de Verfchei- denheden uit, van het door geheel Europa in x wild groeïjende Kruid, daar dit Geflagt den naam van heeft. Ik noem het , volgens den Griekfchen Sideritis , in ’t Hollandfch Yzer. kruid , gelyk de Engelfchen hetzelve Zronwort heeten, of, volgens MERRET , Clowns Wound- wort, (Panax Coloni) Clowns All -heal, dat is , Kloens Heelkruid ; om:dat het lompe Landvolk zig Cliff. 313. Re Lugdh. 322. GOUAN Monsp. 278. Sid. Alp, Hys- fopifolia. C. B. Pin. 233. HALL. Helv, 647. Sideritis mon- tana. LOB, Jc. 525, | (9) Sideritis Fol. Lanceolatis fubdentatis fupra glabris &c. Sideritis Fol. hirfutis profunde crenatis. C. B. Pin. 233, Sid. £, Ferruminatrix Heraclea. LOB. Je. 523. (to) Sideritis Fol. Lanc. obtufis dentatis Pilofis. Tetrahit Caulibus procumbentibus , Fol. fes(ilibus, GER. Prov. 272. Sid. hirfuta. GOUAN Afonsp. 278. GORT. Belg, 164. Sideritis hirfuta precumbens. C. B. Pin. 232. Sid, tertia. CLUs, Hift, 1. p. 40. Sideritis Heraclea. Hisp. p. 389. Tetrahit Herbarig= rum. LOB. Jo. sa3. Herba Judaica, Dop. Pempt. 93. D ID Y NA MI AE 315 | zig daar van tot heeling der. Wonden bedient. Iv. Die eigenfchap , naamelyk, van fterke famen- AEDES, trekking der Vleezige deelen , heeft ‘er den naam Hoorpe van Yzerkruid aan doen geeven, en mooglyk STEE ook dien van Tetrahit by de Kruidkundigen. De neer Afbeelding, welke Leone r daar van onder dien naam geeft ‚is de zelfde als die der Sideritis Heraclea by CLustus, en komt overeen met de Ruige leggende van BAuninus, welke by TouarnNkroRrT de eerfte Soort uitmaakt van dit Geflagt, Die van ’t PFoodenkruid ‚by Doe DONAEUS, dus genaamd om dat de zwetvende Jooden of Landloopers zig als iets-wonders daar van tot Geneezing bedienden „verfchilten komt nader overeen met het Scordivides „ dat de Bla- den van boven glad heeft , en van die gladheid k in fommige Kruiden , welken men ook Sideris tis heeft genoemd, is de Hoogduitfche naam Gliedkraut , zowelrals de Neerduicfche. Glid-of Glitkruid , (niet Gliskruid, gelyk de Heer De DE Goater fchryft), afkom{cig. Dezelve ech- ter is, om dat de meefte Soorten ruuw en Tuig zyn van Loof , op dit Geflagt niet toepasfelyk. Wat de reden zy van den Franfchen naam Cra- paudine, begryp ik niet, Lorer zegt, dat de anfchen het Carpentaria of Timmerluiden- Kruid heeten, om dat het dezelven een gereed Middel aan de hand geeft , tot Geneezing van Kwetzuuren mer Yzer gemaakt. Hier van willen fommigen ook den naam van Sideritis of Yzer= kruid afleiden; doch dat is wat ver gezoet, | | | De IL. DEEL. ÏX. STUK, 516 TwWEEMAECTIGE KRUIDEN. „IV. _ De verwarring , ondertusfchen, die onder de AFDEEL Kruidkundigen der voorgaande Eeuw heerfchte, Hoorp- noopens de Soorten van dit Kruid , is nog wei- STUK. nig opgehelderd. Dit komt daar van „ dat de de Gekranste Kruiden dikwils in Kenmerken zo weinig verfchillen: des Lunwierus zelfs ge= oordeeld heeft „ dat men dit Geflagt en dat der Betonie zou kunnen famenvoegen 5 gelyk het gladde Akker- Yzerkruid onder den naam van Betonie fchuilt, Van de drie gedagte Soorten groeit het Hyfopbladige meest op Gebergtender Zuidelyke deelen van Europa, de volgende, ten minfte de laatfte , is algemeener bekend in ons Wereldsdeel, Cr usruszegt’ervan: „, Ner- s> gen byna komt dit Kr uid niet voor, op een », droogen Steenachtigen Grond, door Spanje; „ Vrankryk en Duit{chland, alwaar men het by > Zomer , en op fommige plaatfen ook tot in ‚ den Herfst, ziet bloeijen, De hedendaagfche Kruidkundigen , evenwel , is het in Ooften- ryk ‚, noch in onze Nederlanden niet voorge- komen (*). Zie hier de befchryving , welke de Rldder van (*) Vid, Flor. Belg. in Am. Acad, Vor. IVI. p. so. Oök vindt men het by BOERBAAVE niet als inlandích aangete- kend; die ’er zelfs geen gewag van maakt: niettegenftaande COMMELYN gezegd hadt , dat het in ons Land by de We- gen en Paden groeide : het Zetrahit Herbariorum naamelyk van LoBEL, dat die Autheur zeet, door zekeren Kruidken- ner, in Bofchachtige plaatfen van Italie, omtrent Bononie , geplakt te zyn. Wat hecft men’er dan voor aangezien ? DarsDari NK MI A STZ dit laat{te geeft ; daar zyn Ed, de Groeiplaats IV, aan toefchryft in Provence , Spanje en Italie, nn ‚‚ Een ftyve Haairige Steng : Lancetvormige, Hoorp.- ‚> ftompachtige, rimpelig geplooide Bladen met?” f 59 drie of. vier fpitsachtige Tandjes: Hartvor- ner Ke ‘3 mige Zaagswys’ gedoornde Blikjes: ver af- „, ftandige , ongefteelde zesbloemige Kransjes, ‚… tusfchen welke de Steng ruiger is : gecle Bloemp- ‚ jes; met een krom Pypje, de boven- Lip Lie „‚ Diaal „ half tweedeelig omgeboogen opftaande; ‚> Sneeuwwit 3 de onder- Lip zeer klein 5; de „‚, Meeldraadjes binnen ’t Pypje : de Kelken 9 ruig met vyf gelyke Doorens,” (11) Yzerkruid met Hartvormige flompe Plui- EE, zige Bladen, ongedoornde gewolde Kelken , ransta. een langwerpige Aair en opftaande Steng, Sewolde In Egypte en Paleftina ftelt LiNNmus de Groeiplaats van deeze , die ook door MEerr- BURG in Afbeelding is gebragt (*), Deez’ voegt ‘er de befchryving van den Ridder by, waar uit blykt, dat het een Plant is van een Span hooge te , hebbende de Steng aan ’t end een zeer lan ge Aair , uit zesbloemige Kransjes famengefteld , die fterk gewold zyn en de Bloemen donker- Violet, Deeze heeft getande Blikjes, van aans merkelyke breedte, onder de Bloemkransjes , ge= lyk fix) Sideritis Fol. Cordatis obtufis Villofis &c. (*) Op Tab. XXVIII. der zo even gedagte Verzameling. KI. DEEL IX,STUKe De 518 TwEEMAGCTIGE KRuiDÈn; IV. Iyk alle de Soorten vandit Geflagt; uitgenomen ArDEEL de zes cerften. Hoorp- | | STUK4 M eN t na. Munt, Blootzaa- ERD 6 hal HEE de ME __De Bloem is, in dit Geflägt, byna- egaal in vieren gedeeld, hebbende de breedfte Slip uit- gerand , en de Meeldraadjes opftaande , wat van elkander af. | Behalve de gewooneen verfcheide wilde Soor: ten van Munt, is hier ook de Poley in begrees pen ‚ maakende dus zeventien Sootten , waar van de vier eerften geaaird zyn 5 de vier volgende Hoofdjes hebben,en zeven overigen Bloemkrans- jes , als volgt, De tweelaatften zyn reeds onder de Heefters befchreeven. Cr) Munt met langwerpige Aairen , langw, Wee Zaagtandise , Haairige , ongefleelde Blas pee den en de Meeldraadjes langer dan de Bloem. Stinkende. | Op Waterige plaatfen van Oostindie groeit deeze , die Aairen byna als het Kruid heeft , dat men Vosfeftaartjes noemt, De Gefialte is; voor * overige, byna als die der Eerenprys 3; doch het Kruid ftinkt zeer. Men legt een Pap daar vanop Gezwellen, (2) C:) Mentha Spicis oblongis, Fol. oblongis ferratis Pilofis &e. Syf. Nat. XII. Gen, 713, pe 391. Weg. XIII. p. 444e Mentha foctida. BURM. El. Ind, 126, Alopecuro= Veronicas Fl. Zeyl. qr1. Veronica hirfuta latifolia. Zeyl. Aq. BuRas Zeyl. 228. Majana foetida, RUMPH. Amb. VI. p. 4ie Te 16e DID MAME he $I9 (2) Munt met langw. Aaîren „de Bladen lang- À ' werpig Wollig Zaagtandig ongefteeld , de soan Meeldraadjes langer dan de Bloemen. den. $TUKe (3) Munt met lang. Aairen,de Bladen Lan- u. Mentha ebvormag naakt , Zaagtandig , ongefteeld , Frtoeftsss. de Mieeldraadjes langer dan de Bloem, Wilde, LI. (4) Munt met laugw. Aairen , de Bladenrond- Viridis. Groene, achtig, gerimpeld, gekarteld ongefteeld. __ 1v. a an Deeze drie zyrsvolgensde Autheuren, Verfchei-”% denheden van Wilde Munt, die door Elka age. groeijen in verfcheide deelen van Europa , meest voorkomende aan de kanten van Beekjes , Sloo. ten en Waterplasfen , en fomtyds ook wel in de Velden. Detweede , door haare Wollige gry- ze Bladen, inzonderheid , van de derde, die de= zelven groen heeft, onderfcheiden , is by ons aan de Wegen niet ongemeen. Wy noemenze Wilde , eenigen Geaairde, en fommigen Water- Munte (2) Mentha Spic. obl. FO. oblongis tomentofis &c. £.Mar. Med. 279. KRAM. Auf?r. 169. GER, Prov. 268. GOUAN Monsp. 279. H. Cliff. 306. Mentha fylveft. Folio longioree C. B. Pin. 227. Menthafttum. Dop. Pempt, 96. LOB. Jee So9« (3) Mentha Spic. oblong. Fol. Lanceolatis &c, R. Lugdb, 315. &c. Mentha anguftifolia fpicata. C. B. Pin. 227. Mene tha. CAM. Epit. 477. Mentha tertia. Dop. Pempt. 95. Men- tha Aquatica fpicata. GRON. Virg. 167, 89. (4) Mentha Spic. oblong. Fol. fubrotundis rugofis &c. HUDS. Angl. zor. Mentha fylveltris rotundiore folio. C. B. Pine 227. Menthaftium &c. J. Be FL/?. III. p. 219. TAB. Jc. 349. Mens tha Fol. ovatis tomentofis &c, HALL, Helv. 657. ondbla= He DEEL, 1% STUK. ) 33ô TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IW. Munt. De Franfche naam is Menthaftre, gelijk ÄFDEEL. „y ook allen onder dien naam voorkomen by Hoorp- eenige Kruidbefchtyvers. De vierde, die nog STUE. wel allermeest zou verfchillen, heeft de Bladen apt Z0. wel Woilig als de tweede Soort. De gere, welke LiNNeus op de Groene uit CAM r= RAR IUS aangehaald heeft, is een Tamme of Hof - Munt, zo wel als die van Doponaus, welke Lorer noemt Roomfchée Munt der Win= kelen of betere Smalbladige (*). Deeze zal het mooglyk zyn , welke fomtyds in plaats van de befte of Krulbladige gebruikt wordt, hoewel zy ongelyk flaauwer is van kragten en grover van Reuk ; weshalve de Engelfchen haar Hor= fe - Mint noemen, dat is Paarde- Munt , of Spear Mint, wegens de lange Aairen, waar door zy zig van de volgende onderfcheidts v. (5) Münt met Hoofdjes= Bloemen en Hartvor- oe 4 dige getande , gegolfde , ongefleelde Blà- Eden den ; unt (*) Mentha Romana Officinarum five preftantior angufti- folia. LoB. Ze. 507, zynde de zelfde Figuur als de Derde Munt van DODONEUs. LINN&Us hadt ook de Vierde aange haald, doch die is gekranst en {trookt dus hier in geenen deele. Zn Horto Cliff. merkt zyn Ed: dezelve als een Ver= fcheidenheid aan. Ook acht hy aldaar zelfs de Wilde ea Groene uaauwlyks te verfchillen. (8) Mentha Flor. capitatis > Fol. Cord, dent. undulatis cz Mat. Med. 278. H. Cliff. 306. El, Ups. 168. KRAM. Auftr. 169. Mentha crispa Danica f. Germanica fpeciof:. MORS. Hij. ur. p. 367. S. Il. T. 6. f.- 5. Mentha crispa. Rive Alin. 47. D 1 DD Y NA MI A 321 den 3 de Meeldraadjes van langte als de IV. Bloam. | ' Hoor. Hoe deeze , die onder den naam van Deenfche srur. of Duitfche Munt voorkomt en reeds lang be-_ Gymnos kend is geweest in de Kruidhoven , haare ei/?7"** gentlyke Groeiplaats in Siberie kan hebben, is zonderling. Men kanze eigentlyk als een mid« del - Soort tusfchen de genen die Aairen en Hoofde jes Bloemen hebben , aanmerken. Het is de ech- te Kruize-, dat is Kroeze Munt, dus genaamd wegens de Gekruldheid der Bladen, welke zy ligt verliest , zo MuNTING aanmerkt; wan- neerze niet om de twee Jaaren wordt opgeno. ze men en verplant. > Zy heeft voortkruipende Wortels gelyk de „, Andere Soorten. DeStengen zyn fomtydsen- „> keld „fomtyds Takkig „tot een Elle lang , aan > de Kníietjes voorzien met twee rondachtige ‚‚ Bladen, tegenover elkander , de onderfte wel » een Duim of anderhalf breed, diep Zaagtan= , dig ingefheeden en als gekruld. De Bloemen ‚, komen in taamelyk dikke ftompe en dikwils „> korte Aairen voort, zynde paarfchachtig , ss Pypswyze, aan den Mond in vieren gedeeld » en digt getropt”’ Dus, nagenoeg, komt by Morrison de be. fchryving voor van de Kruizemunt, welke men keurt voor de befte Munt, als een fterker aan= gepaamen Reuk hebbende en dus bekwaamer zynde dan de andere Soorten , tot Destillatie. X % Is IL. DEEL, IX, STUK, IV. AFDEEL. ‚XV. Hoorp- STUK. „Blootzaa- dige. VI. Mentha ij hirfutas Ruige. 322 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN, t Is iedereen , naamelyk , bekend, dat door de Apotheekers en Chymiften uit dit Kruid heil- zaame Middelen bereid worden, Het gedeftil- - leerde Water , Geest en Olie, zyn voortreffe-. lyk tot verfterking van het Hart ; opwekking van den Appetyt , wegneeming der Walginge , Windbreeking en dus tegen Maagpynen en ’c Kolyk. Hierom dient het grootelyks in Kinderen en zwakke Geftellen , verzagtende den Hoest die uit fcherpe flymige Stoffen in de eerfte We- gen dikwils ontftaat en zelfs de Wormen uitdry- vende. Bovendien ís de Syroop en Konferf van het Kruid Maagfterkende en eenigszins famen- trekkende. Uitwendig opgelegd, dient hetzelve om Gezwellen te doen verflaan , inzonderheid die der Vrouwen Borften , als ook tot behoe- ding voor Verfterving. De Melk, daar Bladen van Kruizemunt in geweekt zvn, wil naauwlyks ftremmen, en LinN&usmerkt aan, dat men van den Melk der Koeijen , die op Watrerige plaatfen , waar veel Wilde Munt groeit , graa- zen, en uit gebrek dezelve genoodzaakt zyn te eeten, geen Kaas maaken kan (*). … 6) Munt met Hoofdjes- Bloemen ; Eyronde | Zaag« (*) Rurry Mat. Med, Lond. & Rotterd. 1775, p. 324. {6) Mentha Flor. Capitstis, Fol. ovatis fesfilibus &c. Hups. Ancl, 223. N. ro. Mentha Aq. hirfuta f. Sifymbrium hirfutius. J.B. iff. OL, p. 224. Sifymbrium hicfùtum. Ray. Angle IL. p. 233. B, Mentha Sifymbr, hirfuca êcc. Ra). Angi, äl.sp. 233e T. 10. f. Ie Oet Dr ICN AM LOA; C853 ‚_ Zaagtandige byna ongefteelde rwigachtige IV. Bladen ; de Meeldraadjes langer dan de a Bloem. HD: STUK. Deeze verfchilt van de volgende weinig, dan Gymno= daar in, dat de Bladen wat ruiger zyn; des def?""** Heer HALLER; die dezelve ook in Switzer- land vondt, daar van flegts eene Verfcheiden. heid maakt. Men heeftze in Engeland insgee Iyks met ronde Bloemhoofdjes en ronder Bladen waargenomen, (7) Munt met Hoofdjes - Bloemen 3 Eyronde wr. Zaagtandige gefteelde Bladen; de Meel- doel draadjes langer dan de Bloem. Water: Munt. Deeze is zeer gemeen aan de kanten van Ri- vieren en Beeken , Slooten en Graften , als ook op Moerasfige plaatfen , zo door geheel Euro- pa, als in ’t byzonder in onze Nederlanden. Dus komt zy ook dikwils by de voor befchreevene Wilde Munte voor , en is van fommigen daar ‘toe betrokken geweest „ doch zy onderfcheidt zig, niet alleen door de gedagte Kenmerken, maaf (7) Mentha Flor. Capit. Fol. ovatis „ ferratis fesfilibus, &c. GORT. Belg, 164. Fl. Succ, 482. GORR. nar. 92. KRAM, Aafir. 169. GER. Prov. 269. GOUAN Monsp. 279. H. Cliff. 306. R, Lugdh. 325. HALt. Helw, 658. Mentha rotundifolia paluftris f. Aq. major. C, B. Pin. 227. Menth. Ag.f. Sis fymbria, LoB. Je. sog. Sifymbrium. Don, Pempt. 97, Kruidds 132e | Xa II, DEEL, IX, STUK IV. 824 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. maar ook door een veel fterker Reuk, die op sehen ver naa de aangenaamheid niet heeft van de Hoorp- Kruizemunt, zweemende meer naar dien van STUK. Kattekruid, Men wil , dat zy het Si/ymbrium gitorzaae der Ouden zy , wordende Roode Wilde Munte ige, Vilt. Mentha B ijtita. Peper= Munte, van DopoN us getyteld. De Franfchen hee= tenze ook Menthaftre en de Duitfchers Rosf= Muntz of Water- Muntz, dat is Water = Munt. De Bladen en Steelen zyn fomtyds roodachtig , waar door deeze Soort ven de gedagte rondbla» dige Wilde Munte onderfcheiden wordt, Men heeft ze ook wel in plaats van dien in de Apo- theeken gebruikt , en zy zoude , volgens Lo= BEL, de Bal/amine of het Balfemkruid der Win- kelen zyn , doch de meeften geeven dien naam aan de Kruizemunt. (8) Munt met Hoof djes- Bloemen; Eyronde ge= fleelde Bladen; de Meeldraadjes korter dan de Bloem. Deeze, die men Pepper - Mint „ dat is Peper- Munt , in Engeland noemt, fchynt aan dat Ryk byzonder eigen, De Reuk van % verfche Kruid, zo wel als van ’t gedroogde, is Kruiderig, ge= Iyk die der gemeene Munte, de Smaak als van Peper, maar fchielyk overgaande in een Salpe- tigen Smaak, met aandoening als van Koude op de (2) Mentha Flor, Capit. Fol. ovatis ferratis petiolatis Sc. Mentha Spic. brevioribus & habitioribus, Fol. Menthe fuse ca &c. Ray. dAngl. III. p. 234. T. 10e fe 2 Dm DNA MTA ‘gag de Tong, gelyk in de Kamfer plaats heeft en IV. zulks neemt men ook in ’t gedeftilleerde W ater "PEEL: waar: des die Kruid in lang zo veel niet ver- Hoorp. warmt „ als men zou oordeelen uit gedagte Pe-°7UX per-Smaak, Daar komt, door Deftillatie, een en zeer fcherpe Olie uit. Met Yzer - Vitriool wordt het Afkookzel groen ;doch zulks heeft ook plaats met dat der andere Wilde Munten (*). (o) Munt met Kransjes- Bloemen ; Eyronde Peo Jbitsachtige Zaagtandige Bladen ; de Meel- furiva. draadjes langer dande Bloem. Pe (ao) Munt met Kransjes Bloemen; Eyron- _ X. de fpitfe Zaagtandige Bladen; de Meel-mt sr. draadjes korter dan de Bloem. te, (11) Munt met Kransjes- Bloemen ; Eyronde „ XI Ar ven fis Jpitfe Zaagtandige Bladen; de Meeldraad= Akker- jes zo lang als de Bloem. Munte, Het (*) Rurry Mat, Med. uts, p. 323, 224. (9) Mentha Flor. verticillatis , Foliis ovatis acutiuscalis 8c. Mentha crispa verticillata. C. B. Pin, 227. Menth. crip. vert. Fol. rotundiore. J, B. Hifl. HI. p. 215. (ro) MenthaFlor. Vertic, &c. GOUAN AZonsp. 279. Menth. Hort. verticillata Ocymi odore. C. B. Pin. 227. Mentha Vert- minor acuta, non crispa êc.f. B. Hift. II. p. 216. (t1) Mentha Flor. Vertic. &c. GorrT. Belg. 165. F/, Sure, A8t. GORT. Zngr, 92. KRAM. Auffr. 170. HALL. He/v 6sg. DALIB. Paris 173. GER Prov. 259. H. Clâf7. 307 R. Lardh. 326, Mentha Arvenfis Verticill. procumbens, Moris. Hi?, UI. p. 369. S. 11. T. 7, £. 5. Calamintha Atvenfis verticilla- ta. C. B. Pin. 229. X 3 IL. DEEL. IX. STUK, 3:86 TWwEEMAGCTIGE KRUIDEN. et Het verfchil is, volgens de bepaalingen, zeer xy, Klein cusfchen deezedrie Soorten, als meest be- Hoorp- ftaande in de meer of minder langte van de Meel- STUK. __draadjes,ten opzigt van de Bloem. De twee eerften, | dek worden gezegd in de Zuidelyke deelen van Eu- ropa haare Groeiplaats te hebben 3 de laatfte is een inboorling zelfs der Noordelyke, gelyk in Rusland en Sweeden, Het zal die zyn , waar van Loper ípreekt , zeggende : , in Vriesland, 3» by Kampen en Zwol , groeit een Wilde Mun- » te, die de Bladen bruiner, langer en niet zo , ruuw heeft” Zulks , ten minfte , wordt gee tuigd van deeze (*), die anders zyne Wiers Kalaminth zou zyn , welke volgens hem op Akkers groeit in de Nederlanden. Men vindize overvloedig in Vriesland op de Kley en in de Wouden , doch in Holland niet , zo ’t fchynt. Wart nu het onderfcheid deezer drie Soorten aangaat : de eerfte heeft gekrulde Bladen, de tweede niet, maar de Stengen van deeze zyn rood en daarom fchynt het wel de zogenaamde Roomfche Munte, en mooglyk die, welke Da- DONEuUs eerít afbeeldt, zeggende het de Bruin-Heilige te zyn, die zeer aangenaam is van Reuk , wordende Diement genoemd van de Duit- fchers , en van de Franfchen ‚zo GouaAnN zegt, la Mient ou Baume des dre „ dat is Hof- Munte (*) Naamelyk dat dezelve op die plaatfen groeit: zie GORT. Flor. Belgica en Meese Fl, Fris. ook aan Slooten en de kanten der Wegen, Ds: an 0D AL EN A AK AEL A, Kr Munte of Hof- Palfemkruid. Lorerheeftde- IV, zelve afgebeeld onder den naam van Mentha ANT, cruciata, misfchien om dat de Bladen kruislings Hoero. ftaan: dat is, zegt hy, Kruis- of Kruizemunt, “TUF Doch deze benaaming zou toepasfelyker zyn op ce Pr gezegde Zaay- Munte , welke mooglyk niet veel verfchilt van de Vyfde Soort. De Akker - Mun- te, die, als gezegd is, vry algemeen in Europa groeit, onderfcheidt zig bovendien door haare verfpreide Stengetjes , komende veel op Koorne landen voor, na den Oogst. (1i2) Munt met Kransjes- Bloemen en Lancete _ xm. vormig Eyronde gladde , fbitfé effenrandige en Bladen. | Kleine, Deeze , die Kleine Water - Munt genoemd wordt door Rav, is in Engeland gevonden: doch , zo de Water - Kalaminth van LogerL , voor= gemeld, hier ook betrekkelyk zy, dan zou de- zelve insgelyks in de Nederlanden grocijen : alzo hy daar van zegt. „, In Nederland en Engeland > groeit het op braakleggende en bezaaide Ake s, kers, als ook aan de kanten van Velden en ‚ Beemden.” Maar , om de waarheid te zergen, ik geloof dat deeze Soort ook in de voorgaane de loopt. C:3) (12) Mentha Flor. Vertic. &c. Am, Acad. IV. p. 318. Mentha Aquatica exigua. RAJ. Ang/. lil. p. 232. Menth. Horten(is gaart. Fucns. Hifl. z1g, Calamintha Aq. Belgarum & Matthioii. LOB. Je, 505, | X 4 Ile DEEL, IX: STUK, „328 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. (13) Munt met Kransjes- Bloemen, Zaagtan- Aran dige Lancetvormige gefteelde Haaîrige Bla« xv, den ‚ de Meeldraadjes van langte als de Hoorp- Bloem, STUKe b XI In Kanada groeit deeze volgens Kar m‚ die Men:ha 5 Canadeufis. de Steng hooger dan de voorgaande, niet Tak- gjsada kig en zeer Haairig heeft, de Bladen de helft fmaller en fpitfer , komende voorts taamelyk daar mede overeen, XIV. (14) Munt met Kransjes- Bloemen, Eyronde een it [lompe eenigermaate gekartelde Bladen, rondachtige kruipende Stengen, de Meel draadjes langer dan de Bloem, XV, (xs) Munt met Kransjes - Bloemen, gepalmde fr den, Blikjes , Liniaale Bladen, de Meeldraad. poley. jes langer dan de Bloem, Deeze beïde Soorten maaken het Kruid uit, dat men in ’t Hoog- en Nederduitfch Poley, in Franfch Pouliot noemt , naar den Latynfchen naam Pulegium 3 doch in’t Engelfch Penny Royal of Pudding - Gras. De eene is breed. de andere fmal« (13) Mentha Flor. Verticillatis &c. (14) Mentha Flor. Vert. Ec. Mar, Med, 280. Gort. Belga 16s. BR. Lugdb, 326. &e. Ee. Pulegium Regium vulgatum, LOB. Jc. 500» (is) Mentha Flor. Vert. Fol. linearibus &c. R. Lugdh. 326, GOVAN Jonsp. 279. Pulegium anguftifoliam. C. B° Pin. 222. LOB. Jc. 5ol. Dari f NA MT A, 329 - fmalbladig en deeze wordt gemêenlyk Pulegium mv. Cervinum of Herts- Poley geheten. De eerfte * ie Els groeit byna door geheel Europa wild, komende rde: by ons op vogtige plaatfen , omtrent den Ysfelstux. en elders voort: de andere groeit in de Zuide- p egg lyke deelen van Vrankryk by dezelve, Het is by Ì de Kruidkundigen uitgemaakt, dat zy tot dit Geflagt behooren, wordende meest onderfchei. den door een byzonderen Reuk, Sommigen keu- ren het Smalbladige of Herts-Poley, dat fter- ker van Reuk is , dienftiger tot Geneeskundige oogmerken. Het Kruid is fcherp en bitter van Smaak, openende kragtiger dan de Kruizemunt en in ’ byzonder dienende tot afzetting der Stonden. Zelfs het gedeftilleerde Water daar van en de Olie wordt ten dien einde, en fom- tvds tot bevordering van de Kraam, gebruikt. In de Kinkhoest der Kinderen, in Opftyging en Borstkwaalen , is het Sap of Aftrekzel der Poley een uicmuntend Middel, De Reuk al leen neemt fomtyds de Walging en Benaauwd= heid weg. Voorts dient het uitwendig , in Stoo. vingen, Baden en Pappen, om veelerley Pyn- Iykheden te verdryven. Op ’t Hoofd of agter de Ooren gedragen, was het, volgens de Ou- den, een behoedmiddel voor Zinkingen. Zy plagten het in veelerley Spyzen te mengen; ge- lyk het by de Engelfchen nog in gebruik is,om gehakt in Saucyfen , Worst, of Bloedbeulingen te floppen, of ook by de Podding te doen; doch door ’t kooken verliest het zynen Geur. X 5 De le DEEL: IX. STUK. 330 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. De twee ovefige Soorten, als gezezdis, en AFDEEL: »‚ Geflagt van Perilla, reeds onder de Heefters Hoorp- befchreeven zynde, gaa ik over tot dat vani dd GrEcoma(®. Aardveil, RE Welks byzondere Kenmerken zyn, dat ieder paar Meelknopjes in de figuur van een Kruis famenluikt , en dat de Kelk vyfdeelig is. 1 __ De eenigfte Soort (1), door geheel Europa Red gemeen, voert den naam van Hedera terreftris, Kruipend. dat is Aardveil, om dat zyalsde Klimop , doch met de Ranken langs den Grond kruipende , zig verfpreidt. Har rer heeft den naam Cha- meclema van Corpus, Laage Klim beteke- nende, gebruikt, Anderen noemenze Chiamecis- fus ‚ dat wederom op ’t zelfde uitkomt. By de Franfchen heet dit Kruid Rondote, Lierre ter= reftre of Terrette: by de Engelfchen Ground-Ive, by de Duitfchers Gundelrebe. Wy noemen het Aardveil, Hondsdraf of Onderhave, Het Kruid is, zo door het gezegde , als door (*) Sommigen fchryven Glechoma , doch ’t is beter den Ridder te volgen , dewyl zyn Ed. deezen Geflagtnaam van *% Griekfche Wootd yagxay, door Diosconipes gebruikt, heeft afgeleid. (1) Glecoma Fol. Reniformibus crenatis. Syft. Nat. Xi. Gen. 714. p. 393, Weg. XIII, p. 445. Jlat. Med, p. 303e GoRT. Belg. 165. KRAM, Aufir. t7o. Fl. Succ. 4839 518: GoRT. Ingr. 92. GER. Prov, 267. GOUAN Monsp. 230. Câ- Yamintha humilior folio rotundiore, TOURNF. 194. Chamr- clema. HALr. Helw. 652. Hed, terreftris vulgaris. C, B, Pis, 306. DOD. Perpt, 394, LOB. Je. p. 613 D 1 DYNA MI A s3t zyne Niervormige gekartelde Blaadjes en de rv, fierlyk blaauwe Bloemen, iedereen bekend. Het ÂF Dele heeft die byzonderheid, dat de Bloemfteeltjes , goorn. van vier tot agt,een halfrond Kransje maaken „STUK: _ dat over ééne zyde helt. De Reuk is fterk, de cod Smaak bitter en wordt „als het lang afgekooktis , | wrang. Men pryst het , inzonderheid , tegen Borste kwaalen , by Teeringachtige Menfchen : ook tegen de Roode Loop en andere Kwaalen, On. der Haver gekapt is het zeer dienftig om de Paarden Wormen te doen loozen. Bier doet het fpoediger ftryken , zegt men , dan de Hop of iets anders? weshalve het ook, van de Engel- fchen, Alehoof en Tunhoof gebeten wordt. De Verfcheidenheden van dit Kruid , door TouRrNEFORT opgetekend , met paarfche Bloemen, als ook de kleinere, die laager blyft en fraaijer is dan de groote, door VAILLANT in drie Afbeeldingen fierlyk vertoond (}) „fchy- nen van den Grond af te hangen ; maar die met Bloemen van een Duim lang , welke de Heer HarLLER in Switzerland ,onder de ande- re groeijende vondt, en hoedanige ook om- ftreeks Parys, door gedagten Autheur , is waar= genomen en befchreeven; verfchilt veel in Ge- was, hebbende ook de Bladen , die in de gee meene paarfchachtig geaderd zyn, van onderen geheel groen. Deeze zal de Berg - Aardveil der Âue Ct) Betan. Paris. T. VI. 4-6 Il, DEEL, IX, STUK, 832 ‘TWwEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. Autheuren zyn, die de Bladen ronder, ruiger, ArDEEL grooter heeft en fterker is van Reuk, groei Hoorn. jende in het Thuringer Woud overvloedig (f). STUKe LA MIUM, Doove Netel. De boven-Lip der Bloem is geheel en gc- welfd 5 de onder- Lip tweekwabbig : de Keel heeft wederzyds een getanden Rand in dit Gee flagt, tot het welke de agt volgende Soorten behooren. PS (1) Doove Netel met Hartvormige, ongelyk or en fpits Zaagtandige Bladen, de Bloemen Groote. met een gezwollen Keel, de Kelken gekleurd. In Ooftenryk en Italie groeit , volgens den Ridder, deeze op de Gebergten. Zy is zeer groot van Gewas , heeft byna gladde Bladen en een groote paarfche Bloem, * Geflagt , dat Mr- CHELIUS onder den naam van Papia hervoort= gebragt heeft en afgebeeld , in eene Valey van ’% Apulifch Gebergte Gargani door hem gevon- den ‚is eene Verfcheidenheid van deeze Soort. (2) L_(f) Vid. Cam. Epit. p. got. (5) Lamium Fol, Cord. inzqualiter arguteque ferratis &c. wy/t. Nat. XII. Gen. 716. p. 393. Weg. XIII, pe 445. La- mium maximum Sylv. alterum. C. B. Pin, 231. Lamium mont. Sax. ferme glabrum. Tir. Pis. 92. T. 34. Éf. 1? Ga- leopfis maxima Pannonica. CLUS. Fijt, IL. pe 35: B. Orvala Garganica. Sp, Plant, 807. Tapia Garg. MICH. Gen. 20. Te 17e DIEP LENT A META, 335 (2) Doove Netel met Hartvormige ruigach- IV. tige Bladen ; de Bloemen meteen gezwollen \FDEELs Keel; het Pypje regt, wederzyds met een Hoorns dubbelen Tand, STUK, H. | ee . . sh L (3) Doove Netel met Hartvormige rimpelige ich Bladen, een effene Steng en gladde Kelkencam. van langte als het Bloennsne. en (a) Doove Netcl met Hartvormige gefpitfte Lega Bladen en tienbloemige Kransjes. “Efene. 1: Este ; Iv. ' Deeze drie Soorten, in ’t uiterlyke aanzien aracuta- Luie niet veel verfchillende , hebben allen in Italie era haare Groeiplaats , doch de middelfte zou ook | in Siberie en volgens BOERHAAVE hierin de Nederlanden voorkomen, De eerfte vindt men zeer fraay door EnreT afgebeeld; waar uit blykt, dat het dubbelde Tandje, wederzyds, niet aan het Pypje , maar aan de Bovenlip plaats heeft, (2) Lamium Fol. Cord. pubescentibùs &c. Lam, Garge fubincanum. TILL. Pis. 93. Te 34. f. 2. Lamium Catariz folio, Flore purpureo. Mem, de &’Acad, de Par, 1717. ps ast. TREW. Ebhret. Tab. 75. (3) Lamium Fol. Cord. rugofis &c. Lam. purpur. foetie dum. PLuK, Phyt. 198. É£, sf. Lâm. purp, hon foetens Fol. oblongo. C. B. Pin, 23t. Bocc. Mus, II. T. 23. Galeopfis Flor. purp. majore, Fol, non maculato. J, B, Hiff, III. p. 321. RAy. Hifl. s5sg. (4) Lamium Fol. Cord. acuminatis 8&c, Lam. alba lineâ notatum. C. B. Pin, z31. Lamium Plinii montan. Campo- clarenfium. COL. Zephr. 1. p. 190, T. 192. Lam. maculas tum. C, B. Pin. 231. S EI, DEEL, IX, STUK, 394 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. heeft. Van een Berg by Rome heeft Zy den AFDEEL. bynaam, De laatfte komt de Witte Doove Ne- Hoorpe telen zeer naby , verfchillende meest daar van STUK. door de paarfche Bloemen , de wit geplekte Beek Bladen en dat zy wederzyds maar vyf ,geentien Bloemen heeft. In de Zomer, echter, verdwynt de witte Vlak der Bladen. BN (5) Doove Netel met Hartvormige gefpitfte atom Zaagtandige gefteelde Bladen en twintig= Winte, bloemige Kransjes. Tot deeze Soort hadt de Ridder bevoorensal- le de woorigen , als Verfcheidenheden , thuis gebragt. Zy is door geheel Europa gemeen ; en 3 onder den naam van Doove of Hondsnetelen , zeer bekend in onze Nederlanden , alwaar zy veel voorkomt in het Gras aan de Wegen. In Vrank- ryk noemt menze Ortie morte , in ’t Engelfch Deadnetle , in ’* Hoogduitfch Todnesfel, dat is Doode Netel, om dat zy de gedaante van Brane denetelen heeft ende Handen niet brandt, Men wil dat het de Galeopfis der Grieken zoude zyn; dus genaamd, om datde Bloem naat den Smoel van een Kat, wanneer die byten wil, gelykt, Sommigen noemenze Archangelica, welke be- ; naa. (5) Lamitm Fol. Cord, acuminatis ferratis petiolatis &ce Mat. Med. 307. GoT. Beig. GOUAN Mlonsp. R. Lugdh, &ca 8&c. Lamium album non fcetens Folio oblongo, C. B. Pin. 23e Galeopfis. CAM. Epit. 865. Urtica iners five Lamium primum. Don. Pempt. 153. Lam, album vulgare five Archan= gelica. Moris, Flif. III, p. 384. S. ir. Te KI É. Ie Dit bDYNA M TI As 835 naëming daar op toegepast zal zyn, wegens de uitmuntendheid , die men zig verbeeldde in dit IV, Arbeaks ‘Kruid te huisveften, Men fchreef ’er „in Pappen Bao “En Stoovingen , een groote Kragt aan toe, om *TUE Gymnge harde Gezwellen week te maaken. Tesa de perzsia, ‘Scrofelen wordt het nog als een heerlyk Middel aangepreezen. By ’t Landvolk is het tegen Keel. tee „zegt BOERHAAVE „ingebruik, De Wondbalzem van DopART, z0 uitmün= tende in de Pees- Kwetzutren , wordt, door de Bloemen in Olyven- Olie te zetten, vervaare- digd. De ondervinding leert deszelfs nuttigheid inde Witte en Bloedvloeijingen; mids men de bloeijende Toppen als Thee aftrekke, en daar van dagelyks eenige Kopjes gebruike, zegt G re OFFROY, Ook dient daar toe een Konferf , die men van de Bloemen maakt. Het Kruid geeft, wanneer het met de Bloemen gedeftilleerd wordt, eer veel Olie en is zwaar van Reuk , inzondere heid de volgende Soort die zelfs ftinkt, Men kan daar uitreden geeven vande gezegde Eigenfchap- pen, welke gemeen zyn aan verfcheide Soorten, (6) Doove Netel met Hartvormige flompe ge- VI. Lamium fleelde Bladen, purpureus; Paactche, Zie daar het verfchil der Doove Netelen met paar= …_(6) Lamiam Fol. Cordatis obtufis petiolatis. Gorr. Betg. "&c. Ec. Lam. purp. foetidum Folio fubrotundo. C. B. Pine 230. Urtica iners altera. Dop. Pempt, 153, LOB. de, 520e HALL. Helv. 641, IL DEEL: IX) STUK, 336 T;wEEMAGTIGE KRUIDEN, _IV. paarfche Bloemen , wat de figuur der Bladen AFDEEL gangaat, hoewel die cok aan den top der Hoorp- Stengen getropt zyn, en niet zodanig als in ijk de Witte geplaatst. Doch daar zyn aanmer- | dige. kelyke Verfcheidenheden , zo van deeze als van de voorgaande , op byzondere plaatfen ; ko= mende die zelfs met paarfche (}) en deeze met witte Bloemen voor, De Groeiplaats is niet minder algemeen. vir. « (7) Doove Netel met de Bladen by de Bloee Larzium j \ 3 amplexi- men ongefleeld en flomp , de Steng om- caul?. vattendee Omvattene de, Met verfcheide benaamingen is dit; Kruidje door verfcheide Autheuren betekend geweest, eer TOURNEFORT hetzelve mede betrokken hadt tot dit Geflagt, in navolging van Ba u- H Ie (}) Immers zo het Laminm Urtica folio, Flore purpureó Jpicato » dat COMMELYN zegt op het Kraaijenest langs den Weg naar Heemftede en om Utrecht te groeijen, als eene “Verfcheidenheid hier thuis behoort, gelyk de Heer D. DE GoRTER hetzelve dus geplaatst heeft, Fl. Belg. p. 166e TOURNEFORT. fchynt te ontkennen’, dat die Soort, by Pa= ys, met paaríche Bloemen voorkome: Env. de Paris. 108a VAILLANT heeft ze ’er met bleekroode Bloemen gevonden. De Kelken zyn van onderen paarfchachtig , zegt GOUAN , en de Bloemen komen fomtyds met niet meer dan twee Meeldraadjes voor. (7) Lamium Fol. Flor. fesfilibus amplexicaulibus obtufis. Gort. Belg. &c. &c. utfupra. GRON, Virg. 66. Lamium Fo- lio Caulem ambiente minus & majus. C. B. Pin. 231. More fus Gallinx Folio Hederule alterum, LOE. Jo. 463 De DN LNA, M-IZA 387 HINUS. Om wat reden het Hoenderbeet ge, IV, noemd worde , is my niet bekend. Het heeft ADRES leggende Stengetjes , fomtyds een Voet lang , Hoorp- die met ongefteelde ingekerfde ronde Blaadjes STUEe onder de Bloemen gekranst zyn; doch de on- hen derfte Bladen zyn zeer lang gefteeld en byna vyfkwabbig. Hier te Land komt het veel in de Zaaylanden en Moeshoven , by Aarnhem en cl- ders , voor. liet is door den Heer T HUNBERG, zo wel als de paarfche Doove Netelen, in Jae pan gevonden. Het groeit ook in Virginie, en de voorgaande in Rusland, $ A © Á 1 (8) Doove Netel met veeldeelige Bladen, vit AMEN, In de Levant heeft TourNerorT een mien, Veeldees Soort van dit Geflagt waargenomen, welke de rige, Bladen fraay gefnipperd heeft. Hier van heeft CoMMELYN, onder de zeldzaame Planten van den Amfterdamfen Tuin, de Afbeelding ge- geven. GALEOPSIS, Honds - Netel, De Bovenlip is eenigermaate gekarteld en gewelfd in dit Geflagt , de Onderlip van bo- ven tweetandig. Het bevat de drie volgende Europifche Soorten, €3, (3) Lamium Foliis multipartitis. H‚ Clif. 315. Lamium Os rientale Fol. eleganter laciniatis. TOURNF. Core Al: COMMa Rar. T. 26. Y IL, DEEL, IX) STUKe 898 Boorp= „STUK. Je Galeopfis Zadanurm. Gelyke. NIS %Tetrabite Knoopigee mT. Galeobdoe don. Geelbloe- mige. TwEEMAGCTIGE KRuIDEN, (z) Honds- Netel met de Leden der Steng gelyks alle de Kransjes ver van elkander en de Kelken zagt. (2) Honds-Netel met de Leden der Steng yan boven dikker ; de bovenfte Kransjes byna tegen elkander aan; de Kelken eeni- germaate flekelig. _(3) Honds-Netel met zesbloemige Kransjesen een vierbladig Omwindzel. Zy maaken met elkander drie. Onkruiden uit , welke men op de Koornlanden en aan de We- gen vS) Galeopfis intetnodiis Caulinis equalibus &c. Syf?. Nat. XII. Gen. 717. p. 393, Veg. XIII. p. 446, GoRr. Belg. 167. GOvAN JMonsp. 281. GER. Prov. 266. KRAM. Aufir. 172. Gort. Ingr. 93. Gal. Ramis fummis pubescentibuse HorT. Clif. 314. R. Lugdbh. 319. DALiB, Par. 181. Sideritis Arvenfis anguftifolia rubra. C. B. Pix. 233. Ladanum Segee tum folio latiore. Rav. Mon. 24. Tetrahit. DELL. Nov. Gen. 103. (2) Galeopfis intern. Caulín, fuperne incrasfatis &c. GoRT. Belg. &c. urfupra. Gal. Kamis fummis ftrigofis. FE Clif. &c. Galeopfis Fol. Caule fulcr. hispidis. HAur. Helu, 644. Uecica aculeata Fol. ferratis. C. B. Pin. 232. Cannabis’fpu= ria. Riv. Aon. 44. Cannabina Flore purp. albo 8 magno lu- teo. BOERH. Lugdb. 557. PLUE- Alm. zog. T. 4. f. 4e Ure tica iners quarta. Dop. Pempt. 153. Cannabis Spuria facie Uritice. LOB. Jc, 527. ex Ramulo. (3) Gateopfis VWerticillis fexfloris Sc. GoRT. Belg. &ce ùt= fapra. Leonurtus fol. ovatis ferratis acutiss: H. Clif &c. Car- diaca Fol. Cordiformibus. Har, Helv. 640. Lamium Folio oblongo luteum. C. B. Pin. 231. Urtica in@rs tertia. DOD: Dampte 153e Laminim luteum. LOB. doe 52Ie D TD LNA MIA 339 gef door geheel Europa , ja zelfs in Rusland, , We _ aantreft. In onze Nederlanden is de laatíte minst Tork. gemeen. Rr vinus hadt de eerfte, zeer oneï- Hoorn gen , Ladanum getyteld, zo DiLrLEN Art sole aaomerkt, die derhalve den naam veranderde in es Tetrahit, welke aan het Yzerkruid, als boven, js gegeven. Die zelfde Autheur hadt de derde Galeobdolon geheten. Zie daat den oîtfprong det Latynfche of Griekfche bynaamen. De Nederk duitfche imcen ik daidelyket te zyn. Wegens het Loof , vry veel naar de Hepnipbladen ge- Iykende , noemde BoEeRHAAVE de tweede Cannabina ; welke voorkomt met paarfche, wite te en groote geele Bloemen , die paarfche Lip- pen hebben. De laatfte, zynde de derde Doo- ve Netel van Doponéus, is geheel Geels bloemig en verfchilt in Vrugtmaakende deelen eenigszins van de atrderen ; als de Lippen effen en ongetand hebbende, HArterer heeftze Cat diaca met Hartvormige Bladen getyteld, Zy komt ook met fmalle en fomtyds met wit of zwart ge= vlakte Bladen voor, en geeft kruipende Schey- ten uiet den Wortel, gelyk de Munt. In *t algemeen hebben deeze Planten een Kruis dige vierhoekige Steng, met gepaarde niet ver= deelde Zaagtandige Bladen en Bloemkransjes , digt om de Steng of Takken zittende, die zig geer ftekelig vertoonen ‚alzo ieder Kelk omringd is met gebaarde Elsvormige Blikjes, De eeríté heeft de hovenfte Takjes ruigachtig of Wollig , de andere heeft dezelven troef, De hoogte is | bt van IL. DreL. IX STUKe 840 FT WEEMACTIGE KRUIDEN, IV. van een Voet tot een Elle, Voorts moet menze Á "3 e 1 ir door de bepaalingen en Afbeeldingen onder- Hoorp- fcheiden. STUK, a Blootaaas BETON ICA. Betonie, dige. De Kelk is in dit Geflagt gebaard, de Bo- venlip van de Bloem opklimmende platachtig , het Pypje Rolrond, f Behalve het gewoone Kruid van dien naam zyn ’er nog vierSoorten in begreepen ‚ naamelyk, - L (1x) Betonie met een afgebroken Aair , de mid- Ofidarls delflip der Bloemlippen uitgerand hebbende, Gemeene. Dit Kruid , dat hier in de Hoven geteeld wordt, groeit wild in de Zuidelyke deelen van Europa, in Switzerland , Ooftenryk , en is inde Bosfchen van Rusland zeer gemeen, Men noemt het vol= gens den Latynfchen Winkelnaam, int Franfch Betoine, in ’t Engelfch Betony en by ons Beto- nie, De Steng is opgeregt en groeit een Elle hoog. De onderfte Bladen zyn lang- , de boven- ften kort- of ongefteeld, langwerpig Hartvor- mig, rimpelig en ruig. De Bloemen maaken een (1) Betonica Spicâ interruptâ , Coeoll, Laciniâ Labii inter- medià emarginztâ. Syst. Nat. XII. Gen. 718. p. 394. Vig. XIII. p. 446. GORT. Belg. 169. KRAM. Auf?r, 163. HALLe Helv. 646. GOUAN Monsp, 276. GER. Prov. 273. Fl. Suec. 437. H. Cliff. 310. R. Lugdb. 316. Betonica purpurea & alba. C‚ Be Pig, 235. Betonica, DOD. Pempt. 49. LOB. A. 532 AD YIN VAG MITVA ME een gebladerde Aair „ uit afgezonderde Krans- IV. jes beftaande. Zy zyn natuurlyk paarfch, maar ÁFDEEL, XV, men vindtze ook bleekrooden. geheel wit ‚doch Hooro- zeldzaam. | STUKe Gymno= De Smaak is Zoutachtig , een weinig Kruide- zeraia, rig en die der Wortelen bitter. Het is als een Hoofd- en Wondmiddel aangepreezen geweest, doch men heeft den Reuk nadeelig bevonden. in het verfche Kruid, Het gedroogde kan tot een Niesmiddel dienen en de Wortels purgeeren fterk met braaking : des het veiligst is zig daar van te onthouden, ’t Schynt dat de kragten aan- merkelyk raar de Groeciplaats verfchillen. (a) Betonie met een onafgebroken Aair de EAR net middelflip der Bloemlippen effenrandig. … Orientalis. Ki Ede Levante Deeze heeft de Bladen zeer fmal en lang en Che: de Aair der Bloemen is dikker dan: in de gemee- ne „ volgens ToURNEFORT „die dezelve in de Levant heeft gevonden. De hoogte is twee Voeten „ zegt GOUAN,. (3) Betonie met de Aair van onderen gebla- mm. derd en de Helm der Bloemen tweedelig, flopearos Dit ftaartige. (2) Betonica Spicâ integrâà ‚ Coroll. Laciniâ Labi intet- mediâ integerrimàâ, R. Lugdbh. 316 Bet. Orientalis &c. TOURNF. Cor. 13. GOUAN Monsp. 276. (3) Betonica Spicà Bafi foliofâ &c. JacQ. Windob.' 251. Hormianum minus album Betonice facie, C. B. Pin. 230. Prodrs 114, Betonica montana lutea, BARR, Jc. 339 ? Betoni- Y 3 cz I, DEEL. IX; STUK. 42 TWEEMAGTIGE: KRUIDEN. Iv; Dit Kruidje ; in de Gebergten van Opper- ArDeer, Ooftenryk en voorts in die van Italie en Pro- Hoorp. Vence groeijende, heeft Aairen „welke naar die STUK. van het Kruid, dat men Vosfenftaartjes noemt 3 Biootzaa- gelyken. De-Stengetjes zyn naauwlyks een Hand- digee breed hoog , en het heeft aan den Wortel ron- de, dikke , W ollig ge Blaadjes. PRE Wd 4) Betonie met de Aaîr van onderen geblas PD derd en de Helm der Bloemen geheel. Ruige. By Piftoja,-in de Apennynfche Bergen , hadt MenrTzer deeze gevonden , hebbende de Bla- den als met Woltigheid bekleed en groote paar- fche Bloemen, De Heer Basst heeft dezel- ve nader onderzogt en van de voorgaande ver- “ fchillende bevonden, De Air is hier niet afge. Broker temit var nabi ob aten En ig SI Betonie dië een Aaîr heeft met gbvolde Gladde, ____Kelken en Draadachtige Tanden ; de kad Lancetvormig , kaäl. Ont { In de Oofterfche Landen is dens Giesen wan deeze, die de Steng en Bladen byna glad heeft ‚ Eén groote Wollige Aaîr , met Draad- achtige Tandjes en geele Bloemen , wier Bo- venlip naauwlyks. langer dan de Kelk „is „de no as De ce folio Alopecyres quorundam. J: B. EER II. pe 3030 Horminum’ Alp, luteum Betonice Spicâ. RAy,. Hij. $47« (4) Betonica' Spica. Bafi felioà &c. Bet. Fol, hisfutits Fiera ‚purpureis amplisfimis. MENT Pug. (5) Betonica Spicà Calycibus lanatis, &e. D rp TNA MIA 843 de Orderlip driedcelig en de Meeldraadjes van IV. langte als de Bovenlip. A GEEL Hoorp. Sr AC H Ys Andoorn. STUK. G ymng= JPermia. De Bovenlip is gewelfd, de Onderlip aan de zyden omgeboogen , met de middelfte Slip groo- ter en uitgerand 3 de Meeldraadjes , afgebloeid , buigen zig zydewaards in dit Geflagt, *t welk de volgende Soorten heeft, (1) Andoorn met zesbloemige Kransjesen Hart- _t É Stachys vormige gefleelde Bladen, fij!vatiea. Bofch-. Een zeer goede Afbeelding geeft TABER- NEMON T,ender den naam van Bofch- Metel , van dit Onkruid , ’t welk door geheel Europa voorkomt in de Bosfchen. In Vriesland, Over- ysfel en Gelderland, is het ook aan ruige Wal- len en Wegen gemeen, BauuiNus hadt het Zeer groote frinkende Doove Metel der Bosfchen getyteld , maar TouRNEFORT bragt het met reden tot de Galeopfis thuis , als het echte Kruid van (1) Stachys Verticillis fexfioris, Foliis Cord. petiolatis. Syt Nat, XII. G@n. 719. p. 394. Veg. XII. pe 447. Gor. Belg. 169, KRAM. Auf?r. 173. GOUAN Mfonsp. 282. Fl. Suec, 489. H. Cliff. 309. R. Lugdh. 317. HALL. Helv. 632. Lamium maximum Syivaticum foetidum, C. B, Pin. 231. Galeopfis procerior foetida fpicata. TOURNE. Jafl. 135, Ga- leopfis legitima, Crus, Hij?, 1. p. 35. Urtica Heraclea, TáB, de. 536 . Vv od t | 4 Ie DEBL: IX STUK. IV. 344 TWwEEMACTIGE KRUIDEN, © van dien naam zynde , volgens den grooten Kruide leak kenner CLUSIUS. Hoorr sTUKe Blootz Het heeft een Steng van twee of drie Voeten hoogte , die ruig is gelyk het gebeele Kruid, en de. lang gefteelde Hartvormige Bladen , van een 1, Stachys Palu?rise Moezras- Handpalm groot. De Bloemen komen voort in lange Aairen met kleine Blaadjes onderfcheiden en fteeken ver uit de Kelken , zynde paarfch- achtig van Kleur , met een rnigen Keel. Dit Kruid wordt , in hoedanigheden , byna gee Iyk gefteld met de Witte Doove Netelen, Varr- LANT » een der bekwaamfte Kruidkundigen zy- nes tyds ‚ hadt hetzelve bevonden een uitmun- tend Middel te zyn om Gezwellen te doen ver- flaan. Hy deedt de geheele Plant in een Mortier kneuzen en maaktze dus tot een Pap ‚ welke daar tweemaal ’s daags verfch opgelegd werdt (*), De Olie, die eenigen tyd op de Bladen geftaan heeft , is onverbeterlyk tot Gencezing van Pees- Kwetzuuren en Brandfteden. Men bedient zig in Vrankryk , ten platten Lande , met Vrugt inwendig van het Aftrekzel der Bladen en Bloe- men, in Water , tegen het Graveel- Kolyk ; Klier - Gezwellen en het Zydewee (Ì)e (2) Andoorn met zes of meerbloemige Krans- jes (*) Mem. de Acad. 1717. Pp. 353 Ì) TOURNF, Herb. enw. Par, p. 167. (2) Stachys Veit. iexfloris , Fol. linearie Lanceol. &c. GORT, Belg. &c. Stachys paluftris foetida, C. Be Pin. 236» Stachys Aquttica, TAB. Je, 577e PhD EN (AGM TGA, 345 jes en Liniaal Lancetvormige , de Stens half omvattende, ongefteelde Bladen, De ruuwheid, mooglyk, der Kruiden van dit IV. ÄFDEEL. XV, Hoorp. \TUKe en de twee volgende Geflagten heeft den naam Gyro. van Andoorn in trein gebragt , wordende def?” Stachys genoemd Welriekende, Deeze is, by Ta BERNAEMONT , Onder den naam van Bruine Wa- ter- Andoorn afgebeeld , groeijende aan Wa- terkanten door geheel Europa. Men vindtze ook in Vriesland en Overysfel menigvuldig. Hy noemtze dus, „, wegens de bruinheid der Bladen „‚ en der Bloemen, die echter ook dikwils bont » voorkomen, dat is van buiten roodachtig cn ‚> van binnen wit geftreept, Het beflaat dikwils s» Scheele Akkers , zegt hy , en dan zyn de », Wortels aangenaam van Reuk. Men gebruikt ‚, het als een verzagtend en Wondmiddel , als s‚ ook tegen de Derdendzaagfche Koorts,” (3) Andoorn met veelbloemige Kransjes, de Ï TL. Stachys Tandjes der Bladen Kraakbeenig getipt , de abomna: Bloemen met een platie Lip, (4) Andoorn met veelbloemige Kransjes, de ee | Tandjes der Blgden Schubswyze, de Steng jer masieas Wollig. Van. (3) Stachys Vert, multifloris &c. Stach. Fol. Lanceolato. ovatis &c. H, Clif. R‚ Lugdh. 317. Stachys latifolia major. PLUK. Alm. 356. T. 317. f. 4. Pfeudo-Stachys Alpina. C. B, Pin, 236. Prodr. 113. (4) Stachys Vert. multifloris &e. Stach. Vert, quadragin= Ys | ta IL. Deer, IX. Sruw,) Alpifch. IV. UIELCe { 846 TWEEMAGTIGE KRUIDEN; IV. Van deeze twee is de eerfte, in Duitfchland in en Switzerland op de Bergen groeijende, don- Hoorp- ker, doch de laatíte byna geheel wit van Kleur. STUK. Zy komt niet alleen in Duitfchland , maar ook gars in Vrankryk en Engeland voor. De Steng is by de drie Voeten hoog en heeft gefteelde gewolde Kransjes, die fomtyds beftaan uit veertig Bloe- men , met Elswvze Blikjes onderfcheiden. Dit laatfte Kruid wordt Stachys van Dios- COR IDEs genoemd door LoBrr en is de ei- gentlyke Welriekende Andoorn , boven gemeld, De Bladen zyn ongemeen zagt op ’t gevoel en hebben ook geen fcherpheid van Smaak , zo TouRNEFOR T aanmerkt: des die Autheuren , welke dezelven ruuw noemen ‚een andere Soort op ’t oog gehad moeten hebben. Van deeze zyn de Bloemen paarfchachtig en fomtyds wit; de Bladen komen ook fmaller voor en drievoudig , zo VAILLANT aantekent, Vande Duitfchers wordt dit Kruid, zegt Loner, Veld- Andoorn geheten, 4 (5) Andoorn met dertigbloemige Kransjes , flee- Stachys kende Kelken en een ruige Steng. Cretica, -* Kans u. f diaafch, (6) fafloris. H. Ups. Stach. Fol. oblonga - cordatis &c. H. CHF R. Laugdb, 317. Stichys mejor Germanica. C. B. Pin. 236. Stachys, Fucas. Hijl, 766. Dop. Pempt. 90. LoB. Zè. 530. (5) Stachys Vert. trigintafloris &c, GOUAN Monsp. 283. H, Ups. 170. Stach, Fol, obfcurevirente &c. WALTH. Hort, 108. Ee 19. Stachys Cretica. C, Be Pin, 236. Prodr. 113. D 1D ZNA MI A 547 (6) Andoorn met zeer Takkige Takkenen Lan- IV. ceivormige gladde Bladen, ARDERKe doa „ Hoorps (7) Andoorn met de Takjes in een Doorn uit=srux, loopende. vr. Stachys Op *t Eiland Kandîa is de Natuurlyke Groei. Tere plaats van deeze drie Soorten, die men ook in var. de Europifche Kruidtuinen heeft. De eerfte ge- Rn lykt veel naar het Duicfche Andoorn , doch heeft d de Bladen donker groen , zonder eenige Wol- ligheid en die by de Bloemen zyn niet omge- boogen , gelyk in hetzelve. De andere heeft gladde Bladen en ftinkt naar Jodenlym. De der- de is aan * end der Takken gedoornd. Dezelve groeit omtrent een Voet hoog, zy heeft Lan- cetvormige ruige Bladen en Bloemen in figuur en Kleur naar die van Salie gelykende, wor- dende Ezels- Thym van ’t Landvolk op Kandia genoemd, zo Crusrus aantekent, (83) Andoorn met Wollige Bladen, die Eyrond- viart. „Orientalis. Lan Levant{ích, (6) Stachys Ramis ramofislimis , Fol. Lanceolatis glabris, H. Cliff. 310. R. Lugdb, 318. Siderits glutinofa Bitumen redolens. Moris. Hift, iT. p, 389. ZAN. Hit. 136. (7) Stachys Ramulis Spinâ terminttis. H. Cliff. 310. R. Lugdb. 318. Stachys ‘Spinofa-Cretica, G.B. Pin. 236. Mor Ris. Hifl. III. p. 382. S. 11. T. ro, f. ge Gaidarothymaa Crus. Elifl, II. p. 311. (8) Szachys Foliis tomentoûis ovaro- Lanceolatis, Flora's bus Verticillo brevioribus, Re. Luzdp. 318. Srachys, Or. altise fima Foetidisfima. TOURNE. Cor. 12. BOERH, Lugdô. 1 pe 35de 8 IT. DEEL, IX. Strums 348 TwEEMAGTIGE KRUIDEN, Iv, Lancetvormig zyn, en by de Bloemen kor- taan ter dan het Kransje. _Hoorps stuk, _ Deeze zeer groote en uitermaate Stinkende „Blootzaa- Soort is door den vermaarden TOUuRNEFoORT- kg: in de Levant waargenomen. ix. (9) Andoorn met byna genairde Bloemen , niet bate flekelige Kelken, de Bladen Lancetvormig Joodich. ongefteeld ‚ Wollig rimpelig effenrandig. Van deeze Soort, uit het Joodfche Land af= komftig , die de Kelken byna tienhoekig heeft , is de Bovenlip der Bloemen holrond, geheel , paarfchachtig, zo wel als de Onderlip, maar de Keel wit gevlakt. xn (to) Andoorn met Hartvormige flompe Wot- add lige gekartelde Bladen en langwerpige gee heel effenrandige Blikjes. Aan de Kuften der Middellandfche Zee groeit deeze , een Kruidje , dat de Steng maar een Span hoog heeft , met een Aair van zesbloe- mi- (9} Stachys Flor. fubfpicatis &c. Stachys alba angu@to Sal- vie folio. BARR. Jc. 279. Sid. incano Olez folio &c. Vork. Norib. 353. Sid. molli cinereo Oler folio &c. Bocc. Mús. ll. p. 145. Te 109, 112. (zo) Stachys Fol. Cord. obtufis tomêntofis crenatis &c. Jfant. 82. JACQ. Hort. T, 70. Betonica maritima Fl. ex luteo pallescente. DILL. Elth. so. T. 42. f. so. Betonica Heraclea latifolia Dioscoridis. DONAT. Veret. 84. BOCc. Zus. 2. P. 164. T, 127. Sideritis Salvie folio noftras. MAGN, Monsp. 243. Di 1/np LON AMT A, 549 mige Kransjes en gewolde Kelken, die vyftan- IV,' dig zyn enfcherp, naauwlyks gebaard , de Bloe-ÂF an men geel, Hoorp- A, STUK. (11) Andoorn met tweebloemige Kransjes. xt Stachys Volgens de Waarneeming van den Leid{chen en Hoogleeraar D. vaN Roryen, heeft deeze Kaapfche een Stengetje van een Handbreed hoog en gelykt naar de paarfche Doove Netelen; ‘doch de Blaadjes zyn glanzig , hoewel gehaaird, (12) Andoorn met zesbloemige Kransjes, leg- xr. gende Stengen; de Bovenlip der Bloemen ln e tweedeelig „ wyd gemikt en omgeboogen. Op de Heuvelen der Zuidelyke deelen van Europa grocit deeze Soort, die de Stengenleg- gende, vierhoekig , Pypachtig en broofch heeft „ met gefteelde Hartvormige Bladen , alles dun- netjes met Haair bezet, de onderften ftomp , de bovenften fpits , Zaagtandig: de Kelken gebaard, (13) Andoorn met byna geaairde Kransjes, xm. Relaas (1x) Seachys WerticiMis bifloris. Mant. 82. Sideritis erefta Teucrii pratenfis folio ZErhiopica. PLUK. Alm, 245. T. 315. ORR (12) Stachys Verticillis fexfloris , Caulibus proftratis azc. Galeopfis Caule pilofo &c. ALL. Nic. 44. Marrubinm nigrum rotundifoliam. ©. B, Pin. 230. Ocymum Valentinum. CLUS. Hift. Il. p. 42. (13) Stachys Verticillis fubfpicatis &c. Sidetitis vulg. hire {gs II. DEEL, IX, STUK, 430 __TwErMAcTicE KRUIDEN. IV, Hartvormig ovaale gekartelde ruuwe Bläe AFDEELe d } sende S EV, en en opftygende Stengen. Hoorp- } k _ sTUKe Deeze , ook in de Zuidelyke Landen groei- Gyrano- jende , met Takkige Stengetjes vaneen half Voet gPereiae oog, heeft de Kransjes ver van elkander en niettemin Aairswyze geplaatst , de Kelken ge- doornd en de Bloemen geel, XIV. 5 | BOVER Shih: (14) Andoorn met zesbloemige Kransjes , Ey Annua. rond - Lancetvormige Bladen „ die drieribs daad big effen en gefteeld on, en opftaande- Stengen. xv: (15) Andoorn met zesbloemige Kransjes , [lom zt pe, byna kaale Bladen . de Bloemen van Andoorne langte als de Kelken en flappe Stengen. Dee- futa ereta. C. B. Pin. 233, Sideritis wulg. Crus. Hi, II, ps 39. Sid. Fl. luteolo. R1v. Mon. Jo. Tefrahit Caule erecs to, Fol. petiolatise GER. Prov. 275. Betonica Fol. inter Vere ticiilos &c. HAL. Helv. 646. (14) Stachys Verticillis fexfloris , Fol. ovato « Lanceolatis Sec. Stach. Fel Lance. fesfil. El. Cl. z1o. R. Lugdb. 317. N, 7. GRON, Virg. 66. Betonica verticillata , Cal. Spinofis. H. Ups. 165. Betonica Foliis &c. Harr. Elelu. 645« Sideritis Arvenlis. larifolia glabra. GC. B. Pin. 233. Alysfum majuse TAB. Hij. 929. (15) Stachys Verticillis fexfloris, Fol. obtufis nudiusculis &c. Giecoma Fol, Cord. oblong. crenatis. Hi. Cliff. 307. Re Lugdb. 320, Sideritis Calyc. fubinermibus hispidis. A. Succ 438. Sid. Alfines Trixaginis folio. C. B. Pin, 233. Predre 11r. Marrubiaftrum vulgare. TOURNE. Zuff. 190. Be Lamíum Paludofam Belgicum Melisfe folio. HERw. Zugdb. 35ste Te 353. Marrubiattram palaftre foeidume TOURNF. Der LENT A Mori Ssst Deeze twee komen in de meefte deelen van Europa en de laatfte in onze Nederlanden voor, IV; Árprers xv. «tot welke men het Doove Neteltje met Melis- Hoorps fe-Bladen , door HERMANNUS afgebeeld „°TUE dat hy zegt van zelf op Moerasfige plaatfen van foer ons Land weelig te groeijen , en een dergelyken Stank te hebben als de Doove Netelen, t’huis gebragt vindt, De Bloempjes zyn , in hetzelve, naauwlyks zo groot als de Kelken, die puntjes hebben, doch niet prikkelen. Hier is de Steng flap, naauwlyks een Voet hoog: het Jaarlykfe heeft de Steng in Bergachtige Landen opftaan- de, in Velden leggende; gelyk het Regte Ane doorn dezelven eerst hurkende en verder opfty- gende heeft. Deeze Onkruiden zyn voorheen door den Rid- der tot de Betonie of elders thuis gebragt ges weest en veelen hebbenze tot het Yzerkruid be- trokken; in welk opzigt men hier letten moet op de geftalte der korte Meeldraadjes , die regt- hoekig uitwyken , zo dat zy een kruis maaken met de twee langen , die regt zyn. In de Be. tonie zyn de Meeldraadjes allen regt, gelyk ook in het Yzerkruid , ’ welk , bovendien, door de Bovenl! p platen kort te hebben verfchilt (*), Ook zyn de Wortels, in veele Soorten , met Knobbels bezet als Aardappelen (Je BA r- (*) Gen. Prov. p. 272. Cf) GOVAN Monsp. p. 2834 EL. DEEL. IX STUKe 7 yrange M3iGe Iv. ÁrprrL. XV. Hoorp- STUK. 352 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. BAr LOTA. Balloté, Een Trompetachtige Kelk , die vyftandig is met tien Streepen,en de Bovenlip van de Bloem Blootzaa- gekarteld , holrond. Dit maakt de byzondere dige. T. Ballita nigra. Zwarte, Kenmerken uit van het Geflagt deezes naams, waar in de vyf volgende Soorten begreepen zyn, (1) Balloté met Hartvormige onverdeelde Zaag- tandige Bladen en gefpitfte Kelken. Dit meent men te zyn de Balloië der Ou- den, gemeenlyk Zwart Malroye of Stinkend An= doorn genaamd , in ’t Franfch Balloté, in ’ En- gelfch Black Horehound, Het Kruid groeit door geheel Europa, op Steenige en Zand-Gron- den , aan Haagen en Wegen, als ook in onze Nederlanden. Het heeft cen Steng van om- trent een Elle hoog , met rond Hartvormige Bladen, die wel zwartachtig of donker groen , doch ook eenigermaate ruig zyn en getand, in wier Oxelen Kransjes voortkomen met paarfch- achtige Bloemen. De Stank onderfcheidt het duidelyk van de Malrove. Men houdt het voor dienftig tegen de Opftyging, en het Aftrekzel is (1) Ballota Fol. Cordatis indivifis Serratis , Cal. acumie natis. Sy/l. Nat. XII. Gen, 720. p. 395. Weg. XIIL p. 448 GORT. Belg, 170. KRAM. Aufir. 174. HALLs Helv. 648. GOUAN Mlonsp. 233, GER. Prov. a6s, FL, Suec. 484. EC. EL Clif. 311. R. Lugdh. 315. Ballote f. Marrubium nigrum. Dop. Pempe, go. Lon. Ie. 518, Marrubiaftrum Ballote , Prass Gum foctidam. Tap, p. s4os D rf D Y NA M I A, 358 is tegen ’t Voeteuvei aangepreezen geweest, IV, de en (a) Balloté met Hartvormige onverdeelde Zaag: Eee tandige Bladen en byna geknotte Kelken. ne Zeldzaam komt dit Kruid met witte Bloemen, zaling voor, hoewel het dus in Sweeden , in Vrank-” Witte. ryk, en volgens BoERrRHAAVE ook alhier, is waargenomen. Zulks zou maar eene Verfchei= denheid zyn, indien niet de Kelken ook vere fchilden, (3) Balloté met Palmswys’ verdeelde getande _ IL’ anatas Bladen en eene gewolde Steng, Gewolde: In Siberie , naar den kant van China, groeit deeze, welke de Bladen byna als die der Aal- besfen , half in drieën of in vyven verdeeld heeft, van boven glad en blygroen, van onderen met eene Zilverkleurige Wolligheid, De Bloemen zyn zeer groot, van binnen bleek geel , van bui- ten wit en uitermaate Haairig „de bovenfte Lip Lepelswyze uitgehold „de onderfte Hartvormig s aan de zyden twee uitgerande byhangzels of Oorlappen hebbende en met paaríche Streepen getekend, De Kelk is een weinig ruig, De Zaa- (2) Ballota Fol. Cord.acum. ferr, Calyc. fubtruncatis, Fl. Sue. 11, N. 530. Ballote Flore albo. TOURNB. Jaffe 185» VAILLe Par, 20, Ballote. Cam. Epit. 572. (3) Ballota Fol, palmatis, Caule Lanato. Ballote Fol. Ge- ranii Batrachioides. AMM. Ruth. 47. Fhlomis Fol: multifidies GMEL: Sib. III. p. 241. T. 54 _d IL, DEEL, IX, STUK, 854 TwEEMAETIGE KRUIDEN. IV. Zaaden zyn bruin , naar een driehoekig Prisma xv, gelykende, met eet uitgehold en ruuw, STUK. « (4) Balloté met Hartvormige Bladen , gebladerde Iv. Aairen, geknorteKelkenenLiniaaleBaardjes. Jnaveolens. — REE N Welrie- — In de Westindiën groeit deeze Soort, welke kende. ge Heer JACQUIN aanmerkt, zeer welrieken- de te zyn ‚ wordende van de Inwooners op St. Domingo in Baadingen gebruikt. Schoon er fomtyds maar twee Zaaden in één Kelk aanry- pen , dat BROWNE meende altoos plaats te hebben , heeft zyn Ed, ‘er meest vier in waat- genomen , gelyk in de meefte Kransbloemige Kruiden. 5 t gehalveerde , t Dificha. (5) Balloté met gehalveerde , weedeelige , half Tweezy- ‚‘geaairde Kransjes. dige. Deeze Oostindifche is niet minder fterk en aangenaam van Reuk, leverende op Ceylon een Olie en Water uit, daar men tegen Opftygingen en Moederkwaalen gebruik van maakte, Zy ge- ei naar de Betonie of naar het Kartekruid , Le (4) Ballota Fol. Gordatis, Spicis foliofis &c. JAca. Amer, 172. Mefofpherum hirfutum Sc. BROWN. Jam. 257. T. 18. fe 3, Marrubiafttum maximum „FL, coeruleo , Nardí odore. SLOAN. Fam. 64e Hij. I. pe 171. T. 102. f. 2. (5) Balbota Vertic. dimid. bipartitis Semispicatis, Monarda Elor. Verticillatis &c. Fl. Zeyl. z4 ? Marrubium odoratisfimum Betoniez folio. BURM. Zey!. 155. T. 71. f. r. Stachys Indica procerior, Betonict folio. Ra}. Hf, 1872. An tige Indicum ? BuRM, Fl, Ind, pe 27 Dros DMIA MEE IAS OZss „hebbende een vierhoekige Steng en Hartvormi- IV. ge, Zaagtandige ,‚ Wollige Bladen. AFDEEL, | | | hakua … Hoorp: M AR RuUeÊEIUM, Malrove. STUK. Gynnos In dit Geflagt is de Bloemkelk ook Trom {7% petachtig, fiyf en tienftreepig : de Bovenlip tweedeelig , Liniaal, opftaande. Het bevat tien Soorten, waar van de vier eerften vyftandige , de zes laatften tientandige Kelken hebben. A. Met vyftandige Kelken. _@) Malrove met Wigvormige vyftandige gee Ie | plooide Bladen, de Kransjes geen Omwinde siam ale: zel hebbende, | î te di. Den bynaam voert dit Kruid , om dat men de het oordeelde te zyn het Alysfon van GALE- Nus, dat tot Geneezing der genen , die van een dollen Hond gebeten warcn, ftrekte. Cru- sius vondt het in Spanje en uit Zaad , door hem vergaderd , is het aan de Kruidhoven van Europa medegedeeld. Het heeft de Steng, zegt hy, omtrent een Voet hoog, vierhoekig , ver= deeld (s) Marrubium Fol. Cunciformibus quïinquedentatis &c, Syft. Nat. X1i, Gen. 721. p. 395. Vig. Xllie pe 448. LL Cliff. 311. R. Lugdh. 314. Mart. album Fol. profunde incifis, Mokis. Hiff. UI. S, rr. T. 10. f. 12. Alysfon verticill, Fol. ptofunde inciús. C. B. Pin. 232. Alysfon Galeni, CLUs. Hijs IL. p. 35e Rar. p. 187. LOB. Je. 524. Za IE, DEEL, IX, STUKe IV. 856 TWwEEMACTIGE KRUIDEN. deeld in Takken, die zeer Wollig zyn. De Bla- Aron. den, van gezegde figuur , zyn grys en bitter, Hoorp- witre. $ IV. Supinunm. Leggende. doch Reukeloos, De Kelkjes hebben vyf Doorre STUK. tjes en bevatten paarfche Bloempjes, die klein ker zyn ‚ drie aan ieder zyde van het Takje. Sa (2) Malrove met Eyrond - Lancetvormige Zaag: bium pere: tandige Bladen en Borftelige Kelktandjes. STi UIt. E Vreemde. (3) Malrove met byna Eyronde gewolde, aan oh fie tend uitrandig gekartelde Bladen; ei Kelke tn tandjes Elsvormig. Deeze beiden , door DrrrerNrtus op eene zelfde Plaat afgebeeld , zyn afkomftig uit de Zuidelyke deelen van Europa, en in *t byzonder van Kandia zo ’t fchynt, vooral de laatfte , die dikker en ronder van Bladen is, hebbende ook de Kelkpuntjes ftyver. (4) Malrove met de Kelktandjes Borftelig „regt en ruig. De (2) Marrubium Fok ovato- Lanceolatis ferratis &c. KRAM. Auftr. 174, CLus. Pann. 589, GOUAN Monsp. 284. H, Cf. R. Luxgdb. uts. GRON. Orient. 73. Marr. alb. latifol, & an” guftif. peregrinum. C. B. Pin. 250. Marr. alt. Pannonium. Crus. Hift. Il. p. 34. Marr. cand, alt. Hisp, LoB. Zo. 53. DiLL. Elth. zio. T. 174 f. 215. (3) Marrabium ‘Fol. fabovatis Eanatis &c. H. Clif. 3123 R. Lugdb. 315. Ne ge Marr. album candidisfimum & villo- fum. TOURNF. Cor. 12e Marrabium Fol. rotundo candidisfi= mo. DILL, Elth. 219. Te 174: f. 214» (+) Marrubium Dent. Cal. Setaceis reêtis villofis, El, Cliff. zie. R. Lugdb. 315, N, 6, Maar. Hispe (upingm Fol, Sericeis Ax Dar: DYNA MCT AN 857 De Spaanfche Malrove met Fluweelig verzil- IV, verde Bladen en leggende Stengen van T ougr- En NEFORT, welke door den Hoogleeraar A, vaN Hoorp- Roven, volgens den Ridder, op deeze Be js aangehaald , wil D rr LENIUS in zyne gece Fig. a15. vertoonen. De Afbeeldingen by B an- RELIER verfchillen nogthans daar van aanmer- kelyk. Misfchien zyn wel de drie laatfte Soor- ten flegts voor Verfcheidenheden van de Cretie Sche Malrove aan te zien, B. Met tientandige Kelken, (5) Malrove met de Kelktandjes Borftelig en _v. haakig omgeboogen. ade | ATê. Dit maakt de gemeene Malrove uit, welke Gemedne, door geheel Europa hier en daar voorkomt op Zandige, Steenige, dorre Gronden. Veel min- der nogthans groeit dezelve in Ooftenryk dan de Tweede Soort, die ín het Land omftreeks Weenen , aan de kanten van Wyngaarden. en Bouwlanden , als ook op drooge Grasvelden overs Argenteis. Tougnr. Jrff. vga, Mart. album Hisp. majus. BARR. Je. 685, 686. Marr. alb. Sericeo parvo & rotundo folio. Bocc. Aus. II. p. 78. T. 69, (s) Marrubium Dent. Calycinis Seraceis uncinatis, Mat. Bled. 305. Fl. Suec, 485. Gorr. Belg, 171. KRAM. Aufir. 175. HALL. Helv. 648. GER. Prov. 165. DALIB. Par, 182. GOUAN Mfonsp. 234. H. Cliff. R. Lugdh, uts. Marrubiumal- - bum vulgare. C. B. Pin, z3o. LOB. Jc. 517, DOD. Pempt. 87. CLus. Panu. 583. B, Marrub. album villofam, C. B, \ L 3 Pin. 230. Prodr. 11e. Me. DEEL. IX, STUK: IV. AFDEEL. XV. Hoerpe STUKe Blootzaa dige. 558 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, overvloedig gevonden wordt, dochelders Vreemd is, By ons komt de Gemeene in de Duinen op veele plaatfen voor. In Vrankryk noemt menze Marrube blanc, in Duicfchland Weisfer Andorn ; in Epgeland Horehound; De Neerduitfchenaam , dien men ook Malrovie en Marobel gefpeld vindt ;, is ,-gelyk de Franícheren anderen , van den La- tynfchen Marrubium'afkomftig. Anders wordt zy by ons ook wel Witte Andoorn geheten. Het Kruid heeft vierkantige Stengen van om- trent een Elle hoog en ovaale Bladen, die rim- pelig zyn met kleine en groote Tandjes bezet, Haairig en als. met. wit Poeijer beftooven. Het heeft dlgte Kransjes , ongefteeld ‚en witte Bloe- men. De Reuk is fterk, iets van Moskeljaat hebbende, zo HoFMAN wil, eû niet zeet aan- genaam 3 de Smaak uitermaate bitter, Hetheeft in de Geneeskunde een aanmerkelyk gebruik, inzonderheid tot Zweet- en Pisdryving, de Ver= {topping openende en het gene vast zit oplos. nde. Tot verwekking der Maandftanden, in Borstkwaalen en verhardingen der Ingewane den, kan het, op verfcheide manieren bereid, van dienst zyn. Inzonderheid ftrekt het uitwen- dig, in Pappen gebruikt, tot Oplosfing en ver- hoeding van ’t Heet Vuur. Men wil dat hetzele ve het Prafium zy van DiosCorIiDEs, en onder dien naam komt het fomtyds ‘in de Win- „kelen voor, (6) Mal- | Dr DE WON AAM T val 359 (6) Malrove met Hartvormige rondachtige, IV. : 5 2 ) — AFDEELs witrandig gekartelde Bladen, en. Hoorp. Boor een uitgerande Haaïrige Bovenlip dersrur. Bloemen , verfchilt deeze Kaapfe van de vol- vu. À Mlarrue gende „ die zeer naar dezelve gelykt, zegt de sim afri- Ridder. Ik heb een Tak die Heefterig is , ROn Kaapse. mende anders met de bepaaling overeen en de Bladen van onderen Wollig hebbende „ niet van beide zyden , noch effenrandig , gelyk in de volgende Negende, noch langwerpig „ gelyk in de Tweede Soort, welke beiden ook in Afrika groeijen , zo de Hoogleeraar NL. BurRMA N- Nus aantekent. (7) Malrove met Hartvormige rondachtige , _ {VIL Be byna Tandswys’ gekartelde Bladen en fbomp Een tientandige Kelken. ge. Een zeer fraaije Afbeelding van dit Gewas , dat in Italie en Spanje groeit, geeft de geleerde Italiaan Boeconr, opde Tytelplaat van zyn Muféum. De Steng is Heefterig , opgeregt , met gefteelde Bladen, die zeer ruig en van onderen Haai. (6) Marrubium Foì. Cordeto - fubrotundis , emasginetoe crenatis. HZ. Cif, 311. R. Ziugdh, 314. Pfeudo- Ditamnus Africanus êc. Comm. Hort. Il. p. 179. T. 90, Marrub. ale bum rOtundifol. minus &c, Pruis. Alm. 242e T. 306. É. 2, Marr. Di. fputii Foliis & facie, HERM. Par. p. T. 200 ? (7) Marrubium Fol. Cord. fubrotundis Sc. Pfeudo- Diktam- num nigrum rot, & crispo folio. Boeg. Jlus. Ile p. 152. Te 129e L4 Il DEEL IX, STUK» 360 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. Haairig zyn. Het heeft, in Trechterachtige Kel- a ken, paarfche Bloemen , met de Bovenlip rond- Hoorp: achtig, onverdeeld, De Meelknopjes komen niet STUK. buiten den Keel. Des maakt het een verfchile dan Tete Soort uit ‚ van de Malrove met Bladen en gedaante van Valfch Diptam , by HERMA N- NUSs, welke de Bovenlip gebaard en de Meel- draadjes lang heeft, zegt de Ridder, VII. (8) Malrove, die den rand der Kelken uitge- Benard breid heeft , met fpitfe Tandjes. anicum, - Spaaniche, In deeze is de Bovenlip der Bloem in drie of vieren gedeeld en zy heeft de Kelktandjes beurt- lings kleiner, even als in myne Kaapfche voor- gemeld, De Bladen zyn groot, byna rond, wit en ruig , aanden rand gekarteld, De Groeiplaats is in Spanje, an $ Ix. (o} Malrove die den rand der Kelken plat en PE a Haatrig heeft , de Bladen Hartvormig tiet. holrond , de Steng Heefterachtig. iptam, Men vindt by ToUuRNEFORT ecn fraaije Af- (3) Marrubium Calyc. Limbis patentibus&c. H. Cif. 312. Ups. 169. R. Lugdb. 315. GOUAN Monsp, 284. Marr. alb. rotundifol. Hisp. HERM. Par. T. p, 2or. Marr. fubrotundo ‘folio. BARRe Je. 767. Boce. Alus. II. p. 167. T. 122, (9) Marrubium Cal. Llmbis planis villofis Sc. Hi. Clif. R. Lugdb. &c. Pfeudo- Dikamnus verticillatus inodorus. C. B. Pin, z22, TOURNF. Inf? 138. Te 89. Pfeudo- Dikamnum, Dop. Pempt., 2810 LOB. Zo. soze DD rp Y NA MI A 361 Afbeelding der Bloemen van dit Kruid, die uiet rv, een Trechterachtigen Kelk fpruiten. Het Kruid ARDEEL, zelve gelykt veel naar den echten Ditamnus, Hoorp- waar van het den naam heeft (*), doch verfchiltSTuxe daar van door zyne gekranste Bloemen , en dat, ent het geen Reuk hecft, De geheele Plant i is met een digte Wolligheid bekleed. De Groeiplaats wordt op Kandia gefteld door den Ridder; maar Loser zegt, dat het in Italie en elders voort. kome. (zo) Malrove die den rand der Kelken langer dan het Pypje en Vliezig , met de groote „Jarre hoeken gerond heeft. zabulofum, Beker ; É achtige, Op Kandia zou ook deeze huisvesten; want de aangehaalde Walfche Diptam van BArRrer- LIER was van daat afkomftig (f). Hy verge- lykt den Kelk byeen Kroes of Kommetje , waar in men Metaalen fmelt, in ’t Griekfch Choanos, en dus heeft dezelve ook de figuur van een Be- kertje, Na * bloeijen, zegt LiNN &us,groeit de c*) Men zal dien, gemeenlyk Diët. Creticus genaamd, in ’t Geflagt van Orégo befchreeven vinden. (to) Marrubium Cal. Limbis Tubo longioribus &c. GOUAN Monsp. 232. Pfeudo- Di. acetabulis Molucce. C. B. Pin, 222, TOURNF. Jn/f. 1388. Dittamnus falfus verticillatus Perie carpio Choanoide Creticus, BARR. Jc. 129. (f) De aanhaaling is wel, Pericarpio Conoide Beeticus, als wanneer zy uit Spanje zou zyn ; doch » zo wel op de Plaat als in de belchryving» taat de Tytel zo , als ik dien heb. LS IL. DEEL IX, STUKe „362 TwWEEMAGTicE KRUIDEN. IV. 'AFDEEL. XV. HoorD- STUKe Blootzaae &igze. TL. Leonutus Cardiaca. Gemeen. de rand uit, wordt eens zo lang als het Pypje;, zynde kaal en Vliezig, niet tuig, gelyk in de voorgaande Soorten, Op de kant heeft hy twins tig hoeken , de kleinften fpits, de breedften zeer ftomp en rond. De Bladen zyn Hartvormig , diep Zaagtandig , dun en ruighaairig. Leo Nur us. Hartgefpan, De Meelktopjes zyn met glanzige Stips pen (*) befprengd in dit Geflagt , ’t welk de gewoone Bloemplant , Leonurus genaamd, niet bevat, hebbende maar de vier of vyf volgende Soorten. (1) Hartgefpan met de Stengdladen Lancetvire mig drichwabbig. st Volgens den Latynfchen naam Cardiaca noemt men dit Kruid in ’t Hoog- en Nederduicfch Hartgefpan; waarfchynlyk wegens de byzondee re Hartfterkende hoedanigheid , welke daar aan is toegelchreeven geweest. De Franfchen hee- ten ’ zelve Agripaume , de Engelfchen Mothers wort, dat is Moederkruid: want men vindt het | te. (*) Punêtis Osftis, dat is met Beenige Stippen, ftaat in de Lyst der Geflapten , aan ’t Hoofd deezer Klasfe. (1) Leonurus Folù Caulinis Lanceolatis trilobis. Sy/2. Nats XII. Gen, 722. p. 396: Weg. Kill. p. 449. Mat. Med. 308, Gorr. Belg. 171. Fl. Succ. 496. KRAM. Auf?r, 175. GOUAN Afonsp, Be, B, Cliff. 313. R. Lugdb. 312. Marrubium Car- diaca diftum. C. B. Pin. 230. Cardiaca. TOUENFe wk 138, T. 37. DOD, Pompe, 94. LOB. Je. 5160 DFD YEN: AM 1 A, 363 het tegen Opftyging en andere Moederkwaalen â Rd ‚ aangepreezen. De Groeiplaats is door geheel EEn Europa , op Steenachtige Gronden en aan de Hoorp- Wegen. Het komt ook voor , in Rusland en Si-°*UE berie, pta Dit Kruid heeft een Steng die tot vier Voe-: ten hoogte, ja tot eens Mans langte fchiet , met lange opgeregte Takken, De Bladen, on- der breedst, gefteeld en donker groen , zyn driedeelig , met de buitenfte Kwabben grootst en tweedeelig , de middelfte kleinst en driedee- lig , overal fpits gepunt: zo dat het aan zyn Loof zeer kenbaar is, In de Oxels der bovenfte Bladen, die maar driepuntig en fomtyds geheel Lancetvormig zyn , komen. Kransjes voor met zeer pluizige Bloempjes, wier Bovenlip bleek paarfch is , de Onderlip wit met paarfche Vlakjes, Het heeft een doordringende Reuk en werdt, egens zyne bitterheid , van BOERHAAVE geroemd als een uitmuntend Middel teven Hart- kloppingen, Pyn voor ’t Harten dergelyke Kwaae len, uit Slym ontftaande , waar door de wer- king en uitwerping der Maag belet wordt: zo dat zyn Ed. het Aftrekzel daar van, in die ge. vallen ; ten minfte gelyk ftelde met dat van den Malakfen Varkens-Steen (*). (2) Hart- (*) Hijt. Plant, Op. fpur. Tond. 1731. pag. 259. Itid: in Leêt. Ms. mei Parentis ; Anni 2713. Vide & HALLEe RUM aliosque. IL, DEEL, IX, STUK, 364 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN. WV. (2) Hartgefpan met Eyrond- Lancetvormige AF che Zaagtandige Bladen en ongefteelde gedoorn= , _Hoorps de Kelken, STUK. IL Deeze, die in Boheme en de Ukraine groeit , D us Marre. heeft een vyfdeeligen gebaarden Kelk en zeer aftam. Kleine Bloempjes, naauwlyks langer zynde dan heemfch. de Kelk. Op Java komt zy ook voor, volgens den Heer N. L. BURMANNUS. ur. __ (3) Hartgefpan met driedeelige gefnipperde Blan Tartaricuse vi rhnarifch. den en pluizige Kelken. De Zaaden van deeze, in de Woeftynen van Tartarie verzameld , hebben in de Akademie- Tuinen Planten uitgeleverd van niet minder hoogte dan het Gemeene Hartgefpan , met vier- kantige gefleufde Stengen, De onderfte Bladen zyn, byna tot aan het Steeltje, in vyfof meer Slippen verdeeld ; de middelften in drie voor- naame en deeze wederom in {mallere , niet zel- den getande Slippen. De Bladen, die aan ‘tend der (2) Leonurus Fol. ovatis Lanceolatis fertatis &c. Sideritis Fol. ovatis&c, H. Cliff. 313, R. Lugdb, 322. Marrubiaftrum fol. Cardiace. Bocc. fuse IL-T. 98, Chenop. Hysfopi latio- ribus foliis Maderasp. PLUK: Alm. io. T. 164. f. 2. BURM- Fl, Ind, 127. (3) Leoaurus Toi. tripartitis laciniatis , Calycibus villofis. Fl. Ups. 171. GOVAN Monsp. 285. Sid. Fol, tripartitoemul- cifidis. H. Cliff. 313. H. Ups. 469. Re Lugdb. 322, Card. Orient. canescens Foliis Ranunculi, TOURNE. Cor. 12. Card, Fol. tenuius & profundius incifise AMM. Ruth. p.49; se, MILLe Ze. 8e. he 2 Deel PLAAT LVII. el} 2 Deel PLAAT ES N N SSS \ AN NN BAB FN AM TA, 365 der Stengen en Takken groeïjen , vindt men IVS doorgaans met drie zeer fmalle fpitfe verdeelin=" "DEEL: gen. „ Alle deeze Bladen zyn „zegt AMMAN, Hr: ‚> geheel glad , van boven donker groen , vanTor. ‚> onderen bleeker; de Bloemen, Kelken en sperzns _,, Zaaden, gelyk in het Gemeene Hartgefpan , “9, doch de Bloemen fcheenen my minder pluizig 2 te zyn, de Kransjes menig vuldiger en digter , > zo dat, boven aan de Steng , het een byna ‚‚ het andere raakte,” Dit Kruid was ook, op de zelfde plaatfen , met geheel ruige Stengen en Bladen voorgekomen, (4) Hartgefpan met driedeelige veeldeelige, Li- _ 1v. niaale „, flompachtige Bladen, eelt k Siberifch. Deeze, die door AM MAN is befchreeven en afgebeeld onder den naam van Reukelooze Ballote met Bladen van Hartshoorn , maakt , volgens GMEL 1 N,een loutere Verfcheidenheid der voors gaande uit, die de Bloemen merkelyk grooter en de Bovenlip byna gelyk heeft met de Onder. lip, Zy gelyken zeer naar die van de Balloté , als zynde de Bovenlip Lepelswyze uitgehold en de Onderlip in drieën gedeeld. De Kelken zyn vyfhoekig en loopen in vier ftekelige puntjes Ull. (4) Leonurus Fol, tripastitis multifidis Linearibns obtufius= culis. A. Ups. 170. Ballote inodora Fol. Coromopi, AMM. Ruth. 48 T. 3. GMEL. Sib. II. Pe 239 BURM. Fi. Ind, P. 127 NE, DEEL. IX, STUK 366 TwWwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV, uit. Ook zyn de Kransjes met Borfteltjes ges ARDEEL. fchoord, even als in de anderen. Hoorpe De Groeiplaats deezer Kruiden is door geheel STUK. _Siberie, en, fchoon dezelven in de ‘Tuinen veel lotzaas grooter Bladen voortbrengen , dan in ’t wilde ; Se zyn doch derzelver Slippen altoos fialler , zegt Japonicus. GMELIN, den in ’t gemeene Hartgefpan. De Japanfch, rsr Pr.Lvil. Tak van een Japanfch Kruid, onder den naam Figs 1. van Leonurus Cardiaca overgezonden, komt zo volmaakt met de voorgemelde befchryving van AMMAN overeen , en verfchilt door het Loof zo zeer van het Gemeene , dat ik hetzelve niet dan tot een der laatfte Soorten kan thuis bren- gen, en wel lefst tot de Derde, om dat hetzel- ve de Bladen fpits heeft. Nogthans fchynt het ook wel daar van een Verfcheidenheid te zyn, aangezien die, van Java onder den naam van Byvoet overgezonden , de Kelken witermaate glad heeft, zo de Heer BurMANNus aante- kent: ’t welk van deeze Japanfche niet gezegd kan worden. Zie daar van de Afbeelding, Pr. LVII, Fig. r, waarnevens, by A „een Bloeme pje ‚ viermaal in langte vergroot, in zyn fte- kelige Kelk. Tusfchen de Boven en Onderlip vertoonen zig , na dat dezelven wat van één gehaald zyn, de vier Meeldraadjes , twee lan- ger, twee korter , met hunne rondachtige Knop- jes en de Styl, die in twee Stempels uitloopt, gelyk in de meefte Kransjes - Bloemen. dis Prroe Der OGA ME Ae A69 Puromtis. Viktkruid. Iv. AED. Dit Geflagt heeft een hoekigen Kelk 3 de Hoke Boverlip legt als op de onderfte neer, Benen famengedrukt en met Pluis begroeid, Bovendien Gymnos hebben de meefte Soorten Wollige Bladen ; {Pis weshalve veele Autheuren dezelven , hoe zeer ook in Bloem- en Vrugtmaaking verfchillende , tot het Wollekruid betrokken hebben (*): maar ik geef ’er, tot onderfcheiding , den naam van Viltkrwid aan. | * Getal der Soorten ‚ meest Europifche, is dertien , als volgt. (1) Viltkruid met rondachtige Wollige gekar- 0 | telde Bladen; de Omwindzels Lancetvor- Prusice. migs de Steng Heefterig. Heefterige Een zeer fraay Bloemgewas maakt deeze die af komftig. is van drooge Stecnige Heuvelen in Spanje en lcalie, Zy groeit Heefterachtig, anderhalf Voet hoog , geevende Takken uit, die zeer yl bezet zyn met Hartvormige breeder of fmaller Bladen , hebbende doorgaans maar | twee, (1) Pölomis Fol. fubroe. tomentafis crenatis &c. Sy/?. Nat. XI. Gen, 723. p. 397. Vege. KINK. p. 450. H. Cliff. grs. R. Lugdb. 