IV'.: K Digitized by the Internet Afchive in 2014 https://archive.org/defails/natuurlykehistor31linn NATUURLYKE HISTORIE O F UITVOERIGE BESCHRTFING DER DIEREN, PLANTEN E N MINERAALEN, Volgens het Samenstel van den Heer Jt J 3V SY* SE °Ü qA Met naauwkeurige Afbeeldingen. TWEEDE DEELS, DERTIENDE STUK. De GRASPLANTEN. Te AMSTERDAM, Dy de Erven van F. H O UT TUT N. MDCCLX X X I I. INHOUD van dit StÜIt ZESDE AFDEEL ING, De GRASPLANTER I. HooFDST.ItëEigenfchappen der Gras- plakten in H algemeen. Onderfchei- ding derzelven van de andere Kruiden* Befchryving van 5t Gewas en de deelen der Vrugtraaaking* Algemeene en by* zondert nattigheden* Verdeeling en Rangfchikking door voornaams Kruid- kundigen* > • Bladz» | li.HoovD$Y.Èefchryving der Een- enTwËE* mAwNIge Grasplanten, van ieder van welken maar één Geflagt was gevonden. < ■ sa ÏIL Hocfdst. Befchryving der Drieman* wigé Grasplanten, hoedanigen de meejlen zyn , tot welken ook verfcheide Soorten van Biezen > Riet en alkrley Graanen of Koorn behooren* m^ifkm 4! * % IV, HooFfi* IV. Hoofdst. Befchryving der Zesman* nige Grasplanten , tot welken de Ryst, de Bloembiezen, en eenigean- deren moeten fhuis gebragt worden. Bladz.454 V. Hoofdst. Befchryving der Eenhuizi- geGrasplanten, tot welken deLifch- dodden , Mays of Spaanfche Tar w , en verfcheide anderen behooren* ■ . - ^26 VI. Hoofdst. Befchryving der Twee- iïüizige Grasplanten, tot welken maar één Gejlagt betrokken wordt , Touwgras genaamd. , » 553 VIL Hoofdst. Befchryving der Veelwy» vige Grasplanten, tot welken het Zorghzaad , Baardgras, Kleefgras en verfcheide anderen t meest Uitheemfche, %yn t'huis gebragt. ♦ ^ 5ÖÖ AAN. AANWYZING der! PLAATEN; en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald ofbefchreeveh worden Pla at.LXXXVII. Af beelding van de Bloem- en Vrugtmaaking der Grasplan- ten ( tegenover Bladz*af Plaat LXXXVIII. Afbeelding van Drie- jviannige Grasplanten, — — * - " Fig« i. Javaanfch Cypergras. Cyperus Java* nicus. • • . 68' 2. Cevlonfche Haairbiea. Scirpus U- pillaris. • I03» . — 3. Javaanfche Kop -Bies* Scirpus Ce* \ phalotes. • M.iaa* Plaat LXXXIX. Afbeelding van Drie- manniue Grasplanten, - *' .m^*4* ffigé ï. Japanfch Suiker. Riet. Saccharum Japonicum* • bik 14^* ö iien Aairtje vaa der Pluim vergroot. * — 2. Verdeeld Raspgras van Java. Paspa* lum disfetbum. m bi* Itf4» " 3. Ingedrukt dito, van Japan, Paspa- lum Scrobiculatwm- * hl. 165I — 4. Tweezydig dito, van Japan, Paspa- lum diftkhum* . W. 167*; Plaat XC. Afbeelding van Driemanni- ge Grasplanten. ■ — — 1 83 Kg. 1. Ceylonfch Panik-Koorn. Panicum compojitum, • bh 183» — 2* Javaanfch Doddegras. Phleum In- dicum* . » ■ W. 198. — 3t Javaanfch Vosfeftaart. Alopecurus êgrefth. # ; £/. 201. 3 I . tór ij Fis 4» Bengaalfch dito. Alopecurus Ben* galenfis. , bL 2C& mmm, 5, Java^ofch Struisgras. Agrojlis Ja- vanka. # bL 225. a Een Stempel daar van vergroot* Plaat XCI. Afbeelding van Driemanni- ge Grasplanten. tegenover Bladz. 22$ Wi'Q. ii Japanfch Rietgras, Aira Arundina- cea. • • hl. 229» — 2. Javaanfch Beemdgras* Poa Arno." bilis. . bh 250. * — 3» Japan fch Vi'ngerpluim. Cynofurus In- dicus, 4 W. 284» — — 4. Jipanfch Zwenkgras. Bromus Japo. nicus. i Plaat XCII. Afbeelding van Drieman- nige Grasplanten. — ~— . — 333 fig. r. Berispend Kwispelgras van Japan, Süpcc arguens, . bh 334, 0. net lang gebaarde Zaad vergroot. ~ 2 Ceylonfch Doorngras» Spinifex Squarrefus. ♦ fc/. 563* Plaat XCÏII Afbeelding van Zesman- nige* enz. . — — — -«—4^3 i> Ceylonfche Bloembies» Juncïis Zei- lanicus* • hl, 463. 2. Japanfche Cyperbies. Carex Lima- fa . W. 534. : 3. Kaapfch Raardgras: Andropogon Ca* penfe. . hl. 5 79. 4. Ceylonfch Schub *Aair. Ifchcsmum Ariftamm* ♦ g bh 60L REGNUM VEGETABILE Het RYK der PLANTEN. ZESDE AFDEELING. G R A M I N A* GRASPLANTEN. B lv BES CHRY VING DER PLANTEN. ZESDE APDEELING. De GRASPLANTER I. HOOFDSTUK. De Eigeofchappen der Grasplanten in't algemeen. Onderfcheiding derzelven van de andere Kruiden. Befchryving van V Gewas en de deelen der Vrugtmaaking. Algemeene en hyzondere nuttigheden. Verdeeling en Rang- fchikking door voornaame Kruidkundigen. j^é^^gg, e Grasplanten munten wel niet Nuttig-» ¥ jx £ in fïerlykheid uit,gelyk de Bolpïan- jé 3 ten , hoewel haar Groen het Oogten% WüP^hP ongemeen behaagt ; maar zy heb- ben ongelyk grooter nuttigheden. Zy zyn het, die Onderhoud verfchaffen aan Menfcheu en Beeften ; ten minden in de befchaafde dee- len des Aardbodems. Veele Volken ia 't Noor- A den ft Deel, XIII. Stuk, 2 De Eigenschappen .VI- den en Ooften; veele Natiën van Wilden in .Afdeel» I. " Afrika en Amerika , lecven wel byna alleen sÏÏk!ID" van Dierlyk Voedzel, van Vleefch en Spek der Walvisfchen , van den Melk der Runde- ren; van 't gene de Zee oplevert en wilde Boschdieren; maar de meeften zaaijen Koorn, en buitendien ftrekt het Gras tot Voedzel van veele Dieren , die zy verflinden. De Land- ftreeken , daar Gras ontbreekt , zyn veelal woest en onvrugtbaar : want , door een by- zondere goedgunftigheid van den Schepper, groeit anders het Gras van zelve overal , en zelfs , op fommige plaatfen , Koorn of eetbaar Graan in 't wilde. Sterke Deeze Planten hebben bovendien hoedanig- vSS^Sfr heden , welken haar tot de gezegde einden nog dienftiger maaken. Hoe veele anderen worden door onzagte behandeling , kneuzen en fcheuren , benadeeld , ja tot fterven ge- bragt : terwyl het Gras zig aan 't vertreeden met de Voeten weinig kreunt, en niet alleen 'tgeduurig affcheeren door het Vee, en 't af- maaijen verdraagt , maar zelfs daar door zyne Wortels langs hoe meer uitbreidt, en zig dus in de Grond vermenigvuldigt. Met verwon- dering ziet men ook hetzelve na den allerfterk- ften Winter - Vorst , zo dra de Voorjaars warm- te meteen milden Regen den fchootdes Aard- ryks opent , de verdorde Bladen verwisfelen met een jeugdig Groen, geevende de Grond- vlakte der Velden een geheel ander aanzien. * ' Het der Grasplanten. 3 Het Vee fchynt in de Zomer, als door eene VI. byzondere onderrigting van den Schepper 5 de Av^^ bloeijende Halmen te myden ; op dat die haar H°°*o- Zaad volmaaken mogen , ter grootere verme- nigvuldiging. Op plaatfen , daar de Zomer kort is, komen Gras- Soorten voor, in wier Aairen het Zaad , eer het ?er uitgevallen is 3 reeds kiemt ; waar door het in ftaat gefield wordt, zo dra het op de Aarde valt, Wortel te fchieten , en dus een fpoediger Groey er- langt. Ook blykt de Voorzienigheid van den Schep- Verfcliii« per ten duidelykfte , in de zo menigvuldige soorten verfcheiden heden van Gras , als de oppervlak- Q^leióe te des Aardryks bekleeden. Het Gras der plaats. Bergen verfchilt van dat der Valeijen niet min- der, dan dat der drooge van dat der Waterige, Moerasfige Landen. Anders zou men zien 9 dat , gelyk met het Geboomte en andere Krui- den, het zelfde Gewas, op eene onbekwaa- me plaats gebragt, kwynde, verdorde of\j£r- rotte en verging. Geheel andere Grasplan- ten groeijen op vette Kleylanden , dan op Hei* jen en Zandgronden ; geheel anderen binnenst lands dan aan de Zeekust; geheel anderen op onze Velden en Beemden , dan in de W oes~ tenyën , zo van Europa als van de Indien. Al- daar is het niettemin van geen minder dienst, in de verftuiving te beletten van de losfe Gron« den; gelyk de Helm en Zandhaver op onze Duinen. Verfcheide Soorten van Grasplanten A 2 fchy* IJ, Dek*. XIII. Stük, 4 De Eigenschappen VI. fchynen behulpzaam te zyn geweest tot de fa* Atoeel. niengroeijing der bovenkorst van het Veen. Hoofd- Het Riet* Lifch , Biezen, en dergelyke Wa* STUK% terplanten , dienen tot befchutting van de boorden der Rivieren , Meiren , Graften en Slooten , die anders geduurig wegfpoelen zou» den. De Boekweit verkiest hooge Landsdou- wen , terwyl de Ryst in Moerasfen en in 't Water geteeld wordt. Men verhaalt, dat in de Rivieren der middelde deelen van Noord- Amerika , door de Wilden , zeker Koorn of Graan van Gras- of Rietplanten wordt inge- zameld, De Gras- ^at ^ ^et Gras, en de Planten van dergely- planten ke groeijing , tot een bvzondere Afdeeling zyn door , ö , , , , i ,11 verfchei- gebragt heb , wordt door het voorbeeld van gezond veele Autheuren gebillykt. Lobel begon, nu meer dan twee Eeuwen geleeden , zyn Kruidboek met de befchryving van allerley Gras. Van Caspar Bauhinüs, die in 't voorst van de Zeventiende Eeuw ftierf , heeft men een geheel Boek over de Grasplan- ten en het Koorn , waar by echter verfcheide anderen , in gedaante overeenkomende , ge- voegd zyn (*). De vermaarde Rüdbeck , een Sweedfch Kruidkenner, die een grooc Werk ft) C. Bauhtni Theatrum Botamcum. Bafil. 1658, Fo- lio: editum operfc et fludio Filii ejusdem , J. Casp. Bau- hint. ft) Ol. Rüdb. Campi Éfyfiu Tom. L Uplal. 1703* Folio. dik Grasplanten. 5 Werk over de Planten, waar in hy alle de Vh Afbeeldingen derzelven meende te brengen 3 AlDjf L* ondernam, heeft het eerfte Deel, daar van, Hooid- STUKt voor de Grasplanten gefchikt gehad (f). Dit js uitgekomen , doch door een ongelukkigen Brand te Upfal , in 't jaar 1702, zyn alle de Exemplaaren daar van , op twee naa , zo men verzekert, verlooren gegaan. Weinig laater gaf de vermaarde Ray een afzonderlyk Stel- sel van de Gras- en Biesachtige Kruiden aan *t licht, en Scheüchzer fchreef een ge- geheel Werk over de Grasplanten (|), dat op byna dergelyken Leest gefchoeid is. Mokti en Michelius, twee Italiaanfche Kruidkun- digen , hebben in deeze Eeuw ook Stelzels van Verdeeling dier Kruiden opgegeven en ande- ren, gelyk Schreber en Rotthböll, verwaardigden ze met eene byzondere be- fchryving. Wylen de vermaarde Leidfe Hoog- leeraar van Royen maakte , in zyne op- gave der Gewasfen van den HoIIandfen Aka- demie-Tuin , zelfs een byzonder Klasfe daar van (§). Andere Autheuren hebben ,op het voorbeeld Boor der Ouden, gelyk vanDoooNéus, enz. de 3^ de Gras- a^erea gemengd * CU I- Scheuchzeri Agrostographia , f. Eiftoria Gra- ndnum. Tig. 171 9, Quarto. Item cum Additam. Haixe- ri. Ibid. 1775. Quarto. (§) Flor. Leid. Prodromus. Leid. 1740. O&avo. Cl'Ast 311, Gramina. A 3 II. Deel, XIII. Stük, 6 De Eigenschappen VI. Grasplanten onder de anderen gemengd. Toür- AlDlEL' nefort befchreef dezelven onder die Planten , stok?0" weIke Bloemen hebbe" zonder Bloemblaad- jes (*). De groote Haller, die eerst dee- zen Autheur in dat opzigt gevolgd was(f), heeft naderhand ook een byzondere Klasfe ge- maakt van de Grasplanten (|). By de mees- ten, die Afbeeldingen van uitheemfche Krui- den en Gewasfen, of ook van alle die 'er be- leend waren , leveren , zynze onder de overi- gen geplaatst. Rumphiüs befchryft , in zyn Ambonfch Kruidboek \ alle de Wilde Kruiden door malkander. Onze Linn^üs zelf, heeft- ze in byzondere Klasfen verdeeld , naar dat de manier van Vrugtmaaking zulks vereifchte. Volgens Volgens de Natuurlyke Methode evenwel, ^uriyke niaaken de Grasplanten eene byzondere Af- Methode deeling uit, gelyk onze Ridder zelf erkend fdieiden. heeft (§). De Lyst, door zyn Ed. opgegeven, van alle de tot de Gramina behoorende Krui- den 5 in vierendertig Geflagten verdeeld, be- vestigt zulks Ook komen, ten dien op- zigte, in aanmerking , de Grondflagen der Gras* hefchryving, die onder de Voorzitting van L n- n^üs, in den jaare 1767, te Upfal zyn aan 't licht gekomen ; in welken de verfchillendheden der Herbae & Snffrutices, Flore apetalo feu Stamineo. Clasf. XV. ïnffliU Rei Herbaria. ff) Enumer. Stirp. Helvet. Gott. 1742. Folio. Hift. Stirp. hidig. Helvet. Bern. 1768,' Tom. II. p, 362, Clasf. XII. Gramineje. der Grasplanten. der Grasplanten van andere Kruiden omftandig ^ VT. worden aangetoond (f), ^ Wy zullen dan dit onderfcheid befchouwen, j^*13"' en ten dien opzigte acht geevenop de byzon- tortels, deredeelen van 't Gewas, beginnende met de Wortels, die by dezelven, in 't algemeen, Ve- zelig zyn, zig van den Stoel af meerenmeer* tot in de uiterfte fynheid, verdeelende. In de meeften daalen zy tot eenige diepte in het Aard^ ryk; in fommigen fpreiden zy zig digt onder de Oppervlakte uit. Eenigen deezer Planten geeven zydelingfe Scheuten , die onder den Grond ver voortloopen ; gelyk in het zoge- naamde Honds- of Kweekgras t'over blykbaar is , welks Wortelen altemaal als uit Leedjes beftaan. Eenige weinige Grasplanten hebben den Stoel of het onderfte van de Halm, dik, Vleezig en dus eenigermaate Bolachtig , en de jonge Scheuten zyn van dergelyke gedaante ; 't welk onder anderen in een Soort van Gerst plaats heeft. De Stengel of Bloemfleel , in de Grasplanten Ha!m? Halm genaamd , is doorgaans glad , rond en van binnen Pypachtig hol, met Geledingen ; de Knietjes ftyver en digt, en de onderfte Le- den C§j Zie het I. Stuk van dit II. Deel der Nat, Hi- JForre, bladz. 180. CO Philofoph. Bot. §. 77. p. 28. ft) Fundam. Agrostographise , per Henr, Gahn. Jimoen. Acad. Vol. VIL Holm. 1769 , p. 160, A 4 ÏL Deel, XIII. Swk, t De Eigenschappen VI- den langst zvnde. In de meeflen is dezelve Afdeel»» I. opflaande , in veelen als geknakt of hoekig ^K°rD geboogen en fcheef, in eenigea neerleggende of langs den Grond kruipende. Veele Euro- pifche hebben geheel enkelde , veele Indi- fche hebben Takkige Halmen. Moogiyk komt zulks van den grooteren trap van Warmte, die de Scheuten der Takjes in de Oxels der Bla- den doet uiifchieten in de heete Landen. Im- mers aldaar vindt men ook Heefterige , ja Boomachtige Gras- of Rietplanten en 't Gewas^ is doorgaans fteviger dan in ons Wereldsdeel, alwaar hetzelve jaarlyks verdort en verdwynt. Bladen. De meefte Grasplanten hebben een voudige,on- verdeelde , la ngwerpige , fmalle , Degenvormige fpitfe Bladen , gemeenlyk ongefteeld. Een Scheedje , dat het Knietje van de Halm om* laag omvat, breidt zig in zodanig een Blad uit , dat een fcherpen hoek maakt met de Halm , en ruuw is aan den rand. De boven- fte zyde is doorgaans donkerer groen, dan de onderfte; uitgenomen in de genen die driekan- tige rolronde of borftelige Bladen hebben. Ge- meenlyk zyn de Grasbladen buigzaam en flap ; doch by eenigen ftyf, zelfs met ftekelige pun- ten , gelyk in het Duingras en Biezen. Ook zyn zy in veelen glad , in fommigen Wollig , in eenige weinigen ruuw van Oppervlakte, Stoppeltjes, aan 't begin der Bladen, hebben zy niet, en Doorens , Blikjes of Klieren, komen in geene, dan enkelde Indifche Soorten voor. Het der Grasplanten. 9 Het bovenfle end vaia de Halm is de Bloem- vl fteel, die de Aair* draagt. Deeze moet men Af^EEï« aanmerken als een Samengeftelde Bloem, de- Hoon* STUK wy 1 zy uit veele Blommetjes , die boven elkander ^: aan eene middelrib of Graat f gehecht zyn , * SpiU beflaat. In dit opzigt gelykt dezelve naar de * u Tros van Hyacinthen en dergelyke Bloem- planten. Somtyds groeijen twee of meer Aai- ren op ééne Halm. De enkelde Aair is van figuur Klootrond , Eyrond en Cylindrifch of ook Kegelrond: zy zit aan ééne of aan twee zyden , of omringt den Bloemfteel. Somtyds is zy geheel als in eene Bladfcheede gedookea of daar mede omwonden. Naar deeze hoeda- nigheid krygt de Plant haare benaamingen. Sommige Grasplanten hebben , in de plaats Pluim, van Aair , eene Pluim f ; dat is , de Bloemen/* zitten niet digt aan malkander , maar los en Takswyze verfpreid, op byzondere Steeltjes, Het voornaamfte en beste Gras onzer Weid- landen geeft daar van voorbeelden ; weshalve men hetzelve ook Pluimgras noemt. In 'tal- gemeen onderfcheidt zig de Pluim daar door3 dat de Bloemen ieder een Steeltje hebben. Somtyds hangt de Pluim over ééne zyde: in eenigen is zy zeer yl, in anderen digter. Men vindt Soorten , daar de Steeltjes neerhangen en ftomphoekig afgaan van den Steel. By wy« ,len beftaat de Pluim uit verfcheide byzondere Aairtjes , en by fommigen is zy ook in eene Bladfcheede als verholen. A 5 Eeni* IL Dawu XHL &ru* ïo De ElCENSCHAPPlN VI. Eenige Autheuren hebben zig , met Tourne- Aïdeel. F0RT ? verbeeld, dat het Gras geene Bloem- Hootd- blaadjes had, en hielden al het gene, buiten S Bloem- een StamPer en Meeldraadjes, zig in deszelfs kelk. Bloemen openbaart , voor Kelk. Die deelen, welke dezelven bevatten, worden hedendaags zGiunice Kafjes* geheten , en de twee buitenfte derzei» iCatyx ven acht men de Kelk\ te zyn, Gemeenlyk zyn dit twee Lancetvormige holle Klepjes , zo geplaatst dat één derzelven van onderen aan het Bloemfteeltje is gehecht. Anders zitten zy vry, en vervatten wederzyds de Kafjes, die voor Bloemblaadjes gehouden worden, welke ieder met zulk een Klepje befchut zyn. Eenige Soorten vindt men , daar de Kafjes Schubs- wyze geplaatst zyn en meer in getal, gelyk 3er het Geflagi van Panikkoom drie heeft, die voor Kelk verftrekken. Daar zyn ook die maar één zodanig Kafje hebben, dat tot Omwind- zei dient van de Bloem of van verfcheide Bloempjes ; zynde fomtyds Kamswyze veel- deelig, als in het Hondsjïaart- Gras. Ook zyn deeze Kafjes niet altoos Lancetvormig fpits , maar fomtyds flomp en Eyrond of Hartvor- mig. Bloem- Het gene wy thans Bloemblaadjes heeten , blaadjes, het eigentlyke Blommetje f uitmaakende, in ver- ^Coroiia geiyking met andere Bloemen, zyn de binnen- fte Kafjes , in de Kelkblaadjes voorgemeld , beflooten, of daar mede omringd. In 't uiter- lyke aanzien verfchilfen die Kafjes naauwlyks. Door* der Grasplanten ii Doorgaans zyn 'er twee , waar van het eene VI. ook in het andere fchiet. Het buitenfte is hol- Ar°EEï- achtig, met een verheven Rug en groene of Hooro. anders gekleurde Adertjes, hebbende een wit- ten Vliezigen rand, of geheel Vliezig zynde. Het binnenfte , minder hol , altoos Vliezig , met ingeboogen randjes , heeft wederzyds een aanmerkelyke ruigte, haairisheid of fran- je. Voor het bloeijen is dit laatfte geheel in* gewikkeld in het andere, en tusfchen beiden 7.yn de Meeldraadjes geplaatst, terwyl het bin- nenfte het Vrugtbeginzel omvat. Somtyds ech- ter , gelyk in het Vosfenfiaart - Gras , beflaat het eigentlyke Blommetje uit één Kafje. An» ders is , in de enkelde Aairen , gemeenly k het grootfte vervat in het buitenfte of kleinfte Kelkblaadje. In de famengeftelde Aairtjes heeft dikwils een andere fchikking plaats. De Gras- en Koornplanten zyn «doorgaans Baardjes, voorzien met Baardjes *. Dit zyn Borflelach- * Ar&m tige puntjes of pyltjes , welke in verfcheide Soorten aan de Bloemkafjes gehecht voorko- ' men. Zy zitten of aan derzelver Voet of in 't midden , als wanneer menze Rugbaardjes noemt, of naar den tip toe , of ook wel aan den tip zelve, alsdan Endbaardjes geheten. Haar ge- ftalte verfchilt zo wel als de plaatzing. Zy Haan of regt o verend , of fcheef:men vindtze geknikt , dat is knokkelig geboogen , of als een Touwetje fpiraal gedraaid , of ruig met me. II, Dwi. XIII. Stuk. 12 De Eigenschappen VI. menigvuldige Haairtjes , gelyk in het zoge- Afdeel. naam(jc Veder -Gras. Hoofd- Dat door den Grooten LiNNiE us eerst met S1Honig- °Pmer^inS waargenomen deel , 't welk ik bakje. Honigbakje* getyteld heb, is ook kenbaar in ritm^*" &z meefte Grasplanten. Twee kleine, zeer dunne, Vliezige Klepjes, zitten onmiddelyk tegen het Vrugtbeginzel aan. De geftalte is aanmerkelyk verfchillende en fomtyds vindt men maar één zodanig Klepje of Honigblaad- je, terwyl anders de twee, te famen gevoegd, het Bakje maaken. Weinige Grasplanten heb- ben drie zulke Blaadjes en in eenigen is 'er ge- heel geen , zelfs, met het Mikrcskoop, waar te neemen. Meel- - Ver de meeften hebben drie Meeldraadjes f , d™Stami- menige weinigen zes , en een enkdde één cf twee. Deeze zyn het zigtbaarfte en fraaifte van de geheele Bloem, op hunne lange Draad- Jes ver uitfteekende met groote Mee/knopjes j, die meestal op het punt van hunne aanhech- ting zeer beweeglyk zyn en oogfchynlyk draaijen als een Wervel. Men vindt deeze Knopjes gemeenlyk Liniaal en aan de enden Vorkachtig , doch fomtyds ook Ovaal of Ey* rond, endoor de uitwerping van het bevmg* tend Meel zeer veranderlyk, Het zyn , als gewoonlyk, Zakjes, aan beide enden gefplee- -ten , in 't midden overlangs gefleufd. Het 5 Poüen Stuifmeel^ verfchilt in gedaante weinig van dat der andere Bloemen. Het eer Grasplanten. 13 Bet Vrugtbeginzel bepaalt den Stamper *, A^ die doorgaans met twee Stylen gekroond is , j welke Haaïracbtig dun , krom 9 van elkander ^ro* afgeboogen zyn , en aan 't end zeer ruige stamper. Stempels f hebben. Weinige Grasplanten heb- *Ji^ ben maar éénen Styl , fomtyds fpiraal gedraaid f s^ zynde. Hy is in fommigen met kleine Vezel- mam tjes , van onderen tot boven , doch in anderen alleen aan 't boven -end, bekleed, daar de Bol- letjes van het Stuifmeel zich aanhechten , en op de voorheen verklaarde manier hunne wer- king doen (*). Want ieder Vezeltje is een Pypje , dat met het Buisje van den Styl ge- rneenfchap heeft, en welks Mondje aan 't end gaapt, ten tyde der Bevrugting. De Bolle- tjes van het Stuifmeel dan , door de Vogtig- heid dier deelen , waar op zy gevallen zyn , open barftende , ftorten de fyne ftofFe uit , welke door den Styl gebragt wordt tot heü Vrugtbeginzel 3 en hetzelve bezwangert. Het Zaad is by de Grasplanten in geen Vrugt- Zaad, kasje beflooten, maar naakt; zo dat zy geen byzonder Pericarpium hebben. Evenwel vindt men het in veelen met de gedroogde Bloem- of Kelkblaadjes , die men dan , als de Graan- tjes afgefcheiden zyn, Kaf noemt, overtoo* gen. De Rogge heeft hetzelve geheel bloot Het valt gemeenlyk Eyrond , Peervormig of lang- (*) Zie het II. Deels I. Stu# >aa deeze Na$> Hi+ Jlorie, PI. I, bl. 8?. II, D«t. XIII. Stuk, 14 De Eigenschappen VL langwerpig rond , en is aan de eene zyde Afdeel. doorgaans uitgegroefd. Het heeft de opper- Hoofd- vlakte glad,haairig, geribd of rimpelig. Som- tyds komen de Zaaden of Graantjes digt op elkander leggende , fomtyds vau elkander af- gefcheiden voor. Kleur. De gewoone Kleur der Grasplanten , wat het Loof aangaat , is groen ; Tnaar dit Groen verfchilt in oneindige trappen, van het don- kerfte, tot het helderde bleek en blaauwach- tige. Men behoeft , ten dien opzigte, flegts op het onderfcheid van de Kleur van 't Gras onzer vette Weiden en van de Helm onzer Duinen of van het Riet der Waterkanten , acht te geeven. Dikwils valt dit Groen ook in het geelachtige, inzonderheid by het eerft uitkomende Gras en verouderende , of ver- dorrende tot Hooy, wordt het geheel geel. De Halmen of Stengels zyn natuurlyk bleeker of witachtig, vooral daar zy in de Bladfchee- den aitten. In de Bloem- en Kelkblaadjes heeft een aanmerkelyke verandering en men- geling van Kleuren , waar onder zig dikwils paarfch of bruinrood en wit met groen bevindt, plaats; zo dat fommige Grasplanten hier door een fieiiyk aanzien bekomen , dikwils met ee- nen Zilverglans. De gefteldheid van den Grond en van het Weder maakt hier in een groot: verfchil , in eene zelfde Soort. 0* Verfchil De Grasplanten dienen wel in 't algemeen 2°el#V°ed" tot Voedzel der Herkaauwende Dieren , gely- ker~ »ër Grasplanten. 15 Icerwys de Graanen en het Zaad voor Men- vr. fchen en Vogelen ; maar zy zyn niet allen fWj^ daar toe even bekwaam. De Smaak is ook in Hoofd. fommigen Waterig, laf en zoetachtig , in an- deren zoutig en bitter. De eene Soort van Gras is geheel mals en zagt , als in de Mond imeltende; de andere hard en wreed, naauw- lyks verteerbaar. Dit maakt dat fommig Vee de ééne Soort , ander wederom anderen ver- kiest tot zyn Onderhoud. Door zeer moeie- lyke Waarneemingen is van den Heer Lin* njevs, met behulp van eenigen zyner Disci- pelen, een Lyst opgemaakt van de Kruiden 5 welke in S weeden door Runders , Bok> ken , Schaapen , Paarden en Zwynen , ie- der op zig zelve , gegeten of niet gegeten worden: waar onder de Grasplanten begree- pen zyn (*). De Heer Gleditsch heeft daar omtrent nog nadere Proefneemingen in 't werk gefteld (f)# 't Is bekend dat de Schaa- pen veele Soorten van Kruiden affcheeren , die voor het Rundvee te hard , fcherp of onfmaa- kelyk zyn. Het Gras van fommige Landen > weet men , dat door de Koeijen zonder hinder gegeten wordt , is haar fchadelyk en maaktze bottig of ongans. De Bokken en Geiten vree- ten Kruiden , die doodelyk zyn voor het Wol* vee, Vid, Fan Suecus per N. L. Hesselgren: Am, Acad. Linn. Vol. II. Art. 25. p. 225. (fj Vermisckte Abhandlungen. Tom. I, p, 259, II. D&el. XIII. Stuk, tS Dê Eigenschappen VI. vee. De Paarden fcheeren gaarn het Riet af , Atdeïl. ^ de Osfen wegens de hardheid zelden aan- Hookh roeren. De Varkens , hoe gulzig ook, zyn STUK. , ^ kies omtrent het Gras. Gebruik Behalve het algemeene gebruik der Graanen ïeeskSn- tot Brood en SP?ze voor de Menfchen , ja de- fcelfs tot Drank door de bereiding van Bier , Azyn en gedefinieerde Wateren of Koorn- Brandewyn ; heeft de Geneeskunde ook veel dienst daar van, in Juleppen en andere verkoe- lende Vogten. De Wortels van het Kweek- gras, dat men ook Hondsgras noemt, die ins^ gelyks tot Voedzel dienen kunnen voor Men- fchen en Beeften , zyn in de Apotheeken be- kend , zo wel als het Kemelshooy en andere Soorten van welriekend Gras , in fommige Lan- den. Dienst in Den Landman leveren de Grasplanten een bowy.nd" Ryfcdom uit , grooter dan alle Schatten van Peru, De Veeweidery beftaat geheel doormid- del van Gras, en fchoon men, in fommige Ge- westen , uit gebrek daar van, de Beeften ook wel met Boombladen voedert , of op al- lerley ruigte laat weiden , verfchilt nogthans derzelver tiering daar door grootelyks , zo ten opzigt van het Zuivel , als van Vleefch en Vet. Geen Kruiden of Wortels kunnen , in dat opzigt , het gebrek vervullen van 't goede , voedzaame Gras, onzer vette Weidlanden. Dus iiet men ook , dat de zwaarte der Runderen, de veelheid of deugd van de Melk die zy gee- £>br Grasplanten. jjccvén , de hoedanigheid der Landen even- vi aart. Hoefchielyk worden de magere Ösfen, op Heylanden of fchraale Biesgronden ge* J^™™9 fokt, in de Hollandfche Weiden vet? Het Hooy overtreft alle Voeder in behendigheid en duurzaamheid van Voedzel , en geeft een byzondere kragt aan de Paarden. De Schaa- pen krygen geene regt fyne Wol , dan wan- neerze op Graslanden loopen , voor haar be- kwaam* Het Voeder, dat tot derzelver Mes- ting dient , beftaat wel doorgaans in Boonen, doch de Varkens worden vet gemaakt door Meel, dat afkomftig is van Grasplanten of fcoorn. Dit laatfte maakt het voornaame On- derwerp van den Landbouw uit, gelyk wy na- derhand zien zullen. Ik (preek nu ook niet van de planting van het Suiker - Riet in de In- dien ; noch van andere Soorten van Riet , die tot bind- en vlegtvVerk , het maaken van Korven en Manden , van Winterdekzels der Gewasfen en wat dies méér is, zo hier als ia andere Landen, gebezigd worden; noch van het Spaanfch Riet, dat men tot Matten en iri de Weevery, als ook tot Hengelen gebruikt: om dat dit alles in 't vervolg in aanmerking komen zal. Ónder den naam vin Gras en Grasachtïgë .Verdek Planten werden zy oudtyds altemaal begree- lmg" pen. Dit kon voldaan , zelfs ten tyde van C Baühinüs, wanneer nog naauwlyks twee- honderd Soorten onderfcheiden waren. Laa- B tè* lts Deel. XIIL S?m, IÉ De Eigenschappen VI. tere Kruidkundigen zelfs, gelyk Tour NE* X L' F o r t 5 hebben alleenlyk de Graan - Planten , s^kT^ en die naar clezeIven g^eeken , in Geflagten verdeeld, en van het Gras één byzonder Ge- flagt gemaakt, meer dan tweehonderd Soor- ten bevattende. Ra jus was de eerfte, door wien de Grasplanten in Ge-aairde en Gepluim- de enz. , onderfcheiden werden (*). Derge- lyke manier werdt van Scheuchzer ge- bruikt, die het getal der Soorten tot vierhon- derd bragt(f). M onti verdeelde ze in Gras- bladige en eigentlyke Grasplanten (j). Manier De vermaarde Haller heeftze thans f Ïïaller. naar ^iet 8eta' ^er Kafjes , in vier Afdeelin- gen onderfcheiden, waar van de eerfle drie Kafjes heeft, de tweede zes, de derde één en de vierde twee Kafjes. Tot deeze laatfte, zegt hy , behooren meest alle' Grasplanten , en bekent dat in veelen derzelven, gelyker- wys in de Graanen , twee waare Bloemblaadjes binnen dien tweebladigen Kelk vervat zyn. In deeze Afdeelïng is zyn eerfle Lid van zodani- gen die geen Kelk , dat is geen Omwindzel ; zyn tweede Lid, van zodanigen, die den Kelk eenkaffig ; zyn derde van degenen, die den Kelk tweekaffig hebben. In 't vierde Lid plaatst (::) Raji 'Mé. Gram. LoiuL 1703. 0&. (f) Scheuchz. Jlgrastographia feu Hiftêtië Gramiutm* Tig. 1719, Quarto. (|) Frodr. Stïrp. Button. 1710. Quarto. der Grasplanten. x<> plaats hy de genen, wier Bloem en Kelk, bei- den, uit tweeKafjes faeftaan, gelyk de Tarw, 1 Rog, Haver, Rieten de meefte Soorten van s|u^ÏD* ons gepluimde Beemdgras. In 't vyfde Lid ko- men de genen , die Borftelig gebaard zyn > gelyfc de Gerst en dergelyken. Dan volgen , die met een driekaffigen en gevinden Kelk , waar toe het Kam-Aairig Gras behoört (*). De geleerde MiCHêliüs, die in 't jaar Rang;- 1729 een Werk over nieuwe Geflagten van va^Mi? Planten te Florence aan 't licht gaf, bragt CHELlu*« daar in een nieuwe verdeeling der Grasplanteft tef baan. De geheele Bloem noemt hy, op de manier vafi ScheüchzëR, Locufta, dat is Sprinkhaan , als naar zodanige Infekten ge- lijkende; dat zekerlyk in fommigen, gelyk de Rogge en Gerst, meer of min plaats heeft. De Bloemen der Grasplanten fielt hy in 't algemeen tweebladig te zyn , en verdeeltze dan in de vol- gende Rangen. L Rang. Met famengejielde Sprinkhaantjes en ème Zaad* draagende Bloem. 1. Triticum. 2. Zea. 3. Agrostarlum. 4. Pfeudo- Triucum» 5. Loliutn. 6ê Gramen. 7* Festuca. $. Bromos. 9. Arundo* xo. Avena. (*j Hetv. inchoat, Tom. U. Bern. 1768. P. 162, &c. B 2 II. Deel. XIII. STUK, 2Q De Eigenschappen VI II. Rang. HoqF enkelde Sprinkhaantjes en eene Zaaddraa* stuk» gende Bloem. 1. Hordeum. 5* Oryza. 2. Phoenix, 6. Polydattylon. 3. Phalaris. 7* Isch^mum. 4. Spartium. 8. Panicura* 9. Milium. III. Rang. Met enkelde Sprinkhaantjes , waar van , dt zelfde Plant , fl^/gw ykgtt Bloem- ^ anderen ook Zaaddraagende. 1. iEgilops. 2. Sorghum. 3. Schcenanthunu IV. R a n g. Afï* enkelde Sprinkhaantjes , üi^r ^ op dê zelfde Plant? eenigen Bloem- anderen Zaad- draagende. 1. iEgilopoides. V. Rang. Met famengejlelde Sprinkhaantjes 9 waar van , op de zelfde Plant , eenigen Bloem- anderen Zaad- draagende. i. Sefamum. 3« Lachryma Job. Sefamaftrum* 4. Mayz. der Grasplanten, zi Zeer fraaije Afbeeldingen zyn door deezen VI. Autheur van de Grasplanten 5 als ook van de A™EhL* Biesachtige 9 welke hy nogthans daarvan on- cHooID«i ^ * . * STUK. derfcheidt, gegeven. In het voorgemelde Vertoog , genaamd Grond* /lagen der Grasbefchryving ^ dat onder de goed- keuring van den Ridder is aan 't licht ge- bragt , komt eene Rangfchikking der Grasplan- ten naar de Kelken ( * ) voor , volgens welke zy in Geaairde 9 Gepluimde en Biesachtige ver- deeld worden. Dat de Bloempjes ongefleeld of gefieeld zyn , maakt hier een volftrekte on- derfcheiding van de twee eerften , en die van den laatften Rang hebben één of vyfbladige Kelken 5 in Katjes vergaard , zonder Bloem- blaadjes, Ik zal hier de Geflagten , volgens die Rangfchikking , voordellen en voegen daar ne* vens, tot opheldering van on^e Grasbefchry- ving, de Afbeeldingen van de Vrugtmaakende deelen op de nevensgaande Plaat LXXXVIL L Geaairde Grasplanten. A. Met een tweezydige Aair ^ de Graat getand hebbende* ^ j. SECALE.DeM/?, a, tweekleppig , twee of driebloemig : de Klepjes Lancetvormig , kleiner dan de Bloemklepjes b,b; waarvan het (*) Methodus Graminum Calycina. Amoeii. Acad* Vol* VIL p. 128. B 3 II. Deel- XIII. Stuk, 22 De Eigenschappen €ïuk VI. het -binnenfte plat, het buitenfte hol en Afdeel. jang ge|3aarc[ js : terwyl de Graat met haare Hoofd- Tandies door c wordt aangeweezeu : zie a. iEdLOPS. De Kelk tweekleppig , driebloe- mig, met Klepjes die de Graat omvangen en. veele Baardjes. Zie Fig. 2 : alwaar A een enkele Bloem is van de Aair , en b9 de lang gebaarde Kelkfchubben \ die de Graat c omvatten ; waar binnen drie Blommetjes d. 3. Triticum. De Kelk a3 a tweekleppig , drie- of veelbloemig , met de Klepjes van de Blommetjes gelyk,doch meer gezwollen» Het middelfte derzelven is geheel , van de anderen zyn de Baardjes zigtbaar b» Zit Fig. 3. 4. Lolium. Een Omwindzel a 5 dat eenbladig is, veele Blommetjes b bevattende, waar van één , by c 5 geopend , zyne Klepjes ver* toont. Zie Fig. 4. 5. Hordeum. Een Omwindzel dat zesbladig is, waar in drie Blommetjes b,b,b9 ieder gevat in twee Kelk -Blaadjes a9a; zittende aan de getande Graat c. Zie Fig. 5. VI. dferifey Bloemen. Afdeel. 7. Cenchrus. Een OmwwdzelA, dat drie- STÜ°°iD" bloemig is , gefnipperd en gedoomd , by B geopend zig vertoonende 5 waar in drie Bloempjes a^a^ hebbende ieder een by- zonderen tweebloemigen Kelk^ b. Het eene Blommetje c is Mannelyk , het andere d Vrouwelyk : zie Fig. 7. 8. Co ix. Een Kelk die tweekleppig is: de on- derfbe aan de Graat Vrouwelyk als A , met Beenachtig harde Klepjes am gebaarde Stern- pek b de boveulïen Mannelyk met Ey- rondc platte Klepjes c. Men ziet eenen Kelk afzonderïyk by B , met de twee Blommetjes d^d^ daar in, Fig. 8. 9. Zea. Een Kelk die tweekleppig is ; de on- derden van de Plant Vrouwelyk , eenbloe- mig, met rondachtig holle Klepjes c; de bovenden Mannelyk, tweebloemig d^ met langwerpige Klepjes , in de Vrouwelyke Aair B vervat , terwyl de Mannelyke metA is aangeweezen : zie Fig. 9. De Vrouwely- ke Bloemen hebben zeer lange Stylen^ en zyn omwonden met eene Bladfcheede. fo. Phletjm. Een Kelk die tweekleppig is , Liniaal ? geknot , egaal , aan de tip twee- puntig zig vertoonende, als b yCÉ een Blom- metje , dat" kleiner is en tweekleppig c9 in zyne ruige Klepjes a bevattende: zie Fig. 10. B 4 11. B o / II. Deel. XIII. StJK, 04 Eigenschappen VI. ii. Bob art ia. Een Cylindrifche Aair, als ■ m Fig. ii , uit veele Kelkfchubben famen- $rüK ÏD^ gefteld, waar van de onderden eenkleppij* zonder Blommetjes ; het bovenfte twee- kleppig a^a 9 eenbloemig. Het Frugtbegin* zei , onder het Bloempje b 3 isdoor c aange- weezen. C. Met de Aair over ééne zyde. 12. Tripsacum. De onderfle Kelken in de Aair eenbloemig ; Vrouwelyk 5 met twee of vizr&teWgo, Klepjes a^a^ Fig. 12 5 aan den bo- dem gaapende of met gaatjes 9 en het Blom- metje 5by d driekleppig. De bovenden bb tweebloemig , Mannelyk > tweekleppig als c# Is c H^EMUM.Een tweekleppige tweebloe* mige Kelk A , door 't Mikroskoop getekend 9 zittende als by a , op een gegaffelde Graat r,c,c, zo wel in de Oxels als op den top van het Steeltje ; waar tusfchen gefteelde Veelwyvige Blommetjes b , b r voorkomen, tfoor Vergropting afgebeeld by B: zie Fig. 1 3. 34. Nardus. Eenzaame tweekleppige Blom- metjes c , c ^ ponder Kelk 5 zittende aan de Graat A , in Mg* 14. Een Blommetje af- zonderlyk vergroot en geopend by B ? toont > behalve de Meelknopjes en Stempel, de ongelyke Kelkblaadjes , a een grooter het klviuere b omvattende» D. Met Pek Grasplanten. a$ D. Met een tweebloemige Scheedige Aair. VJ* Afdeel* 15. Lygeum. Geen Kelk dan de gemeene Hoohj* gcheede A , Fig. 15, welke twee twee- STÜK; kleppige Bloempjes bevat , op een zelfde ge* meen Vrugtbeginzel B 5 dat twee hollighe- den heeft en met ruigte is bezet , als by a. Van de Blommetjes zyn de buitenfte Efafjes door de binnenften door c0 aange- weezen , by de Stempels cl, d en de zycte- lings uitfchietende Meelknopjes & Aïöeël. bevat vericheide Blommetjes , waar van de Hoorn- Klepjes , onder de tip gebaard zynde , bj>j>i TUK" zig alleen hier vértooiien. De Aairtjes zyn kngwerpig als in 43; ^4, Avena. Een tweekleppige Kelk a be- vat Blommetjes b^b^h^ met Klepjes die aan de Rug een gedraaid Baardje hebben , in \ midden geknakt 9 als c0c,c; zit Fig. 44. Dit Geflagt heeft verfpreidé Aairtjes. 45. Arundo. Een tweekleppige a^ abt- vat Blommetjes 1 die grootendeels met Wol- ligheid bedekt zyn , én ongebaard b0b0b: zie 45. 46. Cynosurus. Een gemeen veelbloemig Omwindzel a , de byzondere Kelken twee- kleppig veelbloemig £ 9 de Blommetjes c be- vattende : nis in jftrg'. 46. Het heeft de Aai- ren eenzydig , als by A. III. Bxesachtige Grasplanten. 47. Cyperus Eenkléppige Kelken maaken een tweezydig Katje a. Geen Bloempje ten zy men 'er den Kelk voor neeme : waar in zig de deelenderVrugtmaakingjby ver- toonen: zie i^. 47. Eefr naakt Zaad. 48. Carex. Eenkléppige Kelken maaken een gefchübd Katje a: waarin de Mannelykeen Vrouwelyke Blommetjes b, c. byzonder. De laatfteh hebben een twee tan dig Flonigbakje d \ dat dér Grasplanten, 31 dat het Zaad of Vrugtbeginzel omkleedt : A VI^ zie Fig. 48. |. 49. Scirpus. Eenkleppige .fö/fo» maaken eens^°°rö4' gefchubd Katje a. Het Blommetje b be~ ftaat uit den Stamper en Meeldraadjes in het Kelkblaadje c vervat. Het Zaad is byna naakt i met zeer^kleine Haairtjes d : zie Fig. 49. 4 50, Eriophorum. Eenkleppige Keh ken maaken een gefchubd Katje a. Het Zaad is Wollig, met lange Vezeltjes, ge- lyk uiteet vergroote Blommetje £ blykt: zie Fig. 5°- *i. Schoenus. Vyf of zeskleppige Kelken maaken een gefchubd Katje. Het Zaad is rondachtig: zie Mg. 51. Hoe behaaglyk deeze Rangfchikkingookmag zyn, zy heeft grootelyks haare zwaarigheden. De Soorten van hetPanik-Koorn,by voorbeeld, zyn door den Ridder in Geaairde en Gepluimde onderfcheiden ; terwyl men hier dat gantfche Geflagt tot de Gepluimde , die zelfs van het Panicum haaren naam hebben , betrokken vindt. Ook zyn fommige Soorten van dit Geflagktwee- bloemig. In dat van Arundo komen voor met êén- , twee- , drie- en veelbloemige Kelken. Dergelyke on-eeqpaarigheden hebben ook in an- dere Geflagten pliats. Het fchyntwel zeer bevallig, de voornaamftc Koornplanten , gelyk de Rogge, Tarw en Gerst, voor II. Deel. XIII. Stuk, 3& Eén- ên Tweem Aïïnigb STUK. Vl. Voor aan geplaatst te zien «> en om die redëii Apdeel. ^yna (jeeze Manjer gevolgd hebben ; Hoofd- maar tusfcben dezelven vóelen zig ander» Planten in , die in 't geheel niet tot het Koorn betrekkelyk zyn ; gelyk dan odk nog andere Graanen , de Haver by voorbeeld > hier en daar verfpreid bleeven onder de Grasplanten. Dezelven altemaal by elkander voegende , zou- den wy het Stelzel der Sexen , dat ik tot nog toe in deeze Plantbefchryving gevolgd heb 9 uit het Oog verliezen en tot de verwarring der Ou- den wederkeeren. Ik zal derhalve de fchikking volgen 9 zo als Linn^eus dezelven in zyn Samenftel geplaatst heeft , en onderfcheidenze volgens de Teeldeelen 5 als voorheen is aange- weezen (*)é II. HOOFDSTUK. Befchryving der Ëen- en Tweemannigè Grasplanten , van ieder van welken nog- maar één Gellagt is gevonden. Het eerfte Geflagt dan, hier voorkomende 4 voert den naam van G 1 n n As Stekelgras. I. • Maar ééne Soort heeft L 1 n n je u s van deeze ^mdria' Opgegeven ? met den bynaam van Rietachtig (i)* Rietach* (*) Zie 't XL Stuk , bladz* 423 - 425. tig' (1) Cinna. Syft. Nat. XII. Gen. 15. %. Xlll. p. 51. Poksk. Fl. JEgijfH. Arab. 3. Zie Fig. 29 op onzis Haat LXXXVIIL Grasplanten* %y behoort tot de Tweewyvigen onder de VL Planten , die maar één Meeldraadje hebben in n. w ieder Bloem. Het Zaad daar van was uit Ka- J?£ofQ* STUK.» nada medegebragt door Kalm, en het Gewas wordt dus befchreeven. Een Gras dat de grootte heeft van Haver , met veele gladde Halmen. De Bladen taame- lyk breed, glad, aan den rand ruuw. De Aak eene langwerpige , dunne , platachtige Pluim , over eene zyde. De Kelk is een tweekleppig eenbloemig Kafje , met een ruuwe Kiel , het grootfte Klepje eene Baardachtige punt hebben* de. De Bloem is ook een tweekleppig Kafje 9 het buitenfte Klepje binnen het kleinrte van detl Kelk begreepen; een weinig langer dan de Kelk ; beneden de Punt gefpitst. Het Meelknopje is paarfch ; de Stylen zyn ruig-. Op den Berg Barah,in Arabie,vöttdt deHéeï FoRSKaoHL ook dit Gras ; des men het mis* fchien wel op meer plaatfen des Aardryks zal aantreffen. AnthqxanthüMï Geelbloeim Dit Geflagt behoort tot de Tweewyvigen on- der de Tweemannigen , alzo het twee Meel- draadjes en twee Stylen heeft. Zo wel de Kelk als de Bloem zyn tweekleppige Kaffes (*). On- m Ridder heeft 'er de volgende Soorten van, Ö) O Zie de Afbeelding vau hét Bloempje, in Fig. 24 4 op onze Plaat LXXXVH. c II. Deel» XIII. Stok, 34 Eek- en Tweemannigb (i) Geelbloem met eene Eyrond langwerpige Aair , de Bloempjes eenigermaate gefieeld 9 langer dan de Baardjes. Antfaxav- Dit Gras , dat men Reuk - Gras , of Welriekend thum ode- Qras j.an noemen , groeit, door geheel Europa, Welde- en in de Noordelyke deelen van Afia , ophoog- lcend' ten , Heuvels , Bergen , op vlakke Landen en zelfs fomtyds in Moerasfige Gronden, In onze Provinciën, inzonderheid in Holland, komt het veel in de Weidlanden en aan de kanten der Bosfchen en Wegen , voor. Naar de hoedanig- heid van de Groeiplaats verfchilt het grootelyks ; in dorre magere Gronden fchiet het naauwlyks een Vinger , en in vette vogtige Weiden een Voet of anderhalf hoog. De Heer Kalm ver- haalt, dat hy het in Sweeden aan een Berg, in een geduurig afftroomende Beek , in 't Water groeijende gezien hebbe , hangende by groote Bosfchen aan de Rotfen, met Bladen bykanseen Elle lang. Het heeft Vezelige Wortels , die overblyven , geevende , behalve de Halmen en Bladen , fomtyds ook kruipende Scheuten uit. De Halmen zyn langer dan de Bladen, glad, geftreept, geel- (i) Anthoxanthum Spica ovato - oblonga , Flosculis fubpedunculatis Arifta longioribus. Sijfl. Nat. XII. Gen. 42. Veg. XIII. J>. 67. Anthox. Flosc. diandris. H. Cliff* 25. R. Lvtgd. 58. Gort. Belg. 9. Gramen Pratenf© Spica flayescente. C. B. Pin. 3, Tkeatr. 43. c. fig. ach- / Grasplanten, SS jichtig groen , met drie of vier dikke bruine VI. Knietjes , en met korte 5 taamelyk breede , fpit- Af^e&* fe Blaadjes bezet. De Stoelbladen , die uit den Hoofd- Wortel fchieten, zyn langer, doch ooktaame- Reul^rau lyk breed, groen, fomtyds glad, fomtyds aan eene of beide zyden bezet met witte Haairtjes ; de Bladlcheeden lang , rond , geftreept. Aan den top der op (taande Halmen is de Aair, die eene langwerpige figuur heeft , in 't midden doorgaans dikker, zynde van één tot drie Dui- men lang. Op vogtige Gronden fchiet de Aair ïneer in de langte en is yler , op drooge meer famengetrokken en byna ovaal of Eyrond. Zy beftaat uit verfcheide Bondeltjes van Bloempjes 9 ieder Bondeltje uit twee langere en kortere , die gefteeld zyn, famengefteld. Gedagte Bloem- pjes hebben eene Kegelachtige figuur. De Kelk is famengefteld uit twee Schubbetjes van ongelyke langte , bevattende de twee Bloem- blaadjes , die zo lang als het kleinfle en buiten- fte Kelkblaadje zyn. Zy hebben korte fyne Baard- jes en bevatten de twee Blaadjes van het Honig- bakje , waar in het Vrugtbeginzel , dat twee Draadachtige Stempels heeft. De twee Meel- draadjes munten in langte uit 9 en hebben ieder aan 't •Scheuöhz. Agt. 88. Gramen anthoxanthum Spicatum. J. B. Hifi. II. p. 466. Tournf. Inft, 518. Gramen Alo- yecurum Vernum Pratenfe , Spica flavescente. Mor% Hifi. m, p. 193. S. 8. T. 7. f. 25, Schksb*r Qr«J'i\ T. .V- p. 49» C a D. Deel. XIIL Stuk, 36 Een- en Tweemannï'ge VI. *t end een Wervelachtig Meelknopje, aan beick Afdeel. enden Vorkachtig gefpleeten. Het Zaad is Hoofd- ovaal • glad , bruinachtig van Kleur. STUK Reukgras ^'lt Reuk§ras begint , vroeger dan anderen , * in 't Voorjaar te bloeijen , en ftaat gemeenlyk eenige Weeken in Bloem : want alle Planten bloeijen niet te gelyk , en op eene zelfde Plant fchiet de eene Aair na de andere uit. De Aair is 9 wanneer zy eerst uit de Scheede van 't bo- venfte Steelblad te voorfchyn komt , zeer fmal en te famen getrokken zonder eenige fchyn van Zaad. Vervolgens wordt zy breeder, als wan* neer de Kelken van malkander wyken , geevende haare Draadige Stempels uit, als ook de Meel- draadjes 9 met derzelver Knopjes. Deeze zynt in 't eerst Roozerood van Kleur ; doch na de bevrugting verflappende en verflenfende wor- den zy geelachtig , en maaken de geheele Aair geel , wear van dit Geflagt den naam heeft. Middelerwyl is ook de Kleur der Kelken van groen in geel veranderd , door de rypwording van het Zaad , dat fomtyds de grootte van Tar- wegraan bekomt. Ook heeft men in de Zomer dikwils nog een tweeden Bloeityd van dit Gras. Meest onderfcheidt zig hetzelve , van alle an- dere Soorten , door zynen aangenaamen Reuk y die in alle veranderingen van dit Gras , welken 'er (*J Gramen Montanum odoratum Spicatum. Schevchz* Gram. p. 98. G ramen ere&um , Pomum et Melilotun? redolens , Panicula Cupresfina, Bocc. Mus. p. 67. T. 75. Grasplanten, 37 'er voorkomen, beftendig plaatst heeft. Scheuch- vi. zer heeft , als een byzondere Soort , hier van A^EE^ verfchillende 5 een Gras geboekftaafd , waaraan Hoorns 35 o c c one den Geur van Appelen en Meliloten Reu^rai% toegefchreeven hadt (*). De Wortels hebben een te fterken , geilen Reuk, naar dien van Moskeljaat trekkende , doch die van het Loof is zagter en zeer aangenaam ; het kragtigfte , wanneer het op drooge Gronden groeit. Na den Bloeityd vermindert deeze Reuk in het Gras , dat niettemin , wel gedroogd zynde , den- zeiven eenige Jaaren behoudt , zynde tevens zoetachtig en aangenaam van Smaak. De aangenaame Reuk van dit Gras kan aan- Nuttig- leiding gegeven hebben tot het deftilleeren van heid* Graswater , dat in de Apotheeken bekend is ge- weest , doch meest gedestilleerd werdt van de Wortels van 't Kweek- of Hondsgras. Het Wa- ter van dit Reukgras kan ten minfte dienen tot verfterking der Reukwateren (f). Of 'er anders eenige byzondere kragt in plaats heb- be, 't zy door uitwendig, 't zy door inwen- dig gebruik , kan ik niet verzekeren. Maar dit gaat vast , dat het zeer goed zy onder 't Hooy , maakende hetzelve voor de Beeften aangenaam van Smaak en mooglyk , door zyne Kruiderigheid , gezond. Immers dit is zeker dat het van de Runders en Schaapen zeer be- mind Ot) Aqua ftillatltia ad recipiendos Odores utilis eft. BOCCO^E. C 3 II, Deel, XIII. Stuk» 32 Een- en Tweemannige VI. mind wordt ; doch of de Geur , die in goed aYlEL# gewonnen Hooy plaats heeft , niet ook van s£ük°FD~ anc*ere welriekende Kruiden afkomftig zy 5 Reukgras. ^ou men mogen twyfelen. Ondertusfchen wordt de deugd van het Hooy , 't welk omftreeks Leipzig in Saxen valt, daarvan afgeleid, dat aldaar een menigte van dit Reukgras groeit (*). Offchoon men hier te Lande meer werks maakt van de Klaveren, of ook, volgens den nieuwen Landbouw, van de Rupsklaveren en 't Gezegend Hooy (f); zou de vermeerde- ring van dit Reukgras , niettemin , voordee- lig kunnen zyn. Dit kan gemakkelyk gefchie- den door inzameling van het Zaad/tzy het- zelve opzoekende in het Hooy- Zaad, of de Aairen , wanneer zy geelachtig beginnen te worden * in een Doos of Peperhuis uitklop- pende. Wanneer men dus eenig Zaad daar van vergaderd heeft , kan men een gedeelte Gronds daar mede bezaaijen , en dan genoeg- zaam Zaads bekomen , tot beftrooijing van een geheel Land. Best zou dit mooglyk kun- nen gefchieden na de inoogfiing van het Hooy. Men moet fteeds daar op acht gee- ven , dat dit Gras vroeger dan de anderen en ook wel tweemaal 's Jaars bloeit. (2 ) Geelbloem met een rolronde Aair 5 en on- thum In- ri.. K ~ r ^ dicum. Schreber Gr af er. v. 57, Indifch. Cf) Zie 't voorg. X. Stuk , bladz. 32^. (2) Anthoxcmthum Spica Lineari, Flosc.fesf1libus.-F/0r. Zeyl. 25. Gramen Aiopecurioides. Eürm. Zeyl. 105. Gia- mm ir. Antkoxan* Grasplanten, 30 gefleelde Bloempjes , die korter dan de Baard- vl Afdeel, jes zyn. n Hoofd-* Die Soort van Indifch Gras , by Madrasf stok. groeijende , welke' door Plükenet is af- gebeeld, onder den naam van korthladig , ge- kruld Knokkel - Gras , met eene Fluweelachtige paarfche Aair , verfchilt zeer veel van het Cey- lonfche Vosfenftaartige , door den zelfden Au- theur in Plaat gebragt en onder dien naam geboekftaafd , door wylen den beroemden Hoogleeraar J. Burmannüs.^), Dit laat- fte wordt, door L inn^üs , aldus befchree- ven (§). ,, De Halm is een Voet hoog, gewricht, 3> opftygende ; met korte breede Bladen en 3, een zeer fmalle yle Aair , van ongefteelde 3, verftrooide Bloempjes. De Kelk is een „ tweekleppig Kaf je , gefpitst; ieder Klepje m in een langen Baard uitloopende. Dit Gras ,, komt het Geflagt van Geelbloem naby , 3, hoewel in gedaante zeer verfchillende; doch 5) de Meeldraadjes kon ik niet tellen/' Dit verfchil moet daar in beftaan, dat de Afli- jnen Alopecurioides. Burm. Zeyt. 105. Gramen genicula- tum brevifolium crispum, Spica Purpuro - Sericea, Ma- deraspatanum. Pluk. Alm. 177, T. 119. f. 1. Burm. FU Ind. 13. Q.) Gramen , forte , Alopecuroides Indicum^ majus vel Clinus &c. Pluk. Phijt. T. 92. f. 4, 5, C5) Flor. ZeyL utilipra. c 4 II. Deel. XIII. Stuk. 40 EfiN- ÈN TwEEMANNIGE VI. Afdeel. II. Hoofd- stuk, III, ihum Pa- niculatunu Ge- Aaïren hier zeer -gebaard /en in het EuropU fche Reukgras volflrekt ongebaard zyn : want de Geftalte komt anders taamelyk over- een ; 't zy men het Ceyloafche of Kormandel- fche van Plukenet befchouwe, en die Ge- ftalte alleen fchynt my aanleiding gegeven te hebben , om hetzelve hier te plaatzen. De Meeldraadjes , immers > niet telbaar zynde 3 Icon het met geene zekerheid tot de Tweeman-» nigen betrokken worden. Die zelfde duifter- heid komt my in een Exemplaar van zulke Oost- indifche Grasplant , myner Verzameling «, voor. (3) Geelbloemj dat Pluim- Aairige Bloemen heeft. Van waar Rudbeck de Afbeelding van dit Gras bekomen hebbe , om dezelve in 't Eerfte Deel van zyn gedag te Werk., dat een Verzameling was van alle uitgegevene AfbeeN dingen der Grasplanten , te plaatzen , is my duifier. Het groeit zegt Linn^us in de Zuidelyke deelen van Europa 5 gelyk in de Gods -Tuin te Montpellier: maar volgens Gou- /iN groeit het daar niet zegt Reichard; het Reukgras wel , dat men 'er overal op de Vel- den aantreft. By Tubingen hadt de HeerGME- LIN (3^ Anthoxanlhum Flor. paniculatis. Am. Acad* I, 145» Gramen Sparfceum Panicula flavescente» Rudb. Elifs*l%ï, 'iA* Gmel, Tub. ic* Grasplanten. lin dit Gepluimde waargenomen (¥). Zou vï. het ook maar eene Verfcheidenheid van het Aïdeel, Reukgras kunnen zyn ? Immers het gelykt , Hooïe^ volgens den Ridder, naar hetzelve, hebbende STÜK* cngebaarde Bloemen en vierbloemige Kelken. llt HOOFDSTUK. Befchryving ^DriemannigeGrasplan- ten, hoedanigen de meeften zyn , tot welken ook verfcheide Soorten van Biezen , Riet en ah ïerley Graanen of Koorn behooren, TP|ie Grasplanten , welken drie Meeldraad- jes en Knopjes hebben in ieder Bloem, zyn zo menigvuldig, dat men alle de eï- gentlyke Geflagten van Gras , byna , met Riet, Biezen, en alle de Verfcheidenheden , nagenoeg , van het Koorn, tot dezelven kan betrekken. Ik zal dezelven, wederom, vol- gens de fchikking van onzen Ridder voor- ftellen. X y u i s. Degenkruid. Den Griekfchen naam van het Stinkend Lifch , te vooren befchreeven , past Lin* n^sus toe op een Geflagt, tot de Driemanni* CO Reich. Syjï, Plant, Francf, 1779, C 5 II. Deel. XIIJ, Stuxs. 4l D. RIEMANNIGE VI. ge Eenwyvigen behoorende , welks overige Afdeel, g^merken Zyn 3 een driebladige egaale ge- Hooro- kartelde Bloem, waar binnen het Vrugtbe- STUK ginzel : de Bloemen in tweekleppige Kafjes tot een Hoofdje vergaard. I. De eenigfte Soort (i)is een Indifch Plant- IfuÏJca? gewas, gelyk de bynaam aanduidt. Men vindt Indifch. het, naamelyk , zo wel in Brafil tn in Virgi- nie , als op Malabar en Ceylon. De Groei- plaats is in vogtige Velden en Moerasfen ; alwaar het de geftalte der gedagte Lifch taa- melyk nabootst. Wylen de Hoogleerair Eur- Mannüs heeft het genoemd Indifch Gras met langwerpige Hoofdjes en Goudkleurige ge- fchubde Bloemen. Het heeft, naamelyk, de gedaante van Gras , doch draagt eenbladige geele Bloemen , die diep in drieën gefneeden zyn, op Schubbige Hoofdjes, veel gely ken- de naar die der Biezen. Deswegen wordt het van Morison Brafiliaanfch Biesgras gety- teld. Pis o fpreekt 'er dus van. In vogtige Velden groeit een fraay foort 3, van Gras , bloeijende meest in de Regen- 3, Maanden. Uit Haairige Worteltjes komen 33 vee- CO Xyris. Syfl. Nat. XII. Gen. 64. Feg. XIII. p. 81. Xyris Foliis Gladiatis. Gron. Firg. n. Fl. Zeyl. 35. Gladiolo Lacuflri accedens Malabarica. Pluk. AZm.ïyo. T. 416. f. 4. Gramen Juncenm Brafrlianum &c. Moris. Hifi. III. p. 229. S. 8- T. 9. f. 28. Jupicai. Pis. Bras. £38. Kotsjiletti-pulIL Hort. Mak IX. p. 139. T. 7. Gra- men Grasplanten? 43 veele Biesachtige Stengeltjes , meer dan vi.i een Voet lang, die onder bekleed zyn met a™£el. Grasachtige Bladen. Ieder Stengel heefteen Hooin* „ ovaal gefchubd glanzig Hoofdje, van geel-STÜK* 5> achtige en bleek bonte Kleur. Hier op zie f| van boven een Blommetje, uit drie of vier „ geele Blaadjes beftaande. De Inlanders „ noemen het Jupicai, de Portugeezen Er- 5, va d'Empige , om dat het de Schurft genee- „ zen zou. Een verkoelend Sap, dat uit dit „ Kruid door kneuzing komt , verligt zeker- „ lyk, wanneer men de Huid daar mede wryft, „ de Jeukt ongemeen." Schoenüs. Biesgras. Hier wordt de Griekfche naam der Biezen voor een Geflagt gebruikt, waar in verfcheide dergelyke Planten begreepen zyn. Dezelven onderfcheiden zig door eenkleppige als tot een Knopje famengehoopte Kafjes , zonder Bloem* blaadjes (*), bevattende het Vrugtbeginzel dat een rondachtig Zaadje uitlevert (f). Zy men Indicurn , Capitulis oblongis , Floribus Aureis fqua- jnatis. Burm. Zeyt. 109. Burm. FL Ind. p. 18. (•:) Zie de Afbeelding van een Blommetje in Ftg.~$i , op onze Plaat LXXXVII. Cf) Dit is volgens de Kenmerken, door Linn^us reeds in 't jaar 17Ó7 Nat. Ed. XII.) opgegeven en na- derhand (in Ed. Veg% XIII.J bevestigd ; des de Heer II. Deel, XIIL Stuk. 44 Driemannigë Vi. Zy zyn in twee Rangen verdeeld 3 deeene Fideel. met r0nde de andere met driekantige Hal- Hooid- men, als volgt. STUK» L Met ronde Halmen. I. (i) Biesgras met de Halm rond, de Bladen Marlsrns. aan de kant en ruggelings gedoomd. Scherp- Wadig* £)e bynaam deezer Soort zal mooglyk van eenig gebruik tegen de Vygwratten , die Ma« riscce of Sycomata genoemd worden 3 afleidelyk zyn. Lob el fchynt dezelve bedoeld te heb- ben met zyne Wilde Galigaan zonder Reuk, en betrektze derhalve tot de Cyperusfen; maar Tournefort merktte aan , dat zy, geen driekantigen Stengel hebbende , niet daar toe behoorde. Hy onderfcheidde * naamelyk, daar door* Do&or Planer kwaalyk gedaan heeft > met in zyne Vertaaling van de VI. Uitgaave der Genera Plantarum van 1764, in 't jaar 1775, nog zes Bloemblaadjes onder de Kenmerken van de Sch&nus ( volgens den Ridder,) op te geeven , in alle Soorten van welke Hall er ook geen zesbladige Bloem , maar een zes bladigen Kelk vondt (Helv. inchoat.) Wat Bloem of Kelk zy , weet men , ftaat dikwils in gefchil. Hy acht de benaaming van Sckoenus niet eigen , en ftelt die van Mariscus daar voor in plaats , welke nog oneigener is , als in 't geheel niet in de Kruidkunde bekend en door den Rid- der misfchien maar om zeker gebruik op deeze Soort oegepast zynde. (ij beheenus Culmo tereti, Fol. margine dorfoque acti- lea- / Grasplanten. 45 door 9 de Geflagten van Cyperus en Scirpus, Vi. ten voornaamfte. Dus noemt hy deeze, AU A™™u lerhoogfie Moeras - Z?/Vy, w# de Bladen en Kiel Hoofd* Zaagtandtg (* Vaillant niettemin zegt , Biesgm. dat het een Soort van Cyperus zy (f ). Boc- co ne noemt het Allerhoogst Cyperachtig Gras cn merkt aan, dat het een Rietachtigen Sten- gel heeft, fomtyds eens Mans langte hoog3 groeijende in de Moerasfen by den Tooren Vada te Livorno , als ook aan Kaap Pasfero , op Sicilië, overvloedig (|). Zyne Af beelding van hetzelve is gering en fchiet veel te kort by die van Morison (§), door wien hetzel- ve van de Groote Waterbiezen onderfcheiden wordt , zo 't fchync. Het verfchilt zekerlyk van die van Tabern^mont, welke korte Bladen heeft (*), daar dezelven in deeze lang zyn : derhal ven heeft 'er ook Toürnefort een byzondere Soort van gemaakt De katte Sfffi. Nat. XII. Gen. 65. Veg. XIII. p. gi, FL Suec. Hé p. 13. //. Gothï. 170. Pfeudo - Cyperus palu- ftris , Fol. & Carina ferratis. Scheuchz. Gram, 375. Cy- perus longus inodorus Germanicus. C. B. Pin. 14. Ma* fiscus Panicula Ramofa. Helv. inchoat. n, p. 179. Cyp* long. inodorus fylv. Lob. Tc. 67. f*) Scirpus Paluftris altisfimus , Foliis & Carina terra* tis. Inft. R. Herb. p. 528. Plant. env. Paris. 532, (f) Botanicon Parifienfe. p. 179. C4) Bocc. Sicul. p. 72. T. 39. f. 2. \ C§) Htft. III. p. 237. S. 8. T. 11. f. 24. O luncus Paluftris major. Tab, lc\ 249, Kruidb, 589, Jfc 11 Deeju XIII. Stuk* 46 Driemannxge AiÏÏel. De GroeiPIaats is > z° we! in de Noorde- in. . lyke als in de Zuidelyke deelen van Europa 3 sllTD' °P vogtige plaatfen; gelyk men het ook om- Mesgras. ftreeks Parys en in ons Land aan de kanten van verfcheide Rivieren en Staande Wateren, aantreft. In de Sweedfche Provinciën Oeland en Gothland , zyn 'er geheele Möerasfen me- de gevuld en men gebruikt het om de Huizen te dekken? in plaats van Stroo, en veel duur- zaamer. Dryvende Eilandjes maakt het al- daar in de Meiren, en de weekc Grond der Möerasfen is 3 wegens deszelfs door een ge- groeide Wortels 3 gangbaar. De Gothlanders noemen het Agh, de Sweeden Tak-Agh. Het wordt in 't Voorjaar gretig van het Rundvee gegeten ; doch het Hooy daar van willen zy niet nuttigen dan in de hoogfte nood , ten zy het voor af geklopt en uitgedorfcht zy ; om dat de fcherpe Stekeltjes der Bladen den Bek zouden kwetzen (*). Ik vind niet dat het Rundvee daar van fterve; gelyk de vermaarde Hall er uit die plaats van L i nn^us op- maakt ; deeze Soort , welke ook overvloedig in Switzerland voorkomt , aldus befchry ven- de (f). 3, De Halmen of Stengels zyn van twee tot j3 zes Voeten hoog : de Bladen zyn byna drie- „ kantig door eene fterk uitpuilende Rib3 wel* 3> ke3 C*J Linist. Gotthl. Retfe. p. 3^o, 190. CfJ He!v. inchoat. Tom, II. p. 180. Grasplanten. 4^ „ ke, zo wel als derzelver kanten fcherp is vr. „ gedoomd , zo dat zy de Vingers kunnen AYn.u kwetzen. Uit den boezem der Bladen ko- Hoow*. „ men eenige Pluimen voort, waar onder Biesgras, „ lange dorre bruine Stoppeltjes , met eene lange Draadachtige punt. Dergelyke, doch kortere Stoppeltjes zyn onder de Bladftee- „ len, die,gelyk in de Biezen, ongelyk, lang, „ Takkig zyn ; de Stoppeltjes onder de Tak- „ ken eveneens. De laatfle Tak draagt een 3, bondeltje van Sprinkhaanen,uït den Eyron- 3, den gefpitst. Houtig, byna Kaneelkleurig. 3, Het Zaad, rypwordende, is enkeld, ineen 3, driekantig huisje vervat." (2) Biesgras met de Helm rond en Takkig $ jj; aan V end 'Knopjes hebbende , en een driebla- ScJl^us digi zeer kort , Jtyf , gaapend Omwindzeh Gedoomd, Zeker Gedoomd Biesachtig Gras wordt hier bedoeld, dat in de Zuidelyke deelen van Eu- ropa zyne Groeiplaats heeft , in Puinachtige Gronden en op oud vervallen Muurwerk, zo Camerarius aantekent, die 5er een zeer goede Afbeelding van geeft. Ca spar B au- hinus heeft het Wit Italtaanfch Gras 5 met gedoomde Hoofdjes , geheten. Daar komen twee Soor- 00 Schanus Culmotereti Ramofo &c. Syft. Nat. XII* Gen, 65, Feg. XIII. p. 81, Loefl. It% 114. Gramen al- bum Capitulis aculeatis Italicum, Bauk. Pin. 7, Theatr; mw ÏL Deel, XIII. Stus, 48 DRiEMASNlGÜ AfdIel S°°rten Van V00r> ze& SCHEÜGHZER, di III ' eene m^t kortere Hoofdjes , welke die van 5Hoofd- Bauhinus, voorgemeld, is; de andere met JBiesgms. een Tolachtig langer Hoofdje i door Triüm- fettus gety teld Lifchdoddig Zee - Grvw , een korte dikkere Aair aan ieder Knietje voortko* mende. De eerfle heeft de Halmen ten deele opftaande , ten deele hurkende , van een Hand- breed tot een half Voet lang; de tweede van een Voet en langer , beiden vol Knietjes, als uit Leedjes van een half, één of anderhalf Duim beftaande, byna als die van 't Varkens- gras, dat men Duizendknoop noemt, Loef* L ing vondt het by St. Ubes in Portugal, op laage plaatfen, die dagelyks door den Vloed van 't Zeewater overftroomd werden , mee kruipende Stengetjes , naauwlyks een halven Vinger lang , Takkig, ieder van drie of vier Leedjes. De Bladen waren zeer kort, Gras- achtig , Eyrond of Lancecvormig , geevetide een tweehoornig Omwindzel uit , dat de ge* zegde Doornen maakt. In anderen is hetzel- ve driehoornig en zit op een Steeltje , byna als het Zaadhuisje in het gemeene Voetangel- kruid (*). Hier door onderfcheidt zig dan dee* ze Soort. (3) ïog. Scheuchz. Gram, 85, Mor: Hifi* III p, 195, S. $j T« 5' I 3- Gramen fpicatum Spicis in Capitulum fo- liatam congeftis, Tournf. tnjtl 517. Gramén aculeatum. Caivk Epit. 745, Agroftis aculeata. Scop. Carn. II, N. 8ft (*J Zie 't voorg, VIII Stük2 bladz. 533, Grasplanten (3) Biesgras met de Halm rond en makt , Ei~ vi. ronde , gebondelde Aairtjes ; een byna zeshla- A *j jELi dig Omwindzel^ en de Bladen Geut acht ig. s*^0FDte Zekere Zee -Biezen, óp de Zandige Oevers sJalus rïeï Zuidelyke deelen van Europa groeijende, ( mucroira- maaketi deeze Soort uit , die zig als door een Gefpitsu Schubbig gebladerd Hoofdje onderfcheidt. Men vindtze thans aldus befchreeven. De Wortel > die voortkruipt, geeft veele Bladen, in een Bondel verzameld en zeer lang, Geutachtig, eenigermaate rond, aan den rand ruuw, niet Vleezig noch plat. De Halm is naakt , rond, lievig, effen, dikker en veel korter dan de Bladen. De Bloem heeft een driebladig Om- windzel, naar de Bladen gelykende, maar kor- ter, en daar binnen nog drie kleinere Blaadjes* Zy beftaat uit veele Aairtjes , tot een Hoofd- je famengepakt, fpitsachtig, met Eyronde * holle , fpitfe Schubbetjes bekleed. Het Bloem- pje heeft drie Liniaale Meeldraadjes, een Ey* rondachtig Vrugtbeginzel , een enkelden Styl en drie langwerpige Stempels, (4) (\) Sck&ms Culmo tereti nudo , Spiculis ovatis fas« ciculatïs &c. Sijfl. Nat. Feg. XIII. p. 81. Barr. Ick 203. Fig. 1. Scïrpus maritimus Capite glomerato. Tournf. S^flm 46. Scheuchz. Gram. 367. Gramen Cyperoides ftmtitimum* C. B. Pin. 6. Tkeatr, 91, Gramen Ju nee u ra maritimum , Capite Squamofo , foiiaceo. Mor. HiJU II L \\ 227. S. 8. T. 9. f. 6. D II. Deel. XIII, Srat. Driehansigï VI. (4) Biesgras met de Halm rond en naakt ; het Aïdeel. Hoofdje Eyrond; het èène Klepje , van V twee* Hoofd- bladig Omwindzel^ Elsvormig en lang. STUK» Schames *n uitgedroogde Moerasfen van ens We- wgrüans. reldsdeel komt deeze, volgens den Ridder, achtig. " voor, die ze niet alleen in onze Zee- Dui- nen , maar ook in S weeden vondt, inzonder- heid in deGothlandfe Moerasfen. By Montpel* lier groeit zy overvloedig op vogtige Weiden en aan 't Strand. In Switzerland is zy op vog- tige plaatfen gemeen, zegt Hall er, die aanmerkt, dat dit Biesgras Plaggen maakt van Bladen en Halmen , ter hoogte van één of an- derhal ven Voet. De Bloem, uit het bovenfte der Halmen , heeft tot Omwindzel twee zeer ongelyke fpitfe Blaadjes , tusfehen welken veele famengedrukte , geileelde , zwartachtig bruine Aairtjes een Hoofdje maak en. Het Zaad is driekantig rond , en glimt als Paar- len; byna gelyk de Zaaden van het Kruid, dat * Litho- deswegen den naam voert *. De Halmen zyn<> rmum ^tZQ goort ^ veej iaDger fan Bladen. (5J Bies* (4) Sckoenus Culmo teretï nudo , Capite qvato &c» Scirpus Flosculis Spicaife. Att. Stockk* 1741. p. 182- Juncus laevis minor &c. Mor. ƒƒ/ƒƒ, IIL p, 233, S. %. T# 30. f 28. Juncus Lithospermi Semine. Magn. Monsp^ 345» T 144. Gouan Monsp, 28» Gort. Ingr, 6. Belg. 12. Cyperus Spicis conglomeratis, Calyce multifolio. Helv* inchoat. II* p. igi. Ê Grasplanten, 5* (j) Biesgras met de Halm rond en makt ; en jJSÜL, een dubbelde Aair* zo lang als groot ft e III. Klepje van V OmwindzeL stuk?*0" V. In de Veenige Moerasfen van Engeland als $p**$* ook in die van Gothland, is deeze gevonden, tteus.rrust' die Hoofdjes heeft naar Anjeliertjes of Dui- kieudgf"- zenöfchoon gelykende. Zy groeit by de voor- gaande , zegt LiNNiEüs, doch is wel zes- maal korter en heeft een zeer fmal Hoofdje > uit twee Aairtjes beftaande, en deeze ieder uit twee Bloempjes. Het algemeene Omwindzel is tweekleppig Roestkleurig. (6) Biesgras met de Halm rond , Bladerige\ VT. eenigermaate gebondelde Aairtj es en Draad* Bruinf* achtige Geutswyze Bladen. Op dergelyke Moerasfige plaatfen 3 in Enge- land en Italië , komt dit Biesgras voor , naar het gebondelde zeer gelykende, doch verfchil- knde door gekropte bruine , geene getopte witte Schoemts Culmo tereti nudo , Spica duplici &c. F!. Snee, II. p. 40. G ramen Cyperoides minimum Caryophylli proliferi Capitulo fimplici Squamato. Mor. Hifi. III. p# 245. S. 8. T. 12. f. 40. fó) Schcenus Culmo tereti Foliofo , Spiculis fubfasci- culatis &c. Sp. Plant. 1664. Cyperella Paluftris &c. >*ich. Gen 53. Cyperus minor anguftifolius Paluftris 5 Capitul. fuscis Paleaceis. Mor. Hifi, III, p. 239. £>♦ 8 T. «1. f. 40. D 2 II, Deel, XIII. Stuk, Driemanniöe VI. AïDEEL. III. Hooïd- STÜK. VII. Sckoenus contpar* Gelyk- Aajng. Witte de (* Aairtjes , en ook vroeger bloeijen* VIII, UJlulatus* Branderig, (7) Biesgras met de Halm rond en naakte de Aair famengefleld en - verdubbelde Aairtjes. Aan de Kaap der Goede Hope vondt de Heer Ko enig deeze nieuwe Soort van Biesgras, die door den Heer R o t t b o l l in Plaat is ver- toond. Zyn Ed. noemt het Biesgras met zeer enge ronde Bloemfcheeden , geknopte Aairen en Elsvormige Blikjes. Het heeft de Halmen een Voet lang , aan 't end met troppen van Aairtjes, die Eyrond , Roestkleurig en gelyk van grootte zyn. De Aairen komen uit een Bloemfcheede voort, welke in een fpitfe punt uitloopt , langer dan de geheele Aair. ( 8 ) Biesgras met de Halm rond en Blade* rig , en gefieelde hangende langwerpige ge» baarde Aairen, Aan Dat gebondelde Biesgras (Schocnus fasciculatus} zal het IVitte zyn , hier de laatite Soort van dit Ge- ilagt. (7) .Sckoenus Culmo tereti nudo , Spica compofita, Spiculis geminatis. Mant. 177, Schoenus Scapo ftrittisfi- mo tereti , Spicis glomeratis , Bra&eis Subulatis, Rott- boll. Nov* Plant* p, 65, T\ 18. f. 4« (3) Schccnus Culmo tereti Folioib, Spkis Peduncula- tis pendulis oblongis Ariftatis, Mant. 178. Schaenus Cul- mo tereti , Vaginis lucidis &c. Rottb, Nov* Flant% pt 63. T, 18. f. i? Grasplanten. 53 Aan de Kaap groeit ook dit Biesgras, dat VI. de Halmen twee Voeten lang heeft, met eè-'AjjifL% nige Draadachtige flappe lange Bladen entwee h<>ofd« Bloemblaadjes, die de Halm Scheedachtig om- vangen, geevende Steeltjes uit, met langwer- pige Aairen , die, zo wel ala de Scheeden en Blikjes, donker Roestkleurig , als gebrand, zig vertoonen. II. Met driekantige Halmen. (p) Biesgras met de Halm driekantig , het V£+ Hoofdje rondachtig , een zeer lang Qwwinci- Niveus* zei en enkelde opflaande Kelken. hoofdig" In de beide Indien fchynt deeze, Soort van Biesgras voor te komen , welke befehreeven wordt, als geheel glad zynde , met een end- Hoofdje (drie zydelingfe digt by elkander) dat Sneeuwwit is en beftaat uit vertikaale Bloemen, (den eenen hoek opwaards gekeerd, den an- deren nederwaards gekeerd ,) die Eyrond en famengedrukt zyn, ongefteeld, gefpitst, twee- kleppig» met Zaagtandige Kielen, De Styl op 't Vrugtbeginzel is ten halve twecdeelig. Dit (9) Schoenus Culmo triquetro , Capitulo fubrotundo &c. Schoenus glomeraius, Spec. Plant. 1. p. 52. Jacq, Hort T, 97, Cyperus Culmo triquetro- foiiofo , Capitulo glomerato triphyllo , Spicis teretibus. Gron, Virg. 131, Kylünga triceps, Rottb. Nov% Flvtt, p. 14, T. 4, f, 6 Mottenga. H% Mal. XIL p, 97. Tab. 52, Schoenus tube- rofus, Burivi. Fln Fnd% p,. 19. D 3 II. Deel, XIII. Stok. 54 DmeMA RKIG E i VI. Dit zoude , volgens den Heer R e i c h a r d» AniEEL* de Driehoofdige Kyllinga of Schcenoides van den -Hooïd- jjeer RoTTBotL zyn, die daar 10e betrekt het Knobbel -Wbrtelig Biesgras van den Heer N. L> Burmannus , en over zulks ook de Mottenga van den Malabaarfen Kruidhof. Ge- zegde Hooglesraar merkt aan , dat het zo wel op Java groeije als op Malabar. X, (10) Biesgras met de Halm driekantige het CohwiwL Hoofdje rondachtig ; een zeer lang plat bont- Gekleurd, kleurig Omwindzel en gefchubds Bloemen. Deeze Soort, mede in de Indien huisvesten- de, is Malabaarfch Kruipend Watergras door - Garcin genoemd. Rum p mus beeld tze af , onder den naam van Gehoofd of Hoofdjes- Gras , in 't Maleitfch genaamd Tabalisfa, we- gc ns de drie Blaadjes <, die het rondachtige Ê K>;dje omringen. Somtyds zyn 'er vier zotfafiige Blaadjes, die het Omwindzel uitmaa- ken , ten deeie wit , ten deele groen , vol- gens Sloane;. doch elders groen, met het Hoofdje in 't midden wie 5 dat alsdan , vol- gens (io) Sckoenus Culmo triquetro > Capitulo fubrotundo &c. G ramen Cyperoides Spica compafta alba, Fol. ad Spicam partim albis 9 partim viridibus. Sloan. ffam. L 119. ï. 78. f. 1. G ramen Capitatum. Rumph. Amb, VL 8- T. 3, f. 2. Kyllinga monocephala* Rottb. Nou. Plant: p. 13. T. 4, f. 4. Pee - Mottenga. Hort. Mal. XII; p, 89« T. 48. Burm. Fl, lnd9 p, 18, Grasplanten* 55 gens 't denkbeeld der Indiaanen , een Kwaal vu aan de Vinger, die men de Vyt noemt, zoude A™*** voorftellen , welke zy door 't opleggen van^011* dit Kruid willen geneezen. De hoogte is op vogtige plaatfen een Voet en meer ; anders maar een Span cf een Handbreed. Het heeft Vezelige Wortelen , die ook als een Genees- middel in Indie vermaard zyn. Het groeit op Ambon als een Onkruid in de Tuinen. ( 1 1 ) Biesgras met naakte driekantige Halmen , XI. de Bhemkropjes overhoeks , de Bladen Li- BMofus$ niaal Draadachtig. Bolwor- 6 telig. Deeze Kaapfe Soort , van den Bolwortel , 70 zeldzaam onder de Grasplanten, den naam hebbende , brengt menigvuldige Borftelige Bladen voort , die regt op ftaan en byna zo lang zyn als de Halmen, welke de hoogte on- gevaar hebben vau een Span. De Bloem ; die rood is , beftaat uit drie of vier ongefteel- de Kropjes, aan den top der Halm, ieder met een Borftelig Blaadje van onderen gefchoord, (12) Biesgras mei de Halm hyna driekantig naakt * rComP™s« 'jus. (11) Sctwws Culmis triquetrïs nu dis, Florum glome- gedrukt» rulis alternis , Fol. Lineari - Filiformibus. Mant. 1^ (12) Schanus Culmo fubtriquetro nudo , Spica difti- gelyk Reichard wil, begryp ik niet. XV, O 5) Biesgras mei de Halm byna driekantig dbus**** gebladerd \ de Bloemen gebondeld en Bor* Wit, ftelige Bladen. Op Veenige, Moerasfïge Gronden, in de Noordelyke deelen van Europa , wordt dit Witte Biesgras gezegd gemeen te zyn, en te groei jen onder het Zwartachtige , voorheen befchreeven , wordende in S weeden My-Agh> het andere Knapp-Agh geheten. Wegens de Witte Bloemen vindt men het by Scheuch- zer Witbloemig Moeras -Gras getyteld Hal- L er noemt het Bies met Bor ftelige Bladen , een platte Pluim, en ronde Sprinkhaantjes. Het groeit zegt zyn Ed. , in Switzerland ook op de Veengronden, met Halmen van onge- vaar een Voet hoog of hooger. Zonderling is (15) Sck&mrt Culmo fubtriquetro Foliofo , Flor. fas- ckulatis , Foliis Setaceis. Oed. Dan* 320» Flor. Suec. 34 , 41. Daltb. Par. 14, Schoen» Flosc. iasciculatis. //. CHff. 22> R. Lugdb. 48. Scirpus Fol. Setaceis , Panicu- ia plana , Locustis teretibus* Hall. Helv. inclioaU N. 1341. Cypcrus Paiuftris , hirfutns minor Paniculis albis. Moris. Hifl. 111. S. 8. T. 9. f. 39, Gramen Lujulae ïHccedeas. Pluk. Alm* 178. T. 34. f. ïu Gramen Pa- iuttre Leucanthemum. Scheuchz. p« 503. T. XI» f» iu Grasplanten; 5*9 ïs 't, dat deeze Soort van Biesgras in onze Nederlanden nog niet gevonden zy, ul L* Hooro* „ „ STUK» C y p e R i) s. Cypergras. Van dit Geflagt , 't welk de Soorten van Cyperus bevat, beflaande Kenmerken in Aairt- tfes, die uit twee ryën van Schubswyze op elkander leggende Kafjesfamengefteld zyn,en waaraan, even als in 't voorgaande, de Bloem- blaadjes geheel ontbreeken (*). Zy brengen een naakt Zaad voort. De twee eerfte Soor- ten hebben ronde 9 al de overigen driekantige JHalmen. I. Met ronde Halmen. (i) Cypergras met de Halm rond^ naakt 9 uit V Leedjes famengefieJd. anilltZ* tus„ Op 't Eiland Jamaika 5 in de Westindiën,Gewriclït* groeit dit Biesgras in de Wateren aan Beek- jes, met een knobbeligen welriekenden Wor- tel. Te Suriname heeft Rolakder het ook ver- (*) Zie de Afbeelding van zulk een Aairtje en Blomme- tje daar nevens , in Fi$ 47 , Plaat LXXXV 1 1. (O Cyperus Culmo tereti , nudo , articulato. SyM Xll. Gen. 66. Sp. ïi Feg. XII!. p. 82. Cyperus Culmo nudo articulofo. R« Lugdb, 51. Juncus Cyperoides creber- < / rime geniculatus &c- Sloan. §fam> 36. HijU U p. 121. T. $1. f. 1. Rottb. Nov* Plant. p. 26. N* 31. II. Deel. XIII. Stuk, Drieman nige VI. verzameld , en het zoude door Forskaobl, Afdeel, inSgelyks , by Rofette in Egypte zyn ge- Hooid- vonden zo de Heer Rottböll aanmerkt* stuk. -pat Qypergras Van de Nyl, evenwel , door d en ReiVger dus genaamd , hadt , volgens zyne bepaaling , de Halmen wel rond en naakt , maar niet gewricht IU (2) Cypergras met de Halm rond en naakt 9 mmmmsf de Aairtjes onder den top. ' Zeer klein. Qp j2maii<;a en in Afrika is dit zeer kleine ge- vonden , dat men , zo wel a!s 't voorgaande , in de Europifche Kruidhoven overgebragt heeft. De Bladen zyn Haairachtig dr n . zo wel als de Halmea , die troppen van kleine Aairtjes , niet geheel boven, draagen. II. Met driekantige Halmen. (3) Cypergras met de Halm driekantig naakt; cktps. hebbende een enkelde Eyronde Aair aan *t Enkel- enj met gefpitfte Schubben. Aairig. 0 In Oostindie valt dit enkel- Aairig Cypergras, met (*')■ Cyperus Niloticus. Fier. JEgypf. Arab p» 13. (2) Cyperus Culmo tereti nudo., Spicis fub apice. ff; Cliff* 21 R* Lugdb. 49. Gramen Cyperoides minimum Spicis plupbus compaftis ex oblongo rotundis. SYoan. Sfcinu 36. Hijh I. p« 120. T. 79. f» 3. Raj, Hifi. 111. p. 625. (3) Cyperus Culmo triquetro nudo , Spica fimplici ova- ta &c* Mant* 180. RotthbOll. p. 18» T. 13. f. 3. Grasplanten. 61 met menigvuldige zeer fmalle flappe Wortel- vl bladen van een Span , en eene Halm van een Alfffu Voet hoogte , Draadachtig dun en ook flap, Hcoio- Het heeft aan 9t end een famengedrukt ovaal , Schubbig Aairtje , van grootte als Komkom- mer-Zaad, waar onder een Els vormig Blaad- je, niet langer. (4) Cypergras met de Halm driekantig , naakt 9 IV. en een tweebladig Hoofdje van gladde Bloem- iceviga* AairtJes' Gladhoof. dig. Aan de Kaap vondt de Fleer Koen ic dee- ze, die de Halmen twee Voeten hoog hadt, en het Hoofdje famengefleld uit verfcheide on- gedeelde gladde Bloem - Aairtjes 3 met een tweebladig Omwindzel, (5) Cypergras met de Halm driekantig , ge- V. hladerd 9 en een meervoudig famengefleld foftemd! Bloemkroontje van ongefteelde Aairtjes. Het Kroontje, van dit Oostindifch Cyper- gras , beftaat uit Geflernde Aairtjes , volgens de Afbeelding van Plukenet, die 't zelve niet U) Cyperus Cnlmo triquetro nudo , Capitulo diphyllo > Flor. laevigatis. Manu 177. Rotthboll. p* 19. T. 16* f* 1. (5) Cijp.erus Culmo triquetro Foliofo , Umbella fuprade- compofita , Spiculis umbeilato - fesfiiibus f lor. Zeyl. 37. Gramen Cyperoides Maderaspatanum &c. Pluk Alm, 179. T. 192. & 2. Burm» Fk Ind* J# 20. Rottbqll» p« T. 6» 2* II, DtfLL. XIIL S*3&, 6± Drieman nige VI. niet alleen van de Kust van Koromandel5maar ^nXEEL,ook V3n de K?ap der goede Hope bekomen sSk°FÖ" hadt# Het groeit ins§eIyks °P volgens den Heer Burmannus, die het Gekamde van G ar zin hier toe betrekt. Ook heb ik dergelyke, door den Heer Thunberg ver- zameld, van daar ontvangen. VI. (6) Cynergras met de Halm driekantig gehla~ tm%7US der d^ en een meervoudig famengefleld ge- Lang- blader d Kroontje , met naakte BloemfteeU wortelig. deAairen overhoeks, In de Moerasfen van Italië en Vrankryk is de Groeiplaats van deeze , die van ouds bekend is onder den naam van Lange Cyperus, wegens de figuur van den Wortel, welken men in de Geneeskunde plagt te gebruiken, Hy groeit by Montpellier overvloedig in alle Waterige plaatfen: ook heeft de Heer Guettard hem omftreeks Eftampes waargenomen, van welke plaats men de Wortels naar Parys plagt te brengen. De Heer Dalibard telt hem zelfs onder de Planten, groeijende omftreeks die Stad, alwaar To urne fort deeze Soort nogthans niet gevonden fchynt te hebben. Hoe- wel Gesnerüs gezegd had , dat hy by Rap- pers- (6) Cyperus Culmo triquetro foliofo, Umbella foliofa fuïtfadecompoftfa j Pedunc. nudis, Spicis alternis. R. Lugdb. 50. Mat. Med. 29. Dal. Paris. 14. Cyperus odoratus Rad. longa f. Cyperus Officinarum. C. B. Pin 14. Scheuchz Grasplanten. «3 perswyl voortkwam , heeft de Heer II A l l e r vi. hem niet durven tellen onder de Inboorlingen A ™EL' van Switzerland (*). In 't Franfch wordt hy Hcoh* STUK* Souchet genoemd , in 9t Engelfch en andere Taaien Cyperm, by ons Cyper- Wortel , gelyk de anderen. 't Gewas is taamelyk groot, byna gelyk dat van onze Wilde Galigaan, groeijende op dc zelfde manier, als die, aan de Waterkanten , met Stengen of Halmen van een half Elie hcog en fmalle, ftyve, harde Bladen, die fcherp ge- rugd zyn en op de kanten gekarteld. De top der Stengen is met lange fmalle Bladen ge- kroond , waar tusfchen de Aairen tropswyze in 't midden vergaard zyn , op naakte Steeltjes losfe Pluimen maakende. De lange , kruipen- de, knokkelige Wortels, bruin van Kleur, omtrent een Pink dik, zyn welriekende, en dit onderfcheidt dezelven van die der Gewoone Cyperusfen, in ons Land en zo wel inde Zui- delyke als in de Noordelyke deelen van Eu- ropa groeijende. Men heeftze deswegen, als Verfterkende , de Geeften opwekkende en afzet- tende , in veelerley Kwaaien , uit een vergaaring van Slymige koude Stoffen ontftaande, voor- gefchreeven en zy worden op fommige plaat* fen nog als Geneesmiddelen gebruikt. (7) Scheuchz. Gram. 378, M^n. Hijh 237. S. 8« T. jï. f. 13. Burm. FL Ind4 sq* (*) Relv. inckoat. 11, II. Deel. XIII. Sm, 64 Driemannige VI. (7) Cypergras met de Halm driekantig naakt Afdeel. en em Bladerig Kroontje ; de Wortelknol* Hoofd- hels Eyrond 5 met over elkander leggende \r\i zoomen gebandeerd. V 1 1» Ctfperus ' wuien- Weinig ander verfchil is 'er tusfehen deeze Eetbaar, en de voorgaande. Linjn^eüs ftek de Groei- plaats by Montpellier, als ook in Italië en het Ooften. Dewyl de Heer Gouan 'er onder de Montpellierfche Planten geen gewag van maakt , zou men hier aan mogen twyfelen ; hoewel Jes- sieu ze omftreeks die Stad vergaderd hadt , zo Scheüchzer meldt. Van zelf groeide zy nergens in geheel Europa, volgens Pon a, dan digt by de Stad Verona, alwaar zy Dul- cighini genoemd werdt wegens de zoetheid der Wortelen , die men 'er , even als Nooten en Amandelen, tot Verfnapering op Tafel zette, onder de Nageregten. In Egypte en andere Oofterfche Landen, werdt de Plant deswegen aangefokt. Mooglyk is de naam , Thrafi of Trafium , van de Arabieren afkomftig. De Room daar van, een foort van Amandelmelk, werdt tegen den Hoest en andere Borstkwaa- len, en pynlyk Wateren, tot verzagting zeer aan- C7) Cyperus Culmo trïquetro nudo , Umbella foliof! &c. R. Lugdb. 51, Cyperus rotundus esculentus angus- tifolius. C. B. Pin. 14. Theatr. 222. Scheuchz. Gram* 382. Mor. uts. T. 11. f. 10. Cyperus rotundus. Lob ft* 78» Dod. Pewpt, 338. Thrafi. J. B* Bijl* II. p. 50^ G K A S/P L A NTEN, aangepreezen. Zonderling nogthans is het, A^tzLm dat ik 'er by Forskaohl geen gewag van HE . , HooFD-- vmd. »töfc (8) Cypergras met de Halm driekantig , i>y»* VÏII.^ naakt i en een famengefield Kroontje , van rotundus. overhoekfe Liniaak Aairen. wJ^lg, In ürabie was deeze door Forskaohl gevonden, fcbryft de Heer Rottböll; doch ik vind ook dezelve, in deszelfs Lyst der Planten van dat Gewest, niet opgetekend. Indië ftelt Lïnn^üs thans de Groeiplaats te zyn ; bevoorens Egypte en Syrië. In 9t algemeen wordt dezelve Oriënt aal fche Cype- rus geheten. Een Takje daar van vindt men afgebeeld by Scheuchzer, die zegt, dat menze, in 'tMalabaarfch, Cora Calunga noemt, liet zou een zeer gemeen Gras zyn op Cey- Ion, volgens den Heer Bürmannüs. Ik heb dit Gewas onder de Javaanfe Planten be- komen. De Heer Rottböll geeft daar van een fraaije Afbeelding en merkt aan, dat de Bladen Grasachtig dun en flap , Zeegroen -5 de Hal- men twee Voeten hoog zyn , dun en geftreept* aan CS) Cyperus Culmo triquetro fubrmdo &c. Ff. ZeyL 36. Mat. Ml cd. 30. Cyperus Orientalis Radice Olivari, Spi- cis longis &c. Scheuchz. Gram. 391, Cyperus hexafta* ihyo&i Rottböll» p* 28. T, 14. f. 2. E II. Peel. XIII. Stok, 66 Driemannïge VI aan 't end eenige Blaadjes hebbende tot Om* Aïdeel. windzel van het Kroontje. Dit beftaat uit vier Hooiö- dunne Straaltjes, van ongelyke langte, aan 't STÜX5# end doorgaans bezet met zes Aairen > die by- kans een Duim lang zyn , zeer fmal , Roest- kleurig of bleek paarfch, met witte randjes* In Egypte vondt gedagte Forskaohl een Cyperus,. welke hy den bynaam van Roestklew rig geeft. Dezelve hadt een driekantige Halm van een Voet , onder gebladerd, zo wel als 't Kroontje, dat uit gebondelde , Liniaale , plat- achtig verhevenronde 9 Roestkleurige Aairtjes beftondt, die aan den rand groen waren, zel- den gedeeld, aan den top famengehoopt. Hier door , byna alleen , werdt de Groente der vogtige Velden aan den Nylkant veroirzaakt(*> Aan de Kaap en by Tranquebar heeft de ver- maarde Koe ni g dit kleine Cypergras gevon^ den, dat ook op Malabar valt en my bezorgd is onder de Planten , door den Heer Thun- Flor. sEgtfpt. Ai ah. p. 14. (9) Cijperus Culmo triquetro nudo , Umbella* Foliofa" glomerata &c. Am. Acad. IV. p. 303. Gramen Cype- ïoides Maderaspatamum minimum Ifchsemi Paniculis cum Ariftis. Pluk. Alm. 179. T. 192. f. 2. Rotïbö'll, p. 25, T, 6. f. 3, Bükm, FU Ind. p. 19, fquarro- fus. Rappig. Cyperus (9) Cypergras met de Halm driekantig naakt , het Kroontje Blader ig gekropt 0 van gejlreepte rappige Aairtjes. BERG Grasplanten. 67 fe&RG op Ceylon verzameld. De Halmen zyn ^Vf* maar één of twee Duimen hoog en korter dan m9 de Blaadjes , die Grasachtig dun en fmal val* J^™™* len , ros wordende door den ouderdom. Het Kroontje , dat uit rappige Aairtjes beftaat , heeft doorgaans een vier-, zelden drie- of vyf- bladigOmwindzel, veel langer dan hetzelve. ( r o) Cy pergras met de Halm driekantig , naakt ; ^ü6rus het Kroontje iweebladig , enkekl^ driedee* difforwm Jig, van fpits gepunte Aairen0 de middeljia 0n^el^u ongefteeld. Het Fa$fumbo-Curr$ der Malabaaren , van Plu* kenèt, komt met deeze bepaaling geenszins overeen , als hebbende een driebladig Om- v/indzel vanbyna gelyke Blaadjes. Nader zou men dan hier , met den Heer Rottböll, betrekken kunnen , dat fraaije Kormandelfche Cypergras van dien zelfden Autheur, 't welk de Pluim uit zagte Aairtjes famengefteld heeft: want deszelfs Omwindzel is tweebladig, en een weinig ongelyk, doch zodanig niet, dat men 'er de befchryving van den Heer Murray op kan toepasfen (*). De Afbeelding van gedag- ten fu) Cyperus Culmo triquetro nudo , Umbella diphylla" fimplici trifida &c. Am. Accid. IV. p. 302. Gramen Cyperoi- «les elegans &c. Pluk. Amalth. T. 317, f, 5. Rottböll. p. 24. T. 9» f. 2. Pluk. Alm. T, 192. f. 3. (*) Involucrum diphyllum, Foiiolo altero longisfii^o* oyt. Nat. XIII, p. 83« E 2 II. Deel. XIII. Sïux. VI. ten Deenfchen Heer ftrookt beter , die aan- merkt , dat de Halm een Voet lang zy en zeer Hooid- jQap5 om ]aag twee Blaadjes hebbende, voor \ overige naakt. De Aairtjes maaken , door hunne famenvoeging , een foort van Roosjes uit, byna gelyk in het Geflernde Cypergras, hier voor. Zy zyn Lancetvormig fpits en be- ftaan uit holle Eyronde flompe Schubbetjes , rappig op zyde, ja- De ongelykheid der Blaadjes van het Om- VPlaat" w^dzel is blykbaarer in een groot Cypergras fcxxxvm. van Java, door den Heer Thonberg verza- Fig' l' meld, 't welk het Kroontje ten minlie vyfbla- dig heeft, en zodanig, dat deszelfs Blaadjes , van buiten inwaards, allengs verkorten en ver- dunnen , zynde het buitenfte zeer breed en lang, het binnenfte kort en dun : gelyk zy ook altemaal , naar 't end toe, grootelyks verfmal- len. Binnen dit Omwindzel beflaat het Kroon- tje uit verfcheide korte en vier lange Straalen , die aan 't end ge - aaird en in Takjes verdeeld zyn , ook met Aairtjes bezet , altemaal Ey- rondachtig , fpits en glad , van bleek bruine Kleur. Een derzelven , wat vergroot zynde, is by a , nevens de Afbeelding van t Gewas, in Fig. i , hier voorgedragen. Ik vind dit Ja- vaanfche met geene der Soortbepaaliógen over- eenkomftig. De Halm van myn Exemplaar is nagenoeg twee Amfterdamfe Voeten lang. 00 Cy. ! C R A S r L A N T E K. (lij Cypergras r& driekantig half vl Kroontje Bladerig uit Kroontjes Afdeel. famengejleld \ met overhoekfe Aairtjes , uit Hoofd* Korreltjes bejfaande, XI Cyperus Dit Cypergras , op Malabar Iria of Balari genaamd, dat de Heer Oseeck ook in China kroonig. hadt gevonden, hadt de Halmen een Voetlang en de Bladen byna even hoog. Het Omwind- sel was driebladig. Het Kroontje beftondt uit veele Steeltjes, ieder getopt meteen Kroontje van drie of vier Straalen , overhoeks Aairtjes draagende van driekantige zeer ftompe Korrel- rjes, met een naauwlyks blykbaar Kafje be- kleed, niet ver van elkander. Hoe dat van Plükrnet, met een verfprei- de bleekachti^e /\air , hier behooren kan, is my uit de Afbeelding duifter (*) : vvanc de Steeltjes van het Kroontje fchynen veeleer ge- aaïrd te zyn dan gekroond. Dit zelfde heeft ook plaats in de Afbeelding van den Cypews ttmheïïatus by den Hoogleeraar Bürmanjntüs(| die fii) djperus Culmo triquetro feminudo , Umbella fo- liofa decompofita &c. Gramen Cyperoides Ind. Or. elatius $c. Pluk. T. 191. f. 7. Iria 1'. Balari. H. Mal, XII. p. IO5. T. ;;6, Burm. Ft. Ind. p. 20. Rotteüll. $>. 41. N. 54. ('"') Gramen Cyper. Ind, Or. Panicuia fbarsa. palles- Cfcnte. T. 191, f, 7: -als boven , niet T. 101 : gelyk Rottboll door een Drukfeil heeft, die ook Jra (i in l>Iaats van Iria , fchryft. ff) Flor. Ind. T. 9, f. 1. p#2i. E 3 II, De el; XIII. Stuk, 70 D R I E M A N N I G E VL die zelf zegt , dat dezelve Hoofdige Aairesa AIII.£L' Iieeft aan ?t end ^er Steltjes van het Kroon- Hoofd- tje 9 \n de Zyne zeer lang zynde, en ieder ten halve in een Scheedje, Een Aair (Spica) ver- fchilt, volgens de Kruidkundige uitdrukkin- gen \ aanrnerkelyk van een Kroontje (Umbelld), Het zyne hadc een tweebladig , dat van Pe* ti ver een vierbladjg Omwindzel. Wanneer de Ridder van een Bladerig Kroontje fpreekt, fchynt hy een meer dan driebladig te be« doelen, XIL (12) Cypergras met de Halm driekantig naakt; ftJtEJmiS ^et &roontJe Bladerig , meervoudig famen* Hoog» gefield ; Vinger ige Aairen die gefchybd zyn , mei Eh vormt ge Aairtjes* Een fchoone Afbeelding geeft de Heer Rottböll van dit mooglyk nooit te voo-» ren wel in Plaat vertoonde, zeer aartige, Oost-* indifche Cypergras, Het zoude egter met den naam van Vara-Pulla in de Malabaarfe Kruidhof bedoeld., en door Plükenet met dien , van Malabaarfch Cypergras 5 dat een dunne verftrooide Pluim heeft, kunnen aange- weezen zyn zo hy oordeelt. Den bynaani heeft (12) €upèry$ Culmo triciuetro nudt Welke , zo aangemerkt W ld4- , wel met Ryst uit Indie kon overgebragt en dus in- Iralie voortgekweekt zyn ; misfchien uit Zaad van het Hooge Cypergras voor befchreevsn : wes- halve het, als in een kouder Klimaat geteeld, ook laager zou groeijcn en met dikker niec uitgefpreide Aairen (*)• Volgens Seguier niettemin , heeft het de Halmen twee of drie Voeten , en dus wel ruim zo hiog d&n hst voorgemelde : waar by de ongemeens digtheid en dikte der Aairen regt het tegengeflc de van het Hooge Cypergras uitmaakt. Dat ce Aair* tjes Elsvormig zyn, was de eenigfte. gelyk- heid: maar, heeft men dit ook niet in an- dere Soorten , en van de Baardjes der Zaaden is' in dat Hooge Cypergras geenblyk: terwyl bovendien hetzelve een veeibladig en dit flegts een driebladig Omwindzel heeft. De Aairen , niet* (14J) Cijperus Culmo triquetro nudo , Umbella tripliylla 8:c. Am. Acad. IV. p. 301. Cyp. Aquat. Ital. procerior, &e. Mich. Gm. 45. Seguier. Ver. 111. p. 68» T. 2. f. a. Cyp. Capitulis glomeratim congeftis , Semmibus Arifto- tJs. Mo nt. Gram. 14. T. 1. £. j. f*) Amosn. Acad. utfupra. Grasplanten. 73 niettemin, maaken dit Krop- Aairige ook zeer jJJ;EU fraay. -JU- Hoofd- stuk. (15) Cy pergras met de Halm driekantig naakt Xv\ en efen ; het Kroontje driebladig met ge- a^Perus kropte Bloemen ; de onderflen gearmd en* Glad- gladde Bladen. bladiS- Een Jaarig niet overwinterend Cypergras , omftreeks Verona ook op vogtige plaatfen en aan een Beek, door Següier gevonden, maakt deeze Soort uit, die de Halmen maar van een halven Voet en wat langer heeft, (16) Cypergras met de Halm driekantig 5 XVI. naakt ; een famengefleld Kroontje , dat een- Ruikend* youdig gebladerd /V, de Steeltjes tweezydig geaaird* Op de Karibifche Eilanden en Jamaika , als Ook in Virginie, groeit dit 4 Cypergras aan de Oe- O 5) Cijperus Culmo triquetro nudo laevi , Umbellatri- phylla , Flor. glomeratis &c. Mant. 179 Cyperus par- vus Panicula conglobata &c. Seg. Ver. p, 6. T. 2. f. 1. C16) Cyperus Culmo triquetro nudo , Umbelia decom- pofita fimpliciter folio fa &c. Cyperus longus odoratus Panicula fparfa, ^picis ftrigofioribus vindibus. Sloane $m. 35. Hifi. 1. p. 116. T. 74 > f. 1 & Tab. 8. f. 1. Gron. Firg, 131. R. Lugdb. 50. Burm. Ft. Ind. T* S f. 2. E5 II, Deel. XIIL Stuk, 74 Drumannigê VT. Oevers der Rivieren ; doch het valt ook m Arïïh' Oostindie, volgens den Heer R L. Bur. Hoofd- mannüs, die 'er de Afbeelding van geeft. Te Suriname heeft de Heer Rol ander het- zelve ook gevonden, volgens Rottböll, die het een Reusachtig Gras noemt, de Halmen een Vinger d;k hebben ie en het Kroontje an- derhalf Voet breed, de Aairtjqs een half Duim lang. XVII. (i7) Cypergras met de Ha!m9 driekantige Cijperus naakte het algemeene Kroontje driebJadie * comprefus, M, / f > Plat- met gejpitjte Kafjes aan de kanten Fhezig* Aairig» Op Zandige Velden omftreeks de Stad St# Jago, op Jarnaika, kwam dit den vermaarden Sloane voor* Het fchynt overeen te ko* men met dat VirgimTche Cypergras, 't welk de Heer Clayton noemde, „ Laage Cype- rus , die veele Stengels uit ééne Wortel „ geeft, aan alle kanten hurkende, mee Ey* 3, ronde glanzige dunne famengedrukte H ofd- 33 jes, veet op ééne Halm, die met zwartach- 35 tig bruine Zaadjes zyn bevrugu" De Heer Burmannüs heeft dergelyke Grasplant van Java in Oostindie bekomen. (18) O7J Cypertts Culmo triq. nudo , Umb. nmverfali tri- phylla &c. Cyperus rotund. Gramineus &c. Sloan. fifëm, 35. Bijl. 1. p. n7. T* 76. f. 1. Cyp. Culmo triq. nudo 3 Panicula foliola &c. R. Lugdb> 51. Burm. FL Ind. p. si. Grasplanten, 75' £18) Cy pergras met de Halm driekantig • VL naakt ; het Kroontje driebladig; de Steel- ^nL*" tjes enkeld 5 ongelyk, met getroste Lancetvor- **°orD* mige Aairen. XVI II* Cyperus In vogtige Zandgronden aan den Duinkant f™^* cn elders, komt in onze Provinciën dit Cyper- achtig* gras voor, dat de hoogte heeft van een Hand- breed tot een Span of daar omtrent. Hetzelve groeit op Moerasfige plaatfen van Duitfch- land, Vrankryk, Italië en Switzerland. De Heer Hall er merkt aan, dat 'er Bolle- tjes aan de Wortelen zyn gevonden. 9t Ge* tal der geelachtige Aairtjes, die het Kroontje maaken , is menigvuldig. Hetzelve is ge - fchoord door twee of drie ongelyke Blaadje*. Men noemt het in 't Nederduitfch Klein Riet" gras, zo de Hoogleeraar de Gorter aante- kent. (19) Cypergras met de Halm driekantige 'pjf^ naakt', het Kroontje driedeelig3 de Steeltjes Bruin, en* 08) Otjperus Culmo triquetro nudo, Umb. triphylla &c. Cyperus minor pulcher , Panicula lata compresfa fübflavescente. Mor. T, ii> f. 37. Cyperus minimus Pa- nicula fparl a , flavescente. Tournf. In(L Scheuchz. Gram. 385. Scop. Carn. 220. J. B. Theatr. p, 88. Gorx. Belg. 12. Cyp. Umb. trifolia, Spicis fesülibus umbella- tis , Glumis obtnfis. Hall. Helv. N. 1348. (19) Cyperus Culmo triquetro nudo , Umbella trifidi &c. Cyperus minimus Pan. fparfa nigricanre, Tournf, IX, Vzzu XIII. Stuk, Drieman kige VT. enkeld , mgelyk y met getropte Liiïtaalü ' Ui. Amrtjes* Hoofd- ruk. Weinig verfchilt dit Bruine Cypergras, in geftalte , van hei: voorgaande , en komt by hetzelve overal voor. Het heeft de Bladen ruuwer met wat fmaller bruine Aairtjes, op langer Steeltjes, en de Schubbetjes fpitfei, zo Haller aanmerkt, XX. (2°) Cypergras met de Halm driekantige piwifius** naakt ; het Kroontje tweebladig famenge- E Klein. field; de Aairtjes over hoeks 9 Vingerig , Lan- cetvormig , met gefpitfte Kafjes. Dit fraaije laage Cypergras gelykt naar het Plat - Aairige , maar verfchilt door minder Schub- bige aan 't end gefpitfte Kafjes ; langer Om- windzelsvan de Kroontjes en de Aairtjes naauw^ lyks overhoeks , Vingerachtig, te hebben, volgens T o r is e r. Dat van Pluken et, hier aangehaald, heeft een veel meer dan tweebla- dig Kroontje , veel gelykende naar het Ja- vaanfche, van my hier voor befchreeven, maar in grootte byfler verfchillende. (21) In/1. Scheuchz. &c. Hall. H4v. N. 1349. Gort. Belg. 13. Moris. T. 11. f. 38. Jacq. Vind. 206. Oed. Dan. 179. (20) Ci/perus Culmo triq. nudo , Umbella diphylia &c. Gramen Cyperoides pumihmi elegans e MadenispatnanL Pluk. Almt 179. T, 191. t 8. Burm. F/, Tnd. 21. Grasplanten. 77 (al) Cypergras met de Halm driekantig 9 VT. Al; DEEL* naakt) het Kroontje drie Aairen hebben- m. de9 waar van de middelfle ongefieeld, en s^°orl> gladde Aairtjes* XXL CijperuS In Oostindie is ook deeze Soort door den tr^^[^ Heer K oen ig waargenomen. Dezelve hadt de mi£ Halmen een Voet lang ; het Omwindzel twee- bladig, korter dan de Bloem, en Elsvormig. Drie platachtige, Eyronde, tweefnydige glad- de Aairen, uit gefpitfte Schubben beftaande > maaken het Kroontje uit. Veel fchynt deeze te gelyken naar de Tiende Soort. XXII 1 ( 22 ) Cypergras met de Halm driekantig 5 strigofus. naakt ; en een enkeld Kroontje , met Li- j^™'*^ niaale Aairtjes 5 horizontaal 0 zeer digt by een getropt. In Moerasfen van Jamaika en Virginie ? groeit dit Cypergras, dat, volgens Sloane, fchraale Roestkleurige Aairen heeft. Hy vraagt of het ook die Soort van Biesgras zy, waar mede de Wilden de Kraam voortzetten, of de ruikende Bies^ by Rochefort. De Wortel is (2O Cyperiis Culmo triquetro nudo , Umbelia trlftaehya, intermedia fesfili , Spicuiis laevigatis. Mant. 180. Cijperus Culmo triquetro nudo , Umbelia fimplid Spicuiis Linearibus &c. Cyperus rotundus , Panicuia fpar - fa, Spicis flrigofis Ferrugineis. Sloane. Sfarn* 35, IJ ijl, I. P. ui T. 74, f. z, 3. II Deel, XIIL Stuk, *?t Driimansiöë VI. is rondachtig. Het Kroontje béftaat uit en* Afdeel, opftaande Steeltjes met menigvuldige * Hoofd- ftnalle. Roestkleurige Aairtjes, digt getropt* en horizontaal op het gemeene Steeltje iütge* breid , of ook nederwaards geboogen. XXIII. (23) Cypergras met de Halm driekantige de ligufarïs* Aairtjes van het Kromt je rondbollig^lang^ Veterige, werpig 5 ongefleeld J de Omwindzeh zeer lang en Zaagtandig ruuw. Tot deeze Soort is het op Barbados groei jende zeer groote Cypergras , met eene weinig ver* ftrooide Pluim , uit dikkere Hoofdjes beftaan- de, doorLiNNiEüs c'huis gebragt, diëten onregte de Groeiplaats op Jamaika ftelt* De Heer Rotïböll acht daar toe het Ira of Ma van den Malabaarfen Kruidhof (*), tebe- hooren, als ook een Grasplant, zyn Ed* van de Kust van Guinée bezorgd, en zeer fraay in Afbeelding gebragt : zo dat^ dit Veterige Cy- pergras dan groeijen zou in de drie Werelds- deelen , buiten Europa. De Halm , van 't zel- ve, zegt hy, is zeer hoog en dik; het Om* wind- O3) Ctjpems Culmo trïquetro , UmbeliH Spiculis Capi* tatis oblongis fesfüibus , InvoK longisflmis ferrato - aspe- ris. Am. Acad. V. p. 391* Cyperus maximus Paniculafc minus fparfa, Ferruginea , Capifttfós compaftis crasfio- ribus. Sloan. &am. 35, Hifi. ï. p. 36. T. 9. RottboU,. p. 35. 