N ATUURLYKE

HISTORIE

VAN

HOLLAND.

DOOR

J. LE FRANCQ vanBERKHE T. M. D. VIERDE DEELS , EERSTE STUK.

MET NOODIGE AFBEELDINGEN.

te AMSTERDAM,

By Y N T E M A en T I E B O E L. M D C C L X X I X.

Digitized by the Internet Archive in 2016

https://archive.org/details/natuurlykehistor412fran

KORTE INHOUD

DER

HOOFDSTUKKEN.

EERSTE HOOFDSTUK

Handelende over de EERST E KLASSE der dieren in ’t gemeen, en over het Eerfte Geflagt , mam* lyk dat der paarden, in ’t byzonder. . . . bl. i

TWEEDE HOOFDSTUK.

Over het aanfokken en dresfeeren , of afregten , der Paarden . . . . . - 44

DERDE HOOFDSTUK.

Over de Volkseigen benaamingen der uitwendige dee - len van een Paard 9 met de daar toe gebruikelyke Konstwoorden ; en verder over de vereischten van een goed Hollands ch Paard , benevens de kentekenen van den ouderdom der Paarden . . 75

VIERDE HOOFSTUK.

Handelende over de waare fchoonheid en meetkundige Proportie van een Paard , vergeleken met, en over - gebragt op, de Nationaale Hollandfche Paarden. 108

V Y F-

I N H OUD DEK H O O F D ST Ü k'K F, N. V Y F D E HOOFDSTUK.

rr r~r

Handelende over de uitwendige en eenige inwendige Gebreken der Paarden. . * /. 145

ZESDE HOOFDSTUK.

Behelzende het hoofdzaakelyke van het Nationaale ge- bruik , nut en dienst , der Paarden ; hyzonder het Hollandfche en Friefche Harddraaven. . . 223

B E R I G T

VOOR DEN

BOEKBINDER.

Plaat I te plaat fen tegen over

bladz . 90

II met derzelver Verklaaring

104

III

144

IV ...

222

—— V met derzelver Verklaaring

268

VI met derzelver Verklaaring

294

De Keur op de Springhengflen . .

- 53

NB. Plaat V moet van onderen niet ingeflagen, maar van boven weinig wit aan gelaateh » worden.

NA-

NATUURLYKE HISTORIE

VAN

HOLLAND.

EERSTE HOOFDSTUK.

Handelende over de EERSTE CLASSE der dieren in ’t gemeen , en over het Eer- ite Gellagt, naamlyk , dat der paar- den, in ’t by zonder.

Na dat wy den geeerden Vaderlandlio venden Leezer breedvoerig ontvouwd hebben, den natuurlyken aart, de geneigd- heid, de zeden en gewoonten het leven, fterven enz. der Hollandfche Natie, in haa- re betrekking tot onze eerltë Afdeeling, of de eenige Clasle , en het eenige Geflagt van de Heerfchende Dierlyke Weezens ; komen wy nu vervolgens ter overweegingè onzer twee- de Afdeelinge , gaande over de Onderworpen Bieren ; welker bepaaling en verdeeling in het Derde Deel omAaiidig voorgefteld zyn.

Wy hebben deeze Dieren verdeeld in TIEN CLASSEN; en liaan dezelven nu, naar die Rangfchikking ordenlyk te verhan- delen ; zoo nogtans , dat wy , volgens onze uitdruklyke bedongen vryheid , dezelven IV. deel. A niet

ÜE

ÖIERJÊN.

Zie Derde Deel , bL 2 66.

2 NATUURLYKE HISTORIE

de niet als volftrekt afgefcheiden , maar van dieren, den eenen tot den anderen overgaande , aan- merken; en ons voorbehouden ’er nadere

Zie verbeteringen en ophelderingen by te voe- bl- 331. gen.

Doch eer wy bepaaldlyk tot de verdere Verhandeling treeden, hebben wy, ten aan- zien van de EERSTE CLASSE , welke thans onze befchouwing vordert , te weeten die der viervoetige, gehairde , leevendbaa- rende en zoogende Land-Dieren , met be- trekking tot Holland, het volgende vooraf in ’t algemeen aan te merken. Dat deeze Dieren , niet alleen de huishoudelyke , maar ook de wilde en woeste , in andere deelen der Waereld , byzonder in veele Gewesten van Europa , zeer menigvuldig zyn ; en dat ons Holland, op verre na, zoo veele Ge- flagten , laat liaan Soorten , niet kan tellen , als die Landen. Maar wy vinden geen re- den om ’er ons over te beklaagen. Wy hebben het meermaalen als een gezegend lot aangemerkt , dat men hier te Lande zoo weinig verfcheurend en wild Gedierte , waar van de Bosfchen van Gallie en Duitschland krielen, ontmoet; en we zyn daarentegen met een grooter aantal van huishoudelyk en nuttig viervoetig Gedierte voorzien , dan eenig ander Gewest. Ons Rundervee , bo- venal , vermenigvuldigt zoo fterk onder ons , dat wy, en het nabuurige Vriesland, on- danks de woedende Veepesten, nog ffceeds een overvloed van Vee hebben. De hoofd- oorzaak van dit verfchil met andere Gewes- ten is , gelyk wy al vroeger opgemerkt heb-

van HOLLAND. 3

ben, grootlyks te zoeken, in de bewoon- baarheid des Lands ; en even zoo zal men uit de verdere befchryving onzer Holland- fche v :ervoetige Dieren , kunnen afneemen , dat dit ook de reden zy , waarom veele Gc- flagten, die in onze nabuurige Provintien gemeen zyn , hier zeer fchaars of in ’t geheel niet gevonden worden; waarvan het tegen- deel omtrent de Watervogelen en Visfchen plaats heeft.

Wyders heeft men hier nog over ’t alge- meen aan te merken, dat alle de viervoeti- ge Dieren in dit Land gemeenzaam deelen in het temperament van ons klimaat ; zoo dat de Dieren, welken, om zoo te fpree- ken , in het zelve genaturalizeerd zyn , ’er zeer gezond en fterk in leeven ; terwyl an- deren, aan hooger Land en drooger Lu gt gewoon , het dikwerf in ons klimaat niet kunnen houden; als in ’t vervolg by de be- fchouwing der byzondere Geflagten breeder blyken zal. Hier mede tot ons voorgefteide plan overgaande , komt ons aanvanglyk voor de EERSTE CLASSE, die wy noemen

VIERVOETIGE GEHAIRDE DIEREN# LAND-D IEREN.

Hoe noode wy ook herhaalingen maaken, dienen wy egter in dit geval de omfchryving deezer CLASSE, door ons in het Derde Deel voorgefteld , alhier te herhaalen ; de- wyl de gewoone Orde der Rangfchikkingen A 2 der-

DIEREN.

LANI>

DIERÉIf.

4

NATUURLYKE HISTORIE

derzelver herinnering volftrekt vereis cht. Ze luid aldus :

UITWENDIG LICHAAMSGESTEL.

Het hoofd beweegt zig en draait, aan den Nek of het oppereinde van den Ruggegraat ; hebbende

Twee Oogen , die meest al nederwaards voor- uitzien , door gehairde en be- weegende oogleden gedekt wor- den ; ftaande veeltyds ovaalvor- mig , ter wederzyde van het Voor- hoofd.

Twee Oorcn , met uitfteekende beweegende Lellen , meerendeels met hair be- wasfen , en geplaatst ter wederzy- de van de kruin.

Twee Neusgaten , geplaatst aan de Bovenlip op het uiteinde van den Mond of Snuit ; uitademende blaazende , en riekende inademende.

De Tong is beweeglyk, met het vermogen om die , lekkende, buiten den Mond te brengen ; geplaatst in de Onder- kaaken, tusfchen de Kaaken en de Tanden gedekt door, en fluitende tegen,’t verhemelte van de Boven- kaaken , die onbeweegelyk zyn.

Den

van HOLLAND. 5

Den Mond , die met de Lippen beweegelyk en l gekneveld is. Dezelve heeft be-

weegende Onder -kaakbeenderen , en is, in beide de kaaken, inwen- dig, voorzien met Tanden en Kie- zen, om te kaauwen.

Het Gevoel is door de deelen van het lichaam verfpreid.

De romp beftaat uit Ribben, die met den Rugge- graat verknogt zyn , door wervelbeen- deren en een bekleedfel van Spieren , in eene lederagtige hairige huid omvan- gen.

De Ruggegraat loopt recht , rondagtig , hol of horifontaal , en eindigt met een uit- Iteekenden Staart.

De Borst is nederwaards , tusfchen de Voorpoo- ten , onder den Hals geplaatst.

De Buik hangt nederwaards , onder den Rug, agtcr de Borst, tot tusfchen de Ag- ter-pooten.

De Brammen , waar aan de Jongen zuigen, zyn aan de Borst en den Buik, of al- leen aan den Buik, geplaatst.

De Teeldeelen zyn agter aan den Buik of Romp, aan den Stuit .of het Bekken ge- hegt : in de Manlyke Dieren zyn ze uitwendig , in de Vrouwlyken inwendig.

De Schouders zyn voorwaards , zylings aan de Borst, neêrwaards, verbonden.

6 NATUURLYKE HISTORIE

De Heupen zyn agterwaards aan het Bekken , neêrwaards , verbonden.

De steunselen zyn vier Pooten , die door Schen- kelen in Gewrigten draaien, en zig recht voorwaards , agter den anderen , beurt- lings kruiswyze beweegen; deeze Dieren gaan op hoornige of geklaauvvde Voetzoo- len , die plat op den grond nedertreeden.

De bekleedselen beftaan uit eene lederagtige ge- hairde Huid ; en de Hairen zyn wollig en lang, of borltelig en kort , zig allen van één fcheidende.

INWENDIG LICHAAMSGESTEL.

Het hoofd bevat het zintuiglyk Hersfengeftel , be- flooten in een zenuwagtig en geaderd Vlies , werkende door middel van uit- fpreidcnde Zenuwen , gemeenlyk twce- takkig, op het dierlyke leeven.

De romp behelst de lichaams- en leevensvoedende Ingewanden.

De borst is van den Buik afgefcheiden , door een Spieragtig Middelrif , en bevat , voor- naamlyk ,

Het Hart , dat, zoo verre ’t in deeze Dieren bekend is , twee holligheden en twee Ooren (*) heeft , waai* uit

het

(*) Door Ooren aan het Hart vcrftaat men , twee holle aanhang-

zeis

van HOLLAND. ?

het Bloed door Aderen uitgeperst, en waar in het door Slagaderen in- gezoogen word ; door een byzon- der leevend eigen beweegvaardig vermogen.

De Longen , welke tweelobbig, of twee in getal, zyn, en, door eene beurtlingfche beweeging , gelyk werkende met het Hart, de in- en uitademing be- vorderen.

Den Slokdarm , loopende door de Borst tot in de Maag.

De buik is, door het voornoemde Middelrif , van de Borst afgefcheiden , en bevat hoofd- zaaklyk ,

De Maag , die uit geplooide fpier- en zenuw- agtige Vliezen beffcaat , en ais in een zak de Spyze ontvangt , en, die verteerd hebbende, door eene fluitfpier in de Darmen brengt.

De Darmen , die uit de Maag ohtftaan , aan een Middelvlies of Darmfcheel ge- hegt zyn , in ronde keeren en draai jingen liggen , en aan den Aars eindigen. Zy werken , in de viervoetige Dieren , altoos door eene wormswyze beweeging , en zyn in dikke en dunne verdeeld.

De Nieren en de Blaas , die de affcheiding der Pisfe bevorderen. " De

zeis 3an het Hart , die den omloop van het bloed bevorderen , en de gdaante van Ooren hebben.

A 4

8 NATUURLYKE HISTORIE

De Lever , de Galblaas , de Milt , en de verde- re Klieren of deelen, welken die- nen tot de overige affcheiding der Vogten.

De Baarmoeder in de Wyfjes voed de Vragt in een vliezig Ey. Dez elven zyn

leevendbaarende.

De Teeldeelen , welken, in beide Sexen, uit de Lendenen aan de fchaamelheid voortkomen,

De steunselen , inwendig , zyn Beenderen , uit eene eigenaartige vaste ftoffe , die men Been noemt , faamgefteld , van binnen met Merg gevuld. Dezelven zyn door Vliezen en Peezen in hunne fcharnieren beweeg®- lyk: in de jongen zyn zy Kraakbeenig en week ; maar in de volwasfenen hart , vast en famengroeiende.

De bekleedselen , inwendig , zyn Vliezen , Vel, Spieren, Klieren en Zenuwen.

Hun vleesch is rood en vast.

De vogten zyn , het lichaam kweekende Chyl , of het Maagfap ; de kooking bevorderende Gal; het Miltzap; het leeven voedenie rood warm Bloed ; het de voortteelhg bevorderende leevendmaakende geestnke Merg; de voedende Melk in de Zooglor- ften ; de befproeiende Wei; het affeiei- dende Speekfel, de Pisfe, enz.

De

van HOLLAND.

9

De drek , die de inwendige vouwing en gedaante der Darmen aanneemt.

De beweeging is gaan , loopen , of fpringen.

In het gaan plaatfen ze de Voetzoolen plat ne- der , en zetten de Pooten twee aan twee , met eene korte tusfchen- poozing, voort, altoos regt voor- uit, kmiswyze agter den anderen; terwyl ze het lichaam vry van de Aarde heffen.

In het fpringen fteunen ze op de twee Agter- pooten , en zetten de Voor -poo- ten vooruit ; ook heffen ze zig wel met alle de vier Pooten te ge- lyk op.

In het loopen verdubbelen ze de beweeging van gaan en fpringen.

De HUISHOUDING is

Op de vlakte der Aarde , of in Holen van derzel- ver oppervlakte ; hierom noemt men ze landdieren , of die- ren des velds , waarin en op zy leeven.

Gezellig , met geheele benden , of

Eenzaam , Man en Wyf alleen.

Hun voedsel is Vleesch, Bloed, Kruiden, Vrtig- ten, enz.

10 NATUURLYKE HISTORIE

De voortteeling gefchied , door een Mannetje en een Wyfje , door middel van de vermenging der TeelftofFe in de Baar- moeder.

Het Wyfje ontvangt en zoogt.

Het Mannetje dringt met het Teellid in de Baar- moeder.

Beiden genereerende.

Het Wyfje is leevendbaarende en zoogt.

De Jongen komen, of kaal, of gehaird, voort, en worden veelal blind gebooren.

De Dragt is verfchillende , gelyk ook

Het Getal der Jongen.

De Wasdom is fpoediger dan in den Mensch.

Hunne driften zyn Toorn , Liefde , Haat en Vrees , welke allen onderworpen zyn aan de Menfchelyke beteugeling.

Hun geluid is Blaetende , Briefchende , en Pie- pende.

Hun leeftyd is onbepaald , of liever verfchil- lende.

Hun sterven gefchied natuurlyk , door een uittee- renden ouderdom, of onnatuurlyk, door hunne Verwoesters , en andere Lotge- vallen , daar ze voor vatbaar zyn.

Uit

van HOLLAND. n

Uit deeze, naar ons oordeel met de be- doelde Dieren naast overéénkomende, al- gemeene omfchryving , ziet een opmerkend Leezer terftond, welke Dieren ’er afzon- derlyk bedoeld worden; en zy, die het eene of andere byzondere Samenftel mog- ten aankleeven, zullen ’er, zoo ’t ons voorkomt , ook het hunne, onder zeke- re bepaaling , in ontdekken. Het zy men deeze CLASSE, naar de Stelling der Ou- den , als viervoetige ; of naar die der Nieuwen , als met een tweeholig harte , warm bloed en zoogborften voorzien ; of als Leevendbaarende ; of naar eenige andere bedenkelyke kentekenen , wille befchou- wen; of dat men dezelven, volgens ande- ren , naar hunnen huishoudelyken aart en ei- genfchap begeere te onderfcheiden ; ja zelfs , al wilde men deeze Dieren naar een ont- leedkundig Samenftel fchikken. ’Er kunnen geene verkiezingen van dien aart voorko- men, of wy hebben dezelven, met de op- gave van de algemeene kenmerken der Die- ren , die ’er onder kunnen en moeten be- trokken worden, ’er dermaaten ingevlogten, dat alles, het zy. men uit- of inwendige of huishoudelyke kentekenen verkieze , een- ftemmig aan de waare kenmerken der Na- tuure beantwoorde. Hier door vermyden wy dan verder het voordraagen van eene beredeneerde vergelyking onzer opgave , met andere Systhematifche Om fchry vingen; waar toe het geheele Eerfte Stuk van ons Derde Deel gefchikt is. De evengemelde algemeene omfchryving derhalven voldoen-

land-

dieren.

LAND-

DIEREN.

i2 NATUURLYKE HISTORIE

de agtende, wenden wy ons voorts tot het nagaan van de Ordes, Geflagtcn en Soor- ten ; of, zoo als wy ons liever uitdrukken , van de Ordes, Gdlagtaartige Geflagten en Soorten. Ons dus, zoo naa als ’t mogelyk is, aan de natuurlykfte fchikking bepaalen- de , vallen ons dadelyk de allerduidelykfte natuurlyke kentekenen der Rangen in ’t oog; en wel bepaaldlyk die, waar van wy inden aanvang van het Vierde Hoofdjluk des Derden Deels gewag maakten. De Godlyke Natuurkundige moses naamlyk , en de be- roemdften der Ouden na hem , vestigden hunne Rangfchikking op de klaauwen en der- zelver verdeelingen in geledingen ; waar me- de, onder de Nieuwen , naast overéénkomt, de in de viervoetige Dieren zeer ervaren

JACOB THEODORUS KLEIN, wieil wy

het naast verkiezen by te blyven: zoo eg- ter , dat wy , ten gevalle van hun , die an- deren volgen , de bepaalingen van linnü- us en anderen , zoo ver het dienftig is, insgelyks zullen melden, en tevens onze eigene kentekenen opgeeven. ’Er komen ons hier dan twee zeer duidelyke onder- fcheidingen voor , volgens welken de bo- ven befchreeven CLASSE der viervoe- tige GEHAIRDE DIEREN NatUUrlyk verdeeld word, in viervoetige gehairde Die- ren met hoornige klaauwen; en in viervoetige gehairde Dieren met gevingerde klaauwen : welke kentekenen wy , om, zoo na doen-, lyk is , aan eene Hipte overéénkomst te blyven , liefst in deezervoegen uitbreiden. Men vind viervoetige gehairde Dieren,

web

van HOLLAND.

13

welker voetgewrigten in harde hoornige hoe- ven, als onbeweegelyk , beflooten zyn. En men ontmoet viervoetige gehairde Dieren, welker voetgewrigten van een gefcheiden , geklaauwd, als vingeren beweegbaar zyn, en in een vleefchig vel omvat worden. - Op deeze wyze worden de Dieren , tot de EERSTE CLASSE behoorende, van alle anderen onderfcheiden ; hier door ontwyken wy tevens alle uitzonderingen, die ’er ge- meenlyk op gemaakt worden; en welken, als men ftrikt wil zyn, weezenlyk opmer- king vorderen ; waarom wy ’er ook hier re- den van dienen te geeven. Door de Clasficale benaaming van viervoetige gehairde Dieren, ontduiken wy de zwaarigheid van de Hage- disfen en Kikvorfchen , uit hoofde hunner vier pooten, onder de CLASSE onzer viervoe- tige Dieren te tellen ; het welk de Heer klein gedaan heeft , en , volgens zyne vast- geftelde bepaaling , ook moest doen. Maar wy kunnen hem hierin volftrekt niet vol- gen , om de verregaande afwyking > welke de Natuur zelve in deeze Dieren doet zien; zoo in hunne uit- als inwendige geftalte ; waar in ze beftendig als met eene gefchubde ongehairde huid voorkomen. Men mag de- zelven dan, zoo men wil, viervoetige Die- ren noemen ; maar ’t zyn geen viervoetige gehairde Dieren ; weshalven zy zeer wettig en natuurlyk van Dieren onzer Eerfte Clas- fe afgefcheiden worden; ’t welk verder uit de vergelyking der Derde Clasfe blykt. Wy noemen deeze Dieren daar benevens Land - Dieren , in onderfcheiding van alle anderen;

die,

LAND-

DIEREN.

LAND-

DIEREN.

14 NATUURLYKE HISTORIE

die, hoewel zy ook op het Land verkeer en* ’er zig nogtans zoo niet geheel en al op ont- houden, als deeze viervoetige Dieren; wel- ken nooit ergens anders, dan op de opper- vlakte des Aardbodems verkeeren , woonen en voortteelen; terwyl zy zich noch in de Lugt verheffen , noch onder de opper- vlakte der wateren begeeven ; waar door zy dan ook onderfcheiden zyn van de halfflagti- gen, die eene overgang van de eene Clasfe tot de andere maaken ; en , gelyk voorhee- nen aangeduid is , hunne byzondere bepaa- lingen hebben. Voorts moeten wy hier nog melden, dat wy, met het woord ge - haird , het oog hebben, niet op takagtige of donzige vezelen, als die der Vogelen, maar op dunne gladde afgefcheiden buigzaam me of borstelige hairen. Hierom leest men ook in onze algemeene omfchryving deezer dierlyke bekleedzelen , onderfcheidenlyk , dat deeze hairen zyn wollig en lang , of hors - telig en kort , zig allen van één fcheiden- ,3 de” : dat is te zeggen , dat zy hunne hair- vezelen niet, gelyk de Vogelen, tot eene pluim of veder veréénigen ; fchoon men ’er vinde die zig voor het Vergrootglas geleed vertoonen.

Wat wyders onze Omfchryving van de verdeeling der Orden betreft, dezelve is, byzonder met opzicht tot de eerfte , dus te verklaaren ; dat by de Dieren , welken daar onder behooren, fchoon de uitwendige ge- daante van den voet of klaauw geheel hoor- nig, ’t zy enkeld of gekliefd, zy derzelver holligheden evenwel , inwendig , de geledin- gen

van HOLLAND.

15

gen der afgefcheiden vingeren , die men an- ders in de gevingerde klaauwen der Dieren van de tweede Orde bloot ziet, bevatten. Dit blykt duidelyk, als men den Hoef of Schoe der Paarden, zoo als men zegt, af- pelt, of ook die der Koeien, en byzonder die der Zwynen affcheid ; als wanneer men , aan de uiteinden der beenderen of fchen- kelen, de koot- en vinger - gewrigten , vol- gens den aart van het Dier , en deszelfs been- en gewrigtgeflel , even zoo kennelyk ziet, als in de gevingerde geklaauwde vier- voetige Dieren (*).

Deeze dus verklaarde Omfchryving neemt op die manier weg, de vitagtige bedenking, dat de Zwynen , Dieren met gekliefde hoor- nige klaauwen , ook eigentlyk gevingerde genoemd kunnen worden. Zoodanige en meer dergelyke yitteryen gaan ver; dog ze zyn, zoo wy meenen, door onze verklaa- ring zeer opgehelderd en genoegzaam uit den weg geruimd. Wy volgen hier het fpoor van moses, welks woorden ons , in dit opzicht , zoo aanmerkelyk zyn , dat wy ons ten hoogfte verwonderen , over de

juist-

(*) Zulks flemt overeen met de verklaaring , die klein aan dit woord geeft , als hy zegt : nobis qua- drupedia ungulata Jive Chelifera dicuntur , quorum vel pedum extrema vel digiti pedum undi^ue chela cornea circumvallata. Dat is : Door 5, gehoefde of gefchaarde viervoetige Dieren, verftaa ik dezulken , welker uiterfte voeteinden , of de vin- geren der voeten, door een hoornig Schaar omvat worden”; ’t welk in alles met de Natuur best over- éénftemt.

LAND-

DIEREN.

LAND-

DIEREN.

1 6 NATUURLYKE HISTORIE

juistheid dcczer Godlyke Natuurfchetfe, De Godstolk, fpreekende van de kenteke- nen der Dieren , die zy mogten eeten , zegt, Leviticus II, vers 2. Al wat onder de beesten de klaauwe verdeelt , (dat is, in ’t gemeen , van Dieren , welken gekliefde hoornige klaauwen hebben , voor zoo verre wy die uitwendig befchouwen ,* ) ende de' klove der klaauwen in tween klieft ende her - kaauwt ; dat zult gy eeten. Op deeze wyze fpreekt hy ook van de verdeeling der klaau- wen in het Zwyn, dat egter, als niet her- kaauwende , niet gegeeten mogt worden. Mos es herhaalt juist telkens, het woord klaauw en dat van klove ; waar uit blykbaar is, dat hy daar mede bedoelt, die zamen- voeging der eigentlyke klaauwen , welke zig , als in twee hoornige bekleedfels ge- kloofd, vertoont, en daarom met recht de klove der klaauwen genoemd word. Deeze Natuurkundige onderfcheiding ontdekt zig nog klaarder, als hy, fpreekende van den Kemel en het Konynken , zegt , dat zy de klaauwen niet verdeelen. Dat is (durven wy Rellen ,) dat zy , alhoewel zy gekliefde klaauwen hebben, dezelven nogthans in die fchikking aan de voeten vertoonen , dat zy zig opdoen, niet als gekliefd, dat is, in gekliefde hoornige beldeedfelen opgefioo- ten , maar als klaauwen die gevingerd zyn. Moses doet hier voordagtelyk die Dieren op elkander volgen, welken, van de één- klaauwige en tweekiaauwige gekliefden , een overgang tot de volRrekt geklaauwden maa- ken : gelyk zoo de Kemel zync bovenRe

klaau-

van HOLLAND. 17

klaauwgewrigten nog in een taai vel be- flooten houd; maar de uiteinden in nage- len duidelyk vertoont; en vervolgens het Konyn , dat , als nader aan de gevingerden , de klaauwe , eigentlyk de klove , niet ver- deeld , maar de vingeren xegelmaatig gefchikt heeft. Uit dit alles blykt klaar , dat m o s e s , in deeze befchryving , zeer duidelyk aan- toont, het natuurlyk onderfcheid van Die- ren , welker klaauwen verdeeld zyn , in ee- ne klove, en van de zulken die niet ver- deeld zyn; mitsgaders dat hy, door deeze verdeeling, eenvoudig eene verdeeling in tweeën bedoelt. Nademaal tog de meeste gevingerde eene verdeeling in vyf hebben , wel te verftaan in de verdeeling der vinger- of beendergeledingen ; zoo zou moses, in- dien hy hier niet uitdrukkelyk op die onder- fcheiding der geleden , in beilooten hoornag- tige kloven, tegens die, welken in geene hoornige kloven opgeflooten zyn , maar bloot liggen , gedoeld had , in beiden deeze benaa- mingen het woord klaauwen niet gebruikt hebben. Zie daar dan eene waaragtige Dier- kunde , een voudig , klaar en vatbaar voor al- le menfehen; tot welker rechte begrip men niets meer behoeft te doen , dan de Natuur zelve te zien , en haare voortbrengzels on- derling te vergelyken.

Op deeze voorgemelde Verdeeling , waar mede wy ons aan het oude en waaragtige houden, zullen wy nu, zonder ons in ver- dere voor- of tegenftellingen van anderen in te laaten, overgaan tot het befchouwen der viervoetige gehairde Landdieren van Hol- IV. deel, B land 5'

land-

dieren.

I

i8 NATUÜRLYKE HISTORIE

lajJd- land, die tot de cerftc Orde behooren. Dat di£R£n. zyn dezulken, vyeiker voetgewrigten in harde hoornige hoeven, als onbcvveege- lyk, beflooten zyn”. In deeze omfchry- ving neemen \vy het woord onbeweege - lyk , als uit het reeds gezegde is af te nee- men, in dien zin, dat, daar de geklaauw- de, gevingerde Dieren hunne vingers vry- willig kunnen bcweegen, zelfs zoo dat de meesten daar mede voelen en grypen ; die van de gemelde eerfle Orde de zelven tot dat einde niet kunnen gebruiken; om dat ze, fchoon eenigermaate beweegelyk, in- wendig, in de holligheden der hoornagtige bckleedlels , nogthans uitwendig onbeweege- lyk zyn; waar door ze zig , uitwendig, niet geklaauwd, maar zoo als ons Hollandsch woord dit zeer wel uitdrukt, gehoefd vertoo- nen. In deezen zin behouden wy hier ook dat woord, om dat het dus zeer wel over- eenkomt met de oude benaaming van qua - drupedia ungulata chelifera , zoo veel als gehoefd of gefchaard, gelyk de voelers der Kreeften. Buiten dit zegt het woord hoef , in ’t Hoogduits , der huff , eigentlyk een na- gel, of klaauw, van waar de Dieren, naar rnaate dat zulk een Hoef cnkeld of verdeeld is , één- of tweehoevigen genaamd kunnen worden. Dit in ’t oog houdende , brengen wy , met betrekking tot ons Holland , maar drie onder deeze Orde; om dat wy ’er geen # meer in ons Vaderland vinden: te weeten, de enkel geklaauwde, of gehoefde, niet her- kaauwende: benevens de zulken, die ge- kliefde klaauwen hebben, of de tweehoe-

vi-

van HOLLAND.

19

vige herkaauwende, en de zoodanigen die gekliefde klaauwen hebben , maar niet her- kaauwen. Klein, die zyn Samenftcl tot alle hem bekende Dieren uitftrekt, brengt de famili'eïi naar het getal der hoeven , zeer natuurlyk tot vyf : naamlyk de éénhoevige, by voorbeeld 6et Paard ; de tweehoevige , by voorbeeld de Runderen ; de driehoevige, de Rhinocéros; de vierhoevige, de Zeekoe; en de vyfhoevige, de Elephant. Doch dee- ze drie laatften zyh, om dat ze by ons niet gevonden worden, buiten ons tegenwoor- dige beftek. Wanneer wy de Dieren van deeze Orde of Rang , dus , in den voorge- ftelden zin , verdoelen , komen ons als ecne Bende of Geflagtaart voor , die Dieren, wel- ke in hunne Geflachten zeer naby gelyk- 11 achtig zyn , maar egter natuurlyk geen by- zonder Geflacht zyn; fchoon zy door ver- menging al mögten verbasteren , en dus ee- ne nadere onderfcheiding van hun Geflacht verëifchen ; waar van in ons Eerfte Deel, BI. 33 5 35 5 m de Inleiding, breeder gefprooken is.

De eerfte Bende of Geflagtaart onder de eerfte Orde , beftaat dan uit de

Enkelgehoefden , Monochelontes , kleinii.

Tot den tweeden Geflagtaart behooren dan de

Tweehoevigen, die herkaauwen , Dichelontes ruminantes.

En onder den derden Geflagtaart komen dan de

B 2 Twee

LAND-

DIEREN,

LAND-

DIEREN.

20 NATUURLYKE HISTORIE

Tweehoevigen, welken niet herkaauwen, Dichelontes non ruminantes.

Klein voegt nog daar benevens de Acornce , of hoornloozcn, om dat de Zwy- nen, welken hier mede bedoeld worden, geen hoornen hebben: dan dit zal beter ter geflagtsonderfcheidinge dienen. Men zou, in onze voorgeftelde verdeeling, me- de nog kunnen letten , op de onderfchei- ding der fnuiten, of fmoelen, mitsgaders op de tong, en byzonder ook op de tan- den. Men zou dus mogen Rellen, onder den cerllen Geflagtaart, de Enkel gehoef den met tanden boven en beneden : onder den twee- den de Tweehoevige met tanden , alleen in de onderfte voorkaak , herkaau wende : en onder den derden Tweehoevigen met fcheurtanden en kiezen , in beide de kaaken, niet her- kaauwende: doch alle deeze byzonderheden zullen beter op zyne plaats , daar wy deeze geflagten zullen voordraagen, in aanmerking komen. Zie hier intusfehen een Tafeltje, waar in men onze verdeeling, met de daar toe behoorende Dieren, met een opflag van ’t oog kan nagaan.

V

CLAS-

CLASSE.

van HOLLAND. 21

RANG.

GESLAGTAARTEN. 1 GESLAGTEN.

Eenhoevige».

[ 1. de Paarden. ^2. de Ezelen.

Viervoeti- ge gehairde< Leevend- baarende en zoogende Landdie- ren.

Gehoefde viervoetige <{ gehairde , Leevend- baarende en zoogende Landdie- ren.

Tweehoevigen

herkaauwende.

Tweehoevigen niet herkaauwende.

i

j-i. de Runderen. | 2. de Schaapen.

3. de Bokken.

1 4. de Harten.*

f

i

de Zwynen.

Het plan der Rangfchikkinge van den Eer- ften Rang der EERSTE CLASSE dan voor- gemeld zynde, leid ons het zelve ter be- fchouwihge van de eerfte geflagtaartige Die- ren van den Eerften Rang, naamlyk de Eenhoevigen; waar onder zig de twee Ge- flagten, die van het Paard en den Ezel, bevinden. Deeze Dieren hebben, buiten het opgegeeven kenteken , en hunne uiter- lyke gedaante , dit in hunnen aart gemeen ; dat zy beiden natuurlyk gefchikt zyn om zwaare lasten te draagen ; dat hunne geftel- len in aart overeenkomen; dat ze het zelf- de foor.t van voedzel gebruiken; op de ei- genfle wyze het gras, hunne gewoone fpy- ze, met de voorfte tanden, in de beide B 3 voor-

LAND-

DIEREN.

HET

PAARD.

22 NATUURLYKE HISTORIE

voorkaaken, affnyden , en ’t zelve, het met de bovenlip na zig haaiende, daar mede be- wcegende, en flurpen; en eindelyk, dat ze zig, door de tccldrifteii opgewekt, geflagt- aartig vermengen. Men brengt ze gpvolgïyk , met recht, onder denzelfden Gqflagtaart ; doch ze zyn egter, daar ze natuurlyk afzon- derlyk paaren , zig dus aan hun eigen Ge- flagt houden, en voortteelen, natuurlyk ook byzondere Geflagten , die béiden we- der hunne byzondere Soorten hebben; des de Natuur ons hier van zelve brenge, tot eene afzonderlyke befchouwing van het Geflagt der Paarden.

HET GESLAGT DER PAARDEN.

Het Paard , dat hier , in zyn Natuurlyken Rang, naar onze opgave , eerst voorkomt , is een Dier zoo algemeen bekend, en door den Schepper zoo gemeenfchaplyk aan de Huis- houding der Menfchen verknogt, dat de buffon het ook daarom, als het edelfte Dier, tot de Huishouding der Menfchen be- hporende , allereerst voorftelde , en , met een treflyken trek van welfpreekendheid , in des- zelfs verdienften affchetfe. Het is tog, mo- gen wy, in navolging van dien Heer, wel zeg- gen, het edelfte Dier, datdeMensch ooit tot zyne Huishouding gevonden heeft; de Na- tiën, die het kennen, beminnen het; het fchynt den Mannen en den jongelingen als ingefchapen, om het moedig ros .te tem- men, en daar mede gemeenzaam om te gaan. Dit moedige Dier is vernuftig, om

aan

/

van HOLLAND. 23

aan dat gebruik, waar toe de menscrh het noodig heeft , te beantwoorden. Het deelt , met den mensch,den last en de ongemakken des oorlogs ; het is aandoenlyk voor neder- laag en overwinning ; het vegt en ftryd zelfs mede ; het ziet , zoo ftout als zyn Meester , het gevaar voor oogen , en fpot ’ermede; het hoort het krygsgefchreeuw , bemint dat , zoekt , met een vollen galop , de heirfpitze der tegenruiteryen , en is moedig in den ftryd. Het deelt in de pragt der Tournooi- en Renfpeelen. Het is leerzaam , ^n volgt de lesfen zyns' Meesters. Om kort te gaan, het fchynt een Weezen te zyn, dat gefchapen is , om zig te onderwerpen aan den wil van een ander , dien het zelve kan voorkomen; en dat, eindelyk, in eene gewillige gehoorzaamheid fterft. Dit is het voornaamfte tot lof van het Paard, zoo treffelyk door den Heer buffon be- fchreeven ; dan ’t haalt op verre na niet , hy die verheven befchryving van het Paard, welke ons in jobs Boek gegeeven word. Onze hedendaagfche Wysgeeren mee- neA, door hunnen zogenaamden eleganten ftyl , en hunnen nieuwen fmaak uit te mun- ten; maar ze zyn zeer verre beneden dat verheven der Oosterfehe Volkeren : wy vernederen ’er ons met recht voor , en kun- nen van dit Dier geen kragtiger omfchry- ving geeven , dan die , welke wy Job 39 , vs. 22 28 vinden. Ze luid , volgens devertaa- ling van den Hoogleeraar mi chablis, naar de overzetting van den Heer de per- poncher, aldus: Hebt gy het Paard B 4 ->■> den .

HET

PAARD

55

HET

PAARD.