318. N. 1. Verbascum latis Salvize foliis. C. B, Pin, 240. Verbascum fylv. alterum, Dop. Pempz. 146. B, Phlomis Cret. Frat, Folio fubrot. El. lnteo. ToURNF, Cor. 10. Phlo- mis latifolia Capitata , lutea grandiflora, Dir. Elth. 316% T. 237. f. 3066 GF) Naamelyk tot het Verbascuu , dat reeds int VII, STUK , bladz. 622 , enz. is befchreeven, ile DEES 1X0 STUKe 368 TwEEMAGTIGE KRUIDEN „IV. twee, zelden drie Kransjes of Kroontjes van Le Bloemen , die kleiner of grooter, geel of Goud- Hoorp- kleurig zyn. Zo wel de Stengen als de Bladen STUK. zyn met een digte Wolligheid , als Vilt, be- Blaotzaa- EN) i - 7 Ee. groeid, ’ welk de benaaming billykt. Men wil dat dit het Phlomos zy van DroscoripveEs, hebbende den naam daar van , dat mende Wols ligheid der Bladen tot Pitten van Lampen be- zigde, on (2) Viltkruid met Liniaale flampe Omwind- Purpurea. Zels, korter dan de Kelken; de Bladen Faarfch. langwerpig Hartvormig en Wollig ; de Steng Heefterachtig. De Steng van deeze, die weezentlyk van de voorgaande verfthilt, is ook wel eenigszins Heefterig en Wollig , doch doorgaans zwak en de Bladen zyn fpits Hartvormig, de onderften zeer lang gefteeld : de Bloemen paarfch. Zy groeit natuurlyk in Portugal en Italie. UL (3) Viltkruid met de Wortelbladen Pylswys’ nn Hartvormig , wederzyds Wollig ruig. Dee- (2) Phlomis Involucris linearibus obtufis &zc, MiLL. Di. T. 202. Verbascum fubrotundo Salvize folio. C‚ B, Pin. 240. Salvia Fruticofa Cifti folio haud incano. PLUK. Alm. 329« T. 57. £. 6. Phlomis Frut. Lufitanica. TOURNF. Jeff. 178. (3) Phlomis Fol. Rad. Cord. Sagitt. &c. MILL, Dik, Te 204. Phlomis Orient. Fol. Auricul, incanis , fl. luteo, Nus. GOUAN Monsp, 235. ’ À 1 DY NA MIA 36) Deeze Levantfche, door Nrssorrus voors IV. gefteld, heeft de Kransjes zonder eenige Om- EE windzels. Zy fchiet eens Mans langte hoog. _Hoorp- STUK. (4) Viltkruid met Lancetvormige Wollige Bla- _ rv. den, by de Bloemen Eyrond, en gewolde B Borftelige Omwindzels, Ee In de Zuidelyke deelen van Europa is de Groeiplaats van deeze , die Phlomis Lychnitis van Cr usius genoemd wordt, en door hem onder de zeldzaamfte Planten van Spanje is af- gebeeld, LoBers Afbeelding is van hem ont. leend , zo wel als die van Dononaus, Het Loof gelykt zeer naar dat van Salie , doch is Ímaller en zo digt met Wolligheid begroeid , dat men ’er ook Lamp - Pitten van maakte, Hier van heeft het Kruid zyn Griekfchen naam Lych= nìtis, en wordt deswegen ook van de Spaanfchen Candilera geheten. Het groeit, volgens GOUAN „ een Elle hoog en heeft vry meer Kransjes dan de ecríte Soort, welke met Eyronde ongefteel de Bladen, als Blikjes, gefchoord zyn. Die van Dir r (4) Phlomis Fol. Lanceolatis tomentofis &c. Mir. Di&. T. zo5. Phlomis Fol. ligulatis &c. Sauv. Bansp. 143. GOUAN Alfonsp. 286. GER. Prov. 264. Verb. anguftis Salvia foliis, C,‚ B. Pin. 240, Verbascum fylv. Fol. Salvie tenuifolie. LOB. Je, 558. Stoechas prelongo & angufta folio. BARR. Je. I32ta Phlomis Lychnitis. Crus. Hisp, Ie. ps 379. Verbascum fyle veftre. Dop. Pempt. 146. B, Phlomis Salvifolia lutea &c, Dir. Elth. uts. f, 307, | Aa 1e DEEL, IX, STUK, 370 IV, AFDEEL. XV. Hoorp. STUK. Vs Phloris laciniata. Gefnip= perd, VL. Samia. Driedeel:g. Vll Herba Wenti. stekelig. VII. Tubernfa. Knobbelig. TwEEMACTIGE KRUIDEN, DrirreNtusfchynt eene Verfcheidenheid van de een of andere uit te maaken. | (5) Vilekruid met de Bladen overhoeks gevind3 de Blaadjes gefnipperd; de Kelken gewold. (6) Viltkruid met Eyronde Bladen , die van onderen Wollie zyn; de Omwindzels Els- vormig geftrekt driedeelig. (7) Viltkruid met flekelige Borftelige Omwind. zels 5 de Bladen langwerpig Eyrond en ruuw; de Steng Kruidig. (8) Vilkekruid met Elsvormig flekelige Omwind- zels 3 de Bladen Hartvormig ruuw ; de Steng Kruidig. | Van deeze vier, door haare bepaalingen ge= noegzaam onderfcheiden, is de Groeiplaats der eerfte (5) Phlomis Fol. alternatim pinnatis &c, Phlomis Or. Fol. laciniatis. TOURNF. Cor, Io, R, Lugdh. 318. N. 4e (6) Phlomis Fol. ovatis fubtus tomentofis, &c. Phlom. In=- vol. Radiis Sub. ftriëtis. H. Cliff. 31s. R. Lugdb. 318, N. 3e Phl. Samia Herbacea Folio Lunarie, TOURNE. Cor. Io. (7) Phlomis Involucris Setaceis hispidis cc, H. Ups. 171. Cliff. 315. R. Lugdb. 318. N. 2. GOUAN Monsp. 286. GER. Prov. 264. Marrub. nigr. longifoliam. C. B. Pin, 230. Her= ba Venti Monspelienfium, J. B. Hif?. III. App. p. 854. Her- ba Venti. Log. Ze. s30. (8) Phlomis Invol. hispidis Subulatis ê&c. Phlom. Fol, Cor- diformibus &c. AF. Goett, z1ir. T. 12, Phlomis Urtice fo- Jio glabra. Amm. Ruth. 4o , 39. Gal, maxima Fol, Hormiri. BUXB. Cent. Io p. 4. T. 6, Dart DL NG A MI. Áo 871 eerfte in de Levant, der tweede op Samos ‚der IV. derde in Perfie, Tartarie en de Zuidelyke dee- “FREES len van Europa , der vierde op de Velden van Hoorps Siberie, Die, welke Herba Venti of Windkruid*®ö% van Montpellier genoemd wordt, groeit aldaar pg twee Voeten hoog , hebbende ftyve ruuwe ge- tande Bladen en blaauwachtig paarfche Bloe- men. De vierde heeft eens Mans langte (*) en is aan de Wortels met Knobbels gelyk Aard. appelen begroeid. De Kelken zyn ftekelig ge. tand, zo wel als de Bovenlip der Bloemen, In Arabie vondt ForskaoHr een Viltkruid met wicte Bloemen, dat de Omwindzels Palmswys’ Draadachtig hadt , de Bladen Eyrond Zaag. tandig. (9) Viltkruid met Lancetvormige eenigermaa- _1x: te Zaagbandige Bladen, end- Hoofdjes en zijn? s ken. Ceyloních, agttandige Kelken Op FE EVIL Fig. a. (*) Alritudo humana zegt GAGAN ‘er van s\by BUXBAUM windt men flegts van een Woet hoogte gefproken, doch dit zal een Drukfeil zyn; dewyl zyne benaaming dan weinig zou ftcooken , zo min als de Afbeelding, aitwaar het bovenfteder Steng omtrent een Voet en het Blad meer dan een lmalf Voet lang vertoond wordt. | (9) Phlorais Fol. Lanceolatis fubferratis &ec. Leonurus Fol, Lene. fubferr, ob:ufiasculis, Fl. Zeyl. 227. Cardiaca f. Leon, Hysfopi hirfutis foliis Sc, PLUK. Alm. 81. T. 118. É. 4e Clinopodiim Hysfopi latioribus foliis Maderasp. PLUK. Phyre Te 164. É. 2, aut. T. 163. f. 6, aut. T. 30. f. 7. Herba Admirationise RUMPH. „Amb. VI. p. 39e Te 16e fs Te Be Leonurus Indicus. Sp. Pl, 817. Led Aa g IT, Dral, IX, Sruxj | Bloetzaa- dige. 372 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, Op veele plaatfen in Oostindie groeit deeze Soort, die in verfcheide Afbeeldingen door Pru- KENET fchynt vertoónd te zyn. Niet alleen aan ’t end der Stengen , maar ook laager, heeft het zyne Bloemkransjes , die weinig naar Hoofdjes gelyken. Dit blykt inzonderheid uit de Figuur van het Verwonderings- Kruid ,by Rumruius, misfchien wegens eenige byzondere eigenfchap dus genaamd, Immers het heeft een zeer {cherp doordringend bitter Sap , zegt hy , dat men mee Water mengt „en dan, by ’t aankomen van de Koorts , den Patient in de Oogen druipt , die deszelfs bitterheid in de Mond gewaar wordt. Dus zou het, door in ’t Hoofd te dringen , eert Middel tegen de Koorts zyn, dat inderdaad meer te verwonderen dan te gelooven is. Het groeit ter hoogte van twee Voeten, met een Kruidige vierhoekige Steng, in verfcheide ‘Takken verdeeld, waar aan Lancetvormige , zeer fange gepaarde Bladen, die op de kanten fom- tyds hier en daar getand en ook wel een weinig Wollig zyn. De Kransjes zyn gefchoord door Elsvormige puntjes. De Kelk heeft zeven of agt kleine Tandjes , waar van het bovenfte langst. De Bloem is wit, met de Bovenlip ruig, zeer kort, gewelfd, fluitende op de Onderlip, welke groot is en uitgebreid met twee zydelingfe In- Ínydingen ; het middelftuk breed , eenigermaate geplooid, De Meelknopjes zyn zwart, famen- gedrukt , geknot, Van de Stempels zit de eene, die ftomp is, boven aan den Styl; de andere , laager , is Elsvormig en fpits, …_… Met Dar Di LN AMT GAS 975 Met deeze befchryving van den Ridder komt myne Waarneeming ten opzigt van een fchoone A Plant van deezen aart, die ik gedroogd uitOost- xv. indie bekomen heb, nagenoeg overeen, Ik geef Hoorp- de Afbeelding van een Taukje daar van, omdat > de meefte Figuuren onvolkomen zyn, in Fig, 2. jl op Plaat LVIL, Een Bloempje , geopend en vergroot ‚ komt voor. by B, waar in men de vier Meeldraadjes met hunne zwarte Knopjes ziet en den bovenften Stempel , tusfchen de Lippen , waar van de bovenfte Lepelswys hol is en zeer ruig, de onderfte gelyk in de be- fchryving. By C heb ik den Kelk vertoond, die overlangs geribd is en den Mond nederwaards fchuins afloopende heeft , met zes of zeven zeer fyne Puntjes , behalve het bovenfte lange. Voorts heb ik ‘er de Zaaden bygevoegd , vier ingetal, gelyk in de Kransjes = Kruiden algemeen is , ook viermaal in langte vergroot. Zy hebben ieder twee platte kanten , waar mede zy tegen elkan- der fluiten en een ronde , die den omtrek in het Kelkje vult. (ro) Viltkruid met Liniaale Omwindzels ,een- _ Xx. lippige fcheeve Kelken en Eyronde gehaair- dE \ de Bladen, ‚Oostin- ditch, Behalve deeze byzonderheden, die tot ge« noegzaame onderfcheiding ftrekken , heeft ook dee- (ro) Phlomis Involucris Linearibus» Calycibus unilabiatis obliquis „ Foliis Lanceolato-ovatis Pilofis, BURM. Fl, Ind. p. 128» Aa 3 II. DEEL. IX, STUK, 3714 TWEEMAGTIGE KRuiDEn. IV. deeze Soort de Bovenlip van de Bloem groot he: en de Onderlip klein: zo dat ik niet kan ‘zien, HooFp: hoe dezelve te veel naar de voorgaande gelyke, STUK. Zy groeit ook in Oostindië, XL Caz) Vilckruid met fpits Hartvormige Zaag- Phlomis Neperafu- zandige s eernigermaate Wollige Bladen , lia. ub zeventandige gebaarde Kelken, de bovenfie Kartekruia ed dig, i Tand grootst „ enz een Kruidige Steng. Een jaarlyks Gewas maakt deeze Soort uit, die te Suriname fchynt te gröeijen , zynde door - HERMANNUS, Onder den naam van Ameri- kaanfch Hartgefpan, met Kattekruid- Bladen en korte pluizige donker rode Bloemen „afgebeeld. De Bladen zyn in deeze, gelyk in de voorige, groen, en zy heeft ook twee Draadige Stempcis. (ra) Viltkruid met Lancetvormige Zaagtandi- ge Bladen „ tienhoekige Kelken met tien flappe Tandjes en een Heefterige Steng. zi, __ Deeze zeer bekende en niet minder aanzien- Leonurtuse ly- Leeuwee ftaaxte d ji (1x) Phlomis Fol. Cord. acutis ferratis fubtomentofis &c. Cardiaca Americana annua, Nepete folio Stc. HERM. Lugdh, ris. T. 117. (12) Phlomis Fol, Lanceolatis ferratis &c. H. Cliff. 312. Ra Lugdh. 312. N. 1, Sìderitis Afticana Flore Aureo oblongo. Barra. Hafn, II. p. 57. Fig. Leonurus Cap. B. Spéis BREYN. Cent, 171, T. 36. SEB. Mus. I. p. 22. T. 14e f. Ia Stachys Afr. frutescens anguftifo!ia, Flore longisâmo phoe- niceo , Leonurus ‚dia. Moris, Eij?. II, Ee nT de 19. Ì 17e , DD tpPDY NA MI A. 975 Iyke Kaapfe Bloemplant, geeft men gemeenlyk IV, den naam van Leonurus , dat is Lieeuwe-Staart. Ans Men vindt een Bloemtakje daar van by S Era Hoorpe natuurlyk afgebeeld en door Breyn, boven. STUK. dien , zeer omftandig befchreeven. *t Schynt dat dn die naam afkomftig zy van de figuur der Bloe- men, wier Bovenlip, door haare ruigte tevens , eenigermaate de Staart van een Lieeuw affchetst ; maar de uitermaate fchoone Goudkleurig Bloed- roode gloed doet dezelven t’allermeeft affteeken. Bet Loof is,eenigermaate, door BAR THOL 1 Nus in Plaat vertoond. In geftalte zweemt zy naar het Yzerkruid,de Doove Netelen en Malrove tevens, hebbende een Steng van een Elle hoog, die Wollig is en _grys, met dergelyke Bladen, welke omlaag ef= fenrandig , hooger Zaagswyze getand zyn, ge= paard , geevende uit haaren fchoot dikke Kranse jes van Kelken , door Elsvormige Puntjes ge= fchoord ‚ieder een Bloem bevattende van gezeg- de Kleur en fchoonheid. ’t Gewas , dat men hier in Winterhuizen houdt, is altyd groen en bloeit tweemaal ’s jaars , in * Voorjaar en de Herfst. Aan de Kaap is het een algemeen fie- raad der Hey. Velden. Het is bitter van Smaak en heeft een zwaaren Kruiderigen Reuk , die lang byblyft in ’ gedroogde Kruid. (13) Viltkruid met Eyronde ftompe eeniger- xm. Phlomis s MAA Teonotis. î ) Leeuwene (13) Phlomis Fol. ovatis obtufis fubtomentofis crenatis &c. Oos, Aag4 L6- Il. DEEL. IX. STUK IV. ArvrELe XV. Hoorps STUK. dige Pi) L. ‘Moluecella. EUS. Efene, * hd 376 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. maate Wollige gekartelde Bladen, zeven« tandige gebaarde Kelken en een Heefterige Steng. Blootzaa- In Geftalte gelykt deeze naar de voorgaande zeer, maar de figuur der Bladen verfchilt en zy zyn Wolliger, de Bloemen wat korter; de hoogte minder, Door de Gebaarde Kelken komt zy meer overeen met het Kattekruidige, voor befchreeven : verfchillende daar van, wederom door een Heeftetige Steng te hebben. en kleine ftompe Bladen , naar die van Melisfe gelyken- de, De Bloemen komen, in Kleur, byna met die der voorgaande overeen. De afkomst is ook van de Kaap der Goede Hope. - Motvuecce rra. Molukje, Een Klokswys’ verwydende Kelk , breeder dan de Bloem en gedoornd „ maakt de byzon- dere Kenmerken van dit Geflagt uit , dat de drie volgende Soorten bevat, (1) Molukje met Klokvormige byna vyftan- dige Kelken, die gelyke Tandjes hebben. Be. Leonurus minor Caps Bone Spei, BOERH. Lugdb. I. p. 130. MirL. Dil. T. 162. f. 2. Stachys Afr, Frutescens Melisfz foliis. Moris. Hi?. III. p. 383. (1) Moluccella Calycibus Campaniformibus &c. Sy/?. Nat. XII. Gen. 724. p. 398. Veg. XIII. p. 451. H. Clif. 312. R. Lugdb. 314. GOWVAN Monsp. 287. GRON. Orient. 75. Mee lisfa Moluccana Odörata, C. B. Pin. 229. Molucca levis. Don. D rt PD Y N A MI As 377 Bevoorens was deeze als eene Verfcheiden- IV. heid van de volgende aangemerkt door den Rid. ÍFDEEre der, doch men is naderhand onderrigt gewor- donk: den, dat zy haare natuurlyke Groeiplaats in de °T9%e Levant heeft , en wel in Syrie , groeijende Apen volgens RAuwoLrF, omftreeks Fripoli, Mar- maroLus hadt dezelve reeds, zo ’t fchynt, on- der den naam van Melisfophyllum Turcicuns: wils len voorftellen. Zy is aan de Bladen genoeg zaam kenbaar, die flegts getand zyn en aan de Bloempjes , die veel kleiner zyn dan de Kelken, Ook heeft het Gewas weinig meer dan twee Voeten hoogte. Ce) Molukje met Smoelachtige agttandige u. Molucceile Kelken. Spinofa. Eon Deeze is veel grooter van Gewas, als tot eenst Mans langte hoog groeijende 3 zy heeft de Bla- den veel dieper ingefneeden en byna naar die van ’t Hartgefpan gelykende ; de Bloempjes fteeken tot de Kelken uit, die aanmerkelyk en Smoelswyze gedoornd zyn, als ftellende de gaa- ping voor van den getanden Bek van eenig Beest, Zeer Dop, Pempt. 92, Melisfa Moluca £. Conftantinopolitana. Cam. Epit. s7s. Cardiaca Melica £, Maluca Syriaca minus aspera. LOB. Ze. s16. (2) Moluceclla Cal. ringentibus ottodentaris. H. CHF. R‚ Lugdh. &c. urfupra. Melis: Maluccana foetida. C‚ B, Pin. 229. Molucca fpinofa, Dop, Pempt. oz. Melica, f. Moluca asperior. LoB. Ze, 517. TOURNF. Inf?, T. 38. Aa s Ie DEEL, IX, STUK. je: 478 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. Zeer fraay en naauwkeurig vindt men dit ver mn {chil , door den beroemden TOURNEFORTs Hoorv in Plaat vertoond. Bovendien heeft het Krans. STUK. je, dat uit zes ongefteelde Bloemen beftaat; iele 44 cen Omwindzel van vier drievoudige Doornen. De Lippen van den Kelk zyn zelf gedoornd, Men acht deeze Soort haare afkomst te heb- ben van de Molukfe Eilanden en daar van heeft het Geflagt den naam , zynde eerst Molukfe Me- lisfe genoemd geweest. Volgens BAUHINUSis de eerfte welriekende ‚ maar deeze ftinkt. Deie_ den zyn het Jaarlykfe of Zaay - Gewasfen, EE, (3) Molukje met Trechterachtige vyfdeelige Moluccella Kelken en witfteekende Bloemen. frnisscense Heefterige. Deeze Soort, onder den naam van Perfifche „goor den Heer N. IL. BURMANNUS uit het Kruidboek van GarciNus in Plaat gebragt onderftelt de Ridder uit Perfie in Italie geko= men, en aldaar genaturalizeerd te zyn. Zy is, zegt zyn Ed., niet te bestig vertoond(*). De Perfifche evenwel , merkt hy aan , heeft de Bladen ruiger , met fpitfer Tandjes; de Kelken | met (3) Molsceella Cal. Infund:buliformibus guinquefidis , Eoroll. Cal. longioribus. ALL. Nic. st. Moluccella Perfica. Burm, Fl, Ind. 128. T. 38. f. 2. Scordium Spinofum &c. RAJ- Suppl. 31e (*) Piëtore non optimo, zegt de Heer LINNAUS ten dien opzigte, in fant. altera, Pp, 412, en vervolgens, in Ed. Weg. Kill.,ex Sicco: als of de Planten naar gedroogde E« xemplaaren niet goed in Plaat te brengen waren. D iDYNA MI A 879 met Eyronde. Slippen , Vliezig, meer gefpitst, iv, byna drietandig ; hebbende zulks uit een gezon- es den droog Exemplaar beflooten, De Bladen zyn Hoorp- jn deeze Soort Wigvormig aau de tippen ger °TUK fchaard met Doornige Tandjes, en in de Hee- bte fterige ongedoornd , zo de Heer BURMANNUS aanmerkt, Niettemin zegt de Ridder, het is zekerlyk een zelfde Plant. CLIiNorPoptiu Mm. Borftelkrans, De betekenis van ’t Griekfch woord, op ’ voetfpoor van DrosCoRipes, door verfchei de Autheuren, als tot een Geflagtnaam gewet- tigd, is zo vreemd en onbepaald (*) , dat ik veeleer „ dan dien te verduitfchen, verkoozen heb, een benaaming te gebruiken, welke met de Kenmerken van dit Geflagt ftrookt , als heb- bende de Kransjes een Omwindzel , dat uit vee- le Borftels beftaat en daar in by anderen uit- muntende. Het bevat flegts de volgende Soorten. (1) Borftel -Krans met rondachtige flekelige L hed pe e . J, … CL 0 De Hoofdjes en Borftelige Blikjes. REL Dit gare. Gemeene (*) Want dezelve betekent zo veel als Zéltipes , dat is de Poot van een Rustbank, Bedftede of Ledikant. Hoe vers fcheiderley zyn die en op hoe veele van de Kransjes-Kruiden zou m?n dit niet kunnen toepasfen? (a) Clinopodium Capitulis (ubrotundis hispidis, Braêtcis Se» taceis, Sy//. Nat. XII, Gen. 725. p. 398. Veg, XI. p‚ 452: KRAM. du?r, 176, Fl. Suec. 479. GER. Prov. 263. GOUAN Llanspe II. DEEL. IX, STUK. 330 TweEEMACTIGE KRUIDEN, IV. AFDEEL. # Hoorp- STUK Blootzaa- Wige. IL. Clinopò e diuminca= HAM Grys, Dit is het Gemeene Kruid van dien naam , in veele deelen van Europa wild grocijende , ’ welk de Franfchen en Engelfchen Wild Bafili= eum ‚ doch de Duitfchers. Wirbeldoftel noemen, dat zo veel zegt als Gekranfte Orégo, Gelykt, naamelyk ‚ naar de Orégo vry veel, doch heeft, behalve de Hoofdjes , ook Kransjes, allen in de Oxels der Bladen groeijende, welke Eyrond gepaard , Zaagswyze getand en van onderen ruigachtig zyn, zo wel als de Steng, die regt= opftaat , twee Voeten hoog. Het heeft door-. gaans paarfche , doch men vindt het ook met roode én witte Bloemen , of driebladig door WEYNMANN (*) en met rimpelige Bladen, alle de Kransjes van elkander afgezonderd ‚door Mriurer afgebeeld, Het groeit ook in Ka: nada , dat uit Zaad de helft kleiner Bloemen krygt en het Egyptifche heeft dezelven rood , zegt LINNAEUS — (2) Borftelkrans met de Bladen van onderen Wollig, de Kransjes vlak, de Blikjes Lan-= cetvormig. Dec- MMonsp. 257. H‚ Chff: 3os. R. Lugdh. 313. Clinopodium O- rigano fimile. C. B. Pin. 224. Clinopodium, CAM. Epit, 563. Ocymum fylveftre Acinos. Don. Pempt, 280. B, Clie nop. Fol. ovatis rugofis cc, MILL. Jc. 65. T. 95. (*) Kruidb. Pl. 399, (2) Clinopodium Fol, fu'tus tomentofis &c. R. Lugdh. 313. N. 2. Clin, Menthe folio incanum & odoratum Diru. Elth. 87. T. 74, É. 85. Clin. majus Virginianum &c. MOR. Hif?. HL:S. ir. T. 8. f. 4. Clin, Serpentaia diltum. PLux. Mant. si. T. 344 f. 7e ® DD EN ACME As 43E Deeze , die in Noord - Amerika valt, heeft IV, _Stengen van anderhalf of twee Elien hoogte samo met Bladen als van Munte bezet, welke van Hoorp- onderen grysen welriekende zyn, De Bloemen®?®% _ komen aan den top der Stengen voort, in dikke Bane _Kransjes, van onderen, in plaats van Borftels , met Lancetvormige Blaadjes gefchoord. (3) Borftelkrans met rimpelige Bladen en ge- LL bet, 3 Clinopo= fleelde Hoofdjes in de Oxelen, die vlak en dium ge geftraald zyn. Ee Deeze, in Karolina op Jamaika en Guajana, aan de Vaste Kust van Zuid- Amerika , gevone den, verfchilt door de rimpeligheid haarer Bla- dep nier alleen , maar ook door de gefteeldheid der “Bloemkransjes van de anderen; terwyl zy niet« terhin, doordien de Kransjes met fmalle Blaade jes als geftraald zyn , aan de Kenmerken van dit Geflagt eenigermaate voldoet. Men noemtze op Jamaika, zegt SLOANE , Wilde Hoppe. (4) Borftelkrans met een Boomachtige Steng, rv. ovaa- Fruticos Heefterig. (3) Clinopodiam Fol. rugofis , Capitulis Axillaribus &cc. man Clin. rugofum Capit. Scabiofe. DiLr. Elth.f, 86. Scabiofz affinis , Chryfanthemi facie, Lamii foliis, Americana. PLUK. „Alm. 335. T. 222. É, 7. Sideritis fpicata Scrophularie folio &cc. SLOAN. Fam. 65, Hifl. I. p. 174 T. 109. f. 2, Mene tha Melisfoides Americana. PLUK. ZZant. 129, .… {4) Clinopodium Caule Arborescente , Fol. ovalibus crena tis , Cal, Labio infesiare abrotundo, FORSK. Fior, Egypte Aráab. Pe 197 II, DEE: IX, STUER; 282 TWEEMACTIGE KRUIDEN: Iv, ovaale Bladen die gekarteld zyn en de On. Ar Dn derlip van den Kelk rondachtig. Hoorp- STUK. Dus bepaalt de Heer ForskKAonr eene iwean Soort van dit Geflagt, welke hy in Arabie waar= - 8*____nam, zynde een Heefter van drie Ellen hoog, met gepaarde ruige Takken en Bladfteelen, De- zelve hadt, in ieder Oxel, negen ongefteelde Kransbloemen ‚ waar onder vierdeelige Draad- achtige Omwindzels. De Bovenlip der Kelken was Lancetvormig ‚ opftaande, groen 5 de On- derlip rondachtig en Vliezig. Voor het bloeijen vertoonde zig , hier door, het Kransje als met Schubben bekleed. De Bloem hadt de Bovenlip gewelfd , wit en ruig; de Onderlip breed en Hartvormig, de Meeldraadjes uitfteekende met tosfe Meelknopjes, O RIGA NU M, Orégo. In dit Geflagt, van een zeer bekende naam, zyn de Kelken tot cen vierhoekig , Aairvormig , Hoofdje vergaard, Het bevat elf Soorten, als volgt. On (1) Orégo met Vleezige Wollige Bladen en riganum / we. naakte Aairen, t Ara. CHI, Ezyptichee (1) Origanum Fol, Carnofis tomentofis, Spicis nudie. Sy/Z. „Nat. X[I, Gen. 726, p. 398. Veg. XIII. p. 452. HASSELQe 1t.479 , S17. Majorana rotundifo!ia fcutellata exotica. TOURNFe Inf. 199. Origano cognata Zatarhendi. C. B, Pén. 223. MO= Ris. Hifl. Ii. p. 360. S. 11. T. 3. É, ult. Zatarhendi. ALPe VEZYPE. 94. Te 95e VESLe Obferv, p. 21, 33e Dre MONA ME: TK, 393 ‚ % Arabifch wootd Zatar Hendi betekent,by . IV. de Arabieren, udifche Orégo zegt VeasLiN- Aarsele G1Ius, die aanmerkt dat dic id. wegens den Hoorp- aangenaamen Reuk en uitmuntende kragten , zeer “TUE bemind was , zo in Egypte als in Syrie, Hy B. voegt ’er de Afbeelding van by ‚ door hem ont- leend uie den Tuin van den Venetiaanfchen E. delen CoNTARENI, en beter dan die van ArrPrinus , hoewel de Bloem en ’t Blad weie nig met de bepaaling ftrookt, De Heer H As. SELQUIST nam waar , dat het een Kruidige Takkige verfpreide Steng heeft van vier Voe- ten, met fpits Hartvormige , diep getande , ge- fteelde , zeer dikke Sappige rimpelige Bladen. Een lange Aair , uit digt getropte Steeltjes bee ftaande , wier tropjes als Kranswyze waren ge- fchikt, beftondt uit kleine Pypachtige Kelkjes, waar in een gelipte Bloem. Het kwamin Arabie voor, aan Wandelpaden. Hy hadt het te Kairo tweemaal gezien , alwaar men % nahieldt om den Reuk, kragtiger dan die van de Kretifche Orégo, Kruiderig, Hoofd- en Hartfterkende., (2) Orégo met de onderfte Bladen Wollie en Or ir 2 knikkende Aairen. Ditkarnnuss Diptame On- (2) Origanum Fo'!. inferioribus tomentofis , Spicis nutane tibus, Mat. Med. zor. H. Clif. 3o4. R. Lugdh. 323. GOUAN Monsp. 288, Dittamnus Creticus, C. B. Pin. 222, CAM. Epit. 472, Dittamnum verum, Dop. Pempt, 231. LOB. de. 502. IL, DEEL: IX, STUK. 334 TwWEEMAGTIGE KRUIDEN, Iv, Onder den naam van Diétamnus Creticus is dens dit Kruid, van ouds, in de Apotheeken bekend Hoorp- en men houdt het voor de Echte Diptam der STUK. Ouden. De Groeiplaats is op ’t Eiland Kandias gg 24 hebbende TouRNEFORT hetzelve , dat hy Wollige breedbladige Cretifche Orégo noemt, zo hy zegt, nergens anders, in de Levant, aan- getroffen « doch het is ’er aan den Berg Ida niet bepaald, Dat het geen Bloem of Vrugt zou draagen, gelyk DroscorIDes zig verbeeld- de, heeft by wel degelyk onwaar bevonden; gelyk het ook in de Europifche Kruidtuinen jaar- Iyks bloeit. Virerir ius hadt dit, na THe= OPHRASTUS , reeds opgemerkt (*). | *t Is een Heefterig overblyvend Kruid, met dunne Houtige Stengen en Takjes , waar aan on- gefteelde , geheel effenrandige , byna ronde, dikke , zeer Wollige Bladen. Boven heeft het hangende Aairen , die vry dik er als gefchubd zyn, uit Kelken beftaande met paarfche Bloe- men. Het is welriekende, en beroemd wegens zyne afdryvende kragt , inzonderheid dienftig omde Stonden en Kraam voort te zetten, als ook tegen ’t Venyn; doch hier te Lande worde hee hedendaags weinig gebruikt, dan in de The= riaak en andere Zweetdryvende en Hartfterken- de Winkelbereidingen. (*) DilFamnum genitrix Cretaa carpit ab Idâ, Paberibus Caulem Foliis &+ Flare comantens , Parpureg,. Eneid, XIIe D ib YT NA M I A 385 (3) Ofégo die alle Bladen glad wen en kuik. IVs kende Aaîren. FDEELS XV. Hoorpá Vaân den Berg Sipylus, in Klein Afie, fchynt srux, deeze Soort afkomftig te zyn, die zeer dunne m1. Stengetjes heeft , omtrent een Voet hoog en kleine, gladde Blaadjes , als van de Mariolein, verfchillende dus grootelyks van de voorgaände, An Sipyleum. Sipylithen, doch dergelyke Schubbige Hoofdjes draagen- de met paarfche Bloempjes, Het heeft een flaau- wen aangena: men Reuk, (4) iden met vergkkrde lange regte Pris- _ 1v. matieke Aaïren en Vliezige Blikjes, twee- maal zo lang als de Kelken. (5) Orégo met Eyronde fpitfe Zaagtandige Bladen en Kroontjeswyze aan den top fa- mengehoopte Aairen. Crimes: Kretifches Vv. myrnaunti Smyrnfche, (6) (3) Origanum Fol, omnibus glabris &c. HL. Cliff. 304. Re Lugdb. 323. Origanum Montis Sipyli. HERM. Lugdb. 462. T. 463. Diltamnus Sipyleus Majoranz foliis, MoRis. HL. ps BAS. TI. Te A. fa 2e (4) Origanum Spicis aggregatis longis Prismaticis êzc. Orig. Fol. acutis glabris &c. Afat. Med. Zoo. GRON. Orient, 75. GOUAN Alonsp. 288. Orspanum Creticum. C. B. Pin, 223e B. Orig. Folio fubrotundo. Ibid. GER. Prov. 263. Orig. Monspelienfe pulchrum. Cam» Epit. 468. (5) Origanam Fol. ovatis acutis ferratis, Spicis congeftig: umbellatim fastigtatis. H. Cliff. 304. R. Lugdbh. 324. GOUANE Monsp. 288. Origanum Smyrneum. WHEEL. Jtin. RAj. Hifte #50. Majorana Cretica , Origani foliis villofa, TOURNE. Cor, 13e) Bb Il. DEEL, IX, STUK: 536 TWEEMAGTIGE KRUIDEN: IV (6) Orégo met lange gefteelde vergaarde Aaï- ArFDerLe xv. rens en Blikjes van langte als de Kelken, Eoorp- STUK. (7) Orégo met rondachtige, Pluimswys’ rond Die getropte Aairen; de Blikjes Eyrond, lane Heracieotie ger dan de Kelken, Griekfche, er Deeze vier Soorten maaken als Verfcheiden= Walgare, heden uir, van het Kruid dat men Orégo noemt. orgo De laatfte groeit door geheel Europa, zelfs in onze Nederlanden, overvloedig in Gelderland , tusfchen Zutphenen Doesburg, alsook by Wyk te Duurítede, zo de HeerpEGomrTERr meldt, Zyn Ed, heeftze ook in Rusland aan de Oe- vers der Rivieren , in Bosfchen en op woefte Velden , waargenomen. Niets gemeener dan dic | Kruid , aan de kanten der Kreupelbosfchen , zegt de Heer HArLLER, Men noemt het in ’ Franfch Origan, in t Engelfch Origane, in ’e Hoogduitfch Doften , Wolgemut of ook, gelyk by ons, Wilde Mariolein. Een opftaande, zeer Takkige, ronde Steng . van twee of drie Voeten hoogte „ is paarswys’ / bes (6) Origanum Spicis longis pedunculatis aggregatis &c. Origanum Heracleoticum , Cunila Gallinacea Plinii, C. Be Pin. 223. LOB. Je. 492. (7) Origanum Spicis fabrotundis paniculatis conglomeratis &e. Origanum Fol. ovatis &c. Mat. Med. 299. GORT. Beige 171. KRAM. Aufir. 176. Fl. Suec, 480. HALL. Melv. 656, Ger. Prov. 263. GOUAN JMonsp. 288. GRON. Virg. 6S , STe GorT. Jugr. 95e Origanum fylveftre. C. B. Pin. 233. DoDe Pempt. 235. Agroriganum £ Onites smajor. LOB. de, 49% DripDYNA MIA, 887 bezet met fpits Eyronde zagte Wollige Bla- IV, den, die eenigszins getand zyn, met een kort ek Steeltje. Op den top komen de gezegde Bloem- Hoorn. Aairen, als Kroontjes, voort, wier Blikjes , die? TUK- de Kelken onderfcheiden , doorgaans eeniger- persia, maate , maar in de Amecrikaanfche zeer hoog paarfch gekleurd zyn, De Bloemen zyn gemeen= lyk Vleefchkleurig , doch men vindtze niee gelden wit, en het Kruid komt met bonte Blas den voor (*). Het aanmerkelyke verfchil der Ouden , over de Orégo; is, uit de gezegde Verfcheidenheden naar de Groeiplaats , ligt te begrypen. Allen hebben zy een niet onaangenaamen Kruiderigen Geur , maar de Cretifche munt uit in fcherpheid der daar van gedeftilleerde Olie , die derhalve meest tot ftilling van de Kiespyn :gebezigd wordt. De gemeene is ook zeer Kruiderig en kan in Borstkwaalen en andere Ongemakken , daar Verftoppingen plaats hebben, die uit kou- de Slym ontftaan, ’t zy by wyze van Aftrekzel of in Stoovingen en Baden, of anders dienen. In Icalie doet menze by de Spyzen, De Bladen en Bloemen zyn tot wegneeming der kwaade hoedanigheid , die in de Champignons mogt zyn, zegt Doktor Scorort, door een Bis= fchop en Prins des Roomfchen Ryks , groot Liefhebber van die Kost, gebruikt geweest. et da (8) (*) Zie de Verftheidenheden by WEINMANN, in zyn &ruidh, Plaat N. 772. Bb a pa DEEL. IX. STUK» 388 Pe Iv AFDEELe XV. Hoorpe STUKe VIII. Orizanums Onires. Heefterie ge. IX. Syriacum,. Syrifche. Xe Marum, Kandia- fche, Mejorana. Mariolein. TwEEMAGCTIGE KRUIDEN. (8) Oréso met langwerpige vergaarde ruige Aairen en Hartvormige Wollige Bladen, (9) Orégo met lange drievoudige, gofteelde pluizige Aaîrenen Eyronde pluizige Bladene (1o) Orégo met ruige Aairen en Eyronde Wollige ongefteelde Bladen. (r1) Orégo met Eyronde flompe. Bladen en rondachtige gedrongene Aaîren „ die eeni- germaate ruig zyn | Dedrie eerften zyn ook als Verfcheidenheden van dat Kruid, ’t welk men gemeenlyk Mariv- lein noemt , volgens de Franfche benaaming , die, gelyk de meefte andere Europifche , haar af- komst. heeft van den Latynfchen Majorana. De Duitfchers noemen het Aaron en Meyran, de En- (2) Origanam Spicis oblongis aggregatis hirfútis &c.. Hups. And. 229. Orig. Lignofum Syraculanum perenne. Bocc, Mus. U p. 45: T. 38, Origanum Onites. C. B. Pin. 222, an? (9) Origanum spicis longis ternatis pedunculatis villof s &c. Majorana Syriaca vel Cretica. C, B, Pin. 224, Marum Syriacum. LOB: Jc. 499. (ro) Origanum Spicis hìrfutis 8&c. Majora Gretica Orie gani folio, Villofa Satareje odore. TOURNE. Core 13, Marum Greticum. ALP: Exot. 289. T. 288. (rr) Oziganum Fol. ovatis obtufis &c. Mat. Med. 208. H. Cliff. 304. Ups. 161. R. Lugdh, 324. GOUAN Monsp. 239. Majorana vulgaris. Ok Pin. 224. Dop. Pempt, 270e Amaracus vulgatior. LoB. Ze. 498 Ê. Mij. tenuifolia. C. B. Pin. 224. Hort, odorata Pereninis. MORIS. ld UI. pe. 359e D 1,D 4 N-A,M:I, A 589 Engelfchen Marjoram. Het is in de Kruidhoven 1V, veel gemeener dan de Orêgo, doch in ’t wilde / JAE vindt men ’t , zo veel bekend ís „nergens in ons Hoorpe Wereldsdeel,. Derhalve wordt ook de gemeene STUE. …— Orégo , dikwils, Wilde Marinlein geheten. De Wen wyl de Italiaanen het Perf4 noemen, zou het, wel fchynen uit, de Oofieriche Landen af komftig ter zyn: (K). « sas Het gelykt naar de Orêgo veel, doch is zeer klein , fyn van Blad en lieflyk van Reuk , inzon= derheid die Soort, welke ’s Winters overblyft en den Vorst verduurt , wordende Edele Mario= lein genoemd en door Stekjes voortgeplant, De Stengetjes van deeze zyn naauwlyks een Voet hoog, de Blaadjes zeer dun en fyn, grysachtig , met bleekpaarfche. Bloem- Aairtjes aan den top. De gewoone Jaarlykfe Zaay - Mariolein valt grooter van Blad; doch heeft ook een aangenaas men Geur, Een Engelfche Heefterige Wilde, welke de Onites, voorgemeld , fchynt te zyn, heeft Stengen van een Elle hoog en ruige gea- derde Bladen, die in de Jongheid of geheel, of ten halve, geel of Goudkleurig zyn, Deeze noemt men aldaar ,‚ om dat zy , gelyk elders, by de Spyzen gedaan wordt „ Pot-Marjoram . dat. is Pot, Mariolein. Misfchien zal de Bengaalfche, Orégo , door den Heer BurMANNUSs afge= beeld; ook daar toe behooren (f). On- “(*) Habitat in India. Burm. Fl Ind p. 128. (Ì) Origanum Benghalenfe. Buru. Fl. Ind, 128. T. 38. 6, 3 Bb 3 II, DEEL. IX, STUK, BO0 TwWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. ÄFDEEL: XV. Hoorpe STUKe 5e % Zie hbladz. 277. Onder de Geneesmiddelen is dit Kruid bekend en wegens Zynen aangenaamen Geest niet on- dienftig tot verfrisfching en verfterking van Hoofd en Herfenen. Het behoort des ook onder Ade de Middelen tegen Zenuwkwaalen en tot veele andere Ongemakken , alwaar Oplosfende „ Ope nende , Verwarmende Kruiden, dienftig zyn, ’ Schynt dat betzeive het Marum zy van D1- OSCORIDES; doch de Ouden zyn , ten op- zigte der befchryvinge van veele Kruiden, zo kort en duifter , dat men zig dien aangaande niet kan verzekeren, De gemeene Mariolein , op Koe romandel groeijende , wordt aldaar Marou van de Inlanders genoemd, zo de Heer N. L. Bure MANNUSs meldt. Het Marum Syriacum van Loner wordt in de Apotheeken daar voor niet gehouden; maar een Kruidje, welk behoort tot het Geflagt van Teucrium®*, Het Marum (}), dat ArPiNus op Kardia groeijende vondt, kwam „ volgens hem , byna met dat van Lo. BEL Overeen. De Amaracus der Ouden kan niet dan de gemeene Orégo zyn, dewyl Ga. LEN Us die in Italie wild groeijende hadt gezien, Wat de Sampfuchus aangaat , die werdt > Zegt ArrPiNus,van het Volk, aldaar , Mariolein gee heten. __ Tuyw (TÒ Arpigus noemt het Adarum , niet Maru; weshalve ik die veranderd heb, DD TNA MIT A, 394 Taymus Thym. IV, AFDEEL: y - XV. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt goorn. beftaan daar in , dat de Keel van den tweelip srux. pigen Kelk met Haairtjes of Pluis is geflooten, … Gsus Voorts heeft het een byzonder aanzien en def ** Bloemen zyn ook in Hoofdjes vergaard. Het bevat thans elf Soorten , als volgt. Ci) Thym met Hoofdjes- Bloemen , kruipende _1 Siengen en platte Bladen , die flomp en sort uan den voet kanthaairig zjn. Wilde. Dus wordt de Wilde Thym bepaald, die men gemeenlyk Quendel noemt of Onzer Vrouwe Bedftroo, in ’t Hoogduitfch ook Kunlein of Kue mel, in ’t Franích Serpolet, in ’t Engelfch Mo- ther of Thime, dat is Moeder var de Thym. Zy groeit door geheel Europa en is, in onze Pro- vinciën, op Zandige drooge Gronden en Hey- welden gemeen. Aan de Oevers der Neva-Stroom, in Rusland, groeit zy zo menigvuldig , dat de- zelven op fommige plaatfen als geheel daar me- de bekleed voorkomen ; zo de Heer D. DE GorTER verhaalt. Van (x) Thymus Floribus Capitatis &c. Syf?. Nat. XII. Gen. 227. p: 399- Vege XIII. p. 452. Mat. Med. 282. GORT. Belge 239. Ingr. 95- KRAM. Auftr, 177. Fl. Suec. 477, GER. “rou, 2620 H. Cliff. 306. Re Lugdh. 325, N. 2. Serpyllum vulgare mie mus, majus &e. C. B. Pin, 220. Serpyllum vulgare. DoDe Pempt. 277: Bb 4 H. Dser. IX. STUK. IV. ArDEEL XV. Hoorp- STUKe Blootzaa- zee. u. Thymus wulgarise Gemeenee 02 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, Van dit genoegzaam bekende Kruidje, dat Heefterig is en niettemin zeer klein, zyn aanmerkelyke : Verfcheidenheden. Behalve een weinig verfchil? in grootte „ vindt men het ook met fimaller of breeder Blaadiés ; grooter of Heiner Bloemen , welriekende’ of met Ci- tfoenen--Reuk,- De Hoofdjes 2yn' fömtyds plui- zig of Wollig „’t welk door Infekteù Veroirzaakt wordt, Het heeft doorgaans paatfche , doch komt ook voor met witte Bloempjes. By de Ys- kolken van ’ Grindelwald in Switzerland vonde de Heer Harper het zonder Reuk. Gemeenlyk „is, de „Quendel van veen „flerken niet oneangenaamen ‘Geur, en-kan:tof-dergely= ke-Ongemakken ‘als de Mariolein gebruikt wor- dens dochs dewyl men.de-Thym heeft , olde Zy meest over ’t-hoofd Bzièns > éMWNNT | KO) Th die regiopflaat Ù met wei taire, 5 Baene, … Geen Kruid is ‘gemeèner dan die in Lan. guedok en Provence’; gelyk* het ook veel voor- komt op Steenige Heuvels “en Geébergten , | AN "(e) Tbymus erêtüs Fol, revolutis Kc: Mät. Med. \agr. Gort. Belg.-192. H. Cliff. R. Lugab. Nr, “Go0AN Monspe 239. Thymus vulgaris Folio latiore & tentiote. C. B. Pin. 219. @; Thytum darius. Dop. Peapt. z76. Lon. Ie, 425. y, ‘Thyntus fupinus candicans odoratus. TOURNr. Iufl 196: & Thymas Capitulis minoribus Masfilienfis, Jbid. Ë Dare M EA 303 in de middelfte deelen van Spanje, wordende IV. aldaar Tomillo falfero „ of enkel Salftro geheten , “arr zo Crus rus aantekent: terwyl men de Echte: ROPE Thym van Droscoripes, die in t Geflag: TUE van, Keul voorgefteld is *, aldaar Tomillo noemt. nadi De: Franfchen: naam «is. Thim. „doch: omftreeks « nradz Montpellier ook:-Pote en-Frigoule, In ’t Engelfch®5 noemt menze Thyme , by ons, .zo-wel als in Duitfchland , Thym of a Die naa- mer zyn van den Griekfchen T/ yinos ‚ welke de moedgeévende of verfterkende hoedanigheid aan- duidt, afkomftige- ° ) _ Het Kruid, dat men hier in de ‘Krüidhoven , te Lis ‚Hillegom en: Noordwyk, overvloedig teelt, is hooger, en heefteriger van. Gewas dan de Quendel, hebbende een opgeregt Stammet- je en niet vlakke maar omgekrulde Blaadjes. Ook komen dé Bloemen niet Aairswyze, ‘maar by Kransjes om de Takjes voort. Men vinde het met, breeder en Ímaller Blader ;,ook meer of minder welriekende en groener: B: witachtig van Loof ; met grooter of kleiner Hoofdjes: want aan den top zyn de Bloem men n by elkander ver. gaard, „De. Thym. is. van een zo aanp genaamen Geur, B oe BoOERHAAVE getuigde „ hoe men het Af trekzel daar van:; op ‘Wyn:gezet ‚ in verfter. kende hoedanigheden byoa gelyk kon ftellen met de Índifchë Kruideryën. Met heet Water afgetrokken ‚ kan-zy ook dienen als, een Hoofd- en Maagmid del, en isin Baadingen-» zo wel als Bb s 4 de XI, DEEL: IX STUK, 304 TWEEMAGTIGE KRUIDEN IV. de Quendel, niet buiten gcbruik, Op die wyze EEL: „ . Aan geeft men daar mede , in Spanje en elders , aan Hoorp: de Wynvaten een frisfchen Reuk. sSTUKe ren (3) Thym met Kranswys’ geaaïrde Bloemen, Zygise een laag - Heefterige opgeregte Stamen Li= niaale Bladen, die aan den Voet kanthaais rig zn. Be (4) Thym met gekranste Bloemen , eenbloemige Steeltjes , opgeregte Stengen, die eeniger- maate Takkig zyn, en fpitze Zaagtandige Bladenì | A (5) Thym met zesbloemige Kransjes en fbomp= Alpifche. achtige holle Bladen, die eenigermaate Zaagtandig zjn. Piperella. (6) Thym met veelbloemige zydelingfe Steel- Peperipee tjes (3) Thymus Flor. verticillato={picatis &c. Thym, angufto longioreque folio, BARR. de. 777. Serp. fylv. Zygis Dioscoe zidis. Crus. Hift. 1. p. 358- Serpyllum folio Thymi. C. B. Pin. 220? (4) Thymus Flor, Verticillatis &c. Fl. Surc. 478. Thyme Caul. vix Ramofis. H. Clif. 306, Re Luugdb. 325. GORTe Belg. 172. KRAM. Aufir. 177: GER. Prov. 263. GOUAR JMonsp. 290. Acinos multis. J. Be Hifl. UI. p. 259. Clino- podium Arvenfe Ocymi facie, C. B. Pin. 225. Clinopodium vulgare. LoB. lc. 506. (5) Thymus Vert. fexfloris êc, HALL. Helv. 653. Clino= podium montanum. C‚ B. Pin. 225. Bo. Mus. II. pe 5o- T. 45. Acini pulchra fpecies. J. Be Hift, III, p- 620. Clie gopod. Auftr. CLUS. Pann. p. 623- (6) Thymaus Pedunc. multifloris Jateralibus &c, Marum pi Hisp, DAD € NA MTA 295 tjes, Eyronde flompe gladde geaderde effen- IVe randige Bladen, Ä Hoor. Van deeze vier fchynt de eerfte ‚die Heefterig sTux. is en in Spanje als ookin Languedok groeit, het „Gamnon Jbermiâe Zygis van DroscoripeEs te zyn. De tweede wordt van veelen gehouden voor het Ácinos, een welriekend of Balfemkruid der Ouden. Dee- ze is in Europa op Zandige, fteenige drooge Gronden gemeen en komt in Vriesland veel voor op Zaailanden en Akkeren. De derde, die veel naar dezelve gelykt , maar grooter is en de Bloe- men veel grooter heeft, valt op de Bergen van Switzerland en Ooftenryk. . De laatfte , in Spanje grocijende , gelykt naar de vierde Soort van Melisfe ‚maar is glad en heeft kleine Blaad- jes. De Spaanfchen noemen dit Kruid Piperel. la, om dat het vry lang zyn zwaaren Reuk, die mooglyk Peperachtig is, behoudt. (7) Thym met groote gefchubde Hoofdjes, vir. Yaans Eyrande Blikjes en Lancetvormige Bladen. eht Hoofdjes- (8) Thym. Hisp. nigrum. Boce. Zus, II. p‚ 166, T. 317, BARR. Rar, 354 T. 694. (7) Thymus Capit. imbricatis magnis &c. Thym. Lufit, cephalotos, Cap. majori & minori. TOURNF. Inf?. 196, Trae goriganum Dit. capite , Hisp. BARR. Jc. 788. Bocc. Aus, 1. p. 50. T. 43. Thymus cephalotos, Don. Pemps, 276. Thy- mum. LOB. Ze. 424, Il. DEEL IX, STURS ‚ 3906 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, IV, (3) Fhym met groote gefchubde Hoofdjes , ge Ar thd tande Blikjes en Borftelige gehaairde Bladen, Hoorp- stu. Dit zyn twee byzondere Soorten van Thym „VIII. met Hoofdjes of Aairen , groeijende in Spanje: Pils. en Portugal. Deeerfte fchynt veel Overeenkomst nnee hebben met die , welke Cu usrus Echte Thym noemt , in ’t Geflagt van: Keul, als ge- zegd is „ befchreeven, De andere, die in Pora tugal alleen , door ToURNEFORT , is waars genomen , verfchilt door de dunte en ruigte der. Bladen. De Hoofdjes zyn paarfchachtig en men heeft ’er met ronde en langwerpige ;'als ook van de eerfte met grooter en kiciner, Hoofdjese IX. (9) Thym met gekranste Bloemen en Wollige stel di elken „die Borfteligeruige Tondenhebben. xuikende. DoponNeus wil, dat het Kruid van zyne hier aangehaalde Afbeelding , in Spanje groeie jende , het Clinopodium zy van Droscorr- DES, dus genaamd, om dat de ronde Bloeme hoofdjes naar de Pooten van een Bedftede of Ledikant gelyken zouden. LOBEL vraagt, of het (8) Thymus Cap. imbr. magnis &c. Thym. Lufits Fol. Cap. villofo ; &c. TOURNF. Jnft. 196. (9) Tb mus Flor. verticillatis, Calyc. Lanuginofis, &c. H. Cliff. 306. Ups 160 KK. Lugdb. 325. GRON. Orient. 73e Samyfuchus £, Merum Maftichen redolens. C. B, Pin. 224. Marum vulgere f. Clinovodium, Dop. Pempt, 271. Marum; an Helenium odorum Theophrafti. LOB. Jc. 499. DA DAV ON A MI” A 397 het ook zy het welriekende Helenium van Treo- IV. “PHRASTUS. In de Plantbefchryving der Ouden Árpeer, heerfcht, als gezegd is, een groote duifterheid, Hoorps „Wenfchelyk ware dezelse niet in die der He- STUK: dendaagfchen. Linneus heeft het als mid- je tn delflag tusfchen de Keul en T'hym aangemerkte 3 maar, ‚‚ dewyl de Meeldraadjes zig in de bo- ‚3 dem der Bloem verfchuilen en de Styl langer 3, is dan de Bloem (zegt hy) zo breng ik het > tot de Thym t’huis.” Het verfchil , ondertus= fchen , tusfchen de Thym en Keul, beftaac, volgens zyne Kenmerken „ voornaamelyk daar in, dat de Keul een vyfdeeligen en de ‘Thym een tweelippigen Kelk heeft (*) , *t welk ge-= makkelvk te onderzoeken ware, (ro) Thym met gekranfte Bloemen , een laag- el Heefterige opgeregte Sieng en flekelige ge- Ae Jpitfle Bladens | Kandi. Op Kandia groeit dit Kruid, ’t welk Heefte. rig is, met dunne zeer getakte Stengetjes, hebbende zwartachtige Blaadjes en Kransjes van zeer kleine blaauwe Bloempjes, die eenen ongemeen lieflyken Reuk geeven, Het istot der. Se: (*) Immers dus zyn die Planten , aan 't hoofd der Klass fe, in Rang geplaatst. (zo) Thymus Flor. verticillatis &c. Tragoriganum Cretíe cum, C. B. Pin. 223. Tragor. mignum. ALP. Exot. 78 Tragorigani fecundi alt. fpecies. Crus. Hifl. I. p. 3550 Hisp. 239. TL, DEEL IX, STUK; IV. AFDEERL. xv Hoorpe STUK, XI. Thynsus Wirginicuse, Virgipie fche. 593 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. gelyke dienften als de Thym bekwaam. Of het den Griekfchen naam voere , om dat de Bokken het gaarn eeten , is my duifter, Cii) Thym met end- Hoofdjes , een opgeregte Steng en Lancetvormige Bladen, De Meeldraadjes verfchuilen zig ook op den bodem van de Eloempjes in diet Kruid, ’t welk bevoorens tot de Keule is thuis gebragt ge- weest. Het heeft fmalle kleine Blaadjes , die weinig ruiken , en witachtige Bloempjes , aan ’ end der Stengetjes , die zwak zyn , in ronde Hoofdjes vergaard. De Groeiplaacs is in Virgi- nie, alwaar het ook voorkomt met breedere en als met Rosmaryn- Blaadjes , zo CLAYTON aantekent. De Engelfchen, in Virginie , noemen dit Kruid Serpentariâ of Colubrina , dat is Slangenkruid . zegt PLuKENET. Men vindt Soorten van A« rum dus genoemd , wegens de vlakkigheid der Stengen : men vindt de Biftorta dus getyteld; om dat de Wortels Stangswyze gekromd zyn: het Penningkruid worde klein Slangekruid gehe= ten; Car) Zbymus Capitulis terminalibus , Caule ereéto. Satu teja Virginiana, Sp. Pl, 793. HERM. Par. T. p. 218. Cli- nopodium Fol, Lanceolatis acuminatis, Cap. termin. H. Clif. 304. R. Lugdb. 314. GRON. Wirg. 6s , go. Clinopodiura Puleg, ang. rigidoque folio, PLUK. Alm. tio. T, 54e f. 2. Puleg. eret. Virg. MORIS, Fijt. Ill. S. 11. T. 7. fe 8 Sese pentaria Virginiana, BOGG. Aus, Ile p. I6Ie Te ZISe DD MPN A M 1 A: Soo cen, om dat het Slangswyze langs den Grond Iv; kruipt (*): dit zal mooglyk dus genoemd zyn Ärprars wegens eenige kragt tegen Slangebeeten, ’t zy Hoorns uit- of inwendig: doch, niettegenftaande Bo c=STUK. CONE hetzelve Serpentaria Virginiana getyteld eg heeft, is het geenszins dat Kruid, ’t welk den Wortel deezes naams aan de Apotheeken heeft uitgeleverd 5 zynde door my reeds onder de Soorten van Ofterlucie voorgefteld (#). Aan de Kaap der Goede Hope groeit, volgens capenyss: den Heer N. L, BURMANNUS , de Gemee- Kaapfche. ne Thym , zo Ímal- als breedbladig, en een zeer ruige met Eyronde Bladen, die door Mon re so N afgebeeld iss doch deeze, welke die Au- theur uit BAunHIiNusbefchryft, was een Eu- ropifche , by Frankfort voorkomende , op droo- ge plaatfen. ’t Kan zyn , dat de Kaapfe naar dezelve gelykt. Voorts hadookOLDENLAND aldaar de Ouendel ingezameld. _ Onder de Indifche Planten tekent gezegde Indieus; Hoogleeraar alleenlyk één Soort van Thymaan s gein die kruipt, met opgeregte Stengen en Krans. wys’ afgebrokene Aairen; zynde door den Heer OUTGAERDEN als een welriekend Kruid, met geaairde Bloemen, van Kormandel , aldaar Nila- Nagel genaamd, opgegeven (1e | | Mr. (*) Zie in het VII Srug deezer Nat. Hif?., bladz. sope en het VIIZ. bladz. 460. , die Kruiden befchreevene (f) Zie het VI. Stuk, bladz, 207, Enz. (1) Thymus Indicus, BURM. Fl, nd. p. 129. IL, DEEL, IX, STUKe IV. ArFDEEL. XV. Hoorp- STUK. 400 TWEEMAGTIGE KRUIDEN M Er 1issa. Melisfe, Een dorre Kelk, -platächtig van boven , met de Bovenlíip tenigermaate getopt: de Bovenlip Blootzaaeder Bloem Gewelfachtig , tweedeelig ; de On- Lize. 1. Melisfa derlip met de middelfte Kwab Hartvormig. Dus komen de Kenmerken (+) voor van dit Geflagt, welk het zeer bekende Kruid deezes naaws en de Kalaminth, met derzelver Verfcheiden- heden bevat, Gridanene de zes volgende Eu- ropifche Soorten. (1) Melisfe met. gekranste Trosjes in de Oxe= Offscinalis. len , op enkelde Voetjes. Winkel= Melisfe, _ Dit zeer bekende Winkel. Kruid groeit na= tuurlyk in-’t wilde op de Gebergten der Zuie delyke deelen van Europa. Men kweekt het in Duitfchland, Engeland, in Vrankryk en by ons, als bekend is, ín de Tuinen overvloedig, Het wordt ‚ wegens den aangenaamen Reuk, Cons filje de Grein en Citroenkruid , in ’t Franfch Ci- tronelle of Poncytrade, in ’t Italiaanfch Cedro= nel. (Ì) Men kan die by TOURNEFORT, op zyne Plaar or; opgehelderd. vinden. & (1) Malisfa Racemis Axillaribus Verticillatis êece Syft, Nate XII. Gen. 728. Pp, 400. Veg. XII, ps 453. Mat, Med, 294e GOVAN Monsp. 290: GER. Prov. 261, GORT. Belg. 172. KRAM. Aufir. 278. H. Cliff. 307. R, Lupdh, 320. Melisfa Hortenfis. CG. B. Pin. z29. Mel. vulg, odore Citri J- B. Hfl. UI. p, 232. Melisfa, Dop. Pempr, pr: Apiaftrum , Cie trago. LOB. Je. st4e \ DD tN A MoL A död ella en in’t Engelfch Baulm of Baume, dat is 1Vs Balfem geheten „ dat met het Latynfch woord AED Citrago ftrookt. In de Apotheeken, nogthans , Hoorp: js het overal bekend ; onder den naam van JMe-STUKe lisfe, die daar van, zo men zegt ‚zyne afkomst Prijs heeft, dat de Byën in den Reuk veel behaagen vinden ; weshalven men het ook Apiaftrüm tytelt. Dit Kruid is genoegzaäm bekend , als Sten« gen hebbende van een Elle of hooger en Bladen die ovaalachtig zyn , wat ruig, Zaagtandig „ donker grocù , gepaard; geevende , uit de O- xelen , de Bloemen „ als-gezegd is. Een Vers fcheidenheid daar van komt voor , die wat kleiner en eerie die wat ruiger is, met grooter Bladen. In ’t algemeen wordt het onder de Hartfterken= de Kruiden geteld, doch het is een van de zwakften, meer beminnelyk wegens den Geur in Toefpyzens weshalve, mooglyk, het Landvolk hier hetzelve Aalkruid noemt, zo de Heer pe GorTER meldt, Ech langduurig gebruik van deszelfs Aftrekzel , Water , Geest of Olie , heeft in Zenuwkwaalen fomtyds wonderen uitgevoerd, Sommigen zyn ’er door herfteld van Hartklop- pingen ‚ Beevingen , Lammigheden en Beroer« tens Ons Vrouwvolk weet zig de Stonden te verwekken , zegt S, PaurLzutrt, door verfche Melisfe te draagen in haar Muilen of Koufen of doot het Afkookzel te drinken van dit Krùüids He Ce | \ ij. Deir, IX. STUK. (2) 402 TwEEMAGTIGE KruiDENs IV. (@) Melisfe met gegaffelde Oxelfteeltjes ; van gen langte als de Bloemen. Hoorp= 8 ie (q3) Melisfe met gegaffelde Ozelfleeltjes , van U. langte als de Bladen DS | Melisfa nd. Deeze beiden behooren tot het Kruid , dat Groot- Bloewide: men in de Winkels Calamintha noemt, onder- us. _fcheidende de eerfte, die voortreffelyker is , zig Calamin-_Qqoor haare Bloemen „ die twee Duim lan ëha. , 5 ZYyDe Bere Ke Dus mag dan deeze te regt Grootbloemig pee me goemd worden , als byna alle Kransjes.- Kruiden hier in overtreffende. De andere is, evenwel, fierlyker Bloemgewas, als de noe der Sel gen bekleed hebbende met lange Bloem - Aai ten, die paarfch zyn. Dezelve groeit niet al Jeen in Italie, Swiezerland en Vrankryk. wild, maar komt cok in Engeland aan de Wegen, Dy- ken en elders voor, De Stengen zyn, Fakkig., van drie Voeten en hooger. Het Loof , veel naar dat der. Melisfe gelykende , is ook aangenaam van Reuk, wat ftere (2) Melisfu Pedunc, Axillatibus &c. Calamintha magno Flore. C. B. Pin. 229, TOURNF. Jrf?. 194. GER. Prov. 2ó1. GoUÁN Mfonsp, 290. HALL. Helv. 6sï, SE “montana praftantior. LOB, Jc. s12. (3) Melisfa Ped: Axill, Gc. Melisfa Flor. ex Alis faperio= Beus Ped. confertis. Mat. Med, 295, KRAM. Aufir. 173. GOUAN, GER. HALL. &c. H‚ Cif. 307. R. Lugdb. 320. Calamintha vulg. & Officinarum Germ. C, B. Pin. 228. Cal, montana, Dop. Pempt, 98 Cal. mont. vulgaris, LOB. Joe 513 Dot bIVY NA MT A. 493 Îterker zelfs, en kan, in kragten, als een mid. , Iv3 E 3 delflag, tusfchen deeze en de Kruizemunt , wor- Aenkk den aangemerkt. Hoorpa STUKe (4) Melisfe met gegaffelde Owvelfleeltjes , die _ vr. langer dan het Blad zyn , en een opftygen- Praten de ruige Steng. br In Ítalie , Vrankryk, Switzerland „ Engeland is deeze Soort vry gemeen , komende ook in de Duinen van Holland , in het Sticht en elders in onze Provinciën voor. Men noemtze Wilde Poley. Iseen Kruid dat inzonderheid door de hurkende Stengen en door den Reuk van de Berg- Kalaminth verfchilt „dien het veel fterker heeft, naar den Reuk van Pulegium trekkende : des het ook in Zenuwkwaalen dienftiger zy. Het heeft de Bloemen kleiner en minder famen- gehoopt, blaauw van Kleur, In Virginie groeit ook dit Kruid, alwaat de Heer CLAYTON een Soort van - Kalaminth waarnam, die de Bloemen in de langte van de Steng ,„byna ongefteeld , gekranst hadt, met een zeer fterken Poley - Reuk. (5) (4) Melisfa Pedunc. Axill. dichotomis 8&c. Gort. Belg. 173. KRAM. Aaflr. 178. GOUAN Monsp. oor. H. Clif. 308, Re Lugab, 321. GRON. Virg. go, Calamintha Pulegii odore f, Nepeta. C. B. Pin. 228. @, Caâlamintha mont. prealta Pulegii odore. Bocc, Adus. II. p. 45. T. 40 & 38. Pulegium fylv. f. Calam, altera. Dop. Pempt, 98. LOB. Jo. $13e dik Or) U, Deer. IX, Srum 404 T'WEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. (5) Melisfe met end -Trosjes en zeer korte eens ArBerbe zaame Bloemfteeltjes. Hoorp- 8 STUKe Naar de voorgaande gelykt deeze , die de Dn Stengetjes maar een Handbreed hoog , regt, Cretiea, donker paarfchachtig heeft, de Bladen Eyrond, Sn gekerfd , veele Kransjes , uit eenbloemige Steel- tjes beftaande , zonder Bladen Troswyze aan ‘t end der Takken , met bleekpaarfche Bloemen. Van deeze wordt de Groeiplaats gefteld te Montpellier en in Spanje. De Italiaanen noe- men dit Kruid Mentuccio minore of Nepetella, zegt BARRELIER, Brela 6) Melisfe met verdunde Roedachtige Takjes, Heefterige. de Bladen van onderen (een de Steng _ Heeflerig. Deeze, die in Spanje groeit , is Heefterig met gekranfte Bloemtrosjes en Blaadjes, als die van Mariolein , welke Wollig en grys zyn. Zy wordt , zo wel als de naastvoorgaande , ook tot de Kalaminth gerekend te behooren, DaáÉ- (s) Melisfa Racemis terminalibus &c. Calam. incana O- cymi foliis, C. B. Pin. 228. Cal. Pulegii odore minor. BARR- Je. 1166. Calam. Clinopodii Auftriaci foliis , Odore Pulegii. PLUK. Alm. 75, T. 163. f. 4? = (6) Melisfa Ramis attenuatis virgatis &c. Melisf. Cauie Fruticofo Fol verticillatis, R. ZLugdh. 321, Calamintha Hisp. Frut. Mari folio. TOURNE. Jeff. 194, Calam. montana in- cana minor, MORIS, Hij?, III. p. 413. N. 6e Dr Di LN OM AMEE A, 405 DRACOCEP HAL UM. Draakskop. Arne, Wegens den uitgefpannen Keel , met de hol. goorn. le Bovenlip, die de Bloem als den Kop vaneen sruz. Draak of Slang doet vertoonen , heeft dit Geflagt , Gymnar deezen naam bekomen en behouden. it Veertien meest uitheemfche Soorten zyn ‘er in vervat, als volgt. (x) Draakskop met geaairde Bloemen en Lan-, 1, cetvormige Zaagtandige Bladen, chalum Wirginia= In Noord- Amerika groeit dit Kruid , waar Vini. aan BREYNItUS eerst den gezegden naam gaf , zynde hetzelve bevoorens Vingerhoed met Per- fikbladen genoemd geweest en Wederik met paarfch geaairde Kalotjes- Bloemen. De Sten- gen zyn vierkant , een Elle hoog; de Bladen twee of drie Duimen lang, de Bloemen bleek paarfch. De Heer pE LA HIRE nam in de- zelven waar, dat zy een Tandje hebben by het Vrugtbeginzel, ’t welk hy ook maar in de Hy- fop en twee andere Kransjes- Kruiden vondt, Bovendien bleeven zy , horifontaal bewoogen wor= (1) Dracscephalum Flor. Spicatis, Fol. Lanceolatis ferra- tis. Syff. Nat. XIl. Gen. 729. p. 4oï. Weg. Xill, p. 4540 A. Cliff. 3c8. R, Lugdb. 311. Dracocephalum. BREYN Ze° 53. T. 27, Adem. de 1712. p. 276. T. rt. Dracoceph. angus- tifolius. Moris. Eijl. III. p. 407. S. 11. T. 4 f. 1. Pfen- dodigiealis Pecficz foliis, Boee. Sie. 12. T. 6. f. 3. Lyfimae chia Galericulata fpicata, purp. Canadenfis, BARR. Zo. 1152 GC He. DEEL: 12, STUK4 406 TwreMacTIGE KRuiDEnN, IV. wordende, in dat poftuur fraan , daar menze in ArpereL. b XV. ragt. Hoorp- STUK. (2) Draakskop met geaairde Bloemen en fa= ohne mengeftelde Bladen. racocê- B Onder de Kransjes- Kruiden ( Werticillate Kanarifch, js het hebben van verfcheide Bladen aan éénen Steel zo zeldzaam, als hetzelve gemeen is onder de Kroontjes- Kruiden (Umbellate). De drie- bladigheid „ welke in dit Kruid voorkomt , is in de gemelden byna zonder voorbeeld, Het was uit Zaad, van de Kanarifche Eilanden afkom- frig, hier in de Hortus geteeld , fchryft Co m-« MELYN, die ’t zelve met Rrivimus Cedroe- nella noemde , wegens den fterken Terbenthyn- Reuk, welke in hetzelve plaats heeft. Mor r- SON geeft het den naam van Camphorofina , als den geur van Kamfer met eene Tin@tuur van Aloë gemengd, zeer aangenaam hebbende (*), wanneer het behandeld wordt, TourNerFoRT noem. (2) Dracocephalum Flor. Spicatis, Foliis compofitfs. Afat. Jed, 293. H. Cif. 308. R. Lugdb. 31r. GOUAN Monsp, 291. Dracocephalo affinis Sc. VOLCK, Nor. T. p. I45. Camphorosma. MoRISs. S. 11. Te tt. £. ult. Moldavica Amer. trifolia odore gravi. TOURNE. dn/?. 184. Cedronella Canar, viscofa. Comm. Hort. II. p. 81. T. 41. (*) Beide die Reuken zyn echter in ’t algemeen juift n'et bemind , zo min als die van Terbenthyns ’t kan zyn, dat ze ‚by elkander gevoegd , aangeneam worden : doch, zo wel als de Smaak , verfchilt de Reuk in byzondere Menfchen. Dat de een lieflyk keurt is voor den anderen fomrtyds af- fchuwlyk , ten minfte onaangenaam. Dip YN A MI A, 407 noemde het Dricbladige Amerikaanfche Molda- IV, _ vica, zwaar van Reuk. Het heeft vierkantige SOERA gladde Lymerige Stengen, tot drie of vier Voe Hen, ten hoogte opfchietende, de Vinbladen, meest TUK- drie en fomtyds ook vyf aaneen Steel, zyn Lan- pt cetvormig, diep gefchaard , ongelyk van groot- len De Bloemen; die bleektond zyn en groot, maaken een dikke Aair aan ’t end der Stengen uit. Gedagte Hoogleeraar merkte aan, dat het uit den Reuk en Smaak bleek van eene Pisdryven- de ‘hoedanigheid te zyn, LiNnNeaus ftelt het in de Apotheeken bekend, onder den naam van Melisfa Canaria , hebbende een oplosfende kragt, dienttig in Hoofdpyn en Zenuwkwaalen, enz. (3) Draakskop met geaairde Bloemen en Hart- A: râC0CQa vormige Vinswys’ uitgehoekte Bladen, phaluns Pinnatum (4) Draakskop met byna geaairde Bloemen ,Vintneedig. de Stengbladen langwerpig Eyrond inge Beerts fneeden en Liniaal- Lancet vormige Doorn" e dd if- achtig getande Blikjes. heemfch. Deeze beiden zyn in Siberie, waargenomen door GMEeLIiN, hebbende de eerfte leggende Hee- | fte- (3) Dracscephalum Fior. Spicatis &c. GMEL, Siber. UI. Pp. 235. T. sz. Hi. Ups. 165. (4) Drucocepbalum Flor. fubfpicatis 8e, &&C. GMEL. S:5, IIe Pp 237. Dracoceph. Fol. oppolitis &c. Ant Acad, IV, P. 318 Cc4 H. DEEL, IX, STUK, 408 TT wEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. fterige Stengetjes, met Bladen van Reuk als de PDR: Lavendel en een zeer Kruiderigen Smaak. De Hoorp- Aair beftaat uit kleine blaauwe Bloempjes, ter STUK. Jangte en dikte van een Duim famengehoopt. ef De andere gelykt naar de Ruifchiana zeer ‚doch verfchilt door de fchikking der Bloemen „ als ook dat de Bladen harder en ele zyn , zegt die Autheur. v. (5) Draakskop met geaairde Bloemen, de Bla- Dracoce- pbalam Au _denen Blikjes , Liniaal „verdeeld , gedoornd. fPlriacum. A tn (6) Draakskop met geaairde Bloemen , de. Bla- vl, den en Blikjes Lancetvormig 5 onverdeeld, a angedoornd, Noordích. De groote Borr naaAve hadteen Soort van Planten , ter eere van den beroemden Ruysca gedoopt , hebbende fmalle Bladen , dunner dan die van Rosmaryn en zeer fraaije groote blaau- we Bloemen , doorgaans by zesfen. in Kransjes en aan den top Aairswyze vergaard. Deeze groeit , by Weenen , op zeker Gebergte , met Sten- (s) Dracocepbalum Flor. Spicatis &c. Hysfopus Spicis inter- ruptis. El, Cliff. 364. Hysf. Auftriacus magno Flore. HERMe Lagdb. 33o. Ruifchiana hirfuta Fol, lacinistis. AMM. Ruth. so. Chamepitys coerulea Auftriaca. C. B, Pin. 250. Cha- mep. Auftriaca. Crus. Pann. 632. (6) Dracscephalum Flor. Spicatis &c. Fl. Succ, 2.Ne 557- GOUAN Mlonsp. zo1. H. Ups. 165. Ruifchiana glabra Fol in- tegris. AMM. Ruth. 5o. Ruifchiana Flore cceruleo magnpe BOERH. Lugdb. 1. p; 172. R. Lugdh. 323 Pranella Hysfopi folio viridi &e, MORIs. Hil, ILL. S.5te T. 5 £ 9e KR D iDYN AMIA 409 Stengetjes van een Handbreed tot een Voet IV, hoog. Een andere, door Am Man tot het zelf. ÁFDEELS de Geflagt betrokken , die gladde onverdeelde Hoorns Bladen heeft „ is door geheel Siberie gemeen,STUKe De Blaadjes , naar die van Hyfop gelykende , pet omringen de Steng , gelyk in de Gefternde of Sterbladige Kruiden, Men vindtze ’er met wit= teen met Vleefchkleurige Bloemen , met die van dic Geflagt overeenkomftig. Morrison hadtze Bruinelle met Hyfopbladen genoemd 3 doch verwart dezelve met de Ooftenrykfe. Ia Sweeden en Deenemarken heeft menze ook ge- vonden. | (7) Draakskop met byna geaairde Bloemen, vi, = twweedeelige eenzydige Bloemfteeltjes en lang- rain . e eN hal Sie werpig Hartvormige gefpitfte kaale Bladen, Oet | Stberitche €8) Draakskop met geaairde Bloemen, Eyron- vir, de infneedig gekartelde Bladen en Lancet. belg zi vormige egfenrandige Blikjes. if En In Siberie , dat als het Gewest der Soorten van dit Geflagt fchynt te zyn, komen ook dee- ze beiden voor. GMELIN beeldt de eene af, | die (7) Dracocephalam Flor. fubverticitlatis &ec. Nepeta Corym- bis geminis gee. H. Ups, 161, Cataria montana Fol. Veroni - ce Pratenfis. BUXB. Cent. IL. p. 27. T. so. f. 1. Dracoceph. Versicill, Pedunculo commun. elevatis fecundis. GMEL. Si, JI. p. 234 Te sr | (3) Dracocephalum Flor. verticilt. &c, GMEL. Sif. III, pe 233e 23 Ce p II. DEEL, IX. STUK ; IV. gro TWEEMAGTIGE KRUIDEN, die gemeen is aan de boverfte deelen van de era Rivier Jenifea. Zy wordt Berg- Kattekruid met Hoorp Bladen van Veld-Eerenprys genoemd door Bux- STUK dige. BAUM en zeer flegt in Plaat vertoond. Meer ge- Blootzaa \\ke het Loof naar dat der Brandenetelen „zyn- de zeer fterk van Reuk. De hoogte is een of twee Voeten. De andere munt uit door de groot- te der Bloemen , die ook paarfch of Violet zyn en lang gefteeld. Zy valt maar een half Voet hoog , kruipende onder ’t Mos dat op Rotfen groeit en is reukeloos. (9) Draakskop met Kransjes- Bloemen , Lane IX. Dracoce- 8 da vale É pan cetvormige Blikjes en Haairige Tandjes. Moldavica, Moldas vifch. De beroemde TouRrNErForT ftelt een Ge- flagt van Planten, waar aan hy den naam geeft van Moldavica , afgeleid van den Lbynaam van zeker Kruid, dat voorgefteld was onder de be- naaming van Moldavifche Melisfe „dus genoemd naar de afkomst vic Moldavie. Dit Gewest, nu, onder de Heerfchappy der Turken zynde, noemt menze ook Turkfche Melisfe. Het Kruid naamelyk , zweemt naar de Melisfe, groeijen- de twee Ellen hoog en heeft de Tandjes der Bladen , gelyk Loper dit in zyne Figuur , hoe (es) Dracocepbalum Flor, verticillatis &zc. Mar, Med, 202. Ei. Ups, 166 H. Clif. 308 R Lugdh. 312, GOUAN Monsp. 29e. Melisfa peregrina Folo obiongo. C. B. Pix. 229. Me- lisfa Moldavica. CAM. Epit, 576. Melisfophylinm Turcicum,. Los, le. SIS. D ID Y NA MI A 4rr hoe klein ook , zeer wel vertoont, Draadach- IV. tig (°°), zo Rl als die der Blikjes by de Bloe- AnDErL, men, die ook een gezwollen Keel hebben, ge- Hoorn. lyk men zulks by TourNEroRT kan zien, bt Het heeft een aangenaamen Citroen-Reuk, en sperma. wordt geteld onder de Geneesmiddelen, (zo) Draakskop met Kransjes- Bloemen, lang- x. werpige Blikjes, gedoornde Tandjes en by- le na Wollige Bladen, canescens. Grysache î tig. (11) Draakskop met Kransjes- Bloemenen rond- k XL achtige swys’ kant ori kjes, Peltatum. achtige Zaagswys’ kanthaaîrige Blikjes dilanldee / 5 mige Deeze beiden komen in de Tuevant voor, al- waar TOURNEFORT die heeft gevonden en dezelven ook tot het Geflagt van Moldavica betrokken. De Grysachtige heeft Bladen als van de Betonie, de andere komt voor met Wil- gebladen. De Bloemen zyn in beiden niet groot en in de laatíte gefchoord met Schildvormige Blikjes. (12) (*) Die draadachtigheid heeft meer plaats in de kleine ‘Blaadjes dan in de groote, welke flegts getand zyn, gelyk in de Afbeelding van CAMERARIUS. (ro) Dracocepha'um Flor. verticillatis Ee. H. Clif 308. R. Lugdb. 312. Ups. 66, GOUAN Monsp. 292. MILL. Dit. T. 129. Moid. Or. Betonice folio &c. ComM. Aar. T. 23, Sideritis incana Olex folio Montis Libani, VOLCK. Norib. Ts Ps 353 (x1) Dracocephalam Fol. verticill. Floralibus orbiculatis. Re Lugdb. 312. Moldavica Orientalis Salicis folio, pain Flore coeruleoe TOURNF. Cor. Ile II, DEEL. IX; STUKe 4e De, Ar DEELe XV. Hoorp- STUK. XI. Dracoce- phalum Al- tajenfe. Rondbla« dig. XII Nutans. Knikkend, XIV. Thymifoe um. Thymbla- dig. TwWEEMAGCTIGE KrurDEN, (12) Draakskop met gekartelde Bladen , de Wortelbladen Hartvormig; de Stengbladen rondachtig ongefteeld „ en langwerpige ge- Jnipperde blikjes. (13) Draakskop met Kransjes - Bloemen , de Blikjes langwerpig Eyrond en geheel effen- randig 3 de Bloemen taamelyk groot en knikkende, (14) Draakskop met Kransjes- Bloemen, de Blikjes langwerpig effenrandig ; de Bloes men naauwlbyks grooter dan de Kelk. Siberie , wederom, is ook het Vaderland van deeze drie Soorten , waar van de eerfte ’er op de Gebergten groeit , hebbende de Bloembladen en Blikjes gekleurd: de tweede en derde vere fchillen zeer weinig, dan in de grootte en klein= te der Bloemen. ’ Gewas fchiet op drooge dor- re plaatfen naauwlyks drie Duimen , in vrugte baare Gronden een Voet en hooger op. De Bloe= (12) Dracocephalur Fol. crenatis , Radic. Cord. Caulinis orbiculatis fesfilibus &c. ACF. Petrop. 1770. p. 556. T. 29e £ 3e (13) Dacocephalum Flor, verticill. &c. H. Ups. 167. N. 6. Moldavica Betonicz folio. AMM. Rut. 44. GMEL. Sib. III. Pp. 231. T, 49. (14) Dracocephalum Flor. verticill. &c. H. Ups. 167e C@« dronella Tartarica perennis Urtica folio. R. Lagdh. 437. Mol- davica Orientalis minima Ocymi facie. Comm. Rar. T: p. 29, Mold. Betonice folio, AdiM. Ruth, 45, GMEL: ij. Ille Pp+233e Te 50, Dt DYNA MI A 41% Bloemen zyn bleek Violeten hebben ruige Kel- IV. _ ken. De Reuk is, wanneer men ’t Kruid ‘tus- "DEEL fchen de Vingers wryft , welriekende en fterker Hoorpa dan in de Tuin- Melisfe, STUK. Gymrige Jpermiaa Hor MINUM. Sclarcy, P Dit Geflagt heeft een Klokvormigen Kelk; met vier byna gelyke Punten, de vyfde grooter en uitgerand: de bovenlip der Bloem holrond. Dic Geflagt bevat niet de gewoone Kruiden Sr deezes naams „ welke de Ridder geoordeeld heeft dE tot dat van Salie te behooren*; maar een an- rrenee. der (1), dat daar van de eenigfte Soort uit-fche. maakt. Hetzelve is onder den naäm van Pyt szoe bn reneefche Melisfe voorgefteld, afgebeeld en be- 160. fchreeven geweest. J. BaumriNus betrok het reeds tot de Scarley , noemende hetzelve Gala litrichum (een gelykftaande benaaming)) met ron- de Bladen en groote Violette Bloemen. Lt Ne Naus heeft het door de gezegde Kenmerken getragt af te zonderen; maarde Kruidkenners, die deeze Plant nader op de Groeiplaats one derzogt hebben, gelyk de Heeren HALLER en (1) Hofminuin, Sy/7. Nat, XII. Gen. 730. ps 401. Vig. XIIE. p. 455 H. Cliff. 309. R. Lugdb. 320. HALL. AE. Helv. VI. p. tor. Melisfa Pyrenaica, MAGN. Horr. T. p. 133, SCOP. din, 2. p‚ 55. Gallitrichum Folio rotundo &c. J- B. Fijt. Ll. Pe 313 MORIS, Hift, III. Pe 3956 RAe Fliff, 546. IL. Daer 1%, STUZe Iv, Ber a Hoos. STUK. „Blootzaas dige: * IL D, IV. STUK , bladz. 57e ait. TwerMAGTIGE KRuiDen. Scorour, bevinden den Kelk zodanig niet (*)s Hy heeft de Bovenlip drietandig, de Onderlip tweedeelig , met de Slippen Kruiswys’ op el- kander, en bovendien tien Streepen, beurt om beurt dikker , met een groote roodachtig blaau- we Bloem , wier Bovenlip tweedeelig , de On- derlip driedeelig is en de Slippen rond, Het fchynt derhalve een Soort van Melisíe te zyn, volgens den laatstgemelden. De Steng van dit Kruid is omtrent een Voet hoog ‚; byna ongebladerd , maar begroeid met eenige Lancetvormige Blikjes. De Kransjes heb- ben weinige ongefteelde Bloemen, die zeer groot zyn en wyd gaapende, Violet van Kleur , met een uitfteekende Styl, De Wortelbladen zyn lang gefteeld , rondachtig, of byna volkomen ovaal en aan den omtrek Zaagswyze getand. Veelen der Bloemen hangen knikkende nederwaards, Her is een fierlyk Bloemplantje, dat natuurlyk groeit op de Pyreneefche, Switzerfche en Ty« rolfche Bergen, | : _ De andere Soort van dit Geflagt , Pirginifche gebynaamd , welke Wigvormig langwerpige Bladen heeft en een tweebladige Steng, zynde de Donker roode Melisfe met Senegroen- Bladen van DirLeNIiUuss, oordeelt de Ridder thans eene enkele Verfcheidenheid te zyn van de Lier- bladige Salië, reeds befchreeven *, he He C*) In de optelling van de Kenmerken der Geflagten , aant ’t hoofd der Klasfe, vindt men Corolla Sarl Lacinie fube aquales: ’t moet Calycis zyn. D'r DEL NA MT K- 413 ‘MerirT Tis Kruisbloem ETV Ärveerte De Kelk wyder dan het Bloempypje : de en Bovenlip der Bloem plat, de Onderlip gekar-sTuk. teld, en Kruiswyze. Meelknopjes. Dus komen Peasg de byzondere Kenmerken voor , van dit Ge- flagt, dat ik deswegen Kruisbloem tytel. De eenigfte Soort (1), grocijende in de Berg- A Valeijen van Ooftenryk, Switzerland, de Zui- arruispo- delyke deelen van Vrankryk en Engeland, heef land, het Loof van Melisfe en is daarom Melisfophyl-dg. lum genoemd geweest. Lorer beeldtze af , onder den naam van Melisfe van Fucustus, en TourRNEFORT heeftze geryteld , Laage Breedbladige Melisfe, met een zeer groote paarfchachtige Bloem. Ziet hier „ wat ’er de Rid. der van zegge. ‚ss De Kelk ís Klokvormig , opftaande, ad der dan de Bloem en driedeelig ; de bovenfte ‚>. Punt dikwils , wederzyds , een zeer klein ». Tandje hebbende. ‘De Bloem is wit, met het ‚> Pypje tweemaal zo lang als de Kelk en den ‚ Mond vierdeelig uitgebreid : de Bovenlip, K naamelyk , rondachtig , regt en effenrandig » hebbende 3 de Onderlip driedeelie , met de s, middelfte Kwab grootst, vlak, effenrandig , 55 Aen (2) Melittis. Syft. Nat. XII. Gen. 731. p. 402. Wez. Xllle Pp. 455. H. Clif, 309, R. Lugdh. 319. GOUAN Mdonsp. 2902. Lamium montanum Melisfg folio, C. B, Pin. 231, Melisfa Euchfi, LOB. Je. s15. ile DEEL: IX, STUKe a TwermActice Kruider, ‚IV. paatfch: de Meelknopjes geel en korter da Ärpèrr. XV. ss de Bloem.” Hoorp- ae 7 | STUK. Oc YMum. Balfemkruids Blootzaa- Es Dit Geflagt beftaat meest uit vreemde Plan: ten, welken een welriekende Geur en Aroma= tieke hoedanigheid hebben , waarom zy ges meenlyk den naam draagen van Bafilicum en in * Nederduitfch Bafilik of Balfemkruid genoemd worden. Sommigen willen zelfs dat men Ozi- mum zou moeten fchryven , als die benaaming afleidende van den Geur, De Kenmerken, behalve die van deeze Klas- fe, beftaan daar in, dat de Kelk een ronde Bo- venlip en vierdeelige Onderlip heeft ; de Bloem, die äls ’t wate agterover legt, de eene Lip vier: deelig , de andere onverdeeld 5 en de buitenfté Meeldraadjes hebben van onderen een uitfteek: zel, Dertien Soôrteh, meestal Oost- eì Westin. difche Kruiden, zyn ’er in begreepen en thans in deeze Orde geplaatst door den Ridder, 1. Cr) Balfemkruid met Pluimswys’ gebondelde TE Bloemen en een-zeer Takkige Steng. 5e Blair Een opgerégt, Houtig Stengetje, vän ändete *" half Voet hoog, geheel in Takjes verdeeld, die (1) Oeymum Flors paniculato « fasciculatis Caule Ramofiss fimo. Sy/2. Nas. XI. Alant. 84. Vege XIII. Gen. 732, pú 455 D rp YNA MIA 417 die aan ’t end digte Bloem-Aairen hebben , IV, en dus met malkander een Pluim. maaken, on= Áppzer, derfcheidt deeze Soort , uit Oostindie afkom- Hoor p- ftig. Dezelve heeft gefteelde, ovaal- Lancet-STUKe vormige Bladen , wederzyds groen en kaal, Pr flaauwelyk getand, De Takjes, Blikjes , Bloe- men en Stampers, zyn paarfchachtig , doch de Onderlip, zo wel als de Meeldraadjes wit. De Reuk is als van Wyoruit. (e) Balfemkruid met ongetande Meeldraadjes; _n. À j f Oc die beurtlings aan den Voet gebaard zyn. Monaco: Kruidnagelig Balfemkruid der Monnikken was Kraidmage: deeze genoemd , om dat de Monniken, zo zy © | voorgaven, eetst het Zaad daar van te Rome gebragt hadden 5 doch van waar is onzeker, Co- - LUMNA verbeeldde zig , dat hetzelve zou zyn het Acinos van DroscoRrIiDnEs,een Kruid, dus genaamd „ om dat ’er de te fterke Afgang door geftuit werde, Onder de T'hym voert ééne Soort „ welke daar voor van veelen gehouden wordt, gelyk ik gemeld heb , dien bynaam. Het Acinos. geleek veel naar het Ocymum , doch was ruiger van Takken en Bladen en zeer welries kende , wordende tot Bloemruikers , en tot Keu- ken -gebruik , van de Egyptenaaren gezaaid , zo PLr- (2) Ocymum Staminibus edentulis, alternis Bafi barbatis, Alant. 85. Ocymum Caryophyllarum Monachorum. J. B, Eft, Ul pe 260. Acinos Dioscoridis, COLUMN. Phytob, Ke Je Dd i DssL, IX, STUK» 418 TwEEMAcrTice KRUIDEN, _ IV. zo Pr1iNrus verhaalt, CoLuMNA zegt, dat APDEEL: de Warmoeziers Jaarlyks dit Kruid in * Napel Hoorp- fche of den Kerkelyken Staat zaaiden 3 noemen STUK. de hetzelve, wegens de ruigte van het Loof ; ed Urticella , dat is , Brandeneteltje, Het hadt een zeer fterken Reuk, als van Kruidnagelen, wel- ke op het aanraaken de Hand bybleef en tot groote verfrisfching ftrekte , wanneer men die aan ce Neus bragt. De hoogte van de Steng is een. Voet of meer (*), geevende Aairen uit met zy- Takjes, gelyk de voorgaande Soort, maar niet zodanig gepluimd, | II (3) Balfemkruid met een Heefterachtige Steng , Ocymum gratisfi- Lancetyormìg Eyronde Bladen en Spil INI, Alleraan- -o'-_ fonde-Irosfen, genaamst. “ Deeze Soort, in aangenaamheid van Reuk uit- muntende ‚is een Heefterige Ooftindifche Plant, met enkelde, Houtige Stengen, van by de drie Voeten hoog „en Lancetswys’ Eyronde Bladen, die Zaagswys' getand, van onderen ruuw zyn. Eenige ronde gefteelde end-Trosfen, uit zese bloemige Kransjes famengefteld „ met ligt af- val- __(*) In de Hiflorie der Pranten, die ap den naam van f- BAUBINUs gaat, vindt men , dat de Steng van anderhalf El- le of hooger is. In de Upfalfche Tuin heeft men het, met Een Steng- van een Voet hoogte , waargenomen, (3) Oeymum Caule Suffruticofo , Fol, Lanceolate- ovatis , Racemis teretibus, Mant. 414. Ocymum Zeylän. perenne odoratisfimmum latifolium. BURM. Zeyd. 174. Te 30. £. ze BuRMe FP), Ind, pe 129, Di ;D-.Y N AM IE A. 41 wallende Blikjes , maaken de Aair uit. De Bloe- IV. men zyn wit met geele Meelknopjes. Aan den ARDA Wortel heeft het rondachtige , ook gefteelde Hoorp- Bladen. STUKe (4) Balfemkruid met Eyronde fkompe Bladen, je di de Kransjes der Trosfen digt by elkander , album. zegen ’t bloeijen vierhoekig en de Bloempjes en gekarteld, Deeze op Java in Oostindie groeijende iseen Zaay- Gewas, dat de Steng een Voet hoog , de Bladen breed en dik heeft, met Lancetvormige Blikjes en zeer groote witte Bloemen. (5) Balfemkruid met Eyronde gladde Bladen v. en kanthaairige Kelken. \ pat Dit Kruid, in de Hoven van Europa gemeen. yk bekend , voert in ’t Franfch den naam van Bafilic, in ’t Engelfch Basfil , in ’t Hoogduitfch Bafiliën ; altemaal benaamingen van den La- tyrfchen of Griekfchen Bafilicum , dat een Ko.= ning- (a) Ocymum Fol. ovatis obtuûis 8e. Mant. 35. (5) Ocymum Fol. ovatis glabris , Calycibus ciliatis, H. Cliffs 3rs. Upse 163, Re Lugdb. 322. GOUAN Monsp. 293. Ocy- mum Caryophyll. majus. C. B. Pin. 226. Ocymum. CAM. Epit, 308. B, Ocym. Caryophyll. maximum. C. B. Pin, 226. y, Oc. latif, maculatum feu crispam. 1b. BARR. Zo. 1055 > 1064. 8. Oc, viride bullaris foliis. C. B. Pin. 226. TOuRNe. Jeft. Bafilicum Ind. hortenfe, RUMPH. Aizbe Vs pa 263, T. 92.-f, 1e LOB. Je: 503. Dd a UI. DEEL, IX STUK, IV. AFDEEL. XV. Hoorp- STUK aj zan- 420 TWEEMAGTIGE KRUIDEN: ninglyk Kruid betekent , afkomftig, In Oostin= die, daar het, zo wel als in Perfie „wild groeit, noemen de Maleijers hetzelve Sulasfi doch de Europeaanen Vileefchkruid, zegt RumePuHius, of Doodkruid. De eerfte benaaming heeft daar van zyne afkomst , dat men het ’er veel by Vleefch kookt ; de andere van het gebruik , dat ‘er de Indiaanen van. maaken, met hetzelve op de Graven te ftrooijen of daar in te planten, ten einde de Zieltjes der Overleedenen door den Geur, zo zy waanen, te verkwikken, Menheeft het ’er bruin, wit en zwart, naar de Kleur van ’t Loof dus genaamd, dat men aldaar in de Tui. nen zaait, Zo zyn, in Europa, ook Verfchei- denheden van deeze Soort, een grooter naa- melyk, een met gevlakte of gekrulde Bladen, en een groen Balfemkruid , dat de Bladen bob- belig heeft, bekend. De Gemeene Bafilik groeit omtrent een Voet hoog ; de Groote heeft wel Stengen van een Elle en daar boven, De Reuk is naar dien van Kruidnagelen of ook wel van Citroenfchillen en zelfs van Anys trekkende. Men maakt ’er by ons zo veel gebruik niet van als elders, In Ita- lie is het zeer gemeen, dit Kruid in Potten te houden in de Venfteren en in de Vertrekken, als ook in de Bloemhoven, om den aangenaa- men Geur. Niet minder werks maakt men van deszelfs aankweeking in Egypte en Arabie, alzo de Oofterfche Natiën ongemeen verzot zyn op deszelfs Reuk, Men noemt het ’er Zatarhendî of Dares NOA rMar A 'Aöt of Indifche Fhym; als ook den Indifchen oir=, IV. _ fprong erkennende van dit Balfemkruid , of van À* Ren die Soort met Vleezige ftyve Bladen , welke Hoorp- ForsKAORL, onder anderen, aldaar waarge-*79Ee nomen hadt, wordende ’er uit de Bergachtige VS Landen van Afie te koop geveild, De Wortels daar van hadden zo fterken Reuk, dat de Ingezetenen gewoon waren die, met Moskel- jaat, Zivet en andere fterkruikende dingen aan- gewreeven , by zig te draagen , om altoos aan- genaam te ruiken, Zeker ís ’, dat men in die keete Landen , alwaar de Uitwaafeming des Lighaams zeer ftinkt , zulke hulpmiddelen meer, dan in ons Wereldsdeel , noodig heeft. Hier van *t gebruik der Reukwerken by de Ouden, (6) Balfemkruid wet Eyronde effenrandige Bla- _ vr. den. Oeymurs minimum. AREN „Zeer klein, Gezegde betreft het Tamme Balfemkruid , dat in die Landen zo wel gezaaid, wordt als in Europa; het Wilde behoort tot eene volgende Soort , zo wel als het Kleine , t welk deeze Soort uitmaakt. Dit is een zeer klein Plantje , in groeijing veel naar de Quendel gelykende en zeer aange« naam van Reuk, De hoogte is naauwlyks een Hand- (6) Ocymum Fol. ovatis integerrimis. H. Ups. 169. GOUAN Zonsp. 