1\ iï. f. 2. («J Part. XIL pag. 103, Tab. 55* Grasplanten 19 tvindzel beftaat uit Bladen, waar van de groot- VI, flen, twee of drie in getal, een Voet lang zyn, Auï*'u drie of vier Liniën > dat is omtrent een derde s^orö* Duims, breed. Men kan hier uit eenigermaa- te van de grootte oordeelen. (24) Cypergras met de Halm driekantig XXIV. naakt ; het Kroontje langer dan de Om- p^^ê mndzeis , de Omwindzeltjes driebladig , Schryf* Borfteligi langer ; de Aairtjes drievoudig. bla(i,S* Deeze Soort bedoelt het Papier -Riet van den Nyl, by de Ouden zo beroemd j, en tusfehen het welke, zo fommigen willen, Mo/es zou nedergelegd zyn in een Kistje van Biezen. Wei- nig zekerheid nogthahs is dien aangaande en men heeft reden om zig te verwonderen , dat dit zo vermaarde Gewas den kundigen Fors- kaöhl, in Egypte 5 niet voorgekomen zy. Hy vondt aan den Westelyken Oever van dèii Nyl, by Rofette , een Cyperus , dien hy van die x (24) Cijperus Culmo triquetro nudo, Umbelia involu* cris Iongiore &c. R. Lugdb. 50. Rottböll. p. 33. Cype- rus omnium maximus Papyrus diftus , (Mont. Gram. 14.J Locuftis minimis, Mich. Gen. 44. T. 19. Cyp. ero- dis nudus &c. Scheuchz. Gram. 387. T. 8. f. 14. Cy- perus Niloticus vel Syriacus maximus Papyraceus. Mo~ ris. Bijt III. p. 239. S. 8. T. 11. f. 41. Papyrus Syria- ca & Slciliana. C. B. Pin. 19. Theatr. 333. Papyrus Ni* lotica. Lob. Ic. 79. CO 't Hebreeuwfch woord SoUf, dat aldaar gebruikt is, tl. Deel. XIII. Stuk, 8o DriemaSnicë vl die Rivier den bynaam geeft ; doch deeM UI. ' hadt ronde Halmen , van een Pink op 9t dik* Hooro- ft-e^ flegts twee Voeten hoog en Bolronde ' Pêjjfer- Aairen (*>; dat zeer verfchilt van die Plant, K^- welke by de Ouden zo befaamd was onder den naam van Papyrus of Papier van den Nyl. Waarfchynlyk is die Reiziger niet hoog genoeg op de Rivier geweest , om hetzelve aan te tref- fen. Voor de uitvinding van het Parkament, van Beeft en -Vellen, door Attalus van Perga. me 3 daar hetzelve nog den naam van heeft (*) : veel ouder dan die van ons tegenwoordige Pa- pier van Linnen Vodden , 't welk nu drie Eeuwen is in gebruik geweest ; fchynt men Biet gefchreeven te hebben dan' op Steen , Hout of Bladen , 't zy van Boomen of Riet, of op Pa- pier van dergelyke Stoffen gemaakt. De Bla« den j echter , van dit Riet , werden niet?, gelyk nog heden de Bladen van fommigePalm- boomen en' Riet in Oostindie , daar toe ge- bruikt ; maar de binnenfte Rokken of Vliezen van den Halm of Stengel , die men affchilde en is , betekent flegts de ruigte aan den Oever in 'fc alge- meen : weshalve het ook, in de Vulgata, is vertaald Alga ; fchynende , de naamen van Careüum & Papij- rio , in de Biblia ffunii & Tvemelln , 'er tot verklaaring op toegepast tc zyn. De Nederduitfche Vertaaling heeft bet voor Biezen genomen. O) Cijperus Niloticus. Flor. Egypt-Amh, p. 13. Charta Pergamena. Grasplanten; Sr rn nat gemaakt tusfchen Plankjes vlak liet vl droogen ; zo P L in t us fchryft, doch ande-AFjjjL* ren willen , dat men Papier maakte van het Hoorn- Vlokkige Merg der Stengelen of Halmen* Het papi€Vt eene kan zo wel als 't andere plaats gehad, en#^« die laatfte manier aanleiding gegeven hebben tot de Uitvinding > om Papier te maaken van Pap van Linnen Vodden , gelyk hedendaags algemeen gefchiedt in Europa. Ook is dit niet te verwonderen , aangezien men nu kortlings Proefondervindelyk getoond heeft , dat 'er Papier gemaakt kan worden van allerley Plant- aartige Stoffen , die eenigszins Vezelig zyn ; gelyk de Chineezen , Japoneezen en andere Ooflerfche Volken nog heden doen (*)* Dat berugte Papier -Riet van den Nyl fchynt thans niet meer , nu men bekwaamer Stoffen uitgevonden heeft , tot dat gebruik gebezigd te worden* Men wil dat die Cyperus, welke hedendaags in Paleiïina, op Sicilië en in Italië 5 groeit, de zelfde zy als de Egyptifche , wel- ke oudtyds Papyrus heette. De Afbeeldingen , die men 'er van by Dodonóus en Lobel vindt; als ook die van Morison, zyn veel te klein , om een regt denkbeeld te geeven van dit zonderlinge Gewas , 't welk men ook heeft in de Europifche Kruidhoven; doch al- waar O) Vid. Bijl. de PAcad. i?. des Sc. de Paris, 1741, p. 218. Extr. du Mem. de Monsr. Guettard , & Schaf- eer van Papier moeken. Regensb. 1765» F II. Deei,. XIII. Stuk. 8* Driemannïgs VI. waar het op ver naa de hoogte niet bereikt 9 Atdeel. weiirQ hetzelve op zyne nituurlyke Moerasfi- Hooïd- ge Groeiplaatfen heeft. Het bemint Wate* &ïXpapier-Yen ^e onSeVaar een ^e ^iep zYn > en ^3af Riet. fchiet het zyne Wortels van een Arm dik, welke men zegt aangenaam te. zyn van Reuk en Smaak (*). Ook wordt de Stoel van het Gemeene Volk gegeten , die Bladen uitgeeft, byna een Hand breed 5 Degenvormig 3 doch op ver naa zo lang niet als de Stengels of Halmen, die opfchieten tot tien of twaalf Voeten hoog- te, ook ongevaar een Arm dik zyn , driekantig , jong zynde een zoet Sap , m3ar volwasfen een Vlokkig Merg bevattende. Op den top van die Halmen groeit een aanzienlyke Kroon, die een Omwindzel heeft van agt Bladen, de vier buitenften grootst. Daar binnen is een trop van veertig Steelen of daar omtrent , ieder een Span lang, aan den top wederom een Omwind- zeltje hebbende van vier Blaadjes , die zeer fmal zyn, en in een Scheedevier Draadachtige Steeltjes bevatten , driekantig zynde , en by- na in de geheele langte overhoeks met Aairtjes bezet. (25) 00 Waarfchynlyk zullen het dergelyke Wortels zyn , waar van ik in de Vangst der Zee - Paarden gewag maakte. I. D. III. Stuk , bladz. 469. ft) Volgens den Heer Rottboll : Linnjeus fchynfc (niettegenftaande de verbeterde figuur van Michelius, door zyn Ed. aangehaald , die dit Gewas , natuurlyk , zo in Tuinen , 'uk in *t v/ilde , hadtzien groei jen :) Schëuch- Grasplanten, 83 (25) Cypergras «, dat de Halm met Blad- VL fcheeden bekleed heeft en gevinde zydelwg- A*ulU fe Bloemfieelties. Hooro- STUK. / XXV. In Virgitfie groeit deeze Cyperus 3 die de Cyperus grootte heeft van het Suiker- Riet , op WifS** terige plaatfcn. De Bladen bekleeden (fa Halm Scheedachtig, en uit ieder Oxel derzei- ven komt een enkele regtopftaande Tros voort , bevattende zes, zeven, agt, negen of tien, Elsvormige Aairen , overhoeks en tweezydig geplaatst, ongedeeld, uitgebreid zynde. ('26) Cypergras , dat de Halm driekantig XXVï. naakt turn. Be urtbi^ 2ër gevolgd te zyn ïn het getal der Steeltjes van de^S» byzondere Kroontjes, welken die Autheur, volgens een droog Exemplaar, hem onbekend, voor Halmen gehou- den en dus deezen Cyperus > in plaats van zeer groot, als zeer klein voorgefteld heeft > dat mooglyk den Fran~ fchen Heer Guettard aanleiding gaf, om hem te noe- men een Soort van Gras (H*f efpece de Ckiendeni) , waac van men , by Bomare , Hondsgras gemaakt heeft : doch Chien- Vent is > in 't Franfch, de algemeene naam van Gras (zie Tournefort) : ook is het Jaargetal, 1751, aldaar vitieus: zie IVoordenb» IL D. bladz 239. (25) Cyperus Culmo Vaginis Foiiorum veftito &c. Schoe- ttus Spathaceus, Culmo tereti , Spathis alternis &c. Sp* Plant. II. p. 63 Cyperus Ferrugineus. Sp. Plant. L p* 44. Gramen Junceum elatius , Caule articula.to, Virginia- ïium. Pluk. Alm. 179. T. 301. Fig. 1. Cyperus Racemis fimpl. lateralibus. Gron. Virg. 131. Flor. p, 9. Cyperus Culmo triquetro nudo , alternatïm Folio» F 2 IL Dekl XIIL Stuk, Driem ANNIG! naakt , aan den top overhoeks gebladerd Afdeel, \ mei zydelingfe Kinderende Bloem- Hooro- fteeltjes. STUK. Stengen of Halmen van een Voet hoog heeft deeze Virginifche Cyperus , aldaar aan de Ri- vieren groei jende, met Degenvormige Bladen van een half Voet , op de kanten ruuw. Uit de Oxels der Bladen komt een Draadachtig Steeltje dat gedoomd is, De Aair heeft aan den Voet eenige Steeltjes , met eene dergelyke Aair. Het is derhalve niet gekroond. S c i r p u s« Bies. Dit Geflagt bevat de eigentlyke Biezen, in ons Land algemeen bekend , en bovendien Bogveele dergelyke Planten, zo dat het by de veertig Soorten heeft. De Kenmerken, die hetzelve van 't voorgaande afzonderen, zyn, dat de Kafjes niet flegts famengehoopt of ge- tropt zyn, gelyk in de Schoenus, maar Schub- bige Hoofdjes maaken (*), en dat het Zaad met zekere Baardjes omringd is of gekroond, hebbende echter geene dergelyke Wolligheid, als die van 't volgende Geflagt. On* fo, Pedunc. lateraiibus proliferis. Mant 28. GramenFlu- viatile geniciüatum Panicula Foliacea Virginianum. Mor» Hifi. III. p. 183. Fig. noninvenio. (*) Glumae Paleaceae undique imbricatse : zie de Af* bedding &g. 49. PI. LX£XVII. lner voor. Grasplanten. Onze Ridder heeft deeze Biezen, naar de vi. gedaante van de Aair en van de Halmen , al- dus onderfcheiden. Hootd- stuk. I. Met één enkele Aair, (1) Bies met de Halm rond en naakt , de Aair ^rpus Cylindrlfch met Lancetvormige Schubben 9 trigtjnus. die aan den Voet , op zyde , Vliezig zyn. wf^^* In Oostindie groeit deeze, die de gedaanfee onzer kleine Water-Biezen heeft , met Draad- achtige Wortelbladen , digt getropt , een Handbreed lang, aan de binnenzydegefleufd, van onderen breed wit gevliesd, en een ron- de naakte Halm, geftreept en zonder Knoo- pen, ter langte vaneenSpan, zyndedeAair, aan 't end , een Duim groot, 't Getal der Stylen is drie, gelyk dat der Meeldraadjes, (2) Bies met de Halm driekantig naakt , en -H. eene Cylindrifche Aair aan V end. Veran-" derde, , Deeze Jamaikafche Bies gelykt naar de Knokkelige ongemeen ; waar van zy moog- lyk den bynaam heeft, als of 'er eenige ver- andering in gekomen ware, door de Voort- teeling* (3) (1 ) Scirpus Culmo tereti nudo , Spica cylindrica ? Squa- mis Lanceolatis Bafi lateraii ir.embranaceis. Mant. igo. O) Scirpus Culmo triquetro nudo, Spica Cylindrica terminali. Am. Ac ad. V. 591. F 3 II. Deel. XIII. Stuk. PRIEM ANNIOJ! VI. (3) Bies wet een ronde 9 hria naakte, half A|nEEu Knokkelige Halm , en een gekropt zydelings Hoofd- Bloemhoofd je • III. Op Waterige plaatfen aan de Kust van Ma-? ^Gevttich- vin^t men ^eeze Soort groeijen , die een *e. holle Halm , met Knietjes, doch niet overal , bezet heeft, de Aairtjes in een gefternd zyde- lings Hoofdje, niet aan den top, vergaard. IV- (4) Bies met de Halm rond en naakt % en eene ^*Moe-S' gronde end-Aaif\ fësfïge. Deeze kle'ne Water -Biezen komen menig- vuldig op Moerasfige plaatfen , door geheel Europa, voor. Mefi vindtze , by ons, in-* zonderheid op vogtige Zandgronden en irx drasfe Landen , voornaamelyk die eenigs^ins brak zyn; als ook in ondiepe Slooten, in ver* fcheide deelen van onze Provinciën. Maar het Gewas heeft veelerley veranderingen , zo in grootte als in geftalte, behalven dat de Aair- tjes altoos Spilrond blyven; zo de HeerHAi> leu, tenopzigt van de Switzerfche, aanmerkt: hoewel hy daar van eene Verfcheidenheid voorftelt, met byna Kogelronde Aairtjes, Der- ge- (3) Scirptis Culpao nudiusculo , femigeniculato , Capir tulo glomerato laterali. Tsieli. H. MaU XII. 135. T. ju, Juncus conglomeratus Maderaspatanus, acumine ge- xieiilato. Pluk. Alm. 200. T. 197. f., 6* CV Sfirfus Ciümo teroü nudo^ Spica fub ovata ter mi* Grasplanten. gelyke* heb ik ook hier te Lande, met langer of korter, en met knikkende Hoofdjes gezien ui. en verzameld. Zie hier , hoe zyn Ed. dccze^^'"* Soort befchreeven hebbe. 5, Plagmaakende ongebladerde Stengetjes, 35 van zes Duimen tot een Voet en daar bo- 5, ven hoog. Een enkelde Spilronde, gefpit- 3, fte Aair, van digc famengepakte Schubbe- 39 tjes gemaakt , die ftomp zyn , op welken 3, een bruine driehoek zig vertoont in een 3, witte rand. Aan den Voet van de Aair ko- 33 men Schubbetjes voor, die een weinig groo- „ ter dan de anderen zyn ; kort, doch niet 33 minder gebaard. Het Zaad is Eyrond , drie- 3, kantig, glanzig, met een kransje gekroond, 33 aan den Voet omringd met drie of vier Bor~ 33 Heitjes, een weinig langer dan het Zaad." (5) Bies met de Halm rond en naakt , en eene V. langwerpige end- Aair. tus. De beroemde Sloane vondt,op 't Eiland,. Knokke* Jaraaika , in de Slooten der Weiden , daar het ö Wa- roinalh Oed. Dan. 273. FU Snee. 41 , 42, Scirpus Cul- mo nudo , Sp. term. fubovata. R. Lugdb* 48. Scirpus Equifeti Capitulo majore. Scheuchz. Grimn 360* Tournf* 528. Juncus Paluftris Capitulo Equifeti major. C. B. Pin. 12. Juncus Aq. minor. Lob. Ic* g6. Gort. (5) Scirpus Culmo tereti nudo , Spica obiong| termi- iiali. F 4 ïï. Deel, XIII. Stuk. Drieman k i g a Apdekl Waarna den Regeniyd was ftaan gebleeven y ia. deeze Geknokkelde Biezen, die ook in de stuk?FD" Europifche Kruidhoven overgebra^t zyn. Uit éénen Wortel fchooten vyf of zes Hal- men, twee of drie Voeten hoog , van binnen hol, en aldaar door middelfchotten van Vlie- zen als in Geledingen verdeeld , die het Gewas van buiten zig knokkelig doen vertoonen* De Hoofdjes geleeken zeer naar die van de voor- gaande Soort. VI. (6) Bies met de Halm geftreept en naakt: eene Caspno-3 tweekleppige end-Aair van langt e ah de Kelk; de Wortels door een Schubbetje on~ derfcheiden. e Vé kleine Biezen, groeijende in Moeras- i . ..en/ronden der llosfchagiën , zo in de Zuidelj ke ais Noordelyfca deeien van Europa, vind ik, dat zonderling is, niet onder de Ne- deWandfeaangetekend. Volgens de benaaming van B a ü h i n u s echter , re ze noemt kleiner Biesachtig Gras met de Bladen en Aair van Bie- zen y nali. Scirpus Culmo nudo , Splca terminali fubrotunda» H. Cd ff. 21. R. Lugdk. 48, Juncus Aq. geniculatus > Capitulis Equifeti major & minor» Sloan. ffam* 37. Bijt, t p 122, T 75. f. 2 & T. 8i* f. 3< Raj. Supph 628- Rottboll. N« 58. (6; Schrpté Culmo ftriato nudo ; Spica bivalvi termi- nali longitudine Calycis; Rad. Squamula interflinclis» Oed* Dan-i Ts 167. Ft. Sttec, 42 , 43» Scirpus Fol. Culmi uni* Grasplanten. zen, zouden zy op buitendykfe Landen, hier vt. aan den Ykant, groeijen (*). De Heer Hal- l ler vondtze overal in de vogtige Valeijen der Hoorn*- Alpifcbe Eergen, en befchryftze dus. „ Plagmaakende Halmen , by den Grond „ fcheedig , gefleufd, byna altoos hard , krom ; „ drie Duimen of op 't hoogfte een Span 3, lang, ongebladerd ; uitgenomen een Ton- „ getje, uit het Scheedje, beneden 't midden „ aangedrukt (f). Twee Kelkfchubbetjes die ongelykzyn, (ovato-Jpadice&i) het grootfte 3, de geheele Aair gelyk en langer, gefpitst, „ niet gebaard; het andere korter. De Aair „ zeer dun (Jïri&a) met weinig Blommetjes 3 ,, drie op 't hoogfte. De Baardjes om het „ Zaad korter. Een lange Styl , driedelig 3, aan 't end. In het Schwartswaid , in Bohème en Enge- land, groeit (zegt hy) deeze Soort hooger 5 tot een Span; met regte Halmen, de Aair een weinig lyviger 9 en tot vyf Bloempjes bevat- tende, het eene Kafje langer dan de geheele Aair, :# ffiwf fV- 1" > ffi* l/i ffr Xjj J3Q3o i- *Q fV'* ii^tn ifjlHf 'f**?! a4W#%% •• Diiico. R. Lugd. 49, Scirpus Moatanus Capitulo breviore. Scheuchz. Gram. 363. T. 7. 18. Junc. pary. paluftris cum parvis Cap. Equifeti. Pluk. P'njt. T. 40 f. 6. G ramen Junceum Fo!. & Spica Junci , minus. C. B. Pin. 6. Hall, Helv. N. 1335, Commel, Ihdêg, HolL Catahg* p, 50, Vid. & Ro- sé nth al. FIgi\ Belg% Am, Ac ad. VI. p. 54. ff) Infra medii grandem ajipresfam. An (ilandem ? F 5 II. Deel. XIII. Stok. ■, $0 Driemannige indeel ^a*r' met ^raa^es van ^e Aair uitgaande, iil L' als een foort van Pluis. Nogthans acht hy de» l°oïD" zelve niet daar van te verfchillen. * In Sweedeu maaken deeze Biezen, die men 'er Myrfaef of Mosfatuf noemt, volgens L i n- n mm Turven in de Veengronden uit , en zyn gemeen in de Bofchachtige Gewesten (*). Hy verklaart zulks nader in de Laplandfche Plant- befchry ving , zeggende , dat aangezien de Wor- tel jaarlyks nieuwe Schubben aanzet op de on- derfte overblyvende , waar tusfchen de Wor- tels uitfchieten , de Plant , hier door, boven den Grond zig verheffende , die Plaggen maakt van los Veen , welke aldaar zo gemeen zyn in de Bosfchen, een Soort van Turf maakende, die ligt in Brand vliegt en fchielyk verbrandt. Dit maakt het afbranden der Gronden, wanneer men in die Bosfchen nieuwe Landen ontgin- nen wil ; alzo die bovenkorst , uit zulke Bies* Schubben en Mos famengegroeid , na 't uit- droogen geheel ontvrugtbaar is ; zo zyn Ed« aanmerkt, noodzaakelyk (f ). Zeer blykbaar zyn gedagte Schubben , het on* derfte der Halmen en den Stoel bekleedende , bruin van Kleur, in twee Plantjes van derge- lyke Biezen, door den Heer Thus berg in Japan verzameld, wier Halmen qngevaar de lang- (*) Habitat iiv Paludibns Cespitofis , Turfas confU- tuens y ▼ ügatisfimus in fylveftribns Provintiis, Fior% Suec\ |L p. 15. (j) Flora Lapponica* pa 17. GR ASPLAKTBï. 9* tang te hebben van een Span: gelyk ik dezelr VL ven thans in myn Japanfehe Herbarius be« *j^%u mam, 5»-rD' ( 7 ) Bies met de Halm rond , naakt BorfleU acht tg* en eenehyna Kogelronde end ~ dair. Capitatm\ Hoofdige, In Virginie is de Groeiplaats van deeze, wel- ke door den Heer Clayton Cyperachtig Gras, met dunne Biesachtige Steelen , gety teld werdt. De Hoogleeraar N. L. Bürmannüs heeft deezen bynaam gegeven aan een Indifch Gras- plantje met Bladerige Steelen en ronde Wolli- ge Hoofdjes^ 't welk zynEd. niettemin tothet Gefiagt van Cyperus betrekt (|), (8) Bies met de Halm rondachtig^ naakt , Bor* yiIL fielachtig , en eene tweekleppige Eyronde rfscuuta" Aairi de Zaaden naakt* Speldach* Een allerkleinfte Soort van Biezen, die men Speld -Biezen zou kunnen heeten, groeijende in en dikwils onder zuiver W3ter, op een Zan- digen Grond in verfcheide deelen van Europa. Onder den naam van Zeer klein Biesje met Hoofd- jes Cf) Scirpus CapiÊatus. Buhm, FL p. 21, Pluk. FtyL 37S. T. 190. f. 7. (7) Scirpus Culmo tereti nudo Setiformi , Spica fub- £iobofa terminaü. Gron. Virg. n. Gramen Cyperoides Caule tenui Junceo. Clayt, N, 380. (8) Scirpus Culmo tereti nudo Setiformi, Spica ovata UK II, Deel. XIIL Sbxk* DriemannigB VI. fes van Paardeftaartkruid, hefchryft Boccoke A™fL' die Gewas , dat hy aan den Oever van de Loi- ^Hooïd- re 9 in Vrankryk , hadt gezien. In Switzer- land hadt II aller hetzelve overvloedig aan de kant van Meiren gevonden. Morison nam het aan de kanten van Slooten, by Ox- ford in Engeland, waan Plukenet tekent aan, dat hetzelve hem gedroogd door zekeren Heer, die het gevonden hadt, was gefchon- ken. By Dantzig is het door den vermaarden Breyn waargenomen. In Sweeden groeit het niet alleen , maar ook in Lapland, veel- tyds onder Water , omtrent een Duim hoog en is in de Rivieren aldaar niet ongemeen. De bloote Zaadjes hadden den Heer Haller bet- zelve van de Biezen doen afzonderen. Het groeit, in Switzerland, fomtyds twee Dui- men hoog. IX, (9) Bies met ronde naakte Halmen overhoeks ^ flï4tamUS aan em ^a^ertSen flappen Steel. de, Op Waterige plaatfen in Vrankryk en En» ge* bivalvi , Seminibus nudis. FU Suec, 43, 44. Dalib. Pa- rm 17, Scirpus magnitudine Aciculse. FL Lapp. 21. R. Lugdb. 49. Juncellus minimus Capitulis Equifeti. Pluk. Alm. T* 40. f. 7» Juncus inutilis f. Chamse - Schoenus C. B- Theatr, 183, Mariscus Foliis Setaceis mollibus Spical pauciflora. Hall. Heïv. inchoat. N. 1346» (9) Scirpus Culmis teretibus nudis alternis , Caufe Foliofo flaccido. Sp. Plant* Scirpus CauleFoliofo flaccï- do* Grasplanten- 93 geland komt deeze Soort voor , die in de Noor- vi. delyke deelen van Europa, zo 'tfchynt, niet wordt gevonden. Men heeftze nogtbans in Hoorn- Vriesland 3 omtrent Bergum , zo in het Wa- ter, als op vogtige plaatfen van de Iiey, waar- genomen. Op den Grond kruipt , doch in 't Water vlot dit Biesachtig gras , met dunne Rankjes, die als uit veele Leedjes famenge- fteld zyn , zo dat het van 't Fonteinkruid wei- nig verfchilt, dan door de rondachtige Hoofd- jes , insgelyks byna als die van 't Paardeftaart- kruid , of liever Knodsachtig. Aan de Leed- jes, die veele fmalle Blaadjes uitgeeven , han- gen Worteltjes , waar door het uit den Grond zyn Voedzel trekt. II. Met een ronde veel-Aairige Halm. (10) Bies met de Halm rond en naakt y en veele Eyronde gefieelde end- Aairen. tacu^U Onder den naam van Biezen is deeze Soort Bies* < al- do, Scapis alternis Capitatis. R. Lugdb* 49. Sauv. Monsp. 9. Scirpus Equifeti Capitulo minori. Tournf. Scheuchz. Gram. 365. T* 7. f. 20. Juncellus Cap. E« quifeti minor fluitans, C. B. Pin, 12. Prodr. 23. Theatr* 187. G ramen Junceum Clavatum minimum. Raj. Rift* 1300. Mor. S. 8. T. 10. f. 31. Pluk. Alm. 180. T. 35. £ 1. Gort. Betg* 13, (io) Scirpus Culmo tereti nudo , Spicis ovatis pluri- ÏL Deel. XIII. Stuk, Matten- Driem ANNHS VI. algemeenst bekend , wordende in 5t Hoog* UI. * duitfch Binzen , in 't Engelfch Rushes gehe* Hoorn- ten en jn naam dikwils verward met de Bloem* STUK. Matm. biezen , die men in 't Franfch Joncs tytelt* Bies. naar den Latynfchen naam Juncus , by fomtni* geii, evenals de Nederduitfche, onverfchil- lig gebruikt voor allerley Biezen , groot en klein. De Groeiplaats is allom in zuivere ftil {taande en ftroomende Wateren, zo aan den Oever als op aanmerkelyke diepte , door ge* heel Europa. By ons komen zy zeer veel aan Rivieren, Vaarten, Slooten, Graften en Mei* ren, als ook op fomtyds onder loopende Gron- den voor , makkende , op fommige plaatfen,als geheele Bosfchagiën ; waar van de Bieshosch% niet ver van Dordrecht , den naam voert, Verfchei- In grootte overtreft deeze Soort alle andere denheden. Biesgewasfen van ons Wereldsdeel , opfchie- tende tot vyf of zes Voeten hoogte. Wanneer zy een minder voordeeligen Grond beflaat , nogthans , blyft zy kleiner ; gelyk men dit zeer veel aan de kanten van onze Slooten en Vaarten ziet , aldaar zy naauwlyks drie Voeten hoog voorkomt. Doorgaans heeft zy eenvou* di- bus pedunculatis termïnalibus* Ft% Snee. 40 , 46* Dali- bard Paris* 16. Goet, Belg. ig, Scirpus Spicis copio- fis, R, Lzigdb. 48» Scirpus Paluftris altisfimus. Toürnf. InJL 528» Scheuchz. Agrojh p, 354, Juncus niaximus H Scirpus major. C. B. Piny 12. Ikeatr* 178. Juncus Aq. raaxmnis. Lob, Ic* 85,, Juncus Paluftris major* Tab# OftASPLANTÈtT. 93 dige ronde opftaande Halmen , om laag Schee- y£ dig en dergelyke Bladen , die elfen zyn en Akkzu zagt* Daar komt een Verfcheidenheid voor, Hoofd- welke de Bladen Zaagtandig ruuw heeft, doorSTÜiC' Toürn efort opgemerkt, die hy oordeelde Bits; ~ met zekere Afbeelding van Lö bel overeen- komftig te zyn (*) : doch dit is de eerfte Soort van Biesgras , hier voor befchreeven* Een weezentlyk verfchil, van deeze zelfde Soort, wordt in de plaatzing der Aairtjes opgemerkt, welke fomtyds zydeling , een end wegs bene- den den top geplaatst zyn , als in de figuuren van Lob el en Do d onheus, fomtyds aan den uiterften top der Halmen, gelyk in de af- beelding van Tabeunemont. Haller heeft die laatfte op de Eilandjes van den El- zas, in de Ryn, gevonden. Ook is zodanig een Matten - Bies, waar van ik een fraay Exem * plaar heb, den Heer Thunberc in Japan voorgekomen , met Kegelvormige Kaneelkleu- rige Aairtjes , in een Kroontje aan 't end ver* gaard, Op Ceylon vondt zyn Ed. eene Bies , die weinig daar van fchynt te verfchillen : zo dat deeze Soort ook tot Oostindie behoort* De 249 » 587- Juncus holofchoenos» Dod, Pempt. 605. Scirpus Caule tereti , Panicula laterali Ramofa , Locuftis ovatïs* Hall. Helv, inchoau N. 1337. (*) Scirpus Paluftris altisfimus Fol. & Carina ferratis. Jnfl, p, 528. Gramen Cyperoides. Bocc* p. 70* Cyp, longue inodorus fyiveftris. Lob» R\ 76. Plant. mv% Paris, p. 532. II. Deel. XIII. Stur, ,j6 ÜRIEM ANNIC! VI. . De verfchillende hoogte naar de Groeiplaats A jjjj£L' heeft hier ook doen t'huis brengen de Laagere 5^k°FD" Moeras- Bies van Scheuchzer(*) , welke de "^«««-Halmop 't dikfte maar als een Schryfpen heeft; mes- daar de Halm deezer Biezen 9 in fommige Mei- ren s om laag wel een Duim dik valt. Hier toe betrekt men ook de Waldhintfen van Tab e r- ne mo nt met Wollige rondachtige Hoofd- jes, die mooglyk nader aan de volgende Soort zou komen. Dat in diepe Waters deeze Bie- zen fomtyds niet bloeijen , noch Halmen fchie- ten , en dan 9 door de langte en dunte der Bladen zig als een Soort van Wier vertoonen, heeft de Heer Bern* Jussieü aangetoond (f). De wyd vermaarde Tournefort zou hier door misleid zyn geweest (|). Gebruik, Ten opzigt van 't gebruik voldoen deeze Biezen aan den naam ; alzo men 'er op verfchei- deplaatfen, inzonderheid in Vriesland , onze gewoone Vloermatten van vlegt. Die fyne Matten, uit de Zuidelyke deelen van Europa, onder den naam van Spaanfche en Alikantfe bekend, zullen waarfchynlyk gemaakt worden van een fyner foort van Biezen. Dus zal het ook (*) Scirpus Paluftris humilior. Schkuckz. 356. Juncii9 f. Scirpus medius. C» B. Pm. 12, Theatr. 181. Juncus Sylvaticus. Tabern. 250 , 588. Vid. Scop* Fl% Carn, p, 222» Reichard SijjL ji. 133. (f) Ci liRARD. Flor. Gallo- Pvov. p. 115. (|) Daar van maakende zyne Atga Graminca FluviatU iis lovgisjïmo Folio, Ioft. p. 569. Grasplanten. 97 ook gelegen zyn , met die fyne Matten, waar vi. van de Chineezen en Japöneezen , en andere A*u*L Oostindifche Natiën , zo veel werks maaken, Hootd- . 'stuk. in de opfiering en affchieting van hunne Woo- Matten jningen , en tot Zeilen voor de Vaartuigen als, ook tot het maaken van Korfjes , Mand- jes, Kistjes, die ongemeen fraay zyn. Ik wil nu niet ftaan blyven op derzelver gebruik by de Turken en andere Afiatifche Volkeren, bin- nenslands. De Heer Gmelin zegt, dat de Tartaaren van de Steelen der Biezen Spreijen vlegten , welken zy in de Zomer oader 't Lig- haam leggen, om koelder te rusten. Door ge- heel Siberië, getuigt hy, komen die Matten- Biezen in de Meiren voor (*). Zo heeft de milde Natuur haare Schatten over den geheelen Aardbodem verfpreid. Welk een onbefchryflyke nuttigheid levert niet dit verachteiyke Gewas aan de Menfchen uit? Pu- nius maakt reeds gewag, van deszelfs gebruik toe Vischkorven en Fuiken, als ook tot Lam- pen , waar toe het Merg nog heden dikwils gebruikt wordt, en hy verhaak , dat zy by de Zee - Alpen zo zwaar groeiden, dat zy , open ge- fneeden , Duimen breed waren» Ook fchynt hy op te merken , dat men 'er de Scheering tot Zeeven in Egypte van maakte (t). De grove re PO Flor. Sib. Tom- I. p. 7* (f) Utnisfimus ad Vittlia Holoschoenos , quia mollis & Carnofus eft. Ufus ad Nasfas Marin,as> Vitüium ete- G %w* II. Deel, XIII. Stuk, 93 Drismannig t VT. UI Hoofd- stuk. Matten- Bies. re Biezen dienen nog, op veele plaatfen in Ët> ropa, tot het dekken van Boeren Wooningen of Stulpen, gelyk in Sweeden, alwaar men 'er de Zadels mede vult en het ook, in tyden van gebrek , tot Beeften - Voeder gebruikt , zo Lin- njevs meldt (*;. Ook heeft men bevonden , dat de Biezen , overlangs in dunne reepen ge* fneeden en gedroogd zynde, famengelymd^ voor Papier kunnen verftrekken. Het verfche Merg is om op Brandfteden te leggen aange- preezen (f). XL ScirpvtS Holo- fchoejms, Rond- Aairige. (li) Bies met de Halm rond en naakt , ds ^airtjes byna Kogelrond 5 gekropt ^gefteeld^ een tweebladig% ongelyk, ge (pitst Omwind* zei. Deeze Soort 5 die door haare ronde Aairen van de voorgaande allermeest afwykt, zou de eigentlyke Holofchoenus der Ouden zyn , zo fommigen willen. Dezelve groeit in de Zui- delyke deelen van Europa, en is in Italië niet alleen, maar inzonderheid omftreeks Mont- pellier, zeer gemeen, by en tusfchen de an- de- gantiam, Lucernarum Lumina &c. Hifi. NahVtot. XXL Cap. 18. CO Flor. Suec* II. p. 16. (f) Epk. Nan Curs Vol. VUL Obs, 119. (n) Scirpus Culmo tereti nudo , Spicis fubgbbofis &c. 'Ciouan Monsp% 30. Scirpus mar. Cap. rotundis giome- iatis. Touknt, Inft. 528» Juncvts ucutus maritinaus Capit* Grasplanten. dere. in grootte verfchilt zy weinige berei- VI. kende fbmtyds ook tot vyf Voeten hoogte. Alf™u Het zal mooglyk eene Verfcheidenheid daar van zyn: want de Aairen komen in dezelve fomtyds ongefteeld en digt getropt voor, zo Baöhinus aantekent. (12) Bies met de Halm rond en naakt) en een XJL zydelings Hoofdje met een omgeboogen Auftlatisi Blikje 9 de Bladen gefïeitfd. lafdigtj Het zelfde zou 'men van deeze kunnen den- ken , ten opzigt van de volgende , naar welke zy veel gelykt; maar zy heeft twee Blaadjes of onvrugtbaare Halmen, die regtopftaan, glad zyn en gefleufd, (niet rond en aan den Voet Scheedig met een rappigen rand.) De Hal- men zyn rond en glad, naauwlyks een Voet lang j boven het Hoofdje met een opgeregte maar gefleufde Tip , langer dan het omge- boogen Blikje aan de Halm. Het Hoofdje is Kogelrond, ongefteeld, ftomp, Roestkleurig, met gefchubde Klepjes , die aan de punt by- na driekwabbig ftomp zyn 9 de zydkwabben bruin getipt* ,(13) rotundis. C B. Pm. 11. Theatr. 174. Scirpöides mariti? iüum 3 Capit fparfls glomeratis. Scheuchz. Gram* 371. Hülofchoenus Dalech» Hiji. 987. Ger. Prov* p. 116* Phift. Ti 40, f. 4. Oed. Dan. 454, (12) Scirpus Culmo tereti nudo, Capitulö Iaterali* Braétea reflexa ; Foliis Canaliculatis, $y/ï, Nat. Veg* XIIL p. 35. G » II. Deel. XIIL Stüi*. Drieman nige VI. (13) Bies met de Halm rond en naakt , en een AII1EU zydelings Hoofdje^ dat Kogelrond is, met Hoofd- een omgeboogen Blikje. STUK. N Schp'm ^an ^e Zeekust van Provence en van Lan- ^Room' Suec^°k omftreeks Montpellier , als oak by fche. Rome 9 groeijen deeze Biezen , die daar van den bynaam hebben. De hoogte der Bladen en Halmen is één of twee Voeten , doch zy zyn Draadachtig dun en aan 'tend fcherp ge* punt. Een, twee, drie of meer Duimen be- neden de punt, groeit een Wrattig Bolletje, dat famengefteld is uit veele digt gekropte Aairtjes , uit Schubbetjes befïaande , die het Zaad bevatten , dat langwerpig is en drie- kantig. XIV. (14) Bies met de Halm naakt en Borftelachtig 9 Setacms. m ongefieelde Aair aan V end. Borfleiige» ö J Dit zeer kleine Biesplantje komt aan de Zee- kusten van Europa, alom, voor; gelyk het ook OsJ) Scirpus Culmo tereti nudo , Capitulo laterali conglobato , Brritea reflexa. Gouan Mmsp. 30. Ge- kard Prov. nó Scirpus Capitulo fingulari Rad. tomen- tofa\ Barr. Rar. 1249. T. 255, f. 3. Scirpoides acutum maritimum v Cap. glomerato folitario. Scheuchz. Gram. 373» Mich. Gen. 52. Pall. It. III. p. 537, fl, Juncus minor acutus maritimus. Pluk. Alm. 200. T. 40. f 5. ("14) Scirpus Cuimo nudo Setaceo, Spica terminali fcsfflh Gort. Belg. 14. N. 44, FU Sue>. U. N4 45, Sc. Cul- Grasplanter icï ook in de Zee -Duinen by Santvoort en Mui- vl derberg, en by ter Goes in Zeeland, is ge- A™*r-« vonden. Het heeft naauwlyks de hoogte van Hoofd- een Vinger en de tropjes van Aairen , die aanSTUK* 't end der Steekjes groeijen , zyn naauwlyks zo groot als een Neet, zegt de Heer Gouan. Mor is on merkt aan, dat het zelden hooger dan e,n Handbreed worde, en dat de Bladen naauwlyks dikker dan Paardehaair zyn. Het kwam dus, in Engeland, aan de kanten van Poelen en Moerasfen,op veele plaatlen , voor. Wegens de kleinte kan men het ligt met de volgende verwarren, welken 'er, volgens den Heer Rottböll ,flegts Verfcheidenhedea van zouden zyn. (15) Bies met de Halm rond en naakt , en on- xv. gefieelde Aairtjes , die in V wielden van de r ^c}rPus " J j ? Juptnus. Halm famengekropt zyn. Hurken- de. De vermaarde Tour ne fort fchynt dee- ze omftreeks Parys niet gevonden te hebben, de- Culmo nudo Set Spicis pedunculatis. R. Lugdb. 49-, Scirpus dmnium minimus Cap. breviore. Tournf. Inft. 528, Scheuckz. Gmm. 358- Juncus inutüis f. Chamse- féjjfoehus.1 C B, Pw« 12. Prodr. 22, Juncellus omnium minimus. Morts. Hijl. III. p, 232. S. 8. T. 10. £ 23. Oed Baru^ii. Röttbüll. p. 47. T. 15. f, 4, (15) Scirpus Culmo teireti nudo , Spicis fesfilibus in medio Culmo glomeratis. Daljb. Paris. 16. Scirpus fu- pinus minimus , Cap, conglobatis , Fol. yotundo - tereti- bus. Tour-nf. Jnft. 528, G % II, Deel. XIII. Stjk. VI. dewyl hy 'er, in zyne Kruidleezingen aldaar * Afdeel. geen gewag van maakt, en men het,by Va*ê* Hoofd- lant, met een Sterretje getekend vindt. STUK. Xyj (16) Bies ^ Halm tweefnydig, uaakt + het Scirpus Kroontje famengefteld , de Aairljes Ey~ Jlutuwna~ y is. rond. Jierftfche; In Virginie is deeze door den Heer Ci,a y» ton in de Herfst waargenomen, de Halmpjes ook niet meer dan een Handbreed hoog heb- bende en de Bladen Grasachtig flap. De Hoofd- jes of Kroontjes beftaan uit drie ongefteelde Aairtjes, by elkander, in een mikje van twee dunne Blaadjes. Derhalve moetei) de aanhaa- lingen van P l u k e n e t en van wylen den Heer Bürmakpnüs hier t'huis gebragt worden , en £OU dus deeze Soort zo wel op Ceylon grcei- jen als in Noord - Amerika. De HeerRoTT- böll hadt, in den jaare 1760, met den Heer JussiEUj by Parys een dergelyk Biesje ge- vonden, zo hy oordeelt en afbeeldt, doch dit haat maar één Omwindzel* Blaadje. (1?) Bies, (16) Scirpus Cuimo ancipiti iiudp UmbelJa decom- yofita , Spicnlis ovatis. Mant. 180, Scirp. Foliofus pufil- Ins Autumna lis &x. Clayt. 772. Gramen Junceum perpu- fiiluiri Capillaceis foliis iEthiopicum. Pluk. Alm. 179. T. 300. f. 5. Gram, pufillum , Junci Capitulis minimis , ad jpiaiih foliolis binis acutis. Burm. geyl. 108. T. 47. f. 2, l^OTTBiiLL» Fig. 5. GR A SP Xj A NT E K. I03 (17) Bies «tf de Halm vaa t* Haairachtig VL dun ; de Aairtjcs gefteeldy één ongefleeld in Eu •t midden. Hoofd* SXïJK. Volgens decze door den Heer LinnjEUs ]yX/w Verbeterde bepaaling , kunnen geene aanhaa- Ca^iaris. lingen (land houden op deeze Soort, die van bladige, zyn Ed. thans is befchreeven, als Haairach- tige Blaadjes hebbende , naauwlyks een Vin- ger lang , en naakte Halmen, weinig langer of dikker : onder het Kroontje een Borfïelig Blaadje, langer dan de Aairtjes, waar van aan't end drie Eyronde gefteeld,het middeiPre onge- fleeld, beftaande uit Roestkleurige Schubbe? tjes, die groen gekield zyn en ftonip. Zeer naa komt aan deeze Soort dat CeyJon* Vlaat fche Biesgewasje myner Verzameling, in Fig. LXj^VIII# 9 afgebeeld. Want hetzelve heeft de Blaad- jes Haairachtig dun , geen Vinger lang en de Halmpjes weinig dikker of langer, naakt. De- zeiven zyn aan 't end gekroond met twee, drie of meer gefreeldc Aairtjes > omringende een ongefteeld in 't midden; zod.u het volko- men aan, de bepaaling voldoet; 5t welk men in. geene der aangehaalde Figuuren of hefchry- vingen vindt. Wylen de Hoogleeraar Bur- $iannus zeid', in de text, dat het Hoofdje met f17) Scirpus Cnlmo nndo Capüiari , Spicis Peduncu- ïatis intermedia fesfüi. Sp. Plant. p. 73. Mant. 321. c4 II. D&bi.. XIII. Stuk. . D R I E M A N N I . C? K VT. ^ met één Blaadje gefchoord was , en in de be- ffff t- paaling met twee Blaadjes , 't welk zyne Fi- ooi -D- guur ook aanwyst. Hermannüs fprak van een Ceylonsch Zandgras, met Hoofdjes van Bie- zen, aan den Voet Bladerig: *t welk zekerlyk meer dm één Blaadje aanduidt. In het myne hebben de Hoofdjes een Omwindzeltje van vier ongelyke fpitfe Blaadjes, gelyk in hetCy- pergras: waar van het kleinfte, oïzeer kleine , hier mede is verward geweest , zo de Heer Rottböll aanmerkt. Zyne Afbeelding, op deeze Soort door Rzichard aangehaald , kan nogthans daar toe niet behooren , als a?- temaal ongefteelde Aairtjes hebbende; zo ge- zegde Deenfche Heer zelf erkent. Men kan kiaar zien , dat tie Steeltjes hier niet door af- gevallen Schubbetjes veroirzaakt zyn, gelyk zyn Ed. vermoedde plaats te kunnen hebben : alzo hy waarfchynlyk dusdanig niet hadt ge» zien , met weezentlyk gefteelde Aairtjes (*). Dus ziet men dat de vier laatfte Soorten, hoe zeer ook in kleinte van Gewas ftrooken- de , in weezentlyke hoedanigheden verfchil- len. Geheel wat anders is 't de Aair enkelden aan den top te hebben, gelyk in de'Borfteli* ge, of in 't midden van de Halm, gelyk in de Hurkende: of famengefteld en ongefteeld, ge- lyk in de Hcrfstfche y of gedeeld , gelyk in dee- (?) Zie RoTta, Nov. Plant*.?* 49. Tab. XIII. Fig.$, Grasplanten. 105 dceze laatfte Soort. Die onderfcbeidingen zyn " VÏ. zeer duidelyk en ia de Afbeeldingen zelfs ken- AluZL' Daar. srJK< HL Met een driekantige Halm en naakte Pluim. f18) Bies met de Halm driekantig , naakt > de \ s ö .Sar pus Aairen byna ongefteeld en gefteeldy met de triqueter* 7 7 Dnekan- punt gelyk. tige- . In de Zuidelyke deelen van Europa komt deeze Bies voort , die daar van den bynaam heeic , dat de zyden der Steelen vlak zyn , niet ingedooken. De uitfehieting van de Aaiv ren > die gefteeld en ongefteeld zyn , is een weinig beneden de fpitfe punt der Halm.- De- zelve is zagt en zwartachtig groen , met bruin- achtige Hoofdjes, volgens M icHELius,die - dezelve op verfcheide plaatfen by Florence vondt en ook van Londen gekreegen hadü. (19) Bies met de Halm driehoekig, ?iaakt? ge- XIX fig) Scivims Culmo triquetro nudo / Spiculis fesfili- bus peduiiculatisque , mucronem sequantibus. Syft. Nat. Feg. XIII. Scirpo - Cyperus Paluftris , Cauie molli &c. Mich. 'Gen. 47. JuricuS acutus Maritimus Caule trique- tro molli, procerior. Pluk. Alm, 200, T. 40. f, 2. Rat, Szippl. 629. (19) Sdrpus Culmo triangulo mado acuminato &c. G 5 II. Deel, XI1J. Suük. \ P&IEMANNIQ B* VL [pitst* en famengetrogte ongefteehk Aairm * ïfih zydeiings. jstuk» Iq Engeland, Italië, Switzerïand en Virgi- nie, worden de Oevers van brakke Me:ren aan den Zeekant bekleed door deeze Soort van Bie- zen 5 die wegens, de lange fpiife punt van de Halm, welke boven de Bloemen ukfteekt ,ge- bynaamd zyn. Derzelver Halmen zyn drie-* kantig, driehoekig, met drie Kielen, aan de hoeken famei?gekneepen, Zy hebben de lang* te van één of twee Voeten en daar boven. De punt is flap en dikwils orngekromd. De Aair« tjes zyn ovaal, getropt, bruin en bleek bont , veel naar die van onzen Water - Cyperus , die ftraks volgt, gely kende. XX. (20) Bies met de Halm driekantige naakt ; een dSo- 3 famengefteld Kroontje ; de Aairtjes der gaf* mus. feling ongefieeld. Gegaf- felde. In Oostindie groeit deeze , die een uitge- fprei- Sm-po - Cyperus Panicula glomerata e Spicis imbricatis compofita* Scheuchz. Gram. 404, T. gK L 14. Hall. jlelv. N. 1338. Scirpo - Cyperus rnaritimus. Migh. Gen* 4% N. 45. Jnncus acutus rnaritimus Cauie triangulo. C. B. Tin. n. Trodr. 22. Mor. S. 8. I. 10. I 20. Pluk. T. 40* £ i, 3- (20J Scirpus Cultno triquetro nudo , Urobella. decorn* pofita , Spicis dichotomiae fesftlibus. FL Zeijl, 40. Burm. Fl. Ind. 22. Gramen Cyperoïdes Maderasp. Juncelli Gesneri Capitulis fparfïs. Pluk. Alm. 179. T. ng,f. 3. GuA&'i'I'ANTïNi fpreide Fluim heeft van ronde Aairtjes , veel Vh geiykende naar de Hoofdjes der Bloembiezen. ^jxEV Men vindtze by den Heer Burmannüs, on- %W der de Ceylonfche Planten, JEte/»' Gnaf* ge- naamd , met een Takkige Aair van drie Dui- men , als van de Gcersten- Bïeze: hoewel de Aairtjes hier voorkomen op gegaffelde Steel- tjes, (21) Bies met de Halm driekantig , naakte en XXL een eenvoudig Kroontje , van Eyronde Aair- echmlfus. . tjes. Stekelig De ronde ftekelige Hoofdjes , veel naar die van 't Sparganium zweemende, onderfcheiden deeze Soort, die zo wel in Noord -Amerika groeit als in Oostindie. Maar, hoe deeze be- hooren kan tot de Biezen met een naakte Pluim, daar dezelve, volgens de Afbeelding van Pluk e net, zulk een flerk Omwindzel heeft, verftaa ik niet. ($2) Bies met de Halm driekantig , en een XXII. C21) Scirpin Culmo triquetro nudo , Umbella fiiripli- nikte> p , Spicis ovatis. //. ZeyL 38. Gramen Cyperoides Ame- ricanum , Spicis grandioribus &c. Pluk. Alm. 179. T. 91. f. 4. Gramen Cyperinum Zeylanicum Forcinum , Cap. conglobatis rotundis. Burm. ZeyL 107. Burm. FL fnd. 22. €yp. Flor. Capit. ereftis pedunculatis. Gron; Pirg. 12, (22) Scirpus Culmo triquetro Umbella fimplicj, Sp> II. D££L. XIIL Stuk. tos Driemannigï I VI. eenvoudig Kroontje 9 de Bloempjes der Aah Aideee.» ren agterom geknikt. Hoofd* Een wonderlyk aanzien geeven de omge- jfcnikte en als neerhangende Blommetjes der Aairen aan deeze Soort; wier Groeiplaats in- Virginie zou zyn. Pluken £T heeft het een Indiaanfche Soort van Cypergras , met een fraaije Pluim 3 van neerhangende zwarte A air* tjes, getyteld. (23) Bies met de Halm driekantig ,hyna naakt ; de Omwindzels van langt e ah de Pluim 3 op de kam gehaaird. (24) Bies met de Halm driekantige naakt; het Kroontje byna naakt; de Aairen langwer* pigy ongejleelden endelings* Grootelyks verfchillen deeze beiden niet* die carum , Flosculis retrofracUs. Cyperi Genus Indianum* Panicuia. fpeciofa , Spicis propendentibus atris. Pluk. Pkijf. T. 415. t> 4- (23) Scirpus Culmo tricmetro fubnudo, Involucris Ion- git. Paniculae ciliatis. Cyp. Culm. trïq. nudo, Panicuia diphylla &c. R. Lugdb. 50. Gramen Cyperoides ma jus , Spicis exoblongo -rotundis compa&is Ferrugineis. Slöan. ffam. 36. HifH I. T. 77. f. 2. (24J Scirpus Culmo triq* nudo , Umbella. fubnuda* , Spicis oblongis fesfilibus terminalibusque. Scirp. Culmo triq. nudo, Panicuia laxa. Gron. Virg. 132. JI. p. 10 Grafnen Cyperoides majus Aquatfcum, Panic. plur.Jun- ceis ; SdrpUS JFtrrugi- fieus. Roest- kleurige. XXIV. Spadtceus, Bruin- rode.. Grasplanten, 10$ die op Jamaika door den vermaarden Sloane yr, waargenomen zyn. De eerfte vondt hy op JMoerasfige plaatfen aan den Zeekant; de an- s^°orD* dere, by Caymanes, in eene Rivier van zoet ' Water. Deeze wordt ook geteld onder de Planten van Virginie, met aanmerking, dat de Pluim kleine Blaadjes heeft. Door de Kleur der Aairen fchynen zy het allermeest zig te onderfcheiden, en daarvan hebben zy den by naam. Een dergelyke was van Tranquebar in Oostindie gezonden 3 zo de Heer Rotteöll meldt, die 'er den bynaam aan geeft naar de veranderlyke Geftalte en ze tot een ander Ge- ilagt betrekt (*> IV. Met een driekantige Halm en een Bla* derige Pluim. (25) Bies met de Halm driekantige naakt; en XXV. een meervoudig famengefleld Kroontje . dat j^f^Sus een BorfleligOmwindzel heeft ; demiddelfie Geerst- Aairen ongefleeld. iWwflflb Zeer duidelyk is deeze door den Heer «eis fparfis , Spicis ex oblongo rotundis Spadiceis» Sloaïu Sfam.- 36. Hift. I. T. 76. f, 2, ("*) Schoenus poiymorphus. Nou. Plant, p, 67. Srirptei Culmo triquetro nudo , Umbe^a fupra* decompofit& . Spicis intermediis fesfilibus ; Involucro Se» taceo. Burm. FL Ind. T. 9. f, 2. Rottboj-l. PtmU J?« 57. T. 5. t 2. \ B, Dsel, XIII. Sxm i lö ï) r i e M A K N I G È AÏiLl. L- BuRmannüs afgebeeld, die op Java ^ Ui. noemd zou worden Rompot outan , dat ié stuau™- WiId Gras* Het heeft veele naakte, driekan. tige, gladde Halmen, van een half Voetlange en Grasachtige Bladen , die het onderfle be- kleeden. Het Kroontje is zeer lugrig uitge- breid, hebbende zo wel de byzöndere als al- gemeene Omwindzels van korte, fmallë fpitfe Blaadjes* De Aairtjes zyn gefteeld, allen Ey- rónd , van grootte en figuur byna als Geerst- zaad» XXVI. (26) Bies mei de Halm driekantig 1 naakt; hei üfperoi-S Kroontje eenvoudig , met langwerpige Aai+ des. ren en Ehvormige eenbloemige omgeboogenê achtiJT Blommetjes. £)ee2e , ook in Ooftindie waargenomen * gelykt zeer naar het Schraal - Aairige Cyper- gras of naar de Omgeknikte Bies , van hier voor > maar de Blommetjes 2yn ruimfchootig omgeboogen. Zy heeft Grasachtige gekielde Bladen en driekantige naakte effene Halmen, van een Voet lang. Het Kroontje is ongelyk f en heeft een veelbladig Omwindzel , dat lan* ,ger is, van Grasachtige Bladen* (27) • Scirpm Culmo iriq.nudo, Umbella (implici , Spi- ,cis oblongs , Fiosculis fubulatis unifloris reflexis. Mant, 181. Kyllinga umbellata* Rottb. Plant, p. 15. T, ^ GRASPLANTEN. fff (27) Bies mei de Halm driekantige een Blade- yt r/g geklonterd Hoofdje, met de Schubben Afoeel» der Aairtjes driedeelig^ in '/ midden Els- Hoofd- ^rmig. SXXVIL ScirpuS Om dat de Heer Linnjeüs dit Gewas, in ***** tweeden , aan den Zee -Oever hadt gevon- Gaiigaan* den 5 dien hetzelve aldaar , op fommige plaat- fen, even als de Matten* Biezen de kanten van Meiren (zegt hy) bekleedt , gaf zyn E:!, 'er deezen bynaam aan , die in 't algemeen geens- zins toepasfelyk is. Het groeit niet alleen o- veral in de binnenslandfe deelen van Euro- pa , maar komt ook by ons aan de kanten van Rivieren, Meiren en Slooten, zo wel in zoet als in zout Water , doch ook dikwils op on« derloopende Gronden aan den Zeekant voor. in Neder -Saxen is het gemeener dan inSwit- zerland , zegt de Heer Halle r , die in 't by- .(27) Scirpus Culmo triquetro , Panicula conglobata foliacea , Spicularum Squamis trifidis, intermedia Subu- lata. Gort., Belg, 14. Ft. Suec. 39 , 47. Dalib. Paris. 25. R. Lugdb. 50. Cyperus rotundus inodorus Germani- cus. C. B. Pin. 14. Theatr. 215. Gramen Cyperoides A- quaticum vulgatius. Lob. 1c, 20. 0, Cyp. rot. inodorus Anglicus. C. B. Pin. 14, yé Cyper. Panicula compa&a, Scheuchz. Gram. 400, T. 9. f . 9 , 10. J. Gramen Cy- peroides Panicula fparfa majus. C. B. Pin, 6. g Scirpo- Cyperus paluftris &c, Mich. Gen. 48. Scirpus Locuftis ovatis nutantibus , Caule triquetro , Panicula Foliofa ra- ?nofa , Glumis dentatis Ariftatis. Hall, hetv. inehoau N«r S339- ÏL Dsjsl. XIIL Sxvk, Driemakuigï VI. byzonder aeht geeft op de verfchillende ge* Aidebl. (jaante) weike het in 't Water of op 't drooge sTOK°rD* Sroeijende bekomt en waar door de opgege- GaUgaan. vene Verfcheidenheden zyn te weeg gebragt. Öp 't drooge 3 (zegt die grooteXruidken- 3, ner,) heeft het een driekantige Stengel van „ een Voet hoogte, en platte fpitfe Bladen, 3, byna even lang. Aan den top komen twee 3, Blaadjes voort, hec eene van twee Duim , 5, het andere korter , beiden fchraal , in hunne „ boezem bevattende van vyf tot agt of tien „ dikke Eyrotide , bruin -roode Aairen, digt 3, getropt op korte Steeltjes. Zy beftaan uit 3, drooge, ftompe Kelkfchubben, die twee- 3, hoornig zyn , in *t midden een Baardje uit- 3, geevende, dat geboogen is. De Bloem- 33 Kafjes , weinig verfchillende, zyn viertan- 3, dig; het Zaad is met Borftels omgeven; de „ Styl driehoornig* 3, In 't Water groeijende is het Gewas in „ allen deele grooter ; met Halmen van drie „ of vier Voeten hoogte : met Bladen onder 't 3, Hoofdje , één van een half Voet , een twee- 3, de van drie Duimen lang; waar fomtyds nog „ eenderde bykomt. Eenige Bloem -Aairen 3, hebben korte , andere lange Steeltjes, vier- „ of vyf-Aairig;zo dat, in *t zelfde Hoofdje, dikwils byna dertig Aairen voorkomen, 5, Dezelven beftaan uit Schubben , als voorge- „ meld, en zyn veelal een Duim lang." Op Grasplanten. «3 Op dergelyke manier , hoewel ook dikwils VL kleiner, komt dit Gewas , 't welk veel naar de Ali!^ echte Cyperusfen gelykt, zo menigvuldig aan J^rD°" onze Waterkanten voor , dat het te verwon- Gatigaam deren is, hoe men 'er naauwlyks een goede Afbeelding van hebbe. De befte ftaat by L o- bel onder den naam van Groot en gemeenst Wild Galtgaan-Gras, dat hy een plaats geeft by de Gras - Soorten , zeggende daar van : „ Onze Water - Grachten zyn gemeenlyk daar 3, mede wel geftoffeerd ; " en aanmerkende, dat het aan den Wortel ook eenige ronde Bol- letjes heeft, die in zyne Afbeelding ontbree- ken. Van den Water - Cyperus van Nederland fpreekende, die overvloedig groeide in Graf- ten en Beeken , aan de Rivier de Schelde , by Antwerpen, geeft hy daar een lange Aair aan, en zyne Afbeelding ftrookt niet : hoewel Tóurnefort van denkbeeld was, datLo- eel door die beiden dit zelfde Gewas had bedoeld (*). Niettemin heeft hy 'er twee by- zondere Soorten van gemaakt (f ) , waar van de ééne een verfpreide Pluim zou hebben. Het verfchil beftaat meest, zo 5t my toefchynt , in 't getal en de plaatzing der Aairen, gelyk men in de Afbeeldingen van Scheüchzer kan zien (|); of ook en beter in die van Mo- RI» ("*) Plant. env. Paris. y. 261. ' (fj Bei Herbarire. p. =27. ^) Gram Tab. DL Fig. 7 , % & Fig, 9 , x<^ H il. Deel. XIII. Stuk. iT4 Driem'annig» VI. rison alwaar het genoemd wordt Rei** Atdeel. fcejooze^ ronje Water -Cyperus van V Noorden. In Hoorn- >t Zuiden van ons Wereldsdeel, nogthans, is dit Gewas niet minder gemeen, komende over- vloedig in de Graften der Stad Montpellier en elders in Languedok; als ook zo wel in Mei- ren, als aan den Zeekant, in Provence, voor. By Weenen in Ooftenryk groeit het insgelyks ïn Graften en Staande Wateren. In Engeland fchynt het niet overvloedig te zyn, en die Cyperus, welke onder den naam \mEngelfcha voorgefteld wordt , zou in gedaante vry veel verfchillen (f): doch de deelender Vrugtmaa- king brengenze , zo de Ridder aanmerkt , by een. XXVIII. C2^) ^es wet de Halm driekantig i naakt ; het LuïP[US Kroontje Bladerig^ kinderende , met rond- Madeliê- achtige Aairtjes. vige. Eenige gelykheid in gedaante naar zeker Bofchgras , heeft den bynaam gegeven aan deeze Soort , die, volgens den Hoogleeraar N. (*) Hift. III. S. 8. T. ii., f. 9. Cyperus rotundus inodoms Aquaticus Septentüonalis. C B. Lob. (1) Cyperus rotundus inodorus Anglicus C. B. Pin, qui Littoreus Lobelio L. 77 : weike , zo Commelyn aante* kent , by de andere in ons Nederland voorkomt. (28) Sctrpus Culmo triquetro nudo , Umbella foliofa prolifera, Spicultë fubrotundis. Burm. FL Ind. 22. Gra- men Cyperoides Oriëntale ; Panicula elegantisfusa, Pluk* Manu 97* T. 417. f. 3, Grasplanten, N. L*BuRMANNUs,in de beide Indiën groeit* VI. Zyn Ed. , naamelyk, hadt uit het Kruidboek 11L * van Pet 1 ver dezelve in bezitting, alleenlyk S^°0FD' door de helft minder grootte van de Javaanfche verfchillende. Hier toe betrekt zyn Ed, , der- halve, het Kleine Cy pergras van Sloane, met digte, rondachtige >geele Hoofdjes. De Halm, meer dan een Voet lang, is naakt, driekantig , glad : het algemeene OmwiRdzel beilaat uit Degen vormde Bladen, die langer dan het Kroontje zyn. Dit heeft de middel- fteeltjes zeer kort , allen op 't end met een Bolletje, dat weder kleinere , byna als de Ma- delieven met Kindertjes , zo genaamd , uit- geeft , die allen uit rondachtige Aairtjes famen- gekropt zyn* (29) Bies met de Halm driekantig gebladerd XXIX. en een Bladerig Kroontje van naakte Steel- fj^fc^ tjes meervoudig famengejield , en digt ge" Bofch- tropte Aairen. : Aan de Oevers van Meiren in vogtige BoS- fchen* (29) Scirpus Culmo triquetro Foliofb &c. Gort, Belg* 15. Oed. Dan. 307. FL Suéc. 38, 48. Dalib. Por. 15* Raj. Angl. 4. p. 33. Gouan Monsp. 31* Cyperus Culmo triquetro , Panicula Foliofa &c. R. Lugrfb. 40. Gramen Cyperoides Miliaceum. C. B. Fin. 6. Gramen Arundina* ceum , tol acutisfimis , Pan. multiplici, Cyperi facie, JLoes Pmsf. 119. T 33. Cyperus Gjaminea Mftacesu Lob. Tc. 79. H 1 II. Deel. XIII. Stuk. 116 D R I E M A 3ST N I G 9 A VT- fchen, overvloedig in Westgothland, kwam Afdeel. . T). ~, lil. den Ridder dit Bies -Gras voor, 't welk door s™°k°FD" deR Hoogleeraar deGorter ook in Staande Wateren, by Catharinen-Hof,in Rusland aan- getroffen werdt of als daar voorkomende be- fchreeven. Het is omftreeks Weenen gemeen in Moerasfige Bofchlanden , in Beekjes en el- ders , zegt de Heer Jacq^üin. De Heer Goüa n vondt het by Montpelüer in een Ri- vier: Gerard in Provence op Bergachtige plaatfen , in Velden en Bosfchen. By ons groeit het in vogtige laage Weidlanden. Grasachtige Cyperus of ook Geerstachtig Cy- pergras wordt deeze Plant van fommigen ge- noemd, als naar de Cyperusfen veel gelyken- de en een Geerstachtige Pluim draagende, met Zaadjes als Geerst. Het heeft de Halmen on- gevaar een Voet hoog en Bladerig, gekroond met vier Blaadjes van ongelyke langte, waar tusfchen een uitgefpreide lugtige Pluim, van Takkige Steeltjes , met rondachtige Aairtjes. Het Zaad is tusfchen Borfteltjes geplaatst. XXX, (30) Bies met de Halm driekantige gebladerd , cfrymbof en enkelde *y deling fe Tuiltjes ; het endelingfc fus. kinderende ; de Aairtjes Elsvormig. Getuilde. J ö (30 (30) Scirpus Culmo tiiqueti'0 Foliofo, Corymbis late* ralibus fimplicibus , terminali prolifero ; Spicis fubulatis* Cent. 112. Am. Acad. IV. p* 303. K ad ira - Pullu* if«, Grasplanten! 117 (31) Bies met de Halm rond9 naakt 9 Borfte- VI. lig en drie ongefieelde , Eyrondey rappige ^Ff|^L* end-Aairen. , Hoofd- stuk. XXXI. Deeze beiden groeijen in Oostindie. De Scirpus laatfte is een Plantje, met ronde ftekeligeBol- f^uarro\ letjes , gemeenlyk drie by elkander. Aan de Rappige* Kust van Malabar worde het Vanamallecoddct geheten ; doch het valt wat verfchillende van gedaante en voert dan ook andere naamen. De Heer Koe nig befchreef het 9 als Borftelige Wortelbladen hebbende en Halmen van een Vinger tot een Voet lang , aan 't end met een tweebladig Omwindzeltje , waar in drie ruige Eyronde Aartjes zyn vervat. Deeze be- jflaan uit Elsvormige, aan den voet knoopige, om gekromde , Schubbetjes, die digt op mal* kander leggen: gelyk dit alles door den Deen- fchen Heer Rottböll, zeer naauwkeurig, in Plaat vertoond is. Het hadt, volgens Plu- kenet, gemeenlyk twee Aairtjes by malkander. De kleinte kan het twyfelachtigmaaken,of de Halmen driekantig zyn dan rond (*)• (32) (3 O Sdrptts Culmo te^eti nudo Setaceo , Spicis ternis fesfiiibus ovatis Squarrofis. Manti igi. Gramen Cyperor- des Oriëntale perpufillum , Cap. fubrot. hispidis. pLtfk. Mcmt. 93. T. 350. f. 6. Avenaciu H. MaU XII. p. 72. T. 36. Rottb* Plant* p, 49. N, 65, T. 17. f. 5. O Door den Heer Koe nig worden zy fubtrigoni t door Rottböll triquetri genoemd, 11 3 IJ. Deel, XIII. Stok, DUEMANNIGÏ VI. C^i) Bies met de Halm driekantig naakt m III. ' enkeld B lader ig Kroontje , w# JS/s- ^Hoorih vormige omgekromde Kelkfchubben. In Oostindie , en aan de Kaap der Goede Ho* pe, fielt LinNjEUs de Groeiplaats van deeze, die Grasachtige , opftaande gladde Bladen heeft en zeer driekantige naakte Halmen, naauw- lyks langer. Het Kransje, aan 't end , beftaat uit drie lange Blaadjes, waar binnen drie ge- fteelde Aairen en een vierde, in 't midden , on- geftceld. Deeze zyn Eyrond - Cylindriich ftomp, met zeer digt geplaatfte horizontaale Blommetjes , in Elsvormige Schubbetjes ver* vat. XXXIII. (33) Bies met ^ Halm driekantig en een Ka* Michelia* gelrond Hoofdje , dat een lang veelbladig JVïicheli- Qmwindzel heeft. fche. Omdat de Italiaanfche Kruidkenner, Mi- cheli, deeze gevonden hadt in zeker Meir, voert (32) Scirpus Culmo triquetro nudo , Umbella Foliofa limplici, SquamisCalycinis Subulatis recurvis. Mant. 182. Cyperus Ariftatus. Rott hb. Plant. p. 23. T. 6. f. t, Scirpus Capitatus. Bubm. Fl. Ind. 21. (33) Scirpus Cuimo triquetro , Capitulo Globofo Invo- lucro poiyphyllo longo. Gouan. Iltustr. 7. 3. Juncus Foliatus minimus. J» £. JJift. II. 523, Gramen Junceum jnaritimum Capit. Squamofo. Itf, p. 509. Cyperus Ita> iicus omnium minimus. Tul, Fis. 51. T. 20* f. 5, Grasplanten. 119 voert zy van hem den bynaam. Hy noemde vi. ze Allerkleinst Italiaanfch Cypergras , met de Afdeel, Aairtjes tot een rondachtig Hoofdje vergaard. H( ofd- Men vindtze door Tillius in Plaat gebragt. ST0K* (34) Bies met de Halm driekantige gebladerd, XXXIV. en verflrooide Kroontjes \ de Kelkfchubben claris . met Haairige Baardjes. Baardige* Volgens de befchryving van den Heer Koe- kig, die deeze in Ooflindië waargenomen hadt , zyn de Halmen een Handbreed hoog, opftaande , doch flap zo wel als de Bladen , Scheedswyze de Halm omvattende, Grasach- tig. Uit de Oxels , en aan 't end , komen kor- te Steeltjes voort 3 met drie, vier of vyf , on- gedeelde Aairtjes , een Hoofdje maakende, dat dikwils een Omwindzeltje heeft van één of twee Elsvormige korte Blaadjes. V. Met een driekantige Halm , aan 't end een Hoofdje hebbende. (35) Bies met de Halm driekantig, gehinderd xxxy en een Kogelrond Hoofdje ; de Kelkfchub- Hottend ben Lancetvormig, ruig. Ho 'ten- Die tOifè. (34) $<*rpus Culmo (riquetro Foliofo , ümbellis fpar- fis, Squamis Calycinis Ariftis ciliatis. Mant, 182. (35) Scirpus Culmo triq. Foliofo, Capitulo Globofo# Squamis CaJycinis Lanceolatis, hirtis. ê$m% 182. H 4 II. Deel. XIII. SruK. I2Ó D 11 I E ]f A N N I G E Vfc Die zelfde Heer vondt deeze aan de Kaap Aïots^ ^er coe(je Hope , op Moerasfige plaatfen , Hooti> aan Beekjes. De Halmen waren een Voet lang , geftrekt en glad 3 zo wel als de Gras- achtige Stengbladen , veel korter dan de Halm. Het Hoofdje was rondachtig , als famen ge- kropt uit verfcheide tropjes van Blommetjes 9 wier Schubbetjes ook een Baardachtig puntje hadden* Het hadt een driebladig kort Om- windzel. XXXVi» (30) Bies met de Halm driekantig , makt ; Antar- fef Hoofdje Kogelrond 0 met een ëénbladig Kaapfe. OmwindzeL Den Hoogleeraar Bürmannus is deeze voorgekomen onder de Kaapfe Planten. Zy heeft Draadachtige Wortelblaadjes, zo lang als de Halm, die byna een Voet langte heeft , van gelyke dunte, op 't end gehoofd met een Bolletje van menigvuldige ongedeelde Aaitjes. Een Borftelig Blaadje, lèngef dan het Hoofdje, fteekt zydelings uit. De Aairen zyn Eyrond, drievoudig gefchubd, driekantig, bruin met een bleeken rand en ftompachtig. XXXVII. (37) Bies met de Halm driekantig , naakt ; het Hoofdige. Ho°fd" (36) Scirptts Culmo iriq. uudo , Capitulo Globofo , ïnvolucro monophyllo. Mant% 181. (37) Scirpus Culmo triq nudo, Capitulo ovato Squar- trofo, InvoJ, triph* longo. s#/?. Nat, XIII. Jac h+Hqtu Grasplant e n. Hoofdje Eyrondi rappig 5 met een lang vi. driebladig Omwindzel. Afdeel. Weinig zekerheid is omtrent deeze Soort , STtJK- die, volgens den Heer Bürmannus, in de beide Indien voorkomt y en dus van den Heer Linnjeus was befchreeven. De Halm hoog, driekantig, glad , geftreept: het Hoofd- je Eyrond , aan 't end , met geen zigtbaare Steeltjes. De Ke'ken gefchubd en fpits rap- pig of omgekromd: het algemeene Omwind- zel zeer lang, drie of vierbladig, omgeboo- gen , aan den rand ruuw. De Heer Rotthboll, die de aangehaalde Plant van Brown hier niet acht te behooren, geeft de Afbeelding en befchryving van een dergelyk Gewas, van Suriname door del Heer Rolander overgebragt , doch het welke, volgens zyn Ed. onderzoek der Bloemdeelen, tot de Schoenus zou behooren. Het zelve heeft Bladen van een Voet, aan den rand en kiel ge- doomd , en dikke Halmen van twee Voeten of langer, gebladerd. Hec Hoofdje is Rolrond en zeer groot, twee of drie Duimen dat ison- gevaar een Vinger lang en een Duim dik , uic Schubbige Aairtjes famengefteld van een vier» de Duims. Het blykt derhalve dat dit Gewas, in 97. Bobartia Spïcls Capitatis Invol. foliofo tectis. Brow?j gfam. 129 ? Schoenus Cephalotes. Rottboll FlanL ]>♦ 61. N# 79» T» 20? Burm. FU Ind* p. 23* H 5 II. DEKfc. XIII. Stok, Drieman 'nige VI# in verfcheide opzigten , van de bepaaling van 'Aïdeel. onzen Ridder afwyke* De Figuur wyst zulks Ho^fd- ook duidelykaan. Hy zegt wel, dat fommi- 5TÜK' ge Aairen door verbastering rappig en tevens onvrugtbaar worden; doch zulks brengt het niet nader. Ceylon- Het Ceylonfche Bies -Gras 9 hier in Fig. 3, fche. vertoond, door den Heer Thunberg ver- plaat ï.xxxvni.zameld, fchynt my naast tot dit Geflagt en 3« wei tot deeze Soort te behooren. De Aairtjes immers, uit welken het Hoofdje beftaat, fchy- nen uit Schubbetjes famengefteld te zyn , en hebben de punten aan 't end een weinig om- gekromd ; zo dat het zig atszins rappig voor- doet , 't welk de Heer. Linn^üs bedoelt. Ook beftaat het Hoofdje ten deele uit Trop- jes, met naauwlyks blykbaare Steeltjes. Het heeft de Bladen Grasachtig, de Halm driekan- tig en eenigermaate geftreept , effen ; doch geen half Voet hoog. Het algemeen Omwind- zel is zeer lang en beftaat uit drie zeer lange Blaadjes , met eene of twee korte : des het in veele opzigten aan de befchryving en bepaa- iing voldoet, en hier mede befluiten wy de be- fchryving der Biezen. Egypti- AUeen zal ik, nog kortelyk, van de Egyp- tifche fpreeken. De Heer Forskaöhl vondt de overftroomdeplaatfeU) byKairo, begroeid met B'ezen, welken hy oordeelt met deBofch- minnende van den Ridder s of ons Grasachtig Ga- Grasplanten, lig Galigaan, overeen te komen. Zy groeiden in VI. December. By Rofette, in een Klaver- Land; A^tm vondt hy Pypachtige Biezen , van anderhalf Hoofd- Voethoog, als uit Leedjes famengefteld, met de Bloemhoofdjes op zyde , gelyk in onze Matten - Biezen. Op overftroomde Oevers der Eilandjes in de Nyl, kwam zyn Ed. een klein flag van Biezen voor , in Juny bloeijende , naauwlyks een Span hoog, met drie Omwind- zel- Blaadjes en dubbelde Kroontjes. Nog anderen vondt hy by Alexandrie , en in Ara- bie , waar mede de Arabiers hunne Hutten be* kleedden (*). Eriophörum. Wol- Gras. Kaffige Schubbetjes, een rondachtig Hoofd- je famenftellende 3 dat in zeer fyn Vlasachtig Dons als verborgen is j welk Dons de Zaad- jes omringt (f)* maakt dc onderfcheidende Kenmerken van dit Geflagt a bevattende de vyf volgende Soorten. (i) Wol -Gras met Scheedige ronde Halmen ï- ... Enopfio* en eene rapptge Amr* rum Vagi- q na turn. P Schendig» ) Flor. Egijpt. j4rab, p. 14 , 15. . (f ) Zie de Afbeelding van het een en andere in F/gt 50, Plaat LXXXV1I, hier voor. (1) Eriophorum Culmis Vaginatis teretibus , $pic& fcariofl. Syfl. Nat. XIL Gen. 63» Vig. XI1L p. 87. FL II. D»Et. XIII, Stuk. DRIEM ANHGE VT. Op vogtige Weiden , inzonderheid van Berg-, AiilL' achtige Landen, zo in de Noordelyke als in Hoofd- de Zuidelyke deelen van Europa , groeit dee» ze Soort, welke de Heer Haller , in SwiN zerland , ook gevonden hadt op de Bergvelden en in de Valeijen der Alpen. Zy was ook , door Bauhinüs, Klein Wollig Alpifch Gras getyteld , en elders Alpifche Haazepoot - Bies. De Schecdigheid fchynt alleenlyk daarin te be- ftaan, dat de Bladen, die Biesachtig rond zyn, en een Handbreed of een Span lang, de Halm van onderen omvatten of influiten. Deeze heeft de langte ongevaar van een Voet of min- der, en is doorgaans ook rond , doch komt in Siberië, zo Gmelin aantekent, driekantig voor. De eenige Aair, op deeze Halm, isEy- rond, en uit Vliezige Schubben famengefteld , die in 5t Voorjaar geheel zonder Wolligheid zyn, maar naderhand, aan den top van de Aair, geheel bedekt worden door een zeer fyn, Flu- weelachtig Dons , 't welk de Aair een Duim eii daar boven lang maakt. Het vak met kleiner of grooter Aairen. In die Wolligheid zyn eerft de Vrugtmaakende deelen , vervolgens het Ft. Suec. 45, 50. Dalib, Par. i8« Oed» i)^, T. 236, Er, Spieaerefta CWiteretiR' Lugdb. 51, Er. Cau- Ie ter. Spica ere&a ovata. Hall. Helv* N. 1332. Gra- men tomentofum Alpinum « minus. C. B. Pin. 5. Prodr. io. Juncus Alpinns Capitulo Lanuginofo f. Schoe- iiolagurus. C. B. Pin> 12. Prodr* ^,3, Tkeatr* 188- Scheuchz. Gram. 302. T. 7. f. u Grasplanten. 125 het Zaad vervat, dat langwerpig jis en driekan- ^Vi- ( 2 ) Wol - Gras met ronde Halmw , _ptofó Bla- ^ Gemeeneris deeze Soort, die in Switzerland r bynaop alle vogtige Velden voorkomt, en om- ftreeks VVeenen dus ook zeer gemeen is; zelfs in Rusland en in Sweeden, alwaar het gemee* ne Volk Hoofdkusfens vult met de Wolligheid. Omftreeks Parys is dit Wolgras zo gemeen niet , hoewel men het aldaar heeft met groo* ter en kleinder kwastjes, beiden door Vail- x a nt zeer fraay in Plaat gebragt. Tour- ne fort hadt het 'er wel gevonden , doch nieü gekend, ltellende het onder den naam vanZi- nagroflis voor , dien Tabernemont daar aan gegeven hadt , om dat het van anderen Veld-VIafch geheten wordt. Iu Vlaanderen en Brabant, zegt hy, noemde men hetzelve Zy- de- Biezen 1 Vlokbiezen^ Katoen en Kwispel- Bie- zen. Het worcft te regt Eriophorum geheten aegt Dodoneus, naar 't Griekfch ; als of (X) Eriophorum Culmjs teretibus, Foliis planls , Spi* cis i^edunculatis. Gort. Belg. 15. F/. Suec. 44, 49» Dalib, Far. ig. Eriophorum Spicis pendulis, H.CUff. 22. R. Lugdb. 51. Hall. Helv. N# 1331. Linagroftis Panicula ampliore. Tournf. Inft. 664. V aill, Par% T. 16. fig. j. & Panicula minore. fig* z> Gramen Erio- fijiorum. D o d Tempt. 562. Juncus Bombycinus &c. Lob. den en gefleejde Aairen. men lï. Dbel. XIII. Stuk. 126 DRlEjfiiANïJlCË Wolle- gras* VI. men zeide Woldraagend of Wolk - Gras (*); ' AniÏL' Dus noemt men 't ook in 't Nederduitfch , eü BtebïD- Matte -FJafch, van 't Hoogduitfch afkomftig, 't welk echter maar Wild of Veld-Vlafch be- tekent (f). Onder het Landvolk vveeft men 'er den naam van Katoenbloem aan. Het komt o- vervloedig in dorre Landen en op vogtige Hey- gronden in de Wouden van Vriesland; alsook by Harderwyk en elders in Gelderland, voor, zegt de Heer de Gorter. In Holland vindc men 't ook , op laage fchraale Landen , hier en daar , en het wordt niet zeer bemind , om dat men 't voor de Beesten fchadelyk acht* Van de Wolligheid zou wel eenig gebruik kunnen gemaakt worden , indien men die in genoeg- zaame veelheid had: want het is een zeer fyn en zagt Dons. Ik heb , voor veele Jaaren , op het Koegras, digt aan de Helder, een drooge Sloot of Greppel eens daar mede zodanig be- groeid gezien, dat diezig byna als met Sneeuw gevuld vertoonde , en dus in 't kort een aan- merkelyke veelheid van dat Dons bekomen. Anders groeit het doorgaans ten dien einde , tot geluk der Boeren, te veel verftrooid. De Moerasfen, in Sweeden, zyn in de Maand Ju- ny wit door het Dons , zegt L i n n m u s. f3) ( *3 Zie van eenen Woldraageviden Bot deezes naams , het XII. Stuk , deezer Nat. Hiftorie, bladz. 321 , 326. (f ) Matte is in 't Hoogduitfch een Veld of Weide, 'fc welk die bemiaming , by Dodon/êüs niet begreep P$n, opheldert* G H A S P T, A ïï T R N. 12y (<\) Wol-Gfas met gebladerde ronde Halmen, VL 2?/**/*» opgerigte Aair. Afmel. Hoofd-* In hoogte verfchiltdit Virginifche weinig van het gemeene Wol -Gras, doch heeft platte Bla- Eriopho* den, en aan den top der Halmeneen driebladig^j^ Omwindzel , waar uit zes of zeven Steeltjes voortkomen, ieder met een rondachtig Bolle- tje, dat zeer naar Katoen zweemt , van eene bruinachtige Kleur , met een Goudglans daar door verfpreid. Het wordt Katoen» Bies van Clavton getyteld. (4j> Wol- Gras met ronde gebladerde Halmen; IV. een meervoudig famengeflelde Bloemdraa- numP* gende Pluim; drie Aair tj es, omtrent , by malkander. Onder den naam van Geerftachtig Cypergrasuit Mary land komt deeze voor, by Plükenet, die 'er een ruige Goudkleurige Pluim aan toe- fchryft. Tot de Biezen zou zy , wegens de Aairtjes , behooren , indien de rypwordende 2aaden geene Wolligheid voortbragten ; wes- hal? (3) Efiopfiorum Culmis Foliofis teretibus, Fol. pla* nis , Spica: erecta. Gron» Virg* II. Gramen tomento* fum Virginianum s Pan,» magis compatta , Aureo colore perfuf a\ Pluk, Alm. 179. T. 299. £4. Mo r. HifU III. p* 334» f. 8. T. 9. f. 2. Juticus Bombycinus. Clayïv N. 461. (4) Erhphomm Culm. teret. Foliofis, Panjc. fuprade* JL Ds.u„ XIII. Srm K8 Drum AHNiGÉ VI* halven zy hier is t'huis gebragt. Dat Dous Aro^EL. niettemin 3 is naauwlyks langer dan de Aairtjes, HojtD- Goudglanzig rood van Kleur, Clayton srüK' noemt het , Rietgras met een gewolde Pluim. Het heeft insgelyks een JBIaderig Omwindzel. (5) Wol -Gras met naakte driekantige HaU Eriopho- meH i de Aair korter dan hei Dons. TJifch. Niet alleen op de Laplandfche Alpen, maar ook op de Switzerfche , en op onvrugtbaare Veenige Moerasgronden dier beide Gewes- ten, komt ditWolgras voor; dat Bauhinüs de Alpifche Katoen- Bies ty telde. Het heeft maai- de hoogte van een half Voet of een Span , en driekantige Halmpjes , op 't end een taamelyk grooteAair, met Dons - Vezelen 3 van -een/ Duim langte, gekroond. Nardus. Borftelgras- De onderfcheidende Kenmerken van dit Ge- flagt beftaanin een tweekleppige Bloem, zon- der Kelk. De Bloemblaadjes groeijen aan 't Zaad compofita Florifera, Spïculis fubternïs. Syft. Nat.XllI* jScirp* paniculatus &c. G r o n. Vtrjf. II. p, 11. Cyperus ftliliaceus ex Provincia M ariana &c. Pluk. Mant 62. T» 4T9. f. 3« Raj- Suppl. 620. Gramen Arundinaceum Panicula* Lanata. Clayt. N. 548. (*5_) Eriophovum Ctilm. nudis triquetris , Spica Pappo Jsreviore. FL Suh. 46 , 51. Ft. Lavp. 24. Lm&gïo&ïs to- men- Grasplanten, 129 Zaad vast, niet gaapende; zo dat zy zig flegts VT.^ als Pricmpjes aan de Aair vertoonen. (*) Het m. bevat de volgende Soorten, stok!*°* (O Borstel -Gras met een Borstelige , regte> I eenzydige Aair* ftricta. Geftrekt» Op rouwe 3 dorre, harde Gronden 3 door geheel Europa, groeit dit Gras, dat men ook in veelen onzer Duin-Valeijen , onder in het Mos, aantreft. Het draagt, wegens de Bors- teligheid, in 't Sweedsch veelerley naamen, naar het verfchil der Landfchappen ; terwyl het in dat Ryk zeer menigvuldig op de Bosch- velden wordt gevonden. By de Laplanders noemt men het Lapphaer 5 als veel gelykende naar het ongekamde ruige Hoofdhaair van dat Volk, en by de Smalanders Kafihaegg , dat is Oud Mannen Baard. In Switzerland noemt men het Naetsch , en in Duitschland is de ge- woone naam Borftel- of Priemgras, die de ge» ftalte zeer wel uitdrukt. Het maakt Plaggen van Haairachtige Bladen , die ("*) Zie Fig. 14. op de voorgemelde Plaat. (1) Nardus Spica Setaeea, recta, fecunda. Stjfï. Nat* XII. Gen. 69. V*g% XIII. v. 87. Gort. Belg. 15. FL Snee. 47, 52. Da li b» Pm. \%. Nardus Spica" lineari TL Leipp. 40. //. CU ff* 42. Gramen Sparteum Juncifo- lium , C. B. Pin. 5. Scheuchz. Gram. 90. Gr. Spart. Hollandicum , Capillaceo folio & minus. C. B. Pin. 5, Prodr. II. Mor. Hifi. 111. p. 217, S. 8. T. 7, f. 8* Ü a ll, Hetv. N. 1410, 1 II. Deel. XIII. Stuk. 130 (DRIEM ANNIG ! .VI. die eenigszins ftyf zyn , zeer digt aan mal- kander opfchietende uit een overblyvende 'Hoofd- Wortel, waar van de Stoel Schubbig bekleed is. De oude en buitenfte Bladen zyn gemeen- iyk gantsch droog, geelachtig en dor, de bin- dende en jonge Bladen frisch en groen. Der- zeiver langte is van één tot vyf Duimen, die der Halm van een halven tot een geheelen Voet. Deeze is, zo wel als de Bladen, dun eil hoekig , met korte Haairtjes bezet , en heeft een eenzydige Aair , van vyftien tot twintig Blommetjes , als voorgemeld , in 't eerst groen, naderhand rood wordende, wan* neer zy digt fluiten om het Zaad* Dit Borftelgras zig, zo wel door zyn Gewas , als door den enkelen Styl en Stempel , van alle gewoone Gras -Soorten onderfcheidende, groeit op zeer drooge, dorre Gronden naauw- lyks een Vinger hoog , en, na dat het in 't Voorjaar gebloeid heeft, blyven de Halmen, met het rype Zaad,dikwils nog een Jaar ftaan* Ondertusfch en is het voor de Veeweidery na- deelig, wordende van het Rundvee niet dan by gebrek gegeten en van de Schaapen dik- wils by geheele Plaggen, met Wortel en al, uitgefcheurd ; het welk ook door de Kraaijen gefchiedt, om de Wormen van zekere Lang- pooten , die de Wortels van dit Gras vreeten, op te zoeken tot haar Aas. Wen- fchelyk ware het, dat hetzelve daar door meer werde uitgeroeid. (2) Bor- GRASPLANTEN. (2) Borftelgras met eene omgekromde Aair. Vf. AïDEEL. Of deeze Soort van de volgende verfchille HoÓfd- acht LiNNiEüs duifter. Lob el hadze Gan-S™^ gitis genoemd, als met de Gangitifche Nardus A van Dioscorides overeenkomftig zynde, ^toS^ en de gene, die hy afbeeldt, was verzameld Aairig.- by 't opgaan van een Gebergte in Languedok, zeven Mylen van de Stad Gange> die weder- om omtrent zo veel benoorden Montpellier legt. Dat Gebergte, zegt hy, wordt genoemd ïHort de Dieu0 dat is te zeggen Ons Heeren Hof, of Gods Tuin , en is begroeid met veele voortreffelyke Kruiden. Hier door wordt de duisterheid, welke ik in de benaaming van Hortus Dei Monspeüenjis by den Ridder heb gevonden gehad, opgehelderd. (3) Borflelgras met gebaarde Kelken* in; Dit is een ongemeen klein Borftelgras, dat by Rome, als ook in Laoguedok en Provence, groeit* (2) Nardus Spica recurva. Sijjh Nat. Nardus Gangï- tïs fpuria Narbonenfis Lob. Ic„ 84. Mor, Hifi. III. y. 257. S. 8. T. 13. f. uit. Raj. Rijt Ifiu (3J Nardus Calycibus Ariftatis. Sijft, Nat. Nardus Sncurvus. Gouan. Monfp. 33. Nardus Spica Subi^ata , atticulata , incurva , tereti. Ger, Fm. 73, Gramen exile Arundinaceum minimum acumine reflexo, Bocc. Mus* II. p. ^4. T. 57. Gramen Junceum nodofum minimum Capillare. Barr. Rar. ioó, T. 117 f. c. Scheuchz er Gram. p8 41. T. u f. 7. Litt. K* I 2 II. Deel, XIII. Stuk, 132 Dribmannigë VI. groeit. Scheuchzer, die hetzelve, wat de *IIIL' Aair belangt, zeer wel vertoont, geeft 'er de Hoofd- hoogte maar van een Handbreed of een Span aan: maarüoüAN, hadt het, op zeer dorre plaatfen by Cannelles, twee Voeten hoog ge- zien. Men noemt het. zegt hy, in Langue- dok, Ie Nard9 als behoorde het tot de welrie- kende Droogery van dien naam. Omftreeks Rome groeit het, volgens B arre lier, die de Stengetjes wat dik afbeeldt, niet meer dan een Vinger lang. Waarfchynlyk hangt de grootte veel af van den Grond. De Halmen, of Aairen liever, vcrfchillen weinig van die der eerfte Soort, doch zyn niet eenzydig en het komt zonderling voor, dat, daar het ontbreeken van de Kelk een Gellagts- Ken- merk is, hier van gebaarde Kelken gefproken wordt. LiNNiEüs heeft zulks alleen gedaan op 't gezag van Goüan, door wien mooglyk de Bloemblaadjes voor den Kelk zullen geno- men zyn. Of anders zal deeze Soort, in die byzonderheid, van de anderen verfchillen. IV* (4) Borfcelgras met een omgekromde Kant* Deeze Oostindifche Soort wordt befchree- ven, als hebbende platte Grasachtige Bladen; de Halm een Span hoog : de Aair flegts ten Nardus Ciliaris. Gehaaird. haaMge Aair. hal- (4) Nardus S$i& incurva ciliata. Syft. NaU Burijn fl% lnd. p, 23. Grasplanten, *33 halve 3 of aan de ééne zyde, bezet met over- vi. jioekfe opgercgte Blommetjes, van twaalf AjjjELi tot vyftien, die het buitenfte Klepje Eyrond- Hoofd- langwerpig 3 ftomp , aan den kant geboord STÜK* hebben met menigvuldige ruuwe Haairtjes. Het heeft eigentlyk geen Kelk, maar aan de eene zyde der Blommetjes is een Borft eitje, korter dan het Kafje. Lyceum. Nootgras. De Kenmerken van dit Geflagt beftaan in eene eenbladïge Scheede , twee Blommetjes bevattende boven het Vrugtbeginzel, dat een IVootje wordt. Voorts heeft ieder Blommetje drie Meeldraadjes en een enkelen Styl , even als de voorgaanden (*). De eenigfte Soort, tot nog toe daar van be- t kend (i), is door den fchranderen Heer Loe- Spartmtt. fling in Spanje waargenomen , daar het door Heimacb- den grooten Kruidkenner Clusius, reeds lg* voor twee Eeuwen, was gevonden. Het werdt door (*J Zie de Afbeelding der Vrugtmaakende Deelen in Fig. 15 , Plaat LXXXVIT, hier voor. (1) Lygeum. Syjh Nat. XII. Gen. 70- Veg. XIII. p. 87. Loefl, Hifp, 284. T. 2. Spartum Herba alterum. , Clus. Hijh II, p. 220. f. 2. Gramen Sparteum fecun- dum , Panicuisi brevi \ Foliicnlo inclufa. C, B, Pin. 5. Spartum Plinii & Clufii alterum. Lob. Ic% 88» Taberk. y. 567. Spartum alterum. Dod. Pempt, Gramen Spica* turn Sparteum. Tournef. Inft, 518* 13 1T. Debi,. XIII. Stuk, D R I E M A m N-L G £ VI. door deezen tot de Soorten van Helm betrok:- A™EEL- ken , en gelykt , buiten de Bloemen , ook vee! Hoo^d- naar dezelve» Tournefort hadt het £e~ noemd: Geaaird Gras, dat naar de Helm ge- lykt, met een Aair als van Zyde, die uit een Blaasje voortkomt. De Spaanfcheh geeven 'er den naam aan van Albardin of Alvardin , die van de Arabieren afkomftig fchynt. Het groeit by Plaggen van Haimen en Bla- den , beiden omtrent even hoog; naamelyk van een Span tot twee Voeten , meest op Klei- jige Velden, in de Zuidelyke deelen van Span- je, ja volgens fommigen ook in Afrika, daar tegenover. Dezelven zyn rond en Draad- achtig dun en glad, aan 't end zeer fpits. Aan 't end van de Halmen komt een Bloem, die als een dikke Scheede is , twee Blommetjes bevattende, welke daar buiten uitfteeken , en wier buitenfte Kafjes, de kortften zynde, die den Kelk uitmaaken, bedekt zyn met een zeer fyne Wolligheid, als Zyde. Hier in is het Vrugtbeginzel vervat , dat een Vrugt wordt als een Nootje, in twee holligheden doorgaan* twee Zaadjes hebbende. Dit Gras bloeit van Mey tot july , en het Zasd wordt in de Herfst ryp, maar blyft op de Halm tot het volgende Voorjaar , zynde bleek van Kleur. De Geflagtnaam is afgeleid van het ge- bruik, tot het maaken van Matjes, Mand- jes , Korfjes, Hoedjes en dergelyke zaaken: maar hedendaags wordt het niet veel daar tce gebezigd, om dat men 'er overvloedig, heeft het Grasplanten. *35 het regte Spartam^ Efparto of Elpho genaamd, vi. 't welke taaijer is en langer valt. Dit zullen AjjfFr" wy vervolgens, in 't Geflagt van be-g^OÏO- fchouwen. Het voornaamfte gebruik , dat men 'er van heeft, is tot het vullen van grove Ly- waat- Zakken, om onder de Bedden te leg- gen, of om daar op te flaapen als Stroo-Ma- trasfen: 't welk Loeel reeds, voor twee- honderd Jaaren , heeft geweten. Bobartia. Eobartsgras* Nu komen wy tot die Driemannige Gras- planten , welke twee Stylen hebben by haare drie Meeldraadjes. Onder dezelven onder- fcheidt zig de tegenwoordige, door Aairen , die uit Schubachtig op elkander leggende Kaf- jes beftaan, welke dus een Sehubbigen Kelk uitmaaken; terwyl één van deeze Kelkfchub- betjes, aan den top van de Aair , tweekleppig zynde, een Blommetje uitgeeft (*). Maar ééne Soort is ook tot nog toe in dit £0^rtia Geflagt bekend (i), die naar den Eneelfchen7^^- Tr . . Ooftindi- KrUld-fche, CO Zie zulks in Fig 3 n. op de gedagte Plaat, aan- •ge weezen. O) Bobartia.. Syft. Nat. XII. Gen. 71. Veg. XI II. p, $7. Bobartia Spicis capitatis Involucro foliofo. Fl. Zeijl. 41. Am.. Acad. I. p. 388. Scirpus Maderaspat anus , Capitulo Squamofo fubrotundo. S ciieuch 7, Gram, 369. Pluk, T, 300. f. 7. Cyperus Maderaspatanus , &c Mor. Hift. III. p. 238, N# 36. I 4 II. Deel, XIII. Stuk, 136 Driemannige VI. Kruidkenner Bobartus een byzonderen naam Afdeel. bekomen heeft. Eigentlyk verfchilt dezelve - Hoofd- van de Biezen , en wel van de gemeenfte Scort, die aan onze Waterkanten groeit, in 't uiterlyke aanzien weinig, hebbende de Aai- ren aan dergelyke Hoofdjes klonterig ver- gaard: weshalve ook Morison 'er den naam aan gaf van Cyperus van Madras , wier Hoofdje befraat uit veele Aairen , die aan den top der Steng famengehoopt zyn. Naar het Gefpitfte Biesgras' gelykt zy dermaate, dat men ligt de Afbeelding van het cecc zou noemen voor die van het andere , zegt de Heer Reichard(*) De Figuur ,nogthans , van Plükenet, door zyn Ed. aangehaald, lchynt my veel van die welke op de gedagte Soort van Biesgras byge- bragt zyn , inzonderheid van Barrelier, te verfchillen. Het Omwindzel, inzonderheid, wykt 'er veel van af, dat in de laatfte zeer zigtbaar is, in de eerfte byna geheel ont- breekt. Zie hier de befchryving der Bohartia door onzen Ridder. 3, De Halm is rond, naakt, hoog; bepaald 3> door veele ongefteelde, langwerpige, Rol- ronde Aairen, die tot een Hoofdje ver- 3, gaard zyn, omvangen van een tweebladig „ Omwindzel , welks ééne Blaadje korter is „ en horizontaal, Buikig gefpitst 5 zo lang 3 5 als CO Refert ita Schoenum mucronatum, ut ejus Figura pro hu jus ubique venditari poffit. Syft. Plant. Linn* Francf. 1779. P. I. p. 146, Grasplanten. 137 „ als het Hoofdje; het andere aan den Voet Vl „ Buikig, verder rond, gefpitst, vyfmaal zo A\f*L* „ lang als 't Hoofdje , en insgelyks hori- Hooien 3) , „ STUK* zontaal. Cornucopu. Trechtergras. De Trechterachtige Figuur van het Om* windzel, dat de Bloemen in dit Geflagt be- vat, geeft 'er den naam aan. Zy hebben een tweekleppigen Kelk en het Blommetje, daar in vervat, is éénkleppig (*). Twee Soorten vind ik daar van thans aangetekend. (1) Trechtergras met een ongebaarde Aair> I: het Bloemhuikje gekarteld. pice m- "* cullatum* Omftreeks Smyrna, in Klein Me, nam deho^^ Heer Hasselquist dit zonderlinge Gras waar, dat evenwel te vooren reeds bekend was, als in de Oofterlche Landen groeijende* Meer dan tien Jaaren* voor dat hy het aldaar vondt , hadt men het reeds in d^ Cliffortfe en in , de Leidfe Akademie-Tuin gezien. L 1 n~ NiEüs merkte zelfs aldaar op, dat na "t bloei- jen C*J Zie Fig. 19. op de meergemelde Plaat. (Y) Covnucopice gpka mutica 3 Cucullo crenato. Syfl^ Nat. XII. Gen; 72, Veg. XIII. p, 88- H. Cliff. 490. R. Lugdb. 52. Juncus Clavatus vaginatus polycephaius. Pet, Gaz. T. 73. f. 5. Gramen. Oriëntale Vemum in jadis X'roveniens. Scheuchz. Gram. 117, ij II. Deel, XIII. Stok. 138 . Drie man nige VI. jen de Bloemfteel, zig verdikkende en om- * ^liL*' krommende , de vertooning uitleverde van «ruK°FE" een ^oorntJe met Koorngraantjes gevuld : zo dat geene Plant nader eenen Hoorn des Overvloeds affchetfte. Het heeft een Takkigen , Pypachtigen , knokkeligen Steel, met Scheedachtige Bladen; * weshalven het van Peti ver genoemd wordt Geknodfte , Scheedige Bies , met veele Hoofdjes, Want uit de Knietjes komen dergelyke Takjes voort, die aan 't end Bloem- en Vrugtdraa- 'gende zyn. Het heeft omtrent de zwaarte van gemeen Gras en de hoogte van een Voet of minder. De Kleur is ook groen , maar de Knietjes* zyn roodachtig en de Aairtjes don- ker Violet met helder paarfche Streepen; die der Meelknopjes witachtig! geel , en als zy verwelken Roestkleurig; zo Hasselqüist aantekent. jl (2) Trechtergras met een gebaarde Aair> in Coma* een half Kogelrond Kapje. copice Alopecu- . roedes. In Itane is door den Heer Ardoinüs deeze ftaartig!" Soort waargenomen , die zeer naar het gemee- ne Vosfenftaart-Gras gelykt. Zy heeft gladde Bladen en Halmen, met Eyronde end- Aairen, van kort gefteelde Bloempjes. De Kelk is tweekleppig > het Blommetje eenkleppig , van de- (1) Coynucopicz Spid Ariftata CucuJIo hemifphserico receptè. Syft. Nat. Mam* 29. Grasplanten. 139 de zelfde langte ; waar tegenover een uiige- 33, breid Baardje, eens zo lang. De Scheede van m ■ 't bovenfte Blad is buikig. De voornaamde V«* - byzonderheid beftaat in een half Kogelrond Kruikje, dac als een gemeene Kelk den Voet van de Aair omvat. Saccharum. Suiker -Riet. Dit Geflagt onderfcheidt zig door eene lan- ge Wolligheid buiten den Kelk ; daar dezel- ve, in het gewoone Riet , zig binnen den Kelk bevindt , en het Blommetje is tweekleppig j of beftaat uit twee Kafjes : voorts komt het » ten opzigt van de drie Meeldraadjes en dub- belen Styl,met de anderen overeen (*> Het bevat de volgende Soorten. Suiker -Riet met gepluimde Bloemen en L > J . n7 j Saccha* omwonden tilaclen, rum fponM taneum* Op Waterige plaatfen , aan de Kust van Wüda Malabar, heeft de Beer Koenig in 5t tvildè groeijende gevonden , dit flag van Suiker-Riet, Kerpa heetende by den Inlander, Het zelve hadt Stengen van twaalf Voeten, geenszins -Boomachtig,- -van- dikte als een Pennefchaft, glad O Zie de Afbeelding in Fig 17, als boven. (1) Saccharum Fioribus paniculatis , Foiiis èonvolutis; Stjft. Nat. Xll. Gen. 73. Ve8- Xlll. p. 88, Mant 283* Kerpa. Mak Xil. p. 85. T* 46, II. Deei„, XIII. Stuk, Driemannige VI. glad en hol, bedekt met Bladfcheeden. De Afdeel. glacjen waren twee Voeten lang , van breedte Hooïd- ajs Gras, effen, aan dezyden omwonden. Het maakte een groote Pluim , van zeer lange, eenvoudige, Haairachtig dunne Aairtjes, die overend ftonden. De Blommetjes , ver van elkander aan de Tandjes van de Graat, binnen een langere witte Wolligheid verholen, waren dubbeld, het eene ongefteeld, het andere ge- lleeld en omringd met zyn eigene Wolle. De Kelk was tweekleppig , Lancetvormig ; de Bloem éénkleppig , met drie Meeldraadjes en twee Stampers. II. 00 Suiker -Riet met gepluimde Bloemen en Saccha- piatte Bladen. turn Ojfici» * fiarum. r,ewoon. Van dit Riet, dat op vogtige en onder Wa- ter ftaande Gronden, zo wel in Oost- als in Westindie, overvloedig geteeld wordt, gewa- gen byna alle Reisbefchryvers. Het heeft dikke Knoopige Wortels , zig fcheef en zy de- waards uitfpreidende , waaruit Rietftengen voortkomen dikwils twee of drie Duimen dik, van zeven, agt , tot tien en twaalf Voeten lang. Rümphius heeftze gezien van zeven- tien (" i) Saccharum Floribus paniculatis , Foliis planis, Syft. Nat. H. Cliff. 26. Mat, Med. 33. R. Lugdb. 52. Arundo Saccbarifera. C. B. Pin. ig. Sloan. ffam. 31. Hift. L p. 108. T. 66- Rumph. Amb* V. P* 186. T. 74. f. 1, B u R^f . Fl. Ind% p, 23, Grasplanten* 141 den Voeten. Zy zyn geelachtig en glad, maar vi. beftaan uit Leden, van een Handbreed tot een A™*Lé half Voet lang, die dus het Riet knoopig maa- Hooïd* Jcen. De bovenfte Leden geeven Bladen uit, sJkerm van eenige Voeten langte , maar n;et breed, Riet* die opwaards ftaan, en het Riet ten deele om- vangen. Ik heb zulk een gedroogd Suiker- Riet, dat in zyn geheel tien Voeten lang is, en ruim een Duim dik, met Bladen van wei twee Ellen langte, niet meer dan een Vinger breed. De Leden hebben, in 't midden, on- gevaar de langte van twee Duimen ; by den Wortel zyn ze korter. Gewoonlyk wordt het, zyne dikte en grootte hebbende, wat boven den Grond afgefneeden, en dan geeft het weder andere Stengen uit. Indien men 't voort laat groeijen geeft het fomtyds eene Bloem -Aair , als een uitgefpreide Pluim en draagt een langwerpig fpits Zaad. Door Stek , of in den Grond gelegde Stukken % teelt men het gemakkelyk voort; ja een ge- heel Riet, begraven, geeft uit ieder Knoop een nieuwe Plant. Het Sappige Honigzoete Merg, dat rykelyk in het welgehavende Riet vervat is , levert die zo bekende Suiker uit, wier Latynfche be- naaming van 't Arabisch woord Saccar afge- leid wordt, 't Is zeker dat den Ouden reeds dit Natuurlyke Sap -zout bekend was; hoewel men meent, dat zy het, in Arabie en andere Oos- IL Deel, XIIL Stuk, I DrxemannigS VI. Öofterfche Landen, door de Hitte der Lugt A mEL' geftolde Sap des Riets daar voor gebruikt heb- Hooïd- fcen è Mooglyk hebben zy eerst maar het zoete S^Lr- SaP> a!s Syroop, uit zulk Riet gezoogen en !&>'• genuttigd (*) Galenus fchreef, dat de Sao char uit Indie en Gelukkig Arabie aangebragt werde , zynde een foort van Honig , doch minder zoet dan die (f). Pliniüs verhaalt* dat men het Gomachtig in Rieten vondt, van grootte als een Hazelnoot ; doch fpreekt ook van Rieten , op de Gelukkige Eilanden groei- jende, uit welken Sap geperft werdt van aan* genaamen Smaak (§). Suiker De zeer geleerde Salmasiüs heeft zig deL°U" verbeeld, dat de Suiker der Ouden alleenlyk de Traan ware van het Bamboes-Riet, 't welk groote Boomen maakt in Oostindie. Dit is, ten deele,niet onwaarfchynlykjom dat zy van Riet fpreeken , dat als Boomen groeide, en de- wyl de Bamboezen, jong zynde, een zoet Sap, als Honig bevatten, 't welk door uitdrooging hard wordt maar het is ook te denken, dat zy insgelyks het regte Suiker-Riet gekend hebben, en allengs gekomen zyn tot de be- kwaamfte manier , om het Sap daar uit te per- CD Quique tribuut tenera dulces &b Amndine Succos, (f) Simpt, Medicmn. Libr. 7. (£) Bi ft. Nat. Libr, 6. (40 Zie het II. D e els , II. S r ü k , van deeze Nam tttitrtyk* II if tor ie } hhidz. 6o* Grasplanten. 143 'perfen, en door uitwaafeming daar van Suiker VI. te bereiden. Sommigen willen zelfs, dat het As^L' zo berugte Tabaxir. 't welk A vicenna zeid' 'Hoon* 0 ' STUK. de Asch te zyn van gebrand Riet, niets anders suiker^ zy geweest dan Suiker, die rauw en ongezui*^* verd veel naar Asch gelykt. Piso verhaalt, dat in Brafil het Suiker -Riet van zelf groeït en zeer hoog wordt, geevende Suiker-Kryftal- len uit door de Hitte der Zonne. Onder de Verzengde Lugtftreek onzes Aard- Manfet. kloots wordt dit Riet meest overal, waar een ^f^1^ bekwaame Grond daar toe is , hedendaags ge- plant. De manier, op welke zulks in onze Westindiën gefchiedt , de bereiding der Lan* den, en het gene het maaken van de Suiker betreft, is elders door my omfiandig befchree- ven (*). In Ooftindie gefchiedt het op derge- lyke manier , door de Javaanen en Chinee- zen , maar op fommige Eilanden kookt men 'er flegts Syroop van, die aldaar anders gemaakt wordt van de uitgeperfte Rieten , waar van de Europëers aldaar ook Bier brouwen. De Maleijers noemen de Suiker Gu/a, de Chinee- zen Tung. De Rum, weet men, is een Sterke Drank, welke ïn de Weftindiën van de Me- lasfen , gelyk in Ooftindie de Arak van Ryft geflookt wordt. Voorts eeten de Indiaanen of kaauwen veel de jonge Spruiten van dit Riet3 CD Zie de Befchryving van Amerika* IJ, Dset,| biadz. 540 » enz. als ook bladz. 609 , enz. iï. Deel. XIII. Stük, 144 Drzemannioè VI. Riet, inzonderheid van eene Soort , genaamd ~AULE1" Tecfia, welke zeer dun is van Steng en Baft Hoofd- en zeer ZOetSap heeft , zo Rümphiüs meldt. Suiker- ®lt doet men 00^ 'm Egypte, zegt Fors- Riet. kaöhl, die te Kairo de Halmen zag te koop venten: maar de Suiker, zegt hy, wcrdt 'er zo goed niet gemaakt als in Europa, Gebruik 'c Menigvuldig gebruik van de Suiker , in ran de de Huishouding , tot het aangenaam maaken 111 er* van allerley laffe, en het verzagten der fcherp- heid van zuure Spyzen en Dranken , is zeer bekend. Men fchyntze hedendaags niet te kunnen misfen; terwyl in de oudfte tyden en- kel Honig daartoe gebruikt werdt. Ook is zy van oneindigen dienst, tot het bereiden van Konferven, Geleijen, tot het inleggen van Vrugten, en inzonderheid tot de Syroo- pen der Apotheeken. Men kanze derhalve niet van de Geneesmiddelen uitzonderen, en, behalve het gebruikbaar maaken van veele Artfenyën, welke zonder dien te leelyk of te fcherp zyn zouden, wordt zy, op zig zel- ve, ook, tot verzagting van de Borst, van Maag- en Kolykpynen, dienftig bevonden. Zelfs is zy zagtelyk den Afgang bevorderen- de; maar gelyk, volgens 't gemeene fpreek- woord, te veel Zoets walgt , zo wordt ook het al te rykelyk gebruik van de Suiker, in fommi- geGeftellen, voorde Ingewanden nadeelig;ja kan, misfchien , wel eene Uittcering veroor- zaaken ; gelyk fommigen daar van de Engel- fche Grasplanten. ^cheZrekte, in Kinderen, afleiden. Anderen Vi. pryzen een rykelyk gebruik van Suiker, Ho- uj# nig en andere zoete dingen, als Middelen ^o*0* aan, om de Gezondheid te bewaaren. En, Suite** wat het Schorbut in de Mond betreft, daar^ eenigen de Suiker van befchuldigen , wordt het voorbeeld bygebragt van zeker Heer , die zyn geheele Leven veel daar van gehouden hadt, en over de tagtig Jaaren oud zynde een ftel nreuwe Tanden kreeg, leevende tot by de honderd jaaren (*). Op dien grond heeft ze- ker voornaam Engelsch Geneesheer , ge* naamd Doktor Slare, een Verdediging uit* gegeven van de Suiker , tegen de befchuldi- gingen van Doktor Willis en andere Ge* ïieeskundigen > als ook tegen ?t algemeens vooroordeel; draagende dat Vertoog aan de Dames op. Dus zien wy dat dit ftuk zeer m twyfel ftaat, en dat de Suiker, even als aller* !ey Levens- en Geneesmiddelen, Spyzen en . Dranken, naar de Omftandigheden, het Ge- ftel, de Levensmanier, van den genen die ze gebruikt, heilzaam kan zyn of vergiftig. Uit* wendis: is zy, als een zagtelyk zuiverend Middel, tot verfche Wonden, als ook, inzon- derheid, voor fommige Oogkwaaien dienftig. Of het Rotting-Suiker-Riet, in 't Maleitsch tifjp* Tabu-Rottang genaamd, dat b,y Rumphius, op (*) Zie dit omftandig in de Phitofophifckë VeWiemde* fmgm , by F. Houttuyn > III. D e e bladz. 327 , &c, K II. Deel. XIII. Stük* I4 aanmerkelyk verfchillende* (4) Suiker-Riet met geaairde Bloemen en ge- golfde Bladen. In Sp. Plant. 1481. Afundo Calycibüs ünifloris extns La- nuginofis. Ger, Prov. p. 105, Ar, farcta Alpium Ra* vennae. Zanon. Hift. I. p. 64. T, 24. Mor Hiftm III. p. 22U S, 8. T. 8. £• 32. S e g. Ver. I. 361. Gram, Arundinaceum Ramofum Plumofum album. C. B. Pin* 7. Prodr. 14. Theatr. 95. Scheuchz. Gram, 137. (4) Sacchantm Flor. Spicatis , Fol. undatis. Sijft. NaM Alopecurus Malabarica &c. Scheuchz. Gram. 91, Gram. Panicul* brevifolium crifpum* Pluk. Alm% 177; T. 119. f. x. Tjeria- kuren -pulla. H. MaU XII. r. 117., 'A\ 62. B u rjvz» F/f Ind. p, 23, Grasplanten» In Indie komt deeze Soort , op Steenige vi. plaatfen, voor, zegt Linn^üs. Ik hebze AYlfu zo uit Japan als van Java bekomen, op welk Hoofd* Eiland, zo de Hoogleeraar Burm annus S1UK* aantekent, dezelve zo wel valt m.et Lancet- vormige ruige of ruuwe , als met Liniaale Gras- achtige Bladen. Dat van Madrasf, by Plu- kenet, hadt korte breede gekrulde Bladen, en eene Fluweelachtig paarfche Aair. De Hal- men vallen een Voet en daar boven, ja in myn Exemplaar van Java twee Voeten hoog. Dit heeft Bladen van wel een Voet lang en een Kwartier Duims breed. Zonderling is 't, dat de Bloemen hier geen Kelk hebben , maar twee Bloemklepjes; die beiden gebaard zyn. In de Woeftynen by Kairo , in Egypte , Hirfutèm* vondt Forskaöhl een Soort , welke hy den Ruig% bynaam van Ruig geeft , wegens de ruigte van de Aair (*). Deeze hadt de Halmen een Voet hoog en Scheedachcige gladde Bladen. De Bloemen , hier den Kelk en het Blommet. je, beiden, tweekleppig hebbende, waren ge- fteeld en ongefteeld, even als in zyne voor- gemelde Soort. Pha- (*) SaccTiarum (hirfutum) Spie! hirfuta; Spiculis ge- minis , altera fesfüi , altera pedicellata. Flor. Egijph Arob. p. 16. K 3 iL Deel. XIII. Stuk. I$0. ï> R 1 E M A N N I G ft Vf» Phalaris. Kanary, HooVd- In dit Geflagt wordt het Blommetje, in zyn flSTUff» geheel, ingeflooten van de Kelkblaadjes, wel- ke, ten dien einde, grooter en hol zyn, ver-' volgens ook als een Kaf je fluitende om het Zaad. De beide Kelkblaadjes zyn even groot Het bevat de volgende Soorten. # (i) Kanary met eene byna Eyronde Aaircch* Thalaris tige Pluim 5 de Kafjes gekield. Canarien* fis. Gewoon. Dit Gras, zo men wil van de Kanarifche Ei* landen afkomftig , van waar het met de Kana- ry-. Vogels ons is toegebragt, groeit evenwei ook, zo 't fchynt natuurlyk, in Italië , Spanje, en de Zuidelyke deelen van Vrankryk , aaa den Zeekant, op de Akkers tusfchen 't Koorn. In de andere deelen van Europa, gelyk in on- ze Nederlanden , wordt het overvloedig ge- j zaaid, om het Kanary -Zaad daar van te win- ren. Dit vak hier te Lande altoos wit; wes- halve de vermaarde Tour ne fort het Kruid cJen naam gaf van Geaaird Gras, met een wit Geerft- (*) Zie de Afbeelding Fig. 17 , op Plaat LXXXVIL (O Phalaris Panicula fubovata Spiciformi , GJumis carinatis. Sijfu Nat. XII. Gen. 74. Veg. XI 1U p, 88« li. Ups. 19* Schreber Gram. 83. T. 10* f. 2. Pha- laris Radice annua. H.Cliff* 23. R. Lugdb. 60. Gort. JBe/g. i6« Dalib. Pai\ 20. Phalaris major femine albo. C. B, Pin* 28* Lob. Tc. 43. Dod. Pempt. 510. Gramen Spkatum femine Miliaceo albo« Toi/rnef, Jnft. 518. G K A S t t A N T E N' 151 Geerftachtig Zaad: maar op 't Eiland Maltin vt. wordt het overvloedig met zwart Zaad aange- f^1 fokt, dat men 'er Cuneno heet. Daar is ook *™or ' STUK. nog ecne Verfcheidenh^'d van bekend, met xatmnj graauwachtig Zaad. To urne for t, zo even Zaa^ gemeld , maakte byzondere Soorten van die beiden. Met Grasachtige Bladen , en Halmen die knokkelig of met Leedjes zyn, van één tot * twee Voeten hoog, groeit dit Kruid en brengt zyn*Zaad voort. De Bladen omvangen Scheed- achtig de Halm, inzonderheid het boveiifte, dat de Aair, op een dun Steeltje, als uit een Kokertje uitgeeft. Die Aair wordt een Pluim genoemd, om dat de Bloempjes, waar zy uit beftaat, geftceld zyn. Zy is Eyrond en be- vat veele Bloempjes , w>er buitenfte Kelk- blaadjes gekeeld zyn, hol, in 't midden wit- achtig en groen gerand; 't welk de Aair bont ma^kt. De binnenfte, die veel kleiner zyn» bevatten de Bloemblaadjes benevens de Meel* draadjes en den dubbelen Styl , op de voor- gemelde manier. Het Vrugtbeginzel wordt een Zaad, dat binnen de twee Bloemblaadjes, die hard geworden zyn , digt is beflooten. Dit Zaad wordt inzonderheid gebiuikt tot Aas der Kanary- Vogelen, die hetzelve zeer beminnen. Hier toe teelt men hetzelve; hoe- wel het ook door fommige Liefhebbers vaa Paarden wel gebruikt wordt om die te Voede- ren; als waar door zy zeer tierig worden en K 4 glad II. Deel. XIII. Sras. 152 Driemanki©* VT. glad van Huid. Men zou 'er' ook Meel vau in. ' kunnen maaken , tot Spyze voor de Menfchen ; Hoofd- greiyk bet dus, in Italië, wel onder het Tar- STUK. Kanary. wenbrood gebakken wordt. Moeijelyk, nog* 2**4 thans, is het van *t Kaf te zuiveren, dat de Vogeltjes 'er zo behendig weeten af te pellen. Anders is 'er geen twyfel aan, dat hetzelve een zeer gezond en ligt verteerbaar Voedzeï uitlevere* ïT- f2) Kan ar y met een Rolronde Pluim en 'ge+- notaris w . J r. ö Butbofa. kielde Kofjes. Bolworte- Of dit BoJworteHge Kanary-Gras, dat in de Oofterfche Landen, als ook by Rome, wild groeijende gevonden wordt, eene verfchillen- . de Soort zy, wordt van fommigen getwyfeld* De Kenmerken, waar door men hetzelve heeft willen onderfcheiden , befiaan, buiten en '.be- halve den Knolligen Wortel , in de grooter hoogte en langwerpigheid van de Aair of Pluim, die dikwils delangtevan twee of drie Duimen heeft; waarby Scheuchzer nog voegt, dat de twee binnenfte Kelkblaadjes daar in cntbreeken zouden. Maar de Knollige Wortel is door Barrelier aan het gewoo- nc Kanary-Zaad, in de Zuidelyke deelen van Eu- (V) Thaïavis. Pankula Cylindrica, Glumis carïnatis* Am. Acad. IV. y>. 