24 NATUURLYKE HISTORIE

,, den moed gegeeven, en zynen hals met ,, gramfehap bekleed? Beveelt gy hem te lpringen gelyk een Sprinkhaan ? Zyn prag- ,5 tig gebriesch wekt verfchrikking , met den voet dampt en graaft hy in den grond, hy verheugt zig over zyne kragt , en trekt ,, uit den gewapenden te gemoet. Hy be- lacht al wat ’er vreeslyk uitziet, en ver- ,, fchrikt niet, voor het zwaard treed hy niet te rug. Boven hem klinkt de Pylko- kcr, de glinderende fpiets en ’t wapen- tuig, onder hem beeft de aarde, en naauwlyks roert hy ze aan. Hy gelooft niet, dat hy ’t gefchal der trompetten hoort. Wanneer het dijidelyker word, dan verheugt hy zig, en fnuift van verre den dryd, het geroep des Veldheers, en ’t krygsgefchrei tegemoet”. Deeze verhe- ven befchryving beantwoord volkomen aan de natuur; en de ondervinding leert ’er ons de overbrenging van kennen. Nadien het Paard dus met vollen recht het moedigfte en der- de van alle Dieren genaamd moge worden , en ’t zelve daar benevens , naast het Geflagt der Honden, het gemeenzaamde met den mensch zy, zoo is ’t geen wonder dat ’er over geen Dier meer voortreffelyke Werken gefchreeven zyn, dan over het Paard. Immers is, zoo wel de inwendige, als de uitwendige kennisfe, van den aart, de natuur, eigen fchappen , en ontleeding der Paarden, ten hoogden top van kunde gebragt. De allermintte kleinigheden , die de fchoonheid der Paarden kenbaar- maaken, zyn aangetekend; en men vind duizende by-

zon.

van HOLLAND. 25

zonderheden geboekt, die men in agt heeft te neemen,, om de fchoonfte en welgemaakt- ile Paarden uit de Paardemarkten uit te kippen. Alles wat tot de Gezondheid, de Voortteeling , de Ziekten en de Kwaaien der Paarden betrekking heeft, word bykans met zo veel kunde en oordeel behandeld, als ’t met opzicht tot den Mensch zei ven gefchied; en in ’t ontleedkundige Haat het vooral na genoeg gelyk. De Ouden maakten ’er alrede veel werks van ; en onze nieuwer Schryvers zyn ’er niet minder in bedree- ven ; des wy naauwlyks weeten hoe dit Huk aan te vangen, ’t Is ons niet mogelyk eene geheele Ontleedkunde der Paarden, eene voHlagen Verhandeling van alles wat een Paard betreft, voor te draagen, zonder in herhaalingen of uitfchry vingen te vervallen ; nadien ’er verfcheiden Werken voor handen zyn , welken hier aan volkomen voldoen. De Heer de buffon heeft dit zoo verre uitgewerkt , dat zyn Gefchrift een Meester- fluk zy; en de Heeren vitet en bour- gelat hebben het beiden zoo wel uitge- voerd, dat ’er maar weinig kunne over- fchieten. Wy zien, met dankerkentenisfe , het zaaklyke van den eenen en den adde- ren in onze Moedertaale overgebragt, door den in de kennis der Paarden uitmuntend bedreeven Friefchen Heer reinier fon- tein; van wiens arbeid , waar op wy Haat kunnen maaken, wy ons, zoo veel het dit kort beflek gehengt, gebruik zullen maaken. ’Er zyn ons , buiten dat , nog al verfcheiden m zelfs zeer goede Werken, over dit on- B 5 der*

HET

PAARD»

*6 NATUURLYEE HISTORIE

het derwerp bekend; dan ’t ware te lastig die paard, allen op te haaien : genoeg zy het hier nog gewag te maaken van een Werkje getyteld : Huismans Handboek , voorgcjleld in den Frie - fchen Stalmeester en Koeijen Döttor , ’t welk ook zyne verdienften heeft , en ’t is moge- lyk beter gefchikt naar den aart der kundig- heden van onze Natie, dan veele andere Vertaalingen, waar in men dikwerf met de kunstwoorden verlegen is : dan ook moet ik hier noemen een Werk over de Paarden , ge- tyteld, de Nederlandfche Stalmeester ; opge- fteld door l. w. f.van oebschelwitsz; Adjutant onder Oranje Vrieslands Cavallcry, Dit Werk, dat nu, in dit jaar 1777, met een Tweede Deel verrykt is , verdient den waaren Lof van Paardekunde, en byzonder van die der Friefche en Nederlandfche ; doch is niet- temin veelal eene uitfchryving van de voor- gaande; en hier en daar ook overgenoomen uit Ie parfait Marechal. Doch genoeg hier van ; laat ons ter zaake keeren.

Ons bepaald hebbende , om , zoo beknopt als doenlyk is, het merkwaardigfte dat de Paarden, en wel de Hollandfchen betreft, voor te draagen, zoo hebben wy, als na- tuurkundigen , het volgende , ter Rangfchik- kende Omfchryvinge , op te geeven.

Het Samenftelkundigê kenmerk der Paar- den is , volgens LiNNiEus, (die de Clas- fe, waar toe het behoort, Belluce , dat is, Oorlogend, noemt, en ’t welk, indien ’er het Zwyn niet onder betrokken ware, zeer natuurlyk zoude zyn,) in deezervoege te omfchryven.

van HOLLAND. %7

De bovenfte Voor tanden , zes in getal , recht opftaande, en paralel, of gelyklynig.

De onderfte Tanden ook zes, meerder uitfteekende.

De Scheur- of eigentlyk de Hondstanden ingevat , van de overigen verwyderd ; alleen in de Hengften.

De voeten eenhoevig, of wel (indivifd) onverdeeld.

Klein zegt alleen , eenhoevig , of eenvoe- tig ; en om het Paard van den Ezel , wiens Ooren langer en uitvloekende zyn, te on- derfcheiden, voegt hy ’er, tot een eenvou- dig kenmerk, by, de Oofen opgeregt.

Wy ftellpn de Geflagtskentekenen der Paarden liever, met wat naauwkeuriger , en zoo wy meenen nuttiger , omfchry virig , aldus : Het Natuurlyke kenmerk van een Paard, in onderfchéiding van alle andere viervoeti- ge Dieren, beftaat hierin.

Het hoofd fpitsagtig, langwerpig; v/aar op twee ftejlopftaande beweegelyke Ooren, digt by elkander geplaatst , de Oogen groot , met zwaar gehairde oogleden; de Neusgaten inwendig een weinig gehaird aan het einde der fnoet , of bovenlip , met een fterk faamen- trekkend vermogen; een briefchend geluid en fterk geblaas uitademende; de Bovenlip dik, zenuwagtig en beweegbaar; de Onder- lip flap en fpieragtig, mede beweegbaar; de Tanden in jonge Paarden wisfelende ; in de volwasfen, zes in de boven- en zes in de onderkaak; beiden in de breedte voor in den mond ftaande ; de bovenften regtlynig

en

HET

PAARfl.

Ï1ET

PAARD.

28 NATUURLYKE HISTORIE

en fcherpflomp, nedervvaards flaande; de onderfle fchuin en fcheppende opwaards gefield; de Hondstanden afgefcheiden ge- plaatst, tusfchen de Voortanden en de Kie- zen ; welker getal doorgaans vier- en twintig is ; allen platagtig van boven.

Dit Hoofd is aan een flaauwen halfcirkels- wyzen Nek geplaatst; uit welks opperften famenloop lange enkelde Hairen, over de zyden van den Hals glooiende, hangen; die men de Maanen van ’t Paard noemt , ’t welk geen ander Dier , ons bekend , op die wyze heeft.

De geheele Romp is bedekt, met zeer korte glad en glinflerende op elkander vlyende hairen. De gedaante van den Romp is alleszins rondagtig en glad, byzon- der aan de Billen, die breeder zyn dan de Borst ; de Rug flaauwlyk ingevallen.

Aan den fluit een Staart, uitldSpende in lange enkele harde hairen , die tot op de Hakken hangen; mede een teken my aan geen ander Dier bekend.

De Pooten , evenredig van Onder- en Bo- ven fchenkelen ; fyn en dun , aan de Hak- ken. De Hakken zwaar gehaird. De klaauw hoornig, éénhoevig, van onderen zenuwag- tig en weeker.

Volgens deeze omfchryving is het Paard, naar onze wyze van voorftellen, te onder- fcheiden, van alle ons tot nog toe bekende viervoetige Dieren. Door den Staart en de Maanen is het gansch onderfcheiden van het naastbykomend Geflagt , den Ezel , en de

Ze-

van HOLLAND.

29

Zebra; en ’t onderfcheid zig voorts van alle andere Dieren , zoo door de Maanen en Oo- ren , als door de geheele geftalte van het li- chaam. Wyders kan men , met opzicht tot de zoogende Dieren , ’er nog byvoegen , dat de Zoogborften in de Wyfjes twee zyn, ge- plaatst aan ’t einde van den Ag ter buik by de Liezen.

Wat verder nog betreft de byzonderhe- den der inwendige deelen, hier van zullen wy vervolgens eene korte fchets opgeeven ; na dat wy het uitwendige afgehandeld heb- ben ; doch vooraf nog een kort woord no- pens de gemeene benaamingen van het Paard.

Deeze zyn , by de Europifche Volkeren , veelal gefchikt naar het Geflagt en den ou- derdom van het Paard. Dus onderfcheiden de Hollanders de Paarden naar de Sexe, in eene Vrouwlyke Meer * of Merrie , en een Manlyken Hengst ; waar by ook de naam komt van Klophengst , en Springhengst ; die gefneeden zyn noemt men by ons Ruinen ; iiet jonge Paard heet Veel) Veluw , Veu - luw , en Veul , of Veulen . Deeze onder- fcheiding maaken ook de Duitfchers; die voorts het Paard gemeenlyk Pferd) of Rofs ; welk laatfte woord, by ons Ros gefchree- ven, door onze Dichters veelal genomen word in de betekenis van een moedig Paard. Van daar geeft men insgelyks onder ons den naam van Roskammer , aan een Paardenkoo- per; dien men ook wel Paardentuifcher heet; zeggende tuifchen , oudtyds, zoo veel als handeldryven. De Franfchen noemen

het

HET

PAARD.

30 NATUURLYKE HISTORIE

het het Paard Cheval , dat , zoo men wil , ont-

paard. leend zou zyn , van het Griekfche of Latyn- fche Cahallus , of van het Italiaanfche Caval- lo ; van waar een Ruiter dan Cavalier heet. LinnyEus, die in alles Hout doorgaat, geeft aan zyne eerfte Soort van Paarden den naam van Equus Caballus ; doch hy maa- tigt zich wat veel vryheids aan ; want zoo wel de ouden als de nieuwen verft aan door Caballus , een Hengst. De Franfchen noe- men een Ruin , Cheval hongrè ; en een Spring- hengst Etaloriy doch waarom ze juist eene Merrie Jument , dat is juk- of lastdraagend heeten , daar een gefneeden Hengst ofRuin , ja ook een Hengst dit doet, is duister. Wy laaten dit ter navorfchinge voor de Liefheb- bers; die te gelyk, als ’t hun gelust, mogen nagaan , hoe ’t bykoine , dat een Paard in ’t Hebreeuwsch den naam van Sus heeft , ge- lykluidend met de Latynfche benaaming van ’t Zwyn. In ’t Engelsch neemt men me- de de onderfcheiden Sexe en den ouderdom der Paarden in agt; doch de algemeene benaaming van het Paard by hen is Ilorfe , vermoedeiyk van denzelfden oorlprong als het Duitfche Rofs , oudtyds Orfe . Ten plat- ten Lande in Vriesland noemt men een Paard Hynfer. En zoo zyn ’er, by ieder Natie, onderfcheiden benaamingen , waar mede wy ons, het bygcbragte genoeg oordeelende, niet verder zullen ophouden. Liever gaan wy nu over tot onze eigentlyke taak ; dat is tot een gezet Geftagtsonderzoek , en naauw- keurige befchryving der Paarden, met be- trekking tot ons Vaderland , by welks Na- tuur-

van HOLLAND.

31

taurtyke Historie wy ons bepaalen. Om dit met alle kortheid , en omzichtigheid , in ee- ne geregelde Orde te doen, zullen wy de volgende Verhandeling indiervoege inrigten , dat wy eerst het Paard in zyne natuur, en daar na in zyn gebruik , onder de Plollanders , befchouwen zullen; met eene, zoo veel ons mogelyk is, oplettende inagtneeming van de Eigennaamen en Kunstwoorden, hier te Lande gebruiketyk. Ter duidelyker voorftellinge van dit alles , zullen wy ten ge- valle onzer Leezers en Landsgenooten , be- nevens andere noodige Afbeeldingen, hier by voegen, een Paard in zyn omtrek; in welker befchryving wy de verklaaring der Hollandfche Kunstwoorden ter zyner plaatfe zullen inlasfchen.

Wat dan, voor eerst, de natuur van het Paard, een Hollandsch of West-Friesch Paard, betreft; ’t is zeker, en door alle Paardekenners erkend , dat de Hollandfche , West-Friefche, en byzonder de Vriefche Paarden, voor de flerkffce en zwaarfte te houden zyn ; by welken dan ook komen de Gelderfchen, en anderen, uit de naast aan Holland en Vriesland grenzende Provinciën en Streeken. Men houd de Holfteinfchen wyders nog wel voor de taaiften ; en ze ko- men naby aan de onzen; doch ze zyn ge- in eenlyk hoog op de pooten, of liever fchraaler in ’t aanzien. De Hollandfche Paarden , welken inzonderheid aan dit Land eigen zyn , vind men doorgaans breeder van Billen , Vet en zwaar van Lichaam ; maar ze zyn niet zoo fyn van pooten, als vooral

een

HET

PAARD.

HET

PAARD.

32 NATUURLYKE HISTORIE

een Engelsch Paard. Somwylen ontmoet men Hollandfche Paarden van zulk eene 011- gemeene grootte , dat ze , als iets zeldzaams , naar andere Landen omgevoerd worden, om ze aldaar te laaten bezigtigen. Men vind ze, by uitftek, te Amlterdam onder , de Sleepers, vooral onder de Brouwers Sleepers ; die ’er voor bekend Haan , dat ze zich daar op toeleggen. Dus heb ik eens in eene Kennistent een Paard gezien , dat een Brouwers-Sleeppaard geweest was, van die hoogte, dat een kaerel, ter lengte van zes voeten , regtovereinde op den grond ftaan- de , het niet over de fchoft konde zien. In tusfehen houden egter kiefche kenners die ongemeen zwaare Paarden, welken hier te Lande natuurlyk gefokt worden, geenzins voor de besten; de middelmaatigen worden gemeenlyk hooger gefchat ; hier uit zoekt men dan de Harddraavers ; en de zwaare Paarden blyven groottyks voor de koets en het kou- ter gefchikt. Voor het overige worden hier veelerleie foorten van Paarden van elders ingevoerd, zoo dat ’er, even als het met de Menfchen gaat , een goed getal Vreem- delingen in onze weiden graazen, en ’er nu en dan aanfokken. Dit heeft byzonder plaats met Holfteinfche en Duitfche Paar- den ; ook vind men hier te Lande Engelfche en Deenfche, mitsgaders Franfche en Bra- bandfche Paarden , welke laatften ook zwaar zyn. Midlerwyl blyft het egte Holland- iche , en vooral het Vriefche (*) , hoe veel

vreemd

(*) Ik breng hier , en zoo ook vervolgens meermaals ,

het;

van HOLLAND.

33

vreemd hair, om ’t Kunstwoord te behou- den, ’er ingevoerd worde, by ons over ’t geheel on ver basterd. Wat nog aanbelangt de Ketten , welker besten , onder de Noord- Hollanders zyn, gelyk ook de Hitten ,* dee- zen worden of enkeld onder ons voortge- fokt, of uit Hitland en elders herwaards overgevoerd.

Dewyl ’er nu wyders eene groote ver- fcheidenheid van koleuren in ’t Hair deezer Paarden gevonden word, zoo kunnen wy ook dit Artykel niet wel onopgemerkt laa- ten. De Hollandfche en Vriefche Paarden- kenners maaken hier eene tweeledige onder- fcheiding, tot welke zy dit verfchil hoofd- zaaklyk brengen; ’t zyn naamlyk Paarden van een eenkoleurig of van een vermengd Hair. Wat de oorzaak deezer verfcheiden- heid van koleuren in ’t Hair der Paarden zy , is nog niet beilist ; en zy die met bourge- lat meenen, dat men dezelve te zoeken heeft in de koleur der vogten, waar door de Hairen gevoed worden , zullen egter niet ontkennen dat hier nog een diep geheim overblyft. Wy weeten inderdaad weinig van de geboorte der koleuren in de huid, de Hairen en de Vederen der Dieren. Wy wee- ten , ’t is waar , (de groote albinus heeft het beweezen ,) dat de koleur der huid by

de

bet Hollandfche en Vriefche by elkander , om dat wy , even als met het Rundvee, uit hoofde der vermengin- ge, de eene foort niet wel zonder de andere kunnen voordraagen ; dog ik zal ’er my op zyne plaats nader over verklaaren.

IV. D E E L. C

HET

PAARD

34 NATUURLYKE HISTORIE

het de Menfchen , afhangt van een zeker vlies , paard, ander het opperfte dunne vel , dat men in ’t Latyn Epidermis noemt; en in de Visfchen kan men duidelyk ontdekken , dat de fchoo- ne koleuren, waar mede zy blinken, ver- oorzaakt worden, door een dun vlies onder de fchubben. ’t Is uit dien hoofde , daar tog alle de uiteinden van de uitwendige huid en de Hairen der Dieren , als in een zeer fyn vlies aaneenverbonden zyn , wel niet onge- rymd te Rellen , dat derzelver verfchillende koleuren ook veelal daarvan afhangen; dan met dat alles is dit Stuk nog niet volftrekt beweezeix; en ’t doet hier in ons geval zoo veel niet ter zaake , of wy mogen een nader onderzoek hier van wel tot een beter ge- legenheid fpaarên. Genoeg zal het zyn nu nog de voornaamfte by ons bekende ver- fchiliendheden , die deswegens onder de Paar- den vallen, op te noemen. Onder de een- koleurige Hairen heeft men de zwarte, die men of vaalzwart , muisvaal , gitzwart of moorzwart noemt ; de geheel witte ; de brui- ne ; de rosagtige of kaneelkoleurige ; de ka- ftanjebruine-, de goudgeelkaftanjebruine met de donkerkaftanjebruine , enz.

Onder de gemengde of zamcngeftelde Hairen, telt men de gryszwarte en witte, die ook ftekelhairige genoemd worden, als ’er veel witte enkele Hairen door ’t zwart heen groeijen; de bruingryze of Spreeuwko- leurïge ; de appelgryzen of appclgraauwe ; de zilvergryzen met wit gewolkt. Zilver-giys is weinig zwarthair door veel wit; Vuil-grys is wit en zwart door een ; Bruin-grys is wei-

van HOLLAND. 35

nïg wit door ’t bruin, enRóod-grys ofRood- fchimmel zegt , dat ’er meer rood dan wit Hair door een gemengd is. De zoogenaam- de Muisvaale Paarden hebben zwarte ftaar- ten, benevens zwarte maanen,en een zwar- ten ftreep, dien de kenners den aalftreep noemen, over de rugftreng. Voorts zyn ’er Wolfskoleuren , en veelerleije anderen, die elk naar zyne verkiezing uitdrukt en be- fchryft. Puiten deezen is ’er ook nog Hair van meer gemengde koleuren , dat men vreemd Hair noemt. Het zelve is meeren- deels van dien aart, dat de koleuren zeer fterk tekenen, en uit tweeërleie hoofdko- leuren beltaan. Hier onder behooren de Getygerde, de Extergeylakte of bonte, de Porceleinverwige , de Moorkoppen en de Auberen. Alle die byzondere koleuren ver- fchillen grootlyks , naar gerade dat de ver- menging van Paarden uit verfchillende Ge- westen plaats hebbe ; of naar den aart der Paarden zelven, die in byzondere Gewes- ten hunne over hunne foort of geflagt heer- fchende koleuren hebben. Dan wy mogen ons hier mede niet breeder ophouden ; ons beftek vordert bepaalder van ons te onder- zoeken, welke de meest natuurlyke koleur onzer Inlandfche Paarden zy. En dit dunkt my is na genoeg te bepaalen: althans ik durf myne gedagten , naar myne oplettend- heid, onder verbetering van kundige Paar- denkenners van ons Gewest, in deezen wel melden; zonder dezelven egter als vol- ftrekt beflisfende op te geeven. Ik meen wel opgemerkt te hebben dat de Paarden C 2 van

HET

PAARD.

36 NATUURLYKE HISTORIE

«et van dit Land meerendeels geheel zwart of taard. hoog bruin, en veel zeldzaamer wit vallen; zoo egter dat het zwart, of het bruin, meer of min flaauwer of donkercr zy : alle de overige koleuren houd ik voor verbasterd , en voor een vreemd Hair ; dog onder die be- paaling dat het wit-en zwartbont uit de ver- menging onzer eigene Landpaarden kan ont- ftaan. Hier by geef ik evenwel nog in be- denking, of het geene men gewoonlyk ap- pelgraauw of gemarmerd noemt , niet meest heerscht in onze eigen Paarden, ’t Komt my althans voor, dat men, by de meesten onzer Paarden , voor al de gitzwarte , brui- ne en witte Paarden, als zy in den bloei hunner jaaren en volle kragten zyn,aan den Vleefchigften kant der billen, en aan den buik , altoos eene zagte fluweelagtig flaauwe mar- mering van de eigen koleuren onder een zal zien ; naar welke zy dan genoemd worden , wanneer zulks fterker doorflaat. Dat voor 5t overige de witte Paarden, die geheel wit zyn , hier , en zelfs in Duitschland , al van ouds her ongemeen zeldzaam voorkwamen , en dus aan ons Land niet natuurlyk eigen zyn , leert ons de Oudheid ; nadcmaal de Bata- vieren , die eene heiligheid in de Paarden Hel- den, de witte Paarden, by uitneemendheid, als iets zeldzaams en Godljdcs befchouwden. Van daar voedden zy dezelven in hunne hei- lige Bosfchen op , om hunne Godfpraaken of de Priesterlyke Wichelaaryen te helpen be- vorderen : en hieraan heeft men ’t ook toe te fchryven , dat onze Voorzaaten een Paard , en wel een wit Paard , als het kenteken van

Vry-

van HOLLAND. 37

Vryheid hebben aangenomen , dewyl ze , als zoodanig een wit Paard een geheiligden Wa- gen vry willig voorttrok , ook vrywillig ten ftryde toogen ; maar geen oorlog aanvaarden , als het Paard onwillig was. En. even zoo ge- tuigt nog heden de ondervinding, dat de witte Paarden hier te Lande ongemeen raar zyn. Onder onze Ruiteryen worden dezel- ven, om hunne byzondere affteekende ko- leur, voor de Trompetters, Standaardvoer- ders , Paukers , enz. gebruikt ; maar ’t is zeld- zaam, zoo niet zonder voorbeeld, een Re- giment of Compagnie alleen van witte Paar- den te zien ; dat egter met de graauwen of appelgraauwen nog al plaats heeft ; gelyk ’er dus , onder onze Garde Dragonders , een uit- muntend Esquadron van , zoo ik meen , alle Vaderlandfche Paarden, van dat Hair is.

Edog, wat hier van ook zy,. het zwart is althans de hoofdkoleur onzer Hollandfche Paarden ; terwyl de bonten uit de vermen- ging gebooren worden; en het bont veelal by voortteeling weder verloopt. Ondertus- fchen heerscht hier in eene zekere Mode , en, naar maate dat dezelve iets byzonders eischt, wee ten onze Paardenkoop ers ze wel dra aan te fokken. Maar wy kunnen hier mede nog niet geheel van het zwarte Hair , en het donker bruin , afftappen , zonder een weinig Haan te blyven op de verandering, die dit Hair, by ’t klimmen van de jaaren der Paarden, eigen is. Onze Hollandfche Paarden, naamlyk, zyn hierin aan eenige veranderingen onderworpen , die wel gedeelt- lyk afhangen van de natuur der Paarden , in C 3 ’t ge-

HET

PAARD.

Verande- ring van het Hair der Paar- den.

38 NATUURLYKE HISTORIE

het ’t gemeen ; dog ook tevens van het klimaat paard, van ons Land zelve, in ’t byzondcr. De ver- anderingen , die van de natuur der Paarden afhangen, zyn de volgende. Men vind de Veulens altoos niet alleen lichter en ruiger van Hairen, dan de volvvasfen Paarden; maar men ziet ook, dat hunne Hairen, naar maate zy in wasdom toeneemen, een meer- der glans en een gladder vlijing over de huid bekomen. Een pas geworpen Veulen is hier, gelyk elders, doorgaans ruig, en de Hairen zyn vlokagtig ; deezen behouden zy vry lang; doch allengskens ruien dezelven uit , en na verloop van een jaar ziet men de Hairen alrede glad ; waarop het Veulen voorts, nu drie of vierjaarig geworden zynde, de fchoonfte Hairen heeft , die het voor of na vercieren. Voorts heeft ons klimaat, en de onderfcheiden grond , een merkelyken in- vloed op de verandering van ’t Hair onzer Paarden: men bemerkt althans duidelyk , dat het zig verfchillend van koleur vertoont, naar maate dat de Paarden op drooger of vogtiger weiden graazen, fchoon ik by an- deren hier van niets gemeld vinde , durve ik zulks uit myne eigen waarneemingwel voor- draagen , te meer daar ik vv eet , dat onze kundige Boeren , die Paarden teelen , ’er wel op letten ; waarom ik het te minder onop- gemerkt kan laaten, daar ik, waar ik maar kan , onzen Landaart altoos in ’t oog tragt te houden. Indien men ’t opmerkzaam gade- flaat, zal men bevinden, dat de Paarden, die in de hooge en fchraale Duinzanden ter weide gaan, altoos het zwart veel vaalder

en

van HOLLAND.

39

en naar het bruine hellende vertoonen , dan die Paarden, welken weeliger weiden en wateragtiger gronden hebben: en even'zoo blyven ook de witte Paarden niet zoo zui- ver wit in de eerfte als in de laats tgemelde weiden. Hierom voeren de zulken , die aan de Ichraale Geestgronden woonen, en Veulens aanfokken , hunne Veulens , als dezelven ter markt gevoerd kunnen worden , veelal , ee- nige maanden of een zeker getal weeken , op wateragtiger en weeliger Weiden: dit gedaan hebbende , zien ze wel dra , dat de Hairen zig, met het toeneemen van het vet aan ’t Lichaam, glanziger en zwarter vertoonen. Ik ken dus een ervaren aanfokker van Paar- den, by Noordwyk, die zyne Merrien en Veulens op hoog droog Geestland laat wei- den ; dog zeer oplettend is op het verande- ren van weiden , tegen dat zy in Haat zyn , om bereedcn te kunnen worden; ter oor- zaake dat de Pluid en te gelyk de Hairen als dan glanziger zyn. Ondertusfchen houd men de droogde weiden voor de gezondften ; dan hier over draks nader. Wyders daat hier ook nog in agt te neemen , dat de zwarte Paarden in Holland des Winters gewoonlyk veel zwarter zyn dan in den Zomer. In ’t laatstgemclde Saifoen word het zwarte Hair, in de weiden, door de lugt, veel al bruin- agtig ; en zelfs verdwynt dan dat fluweele , dat marmeragtige , ’t welk zig aan de Billen van veelen onzer zwarte Paarden vertoont. In den Winter verhairen ook veelen onzer Paarden; en ze worden dan op de ftallen ruiger; gemerkt de Hairen over het lyf, C 4 aan

HET

PAARD.

4o NATUURLYKE HISTORIE

het aan den buik en de kin , gelyk ook de Vet- ? aard. lokken, in dien tyd geweldig aangroeijen. Zulks fchynt, naar ons begrip, ook al eeni- germaate af te hangen van den aart van ons klimaat; ’t is als of de natuur waakt voor de Paarden , met dezclven , door eene genoegzaame dekking der Hairen, tegens de koude" en de vogtige lugt te befchermen ; iets, dat in alle koude Landen opgemerkt word.

Sterkte der By dit alles komt de koleur der Paarden

Paarden, ook nog in aanmerking , met opzicht tot der- zelver fterkte, en men wil dat onze zwarte Paarden over ’t geheel de fterkften zyn ; dan onze Boeren houden die Paarden voor de allerfterkften , die wel zwart zyn , dog egter naar het bruine hellen , en vooral in de las- fen of liezen hoogbruin koleuren. Gaarne zien zy ook , dat zulke Paarden aan de On- derlip eenigzins gebaard , dat is , gehaird zyn ; en vooral dat de neus en Bovenlip insgelyks met eenige borftelagtige Hairen bezet is. Dit Hag noemen zy Smousfen , of Smoufe Paarden; en de Voerlieden, Opftooters , of goed op den langen weg , en zy houden ze, als het Rel verder goed is , voor de fterkfte Paar- den. De withairigen, fchoon ze by den Heer bouRgelat voor fterk te bock liaan , tellen onze Boeren en Landlieden on- der de zwakften ; even gelyk zy met witte Koeijen niet veel op hebben; van waar ook de witte Paarden , onder onze tegenwoordige Hollanders , fchaars gevonden worden. Daar benevens zyn de appelgraauwen insgelyks niet gemeen onderons; niettemin agt men

ze

van HOLLAND.

4i

ze hoog; ze worden voor de cieriykfte Koetspaarden gehouden , en zyn dus meest- al voor den Adel. Voor ’t overige mogen vvy ons met de byzonder vreemde Hairen niet ophouden; liever bezigtigen wy onze Hollandfche Paarden wat nader ; om ons zoo na doenlyk aan het Nationaale te houden. Gemeenlyk zyn veele Paardenkenners van gedagten , dat de eigenlyke Hollandfche Paarden, en wel de zulken , die aan en om- trent het Sticht geteeld worden , veel taai- er en flerker zyn, dan die men ons uit Vries- land overbrengt; en de reden die zy ’er van geeven is gegrond. De Vriefche Paarden- fokkers, zeggen zy, weetende dat hunne jonge Paarden, zoo tot de Harddraavery , als tot Chaife- of Koetspaarden , veelvuldig ge- zogt worden , leggen het ’er fterk op toe , om de Paarden oogelyk , zoo als ' men ’t noemt, te maaken. Ten dien einde wor- den de jonge Paarden buitengemeen gevoerd ; zoo fpoedig men kan, aan ’t werk gefield, en in ’t loopen geoeffend. Met de twee jaaren , of daar omtrent , loopt een jong Paard al mede in den Ploeg; ’t welk dan, fchoon het niet zwaar werke, nogtans onder het vierfpan den ploeg mede trekt , waartoe men in Holland zelden vóór de drie jaaren een Paard bezigt. Dan dit is ’t nog niet al : wan- neer een jong Vriesch Paard tot drie a vier jaaren komt, dan laaten de Vriefche Paar- denkoopers het zelve fterk arbeiden, en op fchraal Land graazen ; zoo dat het beest ver- magere , terwyl ’t in ’t loopen en draaven wel geoeffend word. Vervolgens brengen

c 5 zy

HET

PAARD

42 NATUURLYKE HISTORIE

het zy het Paard ter ftallc ; alwaar zy het zelve paard, weinig of in ’t geheel geen Hooi geeven , maar geweldig voeren met Haver, en ander vetaanbrengend voedfel; byzonder met Eije- ren, die ze de Paarden by menigte laaten zuipen. Hier door worden ze vet, glan- zig, en tevens moedig en dartel. Zulks lokt dan onze Paardenkoopers uit, en de fchrandere Vries maakt ’cr eene goede beurs mede. Maar ’t gevolg hier van is, dat deeze Paarden, als ze in Holland ko- men, en ter weide gezonden worden, wel dra afvallen : dat gladde en vette verdwynt , en zy hebben wel een jaartje werk , eer zy weder tot hunnen voorigen Raat komen, ten zy men dezelven , zoo als men met de Harddraavers doet, altoos op Ral en op voer houde. Egter is ’t ’er zoo mede gele- gen , dat die Vriefche Paarden , als zy aan onze Weiden gewoon zyn , wel dra weder toeneemen, en dan goede Paarden blyven. Inmiddels houd men ze in Holland, met be- trekking tot den arbeid, voor zwakker, dan de Stichtfchen en Zuid-hollandfchen , ter oorzaake dat , zoo als reeds gemeld is , on- ze Hollandfche Boeren, zelden of nooit, hunne jonge Paarden, vóór de drie jaa- ren, onder ’t haam brengen; en dezelven niet, ten minflen zelden, tot het hard- draaven, aanleggen; waar door de jonge Paarden zekerlyk veel lyden. Onze Boe- ren gewennen daarenboven de Paarden meer aan goed Gras, Hooi en maatig voeder, zonder de natuur ontydig geweld aan te doen. Met dit alles hebben evenwel de

Vrie-

r

van HOLLAND.

43

Vriefche Paarden , die in de Provincie bly- het ven, en tot Boeren-Paarden opgeleid wor- PAAR1> den, in hun Vaderland hunne weezenlyke waarde; men kan en mpet ze, inderdaad, onder de fterkften tellen ; wanneer zy maar, als gezegd is, uit hoofde van winst, en zugt voor de Harddraavery , in hunne jeugd niet bedorven worden. Voeg hier voorts nog by, dat de Hollandfche Paarden eene naauwe verwantfchap met de Vriefchen hebben; dewyl ’er zeer veelen in Holland aangefokt worden, die van Vriefche her- komst zyn.

0 0 0 0 0

\ ,

TWEE-

44 NATUURLYKE HISTORIE

HET

PAARD.

Paarden-

Stoete-

ryen.

De aanfok- king der Paarden in ’t alge- meen.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Over liet aanfokken en dresfeeren , of af 'r eg- ten , der Paarden .

Met opzigt tot dit onderwerp, heb ik vooraf in ’t algemeen te melden, dat men in Holland weinig opzettelyke Stoete- ryen heeft , in welke men zig geheel op het aanfokken van Paarden toelegt. Aan den Lekkant , om en aan ’t Stichtfche, als me- de aan den Bovenmaaskant , vindt men nog- thans lieden die ’er hun werk van maaken , om een groot getal Veulens en Merrien te houden; vooral Veulens, die ze overal by den Boer opkoopen , als zy van den Moe- der af kunnen. Men laat ze dan veelal op de Waardgronden en de Mienten (*), of gemeene Weiden, loopen, om de kost te zoeken; tot dat ze eindelyk, in jaaren, kragten en wasdom toegenomen zynde, in beter weiden gebragt worden , en vervolgens tot den arbeid en * den verkoop bekwaam zyn.

Wat verder de aanfokking der Paarden, by onzen Boereiaftand , betreft , dezelve ge- fchied in ons Vaderland gelyk elders; dog

met

(*) Zie Eerfte Deel , onder de afdceling van Via- nen, Lexmond en den Ysfelkant.

VArt HOLLAND, 45*

met dit onderfcheid , dat de Boeren in Hol- land de Saifoenen in agt neemen , en nooit of zelden eene Merrie laaten befpringen, dan op eene berekening, dat dezelve tegen het voorjaar werpen zak Zelfs rekenen de oplettendften , om een Veul , in zyne eerfte twee jaaren, wanneer het de meeste zorg noodig heeft, twee Zomers tegen éénen Winter te gceven. Zy laaten derhalven de Merrien meest befpringen in Maart en April', of Mai , tot in Juny ; ’t welk dan daar op uit moet komen, dat de Merrie een j aar daar aan het Veul werpe : want men rekent de dragt der Paarden op over de elf Maanden , veeltyds ook wel tot de twaalf. De meeste Veulens in Holland worden gevolglyk in de Maanden , Maart , April en Mai geworpen ; juist tegen dien tyd , dat ons Vee ter weide kan gaan, en de natte polders droog zyn. Onze Boeren zyn hier omtrent zeer naauw- keurig , als houdende het natte laage land nadeelig voor de Merrie , en byzonder voor het Veulen; waarom ook de Ingezetenen onzer laage wateragtige landen minder werks maaken van het Paardenfokken , dan die onzer hooge Landen, ’t Staat my niet voor , dat onze Boeren eene byzondere op- lettendheid hebben, op de zoogenaamde Raskmifing, dat is, om Henglten van een vreemd ras op de Merrien te gebruiken: in een tweede of derde dekking. Dit doen zy wel , met opzigt tot de bonte Paarden , dat ze een mooien bonten Hengst by eene zwar- te Meer, of, over en weder, een zwarten Hengst by eene bonte Merrie brengen;

maar

HET

PAARD.

HET

PAARD.

ï.5et dek- ken der Merrie.

46 NATUURLYKE HISTORIE

maar voorts liaan ze hier minder agt op het gemelde, dan men in Vrankryk en elders doet. Een Hollandfche Boer, als hy eene byzonder fchoonc Merrie van een vreemd Hair , en daar by een fchoonen Hengst van het zelfde ras heeft, is daar en tegen op- merkzaamer op het bewaaren van dit ras , en zoekt ’er wel zorgvuldig in te blyven. Van daar heeft men, onder de Hollandfche en Vriefche Paarden, die VorRelyke Rellen van Vieren en Zesfen , van appelgraauwe Koets- paarden ; die elders van zulk een kloekte en deugd fchaars gevonden , en ten hoogen pry- ze betaald worden. Het voornaamRe, daar onze Boeren op zien , is , de fraaiheid van ’t geitel, mitsgaders de vlugheid van de Merrie en den Hengst; en de Vriezen zyn baazen , om in dit Ruk de talie van het ras uit te zien. Onze Hollandfche Boeren zyn ’er ook niet onervaren in ; dog , vermits zy , als boven alrede gezegd is, weinig werks van het dresfeeren der Paarden maaken, dan alleen voor den Ploeg en den Wagen , of tot ander Landwerk, zoo letten zy meest op Rerke, breede Boeren-Paarden , welken in den Landbouw van dienst kunnen zyn ; en is het, dat ’er hier en daar een fraai Veulen valt, dan dresfeeren zy het tot een Chaife- Koets- of Wagen-paard; en vcrkoo- pen het , zelfs dikwerf als het nog Veulen is, ten duurRe.

Om, na deeze algemeene aanmerkingen, wegens de voortteeling der Paarden , ter be- fchouwinge van de voornaamRe byzonder- heden, daar toe behoorende, over te gaan,

zal

\

van HOLLAND.

47

zal ik een aanvang maaken , met de befchry- ving van ’t geen gewoonlyk plaats heeft, met opzicht tot het dekken en befpringen der Merrien. Gewoonlyk houd de een of de ander, in of om en aan onze Dorpen, een Spfinghengst ; en op groote Dorpen vind men ’er wel eens verfcheiden. By den eigenaar van zulk een Springhengst nu ver- voegt zig een iegelyk, die zyne Merrie wil laaten dekken, als dezelve hengftig is of het ftaat te worden ; in welk laatfte geval men de Merrie meermaals voor een tyd op flal , by of omtrent den Hengst, zet, om te gei- len. Daar benevens voert men de Merrie , wel eenige dagen vooraf, ’s morgens en ’s a- vonds, met wat hennipzaad; dat men ook dikwils omtrent den Hengst in agt neemt. Meerendeels worden de Merrien in Holland, zoo als men zegt, uit de Hand gedekt; en, myns weetens , is ’er by ons geene andere manier in gebruik. Het is naamlyk bekend , dat men in Lotharingen , Duitschland en el- ders, de gewoonte heeft van een bepaald getal Merrien met een Hengst in ’t Land te laaten loopen, om dezelven te dekken; dog zulks heeft hier te Lande , .zoo veel my be- kend is , geen plaats. Men laat ze , als ge- zegd is , uit de Hand dekken ; en zulks ge- fchied op deeze wyze.

De Merrie word voor eenigen tyd by en om- trent den Hengst op ftal geplaatst , of in het Land onder ’t oog van den Hengst gebragt: wanneer deeze Dieren van wederzydfche Sexe, door hunne natuurlyke liefdetaal en gerunnik , wel dra te kennen geeven , dat zy in de het-

te

HET

PAARD.

48 NATUURLYKE HISTORIE

tiet te der teeldrift geraaken ; waarop de Hengst- ?aard. baazen zeer wel weeten te letten. Als de Merrie begint te liaan , dan voeren zy de- zelve op een vasten grond, en eene effen plaats ; neemende tevens wel in agt de hoog- te en grootte van de Merrie , tegen den fprong van den Hengst ; dat is , men plaatst de Merrie, ingevalle zy van eene ryziger geftalte is dan de Hengst, wel op een af- hellenden grond. De Merrie word dan , door één of twee Mannen, aan het gebit vast ge- houden, en deezen houden het dier, zoo veel doenlyk is, rechtftandig , om, zoo veel mogelyk , de dartelende uitfprongen te beletten. Hier op geleid de Hengstbaas den Hengst, dien hy aan een losfen toom houd, naar de Merrie; welke dan voorts door den vuurigen Hengst befprongen en gedekt word. Ingeval van noodige hulp ftaat de Hengst- baas den Hengst by, tot het inbrengen der roede; ’t welk dikwyls noodzaaklyk is , om dat de drift van dit moedige dier zoo fterk zy , dat het zelve zyne teelkragten in den eerften fprong wel eens verzwakke. Als de " Hengst de Merrie dus gedekt heeft, en de drift gekoeld is , by t dezelve de Merrie zagt- lyk aan den nek : van waar onze fchertfen- de geesten van een plompaart, die eene hupfche Deerne , als ’t ware , met de tanden kuscht, gewoon zyn te zeggen, dat hy Paardezoenen geeft. En men houd den fprong voor goed of welgevat, naar maate dat dit byten, of liever llreelen, een oo- genblik langer of driftiger duurt. Uit voor- zigtigheid, om dat dit meermaals niet zon-

van HOLLAND. 49

der gevaar toegaat, ontblooten zommigen de Paarden , by deeze gelegenheid , van hunne Yzers, op dat hun fiaan niemand, ja ook de Merrie, niet fchaade.