293. Ocym. Fol, ovatis incanis. H. Cliff. 315, R. Lugdb. 322. Ocimum minimum. C. B. Pin. 226, MOR1Is. Bijl. XI. p. 407. S in. T. zo. É. 17. Dd 3 IL, DEEL. IX, STUK IV. ÁFDEEL. XV. Hoorp= STUK, Blootzaa- dige. VIT. Ocymum Sanétur, _ Heilig, Vilt. Americas Nnurie Ameri kaaních. 422 1'WEEMAGTIGE KRUIDEN. Handbreed , volgens Morison ; zo dat hete zelve, ook bovendien uit de Geftalte , die ‘be- kend is, het Citroen- Ozimum van Rumrunrius en BAUHINUS, 't welk ik ’er toe betrokken vind, dat ruim zo groot als het gemeene wordt, niet kan zyn (f). (7) Balfemkruid met. langwerpige flompe , Zaagtandige gegolfde Bladen „een ruige Steng en Hartvormige Blikjes. _Die Oostindifche, uit Zaad in de Upfalfche - Akademie - Tuin gewonnen , hadt een regte ge- armde rondachtige Steng , van anderhalven Voet hoog ‚ donker paarfch ‚ met witte Haairtjes, De opftaande end - Trosjes waren van dergelyke Kleur. Het hadt naauwlyks eenigen Reuk. (8) Balfemkruid met byna Lancetvormige ge- Jbitfte , omtrent Zaagtandige Bladen, ron- de Trosfen en eene bykans Kruidige Steng. Dit Amerikaanfche heeft een opgeregt Sten- getje van een Voet hoog, dat rond is en ruuw , „met gepaarde gefteelde Blaadjes en Haairige Bladfteeltjes. De end=Frosfen beftaan uit rone de (Ì) Ocimum citratum. RUmPH. Amb. V, p. 266. T. 93 Ff. 1. Burm. Fl, Ind, 129. (7) Oeymum Fol. eblongtusculis , obtufis , ferratis undue Jatis &c. Mant.-3s. (8) Ocymum Fol. fublanceolatis , acuminatis fubferratis SC. Am, Acad. IV. p. 276. WD edn PAL OA AM To A. 429 de zesbloemige Kransjes met witte Bloemen. ’* Is Ï N rk dSe T ook een Zaay - Gew lt | (9) Balfemkruid met Eyrond - langwerpige Boonen Zaagtandige bladen , Hartvormige omge: sTux. boogene holronde Blikjes en Draadachtig 1x. f B Oeymum dunne Aairen. 4 geniifloe Dat de hier aangehaalde Kruiden allen tot Klembloe- één Soort behooren zouden, is nietwaarfchyn= yk. De kleinte , immers , van die Ceylonfche Munte , welke de Hoogleeraar J. BURMAN- Nus afgebeeld heeft , ftrydt tegen de grootte van het Wilde Balfemkruid van RumrPuHius, welks onaapgenaame Reuk, wederom, met dien by uitftek lieffelyken Geur, aan het Heefterige Ocymum van Madrasf door PrLukKENE T toes gefchreeven , niet het allerminfte ftrookt. ‚> De Steng (zegt de Ridder) , is één of twee „» Voeten hoog, rondachtig , paarfchachtig , gee ss armd, yl befprengd met Haairtjes, en kort s getakt, met lang. Eyronde , ftomp Zaagtan- s dige, zagte, lang gefteelde Bladen, Het heeft drie lange , Ímalle , gefteelde end- Aairen;, „> met gepaarde , gladde , Hartvormige, holle s> Blikjes , digt omgeboogen, Drie Bloemen ‘ | > koe (9) Ocymum Fol. ovato- oblongis ferratis &c, Ocym. Ma deraspatamun Frutescens &c. PLUK. Alm. 268. T. 208. f. 4. Bafilicum agrefte, RUMPH. Amb, V. T. 92. f, 2e Mentha Zeylanica Spicata pufilla &c. Burm. Zeyl, 153. T, 70. f. 2 Burm. Fl. Ind, 129. Dd 4 IL, DEEL. IX. STUK. 424 TwEEMACTIGE KRUIDEN, Iv. komen uit ieder Blikje , byna ongefteeld; AL met gladde vyfdeelige Kelken , die de Bo- Hoorp= „ venlip vlak , groot , Niervormig fpits hebben; STUK. „het Bloempje klein en paarfchachtig; welks as ‚ Bovenlip vierdeelig is, de Onderlip enkeld. „, Het heeft vier Meeldraadjes, waar van twee , onder een byhangzeltje hebben. De Styl is 55 gr de ‚ langer dan de Bloempjes, die zo ‚ klein zyn ‚ dat menze naauwlyks met het Inden Oog kan zien, beginnende te Kloe ‚> aan den top der Aaiten.” Het regte Wilde Bafilicum of Ozimwum agres- te van RuMPHriuUss;, in de Landtaal Sulasfs Utan genaamd , fchynt my dat gere te zyn, waar van ik een T'ak,byna anderhalf Voet lang; uit Oostindie bekomen heb. Dezelve, naame- Iyk, is zeer Heefterig en Houtig „ van onderen rond, de Takies van boven hoekig; de Bladen aan de kanten wat gekerfd, gelyk in zyne Af- beelding , een Vingerlid lang , om laag mooglyk breeder , en ongevaar vier of zes Bloempjes in een Kransje hebbende, wier Kelken, het Zaad aanrypende, een zonderlinge figuur bekomen. de (ro) Balfemkruid met vierdeelige Bloempjesen Oegmum ongebladerde Frosfen aan de toppen knik- polyfla- kend chyon- ENnUCe veel-Aai- 5 rig. Lange ongebladerde opftaande Oxel - Trosjes , over (ro) Oeymum Corollis quadrifidis , Racemis aphyllis apice nutantibus. JZant. 567. MURR. Comm. Gott, nov. Te. II. p. 7i. T. 3e D 1 pYN A MI A, 425 over ééne zyde , met vyfbloemige Kransjes, IV. vyfdeelige Kelken en witachtige Bloempjes, Arpzaus onderfcheiden deeze Soort, een Oostindifch Hoorps Kruid , dat overblyft, een gearmde Takkige°TUE- Steng hebbende van twee Voeten hoogte, met pp isdn gepaarde Eyronde , grof getande , geftreepte Bladen. De Bloempjes zyn vierdeelig en gely. ken naar die der Munte , doch de Meeldraad- jes zyn neergeboogen. (xr) Balfemkruid met Liniaal- Lancetvormi- _xt. ge Zaagtandige Bladen. Wes des. Deeze , op Ceylon groeijende , is een zeer, Muntach- klein Plantje, naar de Munte gelykende in ge. tig. ftalte, De Bloemen hebben hier een vierdece lige Bovenlip, en een enkelde finalle Onder lip, met vier neergeboogene Meeldraadjes. Het groeit omtrent een Voet hoog. | (12) Balfemkruid met Zeisfenachtige Bloe- Xi. Seutellaride men, die Takkige Steeltjes hebben, ides, ‚__Helm« Deeze Soort groeit , volgens RumrPHius keuidach op alle Maleitfe Eilanden , wordende aldaar Ma- janì geheten. Daar is een Witte van en een Roo- (11) Ocymum Fol. Lineari - Lanceolatis ferratis. Fl Zeyl. 229. Mentha Zeylanica anguftismo folio dentato, Ray. Suppl. 284. BURM. Fl. Ind. p. 129. (12) Oeymum Corollis falcatis, Pedicellis Ramofis. Mant, 84. Majana rubra. RuMPH. Amb. V. p‚ zo1. T. Ios. Dd s IL. DEEL, IX STUK. f_ IV, ArFDEEL XV. 426 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, Roode, die niet alleen inde Kleur der Bloemen; zodanig ‚ verfchillen , maar ook in het Loof, Hoorp- dat de eerfte hoog groen , de andere donker en STUK als Bloedkleurig heeft of donker bruin groen. gE Tk heb ’er een Tak van, die de bepaaling van ige. deeze Soort volkomen uitdrukt , en de Bladen zodanig heeft , gelyk ook de Aairen, als in de Afbeelding van dien Autheur, volgens wien het ’er niet dan in de Hoven groeit. _De Kelk , merkt LinNnmus aan, gelykt byzonder naar dien van ’t Helmkruid, en de Bloem verfchilt grootelyks van die der andere Soorten: want zy heeft de Bovenlip zeer klein en opftaande, de Onderlip zeer groot en Zeiss fenvormig , waar in de '‘Meeldraadjes en Styl bewonden zyn. De Hoogleeraar N.L.BURMANNUsbrengt hier de Vergulde Majana der Ambonfe. Eilan- den t’huis , welke tot fieraad in de Hoven te Batavia gehouden wordt , als fchoon bonte Bla- den hebbende , in ’ midden bruin rood met Goudgeele Randen , die kleverig zyn, ruiken- de naar Terbenthyn. De Vrugtmaaking echter van deeze, die naauwlyks Bloem geeft „ was niet zeer bekend, xii (123) Balfemkruid met leggende Takken en o- B pent yaale geftreepte Bladen, Leggend, Dee- (13) Oem Caulibus pioftratis „ Fol, eltipticis lineatis, Alant. 566. D rp» yNA MI As 427 Deeze Soort , ook Oostindifch’, heeft een IV. _ opgeregte Steng van cen Span , die zeer wyd ian gemikte leggende Takken uitgeeft, en Bladen Hoorp- heeft, als gezegd is, een Duim lang, Lang-°TUE werpige end - Trosfen , van Kransjes gemaakt ; Pe beftaan uit zeer kleine blaauwe Bloempjes. „Dus vinden wy ver de meefte Soorten van Balfemkruid uit Oostindie afkomftig ; terwyl men op ’t Zuid-end van Afrika noch geene Sort, in ’t wilde groeijende „ heeft gevonden; maar in Arabie heeft de Heer ForsKAOHL ’er vere fcheidene waargenomen „ onder welken de Zu» tarhendi reeds gemeld , welke eenig verfchil hadt in de Meeldraadjes , die met hunne kromte aan de Bloem vast gegroeid waren, enz TRICHOSTE MA. Vezelbloem. Wegens de overmaatige langte en dunte der Meeldraadjes heeft dit Geflagt den naam, waar by komt, dat de Bovenlip der Bloem Zeisfen- achtig is. Van hetzelve zyn maar de twee of drie volgende Amerikaaufche Seorten, | (xr) Vezelbloem met zeer lange witfleekende ED jk Trichoftes Meeldraady CSe | ne ‚ma dichotoe BG. Gegaffeld, Van deeze , die in Virginie en Penfylvanie, of (1x) Trichoflema Staminibus longisfimis exfertis. Sy. Nat, XII. Gen, 735. p. 403. Wég. XIII. p. 456. H. Cif. 493. R. Lugdb. 3to. GRON. Virg. 90, Scutellaria coerulea Ma- joran folio Americana, Raj. Suppl. 311. Casfida Mariana Majorane folio, Prriv. Sicc. 243, 1, DEEL. IX, STUK, @ 428 T WwEEMAGCTIGE KRUIDEN. IV. ook in Maryland groeit, wordt gemeld „ dat zy ASDEEL, Bladen als de Mariolein heeft, die langwerpig Hoorp- en zagt zyn; de Bloemen Violet, uit de Oxels STUK. der Bladen voortkomende , op lange Steeltjes Zittende , en van een aangenaamen Harftigen Reuk, mm. (2) Vezelbloem met korte ingeflootene Meel KAn, draadjes. chiaturs. ‚Gearmde In Noord- Amerika is de Groeiplaats van deee ze Plant , die , fchoon ’er het hoofd - kenmerk aan ontbreekt , nogthans door den Ridder hier is thuis gebragt. DILLEN rus beeldtze af, onder den naam van WVirginifch Teucrlum met Orégo - Bladen en zegt dat zy het Blaauwe Helmkruid is met Mariolein- Bladen , van B a- NISTER. Zy groeide by hem omtrent een Voet hoog en hadt Violette Bloemen, eenigszins naar die van het Gamander gelykende, ur. (3) Vezelbloem met Borftelige Bladen. . Setaceum. Boiftelig. Ik voeg ’er deeze Soort by, op ‘t gezag van wylen den Heer GRoNOVvIUS, die met dec- ze bepaaling een Virginifche Waterplant aan- duidt, welke de Heer CLAYTON befchryft als laag zynde , met Vezelige Wortelen , een on- ge (2) Trichoftema Stam. brevibus incluis. Teucrium Virg. Origani folio. DiLL. Elth. 380. T. 2285. f. 369. Scutellaria coe- zule: Majoranz folio Banifteri. PLUK. Alm. T, 441. f. 8. (3) Trichoflema Foliis, Setaceis, GRON. Virg. 90. D rf D Y N A M I A 429 gebladerde Steng, fmalle Grasachtige Bladen ,_ IV. en geele tweebladige geflootene Bloemen, naar ABDEELS die van ’t Duive- Kervel gelykende, doch zon- Hoorp: der Spoor ; één op ieder Stengetje, Of het de STUE: langte der Meeldraadjes dan iets anders zy, ’t frs welk die zonderlinge Plant hier heeft doen plaatzen , is my niet bekend, SCUTELLAR TIA, Helmktuid, In dit Geflagt heeft de Kelk een onverdeel. den Mond , die na het bloeijen met een Dek- zeltje is geflooten. Wegens de figuur, welke hier door het Zaadhuisje maakt, hadden fom- migen het Kruid Casfida genoemd; welkef naam , by TouRNErForT gebruikt, de Rid= der alleenlyk om de gelykluidendheid met ver- fcheide anderen, gelyk Casfia, Cafia, Casfyta, heeft verworpen » en in plaats gefteld dien van Scutellaria, daar aan gemeenlyk in Kalabrie ge- geven wordende , om dat het Dekzeltje der Zaadhuisjes de gedaante van een Kommetje heeft. Ik heb het liever den naam van Helmkruid , in Nederduitfch , laaten behouden, | In hetzelve zyn vervat de vyftien volgende Soorten. (1) Helmkruid met ingefneeden Bladen, die 1, Seutellartá van Orientalis. Levant{ch,. (1) Seutellaria Fol, incifis fubtus tomentofis &c. Sy/7. Nat. XII. Gen. 734. Pe 403. Vig. XIII. p. 450, H. Ups. 173e GOUAN II. DEELe 1Xe STUK, 430 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. Iv. van onderen Wollig zyn , en rondachtig Agee vierhoekige Aaïren, HooFrD- B E STUKe Van deeze , die door TournerorT, in Blootzaa- Armenie , by de Stad Teflis gevonden „en voorts dige uit Zaad in de Openbaare Kruidtuinen van Eu- ropa is voortgeteeld , vindt men ook de Af beel- ding by Com meryN, ’ Is een voortkruipend Plantje met gryze Bladen, die diep ingefneeden zyn, als het Loof van de gemeene Gamander- Ilyn. De Bloemen zyn geel, ruim een Duim lang en hebben een gehelmde Bovenlip , met twee Vleugeltjes , de Onderlip Hartvormig: de Zaad- huisjes van de gezegde figuur, vier Zaadjes be- fluitende , gelyk in de andere Kransjes = Krui- den. Het blyft over, 1. (2) Helmkruid met byna Hartvormige Zaag- Scutellaria Casfida al- tandige ‚ rimpelige , donkere Bladen en een- HE zydige Aairen , met Eyronde Blikjes. loes mig. Terwyl de Bloemen der voorgaande thans door den Ridder , dat zonderling is, gezegd wore GovAN Monsp. 294. Scut. Foliis pinnatifidis, H. Clif. 316, R. Lugdb. 310. Casfida Orient. Fol. Chamedryos Fl. luteo. TOURNE, Cor. 11. Jtin. 3. T. p. 306. Comm. Aar. T. pe 30. MART, Cent. T. 18. B, Scutellaria Orientalis incana Fol, laciniatis, Fl. luteo. TOURNF. Cor. If. (2) Scutellaria Fol. fubcordatis , (erratis rugofis 8cc. Mante 243. Scutellaria Teucrii facie Flore albo. J. B. Hiff. III. pe 291. Casfida Flore ex albo pallescentee COL Eepór. I. pa 196, Var. Dan Pr WNA MT de 45E worden paarfch te zyn, met een witte Lip, IVs onderfcheidt dezelve zig nog minder van dee- ÁrDEEL) ze , ook een Levantfch Kruid , dat de Bloe- Ba men wit en grooter hecft. ’% vertolk weinig, STUEe van het Italiaanfche Helmkruid , flraks volgende. (3) Helmkruid met Hartvormige infneedig II. Zaagtandige gekartelde Bladen, en ge- Dr fchubde rondachtig-vierhoekige Aaîren, _Alriich, (4) Helmkruid met Hartvormige , infneedig 1. Zaagtandige , fpit/e gladde Bladen, en ge- gtr | ‚ fchubde rondachtig vierhoekige Aaïren. Klont Deeze beiden verfchillen weinig, hoewel de eene op de Switzerfche Alpen , de andere in Siberie en Tartarie groeit, De Bloemen der eer- fte zyn Violet , die der laatíte uit den geelen witachtig. Beiden zyn het zeer kleine kruipende Plantjes , met kleine Blaadjes en groote Bloemen. (5) Helmkruid met effene Bladen die ruuw vv. gekield zyn en zydelingse gebladerde Bloem- dr trosfen. “ Zydbloes mige In (3) Scutellaria Fol, Cord, incifo-ferratis , crenatis &c. Scut. Fol. ovatis Sp. iimbricatis. H. Cliff. Ups. R. Lugdh. 311, Teucrium Alpinum inodorum magno flore, C. B. Pine 247. Prodr. 116. (4) Scutellaria Fol. Cord. &c, H. Ups, 173. Casfida Al« pina fupina magno flore albido. TOURNE. Jnff. 182. (s) Scutellaria Fol. levibus Carinâ fcabris Bec, mm Pis dunc. muitifloris. R, Zugdh. 311, Racemis foliofis, GRON, Be DEE: IX, STUKa 632 TwEEMAGTIGE KRUIDEN, IV, In de Moerasfen van Kanada en Virginie Arprer, groeit deeze , welke kleine Lancetvormige Blaad- XV. jes heeft ; en bovendien heeft ieder Steeltje een Hoorp: í £ sruxe Borfteltje wederzyds, gelyk in de Zesde en Elf= de Soort. | lr BG) Helmkruid met Hartvormig Lancetswyze a bee gekartelde Bladen en Bloemen in de O- iata, xelen. Blaauwe bloemig. CT) Helmkruid met effenrandige Bladen , de Halihils. onderften Piek- „ de bovenften Pylvormig. Piekbladig, een À (8) Helmkruid met Hartvormig Eyronde , Ried { byna effenrandige Bladen en Oxelbloemen. Deeze twee laatften , waar van de eene aan Zee- Oevers van Sweeden, de andere in Moece rasfen van Engeland gevonden is, hebben veel gelykenis naar de cerfte vande drie, wélke door geheel Kuropa voorkomt , ja zelfs a vogtige Bosfchen van Rusland gemeen is, Byna altoos heeft dezelve blaauwe Bloemen , doch aan de Ne. GRON. Virg. 9I, Scute. Paluftris repens Virginiana major, Flore minore. Moris. Elif?, III. p. 416. (6) Scutellaria Fol. Cordato - Lanceolatis crenatis &c. Gort. Belg. 173. Fl. Succ. 499. Lapp» 239. HALL. Heiv. 636. GOVAN Mansp. 294. R. Lugdb. 310. Lyfimachia coe= rulea Galericulata f. Gratiola coerulea. C. B. Pin. 246. Lys. Galericulata. LOB. Jc. 344. Judaice herbe slaag fpe= cies. DOD. Pempt. 93e (7) Scutellaria Fol. integerrimis &cc. Ie. Gott. 212. HM, _ Suzt. Soo, S39. Scuteliaria Folio non Serrato. Rv. Alon. 77. (3) Scutellaria Fol, Cordato-ovatis fubintegeirimis &c. HuDs. „Angl. 232. Casfida Pal, minima Flore purpurascente. T. Ray. Argh MI. pe 2440 D rr DIN A MI A 438 Neva, owtrent dertig Mylen boven Petersburg, ‚ IVe vindt menze met witte Bloemen , zo de Heer ns DE GORTER aantekent. Hier te lande iszy , Hoorp- in"andere Provinciën , niet onbekend. In Swit-* TEE zerland is zy niet zeldzaam, aan de Warterkan- eaten ten, en valt ‘er ook met witte Bloemen. Ge: meenlyk wordt zy Gehelmde Wederik of Blaau- we Godsgenade geheten. De naam van Glidkruid kan haar , zo wel als het andere Joodenkruid van Doponeus, dat het Ruige Yzerkruid is van onzen Ridder (*), toebehooren. „, Dit Kruid heeft Stengen, die zeer Takkig ‚ zyn enbroofch ‚een Elle hoog ; vierkantig met uitfteekende hoeken, De Bladen , aan het Steeltje uitgehold, verfmallen allengs naar de Punt en zyn rondachtig getand. De Bloe- men, altoos twee by elkander „ gefteeld , heb. ben de Bovenlip bleek blaauw , de Onderlip witachtig, in ’ midden gevlakt , en de Meel. draadjes zyn onder de Knopjes gebaard. Het is een bitter Kruid, naar Knoflook ftinkende, », en komt in kragten het Waterlook naby’’, zegt de Heer HALLER. p) 93 ej 23 33 23 53 9 (9) Helmkruid met ongefteelde Bladen, de on- vx der= Scutellarig integrifon (*) Zie een 315 > hier voor. | ‘Geheel. (9) Scuteliaria Fol. fesfilibus ovaris &c. Scut. Fol. inte- bladig, gerrimis. GRON. Virg. oi, Scutellaria coerulea Virginiana. PLUK. Alm. 339. Te 313. f. 4. Scut. Teucrii folio Maris landica. RAJ. Suppl. 310. Ee II, DEEL, IX, STUKe 434 IWEEMAGTIGE KRUIDEN. iv. derften flaauw Zaagtandig , de bovenften an effenrandig. ei (to) Helmkruid met Lancetvormige Bladen. hange Scútellarsa In Virginie en Kanada is de Groeiplaats van Hysfopifo- deeze beide Soorten. Ba. Hysfopbla- - 4 dig. k G 1) Helmkruid met byna Hartvormige Zaag- XL f di / df , i pan tandige Bladen en lange eenzydige Aairen, Etaliaaních. In de Bosfchen by Florence en Livorno groeit deeze , aan welke CoruMNA den naam van Casfida gegeven hadt. In ’t Franfch noemt men: ze la Togue. Zy heeft de Steng wel een Elle hoog, met gepaarde Bladen, en Bloemen die gehelmd zyn op de wyze der Doove Nete= len , doorgaans paarfch , zelden wit. Dee- ze, die in Italie , als gezegd is, Scutellaria of Scudellara genoemd werdt, heeft COLUMNA Casfida geheten naar eens Krygsmans Helm, om dat de Vrugten rond en platachtig zyn , be- {prengd met een dikke Lymerige ruigte , die ruikt en de ffanden befmet , terwyl zy groen zyn, loopende van vooren fpits, daar zy gaa pen en waar tevens een Rand is of Zoom, die opgeligt wordt , gelyk in de Stormhoeden der Ouden. (12) (ro) Seutellavia Fol, Lancealatis. JAant. 414. (11) Seutellaria Fol, fubcordatis ferratis &c. H. Cliff. 317. Ups. 122. R. Lugdb. 311. GOUAN Monsp. 294, R. Eamiunr peregcinum {. Scutellaria. C. B. Pin, 23F. Casfida, Cor. Eepbr, I. T. pe 187. Barnte Nn MeabrÂt 4ôt (1î) Helmkruid met byna Eyrende gekartelde IV5 gefteelde Bladen , en bos naakte Bloem- AGREE trosfen. Hoorpd STUKe De bittere Serraiula van Rumrpuius, op a, Ámboina grocijende » maakt deeze Oostindifche zie, Soort ‚ een kruipend Plantje, naar de Aardveil gin gelykende , met rondachtige Bladen, en een end- Trosje hebbende , met zeer. korte Liniaale Blik jes, zeer korte Kelken zonder Mondpypje en lange {malle Bloempjes. Dit zegt Linneus die de Groeiplaacs in China ftelt, doch Osrrcr hadt aldaar niet meer dan twee Plantjes daar van op een Aardwal gevonden: Het werdt in Índie Aardgal genoemd wegens de bitterheid, en. tegen de Koorts gebruikt. 15) Helmkruid met Hartvormig Eyrondegee ma kartelde Bladen en eenzaame Oxelbloemen „ /5- AA estins wier beide Lippen driedeelig zjn. dich, Dit, * welkde Heer JAcQuinop Rotfen der Zeekust van de Havána , in de Spaanfche Weftindiën; waarnam, was een klein half leg- gend Kruidje , met eenzaame eenbloemige O- / xel- (32) Scutellaria Fol. fubovátis crenatis petiolatis &c. Osp. ltin. 244. Serratula amara, RumePr. Amb, V. Pe 459. Te 1705 f, 1, 2. Scutellaria Sinica Betonice folio, Flor, albis, PLUEs Amalth. 190. T. 44qe É. 1, (13) Scutellatia Fol. Cordato=ovatis crenatis êtc, JAS: Obs. IL. p. 29. AMER. Hiff. 1723 Ke d Î, Dese, IX, STU%, 436 TWEEMA GTIGE Kruipen; IV. xel-Steeltjes, en Bloemen van byna een Duim ÂFDEEL. Jang, blaauw, de beide Lipper in drieën, en Hoorp: de Kelk in twee Lippen gedeeld hebbende. De STUK. Bovenlip der Bloem, nogthans , was Helmach- id tig , maar het Zhaûfitisjd TN die Ed. niet te hebben waargenomen, XIV. (14) Helmkruid met Hartvormig obhkae png gefpiufte Zaagtandige Bladen; de Aairen rh byna ongebladerd. | is (15) Helmkruid dat ruig is ‚ met flomp Hart- Kandiafch. vormige flomp Zaagtandige Bladen , gé- fchubde Aaïren en Borftelige Blikjes. sr Deeze beiden heeft de beroemde Tour NE- FORT; Op zyn Levartfchen Reistogt , waar genomen. De eene moet zeer, hoog zyn, de andere is Heefterig. van Gewas, naar het Kat- tekruid gelykende en geheel ruig. De Kelken zyn als die van dit Geflagt, de Bloempjes by- na als die van Teucrium , zynde zeer klein en van buiten ruig , het Bovenlipje zig als uitge- rand vertoonende , zegt de Heer LiNN zus en vraagt of het dan een waare Soort zy van ’t Helmkruid of van hect Teucrium ? Faponieum, De Heer N, L.BurMANNUs heeft gewag apaních, ge- _(r4) Scutellaria Fol. Cordato =oblongis, &c. Casfida Orien= talis altisfima Urtice folio. TOuRNF. Cor. 1E. (15) Scutellaria villofa, Fol, Cordatis obtufis &c. R, Lugdb. SII. GOUAN Jfonsp. 294. Casfida Cret, Fruticofa folio Ca tarig Flor. albo, TOURNE, Cor, zr. Bieb WN AiiMorlt AK. 43f gemaakt van een zogenaamd Fapanfch Kruid, IV. van Java ontvangen, ’s welk door zyn Ed. , by ADE pader onderzoek , geoordeeld werdt tot het T'eu- Hooro» crium te behooren (*). Het door hem aange-° TUE haalde van PrukKeENET, onder den naam VAD perken \ eene naar de Wilde Salie gelykende Chineefche Plant, kan , volgens de befchryving , naauwlyks iets anders zyn: want daar van wordt gezegd , dat de Meeldraadjes de plaats van een Bovenlip in de Bloem beflaan , zynde de Onderlip in vyf deelen gefcheiden , het middelfte grootsten als een Lepel uitgehold, en dat er, in de vyf= deelige Kelk, vier rondachtige langwerpige Zaadjes aanrypen: zynde de Steng vierkant. Het Javaanfche hadt, by zyn Ed. , een leggende Steng en gladde Bladen. Hy voegt ’er by , „dat „ de twee bovenfte Knietjes uit de Oxelen met , Kransjes digt aan elkander geaaird waren”: * welk ik niet verftaa. De Bloempjes waren blaauw en uitermaate klein: by PrLuKENET uit den witten paarfchachtig en het Kruid was met een digte Bloem-Aair voorzien. P:RUNE'L LA. Bruinelle, In dit Geflagt, dat de Bloem ook Gehelmd, en (*) Scutellaria 2 (Japonica) Fol. ovatis ferratis acuminatis petiolatis Racemis nudiusculis verticillatro « fpicatis. BURM. Fl, Ind. p. 130. Scorodonig affinis Sinica &c. PLUK. Amalth. 188. T. 441. Éf. 2. Herba Japonica Flor. Verticillatis. KLEIN « HOF. , Ee 3 IL, D5EL, IX, STUK. } 438 TWEEMACTIGE KRUIDEN. IV. en van onderen in drieën gedeeld heeft, Zyn net de Meeldraadjes van boven gegaffeld, en hebe Hoorp- ben aande ééne Punt het Koopje, De Stempel STUK. js niet enkeld, gelyk in het Helmkruid , maar gore tweedeelig , gelyk in meest alle de andere Ge- flazten. Het bevat de vier volgende Europifche Soorten, r. (1) Bruinelle met alle Bladen langwerpig Ey- Prunella É puigeris. rond, Zaagtandig en gefteeld. Gemeene. Dit Kruid in de Velden van Europa alom, gelyk ook by ons in de Weidlanden , overvloe- dig voorkomende, voert den Neder- en Hoog- duiefchen naam van Bruinelle of Brunella, naar den Latynfchen Brunella , door TourNe- FORT en bevoorens ook door den Ridder ge= bruikt, doch thans veranderd in den by de Ges neeskun digen meer gebruikelyken naam van Pru- nella. De Engelfchen noemen ’t Selfheal , de Franfchen Herbe au Charpentier of ook Bru- nelle, welke laatíte benaaming daar van af kome ítig zou zyn , dat het een goed Middel is in Gorgeldranken , tegen zekere kwaade Keelziek- te de Bruine genaamd, De anderen zien op de Wondheelende kragt , daar aan toegefchreeven. De (1) Prunella Fol. omnibus ovato-oblongis &c. 6/7. Nag, Xil. Gen, 735, p. 404. Peg. XII. p. 458. Prunella Braêteis Cordatis, Mat. Med zoo. Gort. Belg. 173. KRAM. dufir. 180. &c. &c. Brunella majot folio non disfeto. C. B. Pin, 260. Brunella, Dop, Pempe, 136. Symph, petraeum. Los Je. 474 / Dr 1D NEANE AA 10 Mor 17 Aas 439 De zagtlyk famentrekkende hoedanigheid, die IV. er plaats in heeft, maakt het, zo uit- als od Dee wendig, tot dergelyke oogmerken bekwaam en Hoorp- het is ook , op fommige plaatfen, daar toe bySTUE. * Landvolk in gebruik. Zy dient de genen ‚die jen in de Kwikzilver- Mynen van de Krain, door Kwyling, losfe Tanden gekreegen hebben , om dezelven weder vast te maaken : zo Doktor Sco» POL1 ons meldt, __ Dit bekende Kruid, dat op drooge opene Velden dikwils maar een Duim hoog en leggen- de gevonden wordt, heeft in vette Weiden en Bosfchen opftaande Stengen van een Voet hoog- te en Eyronde Bladen, meest effenrandig, De Bloemen komen op ’t end in dikke , korte, gee drongene Aairen voort, en zyn gemeenlyk uit den paarfchen blaauw of Violet, doch men vindt het ook met paarfche en met witte Bloemen. Buitendien zyn ’er Verfcheidenheden van, het Loof betreffende , dat ruiger of gladder is en fomtyds voorkomt mer gekartelde Bladen. Thans iseeu nieuwe Soort van de volgende gemaakt. (e) Bruinelle met een groote blaauwe Bloem. ir. Pranella Deeze hadt LiNN us in Gothland gevon. Srend/e- den: Zy komr ook in Ooftenryk en elders voor, Groot i vol bloemige. (2) Pruneila coerulea magno Flore, C. B. Pin. 26r. Ie, Gotl. 219, 228. Brunella prima non vulgaris. Crus. Hit. Il. p. 42. PANN. Jc. p. 607, WEINM. Tab. 268 , b, €. HALL» Helv. p. 637. Ee 4 IL DEEL. IX, STUKe IV. AFDEEL. xv. Hoorr- STUK. Blooizaa. dige. 1. Prurella lacinutâ. Gefnip= perde. 440 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. volgens CLusrus, wiens Af beelding de Heer Harren aanhaalt, doch zulks komt niet overeen met zyne bepaaling. Want de voor- gaande heeft , volgens zyn Ed. , de Aair klei- ner en deeze grooter dan de Bladen: waar van — het tegendeel blykt uit deeze Afbeelding. Die van WEINMANNs; door hem aangehaald , ftrooken ook in dien opzigte niet, Ondertusfchen zegt hy, dat de Aair veel grooter is dan eenig Blad dier Pliant: de Bloemen een Duim lang en daar boven , doorgaans hoog blaauw , doch ook Vleefchkleurig , wit ‚ bont , gekleurd. Cr u- s1us merkt wel aan, dat de Bloemen groot en de Aairen dik zyn, doch fpreekt niet van der- zelver langte. Ik heb een Tak van ruim een Voet lang , met Eyronde Bladen, die een Aair heeft van twee Duimen langte en drie vierde Duims dikte; doch de Bloemen zyn niet groot, Misfchien zal men het , wat ook de Heer Har- LER dien aangaande zegt , nog als eene Ver- fcheidenheid kunnen aanmerken (*). (3) Bruinelle met langwerpig Eyronde gefteel- de (*) Rette LiNNZUS Prunellas quatuor Cl. HALLERI con- janxit in unam Speeiem , cam Foliorum diverfitas & Floris maguitudo a variâ Natalium locorum indole unice pende- ant. SGoP. Carn. 460. (3) Pruuella Fol. ovato-oblongis petiolatis &c, Brunella Folio lacintato. C. B. Pin. 261. Brunella fecunda non vul- garis. CLUS. Hijf. II. p. 43. PANN. Ze. p. 608. Symphytum Fetizum. LOB, Je. 475. Brunelle altera icon. Dope Pezpt. 136. D ID YNA MI A LER) de Bladen , de vier bovenften Lancetvor- Wis ÁFDereL, mig en getand. Hoor. Hier is, wederom, by DoponNaus en Lo- srux, ger de zelfde Houtfnee- Plaat gebruikt als by Gyro. Cuusius , welke deeze Soort zeer wel voor. Jpermid, ftelt. Men vindtze ook by WEINMAN, doch in lang zo goed niet , met roode en met witte Bloemen , maar zy komen in deeze ook bruin- achtig en uit den paarfchen voor. Zy heeft leg- gende Stengetjes , van weinig hoogte, en de bovenfte Bladen zyn als gevind, Zeldzaamer komt zy alom in de Weiden voor, doch groeit in ’t Bentveld buiten Haarlem. HAL r ER maakt ‘er twee Soorten van , waar van de eene de Bloemen groot , de andere klein heeft ! Om- ftreeks Parys heeft VarLLANT een dergely- ke gevonden met blaauwe Bloemen. (4) Bruinelle met Lancetvormig Liniaale, _1v. kanthaaïrige ‚byna ongefteelde Bladen, A Be. Deeze Smalbladige, by Montpellier, in Lan- „“maiblas guedok, als ook in Provence, wild groeijende, ge. heeft de Stengetjes maar omtrent een Span hoog, met digte Knietjes en Bladen, op de kanten be- zet 136. Brunella Verbenule folio, Flore coeruleo. VAILL. Paris. best a ch Cd C4 ) Prunel'a Fol, Lanceolato - Linearibus &c. GouAN Flonsp. 295. GER. Prov 260. Branella Hysfopifolia. C. B. Pin. 261. Brun, anguftifolia integra hizfutior. MORRIS, ijl. III. p. 364» S. IT. T. 5e É, 7. Ee 5 II, DEEL: IX, STUKe IV. 442 TwrEMmaAGcTIGe KRUIDEN. zet met {lyve Haairtjes, De Bladen zyn gepaard AFDEEL. of tegenover elkander, gelyk in alle de anderen , XV. Hoorp- de Bloemen viermaal zo groot als in de Gemee- STUK. dig Ce ne, zegt de Ridder, Blootzaa- Onder den bynaam van Zndifche Bruinelleftelt de Heer N. L, BURMANNUS eene Soort (*), met de Bladen langwerpig van boven gekarteld, Hoofdige Aairen en kanthaairige Blikjes , betrek. kende daar toe de Javaanfche Bruinelle vanKLEiN= Hor ‚ en aanmerkende „ dat de Bladen eeniger- maate Haakig zyn als díe van het Knoopbloemig Yzerhard gefteeld (+). Zyn Ed. hadt ook een andere nit Java ontvangen, die naauwlyks van de Gemeene verfchilde, dan dat zy kleiner wae re, In Virginie groeit de Gemeene Bruinelle, en eene die grooter is ‚met groote blaauwe Bloe- men. Ik heb uit Japan een Takje, dat volgens den Heer T HUuNBERG de Gemeene zou zyn, maar ’t Gewas komt my zwaarer voor ; de Bla- den zyn Lancetvormig ongefteeld by de Bloem- Aair, die de Blikjes byna rond en op de kant gehaaird , met een zonderling Zeisfenvormig uite fteekzel heeft: de Kelken met lange fpitfe pun- ten (*) Prunélla (Andica) Fol, oblongis fuperne crenatis, Spie cis capitatis , Braâtes ciliaris. Burm. #/. Ind. p. 130. (f) Fol. fabuncinatis inftar Verbene nodiflora petiolatis. Dit is my wat duifter, om dar de Bladen vandat Kruid niet haakig noch gefteeld zyn, en, zo dezelven flegts naar die geleeken, dan moeften zy eene Wigvormige figuur hebben. Ook begryp ik nier, waar in de Aairen van de andere Soor- ten , die ook Hoofdige Aairen hebben, verfch.lien, ten en de Stempel is tweedeelig met omgekrom-, IV. de Enden , niet uiegerand , gelyk men elders” or leest (*). De Meeldraadjes vind ik wel aan ’tHoorp- end gegaffeld en aan de ééne punt de Meel-*TUX: knopjes draagende , doch de Meelknopjes EVR dubbeld; Eyrond, twee endelings aan malkan- der gevoegd met een middelftukje en daar mede op het ééne puntje geplaatst : zo dat ’er wee. zentlyk agt zyn. Of dit ook in de Europifche plaats hebbe, vind ik niet aangetekend. - 0e | CLEON IA De vierdeelige Stempel onderfcheidt dit Ge- flagt van het voorgaande, De Geflagtnaam is by de Ouden bekend en voor Helenium of iets anders gebruikt geweest, De eenigfte Soort, daar in vervat (1),groci- rr, jende in Portugal en Spanje , gelykt veel naar hans de Bruinelle en ís door fommigen daar toe be- Portu- trokken geweest, Zy heeft een gearmde Steng „8“ Ch. ongevaar een Voet hoog , opftaande, vierhoes kig, met gepaarde Takken. De Bladen zyn Lan: cetvormig, niet {lomp , glad, uitgehoekt Zaag- tane (*) Stigma emarginatum. Gez. Plant, p‚ 2ó1. (1) Cleonia. $y,%. Nat. XII. Gen. 756. p. 404. Weg. XIII, p- 4583e Mant. 414. Prunella Braâeis pinnato-dentatis ci liatis. LOEFL. Jt. 148. Mirt. Ze. 47. T. 70. Prun. odorata Lus. Flore violaceo. BARR. Ze. s61. Clinopodium Lus. fpie catum verticillatum. TOURNF. Jnf?. 195. Bugula odorata Lue fitanica. Moris. Hil. III. pe 391, S, ike T.5 f 40 Il, DEEL: IX, STUKe IV, (AFDEEL. XV. Hoorp. STUK. 444 TwerEMacricE KruiDEn. tandig, Aan * end der ‘Takken komen langwer= pige Aairen voort, met Lancetvormige Blikjes, die aan ’t begin Vinswyze getand, verder kant- haairig zyn , loopende in een flappen Borftel uit. ge jeder Blikje bevat een Bloempje, dat driemaal langer is dan de Kelk, Pypachtig , met de Bo- venlip klein en in tweeën , de Onderlip in drieën gedeeld, van Kleur paarfchachtig blaauw, met een witte Vlak in de onderfte Lip. De vier Meeldraadjes , twee zeer kort , hebben bene: den de punt een zydrakje , dat Meelknopjes draagt, welke eenigermaate naar de genen, die ik in de Japanfche waargenomen en zo even be= fchreeven heb, fchynen te gelyken. Immers de Heer LorrLiNe befchryft dezelven , als boe ven en onder een byzonder Knopje maakende, met een Knietje tusfchen beiden „dat geen Stuife meel hadt; doch in myn Voorwerp zyn zy vol- komen afgezonderd en geelachtig , terwyl het middelftukje regt is en van Kleur als de Meel- draadjes, naamelyk roodachtig bruin. Het moet een welriekende Plant zyn, volgens de Au-= theuren. gant: Het Prafium dat vier Besfen draagt, reeds onder de Heefters befchreeven zynde , komen wy thans tot het Geflagt van PuryMA Dat door een enkel Zaad zig van alle de ane deren van deezen Rang onderfcheidt. Hier Did DIL Na fak 445 Hier van is de eenigfte Soort (1) een Ame- IV. rikaanfche Plant, die Yzerhard met een zeer een-AFDEELÒ voudige Aair genoemd is geweest door den Heer Hoorps GroNovrus. Zy heeft breede getande Bla vn den , die gefpitst zyn , twee over elkander en Pliss paarfchachtige Bloemen ‚ met de Bovenlip twee- , Pein de Onderlip driedeelig , in een lange Aair ge. Smal fchikc, en een dun Pypswys’ Kelkje hebbende, “5 dat nederwaards knikt , aan den Mond ruig zyn- de en Één Zaadje, als een Tarwegraan , bevat= tende. De Kelkjes zyn tegen de Takken aange- drukt. Het groeit in Miepie op belommerde plaatfen, Ik gaa thans over tot den Rang der Senurre ZAADIGEN, onder de T'weemagtige Planten, tot welke de meeften behooren van de genen, die TOoURNEFORT in zyne Klasfe, van Krui- den met een Eenbladige onregelmaatige , fomtyds Smoel- of Grynsachtige Bloem, geplaatst heeft. Zy verfchillen van de Blootzaadigen , die ik thans befchreeven heb , daar in, dat hier de Zaaden in het Zaadhuisje zyn beflooten, Sommigen heb- ben een twee, drie of vier , anderen en wel de meeften eenen vyfdeeligen Kelk, Het Zaadhuis- je (1) Phryma. Sy. Nat, XII. Gen. 738. p. 404. Voeg. XIII. p- 458. Am. Acad. III. p. 19. Leptoftachya. Mrrcu. Ger. II. p- 34. Amaranthi Siculi Bocconis Spicâ &c. PLUK. 4- malth, s9. T. 380. f. 5. Verbenaca Mariana, Prr. Jus. 694e Verbena Racemo fimplicisimo &c. GRON, Virg. 92, Re Lugdb. 530. EE, DEEL. IX, STUK â46 TwerMAGCTiaE Kruipkt, _ IV. je is, in omttent de helft der Geflagten, die’ct il aa over de zestig zyn, tweehokkig. Maar één Hoorp- Geflagt is ’er onder , dat de Bloem niet éérs STUK. _bladig heeft. Het eerfte voert den naam van Schailzaa: dig. BARTSIAs Dit Geflagt werdt door den Riddef benoemd ter eere van ecn Pruisfifchen Doktor B AR Tsc u; die als Geneesheer van de Societeit haar Suri: name vertrokken was , om de Studie der Na- tuurlyke Hiftorie voort te zetten, Hetzelve heeft een tweekwabbigen , uitgetan- den , gekleurden Kelk: de Bloem minder dar de Kelk gekleurd, met de Bovenlip langst: het Zaadhuisje tweehokkig, Vier Soorten; mieest Europifehe, komen ’er in voor, als volgt. hi (1) Bartfia met overhoekfe Liniaale Bladen ; Bartfia die wederzyds tweetandig zyn. coccinea. Obed H - 5 4 ej e ebbers Te pen ke de, SS Dit Kruid , in Virginie en Nieuw Jork gtoeis jende , zou men voor een Soort van Schurftkruid aanzien. Het heeft Stengen van een Voet hoog, met Bladen die als * Hertshoorn verdeeld zyn en een Bloemhoofdje dat zig rood vettoont ; doordien de Kelken hoogroode randen hebben, zyn- (x) Bartfia Fol, alternis Tinearibus utringue bidentatis. Syft. Nat. XII. Gen. 739. p. 404. Vig. XIII. p. 459: H. Cliff. 325. GRON. Virg. 92. KALM. Jt. MI. p. roo. Pedice f. Crifte Galli aff, Virginiana. PLUK. Alm. 283: Te IO2- £. S, Horminum tenui Goronopi folio, Virg, MOR, IL S. E25 To 13e fe 29, / Darth LN Ar A A47 zynde voor ’t overige groen, maar ieder omvat IV, met een driedeelig Blikje, dat op ’t laatfte ook ARD EEL. rood wordt. De Bloem is Vliezig en bleek , Hoorp= hebbende de Bovenlip gewelfd, de Onderlip “TUE. driedeelig en naauwlyks zigtbaar kort. Het as Zaadhuisje is rond , ftomp , tweehokkig , twee- kleppig , fpringende in twee deelen open, en dan zeer fyne glanzige Zaadjes úitwerpende. (a) Bartfia met overhoekfe Lancetvormige ef- ee fenrandige Bladen, die by de Bloemen Ey-pauida. rond en getand, dn Door GMELIN is deeze, die naar de voor= gaande veel gelykt, in Siberie waargenomen; (3) Bartfia met de bovenfte Bladen overhoeks, ut. Zaagtandig , de Bloemen afflandig , re ke delings. Niet alleen in Italie, maar ook in Provence, ja zelfs in Normandie en Betagne, als ook in Engeland, groeit deeze Soort ‚op vogtige plaat- fen aan Beekjes. Men vindtze Geel breedbla- dig Oogentroost der Moerasfen getyteld door Rav, die ze in Cornwall en elders in Enge. land hadt gevonden. De Steng wordt een Voet hoog, (2) Bartfia Fol. alternis Lanceol. integerrimis &c. Barts. Fol, alt. bidentatis, 4m. „Acad. II. p. 356. (3) Bartfia Fol, fuper, alternis ferratis &c, Hups. Angle 233. GEE. Prov. 283. Euphrafia lutea paluftris. PLUK. A/me 142. T. 27. f. 5, Alectorolophos Italâka lutea - pallida, BARRe … Kar. zo9. T. 665. il, DEEL, IX, STUK IV. AFDeEL. XV. Hoorp: STUK. IV. Bart/ia Aipinas Alpifche. 445 TT WEEMAGTIGE KRUIDEN. hoog, zynde ruig en Lymerig , met getande rimpelige Bladen, vry groote Bloemen en lang- werpige Zaadhuisjes. (4) Bartfia met gepaarde’ Hartvormige flomp Zeagtandige Bladen. Op de hooge Gebergten der Zuidelyke dee- len van Europa niet alleen , maar zelfs der Noordelyken , tot in Lapland, groeit deeze Soort, die tot verfcheide Geflagten is betrok- ken geweest. HarrLeER hadtze, vaareen ou- den Kruidkenner , Staehelinia getyteld. Zy heeft een Stengetje van naauwlyks een Span hoog „ met korte , ongefteelde , Eyronde , getande Blaadjes en een ruig gebladerd Hoofdje van vry groote paarfche Bloemen. RHINAN THUS Neusbloeme De geftalte der Bloemen billykt de benaaming van dit Geflagt , ’t welke den Kelk vierdeelig, en Buikig heeft, met een tweehokkig , ftomp, famengedrukt Zaadhuisje. Zeven Soorten , waar onder verfcheide uit= heemfche , komen in ’t zelve voor , als volgt. (1) (4) Bart fia Fol. oppofitis Cord, tobtufe ferratis, H. Cliff. 325. R. Lugdh. 298. GER. Prov. 283. Fl. Suece sis. Fl, Lapp. 246. Euphr. rubra Weftmorelandica. RAj. Angl. 4a Pe 312, Pedicularis Genus montanum. OED. Dan. T. 43. Clinopodium Alpinum hirfutum. PLUK. Alm. rio, T. 163. f. 5. Teucr, Alp, Comâ purpura =coerulea, Ge B. Fin 247» Stachelina, HALL, Adelv, 624. Piaf ps: NAOMI A 449 en Krom. Ev, É Hoorpe Deeze , door TourNerFoRrT in de Levant srux. gevonden , en wegens de Bloem , die als een vale Olyphants - Snuit heeft , tot zyn Geflagt van Ee Elephas betrokken , heeft Stengetjes en Bladen Levantíche als het Haanekam- Kruid , ftraks volgende. De Bloem heeft een breede Onderlip : de Bovenlip maakt twee geoorde Vleugels , die de Meeldraade jes bevatten en een lange Snuit, welke zig om-« kromt en verbreedt, geevende de Stempel uit van den Styl, die in de Snuit beflooten is, te- genover de Meelknopjes. De geheele Bloem is geel Saffraankleurig , maar het onder{te der breede Lip witachtig. De Kelk , daar het hier meest op aankomt , is vierdeelig , en heeft de eene Slip, agter de Snuit der Bloem, Eyrond; de zydelingfen omgeboogen ; de vierde regt en ftomp. Dit Kruid kwam hem ín Armenie , aan de Grenzen van Perfie, voor. (2) Neusbloem met de Bovenlip Elsvormig en u. reet Elephas, 5 Iraliaan{che In (1) Rbhinanthus Corollis Labio fuperiore Subulato incurvo. Syft. Nat. XI. Gen. 740. p. 405. Veg. XIII. p. 459. Elen phas Orientalis Fiore magno Proboscide incurvâ. TOURNEe Cor. 48. Ìt, IT. Tab. p. 126. Reize, bl. 113. (2) Rhinanthus Coroll, Labio fuperiore Subulato reto, R. Lugdb. 298. Elephas Campoclarenfium. Cor. Eephr. I. po 186. T. 188. Euphrafia lutea Floribus Klephantis &c. Mo= E£ dn RES El DEEL, IX, STUK) d 450 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, Iv. In ltalie groeit , op lommerlyke -plaatfen in ia Berg- Valeijen, dit Kruid, waar aan Cor um- Hoorp- NA, om gezegde redenen, den naam van Ele- ante phas 9 dat is Olyphant , gegeven hadt, Het Schuilzaa- & À wines heeft een vierkante Sappige Steng ‚met gepaar- de Bladen , als die van Munte of Water- Look , en Bloemen die geel en ten deele Goudgeel zyn met paarfche Vlakjes, den Smoel en Snuit van een Olyphant eenigermaate vertoonende. Het Zaadhuisje is vierkantig , niet volkomen plat, tweehokkig , met Zaaden als Geerstkorreltjes, Afchgraauw en gerimpeld, ur. (3) Neusbloem met de Bovenlip famengedrukt Rhinanthus Crit d en korter. Gall. ks nu Haanekam. Zeer algemeen groeit dit Kruid in de Velden en Koorn- Akkers van Europa. Het voert by ons den naam van Geele Ratelen , om dat het Zaad in de drooge Zaadhuisjes rammelt, en van Haanekammen , wegens de groote Eyronde Zaag- tandige Blikjes , die het by de Bloemen heeft. Het Landvolk noemt het ‚op fommige plaatfen , Hors mis. Eijl. III. p. 432. S. IT. T. 14. É. 14. B, Elephas Or. Fl. parvo &c, TOURNE, Cor. 48. It, III. p. s4. C3} Rhinanthus Coroll. Labio fuperiore compszesfo breviore. Gorr. Belg. 174. KRAM. Auffr. 181, Fl, Suec. so3. FL Lapp, 248. GOUAN Jlonsp. 296. &c. v, Pediculäris Pratenfis lutea f, Crifta Galli. C. B. Pin. 163. Don. Pempt. 555. LOBe de. s29. B, Crifta Galli anguftifolia Montana. C. B. Pin, 163..Prodr, 36. yy, Crifta Galli foemim, Je Be Fijt. 1IL po 436e D rid AN AAM IA St Horde : de Franfchen \Créte de Coq, dat is Haa- IV, nekam3 de Engelfchen Rathl of Coxcombre, De ÀF ein hoogte is fomtyds anderhalven Voet, het heeft Foor: de Bladen Lancetvormig fpits en fcherp Zaag-STUE. tandig, glad, de Bloemen geel. Het verfchilc in pn ce breedte der Bladen en hoogte naar de Groei- plaats, komende op de Gebergten wel een Elle hoog voor. Ook heeft men een Wyfje, dat kleiner was, van het Gemeene als Mannetje onderfcheiden, —_ Men acht het een fchadelyk Onkruid en het is nergens toe dienftig , maa- kende het Zaad , onder Tarw gemengd, fom- tyds het Brood blaauw , doch niet nadcelig (*). (4) Neusbloem met ruig-Wollige Kelken en _ rv. gepaarde flomp Zaagtandige Bladen 3 de sn Steng zeer eenvoudig. Levant{chs, Aan de Kusten van de Middellandfche Zee ; tot in het Beloofde Laad , vindt men hier en daar dit Kruid, dat Corumna Apulifche Trixago , met een enkelde Steng ,getyteld heeft. Het heeft, naamelyk , Bladen byna als het Gamanderlein , welk (*) AE. Uratiflav, 1713. (CC. HALLERUM. (4) Rhinanthus Calycibus hirfuto -tomentofis &c. GOUAN Afonsp. 296. Bartfia Fol. oppofitis êze. Sp. Plant, I. p. Go2e Trixago Apula unicaulis,. CoL. Eephr. I. p. 199. T. 197. Moris. ijk MI. pe 427. ‘Se rr. T. 24. f. 8. Grifta Galli fpicata, Fl. luteo magno, Meslanenfis, Ray. Zi:fk. 769. Chae madrys unicaulis fpicata. C. B. Pin. 248. Antirthinum folie disíe&o. C. B. Pin, 211 Ff a Ile DEEL, ÌX, STUK, 452 TT WEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. welk Printus Trisfago zou genoemd hebe rd ben. De Steng is ongevaar een Voet hoog, HooFp- maakende een lange Aair , met Bloemen , die STUK. een Snuitige Bovenlip hebben , paarfch van Kleur, Schuilzaa- Daar op volgen ronde fpitfe Huisjes, een geel dige. Zaad, zo fyn als Zand, bevattende. v, (5) Neusbloem met Wollige Kelken , Eyronde rra Blikjes en Lancetvormige getande Bladen. Kaap{chi. | 7 Deeze Kaapfe, voor heen Buchnera genaamd, gelykt naar de voorgaande zeer , doch wordt - ‚door ‘t droogen geheel zwart, De Bladen zyn Lancetvormig en hebben wederzyds maar vier of drie Tanden, De Aair is langwerpig, met Wollige Eyronde, een weinig gefpitfte Blikjes. Zy beftaat uit Wollige , vierdeelige, ftompe Kelken , gelyk in het Haanekam - Kruid, zegt de Ridder. | B (6) Neusbloem met byna Lancetvormige Haai- nUICHS. ä 5 Oevind rige geheel effenrandige Bladen. Linnaeus hadt de bepaaling dus gemaakt, om dat in de Plant , door hem onderzogt, de Bla- (5) Rhinanthus Cal. tomentoûs &c. Buchnera Afticana, Fol. dentatis oppolitis. Sp. Plant, 879. Am. Acad. VL. Aff. 18. Pedicularis Ethiopica Rutez Caninz afpero & fragili fo- lio. PLUK, Alm. 283. T. 310. É. ze (6) Rhinanthus Fol. fublanceolatis , Pilofis, integerrimis. Fl. Zeyl. 238. Hysfopus Zeyl. tenellus Pratenfis. BURM. Zeyl 122. BURM. FJ. Ind. 131. T. 39. É, 16. Veronice affinis Indica tenuifolia &c, PLUK, Alm. 384. Te 14e fe 2e Dart Dh MONT An Mu lorAd 458 Bladen alleenlyk gehaaird ; doch geheel effen- Iv, tandig waren. Zy zyn, ondertusfchen , wel dui- AFDEEL: delyk getand of ingekerfd, in de Afbeelding Hoorn. van den jongen en in de befchryving wordt door STUr: den ouden Heer BURMAN gezegd, dat zy ge- nabi karteld waren, en wel in beiden ; want ik weet niet welke Ceylonfche met de aanhaaling bedoeld worde ; of die welke enkel Wila, of die wel- ke Welakola heet, hebbende den Reuk en Smaak van Thym (*). Hoe *t zy, de afgebeelde heeft een lange Bloem- Aatr : des die van Pr ux e- NET , met zeer dunne Bladen en byna Kroone tjes- Bloemen , hier weinig ftrooke, (7) Neusbloem met een gaapende Keel; de vn. f î À Rhinanthus uithoekig getand. Brie Virginifche, Virginie is de Groeiplaats van deeze laatfte Soort , welke , door den Heer CLavron, Geel Vingerhoedkruid met ingefneeden Bladen: was getyteld. Hy merkt aan, dat hetzelve de Knopjes. der Meeldraadjes tuig en tweedee- lig heeft. E u« (*) In Flora Indica is aangehaald Hysfopus paluftris re- pens tenellus Odore Thymi. BURM, Zeyl. 123: doch daar ftaat Fol. erenatis, en repens fchynt zo weinig met de Af= beelding voorgemeld overeen te komen als Fol, crenatis met de bepaaling. (7) Rhinanthus Corollis Fauce patentibus » Fol finuato= dentatis. GRON. Pirge Ef 3 IL. DEEL IX, STUK. 454 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. Iv, EurHRA Ss TA. Oogentroost. Hoorp- De Kelk is vierdeelig en Rolrond in dit Ge- STUK. _flagt, ’t welk een Gelipte of Smoelachtige Bloem Be heeft ‚met de onderfte Meeldraadjes aan de eene Kwab van onderen gedoornd en een tweehok- kig langwerpig Eyrond Zaadhuisje, Hier komen zeven Europifche Soorten in voor „ naamelyk | 1. (1) Oogentroost miet Tandswys’ gepalinde Bla-_ heg den en byna Hoofdjes - Bloemen. Breedbla- zap dig; In Italie en de Zuidelyke deelen van Vrank- ryk groeit deeze , die een Stengetje niet hoo- ger dan een half Voet heeft, enkeld of getakt , met eenige weinige dikke, ruige , byna ronde Bladen , omringd , welke door diepe Inínydin- gen als Handpalmswys’ verdeeld zyn. De Bloe- men komen, Aairswyze , met haar twecën uit zekere Blaasjes voort: zy zyn paarfch van Kleur, en daar op. volgt, in de gedagte Blaasjes , ecn langwerpig hoekig Zaad, De Heuvels bekleedt dit Kruidje, in Icalie , by Rome , als ook by ’t Eskuriaal, in Spanje, als (1) Eupèrafia Fol, dentato- palmatis , Flor. fubeapitatis. Syft. Nat, Pig. XII. Gen, 74r. p. 405. Weg. XII. p. 460,’ GOUAN Monsp. 296. Euphrafia purpurea winor. C. B. Prodr, Iii, MAGN. Jonsp. T. p. 95- Euphrafia Pratenfis Jarifolia Falica. C. B. Pin. 234. Euphrafia 3 latifolia Pratenfis. Cor. Eepbr. zoo. T. 202, f. 2. Odontites Fol, circa Rad. ovatis ferratis &C. SEG, Wer, Iep 27ê Darp VIN sAesMrErA. 855 alseen Tapyts-zegt Bauminus. Het is bie- IV, ter en werdt van de Apotbeekers voor de T'wee- eds de Eupbrafia van MarTrrioLus gebruikt, Hoorne zo CoLUMNA meldt, STUKs (2) Oogentroost met Eyronde gefbreepte Jbüs IL 8 \ LUDIT LG getande Bladen, Oficinalis. Gemeen, Dit Kruid groeit overal wild in ons Wereldse deel, wordende in ‘t Franích Eufraife, in’t En- gelfch Eyebrigt , in ’t Hoogduitfch Augentrost geheten. Wy noemen ’t Oogentroost , en die benaaming heeft het wegens eene onzekere of niet genóeg beproefde nuttigheid tegen Oog- kwaalen., Sommigen pryzen het gedeftilleerde Water , anderen het Sap „ anderen het Aftrek. zel der Bloemen , daar tegen aan. Het Kruid is bitter en kan dus als een Maagmiddel of ook tee gen de Geelzugt dienen , zo BOERHAAVE verhaalde, Of het hier van -den. Griekfchem naam , die verheuging des Harten betekenen zou; bekomen hebbe, is niet zeker, Takkige of ook enkelde Stengetjes , van een Span of wat hooger , met ongefteelde, ovaal achtige gefpitfte Bladen, die fcherp getand zyn „ en van onderen geribd: Bloempjes in de Oxe- ten (2) Euphrafia Fol. ovatis Knertis argute dentatis. Mar, Med. 31s. Goër. Belg. 174. Fl. Succ. 516, Fl, Lapp. 247. KRAM. Aaft. 181. Govan Monsp. 297. HALL, Hlelw. 62%. R. Zugdb. 299. Euphrafia Officinarum. C; B. Pin, 233. Eu phrafia. Cam. Epit. 767. Don. Pargpt, 54. LOB, de. 496. | Ff 4 IL. DEEL. IX. SUK,. 456 TweEEMAGTIicE KRUIDEN. „IV. len hebbende, die als Aairen maaken „ met de A Bovenlip opftaande , de Onderlip in drieën ver= Hoorp- deeld, wit met paarfche en geele Stippen; waar STUK. op een langwerpige Vrugt volgt, die in twee de Hokjes veele kleine witte Zaadjes bevat. Zo wordt diet Kruidje befchreeven, dat ook- voor- komt met witte en met Bloemen die paarfchach= tig. blaauw zyn , of ten deele wit, ten deele paarfch, ur. (3) Oogentrooft met Liniaale ‘driepuntige Eupbrafia Braden tricuspi= e dara. Driepuntig. (4) Oogentrooft met Lintaale Bladen , die Wv. Den allen Zaagtandis zyn. Tandig. Oi f v. (5) Oogentroost met Liniaale Zaagtandige Bla- cen den, de bovenften effenrandig. el, | „Van deeze drie groeit.-de eerfte in Italie, zo wel als de laatfte , die ook in de Zuidelyke dee- 4199 len (3) Euphrafia. Fol. Limearibus tricuspidatis. PLUK. Af. 142. T. 177. fs 1. ZANONI Hifl, 110. T. 76. (4) Euphrafia Fol. Linearibus omnibus ferratis. GORT. Belg. 175. Fl, Sueo: Sijs GOUAN Monsp. 297. R. Lagdb. 299. Euphrafia Pratenfis rubra. CG. B. Pin. 334. Euphrafia altera. Dop. Peupt. 55. B, Euphrafia fylv. major purpurea latifolia. Cor. Eephr. IT. Pe 201 BET en ferorima purp. Flore; TOURNE. Jufte 172: (5) Eupbrafta Fol. Linearibus rh êzc. Leys. Hal. 543 \ Euphrafia Pratenfis lutea. C. B. Pine 234. Euphrafa lutea montana angnftifolia major alterz. Cor. Ecpbr. IL. pe 204e Ts 203e Redicularis ferotina lutea. TOURNEe- dnf. 372e Durers AEL NA rme vanr TT 437 Ie van Vrankryk en elders voorkomt ; maar de middelfte is overal, zo wel als in onze Ne- Á ae - FE N derlanden, vry gemeen, Men vindizeovervloe- xy, digop vogtige Zandgronden, aan de Wegen en Hoorp- kanten der Koornlanden ‚by Haarlem , Alkmaar , STUKe Alngige Utrecht, Zwoll, in Gelderland , enz. Hier van zersia, maakte Dir LENrUS zyn Geflagt van Odonti-. tes, in navolging van RrviNus,die ook het Geele Oogentroost daar toe betrokken hadt: niet wegens de Getandheid der Bladen, maar: om dar fommigen dit Kruid oordeelen het Odon- tites van PrLiNtus, dus wegens de Genee- zing van de Tandpyn genaamd, te zyn. Het heeft paarfche Bloemen, welke, zo wel als die van het Geele, meer naar de Bloemen van het Luiskruid gelyken , wegens de Bovenlin: des ook TouRrRNEFORT deeze beide Soorten tot dat Geflagt betrokken hadt. (6) Oogentroost met Liniaale Bladen , die als VL Eupbrafia len effenrandig zyn, en gladde Kelken. _ risus. (7) Oogentroost met Liniaale Bladen en Lry-bladig. merig -fiekelige Kelken, Vlafche Vil. Wiscofa, Dee. Lymerige (6) Eupbrafia Fol. Linearibus omnibus integerrimis , Cal, glabris. GER. Prov, 285. Euphrafia Fo!. Lini anguftioribus. C. B. Pin, 234. Euphrafia Linifolia, Cor, Ecpbr. 11. p 68. T. 69. GER. Prov. 2835. Pedicularis annua lutea tenuifolia giscofa Perrum redolens Tournefortii, GARID, dix. 35, T. 3Oe. Ff s Il, DEELe IX, STUK, (7) Eupbrafia Rol. Linearibus , Cal. glutinofo « h'spidis.* 458. TwEEMAGCTICE KRUIDEN, IV. Deeze beiden ; in Italie , Switzerland en de vk A Zuidelyke deelen van Vrankryk, voorkomende, Hoorpe verfchillen weinig , dan in de fmaïlheid der Bla= STUK. den, van het Geele Oogentroost. Tour olde > NEFORT gaf de laatíte den Reuk van Ap- ‚> pelen: wat my belangt, (zegt GARIDELL) 9 ik vind dat zy byna den Reuk van Meloenen „> heeft” Hy heeftze fraay in Afbeelding ge- bragt en zegt dat ze gemeen isop woefte Vele den in Provence. Alle de Soorten van dit Geflagt zyn Onkruid, dat jaarlyks vergaat en uit gevallen Zaad weder voortkomt. De Heer N. L. BURMANNUS heeft een Kaapích Oogentroost , met Eyrond- getande Bladen» opgetekend (*}, MerAMPYRUM. Zwartkoorpn. De Bloem heeft , in dit Geflagt, ook een vierdeeligen Kelk;de Bovenlip is famengedrukt , aan den rand omgeboogen : het Zaadhuisje twee- …__hokkig „ fchuins, aan de eene zyde gaapende ; waar in twee bultige Zaaden, die naar Tar- wegraan gelyken , zo TOURNEFORT aan- merkt, en zwart zvn, waar van de Griekfche Geflagtnaam , die Zwartkoorn betekent „ zyne afkomft heeft. Het bevat de vyf volgende, altemaal pg pifche, Soorten, (1) C*) Euphrafra (Capenfs) Foliis ovato «dentatis. BURM, FJ. Cap. Prodr. Pe 12e D 1D YN A MI A 459. (1) Zwartkoorn met vierhoekige Aairen, Hart- IV, vormige Blikjes , die getand zyn en Schubs- En wyze digt op elkander leggen. Höötpé | STUK. Deeze Soort heeft Aairen, die uit Kamswy- 1. Melampy= ze Blikjes beftaan, en voert daar van den by- „n erifas naam, Het groeit niet alleen in de Noordelyke , ea maar ook in de Zuidelyke deelen van Europa, gelyk in Switzerland en Provence, komende al- daar op het Gebergte , in Bosíchen en op woefte Velden voor. De Steng is omtrent een Voet hoog met fmalle Blaadjes als van Vlafch- kruid en geele Bloempjes , die aan ’ begin pur- perkleurig , en geel gebaard zyn, hebbende de Bovenlip wit of paarfch, zo de Heer Har- LER aantekent, (e) Zwartkoorn met Kegelachtige losfe Mais u. Arvenfe. ren en Borftelig getande gekleurde Blikjes. Aukerig. (3) Zwartkoorn met de Bloemen zydelings. ur. Nemoroftums over- Lommetig, (1) Melampyram Spicis quadrangularibus Bec. Syft, Nat, XII. Gen. 742. Ps 406» Veg. Kill. p. 460. FJ. Suec. 510, s45. Melamp. lut. anguftifolium, C. B. Pin. 234. Mel. lut. Linarig folio. C. B. Prodr. 112. Mel. anguftifol, criftatum. PLUK: Alm. 249. T. 99.f, 2. GER. Prov. 295. (2) Melampyrem Spicis Conicis-laxis &c, FL. Suec, sir , 546, GORT. Belg. 175. GOUAN Monsp. 297. Mel. Fol, !a- ciniatís laxe fpicatis. R, Lugdh, 298. Mel. purpurascente Ca- mâ. C. B. Pin. 254. Triticum Vaccinum, Don. Pempt, 541, LoB. Ze. 37. (3j Melampyrum Flor, fecundis lateralibus Sc, FJ. Succ. 512, sl, DEEL, IX, STUKe IV. AFDEELs XV. Hoor ps .STUKe IV. Melampy- rum Práe zen fe, Veldig. Ve. Sy/vati- Cum. Bos{chig. 460 TwEEMAECTIGE KRUIDEN. over éénen kant 5 getande Blikjes, de bo= venften gekleurd en onvrugtbaar ; gewolde Kelken.- (4) Zwartkoorn met de Bloemen zydelings over éénen kan’; de Bladpaaringen ver van el kander; de. Bloemen geflooten. (5) Zwartkoorn met de Bloemen zydelings over éénen kant ; de Bladpaaringen ver van el kander; 5 de Hiem gaapende, Deeze Soorten kan men aanmerken als Vers fcheidenheden van het Kruid,dat menin Vranke tyk Blé de Vache of de Beuf ‚in Engeland Cow- Wheat , in Duitfchland Kuh- Weitzen noemt; welk alles betekent Runderen - Tarw„ met het Latynfch woord Triticum Vaccinum overeen= komftig. In ’t Hoogduitfch noemt men ’t ook Pleifchblumen , dat is Vleefchbloemen en in Bra- bant Peerssbloemen, zonder dat ik van die twee laatfte benaamingen eenige reden weet, Men wil, dat het Rund- en Wolvee, die Kruid on- der s120 547. CED. Dan. 305. Melampyrum Comâ coerulea. C. B, Pin. 934. Pari@teria fylv. prima. CLUS. Hif?, Il. p. 44e (4) Melampyrum Flor. fec. lateral, &cc, Fl, Suec. s13, 548. Gourr. Belg. 175. KRAM. Auflr. 182, Mel. Fol. Lanceolatis. Fl. Lapp. 24e. Melampyrum luteum latifolum. C. B. Pin. 243e (s) Melarapyrum Flor, fec. lateral, &c. PL Suze. sia sg 549. Melamp. Flor. fparfis fesfilibus binatis &c. HALL. Heiv. 627. Melamp.-latifol. Fl, parvis lutets. CELs. Ups. 32, OFB. Dan, 145. Fi. Loppe 240, GER, Prov, 285. ® D rz DD YNÀ MI A 40 der ’t Gras eetende, daar vet van wordt. De IV, Boter, zegt men, maakt het hooger van Kleur. ien Misfchien brengt het de Paarden ook wel in ’t Hoorp- Vleelch : doch Paardebloemen is een geheel an. °TUEe der Kruid. Sommig Landvolk noemt het Hengel, „oma of wel de Geelbloemige Veldig gebynaamd, die, zo wel als het Akkerige, in onze Provin- ciën gevonden wordt, Men houdt het voor een Miswas der Tarwe, zegt LoBEL, van her laatstgemelde fpreekende - en merkt aan , dat het Aairen heeft als Vosfe- Staarten. Dit groeit fomtyds een Elle hoog. De andere Soorten vallen laager en verfchillen als gemeld is. LATHRE A. Schubwortel. De Kenmerken van dit Geflagt zyn ook een vierdeelige Kelk; een neergedrukte Klier aan ’c onderfte van den Naad des Vrugtbeginzels, en een eenhokkig Zaadhuisje, Onder dien vreemden naam begrypt de Rid- der vier Planten, die als byzondere Geflagten door TouRrNerFoRT voorgefteld waren. De voornaamften hebben den Wortel als uit Schub= ben famengefteld en daarom noem ik ze Schub= swortel. Zy maaken de vier volgende Soorten uit, (1) Schubwortel met een onderaardfche Bel VI, Lathr takte Steng en opgeregte eenzaame Bloemen. Clandei Dee-”2 Verborgen (1) Lathraa Caule Ramofo (ubterreftri &c, Sy/7, Nat. XII. Gen. il. DEEL. IX, STUK) 462 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, Iv. Deeze was Clandeftina genoemd , om dat zy AsDEEL: paarc Steng onder den Grond verborgen houdt. Hoorp- Men vindt ze deswegen Verborgen Kruid of STUK. Clandeftine de Leon getyteld, Het groeit in lom- a merryke Bosfchen van Vrankryk, Italie , Span- je, en de Pyreneen. Op den Grond maakt hee Plaggen, gelyk het Huistook, uit veele Schub- ben famengefteld , welken ieder een Bloem uit= geeven, veel gelykende naar die der Haanekam= men of Geele Ratelen van onze Velden , wel twee Duimen lang , meest paarfchachtig , doch ook fomtyds wit van Kleur. Op fommige plaate fen fchynt dit Gewas met zyne Takjes boven den Grond te ryzen , gelyk BurseErus, hete zelve dus op de Pyreneefche Bergen vondt: op anderen is het zelfs met zyne Bladen geheel oo- der den Grond verborgen, gelyk DALECHAMP hetzelve in Spanje waarnam, komende de Bloe- men alleen te voorfchyn. ’t Is nu juist tweehon- derd Jaar geleeden , dat hy hetzelve de eerfte maal ontdekte te Pancorvo, in ’t Stigt van Bur. gos, aan den Grooten Weg, naby de Bronnen van Hontoria, uit welken een Rivier ontfpringt die Gen. 743. p: 406. Weg. XIIL. p. 460. Lathr. Fol. Cordatis, Fior. Fasciculatis. GUETT. Stamp. 454. DALIB. Par. 191. Clandeftina Flore fubcoeruleo. Tournr. Zufi. 6s2. Dentaria aphyllos fl. purpurea. RAj, Hifl. 1230, Orobanche Flore majore &c. C. B. Pin. 87. Prodr. 31. Rups. Elys. II. pe 233. f. 14 & 229. f. 2. MoRIs. UI. S, Ia. T. 16. É. 15e Planta clandeftina , Madrena, DâL. Hil, 960. @, Clandeftina, Madronna, occultae BORELe Obs. 30e Gente, Ie D 1 B Y NA M I A 463 die in de Ebro valt, Daar maakten de Bladen IV. aan de onderaardfche Takken een Soort van Pyn- BEDE appelen ‚ gelyk hy ’ zelve afbeeldt; waar van Hoorp- de Barbiers zig bedienden om Schurfte Hoofden “TUE te zuiveren. Want deeze Plant bevatte een ee fcherpachtig of zeer doordringend bitter Sap „ en werdt in ’t Graaffchap Pernia, daar zy in een Bofch overvloedig groeide, Madronna geheten s als zynde byzonder dienftig om de Vrouwen te redden van Onvrugtbaarheid. Koeken in Bo- ter gebakken van Tarwe- Meel , dat met het Sap daar van beflagen was, hadt hy in dat op- zigt veel zien uitwerken, Een Vrouw van vyf.= tig Jaaren , onder andeten , werdt daar door genezen van een langduurige Ziekte, krygende de Stonden wederom , en brengende een Zoon ter wereld (*). Ca) Schubwortel met Alokswys’ gaapende mn. Lathrea Bloemen, BDA Gaapend.- Naar het doorluchtige Geflagt vaa Phelypeausx , in Vrankryk, ’t welk voornaame Mannen , Voor- ftanders der Natuurlyke Hiftorie, heeft uitgee leverd, hadt TourNErFroRrT dit Kruid gety- teld, waar van hy een Portugeefch met geele en een Levantfch met hoogroode Bloemen , beiden door (*) Hi. daa Plant. de Lyon. Tom. I. p. 960. (2) Lathraa Corollis campanulato- patentibus. Phelypza Lufitanica Fl, luteo. (3, Phele Orientalis Flore coccineo. TouRNE. Cor. 47. Tab. 479, IL, DEEL, LX, Stug, “464 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. door hem waargenomen, kende. Het eerfte was Er een Sappig Plantje, van anderhalve Handbreed Hoorp- hoog, op ’t end van een gebladerd Stengetje, STUK als van Huislook, drie of vier groote, Trech-… Schailzaa gerachtige, geele Bloemen uitgeevende, Het bloeit dige, in ’t Voorjaar en is zeer fraay. nT. (3) Schubwortel met de Lippen der Bloemen Lethrea Anblatume onverdeelde Levantích. \ De Bloem is in figuur zeer verfchillende, doch het Zaadhuisje byna eveneens , ín dit Kruid« je, door den zelfden Kruidkenner in de Levant waargenomen, en dus genaamd in navolging van Corvus „alseen Plant die geene Bladeren heeft. IV. (4) Schubwortel met een zeer eenvoudige Steng nn enn hangende Bloemen, die de en drie- deelig hebben. « Zeer fraay vindt men dit zonderlinge Kruid, dat men Onblatt of Schuppenwurtz in Duitfch- land noemt , by MENTZEL afgebeeld, die aantoont ‚ hoe de Steng gedeeltelyk voor Wor- tel (3) Latbrea Cor. Labiis indiviûs. Anllzcmn. Ogientale Flore purpurascente. TOURNE. Cor. 48. (4) Lathraa Caule fimplicisfimo &c. F/, Suec. s18. KRAM. Auftr. 182. GORT. Jngr. 98. OED. Dane 136, Squamaria Rie vini & Loniceri. HALu. Fielv. 611. Anblatum. Dop. Pempfe ss3. Dentaria major. Cam. Epit. 705, CLUS. Pann, 452e Anbl. Fl. e rufo candicante. TOURNEE. Cor, 48, Orobanche Mad. dentatà mejor. C: Be Pin, 88. MENT& Pag. Te 3e É. 3e D ipPpELN A MTA #65 tel verftrekt en zet: ‚ dat het ín Pruisfen en ’t IV, Brandenburgfe menigvuldig voorkomt onder lom- Ar Dn merryke Beukeboomen, eerst als een Kam naar Hoorpe den Grond gekromd, vervolgens tot een Span°TUEe hoog zig opregtende. Het Stengetje draagt Stk ever de Céne zyde;, een: Aair. van groote rond. achtige paarfche Schubben , waar. tusfchen ruia ge Kelken, de Bloemen bevattende, die een paatfche Boven- en witte Onderlip hebben, De Wortels zyn wrang en bitter, Het gedeftil . deerde Water van dit Kruid plagt tegen de. „Vallende Ziekte in gebruik te zyn. SCHWALBE A: Ken vierdeelige Kelk, met debovenfte Kwab t. zeer klein ‚ de derne zeêr groot en Eed, rand, onderfcheidt dit Geflagt , waar van maar Ameri- kaanfcfie: ééne Soort is (1) , in Virginie groeijende, De- zelve heeft een enkelde , niet Takkige, opftaan- de, tuigachtige, vierhockige Steng, met Lan- Cetvormige ruige, doch niettemin zagte Bladen , uit wier Oxelen de Bloemen voortkomen, die donker-rood zyn, Pypachtig , in twee Lippen wèfdeeld, waar van de bovenfte geheel is en ge. “welfd , de-onderfte driedeclig,- Zy hebbén een 7 he ruigs (1) Schwalbea. Syft. Nat. Peg. Kill, Gen. 744. p. 406 Vig. XUL. p. 461, GRON. Pig. 92. Euphrafia major Mariaria êtes PLUK, Mant. 73. Te 348. fa 2 ? | Gg IL, DEEL IX, Stu 466 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. ruigachtigen geftreepten Kelk, In Mey bloeit AFDEELe gie Kruid , welks Vrugtmaaking nog nader ons Hoorp- derzoek vereifcht. STUK. Schuilzaas Tozzra dige. De Kelk is vyftandig , het Zaadhuisje eene hokkig , Klootrond , eenzaadig in dit Geflagt , saken) * welk cok tot nog toe maar ééne Soort bevat (1), Alpina. gebynaamd naar de Groeiplaats op de Alpifche Alpifche. Bergen in Switzerland, Ooftenryk , Italie ende Pyreneen, Daar groeit dit Kruid op vogtige ruuwe plaatfen , Hemelhoog. Mreueurus heeft ’er een Geflagt van gemaakt, onder den naam van Tozzia,naar den geleerden Kruidken= ner Pater Tozzr, die alleen deeze Plant in Toskanen hadt gevonden, Anderen hebbenze tot het Oogentroost , T'andwortel , enz, betrok ken gehad. Uit een aartig, fyn, als met Muizen. Tand- | jes gefchubden Bol , geeft het een Steng van omtrent een Elle hoogte , Takkig , vierkant , met Blaadjes als van Gamanderlyn , tegenover el- kander, uit wier Oxelen Goudkleurige Bloem- pjes (1) Tozzia. Sy/f. Nat, XII. Gen. 745. pe 406, Veg. XIIIe P. 461. Tozzia Alpina lutea, Alfines folio. MicH. Gen. zo. T, 16. Euphrafia lutea Alfinefolia, Radice Squamatà. CG. B, Pin. 234. Prodr, irr. Dentaria Buguloides , Radice glo- bofâ, Squamulis Myodontoideis , Alpina. MENTz. Pag. T 9. f. 3, 4. Orobanche Buglosfoides. &c. Moris. III. S. rz. T. 16. Anonyma f, Gregorii, Radice Dentarix. COL. Eep/ra H. p. 49. T. 50. D is Y N A M tE A 467 pjes voortkomen, die byna in vyven egaal ver ‚Ln deeld zyn ; doch zodanig , dat twee deelen tor “hej tt de Boven- drie tot de Onderlip behooren, Hier Hoorps op volgen kleine rondachtige Zaadhuisjes, in “TUE. tweeën open fplytende en een rondachtig Zaad. rn: je bevattende, MALLE zegt, dat de Zaaden Kegelvormig gefpitst zyn en donker van Kleur. Hy merkt ook aan, dat MENTZEL den Wor- tel te rond heeft afgebeeld, alzo dezelve lang- werpig is, MorzisoN niettemin heeft zyne Afbeelding van dien Autheur ontleend, Zie hiet , met hoeveel gemak wy de Vrugten plukken van het Zweet dier onvermoeide Gees- ten, welke geen gevaar ontzien hebben om de Kruidkunde te verryken. MEN TZzEL verhaalt, met welk een moeite hy, in de Maand Mey des Jaars 1654 ; tot ontdekkinge kwam van dit aar- tige Gewas; op den top van een der hoogtte Bergen van Duitfchland , hangende als ’t wate over ’t Steedje Mittenwalde; in ’t midden tus- fchen Infpruk en Munchen , daar de Rivier Ifer oirfprong neemt, die fterk afloopende in den Donau valt, Hier begaf hy zig ’s middernagts, alleen ; uit den Herberg , naar dien Berg, en hadt vootts den geheelen volgenden Dag noo- dig, om deszelfs Top te beklimmen. Midde- lerwyl zag hy rondom zig niëts ; dan de Toppen der pabuurige Alpen met Sneeuw bedekt en Ípringende Damherten of Steengeiten ; het Steede je, daar beneden , naduwlyks onderfcheiden kuù- ‚nende , wegens de Wolken , met Donder en Gez Blik. EI. DEELe 1Xe STUKE 468 TwEEMAGTIGE KRUIDENe / Iv. Blikfem gemengd , die als onder zyne Voeten en zweefden. Eindelyk, den Top bereikt .hebben- Hoorp- de, deedt zig aan hem, tusfchen het gruis van STUK. gebroken Steenrotfen , die nog nat waren van pred de gefmolten Sneeuw , dit Kruid op, ’t welk door zyne onverwagte verfchyning, op zulke afgelegene plaatfen , ook andere Kruidleezers verrukt heeft. In Switzerland hebben SCHE vc He ZER, HALLER, GAGNEBIN; hetzelve aan de kanten der Yskolken en op Toppen der fteil= fte Bergen waargenomen: zo dat het, als ’t wa- re, een Kluizenaar is onder de Planten, die de famenleeving met Menfchen en Dieren , ja zelfs de Warmte fchuwt. PeEepricuraARr ES Luiskruid, In dit Geflagt is de Kelk vyfdeelig , het Zaad- huisje tweehokkig, gefpitst, fcheef , bevatten= de Zaaden, die een bekleedzel hebben. Voeg hier by de gedaante van de Bloem, die gehelmd is en gelipt, hebbende een Srnoelachtige en zeer byzonderefiguur. De naam zou daar van af kom- {tig zyn „ dat het Vee, weidende op Landen, daar ’t zelve veel groeit, Luizig worde, Mis- fchien hangt zulks van de flegte hoedanigheid , des Voedzels op zulke Landen , af: misfchien is ’t een verdigtzel. Hoe ’t zy: het bevat zestien , meest Europi- fche Soorten; de drie eerften meteen Takkige , de volgende met een enkelde Steng, € Dr SEN OTM LA 409 (1) Luiskruid met een Takkige Steng ; sdeKel- IVS ÄFDEELs ken gekamd en eeltig geflippeld; de Bloe- sv. men fcheef gelipt. Hoor. STUK. In de Moerasfen der Noordelyke deelen van _ 1. Europa groeit deeze, die op ’t uiterlyk aanzien naauwlyks dan in grootte van de volgende ver. Mocraslig. fchilt. Men vindtze echter ook in Ooftenryk „ aan den Ryn en in Switzerland, alwaar zy zelfs niet zeldzaam is, komende aldaar op vog- tige Velden en in de Bergvaleijen , niet alleen met roode of paarfche , maar zelfs met witte en met groene Bloemen voor. Doponéus zegt, dat men het Fiftelkruid , in de Moerasfi- ge Streeken van Holland, fomtyds grooter dan elders vindt. Dit betrekt HarLrER tot deeze Soort, welke, volgens den Heer pe GorTrr voorkomt in Gelderland, op de Stads Weide, by Harderwyk. (2) Luiskruid met een Takkige Steng, lang- u. Sylvatiea. WET - Bostchig. (1) Pedicularis Caule Ramofo Calycibus criftatis callofo- punâatis Ec, Sy/7. Nat. XIl. Gen. 746. p. 407. Veg. XIII. p. 451. Mat. Med. 314. GoRT. Belg, 170. KRAM. Auffr. 183. Fl. Suec. 505 , ss1. HALL: Hielv. 621. Ped. Pratenúis rubra elatior. Raj. Hifl, joo. Ped, Danica maxima. LOE. Wluftr. 147. Pedicularis. Tas. Hift. P: 499. Ic. bona, (2) Pedicularis Caule Ramofo &c. Gorr. Belg. 170. Fl, Suec. so4, 552. Fl, Lapp. 241. KRAM. Auflr. Har. Helv. uts. GOUAN JZonsp. 298. H. Cl. 326. R. Lugdb. 298. Pedicularis pratenfis purpurea. C. B. Pin. 163. Fistularia, Dop. Pempt. 556. Pedicularis. LOB. Ic. 748. G Ee DEEL: IX STUK. 5 3 479 TwEEMACTIGE KRUIDEN. AA werpige hoekige „effene Kelken en de Bloee bu men Hartvormig gelipt. Hoor p- k : STUKe Dit komt in Bosfchen , op Hey- Velden en Schui/zaa- Weidlanden voort, zynde door geheel Europa, eze: als ock in onze Provinciën, vry gemeen. Men ° noemt bet, in ’t Hoogduitfch , Röüdel of Rüdel- kraut , en byons Roode Ratelen , welken naam het van de Geele Ratelen of Haanekams “zie men*, raar wien de Bloem wat gelykt , fchynt bladz. 450 gangeromen te hebben. In * Franfch wordt het Pediculaire , in ’t Engelfch Loufewort, en mt Hoogduicfch ook wel Zau/ekraut, dat is Luise kruid, geheten. Hier van heeft het Geflagt den naam. Het heeft een laage le goende Steng met uit- gebreide Takjes , groeijende zelden een Voet hoog. Kleine Vinblaadjes fyn ingefneeden, ko- men zo uit den Wortelals uit de Takken voort, en maaken dat het eerst opfchietende Kruid wel near Vaten gelyke. Het heeft lange, fmalle , bleek paarfchachtige Bloemen ‚ met een vyfdee- ligen Kelk, waar van het onderfte Tandje klein, de overigen gekamd zyn. Het Zaadhuisje is fnuitig „ fcheef gaapende „en bevat Eyronde Zaas den. Men heeft dit Kruid weleer voor famentrek- kende ‚ en uitwendig tot Geneezing van Wonden en vuile Zweeren dienftig , aangezien ; waar van het den naam van Fiftelkruid zoude bekomen bebben. De voorgaande Soort is nog in fommi- ge Apotheeken bekend, Hec heeft , gelyk de ICC. Dre tYaN As MeT: Aa 47E meeften van dit Geflagt, een onaangenaame ry, fcherpheid, Arperts (3) Luiskruid met een neergeboogene byna Horo: Takkige Steng; de Helm der Bloemen met een fpitfe Snuit; de Kelken gekamd en eeni- Pedicularis o/tratâ. germaate Tuig. Ian De Snuitige Bloemen , paarfch van Kleur, onderfcheiden deeze Soort , een klein Plantje, op de Switzerfche en Ooftenrykfe Alpen groei- jende en meest op den Grond neerleggende. (4) Luiskruid met een enkelde Steng,drievou- IV. dig gekranste geflooten Bloemen, gekamde nge Kelken en regelmaatige Zaadhuisjes. Scepterig, Deeze , die in de Noordelyke deelen van Eu- ropa , op vogtige Veengronden , in Bosfchen en elders groeit, is zeer fraay door eene regt- opftaande Steng van drie Voeten hoogte , meest ongebladerd , doch fomtyds ook geheel gebla- derd , uitloopende in een Aair van Kransjes , wel. (3) Pedieularis Caule deelinato fubramofo &c. KRAM. Auflr. 133. N. 3. Ped, Caulibus reflexis, Spicâ laxâ purpu- reâ. SRG. Ver. III. p. 325. Ped. Alpina Foliis alternis. HAL Le Helv. Ger. T. 16.f. 1. Ped. Alpina Filicis folio minor. Ce B. Pin. 163, (4) Pedicularis Caule implici , Flor. terno » Verticillatis &c. Fl. Suec, 506. ORD. Dan. 26, Ped. Caps. fubrot. regulari- bus. R. Zugdh, 299. Ped. Alpina Folio Ceterach. HELW. Flor. 39. T. 39. Sceptrum Carolinum. RupB. Jt. I. T. Zo F4, Lapp. 243. T. 4 fe 4e H. Cliff. 326. Gg 4 HK. DEEL, IX, STUKe \ 472 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. welke ieder uit drie , vier of vyf Bloemen bes Ar DEEL ftaan, gelyk als in de Lupinen. Zy zyn gehelmd, Hoörp: met een kleine Onderlip en geel , meest gefloo- STUK. ten , doch aan den Mond Bloedkleurig. De gs 174 Bladen zyn, byna als die van’ Zilverblad- de Kruid, Vindeelig en gekarteld, Het Zaadhuisje is rond, met een Puntje, en bevat Zaadjes , die in een rimpelig Vliesje zyn beflooten. De ver- maarde RupBeecK , dit Gewas op zyn Lap- landfchen Reistogt ontdekt hebbende, gaf ’er , ter eere van KareEr den XII, Koning van Sweeden , den naam van Karels Scepter aan. Het is federt in de Hoven van ons Wereldsdeel voortgeplant. … … __(s) Luiskruid met een enkelde Steng en vier- Pedicularês ' vericiila- voudige Bladen. La. Gekzranst. Deeze is gemeener dan anderen op de Swit= zerfche Alpen , en komt ook voor op die van Ooftenryk, in Languedok en Provence. Het is een Kruidje van naauwlyks een Span hoog , dat dergelyke Blaadjes als de voorgaande maar ge- kranst aan de Stengetjes heeft , die gekroond zyn met fraaije paarfche Bloemen, welke witte Kelken hebben. (6) (s) Pedieularis Caule fimplici , Fol. quaternis. KRAM Auflr. 183. N. 4. Ped. Alp. Fl, purp. fpicatis , Fol, pinn. werticillatis Hatt. Helv. 623. T, 37, f. 1. Filipendula mone gana altesa. C. Be Pin 163e Di DYNA MIA, 473 (6) Luiskruid met een enkelde Steng en Lane IVe cetvormige Laagtandige gekartelde Bladen ; GEDEEN: de Bloemen ’t onderfte hoven, Hoorn: ls In Siberie komt deeze voor, die de Steng een Biedt: Voet hoog heeft 3 de Bladen onverdeeld , en ve/ipina Zaagtandig , ke geplaatst. De Bloemen 5’ Mole: in de bovenfte Oxelen ongefteeld , zym hoogkeerd. paarfch van Kleur, en leggen alsagterover „mec een Haakige famengedrukte Helm en de andere Lip groot en rond: zo dat zy veel gelyken naar de Vlinderbloemen, (7) Luiskruid met een enkelde Steng, Vindee- vn. lige Zaagtandige Bladen , een gebladerde selen. Aair, gekleurde Kelkenen ftompe Bloemen, (2) Luiskruid met een enkelde Stengs de Helm A : Zrijtis. der Bloemen ruig gerande Droevige _(o) Luiskruid met een enkelde Steng; de Bla- sx. ind en acterwaard | Flammea, den gevind gterwaards Schubswyze, Se (ro) (6) Pedicularis Caule frmplici Fol. Lanc. ferr. cren, Floze zefupinatis. (z) Pedicularis Caule fimpl. Stam. &c. Ped. Alpina Fol, alt. pinnatis, HALL. elv. 623. T. 16, É. 2. (3) Pedicularis Caule fimpl. Coroll. Gal. &zc. (o) Pedicularis Caule fimpl. Fol, pinnatis retro -imbrie catis. Fl. Lapp. 244. T. 11. f. 2. Fl, Saec, 509, 556. HALL. Flelv, 622. Ped, Alpina folio Ceterach, CG, B, Pin. 163. Gg 5 IL. DEEL. IX. STUK, 414 TwWEEMAGTIGE KRUIDEN, Hoorpe STUK, XxX. Pedicutaris hirjuta. Ruige XI. Jncarnata. Bleekrood. XT. Lapponica. Lap= ad (ro) Luiskruid met een enkelde Steng „en Tands- wys’ gevinde Liniaale Bladen; de K elken ruig. (11) Luiskruid met een enkelde Steng , gevin- de Zaagtandige Bladen: de Kelken gerond en glad; de Bloemen met eene Haakig fpit« Je Helm. (12) Luiskruid met een enkelde Steng , Vin- deelige Zaagtandige Bladen en tweedeelige fkompe Kelken. Ver de meefte Soorten van dit Geflagt zyn Planten , die zig hiet vertoonen dan aan on- vermoeide Geeften , welken het nict verdriet hun Lighaam,tot verryking der Kruidkunde , af te martelen en zig in Levensgevaar te ftcllen , door ’t beklimmen der Hemelhooge Bergruggen van ons Wereldsdeel. Dic blykt in ’t byzonder aan deeze zes , waar van N, 7 nergens gevon- den is, dan by de Ysklomp, uit welke de Rho- ne ontfpringt ‚ zo HALLER meldt: N. 8 enir in Siberie: N. ro en 12 alleenlyk op de Lap- Jandfche en N.9 zo wel op deeze als op de Switzerfche Alpen. Op die van Piemont, nog- thans, (ro) Pedicularis Caule fimpl, Fol. dentato « pinnatis &c. Fl. Lapp. zas. T. 4. fs 3. OED. Dan. T. zo? (11) Pedicularis Caule fimpl. Fol. pinnatis ferratis &c. Ped. Fol. alternis 8&c. ALL. Pedem. s4. T. 12. f. o ? (12) Pedicularis Caule fimpl. Fol. pinnatifidis &c. Orp. Dan. T. iz. Fl. Lapp. za2. Tg. £, 1. FI. Succ. 507 , S54e HI. Clif]. 326. R. Lugdh. 299. HOL EN A MA A “47E thans, is een dergelyke als het Bleckroode dan, IV, den Heer ALL 1oN voorgekomen ‚met de Kel-® red. ken ruig en fpitfer. Ook valt de laatíte in Dee- ffoorp. pemarken en Sweeden ; zynde in onze Kruid. *TUX. hoven bekend. nde Het onderfcheid van deeze Soorten moet bly- ken uit de bepaalingen. De Bladen zyn meestal Vindeelig of gevind , gelyk in dit Geflagt ale gemeen is: de Bloemen gehelmd. De zevende Soort heeft dezelven paarfch of donker- rood, zo wel als de negende , maar in de agtfte zyn dezelven geel: in de tiende en elfde bleekrood, Vleefchkleurig of incarnaat. De twaalfde, we- derom , beeft de Bloemen geel. Deeze is zeer gemeen op de Laplandfche Gebergten, (13) Luiskruid met een enkelde Steng , een ge= KUN Pedicutaris bladerde Aair: de Bloemen een fpitfe uit-comoyx. gerande Helm lebbendeenvyftandigeKelken, Setropt- ; Op de hooge Gebergten, in Piemont, is dee- ze door den Heer Ar LIoN gevonden, die de Bloemen bleek geel heeft, (14) ‘Luiskruid met een enkelde Steng, eenge-_ xiv. bladerde Aar : de Bloemen een zeer flomn-Blele, En pe (13) Pedicularis Caule fimpl. Spicâ foliosâ &c. Ped. fola lis pinnatis, Cal. non criftatis &c, ALLION Pedem. so. Te IE re (za) Prdicularis Caule fimpl. Sp. foliofâ Ec. Jacq. Wind. oto. Ped. Fol. alt. Pinnis pinnatis &c. Harm. Hel. 623e T. 17. £. 