264, Phalaris radice perenni. R« Lugdb. 63. Phal. Bulbofa Semine albo. Raj. Hifi. 1249. Scheuchz, Gram. p. 53. Grasplanten; Europa , waargenomen ; het welke daar ook wel vi. een overbly venden Wortel heeft , gelyk dit ^olwortelige, uit welks Zaad, in een vette Hoofd- Kley-Grond , de Heer Schreber Planten be- komen heeft, korter van Halmen Aair, met Vezelige Wortelen. En , dat de binnenfte Kelkblaadjes ontbreeken zouden, zegt hy, is valschrzo dat dit Bolwortelige door hem, met Gouan, flegts voor eene Verfcheidenheid van het Gewoone wordt gehouden. De Heer Gerard heeft het in Provence ook jaarlyks ftervende gezien, zonder Bolwortelen, met de Halm maar een Voet hoog doch de Aair drie Duimen lang, aan den top verbreed. Waardig is het om te bouwen , dewyl het wel eens zo veel Zaad, als het gewoone, uit- levert (3) Kanary met een langwerpige Pluim en ftyve mlófa. Bladen. Knoopig. In de Zuidelyke deelen. van Europa , zegt Linn.£üs, groeit deeze Soort, wrelke ftyve Bladen, als Riet, heeft, die ruuw gerand zyn, het bovenfte flaauw buikig; de Aairen digt, langwerpig Eyrond en, zo wel als de Keiken, niet gebaard. (4) Ka* (\) Phataris Panïcula oblonga, Folïis rigeniibus ma.* pr, Radice nodofa, Mor, Bijt. lil. j>. ig*, ts II. Deel. XIII. Stuk, i Ö R I K M A N N ! Ö R VI. (4) fCanary met eene Aairvormige , 'Eyrcft& deel. langwerpige Pluim , de Kafjes gekield j Hoofd- Lancetvormig. STUK. Aquatica. In Egypte en aan den Tyber, by Rome, .Waterig, groeit volgens den Ridder dit Wat enge Kmavy- Gras, 't welk Büxbaüm ock aan de Darda- nellen , in de Weiden, vondt. Het h^eft Rietachtige Halmen en taimehk ftyve Bladen» Uit den boezem van het bovenfte, die ecir'g- zins buikig is, komt eene Eyrond -langwerpi- ge gladde Aair, of liever dunne Pluim. Dö Kafjes zyn Lancetvormig, glad, gekield, met een Ribbetje doorreegen. V. -(5) Kanary mei eene Rolronde Aairachtige F^tloüies* Pluim , die glad is en doorgaans Jong* iifchdod- draagende. Een Aair, veel naar de Lifchdodden gely- ken- (X) Phaturis Pan. Spiciformi ovato-oblonga , Glumis carinatis Lanceolatis. Am. Acad* IV. pS 264, Gramen Typhinum Phalaroides ma jus Bulb. Aquaticum. Barr. Rm\ 1200. T* 700. f. 1. Gramen Phalar. hirfutum Spica Longiiiima. Buxb. Cent, IV. p. 30. T. 53. is) Phalaris Panicula Cylindrica Spiciformi, gïuWi, pasfim vivipara. Oed. Dart. 531. Gort* Belg, f6. FL S'uic, 49, 54. Dalïb. Par. 19, Gram. Typhoides * Spica purpurafcente foiiacea. Scheuchz. Gram, éf* Gramen Typhoides medium, f. vulgaSfllmtmi. Mor. Hifi, 111. p. 193. T. 4. f. 2. Gram. Typh. Junceum perenne Barr. Bar. T. 21. f. 2. Gramen ïyphinoin. L 0 b. Z\ 10. Gram. Prat. Sp. ?. D o d, Grasplan te Ni 155 kende, geeft fden bynaam aan deeze Soort, ' Y*v' welke door geheel Europa gemeen is aan de i ,1, Wegeïi en Velden , die Zandig zyn en aan de s^£ïö* kanten der Bouwlanden. Bauhinüs, die het afbeeldt 5 zegt , dat het uit een Vezelige Wortel veele Halmen voortbrengt van anderhalve Span hoog, rond, knoopig, met korte, fmal- le, fpitfe Bladen; de Aair valt wel drie of vier Duimen lang , en is ruuw, van Kleur Asch- graauw, uit veele digt famengepakte Blaasjes, die ftyf zyn, met kleine Baardjes, beflaande. Dit, evenwel, wordt thans aangemerkt als de eerfte Soort van Phlëum, waar mede deeze in gellalte veel overeenkomft heeft, alleenlyk door de Bloemen verfchiIIende,zo Linn^us aanmerkt; door wien zeker Lifch-Doddegras met eene Bladerige Aair, paarseh van Kleur, dat de vermaarde Breyn van Dantzig aan Scheüchzer gezonden hadt, thans hier wordt t'huis gebragt. De Aair, zegt hy, die bleek is, breekt in Kwabbetjes en is hier en daar befprengd met Jongdraagende Kafjes. (6) Kanary met een geaairde Pluim , de Bloem- VI. blaadjes een gewricht Baardje hebbende ; ^mu^\ het bovenfte Blad Scheedachtig, Biaazig, Dit (6J Phatarïs Panicula Spicata , Petalis Arifta articu- lata &c. Sp* Plant, 4. Gramen Pratenfe Spka pnrpurea ex Utriculo prodeunte. Gramen Folio Spicarn amplexante» •€• B. Pin. 3. Theatr. 44, Scheüch z* Gram, 55. II. Deel. XIII. Stuk, Driemannicï VT. Dit Gras, dat de Bloem-Aair uit eene Blaa- Afdeel. zJge gcheede voortbrengt 3 groeit , volgens J3ËonH Bauhinus, in de Zuidelyke deelen van Vrankryk,niet ver van Montpellier enLyons5 als ook in Bourgondie. De Halmen zyn een Span of ook een Voet hoog en hooger; de Bladen fmal , de Aairen paarsch van Kleur.. Dalechamp heeft het , in zyne befchry ving der Planten omftreeks Lyons, in 't byzonder Veld-Gras getyteld : zo dat het aldaar vry ge- meen moet zyn , groeijende in vogtige Vel- den. Linnaus ftelt de Groeiplaats in Italië, alwaar het door Scheuchzer qvervloedig in de Velden by Rome, wel twee Voeten hoog, was gevonden. Vil. (7) Kanary met eene Rolronde Pluim; de ^Wonder- Blommetjes ge/pitst , de meesten onvol* lyk* maakt , de onderften als afgebeeten. De Halmen van dit Gras , dat door den ver- maarden Forskaöhl in de Oofterfche Lan- den is waargenomen, zyn een Voet lang en glad zo wel als de Bladen. Het heeft een lang- wer- (7) Phataris Pankula Cylindrica ; Flofculi& mucrona- kh, neutris plurimis , infimis prsemorfis. Sp. Plant» 1665. Linn. Dec. p. 35. T. 18. Schreber Gram. p. 93» T« 12. Phalaris Panicula Ovatooblonga , apice dilafcatS. G e r. Pr ou. 75? Gramen Phalaroides Lufïtanicurn. Rat. Hift. 1248. Gramen Phalarides , Spica brevi reclinata ex Utriculo prodeunte» Pluk, Alm» 177* T*. 33. f. 5, k o r. S. 8. T« 3. ^ 6» QRAS'Pt ANTES. werpige Aan*, die deelbaar is in verfcheide VL Trosjes, of Trapjes van Bloempjes, waarvan ^fjff1* het endelingfe alleenlyk vrugtbaar. Het on- Hoorn- derfte gedeelte van de Aairachtige Pluim, ver- toont zig, als door Infekten afgeknaagd. » Het zelfde nam de Heer Schreeer waar in dit OofterfcheKanary- Gras, 5t welke by hem uit Zaad was opgekomen cn zeer wel geflaagd. Hy geeft 'er de Afbeelding van , benevens die van eene Verfcheidenheid, welke reeds in de voorgaande Eeuw, zegt hy, uit Engeland is bekend geworden, wild groeijende in Portugal en de Zuidelyke deelen van Vrankryk. Het kan , achter , dunkt my , het hier aangehaalde van den Heer Gerard niet zyn. Het is ook door den Jongen Heer LiNNiEüs omftandig befchreeven en in Plaat gebragt. . (8) Kanary met een langwerpige , Buikige Vin, groote Pluim. Anmdl nacea, By verfcheide Autheuren is dit Watergras , tig%ietacl1" dat C8) Phalaris Panicula oblonga Ventricofa , atnj>la"« Oed. Dan. 259? FL Suec. 48 , 53. Dalib. Paris 19» Arundo Fol. planis Panicula Spicata, Spicis confertis. Cliff> 26. R. Lugdk 66. G tarnen- Aq. Paniculatum Phalaridis femine. Toürnf, Sciieuchz, Gram. 126. Gramen Arundinaceum Spicatum. C. B. Pin. 6. Theatr, 94» 0. Gramen Paniculatum Folio variegato* C. B. Pin. 3. Gramen fu-lratum vel Itriatum album» Lob. Ic. 3. Gouan. Monfp. 34. Ger. Prov. 76. IL Deel» XIII. Stuk,. Ijf DRIÉUAHBIö!' VT dat door geheel Europa aan de Oevers vat* Aïdkel. Meiren, als ook op vogtige Zandige plaatfen Hocïd- in ons Holland en elders groeit , voor een *TUK' Soort van Riet gehouden. Dus hadt de Ridder zelf het voorheen genoemd , Riet met platte Bladen , een geaairde Pluim en digt getroptê Aairtjes. De Heer Hall er gaf 'er den tytel aan , van „ Riet met eenbloemige Sprink- 5> haantjes, die gebondeld zyn, fchubbig op „ elkander leggende, de Bloemkafjes glanzig 3, en eenigermaate ruig. " Tournefort iioemde hetzelve Gepluimd Watergras met Ka- yary-Zaad. Het heeft een dikke Halm, van twee of drie Voeten hoogte en gladde Bladen , meer dan ^en half Duim op 't breedfte. De Pluim i$ dikwils een Voet lang enTakkig, met Bloemp- jes, die de twee Kelk-Schubbetjes regaal heb- ben , een Blaasje uitmaakende, dat van onde- ren glanzig is , gelyk in *het Kanary-Gras. Twee binnenfte Kafjes bevatten het Zaad. Dewyl het Pluis heeft onder aan en in het Blommetje , kon het by cle Rietfoor ten bly- ven, . zo H aller oordeelde; doch dit Pluis js , volgens anderen , te kprt. BontRiet-. Hier toe behoort dat in onze Bloemhoven bekende en tot Sieraad nagehouden wordende Bonte Riet; 't welk Lob el afbeeldt onder den naam van gefleufd of geflreept Wit Gras* Men noemt het ook wel Spaansch Rietgras. In de Bergen van Savoije groeit het wild , zegt Grasplanten. 150 hy, met Bladen byna als van Geerfl , maar V!V ftyf en fcherp 9 gelyk die van Dekriet. Het &mm%é is, zeer zonderling en fraay, door zyne wit- Hoog- heid met groene ftreepen, in weinige andere STÜiU Planten voorkomende ; weshalve fommigen het ook wel Lintgras hecten. Zelden bloeit dit Bonte Rietgras, op die plaatfen daar het wild groeit, gelyk in Provence. Het ander? komt met verdeelde en met ruige Aairen voor^ als ook met breeder groene Bladen (*). (9) Kanary met een Liniaak eenzydige Pluim jx. en tweebloemige Kelken. £Sjffl mis. Onder den naam van Moeras-gras, met Rups- ^,sblow "achtigc Sprinkhaanen , was eene Afbeelding door Barrel ier gegeven, van een byzondere Soort van Gras» 't welk hy aanmerkte de Hal* men een half Elle hoog enBladerig te hebben > aan 'c end met een Aair, van ten minften een' Span langtc, met een Bloesfem als uit Rup* fen beflaande. Die Aair is eigemlyk een pluim , uit Aairen van Rupsachtige gedaante fa- (*) Gramen Aquatkum Paniculatum latifolium. C. Win, Comm. BolU 47. (9) Phafmris Pankula fecunda Lïneari , Calycibus bi* floris. Sp. Plant. 7. GLramen Faluftre Locuftis Erucgeformi* bus. Barr. Rar. 1158» T. 2 Daftylis Spicis numero- fis, alternis Cuimo appreffis. R. Lugdb* 57. G ^aa.» JSiK I. i> 130. T. 29. II. DS£L. XIII. StöKi 'tóö Driëmannige VT. famengefteld , welke wederom beftaan uit kléi* Aïdeel. ne ^airtjes 0f Bloempjes, De Aairen ftaan > HoorD> overhoeks aan de Halm en hebben aan deü Voet korter Aairtjes. De Heer Gmelin, die dergelyk Gras door geheel Siberië vondt5 merkt aan, dat de Afbeelding van Barrelier niet nauwkeurig zy , en de zyne verfchilt 'er aanmerkelyk van. Het was „ Knokkelgras, » met menigvuldige Aairen, overhoeks tegen „ de Halm aangedrukt , van langte als de „ Leedjes, met tweebloemige Kelken", ge. tyteld door den Hoogleeraar A. vanRoyen, die vastftelde, dat de kleine zydelingfe Aairtjes van Barre lier fiegts Natuurfpeelingen zyn: doch zou 'er geene aanmerkelyke Ver- fcheidenheid plaats kunnen hebben in dit Gras, naar den Landaart en de foort van Grond? Immers ook komt de bepaaling van Lin- fo-ffius, wat de eenzydigheid belangt, met geen van beiden overeen. x (10) Kanary met een zeer eenvoudige Pluim m Stoomde Bloempjes j het eene ongefieeld. ■ Bloem- bkdig, in Ooftindie is dit Gras door den Heer Koe- Kig waargenomen, *t welk naar het volgende eenigermaate gelykt , maar Bloemblaadjes heeft, volgens den Ridder (*). Dit wil zeg- gen, Cio) Phataris Panicula fimpliciffima , feoribuS imirica* , pJtcro fesfiii. Mant. 183. CV Petaia gerit. Syfl. Nat. ïr*g% XlIIi p. 89; Ö H A S P L A N T B i l6t gfi'n j dat de bmnenfte Kafjes der Bloemen hier hiet ontbreeken. De Kelk ïs langwerpig, lan- III. ger dan de Bloem, van buiten overlangs ge- J^10- doornd. De Halmen zyn twee Voeten hoog, biet Scheedachtige Bladen. (i i) Kanary wet -een vhgebreide Pfyim de XJ/ ^ Kielen der Kafjes gehaaird* Oryzoides* Ryiïach* In belommerde Moerasfen van Virginietis* groeit dit Gras, dat hedendaags ook gevon- den wordt ojp de Ryftvelden in Italië, alwaar men dat Afperella tytelt. Het is zo Ryflachtig% dat men het zelfs betrokken vindt tot de Soor- ten van Ryft. Anderszins komt het eeni- germaate met het Trügras overeen, hebbende een fraaije groote Aair , zo Sloane aan- merkt. Men vindt het ook Moeras/tg^ laat% Geerftgras getytekh De Heer Schrebër heeft dit Gras zeer fraay in Afbeelding gebragt , aanmerkende* dat men het, wat Europa aangaat, wel eerfl ia (n) Phatavïs Panïcula effufa , Glumarum Carinïs cïlia* lis. Sp. Plant* 8- Sciireb. Gram* T. 22. Jacq. Vind* 306. Homalocenchnis. Hall. Helv» N. 141 1. Oryza Glumis Carina hifyidis. Gron. Virg. 153. Gtamini tjre- imüo affine Paniculatum elegSris majns, S loan* gfamm 34. Hifi. I. p. 113. T. fi* f. u Gramen Paluftre Panicu* la Cpeciofa. 0 B. Pin* 3. Prodr. 7. Gramen Miliaceürri Paluftre ferotinum. Mont. Prodr* 51, SëO, Vet* h L IL Deel, XIIL Stj&. «52 Drieman hige VI. in Italië ontdekt heeft, alwaar het niet zeW- ATDtEL. Z3>am js. maar nacjerhancj QQ^ jn Switzerland 5tukÜïD" in Beeken en M°erasfen , zynde van de Pha- laris onderfcheiden , endoor den Heer Mieg als een nieuw Geflagt voorgefteld , onder den naam van Homahcenchrus (*), welken de be- roemde Hall er aangenomen heeft. Het is verder ook op andere plaatfen, in Ooftenryk, Hesfenland, Saxenen elders , gevonden, daar het zelden voor Augustus of September bloeit. Op de Italiaanfe Akkers is het een zeer lastig Onkruid, zig even zo uitbreidende, door de voortloopende Wortels, als het Kweekgras in onze Gewesten. Door Wieden worden zy , de Planten nog jong zynde, daarvan gezuiverd; doch de Bladen zyn zo flekeiig , dat de Meis- jes 'er, in *t uithaaïen, dikwils de Handen aan kwetzen. Het Jamaikafche van Sloajse oor- deelt die Autheur daar van te verfchillen. Dit Gras is taamelyk groot, de Halmen twee Voeten hoog hebbende, volgens Haller; doch van één tot vier Ellen, zo Schreber aantekent. Dit laatfte komt my onbegrypelyk voor. Uit de boezem van het bovenfte Blad fchiet de Aair, die zig wyd en zyd uitbreidt, doch geen ryp Zaad geeft , dan voor zo verre zy nog in de Bladfcheede is verholen. Dit Zaad is Eyrondachtig, famengedrukt , en dus veel naar Ryst gely kende, glad en bmin. De Bloem- C*J Bitv. Vol, IV. pf 30?* Grasplanten. 163 Bloemblaadjes volgens fommigen ; de Kelk- A VL blaadjes volgens onzen Ridder, zyn witachtig IIL met groene Streepen, en in 't midden Haairig. sr^1 Voorts komt het in de Kenmerken weinig met het eigentlyke Kanary-Gras overeen ; 't welk ook aangemerkt wordt ten opzigc van de an- dere Soorten (*). De Heer Forskaöhl heeft niettemin nog verfcheide Grasplanten iu Egypte gevonden > welken zyn Ed. tot de Pha* larides betrekt (f). Paspalum. Raspgras. Een tweekleppige Kelk, die rond is, het Blommetje byna van gelyke grootte en Pen- feelachtige Stempels , onderfcheiden dit Ge- llagt (|), dat bovendien de Bloemen, aan de ééne zyde van de Grast , op één , twee of meer ryën geplaatst heeft, zigbyna als een Rasp ver* toonende: weshalve ik het Raspgras tytel (§). Men heeft daar van de volgende uitheemfche Soorten. v co £*) Aiï. Hetv. ut fupra. (f) Vid, Flor* -fögypt. Araby p. 17. (+) Zie Ftg% 32 , op de meergemeld 3 Plaafr C§) Men zon het anders ook Gcerltgras kunnen hee* ten: want Paspalos is de Griekfche naam van Geerft, naar 't welke de Aair miiid?r gely'it dan het Zaad* Pannmgras , wegens de figuur der Blom netjes , (Planer m Gattifftgèk & Teut f dien Nomcnclatur. Erfurt.} is wat ye£ gezoet. L 2 II. Deel. XIII. Stu&, 26 d Driemawniök VI. rx\ Raspgras met overboekte Aaireri en eefiê Afdeel. v j r , * 7 7 III. Vliezige Graat; de Bloemen over hoeks met 1. JfrjË^ Verdeeld is deeze Soort, in de Weftindiën Verdeeld. groejjeD(je , gebynaamd, om dat de Aairen. Pi. aan den Halm van één gefcheiden waren , vol- gens Plukenetiüs. Hier van maakt nog* thans Linnjeus in de bepaaling geen gewag, JBy befchryft het als een hurkend Gras, byna Scheedebladig , met weinige Aairen; zittende de Bloempjes, die Kogelrond zyn , op twee ryën aan eene Vliezige Graat, zo breed als de Aair, over ééne zyde. Tot het volgende Ge- flagt was het bevoorens , door zyn Ed. , be- trokken geweest. Met de befchryving en bepaaling komt taa- melyk overeen, het Javaanfche, in Fig. 2, op Plaat LXXXIX , afgebeeld , 't welk ik heb met drie, vier, vyf en zes Aairen, overhoeks aan 'tend van de Halm; doch hier zyn deeze Aairen aan den Voet niet verdeeld. Ook beftaan fommigen derzelven uit drie of vier ryën van Bloempjes, daar de Stempel uitfteekt, en dus aandezelven een zwart tipje maakt, dat zig ee- (1) Paspalum Splcis alternis , Racbi Membranacea &c.' Sf/t. Nat. XII. Gen. 75. lr*g. XIII. p. 89. Panicum disfe&um. Sp. Plant. L p. 57- Gramen Paniceum Spica fimplici . ad Caulem intervallata &c. Plu k. Mant. 94.» T. 350. f 2* Daftyüs Spicis numerofis alternis patenti* bus &c. R, Lugdb. 56. f Grasplantdj^ I65 eenigszins ruig vertoont. De Halmen worden vt. Scheedswyze van de Bladen omvat, en heb- ben, by my , meer dan een Voet langce. Dus^Hooïb- ziet men , dat deeze Soort ook in Ooflindie vair. (a) Raspgras met overhoekfe Aaïren9 en eens II. V/kzlge Graat ; de Bloemen overhoeks 9 defoZm!™* Kelken veelr'ibbtg met ingedrukte putjes* Ingcdrufet* Dit Ooftindifche wordt befchreeven als op- ftaande Halmen hebbende, van onderen ruig, een Voet en daar boven lang: de Bladfcheeden paarschachtig , aan den rand gehaaird, ruig: de Bladen glad , van boven met een witach- tig- Streep : de Aairen overhoeks , dikwijs om- geboogen : de Graat breed en Vliezig : de Kel- ken rondachtig , Eyrond , glad, veelribbig, ftomp, gebult; het platte Klepje aan den voet ingedrukt , en in midden met een paar putjes. Die Soort van dit Geflagt, door den Heerjapanscfc Thunberg in Japan verzameld, waar vanLX^IX de Pluim en een gedeelte der Bladen in Mg. %*FiE> is voorgefteld, fchynt daar mede veel over- eenkomst te hebben. Immers alle de Bloemp- jes vertoonen zig als met Kuiltjes ingedrukt* wat de Kelkkafjes. aangaat , die even groot en zeer (Y) Paspatum Spicis alternïs , Rachi Merobranacea ; Fior. alternis , Calycibus multinervüs fcrobiculaüs. JHani., 29. Sp. Plant. 5. L 3 IL Deel. XIII, Stuk, i66 D R I E M A N K I G t VI. zeer hol zyn , waar tusfchen de Bloemblaadjes IIL zeerfpits voorkomen. Dc Pluim is ten deele Hoofd- ineen Scheedeblad, dat zeer breed, ja bree- der dan de andere Bladen fchynt te zyn 5 be- flooten. De Aairen zitten overlioeks aan de Halm, en worden allengs korter, doch bree- der, naar om hoog, alwaar zy zeer digt by elkander zitten. Myn Exemplaar, met Bladen en Wortel , is in zyn geheel meer dan ander- halven Voet lang. TIL (3)Raspgras met gepluimde overhoekfe Aairtjes \ Taspaium T . Z Kirgaium% die aan aen voet ruig zyn^ en tweeling fc Eoedig. Bloemen. Dit , op Jamaika gevonden , is , volgens L I n- MiEüs, twee- of viermaal grooter dan *t Ver- deelde. De Pluim beftaat uit verfcheide, tot tien, ruige Aairtjes, overhoeks geplaatst, een- zydig ; met eene niet dubbelde maar vierdub- belde ry van Bloemen. Het buitenfte Kelk* klepje is zeer kort en ruig gerand. IV. (4) Raspgras met gepluimde Aairen ^ die Krans* fVnTCUla~ wys famenëehoopt zyn. Gepluimd * Dit, Paspalum Spiculis Paniculatis alternis , bafi villo- fis, Flor, gerninis. Sp< Plant. 2. G ramen Daclylon ma- jus P.anicula ionga. , Spicis plurimis nndis crasfis. S loan» Q'anu 34* HiJU I. p. 112. T. 69, f. 2. (4) Paspnlum Spicis Paniculatis Verticillato-aggrega- tis. Sfi. Plant. 3. G ramen Miiiaceum Panicula viridi. f Xnirpurea. Sloan. or^J>v. 34- L P* 115» T. 72. f. 2* GRASPLANTEN. Dit, op het zelfde Eiland groeijende, heeft vt. ée Fluim als gekranst met ontelbaare Liniaale, eenzydige , Draadachtig dunne Aairtjes ; de Jjgjfa** Bloemen op twee ryën gefchikt, Tpitsachtig. Cs) Rasperas met twee Aak en > de eene hyna V- ongeflceld, en gejpitjte Bloemen. Twee- Aaing. Al wederom op Jamaika is dit waargenomen , zynde ongevaar een Voet hoog, met inge- bonden Elsvormige Bladen ; de Halm bepaald door twee Aairen 9 waar van de eene korter gefteeld is , dan de andere. De Graat is Vlie- zig, bogtig, aan de buitenzyde alleen bezet met ongefteelde Bloempjes , die Eyrond ge- fpitst zyn5 overhoeks, allen met drie Meel- draadjes. Twee-Aairig is derhalve dit Gras, niet twee- Tweezy- zydig, gelyk het tot een bynaam gebruikte dlpj. woord, volgens den Ridder, doorgaans bete- ^?XXTX* kent. Veeleer zou die bynaam pasfen , op een * 4% Japanfche Grasplant, door den zelfden Heer Thunberg verzameld, welke tot dit Ge- flagc fchynt te behooren. Het overgezonden Exemplaar bereikt omtrent twee Voeten lang- te: des ik fiegts een gedeelte van de Halm, met (4) Pasptiïtim Spicis duabus , altera fesfili ; Flor. acuminatis. Sp. Plant* .'4, Am. Acad% Y* 391. Büri. Ft. Lid. j>. 23. M II. Deel. XIII. StUK. D R I E H A N N I G É VI. niet de Aairen , hier, in de natuurlyke grootte a Afdeel. jie^ jn Afbeelding kunnen brengen; voegend& Hooid- een Blad, die 'er maar twee aan de Halm zyn* daarnevens; zie Fig. 4. De Bladen zyn Lan* cetvormig: de Halm is rond, aan 't end een* Pluim hebbende van vier Aairen, die weder-* zyds alhier beftaan uit Eyronde Zaadhuisjes % wier buitenfte bekleedzel Kelkbladen zyn* het blnnenfte harde Bloemblaadjes, juist even zo in malkander fluitende, als tot de Kenmerken van dit Geflagt behoort. Des twyfel ik niet , of het zal een Soort van Paspalum zyn. Het voornaamfte onderfcheid is , dat zy niet aan een Vliezige Graat gehecht voorkomen , maar ovevhoeks aan een ronde ruige Graat, tweez^t digi zyn ingeplant; doch die Vliezigheid van de Graat maakt geen weezentlyk. Kenmerk qir* anders zou dit Gewas tot het volgende Geflai^i; behporen. Panicüm. Panik, 9t Woord Pankum , by de Romeinen bekend voor een voedzaam Koorn , heeft zyne af- komst volgens Scalice? , v$n Panicula ;'9 dat is een Broodje. Mooglyk zyn oudtyds de Brooden van Kegelachtige figuur geweest, ge* ïyk de Suikerbrooden nog hedendaags. Immers dergelyke gedaante hebben de Aairen van dat Gewas , \ welk den naam voert van Panik-Koom^ * tn der Grasplanten % daar toe behoprende, die ïneii Gramina Pankulai&r noemt, meer- of rrun* (JrASP KANTEN. Uiln. Dewyl nogthans die Aairen uit gefteelde vl Aairtjes beftaan , en daar door een lugtige A^EU « voorkoming hebben , noem ik Panicula^ in 't Hoofd* Nederduitsch , een Pluim, Dus zyn ook deSTUK' menigvuldige Soorten van dit Geflagt in Ge- (lairde en G^/^/W^onderfcheiden, De byzon- dere Kenmerken, bovendien, beftaan in een driekleppige Kelk , waar van het buitenfte Klepje zeer klein is , als in Fig. 18 wordt aan- geweezen. I. Ge-Aairde Panik- Soorten. (l) Panik met Spilronde jfairen; de Omwind- ï. zeltjes eenbloemig Borftelig gehondM ; (kpolyfta- ' Halmen opftaande van hoven lokkig (*). y^lAa^ Borftelige Omwindzeltjes, veel langer dan de Bloemen, en van paarschachtige Kleur, on- derfcheiden dit Gras, dat in Ooftindie groeit, en aldaar geheele Velden beflaat met eene Rietachtige ruigte, ter hoogte van één tot zes Voeten. Het zogenaamde Sny-Gras van RüMPiïiüs, dat op Amboina een laftig On- kruid (i) Paniaim Spïcis teretibus , ïnvolu cellis unifioris fafciculato-fetaceis &c. SijfL Nat. XII. Gen. 76, Feg. XIII. ï». 89. Sjj. Plant, G ramen Caricofum alterum. Rumph. Amb. VI. p. 17. T. 7. f. 2. G ramen Avenaceum Made- vnsp. Pluk. Phijt. p. ^74, ï. 191. f, 3. Bürm, IfL ïnd, p. 24. ('0 HetPamcum Ahpecuroides (Sp. Plant, j.) is tb*ns de eerfte Soort van Alopecurus. L 5 31. Deel. XIII. Stuk, DRIEM AïNIGÊ "VI. kruid is, behoort daar toe. Ook betrekt de ]!5Ü" Hoogleeraar Bürmannüs , als eene Ver- Hooïd- fcheidenheid , tot hetzelve het Ambonfe Ke* mels-Hooy^ van R ümphius, dat echter, zo wat het Gewas als de Aairen aanbelangt, eene aanmerkelyk verfchillende voorkoming heeft. Tanicum (2) Panik met een gekranfte Aair , van vier jrerticilla- Trosjes > ewbloemige twecborftelige Omwind* Gekranst, zeitjes en verfpreide Halmen. In de Zuidelyke declen van Europa, en in de Oofterfehe Landen, groeit dit Panik -Gras, dat naar het Groene zeer gelykt , maar de Aair heeft drie of vier langere Trosfen > nederwaards eenzydig. De Bloemen zyn groen met paarse hachtige Stampers , ieder één of twee ruuwe Borftels hebbende, die langer dan de Bloem zyn. Na het afvallen der Bloemen zyn de Steeltjes ieder door een hol5wit, napje bepaald. De Graat heeft drie of vier tweedee- lige hoeken. De Halmen zyn glad ; uitge- fpreid, twee Voeten lang: de Bladen naakt. De ruuwheid van de Aairen , die als Klisfen zig aan de Kleederen hechten, doen het Kleef- gras noemen, zo Baühjnus aantekent. (3) (2) Fanicum Spica" Verticillata , Racernulis quaternls &c, Sp. Plant. 3. G ramen Paniceurn Spica afpera. C. B. Pin* 8. Theatr. 139. Scheuchz. Gram. 67. G ramen geniculatum tertium. T ab e rn. Hijt. 516. Hall. Heiv. N. 1543- Grasplanten. 171 (3) Famk met eene Spilronde Aair ; de Om* YI. whtdzehjes tweebloemig en Bondelachtig ge- ^ n^EL' haaird', de Zaaden Golfachtig gerimpeld. s^OFD" In Ooftindïc , zo wel als in Noord - Amerika p}lmm en in de Zuidelyke deelen van Europa, komt^^ deeze Soort van Gras voor, welke de Bor- groen, fteltjes van de Aair niet langer dan de Blom- metjes heeft : de Bladfcheeden zyn Haairig gerand, de Zaaden met gegolfde Streepen ge- tekend. Ten platten Lande in Saxen, inzon- derheid om Leipzig en Dresden, groeit het, gelyk ook in verfcheide S treeken van Franken- land, op de Akkers, na den Oogfttyd, over- vloedig. Het is zoet van Smaak, en zou de Tanden van het Vee niet ontgaan 3 indien het niet, door zyne laagte, zig verborg onder de Stoppelen. In 't wilde, naamelyk, wordt het zelden meer dan een half Voet hoog ; doch ia de Tuinen breidt het zig zodanig in hoogte en breedte uit, dat 'er verfcheide Planten door verflikt worden, indien men daar tegen met uitwieden geen zorge draagt. De JBIoemfteel is zeer gefleafd. (4) (3) Panïcim Spica teretï; Involucellis bifloris fafcicu- lato - pilo fis &c. Sps Plant. 4, Ft. £ffh 44. Pamcuin Spica fimpiici, Ariftis aggregatis &c. Gron. Virg* 134. Schrbb. Gvciwi» p, 21. T. 25. Hall. Retv* N. 1542, Panici effigie Gramen fimpiici Spica. Lo e. Ic. 13, B u R fh Ind. p. 24. IL Dfi£L. XIIL Siu^ Ï7ê Drikmannige VI. Afdeel. III. Hoofd» STUK. IV, Viride* Groei*. (4) Panifc mei eene Spilronde Aair; de Otu windzeltjes tweebloemig en Bondelachtig ge% haaird; de Zmden geribd. Dit, in de Zuidelyke deeleti van Europa , zegt men , wild groeijende Panikgras ; komt het voorgaande zeer naby, inzonderheid ook door de figuur der Aairen, byna als die van het Doddegras : doch het derde of kleine Kelkfchubbetje ontbreekt 'er dikwils aan. Ook hebben de Aairen de ruuwheid niet van het voorgaande; terwyl de witte Haairtjes niet op de Bladen zyn : zo dat het zig geheel groea vertoont, (5) Pantk met eene famengcfïeldc Aair; de Voed- Aairt)es gekropt met -ingemengde b orjieltjcs > SSUim* de Bloemfteehjes ruig. Dit is het algemeen bekende Panik-Koom, 9t welk oudtyds wel meer in gebruik was doch tegenwoordig nog tot Voedzel geteeld wordt ta (4) Pamcitm Spica tereti &c. Panic. fylv. Spica fint- $]\cï & molliore. Sp. Plant. 5. TournF. ïnfl* 515. Gramen Paniceum , f. Panicurn fylv. Spica fimplicü Cé B. Pin. 8. S g h e u c ft 25. Gram* 46,. M o r. Hijt. IIL p. 139. S. 3, T. 4. f. 10. (5) Panicurn Spica compoiita , Spiculis glornerads Setis immixtis ; Pedunculi* hirfbtïs. Sp. Plant. 6. H. Ups* R. Lugdb. 54. Gron. Virg. 134. Panicurn Italicum f. Panicula majore. C B» Pin. 27. Theatr. 519» Goua^> Monsp, 34. Panicurn, Rumph, Amb% V. p» 202. T. 75» £• 2< Bürm« FL Ind. jp. 24. E> o^. Lob. &e. ÖR A S V L A N T E ». *73 fo fomtnige deelen des Aardbodems. Het VL wordt, volgens Rümphiüs, in Ooftindie ^j, aan de kanten der Ryftvelden gezaaid , op It°orI> STUK» drooge plaatfen. Het gelykt veel naar het Pm^ Indiaanfche Panik-Koorn, door Dodoneüs^. befchreeven, doch heeft de Halmen maar vyf of zes Voeten , niet ngt of negen Voeten hoog. De Bladen zyn als van Riet , of als die der Spaanfche Tarwe. De Aair , die het draagt , is als een groote Lischdodde , uit veele Korreltjes beftaande,die in Blaasjes beflooten 7.yn, en digt famengehoopt , met veele Ste- keltjes daar tusfchen, welke in fommig , en wel het beste, kort, yl en zagt; in ander zo lang, digi en ruuw zyn, als de Haairen van een Katteftaart. Ook vindt men 'er, daar die Aair aan 't end gefpleeten is, en zig vertoont, byna als in de Amaranthen van dien naam. De langte van deeze Aair wordt door R um* phiüs niet bepaald; maar Lob el zegt, dat, het gene uit Ooflindie in Engeland was over- gebragt, een ruuwe Aair had, van een Voet Jangte. Die grootte geeft Baühinus ook aan het Italïaanfche Panik-Koorn , waarfchynlyfe van de zelfde afkomst: zynde die Aair twee Duim dik, naar den Grond gekeerd , en wit, rosachtig of geel van Kleur , zo wel als "t Zaad, dat kleiner is dan Geerft. Galenüs wil, dat het in Italië aangenaamer van Smaak geteeld werde dan in Indie 9 slwaar het eea flegt* II. Dbsl. XIII, Stuk» D R I E M A N N I G $ Hoofd- stuk. Panik- VI. flegt , hard 3 droog, Voedzel geeft, Heè A iiiEL# Dwtfche is in allen deele kleiner , met eene veel kortere 1 ondachtige Aair , die wel over zyde helt , maar niet volkomen nederhangt. Men noemt het aldaar Pfennich of Heidelpfen* nich^ en by fommigen ook vtelFench; welke naam van de Latynfche P unicum afkomftig zal zyn, dien men in de meelle Taaien van Eu- ropa, by verkorting , navolgt; dochinBohe- me wordt het Ber geheten. Van veel gebruik was dit Kcorn,in Duitsch- land, Italië en de Zuidelyke deelen van Vrank- ryk, wordende zelfs boven de Geerft verkoo» zen , om dat het zoeter is van Smaak. Men kan niet ontkennen, dat het droog, hard en zwaar om te verteeren zy, den Afgang flop» pende: maar in Melk gekookt, tot Bry, en dan met Olie, Vet of Boter, gegeten, maakt het geen onbekwaam Voedzel öit; De Ouden hebben het zelfs, dus, tegen verfcheide Kwaa- ien aangepreezen. Op fommige plaatien, daar men overvloed van beter Koorn heeft , wordt het, even als 't Kanary-Zaad , tot Aas voor 't Pluimgedierte geteeld. VL PtmicutH Cru y CorvU Raave- poou (6) Panik met overhoekfe eenzydige Aairen^ de Aairtjes eenigermaate verdeeld ; ftekelige weinig gebaarde Kafjes en eene driehoekige Graat. (?) f6) Tantcum Sprcls aliernis fecundïs , Spïculis fubcü* vifis &c. Sjj* FlanU 9. Bürw. Fl. Ind. p. 25» Grasplanten. (7) Pan ik met overhoekfe en gepaarde Aairen ^ VI. de Aairtjes eenigermaate verdeeld, ftekelige jjj EL" gebaarde Kafjes en eene vyf hoekige Graat. S^0FD" VIL Veel gelyken deeze twee naar elkander ; Crus waar van de eerfte in Ooftindie groeit, dean- 6^:lnem dere gemeen is in ons Wereldsdeel, voortko- poot. mende in Hoven, Boomgaarden en Zaaylan- den. Dit Elaanepoot- Gras , dus wegens de gedaante der Knokkelige Halmen genaamd , Haat by Lob el bekend onder den naam van Wild Panik-Koorny als met het Tamme veel overeenkomft hebbende in Gewas , doch in alle opzigten kleiner. Het groeit van één , tot twee, drie Voeten en hooger, naar den Grond, dien het aantreft, en is 'een gehaat Onkruid in de Moeshoven. De Aair is fom- tyds weinig, fomtyds fterk gebaard, 't welk een voornaame Verfcheidenheid oppert. Het Zaad kan ook tot Voedzel dienen voor 9t Ge- vogeltje, en wordt in 'c wilde, of op den Grond gevallen, veel vaa het zelve opgezogt» (8) (7) Panicum Spïcis alternis conjugatisq* &c. £p. Plant* %. Gort. Btlg, 17. Ft. Sttec. II. N. 55. Gouan. Êfmfpi 34. Ger. Prov. 84. Pan. Sp. alt. remotis laxis. ff. CU ff. 27. Pan. Sp. alt. remotis dedinatis compo* fitis. R. Lugdb. 55. Dalib. Par. 22. Pan, vuig. Spf multiplici afperiufcula. Tournf, Infi. 515. Gramca Pankeum Spica divifa, item Ariftis longis armata. C. B. Pin. g. Scheüchz. Gram. 49, Dens Caninus 2. J. B. Hift* II. p, 443. Panicum Herbariorum fylyeftre , Lob* lc. 42. Panici effigie Gr. Arift* IbiU* 14. U. D*bIm XIII. Stuk, D R ï E M A N K ï 6 I VI. (8) Fanik met deAairtjes overkceks, eemydigi Afdeel. Eyrond y ruuwi de Graat rondachtig. Hoofd- stuk, tiet gene by R ü M p h t ü s Paardegras heet » Fimlurn^1 zekerlyk hier door Linn^us bedoeld Coionum. vvordc ;. (niet het Speld- of Naaldgras , 't welk ^eidls% zeer fehadelyk is voor de Landen;) maakt op de Molukkes zeer goede Weiden uit, groei- jende op de Kley der afgeoogfte Akkerem Dus fchynt het zeer van dat van Barbados * door Plukenet afgebeeld, 't welk van de Engelfchen aldaar Pleifter-Gras en Pefl: des Landmans geheten werdt, te verfchillem Het heeft omtrent de hoogte [van een Span; de Bladen zyn paarschachtig , zo wel als de Aair* tjes, die overhoeks voorkomen aan opftaande Halmen* IX. (9) Panik met de Aairm överhoeh> ongefteeld $ Svizoides. 7. 777 Speltach- eenzyatg^ aangedrukt , langwerpig* tie. Dit Ooftindifche heeft de Halmen een Voet hoog, met Leedjes, opgeregt, glad; de Bla- den f8) Pmicum Spiculis akernis, fecundis* muticis , öva* tïs , fcabris &c. Sp* Plant. 10. Gramcn Pan. minus 4 Spica divulfa ïnf. Barb. Pluk. Alm. i7A. T. 189. f. 5* Gram. Pan. minimum humiftratum. S l o a n. fifetm. 30. Ehret. Pitf. T. 3« f. 3. Hippogroftis Amboinica Rumph» Amb. VI. p. 13. T. 5. f. 3. Burm. FL Tnd% p, 25, (q) Panicum Spicis alternis, fesülibus , fecundis, ap* presfis , oblongis. Mant. 184. Gram. Paniceum multi* yftci Spica Maderafpatauum. Pluk. Alm. 174. T, ïgi* f. 1» Grasplanten* d-en overhoeks , ver afftandig ; een Graat van 'Vk een Handbreed, met vcricheide, doorgaans in. vyf, ongedeelde Aairen, tegen de Graat aan- J^lD* gedrukt 5 en beftaande uit drie ryën van Eyron- de Bloempjes* (lo) Panik met de Aair gehalveerd eenzydig; x. de Graat Vliezig Liniaal en de Bloempjes uitwaards vergaard. 'turn. ö Gehal- veerd. Dit zonderlinge Gras , ïn de beide Indiëa groeijende, heeft het Bloemfteeltje als uit op elkander geplaatfte Blaadjes beftaande, en vyf- bloemige Aairtjcs , die zig als gehalveerd ver- to.onen. Ieder Bloempje heeft een Lancetvor- migen Kelk , met het buitenfte Klepje zeer klein en ftomp. {li) Panik met een famengeflelde Aair 5 va^ B-^um aangedrukte Aairtjes overhoeks 9 met dub'- Ruig- Aai* helde Kelken ; alle de Klepjes gebaard \ het buitenfte langst* De (io) Fanuum Spic& dimkliata fetunda, Radii iineari membranacea , extus Fofcuiis aggregatis. Mant, 323. Spm Ttant. i2, Burm. FL Lid. p. 25. T. 8. f. 3. Gramert Bermudenfe Frumentaceum. Pluk. Phijt. T. 244. f. 6» ' FUnïcum Spicü cotrmofita , Spicults compresfïs alternis &c. Sp. Plant. 7. Am Acmd. V, p 391. Burrt. FL tnd% T. T2. f. 1. P. Üridalatjfoliuut. Ard. Sp. 2* p. 14. f. 4. Gramen fupïn brevi hirfufco folio. Bocc. Mus% II p. 66. T, 55. Panïc. SyW: Brown. Sfam, M II. Dprct. XIII. Stui** 178 Driemannigb VI. De zeer ruige Aairen onderfcheiden dit Afdeel. Qra$ ? $at 00k \n de be d" Indien gevonden Hoofd» wordt, en aldaar voortgeteeld , zo wel als 5TUK' hedendaags in Italië. Het heeft kruipende Halmen en gegolfde Bladen, die breed Lan- cetvormig, en in myn Javaanfch Exemplaar wel Wollig zagt , maar niet ruuw zyn : de Aairen Zilveiwit eenzydig. "XIT. (12) Pan ik met de Aair eenzydig , hyna ZlZZ rond, en flompe Memj>jes. vat >m ^Trosach- j-jJt aan wegen en Straaten 'in Ooftirdie groeijende* heeft Draadachtige zeer Takkigc Halmen , en Lancetvormige gladde Bladen 9 met gefteelde Aairachtige Trosjes , ongehaaird 5 dikwils van agt Bloempjes, die Eyrond zyn, met groote gepluimde Stempels. XITI-. 03) Panik met gevingerde Aairen ^ aan den Bloed- kleurig. O*) Panicutn Spka fecunda fubovata, Flofculis ob- tufis Mant, 324 Panic Indicum. Mant. 184, &. Aira In* dica. Sp. Plant* II. p. 94. Bür m. FL Ind. p. 27. O 3) Panicum Spicis digitatis , bafi interiore nodofls &c. Sp. Plant* 13, Gort. Belg* B u r m. FL Ind* T- 10. f. 1. Gouat*. Monfp* 35. Ger.Pw. 84. Schreb» Gnmi. 119. T. 16. Panicum Spicis alternis &c. R. Lugdb* 55. G r o n. Virg. 154. Gra.men Da&ylon repens Fol. hirfutisfimis. Buxb. Cent. V. p. 34. T. 65. Gr. Dafty* Ion fol o latiore. C» B. Pin. %. Gr. Datt. efculentunu B'uh. Theatr. ng Gr. Daft. Aquaticum. C. B. Pin. 8* Jfchsemum Gramen Sanguinarium , SanguinelU» Tabïrj^» fa. «25. Lob. h% 14, CrasplantïK, 17$ tö<# mvaurds knoopig , tweelwgfe onge- j^T'r. baarde Bloempjes en gefiippelde Blad- %xl Jcheeden. stuk?ÏD* Bloed* Door de geheele Wereld fchynt dit Gras te Gt** groeijen , dat mea Bloedgras noemen kan , wegens de donker roode of paarfche kleur der Aairen. Bauhinus hadt het Knokkelgras met breeder Bladen gtheeten. Het heeft , naame- l^k, de Halmen doorgaans Knoopig en Knok- kelig geboogen. Sommig groeit op 't drooge en komt in de Hoven , ander in 't Water voort , en hier toe behoort ook het gene Baühinus Eetbaar tytelt, om dat het elders tot Aas der Vogelen of tot Voedzel der Men- fchen gezaaid wordt. Hierom wordt het ook wel Geerftgras of Wilde- Geerft geheten, in 9t Engelsch Haanepoot- Panlk. gras* Sommigen willen , dat dit het eigentlyke Manna-gras , by de Ouden Hemelsdauw genaamd , zyn zoude (*% Het beftaat uit knokkelige Halmen, die de langte van een Vinger, een Span,* Voet of meer hebben , naar de Grondsgefteldheid. Zy hurken altoos 9 ten zy üisfchen andere Planten opichietende , of in een zeer vette Aarde. Aan dezelven vertoont zig een paarschachtige Kleur, doch de Bladen zyn groen, Lancetvor- mig, C*j Ik zal daar van m 't vervolg , onder den tytel van Fefluca fluit ans , nader fjpreel^en» M 2 i XL Deel. XIJL Stck. 1S0 Driemannigë Vr mig, doorgaans Haairig. Op het end der Aidpfi fjaimenen Takken komen troppen van vyf tot Hooid- zeven dunne Aairen, die dus een Vin^erach- Bkcd- tJSe pSuur maaken 5 naar welke de Heer Hal- tras. ler een Geflagtnaam daar aan heeft gege- ven (*). De Bloempjes {laan zo enkeld aan de Aairen , dat veelrn elkander niet raaken 9 en vertoonen haa e paarfche Vrugtmaakende deehn , die door den Baron van Gleichen zokeurlyk, by Vergrooting, in Plaat zyn ge- bragt , zo wel als 't overkleine Zaad (f). Het derde Klepje ontbreekt doorgaans aan den KeMc. Dit Bloedgras is een der gemcenfte Onkrui- den in de Wynberg°n en Moeshoven; doch komt ook op de aller-onvrugtbaarfte plaatfen, zelfs in Gronden van enkel Stuifzand, voort. Noordelyker dan HaHai d in Sweeden fchynt men het niet a ng-troffen te hebben , maar de Heer Pallas vondt het ook in 'Siberië. Het bloeit, hier te Lande, den geheelen Zomer j door, zegt Schreber, d;e ook aanmerkt, dat het jaarlyks vergaat, en zeer veranderlyk jj is , ten opzigt van de Kleur , zo wel , als | van de plaatzing en 't getal der Aairen. In fommig komen dezelven zwartachtig bruin, in i an- | J (*) Digitaria Fol. fubhkiïitis , Caule deblli , Spicis verticillatis, Scapo ancipite. Hall. Eelv. inckoahN. 1526, I H Digitaria Sanguinalis. Sc op. Carn* II. 72. Cf) L'Hexbe de la Majine. Obferv. T. 8. m Grasplanten. I8r anderen groen; in fommig gekranst, dat wel ¥X gemeenst is; in ander overhoeks, aan den top 111. ' van de Halm voor. Men plagt bet tot Vöed-S^°°FD* zei te zaaijen, en het leverde t een onaange- Haame Spyze uit, doch het heeft plaats ge- maakt voor een berere Soort van Manna- Gras, gelyk wy naderhand zullen zien. £14) Panik met gevingerde uitgebreide Aairen^ XIV. 7. , , . . Pamcum die aan den voet van binnen ruig zyn: Daftyion. eenzaame Bloemen en kruipende Stengetjes. g^VIU" In de Zuïdelyke deelen van ons Europa, a!s ook in de Oofterfche La r den, komt dit Krui- pend Gras voort, aan 't welke de Pluim van Manna - Gras , door J. Bauhinüs, toege- fchreeven werdt. Op de Zandige Oevers van 5t Meir van Geneve heeft de vermaarde 'Haller hetzelve aangetroffen. Het kruipt • met dikke, ronde, gefchubde Scheuten voort, zo hy aanmerkt , en geeft ftyve Halmen van 'een Voet, die zig meer of min opregten, aan 't end gekroond met vier, of meer. Aai- ren (14) FankumSyfcis Digitatis patentibus &c. Sp, Sptant. 14. G o u a n. Monfp. 35. M ont. Tc. 99, Digitaria Sto* ionibus teretifcus* Hall. Hetv* N. 1527. Dig. Dactylo». 3 c op. ÏL N. 73. G ramen Dafrylon rad. repente f O flfU cinarum. Scheuch^ Gram 304. T. 2. f, 11. G ramen repens cum Panicula Graminis Manii22. J. B. Hijt% Iï^ 755. M 3 II. Debl. XIII. Stuk. ÏÖ2 DRUM ANN1GB VT. ren, tot zeven in getal. De Bloempjes &0 Ail\fu ook eenigszins paarschachtig. Het blyft over. HOOFD- XV (x5) Pan^ mei hm gevingerde, epjiaande , Ttmifum Draadachtige Aairen dipt by elkander;, Draad- Gr/wtf bogtig^ met tweebfocmtge land- ac^ltig' jes9 het èène Bloempje ongefteeld* In Noord-Amerika vondt È.ALU dit Panik- gras, dat door den Heer Jacquin, naar het daar van, te Weenen, uit Zaad geteel- tie, is in Plaat gebragt. Het voorkomen is byna als het Bloedgras; met Halmen van een Voet, onder ruig, boven naakt, op den top gevingerd met lange dunne Aairen. XVI. O 6) Panik met omtrent vier Liniaale gevim Lmeare* ^ . 7,7 7. Liniaal. genie Aairen, en enkelde eenzaat ge onga~ baarde Bloempjes. In de Indien groeit dit, met gladde , leg- gende, takkige Halmen en Liniaale regte final- le Aairtjes; de Bloempjes van onderen over- hoeks ; (15) Tanicmn Spins fubdigitatis approximatis ere&ïs Filitbrmibus &c. Sp. PlanU 15. J a q q. Obf. III, p. ig. % 70, ("16) Panicuni Spicis digitatis fubquaternis Linearibns Sic. Sp. Tïcmi. 16. Burm. Ft. Incl. 25. T. 10. f. 3. Gramen Dactylon Panicula longa. Sloan, ïïijh I. p; 113, 1\ 70. £ 3, Grasplanten. hoeks; de buitenfte Eelkfchub korter, uitge- vi. breid, aan de Graat gehecht (*). fgp H ooFD* (17) Panik met dMelde eenzijdige gladde s™ ^ Aairen. Panicum difla- In Ooftindie is deeze Soort door den Heer Twê^ Koe mg gevonden, met korte Grasachtige Aairi£% Bladen en dunne Halmen van ren Voetlang, aan ?t end met twee gelyke eenzydige Aairen, beftaande uit veele gladde , Eyronde, orge- fteelde , ongebaarde bloempjes , met geele Meelknopjes en gepluimde paarfche Stempels. Hier zou men het voorgemelde Japanfche, in Fig. 4, op Plaat LXXXIa afgebeeld, kunnen t'huis brengen , indien het geen vier Aairen hadt, en we ens de gedagte byzongler- heden niet tot het voorgaande Geflagt te be- trekken ware; gelykdaar aan ook dat korte, bykomende , uitwendige Kelkklepje ontbreekt. (18) Panik met een famengeftelde Aair , Li- ni" tnm. Samen* gefield. C*J Het is Fig. 3, niet Fig. 2, van den Heer Buk- pj. XC* man, op wier verkeerde aanhaaling en tekening in Fig. u zyn Werk door de Heeren Murray en Reicharö niet gelet is. Fig. 2, op zyn Ed. Piaat, moet Fig. 5 zyn , en Fig. 3 , Fig. 2. (17) Panicum Spicis geminis fecundis laevibus. Mant% (18) Panicum Spica compofita , Spiculis Linearibus fecundis &c. Spt Plant. tt% Fl. Ze^ ^ BuRi, F$* ïnd. p. 25. M 4 II. Deel. XIII. Stuk. rS4 Drie ma n n t g é VI. tiiaaJe eenzydige Aairtjes 9 dubbelde afflaiw A¥ttLm diSe Bloempjes en gebaarde Kelken. HocïD- stük, Fl. XC Dit Ooftindifthe heeft kruipende BJaderige Ftg, TT Halmen» die Draadachtig dun zyn en Lancet- vormig korte Bladen, Aan de Halm zitten ver- fcheide aangedrukte Aairen , die uit paarea Blommetjes, van elkander afftandig, eenzy- dig famengefteld zyn: de Kelken hebben ge- fpitfte Klepjes en Baardjes ; gelyk dit alles in myn Exemplaar 3 van Ceylon , in Fïg. i, 0p Plaat XC, afgebeeld, blykbaar h. Hetzelve heeft meer dan vier of vyf , naamelyk tot agt Aairen , en is, ki zyn geheel y meer dan twee Voeten lang* II. Gepluimde, Scum ^Ip) Panik met mheïde Puimen $ op eengegaf du-hoto- felde Takkige Halm* Gegaf- feld. Een zeer zonderling Gras, naauwlyks een Voet boog , en niettemin Boomachtig groei- jende, met een zeir Takkige meer dan eens verdeelde Halm , is deeze Virginifche Soort , aan 't end der Takjes een "klein Pluimpje hebbende. (20) Panicum Paniculis fimplicibus , Cukno Ramafo dichotótóo. SP. Plant. T7. Gron» Ptfg. 133. II. 12. Gramen Clavt. N. 45S. Grasplanten; iSJ (20) Panifc met eene enkeld getakte Pluim ? vT. van drie Bloempjes of minder , het onderjïe ^Yn^** ongefteeld^ en eem Takkige Halm. Ho oio* STUK. Dit IixcJifche 5 in de Koninglyke Tnin van Pamofvm. Upfal geteeld , heeft Halmen van dergelyke Takkif. hoogte 5 met Knietjes en Scheedachtige Bladen. (21) Panik met eene uitgebreide Pluim en Tak- Q^al kige Halmen ; de Meeldraadjes en Stam* 7 , , Gekleurd. pers gekleurd. Uit overgezonden Zaad is deeze Soort, wel- ke by Kaifo in Egypte groeit, aldaar ook op- gekomen en dus naauwkeurig onderzogt. De Halmen zyn twee Voeten hoog en zeer Tak- kig, met eene uitgebreide Pluim, als van Draadachtige Vezelen , ieder san *t end een Bloempje hebbende met gee7e Meeldraadjes en donker paarsachtige Stempels. Zonderling is 't, dat men wederom deeze onder de verfcheide Soorten van Panicum , welken de vermaarde For skaöhl in Egypte waargenomen heeft , niet voorgefleld vind tv Hy maakt onder anderen gewag van een Di~ cho* (20) Panicum Panic. Ram. fimplicibus, Flor. fubter- tiis, inferior^ fubfesfili ; Culmo ramofo, Mant. 29. Sp* Plant, 29. (21) Panicum Panlcula patente , Sftimirjibus Piftillifqiie coloratis: Culmo Ramofo. Mant, 30. Sv. Plant 30. M 5 II. .Deel. XIII. Stuk, i8ó Driemannige chotomum , alom groeijende in de Velden vati •Afdeel, Arabie. Dit vvierdt een Elle hoog en was een Hoofd- gewoon Votdzel voor Kemels en Ezelen. Ook Sïü^ werdt hetzelve alge.neen gebruikt als Stroo of Riet, om de Hutten te dekken. De Wan» den en het Dak van Stokken gemaakt, en die mrt anderen overdv ars verbonden hebbende/' werdt 'er dit, Tummam^ en een ander Bies- achtig Panikgr s , Bockar genaamd , met Touw- tjes op gebonden. Deeze Hutten zegt hy , zyn Waterdigt en duuren vyf of zes Jaaren, wordende van binnen , tot fieraad, ook wel gewit met Kalk of Pleifter (* ï. Zie daar het opflaan der Tenten van de Cudvaders en den oirfprong der Loofhutten onder de Israëlieten ! XXIï. (22) Panik met eene Roedachtige Fluim , en Panimm gemikte Bladen. repens. ° jKoruipeXid. . , a t • Uit Spanje was deeze Soort door Alt- st roemer gezonden. Zy heeft kruipen- de Halmen van een Voet , die opftygën , en de Pluim is uit drie of vier opgeregte Bloem- trosfen famengefteld. De voorgaande komt zy naby. y^-TTI. (23) Panik met eene losfe fiappa Pluim , en eeum. tui* Oeerst- achtig. Ftor. Mgtjpt Arab. p 20. f22) Panicum Panicula Virgata , Foliïs divaricatïs. Syft. Nat. Veg. XITI. Sp. Plant. 27. (2a) Panicum Panieutè kixa fiaocida , Fol. Vaginis tirtis , Glamis nmcronatis , Nervofe. [£jp, Pfant. 23. Grasplanten* J§7 ruige Scheedebladen ; de ICafjes geffitft , yL Peezig* Afdeel, Hoofd-» Dit is de gewoone Geerst > uit Indië afkom- stuk» ftig , welke op plaatfen , daar menze veel fcaait, byzonderlyk in de Zuidelyke doelen van Europa , byna een Onkruid wordt. De naam is, in de meefte Europifche Taaien, van den Latynfche Mtïiwn afgeleid. Dus noemt men- ze in 't Frai sch Millet, in 'tEngelsch Mfljm 't Italiaansch Miglh, maar ig. 't Hoogduitsch Hirs of Hirfeni waarvan onze benaaming afkomt. De Geerst fchiet een Rietachtigen Stengel, meer dan vyf Voeten hoog, die als Wollig is, bekleed met breede Bladen, en geeft aam den top eene losfe Pluim, neerwaards omge- boogen, met paarschachtige Bloempjes; waar op Zaad volgt, dat depluim geelachtig maakt. p Dit Zaad , iedereen bekend , ziet uit den Goudgeelen en witten ; doch men heeft ook Geerst met zwart Zaad. Het is in gebruik tot Spyze, maar geeft een droog, hard Voedzel, ten zy het wel bereid zy. Te Venetië bakt men 'er Koeken van , die nog warm zynde moeten gegeten worden; zo dat het Gemee- ne Volk , op de Straaten roept. Al heet de Èoe- ken al keet? z.egt Lobel: want koud gewor- den H. Cliff. üpf. Mat. Med. -34. R. Lugdb. 55. Dalib, Paf. 22. Milium Semine luteo & albo. C. B. Pin. 26. Theatr. 502. II. DEfZL, XIII. Stok, i 88 jDrjemann-ï g ü VI. dea zyn ze taay en byna oneetbaar. Hier te Afdeel. Lancje worden 'er , als bekt nd is 5 lekkere Hoofd- Taarten van gemaakt. Ook wordt de Geerft van het Gevogelte niet ongaarn gegeten. 5TUK. ^XXIV. (24) Panik met een Haairige opgeregte uitge- breide Pluim ; de Bladfcheeden ruig. .Haair- achtig. Deezs, in de Weftin liën voortkomende, is veel ruiger dm de voorgaan Je, en heeft de Pluim veel y Ier, als uit Draadjes famengelield, en korte breede Bladen. Bovendien is de Pluim opflaande, niet hederhangende , 5t welt een groot veifchii maakt, XXV Panik, welks Pluim enkelde Takken heeft Grojfa- en twee Bloemen by elkander, de eene kort % ^Trosach- de andere lang gefteeld. tig. Hier wordt, ik weet niet 'om welke re len, het Kruipend Panik Gras uit Ooftindie, door den Heer Bürmannüs afgebeeld,, t'huis gebragt. De gedaante der Pluim is , inder- daad, Trosachtig. Het groeit ook op Jamaika. (26) (24) Panicum Panicula Capiïïari eretta patente , Fol. Vkginis hirtis. Sp. Plant. 20. Gron. Firg. 13. Panicum Milixeum viriele, Sloan. *j$Sfïif& I P 115. T» 72. f. 3. Milium Indicum Panicula fpada erecH. Tou r n f- Inft. 515. (2^) Panicum Paiu Ramis fïmplicibus &c* Sp Pf>mt« 18. Am. Acad. V. p 393* Pan. repens. Bwrm. FU lm» p. 26, T. 11. f, i. Grasplanten. i%§ (£(5) Panik, welks Pluim de zyde/ingfe Trosfen VL enkeld heeft; de Bh den Eyrond- Lancet- A™TL* vormig) Haairig aan den Hals. stck°ID" Van dit Amerikaanfche zyn de B!zd n breed , ^Pamlm gelykvan de Plant die Commelina heet, aanj^0" den Keel omvattende en aldaar van buiten Prned- Haairig: de Pluim als gemeld is. In de Bos-Bkdi& fch; n der Weftindifche Eilanden is het overal gemeen. (27) Pan ik, dat de Trosfen linnen de Blad- XXVII. fcheeden verborgen heeft.. - Süf^ Op de Savaan°n of Boschvelden in de Wefl> Aafrig!" indien is deeze Soort waargenomen . wier Ai- ren als in ftekelige Blaasjes zitten in de Oxels der Bladen , aan de Halmen. Het was Veel- Aalrig Cypergras van Sloane getyteld, (28) Panik, dat gepluimd en zeer Takkig ^XXVIII met Eyrond- langwerpige gefpitjle Bladen. Arbores* x 7 . eens. J^et- Boom- achtig. Panicum Pan, Racemis lateralibus fïmplicibus &c. Sp. Plant. 24. G ramen Virginicum lato brevique folio, Panicula rariore. Mor» Hift. IÏL p. 196, S. 8. T. 5. f. 4. Gr. Miliaceum Sylv. maximum , Semine albo. Sloan. Sfanr. 34 Hift. I. T. 71. f. 4. (2Z) Pcmicum Racemis cccultatis intra Foliorum va« ginas. Sp. Plant 19. G ramen Cyperoides polyftachyon > Spicis adnodoB- ex foliorum Alis. Sloan. Sfcim. hih T p 120. T, 80. Pcmicum Parriculntum Pamofisfimum , Fol. ova- to-obloneis acurrvnatis. Sp. Plant r6. Ft. ZcijL 43. Panic* Pan» laxa fparfa Fol. Vaginis glabris, H. Cliff. 37. IL Xteo. XIII. Stu& ï$0 t D R I E U A W K I G E VI. Niettegenftaande de Halm of Stenscel, van in. dit Gras, naauwlyks dikker dan een Penné- sSjk0ÏD" fchaft z>r? bereila het byna de hoogte der grootfte Boomen, zegt onze Ridder (*> Dit moet dan wel een Won der-Gras zyn, inzonder- heid , wanneer die Halm op zig zelve kan ftaan. Mooglyk klimt het met dezelve langs de Boomen op, en dus kon 'er van gezegd zyn, niettegenftaande die langte, dat het een Kruipend Gras ware; gelyk van het Ceylon- fche deezer aanhaaling fchynü getuigd te wor- den. Ondertusfchen is by Morison, op het aangehaalde in de Cliffortfe Tuin, van die ontzaglyke hoogte niets gemeld. XXIX. (29) Panik met een getrojle Pluim 0 de Kafjes J%Z S^oond, fiomp, Peezig. Ge- kroond. pitj Gok jn Ooflindie groeijende , heeft Draadachtige Halmen; die glad zyn, zo wel als de Lancetvormige vyfribbige Bladen ; een Takk;ge getrofte Pluim ; de bloeijende KeU ken Elsvormig,tiitwaards gekromd, de Vrugt- draagende driemaal grooter, Eyrond, bultig, ftomp, paarschachtig: het Blommetje de helft kleiner. Vliezig. (30) 01) Akitudine certat cum a^tisfiirJs Arboribus. Plant, p* 87. (29J Pkniêum Pan. Racemofa , Glumis curvatis > obtu* t$ , mmofis. Syfoï Km. XIL $. 733. Grasplanten* {ïo) Parrk met een Roedige Pluim , en ge- VT. gladde Kafjes, waar van het bui- JH, XXX Hier toebehoort het Hooge Geerftgras> met Panicum Rietbladen van d en Heer C l a y t o n , als ook F$g^ deszelfs Zeer hooge, met e ne uitermaate groo- te, wyd uicgefpreide Pluim, de Aairtjes en durre Ha:rirachtige Steeltjes groen, de Krjes Scrook'eurig bruin, hebbende, met lange fly- ve gefpitfte Bladen. De groeiplaats is in Virgirre. (31) Pa nik meteen langwerpige vogtige Haai- rige , uitgebreide Pluim en tweehloemige litge- Kelken ; de Bladen Lancetvormig Liniaal 1 brei(i* de Halm Wortelfchietende. Hier moet wederom acht gegeven worden op die verkeerde nommers der Afbeel irg n by den Heer Büi^mannüs 3 waar van ik op het Liniaale Panikgras heb gefproken.Ock is 't genoegzaam blykbaar, dat deeze Soort het Ambonfe Paardegras van Rümphiüs niet (30) Pankum Pan. Virgata, Glumis acuminatis lsevï- bus, extima dehifcente. Sp. Plant 2%. Pan, Panicula* turn Glumis acutis. G r o n- Firg II. 12. (31) Panicum Pan. oblonga flexuofa, Capillari paten* te ; Calycibus bifloris &c- Sp* Plant* ai* Burm. ft Ind. in 26. T. 10. f. 2. Tfiama - Puilu. H. Mal XII. p. 75. T. 41. Gramen aciculatum, Rujjïph. Amh. VI- T. 5. £ t, II. Dbel. XIII, Sxuk% I$2 Driemannigi Vï. km zyn; maar wel het Spelde of Naaide Gftfï Aïüeïl. van ^jen Autheur, dat, wegens de Aairtjes, HouVd> in 't Nederduitsch Boschluizen geheten wordt. stuk. Y)\t was door den Ridder in naam verkeerd aangehaald op onze agtfte Soort. Daar mede, echter, ftrookt de bepaaling niet volkomen; alzo het geene Wortelfchietende Halmea heeft.* Het is een frekelig Gras, dat met dunne fty- ve Blaadjes , van een Vinger lang , op alle Woefte dorre Velden groeit, zegt Rumphius, fchieteride Halmen , van een Voet of een Elle lang , op wier top dergelyke Haaïrige Pluini groeit , wier Stekels na de Bloemen beladen zyn met een langwerpig puntig Zaad, als van Komyn, dat in de Kfeederen of Kotifen, hoe dun ook, zitten gaat, en 'er naauwlyks* uit te haaien is; vertoonende zig dan als On- gediert. Dit maakt het Speldegras , dat op alle Oofterfche Eilanden groeit, tot een zeer lastig en fchadelyk Onkruid; 'als zynde het- zelve tevens te hard tot Voedzel voor het Vee. (32) Panik dat gepluimd is9 met Bladfcheeden Panicum Paniculatum , Foliorum Vagïnis longi-. tudinalit-er ciliatis. Sp. Plant* r2$. Panicum Miliaceum t latiore folio , Maderafpatanum» Pluk. A!m, i?6- T- 189. G 4* Pan. Mil. viride &c. Sloan. gfatn. I. p jij. T. 72, f. 3. G ramen tremulum minus, Itajme ZeyU £>nenfibu$. Burm. Fl% Iw£»j>« overlangs op de kanten gehaaird. Dit Grasplanten. rp3 t)it is een Gras, in Indië groeijende, een VL t)f twee Voeten hoog, zegt Linn/eüs, met m Eyronde, de Steng omvattende Bladen en eens^°rD* zeeryle Pluim, in Vrugtmaaking overeenko- mende met het voorgaande en fomtyds ook voorkomende met fmallere, Lancetvormige, Bladen ; hoedanig ik hetzelve van Java heb bekomen. Panik met korte onbehaarde Pluimen; de XXXIIL *^ PlllttCWH Halm zeer Takkig, wyd gemikt, de Bloem- fleeltjes langer en korter , tweebloemig. *i§?yd * mikt» Op Jamaika is deeze Soort waargenomen, die een hooge , ftyve , Draadachtige gladde Halm heeft , met zeer wyd gemikte Takken en Lancetvormig Liniaale Bladen ; de Pluim zeer fchraal en kort. De Bloemen zyn vier- maal zo groot als in het Gegaffeld Panikgras, hier voor. P H l E u m. Doddegras, Dit Gedagt bevat die Soorten van Gras, wel- ken, om dat de Aaïr naar die der Lischdodden gelykt, Doddegras geheten worden, in 't La- tyn Gramen Typhoides of Typhinum. Het heeft den Kelk tweekleppig , ongedeeld, Liniaal , ge- (33^ Panicum Paniculis [brevibus muticïs ; Culmo Ra- uiofïsfïmo divaricatisfimo ; Pedicellis bifloris , altero bre- viore. Sjj. Tlanu 22. Am. Acad. V. p. 393. N II. Deel, XJII- Srufi, 154 DriemankigÉ VT. geknot , met twee puntjes van boven , m Aïdeel. faaY -IS het Blommetje binnen in geflooten* Hoorn- De Kelkklepjes zyn doorgaans van buiten srLrK* ruig (*). Het bevat de volgende Europifche Soorten* Thiêum (i) Doddegras met de Aair rolrond r, zeer lang* Wrat en fe. kanihaairigi de Halm cpflaande. Weidig, De langte van de Aair is fomtyds in deeze ' Soort zo groot , dat men het deswegen , in Engeland, Cats-tail-Grafs , dat is, Katteftaart- gras, noemt, en ook wel Timotfy-Grafs. HeC groeit door geheel Europa, als ook in Noord- Amerika, en de Hoogleeraar Gmelin heeft j het in de Noordelyke deelen van Afie overal aangetroffen : doch onder de heete Lugtftreelf J wordt het, zo 't fchynt, niet gevonden. By j ons komt het in de Weidlanden , en langs de Wegen 3 doch meest op Zandige plaatfen 3 \ voor. Uit een Vezelige Wortel fchiet het verfchei- de Halmen , die van één tot twee 9 drie en vier Voeten lang zyn, met eene Aair van driej vier I' f») Zie Fig. 10 , op Plaat LXXXVII. CO Phteum Spica cylindrica iongisfima , ciliata , Culma erefto. Syft. Nat. XII. Gen. 77. Veg. Xlll p, 92* Fl. ' Lapp. Suec H. CU ff. R. Lugdb. 53. Dalib. Par. 20. \ {jokt. Belg. 17, Gouan. Monfp, 36. &c. &c. Hall. Jiety. N. 1528. Schreb. Gram. T* 14. G ramen Ty« | ylioides maximum Spkéi Iongisfima. C. R* Pin* 4. Gr, ' I Typhoides afperum ifrimunw Ibid. , Grasplanten, vier of vyf Duimen. Aan deeze Halmen ftaan overhoeks de Bladen , die helder groen zyn en Afdeed Lintachtig , met eene witte middelrib van ag- Hoo*:Q, teren; meeftal glad van rand, fpits uitloo-STÜK' pende. *Zy omvatten de Halm aan haare Knietjes, en buigen zig dikwils om. DeA air is Rolrond en dun, op 't meefte omcrent de dikte hebbende van een Pink (*) ; witach- tig groen met roodachtige Meelknopjes van buiten verfierd. Dit groote Doddegras is zeer goed onder 't Hooy, inzonderheid voor Paarden, maar van het Rundvee wordt het niec zeer bemind en nog minder van de Schaapen ; om dat het harder is dan het gewoone Gras onzer Weiden. Niet lang geleeden, nogthans, heeft; men het in Engeland , onder den naam van Titnothy - Gras , als uit Noord- Amerika afkom- ftigi zeer aangepreezen en boven alle anderen verheven, (f) Schreber merkt de volgende Soorten flegts als Verfcheidenheden , daar van, aan. (2) Doddegras met de Aair Eyrondachtig pJJ- Rolrond. Dit Aipisch, (*) Het moet een drukfeil of rrnsftelling zyn 4 wan* «eer de Heer Schreber zegt, dat de Aair tot vier Duimen dik voorkome. (f ) Roque Pr aft. Treatife on cultivating Lticerne^ Crafs &c. Lond. 1765. in Append. (2) Phleum Spica Ovato-Cylindracea, Sjp< PlanK 3. Oed. N 2 J>fM* II Dbeu XIII. $mx, DUEMANNIGË VI. Afdeel. 111. Hoofd- stuk. III. Phleum 'Nodofum. Knoopig. ) Dit, met een korte, dikke en als ruige Aahy komt op de Switzerfche Alpen, zo wel als op die van Lapland en in Duitschland voor. Hal^ ler merkt aan , dat de Kelken veel langer tweehoornig zyn,en dat het omtrent maar een Voet hoog groeije, als ook dat de Aair in de volwasfenheid langer worde. Na 't bloeijen wordt dezelve zwart, in 't andere geel. Moog- lyk valt deeze Verfcheidenheid ook wel op onze hooge drooge Gronden. (3) Doddegras met de Aair Rolrond '9 de Halm opftygende? de Bladen fcheef en . een Bolli- gen Wortel. Dit Doddegras, daar H a l ler ook een by- zondere Soort van maakt, heeft, zegt hy, de Steelen aan den Grond met Scheeden over- toogen , als Bolachtig, eerft leggende , dan opftaande; de Bladen en Aair ruuwer dan het voor- Dan. T. 213. Fl. Lapp. 25. Fl. Suec. 51,57. Da li b, Par* 20. J a c q. Vind. 12. Phleum Spicis ovatis hirfutis , Locuftis longe bicornibus. Hall. Helv. N. 1529. Gram, Typhoides Alpinum , Spica brevi denfa & velut villofa, Scheuchz» Gromt. T. 64. Prodr. 3. App, Tab. 3, (3) Phleum Spica Cylindrica, Culmo adfcendente , Fo- fis obliquis , Radice Bulbofa. Sp. Plant. 2. O e d. Dan. T. 380, Grarnen Typhoides afperum alterum. C. B. Pin, 4. Theatr. 52 Gramen Nodofum Spica parva- C. B. Pin, 2, Prodr. 6. Theatr. 20. Gramen Typhinum. Lob. ifc 10. Gr. Pratenfe feptirntim. Dod, Femp. 562. Gort, Belg. 18. Grasplanten. voorgaande; de Bloemen om laag onvolmaakt en is in allen deelen kleiner: maar Schre Hl eer hadc dit zelfde ook waargenomen in de s^^rD' eerrte Soort. Het groeit, dus knobbelig of Knollig, in de Haarlemmer Hout. Sommigen noemen het, wegens de kleinte en dunte der Aairen , Muizenftaartjes. Men heeft bevon- • den , dat her, in een vette Grond overge- bragt, het volgende Jaar geworden was als hut gewoone Doddegras der Weiden (*). (4) Doddegras met de Aalr Eyrond, gehaaird^ pueum en een Takkige Stengel. Arena- Zandig. Op Zandige pbatfen in Europa, en by ons in de Zee-Duinen, groeit dit Doddegras, dat misfchien ook tot de Verfcheidenheden be- hoort ; zo wel als het hurkende van den Heer de Gorter of Muizcnft aart -Gras met ruige Bladen (f% Men kan alle die byzondere Soor- ten nogthans 3 als weezentlyk voorkomende en duidelyk verfchillende, met reden in een Kruidboek verzamelen, (5) CO Lïers fierborn. N. 47. T. 3. f. 2* ' (4) Phlemn Spica Ovata ciliata , Caule Ramofo. Sp. Plant. 4. Ft. Suec. II. N. 58. H. Cttff. 23. //. Scan. Z90. R. Lugdh. 54. Gort. Belg, ii. Gramen Typhi- num mariümum minus. Pluk. Alm. 177, T. 33. f. 8, iS c h e u c h z. Gram. 63. ff) P kleum reclinatum. Ft. Belg. 1%. N 3 II. DeeIo XIII. Stok, Driemannïge VI. (5) Doddegras met Eyronde omwonden Aak en Afdeel. m zeer gejpitjfe omvattende Bladen. HoOFD- 5TUV# Deezc Soort , omftreeks Smyrna en in Span- IchZTi- je door LoEFLING gevonden, en ook in Ita- des* lie waargenomen door Triumfetti, groeit ^Biesach-by ^ontpellier op vogtige plaatfen, volgens Gouan. Die Autheur zegt, dat het naauw- lyks een Handbreed hoog is , en veele Takjes uit de Oxelen uitgeeft, die met twee of drie korte Blaadjes bekleed zyn. Ook beftaat het geheele Gewas (uit Leedjes , naauwlyks een half Duim lang. Scheuchzer hadt het groo- ter gezien. De Aairtjes komen uit den boe* zem der Bladen voort. VI. (6) Doddegras met Cylindrifche ruige Aairen Jndtcum. en korte gefpitfie Bladen. Ooftin- disch. jk y yef deeze Soort by , van 't Eiland PI xc Wig. 3, # Java afkomftig , welke ik den bynaam van Ooft- indifche geef , om dat van daar nog geene Soort is opgetekend. Men ziet in Fig. 2 , op Plaat XC, de Afbeelding van een Halm met haare Aair , hoedanigen verfcheidene , een Span PMmm Spids Ovafcis obvolutts, Foliis brevisfimïs mucronatis amplexicaulibus* Sp. Plant. 5. Grarnen Ma- ritimum Typhinum, brevi & crasfiori Spica &c. Scheuchz» Gram. 86. Gouan. Monfp. 36, (~6) Phleum Spicis Cyiindricis ermkis., Foliis brevibtfS acuminatis. Mihi. Grasplanten. 199 Span lang, in die grootte, hurkend voortko- vt. men uiteen Stoei, die digt famengegroeid is Ant1fLl uit verfcheide Plantjes, Plaggen maakende. DeJ*™** Halm is bogtig, de Aair roodachtig en beftaat uit Bloempjes , die tot dit Geflagt behooren. Anderszins zou men zeggen dat het veel naar 9t volgende geleek. Alopecürus. Vosfeftaart. Dit Geflagt onderfcheidt zig van het voor- gaande, doordien binnen den tweekleppigen Kelk, die niet geknot is, maar getipt, zig het Blommetje eenkleppig bevindt , doorgaans met een Baardje aan den Voet, dat buiten de Bloem uitfteekt (*), en de Aairen in dit Geflagt ruighaairig maakt, zo dat zy naar een Vosfe- ftaart eenigermaate gelyken ; waar van dit Gras den naam voert. Van hetzelve komen voor, de volgende, ook meest Europifche Soorten. (1) Vosfeftaart met een Splkonde Aair , heft aan- AJ0% ' de uit Borfielige gebondelde Omwindzehjes Sus die twee Bloempjes bevatten , met ruige Ooftm* Steeltjes. disch* Dit (*) Zie Fig. 20 op Plast LXXXVII. (1) Alopecürus Spica tereti , InvuluceJUs Setaceis faf- * ckulatis , bifloris , Pedunculis Viilofis. SijjL Nat. Veg* XII* Gen 78. XIII. p. 92. Panicum Alopecuroides. Sp. PUwt. g2, Burm, Fl. Tud. p* 24. Grameti Ind. .Alope- curoides hoiofericeum majus , Spic$ ionga pappefcente* ÏluK. Alm. i77. T. 92. £♦ 5. N 4 II. Deel. XIII. Stuk. 200 DRIEM ANNÏGE VI. Dit Ooftindifche Vosfeftaart - Gras 5 heeft d$ AFnFiL' geftaIte van het Italiaanfche Pariik-Koorn ; zyn- Hooïd- de geheel Pluizig , de Bladen een Vinger $TÜK' breed, wederzyds Haairig, ook de Scheeden» De Aair is een Vinger lang ; her. heeft Bloem- fleeltjes zolang als de Bloempjes, welke een bykomend Klepje aan den Kelk hebben, en om die reden was deeze Soort bevoorens tot het Panik-Gras betrokken geweest. Ah ecu* Vosfeftaart met eene opgeregte Halm^RoU rus °]Bul- ronde Aalr en Bolligen WorteL bofus. Boiworte- ^ _ , f , , , . « lig. In Engeland en Vrankryk komt deeze Soort voor, zynde by Montpellier zeer gemeen in de Weiden, inzonderheid die lang en vogtig zyn Hierom wordt het ook wel Water -Dod* degras geheten. Het heeft de Halmen ander- half Voet lang , met fmalle Bladen. De Wor- tel beftaat uit drie of vier op elkander leggende Bolletjes. IïL (3) Vosfeftaart met een geaairde , opgeregte Pratenfis* Halm* YVeidig. (2) Alopecurus Culmo erc&o, Spica Cylindrica , Radi- ce bulbofa. Sp. Plant. 7. Gouan. Monfp. 37. H u d s« AngL 24, Gramen Typhoides Spie! anguftiore. C. B. Pin, 4. thêqtr. 53, Gramen Myofuroides nodofum. R a j. Angt: flh p. 397. T. 20. f. 2. (3) Alopecurus Culmo Spicato ere&o , Glnmis vïïlofïs, ttiuticis. Sp, Plant, i. Gort. Belg. 18. FL Snee. 52 > 59. Daljb. Par. 21. Gmel Sib. I, p. 87- Gouan* Monfp* 33. &c* Alopecurus Spica ovata. Hall. Relv+ Grasplaktkk. 20I Halm, ruige Kafjes en ongebaarde Blom* vi. Afdeel, wetjes. XII. Hoofd* (4) Vosfeftaart met een geaairde opgeregteSTl31^r Halm en gladde Kafjes. Afopecu* rus Agres* fis Deeze beide Soorten, hoe zeer ook ver- v'eldig. fchillende 5zyn met elkander verward geweest. ^ Men ziet het onderfcheid best in de Afbeel- dingen van den Heer Schreber, door wieu zy op eene zelfde Plaat fraay uitgefchilderd zyn. Het voornaamfte verfchil beftaat daar in , dat de Aairen der eerfte ruiger dan der andere zyn, en zulks heeft ook in 't geheele Gewas plaats. In Duitschland en de Noorde- lyke Gewesten, als ook in Siberië, groeit dat ruige of pluizige overvloedig, als ook in onze Provinciën , op Zandige Wegen en ruuwe plaatfen. Het valt ook in fommige Weidlan- den , doch op ver naa zo veel niet als het Glad-Aairige, in Switzerland en de Zuidelyke dee- N. 1539» S c h r e b» Gram. 133. T. 19. f. 1. Gramen Phalaroides Spici molii , f. Germanicum. C« B. Pin. 4. Prodr. io, (4J Aiopecurus Culmo Spicato ereclo Glumis l3evibus. Sp. Plant. 2# G e r. Prov. 74. AIop. Myofuroides. Schreb. Gram. 140. T. 19, f. 2. Al. Culmo erefto Spicato , Calyce ciiiato. Hall. Helv. N. 154.0. Gr amen Spicatum Sp CyL ten- longiore. Scheuchz. Gram. 69» T. 2, f. 6. Gr. cum Cauda Muris purpurafcons. J. B. Hifi'4 II. p. 473» Gramen Alopecurum minus alterum, Lob. Ie. 9. N S II. Deel. XIII. St k, f02 Drie Mannigï AfTeel deeIcn van EuroPa- °P fommige plaarfen won in. " denze onder de befte Soorten van Gras ge- &vk.¥D' tcId> i"zonderheid voor het Hooy, dat men 5er in één Jaar driemaal van kan winnen : de- wyl het zo fchielyk opgroeit, en zo fterk. Doch naar den aart der Landen is een groot verfchil in deezen. De Halmen > waaraan de Bladen zitten , die dezelven Scheedswyze om- vatten, zyn van een Voet tot een Elle, en dc Aair is twee of drie Duimen lang. Hier moet ik die Grasplant t'huis brengen, van Java afkomftig , waar van het bovenfte gedeelte der Halm in Fig. 3. op Plaat XC, is voorgefteld. De Aairen naamelyk, wier Bloemen volmaakt met die van dit Geflagt ftrooken, komen zeer met die van het Euro- pifche Veld - Vosfeftaart- Gras overesn, en de' Bladen gelyken ook zeer ; tewyl tevens de gladde Kafjes aan de bepaaling voldoen. Tot het Kanaiy-Gras kan het, wegens de geknikte Baardjes, niet behooren. V. (5) Vosfeftaart met een geaairde Ha/m9 die ^l°Gmi geknakt is , en ongehaarde Blommetjes. euiatus. Zeer Geknikt. (5) Ahpecurus Culmo Spicato infrafto , Corollis trmH- cis. Sp. PlanU 3. Oêd. Dan, T. 564. FL Succ. 53,60. Balib, Paris, 20. Gor t. Belg. 19. Gme l. Sib, \% p. 88. R. Lugdb. 54. Alop. Ariftis Gluma longioribus. FL Lapp. 37. Gnimen Fluviatile album. Tab, 217. Gr. Aq. geniculatum Spicatum. C. B. Pin, 3. Scheuchz, Gram, 7^ Lob. Jc. 13, Hall, Hefo. N. 1541. Ger; f rov. 75, Grasplanten* Zeer kenbaar is, wegens zyne, als 't ware, VI. gebroken Halmen, dit Gras, dat op Moeras- A\iï*u lige plaatfen en in 't Water, door geheel Eu-s^orn* ropa niet alleen, maar ook in Afie, byzonder- lyk in Siberië, groeit. De Heer Thunberg heeft hetzelve in Japan gevonden en verza* meld. liet wil ook wel groeijen en bloeijeix op drooge plaatfen. Het mogt, zo de Fleer Gmelin, aanmerkt, wel eene Verfcheiden- heid van het naaft voorgaande zyn. De Baard- jes zyn fomtyds langer, fomtyds niet langer dan de Kafjes, en dit maakt dat de Aair zig als dan geheel ongebaard vertoont. Om dat het witachtig is en dikwils in \ Water zwemt, wordt het Wit Vlotgras van fommigen geheten, Gerard merkt aan, dat het zyne Halmen korter maakt of langer, naar de mindere of meerdere diepte van het Water. (6) Vosfeftaart met een enkelde Tros , de Bloemp- VI. jes omringd met Baardjes. r^Hor-* dejtfbrmiSé Dc geftalte van dit Ooftindifche, wordt door Mht\&~ den Ridder gezegd , is volftrekt als die van het Muizenkoorn. De Halm is een Voet lang, met platgeinige Bladen , die geribd zyn en dikwils langer dan de Halm. Het heeft een ge- (6) Atopecurus Racemo fimplici , Flofculis Ariflis cir- cumvallatis • Sp. Plant. 6- Panic. geniculatum brevifolium crifpnm, Spica purpureo-fericel Pluk. Alm% 137, T» 519. f. 1. JL Deel, XIIL Sïvk, Dribmannigb - vi. getrofle lange Aair , met talryke Bloeman , Aideel. zeer kort gedeeld en enkeld. De Kelken zyn Hooïd- omwald met Baardachtige Borfteltjes, driemaal pTUK* zo lang als de Bloemen. Het buitenfte Klepje van den Kelk is zeer kort en Eyrond : het Blommetje tweekleppig met lange gefpitfte Kafjes ; de Stamper langer dan de Bloemen. VII- (7) Vosfeftaart met een byna geaairde Pluim > wsMonf- ruuwe Kelken en gebaarde Blommetjes* yoeliewfis. lievs?ntPeI- Terwyl deeze Soort zo wel in Engeland als in Vrankryk aan fommige Rivieren voorkomt ; tveshalven Morison dezelve genoemd heeft zeer groot Engehch Moer as-Vos feft aart ;zo fchynt de bynaam wat bepaald te zyn. Gerard be- fchryft dezelve, onder de Planten van Pro- vence, omftandig. Gouan fchynt 'er gewag van te maaken, onder den naam van Buikige Agroftis , om dat de Kelken van onderen dik- ker zyn; doch deeze hadt de Halmen zeer dun en maar een Voet of daaromtrent hoog, even als die van Gerard; terwyl Morison 'er de langte aan geeft van byna een Elle en Bla- den (7) Alopecurus Panicula fubfpicata, Calycibus fcabris, Coroilis Ariftatis. Sp. Plant. 4. Gouan Hort. 37. Phleom Crinituin Calycibus linearibus , bafi fubventricofis &c. Schreber Cram. 151. T. 20. f, 3. Agroftis Panicula" ©blonga Sic. Ger. Prov. 80. Gramen Alopecuros ma* }us , Spica virefcente divulfa , Pilis longioribus. Barr. ie. ri5, i 2. Agroftis Ventricofju Gouan, Monfp* 39* Grasplanten, zoj tien als van Gras of Tarwe. De Aair was vyf vt« n Duimen; en in dat Montpellierfe maar ander- Al™*ü half Duim lang. Kan dit een zelfde Gewas zyn? *j£0ÏDl1 Het onderfcheidt zig doordien de Aair zeer Pluizig is, en zig als van een gefcheurd ver- toont, gelyk in de Afbeeldingen blykt van Barrelier, die een kleiner en een grootere Soort van dit Gras befchryft, welken de Heer Schreber famenvoegt als Verfcheidenhe- den. Büxbaum heeft dergelyk in de Oofter* fche Landen waargenomen. (8) Vosfefhart met een byna geaairde Pluim , VUL Pluizige Kafjes en gebaarde Blommetjes, rm^wfa ceus. De Heer Schreber meent dit flegts een achtf^ Verfcheidenheid van het voorgaande te zyn , als gezegd is. Het verfchilt ook inderdaad weinig, dan in kleinte, zynde flegts een Hand- breed hoog , met het Baardje van 't Blommetje korter dan het Kelkbaardje, en de Aair niet ruuw , maar zagt op 't gevoel en wolliger. Dit alles zou van de Groeiplaats kunnen afhan- gen , op drooge plaatfen , zelfs in de Noor- delyke Landen. (9) (8) Alopecunis Pan. fubfpic&ta , Glumis villofis , Co* rollis Ariftatis. Sp* Plant. Cynoforus Paniceus Sp. Plant, I4 p. 73. Fl. Suec. 45, go. Gramen Alopecurum minus Spica longiore C. B. Fin. 4. Theatr. 57. Scheuchs» Gram. 154, Gramen Alopecurum minus , Spica virefcen- te divulfê. Barr. Zc. 115. f. i, IL DssLr XIII, Stuk, 9.06 DRIEMANWI6E VI. (9) Vosfeflaart met eene geaalrde Pluim , ge* Jxi. " zwollen Kelken en gebaarde Bloemen. HOOFD- STÜfx. Een zeldzaame Plant , onder myne Bengaal- ^l°F™u' fchen bevindelyk , geeft aanleiding tot deeze galenfis. Soort. Zy wordt aldaar Belle tanne genoemd, gafisch. en gekneusd , by eene Ontwrichting der Lede- *PL XC. maaten, opgelegd, 't Gewas, waar van een 4* Takje in Ftg.$, op Plaat XC, is voorgefteld , beftaat uit een geheele trop van zodanige Tak- jes, ongevaar een Span lang, met kleine fpitfe Blaadjes. Dezelve komen uit een Stoel voort, die Haairige Worteltjes heeft. De Aairen zyn zeer lang , met eene witte eenigszins rosfe Pluizigheid , voortkomende van twee Baardjes uic ieder Bloempje, wier figuur zeer naar die van hetMontpellierfe voorgemeld gelykt, hoe- wel zy wat langer en meer gezwollen zyn, met korte Steeltjes. M 1 l 1 u m. Geerftgras. De Geerft reeds in het Geflagt van Panicum befchreeven zynde, geef ik aan dit den naam van Geerftgras , om dat het in geftalte naar Geerft gelykt. De Bloemen maaken een ver- fpreide Aair of Pluim. liet onderfcheidt zig, door een tweekleppigen eenbloemigen Kelk, die de Klepjes byna gelyk heeft, met een zeer C9) Alopecurus Panicula Spicata , CaJycibus Ventri* sofis , Floribus Arlftatis. Mihu Grasplanten. 207 zeer kort Blommetje en Penfeelachtige Stem- VL pels (*> Hier van komen de volgende Soorten voor. HcorQ- ° STUK. (r) Geerftgras met een Haairige Pluim en % ge fpit ft e Kelken, wier Blommetjes een krom Capenfe. endelings Baardje hebben. Kaaps. De Halmen van dit Kaapfe zyn een Hand- breed hoog, glad en teder; de Bladen fmal, van onderen met verfpreide Haiirtjes , aan den Keel gebaard. De Fluim , naar alle kanten verfpreid , heeft Steeltjes byna dunner [als Haair en de Kelk beftaat uit Ey ronde, Buikige, gefpitfte Klepjes, die gelyk van langte zyn. Het Zaad is zo lang als de Kelk. (2) Geerftgras met een Pluim van enkelde n. Takjes en overhoekfe dubbelde eenzydige Bloemen. Geftip- peld. Onder de Jamaikafe Planten komt dit Geerft- gras voor, dat, ik weet niet waar van, den by- naam van geftippeld heeft. (3) (*) Zie Fig% 31, op Plaat LXXXVII , hier voor. (1) Milium Panicula Capillari , Calycibus acuminatïs* Cor. Arifta terminali curva. Syfl. Nat. XII. Gen. 79. Veg. XIII. p. 93 Mant. 185. (2) Milium Panic. Ramis fimplicisfimis , Flor, alt. ge« tninis fecundis. Sp. Plant. 5* Am. Aead. V* p. 392. IL Dwil* XIII. Stuk» 208 Driemannige VI- O) Geerftgras met een bwa geaairde Plutift Afdeel. kój i j i>i ' ui. en gebaarde Bloemen. Hoofd- IIL In de Levant groeit dit Gras, zegt de Heer ^Lmdi^e- Schreber, voegende daarby , dat de Heer rum. Goüan hetzelve onlangs ook by Montpel- gencL lier ontdekt heeft. Het was echter reeds door M agisol aldaar gevonden, indien de aanhaa- ling van onzen Ridder ftrookt , en genoemd Dolikachtig Gras met een Takkige geele Pluim. Veel verfchilt dit van de Afbeelding by Schreber, alwaar het een langwerpige Aair heeft , zeer fmal en famengetrokken , fpits ; zonder eenige fchyn van Takkigheid, welke in de Afbeelding van Morison zo blyfcbaar is. Hy merkt alleen aan , dat de Steeltjes , van ongelyke langte , gedekt zyn door de Aair tj es. IV. (4) Geerftgras met gevingerde'' Trosfen , het Cimüi^ buitenfte Kelkklepje kanthaairig. ftum. Weeglui- Di(. Gras? aan de Kuft yan MaIabar op de Straa- (3) Milium Pan. fubfpïcata , Floribus Ariftatis. *S>. JPlaxt. 4. Schreb. Gram. p, 14, ï. 23. f. 3. Agroftis Ventricofa. Gouan. Hort. T* t. Gramen ferotinum Arvenfe, Pan. pyramidali. Raj. Hifi. 1288* Gramen Loliaceum. Mor. Eift. IIL p. 182. S. 8. T. 3. f. ïu Magn. Monfp* 297. Gramen Alopecuro accedens &c. Pluk* Alm. 177. T. 33. f. 6. (4) Milium Racemis digitatis , Calycum Valyula ex* teriore Ciliata. Mant* 184» Grasplanten. Straaten erroeiiende, volgens den Heer Koe- VT. .AlDEEI kig, heeft gladde opftaande Halmen van een m. Voet langteen Lancetvormige op de kant ge- |^^rl* haairde Bladen: terwyl de Scheeden, die de Halmen van onderen influiten , ook ruighaai- rig zyn. Vier eenzyd?ge losfe Trosjes, uit het opperde van de Stengel, maaken de Pluim uit , beftaanJe in overhoekfe Bloemen, Het grootfte Kelkklepje is Eyrond, drieribbig, fpits, platachtig, zagt en digt op de kanten gehaaird; het andere Lancetvormig , korter, naakt. Het buitenfte Bloemblaadje heeft een regt end-Baardje. Het Zaad , met de geheele Bloem afvallende , heeft iets dat naar een Weegluis zweemt. (5) Geerftgras met gepluimde y verspreide P on- MJ^m gebaarde Bloemen. effufum. Uitge- (6) Geerftgras met gepluimde digt getropte vf. Bloemen. c°nfer~ tnm. Het Digt-Ge- tropt. C 5) Milivim Floribus paniculatis difperfis muticis. Sp« Plant. Fl. 1. Suec. 55 , 61. Dalïb. Par. 23. G o r t. Belg. 39. Ger. Prov. 83. Mil. GInmis diphyllis. H. Cliff. 27 , Gramen Sylvaticum Panicula Miliacea fparfè. C. B. Pin. 8. Theatr. 141, Mor. S. 8. T. 5. f. 10. Scheuchz. Gram. 133, Hall. Relv. N. 1525. Gramen Miliaceum. Lob. Tc. 3. (6) Miüum Flor. paniculatis confertis- Sp, Plant. 2. H, Lugdb. 57» Mill; Diiï. N. 4. Gramen Pan. Milia- cea fparfa. Scheuchz. Gram. 154, Lob» Ic\ 4, o II. Deel. XIII. Stwk. 210 D R I E M A N N ï C B1 VI# Het eerfte van deezé twee, hier en daafr Afdeel. ^ooy geheel Europa voorkomende , wordt Hoofd- Hirs-Gras of Zaadgras , in 't Nederduitsch ge- ;TUK* heten. By ons groeit het op verfeheide plaat- fen, in de Hooy landen , in Bosfchagie en aan de Wegen. Het heeft dikwils Halmen van drie of vier Voeten hoogte, en Bladen van een Pink breed. De Pluim is zeer dunnetjes uitgefpreid en daar door verfchilt het inzon- derheid van het andere , dat 3 volgens den Heer Hall er, een loutere Verfcheidenheid daar van is, in de Bosfchen van Switzerland groeijende, maar ook veel grooter valt. Dit, zegt hy , heeft Halmen van twee Ellen en Bladen tot zeven Liniën breed, met meer- der en digter getropte Bloemen. Lobel fchynt dit laatfte aangeweezen te hebben 5' onder den naam van Groot Water «Gras met hreede Hirs- Aairen\ aanmerkende, dat het Halmen heeft van vier of vyf Voeten hoogte, en Bladen van een Vingerbreed , anderhalf of twee Cubiten lang. Gemaaid zynde, zegt hy , is het Hirs- Gras een uitmuntend Voeder voor de Beeften (7) (*) Bicubitciles* Dit fchynt by zyn Ed. twee Ellen s dat is omtrent vyf Voeten )te betekenen : want anders j indien hy ilegts Cubiten meende , zou het naauwlyks <5rie Voeten hoog en laager dan 't voorgaande zyn , dat met de Bladen geenszins ftrookt. / Grasplanten. 211 (7) Geerftgras met gepluimde Bloemen 9 die ge- A baard zyn. in. Hooïd*» STUK. Tot het volgende Geflagt is dit Gras bevoo- ' , rens, door den Ridder, met den zelfden by- MUium naam, betrokken geweest. Het groeit in de^^~//#, Zuidelyke deelen van Europa en wordt, des- Hayer- wegen, Provencaalsch gepluimd Haver-Gras , met aclltis* Zaad ah van Akeleijen^ door fommigen, ge- tyteld. Anderen hebben meest gelet op de gebaarde Bloempjes, die als in de Haver een yle Pluim famenftellen , op lange Haairachtig dunne Steeltjes. De Heer Scopoli, door wien het ook in Karniolie werdt gevonden, noemt het Agroftis met drievoudige hangende Trosfen en gebaarde Aairen, het .Baardje lang' en gegolfd. Schreber, die hetzelve ook afbeeldt, zegt, dat de Halmen drie Voeten hoog zyn , of hooger , dun en glad , opftaande, de Bladen breed , glad en fpits , met langs Bladfcheeden ; de Aairtjes eenbloemig. Het Zaad , in de Bloemblaadjes vaft beflooten , is langwerpig , byna rolrond , glanzig zwart. Agros- (7J MUium Fon panicuïatis Ariftatis. GouAtf. Monfp* V- 38 Sc hreb Gram T. 28. f. 2. Agroftis paradoxa» Sp. Plant. 3» Agroftis Panicula patente &c« G e r, Prov* V» 81. Agroftis Raceniis ternatis p.endulis. Scop. Carn» 186. Agroftis Flofc. Ariftatis gemellis , altero fteriü, terminalibus ternatis. Saüv. Monfp* 45, O % II Deej*. XIII. Stuk. ara Driemannige VI. Agrostis. Struisgras. Afdeel. Hoofd- Dit Geflagt noemt men Struisgras, om dat 5TÜK' de Pluim , in veele Soorten , naar de Staart van een Struisvogel zweemt. De Griekfche naam Agroflis betekent eigentlyk Veldgras. Het cnderfcheidt zig door een tweekleppigen eenbloemigen Kelk, die een Blommetje be- vat, dat een weinig kleiner is (*), hebbende Stempels daar uithangende, die overlangs met Stekeltjes bezet zyn, niet Penfeelachtig, ge- lyk in het voorgaande. Het bevat de volgende menigvuldige Soor- ten, die in gebaarde en ongebaarde zyn ver- deeld. I. Gebaarde. I. (i) Struisgras , welks buitenfle Bloemblaadje sfifa^S een zeer tanS > re§* > geftrekt Baardje heeft : Venti. de Pluim • Aair uitgebreid zynde. Breed- ö i Aairig. In (*J Zie Fig. 30 , op Plaat LXXXVII , in wier ver- klaaring gezegd is , dat de Kelkblaadjes korter dan het Blommetje zyn. Cal. Valv. acutis Corolla brevioribus* Am. Acad. 185* (1) Agroflis Petaio exteriore 'Arifta refta , ftrifta | longisfima ; Panicula patula. Syjl. Nat. XII. Gen. 80, /Vg.XIIL p« 94,.G oRT.Vfe/£. 20. R. Lugdb. 50. Ger, Trou* 80, FL Suec. 58 , 62. G m e l. Sib, J. p. 92. N. 22. Avena monantha Hall. IJelv* N. 1480. Gramen Segetum altisfimum Panicula fparfa. C. B. Pin. 3. Se- getum Gramen , Panic. fpeciufa latiore. Lob* tc% z% Grasplanten. 213 In Europa groeit deeze Soort vry alge- AVL ïi- n 1 Afdeel. meen , zo wel als m onze Geweiten , in de 111. Zaaylanden onder het Koorn , inzonderheid S^°°FD* onder de Gerft en Haver. Door geheel Sibe- rië is het zeer gemeen, veranderende gelyk overal op den Aardbodem , met roede en groene Pluimen, zegtGMELiN. De Halmen zyn drie Voeten boog, met breede Bladen, en een zeer groote Pluim- Aair, dikwiïs een Voet lang, zegt H aller, fomtyds knikkende, uitermaate veelbloemig,in de jongheid groen, volwasfcn paarschachtig blaauw van Kleur. De Kelk is een gezwollen Blaasje, het Blommetje bevattende, welks ééne Kaf je een flap Baardje uitgeeft, dat buiten den top geboogen hangt, waar door zig de Pluim als met Haairtjes voorddtt, en door den Wind veeltyds in eene fpeelende beweeging is. Het wordt deswegen Akker -Winelhalm geheten. Dit Gras zou het zyn, 't welk Kalm als een der nuttigden om tot Voedzel voor het Vee, in Sweeden , te teelen, aanpryst, zo H aller wil (*). (2) Struisgras met het hultenfle Bloemblaadje 77, dgrojïfS- o interrup- ta. (*_) Beïv. Hifi, inchoat , utf, T. II. p. 228. ken^™"* f2) Agrojlis Petaio exter. Ariibito &c» Sp. Plant. 5* Scop. Carn. II. N. 85- Arvenfe Paniculattim Spied. ititerrupta. Scheuchz. Gram. 146. Gr amen Capiila- turn &c. Vaul, Par. T. 17. f 4, 03 H. Deel, XIII. Stuk. VI. AïDffikt UI» £14 Driemannigê gebaard ; de Pluim dunner , finaller, af* gebroken* 9t Verfchil van deeze Soort, die door Vail- jlant in Afbeelding gebragt is , fchynt te groot | om als eene Verfcheidenheid van het voorgaande aangemerkt te worden met den beroemden H aller. Zy komt, volgens LiNNiEUS) in Vrankryk, Switzerland, Italië en Duitschland , voor. ' III. Agroftis JMiliacea. Geerft- • TV. . Bromoi* des. Smal- (3) Struisgras , welks buitenfte Bloemblaadje een regt^ geftrekt^ middelmaatig Baardje heeft. By Montpellier was den Heer Goüan deeze voorgekomen, die ook in Spanje en Si- berië groeit. Zy heeft een Geerftachtige Pluim en de Baardjes zyn zolang niet als in de eerfte Soort; de Pluim minder uitgebreid.' (4) Struisgras met een enkelde zeer finalk Pluim , ruigachtig Blommetje en regta Baardjes langer dan de Kelk. De ("3) Agro/lis Petaio exteriore Arifta terminali recta" fhifta mediocri. Sp, Plant. 2. Gouan. Illujh. 3. Agroftis Miliacea. R. Lugdk. 59. Sp. Plant* I. p, 61. N. 2. (4) Agvofti? Panicula fimplici anguftata; Corolla pu- befcente; Arifca re&a Calyce longiore. Sp. Plant. 16. Mant. 30, Agr. Panic. Lineari anguftisfima &c. Gouan» - tuftr. 3. T. 1. f. 3* Grasplanten. 215 De Halmen zyn anderhalf Voet lang, met vt. een zeer (malle PIuim-Aair, in deeze, die ook Afu^ by Montpellier is waargenomen, met Baard- s^°rD* jes twee of driemaal zo lang als de Kelken. (5) Struisgras, met een hyna geaairde Pluim , ruigachüge Zaaden> en het Baardje zo lang Auftraüs. ah de Kelk. Ziiideiy » De kortheid der Baardjes onderfche'dt deeze Soort, die in Portugal is waargenomen door den I leer Vandelli. Zy heeft drie voetige Halmen , die gewricht en gebladerd zyn , en gelykt naar de volgende , maar de Pluim is Aairachtfger, met breeder platter Bladen en byna Borftelige Kelken. (6) Struisgras met een langwerpige Pluim ; Aruudi^ het huitenfte Bloemblaadje aan den Voet nacea. ruig en een gedraaid Baardje , langer dan tjg% de Kelk. Op Cs) dgroftis Pan. fubfpicata, Seminibns ovatis pubef- centibus , Arifta longitudine CaJycis. Sp, Fianty A, Mants 30. (6) Agroftis Panicula oblonga, Petaio exteriore Bafi villofo, Ariftaque torta CaJyce longiore. $p. Plant. 3. Ft. Suec. 59 , 63. G m e l. Sib. I. p. 126. Aruncjo Lo- cuftis unifloris &c. Hall. Help. 1522. Sc op. Carn. I. 209» II. 126. Gramen Miliacèum fylv. Gin mis oblongis. Pet. Gram, 121. Raj. Angl. III. p. 404, Gram. Avenaceum montanum &c. Scheuchz. 507. Agrorum Venti Spica. Lob. Tc. 3, o4 II. Deel. XIII. Stuk. 2i6 Driemannige Afdeel ^ Zandige Heuvelen, begroeid met Krev» 111. pelbosch van Geneverboomen , komt deeze sTUK?rD in Europa voor, en wel in Sweeden overal, zo LinnjEUs zegt. Hy merkt aan, dat de Boeren aldaar met de Halm, die zeer lang en regc is, zonder knoopen. hunne Tabakspypen, door te veel gebruik met Olie gevuld , zuiveren ; waar toe de Laplanders, altyd te vrede met een kort Pypje , het zo zeer niet noodig hebben. Men zou hier uit kunnen befluiten, dat de Sweedfche Boeren uit lange Pypen roo- ken. Ondertusfchen groeit het ook in de Lap- landfche Bosfchen tusfehen Steenen en Hee- fiers, zo hy aantekent (*). Ha li er brengt dit Gras, zo dat volkomen 't zelfde is , nog , gelyk de Ridder bevoorens gedaan hadt, tot de Rietfoorten t'huis : waar- toe het, volgens S co poli , ook volftrekt behoort , als de Blommetjes , binnen den Kelk, met Wolligheid of Pluis hebbende, er* voorzien met een geboogen Baardje, dat, by den voet van 't ééne Kafje, uit deszelfs rug, ontfpringt , weinig langer zynde dan de- Blosm, die alhier de Kafjes langer heeft dan de Kelkblaadjes. Deezv vondt het, in Karnio- lie, aan den Voet der Bergen , by de Rivier Idriza. H aller, die het op de Bergen in Swifzerland waarnam, zegt, dat het de Hal- men twee Voeten hoog hebbe; doch Lin- Kjeus merkt aan, dat het onder de hoogften van CO Flor, Lappon. pt 26. Grasplanten. 21? van het Sweedfche Gras behoort , van vier VI. of twee Voeten dikwils voorkomende , met ni. twee en drie Knietjes : de Bladen byna Riet-~S^°£FD- achtig , breed en hard ; de fluim Aairachtig famengetrokken ; den Kelk gefpitft eenbloe- mig. De Geiten zouden liever honger willen lyden dan hetzelve eeten. Ondertusfchen zou dit het Plphwen zyn der Sweeden , h welk K A l m als tene der nuttigde Grasplanten voor Weiden aangepreezen hadt (*): zo dat dit, gelyk ook H aller wil, misfchien betrekke- ly zal zvn op de eerfte Soort, in Sweeden Mer-Whefiy of alleenlyk When genaamd. De Kalmukken vlechten 'er Matten van, om hun- De Hutten te dekken, als met Riet, zo Gme- jlin aantekent. (7) Struisgras met een verdikte Pluim en Tak- VII. iige Halm ; het buitenfle Bloemblaadje ge- £0^™** heel Wollige aan den tip gebaard. Takkig. In *t Switzersch Gebied van Aigle , zegt Haller, komt deeze Soort zeer overvloe- dig aan. de Rotfen voor, en Scheuchzer heeftze in de fteilte van den agter-Ryn gevon- den, (*J Stokh. Verhand, van 1747- IX. Band. black, 70. (7) Agroftis Pamcula incrasfata , Petaio exteriore &c. Sp. Plant. 4 'Arundo Locuftis unifloris &c. Hal l Helv. N'. 1521. Gramen Anmdinaceum , Panicula denfa viridi- Argentea , fplendente , Ariftata. Scheüchz. Gram. 146. o 5 II. Deel. XIII. Stok, Driemannige VI. den. Hy noemt het een zeer fraaije Plant, Afdeel. (je Haimen drie Voeten hoog heeft , en Hoofd- gladde Rietachtige Bladen. De Pluim, insge- 5TUK' lyks naar die van Riet gelykende, fmal, een half Voet lang, was door hem fomtyds zoda* nig gevonden , dat, in plaats van Blommetjes, groen en Zilverachtig bonte Blaadjes voort- kwamen uit de Kelk. Aa^t' ^ Struisgras, töiït een Pluim'heeft van lang" Serotina. werpige gefpitfle Bloempjes en de Halm ge-* JLaatbloe- fofo met zeer fcorte Bladen. eng. Deeze Soort groeit, volgens den Heer Se- guier, by Verona. Zy heeft de Halmen maar een Voet lang en de Bladen naauwlyks langer dan de Leedjes. De Pluim is Takkig, met ongedeelde Bloemen, die weinig gebaard zyn, hebbende paarfche Stempels. IX. (9) Struisgras met het bloeijend gedeelte van jRuhm. fa Rood- Aaing. (8) Agrofiis Panicula Fofculis oblongis mucronatis , Culmo obtefto Foliis brevisfimis. Sp. Plant. 18. ManU 30, Feftuca ferotina. Sp. Plant. p. m« Gramen Lolia- C£um ferotinum Panicula difpanfa. Seg, Ver. III. p. 246. T. 3. f (9) Agrofiis Pan* parte florente patentisfima &c. Sp. Plant. 6. FU Suec. 60,64. Dalib. Par. 24. Fl. Lapp. 46. Agroft. Pan. Lanceolata Spiciformi. H ü d s. Angt. 26. Gramen ferotin. Arvenfe Spica pyramidali» Raj. Angl. 304. Hifi. 1288. Gramen Alopecuro accedens» Pluk* Alm% T» 33» 6» Grasplanten. 21$ de Pluim zeer uitgebreid ; het buitenfte VI. Bloemblaadje glad en een omgedraaid A*™*u krom end' Baardje. Hooïo- J STUK* In Sweeden is dit Gras zeer gemeen, dat men ook in Engeland en Vrankryk aantreft, groeijende aan de Oevers van Meiren en in laage Velden. Het heeft een Pluim, die bloei- jende zig uitfpreidt in Kransjes , anders van boven famengetrokken zynde tot een pierami- daale Aair. Na het bloeijen wordt dezelve ge- heel roodachtig; weshalven het, in Sweeden, den naam van Rodwhen voert. Het gelykt ee- nigermaate naar het Vosfeftaart-Gras, hier voor befchreeven. (10) Struisgras met getrofte Bloemen^ het bui- A^Qj>tis tenfle Kelkklepje krom en alleenlyk aan den Matrella% top gaapende. hf^t Op Zandige plaatfen, aan de Kuft van Ma- - labar, is dit Gras door den Heer Koenig gevonden. Het heeft een kruipenden Schub- bigen Wortel , met Halmen die om laag neer- leggen, voorts opryzen een Handbrded hoog. De Bladen zyn Elsvormig, tweevoudig, af- ftandig, uitgebreid, met de Scheeden in elkan. der (10) Agroftis Flor. Racemofis ; Calycis Valvula exte- f iore incurva , Carinae apice tantum dehiiceute. Mant. Ï85'. II. Deel. XIII. Stcs. 220 DltlEMANNIGE VI. der fteekende. De Tros die zeer eenvoudig , AIHEL' opgere8t en bogtig is, byna ge-aaird, beltaat Hoofd- gemeenlyk uit tien, byna ongefteelde, zeer stuk* gladde, Bloemen , die als een byzondere Vrugtmaaking hebben, met uitfteekende Plui- zige Stempels: weshalve mooglyk dit hier tot de Gebaarde is t'huis gebragt. 'XL (li) Struisgras met verlangde Kelken , een (famnaS ^rom Rugbaardje aan de Bloemblaadjes , en Hurkend.] leggende eenigermaate Takhge Halmen* Dit hurkend Struisgras komt op vogtige Weiden hier en daar in Europa voor, byzon- derlyk in Sweeden, daar men hetzelve Brun- when noemt. De Heer Reiger vondt het, by Dantzig , op Bergen en in Bosfchens Gmelin, in Siberië, op wyd uitgeftrekte Weiden aan 't bovenfte van de Rivier Jenifea. In Provence en Swiczerland bemint het vog- tige plaatfen. De Halmen zyn een Voet lang, eerft leggende , dan opftygende, met Bladen, die fmaller of breeder zyn, en eene paarsch- achtige Pluim, byna als een Aairtje; doordien dezelve met veele lange Baardjes is bezet. Som- ("iij Agrofiis Calycibus elongatis , Petalorum Arifta Dorfali recurva &c. Sp. Plant \ 7. FL Suec. II. N. 65. Gmel» Sib, L \\ gz> Rei g. Gedan. 11. p. 36. G o u a n. Monfp* 40. Avena monantha &c. Hall. Helv. N. 1479. Gramen fupinum Paniculatum , Folio varians. C. B. Pin. 1 Theatr. 12. Gram, Pan. fupin» &ct SchüVchz. Gram. 141, T# 3. f, 9. Grasplanten; Somtvds beftaat die Pluim , zo de Heer Hal- VI. J , r . Afdeel* ier waargenomen heeft, uit een tropje van IIL gekrulde Haairtjes. Dit hadt reeds Scheuch- ^JJg** zer opgemerkt. II. Ongebaarde. (12) Struisgras met de Pluimt akjes uitgebreid ^gjóftis on gebaard , een kruipende Halm en gely- Stoloni- ke Kelken. "Kruipend; Dit kruipt met Wortelende Scheuten; wes* halve het Klein Hondsgras geheten wordt. Het komt door geheel Europa en ook in deeze Ge- weften aan de Wegen en in de Bouwlanden, op veele plaatfen, voor. De Halm regt zig vervolgens op , en maakt een digt roodachtig groen Pluimpje. In S weeden wordt het JSryjH when genoemd. (13) Struisgras met eent Haairige uitgebreide xiiL Pluim t CapMf^ f12) Agroftis Panicula Ramuïis patentibus muticïs &c. Sp. Plant 8. FU Suec. II. N. 66. Gort. Ingr. p. 10. Agroftis Culmo repente &c R. Lugdb. 59. Gouan. Monfp. 40. G o r t. Belg, 20. Poa monantha Stoloni- fera , Calycibus fubasperis. Hall. Helu. N. 1473- Gramen Caninum fupinum minus. Vaill. Par. 86. Gr. Mont. Miliaceum Rad. repente. Raj. Sijn. 3. p. 402. -dgroftis Pan. Capillari patente &c. Sp. Plant. 9. Oed. Dan. T. 163. R. Lugdb* 59. Dalib. Par. 23; Gort. Ingr. 10. Gme l. Tub. 18. Gouan. Monfp. 40. Ger. Prov. 82. Agroftis Panic. tenuisfima. FL Lappx II. Deel. XIII. Stuk. 223 Driemannige Afdeel Pluim; Elsvormige gelyke fiekelige ge. 1ILL' kleurde Kelken, en ongebaarde Bloempjes. Hoofd- 1J stuk. Dit Haairig Struisgras groeit in de Velden van Europa, en kruipt geenszins; hebbende opgeregte Halmpjes en fmalle Blaadjes. De Pluim is dun, in de jonge Plant groen, in de volwasfenepaarsch en wordt vervolgens bleek: gelyk zy ook zig eenigermaate Kransachtig uitbreidt. Sommigen hebben 'er een Vosfe- ftaart van gemaakt, om dat zy maar één Bloem- blaadje vonden ; dat echter niet altoos plaats heeft. Ook is 'er een Jongdraagende Verfchei- denheid van ontdekt. ^lóftis Struis£ras met eene famengetrokkene on- Eylvatic'a. gehaarde Pluim en gelyke Kelken , de onbe. Bosfchig. vrugte korter , de bevrugte tweemaal zo lang als het Blommetje. In Engeland , als ook in Duitschland , is deeze Soort in Bosfchen waargenomen, die zig door de gemelde byzonderheid aanmerke- lyk onderfcheidt. 45- Poa monantha Caute eredo. Hall. Hetv. N. 1475. Gramen Mont. Pan. fpadicea delicatiore. C. B. Pin. '3! Prodr. 12. Scheuchz. Gram. 129. Gram. Miliaceuui minus Panicula rubente. Mont. 52. Ic. 64. (14) Agrojiis Pan. coarctata tkimi Cal. sequalibus &c Sp. Plant. 16. Hüd s. Angt. 2g. Gramen Milia- seum Sylveftre Glumis oblongis, Ra j. Angt. 404, Grasplanten. (15) vStruisgras met eene losfe Pluim ^ongebaar- yj 1 de gelyke Kelken en kruipende Halmen. ^jj j EI,# Hoofd» Dit, ook in Bosfchen van ons Wereldsdeel SJV£y gevonden , wordt Groot Geerftgras genoemd Agrofeis in vergelyking met het Haairige, waar van het a^ zig door de kruipende Halmen onderfcheidt. Dewyl de Pluim -Aair uit groene Kafjes met Violette Meelknopjes beftaat, weet ik niet 5 waar van het den bynaam heeft. (16) Struisgras met eene ongebaarde eenzydige PXY** Pluim 3 en opgeregte gebondelde Halmen. Zeer kieia» Op Ysland , in Sweeden , Switzeriand en Duitschland , groeit dit zeer kleine , dat de Halmpjes maar twee Duimen hoog heeft en een zeer uitgebreid Pluimpje van gekleurde Bloempjes. Het komt dikwüs onder het voor- gemelde Kruipende Struisgras voor. 07) Agroftis Panicutè laxa , Calycibus muticis sequa- •libus &c. Sp. Plant. 10. R. Lugdb. 50. Agr. Paluftris. Hüds. AngL 27. Gramen Miliaceum majus , Pan. Spa- dicea & viridi. Pet. Gram. ng > 129. Raj. AngL III* |>. 404. (16) Agroftis Pan. mutica fecunda Culmis fafciculatis erettis. Sp. Plant. 