Hierom leiden de Vriezen , en zoo ook onze Hollanders, de Hengften, die niet heel mak zyn , tot de Merrie , aan twee flerke touwen , welken ter wederzyde door een Man vastgehouden worden. Is het nu, dat de Sprong wat twyffelagtig voorkomt, dan laat men de Merrie, na een uurtje tyds, veelal ook na een dag of twee, indien ze hengftig blyft , nog eens dekken. Na de dekking, is het by onze Plollandfche Boe- ren een beltendig gebruik, de Merrie met een emmer koud waters tegen den Buik te. begieten; en dezelve terftond daar na een kleen half uur, op een zagten tred, om te ïyden. De rede , waarom zulks gefchied , is , om dat de Merrien ligtlyk, zeer kort na het ontvangen , wateren , en men bedugt is voor de afloozing van het bevrugte ; het welk men hier door tragt te verhinderen.

Als de Merrie op deeze wyze bevrugt is , betaalt men den Hengst-baas ; geevende meerendeels drie Gulden voor den Sprong. Maar, als het een puikje van een Hengst is , word de prys dikwils hooger ; in zoo verre dat een Boer, die voor zyne eigen Liefhebbery een fchoonen Hengst heeft , wel eenige Ducaaten voor den Sprong kun- ne bedingen : dewyl men van gedagte is , dat de fchoonheid van het Veulen, groot- lyks , van de fchoonheid van den Hengst af- hangt. Dit is een algemeen gevoelen der IV. deel. D Paar-

hrT

PAARD.

Keurig- heid om* trent de Heeften.

5o NATUURLYKE HISTORIE

het Paardenfokkers; dog de keurigften zoeken paard, ook fchoone Merrien uit. Zeker is het , dat een fiere, en door den arbeid niet be- dorven , Hengst , veel toebrengt tot het voortteelen van een goed Paard ; dan , als men den loop der natuure raadpleegt, is ’t niet minder zeker , dat eene fchoone ge- zonde Merrie alzoo noodzaaklyk is. De eene en andere Sexe ten minfte dient in dit geval gezond te zyn: en hier op letten on- ze Boeren zeer fterk. Zelden zullen ze daarom eene gebrekkige Merrie laaten bc- fpringen of befcheelen , zo als men ’t noemt ; ten ware zy eene gebrekkige Merrie heb- ben , die niet veel nuts kan doen ; wanneer zy ’er , gelyk ze zeggen , den boel aan waa- gen. In zulk een geval heb ik wel gezien , dat ’er uit zoodanig eene Moeder, die tot geen arbeid gebruikt wierd , een zeer fchoon Veul voortkwam.

Midlerwyl heeft de ondervinding in onze Gewesten geleerd , dat ’er zeer veel fchoons , in een Paard , van den Hengst afhangt. Dit bewoog zelfs de Staaten van Vriesland , om op dit ftuk aandagtig te zyn , en bepaalde Wetten , omtrent de kloekte en geftalte der gebruikbaare Hengften , te geeven. ’Er mo- gen des , volgens het Plakkaat , geene Paar- den tot het dekken gebruikt worden , voor dat ze by den Gerechte , of door de Keur- meesters , geviziteerd , en van dezelven , door eene fchriftlyke certificatie , goedge- keurd zyn geworden. Wyders mag een Hengst, die eens afgekeurd is, binnen de Provincie niet meer dekken; maar moet,

op

/

van HOLLAND. 51

Dp de boete van vyf - en - twintig Guldens , en de verbeurte van den Hengst, gefnee- den worden. Ook mag men geene Heng- ften, jonger dan drie jaaren , tot het be- lpringen van Merrien gebruiken. Hier be- nevens is het bepaald, dat de kleinfte Dek- Hengst zal moeten hoog zyn , vyf houtvoe- ten en twee duim ; te weeten , met het leggen van den Ry op de Schoft , . en dan op het Waterpas van den grond recht neder : voorts dik van taille , en goed van hals , kop en bee- nen , zonder aangebooren gebreken , die aan een Veulen fchadelyk kunnen weezen. Dat de voorfchreeven hoogte , van vyf hout- voeten en twee duim , zal worden geobfer- veerd , zoo wel in de Hooge als Laage Kwar- tieren ; egter met dit onderfcheid , dat aan de Grietenyen van iEngwirden , Doniawer- ftal, Haskerland, Schoterland, Gaasterland, Opfterland, Oost- en West-Stellingwerf, de vryheid word gelaaten van te mogen houden Spring -hengften, hoog vier voeten en tien duim, maar niet kleiner: onder conditie, dat ’er van dezelven geen minder dek -geld zal mogen worden betaald, dan van andere Spring -hengften. Voorts is ’er vastgefteld, dat, by elk houder van Hengften, op de Hooge Kwartieren, onder de Dek -paarden zal moeten ftaan , en gebruikt worden , ten minften één donker graauwe Hengst, met een witten Staart en Maanen, en zwarte Beenen ; als mede , dat de Graauwe Hengften zullen moeten zyn een-hairig, en met eene kleene kol ; mitsgaders dat men geene Mer- D 2 rien

HRT

PAARD

HET

PAARD.

52 NATUURLYKE HISTORIE

rien buiten de Provincie zal hebben te ver- voeren, om aldaar gedekt te worden, enz. Uit dit Plakkaat, of deeze hooge ordres, is duidelyk af te neemen , hoe oplettend onze agtbaare nagebuuren de Vriezen zyn , om het egte en rechte ras der nationaale Paarden te behouden. En dus handhaaft deeze fiere Natie , tcrwyl ze , gelyk ook onze Hollanders, den ouden moed, als held- haftige Ruiters, in hunne oorfpronglyke E- delen bevvaaren , te gelyk , in onze dagen nog, het loflyke getuigenis van vroeger en laater tyd ; naamlyk , dat ze moedige en forfche Paarden teelen. Men ziet daaren- boven uit deeze Ordonnantie , dat zy , tot het ras der nationaale Paarden, ook, bui- ten de Zwarte Paarden, wel inzonderheid dezulken betrekken, die, door middel van Graauwe Hengften , met witte Staarten en Maanen , welken men doorgaans Appelgraau- wen noemt, voortgeteeld worden; om dus de vermenging van dat taai en marmer vlek- kig verwelkend ras te bevoordeelen. En deeze omzigtigheid is te meer pryzcnswaar- dig , uit hoofde , dat ’er de Provincie Vries- land , en zeker ook ons Holland , zeer veel aan gelegen ligt, om het Vaderlandfche ras te behouden: nademaal alle Paardenkenners, uit welk Gewest in Europa ze mogen zyn , ten ware eenige nydige Engelfchen , die tog alles veragten , wat Vriesland of Holland voortreffelyks heeft , eenpaarig getuigen , dat de Vriefche , de Hollandfche , en ande- re Provinciaale Paarden der Nederlanden ,

de

V

KEUR

Op de

SPRINGHENGSTEN

Over den Ring van Putten,

In den Dorpe van SPYKENIS.

Op den 12. Maart , 1778.

Schout en Schepenen van den

Dorpe en Ambachts - Heerlykheid van Spykenis en Braband , zullen ten voorfz, dage KEURDACH houden op de Springheng- ften over den Ring van Putten.

Te weeten

Over Spykenis , Geervliet, Heer Simonsha- ven, Biert, Hekelingen, met de on- derhoorige Polders,

Als wanneer aan die geene, welke op den voorfz. 12. Maart, 1778, des Namiddags ten twee uuren, in den Dorpe van Spykenis, voor de Herberg de keizer, met de beste Heng- ften te voorfchyn komen , de Keur zal wor- den verleend.

Zegt het voort ,

van HOLLAND. 5 3

de kloekflen , HerkHen en moedigflen zyn ; zoowel om den last van den Landbouw en allerleien arbeid te draagen als om den fchrik des Oorlogs door te liaan.

Hier mede dagt ik van dit onderwerp af te Happen , en voorts het oog te vestigen , op de dragt der Merrie ; dan een Brief van mynen oplettenden en yverigen Correspon- dent , den Weleerwaarden kluit, ontvan- gende , kan ik niet nalaaten hier ter plaatfe nog eene byzonderheid , die in het Over- maafche , omtrent het gebruik der Henglten , plaats heeft , mede te deelen. ’s Mans berigt des aangaande luid aldus : ,, Onder onze Ju- risdictie, ja in deezen gantfchen Hoekfchen Waard, (wat elders daar omtrent in gebruik is , weet ik niet ,) is in praktyk , dat in den Voorzomer de Hengstman met zyn Hengst het Eiland doorkruist, en alom zyn dienst aanbied. De Hengst, een Paard gedekt heb- bende, vertrekt met zyn Baas , zonder dat deeze laatfle loon ontvangt; maar heeft het gevat, en werpt het Paard Veulen, zoo krygt hy een Ducaat ; niet gevat hebbende , niets. By myne komst alhier, en het is nog maar zeer weinig Jaaren geleeden , dat dit wat verminderd is, en het laat zich aanzien, dat het geheel buiten de mode raaken zal, was hier in gebruik , dat des zondags mor- gens, by het eindigen van den Godsdienst, vier a vyf Hengstmannen met hunne Heng- lten, op het puntigst met Linten , Strikken , Kwasten , &c. verlierd , voor de Kerk Hon- den. De Boeren bekeeken dan die Hengflen van den kop tot de pooten , en belpraken D 3 dan

\

HET

PAARD.

HET

PAARD.

De dragt der Mer- rie.

54 NATUURLYKE HISTORIE

dan van den geenen , die hun het best aan- ftond. En zeker, men ziet hier in het al- gemeen op een goed Paard ; en vreemdelin- gen , hier komende , verwonderen zich over de fchoone Paarden , die men hier ziet. Men heeft ’er ook goede kloeke Paarden , tot den bouw van ’t Land , ’t welk meest al zwaare kley is, noodig. Voorts fchynt het, dat de Paarden hier zeer lang in kragt blyven ; nadcmaal my nog heden een Boer verhaalt , (’t welk zeker zeldzaam is,) dat zyn Vader een Paard gehad hadt , ’t welk , vyf en twin- tig jaaren oud zynde,nog een Veulen gewor- pen hadt”.

Het een en ander van dit berigt is ter deezer plaatfe onzer opmerkinge wel waardig. Ondertusfchen is ’tniet geheel en al vreemd, dat men voorheen , op gemelde plaatfen , de Hengflen , na Kerktyd, ter befchouwinge en keuze aanbood : dewyl het van ouds on- der de Natie zeer gemeen was, by zulke gelegenheden , zoodanige zaaken voor te draagen, welken men niet gemaklyk een ie- der konde doen weeten , dan by algemcene Vergaderingen; die dan best by of om en aan de Kerken aan te treffen waren. Van daar heeft men ook nog de Kerk-geboden , mitsgaders de Kcrkafleezingen van Pond- brieven, Polderrekeningen , enz. op zulke tyden. Dan laat ons ons Ruk vervolgen , met het befchouwen van de dragt der Merrie.

Wanneer een Paardenfokker, 'of Boer, naar ’t voorgezegde behoorclyk gezorgd heeft voor het dekken of befcheelen der Merrie, geeft hy, vervolgens , naauwkeurig

agc

van HOLLAND. 55

agt op derzelver bevrugting; en beproeft haar eenige weeken daar na, of zy draage dan niet. Veelen gieten haar ten dien einde water in de ooren ; is zy daar van fterk aan- gedaan, en fchud zy het hoofd, dan agt men de Merrie niet zwaar te zyn ; dog zoo ze integendeel daar voor niet aandoenlyk zy, houd men ’t voor een vast teken van bevrugtiging. Een zeldzaam teken voor- waar ; ’t welk ik daar laat ; fchoon ik niet kunne ontveinzen te gelooven, dat het even zo vast gaat als meer dergelyke ongegronde kenmerken. Het komt onge- twyffeld eenen ieder, als Natuurkundigen, zeer vreemd voor, zulk een teken in de ooren te zoeken ; de Paardenkenners geeven het evenwel vry algemeen op als een vast teken : ondertusfchen heb ik verfcheiden onzer Boeren gcfprooken , die ’er nogthans niet veel mede ophebben. Deeze houden ’t voor een gewisfer teken, als zy zien, dat de Merrie meerder afflaat , en andere Paar- den weert, als zy, in het fpan zynde, dik- wils aanprikkeling van wateren vertoont; als zy ook niet weder hengftig word, enz. In hoe verre deeze en foortgelyke kenteke- nen al of niet doorgaan , zal ik niet op my neemen te beflisfen ; maar zeker is het , dat men , na de drie maanden , zigtbaare blyken der dragt ontdekt. Onze Boeren zyn zeer omzigtig omtrent de Merrie, geduurende haare dragt', men bevryd haar van ongemeen zwaaren arbeid , of lange togten ; en houd dezelve aan ’t werk , tot op een maand of twee voor den werp tyd, waar na men haa- D 4 ren

HET

PAARD,

S6 NATUURLYKE HISTORIE

het ren arbeid allengskens nog meer verligt, paard, of haar zonder werken op Stal laat ftaan ; houdende dezelve alleenlyk, door haar één of meer reizen daags om te ryden , in be- weeging. Het belang, dat ’er de Boer in ftelt, doet hem verder de Merrie, in alle opzichten , naauwkeurig gade Haan , zoo om te ontdekken, of de Merrie gezond zy, als om na te gaan, of liet Veulen leeve, of het kwyne , of het wel of kwalyk ligge , en meer dergelyken; van alle welke byzonder- heden ik niet dan kortelyk gewag kan maa- ken. Genoeg zy het daaromtrent te mel- den, dat men doorgaans ontdekt, of het Veulen dood of leevendig zy, door de Mer- rie , met de vlakke hand te betasten in de zyden, alwaar men het leeven voelen kan. Wel inzonderheid word ’er, in geval van verkeerde ligging , de kundige hand van den Boer vereischt , om het hoofd , als het Paard baaren zal , voor te brengen ; waar toe by onze Hollandfche Boeren nog al eene by- zondere handgreep bekend is; die ik, by ’t verhandelen der Koeien , om dat ze genoeg- zaam dezelve zy, nader zal voordraagen.

Wanneer, vervolgens, de vverptyd der Merrie nadert, let de Boer ten zorgvuldigfte op dezelve; zoo dra hy ziet, dat het Moe- derpaard in de weide begint te ftaan, en dat ’er eenig vogt uit de klink loopt, brengt hy het op Stal, en wagt het werpen af, na dat hy het Paard wel dik op ftroo gezet heeft.

Volgens het berigt van den meergemelden Heer fontein, laaten de Boeren in Vries- land,

van HOLLAND. 57

land , tegen den werptyd , een Knegt of Jon- gen , by of omtrent het Paard , flaapen ; en maaken , dat een touw , ’t welk aan het Paard vast is, gemeenfchap heeft met de Slaap- plaats van den Knegt, die dit touw om den arm heeft; het welk, door eene fchyf loo- pende, hem wakker maakt, als het Paard zig ter werpinge of baaringe nederligt, 0$ door andere beweegingen den aanftaanden baaringftond te kennen geeft. Eenige onzer Boeren doen dit ook wel , dog ’t is niet al- gemeen in gebruik; onze Landlieden laaten het gewoonlyk op eene gisfende opletten- heid afioopcn.

Een Paard baart me erendeels nog al ge- maklyk. Het Veul komt met het hoofd en de voorpooten vooruit , is ’er de Boer by , dan helpt hy het Paard ; doch veele kundige Boeren wraaken , naar myn inzien met regt , het fterk aftrekken, en afhaaien van ’t Veu- len, uit vreeze van den Hals te veel te verlammen; en zorgen llegts voornaamlyk om het Veulen te vangen, ten einde het niet op de Stalfteenen valle. Natuurlyk ge- fchied dit werpen van ’t Veulen leggende, en na dat het geworpen is volgt de vuilig- heid der nageboorte. De Natuuronderzoe- kers hebben opgemerkt, dat ’er, by het af- loopen van ’t water , en het afzakken van ’t Veulen, eene zekere foort van kleine klompjes vet uitvloeieu, die de ouden Hip - pGmanes noemden; indien ze niet, gelyk an- deren willen , met deeze benaaming het oog hadden op het vogt, waar mede deeze klompjes afvloeien. Men vind ’er onder de D 5 Ou*

HET

PAARD.

Het baaren van het Paard.

58 NATUURLYKE HISTORIE

het Ouden , welken het hielden voor eene zekc- paard. re foort van gras, dat de Paarden of in ’t werpen hielp, of driftig maakte; en anderen beweeren, dat het iets is, hetwelk voor de kol van ’t Veulen groeide, enz. By de Duitfche en Franfche Paardenfokkers fchynt ’er een vooroordeel te heerfchen, als of dit bewaard en den Paarden ingegeeven zynde, de tceldrift der HengRen zou bevorderen, en hun kragt verleenen , tot het teelen van fchóone Veulens; dan onze Boeren hebben ’er niets mede op , en ’t is aan weinigen be- kend. Deeze klompjes zyn rond, en van grootte als eene Erwt; wanneer ’er etlyken by een gevonden worden , fchynen zy groo- ter, zo dat ze zig dan wel als een Ey, en grootcr , vertoonen. Ze zyn bruin van ko- leur, lilagtig, en bezet met vezelige aan- hangfels, niet ongelyk aan de Cotyledones der Koeien; waar mede zy mogelyk wel wat overeenkomst hebben. D’a ubenton houd deeze klompjes voor een zetfel of Rolling van het llym der Alantoides; en ik ben niet vreemd van zyn gevoelen .te om- helzen ; nademaal my in de Alantoides der Paarden , zoo wel als in die der Koeien , ook dergelyke klompjes voorgekoomen zyn.

Ik mag my hier niet inlaaten in eene ontleedkundige befchryving van het gcRel der Baarmoeder en der Teeldeelen ; aange- zien deeze Rukken door anderen breedvoe- rig befchreeven zyn ; hoewel niet zoo vol- doende, of ’er zou nog al vry wat in te verbeteren vallen. Hy,dien ’t geluste, gaa de fraaie befchryving van den kundiger*

van HOLLAND.

59

d’aubenton na: doch hy vergeete dan ook niet de juiste afbeelding van der Paar- den Baarmoeder met het Jong in zyne vlie- zen , door den keüHgen fabricius ver- vaardigd. By ’t nazien deezer Afbeeldinge is my , om dit nog met een woord te mel- den, aanmerkelyk voorgekomen, dat die groote Man , in zyne Plaat XXIII , Fig. 56 , eene foort van Cotyledo?ies , of vatswyze klierverzamelingen vertoont , die aan het Chorion verbonden zyn, en het bloed en voedzel aan het Veulen mededeelen. Naar uitwyzen deezer Figuure zou hier eenige, fchoon afwykende , nogtans trapswyze over- eenkomst met de gefleltenis der Koeien fchynen plaats te hebben ; en dus geenzins eene doorgaans aan een verbonden Placenta , zoo als veelen meenen, in de Paarden zyn. Ik wenschte dit wel eens nader te onderzoe- ken ; en hoop , zoo ik gelegenheid hebbe , om zulk een bevrugte Paard-lyfmoeder te kunnen bekomen, dezelve vervolgens by die der Koeien te vergelyken.

V an dit onderwerp dan aftoppende , Haat ons nu verder te gewaagen, wat de Boeren voorts inzonderheid in agt neemen , ter ver- zorginge van de Merrie en het Veul.

Wegens het afhaaien van het vuil, of de Ham, zoo men ’t noemt, zyn onze Hol- landfche Boeren op verre na zoo fbout niet met de Paarden, als met de Koeien; daar ze vry handiger in zyn. Met opzicht tot de Paarden laaten zy hier veelal de natuur wer- ken; ten zy dat ze, als het Merriepaard de Ham te lang behoud, door het ingeeven

van

HET

PAARD.

De Ver- zorging van de Merrie en het Veul.

6o NATUURLYKE HISTORIE

het van Olyf-olie, of eenige dryfmiddelen , het paard. Beest te hulp tragten te komen ; waar over wy niet mogen nalaaten, den geenen, die hier in eene welgegronde onderrigting be- geeren , te wyzen , naar de lesfen van den Heer vitet, door den Heer fontein vertaald , van bladz. ioi 1 14 ; by de Koeien zullen wy ’er breeder van melden.

Men houd vervolgens het Veul en de Merrie niet lang op Ral; maar laat dezelven , gemeenlyk , na ze een dag of twee gekoes- terd te hebben , gezamentlyk ter weide gaan. Het Veul blyft getrouw by de Merrie , en de natuur fchynt zelfs hier haare tedere zorg , byzonder aan de Medeweidende Paar- den , ingeprent te hebben ; dewyl de andere Paarden den Veulens zeer zelden hinderlyk zyn. Ook onthoud zig het Moederpaard beRendig by het Veulen; dat meestal, om zoo te fpreeken, binnen den kring loopt, die de Merrie in ’t graazen of weiden van de andere Paarden aftreed.

Kort na de werping zyn de Merrien wel dra weder in Raat, tot den arbeid en de voortteeling. Onze Boeren, die zig meer dan gemeen op het Paardenfokken toeleg- gen , laaten daarom, gemeenlyk, op de negen dagen na de werping, de Merrie al wederom befcheelen of befpnngen ; en zetten dezelve , na eenige dagen , op nieuw weder voor den Wagen of Ploeg. In fommige Rree- ken laat men het Veulen, als de Merrie in’C fpan is , naast de Merrie loopen ; doch vee- len fluiten het dan zoo lang op Ral, inRroo gezet, om het dartele Veulen voor onge-

van HOLLAND. 61

lukken te bewaaren ; ’t geen vooral in Hol- land plaats heeft, om de menigte van Sloo- ten en Greppen. Als dit gefchied is loopt de Moeder , die men egter geen al te zwaa- ren, nog lang agtereenduurenden arbeid, laat doen , zoo draa haar het haam van den fchoft geftreeken word, al grinnikende naar den ftal, om haar geliefde kind te zoogen. Zy, die de natuur in haare liefdezorgen tragten te leeren kennen, en de taal der dieren na te gaan , vinden hier een by uitftek aangenaam voorwerp van befchouwing. Het Veulen roept de Moeder, de Moeder beant- woord het Kind ; naauwlyks bereikt de een den ander, of de zoogende Moeder verpynt zig,om het Veulen in een gemaklyken ftand te zoogen; en naauwlyks is het Veul op den eerften toeval van het zog verzadigd; of fluks gaan ze beiden te velde ; de Moeder vooruit, en het Kind met dartele fprongen agter aan, tot daar de groene klavers een nieuw voedfel aan de blyde Moeder gee- ven.

Deezen tyd van zoogen houd de een wel wat langer aan dan de ander; veelal egter laaten de Hollandfche Boeren de Veulens tot zeven of agt a negen maanden zuigen, en foms wel langer, als de Merrie niet we- der gedekt zy. Zoo de Merrie zwaar is, brengt men ’t op zyn hoogfte tot zeven Maanden, of tot dat het jong alle zyne Vcultanden volkomen heeft.* Na dien tyd fpeent men de Veulens op de volgende wy- ze. Men brengt ze op den ftal, dien men wel gezuiverd en dik met ftroo beleid heeft.

Vee-

HET

PAARI>.

Het fpee- nen der Veulens.

62 NATUURLYKE HISTORIE

het Veclcn onzer Boeren houden zulk een Vetï- paard, len ook wel in eene afzonderlykc fchuur , of een affchutzel, zwaar met droo bedrooid. Ter deezer plaat fe laaten zy het los en on- gebonden liaan of loopen , en men breidelt het Veulen zelden vóór de twee jaaren met een gebit in den mond; ’t welk dan nog meest met een houten bit gefchied. Keuri- ge Boeren gebruiken , vooral in den eerden tyd , geen ruif, maar een middelmaatig hoo- gc krebbe ; en de meesten zelfs een laagen bak, dien ze op den grond plaatfen; om, zoo zy zeggen , en met reden , de Paarden geene ongefchikte Halzen te doen krygen. Het eerde voedfel , dat men aan de Veulens in het begin van den fpeentyd geeft, is, des ogtends en des avonds, gemaalen gerst of haver met zemelen ; want heele gerst of onge- kneusden haver kunnen zy nog niet vermaa- len;ook vermengt men dit voedfel wel met een weinig waters. Na verloop van een dag twee drie, begint men het Veulen allengs- kens eenig best hooi te geeven ; vooral ge- zuiverd van harde druiken , distelen , heer- moes en wilde zutiring. Op het gebruik van zulk voeder, begint het Veulen te dor- den ; des men dan het zelve van tyd tot tyd drinken aanbiede , waar aan het eerlang ge- wend. De ervaren Boeren in Holland maai- en, een dag drie vier by voorraad, eenig fyn en best gras , dat ze hooien ; waar door het Veulen geduurig, van tyd tot tyd, eel en leevend hooi krygt; en al vroeg aan ’t eeten van groen gras en hooi gewent; dat fchoone vette Veulens maakt.

Voorts

van HOLLAND. 63

Voorts is ’er bykans niets, daar men meer op let, dan om het Veulen rein en fclioon te houden; zoo dat men op een Hollandfche Boerenftal zelden of nooit een Veulen zie dat niet zuiver is. En geen wonder; de Na- tie heeft uit eigen, aart eene zugt voor de Paarden ; zoo de Boer of zyn Knegt hier in al eens zuimagtig ware, het Boerenknaapje, het Zoontje, dat* van den ftal niet is af te fcheuren , zou voor alle dingen niet vergee- ten te zorgen voor het geliefde Beestje ; het welk hy, vuurig naar dat tydftip verlangen- de , het eerfte hoopt te mogen beryden. En . is ’er het Zoontje mal mede. Moeder en de Meiden zyn ’t niet minder. Een aardig dartel huppelend Veulen is, op den ftal, en in de weide, het vermaak, en de liefdezorg van eene Hollandfche Boerdery; des men zeer vlytig op het welvaaren van een Veulen agt geeve ; terwyl men met vreugde den tyd te gemoet ziet , dat het in ftaat zal zyn , om bereeden te kunnen worden. Het Zoontje , gemeenlyk de eerfte proefbaas, word ’er aanvanglyk nu en dan eens op gezet; wat laater doet het knaapje het Veulen een wei- nig voortftappen; en eindelyk rydt het ’er mede den weg op ; inzonderheid als men het Veulen, in ’t tweede Voorjaar na de wer- ping, ter weide begint te brengen; ’t welk . veelal de zaak van ’t Boerenknaapje is. Wanneer het Veulen dertig maanden of daar omtrent oud word , begint men het , nevens andere Paarden , op ftal te brengen , en aan de ruif te gewennen. Men maakt dan een aan- vang van het zelve te roskammen , en ’er de

Veul-

HET

PAARD.

De verde- re behan- ling van het Veu- len.

HET

*AARD.

64 NATUURLYKE HISTORIE

Veulhairen af te rosfen en te borftelen; waar door het gladder word, en eene vol- komener geftalte verkrygt. Men merke hier omtrent mede aan, dat de Veulens, kort na de geboorte, na genoeg alrede die hoog- te van pooten hebben , welken zy hunnen gantfchen leeftyd door behouden; zoo dat alleen het Lichaam, of, gelyk men zegt, de koffer van het Paard- aangroeie, en de overige geftalte zich uitzette. Omtrent dien tyd, neemt men evenwel nog in agt, dat men ’t Dier geen hard voeder geeve; de- wyl het zyne volkomen kiezen nog niet heeft; en veelal weekt men dan den haver; te meer , om dat men ondervind , dat harde ongeweekte haver fchadelyk voor de oogen is , ’t welk ontftaat uit het ontydig forcee- ren van het gebit. Men vind ’er die willen , dat men den Staart en de Maanen , alle drie maanden, met eene wasfende Maan, naar vereisch zal afknippen , om aan dezelven ee- ne goede geftalte te geeven ; doch wie , die verftandig denkt, zal dit voor geen fabel- praatje houden? Verder worden de Veulens allengskens tot het zadel en den toom ge- wend; ’t welk in Holland, doorgaans, als boven gemeld is, ten vroegfte op de drie of vier jaaren gefchied ; wanneer men het Veu- len een Paard begint te noemen, en het dus voor geen Veulen meer gehouden word : waartegen men de Veulens in Vriesland al op de twee jaaren aanzet, om den Hard- draavers tred te le eren ; dat de Paarden ze- kerlyk vroegtydig kraakt; doch hier van ftraks nader.

Na

van HOLLAND. 65

Na dat de Veulens dus Paarden gewor- den , en in kragten toegenomen zyn , denkt men , om ’er goede Hengften uit te kippen , of dezelven te laaten ruinen of fnyden ; waarin de Vriezen , en onze Hollanders , gee- ne der minde baazen van Europa zyn. Men kan eene befchryving hier van vinden in den Vriefchen Stalmeester , ook woordlykna- gefchreeven in het Werk van den Heer oebschelwits: by onze Hollanders ge- fchied het genoegzaam op dezelfde wyze; dan mogelyk met wat minder omflags , en wel in deezer voegen.

Men brengt den Hengst , dien men rui- nen wil , naar den Snyder , of ontbied den Snyder aan de Boerdery. Men kluistert, in de eerde plaats , de Pooten van den Hengst , op de Werf, of eene wel gelegen plaats, ge- bragt, met driktouwen, zoo dat het Beest vallen moete. Fluks maakt men de gekluis- terde Voor-pooten vlak op den grond vast, en een’ of meer knappe Kaerels houden de- zelven met het touw , om een hegten paal , of andere vastigheid , neder ; terwyl ook een ander den kop regeert. Daar na draagt men zorge, om den agterden onderliggen- den Poot , wel vast gebonden , insgelyks ne- der te houden , en dien naar den band der Voor-pooten te haaien ; even zoo als men een Slagtlam bind. Vervolgens word ’er een fterk touw om den bovenliggenden Agter-poot geflaagen; en men brengt wy- ders het langde einde van het touw om den Hals van het Paard ; waar na men den Ag- ter-poot aanhaalt $ zoo dat de Aars van het IV. DEEL. E Paard 3

HET

TAARD.

Het ruinen of fnyden der Paar- den,

WRT

PAARD.

66 NATUURLYKE HISTORIE

Paard, vlak en gefpannen , cenigzins naar boven geraake. Die gefchied met groots omzigdgheid , wel in agt neemende , dat men het touw niet te fchielyk en onbezuisd aanhaalc ; waar door het Paard , dat in dit geval fterk woelt , gevaar zou kunnen loo- pen van zig te bezeeren. Eindelyk blyft het Beest, in die gedwongen geftalte, waar toe men ’t gebragt heeft, ftil liggen; en de Snyder of Ruiner maakt zig voorts gereed, .om zyne handgreep te oeffenen. Hy heeft, benevens een fcherp mesje, twee paar hout- jes, ter dikte van eep kloeken vinger, en ruim vier duimen lang: deeze houtjes zyn, aan de eene zyde , eenigermaaten uitge- hooid; zoo dat ze in die holligheid, eene zekere ftoffe als deeg kunnen bevatten ; wel- ke ftoffe vermengd is met eene famentrek- kende ftoffe , voornaamlyk met Arfenik , om , by de affnyding , als een famentrekkend corrofif te dienen: elders word dit poeder maar op het deeg geftrooid. Al het noodi- ge dus by de hand zynde , vat de Ruiner , terwyl een ander den Staart van ’t Paard vast houd , den Balzak in de eene hand , en fnyd met de andere met het mesje, langs het midden van den naad des Balzaks , vlade tusfehen de twee Ballen , door de uitwen- dige huid, van de eene zyde tot de andere. Vervolgens fnyd hy, even handig, doorliet inwendige vel of vlies, waar in de Ballen liggen. Fluks daar op drukt hy, behendig en zagt , één der Ballen , die ’t gereedst van tusfehen het balfchot ( interftitium ) voor komen, uit deszelfs holligheid; die al zagt-

van HOLLAND. 67

jes en omzigtig uitpellende , tot dat hy het Epididymis , de Parastata , of den By-bal en de Zaadvaten gevat heeft; welken hy dan tusfchen het eene paar der voorfchreeven houtjes klemt, die hy terftond met een daar toe vervaardigd touwtje vast bind; en da r op fnyd hy den Bal by het houtje af. Voorts handelt hy eveneens met den anderen Bal; en daar mede is de Ruining of Onthengfting volbragt, behalven dat hy de houtjes, met het Precipitaat of #t Arfenik , en het gemel- de deeg, in de gemaakte opening laat. Men maakt dan het Paard, na dat het gefneeden deel wel gereinigd is , los , en men doet het zelve , opgeftaan zynde , eenige minuten zagtjes Rappen, waar na men ’t op den Ral brengt. Wyders onderhoud men dagelyks eene herhaalde Rapping, tot dat de Wonde geneezen is; en men bevoorens, den dag daar aan , de touwtjes van het gemelde paar houtjes afgefneeden, en dus de houtjes, van de faamgebonden en nu alrede faamgetrok- ken Vaten , behendig afgefcheiden heeft ; wanneer men ook wel het Paard zig, tot even aan den Buik, in ’t water verkoelen laat.

Dit is de geheele omflag, dien men by het ruinen doorgaans in agt neemt: ’twelk, even als met alle diergetyke operatien en handgreepen , hoe handiger hoe beter ge- fchied. v

Wanneer de Paarden nu, het zy Ruinen, HengRen of Merrien tot een bekwaamen ouderdom gekomen zyn , worden ze in Hol- land tot verfchillende oogmerken uitgekipt.

E 2 " De

HET

PAARD.

De keuze der Paar- den en hunne op- leiding tot gebruik.

68 NATUURLYKE HISTORIE

het De zwaarften , en min fchóonen , fchikt men paard, tot Boeren-Paarden , voor den Landbouw; die zwaar en te gelyk fchoon van talie zyn, worden tot Chaife- en Koetspaarden opge- leid, of voor de Ruitery gekogt; de aller- fraaifte en vlugfte houd men voor de Hard- draavery. Maar men ontmoet dit laatfte flag minder in Plolland dan in Vriesland ; devvyi ’er maar weinige Hollanders gevon- den worden , die het kunstje , om jonge Paarden naar den eisch te leeren harddraa- ven , wel verftaan. Die eer behoort byzon- der aan de Vriezen; waarom onze Holland- fche Stalhouders of Roskammers , die jonge Paarden willen laaten leeren , of zelfs hunne Harddraavers in orde willen houden, veel- tyds een flukfchen en kundigen Vriefchen Knaap of Ryder in hunnen dienst hebben. ’Er zyn nogtans hier en daar in Holland wel goede Ryders , die het afregten der Paarden tot de Harddraavery wel verftaan , dog ze zyn fchaars onder de nationaale Hollanders. Midlerwyl is ’t aanmerkelyk , en dit getui- gen de Vriezen zelven, dat een Vriefche Harddraaver , eerst in Holland komende , wel een jaar of een half jaar, als onwillig is tot den harden draf, dien dezelve in Vriesland geleerd heeft: dog dat ze daar na, in Hol- land bereeden , en verder geoeffend zynde , het hier weder volmaakter dan in Vriesland leeren. Men houd des een Vriefchen Hard- draaver, die in Holland andermaal wel ge- dresfeerd is, voor den besten: dog hier van zullen wy vervolgens bepaalder hande- len. Over ’t algemeen moeten we zeggen y

dat

van HOLLAND. 69

•dat onze Hollandfche Boeren het ’er in ’t geheel niet op toeleggen; dog daar-en-tegen zoo veel te meer op goede hardloopende Oiaife-paarden , die, op den duur, of, zoo als men zegt, op den langen weg, voort kunnen; waar in de Vriefche Harddraavers zekerlyk te kort fchieten tegens onze Hol- landfche Chaife- paarden. De rede hier van is klaar; men leert naamlyk de Harddraavers alleenlyk , op een zekeren afftand , of op een rit , juist en vast in een Harddraavers tred te loopen; dat by de besten met een zekeren Harddraavers fprong gefchied: en dus kunnen dezelven het, op een langen weg, zelden tegens een goed natuurlyk hard- loopers Hollandsch Chaife paard uithouden. Niettemin komen ’er uit Vriesland ook zeer fchoone Chaife-paarden , welken zoo vroeg- tydig en geduurig niet afgereeden zyn als de Harddraavers ; maar de zugt voor de Hard- draavery brengt te wege , dat de Vriezen hunne beste Paarden ruim zoo fterk op het harddraaven , als om voor de Chaife te loo- pen , oeffenen. De fraaifte Hollandfche jon- ge Paarden worden daarentegen meestal tot Koets- of Chaife-paarden gedresfeerd, of doorgaans, ongedresfeerd , met de drie of vier jaaren, benevens andere Paarden van allerleie foort, ter Markt® gevoerd; alwaar ze dan door de Paardenkoopers en Pikeurs , voor de Ruitery en de Stalhouders , of tot andere gebruiken, opgekogt worden. Men voert ook een zeef aanzienlyk getal Paarden ten Lande uit, vooral naar Vrankryk ; welks Pikeurs zeer gefield zyn op Hollandfche en E 3 Vrie-

HET

PAARD.

HET

PAARD.

Gewoone manier van de Paarden tot het ry- den af te rcgten.

70 NATUURLYKE HISTORIE

Vriefche, of andere onzer Provinciaale Paar- den ; die , gelyk men weet , tog overal den naam van Hollandfchen draagen.