2. Ped, Alp. Filicis folio major. C, B, Pin, 163. IE. DEEle IX, STUKe 456 TWEEMAGTICE KRUIDEN, pe onverdeelde Helm hebbende en vyftandige KFDEEL, Kelken. Hoorp- STUK. Zeer duidelyk vindt men de Afbeelding van Schuilzaa-deeze , met overhoekfe Bladen , welke als die dig. van Varen de Vinnetjes gevind hebben, en lan- ge uitfteekende Blaadjes aan de Bloem- Aair, by den Heer HALLER, gelyk zy ook op de Oost- enrykfe Bergen by Weenen , door den Heer Jac- QUIN; zo wel als op die van Switzerland door SCHEUCHZER , is waargenomen. De Steng- valt een’ Voet en hooger: de Kelken zyn ruig en ongelyk verdeeld ; de Bloemen als in de voorgaande gekleurd, (15) Luiskruid met een enkelde Steng , een Pediculart . l Ga iets of wat gebladerde Aar, de Helm der Menn Bloemen Borftelig tweetandig ; de Kelken aaich. fi nederwaards geknot. In Noord- Amerika vondt de Heer K Ar M dit aartig Plantje, dat de Steng maar een Span hoog hadt , met overboekfe Vindeelige, ingefneede- ne, gekartelde, ftompe , effene Bladen ;en aan ’t end een Eyrond Aairtje van tuige Kelkjes met witte Bloempjes en daar tusfchen kleine Bla- dertjes, (16) (rs) Pedicularis Caule fimplici, Spicâ fubfoliofâ , Corol« lis ‘Galeâ fetaceo=bidentatis , Calycibus deorfum truncatise Mant, 86 Dara PALEN A Mil: ve 477 - (16) Luiskruid met een enkelde Steng, ge- IV. kamde Kelken en Bloemen die de Helm met \FDEELS f Ô xv. een Haakige Snuit hebben, | Hoorp= STUK. De Afbeelding , welke Crusrus gegeven _ XVI edicularis heeft van dit Kruid, op de Alpen van Ooften- tuperoyz. ryk en Provence groeijende , is zeer fober, ge- Knobbelig. lyk uit de fraaije Afbeelding vanden Heer Har- LER blykt. Doponmaus en Lorerr hadden dezelve overgenomen onder den naam van Berg- Filipendula, om dat de Wortels byna gelyk die der Affodillen, knobbelig, dik en Houtig, aan den Stoel hangen. De Bladen breiden zig, by-_ na gelyk in dat Kruid, langs den Grond uit en zyn zeer fraay gevind , met diep ingefneeden Vinblaadjes ,fomtyds als die van ’t Millefolium. Uit het midden f{pruit een naakte , onverdeelde Steng, van minder dan een Voet hoogte , die op ’t end een dikke Aair draagt van bleek geele Bloemen ‚ welke ‚ gelykerwys in de derde Soort , aartig gefnuit zyn. Aanmerkelyk is ’t, dat men geene Soorten | van (16) Pedicularis Caule fimplici , Calycibus criftatis &c. Pedicularis Alpina lutea. SEG. Veron. 111. p. 126. Ped. Als pina Fol. alternís pinnatis &c. Haur. Helv. 620.T. Is. GOUAN Monsp. 2983. GER. Prov. 282, Ped. Alp. Asphodeli radice Flore purpurascente, TOURNF. Zr?. 173, Filipendula mont, Flore Fedicularie, C. B. Pin. 163. Alettorolophus montana Fl. luteo. BARR /c. 469. BOCC. Mus. 315, T. 8. Alet. primus. Crus. Pann. 708. Filipendula montana, Den, Pempt. 56. Oenanthe f, Filipendula. Log, Je» 730, Ii, DEEL. IX, STUK: A ÄFDEEL. XV. Hoorv- STUKe Schuilzaa- dige. 478 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. van dit Geflagt, noch in Ooft-, noch in Weste indie, noch ook aan de Kaap der Goede Hope of ergers anders in Afrika of Arabie, of in ee= nige andere heete Landen des Aardbodems „heeft - aangetroffen: zo dat hetzelvé ecn Vyandfchync te zyn, zelfs van gemäaatigd warme Lugtitree- ken, houdende zig op in de Valeijen der koude fte Bergtoppen , aan de kanten van Ysklompen, ja in de Sneeùw. De figuur def Bloemen, zou men eenigszins mogen denken, of dienen kon, om de tedere deelen der Vrugtmaáking, indie Groeiplaatfen , voor de geweldige aandoeningen der Koude te befchutten, Want zy hebben een Helm, dic, in * algemeen gefproken:, de Meel- draadjes en den Stamper dekt: jä zyn in fom- migen byna of geheel geflooten, lêverende niet- temin ryp Zaad uit: maar het eind - Ooginerk der Scheppinge is niet te doorgrondeh, GERARD IA De Kelk is vyfdeelig; de Bloem heeft twee Lippen , waar van de onderfte driedeelig met uitgerande Kwabben, de middelfie Kwab in tweeën gedeeld: het Zaadhuisje tweehokkig en gaapende indit Geflaget, dat, zo de Hoogleeraar T.BURMANNUSs meldt, door Pater PLUMIER benoemd is naar eenen GemaRpus, door wien „nu bvkans tweehonderd Jaar gelceden , in ’t Eugelfch een Hiftorie der Planten uiegege- ven werdt, Deeze naam kan thansy met meer regt, DI DENS AM EA, “499 regt, tot vereering ftrekken van den vermaarden Doktor GERARD, die kortlings de Planteu- IV. FDEELs XV. van Provence regelfnaatig heeft befchreeven, Hoorp- Het bevat de zes volgende uitheemfche Soor- ten. (1) Gerardia met byna Eyronde , Wollige ;, STUKe I. Gerardig witgegulpte Bladen , van langie als dersberofa, Knobbe- Bloemfteelen. | ee be (2) Gerardia met Liniaale Windeelige Bladen mr. . e ph inie en eene byna Takkige Steng. ER | Ridder- Van deeze beide Soorten groeit de eerfte in {poorbla- _de heetfte deelen van. Zuid - Amerika, de andere jin Oostindie. Van de eerfte, dat een zeer laag Plantje is, zonder Steng , met Bladen als van Senegroen en Wortels als der AfFodillen , zyn de Vrugtmaakende deelen nog niet zeer duide= Iyk bekend. De laatfte hecft een opftaand Stene getje van sen Voet hoogte , met eenige Takjes, gepaarde Liniaale gevinde gladde. Bladen „ en Bloemen in. de Oxelen aan den.Top van de Steng » over ééne zyde,,. zeer kort gefteeld. De Kelk is Pypachtig ‚met vyf {malle Tandjes van de (1) Gerardia Fol. fubovatis tomentofis repandis longitadie ne Caulis.. Syl, Nar, XII. Gen. 747. p« 408. Veg. XU. p. 462. Gerardia humilis Bugule foliis, Asphodeli radice, Prim Gen. 3r. Je. 75. fez. (z) Gerardia Fol. Linearibus rlansá dis Caule fubraa mulo, Am. Acad, IV, p. 318. Il, DEEL. IX. STUK. dige, ‚480 TwrEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. de zelfde langte : de Bloem langwerpig „ gaas AaeE. pende, in vyven gedeeld met de twee bovenfte Hoorp- Kwabben korter dan de anderen en vier Meel= STUK. draadjes , met dubbelde Meelknopjes, Dic is Bie een Jaarlykfch Plantje. ni. _ -(3) Gerardia met Liniaale Bladen, Gererdia perparta. Deeze Soort, die, zo wel als de volgende , Paariche. hi Eed ” …_haare Groeiplaats in Virginie en Kanada heeft ; Pe si ö js een Kruid met Draadachtige Stengen vaneen _ Voet langte en zeer fmalle Bladen, De- Bloemen “komen aan ’ zelve ongefteeld of met lange Steel tjes voor, zynde van Kleur hoog paarfchr, doch in figuur zeer verfchillende, Men vindtze Ra- derachtig „, Klokvormig , als Pypjes of als Vin= gerhoeden: zo dat daar op geen {taat te maa- ken zy. De Zaadhuisjes zyn. rond. Iv. (4) Gerardia met Lancetvormige Vinswys’ ge Edet tande Bladen en eene geheel enkelde Steng. Niet alleen de Kleur der Bloemen » maat ook het Loof verfchilt in deeze , dat fomtyds naar de Bladen der Groen- Eiken gelykt. Zy heeft taaije (3) Gerardia Foliis L'nearibus. Digitalis Fol. Linearibus Floribus remotis. GRON. Virg. 193. Digitalis Virg, rubra, Folie et facie Antirrhini vulgaris. PLUK- Mant, Gs. T. 38% fire (4) Gerardia Fol. Lanceolatis pinnato - dentatis „Caule fim= plicisfimo. GRON. Virg. 94. Digitalis lutea elatior Jacer ni: grz foliis, Prum. Mant. 64. T. 389. f. 3- Digitalis proces zior Floridana, PLur. Alm. 7fe Te 389. fs te DB 1 DYNA MIA 48 taaije Stengetjes van een Voet of hooger en IVS _ groote fraaije geele Bloemen „die aan den Mond a in vyven gedeeld zyn, met ronde Slippen. De Hoorns Zaadhuisjes zyn als die van ° Vingerhoedkruid, ‘“*&Ee (5) Gerardia met langwerpige dubbeld Zaag- Nr, tandige Bladen , de Steng gepluimd de Pediculas Kelken gekarteld, Dd De zelfde Groeiplaats heeft deeze, die edn t Luiskruid gelykt, wordende ook door ’t droo- gen zwart. Zy is Heefterachtig en heeft groo- te geele gepypte Bloemen, aan den fand in vy- ven gedeeld, met den Reuk van geele Violieren. (6) Gerardia met Eyronde Zaagtandige Bla- … Vk en den en Liniaale [lekelige Blikjes. _ menin, In China heeft de Heer Osprrck deeze waargenomen, welke hy af beeldt. Het is een Kruidje met een opgeregt rond Stengetje en korte Takjes, de Bladen gepaard, gefteeld „ Eyrond , fpits hebbende , breeder dan een Duim, met enkelde end= ['rosjes van zeer kort gefteel- de Bloemen, met de Kelken in vyven gedeeld, Lymerig ruig > zo wel als de Draadachtige Blikjes. CH E- {s) Gerardia Fol. oblongis duplicafo -ferratis &c, GRON. Virg. 94. Digitalis Verbefine foliis. Prum. Mant. 64. Dig. Mariana Filipendule folio, Ray. Sappl, 397. (6) Gerardia Fol. ovatis ferracis , Brateis Linearibus hise pidis. Osn. dt. T. 9e 2 Hh Ile LEEK, IX. STUK. 482 TwEEMACTIGE KRuIDEN. …_ IV | CHELONE. Schildbloem. AFDEEL, Hoop. Dit Geflagt heeft de Bloem Grynsachtig ‚ op- STUK. geblazen, geflooten en zodanig gefatfoeneerd, en dat de Bovenlip zig als het Schild van een Schildpad vertoont. Hierom gaf TourNne- roRrT aan de eerfte Soort den Griekfchen naam Chelone, die een Schildpad betekent , en noemt- ze zelfs, in ’% Franfch, la Tortue. Zonder. ling is’t „dat LiNN&us deezen vreemde naam , tegen zyn cigen Stelling , behouden heeft (*). Ik noem het Geflagt liever Schildbloem. __ De Kenmerken zyn verder een vyfdeelige Kelk: het beginzel van een vyfde Meeldraadje tusfchen de bovenften en een tweehokkig Zaad- huisje. Het bevat de vier volgende Noord- A- merikaanfche Soorten. (2) Schildbloem met gefteelde Lancetvormige 8 Bf Zaagtandige Bladen, de bovenften gepaard, ‚ Gladblaer â Dit is de gedagte van TOURNEFORT, uit Acadia of Nieuw Schotland overgebragt door den Heer DrenrviLLE en naderhand in de Erne Tuinen aangekweekt, Sommigen mer. (*) Vide Philos. Bot. 6. 230. Waarom dit minder verwor= pen dan Elephas of Ohagra , enz. (a) Chelone Fols petiolatis Lanceolatis ferratis &c. Syf?. Nat, XII. Gen. 748. p. 408. Weg. XLIl. p. 463. H. Cliff. 493. R. Lugdh. 293. FAPR. Helmftad, 211. GRON. Virg. zo, 93. Chelone Acadienfis floce alboe TOURNE, Jáen, de 1706, Pp. 196. Te 3e | DasD EoN-ArMob Ae 483 merken aan „ dat de Kelk uit agt Blaadjes be- IV. ftaat, doch eigentlyk heeft het een vyfdeeligen EDER. Kelk in een driebladigen begreepen. De Bloem Hoorn. is wit, eenbladig , van figuur als gezegd is; ge- STUK. Iyk menze door Enrer zeer fraay vindt af- na. gebeeld. Zonderling is dezelve , niet alleen door de gezegde figuur, maar ook doordien de Meel. knopjes zig vereenigd bevinden, de Meeldraad= jes van elkander afgezonderd en het vyfde zig Bladerig uicftrekt, zonder Meelknopje. In Vir- ginie bloeit zy op Moerasfige plaatfen en in Wa- teren; in de Herfsc, zo Cray TON aantekent, (2) Schildbloem met gefleelde Lancetvormige _m. | Zaagtandige gepaarde Bladen, hale Scheef. Zo weinig verfchilt deeze van de voorgaande. Dat Gewas , naamelyk, ’t welk door den Heer LiNNaus als eene Verfcheidenheid is voor. gefteld , met Roozekleurige Bloemen, heeft de kundige Miruer als een byzondere Soort in Plaat vertoond en befchreeven. ’t Zou het Vin- gerhoedkruid van Maryland zyn, met Zaagtan. dige flyve fmallere Bladen en driekantig Zaad als Boekweit van PLUKENET s Of dat met Pere fikbladen van PrriveEr, ’t welk door Jose SELYN, in de Zeldzaamheden van Nieuw En- gcland , genoemd was Kolobrietjes - Boom. (3) (2) Chelone Fol. petiolatis Lanceolatis &c. Chelone. Fol, fpeciofis pulcherrimis ,„ Colore Rofe Damascenz. MILL. Zes 62. Te 93. Dig'talis Mariana &c. PLUK. dant. 64: T. 343. fe 3. TREWe Eôret, T. 39, Hia (II, DEEL, IX, STUKs 434 TWEEMACTIGE KRUIDEN, IV. _ (9) Schildbloem met de Steng en Bladen ruig. Eider. Deeze, die de Bladen fpits , donker groen. STUK. gepaard heeft en ftinkende ; de Bloemen bleek EE blaauw doorfchynende, zou, volgens den Rid- hirfarta. der , een enkele Verfcheidenheid kunnen zyn WIB van de volgende Soort. De Heer Juss1euheeft ereen vyfde Meeldraadje „ zeer lang , meteen zeer ruighaairig Meelknopje, in waargenomen, iv. (4) Schildbloem smet omvattende Bladen en Pentafle- 7 zig eene gegaffelde Pluim, Vyfdraa= é dig. De Groeiplaats van deeze is, zo’ wel als die der voorgaanden, in Virginie, of ook in Nieuw Engeland, van waar een Plant, naar * Vingere hoedkruid gelykende, met witte Bloemen, die zig als een Honden - Smoel vertoonen , door PruKeENET was bekomen. De Bloemen zyn echter paarfchachtig in deeze Soort, die het Doorbladige gladde Vingerhoedkruid , van Mo- RISON in Plaat gebragt, zou kunnen zyn, zo de Ridder zig verbeeldt; doch de Bloemen zyn geheel anders, en komen nader aan die van het Rui- (2) Chelone Caule Foliisque hirlutis. GRON. Virg, 93. Din gitalis Virginiana Panacis Colonii foliis &c. PLUK. Mant. 64. Digitalis Flore pallido transparente. BAN. Virg. 1928. C4) Chelone Fol. amplexicautibus Paniculâ dichotemàâ. Jfant. 415. Cynorynchium Nov-Anglicanum Digitali accedens her- ba. PruK, Mant. 62e Dig. perfoliata glabra. Moris. Hiff. IL. p. 479. S. s. T. 8. f. 6. Dracocephalus hizfutus &c. MOR1s. Hi? Ille ps 407, $ 11. T. aq, Ée 3: Dirie MOA ME A. 485 Ruige Draakskop , van dien zelfden Autheur., IV met breede ruige Wederik-Bladen., In deeze ern Soort gaapen zy en hebben een uitgefpannen Hoorp- Keel, gelyk in het Draakskop-Kruid, de Bo- “TUE venlip kort en in tweeën, de Onderlip in drie- Wee En gedeeld. Behalve de vier , die korter dan de Gaaping zyn, komt een vyfde Meeldraadje , ge- Iyk in de andere voor, dat geen Knopje heeft, maar zig aan ’t end verbreedt , en aldaar gebaard is, leggende op de Onderlip der Bloem. De Steng is rond en fuigachtig en deeze Planten - fchynen in hoogte veel naar ’t Vingerhoedkruid te gelyken., Daar zyn, van dit Geflagt, geenen in Oost- of Westindie , in Europa of Afrika, noch elders dan in Noord - Amerika „ zo veel my bekend is, waargenomen. GESNERI A. Naar die beroemde Mannen;in de Kruidkuns de niet minder dan inde Dierenkunde onder den naam van GEsNERUS bekend, voert dit Ge- flagt den tytel. Het heeft een wyfdecligen Kelk op het Vrugtbeginzel zittende 5 eene om en wederom gekromde Bloem, en. het Zaadhuisje ; daar onder groeijende, is tweehokkig. Van dig Geflagt komen geen Soorten voor, dan uit de Westindiën of Zuid- Amerika, Het bevat de drie volgende. Hh3 (1) Ges- II, DEEL: JX,STOKe 436 TwWeEEMAGTIGE KROIDEN, STUK. je en Onger ftengde. ui. Tómentofa. wollige. (1) Gesneria met Lancetvormige Zaagtandi- ge ongefteelde Bladen , de rab: Tak. kig veelbloemig. (2) Gesneria met Lancetvormig - Eyronde Zaagtandige byna gefteelde „aan ’t end geiropte Bladen „de Bloemfteelen driebloee mig, korter dan het Blade — (3) Gesneria met Eyrond- Lancetvormige ge kartelde ruige Bladen, de Bloemfteelen zy- delings, zeer lang en Tuildraagende. ‚ Het verfaut Heézer: Soorten blykt nagenoeg, uit de bepaelingen en bynaamen., De eerfte is geftengd; de tweede heeft de Takken als tegen de Rotfen aangedrukt ; met aan ’t end getropte. Bladen : van de derde , welke den Heer Jac: QUIN aan de: Zeekustem des) Eilands Kuba voorkwam, getuigt hy , dat het een Heefterige Plant is, met opftaande Stengen van twee, drie (2) Gemeria Fol. Lanceolatis ferratis fesfilibus &c. Sy/2. Nat, XII. Gen. 749. Pp. 409. Vig. XIII. p. 463. Gesneria hu- milis Fl. Anvescente. PLUM. Gen. 27. de. 133. f. 2. Digicalis padhanisee when SLOAN. Jans. 6o. Hift. I. ps 162. T. To4s f2e (2). Gesneria, Fol. Eken ent ferratis Sc. Am. Acad. Vv. p. 400. Gesneria Rupeftris indivifa &c. BROWN. Jan. ‘262. Rapúnculo fins’ anomala Vasculifera &c. SLOAN. uts. T. zoe: Bhas / (3) Gesneria Fol. ovato « . Lanceolatis crenatis &c, H. Clif. 318. JACQ: Amer, 179. Gesneria erecta Fol. Lance rug. hir- futis &c. BROWN. Jam. 26. Sesia amplo Digitalis folio tomentofo, PLUM, Gem. 27. Jes 134: ê Durven ft ANSA MoT Ast 487 drie of vier Voeten-hoogte, die rond zyn,zel- IV. den Takkig , broofch , verfcheidene uit een tes zelfden Wortel, De Bladen zyn op de Rug Wol- Han: lig, van boven ruuw ‚ geaderd ‚ Lymerig ga ftinkende , vyf Duimen lang. Uit de Oxelen eg komen gemeene Bloemfteelen voort, van onge- vaar een half Voet , aan % end een Tuil draa- gende van tien. Bloemen , die Lymerig, ftinken- de, niet fraay, van buiten vuil groen, van bin- nen paarfchachtig zyn. Het is een Eyronde Pyp , die aan ’t end zig Trechterachtig uitbreidt, in vyven gedeeld , met ftompe Slippen, waar van de twee bovenften hol en opftaande , de drie onderften vlak zyn. Van de Meeldraadjes zyn twee langer , twee korter: het Zaadhuisje was platrondachtig , met den Kelk gekroond , en be= vatte een menigte Zaadjes , zo fyn als Zaagzel, Meest vondt hy dit Gewas met zyne Worte. len in de Spleeten der Rotfen- ingeboord, Die van Pru MIER hadt de Bladen breeder en kon derhalve een Verfcheidenheid wan deeze zyn, ANTIRRHIN UM. Leeuwebek, De Kenmerken van dit Geflagt zyn , behalve den vyfbladigen Kelk , eene Bloem, welke meer of min de figuur van een Leeuwen -Smoel of a'toos iets Bekkigs heeft , en in de meefte Soor- ten een nederwaards uitfteekende Spoor ‚die voor Honigbakje verftrekt: als ook een tweehokkig Zaadhuisje. De figuur der Bloem Onderfcheidt dan“voor. Hh 4 naa- Hi. Dser, IX, HFUK, IV. 488 TWEEMAGTIGE KRUIDEN; naamelyk dit Geflagt, in het welke, behalvede Arn gewoone zo genaamde Leeuwebekken , ook het Hoorpe STUKe Schuilzaa- dige, T. Antirrbin num Cyme balaria. Klyfbladig. Vlafchkruid is begreepen. Das komen ’er me- nigvuldige Soorten van voor „ die thans op de volgende manier ia Rangen zyn onderfcheiden, Á. Gefpoorde met hoekige. Bladen. (1) Leeuwebek met Hartvormige yofkwabbi- ge Bladen overhoeks „en hangende Stengen. Dat LriNN&uUs van deeze Soort de Groei= plaats alleen. ftelt- op Rotfen ‚ „en aan oude Muuren, te Bafel, Parys en Haarlem , is te verwonderen en zeer gebrekkelyk : want men vindtze riet alleen in. onze. Nederlanden aan de Muuren of Veften van Delft, Utrecht en ver- fcheide andere Steden ; maar zy kwam den Heer HALLER , in Switzerland „ te- Zug zeer me- nigvuldig voor, en Ray merkcaan, dat niets gemeener is op vogtige Wanden , Puinhoopen en Steenen , in Ítalies gelyk zy ook op oude Muu- ren te Marfeille en wie weet op hoe veel ande- re plaatfen , groeit. Te Venetie, Padua en in de nabygelegen. Dorpen , hangt overal aan de Wegen en Wanden van de Huizen, gelyk Veil of {1) Antirrhinum Fol. Cordatis quinquelobis alternis. Sy/7. Nat. XII, Gen. 7so. p. 410. Veg. XIII p: 464. H. Chfie 323. Ups. 175: Re. Lugdb. 295. N. 4. GOUAN JZonsp. 299. HALL. Helv, 613. GORT. Bels. 176. &c. Cymbalaria Italica Folio Hedere. LoB, Je. 615, Cymbalaa, €. B. Pir. z06« Cam. Epit. sdo, D rb: Y N AFM/I A 439 of. Muur, die-“Kruid , zegt Loner, De Rid- IV. der hadt derhalve behooren te zeggen, dat de en Groeiplaats is aan Rotfen en vogtige oude. Muu- Host: ren, van veele Steden in Europa, inzonderheid sue in de Zuidelyke deelen. | gehan „Het wordt Cymbalaria genoemd ‚zo men wil, naar de Cymbels, een foort van Speeltuig der . Ouden , en mooglyk komt zulks, van de figuur der Bladen her, die zo rondachtig zyn , dat men het voor een Soort. van Navelkruid gehouden en in plaats van dien in de Popeljoen- Zalf ge- bruikt zou hebben. Eigentlyk gelyken de Bla- den meest naar die van Klyf. Het hangt met zyne Rankjes nederwaards „ hebbende zeer lange Blad- en Bloemfteelen en de Bloempjes ten deele geel , ten decle paarfch van Kleur, met een kromme Spoor, | GG) Teil met Niervormige zeer Haai- _H. Antirrhis rige Braden overhoeks „en hangende Stengen.zum Pilg- Deeze, uit de Alpen afkomftig , en Re Heer JacQurN raar een gedroogd Exemplaar tje in Afbeelding gebragt, is, zo wel door de figuur van ’t Blad als door de Haairigheid , ge- noegzaam verfchillende , om eene byzondere Soort uit te maaken, Men kanze, derhalve , Haairig Cymbelkruid noemen. | (3) (2) Antirrhbinum Fol, Reniformibus Pilofisfimis alternis. Mant. z49. JACQ: Obs. II. pe 28. T. 48. Linaria Hederg folio villofo f. Cymbalaria Alpina. TOURNE. Jn/?, 169, Hh 5 IE, DEEL, IX: STUK 499. TWEEMAGTIGE KRUIDEN: IV. (3) Leeuwebek met Piekvormige overhoekfe ArFDEEL î 8 ed Bladen en leggende Stengen, HooFD- STUKe (4) Leeuwebek met Eyronde Bladen, overhoeks nl, en leggende Stengen. Antirrhie nam Eld- (5) Leeuwebek met Piekvormige Bladen over- Zine il 5 8 Piekbladig, hoeks „ witgebreide Stengen en de Blad- ne freeltjes doorgaans Klaauwierachtig, Onechte N v. (6) Leeuwebek met Piekvormige Bladen overe ede hoeks , een regtopftaande zeer Takkige Steng wierd. en fryfachtige Bloemfteelen, VI. ng Deeze vier maaken als Verfcheidenheden uit „ 403 « Egyptifch. van een Kruid, dat men houdt voor het ZElati- ne der Grieken. De twee eerften komenop- de Akkers in Duitfchland , Engeland „ Vrankryk. en Italie voor , zo de Ridder ariterbar, wor. dende de eerfte, die de Blaadjes F luweelachtig gehaaird. heeft, in ’c Franfch genaamd la Velvoe te (3). Antirrbinuse Fol. Haftatis alternis, Caul. proc. Oep, Dan. 426. GOUAN Monsp. 299. GER. Prov. 202. H. Cif, 323% Re Lugdh. 295.” N. 5. GRON. Virg. 69. Elatine folio acuminato fl. luteo & fl. coeruleo. C. B. Pin. 253. Elatines CAM. Epit, 754 Linaria Seg. Nummularie folio &c. TOURNE. dnf. 169. (4) Ant. Fol. ovatis alternis &c. GoRT. Belg. 177. GOUAN Alonsp. 300. GER. Prov: zoz. R. Lugdbh. 295. N. 6, Elatine Folid fubrotundo, C. B. Pin. 253. Veronica foemina. DOD. Pempt. 42e (s) Ant. Fol, haftatis alternis 8tc, Mant, 242. JACQ, Hort, T. 82. Linaria. TILL. Pis. Te 52e É. 2e (6) Ant. Fol. haftatis alternis &ce Linaria Memph, pu mila &c. LIPP. … D iDYNA MT" 49t fe, ook aan de Kaap gevonden. De tweede IV: groeit in Bouwlanden by Utrecht, Haarlem , als Arpranà ook in Gelderland en elders, Het zyn Kruidjes Hoorp. met leggende Ranken, die de Bladen veel nagr STUK. Loof der Klimmende Boekweit gelykende hebe eK ben, inzonderheid de twee laatíten , wier Groei plaats is in Egypte , hebbende opftaande Sten. _ getjes en blaauwachtig paarfche Bloempjes. Fors- KAOHL vondt ‘er twee Soorten, van deeze ver. fchillende. B, Gefpoorde met gepaarde Bladen. (7) Leeuwebek met drievoudige Eyronde Bladen. pe a he Uus Erie (8) Leeuwebek met viervoudige LaachrDhke ed ge Bladen , een opgeregte Takkige Stengen ed gefteelde Bloemen, Triorni= ___Zhophorum. Co) Leeuwebek met viervoudige Liniaale Blanioenss den en een opgeregie geaatrde Steng. ee é id : Purpake (zo) Lecuwebek met Liniaale getropie Bla-"Ger den; X. Repens. (7) Antirrbinam Fol. ternis ovatis. R. Lugdh. 295. N, 9. Kruipend, GOVAN Jfonsp. 300. Linaria triphylla minor lutea, item coe- rulea. C. B. Pin. 212, Linaria Hispanica. Crus, Eft. le p. 320. Linaria Valentina, LoB. Ze. 408. (3) Ant. Fol. quatern. Lanceolatis &c. Re. Lurdh. 206. N. lo. Linaria Amer. maxima purp. Flor. BERM. Luzdó. T. 377. (9) Ant. Fol. quatern. Linearibus. Jant, 416. R. Lugdt, 296. N. 14. Linaria parpurea magna. Je B. Hil. UL p. 460. Lin, alt. purpurea, Dop. Pempt. 183. (1o) Ant. Fol. Lineazibus confertis, IN. Zugdb. 296. N. Iso Lin. anguttifolia Flore cinereo ftriato. PILL, Eli. 198. Te 163. f. 197. Me DEEEn 1%, STUK, _ IV. ÄFDEELs XVe Hoorpe STUKe XI. „Antirrhi- num Mone Jpesfula= BUNe Montpel- diers. XI Es Sparteum, Ryzig. XIII, Bipuntfa- Zu. Tweeftip= pelig. XIV. Trifle. Droevig. {92 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. „den , de onderflen viervoudig ‚ de Kelken met het Zaadhuisje gelyk. (rz) Leeuwebek met Liniaale getropte Bladen ; een glanzige gepluimde Steng en geaaîrde. glanzige Bloemfieelen. el 12) Leeuwebek met Elsvormige gefleufde Vlieezige Bladen , de onderften drievoudig ; de gepluimde Steng en Bloemen zeer glad. (13) Leeuwebek met Liniaale gladde Bladen, de onderften viervoudig ; een opgeregte ge- Pluimde Steng en Honf'dig geaairde Bloemen. (14) Leeuwebek met Liniaale verftrooide Bla- den , de onderften gepaard , Elsvormige Honigbakjes en byna ongefteelde Bloemen, Alle deeze behoorentot het VLASCHKRUID; Linaria, dus genoemd, om dat de Bladen naar die van ’t Vlafch gelyken , terwyl de Bloem Lal N | He- (11) Antirrbinnm Fol. Lineatibus confertis Sec. R. Lugdh, 297. N. 18. Linayia Capillaceo folio odora. C. B. Pin. 213. Prodr. 106. N. 4. Dit. Elth. 199, Linaria odorata Mon- fpesfulana. J. Be Hil. HI, p. 459. (12) Ant. Fol. Subulatis , Canaliculatis Carnofis cc. Ax. Acad, IV. p- 277: (13) Ant. Fol. Linearihus glabris &c, GoUAN Monsp. 300. Linaria lutea parva annua: J. Be Hift, III. p. 457. (24) Ant. Fol. Lenceolatis {parfis &c. H. Clif 493. Re Lugdb. 296. N. 13. Linaria triftis Hispanica. DiLr. Fltô, 201. T. 164. f. 199. MILL. Je. 166, Linaria Rlspantca pros eumbense MART. Dec. 35. £, 2, D rp YNA MI A, 493 Hemelsbreedte verfchilt. Het Driebladige komt IV. in Spanje voor, als ook in Iralie, hebben- wei an de geele en paarfche Bloemen. Dit valt niet Hoorne meer dan een Voet hoog. De volgende Soort „STUK: in Portugal en Amerika groeijende , is een Een Kruid van Mans langte en maakt dus in de Tui- nen een fraaije Vertooning door zyne Bloemen , die dikwils drie by elkander als drie Vogeltjes , naar de gewoone figuur der Bloemen van het Vlafchkraid, op den top der Stengen voortko- men: doch zy zyn grooter dan in de andere Soorten en paarfch van Kleur, gelyk in de gee ne die daar van den bynaam voert, zynde éen Kruid dat in Italie aan den Voet van den Berg Vefùvius groeit, met zeer kleine Bloemen. Dit heeft een aanmerkelyken Reuk, doch het Krui. pende heeft de Bloemen Pankibos ‚ groeijende n Engeland, Vrankryk en Italie wild, Deeze twee, zo wel als de vier volgende „ hebben zeer Ímalle Bladen. Het Montpellierfe is welriekende en gelykt veel naar het Ryzige , dat geftrekte Takken als Rysjes heeft, aan Stengen van een Voet hoogte, maar dit taste in Spanje door LOEFLING waargenomen , heeft de Bloemen zeer lang, het andere zeer kort gefpoord. Van het Tweeftippelige , dat ook de Bloemen geel, doch met twee Oranjekleurige Stippen heeft , verfchilt dat Ryzige doordien het in alle opzig= ten veel grooter is 5 zynde dic maar een Span hoog , weshalve het Klein Geel Jaarlyks Vlafch= kruid heet, op de Bouwlanden voorkomende in Ita- Il, DEEL. IX, STUK: 404 TWEEMAGTIGE KRuiDEnN, IVe Jralie en Spanje. Het laatfte of Droevige „ ein= Arogak. delyk, dat men by Gibraltar heeft groeijende Hoorb- gevonden, is een Kruid met veele gladde Sten- STUK. _ gen, dikwils neerleggende „en Liniaale eeniger- lo at maate Vleezige rondachtige Zeegtoen bedaauw- de Bladen. De Bloemen vallen in * geele , paar- fche of Afchkleurige ‚en het Zaadhuisje is Beke keneelachtig , gelyk in de eigenely led Leeuwe. bekken, zo genaamd. xv. (rs) Leeuwebek met byna viervoudige Liniaa- fen a ú Bladen : verfpreide Stengen en getroste zun, oemen (*). Leggend. C ) xv _ (16) Leeuwebek met byna Liniaale Bladen, Pr dg de onderflen viervoudig , de Kelken Lyme- rig gehaaîrd 5 Aairswyze Blender en een opgeregte Steng. (27) (15) Antirrhinum Fol. fubquaternis Linearibus &c. Re Lugdb. 296. N, 17. GOUAN Mfonsp. zot, GER, Prov, 290. N. 6. Linaria pumila fupina lutea. C. B. Pin. 213, Ofyris lutea fylveftris. LoB. Jc. 410, (*) Calcari reëlo (met een regte Spoor,) is thans hier bygevoegd; doch de befchryvingen , zo wel als de aange- haalde Afbeeldingen van dit Kruid, toonen, dat het een kromme of omgeboogene Spoot heeft. De voorgaande Soort heeft een regte Spoor of Staart. (16) Ant, Fol. ablinearibus inferioribus quaternis Scc, Re Lugdb. 297. N. 21. GOUAN Monsp, zoo. GER. Prov. 291, Ne 10, Linaria Arvenfis coerulea. C. B. Pin, 213. Prodr. 117. Dit. Elth. f. 198. 8, Lin. pumila Foliolis carnofis. C. Be Pin. y. Linatia quedrifolia lutea, Id, Dread, SOM OMI Hr A Hoe (17) Leeuwebek. met de Stengbladen Einiaal IV. overhoeks ; de Wortelbladen Lancetvormig en drievoudig 5 de Bloemen Tuilachtig. Hoorpe STUKe (18) Leeuwebek met Lancetvormig Liniaale xvir. werfpreide Pluizige Bladen , de onderften ae j lig s een leggende Steng en geaairde /erianum. ed 185 ge s en geaairde ee, Bloemen. pie of j Saxatile. (19) Leeuwebek met de Wortelbladen viervou- Rorzigss dig Lancetvormig; de Stengbladen Liniaal XIX. Ges : Viscofum overhoeks; de Kelken Pluizig en digt aan En de Steng. (20) Leeuwebekmet vyfvoudige Liniaale Vlee- XK. L Multicaue zige Bladen, le. Veelfteng. (21) Leeuwebek met viervoudige Elsvormige „KL AUCUMe Vleezige Bladen; opgeregte Stengen en ge- zeegroen. aarde Bloemen. | (22) (17) Antirrhinum Fol. Caulinis Linearibus alternis &c. Li- maria annua purpureo-violacea. GOUAN JMonsp, 300, GER. Prov. 292. N. Ir. Linaria coerulea minor, LoB. dll, 103. Ein. coerulea Calcaribus longis. J. B. Fiif?, IIT. p. 461. (13) Ant. Fol, Lanceolato - Lineatibus fparfis villofis gc. Linaria maritima minor viscofa Fol, hirs. Flor. luteis. Mo- Ris. Hit. II. p. 499: (19) Art. Fol, Rad. quaternis Lanceolatis &c. Ans, Acad, IV. p. 319. {zo) Ant. Fol, quinis Linearibus Carnofis Flor. Capitatis, R. Lugdh. 296, N. Ir. Lin. Sicula multicaulis Molluginis foe lio. Bocc. Sic. 38. T. 19. f. 1. (21) Ant. Fol. quaternis Subulatis Carnofis &c. Lin. matie ‘€ima Folüs fucculentis. BUXB. Cent, IV, p. 23e T. 37 Ile DEEL, IX, STUK, FV: ÄFDEEL … XV. Hoorps STUK XXII. “Antirrhi- “num Aipi- nun. Alpifch. - 406 TwWEEMACTIGE KRurDEn. (22) Leeuwebek met viervoudige Linia Jancetvormige Zeegroene Bladen , verfprei= de Stengen en getrofte Bloemen met cen regie Spoor. — [ Alle deeze ‚wederom , zyn Smalbladige Soor- ten van Vlafchkruid , waar van de eerfte naar het Droevige veel gelykt, hebbende geele Bloc- men, en een omgeboogen of kromme Spoor. Het volgende is gemeener dan die, op de -Ak- kers van Engeland , Vrankryk en Italie, waar « van zy den bynaam heeft, De Bloemen van dit en het volgende , wegens haare lange Spooren kenbaar ‚ zyn blaauw , die van het Rotzige , welk zo wel als het Lymerige, in Spanje valt, zyn geel. Veele Biesachtige Stengetjes heeft die daar van den naam woert , voorkomende op. Si- cilie en in de Oofterfche Landen, waar ook het Zeegroene zyne Groeiplaats heeft , met zyne Vleezige Sappige Blaadjes ; doch die zelfde Kleur heeft plaats in bet Alpifche Vlafchkruid ,*t welk de Bladen’ Kranswys geplaatst heeft, ver van elkander. Die groeit in Ooftenryk , Switzerland , Italie , Provence en op de Pyreneefche Bergen, Het heeft de Bloemen blaauw met een geel Ver- hemelte, zege de Ridder, Voorts zyn alle deeze Soorten klein van Gewas, fommigen maar een Hand- (22) Antirrbinum Fol. quaternis Lineari- Lanceolatis glaucis Be. R. Luzdb. 297. N,o2. Linaria quadrifolia fupina. C‚B. Pin. 213. B, Lin. coerulea zepens. gp, Line fol, Carnolis cinereiss 1bid. D 1 ò YT NA MI A 497 Handpalm ‚ anderen een Voet of daar omtrent IVs FDEELs hoog, of nederleggende op den Grond. ng | | Hoorpá {23) Leeuwebek met gepaarde langwerpig Ey-struxr. ronde Zaagtandige Bladen „ een opgeregte XXUI. 2 Antirrhbi- Steng „ getroste Bloemen en tweehoornige num bicore nes Zaadhuisy 6Se Tweehoor= MAND (aa) Leeuwebek met alle Bladen gepaard Ey- xx1v, rond en Pluizig , enkelde Stengen , de Bloe- dd men zydelings tegenover elkander. (25) Leeuwebek met de meefte Bladengepaard, Xxv. langwerpig, de Bloemen overhoeks. ee caeilld Orégohlas Ca6) Leeuwebek met de meefte Bladen over=“igs 2 É L XXVI, hoeks , Lancetvormig flomp , en de Steng Hat met veel verfpreide Takjes, Kleina Dee- (23) Antirrbinam Fol. oppofitis ovato =oblongis ferratis. Am. Acad, VI, Afre 17. Linaria Fol, copiofis oblongis dene tatis, Caps. Corniculatâà teflexà. BURM, Afr. 2iï, Te 75. fs 3. Antirrh. Capenfe. Burm. Prodr. Fl. Cap. (24) Ant. Fol. omnibus oppofitis ovatis villofis 8e. Ant. Saxatile minus. BARRe Ze. 597. Linaria Hispanica Nummulae rig folio villofo. TOURNF. In/?. 169, (25) Ant. Fol. plerisq. oppofitis oblongis, Flor. alternis. R. Lugdb. 297: N, 23. GOUAN Monsp. 5ör. Linaria Saxae tilis Serpylli folio. TOURNE. Juff. 169. Orontium Saxatile Thymi folio ; Fl. rubello. BARR. Je. 1313, Antirrhinum Sas xatile. Id. Je. 598, 1102, 1163. (26) Ant. Fol. plerísq. alternis Lanceolatis obtufis , &c. Fl. Cliff. 324. Fl. Suec. so2, 558. OED. Dan, so2. SCSP. Carn. 47. HALL. Helv. 645. KRAM. Auflr. 184. GER. Prov. 91. GOUAN Monsp, zor. Antixch. Arvenfe minus, Ca a Ramtidhwan: B IT. DEEL: IX, STUK; 498 TWEEMACTIGE KRUIDEN. IV, ÄFDEEL: XV. Hoorp- STUK. Schuilzaa= dige. Deeze vier Soorten hebben de Bladen zo fmal niet, Het Tweehoornige valt aan de Kaap en is door den Hoogleeraar BUR M A NN u safgebeeld. Het volgende, dat ín Spanje groeit, munt uit in ruigte der Blaadjes , die byna rond en Pluie zig gehaaird zyn. Het derde moet wel een zeer veranderlyk Plantje zyn, gelyk de Ridder daar van getuigt, indien alle de door hem aangehaal- de Afbeeldingen van BARRELIER daar toe behooren zullen. De Bladen worden by die van Quendel , Thym, Orégo, of zelfs van Muur , vergeleeken. Zy zyn niet alleen ronder of lang- werpiger , maar ook glad of Haairig, en , dat wel het allergrootfte verfchil uitmaakt , men vindt- ze in de meefte Afbeeldingen met lange Spoo- ren „ gelyk de beide voorigen ook gefpoorde Bloemen hebben „afgebeeld ; doeh in dat , welk by BARRELIER getyteld wordt, als de Blaad- jes van Thym en roodachtige Bloempjes heb- bende , komen zy, even als in het eigentlyke Leeuwenbek- Kruid , zonder Spooren voor en geheel verfchillende van figuur. Of het evenwel de zelfde Plant kan zyn, laat ik daar. Dit Oré- go- Bladig Leeuwebek of Vlafchkruid heeft zy- ne Groeiplaats in Spanje , Languedok en Pro- vence. Deeze drie zyn allen kleine Plantjes van een Span of een Voet hoogte, zo wel als het ZO- B. Pin. 212. Ant. tertium. CAM. Epit, 922. Linaria pumila vulgatur Arveníis. TOURNE, daf? 169, Ant, minimum alte= Fum repens. LOB. Jo. 406. RE gopehaamde Kleine, dat gemeen is op veelerley IV. Gronden door geheel Europa, komende in on- doin ze Nederlanden ook voor in de Zandige Koorn- Elaa landen, by Haarlem, Utrecht , Harderwyk en ‘Tt? elders, Het wotdt by ons genoemd Kleine Veld- ei permids Orant en heeft de Bloempjes zeer kort ge» fpoord, zynde gantfch Lymerig en Haairig ;met de Takjes dikwils langs den Grond verfpreid, de Bloempjes van boven Violet , van onderen geel. Het Zaadhuisje, dat Eyrond is ‚ gaat met twee Gaatjes open, C. Gefpoorde met overhoekfe Bladen, (27) Leeuwebek met overhoekfe Hartvormigè, #xvii: de Steng omvattende Blaaen, iej ged iBatictum In de Monrpelgardfe Tuin hadt Caspar Calmae BaumiNüus deeze, in ° jaar 1594 , geplukt fen zynde aldaar voortgeteeld uit Zaad dat van florence gezonden was, onder den naam van Allerhoogst Dalmatifch Vlafchkruidmet Laurier. bladen , en dezelve ook onder den naam van Overblyvend Kretifch Heefterig Wlafclhikruid bee komen, Zo dat men daar uit de afkomst gisfen kan (@*), Maar wy zyn thans uit de Kruidlees zine (22) Antirrhinum Fol. alternis Cordatis ampiexicaulibuês Linatia latifolia Dalmatica maguo Flore. C. B. Pin, a12á Prodr. 106. Linaria maxima folio Lauti. J. B. Hifl. UI, ps 45%. BUXB. Cent, I. p. 15. T, 24. (*) Habitat in Creta , Armenia unde innotuit 1594. C. B, Zegt de Ridder en tekent het voor een Jaarlykfch Gewas aans | Ae nd He Det, TX STUK, ZOO IV. hae a ee STUK. Schuilzaa- dize. XXVII. Antirrhie num hire zum. “Ruig. XXIX. Brembla= * dig. XXX Jtsnceum. Biezig. . TWEEMACTIGE KRUIDEN, zingen van den fchranderen BuxeAuMm verzekerd ; dat deeze fraaije. Plant op ongebouwde Velden in Armenie zeer gemeen isen even de zelfde als het Levantíche- Vlafchkruid met een zeer groote geele Bloem, door Tourneror Top zyn Reistogt gevonden. Zy heeft ronde Houti- ge Stengen , hooger dan een Elle, met Bladen van twee Duimen lang en half zo breed , onge- fteeld ; de Bloemen drie- of ‘viermaal zo groot als die van ’t gemeene Vlafchkruid , uit den ros- fen geel of Goudkleurig. KC28) Leeuwebek met Lancetvormige ruige Bladen overhoeks , geaairde Bloemen en het bovenfle, Kelkblaadje grootst. £29) Leeuwebek met Pin ‘gefvite Bladen en eene Roedswyze bogtige Pluim. (30) Leeuwebek met Liniaale Bladen over hoeks „een gepluimde wai Steng en getroste Bloemen. Van deeze drie, meer of min naar het ge= | mee- (28) Antirrhinum Fol. Lanceolatis hirtis alternis &c, LOEFL- Mirr. Diëf. 10. (29) Ant. Fol, Lanceolatis acuminatis &c. Linaria Geni- fix folio glauco , Fl, luteo. DiLL. Elth. 202. Linaria fl. pal- lido ritu Aureo. C. B. Pine 213, Linaria Pannonica prima. Crus. Hi. IT. ps 321. (5e) „Ant. Fol, Lingaribus alternis Sc, „Am. Acad, IV. pe #77. _DrID LN: AMK Sor „meene Vlafchkruid , dat hier op volgt, gely= IV, kende , komt het Ruige en Biezige in Spanje GDR voor loch het Brembladige valt in Neder - Oos- Hoss: tenryk als ook in Siberie, | _ STUK (gr) Leeuwebek met Lancetvormig Liniaale xxx. getropte Bladen , een opgeregte Steng , en gefleelde Aaïren aan *t end van op elkander ria. leggende Bloemen, En Dit Gewas, aan de Wegen , de kanten der Bouwlanden en op woefte Velden, door geheel Europa , zo wel als in onze Provintiën , voor- komende, is het. Gemeene Vlafchkruid , dat men in ’t Latyn Linaria, in ’t Franfch Linaire of Lin: fauvage , in ’t Engelfch. Toad-Flachs of „Padde-Vlafch noemt. In’t Hoogduitfch geeft men ’t niet alleen alle díe naamen , maar bovendien wordt het van fommigen Scheisfkraut en Harne kraut geheten. Want het ‘Kruid is in de Ge- neeskunde bekend als een laxeerend en afzete tend Middel , zynde zoutig en eenigszins fcherp van Smaak 5; hoewel fommigen .het uitwendig beter keuren, Een Zalf „daar van tegen de Aam- wij bereid , is noden Het heeft een d j gans _(31) Antirrhinum Fol, Lanceolato= Linearibus confertis &c. Mat. Med. 313. GORT. Bels. 17. Fl, Succ. sor, $$7. KRAM. Aaflr. 184. GOUAN Monsp; 301. HALE. Helv, 614: Linaria vulgaris lutea Flore majore. C. B. Pin. z1z. Linaria prima. Don, Pempt. 183. Ofytis Linaria £, Urinaria. LOB. Je. 406. ì li 3 Il. Deer IX, STUK. IV. ArpeeL. XV. Hoorp= STUK. Schuilzaa- dige. $02 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. aanmerkelyken Stank over zig, inzonderheid de Bloemen, die in Sweeden zelfs Fliegen- Blumen genoemd worden, om dat het Landvolk dezel. ven in de Venfters plaatst tot afweering der Muggen, zo de Ridder aantekent. Dit Kruid, dat gemeenlyk, gelyk hier aan den Diemermeers-Dyk in het Gras , tot twee Voeten hoogte voorkomt, en zeer kenbaar is aan zyne dikke getropte Aairen van bleek geele Bloemen met Sraarten en hoog, geelen of Oranjekleurigen Smoel , ondergaat een zonderlinge verandering of verbaftering, waar van men weinig weergaa vindt in het Ryk der Planten. Wel is * waar, dat fommige enkelde Bloemen , gelyk die der Ridderfpooren , door dubbeld te worden ook een andere gedaante bekomen en haare Spoor Peloria Bafterd- Vlafch- kruid. of Staart verliezen ; doch dan heeft zulks plaats in de geheele Plant: terwyl hier, in tegendeel, een enkelde Bloem van een geheel andere fi- guur „ en dikwils tusfchen de gewoone Bloemen van het Vlafchkruid in, op eene zelfde Steng, verfchyot (*). / | Ik fpreek hier van de Peloria, een Kruid dat in den jaare 1742, door zekeren Student der Kruidkunde, ZIOEBERG genaamd, op een Eiland der Provincie Roslag , aan de Kust van Sweeden,zeven Mylen van Upfal, ontdekt werdt , en federt ook op andere plaatfen, zo Ia (*) Faskic. Flor. Helmflad 210, D rDY NA MI A 503 in Sweeden als in Duitfchland , is gevonden, Iv, Men kan hetzelve niet dan als een Bafterd- Heee Vlafchkruid aanmerken: want het komt in alle zoorp- opzigten met het Gemeene overeen , uitgeno-STUEs Angio= men de Bloem, die van een eee Trom- pperhain, petachtige geftalte is ‚ een Cylindrifch , doch onder uitgezet Pypje hebbende, met een vyf- deeligen Rand, en niet alleen vyf Meeldraad. jes van gelyke langte , maar ook vyf Hoornach. tige Honigbakjes, onderaan de Bloem, Deeze Bloemen „ die in ’ eerst vrugtbaar fcheenen , heeft men bevonden te misdraagen 5 zo dat men dit Kruid, * welk echter beftendig dezelfde Bloemen behoudt, door Afzetzels moest voort- planten, dat zeer gemakkelyk in de Upfalfche Tuin , alwaar het zig bevonden heeft, is gee fchied (*). (32) Leeuwebek met Lancetvormige drieribe xxxrr. PE Antirsrhie “um Linie folium. (*) Vid. Disfert. de Peloria Ans. Acad. I. p. 55. Woidem-. Vlafche que T. III. Zizarie Proles hybrida noemt LINNEUS het-bladig. zelve, zo in Sp. Plant. Anni 1763, p. 895 als in Syf?. Nat, Ed, Weg. XIII. Anni 1774. p- 4663 doch in Disguis. de Quef?. Acad. Petrop. Ann. 1760, wordt dit Kruid niet van hem geteld onder de Plante hybride, waar van zyn Ed, zegt drie of vier, die hy aldaar opnoemt, te kennenen voor nieuwe Soorten te houden: zo dat hy deeze niet alg zodanig moet aangemerkt hebben. fi _(32) Antirrhinum Fol. Lanceolatis alternis trinerviis &e, Linaria Amer. parvo Flore luteo. C. Be Pin. 212. Linaria Conftantinopolitana &c, TOUBNF, Cor. 9. BuxB, Cent, Ie Po 16. T. 25, f. 2 fi 4 Ik DEELe IX, STUK. Hoorp- STUK. EX X Ir. Antirrhie num (hales penfes Aleppifch. XXXIV,. Reflexunm. Ompge- boogen. XXXV, Peduncula- Eum. Langftee- lig. 50g TwEEMACTIGE Kruipen; bige Bladen overhoeks , getrofte Bloemen s wier Sreelijes afftandig zyn en korter dan het. Blikje, (c3) Léeuwebek met SFiniaal Lancetvormige Bladen overhoeks, getrofte Bloemen , met de Kelken langer dan de „geen en Peen regie Stengen. | k (34) Leeüwebek met: Eotonde ardin 0 Bladen overhoeks ‚met de Bloemfteeltjes inde Ove len, die Vrugtdraagen ne enn gie kromd; de en plc hrais Dad ij (35) Leeuwebek met overhoelfë, grtn | Bladen ver vanelkander en gepluimde Bloe- men, wier Steeltjes langer dan Jiet Blad en cel Sente Deeze. vier. zyn Plantjes van. winandek Het eerfte, dat volmaakt de Bladen van Vlafch heeft, is in Klein Afie, het volgende by Aleppo in Syrie waargenomen. Linneus: dehryfcaan f bei (23) Antirrbinum Fol. Linearí - Laficedlatis altefnis” ee; K.. Lugdb. 296.N. 16. Lt naria Chalepenfis minor erelta. Mokis. Hiff. 1.p. soz.S.5. T. 35. f, 9. Lin. annua anguftifolia. TEIUME Obs. 87. Te 87e Frie: odt, Hift. en ‚Einätia Elte albo. Riv. Mon. T. 30. fan 4 (34) Ant. Fol. ovatis alternis glabris &c. Lin. „bali pros cuímbens latifolia. RA}. Hifte ji Anti, Proëumbent Ra mofum, ALL. Cors. 205. tn ede RA Jen (35) Ant. Fol. alt. Lineatibus remotis &c: Lin) “Lufia iranica maritima Polygalz folio, TOURNE. dnft, 1694 ' Ks À …& DarubAe INA: MIT sos beïden de Groeiplaats in Italie: toe. Het laatfte IV. dat, volgens den Heer BurMANNUs; aande AFDEEL, Kaap ‘valt, heeft de Bloemen witachtig , het gielen andere geel, Dat, welk de Herh ioslten. halej Tord) _bloeijen naar den Grond omgeboogen beeft „komt , Vera volgens BRANDER ; in Barbarie voor. Dit is gaauwlyks een Span hoog en heeft bleeke, Bloe- men, die lang gefpoord zyn , met een geelen Smoel. Het Langfteelige, dat LOoUuRNEFORT aan de Zeekust van Portugal hadt gevonden , heeft Houtige Stengetjes , die zeer. Takkig zyn, van een Span lang en Blaadjes als die van: ’t- Varkensgras , met geftrekte Bloemíteeltjes , drie-, maal langer; effene Kelken en geele Blaêmen;, van buicen blaauw geflreept. } sn D, Met ongefpoorde Bloemen, Ei Hier volgen nu de Soorten van dit Geflagt, die gemeenlyk: LEEUWEBEKKEN genoemd worden , hebbende ‘de Bloemen win zonder Spoor of Staart, als 13 Siret 36) Leeuwebek met ondeftaarte Blobrien: die Ee, u REN ntirrhie geaaîrd zyn, de Kelken rond, ï nusmajus, Groote KC} On- (36) Autirrhinum Corollis ecaudatis, -Floribus. {picatis Calycibus -rotundatis, H. Chff. 324, B. Lugdbh. 294 Spsola GOUAN Mfonsp. 302. Antirrhinum vulgare. TOURNE. Jeff, Antirch. Dop. Pempt. 182. LOB Jc. 404. Ant, majus rotune diore & longiore folio. Sen B, Pine 211. Ant. latifolium, BARRe Jeon. 655 lis Il, DEEL. IX, STUK: sc6 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. Onder den naam van Zeeuwebekken, is deeze et Sport als cen tweejaarige Zaay - Plant bekend in Hoorbp- onze Bloemhoven , groeijende wild in de Zui- STUK. _delyke deelen van Europa, op drooge Steenach- Dee ventief plaatfen , ja zelfs op Muuren, Men noemt het Kruid , naar de betekenis van den Griek- {chen naam, in ’t Franfch Mufle de Veau, in ’c Engelfch Kalves - neut „in ’t Hoogduitfch Kalfs- nofe, om dat de Bloemen of Zaadhuisjes naar den Smoel of Neus van een Kalf gelyken zou=_ den, Men vindt het, hierom, ook Kalfs- Muil in ’t Nederduitfch genoemd, Daar zyn Verfchei= denheden van , met breeder of fmaller Bladen; doch in ’t Gewas overeenkomende, Het vere fchilt bovendien in de Kleur der Bloemen, die of paarfchachtig, ‚en wit of geel, zyn en de Hoven niet weinig verfieren , inzonderheid , doordien het eenige Voeten hoog groeit. Ook zyn deeze Bloemen zeer aartig, dewyl menze door drukking kan doen gaapen, hebbende an« derszins cen geflooten Smoel, gexvir. (57) Leeuwebek met ongeftaarte Bloemen , die er byna geaaird zyn, de Kelken langer dan shad. de Bloem, | Middel- Dit baar. (37) Antirrhinum Corollis ecaudatis „ Flor. fubfpicaris &c. Hat. Med, 3r2. GoRT. Belg. 177. KRAM: Auflr. 185. Fl. Suce. 5203 559. GOVAN Miorsp. 302, GER. Prov: 289. Ke Lugdb. 294. Antirrh. Arvenle majas. C+ B. Pin, 212. Ant. fylv. Phyteuma. Dop. Pempt. 182. Ant. vulgo Caput Canis &c. LoB. Ie. 404. B, Antirrh. BARR. de, 653, 652» DrDYNA MI A 507 Dit Kruid , dat door geheel Europa op de IV. Akkers wild groeit, komt ook in onze Ne. hi ba derlanden , doch zeldzaam , voor. Men noemt Hoorpe het ‘er , ‘Orant , Knappers of Knaptandekens-STUE- Kruid , willende dat hetzelve zou zyn het O- ged rontium of Arantium der Ouden, Het valt ze alle opzigten kleiner dan de gewoone Tuin- Leeuwebekken, en-heeft de Bloesfem ook min- der Aairachtig , doch de Kleur der Bloemen verfchilt weinig , zo min als de figuur : want zy zyn paarfch met een geel Kinnetje, Het Zaad- huisje valt in deeze Soort ronder en drukt zeer wel de figuur uit van het Bekkeneel van een Aapen- of Hondskop ; weshalve het ook dien naam voert, in ’t Franfch Oeil de Chat, dat js Katten-Oog. Met drie Gaten; die als de Oogen en Mond vertoonen , zig openende , ftort het, gelyk *t voorgaande „zyn kleine zwar- te Zaadjes uit. Men heeft oudryds, aan hee Orant, een inbeeldige kragt , tegen betovering , toegefchreeven gehad. Sommigen willen dat die laatfte Venynig zoude zyn (*). (33) Leeuwebek met ongeftaarte Bloemen in xxxvin. de Oxelen , de Kelken Vlinderachtig , de, Artirrbi- Bladen Vleezig. Te Vlindere (@) Wenenata Planta , zegt LINNEUS in Sp. Plant. van chtig- dit, doch het wordt niettemin van zyn Ed. in Afar. Med, aangehaald : offchoon die aanhaaling in Sp. Plant, by de voorgaande Soost was geplaatst. (33) Antirrhinum Coroll. ecamdatis 8zc. Mant. 36. Antirih, Papilionaceum. BURM, Fl, Ind, IL, DEEL: IX, STUKe 505 TweEMACTIGE KRUIDEN, _ IW, In Perfie groeit, volgens den Hoogleeraar N. AFDEEL. 1, BurRMANNUS, deeze Soort van-Lecuwe- Hoorp: bek, die niet alleen door de Vlinderachtige fie STUK. _ouur-der Kelken „door zyn. Ed, duidelyk ia at Plaat vertoond „ maar ook door de Bladen ‘vers fchile, die rondachtig en Vleezig zyn. Zyn Ed. hadt dezelve uit GARzZINS Kruidboek, alwaar dit Ktuid Perfijche Afarina in de gedaante van Pen: ningkruid getyteld werdt; haet de zijns. meer naar die van Orégo gelykt, xxxIx (39) Leeuwebek met ongeftaarte Bloemen; de oep í Bladen Hartvormig gekarteld , „gepaard ; Tina. de Stengen neerleggende. ‚Rondbla- 8 58 hi Weinig bekend is deeze ‘Soort, dan in de openbaare Kruidhoven. Zy groeit natuurlyk in de Gebergten van Provence, Dauphiné , en inzonderheid ín dat van de Sevennes in Langue- dok, zo Loger aantekent. Wegens de rond-" achtige figuur der Bladen noemt men het Afa- fina, als naar het Mans. Oor gelykende „ doch het Loof komt eigentlyk meer met dat van het Hondsdraf. of Aardveil overeen 3 zo dat men het, zonder Bloemen, naauwlyks daar van on- … derfcheiden kunne en Ad het met regt Steen- hav weil genoemd mogen worden zo hy oordeelt , | zeggende dat het een Pisdryvende kragt heeft. (49) {39) _Antirrhinum Cor. ecand. Fol, oppofi tis Ee H. ci if. Reden Lugdb. 295, Afarina £, Hederula, Saxatilis mage, Flore. C. B. Pin. 306. D'fAB PNL IMP A, B0g (40) Leeuwebek met ongeftaarte Bloemen ; de „Bladen Eyrond , Wollig , gepaard; de Sten- gen nederleggende. _Deeze, wier Bloemen, in de Afbeelding van BARREL IER, verkeerdelyk met Seaartjes ver- IV. HEDEN Heös: STUKe XL. Antirrhie nun molle. toond zyn, is door Tour NerorT SpaanfchZetbladig, Pluizig Leeuwebek, met Lymerige Orégo-Bla- den , getyteld, De Bladen zyn door de Wollig- heid zeer zagt en daar van heeft het den by- naam. | E. Gefpoorde met gaapende Bloemen, (41) Leeuwebek met de Wortelbladen Tong- KEI! Bellidifo= achtig. getand geftreept , de Stengbladen y..n, verdeeld en effenrandig. De Bladen van dit Kruid gelyken meer naar die der Chryfanthen , dan naar die der Made- lieven. Het heeft een Steng van drie Voeten hoog, die rond is en Takkig, en in de Oxelen zeer kleine paarfch- of blaauwachtige Bloem- pies, (40) Antirrhinum Cor. ecaud. Fol. ovpofitis &c, Antirrhi- num Hisp. villofam Origani folio glutinofo. TOURNE. Jn?, 168. BARR. co. 598. (41) Ant. Fol, Rad. Lingulatis dentatis lineatis, Caulinis partitis integerrimis, Jant. 417. H. Cliff. 498, R. Lugdh. 295. GOUAN Aonsp. 303. Linatia Bellidis folio C. B. Pin. ziz. Prodr. 106. Ic, Linaria odorata. Dop. Pempe, 184. Lin. purp. odorata. LOB. Je, 407, Dodartia &c, Milk. Dit, INEZ II, DEEL, IX, STUK, ‚Madelief- bladigs sto TWEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. pjes, met een omgekromde Spoor. Sommigen AnBEEln willen ’ niet cot de Linaria betrekken, C‚ Bau: Hoorp- HiNus heeft een ander, met ongeftaarte Bloes STUK men, gelyk hy duidelyk zegt , met zyn Ma- Perle deliefbladig Vlafchkruid bedoeld, Doponéus noemt het welriekende. In Languedok groeit het op verfcheide plaatfen, xLUu. (42) Leeuwebek met Liniaale Bladen overs Antirrhi- num Cana- hoeks „en gaapende Bloemen, duz ae Onders denfe. lip vlak hebben. ; Kanae daafch. In Virginie en Kanada groeit deeze, welke een Draadachtig Stengetje van omtrent een Voet hoog, dat naauwlyks Takkig is, heeft en glad= de fmalle Blaadjes als van Vlafch. De Bloem- pjes » die Violet zyn ;, hebben een Elsvormig; Staartje. C yMBAR IA, Bootjes- Vrugt. Wegens de Geftalte van het Zdadhuisje , dat als uit twee Bootjes , naast elkander , famenge- fteld is, voert dit Geflagt den naam , zynde , al- leenlyk om dat het een tientandigen Kelk heeft, van het voorgaande afgezonderd. t. ____ De eenigfte Soort van (1); in Siberie op ver« Cymhariâ fé Daurica. Bei Cheis Siberifch, (42) Antirrhinum Fol. Lineatibus altetnis &c. Ant. Caule fimplicisfimo longisfimo &c. GRON. Virg. 67; 94. : (1) Cymbaria. Sy/?. Nat. Xll. Gen. 7ste pe 412. Wigs XIII. p. 467. Cymbaxia Daurica pumila incana, Ama. wk N. 47 T. Ie fe Zo Di usb MN AM KE A, Sti fcheide plaatfen groeijendc, geeft uiteen zelf- IV, den Wortel drie of vier Stengetjes , zelden hoo- ArDeEL, ger dan een half Voer, Wollig grys, met Bla- Hoorn. den, byna als die van ’t gemeene Vlafchkruid “TUE en eenzaame of twee en drie Bloemen by el- Daria. kander , voortkomende uit een Pypachtigen Vlie= zigen Kelk, die met tien of twaalf fmalle Slip- jes, welke men anders een Omwindzel noemen zou, gefchoord is, Deeze fchynt de Ridder te houden voor Tanden van den Kelk, De Bloem is eenbladig , Smoeclachtig en vry groot , fchoon geel , van binnen als met roode IDruppen getee- kend. Zy is dikwils een Duimbreed lang en een Pinks dikte wyd, hebbende de Bovenlip in tweeën , de Onderlip in drieën gedeeld. Uit de wanden komen doorgaans vier, Meeldraadjes voort, die zeer lang en dun zyn. Het Vrugtbse ginzel heeft één Stamper en wordt een Zaad. huisje als gemeld is , dat kleine Zaadjes openfprin- gende verfpreidt. De Groeiplaats is op opene drooge Bergveldeu, Die Soort van Martynia , welke een Jaarlykfe Zaay- Plant uitmaakt , bekend wegens haare zonderlinge Zaadhuisjes , is in de befchryving van dat Geflagt, onder de Heefters, reeds ge. boekt (*). TOREN IA Naar een Sweedfchen Kruidkenner, die dit Gee (*) IL. DesL V. Stug, blads. 296, IE. DEEL. IX, STUK si TwrEMACTIGE ÉRUIDEN. jy. Geflagt in Ooftindie waargenomen heeft, is Hec AFDEEL, genaamd. De Kelk is ‘tweelippig , met de bo- Hoos, venfte Lipdriepuntig. De Bloem , naar die van stug. % Vingerhoedkruid gelykende, heeft de Boven- Schuilzaa- lip byna geheel en terug geboogen ; de Onder- Fee lip in drieën gedeeld, De vier Meeldraadjes zyn korter dan de Bloem en twee derzelven hebben nog de langte van het Pypje niet ; zy hangen paarswyze aan de Onderlip en de twee boventte hebben op zyde een Fakje dat niet geknopt is. De Styl is Draadachtig , de Stempel Slakvot- mig tweedeelig 5 het Zaadhuisje langwerpig met menigvuldige. Zaadjes, en kwam den Hecr Os- BECK voor , eenhokkig te zyn. ke Deez’ vondt de eenigfte Soort, daar van (1), fejn China , hebbende „ovaale , ‘kort gefteclde , „Cestiadi- gekartelde Bladen , tegen elkander over, ’t.Is een C5___Jaag Plantje , naar * Oogentroost of Aardveil gelykende met een Smoelachtige Bloem , die grooter of kleiner ‘valt. De Soorten van Besleria , een klimmend A- merikaanfch Gewas „zyn ook, zo wel als die _van Craziolaria , reeds befchreeven, des komen wy tot de me SCR OS (1) Torenia. Syff. Nat. XII. Gen. 754. p. 412. Veg. XIII. p. 468. Am. Acad, II. p. 25. OsB. dtin. 210, 274. Euphra- fie affiais puíilla planra. PruK, „Amalth. 35. T. 373. fe-ze Afarine foliis & facie Caps. bivalvi lignofâ. PLUK. Aim. I9. T. 360. f, 3. Hederz terreftris Sp. Comm, Mal. 35. Kaka-pu, Hort. Mal, IX. p. 103, Te 53. BURMe Fl, dad, pa 53de BEAP EEN JAMA SIS ScCROPRULARIA Scrofelkruid. IVe ÄrDEELs De Kenmerken daar van zyn; een vyfdeeli- AE: ige Kelk ; een Klootrondachtige Bloem , ’tsrux. Ondertte boven, en een tweehokkig Zaadhuisje. angio Het bevat de vyftien volgende meest Europi-/Per fche Soorten. C+) Scrofelkruid met Hartvormige Zaagtan-_ 1 Atao (ns Scrophulas dige fpitfe Bladen , van agteren rond; de; Mari Steng jiomphoekige Av rein it Veel gelykt deeze Virginifche, die volgens Rav Brandenetel- Bladen heeft , naar de vol- gende, doch valt eens zo hoog. De Bladen zyù láng gefteeld , tegenover elkandetf geplaatst en hebben den Reuk van Vlier. De Bloempjes zyn groen van Kleur met een ros Lipje, (2) Scrofelkruid met Hartvormige drieribbige 1. fj 5 Nodofä. Bladen en een vierhoekige Steng. Albe, Dit Kruid , wegens de knobbeligheid zyner | Wor- (1) Scròphülatia Fol, Cord. Sért. acutis &c. Syfr. Nats Xi. Gen. 756. p. 413. Veg Xill. p. 468. Md. Ups. 1776 GEON. Virg. 713 95e Scteph. Marilandica &c. Raj, Suppla 395. (z) Strophulariá Fol. Cord. trinerviis &c. Mat. Med, 310, GoRT. Belg. 178. Fl. Suec. 520, 560, KRAM. Auf?r. 185. HarL. Helv. 613. GOUVAN Monsp. 303. GER. Prov. 288, R. Lugdh. 293. Scrophularia. nodofa foetida. C.B. Pin. 2364 Scrophularia. Dop. Pempt» so, CAM, Epit. 866, ek mas jor. LOB. Je. 533e Kk IL DEEL, IX, STUK. diy TwrEMAGTIGE KRUIDEN, Iv. Wortelen gebynaamd, is het Groote Speenkruid , AFDEEL. qus om het van het Kleine dat het Schelkruid Hoorp- is*, te onderfcheiden ; in *t Franfch Scrophu= STUK. _Jaire en by fommigen Herbe du Siége, in’t En- Schuil zaa- dig gelfch Figwort, in t Hoogduitfch Feigwartfen- *zie kraut getyteld, Die benaamingen zien eigentlyk bladz, 228. op de Geneeskragten daar aan toegefchreeven. Men noemt het , in Duicfchland , ook Braunwurtz of Zwarte Nagtfchade, wegens de donkerheid van het Loof ; by ons fomwylen Helmkruid , we- gens de figuur der Bloemen. Het groeit byna overal in dit Wereldsdeel en komt in onze Nee derlanden op veele plaatfen voor. ‚ Het heeft opgeregte Stengen , dikwils van een Elle en hooger , die niet zo ftomphoekig als in de voorgaande Soort, en niet zo fcherphoe- kig als in de volgende zyn (*). Van boven fpreiden dezelven zig Takswyze uit, en zynbe- groeid met gepaarde Bladen, veel naar die der Groote Brandenetelen gelykende, doch vlak en glad en niet brandende , donkerer groen. Aan ’t end zyn de Takjes bezetmer Trosjes of Tuil- tjes van Bloemen, donker paarfch van Kleur en van eene Helmachtige figuur. De Meeldraadjes zyn bezet met Haairtjes die roode Knopjes heb- ben, vervolgens Watérig van Kleur , zegt Dok- tor SCOPOLT. De (*) In Sp. Plant. Ed, 1. ftaat Caute obtufangulo, in Ed. 2. aeutangulo s in Syft. Nat. Ed. Weg. XU. wederom ob Eufangulos ik noemze derhalve flegts wier hoekige Î \ DibtNA MIA ti De Bladen van dit Kruid, die flinkende en _IV3 bitter zyn , hebbende eene openende oplosfen- \FDzEle de kragt. Het Afkookzel daar van ftrekt tot zuie Hoorps ‚vering van Zweeren eh tot wegneeming van STUX Schurft of Ruidigheid, Men heeftze ; uit- en jrg inwendig , tot Gepeezing der Aambeijen aanges ì preezen , waar toe een Zalf van dezelven be- reid werdt; doch veelen hebben hier geen baat by gevonden. Het Poeijer der Wortelen heeft eene Wormdoodende hoedanigheid. Doot mid- del van hetzelve, in Spaanfche Zeep gemengd ; zyn koude Kliergezwellen aan den Hals tot ver= flaan gebragt, Dus zou dit Kruid voldoen aat den Latynfchen naam, dien ik met Scrofelkrüid verduitfcht heb ; om dat men gedagte Klier- of Kropgezwellen ; naar ’t Latyn Scrophule ; Scro- fels noemt. Het kleine Schel- of Speenkruid heet by J. BAUHINUSsOOok Scrophularia (*), (3) Serofelkruid met Hartvormige flompe El hik fteelde afloopende Bladen; de Steng Vlier Agade zig gehoekt en Bloemtrosfen aan ’t end der *i& Watefe Takken, $Speen= Ì ) kruid. De voorgaande Soort komt wel meest op vog- tis {*) Zie bladz. 228. hier foot. {3) Serophularia Fol. Cordatis obtuûs 8éc. Mat, Med, 3115 H. Ups. 177. GOUAN Monsp, 303, GER. Prov. 289, GoRÉ. Belg. 178. Scroph. Aquatica major. C. 5. Pin. 234. Scfophus laria Aquatiliss Dop. Pempt, so, Scropli. foemina. GAM, Epis 8575 y | ht Kk a (Ie DEEL: IX STUK, "816 © T WEEMAGTIGE KRUIDEN, TV. ijtige plaatfen voor „ doch deeze groeit aan de pir kanten van Beekjes , in Moerasfen en Wäâtcren. Hoorp- Hierom noemt menze , met reden , Water- STUK. _ Speenkruid en fomtyds Beekfchuim of st. Antho- Eee nis - Kruid, in Onze Nederlanden. De Wortels zyn Vezelachtig. zonder Knobbeltjes: de Steng fchiet fomtyds op tot eens Mans langte: hy is op de vier hoeken als met Vliesjes gewiekt, De Bladen gelyken: naár die van Betonie, en hier- om is het ook Water - Betonie geheten. Aan de bovenfte Takken komen losfe ongebladerde Aai- ten „van gettoste Bloemen , aan veelbloemige Steeltjes. Zy zyn donkerpaarfch met groen ge- mengd: de Slippen van den Kelk zyn rond, de Vrugt is fpits en in tweeën fplytende , even als in de. voorgaande Soott. Deeze heeft dien frerken Stank van Vlier: bladen - zodanig niet als de ‘voorgaande , doch __ verfchile in kragten weinig, en is uitwendig als „een Wondmiddel aangepreezen. Dat dit Kruid overeenkome met de Liguitaja der-Brafiliaapen, in het wegneemen van den walgelyken Smaak, welken het Aftrekzel van Senebladen. heeft SR Wereldkundig. (}). Iv. (4) Scrofelkruid met Hartvormige van onde- di ane ren Wollige Bladen , die- van agteren by= Bt hangzeltjes hebben en loense aan ’$ - OG! : Ol aop, end der Tükken. ijk _ De ee Vid. Era Nat. aen Cent. VII, -Obs. 65. (4) Scrophularia Fol. Cordatis fubtus tomentofis &c, LOEFL. Betonica Aquatica Septenftionalfum.- LOB. do. $33e / DD, Bez, YoN:TMARET Ae str f De Water.-Betonie der Noordelyke Landen, IV. uit Loren hier aangehaald, volgens hem in red Normandie , Engeland en de Nederlanden groei. Hoorp= « jende, is de zelfde Afbeelding als die der Wa-STUXe ter-Beronie van DopoNéus, welke door an- han deren opde voorgaande Soort aangehaald wordt. - In beiden hebben derhalve die: byhangzeltjes of Ooren plaats, welke in de Spaanfche zagtbladi. ge van BARRELIER ZO sn zyn; doch Harrer merkt dezelven als cerfte Blaadjes der Takken aan (*), nd shad) (5) Scrofelkruid_ met han nt eine shi Zaagtandige Bladen, en eene Jamengefteelde» ria dn bladerige Blocintros. | de _bladige Deeze heeft omtrent de Bladen als die van Melisfe of van de Wilde Salie, welke men Sco- rodonia noemt, Het is een Kruid dat twee Voe- ten hoog groeit, in Portugal en op ’t Engelfch Eyland Jerfey voorkomende,“ (6) Scrofelkruid met Hartvormig langwerpige , VL Beronica= 86° folia, kad ; blad: (*) In lconibus Veterum ima [Folia] unam alteramve 6: Pinnam accesforiam habent, fed ez funt omnino prima folia Ramorum. HALL. Helv. p. 619. (s) Secrophularia Fol. Cord. duplicato - ferratis &c. Ri Lugdb. 296. Scrophutaria Melisfe Folio. TouRNF. Infl. 166, Scroph. Scorodoniz folio, PLUK. Alm. 338. T. so.f. 5. (6) Serophularia Fol. Cordatis oblongis dentatis &c. Mant. 87. Scrophul. Betonice folio. TOURNE. Jnff. 166, Sctopli Aq: montana moilior. BARR. Ze. 274, mala, Kk 3 Ile Deen IX, STUK» 31% TWEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. getande Bladen , de Tandjes enkeld, doch eet Ti naar agteren aa ingefneeden. | | shine (7) Scrofelkruid met Lancetvormige Zaagtane VII. tandige gefteelde Bladen, drievoudig aande fi rin. | Stengen, en gepaarde Fahieit, Levant(ch. (B) Scrofelkruid met byna Vleezige ongefteelde Eb 0 ___effene Bladen , die aan de tippen omgekromd Heefterig. _ 29%. De bepaalingen en bynaamen onderfcheiden deeze genoegzaam, Het Betoniebladige en Hee- fterige Speenkruid groeit in Portugal: het Lee vantfche is door TourNeErorT op zyn Oos- terichen Reistogt ontdekt. Hy geeft ‘er Hen- nipbladen aan. De laatfte is een Heeftertje , dat door zyne altoos groene Kroon tot fieraad der Plantverzamelingen {trekt ‚ geevende fraaije Pluimswyze Aairen uit van paarfche Bloempjes , met witte Meeldraadjes, waar fpitsronde Zaa- huisjes op volgen, met kleine bruine Zaadjes ge- vuld, De Blaadjes zyn klein, en gelyken naar die van het Gamander, doch dikachtig. Men bewaart het in de Winterhuizen. (9) (7) Scrophularia Fol. Lanceolatis ferratis petiolatis 8c, Scroph. Fol, Lanc, ferr. R. Lugdb. 294. N. 8. Scroph. Orient. Fol. Cannabinis, ToURNFE. Cor. 9. (8) Serophularia Fol. fubcarnofis fesfilibus levibus &c. Mant. 418. KR. Zugdb. 294. N. 6. Scroph. Lus. Frut, Verbenacz foliis. Tourn. Jaf?, 167. Scxopù. peregrina Frutescens. HERMe Lugdó, 547. To 547% B-1,P LNA :MIE Ar 519 (9) Scrofelkruid met Hartvormige Bladen, aan IV. de Steng drievoudig, ern Bloemfbeeltjes in \FDEELe de Oxelen , die eenzaam maar tweedeelig Hoorp- 297. STUK. | IX. (zo) Scrofelkruid dat gladde Bladen heeft, de STPIae onderften drievoudig gevind en flomp, de ijs- Voorjaarse bovenften enkeld; met byna driebloemige O- e elfteelties. DL at Driebladig. (r1) Scrofelkruid met afgebroken gevinde, xr. Hartvormige ongelyke Bladen ; een ende- Rn lingfe Bloemtros ; de Oxel/ieeltjes dubbeld, sn en gegaffeld. Van deeze drie Soorten, die ten opzigt van de Bloemfteeltjes in de Oxelen overeenkomftig zyn, groeit de eerfte natuurlyk in de Zuidelyke deelen van Europa: de Driebladige is in Afri- ka en op Korfika gevonden : de Flierbladige , die | in (9) Scrophularia Fol. Caulinis ternis Ec, H. Clif. 322, Ups. 177. R. Lugdb. 293. GOUAN JZonsp. 304. Scroph. Fl. Juteo. C. B. Pin. 236. Prodr. 112. Ic. Lamium Pann. 2. exoticum. CLUS. Hif?, Il. p. 38. (ro) Scrophularia Fol. glabris infer. ternatis ésc. Scrophul, Sambucifolia &c. PLUK. Alm. 338. FT. 313. É 6. Boee. Mus, ir. Pp. 65e (sr) Scrophularia Fol. interrupte Pinnatis Cordatis inzqua= libus &c. Scroph. Fol. difformibus. R. Lugdh, 293. N. 4. Scroph. Sambucifolia. Arp. Zxot. 203. T. 202. MILL. Dië. T. 231. Scroph, Fol. laciniatis. C. B. Pix. 236. Prodr. 112, MORI5. Il. S. 5. T. 8. f. 6, B, Scroph. Lufitanica maximo flare, Fol. disfeêtis. Ray. Suppl. 396. Kk 4 IL, DEEE, IX, STUK) 320 T'wWEEMACTIcr KRUIDEN. Ns, het Loof weinig daar van verfchilt. komt in Spanje, Portugal , en inde Levant, voor, Dee- Hoorp. ze heeft een regtopftaande Steng met famenges STUK. {telde Bladen, die vvf of zeven Vinblaadjes heb= daad ben en kleine. daar tusfchen , Hartvormig, , ruig , Ff van boven glad , Zaagtandig , het endelingfe grootst. De ziee beftaat uit dubbelde Bloem- fteeltjes . met groote paarfchachtige Bloemen, die de Onderlip groenachtig hebben. De Voor= jaarfe ftinkt en bloeit in Maart, hebbende de Steng een Kille hoog. | ES (12) Scrofelkruid met Vindeelige Bladen, een N A fran Ë je eds ed naakte end- Tros en tweedeelige Bloemfteel- Vindeelig. tjes, | Dit Kruid , dac in de Zuidelyke deelen van Europa , als ook in Switzerland groeit, voert den naam van Hondsruite ‚ of Helmruite , zo LoBeErL zegt, die aanmerkt, , dat men het zelden vindt dan in drooge heete plaatfen ‚, op Akkers en aan de kanten , gelyk- in ‘et Land …» van Languedok, als ook omtrent Ravenneen ij Rome, waar het veel grocit…” Het heeft veel Rysachtige Scheuten: of Stengen , die in het groote anderhalf Elle hoog vallen; doch {om- mig blyfe veel laager. De onderfte Bladen zyn fleets ingefneeden, gelyk die der Kollebloemen , doch de Stengbladen beftaan uit Vinnetjes , die _we. (r2) Seropbsularia Fol. pinnatifidis &c. H. Cliff. zzz. R. Lugdb. 294. GOUAN Monsp. 304e Scrophnlaria Ruta Canina dia. C. B. Pin, 236. Rutd Canina. Log. Je, Il. pe 55- DefEBA MA MTN sot wederom ten halve gevind zyn. Aan den top IV. komen losfe Bloempluimen , van ongefteelde et Bloempjes ‚ wier Kelken als verzilverde Ran- broörst den hebben , zynde de Bloem paarfch en wit ; 'tUXe de Meelknopjes groot en purper , het Stuifmeel Jerk | Goudglanzig. Het Loof ftinkt gelyk in verfchei- de. anderen, > \ Í (13) Serofelkruid met de onderfte Bladen dub-_ zur, . : : £ Strophutas beld gevind, eenigermaaie Wleezig en zeer via aida, glad, de Trosfen intweeën gedeeld. __ Glanzig- Tot de breedbladige Hondsruite wordt hier van den Ridder thuis gebragt die zonderlin- ge Soort, welke de vermaarde Tovuane- roRT op t Griekfche Eiland Naxia vondt. Dezelve hadt Zeegroene Bladen, byna gelyk die van de Thapfia verdeeld, aan een Steng die dikwils drie of vier Voeten hoog wordt ; de grootften agt Duimen lang , naar boven kleiner , alwaar Bloemen voortkomen van figuur a's in het Speenkruid, groenachtig met donker paar- fche Lippen. De Kelk heeft ronde Punten en het Zaadhuisje, dat {pits is, bevat kleine Zaad- jes, Op andere Bilanden van de Archipel grocia de deeze Plant ook , gelyk menze mede vinde op Kandia, te Napels en elders in Îralic. De (13) Scrophularia Fol. inferioribus bipinnatis &e, Scroph. Fol. Fificis modo laciniatis f. Ruta Canina latifolia. C. B. Pin. 236. Scroph. Saxat. lucida. Bocc. Jfus. II. p. 166: T. 117 Seroph, glauco folio &e. TOURNE. Cor. 9, lt. 1. p. 34e T. 85. Kk s He DEELe IX. STUK, 522 TwWEEMAGCTIGE KRUIDEN IV. De Ridder geeft thans van dit Kruid de volgende, AT DER, befchryving. Het heeft een ronde regte groene. Hoorp. Steng: de Bladen gelyken naar die der Honds- TUE, _ {nite ‚maar zyn eenigermaate Vleczig ; de Bloeme Schuilzag- % tros is regt en opftaande , met bleeke Bloemen, dige, die de Bovenlip rood hebben, (ta) Scrofelkruid met viervoudige Eyronde Blae XIV, den en. Kranswyze geaatrde bloemen, Scrophulas | f WA Wegens de Kleur der Bloemen voert dit Ge- Haògroode was den bynaam , dat te Vera Cruz in de West- indiën groeit en Bladen als der Brandenetelen „by vieren of in ’t kruis om. de Steng geplaatst heeft. xv. (15) Serofelkruid met Hartvormige geflreepte Rn glanzige Bladen, tweebloemige Steeltjes in de Oxelen en een zeshoekige Steng. Deeze gelykt naar het gewoone Groote Speene kruid, doch de Bloempjes en Bladen zyn fraai= jer volgens CAMERARIUS, die hetzelve den bynaam gaf van Vreemd, hoewel Jaarlyks van zelf uit Zaad voorkomende. Misfchien was het te Neuremburg vreemd : want het groeit wild Cr4) Scrophularia Fol. quat. ovatis , Flor. verticillatis fpi- catis. R. Zugdb. 204. N. 9. Scroph. Fl, coccineo , Fol. Urticg quaternis. Housr. J4s. (15) Scropbularia Fol, Cordatis lineatis lucidis &c. H. cf R, Lugdb. GOUAN Monsp, 304. Scrophularia. Uztice folio. Ge B. Pin. 236 Scroph. peregrina. CAM. Hort. 157. T. 43 ScrOphe annua Folio Urtica. MoRIs, Hijl. Ile S, 5. Te 8 fs Ze DE DY N A MI A 523 wild in Italie, als ook in Languedok en Pro- tv. vence , alwaar het gemeen is aan de Wegen AFDERLe en in Bosfchagie, De Bladen zyn als die der foorpe Brandenetelen , maar zeer glad: de Steng STUK. fcherphoekig ‚ donkerpaarfch ; de Bloem Pur- f igjen perkleur. De Bloemfteeltjes draagen van twee tot vyf Bloemen, CELSi1A Een vyfdeelige Kelk ; een Raderachtige Bloems gebaarde Meeldraadjes en een tweehokkig Zaad- huisje. Dus komen de byzondere Kenmerken voor van dit Geflagt , ’ welk naarden wyd ver- maarden Cersus benoemdis. Hec bevat thans de drie volgende Soorten. _(a) Celfia met dabbeld gevinde Bladen, L Celfia In de Grazige Velden van Armenie en Kap- en padocie komt dit Kruid in Mey en Juny bloei- ER jende. voor. Het heeft de Steng een Elle hoog, fomtyds in Takken verdeeld, met Bladen naar die der Agrimonie gelykende , of ook wel fyn- deeliger. Het heeft Bloemen als die van’t Mor- te- of Wollekruid , hier en daar één, bleek rosachtig geel van Kleur, | GC) (1) Celfia Fol. bipinnatis. Syt. Nat. Xil. Gen, 757. p. gr4. Veg. XIII. pe 469. H. Ups. 179. T. 2. H. Clif. zat. R, Lugdb. 301. Verbascum Orientale Sophie folio. TOURN3. Cor. 3. BuxB. Cent. V. p. 17, Blatgaria Or. Agtimonie folio, BuxB. Cent. Te p. 14e T. 20e Ie, DEEL IX) STUKe 524 TWEEMAGTIGE KRUIDEN EV. (a) Celfia met de Wortelbladen Lierachtig gee in Be vind en de Blemifsekjes lange dan de Hoorr- Bloem. î STUK. 1. Tot het Wollekruid is deeze betrokken ge- are weest, onder den bynaam van Arêturus , die Ee. door een Drukfeil, thans veranderd vindt in ’tmalle Woord Ariturus (*). Vaneen Plant, Aréturus Creticus door PoNA genaamd, worde gewag gemaakt , en deeze is het aepgehaalde Laage Kandiaafche Wollekruid met gefnipperde Bladen, volgens BAvHINus. Dit fchynt wat te verfchillen van het Wilde Kretifche , waar van het Zaad aan ArPINus, onder den naam van Aréturus , uit Kandia meermaals was toegezone den, zonder dat hy hetzelve voor den regten Aréturus erkende. Misfchien , evenwel, zouden de Ster gelykende Goudgecle Bloemen aanlei- ding kunnen gegeven hebben tot dien naam „al- zo Arcturus de naam is van de Noordfter. De onderfte Bladen , zegt de Ridder, zy Lierschtig gevind, met kleine Zyblaadjes, de boventte enkeld; die by de Bloemen ongefteeld, | Hart- (2) Celffa Fol. Radicalibus Lyrato-pinnatis, Ped. Flore longtoribus. Verbascam Aréturus. Sp. Piant. 254. Mant, 339e Verbascum humile Cret. laciniatum. C. B, Pin. 240. Verb. Brasfice folio. Col. Ecpbr. 1. p. 81. T. 32, Verb. Sylveftie Creticum. ALP ZEaxot. T. 122. 4 (*‚ In Syfl. Nat. Veg. Xill. p. 469: Want zeis wottik daar aangehaald Werbascum Arityrus Sp. Plant, 254. Mant. 339 : terwyl men op die beide plaat{en leest Aréluruse Dt p' PEN AMT As 525 Hartvormig, Zaagswys’ getand. Het heeft een [Vs lange erd- Tros van geele Bloemen, ieder op ADEELe een eenzaam Bloemfteeltje, dat langer dan de Hoorp. Blaadjes is (*). STUKe. (@) Celfia met de onderfle Bladen Lierachtig; He Ì de bovenfien Eyrond, de Steng omvattende, add Doorblae Deeze Soort „ookop Kandia groeijende , heeft dig. de Bladen, die in de voorgaande gepaard wa= ren, overhoeks, de Kelken Zaagtandig en vier Meeldraadjes , de twee bovenften- Haairig, de onderften effen met grooter Meelknopjes; de Bloemen geel met twee Roestkleurige Vlakjes. Drie 1itTALt!S Vingerhoed, Een Klokswyze vyfdeelige Buikige Bloem, die ecenigermaate naat een Vingerhoed gelykt, onderfcheidt dit Geflagt , ’t weik ook een vyfe deeligen Kelk heeft en een Eyrond tweehokkig Zaadhuisje. Het bevatde agt volgende Soorten, (1) Vingerhoed met Eyronde fpitfe Kelkblaad- eh B 4 jes Dares Paartche (*) Peduneuli Foliis Floralibus longiores, Mant. Des Pedsns aulis Flore longiorihus ook een misfl:g chynt te zyn. (3) Celfia Fol. infer. Lyratis &c. Blartaria pereanis Cre= tica incana, Foliis binis conjugatis, Moris. Hif?. IL. p. 488. (+) Digitalis Calycinis Foliolis ovatis acutis. Syl. Nat. XI, Gen. 758 p. 414. Weg. XIIL. p. 470. H. Cif. 3.38. R. Luzdh. 292. GOUAN Monsp, 305. GORT. Belg. 179. Digitals purpu- zea folio aspero. C. B. Pin. 243. Digitalis purpurea. DoD, Perapt. 168. B, Dig. alba folio aspero, C. B, Pin, 243, HALL» ‚ Helv. 616. EI. DEEL, IX, STUK. 526 TWwEEMAGTIGE KRUIDEN. Iv. jes en fhompe Bloemen, de Bovenlip onvef. ARBOR deeld. | Hoorp- Î bled \, stk. In de Zuidelyke deelen van Eufopa, als ook Schuilzaa-in Switzerland en Ooftenryk , ja zelfs in een GER, gedeelte van onze Nederlanden, groeit. dit Kruid, dat een tweejaarige Bloemplant is in de Hoven, De Franfchen noemenze Gants de Notre Dame of Onzer Vrouwe Handfchoen: ook Gantelets;s de Engelfchen Fox - Glove, de Duit- fchers , gelyk wy, Wingerhoed« Kruid of Vina 5 gerhoeden: ’t Gewas heeft groote breede , Eye rond- Lancetvormige Bladen, die ruuw zyn , op de kanten getand , aan een Steng van drie of vier Voeten hoogte ; dikwils getakt en geaaird met zodanige Bloemen ; als gemeld is, paarfch of ook wit van Kleur, Men heeft het voor een Weondmiddel gehouden en de oplegging van’ gekneusde Kruid is tegen de Jicht , Kliergezwel= len en de Engelfche Ziekte aangepteezen. *t Is fcherp van Sap en BOERHAAVE merkte het iuwendig als zeer Vergiftig aan; inzonderheid de Zaadhuisjes (}). tt (a) Vingerhoed met gladde Bladen en flompe Dig:rafis Sar Bloemen , de Bovenlip tweekwabbig hebs, Klein bende. | t (4) Hip. Plane. Le&. fpur. Lond. 1731. p. 308. item in ML. Patris mei, | il (2) Digitalis Fol. levibus, Cor. obtufis &c. Aant. 5674 Dig. purpurea Hispanica minor, TOURNE, Inl: 165: Div LNA: :M Ee A. Sag In Spänje nam TouRNEFORT deeze IV, waar, die de helft kleiner blyft en Bloemen nd zeer veel naar die van ’t Paarfche Vingerhoed froorp- gelykende, zelfs in grootte , maar meer Stip- STUK. pen in ’t Gehemelte heeft „zonder bleeke Kring, vr De Bovenlip is dieper ingefneeden, de Onder- | lip zeer ftomp 5 de zydelingfen omgeboogen en de Meelknopjes hebben Roestkleurige Stippen, C3): Vingerhoed met langs de Steng aflopende _ rr, Bladen, sh, berot Thapfh f Wollige, De groote Wollige geaderde Zaagswys’ ge- — bd tande Bladen onderfcheiden deeze Soort, die anders veel naar het eerfte gelykt, groeijende insgelyks in Spanje. Het heeft paarfche Bloe- men „ bleek; van Keel met Bloedkleurige Stipa pen „aan den rand in vieren gedeeld, Het fchynt uit het gewoone Paarfche Vingerhoedkruid, door bevrugting van het Wollekruid, te zyn gefprooten. _ (4) Vingerhoed met de Kelkblaadjes Lancet- iv, vormig 3 de Bloemen fpits , de Bovenlip Pigitalis. twweedeelig hebbende, | Geel, Dee. | (3) Digitalis Fol. decurrentibus. Dig. Verbasci folio, purpe sminor , perennis HiSpanica. BARR. Jc. 1185. Dig. angufto Ver- basci folio montana. Boec. Mus, II. p. to8, T. 85. (4) Digitalis Calycinis Foliols Lanceolatis &c, H. Cliff. 318. R. Lugdb. 293, GUVAN Monsp. 305. Digitalis major dutea {. pallida, parvo Flore, C. B. Pin. 224» Digitalis lutea „minore flore. MOR. Hift, II. S, 5. T. % fes. Dig. lutea par- ‚Na, LOB. le. 573. H. DEEL. IX. STUK, Í 528 TWEEMACTIGE KRUIDEN, IV. Deeze , zo wel als het Paarfche ‚in Vrankryk, ee Italie en Switzerland , op: Zandige plaatfen-s Hoorn grceijende , heeft kleine bleek geele Bloemen, STUK. De hoogte, zegt GOUAN ‚is anderhalf Voets de ad Steng geftreept, met langwerpige „ Lancetvors mige, half de Steng omvattende „ gekartelde, gladde Bladen en {pits Kyronde Bladerige Blike jes. De Bloemen zyn niet geftippeld of gevlakt, v (5) Vingerhoed met de Lip der Bloemen uit- re bi s In ä ! si } nn > __gerand, de Bladen van onderen ruigachtig. rig. Eu | Van de voorgaande verfchild deeze, door veel grooter Bloemen te hebben, komende voor ’t overige zeer paa daar mede overeen. Indien het de Soort is , welke de Heer HALLER onder "de Switzerfche-Planten heeft opgetekend, dan valt zy ook grooter , bebbende de Bloemen gea« derd en gevlakt (*). | Dignis … CO ) Vingerhoed met de Kelkblaadjes Eyrond Ferrogi- _flomp en uitgebreid, de Onderlip der Bloe- Roelens Hen gebaard, rig. , In (5) Digitaüis Corollarum Labio Eerarginato &c. MURR, Goett. 62. Digitalis Fol. Calycinis Lanceolatis, Galeâ incifä, HarL. Fior. 331. Digitalis lutea major. C, B. Pin, 224. (*) Digitalis Fol. Calycinis Linearibus acutis Flore- Venofo maculoio. HALL. Helv. 617. WEINM. Kruidb. T. 463, d. (6) Digitalis Calycinis Foliolis ovatis Oobtufis patentibus &c. R. Lugdb. 