19. Mant. 31. Poa monantha , Fol. Setaceis. Hall. Helv. N. 1474. Grv minimum Paluflre, • Pan. fpadicea delicata , tenuifolium. Scheüchz. Gram. 131. II. Deel. XIII. Stuk^ 254 Dribmannice VI. (17) struisgras met een ongebaard Draadach- HOOFD- SXVII Dikwils maar één Duïm hoog vindt men dit Agvoftis Grasplantje , '$ Voorjaars, in Duitschland en *Jfi£ Vrankryk. Het heeft enkelde Bloempjes y kleinst, overhoeks , aan zeer dunne Halmpjes, die zig zeer fraay vertoonen. (18) Struisgras met een famengetrokken onge- XVIIL baarde Pluim , en ingerolde Ehvormige y l^ttam ftyvev uitftaande Bladen. nisch, XIX Struisgras met een langwerpige famen- Mexicana. gehoopte Pluim ; de Kelken en Blommetjes kaansch» gefpitst , byna gelyk en ongebaard. Deeze beiden hebben van de Groeiplaats haaren bynaam. Een naar het Virginifche ge- lykende , vondt de Heer Forskaöhl by Suez, in de Arabifche Zand-Woeftynen, met een geaairde Pluim. Het andere heeft de Heer (17) Agvoftis Panicula mutica Filifbrmi. Sp. Plant., tr. Gouan. Monfp. 40. Gramen Spart. Capillaceo folio minimum. Dill. App. 173. Gramen Loliaceiïm mini- mum Pan. elegantisfimïs. C. B. Pin» 2. Scheuchz, Gram, 40. Mor. Hifi. III. p* 200. S. 8. T. 2. f. 10. Gramen minimum. J. B. Hifi. II. p. 465. O 8) dgroftis Panicula contra&a mutica, Fol. involu- to-Subulatis 3 rigidis, exftantibus. Sp. Plant. 12. Clayt. Virg. 507. O 9) dgrofiis Pan. oblonga congefta , Cal. Corollisqtie Ö,cummatis, fubsequalibus muticis, Sp. Plant. zo. Mant. 31. Grasplanten. £25 Beer Jacquin in de Westindiën gevon- A^*#Ët<# den. Dit hadt veele opftaande Halmen van Hl, een Voet, met onverdeelde Takken en gkd-s^°FD* achtige Bladen. De Pluim was langwerpig > famengehoopt uit veele ruuwe groene Bloe- men 3 wier Kelken aan den top gefpitst wa- ren, zo wel als de Blommetjes daar binnen, die geen Baardjes hadden, maar donkerpaar- fche getakte Stempels en witte Meelknopjes. Deeze Soort van Gras , merkt de Ridder aan , is zeer moeielyk te bepaalen. Het bloei- de in de Upfalfche Akademie-Tuin om 't andere Jaar en hadt de gedaante van de Cinna> welke ik Stekelgras heb geheten (*)» Hier. kan ik niet ongevoeglyk dat 3^*#'IavaanrcW fche myner Verzameling plaatzen, 't welk by»3^, s%* na met de laatfte bepaaling volkomen inftemt. De Afbeelding Flg. 5 , op Plaat XC3 ver- toont hetzelve in de Natuurlyke grootte 5 zynde omtrent de helft der langte van de Halm , van onderen , afgefueeden. Het heeft dezelve uit Leedjes beftaande 3 die byna ge- heel bekleed zyn met Scheedjes 3 welke de Bladen uitgeeven , die een weinig ingerold, Elsvormig gefpitst 5 en niet lang , voorko- men. Van onderen fehynt de Halm eeniger- maate kruipende te zyn, hebbende aldaar de Leedjes en Bladen kleiner. Om hoog komt de CO bladz. 33 , hier voor, P IL Deeu XIIL Sn%, 226 DriemAnnigS VI. de Pluim uit eene Scheede voort en ver* Aïm.L' toont ziS aIs een Aair van gladde Bloemen , Hoofd- puntig naar boven, te famen gehoopt. Dee- ze Bloemen beftaan ieder uit een fpits Kaf- je, het andere omvattende, beiden den Kelk uitmaakende , zeer hard , dik en glad, geel- achtig van Kleur, waar binnen twee zeer dunne witte Vliezige Bloemblaadjes. De Meel- knopjes en Stempels, beiden rosachtig, ver- fleren de Aair, zynde de eerden zeer groot, de anderen byna Takkig ruig, en als Worm- pjes zig daar buiten aan vertoonende. Ziet by a de vergroote Afbeelding van een dee- zer Stempelen, als een der Kenmerken van dit Geflagt. xx (20) Struisgras met een famen getrokkene on- Agroftis gebaarde Pluim en zydelingfe opftaands Indüih. Trosjes overhoeks. Dit Indifche wordt befchreeven , als heb- bende een opgeregte Halm en fmalle vlakke Bla- den: de Pluim langwerpig uit zydelingfe over- hoekfe Trosjes beftaande , die digt tegen de Graat aangevoegd zyn , hebbende zeer korte fpitfe Kafjes. Dat van Sloane, op Jamai- ka Agroftis Panicvda contra&a mutica, Racemis Ia- teralibus ereftis altemis. Sp. Plant. 13. Giamen Seca- liuum Jndicunij Sp. gracili tomentofi, Arifris longis in- tortis. Pluk. Alm, 175. T. 191. f. 5. Gr. Prat. Panic. & Foliis anguftisfimis &c. Sloan. ffam, 35, Hifi* 1. pi ï*5- T.73tf»i. JBur#x. FL bid. pe 27. Grasplanten, Ica, byna overal in de Velden groeijende , yjo fchynt hier mede wel te ftrooken ; doch ik Aiifcfcü begryp naauwlyks3hoe dat van Plukeneï, Hoofd* met lange in elkander gedraaide Baardjes , STÜK* boven de Aairuitfteekende, hier te ftade komt: i want aldaar is geen het minfte blyk van zyde- 1 Iingfe Trosjes en de Baardjes ftryden tegen I de bepaaling. Zouden mooglyk eenige afge-* ! fleetene Graatjes daar voor aangezien kunnen 1 zyn ? Immers ik vind zodanigen aan een E- ! xemplaar van dergelyk Indifch Struisgras, : door den Heer Thünberg op Java ver- zameld 9 't welk nader met de bepaaling ftrookt. (21) Struisgras met vier Aairen in V kruis ; XXÏv die aan den voet glad zyn , en Bloembla* Crutiata* dige gehaarde Klepjes* Gekruist, In een Bofchje , by den Oever van Rio Co- bre , op Jamaika , beneden de Stad St. Jago de la Vega, is deeze Soort door den vermaar- den Sloane gevonden. (22) Struisgras met omtrent vyf Aairen ? die in V XXir. (21) Agrostis Spicis quaternis cruciatis bafi glabris , Valvulis petaloideis Ariftatis. Sp. Plant. 15. Gramen Daftylonbicorne minimum Ariftislongis armatum. Sloan. ffam. 34. Hijt. I. p. 112. T. 69. f. 1. (22) Agrostis Spicis fubquinis &c. Sp. Plant. 14. j Am. Acad. V* p* 392. Gramen cruciatum asfurgens &c# P % II. Deel. XIIL Stuk, DRIEM ANNIGÏ VI. Afdeel. UI. huis /laan 5 aan den voet Pluizig 0 eft Bloembladige gebaarde Klepjes. Dit was den zelfden Kruidkenner , byna overal, en als een zeer gemeen Gras, op dat Eiland voorgekomen. Het geleek naar hec voorgaande zeer , maar was driemaal zo groot, en hadt meer Aairen dan vier, in de mik ruig* Hier acht de Hoogleeraar BuRMANNus,niet zonder reden, te behooren, het Amerikaan, fc gekruifte Vinger gr as van Plukenet, by de Engelfchen Hollandfch Gras genaamd, zo die Autheur zegt , twyfelende of 't ook het Geftemde Egyptifche Gras zy van Veslin* gius, en het Gekruifte Javaanfche van Bon- tius. Dus zou het ook in.Ooftindie voor» komenw Dit Geflagt verfchilt van de voorigen, door- dien het twee Blommetjes heeft, in een twee- kleppige Kelk , doch zonder een onvolmaakt daar tusfchen, gelyk het volgende (*). Daar komen evenwel fomtyds drie Blommetjes in voor. De Pluim is in veelen eenigermaate Browk. ffam 137. Gramen Da&ylon Spicis graciliori- bus plerumque quatuor , Eruciformiter dispofitis. Sloan. Jaw. 33. I- p. in. T. 68. f. 3. Gramen Da American, cruciatum. Pluk. T. 189. f. 7? (*) Zie Fig. 36, op onze Plaat LXXXVIIt' A.ir A. Rietgras. Riet* Grasplanten. Rietachtig , weshalve ik het Rietgras noem. VI. Aira was weleer de Griekfche naam van Do- ^ff.e^ lik. Het bevat de volgende Soorten. Hoofde , STUK. L Ongebaarde. (i) Rietgras met een langwerpige eenzydige i# ongebaarde 9 opleggende Pluim 5 en vlakke Aftfn%m Bladen. nacf- Le- vantfch, Tot decze Soort is door den Ridder t'huis gebragt het Levantfche gepluimde Gras van Tourcsefort, met Zaad van Porfelein. Het Indifche Rietgras thans betrokken zyn- japanfch. de tot het Trosachtig of Gekropte Panikgras ; ¥L^\\ zal ik hier in plaats brengen een Japanfche zeer fraaije Gras -Soort, hier nevens op Plaat XCI, in Fig. i. afgebeeld. Met het gedagte Levantfche Rietgras fchynt my dezelve , die met de Geflagts - Kenmerken ftrookt , veel overeenkomst te hebben in Gewas, volgens de bepaaling. De Halmaën Bladen zyn Riet-' achtig en vlak, met veele Ribbetjes overlangs. De Pluim, welke eenigszins over zyde hangt, uit eene Bladfcheede voortkomende , beftaat uit menigvuldige, Haairdunne , lange, op elkander leggende Steekjes , met ongebaarde Bloem- (i) Aira Panicula oblonga fecimda mutica imbricata , Foiiis planis. S0. Nat, XII. Gen. 8i* V*g* XIIL p. gé. Sp. Plant. 4. Gramen Oriëntale Paniculatum Poi> ifnlacae femine. Tournf. CorK 39. p 3 ïl, Deei*. XIII. Sïuk. Dkiemannige VI. Afdeel. III. Hoofd- stuk. II. Aira. W.imita. Zeer klein* III. Aquatica'. Waterig; Bloempjes twee by elkander , het eene wat langer gefleeld dan het andere, en ieder twee Blommetjes bevattende. De Halm, waar van hier flegts het bovenfte vertoond wordt , is knoopig en by my ruim een Voet lang , maar fchynt langer te zyn geweest. (2) Rietgras met een losfe> byna getopte* ^r Takkige Pluim en ongebaarde Bloempjes* Dit Gras door den Heer Loefling in Spanje gevonden, verfchilt van dat van Bux- baum daar in, dat het veel kleiner is , naauwlyks een Duimbreed hoog. De Heer Schreber heeft het in Plaat gebragt naar een Exemplaar uit de Kruidverzameling van den laatstgemelden. De Blommetjes en Zaad- jes zyn ontzaglyk klein. (3) Rietgras met een uitgebreide Pluim , on- gebaarde gladde Blommetjes , langer dan de Kelk en vlakke Bladen. Op (2) Aira Pan. laxa fubfaftigïata Ramofisfima , Flos- culis muticis. Sp. Piaut. 5. Loefl. Iiin. 117 Sc hreb» Gram. T. 21. f. 2. Gramen Panicul. Arvenfè minimum. Buxb. Cent. V* p. 35. 1\ 67? Gramen Phalaroides, Sparfa Panicula } minimum anguftifolium. Barr. p, 1218. Ie 44. N. 1. (3) Aira Pan. patente , FJoribus muticis Isevibus &c. Sp< Plant. 6. Ft. &uet\ 66 , 68. Dalib. Par. 26. Gort» Iwgr. p, 11. Oed. Ft. Dan. T. 381. Aira Culmo inf. ^ Grasplanten. 231 Od vogtige Velden, omftreeks Londen, is O Ö AFDEED het gemeen, vanwaar Lobel dit Gras, dat 111. zoet van Smaak is, aan Baühinüs hadt ge- zonden. Het komtby ons ook in vogtige Lands- douwen en aan de kanten der Slooten, voor, alwaar ik het dikwils heb gevonden. In S wee- den is het zeldzaam, in Switzerland gemeen. De Halm heeft de hoogte van een Span, een Voet of daar boven ; de Bladen zyn taamelyk breed, doch kort en de Pluim is zeer uitge- bre:d , met kleine Bloempjes. Op drooge plaatfen bomt h t dikwils met vyf Blommetjes voor, en is alsdan van het Waterig Beemd- gras niet gemakkelyk te onderfcheiden. II. Gebaarde. (4) Rietgras met een geaairde Pluim en vlakke jy. Bladen: de Bloempjes, in V midden* met rf?? 7 , j r> 7. fubfpicata. een omgeboogen breed Baardje. Byna geaaircU Op de Alpifche Gebergten van Lapland en Swit- repente. R. Lugdb. 60. Poa Loc. biftós glabris. Hall. ftefo* N, 1471' Gramen Aquaticum Miliaceum Scheuchz. Gram. 17Ó. Vaill. Par. 89. T. 17. f. 7. Gr. Caninum fupinum Paniculatum Mcé« C< B. Pin. 1. Gram. dulce ttdorum. Lob. Illuftr. 10. (4) Aita Fol. plan-is , Panicula fpicata , Flosculis me- dio Ariftatis , Arifta refiexa latiore. Sp. Plant. 7. FU Suec. 65 , 69, PL Lapp. 47, Avena diantha. Hall. H?1v. N. 1490. Gr. Avenaceum Paniculatum Alp. hu» tnile &c. Scheuchz. Gram. 221. App, T» 6.. p 4 II. Déél. XIII. Stok. &3& Driemannig e VL Switzerland groeit dit byna Geaairde Rietgras * iu.EL* dat IaaS is > zelden meer dan een half Voet ooïd- hoog, hebbende een digt getropte Pluim, van weinige groote Bloemen , zeer fraay paarfch en Goudgianzig bont, (5) Rietgras met vlakke Bladen en een uitge- breide Pluim i de Bloemblaadjes van onde- ren Pluizig en gebaard \ met een kort regt Baardje* Dit Gras, dat alom in ons Wereldsdeel op vette vogtige Weiden , inzonderheid in een Veenige Grond en by ons meest aan de kan- ten der Bouw- en Weidlanden voorkomt , wordt van Hal l er genoemd tweebloemige Haver , met een zeer groote uitgebreide twee- kleurige Pluim. De Halm is van twee Voeten en hooger ; de Bladen zyn fmal en neder- waards geftreeken ruuw ; de Pluim is Riet- achtig en ziet eenigszïns bruin geel met Zil- verkieur gemengd. Men kan het ligt met dat Struisgras, 't welk Akker -Windhalm genoemd wordt f (5) Aira Foliis planïs Fanicula patente , &o. Sp. Plant. 8. Gort. Bdg. 21. FL Suec. 63 , 70. Oed. Dan. 240, Gmel Sib. I. p. 95. Gouan Monsp. 41. Aira Fani- cula' patentisfima. Aü. Stockli. 1742. p. 3a Aira Panic. longïsf. tenui. FL Lapp. 50» Gr. Segetum Fanicula A- rundmacea. C. B, Pin. 3. Tkeafr. 35. Scheuvhz Gram. 244. T. 2. f. 2 , 3. Gr. Agrorum latiore Arund» comofa Pa-* uicuia. Mor. Hifi. 111. S. 8. T, 5. B 17. V. Aira Ccespitofa* Veenige Grasplanten. wordt , verwarren. In de Laplandfche Moe- raslen groeit het dikwils eens Mans langte UI. hoog, met een fmalle Pluim van een half Elle STük, lang , die ongemeen flingert door den Wind» (6) Rietgras met Borfleïige Bladen, byna VI. naakte Halmen , en een wyd gemikte f/fxuof^ Pluim met bogtige Bloemfteeltjes. Bogtig, De bogtighcid der Bloemfteeltjes in de Pluim, die zeer aanmerkelykis , onderfcheidt, volgens den Ridder , deeze Soort , welke Bofchgras met een witte Pluim en Haairachtige Bladen van Bauhinus gety teld was , en ook afzonderlyk door Scheuchzer befchree- ven , die het in de Bofchachtige ftreeken der Alpifche Bergen waargenomen hadt: maar de vermaarde Haller meende wel verzekerd te zyn , dat de Ouderdom flegts dit Gras een verfchülend aanzien gaf, terwyl het vol-* fcrekt behoorde tot de volgende Soort. ( 7 ) Rietgras met Borfleïige Bladen , een VTI- fmalle Berg^ (fi) Aiva Fol. Setaceis , Cultnis fubnudis , Pan. dïva- ricata , Pedunculis flexuofis. Sp. Plant. 9. Ft. Snee. 64 , 71, Dalib. Par. 26, Oed. Dan. 157. Aira Pan. rara Ca- lycibus albis. Ft* Lapp. 48. Gr. Alpinum nemorofum Paniculatum &c. Scheuchz, Gram. 218. T. 6. f. 1. Gr. Nemorofum Panic. albis Capülaceo folio. C. B. Fin. 7, Prodr. 14. Mor. S. 8. T. 7. f. 9. (7) Aira Fol. Setaceis , Panieula aiiguftdtS &c. Sp< p PlcrnU lh Bezu XIIL Stuk, 234 Driemannigè VI- fmalle Pluim en Bloempjes die aan den voet Afdeel. Haairig zyn , met een lang gedraaid Baardje. Hoofd- 5XUK' In Lapland vondt L i n n m u s deeze met een meer famengetrokkene Pluim , de Kelken , inzonderheid aan den voet , bruinrood en de Bloempjes fmaüer , dan in de voorgaande , waar ondsr zy zeer gemeen was. De Heer Gerard merkt aan , dat de Haairigheid der Bloempjes , van onderen , een weezentlyk on- derfcheid maake. Hoe 't zy, deeze Soort 5 wier Halmen een of twee Voeten en ook wel een Elle lang zyn, komt niet alleen op Berg- en Bofchachtige plaatfen door geheel Europa, maar ook by ons te Muiderberg en in de Haar- lemmer - Hout voor ; beminnende , zo 't fchynt, drooge en niet zeer vrugtbaare Gronden. VIII* (^) Rietgras met Ehvormige Bladen , een dig- Aira. te 'piu{m de Bloempjes aan den voet Haai* Alpma. 7 „ 7. $jpifch. rigï met een kort Baardje. Dee- P/ant. Gort. Belg. «. Fl. 72. Aira Pan. rara Calycibus fuscis. FL Lapp. 49. Avena diantha, Ped. flexuofis &c Hall. Helv. N. 1486. Gr. AvenaceumPa- niculatum Alpinum &c. Scheuchz. Gram. 216. T. 4 f. 16. Gramen Avenaceum Capillaceum minoribus Glumis. C. B. Pin, 10. Gouan Mousp. 41. Ger. Prov. 86. (8) Aira Fol. Subulatis , Panic. denfa, Flosculis bafi Pilofis, Ariftatis, Arifta brevu Sp* Plant, 11. FL Suec. 69, 73. Reis. Qedan. L p. 39* N# 2, Jacq. Vind. 15. Gramea Grasplanten 23^ Deeze, die in Lapland gemeen is op de Bergen, en in de Berg- Bosfchen van Duitfch- HL land ook voorkomt, heeft de Bladen niet alleen ^k!^* zeer fmal, gelyk de voorgaande en volgende, maar Elsvormig. Scheüchzer noemt het een Haverachtig Gras , met kleinere Zilver- kleurige naauwlyks gebaarde Kafjes en langer Bladen. Het was hem , door Breyn, van Dantzig gezonden. (9) Rietgras met Borftelige Bladen , het boven- 1X0 fle 5 dat Scheedig is , de Pluim van onderen ^^g^^ omwindende. Grysach- In Schonen , en op Zandige Akkers der Zuidelyke deelen van Europa, groeit dit Gras , dat ook by ons overvloedig voorkomt langs het Voetpad, in de Haarlemmer Hout, naar Heemftede , op donkere plaatfen , volgens Commelyn, enin de Duinen by Santvoort. Het groeit laag met dunne Borftelige Blaadjes, die, als men naar beneden ftrykt, rauw zyn Op '£ Gramen Averu Capillaceum , minoribus Glumis &c. Scheuchz. Gram* 222» (q) Aira Fol. Setaceis , fummo Paniculam inferne obvolvente. Sp* Plant» 12. R. tugdh, 60. Gort. Belg. 21. FL Sttec% 73, 744 Gouan Monsp. 41. Aira Fol. Set. &c* H. Cliff. 195. Ger. Pr ou. 87. Avena diantha &c. Hall# Melv. N. 1483. Gramen Fol. Jtinceis oblongis , Rad, alba. C. B. Pm. Mor. Bijt* III. p. 200. S. 8. T. 3. f. 10» Scheuchz. Gram 242, 243. Gr. FoK Junceis Rael. Jubata & Gr. Sparteum variegatum. C. B, Pm. 5, li. deej* xiil s*m 4 £36 DrïeMannige VI. op 't gevoel. Het heeft den Wortel beftaande Aideel. ujt een tros van witte Vezelen. Deszelfs "Hooid- Baardjes hebben in 't midden Tandjes , en 5ÏVK* zyn van onderen dikker , bruin 5 van boven dunner, en geknodst 3 witachtig. Zy maaken, derhalve, een fraay Voorwerp uit, ter be- fchouwinge met het Mikroskoop. X (10) Rietgras met Borftelïge Bladen; de pr^fiox Scheeden hoekig; de B hemen Pluimswys9 Vwegty geaaird0 de Blommetjes van onderen ge- baard. Op overftroomde Zandvelden in de Zuide- lyke deelen van Europa, fielt Linn^eüs de Groeiplaats van dit Gras, 'c welk de vermaar- de R ay ook in Engeland heeft gevonden. Het valt naauwlyks een Handbreed hoog en blyft doorgaans laager : de Pluim is taamelyk dik, doch los en grysachtig. De voorgaande Soort komt het zeer naby. XI# (ii) Rietgras met Borflelige Bladen; een wyd CarijophjU r™, laa. 6 ^njelierig. (ioj Aira Fol* Setaceis ; Vaginis angulatis , Flor. Pa- niculato - Spicatis , Flosculis bafi Ariftatis. Sp. Plant* 13. ƒƒ. Scan. 226. FL Succ. II. N. 75. Oed. Dan. T. 383. G ramen minimum Spiea brevi habitiore , nonrum. Scheuchz. Gram. 219. Gr. parvum precox , Paniculi laxa canescente. Raj. Angh III. p. 407. T. 22. f. 2 Pluk, Alm. 177. T- 33 f. 9, Exile G ramen durius. Lob. Jc. 7? (11J dit» Fol* Setaceis , Panic. divaricata, Flor» Arift. bis*» Grasplanten, gemikte Pluim en geaairde afftandige Bhe* Vï. Afdeel^ men. \% « Hoofdi Anjelierig noemt de Ridder dit fraaije Gras,STUI^ om dat de Bloempjes naar kleine Anjeliertjes zweemen. Het wordt van fommigen Zilver-* . * t Haah gr as geheten* Het valt fomtyds een Voet, fomtyds geen Handbreed hoog in verfcheide deelen van Europa. Mi l i c a» Havergras. Dit Geflagt ƒ waar van veele Soorten den naam van Haverachtig by de Autheuren voe- ren , heeft tusfchen de Blommetjes , welken het twee voortbrengt in ieder Kelk 3 een on- volmaakt knodsachtig puntje, dat eenigermaa- te naar een Paarltje gelykt(*). Hierom geeven fommigen den naam van Paarlgras aan dit Geflagt; die echter wat ver gezogt is en niet tot alle Soorten behoort. Het bevat de zes vol- gende co diftantitms. Spé Plant* 14* Stillinöfl. Misc. T. 5. Oed* Dan. T. 382. Leers Berbom. N. 62. T. 5. f. 7. Aira Fol. Subulatis &c. R. Lugdb. 60. Avena diantha &c. Hall. Helv. N. 1482. Gramen Phalaroides , fparfa Pa- nicula\ &c. Barr. Ic. 44. f, 1. Gr, Pan. Loc* purp.Ar- genteis. Mor. S. 8- T. 5* f. 11. Gr, Pan. minimum molle. Scheuchz. Gram. 215. T, 4 f. 15. Caryoph. gla<* ber Arvenfis minimus. C. B. Frodr. 105. C) Zie Fig. 35, op Plaat IXXXVll , hier voor, II. D EELt XIIL Stuk, D R I E M A N N I e E (l) Haver gras mee het buitenfte Blaadje vafi Afdeel. ^ laagste Bloempje op de kant gehaaird* Hoofd* stok. op onvrugtbaare Steenige Heuvels , in ons Meiica VVereldsdeel , is de Groeiplaats van dit Gras , fjSS^ 9t welk Clusiüs Berg -Gras genoemd heeft haairïg, met Haver -Zaad. Baühinüs geeft 'er den naam van Wollig Berg- Haver gras aan , en Ta- bernemont noemt het enkel Haver gras. H al- ler heeft het onder de Soorten van Riet be- trokken , en merkt aan , dat de Halmen een half El!e lang zyn , de Bladen glad en fmal. Het heeft een uitgebreide zeer yle Pluim, wier Takjes ieder beladen zyn met verfcheide Bloem- pjes. De twee Kelkblaadjes zyn gefpitst» veel grooter dan , de Blommetjes, waar van twee , het eene volmaakt , het andere onvolmaakt , daar in voorkomen, zynde hetlaatfte gefteeld. Van het volmaakte is het buitenfte Kafje hol en fpits , met lange Haairtjes als Zyde op de kant; het binnenfte kleiner, vlakker en glad. Doktor S c o p o l i zegt , dat het grootfle Blom- metje Wollig is en ongefteeld, het tweede ge- (i) Mdka Flosculi inferioris Petaio exterïoreciliato. $0* Nat, XIL Gen, 82, Veg. XIII. p, 97. FL Suec. 56 , 77, ït. GothL 297, Gmel, Sibn L p. 99. T, 19, f. 1, Gouan Monsp% 43. Mei, Flor, horizontaliter patentibus. R, Lugdb* 57. Arundo Locuftis bifloris Spicatis &c Hall, Relv. N. 3517, G ramen Avenaceum Mont. Lanuginofum. C, B. Pin. 10. Prodr* 20, Gram. Mont, Avense femine. Clus« Pann. 717, 718» Hifi* p> 2iQ# I Grasplanten. '239 gefteeld en gted , het derde geknot, onvol- VL maakt , verftrekkende voor Honigbakje. vn. u HooID# (2) Havergras wet opgebaarde- Bloemblaadjes STÜ** en een eenvoudige knikkende Pluim. Mehca fiutans. Door geheel Europa , als ook in de Noor- kend. delyke deelen van Afie, groeit op Bergen en Rotfen die aartige Gras , zo wel in de Scha- duw als in open Lugt , bloeijende van Mey tot in Oktober. Het is in de Bosfchen van Switzerland zo gemeen als in de Laplandfche en in Siberië. Het wordt van alle Soorten van Vee gaarn gegeten. Berg- Havergras heeft men het «genoemd gehad, zo wel als 't voorgaan- de, waar van het nogthans in gedaante zeer verfchilt: des ook H aller het tot de Poa betrokken heeft. De Halm , een Voet lang , draagt een geaairde Pluim over ééne zyde 9 die uit lange Steeltjes beftaat, met weinige, doch fierlyke Bloempjes. De Kelkblaadjes , naamelyk zyn rood, en bevatten groenachtige Blom- (2) Melica Petalïs imberbibus , Panicula nutante firn* plici. Sp. Plant* 2. Schreb. Gram, 62. ï. 6. f. 2. Reig. Ged. I. p, 41, Gouan Monsp, 42. Ger. Prov. gS. Mei, Petalis imberbibus, FL Suec. 57 , 76» Dalib. Par. 32. Mei. Flor. fub Culmo pendulis. FL Lapp. 36. R. Lugdb. 57- M. Flosc. glabrjs. Gmel. Sib. L p. 97. Poa Pan. laxa &c. Hall. Helv, N. 1472. Gram. Mout. Avenaceum Locuftis rubris. Item, Spicatum. Tim. Locuftis rariori- bus. C. B. Pin. 10. Gr. Mont. fjpkatum. Clus, Pcmn. 716 , ïn> 1L Deel» XIIL Stuk* 246 Drieman- btiüe \pdeel blommetjes > waar van het eene volmaake i lil. " het andere onvolmaakt. Somtycls zyn 'er vie? stuk!*0" in de Xelk 8evonden y waar van twee of één onvolmaakt. lil. Metica Klein. (3) Havergras met een Tak/dge Halm , Bor- flellge Bladen en ongebaarde Bhemblaad* jes. Deeze nieuwe Soort heeft de Heer S co- poli in Italië gevonden. De Halmen zyn Draadachtig dun , een half Voet lang , zeer Takkig en bedekt met Scheedjes der Bladen 5 die zeer fmal en ingerold zyn. Het heefc een- voudige fmalle end -Trosjes van weinige Bloe- men * wier korte Kelk twee volkomene en één gedeeld geknot Blommetje, in 'c midden, ge* lyk in de Kenmerken , bevat. IV. Ccemfea, BUutuw.j (4) Havergras met een famengetrokken Pluim en Rolronde Bloemen. Cp C3) Metica CuJmo Ramofo , Fol. Setaceis , Petalis im- berbibus. Sp. Plant. 5. Mant* 32. (4) Metica Panicula coarftata , Fioribus cylindricis. Oed. X>an. 239. Reyg. Gedan. I. p. 40. N. 6. Aira coerulea. Gort. Belg. 20. Sp. Plani. ÏL p, 95. Agroftis Racemis folitariis. Scop. Cam. I. p. 186. Arimdo Locufïis biflo- ris conicis, Petiolis fubvillofis. Hall. Helv. N. 1518. Poa Spiculis Subulatis. Ft. Lapp. 29. R. Lugdb. 61. Gramen ürundinaceum enode minus , Sylvaticum. C. B. Pin. 7. Theatrm Grasplanten. 242 Op laage vogtige Velden van ons Werelds- vr. tJeel, byzonderlyk in Veengronden of ook A™iEt in Bosfchen der Gebergten , komt dit Gras Hoofd- voor 9 dat Rietgras zonder knoopen^ van Bau- hinds, getyteld wordt. De Duitfchers noe- men het Berg- Riet , of ook Schmelen en Bie~ zen -Riet, wegens de geftalte. De bynaam zal van de Kleur ontleend zyn ; hoewel de Aairen meer uit den paarfchen of violetten zien , dan geheel uit den blaauwen. Linn/eus Shadt het voorheen tot de Aira t'huis gebragt, of ook tot de Poa : S co poli maakt 'er een Agroflis vans Hall er betrekt het tot de Rietfoorten. Het groeit veel in de vogtige Velden aan den Ysfel in 't Graaffchap Zutphen; als ook aan de Wegen , zo op de Kley als in de Wouden van Vriesland en elders in onze Gewesten. De Halm is ftévig , van drie Voeten en daarboven; met harde Rietachtige doch fmal- le Bladen , en een dunne Pluim , van onge- vaar een Voet langte. Dikwils komt, in de Bloemkelk , maar één Blommetje voor, zo de Heer Haller aanmerkt , die wegens 't Pluis 1 dit Gras tot het Riet betrekt. Zo 'er twee zyn, Theair* 97. Scheuchz. Gram, 209. j3, G ramen panicu- latum Autumnale &c. Idem. 207. Gram. Arundmaceum enode majus momanum. C. B. Theztr. 96. Gr< enoda majus Sylvaticnm. Scheuchz. Gr. 207. T. 4-f. 11^ 12. Q ÏL Deel. XIII. Stuk. 24^ D r I E M A N N I G E VI. zyn , dan is gemeenlyk in 't midden een ge* A ïiL*" knopt Steeltje. In een vrugtbaare Grond heeft HootD- h t 00j£ wei vier Blommetjes in ééne Kelk. STUK, V* (5) Havergras met het onderfte Kelkklepje zeer TMeUona ër00t en £e^eurd > het buitenjïe Bloem* eea. blaadje eenigermaate kanthaairig. Vlinder- In Brafil is deeze Soort door den Heer A R- duinüs gevonden , die de geftalte van de volgende heeft , maar een Roedige Pluim , en Bloemen, van eene Vlinderachtige figuur, 't welk de reden is van den bynaam. Twee Blom- metjes met een langwerpig Stompje als het beginzel van eenderde, komen in de Kelken voor. VI. Uisji Zee hoog. (6) Havergras met ongehaarde Bloemblaadjes ell /lltïsfima. em zeer Takkige Pluim. Zeer Deeze Soort groeit in Siberië en in Noord- Amerika. De hoogte van het Siberifche vind ik niet gemeld ; het Virginifche wordt gezegd een (5) Melica Cal. Valvula inferiore maxim& colorata $ Petaio exteiiore fubciliato. Sp. Plant. 4, Mant. 31. Me* lica Brafiliana. Ard. Sp. 2. p. 17. T. 6* f. 1 , 2. Gra- men Spica Brizae fmgulari , Loc. major, villofis purpu* rascentibus. Sloan. Hift. I. p. 206. T. 64. f. 1. (6) Melica Petalis imberbibus , Panicula RamofisfimaV Sp. Plant 3. //. Ups. 20. Mei. Flosc. glabris, fummo Urceolari. Gmel. Sib. I. p. 98 T. 20. Gr. Avenaceum J Locuftis rarioribus muticis , Virginianum majus* Mor ƒ Hift. III. p, 216, S. 8.T.7. f. 51. Grasplanten. S43 een Halm te hebben van twee of drie Voeten ; yj& 9t welk geen zo ongemeene hoogte is. De Pluim fchynt in dit laatfte ook veel ïakkiger Hooh*. te zyn en yler dan in het eerfte; alwaar hetSTÜK* bovenfte Bloempje Kruikachtig is en onvol- maakt, zo de Heer Gmelin aanmerkte. Het is een overblyvend Gras , gelyk byna alle de andere Soorten. P o A. Beemdgras; Dit Geflagt onderfcheidt zig door een veel- bloemïgen Kelk en Eyronde Aairtjes, met fpitsachtige Klepjes , die aan de kanten rappig zyn (*). Ik noem het Beemdgras, om dat ver* fcheide Soorten btkend zyn, onder dien naam* I Men zou het ook, met fommigen , Pluimgras i kunnen heeten : maar die benaaming is te on* ; bepaald. De Griekfche naam , Poa9 betekent ! eigendyk Kruid; gelyk men 't Gras in 't alge- I meen, in 't Franlch, pok wel YHerbe noemt. Het bevat meer dan twintig Soorten, als volgt, I * (i) Beemdgras met een verjpreide Pluim 9 en \: zesbloemige Liniaak Aartjes* éqmtm aan waterig CO Zie Fig. 41. PI. LXXXVIÏ. CO Poa Panicttla diffufa, Spiculis fexfloris Lïnearï^ fcus. Syft. Nat. XII. Gen, 83. Veg. XIIL $. 97. G ort, Belg. 22. Fl. Suec. 73 , 78. Gmel. Sib. I. p. 105, Poa Panicula contrafta &c. H. Cliff. 494. R. Lfigdb% 6u Poa alttefima &c. Hall. Heh\ N. 1454. Gramen pa* Q 2 IL Deel. XIII» S«SS* «44 Driemannigè vi. Aan de Oevers van Rivieren, Graften, Vy* A inEL' vers en andere Wateren , komt dit Gras door Hooïd- geheel Europa voor. By ons groeit het aan de kanten van Vaarten en Slooten , en van natte Landen, op zeer veele plaatfen. In Si- berië, zegt G me l in, is het overal gemeen. Hy hadt het aldaar bynasden geheelen bodem van een Rivier zien bedekken met zyne krui- pende Wortels , die Bladen uitgaven, welke, als men regt nederwaards in 't Water keek , naar Wier geleeken. De Sweeden noemen het Jattegroe , de Westgothen Kas/erna , die van Schonen Flaeje-Gras: de Duitfchers Wa- ter-Rietgras of Groot Watergras, Het groeit, naamelyk, zeer hoog, zodanig dat de Halmen dikwils eens Mans langte over- treffen ; zynde rond, gladjen geftreept, hol zonder Knoopen , uitloopende in een Pluim van een of anderhalf Voet langte. Men mag het derhalve wel een van dehoogfte en groot- fte Gras -Soorten noemen. In 't Water heeft het, volwaslèn zynde, Bladen van een Vinger of een Duim breed en zeer lang. Doch het komt ook wel kleiner voor. De Aairtjes , zo wel als de Kelken, zyn van vyf tot tien - Bloe- mig. luftre paniculatum altisfimum. C. B# Piu% 2. Theatr. 38 Scheuchz. Gram. 191, Gram. Afluat» panicul, latifo lium. C. B. Pin. 3. Gr, majujs Aqnaticum. J, B. Hift. II. p. 481. Grasplanten'. 245 mig. Ie Sweeden wordt het aangefokt en geeft vl goed Hooy, volgens Linnjeus (*). . Auï*U Hoofd» (2) Beemdgras met eene verjpreide zeer Tak STÜK- kige Pluim en zesbkemige Hartvormige p0a Aairtjes. Dit Berg -Gras der Alpen > dat naauwlyks een Voet hoog groeit , is aanzienlyk wegens zyne bonte Pluim , bruin roodachtig en Zil- verkleur. De Aairtjes bevatten van vier tot zeven en agt Bloempjes , en komen ook fom- tyds geel en groenachtig voor, zo dat dit Sie- raad der Bergen byna met allerley Kleuren fpeelt. Bovendien heeft het deeze byzonder- heid, dat de Bloempjes , in plaats van Vrugt> maakende deelen, met kleine Blaadjes fchynen gevuld te zyn, 't welk fommigen voor mis- draagende Bloemen houden , doch anderen merken aan, dat het Scheutjes zyn; weshalve zy dit Gras Jongdraagend noemen. Zodanig komen de Grasplanten dikwils op de Alpi- fche Bergen voor ; iraar onze Ridder zegt, dat het die eigenfchap behoudt in de Tuinen. (3) 00 Dit zegt Haller en haalt aan FL Suec. p. 73. Hy zal N. 73 gemeend hebben. Ondertusfchen vind ik niets daar van in dat Werk , en , in Att. Stockh* 3741 , fchynt onze Ridder dat ook niet te bedoelen. In- dien het niet in 't Water groeide (zegt hy) zou het vrel de moeite waardig .zyn te zaai jen. p. 215. In de Westgothifche Reize raadt hy het voort te teelen aan. O) P°a Panicula diffufa. Ramofisfima, Spiculis fex- Q 3 flo- IX. Deel. XIL Stuk* DllIEMANNIG-ffi (3) Beemdgras met een verfpreide Pluim m driebloemige Aairtjes van onderen ruigach* tig : de Halm opftaande , rond* (4) Beemdgras met een verfpreide Pluim en vierbloemige Aairtjes , die ruigachtig zyn$ de Halm opftaande > rond. (5) Beemdgras met een verfpreide Pluim en yyfbloemige gladde Aartjes 0 de Halm op- * Jïaande) rond. (6) floris Cordatis. Sp. Plant. 3. Ft. Suec. 79. Dalïb. Pan a8. Poa latifolia, Culmo debili &c. Hall. Helv. N« 1456. G ramen Alp. paniculatum majus. Scheuchz. Gr. 186. Hall. App* Te 3 Poa Alpina viyipara. Gr,. Alp, latif. Pan. laxa Foliacesi &c> Scheuchz. Gram. a'12* T. 4. t 14. y> Gramen Prat. panieul. minus ru- ferum. Scheuchz. Gramê 190. Gr. Panieul, elegans &c« X. 3. (3) Poa Pan< ditfufè , Spiculis trifloris &o Sp, Plant. ^ Gort. Belg. 22. Fl, Suec.fó, 80, Palib. Par.2% Gmel. Sib. I. p< 103. N. 35, Scop. Carn. L p. 193. N. 2. Gramen pratenfe Paniculatum medium. C. B. P/i*. 2. Scheuchz. Gram. i8o« (4) Po/3 Pan. diffufë , Spiculis quadrifloris pubescen- tibus &c. Sp. Plant. 5. Gort. Belg. 22. Z% Suec. 76 , 8r.. &c GTamen Pratenfe Paniculatum majus anguftiore folio. C B. Pin. 2* Prorfr. 5. Scheuchz* Gram. 178, (5) Poa Pan, difïu.fa' , Spie, quinquefloris glabris &c* fp4 Plant. 6. Gort. Belg. 22. Fl. Suec. 76 , 82. Poa Pan, dlftula, Locuftis trifloris glabris. Hall. Helv. N. 1465. Gramen Pratenfe Pan. majus latiore folio* C« B. Pin^ 3* Scheuchz» Gram% 177. X» 3; f- VI. 111. Hoorn- stuk. III- vialis* Alge- meen. IV* . Angujli- foiia. Smalbla- dig. V. Pratenfis. Groot; Grasplanten. «47 {6) Beemdgras met eene regthoekig verfpreide yj# Pluim i ftompe Aairtjes en een fcheef fa- Afdeel. tnengedrukte Halm. Hoohj- ö STUK. Deeze vier maaken het voornaamfte Gras PJal'A:u der vette Weiden, door geheel Europa uit, en dewyl die oudtyds Beemden genoemd werden, zo voeren zy in 't byzonder den naam van Beemdgras. Haare opgenoemde Kenmerken maaken evenwel geen volftrekte onderfchei- ding. Nog minder kan menze door de benaa- mingen van Groot , Middelbaar of Klein, vol- komen afzonderen ; dewyl dit veel afhangt van de Groeiplaats. De laatfte is een jaar- lyks Gewas, dat men meest opStraaten, tus* fchen de Steenen en op Muuren aantreft; de drie anderen blyven over, en van deeze is de* derde allergemeenst in de Velden, waar van het ook den bynaam Praienfls voert. Doftor Scopoli voegt, van deeze vier % de eerfte met de tweede famen, en H aller acht de derde van de vierde niet te verfchillen dan door de geftalte. Ondertusfchen is nog het volgende doorLiNNiEUs, tot onderfchei- ding der Soorten , opgegeven. Het algemeem Beemd- (6) Poa Pan. diffufa angulis reftis &c. Sp. Plant. Gort. Belg. 23. Ft. Suee, 25 » 83. Poa Culmo infrafto &c. Hall, He/u. N, 1466. Gramen Prat. Paniculatum majus. C. B* Fin. 2. Theatr. 31. Gr* Prat. Pan, minus vulgatisfimum* Raj. Hifl. 1285. Q f H. Desu XIII. Stok. 24$ D R I E M A N N I G B VI. Beemdgras heeft eenige Wolligheid aan den \\v U voet van 't buitenfte Bloemblaadje. Het Stnal- Hooïd- wadfee heeft een meer uitgebreide Pluim, het groeit Takkiger, en komt meer voor, aan de kanten der Velden en by de Wegen. Het groote valt grooter dan het algemeene; heeft ruuwer Bladen en kleiner Aairtjes dan het fmalbladige. Het kleine verfchilt van alle de voorgaande, zo door zyne kleinheid , als door- dien het zagter is en teerder , en doordien des- zelfs Halmen als geknakt zyn , leggende ge- deeltelyk op den Grond. Hier by de opgege- vene Kenmerken: voegende , zal men deeze vier, zo gemeene , Gras- Soorten bekwaam- lyk kunnen ichiften. De Halmen van het Groote en van het Smalbladige zyn dikwils drie Voeten lang , die van het Kleine naauw- lyks een Span en doorgaans veel minder. Dit valt fomtyds geheel of ten deele roodachtig ; terwyl de Meelknopjes van het Groote blaauw- achtig en die van de tmee anderen geelachtig zyn. Het Algemeene , dat men middelbaar noemt, komt tusfchen beiden * zynde dikwils een Voet of anderhalf hoog van Halm. VIL (7) Beemdgras met een verfpreide Pluim en va™ langwerpig Eyronde Glanzige Aairtjes. Geel. De (7) Poet Panicula diffufa , Spicnlis ovato -oblongis nï- tldis. Sp. Plant. 8. Gron. Virg. 13. Gr amen Prat» majus Virginianum. Pex. Mus. 239. Grasplanten; 249 De Heer Clayton befchryft dit Virgini- A VL , . , Afdeel 'fche Te/dgras 9 als zeer hoog groeijende, met m. weinige Bladen en een groote lange Aair of s£^°rD* Pluim , uit trillende Aairtjes famengegroeid , die door de zeer zigtbaare Meelknopjes zig geel vertoonen. (ft) Beemdgras met een uitgebreide gejlrekte VIII. Pluim , wiet voornaamfte Takmaakingen i0/a, Haairig zyn. Haaing. Italië is de Groeiplaats van dit Gras , en' wel omftreeks Bcnonie , zo Scheuchzer aantekent. Het valt ruim een Voet hoog, en heeft de Pluim zeer fraay , ftraalende met paarsachtige Bloem-Aairtjes > die kleiner dan gewoonlyk zyn. (0) Beemdgras met een verspreide Pluim : de IX. Aairtjes byna anebtoemig ^een weinig ruigt Moeras- de Bladen van onderen ruuw. sstn gttttfr^ CH) Poa Panicula patente flrifra , Ramificatlonibus primariis Filofis. Sp. Plant. 9. Grameri Pan. elegantis- fimis majus, Locuftis purpureo - fpadiceis minoribus. Scheuchz. Gram. 193. (9J Poa Pan. diffufa , Spiculis fubtrifloris pubescentï- bus , Fol* fubtus fcabris. Sp. Plant. 2. Gmel. Flor. Tab. p. 22. Poa Panicutè ftriaa &c. Hall. Belt/. N. 1467. Scheuchz. Gram. 184. Gr. Paluflre Panicula ff?e- ciofa. C. B. Pin. Prodr. 7. Q5 II. Dbel, XIIJ. Stuk. 250 Driemannice Vh Op vogtige plaatfen, in Switzerland, Italië, Am!fc* Duitschland, valt deeze Soort, die de Halm Hooid- drie Voeten hoog heeft en ruuwe Bladen, met een zeer fraaije Pluim. Dat van Bauhinus zoude, volgens Haller, hier van ver- fchillen. X- (10) Beemdgras met een uitgebreide Pluim én Toa oma- apttien-Bloemige Liniaak Adirties* Huis. • Behaag- ïyk' Dit Indifche Gras komt het volgende, met Pa*rfche Bloemen , naby , met drie - ribbige Kafjes, waar van de onderfte allengs afvallen, zo men aangetekend vindt. In de befchry ving der Ceylonfche Planten wordt van hetzelve ge- zegd , dat het ten hoogfte agt Bloempjes in zyneEyrond-Liniaale Aairtjes heeft. Het getal deezer Bloempjes is thans tot agttien vermeer- derd; 't welk geen Drukfeil fchynt te kunnen zyn. Ook vind ik 'er nagenoeg zo veel in Exemplaaren, welken ik van dit Gras van Java heb bekomen, waar van een Pluim alhier, met haare Halm en Grasachtige fpitfe Bladen, ia Fig. 2, op PI. XCI, is vertoond, 'XL (n) Beemdgras met een uitgebreide Pluim , éls. s tog* MinneJyk. ^ - fro) Poa Panicula patente, Spiculis oftodecimfloris ïinearibus. Sp. Plant. 10. FU ZeijL 46. Burm, Fl Ind. p. 27. Gr* Amoris alterum. PLURt Alm. 176. T, 92. f. 2. (11J Poa Panicula patente , Pedjcellis flexuofis &c. Sn Grasplanten 251 hogtige Steeltjes, Zaagt andi ge tienbloemige Aairtjes en drieribbige Kafjes* HoIïd- STUK» . In Italië op Muuren ; als ook in Switzcrland en Siberië op hooge drooge plaatfen ; by Mont- pellier in de Zaailanden overal; komt dit Gras voor, dat men Klein Trilgras noemt. Het mag inderdaad den naam van klein wel voeren , zo de Heer H aller aanmerkt; als naauwlyks twee Duimen hoog zynde daar hy het vondt ; hoewel het omftreeks Bafel, aan de Wegen em op Zandige plaatfen 3 hooger waargenomen was, Scheuchzer zegt , dat de Halmen een Handbreed, een Span, en hooger voorkomen. Het heeft een zeer Takkige Pluim , met tede- re bogtige Steeltjes, De onderfte Aairtjes ; zegt hy, zyn vyf-, de volgende zeven-, de bovenfte negenbloemig. Zy hebben eene drie- hoekige figuur, en zyn paarschachtig , wan- neer het hooger groeit. De buitenfte Kafjes zyn gekield, Glasachtig dun, wederzyds met een groen zyd-Ribbetje , volgens Linn^sus; waar door het gemakkelyk te onderfcheiden zou zyn 3 zo zyn Ed. aanmerkt, zynde ook de Bloempjes fpits Eyrond, van zes- tot negen- bloe- Sp. Flani* ix. Mant, 325. Hall* Helu. N. 1450. Gr.; Paniculis elegantisfimis minimum. Scheuchz. Gram. 192. T. 4. f. 2. Gr. Phalaroides , fparfa Brizre Panicula mi- nus, Barr. 1c. T. 44. f. 2. Gr. tremulum minus Lck cufta deltoide. Mor. ffijft III. S. 8. tf t 6. f. 4~. IJ. Deeu XJIL Stuk. 4$9 DU IEMANNIGE Vt- bloemig, zonder rappige rand ; en de Pluim AIiLL% gegolfd: maar zyn Ed. voegt 'er by, dat het Hooiy komt aan de voorgaande Soort en aan de laatfte van het Triïgras, in 't volgende Geflagt : zo dat deeze drie misfchien alleen door de Groeiplaats zouden kunnen ver-, fchillen* XII. C12) Beemdgras met een losfe, zeer uitgebreide PoaCa* Vezelige Pluim, Haairige Bladen en zeef Vezelig" Takkige Halmen. 1 InVirginie enKanada groeit, volgens Kalm , dit Vezelige Gras , dat een zeer Haairige, ge. ftrekte, uitgebreide en Takkige Pluim heeft y waar van de Takjes en Steeltjes niet zyde* waards maar opwaards groeijen, zynde ftyf en paarsch van Kleur: de Aairtjes langwerpig on- 'gebaard en bruin, uit vyf of zes Spitfe Bloem- pjes beftaande > zyn uitermaate klein. De Aair is wel een Voet of anderhalf lang , vol- gens Clayton. De Bladen zyn aan den voet bezet met Vezelige Haairtjes.. XIII. (x3) Eeemdgras met geheel enkelde Pluimtal- Malaba- 7, tica. Km Mala- baars. (12) Poa Panicula patentïsfima Capillavi> Fol. Pilofis> Cuïmo Ramofisfimo, Sp. Plazit. 12. Poa Culmo fub- compresfo, Pan. tenuisfima &c. Kalm. //♦ ITI. p. 291* Poa Pan. laxa erefta ftrifta &c. Gron. Virg. 136. Ge Panic. Virginïanum , Locuftis minimis. Mor. Bijl. III. p. 202. S. 8. T. 6. f. 33. O 3) Poa Panic. Ramis fimplieisfïmis , Florïinis fes- Grasplanten. ken , onge/leelde Bloemen , afflandige Zaa* VI. den en een kruipende Halm. ^ III?1" Hooid- (14) Beemdgras mei geheel enkelde Pluimtak- STÜK* hn9 ongefteelde Bloemen > op elkander leg- f gende Zaaden en een opgeregte Halm. . t Deeze beiden, op de aangeweezene plaat- fcn in Ooftindie groeijende , zyn door den Heer Burmannus in Plaat gebragt. Zy verfchillen ongemeen van de andere Soorten , de eerfte door haare Lancetvormige Bladen; de andere door de Kranswyze grocijing van de Takjes of Steeltjes der Halm , veel naar die van het Panikgras gelykende. Hier zyn de Bloempjes kleiner en maar van vier, geen ze» ven Blommetjes. Osbeck heeft deeze ia China gevonden. (15) Beemdgras met een langwerpige Haairige xv> byna gekranfte Pluim , en zeer kleine knik- Temtta kende zesbloemige Aairtjes* Teder. In filibus, Seminibus distantibus , Culmo repenfce. FlanU 13. Burm. FL Ind. T. u. i. z. Gr. Miliaceum lylv. maximum Semine albo. Sloan. §'am. 114. T. 7. (14) Foa Pan. Ram. fimpl. Flor. fesfil. Semin. imbri- catis, Culmo eretto. Sp. Plant. 14. Burm. FL Ind. T. 11. f. 3. Ppa Panic oblonga, CapiUari fubvertïciHatjï, Flor. fexfloris minutisfimis nutantibus. Sp. Plant. 25» Gr. Pan. ex Oris Malab. Panicula delicatiore. Pluk. Alm. II. Desl. XIII, Stuk, «54' Driemankics- AttL. In 0oftindie groeit ook dit Gras, dat men lil. ' 'er Rookgras noemt volgens Rümphius, om swsT" dat de PIuim ziS 20 y1 en dun, als een Rook» vertoont. De Indiaanen , zeer geneigd tot zinnebeeldige uitdrukkingen, zenden het fom- tyds aan hunne Vrinden of Bekenden, om hun te erinneren , dat zy hunne beloften niet ge- houden hebben, die als in Rook verdweenen zyn. Het groeit 'er , zegt hy , op dorre plaat- fen, onder ander laag Gras, meeft in de heete Zonnefchyn. Mceft heeft het , volgens hem, de Stengetjes opftaande , doch Linn^us zegt, dat het gladde, leggende, van onderen Takkige Halmen heeft , met gladde Bladen , ruuw gerand , Haairig in de Keel : de Pluim langwerpig , zeer uitgebreid : de Bloemen knikkende, langwerpig, ftomp , paarschach- tig, wederzyds met een groene Streep , aan den rand gehaaird, wanneer men ze met een Vergrootglas befebouwt. Bevoorens gef hy 'er de hoogte van twee Voeten aan en lange Bladen, dat mooglvk door de Afbeelding in de Malabaarfe Kruidhof, die tot het uitgebreide Panik-Gras , en tot~het Spelde of Naaide Gras van Rümphius be- hoort, zal veroorzaakt zyn. Zulk een Gras , immers, kon niet laag geheten worden ; ter- wyl Mn, I76. T. 300. f. 2. Gr. Pan. Locuft. tenuisf. fu- brotundis. Burm. Zeyl. no. T. 47. f. 3. Gratnen Fumi. Sümph. Au*. VI. T. 4> f. 3. Burm. Fh Ind. Graspu.nte pv ^55 wyl ondettusfchen uit gedagten Autheur, zo wel als uit myne Exemplaaren blykt, dat het naauwlyks een Handbreed of een half Voet STUK#F hoog groeije. Naar den Grond kan echter daar in een aanmerkelyk verfchil zyn, gelyk in alle Soorten van Gras plaats heeft. De Haai- righeid , in de Oxels of by den voet der Bla- den, is van «tföinig belang. Ook beftaan de Aairtjes dikwils uit meer of minder dan zes Blommetjes; ten minde, indien men derzelver getal naar dat der Schubbetjes mag afmeeten. (16) Beemdgras met een Lancetvormige , 'eeni- XVI. germaate Takkige , eenzydige Pluim ; de r® Takjes overhoeks eenzydig. Styf- Dit Gras , dat op Muuren en drooge plaat- fen,in Vrankryk, Engeland en Duitschland, groeit , munt door zyne ftyf heid uit en dat het een Pluim heeft, veel naar het Loof van Varen gelykende. De Halm is zeer bezet met Takjes, die overhoeks ge-aaird zyn met byna agtbloe- mige fpitfe Aairtjes. Deeze beftaan uit fpitfe Blommetjes , aan 't end eenigermaate rappig met een gekielden Kelk. (17) (16) Poa Panic. Lanceolata fubramofa fecunda &c, Sp. Plcmu 16. Am. Acad, IV. g. 165. R. Lugdb. 62» Ger. Prov 30. Gr. Arvenfe Filicma dumore Panicula. Barr. 2c. 49. Gr. Loliaceum Muroram duriusculum. Mor. Hifi. III, p. 182. S. 8* T. 2. % 9, Gramen Pani- cula multiplici, C. B. Pin. 3. Prodrm 6. ocheuch& Qrcwi* 271. XL Djssl. XIII. Stü&, DriemannïgÉ VI. (17) Beemdgras met een gedrongene eenzy* Aideel. jjge ^ajr m em ftfaye famengedruktt Hoofd- Halm. STUK. xvii. Deeze Soort komt , zo in ons Land , als presfa™*^ aDdere deelen van Europa, in Noord -A- piathal- merika en in Siberië, op dergelyke plaatfen, voor. Hierom hadt Bauhinus hetzelve Gras der Muur en ^ met eenen kruipenden Wortel \ getyteld. Ook behoort daar toe zyn Honds- gras der Wyngaarden. Het heeft leggende Halmen en gladde Bladen. \ Getal der Bloem- pjes, in ieder Aartje , dat zes of zeven is in het Europifche, heeft men in 't Amerikaanfche meestal drie bevonden. XVIII. (18) Beemdgras met een gedrongene eenzydige Amboimn* ^ y rmde Halmmm Am- Iwafch. Van bet voorgaande zou dit Amhonfche byna alleen door de rondheid der Halmen, welke, be« C17J Poa Pan. coaifhita fecunda, Culmo obliqno compresfo. Sp. Plant. 17. Gort. Belg. 25. Suec. 74 , 84. Dalib. Por. 28. Gmel. Sib. I. p. 103. Poa Culmo compresfo declinato , Loc. diftichis , fexfloiis. Hall. Hetv. N. 1455. Gramen Murorum Radice re- pente. C. B. JU* 2. Prodr. 2. Gr. Panicul. Rad. re- pente , Culmo compresfo. Vaill. Pav. 91. T* 18. f. 5. Gr. Caninum Vineale. C. B. Pin. n. 08) Poa Panic. coarftata fecunda , Culmo tereti. Mant. 557. Phoenix Amboinica Montana. Rumph. Amb. yi. p. 19» t. 7. f. 3* Urasplanten. beftcndig zynde , een vast Kenmerk is, ver- A lchillen. Het is een hoog Rietachtig Gras , n|#u zes of zeven Voeten hoog op de Gebergten sï^FD" groeijende; weshalve het van Rumphius Berg-Phcenix getyteld is geworden. liefheeft gepluimde, gekranfte , vyfbloemige Aairtjes, met roode Meelknopjes en witte Stempels. (19) Beemdgras met een kromme Halm en XIX. dunne Pluim ; de Aairtjes tweebloemig , m^aUs* ruuw9 gefpitst. Bosfchlig. In Europa groeit 5 aan den belommerden voet der Bergen, deeze Soort, welke flappe half leggende Halmen heeft , volgens H aller, en gladde fmalle Bladen , met een yle Pluim. Somtyds komt zy voor, met een ruig Spons- je aan ieder Knietje, rood of geelachtig zynde van Kleur, 't welke de Heer Gouan ontdekt heeft door een Infekt veroirzaakt te zyn , dat hy, by 't openen, daar in veranderd vondt, doch dood ; zo dat hy de Geflalte niet kon waarneemen. (20) (19) Poa Pan. attenuatü, Spfculis fubbifloris mucro- tiatis fcabris , Culmo incurvo. Sp. Picmt. 18. Gouan Monsp. 44, Ger. Prov. 90. FL Sutcn 11, N. 85. Poa Culmo de- bili,Pan. nutante , Locaft. bifloris *, Flosc. fubvillofis. Hall. Helv. N. 1469. Gramen Panic. anguftifol. Alpi- num &c. Scheuchz, Gram. 164. T. 2. Gmel. Sib L p. 95. Gram. Nemorofum Pan, laxa, Rad. repente« Vaill. Par. 90, R II. Dkel. XIII. Stuk, D R I E M A N N ï G fJ VT. (20) Beemdgras met de Pluim eenzydig taa. ^II1£L' melyk uitgebreid en vierbloemige Aairtjes. Hoofd- stuk. Op verfcheide plaatfen in ons Wereldsdeel Poa BuU is deeze Soort gevonden 3 die ook voorkomt ^Boiwoi- in de Oofterfche Landen. Zy onderfcheidt teüg. zjg cioor zekere Bolachtige uitzetting of knob- beltjes onder aan den Stoel 3 welke eenigszins naar Chalotten gelyken: terwyl ook de Pluim eene byzondere gedaante heeft. De Kelk- fchubben zyn gebaard. Men v:ndt 'er Ver- fcheidenbeden van. De Heer Hall er te- kent aan , dat de Halmen een Voet en daar boven lang zyn. Boerhaave heeft dit Gras , als eene der Planten van ons Land, op- getekend. XXI. Beemdgras met een ge-aairde Pluimden G^aaird!" Elsvormige Êloemen , de Blommetjes ver van elkander. In Portugal is dit Gras waargenomen door den (20) Poa Pan. fecunda patentiuscula , SpkuHs cmadrw floris. Sjiï Pli nt. 19. Scop. Carn. II. N. 103. Poa FoU tralbofis , Panicula diffufa, Loc. quadrifJoris fubvillofis. Hall. Hslv. N. 1461. Poa Culmo'rum Bafi tuberofa* Guett» Stamp. I. p. 168. Balïb. Par. 29, Gouam Monsp. 44. Ger. Prov. QÏ. a. Gram. Xerampelinum , Miliace^ prsetenui , Ramofaque 'fparfa* Panicula &c. Lob. Illujlr. 14. Scheuchz. Gram. 185. g# Gram. Ar* venfe Panicula crispa. C. B. Pin. 3, Barr. Ic. 703 J Gr. Grasplanten. 253 den Heer Vandelli. Het hadt Halmen van vr. een Handbreed hoog , met Bladfcheeden be- A^EEL- Jvleed en ftnalle Bladen. De Bloemen beflaan Hoojq* STUK» byna de geheele Halm. De Blommetjes, door een fpits Klepje onderfcheiden , hebben geele Meelknopjes en gepluimde witte Stempels. (22) Beemdgras met* de Takjes der Pluim xxii» eenigermaate verdeeld; de Bloemen met J^J^S ryf Blommetjes i die afflandig zynen fiomp. Afftaa^ In Ooftenryk groeit, volgens den Heer Jac- quin, dit Gras, dat naar de overige Soorten van Beemdgras gelykt. Het heeft opgeregte Halmen en een ruuwe Pluim. De Bloempjes zyn zo ver van elkander af, dat men het voor een Soort van Struisgras houden zou, indien men niet in acht nam , dat vier of vyf derzelven maar één gemeenen Kelk hebben. (2 O Beemdgras met een geaairde Pluim 1 de XXIIT. zr 77 • * • • 7 . Cristata. Kelken eemgermaate Haamg0 byna vier- Gekuifd. bloe- Gr. cumPanicul&molKrubenteïJ. B. Hifi. II. p, 464. y% (kamen Vernum Radice Ascalonica. Vaill. Par. 91. T. 17- 8. (21) Poa Panicul-3. Spicata, Floribus Subulatis , Flos- cuüs remotis. Sp* Plant. 22. Mant. 32. (22) Poa Paniculge Ramis fubdivifis , Floribus quïn- queflóris, Flosculis diftantibus obtufis. Sp. Plant. 23» Mcmt. 32. (23) Poa Pan, Spicata , Gal. fubpilofis > fub^uadriflo- 11 2 II. Deel. XIII. Stuk. 200 DriïMANSicB VI. blöémig , langer dan het Steeltje; de Bloem* ^ULU blaadjes gebaard. Hoora* STÜK- Op drooge Velden , in Duitschland, Enge* land , Vrankryk , Switzerland , komt deeze Soort voor, die, even als het Ge-aairde* veel naar het Zwenkgras gelykt. De Heer Hall er, ten minfte , heeftze daar t'huis gebragt, en aangemerkt, dat de Pluim, die naar een Aair zweemt, uit tweebloemige ge- fpitfte, op elkander leggende Aairtjes beftaat- Li NNiEüs hadtze bevoorens tot het Rietgras betrokken; doch 't fchynt dat 'er naderhand meer Blommetjes, dan twee , in waargenomen zyn. Het munt door de ruuwheid zyner Bla- den uit, en heeft de Halmen omtrent ander- half Voet hoog* XXiV. (24) Beemdgras met een Aairachtige Pluim ^ poa cili- de binnenfte Kaf klepjes kanthaairig. Kant- haairig, Byna overal op de Velden van 't Eiland Ja- mai- vis Pedunculo longioribus , Petalis Arlftatis. Sp, Plant. si. Aira criftata. Sp. Plant. II. p. 94* R. Lugdb. 6u Dalib. Par. 27. Gmel. Sib. I. p. 93- N. 24. Feftuca Xocuftis bifloris , mucronatis &c. Hall. Helv* N. 1444» Gr. Spica criftata fubhirfutum. C. B. Pin. 13, Prodr. 8. Mor. S. 8. T. 4. f. 7. Scheüchz. Gram. 166. (24J Poa Panicula contratta, Glumarum Valvulis in- terior. Pilofo - ciliatis. Sp. Plant. 20. Poa Panicula glo- iiierata &c. Am. Acad, V. j>. 392, Gram, Maderaspa- Grasplanten. 261 maika, in de Westindiën, kwam den vermaar- VI. _ n ^ i Afdeel. den Sloane een Soort van Gras voor, dat m, gepluimd was, met zeer fmalle Bladen, korte ST^°OPD* ongebaarde Aairen en zeer kleine Bloempjes. Dit zelfde fchynt ook in Ooftindie te vallen; want het komt overeen met dat van Madrasf , by Pluken et, 't welk een Aair heeft, die uit afgezonderde kleine ruige Aairtjes is fa- mengefteld. Hier van mfekt L i NN^usdee- ze Soort , die , by hem , ten befluite (trekt van dit Geflagt, met by voeging, dat de Pluim gedrongen is en rood , met wit kanthaairige Kafjes. (25) Beemdgras met eenvoudige opgeregte XXV; Halmen en Liniaale veeïbloemige ^airtjes. t^°o®™uim Veel- Deeze Soort van Beemdgras , en wel eenkloemig* geheel nieuwe, kwam den Heer Forskaöhl in Arabie voor. Dezelve is door haare veel- bloemigheid verwonderlyk , als hebbende in één Aairtje gemeenlyk dertien, doch ook van vyftien tot vierentwintig Blommetjes. Een an- de- tanum, Spica interrupta totali e Spicis parvis villofis conftru&a. Pluk. Phyt. T. 190. f. 5. Briza tenuisiïma &c. Brown, &am. 135. Gtamen Prat. Pan, & Foliis ^iiigustisfimis. Sloan*. &am* 35. Hift. I. p. 114. T. 73. f. 1. ' (25) Poa Culmis fimplicibus ere&is , S picalis lineari* bus multifloris. Flor, JE gijpt. Arab. p. zi, R 3 ÏI. Dsf.ju XIII. Stuk, 262 Driemanhige VI. dere was 'er 5 met bruinachtige Aaïrtjes van A n"1- negen Bloemen. s?uk°FD" In Ahysünie 9 dat boven Egypte in Afrika Abysfi- ,e8c> Sroeit een Soort va^ Gras , aldaar Theef nifch. genaamd, 't welk kleine Graantjes draagt, van welken aldaar Brood gebakken wordt. In een vogtige Grond , in de Tuinen, gekweekt, be- reikt het ongevaar drie en een half Voet hoog- te. Niet lang is deeze Plant in Vrankryk be- kend geweest. Natuurlyk groeit het twee Voeten hoog, en heeft korte Meeldraadjes (*). Wylen de lieer Doktor B aster heeft het in zyn Tuin geteeld gehad (j). B r i z Av Trilgras. Om dat de Aairtjes doorgaans in een tril- lende beweeging zyn, geef ik aan dit Geflagt den naam van Trilgras. De Latynfche heeft tot een foort van Spelt behoord. Het is ook Beevend Gras genoemd geweest. De Kelk is tweekleppig veelbloemig; gelyk in het voor- gaande Geflagt; maar het onderfcheidt zig, daar van , door een tweczydig Aairtje , met Hartvormige ftompe Klepjes , het binnenfte zeer klein. Ook zyn de Aairtjes niet lang- werpig en eenigcrmaate fpits, als in het voor- gaan* 00 Poa Abysfmica. Buchoz , Plant. nouv. 4tcpmwi\ Paris 1779 > FoL PJ. XIV. (f) Zie Holl. Maatfch. XIX. D. i. St bl. sco." G) Zie Fig. 40, op Plaat LXXX VII , hier voor* Grasplanten. 263 gaande, maar ftomp Hartvormig (j). ZY vi. komen meest hangende aan de Steeltjes voor Aï en afzonderlyk. Hoofd- stuk, (1) Trilgfas met driehoekige Aairtjes ; den BJ: Kelk langer hebbende dan de zeven Blom- minor, Kiein. wetjes. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit dit Kleine Trilgras* dat men wel onderfcheiden moet van het Minnelyke Beemdgras, ook dus genoemd geweest *. Haller geeft 'er *Zie den naam aan , van Beemdgras met zeer tedere bladz-25°* Steeltjes en driehoekige Sprinkhaantjes. Het ande* döre noemde hy , Beemdgras met tweezydige tienhloemige Sprinkhaantjes en fpitfe Kelkefo. Of het weezentljk verfchillende ware van het Middelbaare , werdc door zyn Ed. getwyfeld. De langte der Kelkblaadjes moet zulks be- flisfen. (2) Trügras met Eyronde Aairtjes; den Kelk jj# Firen Groi Aauig. met de zeven Blommetjes egaal. - Vjrens. G roe 11- Zeer veel zweemt deeze naar de volgende Soort, (1) Btiza Spiciüis triaaguiïs , Calyce Flosculis Q?) longiore. Sijft. Nat* XII. Gen. 8j> Feg. XIII. p. 99. H. Qitff. 23. R, Lugdb. 63. Gouan Monsp. 46. Poa pe- fciolis tenerrimis &c. Hall. Helu. N. 1449. Gramen tre- jmilum minus , Panicula parva. C. B. Pin. 2. Prodr. 4. Scheuchz. Grap?, 205. T. 4. f. 9. (2) Briza Spiculis ovatis , Calyce Flosculis (7) «- R 4 iuali. H, Deel. XIII. STvK* 2 64 Driemannige . VL Soort, maar de Bladen zyn eens zo breed , Hl. * vlak, langs de Halm afloopende met een fpits fcTUK°rI> Riempje. De Pluim gelykt zeer , doch is vol- ler, ziet uit den groenen , niet paarfchachtig, en heeft zeer wyd gemikte Takjes, die door Eeltige Knoopjes aan den voet neergedrukt worden. Ook zyn de Bloemen een weinig kleiner, ligt afvallende, wanneer men zefa- mendrukt. Mom- In de Levant, als ook in Spanje, was dee- reiiiers. ze waargenomen : maar zoude misfehien hiqr ook, volgens de aanhaalingen , niet kunnen ftrooken , dat Trilgras , 't welke de Heer G oüan Montpelliers tytelt , en van de ande- ren onderfcheidt (*). Hy hadt hetzelve in 't Bofch van Gramont gevonden ; een Plantje zynde van naauwlyks een Handbreed hoog, met kleine Steeltjes en groote Aairtjes; vier of vyf maar op eene Halm , de Kelken ze- venbloemig hebbende. (3) Trilgras met Eyronde Aairtjes , den Kelk korter dan de zeven Blommetjes hebbende* Dee- quaH. $p. Mant. 2. Gramen Paniciüatum minus Locus- tis magnis tremulis. Touicnf. Tn(h 523. (••) Briza Spica nut ante fimplici , Spfculis alternis Pe- dunculatis fubfolita66 D It I E MA N N I G E Vï. ieder mee een byzonder Steeltje uit den top van de HaIm voortkomen. Het overtreft in Hooïd- hoogte de laatfte Soort , ja dikwils zelfs het Kleine niet 3 maar wel in grootte vandeAair- tjes,die ook eer Eyrond dan Hartvormig zyn, zo de Heer Jacq^uin aanmerkt, in wiens Tuin het jaarlyks voortkwam uit gevallen Zaad, Zyn Ed. meent , dat het zogenaamde Mont- peïïkrfe van Goüan, voorgemeld, hiertoe bchooren zou ; maar hetzelve hadt veel min- eer Blommetjes in de Aairtjes, en wordt vol- ftrekt daar van onderfchdden door deezen Heer, die aanmerkt, dat dit Groote verandert met de Bloemen paarfch, ros of Roestkleurig, vyftien-, zesden-, zeventien of twintig -Bice- mig: achtende dat derzelver trop veeleer den naam van Aair verdiene', dan van Pluim. y. (5) Trilgras met Lancetvormige Aairtjes en 4>S twintiS Blommetjes. MinneJyk. In de Zuidelyke deelen van Europa is deez? Soort misfehien wel de allergemeenfte. Zy on- Clijf. 23» Ups. 20. R. Lugdb. 63. Gouan Monsp. 46. Briza lpiculis Racemofis. Jacq. Obs. III. p. 10. T. 60. Gr. tremulum maximum. C. B. Pin. 2. Scheuchz. Gram. 204. (5) Briza Spie. Lanceolatis, Floscnlis viginti. Scop. Carn. II. N, 210. Gouan Monsp. 46. Ger. Prov. 93. Uniola Cal. diphyllis &c, Gron. Pirg* 136. Gr# .Panieu- Grasplanten. onderfcheidt zig door haare fpitfe Kelken en vi. door het getal van haare Blommetjes in de A*[\£u Kelk, dat echter niet beftendiger is, dan in s^orD* de andere Soorten. De fraaiheid der Pluim van deeze wordt zeer geroemd , en zou ei- gentlyk de reden zyn der benaaming van E- ragroftis of Mknjplyt Gras , die ook aan het voorgemelde Beemdgras, dat den zelfden by- naam voert , gegeven wordt. Sommigen wil- Jen, dat het i'nsgëlyks de Amourettes zou zyn dei* Franfchen ; waar van nogthans Gouan niet gewaagt. Lobel draaft 'er fierk mede door. Hy zegt j doe het nok gevonden wordt in Artois, by 't Sjot van Auxy en by Eethune in Vlaanderen. Ryp wordende, zyn de Aairen, zegt hy, Wit. Lïnnjeus merkt aan, dat het Takkige, ftyve, leggende Halmen heeft, met roode 'Knietjes en bruine Aairtjes. 't Getal der Blommetjes verfchilt zeer, zynde in de Oost- enrykfe vyfeien, in de Carniolifehe twintig, in de Italmarifche nog grooter. Het Varen- Gras , met geheele Pluimen ,van MoRison(*), zou men hier mede vergel yken kunnen, maar dit lis elegantisfimis. C. B« Pm% 2. Scheuchz. Gram. 194. Mor. S. S. T« 6, f. 52. Gr. Eranthenum f. Eragroftis. Barr. Rar, T. 43. Paniculofam Phalaroides. Lob. Io. 7. (*) Gramcn Filiceum , Paniculis imegris. Mor» Hifi. HÉ i>. so4. S. 8- T. 6. f, 5*, IL Deel. XIII. Stuk. 268 Drieman nige ^Vl.^dit is gladder en heeft de Pluim bykans tot lil. 'eene Aair famengekropt. 't Getal der Blom* stuk?™" metjes , dat in alle de Soorten zeer onbeflen- dig is , komt overeen. De geftalte gelykt ook uitermaate zeer. U n i o u, Bagge-Gras. Een gefchubde veelkleppige Kelk, Eyron- de, gekielde Aairtjes maakende,onderfcheidt dit Geflagt (*) ; welks Latynfche naam mis- fchien van Paarlen af komftig zynde , die men aan de Ooren hangt ; zo heb ik het Bagge» Gras geheten. Men heeft het, in 't Hoog- duitfch Spitsgras getyteld (t) ; doch die be- naaming is veel te onbepaald. Unïola bete- kende, mooglyk om dergelyke reden, weleer een Knoopig Gras. De vier volgende Soorten zyn 'er van bekend. I# ( i) Bagge - Gras dat gepluimd is , met Eyrondè Uniola Aairtjes. ta% Gepluimd. Aan den Zeekant in Karolina , en nergens anders y (*) Zie Mg. 39. Plaat LXXXVIL Ct) Plan er Gattung. der Pfianzen. Gotha 1775, p* 57* (1) Uniola Paniculata , Spiculis ovatis. Syfi. Nat, XII* Gen. 85. Veg. XI1L p. 99. Grcw. Firg. 11. 14. Unio- la. H. Cliff. 23. R. Lugdb. 63. Gramen Myloicophorum oxyphyilum Carolinianum. Pluk. Alm, 173. T. 32. f. 6. Avena maritima, Cat. CaroU I. p. 32, Spjligm, Vog% 1 D. Tab. 64, 1 Grasplanten, «6$ anders, kwam den Heer Catesby dit zon- Vï. derlinge Gras voor , 't welk hy deswegen Ar^u Zee - flavergras noemt. Het groeide 'er op de^*£°ÏD" Duinen , zo digt aan Zee , dat het dagelyks met een hoogen Vloed befpoeld werde van 't Zee -Water. Gemeenlyk wierdt hetzelve vier of vyf Voeten hoog. Zeer fraay is de Pluim , met een Blad , door hem in Afbeelding ge- bragt: doch dit Blad fchynt niet zo fpits te zyn, dat het de benaaming van P lukenet zou billyken. Deeze verbeeldt zig , dat het ook op Kurasfau voorkome, en in Virginie is het insgelyks gevonden. (2) Bagge-Gras met een byna geaairde Pluim U, / en gevinde Trosfen, om laag op elkander Up-mnam. leggende. . Twee« öö vinmg» In Egypte komt 3 volgens Hasselquist, dit ongemeen fraaije Gras voor, 't welk Hal- men heeft zo groot als die van Tarw , en een cnkelde Tros, van een Voet lang, uit eenvou- dige Steeltjes beftaande , ieder met een plat- achtig Aairtje als van het Cypergras. De Kaf- jes zyn famengedrukt, gekield, fpitsachtig, Eyrond. (3) {%) Umola Panicula fübfpkatsl , Racemis Pinnatls fubtus imbricatis* Sp. Plant» II» p. 104. Briza bipiiuxa*0 ta. Syfi. Nat% X. p. 875. Am. Acati. IV. p< 4$o, l.L Dbel. XIIL Stuk, 270 DlUEMANNIGE VI. Afdeel. III Hoofd- stuk. UI. Uniolct mucromi" GelpitsU IV. Spicata* (3) Bagge-Gras met een twèëzydige Aak $ Eyronde Aairtjes en eenigermaate gebaar* de Kelken. De Heer Bürmannus heeft deeze als een Oostindifche aangetekend en tevens opgeteld onder de Kaapfe Planten. De Halm was een Voet lang) met fmalle gladde Bladen, en eene Aair 5 beftaande uit elf of twaalf, byna on- gedeelde , Eyronde , tweezydige , gladde , zevenbloemige Aairtjes. De Kelk was byca Baardig gefpitst. (4) Bagge-Gras, dat byna ge-aiïird is9 niét ingerolde flyve Bladen. Aan de Zeekusten van Noord -Amerika komt dit Gras voor , 't welk de Halmen maar een Span hoog heeft, met overhockfe ityve» doot inrolling gefpitfte Bladen en een zeer kleine dunne Aair , die over ééne zyde helt. De Kelk beftaatuit gekielde Kaf j es met vier Blom- metjes. D A c- Ci) Ümota"Sp\ci difticha . Spiculis ovatis , Calycibus fubariftatis. ' Sp* Plant* II. p. 104* Burm» FU lnd. p. 28. (4J Uniola fubfpicata , Foliis involutis rigtdis, Sp9 Plant. II, p. 104, Gron. föfg* 11* p$ *4- Gramen par- vum maritimum Spicatum Fol. involutis rigidis* Clay?» 507. CO Zie Fï£% 38 , op Plaat IXSXV'lh Grasplanten. Dactyli s» Krop-Aair. VT* Dit Geflagt heeft zynen naam van de Knok- Hoojd- keligheid der Aairen , die als gekropt zyn ; STUK% weshalve ik het Krop-Aair noem. Het heeft de Pluim eenzydig, uit dikke Aairen famenge- fteld , wier Kelken tweekleppig zyn en famen- gedrukt , het ééne Klepje grooter en gekield hebbende (*). By de ééne Soort is de Kelk een- bloemig, by de andere veelbloemig. Daar komen 'er vier van voor \ als volgt. (i) Krop-Aair met menigvuldige verjpreide , !• r. - . ' Daaylié ruuwe^ eenzyaige Aairen. .Cynofiïroi* des. In Virginie en Kanada groeit dit zonder- lingeGras, dat door den jongen Heer Lin- NiEüs in Plaat gebragt is en omftandig be- fchreeven. Het heeft een Rietachtige Halm van twee Voeten 9 met eenige taamelyk breede Bladen, die glad zyn, doch Grasachtig: zes of meer Aairen, eenzydig , Kaffig j kit op el- kander leggende Bloempjes beftaande, vervat in eenbloemige , ruuw gekielde , gefpitfte Kelken , langer dan de Blommetjes , eenzy- dig , met lange ruige Stempels. Volgens Cla y- (ij Daiïijlis Spicis fparfis fecundis fcabris numerofis. Syfl. Nat. XIL Gen 86. Veg XIII. p. 10. Loefl. It. 125* Litw. Fase. L T. 9, Gron. Virg. II. p» 14* Gr. Maritimum Spica crasfa Da&yloide &c, Clavt. N. 57^ <&c4 Spartum Esfexienfe Spica gemina. Raj. Angt. i'li V' 393. II. Deel. XIII. Stüis» Driemannige VI. Clayton heeft het een ranfen Reuk, en AFULL* gr°eit aan den Zeekant in Noord - Amerika ; Hoofd- Van waar het , door Zaad , in Engeland en Portugal zal overgebragt zyn. STUK 1^ (2) Krop-Aair met eene eenzydige digt getrop* Dactyli* te Pluim. ghtneratat Getropt. Onder verfcheide benaamingen heeft dit Gras, dat zeer gemeen is in de Velden en aan de Wegen door geheel Europa, by de Kruid- kundigen gezworven. Sommigen hebben het tot de Dravik , anderen tot het Zwenkgras be- trokken. Onze Ridder, zelf, hadtheteer^t onder het Beemdgras , naderhand in 't vol- gende Geflagt geplaatst. De Heer Schre- ber befehryft het omftandig en geeft 'er een fraaije Afbeelding van , die ook zeer goed voorkomt by Bauhinus, onder den naam van Ge-aaird Gras met ruuwe Bladen. Het is door de rauwheid zyner Halmen en Bladen ligt te onderfcheiden , wanneer het zyne Kogelrondachtige digt getropte Aairen niet heeft. In een goede Grond wordt het gemeenlyk een Elle, in digte Schaduw dikwils eens Mans langte hoog, zegt Schreber. Hall er geeft 'er een Halm van drie Voe- ten (O ÈjaBijUs Spica fecunda glomerata. Gort. Belg. 24. FL Suet* 11. N. 87. Gouan Monsp. 47. Ger. Pw. 93. Schreb. Gram. 68» T. 8. £ 2. Bromns Locnftis ^uadrifloiis &c. Hall. Helv, N# 1512* Bromus glomeia- Grasplanten, 273 ren aan 1 en Bladen van drie of vier Lynen A^ breed. De Pluim, aan den top, beftaat, als III. gezegd is , uit ronde digt getropte Aairen 3 stuk!^ ieder uit vier of vyf , en fomtyds maar drie Bloempjes, famengefteld. De Kelk beftaat uit twee ongelyke fpitfe Klepjes. De Blommetjes, vier in getal, hebben fomtyds geele, fomtyds roode Meelknopjes, die de Aairen verfieren, en worden in de Tuinen fomtyds fchoon bont. Wanneer dit Gras hoog groeit , in de Scha- duw , dan heeft het kleiner Aairen , die fmal- Ier zyn. In Italië is het waargenomen met kor* te, dikke, zeer ruige Aairen. Wegens de hard- en ruuwheid wordt dit Gras van het Vee weinig bemind : maar de Paarden wijlen 'er wel aan, en in 't Hooy doec het, alsdan minder ruuw zynde, geen kwaad. De Honden, zegt men, zoeken hetzelve op, om aan 't braaken te komen , als hunne Maag overladen is ; flokkende , ten dien einde > de Bladen half gekaauwd in : des men het 3 met fommigen , wel Hondsgras noemen mogt. (3) Krop- tus» Scop. 11. N. ui. Festuca Paniculis partialibus &c, Gmel. Sib< I. p. 117, N. 52. Poa Flosculis conferti? &c. H. C/iff4 28. R. Lugdb. 62. Gramen fpicatum folio aspero. C, B. Pm. 3. Prodr* 9. Mor. S, S. T» 6, f.38. s II. Deel, XIII. Stuk. 174 DRIEM ANNIG E VI. Atdeel. III. Hoofd- stuk. III. BaUijlis CM avis* Kant- haairig. IV. Lagapoi- des. Haazen- pootig* (3) Krop - Aair met een Hoofdige eenzydige Aair , driebhemige Kelken en kruipend* Stee/en. Aan de Kaap der Goede Hope komt deeze Soort voor , met Draadachtige , geknikte < kruipende Steelen , die witte Worteltjes heb- ben. De Halmen daar uit voortkomende , en overend ftaande , zyn een Handbreed hoog , aan 't end een Eyrond Hoofdje hebbende, dat over zyde hangt, met verfcheide ongefteelde Bloemen, die op de kant gehaaird zyn. (4) Krop -Aair met rondachtige Wollige Aai rm 5 en leggende Takkige Halmen. Door den Hoogleeraar N. L. Burman isfus is dit, zo op Java als op Malabar voor komend Gras , in Plaat gebragt. Uit een overbly vende Vezelige Wortel geeft hetzelve verfcheide Takkige Halmen van een Hand breed hoog, geheel bedekt met Scheeden der Bladen, die Elsvormig zyn als Doornen. He heefteen gekropte Eyronde Aair, die enkeld is (3) DaBtjlis Spica Capjtata fecunda , Calycibus tri- floris, Caule repente. Mant. 185. Daftylus Spicatus» Burm. Fl. Cap. forte ? (4) DaÜijlis Spicii fubrotundis pubescentibus , Culmo proftrato Ramofo. Mant. 33 , 557. Burm. FL ïnd, p 28. T. 12. f. 2. Niet. T. 10. f. 1 , gelyk Reich^rd heeft , in welk Werk , zo uit loutere navolging als antas oneindige fouten van aanhaalingen zyn. Grasplanten. 175 is, en veel gelykt naar de Aairen van dat VT. Kruid, 't welk men liaazepootjes tytelt. Dee- Af ze Aair bellaat uit digt getropte agtbloemige J^°°FÖ" Kelken > die dik wils ook vierbloemig zyn ; fpits* ftyf geftreept, zo wel als het buitenfte Bloem- klepje 5 terwyl het binnenfte irgerold is ea gekleurd. Cynosurus. Vingerpluinou De Griekfche Geflagtnaam 3 Honds -Staan betekenende , fchynt niet zeer toepasfelyk voor een Gras , waar van veele Soorten Vin- gerachtig zyn gepluimd , en deswegen veeleer den naam van Da&ylis voeren zouden. Terwyl, nu , de anderen 3 hoewel een enkelde , ook eene Vingerachtige Pluim hebben ; zo noem ik het Vingerplulm ; dat beter luiden zal dan Hondsfiaart • Gras , en Kamgras is wat onbe- paald of ver gezogt. Het heeft tweekleppige veelbloemige Kel- ken, veelal eenzydig geplaatst in een gemeen veelbladig Omwindzel , of iets , 't welk dien naam voert, op zyde geplaatst (*). De vol- gende Soorten zyn daar van bekend. ( 1) Vingerplulm met Findeelige Blikjes. I. Dit CtjnofïirïiS Öriftatm^ COÊte Kg. 46, Plaat LXXXVU " ***** (O Cijnofurus Brafteis phmatifidis. Syfl. Nat. X 11. Xlen. 87. Veg. X1U. p, 100. Gort. Belg. p, 24. Flor, S 2' ■ II. Bzeu XIII. Sum. $76 Drieman, nige Afdeel Z0U ^en naam van Kamgras kunnen voe* 111. * ren, die van fommigen aan het geheele Ge- s^ik!FD" flaSc gegeven wordt. Bauhinüs heeft het Gekamd Veldgras getyteld. Het groeit door geheel Europa optaamelykhooge, niet fchraa- le Weidlanden en Velden , inzonderheid die Zandig zyn. Op vette Gronden heeft het de Halmen een of anderhalf Voet , op fchraale een Span hoog. Men kan het van de andere Soorten van Gras ligtelyk door de fierlyke Aair, die aan ééne zyde met Blommetjes en Kamswyze Blikjes bezet is , onderfc heiden. Duidelykst vertoonen zig dezelven voor en na het bloeijen3 onder 't welke de Aairen een geheel andere gedaante hebben ; hoewel al- toos eenzydig. Dit Gras is op zig zelf niet van de beften 3 dewyl het zo fchraal groeit en niet digt fluit op den Grond; maar, onder andere Soorten van Gras gemengd, doet het aan het Hooy geen kwaad : ja de Schaapen beminnen het^ zelve en de Lammeren worden 'er vet van, Het blyft des Winters over. (2) Vin- Suec, 8i , 8S- GoUan. Monsp. 47. GEF./Vot\ 102. Oed» Dan. T. 238» Schreb. Gram. 69. T. 8 f. i.Cynofurus Brafteis pinnatis retufis. Hall* Hctv. N. 1545. Phleum criftatum. Scop. Carn. 11. N. 81. Gr. Typhinum &c. Barr. Ic 27. N. 2. Gr, Pratenfe Criftatum Spica cris* tata Isevi. C. B. Fin. 2, Prodr. 8. Scheuchz« Gram. 7^ Gramen Crütatum. C» B. Fin, II. p. Grasplanten. 277 (2) Vingerpluim met de Blikjes Kafaehtigge- A^BL vind en gebaard. lil Hoorn- In de Zuidelyke deelen van Europa, en ins *j de Levant , groeit dit Gras , 't welk Van het Cynofurus Vosfeftaart - Gras zig onderfcheidt door de QedóS ruimheid- zyner Aairen, die met Baardjes, en als gedoomd zyn door de puntige Kelken en niettemin ook eenzydig. De Blikjes, de Bloe- men uitwaards befchuttende, zyn eenbloemig, overhoeks gevind,, met Baardige Straalen.Zy hebben een tweekieppigen Vliezigen Kelk, die twee Blommetjes bevat , welke ook twee- kleppig zyn en aan de buitenfte tip gebaard. (3) Vingerpluim met de Aair eenzydig , en III. het binnen/ie Kelkkafje onder de Aairtjes y^adidg geplaatst. In Spanje is, door Loefling, dit Jaar- lyks Gras waargenomen , zynde naauwlyks een Span hoog , met gezwollen Bladfcheeden en kleine Blaadjes. Het heeft de Aair lang- ' v/er- (2) CtjHofutus Brafteis Pinnato - Paleaceis "Ariftatis. R. Lugdb. 64. Gouan Monsp. 47. Ger. Pvov. 102* Cyn. Braclearum. Dentibus Lanceolato - Linearibus. Hall, Helv. N. 1546. Gr. Alopecuroides Spiek aspera. C B. Pin. 4. Scheuchz. Graml 80. T. 2. f, 8> Bark* Rxr. T- 123» Wig. 2. (3) Cynofurus Spica fecunda, Calycis Gluma interiore Spiculis fubje&a. Löefl. Tt. 41. U. JDeel. XIII. Stuk, j 2? 8 D R I E M A N N I G £ VI> werpïg , digt gefchubd met twee ryën van Aïdeel. eenzydige ongedeelde gekielde platachtige Hoofd- Kelken, wier Blommetjes doorgaans vyf in STUK, getaJ Zyn# IV. (4) Vingerpluim met de Aairtks overhoeh ' dums. eenzydig , ongefteeld , ftyf 0 Jiomp , aange* Hard- drukt. Dit zonderlinge Gras, dat niet alleen in de Zuidelyke, maar ook in de middeldeelen van Europa , overvloedig in Thuringen als ook in de Paltz voorkomt , munt door zyne hardheid uit. Het heeft leggende Halmen , naauwlyks een Handbreed Inng 3 en gladde Bladen. De Aair beflaat uit twee ryën van eenzydige drie- bloemige Aairtjes , zonder OmwinvJzel : dus heeft het de Kenmerken van het Beemdgras , gelyk Doftor Scopoli billyk aanmerkt. H al- ler, niettemin, brengt het tot de Dolik t'huis. De Aairen groeijen zydelings, Vinswyzeeven- wydig aan de Halm, zodanig dat zy het Loof van Boomvaren eenigermaate voorftellen. In de Tuinen te Kiiro in Egypte heeft de 'Heer Forskaohl dit Gras, aldaar vanzelf groei- jende, waargenomen (*). (5) (4) Cfmfnrus Spiculis fecundis alternis fosfilibus , rigi- dis , obtufis , appresfis» 'Sp. Plant. 105 , 1677. Loliun procumbens Spidt diflicba. Hall. Helu, N. 141 9. Poa tkra. Scop. Cam* II, N. 101. Gr. Lolkiceum majus fup. Spica multiplici. C. B. Prodr. 19, Gram. Arvenfe Polypod/i Panicula crasfiore. Barr, Rar. 12 13. T« 50. (*) Flor4 JEgyjpt. Avab. p. 21. Grasplanten. 279 (5) Vingerpluim met onverdeelde Blikjes. afdee Op veelerley Gronden in verfcheide ^ee's^0ÏD- len van Europa komtdic Gras voor. In Sweeden vondt onze Ridder het, doorgaans, op Moeras- c^^^5 fige Velden: het was omftreeks Idria, in Kar- Blaauw** niolie, gemeen op dorre Steenige plaatfen: in Svvitzerland vondc Hall er hetzelve opRot- zen, Leyser by de Zoutwerken te Halle en Ja c<£u in by Baden op de Bergen. De laatst- genoemde Heer merkt aan , dat Linnjeus hetzelve ten onregte tot dit Geflagt betrokken hebbe; aangezien het geene Blikjes had, noch in 't geheel daar voegde. Ik laat dit onbeflist: zo wel , als of het tot het Rietgras behooren kan, gelyk zyn Ed. oordeelt. De Heer Sco- poli heeft het zo zonderling geacht, dat hy het doopte met den naam van Sesleria , naar zekeren Geneesheer te Venetië, wiens Kruid- tuin hy dikwils met veel genoegen hadt be- fchouwd. Dit hebben anderen, ja ook de groote H aller, gevolgd, door wien zelfs twee (5J Cijuofurus Brafteis integris. R. Cl? ff. 495-^/. Suec. 82 , 89. R, Lugdb. 64. Aira Fol planis , Spica fubova- ta denfa. Jacq. Finch 15. Sesleria coerulea &c. Ard. Spec. 11. p. 18. T, 6. f. 3,4, 5. Sesleria Locullis tri- floris imbricatis, Calyce. tricorni. Hall. Èelv* N- 1446. Sesleria. Scop. Carn. I. p. 189. Gramen Glumis variis. C. B. Pin» 10. Prodr. 21» Theatr» 158. Scheuchz. Gram. 83. T. 2. f 9. A, B. S 4 II. Deel. XIII. Stuk. 23o DRIEM AHNIOÏ Afdeel, twee Soorten van Sesleria voorgefteld wor* III- den 3 geevende zyn Ed. voor Kenmerken op. STUK, De algemeene Kelk tweebladig, egaal, ge- fpitst. Het buitenfte Bloemblaadje groot, fa* men gedrukt , gefpitst , drietandig; bevattende in zyn boezem het andere, dat fchraaler Wl ook drietandig, maar ftomper. Kenmér- Zyn Ed. merkt aan ,* dat het van de Cyno* ^uteria. furm veel verfchille en by de Poa zou kunnen bly^en. Wie het tot deeze laatfte betrokken hebbe, is my onbekend. De Poa Aquatica > van den Heer Jacquin , daar op door den Heer Mürray aangehaald, is het zekerlyk niet. C. Bauhinus, die 'er reeds een Af- beelding van gegeven hadt, noemt het Gras met bonte Kaf j es en Montius Kanaryachtig Berg- Gras , met eene in Kleur veranderlyke Aair (*) . Voor dat de Aair ryp wordt, is dezelve fchooa Amethystkleur , wordende vervolgens wit- achtig zegt de Heer Se g ui er, die het in 'c Veroneefehe op Rotzige plaatfen van Geberg- ten heeft gevonden. Men zou het ook veel- kleurig kunnen heeten : want, volgens Hal* ler, beftaa't de Kelk uit Violet -Zilverkleu- rige Kafjes met een Violette Streep en de Bloemblaadjes zyn wit en Violetkleurig bont, allen Baardig gepunt; het buitenfte drie-, het bin- (*) Gramen Phalaroides montannm Spica vcrficolore. Mo nt. Agr Bon. p. 48. Dit ftrekt tot opheldering der gebrekkelyke aanhaalinge van Rejchard. Grasplanten. binnenfte tweehoornig. Hoe zyn Ed.dan den vl Kelk, in de Soortbepaaling , driehoomig heeft Aftobc.. kunnen noemen, verftaa ik niet (f). Volgens Hoo*o- Scheüchzer zyn 'er twee en dikwils drie Blom- STÜK* metjes in eene Kelk, Onze Ridder , die de gezegde Kelkblaadjes zal bedoelen met den naam van Blikjes, merkt . aan, dat de Bladen van dit zonderlinge Gras hlaanwachtig zyn, en, doordien hetzelve zig langs den Grond in 't ronde uitbreidt, in 't midden verdorrende , die kaale Plekken in blaauwe Kringen op de Bergen hier en daar veroirzaakt , welken men , in Duitfchland , Dansplaatfen der Hexen noemt , of der Wa- ter-Nymphen: welker oirfprong de Natuur- kundigen van Zwavelige uitdampingen [des Gronds of van het pisfen der Paarden, had- den afgeleid. De Halmen regten zig fchuins op , omtrent een Span of een Voet hoog. De Wortels doen de Geneverboomen , en 't an- dere Heeftergewas , verflikken. (6) Vingerpluim mét Vingerachtige omge- vr. kromde Aairen , en een famengedrukte op- CtJ™f"J£? geregte Halm; de Bladen byna tegenover*™*, elkander. Aairig™" Door Cf) Haller heeft Catyce tricorni , niet F/ore tricorni , gelyk die Autheur fchryft. (6) Cynofurus Spicis Dïgltatis incurvatis, Culmo com- rresfo , erefto , Fol. oppofïtis. Sp. Plant. 9. Gramen S 5 Dac- II. Deel, XIII. Stüku Oriemannigk Vh Door geheel Indie wordt dit Gewas gezaaid* Am.Bt* en mooglyk wel iri alle Zuidelyke deelen van Hootd- Afia, dewyl het in Egypte ook bekend is, zo men wil; doch het kan geenszins Nejem el Salib zyn van Alpinus , dus, dat is te zeg- gen Kruis - Gras , genaamd , wegens de ge- kruiiïe Aairtjes , zynde de volgende Soort. Rümphius die 'er een goede Af beekiing van geeft , waar mede myn zeer fraaije Exemplaar van Ceilon overeenkomftig is , merkt aan , dat de Plant, in een vette Grond, wel vier of vyf Voeten hoog groeit, geevende, na het op- fchieten van de eerfte Halm, nog een menig- te anderen uit éénen Wortel; zo dat hét zeer vrugtbaar moet zyn. Aan den top van de Halm komen vyf , zes of agt Vingerachtige dikke Aaircn, digt tegen elkander, zynde maar aan de eene zyde bezet met de Bloemen of Zaadhuisjes , die famen een Bol maaken. Van , het Zaad, dat men , met de Handen, daar uit wryft of klopt , kooken de 'Indiaanen , na dat het van den bast gezuiverd is, een Bry of Pap, even als van 't Panik-Koorn, noemende hetzelve Naachum of, volgens hunne uitfpraak , Naatsjom. Het is nog van veele andere ge- bruiken Da&ylon Americanum minus. Schfuchz* Gram. io?t Oriëntale majus Frumentaceum. Pluk. Alm. 174. T. 91. f, 5. Panicum Gramineum» f. Naats -Joui. Rumph* A:i/h. V. p. 203. % 76. f. 2- Tfitti-Pulln. K Matab. XII. y. 149, T. 78. Burm. Fl. lnd< p, 29, Grasplanten. 283 bruiken onder het Volk , gelvk uit den Ma- A VL Afdeel. Jabaarfen Kruidhof blykt. Dit meent men, HL dat het Koorn zy , door het welke, in ron- sm™™" de Koeken gebakken als Brood, een groot ge- deelte der Ingezetenen van Ethiopië gefpyzigd wordt. (7) Vingerpluim met vier Vingerachtige fïom- vil. pe \ zeer uitgebreide Aairen , die ëefphst cVnofurus z.yn ; gefpitfie Kelken , een kruipende Sten- Egyp- gel en gepaarde Bladen. tifch* Naast past dit op de Plant , welke Alpi- nus in Plaat gebragt heeft, zeggende, dat menze in Egypte Kruis -Gras noemt, om dat de vier Aairtjes een kruis maaken , op den top der Halm. Het heeft Bladen , zegt hy, als van gemeen Gras , doch kleiner en groeit naauwlyks een Vinger hoog. Het kleine punt- je, evenwel, ontbreekt aan de Aairtjes in zy- ne Afbeelding en de Bladen zyn aan de Halm niet gepaard , zo min als in de Af beelding van Mo- (7) Cijnofurus Spicis Digitalis quaternis obtufis pa- tentisfimis &c. SyjU Nat. Cyn. Sp, quaternis termina- libus horizontalibus. R. Lugdb. 64. G ramen Ifchsemum Malabaricura fpeciofius , ïongioribus mucronatis foliis. Pluk. Alm. 175. T 300. f. 8» Gramen Vaccinum , foe- mina. Rumph. Amb. VI» p. io« T. 4« f. J. Gr» Dafty- lon JEgyptiacum. C. B. Tin. 7. Theair. 110. Mor. S. 8. ï. 3. U 7. Scheuchz. Gram. 100. Nejem el Salib Alf# JEgypt. Cap. XL- p. 121. Burm. Fik Ind. $• 28* II.' Deel. XIII, Stuk. 234 DlUEMANNIGI AroEix Mor isoNj en in de aangehaalde van Plu- lil. ke neTj die veeleer tot het voorgaande fchynt sfuK? °" te behooren. Veslingius zegt , dat het dikwils voorkomt met meer dan vier Aairtjes en noemt het Geflernd Gras. Dus zou het fchynen te naderen aan de volgende Soort. VUT. (8) Vingerpluim met gevingerde Liniaale Aai- fndifus*1* ren> een famenSec^ru^te neigende Halm^ Indifch. die aan den voet Knoopig is en overhöekfe Fig. 3. * Bladen. Zodanig een Gras, als dit, valt in de beide Indien. Wylen de Hoogleeraar J. Eürman- m;s heeft het in Afbeelding gebragt, met ze- ven zeer lange, dunne, fpitfe Aairen, die ne- derwaards gebaard zyn, by elkander Sterswy- ze op den top der Halm geplaatst. Zyn Ed. Exemplaar was van Ceylon ; doch het komt ook in andere deelen van Oostindie voor; ge- lyk ik verfcheide Exemplaaren , daar van, uit Java ontvangen heb, één of anderhalf Voet lang, doch niet meer dan vyf- Aairig. In fom- migen loopen de Aairen fmaller naar de punt: in anderen blyven zy even breed, dat is Lini- aal en hebben ftompe enden ; gelyk inzonder- heid (8) Cijnofurus Spicis Digitatis linearibus, Culmo com- presfo declinato bafï nödofo , Fol. alternis. Sp% Plant. 8. Cyn. Sp. aggreg. termmanbus dcorfum Ariftaris. R. Lugdb. 65, Gr. Daftyloides Spicis deorfum Ariftatis. Grasplanten» 2S5 heid in die, welken de Heer Th un berg in VI. Japan verzameld heeft. Het Koeijen « Gras van fjj ;Et Rumphiüs, op Ambon dus genaamd, om Hoofd* dat het jong zyride van de Runders gaarn ge- geten wordt , hadt ook dergelyke Aairen ; het Wyfje, dat laager bleef, vier 5 in 't kruis ftaandc, en het Mannetje, dat twee of drie Spannen hoog wieidt, tot zeven, agt en tien Aairen, naar 't end verdunnende: zo dat het- zelve hier behoort. Het getal der Aairen is . echter doorgaans vyf, die fomtyds wel zeer dun en een Vinger lang, fomtyds taamelyk dik en kort vallen , gelyk in dat Japanfche, inFig. 3, op Plaat XCI , vertoond; alwaar men ziet, hoe fomtyds onder de Aairen, die het Kroontje maaken , nog een enkelde Aair ver- fchynt, die ook wel in de Oxel van een Blaad- je is vervat. Is nu deeze Soort van de twee voorgaanden weezentlyk verfchillende ? Het fchyntmytoe, dat de Kenmerken zeer in elkander Ioopen. De onderfte Bladen vertoonen zig dikwils als te- genover elkander of gepaard, terwyl de hoo- gere Bladen blykbaar overhoeks ftaan, of el- kander, met haare Scheeden, vervangen. Dat de Kelken in het Egyptifche tweebloemig zou- den zyn, en in de beide anderen vierbloemig, fchynt Burm» Zeyt. 106. T* 47. f. i. Gramen Vaccinum mas. Rumph. Amb. VL p. 10. T. 4. f. 2. Kavara - Fullu, H. Mat. XIT. p. 131, T. 69. Burm, Ft. Ind. p. 29. II. Dbkl. XIIL Sm. Driemannigê VI. fchynt iets te betekenen ; doch gaat dit wel Armst. vasCr> Wy]en de Heer Burmannüs vdndt- stuk,010- ze in het §ec*a8te Ceylonfche maar twee of driebloemig. En zyn Ed. achtte het Ambon- fche 3 voorgemeld , het Kruis - Gras te zyn van Alpinüs: waar aan het Wyfje > im- mers, zeer naa komt. Het Krom-Aairige , Coracan genaamd by de Cingaleezen , onder- ' fcheidt zig aanmerkelyk door de Geftalte, en door de grootte van 't Gewas. Naar dit laat- fte fghynt een Koorn Goddam genaamd, dat men op Java en Baly aan de .kanten van de Rystvelden plant 5 zo Rümphius meldt, de Bladen van het gedagte Koeijen - Gras , Rompot Carbon genaamd , hebbende, doch vier Voeten hoog groeijende , te gelyken. Dit droeg vier Aairen op den top der overend ftaande Halmen , en het Zaad > dat wit en nwart was naar de Soorten , werdt tot Bry gekookt als Panik- Koorn, of ook tot Aas, ge- geven aan 't Gevogelte : terwyl het jonge Gras van alle deeze, nog jong zynde > diende tot Beeften- Voeder. Cywfurus ' Vingerpluim, dat met eenvoudige Takjes Pirgatus* jes gepluimd is , en ongefleekk Kelken heeft Roedig. ^ (ij) Cynofurus Panicula Ramis fimplicibus , Flor. fes* fiiibus fubfexfloris; ultimo iterili; inflmis fubariftatis. Sp. Plant. 6. Am. Acad. V. p. "393 Gramen Loliaceum &c» Brown. tfam. 137. Gr, Daftyloa Panicula long? &c, Sloaisu tfam, 34, Bijt J. p. 113, T. 70. £♦ 2. Grasplanten. «87 lyna van zes Blommetjes , het hovenfle on- afdeel. vrugtbaar 0 de onderjlen eenigermaate ge- jjj**^ baard. stuk. Op 't Eiland Jamaika is , door den ver* maarden Sloane, onder andere Soorten van Vinger* Gras 3 dit waargenomen. waar aan hy een lange Pluim toefchryft, beftaande uiü veele fchraalere zagte Aairen. Browne be- fchryft 5 onder de Jamaikafche, een Dolyk* Gras, dat de Pluim uit enkelde Rolronde Aai- ren famengefteld heeft , met kleine famenge- drukte tweezydige Aairtjes , overhoeks of ia *t verband geplaatst. Men heeft de Kelken vyf of zesbloemig bevonden. De Aairen ftaan Kranswyze aan de Halm , 't welk een lange pluim maakt. (10) Vingerpluim , dat met drievoudige han- x gende onvrugtbaare Aairtjes gepluimd is en Cynofurm gebaarde Bloempjes heeft. Verguld; Dit zonderlinge Gras , naauwlyks meer dan een halve Handbreed hoog groeijende, munt niet- (10) Cijnofums Paniculae Spiculis flerilibus pendulis ternatis , Floribus Ariftatis. Sp Plaut. 10. Gram. Bar- cmonenfe Panicula denfa Aurea. Tournf. Inft. 523. Shaw. Afr* f, p. 232. Gramen Panicula peiidnla Au- rea. C. B. Pin. 3, Thecdr, 33. Scheüchz. Gram. 149* Gr, %ciurum f« Alopecurum minus hetercmaiia Panicu- la. Barr. Rar. ngo. Tc, 4, £§S Driemannigje VI. niettemin door zyne vergulde Aairen uit. Men AïnEL' heeft het in de Zuidelyke deelen van Eóropa, Hoofd- ajs ook in de Levant, gevonden. Shaw geeft 'er de Afbeelding van, onder de Planten van N Barbarie* Het groeit plagswyze en vergaat jaarlyks. Aan den voet der Aairtjes komen twee Kelken , ieder twee Blommetjes heb- bende en deeze brengen zeer fyn Zaad voort. De Cynofurusy welke de Heer Forskaohl ternatusy dat is drievoudig noemt , in Arabie. door hem gevonden , fchynt echter deeze niet te zyn. Nog een andere heeft hy, die opmer* Icing verdient , naameiyk XL 00 Vingerpluim met Liniaaïe Aairen ^ deon- ^ffucifL derften overhoeks , de bovenften tweevoudig mus. en overhoekfe Bladen , die aan den rand «jVlokbla- Vlokjes draagen. Dit Gras , op vogtige Velden by Taas ge- meen, hadt de Halmen een Voet hoog, onder bekleed met Scheeden der Bladen, die ook een Voet lang en een Pink breed waren, hier cn daar Haairig en aan de kanten digt bezet met witte rondachtige Vlakjes. Aan den top der Halmen kwamen fmalle Aairen voort, dikwils onder drie , boven twee , aan de eene zyde met twee ryën van Aairtjes, wier Keik twee- klep- (liy Cynofums Spicis Linearibus , Merioribus alter-' tiis , fupremis geminis ; Fol. alternis, margine alterne Flocciferis. Flor. /Egypt* Ar ah* p, »i, Grasplanten; fcleppig was en driebloemig. De Plant, zegt AfJJ^ hy, vertoonde zig , zelfs van verre, wegens II L die wit gevlokte Bladen, zeer fraay. sn/l?^* F e s t ü c a. Drayik. Gelyk de Latynfche naam van dit Geflagt fcyne afleiding van Stoppelen heeft, zo past 'er zeer op , de Nederduitfche Dravik , die van Draf of Kaf afkomftig fchynt te zyn. lm- ariërs voegt hy beter op dit dan op het vol- gende ; hoewel hy door fommigen daar aan is gegeven. Van 't voorige onderfcheidt het zig genoeg- zaam door de Geftalte en door een langwer- pige Spilrondachtige Aair, met gefpitfte Kaft- jes of Klepjes (*). De Pluim is by fommigen eenzydig , by anderen over beide of alle zyden egaal ; als volgt. I. Met de Pluim over ééne zyde. ("i) Dravik met een eenzydige Pluim , van op- I. ft aande gladde dairtjes; het êèm Kelkklep- ^Ztoi je gaafy het andere ge/bitst. ^sm Zwenk achtige, f OO Zie %« 42, öp Plaat LXXXVIÏ. O) Fefiuea panic. fecunda , Spie. ereftis lsevibus &c, S?j/t Nat. XII. Gen» 88- Peg, XIII. p. 101. Sp. Plant. .20. Feft. Spicis erettis ad unum latus &c» R. Lugdb. ÉS- Gr. Paniculatum Bromoides minus &c. Raj. AngU JU. p. 415. Pluk, AU. 174. T. 33. f» 10* Scheuchz, ^Qram, 297. T II. DEEfr. XIII. Sratt DRIEK ANNlCfi VL ApDEEL. til. Hoofd- stuk. TL Fefluca Ouina. Schaa- pen-Dra- vik» In Engeland en Vrankryk groeit deeze Soort, die van de Muizen - Oorige verfchik dooreen byna geaairde Pluim en niet kanthaairige Kaf- jes en naar de volgende gelyfct, maar breeder Bladen heeft, (2) Dravik met een eenzijdige gedrongene ge* baarde Pluim ; de Halm vierkantig en hy* na naakt , de Bladen Borftelachtig* Dit kleine korte harde Gras , dat van da Schaapen zeer bemind wordt , komt met eeni- ge verandering door geheel Europa niet al* leen , maar ook in Rusland en Siberië 3 overvloe- dig op Heijen en woefte Velden voor. DeTar- taaren zoeken de plaatfen op , waar dit Gras groeit, om dat hetzelve hun een goede Weide voor het Vee verfchaft» Op Veenige Gron- den, ja zelfs op drooge plaatfen en Muuren is hetinSwitzerland gemeen, zegt de Heer Hal- ler. Festuca Pan. coarfrata fecunda Ariftata &c. $p. Plant. 1. Gort. Belg, 24. FL Suec, 95 , 91. Gouak Monsp. 49. Ger. Prov* 93. Feft. Fol. peranguftis , Pa--' nlcula. ftri&a. Hall. Hetv. N. 1442. Bromus Ovinus. Scop. Caarn. II. N. 112. Poa Fol. Setaceis &c. Gmel, Sib. I. p. 107. N, 42. R, Lugclb. 62. Giamen Fol. Jun* ceis brevibus majus & minus. C. B. Fin. 5. Frodrm ir. Exile G ramen duiius. Lob. Ic. 7. Gramen Capillatnra Loc. Pennatis non Ariftatis. Vaill. Far. 92. &, Feft. Spiculis viviparis. FL Suec. I. N. 94. Gram. Panic» Spar-* teum Alpinum, Panic. angufta, fpadiceo - vindi, pro* liferum. Scheuchz. Qmm% 313. T. x* Grasplanten. ^LER. De Friezen noemen het Amelands-Gras > VI, jom dat het op dat Eiland veel voorkomt in A\ii^ jdorre Zandgronden ; geJyk ook op Tesfel en Hoorn- anderen; aan de Zeekust in Friesland; op de Heiden buiten Harderwyk en Naarden, alsme- de in het Veld aan den Haarlemmer Hout. In 't algemeen is het kenbaar aan zyne zeer (malle , doch niettemin platte , Biesachtige iBIaadjes ; de vierhoekige Halmen en korte [gebaarde Pluim. De Halm is naakt , (laat over- (end, en heeft op zyn hoogfte ongevaar een jVoet, doch dikwils maar een Handbreed lang- te. Hoe laager , hoe vleeziger de Blaadjes zyn, hoe kleiner de Pluim is en hoe minder gebaard. Laag is het eenigszins blaauwachtig groen : hooger valt het groen ? met de Aair- jtjes bruinroodachtig of Violet. Ook komt het ifomtyds jongdraagende f voor, zogenaamd, 't f Fesma [welk dikwils in de Grasplanten plaats heeft op Fwl^m [Gebergten of andere fchraale Gronden ; wan- jneer het Blommetje geen ryp Zaad voort- brengt, maar, in plaats van dien, lange groe- ne Blaadjes, naar jonge Grasplantjes gelyken* de, uitfchiet , zo Haller aantekent. Lin- n/eus , niettemin, merkt aan, dat dit een be* ftendige Verfcheidenhcid zy, ook fland hou- dende, wanneer men dit Gras voortteelt in de [Tuinen. Zyn Ed. hadt 'er zelfs een byzondere jSoort van gemaakt gehad , en Scheuchzer [geeft daar van , onder dien tytel, de AfbeeU ng. T 2 (3) II. Deel. XIIL Stük. Driemannigë VI. (3) Dra v ik met eene eenzydige ruuwe Pluim-; A^EEL% de Aairtjes zesbloemig, gebaard; het laatA Hoofd- fle Blommetje ongebaard 1 de Halm half- 5WSi. rond- Feftuca r^Roode drooge plaatfen ïn Europa groeit ook dit; Gras, 'twelk van het voorgaande zig niet al- leen door de grootte , als de Halm tot twee en drie Voeten opfchietende, maar ook door breeder, langer Bladen , en door de roodheid! der Aairen, wanneer dezelven ryp Zaad in heb- ben, ondarfcheidt. Van het Hardachtige, dat volgt, verfchilt het, inzonderheid, door de vlakheid der Bladen , dat de Aairtjes wat groo- ter zyn en de Pluim Iosfer : van het Muizen- Oorige, doordien de Wortel - Bladen Borft el-; achtig en d-e Baardjes kort zyn. 1Y (4) Dravik met een bogtige Pluim, hellendt\ Ametlnj- eenzydige Aairtjes die bykans ongebaard: "^Violette, m Borjielige Bladen. In (3J Fefluca Panic. fecunda fcabra , Spïculis fexfloris Ariftatis, Flosculo ultimo mutico , Culmo femi - tereü, Sp> Plant* 5. FL Suec. 93 , 92. Gouan Monsp. 49. Feft, Fol. perangultis &c. Hall. Helv* N. 1440. fi. Feil, Fol. hirfutis latiusculis &c. Idem. N. 1435. Scheuchz.i Gram. 287 > 289. (4) Fejluca Panic. flexuofa , Spiculis fecundis inclina-1 tis fubmuticis &c. Sp. Plant. 6. R. Lugdb. 68. Gr. Mont Fol. Capill. longioribus, Pan. heteromalla: Spadice& Sc velut Amethyftin&. Schjsuchz. Gr, 276, GRA SPI- anten. 293 I In Italië, Vrankryk , Engeland, komt, vol VL ! gens den Ridder, deeze voor, die als eene Ver- Aïj7jEL# j fcheidenheid van de Schaapen - Dravik , door Hocïd- den Heer H aller , is opgetekend, en door " hScHEUCHZER omftandig , als een Inboor- I ling van Switzerland, befchreeven. Hy noemt [ het Berg - Gras , met de Bladen langer en Haair- achtig dun, de Pluim eenzydig, bruinrood en 1 als Amethystkleurig. (5) Dravik met de Pluim eenvoudig getakt en V. byna ongefteelde Aairtjes. rept&t Krui- In Arabie en Paleftina komt , volgens den pende. Ridder, deeze voor , die den Wortel, van dik- te als een Penne- Schaft, zeer lang onder den Grond voortkruipende heeft , bekleed met breede Bladftukken. De Halm is meer dan anderhalf Voet hoog. De Bladen zyn, door inrolling, Draadachtig dun. (6) Dravik met de Pluim eenzydig^ langwer- yj# pig ; de Aairtjes zesbloemig langwerpig cp^urüiSm glad; de Bladen Borftelachtig. Met Hard- achtige, (5) Festuca Panic. Ramis fimplicibus, Spiculis fubfes- fkibus. Sp. Plant, II. p, 108. N. 2. (6) Ftsmca F'ciriic. feounda oblonga, Spie. fexflorisob- longis loevibus &c* Sp. Plant* 3. Feft. Pan. nutante in- terne Ramofa &c. R. Lugdb. 68. Feft, Fol. perang. Pan. ïrifta &c,Hall. Hetv. N« 1437. Gram. Prat. Pan- duriore !axa &c. Raj. Hist. 12S6. An%L IJl. p. 4T3. T. 19. f. 1, ?ir. tenue duriuscuium & pens Junceum, J, B. Rijt. II, p; 463. T 3 II. Deel. XIII. Stuk, 294 D R 1 E M A N N 1 G E VI. Mst de volgende komt deeze , die op droo- ^ III.16*** ge Velden in Europa groeit, overeen door Draad- Hoofs- achtige gefleufde Wortelbladen , en platte Gras- achtige Stengbladen ; maar verfchilt door de gladheid van de Kafjes , die zeer kort gebaard zyn s 5t welk, benevens de meer gedrongene Pluim , haar van de Roode onderfcheidt , en van het Schaapen-Zwenkgras, boven en behalve " de ronde Halmen , doordien de Aairtjes ge- duurig in een zeer kort Baardje uitloopen. HaiJ xer zegt , dat hetzelve zwart is, een twaalf- de Duims lang. VIL (7) Dravik//zé?/ eene Aair achtige Wollige Pluim ftumet* m Draadachtige Bladen* turn. Praylfen* *n Spanje , als ook in Deenemarken, is dee- ze waargenomen, die de Halmen een Voet of anderhalf hoog en Draadachtig dun heqft, mee laa'ge ronde Wortelbladen, en eene kleine Pluim, beftaande uit tien of twaalf Aairtjes, de onder* ften gefleeld, allen zeer kort gebaard, VUL C^) Dravik met eene ge-aairde Pluim , zeer Muizen- Qonge, Festuca Panicula Spiciformi pubescente, Fol. Fi* liformibus. Sp* Plant. 4. Ft, Dan. (8) Festuca Pan* Spicata , Cal. rmnutisfimis mutïcis &c\ Sps Plant. 8 Gouan Mcnsp. 49. Fcft. FoK Seta- 'ceis , Panicula erecta &c. Hall. Helv. N. 1443. Feft. Pan. Spicata nutanfce &c. R. Lugdb. 68. Gr. Feftuceum Xvlyurum. Barr. h\ T, 99. f, i. Sch euchz. Gram. 194. Muroyuxn Spicalongisfnna, Mor. III, S. 8- T. 43 Grasplanten. 295 kleine ongebaarde Kelken en ruuwe lang vi. gebaarde Bloemen. ^ïllf L" Ij (joï'd«« Dit Gras komt , in veele deelen van Europa, STUK% zo op drooge dorre Gronden , als op Muuren van oude Gebouwen, voor. Des wegen vindt men 't ook Gras der Muuren , met een zeer lan- ge Aair , getyteld. De Halmen zyn van een halven tot een geheelen Voet lang en langer, de Bladen zeer fmal. De Pluim komt dikwils een half Voet lang voor, zeer dun en ruig ; beftaande uit Aairtjes , wier Kafjes uitermaate klein zyn. De Kleur is dikwils paarfchachtigv De Heer H aller hadt waargenomen , dat het Baardje zyn oirfprong heeft, beneden dc tip ; gelyk in die van 't volgende Geflagt. (9) Dravik met eene eenzydige Pluim en vyfi jx. bloemip-e Kelken , het laatfïe Blommetje „ Fefi™a 7 777^7 fpadicea* omrugtbaar > en gladde Bladen. Bruin* loode, By Montpellier in Languedok , als ook in Switzerland , komt dit Gras voor , dat de hoogte heeft van vier Voeten en groote Bloe- men, naar die van het Hooge gelykende,maar als gevederd en de geheele Aair donker paarfch- achtig (10) (9) Fefhica Pan. fecunda, Cal. quinquefloris &c. Stift. Veg. XI1L p. 101. Gr. Alpin. latifol. Pan. heteromalla fpadicea, Locufiis Pennatis. Scheuchz* Gram. 278. Hall. Jtietu. N. 1436. T 4 II. Deel. XIII, Stu& 2^6 Driemannige VI. fi0\ Dravik met een onverdeelde Pluim ; ê& i u. Aairtjes overhoeks $ byna ongsfieeld en rond ; stol*"* 4f Bladtn ingerold en jl eekend [pits. X. Fefmca 2eer fpits en fcherp zyn de Bladen van dit des. Rietachtig Gras, m Frovence en elders waar- achUge^" genomen en door den ^eer Gerard afge- beeld. Het wordt Dolykachtig Gras genoemd , om dat de Aair veel naar die van het Dolyk-Gras gelykt, met digt tegen de Halmen aan geplak- te Aairtjes, die een zeer dunne Pluim maaken. Het heeft dezelven twee Voeten hoog > met de Bladen Zeegroen , en gefpitfte ongebaar- de Kafjes. De Groeiplaats is in het Zand der Zee * Kullen. 1L Met de Pluim egaal, XI. ( 1 1 ) Dravifc met eene opgeregte Takkigo ërume. Pluim , en ongefieelde , gekielde y onge* baarde Aairtjes. Deeze Soort, in Paleflina gevonden > heeft een (10) Fejïuca Racemo indivifo, Sjpiculis alternis fubfes- filibus teretibus , Fol. involutis , mucronato - purigenti- bus. Sp, Plant. 16. Munt. 33. Ger. Prov* 95. T. 2. £ 2. Gouan ///» 4- Gram. Phoeniroides &c, J. B. Hifi. II. p. 477. Gr. maritim. Spica Loliacea* Pluk, T. 33. f. 4. Gr. Marit. acutisfimum , Fol. pung. Arundinaceum. C. B. Pin. 7. Feftuca Pan. er, Ramofa , Spiculis fesfiiibus w yinatis miUicis* Sp. Plant. 