Wat nu verder de manier betreft, op welke onze Boeren hunne Paarden tot het ryden afregten, dezelve is zeer eenvoudig. Men begint doorgaans met het jonge Paard los, alleen met de hand aan een ftaltoom of touw, eenige keeren naast andere Paarden voor den ploeg heen en weder te leiden: dit doet men eenige dagen ’s morgens en ’s middags. Daar na bind men het Paard lugtigjes, naast de Ploegpaarden, met het haam op ’t lyf; men herhaalt dit tot zoo lange dat het dier ’er aan gewenne: en dan waagt men ’t eindelyk,cm het, nevens een mak Paard, in ’t ploegfpan te zetten. Zulks gaat dikwils niet gemaklyk ; evenwel ’t moet ’cr nu mede door , en de Boer rust niet , voor dat hy het Paard hier in meester zy. Slaagt hy niet wel met den zwaaren ploeg- trek , dan beproeft hy ’t met de ligte egge ; of hy ryd het eerst onder den man , in gul zand, braaf moede en af; op dat het ge- dweeër voor egge of ploeg te regeeren zy. Als het Paard ten laatften aan den ploeg ge- woon en getemd is , waagt men het , in Hol- land althans , niet aanflonds met de Chaizen ; maar men zet het voor een Boeren- wagen , veeltyds met een goed driefpan; waar van de , van de handfche en by de handfche , fter- ke makke Paarden zyn. Men zet het jonge Paard in ’t midden , met goede bytoomen , die aan den krommen disfel vastftaan , waar door de Ryder den kop in bedwang heeft.

van HOLLAND. 71

Gewoonlyk verkiest men hiertoe een bollen zandweg, op welken het Paard zig braaf moe zal werken: naar maate dat het gedweeër word , ontfpant men den Kettinggreep , en geeft het gebit wat bod. Hier mede houd men dagelyks , of om de twee dagen , aan , tot dat het Paard volkomen aan den Voer- man gehoorzaame. Vervolgens beproeft men ’t dan ook op den tweefpan ; en fom- migen leer en zelfs de jonge Paarden op den tweefpan; byzonder als men dezelve tot Koetspaarden , of voor eene Chaife met twee Paarden , fchikken wil. Men voegt ze dan voorts , dikwils , by een Paard van gelyken ouderdom , een jaar meer of min ; en op die wyze leert zulk een paar zeer gelyk op el- kander loopen ; dat het voornaamfte is voor eene Chaife met twee Paarden. Ondertus- fchen verzuimen de Boeren , die de Paarden tot enkele Chaispaarden opleiden, niet, om dezelven , na dat ze aan gareel en breidel ge- woon zyn , eerst voor de Karre en daar na voor de Chaife te leeren loopen. In dit fluk zyn onze Hollandfche Boeren by uit- Ilek bedrecven; in zoo verre, dat menig Hollandfche Boer, op eene Chaife met één Paard, den besten Harddraaver, ja menig eene Chaife met twee Paarden, een goed pak geeve. ’Er zyn , inzonderheid omtrent Lei- den en Amfterdam , zulke Boerenhagjes , die menig jong Heertjes kostbaar Paardje kraaken, als zy ’t wangen durven hen aan te fleeken; dat de looze Roskammers altoos wel weeten te vermyden, De Vryheid, die in dit ons Vaderland den Boer zoo veel regts geeft als E 4 den

HET

PAARD.

ft KT PAARD,

Beroemd- heid der Natie, in het dres- feeren en afregten der Paar- den.

NATUURLYKE HISTORIE

den magtigften Heer of Koopman , heerscht in deczen overal op onze rywegen ; en ner- gens mogelyk is een Boer kittelooriger op dit Huk dan in Holland: voor niemand, dien hy niet kent , haalt hy gedwongen uit ; en die hem voorby ryden wil, onderneemt het dikwils vrugtloos, ten koste van zyn beste Paard , daar de Boer hartig om lacht ; terwyl de verwonnen Stedeling met fpyt de roek- loosheid betaalt, -van een vrygebooren Land- man, met veragting,te hebben willen voor- byftreeven. Midlerwyl, aangezien geld alles vermag, loopen, de Roskammers, zo veelzy maar kunnen, de beste Hollandfche Boeren- Chaispaarden op , betaalen ze duur , en win- nen ’er nog grof geld mede.

Op deeze befchouwing van de Nationaale manier om de Paarden te dresfeeren , of op het ryden af te regten , zouden wy verder den Pikeurltal kunnen intreeden; doch dit is meer uitheemsch , dan Hollandsch , en be- hoort dus niet tot ons tegenwoordige be- llek. Meer opmerking verdient het, by deeze gelegenheid, dat de Vriezen en Hol- landers, mét onze Gelderfche en verdere Provinciaale nabuuren, van ouds her, voor de grootfte kunftenaars in ’t beoeffenen en beryden der Paarden gehouden zyn. De Ro- meinen deeden hun de eere aan , van hen hier voor te erkennen ; getuigende , dat hun- ne Ruiteryen zeer ontzaglyk waren , dat zy de Paarden by uitllek wisten af te regten , om met geheele Ruiterbenden te zwenken , en in orde her- en der waards te wenden ; als mede dat zy hunne Paarden leerden, om

met

van HOLLAND. 73

met Ruiter en Wapenrusting over de rivie- ren te zwemmen , en de moerasfen te door- waaden , enz. Men vind zulks , zoo door t a- citus, in zyne Jaarboeken , als door c m- sar, in zyne Franfche Oorlogen , ten over- vloede gemeld; en men ziet het nog heden onder ons, in ’t ftukder harddraavery , be- vestigd. Ja, alles nagaande, is ’er, myns oordeels, gronds genoeg om te beweeren, dat de kunst der Pikeurs in Paarden te ke- ren zwenken, op. geregelde tree te gaan, op galop te ryden , enz. oorfpronglyk ontleend is van de Vriezen , de Batavieren , en Duitfche Volkeren, welke aan onze Landen grens- den; waar onder die van Drenthe en Gro- ningen, benevens die van Keulen, Trier, enz., met recht geteld wierden; als die, on- der den naam van Trierfche en Drentfche Ruiters, by de Gallen zeer geagt, en by de Romeinen gedugt waren. De overige Eti- quettes of kunlten van den Pikeiir-ftal zyn naderhand, onder de Franfchen, Italiaanen, Engelfchen, en andere Volkeren, ’er by- gekomen, door ’t meerder aanvoeren van vreemde Paarden. De Engelfchen althans hebben ’t meeste van vreemde Pikeurs ge- leerd; fchoon men hun voor ’t overige de eere moeten geeven , van in deeze Eeuw de Baazen van Europa in ’t rennen te zyn , en den Paarden allerlek kunften te leeren. Het eenige , dat ze onze Hollanders en Vriezen nog niet kunnen afkyken , is het harddraaven , en het fokken van nationaale fterke Paar- den: want, en dit getuigt ook de buf- fon, hunne Paarden zyn niet nationaal, E 5 maar

HET

PAARD,

74 NATUURLYKE HISTORIE

i?et maar oorfpronglyk Barbaryfche en Arabifche paard. Paarden.

Niet oneigen zou ik, daar het harddraaven eene zo byzondere nationaale oeffening on- der ons is , de befchouwing Van dit onder- werp hier nog aan ’t einde van dit Hoofd- ftuk mogen hegten. Maar, overmits ik voorneemens ben het geen tot de Hard- draavery behoort uitvoerig te boeken , zou ik in deezen te breed uitweiden. Ik zal des dit ftuk fpaaren tot myne Verhandeling over het nationaale gebruik der Paarden; en liever overgaan tot eene hoognoodige verklaa- ring van de Volkseigen benaamingen der uit- wendige deelen van een Paard, met de daar toe gebruikelyke Konst woorden ; om ’er verder by te voegen de vereischte ontvou- wing der echte kenmerken van een goed Paard , en van de voornaamfue gebreken der Paarden.

¥ ¥

¥ ¥

DER-

van HOLLAND.

75

DERDE HOOFDSTUK.

Over de Volkseigen benaamingen der uitwendige deelen van een Paard , met de daar toe ge - bruikelyke Konstwoorden ; en verder over de vereischten van een goed Hollandsch Paard , benevens de kentekenen van den ou- derdom der Paarden .

Om de aangeduide benaamingen en konst- woorden behoorelyk te verklaaren , hebben wy ’t dienftig geagt eene Kunstplaat te vervaardigen , in welke een recht en vol- maakt Hollandsch Paard afgebeeld is, met aanwyzing van alle deszelfs uitwendige dee- len. In verfcheiden Boeken vind men iets dergelyks: doch ’t is ons voorgekoomen , dat de Schryvers , hoe kundig ze anders ook mogen zyn , ons egter elendige figuuren van een Paard gegeeven hebben : zelfs is de afte- kening van den beroemden de buffon en d’a u b e n t o n vry gemeentjes. Maar hier over heeft men zich niet zeer te verwonde- ren , als men flegts nagaat , dat het wel te- kenen van een Paard, in zyne vereischte evenredigheid, ruim zo moeielyk valt, als dat van een welgefchaapen Mensch. Dit erkennen alle Konstfchilders en Tekenaars, en zy , die konsttafereelen verzamelen , wee- tcn zeer wel , wat moeite het in heeft , goe-

-HÏT

paard.

Een recht Hollandsch Paard af- gebèeld.

HET

PAARD.

76 NATUURLYKE HISTORIE

de Paardenfchilderyen te erlangen; daar ’er, onder een ontelbaar getal van Paardenfchil- ders , flegts één ba m boots, één wouwer- man, en boven allen ééiiPAULus pot- TiE r geweest is , die volmaakt goede Paar- den fchilderden ; welke laatfte inzonderheid uitmuntte in het tekenen van onze Holland- fche Paarden ; gelyk ’s Mans tafereelen , en eigen geëtfte printen , overvloedig getuigen. Zulks heeft ons , ons eigen vermogen wan- trouwende , en wel weetende , dat men niet gewisfer nog beter eene karakterizeerende afbeelding van een Hoilandsch Paard kon vinden, bewoogen, om één van de beste voorbeelden diens beroemden Schilders op tefpooren; en hetzelve, door het keurige graveerflift van den braaven Amfterdamfchen Meester reinier vinkeles, te laaten navolgen. De orgineele Schildery, hier toe gebezigd, waar mede ik de gemaakte afteke- ning vergeleeken en overeenkomltig bevon- den heb, berust thans by den edelmoedigen Moecenas van konften en weetenfchappen , den W. Ed. Heer joh. goll, van Fran- kenstein, den welken wy hiermede, voor den toegang tot deszelfs welgeftof- feerde en luisterryke konstkamer nogmaals openlyk dankzèggen.

Wat nu deeze onze Plaat zelve betreft; zy vertoont een vier-a vyfjaarig welgemaakt Hoilandsch Paard , ftaande in eene briefchen- de en leevendige geftalte. Het is ’er een van die foort , die zwartagtig naar het mar- meragtige castanje bruin hellen; en tekent zeer naauwkeurig een fyn , welgemaakt ,

Hol-

van HOLLAND. 77

Hollandsch Chaife* paard , vetjes rond en glad, in alles wel geproportioneerd. Onder de Paarden, in het Paardenboekje van tem- peest, vind men ook wel byzonder een Duitsch en een Vriesch Paard : doch de te- kening is meer naar de fantaifie , dan naar de natuur ; des men die afbeelding , welke vry lomp is, niet voor goed hebbe te houden. Ondertusfchen komt het ons, uit vergely- king van veele goede oude Hollandfche tekeningen, voor, dat de Paarden van dit land oudtyds nog vry wat grover waren , dan de Hedendaagfche ; althans alle die van de Zestiende Eeuw komen , zwaar en vol van maanen getekend , voor , enz. Onze thans af- gegeeven Plaat , waar van wy de verklaaring zo terdond zullen laaten volgen , zal den Lief- hebberen , zo wy vertrouwen , beter voldoen.

Naar de aangenomen verdeeling der Paar- denkenners, verdeelt men de gebruikelyke kunstnaamen , wegens een Paard, gewoonlyk in deezervoegen.

De eerden raaken het Voorftel , waar on- der men brengt, het Hoofd, den Hals, de Schouders , de Borst en de voorde Pooten. De tweeden zyn betrekkelyk tot het Middel - ftel , het Ly/, of den Koffer ; behelzende, de Ruggedreng, de Ruggezyden, den Rug zelven , de lange en korte Ribben , den Buik, de Flanken, en in de Ruinen of Heugden de Koker , gelyk in de Merrien de Prammen. En de derde of laatde afdeeling behoort tot het Agterftel , waar toe men betrekt , het Kruis , de Heupen, den Staart, de Billen, de Smeerfchyf, de Dyen, de

Waaien,

HET

PAARD.

Gebruike-

lykeKunst-

naamen.

HET

PAARD.

78 NATUURLYKE HISTORIE

Waaien en verdere deelen der Agterpooten- Wy hebben alle deeze partyen in onze Plaat , volgens een Alphabetifche orde , met vier onderfcheiden Lettertekeningen aange- weezen. In de eerfte afdeeling, die wy als tweeledig gefplitst hebben , gebruiken wy eerst de Romeinfche Kapitaale Letters A,B, C; en vervolgens de Curfyve Drukletters <z, &, c. Ter aanwyzinge van ’t geen on- der de tweede afdeeling behoort, bedienen wy ons van de Italiaanfche Schryf- of Trek- letters % , ; en met opzicht tot de derde afdeeling hebben wy de Duitfche Drukletters a, Ö, C, gebezigd. Door dee- ze onderfcheiding valt het gemaklyk ieder afdeeling byzonder na te gaan ; en om dit gemak te meer te bevorderen, dagten wy het dienftig , de eerfte afdeeling tweeledig te fplitfen. Befpeurende dat derzelver deelen buiten het Alphabet zouden loopen , vonden wy het duidelykheidshalve geraaden , in ftede van eene dubbele Lettertekening , of door- loopende Cyffers te gebruiken , een tweeër- lei Alphabet te neemen. Ingevalle hier van zyn de deelen van het Hoofd met Romeinsch Kapitaal , en overige partyen van het Voor - Jlel met Curcyffe Letters getekend : ten ein- de dus alles , zo naauwkeurig als de Plaat het toelaat, onderfcheiden aan te wyzen.

het hoofd, of het eerfte gedeelte van

HET VOORSTEL.

A. Het Voorhoofd , ’t welk de Vriezen, ten platten Lande , noeme n de Voorholle ; waar

door

van HOLLAND. 79

door men verftaat dat vlakke gedeelte van het Hoofd , ’t welk zig , van tusfchen de Ooren, van de Toupet af, tot aan de Oogen , vertoont. De Hollanders noe- men dit gedeelte , de Kol ; die , zoo ze , gelyk dit in veele Paarden plaats heeft, voor een cieraad gehouden zal worden, aldaar, met eene witte plek, als eene ftreep, tot aan den Neus nederloope. In dit geval heet zulk een Paard een Bles ; zoo het eene enkele vlek is , die rondagtig op de Kol ftaat, dan is het een Starre-Kol , eene Star voor den kop. Deeze Kol is wyders de plaats , daar de Vilders de Paarden kollen of dood- fiaan.

B. De Toupet , in ’t Vrieschboersch de Moan - top , is een bosch hair, dat van tus- fchen de Ooren over de Kol, of het Voorhoofd , tot over de Oogen neder- hangt.

C. De Ooren , in ’t Vriesch de TEeren , ter wederzyden van de Kol, recht- flandig aan ’t begin van den Nek ge- plaatst.

D. De Slaap , in ’t Vriesch de Sliep , van ’t Ploofd , onder de Ooren , aan de veree- niging der kaaken.

E. De Oogkuilen , in ’t Vriesch de Koulen hoppe de JEegen , even agterwaards, aan en omtrent de Oogen; dezelven zyn in magere Paarden altoos zeer zigtbaar.

F. De Oogen yin’t Vriesch de JEegen. Dee-

zen

HET

PAARD.

80 NATUURLYKE HISTORIE

het zen zyn in alle Paarden zwaar en hairig ’aari>. van oogleden , van waar ze zig in het ongeworpen Veulen reeds fterk vertoo- nen. Ten aanzien van de oogen neemt men in agt, of zy fckellig , of het maan- oogen , of Jioornoogen zyn. Een goed Paarden-oog moet altyd helder glanzig weezen, en den Iris , of den Regenboog doen zien , zoo dat het fpiegele.

G. De Sinus Frontalis , of de Snotklieren , de kaakklieren, ook de vyverklieren die meer na de kaak zitten aan de infertie der masfeter, of groote kaakfpier, en die met zyne vaten op de Snotvaten werkt.

H. De Boven-kdak, in ’t Vriesch de Boppe - kaak , die aan het Voorhoofd vast is , en in de beweegelyke Boven-lip eindigt.

I. De Boven-lip , in ’t Vriesch de Boppe-lip , die onder aan fomwylen borftelige hair- tjes heeft.

K. Het Neusgat , in ’t Vriesch het Noosgat, dat, wanneer het eenigzins inwendig roodagtig is , byzonder in bruine Paar- den en Hengften , voor een teken van een moedig en fchoon beest gehouden word.

L. De Bovenlip ,of de Grasfchraaper.

M. De Onder-kaak , die beweegbaar is ; en daar aan

N. De Kin , die men rekent van de ope- ning des monds af tot aan het einde der Onderlip, of eigentlyk de Gebitp laats.

O. De

van HOLLAND. Si

0. De Onderkin , veelal hangende , dog zig vryvvillig bevveegende.

P. De Baard , in ’t Vriesch de Burd , die aan de Onderlip vast groeit met borfte- Jige hairen, en, zoo ze dik is, voor een goed teken van een taai Paard tot de harddraavery gehouden word.

Q. Het Gebit , in ’t Vriesch het Gebyt , de Tosken , dat uit verfcheiden Tanden en Kiezen beftaat.

Het tweede gedeelte van het voorstel.

aa. De Hals , flaauw halvemaanswyze , loopt , of word gerekend , van de Schoft af tot aan de Ooren. Men benoemt met den naam van

bb. Nek, dat gedeelte van den Hals, ’t welk van tusfchen agter de Ooren loopt tot boven de Zadelfchoft. Zoo deeze Nek dik is , en aan de eene zyde over- hangt, noemt men dien een Spekhals . Aan den Nek hangen

cc, De Maanen , in ’t Vriesch de Moanen . Deezen zyn lange hairen, die, van den Nek af tot aan de Schoft, langs den Hals golvend nederhangen. Men on- derfcheid. de Paarden veelal naar de kleur deezer Maanen.

1. Het voorfte gedeelte van den Hals , dat men van onder de onderfte kaak tot aan de Borst rekent, en daar toe behoort ook

HET

TAARD.

IV, DEEL.

F

f. Dt

HET

TAARD.

82 NATUURLYKE HISTORIE

e. De Strot , in ’t Vriesch de Stroat , die byzonder van tusfchen dc Onderkaak oorfpronglyk is.

ƒ. De Schoft , eigentlyk dat gedeelte, dat aan het einde der Maanen, en het begin der Ruggeftreng, geplaatst is.

g. De Schouders beginnen beneden de Schoft, daar de Scapulce of Schouderbla- den hunne beweeging toonen, en ein- digen ter plaatfe, daar het lid derVoor- pooten , met het hoofd van de Boven- fchenkel van den Voorpoot, in het Schouderblad in gewrigt is.

h . De Borst , het gedeelte dat, tusfchen de beide Voorpooten , door dikke Spieren vereenigd is; het welk in de geftalte van een Paard, zig recht van vooren toonende , van onder den Hals tot aan den Buik loopt ; en zig op zyde , dikge- vleeschd , tot aan het eerfte Bovenbeen , of de pyp van den Voorpoot, by uitftek kennelyk vertoont.

2. De Arm , of het Dikteen van den Voor- poot, in ’t Vriesch de ceerm , of het tjoekfen ’t tien , beginnende aan het Schouder- blad , en eindigende in de groeven van de kniefchyf. Hier in ligt zeer zigtbaar de Vena Subclavïa , of groote Arm-ader y waar uit men met nut het Paard aderlaat.

h De Elleboog van den Voorpoot, in ’t Vriesch de Elboag , beftaande uit een been , dat de beweeging van den Boven- arm des Poots bevordert : dezelve loopt

van

van HOLLAND. 83

van de Knie, tot onder en aan het uz? Armbeen. paard*

L De Zwielwrat , in ’t Vriesch 9t hoorntje bin- nen oan ’£ bien , of de Castanje , eene foort van verhard eelt , dat alle Paarden , bin- nenwaards , aan de Boven fchenkelen der Voor- en Agterpooten hebben.

m. De Knie , welke, gelyk in alle andere dieren, uit de binnengewrigtbeenderen beftaat, en met eenfterke pees aan de Kniefchyf op- en nederwaards verknogt is.

n . De Pypy het be^n, dat uit de Knie- fchyf, nederwaards , eindigt by het ge- wrigt, dat men noemt

c. Den Kogel , in ’t Vriesch de Kceet , dat is het gewrigt, het welk de rust van het Pypbeen ontfangt , en daar mede op de koot rust. Agter deezen Kogel is , aan de binnenzydc , een taai peezig ge- ftel, dat men den Vetrok heet, en ’t welk eindigt ineen Wrat, die ’er door bedekt word : deezen noemt men

p. De Vet lok , in ’t Vriesch de Vyterlok - keny die dat gedeelte draagt, waaruit een bosch hair agter aan de hiel der Paarden groeit; dat in veele Holland- fche en Vriefche Paarden zwaarder is5 dan in eenigen uit andere Gewesten.

q. De Kooty het zelfde als de Kogel, of eigenlyk dat gedeelte , dat tusfchen het onderfte van den Kogel en het boven- fte van den Hoef, dat men de Kroon noemt, is

F z

r De

HüT

PAARD.

J

84 NATUÜRLYKE HISTORIE

r. De Kroon , het oppergedeclte van den' Hoorn , alwaar dezelve met een rand van hard kort ftckelig hair bezet is , waar- mede de huid van het Paard zig als in den Hoorn verliest.

s. De Voet , of eigentlyk de Hoorn , die dat gedeelte bevat, ’t welk als de Schoe van ’t Paard uitmaakt , en hierom ook , wan- neer het by doodc Paarden afgepeld is , de Schoe genaamd word. Men wil dat de Hollandfche Paarden deezen Hoorn breeder en platter hebben, dan die van andere Landen. De Kenners verdeelen deezen Hoef in den gemelden Hoorn , en in

tttt. De Kwartieren , verftaandë door de Iaatften die deelen , welken , ter weder- zyden den onderkant van den Hoorn , en dus, in de binnen- en buitenzyde, den Hoef , waar tegen het Hoefyzer ge- nageld word, uitmaaken.

u. De Verzenen , of Veerzenen , in ’t Vriesch de Hiel , de twee agterfte deelen van den Voet, boven de Kwartieren. Zie in onze Figuur den opgelrgten Agter- voet.

y. In de binnenzyde van den Voet, of de voornoemde Kwartieren, komen ons voor, de Vork , de Zoo/, en de Klem - voet ; doch deezen zyn in onze Figuur niet te zien ; maar wel in Plaat II.

De Vork is dat wceke gedeelte, ’t welk zig onder in het holle van den Hoef of den Voet, ter wederzyde van v. den

van HOLLAND. 8?

den Hoorn aan de Verzenen bevind , en ’t welk , by ’t beflaan der Paarden , door de Smits hol word by geflioken.

De Zool is een eeltig hoornagtig uit- ftek in de holligheden der Vork gele- gen ; dat de Smits met het beflaan puntig byfleeken.

En de Klemvöet is een cartilagineus of fponzig been , onder de Zool gele- gen, en /eigentfyk het binnenbeen van den Hoef, ’t welk in een uitwendig niet zigtbaar hard vlies beflooten ligt. Men noemt dit ook het Leeven ; ’t welk de Smids zorgvuldig myden, om het door ’t beflaan of vernagelen niet te kwetfen.

Alle deeze deelen nu faamgenoomen be- hooren tot het voorstel van een Paard ; zoo egter dat het gezegde , wegens den Voet of Hoef, zoo wel tot deAgter-als Voorpooten betrekkelyk zy; waarom wy de tekenletters daar insgelyks geplaatst hebben.

Het l y F , de koffer , o/ het M I D-

DELSTEL.

vz. De Ruggefireng , in ’t Vriesch de Rég , loopt, van het ondergedeelte der Maa- nen, van de Schoft af, tot aan het kruis of de kneep der Billen op den Rug; en hier op heeft men de af hel- lende

Ruggezyden , of Lendenen , of die afhel- ling en, welken zig in alle Paarden zeer F 3 ken-

HET

PAARD.

86

NATUURLYKE HISTORIE

MET

l*AARD.

kennelyk, van het puntige uïtftek der Schoft;, de eigentlyke Haam- of Zadel - plaats, nedervly en, en op de uitftekken der Wervelen rusten.

c. De plaats daar de Ribben zig bevinden , en rondagtig uitloopen. Men verdeelt- ze in lange en korte Ribben. Dc lan- gen zyn voor , en fpannen , met haare peezen en kraakbeenen het Lichaam tot aan het Borstbeen, onder den Buik, tusfehen de Voorpooten. De korten loopen, van over het midden van ’t lyf , allengs korter , tot omtrent agter aan de Dyen ; doch ze laaten den Buik van onderen vry; ’t welk men in ma- gere Paarden ten duidelykfte gewaar word.

2>. De Buik , in ’t Vriesch de Bonk, ge- woonlyk gerekend van agter de Voor- pooten, tot aan deTeeldeelen tusfehen de Agterpooten ; doch eigentlyk begint de Buik aan de lange Ribben. In deszelfs voorfte gedeelte, dat uitwendig hard is , liggen de Edele Levenspartyen , het Hart en de Longen : en in ’t agterfte gedeelte, dat uitwendig week is, ont- houden zig de Maag, de Milt, de Le- ver , de Ingewanden , enz. Dit laatfte gedeelte noemt men

s. Den Onderbuik , en ook wel den Smeer- buik, om dat de Paarden hier aan de Lasfen of Liezen een fmee: ig zweet af- geeven. Wyders word het gchcele Buikgeftel ook bepaaldlyk de Koffer gc-

\

\

van HOLLAND. 87

heeten, naar de gelykheid van eene ronde Koffer of een Valies, ontleend van de benaaming der Fr anfchen, Coffre. Onder aan den Buik, tusfchen de Ag- terpooten hebben de Merrien hunne Prammen , twee in getal ; de Hengflen aldaar hunne Teeldeelen, en de Ruinen derzelver overfchot, ’t welk men de Koker , de Schagt , de Roede , enz. noemt. Langs den Buik loopt, van de Voorpoo- ten naar agteren,

s*. De Spoor-ader , in’t Vriesch de Spoor-ier , die zig in alle Paarden kennelyk ver- toont, en dus genoemd word, omdat ze op de hoogte van den fpoorflag ligt.

De Flanken , in ’t Vriesch de Link , of de agterfle zyden van den Buik, die zig van de laatfle groote Ribben af, tot aan de Smeerfchyf , of wel de Liezen , uitftrekken. De Flanken zyn eigentlyk de zyden van het Paard, agterwaards.

HET AGTERSTEL.

O. Het Kruis , het vlakke , dog in ’t mid- den inwellende gedeelte , dat het boven- fte agter gedeelte van een Paard vormt , waar over de ftaartriem der tuigen en zadels, vlak in ’t midden, geleid word: het zelve begint daar de agterfle Ribben eindigen , en eindigt aan den Stuit . Het is bepaaldlyk dat gedeelte , het welk het Bekken en de Heupbeenderen bevat; en uit zyne Wervelen in den Staart ein- digt.

F 4

HET

PAARD»

£u De

HET

TAARD,

88 NATUURLYKE HISTORIE

tï. De Staart , in ’t Vricsch de Sturt , neemt zyn begin tasfchen de Billen, op het bovengedeelte van ’t Kruis , bo- ven den Aars. Hy is aldaar rond en glad van onderen , en loopt boven in lange hairen uit. Men noemt dit begin by u aangeftipt , den Wortel van den Staart , en het overige gedeelte heet ei- gentlyk de Staart. Dezelve beftaat, gelyk men weet uit lange cierlyk nederhangen- de hairen ; en word fomtyds afgekapt , ’t welk gelegenheid geeft om de Paarden in Kort- en Langfiaarten te onderfcheiden.

t. De Billen rekent men te loopen van boven uit de welling van ’t Kruis, tot aan het eerfte gewrigt van de Agter- pooten;en zyn die ronde envleefchige gedeelten, welke de fraaiheid van een goed agterstel uitraaaken.

h. De Heupen zyn , aan de beiden zyden van het Kruis , in vette Paarden onder de Billen bedekt, doch in magerder, mitsgaders in cle beweeging der Paar- den, vertoonen ze zig duidelyk. Der- zei ver plaats is van de gewrigthegting van het Kruis, of het Bekken, voor- waards naar de Smeerfchyf.

f. De Smeerfchyf i in ’t Vriesch de Smoar- fchyf-> het gefpierde gedeelte, dat het gewrigt beneden de Heup bedekt, en zeer kennelyk in den gang der Paarden , tegen de Flanken of zyden van den Buik, voorwaards beweegt.

f , De Dy en , ia ’tVriesth het tjoek fen t hien ,

he-

van HOLLAND. 89

beginnen aan het gevvrigt , daar de Bil- len eindigen, en loopen tot aan de ge- wrigtsbuiging der Agterpooten , aan dat gedeelte dat men de Waai noemt; alwaar de Spieren der Dyen peezig worden. Het Dyebeen i$ enkeld, en men noemt het ook de Pyp.

g. De Waai , het gewrigt of de elleboog in den Agterpöot agterwaards, dat in de knie voorwaards is , en dus eigen tlyk de Elleboogknok : men noemt het egter de Waai , doch waarom weet ik niet.

Jj. De Knok van de Waai, gemeenlyk de Hak genoemd.

3. De Spatader , in ’t Vriesch de Spat-ier , die Ader, welke onder en langs voofby de Waai loopt, waarop de kenners naauwkcurig letten , om dat de Paarden 5 er veele gebreken aan hebben.

fe. De Zwieiwrat aan de Agter-gelyk aan de Voorpooten, als reeds gezegd is.

Met deeze benaamingen worden , zoo wel by de Vriezen als Hollanders, de uitwendi- ge deelen der Paarden onderfcheiden. Wy hebben ons in derzelver opgave tot de alge- meen gebruikelyken bepaald, en zullen de verdere naamverleidingen , welken hier of Tiaar mogten voorkomen, by gelegenheid, als zulk pas geeft, vervolgens nog wel aan- tekenen ; en ons nu voorts verledigen , om het oog te vestigen op het gebruik, waar toe deeze benaamingen wel inzonderheid ge- fchikt zyn. Zy dienen naamlyk grootlyks , F 5 ter

MET

PAARD

Overgang tot de ver- eis chteu van een goed Hol- landsch Paard,

HET

PAARD.

90 NATUURLYKE HISTORIE

ter aanduidinge van de volmaaktheid of de onvolmaaktheid van een Paard, en zyn als zoo vecle kunstwoorden der Paardenken- ners , wanneer zy van de evenredigheid der geftalte van een Paard fpreeken.

Het lust ons tegenwoordig op dit ftukwat bepaalder Haan te blyven ; te meer daar ’er zeer weinige Schryvers gevonden worden, die ’t ’er op toegelegd hebben, om dit in een goede orde te verhandelen; en wy, ge- lyk in alle onderwerpen, die tot onze Na- tuur lyke Historie behoor en , welken van een weezenlyk nut voor de Natie kunnen zyn , nimmer zuinig willen weezen , om ’er het algemeen mede te dienen. Dan vooraf moeten wy hier melden, dat wy daar om- trent niemand meerder te danken hebben, dan den kundigen Vriefchen Heer reinier fontein; van wegens zyne bondige en proefondervindclyke vertaaling van de Wer- ken van bourgelat en viTET in onze Moederfpraak. ’s Mans arbeid, hier aan be- lleed, is my zoo gewigtig voorgekomen, dat ik opentlyk belyde, my in dit geval mee- rendeels daar van te zullen bedienen ; met vergelyking van de Hollandfche Paardenk lin- de, en inmenging van myne eigen onder- vinding; zonder my, aan de eene of andere zyde , fchuldig te maaken , aan eene flaaffche nafchryving of eene roeklooze eigendunke- lyke waanwysheid. By deeze myne ontvou- wing ’ van dit onderwerp , zal zig ook , naar ’t my voorkomt , zeer wel vlyen eene Konst- plaat, nopens de proportie van een Paard, die myne Boekhandclaaas juist rechttydig

71. I.

AMHABE TIS CHE AANWYZING der UITWENDIGE DEELEN to een PAARD =

van HOLLAND. 91

bezitten, ’t Zou wel kunnen zyn , dat ee- •nige dezelve , mogelyk uit vooroordeel , wat ai te fterk meetkundig mogten vinden ; doch zy zal, zoo men ’t in den opgemelden zin begrypt, denk ik, als eene toegifte in dee- ze Natuurlyke Historie der Paarden niet kwaalyk pasten.

Om hier in ordentelyk vooraf voort te gaan , zullen wy , de bovengemelde afdeeling volgende, een aanvang maaken met de ver- eischten van het Hoofd van een Paard. In Vrankryk , houd men , volgens bourge- lat, veelal een klein Ploofd voor hetfraai- fte ; dog in Holland is men van gedagte , dat een al te klein Hoofd zoo fraai niet is , als een fyn fpitsagtig Hoofd, ’t welk fchier rechtftandig tegen den Hals inftaat. De fmaak onzer Natie is, het Paard, zoo alszy’t noemen , op het Gebit te ryden , dat is , dat ze het Hoofd , in ’t mennen , als tegen den Hals intrekken , en de Paarden aan die hou- ding gewoon maaken. Een al te vleefchig Hoofd ziet men voor lomp aan, en onze Boeren noemen zulke Hoofden Osjenkoppen ; als het Neusbeen krom loopt, noemen zy ze Rams koppen $ en zoo het al te fcherp en fpits is , beltempelen zy de Paarden met den naam van Haazew inden : en dus worden alle deeze drie byzonderheden door de Hollanders gewraakt. Men houd liet Hoofd voor welge- vormd , als de Star of het Voorhoofd niet te breed noch te fmal is, maar, in evenre- digheid tot de overige deelenvan het Paard, rondagtig plat. Het Hoofd moet geene die- pe Oogkuilen , noch knokagtige uitftekken

heb-

HET

PAARD.

Vereïsch- ten van het Hoofd.

92 NATUURLYKE HISTORIE

hebben. De Oogen ziet men gaarne groot en bol, helder, niet hoornagtig, en met fchoo- ne wenkbraauvven , egter niet met zwaa- re Oogleden , maar met zulken die glad gefpan- nen ftaan en zig leevendig beweegen ; ook wil men dat men de Traangeuten of Klieren weinig kunne zien. De Neusgaten moeten gefpannen ftaan; en het Neusbeen , tusfehen derzelver ruimte rechtftandig tot tusfehen de Oogen doorloopen: ook is het een goed teken als men het roode binnendeel van den Neus by het ademhaalen zien kan. Men eischt dat de Lip proper en rond neder- glooije, niet lelagtig hange nog te breed zy; ook wraakt men het hangen van de Onder- lip, als iets dat aan oude Paarden eigen is. De Mondfpieren behooren fterk en vast te zyn, en den Mond, niet te diep ingefnee- den , wel te fluiten. Voorts moeten de laa- gen in den Mond niette week noch te hoog, maar vleefchig en hard op de kaaken zyn : en de kaaken niet plat, doch ook niet te rond, weezen; zoo dat ze glad en proper, naar het einde van den Snuit of den Mond, toe- loopen : vooral mogen ze niet naar den Hals uitfteeken; maar moeten aldaar byzonder welgeplaatst zyn , zoo dat ze als tegen den krop van den Hals aandringen, en zig nog- thansniet knokkig maar vleefchig vertoonen. Wat wyders de Ooren betreft, de Liefheb- bers vorderen, dat dezelven niet te lang noch te kort zyn, maar aan de proportie van het Hoofd en den Hals beantwoorden ; recht op ftaan , en fpitsrofld toeloopen. De Lepels mogen niet gaapen, noch flap hun.

van HOLLAND, 93

gen; dit noemen onze Landslieden Oor-aa - ren , Hang-ooren , of Varkens-ooren. Indien de Ooren een klein weinig] e naar vooren bui- tenwaards overhangen , is het des te fraaier ; al te recht op , zyn Steiloor en. De opening der Lepels moet meer voorwaards dan ag- terwaars Haan , en de koker der Ooren mag niet dik zyn. De Hairen behooren glad, en niet geeltoppig , te weezen. Liefst heeft men dat de afftand der Ooren niet breed , maar als door de Toupet verbonden is; van waar men wel eens de konst te baat neemt , om deze! ven , door inkorting van de huid , fter- ker te doen liaan : ’t welk men ontdekt aan den Naad, waar van het Lidteken altoos overblyft. Men noemt de Ooren Jloute Oo- ren, als zy, rechtovereinde ftaande, elkan- der raaken kunnen. Bourgelat heet dit fchoon ; doch veele Hollandfche Liefhebbers verkiezen de Ooren zoo digt niet aan elkan- der; dit maakt de kruin te fmal, en geeft weinig ftaatfie aan het Hoofdftel : egter be- minnen zy rechtopftaande en ftout voor- waards beweegende Ooren. In fommige Ge- westen kort men de Ooren der Paarden; dan by ons houd men dit voor mismaakt. Verder dient de beweeging der Ooren lee- vendig te zyn , en niet zoo onregelmatig , dat het eene Oor zig meer beweege dan het andere. Eene al te fterke en dikwils agterwaards draaijing der Oorlepels, is by veelen een teken van flaan en fchoppen; en dit gebrek noemt men Kitteloorigheid. Daar benevens wil men de Toupet vooral niet ruig noch wildhairig hebben; dezelve

moet

HET

PAARD**

5+ NATUURLYKE HISTORIE

het moet glad voorwaards nederhangcn , en niet paard. met de Maanen verward zyn. Eindelyk word ’er, tot de gefleldheid van een goed Paar- denhoofd, wel byzonder vereischt een goed gebit; beftaande in goede gezonde Tanden en Kiezen, die door geen Kaaktanden of uitwasfen en uitftekken als anderzints onre- gelrnaatig zyn: bovenal begeert men, dat de Tanden vlak op een fluiten, en dat ze geenzins overbyten , ’t welk plaats heeft , als de een over den anderen uitfteekt ; waar door het gebit misvormd word; en even zoo is men ’er zeer tegen , dat de Kie- zen ongelyke Kroonen hebben , enz. opmer- Met deeze optelling van de voornaamfte king op de byzonderheden , die tot een goed en welge- Tanden fchaapen Paardshoofd , ha den Hollandfchen den Pa3r* ^maa^ 5 behooren , zouden wy , in dit opzicht , kunnen volftaan; maar, nadien ’er by uit- ftek op het laatfle gedeelte, te vveeten de Tanden, gelet word, o:n de deugd en den ouderdom van een Paard te kennen , en dee- ze tekenen onder onze Paardenkenners bo- venal in aanmerking komen , zoo heb ik bc- ilooten dit afzonderlyk wat duidelyker te verhandelen. Ik heb zulks te meer dienflig geagt, om dat ’er zeer veele Liefhebbers en Heeren zyn , die , fchoon zy zeer goede en zelfs de fraaifle Paarden hebben, zig bykans geen of zeer weinig begrip fchynen te kun- nen vormen van de gefleldheid en de wis- feling der Tanden in een Paard. Voeg hier by , dat ’er , zoo in de Natuur- als eigen tly- ke Paardenkundige Verhandelingen , zeer flegte Figuuren van gevonden worden. Al- thans

/

van HOLLAND. 95*

thans die in het Werkje van den HeeroEB- schelwitz, getrokken uit le parfait Ma - rechal , zyn allerelendigst , en gelyken veel eer , naar het Gebit van een Monfter , dan naar dat van een zoo fchoon Dier, als het Paard. Zulks heeft my bewoogen om dit ftuk, dat in de Natuur lyke Historie van het Paard, en vooral onder onze Landzaaten, van zeer veel belang is, zo naauwkeurig voor te draagen , en met zulke juiste Figuuren verftaanbaar te maaken, als my doenlyk is.