292, Dig. anguttifolia Fl. Ferrugineo, C. B. je | Pim DernPiZen A dea A zap In Italie en by Konftantinopolen groeit dees IV. ze, die niet alleen door haare Roestkleurige Bloc. Â? Bels, men, van binnen geelachtig, maar ook in ande- Hoorns reopzigten zig onderfcheidt. De Steng is effen °TUEe en zes Voeten hoog, met ongefteelde Lancet- Pen __ vormige Bladen, en geeft boven, uit ieder Oxel, een opftaande Bloemtros , met kort gefteelde Bloemen , die klein en wyd zyn , met een lange ip en bogtige Meeldraadjes. (2) Vingerhoed met Liniaal- Lancetvormige er, 4r de geheel effenrandige Bladen ‚met den Voet en aneeeroeid. De donkerheid der Bloemen; die byna zwarte achtig paarfch zyn, geeft deeze den bynaam, Zy valt Heefterig , met Houtige Takjes en groeit in Spanje, hebbende weinig hoogte. Het Kanarifche Heefterige Vingerhoed-Kruid*, „In en door my, gelyk de Bignonia en verfcheide vol bide sol, gende Geflagten , reeds onder de Boomen en Heefters te boek gefteld zynde, komen wy tot dat van £ PRE M- Pin. 244. Dig. latif. Flore Ferr. Moris. Hifl, II. pe 178. S. s. T. 3 f. 2e Dig.lutea non Pamofz Scorzonerz folio. BUXE. Cent. V. p. 25. T. 49e (7) Digitalis Fol. Liaeari - Lanceolatis integerrimis bafi adnatis. Mant. 418. JACQ. Hort. T. ot. Digit. Hisp, angus ftifolia. Flore nigricante. TOURNEF. Jn/?. 166. Dig, angufiifo= lia eN BOCC. Mus, Il. p. 236. Te 98e LI M. DEEL. 1%, STUK, <30 TWEEMAGTICGE KRUIDEN, IV. PREM NA. Bokkeblad. AFDEEL. | Hone: De Kelk tweekwabbig; de Bloem in vieren sruxr. oOngelyk verdeeld en eene vierhokkige Bezie 3 Schuilzaa- welke enkelde Zaaden bevat, Dus komen de digé, byzondere Kenmerken van dit nieuwe Geflagt voor, welks naam , Premna , in de oude Plan= tenkunde onbekend ‚in ’t Griekfch van een Paal , Staak of Blok , fchynt afgeleid te kunnen wore den. LiNnNaus betrekt ’er toe het Folium Hirci of Bokke-Blad van Rumrutus, dus wegens den Stank genaamd, welk de Heer Je BurMANNuUs hadt aangetekend tot den T- zus van LiNNAus te behooren; doch die Bokkeblad - Boom , waar van Mannetjeen Wyf- je zyn, moest tot de Tweehuizigen t'huis ge= bragt worden, Zo wel het één, als het ande= re, kan derhalve geen plaats hebben , en de aanhaaling van den Ridder, hier letterlyk door my overgenomen; is fout, (1) Bokkeblad met effenrandige Bladen. Ik fpreek van de eerfte Soort (1), welke, “volgens zyn Ed. , de Cornutia Corymbofa is, door den Heer N. L, BurMANNUs voorge- fteld en afgebeeld. Deeze Heer wil, dat die de (1) Premna Fol. integerrimis. Syf/f, Nat. Veg. XII, Gen, 1316. p. 473. Alant. 252. Cornutia Corymbofa. BURM. PF). Ind, 133. T. 41. Í. te Folium Hirci, RUMPH. Amb, Ill pe 23 Te. 134 ) Dt DYNA MIA 53t de Kruiderig welriekende dba Vlier zou. IV; zyn, van HERMANNUs , aldaar Mindi ge- pie naamd „ welker Schors en Wangen als Genees- nn. middelen : in gebruik zyn, Zyn Ed. haalt Ru m-°*9%e PH IUs niet aan, en ik kan, om de waarheid pane, te zeggen, de aanhaaling ook niet begrypen; of het moest de Strand Gumira Boom zyn, welke op bladz. 209. is befchreeven. Die Boo- men hebben den Reuk van Vlierbladen en het Hout van de tammen is toe Werkhout, dat der wilden alleen tot branden bekwaam, (2) Bokkeblad met Zaaetandige Bladen, IL Serratifds Deeze , misfchien een Verfcheidenheid van Ees ol de voorgaande , is een Oostindifch Boomge-dige î was met ronde paarfchachtige ‘Takken, die groote gerande Lidtekens hebben van afgevalle- ne en gepaarde, gefteelde „ Eyronde ftompe, Zaagtandige Bladen , doch naar agteren effen- randig, De Bloemen aan ’t end , van grootte als die der Viorne , maaken een gearmd Kroontje uit, LOESELIA Die Geflagt heeft een vierdeeligen Kelk en ai- le de Slippen der Bloem over ééne zyde, de Meeldraadjes tegen het Bloemblad over en een driehokkig Zaadhuisje, De eenigfte Soort (1), te Vera Cruz groeie IL Loeftlia ein je De gzara, (2) Premna Fol. ferratis. Mant. 253. Cornntioides. Fy, Känthaais rige, Zeyl. 416. (1) Loefclia. Syl. Nat, XIT. Gene 767. Pe 413 R. Lugdh. Lie 299° Be DEEL. IX, STUKe 33e TWwEEMAGTIGE KRUIDENS IVe _jende, mogt ook wel onder de Heefters befchree= Arn ke ven zyn geweest. Zy heeft een opftaande , flaauw Hoorp- vierhoekige , gearmde Steng en gepaarde Lancete STUK. vormig Eyronde {pits en als Doornachtig getane Be de Bladen. De Takken groecijen tegen elkander over. De uiterfte Takjes hebben Hartvormige op elkander leggende , omvattende Bladen , al- lengs vergrootende , tot dat het Takje in een Bloemdraagend Hoofdje eindigt, van geele Bloemen, CINDERNI Ae Een vyfdeelige Kelk en een Smoelachtige Bloem met de Bovenlip zeer kort: de twee on- derfte Meeldraadjes een ‘Tandje aan ’t end heb- bende en het Meelknopje zydelings daar onder. Het Zaadhuisje met ééne holligheid. Ro Dus komen de Kenmerken voor van dit Ges pyxidaria. flagt, tot het welke maar ééne Soort betrokken Reni (1) » te vooren Capraria Gratioloides genaamd. | Dezelve was eerst in Virginie , op Waterige plaatfen, groeijende , waargenomen , doch werdt naderhand door den Heer LiNDERN in de Ele 299. Royena Fol. acute dentatis et veluti fpinofis , Flore lu- teo, HOUST Ms. (2) Lindernia. Sy. Nat. Veg, XIII. Gen. 1315. 475. Cie Ppraria Gratioloides. Sp. Plant. II. p. 876. Lindernia, ALLIONe Alig. 178. T. 5. Pyxidaria repens annua ,Flosc, monop, uni= labiatis. LinD. „Al/at, I. pe 152. T. 1 & 2.p. 267, Ruêëllia Pedunculis folitariis unifloris. GRON. Wirg. 73. Gratiola Flore Pedunculatis, Fol, ovatis crenatise GRON. Wirge 3e Dip YiN A MT A! <33 Elfaz gevonden, befchreeven en afgebeeld „on-_ IV. den naam wan Dooskruid, dat kruipt, een laar: rn lyks Gewas met eenbladige eenlippige Bloemen. Hopp: Naar deezen Kruidkenner hadt de vermaarde °TUE- Arrtron hetzelve Lindernia getyteld. De aen Ridder merkt aan, dat het uit Gene verhuist zy in ons Wereldsdeel, %*% Is een klein Waterplantje , dat een vier- _kante broofche gladde Steng heeft, fomtyds Take kig en Zwiepig;s met kleine ongefteelde Blaad- jes, veel naar die van Guichelheil gelykende , en Pypige Bloempjes, die in twee Lippen vere deeld zyn, waar van de bovenfte Helmachtig , de onderfte driedeelig. Ieder Bloempje komt eenzaam uiteen Oxel der Bladen voort, en zit ’ op een lang dun neerhangend Steeltje. De Kelk is in vyf lange Punten diep verdeeld, Het Zaad- huisje is langwerpig en {plyt in tweeën van bo. ven tot beneden , bevatterde veele zeer kleine Zaadjes. Dus heeft de Heer CraYrToN dit Kruidje in Virginie , alwaar het in de Herfst bloeide , waargenomen. De Bloemen zyn bleek blaauw of paarfchachtig. MANULE A. Handbloem. Een vyfdeelige Kelk en Bloem, de laatfie … met de Slippen Elsvormig en als uitgefpreide Vingers van een Hand , daar dit Geflagt den naam van heeft: het Zaadhuisje tweehokkig en veelzaadig. Dus komen de Kenmerken van dit LI 3 Ge- IL, DEEL, IX, STUKe 534 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. Geflagt voor, °t welk de twee volgende Kaap- ÄFDEEL ge Planten bevat. Hoorpe Ì - STUK, (ax) Handbioem met naakte Bladen, byna on- 1 gefteelde Stengen en overhoekfe eenbloemige Manulea . Vbeiran- Steeltjes. Eus. En dd De vermaarde C oM MEL y n hadt deeze Soort , wegens de gezegde figuur der Bloemen, Chei= ranthus, dat is Handbloem , geeyteld. Zy groeit aan de Kaap der Goede Hore. Op den Grond fpreidt zy Lancetvormige Bladen uic, diep ine gefneeden en groen, waar tusfchen Stengetjes voortkomen van eên Span hoog, met kleine of enkel zeer fmalle Bladen , aan den top Aairen hebbende van kleine geele Bloempjes, als ge« zegd is. ja, (2) Handbloem met Wollige Bladen, gebla- wollig. derde Stengen en veelbloemige Steeltjes. Dic Kaapfe Plantje is een geheel Wollig leg- gend Kruid, metftomp Eyronde gekartelde ge- paarde Bladen , hebbende een end- Tros uit o- verhoekfe Trosjes beftaande en malle Bloem- pies , (1x) Manulea Fol, nudis , Caul, fubaphyllis, Ped. alternis unifloris. Sy/?,. Nat. XII. Gen. 1254, pe 4!9. Peg. XIII. p- 476. Manulea Fol. nudiusculis. Jfant. 38. Lobelia Chei- ranthus, Sp. Plant, 1319. Cheiranthus Africana Flore luteo. Comm. Hort. IN. pe 83e Te 42e (2) Manulea Fol. tomentofis } Caulibus Folio, Ped. mu!- tiforis. Mant. 420. Selago tomentofa, Sp. Plant. 877. Sel. Racemis Ramos. di. Acad. Vl. Aft. 22. PLUK, Fbyt. Te 319 É, 2 \ Dek ANA, MT, Ae 535 pjes, hoog geel van Kleur. De Meeldraadjes, Iv, in de gezwollen Keel van * Pypie, zyn twee- Aeneis magtig met een geknopten Styl. Naar het Ge- Hoorpe aairde Glimkruid * fchynt hetzelve veel te gely- STURe ken. De Bloempjes zyn regelmaatiger , dan Pr in de voorgaande Soort, verdeeld, XII. D, V. STUK, bladz. 327, HEBENSTRE TIA 4 Dit Geflagt is benoemd naar zekeren Doktor HEBENSTREIT » die op bevel van den Koning van Poolen naar Afrika gereisd was ter bevor- dering van de Kruidkunde, Het heeft een dub- beld uitgeranden Kelk, van onderen gefpleeten ; de Bloem met eene opftygende Lip, die in vieren gedeeld is ; de Meeldraadjes in de ver- deelingen van den rand ingeplant , en een twee- zaadig Zaadhuisje. De drie volgende Soorten, ook aan de Kaap groeijende , zyn thans in hetzelve opgegeven, naamelyk | (1) Hebenftretia met Liniaale getande Bladen en en 8 ladde Aar EN. \ tia dentata, Getande, De (1) Hebenftretia Fol. Linearibus dentatis , Spicis lavìibus, Syst. Nat. XII. Gen. 770. p. 420. Weg. XIII. p. 476. He Cliff. 326. R. Lugdb. 300. BERG. Cap, 153. Valerianella Africana Fol, anguftis &c, Comm. Hort. II. ps 247. T. 109, Rapunculus Fol. inferioribus multifidis, fuperioribus fimpl. dentatis» Flor, fpicatis. BURM. Afr. Te 4e fp Ie Ll 4 Ie DEEL, IX. STUEn 536 TwEEMAGCTIGE KRUIDEN, IV: De Steng van deeze is opftaande,een Voet ArDERl“ hoog „aan den Wortel en onder de Aairen met Hoorp- enkelde opftygende Takjes: de Bladen zyn STUK. overhoeks verfpreid , Liniaal , eenigermaate fte- stik @kelig , met Tandjes, opgeregt , in de Oxelen veele getakte Blaadjes hebbende, Aan ’t end komt een langwerpige Aair , met Elsvormige Blikjes, op tien ryën overlangs gefchubd , een» bloemig : want de Aair beftaat uit vyfbloemige Kransjes , overhoeks geplaatst. De Bloem is wit ,„op de rug van den Keel rood en zonderling door de plaatzing der Meeldraadjes , waar van de twee onderften omgekromd. zyn: Des mor- gens zyn de Bloemen Reukeloas ,’s middags ftin= ken zy walgelyk en ‘savonds hebben zy een aan: genaamen Geure eh _ (2) Hebenftretia met Liniaal effenrandige 3e enfire rr ef Bladen. ges" Deeze heeft de Bladen gepaard en losfe Aai ren met eironde Blikjes, zo de Ridder aante- kent. Ook komen de Blaadjes fomtyds Krans- wys om de Takjes voort. De Kantliaairige van den Heer Bererus fchynt tot deeze of de voor- gaande te behooren. Mogelyk zyn zy alle drie flegts Verfcheidenheden van dit Gewas. (3) (2) Hebenftreiia Fol, Linearibus integerrimis. H. Clif: 497. R. Lugdb. zoo. Pedicularis fol. anguftisfimis dentatis, BURM. Afre T. 42, £. 2. Hebenfiretia ciliata, BERG. Cap. 554: Dr PVEN AMT A, 537 (3) Hebenftretia met byna Vleezige Hartvor- IVe mige ongefteelde Bladen, in Be | Ô 6 „… Hoorp« Dit is een opftaand Heeftertje , witachtig ssrur. glad, met weinig Takjes en die alleen van bo- ur. ven: de Bladen overhoeks of gepaard, onge-Asfn fteeld of byna de Steng omvattende, HAVO mig ftomp , naauwlyks gekarteld, Vleezig , van mige. onderen bultig. Aan ’t end heeft het een onge- fteelde Aair van Bloemen, die wit zyn met een rooden Keel en famengedrukte geele Meelknop- jes, gelyk die der eeríte Soort. ER r:tNus. Balfembloem. Dit Geflagt heeft een vyfbladigen Kelk en den rand der Bloem in vyf byna gelyke deelen gefneeden, met uitgerande Slippen; de Boven- lip zeer kort en omgeboogen : het Zaadhuisje twechokkig, In hetzelve komen thans de vier volgende Soor« ten voor, naamelyk. (5) Balfembloem met getroste Bloemen en Spa- „LE telachtige Bladen. Aspinas. Dee.Euiopifch, (3) Hebenfireeia Fol, fubcarnofis Cordatis fesfilibus. Mant, 420. / (1) Erinus Floribus Racemofis , Foliis Spatulatis. Sy/f, Nat. XII. Gen. 771. p. 420. Weg. XIII p. 477. Erinus. H. Cliff. 320, R. Lugdb, zor. GOUAN Monsp. 306. HALL. Helw, 629. Ageratum ferrat. Alp. glabrum Fl, purp. TOURNE. rf? 651, T. 422. Ageratum purpureum. DAL, Alifl. 1134, Ager, minus Saxatile Flore albo, BARR. Rar. 23e Te 1192 Ll s Ue DEEL: IX, STUK IV. #32 TWEEMACTIGE KRUIDEN. Deeze, op de hooge Gebergten der Zuide= | Arpzel. Iyke deelen van Europa groeijende, is Glad AJ- Hoorp- pijch Ageratum , met paarfche Bloemen , van STUK, ToursEFoRT genoemd geweest, die ook Be laa Je Bloem en Vrugt in Afbeelding heeft gebragt, Je Eranus ’% Geflagt van Ageratum , dat fommigen Klein Balfemkruid heeten, zal naderhand volgen. Dic paarfche hebben fommigen Moschatellina gety- teld, wegens den aangenaamen Geur der Bloe- men, niet te kort fchietende by dien der Vios len en deswegen noem ik dit Geflagt Balfembloem. De Wortelbladen van dit Kruid, op den Grond Roosjes maakende , zyn allen Liniaal Spatelvormig ‚ ruigachtig , met eenige Tandjes wederzyds by de Punt. Het heeft verfcheide Stengetjes van een Handbreed hoog , opftaande, rond, ruig ‚met fmalle Blaadjes overhoeks, Deca ze zyn overhoeks bezet met Bloempjes, uit een vyfdeeligen Kelk voortkomende met een lang Pypje, waar in vier Meeldraadjes en een rond- achtig vrmatbebide mer een zeer korten Styl, den Stempel geknopt hebbende met twee rond- achtige Oortjes, tegenover elkander. Het komt ook met witte Bloemen voor, en veel ruiger, zo van de eene als van de andere Kleur, (2) Balfembloem met zydeling fe ongefteelde Africanus. Bloemen en Lancetvormige eenigermaate ade getande Bladen, Dee- (2) Erinas Flor, lateralibus fesûlibus , Fol, Lanceolatis den- tas mg => 1 . Ala 2Deel PLAAT LEVI. - ( he . > p| « ri 5 \ t AE . il _ N A ’ Le 8 k A ES f \ e \ LJ 4 I Ô Ì B | = nn \ | : À Í \ \ K ï = Í £ \ E í A _ \ fj 3 B sed \ k : iN … } I Ki 4 … 1 bi . Ás Rd a E . \ Í f 7 Ì wl Ke kei 5 " \ le B / se Ì % p. ú ‘ Ta a u Ë e be 5 ‚5 Eh) D fi . me dee Á - B - ee 5 eo, … ki . 5 N 5 | Ù hj : Î a k — _ manni et . D ID YY NA MIA 539 Deeze, op den Zuidhoek van Afrika natuur- Iv, Iyk groeijende , bevondt zig in de Hollandfche \ "DEEL. Kruidhoven onder den naam van Buchnera „Hoorn: zynde door den Hoogleeraar J. BURMANN Us TUE: Lychnidea geheten , om dat de Bloempjes veel nain naar die van Lychnis zweemen, Men heeft het met ftompe en met fpitfe Bladen, gelyk uit het Werk van den Leidíchen Hoogleeraar A. vAN Roven blykt. De laatfte zo het de zelfde is, heeft de Bloemen in een Kroontje vergaard by den Heer BURMANNUS. (3) Balfembloem met Lancetvormig Eyronde Hr. Zaagtandige Bladen. rinus De- T5VIANUSe Peru- Aan den Noordelyken Oever van de Rivier"itanfche de la Plata , in Paraguay, vondt Pater Fer v- rrrégr dit Kruidje , dat derhalve niet met reden Peruviaanfch genoemd kan worden, te minder, daar het ook aan de Kaap der Goede Hope groeit, Het Stengetje, dat eenigermaate Haairig is , met gepaarde Bladen als die van Eerenprys bezet , verheft zig tot negen Duimen, en draagt op % end een Hoofdje van geruilde Bloempjes, fchoon Bloed» tatis. Buchnera Fol, obtufis ferratis. H. Cf. sor. Re Luadb. 300, Lychnidea villofa 8&c. BuRMms Afr. 139. T. So. f, 1. Euphrafia Ethiopica. PLUK. Jlant. 73. @, Buchnera Fol. acu= tis dentatis. Re Lugdb. 300. Etinus umbellatus. BURM. Pradr. Fl. Cap. ? (3) Erinus Fol. Lanceolato « ovatis ferratis. Lychnidea Ve- ronice folio Flore Coccineo, FEUILL, Per. Ill. pe 36 Te 25. É. 3e Il. DEEL: IX, STUEe 340 TwBEEMACTIGE KRUIDEN. IV, Bloedrood „, op welken een langwerpig Zaad. AFDEEL, hijisi ie: huisje volgt. HooFrpe STUK. IV. Erinus Jacinsarus Gefnip- perd. (4) Balfembloem met gefnipperde Bladen. In ’ Ryk van Chili, op by de veertig Graae ‘der Zuider Breedte, nam die Pater dit Kruidje waar , dat zig flegts een half Voet verhief met zyn rond, groen, Stengetje , zynde een weinig Haairig , zo wel alsde Blaadjes ‚zeer veel, zegt hy, naar die van het Kleine Yzerhard gelyken- de, De Bloemen, als een Kroontje op den top groeijende , waren Vleefchkleurig, en hadden het Pypje een half Duim lang, aan den Mond zig ter zelfde breedte uitbreidende op de manier van de Bloemen der Primula Veris: dat ís even als in de andere Soorten van dit Geflagt. Capenfis. In verfcheide opzigten , doch inzonderheid Kaapích. pe. Tvijr, Wegens de Zaadhuisjes en den vyfdeeligen Kelk, Fig, I. fchynt tot dit Geflagt dat Kaapích Gewasje te behooren , waar van ik hier, in Fig. 1, op Praar LVIII , de Afbeelding mededeel. Ik heb nu onlangs een aanzienlyken Tak daar van bekomen. De Bloempjes fchynen my in vyven vry egaal verdeeld en niet blykbaar tweelippig te zyn, anders zou men het tot het Oogentroost kunnen betrekken. Men kan de groeijing der Bloempjes , de langte van derzelver Steeltjesen van het Pypje, als ook die van het Gewas, dat Hee- (4) Erinus Fol, laciniatis, Lychnidea Verbene tenuifoliz folioe FEUILL, Peruv. IE. pe 35. To 250 fo 2 DET DEAN A MT Ae SAI Heefterig ís met ronde Houtige roodachtige IV. Stengetjes en Takken, in-de Afbeelding zien, en ende figuur der Blaadjes, die grootendeels Herts- Hoorp- hoornig ingefneeden of getakt zyn ;is met Ver-STUE. grooting daar onder by A voorgefteld, Zy ftroo- ken genoegzaam met die der Averoone, om te denken dat het Ethiopifch Plantje van PLukKe- NET (f), ’t welk de Heer Bur MANNus op de voorgemelde Hebenftretia aanhaalt , hier bedoeld mogte zyn : want derzelver Blaadjes gelyken weinig naar die der Averoone (1). BUCHNER A Diet Geflagt is, naar den zeer geleerden Heer Bucunerus, Voorzitter van de Keizerlyke Akademie der Natuur-onderzoekeren , getyteld, Het heeft den Kelk flaauw vyftandig; den rand der Bloempjes in vyven gelyk verdeeld , met Hartvormige Lippen, en een tweehokkig Zaad. huisje. Zes uitheemfche Soorten , waar onder vere fcheide Kaapfe zyn, komen in hetzelve voor, naamelyk | (1) Buch. (Ì) Euphrafiz affinis Ethiopica, Abrotani campeftris folio , Cauliculis rubenribus. AZant, 73. (1) Het Abrotanum cnmpeflre heeft, volgens den Ridder, Folia maltifida linearia en die Hebenftretia Linearia dentara, gelyk ook uit de Afbeelding heet groote verfchil der Bla- den blykt. | Ii, DEEL, IX, STUK, Angioe Jbermiae 842 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. Cx) Buchnera met getande Lancetvormige drie. Ar Sea rihbige Bladen. PR In Virginie en Kanada is de Grociplaats van r. deeze, die als een Soort van Wollekruid is aane pre eel gemerkt geweest, wegens haare rimpelige Haai- Meren rige langwerpig gefpisfte Bladen , aan den rand Zaagtandig, twee tegenover elkander , draagen- de op den top der Steng, die niet Takkig is, een dunne Aair van Frechterachtige Violetkleu- rige Bloemen , waat op een tweehokkig Zaad- huisje volgt , in de vyfdeelige Kelk verholen, Twee Meeldraadjes zitten in de Keel, twee in ’tmidden van *t Pypje. Het Kruid wordt door % droogen zwart. B (2) Buchnera met Wigvormige vyftandige glad- _Knikken- de Bladen , geaairde, Bloemen en een Hee- de flerige Se Sh: re. vint. Het Kaaps Heefterachtig Kruid, in Fig. 2 Eis 2 op de gezegde Plaat vertoond, voldoet niet al= leen aan de Geflagts- Kenmerken , gelyk Blykt uit de vergroote Bloem , by. Letter B, maarook aan de befchryving , welke de Heer LinNaus daar van, als op de Bergen aan de Kaap der Goede Hope groeijende , dus geeft, | | „ De | { i) Dachnera Fol. dentatis Lanceolatis trinerviis. Sy Net. KIL. Gen. 772. p. 420. Zeg. XIil. pe 477. Buchnera Fol. dentatis oppofitis. GRON. Virg. Os. (a) Buchnera Fol, Cuneatis quinque «dentatis glabris Flor. Spicatis, Gaule Fruticoío. Mant, sie D 1 DYNA MT A © 349 ‚ De Steng is Heefterachtig , een half Voet IV. _ „ hoog , bepaald Takkig , als ’ ware gewricht “eye „ door Lidtekens der afgevallene Bladen en Hoorns „ paarfchachtig: de Bladen gepaard, (dikwils®T0E ‚, drievoudig) ongefteeld, Wigvormig , vyftan- phrdde „ dig, (aan de tip wederzyds met twee fpicfe _‚… Tandjes „) effen en niet korter dan de Leed» 9 jes. Endelings heeft het langwerpige eenzaa- „> me Aairen, van opgefteelde opftaande Bloc. s, men , met een Liniaal fpits Blikje, korter „‚ dan de Kelk, die Pypachtig langwerpig is , „en ten halve in vyven gelyk verdeeld , de ‚> Slippen met een Vliesje famengevoegd heb- „ bende. De Bloem is wit, met een vyfhoekig „> Pypjes tweemaal zo lang als de Kelk, om- ss gekromd, met een platten vyfdeeligen Rand, s die byna Eyronde Slippen heeft en Meeldraad- s> jes binnen den Keel, twee laager, benevens „>een ingeflooten , omgeboogen „ dikachtigen 9, Stempel.” | Dit bevind ik grootendeels plaats te hebben in myn afgebeelde , als ook in de vergroote Bloem; zynde het Zaadhuisje , in de Kelk vervat , by C, en doorgefneeden , om de twee holligheden daar in voor te ftellen , by D, met dergelyke Vergrooting in Plaat gebragt, ’t Is wel waars dat het Kruid in eenige weinige opzigten iets fchynt te verfchillen , doch het heeft te veel overeenkomst ‚ om niet het zelfde of dergelyk te zyn, en het is ook , waarfchynlyk door ’t droogen , zwartachtig bruin, 3) IE. DEEL, IX, STUKe / 544 TwEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. (5) Buchnera met drietandige Bladen, gefteel- Anne de Bloemen en een Heefterige Steng. dr Op Zandige Velden aan de Kaap groeit, vol- ger. gens den Ridder, deeze, die een zeer Takkige Bubrera Steng van dergelyke hoogte : de Bladen gepaard Ethiopie en ongefteeld , van grootte als die van * Var- : kensgras, byna glad, doorgaans beneden de Tip wederzyds een Tandje hebbende, de Bloemen naar het end der Takken, zydelings , gepaard, gefteeld heeft , met eenbladige vyftandige Kelken en geele Bloemen met lange Pypjes: het Zaad. huisje Eyrond-langwerpig , tweehokkig, byna zo lang als de Kelk, IV. (4) Buchnera met getande Liniaale Bladen en Kele, ruigachtige Kelken. Deeze, die den bynaam van Kaapfche voert, _gelykt zeer naar het Kaapfche Neusbloem , + pjagz, hier voor befchreeven*, %t Is een Plantje van 452. maar een Handbreed hoogte , van boven Tak. kig, met geaairde Bloemen, zo de Ridder aan- tekent, en over ’t geheel. Lymerig ruig, metde Tandjes ver van elkander 5 zynde dit ook een Jaarlyks Gewas, On- (3) Buchuera Fol. tridentatis , Flor. pedunculatis, Caule Fruticofo. Mant. zer. | (4) Buchnera Fol. dentatis Linearibus Calycibus pubescen = tibus. Buchnera Fol. Lanceol, fubdentatis &c. Ars. Acad. VI. Afr. 18, Lychnidea villofa Fol. anguftis denticulâtis, Flori= bus umbellatis, BURM. Afr« 191. Te Se f‚ 2. D roYNA MIA 545 Onder de Kaapfche Planten telt de HeerN, IV, L. BurMANNus eene Buchnera, welke zyn ÍT2EELs Ed. Capitata , dat is Haofdige noemt, als een Hoorie aanmerkelyk Bloemhoofdje draagende op een STP% enkeld Stengetje ‚ t welk voortkomt uit het mid- ee, den van Lancetvormige effenrandige Wortel- bladen. (5) Buchnera met gefnipperde Bladen en een, v. uchnera gegaffelde Steng. “ Canadenfis; ë Kanada Deeze Soort, in Virginie groeijende , zo Lin- Bies NAUs zegt, is een overblyvend Gewasje , met de Steng een Voet hoog, vierkant , opftaande, de Bladen byna als die van ’t Winkel - Yzerhard verdeeld, Uit de mikjes der Takken komt een gefteelde Aair, met de Bloempjes ongelyk ver= {preid en Kelken zo lang als de helft van ’ Bloempypje. (6) Buchnera met effenrandige Liniaale Bla» vr; den en ruuwe Kelken. pen fche, Op Ceylon en in China is deeze waargeno- men, een Plantje naar *t Oogentroost gelyken= de, met overhoekfe Takken en lange Aairen, de Bloemen ver van elkander „hebbende een lang Pypje, dat Draadachtig dun is, gelyk in de an= de= (5) Buchnera Fol. Laciniatis, Caule dichotomo. Mant. 38. (6) Buchnera Fol. integerrimis Linearibns , Cal, cabris. Sy,f. Nat, XII, XllL. BURM, Fl. Ind. p. 133. M m IL. Daer, IXe STUKe, IV, AFDEELe XV. Hoorpe STUKe Schuilzaâ. &igee. EL Browailta demisfa. Laage. 546 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, dere Soorten. Het heeft den Mond tweefneedig ; de eene Slip byna regtopftaande en driedeelig de andere uitgebreid en breed Hartvormig zynde, BRO WALE EA Dit Geflagt is door den Ridder benoemd ter eere van den Sweedfchen Heer BROWALLS die een ongemeen Liefhebber was van de Na- tuurlyke Hiftorie in ’t algemeen en de Kruidkune de in ’t byzonder. De Kenmerken zyn door zyn Ed, gefteld , een vyftandige Kelk , met den Rand der Bloem byna egaal in vyven gedeeld en uitgebreid ; den Navel geflooten hebbende met twee groote Meelknopjes : als. ook een eenhok- kig Zaadhuisje, | Drie Soorten komen ’er in voor , altemaal Westindifche Kruiden, waar wan zyn Ed, de eerfte uit den Cliffortfen Tuin zeer naauwkeurig in Afbeelding gebragt heeft ; naamelyk (1) Browallia met eenbloemige Bloemfteeltjes. Van Panama in Zuid - Amerika afkomftig is deeze door den fchranderen MirrEr in de “Tuin van Chelfea „, by Londen „gekweekt, en het Zaad van denzelven aan den Heer LiNNAus, toen Opziender van de Lustplaats des Heeren CurirrorT, Hartecamp, by Haarlem , mede- gedeeld, ’t Is een Jaarlykích Kruid, meet a un (1) Browallta Pedunculis unifloris. Syff. Nart. XII. Gen. 773: P- Axe Vege XLI. P. 496, Bik Cliff. 318 Te Ï7e A Ups. 179. ‘ DeriD VK NCAUMEE A. 47 dun rond Stengetje van een of anderhalven Voet IV hoog, weinig getakt , met fpits Eyronde gefteel. BE de effenrandige Bladen , van een Duim groot Hoorp- en gefteelde Bloemen in de Oxelen , van gezeg- TUE de figuur en eene fchitterende Hemelfchblaauwe Jierscn, Kleur, (2) Browallia met eenbloemige en veelbloemige u. Browallta Steeltjes, elata. Verhevene; In Peru zou de Groeiplaats van deeze zyn, die naar de voorgaande gelykt, doch de Steng eens zo hoog , ftyf, een Pink dik, en als Hee- fterig heeft, met de onderfte Takken byna zo lang als de Steng. De Bloemfteeltjes draagen ie- der ééne ,drie, vyf of meer Bloemen, gie hoog: Ann Zyn. (3) Browallia met de bovenfle Bladen gepaard ur. en twee Meeldraadjes zo lang als de Bloem. validen Ce Van Mirrer usheeft de Ridder deeze over- genomen, als zekerlyk , naar een gewezen Plant , door hem in Afbeelding gebragt zynde ; moog- lyk een veranderdeof Bafterd- Soort, Zelf hade hy ze niet gezien. L rige (2) Browallia Pedunculis unifloris multiflorisque. Syft. Nat. Vege XIIe (3) Browailia Fol. {uper. oppofitis &c. MILL. Je. 63, Mm 2 d _ IJ. DEEL: IX. STUK, 548 _TWEEMAGTIGE KruriDEm ' IV. _LINNE A, ÂFDEEL. XV. : | | Hoorp- Dit Geflagt kroont den naam van den Groo- STUK. ten Ridder, die het Samenftel der Kruidkun- ae de, niet minder dan de geheele Natuurlyke Hi- ftorie, in een goeden Smaak gebragt heeft. Hy is thans den Io January deezes Jaars 1778, ruim een Maand voor dat ik dit fchryf „den Weg van alle Vleefch gegaan (*). _ Een Klokvormige Bloem, en dubbelde Kelk, die van de Vrugt tweebladig , die van de Bloem vyfdeelig, en deeze boven het Vrugtbeginzel „ dat een drooge driehokkige Bezie wordt. L Dus komen de Kenmerken van dit Geflagt Be voor, welks eenigfte Soort (1) gemeen is op Noordíche. de drooge , dorre Bofch- Velden, nietalleen van de Laplandfche Alpen, maar byna van alle kou- de Bergruggen in Europa en Afia, ja zelfs in Kanada groeit. De Noordelyke deelen , gelyk Lapland, Rusland en Siberie , fchynt het by- zon- (*) Eterno Frutices Linneus in Ere comantes, Amftelie pofuit gratus Amicitiz At Dea Plantarum Soboles cui credita , Myftze Frondibus his titulum fubdidit ipfa fui. JAC. Pir. D'ORVILLES (1) Linnza. Sy/f. Nat. XII. Gen. 774. p. 421. Vege XIIIe pe 478. Linnza Flor. geminatis. Fl. Lapp. zso. T. 12. f 4. H. Clif. 320. Fl. Succ. s22. 522. s62e Ff. 1. Mat. Med, 517. HALL. Hlelv. 6o?, SEG. Wer. 1. p. 183. SAUV. Meth, 137. KALM. Jt. II. ps 263, GORT. Jugre 100. Serpillifolia, BuxB. ACE, IL. p. 346. T. 21. Campanula Serpillifolia. C. B. Pin. 93. Prodr. 35. AE, Ups. 1720, pe 96e Ts Ie OED. Dan. T. 3. AC, Nidros. IV. T. 4 fe & D:rD INA MI A 549 zonder te beminnen: doch het valt, nicttemin, IV, _ ook in Switzerland en Languedok. Enk Dit Kruidje was, onder den naam van Quen- Hoorps delbladige Klokjes , door de Autheuren gemeld? en het komt dusin Afbeelding voor , by C, Bau- a HINUs , doch flegt ; zynde door BuxrAum beter en eindelyk door onzen LinN&us vols maakt in Plaat gebragt. Zyn Ed. toont aan ,dat het geenszins behoore tot het Geflagt van Klokjes. Zulk eene afzondering der Bloem , door een byzonderen Kelk, van het Vrugtbeginzel , was hem in geen andere Plant voorgekomen, De Bladen zyn door fommigen by ’t Penningkruid vergeleeken en de Ingezetenen van Angerman- nie noemen het Windgras ; waarfchynlyk , om dat deszelfs dunne Bloemfteeltjes geduurig door den Wind bewoogen worden. | Uit een Vezeligen Wortel brengt het flappe. Stengetjes of liever Rankjes voort, die veelal op den Grond leggen en ’er fomtyds Wortel in fchieten, aan welken de gezegde Blaadjes, tegenover malkander, groeijen, die eenige wei= nige Tandjes hebben en niet lang gefteeld zyn. Derzelver Oxelen leveren de Bloemfteeltjes uit „ die opftaan , zynde lang en dun , en boven twee Bloemen draagen , van eene Klokvormige fi- guur; buiten wit, binnen Pluizig en roodachtig. Deeze Bloemen, in haar eigen Kelk, die vyf- deelig is, vervat, zitten op een rondachtig Vrugt= beginzel , in een andere Kelk begreepen, die vierbladig is, volgens Ha rLrrRr, en het Zaad- Mm 3 huis- II, DEEL, IX. STUK. iv, \AFDEEL. XV, Hoor p- STUKe Schuilzaa- dige. s50 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. huisje wordt van hem gerekend eenhokkig te zyn met drie Zaaden , daar BuxeaAum hetzelve eenzaadig bevonden hadt. Dit laacfte verfchil kan - daar uit ontftaan , dat in fommige deelen des Aardbodems alle de drie Zaaden niet aanrypen. In Lapland hadt L1NN&us de Ranken van dit Kruidje agttien Voeten lang gezien. Van ’tge- meene Volk in Sweeden wordt het gekookte Loof , als een vaardig Geneesmiddel , in Pap en Stooving op de Lichaamsdeelen, díe met Jicht- pynen bevangen zyn, geappliceerd, SIBTHORPIA De Kelk en Bloem zyn, beiden , in vyven egaal verdeeld , met de Paaren' Meeldraadjes van elkander afftandig en het Zaadhuisje rond= achtig , famengedrukt , twechokkig met een dwars middelfchotje. Van dit Geflagt is eene Soort, door den Ox- fordfen Hoogleeraar S1BTHORP1US, aan den Ridder gezonden geweest , die deswegen het= zelve met deszelfs naam vereerde. Die Levant- {che vind ik thans uitgemonfterd , zo wel als de __Afrikaanfche Sibthorpia , bekleedende een van. ibthorpiâ Kuroplite beiden, of beiden, het Geflagt van Difandra „ voorheen door my geboekftaafd (*). Dus blyfc dan alleen de Europifche , als de eenigfte Soort van dit Geflagt (1). Deeze is Europifche, aalle (*) IT. D. VIIL Stuk, deezer Nat. Hiftorie, bladz, 425. (1) Sibrhorpia, Sy/7. Nat, XlL. Gen, 775. p. 421. Vig, AI. Dr. WN Are Ae 55E aangemerkt als een. Plantje„datop de Zuidwest. IV. Kusten van Engeland en. in Portugal, aan: vog- Aaen, tige Dyken , en aan de kanten' van Beekjes Hoorp- grocit.. Ray noemt het Zeer klein kruipend Bas-*TUEe terd- Muur , mee Bladen van het Gulden Steen- en breeke: PeTivER Goudveil van Cornwall. Het ps. vur. groeit ook in Oostindie, van waar ik een Plant- #5: 3 je daar van. heb. bekomen, ’t welk de Geftalte. veel duidelyker uitdrukt , dan hetzelve door Pru- KENET is afgebeeld, Den heb ik het, in Fig. 3, op Plaat LVIII, in Plaat vertoond, LorrLiNg heeft het in Portugal, by Oporto, overvloedig vergaderd aan den voet van Muuren en Bergjes, die door afdruipend Water geduus= rig vogtig blyven, en by het Slot van de Konin« gin te Cintra, op den zeer hoogen naast by ge- legen Berg , ín drooge holle plaatfen. De geftalte is als die van ’t Water - Navelkruid, het Loof als dat van Goudveil „de Vrugt als van Eerenprys , wordt elders gezegd (*), doch in * myne is dezelve platter. Het heeft Draadach- tige kruipende Stengetjesen lang gefteelde Bla» jes overhoeks , die Niervormig Schildachtig zyn , horizontaal geplaatst , door zes infnydingen ais zevenhoekig , aan A den rand gehaaird. De Bloem= pjes , Kill. p. 478. Am, Acad, III. p. 22. LOEFLe Jfe 15e. Chiy- {ofpleniuum Cornubienfe, Prriv. Herb. T. 6. f. 11. Aline {pu- sia pufilla repens &c. Ray. Angl. IL. p. 352 epe lus. 23e Tine 6 6e 6%) Am. Acad. uts. Nova Genera per CHENON, Pe 220 M m4 IE. DEez, IX. STuE. IV, ÄFDEEL. Hoor p- STUKe Schuilzaa- dige. 552 _TWEEMAGTIGE KRUIDEN. pjes ‚in de Oxelen voortkomende , hebben Steel« tjes die wat korter of ook wel langer zyn dan de Bladfteeltjes, De Kleur is paarfchachtig „doch zy fteeken naauwlyks buiten den Kelk uit, die vyfdeelig is en ruig, *t Getal der Meeldraadjes js altoos vier , die gelyk van langte zyn; dus minder in getal dan de Bloemflippen , eene ongelykheid , welke dit Kruidje tot de Klasfe der Tweemagtigen betrekt , zegt de Ridder. Li MOSEL LA. Slykertje. De Kelk is, zo wel als de Bloem, egaal in vyven gefneeden in dit Geflagt , hebbende de Meeldraadjes by paaren digt aan elkander; het Zaadhuisje eenhokkig , tweekleppig, veelzaadig. L. Limofeila Agnatica. Europifch. , Twee Soorten behooren tot hetzelve, waar van de eerfte genoemd wordt - (a) Slykertje met Lancetvormige Bladen. By verfcheide Autheuren is dit Plantje, dat in de Noordelyke deelen van Europa en ook Zuidelyker , gelyk by ons, aan den Rhyn en in Switzerland, op vogtige Velden groeit , in Plaat gebragt. Sommigen hebben het als een kleine Soort (1) Limofzila Fol. Lanceolatis. Syff. Nat. XII. Gen. 776. p.421.Peg.XIlI. pe 479. GORT. Belg. 179. Fl. Lapp. 249. Fl. Succ. Har. Helv. 629. Limofella annua. Lanp. Als. 156. T. s. Plantaginella. HALL. Jen. 23. T. 6, f. 2, Planragí- nella palufteis. C‚-B. Pin. 190. Alfine paluftris &c, PLUK. Alm, 20. T. 74 f. qe MENTZ. Pag. xe T. 7. É. Ge D tp N A MI As ld Soort van Weegbree „ anderen als ‘een Water- IVS’ Muur „ aangemerkt, LOEsEL noemt het, on- RE ij der de Pruisfifche Planten, zeer kleine Spurrie , Hoorp. met Lancetvormige Bladen. PEUKen Een Plag, zegt HALLER) van lang gefteel- pie de Blaadjes , die aan ’tc end ovaal zyn, geeft Scheuten uit, welke dergelyke Plaggen vormen. Hier komen Stengetjes uit voort, korter dan de Bladen, ieder een Bloempje draagende, ’ welk wit is, binnen aan % Pypje rood , met zwar. te Meeldraadjes, De Kelk is diep in vyven ge= fneeden; de Bloem kennelyk mismaakt , aan den rand vyf Slippen hebbende , waar van twee paa- ren gelyk en grooter zyn dan de oneffene of vyfde Slip. Van de vier Meeldraadjes zyn twee langer onder de Topjes omgeboogen, (2) Slykertje met byna Liniaale Bladen, Tila Op den Zee= Oever, aan de Kaap den Goe. Twee- de Hope, vondt de Heer Kornte dit Plant. "2": je , zynde volkomen van de zelfde Geftalte , doch veel kleiner , en dus te tellen onder het kleinfte Onkruid, Alleenlyk verbreeden zig de Bladen byna niet, en hy kon flegts twee Meel. draadjes in de Bloempjes waarneemen ; wes= halve het den Bynaam van T'weemannig voert, VAN. (2) Limofella Fol, Cablinewibus, Aant, 252, Mm 5 II. DEEL: IX, STOK 554 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, IVe. | VANDELL I A, (ÁFDEEL. kie De Kelk is byna in vieren gedeeld , de Bloem Hoorp= Í sTUK. grynzende of Smoelachtig , met twee Meel- Schuilzaa- draadjes, uit de vlakte der Bloemlip en famen- was gevoegde Meelknopjes : het Zaadhuisje eenhok= kig veelzaadig. 1. Dus komen de Kenmerken voor van dit Ge- EA agt, welks eenigfte Soort (1) door den Heer Verfpreide. BR ow Ne ontdekt is op *t Eiland van St. Tho= _ mas. Dezelve heeft een Kruidige vierhoekige gearmde Steng: Eyronde , ongefteelde , gekar- telde ftompachtige Bladen en eenzaame Bloemen in de Oxelen, tegen elkander over. De geftale teis als die van het Quendelbladige Eerenpryse S TEMODP IA. Tweeknop, Dit Geflagt heeft den Kelk vyfdeelig, de Bloem tweelippig ‚ met vier Meeldraadjes , die allen gegaffeld en tweeknoppig zyn, zo dat hetzelve agt Meelknopjes heeft; en een tweehokkig Zaadhuisje, L, De eenigfte Soort hier van-( D „ aan den Zee: veen kant van’t Eiland Jamaika in ’ Zand groeijen- zeekants. de, is Heefterig leggend Waterlook , met blaauwe Bloe- (3) Vandellia. Sy/t. Nat, Xlle Gene 1265. p: 422. Vig. XIII. p. 479. Mant. 39. (1) Stemodia. Syft. Nat. XII. Gen. 777. pe 422. Vige XIII. p. 479. Am. Acad. V. p. 399. Stemodiacra maritima &c. BROWN. Fam. 261. Te. 22. f. z. Scord. maritimunr &C. SLOAN, Jam. 66e Hift. Ie Pe X75e Te 53Oe f. 2e DrpPINA MIA S58 Bloemen, door SLOANE geheten. BROWNE IV, gaf 'er den tytel aan van Stemodiacra , waar van AaDiak, de Geflagtnaam afgeleid is, ’t Gewas heeft een Hoorp: vierhoekige ruige Steng „en overhoekfe opftaan-STUEs de Takken , met Lancetvormige ongefteelde pe Bladen , die fpits getand zyn. De Bloemen zit- 8 ten in de Oxelen eenzaam , tusfchen twee zyde- lingfe Blaadjes , ongefteeld, Het is een ruikend Kruid. OBoraRr ra. Stuiverkruid. Dit heeft een tweedeeligen Kelk en vierdee- lige Bloem , die Klokvormig is, met de Meel. draadjes in de verdeelingen ; het Zaadhuisje een- hokkig „ tweekleppig ‚ veelzaadig. De eenigfte Soort (1) van dit Geflagt is een A: Virginifch Plantje , dat men onder de benaaming Vincken. van het volgende heeft voorgefteld gehad, hoes Vitginifchs wel daar van aanmerkelyk verfchillende. Uit een Koraalachtigen Wortel fchiet het een enkeld Stengetje ; anderhalve Handpalm hoog , met kleine fpitfe Blaadjes; maar die aan den top , uit: welker Schoot de Bloemen voortkomen, zyn rond en van grootte als een Stuivertje , waar van de naam ontleend ís, De Bloemen zyn bleek rood en de Blaadjes van onderen paarfch. Het bloeit. (s) Obolaria. 59% Nat. XII. Gen. 778. Pp. 422. Veg. XII. p- 479 H. Cliff. 323. GRON. Virg, 74, 95. Orobanche Vite g'niana Rad. Coralloide &e, Mor. Hij, Ul, P. 504 S. Iz Te. 16. f, 23. PLUK, Alm, 273, T. 209. É. 6. He DEEL, IX, STUK, 556 TwEEMAGTIGE KRrRurDEns IV. Het bloeit in April , volgens den Heer C La v= cad a TON, die het daar te lande heeft waargenomen. Hoorpe STUK, OmroBANECHE. Leeuwftaart. Bane In dit Geflagt, dat , wegens de geftalte , wel den naam van ZLeeuwftaart woeren mag; is ook de Kelk tweebladig ‚ maar de Bloem Smoelach- tig, met een Klier onder het Vrugtbeginzel: het Zaadhuisje even als in ’t voorgaande. Het een de agt volgende Soorten. | IJ (1) Leeuwftaart met een geheel enkelde glad- Ore | de Steng en uitfteekende Meeldraadjes. Glad. | À (2) Leeuwftaart met een geheel enkelde ruig- Major, achtige Steng; de Meeldraadjes naauwlyks Groot. ik , | witfteekende, Deeze beide Soorten komen in ons Werelds- deel , doch de eerfte meer in de Zuidelyke Landen, gelyk Languedoken Provence, of ook in Switzerland , de andere vry algemeen voor, Deeze, die ook in onze Nederlanden valt , groeit in (1) Orobanche Caule fimplicisimo levi , Stam. exfertis. Syf?. Nat. XII. Gen. 779. p. 422. Veg. XIlI. p. 479- GOUAN Monsp. 308. Orobanche majore Flore. C. B. Pin. 88. Mor Ris. Hifl. UI. S. 12. T. 16. f. 2e Orob. magna purpurea Monfpesfulana. J. B. Hil. II. p. 782. (2) Orobanche Caule fimpl. pubescente , Stamin. fubexfer- tis. LOEFL. Jt. Is 1. Orob. Caule fimplicisfimo. H. Clif, 321. R. Lugdb, 299, GOUAN Monsp. 308. GER. Prov. 288. Oro- banche major Garyophyilum olens, C. B. Pin. 87, HALL. Hlely. 610. Dop, Penpt. 552, Rapum Geniftz, Los. de. IL. pe 89° Dip LNA MI Ae 557 in de Zaaylanden op de Wortels van verfchei- TV. de Gewasfen , doch meest op die van de Brem , ÁFDEELs en hierom wordt zy ‘er Bremraap geheten , zo Hoorp-= Loper aantekent, Deze manier van Groeijing STUK is door hem en anderen in Plaat vertoond. Lin- pp tiet NEUS zegt , dat zy op de Akkers en drooge Velden van Europa, inzonderheid, een Bywas is van de Vlinderbloemige Planten. Ook wil men, dat de Griekfche naam , Orobanche , daar van afkomftig zou zyn, dat ‘er de Orobus en andere Haauwvrugten door verworgd worden ; weshalve de Duitfchers het Gewas Erven - Wur- ger noemen, de Engelfchen. Strangleweede, An- ders heet het in ’t Hoogduitfch Sommerwurtz , in % Engelfeh Broomrape , in ’t Italiaanfch Coe dadi Lion ‚ dat is Leeuweftaart. De Hongaaren noemen hetzelve Miskaars,zo CLusrus aan- tekent. Zo wel de Geftalte van de een als van de andere heeft dit Plantje ,’t welk in de eerfte Soort voorkomt met een blaauwe , in de andere met een witachtige Steng „ van een Voet of meer hoogte, die onder uitloopt in een dikken Knob- bel , byna als een Raap, zittende daar mede op de Wortels van andere Planten of Boomen, De Steng is boven bezet met Bloemen van eene Smoelachtige figuur, in de eerfte Soort paarfch of Violet; doch in deeze alwaar zy naar Anjee lieren ruiken , bleek , fomtyds witachtig en ook Goud of Saffraangeel „volgens SCHEUCHZER. Op de Wortels der Olmen, in de Koninglyke Tuin Il, DEEL IX, STuRs IV. AFDEEL: A Hoorp. STUK. 555 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, Tuin te Aranjuez in Spanje „ vondt Lof F- LING deeze Soort met bleek geele Bloemen, van boven een weinig paarfchachtig, en de gce - heele Plant was bruin, zonder eenigen byzonde- one ren Reuk. Inde Bloemen heeft „ bovendien „een ur. Orehanche aanmerkelyk verfchil van grootte plaats, Met veel moeite en drift werdt dit Plantje , zo LorerL verhaalt , van de Alchymiften in Mey opgezogt , die hetzelve aftrokken van de Wortelen der Brem, doende de Raap in een Kromhals en daar van een Olie overhaalende, die zeer uitmuntende was tegen den Steen, In de Nederlanden , zegt Cruusrus, werdt het Poeijer van de Bremraap ‚ met laauwen Wyn in- genomen , voor een kragtig Middel tegen Ko- Iykpynen gehouden. Ook is de Konferf van ’c Kruid , of de Syroop , door fommigen tegen Zwaarmoedigheid of Miltziekte aangepreezen. (3) Leeuwftaart wet een geheel enkelde Bladerig Americana. gefchubde Steng en uitfleekende Meel- Banen draadjes. In Karolina komt deeze'aan de Wortels der Boomen en Heefteren voor, wier Stengetjes naauwlyks een Span lang, een Vinger dik, rond en gekleurd zyn , Sappig , geheel Schubswyze bekleed met Lancetvormig Eyronde, ongefteel- de, (3) Orobanche Caule fimplicisfimo, Foliis imbricato ‚Stas minibus exfertis. Mdant. 33. Dd D rt DNA M TA 859 de, fpitfe Blaadjes : de Bloemen waren onge: IV. {teeld en krom: de geheele Plant geel van ÂFDEELs Kleur, Een dergelyke , doch ftompbladig, hadt Hoorpa de Ridder uit Siberie bekomen. STUK. (4) Leeuwftaart met een geheel enkelde Steng, ne omgekromde Bloemen , die langer dan de cernua. Eyronde Blikjes zyn en de Steng byna Knikkend, naakt. By Aranjuez in Spanje nam de Heer Loer r- LENG deeze byzondere Soort waar, welke hy twyfelt , of het ook het Portugeefche Leeuw- ftaart zy van TOURNEFORT , met donker- paarfche Bloemen. Dezelve groeideopde Wor- tels van het Opftaande Veld- Byvoet met den Reuk van Carlina, op zeer dorre Velden, C5) Leeuwftaart met een Takkige Steng envjf- V- d amofa. deelige Bloemen. Takkige (6) Leeuwftaart met een Tukkige Stengenvier= VI. É Wirginig= tandige Bloemen, na, Dee- ‚Virgie nifch, (4) Orobanche Caule fimpl. Corollis recurvatis , Bra@teis @vatis Corolla brevioribus ; Caule nudiuseulo. LOEFL. If, 252« (5) Orobanche Caule Ramofo- Corollis quinquefidis. H. Cliff. 321. Re Lugdb. 299 GOUAN Monsp. 308. GER. Prov. 288. HALL: Fltlv. Gro. DALIB. Paris. 191. GORT. Belg. 190e OsB. Jt. s8. Orobanche Ramofa, C. B. Pin. 88. Orobanche, Cam. Epit. 311. Ì (6) Orobanche Caule Ram. Coroll. quadridentatis. GRON. Virg. 96. Orobanche minor Virginiana lignofior &c, MORISe Hift, Ill. p. 502. S, 12. Te 16. f, 9. RAJe Suppl. 595 MH, Deer, IX STUK, IV. 560 TwEEMAGTIGE KRUIDEN, Deeze beiden verfchillen door de Takkig- ee heid der Stengen van de voorgaanden, De eene Hoorp.- STUKe komt op drooge plaatfen door byna geheel Eu ropa voor, en in de Duinen van ons Land onder de Helm, als ook by Heemftede. Zy is geelachtig, met kleiner Bloemen, die paar- fche Blikjes hebben; volgens Govan. Men vindtze met blaauwe of paarfchie , én ook met witachtige Bloemen, De andere heeft de Heer CrayroN in Virginie eens op den Wortel van een Taxis gevonden. Zy groeit 'er op de Wor- vil. Orohanche uniflora. Eenbloë= mige tels van veelerley Geboomte. Haar Steng is Houtig en over ’t geheel met kleine Blommetjes yl begroeid, driemaal zo lang als de Kelk „die viertandig zyn en vierhoekig , en dus egaal van rand, niet Smoelachtig „. doch niettemin vier Meeldraadjes hebbende en in Vrugtmaaking met de anderen overeenkomftigs (7) Leeuwftaart met de Steng eenbloemiz vO der Blikjes. In Virginie, of eigentlyk in Maryland, was ook de Groeiplaats van deeze Soort, die klei- ne Goudkleurige Gentianel door PLUKENET getyteld worde. Zy heeft een geheel naakt Stengetje , op Welks top een enkel Klokvor= mig. (7) Orobanche Caule unifloro , Calyce nudo. GRON. Firg. 96, Dentarie f. Anblaco Cordi affinis. Fl. Virg. 7o. Gentiae nella minor Aurea &c. PLUK, Mant, 39, Te 34%e fe 3 Ax phyllon, Mirc, Gen. 25e DD: LNA MI Ac S6r mig geboogen Bloempje voortkomt uit een vyf- IV. tandigen Kelk, zynde dit geheele Plantje geel. A"DEELe achtig, volgens dien Autheur. Dat gene, welk Hoorp- men in Virginie heeft waargenomen, hadt een °TUKe Scheede om het Stengetje en eene bleek blaau- En we Bloem in twee Lippen gefneeden, waar van de bovenfte twee- ‚de onderfte driedeelig, Mir- CHELIUS maakt hier van , onder de benaaming Aphyllon, een nieuw Geflagt. 4 ftaar a VIT. (8) Leeumflaart met de Steng eenbloemig, de , VIT Bloem als in een Scheede, Liginetia, Oottin= In Zandige Grond ‚op de Kust van Malabar „alen groeit deeze Oostindifche Soort, met kruipende Wortelen, daar veele geelachtige , byna door- fchynende Stengetjes uit voortkomen , die ge- heel Bladerloos zyn , met een tweebladige gantfch opregelmaatige Bloem , die tusfchen haare Lip- pen, als ’ ware, een Klok uitgeeft. By Kairo vondt de Heer ForsKAOHL Een Leeuwftaart met eene Gekartelde Bloem; doch in Arabie, by de Stad Môr, kwam hem eene Soort voor, die hy Verw- Leeuwftaart noemt. Deeze hadt een Sappige Steng , Spiraalswyze bezet met Bloemen, geel van Kleur, ieder bee {chut door een Blikje, De Kelk was dubbeld , een (3) Orobanche Caule unifloro, Flore (ubfpathaceo. Egine- tia. Sp. Pl. I. p. 632. Tsjem - Cumulu. Hort. Mal. XI. pe 97. T. 47. Aphyllos Indica, Fl. dipetalo difformi &c, Ray. Hift. III. p. 404. BURM. Fl. Ind, p. 133. Nn Il, DEEL. IX, STUK. 562 TWEEMAGTIGE KRuriDrm, IV. een buitenfte tweebladige , een binnenfte vyf. AE deelige: de Bloem was Pypachtig, aan den rand Hoorp« egaal in vyven gedeeld. Zy groeïde op de Wor- STUK. tels van oude Planten (4). Schuilzaa- dige. HyosBaANeHe. Ruigftaart. De zevenbladige Kelk en de Smoelachtige Bloem zonder Onderlip , onderfcheiden dit Ge- flagt van het voorgaande ; terwyl het ook een tweehokkige veelzaadige Vrugt heeft, IL. De eenigfte Soort , daar van (1), voert den ga bynaam van Bloedrood, wegens de Kleur. Aan Bloedrood. de Kaap komt zy» insgelyks, op Wortels van andere Planten , als een Bygewas, voor, en ook elders aan de Kuften vân Afrika, zo ’t fchynt, De geftalte is volkomen als die van ’t Leeuw- ftaarts de Steng een half Voet hoog, Houtig , geheel bekleed met Schubachtige Blaadjes en aan ’ end uitloopende in een ruige Aair;, die driernaal zo breed is, bezet met Blikjes en Bloe- men: zo dat ik het, te regt, den naam van Ruig- jlaart geef.  | DOD ART EA. Dit Geflagt , ter eere van den vermaarden Franfchen Akademist, Do p ART 1 U s, benoëmd, heeft een tweelippige Bloem , met de Bovenlip veel korter dan de Onderlip 5 een vyftandigen Kelk (f) Orobanche Tinâoria. Flor. «agypt. Arab. pe 112. (1) Hyobanche. Syf?. Nat. Peg. XIII. Gen. 1317. p. 430» Jant, 253. Orobamche Mauritanica Fl. purpureo. PET. Gaz. FT. 37. f.4. Qriobanches Species Zthiopica, PLUBs JÁante 14% Dein LNA ML A 563 Kelk en een tweehokkig Klootrond Zaadhuisje, IVS Het bevat de twee volgende Soorten, AF geit, Hoorne (2) Dodartia met Liniaale effenrandige glad. srus. de Bladen. ae jenzadis. Deeze heeft TourNerForT by den Berg Levante Ararat ‚in Armenie, ontdekt en aldaar ter eere van ícht. gezegden Heer gedoopt. Zy fchiet Houtige Sten. gen, zegt hy, van anderhalf Voet hoog, die van onderen af getakt zyn , rond, fchraal bezet mec Lancetvormige getande ongefteelde Bladen , uit wier Oxelen , aan ’t boven end, de Bloemen Aairswys voortkomen , welke donker - violet van Kleur zyn. Door het Zaad is deeze Plant in de Kuropifche Tuinen voortgeteeld, Zy groeit ook in Tartarie. (2) Dodartia mét Era nde Zaagiandige ge mn. Pluisde Bladen. | a fche, Van deeze Oostindifche zyn de Stengen rond- achtig en‚ zo wel als de Bladen, met Pluis be. groeid, niet zeer Takkig, Aan ’t end komt een Tros met kleiner Bladen, beftaande uit gepaare de Bloemen , met ftompe ruige Kelken., De Klcur is gecl. 5 S Ee (z) Dedartia Fol. Linearibusintegerrimis glabris. Sy/2 Mate Xit. Gen. 780, Pp. 423. MILL. Dil. T. 27. Dodartia. Ha Cif, 326. R. Lagdb. 297, Dod. Orient. Fl. pup. TOURNF. Cor. 47. Itin. III. p. T. 208. (2) Dodartia Fol. ovatis Serratis villofise sof. Nat ri XIL Nn a IL. DEEL IX, STUKe 36, TWEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. S E s A Mu M. Vygboonen. AFDEELe XV. Een vyfdeelige Kelk eneen Klokvormigevyf- « Hoorp- deelige Bloem , met de onderfte Slip grootst. STUK Schuilzaa-Een beginzel van een vyfde Meeldraadje: een 5 Lancetvormige Stempel: een vierhokkig Zaad- huisje, | Dus komen de byzondere Kenmerken van dit Geflagt voor „in ’ welke de twee volgende Soor- _ten zvn begreepen. | cre {1) Vygboonen met Eyronde langwerpige ef- Orientale. fenrandige Bladen. Oofterfch. Dit is het Sefamum der Ouden, dat CAME-_ RARIUS, onder den naam van Echt Sefamum ; volgens een drooge Plant, hem door Rau- WOLF gegeven, taamelyk wel heeft afgebeeld. Het werdt in de Tuinen te Tripoli uit Zaad geteeld en groeide by Felugo of Babylonie. De Inwooners noemden het Sam/ain of Semfen. Eertyds was het , volgens Pr INrus, uit Ín- „die gebragt in Afie , van daar in Griekenland en voorts in Italie 3 doch het fchynt naderhand ‚aldaar verwaarloosd te zyn. Hedendaags wordt het (1) Sefamum Fol. ovato « oblangis integris. Syf?. Nat, XI! Gen. 782. p. 423. Weg. XIII. p. 481. H. Cliff. 318. Fl Zeyl, 107. Sefamum Ped. inter duas glandulas. R. Lugdh. 292. - GRON. Orient, 76. Sefamum Veterum. C, B. Pin, 27. Digi- talis Or. Sefamum diëta. TOURNE. laf. 165. BURM. Zeyl. 37. T. 38. f, 1. Sempfen. ALP. „Egypt. p. T.47- Schit - Ela, Fort. Mal. IX. p. Ios. T, 54. BURM. Fl, Ind. 153. CAM. Mort, T. 44. DBE T,N A ML Ac 568 het nog overal in Arabie getceld,zo Forskae IVe om meldt‘: maar de eigentlyke Groeiplaats is är A a aan de Vafte Kust van Indie, op Ceylon en Mae Hoorp- labar.. Ik heb Takken daar van met Bloem en°TUXe Zaad uit Japan bekomen. rh Volgens den Ridder heeft het een regtopftaande ronde Haairige Steng, met weinige Takken, die om laag geplaatst zyn: de Bladen gepaard, ge- fteeld , langwerpig Evrond, effenrandig, geaderd , befprengd met kleine Haairtjes: de Bloemen een- zaam in de Oxelen , met een zeer kort Steeltje , aan welks Voet twee Blikjes , mal en kort; ieder een geel doorboord Kliertje bevattende. De Kelk is vyfdeelig , gaapende ; de Bloem als van ’ Vinger- hoed- Kruid , wit, flaauw vyfkwabbig, ftomp met de Onderlip langer en rond 5 tusfchen de twee hoogften van de vier Meeldraadjescen be- ginzel van een vyfde zonder Knopje. (2) Vygboonen met de onderfte Bladen driee _«, deelig. Sefamun Indicum. 5 $ Indifch, Het verfchil der Bladen, die breeder of fmal- ler en effenrandig of Zaagtandig by de Aucheu- ren voorkomen, zal uit een verandering of ver- baftering van ’t Gewas ontftaan zyn, dat meer plaats heeft in Planten , die jaarlyks uit Zaad wor. (2) Se/umum Fol. inferioribus trifidis. R. Zugdhe 292. Ses. indicum: RUMPH. Amb, V. p. 204. T. 76. f. 1. Ses, aite- rum Fol, trifidis , Orientale , Semine obfcura. PLUK. Alm. 344. T. 109, f. 4 BURM, Fl. Ind, 133. 3 Nn 3 HN DEEL. IX, STUK, 566 TWEEMACTIGE KRUIDEN. IV. ‘worden geteeld ; doch de driedeeligheid der one welken derfte Bladen fchynt een weezentlyk en bly- Hoorp- vend verfchil te zyn. Volgens Rumruius is STUK. Schuilzaa- dige Pl dit bet Echte Sefamum , dat men op de Filan. den van Indie overvloedig teelt , groecijende om- trent een Elle-hoog, en waar van een witte of geele en een zwarte Soort is , dus naar de Kleur van het Zaad-genaamd. Volgens fommigen heeft deeze Soort zwart, en de voorgaande witachtig Zaad, gelyk ik het laatfte ook bevind in myne gedagte uit Japan. Die van Malakka noemen de eerfte deswegen Wit, de andere Zwart Bitsjam „ doch de alge= meene naam in Water- Indie is Widfin op *% Maleitfch of Widfor by de Javaanen. In ’ Ita- liaanfch heet het Se/amo; in Spanje Jorgelim of Alegria; in Vrankryk Jugoline ; by de Engel- fchen Sefamy: de Duitfchers noemen het Se/am= kraut of Flachsdotter, en Loer r geeft hee den Nederduiefchen naam van Zygboonen, Dit laatfte kan van de Zaadhuisjes afkomftig zyn , die zig Boonachtig voordoen en van de zoetheid des Zaads. Het zyn dikke vierribbige Haauwtjes, ongevaar een Vingerlid lang , geel- achtig witte of zwarte Zaadjes, omtrent van grootte als Lynzaad , doch ronder en dikker, bevattende. In Egypte , zo wel als in Arabie, word: deer eea Olie uitgeperst, die in meer ge- bruik is en aangenaamer dan Olyven- Olie, Men maakt ’er, in de Spyzen , veel werks van en brandtze fomtyds in de Lampen, % Is ligt tebe- 87 Dr NAM LE An SJ grypen, dat dezelve alle dienften doet ‚zo uit IV, als inwendig , welke men heeft van dergelyke ee zoete, zagte Oliën. Het Vrouwvolk , in de Oos- foorp- terfche Landen, gebruiktze dikwils in de Bad. STUE. ftooven om vet of poezel te worden, zo Ar- fes PINUS verhaalt, Door dit Zaad in Water te kooken, krygt men ’er mede een Olie van, die aan de Vafte Kust van Indie niet minder in ge- bruik is, Ja, zo wel in China en Japan, als op de Eilanden van geheel Oostindie, is deeze Olie zeer bekend. Men achtze in de Spyzen beter dan de Kalappus- Olie uit Kokos . Nooten ; want zy wordt zo ligt niet rans. Doch in dit opzige js , naar de manier van bereiding, bewaaringen de Soort van Zaad,een groot verfchil, Het is zecr voedzaaam, inzonderheid het witte , waar van men op Java Koekjes bakt, met Suiker en Rystemeel, die zeer lekker zyn en op cen Reis togt van goeden dienst. Het wordt cok wel uit de Hand gegeten of op Gebak geftrooid, De Heer N. L. BURMANNUSs heeft nog een Soort van Sefamum, welke zyn Ed, de Fa= yaanfche noemt , hebbende Lancetvormige ge- tande ongefteelde Bladen, Het zoude de Bakel- Tjulli van Malabar en de Patjar - Aijer der Ja- vaanen zyn „eene Moeras - Plant meteen blaauwe achtige Bloem , volgens KLEiNHoF; doch die Malabaarfe hadt roode Bloemen. Het Zaad. huisje is , volgens zyn Ed., fpits Klootrond , vierhoekig famengedrukt , met vier hollighe- den. Nn 4 M r- El. DEEL. 2%, STUK0 568 TwEEMACTIGE KRUIDEN, Pen ekd M UL Us. Potzer. Hobro. Dit Geflagt, naar de potzige figuur van de STUK. _ Bloem genaamd , heeft de Bovenlip aan de zy- dek den omgeplooid; de Kelk is vyftandig en Prise matiek; het Zaadhuisje tweehokkig en veelzaae dig. Men vindt ’er de twee volgende uitheem- fche Soorten in vervat, | Emis CI) Potzer die opflaat „met langwerpige Linis emu ig ringens. aale ongefteelde Bladen. Virginie fchee Dit Kruid , in Virginie en andere deelen van Noord- Amerika groeijende , vertoont zig als een Soort van Wederik , met een Steng van twee Voeten hoogte, die vierhoekig isen glad , zo wel als de Bladen, welke de Steng omvatten en uit wier Schoot eenzaame Bloemen voortko- men „die grootzyn en blaauw , van binnen geel , hebbende de Boverlip in tweeën , de Onderlip in drieën gedeeld. Het komt op vogtige plaat- fen voort. Zeker Gehemelte van drie gelyke ftompe Slipjes , vertoont zig als Tanden in de Mond ‚en deswegen maakt Mi TcurLIvs ’er Een (1) Jimulus ereâtus, Fol. oblongis Linearibus (esfilibus. Syft. Nat. Xil. Gen. 783. p. 423. Veg. XIII. p. 481. Hort. Ups. 176. T. 1. GRON. Virg. 96, Euphrafia Floridana &c. PLuK. Amalth. 83. T. 393, f. 3. Digitalis perfolista glabra. ‚ Moris. Hifl. Il. p. 479. S. s. T. 8. f. 6. Gratiola Canae denis lacifolia Fl. megno coeruleo. BOERH. Zugdb, ll. pe 265. Cynorynchiume MITCH. Gen, nov. ON A MTA 69 een nieuw Geflagt van , onder den naam van IV: Hondsfmoel, | ArpasL, Hoorpe (2) Potzer die kruipt , met Eyronde Bladen. STUK, De Plant, welke Pater FEuirrée aaneen zoen. Rivier in ’t Ryk van Chilí ontdekte, komt, ne. derdaad , ten opzigt van de Bloem , aan dit Ge-fche. flagt taamelyk naby, inzonderheid, wegens de kantige geftalte van den Kelk. Zy is fchoon geel , van binnen met roode Vlakjes in de Keel gete- kend, Het Kruid heeft lange kruipende Ranken , die uit de Knoopen Wortel fchieten en Eyronde Bladen met zeven Ribben geaderd, op de kant Zaagtandig , glad , fchoon groen, Hy hadtze tot het Genadekruid betrokken. RUELLIA Diet Geflagt, naar zekeren Ruërrus, die de Werken van Drioscoripes in ’t Latyn vertolkte heeft „getyteld, is taamelyk uitgebreid, Het heeft een vyfdeeligen Kelk ;een byna Klok- vormige Bloem: de Meeldraadjes twee aan twee naby elkander en een Zaadhuisje, ’t welk , nat wordende, door middel van zekere Veerkragti- ge Tandjes open fpringt. Het bevat dertien uit- heemfche Soorten, G) Ruëllia met Eyronde effenrandige Bladen, pj; Ey-Blechum. Preramu= (2) Mimulus repens Fol. ovatis. Grâtiola Fol. en nervofis, Flor. luteis. FEUILL. Peruv. 1. Pp. 745. T. 34 (1) Ruéllia Fol. ovatis integerrimis &c, 57/7, Nat. XIT. ; Nn si Gen. le DEEL. IX, STUK. k 370 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. ZENE Eyronde Aairen; de binnenfte Blikjes dub- arte ij beld en twee ongefteelde Bloemen. aad In de Westindiën groeit deeze „ die Blechum Schuilzaa- was getyteld door den vermaarden Browne. mie SLOANE noemde ze Hooger Bruinelle met witte Bloemen. Evenwel wordt aangemerkt, dat zy leggende Stengen heeft en losfe vierhoc- kige Aairen , uit Hartvormige Blaadjes famenge- {teld, die de gezegde Blikjes en de Bloemen be- vatten, By PruMIER komt zy , onder den naam van Pieramiduale Barleria, met blaauwe Bloemen , voor. (2) Ruëllia met gefleelde Bladen, en driebloe- 1. Ruêlia j loemfteelties. ged mige korte Bloemfteeltj Rufchen- he de. Om dat de onderfte Bladen dikwils in deeze Soort zo dor voorkomen , dat zy onder ’t be- handelen een geruifch maaken, is deeze door DirLeNiusruifchende gebynaamd. Zy heeft ruige Hoofdjes , uit welken de Bloemen voort- komen, die groot en Trechterachtig zyn, van Kleur Gen. 734. p. 423. Weg. XIÌL, p. 48r. Am. Acad. V. p. 4oo. Barlerta pyramidata Flore coeruleo. PrLum. Gen, 31. Je. az. £. 3. Blechum Fol. oblongo-ovatis. BROWN. Jam. 261. Brunella elatior Flore albo. SLOAN. Jaz. 65, Eiijl, 1. pe 173e Tinredall. T (2) Ruéllia Fol. petialatis, Fior. verticillatis fubtrifloris. B. Ups. 178. H‚ Cliff. 318: R. Lugdh. 291. GOVAN Monspe 207. GRON. Virg. 97. Ruêllia ftrepens Capitalis Comofis. DiLL. Elth, 330 Te 249, fs 32he é DD 1D Y NA MI A, 57 Kleur blaauw of wit, en daarop volgen ronde IV. Zaadhuisjes. De Steng heeft omtrent een Voer onbe hoogte, De af komft is uiet Virginie en Karolina. Hoorpe STUKe (3) Ruêëllia met gefleelde Bladen en lange byna „Hr verdeelde naakte Bloemfteeltjes, en. n4, Om dat de Bloemen het eerfte Jaar na de Zaat jing verholen bleeven, heeft deeze den bynaam, Vervolgens breiden zy zig wel uit en het Plant- je gelykt veel naar de Primula Veris, maar de Zaadhuisjes zyn in deeze Soort Spilrond en bar- ften met kragt open, als menze in ’t Water dompelt : weshalve men het Zaad, onder den naam van Snap= Dragon, vande Barbados hadt bekomen. (4) Ruêllia met geheel effenrandige Bladen , yv. gegaffelde zydelingfe Bloemfteeltjes en on-, bile aa Bresle Kelken , de bovenfte Slip grootst, Geplaise Naar een Soort van Klokjes , in de Koornlan- den door geheel Europa gemeen (*) , heeft SLo- ANE (3) Ruéllia Fel. per. Pedunc. longis fubdivifis. H. Ups. 179. Ruëllia Fol, fesfilibus , Pedanc, trifloris. H. Clif. 308. R. Lugdh. 291, Ruëllia Caps. teretibus, DiLL. Elth. 328. f. 320. (4) Ruêlita Fol. integerrimis , Pedunc. dichotomis latera- libus, &c. Ruëlita Pedune. multifl. dichotomis &c. H, Cl7, sig. R, Zugdh. 292. Speculum Veneris majas impatiens. SLOAN. Fam. so. Hift. 1. Pp: Is8. T. roo. f. 2. Cr) Zie het Vil. STUR van deeze Plantbefchryving , bladz. $97- 5le DEER: IX, STUBe <72 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN. IV. ANE deeze genoemd Groote gevoelige Vrouwern- rt jee Spiegel, Natuurlyk groeit zy op Jamaika en be« Hoe vinde zig ook in de Europifche Tuinen, Het STUK. is een overblyvende Plant , met een leggende aa ruige Steng, uit dikke Knietjes Wortel fchie- tende en opftaande ‘Takken hebbende van drie Voeten hoogte; de Bladen ruuwachtig , aan de Steng grooter dan aan de Takken, die, afval. lende , terwylde Plant bloeit, een ftomp Doorn. achtig Steeltje overlaaten. De Bloemfteeltjes hebben Lancetvormige Elikjes van de zelfde langte. De Bloemen zyn paarfch, niet Klokvor- mig maar tweelippig , met de Bovenlip in tweeën , de Onderlip in drieën gedeeld, v. (5) Ruêëllia met Eyronde gekartelde Bladen en Ruëllia 5 d erberofa. eenbloemige Bloemfteeltjes. Knobbe- lige. Van eene Ruëllia die laag is, met Wortels als der Asphodlilen en een blaauwe Bloem , hadt PruMIER gewag gemaakt. Deeze fchynt o- vereen te komen met de Blaauwbloemige Gen- tiancelle van SLOANE op Jamaika gevonden, die daaromtrent ook aanmerkt, dat het Zaad- huisje door aanraaking van Vogt open barst , gelyk in de andere Soorten, Lr nN&us heeft ja Cs) Ruëllia Fol. ovatis crenatis, Pedunculis unifioris, Ruël- lia capfalis angulefis. Dir. Elth. 328. Ruêllia humilis Fl. cceruleo Asphodeli Radice. Plum. Gen, I2. Genttianella Fle cceruleo &c, SLOAN, Jem. 52e Hlift. IL. De 140. T. 95e Eeke DEB ENA MI A5 _$73 in de voorige opgemerkt, dat ‘er gemeenlykaan IV. … Middelfchot drie geboogene Tandjes zyn , die, ie wanneer het buitenfte Bekleedzel wordt nat ge- Hoorp- maakt, hunne kragt oefenen, om het Zaadhuis-""®** je te doen open fpringen , gelyk doorgaans plaats permis. heeft in de Soorten van dit Geflagt (*). (6) Ruëllia met flomp Eyronde Bladen, die de PE uê!lta Kransjes omwald heeft met heren Seed gaffelde Doornen. spriëlige. xt Gezegde is zeer blykbaar in de Afbeelding , welke de Heer N. L, BURMANNUS van dee- ze zonderlinge Soort gegeven heeft, fchynende van die van PLUKENET wat te verfchillen , welke een ruigachtige Steng hadt , doch elders komt dezelve Kruidig , vierhoekig en effen voor; by gezegden Hoogleeraar rond, Het Kruid groeit in Oostindie, (7) Ruëllia met getande kanthaairige Bladen en Een gepaarde Bloemen. Kanthais tige. Door (*) Waarfchynlyk wordt door die bevogtiging zekere Ly- merigheid, welke de Klepjes famen hieldt, ontbonden : want dat het door weekmaaking van de twee Klepjes zou gefchie- en, gelyk de Ridder zig verbeeldt , denk ik niet; eense deels om de fchielykheid en andersdeels om de kragt van ’t open fpringen. (6) Ruêtita Fol. obovatis Sc. Am. Acad, IV. p. 320, Eus phrafia Acinos latiore folio, PLUK, Phyé, T. 279. f. 7. BURM, Fl. Ind. p. 134 (7) Ruëllia Fol. dentatis ciliatis &c. Ruêllia Perfica, BUR u. Fl. Ind. p. 135, T. 42. É, 3, El, DEEL, IX, STUK, $j4 TWEEMAGTIGE KRurDEn. IV. Door denzelfden Heer is , onder den naam vaù groet Perfifche Ruêllía , een zodanige , die cok in Ooste Hoorp= indie groeit, afgebeeld en befchreeven. STUK, a vir. (8) Ruëllia met tweevoudige byna ongefteelde Ruêëliia Î biflora. Bloe EN. Tweeblge- ij mige. De Groeiplaats van deeze , daar Dir LENT US gewag van maakt, is in Karolina. | [u IK. (9) Ruëllia met eenigermaate gekartelde Lan- C: ESPL e NS Kraiblae cetvormig Eyronde Bladen , welke Eyron- dige. de Bladerige flekelige Hoofdjes heeft en kruipende Stengene Deeze , welke de Heer Osrecxop open Heuvelen in China waarnam, is een laag Hee- ftertje, zegt hy, naar onze Haanekammen ge- lykende , met een byna ronde Houtige Stam en Bladen als gezegd is, aan de bovenzyde groen, - van onderen witachtig, aan den rand eenigszins Golfswyze geboogen of gekruld en gefteeld, overhoeks geplaatst, De Bloemen zyn in Kegel= vormige Hoofdjes vergaard aan den top der Stengen ‚ en hebben een dubbelen Kelk, die kleverig is; de onderfte tweebladig, van Lini- aale op de kant gehaairde Blaadjes; de boven- fte of binnenfte vyfdeelig , ook met malle Slipe pens (3) Ruéllia Flor. geminis fubfesfilibus. Ruëll. minore Fe- Jio, Floribus gemellis. Dir. Elth. 331. (9) Ruéllia Fol. fuberenatis Lanceolato - ovatis &t. OsBa dtin. 240. Adhatoda Luzanenfis Spicâ planâ, PETIv, Gaz Te 73 f, 6, Buam. El. Ind, p, 135e el we = É ús _ { 3 : B \ e u ig 1 ke en 4 hi a i =e n iN Í 7 ï 1 \ 1 k e B Pe ie 8 \ En 5 B ' Ì Ì Te 1 ' 7 Der: , LJ 1 3 k ee 5 1 8 E 2 _ k Ea _ _ \ ie Ei n ME _ = e a 4 _ = = E | fi f 5 En | e f E, dE en == r Ù 5 sk, Î 2 3 5 . —Ì fi - \ ho 4 Á he ii \ hd Ì | B _ _ 5, _ is, id De ) ï \” \ 5 Fn \ a a t Ì ï A _ En ad = = 5 É E Í N ï NN z \ % zE 5 fi = Ee \ : ii \ : = : ke 5 k : vi = s 8e À , = - ne \ 7 Be î ten 35 E Ee ï Ee eat ï 4 8 5 ee B = =_ Ë E Ne B = ene 3 = n X Ass \ oe = = Á E EE _ : 5 NE ori zi : n° } 4 5 5 i IJ e Li u ï ke _ e 5 n 7 ati mi n d { = 5 _ je ä al he EE E p N oe \ SS à KS TEN ee | EA ES 7 } ATA 875 pen. De Bloem is Trechterachtig, int vyven gedeeld , met de verdeelingen byna rond; geel van Kleur. (zo) Ruëllia wet Lancetvormige flomp getan. de gefleelde Bladen en kruipende Stengen. «Op Java, in ’t byzonder, fielt Linneus de Groeiplaats van deeze Soort, tot welke zyn Ed, ‚niettemin, de Moluk/e Tuin - Bruineile van Rumrarus thuis brengt. Die Autheur zegt, dat daar van op de Molukkes valt, een Breed- bladige en cen Smalbladige 5 beiden Kruiden zynde, die de Stengen met Leedjes hebben , de eerfte war ronder en meer langs den Grond hur- IV. Hook STUKs X. Rutlita repanda. Uitgegulpe tE, kende dan de laatfte ‚ die de Stengen boven wat vierkant heeft. De Bladen zyn gepaard of tegenover elkander , met de paaren in °t kruis geplaatst : doch in de eerfte op vyf- of zes Duimen langte , twee Duimen , in de laatfte maar één Duim breed. Ook verfchillen die Bla- den daar in, dat zy in de eerfte ongeregeld _ Zaagtandig zyn , en aan de kanten wat gefron- _zeld, als of zy ftekelig waren, in de laatfte grof en wyd getand, niet gefronzeld , van boven met kofte Haairtjes bezet , en daar door wat ruig op * gevoel , van onderen paarfch, van boven groen, met Ribben die fchuins en bogtig voors (ro) Ruêslia Fol. Lanceolatis obtufe dentatis petiolatis , Caule repente. Burm, El. Ind, 135. Te 40. fe 2. Prunelia „Molucca. RUMPH, Ab, Vi. p. 30. T. 13. É. B, Ie DEEL, „IX. STUK, 326 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. voorwaards loopen. Aan ’t opperfte, zegt hy; ÄrDreL. draagen zy cen korte dikke Aair, van Schub- Hoorp- achtige donker groene Bladertjes gemaakt, daar STUK _ beftorven bruin onder loopt,op de kanten Haai- Schuilaaa- ige Baarden fchen ee die. rig, met eenige Baarden, waar tusfchen een langhalzig Bloempje voortkomt, ’ welk hy by de Primula Veris vergelykt. Ook meldt de Rid- der, dat dit Kruid gefteelde Aairen in de Oxe- len draagt van fmalle Blikjes mee Haairig gebaar- de Kelken. De Afbeeldingen , ondertusfchen , van RuMPHi1Us, vertoonen niets van die Aairen, zo min als de aangehaalde van den Hoogleeraar BurMANNUS , die de Smalbladige, voorge- meld , wil vertoonen: maar zy komen eenigere maate te voorfchyn in de Wilde Molukfe Brui- nelle van RuMPrnIius , waar van een Witte isen Roode, zo die Autheur fchryft. p‚. ix, Ik heb uit Japan en uit Java verfcheide Tak- Fig. 1. ken bekomen van dit Kruid, die inzonderheid fchynen te behooren tot de witte Wilde Soort, en ie welken de gezegde Bloem - Aairen zeer groot en blykbaar zyn , komende voorts nage- noeg overeen met de gedagte befchryving van Rumrnius. Een derzelven , in Fig. £, op PraarTLIX., in de Natuurlyke gtootte voor- gefteld, toont het verfchil met gedagte Afbeel. dingen aan. Een andere is my, onder den naam van Djaron Pompwanytoegekomen. Het Kruid, *x welk wylen de Chirurgyn RicHtTER van Batavia hadt mede gebragt,en dat hy zeid al. daar Daun Giegi, dat is Bytend Blad , genoemd te _ sas Ka Di DE NA MIA 577 te worden , behoort mede tot dit Geflagten IV. misfchien tot deeze Soort, die de Bladen fom- Arnen tyds byna effenrandig heeft. , Hetzelve heeft Hoorp= s, een Zeepachtige Reuk en Smaak , het dryfc STPE »s fterk af door de Waterwegen, in de Witte ed ‚, Vloed van Befmetting ontftaande, Het dient > ook tegen Jichtige Pynen , Graveel en in. », wendige Verzweeringen „ volgens de geluk- > kige Ondervindingen van Doktor MAAs,”’ Dit hadt by dien aangaande in de Apotheek te Batavia aangetekend, Volgens RumrPHIus werdt het op de Molukkes meest tegen Tovery gebezigd, Cir) Ruêëlliamet langwerpige effenrandige Bla- — vr. „ Ruëllig den, eenzaame ongefteelde Bloemen en leg edad gende Stengen. Grynzige. PL. LIX, Zo deeze Soort dat Indifch Gewas met twee- Aas 2e hokkige Vrugten, Bladen en Bloefem van Nagt- fchade ware, dat onder den naam van Upudalâ in de Malabaarfe Kruidtuin is afgebeeld , dan moest het met bogtige Stengen, even als de Winde, langs den Grond kruipen. Ook zyn de Bloemen van hetzelve aan den Mond egaal in vyven gedeeld , dat geenszins plaats heeft in deeze Soort, welke de Heer OsBECK, in Chie na, (11) Ruëllia Fol. oblongis integerrimis &c. Fi. Zeyl. 234. OSB, Jtin. 229. Lychnis articulata repens Folio Vince pervincz. BURM. Zeyl. 144, Upudalie Hort, Mat, IX. p. 125e T. 64» Oo Il. DEEL, IX. STUK. IV, AFDEEL, XV. Hoorp- STUKe Schuilzaa- dige. XII. Ruéliia Antipoda. Tegen= voetige. daar op geplakt , gelyk de aangebrande Korst in 574 TwEEMACTIGE KRUIDEN, na, aan ’t Strand, in ’t Water, overal groef. jende vondt, met opgeregte ronde Stengen, van een half Elle en meer hoogte, er Lancetvormie ge Bladen; de Bloemen aan den Mond in twee Lippen gedeeld. Ik heb zodanige Takjes, van ruim een Voet langte, uit Oostindie bekomen, welke in het Loof zeer overeenkomftig zyn met de Opgeregte Ruêëllia van den Hoogleeraar N. L. BURMANNUs, doch een Smoelachtige of gaapende Bloem hebben, gelyk uit de Afbeelding daar van, in Fig. 2, PraaTLIX, blykbaar is, (12) Ruëllia met gefpitst Zaagtandige Bladen ; een Kruipende Stensen byna geaairde end- Bloemen, vyf of drie by malkander, Dit fchynt een opgeraapte bynaam te zyn , om een Kruidje te betekenen, dat volgens Os- BECK onder de voorgaande vermengd, en dus op ‘t Strand in ’ Water, in China groeit ; doch tot het welke betrokken wordt, het kleine On- kruidje , by RuMrPrHius, in Indie genaamd Caranasci , in ’* Nederduitfch de Korst van de Pot, wegens de manier van grogijing , op de wyze van het Muuren dergelyke Planten in Eu- ropa; naamelyk aan den Grond kleevende en als de (r2) Ruëllia Fol, mucronato-ferratis Caule repente &tc. Fi, Zeyl. 235. Gentianella utriusque Indie impatiens , Fol. Agerari &c. PLUK, Jant. 167, T. 186, f. © Crufta Ollz. RUMPH. Amb. V. p. 460, T. 170. f, 3. Hort. Mal, IX. pe kig. T. 58, Dok 4D EON, A, Molj A 979 de Rystpotten. Het kan zig dan ook, op de IV: wyze van het Muur, wanneer het fteun heeft, AFDEELg aanmerkelyk verheffen. De Kelk is vierdeelig ; Hoorp- de Bloem ongelyk vierkwabbig: het Zaadhuis- *TUKe je tweehokkig , tweekleppig , met langwerpige Pe Zaaden. Agt platte waren'er, volgens OsBECK, in het Zaadhuisje van de voorgaande Soort. (13) Ruëllia met Lancetvormige gefpitfle ef- XIt, fenrandige Bladen , ongefteelde Bloemen, „eres. gefleelde Blikjes langer dan de Kelk en kruie Kruipende, _ pende Stengen. De Ridder heeft deeze Soort overgenomen van gezegden Heer BuRMANNUS, in wiens Afbeelding, nogthans, ik geen blyk zie van ge« fteelde Blikjes en de Bloemen zyn ’er ook niet volkomen ongefteeld. Op Java zegt die Heer dat dezelve valt en zou de Plant zyn met een ges aairde Vrugt en Silagoeri. Blad, van KLE ir N- Hor. LinNeus fchryft ‘er Stengetjes aan toe van een Handpalm hoog , met gefteelde Bla. den en zydelingfe eenzaame Bloemen; dat we: derom voltrekt tegen gezegde Afbeelding ftrydt. My is, voor deeze Soort, uit Oostindie een Kortledige, Tak bezorgd van meer dan een Voet langte , Fi. ah die dik en Houtig is, met dikke Gewrichten en kortledige Zytakjes ; de Blaadjes zeer ftomp Lancetvormig hebbende en ongefteeld : dus wei. nig (13) Ruêllia Fol. Lanceolatis acaminatis integerrimis &cs Mant. -s9. BURM. F/, Ind. 135. T. ar. fe ze Oo 2 II, DEEL. IX, STUK, 5%o TwEEMAGTICE KRUIDENS IV, ÁFDEELe XV. Hoorp- STUKe Schuilzaa- dige. nig gelykende naar een kruipend Gewas en van beiden verfchillende, Meest komen die Blaadjes, hoewel ongelyk grooter , overeen met het Tak- je, ook. van daar ontvangen, ’t welk ik in Fig. 3, op Plaat LIX, in Natuurlyke grootte ver- toon , en ‘t welke veel meer naar een kruipend Gewas gelykt, hebbende ook kortledige Sten- getjes en Zytakjes; maar een lang gefteelde Bloem en roodachtig zynde van Kleur. Wy hebben gezien , dat de beide Indiën Soor ten uitleveren van dit Geflagt. Aan de Kaap fchynen ’er nog niet voorgekomen te zyn ; maar in Arabie vondt de Heer ForskAonr twee Soorten, waar van-hy de eene Zmbricata noem= de. Deeze hadt flappe vierhoekige Stengetjes ; ruig, met Leedjes van drie Duimen: de Bladen Lancetvormig ruuw : de Bloemen ongefteeld in de bovenfte Oxelen , maakende als eene ge- fchubde Aair uit , over ééne zyde. Het Zaad- huisje hadt die fpringende eigenfchap , aan de Ruelliaas eigen. De andere, van hem intru/a genaamd, hadt leggende Stengen en opgeregte Takken, met Eyrond- Lancetvormige Bladen, getroste Bloemfteeltjes in de Oxelen en opge« regte Bloemen ‚met de middelfte Lip ingedrukt , witachtig van Kleur. Beiden groeiden aldaar op hooge Bergen, Ook was hem de /trepens , en nog, eene , die hy guttata noemt, als ook een adhaerens , aldaar voorgekomen. Dd Bare Dii DENN LA s8t BARLERIA IV, ArpreLs. Ter gedagtenisfe van den vermaarden Pater, 5%» BARRELIER ; die Geneesheer en een uitmunesrur, tend Kruidkenner was „gelyk uit zyn Werk van _angi- zeldzaame Planten, door hem in Spanje en Ita-/P7is: lie waargenomen , blykbaar is , heeft men dit Geflagt getyteld, In % uiterlykeaanzien hebben de Planten , daar in vervat, veel overeenkomst met de Jufticiaas , verfchillende daar van door vier Meeldraadjes, waar van twee zeer klein zyn, in de Bloem, Het Zaadhuisje is hier, zo wel als in die, en als in de Ruêlliaas , tweekleppig en Veerkragtig, in fommigen ook tweehokkig , doch vierhoekig en de Kelk vierdeelig , bevattende twee Zaaden. Het bevat zeven Indifche Soorten , waar van de meeften gedoornd zyn, (1) Barleria met zes Kransdoornenen Degen- _r. 3 Barleria vormige, zeer lange, ruuwe Bladen. longiflia. Ad, } / Langbla- In Oostindie groeit deeze Soort , die naar het dige. Osfetong- Kruid veel gelykt , hebbende de Sten. gen vierhoekig, ftekelig, de Bloemen in Krans- Ì jes , bezet met dikke geele Doornen , weder- zyds drie, (2) (1) Barleria Spinis Verticillorum feuis &c. Sy/?. Nat, XII. Gen. 785. pP. 424. Weg, XIII. ps 482. Am, Acad. IV, pe, 320. Anchufa anguftifolia Verticillis longis aculeis armatis. PLUK. Alm. 30. T. 133e É, 4e Oos MH, DEEL. IX STUK. 552 TWBEEMACTIGE KRUIDEN. IV, _ (2) Barleria met Oxel- Doornen en Lancetvar. ArDike mige Bladen met kleine Tandjes. Hoofp= vent wei Ë STUK. Een Takkige gewrichte Steng, aan de Knoo- IL, pen gedoornd , met kleine blaauwe Bloempjes Barlerta 5 K Solarifoig.Ongefteeld , eenzaam in de Oxelen, heeft dee= Breedblâ- ze , die in Zuid- Amerika groeit. MILreEr dige. oa heeft dezelve met geheel eifenrandige Bladen, UI. (3) Barleria met gepaarde enkelde Oxel- Door- ede nen en effenrandige Lancetswys Eyronde de. Bladen, Van de volgende moest deeze , volgens de Waarneeming van den beroemden Hoogleeraar D. vaN RoyYeEnN, afgezonderd worden, door de Steng niet ftevig maar zwiepig, de Takken byna vierhoekig, de Bladen wederzyds glad te hebben , en in de Oxelen gepaarde enkelde on= gefteelde horizontaale Doornen. De aangchaal- de, die RumePmrus de Yzervarken-Struik noemt „ heeft, volgens denzelven, aan ieder Knietje van vier , zes tot agt Doornen , en | wordt , (2) Barleria Spinis Axillaribus , Fol. Lanceolstis denti= culatis. Barleria aculcata Solani folio anguftiore. Pzum. Gen. 31e Íc. 43. Ff. 2. Barl. Spinis Axiil. Fol, Lanceol. integerri- mis, Flor. verticill. Sesfilibus. Marr. Diét. 3. (3) Barleria Spinis Azill. geminis fimplicidbus &c, Ly- cium Ind. Spinis quaternis &c. SEB. Mfus. 1. p. 21, Te 13e f, 1. Melampyro cognata Maderaspatana Spinis horrida. PLUKe Alm. 243. T. 519, Éf. $. Hyftrix Frutex. RUMEB. Ait. Vil F:22. Te 13e Dr eNA MI Ae 553 wordt „ om dat menze, gelyk onze Kruisbezie- Iv, Boomen, zonder kwetzen naauwlyks aantaften ArDenk kan , dus geheten. Hoorp- Á À ij STUK (4) Barleria met vier Voetangelige Oxel-Door- _ rv. nen en effenrandige Lancetswys’ Eyronde Berkria prionites, Bladen. Voetange- lige, Ten opzigt van de Doornen fchynt de laatft- gemelde meer overeenkomftig te zyn met dee- ze Soort, welke thans daar van is afgezonderd, Zy heeft de Stengen rond en ftevig, de Bladen ruigachtig, zegt de Ridder, (5) Barleria met gepaarde eenzaame Oxeldoor. _ v‚_ ' À Buxifolia. nen en rondachtige effenrandige Bladen. “pairbia. É b f dige. Tot de beide Indiën behoort deeze, zynde ‘een zeer OeRRReNE Heeftertje, met Palm- bladen. (6) Barleria met langwerpige effenrandige Bla- _ VIe den; twee Kelkblaadjes breeder en kanthaai- Geen rig, twee Liniaal fpits. Dee« (4) Barkeria Spinis Axillaribus Pedatis quaternis &c. barl. Fol. integerrimis Spinis leteralibus, R. Lugdh. 