7, Grasplanten. 29S> een hooge Takkige Halm ; fmalle lange Els- ^ VL^ vormfge Bladen ; een opftaande Pluim van in. Aaiif jes die gekield zyn en donker van Kleur. (12) Dravik met eene opgeregte Pluimt byna XIT^ Eyronde ongebaarde Aairtjes ; den Kelk decumbens» grooter dan de Blommetjes: de Halm neer- Leggende, leggende. Op dorre Velden , inzonderheid van Berg- achtige Landen, in ons Wereldsdeel , komt dit Gras voor , 't welk de Halmen fomtyds leggende , fomtyds overend ftaande heeft a van een Handbreed tot een Voet lang, en de Pluim fchraal bezet met dikke Aah'tjes , hebbende vier of vyf Blommetjes in de Kel- ken , waar onder dikwils een onvolkomen voorkomt , dat zig Paarlachtig vertoont. (13) Dravik met depluim eenzydig>opgeregt ; XIII, de Aairtjes eenigermaate gebaard \ de buU Hoorei tenfïen SbllroncL Op f%2) Feftuca Panicula ere&a , Spiculis fubovatis mnti- cis &c. Sp. Plant. 12. FU Suec. 92, 03, Oed. Dan, T. 162. Feft. Locuftis teretibus muticis cftofloris &c Hall. Jielu. N. 1434. Gr. Mont. Avenaceum 3 Loc. muticis tu- .inentibus , Pilofum. Scheuchz. Gram. 179. Gr. ïriti- neum Paluftre humiiius , Sp. reutïca breviore. Mor. S. T. 1. f. 6. Gr. Aven parvum procumbens , Pan. non ariftatis. Pluk. Alm. 174. T. 34% f. 1. Mant. Frodr. 53. T. 2. f. 1. (13) Feftuca Pan, fecunda ere&a: Spiculis fubariftatis , T 5 e*« II, Dre . XIII. Stuk. DPvIEMAKNIGÉ VI. Op vrugtbaare Velden 5 door geheel Europa f Aimel. fromt jjj. cras voor 5 ^at jn hoogte uitmunt, Rooïd- De Halm bereikt, volgens den Heer Hal- 5TÜK' xer , van twee tot vier Voeten ; volgens Schre- ber van één tot twee Ellen langte. De Bla- den zyn taamelyk breed ; om laag meer dan een Voet lang, ncderwaards geftreeken ruuw. . De Pluim heeft ook een aanzienlyke langte en is pieramidaal doch zeer yl bezet met lang gedeelde Aairtjes,die zes- en agtbloemig zyn y beftaande uit fpitfe Kafjes, van buiten glad. Hier door verfchilt het van het Beemdgras , waar toe fommigen deeze Soort betrekken. De Pluim hangt fomtyds, doch niet altoos, over zyde. Gmelin wil 9 dat de Kenmerken van de Bromus , Feftuca en Poa , in dit Gras zig allen openbaaren zouden. De Kelkblaadjes , nogthans , zyn geenszins op de rug, onder de tip gebaard , gelyk tot het volgende Ce- flagt behoort , en de fpitsheid der Kafjes on- derfcheidt het van de laatfte. Het zoude , volgens BAüHiNUS,de Calamagroftis zyn der Ouden. Op exteriorlbus teretibus. Gort. Belg* 25. F/. Suec. gi , 04. Schreb. Gram. 34. T. 2. Feft, Pan. Spicata , Spiculis uno verfu inclinatis fiibrmiticit, R. Lugdb. 68. Poa Pan. Spicata , fhïfta &c, Gmel- Sib. I. p* 109. Poa Fol.la- tis asperis. Hall. Helv. N. 1451. Gramen Loliuceum &c. Scheüciiz» 200» Mor. S. 8 T. 2. f. 15* Gr. Spar- tum. Barr. Rar. 1154. T. 25. Gr. Arundinaceum Spici tuultiplici Calamagroftis. C. B. Phz. 6. fi. Gr. Prat. ma# jus Locuftis tumidis. Buxb, Cent, Vt p. iu T. 16. (Grasplanten. Op dorre Gronden en aan de Wegen komt vl dit Gras dikwils maar een Voet hoog voor > A™EL% met een zeer korte, fchraale Halm, daarliet Hooro- Zaad in blyft , tot dat zy geheel verdord is» Tot Voedzel voor Rundvee en Paarden is het uitmuntende , en byzonder goed onder 't Hooy, (14) Dravik met eenTakkige opger egt e Pluim* XIV. de Aairtjes byna ongefteeld Sfilrond en on- f^ms* ' gebaard. Vlottende. Dit komt, onder den naam van Vlotgras , menigvuldig in onze Slooten , Graften en Staan- de Wateren , zo wel als door geheel Euro- pa, voor* De Halmen zyn, naar de verfchil- lende diepte en de vettigheid van den Grond, zeer verfchillend van langte, fomtyds tot vyf en zes Voeten, Om laag geeft het veele Tak- ken uit, aldaar zyn de Bladen zeer lang en dryven met de enden op het Water : om hoog ("14^ Feftuca Pan. Ramofa erecta* , Spiculis fubfesfili- bus teretibus muticis. Gort. Belg. 24. Ft, Suec+ go, 95* Oed, Dan. T. 237. Schreb. Gram. 37. T* 3. Goüast, Monsp. 49. Poa Locuflis teretibus multifloris. Hall. Helv* N. 1453. Poa Spiculis oblongis erectis. H. Cliff. 28* R. Lugdb.62. Gramen Aq. Fluitans multipiici Spica. C. B. Pin. 2. Theatr. 41. Scheuchz. Gram. 199. Gr. Loliace-* urn fluit ans ^ Spica longisfima, divifa. Mor. S. 8. T. 3» f. 16. Gramen Mamise escülentum Prutenicum. Loes« Prusf. p. 108. II, Dkel. XIII. $TM. 300 Driemann i g f VT. hoog kort en altemaal donkergroen. De Pluim , «Afdeel. forntyjs byna een Elle lang, is digt bezet met Hooid- veele kort gedeelde ronde Aairtjes, van agt Mm™- tot tieil Bloemen bevattende , wier Kelkblaad- Gras. jes Lancetvormig zyn en wit gerand , de Bloem- blaadjes van de zelfde figuur , ook fpits : 't welk deeze Plant alhier betrekt: hoewel vee- len , en eenigen op 't voetfpoor van den Rid- der zelf, haar tot het Beemdgras hadden t'huis gebragt. ^Duitfch Niet het Bloedkleurige Panik - Gras hier voor Zaa£a* befchreeven f, 't welk lang daarvoor gehou- ^Biadz. . Pl&M*. *5» II. Deel, XIII. Styc DriemannïgS VI. lang. De Pluim is eenigermaate gê*aamfj AIILEL' byDa Eyrond. Van het Gekuifde Beemdgras, Hoofd, daar het in geftalte naby komt, verfchilt het door menigvuldiger ruige Bloempjes. kelk. XVJ. (16) Dravik met een zeer dunne Pluim en LU Catoctóa. nlaale Aairties \ de Kelk langer dan de Groot* Bloempjes , de Bladen aan den voet ge» haard. In Spanje vondt hy deezé , die een plag maakt van Wortelbladen en Draadachtige Halmen heeft y ook maar een Vinger lang. By Alexandria, in Egypte, vondt de Heer Fors kaohl een Soort van Dravik, welke liy Gegaffeld noemt , wegens de Piuim die uit ongedeelde, zeer uitgebreide, Liniaale, drie- bloemige , ongebaarde Bloempjes , beftondt. Een andere hadc de Aairtjes Lancetvormig, met eene egaale Pluim en leggende Halmen. Eeü derde , aldaar ook groei jende , hadt eene Ge* hondeïde Pluim, over ééne zyde, met lang ge- baarde Aairtjes , doch deeze twyfelde hy, of 't ook de eerfte Soort mogt zyn. In Arabic kwam hem de volgende voor. (17) Dra* Oó) Feftuca Pan. coarctata , Spiculis Linearibns } Cal. Flosc. longiore, Foliis bafi barbatis. Sp. Plant. 11. Am. yAïad. III. p% 400. Feft. Pan. contra&a. , Spiculis linea* tibus mut. longïtudf Calycis. Loefl. /*. n6f Grasplanten. 3^5 f ttï Dravik met een gekropte Pluim , veel- VI. . . . rrf. j j dj Afdeel. bloemigc Aairtjes en Kherdraagende Bloe- w. Hooid- STUK. Dit Gras , overvloedig op Zandige Heuvels Fejtwa groeijende, in 't Arabiich Scoucham genaamd, t™lt4,rona* hadt hy beter Geklierd geheten; aangezien deGefPitfteé Kafjes in dit Geflagt doorgaans gefpitst zyn; maar Geklierde Bloemen is zeer byzonder. On- der ieder Meeldraadje vertoonden zig Klier- tjes in de uitgebreide Bloem , die vier of zes Blommetjes in de Kelk bevatte. De ruige Draadachtige Stempels kwamen 'er bezyden uit. Plet Gras hadt ronde, gladde, kruipende Steelen , met opftaande Takkige Halmen en zeer uitgebreide, gladde, flyve, gefleufdeen fpits gepunte Bladen. Hy twyfelde, nogthans, of het wel hier t'huis hoorde. B r o m ü s. Zwenkgras. De Griekfche naam , op dit geheele Ge- flagt toegepast, is gebruikt geweest voor ! dergelyke Planten als de Fefluca of Dravik: doch aangezien de meeilen zig alhier, door de zwaaijing of flingering der Aairtjes , onder* fcheiden ; welk Gras men deswegen , in 't Hoogduitfch, Schwingel noemt * dateenZwen^ gei .(17) Fefluca Panicula glomerata , Spïculis multifloris* Flore Glandulifero* Flor. JEgypU Amb. p, zz* V II. Deeu Xllh Stuk, ■ 3o6 Drieman nige VI. gel of Dorfchvlegel of iets dergelyks bete- Afdeel. ^ent, z0 meen ik het gevoeglyk Zwenkgras te Hoofd- heeten. Het onderfcheidt zig, van 't voorige, door een Aairtje , welks Blommetjes als op twee ryën geplaatst zyn 3 en een Baardje heb- ben , dat onder de tip van 't Kafje is in- geplant (*). Het bevat de volgende, talry- ke, meest Europifche Soorten. T (i) Zwenkgras met een uitgebreide Pluim > Bromus Eyronde Aairtjes 5 regte Baardjes en dui- Sêcalmüs. 7 7 ^ j. Rogmin- delyke. Zaadjes. tiend. Niet wegens de Geftalte, welke meer naar die van Gerst gelykt , voert deeze Soort den bynaam;maar3om dat zy dikwils in deKoorn- landen voorkomt onder de Rogge. Dit is overal gemeen in Europa 9 en zy wordt des- wegen, by de Sweeden , Rog - Loofta geheten , en aangemerkt als een gebrek of miswas onder 9k Koorn. Zy groeit > niettemin , ook .wild op (*) Zie Fig, 43 , op Plaat LXXXVIL ' CO Bromus Pan. patente , Spiculis ovatïs , Arïftis yeais, Seminibus diftinftis. Syft* Nat. XII. Gen. 89. Veg. XUI. p. 102. Gort. Belg* 25. Gouan Monsp. 50. Ger. Prov. 96. Fl. Suec. 84 > 96. Bromus Foliis glabris , Locuftis duodecimfloris. Hall, Helv. N. 1502. Bromus vïtiofus* Weig. Obs. Bot. p. 4. T. 1. f. 2. Bromus muï- tinorus. Idem Fig i* Feituca Bremus Hordeaceus > Pan* erefta coar&ata. FL Smc* L N. 87. Reyg. Gedan. & p« 48. N« 4* Grasplanten. 307 op andere plaatfen , zelf op Daken en verval- VL Ien Muurwerk; doch heeft dan doorgaans le- ^nf^ dige Kafjes of misdraagt en geeft geen Zaad. S^°0H* Dit heeft men als eene Verfcheidenheid aan- gemerkt 5 en 'er den naam van Muur -Gras s met Dalechamp, aan gegeven. Bauhi- kus noemt ze Grasachtige Dravik en Mori- son Haver -Gr as der Koornlandeh^ dat groo- ter Is, met meer gezwollen Kafjes (f). De Heer Wei gel heeft ook een Veelbkemig Zwenkgras onderfcheiden. Eenigen meenea |l dat het de Bromos zy van Dioscorides; | anderen houden het voor 't LoHum der Ouden* By Lob el is het gefield onderden naam van Bromus, byDoDONéus onder dien van Fes* tuca altera. De naam van Dravik wordt 'er * wegens de Kaffigheid , van fommigen aan gege- ven. De Halmen van dit Zwenkgras zyn dikwils drie Voeten hoog, dun, geknokkeld en ge- itreept: de Bladen een vierde Duims breed 9 ruuw : de Pluim yler of digter , met meer of minder Aairtjes , op lange Steeltjes zittende cn vry groot, met de Bloempjes optweeryën, In (f) Morison heeft de benaaming in de Text en op de Plaat een weinig verfchülende , dat aanleiding gege- ven heeft tot de Aanmerking van Hallrr , als of Litf- njeus een verkeerde figuur had aangehaald , doch het moet Fig. 16. zyn % Fig. 17 is 'er niet» V 2 XL CfiEJL» XIIL SlüKt 308 Driemannige VI. In 't eerst (laan deeze Aairtjes opwaards , ver- AViii.L* volgens duiken zy allengs en, wanneer het stuk.*0" Zaad ryp wordt> han8ea ZY nederwaards. Ieder Aartje heeft twaalf of veertien Bloempjes. Het Zaad, in ruige Blaasjes zittende, is langwerpig als Rogge - Graan , maar dunner en Kaffig. Als eene Verfcheidenheid behoort hier het Gramen Gros van Montpelgard , een Graaffchap aan de Grenzen van Lotharingen , dus door J. Bauhinus genaamd (t); 'c welk nieü minder hoogte dan 't voorgaande en gladde Aairtjes heeft, een Duim lang. De Kafjes zyn groenachtig, bleek gerand, met Baardjes van vier of vyf Liniën langte. Èen dergelyke komt, zegt Goüan, overvloedig voor, in de Graften van Montpellier, by den Koninglykea Tuin, met ruige Aairtjes. U (fi) Zwenkgras met de Pluim byna opgeregt% Bromus Eyronde Wollige Aairen , met regte Baar dm Zagt!' les en zeer zaS* Pluizige Bladen. In de Zuidelyke deelen Van Europa komt. deeze Soort, op drooge plaatfen, voort. In Switzerland is dezelve, volgens H aller, zeer CY) Gramen Gros Montbelgard. J. B. Hift. IL P4438. (2) Bromus Pan. ereftiuscula &c. Schreb, Gram. 60. T. 6, Wrig. Obs. p. 7. T/i. f. 4. Bromus hirfutus, Lo- cuftis feptifloris ovato - conicis. Hall. Hetv. N. 1504* Gr. Avenaceum Loc. villofis, candic. & ariftatis. Scheuchz. Gram. 254. Gr. Avenaceum Pratenfe &c. Mor. S, gJ X. 7. f..i8* Grasplanten. «eer gemeen , en zou de Trespe der Duitfche- VI. ren zyn , die aan Wegen , Haagen en op Muu- Af n j.L* ren , ja fomtyds ook op de Akkers in Duitfch- S^^F0" land , Vrankryk en Engeland groeit 5 zegt Schreber. Zy is veel kleiner dan de voor- gaande, hebbende de Halmen naauwlyks een Voet hoog ; de Bladen zeer fmal ; alles met eene zagte Wolligheid bekleed. De Pluim is naauwlyks twee of drie Duimen lang en heeft korte Steeltjes , met één of meer Aairtjes, die van zes- tot.tien- Bloemig zyn, ook met een^ge Haairigheid bezet en kort gebaard. Het Zaad is langwerpig, driekantig en bruin. Somwylen misdraagt ook dit Gewas , dat tot een goed Voedzel voor allerley Vee dient, inzonderheid voor Schaapen. Men kan het , met voor- . deel f gebruiken , om het Stuifzand vast te maaken , fchoon het maar twee Jaaren duurt. Tot Hooy is het , wegens de laagte van Ge- was, niet zeer dienftig. (3) Zwenkgras met een knikkende Pluim , en nï- Eyronde Aairtjes 5 met wyd gemikte Baard- jes. In fus. Rappig. (3) Bromus Pan* nutante , Spie. ovatïs Ariflis diva- ricatis &c. Gouan Monsp. 50. Feftuca Graminea Glu- mis vacuis. Scheuchz. Gram', 251. T. 5. f. n. C, B. Pm. q, Prodr. N. 64. . Gram. Phalaroides acerofum % nutante Spica. Barr. Tc. 24. T. 1 , 2. Mont, 1c. 52. Gr# Feftuceum majus , Locuftis crasfis Lanuginofis* Bu*b. Ceuu V. p. 19. T. 38. f. 1. V 3 IL Deel. XIII. Stuk, D R 1 E M A N N I 6 Ë! Aïdeel. *n Vrankryk, Switzerland, Siberië, komt dit HL Gras volgens den Ridder voor, die aanmerkt, stuk?*0" dat de Aairtjes glad zyn , met Draadachtige Steeltjes, naar 't end verdikkende. De Baard-, jes, die anders regt uitflaan , wyken zyde- waards af, dat een zeer kennelyk verfchil maakt. Om die reden oordeelt de Heer Hal- oer , dat het tot de Haver behoore ; doch bekent zelf, dat dit onderfcheid niet vast gaat. Hy telde negen Bloempjes in ieder Aairtje(f). (4) Zwenkgras met een knikkende kroefe Bromus Pluim ; de Bladen weder zyds kaal^ maar ^^pfirgee- de Bladfcheeden Haairig en Pluizige rend, ° Kaf jes* In Kanada is door den Heer Kalm deeze waargenomen, die ftevige Halmen heeft van anderhalven Voet , en Bladen van breedte als Riet, gekield groen, niet Haairig, gelyk de Bladfcheeden. De Pluim is gekruld, bogtig, knikkende. De Aairtjes bevatten van agt tot veertien langwerpige Bloempjes , met ruige Kafjes. In die van het AmerikaanfchPurgeerend Gras, by FEuiixéE, zyn de Aairijes breeder: anders komt het Gewas taamelyk overeen. (5) (t) Avena Locuftïs teretibus novemfloris, Ariftis re* ilexis. Hall. Heiv. N. 1501. p. 235» (4) Bromus Pan. nutante crispa , Foliis utrinque nu- dis, Vaginïs Pilofis : Glamis Viliofis. Sp. Plant. p. 113» GramonBromoides Catharticum. Feuill. Perm. 705. T..i? Grasplanten, (5) Zwenkgras met een opgeregte Pluim , de Aairtjes byna Spilrond 9 Elsvormig naakt IIJ. bykans ongebaanh stok!*0* In Duitfchland en Switzerland groeit dit . Bromus fierlyke Zwenkgras , door Schreber zeer fraay afgebeeld. Het loopt fterk uit den Stoel baard* voort, met zydelingfe Scheuten, gelyk het Kweekgras , en heeft de Halmen anderhalf Voethoog, met taamelyk breede Grasachtige Bladen, De Pluim is anderhalf Voet lang en beftaat uit lang gefteelde Aairtjes, die meestal ongebaard zyn, paarfchachtig , groen en wit, bont. Op vette Gronden groeit het wel drie* vier of vyf Voeten hoog; maar het komt meest voor, op Steenachtige ruuwe en woefte plaat- fen. Men vindt fomtyds de Aairtjes met kor- te Baardjes bezet ; welk verfchil ook in de Hooge Dravik , hier voor befchreeven , naar welke het veel gclykt, wordt waargenomen* Dit gebeurt , wanneer hetzelve op Schaduw- achtige plaatfen, in vogtige Gronden, geteeld wordt, ft Getal der Bloemen in de Aairtjes is van zeven tot tien, en dikwils negen > be- vonden. Be- (5) Bromus Pan. ere&a , Spiculis fubteretibus Subula- tis nudis fubmuticis. Schreb. Gram. 93, T. 13. Feftuca Loc. teretibus &c. Hall. App. 2. Scheuchz. p. 47. N.^aS. Retv% N. 1433. Gr. Pr?.tenfe elatius & majus Lo- cuft. tumidis. Buxb. Cent. p. 21, T* 40 & 41. N* i6# Leys. FL HaU go, V 4 II. Deel, XIIL Stuk» 312 D R I E M ANNIG Ë VI. Behalve het Voedzel , 't welk dit Gras aan HL " ?t Vee uitlevert, kan het door zyn kruipende stuk?TD> Scheuten en Wortelen de kanten van Slooten en Graften vast maaken en , zo voor het uittree- den van het Vee, als anders, in Iasfe Gronden befchutten. VI/ (6) Zwenkgras met een knikkende ruuwe Bmlat^s Pluim , gebaarde ruige Aairtjes en ruuwt Lang- Bladen. baardig. Deeze Soort 3 die in tegendeel de Aairtjes zeer lang gebaard heeft, fchynt;, wegens de rmiwe Eladen , naauwlyks die van Bauhinüs, welke de Bladen met eene zagte Wolligheid bekleed hadt, te kunnen zyn. Door de langte der Steeltjes van de Pluim, welke tevens Tak- kig zyn , kan men ze, volgens Morison, onderfcheiden. Hier zou men de langte der Baardjes kunnen by voegen , waar door ze uit- munt, en noemen dit Zwenkgras, in verge- lyking met het voorgaande , tot verbetering van den dubbelzinnigen bynaam , bepaaldely- ker , Langbaanlig. Maar , wegens de ruuw- heid van de Pluim, kon het ook Ruuw hee- ten, gelyk de Heer Reichard wil. Het groeit f6) Bromus Pan. nu tan te fcabra , Spiculis vïllofis A- iiftatis, Fol. fcabris. Sijjl. Veg» XIII. Hüds. Angl. 40. 3SJ. 7. Feftuca Gram. Nemoralis latifolia mollis. C. B. Tin. 9. Theatr. 144. Feft. Gram. Dumetorum Juba Ion-» giorel Mok, ffrft. III. p. 213. S# 8. T. 7. f. sq% Grasplanten. groeit hier en daar, in 't Gebergte, in Euro- Vï« pa , cn kruipt geenszins voort. A Hoofd* , STUR x (7) Z wen legras met een knikkende Pluim ? de1 Bladen wederzyds , zo wel als de Schee- Bromus den , eenigermaate Haairig , de Kofjes ClU^^ kanthaairig. haairig. Uit Zaad , in Kanada door den Heer Kalm vergaderd, is deeze Soort voortgekomen, met dunre Halmen, en cene zeer knikkende Pluim, van langwerpige, famengedrukte, ge- fteelde Aairtjcs > ieder agt Bloempjes bevat- tende , onder de tip gebaard , wier Kelk- Kafjes glad, de Bloemblaadjes op de kant ge- haaird zyn, en Lancet vormig. (8) Zwenkgras met een uitgebreide Pluim , de VIIL Aairtjes langwerpig tweezydig , de Kafjes SteriHs. Borflelachtig gebaard. baar?™^ Op (7) Bromus Pan. rmtante , Föl. urrinque Vaginisqua fubpilofis , Glumis Ciliatis. Sp* Plant. 5. (8) Bromus Pan. patula , SpïcuJis oblongis diftichis &c. Sp. Plant, 6. Gort. Belg. II. N, 103. Gouat* Monsp. 50. Br. Pan. nutante Locuftis feptifloris &c« Hall. Helv. N. 1505. Brom. grandiflorus, Weig* Obs. p. 9. T. 1. f. 6. Feftuca Avenacea fterilis elatior. C. B. Pin, 9. Mor. T. 7. f. 11. Gr. Avenaceum Pan. fparfa, Scheuc^z. Gram. 258. T. 5. f, 14. Bromos Herba. Dop. pempt. 540. v 5 II. Desj.. XIII. Stok, Dr.iemanni.ge VI. Op Velden, in Bosfchen en aan de Wegén, III. 'in de Zuidjlyke en middeldeelen van Europa* stuk*0" Sroeit onyrugthaar Zwenkgras , dat fommigen achten het Bromt>s der Grieken te zyn. Men noemt het in yt Franfch Averon , in'tltaliaanfch Vena vana^ dat is Tdele Haver*, om dat het naar Haver gelykt en geen Haver voortbrengt. De Halm is een Voet en daar boven lang ; de Bla- den zyn Haairig , aan de kanten ruuw en taa- melyk breed. Het heeft een lange losfe Pluim, meest over ééne zyde hangende, met lang ge- fteelde Aairtjes, die lang gebaard zyn. IX; (9) Zwenkgras met een knikkende Pluim , en awlmfis* Eyrond- langwerpige Aairtjes. ^Jikerig. Dit zou de Naakte of Tdele Haver zyn , die in de Akkers van ons Land zo wel als elders voorkomt; welke de Heer Haller be- fchryft als een Allergrootst Gras , met een ruige Halm vyf Voeten hoog; de Bladen in 't eerst ruuw, volwasfen glad, een vierde Duims breed: de Pluim een half Voet lang, met lan- ge zeer Takkige Steeltjes ; de Aairtjes langer dan een Duim , rondachtig en geheel glad , met (q) Bromus Pan. nutante , Spie. ovato - oblongis. Sp< TlanU 7. Gort. Belg. 25. FL Suec. 85 , 97. Oed* Dan. T« 293. Gouan Monsp. 51, Ger. Prov. 97» Br. Pan. «üffnfa pendula. Scop. Cam. I. 206. Br. Culmo Panicu- ia.to Spicis compresfis. FL Lapp* 27% H% Ciiff, 25. Br» GRASPtANTEIT. 51$ met agt Blommetjes, zynde korter gebaard ApVL^ dan de voorgaande Soort en tevens dunner, zo u^ de Afbeelding van Scheuchzer aanwyst. STUK, Dus worden deeze Gras -Planten van de meefte Autheuren onderfcheiden , maar de Heer Scopoli, dezelven in Karniolie onder- zoekende, vondt tusfchen het Rogminnende, Rappigc, Akker- en Daken -Zwenkgras geene vaflx ] aaien : des zyn Ed. die allen, onder den raam van Bromus po/ymorpkus , te famen voegt (t). Ik zal derhalve ook tot geene der voorgaan- I^Pa^u de Soorten in 't byzonder , dat Japanfe 'Zwenk- &Sl 4* gras t'huis brengen , in Fig. 4, op Plaat XCI afgebeeld: het welk van alle de voorgaanden eenigermaate fchynt te verfchillen ; doch moog- lyk naast komt aan de laatfte of liever aan de Agtfle Soort. Het heeft een dunne , ronde Halm , die van onderen eenigszïns ruig en ge- knokkeld is, boven glad, met zeer fmalle 3 Liniaale Bladen. Aan den top fpreidt z?g een Pluim uit, van lang en dun gedeelde Aairtjes, die ten deele als Kranswyze uit een Knoopje voortkomen en fommige Steeltjes Takkig ver- deeld hebben. De cnderfte Aairtjes zyn veel- al glaber, Lccuftis glabris nutantibus. Hall. Heh\ N* 1509. Feftuca Graminea Juba effufa. C. B* Pin. 9, Prodr. ig. Scheuchz. Gram. 262* T. 5. f. 15. Bromos fferilis. Lob. Ic. 32. (f) Flor. CarnioU II. N. H'S4 JI. Deel. XIII. Stuk, §!<$ Driemannige Vi. al zevenbloemig; de bovenften tienbloemigof Afdeel, daar omtrent. Boven loopen zy eenigszins Hoofd- puntig uit. De Kelkblaadjes zyn klein en on- *TUK' gebaard , doch anders Laneetvormig en Geut- achtig, gelyk het buitenfte Bloemblaadje, dat een Baardje heeft, uit de Rug, onder de tip > voortkomende: des het volftrekt tot dit Ge- flagt behoort , en , dewyl het binnenfteBloem- kafje Vliezig dun is en op de kanten gehaaird; zo zou het de Agtfte Soort zeer riaby komen, indien de Kafjes in Baardjes uitliepen , gelyk Scheüchzer daar van getuigt. (i o) Zwenkgras met een opgeregte Pluim en Gemcula- afflandige Bloempjes ; de Halm leggende , buigend. In Portugal is dit door den Heer Vandel, x i waargenomen. Het heeft de Halmen naauw- ïyks een Handbreed hoog, het uiterfte Leedje opgeregt, en bekleed met de Scheedjes van Grasachtige Bladen. De Pluim, die overend ftaat, heeft geen dunne, maar byna driekanti- ge ruuwe Steeltjes. De Aairtjes beftaan uit vier Blommetjes , eenigermaate ruig , van el- kander afftandig , met taamelyk lange regte Baardjes. en) (10) Bromus Pan* erefta , Flosc. diftantibus Peduncu-» lis angulatis , Culmo genu. procumbente. &p* Flant. i§* Mant. £♦ 33, Grasplanten, 317 Cu} Zwenkgras met een knikkende Pluim en A VT* Liniaale Aairtjes. III. Hoofd- Op drooge Heuvelen, op de Daken derSTÜ^r Hulzen en op.oud Muurwerk , groeit dit Zwenk- Bromm gras door geheel Europa : weshalve het ook, ^°pa^ van fommïgen , Muurgras wordt geheten. Dekelu eerfte Soort komt het zeer naby , doch ver- fchilt door de knikkende Fluim en dunner , eenigermaate Haairige Aairtjes , zo Tour. ne fort aanmerkt. De aangehaalde Afbeel- dingen van Plükenet enMoRisoN, ver- toonen ondertusfchen dit Gras met opgeregte Aairtjes en Pluim ; welke geftalte het in 't bloeijen heeft , vervolgens knikkende, gelyk veelen van dit Geflagt. Linn^üs zegt, dat het te Upfal de Daken bedekt 5 even als een Zaailand van Koorn. Hier te Lande vindc men 't ook veel op oude Boeren Woonin- gen. In de Zuidelyke deelen van Vrankrylc groeit het overal, op hooge drooge plaatfen en Puinhoopen. De Ridder befchryft het dus. De (11) Bromus Panfcula nutantc , Spïcis Linearibus. Sp* Plant. 8- Gort* Belg. 26. FL Suec* 86 , 98. Gouast Monsp. 51. Ger, Prov. 9^ Brom. hirfutus , Pan. nutan* te pauciflora. Hall. Helv. N. 1508. Gramen Murorum Spicis pendulis anguftioribus. Tournf. Par. 91. FeSii* ca Avenacea fterilis Spicis ereftis* Raj. Angl. ÏII. 413* Pluk» Alm. 174. T. 299. f. 2, Mor, S, 8, T. 7, £ 13. IL Deel. XII. Stuit. 3i& Driemannigs VI. „ Do Halm is van dikte als een Draad , met AU^EL' 35 yyf dikker Knokkeltjes en geftreepte Schee- Hooïo- ^ dm. De Bladen zyn van boven zagt, aan 3, de kanten meer gehaaird. De Pluim is „ eenzydig , knikkende , wordende als de 3, Vrugt ryp is , op den Grond nedergedrukt- 3, De Bloemfteeltjes, vooral de onderden, zyn 3? vyf in getal, Haairachtig dun , los, ruuw. „ De Aairtjes Liniaal , met vyf onder de tip 3, gebaarde Blommetjes , die uit Elsvormige 3, Kafjes beftaan , met het Baardje regt, zo 33 lang als 't Kafje." XII. C12) Zwenkgras met een knikkende Pluim en Bvomus vierbloemige Aairtjes , die korter gebaard GiganteiiSm °, ■ ö Reusach- zyn. tig» Dit Reusachtig Zwenkgras is hier te Lande in 't Haagfche Bofch en elders gevonden. Het groeit overvloedig in lommerryke Bosfchen aan den Donau, volgens J a c qu i n. Het komt> buitendien , ook in andere deelen van Europa voor, doch bereikt overal geen anderhalf of twee Ellen langte, gelyk Schreber zegt, dat (12) Bvomus Pan. nut ante , Spie* quadrifloris, Ariftis brevioribus. Sp. Plant. 12. Gort. Belg. II. N. 106. FU Suec. II. N. 99. //. Scan. 394. Schreb. Gram. %%. Ti ïi. Brormis glaber , Locuftis quadrifloris nutantibus , Arift. longisfimis. Hall. flelv. N. 1510. Brom. Panicu- Ia nutante &c. Scop* Qam. I. p. 205. Gram. fylv. gla- brum Panic, recurva. Vaill. Far4 93, T. 18» t 3* Fes- Grasplanten. 319 dat de Halmen hebben. Hall er voirdtze AfdeÉw van drie of vier Voeten , met Bladen van een lil» half Duim , dat is ongevaar een Tink breed* stuk. Uit ieder Knoop van de Halm komen door- | gaans twee Bloemdeelen voort: 'c welk eene j byzonderheid is , die het baarblykelyk van 't ; Akker -Zwenkgras, dat 'er meer by elkander heeft, doet verfchillen. Zo behoort dan ook hier, het Gladde Bofchgras van V ail lant, I met een omgekromde Pluim. Scopoli heeft het glad met vierbloemige , en ruig met zes- j bloemige Aairtjes waargenomen. Zy hebben aan 't end een Bondeltje van fyne Baardjes, die ff witachtig bleek rood en altoos een weinig i kroes zyn. De Aairtjes zyn byna Rolrond , 1 taamelyk dun en fpits. Meest kwamen zy den I Heer Schreber met zes of meer Bloempjes I voor. Niet zelden zyn de Aairtjes maar drie- i bloemig , zegt de Heer J a c qu i n (*). Dit Gras , dat van de meeften der voorige Zwenkgrazen, in de byzonderheid, van over- blyvende te zyn, verfchilt, groeit in Sweeden aan de Oevers cjer Zee, op lommerryke Heu- vels Feftuea Fol. Digiti latitudine Iongisfimis , Pan. laxa. R* Lugdb. 69. Gramen Bromoides Aquaticum latifolium &c#> Scheuchz. Gram. 264. T. 5. f, 14. g. Bromus glaber JPanicula nutante. Hall. Helv. N. 1506. Scheuchz. Gram. T. 5. f. 16. Plant. Findel. Enum. p. 18. ÏL Deel, XIII. Stuk. $zo Driemannigï VL veis en op Bergen. Het gedyt niet minder 'Afdeel. Qp vogtige Gronden. Dewyl het breede Bla- Hoofö- den heeft , zou het , tot Voedzel voor het Vee, zeer dienftig zyn in zodanige Landen , daar men anders gebrek heeft aan Gras. De Paftoor Rimrod, te Queniledt in 't Mans- fel ifche, heeft, nu omtrent twintig Jaar ge* leeden , veel Proeven daar mede in 't werk gefield in zyne Hof, en het op plaatfen, daar anders geen Gras groeijen wilde , volkomen wel geteeld. Wanneer al ander Gras dor is, ftaat het nog groen en bloeit tweemaal in een Jaar. Men zou het, rekent die Heer, viermaal in één Saizoen kunnen maaijen (*). XIII. (13) Zwenkgras met eenegebondekle Pluim 5 £y- fubem* m 0llSefiee^e P^u^Se ^airtjes en op* Rood-* ftaande Baardjes. aditig. In Spanje is deeze Soort door den Heer Loefling gevonden , d'"e gebynaamd wordt , wegens haare zagte roodachtige Pluim. Me- nigvuldig is 't getal van derzelver Aairtjes, die langwerpig zyn en lang gebaard, vergaard tot een Eyrond bondeltje. (14) (") Schreber Gram. utfupra. (13) Bromus Pan. Fasciculata * Spids fubfesfilibus Villofis, Ariftis ïe&is. Sp* Plant. 10. Am. Acad. IV. p. 265. Gramen Paaieula molli rubente. J, J3. HiJU IL p9 464» Grasplanten; (14) Zwenkgras met een gebondelde Pluim , VI. byna ongefleelde gladde Aairtjes en uit ge- mm fpreide Baardjes* stok*** XIV". (15) Zwenkgras met eene ge-aairde Pluim Bromus en byna ongefleelde 5 opgeregte , ruigack. j^m? tige Aairtjes ? dié omtrent vierhioemig zyn. achtig. XV- Van deeze twee is het eerfte in Spanje, het §tyT^ andere in Portugal gevonden door den Heer achtig. Vandelli. Dit laatfte heeft de Halm een Span hoog, t'eenemaal bedekt met Bladfchee- den , en eene kort gedeelde Aair , met ver- fpreide Aairtjes , die taay zyn , ruigachtig , * taamelyk ftyf , vier of Lvyf bloemig. De Baar* djes hebben de langte van de Aairtjes. (16) Zwenkgras met een zeer eenvoudige Tros* iPHL van eenbloemige dtee/tjes, de Aairtjes zes- fits. bloemig 0 glad en gebaard, GetrofU In O4) Bromus Pan. Fascicnlata , Spiculis fubfesfilibus glnbris 9 Ariftis patulis. Sp. Plant. n. Am. Acad, IV. p. 266* (15) Bromus Pan. Spicata , Spiculis fubfesfilibus erec- tis pubescentibus , fubquadrifloiis. Sp. Plant. 18. Mant» 33« , (16) Bromus Racemo fimplicisfimo , Pedunculis unï* floris , Fioribus fexfloris &c* Sp. Plant. 13, Gort. Beigm \l. N. 107. Feftuca Avenacea Spici* firigpfioribus, R&j» Augi* III. x». 414» X II. Dz%u XIII. Svsx, DriemannïgS VI- In Engeland , als ook by ons op de Wallen Afdeel. Nymegen 5 komt deeze Soort voor, wier Hoofd- pjujm beftaat uit een eenvoudige Tros van overhoekfe Steeltjes. De Bladen zyn van on- deren Pluizig. XVTI C1?) Zwenkgras met een uitgebreide Pluim j Bromus de Aairtjes byna driebloemig* toiflorus. Drie- bioêmig. jn de Bosfchen van Deenemarken en Duitfch- land komt zodanig Zwenkgras voor, dat ook in Switzerland is waargenomen , aldaar een Halm hebbende van vyf Voeten Iangte;zo dat het te tellen is onder de grcotfte Gras -Soor- ten. De Aair was een Voet lang, met kleine Aairtjes , van drie , vier of vyf Blommetjes , in de" jongheid Violet, vervolgens bleek. Het hadt fmalle Rietachtige Bladen. XViïï 0 Zwenkgras met een ylere Pluim , die uïfa Madriten- gebreid is en opgeregt ; de Aairtjes Lint- ^Madïits* tial^ de middelflen dubbeld : de Steeltjes mar boven dikker. Dit (1?) Bromus Panic. patente, Floribus fubtriflorïs. Sp> 'Plant. 16. Brom Pan. laxa , Locuftis quadrifloris , bre- visfime Ariftatis. Hall. Helv. N. 1511, Gramen Bro- moides Pan. fparfa, Scheüchz. Gram. 511. Oed, Dmu 440 ? 1 (18) Bromus Pan. rariore pat aio- ere&a, Spie. Lïnea* ribus , intermedia geminis &c. Sp. Plant. 9. Am. Acad*, IV. p. 265. Bronius fterilïs ere&a Pan. major. Barr, Tc. 76. f. u Gr] Bromoi&es pumilum &c. Scheüchz* Gram* 260, Grasplanten» 323 Dit groeit in Spanje , omfïreeks Madrit , JjJ^ hebbende, volgens de Waarneeming van den lil. Heer Loefling , een zeer yle geaairde STÜ1U Pluim, en taamelyk breede zagte Bladen. De Halmen zyn twee Voeten hoog «, glad, met gezwollen Knokkeltjes. (19) Zwenkgras met een zeer Takkige Halm , XIX. ongefleelde Aairijes en ingerold - Elsvörmige rJ^f„s*s Bladen. Takkif* In de Levant groeit , volgens den Heer Schreber, deeze Soort , die in Takkigheid uitmunt, met Draadachtige leggende Halmen, hebbende de Aairtjes veel naar die van de volgende gelykende. (20) Zwenkgras met de Hahn onverdeeld^ de *XX. Aairtjes overhoeks , byna rond en weinig gebaard. Aairtjes overhoeks , byna ongefleeld 0 Spil* FQqXiZ Vry f19) Bromus Culmo Ramofisfimo, Spïculis fesfilibus &c, Sjj. Plant. 20. Mant. 34. Gr. Junceum Cornïcul. ve« lut Frutescens glabrum 9 Oriëntale. Scheuchz. Gram. 38» (20) Bromus Culmo indivifo ; Spiculis alternis fubfes« filibus teretibus fubarillatis. Sp. Plant. 14. Gort. Belg* c6. Fl. Suec* 89 , 100. Oed. Lan% T. 164. Jacq. Vind* 33. Gouan Monsp. 51. Ger. Prou. 98. Feftuca Culmo altern. fpicato. R, Lugdb. 67. Poa &c. Gmrl. Sib. I* y. ii2« Triticum Spicis diftichis &c. Hall, Helq. N* 1431. Gramen Spica Brizse majus. C. B. Pin. 9, Prodr* 19. Theatr. 133. Gr. Loliaceum Corniciüatum. Scheuchz* Qram,^, Gr. Loliaceum Corniculatum. ToUR^S", Paris 92 X a II. Deel. XIII, Stok, j24 Driemannigè AwLtt %' aI§emeen k°mt op ruuwe Bergvelden n i. * en in Bosfchen, door geheel Europa, dit stuk!FD" Zwenkgras voor , dat hier te lande ook op Zandige Velden by Haarlem groeit. Het ver* fchilt aanmerkelyk in geftalte van de voor- gaande Soorten en komt de Tarwe zo na- by , dat Baühinus het Waitzen- Gras ty- telde. Ook betrekt de groote Haller het daar toe , noemende hetzelve Tarw met twee* zydige Aairen en ronde ruige gebaarde Sprink- haantjes van twaalf Bloemen. Tournefort befchryft het 9 onder den naam van Dolykach- tig gehoornd Gras , zeer omftandig. Die ver- maarde Kruidkenner vondt het niet alleen in 5t Bofch van Boulogne, maar omftreeks Parys byna overal. OokkWamhetden HeerGMELiN in Siberië voor. De Halm is twee Voeten en daar boven ; de Pluim ongevaar een half Voet lang, en beftaat uit Aairtjes, wier vlakke zyde naar de Halm gekeerd is , met endelingfe Baard- jes] aan den Kelk. XXL (21) Zwenkgras met de Aairtjes tweezydig Crf/muf. gefchubd) ongefleeld , neergedrukt. Gekuifd, Dit (2 O Eromus Spie. diftiche imbricatis fesfilibus de* presfis* Sp. Phrnt. 15, Am> Acctd. II, p. 339. Feftuca Culmo Spicato , Spie. multifioris. Gmel. Sib* I* 115. T. 23. Gr. Triticeum, Spica latiore compatta. Buxb. Cent. I. p. 32. T. 50» f. 3. Triticum Criftatum. Schreb* Gram* 12. T. 23. £, 2» Grasplanten. 3*5 Dit Gekuifde groeit in Tartarie en Siberië. Buxbaum vondt het in Georgië, op naakte fn!Er4 Heuvels. De Halmen zyn een Voet of ander- J^™»* half hoog. Het is aanmerkelyke veranderin- gen onderhevig, en wordt Honig- Weitzen van den HeerScHREBER genoemd, om dat het een zoet ; bruin , kleverig Sap uitgeeft , waar van Steller us zelfs meer dan anderhalf Once hadt vergaderd , en het met Thee inge- nomen, denkende dat het de kragt van Man- na hebben mogt : doch zulks evenwel niet be- vondt. (22) Zwenkgras met twee opfiaande Aairen XXII. overnoezs* difiachy- os. Dit kleine Gras, voorkomende in Paleftina en in de Zuidelyke deelen van Europa , fchynt verfcheide twyfelingen onderhevig te zyn. Gouan merkt zeer wel aan, dat hetzel- ve het uit Barrelier aangehaalde niet kan zyn. De Aairtjes zyn ongedeeld en plat als in de Tarw , met een fpitfen Kelk, wier Pun- ten de Baardjes uitmaaken, gelyk in de twee voo- C22) Bromus Spïcis duabus erectis alternis. Sp. Plant. 27. Am. Acad.1V. p. 304, 450. Feftuca Ciliata. Gouan /Jonsp. 48. Br. Spiculis fubbinatis compr. fesfilibus^ Ger. Prov. 98» G ramen Spica Brizse minus» C# B, Fin, 9. Prodr. 10. Pluk. Alm. 173. T. 33. f. U "x3 II. Dssiu XJII. Stok. 326 D&ïEMANNIGJsr VI. voorige Soorten ; die derhalve , volgens de Ammu aigemeenc Kenmerken , eer zouden fchynea sST* tot het voorSaande Geflagt te behooren. In 't wilde groeijende is het twee-3 wanneer men het teelt drie-Aairig. XX lil. C23) Zwenkgras wet uitgebreide Pluimen en f ohjfta^ ge-aairde Takken ; de A airtjes overhoeks > ckms'. aangedrukt > Liniaal > met zeer korte Baard* Aairig, Jes* By Alexandria, in Egypte , heeft de Heer Forskaöhl, op vogtige plaatfen aan de Graften <> deeze Soort waargenomen. Zyn Ed. vondt 'er , bovendien , een andere, die hy Ruig noemt, of Pluizig , met zeer lange Baardjes , en eene , die naar het Beemdgras ge- leek, met vyfbloemige Aairtjes. XXIV* (24) Zwenkgras met de Pluim hyna overend 5Kwis^ei- fiaande en Degenvormige Bfoewflee/tjes. Op 't Eiland Majorka groeit dit Gras, heb- bende de hoogte van een Span , met veele opgcregte Halmen, en eene langwerpige bruin* achtige Pluim 5 die aan de Tanden Steeltjes uit- (23) Bromus Panic. patentibus. ; Ra mis Spicatis ; Spi« culis alternis appresfis Linearibus ; Ariflis brevisfimis* Flor. JEgijpt. Arab, p. 23. (24) Bromus Pan. ereftiuscula , Pedu&euBs Enfi&r-* ttubus. Mant. Grasplanten. 3*7 uitgeeft, naar 't end verbreedende, het mid- vi. deifte één, de zydelingfe twee- of drie- Aairig. ^jf^ De Aairtjes zyn vierbloemig, met een Elsach- Hoofd- tigen gladden Kelk. Ket buitenfte Bloemblaadje heeft een regt Baardje. De Meelknopjes zyn geel, de Stempels wit. S t 1 p ü, Kwispel-Gras* Den Latynfchen Geflagtnaam vertaaien fommigen Frhmgréi , dat niet zeer eigen is ; dewyl in het Gewas van weinige Soorten fcig iecsPriemachtïgs vertoont. Ik oordeel dat men gevoeglyker den naam van Kwispelgras gebrui- ken kan, dewyl de meeften zeer zwaar en ruig ge-Aairdzyn, als een Kwispel. De Kelk is tweekleppig, eenbloemig : het buitenfte Kafje * van 't Blommetje lang 3 veeltyds Pluizig, ge- baard , en aan den voet gewricht (*). Daar komen de volgende Soorten van voor. (1) Kwispelgras met gewolde Baardjes. ï, Stipa Pennata* Niet Gevederd. {*) Zie %? 23 \ op Plaat LXXXV11. (1) Stipa Ariffcis Lanatis. Sijft. Nat* XII. Gen, 90. Weg* X 1 11. p. 104. Gouan Monsp. 51 Ger. Prov. 83, Jacq* Vind, 13. Stipa Ariltis Plumofis. Hall. Helv. N. 3514. Feftuca Ariftis plumofis. R, Lugdb. 68. Feftuca Glumis unifloris. Gmel. Sib, 1, N« 50. Gnim'en Spl- catum Ariftis Pennatis. Tournf. Inft% 51 s. Gr. Spar- teum X 4 II. De el, XIII, Stuk. 328 DRIËM ANNIGÊ VI. Niet alleen in Ooftenryk, waar van het bf Aïdmx. cLUSIÜs den naam heeft, maar ook in Swit- Hooid- Zerland , Italië en de Zuidelyke deelen van *ICK' Vrankryk * ja zelfs in Siberië , komt deeze Soort van Gras voor. Op de geheele reeks van Gebergten, die zig van Baden tot den Donau uitftrekt, groeit het zelve op opene plaatfen overvloedig, zo Clusius aantekent. Ge- heele Velden zyn 'er , tusfchen de Rivieren Jenifea en Oby , als ook tusfchen deeze en de Irtis , in de Noordelyke deelen van Afie, me- de vervuld , zegt Gmelin. . Het heeft menigvuldige Bladen van een Voet lang, die fmal zyn en Biesachtig famengerold. Hier tusfchen komen Halmen voort f van wei- nig meer langte,die uit eene Bladfcheede drie of vier Bloemen uitgeeven, wier Kelk-Kafjes ieder in een Baardje uitloopen , van aanmer- kelyke langte. Het Blommetje, in de. Kelk, beftaat uit twee Kafjes, waar van het buitenfte en grootfte een Baardje heeft , aan 't begin fpiraal gedraaid en vervolgens ten einde toe gevederd met eene Donsachtige Wolligheid; zodanig, dat het by de Pluimen der Paradys- vogelen vergeleeken wordt. Dit Baardje is fomtyds byna een Voet lang, en verfcheidene daar van, zig wyd en zyd uitfpreidende, maa- ken teum Pennatum. C B. Pin. 5. Tkeatr. 70. Spartum Au- ilriacumt Clüs. Bijt. II. p. 22,1* Fann. 719, ScüeucüS» Gram. 153. T, 3. f. 13, Grasplanten. 3*9 ken deeze Grasplant verwonderlyk. In Pro- Afde^ vence legt het Landvolk deeze Pluimen in de Kalk; waar door zy , die anders wit zyn , geeUxuK. worden , en dan verfieren zy 'er hunne Hoe- den mede , zegt Tournefort, die ver- haalt , dat het insgelyks op de Heuvels van 't Bofch van Fontainebleau groeit (*). (2) Kwispelgras met naakte regte Baardjes ; H> de Kelken langer dan het Zaad; de Bla- %fnceet* den van binnen glad. tigiesach- (3) Kwispelgras met naakte kromme Baard- III, jes ; de Kelken langer dan het Zaad ; de oXa^rd, Bladen van binnen rutgachtig. In Vrankryk zekerlyk 9 misfehien ook in Duitfchland en Switzerland , komen deeze bei- den voor; hoewel de Heer H aller geen an- deren gevonden hadt, van dien aart, dan met C*) Plant, envir. Paris* p. 463» (2) Stipa Ariftis nudis reftis , Calycibus Semine Ion- gioribus &c, Sp* Plant ; 3. Gouan Monsp. 52. Ger. Prov. 83. Jacq. Vind. 13. Feftuca Ariftis nudis. R. Lugdb. 68. GmEl. Sib. I. N« 49. p, 114. Feftuca Junceo folio. C» B. Pin, 9. Theatr. 145, Scheuchz. Gram% 151. C3) Stipa Ariftis nudis curvatis , Calycibus Semine Ion* gioribus , Foliis intus pubescentibus. Sp. Plant. ± Pall. lt. I. p, 267. Stipa Ar. nudis fiexuofis &c. Hallv Helvm N. 1513. Feftuca longisfimis Ariftis. C. B. Pin. 10. Theatr* 153. Gr. Avenaceum Mont. Spic& fimpM , Arislis recur- vis. Vaill, Par. 85* x s II. Dbee. XIIL Stck. 330 Driemannuë /*deel &eboogene of gekromde Baardjes. Dit is het UI. ' eenigfle verfchil niet , tusfchen deeze beide sraT*" Gras-Soorten. De Iaatfte gelakt wel naar de andere zeer , doch heeft de Bladen , zegt men , korter , fty ver en minder ruuw van buiten 5 maar van binnen ruiger: den Kelk niet witach- tig maar bruinrood ; de Baardjes een weinig korter en volwasfen op verfcheide manieren gekromd. Beiden zyn zy zeer lang en ruig gebaard 5 de eerfte Zilverkleurig, zo Bauhx- £?us aantekent 9 wien deeze uit Wallifer-Land, daar dezelve aan 9t Meir van Sedun overvloe- dig groeide , gebragt was, door Burse- rus, DeHeerGMELiN tekent van de eer- Ite, die door geheel Siberië, zegt hy , zeer gemeen is, aan, dat de Baardjes zeer gene- gen zyn zig om te krullen. Ook houdt hy de paarfche kleur der Kelken voor eene Verfchei- .denheid, IV* (4) Kwispelgras, met de Haardjes naakt en Korthaar- reS* ? naauwlyks tweemaal zo lang als de ' Kelk en gewelde Vrugtbeginzeh* Dit Kwispelgras ,by Montpellier door den Heer Goüan waargenomen, hadt de Halmen twee Voeten lang en ftnalle Bladen; de Pluim byna ge-aaird , met twee- of drie- Bloemige Steel- (4) Stipd Ariftis nudis refrïs , Calyce vix duplo Ion- gioribus f Germinibus Lanatis* Syjh Nat* XII, T. 3. V* zzy* Goüan JMufir* 4% Grasplanten. 33* Steeltjes; den Kelk zo lang als 't Zaad; dat Vh Spilrond is en eenigermaate Pluizig. A*ULTm HoofB» (5) Kwispelgras met de Baardjes aan den voet STUy^ Haairi? ; de Pluim ge-aaird ; de Bladen Stipa Draadachtig. ma^ Zeertaay, Op Zandige Heuvels in Spanje groeit dit Gras , dat men aldaar Efparto noemt , en ten tyde van Plinius reeds bekend geweest is onder den naam van Spartum , of Spartum Her- ba ; om het van dat Bremachtig Gewas , welk Spartum of Spartum genoemd wordt , te onderfcheiden. Het hier bedoelde, door den grooten Kruidkenner Clüsiüs zeer omftan- dig befchreeven en fraay afgebeeld , is een Kruid 9 met Biesachtige Bladen van twee of drie Voeten langte * regtopitaande, ftyf, een weiaig dikker dan Koornhalmen, maar taay en gevuld. De taaiheid heeft insgelyks plaats iqi de Bladen, weinig korter, in 't eerfte taame* lyk breed, maar vervolgens, door inrolling , fmal en rond, dunner dan de Halmen, waar aan ook Bladen zyn, doch korter, en Scheeds* wyze dezelven omvattende. Op 't end komt een Pluim byna als van Riet, een Span lang, uit (5) Stipa Ariftis bafi pilofis, Panfculi SpicatS, Foliis "Filiformibus. Sp* Plant * 4. Am. Acad% IV. p. 566. Loefl* Itin. 118. Gram. Sparteum Panicula' comoff» C. B, Pin. 5, Spartum Herba. Plinii. Ckus* Rifi* 2. 2ZO. Hisp. 504» Lob, J% gg, 1L Deel. XIII. Stuk» Driemannicb VI* uit Bloempjes beftaande wier Kelk ongebaard AniEL' is, het Blommetje een Kaf je heeft byna half stu^0TD" 20 lan£' maar *n een ^aarc^"s uitloopt, wel vyfmaal langer, dat aan den voet gedraaid is, en aan de buitenzydemet taamelyk lange Pluis- haartjes bekleed. Dus nam het de fchrandere Loefling , by « kans twee Eeuwen na zyn gemelden Voorgan* ger, in deeze Grasplant waar, welke hy aan- merkt nog heden in Spanje van zeer Veel ge- bruik te zyn, om Matten te vlechten tot be- dekking der Steenen Vloeren in de Winter ; om Kabeltouwen te maaken voor de Schepen, als oqk Mandjes, Korfjes en dergelyk Huis- raad, tot het overdraagen en bergen van Vrug- ten. In de Zuidelyke deelen van Spanje, by- zonderlyk in Granada, langs de geheele Zee- kust, totaanMurcia, voornaamelyk omftreeks Carthagena, zegtCLUsius, was die Spartam zo gemeen , dat by de Ouden die flreek Spar- taria' geheten werdt. Behalve het gemelde , dat men van de drooge en frïsfche Bladen fa- briceerde, werden van dezelven, als Vlasch in Water geweekt zynce, vervolgens geklopt en dan gedroogd; ook zekere Schoenen of Pan- toffels, Koorden ander fyn Werk, gemaakt. yj# (6) Kwispelgras dat naakte Baardjes heeft, Stipa je Kelken met het Zaad gehk. Jivenacea» o «/ Haver- , In sichtig. (6J Stipa Ariftis nudis , Calycibus Seinen, a^uantf* bus» Grasplanten. $33 in Virginie groeit dit Gras 3 dat dunne Hal- VI.' men heeft , en boven een Buikig Blad., van m. L* langte als de Pluim , die uit gepaarde eenbloe- s^™Fn* mige Bloemfteeltjes beftaat. De end - Baardjes der Blommetjes zyn van langte als de Steel- tjes. (7) Kwispelgras met verbreede Vliezige Steel- Vir. 1 tjfï* fiacea. Door den Heer Loeflingis deeze Soort in Spanje waargenomen , die een gladde Draad- achtig dunne Halm heeft, met eene Tros van eenbloemige platte Steeltjes. Het eene Kelk- Klepje is van langte als het Zaad , het andere korter, het Bloembaardje een weinig langer en bogtig: het uiterfte Bloempje, op één naa, ongedeeld. Deeze Soort zou , volgens den Ridder , ook aan de Kaap der Goede Hope voorkomen , doch daar van fchynt die te verfchillen 5 welke de Heer N. L. Bürmannüs Afrikaansch Kwispel-Gras ty telt (f ) , en waar toe zyn Ed. de Afbeelding van Plükenet t'huis brengt, welke byLiNN^us twyfelaehtig betrokken is tot de volgende Soort, (8) Kwis- bus. Sp. Plant. 5. Andropogon Folio faperiore Spatha* ceo &c. Gron. Virg. 133. (7) Stipa Pedicellis dilatatis Membranaceis, Sp» Plant. 6. £fj Stipa Africana. BtfRMi Fl Cap9 Prodr. 3, a 11. Deel. XIII. Stük, 3f 234 D R t Ê M A N N I G Ë Afdeel. ( ^ Kwispelgras met naakte Baardjes ; de Blik* pi. j es aan den voet gehaaird de Bloemen on» sSk0"" gefteeld, gehandeld. vin. IbIhs-^ ^*er wor(k bedoeld het zogenaamde bètis* jpend. pend of Verwet-Gras van Rümphius, den hs*u 'naam, Tagalgnana o£Tagefoana3 op *t Eiland Ternate,in Oostindie, daar van hebbende, dat het gebruikt wordt, om den een of ander iets te verwyten. By de Indiaanen , naamelyk 3 zyn dergelyke Zinnebeeldige uitdrukkingen , even als by de Oofterlingen 5 in gebruik; 't welk derzelver afkomst klaar bewyst. Wil men iemand vleijen, vereeren, tergen, uit- daagen, en wat dies meer is, wordt ten dien einde eenig Zinnebeeldig Kruid, of iet anders', aan hem gezonden. De ruige, ftekelige Aai* ren van dit Gras, achten zy dus tot berispin- ging of verwyt te dienen. Het groeit , zegt hy, zes of zeven Voeten hoog, en heeft fmal- le Bladen van twee of drie Spannen langte , Scheedachtig de Leden omvattende van de Halm , die geknokkeld is en in Takken ver- deeld. Iéder Knokkel geeft een Aair uit en boven aan het end der Takken heeft het drie Aairen , allen onder met een dikke Dons of Wol- (8) Stipa Ariltis nudis , Bra£eis bafi barbatis > Fols- culis feffili-fasciculatis. Sp% Plani. 7. Gramen Ethiopi- cum Panicula molli virente. Pjluk. Alm. 176. T. 300. f. i. An Gramen Arguens. Rvmph. Amb. VII. p, i$< 1% 6. f. u Wolligheid bekleed, waar in Zaaden fteeken, ^ die lange, dunne, fpitfe Baardjes hebben. ni.E£* De Bloemen zyn in Bondels vergaard , zo S^*D* dat de Kaf jes naauwlyks van de Blikjes onder- fch?iden kunnen worden ; maar de Blikjes zyn langer , aan den voet van buiten zeer Haairig. De Zaaden heeft het van onderen ruig , met naakte, zwarte, omgedraaide end -Baardjes , zegt Linn^us. Hier uit blykt, dat het zonderlmge Gras* in Fig. I. op Plaat XCII, uit myne Verza- meling afgebeeld , tot deeze Soort behooref De Heer Thunberg heeft hetzelve in Japan verzameld. De Halm, die rond is , heeft zeer lange , dunne Scheedachtige Bla- den , en verdeelt zig , uit den Schoot van èén derzelven, boven in drie Takken , welken ieder gepluimd zyn met verfcheide Aairen , van gezegde hoedanigheid, van onderen ruig, en van binnen een lang gebaard Zaad bevat- tende, dat grooter dan natuurlyk by Letter a is voorgefteld. Hier door wordt de Af bed- ding van dit Gras zeer verbeterd , en 't blykc klaar, dat hetzelve het Ethiopifche Gras van Plukenet , met een zagte groene Pluim, geen- zins kan zyn* (9) Kwispelgras met de Bloemen ongebaard; ix. de Doorn- (9) Stipa Flosculismuticis; Bra&eis Capitulorom Fas- koppig* U> ïïmu XIIL STygt Driemankïgé VI, Afdeel. III. Hoofd- stuk» de Blikjes der Koppen gebondeld \zeer grovtj met Jpitfe punten. De Hoogleeraar Burmannus, deeze Soort voorftellende met den bynaam van Oe- vers, merkt aan, dat zy een kruipende Wortel heeft , en eene Halm van twee Voeten , op- flaande, rond, gebladerd, geknokkeld , met afgeboogene gefleufde fty ve Takken : de Bla- den een Span lang, Scheedig, omgekromd, Geutachtig , ftyf , gepunt en glanzig. Het Bloemhoofd beftaande uit Lancetvormige Blik- jes en Kroontjeswys gebondelde Bloemen, wier Kafjes tweekleppig zyn , met Stekelige Borftels van een Handbreed langte. Onze Ridder merkt aan, dat ditOoftindifche Zee-Gras zeer groote Koppen heeft, famen- gefteld uit Geutachtig ingekrulde , gcfpitfte , fterke, lange, geftrekte Blikjes ; binnen wel- ken ongedeelde , eenbloemige , ongebaarde Kelken, die veel kleiner zyn. Hier toe wordt de Strand-Cyperus van Rum* phius betrokken, die op onbewoonde Strand- den van byna alle Ooftindifche Eilanden groeit, en zo ftekelig is , dat men ze niet dan van onderen kan aanvatten. Op fommigen vindt men het Gewas drie of vier Voeten hoog , zegt dcuiatte, ittaximls, mucronatïs. Sp. Tlant 8. Mant. 34, Cyperus Littorens. Rumph, Amb. VI. T. 2. ft 3. Stip» Litforea» Burm. FL Ind. 29% Gra splanten* 337 zegt die Autbeur, met Koppen zo groot, dat VX een Man dezelven naauwlyks kan omvade- A™*u meru Elders vallen zy, met Borftels van om^ Hoofd- trent een Voet langte, doch omftreeks Bata- ' Kwispet» via kleiner , en in 't algemeen hadt men ,er*w' zyn kortswyl mede, doordien deeze Koppen, afgeflagen, door den Wind al rollende langs het Strand werden voortgedreeven : des de Chineezen 'er een naam aan gaven , beteke- nende Rollende Doom, en men mogt ze, zyns oordeels , wel Windhollen heèten. Op de Zan- dige Stranden van Ceylon, merkt hy aan, is ; het mede bekend. Ik heb van daar een Plant Flg. 2. ontvan- gen, welke geen andere fcheen te kunnen zyn , dan dit Kwispelgras. De Bladen , im- mers, hoewel korter dan in myne Javaanfche Exemplaaren van hetzelve , zyn even zo Geu- tig ingerold, fpits als Priemen, flyf, krom en naar den voet geftreeken ruuw; Tropswys ontfpringende uit de dikke Knoopen van de Halm of Steel , die rond is, taamelyk dik, als een Schryfpen, en zagt op 't gevoel. Aan den top maakt hy een Kop of Bol, beftaandeuit traps- | wyze vergaaringen van Lancetvormige Blik* I jes , die anderhalf of twee Duimen lang, flyf * en zeer fpits zyn. Maar hier tusfchen komenf H twee of drie gefteelde en aan 't end gefpitfte j Bloem-Aairen voort , die hetzelve betrekken I tot het Geflagt van Spinifex > in de Drie- en* Y tipf li Deel. XIII. Stuk, 33* DRIEM ANNIGË VT. twintigfte Klasfe , hier agter volgende ; waar Afdeel. yan ^e 0pgegevene Plant , volgens den Rid^ Hooid- der, buiten de deelen der Vrugtmaaking TuK* naauwlyks verfchilt van deeze Soort. Avena. Haver. Een tweekleppige veelbloemige Kelk, met een omgedraaid Rugbaardje aan de Kafjes der Blommetjes, die in de Kelk vervat zyn onderfcheidt dit Geflagt , 't welk een Pluim heeft, beftaande uit verfcheide Bloem-Aairtjes. Daar komen de volgende Soorten in voor. I. (i) Haver die gepluimd is , met eenbloemigt Sibirka Kelken , de Zaaden ruig i met de Baard* Siberjfche. jes driemaal zo lang als de Kelk. In Siberië werdt dit flag van Haver door den Heer Gmelin waargenomen, die de- zelve tot de Dravik t' huis bragt. De Halmen waren drie of vier Voeten hoog ; de Bladen byna Biesachtig ingerold : het hadt de Pluim dikwils over ééne zyde , ge-aaird , een half Voet of een Span lang, groen, paarsch, vio- let, of gemengeld uit die Kleuren. (2) Ha (*) Zie Fig* 44 , Plaat LXXXVIL (i) Avena Panicuiata, Calyc. unifloris , Sem. hirfutïs, Ariftis Calyce triplo longioribus. Sy/t. Nat. XII. Gen. 91. Veg. XIII. % 104. Sp< Plant I. Feftuca Glumis villofïs , Ar. Calyce tripte longioribus, Gmeu Sib. I. p, ÏI3. T. 32, Grasplanten $39 {2) Haver die gepluimd is 9 met tweebhemige vi. Kelken 0 één Blommetje tweeJJagtig , byna A^EU cngebaard; één Mannelyk gebaard. Hoofd- II. Op verfcheide plaatfen, in Europa , op de Ey^9 Velden , onder ander Gras , komt dit Haver- Haver, achtige voor 5 dat aanmerkelyke Verfcheiden- heden onderhevig is. De Halmen, waar vaa het veelen uitéénen Stoel geeft, zyn van twee, drie tot vier Voeten hoog, naar de weeligheid van den Grond ; de Bladen een half Voet of langer , taamelyk breed en donker groen. Somtyds zyn de Halmen van onderen Knoopig of dik geknokkeld , en de Wortels komen uit een Knobbel voort, of uit verfcheide Knob- bels, dikwils vyf op elkander onder aan den Stoel ; waar van men verfchillende Soorten gemaakt heeft : maar dit hangt mede af van de Gronds- (2) Avena Panic. Cal, bifloris , Flosc.^Hermaphrod. fubmutico , Masculo Ariftato. Sp. Plant» 2. Gort» Belg* 26. Suec. gS, 102. Oed. Dan. 165. Gouan. Monsp. 53. Geiu Prov. 98. Schreb. Gram. p. 25. T, 1. Avena diantha , Flosc. bafi villofis &c. Hall. Helv. N. 1492* Holcus Avenaceus. Scop. Carn. II. N. 1239. Gram. Avenaceum elatius , Juba longa fplendente. Scheuchz* \ Gram. 239. Q. Avena Pan. nu t ante , Cal. bifloris. R. Lugdb* 66. Gr. Avenaceum Gemmea radice. Mor. Hifu $11. p% 214. S. 8. T. 7. f. 3$. alt. f. 37. Gramen nodo- fum Avenacea Panicula } Rad. tuberibus prsedita. C. B. | Pin. 2. Prodr* 3. Theatr. 18. Scheuchz. Gram. 33 7. T» \ 4* f . 7 Mont. Gram. T. 76. Y 2 lï. Deel. XIII. Stuk, 340 Driemannïge VI. Grondsgefteldheid. Ook heeft in de Bloemen Aïdeel. een aanmerkelyke verandering plaats , wier Hoofd- Blommetjes fomtyds beiden , hoewel onge- s™Pêid- lyk, gebaard voorkomen, fomtyds het eene Haver. tym geheel ongebaard. Zeer veel zyn de Bloemen onderhevig , dat alle de Vrugtmaa- kende deelen in een zwart Poeijer veranderen. Deeze Veldhaver^ hoewel een fchadelyk On- kruid onder 't Koörn, is, op zig zelf, een der beste Soorten van Gras, tot Voedzel voor het Vee; weshalve, in fommige Landen, daar van, door zaaijing , Xonstweiden gemaakt worden , die men tweemaal 'sjaars kan afmaaijen. Zy is, tenonregte, voor het Ray-Grasf der En- gelfchen gehouden , en daarom noemt menze, in Duitschland, Fransch Raygras. In een Wei- de van Beemdgras doet zy niet veel goeds; dewyl zy , te fchielyk opgroeijende en te, hoog, tegen den tyd des Hooybouws reeds uit haar kragt gegroeid is en verdroogd. Het Zaad is taaAelyk Meelryk, en kan , van het Kaf gezuiverd , tot Spys gebruikt worden. Hierom voert zy, misfchien, den naam van Fromental , by de Franfchea. 111. ' (3) Haver die gepluimd is , met de Kelken mis^°r~ tweebloemigi de Baardjes tweemaal zo lang Lang- ajs >j Zaad} de Halm Takkig. baardige. 7 ö Aan (3) A'^rPanicuIata, Cal. bifloris , Atiftis Semme dm» $>lo longioribus. Sp* Picyu. 15, M culato , apice bi-Ariftatis , Dorfo Arifta reflexa» Sp. Plant. 4. Gort. Belg. II. N. 110. Y 3 II. Dem., XIII. SlUK, Driemannige VI. lang , met veele Halmen en platachtige Bh- A Yru L' den , het bovenfte breeder en eene dikke digte Ho9i?i>* Pluim, de Kelken langer dan de Blommetjes , die Borftelig gebaard zyn. STUK.. VI. (6) Haver die gepluimd is , met tweezaadige Gewlone* Kelken en gladde Zaaden , het ééne een Baardje hebbende. Dit is de gewoone Haver , waar van het Zaad van veel gebruik is in de Samenleeving. Zy wordt ten dien einde door geheel Europa ge- zaaid; doch vanwaar zy natuurlyk afkomftig zy, weet men niet zeken Sommigen willen > dat zy uit Veldhaver door den Landbouw ge- kweekt zy-; aangezien men haare verandering, door in't wilde te groeijen, tot Ydele Haver waarneemt» Dat haare natuurlyke Groeiplaats op 't Eiland van Juan Fernandez^ in de Groo- te Zuidzee, aan de Kust van Chili, zyn zou- de y is niet geloofbaar (*). Immers van waar zou ("6) Avena Panfculata , Cal. dispermis ; Seminibus tse- vibus , altero Arlftato. Sp. Plant. 5. Gort. Belg. 26, E. Olijf. 25. Upf. 20. R. Lugdb. 65. Gouan Monsp. 52. Avena diantha, Loeuflis pendiüis &c. Hall. Helv. N* 3494. Avena vesca Lob. Dod. Avena vulgaris f. alba. €. B. Pin. 23. Nigra. Ibid. Bar. de Gleichen. T. 6, (*J Habitat in Infula Juan Fernandez verfus ChiJliV Anfon: zegt Linn/eus. In de Reistogt van Anson vind sk, dat hun , op dat Eiland, Akkers met Haver en Wei- den met Klaver voorkwamen. Maar, wat bewyst zulks? Kan het een en ander daar niet bevoorens gezaaid zyn ? GRASPLANTEN. 343 «ou men dan dit Graan, voor de Ontdekking AJ£ van dat Eiland , bekomen hebben ; daar het- iu. zelve zo veel Eeuwen reeds is bekend geweest ? s^k°FD* De oudlte Plantbefchryvers maakeh daarvan gewag. In 't Grieksch noemde men het Bro- mos 9 en de Latynfche naam Avena heeft men byna in 't Spaansch behouden en in 't Fransch veranderd in Avoine , terwyl men 't in Italië Biava heet, te Montpellier Civade , in Enge- land Oats, in S weeden Hafre , en in Duitsch- land, zo wel als by ons, Haver. By gelegenheid dat , nu vyfentwintig Jaar Gcftahe. geleeden , door zeker Bericht uit Sweeden , ook alhier veele Liefhebbers van het onder- zoek der Natuurlyke zaaken zodanig ingeno- men werden, dat men aan de mooglykheid der 'verandering van Haver in Rogge geloof floeg en die zelfs door Proefneemingen meende beves- tigd te- hebben- (*): zyn vervolgens , om de onwaarfchynlykheid hier van aan te toonen , niet alleen de Pluim en Bloemen, maar ook de deelen der Vrugtmaaking van de Haver , in vergelyking met die der Rogge, ten naauw- keurigfte in Plaat gebragt en befchreeven (f). Ik De benaamïng van Akkers en Weiden fcliynt zulks aan de hand te geeven, Ook blykt daar niet uit , of het onze gewoone Haver ware. (*J Zie Uitgezogte Verhand \ 111. D. bi. 41 z', en Hoïl. Êaatfik, IV, D in de Berichten, bi. 36. (t) Zie Uitgez. Verhoud. IV* Deel , Plaat XXVII. ILJDUL.ZQLSXQS, Y4 ^ 344 D R 1 E M A N N J G E Afdeel. Ik za* derhalve daar van, noch van. de Ge— „III. ftalte, als zeer ' bekend , niet fpreeken ; dan stuk. alleen aanmerken , dat de drie Blommetjes #aver* aldaar by Letter D vertoond y ook fomtyds plaats moeten hebben in de gewoone Haver, met éénbaardige Bloemen ; aangezien de Heer Baron van Gleichen, door wien de Vrugtmaakende deelen zo onvergelykelyk fraay, door 't Mikroskoop, in Plaat gebragt zyn, zodanig een Kelk met drie Blommetjes en één Baardje afbeeldt (*). Indien zya Bloem twee Baardjes had , zou men mogen denken, of hy dezelve ook van de volgende Soort had ontleend. Onder tusfchen fchynt daar door de zekerheid te vervallen van het gefielde , dat onze gewoon e Haver van die der Ouden verfchillen zoude ; wel ten voor- naamfte daar uit opgemaakt, dat zy de Bloem; by een Sprinkhaan vergeleeken y die Dios-: IA ..; I . ; cck bladz- 52. enz. T)e onwaarfchijnlykheid zég ik, niet de ónmoogUjhhcid , dan in zeker opzigt : aangezien het zeker is, dat de Cultuur zelfs de Vrugtmaakende deelen der Planten veranderen kan , geiyk in de dubbelde en kin- derende Bloemen blykt, en zulks in de Grasplanten 9 zelfs in 't wilde , zeer gemeen is ; zo dat hier de Haver wel veranderd kon zyn in één naar Rogge gelykend Graan, tot de Voortteeling onbekwaam. Daar zyn meer Planten van deezen aart, die door de Cultuur overbly-' vende worden, ja zelfs alleenlyk door de Wiuterkoude derven. (*) ObfervaU Miwoscopques* 1770, Tab. VI. Grasplanten. c o r i d e s zelfs tweepootïg noemt ( * ) ; want Yfr de enkele Kelk maakt dergelyke vertooning , 1 1 1. cn het is onder verfcheide Kruidkundigen nog S^°°FD'* heden zeer gewoon, deAairtjes van alle Gras- Haver. planten, zonder onderfcheid, altoos, Sprink- haantjes te. ty telen. . Het Zaad is onder de Graanen allerkleinst; VerrcM altoos eerst groen, vervolgens Strookleurig, zegt Maller (f). Of zyn Ed. door aller- kleinst ook allergeringst verftaan hebbe, is my bedenklyk: dewyl het Haver-Graan , zelfs uit» gepeld , zo niet grooter , ten minfle wel zo groot is als dat der Rogge. Ook is niet alle Haver geelachtig van kleur- De Proefneemin- gen te Calmar in Sweeden , waar op gedagtc Berigten fleunden , waren in 't werk gefield Op zwarte Oelandfe Haver, die niet gemakke- lyk van Rogge te onderfcheiden is, en mis* fchien dubbelde Baardjes heeft (§). Wanneer men verder op de wonderbaarlyke verandering van de Haverpluim door konftige behandeling, x i vol- jf*) Avena Genïcula qucedam liabet. Folio & Stipuli pd eft Culmo] Triticum aemulatur & in cacuminibus de- pendentes parvulas - veluti Locuflas bipedes gerit, in qui* bus Semen continetur. Libr. II. C. 87. (f J Semen inter Cerealia minimum , Color omnium viridis , deinde Paleaceus, Jiefv. inehvat. Tom. II. p. 232» (§) Immers uit de Afbeelding by Weinmaxn » Krutdb* PI. 2.05 , zou men dit befluiten. y 5 II. Deel. XIII. Stuk. $f$ Drie m a n n i g e VT- volgens de manier van Wolf, acht geeft; UI. zal men ligt begrypen, hoe men zig daarin, stok!*0" met die te neemen voor Rogge-Aairen , heeft kunnen vergisfen (*). Gebruik Het algemeenfte gebruik dat men van de Haver6 Sewoone Witte Haver in Europa, of wel in de middelde deelen van hetzelve , en in de Zui- delyken, heeft, is tot Voeder voor de Paar- den. Overal , in Vrankryk , Neder- enHoog- duitschland, en Italië, maakte men 'er dit ge- bruik van , zo Lobel aantekent , maar in Engeland gaf het meefte Volk den Paarden Boonen-Brood in plaats van Haver, meenen- de dat dezelven daar door tot den Arbeid be- kwaaraer zyn; hoewel zy daar ook goede Ha* ver hebben, waarvan, gepeld zynde, men in 't Land van Wales Brood en Taarten bakt y die hy dikwils hadt gegeten. Zy maaken , in dat Land, vaft Haveren-Meel , in Water ge- kookt, een Geley, Flumery genaamd, welke zy warm , in brokjes gefneeden, met Melk , Bier of Wyn , en Suiker , als een Lekkerny eeten. Meest gebruikt men in Engeland Ha- veren-Gort of Meel in het Vleeschnat , 'twelk daar door zeer gezond en voedzaam wordt. Tot Koeldranken voor Zieken wordt het 'er ook doorgaans gebezigd. En, niettegenftaan- de (*) Zie de Figuur BresU Samnihmgm , op >t jaar J?1^ rag, 1408» Grasplanten. 547 de men 'er ongelyk meer zwarte Haver dan VI. witte zaait (*), vind ik dat men in Sweeden, A™^^ nu dertig Jaar geleeden , Proefneemingen in 't S^0ÏD" werk gefteld heeft met de Engelfche Witte Haver , Haven die uitmuntend bevonden werdt , inzonder- heid tot het brouwen van Bier, en beter dan Gerst. Van Haver-Mout was hetzelve, zon- der Flop, zo goed, als ander Bier, met Hop gebrouwen (f). Omtrent den Jaare 171 8 was reeds het brouwen van Haver-Bier in Silezie te Breslau ingevoerd , daar men het veele Jaa- ren van Tarwe-Mout hadt gemaakt (§)• Het Brood van Haver is eenigszins bitter en on- aangenaam, maar de Bry , het Afkookzel of de Room daar van, verfchaft een uitmuntend Middel voor de Hoest en andere Borstkwaa- len : het Meel dient uitwendig tot Pappen ; om Gezwellen te. doen verflaan. In Deene- marken gebruikt men dezelven , niet zonder vrugt,tót Winterhielen. In Swkzerland wordt van het gerooste Meel een zeer voedzaame Bry gemaakt , die van veel gebruik is in de Noordelyke deelen '(**). (7) Haver die gepluimd is; met de Vbetfleel- VIL1 Avena* tjes mida. - Naakte; O Rutty Mat Med* Lond, 1775. gjp 47. (fj Stockk, Verhand. van 1751* XIII. Band, p. 240, (§) Breslauer Sammlungen > van 9 P«72i. C*J Haller Relv, mchoat. Tom. II. p, 232. C7J Avena Paniculata, CaU trifloris &c, Sf* Plant. L II, Beku XIII. Simsb' G°aT- 348 D R I E M A N N I G £ VI. tjes langer dan de driebloemtge Kelk ; twee ♦ATDEEt. Blommetjes op de Rug gebaard 0 het derdt Hoofd- ongebaard. stuk. ö Deeze Soort verfchilt van de voorgaande, door het Voedleeltje der Bloemen , dat langer is dan de Kelk, waar buiten de gladde Blom- metjes uitftèeken. Zyis'er, voor 't overige, in Geftalte zeer gelyk aan; doch het Graan , dat in de Gewoone Haver zo digt en vast met Kaf ontkleed is, valt hiemaakt of gepeld uit de Kelken, die twee Zaaden bevatten, gelyk in de andere. Ten tyde van Lobel werdt dee- ze naakte Haver aan de Theems in Engeland, zo hy zegt, veel gezaaid, tot het brouwen van Bier. Het Sprinkhaantje is twee- of drie- bloemig , en de Baardjes zyn niet gedraaid noch geknikt: zo Hal ler aantekent, VIII. (8) Haver die gepluimd is, met driebloemige Aveuam ^ . fatutu Aet~ Wiide. Gort, Belg. 27. Am, Acad. III. p. 401. Av. Cal, FIo- re minori, Locuftis glabris bifloris , Ariftatis*. Gluma mi- nori bifida. Hall, Comm. Nou. Gott, VI. p. 19. T. 2 & 4. Avena nuda. C B. Pin. 23. J. B. Hifi. II. p. 339. Lob. Tc. 32. (~8) Avena Panïculata, Cal. triflorïs , Flosculis omni- bus Ariftatis bafique Pilofis. Sp, Flctnt. 7. Screb. Gram. 109. T. 15. Gort. üfe/g, 27. Flor. 'Snee. 97, 101. Govan- Monsp. 53. Ger. Pvov. 99. Av. tnantha Loc. patulis villofis. Hall, Helv. N. 1495. Avena Seminïbus hirfu- tis. R» Lugdb. 65. Feftuca Uiriculis Iünugine flavescèn- 4 3 . . ■ 1 ti- Grasplanten. 54£ Kelken ; alle Blommetjes met Baardjes en A^ Haairig aan den Voet. I1J. Hoorn- In de Zaailanden van allerley Koorn, doors™|^ geheel Europa , komt deeze Wilde Haver als Haver* een Onkruid voor. Zy heeft de Halmen vier Voeten , ja in vrugtbaare Gronden wel vyf Voeten hoog ; de Bladen glad, fomtyds^ een half Duim breed , naar agteren ruuw ; de Fluim zeer groot en yl,uit Aairtjes beftaande, die dikwils een Duim lang zyn, met gefpitfte Kelken en drie of fomtyds ook: maar twee Blommetjes , doch die beiden gebaard zyn. Ieder Blommetje beftaat uit twee geelachtige Kafjes, hebbende het eene een geknikt Baard ■ je, en het Pluis der Bloemfteeltjes is ook geel. Het Zaad legt in de twee Bloemkafjes digt be- flooten, die 3 als het ryp is, van onderen met geelachtige bruine Haairtjes zyn bezet. Het derde Blommetje, dat tusfehen de beide an- deren op een langer Styltje ftaat, is veel klei- ner en niet gehaaird of gebaard. Dit Blom- metje, niettemin, heeft ook zyne Vrugtmaa- kende deelen , en draagt insgelyk Zaad* Ja het gebeurt wel, dat het Scyltje hooger uit- groeit en op zyn top een onvolkomen Blom- metje heeft, dat dan het vierde, en nog daar tusfehen één, dat dan het vyfde is, in eene zelfde Kelk of Sprinkhaantje. Dee- tfbus. C, B. Pin. iö. iEgiiops Bromoictes Belgarum. I-oe? Ie* 33. Feftuca prior. Dod, Pemgt* IL Deel. XIIL Stuk. Driema n n i g e VI. Deeze Wilde Haver is aan de geelachtigheid ArnLL* der Pluimen kenbaar. In zwaareKley-Gronden Hoofd- vjncJt men ze niet veel ; om dat het Zaad daar STmide zo niet kan indringen ; want hetzelve valt met Haver. Zyne gaar(jjes af ? en WOrdt dan door den Wind her- en derwaards gevoercj. Ook kruipt het , dus in een Koornhoop zynde i tusfchen het| andere Graan door, tot aan den Wand. Als men van dit Zaad, met zyne Kaf jes en Baard- jes, een hoopje by malkander heeft, en het- zelve nat maakt, zo komt 'er, door uitdroo- ging 5 een aartige beweeging in , als of het levendige Diertjes waren. Dit gefchiedt door de uitrekking en inkrimping der Baardjes, en heeft aanleiding gegeven tot het maken van zekere Hygrometers , om de Vogtigheid of droogte der Lugt waar te neemen. De dikte en langte der Baardjes, maakt dezelven daar zeer bekwaam toe» Door vogtigheid worden zy regt , en verlangen zig ; door droogte krimpen zy in, en zulks is de Grondflag van deeze Werktuigjes, die niet alleen aartig, maar ook by fommigen in veel achting zyn (*). In Vrankryk noemt men deeze Soort Have- ron, in Engeland Povre Oats, of ook Gebaard Haver-Gras , wegens de veelheid en langte der Baard- CD -Des Barbes on fait PHygrometre de Magnan. Vaill. Bot Par. p. 19. Arifta Hygrometra Anglorum. Johren Vademecum* Hygrometrum Jobrenii ex Arilta. Grasplanten. 35* Baardjes; weshalve men ze in 't Nederduitsch A^l^ Gebaarde Evene getyteld vindt. In Landen, met 1U> Duiven-Mest toegemaakt , wordt het veel ge-STUK° vonden: want de Wilde Duiven , de Graantjes ^JJJ, inflokkende, loozen dezelven onverteerd. Het Zaad gelykt veel naar Tarwe -Graan, doch fchynt niet goed te zyn om te eeten; worden- de zelfs van het Vee, zegt men, niet genut* tigd. Misfchien wordt het van 't Ongediert gegeten ; alzo men 't , in Duitschland , ook Mui- zekoorn noemt. Mooglyk zal de bitterheid , welke fomcyds in 't Roggenbrood plaats heeft > daar uit ontftaan. Ondertusfchen is dit Zaad zo duurzaam, dat het, wat diep in de Grond raakende, dikwils na het tweede of derde Jaar weder uitfpruit, tot nadeel en fpyt der Land- fcouweren ; terwyl het zig ook , in 't eerfte opgroeijen , niet onderfcheiden laat van de gewoone Haver. Daar zyn derhalve verfchei- de Middelen bedagt , om de Landen van die Pest te verlosfen. De groene Halmen even- wel zyn , eer het in Bloem fchiet , een aan- genaame Spyze voor de Beeften. (9) Haver , die gepluimd is 9 met de Kelken IX. byna driebloemig , alle de Blommetjes ge-fef™™m baard , met Raairige Voetjes* tia* J Oerdhal* T vige. In (9) Avena Panïculata , Cal. fubtrifloris, Flosc. omni- bus ÏL Deel. XXII. Stuk, v Driemannigk rVL In Switzerland, Ooftenryk en Duitfchland, AmEL# a's ooIc by Haarlem, is deeze Soort van Ha- Hooid- ver gevonden, die het derde Blommetje on* STUK volmaakt heeft en met een klein Baard je voor* zien. De rHaairigheid is Zilverachtig bruin- rood. Haller heeft dezelve voor een Ver- icheidenheid van de geelachtige, die volgt, gehouden. De Halm is omtrent drie Voeten hoog. x# (io) Haver, die byna ge-auird is , met om- >éSC 'Avena^ prpft. driebloemige Kelken , aan den Voet Ruig- # haairig en platte ruigachtige Bladen. In Engeland, Vrankryk, Duitfchland, als ook in Rusland en Siberië, komt deeze Soort op de Velden voor , die ook in Switzerland gemeen is ; een fraay Gras , zo de Heer Hal- 3ler aantekent. Het heeft insgelyks de Hal- men drie Voeten hoog, en ruige Bladen , by- kans een half Duim breed, met eene lange, yle, bus Ariftatis , receptaculis barbatis. Sp. Plant* 15. Mani. 34. Gort. Belg* II. N. 112. Gram. Prat villofum, Pa- nic. denfa. ex Argenteo dilute fpadicea f. fusca. Scheuchz. Gram. 220» T. 4. f. 17. Avena fubfpicaca , Cal. fubtrifloris bafi pilofis, Fol. planis pubescentibus. Sp. PI. p, 1165. 327. Ay triantha Loc. teretibus ere&is. Hall. Helv* N. 3498. Avena Cal. trifloris , Pan. nutante &c. Gmel. Sib9 J. p. 129. Gr. Avenaceum hirfutum &c. Scheuchz. Grs 226. ï. 4. f. 20, Feftuca Dumetorum. C. B. Pin, zo» frotfr. 19. Grasplanten 353 yle, opftaande Aair , van Keikeu die Zilver- ^gj* glanzig zyn, van onderen Violet* Hierdoor ni.* heeft de Pluim eene fierlvke bonte Kleur. De s{j£fDö Blommetjes , daar binnen, doorgaans drie, fomtyds ook vier of vyf in getal , hebben zeer Haairige Voetjes en altemaal een Baardje op de Rug. Door de vlakke Bladen is het van de Weid-Haver , die volgt , meest verfchillende. fil) Haver, die gepluimd is , met de Kelken XI. n r • j' f '« a n, . Avena vyf bloemig ; de buttenjte Blommetjes en fterifis* Baardjes aan den Voet gehaaird , de ugt" binnenfien ongebaard* In Spanje is deeze door Alt stro em er waargenomen , die overeenkomftig fchynt te zyn met het Allergrootfle Havergras dat de Heer Mag nol by'Montpellier vondt, met Halmen van drie of vier Voeten hoogte, de Bloemen wit gewold en zeer lange Baardjes. (12) Haver met een /osje Pluim en korte drie* XII. 1 bloemige Kelken? alle de Blommetjes ge- u^aueS" baard hebbende. Geel- jn achtige* . (ii) Avena Panïculata, Cal. quinquefloris ,ext. Flosc. Ariftisque bafi Pilofis, inter. muticis. Sp. Plant. 8. Gram. Aven. maximum &c. Magn. Monsp. iEgilops Mau- ritanica , Ariftis longioribus binis. Pet. Gaz. T. 38» f. 7. (12) Avena Pan. laxa , Cal. trifloris brevibus , Flosc. omnibus Ariftatis. Sp. Plant. 9. ManU 336, Gort. Belg% Z li II. DgSLi XIII. Stuk» 354 Driemannige VI In de zelfde Gewesten, byna, als de Ruig* Afpeel. achtige , voorgemeld , komt deeze voor, die Hol. door haare fierlyk geele losfe Pluim uitmunt- stuk, weshalve menze , in 't Hoogduitfch , Goud- HalTr^ Haver noemt. Zy is ook in ons Land ge- vonden. Zy groeit zo wel op laage natte Weiden, als op Zandige Heuvels en Geberg- ten. Hierom valt zy ook in grootte zeer ver- fchillende; met de Halmen van anderhalf tot drie Voeten lang, dun en knoopig, overend ftaande , met korte , groene niet zeer breede Bladen ; aan 't end eene gearmde Pluim heb- bende , die veel naar de Pluimen van het Beemdgras gelykt. De Aairtjes zyn zeer klein , met geelachtig groene Kelkblaadjes > ieder twee, drie of vier Blommetjes bevat- tende, die roode Meelknopjes hebben. Het Zaad, dat zeer klein is en langwerpig dun 3 heeft eene geelachtige Kleur. Deeze Geelbloemige of Goud - Haver heeft aanmerkelyke veranderingen. De Bladen zyn fmaller of breeder , op vette, vogtige Gron» den glad , op fchraale , hooge , ruuw en zo ruig, dat het Gras zig gantfeh bruin vertoont. De II. N. 114. Gouan Monsp. 53. Schreb. Gram* 72. T. 9. Gmel. Sib. I. p. 129. N. 67. R. Lugdb. 66 FL Suec. II. N. f63. Avena triantha > Locuftis teretibus. Hall* Helv. N. 1497. Gram. Aven. Prat. elatius, Pan. denfa fiavescente. Scheuchz* Gram. 225. fi. Gr. Aven. Prat. elatius &c. Scheuchz. Gram, 323* Mok* S, 8. T. 7. f. 4a, Grasplanten. 355 De gemeene heeft de Aairtjes kleiner 5 metAF^- twee of drie Blommetjes; de hoogere heefcze m. * grooter* met vier of vyf Blommetjes in éénes^°°FD* Kelk. Ook is de Kleur der Pluim fomtyds Goud* bruinroodachtig. Zy kan zeer wel tot Voed- Ham'« zei dienen voor het Vee , ten minfte voor Schaapen ; doch 'er is weinig kragt in : des het te verwonderen zy , dat Miller dit Gras zo uitermaate pryst (*). (13) Haver die ge-aaird is^ met vierhloemi- XIIL ge Kelken > die langer dan het Blommetje fragiu* 2 is aanmerkelyke verande- ringen onderhevig, gelyk blykt uit de Afbeeld dingen van Barrelier. Dit is misfchien de reden, dat Linn^eüs thans de Kelken langer ftelt, die zyn Ed. bevoorens gezegd hadt, korter te zyn dan de Blommetjes (f). Dit haalt de Heer S c h r e b4e r aan , doch mist in (*) Gardiners DWonanj ahvidged. Art. Gramen. Avena Spicata, Calycibus quadrifloris Flosculo longioribus. Sp. Plant. 10. Sc hreb. Gram. 19. T. 24. f. 3. Gram. Loliaceum hirfutum , fpunum , Ariftis ge- niculatis. Barr. Ic* 905. Gr. Loliaceum Spica longisft- ma Ariftata. Buxb. Cent, V. p* 20. ï\ 39, f. 1. Gouai* Monsp. 53. (fj Avena Spicata Flosc. fubquaternjs Calyce longïo» ribus. Sp. Plant. io. Z 2 II, Dept* XJIL Stuk. Driemannige An>m *n ^e aan^aa'inS der Plaaten van Barre- ui. ' lier j door wien dit genoemd wordt een sxu«r°* Dolykachttg , ruig^ basterd - Gras y met geknikte Baardjes. De Halmen, die meest op den Grond leggen, zyn dikwils maar een Span lang, ten deele met korte Blaadjes, ten deele met de Aair bekleed , wier Aairtjes ook wel drie of vyf, ja tot agt Blommetjes bevatten. Men heeft 'er Verfcheidenheden van , ten opzigte der ruigte of gladheid van de "Bladen. De broofchheid der Aairen geeft den bynaam aan deeze Soort , die haare Groeiplaats op drooge Gronden heeft. XIV- (14) Haver, die byna ge-Aaird is, met vyfi j>fZ%. bloemige Kelken. Weid- Haver. >£ Getal der Blommetjes, volgens het wel- ke onze Ridder den reeks der Haver -Soorten gefchikt heeft, niet zeker gaande, gelyk wy dit verfcheide maaien gezien hebben; zo be- floot Doktor Scopoli, dat deeze en de twee voorgaande , met en benevens dc Naak- te en Geelachtige, en nog twee anderen, ge- voeg- (14) Avena fubfpicata , Cal. quinciueflorïs. Sp. Plant* li. Mant. 327. Gort, Jngr. 15. FL Snee. II. N, 104. Avena Pet. brevibus unifloris &c. Hall, N. 1499. Av. Cal. trifloris , Pan, erefta , Fol. Setaceis. Gmel* Sib. L p. 127. Gram, Aven* elatius , FoL anguftioribus glabris. Mor. Hifi. III. p. 217. S. 8. T. 7-f. i.Gr. Aven, Locuftis fplendentibus et bicornibus. Vaill. Paris, T, f. 1. Grasplanten, 35? voeglyk tot een zelfde Soort, onder den naam VI. van Haairige Haver , konden famengevoegd AniEL' worden. Ik weet niet , waarom syn Ed. alle s^°OFD" de Europifche dan niet by een genomen heb- be, onder den tytel van Wilde Haver. Im- mers verfchilt deeze Weid - Haver ook van de Ruigachtige weinig, dan doordien de Bla- den niet vlak , maar ingerold zyn ; 't welk evenwel een weezentlyk onderfcheid maakt. En zo is 't ook gelegen met de overige Soor- ten. In fommige deelen van Sweeden groeit deeze Weid- Haver zo fterk op de Berg - Vel- den, dat 'er de Geneverboompjes door ver- flikt worden , doordien zy 'er al fiet Voedzel aan beneemt. (15) Haver , die ge-Aaird is , met de KeU XV, hen langer dan de zesbloemige Aairtjes ; SpimtT. het huitenfte Bloemblaadje aan de tip ge d^e"Aair* baard en Vorkachtig* In Penfylvanie groeit deeze, een fmal Gras met Liniaale Bladen , de Aair famengefteld uit drie of vier opftaande Aairtjes , die eeniger* maate gefteeld zyn, en* ieder een tweebladi- g-en Kelk hebben, langer dan het Aairtje, dat zesbloemig is, (16) Avena Spicata , Caiycibus Spïcaiis feifloris lon- gioribus; Petaio exteriore apice Ariftato , furcatoquei Sp% Plant, ij, z 3 II. Dbel. XIII. Stuk, 3JS Driemannigc VI- (16) Haver , die bykans ge-Aaird is 9 met AHI£L4 tweeling fe Aairtjes , het èène gefïeeld;wyd Hootd> gemikte Baardjes en agtbloemige Kelken» ^vma BY Montpellier is door den HeerGouAN Bvomoi- deeze Soort van Gras gevonden ; die ook in ^Dravik- Switzerland voorkomt, by Scheitchzer, achtige. Qjaj finaiWadig Alpifch Haver -Gras getyteld. De Halmen 9 twee Voeten lang, hebben naauw- lyks de dikte van een Speld , en de Kelken zyn doorgaans met agt Blommetjes gevuld. Door den Heer Forskaöhl is , in de Woeftynen by Kairo , de voor gemelde drie- bloemige Penfylvanifche , en buitendien nog tweederley Wilde Haver, in Egypte waarge-* nomen (f). L a g u r u s. Haazeftaart. Een korte ruige Aair, eenigermaatenaareene Haazeftaart gelykende, heeft dien naam aan dit Geflagt doen geeven; weshalve fommigen het Fluweelgras noemen, 'De twee Kelkfchubbetjes zyn geheel ruig of loopen in een Haairig Baard- je uit: het buitenfte Bloemblaadje heeft twee end - Baardjes , benevens een derde, dat om- ge- (16) Avena fubfpicata , Spiculïs binatis> altera pc- ciunculata , Arillis divaricatis , Cal. octofloris. Gouah Monsp. 52. Gr. Alp. Avenaceum glabrum anguflifoliitra &C. Scheuchz. Gram. 228. T. 4. f. 21 , %%% (t) .Bart &gypt, Arob. p, 23, JUXIt Grasplanten* 359 geboogen is (f)* Dit Geflagt bevat de twee vi. volgende Soorten. Aui&U Hoofd* (1) Haazeftaart met eene Eyronde gebaarde STUK^ yiait\ Laguvus Ovatus. Dit Gras groeit in de Zuidelyke deelen van Eyrond* Europa en is in Vrankryk niet ongemeen, By Montpellier vindt men het langs de ge- heeie Zeekust en aan de Oevers der Meiren: zo ook in Provence. By ons zou het , vol- gens Boerhaave, ook inlandfch zyn. De Halmen zyn één of anderhalven Voet hoog, opftaande , glad , met Leedjes ; de Bladen breed, lang, fpits en flap. Zelfs zyn de Hal- men en Bladen met een fyn Fluweelachtig Dons bedekt. De Aair, op \ end der Halm, is Eyrond, één of anderhalf Duim lang; be- ftaande als uit zeer fyn Pluis, van geelachtige Haairtjes, voortkomende uit eene witte Wol- ligheid, Deeze Haairtjes zyn, door het Ver- grootglas gezien, niet rond, maar plat, even als in het FbsfefiaarpGraSy voorheen befchree- ven; welken naam men öok aan dit gegeven heeft, (2) Cé Zie Fig. 22 , op Plaat LXXXVÏI. (ij Lagurus Spica Ovata Ariliata. Syft. Nat. XII. Gen, 92. Veg.. XIIL p. 105. Gort. Belg. 27. H, Ctift. 25. Schreb. Gram. 143. T. 19. f. 1. Barr. Tc. 116. f . 1 , 2, Gramen Alopecuroides Spica. rotundiore. C. B, Pin. 4, Theatr( 56. Gr. Spie toment longisfimis Ariflis dona- Jum. Scheuchz. Cirmn. 58. Gouan Monsp< 54, \ z 4 II. Deel. XIIL Stuk. 360 Driemannige' VI. (2) Haazeftaart met eene Rolronde ongehaarde \ Hoofd* 3TU^j Dit komt in Italië en de Levant voor , als hagurus ook by Montpellier en in Provence, op vog- j ^us"drl' tige plaatfen , volgens den Heer Gerard, Rolrond, Riet. in onderfcheiding van de Wilde Soorten , en Cyperfch of Spaanfch Riet^mir de Groeiplaats, of Hengehiet, naar het gebruik. £ Het is ge* noeg bekend, in de Hoven en bezaaide plaat- 3, fen van Langüedok,(zeid Lopl;) zo dat „ de Boeren daar van Spinrokken voor de „ Vrouwen maaken , en dwarfe Stokken , om 3, de Venfters vast te fluiten: men buigtzeook 5, tot de Boogen van Prieelen en ander Sie* 3, raad dér Hoven, en fteektze in den Grond, 3, om de Wyngaarden aan te binden." In 't Franfch noemt men het Canne, te Montpellier Cana, alwaar het overal voorkomt in de Tui- nen en aan de kanten der Landeryën. Dit komt daar van, dat men het dikwils aldaar tot Wandelffcokken gebruikt, gelyk de Weevers 5er alom ook hunne Kammen van maaken. Het blyft over , en groeit na 't affnyden fleeds wederom by den Wortel uit: des men 'er, in de Zuidelyke Landen, een geduurigen Voorr raad van heeft. Het is een dik Riet, uit veele Leden be- ftaande , als bekend is , die ieder een taamelyk fareed Blad uitgeeven. In Switzerland groeide het zes Voeten hoog en daar boven, zegt de He;er H aller. Wy weeten, Jat het daar niet by blyft ; gelyk ook anderen de hoogte op Grasplanten. 363 op vyf Ellen , en de dikte als van een Piek- Af^el Heel , begrooten. HL % De Heer Forskaöhl nam het in Arabies^FD'1 en Egypte waar, van agt tot veertien Ellen Hengel hoog en fomtyds Takkig; zo dat het een gz-Rm* heelen Boom moet gemaakt hebben (f). Het hadt de Bladen, aldaar, dikwils over ééne zyde, groen, van onderen met een witachtige mid- del-Rib: vlak, aan den voet wit, aan de kan- ten niet gehaaird, in 't midden langst, de Halm ten halve omringende. De Pluim , aan 't end, was uitgebreid, geelachtig, hangende naar den Wind over ééne zyde. De Kelken waren drie- of vierbloemig , en hadden het ééne Bloem- klepje gebaard. Twee of drie Blommetjes kwamen in Switzerland flegts in de Kelken van dit Riet voor , zo H aller aantekent en Sciieüchzer afbeeldt ; maar de Heer Turra heeft dezel ven, in Italië, doorgaans vyf bloe- mig bevonden. Behalve dit Riet, dat aan de Beeken in Ge- lukkig Arabie , en te Rofette in de Graften gemeen was, wordende by de Arabieren Ka« faby en by de Egyptenaars Buz Haggni ge* noemd ; kwam dien Kruidkenner aldaar een verfchillend voor , niet minder groot , met kant- en.) Hy zegt Utna , doch ik denk , dat ,het maar C«- ftteu zullen geweest zyn, die hy bedoelde en evenwel Vvas het dan nog by de twintig Voeten hoog, II, DmuïXUL Stok; D R I E M A N N I G E . VI. kanthaamge Bladen , aan den voet wit en ruig, Afdeel, ° . III. voor t overige geitreepc , vlak en geheel groen. $^°k°.FD' Dit of het andere> en een So°rt van Suiker- Hengel- Riet*, bekleedt de Oevers van den Nyl, zegt Mf Zie hy, zo digt, als de Elzen in 't Noorden en de bladz.146. Mangles-Boomen in Indie. De Egyptenaars gebruikenze tot leevende Haagen , die dikwils zes of agt Ellen hoog opgroeijen , zynde met een Sloot omringd. Bovendien worden de buitenfte dikwils , tot meer veiligheid en be- fchutting , met twee reepen van Palmboom- bladen fatliengeftrengeld. Men wil, dat in een Kistje van zulk Riet Mofes, nog zeer jong zynde, gelegd zy en op 't Water gedreeven hebbe (t). UI (3) Riet met vyfbloemige Kelkenen eene losfe Arundo Pluim* . Phragmi- ies Water- Dit is het Gemeene Riet, dat aan de kanten Siet' der Wateren, en in dezelven , door geheel Europa groeit en ook zeer gemeen is in Sibe- rië. By ons weet men , hoe de kanten van Graf. (f) Flor, /Egypt. Arab. p. 24. Ziebladz. 79, hier voor. (3) Arundo Cal. quinquefloris , Panicula. laxa. Sp. 'Plant. 3. Gort. Belg. 27. R. Lugdb 66. Gron. Virg. 337 Gmel. Sib. I. p. 125, Fl. Snee. 99, 105» Gouan Jtionsp. ^55. Ger« Prov. 105. Ar. Fol, fecantibus, Lo~ cuft. trifloris , pappofis muticis. Hall* Eelv. N, 1515* Ar. vulgaris f. Phragmites Dioscoridis. C. B. Pin. 15» Scheuchz, Gram. 161. Ar. Paluftris. Camer. Epit% 73. fif Au media vulgaris &c, Scheücüz» Gram, i6z» ^ GRASPtANTEtf. Grafton, Slooten, Vaarten en Rivieren, daar VL mede op veele plaatfen digt geboord zyn. ni. Mooglyk zal de fcheiding, welke het dus tus- ^°orD-> fchen Water en Land maakt , aanleiding gege- water- ' ven hebben tot den naam Phragmites> dien het*w/* by de Ouden voerde. Anderen leiden dien af van de Schuttingen , daar mede op de Zaay- Landen gemaakt, waar toe het nog heden wel ineenige Tuinen dient, tot breeking van den Wind. Anders noemt men 't by ons gemeenlyk Dek -Riet, om dat het alom ftrekt tot dekking der Boeren Huizen, Dergelyk gebruik werdt zelfs in Arabie gemaakt van zulk Riet, dat by groote Bosfchen , verfcheide Ellen hoog, groeide in een Meir , agt Uuren bezuiden de Stad Suéz , doch niet aan de Oevers van de Roo- de Zee, noch aan die van den Nyl, gevonden wordt, zo FoRSKAÖHLaanmerkt. Hetwerdt van daar , ten dien einde, door Egypte en A- rabie vervoerd. Dit Riet, in 't Franfch den naam van Rofe- au, in 't Engelfch van Reed, in 9t Hoogduitfch van Rhor voerende , is ten opzigt van zyne Geftalte zeer bekend. Het groeit met zyne dunne Halmen, die hol zyn , en weleer tot Herders - Fluiten gediend hebben , dikwils meer dan eens Mans langte hoog; doch blyft ook wel veel laager. Het heeft Houtige , knokkelige kruipende Wortels , welke zig vast onder elkander ftrengelen : zo dat het by ge* heele U, Deel. XIII. Stuk. 3<5<5 Driemannïge VI# heele Bonken , als Eilandjes , van den Wal Afdeel» LlL afgefcheiden, op 't Water dry ven kan. Ook J?ur°rD" ondervinden dit de Landlieden , tot hunne STUK. imer- fpyt 5 in veele broekige Landen ; daar het naauwlyks uit te roeijen is. De Bladen , wel een Duim breed , fpits aan 't end , ftevig en geftreept, hebben fcherpe kanten; daar men ligt de Handen aan kan kwetzen , wanneer men het vattende 'er door haalt. De Pluim, dikwils een Voet lang en bruinroodachtig , doorgaans over zyde knikkende , beftaat uit een menigte van lange dunne Aairtjes , die van twee tot vyf Blommetjes bevatten. Na het bloeijen fchynt deeze Pluim byna geheel uit Pluis te beflaan , dat de Steeltjes der Zaa- den omkleedt , en is witachtig graauw. Behalve het voorgemelde gebruik dient het Riet tot Matten, ter dekking van tedere Planten voor de Koude, als ook tot Wanden van Hut- ten of arme Landwooningen. Het is , in zyn geheel, zoet van Smaak, inzonderheid de jon- ge Spruiten en de Wortels , die eenigermaate walgelyk zyn. Men heeft 'er, op 't voetfpoor der Ouden , kortlings wederom in de Genees- kunde gebruik van gemaakt. Mooglyk zyn zy wel zo dienftig en kragtig als Gras - Worte- len, 't Kan ook wel zyn , dat men 'er in fom- mige Landen Brood van bakt , na dat zy fyn gemalen zyn; gelyk ik gemeld vind. De Pluim $#ordt inSweeden gebezigd , om de Wol groen tc Grasplanten. 367 te verwen. Het Pluizig Zaad kan doofheid af!eÊw veroorzaaken , wanneer het met zyn Kaf in 't #^Q9 Oor raakt; om dat het 'er naauwlyks weder «tuk,. uit te krygen is, ( 4 ) Riet met eenbloemige . Kelken , eene op' ftaande Pluim , de Bladen van onderen epigejos* 7 , Land* glad. Riet, Op drooge Heuvelen in ons Wereldsdeel, als ook op onze Duinen , komt deeze Soort voor, die veeleer den naam van Rietgras zou verdienen. Zy heeft de Halmen maar twee Voeten, zegt Linnjeüs, hoog, dikker dan die van Tarwe; de Bladen een Vinger breed, en eene digte opgeregte Pluim. In Sweeden werdt het Berg -Riet geheten. ForskaöHl vondt , by Alexandrie in Egypte, een Riet, waar aan hy deezen bynaam geeft. Dit hadt eene Aairachtige Pluim , en opftaande byna famengevouwen Bladen; agterwaards aan de kanten ruuw en met een witte Streep van bo- ven, in 't midden van het Blad; meteen ftyve fteekende Punt (f ). O) (4) Arundo Cal. uniflorïs , Panü. erefta , Fol. fubtus giabris. Sp. Plant* 4. Gort. Belg. 11. N. 117» Fl. $wc% 101 , 106* Ar, Locuftis unifloris Sericeis muticis , Panic. ftricta. Hall. Helv. N. 1520. Gr. Arundin. Paniculatum Montanum &c, Scheuchz. Gram. 124. Cf) Flor. JEgypt. Arab. p« 23, IL Dm. XIII. Stuk, 3«* Drïemannige III. Hooïd- STUK. VI. Afdeel. ( 5 ) Riet met eenbloemige Kelken > Wollige Bloemen en Takkige Halmen» tuk. Deeze Soort noem ik Weid Riet , om dafc jtrmdo zy op Moerasfige Weiden in Europa groeit. rr$!smi~ln de Veeniëe Bofchvelden der Laplandfche 1 Weid- Woeftenyën komt dezelve, zegt onze Ridder, doorgaans voor. Aan de Rivier Neva in Rus- land is dit Riet , volgens den Heer de Gor- ter, gemeen, en, volgens G wel in 3 door geheel Siberië zeer gemeen. In Languedok en Provence groeit het by ander Riet aan al- lerley Wateren ; in Switzerland op vogtige Weiden; hier te Lande op vette vogtige Ak- kers en Velden, by de Stad Delft en inde Be* tuwe. Men noemt het Pluim '-Rietgras volgens Lo- bel, die zegt , dat het op de Doornachtige kanten van fommige Velden in Brabant en Vlaanderen groeit. De Halmen heeft het, vol- gens Scheuchzer, drie , vier of vyf , Voe- ten hoog, uit verfcheide Leden beftaande, en de Bladen een Kwartier Duims breed * ruuw of (5) Arundo Cal. unifloris foevibus , Coroll. Lanugino- fis, Culmo Ramqfo. Sp, Plant* 5. Gort. Belg* 28. FL Suec. 100 , 107. Oed. Dan. 280. R. Lugdb. 66. Gouak Monsp. 55. Ger. Prov. 104. GmEl. Sib. I. p. 126. Ar. Locuftis unifloris pappofis mnticis. Hall. Hetv» N. 1519; Gr. Arundinaceum Pan. molli fpadicea majns. C. B. Pin. 7. Theatr. 94. Scheuchz. Gr* 122-- Tab. 3. f. 3. Prodr. T. 5. Calamogroftis quorundam > vulgo Gramen Plumofum. Lob, 6. Grasplanten. afr of fchcrp ^ '< santaften. Uit de Oxels der AJ/JEU Bladen komen dikwils Takken voort. Het 111. heeft een digte Pluim , of Aair van ongeIykesxüK° dikte, nret ontelbaar e Bloemen ; de Kelken Violet, de Blommetjes als bewonden met een witachtig Dons, dat de geheele Pluim, inzon- derheid ryp zynde, Zilverkleurig maakt. Voor de Beeftcn is het onnut hard , onverteer- baar» (6} Riet met eenbloemige Kelken; de Bladen VL ingerold, met flekelige fpitfc punten. AtencLrüK Zand-* Dit eigentlyke Zand* Riet groeit alom aan de Zandige Zee -Ruften van Europa, op de Duinen of Zanddyken niet alleen , maar ook in Valeijenen op de Oevers van Meiren, ge? lyk Gouan het by Montpellier vondt. Het komt opSt. Pieters- Eiland by Petersburg voor, en de Stranden van den Noorder- Oceaan , daar de Laplandfche Bergen teneinde Ioopen, heb« fó) Anmdo Cal. üniflorïs, Foliis invoktïs mucrona* to -pungentibns. Sp. Plant. 6. Gort. Belg. 28* Fl, Suec. 202 , 108. Gouan Monsp. 55. Ger. Prov. 104. Gort* Ingr* 19, G ramen Sparteum Spicatum Fol. mucronatis ïongioribus. C B. Pin. 5. Spica Secalina. Theatr* 67» Gr. Spie. Secalbum maritimum maximum , Spica lom-' giore. Tournf. In ft. 528. Scheuchz. Gram. 138. Spar- turn tertium. Clus. Kisp. 508. Spartum noftras, Lob* hï 89« Aa ÏI. Deel. XIIL Stuk. 370 DuemannIce VI. hebben ook, doch zeldzaam , dit Gewas, dat Aïdkfx. jerjiajve van ^e Koude weinig aandoening Hoofd- heQft. Men betrekt het tot de Soorten van Duin* Spartum en noemt hetby ons Helm of 'Duinhelm , Helm. welke benaaming, om dat dit Woord gemeen- lyk een HoofdJekzel betekent , door fommi- gen daar van afgeleid wordt , dat het tot be- fchutting der Duinen voor 't verftuiven ftrekt (f ). Anderen y die het Halm uitfpree- ken, willen, dat deezc naam van de zout- heid der Zee , volgens het Griekfch, afkom- fiig zyn zoude. Het een of andere kan naauw- lyks plaats hebben , en , indien het gelyklui- dend kon zyn met Ha!m3 dan zou ik het daar van afleiden, dat het de Bladen altemaal van eene Halmachtige gedaante h:eft, en dus byna niets is , dan eene vergaaring van Hal- men: zo dat men het met regt kon noemen Hahnkruld en vervolgens Halm. Dit Duin-Helm, by geen waarfchynlykheid door ontaarding, gelyk fommigen willen, van het Spaanfche Baardgras of Priemgras afkom* ftig, is een Grasplant, die met lange, witte? Houtige Wortels door den Grond kruipt, en uit derzelver Knoopen telkens nieuwe Scheu- ten uitgeeft. De Bladen , Scheedachtig el- kander by den Stoel omvattende, zyn, ieder op (f ) Sic dïiïns quod ut Gatea Caput > ita Uq Frutex rfgrrt mimiat ah Arena ïncurfu* Kxu aa*t, Grasplanten» 731 op zig zelf, ter Iangte van een Voet ofmeer, zodanig ingerold, dat zy zig als Biezen ver* lil. toonen , hebbende aan 't end een fty ve fpitfe S™Ï£FB* ftekelige Punt. De Halmen hol en knoopig Duin* als Riet; wat hooger dan de Bladen, hebben ****** een Aair, veel gelykende naar die van Rog- ge, vier of vyf Duimen lang , ter dikte van een Vinger, ruig en ruuw, in 't eerst donker paarfch, vervolgens witachtig , uit fpitfe Kelk- kafjes beftaande , die een enkeld Blommetje bevatten. De Plant is voor 't overige van eene blaauwachtig groene Kleur en zeer glad; doch door de Punten der Bladen kan men zig onvoorziens de Handen en bloote Beenen kwetzen. Behalve de gemeene Soort', die op zeer veele plaatfen aan en op de buiten- en binnen * Duinen van ons Land , als ook op de Velu« j we, 't zy natuurlyk , of door plantinge, voor* komt, valt een breedbladig Helm, digt aan 9t Zee -Strand, by Zandvoort, op de Dumen, en één met korter Bladen , op fommige plaat- fen , onder 5t voorige : terwyl men een aller- grootfte Soort van Helm by Scheveningen aan- treft* Die zogenaamde Rogge- Aairen, wel- ken op 't Zand in de Zee by Stavoren in Vries- land groeijen zouden , zyn niets anders dan Aairen van dit Helm. Het bygeloof wil, dac dezelven uit in de Zee gefmeeten Koorn zou- den ontftaan zyn : maar 't is buiten twyfel Aa % nog IL Vr&i, Jiih Sm. 372 Driemannigé VI. nog het overblyfzel van een oudtyds aldaar Ani!EL gewezen Zee -Strand. Hoofd- £)e Natuur fchynt deeze Plant , in 't by- S™Dum- zonder > gefchikt te hebben , om het Zand Heim% der Zee-Oeveren by een te houden, en dus is 'er, na alle onderzoekingen en overweegin- gen ten dien opzigte , nog geen bekwaamer - Gewas uitgevonden, om de Zand- Verftuivin- gen onzer Duinen te beletten. Te wenfchen zou het derhalve zyn , dat alle Middelen wer- den aangewend, om de beplanting derzelven, op opene plaatfen, daar zulks noodig is, met dit Helm gewas , in een bekwaam Saizoen en met behoorlyke voorzorgen te doen gcfchie- den; ten einde 'er niet, in plaats van leevende, doode Planten, of zodanigen die noodzaakelyk uitgaan en verdorren moeten , werden inge- boet, tot vrugtelooze verfpilling van moeite en koften Aristida. Driebaard. Alzo de dfie Baardjes, aan 't end van het ' eenkleppig Blommetje , een byzonder Ken- merk (f ) Zie de Aanmerkingen deswegen , in het XIX. Deels, 2. Stuk, van de Verhandelingen der Holland* fche Maatfchappije te Haarlem , bladz. 26 en 3 Stuk , fcladz. 12 : door my , benevens andere Omftandigheden , deeze nuttige Duinplant betreffende , aangehaald in het III* Deels, 2. Stuk van deeze Nat. Hiftorie , alwaar, bladz. 437 en 441 , by mislleiling , gezet is IX. De&u* Grasplanten. 373 merk van dit Geflagc zyn, kan hetzelve ge- VI. voeglyk Driebaard heeten : terwyl het ook ni. *" zynen Latynfchen naam van deeze lange s^rD' Baardjes heeft (*). Het bevat de volgende uitheemfche Soorten. ( I ) Dnebaard met een Takkige Pluim en ^jiida yrrfpreide Aairen. Adftenfi- onis. Ascenzi- Tot het driebaardige Gras , 't welk de be- ons. roemde Sloane op 't Eiland Madéra 5 by de Stad Funchal, aantrof, en dat hngbaardige van Madrasf, by PlukeneTj fchynt te be- hooren dat Gras 5 't welk als één van de vier Planten op 't Eiland Ascenzion , in de Atlan- * tifche Oceaan, door den Heer Osbeck is opgetekend. Dit gelykt zeer naar de Schaa- pen - Dravik , welke men Amelands - Gras noemt f, maar is een weinig grooter, én maakt f Zie Plaggen. De Halmen zyn om laag getakt, de Wadz-a9o* Bladen allengs verfmallende , gefleufd Eisvor- mig: de Pluim langwerpig beftaande uit Draad» achtig dunne Bloemkafjes, in drie lange Baard- jes uitloopende, (2) O Zie Fig. 21 , op Plaat LXXXVII. (i) Arijlida Panicula Ramofa , Spïcis fparfïs. SijM. Nat* XII. Gen. 64. Feg. XIII. p 106. Gr. Avenacenm Panic. minus fparfü &c. Sloan. &am. 35, Hifi* I. p. 16. T. 2. #6. Gr. Avenaceum Maderaspatanum , Pan» fparö &c. Pluk. Alm. 174. T. 191. f . 3 ? Aa 3 II. Reel, XIII, Stok. 374 Dribmannige jtorEL. ^ Driebaard met zeer eenvoudige Pluimtah iu ken en over hoek fe Aairen. sxu^ Dit Wesdndifche , op Jamaika gevonden, Anindct verfchilt van het voorgaande , doordien de *r**T Takken van de PIuim onverdeeld zyn en dat difcheSfcin" de AairtJ'es overhoeks beftaan uit ongefteelda Bloempjes 3 met een paarfchachtig Kelkklepje. püllfa ^ Driebaard , dat gepluimd is, met het mid<* Gevederd! delfte Baardje langer en gewold , de HaU men Pluizig* In Amerika groeit, volgens den Fleer Schrê- ber, deeze Soort , welke door haare gevolde Baardjes naar het Gevederde Kwispelgras ge- ly kt 9 maar de Pluim famengeflelder heeft, en in allen deele kleiner is. De twee bykomende kleine Borftelige Baardjes of Haairtjes, aan den Voet van 't groote wederzyds , uitwy- kende , geplaatst, hebben dit Gras hier doen t'huis brengen. ^IV.