Men begint op de Tanden der Paarden al te letten , niet alleen als het Dier nog flegts een Veulen is , maar zelfs kort na de geboorte. In volvvasfen Paarden Relt men natuurlyk twee of ook wel drie onderfchei dingen; naamlyk in de Hengften, Merrien en de Ruinen. De Hengften hebben meer Tan- den dan de Merrien , en de Ruinen insge- lyks; doch dezelven vertoonen ze minder zigtbaar. Een volvvasfen Hengst heeft ’er veertig ; te weeten vier- en twintig Kiezen- of Maaltanden ; vier Haak-of Wolfstanden, by de natuurkundigen Hondstanden ; en twaalf Voortanden ; ’t welk te faamen uitmaakt veertig Tanden. In de Merrien ontbreeken veelal de Haak-of Wolfstanden, en by ge- volg telt men ’er in deezen maar zes- en dertig. Ondertusfchen worden ’er wel eens Merrien gevonden ,die dezelve bezitten ; doch zulks valt zeldzaam voor , en men houd het voor eene fpeeling der Natuure. Men vind zoo ook fomtyds Vrouwen , welken natuurlyk iets meer dan het Vrouwlyke hebben, die men Viragines of Mansf elders noemt, en

even

HET

PAARD.

Getal en verdeeling der Tan- den.

p6 NATUÜRLYKE HISTORIE

het even zoo houd men dit in de Merrien voö? paard, iets van de Mannelyke Sexe. Men agt dce- ze Paarden niet zeer goed ter aanfokkinge ; dan dit is iets dat nog nader te onderzoeken ftaat. Men brengt de Tanden der Paarden , als reeds gezegd is, onder drie algemeenè benaamingen, te weeten die van Voortan- den, Haaktanden en Kiezen of Maaltanden : en deezen worden vervolgens nog nader al- dus onderfcheiden benoemd. De Voortanden zyn Grasbyteis,Middeltanden en Hoektanden. De Haaktanden worden verdeeld in bo ven- tten en onderften ; en zoo ook de Kiezen of Maalders in voorften en agterften. Hier be- nevens draagen de Tanden, met betrekking tot hunnen ftaat van wisfeling, eerst den naam van Melktanden , daar na die van Veu- lentanden, en eindlyk dien van Paardentan- den: en van de rechte kennis deezer onder- fcheidinge hangt het hoofdzaaklyke van de ouderdomkennis der Paarden af. Wyders heeft men hier, omtrent de Tanden der Paarden in ’t algemeen , nog op te merken , dat ze , gelyk die van alle andere viervoeti- ge Dieren, iluiten, in de Beenkasfen der bovenfte en onderfte kaaken, welken een- paarig, tot aan de Kroon der Tanden, met eene byzondere foort van vleesch, fpieren en zenuwen bedekt worden. Deeze bedek- king of inkasfing nóemt men de Laagen van het Gebit, of de Tandlaagen. Na deeze algemeene voordragt, zullen wy nu verder ieder foort van Tanden, en derzelver wis- feling , wat nader in agt neemen ; met aan-

WJT-

van HOLLAND. 97

wyzing van de daar uit ontdaande kenteke- nen van den ouderdom der Paarden.

In dit geval vorderen de Voorlanden na- tuurlyk den voorrang , als die zich eerst openbaaren , en ook de eerden zyn, naar welken men de tekenen van den ouderdom afneemt. Kort na dat een Veulen geworpen is, beginnen zich de weeke grondbeginfe- len der Tanden, even als in andere viervoe- tige Dieren , allengskens uit eene byzonder eigen beenagtige doffe, alrede in de Baar- moeder geformeerd, te verharden, en ein- delyk uit te puilen. Zulks vertoont zich allereerst, in de voorde uitftekken der kaa- ken of van het gebit; in de voorde Tanden van het Veulen, die, na dat het v^f, zes, zeven, of agt dagen, of meerder oud is, ten getale van vier voor den dag komen ; naamlyk twee aan de boven en twee aan de Onderkaak. En deezen noemen onze Land- lieden de vroege Melktanden ; te zien in onze Plaat II, Fig. A. Deeze Tanden worden daar na verwisfeld tot Grasbyters . Na dat het veulen dus in den eerden daat der Tan d- kryging is, volgt wel dra de tweede; als de Tanden ter wederzyde van de eerstgemelden uitkomen ; te weeten één aan elke zyde, zoo boven als onder. Deeze Tanden ver- krygen den naam van tweede Melktanden^ en worden vervolgens de Middeltanden gehee- ten. Ze zyn in Figuur B , nevens de voor- gemelden , nu vier en vier , boven en be- neden , te onderkennen. Deeze Tanden blyven eenzaam, meest al tot aan de vier maanden , dikwils egter maar over de drie ; IV. deel. G dog

EET?

PAARD.

De Voor- tanden, en der zei ver wisfeling.

NET

PAARD.

9S NATUURLYKE HISTORIE

dog zelden vroeger of laater , ten zy in eelt agterlyk Veulen, wanneer het wel wat laa- ter word. Omtrent den gemelden tyd vol- gen ’er weder nog vier Tanden, die insge- lyks, onder en boven, één aan elke zyde van de eerstgenoemden uitkomen. Deezen worden daar na de Hoektanden , en maaken nu , met de eerften en tweeden , een getal van twaalf Tanden uit; naamlyk zes onder en zes boven , als in Figuur C te zien is. Hier mede is het Veulen 5 a 6 maanden oud. Alle deeze Tanden hebben dit byzon- dere, dat zy zoo fcherp niet zyn, als de laatere gewisfelde Tanden, mitsgaders dat ze, hoewel min of meer van eene geringe holligheid voorzien , evenwel geene zoo ken- nelyke holligheid vertoonen als die der vol- wasfen Paarden. Zie Fig . K en L; daar K een Veulens Melktand en L een Veulens \yisfeltand aanwyst. Men noemt deeze Tan- den wel inzonderheid Melktanden , om dat het Veulen dezelven geduurende den zoog- tyd behoud. En men befpeurt hier in eene wonderbaare wyze fchikking ; om een Dier , dat anders zoo fcherp en affnydend van ge- bit is, daar toe geene vermogens te geeven , zoo lang het zuigt ; dewyl het anders de Tepels en de Borften van het Moederpaard bitter wonden zou. Overeenkomftig hier mede krygt het ook de vroege Tanden eerst, na dat het natuurlyk het zuigen al geleerd heeft ; dit kennende , komen de vier eerfte Tanden uit; en het Dier leert zuigen op de plaats , daar de anderen volgen moe- ten; waarom het dan ook zuigt, niet met

den

van HOLLAND. 99

den mond recht voor, maar meer met den rnond op zyde. Op deeze wyze blyft het zuigen, tot dat het, de Tanden beginnende te harden , die werktuigen bekomt , welken het gras kunnen affhyden , tegen dat de Zoog- merrie het Veulen ftaat te verlaaten: dat doorgaans na de zeven maanden begint ; ten zy, als boven gezegd is, dat de Merrie niet weder befprongen ware.

Wanneer het Veulen deeze Tanden be- zit, groejen voorts, van tyd tot tyd, ook de Kiezen aan , welken eerst weekagtig zyn , en eindelyk harder worden : dog deezen be- hooren hier als nog niet tot ons onderzoek , in zoo verre men geen agt op dezelven geeft, om den ouderdom van het Veulen te kennen. De eerst gemelde twaalf Tan- den, om daar van bepaalder te fpreeken, dus geformeerd zynde, blyven in den mond van het Veulen, tot dat het anderhalf of twee jaaren bereikt heeft , waar na ze zoo regelmaatig wisfelen en uitvallen, als ze uit- gebot waren. Dus vallen dan eerst uit, de twee of vier voorfte Melktanden ; zoo dat de Middelmelktanden met de Melkhoektan- den nog blyven ftaan ; gelyk Figuur D aan- duid; dus ’er agt overblyven, die het Veu- len , by het wisfelen der vier voorften , be- houd. In deezen ftaat krygt het dan de ei* gentlyke Tanden , die men Grasbyters noemt ; om dat het gras , na dat het door de Boven- lip , en het opfcheppen der Onderlip in ze- kere gefchiktheid tusfchen de Tanden ge- bragt is, door dezelven afgefneeden of af- gebeetea word. Men kan gevolglyk deeze G % Gras-

t PAARD*

Kenmer- ken van den Ou- derdom der Paar- den uit diö Tandwis- feling.

HET

PAARD.

ÏOO NATUURLYKE HISTORIE

Grasbyters , naar de gelykenis der benaamiil- ge van de Menfchentanden, ook wel Byt- tanden en Snydtanden noemen. Derzelver volkomen uitbotting fielt men te gefchieden binnen vyftien dagen. Als nu deeze Gras- byters uitgebot zyn , volgt ook de wisfeling der vier Middeltanden ; dog hier in heeft dit onderfcheid plaats , dat zy , daar ze by het uitbotten der Veulentanden , zeer kort op elkander te voorfchyn kwamen, nu laater voor den dag komen ; dat wel een jaar ver- fchilt. Zy komen, naar de meeste onder- vinding, eerst te voorfchyn, als het Veu- len reeds een Paard begint te worden, of alrede bereeden word; te weeten, als het drie en een half of vier jaaren oud is. By- gevolg is het wisfelen der vier voorfle Tan- den , en het uitbotten der Grasbyters , een teken van een omtrent of geheel drie jaarig tot vier jaarig Veulen; en het wisfelen der volgende Veulentanden voor vier Middel- tanden of Mede-Grasbyters , een teken van een omtrent of geheel vier jaarig Veulen. Deeze Tanden noemt men dan Middeltan- den , om dat zy tusfchen de Hoektanden en Grasbyters flaan. Met den voorts toenee- menden ouderdom van het Paard , (nu niet meer een Veulen geheeten,) verloopt ’er weder omtrent een jaar, eer de nog volgen- de Hoektanden verwisfelen. Zulks gefchied doorgaans als het Paard vier en een half tot vyf jaaren oud is; als Fig. F aanduid; na welke wisfeling het Dier voor een volkomen Paard gehouden word. Bygevolg is dan het teken van een vyf jaarig Paard , dat het alle

de

/

van HOLLAND. ioi

de Tanden gewisfeld heeft. En derhalven is ook, uit den tusfchen tyd, geduurende wel- ken de eene en andere wisfeling gefchied, den ouderdom van tusfchen de anderhalf en twee, de derdehalf en drie, de vierdehalf en vyf jaaren na genoeg te beraamen.

Als dan nu eindelyk het Paard alle zyne Voortanden gewisfeld heeft , wisfeit het niet meer ; maar ’t blyft ten deezen opzichte in dien ftaat, in welken het een Paard genoemd word ; en de Tanden behouden dan beften- dig hunne vaste benaaming. Daar men alle de voorigen met den naam van Melktanden beftempelde , die , naar geraade van de wis- feling , onderfcheiden wierden; daar heeft men nu geene verdere onderfcheiding meer, tusfchen Veulentanden en Paardentan- den. In de Figuur en A, B en C zyn het allen Veulentanden tot twaalf in getal; dog in Figuur D heeft men flegts agt Veulen- tanden, en geene Paardentanden. In Fi- guur E heeft het Dier , door wisfeling , vier Grasbyters bekomen , en het ftaat in de wis- feling der Middeltanden ; by gevolge heeft het Veulen dan vier Paardentanden en vier Veulentanden. In Figuur F heeft het de vier Grasbyters en de vier Middeltanden ge- wisfeld, en ftaat in de wisfeling der Hoek- tanden ; by gevolge heeft het dan agt Paar- dentanden en geene Veulentanden. Dog ten laatfte heeft het ook de vier Hoektan- den gewisfeld , en bezit dus alle zyne Paar- dentanden , gelyk in Figuur G getoond word: aa onder en boven zyn de Grasbyters; bb onder en boven de Middeltanden , en cc onder G 3 en

HET

PAARD.

Afgeïoo- pen wis fe- ling der Tanden, en verdere kenmer- ken van den Ou- derdom der Paar- den.

HTiT

PAAKD.

102 NATUURLYKE HISTORIE

en boven de Hoektanden. Deeze Tanden nu, op bet zesde jaar van een Paard volko- men uitgebot zynde , neemen met den ou- derdom wel eenigzins toe ; maar niet veel. Het voornaamfte onderfcheid is , dat ze de ftreepen , of die ievooragtige fyne gladde groefjes, welken uit den Wortel der Tan- den naar boven zigtbaar zyn, wat fterker krygen: dog met de agt jaaren Helt men dat ’er geen vast teken van jaaren meer in die Tanden plaats grypt. Voorts neemt men omtrent alle de nu gewisfelde Tanden nog in agt, dat ze inwendig, tegens de Tongzy- de , een holligheid hebben , die men gewoon- lyk of niet , of ten minften zeer flaauw , by de Veulens vind. Deeze holligheid op Plaat II, Fig. K aangeduid, flaan de Paardenkoo- pers naauwkeurig gade, of ze pleegen ’er ook bedrog mede ; verhaastende de uitbot- ting der Paardentanden , met het uittrekken der Veulentanden: waar door dan wel eens een tweejaarig voor een drie ja vierjaarig Veulen, en een driejaarig voor een vier, vyf a zesjaarig Veulen of Paard verkogt word. Intusfchen letten evenwel kiefche Kenners zorgvuldig op het volgroeijen deezer hollighe- den. Zy Hellen gemeenlyk vast, dat de Tanden van vyf tot vyf en een halfjaar van de zyde hol blyven : van vyf en een half tot zes jaaren is, zeggen zy, de holligheid mid- den in den Tand; op het zevende jaar noe- men zy de holligheid vol; en op het agtfte jaar is dezelve geheel weg, bygevolg tekent een Paard na dien tyd niet meer; dog de bedriegers weeten al wederom, door konst.

van HOLLAND. ïoj

de holligheden in de Tanden uit te groeven, en ’er dan eene zoogenaamde keen of hoon in te formeeren.

Buiten deeze tot dus ver gemelde Voor- tanden , is ’er ook nog , met betrekking tot de Hengften en Ruinen , eene * foort van Tanden , die men Haaktanden noemt; zie Fig. H by aa : deezen koomen niet voor den dag, voor den ouderdom van drie en vier jaaren ; des men , ten aanzien van de gemel- de Sexe, na genoeg op deeze tekening af moge gaan. Maar ook hier heeft fomtyds be- drog plaats ; alzoo men Roskammers vind , die zich van het kunstje bedienen, omhetTand- vleesch aan de Laagen , ter plaatfe daar deeze Haaktanden moeten komen , door geduurig kloppen, der maate te doen vereelten, dat men , uit de bolligheid , ligtlyk befluiten zou- de dat de Baaktand op ’t uitkomen zy : dog een fcherpziend oog , en een fyn gevoel , weet dit bedrog wel te ontdekken. De gemelde Haaktanden, Fig. II en I, liaan een weinig agter de Hoektanden , en op een nog ruimer afltand van de Kiezen of Maaltanden , Fig. L Ze zyn, in het uitbotten, op den ouder- dom van drie en een half tot vier jaaren fcherp; vertoonen dan binnenwaards twee groeven of inkervingen., Fig. M ,00, die eg- ter veelal door den tyd vergroeien; en de onderften komen eerder voor den dag dan de bovenden. Voorts zyn deeze Tanden niet altyd fcherp , noch even groot : fommi- ge Paarden hebben dezelven ongemeen groot, en anderen zeer Romp en klein. Naar deeze Tanden telt men ook al veel den G 4 ou-

H2T

PAARD.

De Haak- tanden.

xö4 NATUURLYKE HISTORIE

mrt ouderdom van een Paard ; te weeten , door paard, agt te geeven op derzelver fcherpheid , floinp- heid , rondheid en ingezonkenheid in het Tandvleesch, als mede op de verdvvyning van derzelver groeven. Dog keurige ken- ners houden dit voor geen zeer vaste, maar op zyn best voor twyffelagtige tekens , zoo men ook niet lette op de nog natefpeurene kentekenen der overige Tanden , vooral die der Bovenkaak; welken men agt wat langer te tekenen , dan die van de Onderkaak : in zoo verre dat men daaruit, alhoewel flaauw, een Paard, zélfs tot over de agt jaaren, zoude kunnen nagaan. Met de agt jaaren tekenen doorgaans de bovenfte Grasbyters nog ; de Midaeltanden als het Paard negen , enide Hoektanden als het tien ja elf, jaaren oud is.

Ondertusfchen vind men zich hier, gelyk in alle Natuurkundige nafpeuringen , aan die wisfelvalligheden onderworpen , welken , zoo wel onder de Dieren , byzonder de viervoetige gehairden, als onder den Mcnsch plaats hebben. Gelyk ’er Menfchen gevon- den worden, die, hunnen geheelen ouder- dom door, gezonde Tanden hebben , en zelfs in een hoogen ouderdom fomtyds nieuwe Kiezen of Tanden erlangen; zoo vind men ook nu en dan Paarden , welken nieuwe Tan- den krygen , of wier tekenende groeven en holligheden, of keenen in de Tanden niet vergroeijen; waar door ze dan altoos fchy- nen te tekenen. Maar deeze gevallen zyn zeldzaam , en kunnen gevolglyk tot geenen regel ftrekken; waarom ook de kenners zoo-

VERKLAARING

VAN

PLAAT II.

Fig. A Een Veulengebit van een Maand , met de vier eerde tanden , die men Melktanden noemt.

«— B Een Veulengebit van vier Maanden , met agt tanden ; naamlyk de twee eerde Melktanden , en daar nevens de twee bygegroeide Middel - tanden , onder en boven.

C Een Veulengebit van zes Maanden, tot an- derhalf Jaar, met twaalf tanden; te weeten twee Melktanden , twee Middeltanden en twee Hoektanden , onder en boven.

- D Een Veulengebit van 2 tot 3 Jaar, in deszelfs wisfelinge; dus vertoonen zig hier de vier Melktanden, welken uitgevallen zyn, niet, maar alleen de vier Middeltanden en de vier Hoektanden : hebbende het Veulen nu flegts agt tanden.

= E Een Veulengebit van drie tot vier Jaar; het

heeft nu de gewisfelde Melktanden weder be- komen , maar de Middeltanden zyn uitgeval- len. Het Veulen heeft des tegenwoordig vier Melktanden , die nu den naam van Grasbyters hebben , en vier Hoektanden.

Bg.

VERKLEURING VAN PLAAT II,

Fig. F Een Veulengebit van vier en een half tot vyf Jaar, in het wisfelen van de Hoektanden, die nu uitgevallen zyn : hebbende het. dier thans vier Grasbyters en vier Middeltanden.

G Het gebit van een volwasfen Paard, dat alle

zyne tanden gewis feld heeft, in den ouderdom van zes Jaar. Dit heeft by aa> onder en bo- ven , naast elkander , twee Grasbyters ; by bb , ter wederzyde van de Grasbyters , onder en boven, één Middeltand , en dus twee ter wederzyde; by cc , onder en boven, ter we- derzyde van de Middeltanden, één der Hoek-, tanden , en dus twee ter wederzyde. Met dit twaalftal van tanden is het Voorgebit vol- maakt , en het Paard tekent zig volwasfen.

H Een volwasfen Paardengebit van een Ruin of Hengst op zyde; waar in de uitbotting der Haaktanden zig , onder en boven , by aa op- doet; en voorts de Kiezen by bb gefchetst zyn.

I Het gebit van een volwasfen Hengst of Ruin » met de volwasfen Haaktanden en de Kiezen, benevens eene fchets der Tandlaagen. Zie hier over Bladz. 96. a de Grasbyters, b de Middeltanden , c de Hoektanden , d de Haak- pf Hengftetanden , e de Kiezen , ff de Laagen der Tanden en Kiezen.

K Een Veulen- Grasbyter, met eene flauwe hol- ligheid , zop als ze zig in een Paard van vyf tot vyf en een half Jaar vertoont.

Fig,

VERKLAARINC VAN PLAAT II.

>

fig. L Een oude Paardentant, of Grasbyter, met ee- ne volle holligheid.

» M Een Hengften haaktand , met zyne holligheid en groeven of randen ; a a. de randen, b. de Holte.

. N Eene Kies of Maaltand , van éen volwas fen Paard , met zyne holle kroon ; a a. de kroon , b. de holligheid, c c. de wortel der Kies in twee takken.

s— O Een Paardenhoef op zyde , a de Kogel , b de Koot , c de Kroon , d de Vetlok , e de Hoef, Schoen of Voet, ƒ het Kwartier.

«— P De Zool van den Hpef van onder , of de Bin- nenvoet, a de Verzenen, bb de Vork, cc de Zool, d de Straal of het Zool-eelt, es de Hoorn, ƒ de Voorzool.

s— Q De Voet van agteren , aaa de Vetlok, bb de Koot , c de Hak , dd de Quartieren , e de Kwartierfcheiding.

*— R De Voet vlak van vooren, a de Kogel, b de Koot , c de Kroon , dd de ronden der Kwar- tieren, e de Nagel of het Spitsplat van den Hoef.

S Een Koepoot of Plathoef, benevens een Scheurhoef.

i

* - - ...... •' - - ■;

\

I

\

I

71. II.

I

van HOLLAND. Ï05

«lanige Paarden twyffelaars noemen. In zul- ke of foortgelykeomftandighedenneemtmen dan zyne toevlugt, tot de Wervelbeenderen in den Staart, die men wil dat by den ou- derdom vermeerderen, dog liever beenagtig worden :dewyl het Os Coccygis of Stuitbeen , in alle jonge Dieren onder de viervoetigen , aan de uiteinden kraakbeenig is ; waar tegen het by de ouden kardbeenig word. Ter dier oorzaake , welke ook in andere opzich- ten plaats heeft , zou ik voor my het gantsch niet af keuren , dat men , om een oud Paard van over de agt, negen tot twaalf en meer jaaren te onderkennen , niet alleen op het Staartbeen , maar ook op het Borstbeen , en de vereeniging der Ribben , behoorelyk agt gave; om, door betasting, de meer of min- der hardheid of beweegbaarheid der gewrig- ten te onderzoeken. Dit teken kan nooit misfen ; dewyl oude Paarden hier altoos been- agtiger en minder beweegbaar zyn , dan de jonge Paarden, daar benevens houden be- jaarde Paarden de ingevallen Onderkaak ge- meenlyk vooruit, en de toppen hunner Maa- nen worden geel of grys ; zoo als dit in alle oude Dieren zigtbaar is. Kortom , ’er be- hoeft flegts wat ondervinding en oordeel, om dit onderfcheid te leeren opmerken ; en een ieder weet, dat onze Hollanders wel dra, op het oog, den naam van knol en ou- den knol , aan een overjaarig of oud tekenend Paard , zeeker genoeg kunnen toekennen. Voorts blyft het een raadfel, om dit by de Paarden, even als onder de Menfchen , op een jaar minder of meer, door gewisfe ken- G 5 te-

HET

PAARD,

HET

fMKD.

ïo 6 NATUURLYKE HISTORIE

tekenen te bepaalen: byzonder daar ’er on- der de Roskammers niet weinig praktyk heerscht, om, door middel van het uitgroe- ven , uithooien , uitbranden , vylen , po- lysten en duizend greepen meer, de Tanden te verhelpen en te veranderen ; waar door niet weinig koopers , by mangel van de ver- eischte omzigtigheid, bedroogen worden.

Benevens dit alles zyn ’er ten aanzien van de Tanden nog veele byzonderheden op te merken , inzonderheid zoodanigen die tot de ziekten gebreken en ongemakken der Paar- den betrekkelyk zyn: als daar is de afgang, dien ze gewoonlyk by ’t wisfelen der Haak- tanden krygen : het invreeten of uitwasfen der Kiezen en Kaaken ; het Krebbebyten enz. Dan met die allen aan te voeren , zouden wy te verre buiten ons oogmerk uit- weiden ; ook zal ’er , by eene volgende ont- vouwing van de gebreken der Paarden, nog wel iets naders van voorkomen. Zoo iemand intusfehen daaromtrent eene naauwkeurige onderrigting begeert , dien durven wy zeer wel aanraaden , het leezen van de Grondbe- ginfelen der Paardenkennis, opgefleld door den Heer bourgelat, en vertaald door den Heer fontein, byzonder het zesde Hoofdftuk. Ik heb my , als boven reeds aangeduid is , in het hier voorgeftelde ook grootlyks van dat leerzaame werk bediend; dog alles , gelyk ik beoogde , zoo door de Befchryving, als door de bygevoegde Plaat- tekening , beknoptlyk vatbaar , zelfs voor on- kundigen in dit ftuk, voorgedraagen : meer zal ik verpligt zyn , ter verklaaringe

van

van HOLLAND. 107

van de bovengemelde toegifte , over de Meetkundige Proportie van een Paard , de eigen Vertaaling van den kundigen fon- tein te volgen. Evenwel met dat onder- fcheid , dat ik het zaaklyke van het geen al- daar by manier van vraagen en antwoorden * verhandeld word, in onzen gewoonen ftyl zal mededeelen. Laatende , voor ’t overige , de verklaaring der tweede Plaat, hier byge- voegd , ter verdere opheldering van de hier vorens gemelde kundigheden wegens de Tan- den en de onderfte deelen der Hoeven. Waar mede wy dit gedeelte laaten berusten, en overgaan tot de Meetkundige Bepaaling van een welgevormd Paard.

titul imial -Vs

'l

HET

PAARD.

VIER.

I

io3 NATUURLYKE HISTORIE

HET

PAARD.

Pe meet- kundige proportie van een Paard.

VIERDE HOOFDSTUK.

Handelende over de waare fchoonheid en meet- kundige proportie van een Paard , verge- leken met , en overgebragt opyde Na- tionaale Hollandfche Paarden .

Wanneer onze Hollanders van een vol- maakt Paard fpreeken, is het ge- woone woord , dat het van zesfen klaar zy ; dat is , dat ’er geene gebreken aan de zes voornaamfte deelen , die tot een goed Paard behooren , zyn ; te weeten aan de vier Poo- ten en de twee Oogen. De Paarden, die aan één deezer deelen misvormd of verminkt zyn , worden des voor onvolmaakt gehouden , en gewraakt, om in eenig goed Span gebruikt te worden. Dit is het gemeene gevoelen ; doch de kiesheid der Kenners gaat verder ; zy begrypen, onder deeze gemeenzaame be- woording van zesfen klaar te zyn , vry wat meer, dan vier goede Pooten en twee goe- de Oogen te hebben. Een recht Kenner be- trekt daar onder ook de andere deelen ; den Hals, de Billen, de Ooren, de Maanen;en ziet tevens op de fraaiheid van de gedaante , de moedigheid , den ouderdom , en andere goede hoedanigheden ; welken een ieder, naar zyne beste kennis en ondervinding, goedkeurt en voor ’t beste houd. Zelden evenwel is deeze keuze , of het oordeel der

Ken-

van HOLLAND. 109

Kenners over een welgevormd Paard, zoo volmaakt eenftemmig , dat ’er onder hen geen verfchil zy, over het juiste bepaalen, waar- in eigendyk het rechte fchoon van een Paard beflaat. Men zegt wel , dat een Paard , om volmaakt te weezen , by zyne fchoonheid , eigenfchappen moet hebben , waar door het, buiten de goede geflalte, ook in het gebruik volmaakt goed is ; dat is , zoo als onze Hol- landers zeggen , het moet van goeden inhoud zyn; naamlyk in zyne inwendige deelen ge- zond en flerk , en in zyne driften moedig en gedwee. Dan met dit alles is het rechte fchoon van een Paard niet juist bepaald; hier toe word eene nauwkeuriger regelmaat vereischt. Gemerkt men nu , met opzigt tot de kennis van den besten welfland van een Mensch , of andere Lighaamen , zyn be- hulp zoekt in vaste regelen, in eene meet- kundige proportie , zoo is ’t geenzins onge- rymd , dat men hier van ook gebruik maake , met betrekking tot dit voortreffelyk Dier , waar in de Mensch zo veel belang, vermaak, en oogflreelend genoegen fielt. Men be- twist wel, ’t is waar, of het mogelyk zy een volmaakt fchoon te kunnen bepaalen; en ’er is ook inderdaad veel voor en tegen te zeggen. Een dierlyk weezen heeft tog, doorgaans, in het eene gedeelte iets uitflee- kend fchoons ; terwyl het in een ander ge- deelte, hoe welgemaakt het ook voor ’t overige zy, egter niet by uitneemendheid fchoon is. Men verftaa dit, met opzigt tot onze Menschlyke verkiezing: anders zou men de eer des Scheppers, die alles vol- maakt

MET

PAARD.

HET

ÏAARD*

HO NATUURLYKE HISTORIE

maakt gefchapen heeft , te na fpreekerb Dan zulks neemt niet weg , dat ’er zoo wel Dierlyke als andere Weezens zyn, die, over ’t geheel, voor ons oog, zoo volfchoon en volmaakt van famenftel niet zyn, als de Na- tuur ze wel vormen kan , en ook gevormd heeft. Op die wyze dagten reeds de Ou- den : hier door zyn de Griekfche praxete- lessen, de zeuxen en a p e l l e n , on- derling overeengekomen , om , uit verfchei- den der fchoonfte Vrouwelyke deelen, eene volmaakte welgefchapen Venus af te beel- den ; die door de Natuur , hoewel ze zoda- nig een Vrouwlyk Weezen niet dagelyks vormde, egter gevormd kon worden, en ook zomtyds gevormd wierd. Dit heeft het regelmaatige denkbeeld van een volmaakt welgevormd Mensch zoo onderfcheiden ge- maakt, dat men nu, zelfs volgens meetkun- dige regelen, een volkomen fchoon Mensch , naar de kunst, moge befchryven. En hier in zyn onze Duitfche en oude Hoilandfche Tekenbaazen, na de Grieken en Romeinen, de voornaamfte geweest; gelyk de proportie- boeken van a. durer, frans flor is

GOLTZIUS, BISSCHOP BLOEMAART,

en LAiREssE getuigen. Intusfchen erken- nen wy gaarne , dat zoodanige meetkundige ' proportien niet altoos, ja zelden, vooral in ’t enkele befchouwen en op het oog, ge- reedlyk gebruikt kunnen worden : zelfs zyn ze in de praktyk der Paardekoopkunde , ge- lyk ook, in die der Dieren- en Menschkun- dc, niet gemaklyk in ’t werk te Hellen, ’t Zou zeker al vry wat in hebben , indien een

Min-

van HOLLAND. ïif

Minnaar zyne Lieflte meetkundig wilde mee- ten , om haare Schoonlieid volmaakt te ken- nen : en ’t zou niet minder vreemd zyn , dat een Paardekooper , de Markten rondloopen- de , deeze kunst wilde oefFenen , om een dar- telen Hengst van Lid tot Lid af te pasfen. 5t Zou inderdaad belachelyk zyn, wanneer men in alle gevallen hier van gebruik poogde te maaken. Dan dit egter is middelerwyl eene zekere waarheid; dat zulk eene Wee tenfchap aan een allerkeurigst oog dat geene leert, ’t welk het noodwendig theoretisch weeten moet, om ’er zig, naar vereisch van zaa- ken, in de praktyk van te bedienen. Wy zullen des , zonder verder in het gefchil te tfeeden, waar in het volmaaktfte fchoon van een Paard befhat; terwyl wy den Leezer naar de welgegronde redeneering van den Heer bourgelat over dit onderwerp ver- wyzen, maar eenvoudig zyne meetkundige proportien van een Paard hier laaten volgen, ’t Is bekend, dat de Schilders en Proportie- tekenaars van den Mensch de afdeelingen neemen naar het Hoofd, en de geregelde lengten en breedten van de Borst, Schou- ders, Armen, Dyen en Handen; even zoo nu vind men dit, met opzichte tot het Paard, na genoeg overeenkomftig , in de nevens- gaande Plaat uitgedrukt : ter verklaaring van dezelve , en tevens tot een nader begrip der zaaken , zullen wy vooraf tragten dat geene op te helderen , ’t welk voor de Leezers , dien de geometrifche kunstwoorden onge- woon zyn, moeilyk te begrypen mogt val- len.

Het

hët;

PAARD»

«Êl*

paard.

Verklaa- ring van de propor- tiemaat.

ïi2 NATUURLYKE HISTORIE

Het Geometrifche ofMeetkundige naam- lyk, komt hier onder eenige uitdrukkingen voor, die in den eerften opflag wat duister fchynen. Zoo is ’t althans gefield met de benaaming van Eerftens , Tweedens en Pun- ten ; waarom het noodig zal zyn , dezelven kortlyk op te helderen. Men verftaat door Eerftens eene Helkundige maat, welke men in derzelver afdeeling bepaalt. Indien ie- mand der Geometrifche Termen onkundig, by voorbeeld , fielt dat een Paardehoofd lang is anderhalf voet, dat is agttien duimen; zoo kan hy, even als de Heer bourgelat, deeze maat in driën verdeden ; wanneer el- ke verdeeling ter lengte van zes duimen , dat is , een derde van de vooronderftelde Eerfte zal zyn.Gelyk nu in de berekening van duimen, op onze HollandfcheMaatflokken ofVoetmaa- ten , de duimen in halven en quartieren, en ten laatfle in lynen verdeeld worden, zoo heeft men ook, in dit geval, de benaamingen van Tweedens en Punten , als onderverdeelingen te begrypen. Men Helt , (om dit ten dui- delykfte te verklaaren ,) op goeden grond vast, dat een welgefchapen Paard, van voo- ren, van .de Toupet af tot aan den onder- ften Hoefnagel toe, juist de rechtftandigc lengte heeft , van drie natuurlyke welgemaakte Hoofden, in onze eerfte Figuur met de letteren A , B , C aangeweezen. Uit deeze verdeeling , die aan alle welgemaakte Paarden gemeen is , worden voorts alle de verdere verdeelingen , even als in de proportiekunde der Menfchen , afgeleid; dog met een merkelyk verfchil van bepaalingswyze. In de laatstgenoemde pro- per-

van HOLLAND, 113

portiekunde , fielt men een welgemaakt menfchenhoofd lang drie vvelgeproportio- neerde neuslangten; dat is, van den hair- tip tot de wenkbraauwen ; van de wenk- braauwen tot de neuslellen , en van daar tot de onderkin. Maar deeze proportie kan men, ter oorzaake der gefleldheid van een Paar- denhoofd, in dit geval niet anders vinden, dan in eene bepaalende drieledige verdee- ling, dat is, volgens de Vertaaling van den Heer fontein, in drie Ewjlens : ,, dus zal yder Hoofd in zyne Meetkundige of Geometrifche Lengte, altyd drie È erjiens 3, hebben,” zie in onze eerfte Figuur , de drieledige verdeeling van ’t Hoofd, by de Letters a , b , c. Nadien nu verder alle de deelen , die ter befchouwinge voorkomen , ’t zy in hunne langte , hoogte of dikte , niet altyd de maat hebben van een geheel Eer ~ fte, of de gefielde verdeeling, of van an- derhalf of van drie Eerftens , zoo eischt de naauwkeurigheid der proportiekunde , om ieder Eerfte , of gefield derdendeel , in onderdeelen te verdeelen. Dus word zulk een Eerfte deel gevoeglykst weder verdeeld in drie gelyke Onderdeelen, welken Twee- deus genoemd worden ; dog die men, ter gemaklyker onderfeheidinge , in onze taaie, Onderdeelen noemen kan. Ze loopen, in onze aangehaalde Figuur , met geflipte ly- nen door , tot tegen het voorflel van ’t Paardenhoofd , in Fig. 2. By deeze ver- deeling komt , in eene juiste meetkunde , eene nog nadere verdeeling; te weeten, de IV. DEEL* H dUL*

HEt*

PAARD.

HÉT

ÏAARD.

m natuurlyke historie

duimen hebben , als reeds gemeld is , opf onze voetmaat en niet alleen hunne onder- deeling in halven en quartieren, maar ook nog hunne nadere verdeeling in lynen: en op eene dergelyke manier word in dit geval ieder Tweede zeer gefchikt verdeeld in vier- en twintig kleener afdeelingen of Geometri- fche Lynen , welke men hier , tot beter be- grip van de Plaat , Punten noemt. Dus word dan een Hoofd verdeeld, in zyne drie Eer - flens , Fig. i. 0, 2>, c; vervolgens word ie- der Eerfte , tusfchen a , b , c , verdeeld in zyne drie Tweedens . Ieder Eerfte heeft gevolglyk drie Tweedens ; en elk deezer Tweedens word voorts nog weder verdeeld in vier-en-twintig kleener deden of Punten. De meetkundige ver- deeling is derhalven , ook volgens de lchaale op de Plaat , dus. Een welgeproportioneerd Paardenhoofd bevat twee honderd en zestien gedeelten of lynen van deszelfs Meetkundige Langte : op dien voet is een zoogenaamd Eerfte een derde deel der gehecle langte van 5t Hoofd; een Tweede een negende deel van dezelfde langte ; en eindelyk een zooge- naamd Punt , anders eene Lyn te noemen * een twee honderd zestiende gedeelte van die geheele Langte. Deeze dus gefielde Proportie-regel verleent eene maat, welke, het zy ze in de vermeerdering of in de ver- mindering voorkome , altoos in de verfchil- lende langte , grootte , breedte en dikte, van onderfcheiden Dieren gebezigd kan wor- den: hoedanig eene Meetkundige bepaaling ook de Heeren de; isuFFOiN en d’auben-

TON,

van HOLLAND. tt$

ton, by de befchryVing der Dieren, in agt genomen hebben.