291. F/. Zeyl. 231. Prionitis. H. Cliff. 486. Coletta- Veetla, Hort. Mal. IX. p. 77. T. 41, BURM. FJ, Ind. pe 135. (s) Barkeria Spinis Axill. oppoficis (olitariis &cc, Barl. mer. fpinofisfima frutescens, Baxi folio parvo. AMM. En re to4. Carafchulli. Horz. Mal, Il. Pp. 91. T. 47. (6) Bar/eria Fol, oblongis integerrimais &c. Osm, Jin. 225. __ Te 8. Melampyro cognata Maderaspatenfis éc. MORIS. ddijt, UI, p. 429. S. Ii. T. 23. É, 7. Oo4 M, DEEL, IX, STUK, Ie 584 TWEEMACTIGE KRurpDeEnr, IV. Deeze valt in Oostindie, zo welby Madrasf ArDEEL. gan de Kust van Koromandel, als in China, Hoorp- daar OsnrcK het een Hecfter bevondt te zyn, STUK. van meer dan drie Ellen hoogte, doch niette- Ben min zo zwak van Stam, dat zy, zonder fteun, zig niet overend kan houden. De Bloemen ;, zegt hy, die blaauw zyn, vallen ligt af: de Bloempyp is geboogen en aan derzelver onderfte deel zitten de Meeldraadjes vast, waar van , be- halve een onvrugtbaar , twee zeer kort en twee zo lang als de Stamper zyn. De bovenfte Lip is breed en ovaal , de onderfte vierdeelig met lange fcherpe punten. Twee Kelkblaadjes heb- ben eene Kamachtige gedaante en zyn eeniger- maate gedoornd, de twee anderen Liniaal , pits en effenrandig. Het Zaadhuisje is lang en pun- tig, met twee holle Kleppen en Veerkragtig, bevattende in ieder Hokje twee placachtige Zaaden. VIT (7) Barleria die ongedoornd is, met Eyronde, Barlerta eoccinea. fyn getande, gefteelde Bladen. H eogtoo- de. Men vindt deeze , in Zuid- Amerika groei- jende, by PLuMIER afgebeeld, Zy heeft een gewrichte , Takkige Steng en Kranswys ver- gaarde hoogroode Bloemen , met de Bovenlip uitgerand, de Onderlip in drieën gedeeld, À De (1) Barleria inermis, Fol. ovatis denticulatis petiolatis. Barleria Solani folio , flore coccineo, PLUM. Gen. 31. Ai 43 f. Ea D 1 DYNA MIA 585 De Geflagten van Duranta , Oviéda, Volka- IVe meria, Clerodendrum en Vitex of Kuifchboom dee zyn onder de Heefters befchreeven. Van hettHoorp; laatfte heeft de Heer TnunNBeErG een nieu-STUKe we Soort , die rondbladig is ‚ en waar van ik Kielen een fraaijen Tak bezit, in Japan waargenomen. De Bontiaen Avicennia behooren tot de Boomen en zyn daar voorgefteld. Des volgt hier het Ge- flagt van COLUMNE A, Dus naar den vermaarden Kruidkenner Co- LUMNA gedoopt; waar van de Kenmerken een vyfdeelige Kelk zyn , met de Bovenlip der Bloem gewelfd en onverdeeld „aan den Voet gebocheld; de Meelknopjes tot een Kransje famen verbon- den: het Zaadhuisje tweehokkig. Twee Soorten komen ‘er thans in voor, naa= melsyk (1) Columnea met zeer ruige Bloemen. En Columneg In de Bosfchen van ’t Eiland Martenique „ als/erdens. Kiimmen= ook op Jamaika en elders in de Westindiën „de, groeit } (1) Columnea Corollis hirfurisfimis. Sy/}, Nar. XII. Gen. 792. Pe 427. Weg. XIII, pe 484. Col. fcandens phoeniceo Flore, Fruêtu albo. PLUM. Gen. 28. Ic. 89. f. 1. Achimee nes major Herbacea hirfuta , oblique a:furgens. BROWN. Fam. 270. Repunculus Fruticofus &c. SLOAN. Pam. sg. Hift. TI. p. 157. T. 1C0, f, 1. B, Columnea (candens Fl, lutescente, Fxuêtu albo. PLUMe Gen, 28. Oo 5 Ede DEELe IX, STUK 536 TWEEMAGTICE KRUIDEN. „IV. groeit dit Kruid, een Klimmend Gewas, welk A BRowNE genoemd heeft Achimenes , die groo= Hoorp- ter en Kruidig is, fchuins op {tygende ruig „met STUK _Eyronde gekartelde Bladen tegenover elkander , armed beurtlings kleine en gepaarde Bloemen in de O- xelen overhoeks, Een weinig fchynt hier van dat Gewas te verfchillen , welk SLOA NE noemt Heefterige Raponce met langwerpige effenrandi- ge pluizige Bladen tegenover elkander en eene Haairige paarfche Bloem. Pr vMmrierheeft ’er eene Verfcheidenheid van met geelachtige Bloe- men , de Vrugten wit ‚zo wel als in zyne rosbloe- mige, beiden klimmende Gewasfen, mt (2) Columnea met Lancetvormige , zeer lange naer byna Zaagtandige gladde Bladen, Langbla= | dige. Deeze, in Oostindie groeijende , en van den- Heer COMMELYN genaamd; een Plant naar het Vingerhoed Kruid gelykende met Bladen van Mottekruid ; hadt de Heer N. L. Bur- MANNUS tot het Geflagt van Sefamum thuis gebragt , gelyk ik bevoorens heb gemeld, De Ridder oordeelt , dat dezelve volftrekt tot één Geflagt met de Achimenes van BROWN bee hoore, ÂCAN- (2) Columnea Fol. Lanceolatis longisfimis fubferratis glae bris. Mant. 9e. Bahel. Túulli, Hort. Mal. IX. p. 169. Te 87, Digitali affinis Indica Blattarie folio. COMMEL. D 1 DYNA MI As 587 AcaNT Hus Beerenklaauw, IV. Á FDEELe Een Bloem met ééne Lip , die neergeboogen EMS en driedeelig is, en een tweebladige, tweedeen sruz, lige Kelk, onderfcheiden dit Geflagt, waar van Angi: het Zaadhuisje tweehokkig is , gelyk in de voor-/#® ie gaanden. Het bevat de volgende Soorten, (1) Beerenklaauw met witgehoekte ongedoorn- — tr. Aeanth de Bladen, molen Zagte (2) Beerenklaauw met vindeelige gedoornde sr. Spinofuse Bladen, Gedoornd. Deeze twee Kruiden, beiden in de Zuidelyke deelen van Europa wild groeijende , noemt men gemeenlyk Beerenklaauw ; hoewel een Soort van Heilkruid ook dikwils dien naam voert, als naar decze gelykende*, De Latynfchenaam is Acan- _* Zie ’ VIII. ST. thus of Branca Urfina, waar van het eerfte Op niagz. oz. de ftekeligheid , het andere op de figuur der Bla- den ziet ‚die naar een Beerenvoet gelyken. Bran- ca is een Ítaliaanfch woord , dat een Klaauw of (2) Acanthus Fol. finuatis inermmibus. Syf7. Nar. EI. Gen. 793 Pe 427, Wez. Xlil, p. 484 Mar. Med. zig. El. Clif 326. Ups. I3r. GOVAN Jfonsp. 309. R. Lugdb, 304. Acame thus fativus £. mollis Virgilii, C. B. Pix, 333. Carduus Acane thus {, Branca Uri. J. B. Hi. ML. p. 75, Acanthus fativas, Dop. Pempt. 719, LOB. Je. 1, p. 2. (2) Acanthus Fol, pinnatifidis Spinofis. EL Clif. R. Lugdh, GOUAN /onsp. uts, Acanthus aculeatus, C. B. Pin, 333, A- canthus fylveftris, Dop. Pempt, 719, Chamzleonta Monfpee lieufium. LOB. Jc. 11.2. Me DEELe IX. STUK: 588 TWEEMACTIGE KRUIDEN, " IV. of Voet van een Beest betekent, Die benaamin- AFDEEL «gen zyn in de Europeaanfche Taalen nagevolgd. Hoorr- De eerfte Soort , evenwel , is zagt en niet ge= STUK. doornd , verfchillende dus zeer van de laatfte, de ed die de Bladen ook veel dieper verdeeld: heeft en naar de Diftels gelykr, De eerfte wordt Tam- me Beerenklaauw geheten, om dat zy dikwils in de Tuinen wordt gekweekt wegens de fraaiheid der Bladen, welken de Ouden in het Snywerk der Kapiteelen van Kolommen , alsook tot Hands vatzels van Bloempotten en andere Ornamenten der Bouwkunde, nabootften. Ook telt menze , in de Geneeskonst „onder de verzagtende Kruiden. Beiden hebben zy eenopftaande Steng „aan wel- ke de Bloemen op even de zelfde manier voort= komen , die ook van gelyke figuur zyn. De Kelk beftaat uit zes Blaadjes , zegt GovAN, waar van het bovenfte en onderfte breeder zyn, hebe _ bende wederzyds twee kleine fmallere Blaadjes. De Bloem heeft eene breede Onderlip , van voo- ren in drieën gedeeld , van agteren Ringswyze; terwyl de vier Meeldraadjes , Houtig ftyf , aan % end een Meelknopje hebbende als een Schui- jertje , de plaats beflaan van eene Bovenlip.De Vrugt gelykt naar een Eikel, die in de Kelk aanrypt ‚ en tweehokkig is, bevattende bultige Zaaden, Op Sicilie en in *t Napelfche is dit Kruid zeer gemeen. In Languedok en Provence groeijen de beide Soorten, (3) Bee- DID EEN A MIM 538 (3) Beerenklaauw met Lancetvormige effen- IV. randige Bladen , die aan den rand gedoornd Ae EEE zie Hoorns STUK. Deeze , die men wil dat de Echte Tamme mm. Acanthus van DroscorIiprszouzyn, werdt ae dis. door RAuworrF, van wien zy op den Berg ®s ’ 5 E 5 Geheelbla- Libanon in Paleftina gevonden is, Welfchen Be- dig. renklauw geheten. MoRrztsoN en BogART hebben, volgens de aantekening van Ra jus, te regt opgemerkt , dat dezelve door de Ken= merken, die in de bepaaling gegeven zyn, van de andere Soorten van dic Geflagt veríchille, (4) Beerenklaauw met uitgegulpte Tandswys’ Iv. gedoornde Bladen, en eene Heefterige fre TEcliiase kelige Steng. Uien Op Slykerige zoute Gronden , aan de Zee. kusten van Oostindie , komt deeze voor, die by RumrPurus den naam van Oostindifche Hulst voert , als een Heeftergewas zynde, dat veel naar Hulst of liever naar de Steekende Palm gelykt. ’t Is een Heefter van drie of vier Voe- ten (3) Acanthus Fol. Lanceolatis integerrimis miargine Spi- nofis. GRON. Orient. 192, Acanthus Dioscoridis vel fativuse RAUw. Itin. 285. RAF. Suppl. 636. | (4) Acanthus Fol, repandis dentato-fpinofis Sc, OsB. Jin. 92. Acanthus Malabarieus Agrifolii folio. Prr. Gaz. T. 94e f. 16, Frutex Indicus Spinofus &c, PLUK. Phyt. 261. £. 4e Card. Aq. five Inderum Dilivaria. CAMM. Luz. 6. Ne I6e Aquifolium Indieum, RumeH. Amb. VL pe 163e Te 7Ia _Paina =Schuili. Hort, Jab, II. p. 93. T. 48. He DEEL, IX S KUKs 590 TweErMmaAGTIiee KRUIDEN jv, ten hoogte, aan ’ end der Takken een Tros of ArpeeLe Aair hebbende van Bloemen ,„alsdie van’ Bee- mov nt renklaauw ; waar op een dergelyke Vrugt volgt, srux. metvier zwarte Korrels naar Kaauwoerden- Zaad Schuilzaa- gelykende, dige. | 5 (5) Beerenklaauw met viervoudige Bladen ,O« bn xvelbloemen en kanthaairige Kelken. z„aeras= patenlis. Vierbladig. ‘Tot deeze Soort , by Madrasf, aan de Kust van Koromandel, gevonden, betrekt de Ridder ook het Kanthaairige Beerenklaauw van den Heer N. L. BURMANNUS, die daar van een by- zondere Soort gemaakt hadt. De Afbeelding van het Vierbladige Kruid , aan ‚de Ganges groeie jende, dat naar het Melampyrum gelykt , by PLUKENET, verfchilt vry-veel van de zyne. Het heeft, volgens zyn Éd., een Kruidige ge= gaffelde Steng, vier ovaale ongedoornde Bladen; den buiten - Kelk met kanthaairige Blaadjes ges fchubd; den binnen - Kelk vierbladig, ongelyk; het Zaadhuisje rood, vi. Ip Arabie vondt de Heer FORSK Aon L twee geht zonderlinge Soorten van Beerenklaauw. De eene noemt hy Eetbaar (6); welke ook vier Bladen by (5) Acanthus Fol. quaternis, Flor. Axillaribus, Calycibus ciliatis. Adhatoda Maderafpatenfis Calyce * barbato. Per. AZus, 23. Acanthus Ciliaris. BURM. Fl. Ind, p. 132. T. 42. f. re Melampyro affinis tetraphylla Gangetica &c. PLUK. Pôyt. Ts 0D.ke 3 (6) Acanthus Fol. Lanceolatis fubdentatis, Spicis Braeis Spinofis, Flor. Zzypt. Arab. pe 14 D 1 pxYN A MI A 591 by elkander hadt , aan, de onvrugtbaare Takken , IV. Lancetvormig , eenigermaate getand , ftomp ‚ met “PrrL kleine Doorntjes en Aairen van twee Duim Hodos lang „die dige, op vier ryën, Schubswyze bekleed ° TUF zyn met Blikjes , langer dan de Bladen , Eyrond se Lancetvormig , fterk geribd en aan den rand zeer Doornig ; de Bloemen bleek blaauwachtig. Hier van waren de Bladen , raauw „ fmaakelyk om te eeten, Men verhaalde hem , dat het verfche Zaad, met eenig Speekzel nat gemaakt, in de Hand gehouden, met een flag aan ftukken fprong. De andere, die hy Boomachtig noemt (7), was wrr. een groote Heefter van vier Ellen hoogte, aan men xt end der Takken Aairen hebbende van roode Roomachs Bloemen en Lancetvormige Blikjes, op de kant ne gehaaird met Draadachtige Doornen, een half Duim lang, De Bladen van deezen Heefter wa= ren Liniaal Lancetvormig , aan denrand gegolfd , uitgehoekt, Tandswys’ gedoornd, gepaard , een Span lang, Deeze werdt vande Arabieren Senaf , de andere Sogaf geheten, PeEepaArrIumMm. Minkyzer. Een vyfdeelige Kelk, een byna Smoelachtige Bloem , met den rand vyfdeelig , draagende een Kurkachtige, vierhoekige Noot, aan de hoeken gedoornd , tweehokkig, met twee Zaaden. Dus komen de Kenmerken van dit Geflagt voors (7) Acanthus Caule Arboreo, Foliis finuarg - dentatis Spie nofis. lid, Er. DEEL, IX, STUK, 502 TwEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. voor, dat wegens de figuur van de Vrugt, veel AAD naat onze Europifche Waternooten , gemeenlyk Hoorp-. Minkyzers genaamd (*), gelykende, den’ by- STUK. naam voert. Zelfs wil men dat de Cingaleezen on op Ceylon die Vrugten tot Voetangels gebruiken zouden. Deezen naam heb ik aan het Landkruid, Tribulus , gegeven (T)e 1. De eenigfte Soort (1), Zee- Bilfemkruid met praia \rugten als der Waternooten, by den Heer J. RE BuRMANNUSs genoemd , is door den jongen Heer in Afbeelding gebragt, die aanmerkt, dat de zyne veel teerder zy, dan degene diein de * Malabaarfe Kruidhof is vertoond , hebbende ook eene ftomp Eyronde Vrugt; de Steng met een_ witte Wolligheid bekleed ; de Bladen overhoeks , getand, eenigermaate ruuw en glanzig ; de Blocs men in de Oxelen eenzaam. Die van Ceylon hadt de Bladen gepaard, gegolfd, gefteeld en de Vrugten , als gezegd is, met vier Doornen gewapend : zo dat de gedagte daar van eene Verfcheidenheid zou moeten zyn. he XVI HOOF D. ‚_(*) Zie het voorg. VI. STUK, bladz. 352. (j) In het VIII, STUK ; bladz. s21. (1) Pedalium. Syff. Nat. Gen. 794: p. 427. Weg. XIII. p-. 485. BURM. Fl Ind. 139. T. 45. f. 2e Hyoscyamus ma- ritimus Fru@u Tribuli aculeato. BURM. Zeyl. 122. Patiraja. HERM. Zeyl.42. Murex. Fl. Zeyl. 440, Kaki - Mulla, Hors, Mal. X. p. 143. T- 72 TETRADYNAMIA 50% KENENENENENENENNKNENENENNKENENEN n BVL HOOEDST UK, Befchryving der VIERMAGTIGE KRuiDen (Tetradynamia) , dus genaamd „ om dat van zes Meeldraadjes #2 derzelver Bloemen, vier langer zyn dan twee anderen, die tegenover el- kander fbaan : gelyk dit plaats heeft in de Kool, Radyzen , Violieren , Lepelbladen, T'hlaspi en veele andere Kruiden. | De Planten, welken de vermaarde Tour- NEFORT in ééne Klasfe hadt t’huis gee bragt, onder den naam van Kruisbloemige; om dat zy vier Bloemblaadjes hebben , die als de Wieken van een Molentie in ’ kruis ftaan , hebben de gedagte eigenfchap , welke dezelven van alle anderen onderfcheidt. Bovendien is haare Vrugt een Haauw of Haauwtje, ’t welk plaats heeft in weinige andere Planten: des dee. ze Klasfe als zeer natuurlyk kan aangemerkt worden. TournNErorrT hadtze , naar de fie guur en gefteldheid der Vrugten, in verfcheide Rangen verdeeld; doch Linn us maakt ’er flegts twee, van Haauwtjes-en Haauwdraagen- de, waar van de ecrfte veertien, de andere ze. ventien Geflagten bevat. De Kelk, zo hy ’er is byra altoos vierbladig , zit altyd onder het Vrugtbeginzel , dat het onderfte van den Styl uitmaakt en de Vrugt wordt, Deeze Klasfe heeft Pp geen EL. DEEL. IX, STUKe IV. Arpeer. XVI. Hoorp- sSTUKe Hlaauw- tjesdraas gende. r. Jifyagrtum pPersnne. Overbl y- vend. 594 _VIiERMAGCTIGE KRUIDEN, geen Geflagt van Boomen of Heefters uitgele. verd, en volgt hier-dus in haar geheel, Haauwtjesdraagende, M vac RUM, Vlafchdotter. In dit Geflagt beftaat bet Haauwtje, dat dike wils ééne holligheid heeft, uit holle Klepjes en loopt uit in een. Kegelvormig Styltje , van de Bloem overgebleven, Het bevat de volgende Soorten. ‘ (1) Vlafchdotter met de Haauwtjes tweeledig eenzaadig , de Bladen endwaards uitgehoekt met Tandjes. In Duitfchland groeit deeze, die men één- of tweezaadig noemen kan. Doktor. Marrus zegt, dat de Vrugt beftendig twee Zaaden voort- brengt. TOURNEFORT , niettemin, hadtze geteld onder de eenzaadigen en wordt hier in door Doktor GERARD gevolgd. HALLER merkt , ín navolging van Casrar DBAUHI- NUs, die dit Kruid ook afbeeldt , aan, dat het Haauwtje altoos wel twee hokjes heeft , boven elkander , doch dat het onder{te meestal ledig iss (1) Myagrum Siliculis” biarticulatis monofpermis Sc. Syf?. Nat. XII. Gen. 796. p. 421. Weg. XII. P. 487. GOUAN Jlonsp. zit. GER, Prov, 542, Crambe Fol. Lanceolatis den- tato=finuatis. H. Clif. 340. R. Lugdh. 329. Rapiftrum moe nofpermum. TOURNF. Jn?. 210. C. B. Pin. os. Prodr, 37e Ic. MAPP. „ls. p‚ T. 266. TETRADYNA MIA, 505 is: weshalve evenwel dit Kruid eenzaadig zou bi kunnen genoemd worden: maar , werwaards dan met de verzekering van MArrus, zo even ge- Hoorp- meld, die ook door Rurrtius en Morison ttr beveftigd wordt (*). edn c Is een Kruid dat fomtyds grooter, tot an- derhalf Elle , fomtyds kleiner, tot een Voet haogte, altoos zeer Takkig voorkomt , met Bla- den naar die der Raapen gelykende , fomtyds Lancetvormig ‚ fomtyds Lierachtig Vinswyze verdeeld, zynde de bovenften altyd minder in- gefneeden dan de onderften, De Bladen hebben Steelen; de Zaadhuisjes, die Aairswyzegrocijen, zyn rondachtig met een punten byoa ongefteeld , ‚de Bloemen geel. (2) Vlafchdotter met gefleufde effene Haauw. u. M tjes , de Bladen langwerpig en Tandswyze ovsensain uingehoekt. Levantích. (3) Vlafchdôtter met er Haairige rim- ie ki us sns. pelige „Haauwtjes en langwerpige flompe Rene getande Bladen, (4) (*) Beter hade derhalve de Ridder gedaan , met in de be= paaling *t woord disperzis ce behouden: want dewyl ’er als teos twee Hokjes zyn, en {omtyds zekerlyk twee Zaadjes zyn gevonden , kan men de voortbrenging van één Zaadje hier niet dan gebrekketyk aanmerken. (2) Myagrum Siliculis faleztis levibus Ec, Ll, Ups. 182 Rapiftrum Orientale Fol, Kephani, Capfulis rugofis. BOERH, Lugdh. U. p. ze (33 Myagruma Sil'culis fulcatis pilofis, rugofis 8e, H, Upso 203 Pp a IL. DaEL, ÏK, STUMe 896 VrERMACTIGE KRUIDEN, IV. _ (4) Vlafchdotter met effene byna ronde Haauw- me tjes en Lierachtige Bladen, int Van deeze drie gelykt de eerfte, uit de Le- iv. vant afkomftig, veel naar de voorgaande , maar sen iseen jaarlyks Kruid : de tweede groeit in de Zed Zuidelyke deelen van Europazegt LiINNA Us; de laatfte in Spanje. Deeze verfchilt vande drie voorigen aanmerkelyk in geftalte, Zy heeft eene ruuw Haairige Steng en getande gefteelde lang- werpige' Bladen. De Bloemen komen aan lange Roedswyze Trosfen voort, en daar op volgen Rolronde effene Haauwtjes, beftaande uit een langwerpig gefteeld Lighaam, daar een Eyrond Haauwtje op zit, naauw van Hals ,met het on= derfte Leedje tweehokkig ledig , het bovenfte: eenzaadig. De Bloemen zyn geel. (5) Vlafchdotter met ftomp Hartvormige, by- v. Perfolian d Gl, gain na ongefleelde Haauwtjes en de Steng ome dee vattende Bladen. > In de Koornlanden der Zuidelyke deelen van Vrankryk, en van Switzerland, groeit deeze , die de Haauwtjes wel drichokkig maar eenzaa- dig heeft , in het middelfte hokje alleen Zaad- | draa- (4) Myagrum Siliculis levibus fubtorofis &c. Sinapi Hisp. minus Raphani folio, TOURNF. Zn/l. 227. (5) Mlyagram Siliculis obeordatis fubfesfilibus &c. GOUAN Monsp. 311. H. Ups. 182. Cliff. 328. R. Lugdh. 330. Mya- gram monofpermum latifoliam. C. B. Pin. 109. Prodr. sz, T. 5ie MORIS. Hifi II. p.267.S, 3. T. 21» f, antepenult, TETRADYNAMIA 507 draagende. Haar gedaante is a's een omgekeer- IV, de Pieramied, met een klein Puntje boven uic- AFDEELe fteekende. De Bladen gelyken veel naar die der Hoor pe Suikerey: de hoogte is fomtyds meer dan een TUE Elle, Het heeft kleine geele Bloempjes, (6) Vlafchdoteer met Jlomp ‘Eyronde gefteelde Dan eenzaadige Haauwtjes. fativam. Tame Naar deeze Soort heeft het Geflagt den naam. Zy is, zo wel als de voorgaande en volgende, ‚een Jaarlykfch Zaay-Gewas, dat men in’t Franfch, als ook in Vlaanderen, Cameline noemt, in ’c Engelfch Gold of pleaf/ure ‚„ en in ’t Hoogduitfch Dotter , Lein- of Vlafchdotter. Het komt in ver- fcheide deelen van Europa van zelf voort in de Bouwlanden , en is onder ’t Vlafch niet onge= meen, wordende op fommige plaatfen , gelykin % Overysfelfche, in Zeelanden het Luikfe, als ook in Lotharingen , veel gezaaid wegens Zaad, daar men Olie uit perst of flaat. LiNNeus onderfcheidt het Tamme van het Wilde, doch HALLER niet, offchoon het eer= fte de Zaadhuisjes meer gezwollen heeft. De Steng, zegt deeze , met het Loof , is door ruig- te (6) Myagrum Siliculis ohovatis pedunculatis monofperm's. Gorr. Belg. 131. Pl. Suec. sar, 564. KRAM. Auf?r. 137. GOUAN Monsp. 317, Myagrum fylveftre & (ativum. CB. Pin. 109. Camelina { Myagrion, Don. Pempt. 532. Alysfon Fol. Auriculatis glab:is, profunde dentatis. HALL. Helv. 537. Myagrum foetidam. C. B. Pin. rog. LiIND. Al/at. 94. Te, ro Pp 3 Tie DEEL IX, STUEe 598 VIERMAGTIGE KRUIDEN. IV. te ruowachtig, gearmd, drie Voeten hoog « de ir Bladen zyn Lancetvormig ovaal, fpits gepunt, Hoorp- flaauw Zaagtandig, De Bloemblaadjes bleek geel; STUK. die van den Kelk bultig, ligt afvallende. Het erg heeft een Hartvormig dik Haauwtje met een bly- gende. vend Styltje, dat veele geele Zaadjes , byna Eyrond , heeft; waar van misfchien de naam afkomftig is. De Olie, uit dit Zaad geperst, is zagt, in Geneesmiddelen dienítig en ook tot de Spyzen gebruikbaar of in de Lampen , gelyk Raap- en Lynzaad- Olie. Door den Ridder is hier ook, als eene Ver- fcheidenheid , thuis gebragt het Stinkend Vlafchs= dotter van Baur NUS, dus wegens den Stank , wanneer het tusfchen de Vi ingeren gewreeven wordt , gensamd. Hetzelve komt in Bloem en en Vrugt overeen , maar heeft de onderfte Bla- den met fpitfe Tanden en de bovenften ook die- per ingefbeeden , allen glad, veel fchraalder en langer. HALLER , die het afgezonderd had, acht, niettemin , dat men het ’er by zou kuu= nen voegen. Omftreeks Gottingen kwam het o- vervloedig voor. vil, (7) Vlafchdotter met Linsachtig ronde Stip- bl lbo pelige gerimpelde Haauwtjes. 4470. 3 Gepluimd, ’ in (7) Myagruns Siliculis Lentiformibus orbiculatis. Sc. GOUAN Monsp. 312, HALL. Helv. 536. Fl. Suze. sq2. H. Clif. 328. R. Lugdb. 330. DALIB. Paris. 193 Myagrum moncfperm. hirfutum Gliquis rotundis. Lors. Prus/. 174. Te s6. Myagto fimilis Siliqu rotundâ. G, B. Pin, zog. Predr. 52 T. $2« TrE-TR Ar DY N A,M 1 A. 599 In veele deelen van Europa groeit deeze aan IV, de kanten der Akkerlanden, ja ook in Sweeden AED en Rusland , inzonderheid by de Paleizen aan Znorpe den Neva- ftroom en is ’er gemeen aan de Wa-°TUE. terleiding van Ladoga. Akker-Rapiftrum, met Stuf. ge -oorde fpicfe Bladen, hadt LY oURNEFORT dezelve geheten; die hy omftreeks Parys vondt, De rondheid der Zaadhuisjes onderfcheidtze meest van de voorgaande. (8) Vlafchdotter met Linsachtige flomp Ey- Viu. ronde gladde Haauwtjes , gefteelde lang= Se werpige Zaagtandige ruuwe Bladen en ge- kep | pluimde Stengen. Drie Planten, eenigszins verfchillende , wa. ren den Ridder bezorgd , die tot deeze Soort fchynen te behooren. Men heeftze ‚ wegens de Zaadhuisjes ‚ tot het Thlaspi betrokken gehad. Dus hoort hier t’huis het Kleine en Groote 'É'hlas- pi der Alpen met ronde Hoofdjes, door Ba u« BINUs afgebeeld, HarLER noemt het Kruid, Alysfon met ovaale, gefteelde , effene Bladen, die glee Zaagtandig zyn. Hetkleine. groeit Plage actie (83) Myagrum Siliculis Lentiformibus obovatis glabris &c, Jacq. Wind. 257. GOUAN Monsp. 212. Cochlearia perennis Saxatilis mrinima. MAGN. Hort. sg, Alysfon Alpinum. SEG. Ver. I. pe 378. Thlaspi petreum Myagroides. Pon Bald. 337. T, 333. Thlaspi tertium Saxatile, CAM. Epit. 33%. Thlaspi Alp. minus Capitulo rotundo & majus. C. B, Pin, 106, BAUH, Prodr. 49. T. 49. HALL. Hlelv. 538. Pp 4 Il, DEEL, IX, STUK. 6co VIERMAGTIGE KRUIDEN, IV. achtig, een Handpalm hoog ; het groote heeft AFDEEL. Jeggende Stengetjes. Men vindt het nier alleen Hoorp- op de Switzerfche Alpen , maar ook in ’t Ve- iben roneefche , in Karniolie en by Montpellier op £iAâ' UIT sjesdraa- de Gebergten. De langfte Meeldraadjes zyn raa- gede. kende aan elkanders zyde geplaatst, en hebben den top gegaffeld , met de binnenfte punt ge- knot , de buitenfte uitwaards geboogen, zegt JAcQuiNs de kleinften hebben wederzyds een Klier 5de Styl is kort: de Zaadhuisjes zyn Kloot- _ rond, | ix. (o) Vlafchdotter met hoekige Haauwtjes en gk driedeelige Bladen. Egypiuíche Door HAsseELQUIsST is deeze in Egypte waargenomen , die een gemikte Steng hadt, met Roedachtige Takken en geftcelde Bladen, in drieën of vyven verdeeld ; de Zaadhuisjes met twee vierhoekige Leedjes , de Bloemen geel. De Geftalte is als die der Zee - Rakette (*). Verra. Tongetjes. In dit Geflagtis het middelfchot eens zo groot als de Klepjes en van buiten Eyrond , weshalve de Haauwtjes zig als getongd voordoen, Den Griek- fchen naam hadt de Ridder van GALEN Us ont- leend, Twee Soorten zyn ‘er van, naamelyk G) (9) Migagrum Siliculis angulatis , Foliis txipattitis. HASSEL Q. (*) Cakile Serapionis Eruce folio. LoB. Je. 223. Bunias Gakile. LINN TETRADYNAMIA Sor (1) Tongetjes met Vindeelige Bladen en han- IV, gende Haauwtjes. ArDErls ‚Dit is een Jaarlykfch Kruid, in Spanje groeinsen jende , dat, volgens Crusrus,een enkele 1. Steng heeft, die kort boven den Wortel zig in sd veele anderen verdeelt, *t Gewas , ruig en ruuw „Jaalyk@, verheft zig ter hoogte van een Voet, met Blas den byna als die van de Tuinkers, maar fyner verdeeld , groen en niet minder fcherp van Smaak. De enden der Takjes zyn Aairswyze bezet met bleeke Bloempjes , waar op kleine tweekleppige Zaadhuisjes volgen , met een uit- fteekend Tongetje, als boven is gezegd, (2) Tongetjes met geheele flomp Eyronde ge= _ 11. haairde Bladen en opftaande Haauwtjes, Ge By Aranjuez, in Spanje, groeit , volgens den Be han Heer MiNUART , deeze , die Heefterig is, met onverdeelde, niet gefteelde , ruige Bladen; de grootfte Meeldraadjes by paaren famenge- groeid hebbende met hunne toppen , zonder Meelknopjes. - AN Ae (a) Veila Foliis pinnatifidis , Siliquis pendulis. Syf?, Nae. Xil. Gen. 797. P« 431. Veg. Xlil. p. 488. Vella. H. Cif. 329. Ups. 186. R. Lagdb. 331. GOUAN Mansp. 312. Naftur- tium fylveftre Eruce facie. C. B. Pin, vos. Naft. fylv, va- lentinum. CLUS. Hisp. p. 422, Ie, 423. Hit. II. p. 130. (2) Veila Fol. integris obovatis, Ciliatis &c. Pfeudo - Cy» tifus Flore Leucoijt lateo. C. B, Pin. 399. Cytili facie A« Iysfon fruricans quorundam, Lok. Ze. 1, 49. | B. Hifi. 1. Pp. 374» Pps IL. DEEL: IX: STUK, 602 ViERMAGTIGE KRUIDEN, IV. AnNasrtrATIec A. Roos van Jericho, ÄFDEEL.: | robe Een ftomp Haauwtje, aan den rand gekroond srux, met Klepjes die tweemaal zo groot zyn als het _Haauw- Middelfchot , in ’ midden een gefpitften Styl he hebbende , die fchuins ftaat, en eenzaadige Hok jes. Dus geeft de Ridder de onderfcheidende Ken- merken op van dit Geflagt, het welk de twee volgende Soorten heeft. | AS (1) Roos van Jericho met flompe Bladen, eren zeer korte Oxel » Aairen en Hoefachtige 36 ig e zica. gedoornde Haauwijes. ‚ Gewoone, | Dit Kruid is, hoewel ten onregte, by voor- paame Autheuren tot het Geflagt van Thlaspt thuis gebragt geweest. Men noemt het gemeen- lyk, doch immer zo oneigen ‚Roos van Jericho; dewyl het met de Roozen nicts gemeens heeft, en ook, zo BELLONTUS aanmerkt, niet om- ftreeks die Stad, maar op den Arabifchen Oc- ver van de Roode Zee ,in het Zand groeit. THE- VENOT , evenwel, zou deeze Plant, (zo hetde volgende niet is, die hy meent,) in de Vlak- ten van Jericho ende Woeftynen aan den Berg | Sie (1) Anaftatica “Foliis obtufis &c. Syff. Nat, XII. Gen. 798. p. 431. Weg. XIII p. 488. Anaftatica. Hort. Cliff. 328. Ups. 183. R. Luzdb. 321. GRON, Orient. 78. Thlaspi Rofa de H'erichó diâtum. Moris, Hil. II, pe 323. S. 3. T. 25« f. 2, 3. Rofa Hierochuntea. C. B. Pin. 484. CAM. Hort. T. 41. Rofa Hiericontea. LOB. Ze IL. p. 203. BESLe Eyf. Aut, IVY. Te 1, f. 2, 3: JACQ; Hort, Te 5% TETRADYNA MIA 603 Siri, hebben gevonden. In de Wildernisfen IV. omftreeks Kairo , in Egypte ‚kwam zy den Heer DENA ForsKAOHL, doch zeldzaam „ voor. Hoorne Men teeltze uit Zaad in de Evropifche Tui- Eek nen , en dan blykt het verfchil van de leevende “4 en doode Plant, dat Loser zeer fraay in Plaat ‚ vertoont. Een Hourig Penworteltje , t welk van onderen wat Vezelig is , breidt zig boven den Grond ‘in ’t ronde Takkig uit , tor omtrent een half Voet hoogte. De Takjes zyn in drieën ver- deeld of gegaffeld , en uit de Mikjes komen tropjes van witte vierbladige Bloempjes , en Bladen die Spatelvormig of Eyrond zyn, aan ’ end gekarteld, vry diken Vleezig. Veel worden deeze van Rupfen afgegeten ; waar door zy dan geheel Bladerloos is, Op de Bloemen volgen tweehokkize Haauwtjes met ronde Zaadjes, die fcherp zyn van Smaak. Deeze Plant, een Jaarlykfch Gewas zynde , trekt zig na ’t bloeijen door de droogte famen ; tot een ronden Bol, van één ef twee Vuiften groot, gelyk wy die,onder den naam van Roos van Jericho, als iets zeldzaams bekomen. ’t Kan Zyn „ dat zy inde Herfst door de Zee - Vloeden van den Oever der Roode Zee afgerukt worden s doch dat zy den geheelen Winter in de diepte gebleeven, en op en nederwaards getobt zynde door de Golven , in ’t Voorjaar wederom aan den Oever gefmeeten , alsdan door laauw Wa- ter zig uit zouden breiden en haar Zaad uitwer- pen, ’t welk na ’t afvloeijen van * Water op den ‚1. DaEL JX, STUK, 604 VIERMAGTIGE KRUIDEN, Iv. den Oever zoude uitfpruiten; gelyk de Ridder Ar verhaalt 5 diet komt my niet minder fabelachtig Hoorp= voor, dan het denkbeeld der Oofterlingen, dat STUK. het langzaamer of rasfer open gaan, van deeze sle Roos, na dat die in warm Water geftoken is; gende. _ ijn de Hand van een Kraamvrouw, een moeic= Iyke of voorfpoedige Verlosfing zou voorfpellen, De bedriegery der Monniken , dat zulks alleen in de Nagtwaake van het Feest der Lieve Vrou= we Geboorte gefchieden zou, is nog, ongerym- | der. LiNN&us acht dit ontluiken, dat men in Europa als iets wonders befchouwt , zo vreemd niet, als dat de Mosfen , met Water bevogtigd zynde, weder groen worden en herleeven. One dertusfchen is hier van, door hem, de Geflagt- paam Anaftatica,van de Opftanding (Anaftafis) afkomftig , gefmeed (*). (2) (*) Die Geflagtnaam is, bovendien, zeer oneigen voor dit Kruid , het welke zig openende veeleer nederzakt dan op- ryst en geensZins daar door uit de Dood in ’t Leven komt, LINNEUs grondt zyne gedagte Redeneering daar cp, dat die ontduiking van de Roos van Jericho niet door koud Water zou gefchieden ; (zeggende Frigidi enim non relaxantur Rami, Hort. Ups. p. 183. Anaflatica ejus ef? indolis, ut frigidà Aguè won afisiatur &c., Or. de Tell. habitabili. Ams. Acad. 11. pe 454.) maar het tegendeel is waar. Deezen 7 Maart des Jaars 5778 , omtrent den middag, de trap der Warmte in de Buitenlugt zynde ongevaar 4o Graaden , heb ik binnens- huis een der mynen gedompeld in Water ,dat 44 Graaden Warmte hadt en derhalve koud was. Na twee Uuren verloops vond ik de Roos geheel uitgebreid. Een andere , met haar Stammetje of Steel in een Flefchje met dergeljk koud Water geftoken, en daar im een Etmaal geftaan hebkende , wasock . mefe= TETRADYNAMIA® 605 _{2) Roos van Jericho met fpit/e Bladen, de IV. Aairen langer dan het Blad, de Haauw.- en tjes Eyrond met Snuitjes, Hoorps STUK, Men heeft getwyfeld , of deeze, dd de sijiculofs, fchrandere Rau woLr in Syrie op de Daken en Puinhoopen vondt, een zelfde ware „dan een andere Soort (*). De Afbeeldingen , inderdaad, toonen een aanmerkelyk verfchil, inzonderheid die, welke ZANO NI voorftelt, van eene Plant, uit Zaad van Sumatra in Oostindie te Ve- netie voortgekomen , en hem medegedeeld ,_ hebbende het Zaadhuisje als de Kop van een Vogeltje. Ik vindze echter, door den Hoog- leeraar N, L. BURMANNuUs, niet geteld one der de Oostindifche Planten. Zie hier de be- fchryving welke LINNmus geeft van dee- ze Soort. ° > De merkelyk ontlooken: zo dat het zeggen van BELLONIUS, aangaande deeze Roos (Radice Agua impofitâ fe explicans) hier proef houdt. Zelfs twyfel ik , of door warm Water , wan- neer inen deze Roozen daar in dompelt, de Ontluiking wel fpoediger gefchiede, Ik heb in koud en in warm twee zulke Roozen byna gelyk zien open gaan. » (2) Anaflatica Fol. acutis , Spicis folio longioribus &ce Anaftatica que Myagrum ex Sumatra. GRON. Orient. 78e Myagtum e Sumatra & Syria (emine fpinofo, ZAN. Hift. 142. Te 55. Thlaspi Hiericho fylv. affine. Bocc, Mus, 135. Te 8. Jaco. duflr. T. é. Rofa Hiericontea fylveltris. C. B Pin. 484 Alla, onm Aivrse Ke dus (*) Botanici duas flaruunt Species: quâ in re differant ige noro; magnitudo enim differentia non eff. LiNN, in Horre Cliffortiano , de Anaflaticâ, p. 328, Ie DEEL, IX, STUK, IV. ÄFDEEL XVI. Hoorp- STUKe Haauuw- tjesdraa- gende. r Subularia Aguatica, Waterig. 606 ViERMACTIGE KRUIDEN, ss De Bladen Lancetvormig , Zaagtandig ; gc- „> fteeld ; eenigermaate ruuw :zeer korte Aairen ; s, puntig uidloopende , in de Oxelen: de Bloem- ‚ blaadjes afftandig , Liniaal, uitgerand, van „ langte als de Kelk : de Zaadhuisjes ongefteeld , »> byna Eyrond , ruuwachtig , met een in- of „> Ongewricht Puntje” (He DUBULAR IT A” Elskruid, Een efevrandig Eyrond Haauwtje met Ey-- ronde holle Klepjes „ tegen het Middelfchot aangekant en de Styl korter dan het Haauwtje. Dus komen de byzondere Kenmerken van dit Geflagt voor, ’t welk van de Elsvormigheid der Bladen den naam heeft, en maar ééne Soort be- vat (1), die , in de Noordelyke deelen van Eu- ropa „ op overftroomde Moerasfige plaatfen en in Rivieren groeit, Men vindt het op de Slyke- rige Oevers van de Neva, in Rusland, over- vloedig. In Sweeden en Lapland groeit ‘het overe al in de Meiren, op een Zandigen Grond, en blyft onder Water. De vermaarde ep vondt hetook , op vogtige plaatfen, in lerland , | _en (Ì) Sy. Nat. Vig. XIII. pe 488 (1) Subularia. Syf?. Nat, X. Gen. 799. p.432. Veg. XIiTe p. 488. Fl. Lapp. 253. Suec. 527: GORT. Ingr. Tor. Alys= {um paluftre Folio Junci. Buxs. Al. Per, IL Pp: 369. Te 23. f. r. Graminifona Aquatica oc PLUK. Alm. 180. T. 188. f. 5. Oep. Dan: Te -35. Gramen Junceum hybernum Thlas= peos ‘Capitulis, Slterardis Moris. Bijl, III. pe 229. S. 8. Te zo, É ult. TETRADYNAMIA Óo? en noemde het Klein lerfch Bies-Gras , met Hoofdjes van Thlaspi: Rav Biesbladig Kruid, KAR FDEELa XVI. onder Water groeijende , met Zaadhuisjes van de Hoorv3 _ Eepelbladeni PLUKENET tytelt het Gras-STUK. bladig. | | | Dic Plantje geeft in Ierland, uit een Vezeli- gen Wortel , verfcheide Biesachtige , fpitfe, halfronde Blaadjes, één of anderhalf Duim lang en daar tusfchen dunne Steeltjes, van twee of drie Duimen, met- twee „ drie of vier rondach= Siliculofe. tige Zaadhuisjes een Vingerbreed van elkander, De Heer D. pe Gorrer heeft in Rusland hetzelve met vierbladige witte Bloempjes , in een vierbladige Kelk , gevonden ; doch Meeldtaad« jes kon zyn Ed. ’er , wat moeite hy ook aan- wendde, zelfs met een Vergrootglas, niet meer dan vier in ontdekken. De Ridder, evenwel, heeft „ buiten twyfel, ook de twee kleinen ge- zien; alzo zyn Ed, zegt, dat die geen Tandjes hebben. De Styl, zeggen zy beiden , ontbreekt ‘er aan, | | … Éen geheel ander Kruid is het, dat de Heer YoRSKAOEL Subularia purpurea genoemd heeft. Hetzelve hadt Stengen van een Elle hoog, en langwerpis Hartvormige gladde eenigermaate getande Bladen. de Bloemen paarfch. Hy vondt hetzelve in Arabie, an raar het Bochel werdt gC= heten. Wegens de gefteldheia der Haauwtjes heeft hy het hier betrokken. Dra. He DEEL: IXe STUK, 908 VIERMAGTIGE KRUIDEN. ERA DRABA, Tafchkruid, AFDEEL. He Dit Geflagt heeft een Haauwtje dat niet uit-. STUK. gerand is , langwerpig ovaal, met platachtige EE of Klepjes, aan ’t middelfchot evenwydig en geen gende. Styl. Verfcheide Soorten, die men tot het Her- ders ‘Tafchkruid betrokken heeft , zyn ’er in begreepen: des het getal derzelven agt is, als volgt. bn (2) Tafchkruid met een naakt enkeld Bloem Aizoides. Jtengetje , en wter gekielde kante hen haaïrige Bladen, RIS … _(e) Tafchkruid met een byna naakte Steng en Kanthaaie Liniaale Bladen , aan den rand en Kiel rig. gehaaird; de Bloemblaadjes niet uitgerand. II (3) Tafchkruid met een naakt enkeld Bloem- Al e leit. flengetje en Lancetvormige effenrandige Bladen. Deeze Kruidjes ‚op de Gebergten van ons | We: (1) Draba Scapo nudo fimplici &c. Sy/l, Nat, XII. Sen. 800. p. 432. Weg. XIII. pe 489. Mant, 91. Alvcûm Alp. hirfatum luteum. MiLL. Dil, Te, zo, f. «* Sedum Alp. hirs. lut, C. B. Pin, 234. Leucoium J- buiten de Muidet- Poort , ruikt in de Hezfse fomtyds naar den Kersachtigen, geur vau dit Kruidje, (27) Lepidium Flor. fubtriandris tetrapetalis , Fol. Linea- tibus pinnatis. Tuepid. Fol, Lanc. lin. ferratis, GRON. Virg. 97. R. Lugdb. 334. Iberis humilier annua Virginiana Ramo- fior. Moris. Hift. Ile p. 3rr. S. 3.T. 21. f. 2. SLOAN. Jam. Bo. Hfl. 1. p. 195. T. 123. f. 3. RAJ. Hif. 8270 (18) Lepidiam Flat. diandris tetrapetalis, &c. R. Lugdb. 334: A. Cliff. 33e GOUAN Zfunsp. 315. GER. Prov. 346e Iberis latiore folio. C. B. Pin. 97. Iberis. Dop. Pempt. 714. AN Iberis Cardamantica „ ppididen Iberias, Pauli, LoB. Ze, 323. IL. DEEL, IX, STUK. 622 VIERMACTIGE KRUIDEN, IV. of Zaay-Planten. De laatfte, Iberis genaamd , AFDEELe worde in veele deelen van Europa Wilde Kers Hoorp- geheten of Sciatica- Kers , als van ouds zeer STUK. geroemd zynde om uitwendig tegen de Jichtige | OE Pynen der Leden en in *t byzonder tegen de gede. _ _Heupe-Jicht, te gebruiken. De fmalheid der Bladen onderfcheidt het zeer van ’t Lepidium van PrLrNius, reeds befchreeven ; terwyl men dit Lepidium van PaAurus genoemd vindt: want deeze beide Kruiden komen in fcherpe , fchroeijende hoedanigheid , byna overeen: zyn- de deswegen ook Wilde Radys geheten , zo LoBrrL aantekent. XIK. Peperkruid met tweemanniee vië ; Lepidiam (19) Pep nnige viërbladige Bonarierfe. Bloemen , dat alle Bladen Vinswyze veel- Buen- ieelie Á pe deelig heeft. Van Buënos Ayres, in Zuid-Amerika, was deeze afkomftig , die twee Voeten en hooger opfchoot , Bladen hebbende als van * Rey- pevaren en lange Aairen van Bloempjes, wier Blaadjes niet zigtbaar waren voor het bloote Oog. Xx. (20) Peperkruid met Pylvormige ongefteelde Chatepen ft. Aleppifche getande Bladen. Een (ro) Lepidium Flor. diandris tetrapetal.s &c. Lepid. Fole pinnatifidis incifis. Re. Lagdh, 338, Thlaspi Bonarien(e mul- tìiscisfum Flore inviûibiii. DiLL. Elth. o8r. T. 286. f.“ 370. (zo) Lepidium Fol. Sagittatis fesfilibus dentatis, Cent. 1693 Am. Acad. IV. p. 32te Draba Chalepenâs repens huimilior es. Moris. lift, II. pe 314. TETRADYNAMIA Gog Een kruipende laage Soort, van Aleppo in de , 1Ve Levant afkomftig , is deeze, die de Bladen van “\FPEEL XVI. gezegde figuur en taamelyk groen heeft, Hoorp- | / 8TUKe Turasrri Veldkers, Siliculofa, Een uitgerand, ftomp Hartvormig , veelzaa- dig Haauwtje , met Schuitachtige Klepjes die Kielachtig gerand zyn; maakt de byzondere Kenmerken van dit Geflagt uit, dat ik Weld. kers tytel. Het Zaaiplantje der Bloemtuinen , dat men gemeenlyk Thlaspi noemt , is ’er niet in begreepen. Het bevat de tien volgende meest Europifche Soorten, (x) Veldkers met byna Schvfronde Haauw- r. tjes en Lancetvormige effenrandige Bladen. „2"P. peregri- : NBI. Een zeer fchoone Soort van Thlaspi , die een Uitheem Voet hoogte bereikt, met taamelyk breede Bla. den aan de Steng, welke in een Aair van paare fche Bloemen uitloopt, waar op de gezegde Haauwtjes volgen , van grootte als de Nagel van een Pink. De afkomst is onbekend, (2) Veldkers met Schyfronde Haauwtjes en langwerpige getande gladde Bladen. Arvenfê, In Akkerige. (1) Thlaspi Siliculis fab „orbiculatis , Fol. Lanceolatis intee gerrimis. Sy/l, Nat. XlI/Gen. goa, pP-434. Weg. XIII. pe 489. He Gl]. 330. R, Lugdb. 334. Thlaspi Caplulâ Cordatâ peregrinum, J-B. Hij. IL. p. 927, MORIs. Hiff. Il. p. 297. S. 5. Te 18. f, 50, C2) Tilaspi Sil. orbiculatis 8cc. Mdate Med. 323, Gour- IL. DEEL. IX, Stug, Belk, 624 VrERMACTIGE KR UIDEN. A IV, In hoogteen grootte der Haauwtjes komt deze FDEEL, { e ° 3 xv. Soort, die alom wild groeit op de Koorn - Ak- Hoorp- kers in ons Wereldsdeel , met de voorgaande byna overeen. Wegens Te Haauwtjes , welke sjesdraa- Schildvormig zyn , heeft zy den Griekfchen gende. naam Thlaspi bekomen en wordt , wegens de fcherpheid van het Zaad, met andere Soorten van Veldkers, Wilde Mofterd, Boeren= Kers of ook Visfelkruid gebeten. In de Geneeskunde zyn deeze Zaaden bekend, doch weinig in gebruik, IL (3) Veldkers met byna Eyronde Buikige Haauw- Thlaspt f Á Alliaceum. tjes en langwerpige lompe getande gladde Tann Bladen. tige, De Look. Reuk ondetfcheidt voornaamelyk deeze , die de Zaadhuisjes Buikig Eyrond heeft en minder gerand ; groeijende in de Zgicppe deelen van Europa. Iv. 5 Veldkers met rondachtige Haauwijes en Saxatile, Steenige. Lane Belg. 183, Fl, Lapp. ast. Suee. 530. KRAM. Auf?. 188. HALL Helv. 545. GOUAN Monsp. 316. GER. Prov. 348. H. Cliff. 330. R. Lugdb. 333. Thlaspi Arvenfe Siliquis latis. G. Be Pin, tos.Thlaspi latius. Dop. Pempt. 712, Thlaspi Diosc. Drabe & Chameline folio. LOB. Ie. 41de (3) Thlaspi Sil. fubovatis Ventricofis &c. Thlaspi wen redolens. Moris. Elif?. II, p. 297. S; 3e Te 18. É. 28. Scoro- do = Thlaspi Ul, Aldrovandi. J. Be Fijt. 1. p. 9321 (4) Thlaspi Sil. fubrotundis , Fol. Lanceolaco- linearibus Ec. GOUAN Mousp. 316. AÉ. Petrop. 1760. V. 5. p. 330e T. s. Lepidium Fol, pulpofis. HALL. Goett. z4s. Thlaspi pars vum Saxatile Fl. fubente. C. B. ‚Pin, zo7. Lichonthlaspi ‚Juke TETRADYNAMIA 623 Lancetvormig Liniaale flompe Vileezige TV. Bladen, ArDEELa | be Hoorb- (5) Veldkers met rondachtige Haatrige Haauw= NK tjes en Pylvormige ruige Stengbladen, og Thlaspt In de Zuidelyke deelen van Europa, gelyk NE „Ttalie en Provence, komen deeze Soorten voor , vit haare bepaalingen genoegzaam kenbaar, De eerfte groeit ook in Spanje en ds laatfte ín de Wyngaarden en Akkers van Ooftenryk. Dee- ze heeft een enkelde Steng, van ongevaar een Voet hoogte, voortkomende uit een Krans van Weortelbladen , die lang gefteeld en ruig, van eene Eyronde figuur zyn, | (6) Veldkers met rondachtige Haauwtjes en _ vt. E Campef?rbs Pylvormige getande gryze Bladen, Veldmins | nende, Zeer gemeen is déeze, in fommige deelen vàn Europa, op Akkers, aan de Wegen en op open Velden, Ín onze Nederlanden komt zy wei. nig guüarture. COL. Ecpbr. 1. Pe 279. T. 2770 É, 2. Thlaspi mont. pingui folio, BARR. Ze. 845. (s) Thlaspi Sil. fubrot. pilofis &e. R. Lugdhe 333- SAUY. Adonspe 120. Thlaspi Capfulis hicfutis. J. B. Hif?. II. Pp. 9224 Thlaspi villas. Caps. hirfutis, C. B. Pin: to6, Prodr. 47. T. 473 (6) Tblaspi Sil. fubtotundis, Foliis Sagittatis dentatis ins canis. GORT. Belg. 183. KRAM. Auflr. 189. HALL. Helvs 544. GOUAN Mfonsp. 317. R. Lugdb. 333. Thlaspi Arvenfe Vaccarie incano folio majus. C. B, Pix. to6. Thlaspi lati= folium, FucHs. Hifl. 306. Thlaspi alt. Dop. Pempt, 713: Thl, vulgatisfimum Vaccârie folio. LOB. Je, 2130 | Rr B, DEEL: IX. STUK. é26 VrERMAGTICE KRUIDENS IV, nig voor, Tusfchen Amersfoort en Nykerk op Arets de Veluwe, als ook by Zwol , heeft menzege« Hoorp- vonden. In Switzerland groeit zy overal, zegt STUK. HarteR,aan Muuren, Landfcheidingen , enz. | hale, De Steng is ongevaar een Elle hoog en met Bla- gende. den, als gemeld is, bezet, de onderften Ey= rond of Vindeelig , zagt op ’t aanraaken en als een weinig gehaaird. De Zaadhuisjes, van bo- wen ledig, vertoonen zig als gewiekt (*). pia jj (7) Veldkers met flomp Hartvormige Haauws inne tjes en gladde Bladen; de onderften Vlee- ke zie flomp Eyrond effenrandig ; de Steng- bladen omvattende: de Bloemen grooter dan de Kelk. In Switzerland, Ooftenryk, Italie en de Zui- delyke deelen van Vrankryk , groeit deeze Soort „ die zelden meer dan een Handbreed hoogte be- reikt, in Bosfchen op de Gebergten. Cr usxus noemtze Thlaspi Badenfe, als op den Berg, die over de Stad Baden hangt , vier Mylen van | Wee= (*) Van een Afrikaarfih Thlaspi ;, dat de Zaadhuisjes - byna Eyrond , de Bladen Lancetvormig , Zaagtandig en zeer glad heeft, maakt de Heer N. L. RURMANNUS gewag. (7) Tblaspi Sil. obcordatis Foliis glabris &c. GOUAN Monsp, 317e Thlaspi Alpinum Bellidis ccerulez folio. C. B. Pin. 106. Thlaspi montanum Glafti folio minus. Jbid, Thlas- pi montanum fecundum. CLUS, Fijt. II. p. 131. Fhlaspi Badenfe. Pann. 465. 1e. 467 B, Thlaspi pexfoliatum minus. C. B. Pin. 106. TETRADYNA MIA, 627. Weenen ‚ voorkomende. Hy geeft ’er Stenget. Iv, jes aan van een Mee of laager. daer Hoorp. (8) Veldkers met flomp Hartvormige Haauw-sr ure tjes ‚de Stengbladen Hartvormig gladeeni= vit germaate getand ; de Bloemblaadjes van lang- B e 7 EUNBe te als de Kelk; de Steng Takkig. Dena Ce In. Switzerland, Duitfehland , Vrankryk koint deeze op opene Velden voor. Zy heeft effene Kruidige Stengen en witte Bloempjes naauw- lyks grooter dan de Kelk ; de Meeldraadjes lan- ger en wit, met geelachtige Knopjes. De Haauw- tjes zyn in deeze, en de voorgaande en volgen- de, als die van ’ Herdéêrs Tafch Kruid, (9) Veldkers met flomp Hartvormige Haauw- 1x. tjes en eenigermaate getande Bladen; de Albin, Steng omvattende; de Bloemblaadjes zo lang als de Kelk: de Steng eenvoudig. GERARDUS voegt dit met het Doorbladi« ge famen ; doch Harrer fcheidet het ’er van SE Het is een laag Kruidje , dat in Ooftenryk groeit, met kleine witte Bloempjese (to) (3) Zhlaspi Sil. obcordatis, Fol. Caulinis Cordatis , gla- bris &c. Thlaspi Arvenfe perfoliatum majus. C‚ B. Pin. 1o6e BARR. Jc, 815, Thlaspi Oleraceum. TAB. Jc. 815, CAM« Hlort, Te 7. fe C. (9) Thblaspi Sil. obcordatis, Fol. fubdentatis &c. Thlaspi Vaccarie folio Burfx Paftoris Siliquis. C. B. Pin, 1os. Prodr, 47? Thlaspi pumilum tertium Cuus. Hift, II. pe 31e Rr 2 He DEEL,JX STUK, 623 VIERMAGCTIGE Kruipen; Deens IV, (zo) Veldkers met flomp Hartvormige Haauw- RE tjes en Windeelige Wortelbladen. HOER Die Kruid ís algemeen bekend onder den __x. _ naam van Herders Ta/chjes of Beursjes- Kruid, Berfa ingevolge den Latynfchen naam Burfa Paftoris ; Paforis alzo de Haauwtjes daar van de figuur zeer wel Tafchjes. uitdrukken. In andere Taalen geeft men het dergelyken naam, In *t Franfch noemt men het ook le Tabouret , als of dezelven naar derge- Iyken Zitftoel zweemden. Het groeit, als een Onkruid, door geheel Europa, en byzonderlyk in onze Nederlanden, zo in Tuinen als op Ak- kers en aan de Wegen: doch verandert in Loof aanmerkelyk , komende met de Wortelbladen , die'gemeen!yk diep ingefneeden zyn , fomtyds niet uitgehoekt voor , en de grootte verfchilt , naar de Groeiplaats , ongemeen. Het valt ook in Japan. | CocHrEAR EA. Lepelkruid, Dit Geflagt heeft een uitgerand, gezwollen; ruuw Zaadhuisje ‚ met bultige ftompe Klepjes. Het bevat agt Soorten, waar onder , behalve de „gewoone Lepelbladen „ook de Mieriks - Wor- tel en andere Kruiden zyn begreepen; als (i) (ro) Zhlaspi Sil. obcordatis , Fol. Radicalibus pinnatifi= dis. Mat. Med. 324. GORT, Belg. 183. &c. &c. Burfa Pafto- ris major Folio finuato. C. B. Pin. rog. Burfa Paftotis, Dop. Pempt. 103. @, B. Palt, media. C. B. Pin. 108. 9, Be Pat, major Folio non finuato. C‚ B. Pin. 198, TER RIB Y.NA MTA 620 (1) Lepelkruid met de Wortelbladen rondach- IV. tig Hartvormig ; de Stengbladen langwer- AEDEEE, | pig en eenigermaate uitgehoekt, Hoorp- f STUKe Deeze Soort, aan de Oevers der Zee, zoby rr. ons als in andere Noordelyke Landen; gemeen, Ape is het bekende Lepelkruid, dat onder den naam Gemeen. van Lepelbladen , zo in de gemeene Samenlee- ving, als in de Apotheeken gebruikt wordt. Het Loof heeft een fcherpen Reuk en een prikke.- lend heeten , zoutigen Smaak, ’t Is een der voor- paamfte Middelen tegen ’t Blaauwfchuit, wor- dende deswegen van -de Engelfchen Garden. Scuryy-Grasf. geheten , dewyl men ’t ook in de Tuinen teelt : doch dan is het veel minder fcherp en kragtig. De Franfchen noemen ’t Her. be aux Cueilliers , de Duitfchers Loffelkraut. Men gebruikt het of raauw ‚ de Bladen kaau- wende, of het uitgeperfte Sap in Meydran- ken of het Aftrekzel met andere Kruiden. De vlugge Geest, die ’er door ’t overhaalen van komt ‚ vervliegt door ’t kooken t'eenemaal en laat niet dan bitterheid over. Dus is ook het verdikte Uittrekzel wel openende en uitdryven- de, maar heeft de gezegde hoedanigheid niet. (2) (:) Cochlearia Fol. -Radicalibus Cotdato-fubrotundis &zc, Sy/t. Nat. Xll. Gen. 303. p. 424. Weg. XIII. p. 491, Mar, Aled. 3720. GorrT. Belg. 183. Fl. Lapp. Sues. Oro. Dan. 135. H. Cliff. 332. R. Lugdh. 3395. Cochlearia folio fubro- tundo. C. B. Pin. 1ro. Cochlearia. Don. Pempt. 594. Cochl, Batava. L@B. le. 293. | Rr 3 630 VIERMAGTIGE KRUIDEN. IV. (2) Lepelkruid met alle Bladen Eyrond Lan- ÁFDEEL, zv celyormig. Hoorp- | £TUKe Als eene Verfcheidenheid van de gemeene En Lepelbladen is deeze aangemerkt geweest, die Anzlica, Overvloediger in Groot Brittannie dan in onze Engel. Nederlanden groeit „en nagenoeg de zelfde krag- ten heeft. Zy verfchilt door langwerpige uitge= hoekte Bladen van de andere, en komt hier bui- ten Amfterdam aan den Ykant s, als: ook op t Strand by Harderwyk, voor. Tt, (3) Lepelkruid met hoekig Pybvormige Bladen ; Danica. Deeních, die allen kint 29%. Deeze ; in. Deenemarken gemeen, verfchilt aanmerkelyk ; zo door de figuur der Bladen, welke Klyfachtig zyn „ als door de ongetakte Stengen , en dat het de zydelingfe op den Grond hurkende heeft. Log Er merkt het aan , te groei- jen op de Engelfche Zeekuften, Boen nAAveE heeft het, als hier inlandfch zynde, getekend. _(@ (2) Cochlearia Fol, omnibus ovato - Lancealatis. Oep. Dan. 329. GorT, Belg. 184. HuDs. Ang!. 243. Cochlearia Fel. fiuuato. C. B. Pin. Tio, RAJ. Hijf. 833. Cochlearia Brittae nica. f. Anglica. LOB. Je. 294, (3} Cochlearia Fol. Haftato - angulatis omnibus deltoidibus, Alant, 425. GORT. B2/g. 184. Fl, Saec. 558. OED. Dan, zoo. Gochlearia Aremorica. TOURNE. Infl. 215. Thlaspi He- deraceum. LoB. Je. 61s. B. Cochlearia Drnica repens. Ge E. Pin, 1io. Prodr. 53. 9y, Cochlearia minor erecta. de TETRADYNAMIA, Gat (a) Lepelkruid met Miervormige effenrandige, ry, Vleezige Bladen. Aen f | XVI, Op % Eiland Aalholm vondt BAR THOL OE, NUs eer kleine Soort van Lepelbladen , wel- _ yv. 2 E Û „… Cochieart ke „als ook op Ysland en in Groenland voor- Gomes komende , Groenlandfche getyteld wordt, in Wortelblaadjes zyn zeer klein en Vleezig, On=tands. geaderd, niet ingefneeden en lang gefteeld. Ik heb, voor veele Jaaren , aan de Helder derge= lyke kleine Lepelblaadjes gevonden, die ik in onzen Tuin overbragt, en vervolgens aldaar. uit Zaad voortgeteeld zyn, maakende wel redelyke Planten uit, dock behoudende de kleinte en fi- guur der Blaadjes, niet grooter dan een Duims- Nagel, Ik twyfel naauwlyks of dit zal deeze Soort , welke derhalve tot onze inlandfche Plan- ten kon behooren, geweest zyn. (5) Lepelkruid met Windeelige Bladen „enneera v. gedrukte Stengen, den „hoorn, Op fa) Cochtearia Fol. Reniformibus integris Carnofis. H. Cliff, 498. R. Lurdb. 335. Cochlearia minima repens Infulx ‘Al- holmiz, BarrH. Hafs. III. p. 143. IC, Cochl, minima ex Mont, Wallie. BoERH. Lugdb. 2. p. 10. (s) Cochlearia Fol. pinnatifidis , Caule depresfo. Gort, Pelg. 185. GOUAN MMonsp. 318. Fl, Suec. 539. H. Clif. 33t. R. Lugdb. 335. &e. Ambrofia Campeftris repens. C. B. Pé. 133. Pfeudo= Ambrofia. Cam. Epit. 596, Cornu Cervi alt. repêns. Don. Pempt, 110. Coroncopus repens Ruellii, LOR. de, 433. Nafturtium fylv. Capfulis eriftatis. TOURNF. Jnf?. 214. is ee ne Te DEEL. IX, STUKe ) « 632 ViERMAGTIiGE KRUIDER. IV. Op open Velden en plaatzen , zo wel in de Ara Zuidelyke als Noordelyke deelen van Europa, Hoorp- gelyk zelfs hier by Amfterdam en elders in ons STUK. _ Nederland , aan de Wegen, komt dit Kruidja - jedrag Voors dat men, wegens de figuur der Bladen, gende. __ Hertshoorn, in ’t Franífch Corne de Cerf , en wegens de hoedanigheid Zwynen- Kers noemt, . of ook, wegens de manier van groeijing , Kraai- jen- Woet, in ’t Engelfch Crows- Foot. Het is Kruipende of Bafterd Ambrofia van fommigen getyteld; hoewel men voor die benaaming wei pig reden heeft. Het legt met zyne Stengetjes teenemaal op den Grond peer, hebbende zeer fyn gefnipperde Bladen en aartig gekamde Haauw- tjes; zynde, in die beide opzigten, grootelyks van het Lepelkruid verfchillende., TouaNe- rorT hadt het , met veel reden , genoemd Wilde Kers met gekamde Zaadlruisjes. In hoeda= pigheid, immers ook , gelykt her veel naar de ‘Tuinkers, en wordt in (Qmmige Landen, even als die, over de Salade, of op zig zelf of met Azyn ingelegd „als Toefpyze, gegeten , zoR v- &rrLrus aantekent. Diet Kruid is, bovendien , een voornaam Ingredient der berugte Steen- breekende Middelen , in Engeland publiek ge- maakt. VI. (6) Lepelkruid met de Wortelbladen Lancet- Cochtearia f Ae vormig gekarteld; de Stengbladen ingee cia. Jneeden. — Dit Meers Radys. (6) Cochlearia Fol, Radicalibus Lanceolaris crenatis &ec. Mais TETRADYNA MIA 638 Dit Gewas hadt gezegde Kruidkenner reeds IV. betrokken tot het Geflagt van Lepelkruid, hoe Arnen zeer het ook in Geftalte van de Lepelbladen Hoorne verfchille, Het groeit aan de kanten van Rivie-°*?5 ren en Beeken in Engeland; te Montpellier in°**“%* “ Water , onder het Kafteel; by Weenen bo- vendien op Akkers 5 by Lund in Sweeden opde Velden, en hier op de Bouwlanden by Ulenpas aan den Ouden Ysfel in Gelderland, GesNERUS vondc het in Switzerland op een Veld groeijen;, beneden Laufanne, doch twyfelt of het niet hy toeval daar gekomen ware, In Pommeren ís het aan de Dyken van Graften en op Puinhoopen vry gemeen, Zo dat men ziet, hoe dit Kruid verfcheiderley Groeiplaats verkieze , aartende ook zeer wel in de Hoven. Volgens den Latyn- fchen naam Raphanus Rufticanus wordt het Wilde of Boeren - Radys, in ’ Franfch Grand Raifort fauvage , in ’t Engelfch Horfe- Reddish, en in Hoogduitfcí Meerrettich geheten. Van deezen Jaatften naam, die op de groeijing in ’t Water fchynt te zien , zal onze Hollandfche Mierik- of Mieredike Wortel afkomftig zyn ; hoewel men % gemeenlyk Peperwortel heet, wegens den. fcherpen Smaak. De Wilde Radys van D1os- | Co: Jtat. Med. 321. GorT. Belg. 185. GOUAN Mdonsp. 318. KRAM. Auftr. 190, Harz. Helv, s43. Cochiearia Folio Cubitali. TOURNF, /nff. als. Armoracia. Riv. Raphanus Rufticanus » crasfa Radice , ELapathi folio, LoB, le, 320, Raphanis mage na. Dop. Pempt. 678. Rr 5 IL. LEELs IX: STUBe 632 VIERMAGTIGE KRUIDEN. XVL î Hoorps Het Kruid gelykt veel naar de Water - Patich, STUK, doch de Bladen zyn grooter en ruuwer „de Sten- nae gen laager en dunner , met witte Bloemen en gende. kleine Haauwtjes, als die der-Lepelbladen. Door den Wortel munt het inzonderheid uit, die op de Moeslanden geteeld en hefneeden zynde te koop gebragt wordt, Dezelve heeft zo fcherpe vlugge deelen, dat het in de Oogen byt van de genen, welke ze fchraapen of raspen, om tot Toefpyze in Sausfen of-op zig zelf te gebrui= ken. De Peper- Wortel maakt een Schroeijend of Blaartrekkend middel uiet, fterker dan Look. Door ’ uitdroogen verminderen allengs de krage ten en het gedeftilleerde Water verliest ook wel dra zynen fcherpen Reuk, Behalve de {cherpheid is 'er ook eenige zoetheid, byzonder in het uit- geperfte Sap,en het Afkookzel, van ’t gene na de deftillatie overblyft, ruikt naar Raapen. In de Provincie van Limoges ‚in Vrankryk, worden van Gemeen deeze Wortelen , na dat zy een poos in Water gelegen hebben „met Olie ge= braden of geftoofd gegeten, Het Sap doet, als men laauw Water daar op drinkt , braaken ‚doch met Suiker tot een Syroop gemaakt, en dus in- gegeven , heeft men % zelve tegen ’ Graveel, den Steed en ’t Scheurbuik , als ook in de Wa- terzugt „ dienftig bevonden. De Wortel, op Rinfe Weyn gezet, doet flerk wateren en is in fommi- ge fleepende Kwaalen met Vrugt gebruikt. 1) 7 TeETRADYNAMIAS 635 (7) Lepelkruid, dat de Stengbladen Pylswys IV. , N ÄFDEELe Hartvormig „ omvattende heeft. be Hoorps Niettegenftaande dit maar een Jaarlyks Kruidsrux, is, gelyk de gemeene Lepelbladen, heefthetde vir. Coshlearta Steng wel twee Ellen hoog, met Bladen als ge- Grapifoliae zegd is, die boven zeer fmal worden en eene gee getakte Aair van witte Bloemen, waar op ron- de Zaadhuisjes volgen „met Zaaden van fcherpen Reuk en Smaak. In’ Land , omftreeks Regens- burg , komt deeze wild voor, (3) Lepelkruid met Lancetvormige; getande > a raha. omvattende Stengbladen, Gekroond. Deeze Soort heeft leggende Stengen, die een weinig Takkig zyn en Piekvormige , breed Lan- cetvormige, gryze Bladen, zegt de Ridder, die haar bevoorens tot het Peperkruid:hadt betrok- ken. De aangehaalde eerfte Draba van. Cr u- sius, heeft opftaande Stengen, omtrent een Voet hoog, van boven met de Bloempijes ge- kroond, De Groeiplaats is in Coftenryk , Vrank- ryk (7) Cochlearia- Fol. Caulinis obcordato - Sagittatis ample- xicaulibus. H. Clif. 332. R. Lugdh. 335. Lepidium Glafti- folium. C. B. Pin. 97. Morts. Hift. Il. p. 312. Se 3 T. . f. 3. Cachl. altisfima Glafti folio. TOURNF. Jappe) 215e le dium annuum. LOB. Jc. 321, (8) Cochlearia Fol, Lanceolatis &c Lepid, Fol, Lanceola- tis amplezicaulibus dentatis. H. Cliff, 33r. Draba umhellata {. major Capitulis donata. C. B. Pin, 109. MORIS. utse fe 1e Draba prima vulgaris, CLus. Hift, 1. p. 523. IL. DEEL IX, STUK, 636 _ VIERMAGTIGE KRUIDEN, IV. ryk en Italie , aan de Ploegvooren , zegt de ii Ridder. Omftreeks Weenen groeit dit Kruid Hoorp- overal, aan de kanten der Velden en nevens de STUE. Wegen (*). Haauw- / zjesdraa- hk. IerRtis. Scheefbloem. De Bloem is onregelmaatig, met de twee Uite waardfe Bloemblaadjes grooter, in dit Geflagt, dat veelzaadige uitgerande Haauwtjes heeft. Zulks heeft ín fommige Soorten van ‘Thlaspí plaats, die tot hetzelve betrokken zyn; weshalve ik het den naam van Scheefbloem geef. Twaalf Soorten zyn ‘er in begreepen; naamelyk 1 (1) Scheef bloem, dat Heefterig is, met Wig« prin vormige effenrandige flompe Bladen. biverjend. (2) Scheefbloem, dat Heefterig is , met Li- St niaale fpit/e effenrandige Bladen. | altyd (3) Scheefbloem dat Heefterig is smet de Bla- a den aan de tip getand. (4) RAA (*) KRAM. Aur. p. 138 Gibraltarse (1) Jheris Frutescens, Fol, Cuneiformibus &c. Syf?. Nat. XII. Gen. 804. p. 455. Vege XIII. p. 492. H. Cliff. 330. Ups. 134. R. Zugdbh. 336. Rive Tetrap. 224. f. 2. Leucoijum Frut. Umbell, Perlicum. MORISs. Hif. Il. p. 296. Thlaspi latif. polycarpon ‚ Leucoii foliis. Boee. Sic. ss. T. 22. fear. Thlaspi Frut. Folio Leucoii (emperflorens. Sr. Tes. Jh p.ze FE. 13e fed (2) Lberis Frutescens , Fol. Linearibus acutis &c. H, Clif: B. Lugdp. GOUAN Mdonsp. 319. RIv. tetrap, uts. f. 1. Thlaspi montanum fempervirens. C. B. Pin, 106. Thlaspi Cret. pe, renne Fl. albo. BARR. Jos 214 & 734. (3) Zberis Frutescens Fol. apice dentatis, Thlaspid. Hisp. am- TETRADYNA MIA, 637 (4) Scheefbloem , dat laag - Heefterig is,met IV. _ Lancetvormig- Liniaale „Vleezige, fpitfe,TDEEL. effenrandige , op de kant gehaairde Bladen. Hoorp- STUK. Deeze vier Soorten zyn Heefterig en volgens rv. de bepaalingen verfchillende, De eerfte heeft „Veris axatilis. haare Groeiplaats op Sicilie en in Perfie, Menrorfteenig. _noemtze Thlaspiof Taraspi des Jardiniers , zet GouaN. De tweede valt op Kandia: de dere de heeft men by Gibralter groeïijende gevonden. De vierde komt wild voor op drooge Zandi- ge plaatfen, in de Zuidelyke deelen van Eu- ropa. De twee eerften , die ook aan de Kaap groei- jen, zyn fraaije Bloemgewasfen, wel Heefterig doch weinig hoogte hebbende, inzonderheid de zogenaamde Perfifche , die tevens een aange- naamen Reuk heeft , bloeijende byna het ge- heele Jaar: de volgende blyft altyd groen: die van Gibraltar gelykt veel naar de Perfifche , zo DrirrLeNtius aanmerkt, groeijende ook maar een Voet of anderhalf hoog: de laatfte, door GARIDELL afgebeeld, vertoont zig Heefter- achtiger dan de anderen, Deeze heeft Worm- achtige fpitfe Bladen ‚zo C oLuMN A aanmerkt, (5) ampliore Flore, Folio crasfo dentato. Dir. Elth. 382. T. 2e LAT Ke / (4) lberis Sufftuticofa Fol, Lanceolato - Linearibus Sc, Thlaspi Saxatile vermiculato folio. C, B. Pin. 107. GARIE Aix. 46 T. tor. Lithonthlaspi 3, fraticofius. Co. Acphr. I. p. 278. T. 277. É. Ie Me DEEL; IX, STUKe 63% _ V1ERMAGTIGE KRUIDEN, IV. 6) Scheefbloem „ dat Kruidig is , met Ey. Ar Din ronde Bladen, de Stengbladen omvattende , Hoorp= effen en. Sappig. STUKe k E v Deeze Soort in Switzerland en Provence be als ook in Ítalie op de Bergtoppen voorkomen- Rondola de, heeft kruipende Stengen, die op de opge= be regte enden fraaije Bloemhoofdjes draagen, van byna regelmaatige Bloemen, paarfchachtig van Kleur. De Wortelbladen zyn gefteeld, Eyrond, effenrandig: de Stengbladen ongefteeld, allen glad en zagt. | WE (6) Scheefbloem, dat Kruidig is , met Lan- Kroondd cetvormige gefpitfte Bladen , de onderften gend. Zaagtandig , de bovenften effenrandig. Een zeer bekend Zaay- Bloemgewasje maakt deeze , onder den naam van Thlaspi, in de Tuinen uit „dat op zyn meest omtrent een Voet hoog groeit en vlakke Tafelswyze Kroontjese Bloemen draagt, van witte, roode of paarfch- achtige Kleur, In ’t Franfch noemt men het Thlas- (s) lberis Herbacea Fol. ovatis8&c. Thlaspi montanum {ere rato Cepze folio. BARR, Ic. 848. Thlaspi Alpinum folio rotundiore Carnofo &c. TOURNF. Inf. 212, SCHRUCHZ. Alp. so. T. 43. GER. Prov. 354. Lepidium Caule repente. HALL. Helv. 546. ALLION Pedem.27, T. 4. f. 1. Thlaspi mínimam Silic. obcordatis Scc. ARD. Spec. 2. p. 33e Te Isef. I« (6) lberis Herbace2 Fol. Lanceolatis acuminatis &c. H. Cliff. Ups. R. Lugdb, 336. Thlaspi umbellatum Creticum Ibee ridis folio, C. B. Pin, 106. Draba feu Arabis{. Thlaspi Cane die. Dop. Pempt. 713. Thlaspi Candie umbell. Iber, folioe LOB. le, 216, iberis Cretica, Riv. Zefrap. 225e TeETRAD YNA MIA 639 Thlaspi de Candie, in ’t Engelfch Candy Er Ve als Kretifche of Kandiaafche Thlaspi, Het heeft zi, piet alleen op dat Eiland , maar ook in Spanje , Hoorns en in Jcalie , zyne natuurlyke Groeiplaats, De'fUEe Zaadhoofdjes blyven hier half- Klootrond en worden niet Trosachtig, gelyk in de volgende. (7) Scheefbloem met Lancetvormige Jpitfe Vi beris eenigermaate getande Bladen EN BELTOSTE amara. Bloemen. Bitter. In Switzerland niet alleen , maar ock in de | Zuidelyke deelen van VE en in ’t Oost- enrykfe by Weenen ; groeit deeze Soort, die den bynaam van Bitter voert, om dat zy uit- munt in bitterheid ; wordende deswegen, in ’t Hoogduitfch Bitterbauren/enf genoemd. Het heeft de Steng anderhalf of twee Voeten hoog, van boven Takkig , met dergelyke Kroontjes byna als de voorgaande , doch losfer en trosachtig wordende wanneer zy in ’t Zaad fchiet , als ge- meld is, (8) Scheefbloem dat Kruidig is ‚ met Lini-_ vir. Linifolia. | aale wvlales bladig, (7) dberis Herbacea Fol. Lanceolatis acutis &e. H. Ups. 184. HALL, Helv. 543. GOUAN Monsp. 319 KRAM: Auflr. go. Thlaspi umbell, Arvenfe Iberidis folio. Rtv. zetrap. 112. Thlaspi umbeil. Arvenfe amarum. J. Be HiB. II. p. 925. TAFERN, Ze. 462. (3) 1beris Herbacea Fol. Linearibus &c. Ger. Prov, 355. Thlaspi LuGtanicam umbellatum Gramineo folio &c, TOURNE. Inft. 213. GARID. Aix. 459. T. los. IL, DEEL, IX, STUK, 640 VrIERMAGTIGE KRUIDEN, IV, aale effenrandige , aan de Steng Zaagtans ien dige Bladen, die gepluimd is , met half Hoorp- Klootronde Bloemtuiltjes. STUK. Haauw- In Spanje en Portugal, als cok in Provence, BL op Heuvelen , groeit deeze, die zeer naar het Grasbladig Pepetkruid gelykt , doch de Haauw- tjesaan den top geknot tweetandig heeft. (IX. (9) Scheef bloem „ dat Kruidig is, met Lint- RAL aale, naar ’t end verbreede , Zaagtandige Welries | Ken Bladen. En (ro) Scheefbloem, dat Kruidig is, met Ey- Zan ronde gladde , ongeaderde , effenrandige Bladen , de Haauwtjes aan den voet en tip tweekwabbig. DA (ri) Scheefbloem , dat Kruidig is, met Li- Ks, niaale Vindeelige Bladen. Xin. (12) Scheefbloem, dat Kruidig is, met uite Nudicaulis; Naakt- 56 fteng. (9) lheris Herbacea Foliis Linearibus fuperne dilatatis fer= tatis. H. Clif. 330. R. Lagdb. 336. Thlaspi umbellâtum Cret, Flore albo odoro minus. C. B. Pin, 106. Thlaspipars vum 4. oderato Flore. CLUS. Fijt. II. p. 132. (zo) lberis Heibacea Fol. Ovatis giabris aveniis integerris mis &c.- Am. Ac. IV. p- 278. Thlaspi humile Spicâ Puipue zeÂâ. BUXB. Cent. I. p. 2. T, 2 KA (11) lberis Herbacea Fol. Linearibus pinnatifidis. Am. Acad, IV. p‚ 278e GOUAN Jdonsp, 319. Thlaspi Umbell. Naftartii folio Monspeliacum. C. B. Pin. 106. Thlaspì alt. min. Umbell, Loe, Ze. 218. (122) Iberis Herbacea Fol. finuatis , Caule nudo fimplicia GORT. Belg. 185. GOUAN Mdonsp, 319, Fl. Succ. 536, SSI OED, TETRADYNAMIA, O4E gehoekte Bladen: de Sieng naakt eneen. IV. vou dig. ÁFDFLELe XVI ee __ Hoorpe Van deeze vier groeit de eerfte op de Geberg- srux, ten van Piemont en Savoije 3 de tweede valtin Silicufo/z Ârabie en Klein Afie: de derde aan de Kusten der Middellandfche Zee en de vierde is vry al- gemeen in ons Wereldsdeel. Decze laatfte wordt Klein Herders Tafch Kruid geheten, om dat de Zaadhuisjes naar die van’: gewoone gelyken , hoewel het Gewas veel kleiner en het Loof ver= fchillende is. Men vindt het op drooge „dorre, Zandige , ja zelfs op Muuren en Steenachtige plaatfen, zo elders als in onze Nederlanden. Ar Yssum. Tanddraad. Sommige Meeldraadjes hebben , in dit Gee flagt, inwaeards een Tandje , t welk tot de voor= naamfte onderfcheiding dient; zynde het Zaad= huisje , gelyk in de voorigen , uitgerand , dat is, van boven eenigermaate uitgefneeden, Het bevat zeventien Soorten, welke in drie Rangen verdeeld zyn , naar dat zy of eeniger- maate Heefterig of Kruidig voorkomen, of dik- ke Haauwtjes hebben; als volgt. A, Laag= Oen Dan. 323. H. Cliff, 528, R. Lugdh. 336. Burfa Paftoe tis minor Fol. incifis. C.B, Pin. 108. Burfa Paftoris minor, DOD, Pempa, 103. Paftoria Burfa minima, LOB, Ie. z2 tn Ss Il. DEEL, ‚IX, STUK ói2 VrIERMAGTIGE KRUIDEN: tv. …_ Â. Laag - Heeftetige, ÄFDEEL, ried. (1) Tanddraad met de oude Bloemtrosfen als STUKe gedoornd en. Bladerloos. | rine De Doornen , die deeze Soort heeft, beftaan Spire/am, uit verharde enden’ van de oude Bloemikies, t Gewas; dat in de Zuidelyke deelen van Vrank- ryk „en in Spanje , op hooge Berg - Rotfen groeit, heeft Wigvormige gryze gladde Bladen. Men vindt het gemeenlyk Gedoornde Thlaspi getyteld. De Bloemblaadjes zyn wit en geheel; de Meel- draad;es Tandeloos (he IL (9) Tanddraad met leggende overblyvende Sten: on gen; de Bladen Lanceivormig Liniaal , Bum. Altyd fpits en effenrandig. groen. 1. (3) Tanddraad met Heefterige gepluimde Sten- Saxatile. Rorzig. ld (1) Alysfum Racemis Senilibus Spiniformibus nudis. Sy/2. Nat. XII. Gen. 805. Pe 435» Vig. XIII. p. 403. H. Cliff. R. Lugdh. 331. DALIB Paris. 197, Thlaspi Fruticolum Spie hofam. C. B. Pin. 1o8. Leucoijum f. Thlaspi fpinofum. J. B. Hit. II. p. 931. Thlaspi Spinofum Hispanicum. BARR. Ze. 808 (*) Een zonderlinge verkiezing van den Ridder, die Soor- ten , welke meest van de Geflagts- Kenmerken afwwyken, in » voorfte te plaatzen. Ik zou dezelven agter aan voegen. (2) Alysfum Fol. Lanceolato= Linearibus acutis. H. Clif» R. Lugdb. uts. Thlaspi Halimi folio fempervirens. HERM- Lugdb. s9o4. T. 595 B, T hlaspi parvum Halimi angufto in= cano folio. BoGG. Mus. Kl. p. 45. T. 39. (3) Alysfon Caul. Frutescent. paniculatis Sc, ARD. Spee, Te P. 138. T. 7e Re Lagdh. 331, N. 6. MILL, Dit, Te 200 É. Es TETRADYNA MIA 643 gen en Lancetvormige , zeer zagte uitge- IV4 ÂFDEELe guipie Bladen, er Hoorspe (4) Tanddraad met laag - Heefterige verfpreide srux, Stengen, rondachtige gryze Bladen en ge- Iv. kleùrde Kelken, ad. Alpifche Van deeze drie heeft de eerfte, die op dor- re plaatfen in de Zuidelyke deelen van Europa groeit, Bladen als de Smalbladige Wilde Melde : de tweede , op Kandia door TournNEFoRT waargenomen , komt met gegolfde Bladen, als die der Violieren, voor : de derde op de Berg« Rotfen van Provence, naar den kant van Îcalie, gevonden , heeft de Steeltjes naauwlyks een hale ve Handbreed hoog , en byna ronde Blaadjes, die grys zyn, gelyk in de meefte Soorten van dit Geflagt. De Bloemblaadjes zyn in alle dee- ze Kruidjes zonder uitranding, B. Kruidige. (5) Tanddraad met Kruidige Stengen, gryze _ v. getande Bladen, en vier gezaffelde Meel- Hyperbas PELI e draadjes. Noorde In pools, 7. Alysfon Cret. Saxatile Fol, undulatis incanis. TOURNF. Cor. 15. Thlaspi luteum Leacoii folio. Bocc. Alas. 79. T. 93e (4) Alysfum Caulibus Suffruricofis diffufis, Fol. {ubrot. in = canis ‚ Cal. coloratis. GER. Prov. 352. Te 13. f. 2. Mant. 920 (s) Alysfum Caulibus Herb. Fol. incanis dentatis &c, Lu- naria Fol. ellipt. incondite dentatis. KRATSCH. AC. Per, 1747. p. 331, T. 15. fr. Ds 2 U. Dier, IX. STUBe IV. ÁFDEEL, XVI. Hoor p- STUK. VL. Alysfum EnGan un. Gryse VIE Minimum. Aller= kleinst. 644 VriERMAGTIGE KRUIDEN. In. Noord- Amerika komt deeze voor; diede twee Meeldraadjes met een fpits Nageltje ge- tekend, de vier overigen aan den voet met een vitgerand Schubbetje heeft, (6) Tanddraad met een opgeregte Steng , Lan- detvormige gryze effenrandige Bladen, ge= tuilde Bloemen en tweedeelige bloemblaadjes. Dit Heefterige gryxe Thlaspi is omftreeks Wee- nen vry gemeen, zo wel op Zandige alsop Stee- nige plaatfen en komt ’er zelfs op Muuren voor. Het valt ook op Gebergten in verfcheide deelen van Europa, zelfs in Sweeden. By Mechelen, in de Nederlanden, groeit her zo menigvuldig „ dat Crusius het daar van gebynaamd heeft, De Steng is ongevaar een Voet hoog en bezet met Bladen die in grysheid uitmunten. (2) Tanddraad met Kruidige verfpreide Stens gen, Liniaale Wollige Bladen en famenge- drukte Haauwtjes. In Spanje is de Groeiplaats van deeze zeer kleine leggende Soort, die Bladen als de Zee- Vio= _ (6) Alys/um Caule eretto , Fol. Eanceolatis incanis inte- gerrimis êcc. GER. Prov. 351. KRAM. Auflr. 191. Fl, Suec. s28. H. Clif. 332, R. Lugdb. 33te Thlaspi Fraticofum in- canum. C. B, Pin, 108. Thlaspi inc. Mechlinienfe. Crus. Hift. II, p. 132- (7) Alysf/um Caul. Hetbaceis diffufis &c. Al. procumbens Annuum. SAUV. Meth. 7o. Lunaria annua minima Hfspanica, Fol, Eeucoii maritimi, BOERH. Lugdb. II. p. 6 TETRADYNAMIA, 645 Violieren heeft. De Bloemblaadjes, in de naaste IV. voorgaande wit, zyn hier geel en een weinig “FREELs uitgerand. Hoorp. STUK, (8) Tanddraad met Kruidige Stengen „ alle zo, ysfuns Meeldraadjes getand en blyvende Kelken. Catycinum. Kelkig. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk , in Oost- enryk en in Duitfchland , is de Groeiplaats van dit kleine Plantje, dat zeer kleinegeele Bloem: blaadjes heeft en vier Meeldraadjes in ’t mid- den inwaards getand, de twee overigen met een Schubbetje aan den voet. Het is een Jaarlykfch Gewas, gelyk het voorgaande , maar het gryze blyft over, gelyk het volgende. (9) Tanddraad met Kruidige verfpreide Stene 1x. gen en byna Lancetvormige Doornachtig ini geftippelde Bladen, In Switzerland en Duitfchland groeit deeze - Soort, die Heetterig is en langs den Grond kruipt, (8) Alysfim Caul. Herbaceis, Stam, omnib. dentatis &c. Jacq. Vind. ïra. GER. Prov. 351. Clgpeola Silic, bilocul. tetraspermis, H. Clif. 529. Thlaspi Alysfon diëtum Campeftre majuse C‚ B. Pin. 107. Alysfon minimum. Crus. Hift. 11. p. 133. Alysfon. Cam. Epit, 558. fi sm. (9) A'ysfam Caul. Herbaceis diffufis, &c. Hi, Ups. 18e Jaca: Wind. 258. Auf?r. T, 37. Alysf. Fol. Lanceolatis obtu- fis incanis &c. H. Cliff. 332. R. Laugdb. 331. Thlaspi Alpi- num repens. C‚ B. Pin. 107. Thlaspi montanum luteum. J, B. Aift. 11. p. 928. Ss % Tle DEEL IX, STUEe IV. AFDEEL- XVI. HoorDe STUKe x. Alysfums Campeftre. Veldig. XT. Ciypea= tum schildig. 646 VrERMAGCTIGE KRUIDEN. kruipt , hebbende weinig meer dan een Span hoogte. De Bloemblaadjes zyn geel: vier Meel- draadjes aan den top gefpleeten , twee met een Tandje aan den Voet, (ro) Tanddraad met een Kruidige Steng, de Meeldraadjes tweeborftelig hebbende en af- vallende Kelken. Cri) Tanddraad met een opftaande Kruidige Steng , ongefteelde ovyaale famengedrukt platte Haauwtjes en gefpiefte Liniaale Bloemblaadjes. Van deeze beiden , ook Jaarlykfe of Zaay. Gewasjes „ groeit het eerfte op drooge Velden, in Languedok en Provence ; het andere , dat van de Schildvormigheid der Haauwtjes zynen By- naam heeft , in de Zuidelyke deelen van Eu- ropa, als ook op den Berg Libanon, in ’t Be- loofde Land. Dit word: gehouden voor het Alysfon van-DroscoRrIDEs, dus genaamd, of om dat het tegen de Hondsdolheid zou diee nen, weshalve de Engelfchen het Madwort. noe. men , (io) Alysfum Caule Herb, Stamin. ffipatis pari Setarum, GOvUAN Jkonsp. 321. Alysfon incanum Serpylti folio; Frutu Hudoe TOURNF. Jnff. 217. C11) Alysfum Caule erelto Herbaceo Eec. Lunaria Siliculis fubfesfilibus incanis lateralibus. R. Lugd. 233, GRON. Orient. zo. Lunaria Leucoii folio , Sil. oblongâ majori. TOURNE. Inl. 218. Leuc. Alysfoïides clypeatum mafus. C. B. Pin. aon Alysfon Dioscdr, Don. Pempt. 89. TETRAPDYN A MIA, 647 men, of om dat het Afkookzel daar van den UV. Hik, zou doen bedaaren f*), Dit valt naauw. SED EELe lyks een Handbreed „het andere ongevaar een Hoorp- Voet hoog. SE Srisculofe. C. Met gezwollen Haauwtjes of langwerpige geflootene Kelken. | (Te) Tanddraad met een Kruidige Steng, Lan- Xi. K 5 sh: Aly sfera cetvormig Driehoekige Bladen , en gezwol- den 5 Raket len Haauwijes. ladi: Onder den naam van Vreemde Rakette heeft Crusius deeze , die in Spamje groeit, zeer fraay in Plaat gebragt. Uit éénen Wortel fchiec zy Stengen van anderhalf Voet hoogte , met Bla« den als gezegd is , die, gelyk in veele andere Soorten , fcherp zyn van Smaak, zo wel als ’% Zaad, De Bloemblaadjes zyn diep ingefneeden, (13) Tanddraad met een Heefterige Steng,_ xt. Creticuns Lancetvormige , eenigermaate getande, Kandi- _ Wollige Bladen en Klootronde Haauwtjes, "etch (14) (*) Het Griekfch woord Lus/a betekent zo wel het een als ’t andere. (12) Alysfum Caul. Herb. Fol, Lanceolato « deltoidihus , Siliculis inflatis. Al. Fol. Lanceolato= repandis dentaris, A. Cliff. 333. R. Juugdh, 332. Alysfoides incanum Fol. (inuaris. TOURNF. Jn/f. 218. Leuc. incanum Silig. rotundis. C‚ B. Pine 201, Eruca p@regrina. CLUS. Hijl. II. pe 134. Hlisp. 420. To (13) Alysfum Gaule Fruticofo, Fol. Lanceolatis fubdent. tomentofis &c. Alysfoides. Frut. Cret, Leucvii folio incano. Ss 4 TOURNE, II, DEEL. 1% STUK. Hoorpd STUKe XIV. Alysfurs Gemonenfe. Wyd gee mikt, 648 VIERMAGTIGE KRUIDEN (aa) Tanddraad met een Kruidige Steng ; wyd gemikte Takken, de Wortelbladen flomp Eyrondeneenigermaate Wollig ; de Haauw- tjes opgeblazen. De wyd gemikte Takken en kleinere Bloe- men, die hoog geel zyn , onderfcheiden deeze van de voorgaande Soort, welke door Tou r- NEFORT op Kandia ís waargenomen. zV. Utriculae Lue Levant{cha XVI. Veficariag Blaazige Cris) Tanddraad met een Kruidige opgerepte Steng , gladde Lancetvormige effenrandige Bladen en opgeblazen Haauwtjes. (16) Tanddraad met Liniaale getande Bladen en opgeblazene ‚fpitfe , hoekige Zaadhuisjes. Van deeze laatfte, die ToURNEFoRT OOk in de Levant vondt, hadt hy een byzonder Ge. flagt gemaakt onder den naam van Blaaskruid , om dat de Haauwtjes zeer Blaasachtig zyn. Het groeide in Armenie naauwlyks een Handbreed hoog. (17) “TOURNE. Cor. 15. Leucoium luteum utriculato Semine, ALP. Exot. 117. T. 118, (ra) Alysfum Caule Herbaceo , Ramis divaricaris Sec, Mant. 92. Alyslum. ARD. Sp. 2. p. T. Io. (15) Alysfum Caule Herbaceo ereto , Fol, levibus &c. Mant. 92. Thlaspi Frut. Leucoii folio viridi. TOURNF. Inf. 213. (16) Alysfum Fol, Linearibus dentatise Veficaria Orienta- lis Fol. dentatis. TOURNE. Cor. 49. tin, Ile p. 1o9, Reizen. IL. D, p. 92 TETRABDYNAMIA 649 (17) Tanddraad met Heefterachtige leggende IV. Stengetjes, Lancetvormig driehoekige Bla- ÄFDEEL: XVI. den en flekelige Haauwtjes. Hoorpe Ô STUKe In de Levant groeit ook deeze , welke die Xvit. Alysfam Kruidkenner op Kandia vondt. Zy heeft Hou= pejoideum, tige Stengen , die Haairig zyn en bogtig: de lass. © Blaadjes Lancetvormig, wederzyds met een hoek, groen, met eenige Haairtjes befprengd ; Trosjes van weinige Bloemen, die blaauwach- tig , paarfch of Violet zyn en ruige Haauwtjes, TC r YP EOL A, Schildzaad, Een uitgerand , Schyfrond, plat, famenge-. drukt afvallend Haauwtje , onderfcheidt de Plane ten van dit Geflagt, ’t welk de drie volgende Soorten bevat, (1) Schildzaad met Schyfronde , eerhokkige, _ 1. : Clypeola eenzaadige Haauwtjes. Toba N Tanddraa- De dig. (17) Alys/um Caule fuffratescentibus proftratis &e. Al. Cre- ticum Fol, angulatis. TOURNF. Cor. 15. Leucoijum Saxarile Thymi folio hirfurum, C. B. Pin. zor, Littoreo - Leucoiura minimum fupinum, Cor. Eecphr. lep. 282. To 234. (1) Clypeola Siliculis orbic, unilocularibus êc. S/?. Nar. XII. Gen. 807. pe 437. Weg. Xill. p. 494. He Clif. 329. Ups. 185. R. Luzdbh, 332. GoUAN MMonsp. 