^ (4) Driebaard, gepluimd is, met het mid- macm. * delfie Baardje langer en glad* Rietach- % In (2,^ Artfiida Paniculae Ramis fimplicisfimis , Spicis alter* nis. Am. Acad. p. 393 (3) Arifiida Paniculata , Ariita intermedia longiore La- nata, Culmis Villofis Sp. Plant p. 1666. Gr. Oriënt, to- anent. Spicatum minus Ariftis Pennatis. Tournf. Cor, 39. (4) Arijfida Paniculata, Ariita intermedia longiorè» Isevi Mant* ï&5. G R A S P I A NTEN. 375 ïn Ooflindie heeft de Heer Koenig dit vl Gras waargenomen , dat naar gemeen Gras |jffL' gelykt, maar de Halmen vier Voeten hoog,J^ÏD* dun, glad en digt heeft: de biacen ir gerold, Driebaard. Imal, glad 3 geftreept: de Pluim langwerpig , uit Haairachtig dunne Voetfteeltjes, opgeregt, beftaande* De Bloemen zyn langwerpig, grys- achtig, met byknns vyf Blommetjes in een dunne Kelk ; de Blommetjes aan het Klepje wet een omgekromd Baardje , dat zydelings nog twee anderen heeft, byna onz?gtbaar klein. Met recen kon de Franfche Heer Guet- taro tot die Gefiagt,waar van zyn Ed. nog- thans maar de twee eerfte Soorten bekend wa- ren, zekere Grasplant t'huis brengen, die in de Ukraine groeit , aldaar Tirfa genaamd by de Kofakken. De Soort daar van is aldus door hem bepaald. (5) Driebaard met Takkige Pluimen van ver- v. fpreide Aairen ; een zeer lang Baardje op jfjj^^ het Blommetje zittende en Ehvormige Bla- acj^av€r* den. 't Gewas, zegt hy, gelykt zeer naar Haver; (weshalve ik het Haverachtig noem 5 ) en het Zaad C$) Ariftida Paniculfc Rcimofis , Spicis fparfis , Co- roJlae Arifta longisfima infidente , Foliis Subulatis. Guett. Jttem. des Sciences & Arts* Tom. L P* 19» T, i* Aa 4 II. Deej,, XJIL Stuk, 376 Driemannige VI. Zaad of Graan wordt aldaar, met Smaak, van , £h>eel. ^e Paarden gegeten. Hy beeft de Plant, uk HcorD- bet gene hem van daar gezonden was , in stuic, Vrankryk geteeld, en zeer fraay in Plaat doen brengen. Uit den Wortel fchiet zy een groo- te trop Bladen , die Scheeds wyze elkander om- vatten, en helder groen zyn , loopende pun- tig uit. De langte deezer Bladen is omtrent anderhalf Voet , en uit het midden derzelven ryst een Halm van by de twee Voeten hoog- te, met cenige breede Scheedebladen omvat. Die Halm verdeelt zig in twee Pluimen , waar van de één eer dan de andere open gaat, be- ftaande uit verfpreide Aairen, van twee, drie, vier, tot twaalf Bloemen , op Haairachtigdun- ne Steekjes. Ieder Bloem heeft een Kelk van twee langwerpige puntige Kafjes , waar bin- nen het Blommetje van één Kafje met kleine witte Haairtjes aan den voet en drie Meeldraad- jes met Vorkswys' gefpleeten Knopjes, bene- vens twéé wftce ruige Stempels , die, &g naar elkander omkrommende , als een Kroontje maak n on den Kelk, Het zeldzaamfte is, dat zyn Ed. het Zaad, na dat het Bloemkafje daar afgefcheiden was, nog bezet vondt met het Ba- rdje, van vier of vyf Duimen langte > 9t wélk hem deeze Grasplant in dit Geflagt ïiadt doen plaatzen. Maar , hoe kon dit val- len, cerwyl het Vrugtbeginzel zyne Stempels iia4t ? Zou men niet mogen denken % dat zyn Ed, Grasplanten S77 Ed. daar in bedroogen ware geweest , terwyl VI. hy zelf het Baardje aan het Blommetje toe- A]ü\iU fchryft en dus afbeeldt? Immers zyne Waar- s^oFD* neemingen komen my niet genoegzaam voor> om daar uit de Kenmerken van dit Geflagt, zo duidelyk uit andere Soorten door Lin* n^eus bepaald, gelyk hy in bedenken geeft, te verbeteren. L o l i u m. Dolyk. Een Kelk, die eenbladig is en vast zit, als een Omwindzel veele Blommetjes bevatten- de (f) , onderfcheidt dit Geflagt , dat anders ook aan deGeftalte der Aaircn kenbaar is. Hier van komen de volgende, meest Europifche Soorten, voor. (i ) Dolyk met een ongehaarde Aair 5 de Aair» j. Pies platachtig veelbloemig. Lolmm j jr o o perenne. Overbly* Op Wegen en Velden komt dit Overhlyvendv^* Do- ff) Zie Fig. 4 , op Plaat LXXXVIL (i) Lolum Spica mutica , Spiculis compresfis muïtï^ floris, Stfft. JVaW XII. Gen. 95. Feg. XIII. p. 106. Gort. Belg, p, 29. FL Suec. 104 , 110. R. Lugdb. 69. Gouan Monsp. 55, Ger. Prov. 100. Lolium Rad. pe- renni, Locuftis oftofloris contiguis. Hall. Helv. N. 1416. Gramen Loliaceum anguftiore folio et Spica. C. B# Tin. 9. Theatr, 127. Scheuchz, Gram* 25. g# Ariftatutre Vatll. Par. 80. T. 17. f. 3. y# Gram. Loüaceum Spi- ca lata ex plurimis Spicis, Schevc&z* Gr. 29. T. 2. A 3 ^ II, Deeju XHJ. Siuk. 378 DklEMANNIGS VI. DiJyk , door geheel Europa , menigvuldig Itt!1- VOor* Hec §roeit ook °P Kerkhoven, Puin- Hoofd- hoop en en allerley woefte plaatfen. De En- *2>*/^, gelachen hebben het, onder den naam van Rye-Grasfi dat is Rogge -Gras, tot Voedzel voor het Vee geteeld , dat men verkeeidelyk met de hier voor befchreevene Veld -Haver f Zie verwart , zo als ik heb opgemerkt f. Men ii&dz«34c.moet: hetzelve met de Bafterd- Gerst, die ins~ gelyks Muizekoorn genoemd wordt, en mede aan de Wegen groeit , ook niet vermengen. De Franfchen geeven 'er den naam van Faus- fe Ivraye , of Bafterd -Dolyk* de Engelfchen van Red Darnell > de italiaanen van Gioglio falvatko of Wilde Dolyk en van Fenice, aan* Deeze laatfte naam ziet eigentlyk op den La- tynfchen of Griekfchen Pheenix, welke 'er we- gens de roodheid der Aairen , zo fommigen willen, doch waarfchynlyker wegens de Ge- Halte, aan is gegeven. Het heeft de Halmen een Voet of daar bo- ven lang , dikwils meer dan half bezet met platte Aairtjes, ieder uit een bogt van de Halm groeijende , en met de Rug der Kafjes naar de Halm gekeerd. Gemeenlyk zyn deeze on- gebaard , maar Vaillant heeft het met gebaande Aairtjes waargenomen. Ook komt het fomwylen , zeer fraay, met verdubbelde Aairtjes voor. Wel zestien Verfcheidenheden van dit Dolyk, in ons Land gevonden, heeft wy* Grasplanten 379 wylen de vly tige Graskenner R ainville aJ^eu aan den Hoogleeraar de Gorter medegedeeld. JIIÏ. ia». • j Hoofd* Akoos zyn de Aairtjes groen met witte rand- stuk. jes : zo dat die roodheid , voorgemeld , een Mgkm herfenfchim moet zyn ; misfchien uit verwar- ring van dit met ander Gras gefprooten. (2) Dolyk met een onbehaarde Spilronde Aair 11? Terwyl het voorgaande door finaller Aair en Blad van het volgende onderfcheiden wordt, komt hier een Soort ter baan, die beiden nog fmaller en tevens de Aairen rond heeft, maar, niettemin , door fommigen llegts voor eene VeiTcheidenheid van het voorgaande gehouden wordt. Immers zo zyn 'er ook, in Vrankryk en Duitfchlandj met m 'er , ryf en zes- E 'hem ige> met platter *of ronder en meer of min afftan- dige Aairtjes gevonden , welken de Heer Hal- lef allemaal becrekkelyk oordeelt tot de voor- gaande Agtbloemige , of rot het Switzerfchc Dolyk, 't welk hy Vierhloemig tytelt (f). (2) LotiumS^idk mutica tereti, Spiculis trifloris. Gort, Belg. II. N. 121. Gmel. Tub. p. 31. Gr. Loliaceurm Fol. et Spicis tenuisfimis» Vaill. Par\ 8l Graminis Lol. anguft. Fol. & Spica } varietas. C. B. Pin. 9. Spici tereti anguftisfima. Scheuchz. Gram. 28. (t) Loiium pererme , Locuftis disfitis 9 qusirifloris* Hall» Relv. N. 1418. en driebloemige Aairtjes. Lolimi tenue. Dun- Aairig^ Cl) IL Deel, XIII. Stus, 3S0 Drie m a n n ï g e Ajdee Dolyk met een gehaarde Aair en platte III. " veelbloemige Aairtjes. Hooïd- STUK m Overal , doch byzonderlyk in de Zaaylan* Loiium den tusfehen 't Koorn, voornaamelyk in nat- tum. n" te Zomers, groeit deeze, die voor het eigent* fendUize" 'y^e D0fyk of Lolyk3 het Loiium van D i os- co ri des, gehouden wordt* Die naam is waarfchynlyk van een Griekfch woord , dafl bederven betekent, afkornftig; dewylmenhet aanmerkte als een bederf van 't Koorn. In 'ü Italiaanfch noemt men het nog Loglio en G/V glio j m 't Hoogduitfch Lulch of Lolch , in 'tEn- gelfch Darnell of Tvray> en in 't Franfch L yraye , welke benaaming op deszelfs bedwel- mende eigenfehap ziet. Het valt grooter dan *t voorgaande, als de Halmen een Elle en hooger hebbende; ook zyn de Bladen, zo wel als de Aair, langer en breeder, met de Aairtjes verder afftandig van elkander, en voorzien met Baardjes, door- gaans agtbloemig. Dit alles, evenwel, maakt zo {3) Loiium Spica Ariftata4 , Spiculis compresfis mul- tifloris. Gort. Belg, 29. Gouan Monsp. 55. Ger. Prov. 300. Oed. Dan. T. 160. Lol. Spicis Ariftatis a Rad* an- nua. CU ff, 23. R. Lugdb. 69, Fl. Suec, 103 , 109. XoI« annuum , Locuftis disfitis. Hall. Helv, N. 1420. Gr. Loliaceum Sp ca longiore , S. Lol. Dioscoridis. C. B. Fin. 9. Tkeatr. 121. Scheucrz. Gram. 31. Lol. f. Gram» Loliaceum fine Ariftis. C. B. Pin, 9, Loiium lil* bum. Hüx?s, .^g/, Loiium. Lob, Dod, &c, Grasplanten. 581 20 zeer het weezentlyk verfchil niet uit ; als A^l^0 dat dit een Jaarlyks Gewas of Zaayplant is , HL TT' 1 1 HgoFD* het andere overwintert. Hier van , naamelyk , STÜK. komt ook eene Verfcheidetlheid zonder Baard- Dolifi* jes, Witte Dolyk genaamd , in Engeland voor, en het heeft , in fommige Landen, ook wel vierbloemige Aairtjes. Goüan merkt zulks van het Montpellierfe aan. Het Zaad is Ey- rond, aan beide zyden platachtig, en kleiner, geh kende anders veel naar Graan. Het denkbeeld der Ouden , dat het Dolyk een verbaflering van de Tarw of Gerst zou zyn, wordt door het geregelde maakzel en verfchil der Vrugtmaakende deelen genoeg- zaam wederlegd. Gegronder was hunne Stel- ling , dat dit Onkruid het Hoofd bezwaarde en de Menfchen als dronken maakte. Zy hiel- den het gebruik van deszelfs Zaad voor een oirzaak der verduifteringe van 't Gezigt (f). Veele Waarneemingen deezer Eeuw beveftigen die nadeelige hoedanigheden van het Dolyk, Inzonderheid is het fchadelyk in Brood, 't zy geheel of ten deele daar van gebakken; gelyk in tyden van fchaarsheid nog wel gefchiedt,in fommige deelen van Europa. De Menfchen wor~ (f) Theophr astrus grave Lolinm dixit et Caput' tentans. Item Lolio vi&itare dicebantur, qui Vifu erant imbecillo. Ovidius dixit Careant Lotiis Oculos viticmti* hus Agri & Virg. Infelix Lolium : c num Fortunse adverfae. II. Deel. XIII. Stuk, 3$2 DRIEM ANS1GÊ VT. worden daar van met Benaauwdheden, Hoofd* A lllEL* pyn > Slaapzugt , Duizeligheid en zelfs met 1 ttooFD- Stuipen bevangen. Kinderen , evenwel , eü 1 Dotifk. die van een Waterig, flap Geftelzyn, heb- ben 'er minder nadeel van , dan vlugge , Gal- I achtige, Bloedryke Perfoonen. Men wil ook, I dat zulk Brood den Beeften nadeelig zy, heb- i bende Hoenders, Ganzen , Varkens, ja zelfs | Paarden, doen fterven. In 'tBier, dat men I van zulk Graan maakt , gaat die eigenfch3p 'i over: zo dat hetzelve dronkenfchap veroir- zaakt en ylhoofdigheid: jade Genever , daar van geftookt , zou byzonder koppig zyn (*). Met het Zaad , evenwel , worden Hoenders en Varkens gemest , en uitwendig is het een Pynftillend Middel ; waar toe het Meel van Dolyk, in Pappen opgelegd , reeds in gebruik was by de Oud; n. Om de reden te ontdekken van die uitwer- kingen, heeft de He?r RivléRE, te Mont- pellier, het Zaad van Dolyk op fterken Wyn- geest gezet , en daar uit veele Harstachtige Stoffen gekreegen, welken zyn Ed., niet zon- der reden , achtte de oirzaak wel te kunnen zyu van de Bedwelming en Duizeligheden , uit CD Op Güthland , daar het overvloedig onder de Gerst groeit , werdt het aangemerkt minder kwaad te doen in 't Brood , dan in 't Bier , 't welk dc Menfchen ligt dronken en dan eenige Uuren geheel blind maakte* Link. QothU Rei?e. 223, 245. C K A S P L A N- T E N* J^J üft dcszelfs gebruik oDtftaande. Het Kruid VI. Al«DE£r gaf hem 5 door Deftillatie , na voorafgaande m. Broeijing en Rotting eenen vluggen Urineu- J^0FD* zen Geeft ; gelyk alle andere Plantgewasfen. Het Zaad is anderszins niet onaangenaam van Smaak en eenigszins Zuurachtig; gelyk men 'er ook , door Gisting , een Zuuren Geest uit heeft bekomen (*). (4) Dolyk met een dubbelde Aair , eenbkemi- JW* ge Kelken en gewolde Blommetjes. diftachij* OH. Twee"" Aan de Kust van Malabar valt deeze Soort Aairig, van Dolyk 9 door den Heer Koenig ontdekt f de eenigfie die tot nog toe in Oostindie ge- vonden was. Dezelve heeft Grasachtige Bla- den en leggende Halmen 5 aan den Voet tak* kig; die Bloem draagen opftaande, een Voet lang, Draadachtig dun en glad : op 't end twee zeer dunne Aairtjes van gelyke langte, san de eene zyde , uitwaards > overhoeks met Bloempjes, die witachtig ruig zyn. Het Kelk* fchub- Vid. Hall. Helv. inchoat. Tom. II. p, 205 , 206* die echter den Spir* Urinofus ten onregte aan het Zaad toefchryft : want op bladz. 314 , der Mem. de Montpellier ff door zyn Ed. aangehaald , wordt üegts van dien Geest , uit het Kruid , gefp roken. Ik begryp de bewerkingen omtrent zodanig, als ik ze hier, kortelyk , heb liaald. (4) Lolium Spica binata , Calycibus unjflqris * Corol- lis Lanatis. Mant. 187, II. Deel. XIII. Stuk» 3«4 D 11 I E M A N N I G Ê Afdeel fchubbetje is eenkleppig , Liniaal , ftomp, een« HL ' bloemig en blyft zitten, bevattende een Ey* sSk?*D~ rond Wollig Blommetje. Dolijk. Het duizelende Dolyk , zo wel als het O-, verblyvend , is door den Heer For ska öhl ook in Egypte , en het laatstgemelde omftreeks Smyrna ; doch geen van beiden in Gelukkig Arabie, zo 't fchynt, waargenomen. E l y m u s. Koorngras. Een zydelingfe , tweekleppige , vergaarde veelbloemige Kelk, of een veelbladig Omwind- zel (*), onderfcheidt dit Geflagt, dat den ty. tel van Haairgras by fommigen voert; doch, dewyl alle Sooïten geen Haairige Aairen heb- ben, zal ik het liever Koorngras noemen, als pasfende opdemeeften , die de gedaante hebben van Rogge 3 Tarw of Gerst. Elymos was, by de Grieken, de naam van zeker Panik-Koorn. Van dit Koorngras komen de volgende Soor- cen voor. ï, Ar%™ C1) Koorngras met een opflaande bekrompen firn. j[air en lff0lli&e Kelken , langer dan de Zandig. . / Blommetjes. 1 Op O Zie Fig. 6 op Plaat LXXXVIT. (i) Etymus Spica eeftra ar&a , Cal. tomentofis , Flos- culo longioribus. Syft* Nat. Xil. Gen. 96. Veg. X 111. p. 307. Gort. Belg. 29. Ingr. 19. Gouan Monsp. 56. Geïu Prov. 100. EK Foliis mucronaito • pungentibus. //. Scan* 33& Grasplanten. Op dc Zeekuften van ons Wereldsdeel , die VL x\ FDF Ft Zandig zyn, groeit alom dit Gewas, 't welk in. by ons Zee* Haver genoemd wordt of ^nd- J^£FD* Haver ; niet wegens de Haverachtigc Geftal- zand* te, maar omdat deszelfs Graantjes vcelgely- Haver* ken naar Haver. Het was te vooren , door den Ridder , genoemd Rog met tweelingfe Aairtjes , en door den Hoogleeraar A. van Royen Tarw met gefpitfte fteekende Bla- den. Gmelin noemt het Tarw met overbly- vende Wortel, en twee Wollige Aairtjes. Hy befchryfc hetzelve en beeldt het af, volgens de Waarneemingen van Stellérus , doof wien dit Koorn-Gras op de Oevers van een Eilandje in 't Meir Baikal, by de Stad Irkuts- koy in Siberië, zo overvloedig werdt gevon- den , als of 't 'er gezaaid ware. De Rusfen noem- den het Wilde Rogge. Even zodanig komt het voor by Strelna en Peterhof, als ook aan het opper- gedeelte van de Rivier Neva, bo- ven den Waterval , zo de Heer de Gorter aantekent , die aldaar waarnam , dat de Bla- den, naar de punt toe, wegens zeker aanklee* vend wit Poeijer , byna Zilverachtig zyn en zeer ruuw , van onderen glad ; daar zy van de 336, Tritïcum Rad. perenni, Sp. binis Lanuginofis» Om el. Sib. I. p. 119. T, 25, Secale Spicuiis geminatis* FL Suec* 106, in. Triticum Foliis aeumiriatis pungen* tïbus. R. Lugdb. 71. Gr. Canimim maritimum Spica Trl^ ticea noftras. Rat. Hift* 1256. Scheuchz. Gram. 6. Bb II. Deel, XIII, Stuk. 386 Driemannige VL de Halm afwyken , fmal en aan den rand als Afdeel. . i ] i. met een rappig Vliesje gezoomd* s1tvTD' m zaI> ^gens de Geftalte van deeze Zee. Zand» Haver , die by Katwyk en Zantvooit aan de Duinen, als ook aan den Zeekant buiten Har- derwyk en elders , overvloedig groeit , alleen aanmerken, dat zy aan ons Strand doorgaans de hoogte van twee of drie Voeten en Rietachtige Bladen heeft en niet minder kruipende Wor- tels, die het Zand by elkander houden, dan het Duin -Helm ; kunnende derhalve, zo wel als dat Gewas, tot weering der Zand -Ver- ftuivingen dienen ; gelyk ik reeds heb opge- merkt (*). In Sweeden, daar zy op veele plaatfen overvloedig de Stranden bedekt, maak- te men 'er ook gebruik van, omze door Zaai jen in gulle Zanden, die men voor 'twegwaaijen bewaaren wilde, te vermenigvuldigen (f). De Geftalte van de Aairen , die dikwils langer dan een Span zyn , gelykt veel naar die der Rog^ ge ; of ook naar de Aairen van het Helm, hier voor befchreeven (+). Een derzelvenl of beiden , maaken het Wilde- Koorn der Ys- landeren uit , van welks Zaad zy eenig Mee! weeten te bekomen , tot Levens . onder- houd (§). 0 Zie 111. Deels 11. Stuk van deeze NaU Hiftorie bladz. 440. 9 (t) Het zelfde , bïadz. 435 . C!0 Zie bladz. 371, ÖJ> Olafs. Wpovels, Reife durch Mand. II, Th Grasplanten* 3S? (2) Koorngras met eene nederhangende be» VL kromp ene Aair en tweeling fe Aairtjes, die ^ni^* langer dan 't Qmwlndzel zyn. Hoofd- STUK. Dit onderfcheidt deeze , in Siberië overal iijmus wild groeijende Gras -Soort, welke in ver-siberifciC fcheide Kruidtuinen is voortgeteeld. Giüe- lin noemde dezelve Tarw met een over- blyvende Wortel en twee, of fomtyds drie- iingfe, zeer lang gebaarde Aairtjes. Zy heeft zeer broofche Halmen , dikwfls twee Ellen of eens Mans langte hoog en taamelyk breede Grasachtige Bladen, meer dan een Voet lang. De Aair , van wel een half Voet of een Span , beftaat grootendeels uit twee Aairtjes tegen elkander over, van drie tot tien Blom- metjes bevattende , en eenigszins rood- of bruinachtig groen van Kleur. (3) Koorngras met eene nederhangende uit- ut. gebreide 'Aair , van zesbloemige Aairtjes i^uf^ de onder fl en drievoudig* Phiiadei* . (4) (2) Etymus Spica penduia ar£tl , Spiculis binatis Ca- lyce longi.oribus* Sp. Plant* 3. Am% Acad, III. p. 20. Schreb. Gram. T. 21. f. 1. Tïiticum Radi.ce perenni , Spie. binis longisfime Ariftatis. Gmel. Sib. L p. 123. T. 28. j8. Spiculis ternis. Ibid. (3) Etymtts Spica penduia patutè, Spiculis fexfloris , inferioribus ternatis. Sp. Plant % 2. Am. Acad, iy. p, 266. Bb 2 JL Deel. XIII. Stuk, 388 Driemannige VI. (4) Koorngras met een knikkende uitgebreide 4fdfel, £ajr ^ jg on(ierfle jiairtjes drie-^ de bo» Hoofd- rentten tweevoudig. Eiymus De bynaamen wyzen de afkomst en groei- Canaden- plaats van deeze beiden aan 5 die naar het kana- Siberifche gelyken 3 doch in weezentlyke daafch. hoedanigheden verfchillen. V. (5) Koorngras met een knikkende hekrompen Kweekt Aair 9 de Aairtjes regt en zonder Om* windzel ; de onder fl en tweevoudig. Naar het Hondsgras 3 gemeenlyk Kweek ge- naamd, voert dit den bynaam, als veel naar 't zelve gelykende, hoewel het geen kruipen- de Wortels heeft* Het komt in Europa hier en daar voor , zynde in Sweeden en Swit- zerland, omftreeks Parys en ook in ons Land, gevonden. Het heeft de Halmen twee Voe- ten ^ (4^ Elijmus Spica mxtante patulft Spïculis inferiori- bus ternatis , fuperioribus binatis. Sp. Plant. 4. Am.Acad, III. p. 20. (5) Efymus Spica nutante ar&a , Spiculis rettis Invo- lucro deftitutis , infimis geminis. Sp. Plant. 8. Gort. Belg. p. 29. Ingr. p. 19. Fl. Suec. II. N. 112. Triticum Rad. Fibrofa, Fol. hirfutis , Locuft. quiuquefloris Aris- tatis. Hall. Helv, N. 1429. Trit. Rad. petenni &c* Gmel. Sib. I. p. 122. T. 27, Gramen Spica Triticea* compafra &c. Scheuchz. Gram. p. 10. Gr, Caninum non repens elatius Spica* Ariftata. Mor. Hifi. III. p. 177. S. 8. T. r. f. 2. Buxb. Cent. IV. p. 29, T, 50. Triti- cum Caninum. Gort» Belg, IL JM. 128, Grasplanten. 389 ten en daar boven hoog; de Bladen wat Haai- vt. rig, een Kwartier Dulms breed. Omdat de a™eel. onderfte Aairtjes tweevoudig zyn , heeft onze Hoofd- Ridder het van de Tarw afgezonderd; dochSTUK* anderen hebben dit niet waargenomen, en voe- gen het by dezelve. De Aairtjes zyn taame- lyk lang gebaard. (6) Koorngras met een opgeregte Aair, drie* VI. hhemige Aairtjes en een geflreept Omwind- Virgin^- Virginifch. De Heer Cl ay ton noemt dit Virginifche Ge- aair d Rogge -Gras. Het heeft de Aair grooter dan die van Gerst , hebbende een getande Graat 5 met twee ongedeelde Om- windzels aan ieder Tandje , van twee lange dikke Straalen, in een lang Baardje uitloopen- de. Hier tusfehen komen , gelyk in de ge- woone Gerst , t'elkens drie Blommetjes by elkander voor. (7) Koorngras met een opgeregte Aair en VII. tweebloemige Aairtjes 3 even lang als '*^Euro^ Qmwindzel. rirch- In (6) Ehjmus Spica* ere&a, Spiculis trifloris, Im^lucro ftriato. Sjj, Plant. 5. Hordeum FIosc. omnibus hernia-» phroditis, Invol. Flosc. crasfuie & longitud. fuperanté. Grotn. Vïvg. 13. (7) Elymtis 8pica ere&a, SpTQulis bifloris, Involucro sequalibus. Sp9 Plant. 9. Mant* 35. Hordeum Spicis rigidis Cylindr. Calycinis Glumls Ariftaüs. Hall. Helv. Bb 3 N ; II. J)&&u XIII. Stuk, 300 Driemannigè VI. In de Bosfchen van Duitfchland, by Got« Afdeel. tjngen ^ ajs 0ok jn Switzerland op fommige Hoofd- Gebergten , groeit deeze Soort vanKoorngras, welke Gerst met fty ve Rolronde Aairen en ge- baarde Kelkkafjes , getyteld is door den Heer Hall er. Hier toe wordt het Groote ofBer?- Gerstgras van C. Bauhinus, betrokken door Linn^us* die aanmerkt, dat het naar *t Virginifche grootelyks gelyke , maar de Blaadjes van 't Omwindzel niet geftreept heb- be. De Blommetjes 9 met de Baardjes langer dan hetzelve, zyn twee in getal, niet drie als in 't voorige. Aan de Zeekusten van Portugal en Spanje , als ook op de Velden omftreeks Madrit, komt deeze voor , die allereerst door den ver- maarden To urnefort ontdekt werdt. Zy kan met regt Ruighaairig genoemd worden , alzo deeze Kruidkenner haar Pluim by 't Hoofd N. 1537, Hord. Cylindr, Mufray Prodr. p. 43. Gr. Hordeaceum Mont- Spici ftri^oficie , brevius Ariftata. Scheückz. Gram. 16. Prodr* T- 1. f. 1. Gramen Hor- deaceum montanum. f. majus. C. B. Pin. 9. Theatr. 135, (8) Etymus Spiculis bifloris , Involucris vSetaceis. pa- tentisfimis. Sfr. Plant. 6. Elym. Invol. reflexo - patenti- tns. Am. Acad. II j. p. %%* Schreb. Gram. T. 24. f. 2> Avena Lufitanica Spie. Cap. Médufse referens. Mor# Bil}, III. p. 210. Raj, Suppl. 611. Gram. Spie. LnüiSL" uicurn Cap, Medufse efiigie* Tourj*f« Jnft, 519, Vlll: (8) Koorngras met tweebloemige ^airtjes en zeer uitgebreide Borftelige Omvyïndzels. Etymus Cap ut Me- du fee ^ van Grasplanten. 391 van Medufa vergelykt* Het is een langwer- Vt pigeAair, uit vierbladige Borftelige Omwind- AmEL' zeis famengefteld, die zeer lang zyn en, °PS^0FD" verfcheide manieren, door malkander geboo- gen óf omgekromd ; 't welk eene verwarde Vertooning maakt. Ieder bevat twee Aairtjes van twee gebaarde Blommetjes. De Halm is dun, omtrent een Voet lang. Forskaohl nam een Soort van Koorngras in Gelukkig A- rabie waar, aan 't welke hy ook dien naam geeft (*). Het Ehvormïge , dat zyn Ed* by Alexandrie in Egypte aan de kanten der Akke- ren voorkwam , Ichynt nader te komen aan de volgende Soort (f). (y) Koorngras met een opgeregte Aair , de jX Aairtjes uitgebreid \ zonder Omwindzeh Elf mus Rijftrix* In Virginie groeit dit Koorngras , dat vier-ti^*§eIac^ bloemige Aairtjes heeft met lange Baardjes, zo- danig uitgebreid, dat zy de Pluim naar een E- gel doen gelyken ; zo de Heer Clayïon waargenomen heeft. S E C A L E. Rog. De Kelk beftaat, in dit Geflagt , uit twee Klép- C) Elymus Cap. Medufe. Flor. JEgijpLArab. p. 25. Ci) Elymus Subulatus. Ibid. p. 26, (9J Elymus Spica erefta , Spiculis Involucro deftitutis * patentibus, Sp. Plant. 7. Gron. Firg. 15, Gramen A- venaceum Loc. Ariftatis , Panic. Echinum referentibus* Claït. N. 570. Bb 4 II. Deel. XIII. Stuk. 392 Driemannige a V1\* Klepjes tegenover elkander en twee Blomme* Afdeel. # ÏJ j . - . III. tjes bevattende. Hy is op zig zelf geplaatst aan een getande Graat (*). Het bevat de volgende Soorten. HOOFD*- $TUK, i. (i) Rog, die de kanten der Kafjes rum ge* Secale , . 7 7 r Vereate. - naaird heeft. Gewücme. Dit Koorn , dat in de Noordelyke deelen van Europa , byzonderlyk aan de Oostzee 3 in Poolen en Pruisfen , overvloedig gezaaid wordt en geteeld , fchynt wild te groeijen in fommige der Zuidelyke deelen, en in Siberië* Gouan zegt , dat het in Languedok overal groeije en van den Heer Murray wordt de groeiplaats gefteld op 't Eiland Kandia. In Duitfchland en onze Nederlanden bouwt men ook veel Rogge , doch zy kan daar niet ge- houden worden voor een inlandfch Kruid. De Rogge -Aair, en d.erzelver Vrugtmaa- kende deelen, zyn zo duidelyk afgebeeld en befchreeven , om het verfchil met de Haver aan te toonen (t)> dat ik daar van niet om- ftandig Qy Zie tig. 1 , op Plaat LXXXV1L (1) Secale Glumarum Ciliis fcabris# Syst. Nat* XII, Gen. 97. Veg. Xill. p, 107. Gort* Belg. 30. Gouaw Monsp. 56. H* Ups. 22. Hall. Helv. N. 1421. Secale Jiybernum vei majus. C B* Pin% 22- Theatr% 425. Secale Vemum vel minus. C. B. Pm. 23, Theatr* 427. Tournï. frifu \\ 513. T. 294. Cf) Uttgezogte Verhand* IV, Deel, Wadz, 57, VI XXV U., Grasplanten, 393 ftandig fpreeken zal. 't Is het hoogfle van jJ^J ons Koorn , zegt Hall er, hebbende inHo^ Duitfchland de Halmen fomtyds zes Voeten 5™°* hoog; doch zyn Ed. bekent, dat zy in Swit- Rogge* zerland zo hoog niet valle , en in zeer fchraale Gronden , die men daar veel in Brabant , Vrank- ryk en Italië, toe gebruikt, groeit zy veel laa- ger. In 't algemeen , nogthans , is de Halm langer en dunner dan die der Tarwe. De Win* ter-Rog, welke in de Herfst gezaaid wordt, valt zwaarder dan de Zomer -Rog , die 's Voor- jaars in den Grond wordt geworpen en niet dan in kleinte en fchraalheid V3n de Winter- Rogge verfchilt. Ook komt het in deeze dik- wijs voor, dat de Kelken drie Bloempjes be- vatten , naamelyk een kleiner , tusfchen twee gewoonen op een Steeltje (taande. Misfchien hangt daar van af, de ongemeene vrugtbaar- heid van dit Koorn in Afrika, alwaar men ge- meenlyk van één Schepel vyfrig in -oogst, zo de Heer des La ndes aantekent (*). De Baron von G l e 1 c h e n, die zulks op- pert , heeft de Vrugtmaakende deelen der Rog- ge, door fteïke Vergrooting, ongemeen fraay en duidelyk onder 't Oog gebragt. Men ziet 'er wederom uit, dat het Kfcorn, behal- ve zyne nuttigheden , een Schat van Schoon- heden bevat* Verwonderlyk is het maakzel der CD Traite's de Phyfique p. 31. Bb 5 11. Deeu XIII. Stuk. D R I E M A N N I G Ê VI. der Mcelknöpjes en Stempelen , als ook de AYu*U figuur der Bolletjes van het frisfche Stuifmeel , Hooid- ais gladde Eytjes. Zyn Ed. merkt aan, dat ™Rog!>è. men i de 'm bloey ftaande, met een hel- dere Lugt en een klein Koeltje , dikwils een Nevel van dit Stuifmeel over den Akker ziet hangen f*). De Heer Led er muller heeft het zonderling famenweefzel van een Blaadje der Rogge Plant, keurlykin Plaat gebragt(f). Maar ongelyk meer treffende is de Natuur- kundige Ontleeding der Rogge , door deezen laatften, die zelfs het kiemen en opfchieten der Rogge- Koorntjes , benevens de byzon- derheden tot de Aair behoorende, als ook een Rogge -Plant, die by hem, in vier Wee- ken tyds, veertien Halmen gefchooten hadt, in Plaat vertoont (|). Dus zouden dan ook veertien Aairen daar van kunnen voortgeko- men zyn ; 't welk misfchien het Geval is , door den Heer Hall er aangehaald, als cene Verfcheidenheid van Rogge (§)• Deeze beroemde Kruidkenner hadt, geduu- rende zyn Verblyf te Gottingen, nooit Rog- gen - Brood kunnen verdraagen ; dewyl hy er (*) Obfervat* Mhtoscop. Nenr. 1770. Fol p. 25. T. 20* (f ) Mikroskoopifche Vcrmaaklijkhedeiu Q u arto , 1 1 1 . D e e l . Plaat XLI^. (|) Phys. Mikrosk. Zerglied. des Korns oder Rokens* JMeuremb. 1764, in Folio. CS) Sccale Spicis usq-ue qiKituordecim &c, Tenzel Month, Unterr. I. Hall. Helv% Incfoat. Tom. II. p. 206. Grasplanten. 39J 'er het Zuur van in de Maag kreeg. Veel VI. Menfchen, zelfs die dagelyks arbeiden, zyn UL ook van dit denkbeeld en eeten liever Aap Voedzel; tervvyl het zekerlyk ftilzittende Per- Eogg foonen, die een zwakke Maag hebben, niet wel bekomt. Maar het te buiten gaan van de Maat , is in alle opzigten en altoos na- deelig. Vette , bederflyke of ligt rottende ISpyzen, bekomen beter met Rogge- dan met ■Tarwe-Brood. Ik heb een Man gekend van omtrent tagtig Jaaren , die my verhaalde , van eene Lusteloosheid en verval van Kragten , waar door hy als op den Oever des Doods gebragt was , herfteld te zyn door het eeten van Rogge -Brood alleen. Voeg hier by , hoe men leest , dat de Teering, door enkel Bry .van Rogge -Mee te nuttigen, genezen zy (*). Ik wil nogthans niet ontkennen , dat dit Koorn een fcherp Zuur bevat, hoe zoet ook deszelfs frifch gemalen Meelzy: want zoete dingen verzuuren fchielykst en fterkst. De groote Boerhaave verhaalde , dat uit Rogge -Brood ^en Middel getrokken was, 't welk den Blaasfteen oploste. Anderen bewee- ren, dat docr het Sap van Rogge met Gan- zenkruid de Steen ontbonden zy. 't Is zeker, dat door Gisting , uit de Rog een zuur Sap of Geest (*) SCHELHAMMER NatUT, p, 213» II. Deel. XIII. Stuk, 596 Driemannige VI. Geest komt, welke het Yzer en Koper niet Afdeel. minder knaagt en verteert dan Sterk Water Hoofd- De kragt van de zogenaamde Jenever, die, *rüK/ in zo groote menigte, van Rog geftookt wordt, is bekend. Nadeeien Dit Koorn is behalve de Brand of het Zwart, Spoorln welk het met de Tarw gemeen heeft, eenby- de Rogge, zondere Kwaal onderhevig , het Spoor genaamd in 't Franfch Ergot. Deeze beftaat , volgen den Heer Aimen, in eene uitzetting de Rogge «Kroontjes, inlangte en dikte, tervvy zy van binnen als vermolfemd zyn (*). Zy kry- gen daar door eene figuur, die dezelven naar een Haanen - Spoor doet gelyken ; waar van de naam. Men is 'er , in Vrankryk, in een natte , koude Zomer , dikwils mede ge- pla3gd : te meer , om dat dit Spoor zig fomtyds in groote menigte onder de Rog be- vindt en by een fchraalen Oogst niet daar uit gefchift wordt; 't welk men anders gemakke* lyk door ziften kan doen , wegens de grootte der Korrelen. In 't jaar 1709 was onder de Rog van Sologne byna een vierde deel Spoor , en de genen , die van het daar van gebak- ken Brood aten , wierden als door dronken- fehap bedwelmd of kreegen Stuipen en daar- na eene Verfterving der Ledemaaten (f). Dit Zie Nieuwe Landbouw } III. Stuk, bl» ioi» (1) ïüfl* dt, PAcad* R, des Sc% de Paris, de 171c pi 80. Grasplanten, 397 [s , zo in 't korte , een voprftelling van de yT, nadeelen, welken dit Spoor -Graan doet; waar Afdeel, lover de Heer Salerne een geheel Vertoog Hoofd- aan 't licht gegeven heeft (*). Sologne is STUK* een Moerasfige Landftreek , die naauwlyks Rogge* genoeg opbrengt tot onderhoud der Ingeze- tenen. Waarfchynlyk doet dit zo wel tot het gedagte bederf van de Rogge 9 als tot de Kwaal der Menfchen, het zyne. Een Big, evenwel, die men hadt willen opvoeden met zulk Koorn, waar in rykelyk een derde Spoor was, is daar van geftorven. Öp zig zelf gege- ten is het doodelyk. Dat deeze Kwaaien , uit het Spoor ontftaande , by wylen ook in an- dere deelen van Europa waargenomen zyn , heeft de Heer T 1 s s o ï , in zyn Brief aan den Engelfchen Heer Dr. G. Baker, in 't jaar 1765, omftandig aangetoond (f). „ De Gehoornde Rog, (Ergot, zegt die j^efc^°0g0~ „ Heer,) is een byzondere Kwaal, door wel- befchree- „ ke alleen de Rogge of misfehien nog tweeveu% of drie Alpifche Grasplanten , gelyk my myn beroemde Vrind Haller verhaald heeft 5 aangetast worden. \ Is eene ongeregelde groeijing van het Rogge -Koorntje, 'twelk als een gemiddelde zelfftandigheid tusfehen „ Graan (?) Mem. fur les Maladies que caufe le Seigie Ergo- té. Mem. de Math. & Phtjs* Tom. II. p. 155, (f) Pkil. TranfaB. Vol, LV. p* 10& II. Deel. XIII. Stuk. , D R 1 E M A N N ï C E j VI- 5) Graan en Bla4 verkrygt , van Kleur ( ge* ! ^SS*1* » ^k iIc 5 hoewel zeer zelden , gezien heb; | Hoofd- 99 want het groeit in onze Landfchappen [S wit» $Tfo^é 55 herland] weinig;) bruinachtig groen, zyn* „ de onregelmaatig famèngedrukt , en, gelyk „ weleer de Heeren M arc ha nd en Vail* „ la nt gezien hebben, dikwils veertien „ of yyftien Liniën [dat is meer dan een Duim] lang en twee Liniën breed. Ten naauw* 3, keurigfte zyn die Graanen door Langi üSj „ met bygevoegde Proefneemingen over der* „ zeiver eigenfchappen , beichreeven (*). Ge* „ zaaid zynde fpruiten zy nooit uit. Men „ heeftze overvloedigst in Regenachtige Jaa- ,, fen, en wanneer een zeer heete Zomer op 5, een vogtig Voorjaar volgt." Verfchil £>jt Rogge- Spoor moet niet, gelyk fommi- Moeder- gen gedaan hebben, verward worden met het Koorn* Mutterkorn of Moeder -Koorn der Duitfche* ren , dat eene onfchadelyke uitzetting der Graanen is, in vrugtbaare Jaaren. Sommigen pasfen deezennaam ook wel toe op het zoge- naamde Stam- of Heefter - Koorn , onder dé Rogge inzonderheid plaats hebbende, wan- neer veele Halmen uit ééne Stam groeijèn ; en ieder een Aair draagen van zes of agt Duimen lang , die zeer wel gevoed en gevuld zyn. Men zaait hetzelve voor den Winter , en Descrïpt. Morborum èx efu Clavorum Secalinorum cuiu jP^.Lucern* 1717. Vid. A£f* Erud. 171.8-.pag. 3°9* Grasplanten. en dan wordt het Graan in de volgende Zo- A™£. nier rvp. In Noorwegen is zodanige Heefter- Ü% r Jr 1 , Hoofd* Rogge zeer gemeen , en van daar overgebragt STÜK. in Pommeren en Poolen ; maar tot groote Oog- ftcn zal menze 3 om dat het Graan zo ligt uic de Aairen valt , niet verkiezen. De vermaar- de Ledermulléu heeft dit flag van Rog- ge uitvoerig befchreeven en op Plaaten afge* maald (*). ( 2 ) Rog met Pluizig gehaairde Kafjes en n. Wigvormige Kelkfchuhben. Vühfrmi Pluizige* In deeze Soort , die in de Zuidelyke dee- len van Europa, en in de Levant, wild wordt gevonden, zyn de Kafjes Pluizig gehaaird, en zy valt ook grooter , zynde veel langer ge- baard dan de gewoone Rogge. (3) Rog met ruige Kafjes, de Kelkfchuhben jj^ E/sVOrmig. (±) Oriëntale* ö Levant* (*) VorJlelU und Zerglied. einer Rockenpïanze , gemein- lick das Staudten , Stek oder Qerftmkorn genar.U Nurnb» 1765. Folio, (2) Secale Glumarum Ciliis Viilofis , Squamis Calycï- nis Cuneiformibus. Sp* Plant. 2. Gouan Monsp. 56. Gr. Spicatum Secalinum , Glnmis Viilofis in Ar. longas defin. Tournf. In ft. 518. Gr. Secalinum maximum. Park. Theotr. 1144. fi, Gramen Creticum Secalinum, Glum» Ciliaribus. T. Cor. 39. Buxeu Cent. V. T. 41. (3) Secale Glumis hirfutis , Squamis Calycinis Stibula-. tis. Sp. Plant. 3. Gr. Oriënt, .Secal» Spica brevi & latrï» Ïournf. Cor. 39. II. Deel. XJIL Stcr, 4Q0 Drie m a n n i g e Afdeel. ^ ***** ^ Kafje* aan ^e &uitMZyd& III. gehaaird. Hoorn- STUK. IV. Deeze Soorten van Rogee zyn door den Cretkum. vermaarden Iournefort in de Middel- rif' ia"drche Zee> en de laatfte °P W Eiland Kan- dia waargenomen. Deeze hadt, zo hy aante- leent, een knobbeligen Wortel, doch verfchüt, zegt Scheuchzer, grootelyks van het Bol- wortelige Rogge • Gras van Aleppo , door Bas- relier afgebeeld , 't welk by onzen Ridder de Vyfde Soort is van 't hier volgende Ge- flagt. H o r d e u M. Gerst. De Kelken zydelings , tweekleppig , een- bloemig, drie by elkander (*), onderfcheict dit insgelyks zeer bekende Koorn , 't welk ook een getande Graat heeft , van 't voor- gaande. Gedagte drie Kelken maaken met el- kander een zesbladig Omwindzeltje uit. Daar by kan men voegen , dat de meefte Soorten lang gebaard zyn. Hier volgen d ezel ven. \ CO Gent (4) Secate Glumis extrorfum Ciliatis. Gr. Cret. Spie. Secalinum altisfïmum > Tuberofa Radice. Tournf» Corj 59. Scheuchz. Gram. 22. i O Zie Fig. 5, op Plaat LXXXVR Grasplanten, 401 {1) Gerst met alk Bloempjes tweejïagtig en yj. gebaard j twee Ryen r egt er opftaande. ^ hl ^ Hoeren* Dit is een niet minder bekend Koorn dansnjK' de Rogge. Men noemt het , naar den Latyn- fiorkèum Fchen naam, Hcrdeum , in 't Ifaliaanfch Orzo97^m- in 't Franfch OrgY? ; maar in t Engelich heet het Barley, in 't Spaanfch Cerada , in 't Hon- •gaarfch Arpa> in 't HoogduitfchG^y?^, gelyk by ons Gerst. Omtrent de natuurlyke Groei- plaats fchynt geen zekerheid tezyn; hoewel ibmmigen die in Schotland , anderen in Rus- land of zelfs op 't Eiland Sicilië ftellen. D 1- » oscorides maakte maar van eenerley Gerfl gewag; dodi Theophrastus fpreekt van deszelfs verfchillendheden naar 't getal der Ryën van Graantjes in de Aair , twee , vier of zesvoudig. De eerfte en laatfte worden nog als byzondere Soorten onderfcheiden.Wy fpreeken hier van die Gerst, welke de Koornt- jes ^i) Hordeum Fiosculis omnibus hermaphroditis Aris~ tatïs , Ordinibus duobas cre&ioribus. Stjfl. Nau X\U 304. Gr. Secalinum Bulbofa Radice, Barr. Tc 112. f. 2. Scheuchz. Gr. 19. Gr. Bulbofum ex Aleppo. C. B. Fin. 2. Prodr. 4, Tkeatr. 21. Mor. S. 8. % 6. f. 7. (6J Hordemu .Flosc. Lateral. Masculis muticis , &c» Sp. Plant. 7. Gram. Myofuroides JModofum» Raj. AngL 111. p. 397^ T. 20. f. 2. 09 Van Itatia heeft de Heer Reichard India ge maakt. Grasplanten. 411 ' (l) Gerst- Gras met de zydelingfe Bloempjes VI. Mannelyk en gebaard , de middeJJïe Om- 1 iTjB k windzeh kanthaa'tri^ Hooïd- ö STUK, VII- Zeer algemeen komt deeze , die Bafterd- Hordeum Gerfi genoemd wordt 3 op Steenige Wegen Muuren en Puinhoopen , waar van zy denGersu bynaam heeft, door geheel Europa voor. Mal- le;; zegt, dat zy in Switzerland groeit aan de Muuren der Wegen. In Sweeden vondt onze Ridder ze op de Wallen van Landskroon en andere Steden. In ons Holland is zy alom ge- meen aan de kanten van Straaten en Fuinige Wiegen : zo dat zy een harden Grond fchync te beminnen. In Rusland vondt de Heer de Gorter deeze Gras -Soort niet, die door haave Gerstachtige gedaante zeer bekend is, hebbende Halmen van een Voet hoog en daar boven , als geknakt, en Borftelige Baard- jes, (j) Hordeum Flosc. Lateralïbus Masculis Ariftatïs, Involucris intermediis ciliatis. Sp. Plant. 6. Gort. Belg. 30. Fl. Suec. 107 , 113. Oed. Dan. T. 629, Jacq. Vind* 20. Gouan Mcnsp. 58. Ger* Prov. 101. Scop. Carr^ 210 R. Lugdb. 69. Hord. Spica crasfa longo Ariftata , Cal. Gïumis Ariftatis. Hall. Helv. N. 1536. Gramen Hordeaceurn minus et vulgare. C B. Pin. 9, Theatr. 134» Scheuchz. Gram. 14. Gr. Secal. vulgatisf. Viarura Mor. S. 8. T. 6* f. 4. Hord. Spontaneum fpurium. Lob. Ic. 30. Gr. Spicatum Secalinum minus. Tournf. Infu vScheuchz. Gram. i7. N. 3 Gramen Spica Secaliiia, C, B. Prodr. is. Hall. Helv, N. 1538. II. Disast. XIII, Stuk, 4i* Driemannigi VI. jes , waar door het van de echte Gerst ver* in!1" fchl!t en diar van §eene verbastering fchynt Hoofd- te Zyn , zo H aller aantekent, i'n welk ver- moeden anderen gevallen waren (*). Sommi- gen noemenze ook wel Muizen- Koorn. Groote*' Een grooter Gras van dien aart , door C Bauhinus op 't Gebergte Wasferfall ge- vonden ( f ) 3 en doorgaans in de Bosfchen by Gottingen voorkomende , zo de Heer Haller waarnam; groeide twee Ellen of zes Voeten hoog ; maar deeze is hier voor tot het Koorn -Gras , met den bynaam van Wadz^89. Europifch , t'huis gebragt * Kleine. Of de Kleine Basterd -Gerst van C. Bau- hinus, die overal op drooge Gronden voor- komt , eene Verfcheidenheid 9 dan eene wee- zen tlyk verfchillende Soort , (waar aan fom- migen den bynaam van Rogachtige geeven,) uitmaake, laat ik onbeflist. Door geheel Sfe berie, alwaar het by ons gemeene Gerstgras van dien aart niet fchynt te groeijen,was dit Kleine, Rogachtige, zeer gemeen, enonder- fcheidde zig , zeer duidelyk, door zyne bruin- rood of fomtyds ook fchoon paarfch gebaarde jftairen. Zou dit dan ook kunnen zyn de Muur -Gerst, daarPLiNius van fpreekt (j). Zie hier de befchry ving door Gmelin. De <*) Vid. 4&\ Helvet. II. p. 132. (f) G ramen Horde aceum MoBtanum feu ma jus. C. B. Theatr. 135. Hordeumfp. rigidis Cyiindricis , Calycinis Glumis Ariftatis. Hall, Helv. N. 1537. (ü Herba phoenicea nobis IJordeum Muriaum. Hifi* Wat. Libr, XXII. Cap. 65. Grasplanten. M De Blaasjes zyn veel kleiner dan in het A^JE'm 5, kleine gemeene Gerjigras van Bauhinös en Hni'D 3, de Aairen eindigen om laag nooit in het Kaf- stvkÏ 55 je. De zydelingfe Blaasjes zyn doorgaans Gmu „ zo fchraal en klein , dat zy niet dan by §ms* D5 naauwkeurige befchouwing als zodanig > 53 maar in de eerfte opflag als Baardjes zig 33 vertoonen. Derzelver Baardjes zyn fom- 3, wylen naauwlyks zigtbaar , fomwylen van 33 een half Duim en langer, in welk geval die 33 evenredigheid 3 der Baardjes onder elkan- , 3, der 3 plaats heeft 3 welke in de Figuur van 5, Vaillant keurlyk is uitgedrukt (f). 3, Altoos zien de Baardjes roodachtig • doch ,3 fomtyds vallen zy , met de geheele Blaas- ,5 jes5 fierlyk paarfch ; gelyk Stellerüs 3, omftreeks Irkut waargenomen heeft (4-V* In Switzerland heeft de Heer Haller dee- ze Rogachtige Basterd -Gerst aan de Oevers van Rivieren enBAUHiNüs in Koornlanden gevonden: doch zy is 'er zeldzaam, en de an- dere zéér gemeen. De Bloempjes 5 welken Gmelin Blaasjes noemt 3 heeft dezelve , zo hy aanmerkt 9 als ook de Baardjes korter ea muwer, gelykende meer tweezydig, hoewel weezentlyk zeszydig zynde ; zo dat deeze mooglyk eerder eene verbaftering van het Gerst- of Rogge -Koorn zou fchynen, als de ge- ff) Botan. Paris, p, 83. T. 17. f. 6. (Jp Gmel. Siber. ï. p. 124, 155, II. Dkbu XIII. Stuk, 4ï4 Driemannigö Afdeel. §ewoone Basterd- Gerst der Muuren of Voet- in paden. HooiD- 5TyjIL (8) Gerst -Gras met de Baardjes en Borfleïig Hcvdeum Qmwindzeh uitermaate lang. Kwispel- . Gerst. Dit is het Levant fche Haairgras vzw den Heer Schreber,^ welk de beroemde Sherard bySmyrna ontdekt heeft ,zynde door Scheuch- zer genoemd Gerfigras , dat de Aairen om- ïingd heeft met zeer lange Baardjes. Dergelyk Gras vondt Büxbaüm aan den Bosphorus en in Georgië. Het heeft de gedaante van de Muur - Gerst , zo even befchreeven , zegt Li NNiEUSj doch de Omwindzels en Baardjes, viermaal langer dan de Aair, geeven 'er een zonderling voorkomen aan. Men kan zulks m de Afbeelding van Schreber befchouwen, die aanmerkt dat deeze Soort, door niet meer dan twee Bloempjes op ieder Tand van de Graat te hebben, van de Gerst verfchillen zoude. Triticum. Tarw. De Kenmerken , die dit Geflagt van het voorgaande onderfcheiden , zyn een eenzaa- me (8) Hordeum Ariftis Involucrisque Setaceis ïongisfimis. Sp. Plant. 8* Elymus Crinitus. Schreb. Gram. p. I5. X. f. 3. Gmmen Hordeaceum, Spica Ariftis ïongisfimis circumvallata. Scheuchz, Gram. zo. Buxb. Cent. L PS 33. T. 55. f, It r Grasplanten. 415 me tweekleppige Kelk , drie of meer Blomme- VL tjes bevattende; benevens llompachtig fpitfe ui** Bloemen (*) , die ook doorgaans veel minder S^FD" gebaard zyn , zittende in de bogten van ecne zonderling geboogene Graat (f). Het bevat de volgende Soorten ; waar onder de agt eer- Hen Jaarige * de anderen overblyvende Planten zyn. (1) Tatvrmet de Kelken vierbloemig, Buikig, I. glad, op elkander leggende en gebaard. aftivum!/ Zomet-»: (2) Tarw met de Kelken vierbloemig , Buikig, Tarw, effen % op elkander leggende en bynh onge- Hijbm baar dl ^ . Dat «af- winter* Tarw* (•-•) Flos obtufiusculus acutus heeft Linn^eus , dat door den Heer Reichard , uit een byzondere Smaak , ver- anderd is in obtufiusculus obtufus : 't welk misfchien zeg- gen wil (lomper dan fiomp. Immers onze Ridder heeft 'er alleen mede te kennen willen geeven , dat de Bloem minder fpits is dan in de Gerst en Rogge, of, gelyk zyn Ed. van 't buitenfle Bloemklepje zegt (obtufa cum aiumme) Homp met een puntje. dO Zie 3> op Plaat LXXXVII* (1) Triticum Calycibus quadrifloris Ventrïcofis , gla- bris, imbricatis Ariftatis. Sijjl. Nat. Xll. Gen. 99. Veg. XI 11. p. 108» Gouan Monsp. 57. Hort. Ups. 21. Mill* Di ff. N. 1. Trit. Loc. imbric. quadrifloris , Ariftatis. Hall. Helv, N. 1422. Hall, Comm. Nou. Gott. V. T. 1, f. 1. Trit. Rad. annua, Spica glabra Ariftati H. Qliff% 24. R, Lugdb* 70. Trit. Ariftatum. Blackw. T* 40. f, 4, 5. Trit. aeftivum. C. B, Fin. 21. Trit. Typhinum. Lob, b. 26. (2) Triticum Cal» quadrifloris Vcitrjcofis , laevibus, IL Deel. XIIL Siuic 4*6 Driemanniob VT. Dat onze Ridder de Gebaarde voor Zomer* lil. / Tarw, de Ongebaarde voor Winter -Tarw hier «ïf£0ÏD- opgeeve, acht de vermaarde Haller niet T*rw. billyk: want onder de laatfte zegt hy komt ook Gebaarde Tarw voor , zo wel als Onge- baarde onder de eerfte , en men ziet dikwils dat Tarw, die op een ruuwen Grond Baardjes gehad heeft, dezelven aflegge in een wel toe-I bereid , vrugtbaar Aardryk. Zelfs komt uit Zaad van Zomer -Tarwe, zo zyn Ed. getuigt ondervonden te hebben, Winter -Tarw voort : des die onderfcheiding byna geheel vervallen zoude. Beiden zyn het Zaayplanten, (zegt hy) 3, van onzekeren oirfprong: 't zy waarlyk op 3, Sicilië of by de Bafchkiren [aan de Rivier 3, Samarra , in Tartarie , alwaar zo men wil 5, ook de Tweezydige Gerst van zelf groeit ,] 3, of in het Oosten , de oirfprongelyke Plant „ verfchuile : 't zy dezelve van eenig Honds- 3, Gras , dat niet genoegzaam bekend is, door 9, langduurige oefening, volmaakte Tarw ge- 33 worden zy. Waarfchynlyk is het , ten 3, minde , dat deeze onze Tarw het Puron zy 3, der Ouden , hoedanig, inzonderheid op Si- 3, ci- ïmbricatis fubmuticis. Gouan Monsp. 57. H. Ups. 21. Mat. Med* 47, Halt.. Helv. N. 1422. Trit. Rad. annua , Spica mutica, H. Ctiff. 24. R. Litgdb. 70. Triticum Blackw. T. 40. f. 1 , 2. 3. Trit. faybj Afiftis carens. C. B. Pin. 21. Siligo. Lob. Ie 25. Trit. rufum Grano maximo; C. B. Tin\ 21, Hall. Gott. V. T. 1. f. a, Grasplanten. „ cilie , met een rood , kraakbeenig hard Graan , AJ^L „ voorkomt , dat by ons zagtei4 valt. Want m. 35 in Egypte , Griekenland en het Ooften , S^°°ÏD* „ bouwt men dergelyke Tarwe, Voorts kun- Tarw. nen wy zo min de Verfcheidenheden by de „ Ouden bekend, als die der Hedendaagfchen, ^ontwarren»5' De Tarw , in 't Hebreeuwfch Chittach ge- ^f1111}" naamd of Chintach, in 't Griekfch Puron, thans zo bekend onder den naam van Triticum , is oud- tyds Rohur en Siligo genoemd geweest. In 't Engelfch noemt menze Wfaat of Weete , dat veel overeenkomst heeft met den Hoogduit- fchen naam Weitfen^ waar van wederom Weiu of Weit , dat in verfcheide deelen van onze Nederlanden voor Tarw gebruiklyk is , af- ftamt , en ziet op de witte Kleur van het Meel en daar van gebakken Brood. In 't Franfch vereert menze met den algemeenen naam- Froment en Bïed% dat is Kcorn^ by uitmuntend- heid; gelyk de Italiaanen het Fourmento, Gra* ito en Soiïna heeten, de Spaanfchen Trigo. Onder de Graanen is de Tarw in zo veel achting, dat men die al van ouds, in 't by- zonder, Koorn genoemd heeft, in 't Griekfch Sitos, dat is Spyze. Nog heden is dit by vee» len in gebruik; terwyl zy de Rog en Gerst flegts mede begrypen onder den naam van Graanen. Offchoonwel, inde Heilige Schrift, doorgaans gefproken wordt van Tarw en Gerst, D d als 11. Djsel, XIII. Stuk. 4iS Driemanhigë als de Leeftogt der Israëlieten, zo vindt men III. * nogthans in 't byzonder gewaagd van het Vet* stuk°.FD" te cler Tarwe- Men vindc dat dit Koorn al- Tarw. leen, door Salomo, tot Onderhoud gege-' ven werdt aan Vorftelyke Huisgezinnen : men vindt in het Nieuwe Testament byna alleen van Tarw gefproken en in de Openbaaringe van Johannes wordt de Tarw op driemaal zo veel Prys gefield als de Gerst : dat meer verfchilt dan hedendaags. De Land- Hier uit blykt de uitmuntendheid van dit fcouw. Koorn, dat het voornaamfre Onderwerp ge- weest is van den Landbouw, van den aanvang des Werelds af. Van Adams Zoonen was Habel een Veehoeder, maar Kaïn een Landbouwer. Na den Vloek , wegens zyn Broedermoord , week deeze Oostwaards , en heeft waarfchynlyk den Landbouw verfpreid in de binnenfte deelen van Alle. De Egyp- tenaars zyn nog heden Meefters daar in , hou- dende door hunne Waterleidingen het Land vrugtbaar ; terwyl de Inwooners van Geluk- kig Arabie , eene anders dorre Landsdouw , zelfs de kanten der Bergen, door het afloo- pende Water, konftig weeten te bevogtigen en te maaken tot ongemeen vrugtbaare Ter- rasfen. Bemesting heeft het Land aldaar, tot den Koornbouw , niet noodig. Men zaait *er tot Spys byna niet dan Tarwe, en Gerst tof een foort van Drank : Rogge en Haver zyn 'er Grasplanten 'er onbekend. De Winter is , om zotefpree- \7 ken , de tyd des Oogscs in die Oofterfche Lan* -\fu^ den, gelykerwysvde Zomer in het Noorden. J*?0**^ De Gerst wórdt 'er reeds in February , de Tarw Tarw* in Maart ryp. Dik wils teelt menze onder mal- kander in die Gewesten , en dus wordt van bei- den , of van elk in 't byzonder , dat gezegen- de Brood gebakke:i 5 5t welk tot Onderhoud flrekt van alle befchaafde Natiën aan deeze zyde des Aardbodems. Dat het Koorn oudtyds 5 (een Wonderwerk Vïugt* uitgeflooten 5) vrugtbaarer geweest zou zyn van \te>ld dan heden, is niet waarfchynïvk. Men kan f arvv > in Egypte, zo Forskaöhl aan tekent > om- ten. trent ftaat maaken op een tienvoudigen Oogst van Tarwe en anderhalf maal zo veel van Gerst. By G.eneve zyn Landeryën, die maar driemaal zoveel, als 'er gezaaid was, uitleverden (f). Doch dit was een ongelukkig Jaar : men rei- kende , zestien Jaaren door malkander , op eenen ruim twaalf voudigen Oogst (|), Vol* gens de nieuwe wyze van Landbouwen <, zou byna een derde meer door die Landen zyn . ©pgebragt. Versheide Proeven zyn daat omtrent, ook in onze Pro vinden* federt twin* % ft) Proeven tot den Nieuwen Landbouw* II. Stük , Am* flerd. 1763, bladz, 36. (I) Het zelfde bladz* 117. Dd % 1 IL Deel. XIIL Sïük. 420 D R I E M A N N I G E VI. tl-g Jaaren genomen (*). De Tarwe -Graaneir, Aïdeel. daar toe uitgekoozen , op Bedden geftoken in Hoofd- een wel geroerde Grond , elke Graankorrel m^ een half Voet van de andere , in een kuiltje van een Duim diepte, hebben Stengen voort; gebragt, ieder met by en over de dertig Hal- men ; zo dat van een twaalfde van een Vat negenentwintig Vaten waren voortgekomen. Dit is gefchied te Vugt , in de Meijery van 's Hertogenbosfche (f). Naar den kant van 't . Gooy heeft men, op dergelyke manier , van een fchraalen ongemesten Grond wel ander- halfmaal zo veel Koorn gewonnen als gewoon- lyk. Met Rog- en ander Graan gelukte het nog beter (|). Dit pooten van de Tarw, gelyk men 't noemt, heeft zekerlyk het voordeel, datdeGraanen elkander niet in de Groey beletten , en dat 'er, om zo te fpreeken , geen Grond verlooren gaat ; *t welk asnleiding geeft tot die groote Vrugtbaarheid. Het fchynt, echter, in ons Land , tot nog toe , onder de Boeren niet doorgedrongen te zyn : welk mooglyk dooi- de grooter moeite en koften, of door aanklee- ving der oude gewoonte , veroirzaakt is. Vee- len fchroomen zig aan befpotting bloot tefte!- len3 (*) Zie III. Stuk , bladz. 356 , enz. Cf) Zie RolL Maatfch. XIIL D. 2. Stuk, bladz» 265 , enz. (ü Zie N. Landbouw. JU. Stuk, als boven en nieuw* Proeven, in 't IV« Stuk. Grasplanten. 421 ien, wanneer iets nieuws , dat zy ondernee- men, eens tot hunne fchade niet welflaagen lil. mogt. Nu twaalf Jaar geleeden , evenwel , hebben zekere Landbouwers in het Norfolkfe, in Engeland , dit doorgedaan en zyn zo ver gekomen , dat één derzelven omtrent ander- half honderd Morgen Lands, op die wyze,met een goeden uitflag bepoot hebbende, gedagte Nieuwe Landbouw 'er algemeen is doorge- drongen. Zelfs heeft men de Manier door verfcheide Uitvindingen verbeterd , en een byzonderen Ploeg, daar toe dienftig, uitge- vonden (*). Menhadt, uit pry s waardige Lief hebbery, Sterke m deeze nieuwe 1 arw- teelt , geteld den op- vuidiging breng van Graanen uit ééne Korrel , zync*efcheureiu twee- of driehonderd en daar boven. Omtrent dien zelfden tyd vernam men , dat de Heer MiLLER, Hovenier van den Koninglyken Kruidtuin te Cambridge in Engeland , Zoon van den beroemden Kruidkenner deezes naams, door het fcheuren van Tarwe -Planten, die in de Zomer van 't jaar 1766 gezaaid waren; door het verplanten van de gefcheurden en derzel- ver zyd-febeuten , die den Winter overblee- ven ; in 't volgende Voorjaar van één Graan- korrel bekomen had vyf honderd Planten, die voort- (*) Qeutïemans Magazine Nov. 1780, Zie Atg, Vadt Let* Uv - Oeff. 1781. UI. Deel. Mengelw. bi. 3^ Dd 3 ÏL D ee€. XIII. Stüju D R I E M A N N ï G F, VI. voortbragten meer dan twintigduizend Aairen * lIDEEt* «ij 111. uitleverende omtrent agtenveertig Pond Koorn* Iochv ,t Getaj der Graankorrelen uit die ééne dus v. gefprooten , werdt berekend op meer dan vyfhonderdzesenzeventigduizend. Dit is een ver- baazende vermenigvuldiging , welke nog veel . verder gebragt had kunnen worden : want de Planten waren in 9t Voorjaar maar eens ge- fcheurd (*). Deeze Proefneemingen , door wylen onzen Vrind, Doktor Bastes, te Zirikzee, in H jaar 1770 en 1771, nagedaan, waren denzelven niet gehikt: dat echter maar aan toevalligheden te wyten fchynt: alzo de Héér van Hazen meende, zo hy niet belet ware geweest, nog een grooter getal van Plan- ten en Aairen , dan de Heer Miller voor- gemeld, te zullen bekomen hebben (f). Vyf- tigduizend van éénen Graankorrel teteelen, is thans niet ongewoon ( | )• Deezc Konftige vermeerdering der Graanen heeft haarén oir^ fprong van de Proeven en Waarneemingen door den beroemden Wol ff. Hoogleeraar in de Wiskonst te Halle ? die vyftig Jaaren vroeger uit een eenig Koorntje , op die wy* ze, meer dan tweeduizend ftuks bekwam (§), Dee. (*) PhiL TranfaU. for 1768. Vol. LVIIL p. 203. (f ) Brief over den mislukten vritflag der Tarvv-Teelt * door]. BastEr. Zeêuwfch Genoot fckajo. III. IvEel. bladz. 597. 'Qr) Zie iV, Landb. I* Stuk, bi. 214, (§1 2.ie BresUmer Samiplungeiu 173,8 , J>. 5880 ea3» Grasplanten. 423 Deeze Heer hadt ook van de voorgemelde wy- vt. ze van Nieuwen Landbouw , door pooting W\ffmu der Graanen , reeds een denkbeeld (*). Hoofde v STUK. 't Is bovendien een voordeel van denNieu* Brand. wen landbouw , dat de Graanen dus zo zeer Koorn. niet bloot gefield zyn aan derzelver gewoone Kwaaien , welken de Tarw meer dan anderen onderhevig is. Als eene der voornaamften moet men dat Ongemak aanmerken 3 't welk Brandkoorn genoemd wordt. Dit werdt al vroeg, onder dc Israëlieten, aangemerkt als eene Landplaag (f ). Die fehraale en van den üoftenwind verzengde Aairen , in Pharaös Droom , zullen daar toe behooren (i). Men vindc 'er de Afbeelding van by DodoNjeüs en Loeel, onder den naam van Uftilago9 in 't Hoog- en Nederduitfch Brandt , in 't FvankhBrulure , in 't Engelfch Blight or Bram* corne. „ Als de Aair , zegt hy(§), nog te- u der is en op 't bloeijen ftaat ; wanneer 'er $% dan een zwaare Regen valt, en hier opvolgt 3, een heete Zonnefchyn , waar door dezelve 3, verfchroeid wordt en als verdort : dan komt 33 'er C*) Ibid» p. 592. Cf) ï Koningen* VIII. vs. 37. OU Gen. Cap. XLI. C5) Loeel, Kruidboek, Antv/. 1581. bladz. 45. Zie aan- gaande de Uflilngo in verfcheide Soorten van Koorn- en Gras - Planten de nieuwe Uitgave der Ffor. Belgica , door fien beroemden Hoogleeraar D. de Gorter, in dit jaar 1781 , bladz. 347 , 348. Dd 4 II. Dezu XIIL Ztvz. 424 Driemannige Vl. 5, 'er dit Misgewas van , 't welk daar ïn be- Ani L' » ftaat » dat de Aair beladen is , met een Hoofd- 5j zwart Poeijer of Stof, door de vermolfe- T. rw. ?> min§ der Graankorrelen , die als verbrand „ zyn." Hy geeft 'er de figuur van , zo wel in Gerst en Haver , als in de Tarwe. Volgens deeze befchryving zou het met de Molm of het Zwart veel overeenkomst hebben , daar men het, volgens anderen, wel van zou moe- ten onderfcheiden (*). Zekerer is 't,dat men het niet verwarren moet met de Kanker in 't Koorn, hoewel hetzelve daar uit ontftaan kan. Veelen geeven 'er den naam aan van Nïèlle> en verwarrenze , ten onregte, met de Honig- daauw (f)- Het fchynt een hooger trap te zyn, en als een Verzwooren Kanker: want terwyl in de Kanker, genaamd Charbon> de Vermolmde Graan en nog in een Velletje zyn beflooten, en, hoewel uitgezwollen , haare ge- daante behouden, zynze hier als geheel in een zwart Poeijer veranderd, dat wegüuift,enaan de Aairen , die nog gezond zyn , door den Daauw bevogtigd , kleevende, dezelven ins- gelyks befmet (|). Hier uit is het gantfch niet (*) Zie het VI. Deel der Uitgezogte Verhandelingen , bladz. 357 > en het VII. Deel, bladz* 233/ als ook het III. Stuk van den Nieuwen Landbouw , aan 't begin , al- waar de Ziekten van het Koorn omftandig worden voorgefteld» Cf) Gelyk de Heer Bonnet: zie Uitgezogte Vertornde* tingen. III. Deel , bladz. 54. f+) Zie de gedagten van den Heer T 1 s s o t , over dee^ se Koorn - Kwaaien , Phil. Tram, Vol, LV. p. 109* Grasplanten.1 425 niet onwaarfchynlyk, dat zekere kleine Infek- vr. ten mede iets tot dit bederf der Graanen toe- Ajjffu brengen (*); en aangezien de Baron vanGLEi- Hoofd- STUK chen in de meefte Bloempjes der Tarwe ze- kere kleine Diertjes, die men te regt Ziertfë noemen mag , vondt , naauwlyks grooter dan een Spelde -Punt , welken die Heer vergroot afbeeldt (f); zo zou men niet onbillyk ver- moeden mogen, of deezeook, door Vogtig- heid en broeijing vermenigvuldigende, aanlei- ding konden geeven tot dit Kcorijbederf(|). Een andere Kwaal , die ook zeer dikwils de Honig- Tarw aantast, is de ïlonigdaauw , zogenaamd. daauvA Men vindt daar van, insgelyks, onder de Israë- lieten $ als eene Landplaag gefproken. Ge- meenlyk verftaat men daar door een Honigach- tig, kleverig Vogt, dat zig in de Zomer by Druppels aanzet op de Bladen der Boomen en Planten, 't Kan zyn, dat dit Vogt, uit- droogende , die roodachtige Stoffe overlaat , welke de Franfchen la Rouille of de Roest noemen, de Italiaanen Rugine, deEngelfchen Mil~ f (*) Vorgelyk 't Gevoelen van den Heer Tillet , IST. Landbouw , 111. Stuk, bladz, 25, en van den Heet Tull, bladz. 14. Cf) Obfervat. Microscopiques. 1770. Folio. Tab. XVI. (■!•) Dat zou eenigermaate fttooken met het denkbeeld van den Heer Aimest, die de Nfêtte ftelt een bederf te? zyn der Bloemen van het Koorn* Mem. de Math* & Thijs. Tom. III. p. 60. Dd 5 JI. Deel. XIII. Stuk. Drieman nice VI. .Mildew (*)♦ Het is eene Kwaal , welke de Atdeel. jjj.aden en Stengen of Halmen van het Koorn Hooid- aantast, bedekkende die, hier endaar, meteen *™Vw, Roestachtig Poeijer , dat zelfs de witte Hon- den, die door het Graan loopen befmet. Som- migen willen, dat het de uitzypeling vaneenig, waarfchynlyk reeds bedorven , Vogt der Pian* ten zy, 't welk zig met den Daauw ver- mengt, of op zig zelve deeze droevige Kwaal veroirzaakt , die het Koorn doet kwynen en misdraagen. Middelen Immers , dat de Honigdaauw niet jian de gew! te" uitwerkingen der Lugt, door Droogte, Dam- pen of Nevels , toe te fchryven zy , is taa- melyk blykbaar uit het berigt van wylen den Heer Doktor Ba ster, die verhaalt, dat zeer veele Boeren in Zeeland 5 daar men zo uitmuntende Tarwe teelt, raad weeten, om nooit eenige blaauwe Tarw te hebben , als ook om de Roest , het Brandkoorn , Zwarte en Verzengde Tarw , het Vloeijen en andere Ziekten van dit Koorn , te verhoeden (f )• Ook vind ik aangemerkt, dat fchraale Lan- den meest aan dergelyke Kwaaien onderhevig zyn : waarfchynlyk , doordien 't Gewas niet fierk genoeg is, om dezelven te Wederftaan (|). Som- O Zie 't gedagte III. Stuk , vooï dan Nieuwen LancU douw 9 bladz. 2 , enz. (i) Aantek. ÈèU% Maatfdi. XIX. Derls ï. Stuk , Ibladz. 198. CO Stockholms* Verhand. XXXIV. Band. jp, zfa Grasplanten, 42} Sommigen hebben het Graan , dat'zy zaai jen VI. wilden , daar tegen met Kalk of Zout befprengd ; A\™ maar in Svveeden heeft men dienftig bevonden, HoOF het Zaad, dat men in de Herfst meent te zaai* Taf jen, een Handbreed hoog leggende op een Houten' Vloer , in 't Voorjaar met het Loof Van uitbottende Denne- Takjes digt te befiee* ken, en het dus tot den Zaaityd telaaten leg* gen. Ter plaatfe , daar men voorheen zeer gekweld was door Roeftig Koorn, hadt men , na het in 't werk (lellen van dit Middel, federt vyftien Jaaren geen Ongemak in de Tarw befpeurd (*). Dat zodanige Middelen , ten dien einde $ dienftig zyn , blykt inzonderheid uit de Proeven en Waarneemingen van den Vryheer van Mün- chauseNj doorzyne Ontdekkingen omtrent de voor 't bloote Oog onzigtbaare Diertjes vermaard, die bevonden heeft, dat de Stofjes der Zwart vermolfemde GraankorrelenEijeren van Infufie -Diertjes z^n, door onzen Ridder onder de Wardiertjes begreepen (f). Deeze Eijertjes, vogtig in zekere trap van Warmte gehouden , kwam 'er een Eyvormig Diertje uit voort, dat, barftende, weder een groote me- 00 Stockh. Verhand. XXX1IT. Band, p. 172. (f) Zie het I* Deels XVIII. Stuk yaii deeze Na* tuurfyke Hiftovie , bl. 201, 51, Deel, XIII. Stük, 428 Driemaniigê menigte vari dergelyke Eijertjes overliet* Dee- riL ze, verbeeldt hy zig , dat met de Graanen wk?*0- wederom gezaaid worden , en dan , als dezeN Tarw. ven opfchieten , het Koorn op gezegde ma* nier bederven : zo dat de Brand of het Zwart dikwils een derde of een vierde deel van een Akker beflaat. Daar uit blykt, hoe nuttig de uitkiezing van goed Zaadkoorn , deszelfs af- wasfchinge indien het eenigszins befmet is , bevogtiging met Pekel- en Kalkwater, indien men *t verich moet zaaijen, en anderszins des- zelfs drooghouding zy , om bevryd te blyven van deeze Akkerplaag. Hy hadt dezelve , twin- tig Jaaren lang , in zyne Tarwe niet verno- men; terwyl by zyne nabuuren, middelerwyh dikwils een derde van den Oogst daar door verJooren was gegaan (*> Verfchil Uit het voorgaande blykt , dat de Honig. Koorn- daauw of Roest, in 't Franfch genaamd Rouil- Kwaaien. een Kwaal is die de Bladen en Halmen van allerley Koorn: de Brand of Kanker, Charhon een Kwaal die de Bloemen aandoet: het Zwart of Vermolfeming , genaamd Niëiïe, een Kwaal die de Graankorrels zelfs verteert. Deeze Jaatfte heeft meest in de Tarw plaats; terwyl het Spoor, Ergot , een byzondere Kwaal is, beftaande in een bedorven uitzwelling der Rog- ge-Koorntjes, door eene inwendige oirzaak. Deezg f») Der Hausvaüer. Hanover 1766. Oftavo, II, B'4 329, Vide Amt Graan behooren zou), of ook met de Styf- zei- Aaltjes (f) hebben; laat ik onbeflist. Ook weet ik niet, of hier toe betrekkelykzy, dat lang gedroogde , verfchrompelde Tarwe-Graan- tjes , in laauw Water gelegd , als een wit Worm- pje uitgeeven. Zekerer is 't, dat de Graanen zelf, ingeoogst, gedorfcht , en door de Wan van Kaf gezuiverd zynde, nog een goede Be- waarplaats noodig hebben , en door Verfchie- ten behoed worden voor de vermenigvuldi- gd (*) Phit. Tranfaiï. Vol, LV* p. 109. Bonnet. Recherche frirïufage des Fpuiltes, pag. 327. Fig. 10 PI. XXXL (f) Zie Baker over 't M&roskoop , LilD£rmux.ler s en deeze Nat. Mfll. D. XVIII. Stuk,bladz. 194. IL £>3>eu. XIII. Stuk. 430 D r i e m a » n I G 1 VL* ging van 't Ongédiert 5 dat altoos meer of mid fbeel, ^ dezeiven huisvest en ze anders in h kort -Hoofd- ^eiieel vernielen zoude. De Klander of Koorn* tor' en ^e Wolf °£ Koornworm, zyn daar van de voornaamften (*). Daar is een klein Vlieg- je, Frit genaamd , door den HeerLiNN^us ontdekt, welks Wormpje , zo hy meent, wel het tiende of twintigfte deel der Gerstkorre- len , die in Sweeden geteeld worden, verteert; zo dat menze van binnen tot Stof vermaalen vindt, met het Wormpje of Pypje daar in(f). Ander Ongedierte , dat de Graanen, \ zy in of buiten de Aairen, befchadigt of op vreet , gaa ik voorby. Ik merk alleen aan , dat de bewaaring derzelven van groet belang is ; ge^ lyk dan daartoe ookverfcheide Middelen voor- gefteld zyn , door den Heer du Hamel, zynde dezelven inzonderheid betrekkelyk tot het droog houden der Graanen , door goede Bewaarplaatfen en Koorn - Magazynen aan te leggen (j); Een nieuwe Manier, om de Graa- nen, zonder Verfchieten, te behoeden voor Broeijiiig en Ongedierte, door welke men de Uitvindingen van gezegden Heer ten dien op- zigte aanmerkelyk meent verbeterd te heb- ben, CO het Mikroskoop 'gemakkelijk gemaakt, XXXIV en XXXV, Hoofdfuik , Hoofdftuk, Piaat XIII- Fig. i£ 13. ff) Linn. Unters, der tauben Ger/ïe* Stoekht Verhand r.XII*- Band. van 1750. p. 185. Am. Acad. Vol. VIL p. 418. j G) Zie Uitgezogie Verhand» 111. Deel bladz. 349, Grasplanten. ^ hen , beftaat voornaamelyk in eene Koorniïoof , VL waar in de Graanen, byna gelyk de Bollen by Arni.U de Bloemisten , in Bakken zo lugtig worden S^?F1> gelegd , dat zy geene Togtmaaking behoeven , Tarwl moetende alleenlyk door Vuur wel gedroogd zyn , dat tot vernieling van de Eijeren der Schimmel- Diertjes dient ( *). Men heeft het Koorn, immers , na verloop van' een groote menigte Jaaren , in drooge Kelders , nog on* verteerd en goed bevonden* Behalve het Brood , welks overgroote nnt Meeb : tigheid , aangenaamheid en gebruik, iedereen enzf^ * bekend is; heeft men niet minder dienst van het Meel en de Meelbloem , oudtyds genaamd O/yra en Simila, welk laatfte woord aanleiding fchynt gegeven te hebben tot den naam van Semmel in 't Hoogduitfch , welk niet onze Ze- melen , maar het Meel daar uit gezift of Bloem van Meel betekent. Dus noemen zy ons Wit- tebrood , Semmelbrodt , dat met den Latynfchen naam Panis Simï.agineus overeenftemt , in 't Franfch Pain de Fleur de Farine , Brood van Meelbloem; terwyl Panis Siligineus eigentlyk is Pain blanc> in onderfcheiding van Pain bis of Roggen Brood , en by ons Tarwe -Brood in 't algemeen betekent. Het gene nu, uit de gemalen Tarw , na het uitziften van het Meel, overblyft, dat noemen wy Zemelen 3 Fur- .<*) Zie de zelfde VII» D* blafc *iu IL Bzzu XIIL Stüs^ Driemannigé . Furfures, en, wanneer die grootendeels in het III. Meel gelaten zyn, dan wordt het Huisbakken- JB? D" kcn ' Brood CGrof Brood 0 dat mM in 'c Franfch jfa*. ^ menage heet. De Zemelen noemt men Son de Farine, in 't Engelfch Bran. De Styfzel is het Lymerig gedeelte , dat op een byzondere manier gehaald wordt uithetKoorn. In 't Latyn noemt menze slmylum , dat is Ameldonk, in ft Franfch Amiclon. Medici- In hoedanigheden heeft de Tarw, wat het feïS*?6" Medicinaal gebruik betreft , veel overeenkomst met andere Graanen. Men heeff al van ouds geweten , dat het zitten met de Beenen in een hoop Tarwe , voor het Voet-Euvel dienftig was. Een Pap van Tarwe -Meel , met Olie of Bo- ter, dient zeer om de Verettering te bevor- deren. Het is verzagtende voor de Borst , en ftrekt uitwendig , zo om 't Bloed te (tem- pen , als tegen de Roos in 't Aangezigt. Die zelfde hoédanigheden hebben in het Styfzel plaats, dat ook inwendig dient, om door zy- ne lymigheid de Ingewanden te befchutten in een Roode Loop en andere fcherpe Ont- lastingen. Ook wordt het in Oogwatertjes gebruikt, met Ceruis en Papaver -Zaad. In de belegering van Londonderry diende het tot Spyze, en genas tevens den toen aldaar heerfchende Buikloop. De Zemelen zyn , met Azyn en Gom Ammoniak, tot Stoovin- gen zeer nuttig , om inwendige Verhardingen te Gras planten, ve Verdry ven. Men maakt 'er , met Water, een Melk van, die door wasfchen de Huid zeer Afdeed verzagt, de Sproeten wegneemt, de Jeukt doet Hoofd* bedaaren en inwendig tot een Koeldrank ST(hc* dient (*> Het Zuurdeeg maakt de Eelt en Tam* Lykdoorns der Voeten zagr. Het verfche Brood , warm open gefneeden en met eenige Kruideryën opgelegd, heeft dikwils zwaar Ko« lyk en andere Pynen fpoedig doen overgaan , enz (f). (3) Tarw met de Kelken vierbloemigi Buikig 11); en eene famengeftelde Aair. comwfi- turn. Daar de Gebaarde Tarw, Froment Grifon Aairigi ïn Switzerland genaamd, door verbetering van den Grond dikwils in Ongebaarde overgaat , gelyk wy gezien hebben ; .zo heeft het zelfde plaats in de Kleur Van \ Graan. Men onder- ïcheidt het in Roode, Bonte en Witte Tarw, waar van de laatfte het befte Brood geeft; maar de Roode, in Zeeüwfche of Vriefche Ak- kers gezaaid, levert fpoedig Witte Tarwe uit* gelyk in tegendeel de Vriefche of ZeeuvVfche, op (*) De Franfchen noemen dit Eau Manchè* (f) Viel. RuTTr Mat. Med. ubi pluriraa in hanc rem. (3) Triticum Cal. quadrifloris Ventricofis , Spica coni-» pofita. Syft. Veg% XIII. Trit. Spica bafi Ramofê* Hall. Hek* N. 1422? Triticum multiplici Spica. J. B* Hifi. 11. p. 408. Lob. te. v. 26. Mor. S. fc 1\ u £ 7. Ee II. Deel. XIII. Stuk. 434 Driemanni (?b ■ VI. op fchraale Gronden in de Betuwe of hl Bra. AI]I.EL' bant overgebragt, niet dan graauwc of bruin- Hoorn- achtige of zogenaamde Roode Tarwe geeft, STllx* Dit is dan maar een verbastering , welke in de meefte Planten en Dieren, door 't Voedzel en Klimaat, waargenomen wordt. Hiervan zullen wy de zwaarheid der Poolfe en de lekkerheid der Kaapfche Tarwe afleiden. Wonder- Weezentlyker is 't verfchil der Smyrnafthe9 Taw' by ons Roomfche of Turkfche Tarw genaamd % en by de Franfchen Bied de Miracle , dat is Wonder - Tarw. Deeze brengt verfcheide groote , wel gevulde Aairen , tropswyze , aan den top der Halmen voort, en heeft dus wee- zentlyk een Samengeftelde Aair of is VeeU Aairig. In Gewas verfehilt zy anders niet van de gewoone Tarw , en brengt , op fchraa- le Landen, weinig meer voort; gelyk zy dan ook in verfcheide Provinciën van Vrankryk verbasterd voorkomt, onder den naam van Grosfane^ Grosfet of Krufet , in Lotharingen 3 Vlaanderen en Artois , onder dien van Bh* Souri of Muizen -Koorn. Waarfchynlyk is 't, dat zy uit Barbaryfch Graan , volgens den Nieuwen Landbouw, gepoot wordende, wel haare Geftalte en Vrugtbaarheid zou behou- den (*). Wonder- De Franfche Kruidkenner Adakson, heeft Gerst. * , by (*) Zie N. Landbouw , I. Stuk , bladz. aofi# I Grasplanten. 4351 by toeval , onder de Gerst die in 't jaar 1764 VL gezaaid was in de Vlakten van Ivry , wclkege- A*i*EL duurende de Maand February waren over- HoüF^ J STUK. fïroomd geweest , een dergelyke Gerst Aair Tartff gevonden, waar van een Plant voortkwam met zestien Armen, ieder een Aair draagende, van welken drie Veel-Aairig waren ; doch nader- hand is die by zonderheid van deeze Wonder- Gerst) by hem, weder byna geheel verdwee- nen (*). Onder den naam van Spreti - Wetteen is de gedagte Wonder -Tarw in Sweeden, door den ! Hallandfchen Paftoor Osbeck, uit Duitfch- land ontvangen en voortgeteeld uit twee Verfcheidenheden daar van, welken eenHoog- duitfch Profesfor uit Hongarie en Vrankryk hadt bekomen. Hy merkt aan , dat dezelve veel vrugtbaarer ware dan de gewoone Tarw. ! Zy bragt, naamelyk, tagtig Korrels voort in { de Hoofd- Aair , die nog vier of vyf kleiner | Aairen aan ieder zyde hadt (f). Lobel heeft, I nu meer dan twee Eeuwen geleeden , een j geheel Veld vol daar van by Rysfel gezien. ; Ook fchynt Plinius van deeze Tarwe , on- der den naam van Centigramm , gèwag te maaken. De Boeren by Lyons noemden het {f) Mem. de VAcad. R. des Sciences , de 1765. j?« 960» 1 j O&avo. I ("f) Stockh. Verhand* XXXL Band, van 't jaar 1768, I bladz, 64. Ee % II. Deel. XIIL Stuk. " 436 DRIEM ANNIGÏ AV1, het Blé qui truche , wegens -de gefpleetene Afdeel. : III- Aair; zo J. Bauhinüs aantekent. Hoofd- stuk. IV. (4) Tarw met de Kelken vierbloemig . Buikig, turgS. ruig, op elkander leggende en /lomp. Dik- Aairige. De dikke , gezwollene, ruige Aair, onder- fcheidt deeze Soort 9 die met dat alles, door den Heer Haller, flegts voor eene Ver- fcheidenheid van de Zomer -Tarwe gehouden wordt. Hy merkt aan , dat dezelve ook ge- baard en ongebaard voorkome. Men zou ze op fommige plaatfen, in Engeland, Eendebeks- Tarw noemen , volgens Ray, wegens de dik- te der Aairen; doch die in deEngelfchc tevens zeer groot en Afchgraauw waren en gebaard: zo dat hier twee Afbeeldingen van Morison te betrekken zyn, de eene met een lange, de andere met een korte Aair. By Nymegen groeit deeze Tarw, in 't wilde, op verfchei- de plaatfen. (5) Tarw (4) Triticum Cal. quadrifl. Ventr. villofis &c. Spm Plant, 3. Gort. Ft. Belg. ]\. N\ 125. Trit* Radice an- ima Glumis Villofis, Ih Cliff. 24. R. Lugdb. 70. Trit. Spica villola quadr. longiore & breviore , rotundiore. Mor, Hift. 111. p. 176. S; 8. T. h 13, 14. Trft. Arift. Spica maxima cineritia , Glum* hirfutis , noftra5r Raj. Hift. 1 1 , 1233, Hall. Gott> V, I5. T. u Grasplanten; 437 (5) Tarw met tweébloemige naakte Kelken, yjt zeer Zang gebaarde B/omen en de Tanden a™el. der Graat Haain?. Hoofd- ö STUK. V. Deeze, die den bynaam van Poolfche voert, TrMmpt om dat zy in Poolen geteeld wordt, heeft eenpooikh™* lange Aair , veel naar die der Rogge gelyken- de, met zeer lange Baardjes. De Korrels zyn wel de helft langer en tevens dikker dan die der gewoone Tarwe: zo dat, indien de Kel- ken vierbloemig waren , hier mooglyk ook die zeer groote Soort van Tarw, welke, vol- gens H a l l e r , in Thuringen gebouwd wordt zou t'huis te brengen zyn : want die hadt ook een zeer gladde Aair (*). Doch de Ver- fcheidenheden van dit Koorn , en deszelfs veranderingen door den Grond , de Behan- deling en het Saizoen , zyn, gelyk die der aödere Graanen , menigvuldig. (6) Tarw (5) Triticwn Cal. bifloris nudis , Flosculis longisfime Ariftatis &x. Sp. Plant. 4. Mill. DiÏÏ. 5. Trit. lsevisfi- mum Locuftis trifloris &c. Hall* Gott, V. p. 17, T. u f. 16. Trit. Polonicum. Pluk. Phift. T. 231. F. 6, Trit. majüs longiore Grano , {Hum. Fol. Polonicum. Mor. Uts. f. 8. An. pt Robur f. Triticum Ins. Gallo - Belgis Loca vocatum. Lob. Ia 27 ? (*J Trit. levisfimum , glaucum , Locustis quadrifloris , duobis Floribus Ariftatis , duobus mucronatis, üelv. lu* choat. Tom* 11. p. 209» Ee 3 II. Deel. XIII, Stuk, 438 Driemannige III. (6) Tarw met vierbloetnige geknotte Kelken en gebaarde tweejlagtige Bloempjes , waarvan het middelfle onvolmaakt. STUK. vr. Trïticum Dit Koorn , oudtyds Zea , hedendaags Spel- Speite' ta genaamd, in 't Franfch Epeautre, in 't En* gelfch Spelt -Corne, in 't Hoogduitfch Speltz> Dinckel-Korn of Zweykorn, heeft de geftalte byna van Tarw , doch groeit een weinig laa- ger dan die , maar hooger dan de Gerst. De Bloemen zyn wat Kegelachtiger dan in de voor- gaande en hebben kleine enkelde Baardjes, die de Aair een ander aanzien geeven. Het Zaad, uit twee of drie famengevoegde Koorntjes, in twee Blaasjes, beftaande, is langer dan het Tar- we-Graan en fcherp gerugd, ros van Kleur, gaande niet gemakkelyk uit zyn Kaf, zo dat het gepeld moet worden als de Gerst» Dit flag van Koorn is al vroeg onder de Israëlieten en Oofterfche Volken bekend ge- weest; geiyk hetzelve nog heden in Egypte en Arabic geteeld wordt. Ja Herodotus fchryft, dat de Zea het eenigfte Koorn was der Egyptenaaren : waar van nogthans het te- gendeel uit de Heilige Schrift blykt. Dat zy C6) TriticiimCzX. quadrifloris truncatis , &c. Sp. Plant* 5. H. Ups. ai. Gouan Monspn 57. Trit. Flor. quater- nis y duobus fecundis , Glumis adh^rentibus. Hall. Helv* N. 1424. Trit. Loc. trifloris &c. Hall. Gott. V. p. 17» Zea dicoccos vel Spelta major. C. B. i7^. 22. Theatr, 4x2. Mor. S. 8. T. 6. f# u de Grasplanten* 43S> dc eigentlyke Tarw niet is geweest, zou men vi. daar uit opmaaken , dat 'er de Paarden mede H*f * gevoerd werden ; voor welken de Tarw te vet S^°0FD' cn zwaar , ja nadeelig is, Ondertusfchen is 't £peju zeker , dat de Ouden de Zea geteld hebben onder de Soorten van Koorn : gelyk de Spelt nog heden , in de vlakke en Noordelyke dee- len van S witzerland, het voornaamlie Graan is, zo de Heer Haller aantekent, wordende ook in Swaben en Frankenland , zo wel als in andere deelen van Europa , gebouwd, De Spelt is van het zelfde gebruik als de Tarw , en wordt in hoedanigheid gerekend als een middelflag tusfehen Tarw en Gerst : zyn- de het Brood , daar van gebakken, ruim zo j aangenaam en verteerbaar, doch niet zo voed* zaam als het Tarwebrood. Het Meel, inzon- derheid , is witter en fyner dan het Tarwe- Meel, hebbende ook meer Ly migheid in zig; zo dat het bekwaamer geacht wordt om Styf- zel van te maaken , daar ook wel de Spelt den bynaam van voert ( *). Men heeft de« zelve deswegen Far genoemd 9 van 't welke FarinoL af komftig is , en Ador 9 een byna ge- Iyknaamig Woord 5 waar van het Graan den naam kreeg (f). Een zeer gemeen Soort van Bier (*) Zea Amylea vel Zeopyron Amyleum. C. P. Fin. 22. Zea Amylacea. Mor. Mijh III. S. 8. T. 6. f. 3. .(f) Zea vulgo Spelta , Far aatiquis , Ador pofteiio- ribus & Semen Adoreum* Doi>. Ee 4 II. Deel. XIÏL Siuk, 44^ ÜRIEM ANNICE wonococ turn, VL Bier of Drank, daar van gemaakt, was by dm a™ilL' naam van ^tca bekend. Hooro- stuk. (7) Tarw met hyna drïebhemiee Kelken , het VIT Tvitiwm eerfte Blommetje gebaard , het middeljte onvrugtbaar. Een- kouru. Dit Graan, ook vooreen Spelt gehouden, verfchilt daar van niet alleen doordien het maar een enkel Graan ineen Bastje heeft, maar ook doordien het veel laager blyft en langer ge- baard is; weshalve fommigen het tot de Gerst betrokken hebben. Volgens Gouan zou dit de echte Spelt, en de voorgaande een bafterd- Spelte zyn, De jLatynfche naam is Briza > de Hoogduitfche, om gezegde reden , Einkorn> weshalve wy het Eenhoorn heeten , zegt D 0^ d onheus. Men noemt het ook wel St. Pïe- ters Koom, en in 't Hoogduitfch Blieken. Op de onvrugtbaarfte plaatfen groeit het en wordt door \ Bergvolk dikwils gezaaid , doch is een geer flegt en hard Voedzel. (8) Tarw (7) Triticivm Cal. fiibêriflork primo Ariftato , inter- medio fterili. Sjj. Plant. 6. Gouan Monsp. 57. Tr. Spi- ca difticha , Flor. ternis &c< Hall. Helv. N, 1425. Gott. V, p. 18. T. 1. L 17. Hord. diftichum Spica nitida, f. Briza nuncupatum. Tournf. Infl. 513. Zea Briza dic- ta f. monococcos Germ. C. B. Pin. £% Mor, S. 8, T« & f* 5, Briza monococcos Dodoaiaei. I-.OB. Icy 31* Grasplanten, 44r (8) Tarvv met zesbloemige Kelken en eenzydige vi. Bloempjes , die aan de tip gebaard zyn. E& Hoofd- In Spanje groeit deeze Soort, die voorheen STUK# Zee Dravik was getyteld» Men moet geens- Trukum zins denken dat het de Spaanfche Tarw zy : want ^fam" het is een Gras , naauwlyks een Span hoog , Spaan- met geaairde eenzydige Bloemen en Haairach-*1*16, tige Baardjes. De Aairtjes zyn zesbloemig ; de Bladen Elsvormig met geftreepte Schee- den. De volgende, die men eigen tlyker ookTarw* Cras kan noemen, zyn overblyvende Planten. £g) Tarw -Gras met vyfbloemige geknotte Kei- IX. ken en ingerolde Bladen. Basach- tig. Dit is een fraaije Gras -Plant, in de Zuide- Jyke deelen van Europa en in de Levant groei- jende , zo Linn^us zegt. Bauhinus vondtze aan denRhyn,HALLER in Wallifer- Land ("8) Tritftutn Cal. fexfloris, FIosc. fecundis, apice A- iiftatis. Mant. 325. Festuca ( manüma J Spica lineari fecunda refta, Flor# adpresfis fubariftatis» Sp, Plant. II, p. 110. Loefl. Itin. 44. (9) Tritlcum Cal. quïnquefloris trnncatis , Fol. invo- lutis. Am% Acad. IV. p. 26Ó. Sp. Plant. 8. Gort. Ft* Belg, II. N. 126. ïrit* Rad. repente Culmo. duro &o Halt.. Helu. N, 1428. Trit. Rad» perenni, Spie. folita- riis« Gmel. S:b. I. p. 118. N. 54. Gratnen Tritici Spica muticx fimili. C. B. Pin. 9. Prodr. 18, T. 17. Theatr, 532. Mor. S. 8. T. 1. f, 5. Ee 5 31, Deeu XIII. Stuk. 44^ D R I E M A N N 1 G 2 yT Land overvloedig. Zy groeit wel anderhalf Aïdeel. Elle hoog, cn heeft Halmen naar die der on- iii. Hoorn- gebaarde Tarwe gelykende , met Biesachtige TÜK* Bladen , die zeer glad zyn. Het komt fomtyds ook gebaard voor , en groeit In de Duinen by Scheveningen. 'X. (10) Tarw-Gras met vierbloemige Ehvormigt Triticum repens. Voort* kruipend. gejpitfte Kelken en platte Bladen. Dit Gras , door geheel Europa , wegens zyne lange voortkruipende Wortelen, bekend, noemt men in 't Latyn Gramen Canïnutn of Canarium , waar van het ook in 't Duitfch Honds -Gras geheten wordt. De Engelfchen noemen 't Dogsgrafe y Couchgrasf^ of Quick* grasf, dat overeenkomt met onze benaaming Kweek- of Kweekgras y waarfchynlyk daar aan gegeven, om dat het zo fterk voortteelt. An- ders noemt men 't ook wel Peen , wegens de lange Wortels , of Lidgras , om dat de Hal- men in Leden verdeeld zyn; maar -zulks heeft het (iq) Triticum Cal. quadriflorïs Subulatis acurninatis, Fol. planis. Sp. Plant. 9. Gort. Belg. 31» Gouan Monsp. 57. Ger. Prov. iof* Trit. Rad. repente Fol. viridibus. Fl. Succ. 105 , 114. Gmel. Sib. I. p. n8« N. 53. Hall. Hetv* N. 1426. Schreb. Gram* T, 26. Gramen Cani- num fepens vulgatius. Mor, T. i. f. 8. Gram. Cani* num Arvenfe f. Gram. Dioscoridis. C. R. Pin. 1. Theatr. 7. Gram. Lolia Rade. repente f. Qx\ Ofïïcin. Ariftis do- natum, Vaill. Far* T. 17. f. %% Grasplanten. 443 het gemeen met meer Gras -Soorten. Men VI. vindt het onder de Duinplanten opgeteld, by AnifLi den naam van Kritipkoorn. By fommigen heeft Hoofd* het eenvoudig den naam van Gras , als het al- Kwek* lergcmeenfte; gelyk de Italiaanen het Gram'm-gr£ls* ga, de Spanjaarden Gramenha en Grama hee» ten- Zonderling is 't , dat men van dit zo beken- Af beeK de Gras naauwlyks goede Afbeeldingen heeft ;dmsen* gelyk To urnefort reeds klaagde (*). Die by D0D0N-/EUS3 in 't Latyn onder den naam van Gramen, in 't Neerduitfch onder dien van Lidtgras of Peen , vondt hy ten opzigt van de Aairen zeer gebrekkelyk. By Taberne- mont komt 'er, zegt hy, een taamelyk goe- de Afbeelding, onder den naam Gr amen Ca- tritium 1, van voor, welke door C. Bauhi- nus overgenomen is en byLoBEL geplaatst onder den naam van Gramen Canarium , doch niet voldoet ten opzigt van de Wortelen. Met reden gaf dan de Heer Schreber een ver- beterde Figuur van dit Gras aan 't licht, op eene Plaat, waar zyn Ed. tevens de menigvul- dige veranderingen aantoont en voorftelt^ die 'er in dit Kweekgras plaats hebben. Men kan dezelven by hem nazien. Ik merkVerfcheï- alleen kortelyk aan , dat de Aair Dolykach-d8nhedeu' achtig is, gelyk Monti dezelve befchouwd heeft (*) Plant. env. Paris. p« 271, II. Deel. XIII. Stuk, 444 Driemannige VI. heeft beftaande het verfchil van dit Gras Ïil L' en het Dolyk inzonderheid daar in , dat de s?u°k.FD" Aairties aaD de Halm hier niet in een enkelde Kweek* Kelk begreepen zyn. Terwyl de Kélken , even- Sras* wel , niets itompachtigs hebben , begryp ik. niet 3 hoe meest alle Autheuren zig zo geduldig aan de fchikking van Linn^us hebben on- derworpen, om het in 't Geflagt van Tarw te laaten. De Verfcheidenheden , als gemeld , zyn meestendeels veranderingen: de plaatzing en 't getal der Aairtjes en der Blommetjes in dezelven is geheel onbeftendig. De Slangs- wys voortkruipende holle Wortelen , die ech- ter van fommigen voor Halmen gehouden wor- den (|), maaken het zekerfte Kenmerk uit, zo wel als de platte Grasachtige Bladen. De hoog- te der knokkelige opftaande Halmen verfchilt van twee tot zes Voeten. Dit hangt groote- lyks van den Grond af , zo wel als de uitge- ftrektheid der Kruipftaarten ; des men in Duitfchlar d het kleine , dat op de Akkers groeit, Loof kweek; hetgroote, in de Hoven, Snoerkweek noemt: waar van Hall er twee by- (*) Hetzelve noemende 'Gr amen Lotiaceum Radice re- pente f. G ramen Officinarum. p. 42. Ic. 25. (f) Haller zegt, dat het voortkruipt teretibus Va- ginofis Draconïbus 9 een zonderlinge uitdrukking : hoewel Dracones oudtyds gebruikt zy , voor Slangswys ft nge- rende Wyr gaard - Ranken. Forskaöhl hadt in Egypte Gras- Wortels gezien, die volmaakt geleekea naar ge- droogde Slangen, p, s6« Grasplanten, 445 byzondere Soorten maakt. Sc opoli onder- AJJ^u fcheidt het , naar dat de Aairen gebaard zyn nu met een Haairige , of ongebaard met een glad- s£j£°ÏD* de Halm ; doch de Aairtjes zyn altoos meer Kweek* of min gebaard , en de grootte der Baardjes §ms* hangt niet af van de ruigte der Halmen. Of dat Zeekantig het gemeene Hondsgras gely- kende in Vriesland, en dat Kleine Knokkel- gras met lange Wortelen, in Zeeland aan de Dyken voorkomende (*), weezentlyke Ver- scheidenheden van het Kweekgras zyn, bepaal ik niet. Men meent , dat dit het Gras der Ouden Gebruik zy , by hun genaamd Agroflis of Agria , dat J^^0* is Landgras; waarvan Pliniüs fchryft, dat het een knokkeligen Wortel heeft, die met Leedjes voortkruipt , en uit den top nieuwe Wortels fpreidt, waar van de Egyptenaars, in j de eerfte tyden , zouden geleefd hebben ; al- zo dezelven zoet zyn, tot Voedzel (trekken- de voor Menfchen en Beeften ( f )• Heden- daags fchynt dit aldaar geen plaats te heb- ben; maar de zogenaamde Wortels worden nog heden in het Napelfche tot Voedzel der Paarden gebruikt : 't welk ook wel in Opper- Gel- (*) Gramen Mant. vuig. Canino flmile. Mor. Boerh. Item: Gramen Gcniculatum parvum Arenoforum Agge* rum &c. Zie Gort. FL Belg 32. (jfj Hall. Helv* inckoat* II. aio* ïï, Deel, XIII. Stuk* Driemannige VI. Gelderland, in de Bergachtige deelen van Sile- Ain.EL* zie> en waarfchYn'yk °P veele andere plaat- Hoofd, fen , gefchiedt. Voor het Rundvee , inzon- 5TüiC* derheid dat op 't Kalven ftaat, zynze ook, by gebrek van Hooy , zeer nuttig. Nu en dan * ito/, gebruikt men de Graswortelen*, in fchaars- Qraminis hei(J yan Koorn> tot Levensmiddelen voor de Menfchen; 't welk nog geen twintig Jaar ge- leeden in Saxen gebeurd is. Men gaat dan van de gemalen Wortels , met eenig Meel Haar by , zelfs Brood bakken (f ). Anders wor- den zy weinig geacht , en met het Gras , dat men zo veel mooglyk is uitroeit , op hoopen gefmeeten , en verrot zynde,, tot Mest ge- bruikt. Elders worden zy zorgvuldig opge- zogt 3 en zelfs geteeld ten dienfte der Ge- neeskunde ; dewyl men ze onder de Winkel- middelen telt , en veel gebruikt in Dranken , die tot Bloedzuivering , Verkoeling, Verzag-, ting van Scherpheden en Uitloozing der Vog- ten (trekken. Men teltze onder en gebruikt- ^Rad. A-zt dus voor Openende Wortelen f. In Vrank- penetjes ^ ^ ^erze]ver gebruik in Koel- en Borst- dranken zeer gemeen. In Engeland gebruikt men ook wel de Wortels van de Veld-Haver , } Bladz.hier voor befchreeven | , en elders andere 339> Gras - Wortelen , in plaats van dien. Nadeel Dat de Kweek den naam van Honds -Gras Kweel:- bekomen heeft, om dat de Honden, hunne en nuttig- Maag overladen hebbende, daar van eeten om te (•O Linnt. Schoné Reife, p. 63 . Grasplanten. 44^ te braaken, is wel mooglyk ; hoewel zy ook ^( ander Gras,enmisfchien dat wegens defcherp- itt. * te der Bladen dienftiger daar toe is , verkie- s^°rD- zen. De Franfche naam Chiendent> gebrui- Kweek* kelyk voor 't Gras in 't algemeen , is niet hier^^ van , maar van de Scheuten , die naar een Hondstand gelyken^ afleidelyk. Het voort- loopen der Halmen of Wortelen onder de Grond, tot verfcheide Ellen langte, maakt dit Kweekgras zeer gehaat en fchadelyk, zo by de Landlieden als Tuiniers, en de uitroeijing zeer moeielyk; alzo het minfte Stukje vaneen Wortel , dat in of op den Grond leggen blyft , een nieuwe Plant geeft. De benadeeling, wel- ke het aan het Koorn, aan goed Gras, aan de Moeskruiden en Peul vrugten toebrengt , is zeer groot ; maar het zou , door gezegde hoeda- nigheid, misfchien met vrugt kunnen gebruikt worden , om Wallen, Dyken, Paden, vast te maaken, en inzonderheid om de Zand- Ver- ftuivingen op een fpoedige manier voor te ko- men ; aangezien het zig , zeer gemal kelyk , door aan linkjes gefneeden, verfche Wortels laat voortplanten Dus flrekt, het gene in CO Zie 't Werk van den Heer Sc reb er , over de Grasplanten , als boven , die van de manieren van Uit- roeijing zeer omftandig fpreekt en een Lyst geeft van by de vyftig Gras- Planten , door haare voortloopende Wortels ook hier toe dienfïig. Te manier . zegt hy , wordt ïnzyn Vaders Aujjeizung ,wie der Fiugzand Jtehend zu ma* .ffm , Leipzig , 1704 , omitandi^er voorgedragen, U. Deel. XIIL Stuis, 44B D R I E M A N N I C £ VI. in 't ecne opzigt fchadelyk is , in 't andere ten Afdeel, Rentte van de Huishouding der Natuur, en Hoofd- men ziet, dat 'er niets nutteloos gefchapenzy. STUK. Xi# (il) Tarw-Gras met veeïbloemige Kelken ,ge« Triticum Jpitjie Blommetjes en eene Takkige Aair. ' mum. Zeekaa- Dit 9 aan de Zeekusten van Eds;eland en tig, . . Vrankryk waargenomen , Dolykachtig Gras , is zeer klein en hard : zo dat het misfchien de kleinfte Soort der gedagte byfborten van het voorgaande, aan de Dyken van Zee- 1 land groeijende , wel kon zyn. Het heeft de Halm een Span lang, eenigermaate Takkig; de Bladen ook van die langte , met paarfch- achtige Scheeden : een Takkige Aair , byna gepluimd , met platte agt- of tienbloemige Aairtjes , overhoeks , aan den voet dikach- tig^ ongedeeld en eenzaame inde mikken. (12) Tarw-Gras met byna vierbloemige Kei* Te^e/Mm. %èp'9 fpitfè ongebaarde Blommetjes en Bor- ftelige Bladen. Aan (11) Triticum Cal. multifloris , Flosculis mncronatis , Spica ramofa. Sp* Plant, io* Poa Pan, Ramofa, Flor. altern. fesfiiibus. R« Lugdb. 274, Feftuca Pan. coarfta- ta fecunda &c. Ger. Prov. 94. Gramen pumilum Lolia- eeo fimile. Raj. AngU 111. p, 395. Gr. exile duriuscu- lum maritimum. Pluk. Php. T. 32. f. 7. Gr. Maritimum Panicula Loliacea. C, B. Pin. 8. Prodr. 19. Mor» S# $. T. 2. f. 6. (12J Triticum Cal, fubciuadrifloris , FIosc. muticis acu- Grasplanten U9 Aan de Wegen komt dit in Provericè voor, gelykhet, in fommige Velden , in Switzerland 111. waargenomen was door den Heer Haller , s^^rD" ïn grootte zeer verfchillende , een Voet of anderhalf, ja twee Voeten hoog , doch zeer fyn van Gewas , met Draadachtig dunne Hal- men en Borftelachtige Bladen ; alle Bloemen geaaird , van vier of vyf tot agt en meer in een Aairtje. IndeZuidelyke deelen van Vrank* ryk valt het maar een Span hoog , met minder én kleiner Bloemen* (iq) Tarw-Gras met eenzijdige , ongehaarde XIIL * Kelken, overhoeks. 1e. Op de Kusten van Italië en Vrankryfc aan de Eenzydigs. Middellandfche Zee groeit dit kleine Gras- plantje j naauwlyks een Duim hoog. J. B a u- hinus geeft 'er de Afbeelding van, waar üit blykt, dat de Aairtjes Dolykachtig zyn, gelyk in alle de vier laatfle Soorten, die weezentlyk wel tot het Geflagt van Dolyk hadden mogen t'huis gebragt worden. t)us tis, Fol. Setaceis. Sp. F(mt 7. Trifc. Rad. Fïbrofa,FoU ^nguftisfïmis. Hall. Eeïv, N# 1430. Feftufca Spica fecun- da retta &c. Ger. Prov. 96. Gramen Loliaceum minus Spica fimplici. C. B. Piül 9. Frodr. 11. Mor. S. T% *♦ 3< (13) Triticum Cal. unilateralibus alfcernïs muticïs. Mani* 35. Gramen minimum, J. B. Hifi. II. p. 465 , Gr. pu- £Uum Unciate Panicuia Loliacea* Bocd, Mm* Z« T. sf* Ff JL Deee. xjil smi. DRIÏMURtCÏ VI* Dus heb ik de Grasplanten befchreeven > AnLBL' die drie Meeldraadjes hebben en twee Stylen sTui£rEH of Stempels , een getal uitmaakende van ne- gen-en-twintig Geflagten. Van die 3 welke drie Stylen of Stempels hebben, had ik, om de gelykvormigheid , ook nog tot deeze Afdee* ling befpaard , het Geflagt van E R i o c a u l o n, Kanthalm. Dit , hoewel door Bladen en Gewas naar de Grasplanten zweemende, heeft kantige, geen ronde Halmen, die met Bolletjes , op de wy~ ze der Samenteelige Kruiden, byzonderlyk gelyk in het Kogelhuid (*) , getopt zyn. Dee- ze Hoofdjes hebben een gemeenen Schubbi- gen Kelk, gelyk de Madelieven; de Bloem- pjes, daar het Hoofdje uit famengefteld is, beftaan uit drie gelyke Blaadjes en hebben het Vrugtbeginzel met drie Meeldraadjes gekroond, behalve de drie Stylen voorgemeld. Hier van komen de volgende Uitheemfche Soorten voor* j (i) Kanthalm met een driehoekige Halm , De* fY%l°tTan genvormige Bladen en een Eyrond Bolletje. gulare. jyt Driehoe* **** (*j Zie li D. VIL Stuk, bladz, nq. (ij Eriocmlon Culmo triangulari, Fol. Enfifbrmibns , Capitulo ovato. Syft. Nat. XIL Gen. 100. Veg. XIII. p. 109. Plantagïnella Aurea Alopecuroides Braüliana. Fol. Gramineis, Breyn CenU dat is die maar een enkelen Styl heb- ben, in de Zesde Klasfe, en heeft een Zaad- huisje met ééne holligheid. Hier van komen $e volgende Soorten , meest Europifche , L Ypor» \Tid. Lid. Botan. y< 246. Tab* 12?., Grasplanten 45S voor. Zy worden in zodanige die naakte en A^ die gebladerde Halmen hebben, onderfcheiden. IV. Hooïd* STUK. L Met naakte Halmen. (i) Bloembies met de Halm byna makt, l Spilrond , gefpitst , hebbende aan 9t endm^sCUS een Pluim , met een tweebladig Doomach- Scherpe, tig Omwindzeh Op Moerasfige plaatfen aan de Zeekusten van Engeland, Vrankryk en Italië, als ook by ons op het Koegras by de Helder , komen deeze voor, die men zelfs in Languedok door- gaans Jouns noemt , ais zynde aldaar de ge- mecne Bloembiezen, in 't Franfch ffincs ge- naamd. Men onderfcheidtze , in 't Hoog- duitfch , Engelfch en Hollandfch , naauwlyks met een algemeenen naam van de Biezen. Zy heeten Scherpe , om dat zy fteekende punten hebben en men fchryft 'er Hoofdjes aan toe , als die van 't Sorghum ! om dat dezelven be- 'ftaan uit tropjes van lang gedeelde Bolletjes. Deeze Hoofdjes maaken de Pluim uit, die ge- woonlyk laager is dan de top der Halm, doch in fi) ttfumiis Culmo fubnudo tereti mucronato &c. Syft. Nat. XII. Gen. 433. Feg. XIII, p. 279. Gort. Belg, 99. Goüan Monsp% 182. Ger. Prov. 138. Junciis acutus Capit. Sorghi. C. B. Pin. 11. Prodr. 21. J. B. Hif*. II. p. 520, fi. Juncus acutus marieimus Anglicus. Raj. Hijt. 1303. Mor» S. 8- T. 10. £ 14 & 15, Ff 4 D. Pjeel. XIII. Stuk. ZES M ANNIGE VI. 3 in eene Verfcheidenhaid , in Engeland gevon- ^nv? den, hooger. Ieder Pluim is gefchoord door Mqofd- een dubbeld ftekelig Blaadje. ir. (2) Bloembies met de Halm naakt 3 gejïreh fiuncus eii em zydeiinas Hoofdje. eonglome- - r * , *ö J TiïtUS. Gekropte. (3) Bloembies met de Halm naakt, gefirektr Effufas m een zydeiïng$ Pluimpje. U itge- breide. (4) Bloembies met de Halm naakt , aan den IV. top Vliezig , omgekromd 3 en een zydelingfe Inflexms* jZ7 . Orogeboo- Fluim. gene. Deeze mag men wel de Gemeene Biezen noe- men der middelfte en Noordelyke deelen van Europa; hoewel zy niet de gewoone Matten? Biezen zyn, waar van de grove Matten gevlog- en 00 Sfuncus Culmo nudo, ftrzcto ; Capitulo laterali, Gort: Metg. 99, Gouan Monsp. 183. Ger. P/oz/. 138. F/. Suec. 278 , 298» R. Lugdb. 44. luncus Caule nudo , Fol. ter. mol- libus j Pan. conglomerata. Hall. N. 1312. Juncus vis Panicula non fparfa. C. B. Fin% 12. Thmtr. 183. Ju neus. Gam. Epit. 780. Lob. Tc. 84. (3J Sfuncus Culmo nudo , ftrifto ; Panicula lateraÜ. Gort. Btlg. 99. Gouan Monsp. 183. Ger. Frov. 139. F/or. aSW. 279, 299. R» Litgdb. 44. Juncus Var. Hall. N. 1311* ^ Junc Culmo nudo acuminato , ad bafln Scmamato , Flor. fesfilibus ; /?. Idem Flor. pe- cluncuiatis. FL Lcipp* 116, 117. Gron. Vivg. 38. Jun- cus laevis , Panicula fparfa , major. C» B. Fin. 12. Theatr. 182. Juncus lsevis. Doa Pempt. 606. Lob. Ic. 84. (4) guncus Culmo. nudo , apice membranaceo incur- Grasplanten. 4J7 ten worden. Zy hebben ook in lang die hoog- ^ VI, te niet , maar zyn evenwel tot Vlegtwerk be- iv.^ Ivwaam en komen niet minder menigvuldig opJ^°FIH fommige Moerasfigeplaatfen in ons Land voor; inzonderheid de twee laatften. Ook wordt het vooze Merg, daar uit, wel gebruikt tot Pit in de Lampen» Door uitdrooging wordt het zo Hgt3 dat men 'er dingetjes van maaken kan 9 die als Pluimpjes in de Lugt vliegen. Men noemtze Onfcherpe of zagte Biezen , om dat derzei ver punten , hoewel fpits, niet ftyf zyn noch ficeken ; maar r?q laatstgenoemde yoe- ïen den naam van Tzer* Biezen, om datzyzo hard zyn, dat zy van Kastemaakers en andere Werklieden in glad Hout , tot het polyften daar van gebezigd worden. Ook zyn dezel- ven, wegens de hardheid en taaiheid, volgens fommigen, tot binden en tot Touwwerk zeer bekwaam. De vermaarde Haller merkt de Tweede aan als eene Verfcheidenheid van de Derde, cn de Eerfte zou laager vallen , hebbende de Hal- vo , Panïcula laterali. Gort, Belg. 99. Gouan Monsp. i$3. Gee. Prov. 139. Juncus Caule nudo, Fol. ter* fttiais, Pan. laterali fparla. Hall. Helv, N. 131 1. Jun- cus acumine reflexo major. C. B. Pin. 12. Prodr. 184. &. Junc. acumine reflexo alter. C. B, Pin. 12. Juncus Panicula univerfali Cnlmo longiore , fecundariis fparfis. Guett. Stamp. 