Na deeze, zo we vertrouwen, volledige opheldering der Proportiemaat , komt het ’er nu op aan, om de proportien van een welgemaakt Paard door dezelve te bepaalen. Zie hier, hoe men deszeïfs proportiemeeting inrigt. Men vooronderftelt de Langte van een welgevormd Paardenhoofd te ftaan , tus- fchen twee paralelle of evenwydige Lynen ; waar van , by voorbeeld in Fig. i , eene , te weeten de bovenfte, zich bevind by de tou- pet d, en de tweede aan het onderfte uit- einde der bovenlip , by e. Als men nu op deeze twee evenwydige lynen eene perpen- diculaire of loodrechte Lyn van d tot e trekt, zoo heeft men de waare Meetkundige Lang- te van het Hoofd. Om nu op deeze maat de verdere proportien van de onderfcheiden deelen te bepaalen, moet men, in de eer- fte plaats, vooral agt geeven, op de alge- meene, of, om zoo te fp re eken, meestin ’t oog loopende Ledemaaten, waar van men de doorflaande gebreken gereedlyk ontdek- ken kan; als, by voorbeeld, de hals, de borst , de dyen , enz. Wanneer men zich hiertoe bedient van de maat van het Hoofd , tusfchen de lynen d en e bepaald, bevind men wel dra, dat de ruimte, die ’er is, tus- fchen dat gedeelte ’t geen men , in de twee- de Figuur , voor het punt der Schouder by ƒ houd (*) , tot aan het punt van den bil

(*) Door het punt der Schouder word hier, volgens 20UEÖELAX, aangeduid , de zigtbaare uitftek , Ha » wel

HÉ?

PAARÜ.

Proportie- meeting van een Paard.

v

n et

J-AAIID.

1 1 6 NATUURLYKE HISTORIE

ff 5 en zoo ook van het opperfte der fchoft by h , tot aan den grond toe , aan het uiter- fte der hoeve hy i , twee en een half maal dezelfde langte heeft als het Hoofd. Een Paard is gevolglyk , in dit opzicht , even zoo hoog als het lang is; want zyne langte en hoogte hehbeh beiden de maat van twee en een half Hoofd. Men bepaalt dus eigentlyk de langte en hoogte , zonder het halve Hoofd , dat hooger en verder uitlleekt , daar by te rekenen ; deeze meeting geeft twee en een half Hoofd; maar anders is de weezenlyke rechtftandige hoogte van een Paard van vooren, en dus ook deszelfs langte in de geheele uitgeftrektheid, drie Hoofden. Het hoog en lang is derhalven hier te verdaan van het opperde der fchoft af, tot aan het uiterde der hoeve ; en zoo ook de langte , van het dus genoemde punt der fchouder af tot aan het punt van den bil. Deeze bepaa- lir jg dient wel byzonder , om te ontdekken , of het Hoofd te dik of te lang zy ; dewyl men de welgemaaktheid van ’t Hoofd afleid , uit deszelfs evenredigheid tot het Lyf; even als men de welgemaaktheid van het Lyf naar het welgemaakte Hoofd afmeet. Ter dier oorzaake noemt men het Hoofd te lang, zoo dra de maat van ’t lyf, ’t zy in de lang- te of in de hoogte , langer is dan twee en een half maal de maat van de Geometrifche

Lang-

welke , door de geleding van den Arm met het Schouderblad, gemaakt word; welk wy de punt van de Schouder noemen.” Zie zyne Grondbcginzels 9 Bladz. 4 en 70.

van HOLLAND. ïi?

Langte van het Hoofd ; overmits de propor- tie van drie onregelmaatige Hoofden niet evenredig is aan de waare fchoonheid : want de langte treedt over de geregelde maat. En is het dat deeze maat korter valt, dan is het Hoofd te kort in zyne proportie. Een ken- ner moet derhalven eerst wel degelyk onder- zoeken , in hoe verre de Meetkundige Lang- te van het Hoofd overeenkomt met het Lyf, eer hy de overige deelen hier naar met ze- kerheid kan bepaalen. Want, indien de proportie , volgens de woorden van den Heer bourgelat, van het Hoofd en het Lyf niet net overeenftemt , zou men een an- deren weg moeten inflaan , en de langte of hoogte van het Lyf afpasfen of meeten , door dezelve in vyf gelyke porden te verdeelen ; vervolgens moet men twee van deeze pord- en neemen , en dezelven in Eerfiens , Twee- dens en Punten verdeelen , op dezelfde wyze als de verdeelingen en onderdeden van het Hoofd , en hier door zal men eene algemee- ne maat voor alle de overige deelen van het Paard hebben, eveneens als of het Hoofd eene evenredige grootte gehad hadt.” Men rekent, en dit dient wel opgemerkt te wor- den, waarom wy ’t herhaalen, dat men de maat van de hoogte van het Lyf beraamt, van het opperfte gedeelte van de Schoft af tot aan den grond toe ; dat is , in onze ver- nieuwde tekening, in de tweede Fig. , van h tot z; en vervolgens ten opzichte der lang- te , van het zoo genaamde punt der Schou- der ƒ , tot aan het Bilpunt g.

Deeze proportien zyn evenwel, hoe na H 3 ze

HET

PAARD»

TiS NATUURLYKE HISTORIE

het ze aan het waare fchoon komen , van zeer i’aakd. weinig nut, indien ze niet betrekkelyk tot elkander genomen worden: dewyl zoodanige afmeetingen de gebreken niet aantoonen dan met betrekking der leden tot elkander. Men kan tog , en dit is , naar ons inzien , het zaaklyke , van de optegeevene proportiemee- tingen, van geene goede proportie in eenig voorwerp oordeelen, zonder de verfchillen- de gedeelten met elkander te vergelyken. Zoo zal men , als ons eenig deel onmaatig groot voorkomt , den misftand wel dra ont- dekken , wanneer men dat deel tegens een ander van gewoone grootte vergelykt. En alhoewel zulk een deel , op zich zelve ge- nomen 5 goed zou kunnen zyn ; waarom men st ook als goed zou kunnen befchouwen; kan het echter , niet regelmaatig zynde , ten opzichte van het geheele fchoon geftel, nooit anders dan misvormd zyn ; om dat het afwykt van de geheele welgevormde even- redigheid der andere deelen. Dus is de hoogte van een Paard niet evenredig, als dezelve niet getykmaatig is aan de dikte, de breedte en de langte; de dikte is oneven- redig , zoo ze niet overeenkomt met de hoogte , de breedte en de langte ; de langte is onevenredig, indien ze niet beantwoord aan de hoogte, de breedte en de dikte; en de breedte eindelyk is onevenredig, wan- neer ze niet gefchikt* is naar de langte de hoogte en de dikte. Hier uit volgt dan , dat het denkbeeld van eene aangenomene goe- de proportie van het geheel altoos moet overeenftemmen, met de byzondere denk-

beeb

van HOLLAND. 119

beelden , die men zich van elk deel afzon- derlyk voorflelt. De dikte en breedte van een Paard zyn , by voorbeeld, evenredig aan elkander, zoo als die naar eene goede proportie gefield worden , op twee vyfde van de hoogte en langte, dat is één Hoofd of drie Eer flens , zie in Fig. 2. &, l. en m,w. dog als ze hier niet aan beantwoorden , dan is dat grooter of kleiner gedeelte onregel- maatig. Even zoo is de geftaïte of het Lyf van een Paard kwaalyk geproportioneerd, wanneer deszelfs langte niet volkomen over- eenftemt met deszelfs hoogte; dewyl men beider proportiemaat fielt, op twee en een half Hoofd, dat is, volgens den aangeno- men regel , op zeven Eer flens , een Tweeden en twaalf Punten. Zie Fig. 2. ƒ , g en h , u Wanneer derhalven de deelen van een Paard onevenredig zyn , is het alleen door de Meetkundige Langte van het Hoofd, of het Lyf, dat men van deszelfs wel of kwaalyk geproportioneerde hoogte kan oordeelen. En zoo kan ook, alleen uit die zelfde hoog- te, de proportie en regelmaatigheid der dik- te, langte en breedte, beoordeeld worden. Dit gaat zoo verre, dat de onregehnaatig- Jieid van ’t eene of andere in ’t oog loopen- de deel daadelyk zigtbaar word , uit de be- treklyke regelmaatigheid der andere deelen.

Na deeze verklaaring der algemeene Pro- portiemeeting vran een welgefchapen Paard, kunnen wy nu overgaan ter befchouwinge van de proportien der byzondere deelen; welken , zoo als wy boven by de benoeming der Ledemaaten gedaan hebben, gevoeglykst H 4 Oir*

/

HET

PAARD*

HET

«'AARD.

Bepnaling der Pro- portien van het

.Voórftel.

rio NATUURLYKE HISTORIE

onder drie voornaams deelen gebragt wor- den; te weeten: het Voorflel , het Lyf of Middelftel en het Agterflel', in de nevens- gaande Plaat III, door Fig. i, 2 en 3 af- zonderlyk aangeduid. Men vergelyke by dit en het volgende deezer Vcrhandelinge onze eerfte Plaat , en de verklaaring van de be- noeming der byzondere deelen , Bladz. 78 89.

In de eerfte Figuur , welke ons het Voor - Jlel van een welgemaakt Paard vertoont, heeft het Paard, agtervolgens de hier boven gemelde bekende Hoofdmeeting, de Meet- kundige Langte van drie Hoofden; op de vooronderftelling van een wrel geproportio- neerd Ploofd, rechtftandig oflynrecht, van het Voorhoofd tot op den top van den Neus gemeeten ; zoo als de lyn van d tot e in Fig . 1. aanwyst. Trek nu, zegt de Heer bour- gelat, wiens verklaaring wy, met onze nevensgaande opheldering door Alphabetifche Letters , hier zullen laaten volgen , ,, trek nu op de twee evenwydige lynen (aan de uiteinden van het Hoofd) eene loodregte lyn, van het bovenfte van het Toupet i9 tot aan het uiterfte einde van de bovenfte lip by e: verdeel deeze loodregte Lyn in drie gelyke deelen , of in drie Eer flens 0 , £ , c; en vervolgens deeze drie deelen in drie anderen, of in drie Tweedens ; en eindelyk yder van deeze Tweedens , of een voor allen , in vief-en twintig gelyke deelen of Punten F Dat is , verdeel ieder afperking a , b en c , weder in drie onderdeelen; en verdeel dan voorts ieder onderdeel nog in vier-en twintig

Meet-

/

van HOLLAND. 121

Meetkundige Lynen. Men haale des, door de loodrechte Lyn d, e, in ieder afperking, drie evenwydig lynen, en dus over degehee- le lengte negen , die , met de bovende lyn , tien lynen maaken. En]verdeele,ten laatfte, den afdand , tusfchen ieder evenwydige lyn, nogmaals in vier-en twintig deelen; wel- ken , ter naauwkeuriger meetinge , de gehee- le loodrechte Lyn in 216 Punten of Meet- kundige Lynen verdeden; als af te neemen is uit de verdeeling van het Hoofd in Fig. x , en ten duidelykde gezien word, in de op deeze Plaat gefielde fchaale. ,, Zo dra nu, vervolgt bourgelat , het Hoofd door deeze loodrechte lyn , (welke nog daarenbo- ven by yder Tweede door andere Horifontaa- le Lynen, die alleen een rechten Hoek met eene Loodrechte Lyn uitmaaken ,) doorfnee- den, verdeeld en afgeperkt is , zal de verfchil- lende Langte van yder deezer Horifontaale Lynen, de Geometrifche breedte van het Hoofd , en de ligging en plaatfmg van de ver- fchillende deelen , tot deszelfs famenftel be- boerende, doen zien.”

De lyn o , welke dwars door de loodrech- te lyn d, e, loopt, ter plaatfe daar de eer- lle afdeeiing eindigt, en die dus de eerde langte aanduid, geeft de grootfte breedte van het Hoofd te kennen. Zy valt juist op die plaats, alwaar het Hoofd, in meest alle viervoetige, ja in alle andere dieren, het breedde is ; te weeten aan de jukbeenderen van de Oogkas, door onzen Schryver het Oograd geheeten. Deeze meetkundige breed- te is , dus , naa gerade van de rechte pro- H 5 por-

HET

PAARD,

Proportien van het Hoofd.

HST

122 NATUURLYKE HISTORIE

portie, op die plaats, een derde van de meetkundige langte van het Hoofd, en be- llaat dus een Eerfte. Gevolglyk blyft de goede proportie van het Voorhoofd vaneen Paard bepaald , tusfchen het eerfte derde- deel; dat is, volgens onze aanduiding, in de eerfte beperking tusfchen de lynen d en o. Maar in deeze beoerking bevinden zig , op de lyn van het eerfte onderdeel , de Oo- ren; en de langte van de doorfnydende lyn , die deeze eerfte onderdeeling maakt , is van twee Tweedens en drie Punten ; de dikte der Ooren daar onder begreepen zynde. De meetkundige breedte van het Hoofd maakt, derhalve, op die plaats, niet juist een Eer- fte uit; dewyl ’er een- en twintig Punten , of ruim drie vierde van een Tweede aan ont- breeken; waar uit dan volgt, dat het Voor- hoofd, in een welgevormd Paard, fmalder moet zyn aan den ftand der Ooren , dan aan dien der Oogen. Wanneer we, van deeze eerfte, in de tweede onderdeeling daalen, ontmoeten we de doorfnydende lyn , die de Qogkuilen bepaalt. Deeze heeft de langte van twee Tweedens en twee- en twintig Pun- ten: zoo dat het Hoofd op die plaats, op twee Punten naa, zoo breed zy, als op de doorfnydende lyn o . Het Voorhoofd ver- breed hier dan allengs, in evenredigheid, naar dat het verbreed tegen de Oogkas: en deeze breedte zou hier , als ’er de twee ont- breekende Punten bygevoegd wierden , net de breedte van een Eerften , of een derde ge- deelte van de meetkundige langte van het Hoofd uitmaaken. Met die zeifde naauw-

keu-

van HOLLAND. 123

'keurigheid bepaalt ons de Autheur verder de nog overige proportien van het Hoofd ; en we zullen, kortheidshalve , het deswegens gezegde maar woordlyk volgen , om het op de eerfte Figuur over te brengen.

De oogen,methetgeen’ertoebehoort) zyn geplaatst tusfchen de laatfte Tweede van de eerfte Eerfte , en de Eerfte Tweede van de tweede Eerfte ; en derzelver groote hoe- ken zyn twee Twee deus en agt Punten van malkander af. De dwarfche lyn , die by de tweede Tweede , van de tweede Eerfte door- loopt , is twee Tweedens en twintig Punten lang; en eindigt by de twee uiteinden van de uitzetting des Kakebeens. De dwarfche lyn van de derde Tweede van de tweede Eer - fle , by p , daar de tweede Eerfte eindigt , heeft de langte van twee Tweedens . Die door de eerfte onderfte onderdeeling van de derde Eerfte loopt, is een Tweede en veertien Punten lang ; op die plaats is het Hoofd op zyn allerfmalfte , en daar omtrent bepaalt zig de opening van den mond : [by ons in Fig . 2 , met letter q aangeweezen.] De lyn , wélke door de tweede Tweede van de derde Eerfte loopt , bepaalt de langte van den Neus , wel- ke by dit punt eindigt, en gaat door het middenpunt van de Neusgaten heen , die ee- rse opening hebben van omtrent een Twee* de. Eindelyk bepaalt de Horifontaale lyn by de derde onderdeeling de langte van de bovenlip , [in Fig . 1 , by e ,] en beüuit het Hoofd”.

Tot dus verre is de meetkundige bepaa- ling van het Hoofd, vlak van vooren gere-

geld,

HET

PAARD.

ia* NATUÜRLYKE HISTORIE

het geld , en men kan dezelve in de eer Re Figuüt fAARD. gemaklyk nagaan. Dan hier by behoort nog ee- ne andere bepaaling, welke de proportie van een Paardehoofd op zj^de aanduid. En in- derdaad , ik voor my agt het weezenlyk van belang , de fraaiheid van een Paard op zyde wel te kennen. Immers valt het oog meest op de fchoonheid van een Paard , als men het ter zyde zietvoorby loopen of flappen. Een onkundige zelfs zal hier over veeltyds zeer wel oordeelen; het oog en de dagelykfche befchouwing van voorbydraavende Paarden geeft denzulken eene kundigheid, die alleen van het gezonde oordeel , en ’t vergelyken van het algemeen fchoon, tegens het onge- meene lelyk of misvormd afhangt. Het ken- nen van een welgevormd Paard, vlak van vooren , of van agteren , vind men daaren- tegen minder algemeen. En dit is de re- den , dat de Paardenkoopers en onze Boe- ren, vooral op de Paardemarkten , als zy een onkundig Jonkertje of een Jan Salie voor zig zien , de Paarden , die eenigen misfland van vooren of van agteren hebben , meestal op zyde zwenken en dry ven : des men aan een kooper, die niet ook op de geflalte van vooren of agteren let , wel dra zie , dat hy niets van de kneep weet. Met dit alles is ’t egter waar, dat ’er, hoewel ’t minder moei- lyk zy , over de Schoonheid van een Paard van ter zyde , dan van vooren of van agteren , te oordeelen , nogtans ook meetkundige re- gelen zyn , welken een kiesch Kenner wee- ten moet , en die de Heer BOURGELATin de ezer voegen opgeeft.

Vol

VAn HOLLAND. 12 5

Volgens de afmeeting in Fig. 2 , en naar zyne gemaakte verdeelingen , is het Hoofd , op zyde befchouvvd , van het Neusbeen , by

r, tot aan het fcherpe van de onderkaak by

s, in zyne alleruitgeftrektfte breedte, vier Tweedens lang; en hier door word mede be- paald de breedte van de Wangen. Voorts beftaat de langte van de doorfnyding van de Onderkaak , by f, tot aan het Neusbeen u , uit één Eerfte en dertien Punten ; en van den Baard , by v , tot aan het Neusbeen w , uit twee Tweedeiis , en tien Punten . Doch by deeze meetkundige proportie heb ik dit aan t;e merken ; dat , hoe zeer dezelve naast- by de evenredige fchoonheid kome, onze Hollanders evenwel nog eene byzondere op- lettendheid op dit gedeelte van het Hoofd vestigen. Men weet , dat veele Engelfche , en ook eenige Holfteinfche, Paarden het Neusbeen merkelyk krom hebben ; waarom men dezelve ook wel Ramskoppen noemt. Over ’t geheel is het Neusbeen, by onze Hollandfche Nationale Paarden , zeer plat en rechtftandig; de Wangen zyn daarentegen bolder en vleeziger dan die van veelen der uitheemfche Paarden : zoo dat men mogelyk nergens , vooral Boere- of Nationaale-Paar- deny vinden zal , welker Hoofd meer naar het zwaare en knokagtige, als ik het zoo mag uitdrukken, helt. Intusfchen hebben onze Landzaaten , genoegzaam algemeen , by uit- flek veel op met een Paard , welks Hoofd op zyde fpits toeloopt ; dat is , wanneer het , van het Neusbeen, tusfchen den Baard of de Onderlip en het opperfte van ’t Neusgat,

HST

PAARD,

t2Ó NATUURLYKE HISTORIE

nÊT fpits toeloopt. Dit noemen onze Boeren een j*aard. fyn kopje , een dun fnuitje , enz. Naast dee- ze proportie geeven zy vooral ook agt op de Ooren. Onze Autheur fielt derzelver be- hoorlyke langte op twee Tweedens en drie Punten , zoo als by x is aangeweezen; en zegt, dat zy één Tweede en agt Punten van elkander moeten flaan. ’t Is wonder dat die fchrandere' Kenner ook geene maat van de dikte der Ooren in het ronde opgeeft, waar op onze kundige Landslieden wel degelyk letten. Zy meeten den afftand der Ooren met de vingers , door twee of drie vingers in de breedte ’er tusfehen te leggen ; en pas- fen de dikte der Ooren , tusfehen de ronde greep van den voorflen vinger en den duim. Vooral behaagen hun geen overhangende of al te fterk vooruitfteekende Ooren; zoo als het Oor hier , in de nevensgaande twee- de Figuur j wat al te ver voor over gete- kend is.

Proportïen Juister komt ons ’s Mans opgave der pro- van den portie van den Hals voor; fchoon onzeHol- iials< landfche en Vriefche Paarden denzelven over het algemeen ronder hebben ; en onze Natie daarenboven zeer gefield zy op Paar- den, die een gedrongen ronden Hals heb- ben. Zy willen naamlyk, dat de bogt van den Hals , van agter de Ooren af, tot aan den fchoft, meerderden vollen trek vaneenhal- ven Cirkel befehryft; en dat het geheele ge- ftcl van den Hals zelfs eenigzins agter over helt, waar tegen dan het Hoofd als ’t ware indringt. Dan, des niettegenflaande , is even- wel de proportie , die wy by den Pleer

BOUR-

van HOLLAND; 127

BOüRGELAT vinden, zeer goed, inzon- derheid voor een Ry- of Manege* Paard. Hy fielt naamlyk, dat de juiste breedte van den Hals, als men het Paard van vooren be- fchouwt, moet zyn, drie Tweeden $ en agt- tien Punten ,* zie Fig. 1. y, z. En als men het Paard op zyde ziet, zegt hy, moet men den Hals rekenen , van den Nek by x en het agterfte gedeelte van de plaats daar de HaJfter op rust, tot aan zyn begin en oor- iprong uit de Schoft by h , op de lengte van een Meetkundig Hoofd, als in de daar op getrokken Lyn gemerkt ftaat. Hier by zou men, volgens de aftekening van Fig. 2, kunnen voegen, dat de ftand van het Hoofd in een welgefteld Paard, op zyn fraaifte, met de Proportie-Lyn van den Hals, een vry regelmaatigen driehoek befchryft. Men rekene van x tot h voor den Hals ; van den Nek by x tot de Onderlip by a , voor de Langte van ’t Hoofd ; en van a tot h voor den afftand van ’t onderfte gedeelte van ’C Hoofd tot aan den oorfprong van den Hals uit de Schoft. Dit doende zal men bevin- den, dat deeze drie lynen nagenoeg even lang zyn; ’t welk, mjms oordeels, de Meet- kundige kennis van eene welgemaakte pro- portie van het Hoofd en den Hals niet wei- nig opheldert ; en te meer van nut is , om dat deeze meeting, zelfs by de raaming, zoo als onze Boeren en Paardenkoopers met hunne Ellehoogen of Stokken meeten, ge- fchieden kan. Onze Boerenlieden naamlyk , (om dit in ’t voorby gaan te melden ,) die den Paarden- en Koejenhandel in Holland en

on-

1

1

HET

PAARI>*

128 NATUURLYKE HISTORIE

«et onze nabuurige Provinciën dry ven , hebben mm meestal een ftok by zich, gewoontyk van doornenhout vol knobbels. Naar deezen ftok meeten zy , met het daar opftellen der hand , van vier , drie , twee vingeren of flegts éénen vinger , de hoogte , langte en breedte der Koejen of Paarden; zelfs weeten zy in zeker postuur op dien Stok kwanswyze te leunen, terwyl ze juist de welftandigheid van het dier afmeeten. Zulks gaat bydes bedreevenen veelal zoo wis, dat zy weddenfchappen op deeze maat durven aangaan ; en op een duim twee drie de maat bepaalen kunnen. Dus zou gevolglyk de hier opgegeeven driehoeksberaaming , nopens de welftandigheid van den Hals het en Hoofd van een Paard, als zeer eenvoudig en naauwkeurig,by de gemelde gewoonte mede plaats kunnen hebben.

Voorts ftelt men , dat de Hals , van des- zelfs famenvoeging met de onderkaak by £, tot aan de bogt by Ü , daar het midden van den Hals gerekend word, de breedte heeft van vier Tweedens en vyftien Punten. En van deeze famenvoeging af, tot op de in- hegting in de Borst, te weeten van t tot/, moet de Hals lang zyn vyf Tweedens en twaalf Punten; zoo, dat, gefield dat by b het midden van den Hals zy, dan beftaat de geheele lengte van een welgeproportio- neerdenHals, in zyne bogt, uit elf Twee- dens. Wyders is de breedte van den Hals , van daar dezelve in de wervelen van de Schoft by h zamengevoegd is , tot daar ze zig met de Borst by ƒ vereenigt , bepaald op twee

Eer -

van HOLLAND. 129

Ëerftcns , een Tweede en zes Punten. By dit alles zoude ik voor my verkiezen , dat men eene meetkundige bepaaling konde geeven, waar dat de kromme lyn of halve cirkel van den Hals in de tweede Figuur getrokken, van de Ooren af gerekend op de Lyn ƒ en h , by c best moest vallen , om een fraaien Paar- denhals te vormen. In deeze Figuur daalt de- zelve van x tot c 9 op omtrent twee Twee- dens van de Schoft: gaarne had ik hier by wel eenig teken van de Schoft en derzelver begin gezien ; dat zig in alle Paarden vry zigtbaar opdoet. Onze Boeren , die , als ge- zegd is, van een ronden Hals houden, agten den Hals zeer fchoon , wanneer de Halsfpier, welke men kennelyk genoeg in den Paarden- hals als eene omgekeerde halve maan ziet, zig even boven de Schoft verliest, en ’er eene goede anderhalve handbreedte van af zy ; ’t welk na genoeg met de aangeweezen Maat in de Fig. overeenkomt. Verder houd ik het , fchoon de Hals hier zeer wel gepro- portioneerd zy , onder verbetering , daar voor , dat onze Hollandfche en Vriefche Paar- den, in dit opzicht, eene fchooner propor- tie hebben. Derzelver Hals naamlyk is ee- nigzints ronder, zynde, in een juister rond, meer gevormd naar het beloop van een vier- de gedeelte van een volkomen cirkel.

Wanneer men van de fraaie geftalte van een Paard {preekt, komt zekerlyk deszelfs Borst niet minder in aanmerking dan de Hals; waarom wy dezelve insgelyks wat nader zul- len befchouwen. Dit gedeelte tog is dat gee- ne , dat in alle viervoetige Dieren , ja ook

IV. DEEL. I in

HET

PAARD*

Proportien van de Borst.

r3o NATUURLYKE HISTORIE

KET in de Vogelen, het cierlykst is, en ’t meest paard, in ’t oog loopt, vooral in dezulken, welken den Hals en het Hoofd vry kunnen bewee- gen: in de Paarden althans is de Borst ge- noegzaam het voornaamfte ^ gedeelte der fchoonheid , b37zondcrlyk van vooren. Men bepaalt de Borst in dien ftand, zoo als dezel- ve in Fig. i. by ö, b, afgeperkt is tusichen de twee Schouders, of liefst de Schouder- fpieren gedeeltlyk ’er by gerekend, op de breedte van twee Eerjiens , of twee derde van de lengte van het Hoofd. In een wel- gevormd Paard vertoont zich de kol van de Borst, by e, in deezen ftand, juist loodrecht onder het midden der Onderlip : en aan het waarneemen van deezen regel ligt ons te meer gelegen, om dat dezelve, zonder de meetkundige ftelling recht te kennen, een wiskundige regel voor het oog, ja, om zoo te fpreeken, by de gis, genoemd mag wor- den. By de Schilders en Tekenaars word de fraaiheid der proportie in een Mensch , wan- neer zy naar ’t leeven tekenen, alleen op het oog afgeperkt, naar de plaatfing van den Keelput, of de holte onder de Kin in den Hals; en vervolgens naarde holligheid, die vlak op het Borstbeen is , en de Borstfpieren evenredig links en rechts affcheid. Even zoo geeft ook hier deeze aflcheiding, voor in de Borst van een Paard, een gewis Middelpunt, uit welks evenredige zylingfche Spieren de welftandigheid van een Paard nagegaan kan worden, ’t ls daar benevens hieruit, dat een fchrander Paardenkenner, die een Paard wel voor de Borst ziet , ontdekken kan of

hes

van HOLLAND.

13*

het Paard mank gaat , of, zoo als men zegt , het in de Borst gereeden is. Ook is, voor ’t fa aap* overige, het wel kennen van de Borst, en derzelver goede gefteldheid , de ziel der Paar- denkennis ; niet alleen om dat men ’er het regelmaatige fchoon uit kan afleiden ; maar wel byzonder tevens , om dat de voornaam- fte kragten van een Paard , tot den arbeid en den landbouw, in de Borst opgeflooten zyn.

’t Is hier mede als met deo Mensch, wiens welgeftelde Borst met het hoogde regt aan- gemerkt mag worden , als eene der voor- naamfte bronnen van zyne kragt en gezond- heid.

Aangaande de overige uitgeflrektheid nu van de Borst; men ziet dezelve, in Fig. 1. by Ö , 1 5 $ , van vooren vertoond , vervol- gens in Fig . 2. op zyde. Hier word dezelve bepaald, tusfchen de fchuine lyn ƒ, A, en de loodrechte lyn A , k , met den verderen omtrek van de Borst. Om de meetkundige welftandigheid van deeze Borst op zyde aan te duiden, ftelt de Heer b o ur ge lat ge- grond voor , het trekken van eene loodrech- te lyn , die van de Schoft by A nederdaalt » tot op den grond by i; waar op hy dan de verdere proportie der Dyen en Voorpoo- ten, in derzelver deelen en ftand, bepaalt.

Uit deeze befchouwing kan men , fchoon hy ’er hier niets van melde , ten duidelykfte af- leiden, dat men, in de Paardenkunde , eene welgemaakte Borst, op zyde en tegen den Buik aan befchouwd , altoos moet ftellen rechtftandig te zyn met de Stukken of agter- fte deelen van den Elleboog. Fyne kenners I 2 zieö

JTET

PAARD.

Proportieü van het overige van ’c Voorftel.

132 NATUURLYKE HISTORIE

zien evenwel niet ongaarne, dat de Elleboo- gen een weinig buiten het rechtftandige ag- terwaards wyken; als maar de Hoeven en de Vetlokken fyn en net voorkomen, mits- gaders recht ftaan: zoo als een Tekenaar een Menfchen Voet lynrecht onder denKeelput en de holligheid van de Borst trekt. Wydersisde Borst van vooren,by g,een weinig uitfleekend, ’t welk, als ’t niet te veel is , mede voor geen misftand gehouden word. Met betrekking tot de Borst , den Voorarm en het verdere ge- deelte van het Voorbeen , fielt men vervol- gens , dat de Borst in het midden en op zyde gerekend, tot aan ’t begin van den Arm, eene breedte heeft van een Eerflen , een Tweeden en twaalf Punten*) dat te zamen uit- maakt 108 Punten , of de langte van een half Hoofd, gelyk ons, op de lyn van ƒ tot k aangeweezen is. Hierop luid de verdere bepaaling van onzen Autheur aldus.

De Voorarm, (van de knop of de punt van den Elleboog , tot aan zyn voorfle ge- deelte , dat is van f tot aan 3 ,) zal de breed- te van een Eerfte , en van vooren, daar hy zyn aanvang neemt, befchouwd, de dikte van een Tweede en agttien Punten hebben. Zie Fig. 1. tf. Boven de Knie moet hy , daar hy op zyn allernauwfle is , op zyde de breed- te van een Tweede en dertien Punten , en van vooren de dikte van een-en twintig Pun- ten hebben. Zie Fig. 2. i en Fig. 1. fe. De Knie, van vooren befchouwd, heeft, daar zy op het allerdikfte is , de breedte van een Tweede en twaalf Punten. Zie Fig. 1. i. En op zyde een Tweede cn elf Punten. Zie Fig .

van HOLLAND. 133

2. m. De Vetlok, (de Pees daar onder be- greepen,) heeft op zyde de breedte van een Tweede en drie Punten . Zie Lzg. 2. n. En van vooren befchouwd, heeft hy in het mid- den de dikte van 18 Punten . Zie Fig. 1. 0. De Kogel, van vooren gezien, is een Twee- de en zes Punten dik, en even zoo breed op zyde, de pyp daar onder begreepen. Zie Fig. 1. J3,en Fig. 2. q. De Koot is op zyde twintig Punten breed, en van vooren een- en twintig Punten dik. Zie Fig. 2. r en Fig. 1. £

Na deeze Meetkundige opgave van de dikte der voorfchreeven deelen, leert ons de Heer bour gelat, derzelver welvoeg- lykfte langte kennen. Volgens hem is de Voorarm welgeproportioneerd , als dezelve van den Elleboog, Fig. 2. by f , tot aan de eerfle famenvoeginge van de Knie by t, van agteren twee Eerftens en agtien Punten lang is, zoo als de lyn van t tot u aftekent; en voorts van die famenvoeging of van t af tot den grond toe , dezelfde langte heeft. Van vooren verfchilt deeze maat; want dan re- kent men, van onder de Borstkol t af tot op den grond, de langte van een Hoofd, twee Tweedons en zestien Punten. De Voor- arm is van vooren , tot aan de Knie , vyf Tweedens lang, zoo als de lyn b aanduid; de Knie zelve fielt men by U* op een Tweede en twintig Punten ; de Pyp by % op twee Twee- dens en veertien Punten ; den Kogel by p op agttien Punten ; en de Koot met de Kroon , by 3 ? op een Tweede en twaalf Punten ; waar mede de maat van den Hoorn na ge- .

I 3 noeg

HET

PAARD.

134 NATUURLYKE HISTORIE

«KT noeg overeenkomt. By dit alles , hoe zeer paard, deeze maat, naar’t gevoelen des Autheurs, een volmaakt fchoon Paard aanduide , ftaat het my egter vry aan te merken , dat hier omtrent, ten aanzien van onze Nationaale Paarden , eenige afwyking plaats heeft. Het komt my voor, en veele bedreeven kenners zyn het met my eens , dat onze Paarden , hoewel zy in hunne proportie uitneemend fchoon, ja veelen derzelven fyn van talie genoemd mogen worden, over het geheel zoo fyn en dun van pyp enbeenennietzyn, als de Franfche , Engelfche, Turkfche en Hongaadche Paarden. Zeker is het, dat alle onze Nationaale Paarden, die den ouderdom van agt of tien jaaren bereiken , ongemeen veel zwaarder van Vetlokken zyn, dan de Uitheemfchen ; ’t welk onze Paardenkoopers ook wel weeten , die ze daarom dikwyls fchee- ren. Daar benevens heeft men opgemerkt , dat de Nederlandfche Paarden , byzonder de Vlaamfchen , Brabandfchen en Stichtfchen , die veel in ’t zand of op zwaare wegen loo- pen , doorgaans platter en breeder van Hoe- ven of Hoornen zyn; welke eigenfehap zelfs met de voortteeling fchynt over te fpruiten. Midlerwyl wil ik gaarne toeftaan, dat de ge- regelde proportie , als men den Meetkundi- gen Regel van de Lengte van het Hoofd af- leid, o,/k in deezen met de fchoonheid van onze Paarden zou overeenkomen; en dus ftaat alles, ’t geen men hier wel moet gade- flaan, in proportie.

proportie» Tot hier aan toe bepaalden wy ons tot de

van het welftandigheid van een Paard , met opzigt

tot

van HOLLAND. 135

tot het Voorftel ; laat ons nu eens befchouwen , wat ’er tot de welftandigheid van een fraaiMd- delftel behoort. De Heer bourgelat (lelt , dat het Lyf van een Paard , in zyne alleruitge- ftrektfte breedte en dikte beide , de Meet- kundige maat van een geheel Hoofd heeft. Hy verflaat hier door breedte den afftand van ’t begin van den Arm k tot Z , de plaats , daar de Ribben eindigen, en de Buik of het Agterftel begint : ook eigent hy diezelfde breedte aan ’t Paard toe , als men ’t vlak van vooren, met de uitzetting zyner zyden be- fchouwt. Zie dezelfde breedte in de, eerfte Figuur op de lyn k , l. Voorts verftaat hy door de dikte den afftahd van m totw;gelyk hy dus ook de dikte van het Lyf, van de Schoft by h , tot aan ’t begin van den Elle- boog by f , op dezelfde Hoofds Lengte be- paalt. Naar die proportie zinkt het Lyf, zoo in de holte van den Rug, als indedoor- hanging van den Voorbuik , volgens de maat by u , een Tweede en zes Punten door. Dee- ze Meetkundige w aarneeming is van veel gewigt; devvyl men, als men zulks behoore- lyk opmerkt, daar door in Raat is, om het gebrek van de zoogenaamde Hangbuiken recht te kennen , en tevens een zoogenaamde!! Zaalrug te onderfcheiden ; gebreken van het allerüegtfte flag. Wanneer men , by de be- fchouwing van een jong Paard, naauvvkeurig op deezen regel let , zal men zekerlyk vry gegrond kunnen gisfen , zoo niet na genoeg bepaalen, dat de Rug en Buik van het Dier, als het in dit geval Begts een punt van dien regel afvvykt, in laatere dagen meer zal door-

HET

PAARD.

Middel-

ftel.

MRT

PAARD.

136 NATUURLYKE HISTORIE

zakken , en uit de vereischte welltandigheid wyken; vooral indien het onder den Man bereeden zal worden. Gelyk de Wervel- beenderen en de Ruggegraad in den Mensch hunne welltandigheid verliezen , naar gerade van den arbeid, of de gewoone groei, zoo heeft dit ook byzonder plaats in de Paarden. Hierom is ’t dan ook dat de Autheur den Rug van het Paard, volgens de natuur, wel uit- drukkelyk laager bepaalt, dan de Schoft aan den Hals by h. Indien men van daar eeneWa- terpaslyn laat doorloopen, vind men de door- zakking van tot m juist twee Tweedens ; en wel zoo, dat deeze Waterpaslyn, omtrent de hoogte van het Kruis, by^, niet meer dan een Tweede boven ’t zelve verheven zy. Anders krygt het Paard , zegt hy , een Zaak rug, of, door het tegengeftelde, een Rug als een Muilezel. En hier uit volgt dan ee- ne vry geregelde maat over ’t geheel, die uit de Schoft kan en moet genomen wor- den , om de goede proportie van een welge- maakt Paard bykans op het oog te kunnen nagaan. Zulks kan , vooronderfteld zynde , dat men de lengte van een Ploofd wel kent en in ’t geheugen heeft, op die manier met weinig moeite gefchieden. Immers geeft de maat van de Schoft by h tot aan ’t begin van den Elleboog by f juist de lengte van een Ploofd. En als men deeze loodrechte lyn verlengt, tot aan o de plaats, die evenwy- dig aan den omtrek of rondte van de waare Ribben en het Borstbeen is , dan verkrygen wy eene dikte van een Hoofd , een Tweede en zes Punten . Trekt men nu vervolgens

van HOLLAND. 137

die loodrechte lyn van dit evenwydige punt aan het Borstbeen, tot onder aan de Vet- lok , by s> , dan zal men weder even die laatst- genoemde lengte vinden. Als men dan daar- benevens van de Waterpaslyn by ^ de twee Tweedens afneemt, voor de doorzakking van den Ruggegraat, en men zet de opgemelde maat van een Tweede en zes Punten aan den Buik aan, zoo zal deeze juistheid terllond begreepen, en genoegzaam by raaming ge- gist kunnen worden.

Dat wy nu, het bygebragte wegens het Middelftel voldoenend oordeelende, om een duidelyk begrip van deszelfs proportien te vormen , ten laatfte nog het oog Haan op het Agterftel . Hier omtrent is onze Natie, ge- lyk wy boven reeds gezegd hebben, ’er zeer opgezet, dat onze Paarden rond en vleezig van Billen en Agterftel zyn: zal het Dier den naam van eeh welgevormd Friesch of Hollandsch Paard draagen, dan word ’er zulks inzonderheid in vereischt. De proportie , door den Heer bourgel at gefield, be- antwoord , ’t is waar , hier aan niet volko- men; doch ze behoud des niettegenftaande haare waardy, en is egter , met eenige toe- geevenheid , ook op onze Paarden zeer wel toepasfelyk; om dat de evenredigheid, op den eerften regel gegrond zynde , voorts op alles naar gerade overgcbragt moet worden ; ’t welk ons hem te gereeder doet volgen. Men neeme dan , naar zyne onderrigting , in aanmerking , dat , als men het Paard op zyde befchouwt, gelyk het in Fig. 2 afge- becld Raat, de hoogte van het hoogde ge- 1 5 deel-

HET*

PAARD.