322. GER. Prov, 353. Jonthlaspi minimum Spic, Lunatum. TOURNF. Zft. a10. Thlaspi clypeatum Serpilli folio. C, B, Pin. 107, Thlaspiatt. min, clypeatum Serpylli folio. LoB. Je. 215. EN II, DEEL, IX, STUKe 650 VIERMAGCTIGE KRUIDEN. Iv, De vermaarde TourNeErForT hadt den Een naam Sonthlaspi ontleend van Cor. uv MNA , door Hoorp- wien deeze Soort allerkleinst , geaaird „ Maan- STUK. _zgadig Jonthlaspi was geheten. Lozen heeftze, sjidraa onder den naam van Klein Schilddraagend Thlas- gende pi, met Quendel - Blaadjes „afgebeeld, Het Kruid- je groeit in italie, Languedok en Provence, op Muuren, Zandige , drooge, Steenige plaatfen > omtrent een Handbreed hoog (*). tr: (2) Schildzaad met Schyfronde tweelokkige pile Haauwtjes en eenigermaate Wollige Bladen, wollig. Dit groeit op Rotfen in de Levant: het heeft Heefterige Stengetjes en fyne zeer witte Blaad- jes als die van Quendel, De Bloempjes grocîjen Pluimswyze aan de Stengetjes, gelyk in de an- deren. ul. (3) Schildzaad dat overblyft , met Eyronde Herne tweehokkige iweezaadige Haauwtjes. Dit, aan de Kusten der Middellandfche Zee groeie (*) De Meeldraadjes zyn als die van 't Alysfum, dat is met Tandjes (Stamina Alysfi) zegt de Ridder ; waarom dan niet tot dat Geflagt betrokken. (2) Clypeola Silieulis orbic. bilocularibus. Mant. 92. Alyse fum Orientale. ARD. Sp. 2. p. 32. T. 15.f. 1. Alysfum. Creta Saxa:ile Serpylli folio &c. TOURNF. Cor. 15. (3) Clypeola perennis Siliculis bilocularibus &c. Mant. 426. GOvAN Monsp. 322. Thlaspi Alysfon dittum maritimum. C. B. Pin, 107. Alysfum marit. TOURNE. Jeff, 215. Al. Caul, diff. Fol, Lin. Ger. Prov, 350. Thlaspi montanum perenne El, albo. BARR. Zoe 844e TETRADYNAMIA 651 groeijende, in Languedok en Spanje, heeftleg. IV3 gende Stengetjes ‚ die zeer Takkig zyn „en groe- be in ne zeer fmalle Blaadjes, De Bloempjes zyn van Hoorpe buiten Roozekleur, van binnen wit en de Meel, STUK. draadjes blaauwachtig ongetand. Eee Per Lr TAR IA. Schyfzaad, Hier is het Zaadhuisje niet vitgerand, byna Schyfrond , plat famengedrukt, niet gaapende, Daar door wordt dit Geflagt onderfcheiden, +} welks ecnigfte Soost (1) op de Ooftenrykfe Al. Aekteria pen, tusfchen Îftrie en Kroatie, by ’t Kafteel Lookreu= Stixenftain, overvloedig door den Heer JACQUIN oid: waargenomen „ van den fterken Lookreuk ge- bynaamd is. De onderfte Blaadjes zyn Hartvor- mig gehoekt, de bovenften , of die aan de Steng, welke een half Voet of meer hoogte heeft, zyn Lancetvormig Eyrond, fpitsachtig en de Zaad: huisjes eenhokkig , eenzaadig. De Berg- Thlaspi van CLusius, hier aan- gehaald en op de zelfde plaats gevonden, hadt de Stengbladen en Wortelbladen gelyk hier ge- eld is: de Zaadhuisjes byna Cirkelrond en plat 3 zo dat dezelven naar een Schyf geleeken of naar een Rondas der Ouden (*). De (a) Peltaria. Sy/?, Nat. XII. Gen. 806. ps 437. Vig. XUI. p. 494 Clypeola perennis &c. Arp. Sp. 16, T. 6. Thlaspi mont. Glafti folio majus. C‚ B. Pin, 1o6. Thlaspi mont. primum, Crus. ijf. IL. p. 150, Pann. Ic. p. 466. (*) In Orbem Peltm modo eformate , waar van zekerlyk de Ge. EI, DEEL. IX, STUK, EV. ArpreL. XVI, Hoorp- STUKe óst _ VIERMACTIGE KRUIDEN, ‚De Heer N. L, BurRMANNus beeldt, uit het Kruidboek van GARrziNus, een Kruidje af, dat zyn Ed, Peltaria Garzini tytelt. Het hadt in Perfie zyne Groeiplaats, De Stengen - Haauw- / Ane zjesdraa- waren witachtig en glad , zo wel als de Lan- gende. ] IT. Biscutella Auriculâá= ta. Geoord. cetvormig ovaale Bladen , en de ‘Zaadhuisjes meer Paletvormig dan Schyfrond (*), BrscutTeErLa. Brilkuid. Twee plat famengedrukte Haauwtjes, die zig met elkander als een Bril vertoonen , ondet- fcheiden dit Geflagt, ’t welk bovendien de Kelk- blaadjes van onderen bultig heeft. Het bevat de zes volgende Soorten, (z) Brilkruid met de Kelken door het Honig- bakje wederzyds bultig , de Haauwtjes in den Styl famenloopende. Wegens de gedagte figuur der Zaadhuisjes wordt Geflagtnaam gemaakt is, vind ik by Crusius : doch zo Pel. ta een Halfmaanswys’ Schild betekend heeft, dan is die nan niet eigen ; alzo CLUsIUS Zelf zegt, circinate fere rotundita- tis. Het fchynt derhalve voor een Rondas of rond Schild te zyn genomen, gelyk ook uit Folia peltata blykt. C*) Peltaria Garzini. BuRM. Fl. Ind. p. 139. T.46. fr. (1) Biscutella Calycibus Neêtario utrinquc gibbis gc. Syft. Nat. XII. Gen. 808. p. 437. Weg, XIIIe pe 494 Hort Cliff, 329. Ups. 185. R. Lugdb. 336. GOUAN Monsp. 322. Thlas- pidium biscut. vill. Fl. Calcari donato. €, B. Pin. 107. Prodr, 49. Leucoijam mont. Flore pedato, Cor. Ecphr, Il. p. 59. T. 61. Jondsaba Alysfoides lutea anguftifolia. BARR. Ze. 230 3 J229e z) TETRADYNAMITA: 658 wordt deeze van de Franfchen Lunettiére, datis IV. _ Brilkruid , genoemd, zo wel als de anderen. Zy “yr komt in de Zuidelyke deelen van Europa op Ge- Hoorp= bergten voor, hebbende de Steng wel een Elle ad hoog, ruig en ruuw , zo wel als de Bladen ‚die \ vry diep uiegehoekt zyn. De Bloemen vertoo. pen, door haare uitgezette Kelken, de Honig - bakjes zeer duidelyk en zyn bovendien met by- hangzeltjes als Oortjes in deeze Soort, voorzieng weshalve BaumiNus ’er Spooren aan toefchryft, gelyk het Vlafchkruid heeft. Van de Zaadhuis- jes misdraagt dikwils de eene helft. (2) Brilkruid met ruwwe Haauwtjes en Lan- It ê ] Biscutella cetvormige ongefteelde Zaagtandige Bladen. _aputa. Apulifch, (3) Brilkruid met ruuwe Haauwtjes en Lier- ERE achtige Bladen, Lierbladige ilkrui JR Iv. (4) Brilkruid met gladde Haauwtjes en gebande Coranopifia ruige Bladen, lia. sIerts. (5) Brilkruid met gladde Haauwtjes en Lan gggt°ie cetvormige Zaagtandige Bladen, (6) vv. Laviratas (2) Biscutella Siliculis Sabris , Fol. Lanceolatis fesfilibus Glad. ferratis. Manc, 254. Biscutella didyma. Sp. Plant. o11. Thlas= pidium Apulam {picatum. TOURNF. daf?. 214, Jondraba Ae Iys(oides Avula fpicata, Cor. Eepbr- Ie pe 283. T. 284. É. Te (3) Biscuteila Sil, fcabr. Fol. Lyratis. Thlaspi biscutatum RKaphani f. trionis folio, Bocc. Sic. 45. T. 23e (4) Biscurella Sil. glabris Fol, dentacie hirtis, Mant, 255, (s) Biscutella Sil. glabris, Fol, Lanceolaris ferratis, Mant: 255. Leucoium Alysfoides umbell. montanum. COL. Ecpórs 1. p. 283. T. 284, IE, DEEL. IX Sryxì 654 _ VIERMAGTIGE KRUIDEN. IV. _ (6) Brilkruid met ruuwachtige Haauwtijes en bande Lancetvormige Wollige Bladen. Hoorp- STUKe Van dat flag van Brilkruid , ’t welk de Haauw- RE | Biscutoita teS boven van elkander afwykende heeft, zyn fempervie aanmetkelyke Verfcheidenheden , thans, in dee- "iyd ze vyf Soorten ouderfcheiden , naar dar de Haauw- groen. _ rjes ruuw of glad en de Bladen meer of minder ingefneeden zyn. Sommig daar van heeft Bla- den , welke naar die van ’t Havikskruid gely- ken, komende ook tropswyze uiet den Wortel voort. De hoogte van de Steng is omtrert twee Voeten; doch in het gladde minder en het laat- fte „ dat altyd. groen is, verfchilt wel allermeest door laag - Heefterige Stengetjes en Bladen als die der gewoone Violetten (*). Dit valt in de Levant , als ook in Spanje; de overigen komen jn Italie en andere Zuidelykedeelen van Europa voor. De Bloemen zyn hier de helft kleiner , dan in de eerfte Soort. De Zaadhuisjes deezer Soorten, die van den Styl afwyken ,„ beant- woorden meest aan den Geflagtnaam, dewyl zy zig byzonder Brilachtig vertoonen, L.u- (6) Bisestella Sil. fcabriusculis Ec, Mant. 25$e Thlaspi iscutellatum luteum Anchufe folio. BARR. Rare 39e T. 8414 Bocc. Mus, 267. T, 122, (*) Wegens de Viool- of Violierachtige geftalte i is hee voorzerfel Jon of Fún aanfommigen deezer Planten gegeven: gelyk Jondraba, Jontùlaspi, „TerETRADYNAMIA, ©55 Lunar raA. Penningkruid, IV. | Ärprets Wegens de figuur der Zaadhuisjes , die ovaa- Ebo le, plat famengedrukte, effenrandige gefteelde srux. Haauwtjes zyn, voert dit Geflagt den naam van Siliculo/z. Maankruid , Lunaria, in ’t Franfch Lunaire 3 die anders aan een klein Plantje , dat tot de Cryptogamia behoort, gegeven wordt. Wy noe- men ’t deswegen Penningkruid, Sommigen hee. ten °t ook wel „om dat de Haauwtjes , verdroo- gende, zig Zilverachtig vertoonen , Z ilverbloem : doch zulks is oncigen. Om de zuiverheid van deeze Haauwtjes , noemen de Engelfche Hove- niers het Kruid Honefty. De Kelk beftaat uit Zakvormige Blaadjes. Het bevat de twee vole, gende Soorten. (1) Pedaingkruid met overhoekfe Bladen, ‚E unaria rediviva, Ce) Penningkruid met gepaarde Bladen, Overblys vend. Deeze twee maaken het Kruid uit, dat men ae ge en (1) Lanaria Fol. altermis. Sy/?. Nat. XII, Gen. 309. p. 438. Ver. XIII. pe 495. BESL. Eyf2. Vern. 7. f. 2. Lunaria Fol. Cordatis. H. Clif. 333. R. Lugdh. 332. GOUAN Monspe 323. HALL. Hlelv. 540. Viola Lunaria major Siliquâ oblongâ. C. B. Pin, 203. Viola latifolia , Lunaria odorata. Crus. Hit, 1. pe 197 (2) Lunaria Foliis oppofitis. Fl, Suec. IT. N. 583, Luna- tia major Siliquâ rotundiore. J. B. Bif. Il. p. 881. Viola Jatifolia. Dop. Pempt. 161. DALFCH. Hif?. sos. Momus. Hift. UI. pe 246. Se 3. T. 9. f. 1. BESLe Ey/?, utso fa 1. II. DEEL IX, STUK, 655 VIERMACTIGE KRuiDEn, IV. meenlyk Penningkruid tytelt. Somtyds noemt ad men het ook Leucoium Lunatum „ wegens de Hoorp- Bloem, welke veel naar die der Violieren gelykt. STUK. Hier van is de laatfte het gewoone, dat men Dede tin de Bloemhoven zaait wegens zyne fierlyk- gende. _ heid, een Plant uitmaakende, die ín het twee- de Jaar bloeit en dan verdort of geheel vergaat ; middelerwyl met zyne Zilverachtige Haauwtjes , die meer dan eens Duims Nagel groot zyn, pronkende. Weinige Planten vindt men, welke dus,door hun verwelken, den Tuin verfieren. Ondertusfchen heeft het zeer zwaare Wortels , byna als Franfche Raapen , waar van het Bul- bonac heet, en het Loof beftaat uit groote Ey- rond Lancetvormige getande Bladen; brengene de op een Steng van een of anderhalf Ellehoog- te een fierlyke Pluimkroon van. paarfchachtige Bloemen voort , welke , gelyk in de overigen Ee uit vier Blaadjes in ’t kruis beftaan „even als in de Violieren , tot welken het door fommigen is thuis gebragt. De andere Soort” heeft een overblyvenden Wortel , en ruikende Bloemen. De Zaadhuisjes zyn in deeze veel langwerpiger en puntig , bevattende , gelyk die der andere, platte ronde bruine Zaaden, De andere groeit natuurlyk in het T'huringer- Woud 5 deeze is in Switzerland niet ongemeen en komt ook in Ooftenryk op fommige plaatfen voor. Zy valt overvloedig in de Berg - Bosfchen „ zo van Ope per-als Neder - Ooftenryk , volgens CL usrus, die aanmerkt, dat menze ook Grick/ch of Wel- rig TETRADYNAMIA 657 viekend Maankrnid noemt (*) , hebbende de IV, Bloemen byna den Reuk van Violette of Da- AEO maftbloemen : maar het Kruid is fcherp met Hoor. aanmerkelyke bitterheid. STUK. Siliculofes Of deeze twee Soorten weezentlyk verfchil- len, fchynt nog niet uitgemaakt te zyn : ten minfte gaat het Kenmerk van de overhoekfe of gepaarde groeijing der Bladen „gelyk de Ridder zelf erkent, niet volkomen zeker. Thans gaa ik over tot de Afdeeling der Haauwdraagende. Waar onder het eerfte Geflagt den naam voert van 4 | RrIicorTIaA Welks byzondere Kenmerken beftaan in eene eenhokkige langwerpige famengedrukte Haauw „ die platte Klepjes heeft. De eenigfte Soort daar van(1) is, wegens 5. de Groeiplaats , Eeyptifche gebynaamd , volgens ren den Heer Juss reu, Dezelve heeft de Bladen ca. 4 meervoudig, Vinswyze verdeeld, op de manier “6yPri'che: van fommige Kroontjes - Kruiden , de Blaadjes dries (*) De Heer FORSKAOHL nam in de Woeftynen by Kairo in Egypte een Soort van dit Geflagt waar , die byna- niets van deeze verfchilde , dan dat zy Liniaale Bladen hadt. (1) Ricotia. $y/?. Nar. XII, Gen. 310. pe 438. Weg. XIlle p- 496. Cardamine Fol. fupradecomp, &c. Sp. Plant, I, p. 656, Lunatia Fol. fupradec, Stc. Miuk, Jo, 169. Tt EL DEEL. IX, STUK, 655 VIERMAGTIGE KRUIDEN, IV. driedeelig en draagt breede hangende platte A Haauwen , veel naar die van ’t Penningkruid gely- Hoorp- kende, waar in Schyfronde uitgerande Zaaden, STUK. Haauw- „DerENTARIA. Tandwortel, Eraagen In dit Geflagt , dat van de getandheid «der Wortelen (*) zynen naam heeft , is de Kelk overlangs famenluikende ‚de Stempel uitgerand;, en de Vrugt een Haauw die Veerkragtig open Ípringt met opgerolde Klepjes. Het bevat de drie volgende Soorten. 1. (2) Tandwortel met drie drievoudige. Bladen, Dentaria | ê Pin (2} Tandwortel met de onderfte Bladen gevind 3 Negene de boven ) wi venflen eenvoudig. Il. / Pe (3) Tandwortel met de bovenfte Bladen ge- Boldraax vingerd. …_ Som- gend. Ir. (*) Zie zulks by TOURNEEORT , op zyne Plaat z12, zeef Pentaphyl- duidelyk vertoonde Vyfbladig. (1) Dentaria Fol, ternis ternatis, Sy/f. Nat. XII. Gene Sit. p. 438 Weg. XII. p- 496. JACQ- Vind. 119, KRAMe Auftr. 192. Dent. fol. omnibus ternatis. R- Lugdb. 34.0- Dentaria triphyllos. C. B. Pin. 322, Crus. if. p. t21. No s. Caralloides triphyllos. GESN. Fasc. IV, T. 2. fe 4e Cera- tia Plinii. Cor. Ecphr. I. p. 308. T. 307. Dentaria ennea- phyllon. Los. Jc. 687 (2) Dentaria Fol, inferioribus pinnatis &c. H‚ Cliff. 335. Fl. Suec. 565 9 534. R. Lugdh. 340. HALL. Hlelv. 557. KRAM. Auftr. 192. Dentaria heptaphyllos Baccifera, C. B. Pine 322e Crus. Pann. 44$. Dent. alte Dop. Pempt. 162. Dentaria Rulbifera. LoB. Je. 687. B, Dent. Baccifera, Fol. Ptarmica. C. B. Pin. 322 (3) Dentarig Fol. fammis digitatis. GouAN Monsp. 323* 4. Dent, TETRADYNAMIA 659 Sommigen hebben deeze voor Verfcheiden- IV, heden aangezien van het gedagte Kruid , doch ArDEle zy verfchillen aanmerkelyk, De eerfte komt in Hoorp- Ooftenryk en Italie, op belommerde dorre Ge-°TUE. bergten voor; de tweede aan den voet der Ber. S*7“/% gen, in de Zuidelyke en middelfte deelen van Europa; de derde op de Alpen van Switzerland , Savoije , Ooftenryken elders. Zie hier hoe Crue sius de tweede Soort , die zevenbladig is, be. fchryve. / s, Zy kruipt met een langwerpigen Wortel , s, die getand is en als uit veele Knietjes bee s» fraat, wit en fomtyds ook paarfchachtig , foms= 9» tyds op zyde nieuwe Scheuten maakende, on= » aangenaam van Smaak , eerst droog , dan fcherp 3, op de Tong. Uit de zyden dier Wortelen „, komen langwerpige gefteelde Bladen voort, „> tot vyf of zeven aan een Steel, eerst zuur, ‚ dan fcherp en heet van Smaak, De Steng is „een Elle hoog , dun en naakt, in ’t midden ‚ met twee of drie driebladige Vlerken; doch „‚ het bovenfte is , met fmalle enkelde Bladen, verwardelyk bezet. Op ’t end van de Steng > zitten vier, vyf of meer Bloemen , naar die „» der Violieren wel gelykende, maar kleiner en » wit Dent. Fol. feptenis, fup, quinis. HALL. Helv. <56. Dent. heptaphyllos. C. B. Pin, 322. CLus. Pann.453. DOD. Pempta 162. LoB. Ze. 186. B, Pentaphyllos fol, mollibus. Gar, Aixa T. 29. y, fol. asperis. TOURNF. Infl. 225, Dentaria Fol, omnib. quinato = digitatis. GER- Prov, 356, Teta2 II, DESL. IX. STUK. 660 ViERMAGCTIGE KRUIDEN. IV. wit of eenigszins paarfchachtig. Hier op vole Ar ee „gen Haauwen , byna als die van Mofterd-Zaad, Hoorp" „, maar kortér; welke veelal misdraagen, doch STUK. ___ fomtyds dikker worden en Zaad inhouden, drasgen y ’t welk, als de Haauwen open barsten, daar ss uit fpringt. Behalve dit Zaad komen, byna 9 aan den oirfprong van ieder Blad , zekere Knob- „> beltjes voort , gelykende naar Leliebolletjes „ en als uit Schubben famengefteld , eerst groen ; ‚> vervolgens zwart of bruin en zeer onaange- », naam van Smaak. Deeze Knobbeltjes, om , welken die Soort Boldraagend heet, vallen > zeer ligt af en brengen ip de Grond nieuwe ‚‚ Planten voort.” De negen- en vyfbladige blyven laager van Gewas. De laatfte is ’t, die men fomtyds, in Duitfchland, Wilde Senf , dat is Wilde Mofterd noemt: want zy heeft den reuk van Rakette 3 zo dat zelfs het gedeftilleerde Water tegen de Vallende Ziekte is aangepreezen geweest. Men houdt het Kruid, bovendien, voor een Wond= legan CARDAMINE, Schuimblad. Dit Geflagt , den bekenden naam Cardamine hebbende ‚, om dat de Kruiden , daar in vervat, naar de Kers gelyken zouden, verdient denzel- ven pogthans niet, als meest laf zynde van Smaak. Gemeenlyk noemt men het Koekkoeks- Bloem ‚ wegens ’t zogenaamde Koekkaeks = Spog 4 S door TETRADYNAMIA) 661 door de Schuimbeestjes veroirzaakt (*) , daar IV. de Bladen veel mede bezet zyn, en deswegen RORE zal ik het Schuimblad heeten. Hoorps De byzondere Kenmerken beftaan in een °“UEe Haauw- of Zaadhuisje , van dergelyken aart in° 7% ’ open fpringen , als die van het Tandwortel- Kruid; doch de Stempel is hier niet uitgerand en de Kelk eenigermaate gaapende, Het bevat de vyftien of zestien volgende , meest Europifche Soorten „ die op deeze ma- pier in Rangen zyn geplaatst. A. Met enkelde Bladen. (1) Schuimblad met eenvoudige Eyronde effen. 1 Cardamint randige Bladen , die lang gefteeld zjn. _pumsdip. lia. (2) Schuimblad met eenvoudige byna Hartvor. Pradelief mige Bladen. id $ . Afarifolia, (3) Schuimblad met eenvoudige Lancetvormige Mansoor- Bladen , die Tandig uitgehoekt zyn , en, hdi. naakte Stengen. | Nadicaulis, Naakt. De fengiz- (*) Zie hetzelve befchreeven, in het IT. DEELS X. STUK, van deeze Natuurlyke Hiflorie , bladz. 288. (1) Cardamine Fol, fimplicibus ovatis integerzimis &on Syt. Nat. Xll. Gen. 812. p‚ 438. Veg. KUL. pe 496: Fl, Lapp. 206. T. 9 fs z. Fl, Succ. 564, 590. HALL, Helw. 565. Naft. Alp. Bellidis folio minus, C. B. Pin. zos. (2) Cardamine Fol, fimplicibus fubcerdatis. Naf. monra- num Afari folio. Bacc. Sic. 5. T. s. HERM. Par. p. T. 203. (3) Cardamine Fol. fimpl, Lanccolatis finuaco =dentatis Caulibus nudis. Ets Il. DEEL: ÌX. STUK) 662 VIERMAGTIGE KRUIDEN. IVe De figuur der Bladen onderfcheidt deeze Soor= xv, ten, waar van de eerfte haare Groeiplaats op de Hoorp Laplandfche, Switzerfche en Groot Brittannifche STUK. Bergen, de tweede op die van Ítalie heeft. De oben: “derde, die volgens GMELINin Siberie groeit , de. heeft Lancetvormige Haauwtjes als het Penning. kruid, zegt de Ridder, iv. __ (4) Schuimblad met eenvoudige langwerpige Cardamine Petraa. getande Bladen. Rotzig. Dit Kruid heeft den bynaam, om dat het, in Engeland en Sweeden , op hooge Rotfen groeit. Gemeenlyk noemt men het, deswegen, Steen- kers, in ’t Engelfch Rock- Kresfe , hebbende in geftalte wat gelykheid met de Tuinkers, maar de Bloem en ’t Zaadhuisje , welks Klepjes on- der en boven een weinig afwyken, doch niet omkrullen ‚ betrekken het tot dit Geflagt. Ook vind ik van geenen ícherpen Smaak daar in ge= meld. B. Met drievoudige Bladen, v. (5) Schuimblad met de onderfte Bladen onver- Refsdifo'ia. Neerse deeld, de bovenflen driekwabbig en gevind, (4) Cardamine Fol. fimplicibus oblongis dentatis. Ozrp. Dane 336. Fl. Suec. IL. N. sor. HUDS. Angl. 255, Cardami= ne Petrza Cambtica, Naft. facie. Dirr. E/th. 7o. T. Ór. fa 71. Naft. Perrgum. PLUK. Alm, 261e T. rol. f, 3. PETIV. Herb. sc. Í. 3. ” (5) Cardamine Fol. inferioribus indivifis &c. Naft. Alpinum minus Refede folio, C. B. Pins 104. Pradr. 45, IC. BOCG Ile 41. Te 46e TeETRADYNAMTIA 668 (6) Schuimblad met drievoudige flompe Bladen IV. en een byna naakte Steng. ADRI (7) Schuimblad met drievoudige fpitfe Bladen H°oro- en een zeer Takkige Steng. en Cardamina De driebladigheid onderfcheidt alle deeze drie Dis: Soorten , die in kleinheid ook by de anderen uit- kk munten „ hebbende de twee eerften de Stenget= Africaza, jes Bs een Handbreed hoog. Het Neet-kaanfch. zetbladige groeit op de Gebergten der Zuidely- ke deelen van Europa: het Driebladige ook op die van Ooftenryk en Lapland: het Afrikaanfche heeft Bladen als die van ’t Kriftoffels- Kruid en witte Bloemen. C‚ Met gevinde Bladen, (8) Schuimblad met vyf ingofneedene Vin. … VIV Chelidoniaa blaadjes. ben Be (9) Schuinblad met getoppelde gevinde Blas 1x. mpatiens,. den , Gevoelig (6) Cardamine Fol. ternatis obtufis, Caule fubnudo. JacQe Aufir. T. 27. Wind. 6s4. Card. Fol. ternatis. HALL. Helv. 559. Fl. Suec. 563. Fl. Lapp. 257. H. Clif. 336.R. Lugt. 346. Nafturt. Alp. trifolium. C. B. Pin. 104. Card. Alpina, Crus. Pann. 454. Jee 456. LOB. Je. 231. (7) Cardamine Fol. ternatis acuminatis &c. Naft. Afric. fol. ternis , facie Chriftophorianz. HeERM. Par. p. T. 202. Nat, Afr, Flor. albis fpicatis &c, Pum. Alm, 152, T. LOI, f, 5. RAY. Suppl, 414. (8) Cardamine Fol, pinnatis, Foliolis quinis incifis, Carda« mine glabra Chelidonii folio. T, BARR, Ze. 156, Naft, Pyr, aquat, latifolium, HERM. Par, 203. Te 204, (9) Cardamine Fol, pinnatis incitis Stipulatis Sc, GOUAN TE 4 Afonspe NK. DEELe IX, STUKe 664, ViERMACTICE KRuiDen, IV. den „ die ingefneeden ge » en ongeblader: Aen ud de Bloemen. H » ï ; pieste Van deeze beiden groeit de eertfte op de Py« Haauw-reneefche Bergen en in Italie: de andere door [2E geheel Europa en zou volgens BOERHAAVvE ook in onze Nederlanden huisveften. Deeze bereikt dikwils een Voet hoogte , en komt {ome tyds met vier Meeldraadjes voor. De Bloem. blaadjes zyn niet alleen zeer klein, maar vere dwynen fchielyk : ’ welk de reden zal zyn „dat de Ridder ’er in ’t geheel geene aan toegefchree= ven hadt (*). x. (10) Schuimblad met gevinde ongefloppelde Cardamine parviflora, Bladen , Lancetvormige flompe Blaadjes , el EE en Bladerige Bloemen. oëmig, Naar de naastvoorgaande gelykt deeze, die volgens BOERHAAVE hier ook inlandfch zou zyn „ aanmerkelyk: maar heeft de Vinblaadjes Lancetvormig ftomp , naauwlyks getand ; de onderften Eyrond en glad ; de Meeldraadjes korter dan de Bloem: de Zaadhyisjes half zo groot ‚ opgetegt op horizontaale Steeltjes, (11) Aonsp. 324. Cardamine Fol. pinnatis Pinnislactniatis. GORT. Beig, 186e Fl, Suec. sÓI. HALL. Helv, 557. H. Cliff, 336. R. Lufdb. 345. Sifymbrium montan, tenuifol. BARRe Rar. ke Tess: (*) Planta certe nulla Petala habet. Sp. Plant. 914e (ro) Cardamine Fol, pinnatis exftipulatis &c. GORT. Belg. 186, Cardamine Pratenfis parvo flore, ToURNF. Jeff, 224. BOERH. Lugdb. Il. p‚ 17. Ne 4e Nafte Pratenfe parvo flores C.B. Pin, 104. Pradr. 44e KETRADYNAMEA. 665 (11) Schuimblad met gevinde Bladen ‚de Blaade IV. jes gepalmd , egaal, gefipeld. ADE Hoorp-= Op Sicilie, Corfica en de Eilanden van Grie- sruxe kenland, als ook in Duitfchland, groeit deeze ë Soort , die mede weinig hoogte heeft. (12) Schuimblad met gevinde Bladen en vier- mannige Bloemen. Deeze, die de Bladen en Steelen ruig heeft , Kleine Waterkers by BaumIiNus genaamd, groeit op vogtige plaatfen , als ook op Akkers XI. ardaming Graecae Grieks. 3 XI. Hirfuta. Ruig. en in Tuinen in verfcheide deelen van Euros pa, zelfs in onze Provinciën. Zy is wat flapper , doch anders van hoedanigheid als de Water- kers, Zy groeit ook in Virginie. (13) Schuimblad met gevinde Bladen, de Wor- XIII. Praten fis. telblaadjes rondachtig , de Stengblaadjes gemeen. Lancetvormig. G Ce (11) Cardamine Fol. pinnatis , Fol, palmatis aqualibus pe- tiolatis. Mant. 427. R. Lugdh. 345. H. Ups. 138. Nafture tinm mont, nanum , rotundo Thali@ti folio. Bocc. Mus. 11. p. 171. T. 166, Sio minimo affinfs, Bocc. Sie. 84. T. 44. Heze (22) Cardamine Fol. pinn. Floribus tetrandris, Goar. Belg. 387. Fl, Suec. $6a. GRON. Virg. 99. R. Lugdbh. 345. Na- fturtium Aq. minus, C. B. Pine 104. Sifymbriam Aq. altes rum. CAM Epit. 270. (13) Cardamine Fol. pinn. Foliolis Radic. fubrstundis Sc, Gorr. Belg. 187, GOUAN Ae 324: KRAM. ds/flr, 503. Fi, It 5 il, DEEL, IX, STUKs 666 VrERMAGTIGE KRUIDENS' IV. Gemeen is deeze Soort op de Graslanden , _ AAE inzonderheid die laag en vogtig zyn, door ge- Hoorp- heel Europa en vooral in ons Holland, als ook STUK. in Vriesland , alwaar men ze Pinkfterbloem noemt. - Peli Anders is de Nederduitfche naam Koekkoeks- bloem of Water - Wiolen ‚ de Hoogduitfche Gauch- blum , de Franfche Parsf/erage , de Engelfche La- dies- Smock of Cuckok - Flower. Het heeft harde ftevige Stengetjes van een Voet en hooger , voortkomende uit een trop van lange enkeld gevinde Wortelbladen , wier Vin= blaadjes byna rond, doch aan de Stengen lange werpig zyn. Het bovenfte praalt met redelyk groote vierbladige Bloemen, uit een dergelyken Kelk, hebbende de Meeldraadjes zeer ongelyk en den Stempel Klootrond. Loser geeft twee Afbeeldingen van dit Kruid , onder den naam van Cardamine, hier in verfchillende , dat de Vinblaadjes ronder of langwerpiger zyn. Daar komen ook Verfchei- denheden van voor naar de Bloemen , díe groo- ter of kleiner, wit of paarfchachtig zyn. Ge- meenlyk ftrekc het tot Sieraad der Weiden en Hooylanden en komt in hoedanigheden , zegt men , de Waterkers zeer naby. (14) Schuim- El Suee. 559. Lapp. 258. Nafturtium pratenfé magno flore. C. B. Pin. 104. B, Folio rotundiore. bid. Flos Cuculi. Dop. Pempt. 592. Cardamine five Sifymbrium alt, Dioscoridis, tem Caidamine altera &c. LOB. dc, 21e. LEEN DUN MOR IA: 667 (14) Schuimblad met gevinde Bladen , uit de ‚Oxelen fpruitgeevende, IV, ÁFDEEL, XVI. Weinig minder algemeen is deeze Soort, die Hoorns door haare bitterheid uitmust, in Europa, In STUKe Vriesland , als ook in Overysfel , by Mafte MEG rdamine broek , komt zy in Slooten voor, Het is een #7274. Waterplant , veel naar de Waterkers gelykende, doch door haare hoekige , dikwils driepuntige Blaadjes, en door de Geflagts- Kenmerken , daar van verfchillende, Ook is de Bloem veel groo- ter, maar de Smaak komt overeen zo de Heer Har L ER aantekent. | (15) Schuimblad met gevinde Bladen , de Blaad- jes Lancetvormig „aan den Voet eentandig. v Deeze Virginifche Soort heeft de Vinblaadjes Lancetvormig en dus het Loof eenigszins gely= kende naar dat van ’t Herders Tafch - Kruid „ dech een weinig roodachtig en geoord. De Bloemen zyn wits de Hlaauwtjes famenge- drukt, (16) (14) Cardamine Foliis pinn. Axillis Scoloniferis. Je, West. goth. 76. Card. Fol. pinnatis, Fol, fubrot. angulofis. HALL. Helv. ss8. GoRT. Belg. 187. GOUAN Mfsnsp. 324. Card, Flore majore elatior. TOURNE. Inft. 224. Naft, Aq. majus Et amarum. GC, B. Pin, 104, Prodr. Ic. p. 45. Naût. Pyze- naicum Aq. latifolium, purp. Flore, Harm. Par. T. p. 205. (15) Cardamine Fol. pinn. Fol. Lanceolatis Bai unidenta- tis. GHON. Vire. 99. Per. Gaz. T, 105. £. 18. Nat. Burfe Paftoris folio &c. PLUK. „Ala, zs1. T, tor, f, 4. le, DEEr, IX. Stug, Bitter. XV. Virginica, irginufche óó68 VIERMACTIGE KRUIDEN, IV. (16) Schuimblad met eenvoudige, flomp Ey= in ronde getande Bladen en lange Blaafteelen. HOOFD: _Deeze Soort heb ik van den Jongen Hoog- xvr. leeraar BuRMANNUS ontleend , die dezelve Sbn onder den naam van Laage breedbladige Favaan- B fche Cardamine ontvangen hadt en aanmerkt, dat de Stengen een Handbreed hoog waren; de Bladen glad en korter dan de Bladfteelen ; de Haauwen Liniaal, geftrekte SIsSYMBRIUM. Waterkers; Schoon niet alle Soorten van dit Geflagt Wa- terplanten zyn, zal ik nogthans den naam ont- leenen van de eerfte en voornaamfte, Het heeft een Haauw met niet omgekrulde , maar van een wykende Kleppen , en een uitgebreiden Kelk en Bloem. Het is derhalve niet zo dui- delyk, als men wel wenfchen mogt, van het voorgaande onderfcheiden. Het bevat by de dertig Soorten, als volgt, A, Met afgeboogene korte Haauwen, L (1) Waterkers met afgeb. Zaadhuisjes , en ge- San vinde Bladen, de Blaadjes byna Hartvormig. ali ure e on, Dic Gemeene. (16) Cardamine Fol, fimplicibus obovatis denticulatis, Pe- tiolis longis. BuRM. Fl, Ind. p. 140. (1) Sifymbrium siliquis declinatis Fol. pinn, &c. Syf?. Nat. XII. Gen. 8313. p. 439. Weg, XIII, p. 497. Mat. Med. 33r. GoRT. Zelg. 188. KRAM. Auffr. 193. FJ, Suec, 552. HALL. Helv. 549, GOUAN Monsp. 315. DALIB, Paris, 203. GRON. Wirg, TETRAD YNAMI A, 669 Dit Kruid, in de zoete Wateren door geheel _ IV. Europa gemeen ‚ noemt men Water - Kers , in roa *t Franfch Cresfon d'Eau, naar den Latynfchen Hoorp4 naam Nafturtium Aquaticum, die in de Apo-STUx. theeken alom bekend is. Het groeit met een Ve. Sii7v/e zeligen Wortel in den Grond van ondiepe Bee- ken , Slooten en Graften, en verheft zig door het Water met een getakte Steng, bezet met Bladfteelen , wier Vinblaadjes Eyrond en ftomp getand zyn (*). De Bloemen, naauwlyks hoo- ger dan de Bladen , een weinig boven ’*t Wa- ter , zyn klein en wit; de Zaadhuisjes korte breede Haauwtjes, van den Bloemfteel afge« boogen. Het hecft den Smaak byna van Tuinkers, en wordt, in Azyn gezet, dikwils tot verfnapering gebruikt by de Geregten. Niet minder is hee s Voorjaars in gebruik in Meydranken, om het Bloed te zuiveren. Tegen ’t Blaauwfchuit is het Sap of Afkookzel een der beste middelen , vol gende aan de Lepelbladen, (2) Waterkers met afgeboogene langwerpig Ey ronde Haauwen, de Winblaadjes Lancet- Sijben Jyiveftre. vormig Zaagtandig. (3) Wilde, Virg. 17 Sifymbria Cardamine. Fucrs. Hfl. 723, Natur. tium Ag. fapinum. C. B. Pin. rog. Naft, Aquaticum, Dop. Pempt, 592, Crateve Sion Erucxfolium. LOB. Ie. zo9. C*) Droevig is de Afbeelding van dit Kruid by MoRtison S, 3. T. 4 £, 8: die ’er zelfs Lancetvormige fpitfe, geheel effenrandige Bladen, aan geeft. (2) Si/ymbrium Sil, declin, Gort. Bel, 133, KRAM. Asflr. | Il, DEEL. 1X, STUK, rg 670 VIERMAGTIGE KRUIDEN, IV. (3) Waterkers met afgeboogene langwerpig Arent Eyronde Haauwen , de Vinblaadjes Vin-- Hoorpe deelis Zaagtandig. STUK u. Weinig verfchillende Onkruiden maaken dee- Sifymbrium o f N e ampbibiuam Ze uit, die door geheel Europa op vogtige plaat= en voorkomen. Van de eerfte is ’ zonderling, dat menze in de Stad Hoorn, en weinig elders in Holland, doch wel in Overysfel aantreft, De- zelve wordt , om datze veel naar de Raket ge- Iykt , Wilde of Water- Raket geheten, De an- dere, die men Water -Radys zou kunnen noe- men „ verfchilt door de verdeeling der Vinblaade jes zo wel var: de voorgaande , als op zig zelve, waar uit Verfcheidenheden fpruiten , welke fom- migen hebben aangezien voor byzondere Soor= ten, die of in ’t Water , of aan de kanten , of op 194. OED. Dan, 4o9. Fl. Succ. IL, N. 504. GOUAN Monsp, 325. GER. Prov. 358. R. Lugdb. 341, Eruca paluftris Na- fuctii folio, Siliquâ oblongâ. C. B. Pin.,98, Eruca paluftris minor. TAR. Jc. 447. Eruca fylveftris. Fucas. Hit. 263. (3) Siymbrium Sil, declin. &c. GorT. Belg. 188. GOUAN Jlonspe 325- GER, Prov. 358. HALL, Helv. 548. Sifymbr. Fol. pinnatifidis ferratis. Fl. Suec. sste Sis. Fol, infimis Ca= pillaceis &cc, H. Chff. 337, R. Lugdh, 3ar. Raphanus Aqe Fol. in profundas lacinias divilis. C. B. Pin, 97. Prodr. Te p. 38 @, Sis. Fol. Gmpl. dentatis ferratis. Fl. Cfr. 336. Re Lugdb. 341. Raphe Aq. Rapiftri folio. C. B. Pin. 97. Raph. Aq: alter. C. Be Prodr, uts. gp, Sis. Aq. Fol. variis. VArLL. Paris. 185. Sis. Fol, imis integris ovatis {erratis, up. pinna- tis. HALL. Helv, 548, Raph, fylv. Officinarum Aquaticuss Log, le, 319, ) TETRADYNAMIA 671 op ’t drooge groeijen, De eene , Moeras. er IV, dys getyteld , heeft de onderfte Bladen geheel A fmalen de bovenften diep Vinswyze verdeeld : Hoorns de andere, eigentlyk Water - Radys genaamd „STUK. hecft de Bladen onverdeeld , maar diep inge “#7 fneeden , met groote fpitfe Tanden: de derde, Land - Radys te heeten, heeft de onderfte Bla- den Eyrond, Zaagtandig , de bovenften wees zentlyk gevind, Deeze komt derhalve als tus- fchen beiden en verbindt de eene met de andere. Dit laatfte Kruid groeit dikwils een Elle hoog en dus hooger dan de gedagte Water - Raket, iet is heet en fcherp van Smaak en _ van eene verwarmende hoedanigheid , wordende der halve fomtyds van de Apotheekers in plaats van het Peperkruid gebruikt , zo Loper aantekent (*). (4) Waterkers met byna Eyronde Haauwen Iv. de onderfte Bladen Lierachtig , de boven- ijn flen dubbeld Vindeelig, de Steng omvat- sun. tende , en Draadachtige Stylen, Pyreneefch Dees (*) Te weeten in plaats van het Breedbladige (Lepidiune latifolium) wordende dat Raphanus fylweftris Officinarurs ge- heten : Raphanus Jiu. Je Lepidium Officinarum, Nucl. Belg. Mat. Medicae, RUTrY (preekt ook van de Medicinaale krag= ten van ’t Zepidium , doch Linnaus telt het niet onder de Geneesmiddelen : ziebladz. 618 » hier voor. (4) Si/ymbrium Siliquis fubovaris , Fol. inf. Lyratis &c. Raphangs minimus repens luteus „ Fol, tenuiter divifis. MORzs. Hift. Il. p.236.S. 3. T.7. 6, 1. Alysfùm Fol. pinnatis mul- tiformibus ALL. Pedem. 40. T. 7, Sifymbrium Fol. pinna= tis &c. ACF. Hlelv. IV. Pe 2884 HE. DEEL, IX, STUK» jr 672 VIERMAGTIGE KRUIDEN. Ms Deeze Soort die op de Pyreneen , als ook op Arda, de Switzerfche Alpen en op de Gebergten van _Hoorpe Piemont groeit, is een zeer klein Kruidje, dat STUK. de Bladen fyn verdeeld en getroste geele Bloes aad men heeft. De Styl is Haairachtig dun en ’ ve. Zaadhuisje ovaal , met kleine Zaadjes, en en) Waterkers met gevinde Bladen , de Blaad= zhe jes Lancetvormig diep Zaagtandig „de uitere liu. har flen vereenigd. bladige, De Groeiplaats van deeze, welke Bladen als die van ’t Reinevaren heeft, is in Savoije , vol= gens den Ridder , die echter daar toe de Indifche Raket , welke Heefterig is, van ZANONI , bee trekt, Deeze was vry groot en Takkig 5 van eenen fcherpen Reuk en Smaak „ gelyk de an- deren. Het Loof geleek volftrekt naar dat van Reinevaren. HALLER Zegt, dat men de Reie nevaarbladige Raket van Mor zisoN ook voor een Switzerfch Kruid kan houden. VI. (6) Waterkers met effenrandige Bladen , de Elche onderften drievoudig Vindeelig; de boven. Dunbladi- ften onverdeeld. ge. | In (s) S/ymbrium Fol. pinnatis, Fofiolis Lanceolatis &c. R. Lugdb. 659. Eruca Tanaceti foliis, Moris. Hifl, II. p. 23Ee S, 2. T. 6, f,19. Eruca Fruticofa Fol. Tanaceti Indica, ZAN. Fijt. 86. T. 33. (6) Sifymbrium Fol. integerrimis , infimis tripinnatifidis &c. Eruca Fol, finuato - deutatis &c. GER. Prov. 369. Sinapi Fol, levibus glaucis , Pinnis Lin, rariter dentatis, HALL. _ Ada 4 TETRADYNAMI A, 673 In Italie, Vrankryk , Switzerland, groeit deeze IV. Dunbladige Raket , wier lang gefteelde Bladen A°PEELe byna naar die van ’t Eiken Varen gelyken: doch Hoorpé aan de Steng komen dikwils Bladen als die van *7TUE- Vlafchkruid, De Steng is ongevaar een Elle 27% hoog; de Haauwen zyn anderhalf Duim lang; famengedrukt , als uit Leedjes beftaande, en bevatten platachtige Eyronde Zaaden. Aan de Dyken by deezé, Stad , als ook aan de Wegen om Utrecht, groeit deeze Soort, die men Wild Mofterd - Zäad noemt, menigvuldig. B. Met ongefteelde Haauwen in de Oxelen. (7) Waterkers met de Haauwen byna onge wir fleeld in de Ovelen eenzaam 3 de Bladen fasten Tandswys’ uitgehoekt, Leggende, Een nieuwe Soort, door den Heer DAN Tv D'IsNARD , in ’ jaar 1701 , omftreeks Parys aan den Weg langs de Seine gevonden, maakt deeze uit, welke hy afbeeldt en zeer omftandig befchryft. Zy blyft niet , gelyk de anderen ;, over, maar is een Jaarlykfch of Zaay- Gewas. De Haauwen, veel naar die van ’t Eryfimum gee Iy« A. Helv, VI. p. 84 N. 17. Sinepi Eruce folio. C‚, B. Pin. 99. Eruca tenuifolia perennis. J. 5. Hifl, 1e pe 863. VAILLs Paris. So. (7) Sifymbrium Siliquis Avia fubfeslibus &c. He Ups. 192. Eryfimum Can!e deenmhente. R, Luzdh. 343. Exu- ea fupina alba, Siliquâ fingulari Ec, IsnarD, Adem. de 1724 Pe 295 T, 18. Vv ‘II, DEEL, IX. STUK, 674 _ViERMAGCtTIGE Kruipen) IV. Iykende, wordende agtervolgelyk ryp. Tusfchen ZERREL de Vingers gewreeven , heeft dit Kruid een on- Hoorp- aangenaamen Reuk , byna als die van Looks STUK. doch gekaauwd een fcherpen Smaak, als die sine van Mosterd -Zaad. De Syroop, van het Sap gemaakt , was tot Geneezing der Heefchheid in de Keel , uit Verkoudheid ontftaande, zeer dienftig bevonden. Het groeit , volgens den Rid- der, ook in Gothland en in Spanje. VIII. Wat | 1 pe bne (8) erkers met ongefteelde Haauwen, die polerae _____ _Elsvormig zyn „ in de Oxelen vergaard » Veelloöt: en Tandswys’ uitgegulpte Bladen, Wegens de menigte van Sikkelachtig kromme Haauwen wordt dit Kruid Weelhoornig genoemd en als een tweede flag van Eryfimum of Trio aan- gemerkt. In de Zuidelyke deelen ;van Europa „groeit het op Steenachtige ‚plaatfen „en gelykt zeer naar de gewoone Steen -Raket, zynde het „Zaad niet minder heet en fcherp van Smaak, ix. __ (9) Waterkers met een geboogen Tros, Lier. ‚Beffe achtige Bladen en een opftaande geblader- Tafchblae de Steng, dige. Om (8) Sifymbrium Silige Aqillaribus fesfilibus &c. JÁcQs Hort. T. 79. H‚ Ups. 193. GOUAN fousp. 326, Eryfimum poly= ceratión f. Corniculatum. C‚ B, Pin, rar. Eryfimum alte- rume LOB, Je, 206. IciO altera. DALECH, Hfl. 653. JACQ- Hiort. T. 79. (9) Sifymbriam Racemo flexuofo , Fol. Lyratis &c. DILLe Aich, 179. T. 148. É. 177, Am. Acad, IV. Pe 323. Hesperis Flore „ TEeTRADYNAMIA 672 Oin dat het Loof naar’: Herders Tafch Kruid TV. gelykt , voert deeze dien bynaam , hebbende zeer ite kleine witte Bloempjes en lange Haauwen, Zy Hoorp- groeit op vogtige Bergvlakten in Îtalie, STUK. Sil guofe, C. Met naakte Stengen, | (10) Ki aes die byna on geftengd is, met Xx. Lancetvormige „ Zaagtandig witgehoekte „Sie gladachtige bladen en eenigermaate ruwe Muurig ee opftygende Bloemftengen. (xr) Waterkers, die ongefteeld is , met Vins- Prjn wys’ getande eenigermaaïe Haaîrige Bladen bide en effene Bloemflengen, r D dj “pg XI. (12) Waterkers, die ongefteeld is „ met Lier- EDE achtige effene Bladen „ opflygende Bloem- Ryziges ftengen en zeer kleine Bloemen. - Van Flore albo minimo , Siliquâ longâ &c. BOERH. Lugdh, II. p. 20. Draba Pal. Siliq. major Alp. Burfze Paftoris folio. Cup. Sicco. 3. B, Hesperis Fol. dentate - pinnatifidis &c. Sp. Plant, p. 928. Hesp. Fol, multifidis R. Lugdbh. 238. (ro) Sifymbrium fubacaule, Fol. Lanceolatis &zc. sil. Fol Lanc. finuato-ferratis &c. Hl. Cliff. 337. R, Lud. 34le GOUAN Monsp- 326. GER. Prov. 359, Eruca Viminea Ibe- riais folio Flore luteo. BARR. Zar. 421. T. 131, Eruca mie nimo Flore Monfpelienfis. J. B. Hij. II. p. 362. (ar) Sifymbrium acaule Fol. pinrtato -dentaris fubpilofis, Eruca Monenfis laciniata Flore lureo majore, DiLr. Elth, 135. Te 111. É.-135. Eruca perenn. & Saxatilis , Radice cras= {à,e Rupe Vikoriz, TOURNE. Schol, Silymbr. Fol. pinnato= finuatis. GER. Prov, 360, (22) Sifymbriume acaule > Fol. Lyratis Jevibus &c. Eruca mie Vva IL. DEELe IX, STUKe 676 VrERMAGTIGE KRUIDEN. IV, Van deeze drie , in Geftalte niet veel ver= a fchillende , en uit gezegde bepaalingen kenbaar , Hoorp- groeit de eerfte in Vrankryk en Italie, vry al- ATUK. gemeen ;de laatfte op Sicilie en by Montpellier „ raced. volgens den Ridder : de middelfte op ’t Eiland Man, aan de Westkust van Engeland , en in Provence. In de twee eerften zyn de Bloemen zeer groot , in de laatfte klein; in allen geel van Kleur. ’ Is klaar, dat deeze Plantjes, door haa= re naakte Stengetjes, zig Ryzig vertoonen. XIII. (13) Waterkers met een byna naakte Takkige Ptn Steng 5 de Wortelbladen flekelig „ rappig ene getande In Spanje en Italie groeit deeze, die door den vermaarden BARREL IER alleen in Afbeelding is gebragt. In Provence is dezelve op de Ak- kers, aan de kanten der Zaaylanden en Wyn= gaarden , gemeen , volgens GERARD ; doch GouaN heeft de Soort , die deeze Autheur: bedoelt , tot het Muurige thuis gebragt. De aane gehaalde kleine Wilde Raket van BauniNus was by Montpellier verzameld, (14) Wae minima Sicula Burfwe Paftoris folio. Bocc. Sic. 19. T. 10. Eruca Vinealis parvis luteis Floribus. Moris. Bles. 263. (13) Si/ymbrium Caule fubnudo ramofo &c. Eruca fylve minor lutea , Burfz Paftoris folio , Italica. BARR. Aar. 1016, Eruca fylv. minor , Burfie Paftoris folia. Ce B. Pin, 98. Pradr. 39. TETRADYNAMIA, 677 (14) Waterkers met een byna gebladerde Tak- , IV. kige Steng en Lierachtige regthoekig ge- hen tande ftekelige Bladen, met getakte Haairtjes, Hoor - STUK, In Duitfchland en Switzerland, op Zandige A: plaatfen , groeit deeze Soort , die door de ruuw- ne heid der Bladen vitmunt , hebbende niettemin Zendige. gladde Kelken , en fchoon paarfche Bloemen. xv. (15) Waterkers met eenenkelde opgeregte Steng, ik die boven glad is en Lancetvormige fleke- num. lige voorwaards getande Bladen. Spaaních, In ’ Ryk van Valence en by Madrit in Span- je, komt deeze voor , die de Steng een Voet hoog, dun, weinig Takkig, met fmalle Wor- telbladen , welke zeer ruig zyn door witte Haair- tjes , en Draadachtige Bloemfteeltjes , langer dan de Bloem, heeft. D. Met gevinde Bladen. (15) Waterkers die Stengig is , met rappig ZVL GATT de uitgehoekte gedoornde Bladen, pe Free (14) Sifymbrium Caule fubfoliofo Ramofo Bec. FL. Suec. Ii. Ne 597. Sifymbr. asperum &cc. HALL. Heiv. ss2. Eruca coerulea in Arenofis proveniens. C. B. Pin. 99. Prodr. qc. BARR. Je. 196. Eruca fylv. major m'norque êc. LOEss Prus/. 65. T. 13. (15) Sifymbriem Caule fimplici ereto &c. Eruca hirfura Floribus albis. BARR, Rar. 423. T. 195. f. 1. Bocc. Mus. JE. p. 34, T. 30. (16) Sifymbrium Caulescens , Fol, runcinatis muricatise Mant. 255. Vv3 Il, DEEL. IX STUK, 675 ViIERMAGTIGE KRUIDEN, IV. De Wortelbladen van deeze , die naar de pkt Groeiplaats gebynaamd is (*), gelyken zeer Hoi naar die van *t Herders Tafch Kruid, even als STUK. in de voorgaande Soorten. In * tweede Jaar see fchiet zy eerst een Steng, doch bloeit ook in het eerfte, Een Dag of twee voor het bloeïjen zyn de Bloemen omgekromd, Dezelven hebben vier Honigbakjes, waar van de twee langften den voet der Kelkblaadjes zodanig uitdryven, dat zy gaapen. De Bloemen zyn geel, xam. (17) Waterkers met ruuwe Haauwen, Vin- | nag | deelige Bladen; de Vinblaadjes Lancetvor- Buuwe, mig Liniaal „eenigermaate getand ; de Bloes men langer dan de Kelken, By Montpellier groeit deeze Soort naauwlyks een Handbreed hoog, zegt GOUAN: J. Bauv- HINUS hadtze ?er ook zo klein gevonden, doch myn Schoonzoon CHER LERUS,zegt hy, heeft dezelve ín vogtige Greppels, tusfchen die Stad en de Baden van Bellelugue , cen Elle hoog waargenomen, xv, (48) Waterkers met de Bloemblaadjes kleiner RER | dan de Kelk , en de Bladen veeldeclig ge- vind. Op (*) Habitat in Parra. D. VANDELL. Jfant. uts. (17) Sifymbrium Siliq. fcabris , Fol. pinnatidis &c. GOVAN Alonsp. 326, Sinepi parvum Siliquâ asperâ. C. B. Pix. Sina- pi Monspesfulanum Siliquâ asper hirfurâ. J. B. Hifsell, ps 357« Sis. Fol. pinnatifidis &c. GER. Prov. 360. (28) Si/ymbrium Peralis he, va mineribus &c. Mat. Mede 333e TETRADYNA MIA, 679 Op Steenachtige plaatfen, aan Wegen, Dy- IV. ken en op Kerkhoven, groeit dit Kruid, zo in “5 if onze Nederlanden , als in andere deelen van Hoorp- Europa. Het is kenbaar aan de fynheid van zyn°TUE- Loof: weshalve fommigen hetzelve tot de Al- 577%. fem hebben thuis gebragt en Seriphium gehen ten. De gewoone naam is Sophia of Sophia Chi- rurgorum, dat is , de Wysheid of ’ Verftand der Heelmeefteren. Buiten twyfel legt de reden daar van in de voortreffelyke hoedanigheden, welke aan dit Kruid , door uitwendige opleg- ging , tot zuivering en heeling van Wonden zyn toegefchreeven. By verkorting noemt men *C, in plaats van Sophie-, Fiekruid, Het Zaad is zeer klein, roodachtig geel, fcherp en heet van Smaak , eenigszins famentrekkende, wordende tot een vierde Loots tegen den Buikloop, als ook tegen Koortfen, niet zonder vrugt , inge- geven, Tegen den Blaasfteen en tegen de Wor- men is het ook door beroemde Autheuren aan= gepreezen. Waarfchynlyk doet het den meeften dienst, in die Ongemakken, welke uit vergaa= ring van Slymige koude Stoffen ontftaan. De Duitfchers noemen ’t deswegen Welfaamen en Sophiën-Kraut, de Engelfchen Flixweed. Het Loof, 252. GORT. Belge 189. HALL: Helv, 237, KRAM. Auflr. 104. Fl. Sec. 553. GOUAN Monsp. 326. GER. Prov. Nafturtium fylv. tenuisfime divifum. C‚ B. Pin. ros. Sophia Chirurgo- rum. LOB, Je. 738. Sophia. Dop. Pempt. 133. Scriphium Abúnthium. Fucas, Mijl. 2e Vv4 Te DEEL, IXe STUKe ó3o ViEeRMAGCTIGE KRürDEn. Ee Loof , dat eenigermaate ftinkt, kan ook van FDEELe 3: xvi, dienst Zyn. Eoorp- $TUEe (:9) Waterkers met rappig uitgehoekte flappe Shan Bladen „ de Blaadjes byna Liniaalen ge- Nieum, heel effenrandig, de Bloemfteeltjes flap. Zeer d ___ (20) Waterkers met rappig uitgehoekte getan- lrio. de kaale Bladen, een effene Steng en op- Opftaande, geregte Haauwen. Van deeze twee is de Groeiplaats der eerfte - niet alleen by Moutpellier „ maar ook in Arme- nie en Siberie: der andere vry algemeen in Eu- ropa. Het fchynt de Apulifche effene rio mec Raketbladen , van CoruMNA , te zyn. Van de voorgaande Soort verfchilt zy, door de bo: venfte Bladen niet in Liníaale zeer lange Vin- nen gcefneeden, en alle Bladen meer getand; de Steng korter ,minder glad ‚de Haauwen opftaan- de en niet flap hangende te hebben. Volgens (19) Sifmbrium Fol, runeinatis flaccidis 8cc. GOUAN Monsp. 327. H. Ups. 193. Erymum Sil, laxis &c. H. Clif. 338; Erylimum Fol. Sinapi , Sil. longisf. & ftriGisfimis, BUuxB. Caut. V. p. 26. Te SI. Er. Monspesfulanum» Sinapios folio, WaLTH. Hort. 55. T. 22. (zo) Sifymbrium Fol. runcinatis dentatis nudis &c. Gorr, Belg. 190. GOUAN MMonsp. 327, GER. Prov. 362. KRAMe Aufl. 194. Fl. Suec. IL. N. 596. Eryfimum Fol. Iytato=pin- natis, ext:mo haftato. DALIR. Paris, zot. Erys. latifolium majus glabrum. C, B. Pin, Tot. MORIS. Hif?. IT. p. 218, S. 3. T..3.£. 3. Irio levis Apulus Eruce folio. CoL. Eepbr. 1. pe 264. T. 265. Sinapi fylv. Monspesfulanum lato Elink Siliquà longisfimâ. J. B. Zijl, 1. pe 858. TETRADYNAMI A; 65r J. Bauninus zou de Steng anderhalf Elle Iv. joog zyn en de Haauw uitermaate lang. OEE 5 4 ) 8 Hoorps (ar) Waterkers met rappig uitgehoekte fpitfe srur. ruige Bladen en een ftekelige Steng. XXI 7 Sifsmbrium Ee ® Loefelii, (22) Waterkers met rappig- uitgehoekte Wol- prus:ifehe. lige Bladen en eene effene Steng. KRI Orienzale, (23) Waterkers met eenvoudige , Spatelswys’ Zio iche, oyaale , getande , de Sieng omvattende , xx. Barbaree, kaale Bladen. Ooftertches | en zu- _ XXIV (24) Waterkers met Draadachtige effene Haau en wen en gevinde Stengbladen met kleine etholis Tandjes. pe Van deeze vier Soorten is de eerfte in Pruis- fen door den Heer Lorser gevonden; de tweede en derde heeft TourNEFORT in de Levant waargenomen ; de vierde grosit in Span- je (21) Sifymbrium Fol. runcinatis acutis hirtis Sc. Am. Acad, IV, p. 296, Eryfimum anguftifolium majus. C. B, Pin. 107 Eryfimum hirfutum Siliquâ Eruce. Logs. Prusf. 69. T, 14. Rapiftrum mont. lrionis folio. CoL. Eepbr. T. 268. (22) Sifymbrium Fol, ruancinatis tomentofis &c. Eryfimum Orientale Folio Sonchi , Flore Sulphureo, Siliqg. longisfimis. BoERH. Lugd). I. p. T4e HALL. Gott. 248. (23) Sifymbrium Fol. {implicibus Spatuieto= ovatis &c. Sis. Orientale, Barbaree facie, Plantaginis folio, TOURNE, Cor. 16. Wi (24) Sifymbrium Sil. Filiformibus lavibus , Fol. pinnatis denticulatis Caulinis. Mant. 93. Vvs IL. DEEL, IX, STUK, 632: VrERMAGCTIGE KRUIDEN. WV. je en Portugal. Deeze heeft Stengen. van een - Arpitkn Handbreed of een Voet hoog , effen, zo wel Hoorp- als de Bladen , die broofch zyn en gevind „met STUK. _Tangwerpige Zaagtandige Blaadjes. De Bloemen wenk zyn lang gefteeld , geel en taamelyk groot. E. Met Lancetvormige onverdeelde Bladen, XXV. (25) Waterkers met Lancetvormige Zaagswys Sifymbriuns blad Prittisfie getande Stengbladen. 332161Be ej In langte en dunte der Haauwen munt deeze uit, die in Switzerland en Italie voorkomt op ruuwe naakte Bergen. De Bladen zyn wederzyds ruigachtig en zeer geaderd „de afgebloeide Meel= knopjes Violet ; de Bladen Laurierachtig en uiter= maate glad: de hoogte anderhalven Voet, zegt Govan. XXVI (26) Waterkers met Liniaale effenrandige Bla= Ee den , de Bloemfteeltjes Lymerig en flekelig. Effenran- dige. Deeze Siberifche heeft de Steng een Vinger lang; de Endtrosfen zyn ruig en Lymerig; de Bloemen vry groot en wit. (27) (25) Sifymbrium Fol. Lanceolatis dentato - ferratis Cauli- nis. HL, Cliff. Ups. RS Jiugdb, 341. GOUAN Mdonsp. 327. JACQ: Vind, 122. Draba lutea Siliquis (triCtisfimis, C. Be Pin. 110. Arabis quibusdim. Cam, Epit. 342. (26) Sifymbrium Fol. Linearibus integerrim's &c. Hespee ris Caule Ramofisfimo, Fol, Linearibas, Pedunculis hispie dis. GMEL. TETRADYNA MIA 683 (27) Waterkers wet Zaagtandig Eyronde ge- IV, fleelde effene Bladen , en eenigermaate de kromme Haauwen. Hoorne STUK. Deeze heeft ook maar een Stengetje van een xeon. Sifvmbriuns half Voet lang, van onderen Takkig: fpicfe Bla- % pn den; Trosfen van kleine witte Bloempjes en ank ronde Haauwen,. Nog een Oostindifche ftelt de Heer N. L. BurRMANNUS voor, die de geftalte van de Mofterd en by zyn Ed. daar van den bynaam heeft. Behalve de Wilde Waterkers , die ook aan de Kaap zou voorkomen , heeft zyn Ede van daar eene Lierbladige , zogenaamd, welke de onderfte Bladen byna Lierachtig, de boven- ften infneedig gefnipperd, de Haauwen Liniaal en ftompachtig heeft (f). In Arabie vondt de Heer ForsKaAoHr een Vindeelige Waterkers met gladde Haauwen (1). ERYSIMUM, Steen - Raket, Dit Geflagt is kenbaar aan een Pylaarachtige , volmaakt vierhoekige Haauw , zegt de Ridder, en het heeft den Kelk geflooten ; bevattende zes Soorten. (1) (27) Sifymbrium Fol. Lancealato - ovatis ferratis, petiola= tis leevibus &c. BURM, Fl. Ind. 140. (T) Sifymbrium Lyratum. Prodr, Flor. Cap. p. 17. (1) Sifymbrium pinnatidume, Fiore Egypt. Arab. pe 118 Ie DEEL, IX0 STUKe Ïv; AFDFE Le XVIe Hoorp- STUKe Ie Ervfimum Offzcinase. te Gemeen. 684 VLERMAGTIGE KRUIDEN, (1) Steen-Raket met de Haauwen tegen de Aair aangedrukt en rappig uitgehoekte Bladen. Zeer gemeen is dit Onkruid aan alle Wegen , op Kley, Aard- en Steenachtige Gronden, zo in onze Nederlanden als door geheel Europa, Het groeit zelfs fomtyds op Muuren en Daken. De Latynfche naam Jrio wordt ’er van fommi- gen aangegeven , doch gemeenlyk noemt men %x Eryfimum „ een Griekfch woord , dat vande uitmuntende hoedanigheden , welken ’ér de Ou- _ den aan toefchreeven, afgeleid wordt. Hierom is het ook Hierobotane of Heilig Kruid genoemd geweest. De Franfchen noemen ’t Velar of Tore telle : de Engelfchen Hedge - Muftard of Haag« Mofterd ; de Duitíchers Wegfenf : wy Steen- Raket. <<: Niettegenftaande die benaamingen , is de Smaak der Bladen zagt en eenigermaate Zoutig; doch de Plant levert , door Deftillatie , grootendeels Loogachtige Stoffen uit , volgens Georrrovy (*). Niettemin geeft het Sap een roode Kleur aan blaauw Papier: tot bewys van eenige Zuurheid. Het Kruidis , nureeds twee Eeuwen, beroemd, als (1) Ervfimum Siliq. Spice” appresfis &c. Sy/?. Nat. XII. Gen, 314. p. 441. Weg. Xiil. p. 499. GORT, Belg. 190. FJ, Suec, 554. GOUAN Jfonsp, 327. &c. &c. Re, Lugdb, 342. Eryfimum vulgare. C, B. Pin. roo. Krio f. Eryfimum. Dop. Pempt, 714« (*j By deezen Autheur wordt de hoogte van dit Kruid op meer dan twee Ellen gefteld ; doch dat is fout : het groeit zelden meer dan twee of drie Voeren hoog. TETRADYNAMIA. 638 als een uitmuntend Middel tegen de heefchheid IVe in de Keel, die uit Verkoudheid ontftaac, in- ÂTDEEE: zonderheid laftig aán Redenaars en Zangers , Hoorp- kunnende gedroogd als Thee gebruikt worden STUE° met wat Honig, en dus is het ook tegen Borst- des kwaalen, die uit vergaaring van Slym ontftaan , niet onnut. De vermaarde Syroop van Lorer, uit dit Kruid gemaakt (*), heeft in Vrankryk deswegen den naam van Syrop du Chantre.Vier druppels daar- van doet men , om ’t Kwartier Uurs, op de Tong, en laat dezelven zagtjes in de Keel glippen. Lorer verhaalt , dat hy daar mede jonge Dogters genezen hadt , die tien Jaa- ren lang geheel heefch waren geweest: gelyk ook veele Zangers , die naauwlyks geluid konden geeven 5 hebbende hy het gebruik daar van ge- leerd van zynen Meefter RoNperLeErTIius. Doch die Syroop wordt, behalve die Kruid, uig veele andere Borstmiddelen famengefteld (+): Zo (*) Syrupus de Eryfimo Lobelit. {f) Het Voorfchrift van LoBEL is aldus. Ro Herb. Eryfimi recent. Alan. vr. Kad. Helenii , Tusfilag. fucculent. Liquirit. ana Une. Ir Herb. Borrag. Cichorei, Rute Murare ana Mau. 1 fs. Flor. Rosmarini. id Stoech. f, Beton. ana Man. 63, Sem. Anifi. Drachm. vr. Pasful. maj. fine gigart. Unc. 11. Consc, Gont. M. Coq. in Hord. Hydromelilis ana. q. {. Ex Colat. Libr, 11 vel ur ,cum f, q. Sachari fiat f, a, Sytupus. IL, DEEL. IX, STUK, 626 VIERMAGTIGE KRUIDEN IV. zo dat men aan hetzelve alleen de uitwerking ge niet kan toefchryven. De nuttigheid „ niettemin, Hoorp: van deeze Borst -Sytoop , is door laatere Onder- STUK. _ vindingen beveltigd (*). R 1veRrus,bovene drssgerde, dien , heeft door het Afkookzel van Steen-Ra- | ket veelen van Kolykpynen genezen. Zy be= hooft tot de Kruiden tegen ’t Scheurbuik dien- {tig , inzonderheid het Zaad, dat in Smaak veel gelykt naar het Mosterd - Zaad „ doch wat flaau- wer is. Hetzelve wordt door ErmurrLERr in een Opftopping van ’t Wateren , tot een vierde - Loots gebruikt zynde ‚ aangepreezen, Het Kruid alleenlyk afgetrokken met heet Water, of op Weyn gezet, werkt beter , dan gekookt ; dewyl het door fterk kooken veel van zyne vlugge deelen kwyt raakt. | IL (2) Steen- Raket met Lierachtige Bladen , aan ad tend rond. winter. Ren Dit Kruid, dat in Sweeden , Rusland, Oost- enryken de Zuidelyke deelen van Europa, op vogtige plaatfen , die overftroomd zyn geweest, groeit, is doot den Heer D. pr G oRTER ook aan (*) Vide Mem. de ÈAcad. R, des Sciences, de 1724. ps 439 f (2) Eryfimum Fol. Lyratis extimo fubrotundis. GOUAN Monsp. 327. GORT. Belg. 190. KRAM. Auffr. 19s.R. Lugdh, 342, Eruca latifolia f, Barbarea. C. B. Pin, 98. Barbarea. Don. Pemspt. 712: Sifymbrium Foliis pinnatis. HarrL, Helv. 549, B, Siymbrium Erucz folio glabro minus & procecius, TOURNEe Jnfl. 226. TETRADYNAMIA (G37 ‘aande Beeken by Harderwyk ontdekt, Hyzegt, IV. dat men ’t in ’t Neerduitfch Winterkers noemt Ra en dien naam leidt DopoNz us daar van af meed dat men het ’s Winters als Tuinkers over desTur. Slaa gebruike; anders ook Steenkruid, wee 74% ‘gens de kragten tegen den Blaas- Steen; maar gemeenlyk St, Barbers Kruid, volgens de Duit- fchers , waar van de Latynfchen naam. De Franfchen geeven het den naam , van Herbe de Sainte Barbe of de Charpentier. Sommigen noe- men het ook Moeras - Raket , wegens de Kain plaats. De eigenfchap van de Haauwtjes tegen de ‘Takken aangedrukt te hebben, welke de voor- gaande zo kenbaar maakt, heeft geen plaats in deeze ; doch dezelven komen ook vierkantig voor, en zyn met de Takken evenwydig. De Bladen zyn aan ’t end niee hoekig , maar rond: anders verfchilt de hoogte weinig van dit Kruid ; het welk ook kleiner valt en fomtyds met dub- belde of volbladige Bloemen , die geel zyn , ge- lyk in de andere. (3) Steen= Raket met Hartvormige Bladen. IT. Alitaria Vry algemeen noemt men dit Kruid ‚dat over. Erman. Knoflook. al in Europa op lommerige plaatien groeit, Kruid, Knof- (2) Eryfimúm Fol. Cordatis. Mar, Med. 334. GoRT. Belg. 190. KRAM. Auffr. 195. Fl, Suec. 553. Hesperis Allium re- dolens, TOURNEE. Jaf?. 222. Alliaria. C. B. Pin. tio, CAM Epit. 589. Dop. Pempe. 686, LoB. Ie. s30e 1. DxEr, IX. STUK, 683 VIERMAGTIGE KRUIDEN. _ IV. Knoflook- Kruid , in ’c Franfch AMlliaire, naar ARBear. den Latynfchen naam Alliaria, Dat fommigen, Hoorp- in ’t Nederduitfch , hetzelve Look zonder Look STUK. heeten, komt daar van daan , dat het geen Erf Bolwortel heeft, gelyk de Knoflook , waar me= de het anders in Reuk en Smaak, het Zaad in- zonderheid , veel overeenkomst heeft. Sommigen hebben het, uitwendig, in Pappen „ tegen de Verftervingen en -Krankreuze Zweeren aange- preezen, BOERHAAVE liep daar mede zeer hoog en merkte dit Kruid als een der kragtigfte Zweetmiddelen en Tegengiften aan (}). Iv. (4) Steen - Raket met Lancetvormige getande te Bladen , Trosfen tegen de Bladen over ;, Vitge- getroste byna ongefteelde Haauwen en klei- Ee ne Bloempjes. Dit, in Spanje en Boheme op Akkers groei- jend Kruid, heeft de geftalte van de Veelhoor- pige Waterkers , maar draagt lange Trosfen tegen de Bladen over, die fpits getand zyn, met «een hoekige Steng en Draadachtige Haau- wen, De Wortelbladen zyn uitgegulpt, De hoog- te is weinig meer dar een Span. v. (5) Steen- Raket met Lancetvormige effenran- ride. dige Bladen en uitgebreide Haauwen. zhoides. Violierig. Dee: (4) Nulla Planta eft magis diaphoretica, Sudores eliciens ; eft Alexipharmacum (amarmum. Hift, Plant. p. 437 (4) Eryfimum Fol. Lanceolatis dentatis Racemis oppolitis faliis &rc. JACQ, Auflre Te 22e GOUAN Jonsp. 325. Cs) Eryfiimgm Fol, Lanceolatis integerrimis, Siliquis patu- lis. hd TETRADYNAMIA 689 Deeze , die overal in de Moeshoven,Bouw= IV, landen en Velden voorkomt , door geheel Eu- ADEL ropa, wordt Groote Wilde Kers geheten. De Hoorpe Stengen zyn zeer Takkig, ftevig „een Elle hoog ; “TUE. de Bladen geelachtig groen , gezoomd metkor. 57“ te Haairtjes, de Kelk is bleek met kleine geele Bloempjes , en het draagt opftaande vierkantige Haauwen, die van de Takjes afwyken, (6) Steen-Raket met Lancetvormige effen- RC randige Bladen. pen lium. Op fommige plaatfen, in Vrankryk en Duits- Blade land, groeit deeze, die Bladen als het Haviks- kruid heeft, op gelyke manier langs den Grond uitgefpreid en daar tusfchen Stengen uicgeeft , die met Bloemen , byna als der Violieren , bela. den zyn , doch zonder Reuk. De Haauwen , daar op volgende , zyn vierkantig, gelyk in de andere Soorten, CHEle lis. GorT, Belg. Ioî. KRAM. Auf?r. 106, GORT. Jugr. To7. Fl. Suec. 55se GOUAN Alonsp. 328. HALL, Helv. Kc. R. Lugib. 542, Turritis Fol. integris Lanceolatis. GUETT. Stamp. Ze P- 165. Myagrum Siliquâ longâ. C. B. Pin’ 109. Cainelie na, Myagrum alt. Thlaspi seffigie. Log. le. 225. (6) Eryfimum Fol, Lanceolatis ferratis. R. Lugdb. 242. DALIB, Paris. zor. Fl Suec. Il. N, boz. Leucoijum lu. teum fylv. Hiercifoliam. C. B. Pin. zor, Pridr, ro2. Leu- coium fylv, inodorum, Ray. Hil. 781, Rupe, Hall. 77, Nota a. GER. Prov. 363. XxX Ie DEEL, „IXe STUK. 690 VIERMAGTIGE KRUIDEN, IV. CHEIRANT EUS, Violier, ArprEL. | 2 had Het Vrugtbeginzel heeft wederzyds een Klier= sruK. achtig Tandje ; de Kelk is geflooten en heeft ‘Haauw- twee Blaadjes aan den voet bultig: de Zaaden draagende. zyn plat. Tot dit Geflagt, van een zo bekenden naam, zyn betrokken de zeventien volgende Soorten, ‚5 (1) Violier met Lancetvormige getande kaale de Er Bladen , een geheel enkelde opftaande Sieng Vieska en vierhoekige Haauwen. ai Ten opzigt van de figuur der Haauwen komt deeze met het voorgaande Geflagt byna overe een. In geftalte zweemt het Kruid naar de Violieren. De Bloemen zyn Zwavelkleur en van een zeer aangenaamen Reuk , een weinig grooter dan die der Tuin - Violieren. De Ribben der Bladen loopen in de Steng uit. De Groei- plaats is in Hongarie en Frankryk , zegt de Ridder. In. (2) Violier met Liniaale onverdeelde, byna sleiiche. Wollige , Bladen en eene Takkige Stenge Dee- (1) Cheiranthus Fol, Lanceolatis dentatis nudis &c. Syfi. Nat, Xl. Gen. sis. p. aat. Veg. XIII. p. 499. GOUAN onsp. 328. ALLION. Pedem. T. 8 f. 2. H. Ups. 19% Eeucoium luteum fylv. anguftifol, C. B. Pin. zo2, Leuca fylveftre. Crus. Hift. IL. pe 299. J. B Hit. II- p. 973 (2) Cheiranthus Fol, Linearibus integris tomentofis &c. Eryfimum Fol. Lin. incanis integris. GER. Prov. 363. Leuc, anguftif. Alp, Fl, Sulphureo Alk. Pedem, 44. Te 9: fak ‚Leus- TErTRADYNAM IA, 6or Deeze, op Gebergten in Ïtalie en Provence ä Iv; groeijende „ verfchilt van de voorgaande door PA fimaller , gryzer Bladen, grooter Bloemen en Hoorpe dunner Haauwen te nea STUK, (3) Violier met Lancetvormige fpitfe gladde 7 EET Ate Bladen , hoekige Takken en eene Heefteri- tine Chn ge Steng. dir bloema Dit wordt gemeenlyk Muurbloem genoemd, om dat men ’t dikwils op oude Muuren ziet groeijen en bloeijen, Anders noemt men ’t ook wel, om de zelfde reden, Steen = Violieren of Geele Violieren wegens de Kleur, De Franfchen noemen ’t Gyroflée jaune, de Engelfchen Waulls Flower, dat is Muurbloem. Het overtreft de anderen in aangenaamheid van Reuk, welke een der bemindften is onder de Bloemen, inzonder= heid in die, welke men Goudlakenfe noemt , uits muotende, en wel allermeest in de dubbelde of gevulde Bloemen; welke als Roosjes zyn. In ‘ec wilde komen de gemeene Steen = Violieren ook _fomtyds met dubbelde Bloemen voor, Het Aftrekzel of uitgeperfte Sap wordt geacht de Stone Leucoium anguftif, Alp. Flore Sulphureo. TOUR NE: lift, 222. (3) Cheiranthus Fol. Lanceolatis acutis glabris &c, Mar. Pied, 335. GORT. Belg. 191. GOUAN Afonsp. 329. KRAMo Auflr. 196, DALIB. Paris. 197, R. Lugdb. 337. H. CHfr 334. Leucoium luteum vulgare, C. B. Pin. 202. Leuc, luteum Dop, Pempt. 160. B, — magno Flore. y, (errato folio. d, pleno Flore majus et minus, C. B. Pin. 202a on be 2 EI. DEEL. IX, STURe 692 VIERMAGCTIGE KRUIDEN, IV. Stonden en de Kraam te bevorderen. De Olie; xv, welke daar op geftaan heeft, is Pynttillende, Hoorp- De bynaam Cheiri is van Arabifche afkomst , en by denzelven zyn de Bloemen in de Apothee- gopide. ‘ken bekend , zo wel als de Olie , die daar op geftaan heeft, onder den naam van Oleum Chei- rinwm of Keyrinum. Men zal derhalve niet ligt twyfelen „of de Geflagtnaam is uit dat Arabifch Woord en ’t Griekfche Anthos famengefteld z zonder dat men hier zou denken om ’t Griekfche _ woord Cheir , dat een Hand betekent ; gelyk de Ridder zulks verklaart (*): want Handbloem , fchoon niet oneigen, ís zeer onbepaald , en geens-= zins op deeze Bloemen, in ’t byzonder , toepas felyk, Iv. (4) Violier met Lancetvormige fpitfe gladde dn eenigermaate Zaagtandige Bladen en een culofist. 7 ee hen) Heefterige Steng. ge. Zeer gelykt deeze Soort , die in Spanje groeit , naar de voorgaande, doch valt maar een Hand- breed hoog. Ook zyn de Bloemen agtmaal klei- ner (}), wel geel , maar minder ruikende , heb. bende blaauwachtige Meelknopjes-, zegt de Ridder, (5) (*) Phil. Bot. Pe. 177» (4) Cheiranthus Fol. Lanceolatis acutis &c. Mant. 94. Leu= coium luteum minus, fruticans. BARR. Jc, 1228. (T) Zo dit in adil betekent , dan moeten de Bloee snen zeer klein zyn. Be) TETRADYNAMIA, 693 (5) Violier met flomp Eyronde , ongeaderde IV. witgerande Bladen, de Haauwen Elsvor- GEEN mig getipt. Hoor ps | STUK, (6) Violier met ovaale flompe naakte ruuwach- _ v. tige Bladen en een verfpreide ruuwe Steng., bas Chan. evant= Deeze , die aan de Zeekust der Zuidelykeftie. VL deelen van Europa groeit, gelykt veel naar de ous, voorgaande , van ’t Eiland Chio , gemeenlyk zeekants. Skio, aan de Kust van klein Afie, niet ver van Smyrna, door DirrENrus afgebeeld, maar is grooter, en heeft een dik groenachtig Blad, De Bloem is Violet , in de voorgaande roodach- tig en kleiner, groeijende deeze een Handbreed of een Span hoog, pad (7) Violier met Lancetvormige flompe effen- vir. randige Bladen „ een opgeregte Steng 0 res É zoutmei- ingeflooten Meelknopjes. 4 rig. Aan de Zoutmeiren, in Siberie en Tartarie,- nam . (5) Cheiranthus Fol. ohovatis aventis emarginatis &c, H. Ups. 187. Hesperis Caule Ramofisfimo &c. H. Clif, 335. R. Lugdb. 337. N. 3. Hesperis Siliquis hirfutis, Fl. parvo rubel- lo. Dir. Elth. f. 173. Leucoium Fhlaspeos facie. HERM. Par. 192. T. 193. Hesp. Chia Saxatilis. TOURNE. Cor. 16. (6) Cheiranthus Fol. ellipt. obrufis nudis &c. Mant, 568, Hesperis maritim2 fupina exigua. TOURNF. dnft. 223. Lenc- o'um minus Fi, violaceo. BARR, Jc. 1127. Leucoijum mari- timem parvum PLUK. Phyt. 422. f. 2, (7) Cheiranthus Fol. Lanceolatis obtufis integerrimis ‚ Caue le eretto, Antheris inclufis. Mant. 93. Xx 3 II. DEELe IX, STUKe 694 ViERMAGTIGE KRUIDEN. IV. nam de Heer LERCHE deeze waar , die naar en de volgende veel gelykt , maar agtmaal kleiner Hoorp- is, zegt de Ridder, en byna Heefterig, bly- id vende veele Jaaren over. De Bloemen zyn paarfch, AGH W- draagende. in ’t midden geelachtig + de Stempel ftomp , dik, tweedeelig : de Reuk als der volgende. vur. (8) Violier met Lancetvormige effenrandige Rn flompe gryze Bladen; de Haauwen aan ’t a end geknot en famengedrukt ; de Steng Hee= ik flerachtig. Hier worden de gewoone Violieren , die men gemeenlyk ioletten noemt , bedoeld ‚waar van men zo fchoone met dubbelde Bloemen teelt, die een alleraangenaamften Reuk hebben , niet alleen , maar ook fierlyk zyn voor ’t Gezigt. Men noemtze, tot onderfcheiding van de ande: ren, ook wel Stok -idlieren , om dat zy een _Boomachtig Stammetje hebben. De Griekfche naam ‚Jeucoium, is’er, wegensde grysheidder Bladen , aan gegeven. Sommigen hebben dezel- ven geheel wit en als met Meel gepoeijerd, De ‚ Engelfchen noemenze Stock Gilly Flower , de Franfchen Violier of Geroflée , de Duicfchers Garten - Veilof Tuin-Violier , en deze benaaming hebben zy zekerlyk van den Reuk, welke naar dien van Violen zweemt. “Ge. (2) Cheiranthus Fol. Lanceolatis integerrimis obtnfis in= canis lc. B. Ups. Clif. R. Lugdb. 337. N. 2. Leucoium incano folio zlortenfe. C. B. Pin, zoo. N. 5,23 53 63 7° Vila aba & purpurea LGB Je. 329 TETRADYNA MIT A, os * Gewas is iedereen bekend en de manier van IV. Teeling laat ik voor de Tuinlieden over; dewyl Arna ‘er byna niets gemeencr is in de Liefhebbery. Hoorp. Men vindtze, zo wel dubbeld als enkeld , mec TUE: witte , paarfche , roode, Vleefchkleurige en *77%/% bonte Bloemen, welken men by WEINMANN | fierlyk vertoond ziet (f)… Zeventien Verfchei- denheden van deeze Violieren zyn door Boer- HAAVE opgetekend. Eene derzelven met geheel groene Bladen , die niet Wollig zyn, en witte zeer welriekende Bloemen, is uitmuntende en verfcheide Jaaren duurzaam. (9) Violier met digt getropte ,omgekromde, ge- IX. Cheiran= golfde Bladen en eene onverdeelde Steng, hus Fene- jBralis. Een byzonder flag van Violierten, te Upfal in Venfterige. ‘t jaar 1753 uit Zaad geteeld , en dus gebynaamd om de fierlykheid. ’t Gewas is tweejaarig , de Wortel Vezelig ; de Steng een half Voet hoog, een Vinger dik , regtopftaande, naakt; de Bla- den Kropswyze, aan den top , als die van Kool vergaard , zyn Lancetvormig , krom, ongefteeld , ftomp, gegolfd en grys: de Bloemtrosfen ge- ftrekt , opftaande , van hoogte als de Steng: de Bloemen paarfch met een Goudglans, (ro) Violier met Lancetvormige eenigermaate _ X. ge Anmuus. * Jaarlykfe. (T) Kruid. Pl. N. 642, 643 3 6 44+ J (o) Cheiranthas Fol, conferto = capitatis recurvatis undatis, Caule indivifo. LINN. Dee. 31. T. 16. (zo) Chetranthus Fol. Lanceolatis fuhdentatis, obtufis ine canis &c, Leucoium incanum minus, C. B. Pin. zoo. Xx4 Ils DEEL IX, STUK» 696 _ VIERMAGTIGE KauipEn, IV, getande flompe, gryze Bladen ; de Haau- PE wen Cylindrifch en fpits gepunt; de Steng Hoorp- Kruidig. STUK. Heauw- Deeze kleine Violieren „die voltrekt Jaarlyks dragende. erven , kunnen naauwlyks als eene Verfcheis denheid van de gewoone aangemerkt worden, niettegenftaande zy ook de Bladen grys hebben , zo wel als de naastvoorgaande in welke de Bloemblaadjes geheel zyn „ in deeze uitgerand, of aan den Rand een weinig uitgefneeden, t Ge- was is veel kleiner dan in de gewoone Stok - Vio= lieren : de natuurlyke Groeiplaats aan de Zee. kust der Zuidelyke deelen van Europa, ehm (11) Violier met Lancetvormige eenigermaate thus Litton getande en Wollige , byna Vieezige Bla- Onee den; de Bloemblaadjes uitgerand ; de Haau- wen Wollig. Aan de Oevers der Middellandfche Zee is de Groeiplaats van deeze, die de Steng een Voer hoog en grys heeft zo wel als de Bladen, wele ke {lomp getand zyn; de Bloemblaadjes Harte vormig paarfchachtig ; de Haauwen Elsvormig ; niet langer dan het Blad en Woilig. De Hoogleeraar ParLrLAs heeft op de Sly= kerige Oevers aan de Kaspifche Zee en omftreeks de (11) Cheiranthas Fol. Lanceolatis fubdentatis &c. Leu- coium maaricimum anguftifolium. C. B. Pine zo1, Leucoium maritimum minus, CLUS, Bil, I. p. 293» TETRADYNAMIAÒ 607 de Rivier Irtis-, in de Zuidelyke deelen van Si. IV, berie, deeze Soort van Violieren ; ten minften hadde een Plant naar dezelve gelykende, gevonden, Haorps daar hy de Afbeelding van geeft (*). In een°TUE- drooge Grond komen derzelver Bladen byna ge= $i/24%/% vind voor. Dezelve maakt, zegt hy , met haare rype Haauwen eene byna Klootronde Struik, die verdroogd zynde door den Wind afgebro- ken en , gelyk veele andere Terras- Planten van dat Gewest, ver heen gevoerd wordt. Men be erypt ligt, dat hier doorde verfpreiding van het Zaad zeer wordt bevorderd ; vooral in dit Kruid, welks Houtige Haauwen niet open fplyten, voor dat zy fterk uitgedroogd en vervolgens door den Regen eenige maalen bevogtigd zyn. Eerst hadt hy ’t zelve tot de Uitgehoekte Vio- lier betrokken (4). (12) Violier met Lintaale eenigermaate uitge- Ks hoekte Bladen en ongefteelde Bloemen, met, 9 thus crise egolfde Blaadjes; de Steno Heefterig. ts gegolf es 5 2 Heefterig ee: (13) Violier met getande flompe Bladen effe- _xur. ne Trilobus. Driekwaba | bige. (*) PALLAS Reize. II. Deel. II. Boek, Tab, Ke Fig. z. ia (f) 't Zelfde bladz. 439. (22) Cheiranthus Fol. Linearibus fubínuatis &c. H‚ CHE: 332, R. Lugdh. 337. N. 4 ? GER. Prov. 364. Leucoium mi- nus , breviori folio, obfoleto Flore. BARR. Ic. 999. N. 2. Lavendule folio, Bocc. Aus. T. ter. BARRT Ze. 803. (13) Cheiranthus Fol. dentatis obtufis, Cal, levibus &c. _Leucofum maritintum minimum Hisp. vernam. TOURNE. loft. 221. BAUH. Pin. aor. Prodr. 103. KES II. D5EL IX, STUKa 698 VrERMAGTIGE KRUIDEN, Wi ne Kelken en Knoopige Haauwen, die gee Ae Jpitst , Draadachtig dun en glad zjn. HooFpe \ stuk. … De Droevige , dus wegens de onaanzienlyke Haaaw- Kleur en Reukeloosheid der Bloemen genaamd , E74 ovoeit in Spanje, Italie en Provence: de Drie kwabbige komt ook in Spanje en volgens den Ridder vaby de Hieres-Eilanden „aan de Kust van Provence voor. Deeze heeft Takkige Stengetjes an een Span hoog, met Lancetvormige ftom- pe Bladen en paarfche Bloemen. De eerfte is Heefterig: deeze een Jaarlykfe Plant. XIV. (14) Violier met Lancetvormige rappig uitge. Cheiran- f dn hoekte Bladen, gehaairde Kelken en Knoo- Fl5e ; . e - Rappige- pige drietandige Haauwen. In Portugal is de Groeiplaats van deeze Soort, die de Bladen fmal , de Bloemen uit den geelen paarfchachtig ; by nagt ontluikende ; zeer fterk van Reuk en de Haauwen aan de tip byna drie- tandig, heeft. xv. (as) Violier met Lierachtige Bladen , de tip« ‘Tricuspis pen der Haauwen drietandig. dasus. Driiepune e tige. (16) Vio- (14) Cheiranthus Fol. Lanceolatis runcinatis , Calycibus pilofis 8zc. (15) Cheiranthus Fol. Lyratis, Siliquis apice tridentatis. H. Cliff. 335. Re Lugdb. 338. GRON. Orient, go. Leucoium marinum. CAM. iorte 87. Te 24% ‚MoRIs. Hlift. p. 242. Se 3. T. 3 É. 13. TETRADYNA MIA; 695 C16) Violier met Wollige ‚ flompe „esnigermaa- , IV. ; ÁFDEEL te witgehoekte Bladen, die aan de Takken XVIe. geheel, de Haauwen gedoornd, Hoorne STUKe Deeze komen aan de Zeekust, de eerfte by ed Tripoli in Syrie, de andere in Spanje en by de thus sinua- Hierifche Eilanden in Provence voor, Beiden “ige. zyn zy Wollig of ruig van Loof „ inzonderheid hoekte. de laatíte , die de Haauwen zeer lang en met ftekelige Puntjes heeft. Deeze maakt het twee- de Jaar een Steng van twee of drie Voeten hoog- te, zeer Takkig , doch met weinig ftevigheid, De Bladen zyn in beiden uitgehoekt. (17) Violier met ovaale famengedrukte Haau- „XVII sns k Farfetiaa wen, Lintaal Lancetvormige Bladen eneene Egyptie Heefterige opgeregte Steng. che. Deeze Soort, in Egypte en Arabie groeijene de, heeft, volgens den Ridder, de Steng Hee- fterigen Takkig, met Zilverachtig gryze Bla. den, die fpits en geheel effenrandig zyn : de Kelk langwerpig , de Bloemblaadjes paarfchach- tig (16) Cheiranthus Fol. tomentofis obtufis fubfinuatis 8cc. Leucoium maritimum finuato folie. C, B. Pin. 200. Leuce maritimum magnum latifolium. J. B. Hil. ML. p. 275. (17) Cheiranthus Siliquis ovalibus compresfis, Fol. Linea- ri = Lanceolatis &c. Farfetia Mgyptiaca. TuRR. Farfotia. Ve- net. 1765. Quarto, pe 1. T. 1. Thlaspi Fruticofum Ramolum , Leucoiji acutis foliis , Argenteum. PLUK, Alm. 355, Luna- zia Frut., perennis incana, TQURNF. Ze. 1. T. 92, il. DEEL. IX, STUKe zoo VrERMAGTIGE ek tlg wit, met geele Meelknopjes en Zaadhuis- Anon; jes, byna als die van ’t Penningkruid, Bulbo- scenes STUK. Haauw- draa € « de. 6 nac genaamd, By nagt geeven de Bloemen ale leenlyk een aangenaamen Reuk, | Wegens de Zaadhuisjes hadt de vermaarde TouRrNErFoORT tot het Geflagt van Lunaria een Gewas betrokken , dat hem gebragt was van het Eilandje Kaloyero, in de Griekfche Archi- pel , by Amorgos. Het geleek echter, in Ge- was, veel meer naar de Violieren , hebbende Houtige Stengen van omtrent een Voet hoog- te, met getropte Bladen, en uitfteekende ge- asirde Bloemtakken , met geele Bloemen. In de Koninglyke Tuin te Parys was deeze Plant, die door de Bladen, welke Lancetvormig , Wol. lig wit, en byna als die der Gryze Violieren of Violetten waren, een weirig van de Egyp- tifche fcheen te verfchillen. | Zonderling is ’t , daar LiNN&us op deeze Soort den naam van FoRsKAOHL aanhaalt, dat men in de befchryving der Planten van E+ gypte en. Arabie, door dien Autheur „ niet van dezelve gefproken vindt. Hy geeft drie Soorten van dit Geflagt op, waar van de eene, Droevyi- ge gebynaamd , by Kairo gevonden, Tandswys vitvehoekte Bladen hadt; de andere , Liniaale getyteld , hadt dezelven Wollig en cene Takki- ge verfpreide Steng: de derde, by Alexandria groeijende , Pluizige genaamd , hadt legs ende en getande Bladen, oak Liniaal, gelyk io de voofe « TETRADYNA MIA, 7or voorgaande. Dus allen van de Farfetia verfchil. IV. | ‘ * ArDerLs lende (*). paal ET 7 EHD Hoorp- EL TOPHI1L A, Zonneminner. srux, Siliguofa. Dit Geflagt, welks Griekfche naam daar van afgeleid zal zyn , dat het natuurlyk groeit op plaatfen die aan de Zonnefchyn zyr bloot ge- fteld, heeft twee Honigbakjes omgekromd naar den Blaazigen voet des Kelks. Het bevat de volgende uicheemfche Soorten. (1) Zonneminner met Lancetvormige onyer- … I- Heliophil deelde Bladen. | eeorafin lia. (2) Zonneminner met Liniaale Windeelige HEE Bladen. in __Coronopie Volgens de laatfte vermaaning van den Ridder folia. en behoort de Afbeelding der Afrikaanfche Violier, oe met blaauwe Bloemen en Hertshoornbladen , by SEBA , tot de eerfte Soort, *t welk zonderling is; niet minder dat dezelve aldaar voorkomt met het (*) Flor. AEgypt. Arab. p. Tio, I20. (1) Heliophila Fol. Lanceolatis indivifis. Sy/?. Nat, XI. Gen. 316. pe 442» Weg. XIII. p. Sor. Cheiranthus Fol. Lans ceolatis integerrimis. A73. Acad. VI. Afr. 23. Leucoium A« fric. cceruleo Flore , latifolium. HERM- Juugdb. T.p. 3650 SER, Mus. 1. T. 17. f. 5. Nafturtium Petrum Ethiopicums PLUK. Pôyt. Te 432. É, 2, (2) Heliephiia Fol. Linearibus pinnatifidis, Leucoium Aftie eanum coeruleo Flore , angufto Coronopi folia. HERM, Lugdb. T. p. 367. Leucoium Afticanum Flore Lini coerulei Molluginis folio. PLUK. Alm, 233, T. 200, f, 3e IE, DREEL. IX, STUK, IV. ÄFDEEL. XVI. Hoorp STUEe Haauw- draagen= de. 202 VIERMAGTIGE KRUIDEN. het byvoegzel Groote ; terwyl dit kleine Plant- jes zyn, volgens HERMANNUS, uit Zaad van de Kaap geteeld; het eerfte twee Handpalmen , het andere wat hooger groeijende. Het eerfte heeft de Bladen met witte Haairtjes, het ande. re glad, en in beiden zyn de bovenfte van de onderften aanmerkelyk verfchillende „ en van beiden komen ’er met breeder , Ímaller, met gladde en ruige Bladen voor. De Bloempjes ge- Iyken naar die van Vlafch: het Zaad is eeniger= maate fcherp van Smaak, De Heer N. L., BURMANNUS heeft hier, met den Bynaam van Gryze , een Oostindifch Plantje t'huis gebragt , dat Gryze Jayaan/che Violier door GARCIN was getyteld (*) en waar van de Geftalte wel eenigermaate gelykt ; doch de Bloem- en Vrugtmaaking waren niet duide- lyk genoeg onderzogt „ zo ’t fchynt , voor den Ridder , om het als een Soort van dit Geflagt aan te neemen. HEsPERIS Damast, De Bloemblaadjes zyn fcheef geboogen in dit Geflagt, dat een Kliertje binnen de kortfte Meeldraadies ; den Stempel aan den Voet ge- gaffeld, aan den top famenluikende heeft , en een geflooten Kelk : het Zaadhuisje geftrekt, Het bevat de zes volgende Soorten. (1) (*) Heliopbi'a Caule flexuofo, Fol. Linearibus Gubfalcatis ebtufis. Bunm. Flor, Ind. p. 140, TETRADYNAMIA. 