412. Juncus acntns PaniculS fparfa, C. B, Pin. n. Ff 5 \l. Deel. XIIL Stuk, 4J* Zesmanhige- VI. Halmen maar een Elle hoog. Linn/eus twy * Afdeel. ^q ^ in s weeden , of de gekropt heid der Hoofd- Bloemen wel een Soortelyk verfchil uitmaakte van derzelver uitgebreidheid 3 die trapswyze verandert. In Lapland twyfelde zyn Ed. aan het weezentlyke verfchil der Tweede en Der- de. Men bevindt dat zy in de Tuinen haare Verfcheidenheid behouden. Ik heb uit Japan , door den Heer Th un berg verzameld, zo wel de Gekropte als de Uitgebreitie Bies be- komen. V* (5) Bloembies met eene naakte , Draadach- wËformis **Se > knikkende Halm en eene zydelingfe Draad- Pluim. Jichtige. De dunheid der Halmen, byna als Draaden, geeft den bynaamaan deeze, die hier en daar5 op Veenige , Moerasfige , onder Water ftaan- de Gronden, zo wel in Switzerland, tusfchen de Gebergten , als in Lapland voorkomt , en inzonderheid ook door de ongemeen laage plaatzing van het Bloempluimpje, byna op de helft der Halm 5 verfchilt* (6) Bloem* (5) guneus Culmo nudo, Filiformi, nutante, Panicu- la iaterali. R, Lugdb. 44. Geon» Vhg. 152. FL Suec* 280 , 300. Juncus Fol. mollibus &c. Hall. Helv* N. 1313. Juncus parvus &c* Raj. AngL 111. p. 432. FL Lapp. 118. Juncus laevis Panicula. fparfa minor. C. B. Piut 12» Theatr. 183. Scheuchz. Gram. 347. T. 7. f. u Grasplanten. 459 (6) Bloembies met de Halm makt 5 aan V VI. dricbladig en driebloemig. Afdeel, Hoofd* Op de Zwitzerfche Alpen , zo wel als op de *Tü*v| Laplandfche Gebergten zyn deeze Biezen , die Sfumns de Koude Gewesten beminnen, zeer gemeen/^j^dee«« Zy maaken 'er dikke Plaggen, uit welken Hal-lise* men voortkomen van ongevaar een Span lang* te, die zig aan 't end in drie en fomtyds ook, doch zeldzaam , in vier dergelyke Blaadjes verdeelen , welke in de mikken de tropjes van Bloemen bevatten. De Bladen , welke zy me- de uit den Wortel uitgeeven , zyn, gelyk in de andere Bloembiezen , niet dan onvol- maakte Halmen. (7) Bloembies met makte Halmen , Borftel- ylr achtige Bladen en gekropte ongebladerde Squarra* Hoofdjes. ^Rappïgei Niet (69 juncus Culmo nudo » Foliis, Floribusque tribus terminaiibus. FL Lapp. 119. Ft. Snee. 281 , 301. R, Lugdb* 43. Juncus acumine reflexo trifidus. Hall» Helv. N« 1315. Junc. ac. reflexo, minor et trifidus. C, B. Pin. 12. Prodn 22. Theatr. 186. Juncoides Ali^trifidum. Scheuchz, Gram. 325, Oed. Dan. T* 107. (7) fifunens Culmo nudo y Foliis Setaceis, Capitulis glo* meratis aphyllis. Gort. Belg. ioo# Gouan Monsp. 183. FL Suec. 282 , 302. Junc. Fol. Set. Culmo nudo &c. R. Lugdb. 44, Juncus rigidus , Pan. Spicata , Floribus car- tilagineis. Hall. Helv. N. 1317. Junc. Montanus palu- Itris. Raj. Rijf. 1303. Ft. Lapp, 12,1. Gramen Junceura a Fol. II. Deel, XIII. Stuk. 45o Zesmannigk VI. Niet alleen op de Moerasfige 9 Veenige * Afdeel, ^one Gronden , in verfcheide deelen van Hooid- Sweeden en Lapland, maar ook in de Moeras- STUK» fen van den Gothards-Berg in Switzerland,in Languedok en elders aan den Zeekant, groei- jen deeze rappige Biezen, by Lobel Zee* Biesgras genaamd ; het welke , zo hy zegt , gemeenlyk voorkomt in de aan Zee leggende Velden, als by Middelburg, Vlisfingen,Gent in Vlaanderen , Briftol in Engeland , enz. In qns Holland ontbreekt hetzelve ook geens- zins aan den Ykant en is in de Wouden van Vriesland zeer gemeen , zo wel op hooge als op laage Gronden. Het verfchilt in geftalte aanmerkelyk van de voorgaanden , doordien het uit den Wortel een trop Biesachtige Blaad- jes uitgeeft, die byna op den Grond leggen, zynde veel korter dan de Halmen , welke omtrent de langce hebben van een Span , en zig uitbreiden in rappige Hoofdjes. Voorts is een byzondere ftyfheid in dit Gewas op. merkelyk. II. Met gebladerde Halmen, VUL (8) Bloembies met Knoopïg gewrichte Bladen ïïMofusf en gefpiijle Bloemblaadjes.. Dee- Iwn00pige#Fol. & Spica Junci. C. B. P/W 5. Mor. S. 8. T. 9. f. 13. Gram, Junceum Setnine ac\*minato, Loes. Frusfm 115. f. 29. Juncus parvus cum pericarpiis rotundis» J.B; II, p. 52.2, Gr. Junceum maritimum. Lob. Ic. 18. (8) gfuncus Fok nodofo - Articulatis , Pqtalis mucro- na- Grasplanten. 4<5* Deeze Noord -Amerikaanfche gelykt naar de VI. volgende zeer > maar de Bloemen zyn meer A*^E^ in Hoofdjes vergaard , die grooter zyn en Hoofd* ylera met de Pluim enkeld getakt ; doch on-STÜB* derfcheidt zig inzonderheid door de gefpitfte Bloemblaadjes. (9) Bloembies met Knooptg gewrichte Bladen jx. n ir 7, 7. &uncu& en /lompe Bloemblaadjes* Ankula- tus. Op Waterige plaatfen, in het Water, alstifwricb* ook aan de kanten van Graften en Wallen , komt dit flag van Biezen door geheel Euro- pa voor; zynde niet alleen in de Laplandfche Bosfchen 9 maar ook in de opene Landsdou- wen van onze Provinciën, zeer gemeen. Zy on- .natis. Sp, Plant. 9. Juncus Fol. minor , Per* ovatis A-< mier. Gron. Virg. 15. Gr, Junceum elatius &c. Pluk. Mm* 179. T. 92. & 9. Gr. Junc. Virgin* Mor. S, 8. T. 9. f. 15. (9) 3uncuS Fol. nodofo- Articulatis , Petalis obtufis. Sp, Plant* 8. Gort. Belg. 100. Gouan Monsp. 183» Ger* Prov. 139. Juncus Fol. Articulofis &c, R. Lugdbm 43. Tournf. Inft. 247. PU Lapp. 120, PL Suec 285 * 303. Gr. Junceum Fel. artic. Aquaticum, C. B. Pin. 5, Prodr. iz, Theatr. 76. $. Idem cum Utriculis. C B. Prodr. 12. Juncus Alpinus Fol. Articnlofo. SchEüchz. Gram. 333. Gramen Junceum Fol. artïculofo SyivaticumV C. B, Theatr* 75. ^ Junci Folioft, Fol. per ficcitatem nodofis. Mich. Gen. 38. N. 1 - 13. juncus &c, Hai.ï, Eelv, N. 1121 , 1322, 1323. II. Deel, XIII. Stuk, 462 ' " ZESM ASNl G« Afdeel onderfcheiden zig door de Gewrichte of uit \V. Leedjes beftaande Bladen; 't welk echter fom* $iukTD* tyds naauwlyks dan in gedroogde Exemplaaren te befchouwen is. De Heer Linn^us geeft 'er de onderftaande Verfcheidenheden van op, maar de Heer Haller meende thans Soor- telyke verfchillen daar in opgemerkt te heb- ben. De eene hadt de Bladen Pypig , hoeda- nig de Alpifche was van Scheuchzer, de andere, en wel de gemeenfle der Wateren, platachtig ; de derde Spilrond ; en in de eerfte was de Pluim eenvoudig , met gebaarde Kaf* jes, in de tweede éénmaal, in de derde twee- maal of by herhaalingen getakt. De hoogte der Halmen van de eerftp was minder, van de twee- de meer dan een Voet , en de laatfte groeide nog veel hooger. X. (10) Bloembies met Liniaale gefleufde Bh* sSbofusf den en /lompe Zaadhuisjes. Bolachü- ge* Op dorre Momsfige Velden , aan Wegen en Voetpaden , groeit deeze Soort meest in de Noordelyke deelen van Europa > doch ook in (10) Sfuncus Fol. Lineaïibus Canaliculatis , Caps. ob-» rufis, Sp, Plant, 10. Gort. Belg. 101. Fl. Suec, 284 » 304. Oed. Dan, T. 431. Gort. Ingr, 51. Juncus Fol. angul. Culmo fubnudo. R. Lugdb, 43, Juncus parvus cum Pericarpiis votundis. J. B. Rijt. II. p. 522. Junc. Fol. carinatis, Panicula. fparfa, Fruftu Globofo. Hall* Helv. N« 1315. Juncus compresfus. Jac$. Vind, 535* Grasplanten. 463 in onze Provinciën in natte Weidlanden aan VI. | het Haarlemmer- Meir , in Vriesland en elders , Aj^EU ! in natte Laagten en aan de kanten der Sloo- s^°oFD* ' ten. In Duitfchland , zegt Haller, is zy gemeen , die dezelve in Switzerland ook op ■ Moerasfige plaatfen en aan de Oevers van den I Rhyn vondt. Zy heeft een kruipende Wortel | die digte Plaggen maakt 5 eenigszins Bolachtig* ; De Halmen, een Voet lang en daar boven, zyti ! Draadachtig dun , platachtig , met Liniaale fmal- ! le gladde Bladen , van onderen ronden geftreept» I van boven gefleufd. De Bloemtrosjes zyn on- | gelyk , met gebaarde Stoppeltjes en Bladen | befchut , in wier mikje altoos een Bloempje ! zit. Derzelver Kleur is jong zynde groen * i en ryp wordende bruin rood , leverende rond* achtige \ bruine , gladde Zaadhuisjes uit. Onder de Oostindifche Planten nog geene Ceyfon* Soort van Bloembiezen opgegeven zynde, is p^xciil die Ceylonföko) uk myne Verzameling te aan- ilg% u merkelyker , welke in Fig. 1 , op Plaat XCIII. afgebeeld voorkomt. Het Exemplaar heeft byna anderhalf Voet langte: zo dat flegts het bovenfte gedeelte hier vertoond heeft kunnen worden : waar uit de groeijing der Bloemen met getakte Pluimen , in de mikken der Bla- den, die gefleufd fchynen te zyn, blykbaar geevende een Paarlachtig rond Zaad. Of deeze Plant tot de laatfte Soort betrokken kaa worden, is my onzeker. u. dbm» xiii. sm* 4<)4 S M A N N I G Ë VI- (i i) Bloembies met een gegaffelde Hahn% hdè* ' IV.-: * kige Bladen en eenzaame [ongefteekk Bloe* TÏOÖFD- STUK. XL §uncus Op vogtige Gronden , dikwils aan de kan- BfSl ten van Graften, of in dezelven, en ook wel in het Water , groeit door geheel Europa ,] van Lapland tot in Italië 5 ais ook in Groot Brittannie en in Rusland aan de kanten van den Nevaftroom , dit Paddegras, zogenaamd. Dik- wils valt het maar twee Duimen 3fomtyds ook tot een half Voet hoog. Hier uit, en uit de, verfchillende Geftalte , fpruiten de Verfchei- denheden , hier onder opgenoemd. Ook kruipt het eene voort , het andere niet. Het ver- deelt zig in dunne Rankjes , in wier mikjes de Bloemen enkeld zitten, in een Kaffige Kelk 5 hebbende onder zig witte Stoppeltjes. Het Zaadhuisje is driekantig 3 bruinrood > veel- zaadig. De Heer de Gorter merkt aan, dat heü ËIs- 00 3unms Culmo dichotomo , Fol. angulatis, Flor. folitariis fesfilibus. Gort. Belg. 101. 'Fk Suec. 283 > 30^. Fl. Lctpp. 122. Gort. Ingr. 52. Gouan Monsp. 184. R<, Ltigdb. 43. Juncus Caule Brachiato &c. Hall, Hehu N. 131 9. Gramen Nemorofum Calyculis paleaceis. C. B. Fin. 7. Theair. 100. Holofteum Mathioli. Lob. Tc. i8w Repens. y, Procerior fpecles altera. Scheüchz. Gi\ 329. è. Gr. Bufonium er. anguftifolium majus. Barrw /c. 264. *. Gr. Holofteum Alpinum minimum, C. Bi Fin. 2* Ptodr* 64. Theair. ioif Grasplanten,1 465 Elskruid QSubularia^) dit Gras in Rusland on- affcheidelyk verzelt. Linnjeus fpreekt van IV. * een Speldekoppige Spinnewebs Faddeftoel, in5TU^ÏD- Sweeden; waar uit dit Paddegras zou voort- komen, zo fommigen wilden. Het groeit by ons in de Duin - Valeijen en elders. (12) Bloembies met Borftelige platachtige xiT. Bladen , dubbelde end - Bloemfleeltjes en ^KJJf byna tweebloemige eenzaame Kofjes. grondige, Dus is byna deeze Soort befchreeven , die [ op diepe Veenige Gronden , m de Bofch- Moerasfen van Sweeden 9 groeit , de Halmen een Span hoog hebbende ; de buitenfle Bloem- i blaadjes ( * ) fmaller > fpitfer 3 holrond , van buiten paarfchachtig , de binnenile bleeker ; \ Draadachtige Meeldraadjes met geele Knop- jes ; het Vrugtbeginzel vry groot , met een witten Styl en drie omgeboogen Stempels. (13) Bloembies met een Elsvormig B/ad0 en een XITI. byna vierbloemig end - Hoofdje. ^Ooften- In rykfó. ("12) Sfuncus FoL Setaceis depresfiusculis , Pedunculis geminis terminalib.us , Glumis folitariis fubbifloris. Sjj. Plant, 12. f*) Petala ; dat niet anders kan betekenen dan Bloem-» blaadjes; 't welk ftrydt tegen de Geflagts - bepaaling , Iiier Yoor. (13) §funcus FoL Subulato , Capitulo fubcmadri flora terminal i. Sp% Plant. 19, Mcmt, 63 ♦ Jacq» Vind, 237. T« 4. t i Gg y> Djlzu XIII. Stuk, Zesmannige VL Afdkel. IV. Hoofd- stuk. £}uncus Twee- Triglumis. Driekaf- In kloven der Steenrotfen , met Aarde ge- vuld , digt by den hoogden top van den Schneeberg , in Ooftenryk , vondt de Heer Jacquin dit zonderlinge Biesplantje, door den Ridder naar hem getyteld* Uit een dik- ke 3 Knoopige , kruipende Wortel gaf het Stengetjes van een Handbreed hoogte, met een enkel Blad , ver uitfteekende boven het Hoofdje , beftaande uit vier en meer bruin- paarfche Bloempjes > veel grooter dan in de,, volgende Soort. (14) Bloembies met een Ehvormig Blad > en een tweebloemig end -Kaf je. (15) Bloembies met platte Bladen 5 en een driebloemig end 'Kaf je» Op de Laplandfche Alpen zyn deeze Bies- plantjes waargenomen. Het eerde groeit naauwlyks een Duim hoog , en heeft maar één Scheedachtig Blaadje : het andere 3 dat platte Bladen heeft , bereikt , meer of min 9 de (14) $uncus Fol. Subularo , Gluma biflora terminal!. Sp* Plant, 13. Oed* Dan. 120» Flor. Suec. II. N« 307. Am9- Acad. II. p. 266. T. 3. f. 3. (15) Sfuncus Fol. planis, Gluma triflora terminali. Sp» Plant. 14. Oisd, Dan. 132. Fl. Suec. 286, 306. Junc. Giuma triflora 'Culmum terminante. FL Lapp. 115. T» ïo. f. 5. lunc. exiguus Montanus macrone carens* C. B* JPiHé i£. Prodr. 23, lh*M\ 183» Rudb, EfgU I, p, 103. f. $• Grasplanten. cfe Iangte van een Vinger , met zyne Halm , ^ vn die zo dik is als een Varkens -Borftel. Dat ™**u Biesje, 't welk de vermaarde Burserüs °P J^0™' een Gebergte in Ooftenryk gevonden hadt , door C. Baühinüs befchreeven , fchynt eenigszins naar het laatfte te gelyken» (16) Bloembies met platte Haairlge Bladen XVT. en een Takkig Bloemtuiltje. pnofus. Dit Bloembies -Gras valt met" zyne aanmer- kelyke Verfcheidenheden in verfcheide deelen Ivan Europa, meest in deBosfchen voorkomen- de. Het kan onder de algemeene bepaaling iran onzen Ridder begreepen worden; doch de beroemde H aller heeft 'er vier Soorten van gemaakt , allen in eenige byzonderheden verfchillende. Allen hebben zy de Bladen min pf meer ruighaairig , breeder of fmaller , docli al- i (iG) Sfuncus Fol. planis Pilofis , Corymbo Ramofo. iIort. Belg, 101. FL Suect 287, 308. Oed. Dan* 44T. jouan Monsp. 184. Ger. Prov. 141. Junc. Fol. planis, fanicula diffufa. R. Lugdb. 43, Gramen Nemorofum liffutum latifolium majus. C* B. Pin. 7. Mor. S. 8. T. ). f. I. Gr. hirs. anguftif. perenne Lini Utriculis. Barr. ïct 740. y. Juncus &t\ Flor. fparfis. FL Lapp. 124* J. Gr. Nem. hirfut. latifol. maximum. Mor. uts. ï. 9. f. 2. f# Gi. hirfut anguftifolium majus. C. B.Pin. 7. Prodr. [6. Theatr. 105. Mor, T. 9: f. 3. £ Gr. hirs. latifo- ium minus. C. B. Theatr. 102. Juncus Fol. planis kir* futis &c. Hall. Helv* N* 1324 -1327. Gg 2 II, D sxu XIII. Siuk. 468 Zesmannigé VI. altoos Grasachtig ; maar verfchillen Zeer ia Ai yf u grootte. Het grootfte heeft de Halmen een Hoofd- Elle; het kleinfteeen Span hoog. Men vindt het Groote en Kleine inde Provincie van Fries- land in de Wouden en op de Kley in de Bos* fchen. Ook bevindc zig het Kleine, by my onder de Planten» door den Heer Thunbeug in Japan verzameld. XVII. ffuncus mveus* Wit- bloemige. (17) Bloembies met platte eenigszms Haairige Bladen , de Tuiltjes korter dan het Blad de Bloemen gebondeld. Op de Heide by Nymegen groeit deeze, die anders haare Groeiplaats heeft op de Geberg ten van Switzerland, Bohème, Oostenryk en elders. Haller zegt , dat het een ftevig Plant is, van drie Voeten hoogte, dochBAU hinus geeft 'er Steeltjes van een Voet aan Wegens haare groote witte Bloempjes is zy een der fraaiften onder alle de Biezen. Hier- om wordt zy Witbloemig Gras van fommigen geheten: terwyl de voorgaande den naam van Haairig of ruig Bofchgras voert. (18) Bloem* (17) JuncusYdi. planis fubpilofis, Corymbis folio bre- vioribus, Flor, Fasciculatis. Spm Plant. 16 Gort. Belg. II. N. 316. Juncus planifolius Panic, umbellatis &c Hall* Eek. N. 1328, Juncoides Mont nemorofum &c. Scheuchz. p. 320. T. 7. f. 7. Gramen hirfutum angnftif. miiius Fanic. albis. C. B, llmti\ 106. Grasplanten* 469 (18) Bloembies met platte eenigszim Haaïrige VI. Bladen , en gefteelde of ongefleelde Bloem- a™zhl. Dit is een klein Biesachtig Gras , met Hoofd- X™JC'US jes naar die van het Vlookruid gelykende, *tjf™f*~ welk op Zandige Velden , zo wel in de Zui- Veidige. delyke als in de Ncordelyke deelen van Euro- pa, voorkomt. Het groeit op het grcote Veld aan den Haarlemmer Hout , in de Weidlanden omtrent Zwol, als ook by Harderwyk en el- ders in onze Provinciën. Dit zelfde Gras komt in Rusland en door geheel Siberië, tot in Kamtfchatka, voor. De Heer Thun- > berg heeft het ook in Japan gevonden. Tot zes Verfcheidenheden zyn door Linn^eus daar van opgetekend, onder welken eenigen de Hoofdjes wie, anderen geel of zwartachtig hebben. Ook vindt men dezelven in fommig Ovaal, (18) Sfuncus Fol. planis fubpilofis , Spicis fesf. pedun- culatisque. Sp. Plant. 17, Gort* Belg. p. 102. FL Suec. 288 , 309 Gouan Monsp. 184. H. Cliff. 137. R» Lugdfr: 42, Gron. Virg* 38» Juncus planifolius, Spicis petiolatis nutantibus , Petalis Ariftatis. Hall. Helv. N. 1330. Jun- cus Villofus Capit. Pfyllii. Tournf, In ft. 24Ó. Gramen liirs. Capitulis Pfyllii- C B. Pin. 7. Theatr. 103. fit Spi- cis ovatls. FU Latpp* T. 10. f. 2 Gr. hirfutum Capit. globofo. C. B. Theatr. 104. S, Latifolium elatius. Micr. Gen. 42, t. Alpinu.m glabrunw SenEucHz» Gram. 31^ £ Hks. elatius Pan. Juncea. Raj. Angl. Iff. p. 4I6. n\ \ Juncoides Bohemicum Panic. nigricante. Mich. Gen. 42. Gg 3 H. Deel» XIII. Stuk. 470 Zesmannige vï. Ovaal 3 in ander Klootrond* De Bladen zyn Aïd££l. maar weinig ruig en fomtyds geheel glad of Hoorn- kaal , dat ook door den Ouderdom plaats grypt, Immers de Heer Hall er heeft zulks in de Switzerfche Alpen opgemerkt; alwaar ook die Verfcheidenheid hem voorkwam , welke het j Hoofdje als een Kroontje en glanzig geel heeft, met gladde Bladen, door Scheuchzer eerst aldaar gevonden (*); waar van zyn Ed, 1 een byzondere Soort maakte. Het Lapland- fche 3 bevoorens ook door den Ridder afge-* zonderd, hadt eene gepluimde Aair, van ver- fcheide Eyronde Bolletjes, over ééne zyde. XIX. (i9) Bloembies met platte Bladen en eene ge* \ ffumus troj}e knikkende Aair. iie! a Niet alleen op de Laplandfche , maar ook op de Switzerfche Alpen naar den kant van Italië, groeit dit Biesachtig Gras,'t welkdoor de gezegde byzonderheid zig onderfcheidt ; hoewel het door den Heer Haller tot het voorgaande betrokken wordt. ïusfehen dal; der (':0 Juncus planifolius glabe* , Panicula nitente , Flor* cbtufis. Helu. N. 1329, Juncoides Alpinum glabrum &c. Scweuchz. Var. uts\ (-9J 3umus Foliis planis ,. Spica Racemofè nutanfce. &p. PïanU 18. Goüan Monsp. 184. Ger» Pro ik 140» Oxltx Dan. 2/j, FU Lupp* 125. T. 10. f. 4- FL Snee* 289 % 310. juncus Aipinus latüolius Pan. Racemof a, nigricante ^enduia. Till. pis4 91. Halu Hduy N« 1330- Grasplanten. 47i der Nóordelyke en Zuidelyke Landen fchynt vi. ook een aanmerkelyk verfchil plaats te heb- ^jyEGU ben y ten opzigt van het Aairtje, 't welk Til- Hoof©. , , STUK» liüs hangende noemt. In Egypte vondt de Heer Forskaohl, behalve eene Ehbladige , een Gedoomde Bloem- bies , welke hem ook omftreeks Konftantino* polen was voorgekomen > dus bepaald. (20) Bloembies , die de Omwindzels van het XX. onder fle Pluimpje ftekeligy van het boven* Spinofus* fte Lorfielig heeft. Gedoom- Van deeze Biezen 3 zegt hy , worden de Matten of Spreijen gemaakt , waar mede de Oorterfche Volken de Vloeren bedekken. Men brengtze uit de bovenfte deelen van Egypte , en het Land om Suéz, in zulk een menigte te Kairo, dat menze naar Konftantinopolen uit- voert. Zy zyn zeer fraay gevlogcen en kost- baar. Voor ééne zulke Mat , bekwaam om den Vloer van een maatig groot Vertrek te beleggen > worden dikwils twintig Piafters be- taald. Ondertusfchen is 't zonderling, dat de Ingezetenen van Klein Afïe , waar die zelfde Biezen overvloedig groeijen, die niet kennen, of geen werk maaken van ze te vlechten. De Tweewyvigen onder de Zesmannige Plan- ten , tfuncus Involucris Paniculxï ïnfimse punggatihus » fivperioris Setiferis. Flor. JE gijpt. Arab* 1?. 75, Gg 4 II. Deel. XIIL Stuk, 47* ZesM'ANNIGE ten, leveren hier alleenlyk uit , het Geflagt van ÏIocTD* O R. Y z A. Ryst. Een Gewas , waar van het Graan , in de Noordelyke deelen van Europa , bekender is dan de Plant of Bloem : zo dat ook de groote Kruidkenner To urne fort die niet in Af* beelding gebragt , maar flegts de Zaadpluim, met het gebaarde Zaad, vertoond heeft. De Bloem zelfs fchynt tot in het voorfte deezer Eeuw niet regt bekend te zyn geweest; alzo "er de Ouden geen duidelyk gewag van maa- ken (*y. Mooglyk was de Italiaan Miche- lius , in den Jaare 1729, wel de eerftë, die dezelve in Plaat vertoonde ; waar door de hoe- danigheid der Vrugtmaakende deelen aan Lin- ïmeus bleek. Immers de groote Boerhaave verklaarde , niet lang te vooren , dat hem , aangaande de Bloem der Ryst, niets zekers voorgekomen was. Thans weeten wy , dat dezelve zodanig is , als hier voor , op Plaat LXXXVII , wordt vertoond en in de be- fchryving van Fig. 26 , zeer omftandig, aan- geweezen. Sommigen twyfelen echter, of ook de Bloem uit twee Blommetjes beftaa. Baühinus getuigt 'er van : , , Wy hebben de Bloe- „ men niet waargenomen , die men zegt paarfch te zyn „ als in de Geerst , brengende te gelyk Bloemen 5> Zaad voort." Theatr. p. 430, De Grasplanten. 473 De Ryst zou, zo fommigen willen , natuur- VI, lyk in Ethiopië voortkomen. Zy groeit in AJy.eL, de Mocrasfen van Oostindie, zeid onze Rid- Hooid* der toen hy den ClifFortfen Tuin befchreef. R^ Zou hem diestyds onbekend zyn geweest dat dit Graan in Noord- Amerika en het Milanee* fche zo wel groeit en gebouwd wordt, als ia Oostindie ? Met meer reden hadt hy kunnen zeggen , dat het de voornaamfte Spyze is der Chineezen, Japanners en Indiaanen , vervul- lende aldaar de plaats van ons Koorn. 't Gewas (i), veel zweemende naar dat van ^T.^ Tarw of Gerst, heeft dikker en ftyver Hal-fatim. men van één of anderhalf Elle hoog , met Ryst* breede, Rietachtige Bladen , die de knokkels der Halmen Scheedachtig omvatten. Aan den top fpreidt de Halm zig uit in eene Pluim , digter dan die van Haver, en eenigermaate ge- lykende naarGeerst, yler dan die vanPanik- Koorn. Zy is in Takjes verdeeld , die over- hoeks bezet zyn met kort gefteelde Bloemen, wier Kelkje zeer klein is, maar het Blomme- tje uit twee ruige Klepjes beftaat ; het éène lang gebaard , als voorheen in Plaat vertoond (i) Oryza. Syfi. Nat. XII. Gen. 443. Veg. XIII. Gen. 448» p. 283* Tournf. lnft. 513. T, 296. C. B. Pin. 24. Theatr. 479. Cam. Epit. 192. Dod. Pempt. 509. Lob. 1c. 38. Catesb. Car. I. T. 14. Sel. Vog. I. Band. T. 28. Mich. Gen. 35. T. 31. ff. Clij}. 137. Mat, Med. 174. R. Lugdb, 58 Boerh. Lugdb. II. p. 160. Gg 5 II. De ei.. XIII. Stok. 474 Z E S M A N N H S VI# is , en my ook blykc in een dergelyke Ryst« l Afdeel, . \ J T j • n i 1 v . Aair , van Java overgezonden , wier Halm i Hooïd- twee Voeten langte heeft, met de Bladen wei- STUK. ^ fyst. Mg korter, een half Duim breed. Dezelven zyn zwaar geribd, geftreept, en , agterwaards ilrykende , ruuw , gelyk in veele Grasplan- ten. Het Vrugtbeginzel , in het Honigbakje * vervat, verwandelt in een Rystkoorntje , dat met de gedroogde Bloemblaadjes als Bast om- kleed is , en fomtyds zyn Baardje al fpoedig moet verliezen. Catesby, immers, beeldt een rype Ryst-Aair af, geheel ongebaard. Ik heb dergelyken van Java bekomen , die nog wel met Baardjes zyn voorzien. Verfcheï- Deeze laatften onderfcheiden zig , als zyn- felheden, ^e yan jYitte^ Roode en Zwarte Ryst, naar de verfchillende Kleur van de Bast, zo lang zy in 'Liqueur blyven , zeer kenbaar; maar , de- zelven opdroogende , verandert het Zwarte aanmerkelyk en wordt eenigszins bont,'twelk de reden zal zyn, dat de Hoogleeraar Buk- man nu s van Witte, Roode en Bonte Ryst, als in Oostindie voorkomende , ipreekt. Mo- rison hadt reeds van driederley Oostindifche Ryst, Roode, Witte en Zwarte, gewag ge- maakt, die eenigszins van de Italiaanfche of Milaanfche , ais zynde by ons de gemeene Ryst , verfchillen zouden. Ondertusfchen kan men die veranderingen van Kleur, zo wel als de meer of minder grootte, dewyl de Pit al- toos Grasplanten. toos Wit is , alleenlyk voor Vcrfcheidenhe- vi. den houden. iV. De Ryst, in 't Latyn, volgens het Griekfch J^0F0* Oryza > mooglyk om dat zy zo diep groeit , Teelt in genaamd , in 't Italiaanfch Ri/b9 in % Franfch Oostindie, Ris, in 'tEngelfch-K/re, wordtin 't Maleitfch Rady geheten , en als zy uit de Bolder of gepeld is , Bras. Gemeenlyk teelt men de- zelve, zo wel op Java als in China, op laa- ge Landen , die men , door middel van Sluis- jes, kan onder Water zetten. Hier in wordt de Ryst in April gezaaid en in Mey Halm voor Halm ,in Modderig Land , dat onder Water ftaat , verplant : waar na menze in 't Water laat opgroeijen; zodanig, dat zy met de top- pen maar pas boven komt , en dat men over de Ryst -Akkers kan vaaren, ja zelfs Vifch daar in vangen. Op drooge Landen wordt zy ook wel , doch niet dan in het Regen- Saizoen , gebouwd. Aldaar zaait menze in September , verplantze in November , omze in February of Maart in te oogften. Dit ge- fchledn fomtyds op plaatfen , daar Bosfchen afgekapt zyn, wier Struiken en Stompen men verbrand heeft. De Ryst, ingeoogst zynde* wordt of door ftampen ineen Houten Mortier* of door middel van Handmolens , gelyk de Chineezen doen , van de Bast gefcheiden of gepeld , en kost dan te Batavia gemeenlyk de Coyang van 27 PIcols of 3375 Ponden , - 35 1L Deel, XIII. Siuk, Zesman n i g » VI. 35 a 40 Ryksdaalers , dat is ruim een halve M$?u Stuiver i Pond (*). Hoofd, By Dioscorides werdt de Ryst geteld 5TU*" onder de Soorten van Koorn , en aangemerkt , dat dezelve op natte Modderige plaatfen groei- de : Theophrastus merkt aan, dat zy een groot deel tyds in 't Water huishoudt ea Strabo, dat zy voortkomt tusfchen Rivie- ren. Zy wisten reeds , dat menze in Indie zaaide ; dat zy wel vier Kubiten hoog groei- de ; 't welk niet boven de waarheid gaat ; want RüMPHiüs zegt, dat fommige Ryst meer dan eens Mans hoogte opfchiet. Ook was hun bekend , dat zy voor het grootfte deel van Indie tot Spyze ftrekte , gelyk nog heden plaats heeft: niet zo zeer, om dat men de Ryst verkiest boven ander Koorn ; maar om dat zy zig beter fchikt naar het Saizoen -van die Gewesten , verduurende de zwaarfte Plasregens zonder Ongemak, en aanrypende in de Droogte , waar door zy dan ook zo droog en hard wordt, als wy ze kennen. Dus kan men het Raadzel, hoe het bykome, dat een in 't Water groeijende Plant zulk droog Graan uitlevert , volkomen oplosfen. In Fm (*) Dit volgens Berigten my door den Wel Ed. Ge- flrengen Heer Mr. J. C. M, Radermacher , Extraor- dinair Raad van Nederlandfch Indie, medegedeeld. Om- Handiger kan men alles, wat de Ryst betreft, vinden by Rumphius , Amhonfch Kruidb* V« Peel VUL Boek* XXX Hoofdft, bladz. G R A S K A N T E K' 477 PSemotit en 't Milaneefch , als ook in Kfcrofr^ na , daar men de meefte Ryst voor Europa iy** teelt, hebben dergelyke veranderingen vanjjj£™* Saizoen plaats» Men bakt in Indie wel geen eigentlyk Brood Gebruife* van Ryst , dat waarfchynlyk te droog zon zyn; maar bereidt 'er verfcheiderley Taarten en Koeken van , die , met Boter en Speceryën toegemaakt , zeer fmaakelyk zyn. De ge- woone manier is , de Ryst met Water , Ka- lappus - Melk of Vleefchnat , te kooken , en ver- volgens te laaten meuken , tot dat het zodanig zy, als wy Rysten-Gcrt noemen; 't welk dan of met de Vingeren , gelyk by de meefte In- diaanen, of met Stokjes, gelyk by deChinee- zen , in den Mond gedoken wordt. De hoe- danigheid deezer Spyze wordt verfchillende beoordeeld. Ook is 't een groot onderfcheid, of menze dagelyks , dan flegts nu en dan ge- brui ke. Op den duur is zekerlyk de Tarw 3 als het ede^fte Koorn , gezonder voor den Menfch, Ook meent men dat het onophou* delyk gebruik , 't welk de Chineezen van de Ryst maaken , aanleiding geeve tot blindhe'd in de Ouderdom. By Menfchen, die 'er niet aan gewoon zyn , is Ryftenbry dienftig tot verfterking der Ingewanden in overmaatige Ontlastingen , zelfs van Bloed ; doordien zy eene Hoppende hoedanigheid heeft. Dat 5er een aanmerkelyk Zuur in zy , blykt , dewyl dik- ÏL Dsel» XIII. Stuk, 4?8 ZïSKASHIGI VI. dikwils de Melk ftolt , wanneer dezelve op *t \ Afdeel. yuur geZet wordt met raauwe Ryst. Voorver* Hootd- fcheiderley Borstkwaalen is deszelfs gebruik , \ rXRtjst wanneer zy wel bereid is , niet minder dienftig , dan van Gort of Melkfpyzen. Bry daar van 5 J met Amandel -Melk, Boter en Suiker, wordt I voor den Hoest zeer gepreezen. Van zekere I Ryst, die te kleverig is om te eeten, wor- den in Oostindie Balletjes gemaakt , met wel- ken men een foort van Bier , Brom genaamd , weet te brouwen, dat zeer aangenaam is van Smaak. Het Afkookzel van Ryst, genaamd Candje , is aldaar , als Gerftewater , tot een Koeldrank voor Zieken in gebruik. Hoe de zo bekende Arak , daar van , met Kalappus- Wyn geftookt worde, heb ik bevoorens me- degedeeld (*). Onder de Driewyvigen deezer Klasfe bevin- den zig de volgende Grasachtige Planten. SCHEUCHZERI A, Een Gewas , dat in Geftalte veel naar de Bloembiezen gelykt , en een zesdeeligen Kelk heeft zonder Bloemblaadjes , maar drie ge- zwollen Zaadhuisjes , die eenzaadig zyn , in ieder Bloem, zonder Stylen , maar alleen ie- der O Inde befchry ving van den Kokos - Nooten Boom , II. Deels LStuk, van deeze Natuurlijke Hiflorie , bladz» Grasplanten. 479 der een Stempel hebbende, volgens de. Waar- AJ*kt; neeming van Linnjeus. ^ÏV. * De eenigfte Soort (1), hier van , bevoo-ST rens tot de Bloembiezen t'huis gebragt , door h den vermaarden Bauhinus, als op Moe- f^p^ rasffee olaatfen in de Switzerfche Alpen d.oor*uftps* 1 6 ^ s . r, . Moeras* Burserus gevonden zynde , werdt nader fige. door onzen Ridder in Sweeden ontdekt, en naar de beroemde Gebroeders Scheuchzer, die de Kruidkunde , inzonderheid wat de Gras- planten aangaat , zo zeer bevoordeeld en op- gehelderd hebben , getyteld. In alle diepe Veenige Moerasfen , met zwarte Aarde ge- vuld, en begroeid met Mos en Biezen , in* zonderheid in Lapland, was dit Plantje zeer gemeen. Men heeft het ook in Pruisfen waar- genomen en in Afbeelding gebragt. Boven- dien groeit het in Rusland en Siberië. De Heer Hall er, die het doch niet in Switzerland hadt gevonden , befchryft het als volgt. Halmen van een Voet , geknok- „ keld, (1) Scheuchzeria, Suft .Nat. XII* Gen. 447, Peg. XIIL Gen. 452,, p. 286. FL Lapp. 133. T. 10. f, u Ft. Suec, 297 > 320. R, Lugdb. 45., Hall. Relv. 258 > II» N. 1310» Gmel. Sib. I. p. 73, Gort. Ingr. 55. Berg. Vtadr* 67. Juncus floridus minor. Ca B. Pin. 12. Prodr. 23. Theatv, 590. Rudb. Eiys. I. p. jio. f. 2. Juncoidi affinis Paluftris, Scheuchz. Gram. 336, Gramen Junceum Aq. Semjnj Racemofo. Loes. Prusf. 114, T, 2g# Qgd. T. 67, IL Dsfx» XIIÏ. '<$0 ZeUI ANNIGE VI. » keïd , met witte Scheeden by den Grond Afv?L' " bekleed. Gekielde Bladen , die famenge- Hoofd- 5J rold zyn , doch zo , dat menze kan ont- TUK,J „ wikkelen. Eyrond - Lancetvormige Stop- „ peltjes , de Steelen omvattende. Uit de „ knietjes een yle Pluim , van eens Takkige „ Steeltjes, waar nevens, aan een lang Steel- „ tje, zitten, eenzaame zesbladige Bloemen, „ uit den groenen geelachtig , met Lancet- vormige Blaadjes. De Meeldraadjes boven „ de Bloem uitfteekende. Gefpitfte Scheed- jes , die rond zyn , kort , breed en plat , „ twee of drie, tegen elkander gekeerd, een- „ of tweezaadig. Eyronde , famengedrukte „ Zaadjes, naar een Amandel gelykende.5' Dus ziet men , dat eenige veranderingen plaats hebben in dit Plantje, 't welk,zoGME- xin aanmerkt, door zyne kleinte ligtelyk, onder Mos en andere ruigte , het gezigt ont- glipt : want het heeft fomtyds de Halmen maar een Handbreed hoog. Hy twyfelde niet, of het was door geheel Siberië gemeen, 't Getal der Vrugtbeginzels en Zaadhuisjes verandert van drie tot zes, maar natuurlykst is het d;*ie , zegt Linn^eus. De Zaadjes zyn omtrent zo groot als Peperkorrels, waar van fomtyds maar twee tot volmaaktheid ko* men > zo Baühinus meldt. T R P Grasplanten Trigioc H i n. Zoutgras, Ara^t* IV. De Griekfche naam , voor d;t Geflagt ge- Hoo^ Bruikt, betekent eigentlyk Driepuntgras , en is daar op toegepast , om dat het Zaadhuisje * van onderen , driepuntig open fplyt. Men heeft het voorheen onder de Soorten van Gras geteld. To urnefort gaf *er, wegens 4^ Biesachtigheid , den naam van Juncago aan , dien Michelius heeft behouden. ïk noem het Zoutgras , om reden als men ftraks zal zien. De Bloem beftaat, volgéns onzen Rid- der, uit drie Bloemblaadjes, die In een drie- bladig Kelkje vervat zyn ; doch volgens Hal- Ler heeft het éen zesbladig Bloempje , waar van de binnenfte Blaadjes de Meelknopjes be~ vatten , die haar Stuifmeel veerkragtig uitwer- pen-. Michelius, wederom , houdtze al- len voor kelkblaadjes en fchryft dus een Bla- derlooze Bloem aan dit Geflagt toe. De ,Styï beftaat uit drie of meer langwerpige Vrugtbe- ginzels , aan 't end gekroond met een ruigert Stempel* Het bevat de volgende Soorten. (t) Zoutgras met driehokkige^ byna Liniaak^ |< Zaadhuisjes. Trighcm rasngi (i) trigtochin Capfulis triiocularibus fublinearibus. Sysh JSfat. XII. Gen. 448. Veg. XUï. Gen. 453. p. 286. Gort. JBelg. p. 106» Gouan Monsp. 189. Geb, Prov, 125. Jacq» ÏL Dë£I» XHL Stuk, 482 2 E S M A N N I G Ë VI. Deeze Soort groeit door geheel Europa op Aïdesl. natte Velden , die eenigermaate Moerasfig Hoofd- Zyn , waar van zy den bynaam heeft* Dus ! Izmioras* vindt men ze in Italie' in Languedok en Pro- vence, in Switzerland, in de binnenfte^deeleni van Duitfchland , in Sweeden en Rusland , als ook in Siberië, De Hoogleeraar de Gor- ter namze overvloedig waar op de Zandige! Oevers van den Neva- Stroom by Petersburg ,j die dikwils onder Water loopen. Door ge- heel Siberië komt zy , zegt Gmelin, zo wel op zuiver Moerasfige, als op brakke Gron-I den voor. Dus. vindt menze ook in onze Provincie, aan de Waterkanten , zelfs in vog4 tige Weidlanden aan de Duinen en elders, ja zy is in die van Friesland en Groningen zeer gemeen. Men kan , derhalve, deeze Soort met regt geen Zee - Gras noemen , maar beter Geaazr$ Biesgras * gely k Bauhinus zegt. Zy heeft een Biesachtige geftalte, met dikachtige zagte Wortelblaadjes van een half Voet Iangte, waar tusfchen , uit vezelige Wortels, Halmen op- ichie- Vind. 62. Ft. Suec. 298 > 321. Aft. Stockh. 1742. !>♦ 147, T. 6. f. 1,2,3. Hall. Helv. II. r>. 165. Triglochin Fru&u tenui. Fl> Lapp. 134. R. Lugdb< 44. Juncago pa« luftris et vulgaris. Tournf. Inft. 266. Mich. Gen. 43. T. 31. Oed. Dan. T. 411. Gramen Junc. Spicatum f. Triglochin. C. B. Tin. 6. Theatr. 80. Gramen Triglochin. J. B. Hifu %t p. 508. Gr. Mar. Spicatum alte,mm, Lob* Ic. 17. G R A S t t A N T E »; fchieten van é£n of anderhalven Voet hoog > die, op de wyze vaö fommige Hyacinthen, A*®KEt> byna ter halver langte, dunnetjes begroeid zyn Hoófb* met kleine witachtig geele Bloempjes , vanSTÜK* gezegde hoedanigheid. Op ieder volgt een langwerpig, öpgeregt en als tegen de Halm aangedrukt Zaadhuisje, dat van onderen, als gemeld is, in driepunten open fplyt , zig dus als een Weerhaak vertoonende. (2) Zoutgras dat een Bolachtigen Wortelheeft$ IX. v ' ■ Triglnchm met Vezelen bedekt. buibofum. Bolwor? Dee2e Soort, aan de Kaap der Goede Ho*fcell§' pe groeijende , verfchilt van de voorgaande byna alleen door den Bolachtigen Wortel , dien HalLer ook aan het gewoons Driepuntgras , in Switzerland , waargenomen heeft Wy moeten derhalve hier t'huis brengen dat Bolwortelige , 't welk op vogtige Velden aan den Zee -Oever van Italië, en elders aldaar binnenslands, op Moerasfige of overftroomde plaatfen > inzonderheid die brak van Grond zyn» (2) Trtgïochm Radice Bulbofi , Fibrïs obteal Manï. 2,26* Gramen Triglochiii Buibofum Monomotapenfe. BreytI: Fase. 24. JUncago maritima perennis Bulbofa Radice. Mich. Gen* 44. Juncus Bulb# maritimus Floribus Sili- quofts. Barr. Ic. 271. Hyacintbi parvi facie Grameit Triglochm. J. B. Bijl. II p* 508» j (*} Cultnus imus Bulbofus Foliofas Radices emittitv Iletv, uts* Hh 2 ÏL Dut» XIII- SHÉ. 4*4 Zesmannxge VI zyn , groeit 3 zo wel als aan de Zeekust van ryEL' Narbonne ; door J. Bauhinüs afgebeeld. HoorD- jmmers het Kaapfe ook , gclykt , zo Li m «TUK, ni. ; Triglochm fnariti- mum. Zeekan- tig. NiEUS aanmerkt naar 5t voorgaande 3 maar is in allen deele kleiner , en heeft de Vrugtbe- ginzels een weinig anders geplaatst. „ Drie 3J Stylen, (zegt hy) verlangd en uitgebreid, „ die in het andere opgeregt zyn en naauw- 3, lyks kenbaar" (*). Zyn Ed. hadt geen Styl aan dit Geflagt toegefchreeven. (3) Zoutgras met zeshokkige Eyronde Zaad\ huisjes, Deeze verfchilt duidelyk van de voorigen9 en kan met reden ge - aaird Zeegras genoemd worden > dewyl menze meest aan den Zee- kant aantreft. De Bloempjes zyn groen en een weinig roodachtig aan de tippen 9 de Zaadhuisjes rond en fplyten in zesfen of met zes punten van onderen, of in vyven, wan- neer zy vyfhokkige Zaadhuisjes heeft 3 gelyk Mi- (*) Styli tres protracli & [pafcentes , qaï in Tr. paluftri eretti et obfoletï. Mant. (3) Trigfochin Caps. fexlocularibus ovatis. Oed. Dan* 306, Gort. Belg. 106. Fl. Suee. 299 322. Aft. Stockh* 1742. p. 147* T. 6, f. 4 , 5. Sp. Plant. 2. Trigl. Friiftu iubrotundo. PU Lapp. 135, R. Lugdb. 45. Juncago Pa- luftr. & Maritima perennis. Mich. Gen. 44. Gramen Spi* catum alterum. C. B. Pin. 6. Th. 82. Gr. Sp. cum peric. parv» rotnudis. J. B, RijU II. p. 508. Gr. Marinum Spicatmn* Lob, Ic. 16. GfcASPLANTE.If, 485 Miche li us dezelve wearnam. Zykomt, VL niettemin, ook wel binnenslands en by de eer- A^ET- fte voor; maar in Switzerland ontbreekt zy, Hoofd- volgens den Heer Haller, t'eenemaal. Neurenburg groeit zy aan Beekjes en Cl tr- ams heeftze aan de Zeekust van Vlaanderen gevonden. Wy hebben ze ook in de Neder- landen. Lob el merkt aan , dat de eene, zo wel als de andere, overvloedig in Zeeland , op 't Eiland Walcheren, groeije: des men ze ook onder de Planten van dat Eiland opgetekend vindt (*) : maar hy zegt , „ defe twee Gras- kens zyn fuer, ende daarom den Peerden, /> Koeijen ende Osfen , onnut." Haller getuigt, integendeel, dat de Zoutige Smaak aangenaam en gezond is voor het Vee ; des men de Weiden , aan de Monden van de Rhóne, zeer goed acht voor de Schaapen, die 'er won- der vet worden. Schreber, zegt hy , prysc de voortteeling daar van, op vogtige Weiden, aan ; doch hy hadt zulks moeielyk bevonden in Switzerland, tenopzigt van de laatfte, wel- ke zynEd, de zoute Soort noemt* Beiden wor-* den zy in S weeden Salting of SaUgras geheten , en aangemerkt als eeri zeer lekker Voedzel voor de Runderen (f ). V. HOOFD- O Peixetïer Plant. IVatachr. 1610 , p. 184. (f ) Zie 't Vertoog van Linn^eus , in de Stockh. Ver~ licmd. van 174a a pag, 169 , onder den naam van Salting» Krant die beide in Plaat vóórhellende , Tab, VI > als boven, Hh s II Deel. XIII. Stuk» 426 E E » » pi 2 I C ï vr. " V. Hooïd- V. HOOFDSTUK. Befchryving der Eenhuxzige Grasplanten % tot welken de Lifchdodden , Mays o/Spaan- fche Tarw, en verfcheide anderen behooren. T^e andere Klasfen van het Stelzel der Se- w*m*f xen, in welken geene Grasplanten zyn ,• overftappende, komen wy thans tot de Een- en -twintigfte, die de Eenhuizigen QMonoikia) bevat : dat is zodanigen , die Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen , op eene zelfde Plant, van elkander afgezonderd , hebben* flieif van heb ik tot deeze Afdeeling befpaard , de volgende Geflagten , die , dat aanmerke- lyk is , ook meefiendeels tot de Driemanni-* gen, en de twee laatften tot de Zesmannigen^ in deeze Klasfe, behooren T y p h a. Lifchdodde. Deeze is een Lifchachtige Plant, gelyk de Neerduitfche naam aanduidt. Men noemtze in 't Hoogduitfch, wegens de Knodsachtige figuur van de Stengels of Halmen, die aan *J $nd zekere dikke Dodden hebben, Narren* Koïben , Rohr Kolben , Lïefch-Kolben , en ook; wel eenyoiidig Kolben. pe Griekfche naam ïarordfc Grasplanten. 487 wordt van haare Moerasfige Groeiplaats afge- vl leid ; doch fchynt my veeleer afkomftig te zyn FIy.EL van de opgeblazen Vertooning , welke zy met S^°0FD haare niets betekenende Dodden of Dollen , die Lifch^ fommigen Zotskappen genoemd hebben , maa- d9dcie* ken. 't Woord Tuphos , immers, heeft dergely- kenzin, ontleend van Rook (*). De Italiaa- nen noemenze Mazza forda , om dat zy zig als een Knods vertoonen doch geen geluid geeven of uitwerking doen, wanneer men 'er mede flaat ; de Franfchen Masfe cTEau of Masfe de Rofeau : dat is Water- of Riet - Knods. De Engelfchen heetenze Cats * Tayl , dat is Kat- tenftaart , en Reede-Mace of Riet -Knods; doch die benaamingen zyn zeer onbepaald. Ver- fcheide anderen , die zeer zonderling zyn , gaa ik voorby (f). De (*J Lob el is op de koers geweest, met zulks ook van dat woord , \ welk in zekere zin Wind betekent , af te leiden ; doch vergeleek het , oneigen, by een ge- draay van den Wind. (fj De vermaarde Hoogleeraar D« de Gorter, heeft 9 m zyne nieuwe Uitgave der Flora Belgica, eenige ande* re gebruikelyke naamen van dit Kruid , in ons Land , voorgefteld : gelyk dat menze Duivels - Koppen noemt en Raboorden : welke laatile naam , als bekend is , hier te Lande door de Kinderen ook gegeven wordt aan zekere Spruitjes , welken zy in de Grond vinden , op plaatlèrc daar 't Riet groeit en deeze fchynen my veeleer Scheut- jes van Riet zyn , die zy om de zoetigheid uitzuigen en afkaauwen : want ik hebze dezelven in 't Riet, op j>!aatfen daar in 't geheel geen Lifchdodden groeijen > 2ien uitplukken en verzamelen. Hh 4 U, Deel. XIII. Stuk. 483 E E N H ü- I Z I G E VI. 1 De Mannelyke en Vrouwelykp Bloemen iwzzu maajcen in dit Geflagt ieder een zogenaamde Hoofd- j£ac 9 dat is een Rolronde Dolle uit , boven elkander. De Mannelyke bekleedt het 'ho- vende van de Halm , en beftaat uit drie famen* gevoegde Meelknopjes, voortkomende uit een naauwlyks blykbaare driebladige Kelk. De Vrouwelyke Dol , onder de Mannelyke 3 is ook Rolrond, en beftaat uiteen zeer fyn Dons- achtig Haair,waar in de Vrugtbeginzeltjes,op een fyn Steeltje zittende, vervat zyn, die een zeer klein Zaad , weinig grooter dan Zandkor- reltjes , uitleveren. Men heeft 'er de vol- gende Soorten van (i) Lifchdodde met byna Degenvormige Bla- den, de Bloem- en Vrugt-Aair digt b$ elkander. Deeze Soort, die door de langteder Dollen uitmunt 5 welke dikwils een Voet en daar bo- ven bereikt 0 heeft dezelven ook digt tegen elkander aan en de bovenfte of Bloem -Aair veel kleiner en ligt afbreekende. Hier van komt f O T7jpha Fol. fab - Enftformibus , Spic& mascula foe- iriineaque approximatis. Sij/t. N*t> XII. Gen. 1040. Vegm XIII. p. 702. Gort. Belg. 264. FU Suec. 772 , 830J Couah Monsp* 264. Ger. Pr ou* 120. Jacq* Vind* 169* Typha Clava unica* Hall- Belv^'N» 1305. Typha pa- luftris major. C. B. Pin. 20. Theatr. 337. Mor. Bijl. III. p. 246. S. 8, T. 13» f. 1. Lob. Ic. 81. Cam. Epit* 6o7- pos* &u t Tijphci, Ifdifoiict* Breed- Grasplanten.' 489 komt het, dat men in de Afbeelding van L bel en Dodonteus deeze Soort met enkel Ho^jDs Vrouwelyke Aairen afgebeeld vindt, In diestüK. van C. B auhinus is bovendien een misflag,^^" dat de Halmen te veel en te hoog met Schee- den bezet zyn; om welke reden, waarfchyn- lyk, To urnefort de Afbeelding van Ta- bernemont voor zeer flegt uitmaakte (*)• Zy groeit in 't Riet, aan de kanten van Mei- ren , Vaarten en Rivieren, zo hier te Lande als in andere deelen van Europa. De Heer Haller befchryftze dus. 5, Een Halm van zes Voeten hoogte: plat* 3, te verhevenronde Bladen , die dik zyn , ,, fmaller dan een Duim, van drie Voeten en a> langer , de Halm omvattende. Een enke- 3, le onafgebrokene Dol, zes Duimen lang, 3, een Duim breed, bruin: Zaaden met Plui- 3, zige Steeltjes, die wegvliegen*'5 Het Pluis zegt men dat wel gebruikt worde om Kusfens en Beddekens te vullen: maar dan moe- ten dieniet groot zyn, of het zou in meer veel- heid moeten voorkomen , dan men 9t gemeenlyk hier te Lande ziet. De Bladen worden fbm- tyds van het Vee gegeten, en fommigen fchry- ven den Wortel byzonder voedzaame en vei:* fterkende kragten toe, (a) Lifch« CD Plant. env. Paris. p. Hh5 }$. Deeg. XIII, Stok, Eenhuizige VI. (2) Lifchdodde met half - Rolronde Bladen \ Afdeel, ^ Bloem- m Vrugt-Aait ver van el- Hoofd* kander. $TUK. II. Typhm De Lifchdodden vindt men fomtyds wel de mgufii^ ^ej^ jaager en met fmaner Bladen 3 de Aairen ^™albla" naauwlyks een Duim of anderhalf lang en twee Dimmen van elkander. Dit acht de Heer Linnjeus eene Verfcheidenheid te zyn, we- gens de beknelling der Wortelen tusfehen Stee- nen voortkomende. En dus zou dezelve wee- eentlyk niet verfchillen van de gewoone Smal- bladige Lifchdodde , met een fchraale Aair , welke de Bladen Biesachtiger heeft , zynde by ons en alom weinig minder gemeen dan de Breedbladige met een dikke Aair. Door ge- heel Siberië, zegt G m e li n, komen zy beiden menigvuldig voor , en de Tartaaren achten de Halmen zeer bekwaam om Matten van te vlechten. Ook wordt aangemerkt dat de Bla- den, fyn geklopt, dienftig zyn om de Naa- den CO Typha FoL femi - cyllndricis , Spica mascula foe^ mïneaque remotis. Gort. Belg. 264. Ger. Prov. 120. Gouan Monsp. 480. {acq. Vtnd. 169. Gort. Ligr. 148. Ty- yha Clava mascula a fosminina remota. Hall. Ilelv. N. 3306. Typha. H* Cliff* 439. FL Snee. 772 , 830. R. Lngdba 73. Gmeu Stb. I. pk 133. Typha media. Clus. Pann> 716* Typha paiuftris Clava gracili. C. B. Pm, 20. Tournf. Jnft. 530. Typha paiuftris minor duplici Clava. Mor. S* 8. T. 13. f. 3. Typha minor f, Typhula. J. B, HiJL 11* p. 518. C. B. Theatr.^u Grasplanten, 40ï den van Schuiten dïgt te breeuwen , en dat VL zy van de Kuipers gebruikt worden , om de Ar°EE** Hoepels vast te doen fluiten om de Vaten. Hoon* Sparganium. Egelknop. De naam van Rietgras en Driekantig Lifch te onbepaald zynde , gebruik ik die van Egel- knop > overecnkomftig met Igelknosp > gelyk de Duitfchers dit Gewas tytelen. De Griek- fche naam kon van de breede Bladen afkomftig zyn. Immers men noemt het , in 't Franfch. Ruban cTEau* dat is Water - Lint : in 't En- gelfch Bur-Reed , dat is Klis - Riet > wegens de ruige ronde Bloemhoofdjes 3 de bovenden f met Mannelyke Bloemen , wier Kelk driebla* dig is , zo wel als der Vrouwelyken 5 in de or;der* fte Bolletjes , alwaar hy een tweedeeligen Stem- pel bevat. Hier op volgen een- of tweehok- kige Zaadhuisjes 3 ook tot een Bolletje ver- gaard. L (i) Egelknop met opgeregte driekantige Bla- den. In Sparga* mum erec» turn. O) Sparganium Fol. ere&is triquetris. SyfL Nat. XII« Opftaanclt Gen. 1041. Veg* XIIL p. 702. Gort. JBetg. 264. |Gouan Monsp. 480. Ger. Prov» 120. Fl, Snee* 770, 831. R. JLttgdb. 73, Gron. Virg. 114. Gmel« 8ib. I. p. 133. Hall. Helv» N. 1303, Sparganium Ramofum & non Ramofum. C. B. Pin, \$.,Theatr% 228. Platanarda f. Bu- *omon,DoD*iVw/?/. 601. Lob. Ic. 80. Tournf. IvfU 530. T. 3°2- II. Vmu XIII. Stüjk, 49* EfiNHHÜIZIGE A VI. In Moerasfen , Meiren , Slooten en Beeken * V. liefst in niet fterk bewoogen Wateren , die rÏuk°ÏC" tevens helder zyn , groeit door geheel Euro- pa dit Gewas 5 dat meestal twee of drie Voe- ten , doch fomtyds ook eens Mans langte hoog voorkomt, zo Lïnnjeus aantekent. Het is kenbaar aan een Rietachtige groeijing met breede geelachtig groen glanzige Bladen , de onderden driekantig , de bovenden plat rgroei- jende aan de Steng , die fomtyds enkeld is 9 fomtyds zeer Takkig; , gelyk men 't dus over- vloedig in de Slooten tusfchen Haarlem en Overveen kan befchouwen. De Steng en Takjes zyn met de voorgemelde ruige Bol- letjes beladen 3 waar door het een aartige Ver* tooning maakt. ' II. (2) Egelknop met neerleggende platte Bladen. Sparga* mum na» tans. In de Noordelyke deelen van Europa was inenXem" deeze kleinere Soort , met op 't Water leg- gende en dus als zwemmende Bladen, door onzen Ridder waargenomen. Zyn Ed. merkt aan , dat dezelve voorkomt in groote zagt. vloei- (Y) Spargctnium Fol. decumbentibus planis. Sp. Plant* 2. Sparg. Fol» natantibns s plano» convexis. FL Lapp. 354, FL Suec. 771 } 832. Spang, non Ramofum minus. Dill» Giesf. 130. Sp. 58. Sparg. Fol. planis mollibus decumbentibus. Hall. Relv. N. 1304» Sparganium mi* nimum. Raj, Rist. 1910. AngU III, p. 437, ( vlocijende Stroomen en in , Meireh , dikwils Vfè ter diepte van twee Vademen , zo dat ditgeen AFyf* kleine Plant kan zyn : maar het allerkleinfte Hoofd Egelknop, door Ray in Engeland gevonden * was ook in de Moerasfen van Sweeden ge* meen. Of dat alleen door de Groeiplaats ver- fchilde , kon hy niet bepaalen. Halleu houdt dit Kleine voor een Verlcheidenheid van 'k voorgaande, dat hy gezien hadt , naauwlyks een Handbreed hoog. Voorts was hem, zo hy meende , ook in Switzerland dat Zwem* mende van Linnjeus voorgekomen. Dit hadt maar drie of vier Zaadbolletjes, en één enkel Bloembolletje, aan den top der Stengen* Zea, Spaanfche Tarw* Dit Geflagt heeft de Mannelyke en Vrou-* welyke Bloemen in verfchillende Aairen , bo* ven elkander, de eerstgemelden hoogst. Van deeze beftaat de Kelk, zo wel als de Bloem 5 met haare drie Meeldraadjes, uit langwerpige Kafjes. De Vrouwelyke Bloem heeft ronde .holle Klepjes , het Vrugtbeginzel influitende met een zeer lange Styl. Deeze Stylen maa- ken, met elkander, de Vrugt- Aair zeer Ve- zelig en als gehaaird. Dit alles ziet men hier voor duidelyk aangeweezen (*). Maar CO In &g> 9. op Plaat LXXXVII , en hMz. s> IX Deel, XIIL SWK, m •EemhüïïïgB vr. Maar ééne Soort ïs hier van bekend , Welke ■AryEEL,den naam van Mays of il&fe in Amerika Hoofd- voert (i> Wynoemënze gemeenlyk Spaan* STUK j /fcW 7<7W*, om dat zy door de Spanjaarden uit Zek de Westindiën overgebragt en, in Spanje de Chineezen Fannie. Linn^us den gewoo- Hen naam Mays , als barbaarfch, verwerpen- de, heeft dien van Zea , zekerlyk voor een ge* zei der Wortelen van Wit Nieskruid; 't welk v. het Gedierte , dat dezelven eet , dronken stuk. maakt. Zy worden op 'i meefte vier Vinge* f^2fchê ren diep gefcokcn, en dan opfchietende,by de uitroeijing van het Onkruid , hetzelve , met dfe Aarde , by de Stengels opgehoopt; dat te- vens tot befchutting (trekt van den Stoel der Planten. Zo 'er ruimte genoeg is , wordt dikwils het Onkruid met de Ploeg uitgeroeid. De Heuveltjes worden eindelyk een Elle hoog en niet minder breed , bevattende gemeenlyk drie of vier Stengels van dit Koom* De Uit- loopers worden 'er afgerukt ; de verwelkte Bloemen afgefneeden ; 't welk de Aairen tot meer volkomenheid brengt, die eindelyk, ryp zynde , in de Herfst afgeplukt , en , wat te droogen gelegen hebbende , voorts tot bewaa- ring opgelegd of gehangen worden. De Wil- den laaien hunne Mays- Aairen in een zagte Rook droogen, en hangenze dan op, aan het Dak hunner Hutten , waar door zy dezelven veele Jaaren , tot dagelykfe Spyze en Zaay* Koorn , gped houden. Maar dikwils verber- gen zy het in Kuilen van den Grond , op droo- ge plaatfen ; gedagte Kuilen eerst met ge- droogde Boomfchors , Riet of Gras bekleed hebbende ; dat weleer by hun de gewoonte was en nog in tyden van Oorlog plaats heeft. Dit is een uirtrekzel van 't gene de Heer li 3 Kalm II. Dssi-. XIII. Stuk. 502 Eenhuizigk VI. Kalm, aangaande de Teeling van dit Koorn, üfdeel. -n Noorcj . Amerika , heeft waargenomen (*> Hoofd- jen opzigt van deszelfs fterke .vermenigvul- ^^^diging merkt hy aan, dat het vooreen Mis- layur. gewas in die Landen gerekend worde , wanneer men niet tweehonderdmaal zo veel , als 'er ge- zaaid is , van de Spaanfche Tarw inoogft. Naauwlyks ééne Aair heeft minder dan drie- honderd Korrels , en daar groeijen gemeenlyk twee of drie Aairen op één Halm: zo dat, of- fchoon al eenig verlies door 't Ongediert ge- leeden wordt , de vermenigvuldiging door- gaans wel zeshonderd is voor één. Daar be- hoeft, derhalve, maar weinig geplant te wor- den voor de Huishouding en tot den Uitvoer levert dit Koorn onverbeeldelyk uit. De groe- ne Aairen , gebraden , worden voor een lek- terny gehouden , en uit de Stengels kan men een Sap zuigen , dat zeer aangenaam is, zyn- de daar van ook Suiker gekookt geweest en van de gekneusde Stengels brouwen zy een foort van Bier. Brood Het voornaamfte gebruik, dat van de Spaan- ^l/gv0c^d fche Tarw in Noord -Amerika gemaakt wordt 5 is tot Brood, 't welk de gewoone Spyze der Amerikaanen is , zelfs by Luiden van Aan- zien en Vermogen. Komt een Vreemdeling by hun 5 dan laaten zy hém zo wel Tarwe- als O Zie StoeUu Verhand. XIII* & XIV. Band. Grasplanten. 503 als Mays -Brood voorzetten en kiezen wat vi. hem best behaagt. Men doet doorgaans wat A^eel* Rogge- of Tarwe - Meel onder dat der Mays ; Hoofd- dus is dat Brood zeer gezond en fmaakelyk , sp^^ houdende het Lighaam open. Geen Onge- larw. makken hadt de Heer Kalm, noch in zig zelf noch in anderen, die het geduurig aten, ver- nomen* Dikwils mengen zy 'er , voor het bakken, Pompoenen of andere Vrugten , en de Wilden Blaauwbesfen , wilde Druiven of Aardbeziën onder ; dat dan het Brood zeer lekker maakt , inzonderheid , wanneer het verfch en warm gegeten wordt. Maar alles overtrof, volgens zyn oordeel , de Lekkera JBry van Mays 9 die zo wit ziet als Melk. Toen^ry' 5, ik my eenigentyd by de Hollanders ophield, 3I (ze^t hy ) die Noordwaards van Albanië „ woonden, had ik alle Avonden niets te eeten „ dan Maysbry of Melk , en hyna geen ander „ Ontbyt , dan die zelfde Maysbry , of in „ Botter gebraden, of met zoete Melk opge* warmd ; dewyl die Hollanders den geheeleu „ tyd niets anders eeten. In de Zomer, by- 5, zonderlyk , toen ik by hun was, kookten „ zy ten deeleBry, ten deele Prut, van Mays- 3, meel en Room , die een hongerige Maag „ taamelyk fmaakte. Men maakt ook van de ?, Grutte van Mays een Bry of Pap, met Wa- 3, ter, Wey of ook met zoete Melk gekookt, 3, zeer veel gelykende naar Ryftenbry en niet li 4 » ai- II. Vs&u XIII, Stuk, 504 Eenhuizige AfdÏel. " alIeen met Suiker of syr00P zeer lekker ^ V £ maar ook zeer voedzaam." srl°KWm De Europeaanen hebben van de Amerikaa- Vieefch- nen, in dat Wereldsdeel , geleerd, zekere. Sop, enz. Vleefchfoepen te maaken van Mays, welken de Franfchen Sagamité , de Engelfchen Hom- mony, de Zvveeden Sapaan noemen. Ten dien einde kneust men de Spaanfche Tarw -Korrels, geweekt zynde 3 in een Houten Blok dat uitge- hold is , tot een foort van Grutte , die dan eerst wat gekookt en vervolgens het Vieefch daarin gedaan wordt. De Mays, naamelyk , moet tot het gebruik gepeld worden, dat al- dus gefchiedt : maar men weekt ze ook wei in een foort van Loog van Asfche, waar door dé Bast 'er af gaat ,terwyl de Korrels heel bly- ven , en hier door werdt Doftor Colden bedroogen, de zodanig gepelde aanziende en befchryvende als naakte Mays. Daar wordt ook Mout van gemaakt tot het brouwen van JBier , 't welk inzonderheid gefchiedt met blaauwe Mays , en fommigen hebben 'er Mout- wyn van geltookt. Kragfc- Denatuurlyke Ingezetenen van Kanada, en Meei' andere Wilden , die , zo tot hunne Reistog- ten met Pelteryën, als tot de Jagt en tot den Oorlog 3 dikwils een Voorraad van Voedzel behoeven , van weinig omflag of zwaarte, hebben daar toe dit Koorn zeer behendig weeten te gebruiken. Gebraden ftampen zy he.u Grasplanten. ƒ05 hetzelve tot Grutten , onder welke * na dat vl het Kaf uitgewannen is, zy wat Suiker men- Al^EL- gen, en floppen het dus in een Zakje of an- Hooïd* der Tuig, dat zy gemakkelyk op de Rug kun-^^ nen draagen. In de Wildernisfen Honger Tarw. ^ krygende neemen zy een Handvol daar van en mengen die onder Water, dat zy vinden; 't welk hun dan tot Drank en Spyze ftrekt. De Iroquoizen noemen deezen Voorraads- Kost Quitzera. Het is een Kragtmeel, mis- fchien zo nuttig , als men ooit heeft uitge- dagt. Van den dienst, dien men van de Spaan- fche Tarw, zo voor de Paarden en ander Vee, als voor het Pluimgediert kan hebben , fprak ik hier voor. Ook is 't niet onwaarfchynlyk, dat het Meel daar van , met Melk en Boter of Vet tot een Pap gekookt , zeer dienftig zy tot verzagting van Pyn en het doen ver- flaan of aanrypen van Gezwellen : gelyk ook de Heer Kalm verhaalt (*). ' Niet zonder reden hebben, dan, de gezegde kundige Natuur - onderzoekers de Voorttee- ling van dit Koorn,in onze Provintiën saange- preezen. VVy zouden dus de onvrugtbaarfte Gronden, met gemak, ten nutte kunnen maa- ken, en eenen onuitputbaaren Voorraad van Graa- (") Stockh, Verhand, als boven, li 5 II, ElEEL. XIII. SuflS. jo6 Eenhüizïge VI. Graanen bezorgen aan ons Lsnd, ja uit het Afdeel. ze|ve veeje anc}ere Volken kunnen fpyzigen* jHoofd- even als de Noord- Amerikaanen doen; heb- ^^^bende daar toe geen hulp van buitenslandfch Tarw. Volk noodig : terwyl ook dit Gewas tot be* fchutting dienen kon van andere Plantagiën , inzonderheid van die van Tabak. Vrugt- ^e verwonderen is 't , dat de Spaanfche mankende Tarw 3 in hoedanigheid dus zo zeer met het gewoone Koorn overeenkomftig, daar van ia de Vrugtmaaking zodanig verfchille , dat zy de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen af- gezonderd heeft. Ondertusfchen heeft de- zelve hier door tot bevestiging geftrekt van de Bevrugtinge der Planten. Veelen hebben bevonden , dat , zo de Bloem- Aairen vroeg afgefheeden worden aan een Plant , die op zig zelve ftaat,de Vrugt- Aairen volftrekt mis- draagen en ;geen Graankorrels uitleveren. Aan den anderen kant , wederom , heeft men op- gemerkt, dat, zo blaauwe of roode Mays ge- zaaid wordt op een Akker , onder de witte of geele, ahdan een menigte bonte Aairen voort- komen, met Korrels van verfchillende Kleur. Bovendien is zy fomtyds onderhevig , een enkele Aair voort te brengen, half Mannelyk, half Vrouwelyk ; gelyk de Heer Baron van Gleichen opmerkt, door wien de Vrugt- maakende deelen van dit Koorn ten allerdui- delykfte en wegens de grootte ook ten blyk- feaar- b3arfle in Plaat vertoond zyn. Immers die VI. Buisjes 9 welke het fyne Stof der Bolletjes van v. 3 het Stuifmeel in den Stamper brengen > zyn J^*n* door zyn Ed. ook aangeweezen (*). Tripsacum. Lidkoorn. Om dat de Aair van dit Gras , dat een Soort van Graanen draagt , tegen de natuur der an- ^ deren uit Leedjes beftaat 9 noem ik hetzelve Lidkoorn. Hoe dat de Mannelyke en Vrou- welyke Bloemen zig onderfcheiden , de laat- ften met Gaatjes doorboord zynde, is hiervoor zeer duidelyk aangeweezen (f). Het Geilagt bevat de twee volgende Soorten. Cl) Lidkoorn met Manwyvige Aair en* 1. JDaiïyhi* In des. Gevin* (*) Obferv. Microscopiques. Fo!. Tab. XIX- Vergelyk &erd% PI. I , bladz. 87, in het II, D. I. Stuk deezer Nat. Hiflorie. (f) In Fig. i2 op Plaat LXXXVII : zie bladz. 24. (O Tripfacum Spicis Androgynis. Syff* Nat. XII. Gen. 1044. Vegi XIII. p. 702. Coix Sem. angulatis. H. Gffl* 438. R. Lugdb. 72. Gron, Virg. 144. Gramea Dattylon maxim. Americ. Pluk. Alm% 174. T. 190. f. 2. Gr. Daft. Ind. efcul. Spica articulata. Ambr. Phtjt. ï. P* 545» T. 546 , 547. Mor. Bijt III. p. 185. S. 8. T. 3# f. 11. Scheuchz. GV#w. 108. Raj. Bijt, 1908. Se- famum perenne Ind. Spica Frumentacea\ Zan. Bijl. j>9 ï8i. T. 69; niet 68> gelyk verkeerd is aangehaald. II. Djsel. XIIJ. Siüiu Ee nhüizige VI. In een Tuin der Kapucynen te Luccavondt Afdeel. ^aar ^et zeer we* voort wilde. ' v° 'Om dat het een overblyvende Wortel hadt , en ten opzigt van het Zaad zeer geleek , hieldt hy hetzelve voor 't Sefamum der Ouden; waar van P l i n i u is fchreef : het komt uitlndie en men maakt Olie daar van. Hoe 't zy, zyn Ed. vondt het by Morison, in deszelfs Kruidkundig Voor [pel > aangeroerd, onder den ftaam van Indifch Koorn , met een gewrichte Aair en overbJyventie Wortel*, die aanmerkte /dat het zeer kenbaar was , aan een Aair van een half Voet langte, uit Leedjes famengefteld vaneen halven of geheelen Duim. Naderhand be- fchreef de Iaatstgemelde Kruidkenner hetzel- ve aldus. 3, Dit zeer groote Gras, uit Virginie over- „ gebragt, groeit weeldig in de Tuin en ver- 3, draagt de Winter - Koude* Het geeft Zwaard - 33 achtige Bladen uit, van een Elle of langer, 3, groen, overlangs geftreept, ruuw gerand, 3, met een brosfche middelrib aan de Rug 3, gekield. Tusfchen deeze Bladen , die over- 3, end ftaan, fchiet het Halmen, van een Pink 3, of Schryfpen dik, met weinig Knietjes en „ lange Leden , hoekig , uit den groenen 5, paarfch , eens Mans langte hoog. Der- ,3, zei ver top verdeelt zig, Kroontjeswys , in 3, drie, Craspj.ant*n. $0$ „ drie, vier of vyf Aairen , van een Span of AJJ;ut: „ een Voet lang, geftrekt en uitgebreid* Ie- V. „ der Aan is Schubbig , op een Kwartier s^?**-' „ Duims afftand gewricht , en ligt breekbaar in Leedjes, die enkelde Korrels, overhoeks n geplaatst, en in een hoekige, geelachtige „ Scheede beflooten , bevatten. Van ieder Knietje hangen , in de Zomermaanden , twee „ Wollige bruinachtige Tongetjes, af, die 5, uit de gevorkte Bloem , gelyk in anderen, voortkomen." Door dit laatfte bedoelt MoRisoN,zeker- lyk,de twee ruige Stempels , die op den ge» gaffelden Styl zitten. Het Koorn wordt door Zanoni by Piftaches vergeleeken, doch valt kleiner, 't kGewas wil ook zeer wel in onze Tuinen voort, gelyk in Engeland , maar wordt 's Winters tegen de Vorst gedekt. Evenwel is 't bedenkelyk , of het wel tot de Ooftindi* fche Planten, daar de Heer Bürmannus het t'huis brengt, behoore. (2) Lidkoorn met een tweeflagtige Aair. Ir# Tripfacum Uk Zaad' van Jamaika was dit in de Akaó.e- ^^am mie -Tuin, te Upfal in Sweecien , geteeld,^. ! , , . Twee* bloei- flagög. CO Tripfacum gpica Hermapbrodita. Ltnït. Dec. 17, T. 9» Cenchrus Spica oblonga glabra, Calycibus rïgidis, quadripartitis ; inciftms apertis , Laciaiis acuxninatis. Brown. Sfam. p. 367. N. 3, ÏL Defj,, XIII. Stuk, jiö Eenhuizigê VI. bloeijende 'er Jaarlyks en ryp Zaad geeven* AfraEL. ^ {^et overblyvende. BaowNEhadt 5Tük!ÏD" hetzelve genoemd, Cenchrus met een lang- moor/*, werpige gladde Aair en fty ve Kelken , die in vieren gedeeld zyn, met open infnydingen en fpitfe flippen. Het fchiet een Halm , van twee Voeten hoogte, rondachtig, opftaande, zeer glad en Takkig; met Bladen aan de Knie- tjes die zeer fmal zyn , een Stroo breed , een Span lang of langer. Aan den top en 9t end der Takken komt een Aair, die lang gedeeld, Cylindrifch is en omgekromd, hebbende een bogtige Graat , in welks bogten Eyrondc Bloempjes zitten , overhoeks. Derzelver Kelk, uit vier of vyf Kafjes beftaande, is als gevenfterd , de openingen door een ftomp Tandje van een gefcheiden, met Lancetvor- mige fpitfe Klepjes , en bevat twee , drie of vier Blommetjes, die veel kleiner zyn, ieder in een Kelkkafje vervat , en drie Meeldraad- jes hebbende met een Eyrond Vrugtbegin- zel , dat een zeer klein geel , byna doorlchy- Bend, Eyrond Zaadje wordt. C o i x. Traangras. De naam van Jobs Traanen , die gemeenlyk, ik weet niet om welke reden , aan dit Gewas gegeven wordt , gaf aanleiding tot dien van Traangras. Het fchynt door Theophras- GRASPtANTEN. JU rus Coix genoemd te zyn. De KenmerkenAr^ maaken eene befchryving der Vrugtdeelen 5 v.u wier Mannelyken in een Aair afgezonderd zyn van de Vrouwelyke , die onder dezelve een foort van Traan uitmaaken , met twee Blommetjes daar in ; gelyk ook de Kelk der Mannelyken tweebloemig is en het Zaad met den Beenachtigen Kelk gedekt (*). De eeniglle Soort , daar van opgegeven (i) , is weleer voorgefteld onder den naam van^^Jo£ Rietachtig Steenzaad of Geerst 9 en, dewyl het bekend was by de Ouden , is het te denken * dat de Levant daar van de natuurlyke Groei- plaats zy. P l i n i u s heeft , onder den naam van Diospyros > buiten twyfel hetzelve bedoeld , als Steenhard Zaad hebbende , zo groot als Cicers, wit en glanzig gelyk Paarlen. Lob el befchryft het gene uit Kandie, Syrië en Rho- dus , gebragt en aldaar van zelf gegroeid was ; dat is te zeggen in 't wilde: ja Plinius zegt (*) Zie de Afbeelding Fig. 8 , op Plaat LXXXVII » bladz. 23. CO Coix. Stfft. Nat. XII. Geiu 1043. Veg. XIII. p. 703. H. Cliff. 437. Ups. 281. R. Lugdb. 72. Fl, ZeijU 330. Gron. Firg. 143. Lithosperm. Arun^inaceum. C. B. Pi». 258- Lacryma Job. Toürnf. In ft. 531 Clus. Misp. 501. Lacryma Job jnultis f. Milium Afundina- ceum. J, B, Hift. H# 449. g# Lacryma Jobi Indica» Rumph. Amb. V. p. 193. T. 75. f. 2» Lachryma Jobi Zeylanica omnium maxima. Bitrm. Zetjh 138* Herm» lugdb. 426. Catriconda. H. MaL XII. p, 133. T.7Q* II. Deel, XIII. Stuk* Sia Eenh ü i neg VI. zegt 'er van : het befte groeit in Kandie , dat it Afdeel. ^ ^ natuurlek Land. De Kloofterlingen Hoofd- plagten het veel te kweeken in de Tuinen., S™Tracm- om ^ z^ Paternosters maakten van het gras. Zaad. Of dit ook aanleiding gegeven hebbe tot den belachlyken naam van Jobs of Chris» tus-Traanen , is bedenkelyk. In Duitfch- land en Vrankryk noemt men ze ook wel Lieve Vrouwe» en in Spanje Mo fes Tr-aaneu. Clusius geeft daar van, onder de Spaan- fche Planten , een zeer fraaije Afbeelding* Forskaohl heeftze, by Kairo in Egypte, wild groeijend? gevonden. Dit Traangras zweemt , in Gewas en Bla- den, veel naar de Spaanfche Tarwe, doch valt in Europa op ver naa zo hoog niet als in Oostindie , alwaar het de hoogte bereikt van zes Voeten, zoRumphiüs meldt(*). Waar- ichynlyk zal die meerdere grootte van het Klimaat afkomftig zyn ; gelyk men zulks in meer Planten waarneemt. Dus zal hier ook behooren de Rietachtige Geerst van Herman- mis , met Zaad als van het Lithofpermum , zeer groot en hard : als mede de Zonne • Geënt van BoNTius,en die uitermaate groote Jobs Traa- (?J Te weeten da} gene 9 't welk van hem befchree* ven is en afgebeeld, onder den naam van Lachryma ^fobt > niet dat Gewas , 't welk Ova Piscium of Kuit der Vis- fdien by hem genoemd wordt , op dit Gc/lagt aange- haald zynde door de Heerea Linn;eus eitf fiüRf f^ANNUS, Grasplanten; Traanen, door Plu mier gemeld en van Merian in Afbeelding gebragt , zo fommi- V- gen willen (*): welke my echter vry wat ver- sim, fchillende voorkomen* Dat Kruid groeide al- daar op Waterige plaatfen , vier of vyf Voe- ten hoog; zo zy aanmerkt , en tpdt de Tros- jes zeer kort gefteeld ; dat niet zodanig is in het Ooftindifche , aldaar Sake genaamd ., en meest van het Europifche verfchillende, door eetbaar Zaad te hebben. Aan 't end van ieder Steeltje, waar in zig de Pluim verdeelt, groeit een Korrel als een Erwt , die wel zeer hard van Bast is , doch door weeken gepeld kan worden , zegt Rümphiüs, en waar van de Amboineezen, gekookt, veel werksmaaken tot verfhapering. Het werdt aan de kanten van de Rystvelden , of ook in de Tuinen , op de Oofter- Eilanden , als ook op Java en elders 9 geplant of gezaaid. Men haeft 'er, zegt hy, ook Wilde, Sake outan genaamd, die door de 'Steenhardheid van het Zaad nader kwam aan de Europifche of Levantfche Jobs Traa- oen. O l y r a. Speltgras. De Griekfche naam Olyra werdt aan een foort van Koorn oudtyds gegeven , dat in de Oos- (■') Surfa: Inféiïen. Tab. 54. Buiui, Fi% Zeijl uts. Kk IL D«l. XIIL Stuk, 514 Eenhuizioe VI. 1 Oofterfche Landen groeide , en daar men in Aideel. Egypte Meel van maakte : doch de derde of Hoofd- flegtfte Soort (*) ; des veelen het voor de Spelt ;TüKj neemen. ik noem 9 derhalve , dit Geflagt OJrjra Spelt gras. De Kenmerken zyn, hier voor3dui- 1& delyk opgegeven (f). vhidig, j5e eenigfte Soort 5 tot nog toe gevon- den (i), groeit in de Westindiën. De be- roemde Sloane ontdekte dezelve op h Ei- land Jamaika en noemde ze Groot Panikgrai met een eenvoudige gladde Aair 3 de Korrels op Steeltjes zittende. Het heeft een hooge gewrichte Halm, met de Scheeden der Bladen bekleed, en ongedeelde, Eyronde, zeer bree- de gefpitfte Bladen. De Pluim is enkeld,met menigvuldige Mannelyke Bloemen zydelings en eene Vrouwelyke , die Vrugt draagt, aan \ end , op een verdikkend Steeltje : zo dat het Kraakbeenig JZaad zig als een Belle ver- toont. C A R E x. Cyperbies* De Ouden hebben door Carex verflaan een Soort 00 Far in Egypto ex Olyra connxitur. Tertium Ge- nus Spicoe hoe ibi eft. Plin. Hifi. Libr. XVIII. Cap. ?• P 373- (f) In Fig. 33 , op Plaat LXXXVII: zie bladz. 28. Olyra. Sijft. Nat. XIL Gen. 1045, V*g. XIII. p. 703. Am. Acad. V. p. 408. Gramen Paniceum majus , Spica ümplici laevi , Granis Petiolis infideitfibus. SlQ&X* gfam. 30. Hifu I. p, 107. T» 64, f. z% Graskanten: $ï$ Sóórt van ftekelïge Biezen* en wel het Helm- Vï* gras onzer Zee -Duinen, zo fommigen wil- len: anderen hebben dien naam op andere, in H™***8 TrT , lr . , 1 _ STUK. 't Water groeijenue Kruiden, toegepast, Lin- k-kus gebruikt hem hier voor een Gedagt van Planten 5 Welken de vermaarde Toürne- Fout gedeeltelyk Cyperoides genoemd heeft, als gelykende naar den Cyperus, dien ik Cy- pergras geheten heb i zo dat ik deeze Plan- ten , digt by el- L^™*^ kander 5 overhoeks , Manwyvig^naaku Haazen- Itaartige. £io) Cyperbies met een meervoudig famenge- X. ftelde Aair, die van onderen los/er is : de Vosfen^' Aairtjes Eyrond, Manwyvig ^ gekropt > van fta.aEtige,. boven Mannelyk. We- * (9) Carex Spica compofita ; Spiculis ovatis fesfilibus approximatis &c. Sp. Plant. 8» Gort. Belg. 265* Gouan Monsp. 482. Jacq. Vind. 166. FL Snee. 751 , 837- GmEl. Bib* L p« 147- Carex Spie. nudis fubrotundis diftinctis &c. Hall. Betv. N. 1361. Car. anguftifolia Caule tri- quetro &c. Seg, Ver. J, p. 124. T. 1. f. 2. Gr. Cype- roides paluftre majus Spica divifa, C B, Pin* 6. Thextr. 88» Gr. Cyperoides ex Monte Ballon , fpica divifa. J. B. Bi ft. II. p. 497. Gram. Cyperoides parvum Aq. Lob, lct 19. (10J tëfare* Spica fupradecompofita inferne laxiore * &c. Sp. Plant. 10. Gort. Belg. 265. Gouan Monsp. 482, Jacc*. Vind. 166. F/, te, 750 , 838- Oed. Ban% 308. R, Ltigdb. 74. Gmel. *S% I. p. 146. T. 32. Carex Splcis fubrotundis echinatis &c. Hall» Belu. N. 1364. Car. Paluftris major Radice fibrofa» Mich. Gen. 69. T- 53« f* li > 14* Gr. Cyperoides paluftre majus , Spica compafta. C. B. Pin* 6. Theatr. 87. Gr. Cyperoides tri- quetrum Spica integra. J. B. Bijl. II. p. 479. Gr. Pa- luftre Cyperoides. JLob. h\ 19. Kk 5 ÏL Peel. XIII. Stuk, $%2 E E N H ü I Z I C E VI. Wegens de gelykenis der Aairen voeren dee- Afdeel, ze ^en 5yDaam 3 waar van ^e eerfte meer in vog- Hoofd- ti^e Weidene groeit, de andere in Moerasfen* STUK en beiden dikwils aan de kanten van Slooten en Graften. Men noemtze gemeenlyk Wild Wat er - Galigaan * Gras ; om dat zy naar het Cypergras, 't welk men Galigaan noemt, veel gelyken. De hoogte is op de eene plaats meer, op de andere minder: zo dat menze fomtyds " met Halmen van twee Voeten 5 fomtyds van één Voet of een Span, ja minder lang te aan- treft. De laatfte is, in onze Gewesten, door- gaans de langfte; daar de Heer Gouan de- zelve in Languedok met Halmen van ander* halve Handbreed waarnam. Met een ftekelig ruuwe Aair komt deeze voor , die uit veele ronde Aairtjes famengefceld is of famengehoopt, en dus aan de bepaaling voldoet; gelyk men uit de zeer fraaije Afbeelding van Michf*. lius kanfzien, De Figuuren van Lobel en Baühinus geeven * wegens de kleinte , maar een ruuwe Schets van deeze Biesgewasfen, XT. O1) Cyperbies met een famengeflelde tweezy* B^hoides. dige naakte Aair\ de Aartjes Manwyvig? Spelt- langwerpig , aan elkander r aakendei de Halm naakt* In (n) Carex Spica compofita difticha nuda, &c Sp. Tlant. 9. Am. Acad. IV. p. 293. Car. Spicis dittfehis te- retibus repandis. Hall. Heli/. N. 1358. Car. fibrata ra* dice anguftifolia &c Mich. Gen, 70. T. 33. f. 17. Gr. Cyperoides elegans p Spici «^mpoiita asperiore» Raj* Wft* Grasplanten. 523 In Europa valt ook deeze fraaije Soort , VI. , Afdeetc» welke den Heer Haller doorgaans voor- v. kwam in de Alpen van 't Bernfche Gebied , SJJ™FD* zynde omftreeks Gottingen gemeen. Zy heeft driekantige naakte Halmen van anderhalf Voet langte en lange Bladen ; de Aairtjes zyn byna gelyk in de Spelt gefchikt, maakende een plat- te A air, allen witachtig. (12) Cyperbies met de Aairtjes byna Eyrond, XII. afftandig) ongefteeld, Manwyvig : de Zaad- ftatl!^ huisjes , /pits , /preidende 5 gedoomd. Gedoom- xni. (13) Cyperbies met de Aairtjes byna Eyrond^ a/fiandig y ongefieeld^ Manwyvig : de Zaad- achtige, huisjes Eyrond* Spilrondachtig 3 wyd ge» mikt, ongedoomd* De Gedoomde , ook in ons Nederland ge- vonden , komt in Switzerland op verfcheide plaat- (12) Carex Spiculis, fnbovatïs, fesfilibiis remotïs , An- ti rogy nis &c. Sp. Plant. n. Gort. Belg. II. N. 764. Gouan Monsp. 482. Oed. Dan. 284- Fl. Suec. 752 , 839. Gmel. Sib. I. p, 148, Car. nemorofa, Fibrofa. Rad* Mich. G^. 69» T. 33. f. 10, 11 , 12. Car. Caule Fo* liisque asperls &c, Hai.l. Heiv. N.^1365, Gramen Ne» morofum Spicis patyis asperis. C. B. Fin. 7. Theatrm 100. Mor. S. 8. T- 12. f. 27. (1$) Carex Spiculis fubovatis fesf. remotïs Androgynls &c. SP. Pkmt. 13. Gort. %efgm II. N. 765. & Snee. II. N. 840. ÏL Deel* XIII. Stras 524 E E N H ü I Z I C E a Vl plaatfen, als ook in Sweeden,, in Rusland en ' ^FvEL' zelfs in Siberië voor. Het zyn ronde ftekeli- Jjhn* ge Hoofdjes, ver van elkander waar door zy zig onderfcheidt , komende anders de Vos- fenftaartige zeer naby. De Heer Hall er verbeeldt zig, dat de Dolykachtige , met on- gedoomde Hoofdjes, wel een Verfcheidenheid kon zyn , daar van , door de jongheid verfchil^ lende, en derhalve ook kleiner, gelyk Lin- kje us die in S weeden waargenomen hadt. XIV. (i4) Cyperbies met de Aairtfes Eyrond, byna Carm •Afftandig. jes met de Halm gelyk* ongefteettU afftandig, Manwyvig-en Blik* Op verfcheide plaatfen aan de Waterkanten in onze Provinciën , en elders in Europa, komt deeze voor , die kleine ongefteelde Aairtjes heeft in de mikjes van Blaadjes aan de Halm welken de Ridder Blikjes noemt. Michelïus vondt dit Biesgewas overvloedig omfcreeks Flofence. Aan de Oevers van Beekjes by Zei- rich ^ (14) Carex Spicuïis ovatïs fubfesf. remotis Androgy- nie 5 Bracleis Culmum cequantibus, $p. Plant. i4 Gort Belg. IJ. N. 766. Am. Acad. IV. p. 2g3, ]aC(X[ Vinl 367. Oed. Dan 370. Mich. Gen. 70. T. 33. f. 16. Cy- peroides anguftifoJ. Spieis fesfiiibus in Folior urn' al is." Rat. Htfl. i295. Mor. S. 8. T. 12. f. 17. Pluk. Alm. 178. T. 34- ^ 3. fi. Carex Axïllaris. Sp* Plant. i3. Ca- rex Sp. Androgynis &c. Hall. Ilefa.N. 1357, SeaaucM- Gram. 483, Grasplanten. tkh in Switzerland is hetzelve gemeen. Het VT* heeft een taamelyke grootte. Apdek6; Hoofd* (15) Cyperbies met de Aairtjes langwerpig , ongefteeld , afftandig , Manwyvig : Z en bo- ven met Aairen beladen van aanzienlyke lang- te, die uit enkele Aaïrtjes beftaan, als gemeld is. De andere heeft minder hoogte en de Aair- tjes (15) Carex Spiculis oblongis fesfilibus remotis Andro*« gynis ; Capfulis ovatis acutis. Sp> Plant. 15. FL Suec. 753 9 841. Cyperoides polyftachion , Spicis laxis &c. Scheuchz. Gram. 847. T. 11. f . 4 ? Gramen Cyperoides anguftifolium , Spicis longis ere&is. C B. Pin. 6. Thsalr. S4. Mor, S. 8. T. 12 f. 8 12. £ 8- Carex Spicis ova*« «is &c. Hall, Hetu. N. 1359. (16) Carex Spie. fubrotundis remotis fesfilibus obtufis Androgynis &c. Sp. Plant. 16, FL Suec, 754, 842. FL Lapp% N. 332. Gr. Cyperoides Spicis curtis divulfis* J^oes. Prusf. 117, T. 3?. Hall, Kehf* N, 1360» Qeb* Dan. 285. |{9 Deel. XIIL Stujc, ËENHüi^IGË VL tjes zyn rondachtig. Beiden groeijen 2y öp Aföeel. bj-Qgifige plaatfen en de laatfte heeft de Aan Hooïo- ren grysachtig of uit den zwarten en witten stuk. . ° bont. XVII. Carex Pa- niculata* Ge- fluimde. XVÏÏL Ivtdica* Ooftin* difèhe* (17) Cyperbies met een famengefteJdê Tros 9 van Manwyvige Aairtjes. In modderige Berg- Valeijen der Zuldelyke deelen van Europa , komt volgens Linn^us deeze voor, die volgens Haller in Swit- zerland op dergelyke plaatfen gemeen is 3 en van hem, eenvoudiglyk, Cyperbies met eene Ge- pluimde Aair getyteld wordt* Dezelve heeft * zegt hy 3 een Steel van drie Voeten hoog , driekantig ; ruuw , zo wel als de Bladen , en eene lange , geaairde , Takkige Pluim ; van Aairtjes famengefteld uit geel > roodachtig en wit bonte Bloemkafjes. (18) Cyperbies met Manwyvige , Rolronde + Aair en, die Vinswyze gepluimd [zyn 3 eenigê onder fie Bloempjes Vrouw elyk hebbende. In (17) Carex Racemo compofito ; Spïculis Androgynie Sp. Plant. 17. Am. Acad. I V. p. 294. Car. Spica pa» niculata. Hall. Heïv. 1368- Gort. Belg. II. N. 767. €ar« anguftif. Caule triquetro , Spica. multiplici fusdU Mich. Gen. 68. T. 33- f. 7. Cyperus longus inodorus fylvaticus. C, B, Pin. 14. Theatr. 2Zi. ( ib) Carex Spicis Androgynis Cylindricis Panicujatis* Fbsc. alitjuot infimis foemineis. Mant. 574» Grasplanten.'1 j*^ In Ooftindie groeit decze, met byna drie- AZltu kantige Halmen van anderhalf Voet lang, en Ho^- Grasachtige Stengbladen, dikwils langer; de stuk» Pluim beftaande uit veele driekantige Tros- jes 5 van overhoekfe byna ongedeelde A air- tjes , met Elsvormigc Schubbetjes gedekt. De twee of drie onderfte Bloempjes der Aairen 7.yn Vrouwelyk : het Zaad is Eyrond , drie- hoekig, fpits. III. Met de Aairen van verfchillende Sexe ; de Vrugtdraagende ongefteeld. O 9) Cyperbies met de Aairen getropt%hyna XIX* ongefteeld) rondachtig: de Mannelijke Li- fl^J*** niaal: de Zaadhuisjes omgekromd fpits. Dit Wat er gr as met fteekende Aairen , gelyk Lob el hetzelve noemt, komt in Waterige Weiden, zoby deeze Stad als elders in onze Provinciën , en door geheel Europa voor. An- deren heeten het Duitfch gedoomd of klein Mofras -Gras. Het maakt, uit een Vezeligen Wortel, een Plant van Rietachtige Blaadjes,* die O 9) Carex Spicis confertfe fubfesfiiibus fubrotundis , Mascula lineari &c. Sp. Plant. 18. Gort. Belg. 266. Fl. Suec% 755 , 843. Gouan Monsp. 482. Jacq. Vind. 167. Cyperoides paluftre acul. Cap. breviore. Toürnf. ïfoft* 529. Gr. Cyperoides aculeatum Germ. f. minus. C, B. Pin. 7, Th; 109. Mor. S, 8. T. 12. f. 19. Gr. Paluftre echi« natum. Lob, Ic. 15. II. IteEs. XIII, Stus, E ê r h c r n g ê /iTDEEL. V. HoOFD- STUK. ÜareX Te data. Voet- Aai rïge. XXI. Digitata. Gevin- gerde» die fmal zyn, naauwlyks een Handbreed lang en fchiet, uit het midden derzelven , Halmpjes van een Span of een Voet, driehoekig, ge* ftreept, met kleine Blaadjes, in welker mik- jes ronde Bolletjes en twee aan 't end , waar tusfch-en een lang dun Aairtje opwaards ge- keerd. Gezegde Bolletjes beftaan uit Blaas- jes met een klein Staartje , dat door aanry- ping van het Zaad ftyf wordt ?n zy verande- ren van groen in geelachtig ros : zynde dus eenigermaate gedoomd, bevattende een bruin driekantig Zaad* (20) Cyperbies mei de Frouwelyke Aaiten langwerpig ongefleeld ; de onderfle in de O- vcel: de Bladen byna Draadachtig. (21) Cyperbies met Liniaale opgeregie AaU ren 7 (20) Carex Spiets focmiineis fesfilibus oblongis &c. Spm Plant. 19. Carex Sp. femin. raris * Marem adsequanti- bus, ima petiolata» Hall. Helv. N. 1375. Gramen Ca- ryophyllatnm nemorofum Spica multiplici. C. B. Pin. 4. Xheatr. 47, Prodr. 22» Scheuchz. Gr. 450. Mich. Geiu p. 65. T. 32. f. 14. (21) Carex Spicis Linearibus erefris , Mascula brevio- re inferioreqwe , Srafteis ' aphyllis Capfulis diftantibiis*, Sp. Plant m 20. Gort. Belg. 266. Fl. Suec. 758 , 844- Gouan Monsp. 482. H. Cliff. 438. R. Lugdb, 75* Cype- roides Mont. nemorofum &c, Mich. Gen. 65. T. 32. f« 9. Gr. Caryophyllatum Mont, Spica varia. C. B. Pin. 4, Prodr* 9. Theatr. 48. Car. Spicis foemininis petiolatis ï-a* tisMascnlam fuperantibus. Hall» Helv. N* 1376* G R A S P £ A N T £ M; ven, de Mannelyke fort er eu langer ; onge- AJJ;Eu bladerde Blikjes , en afjlandige Zaadhuis- V. Hoofi>» JeS • STUK. De zonderlinge gedaante der Aalren geeft <ü en bynaam aan deeze , die veel naar elkander gelyken , komende in de Bosfchen van ons Wereldsdeel hier en daar voor , hoewel de laatfte gemeener zo 't fchyct, die ook in on- ze Provinciën wordt gevonden. De Bladen zyn Anjelierachtig 5 de Halmen een Span of daaromtrent hoog , zig Vingerachtig verdee- Iende,en eenigermaate bruinachtig rood 3 doch zeer fmal en yl geaaird. Men vindt de laatfte zelfs op Heuvels en andere drooge plaatfen. •(22) Cyperbies met de Vrouwelyke Aairen on*> XXïL gedeeld, byna eenzaam , Eyrond , digtaan Mmtam. de Mannelyke ; de Halm naakt; de Zaa^'^^h^ 'huisjes ruigachtig. Op opene Bergachtige plaatfen komt deeze ïn Europa , als ook op onze Duinen en el- ders voor. Zy valt laag5 maakende Plaggen van {22) Cavex Splcfs Foemlneïs fesiiiibtis fkbfblitariis ova- tis masculse approximatis &c. Sp* Plant. 23. Gort, Belg. II. N. 770. Ft. Suec. II. 845» JaCq. Ptnd.zé?* Cyperoides Aipinum Saxatile &c: Micb. Gen. 64. T, 32, £ 3. Car. Fol. Carycphyllaeis, Spicis fesfil. approxitnatijs &c. Hall, Helv. N 1^2. LI ty. Dbsl. XIII. Sctk, ËENHHÜIZIGE' VI. van Anjelierachtige Bladen, welker Stoel een A^DtEL. j_ja|m fch'let van een haif Voet hoogte, die «tuk°ÏD" dikwils maar één Vrouwelyk Aairtje, dat door de rypheid zwart wordt, onder het Mannely- ke heeft. Met een Vergrootglas laat zig de ruigte der Zaadhuisjes waarneemen. XXIII. (ö3) Cyperbies met de Vrouwelyke Aairen vZltofa* eenigertnaate gefieeld, opflaande; de Zaad- Wollige. huisjes byna Kogelrond en Wollig. In Ooftenryk is deeze door den Heer Ja- cq_uin waargenomen 3 welke de Halm drie- kantig heeft met fmalle Bladen, en eeneMan* nelyke end-Aair, die bleekros is en lang- werpig , waar onder twee Vrouwelyke 3 uit Wollige Blaasjes famengefteld , en rondach- tige gladde, wat puntige Zaaden, bevattende. XXIV. (24) Cyperbies met de Mannelyke Aair lang- Gl°Rox\&S* werpig, de Vrouwelyke Eyrond , ongefleeld^ Aairige. met een korter Bloemblaadje , digt gena- derd. C25) Carex Spkis Foemineis lubpedunculatis , Ca p Pa- lis fubg,lobofis tomentofis. Sp. Plant. 38- Manu 123. Cyperoides anguftifolium Mont. Folliculis Seminum Vil-* lofis. Scheuchz. Gram. 423. (24) Carex Spica Mascula oblonga , Foeminea fesfili ovata, Foliolo Florali breviori approximata*. Sp. Flanf: 22. Gort. Belg. II, N* ^t, FL Suev. 759, 864. -FA Lapp. N. 336. Cyperoides Alpinum Saxatile &c. Mjch» Gen. 64. ï. 32. f. 3f Grasplanten, Cs5) Cyperbies met de Mannelyke Aair lang- VL werpt g ; de Vrouw elyken langwerpig onge- Af^eeï* fteeld ; de ondcrfte met een korter eigen Hoofd- Blaadje* XXV 1 Carex Fi" (26) Cyperbies getropte rondachtige end- Aairtjes; de Mannelyke Aair langwerpig. acht%e. XXVI. C27) Cyperbies Jr/ dan dezelve/' IV. Met de Aairen van verfchillende Sere; de Vrugtdraagende gefteeld. XXVI1L (28) Cyperbies met Manwyvige Aairen , en- Carex Atrata. Zwart- ■ Aairige. (28) Carex Spicïs Androgynis terminalibus peduncu- latis &c. Sp. Plant. 26, Gort, Belg. II, N* 775- Jacq. Viud, 167. Flé Suec. 761 , 849. Gmel. Sib. I. p. 149. Jl. Cliff. 438. R. Lugdb. 74, Gr. Alp. pulchrum , Fo- liis Caryophyllseis > Spiets atiis et tumentibus. Scheuchz. Gram* 481. Gr. Cyperoides Alp» majus , Spicis atris &c. Rudb. Elys, h p. 55* T. 23. Car# Spicis ovatisf I Grasplanten. 533 deJings gefteeld; de bloei 'jende opgeregt^ de Af^l Vrugtdraagende neerhangende. V. Hoofd* Op de hoogften der Switzerfche Alpen, in-STÜK* zonderheid naar den kant van 't Wallifer- Land; als ook op de Ooftenrykfe en Lapland- fe Bergvelden, en door geheel Siberië, isdee- ze Soort gemeen , die men insgelyks op onze Duinen vindt. Uit een groote Houtige Wor- tel geeft zy Anjelierige Wortelbladen , en fchiet Halmen van een Voet of anderhalf hoog; doch op de Bergtoppen komt zynaauw- lyks een Handbreed hoog voor. De Kafjes zyn byna zwart , maar de Zaadhuisjes geel , zode Heer Halleu aantekent. By hem is dit Gewas uit Scheuch ze r , verkeerdelyk met witte > in plaats van zwarte Aairen 5 aange- haald. (29) Cyperbies met Eyronde hangende Aai- xxiX, ren9 de Mannelyke langer en meer opfiaan- Carex de\ den Wortel kruipende. Slykerige» De petiolatis, congeftis , fencscendo nutantibus. Hall. Hetv. N. 1369. Oed. Ban. T. 138. (29) Carex Spicis ovatis pendulis, Mascula longiore ereftaore , Radice repente. Sp. Plant. 27. Gort. Belg. II. N. 776. FL Suec. 762, 850. Gmel. Sib. I. p, 140. Oed. Ban. T. 158 ? Carex Spicis foemininis pendulis % Capfnlis ovatis compresfis. Hall. Helv, N. 1392. Cy« |ieroides Spica pendula breviore &c. Scheuch^. Gram, t>, 443. T. iq. f, 13. LI 3 ÏL Deel. XIII. Stuk, 534 E E N H ü ï 2 i g è f VI. De Kruipende Wortel onderfcheidt byzon- Aïdeel. derlyk deeze , die in Moerasfige Slykerige , Hooro- Gronden , zo in Lapland , als in Switzerland *tu&. en gjberie $ gemeen is , komende insgelyks In onze Duin -Valeijen voor. By Scheuchzer vindt men 'er een goede Afbeelding van; maar by Bauhinüs ftaatze niet bekend (*). De Heer Haller merkte aan, dat de Steelen een Voet lang zyn,de Bladen een Linie breed: de Mannelyke of Bloem -Aair een Duim lang, de Vrugt-Aairen , drie, twee of één > uit de O- xels der Bladen 3 dikker dan de Mannelyke > beftaande uit Lancetvormige gebaarde bruin roode Kafjes en Eyronde famengedrukte Zaad- huisjes met een zeer kort Puntje. Dit heeft plaats in het Exemplaar door den Heer Thün- berg in Japan verzameld , en met den naam van deeze Soort befcempeld ; gelyk hetzelve fiXCIII.in Fig. 2, op PI. XCIII. wat het bovenfte ge- Flg% 2' deelte van de Halm betreft , die hier wel an- derhal ven of by de twee. Voeten lang is, ver* toond wordt. (30) Cy- CO Cyperóides Splca pendula minus. Bauh* Fin. Murray. p* 705. Gort. Belg. uts. is 'er niet , en Theatrm 85* vindt men wel Spied pendutd bremore, maar die behoort tot de Pfeudo - Cypems , Sp. 34. Ook is de aanhaaling van Scheuchzer, in Sp. Plant, ea Fl. Belg. foutt Grasplanten. 535 ' v3°) Cyperbies met hangende Aairen ; de VI. Mannelyke opgeregt ; de Vrouwelyke lang- A yEru werpig tweezydig , en naakte gefphfte Zaad- s^OFD* huisjes. XXX. Carex Ca- (31) Cyperbies met hangende Aairen ; de*'#™£r- Mannelyke opgeregt ; de Vrouwelyke Ey- dunne. rond Schubbig ; de Zaadhuisjes getropt en p^^el?s fiomp. Bleekach- tige, Dceze beiden komen in Sweeden voor, als ook in Switzerland en in Italië. Micheliüs nam de laatfte in Berg-Bosfchen , omftreeks Florence waar; Sëguier de eerfte op den Bal- dus * Berg in 't Veroneefche. Dezelve is een der kleinften van dit Geflagt,zo de Heer H al- ler aanmerkt, de Blaadjes en Halmen naauw- lyks een Handbreed hoog hebbende, alles by- na (30) Carex Spicis pendulis; Mascula erc&a , Foemi* neis oblongis diftichis , Capfulis nudis acuminatis. Sp. Plant* 28. Ft. Sviec. 763, 851. FL Ldpp. 326. Carex Spicis foemininis raris pendulis &c. Hall. Helv% N. 1394. Cyperoides Alpinum Spicis Seminiferis , pendulis &c. Seg. Ver. III. p. 83. T. 3. f* 1. Oed. Dan. T. 768. (31J Carex Spicis pendulis ; Mascula erefta ; Foemi* neis ovatis imbricatis &c. Sp. Plant. 29, Fl. Suec.j6^9 852» Gmel. Sib. t# p. 139. Car. Spicis tribus peduncu- latis &c. FL Lapp. 327. R. Lugdb. 75, Car. Spicis foe- mininis pendulis , Caps. ovato - conicis. Hall. Helv, N. 1393. Cyperoides polyftachyon flavicans &c* Pluk, Almm 278. T. 34* f- 5« Mich* Gen, 61. T. 33. f. 13» LI 4 II, Desl. XIII. SlUK. Eenhüiziöë VI. na Haairachtig dun en teder. De laatfte komt ryEL% door geheel Siberië , overal op Moerasfige sSk!ÏD" Plaatfen voor> ze& Gmelin-, hebbende de Halmen fomtyds hooger dan anderhalven Voet, en zeer ruige Bladen. Zy heeft ééne Man- nelyke bruine en drie of vier bleeke Vrouwe- lyke Aairen, by elkander getropt: weshalven men ze Veel-Aairig genoemd vindt» XXX ir. (32) Cyperbi'es met gefleelde opgeregte af Carex sa- ftandige Aaken ; de Frouwelyken Liniaal Panik- en ftompachtige opgehlazene Zaadhuisjes. achtige* In Veenen en natte Heygronden komt dee* ze by ons voor, gelyk zy dus ook in Swee- den gevonden worde , zynde van alle de Cy- perbiezen , zo Linn^üs zegt, in Lapland de gemeende. Zy groeit door geheel Siberië;, tot in de Ooftelykfte deelen, volgens Gme- l in, met Halmen van een Handbreed of een Voet» In Switzerland , daar zy ook in de Alpen gemeen is 9 valt zy hooger , en heeft fomtyds meer dan ééne Mannelyke Aair* (33) (32) Carex Spicis pedunculatis erefUs remotis * Foe- mineis linearibus &c, Sp. Plant. 30. Gort. Belg, 267. FL Suec. 765, 853. Jacq Vind. 167. Dalib. Far. Gmel, SiK I. p. 136. FL Lapp* 333. Carex Spica Mare tina pluribusve ; Femininis petiolatis ereftis &c. Hall. Helt/. N. 1405. Cyperoides Fol. Caryopbylisei* &c, Mich. Gen. 61. T. 32. f. XI* Pluk» Alm% 178. T< 91» f. 7» Oed. Dan. T. sój* Grasplanten» J37 (33) Cyperbies met gefteelde end-Aatren\ een .VI. Mannelijke en Frouwelyke : de Zaadhuis- v. Jfiw Elsvormigy zo lang als de Aair. stuk?*0" XXXIIL In Noord- Amerika groeit deeze > volgens CarexFoU Kalm, hebbende eene driekantige Halm > Bazige* van twee Voeten langte 5 met fmalier Bladen bekleed:: de end-Aair Mannelyk langwerpig gefteeld , en in 't zelfde mikje een Vrouwe! y- ke of Vrugt- Aair, van zeven of agt fpits Ke- gelvormige Zaadhuisjes. (34) Cyperbies met hangende Aairen entwee- XXXIV. Jingfe Steekjes. Baflerd* Zeer dikwils komt deeze, die men Bafterd*^™*1 Galïgaan noemt , aan de kanten der Slooten en Rivieren op veele plaatfen van ons Land, en (33) Carèx Spicis termïnal'ibus pedunculatls ; Mascu* ïa Foemineaque ; Caps. SubuL longitudine Spicse. Sp* Plant. 31. Gr. Cyperoides Marianum, Tamarisci Belgas ïum pericarpiis &c. Pluk» Mant, 96. T. 419. f. i. (34) Cavex Spïcls pendulis , Pedunculis geminatis. $p. Plant, 32. Gort. Belg, 267. Gouan Monsp. 482. Dalib. Fans 281. Fl. Suec. 766, 854. Gron. Vhg~ 114. Gmel. Sib. I, N. 8i» p« 141. Carex Spicis femininis pendulis asperis , Capfulis longe roftratis retroverfis. Hall. Reh* N. 1397. Gramen Cyperoides Spica pendule breviore. C. B. Pin. 6. Theatr. 85. Cyperoides &c. Scheuchz, Gram. 440. Mor* S. 8. T. 12. f* 5. Pfeudo - Cyperus, Dod. Pempt. 339# Lob. Tc. 76. LI 5 II. DsELi XIII. Stuk. 53* E Ê N H ü I Z U S' VI. en elders in Europa , voor. Ook groeit zy Afdeel. veeI fa ftaande Wateren. Het is een der Hoofd- grootften van dit Geflagt, de Halmen tot drie srüK,J Voeten en hooger hebbende, wel een Vinger dik; de Bladen bykans een Duim breed , en de Aairen twee Duimen lang, allen neerhan- gende, aan lange Steelen , dikwiis tweevoudig uit de holte van een Blad voortkomende, doch niet altoos : zo dat dit geen vast Kenmerk maakt. De rype Aairen hebben de Zaadhuis- jes Elsvormig , geftreept, met een dubbelde Doorn gefpitst en agterom geboogen. De Blikjes zyn > in deeze Soort, byna Borftel- achtig* XXXV. (35) Cyperbies met de Aairen opgeregt, Rol- Carjc Cces- rond, drievoudig byna ongefïeeld; de Man- ^Turfach- nelyke aan 't end der driekantige Halm-. tige. XXXVI. (36) Cyperbies met de Aairen zeer ver af* Diftans* flan- Afge- ZQïideide. Carex Spicis ^erectis Cylindr. ternis fubfesfilibus , Mascuia terminali &c. Sp. Plant. 34. Gort* Belg. 267* Ft% -Snee. 767, 855. Gort. Ingv. 151, Gmel. Sib. I. p„ 3137. Hall. Helv. N. 1382» b. Gr amen Cyperoides Ca- jyophyllatum , Folio longiore & anguftiore &c. Mor, Hifï.lll. p. 243. S. 8. T. 12. f. 3. C36J Carex vSpicis remotisfimis fubfesfilibus ; Brafrea Vaginali: Capfulis angulatis mucronatis, Sp* Plant. 33* Gort Belg. II. N. 779. Car. Spicis parvis longe diftan- tibus. Scfieuckz. Gram. 431. Car. Spicis brevisfime pe* tiolatis disfitis. Hall. Helv. N. 1382. Gr. Cyperoides gracile alterum &o Mor. S. 8. T. 13, f. 18. fianiïg 9 hyna ongefleeld ; een Scheedig VI. Blikje en hoekige gefpitfte Zaadhuisjes. Afdeel» Hoofd* Deeze beiden komen in Veenige , Broekige STUK* Landen, zo in Switzerland, als by ons voor; gelyk ikze dus in Noordholland heb gevonden. De eerfte maakt Turfachtige Klompen, door de veelheid haarer Bladeren , en vervult dus geheele Moerasfen; gelyk Linn^üs ten op- zigt van S weeden aanmerkt. In de Moeras- fen van Siberië en Rusland is zy vry gemeen. De Halm heeft zy omtrent een Span of een Voet hoog. De andere groeit hooger , en heeft de Vrugt-Aairtjes , zo van de Manne- lyke, als van elkander, ver af gêplaatst, ieder in een Bladmikje , kort gefteeld en niet knik- kende* Haller achtte ze tot eene zelfde Soort te behooren. V. Met de Aairen van verfchillende Sexe; Mannelyken meer dan één. (37) Cy per bies met verfcheide Mannelyke Aai- XXXVII* ren% de Vrouweljke byna ongefteeld\ deac^x Zaadhuisjes ftompachtig* Spitfe^ Door f37) Carex Spicïs Masculis pluribus Foemineis fubfes- filibus , Capfulis obtufiusculis. Sp. Plant. 35. Gort. Belg* 267. Dalib. Par. 281. Gouan Monsp. 483. Ger. Prov* ïi3» Iacq. Vind. 168. Gort. Ingr. 151. FU Snee. 769 3 SL Deel. XIII. Stuk* ESNtfUIZlGS VI. Door geheel Europa is deeze Soort ge» A v!EL' meen. Behalve de Verfcheidenhedén' van Hoofd- Zwart en Ros > door den Ridder opgegeven 3 waar van de eerfte op drooge plaatfen, in Weiden , de andere aan de kanten van Sloo- ten, Graften en Poelen, in 't Water groeit , (maakende zelfs Eilandjes daar in, die dry ven kunnen en waar op men kan gaan en ftaan , zo H aller aantekent;) heeft de vermaarde Hoogleeraar de Gorter, in onze Provin- tiën , nog andere Verscheidenheden daar van opgemerkt en befchreeven. De Rosfe 9 zegt zyn Ed. , heeft fomtyds de Vrugt-Aairen Manwyvig ; fomtyds alleen de onderfle daar van gefteeld ; fomtyds die lang gefteeld en neerhangende ; fomtyds de bovenfte Bloem- Aair als geknot of afgebroken. Anders zyn de Aairen fpits gepunt, waar van deeze Soort den naam zal hebben. Van de Zwarte , zegt hy5 is een Grootere en Kleinere, waar van de laatfte in de Aairen wederom eenige veran- der • $57. Carex Spïcïs ereftis , oblongis fesfiiibus &c#. Cliff. 439. R. Lugdb. 74. Car* Sp. Masc ternis , Femininis numerofis, &c. Hall. Relv. N. 1404. *» Car. nigra ver- ia a vulgaris. Flor. Lapp. 320. Gr. Cyperoides Fol. Ca* ryopliyllseis vulgatïsMmum. Raj. Rift* 1292. 3# Car. £j>. Masc. fup. numerofis &c. R. Lugdk, 75. Cyperoides Fol. Car. Spicis habirioribus, Squamis curtis. Mich. Cent 62. T. 32. f. 12. Gramen Cyperoides latifolium Spi- ca rufa feu Caule triangulo» C, B» Fin. 6. Tkeatr. 83* Cyperoides,, Lob, Ict u. GRASPLANTEN J4I deringen heeft. Tot deeze laatfte betrekt .JM^ zyn Ed. het kleine Anjelierbladige Gras met eene v.E van èên gerukte Aair , by Bauhinus, en het s^rn Geaaird Grasje met Anjelier -Bladen by Lobel; zynde Zwart-Geel Voorjaars-Gras by anderen getyteld (*)♦ De Fleer Haller maakt , op dien voet , van dezelve een Soort , welke zyn Ed- echter niet zeer beftendig acht te zyn. Ondertusfchen was dit Grasje gezegden Hoogleeraar zeer gemeen by Petersburg voor- gekomen, en zyn Ed. merkt aan, dat men het hier ook in vogtige Zandgronden vindt. Dit laatfte groeit zelden meer dan een half Voethoog: het andere heeft dikwils Halmen van twee Voeten en Biaden die nog langer zyn, een half Duim breed- Linn/eüs merkt aan, dat 'er in deeze Soort, naar de droogere of nattere Groeiplaats , een verfchil in hoogte plaats hebbe van een Duim tot drie Voeten* In Duitfchland , zegt Haloer, eeten de Paarden alleen de Cyperbiezen, maar in Swit- zerland leveren dezelven ook Moeras -Hooy voor de Koeijen en Schaapen; zo 'er flegts geen Unjer in zy. In Sweeden wordt het goe- de O Cyperoïdes nigro- lutenm verrmm niinus. Tottrnf. JufU 529. Gramen Caryophyll. Fol. Spica divülfa. C. B. Tin. 3. Theatr. afi. Gr. Spicat. Fol. Vetonicce Cr^yo- jhyllatse. Lob. Ic. 10. Car. Spicis Maribus ovatie 9 Fe* $&ioin. gracilibus erefris &o Hall. Helv* N. 1406, IL Deel, XIIL Stui^8 ËENHÜI21GB VI. de Gras door deeze Biezen verflikt, zo onze ' AyEEX' Ridder aantekent. Hier zyn zy, in dat op- Hoofd- zfgt5 by 't Landvolk ook zeer gehaat. „ On- „ ze Herders en Koeijen- Melkers en pryfen & 't niet zeer, (zegt Lo bel van dat laatst „ gemelde ,) om dat de Koeijen 't zelve niet 3, gaarn eeten , en niet veel Melks daar af 3, geeven: want het is fuur en hard." sxxvm. (38) Cyperbies met verfcheide Mannelyke Aai- Veficarta. ren 5 de Vrouwelyken gefteeld ; de Zaad* Groot- huisjes opgeblazen met puntjes. Menigvuldig aan de kanten van veele Vaar- ten en Slooten, als ook in Staande Wateren en Moerasfen , komt deeze Soort, zo in on- ze Provinciën , ais door geheel Europa , ja ook in Rusland en Siberië voor. De Vlamin- gen noemen dezelve Zegghe of Water-Rietgras 9 vol- C38J CareX Spïcis Masculis plurïbus; Foelnlneïs pen- chinculatis ; Capfulis inflatïs acuminatis. Sp. Plant» 36. Gort. Belg. 268^ Gouan Monsp. 483* Ger. Prov. 112. Dal, Paris 282. Jacq. Pïkid* i68« Gort. Ihgr. 152. FL Suec* 768, 856. Gmel. Sib. I. p, 143. Carex Spie. Ma- ribus uni pluribusve , Femininis ereftis teretibus , Cap- fulis ampullatis roftratis. Hall. Helv. N. 1401. Gr. Cy- peroides anguftifolium Sp. longis ereclis. C. B. Pin. 6. Theatr. 84* Carex Culmo longisfimo, Sp. tenuibus remotis* R. Lugdb. 75. Mor. S* 8« T« 12. f. 9. y, «Car, Spicis femininis oblongis pedunc brevioribus &c« R. Lugdb. 