Proportien van het Agterftel.

HET

TAAKD.

i33 NATUURLYKE HISTORIE

deelte van ’t Kruis, by tot aan de Smeer- fchyf 0, net is twee Eerftem , een Tweede en vyftien Punten , en dus ongeveer een Tweede minder dan een Hoofd. Vervolgens fielt hy den affland van de Smeerfchyf by <s , tot onder het uitfieekende uitwendige en zylingfche gedeelte van den Hak by & , op dezelfde maat; en zoo ook van dit laatfte ge- deelte tot op den grond. Men kan des uit deeze opgave al wederom een eenvoudigen regel trekken. Te weeten: zoo men op het oog , of met eene Paardenkoopers beraa- ming , van het Kruis se tot de Smeerfchyf <5 , van 'daar tot op den Plak by sr, en voorts tot op den grond, eene gelyke Lengte gist of beraamt , dan zal men ook na genoeg dee- ze welflandigheid bepaalen ; en, by eene overboodige Lengte of kortheid van één dee- zer drie deelen , den misftand terftond ont- dekken. Langs dien eigenften weg is de proportie van het uitftek van den Bil insge- lyks zeer gereed te kennen; dewyl de af- lland van het opperfle gewrigt van het Heu- pebeen by ff tot aan het punt van den Bil by g weder dezelfde maat heeft. Alleenlyk zou- den onze Nationaale Paarden , om de voor- gemelde reden, hier aan den Bil nog wel een puntje meer uitloopcn. En dit komt over ’t geheel in aanmerking, met opzicht tot het geen onze Autheur zegt, wegens de meetkundige proportie van het Kruis en de Billen van ’t Paard, van agteren befchouwd , zoo als dezelven zig in Fig. 3. voordoen; ter bepaalinge der welflandigheid van een Paard van agteren. Hiertoe word naamlyk

ver»

van HOLLAND. 139

vereischt, dat men, als men het Dier du; vlak van agteren befchouwt, over hethoog- fte gedeelte van ’t Kruis by sc de Schoft j moet kunnen zien. Dit Kruis heeft dan* volgens den Heer bourgelat, ter plaat- ze , daar het over het opperfte van den Staart loopt, de dikte van twee Eerft ns , een Tweede en agt Punten , zoo als de Lyn sc , vc , aanwyst. Maar men mag deeze propor- tie voor onze Nationaale Paarden wel wat breeder ftellen; en zoo ook de dikte der Billen, welke hier, volgens de Lyn op twee Eerftens en twee Tweedens gebragt zyn , wel iets vermeerderen ; om dat onze welge- vormde Nationaale Paarden de Billen ron- der hebben, dan ze hier bepaald zyn. Dog het uitftek van den Buik, dat hier te gelyk in deeze Figuur zeer wel voorkomt , zou ik niet veel meer vergrooten, fchoon onze Na- tionaale Paarden veelal ook daarin wat meer uitdyen. By de Lief hebbers , onder onze Na- tie, valt dit laatfte niet zeer in den fmaak; maar de Billen zien ze liefst wat rond en glad, vooral by fraaie Harddraavcrs ; en dan houd men ’t voor niet minder fchoon, als die ronde Billen wat fyn toeloopen, gelyk de maat van twee Tweedens en zes Punten by Letter m aanduid. Wat verder aanbelangt de wydte van het Been , dat men veelal voor de Dye houd , maar bourgelat omfchryft als het Been , dat door het Scheenbeen ge- maakt wordt, en by ons door de bank den dunnen Agterbil heet; dezelve word, ter plaatfe van de fnyding van den Bil , op de Lyn jv, &C-) in Fig. 2., door onzen Autheur

op

HET

PAARD.

NATUURLYKE HISTORIE

tiET op de maat van drie Tweedens en zes Punten ge*

'aard. lteld. En de dikte van dit gedeelte van ag«

teren, in Fig. 3. door m aangevveezen , be- ftaat, als gezegd is, uit twee Tweedens en zes Punten . Zo maakt ook de breedte van het Been boven den Hak , op zyde befchouwd , twee Tweedens en zes Punten uit; maar, als men ’t van vooren of agteren beziet , is het een Tweede en drie Punten dik. Zie Fig. 2. o, oen Fig. 3. (p. Den Hak zelven berekent men van agteren daar hy het allerdikfte is, op een Tweede en tien Punten , zoo als in Fig. 3 ,j0 biykt; dog, op zyde, van zyne bui- ging tot zyn Hoofd befchouwd , beflaat de- zelve , daar de Peezen ’er by komen , de wydte van twee Tweedens en zeven Punten . Zie Fig. 2.

In de nog overige onderfte deelen vordert bovenal opmerking de Pyp , als in welke niet weinig fraais van een Paard ligt , om dat de- zelve de fynheid en properheid der Pooten vertoont ; waarom onze keurige Schryver derzelver proportie ook vry fyn gefteld heeft. Zy is, zegt hy, in ’t midden, op zyde, met de Pees daar onder begreepen , by c r in Fig.

2 , een . Tweede en zeven Punten breed : en , dan is deeze Pyp nog niet op zyn allerdunfte gerekend ; dewyl dezelve , daar ze laager tegen den Vetlok en naar de Kroon toe toe- loopt, nog dunder word. Van agteren is zy, om dat men ’er dan de Pees niet inziet, ook veel dunder en fynder , zoo dat derzel- ver dikte aldaar, als in Fig. 3. Letter ^rblykt, fchaars 20 Punten zy. Aan de Vetlok en den Kogel evenwel word. deeze Pyp breeder :

van HOLLAND. 141

dog ze vertoont zig wanflaltiger naarmaate dat ze, zo ’t wat ver ga, verder afwykt van de proportie door den Heer bourgel jyr opgegeeven. Onze Nationaale Paarden heb- ben, egter, naar myn denkbeeld, deeze maat iets grooter dan die van een Tweede en tien Punten op zyde , en een Tweede en agt Pun- ten van agteren , de Vetlok ’er onder begree- pen; zoo als de maat hier gefield is. Zie Fig. 2. z/,en Fig. 3 ,£y. Ook tvvyfFe lik zeer, of deeze maat niet wat al te fyn bepaald zy ; om redenen, dat men een der uitneemend- fte Schoonheden van een Paard, in de fyn- heid en dunheid deezer deelen , fielt. Op ee- ne dergelyke wyze gaan kundige Schilders en Tekenaars zekerlyk mede vry wat te verre, met tegens de hier vereischte proportie te zondigen. Men ziet dit maar al te dikwils, zelfs in anders wel uitgevoerde Kunsttak- ken, Printen en Tekeningen, in welken by- zonderlyk de Vrouwe-Schenkelen zoo dun of gracelyk, gelyk het kunstwoord luid, gete- kend zyn, dat het natuurlyke fchoon ’er niet weinig door gedwongen worde. En zulks , vermoed ik? heeft ook vry wat plaats in dee- ze proportie: dan ’t nadert niettemin aan ’t fchoon, en ’t voldoet dus in deezen zin. Wy- ders houd ik het nogtans , ten opzichte van onze Hollandfche Paarden , daar voor , dat zy , naar gerade van de rondheid en kloekheid hunner geflalte, tegen alle Paarden uit ande- re Gewesten, de proportie van den Kogel en de Vetlokken vry breeder hebben, zonder dat het aan hunne welflandigheid benadeelt. En, zoo myneLeezers getuigen zoeken, ik

HET

PAARD.

MET

PAARD.

142 NATUURLYKE HISTORIE

durf ben, als Beoefenaar en Liefhebber der Schilder-en Tekenkunde,.gelyk ik meermaals gedaan heb, onbefchroomd wyzen naar on- ze Hollandfche Schilderbaazen , byzonder de- zulken , die Nationaale Paarden getekend en gelchilderd hebben. Men vergelyke hunne tafereelen tegens die van Uitheemfche Paar- den Schilders , en men zal de waarheid ten klaarde bevestigd vinden : voor al in de Paardjes van es a Y as, van de velde, stoop, verschuur, potter enande- ren ; als men daartegens vergelykt de Paar- den van wouwerman, die veel Modellen van de Italiaanfche Paarden van zynen Mees- ter bamboots gevolgd heeft; en voorts die van van der meülen, m a a s en an- deren in dien fmaak. By dit alles komteinde- lyk, met betrekking tot den Agterpoot , nog des Schryvers bepaaling van de eigentlyke Koot , die den Kogel aan de Kroon of Hoe- ve liegt. Hy Relt derzelver wydte op een Tweede , en derzelver dikte op een-en twin- tig Punten , naar uitwyzen van Fig. 2. w en Fig. 3. x. Hier mede befluit deHeerBOUR- gelat zyne bepaalende afmeetingen van den Agterpoot; zonder iets te melden van den omtrek der Kroon , en des Hoorns of der Hoeve; welk gedeelte evenwel ook een aanmerkelyk duk is , daar kiefche Paarden- koopers naauwkeurig opletten. Dit fchynt, daar de Authcur anders zoojuist op alle fchoon- heden agt geeft , in den eerden opflag wat vreemd; dog de reden hiervan is denkelyk deeze. Dit gedeelte word, by het bedaan der Paarden, zeer veel gevormd naar de keu- ze

van HOLLAND. 143

ze en kieschheid der Natie ; en dus heeft de Autheur dit voor zyne fraaie Befchiy ving van het beilaan der Paarden overgelaaten ; ’t welk wy ook , betrekketyk tot onze Nationaale keuze , dan wat laater met weinig woorden zullen voordraagen.

Zie daar dan , geagte Vaderlandlievende Leezer, de Meetkundige Regelen van een welgeproportioneerd Paard, naar de gegron- de bepaaling van een der kundigfte Paarden- kenners ; wiens Gefchrift , door de bezorging van den zeer ervaren Heer fontein, keu- rig in onze Moedertaale overgebragt is. ’t Geene wy ’er ter ophelderinge by gevoegd hebben, zal, zoo wy vertrouwen, onzen Landzaaten van dienst weezen , vooral om met meer gemak opmerkzaam na te gaan, in hoe verre deeze regels al of niet toepasfe- lyk zyn op onze Nationaale Paarden. Ik heb ten dien einde het geduld genomen, om, het geen in de nevensgaande Plaat , door Eer - flens , Tweedens en Punten was aangeduid, door eene Alphabetifche aanwyzing op te helderen, ’t Zou naastdenkelyk veelen , hoe gemaklyk de kundige Autheur zig dit begrip voorftelde , by mangel van gewoonte aan Meetkundige Lynen en Stippen , moeite ge- baard hebben , zyne opgave recht te begry- pen : als zynde zulks gemeenlyk alleen bekend , by de zodanigen , die of als Wiskundigen , of als bedreven proportiekundige Tekenaars , dit met een opflag bevatten. Hier en tegen zal myne aanwyzing door Alphabetifche Letters gereeder onder ’t oog van elk onzer Holland-

fche

HET-

PAAKD.

HIT

PAARD.

144 NATUÜRLYKE HISTORIE

fche Leezeren vallen. Wy hoopen des , door de bewerking vanditHoofdftuk, fchoon ?t grootelyks een uittrekzel zy , overtuigend getoond te hebben , dat wy geen moeite fpaaren, om alles, wat onzen Vaderlanderen van weezenlyk nut kan zyn met yver op te fpooren , en aan de hand te geeven. En dus gezien hebbende wat ’er tot de welftandig- heid van een Paard behoort, zal het niet oneigen zyn een volgend Hoofdftuk te fchik- ken tot eene korte befchouwing der Gebreken onzer Nationaale Paarden.

V Y F-

MBETKUiDICE PXOPOITIEN,' tan een PAARD.

vax HOLLAND.

*45

VYFDE HOOFDSTUK.

Handelende over de uitwendige en eenige inwendige Gebreken der paarden.

IN het voorige Hoofdftuk hebben wy ons opgehouden , met eene naauwkeurjge voördragt van de volmaakte deelen en de fchoonheid onzer Nationaale Paarden; thans vordert ons bellek , om ook van hunne on- volmaaktheden te Ipreeken ; en vooral van dezulken, die uitwendig in ’t oog vallen, welken by oqze Landzaaten onder verfchei- den benaamingen bekend zyn. Eene Ver- handeling van die natuur, het zy dat deeze gebreken ook elders gemeen, of aan de Paar- den van ons Land byzonder eigen zyn , word hier te noodwendige!* vereischt , om dat ’er onder gevonden worden , die men volflrekt uit den aart van ons Land heeft af te leiden , of die uit het gebruik onzer Landzaaten hun- nen oorfprong hebben. Voeg hier by, dat alle Schryvers , die de Natuurlyke Historie van het Paard ontvouwen , dit Huk als van een wezenlyk belang aanmerken; in zoo verre zelfs, dat dit gedeelte al dikvvils der- maate uitgebreid worde, dat het bykans het geheele Boek vervulle: even als men, in de Menschkunde, de Ziektekennis, vooral IV. deel. K iu

HET

TAAfflD.

1 46 NATUURLYKE HISTORIE

het in onze dagen, tot verveelens, zoo niet tot

paakd. befpottcns toe , verder uitbreid , dan de

waare kennis van een gezond natuurlyk ge- itel. Myne Leezers hebben egter niet te vreezen, dat ik hen op die wyze lastig zal vallen ; het overtollige daar laatende , en my alleen aan het nuttige houdende, zal ik de opmcrkelyke gebreken flegts fchetswyze , dog , zoo ik vertrouw , voldoende voor- draagen; zonder Haan te blyven op veder gevoelens, nopens de verfdiillende oorzaa- ken en byzondere geneeswyzen dier gebre- ken. Tot meerder gemak, en tevens ten vermaak van min kundigen, (want by uit- Itek kundigen hebben dit hulpmiddel niet noodig,) heb ik, met betrekking tot dit on- derwerp , de hiernevensgaande Kunstplaat vervaardigd ; welke indiervoege ingerigt is , dat men de benaaming der gebreken, op ie- der plaats, waar zich in de Paarden cenig uit- wendig zigtbaar gebrek opdoet, met kleene Letteren aangetekend vinde ; dat egter meer gefchied tot eene gereede handleiding, dan tot eene juiste aftekening van elk gebrek op zich zelve ; ’t welk van te veel omflags zou zyn. Wat verder de inwendige gebreken be- treft; ik zal dezelveu, in zo verre zy by- zonder tot het Paard betrekkelyk zyn , laa- tende de overigen berusten, ter gelegener plaatfe , beknoptlyk omfchry ven. Dan voor- af nog een kort woord , met opzicht tot de bovengemelde Plaat , ten rechten verftande van het bedoelde. De vaste teken-omtrek van het hier afgebeelde Paard , te weeten , die,, welke niet geflipt is, maar met een te-

van HOLLAND. 14^

kentrek doorloopt, duid ons aan den regel- maatigen omtrek van een goed Inlandsch Werkpaard; dat noch van de overbodig vet- de , noch van de magcrfte foort is , maar van die, welke men gemeenlyk tot den arbeid fchikt. Ik verkoos hier toe zulk een Paard van de grootde foort, om ’er des te beter de aanduiding en benaaming der uitwendige gebreken , die ook veelal door den arbeid en het gebruik ontdaan , te kunnen by voegen, Decze gebreken nu zyn door flippen , of een geftipten omtrek , zo na als het de plaats toeliet , aangeweezcn ; en die aanduidende dippen loopcn, of binnen- of buitenwaards van den rechten omtrek. Voorts zyn ’er de benaamingen , naar het beloop dier dippen , zoo veel doenlyk was, in Schryftetters by geplaatst: des die benaamingen overal, daar de dippen buiten of binnen den rech- ten omtrek loopcn, en een uitwendig gebrek plaats heeft, ons die gebreken, of ten min- den derzelver zitplaats , aanwyzen. Men be- hoeft, gevo!glyk,om de plaats van het eene of andere gebrek gcreedlyk t;e weeten , flegts deeze Plaat in te zien; wanneer men, met een ópflag van het oog, dadelyk te regt kan komen. Ik heb , voor ’t overige , in de vol- gende befchryving , zorg gedraagen , van de ontvouwd wordend® gebreken , met een Cur- cyfle tter, op den kant te benoemen; om te kennen te geeven , dat ze onder die benaa- ming op de Plaat te vinden zyn. En dit ge- noeg agtende, om den Leezer het gebruik en oogmerk van deeze Plaat te doen begry- pen , zal ik , myne voorheen vastgedeide K 2 ver-

HÉÏ

PAARD.

HET

PAARD.

De gebre- ken VAN *T HOOFD.

148 natuurlyke historie

verdeeling van het Paard in ’t oog houden- de, een aanvang maakcn met dc befchryving der gebreken van het Voordel ; en wel in de eerde plaatfe die van het Hoofd nagaan.

Een Paardenhoofd , dat men uitwendig voor gebrekkig houd, kan op verfchillende wyzen voorkomen. Men dclt de kcnnely^ ken, over het geheele Hoofd, gemeenlyk, in eene al te gróote dikte , of al te groote fchraalhëid van het Hoofd ; in eene boogswy- ze uitzetting of te derke inzakking van het Neusbeen: en zoo ook in het onderde ge- deelte van het Hoofd , te vveeten de kaaken ; mitsgaders ten opzichte van de zyden, in derzelver onregelmaatige platheid of rond- heid. Deeze en foortgelyke gebreken zyh, uit derzelver benaaming, genoegzaam te bc- grypen. Een dik Hoofde by voorbeeld, is een Hoofd, het welk al te dik en gezwollen van Spieren is; en een fchraal Hoofd , zegt een Hoofd, dat gekrompen en fchraal van Spieren is. Evenwel zyn ’er ook kloofden , welker dikheid of fchraalhëid niet zoo zeer afhangt van de Spieren , (waar aan de mees- te Paardenbefchryvers zig houden als wel van de grofheid of fynheid der Hoofdbeen- deren. Onze oplettende Hollandfche Boeren weeten dit zeer wel; en noemen zulk een Paardenhoofd, dat voor de Star of de Kol zwaar en breed van gebeente is, ’t welk zy voor een zeer aanmerkelyk uitwendig gebrek van ’t Hoofd houden, een Osfenkop ; zoo als men oudtyds het Paard van Alexanderook Bucephalns noemde ; welk woord , in onze Moederfpraake , althans by de Boeren in

Rhyn-

van HOLLAND. 149

Rhynland, bykans altoos op een dergelyk Hoofd word toegepast. Men noemt die zwaar gefpierde Hoofden, welken vleefchig zyn, om die reden, mede w é^Vleesckhoofden. En den naam van een dik Hoofd geeft men ins- gelyks aan een Hoofd, dat zich, digt tegen den Hals , regtftandig ingedrongen, vertoont. VVyders telt men, onder de algemeens wan- ftalligheden der Hoofden, deeze volgende gebreken.

Een Ramsneus^of Ramskop^ve rtoont zich als de Neus van een Ram: de omtrek van het Hoofd heefc, van de kol offtar, omtrent de oogen, tot aan de plaats der neusgaten, eene halve kromte, en het Hoofd bezit al- daar geen aanmerkelyk breeden Lip. Schoon nu deeze Ramskoppen, by onze Nederlan- ders, inzonderheid by de Vriezen en Hol- landers, voor weezenlyke gebreken gehou- den worden , en zulks , met opzicht tóe onze Nationaale Paarden, ook doorgaa, zoo zyn ’er egter , vooral onder de Engelfche enee- nige Hoïftcinfche of Deenfche Paarden , by welken men dit fraai noemt ; terwyl men ’t als iets aan dit ras eigen aanmerkt: ook word dit ras hier te Lande nog al onder de Rypaarden gezogt.

Het tegenovergeftelde van een Ramsneus is een Ingevallen Neus of Ingevallen Hoofd. Zulk een Hoofd heeft dit wanftal, dat het Neusbeen hof ingeboogen zy; ’t welk dan het Paard de neusgaten en den mond verre vooruit doet iteeken. Onze Boeren noemen ’t daarom wel eens een Varkensfnuit , dog meest al een Dikneus ; dat ester ook een ge- it 3 brek

HET

TAAÏvD.

Ramsneus .

Ingevallen

Hoofd.

HET

I'AAllD,

Plathoofd.

Smalkop.

1 50 NATUÜRLYKE HISTORIE

brek van den Neus op zig zclven is , als wat laater gemeld zal worden.

Een Plathoofd is mede een bekend ge- brek ; daar uit ontftaande , dat de Masfeters of de Kaakfpieren , welken in alle Dieren de bolligheid def wangen uitmaaken , plat en niet bol liggen. Hier door word cene der fraaiftc hoedanigheden van een Paardenhoofd misvormd; vooral indien het tot agter aan de kaaken plat blyft; byzonder ook, zoo de Kol , of het Neusbeen , van boven onder aan lynrecht en plat nederloopt : waarom wy het ook, in' de Plaat , op beide de plaatfen aan- geweezen hebben. Voorts komt hier, on- der de misvormingen , nog in aanmerking een Smalkop ; daarin beftaande, dat de Neus, de Boven- en Onderlippen , benevens de overige deelen van het Hoofd, buiten den regelmaatigen vorm van het Hoofd , ipits- agtig en fmal töeloopen : van waar men het ook wel Spitshoofd noemt. Ik heb aan zulke Spits- of Smaikoppen ook wel den naam van Mollenkoppen hooren geeven: welke benaa- nüng, fchoön niet algemeen, evenwel, by vergelyking, zoo als onze Landzaaten tog veel i pre eken ? dit wanftal aanneemelyk ge- noeg uitdrukt. Dan deeze Mollenkoppen moeten niet verward worden, met het ge- brek, dat men Mollenheet eigen tlyk Spitsmui - zenbest noemt; en dat zich, zoo men wil, door cene beet van de Spitsmuis , of Mol- muis , aan de Lippen der Paarden zet. Buiten deeze wanftallen , die aan hetPIoofd van een Paard, door misvorming der Beenderen, of der Spieren, veroorzaakt worden, zyn ’er

van HOLLAND. 151

ook die van de koleur der kol afhangen, ’t Is overbekend wat men by onze Landslieden door een Bles voor het Hoofd verflaat ; en men heeft het al van oudsher, gelyk nog heden, voor iets fchoons gehouden, wan- neer een Paard een Bles , of eene witte plek , die wel geproportioneerd is, voor het Hoofd heeft. Dit is ook de reden , dat ’er mis- fchien geen Volk is , die de konst , om zulke Blesplekken te maaken , zoo wel verflaat, of ten minflen oudtyds verftaan heeft, als onze Nederlanders. Ze wisten die, naam- lyk , toen reeds door konst te doen voortko- men, in Paardenhoofden, die ze natuurlyk niet hadden. In de oudftemy bekende Schry- vers over de Paarden , vind ik beflendig van deeze konst gewag gemaakt: en men ziet dit in zeker Boekje , getyteld Lusthof en Cureer en der Paarden , door Mr. Jacohus de Smet , van de Ouden overgenomen. Als deeze witte Vlek, wel geproportioneerd, en even Han- dig van de Star af, tusfchen de oogkasfen , tot aan den neus, langwerpig, tot op den neus fpits eindigt; dan heet men dezelve een Laaien Bies : hierom noemen de Franfchen zulk een Paard un Cheval de helle face. Maar is het, dat de Blesplek eene onregelmaatige gedaante heeft, en zelfs tot aan, op, en om de oogleden loopt , dan houd men dezelve voor een gebrek; en men noemt zulk eene Paardenkol, Osfenkol of Blaarkops welke laat- Ae benaaming men ’er ook aan geeft, als de Kol kaal en kort is. Vermoedelyk is dezelve daar uit ontftaan , dat de Blesmaakers hunne konst in ’t werk wisten te Hellen, door ’t K 4 ver-

IIET

PAARD.

1 5* NATUURLYKE HISTORIE

ket verwekken van blaaren of builen. Voeg T aard* hier by, dat onze Boeren by ervaring wee- ten , dat de zwarte hairen der Koeien , die door eene zekere ziekte van Etterbuilen, welke zy de Blaar noemen, aangedaan zyn, onregelmaatige witte vlekken bekomen , waar op het hair zelden weder groeit : in dien zin zouden zy ook veelligt door Blaarkop , in een Paard , verftaan , eene kaale witte kolplek voor het Hoofd van een Paard.

Hang-oor. Wat nu verder aanbelangt de andere wan- ftalligheden , in de byzondcre deelen van een Paardenhoofd, deeze raaken inzonder- heid de Ooren, de Oogen, de Neusgaten en den Mond. Dus heeft men , met opzicht tot de Ooren een gebrek, dat men Hang - oor of Ezels-oor noemt ; wanneer de Oo- ren, die, in welftandige Paarden, fteil en leevendig ftaan, nederhangch ; ’t zy voor uit, of zywaards, plat uit weiden; of, ’t geen volftrekc wanftallig is , als zy plat op ’t Hoofd over ’t' gehoor heen hangen , dat cg- ter zelden gezien word; dit noemen de Vrie- zen Oor-aar . Gemeener is het Paarden te ontmoeten , welker Ooren , even als die der Ezels, zylings platagtig uitfteeken : dit noemt men ook Zuil-oor en Druil- oor ; en daar bene- * vens heeft men nog Gtmotfte of Kortooren, die natuurlyk ongemeen kort, of door af- fnyding kort gemaakt zyn. In een fraai Paard worden integendeel fteile fcherpvoor- mtfteekende Ooren eene fohoonheid ge- naamd; van daar heet zulk een Paard , Stout - corig. En dit is inderdaad een teken, dat tot. een vry gewis fcewys van een moedigen

Ito ut

van HOLLAND. ï53

ttout Paard verftrekt ; ’t welk onze Natie zeer wel uitdrukt, door de benaaming van Kittel-oorig Paard : waartegen men een Paard Kreupel-oorig noemt, wanneer de Ooren log hangen, en met hetgeduurig open neer buk- ken van ’t Hoofd zich beweegen , als of het Paard kreupel gong. Eindelyk brengt men ook nog tot de gebreken der Ooren, de Pa- vent of Par ; een ondermynend etteragtig gezwel, dat zig zigtbaar tusfchen de Oo- ren zet , wanftallig flaat , en vericheiden on- gemakken te wege brengt.

Zyn dus de Ooren aan eenige misvormin- gen onderhevig, de uit- en inwendige ge- breken der Oogen zyn niet min aanraerke- lyk. Hier toe behooren voornaamlyk de volgende : Holle Oogkuilen of een Knok- oog , hier in beftaande, dat de Beenkas der Oogen fterkbeenig en knokkig uitfteekt. Dit is by- zonder den zwaar gebeenderden eigen; zoo ziet men ook in zulke Menfchen , dat hunne Oogen forsch en diep gekast ftaan , en zich als ’t ware ingezonken’ opdoen. Onderfcheiden van deezen misfland in het Oog der Paarden is een KlooUoog ; welke benaaming by onze Boeren aanduid, dat de Oogkas klecn, maai- de Oogappel groot is , en ft erk uitpuilt. Is, in tegendeel , de Oogappel kleen , maar het wit van ’t Oog Iterk zigtbaar , en knypen de Wenkbraauwen flerk toe, dan zegt men, dat het Paard Varkens-oogen heeft. Zoo wy- dcrs de koleur van den Oogappel eengroen- agtigen weerfchyn heeft, dan heet het Groen- oog; is dezelve blaauwagtig, en helder naar het withe llende, dan noemt men het Glas -

HET

PAARD.

Var ent.

Knok oog.

Kloot - oog.

Varkens*

oog.

154 NATUURLYKE HISTORIE

het oog. Dog beide deezc laatfte verfcheidenhe-

vaakd. den zyn geen weezenlyke gebreken , ten

zy ze in die gevallen al te fterk kenbaar zyn. Éen gebrek van meer belang vind men in de zoogenaamde Maan- oo gen ; dat te gelyk een inwendig en uitwendig gebrek is , ’t welk zig op verfchillende wyzen opdoet , naar maate van de werking der zinkingftof- fen , die nu eens op de traanklieren , en dan op den Oogappel , het netvlies of hoornvlies, vallen. Hier uit ontftaan dan verfchillende verfchynfels , als witte vlekken , roofjes, puisten, uitpuilingen en niet zelden geheele verzweeringen ; naar welken dit ongemak dan ook verfchillende benaamingen draagt. Over ’t algemeen vertoont dit wanftal zig uitwendig, als de oogleden van het Paard eenigermaate zwellen, en als ’t ware fluiten; het hoornvlies van ’t oog blaauwagtig , en , om zoo te fpreeken, als hoorn verdikt is; terwyl het oog, het christalynen vogt mede verdikt zynde, deszelfs helderheid verliest; waarby dan dikwerf komt , dat de oogleden met zugtige rooven bezet zyn, wanneer men zulke oogen Leepoogen of Traangootig noemt. Deeze gebreken aan de LOogen der Paarden zyn hier te Lande vry gemeen ; om dat zeer veelen onzer Paarden in laage landen en nioe- rasfige weiden graazen : waar by nog komt , dat veelen onzer Boeren, (want de Stalhou- ders en Paardenkoop ers zyn hier omtrent nog al oplettende,) de Paarden met biesgras of flegt Hooi voeren ; en dezelve in dampige Stallen by het Hoornvee zetten; welk laat- fte hier evenwel het minfte leed doet. Men

heeft

van HOLLAND. 155

heeft dit ongeval, zoo ik agte, meest te wyten aan gebrek van goed en genoegzaam Paardengras en Hooi in Holland , zoo als onze Boeren zelven het maaien en gebrui- ken: welk gebrek veelen verhelpen, door goed Paardenhooi, dat in Vriesland, Gel- derland, en de Generaliteit^ Landen, die hoog en droog liggen, gewonnen word. En zoo ’t vermoeden doorgaat, dat de Paar- den, die dit eeton , minder aan Maan-oogen onderhevig zyn, dan dezulken, die zig met ons inlandsch Koeien hooi geneeren , zou dit der nadere opmerkinge overwaardig weezen. Ploe ’t zy, het (laat my althans voor, dat ik meerder Maan-oogige Paarden onder onzen Boerenftand gezien heb, dan in de Steden en by de Stalhouders , fchoon ze ook aldaar gevonden worden , en mogeiyk meer dan hun lief is.

Voorts heeft men hier, omtrent deeze Maan-oogige Paarden , of wel de traanvioei- jing dér Maan-oogftoffe , nog aan te merken, dat de zinkingen, aan welke de Paarden uit dien hoofde onderhevig zyn , eenigziris pe- riodiek of beurtlings wederkeeren. Naar uicvvyzen der ojidervindinge blyven die toe- vallen gemeenlyk drie wecken weg, enduu- ren dan weder vier of vyf dagen , zoo dat zy als maandlyks wederkeeren. Zulks heeft "fommigen aanleiding gegeven, om dit aan dan invloed der Maane toe te fchryven : ’t welk de Heer bourgelat in veele op- zichten gegrond wederlegt. Doch als men begrypt, dat men, van de Maandftondeii dpr Vrouwen fpreekende , niet zo zeer ziet

op

- 1IET PAARD.

TIET

PAABD.

i J6 NATUURLYKE HISTORIE

op de Maan, als wel op de Maand, of der- zelver maandlykfche wederkeering, (van waar ook de Ouden deeze Stonden niet Lu- nar es , maar Menfes , als maandlyks bedoe- lende , geheeten hebben ,) zoo valt men zeer ligt op de gedagten , dat Maan-ocg in dit geval zooveel zy als Maand-oog, ter be- noeminge van een oog, hetwelk aanmaand- lykfchc wederkeerende uitvloeiingen onder- hevig is. Wat wyders den invloed derMaa- ne op eenige gebreken, of natuureigen wer- kingen der dierlyke Lichaamen betreft, wy durven denzelven, fchoon die aan veelen beuzelagtig fchyne, nog zoo volftrekt niet ontkennen, omdat wy dien invloed ten ai- lerduidelykfte in de Planten ontdekken. Hoe verlicht onze Eeuw ook geagt moge wor- den, we zyn egter, onzes oordeels, nog zeer onbedreeven, in die diepe geheimep , welken de Ouden , ondanks de beuzelagtige byvoegfels van bygeloovigen en dweepers, zeer verre en gegrond gekend hebben; in die geheimen, welken heden, by diepden- kende en kundige Lieden , nieuwe onderwer- pen van aandagt worden. Wanneer men voortgaat met den invloed van goede en kwaade lugt naauwkeuriger na te lpooren, ^zal men ook veelligt nader leeren kennen, 'welken invloed de dampkring der Maane en die der andere Planeeten, overeenkomftig met het gevoelen der Ouden, op onzen aardbol, en vervolgens op de dieriyTke lichaa- men , die daar in leeven en zig beweegen , liebbe. Doch het is myne zaak niet , daar- omtrent iets te beflisfen, waarom ik zulks

lie-

van HOLLAND. 157

liever in het midden laate. Met meerdey grond zou men zig ftouter durven verklaa- ren , tegen een vooroordeel, dat by onze Landlieden al zeer algemeen plaats heeft. Veelen naamlyk gelooven vry vast , dat pen Paard des nagts fpooken en geesten kan ont- dekken; alsmede, dat een Paard, wanneer het omtrent eene plaats ryd , daar iemand vermoord is , of daar iemand zig verhan- gen heeft , ’er niet voorby wil , en ge- wis fchigtig word. Ik ben eens met een Boer gereeden tot op de hoogte van ze- kere buitenwooning, daar het Paard niet voorby wilde: het Dier was inderdaad zoo angftig, dat het zweet uitbrake. Ik vroeg, den Voerman en Eigenaar van ’t Paard naar de reden ; hy wilde my verzekeren , dat het Dier aldaar iets ongewoons zag, ’t welk hy niet kon zien ; en verhaalde dat hy tel- kens, op die plaats, die ontmoeting had: dog dat die benaauwdheid gedaan was , wan- neer het Paard ’er voorbygeleid wierd. Ik ,kon zulks niet gelooven, en fchreef het toe aan de eene of andere ons niet in ’t oogval- lend ding, daar het Paard voor fchrikte en fchigtig wierd. Dan, hoe mooi ik ook praat- te, ik kon den Boer niet overtuigen; hy hield egter aan , om het een en andermaal te beproeven ; en de uitflag was telkens even ‘eens. Ten laatfte vroeg ik den Boer, of hy ooit met zyn Paard gehold had ; ’t antwoord was ja; ik heb ginder met de kar en dit zelfde Paard in de floot gelegen”. Ik tragtte hem te overtuigen , dat dit zekerlyk de reden van deeze benaauwdheid was , en

dat

HET

PAARD.

HET

PAARD.

158 NATUURLYKE HISTORIE

dat zyn Paard den indruk van dat ongeval by zig bewaarde. De Boer gaf my flaauw- tjes gelyk, dog hy bleef Rilzwygend by zyn gevoelen ; een natuurlyk gevolg van zy- 11e ligtgeloovigheid ; ’t welk ik nog eenigzins verfchoonelyk agte, om dat onze VooVzaa- tcn van ouds her veel bygeloovigheid voor de Paarden hadden, en ’er iets Goddelyks in Relden, vooral in ’t voorzien van het toe- komende ; als by uitftek bekend is , door de eerbied onzer Batavieren voor hunne heilige witte Paarden. Dan dit in ’t voorbygaan. Na al- les wat wy tot dus ver van de gebreken der Paarden-oogen gezegd hebben, Raat ons nog te melden, dat een Paard op het uiterlyke zeer goede Oogen kan vertoonen, en nog- tans inwendig blind zyn; waardoor een on- kundig Kopper wel eens bedroogen word. De Paardenkoopers,dit wel weetendc,plaatfen daarom het Paard, als zy hetkoopcn willen, met de oogen, in een helder daglicht, in den zonnefchyn ; en als zy een aan de oogen gebrekkig Paard verkoopen willen , zwenken zy het , zoo veel hun doenlyk is , met de oogen naar een flaauwen fomber licht. Voor ’t overige valt het zeer moeilyk, alle de ge- breken der Oogen wel te kennen , en nog mocilyker , die juist te befchryvcn. De ken- ners geeven zig in dit geval veel moeite om alle de deelen van een Paarden- oog naauw- keurig te ontvouwen , en ’t zelve in alles met een Menfchen-oog te vergelyken ; zoo om daaruit de gebreken te verklaaren, als tevens om na te gaan, wat men te denken hebbe van het vergrootende vermogen van

van HOLLAND. 159

’t gezigt der Paarden , cn hun fcherp zien in den duisteren nagt. Maar wy zouden te breed uitweiden, wanneer wy op alle zoda- nige byzonderheden ftaan wilden blyven; waarom wy, zulks ter zyde Hellende , liever overgaan tot het befchouwen der gebreken van den Neus*

Wanneer de Neus, of dat gedeelte, waar aan de Neusgaten zyn,fterk uitpuilt, en het Hoofdgeftel voor ’t overige wel zy, dan noemt men het een Dikneus of Dikmond ; als de Bovenlip daarby zeer breed is , heet het ook wel een Koeneus ; en de benaaming van Smalneus geeft men aan een Paard, welks Neus in tegendeel fpits en fmal is. Daarbenevens houd men een Neus, welks Lugtgaten langwerpig en klein zyn, voor geen goeden Neus. Men noemt dit gebrek een Damp- of Dompneus ; om dat de adem- liaaling, welke de Paarden fterkst door den Neus verrigten , dan korter en met een dam- pig blaazen gefchied. Even zoo houd men het vooreen llegten Neus, als de Neusgaten geheel wyd zyn, of de wanden van den Neus fterk uitpuilen, en, als ’t waré.,tegens de Bovenlip uitkrullen : dit noemt men een een Koker neus of Wydneus . Hier benevens fpreekt men ook van Roodneuzen ; dog dft komt niet voor als een gebrek , maar als ee~ ‘ne fraaie hoedanigheid van den Neus, waar door men het inwendig roode vleefchige ge- deelte, by de ademhaaling, duidelyk in den Neus zien kan; vooral wanneer de Paarden proesten of briefchen. Dit is dat vuur, waarop de Poeëten, als zy het briefchen der

moe-

II ET PAARD.

Dikneus ,

HET

taard.

Droes,

160 NATUÜRLYKE HISTORIE

moedige Paarden befchryven , doelen ; ’t welk hen doet zeggen, het Ros blaast vuur uitzy- ne Neusgaten . Op eene dergelyke wyze zegt men ook van Paarden , die in ’t loopen het Hoofd hoog ophouden , en den Neus voor- uitfteeken, dat zy Neus - windrig zyn, dat is den Neus onder wind houden. Voorts telt men, onder de uitwendige wandaden van den Neus, even als in de Maan-oogen de uitvloeijing der Traankliervogten , in den Neus de onregelmaatige uitvloeijing van het Spot, veroorzaakt door den Droes ; eene k\vaa! , onzen Nationaalen Paarden zoo al- gemeen, dat ik ’er noodwendig iets van die- ns te zeggen.