03 (2) Damast met een Stekelige Takkig uitge. ry; breide Steng. ArDeeLs AVL Aan den Geflagtnaam beantwoordt deeze, HOOFD; die niet dan by avond en by nagt zeer aan- 1. genaam ruikt, zynde over dag byna zonder di eenigen Geur. De Groeiplaats is in Ooftentyk Droevige. en Hongarie , als ook in Switzerland aan den Rhyn en elders, Zy heeft Stengen van een Elle hoog, en Bladen veel naar die der Damastbloe- men gelykende, doch breeder en dikker en weie nig getand, De Bloemen zyn bleek en niet be- vallig. (2) Damast met enkelde opgeregte Stengen, u. Eyrond Lancetvormige fyn getande Bla- nae den en aan de tippen uitgerande Bloem- Gewoone. blaadjes. Zeer bekend is deeze Plant, die men gemeen- lyk Bloemen van Damast of Winter -Wiolieren , in ’ Hoogduitfch ook Nachtviolen „in ’t Franfch Ju (1) Hesperis Caule hispido ramofo-patente. Syft. Nat, XII. Gen. 817. Pp. 442, Wez. XII. pe Sor. Fl. Ups. 137. JacQ. Vind. 118. GOUAN Monsp. 329. Hesperis Caule his- pido procumbente. H. Clf/, 33s. R. Lugdb. 338. Hesp. mon- tana pallida odoratisúima, C. B. Pin, 202. Hesperis Panno- nica. CAM. Fort. T. 18. CLus. Pann, 333. Ic. 23de (2) Hesperis Caule timplici ereto &c. HH. Chff. 235. Upse 188. R. Lugdh. 338. DALIB. Paris. 197. Hesperis Horten= fis. C. B, Pin. zo2. Viola Matronalis. Dop. Pempt, 16% LOB. Zee 323. (3, Sibirica, Óp. Plant, 957, MH, DEEle IX, STUZa 704 VIERMAGTIOGE KRUIDEN. IV. Juliane of Cashidenek ook Geroflée ze Dames, ArpEEl, in % Engelfch Dames Violets noemt. Die be- Hoorp- paamingen zien op den aangenaamen Reuk ; STUK. welke deeze Bloemen by de Vrouwelyke Sexe ed. zeer bemind maakt. Hierom beet zy ook, in * | Latyn, Wiola Matronalis of Viola Damascena;, misfchien als haare afkomst hebbende van Dae maskus in Syrie. Men vindtze echter wild groei. jen in fommige deelen van Italie, Van dit bekende Gewas zyn aanmerkelyke Verfcheidenheden, uit de Kweeking fpruitende, | Zo heeft men het met witte, paarfche en met witte rood gefireepte of gevlakte Bloemen, en van alle deezen komen enkelde en dubbelde voor , of met gevulde Bloemen, als kleine Roos= jes. De witte dubbelde zyn aangenaamst van Reuk en meest bemind, De: Engelfche: Hove niers noemenze gemeenlyk Rocket , zegt Ray; als komende in fcherptede Raket naby , zowel als ’t Zaad: weshalve dit Kruid gezegd wordt, tegen Hoest en Borstkwaalen , als ook tot Zweet- dryving dienftig te zyn, ZO CrLusiüs ge- waagt. Hier is thans ook, door den Ridder, de Si- berifche t'huis gebragt , welke in allen deele naar de gemeene gelykt , doch de Steng eens. zo hoog heeft en de Bladen fmaller, de Bloem- blaadjes niet uitgerand , en de Nagels eens zo. lang als de Kelk; de Bloemen paarích. ì (3) TETRADYNAMEA) 905 (3) Damast met enkelde opftaande Stengen,‚by- IV. na Piekvormige getande Bladen en flompe On Bloemblaadjes. Hoorpe STUKe Deeze, die omftreeks Weenen aan den voet mu. der Bergenen kanten der Wyngaard - Plantagiën be den inodora, groeit , verfchilt zeer weinig van de Gaan Keukeloo- dan dat zy geheel Reukeloos is, zo CLUSIUS aanmerkt, (4) Damast met een zeer Tukkige verfpreide _ rv. Africants Steng „ Lancetvormige gefleelde fpits ge- nfskaants tande ruuwe Bladen en ongefteelde Haau. wen. Niet aan de Kaap , maar in de Noordelyke deelen van Afrika , zal waarfchynlyk de Groei. plaats zyn van deeze, die ook in de Zuidelyke deelen van Europa voorkomt. Het is een Plant geheel ruig door driepuntige Haairtjes, met {malle roodachtige Bloemblaadjes en geftrekte ronde Haauwen. Vv, C5) Damast met een opgeregte Takkige Steng, „Art Gorjaars, en (3) Hesperis Caule fimplici eteto &c, Hesp, fylv. inodo. ra, C. B. Pin. 202. Hesperis tertia, CLUS. Hlif?. 1. p. 297. _Hesp. altera Pann. inodora fylveftrise Pann. 335, Le. 336. (a) Hesperis Caule Ramof:sfime diffufo. &zc. GOVAN Blonsp. 330. GER. Prov, 365. Hesperis Afr. Hieraci: folio hiefuto. Niss. A&E. Leucoium Gallicum folio Halimi. Becc, Sic. 77, Tank, f (5) Hesperis Cauleerebto Ramofo Sc. Turritis annua vere na, Fl. purpurascente. TOURNF. drft, 224. GOUAN Jonsp. Yy 330. II. Deer. IX. STUK, STUKe Haauw- draagen= VI. Hes peris lacera Kappig. sälpina, Alpifche 906 _ VrERMAGCTIGE KRUIDEN: en Hartvormige omvattende Zaagtandige Pluizige Bladen. Aan de Zeekust van Provence en in Langue= dok groeit deeze Soort , die breede ftyve, diep getande Bladen tropswyze heeft , en Stengetjes van omtrent een Span hoog, met paarfche Bloemen. (6) Damast met rappig uitgelekte Bladen en driepuntige Haauwen. In hoe verre deeze van de Rappige Violier verfchille, en of zy niet een en de zelfde zy; is my uit de befchryving en bepaaling duifter. ARAesis. Honigfchub, Dit Geflagt onderfcheidt zig door vier Honigs kliertjes , ieder binnen een Kelkblaadje , alseen Schubbetje omgeboogen zynde, Het bevat de tien volgende Soorten, (2) Honigfchub met de Steng omvattende ges tande Bladen. Op 330. GER. Prov. 366. Leucoium maritimum latifolium. C. B. Pin. zor, Leuc, min. rotundifolium Fl. purpurco, BARBe Je, 376. Leuc. matinum alterum. LOB. Je. 333e (6) Hesperis Foliis runcinatis , Siliquis tricuspidatis. Chei- ranthus lacerus. Sp, Plant ‘o26. Leucoium Lufitanieum pur= pureum, Fol. eleganter dentatis. HERM. Parad. T.p. 193» (1) Arabis Fol. amplexicaulibus dentatis. Syff. Nat, XII. Gen. 818. Pe 443. Vege Xlll. pe sore H. Clif. 335. Re Lugd- nn TErRADYNA MIA #or Op de Alpen van Switzerland, Ooftenryk, IV, Lapland , als ook op Ysland , groeit deeze ‚ank fomtyds met een enkelde , fomtyds met een Hoorns getakte Steng zig uitfpreidende, De Plant is „°TUKe naar de Groeiplaats , ongemeen veranderlyk, *”42%: Zy komt fomtyds maar een Span , fomtyds twee Voeten , fomtyds twee Ellen hoog voor naar dat zy op een droogen fchraalen Berg. grond of in de Tuinen groeit, Ook heeft zy de Bladen fomtyds glad en fappig , fomtyds droog en Wollig, De Haauwen zyn opftaande, lang, met korte Steeltjes, (e) Honigfchub met een naakte Steng, IR, 4 Arabis iberi ie di : diftos In Siberie groeit dit zonderlinge Gewas, dats iftos _de Wortelbladen Vinswyze uitgehoekt en lang- hek 5 E emi werpig ‚ byna als die van * Havikskruid heeft, sh waar tusfchen een Stengetje van een Vinger lang , dat aan ’t end getuild is met paarfche Bloe- men van deezen aart. Daar komen van voor met Lancetvormige effenrandige Bladen, (3) Lagdb. p. 338, 339. N. 1, 2. GOUAN Mfonsp, 331. KRAM. , mengedrukt , byna ongefteeld , effen , ftyf, » overhoeks , naar de onderzyde geboogen”’. T uvrrIirTis Turrekruid. Dit Geflagt, wegens de plaatzing der Haau- wen dus genaamd , heeft knypende Kelken, die overend ftaan, zo wel als de Bloemen , en zeer lange hoekige Haauwen, Het bevat de drie volgende Soorten. (1) Turrekruid met de Wortelbladen getand, 1, flekelig , de Stengbladen effenrandig om- Gj vattende en glad, Glad. (2) (1) Turritis Fol. Radicalibus dentatis hispidis, &c. Gort. Belg. 192. Fl. Suec. 544. HALLES Hielv. 560. DALIB. Paris 203. R, Lugdb. 339, Brasfica fylv. Fol. circa Radicem Ciche- xaceis. ©. B, Pin. 112. Xy 4 Il, DEEL, IX. STUK, IVe ÁFDEELe XVIe. Hoorpe 8 TUKe 1E. Turritis birfuta. Ruig: zi2 _ VIERMAGTIGE KRUIDEN, (2) Turrekruid met alle Bladen flekelig , de Stengbladen omvattende, Men verlangt goede Af beeldingen , om deeze beiden van elkanderen van de laacfte Soort van Honigfchub , Turrita gebynaamd , te onder- fcheiden. In Switzerland vondt de Heer H a r- LER dit laatfte naauwlyks doenlyk. Ten opzigt van de anderen , die niet alleen in veele deelen van Europa , maar ook in onze Nederlanden groeijen, is de onderfcheiding ook niet zeerdui- delyk. Misfchien verwatren deeze Onkruiden, veel naar de Wilde Kool gelykende, door de Voortteeling wel ondereen. Hier te Lande. ko- men zy op cude Muuren fomtyds voor, De hoogte verfchilt niet minder : want de laatfte Soort heeft Stengen van een Elle of maar van een Voet, gelyk Govan dezelve by Montpellier waarnam. Op den Grond maaken zy een Roosje van Wortelbladen „ gelyk de Rakette en andere Kruiden van deezen aart, waar uit de Stengen voortkomen „ die aan end Pieramieds- of Toorenswyze met Bloemen en Haauwen beladen zyn. By de Engelfchen heet het , deswegen, Tower- Muftard of Too- ren-Mofterts by de Franfchen Tourette en by ons Turre- of Toorenkruid. (3) (2) Zurritis Fol, omnibus hispidis , Caulinis amplexicauli= bus. Jbidem. Eryfimo fimilis hirfuta » non laciniata , alba, Ge HN Pin. TOI. Prodr, Pe Te 44 s TETRADYNAM IA 7138. (3) Turrekruid met de Wortelbladen getanden IV, ftekelig ; de Stengbladen ten halve omvat- AFDEEL, tende, Hoorts STUK, Deeze in Ooftenryk door JaAcQuin,als mr. Zurritis ook in Gothland waargenomen , heeft wel de *# kaa geftalte der naast voorgaande , maar de Steng Alpifch, en Stengbladen zyn geheel zonder ruigte ; cffen= randig en niet volkomen de Steng omvattende: de Bloemen grooter , met de Blaadjes Eyrond langwerpig „ zeer ftomp, eens zo lang als de Kelk en wit van Kleur: de Kelken een weinig famengedrukt en regtopftaande. ’t Gewas zou tweejaarig zyn of overblyvende. BRAS Ss IC A, Kool. Behalve een opgeregte knypende Kelk en Klootronde Zaadjes , wordt dit Geflagt onder- fcheiden door vier Eyronde Honigkliertjes , waar van wederzyds één tusfchen de kortfte Meel- draadjes en den Styl, en €én tusíchen de lang- fte en den Kelk, | Hier zyn , behalve de Wilde en Tamme Kool- Planten , ook de Raapen , ja zelfs de Rakette, thuis gebragt ; doch ik zal dezelven daar van afzonderen 5 begrypende dus maar zeven Soor= ten in dit Geflagt, als (1) Kool (3) Turritis Fol. Radicalibus dentatis h'spidis, Caulinis femi = amplexicaulibus, Sy/?. Nat. Veg. XIil. Yys IL. DEEL: IX. STUK. 7i4 VrERMAGTIGE KRUIDEN. ry. __ {a) Kool met Hartvormige, de Steng omvat- AFDEEL, tende gladde Bladen ; de Wortelbladen ruuw OE en effenrandig 3; de Haauwen vierhoekig. Ke Deeze, in de Levant door TOoURNEFoORT ard waargenomen ‚ fchynt ook te groeijen in Italie Levant- @n in fommige deelen van Spanje. LoBELnoemt che, Engelfch Haauwdraagend Deurwas , dat Kruid, welk Crustus afbeeldt onder den naam van Wilde Kool, zeggende dat hetzelve meest zyne Groeiplaats in het Gebergte der Heete Landen heeft CrLusrtus zegt ‚dat het aan de Wegen en inde Velden overvloedig voorkomt in ’t Ryk van Murcia, en dat het ook by Weenen groeit. De Spanjaarden noemden het Collejon , als of men zeide Kooltje, De Bladen waren witach- tig, van Kleur als Kool en heet van Smaak, de Bloemen wit. | it. (2) Kool met den Wortel en Steng dun, de Cenpalri Stengbladen egaal Hartvormig ongefteeld. Kool. One (1) Brasfica Fol, Cordatis amplexicaulibus glabris &c. Sy/?, Nat. XII. Gen. 820. p. 444. Veeg. KIIL p. so2. H. Ups. 190, GOUAN Jfonsp, 332. Brasfica Campefttis prima. CLus. Hift. Ul. p. 127. Brasfica Campeftris perfoliata , Flore albo. G. B. Pin 112. Brasf. Or. perfoliata. TOURNF. Cor. 16, Per= foliata Napifolia Anglorum Siliquofa, LOB, Je. 396. Brasf. Campeflris prima, CLUS. Hisp. 409, (2, Brasfica Radice Cauleque tenui, Fol. Caulínis unie formibus &c. GORT. Belg. 193. KRAM. Asflr. 198. GER. Prov 368. Fl. Suec. s46. H. Cliff. 339. R. Lugdb. 344. Br.sl. Comoeltris perfoliata Fl, luteo. LOES. Prus/, 29, Fi. Lapp. 265. TETRADYNAMIA Zis Onder den naam van Weld- Kool met Bladen IV; Han Doorwas komt deeze , zo in onze Neder. et Janden als in andere deelen van Europa, als Hoorp- ook in Rusland, voor, Zy verfchilt van de voor- STUEe gaande, door dien de Wortelbladen wat inge. 2#7"/% fneeden en ruig zyn; terwyl die alle de Bladen glad heeft. Beiden zyn het Jaarlykfe of Zaay- Planten , en mooglyk kan men die met witte Bloemen , welke minder gemeen is, als eene Verfcheidenheid van deeze, wier Bloemen geel zyn , aanmerken. (3) Kool met de Steng omvattende , Spatel. tr, vormige, uitgegulpte Bladen, de bovenften dn Hartvormig effenrandig. a Kool, In Provence valt zodanige Veld-Kool met paarfche Bloemen , welke veel grooter zyn: het Kruid is hooger van Steng, heeft korter Haau- wen en kleiner Zaad, zegt Doktor GERARD. Waarfchynlyk zal het deeze zyn, daar Cr u-= sius onder de Spaanfche Planten gewag van maakt $ maar hoe kan dan de Steng flegts een Voet hoogte hebben , gelyk de Ridder zegt 2 Van onderen blyft zy over. (4) Kool met de Stengbladen Pylswys’ Hart- vv. VOT Alvina, Berg. { (3) Brasfica Fol. amplexicaulibus fpatulatis tepandis &c, Eos Brasfica Campeftris perfoliata Flore purpureo. C. B, Pin, 112. TOURNE. Jafl. azo, Brasfica fylv. Fabarie foliis. T. 25, 5de (4) Brasfica Fol. Caulinis Cordato = Sagittaris Sc, Brasfica Alpina perennis. Rurr. Hall, 754 MH. DEEL. IX, STUK, 7a6 VIERMAGTIGE KRUIDEN. IV. vormig, de Steng omvattende; de Wortel Aen: bladen Eyrond; de Bloemblaadjes opftaande. Heere In Duitfchland groeit deeze, die van de voor - Haauw- gaande weinig verfchilt, doch een geheel over- winne. blyvend Onkruid is ‚hebbende een klein Bloempje. ie Ve (5) Kool met ovaale Lyna effenrandige Bladen ; bhi die by de Bloemen de Steng omvattende Pd Lancetvormig : de Kelken langer dan de Nagels der Bloemblaadjes. VL (6) Kool met Lancetvormig Eyronde gladde, Rn onverdeelde, getande Bladen, Deeze beide Soorten groeijen in China, van waar de Heer OsBrecKk het Zaad hadt mede- gebragt der eerfte , die Cadjoe- Coe genoemd wordt van de Ingezetenen; Deeze heeft Bladen byna als de Hondstonge , maar glad, aan den Wortel, en geele Bloemen. De andere, door den Heer GMELIN gezonden, en in de Up- falfche Tuin geteeld , heeft groote Bloemen , Vio- let van Kleur, vi. (7) Kool met een Struikmaakend Spilronden Olsracaa. Vleezigen Wortel, Kool, vr (s) Brasfica Fol. ovalibus fubintegerrimis &e. Ar, Acad. IV. p. 281 BURM. F. Ind. 140. AC, Perrop. 1761. p‚ 331e (6) Brasfica Fol. Lanceolato- ovatís glabris &c, H. Ups, ore (7) Brasfica Ridce Caulescente tereti Carnofâ. Mat. Med, 327, GORT. Beg, 194. H. Cliff. 3380 Re Lugdb. 343. GOUAN Alonsp. TETRADYNAMIA %17 é Onder deezen tytel begrypt LiNNeus al-, IV. … Je de Verfcheidenheden van Kool , waar van in zyn Ed, ’er tien of elf heeft opgetekend, Mun-Hoorp- TING kende ’er twaalf en by TourNerorT tE komen ’er meer dan twintig voor (*). In tal. 77% gemeen noemt menze Brasfica , in * Franfch Chou, in ’t Engelfch Cabbage of Colewort, in ’t Hoogduitfch, gelyk by ons Kohl of Kool ; maar onderfcheidtze met de bynaamen van Sluit. Bloem-, Raap- en Krul, of Boeren- Kool: naar de geftalte, Van de Sluitkoolen zyn ’er , we- derom, Witte , Roode, Kappertjes en Groene of Savoifche, zogenaamd. In ’ Franfch worden deeze genoemd Chou Pommé, en de laatfte Chou id de Monspe 333° c6. Sylveftris. Brasica Maritima Arborea, MORIS. Hift. IL, p- 208. B, Wiridis. Br. alba vel viridis. C. B. Pin. Tite y, Rubra. Br. Capitata rubra. Jbid d, Capitata. Br. Cap. alba. Ibid. g, Sabauda. Br. alba crispa, lbid. Undulata, RENEBALM. Sp. 113 & Laciniata. Br. Lacin. rubra. J. Be Hifl. 1. p. 832.% Selenifta. Bre angufto Apii folio. C. B° Pin. 112, &, Sabellica. Br. fimbriata, lbid. Br, Sabellica. REN. Sp. 134, T. 133e 8e Botrytis. Br. Cauliflora. C. B. Pin. irre RER. Sp. 131. T, 133, CAM. Epit. 253. 1e Napo Brasfi ca. Br. Rad. Napiformi. TOURNF. Jeff. 219. Napo-Brasfica. C. B. Pin. 1ir. Prodr. 54. A, Gongylodes. C. B. Pin. tire Br. Caulo-Rapa. J. B. Hif?. II, p. 829. Caulo - Kapum, Cam, Epit. zst. Vide & Dop. Pempt. 621-626. LOB. Zos 243 “245. &C. (*) Apud Bauhinum triginta Species proftant,zezt Rurrys doch dan zyn ‘er twaalf Soorten van Wilde of VeldeKoot enz. onder begreepen. é EL. DEELe IX, STUKe IVe ÁFDEELe XVI. Hoorp= STUK …, Haauw- &raagende Ed 718 VIERMAGTIGE KRUIDEN, de Milan ou de Savoije. Van de Witte en Roo. de zyn ‘er kleine , aanmetkelyk gekruld, gelyk de Moskovifche ‚ en die, welke de Brabanders Roosjes heeten , wegens de geftalte en Kleur, De Bloemkool heeft langer en breeder Bladen dan de anderen, fomtyds langer dan een Elle, en in ’ midden derzelven komt uit de Steng als een Bloemhoofd voort , dat zig, als men het ftaan laat , eindelyk in Bloemen uitfpreidt, en Zaad draagt. In ’c Franfch noemt men deeze Chou fleuri,in’t Engelfch Colliflower. De Raap=- kool of Koolraap , heeft onder de Bladen een gezwollen ftruik , die een eetbaare Raap uitle- vert. Men vindtze ook met Wortels als lange Raapen of Karooten, in Duitfchland Dor/en of Dorfchen genaamd , by Neuremburg en naar den den kant van Bohemen veel tot Winter - Voor- raad gezaaid wordende, Behalve de Kool met gekrulde Bladen, die Spruit- of Boeren- Kool ge. noemd wordt, en die waar van men flegts de Spruiten eetz is ’er ook met gefnipperde Bladen , welke men Bruinkool noemt, enz. Dat de Kool den Ouden bekend geweest zy , is blykbaar. De Grieken onderfcheidden ze in drie Soorten, gekrulde, effene en wilde Kool; begrypende die allen onder den naam van Kram» he (}). By de Romeinen was de Kool ín zo | veel (*) De gekrulde werdt by hun Sefinoides genoemd ,als het Loof gelyk dat der Eppe hebbende ; hoedanig eene nog gee geld is onder de Verfcheidenheden, TETRADYNAMIAJ (919 veel achting , dat de Arts Crysiepus daar IV. van een Werk gefchreeven hadt, derzelver Ans dienst toepasfende op alle Lighaamsdeelen. Die Hoorpe voornaame Geleerden, PYTHAGORAS en C a-STUEe To, hebben haaren Lof verbreid. Waarfchynly- 77% ker is ’t derhalve, dat deeze Aardvrugt uit de Zuidelyke in de Noordelyke deelen van Europa overgebragt , en door kweeking allengs verbe terd zal zyn; dan dat de tamme of Moes- Kool haar afkomst zoude hebben van zekere wilde Kool , op de Kalk=Rotfen by Doveren , en dus aan de Zeekusten in Engeland groeijende, Het Zaad, immers , van de Bloemkool , moet nog, om goed te zyn, uit Italie worden over- gebragt (*). Sommigen ftellen de invoering van de Kool , in Groot Brittannie , op de Zesde Eeuw (+). Gedagte Wilde Kool, in de eerfte plaats voor- Boomachs gefteld door den Ridder, voert den naam van 85 2°e Boomachtige of hoogftammige getakte Zee- Kool, by MorisoN , door wien zy in het midden der voorgaande Eeuw aan de Engelfche Zee-Kusc waargenomen werdt. Hy hadtze ook veele jaa» ren in de Tuinen by Londen gezien , zynde een overe (*) Dit zegt MorIsON en MuNTiNG beveftigt zulks ; doch by geen minder kundigen vind ik opgemerkt , dat de zo= danige Blaemkoolen beter zyn, die , uit hier te Tuande ge= wonnen Zaad , van Kool uit Cyprus of Engelích Zaad alhier gegroeid , ten tweeden maale voortgeteeld worden. Aanrz, over Luflhuizen, Plantaziën enz. Leid, 1737 p. 83%. (1) Kurry , Mae. Med, p. 70. HE. DEEL, IX. STUK. Ms AFDEEL, XVI. Hoorp- STUKe Haauw- draagende, „20 VIERMAGTIGE KRUIDEN, overblyvend Gewas , dat een Struik of Stam kreeg van drie of vier Ellen hoogte , aldaar bloei- jende en Vrugtdraagende. Die Struik was dik en groen „ van onderen ruuw, van boven dikwils gecakt en eetbaare Spruiten uitgeevende, Hy was Omringd met breede , roodachtig groene of donker roode uitgehoekte rimpelige Bladen , met een blaauwachtigen Waasfem als bedaauwd. De Haauwen warten een Handbreed lang met ronde rosfe Zaadjes. ’t Gewas kon de Winterkoude uitftaan: het jonge Loof werdt ’s Voorjaars ge= geten of ingelegd. Ray meende dat het de ge- meene , niet fluitende Roode Kool van Bau- HINUs, waar van Morison de befchryving ten deele ontleend heeft, zoude zyn, Een aanmerkelyke verbaftering heeft, door * zaaijen, in de Kool plaats. Uit de gemeene Witte en Roode, ongeflooténe , komen , in een wel gemeste Grond ,.de Witte en Roode Sluit» of Kabuis- Koolen , wier Zaad „wederom , in een fchraale Grond niet dan ongeflootene Kool uitlevert. ‚‚ Dus heb ik ze, aan de kant van een „, Bofch, tien Ellen hoog zien opfchieten (zegt 5, Morrtson). Het Zaad van Krul - Kool uit „, Ïtalie , in de Tuinen by Londen gezaaid „ s, bragt Spruitkool voort , doch uit derzelver „, Zaad kwam niet dan gemeene gladde Kool, ‚, Dus gaat het ook met Zaad van de Bloem- ‚‚ kool , in Engeland geteeld , waar van zeker ‚ Hovenier , te Bramford , de fchadelyke Onder- » Vinding hadt, Hebbende, naamelyk , aan de 23 Ware Y Ean } TETRADYNAMIA zaai ” kramer by Londen een menigte van zulk „, Zaad verkogt 3 kreegen die daaruit niet dan IV. AFDEZLe XVI. ‚ Koolen zonder Bloem, en bragten het: voor Hoorp- 3 den Regter, die gedagten Hovenier, deswee"" UX: 9 gen „ verwees , om de gemaakte. Onkoften 9, aan de Warmoeziers te vergoeden, Met de, 2) Savoifche Kool, uit Ítaliaanfch Zaad geteeld, trl 9, is het even ’t zelfde”. Men kan die verbase. tering niet toefchryven aan vermenging van het Stuifmeel , maar aan den Landaart, Dit Gewas is , ‘t zy in Spruiten, Blad. en: Bloem „gezooden en geftoofd5-’tzy tot Zuute, kool ingelegd , gelyk de gewoone manier der Duit- fcheren is , van veel nuttigheid in de Huishou- ding. De Spruiten , of welde Spruit- Kool zelf „ benoemt men onder de Hoffelyke Luiden met den Italiaanfchen naam Broccoli, Men. acht het een gezond Voedzel te zyn; dewyl, het een ver- zagtende-eigenfchap heeft eu den Afgang niet alleen, maar ook de Waterloozing bevordert, kunnende zelfsnief fchaaden „al wordt zy raauw gegeten. Hier uit blykt, dat fommigen de Kool verkeerdelyk voor zwaar om,te verteeren heb. ben uitgemaakt, Evenwel, dewyl zy ligt toc Rotting overflaat, kan zy in Galachtige Geftel. len, in heete Ziekten „ en daar Verftoppingen in ’t Gedarmte plaats hebben „ zeer nadeelig zyn. Ook maakt het-veel verfchil, welke Spys of Drank.men daar by, of daar op » gebruike, Het Afkookzel , inzonderheid van Roode Kool, met Honig, Suiker of Zoethouts. Drop ‚is zeer Lz dien- IL, DEEL. IX, STUK. IV; ÄFDEEL. XvI. Hoorp- STUK. 722. VIERMAGTIGE KRUIDEN; dienftig voor Heefchheid der Keel, Hoest en ‘Borst- Kwaalen. Op geftoofde Kool kan men meer Wyn drinken, dan op andere Kost. In het Sap echter heerfcht eenige {cherpheid, die Erbij zig zeer duidelyk openbaart in de Vezels der Vil. Brasfica Napus. Stekraape IX. Rapae Knol, Wortelen , welke zelfs heet zyn van Smaak. Het Water ftinkt na dat men Kool gegeten heeft „ en dit Water zou tot zuivering van Zweeten en Fiftels ftrekken kunnen. Ook zyn de Bladen ; gefchild, tegen Dauworm en andere Huidkwaas. len dienftig : zy neemen de Wratten weg „ als men ?er die mede wryft „en, op Rooden Wyn gezet , verftrekken zy tot een uitmuntend mide del tegen ’t Blaauwfchuit. Rap A. Raap. Te ‘baarblykelyk verfchillen deeze van de Kool , door haaften eetbaaren Wortel , om niet als een byzonder Geflagt te verfchynen: dus (8) Raap met langwerpige of Rolronde Wor- telen. (9) Raap met Klootronde Wor telen. Dee. (3) Brasfica Rad, Caulescente Fufiformi. Mat. Med. 328e GoRT. Belg. (193, GOUAN Mdonsp. 352.. Fl. Suec- 547- Ra Lugdb. 324. DALIB. Paris. 199. Napus fylveftris. G. B. Pin. 95. Bunias Sylv. Napus Fl. luteo, Log. Ie. z09. CAM. Epite 220. B, Napusfativa. C. B. Pin. 95. Dop. Pempr. 674. (9) Brasfica Rad. Caul. orbiculari depresfâ Carnofà. He Clif.-339. Ups. 190. Mat. Med. 329, Re Lugdb, GORT, Belg: TETRADYNA®MIA, 723 Deeze beiden verfchillen meest in de figuur der Wortelen, die men in de eerfte Stek- Raas IV. FDEELe XVL pen, Franfche of Parysfche Raapen, in de laat-Hoorp- fte Knollen of. enkel Raapen noemt. De Fran-* TUE fchen heeten de eerften Navets,de anderen Ra- ves ; de Engelfchen zeggen Navews en Turneps; de Duitfchers Stokrubenen Ruben. ’t« Gewas heeft ook wel eenige onderfcheiding ‚doch die naauw= lyks dan voor Tuinlieden te befpeuren is, Het Bladerloof is iedereen bekend, Wat de Wortels aangaat, die men Raapen noemt, deeze zyn in de eerfte langwerpig , Rolrond en gemeenlyk wit van Kleur, LoBrr, niettemin , verhaalt, dat hy zodanige Raapen , die Goudgeel waren , gekreegen hadt te Boefingen, een Myl van Iperen in Vlaanderen, by den Heer JAN van HALEWYN, Heer van Voxvrye; die daar van veel in’t Land zaaide , digt by ’c gezegde Slot, Van de gemeene Raapen komen ‘er voor die byna rond, die platrond „en die langwerpig zyn „ als bekend is, en onder deeze is de geele Kleur, wat de ronde aangaat, de gemeenfte; De plat- achtige noemt men Knollen en deeze zyn wit, wordende de Stoppel - Knollen, die men in den Herfst zaait, des Winters veel gebruikt. Van deeze heeft men ’er met witte, zwarte als ook met geele Schillen, De Belg. utfupra. Rapa fylve Ray. Hij. goo. B, Rapa fativa sotunda. C. B. Pin. 89. Rapum. CAM. Epit. 218. y, Rapä fativa oblonga £ faemina, C. B. Pin, 89, Dop. Pempte 673e Lz Te DEEL, 1Xe STUKe Silizuof ke IV. ÂFDEELe XVI Hoor p- STUK. Haauw- a draagende. Kool Zaad. 724: VIERMAGCTIGE KRurID eN, De Raapen vallen fomtyds zeer groot, By de Ouden wordt van veertig, vyftig en zestig Pon- den zwaarte gefproken. MATTHIOLUS ver= haalt, dat hy ’er in ’t Grondgebied van Anagni gezienhadt, van honderd Ponden gewigts. Hoe opgelooflyk dit voorkome , is ’t nogthans zeker , dat zy in een vette Grond zeer groot geteeld worden. De grootften zyn juist de lekkerften niet. In ’t algemeen verfchaffen zy een aangee naam en ligt verteerbaar Voedzel; maar in de Schil heerfcht een aanmerkelyke bitterheid en fcherpte, voornaamelyk in die der Knollen en Stekraapen , welke dikwils dezelven geheel door-= dringt en ze byna oneetbaar maakt, Het Afkook- zel en Sap der Raapen is als een zeer nuttige Gorgeldrank tegen de Sprouw befaamd. Het is ook dienftig in Keelziekten , Hoest en Borst- kwaalen (*) ‚als mede tegen ’t Blaauwfchuit, De Hoogleeraar RuyscH, negentig Jaaren oud zynde , prees de Raapen, zo tot Spyze als Ge- neesmiddelen , Hemelhoog (+). Deeze beide Soorten komen in verfcheide deelen van Europa wild voort , en hebben dan een langen dunnen Wortel; doch inzonderheid de eerfte , die het zogenaamde Koolzaad uitle= vert, waar van de Raap- Olie geperst wordt, Geheele Akkers worden met hetzelve, als be= kend (*) Tusûs fanata Deco&o Raparum. Ture, Obs. Libr. IVa Cap. 20. (Ì) In Prologo Curare renovatarum Jeu Thefaurì novi Amftel. 1728, TETRADYNAMIA 725 kend is ‚in onze Nederlanden en elders bezaaid, IV. en dus groeit het meer dan eens Mans langte Aer hoog. Van hoe veel gebruik die Olie, zo om Hoorp- in de Lamp te branden, als om Zeep te maa-*TUE: ken en in Zalven zy , is Wereldkundig. Zy heef: Sis een zeer verzagtende hoedanigheid, Het Zaad wordt aan de Kanaries en andere Zingvogeltjes gegeven , tot gladheid van den Keel (*). E Ruca, Rakette, Deeze , hoewel ook tot het Geflagt van Kool betrokken, verfchilt grootelyks ten opzigt van de Haauwen , die Degenvormig plat gepunt zyn; terwyl zy geen Raapachtigen Wortel heeft en een byzonderen fcherpen Smaak. (ro) Rakette met rappig uitgehoekte Bladen, x. 4 Brasfica een flekelige Steng en effene Haauwen, rn (1 Ï firurms. à Wilde. (*) In Engeland bezaait men geheele Akkers , zo met hetzelve als met Reapen of Knollen , en laat het Vee derzelver Loof af- fcheeren: want de Ondervinding heeft geleerd, dat zulks tot verbetering der Wortelen trekt. In Noordholland wordt tot ontginning der Kieijige Graslanden , die men bouwen wil ‚na dat zy geploegd zyn, eerst Koolzaad daar in gezaaid; 't welk het Onkruid verftikken doet en den Grond mul maakt (mise fchien ook daar aan de overtollige Geilheid beneemende) en dus bekwaam toteen Teelt van Koorn. Vergelyk het Verroog over de Teelingen *t gebruik van ’t Koolzaad, Nieu we Lande bouw. IV. Stug. bl. 251. (10) Brasfica Fol. rancinatis, Caule hispido , Siliquis le- vibuse GORT. Belg. 195. GOUAN Monsp. 333. GER. Prov, 269, KRAM. Auffr. 199, Silymbrium Fol, pinnato - dentatis. HL. Clif. 337. R, Lugdb, 341. Eruca fyly, major lutea Cau- VAK: le Il. DEEL, IX, STUMe 726 VIERMAGCTIGE KRUIDEN, 1Ve 'AFDEELe XVI. BoorDe STUKe Mk 6 Brasfiea Eruca. Tamme. (11) Rakette met Lierachtige Bladen ; een ruige Steng en gladde Haauwen, Van deeze beiden wordt de eene Wilde, de andere Tamme Rakette genoemd.tDe Franfche naam is Roguette , de Engelfche Rokett , de Duitfche Raucken. De eerfte groeit niet alleen in de Zuidelyke deelen van Europa, maar ook in onze Nederlanden, in Engeland en elders , op Muuren enSteenige plaatfen: de andere zou in Switzerland aan de Wegen wild voorkomen, _ doch wordt gemeenlyk in de Hoven gezaaïd, om als-Toekruid by de Salade te gebruiken. De geftalte van de een en andere verfchilt weinig dan in de Bladen , welken de Wilde Vinswyze uitgehoekt en veel naar die der Paar= debloemen gelykende heeft, de Tamme aan ’ end zeer breed, als die der Raapen. In beiden komen de meefte Bladen tropswyze uit den Wortel voort en geeven in * midden de Sten« gen uit, die Aairswyze met Bloemen en Haau- wen bezet zyn. Veel breeder en korter zyn de Haauwen dan in de Kool en bevatten platron- de Zaadjes. De Rakette zou haaren Latynfchen naam „ zo fommigen willen, van de brandende hoeda- e nig- le aspero, C. B. Pin. 98. Eruca fylveftris. Dom, Pempe. 708. Log. Je. 204. (21) Brasfica Fol. Lyratis, Caule hirfuro , Sil. glabzis. Mat. Med. 33e H. Ups. 19o. H. Cif. 337. Eruca Jatifo= lia alba. C‚ B. Pin. 98. Ermca latifolia alba. TOURNE. Zui. 227. Eruca Sativa. LOB. Je, 204. Eruca, CAMER. Epit, 306. kN TETRADYNA MI As 727 nigheid hebben, die ‘er in heerfcht; ° zy we- IV. gens den heeten Smaak , ’t zy om dat ’er de XVI. Minnelust door aangeprikkeld wordt (*), De Hoorp- Reuk is fterk en voor veelen onaangenaam : des*TUEe het meest gebruikt wordt van de Italiaanen (4). 71% De Monniken van zeker Kloofter , aan de Kust van Languedok, het Zaad gekreegen hebbende van een Spaanfchen Landlooper , als een Mid- del om de vadzigheid te verdryven, werden daar door zo aangehitst „ dat zy hunne gelofte van Kuifchheid verbraken, zegt LoBEL, die het gezien en bygewoond hadt. Hy merkt aan , dat ’er een Room/che Rakette is, met Bladenals de Waterkers, zwart Zaad hebbende en geele Bloemen, die in de gewoone Rakette wit zyn 3 ook Ímaakelyker en kragtiger , ten minfte in Italie van meer gebruik , wordende deswegen Gentil genoemd in Spanje, Deeze zal het zyn, die CAMERARIiUS afbeeldt (JL). Van de Wilde is ook eene Verfcheidenheid met fmaller Bladen, die overblyft ($) , terwyl de anderen Jaar- (*) Excitat ad Wenerem tardos Eruca Maritos. COLUMELLA. Et Venerem revocans Eruca morantem. MARTIALIS, Nee minus Erucas jubeo vitare falacese OVIDIUS. (}) Acris eft , Saporis notisfimi, luxuriofa Herba, Harn. Helv. 553. (1) Men vindtze ook by Monrison , 'Hif. S. 3. T. 5. te an (6) Eruca tenuifolia perennis Fl, luteo. J. B. Hift. II. p. 861. TOURNF. Jnf?, 227, &c. Vide GOUAN & GER. uts. Maar LINN. heeft deeze onder de Si/ymbria gelaten, zyn- de de Dunbladige Waterkers hier voor. LZ 4 El. Dser, IX. STUK, IV. ÁFDEEL, XI, Boorp: STUK, Haauw: araagende, Xie Eruca Wefscarias Bladzige. 728 VIERMAGCTIGE KRUIDEN. Z jaarlykfe Planten zyn. Het Loof niet alleen , maar het Zaad, is in fleepende , Slymerige K waas fen niet ondienftig ‚geneest in fommige gevallen de Hoest en Verkoudheid, en komt in Veneriae le Winkelmiddelen (+). (12) Rakette met rappig witgehoekte Bladenen fekelige Haauwen , die geeld zyn met een gezwollen Kelk. In Spanje heeft LorrrIing deeze waarge- nomen, die in Engeland opgekomen was uit Zaad van Aleppo , zo Mor rson verhaalt „ zeggende, dat zy de Stengen een of anderhalf Elle hoog heeft , met ruige Takken en groote Bloemen , die zwart geaderd zyn, de Bladen zwart gevlakt, De ftekelige Haauwen ondere fcheiden ze,bovendien, van de andere Soorten. S I NA P Is, Mofterd, De wyd gaapende Kelk onderfcheidt voors naamelyk dic Geflagt van het voorgaande , als zynde de Bloem ook met dergelyke Kliertjes tusfchen de kortfte Meeldraadjes enden Stam« per, en tusfchen de lang{te en den Kelk, voor- zien, Het heeft de Bloemblaadjes ‚ bovendien, regt, niet fcheef , genageld. Hier (T) Gelyk het Ell. Diafutyrion, de Tahule magnanie mitatis, wegens haare uitwerking dus genoemd, enz. (12) Brasfica Fol, runcinatis, Siliquis teêtis Galyce tu- mido. H. Ups, 191. Eruea Chalepenfis, Caulibus et Siliguis hirtutis, Moris, Hij. II. p. 228. _ TETRADYNAMIA 729 Hier van komen voor dertien , meestal Eu, Iv; ropi FDEELe ropifche Soorten, DEELs Hoorpe (1) Mofterd met veelhoekige , rondachtig Belson zwollene effene Haauwen , die langer zyn a I dan de tweefnydige Snuit. en. Akkerige. Dit Onkruid , op de Bouwlanden en aan de Wegen , zo in onze Nederlanden , als door ge- heel Europa voorkomende , voert den naam van Herik of Hederikin ons Nederland , doch worde van de Boeren , in Vriesland , Krodde genoemd , in’t Eogelfch Charlock of Wilde Mofterd , in ’e Franfeh Moutarde, Het groeit een Elle hoog , met ruuwe Bladen , die Lancetvormig ovaal zyn ; fomtyds effenrandig , fomtyds Vinswyze inge- fneeden. De Bloemen zyn vry groot, geel of bleek van Kleur; de Zaadhuisjes bevatten veele ronde , rosachtig zwarte Zaadjes , van eene fcher- pen heeten Smaak, (a) Mofterd met de Haauwen agterwaards fles IL Orientalis. kelig „aan de punt byna vierhoekig ‚op zyde revant- plat, fche, Dus (1) Sinapis Siliq. multangulis torofo-turgidis &c. Sy/2. Nat. XII. Gen. 321. P. 444. Weg. XIII. p. 503. GORT. Belg. 19s. Fl. Suec. 548 , Óro. KRAM. Auf?r. 199. HALL, Helv. $54.: GOUAN Aonsp. 333, Hi. Cliff. 338. R. Lugdbh. 343. Bapiftrum Flore luteo. C. B. Pin, 95. Sinapi Arvenfe pre- cox Semine nigro. TOURNF, Jrft. 227. Rapiftrum., Don, Pempt: 675e Rapiftrum Arvorum, LOB. Ze. 98. (2) Sinapis Silig. retrorfum hispidis &c. Am, Acad, IV, Lz 5 P. II, DEEL, IX, STUK» N 730 VIERMAGTIGE KRUIDEN. “IV. Dus onderfcheidt zig deeze , die naar de voor- AFDEEL. gaande veel gelykt , zynde door Tourne- Hoorp FoRrT in de Levant waargenomen. STUKe N Rr (3) Mofterd met flomp Eyronde, on gelan- ner. de , effene Bladen, | Koolach- ' f ' tige. In China valt deeze, die de geftalte byna van Kool heeft , als ook dergelyke Bloem en Haau- wen , de Steng anderhalf Voet hoog. IV. (a) Mosterd met flekelige Haauwen , die een: Eind fcheeven , zeer langen , flekeligen Snuit hebben. pet Vv, (5) Mofterd met gladde‘ Haauwen , tegen el- Zan kander aangedrukt. Deeze beide > gemeenlyk by den naam van Witte en Zwarte Mofterd „ of de laatfte , die meest in gebruik is , by dien van Mofterd be- kend, komen wild voor in de Zuidelyke deelen / van p. 280. Sinapi Orientale maximum Rapi folio. TOURNE. Cor. 17. } (3) Sinapis Fol. obovatis denticulatis levibus. Sy/f. Nat. XI. App. pe 631. (4) Sinapis Siliquis hispidis &c. GORT. Belg. 195. HALL. Hel. 553. GOUAN Monsp, 334. GER. Prov. 570. H. Cliff. R. Lugdb. uts. Sinapi Apii folio. C. B, Pin. 99. Sinapi fa- tivum alterum. Dop. Pempt. 707. Sinapi agrefte. LoB. - de. 2035 (s) Sinapis Siliqnis glabris, Racemo appresfis. Mat, Med, 326 GORT. Belg. 196. HALL. GOUAN &c. &c. Sinapi Rapi folio. C. B. Piz. og. Sinapi fativum prius. DOD. Pempt. 706. Sin. fativum. Lom. Je. 202, U TrETRADYNAMIA, Gat van Europa, en worden alom, gelyk in deNe- IV. derlanden , op Akkers gezaaid. Zy zyn, naa- AFDEEL, melyk, Kruiden, die ’s Winters vergaan , gelyk Hoorn- de voorige Soorten, De Franfche naam is Mou-°TUKe, tarde of Seneve, de Engelfche Muftard , de Ste Hoogduitfche Senf, Zy verfchillen zo zeer niet in de hoogte van ’t Gewas, Stengen hebbende van ongevaar een Elle hoog, of in manier van groeijing , als in het Loof ; dewyl de Bladen van de Witte veel naar. die van Eppe of Selle- ty, der Zwarte meer naar die der Raapen gelyken. De Bloemen zyn in beiden geel, en hebben zelfs geele Kelken, verfpreidende een zeer aangenaamen Geur; maar de Zwarte heeft de Bloemen kleiner en de Haauwen ruig, byna aan de Steng evenwsydig. In deeze is het Zaad uit den bruinen ros en flegts van binnen, in de andere ook van buiten geel 5; * welk maakt dat de gemalen Mofterd van de eene veel bruiner ziet dan van de andere. In de Huishouding is de Mofterd van veel ‘dienst , gelyk bekend is, als ftrekkende om zou- te Spyzen eetbaar cn laffe fmaakelyk te doen Zyn» en dus inzonderheid van veel gebruik by Vifch , Vleefch en Spek. De weinige Kostbaar. heid maakt , dat deeze Kruidery alom te beko- men ís voor den gemeenen Man. Om ze te be- reiden , wordt het Mofterd- Zaad met eenig zuur Vogt, gelyk Karnmelk , Azyn of Verjuis gemalen ; ’t welk de Loogzourige vlugge fcherp» heid tempert en dus de Mofterd gebruikbaar maakt. Ee. DEEL. IX. STUK. 732 VIERMAGTIGE KRUIDEN. IV. maakt. De naam zou daar van afkomftig zyn „ AFDEEL qat men ’er oudtyds verzuurde Most toe be- Hoorp- zigde. STUK. Niet minder kragtig is het Mofterd-Zaad als een raed, Geneesmiddel; t zy inwendig tegen ’t Blaauw. fchuit; dewyl niet alleen de zuure Vogten, maar cok de fcherpheden van Zee-Zout daar door getemperd worden. In Vryfterziekte , Wan- kleurigheid en Verlammingen , is een maatig gebruik daar ven zeer nuctig. Uitwendig dient de Mosterd tot een fchroeijend Blaartrekkend Middel ; als ook om Slym te doen loozen in Beroerte en Lammigheden , wanneer het Zaad gekaauwd wordt. Het zwarte is veel kragtiger en fcherper dan het witte, gelyk uit de gemalen Mofterd , die men Scheeps - Mofterd tytelt, om haare duurzaamheid, blykbaar is, ’ Bezit zulk eene vlugge fcherpheid, dat men dikwils daar door tot Niezen aangezet wordt, en met dit oogmerk kan het ook in verfcheide Toevallen dienen; gelyk in Opftyging en Vallende Ziekte. Zo vlug zyn deszelfs werkzaame deelen , dat al- les door Deftillatie overgaat , blyvende in de Kole geen ’t allerminfte Zout. VL. ofterd met geftreept | | Sinapis (6) M m geftr ep e ruwe Haauwen, Pyrenzicae en rappig uitgehoekte effene Bladen, Pyrenec- 2 bike 5 (7) (6) Sinapis Siliquis firiatis fcabris &c. Eryfimum Dentis | Leonis folia perenne Pyrenaicum. TOURNF. Juf?. 228, TETRADYNAMIA, 733 (7) Mofterd met ruigachtige opgeregte Haau- IV. wen , die een famengedrukte Snuit hebben; \SDEEL de Bladen Lierachtig Pluizig. Hoorpe ú STUKe (8) Mofterd met effene , byna gewrichte, uit- vir. id gebreide Haauwen; de Bladen Lierachtig Der besconse rappig witgehoekt en eenigermaate ruig. teln achtige. (o) Mofterd met gebondelde Takken, de bo- B e „hanen fis. wenfte Bladen Lancetvormig effenrandig. ‚Oil CC Dus onderfcheiden zig deeze vier Soorten, „- UNC. waar van de eerfte op de Pyreneefche Bergen biesach- door TouRNE FORT is gevonden; de tweede 8“ op een Berg van ’t Eiland Sicilie door Ar- DUINUS. Deeze beiden blyven over , de twee volgende , die Jaarlyks frerven , hebben haare Groeiplaats in China en andere deelen van Oost- indie, De laatfte is zeer lang van Gewas , en heeft het Loof naar de Salade gelykende, 4 5 © X, (io) Mofterd met effene gelyke Haauwen; de AA Bladen Lierachtig langwerpig glad ; de Rskerach: Steng Tuuw. Re (11) “ (7) Sinapis Sil. pubescentibus ereêtis &c. Sinapis hicfuta « Caulibus Frutescentibus &c. ARD. Sp: TI. p. 21. T. 9. (3) Sinapis Sil. levibus fubarticulatis patulis &c. Sin. Sil, glabris &c. ARD. Sp. 1. p. 23. T. fo, (9) Sinapis Ramis Fasciculatis 8ec. H. Ups. 191. Sinapi In= dicum maximum Laâuce folio. HERM. Parad. 230. T. 230. (ro) Sinapis Siliquis levibus eqnalibus &c. Sinapi Hisp. pumilum album, TOURNF. Znf?. 227, Eruca fylv, Flore albo Italica, BARR. Jc. 132, EE, DESLe IX) STUKo 734 VIRRMAGTIGE KRUIDEN, iv, … (+1) Mofterd met dubbeld gevinde Bladen , de AFDEELs Slippen Liniaal. XVI. Pp Hoorpe (12) Mofterd met aangedrukte effene Haau- STUKe j ; i in, “wen; de onderfle Bladen Lierachtig ruuw , Sinapis de bovenfben Lancetvormig; en een ruuwe Flispanica. S Spaanfche. lenge | XIL. Inana, De laatfte, hier opgenoemd, heeft uitermaa- Gryze. (e korte Haauwen. Het Loof der eerftegelykt naar dat der Rakette; dertweede naar de Tuin- kers, Allen groeijen zy in Spanje , maar ‘de eerfte „ die Raketachtig is , komt ook voor in Italie; de Gryze in Portugal en Vrankryk , zyn- de door VAILLANT onder de Planten, om- ftreeks Parys groeijende „, opgetekend. zi. _ (3) Mofterd met eff ene uitgebreide Haauwen 5 werelden Lierachtige gladde Bladen , de bovenften ge. Lancetvormig, en de Steng effen. Als een Onkruid heeft deeze, gelyk de voo- rigen, in Portugal en Spanje haare natuurlyke Groeiplaats. De hoogte is omtrent twee Voe- ten, en de Haauwen zyn uitermaate lang, Vol- gens (11) Sinapis Fol, duplicato - pinnatis &c. Sinapi Hisp. Nae Burtii folio. TOURNE. Jn/t. 227. (12) Sinapis Sil, Racemo appresfis levibus &c. Am, Acad. IV. p. 281. Eryfimum Fol. fubincanis , Siliquis brevisfimis. HERM. Parad. 115. T» 115. VAILL. Paris. SL. (13) Sinapis Siliquis lgvibus patulis &c. GOUAN Mfonsp. 354 Am. Acad. IV. p. 281. EryGmi varietas. HERM. Par. 155. | TETRADYNAMIA “9p gens den Heer BurMANNUus komt deeze IV, k Soort, als ook de Witte, aan de Kaap voor. Arprer) Een Soort van Mofterd , by Kairo groeijen-Hoorvs de , heeft FoRsSKAOHL, met den bynaamSTUX- Harra naar ’t Arabifch, befchreeven, Dezel- 1e. ve hadt ovaale uitgehoekte ftekelig ruige Bladen, een gladde Steng en neerhangende Haauwen, Het Loof werdt van het Vee met Smaak gege. ten en het Poeijer der Bladen, in Water, aan zwangere Vrouwen ingegeven (*). R APHANOUs. Radys, De Bloem heeft, in dit Geflagt , dergelyke Honig- Kliertjes als de twee voorgaande: de _Haauwen zyn dik, eehigermaate gewricht en Rolrond; de Kelk is geflooten. Het bevat de vier volgende Soorten, (1) Radys met dikke Spilronde tweehokkige 1. Haauwen, Ten Tamme, _ Tot deeze Soort behooren de Tamme of Tuin | Rige (*) Flor. Mgypt. Arab. p. 119. Cz) Raphanus Siliquis teretibus corofis bilocularibus. Sy. Nat. XII. Gen. 822. p. 445. Weg. XIIL Pp: so4. Mat. Med, 325. GORT. Belg. 196. H. Cliff, 190, Ra Lugdh. 344 &. Raphanus minor oblongus. C. B. Pin. 96. Raph. minor purpureus. LOBe Je, zor. B, Raph. major orbicu!aris rotune= dus. C. B. Pin. 56. y, Raphanus niger. C. B. Pin 56, Ra- phanus magnus, LOB, Ie. zor. Raph. f. Radicula fitiva. Dop. Pempt. 676. 8, Raph, Chinenfis annuus Oleiferus, BURM. Fl, Ind, 140. IL, DEEL. IX, STUK, 736 VIERMAGTIGE KRUIDEN, IV. Radyzen, van welken de gewoonften langwer« ADE pig zyn en met het gedeelte van den Wortel , Hoor: dat uit den Grond opftygt „ paarfch , als ke STUE, iss de anderen byna volkomen Kloot- of Knol-_ Ber, so weshalve zy Knolradyzen genoemd wor- den. He Franfche naam is Raifort of Radi; de Engelfche Radish; de Duitfche Rettich, allen van den Latynfchen Raphanus afkomftig. Een derde , die van buiten zwart is, voert den naam van Ramenas of Rammelas , zynde veel groo- ter en fcherper dan de anderen , en van eene Peerachtige figuur. Van eene vierde, in China groeijende , die Olie uitgeeft, wordt door den Ridder gewag gemaakt. | | De eigentlyke plaats der afkomst; daar zy wild groeijen, fchynt niet bekend te zyn. Het Loof heeft veel overeenkomst met dat der RaaÉ- pen. De Haauwen zyn omtrent een Pink dik en groot , bevattende vry groote‘ronde, roode Zaa- den, in eene fpongieuze zelfftandigheid als ge- pefteld. Dit Zaad heeft een openende en Pis- dryvende kragt , maar doet , alleen gebruikt zynde, dikwils braaken , zo BOERHAAVE aanmerkt. De Wortel is , naar den trap van fcherpte, meer of minder gezond , bevorderende dikwils de Verteering en de Maag verfterkende. De Radyzen kunnen tegen ’t Blaauwfchuit dienen, en in Slymige Borstkwaalen, inzonderheid der- zelver uitgeperfte Sap, dat zelfs tegen den Steen gepreezen wordt. Inde Kinkhoest der Kinderen- is het fomtyds van dienst geweest. De TETRADYRAMIA 539 De gewoone Radyzen worden by Perd en IV, daar omftreeks , aan de Zwarte Zee, veel ge- NEA gaaid, zo BUXBAUM aantekent, waar van daû Hoord- de kleinften, overgelaten , in ’ völeride Voor. STUK. jaar Steng fchieten en bloeijen. Dit heeft den %#*4% vermaarden TOURNEFORT, zegt hy ; bedroo- gen, die dit Gewas aanzag voor een Soort van Mofterd , maakende daar van driederley Vroê- ge Konftantinopelfche Akker - Moftert , met zwart Zaad, naar de Kleur der Bloemen , welke wic, paarích geftreept of paarfchachtig waren (*). (2) Radys met leggende Hâauwen, langer dan rt de geheele Plant, Raphanss Caadaisse Geftaáirës, In Final is deeze door BRaAp wáatgenomen in ’t jaar 1764» en federt in de Upfalfche Tuin geteeld, Zy gelykt naar de voorgaande, maar heeft de Bladen fpitfer , de Steng korter, paarfchachtig;s de Haauwen twee of drie Voes ten lang, éénhokkig „ en als een Slang op den Grond nederleggende, Dit is zekerlyk een zon. derlinge Soort: (3) Radys met Spilronde , gewrichte „effeneeen= vm, hokkige Haauwen, jade / In Wildes (*) Buxs. Cents fe p. 16. Vid. TOURNF. Cor, Sinse Pi Arvenfe ptzcox Confiantinopolitanum, Sémine nigro &c. (2) Raphanus Siliq. decumbentibus totâ Plant longioribus, Mant, 95. LINN. Dec. 3. T. ro. (3) Raphanus Siliquis teretibus articulatis zc. GORT. Belg. J.\ aa 1965 Ile DEEL JX, STUK» IV, AFDEEL. Xvl. Hoorp- STUK. Haauw- draagende. IV. Raphanus Sibiricus. Siberifche. 733 _ViERMAGTIGE KRUIDENS Ir Vrankryk wordt deeze Raifort Sauvage s dat is Wilde Radys, genoemd en hier te Lan- de by de Boeren Keyk; zegt de Heer pt Gore TER. Op de Akkers en Bouwlanden, in veele deelen van Europa, is dit Onkruid gemeen. Het heeft met de Herik of Hederik , voorgemeld , veel overeenkomst in Gewas, doch verfchilt zeer door de Haauwen, die het alhier thuis brengen. Daar komen Verfcheidenheden van voor, met witte , geele of paarfche Bloemen. Her is fcherp en van een fterken Reuk, -— (4) Radysimet Spilronde dikachtige ruige Haau- wen en Liniaale WVindeelige Bladen. In Siberie groeit deeze, zynde een klein Plant- je, dat de geftalte van Raket heeft , met de Stengetjes meestendeels naakt; de Bloemen groot en geel; de Haauwen als Koraal - Kettin- gen met een lange Snuit, De figuur der Smaa= kelooze Alpifche Cardamine , by Cor uMmN A) gelyke naar dit Kruid, De Heer Forskaonr heeft by de Piera- mieden in Egypte, aan de kanten der Landen en op een Kilandje in “ Riet, eene Soort van Radys waargenomen , welke hy Lierbladig noemn- de. Dezelve hadt ftekelige Stengetjes van een Vat 196. GOUAN Afonsp. 334. KRAM. Auflr. 199, HALL. Helw. sss. Rapifttum Flere albo, Siliquâ articulatâ er Fl. luteo. C. B. Pin. 95. Rapiftrum Flore albo Erucz foliis. Log. Ic. 109, (4) Raphanus Sil, teretibus torulofis villofis &c. Raph, Fol, innatis Pinnis conflgentibus, GMEL. \ TETRADYNAMIA 739 ‘Voet hoog ‚, aan den Wortel leggende en dan IV. , Âr EDER. weder opftygende. KVL N Hoorpe BUN IAS Khodsvrugt. STUK, Siiguoje, . Een afvallend, rondachtig geknot Haauwtje, met vier hoeken die ongelyk Doornachtig ge- fpitst zyn, maakt de Kenmerken uit van dic Ge- {lagt , ’t welk de agt volgende Soorten bevat. (1) Knodsvrugt met wyd gemikte tieehoornie 1 Bunias ge Haauwtjes , die van onderen gedoornd cornuta. zjn. | Gehoorne de. In Siberie groeit deeze , eenzonderling Kruid, dat het Haauwtje dwars ovaal heeft, wederzyds uitloopende in een zeer lange fterke Doorn, zo dat het tweehoornig fchynt, in ’ midden vier regte kleine Doorntjes hebbende, (2) Knodsvrugt met gedoornde Bloemtrosfen. Ef Spins 8. G ed Deeze, die den naam van Gedoornde Koolby qe °° ArrPiNus voert, groeit in de Oofterfche vn den en in Barbarie. De Stengen heeft zy een Voet hoog , Biesachtig , de Bladen langwerpig Ey- (1) Benias Siliculis divaricato® bieornthus Rafi fpinofis. Sy,?. Nat. XII. Gen. 823 D. 446, Weg. XllI, p. so4- Burfa Paftoris Orientalis, Drabe foliis, Siliquis cornutis. TOURNS. Cor. 15. | (cj Bantias Racemis Spinescentibus. Bunias Siliculis ovatis ecutis &c. TURR. Farf/èt. 11. Brasfica Spinola. ALP. Exot. 2oï, T. 200. C. B Pin. 1ir. Prodr. 54. Crambe Spinofsfie ma Arabica, SHAW. Af/r. 179. Aas 11. DEEL. IX, STUK. / 740 VIERMAGCTIGE KRUIDEN, Iv. Eyrond, ftomp, en aan ’t end der Takjes ko= AD Ee men Doornen voort, aan wier zyde ongefteelde Hoorp- Bloemen. Het Zaadhuisje is fpits Hartvormig , ‚STUK. bevattende een zeshoekig Nootje, met de twee Beede, hoeken breeder „ waar in eenzaame rondachtige Zaaden. Het Loof werdt, volgens AL PINUS, in Egypte in Vleefchnat EE tor Moes gekookte of raauw als Salade , gegeten. II. (3) Knodsvrugt met vierhoekige Haauwtjes , Breeg die de hoeken met twee Kammen hebbens Vierhoe- kige. Niet minder byzonder is dit Kruid , dat op vogtige Velden by Montpellier voortkomt , wee gens zyne vierhoekige puntige Haauwtjes. Het fchiet drie of vier Stengen , van een Voet en _fomtyds een Elle lang, die rond en ruuw zyn, zo wel als de Wortelbladen , welke naar die van ’t Havikskruid gelyken , maar de Sterga bladen zyn weinig uitgeboekt. Het heeft geele vyfbladige Bloemen, ’t welk iets aanmerkelyks is in deeze Klasfe (*), Men noemt het in ’t Franfch la Masfe au Bedeau, dat is de Pedels- Knods , wegens de aartige figuur der Zaad- huisjes. (4) (3) Bantas Siliculis tetregonis, angulis bicriftatis, GOUAN BMonsp. 335. Bunias. H. Clif. 340. R. Lugdb. 344. Eruca Monspeliaca. C. B. Pin, 99. Prodr, 41. T. 41, Erucago. ToURNE. Jafl. 232. Te, 103. (*) Câsran BAUHINUS zegt zulks en beeldt het zodanig af ; doch TOURNEFORT fchryft "er vierbladige Bloemen aan toe. BETRAD ENAMIK 741 (4) Knodsvrugt met Eyronde sg Wratti- IV. ge Haauwtjes. en Een blyvende Wortel heeft deeze, die in ae orn Upfalfche Akademie-Tuin een Plant was vaa iv. eens Mans hoogte, doch te Montpellier, vol- rater gens GOVUAN , maar een Voet hoog groeide, oofterfche. TourNeErorT heeftze in de Levant gevone den en geeft ’'er Bladen eïs van de Paardebloe= men aan, In de voorgaande zyn zy voorwaards; hier agterwaards uitgehoekt. De Haauwtjes zyn Klootrondachtig met een kromme Punt, aan de ééne zyde Buikiger en de geheele Plant is {cherp van Smaak. De Groeiplaats wordt door L 1 N= Nus in Rusland gefteld ; doch het is ‘er door den Heer DE GORTER» zo ’tfchynt, niet gevonden. Van deeze Soort my geene Afbeelding voor- gekomen zynde, heb ik die van een Blad en een Takje met de Zaadhuisjes en Bloemen, daar toe, uit myne Verzameling ontleend. Zie Fig. 2, op Praar LX , hier voor. Het Zaad- huisje zelf is, om de Wrattigheid te toonen , aanmerkelyk vergroot by Letter A voorgefteld. Dat Kruidin Arabie groeijende, ’t welk Fors. KAOHL Bunias Orientalis tytelt,een Heeftertje Zyn- (4) Bunias Siliculis ovatis gibbis Verrucofis. GOUAN Monspe 335, Bun. Fol. retrorfum finuatis. Bl, Ups. 186. Crambe fol, pinnato-haftatis. R. Lugdh. 330. Ct. Ore Deatis Leo= nis folio, Erucaginis facie. TOURNE. Cor. 14, Aaa 5 Ee DEEL. IX. STUKe 542 VIERMAGTIGE KRUIDEN, IV. zynde met Eyronde Bladen en getroste Bloe- Amen it men, fchynt hier van te verfchillen. Het werdt Hoorp- van de Banjaanen tot Spyze gebruikt. ST UKe : e Vv. (5) Knodsvrugt met Eyronde effene tweefnydi- OU ge Haauwijes. Europi= $che. Deeze, dieaan den Zeekant van Holland , by Santvoort en elders 3 ook buiten Stavoren in Friesland, en verder aan de Kusten van Euro- pa, als ook van Afrika en Amerika, ja zelfs van Ysland „op veele plaatfen voorkomt , wordt deswegen Zee- Raket, in ’t Franích Roguette de Mer geheten. Zy heeft, naamelyk het Loof van Rakette , en wordt gehouden voor het Cakiie van SERAPIONS5 des TouRNEFORT 'er ook dien naam aan geeft. De Bladen zyn uit- gefneeden ‚dik en Vleezig; de Bloemen paarfch- achtig rood; van grootte en figuur als die der Stekraapen 3} de Zaadhuisjes naar een Pickyzer gelykende, uit twee deelen beftaande , ieder mee ééne holligheid en één Zaad. Somtyds zyn de- zelven vierhoekig, van onderen getand „ zo GouaN aantekent. Behalve de Breedbladige vindt men ’er Verfcheidenheden van, met Li- Die (s) Bunias Siliculis ovatis levibus ancipitibus. GOUAN Alonsd. 335. GORT. Belg. 197. Crambe Fol. Succulentis Linearibus &c, SAUV. Mfonsp. 280. Raphanus Silig. ovatis angul. monosperttis. El, Suse. $69. GRON, Virg. o8. H. Cliff. 340. R. Luedh. 344. Eruca maritima Italica &c. C. B, Pin. 99. Cake mar. Frutu Hefixformi. TOURNE. Cos. 49. Te 423. Cakile Serapionis, Lam. Je. 223 TETRADYNAMIA 745 niaal Vindeelige en met iLancetvormige inge- IV, fneedene Bladen. ____AFDErLe (6) Knodsvrugt met gewrichte , bweefinydige , LOC van boven rondachtige Haauwtjes; deBla- vi. j L Bunias den gevind met omgeboogen hoeken, Myag rie 2$e (7) Knodsvrugt met vierhoekige overal Wrat- Siberifche. ie ged ties. d da 0 ier tig B Haauwtjes, de Bladen rap Azystia. Pig witgehoekt. „Eeype (8) Knodsvrugt met flekelige Haauwtjes , ge a vinde Bladen , de Blaadjes eenigermaate Balearica, e Balearie getand. EE Dus onderfcheiden zig deeze drie Soorten genoegzaam , waar van de eerfte in Sibcrie, de tweede in Egypte, de derde op de Baleari= fche Eilanden groeit. Allen zyn het Jaarlykfe ot Zaay- Gewasfen. De Steng wordt in de twee laatften een Voet, in de eerfte, die veel naar ’t Myagrum gelykt, twee Voeten hoog gezegd te zyn. Deeze heeft de Bloemen paarfchachtig , ‘de twee anderen geel, Isa Tris Weede. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , een Lene (6) Bunias Siliculis biarticulatis ancipitibns &c. ae 96. (7) Bunias Siliculis tetragonis ,undiqae Verrucofo= muri- catis &e. Ste Nate XT. Apps Pe 231. AC. Petrop, KIL. pe sog. Te Ile (s) Barias Siliculis hispidis, Fol. pinnatis &c. Mant. 429e Aaa 4 IV. ÄFDEELe XVI. Hoorp- STUK, y. Dfatis fclortag EsCciN enge 744 _ VIERMACTIGE KRUIDEN. Larcetvormig eenbokkig eenzaadig Haauwtje dat afvalt „en twee Schuitachtige Klepjes heeft, Behalve het gewoone Kruid van dien naam bee vat het, by den Ridder, nog drie andere Soorten. (a) Weede met de Wortelbladen gekarteld, de Stengbladen Pylvormig , de ‘Haauwijes langwerpig. Dit Kruid noemt men gemeenlyk Weede of Verfweede , om dat het vot blaauw verwen ge- bruikt wordt, Ten dien einde zaait men hetin Akkers, doch het komt ook op.veele plaatfen in ons Wereldsdeel , niet alleen aan de Zeekuften, maar zelfs binrnenflands, voor. Dus tekent Kra- MER aan, dat het in Ooftenryk op. Gebergte en op Akkers tusfchen *t Koorn groeit. Ook vale het overvloedigaanden Ryn. ToURNEFORT heeft het omftreeks Parys gevonden, en tekent aan , dat het niet dan door de kweeking vere fchille van de Zaay. Weede, die wart breeder is van Blad. Anderen hebben bevonden, dat het geenszins de zelfde Plant zy, In't Franfchnoemt men het Paftel, int Engelfch Waade of Wode de , in % Hoogduitfch Weidt , in ’t Spaaních Guado. Men heeft?er , in ’t Latyn, ook den naam van Glaflum aan gegeven. de Het (x) Laris Fol. Radicalibus crenatis &c. Gouam Mansp. 835e Ól. Suec. 5433 Gia. TOURNF. Par. 342. KRAM. Aufir, zoo. H. Clif. z4r. R. Lugdh. 320. Mfatis (vive f, anguftifo- la. B. Pin, 113. Mfatis fylv. Dop. Pempt. 79. LOR. Ác3 352 Bo Watic fariva f, lacifolia, C, B. Pim 133 TETRADYNAMIA 745 Het heeft een opftaande Takkige Steng, van IV, drie of vier Voeten hoogte ‚met Zeegroene Bla= EDEN den als gezegd is, die byna driehoekig zyn ‚aan Hoor, de Steng geoord 5 komende de Bloemen Kroont- *TUE. jeswyze voort, De Haauwtjes, naar Vogelton= Silicsl/t. getjes gelykende, hangen als aan Draadjes zeet r los en worden door den Wind ligt afgerukt , die dezelven dan, door de ligtheid, her- en dere waards voert. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk werdt de Weede van ouds in menigte gezaaid en van daar , tot groot voordeel der Ingezetenen , in de Noordelyke en middeldeelen van Europa ter Verwery vertierd. Het groene Kruid wordt by Thoulouze Guede geheten , zegt Loer EL; doch gedroogd , gerot , gemalen en in zeer groote hoopen vergaardzynde, tot verzending, Paftel genoemd ‚om dat men het tot Koekjes maakt. In Duitfchland enin de Nederlanden , inzonderheid by Rysfel in Vlaanderen , heeft men het ook overvloedig geteeld, Het lange kooken en de ongemeene bereiding die ‘er noodig is, om de blaauwe Kleyr uic dit Kruid te krygen, heeft ‚ketzelve , na de ontdekking der Indigo, in on- bruik gebragt. Egter is het nog de befte grond- flag van zwart , blaauw en andere Kleuren op het Laken, dat men dan dubbeld Staal geblaauwd noemt. Het Kruid bevat zeer veel vlug Zout , volgens WeEDEL1us , die de manier van be- veiding tot Verwftoffe omftandig befchryft. By * kooken geeft het eerst veel Stank , vervolgens Aaa s U. DEELe IX, STUK, 746 VIERMAGTIGE KRUIDEN, IV. een aangenaamen Roozen. Reuk, Zekere CRo« BEDEA Lacu heeft ‘er cen geheel Werkje over opge- Hoorpe fteld. In de Geneeskunde wordt het van fom- TUE. migen tegen de Geelzugt en Verftoppingen aan« gepreezen, Geprepareerd is het uitwendig Sa- mentrekkende , zuiverende en Wondheelende, 1. (2) Weede met de Wortelbladen gekarteld , Wang ae ce Stengbladen Pylvormig , de Bloemfteel. Bb tjes eenigermaate Wollig. EhCe In Spanje en de Tuevant groeit deeze , die van de voorgaande naauwlyks verfchilt, maar. een Jaarlykfch Gewas is enkleiner, zegt.L I N= NEUS, Volgens BuUxRAUM, die ze aan de Oevers van de Zwarte Zee , niet ver van den Bosphorus, hade gevonden „ was het een groo= te Plant, geheel grys ‚ met Zaadhuisjes als de ge WOODE, kn (3) Weede met effenrandige Hartvormige aan det den voet flompe Bladen ; de Haauwtjes fche. Hartvormig. Ô Een geheel ander Kruid is deeze, door den gezegden Autheur op drooge Velden van Ar- me- (2) Jfurtis Fol. Rad, crenatis &c. Matris fylv. minor Luie tanica. HerM. Lugdb. 673. lfatis Orientalis maxima canese cens. TOURNE. Cor. 14. BUXB. Cent, TI. pe 4. T, 5e . (3) Waris Fol. inregertimis Cordatis &c. 1fat. Arm. Fol, Breslice perfoliate &cc, TOURNE. Cor. 14e BUXB. Cent. 1. p. 2. Te Ae TETRADYNAMIA, 747 menie , aan de kanten van Beekjes, gevonden. IVe ie my 5 ArpeeEL Zy groeit maar een Voet hoog, zoa (4) Weede met alle de Bladen getand, Hon Ds Niets anders wordt van deeze gemeld, dan Haes dat zy in Egypte groeit, alwaar de Heer Fogs- behe KAOHL, onder dien naam , een Kruid befchreef, dat Vleezige , langwerpige, gefteelde, Tands- wys’ uitgehoekte Bladen hadt „en leggende Sten= gen. De Bloemen waren bleek Violet , de Haauw- tjes platachtig Elsvormig. Het groeide by Ale- xandrie in ’t Voorjaar, Een andere Soort van Weede , die de Bladen Vleezig, gevind en eenigermaate getand hadt, kwam hem voor , ome ftreeks Alexandrie en in Nartolie (}). C RA MBE. Zee- Kool, — De vier langfte Meeldraadjes hebben in dit Geflagr aan den top twee punten, waar van de eene een Meelknopje draagt , en de Vrugt is een drooge , ronde , afvallende Bezie. Het bee vat de drie volgende Soorten. (1) Zee- Kool met de Bladen en Steng glad. —_ rs Crambe”* D EN . Noord(ches (a) Iuris Fol. omnibus dentatis.J (Î) Flor, ZEgypte Arab. pe I2Te (1) Crambe Foliis Cauleque glabris, Syst. Nat, Xe Gen. 825. Pp» 446. Weg. XIIE. p. sos. Fl. Suec, s70, 615. Orp. Dan, 316, WEIG. Pom. 124. GOUAN Monsp. 536, Grambe Fol. Cord. crispis Carnofis, Fl. Clif, 340. R. Lugdh, 32e Mi. DEEL. IX. STUKe „ 748 _ VrIERMACTIGE KRUIDEN. IV, Deeze, die gewoonlyk Zee- Kool of Strand- Arke Kool genoemd wordt, groeit aan de Kusten van Hoorp- Sweeden en Pommeren op eenige plaatfen, Zy STUK: is zeer gemeen op de Zandige Zee- Oevers der ed Noordelyke deelen van Vrankryk en Vlaande- ren; als ook op die van Groot Brittannie, in- zonderheid by ’ Eiland Thanet en Colchefter , alwaar men ze in ’t Voorjaar als Moes eet „ verkiezende die zelfs boven de gezaaide Kool. Zy verfchilt grootelyks van de Soutenelle of Zee= Winde, die men Chou de Mer in Vrankryk 2 zie vir, noemt * als mede van de Boomachtige Kool f, STUK ‚bl, beiden ook op die plaatfen groeijende. rade. Is een Kruid, dat naar Krul - Kool gelykt, denn hebbende groote dikke groene Bladen, hier en daar als Vinswyze uitgehoekt en geplooid , one gevaar een Elle hoog. Uit het midden kómen twee of drie Stengetjes, getopt met yle Bloeme tuiltjes , waar op korte dikke ronde Haauwtjes volgen, die ieder maar één Zaad bevatten. u. (2) Zee- Kool met ruuwe Bladen en eene glad- Crambe S Orientalis. de benge „Levante. | Sche. Dit Kruid, in de Levant gevonden , hadt TouRrRNEFORTtothet Geflagt van Rapiftrum , dat 329. Crambe maritima Brasfice folio. TOURNE. Jnft. arr. %T. zoo. Brasf, maritima monofpermos. C. B, Pin. 112e LoB. Jc. 245 (2) Crambe Foliis fcabris Caule glabro. Crambe Fol. & Foliolis alternatim pinnatifidis. R. Zugdb. 330. Rapiftram Orientale Acanthi folio. TOURNE, Cor, 14: \ TETRADYNA MIA: 749 dat een dergelyk Zaadhuisje heeft, t’huis ge- IV, bragt. De Bladen zyn als die van Acanthus en Aran, ‚zeer groot, de Bloemen , gelyk in de voor- Hoorne gaande, wit. STUKe (3) Zee- Kool met de Bladen en Steng , bei- A. Ô Arme den „ruuwe Hispanica. Spaanfche. Volgens Morrison verheft zig de Steng van dit Kruid tot twee Ellen en hooger: volgens GovAN naauwlyks een Voet hoog. Het heeft _ doorgaans Bladen als de Radys, doch verandert _ met Lierachtige Bladen „het end Hartvormig en grooter hebbende; de Bladfteelen zo lang als de Bladen en hoekig, De bovenfte Bladen zyn zeer kort gefteeld , de Bloemen geel, CLEOME. Hederik, Deeze Griekfche benaaming is weleer ge- bruikt om dat Onkruid, ’t welk ik Steen- Raket genoemd heb , te betekenen. De Duitíchers hebben aan dit Geflagt den naam gegeven van Pillenbloem ; om dat ‘er drie Honigkliertjes, in jeder hoek van den Kelk , op één naa, één, in plaats hebben ; doch dit zeer oneigen zynde;, dewyl men dergelyke Kliertjes ook in de Bloe- men (3) Crambe Foliis Cauleque fcabris, H. Ups. 193. Crame be Fo!. fubcord. crenatis fcabris, H. Cliff. 340. R. Luedb. 329, Rapiftrum maximum rotundifoligm monofpermum. TOURNF. lat. 231. CoRN. Canad. 147. T. 148. Moris. Hijt. IL. p. 266. S. 3. T. 13. f. 1e BARR. Jeon. 387e ! He Dac. IX, STUHe 550 VIERMAGTIGE KRUIDEN. IV. men van de Kool, Raapen, Radyzen en Mos- ee terd, vindt ‚zo heb ik ’er den naam die aan Hoorp. zeker Onkruid , thans onder de Mofterd betrok- STUK, ken, is gegeven geweest, op toegepast. Het dear, beeft alle de Bloemblaadjes opftygende, zegt de Ridder „en het Zaadhuisje is eene eenhokkige tweekleppige Haauw , anders veel naar die van de Mosterd gelykende : weshalve TourNe- FORT het Sinapifkrum getyteld hadt, ’ Getal der Meeldraadjes is wel meest zes, zo als tot deeze Klasfe behoort , doch ook meer of min- ke der, gelyk wy zien zullen. Hier in komen voor agttien , meeftendeeis uitheemfche Soorten, als volgt, 1. (1) Hederik in viermannige Bloe- Cieome = Frütisofs. men „ enkelde Bladen en eene Heefterige Heefterigee Stenge. | Van deeze Oostindifche Plant geeft de Heer N.L. BurMANNus de Afbeelding „ ftroo- kende met de befchryving van den Ridder , die zegt ‚ dat zy een Heefterige Takkige Steng heeft , met langwerpig ovaale gladde Bladen , en Trosfen aan ’t end, van vierbladige Kelken en Bloemen , zyndehet Vrugtbeginzel met een zeer lang Voetje voorzien , op welks midden zig vier Meeldraadjes geplaatst bevinden, Het draagt langwerpige Haauwen. (2). Cx) Cleome Flotibrs gynandris tetrandris &cc. EuRMe Fl.’ Ind, pe 14ce Te 46e fe 3, TrTRADYNAMIA 781 (2) Hederik met Manwyvige Bloemen, zeven Blaadjes of minder bj één= , en een gee doornde Steng. (3) Hederik met Marnwyvige Bloemen, vyf- voudige Bladen en een ongedoornde Steng. XVLe BGorDe STUÚKe Ii. Cieoms bepta= phyita Zevenblae ” Getal der Bladen op een Steel onderfcheidt dige. deeze piet alleen, maar ook de Doornen , wel- wel in Oost- als in Westindie voor, en zyn, ge, gelyk de volgende, Jaarlykfe Planten. In E- gypte hadt ook VesnLiNe rus de Vyfbladige waargenomen , die hy, Wilde Egyptifche Lupis gen tytelt. AupPiNus hadtze, beter, Haauwe draagend Vyfblad gebeten. Het fchynt die te zyn ‚ welke ForsKAoHr Gevingerde Cleome noemt, met de onderfte Bladen vyf- „de boven- {ten drievoudig; dat weezentlyk plaats heeft in dit Kruid, Voorts is hetzelve zonderling , wegens de Bloemen ‚ wier Rolrondachtig Vrugtbegin= | zel, (2) Cleome Flor. gynandris, Fol. fubfeptenatis Caule acu- feato. Burm. Fl, Ind, pe Tate Sinapiftrum Ind, Spinofum ;, Fol. 5, 6, 7- numero incertis. BURM. Zeyl. 2I5. (3) Cleome Flar. gynandris, Fol. quinatis, Caule inermi, Jacq. Hars. T. 24. Burm. Fi. Ind. p. 141. Cleome Flor, gynandris Fol. digitatis. H. Cf. 341. Ra Lugdh. 339. GOUAN Mlonsp. 337 Sinapitrum Indicam pentapayllam. Herm. Tuugdb. 564. SLOAN. Jam. 80. Quiaquefolium Lupini folio, C. B. Pin. 326. Lupinus WEgyptius fylveftris. VESLING. in ALPiN. p. 209, Caara- Vela. Hort, Mal, IXe Pe 43. T. 240 II, DEEL: IX. STUK, Lr. k î Pentaphyte ken de laatfte niet heeft. Beiden komen zy zo ta. Vyfiladie 552 VIERMAGCTIGE KRUIDEN, IV. zel, met zes Meeldraadjes, vier langer, twee xv, korter, omringd, ver boven de Bloemblaadjes , Hoorp- die uiet de bovenzyde van het Steeltje voortko- men, verheven is. Dat Vrugtbeginzel, allengs aangroeijende , wordt een rond dun Haauwtje ; aan beide enden fpits , ’t welk kleine ronde Zaadjes inhoudt. iv. _ (4) Hederik met Manwyvige Bloemen, dries Cleors tripbylia. voudige Bladen en ongedoornde Stengen. Dricbladie i drh ong fj 8e, De driebladigheid onderfcheidt deeze ,„ die ook in de Indiën valt en met de twee voorgaan: den zeer naby vermaagfchapt is , inzonderheid wat de Vrugtmaaking betreft. Voorts komen deeze drie Soorten daar in overeen; dat haar Zaad , in fcherpheid van Smaak ; Reuk en Kragt 4 weinig van ’t Moftterd- Zaad verfchille. v. (5) Hederik met de bovenfte Bloemen viermans rn nig onvrugtbaar en drie ongefteelde Blaad- vige. jes „die aan den rand eenigermaate gedoornd Zh. Deeze Westindifche verfchilt wederom weis nig, dan doordien de onderfte Bloemen alleen- Iyk (4} Cleome Flor. gynandris, Fol, ternatis &cs Sinapiftrum Ind. triphyllum Flore carneo. HERM. Juugdb. 564. T. 565« KRAJ. Suppl. 421. BURM. Fl, Ind. p. zate (5) Cleome Flor, fuperior. tetrandris mascùlis &ec. Cleome etekum criphyllam, BROWNe „fame, 272. Sinapiftrum Indi- cum triphyllum, Fie Carneo , non fpinofum. SLOAN. Jam. zo. Hi. Lp. i94. Te 124e fe Ze TETRADYNAMIA, 753 Iyk vrugtbaar zyn , de overigen veel kleiner, Iv, zonder Styl of Stempel. | ie | Hoor (6) Hederik met twintig- en viermannige srux. ik Bloemen en vf voudige Bladen. vi. „ Cleome (7) Hederik met twaalfmannige Bloemen en Ee yyf- of drievoudige Bladen. mannige. VIL. (8) He erik met twaalfmannige Bloemen en EE HEE drievoudige Bladen, vi, Dodecan= Deeze drie, ook allen Oostindifche , komen dra. Twaalfe wederom meer of minder overeen. De laatfte mannige. heeft de Steng , zo wel als de Haauwen , lyme- rig ruig; de Bladen altemaal drievoudig , ovaal= achtig, effen , het middelfte grootst; de boven. fte Bloemen byna Mannelyk; den Kelk paarfch. tig; de Bloemblaadjes wit, uitgerand: van tien tot veertien Meeldraadjes : de Haauwen onge fteeld „ opftaande , Bo oehtappd eenigermaate opgeblazen, Vole (6) Cleome Flor. ieofi =tetrandrisj Fol, quinatis, Fl. Zeyl. 240. Sinapiftrum Zeylan. pentaph, viscofum , Flore flava. BuRM, Zeyl. 215. T.99, BURM. Fl, Ind. p. 14. uretiam fe- quentes. (7) Cleome Flor. dodecandris , Fol, quinatis ternatisque. Fl. Zeyl. 241, Sinapiftrum Zeyl. triph. & pentaphylium &c. MART. Cent. 25. T. 25. Aria=veela, Horz. Mal, IX. pe 4r. T. 23. (3) Cleome Flor. dodecandris, Fol. ternatis, F/, Zeyl. 242e HALL. Goett. 257. Sinapiftrum triph. pumilum glabrum &c, BURM. Zeyl. z16. T. roo, f. 1, SLOAN, Jam. 80, Hift, IE. 194. T.124. f, FE, bona, E ede He DEEL. IX. STUK. 554 VIERMACTIGE KRUIDEN. Re Volgens deeze befchryving kan hier het dries xvi, bladige kleine gladde Sinapistrum , met een paar fch Hoorp- Blommetje en eene Vliezige Haauw , dat de Hooge leeraar J. BURMANNUs,onder de Ceylonfche draagen- Planten , afgebeeld heeft en befchreeven , geens= a ná zins BERdDrent Het gene door den Ridder uit Fig. ze SL OANE hier betrokken wordt, is even *t zelf. de als het aangehaalde op de Vyfde Soort, t Gee tal der Meeldraadjes maakt het myne, van Java onder den naam van Mamam ontvangen, dat in Fig. 3, op Plaat LX, is afgebeeld, nader over- eenkomftig. Hetzelve is over ’t geheel Lymerig ruig. De Blaadjes en Haauwen zyn, gelyk men in de Afbeelding ziet en de laat{ten wel degelyk gefteeld. De Bloemen beftaan uit vier Blaadjes, aan ’t end ftomp, in een Kelk van vier fpitfë Blaadjes vervat. De Styl is Spilrond en geknopt, omringd van de gezegde Meeldraadjes , gelyk dit alles in de vergroote Blaem, by B, zig; dui. delyk openbaart. | (9) Hederik met zesmannige Bloemen, zevens IX. / En voudige Bladen en ongedoornde Stengen. z:ZanteÂ. ; F cusache ee . ae 3 z Hees Te Caijenne in Zuid. Amerika groeit deeze;, die een Reus is in dit Geflagt. Zy wordt door den Heer JAcQUIN , van wien zy alleen is afgebeeld , dus befchreeven. ‚De regte , Hee- fierige » overblyvende Steng ‚ gaat binnen » twee (9) Cleome Flor, hexandris , Fol, feptenatis &c. Afante 430. JAGQ, Oós. IV, Pa Ie Te 76e TETRADYNAMIA, 255 ‚‚ twee of drie Jaaren, in onze Winterhuizen,, IV. 9» eens Mans langte te boven , en ik hebze, ArDaalg ss in ’t vierde of vyfde Jaar, twaalf Voeten Hoorps „… hoogte zien bereiken. In weinige, door Lid-°TUKe „ tekens der afgevallene Bladen oneffene Tak="""4"/ > Ken , breidt zy zig uit en is geheel Lymerig »s Fuig, ftinkende zeer. De gevingerde Bladen , > aan de jonge Takken , hebben altoos zeven, so inwaards Lancetvormige , gefpitfte Blaadjes, „> Aan ’tend der Takken komen zeer yle Tros- ‚ fen, fomtyds een Voet en ook wel eens zo > lang. De Bloemen zyn lang gefteeld en van > de mede-Soorten, my bekend, verfchillen- , de. Zy hebben groene , rimpelige , lang werpi« s, ge ftompe Blaadjes , die van boven hol zyn „ en regtopftaan , vormende als een eenbladige ‚ Bloem, door hunne naauwe famerluiking , en 2, Ze Meeldraadjes ‚ van gelyke langte, De „, Haauwen zyn rond en dik , bevattende zwart- 65 es Zaad,” De Vrugtmaakende deelen zyn dobt Lin. Naus dus voorgefteld. „ De Kelk uitgebreid ‚„ met Liniaale Slippen , Lymerig ruig: vier > langwerpige „ opfiygende , famenluikende „ Bloemblaadjes: de Meeldraadjes langer , neer- s geboogen, gelyk, in den Stoel ingeplant: de , Meelknopjes Elsvormig 3 het Vrugtbeginzel — „> langwerpig „ op een Voetje zo lang als de „, Meeldraadjes : de Stempel niet blykbaar. ’t „, Gewas is brandend heet van Smaak en heeft ‚ een vergiftigen Reuk.” Ebb a (ro) IE, DEEL. IX, STUK, 756 VIERMAGTIGE KRUIDEN. ai (zo) Hederik met zesmann, Bloemen , driev. FDEEL. 11 My 8 e el effenrundige Bladen en Doornachtige Siop= Hoorpe peltjes. STUK. heid ie In Amerika is de Groeiplaats van deeze, die Cleome geziene, de Bladen drievoudig, lang gefteeld, maar by Stekclige de Bloemen enkeld heeft, welke eenzaamzyn, gefteeld en klein. xt. (ar) Hederik met zesmann. Bloemen; zeven= Bn en vyfvoudige Bladen; de Steng gedoornd, KE xir. (12) Hederik met zesmann. Bloemen en elen | se voudige Bladen; de Blaadjes Liniaal- dige, | Lancervormig Zaagtandig. Deeze beiden nam de Heer JacQurN in de Westindiën waar: de eerfte, die een Hees- ter was van vier of vyf Voeten hoog, geheel Lymerig en ftinkende, op Jamaika; de andere, een Jaarlyks Kruid van twee Voeten, by Car- thagena. XIII (13) Hederik met zesmann, Bloemen en driev. rien Bladen ;de Blaadjes Ovaal - Lancetvarmige Vogel= Om. pootige. (ro) Cleome Flor. hex. Fol, tern, integerrimis „ Stipulis Spie nescentibus. Sy/?. Nat. XII. App. Tom. 3. p. 232. (r:) Cleome Flor. hexandr, Fol. feptenatis, quinatisque , Caule fpinofo. MizL. Dilf. N. 7. JACQ: Amer. Hifd. 190. Tarenaya. MARCGR. Bras. 33. T. 34» (12) Chome Flor. hexandris, Fol. ternatis , Fol, Lineari= Lanceolatis ferratis. JACQ. Amer. Hifl. 190. (23) Cleome Flor, hexandr. Fol. ternatis, Foliolis Ovalí- Lanceolatis. GoUAN Monsp, 33r. He Clif. 34Te Ike Zugdbe 340 TETRADYNAMYA #57 _Omftreeks Pera , by Konftantinopolen, kwam IV. BuxBAum deeze voor, een zeer Takkig Plant- ArnERLe je, dat inde Herfst uit den Grond gerukt door Hoorp- ‚den Wind langs de Velden voortgedreeven wordt, TUE. Het heeft een Bokkigen Reuk. De Bloemen 947% zyn geel , de Bloemtfteeltjes van langte als de Bladfteelen ; de bovenfte Bladen ongefteeld, (14) Hederik met zesmann, Bloemen, driev, xv. en enkelde Bladen; de Blaadjes Lancetvor- He mig Liniaal effenrandig. ‚Violeite, Deeze Soort , wegens de Kleur der Bloemen gebynaamd , is uit Portugal afkomftig. De ge. ftalte wordt zeer wel uitgedrukt in de aange- haalde Afbeelding van BArrErIER, naar ’t gene uit vergelyking met de Takjes, die ik daar van heb , blykt: des ik niet begryp, waarom j die van de Haauwdraagende Klaver met geele : Bloemen , by hem , beter zou zyn. Dezelve drukt zekerlyk de figuur der Blaadjes zo wel niet uit. … (15) Hederik met zesmann. Bloemen , driee XV. | Arabica. VOU- Arabifches 340, M. 4» Sinapiftrum Or. triphyllam Ornichopodii Siliquis, TOURNE. Inft, 231. DiLL. Elth. 359. Te 266. É. 345. BUXB. Cent. I. p. 6. T. 9. fs 2a (14) Cleome Flor. hexandr. Fol. ternatis folitariisque &cc, H. Clif. 341. R. Lugdh. 340. N. 3. Trif. Siliquofam Fl, vio- laceo , Lufitanicum. BARR. Jc. 866. (3, Sin. peregr. alt. Flos re luteo. Id. 865, ‚ (as) Clome Flor, hexandr. Fol. ternatis Lanceolatis &c. Bbb 3 LINN, H, DEEL: IX, STUK. 758 VrERMAGTIGE KRuIDER. IV, voudige flomp - Lantetvormige Bladen; de ZeDE k Ee Haauwen Spoelvormig Lymerig ruuw, Boorp- | STUK. Dat Kruidje, welk Hasserqursr in Arae E re, bie vondt , met Zabelachtige Haauwen en rond- achtig Eyronde Bladen , fchynt aanmerkelyk te verfchillen van dat van S HAW, in Afrika waar- genomen „ het welke fmalle Blaadjes hadt en ruuw was op ’t aantaften; het andere Lymerig ruig, twee Voeten hoog , met ongefteelde Bla- _ den , die by de Bloemen enkeld; de Bloem- blaadjes geel , paarfchachtig getipt: de Haau-« wen knikkende , eenigermaate doorfchynende : de Zaaden ruig, volgens de Waarneeming van den Ridder, | dé Chom In Arabie vondt ForskAorL een Soort le van dit Geflagt , die hy Smalbladig noemt , als End hebbende de Blaadjes , der gevingerde Bladen, naauwlyks breeder dan de Bladfteelen, glad en dikachtig, een Duim lang: de Bloemblaadjes geel en om laag Violet : de Meeldraadjes zes in getal, allengs verkortende en overend ftaan- de: de Haauwentwee Duim langen Elsvormig. Zodanig is de figuur der Haauwen vande Vio- lette Hederik: des het blykt , dat ‘er nog meer veranderingen plaats hebben ín dit Geflagt. (16) LINN. Dee. II. T, 8. Fol. fimpl. fubrotundo -ovatis, Silie quis Glediatis. Am. Acad. IV, p. 281. Sinapiftrum trifoliatum anguftifolium asperum Siliquâ latiore, SrAw. Afre 557. Île; Js NN \ TETRAD YNA MI a; ‘989 se ) Hedcerik met zesmann. Bloemen en en- IV. kelde ongefleelde Liniaal - Lancetvormige ED Bladen; de Steng gehoekt. | Hoords STUK, Deeze Kaapfe, die ook in Indie groeit, vol. xvr. gens LiNNaus, heeft een enkelde geftrekte capo Steng; Bladen als van Brem, die glad zyn,en Keefs- eene Tuil van Bloemen, byna als in het We= derik, (17) Hederik met zesmann. Bloemen en en- xvn. kelde gefteelde Bang - Lancetvormige Blas dn den, , edi ge. Deeze Oastindifche , waar van de Heer J. BurRMANNUSs de Afbeelding gegeven heeft , js aanmerkelyk wegens de Goudgeele kleur der Bloemen en fcherpheid van het Zaad , byna als Mofterd., Hier zoude het Indifche vierbla- dige Haauwkruid van RA y, met lange fmalle Haauwen; als ook het Indifche Sinapiftrum van HERMANNUS, met Zuuringbladen , te be- trekken zyn. (18) (16) Cleome Flor. hexandris, Fol, fimpl. fesfilibus, Lin. Lanceolatis , Caule angulato, BURM, Fl. Cap. Prodr, p. 13 (27) Cleome Flor. hexandr. Fol, fimpl. ovato = lanceolatis petiolatis. HF, Zeyl. 243. Sinapiftr. Zeyl. viscofum Folio folitario, BUuRM, Zeyl. 217. T. too. f. 2, BURM. Fl, Ind, 142. Tieru-veela. Hort, Mal, IX. ps 63: FT. 34e IIe DEEL, IX. STUK. ÌV. AFDEEL, XVI. Hoorp- STUK. XVII. Cleome procum- bens Ddgende. me 769, (18) Hederik met zesmann. Bloemen , anke Lancetvormige es Bladen en leggende Stengen. ViERMAGTI GE ki Op de Velden van’ Eiland St. or ‘ den Heer JAcQuIiN deeze voor, een Plant; die uit een Spoelvormigen Wortel veele Kruis dige , Takkige gladde Stengen , geheel in ’% ronde op den Grond leggende, voortbragt , met Lancetvormige fpitfe gladde” Blaadjes „ ruim een half Duim lang. Uit de Oxelen kwa-= men eenbloemige Steeltjes , met kleine geele Bloempjes ‚ verfchillende van die der Asen SOOrten. (53) Cieome Flor. nexandt. Fol, timpl. Lancel. petiolatis, Caul, procumbentibas. JAGQ: Amer. Hij, 189. T, 120. De PLAATEN zyn dus ingevoegd. Praar LIIL, tegenover Bladz, 33 : ‚ LIV. 139 ee aen a OI „IVI, Oo _—_ 28r eee LVL, order ze 365 oe ee LVIL, mm oe 539 PPE 2 helenae daneen | coven LX, omm —_ ÓII et BE \ perd Ë\ ut ker F8 Tae Vin Rt 7 N45 f ete # er 87 ® Ap ; A ó ú : / û kj BNN TN ll 7 ' } il / 10 ied ie Nol 17 Ky En IN \/ k N / " ji hi mi fl A 6 ' = ed 4 ik - 4 y 8 (MS i } we i ‘ hd 5 y AES € Û | IR | font \ . { N 2 nye Á 4 J. iv ij ij nf \ ij Y Lw ° WA ij ki y î $ DS k \ gs 4 tse lt « \ D NN. Á 1 he EN ‚ ed K a ht / al EA Kd PRA Ü Ei Nes 4 | IJ Kd 4 hd \ pes í 3 | í AN * 4 ) f 1 is p Û We Y 8 k , j \ / / | Ks Ag ' \ y Mn N ï : Là 7 ij } A ‘ hl p 1 1 d k er) : AN : k * « p « e N % 1 Í N El ú ‘ ' ' 8 vx „ Ì Á - NN { B NN t | : pe . 1 . 4 k ‘ uk Dei N 8 Rr