76. Gramen paluftre majus. Lob. Ic. iu Grasplant ek. volgens Lob el; welk eerde woord van Hoog- uuitfche afkomst zal zyn. Of de ruuwheid der V. Biaden , als een Zaag , ook aanleiding daar SXÜ£? toe geeve, is by my bedenkelyk. Men heeft dien naam op het geheele Geflagt van Carex toegepast , hoewel de meefte Soojrten , in 't Hoogduitfch, Oyper- of Galgan- Gras geheten worden. In 'tSweedfch noemt men ze, alge» rneenlyk, volgens L in n^üs, Starr, en on- deritheidtze metbynaamen; geiyk deeze Soort Blafe - Starr , de voorgaande Blao • Starr ge* noemd wordt, de volgende Grus» Starr. Hal- ler befchryft deeze aldus. „ De Halmen zeer hoog, tot vyf Voeten 3, driekantig , op de hoeken ruuw. De Bla- 5, den tot twee Voeten lang , een Kwartier 3, Duims breed, als men agterwaards flrykt 3, zeer ruuw. Twee of drie Mannelyke Aai* „ ren, die zeer fchraalzyn, rosachtig, twee 3, Duimen lang, met Éyrond Lancetvormige 35 ftompe Kafjes , die breede witte randjes „ hebben. Van twee tot vier , kort gefteel- 3, de , Vrouwelyke of Vrugt-Aairen , in de 3, Oxels der Bladen opgeregt, met bruin roo- 3, de Lancetvormige Kafjes. De Zaadhuisjes 35 Ampulachtig gezwollen , geftreept , met een ,5 tweehoornig Halsje, dat fchraal is en dun." De laatstgemelde Aairen zyn fomtyds vier of vyf Duimen lang , beftaande uit gezegde Blaasachtige Zaadhuisjes, en dus taamelyk dik zya- %h Deel. XIII. Sxuk* Eenhuizïgs Ifdee' zync^e' ^ocn f°mtyds vallen zy ook dunneren V.L' kleiner ; gelyk de geheele Plant , maar een j^*D' half Voet hoog ; dat dan de ééne Verfcheidett- heid uitmaakt ; terwyl de andere zeer korte Vrugt-Aairen heeft, doch de uiterfte der Mannelyke uitermaate lang. De Vrugt-Aai- ren hangen ook fotiityds neder : zo dat de Blaasachtigheid der Zaadhuisjes hier de voor. naamfte onderfcheiding maakt. 5, Alle deeze Water • Galigaanen worden ner- 5) gens anders toe gebruikt , zo veel ik weet, „ (zegt Lob el) dan om te ftrooijen opBoe-» 35 ren Kermisfen en Ommegangen." Onze Ridder merkt aan , dat de Laplanders de ge- fneden, gedroogde en belezen Bladen, in hun- ne Schoenen doen , zo om de Koude in de Winter , als de Hitte in de Zomer af te wee- ren. „ De Glasblaazers gebruikenze , (zege 3, hy), om 9t Glas 5 inzonderheid Wynfier- 35 fchen, te bekleeden: de Stoelemaakers tot S5 Matten te vlechten : de Kuipers om de 35 Spieeten en Naaden der Vaten te ftoppen:" waar toe men doorgaans flegts gewoone Mat- ten-Biezen neemt. XXXIX. (39) Cyperbies met ver afftandige Aairen; de *ihtaï% Mannelyken meer dan één: de Vrouwely* Ruige. ken eenigermaate gefteeld en opgeregt: de Zaadhuisjes ruighaairig. Op C39) Cavex Spicis remotis , Masculis pluribus ; Foemi- aeis» Grasplanten Op dorre Zandige plaatfen ,zo in ons Land, vfc als in Switzerland , Duitfchland en Sweeden 5 v. fcomt deeze Ruige Cyperbies voor , die op S^£FD" vogtige vette Gronden wel ter hoogte van twee , drie of Vier Voeten opfchiet , zo de Heer de Gorter aantekent. Doorgaans zynde Halmen geen Voet hoog, gebladerd met twee of drie Mannelyke Aairen aan den top 5 en even zo veel Vrouwelyken, in de O- xels der Bladen, kort gedeeld, met Lancet- vormige gebaarde Kafjes en Kegelvormige rui* ge Zaadhuisjes. VI. Met de Mannelyke Aairen afgezonderd van de Vrouwelyke Bloem. (40) Cyperbies met de Mannelyke Aairen ge* xL pluimde de Vrouwelyke Bloemen een^^'i^fxJ^ ds Zauden Kogelrond en glanzig. Steen- X0t,zaadig, Ir.eis fubpedunculatis ereÖis ; Capfulis hirtis* Sp, Plant* 37. Gort. Belg. 268» Jacq Vind. 168. FL Suec. 767 , 858 Carex Pilofa, Spicis ereftis &c. H. Cliff. 438* Cy- peroides polyftachyon lanuginofum* Mor. S. 8. T- ju*, f. 10. Pluk; T. 34. f 6. Carex Caule, Foliis > Capfu2- lisque hirfutis. Hall. Hetv. N 1403. Gram. Spie. FoU & Spicis hirfutis mollibus. C. B. Theatr. 48. (40) Carex Spicis paniculatis Mascülis, Flor. Fï>emi^ neis folitariis 5 Sem. Giobofis nltidis. Syft. ATat. Vegi XIII* Schoenus Littiospermus* Sp. Plant. p. 65. Burm» FL Tud* p. 19, Schoenus fecans. Am. Acad. V* p. 391; Scirpus Lithospermus. Sp. Plant. I. p. 51, Cyperus ma- Mm II. Deel. XIII. Stuk, 54etckcnft , a}s een Miswas der Tarwe jj Hoofd- toegepast op het Wild Koorn , dat in andere STUK, Were!dsdeelen gevonden wordt. Men vindt immers, oudtyds , ook van Frumentum Ziza~ nia gefproken. En fchoon dit Koorn tot ge- bruik dienftig is , haalt het echter niet by dea deugd der Tarwe : des het Spreekwoord , in deezen , zyne aardigheid behoudt (*). De Wilden, naamelyk, gemakshalve zig hier me- de behelpende , misfen het voordeel van be- ter Koorn. De Kenmerken beftaan in Bloempjes zon- der Kelk , Mannelyken en Vrouwelyken by- zonder, de eerden ongebaard, met zes Meel* draadjes , de anderen een tweedeeligen Styl of twee Stempels hebbende, en een Kafje als een Kapje, dat het Zaad omkleedt (f). Daar van zyn de drie volgende Soorten opgete- kend. (i) Wild Koorn met een uitgeflortè Pluim. Zïzania dquatica* Waterig. Op C*_) Frumento reli&o Zizaniis infidere. (f) Zie Plaat LXXXVIL Fig. i6,hier voor, in wiet verklaaring gezegd wordt cngebaarde Bloempjes (JCoroU Ja bivalvis iwbevbis), dat beter gezegd was ongekelkte ; alzo het Vrouwe! yke Kapje in fommig een Baardje feeeft. <0 Paniculata effufa. Syft. Nau XII. Gen. G&ASPBANTÉN, 549 Op overftroomde Landen, zo wel op 't A^Ft Eiland Jamaika als in Virginie , groeit deese v. Soort van Wild Koorn , die van Ehmus genoemd is of Wilde Haver, en van ivm Clayton een fraai je zeer groote Cyperbies °°rn' met Rietbladen. De vermaarde Sloane ty- tekze Hoog fchraal Riet, met de Bladen uit den groenen blaauw , en kleiner Sprinkhaantjes, 't Gewas heeft een opftaande gekranste Pluim, van een Voet langte, daar de Vrouwe- lyke Bloemen boven z^yn , de Mannelyken onder. Deeze laatften beflaan de vier of vyf onderfte verdeelde Kransjes: terwyl de eerden een Aairachtige Pluim maaken. De Manne- lyke Bloem beftaat uit twee Kafjes , bevat- tende zes Meeldraadjes : de Vrouwelyke ins- gelyks , maar het eene Kafje is veel grooter , hol, het andere omvattende en loopt in een taamelyk lang Baardje uit. Deeze heeft twee kleine Styltjes , met Haairige Stempels, op een Vrugtbeginzel zittende , dat een langwer- pig fpits, glanzig Zaadwerdt, in het gedagte Kafje begreepen. (2) Wild 2062. Veg% XIII» p. 714. Zizania. Gron, Virg. 159 J 24S. Elymus. Mich. Gen. N. 7. Arundo alta gracilis , Fol. e viridi coeruieis , Locuftis minoribus. Sloan. §am* ï 33. Hift. 1. p. 110. T,67. Mm 3 II. Deee. XIII. Stuk. Ee$*huizige VI. (2) Wild Koorn met de Pluim van onderen Afdeel. x V. getrost Mannelyk , van boven geaaird s?uT.FD" Frouwelyk. II. fSw? In Staande Wateren en aan de kanten van Moemsfig. Rivieren in de middelfte deelen van Noord- Amerika groeit deeze Soort , met Halmen , die naar de diepte des Waters min of meer in de hoogte fchieten» Men heeft tot agttien Halmen geteld uit ééne Wortel. Zy zyn ge- heel bekleed met Scheeden der Bladen , wel- ke veel naar die van ons Water -Beemdgras ge- lyken. De Pluim van de middelfte Halm is dikwils vier Voeten lang , die der andere Hal- men ééii Voet. Onder beftaan zy uit getakt te Kransjes, met ongefteelde Bloempjes, van bleek roodachtige Kleur, die flegts twee Kaf- jes hebben , welken men, naar believen, Kelk- of Bloemblaadjes kan noemen. Hier in zyn de zes geele Meeldraadjes of Meelknopjes vervat. Het bovenfte der Pluim is eene dig- te Aair van Bloempjes , die insgelyks uit twee Klepjes beftaan, van dergelyke figuur en hoe- danigheid, als in de voorgaande Soort. De Afbeelding van dit Gewas is door den Heer Scheuchzer van Zurig, in 'tjaar i?6o, te (2) Zizanïa Panicula inferne Racemof a Mascula, fu-» yerne Spicata Foeminea. ManU 295, Zizania fylv. as-» furgens tenuis Rarnofa, Browiï» §fam% 340, ScmtB* Gram. 54. TV* 3.9, Grasplanten, 55r te Leiden by zyne Disfertatie, over de Meel- a^^L. achtige Spyzen , gevoegd; zynde te Parys, HJ-D/ onder 't opzigt van den Heer de Jüssieu, stuk. naar de Natuur gemaakt , en door den Heer Schreber overgenomen. Men noemt dit Koorn in 't Franfch Rifave en in Kanada Folk Avoine , dat is Malle Haver. Het bloeit in Ju- ly en brengt in September en Oktober ryp Zaad voort, dat veel naar Rysc gelykt, en tot verfnapering ftrekt voor de Wilden , die het- zelve zorgvuldig aan de Waterkanten gaan in- zamelen. In de Koninglyke Tuin te Trianon, als ook in de Akademie - Tuin te Upfal in Sweeden, is het zeer wel voortgekomen, en zoude misfchim in Europa , zo wel als het Manna -Gras , voorgemeld *, geteeld kunnen * Zie worden. btadz.300. (3) Wild Koorn met eene byna getroste in. Zizcii reirreftt Véldig, PMm Zizctnict Op drooge Zandige Velden aan de Kust van Malabar groeit deeze Soort , die aan ronde Steelen fmalle ftyve groene gëfpitfèg Bladen heeft. Uit de Kn?etjes komen dunne Steeltjes voort, die in Bladerige Kelken ron- de (3) Zïzania Paniculata fubracemofa f . Gramen Panica- • atum Indicum &c. Raj. Hifi. 617. Katou - sjolam. Hort* Mak XII. p. 113. T« 60. Burm. Fl.Ind.yi.zcQ. Mm 4 • II. Dssl* XIII, Stuk. 55* Eenhüizuk VI. de zwartachtige Korrels voortbrengen. Dis Afdeel. Zaad ^ me(. Areekfap gewreven , geneest de ^k°.FP" Spruuw der Kinderen; wanneer de Tong daar mede beftreeken wordt. P h a r u s. Baakbloem. Van de zonderlinge gefhlte der Bloempjes A die als een ouderwetfe Vuurbaak of Licht- Toorn voordellen (*) , heeft waarfchynlyk Lïnn^üs den Geflagtnaam ontleend. De. Vrouwelyke Bloem is ongedeeld en heeft een tweekleppigen Kelk , zo wel als de Mannely- ke, die gelleeld is en daar boven of bezyden uitfteekt, met een tweekleppig Blommetje en zes Meeldraadjes. s De eenigfte Soort ( i ) wordt hreedbladig fcitifX* gebynaamd 5 pm dat de Bladen ui^ermaate breed: mm^ zyn onder de GrasPlanten. Zy is op 't Ei» land Jamaika,in de Westindiën , gevonden , en door Browne niet alleen, maar ook door Sloane afgebeeld en befchreeven. Deez' geeft 'er den naam aan van Bofch-Havergras niet zeer breede Bladen en ongebaarde Bloe- men y CO Zie Bg. s4.op Plaat LX XXVII, (O Pharus. Stjfl. Nat. XII. Gen. 1063. V*g. XIII. pf 7.14. Am. Accul V. p. 409. Pharus Fo]. Nervofis obtü- fis, pagina fupina coelum refpicientibus. Brown. &am. 344, T. 38. f. Gramen Avenaceum Syly, &c. Slqan. 3vmK 35. I. P« 116. 1\ 73, f. a. Grasplanten. 553 men, de Kafjes bruinrood. Zie hier de be- vr. 5 , . Afdeee, fchryving. V. De Halm is een Voet hoog , dikwils met twee Hoofd* STUK» Knokkels van onderen. De Bladen zyn zeer Bmk^ groot, fterk geribd, van langte als de Hal.m,^»* Eyrondachtig gefpitst , met de agterkant om hoog. De Bladfteelen eens zo lang als het Blad(*), zyn tot de helft Scheedig. Een yle opftaande Pluim heeft de Vrouwelyke Bloemen overhoeks , ongefteeld , ver afftandig ; met een eenbloemig Mannelyk Steeltje , aan den voet van 5t Vrouwelyk Bloempje ingeplant , en weinig langer dan hetzelve. VI. HOOFDSTUK. Befthryving der Tweehuizige Gras- planten, tot welken maar één Geflagt be- trokken wordt , Touwgras genaamd. Onder de Geflagten der Twee-en - twin- tigfte Klasfe , Tweehuizige genaamd , om dat de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen haar zitplaats op byzondere Planten hebben , is Mooglyk moet dit zyn half zo lang als 't Blad : anders verftaa ik niet , hoe zy tot de helft Scheedig kunnen zyn. Mm 5 II, Desl; XIIL Stok, V 554 TwÈEHUTZtGE VT. is nu onlangs eerst het volgende t'huis ge-' VI. bragt. Hoofd-» *J£ R e s t i o. Touwgras. Van dit Geflagt , dat waarfchynlyk wegens de gedaante dus benoemd is , zyn de Kenmer- ken door Linn^eüs aldus opgegeven. Van de Mannelyke Bloemen , zo wel als van de Vromvelyken , is de Kelk een Eyrond Aair- tje 5 met eenbloemige op elkander leggende Schubben , die Eyrond en Vliezig zyn : het Blom- metje beftaat uit zes langwerpige Vliezige bly- vende Blaadjes. De Mannelyken hebben drie Haairachtige Meeldraadjes, met Iangwerpiga opgeregte Meelknopjes. De Vrouwelyken heb- ben een rondachcig Vrugtbeginzel , met drie Elsvormige blyvende Styleu en Draadachtige verwelkende Stempels. Het Zaadhuisje is driehokkig , rondachtig, met zes plooijen , en heeft zes famenluikende punten* Het bevat eenige langwerpig - Rolronde , ftompe Zaa- den. Alle de Soorten van dit Geflagt zyn door den Heer Koenig aan de Kaap der Goede Ho* pe verzameld. De Deenfche Heer Chr. Friis Rottböll , Hoogleeraar in de Ontleed- en Kruidkunde te Koppenhagen , heeft dezelven en nog meer , omftandig befchreeven en in Plaat gebragt; hoewel hem van ééne maar de Vrou- Grasplanten. 555 Vrouwelyke Plant is voorgekomen. De vol- vi, gende zyn daar van uitgekipt , en in de Der- A™*ït» tiende Uitgaave van het Samenftel der Planten, S**£0FB* van onzen Ridder , dus voorgedragen. (r) Touwgras met eeu uitkroonende Steel en I. gepluimde Aairen. p*£^ tus. Dit heeft een zeer hooge , bogtige, ftyve Gei)lmm*» taaije Houtige Halm , aan de eene zyde ver- hevenrond, aan de andere vlak5 groenachtig geel, fyn geftippeld, met Draadachtige Tak- ken overhoeks, uit Scheedjes voortkomende, en eene Pluim maakende,van anderhalf Voet, die zeer Takkig is. De Aairtjes zyn naauwlyks een Kwartier Duims lang, en beftaan uit Ey- ronde, gekielde t rosfe, Zilverkleurig gerande Schubbetjes, ieder een bloempje inhoudende van gezegde hoedanigheid, met drie Meel* draadjes: doch de Heer Rottböll acht dat het Blommetje driebladigzy, en een drie- bladigen Kelk hebbe. (2) Touwgras met gegaffelde Halmen en een* j£ zaame Aairen. ; DïchotQ* Dit™' Gegaffeld» (1) Rejïio Caule Frondofo, Spicis Panicuiatis, Stjfl% Nat. Veg% XlIL Gen, 133 1. Reftio Panicula fesquipeda- ii multiflorê a Spicis oblongis ovatis &c. Rottb. Frogr* 1772. p. 10. N. 4. Icon. Haffn. 1773. p- 4. T. IL f. 3. (2) Rejïio Culmis dichotomis Spicis folitariis. Syff. Nat* Veg. XIII, Sp. 2, Sijft. Nat. XII. p. 7& Reftio Culmo pro* Ui Deel XIII. Sm& 5J6 TWEEHUIZÏGE VL Dit bevoorens reeds en wel meer dan hon* y7^L' derd Jaaren eenigermaate bekend geweest Ge- Hoon* was, was door onzen Ridder, die meende dat hy de Vrugtmaaking gezien hadt , in *t Ge- flagt van Biesgras geplaatst, onder den naam van Schcenus Capenfts. De vermaarde Breyn hadt de Af beelding van een Tak daarvan, doch zonder eenige blyfc van Bloemen, onder den naam van Zwartknoopig , Biesachtig 9 Kaapfch Paardefiaart , ui tgegeven • Scheuchzer befchreef het, onder dien van Riet van de Kaap der Goede Hope, met Aairen die naar Katjes gelyken. Deezen was het door den ver- maarden Pet i ver van Londen gebonden. Hy merkt aan, dat de Houtige Halm, Biezfg taay, van binnen met Merg gevuld, van bui- ten groen, ter plaatfe daar dezelve een Pluim maakt, op anderhalf Voet affiands, meer of min, Knokkels heeft , die met een Scheede bekleed zyn , ieder een Takje voortbrengen- de van een half Voet of langer, ook Knokke- lig, en, wederom, twee of drie Takjes uit- gee- proftrato, Ramis Filiformibus fecundis adfcendentibus , Spicis terminalibns pluribus. Rotth. Fiogr. i772. v' 10. N. 3' Toon. p. 2. T. t% f. i. Schoenus (Capevfis) Culmo tereti Ramofisfimo &c, Linn. Sijft. Nat. XII. 1>. 8o. Canna CaP. B. Spei Sp. Juliformibus. Schevchz. Gram. 352. Equifetum Juncéum nigrinodum Cap. B* Spei. Breyn Cent. p. 176, T. 91. PEr. Gaz. T. 7. f, V Mus. 424. Juncus Africanus Lignofo Culmo &g Pluk! Mant* 109, Grasplanten. jjj gèeveödej die met Aairtjes beladen zyft. Veel VL grootermoet derhalve zyn Exemplaar geweekt Ay^tu^ 7.yn , dan dat van den Heer Rottböll, Hoohi* die van Halmen fpreekt van anderhalf Voet Iangte, in Leedjes van vier Duimen verdeeld, met bruine of zwartachtige Scheedjes. Het droeg rappige Aairen , met Bloempjes byna als die van de voorgaande Soort. (3) Touwgras met eenvoudige Halmen 5 en ge* IIL tuikle Aairen. Vnnh™u$^ Ryztg. Een Takkige leggende Halm heeft deeze Soort, met zeer lange Hoofdtakken, aan den top bondels maakende van Rysachnge Tak- jes, met Scheedjes en een end- Aair van één of twee Duimen langte , beftaande uit Eyrond- Elsvormige Aairtjes , overhoeks , tot tien in getal. Maar deeze Soort komt in veelerley gedaante van Gewas voor. Zy onderfcheidt zig door de Doorntjes der Schubben van de Aairtjes ook van de voorgaande* (4) Touwgras met eenvoudige Halmen 7 en IV: mkelde0 ongefleelde overhoekje Aair en. Drie-^ Hou-bIoemis* C3) Reftïo Culmïs finapllcibus , Spicls Corymbofis. Sifst. Mat Veg. XIII, Sp. 3. Reftio Scapis Floriferis longis- fimis &c. Rottb. Progr. 1772. p. 10. N. 1. h'jr, p. 4. T. II. f. 1. {4) Reftio Culmis fimpl. Spicls aiterrvs fesfilibns fim- pii* H. Dsel, XIII, Stuk, 55$ f WEEBüItlG* A^eel HoutiSe » Vezelige Wortels 5 gelyk ïn cïe FylEL' Tweede Soort , geeven een trop uit van har* gHooFD- de , taaije Draadachtige Halmen , waar van de tneeften onvrugtbaar zyn en een foort van Loof maaken , doordien' zy zig lanp*s hoe fyner verdeelen en uitfpruiten 5 aan 5t°end als omgekruld. Zeer weinigen 5 eens zo lang 5 regt uitgeftrekt , draagen aan 't end Aairen , die veelal uit drie , doch fomtyds ook uit twee, vier of vyf Aairtjes beftaan, welke Rolrond- achtig fpits zyn , en Bloempjes bevatten als de voorgaanden. Mek ^ Touwgras met eenvoudige Halmen en een fzmpiex enkelde end - Aair. Enkel* Aainge* Deeze heeft een hurkende, Houtige, ron- de, geftrekte, Biezige , bruine , zeer Tak- kige Halm , die Knoopig is met Scheedjes , en aan 't end van ieder Tak een enkele DolyJo achtige Aair, een Duim lang , met veel lan- ger fpitfer Schubben dan in de voorigen, tus- fchen welken de Bloempjes , die veel kleiner zyn, met drie Meeldraadjes. CO plicibus. Stjft. Nat. Feg. XIII, Sp. 4. Reftio Cuïmis te* retibus ereais , Vag. Membran. bifidis &c. Rottb. Progn z?2* p. 10. N. 2. Icon. p, 3. T. II. f. 2. (5) Restio Culmis fimplicibus- Spica terminali. Syft. Nat. Veg, XIII. %. 5. Reftio Spica fimplici terminali oblonga difticha. Rottb. Progr% i?7z. p. XI, jvj, m Reftio diflichu* fan. p, 6* T. II. f. s« Grasplanten. j^s» (6) Touwgras met eenvoudige Halmen , ge* kropte Aairen en verfpreide enkelde Bloem- \u - 7 j HooïD* fcheeden. STÜKm VI. Dit heeft de Halm ter dikte van een Gan- EJ$™ ze -Schaft', vier Voeten lang, geheel een- Tros-^ voudig , geftrekt , Knoopig , rond , groen- raagen ' achtig bruin , met de Leden naar 't end groo- ter, gelyk inveele anderen: de Knokkels be- kleed met .Lederachtige Scheedjes , die, af- vallende, een zwart Ringetje overlaaten. Aan 5t end is een Bloemtros , van anderhalf of twee Duimen langte, uit Bloemfcheeden famenge- field , alleen van Vrouwelyke Bloemen ; zyn* de van deeze Soort geen Mannelyke Bloemen voorgekomen , zo min als van eene andere , welke de Heer Rottboll difiachyos , dat is Twee - Aairig noemt. Voorts heeft zyn Ed. nog een Triticeus of Tarwachtig , waar van hy Mannelyke en Vrouwelyke Exem- plaaren hadt, befchreeven en afgebeeld: als ook een Reftio compresfus en Firgatus5 beiden met enkel Mannelyke Bloemen, gelyk de ove- (6) Reftio Culmïs (implicibus , Spica glomerata , Spa-» tlüs partialibus fimplicibus. Syfu Nat. Veg, XIII. Sp. 6. Reftio Thyrfifer , ThyiTo oblongo terminali , Spathis alternis maximis , in Lobos divifo. RotTb. Progr. 1772. j>. n. N. 9. Icon. p. g, T, III f. u Eiegia Jun^a, Linn« Mant. 297. IL Dssl, XIII, Sm* PwEEHUIZIGE STUK» VI. overige Exemplaaren : maar deeze vier5 'op Afdeel. dit Geflagt in >t Werk van ónzen Ridder niet Hoofd, aangehaald , ftap ik over. VIT tt\ De Biesachtige Elegia aangaande , welke door zyn Ed., volgens de Waarneemirig van Koenig, is befchreeven : dezelve fchynt eenigermaate mee het Trosdraagende Touw- gras te ftrooken ; doch de Vrugtmaaking was niet naauwkeurig onderzogt in de Vrou- welyken. Men hadt, in de Mannelyken daar van, platachtige * bruine wit gerande Meel- knopjes gezien. VII. HOOFDSTUK. Befchryving der VeelwyvigE Grasplan* TEN, tot welken het Zorghzaad , Baardgras, Kleefgras en verfcheide anderen * meest Uit* heemfche* zyn fhuis gehragt. \TE' elwyvioen heb ik , volgens het T Griekfche woord Polygamia , zodanige Planten genoemd (*), in welken zo wel Twee* 00 Dit Woord Feeïwijvigèn behoud ik, hoewel het wat de Grasplanten betreft , eer Veelmannigen zon moe- ten zyn; om dat ik hetzelve, ter verduitfehing van -Po- lijgamia , altoos in deeze Natuurlyke Hiftorie heb ge- bezigd ; als betekenende eene vermenging buiten den ge* WQonen band des Huwelyks of den Echten Staat. Grasplanten. 561 flagtigt* als Mannelijke en fomtyds ook Vrou- A VL welyke Bloemen ; 'c zy op den zelfden , 't zy vil" op verfchillende Stoelen , voortkomen. Des^°£FD* Grasplanten, van dien aart, behooren allen tot den Eerden Rang in die Klasfe 5 de Eém huizigen naamelyk en zyn vervat in de agt volgende Geflagten. Spinifex. Doorngras. Onder deezen naam is thans een Geflagt gemaakt , dat van het Kwispelgras , en wel van deszei fs laatfte Soort, het Doornkoppige y afgezonderd wordt door de volgende Ken- merken. Een Tweeflagtige Bloem, wier Kelk epn tweekleppig , tweebloemig Kafje , met de ' Klepjes aan de Graat evenwydig. Een twee- kleppig ongebaard Blommetje , met drie Meel- draadjes en tweeStylen. Een Mannelyke Bloem , die een gemeenen Kelk met de Tweeflagtige heeft ; her Blommetje en de Meeldraadjes even- eens, maar geen Vrugtdeelen, De eenigiïe Soort, daar van opgegeven (1), l zon het Tabaxirgeevend Boomachtig Riet zyn ffj^roT Rappig, (1) Spinifex. Syft. Nnt. Veg. XIII. Gen. 1333. p, 757. Mant* 300 Arundo Arborescens Tïibaxifera. Mor. Hift% JJÏ. p. 219. S. 8- T. 8 L 11. Ily Mullu. Hort. MaL XII. p. 75. Raj. Suppl. 614- Gramen Da&ylon pumi* lum Malabarieum , Spicis Loliaceis in aaitam Spinam $erminatis. Scheuchz. Gram. 112, Nn IL Deel. XJIL Stok. 5Ö2 Veelwyvige VI. van Morison, 't welk een Stam van twee A\YhL' of drie Mans lanSten hooë heeft en Rierach- Hoofd- tige Bladen , komende in alle opzigten met het Bamboes - Riet , reeds lang belchreeven (*) , overeen. My fchynt noch de lly Mullu^vm den Malabaarfen Kruidhof ; noch het Laage Mahbaarfe Vinger gras van Scheüchzer , het allerminfle met dat Bcomacbtig Riet te ftroo- ken. Zou ook, by^ misftelling, hetzelve ge* nomen zyn voor de volgende Soort van Mo- rison, ook groeijende aan de Malabaarfe Kust (f) , en aldaar Pyl-Riet van de onzen genaamd, by de Malabaaren Beesha en Schryf- Bamboesbyde/Ponugeezen? Of voor een derde Soort van dergelyk Riet , aan die Kusten groeijende ? Immers het voorgemelde kan ze- kerlyk hier niet behooren. LiNN^us befchryft aldus dit Rappige Doomgras , dat op de Zandige Zee Oevers van Oostindie groeit. Het heeft de Halmen zeergroot, van dikte als eeH Vinger, Zee- groen, gelyk het geheele Gras, met Leden , aan de Knokkels met troppen van Bladen voor- zien , glad , geflopt : de Bladen Grasachtig , famengerold , krom uitgebreid, ftyf, aan de tip doornig , een Handbreed lang , met ge- ftreepte Broekachtige Scheeden, boven Wol- Zie II. Deels II. Stuk deezer NaU Bijïorie , bl. 58* ff) Arundo farüa Indica Flor. Spicatis , Beesha» Hort. Mal. V. Mor. Sp. 13. Grasplanten. lig. Het heeft drie of vier end-Bondeltjes, vr* uit verfcheide Tropjes famengefteld van Lan- A^ff^ cetvormige kortere Blaadjes , zonder Schee- Hoorn» den, tusfchen welken veelal drie Aairen* Ie- der Aak is bykans een Vinger lang* met een driekantige Graat die in een Doorn uitloopt en vyf zydelingfe Bloemen overhoeks , onge- fteeld, wat van elkander af. Deeze zyn lang- werpig Eyrond , met de zyden naar de Graat gekeerd , gelyk de Bladen. Zy beftaan uit een Kafje . met twee Lancetvormig Eyronde Klepjes, geftreept en fpits. Het is een zeer groot Gras , naar het Ce-Y~ Doornkoppige Kwispelgras zodanig gelyken- pi/xcil, de, voegt 'er onze Ridder by, dat men het, *• als het geen Bloemen heeft , niet daar van onderfcheiden kan , Uitgenomen doot de groot- te. Derhalve , zegt hy, behoort ook dat van de Malabaarfe Kust alhier. Wanneer , nog. thans, hetzelve naar het Gedoomde Kandiafthe Riet van Alpinus (*) gelykt , zo Ray wil, dan moet het zekerlyk hier van verfchil- ien. Ik heb van Ceylon onder anderen, een gedroogde Plant bekomen , die in de meefte opzigten zodanig met de voorige befchryving ftrookt , dat menze achten moet geen andere te (*) Arando Gramlnea aeuleata. Alp, ExqU Cap. XLVI. y. 105. Nn 2 II. Deel. XIII. Stok. Veelwyvige VI. te zyn. De Afbeelding , in F/g. 2, op Plaai* ¥yih XCII, hier voor, daar van gegeven , toont Hoofd- zu\ks duidelyk. Het eenige verfchil zou mis- fchien het getal der Aairen,en dat der Bloem- pjes in de Aairen , als ook derzelver plaat- zing 5 betreffen : waar omtrent de Planten dik- mls veranderlyk zyn. De hoedanigheid der Bloempjes , of zy Mannelyk zyn en Tweeflag- lig, waar omtrent Linn^eüs zelf niet ver- zekerd was (*), heb ik, om 5t Voorwerp niet te bederven , niet onderzogt. Het Riet fchynt van eenen hurkenden aart te zyn , en heeft de Halmen zekerlyk niet hol * maar geftopt. Andropogon. Baardgras. Wegens de gëbaardheid der Aairen mag dit Geflagt den naam van Baardgras te regt voeren , welken ook de Griekfche benaaming aanduidt, als betekenende Mans Baard. Het gelykt in dien opzigte veel naar het zoge- naamde Vosfeflaart - Gras (Alopecurus) , doch verfchilt door de Bloemen , waar van fom- migen tweeflagtig , anderen Mannelyk zyn , hebbende éénbloemige Kafjes en het Blomme- tje aan den voet gebaard , beiden drie Meel- draadjes, doch de eerften twee Stylen boven- dien , en een enkel Zaad (t> Het (*) Flosculus alter Hermaphroditus , alter Masculus ? Jdanu uts» (f ) Zie Fig. 25 , Plaat LXXXVII. Het fchynt ftry- Grasplanten. 565 Het bevat veele , byna allen Uitheemfche vn Soorten, tot meer dan twintig, als volgt. Hoora- (i) Baardgras met de Aair eenzaam , Schub- STUI** big en ruige Zanden ; de Baardjes naakt Andlopo- en omgedraaid. %onr Carl~ Snydend. Hier toe behoort het Snydend of Sny- Gras van Rumphius, dus genaamd, om dat de Bladen veel naar die der Cyperbiezen gelyken, en Degenvormig plat , met feherpe kanten, zyn. Het groeit, zegthy, op de Oofterfe Eilanden in Ooftindie overal , en is 'er zeer gehaat , om dat het zo fnel opfchiet en zo fterk voortloopt, zonder tot vee! nut teftrek- ken» De Bladen worden vier of vyf Voeten lang , en zitten zo digt op malkander , dat men 'er niet door kan gaan , zonder ze neer te trappen. Het beflaat geheele Velden en Heuvels en verftopt niet alleen de Wegen in de Bosfchen, maar zelfs de Paden in de Tui- nen, cfig, wanneer in Syft. Nat. Veg. XII!. p. 753 & 758 , van de Mannelyke Bloemen gezegd wordt , dat zy ge- baard , en in Gen, Plant. , als ook in Am. Ac ad. dat zy ongebaard zyn (Corolld mutica) • maar uit de Af- beelding blykt , dat zy wel een Baardje hebben , doch op ver naa zo groot niet als de Tweeflagtigen. (r) Andropogon Spica foiitaria imbricata, Sem- hirfu- tis ; Ariltis nudis contortis. Sijft. NktiXH. Gen. 1145, Veg. XIII. p. 758. Eürm. Fl. Ind. p. 118. GramenCaricofum. Rumph. Amb. VI. p. 17. T. 7. f. t, A. Nn 3 II. Deel. XIII. Stuk. 5*6 Veïlwyvige VI. nen, wanneer menze maar twee Weeken niet vn!L% gebruikt. Dikwils wordt het afgebrand , om Iooid- de Landen daar van te zuiveren ; doch het groeit weder op en ftrekt dus tot een groote Plaag. In de Regentyd fchiet het dunne Stee- len , ieder met een gebaarde Wollige Pluim , van een Span of een Voet lang en een Vinger * dik ; waar van de Wolligheid door het Gemeen wel gebruikt wordt , om in Kusfens te flop- pen. Op Java en Baly dekken de Inlanders met de Bladen > aan Bosjes gebonden als Stroo % hunne Wooningen; *t welk duurzaam is 3 doch veel Ongediert uitlevert. draaS?6" Het Ooftindifch Rogge - Gras , met een fchraale Wollige Aair , van Plükenet, dat dc Baardjes boven lang en wonderlyk, als een Touwetje. in elkander gedraaid heeft, van Plükenet, is door Scheüchzer onderden naam van Mgikps van Madrasf, met Haairige gebaarde Kafjes, befchreeven, Hy hadt het van Petiver van Londen ontvangen en (2) Andropogon Spica folitaria , Floribus inferioribus muticis. Sp. Plant, s.Bürm. Fl. lnd, iïg. iEgilops Made- yaspatana &c. Scheuch^. Gr, 92. Gram. Secalinumln- éicum Spica gracili tomentofa &c. Pluk. Alm. 173. T. igi. ft 5. Mor. S. g. ï. 4. ft ultt n (2) Baardgras met de Aair eenzaam , de m- derfle Bloemen ongebaarch merkt Grasplanten. J67 merkt aan , dat de Baardjes hier alleenlyk uit VL den top voortkomen , zynde de overige Kaf- Ayx|Er" ies ongebaard. Hoorn- lil' (3) Baardgras met de Aair langwerpig* de j§n^pQm Bloemen Wollige aflandige wyd gemikt ; 8 ™f*™ " een bogtig naait Baardje. Wyd * gemikt. Dit Virginifche Gras heeft lange fmalle Bla- den ; de Kafjes zyn bruin, hard en glanzig , met weinige korte Haairtjes bezet en de Meel- knopjes geel : de Zaaden met een zeer lang bruin glanzig gegolfd Baardje gekroond. (4) Baardgras met de Steeltjes van de Pluim IV. zeer eenvoudig driefdoemig ; het tweejlagtig K^k^üg!" Blommetje kanthaairig % van boven en onde* ren gebaard. De (3^ Andropogon Spica oblonga , Floribus Lanatis re* motis divaricatis , Arifta flexuofa nuda. bp. Plant. 3. Lagurus humilior , Panicuia conica laxa nutante 9 Cul- mum terminante. Gron. Virg. 135, (4) Andvopogon Panic. Pedunc. fimplicisfimis trifloris &c Sp. Plant. 5. Am. Acad% IV. p. 332. Gouan Monsy. 513, jEgiiops Bromoides Juba purpurascente. ƒ. B. Hifi* IU p. 436. Sc.HEUCHz. Gr. 262. Gr. Sparteum Feilu- ceum i; JEgUops Spartea Villofa. Barr, Jc. ig. f. 2. Phoenix Spica laxa , Locuftïs longe petiolatis &c. Hall» Hefa N* 1412. Avena Spiculis polygamis trifloxis. Scor. Carn* 207. Nn 4 ÏI Deel* XIIL Stuk. 568 Vee lw y v i g e VI. De gedaante der Bloemen moet den by« AVII.EL' naam g^even aan dit Gras, 't welk in de Zui- Hoofd- delyke deelen van Europa , als ook in Graauw- bunderland , is waargenomen* Do&or Scopo- l i vondt het in Karnïolie , en betrekt het tot de Haver, bêfchryvende de Vrugtmaaken- de deelen zeer omftandig, gelyk ookScHEucH- zer, die een naauwkeurige Afbeelding van de Aairen geeft en Barrel ie r van het Gewas. De Steelen , zegt Hall er, zyn drie Voe- ten hoog; doch Scheuchzer maakt de Halmen maar anderhalf of twee Voeten , met ecne Pluim die paarfchachtig gekleurd is, een Handbreed of een half Voet lang. V. (5) Baardgras met een knikkende Pluim , en *fnnu? yyfbiocmig zonder Kelk , en één ge» ftratum. haard tweejlagtig Bloempje. Leggend. Veel Halmen van een Voet , die zeer Tak- kig zyn en Knoopig , leggende , Wortel- fchietende, mee Scheedachtige Blaadjes, ga- ven in dit Oostindifche Gras, aan \ end, dun- ne Steeltjes uit 9 met een Kroontje van vyf Bloempjes, waar van het middelfte alleen twee- flagtig was, de overigen Mannelyk. Gedagte Heer Koen ig heeft ook dit ontdekt. IX. (9) Baardgras met een losfe Pluim en gewokle 'dloptcu- Graat ' roüïes. ^raai , V os fen- ftaartig. (g) Avdropcgon Pedunculis umMlato - quinquefloris ecaiyculatis \ Flosculo hermaphrodko Ariftato. Mant* 304- (9) Andropogm Panicula laxi, Rachi Lanata, Flos- culo u roque Arifta tortuoHL Sp. Plant. 8. Androp. Culmo Paniculato. Gront. Virg. 133. Gramen Daftylon Aiopccuroidis facie, Panicula longisfima &e. Sloais'. gam. 34. Hifu I. p. 113* T. 70. f« i. Grasplanten. S1i Graat ; de beide Bloempjes een gedraaid VI. Baardje hebbende. Hooio* In Noord - Amerika groeit dit Gras 5 dat STÜK* dikwils de hoogte van zeven Voeten bereikt , en een groote Pluim heeft, als het Riet, aan 't end der Halm. Die Pluim beftaat uit veele Aairtjes , welke met paarfch Zilverkleurig Flu- weelachtig Dons digc bekleed zyn en paarfche Meelknopjes hebben. De Wortelbladen zyn taamelyk breed en lang, ftyf, holrond, ge- fpitst. Het bloeit 'er in de Herfst, in Bosfchen met een flykerigen Grond, (10) Raardgras met twee end-Aairen en eene x. onverdeelde Halm. Andropo* gonaijta-* chyon. In de Zuidelyke deelen van Europa komt dif A^ee* Gras , doch zeldzaam , voor. Het is door Bau- hinüs onder de Dravik geteld geweest. Bür- serus zou het in Switzerland gevonden heb- ben en de Fleer Gerard heeft hetzelve in Provence waargenomen , befchreeven en af- ge- (10) Andropogon Spicis binis terminalibus > Culmo in- divifo. Sp. FlanU 9. Gek. Prov. 106, Tab. 3. Fig. 2. Hall, Heïv. N* 1415. Gr. Daftylon Spica gemina, Tournf. Inft. 421. Gr. bicorne f. diftachyophorum. Bocc. Rar. 20. Feftuca Junceo folio Spica gemina. C* B. Fin. 9. Frodn 19. Theatr. 145» J. B. Hifi. II, p, 544. 0. Andropogon Saiiguinarium. Schreb. Gram, T» 38 Fig. 1. II. D^el» XIII. Stix, 57* V È E L W Y V ï C E VI. gebeeld. Hall er merkt aan , dat het Hal- Ay\jEU men hebbe van twee Voeten hoogte , die on- Hoofd- getakt zyn , aan 't end twee Aairen uitgee- vende, welke ieder beftaanuit meer dan twin- tig gebaarde Bloempjes. Het buitenfte Kelk- klepje is eenigermaate geknot en aan de tip ruigachtig ; het binnenfte zeer klein , zegt LlNN^ÜS. Zeer naa fchynt hier aan te komen het Bruin* roóde Bloedgras van Barbarie , door Schre- ber afgebeeld en befchreeven , dat twee of drie Aairen op 4t end der Halm heeft. Het grootfte verfchii is , dat de Halmen Takkig zyn, de Bloemen grooter en digter aan elkan- der, de Baardjes kleiner, zo die Heer aan- merkt. (li) Baardgras , dat een 'Pluim heeft van ge- paarde Aairen , dieEyrond langwerj)igzyn; de Graat ruigachtig ; de Bloemen ongefleeld met een gedraaid Baardje. XI. Andropo» gon Schee» uanthus. Kemels- hooy. Dit (n) Andropogon Pan. Spicïs conjugatis ovato-ob- ïongis , Raclii pubescente Flosc. fesfilibus Arifta tortuo- fa\ Sp. Plant. 10. Flor. Zeyl. 465. Mat. Med. 31. Burm. Fl. Ind. p. 219. Juncus odoratus. f« Aromaticns. C. B. Tin. 11. Theatr. 163- Sclioenanthnm Amboinicum. Rumph. Amh. V. p. 181. T. 72. L 2. Gramen Da&ylon Aro- maticummultiplici Panicntè. Pluk. Alm. 175. T. 190. f. 1. Mor, S. 8. T. 9. f. 25. Gr. Dadylon Zeyl. Burm. Zeifik 307. Grasplanten Dit Kruid, in 't Nederduitfch Kemels -Hooy, VI# in 't Arabifch Teben Meccati , dat is Stroo van A^EL* Mekka, genaamd, voert in de Ooftindifche Hoofd- Eilanden in 't algemeen den naam van Siree %$V^IÊgg0 zo Rümphiüs aantekent. Ket groeit , naa- Hooy* melyk, zo wel aldaar, als in de Oofterfche Landen : hoewel men 't gene tot Medicyn ge- bruikt wordt, als welriekender zynde, uit A- rabie bekomt. Onze Ridder hadt het bevoo- rens tot het Haazeftaart- Gras t'huïs gebragt. Baühinüs noemde het welriekende of Krui- derige Bieze en Celsus ronde Bies ; om dat hy wel opmerkte, dat de Bladen eigentlyk niet Biesachtig zyn , maar rond. In fommige Land- fchappen van Arabie, zegt Garzias, groeit het zo overvloedig , als het gemeene Gras in Spanje. De Karavaanen , uit Syrië en Egypte naar Mekka reizende, vinden aan den weg een menigte van dit Gras of Hooy , dat den Ke- melen tot Voedzel ftrekt ; waar van het dea naam heeft. Het wordt ook op dezelven ge- laden, om ter plaatfe, daar men het niet vindt, te gebruiken , en in menigte te Alexandrie en Kairo in Egypte gebragt, alwaar men 'tdik- wils als Stroo gebruikt in de Paarde- Stallen > wegens den aangenaamen Reuk. In manier van groeijing fchynt het Indifche aanmerkelyk van het Arabifche te verfchillen. Daar het laatfte naauwlyks hooger werdt dan een Voet, hééft het andere de Bladen wel een hal- ÏL Desl. XIIL Stuk» 574 V E E L W ï V I C E . VI. halve Vadem lan? , doch ook zeer frnal en Afdeel, - , , . . . . .. , VII. fpits aan t end, maar byna nooit bloeijende* s^k°FD" 'c wel,< het Arabifche dikwils doet, fchieten- Kemets- de dan Halmen , die wat langer zyn , met Do- f*00^ lykachtige Bloemen. De Wortel is in beiden zeer Kruiderig van Reuk , zo wel als de Bla- den; doch hier in wordt het Indifche zeer door het Arabifche overtroffen, tiit laatfte wordt in Bondeltjes, fomtyds met de Bloemen, als een Drogery in Europa overgebragt ; doch het verliest wel dra zynen Geur. Anders is het taamelyk Hartsterkende , Windbreekende en zagtelyk verwarmende : dus dienftig tegen fom- mige Hoofd- en Zenuw «-Kwaaien. Weinig, nogthans , wordt het hedendaags , dan in de aloude famenftelling van de Theriaak, als een Winkelmiddel nagehouden. Opfommigeplaat- fen in Oostindie deftilleert men 'er een Olie van, genaamd Olie van Siree , welke tot ver- fterking van de Maag , tot aangenaamheid en bewaaring der Spyzen en Dranken , inzon- derheid van den Palm - Wyn , veel gebruikt wordt. XII, (12) Baardgras, dat een Pluim heeft van ge* Andropo- gon Vïr- paav» ginicum. Virginifch. (I2) Andropogon Paniculae Spkis coajugatis. Pedune. fimplicibus , Rachi Lanata &c. Sp. Plant. 11. R. Lugdb. 53. Gron. Firg. 132. Androp. altisfimum gracile &c. Brown. tfam* 3Ó5.Gramen Daclylon bicorne tornentofum minus* Sj-oan. Sfatn*^ Hifi. I. uo,T. 68. f« z< Grasplanten. 575 paatde Aairen, met enkelde Bloemjleeltjes ; AJJ^ een gewolJe Graat en ongebaarde Bloemp* VIL jes 5 het Mannelyke uitgeteerd. STÜKt (13) Baardgras , dat een Pluim heeft van ge- xilt. paarde Aairen , met zeer Takkige Bloem- f^^l ft eelt jes ; een gewolde Graat ; de Bloempjes m. met een krank Baardje , het Mannelyke uit* hoornig* geteerd. Deeze beiden, niet grootelyks verfchillen- de, komen zo wel in Noord -Amerika, als in de Westindien voor, Slo anê vondtze bei- den op Jamaika , en het laatfte was inzonder- heid van het eerde onderfcheiden , doordien het veel hooger opfchoot, en zeer menigvul- dige Aairen in de Pluim hadt* Hy wil, dat het een Pluimgras van Ma rc graaf zoude zyn , in Brafil groeijende , en aldaar Capupuha genaamd by de Ingezetenen. Tweehoornig werdt het , wegens de gepaarde Aairen , geheten. Het Hooy van dit Gras wordtin Noord* Ame- rika 9 door de Wilden , voornaamelyk ge* bruikt, (13J Andtopogon Paniculae Spie. conjug. Pedunc. Ramofisfimis , Rachi Lanata &o Sp. Plant. 13. R. Lugdb, 53. Androp. ereftum Rlontanum &c. Brown. ffam. 365. Lagurus Spicis oblongis pedunculatis* &c. ƒ/. Cliff. 25. Gron. Virg. 135, Gr. Daéh bicorne to- rent, maximum, Spicis numerofisfimis, £i,gan, g?am, 33, HUL I. p. 42. T. 15» |L Djeei» XIIL Stvk, 57ö ,Veelwyvige Afdeel, bruikt , om de Kuilen tebekleeden, waar in «Vil. zy de Aairen der Spaanfche Tarwe willen be* Hooïd- stük. waaren, XI V# (14) Baardgras , dat een Pluim heeft van ge- *1mhïr-0m paarde Aairen en ruige Kelken* turn. Dit in Portugal 3 op Sicilië en te Smyrna , voorkomend Baardgras , is tot de Dravik be- trokken geweest, naar welke het veelgelykt, doch onderfcheidt zig daar van, door de al- gemeene Kenmerken van dit Geflagt. De Pluim beftaat uit twee -Aairige Steeltjes, die > zo wel als de Bloemen , geheel ruig zyn. XV. (15) Baardgras met een Josfe gladde Pluim , ^Eü^ds* tweeling fe ongebaarde Bloempjes , het ééne Steeltje korter, en gewolde Kelken. Dit, waar aan de Groeiplaats op Jamaika toegefchreeven wordt P was door den ver- maar- (14) 'Andropogon Pan. Spie. conjugatis , Calycibus hirfutis. $p. Plant, 13. R. Lugdb. 53. Gron. Vhg. 13^. Loefl, //. 171. Feftuca Junceo folio, Spica gemina. C B. Piu. 9, Prodr. 19. Theatr. 145. Gramen Da&yïon Spica gemina. Scheuchz. Gr. 95. Gr. Dart. Siculum, inultiplici Panicula. Pluk. Alm. 175, T, 92. f. 1. (15) Andropogon Pan. laxa glabra , Flosc. geminis ma- ticis, Pedicello altero breviore &c. Sp. Plant. 6. Am. Acad* V. p. 412. Androp. Aven, asfurgens &c. Brown. ffam* 365. Gr. Avenaceum , Panicula minus fparfa. &c Slqan, 3am% 35. JHift. I. p. 43, T, ï4. £ Zm Grasplanten. 577 maarden Sloane* zo het hem wel in de gt- dagten lag , op 't Eiland Nieves of Mewis , Vu. digt by St, Chriftoffel , gevonden. Hy merkt sxuk?d" aan , dat de Kafjes met een witte Fluweel- achtige Wolligheid bekleed zyn. {16} Baardgras met gevingerde Aairen . bh- XVI. rr- 77 7 7 tït • AndropO* vende Kelken en kanthaairige Blommetjes. gon bar- batvim. , ^ . -i-m, Gebaard, In Oostindie groeit dit Baardgras 3 met een gewrichte Halm van een Voet hoogte ; drie Grasachtige Bladen en tot tien gevin- gerde Aairen , gelyk van langte , uitwaards eenzydig, opgeregt 3 ongefteeld. In het Kelk- kafje komen twee Blommetjes voor , een Vrou- welyk laager, een Mannelyk hooger, beiden met taamelyk lange Baardjes. Zy hebben witte Meelknopjes en paarfche Stempels* (17) Baardgras met de Takken der Pluim meer- xvil voudig verdeeld en Jongdraagende. Nardus* Spike* Ter- (x6J Andropogon Spicis digitatis , Cal. perfiftentibus > Corollis ciliatis. Mant. 302- (17) Andropogon Panicul» Ramis fupradecorapofitis yroliferis. Sp. Plant. 14. Burm. Ft, Tnd. p. #19. Lagti- rus. Pan. Ramis &c. Ft ZeijL 45. Mat% Med. n. Cala- mus odoratus Matthiali. C B. Pin. 17. Tfaatr. 263* Arundo Zeylanica far&a, odore et fapore CaJarai Aro* Sïiatici. Bu*iM. Zeijl. 15, Oo IJ. Deel. XïII. St^s. Veelwïvice VI. Terwyl de Cehifche Spike -Nard een Soort AVUBL' is van Valeriaan (*), kwam onzen Linnjeus Hootd- geen Plant meer naar de Indifche der Apothee» SrVSpik0- ^en g^Y^nde voor > °lan het Welriekend Riet Nard. van Matthiolus, dat geacht wordt te zyn het Ceylcnfche gevulde Riet, met den Reuk en Smaak van Kalmus. Dit wordt, on- der de Planten van dat Eiland , aldus befchree- ven. „ De grootte is als van Riet. Uit deOxels „ der bovenfte Bladen , van de platte zyde der Halmen , komen uit een Scheede twee f, Steeltjes voort , waar van het eene korter uit zyn boezem eenige korte Steeltjes uit- „ geeft, weder Kinderende,* het andere lan- „ gere Steeltje is ook doorgaans van dien aart; „ zo dat het te famen een gemengde Pluim „ maakt met Kelk gelykende Blaadjes.'' De 'Indifche Spike-Nard is kragtiger dan de Celtifche , doch anders byna van de zelfde hoedanigheid. Zy komt over, als Aairen van bruine Haairachtige Vezelen aan 't boven -end van een Halm of Worteltje zittende, die als 't ware uit gedroogde Blaadjes beftaan. De Smaak is bitter , fcherp en Kruiderig ; de Reuk niet onaangenaam. Van de Inlanders op 't Eiland Java , daar zy veel groeit , maakt men 'er in de Keuken gebruik van , om een Geur te gee- ven. (*J Zie het VIL Stuk deezer Plantbefchryvïng > hlatóc *94* Grasplanten, 5^ ven aan de Spyzen. Van ouds heeft menze zeer aangepreezen , als een Hartfterkend , VIL** Windbreekend en Tegengiftig Middel. Uit S^ÏD^ dien hoofde komt zy nog in verfcheide, zo Spike* in- als uitwendige, Winkelbereidingen; doch Nard% heeft , voor 't overige, in Europa weinig ach- ting ; dewyl men 'er kragtiger Speceryën kan bekomen; (18) B^anlgras met omtrent drie gevingerde XVIII. Aairen , en Bloempjes overhoeks, die onge- ^muiT fteeld zyn en ongebaard* C*Onga baard. Aan de Kaap der Goede Hope groeit, vol- pi.xcitl gens Linn^os, deeze Soort 3 die veeleHal- Fi£* men van een Span heeft, een weinig Haairig zo wel als de Scheeden en Bladen , die inge- .rold Elsvormig zyn: drie of vier gevingerde Aairen , Liniaal, gewricht , eenzydig: twee- kleppige Kelken, diefpitszyn, aan de zyden gaapende, groen: Bloemblaadjes met den Kelk tegenftrydig, gekleurd, teder en geene Baard jes- Tpt deeze Soort fchynt dat Kaapfe Gras t'huis gebiagt te moeten worden, waarvan ïk de Afbe§y«jg in Fig. 3, op Plaat XCIII, gegeven heK Hetzelve 3 niettemin , heeft veelmeer dar drie of vier, ja tot negen Aai- ren op den top der Halm , met overboekfc Bloemp- ("iS) Andropogon Spiets digifatis fubtemls, .flosculis alternis ièsiiübus muticis. Sp. Planu 15» Oo % IL Deel, XIII. Stos. 5Ö0 Veelwvvioë Afdeel ^oemPJes 5 eenzydig geplaatst aan een lange 'i vil * dunne Graat. De Bloempjes kan men zeggen s^£FD- ongebaard te zyn, in vergelyking met de an- dere Soorten, hoewel het buitenfte Kelkkafje een zeer klein opgeregt Baardje heeft. De Kleur is eenigszins bruinachtig. De Halm is rond, glad en regt , byna een Voet lang, gedeeltelyk bekleed met de Bladfcheeden. Ik kan 'er geene Haairigheid aan befpeuren* Dee- ze Soort was , geloof ik , nog niet afge- beeld (*> XIX. (19) Baardgras met veeJe gevingerde Aak en ; gonffcfu*- de Bloempjes ongefleeld , gebaard en onge- Hoender baard; en gewalde Voetjes. poot. Niet alleen in de Zuidelyke deelen van Eu- ropa , maar ook in Switzerland cn in het Oos- tenrykfe , omftreeks Weenen , is dit Baard- gras (*) De Heer N. L. Burmannus betrekt daar toö wel een Figuur van Morison , doch die is een Trip/a^ mm, op weik Geflagt zyn Ed, deeze zelfde Figuur hadt Aangehaald , onder de Ooftindifche Planten. (19) Andropogon Spicis digitatis plurimis , Flosculis fesfilibus Ariftato muticoque ; Pedicellis Lanatis. Spa Plant. 16. Mant* 500. Gouan- Mousp. 513. Androp. Spi- cis Villofis feptenis , Locuftis 'bitloris , Fol. alternis fes* fiiibus. Hall* Helv. N. 1414» Jacq. Viud. 177-. Ichae# mum Panicula digitata , Spie. oppofitis gdisjunftisve &c« Daltb. Paris. 288. Gramen Dactyion Spicis villofis. C. B. Pin. 8. Theatr. 116. Scheuchz. Gram. 94. Gr. Dao tylon Sp. Ariitatis geniculatis» Barr* Ict 753* f. '%% Grasplanten. 58ï gras op dorre drooge Heuvels en Velden , aan vr. de Wegen en kanten der Akkerlanden , zeer AyJjtEL% Gemeen. Te Montpellier noemt men het Hoofd- Pied de Poule , dat is Hoenderpoot , volgens Gouan en die benaaming is zekerlyk van de famengevoegde Aairen , op den top der Halm 5 afkomftig , wier getal van vyf tot ze- ven is, volgens HALLER3die evenwel aan- merkt, dat dezelven niet gevingerd maar ge- tropt zyn , van een Duim en langer, geheel Wollig. De Halm is anderhalf of twee Voe- ten hoog» De Bloempjes ftaan op tweeryën, in ieder Tandje van de Graat twee , het eene gebaard, het andere ongebaard en grooter, zynde dit laatfte vrugtbaar. De Aairen heb- ben eene paarfchachtige Kleur, \ welkmoog- lyk aanleiding gegeven heeft om den bynaam Ifchamum hier op toe te pasfen. (20) Baardgras met veeJe regtopflaande ge* XX. wrichte gladde gevingerde Aairen ; de Bloem- ^^Faïci* pies wcderzyds gebaard. cuiatum. ' J Gebon- _ deki Dit (20) Andropogon Spicis digïtatis plurimïs ere&iusculis Articulatis laevibus &c. Sp: Plant. 17. Gr. Da&ylon Indi- cura, Sp. Villofis rubescentibus. Mor. S. 8. T. 3. f. 15. Burm. FU Ind. p. 219. Audrop, majus Panicula fparfa. Brown. £fam% 365. Gr. Daft. majus Panicula longa , Sp. plurinus nudis crasfis. Sloan. &am. 34. Hifu h p, xisu T. 69. f. 2. Oo 3 II, Deel. XIIL Stuk, 582 Veelwyvige VI. Dit zou zo wel in Oost- als in Westindie Vil/ voorkomen, volgens Morison , die het af- beeldt onder den naam van Indifch Vinger-Gras , met Pluizige roodachtige Aairen. Linn^eus, nogthans , tekent aan , dat de Aairen glad zyn , en, volgens Sloane, zyn'zy naakt en dik, dat Haairloos zal willen betekenen. Ditfchynt volkomen tegenftrydig , of zy moeften , in 't laarite geval, de Haairigheid der Baardjes zyn kwyt geraakt. Immers dat van Jamaika hadt , volgens Brownej de Aairen wederzyds ge- haard* XXL (21) Baardgras met gebondelde Aairen , de gonLpo/yl buitenfte Bloemblaadjes gebaard ; die van duuyhn. foet onderjïe Bloempje kanthaairig. Op Jamaika groeide ook dit Gras over- vloedig, dat Sloane noemde Hooger Vin- gergras met veele Wollige Aairen , die wel een Vinger lang zyn 5 en geheel bezet met eene witte Wolligheid. Het paarfche ruige Javaanfche Vingergras, door Kleinhof waargenomen , heeft de Heer N. L* Bur- Mannüs hier t'huis gebragt. Den (21) Andropogon Spïcis Fasciculatis , Pefcalls exteriori- Iws Ariftatis &c* Sp. Plant. 18; Am. Acad. V» p. 412» Androp. polyda&ylon asfurgens &c. Brown. gfcim. 364, Gr. Daftylon elatius , Sp plurimis tomentofïs. Sloan« Qam. 33. Hi ft. Lp. m. T. 65 ^ f. 2. Daftylus purpu- reus hirfutus Javanicus» Kleinh. Burm* FL Ind, p. 220* Grasplanten, Den Heer Forskaohl kwam , aan de Oe- VI. vers van den Nyl in Egypte, het volgende vil1" voor Hoofd- vuur. stuk* (22) Baardgras met de Aaïren getropt aan Jjj^p1, den top der HaJm^ overhoeh ; twee Bloem gon Annu- pjes gepaarde het één TweeJJagtig gebaar '^Geringd. en ongefteeld; het andere gejïeeld en onge- paard, Hy noemt hetzelve geringd, om dat de Hal- men, twee Voeten lang, verdikte ruige Knie- tjes hadden, als Ringetjes van Haair. De Aai- ren waren drie Duim lang, fomtyds tweelings, fomtyds eenzaam, uitgebreid. De Bloempjes hadden zeer lange gedraaide Baardjes ; doch by ieder was 'er één, beftaande uit een geheel ledig Kelkje , zonder Bloem of Vrugtbegin- zel. In Arabie zyn hem nog drie andere Soor- ten van dit Geflagt voorgekomen (*). H o l c u s. Zorghzaad. De Geflagtnaam Holcus betekende by Plt- »iüs een Gras , dat op drooge Steenrotfen groei- (22) Andropogon Spicis ad apicem Culmi confertis , slternis , Floribus geminatis ; Ariftato fesfili Hermaphro- dito ; pedicellato mutico inani. Flor. JEgypt* Arab. 133. (*) Andropogon Ramofum , bicome 3 contortum. Vid. ibid, Oo 4 H« Dssl. XIIL Stuk, 534 V £ E L W Y V 1 G £ fdeël Sröel"^e 9 Aairen hebbende met lange dunne Vil. ' Baardjes en Halmen als de Gerst. Men acht js.FD* dat dic de Muur ' Gerst ZY » hier voor befchree- ven. Het fchynt ook op fommige Soorten van dit Geflagt toepasfelyk te zyn ; hoewel niet zo zeer op de voornaamften , naar welken ik het Zorghzaad noem : want de benaaming van Paardegras , dóór fommigen gebruikt 3 voegt daar aan niet* De Tweeflachtige Bloemen hebben gebaarde Kafjes drie Meeldraadjes , twee Stylen en een enkel Zaad: de Mannely- ke een tweekleppig Kafje , gelyk hier voor aangeweezen is ■ (* ). Het bevat de volgende Soorten, (i) Zorghzaad met tweehloemlge ongebaarde Kafjes ? tweeling fe Bloemen met een Pen- feeltje omwonden en eene Eyrond- langwer~ plge Aair* In Tndie groeit dit 3 dat veel gelykt naar het Panik-Koorn, weshalve het ook Indifch (*) Zie Flg. 38 op Plaat LXXXVII. (1) Hotcus Ghimis bifloris muticis , Floritms gemmis Penicilio involucratis , vSpica ovato - oblonga. Syft. Nat$ XII. Gen. 1146. Veg. X 111. p. 759. Burm. FL Indm 220. Panicum Splca fimplici aequali , Ped. bifloris. R» Lugdb. 54. Pan. Jnd. Sn. obtufa coerulea. C. B. Fin, 7. Theatr. 522. Panicum Americanum. Clüs. Hifu 11. 1>. 215. Gr« Panic. Sylv. maximum Ind. Oriënt. Pluk* Alm. 164. T. 32. f. 4. Pan. coeruU Indicuna. Lob. Ic< 43. I. Bolcus Spicatus'm Geaaird. Grasplanten, 585 Vanicum , meteene ftompe blaauwe Aair> van Bau- Afdeel, hinus is getyteld Uit Peru fchryft hy, was het Zaad omtrent den aanvang der voorgaan stuk. de Eeuw, of wat vroeger, in Spanje ovefge-^f/^/z* brogt, en van daar verfpreid in de Tuinen van Europa, daar men 't nog heden jaarlyks zaait* Het heeft een Halm van twee Voeten, een Pennefchaft dik, met Bladicheeden bekleed , die ilekelig zyn , zo wel als de Halm en Bla- den. Deeze , doorgaans tien in getal, zyn een Vinger breed. De Aair is kort en zeef dik , uit korte Steeltjes beftaande , die aan den top een bondeltje Haairborfteltjes hebben en daar binnen twee ongedeelde Bloemen, De Kelk is tweekleppig , Vliezig , cweebloe- mig,met het buitenfte Bloemblaadje derTwee- flagtigengefpitst, der Mannelykenftomp: de Styl langer dan de Bloem, Wollig, aan 't end een weinig in tweeën gedeeld; met langwer- pige Meelknopjes. (2) Zorghzaad met gladde zwarte Kafjes en 1L Klootronde witte gebaarde Zaaden* BkohrS Twee- In Perfie zou de Groeiplaats van deeze Soort keurig, zyn, (2) Holcus Glumis glabris nigrïs , Seminibus globofis albis Ariftatis. Mant. 301. Holcus Glumis glabris. H. C/iff. 468. Milium Arundinaceum fubrotnndo Semine # Sorgho nominatum. C. B. Pm. 26. Mor* Hift. 111, p, 196. S. 8' T. 5. f. 7. Oo 5 II. Deel. XIIL Stüüu Veelwyvige VI. zyn, welke van het gewoone Zorghzaad ver* Avn.EL* fchiIt door de Kleur en Fi£uur der Zaaden , Hoofd- d'e een zwart Kapje hebben* Anderszins ge- STÜ** lykt zy naar de volgende zeer. Waarfchyn- lyk is het dit Koorn , wa'ar van Pliniüs fpreekt onder den naam van Geerft , „ die „ toen binnen tien Jaa^en uit Indie in Italië 3, was overgebragt, zwart van Kleur, groot „ van Korrel , met Rietachtige Halmen. Zy 5, fchoot op tot zeven Voeten hoogte , en 3, maakte groote Aairen , zynde van alle Graa- 3, nen het vrugtbaarfte" (*). IH. (3) Zorghzaad met Pluizige Kafjes en fa- Swghum. mengedrukte gebaarde Zanden. Gewoon. Dit is het Gewoone Zorghzaad , dat in In- die 3 zo wel als aan de Kust van Afrika, veel geteeld wordt, het Groote Neger -Koorn uit- maakende. Dit heeft de Zaaden niet zo rond als de voorgaande Soort en zonder zwarte Kapjes. De Kelk is groen en ruigachtig ; de Pluim Eyrond en regtopftaande. De voorige Kruidbefchryvers hebben het tot de Geerst be- Hift. Nat Libr. XVIII. Cap. 7. (3J Hokus Glumis villofis, Seminibus compresfis A- riftat;s. Mant, 500. H% Ups. 301. Grqn. Oriënt. 325. Sorg- hi. I B. Hifi. II. p. 447. Burm. FL Ind. p. 220. Milium Arundinaceum plano alboque femine. C. B. Pin. 26. Gouan Jllonsp. 513. Milium albo et plano Semine. TournF, Jnjï% 514» Sorgo, MeJica Italorum. Lor. Ic. 41. Grasplanten. 587 betrokken gehad en deswegen noemt men -^Jj. het , in 't Franlch , Mület d'Inde. In Italië , viu % daar men 't ook ve 1 teelt, heet het Melica^Q™m of Sorghi, in Engeland Turkte Millet of Turkte Zorgh* Hirsfe , in Duitfchland Sorghfaamen , Weljcherzaad% Hir(ch) dat is Italiaanfche Geerst , of Sorgh- weitzen, dat is Zorgh- Tarwe. Te regt noemt Baühinüs dit Gewas Riet- achtige Geerfi ; alzo het zig op de Velden , daar men het bouwt, gelyk Riet vertoont. Het groeit met dikke Knoopige Halmen, veel naar die van de Spaanfche Tarw gelykende, welke van zes tot tien Voeten hoog zyn , en op 't end eene Aair hebben van wei een Span of een Voet langte en zeer uitgebreid , die Zaa* den draagt grooter dan Hennipzaad, wier Kleur in de befte Soort wit is, doch ook bruin of zware , hoedanig Zorghzaad in Oostindie meest geteeld worde. Het zal wel 't vrugtbaarfte zyn van alle Koorn , dewyl men 'er doorgaans tot een anderhalf of twee honderdvoudigen Oogst van heeft. Waarfchynlyk is de honderdvou- dige Oogft van Isa^k van zulk Koorn ge- weest (*). Aan de Kust van Guinee heeft het de grootte van Linzen of kleine Erwten , en daar wordt dit Koorn Guiamatt geheten. De voornaamfte Teelt van iet Witte Zorgh- zaad, Harcoman genaamd, is in Arabic, alwaar 'er een zeer fmaakelyk Brood van gemaakt wordt, (*) Genes. Kap. XXVI. vs. iz% Ih Deei,. XIIU Stuk, 528 V E E L W W I G K VI. wordt , zoRauwolf verhaalt, in Koekjes van AViifL' omtrent zes Vingerbreed lang, vier breed en Hoofd- twee dik. ForskaohLj niettemin, getuigt, $VZorgk. dat dlt Brood voor een Europifche Tong on« ww*- fmaakelyk zy. De Arabieren eeten byna geen ander Brood. In Syrië en Paleftina, daar men veel Tarw teelt, verkoopt het Landvolk die, om dit Brood te nuttigen. Het Koorn wordt Dm- re geheten, maakende met de Dochna byna het eenigfte Onderwerp van den Landbouw der Arabieren uit. Van de eerstgemelde heeft men drie Oogften in het Jaar , en het Zaad is be- kleed met groene of bruine Kafjes , wit van Kleur , fommig met Goudgeele puntjes. Be Vogels zyn 'er ongemeen gretig naar, en dit maakt dat zy , in de twee laatfte Oogften uit gevallen Zaad > naauwlyks van de Akkers te houden zyn. Ook wordt het Zorghzaad, in Turkye , Egypte en de Levant , meest tot üas van 't Pluim gediert geteeld. Dit Koorn was het Spoor of Brand, gelyk de Rogge en Tarw, onderhevig. De Dochna hadt het Zaad van grootte als Ryst , ovaal , famengedrukt en Roestkleurig. In Gelukkig Arabie was eene kleine Soort, die hy Getroste noemt, de Dochna nabykomende, zeer gemeen. Dezel- ve hadt eene Rolronde Aair , van een Sp3n lang cn een Vinger dik , aan 't end met drie Aairtjes (*). Ik heb een Aair Zorghzaad van Suratte, dat wit is met een roode Bast, (4) (*) Ffor% Mgij$t% drab* p, (JRASM, ANTRN. 3S9 (4) Zorghzaad gladde Kafjes en twee- Vf. fjagtige opgebaarde Bloemen , ^ Vrouwe- {KIEfi* gebaard. Hoofd- ^ o STUK. Die , in Syrië groeijende en in Barbarie , heeft micus de Halmen twee of drie Ellen hoog, de den meer dan een Elle lang , in 5c midden met Syrifcft, een overlangfe Rib, Zeegroen van Kleur. De Pluim is zeer yl , uit lang gedeelde Aairtjes beftaande , die , byna gelyk in het Z wen le- gras , knikken en door de minfte beweeging zwaaijen. De geheele Pluim is paarfchachtig met eenig ligt groen gemengeld. By ieder vrugtbaar Bloempje zyn twee onvrugtbaare gefteelde geplaatst. Het heeft wit getipte Baard- jes. Het Zaad is ovaal en plat , byna als een Kwee- Appel -Pit , met de beide Styltjes gekroond, wederzyds glad, aan deneenen kant donker bruin, aan den anderen wat helder er. Men vindt het door den Heer Schreber zeer fraay afgebeeld , die aanmerkt, dat het ook in verfcheide deelen van Italië , tot in het C4) Holcus Glumïs glabris , Flor. hermaphroditis mu- ticis , Foemineo Ariftato. Sp» Plant. 4. Gram. Arundi- naceum Paniculatum &c. Scheuchz. Gram. 509. Gr. Amndin. Halepenfe , Tragopogonis folio , Panic. Mi- liaccS. Pluk. Alm. 176, T; 32. f, 1. Gr. Pan. Arund, Syriacum Rulliaim diftum. Mor. Hifi. III. p. 2ou Holcus Panicula laxa nutante , Glumis oblongis &c . Sch reb. Gram. T. 18. tl. De&u XIII. STOfc 590 V E E I, W Y V I G £ ' Afdeel ^et Veroneefche , inzonderheid op Heuvels VU. groeit, en aldaar op eenige plaatfen gebouwd stuk?*0- wordt. In Duitfchland kweekt men het in de Tuinen van Lief hebbery, daar het 's Win- ters overblyft en zelfs den Vorst verduurt , in de open Lugt. V, (s) Zorghzaad met Pluizige Kofjes en alk Zaa* Sa£rL den gebaard, tus. Suikerig. Van het Sorghum verfchilt dit Indifche door eene regtopftaande byna gekranfte Pluim, met zeer uitgebreide honzontaale Trosfen , die eenigermaate neerhangen en dus geen kleine Eyronde Aair maaken. De algemeene Graat der Pluim is niet ruuw maar glad. DeKafjeszyn aan alle zyden Pluizig. Alle de tweeflagtige Bloe- men hebben, aan 't eene Kaf je, een lang ge- draaid Baardje. Dit is het Suiker -Riet met kleine Bladen van Nieühof, die 't zelve afbeeldt , zynde in 't jaar 1656 uit het Mogols Land overge- bragt , volgens Breyn , die aanmerkt, dat het rond zwart Zaad hebbe; hoewel hy het ook hadt met Roestkleurige Zaaden, en dit zal (5) Hotcus Glumis villofis, Seminibus omnibus „Arifla- tis. Sp. Plant. 3. Mant. 500. Burm. Fl. Ind. 220. Mi* iinm Ind. Arund. Caule, Gran. flavescentibus. Herm. Lugdb. 425. MiL Ind. Sacchariferum altislimum* Brevi* Prodr* 2. Fmm Ind. quod Milium Indicum vocant» Bauh. Theatr. 488. Rujmph. Amb. V. p. 194, T# 75* Grasplanten. 591 zal dat zyn, 'twelkHERMANNUsbefchryft, vi. die het ook hadt met zwart Zaad. Het wierdt zeven Voeten hoog en heeft de Halm een Vin- H™*0- ger dik met fmalle Bladen , aan den top een Zorefai Aair draagende vaneen Span lang en een Vuist zaad* dik, uit veele digt famengekropte Aairen be« ftaande (*); dat weinig met de voorgaande befchryving fcrookt. De Zaaden , die geel- achtig waren 3 hadden kleine zwart glanzige Kelkjes. Dit komt nader met het Tweekleu- rige overeen. Niet beter fcrookt het aange- haalde Indifche Koorn van Bauhinüs, lm difche Geënt genaamd 9 natuurlyk aan de West- kust van Afrika groeijende , daar mede : zo dat omtrent dit Koorn nog een aanmerkelyke duifterheid heerfcht , misfchien door de veran* deringen, welken het Zorghzaad in de andere Wereldsdeelen onderhevig is , veroirzaakt. Het allernaafte komt dat Indifche , 't welk Rumphius onder den naam van Sorghum befchryft en afbeeldt, met deeze Soort over- een. Dit laatfte , dat men in 't Moorfch Koeskoes noemt , heeft Korrels zo groot als Peper » die tot Brooden gebakken en door geheel Oostindie, by gebrek van Ryst, gegeten wor- den. De Chineezen noemen het Kaulean en. ftoo- CD Mtftis Paniculis ftrittius invicem junftis cqacer* vata. IL Dm» XIIL Stü*. 50 Veelwyvï'ce A VL ftooken daar van, met Syroop en Towak of Afdeel. a r VIL Kalappus- Wyn , Arak (veel fterker , dan die stui^FD^ van Ryst geft°okt wordt,) onder den naam van Kaulean-Tjeuw : zo my de Wel Ed. Ge* flrenge Heer Mr J CM. Rad er m ac hek, thans Ordinair Raad van Indie, heeft mede- gedeeld. VL (6) Zorghzaad met tweebloemige Kafjes^ die moll°is US byna ma^ zyn> een ongebaard tweeflagtig Zagtl Bloempje ; het Mannelijke met een geknikt Baardje* ViL (7) Zorghzaad met tweebloemige Pluizige Kaf- GewoW '1 3es ' tweefla£tt§ Bloempje onge baard; het Mannelyke met een omgekromd 'Baardje* Wy komen nu tot de Soorten van Gras y die tot dit Geflagt betrokken zyn, onder wel- ken deeze weleer Gepluimd Gras zyn genoemd geweest. Beiden groeijen zy in ons Werelds- deel i en in onze Provinciën , maar de laatfte is gemeener dan de eerlte, die de Kelken fpit- fer ("6) Eolcus Glumis bifloris nudiusculis , Flosculo her- map hro dito mutico, Masculo Arifta geniculata. Sp. Plant. 6. Gouan Monsp. 514. Gort. £etg, 287 Sc hreb. Gram» T. 20* f. 2. Gramen Caninum Paniculatum molle. Raj. //?//. 1285. Scheuchz. Gram, 235. T. 4. f. 25. Gram,. Panicul. molle, Rad. Gram. Camni repente» Mor» Hift. HL p 202. Avena. Hall, Helv. N 1485. f7) Hqïcus Glum. biflor. Villofis , Flosc. hermaphrod. (jRA-SPlANTEIh SS>'J t fer heeft, voorkomende in Zandige Bouwlan- Vt tfcen. De andere groeit veel op hooge Zan- v il > dige Velden , buiten Haarlem en elders. De S^£FD- Vrugrmaakende dee'en verfchillen weinig , maar de Geftalte onderfcheklt het een van 't andere genoegzaam, als uit de fraaije Afbeelding van S e h ït e b e r blykt. Soberef is die van B a u- hinüs, ten opzigt van 't Gewolde , dat ^ zo wel als 't andere * de Halmen twee of drie Voeten hoog heeft en , volgens Haller, in Switzer- land overvloedig voorkomt op Velden 9 die vogtig van Grond zyn , en aan de Oevers der Meiren* Schrebek noemt dit Wollig Paar* de -Gras, en Hüdson zegt, dat de Engel* fchen het Zagt Wsidgras heeteru Niet alleeit het Hooy , daar van, fs voor de Paarden zeer goéd , maar de Schaapen beminnen het Gras fceer, terwyl het door zyne Vezelige Wortels het Zand en drooge Aarde by elkander houdt, inzonderheid het Zagte, zo genaamd , 't welk Kruipende Wortels , gelykerwys het Honds- gras, heeft» Dit mutico ; Masculo Arifta recur/a. Sp. Plant. 5. Gouai* Monsp. 5x4. Ger. Pr ou. 106. Gort. Belg. 287. Schrrb* Gmpf. T. 20. f. 1 Aira Fol. pubescenfcibus &c. FL Suec. 67 , 917. Aira Flosc. masculo AriCtato , Foeminéo mu- tko. H. Cliff. 27. R. Lïtgdb. 66. Avena diantha, Flor. óv&tis } perfefto mutico , imperfe&o Arïflato. Hall» Helv. N. 1484 Loes. Prusf. T. 25. G ramen Praten fe Panïculatum molle. C. B. 'Ptn, 2. Prodi\ 5, Tkmtr* 27* Scheuchz. Gram% 234. Pp II. Deel; XIII. Srtht, 594 Veelwtvige VI. Dit laatfte heeft de Pluim meer gedron- A™LjEL* gen en minder uitgefpreid dan het Gewolde; Hoofd- ook zyn de Bladen , op ver naa, zo Woliig niet , in beiden dof Zeegroen en taamely k breed. Haller twyfelde, of zy niet tot eene zelf- de Soort behoorden* Immers deeze Gras- planten zyn , zo de Hoogleeraar de Gorter aantekent , zeer veranderlyk , niet alleen in de Kleur van de Pluim, welke groen, Olyf- kleurig of geelachtig is in de eeifte, terwyl de andere dezelve wit of bleek psarfch, paarfch of zwart heeft; maar ook in derzelver uitge* breidheid. De Baardjes, zegr zyn Ed. , zyn in de leevende Plant byna allen regt , en de Bloemblaadjes groeijen fomtyds zeer languit. VIII.^ (8) Zorghzaad met de Kafjes tweebkemig glad taxus. ongebaard , gejpitst en een Draadachtige Zwak. jlappe Pluim, In Virginie en Kanada groeit deeze Soort , die de geftalte heeft van het Blaauwe Rietgras. De Halmen zyn twee Voeten lang, dun, wat knikkende : de Bladen glad , aan den rand ruuw , ruig gemikt : de Pluim zwak , zeer weinig getakt, met de Bloemfteeltjes meestal tweebloemig : het Mannelyk Bloempje dik, Eyrond. (9) (8j Hotcus Giumis glabris bifloris muticis acumïnatis , Panicula Filiformi debili. Sp. Plant. 8. Aira Calycibus tri- valvibus tnfloris. Gron. Virg* 136. II. 359. Grasplanten. 5S>£ (9) Zorghzaad met de Kaf j es tweebloemig ge. Vï. ftreept , ongebaard , ge/pitst 9 A^y^f" dr ongene langwerpige Pluim* ^k*** In Moerasfen van Virginie groeit deeze,die Hoicus lange platte Bladen heeft 5 met dikachtige ge- flreepte Scheeden. De Fluim is lang en fmal, als Haairig, wegens de dunne Bloemfteeltjes, die echter kort en Takkig zyn 3 twee Bloem- pjes draagende in een zeer klein Kelkje. Het eene Bloempje is Mannelyk,het andere Twee- flagtig. {10) Zorghzaad met driebloemige 9 ongebaarde 0^a{m gefpitfte Kafjes . het Bloempje tweeflagtig Ruikend. tweemannig. In de Noordelyke deelen van Europa , als ook (9J Holcus Glumis 'ftriatus bifioris muticis, acumina- tis ; Panicula conferta oblonga. Sp. Plant. 10. Aira Pa- nicula oblonga, Flor. muticis &c. Gron. ffirg* 135, II. (10) Holcus Glumis trifloris muticis acuminatïs ; Flos- culo hermaphrodito diandro. Sp. Plant, 7. Gort. Belg* II. N. 829. Hierochloë. Gmel. Sib. I. 101. Gouan Monsp. 524, Jacq, Vmd. 176. Aira Fol. planis, Flor. trifloris Ariftatis &c. Fl. Suec. 70, 918. Poa Spiculje bifioris Cordatis. Fl. Lapp. 53. G ramen Paniculatum odoratum, (% B. Pin. 7. Prodr. 7. Theatr. 36. Scheuchz. Gram. 236. G ramen Mariae Borusforumt Loes. Prusf. ïïi. T. 26. Pp 2 lh Deel, XIII, Stuk. ^6 Veel wyy i ge ook in Ooftenryk en zelfs in onze Nederlafi- Vit. den, groeit dit Gras, dat zo welriekende is, sÏ1k?ÏD" dat men het in 't Pruisfifche Lieve VrouweGras ' noemt , wordende by Bondeltjes tusfchen de Kleeders in Kasfen gelegd. Gmelin gaf •er , deswegen , den tytel van Hierochloe aan* Hy vondt dat hetzelve , in een tweekaffige wyde Kelk , drie Bloempjes bevatte , zynde het middelite Vrouwelyk , de twee anderen Mannelyk. Eens was hem maar, in Siberië, alwaar ook dit Gras alom groeide, een Twee- flagtig Bloempje in 't midden voorgekomen. Het zelfde is, in 't gene dat men by ons vindt, waargenomen. Het heeft fmalle Bladen , die langer dan de Halm zyn , en kruipende Wor- tels, zegt Bauhinüs. XI. (n) Zorghzaad met driebloemige Kaf] es % het iatifoiius. eer ft e Bloempje ongewapend , Wee aan den Breed- ranci gedoomd ; de Bladen Eyrondachtig. bladig. In Oostindie is dit Gras door Osbeck waargenomen , dat de Halm glad, naauwlyks een Voet lang heeft, de Bladen zeer breed en byna Eyrond , met breedachtige geftreepte Scheeden, De Pluim heeft eenvoudige Roed- achtige Takjes , met de Bloemen eenzaam op Haalr- 00 Rolcits Giumïs trifloris, Flosculo primo inermi , duobus margine aculeatis, Fol. fubovatis. aS/?« Plant, 9. Osb, ÏÜtu 247. BuRM, FL Ind. suo. Grasplanten, jp7 Haairachtige Steeltjes. De Kelk is kort, twee- vi. kleppig , driebloemig ; met het eerfte Blom- Ay^EL* metjegfad, het tweede en derde , aan den bo- Hoofd- venrand, gewapend met kromme Doorntjes. (12) Zorghzaad met gevingerde Aairen^ het XII. èène Kafklepje een gaatje hebbende. yertufus. r oor- boord. Deeze, ook in Oostindie groeijende Soort , is wegens dat ronde Gaatje , in het buitenfle Bloemblaadje van het Tweeflagtig Biommetje, niet in dat van 't Mannelyke, zeer zeldzaam, en bewyst deonuitputtelyke Konst des Schep- pers. Het heeft de Halm gewricht en Takkig, ongevaar een Voet lang, met frnalle Grasach- tige Bladen , en vyf gevingerde ^airtjes van gelyke langte. De Graat is dun en Haairig met tweebloemige Tandjes, het eene Bloem- pje gedeeld en Mannelyk , het andere on- gedeeld Tweeflagtig. Dit, in de meefte der- ^elyken plaats hebbende , toont de byzon» dere fchikking der Natuur, in de Mannelyke Bloemdeelen hoogst te plaatfen : maar het ge- dagte Gaatje maakt een byzondere onder- fcheiding van deeze Soort, Aplüd a. (12) Holcm Spïcis Dïgitatis , Glumis Valvula pertufa* Mant. 301. Fp 3 11. Deel. XIII. Stok. 59$ Veelwyvïge VI. .Afdeel. VIL A p l u d a. Breedblad. Hooid* Om het my onbekende woord , Apluch> te vertaaien, gebruik ik de benaaming van Breed- blad voor dit Geflagt , welke toepasfelyk is op alle Soorten , die breeder van Blad zyn dan de Grasplanten in *t algemeen. Het heeft een gemeenen tweeldeppigenKelk, welke een Vrouwelyk Blommetje bevat en twee Manne- lyken , die gefteeld zyn , daar nevens (*). Het Blommetje is in beiden tweekleppig , de Styl in het Vrouwe • yke enkeld, zo wel als 5t Zaad. Daar zyn de volgende uitheemfche Soorten in begreepen. ï. (i) Breedblad met Lancetvormtge Bladen en De Groeiplaats is in Indië van deeze Soort , die de Halmen zeer lang , zwak en glad heeft , met gezwollen Knietjes: de Bladen lang, plat, Lancetvormig , gefteeld of naar de Scheede •toe in een Steeltje verfmallende. De Pluim is dun en klein, zydelings voortkomende uit de Scheedjes van kleinere Bladen, gelyk in het Baardgras dikwils plaats heeft. (j) Jlphida FoL Lanceolaüs , Flosculis omnibus nrn- ticis. Syft. Nat. XI L Gen. 1147. Veg. XIII. p. 760* Burm. FU Jnd. p. zzQ. Apli'da tnutica* alle Bloempjes ongebaard. Onge- baard» 00 (*) Zie Fis- 3? , op Plaat LXXXVII. Grasplanten. 599 (2) Breed blad met Lancetvormige Bladen ; de VI^ Mannelyke Bloempjes ongebaard; het on- Vil, gefieelde met een end- Baardje. sr^*** II. Dit Indifche Gras heeft ook lansfe Halmen ^p^m 0 Art II at van een Voet , die glad zyn , en Bladen als Gebaard, het Haazen - Oor Kruid , dat is Lancetvormig , ruuw, gefteeld. De Bloemtrosjes komen ook uit de Oxelfcheedjes der Biaden voort, en het heeft drie Bloempjes op ieder Steeltje, maar het Vrouwelyk is hier met een lang gedraaid Baardje voorzien. Anders heelt deeze Soort, welke Scheuchzer Haverachtig Kemels- hooy noemt, veel overeenkomst met de voor- gaande. (3) Breedblad met Eyronde Bladen , de Man- U] nelyke Bloempjes ongebaard\ het ongedeelde Zeugites. 7 r> 7. Rondbla^ met een end- Baardje. dlg. Dit op Jamaika groei jend Kruid, door Br ow* ne Zeugites genaamd, heeft een zeer ïakkige Rietachtige Halm, met Eyronde Blaadjes, die kort (2) Apttida FoL Lanceolatis; Flosculis Masculis muti- cis ; fesfili Arifta terminali, Am. Acad. IV p. 303. Burm. Ft. Tnd. p. 220. Schoenanthus Avenaceus procumbens Ma* deraspatanus Buplevri folio. Scheuchz» Gram. 119. ("3) Aphida Fol. Ovatis \ FIosc. Masculis niutids; fesfi- li Arifta terminali, Am. Acad.V. p. 412. Zeugites Arun- din. Ramofus minor rufescens , Panicula fparfè termi- nali» Brqwn. Sfaml 341. T. IV. f. 3, Pp 4 II. Deel. XIII. Stuk. Veelwyvige VI. kort gefteeld zyn , doch niettemin de Eém Ayih U Scheedachtig omkleeden , welke aan 't end: Hooïd- een verfpreide Pluim heeft , rosachtig van Kleur. IscHAEMüMt Schub -Aafr\ Door de Ouden werdt de Griekfche naam Ifchamum aan zeker Kruid , dit naar Geerst geleek, gegeven, wegens de Bloedftempende kragt, welke dat woord aanduidt (*), Een Soort van Baardgras voert , deswegen , dien Bynaam. De Aairen 9 daar van , gelyken veel naar die van dit Geflagt, vertoonende zig als gefchubd : weshalve ik het Schub- Aair tytel: want Schubgras drukt zulks niet wel uit. In een gemeene Kelk bevat hetzelve twee BtoerrH pjes, het eene Mannelyk , het andere Twee» flagtig, die byna van de zelfde gedaante zyn, beiden tweekleppig (f ). Het bevat de twee volgende Soorten. % (i) Schub -Aair met ongebaarck Zaaden. ptuticumm haarct. 00 Ifchoemum Milio ftmilis , Foliis asperis , Squamofis Sanguinem Mens. Pltn. Libr. XXV. Cap. 45. CV Zie Mg. 13 ' op Plaat kXXXVIl. (1) Ifchceïtmm Seminibus muticis. Syft. Nat. XIL Gen. 1148» Vcg* XIIT. p. 760. G ramen Arund. Indicum iSpicatum , Spica fquamofa. Raj. Hift. 3. p. 604» Tagadi^ i/. Ma^ Xll. p. 9i*T. 49. Burm. H 'ïnê. p. 231% Grasplant en. Het is een Grasachtig Ktuid , in Oostindie vi. groeijende, dat eene Aair heeft , die in tweeën A^fL* verdeeld is 5 en als gefchubd met overhoekfe, Hoon?* enkelde , tweebloemige hoekige Bloemfteel- tjes, die tegen de Halm aangedrukt zyn. De Kelk der Tweeflagtige Bloemen zie op 'c end van 't Steeltje ; daar onder een andere , aan den voet van 't zelve buitenwaards inge- plant , die tweekleppig is en hard , twee Blom- metjes, het eene Mannelyk, het andere Vrou- welyk , bevattende. De Stempels der Stylen zyn dik en ruig : de Zaaden ongebaard. De Steel van de Aair is met Bladen bekleed, (2) Schub -Aair met gehaarde Zaaden. Ifchoemum Deeze , in China door den Heer Os be ck Gebaard! waargenomen , heeft het maakzel , van de Aair en Bloemen , even als de voorgaande, zegt onze Ridder , maar de Halm is hooger ^ de Aair langer en derzelver Steel naakt. De Zaaden zyn met een gedraaid Baardje 9 dat langer dan de Bloempjes is , gewapend. ,Ik kan niet nalaaten hier de Afbeelding by l ^M te voegen van het Ceylonfche Gewas , onder flxciïL deezen naam door den Heer Thunberg Ftg' 4' overgebragt;zie Pl.XCIII, Figl 4. De Schub- big- (2) Ifchcemum Seminibus Ariftatis. Syft. Nat. Bürjvt» fL Ina. p, 221, Pp 5 II. Deel. XIII. Stok. ÓQ2. Veelwyvige VL bigheid der Aair is in hetzelve zeer blykbaar, AVnEL'die ook geheel naakt is, doch enkeld en be- Hoofd- halve de lange gedraaide Baardjes de ruig- STÜK' te der Stempelen, die als gevederd zyn, zeer klaar vertoont. De Aair heb ik derhalve grooter dan natuurlyk doen afbeelden. Zy heeft een bruinachtige Kleur. De Halm is rond en glad, byna een Voet lang, en bekleed met Scheedjes der Bladen, aan 'i end een wei- nig puntig afwykende van de Halm. Cenchrüs. Kleefgras. Den naam van Kleefgras kan dit Geflagt bil- lyk voeren , wegens de ftekelige Hoofdjes , byna als die der kleine Klisfen , welken het heeft. De Griekfche naam is voor Geerst ge- bruikt geweest. Het ftekelige Omwinuze! , waar uit die Hoofdjes beftaan , bevat twee Bloempjes , die ieder een byzonderen twee- bloemigen Kelk hebben, met het eene Bloem- pje Mannelyk, het andere Tweeflagtig , bei- den ongebaard (*)• Het bevat de volgende Soorten. Cenchrus ^ Kleefgras met een geaairde Pluim , de Hacemofus Kafjes gedoomd met kanthaairige Bor- Getrost- fteltjes. Aan (*) Zie Fig. 7. Plaat LXXXVII , in wier verklaaring {Am. Acctd. VILJ v/aar van de myne ontleend is , ge- zegd wordt, dat het Omwindzel driebloemigzy , hier twee- bloemig. (1) Cenchrus Pan. Spicata, Giumis muricatis Setis Grasplan tem: Aan de Zeekusten der Zuidelyke deelen van VL Europa, als ook elders, groeit dit Gras, dat Afdekl, de Heer Gerard achtte niet hier te' behoo- Hooro. ren ; dewyl het , zegt hy , geen OmwindzelSTÜK% en alle de Bloempjes tweeflagtig heeft. Het voert den naam van Zee- Hondsgras , dat een gedoomde Aair heeft , by B a u h i n ü s of van Ruuw Zee- Hondsgras > wegens de ruuwe fte- keligheid der Aairen. Het breidt zig wonder- baarlyk uit, maakende een Plant van wel een El!e of anderhalf breed, doordien het uit den Stoel veele Halmen fchiet, die hurkende we- der in den Grond wortelen en nieuwe Plan- ten maaken. Dus dient het ongemeen tot vafthouding en verbinding van het Zand der Stranden, en zou, indien het de koude onzer Lugtfteek verdraagen kon , ook ftrekken kun- nen om de Verftuiving onzer Zandduinen te beletten. Inmiddels kan het , in de Lustho- ven, tot verfraaijing der Parterres dienen, die het bekleed met een aartig Groen , waar in de paarfche Aairen fraay affieeken ; zo Schre- ber Ciliatibus. Syft* Nat. Xll. Gen. 1149. Veg. XIII. p. 761. Dalxb. Pars 305. Gouan Monsp. 514. Schreb. Gram» •Tab. 4* Tragus. Hall. Heïv. .N. 141 3. Agroftis Pani- cula Spicata, Glumis echinatis. Ger. Prov. 83. Gramen Caninum maritimum Spica echinata. C. B. Fin* 2. Scheuchz. Gram. 76. Gr, Can. maritimum asperum. C. B. Prodr* 2. T. 2. Gr. Canin* Marit. Spicatum, echina- tis Glumis. Barr* Is. 718. II Deel. XIII. Stuk. <5o4 5 Vëelwyvige VI. ber aanmerkt. Zyn Ed. heeft het fraay ia VIL* Afbeelding gebragt , en alle de deelen der siuK?rD" Vmgtmaaking vertoond. H aller, die het Tragus noemde, merkt ook aan, dat het wei- nig voldoet aan de Kenmerken van ditGeflagt. Het heeft , niettemin , zeer ruuwe ftekelige Bloemhoofdjes en groeit ook in Ooftindie. H (2) Kleefgras met de Pluim zeer eenvoudig LappT-* getakt i de Blommetjes agterwaards fteke- ws." //>, de Kelken driekleppig en twee* Klis ach* , , tig. ' vloetmg. Dit.lndifche heeft Hartvormig Lancetvor- mige Bladen , die aan den rand ruuw zyn en een zeer uitgebreide Pluim , met eenvoudige , Haairachtig dunne, Horizontaals Takken ; de Aairtjes overhoeks gedeeld * langwerpig Ey- rond: de/i Kelk driekleppig als in het Panik- Gras j langwerpig , tweebloemig ;. het onder- He Blpempjc vrugtbajir ,het bovenfte onvrugc* baatv; Het bukenfte Bloemkafje is boven, op zyde , met fty ve Borfteltjes gewapend. 1 1 k (3) Kleefgras met een gedoomde Aair % van ver- Ge&oomd fiheiderle'y gefpitfte 'SchuhMi* ,.r V; ,■: ... . ■ In (2) . Cedckms Panieube Ramis fimplicisfimis } Corolli* retrorfumhispidis, Calycibus trivalvibus bifloris. Sp. Pla.it. 2. Burm. Ft. Ind* p. 221. (3) Cenchrus Spica muricata, Squamis variis mucro? n at is. Mant. 302. G R A 8 P U N T S K, $0$ In Oostindie is ook deeze Soort door den VT. Heer Koenig gevonden , die een leggende A\™fL- Halm heeft van een Span, Takkig, met Gras- «noot- achtige, zagte, Scheedebladen. Een Draad- achtig end -Steeltje draagt een langwerpige eenzydige naakte Aair , met eene bogtige , Vliezige Graat , waar gekropte Bloempjes in- geplant zyn , die rappig beftaaa uit ftyve , gladde, geftreepte , gefpitfte Schubben , van Ey ronde, Lancetvormige, Elsvormig fpitfe fi- guur. (4) Kleefgras met eene Ryronde eenvoudige IV. j . CenckruA <"Mr • Capitatus. Hoofdige In de Zuidelyke deelen van Europa 5 byzon- derlyk in Languedok, Provence en Italië, is de Groeiplaats van dit ftekelhoofdige Gras, dat de Halmen naauwlyks twee duimen hoog, geheel eenvoudig en zonder Knoopen, of aan den Voet maar met één Knietje heeft, zode Heer Gouan aantekent. Het komt op de allerdorfte Heuvelen voort. (5) (4) Cenchrus Spica ovata fimplici. Sp. Plant. 3. R. laigdb. 71. Loefl. //. 172. Gouan Monsp. 515. Gra- men Spica fubrotunda echinata. C. B. Pin. 7. Prodr, 16. Scheuchz. Gram. 74. Gr. Mont. echinatum Tribu- ioides. Col. Ecphr. L p. 340. T. 338. f* 1. Gr. mini- mum Spica globofa echinata» Barr. Rar. iitó* T. 28* f. 1. & T. 862. f. 2. Ger. Prov. lor. II. Deel. XIII. Stuk, 6o6 Vkelwïvige VI* (f) Kleefgras met eene langwerpige fatnenge* .Afdeel* a , VII. kropte Aair. HOOFD- STÜy OP Jamaika en elders in de Westindiën, Cenchrus gxoót deeze Soort, na den Regentyd, over- ISgTvloedig, zegt Sloane, die aanmerkt, dat de Aair wit zy of rood. Naar die van het Panik-Koorn gelykt zy eenigermaate, doch verfchilt door de grooce fcékelige Bloemen. Micheliüs heeft ze, wegens die gelyke- nis, Panicafirella getyteld. Vl. (6) Kleefgras met een gekropte Aair , de Vrou* faMesUm welyke Kafjes Kogelrond kromdoornig ruig. Minky- 7eïlZ' De Bloemhoofdjes gelyken in deeze Soort , zo wel als in de voorgaande , eenigermaate naar de Zaadhuisjes van 't Kruid dat men des- wegen Minkyzers noemt of Waternooten. Micheliüs onderfcheidt deeze door een dunne witachtige Aair. Sloane noemtze , Stekelig of Gedoomd hurkend Zee -Gras met een langere Halm en ruuwer Aairen. Onder de (5) Cenchrus Spica obionga conglomerata, Sp. Tlant* &% R. Lugdb. 72» Schreb» Gram, T. 23. ï. i# Panica- ftrella Amer. major annua , Sp. laxl purpurascente. Mich. Gen. 36. Gr. Americ* Spica echinata, majoribus Locuftis» Pluk. Alm* 177. T. 92. f. 3. Gr. Echin. ma^ xim. Spica rubra. Sloan. ffam. 30. Hifi. 1. p, 108. fó) Cenchrus Spica glomerata ; Glumis Foemineis $0- Grasplanten £07 de Doornen zyn de Hoofdjes met Wolligheid VL begroeid. Het valt aan de Zee -Kust van Vir- Afvij#l; ' ginfe en is een jaarlyks Gewas , als het voor- $^FD- gaande. (7) Kleefgras dat de Aair met Borfielige Om- vil- * windzeltjes heeft , die kanthaairig en vier- Q^^[sm bloemig zyn. Kant- haairig. Aan de Kaap der Goede Hope vondt de Heer K oe n 1 g , aan de kanten der Akkeren en in de Duinen , dit Kleefgras , dat een opftygende gladde Halm heeft, van dikte als een Draad 3 een Spanlang, gewicht, met geboogen Kniet* jes. De Bladen waren als van gemeen Gras» de Aairen rond, als een Vinger maar korter, met overhoekle Hoofdjes van vier Bloemp- jes, in een Omwindzel als geheel uit Baardjes beftaande, bruin van Kleur, (8) Kleef- globofis muricato - fpinofis hirfutis. Sp- Plant* 5. Cen- chrus Cap Spino tomentofis. Gron. Virg. 160. Pani* caftrella minor annua , Spica angufta alblcante* Gr. Marit. Echinatum procumbens &c. Sloan. §fam. 30. Hifi. I. p* 108. T. 65. f. 1. Gr. Tribuloides Spicatum maximum Virginianum. Pluk. Alm. 177. Mor. S. 8. ï. 5 f. 4. (7) Cenchrus Spica Involucelüs Setaceis Ciliatis qua* drifloris. Mant. 302. IX, Deel* XIII. Stuk, 4>ö8 V E E L W Y V I G Ê VI- C*0 Kleefgras met dubbelde Trosfen , van Ko* Afdeel, gelronde rimpelig gekartelde Vrugten. Hoofd- stuk,.^ Dit Oostindifche Kleefgras heeft Takkige * Cenchrus naakte , gladde Halmen -> aan de eene zyde Gmnuia- p]at . Grasachtige Bladen, met ruige Scheed* Korrelig.jes aan den voet : Öxel - Trosfen , dikwils twee; van zeer kleine Vrugtjes , naauwlyks de grootte van Koolzaad hebbende. IX. (9) Kleefgras met zydelingfe ongefteelde Hoofd- een™*6*' fes 9 Sefp^fie Bladen en een Heejlerige Heeflerig. Stengel. Dit o^erblyvend Heefterig Kleefgras , in Armenië door den beroemden TourneforT waargenomen , heeft gedoomde Aairen , in een Hoofdje vergaard. Het Gedoomd Grasachtig Riet van Kandia, door Alpinus afgebeeld 5 zou hier mede overeenkomftig zyn. M g 1 l o p s. Geiten - Oog. De naam van dit Geflagt, (kiten*0#g hé* te- (8) Cenchrus Racemis geminis , Fru&ibus globofis ru- gofo - crenulatis. ManU 575. (9) Cenchrus Capit lateralibus fesfilibus , Fol. mncro- natis , Caule Fruticofo. Sp. Plant. 5. Arundo Graminea üculeata. Alp. Exot. 105. T. 104, Gr. Oriëntale Spica- lum Fruticofum Spinofum &c. Tournf. Coi\ 39. Grasplanten, 609 tekenende , wordt aan zekere Oogkwaal , Traan- VI. fiftel genaamd, gegeven , tot wier Geneezing A™"^ het Kruid van dien naam oudtyds aangepree-s^°0FD- zen werdt (*). Men was omtrent die benaa- ining, echter, zo onzeker, dat de Dravik en Dolyk ook jEgi/ops genoemd zyn geweest. Men heeft dien naam zelfs aan een Eikeboom, anders Cercis genaamd, gegeven (f). Di- oscorides, evenwel, fchynt dit Kruid be- doeld te hebben (|); waar van de Kenmerken beftaan in een byna driebloemige Kelk, een Kraakbeenig Kafje zynde, en een Bloemkafje met drie Baardjes gekroond , zo wel in de Tweeflagtige als Mannelyke of onvrugtbaare Bloempjes (§) , waar van de éerfle drie Meel- draadjes hebben en twee Stylen en ieder een enkeld Zaad , dat eenigermaate naar Gerst zweemt: weshalve dit Kruid Orzo falvatico by de Italiaanen genoemd wordt , of Grano fal- vatico , dat is Wilde Gerst of Wild Koorn , by de Franfchen Coquiole , by de Duitfchers Haazen- Brood of Frembdtwalch , dat is Vreem- de Dravik. De volgende Soorten zyn daar van opgege- ven, co OO -fêgilops Tritici folio fan at iEgiiopes ; in Hordeo siascitur. Plin. Hift. Nat. XXV. Cap. 93. Ct) Zie H. D. 3. Stuk, bladz. 316. (Jj-XiEgiiops Folia Tritici habet , molliora, in fummo Capfr» £e Semina bina vel terna , rubra , quibus Ariftge velut Capiilacese exeunt. Libr. IV. Cap. 134* (§) Zie Fig. 2 , Plaat LXXXVII. Qq II» Deel. XIII. SlUK. 610 Veelwyvige ^rDEEL, ^ feiten -Oog met een gebaarde Aaïr en VJI. " alle Kelken üriebaarclig. HoorD- $TÜKj^ In Italië komt deeze aan de kanten der Ak* JEgïhps herlanden, in de Maanden Mey en Juny, me- ovata. Rond- nigvuldig voor, lchryft Scheüchzer, en Aw$« Romezjet menze dikwilsin Mey, tenifiin-* fle een Span hoog, Baühinüs hadt- zë , in Languedok en Provence , onder de Tarw en Gerst, aan de Zandige zoomen dei* Akkeren, menigmaal een Voet hoog gezien ; doch, in de Tuinen van Duitfchland gezaaid, bereikte zy wel anderhalf Voet hoogte. De Bladen waren zag ter en kleiner dan die van ?t ander Koorn ; maar het Zaad verfchilde we:nig van Gerst , dan dat het kleiner was en wat bi eeder, drie by elkander in een Blaas- je of Kafje, dat Veele Baardjes uitgaf. Of het kwaad deed onder de Tarw of Gerst, was nog onzeker. 11. (2) Geiten- Oog met een gebaarde Aair en aU Geilaarr, S Kelken Weebaardig. Op ('O tëgilops Spica Ariftata Calycibus omnibus tri-* k ariftatis. Syfi. Nat. XII. Gen. 1150. Veg. XIII. p. 761. Gouan Monsp. 515. Ger. Prov. 108. iEgilops Spica ova-« ta , Arftis breviore. H. Ups. 301. Dalib» Par. 304* jEgilops R. Lugd.b. 72. Dob, Pempt. 73. Cam. Epit, 928. f. 2. Fëftuca altera Capit. duris. C. B. Pin. 10% Jheatr. 151. Gramen Spicat. dur. et crasf. Locuftis, Spr«< pa brevi. Tournf, In ft* 519. Scheu chz. Gram. n, (2) &gil°jps Spica Ariftata , Calycibus omnibus bi- ^5 Grasplanten, #r j f Op 't Eiland Kandia moet, door den be- Vfl roemden Tcürnefort, dit waargenomen Afvuu zyn , dat hy Kretifch Gras noemt 5 met een S^0Ï0' fchraale Aair, die in twee zeer lange en ruuwe Baardjes uitloopt. Ik vind aangemerkt , dat alle Kafjes> uitgenomen hetlaatfte, tweetan* dig zyn* (3) Öeïten-Oog met een gehaarde Aair 9 dê \\\ onderfle Kelken tweebaardig. ^mtnt cialis. In de Zuidelyke deelen Van Europa, Italië en A V|gS* Klein Afie , in Lapgnedok en Provence, als ook omftreeks Parys , is deeze Soort gevon- den , óre aldaar aan Wegen , op Akkers en in dorre Gronden groeit. Men kanze derhalve ook zeer wel in de middeldeelen van Duitfchland en de Nederlanden aankweeken. Zy heeft een overblyvenden Vezeligen Wortel , en fchiet verfcheide Halmen, met taamelyk bree- de eenigszins ruuwe Bladen , en eene Aair van ten raïnfte drie puimen langte. Dezelve is famengefteld uit verfcheide dikke Bloemknop- pen fcrïftatis. Sp. Plant. 2. Gramen Cret Spïcl gracili 9 in duas Ariftas longisf. & asperas abrunte. Tournf Cor. ig, Mgihps Spica Ariflata , Cal inferioribus bi-aris- tatis. 77. Plant* 4« Mant. 501. Schreb. Gram. T. 10, Gouan Monsp. 515. Ger. Prop. 103. Feil. altera , Cap. duns , Spie* triunciali. C. B. Pin. 10. Gr. Spicat. duv* & crasf. Locuftis , Spica löngisnmS. Tournï. h*JL 519, SchexjchZ- Gram. Qq 2 ÏL Deel. XIII. Stok. 6ï2 Veelwyvige Afdeel pen met lange BaardJes > ziS vertoonende als vil.' gehoornde Infekten. Ieder Knop bevat drie jwd- jBioeropjes , als boven gemeld, één Manne- lyk, de twee onderften beiden Tweeflagtig ; zo dat 'er doorgaans maar twee Zaaden of Koorntjes aanrypen in ieder Kelk. IV- (4) Geiten Oog met eene Elsvormige Aair$ f^arrf/L die langer is dan de Baardjes. Rappig. In de Levant is de Groeiplaats van deeze* volgens den beroemden Toürnefort, zegt LlNN^US. V» (5) Geiten - Oog met eene Elsvormige onge* , ^Omge-' haarde 5 gladde, omgekromde Aair en één* kromcL bloemige Kelken. In Moerasfen aan de Zeekust van Spanje en Italië is deeze waargenomen 3 die de Aair Draadachtig , naauwlyks dikker dan de Halm en rond heeft, veel naar die van het Borftel- gras gelykende : de Kelk is tweekleppig on- verdeeld en de Bloemklepjes zyn daar mede ftrydig. (O (4) JEgilops Spica Subulata, Aiiftis longiore. $p* Ftant* 3. (5; JEgilops Spica Subulata mutiea laevi incurva , Ca- Jycibus unifloris. Sp. Flant. 5. Nardus Spica Subulatü difticha. R. Lpigdb. 58. Gr. Loliaceum Spicis Articulo- fis erectis. Tournf. Infi. Scheuchz. Gram. 43, Gr* Myu- ros ereftum minimum Arundinaceum. Bocc. Mus» 70, T. 59. Grasplanten, (ó) Geiten -Oog met Draadachtige ongebaar- VI. de Aairen , die getuild zyn. Afdeed HoOFD-< Aan de Kust van Malabar groeit dit zon*STUI^ derlinge Gras , zo de Ridder aantekent , aan JEgiiops. de Graften of Slooten der Landen. Het heeft de Halmen eens Mans langte hoog, regtop- ftaande, glad, geftreept en taay, met Kniet* jes en twee of drie Bladen , van omtrent een Voet langte. Aan den top der Halm is eene Tuil van Elsvormige Aairen , omtrent een Vinger lang , veel naar die van 't voorige ge- Jykende : maar de Kelk is eenkleppig, door- gaans tweebloemig ; het buitenfte Blommetje Mannelyk , het binnenfte Tweeflagtig. De Bloemklepjes zyn korter dan de Kelk , niet daar mede ftrydig ; de Meeldraadjes , drie in getal, hebben paarfche Knopjes: de Styl ip tweedeelig, ruig* Manisuris. Draadgras* Dit Geflagt heeft Tweeflagtige en Manne^ lyke Bloemen , gelyk de voorigen ; doch de Kelk is tweekleppig , éénbloemig , met het buitenfee Klepje aan de zyden en tip uitgerand en het Blommetje kleiner dan de Kelk: drie Meeldraadjes en een tweedeeligen Styl. De (6J JEgikps Spicis Filiformibus mufois corymbofe* Mam. 575. Qq 3 IX. DasL» XIII. Stok* £r4 V E £ L W Y v I g I vi. De eenigfte Soort daar van , in Indie groei- AFY1I.L# JenJe (T)> heeft eeD zeer byzondere gedaan- Hoofd- te. De Halmen zyn opftygende of verfpreid, sruIj gewricht, glad , van dikte afs grof Garen , een #a»ifitris Voet la^g, naar den voet 'lakkig, van bo~ mSïx- ven met A3irdraagende Takken , overhoeks, .oorig. JDe Bladen Grasachtig, Scheedig, uitgebreid, fmaller: de Bloembladen, aan den voet van 't Steekje , zonder Scheeden , opgeregt , ingerold , Lancetvormig. De Aairen , elk op zig zelve , drie of vier aan de Halm, één endelings de anderen zydelings geplaatst , gedeeld , eens zo dik als de Halmen, Vingerslangte, Schubbig; aan de Rug digter gefchubd, eenigermaate gewricht, mee menige Stippen als doorboord, wegens de uitge- rande Schubben; aan de onderzyde (naar den. Grond toe) gewricht: tweevoudig, rappig ; met de Bloempjes geftreept,rondachtig uitpuilende. De HeerFousKAÖHL heeft in Arabietwee nieuwe Geflagten van Grasplanten ontdekt, hier volgende. S e h i m a. Lidgras. Deezen Geflagtnaam heeft hy ontleend van >t Arabiff h woord Seehim; gelyk men dit Gr3S te Hadie noemde, alwaar het zyne Groeiplaats in de Gebergten hadt. Ik noem het Lidgras , wegens de groote Leden der Halmen. Zyn Ed. bepaalt het dus. (i) O) Manifurïs. Syft. Nat. tfg, XIII. Gen. in^ManU Gr ASPUNTïk, 615 (1) Lidgras met een enkelde Aair\ gepaarde VI. tweebïoemige Aait tj es; de Mannelyke Bloem A™EC# ongebaard , de Tweeflagtige gebaard. s^k°td* \. Het heeft Draadachtige Halmen van een Semma, half Elle lang , eenvoudig, zelden Takkig ,5^'^ glad , in Leedjes verdeeld van anderhalve Span Afi^ub~ langce. De Bladen , met gladde Scheeden de Halm omvattende , voor 't overige plat, ge- flreepc , Liniaal, rauw, van den voet ruig. Op *t end der Halm was een Aair , uit dub* belde Aairtjes beftaande, het eene ongedeeld, het andere gedeeld , ieder in een tweekleppige Kelk twee Bloempjes bevattende. In het on- gedeelde was hetbuitenfte Mannelyk, het bin- nenfte Tweeflagtig*, in het gedeelde waren zy beiden Mannelyk. De Kelk was tweekleppig en gebaard. Hy geeft 'er den Bynaam a^n , als naar dit Gras, \ welk ik Schub -Aair ge- noemd heb, veel gelykende. T h £ M £ d A. Scheedegras. Hier geeft hy ook dep Geflagtnaam naar 't Arabïfch woord Theetped aan. Ik noem het, pm reden, gelyk men zo aanftonds zal zien, Schee- (1) Seh'tma Splcl limplici ; Spiculis conjugatis biflo- ifs ; Fl. masculo mutico , hermaphrodito Ariftato. Ftor. Mgijpt. Amb* p 178* IL Dee* XIII. Sius. 6x6 VI. Scheedegras. Het behoort mede tot de Veel-* AVH.EL# W,yvigen en kwam insgelyks by Hadie voor. Hoofd- Eenvoudig noemt hy dit Gras Driemannig{\)s j dat echter tot weinig onderfcheiding dient, en jhemeda befchryft het dus. Uit een Scheede komt als triandra. " . m , Drieman- een Hoofdje voort van Aairtjes, wier buiten- ™& ften gekranst en Mannelyk *zyn; de Kelk een- kleppig , eenbloemig , het Blommetje twee- kleppig ; zonder Styïen of Baardjes. Uit het midden van het Hoofdje ryst een kort Steel- tje, waar op drie Aairtjes, twee Mannelyke gefteeld , een Tweekleppig ongefceeid. De Takken en Hoofdjes zyn voor de uitbreiding in breede platte Scheeden verholen geweest. Men mogt de Vrugtmaaking van dit Gras meC regt verwonderlyk noemen. (i) Themeda triandrat Flor. /Egypt. Ar. p. 178. 1 Het volgende Stuk , zynde het laatfte van de befchryving der Plantgewasfen , fzal de Varens, Wieren, Mossen, Padde- stoelen, en dus alle tot de Cryptogamia feehoorende, behelzen BLAD* v Eendebeks-Tarw*. Kenkoorn. • Egelknop. F. Fluweelgras. G. Galigaan. • Gaügaan - Gras. Gangitifche Nardus. Gebaarde Evene. Geelbioem. . Geerst. Geerst. (Itaiiaanfche) Geerstgras. 179, (groot) Geiten l Oog, Rr 5*4 59 63 4* SöS 193 377 5<5i 6t3 289 372 48r 370 405 487 43tf 440 49 ï 358 ui 52* 131 351 33 187 587 20(5 223 608 Ge- BLADWYZE1 Gepluimd Gras. 592 Gerst. • 400 (wilde) > 609 Gerst- Gras, - 4*o Geftemd Gras. 284 Goud -Haver. . 354 Graanen. 4*7> 4a9 Gras- Wortels» 446 H. Haalrbiezen. ~. 103 Haairgras. 384» 41 4 Haanepoou i ^75 Haanepoot Panikgras. 1 79 Haazenbrood.. 6o9 Haazeftaart. - 358 Haver. . 338 . Havergras. 237 , 349 I Heefter - Koorn. . 39s j Hfclm. . 370 Helmdraad* • 529 I Hemelsdaauw. ; 119 \ Hemel - Gerst. , 4°2 Hengel -Riet. 362 Hirsgras. . 210 Hoenderpoot. 580 Hollandfch Gras. 228 Hondsgras. 273,442 (Klein) 221 Hondsftaartgras. 275 1 Honigdaauw. 425 Hoofdjes -Gras. 54 J# Jobs Trapen. 5 10 ïoiügdraagend Beemdgras. 245 J K. Kamgras. 275 Kanary-Gras. 150 Kanker in de Gerst, 409 Kant -Halm. . 450 Katoen - Biezen. 125 Katoenbloem. 12Ó Katteftaart - Gras. 194 Kemels -Hooy. 573 Jüander of Koorntorretje. 430 Kleefgras. ; 602 Klis -Riet. 491 Koeijengras. ; 285 Kolben. . 486* Konftige Landbouw. 421 Koorn. Froment 417 (Wild) 609 Koorngras. ; 384 Koornkwaalen. 428 , 430 Krop-Aair» 271 Kruipkoorn. „ 442. Kruisgras. . 283 Kweekgras. . 442 Kwispel -Biezen. 1*5 Kwispel - Gerst. 414 Kwispelgras. ; 327 L. Lid -Gras. 442,614 Lidkoorn. 507 Lieve Vrouwe Gras. 594 Traanen. 512 Lifchdodde. 435 Lolyk. . 380 Loofhutten - Gras. 1 %6 M. Manna - Gras. 1 79, 300 Matten -Biezen, . 93 Matte- Vlafch. 126 Mays of Maiz* ; 494 Moeder -Koorn. 398 Moeras -Gras. 527 Molm of Zwart in 'tKoorn.424 Mofes Traanen. 512 Muizen -Koorn, 412,434,351 Muizenftaart - Gras. 197 Muur- Gerst. 411,584 Muurgras. . 307,317 N. Naakte Haver» 348 Narren - Kolben. 486 Neger -Koorn. 586 Nootgras. 133 P. Paardegras. J7£584,f$9J PaaiJ* B L A D W Y Z E lij Paarlgras. Pad de Gras* Panik-Koorn. Papier - Riet. Peen Gras. ; St. Pieters Koorn. Pleiftergras. Pluimgras Pluimkoorn. Pluim -Rietgras. Poolfche Tarw. Priemgras. Pyl-Riet. 237 464 168 79 442 440 176 243 40; 368 437 129 5<*2 174 487 163 34 sa8> 491 39ï jRaavepoot. Raboorden Raspgras. Ray-Gras ofRye-Gras^o^S Reukgras* Riet. Rietgras. Rog. Rogge- Gras. 378 Rohr-Kolben. 486 Roode Gerst* 403 Rookgras. 254 Ryst/ . 472 S, Scheedegras. 615 Scherpe Biezen. 455 Schub- Aair. . 600 Schwaden - Gras. 300 Sefamum* 508 Sesleria. I 2^9 Snydendof?f?y-Oras. 565^ Spaan fche Taiw. 493 Spaa- fch Riet. S^a Sparmm of Esparto. 331 SpelJbiezen, 91 Spelde of Naaide - Gras. 192 Spette. . 43B Soekgras» • 513 Spike- Nar d. 577 fipitsgras. % 268 Spoor in de Rogge, Spreit- Weitzen. Stekelgras, . Strand -Cyperus* Struisgras. # Suiker -Riet* T. Tarw. i Tarw -Gras. Timothy-Gras* Tirfa der Kofakken. Touwgras. # Traangras. « Trechtergras. Trilgras* (Klein) Turkfch Koorn. V. Varen • Gras. ö Veld -Haver. , Veldvlafch. Verwy t - Gras. Vingerpluim. Vlok - Biezen. V lotbiezen. ; Vlotgras. ; (Wit) Vosfeftaart. W. Water - Cyperas, Water - Doddegras. Water -Galigaanen. Water -Lint. Water -Riet. Water - Rietgras. Weid - Ha ver. Weid -Riet. ; Wette of Weit. Weitzen-Gras* Wilde Haver. Wild Koorn. WindbolIetL Wit Biesgras. Witbloomig Gras» Rr 2 39« 435 3* 236 212 P 139 414 441 I9S 375 554 5ïo 137 2(12 25**263 494 267 339 I2S • 334. 275 125' §® 299 203 299 «s 200 544 49 1 364 35$ 368 417 324 340 547 337 58 468 Wolf BLADWYZER* Wolf of Koornworm> 430 Wolgras. * 123 Wonder -Gerst. 435 Wonder -Gras» 5 190 Wonder - Tarw. 434 y. Ydele Haver» 3r4 Yzer- Biezen. 457 Z. Zaadgras, i aio Zaay-Riet, 36* Zand- of Zee -Haver. 385 Zand - Riet. 369 Zee-Biesgras. 460 Zee -Biezen. S 49 Zee-Dravik. 44.1 Zee - Gras. 482 Zee - Havergras; ; 269 Zee - Hondsgras. 603 Zegghe of Water-Rietgras. 542 Zemelen. Zilver - Haairgras. Zomer - Gerst» Zonne-Geerst. Zorgh-Tarw. Zorghzaad. ; Zoutgras. Zwenkgras. Zyde- Biezen. 432 237 404 512. 5&7 583 481 30? 125 De PLAATEN zyn dus ingevoegd* Plaat LXXXVII. tegenover Bladz. 21 : , . Lxxxvni. — ' 67 ♦ . . LXXXIX. — 145 . . . XC. — 183 . . . XCI. — - 229 . . . XCII. 333 . . . XCIII. — 463 v R E- REGISTER DER G ES LAGT EN; JEgHops. Agrostis. Aira. ♦ Alopecurus. Andropogon, Anthoxantfiam* Apluda. Arijlida* Arundo. Avena. B. Bobartia. Briza. , » Bromus. Carex. Cenchrus. Cinna. Coix. Cornucöpice. Cynofurus. Cyperus. Dattylis. Elymus. Eriocaiihn. Rriophorum. E* F» ' 9 608 Bolctis* • Hordeum* 228 1. 199 Ifchtemum, • 564 *• 33 Juncus* m 593 372 Lagiirus. » 361 Lolium. 338 Lygeum. » 135 n ff ~ .~ • r * Manifurts* 262 3°5 Milium» /V.* 5i4 Nardus» 602 510 Oryza. 137 275 Panicum. ♦ 59 Paspalum. Phalaris. 271 Pharus. ♦ Phleum. 384 Poa. ^Reftio. 123 l Saccharun} 1 Rr3 « 588 40a