Onze Hollanders geeven den naam van Droes , in ’t algemeen , aan die ziekte , welke zig,even als inde Mcnfchen , door alle teke- nen van verkoudheid en verftopping , in de fnotklieren, vertoont. Men ontdekt dan, aan de holligheid der kaaken, eerst eene foort van zwelling , of een eigentlyk klierge- zwel; daar na eene ligte, voorts eene dik- ker, en ten laatftc eene bedervende roof- maaken.de ftoffe, die uit den Neus vloeit, en de fnotklieren en vliezen aandoet. Ge- merkt nu deeze ftoffe zoo verfchillende voorkomt, en by veroudering der kwaaie verdikt, zoo heeft men aan deeze ziekte on- derfcheidende behaamingen gegeeven ; men fpreekt van een goeden ^ van een kwaaden,Qn van een valfchen Droes . Door den goeden Droes verhaat men die uitwerkzels der ver- koudheid of fnotverdikkingr, welke zigfpoe- dig ontlast; het zy door eene vroegtydige

ry-

van- HOLLAND. 161

rype etterwording, by wyze van eene zweer tusfchen de kaaken; of door eene werkely- ke ontlasting van rypen fnot-etter uit den Neus ; waar door de DroesftofFe zig dan als met geweld ontlast; dat te gelyk de kwaal in den grond geneest; zoo dat ’er geêne ver- dere deelen meer door aangedaan worden. Maar deeze gefteldheid Haat over tot een kwaaden Droes , als die verder velyke ftoffen zig niet fchielyk genoeg kunnen ontlasten ; of, uit eene al te fcherpe ftoffe beftaande, de tedre Leevensdeelen van de borst, de lugtpyp of longader, en byzonder de longen aandoen. ’t Is deeze Droes, dien men wil, dat voor anders gezonde Paarden befrnette- lyk zou weezen. Wat eindelyk nu nog den yalfchen Droes betreft; onder deeze benaa- ming bedoelt men eene ligte wederagtige vloeijing uit den Neus, welke fchielyk op- houd; dewyl de Droesftoffen zig niet zoo zeer in den Neus , als wel in een of ander gedeelte van het Lichaam, daar ze zig vast- gezet hebben, ontlasten. Deeze kwaal is dus wel een gevolg van de droezigheid ; maar ze is valsch en misleidende, ten opzichte der gewoone plaatfing van den Droes. Veel- al ontdekt men deeze verplaatfing aan den Hals; waarom de Ouden dien Droes Klier - Jlrang en Hals-Jlrang , of Droes van den Halsy noemden; mitsgaders Maan-firang , om dat de Droesftof zig ook wel in het vet derMaa- nen vastzet. Wyders doet deeze Droes dik- werf, en wel doorgaans, de klieren aan de keel aan; waarom men dit ongemak dznkeel- klieren noemt. Voorheenen vermengde IV. deel. L men

HET

TAARD.

162 natuurlyke historie

ret men deeze toevallen met de waare Droes- p,\ard. ziekte ; of men benoemde dezelven met den naam van Strangilioen en IVurg , om dat ze de keel als ’t ware Stranguleeren of verwur- gen.

Midlerwyl is dit zeker, dat deeze ziekte, onder welke benaaming zy dan ook voorko- me, eene van de algemeen gedugtfte en gevaarlykfte ziekten der Paarden is; waar- om meest alle Europifche Natiën zig op de rechte kennis en geneezing deezer ziekte toegeleid hebben. Ze fchynt ook by uitnee- mendheid in dit ons Gewest te gras fe eren ; en ’t is bekend, dat ’er fomtyds geheele Stoeteryen hier te Lande, ja zelfs onze Rui- terftallen, deerlyk mede befmet zyn ge- weest. Maar, of men dit moet houden voor eene pestagtige befmetting, dan wel voor eene gemeene grasfeerende ziekte, die uit gebruik van kwaad voedzel en algemeene oorzaaken ontftaat,. is zeer twyffelbaar ; ’tis althans tot nog niet beOist. ’t Ontbreekt ons, uithoofde van dit alles, niet aan verfchil- lende gevoelens, vvaarneemingen , en opga- ven van Geneesmiddelen , nopens deeze ziekte der Paarden. De Schriften van vroe- ger en laater tyd leveren hier omtrent een ruimen voorraad; des ik my weldra, zoo ik hier dieper in wilde treeden, zoüde begee- ven in eene zee van verfchillende gevoelens, en opgaven van remedien , welken meeren- deels naar elkander uitgefchreevenzyn. Van dit algemeene Pag van Schriften , wil ik eg- ter, by uitftek, uitgezonderd hebben, het 'Berigt, dat de beroemde Hoogleeraar pe- trus

van HOLLAND. 163

trus camper, wegens deeze ziekte , op- gefteld heeft. Zyn Hooggeleerde naamlyk, die, met een Mannelyken yver voor ’s Lands welzyn bezield, alles, wat hem ee- nigzins kan opwekken, vooral in ’t Ontleed- kundige, grootmoedig, welbedreven, en met eene onvergelykelyke handigheid, ter uitvoeringe brengt , heeft , by veele andere Verhandelingen , die de waare Veek linde be- treffen , ook nog gevoegd een kort , dog al- lerbondigst, en op de ondervinding fteunend Vertoog, nopens den Droes der Paarden. Die ervaren ontleed- en ziektekundige Heer is van een gevoelen , waar aan ik volftrekt myn zegel hange; te weeten, dat deeze ziekte zoo algemeen befmettend niet is , als men gewoonlyk voorgeeft, fchoon ze toe- vallig befmettende zoude mogen heeten* Het gaat hier mede, even als met verfchei- den andere ongefteldheden der Menfchen. Men kan ongetwyffeld , wat men ook voor ’t tegendeel te berde zou willen brengen, op goede gronden bewyzen , dat zwaare verkoudheden , en zelfs dc bytende humeu- ren , niet befmettend zyn; als men zig niet roekeloos aan die gevaaren blootflelt , welken men in' gemeens huishoudens veelal in den wind Haat. Buiten dit zou men , dunkt my , wel ftaanJe kunnen houden , dat ’er bykans geens ziekte zy , welke men niet aan ande- ren zou kunnen mededeelen. Zoo zal, by voorbeeld , een teeringagtig Lichaam een an- der , door kusfen en byflaapen , befmetten : men zal, door ’t kusfen, het fpeekfel van een ander overneemende , gevaar loopen van L 2 on-

HET

PAARD

i<?4 NATUURLYKE HISTORIE

x:et ongevallen , die anders niet befmettend zyn r paard, fchoon men de Koorts niet voor volftrekt befmettend houde , zal egter dikwils iemand , die geene Koorts heeft, ’er van aangedaan worden , als hy zig geftaadig by de uitwaas- femingen van den zieken ophoud; waar van anderen integendeel niets weeten : en zoo word, gelyk bekend is, Kervel, en ande- re groente, in kooper gekookt, fchadelyk. ’t Komt ’er gevolglyk maar op aan, dat men het onderfcheid tusfchen algemeen of toe- vallig befmettend flegts wel in ’t oog houde : gemerkt alle ziekten , die niet algemeen be- fmettend genoemd mogen worden , het nog- tans kunnen , en ook daadlyk zyn , in by- zondere omftandigheden , en vooral door verzuim, onagtzaamheid en dergelyken. Zoo heeft men ook in dit geval, gelyk defchran- dere camper zeer wel aanmerkt, den Droes der Paarden te befchouvven ; als die dikwerf daaruit ontftaat, dat men niet be- hoorlyk let op de zuivering van het gebit en de ftallen; dat togaltyd in ’t gemeen nadeelig is, Zyn Ed. bevestigt dit door eene goede proef ; welke duidelyk toont, dat deeze ziekte niet befmet, door eene algemeene aandoening, of, by manier van eene pestagtige befmet- ting ; maar dat ze befmetten kan , door ee- ne byzondere toevallige inneeming der be- dorven floffe ; op hoedanig eene wyze zulks in de meeste ziekten plaats zou kunnen heb- ben.

Byaldien men een Lyder, (zoo ’t anders geoorlofd ware de proef te neemen,) diet eene oabefinetbaare Koorts had, in ’t hevi- ge

van HOLLAND. 165*

ge der Koortfe bloed aftapte , en men dat bloed een gezond Mensch te drinken gave, zoii’er veelligt eene Koorts op volgen; doch in 'dat geval zou die Koorts niet befmettend zyn door uitwendige aandoening , maar door ftoflyke inneeming. En dit kan “haar myn inzien ook liet geval weezen by den kwaaden Droes in de Paarden, als zy ’er op de ftallen van aangedaan worden. Daar- benevens kan ’t ook zeer wel zyn , dat dee- ze kwaal, fomtyds, ontftaat uit de kwaade lugt, en liegt voedfel; doch dan komt zulks niet voor als eene overgaande fmet, maar als eene kwaal , die uit eene algemeene oor- zaak voortfpruit. Dan ik geef deeze myne gedagten voor eene betere gisfing. Intus- fchen Haat het by my vast, dat de oorzaa- ken der verkoudheden, Scorbutike ziekten, en daar uit voorspruitende kwaaien, hier te Lande, en in veele Europifche Gewes- ten, grootlyks te zoeken zyn, in den in- vloed van het Klimaat, en de verzuimde yoorbehoedingen tegens de Noordewinden , enz. , mitsgaders dat de Paarden , met op- zigt tot den kwaaden Droes, voor deeze porzaaken zeer vatbaar zyn. Uit dien hoof- de zyn dezulken, die hunne Paarden zorg- vuldig behandelen, gemeenlyk zeer oplet- tend, dat ze dezelven voor togt, fchielyke opdrooging van zweet , en inzonderheid voor eene dampige Lugt, tragten te behoeden. Een regtfchapen Voerman , of kundig Hol- landfche Boer , zal zyn Paard niet dan lang- zaam in ’t zweet ryden , en het daar in hou- den : vervolgens zal hy , aan eene Pleister* L 3 plaats

HET

TAARD.

166 NATUURLYKE HISTORIE

het ‘plaats komende, zyn Paard niet alleen ter- faard. ftond dekken , maar te gelyk ook naauvvkeurig agt geeven op den ftreek van den wind. In- dien het hard waait , zal hy het in de Stal ryden , of met het gat tegens den wind zet- ten; om dus te verhoeden dat het Paard niet tegen den wind uitblaaze; op dat het niet vatbaar zy voor togt en verftopping , welke het , door het inademen en tegen windftaan , kan bekomen. Onze Hollanders, die tog voor geene Natie in alles , wat den Vee- en Paardenhandel betreft, behoeven te zwig- ten, hebben deeze oplettende voorzorg zelfs tot de plaatfen hunner Stellingen uitgebreid. Men maakt hierom in Holland , aan en by de Herbergen en PI eis ter plaatfen , de Stal- len met twee uitgangen ; en , zoo ’t kan zyn, minst Noord, Noord-oost en Noord- westelyk; welke plaatfing men ook ten aan- zien van de Veeftallen in aanmerking neemt. Wanneer men by eene Herberg in zulk een Paardenftal ingereeden is , fluit men de deur aan dewindzyde, en men opent de andere deur, door welke de Lugt vry inkomt. Dit is genoeg- zaam algemeen in gebruik , en men kan ’er dra aan befpeuren, of een Voerman al, of niet, oplettend op zyne Paarden is. Onze Hol- landfche Boeren, eenige zorgeloozen uitge- zonderd, liaan alles, wat hier toe betrek- king heeft, ten naauwkeurigfte gade; zy brengen hun Paard, als ’t wel gereeden heeft, altoos op Stal, en nooit zullen zy het, ten zy by ftil en heet weer, ter weide jaagen, zonder het eerst, zoo als men ’t noemt, te laaten uitblaazcn, en het zweet

op-

van HOLLAND. 167

opdroogen. Zoo bevestigt de ondervinding myne gedagten , dat het van veel aanbelang zy , een Paard voor de verkoudheid , (welke , mar myn inzien , het begin van den Droes is ,) te bewaaren. Wil men nu , in aanmer- king neemende , dat deeze ziekte het eene jaar fterker en algemeener grasfeert , dan het andere , een flap verder treeden ; zulks baart hier geene zwaarigheid, met opzicht tot het gemelde natuur Jyke gevolg. Wy weeten, welke algemeene uitwerkingen de Noordewinden , Zeedampen, Nevelen, en natte of koude Zomers op de Menfchen , nu over een geheel Land, dan over eene by- zondere flreek hebben. Dit is bovenal hier te Lande bekend ; en ’t kan derhalvea niemand vreemd voorkomen , dat ’er ook de Paarden vatbaar voor zyn; te meer, daar men wel volflrekt kan zeggen , dat ’er on- danks hunne flerkte, geene Dieren gevon- den worden, welken korter van adem zyn. Hierom houden de Roskammers , Voerlie- den en Harddraavers het voor een der al- iergrootfte verdienflen van een Paard, wan- neer het, zoo ais zy ’t heeten, een langen afem heeft. Een mensch zelve kaii, uit hoofde van eene vryer ademing, het op den duur tegens een Paard uithouden: een zeker Turkfche Basfa liet een Jongeling van die Natie om hals brengen , om dat dezel- ve zyne Paarden altoos voorby ftreefde ; eii een zyner beste Paarden , op zekeren tyd , in een wedloop tegens deezen jongeling, zig doodliep. Als men dit en ’t verdere natuur- geitel van een Paard in ’t oog houd, en te- L 4 vens

HET

PAARD

163 NATUURLYKE HISTORIE

hst vens let op de oorzaaken , die den Droes in pAAitD. dit Land te wegen brengen, dan ziet men wel dra ten duidelykfte , dat de meerdere of mindere algemeenheid van deeze kwaal ge- heel en al afhangt van de meer of mindere kwaade gefteldheid der Lugt, of derzelver invloed op de kruiden en de flootwateren , die zy eeten en drinken. Voeg hier by dat de Honigdauw, als dezelve brandig en {tin- kende is, ’er misfchien ook in kan medewerken. Kortom de oorzaaken van den Droes der Paarden ,zyn dezelfde, die in de Men- fchen, meer of min algemeen, eerst ver- koudheid , voorts zwaare verftoppingen , vervolgens by toeneeming fcherpe vogten, rooven in den Neus en op de Longpyp ver- wekken ; en eindelyk door Teering gevolgd worden. Het grootfte onderfcheid van de werking der kwaaie ontftaat uit het verfchil- lende Beengeftel in ’t Hoofd; van waar ze, by de Paarden , haare voornaamfte zitplaats heeft in den Neus en de Keelklieren ; gelyk de kundige la fosse getoond heeft; het welk hem de infnyding en infpuidng in de Neusvliezen en Klieren, als een heilzaam middel ter geneezinge , doet aanpryzen. Dog dit betreft alleen het Hoofd; de bykomende toevallen zyn van een anderen aart. ’Er zyn tegens deeze Paardeziekte ontellyke uit- en inwendige hulpmiddelen uitgedagt, en ?er worden nog dagelyks nieuwe gezogt; dan wy kunnen, ter oorzaake van derzel- ver menigvuldigheid , ons hier mede. niet ophouden. Alleenlyk zy nog gezegd, dat onze Landlieden ’er gemeenlyk baat by vin*

van HOLLAND. 169

den , als zy het Paard aan ’t zweeten kun- nen krygen , en vervolgens de ettermaaking en fnot ontlasting bevorderen ; waarom de Theriaak , na eene aderlating , by onze Voorzaaten reeds als het beste middel be- kend was ; voorts houd men een warme Stal , mits dat ’er Lugt zy , voor zeer goed. Ge- lust het iemand wyders de hulpmiddelen te- gen den Droes , en deszelfs behandeling te beftudeeren ; hy kan ten overvloede te recht raaken , in eene menigte van oude en nieu- we boeken , die over de Paarden gefchreven zyn. De nieuwere Schryvers verleenen ons zekerlyk desaangaande veele leerzaame op- merkingen ; dog ’er zyn ook verfcheiden ge- meene oude boekjes, die doorPaardenmees- ters en Smeden gefchreeven zyn ; welken , hoewel niet van een kiefchen , maar in ter gendeel ilegten , en nu en dan plompen ja beuzeligen ftyl , egter eene reeks van welge- nomen ondervindelyke proeven behelzen, waar van onze Boeren zig nog heden met vrugt bedietien. Ook is het niet zeldzaam , te ontdekken , dat fommigen van de nieuwer en zoo genaamde geleerder Schriften wee- zenlyk niets anders zyn , dan dergelyke ou- de boekjes, in een nieuw kleed verplooid. En zoo heeft men, in den tegenwoordigen tyd , in ons Holland en Vriesland , als mede in de andere Provintien , byzonder in Gel- derland, zeer ervaren Paardenfmeden. Ik heb ’er hier en daar op de Dorpen gevon- den , die , uit eigen ondervinding , zeer bon- dig over het ftuk der Paar denziekten wisten te fpreeken; en ik ken ’er, daar zelfs be- L 5 dree*

HET?

PAAUD4 '

TIET

ÏAARD.

170 NATUURLYKE HISTORIE

dreeven Pikeurs of Stalliouders mede te raai- de gaan ; en van welken zy met goed ge- volg geholpen worden. Te Voorfchoten woont nog heden een Smit, diende Pikeurs, mitsgaders de Ruiters in ’s Hage en Leiden, in dit geval voor een Profesfor houden; een Man van geen geleerdheid, maar van veel ondervinding, gezond oordeel, natuurlyke opmerking, en kundigheid in oude proefnee- mingen. Dan dit in ’t voorbygaan.

Naast den tot dus ver befchouwden Droes komt de dampigheid in aanmerking. Deeze kwaal is ingelykszeer algemeen, ja misfchien Landeigen aan onze Paarden; en ze is, fchoon niet zoo oogenbliklyk gevaarlyk, nogtans, by toeneeming, gedugt genoeg. Een Paard heet dampig, als het met moeite ademhaalt; vooral, wanneer het, in ’t loo- pen, of arbeiden, benaauwd fnoeft, en zwoegende voortgaat. Men bemerkt dan ook eene fpanning in de Neusgaten; die het, by korte tusfchenpoozingen , ter uit- blaazinge van den adem , met geweldige uit- zettingen, zeer fterk fpant; waar mede tel- kens eene drooge kug , of een fchraale hoest , vergezeld gaat. Daar benevens gefchied de uitblaazing van den adem met een zigtbaar geweld; dat men vooral des Winters ten fterkfte gewaar word ; terwyl het Paard als een zwoegend zweet uitzweet; naar welk dampen men deeze kwaal dampigheid noemt. Men vergelykt dit ongemak best by de aam- borftigheid der Menfchen; en de geheele daöipziekte in de Paarden is niets anders, dan Aamborftigheid. Ook ontftaat ze, ge-

van HOLLAND.

]yk in de Menfchen , voornaamlyk uit twee oorzaaken: te weeten, uit de natuurlyke gefteldheid van de Borst en de Longen , of verouderde overblyffels van verkoudheid, en ook wel uit een onderdrukkenden arbeid, kwaad voedfel en dergefyken. De eerfte oorzaak , die van de natuurlyke gefteldheid , is te vinden in eene platte of naauwe borst , korten hals , verkeerden hals , en aangewassen Longen . Hierby komt, buiten de verou- derde overblyffelen van verkoudheid, als eene tweede oorzaak, een onderdrukkende arbeid. W anneer men het Paard te lang doet loopen ; of het zelve boven zyne vermogens vergt , dan krygt het eene verfty ving in de Borstfpieren ; dit noemen onze Hollanders het Paard in de Borst ryden. Als men het ook te fterk tegens den wind in ryd, dan word het , door eene verdrukking in de klap- vliezen der Longen, in de vrye oeffening der ademhaalinge belet. Het een en ’t an- der legt den grond tot dampigheid, en zoo veroorzaakt men dezelve ook meermaals, door veel en hard op ftaivige wegen te ry- den. Dit is iets , waarop onze Boeren veel meer letten dan de Stedelingen, ja zelfs de Voerlieden , wel denken. Geen Boer , althans ?t is my genoegzaam algemeen zoo voorge- . komen , zal , op drooge ftuivige wegen , kort agter een voorloopend rytuig ryden : hy legt het ’er integendeel op toe , om , als hy een ander rytuig bruien wil, voor, of op de ftuifzyde te komen ; en moet hy ag- ter blyven , dan zal hy zoo verre agter bly- ven , dat zyn Paard buiten het ftuiven zy.

On-

HET

PAARD,

het

PAARD.

Verkeerds

Hals.

Korthals.

j?2 NATUURLYKE HISTORIE

Onkundige Stedelingen zyn ’er dus wel eensr mede gebruid; maar kundige Koetziers en Voerlieden, die dit ook zeer wel weeten, letten ’er insgelyks zorgvuldig op. Behalven dit ftof der wegen , brengt ook tot deeze kwaal niet weinig toe , flegt en vooral ftoffig hooi ; waar van het Paard , by deszelfs ge- bruik , vry wat in de Longpypen opflurpt ; het welk de Longen verftopt , hoest veroor- zaakt, en de dampigheid te wege brengt.

Deeze zyn de voornaamfle oorzaaken van dit ongemak, en voor ’t overige is het uituit- terlyke kentekenen zelfs kenbaar, dat een Paard ’er natuurlyk aan onderhevig moet worden. Byaldien het Paard een verkeerden Hals heeft, dat is, als de Hals, in Rede van welftandig naar het hoofdftel te loopen , wanftallig , fmal en naauw in waards tekent; zoo dat men de Longepyp digt op de huid zie of voele : en als daarenboven die ver- keerde Hals kort tegens de borst uitpuilt, gelyk dezelve zig in onze Figuur opdoet, dan is men zeker, dat het Paard, zoo ’t niet alrede aamborftig is, zulks door dentyd worden zal. In dien toeftand kan niet al- leen de Longepyp, maar zelfs kunnen de borstfpieren de ademhaaling niet behoorelyk bevorderen ; deezen verdikken ook als ’t ware , en verliezen hunne leenigheid ; welk wanftal men Hardhals noemt. Zoo is ook de Korthals , (een der wanftal ligfte uiterlyke gebreken van een Paard ,) die veelal by de geboorte gevormd is, een vry zigtbaar teken van aamborftigheid : even als het genoegzaam doorgaat, dat Lieden van een kpiten Hals,

t

van HOLLAND. 173

die als door de Sleutelbeenderen doorzinkt, aamborftig zyn,of het zeer ligt worden. Öp eene dergelyke wyze is het ook gefield met eene platte of naauwe Borst. Met deeze be- naaming duid men aan, dat de Borst, in fte- de van eene welgeproportioneerde breedte van vooren, en een vollen gefpierden vorm op zyde, te hebben, in tegendeel plat, ge- drukt , en op zyde fterk ingefneeden is ; zoo dat zelfs de omtrek van de borstfpieren zig geheel en al in het been verlieze ; waardoor dan het Paard hooger op de pooten fchynt ; des men ’t ook hoog op de pooten noeme. Dit Haat eenigermaate gelyk met deSpillebeenen onder de Menfchen ; welker borst zoo in- gedrongen is , dat het bovenlyf , veel korter dan natuurlyk , zig als op hooge beenen ver- toont. En zoo is het ook met zulk een Paard; doordien de Borst, om zoo tefpree- ken , liet oppergedeelte van het been fchynt te weezen; ter plaatfe, daar de Borst zig anders , zeer fraai en kennelyk , van de dye of het been verdeeld. Dit is een allermisfe- ^ lykst gebrek , en tevens gedugt ; dewyl een Paard, op die wyze gevormd, gewis, niet alleen dampig en aamborftig is , of word ; maar ook bykans tot geenerleien arbeid van trekwerk dienen kan; en bloot flaat voor een fchielyken dood. Gevolglyk be- hoort men deeze uiterlyke gebreken" wel ga- de te liaan, niet alleen, om de wanftallig- heid van ’t Paard , maar ook om de vreeze voor dampigheid; waaromtrent ik, eer ik ’er van affeheide, met opzicht tot ons Land, nog deeze volgende ondervinding heb

me-

HET

TAARD,

Platte of

naauwe

Borst.

174 NATUURLYKE HISTORIE

het mede te deelen. Mén neemt hier, of ’t el- paard, ders zig ook aldus toedraage weet ik niet, waar, dat de dampige Paarden , des Zomers , in de weiden graazende, vet, fchoon en fterk worden. Ze zyn dan, hoewel ze al- toos eene foort van droogen hoest hebben , voor ’t overige gezond, van eene frisfche gedaante , en van goeden dienst. Maar ze beginnen, zegt men, zoo dra ze op dewin- teritalling komen, af te vallen, zelfs onder het gebruik van goed hooi en fchoonen ha- ver. Andere Stalhouders hebben my daar- benevens gemeld , hoe hun de ondervinding geleerd heeft, dat, hoe minder men dampi- ge Paarden zwaar voerde , dat is haver en boonen gaf, hoe beter het ook ware. ’t Is ook een gemeene regel, dat die Paarden, welken men veelal op Stal houd , lterk voert, en fihier nooit ter weide brengt, meer vatbaar zyn voor dampigheid , ja voor den Droes , dan die , welken men in de weiden jaagt: en de reden daarvan is niet ver te zoeken. De haver tog, en vooral de boonen, verhitten fterk, en veroorzaa- . ken in meest alle Paarden eene geil en bran- derige vettigheid. Zulks maakt de Paarden wel fchoon, glad, en driftig; maar het ver- oudert ze tevens vroegtydig; en vooral maakt dit voedfel de borst heet; het welk, gelyk men weet, eene fterke medewerken- de oorzaak van den kwaaden Droes is. Daar- benevens is gezond natuurlyk voedfel , bui- ten tegenfpraak , in alle Dieren, de bron van hun Lichaamsgroei en bloei ; gevolglyk zou de medewerkende, of misfehien de tweede

grond-

van HOLLAND. 175

grondoorzaak dier booze ziekte wel gelegen kunnen zyn, in de veelheid, of de flegte gefteldheid, van den haver , en vooral van de Boonen , die men de Paarden op de Winter- ftallen geeft. Dit is niet zonder bevvys;byde Schaapen word ’er het fchurft door verwekt ; en men proeft den fmaak der boonen in het Vleesch: doch hiervan breeder, als wy over deeze Dieren zullen handelen. Het Haat by my, om thans by de dampziekte der Paarden te bly ven , vast , dat deeze ziekte merkelyk voorgekomen of ten minften verligt zou wor- den, indien men op zagt voeder lette. Ik heb een Paard gekend, dat een dampig Paard, en, zoo men zegt, op den langen weg een baas in ’t loopen was, 5t welk de Boer , zoo lang als ’t mogelyk ware , in de weide liet , en zelfs des Winters by daag uit- joeg. Het hield zig op die wyze ongemeen wel ; maar zoo dra bragt de Boer het niet op Stal , gaf het voer en boonen , benevens goed hooi , of ’t vermagerde dag voor dag , zoo, dat ’er de ribben doorfcheenen. Dit is ook algemeen bekend onder de Natie; waarom een kundig Voerman ofKoether, die overweg voert, (want dat doen onze Boeren weinig,) en zyne Paarden kent, zy- ne dampige Paarden zeldzaam met Haver of Boonen, maar wel met Brood, voert; en vooral in agt neemt, zyne Paarden dikwerf te doen drinken. Uit dit alles mogen wy des opmaaken, dat de dampige Paarden ia ons Land eene goede weide en geene lange flalling vereifchen. Ook heeft men, zoo ik het wel hebbe , zedert dat ’er voor eenige

jaa-

HET

PAARD.

HET

PAARD.

1 76 NATUURLYKE HISTORIE

jaaren een befmettende Droes onder de Rui- terpaarden in de Stallen in ’s Hage heersch- te, beflooten, om de Paarden des Zomers, by de Boeren, hier en daar omftreeks, in de weiden te bezorgen : en zints heeft men deeze kwaal minder algemeen befpeurd.

Wat wyders de gebreken van den Mond betreft, van welken ons, eer dat wy van ’t Hoofd afftappen, nog een kort woord te meiden Raat; fchoon fommigen,,by ’t ge- wag maaken van andere gebreken , byzonder in aanmerking komen. Hier toe behoort de klem , welke men voor eene foort van beroerte houd; en de Haak of liever Schil- fert and , dat eene affchilfering , of een ver- keerde groei der Haaktanden is. Voorts be- trekt men hier onder eenige uiterlyke wan- ftalligheden , die naar de verfchillende ge- daante onderfcheiden benaamingen hebben* Een Haazemond zegt , dat de lip , byzonder de bovenlip , als ’t ware , omgekromd en ge- fpleeten is , even als de bovenlip der Haa- zen. De benaaming van Hang-lip duid aan, dat de onder- of bovenlip los nederhangt, als mede het uithangen van de tong, dat voor eene zeer flegte eigenfchap in een Paard gehouden wordt , en meest aan de ou- de Paarden eigen is. Diklip , Dikfmoel , Dikmond is , naar uitwyzen der benaaminge , niet anders, dan eene onnatuurlyke misvor- ming van de lippen of den mond, welke Paarden men dan wel Osfenkoppen noemt. Wyders is de Mond nog onderhevig aan aanmerkelyke inwendige gebreken, als daar zyn puistjes, die door het drukken van’t

van HOLLAND.

177

gebit veroorzaakt worden ; en vooral door- nET gefchuurde of gefchaafde tanden , of gebitlaa- paard* gen in ’t gehemelte; dit kwaad kan tot op het gebeente doordringen; de etter wording word dan buizig, en ’er ontdaan Kankerge- zwellen; dit heeft ook plaats aan de tong, door het geftreng opbitten. Daar benevens kunnen flegt hooi en deekelige kruiden onge- mak in den mond der Paarden veroorzaaken.

Voorts zyn ’er uithangende klieren aan den Hals, die zig tot aan den Mond- uitftrekken , en by de Vyverklieren op te merken zyn.

Maar bovenal is van aanbelang dat gezwel ,

’t welk in het verhemelte ontftaat, en, om dat het verhemelte in een Paard als ’t ware roosterswyze gevormd is, ook hangenden Rooster genaamd word ; het ontftaat zoo wel uit dampigheid, als uit dea droes, of eene te fcherpe invloeijing van fnot of fcherpe vogten. ’Er zou nog meer van de gebreken des Monds te zeggen zyn, dan, om niet buiten ons beftek te treeden, mogen wy ons met geen kleinigheden ophouden.

De uitwendige gebreken van ’t Hoofd der Paarden dus afgehandeld hebbende , gaan wy nu natuurlyk over, tot de befchouwing der wanftalligheden in den Hals en de Borst, als behoorende tot het Voorftel. En daar wy die van een verkeerden Hals , een Korthals , en eene platte of naauwe Borst , reeds hier boven, by de befchryving van den Droes en de Dampigheid, voorgedraagen hebben, zullen wy nu vervolgen met de befchouwing van den verkeerden Nek .

Men noemt den Nek of Hals van een Vorkeerfo IV. deel. M Paard ifcfc

HET

f*AARD«

178 NATUURLYKE HISTORIE

Paard verkeerd, als deszelfs omtrek, in Re- de van een fraaien halvemaanswyzen cirkel te befchryven, (dat het fchoon van een Paard is ,) integendeel binnenwaards geboo- gen zy ; zoo dat de Hals , van de Schouders af, tot aan ’t begin van den Nek, langs de Maanftreng, zig ingeboogen vcrtoone; ge- lyk in onze Figuur te zien is. Dit gebrek heeft thans, by onze Nationaale Paarden, zoo veelvuldig geen plaats, als ik, uit het nagaan van oude Afbeeldingen, befpeurd heb , dat het in vroegere dagen geweest is. Zulks ontflaat, naar ’t my toefchynt, hier uit; dat men zig heden in Holland van ge- vulde lederen bekleedfels bedient, in plaats van de houten Haamen, die men oudtyds op den Nek der Paarden Relde , en aan welken de boomen der Karren of Wagens , meer of min,hongen; dat de Schoft op den Nek geweldig drukte. Even als nu de Paar- den, door het drukken van ’t Zaal, in ’t einde holle ruggen bekomen; zoo wierdook oudtyds de Nek, door gemelde Haamen, al- lengskens, door inbuiging misvormd. Men ziet deeze uitwerking der houten Haamen zeer duidelyk in veelen der Brabandfche, ja Gelderfche , Overysfelfche , en Duitfche Werkpaarden; in die Gewesten, daar dit Rag van Haamen nog algemeen gebruikt word; zelfs kent men, in Braband, dit ge- brek, by den naam van Haamdrich , of Haamdruk. Ondertusfchen is zulks ook dikwils natuurlyk , en dan is het allerleelykst : gemerkt de Hals dan , wel verre van ecne fchoone gladde rondheid te hebben, veeleer

een

van HOLLAND. 1 79

een krommen langwerpigen Harte- of Rhee- hals vertoont; dat, hoe cierlyk het in dit Dier zy, aan een Paard zeer misftaat. Tot den urtwendigen misftand van een Paarden- hals behoort mede, eerle dikke of verdikte Maan- ftr eng. Men noemt de Maan-ftreng dat gedeelte van den bovenhals, waar uit de Maanen , of lange haïren , die het Paard by uitneemendheid, boven veele andere Dieren, lang en los heeft hangen, voort- fpruiten. Nu gebeurt het wel eens , dat de plaats , waar in deeze Maanen of hairen ge- worteld zyn, verdikt is; en dat ’er meerder Maanen zylings uitfpruiten, dan natuurlyk plaats heeft; waardoor de Maanen dan als verdikt en opeengepakt fchynen; het welk men eene dikke of verdikte Maanftreng heet. Dan men ziet dit gebrek nog al ligt- lyk over ’t hoofd; dewyl het met weinig moeite , door het uittrekken der Maanen en fcheeren, te helpen is; erger vertooning geeft het gebrek van een Spekhals of Ver- kens-hals. Naar ’t my voorftaat is dit ge- brek niet zeer eigen aan onze Nationaale Paarden ; men vind het althans zeldzaam on- der de eigen gewonnen Hollandfche en Vrie- fche Paarden : en treft men ’er toevallig een aan , die dit gebrek heeft , ’t zal gemeenlyk zo uitkomen , dat het een verbasterd Paard is , uit een zoogenaamden Ket , en een nationaal Paard. Zeker is het, dat men deSpek-halzen meest , en al vry gemeen , vindt, onder de Ket- ten of Hitten, welke hier te Lande, byzon- der in Noordholland , nog al aangehouden worden, ’t Schynt aan deeze foort van M 2 Paard-

ito NATUURLYKE HISTORIE

het Paardjes natuurlyk eigen; misfchien doet het paakd. Klimaat van Hitland ’er iets toe. Wat hier van ook zy; de Spek-halzen liaan aan dit goedje, als zy niet overhangen en netjes ge- fchooren zyn , niet onaartig ; maar in onze Nationaale Paarden word een Spek-hals , met regt, onder de uitwendige gebreken geteld. Dit gebrek beftaat eigen tlyk hier in , dat de Maan-ftreng, of liever , de vet-vleezige huid, waar uit de Maanen voortkomen , bo- venmaatig dik is : hier door word de omtrek van den Hals , niet alleen ronder , maar , by toeneeming van overtollig vet, zoo zwaar, dat dezelve, als de rug van een Verken, fteil opftaa; wanneer ook de Maanen, als ’t ware , borftelig overeinde ryzen ; waarom men ’t ook wel een Verkensnet noemt. In de allerflegtfte foort van Spek-halzen hangt dezelve, door zyne zwaarte, aan de eene of de andere zyde van den Hals over: en dit gebrek is onherftelbaar. Maar in de Jieile Spek-halzen , die niet overvallen, kan men zulk een Paard , nog al , door het af- in y den en korthouden der Maanen , eenig- zins welftandig houden ; en in de Hitten en Ketten misftaat het , als gezegd is , niet.

Wat wyders de uitwendige gebreken der Schouders betreft; hieromtrent neemt men voornaamlyk de drie volgende in opmerking: Platte te vveeten, Platte Schouders , Ronde Schou- Schouders. ^ers 5 en Zwaare Schouders . In fommige Paarden houd men Platte Schouders voor een kenteken van hard loopen. Men noemt ze dan Haazen-Schouders ; om dat ze zig', even als in de Haazen , kennelyk tot den loop of

galop

van HOLLAND. 181

galop gefchikt vertoonen. Men vind dit by uitftek in de Engelfche Paarden, en houd het in dezelven voor fraai ; doch onze Hol- landers zien liever een welgevormclen en vol- gefpierden Schouder. Vooral telt men platte Schouders onder de gebreken , als de Spie- ren van den Hals en de Schouders platagtig over elkander loopen, en ’t Schouderbeen een weinig uitfteekt. Ja ’t fchynt, dat dit gebrek grootlyks afhangt van de misvorming van dit been ; of ook wel van de naauwte der borstribben, die, in llede van rondag- tig, platter zyn; waar door de Schouderfpie- ren’er in zinken. In tegendeel, noemt men, als een gebrek, Ronde Schouders , wanneer de Schouderfpieren buitengemeen dik en op- gezet zyn. Dit befpeiirt men veelal aan de Brabandfche Paarden, inzonderheid aan die, welken met het voorensgenoemde Haam trek- ken ; dewyl dit Haam de Schouderfpieren fterk agteruit drukt ; waardoor ze tot eene zigtbaa- re rondheid en dikte opzwellen. Uit deeze drukkingen , ’t zy van ’t Haam , of van den Zadel , ontftaan kwaade zweeren , en daar na ook fistels; die men dan aanduid door den naam van Schouder fistels ^ of, zoo ze aan de Borst zyn , van Borstzweer en.

By deeze twee opgenoemde gebreken , ko- men nog, in de derde plaats, Zwaare Schou- ders \ ; dat is, als het Paard de Schouders zoo dik en zwaar vertoont, dat ze niet alleen knokagtig uitfteeken , maar zelfs de borst en den hals misvormen ; op die plaats , daar ge- meenlyk het fraailte van het voorlid zig, aan Borst, Hals, en Schouders, vereenigt.

M 3 ’t Ge-

HET

PAAKD.

Ronde Schouders «

Zwaare Schouders .

hut

PAARD.

Uootr-

Jchoft.

Gebreken

VAN HET MIDDEL- EN AGTER- gTEL.

1 8 2 NATUURL YKE HISTORIE

’t Gebeurt ook dikwerf, dat de Spieren van de Borst, en vooral het Schouderblad , ver- lamd zyn , of dat het been iets ontwrigt is ; in dit geval drukt men dit uit, met te zeg- gen het Paard is Buglam , eigentlyk Boeglam. Verder houd men ’t voor een der grootfte wanflalligheden , als de Schoft van het Paard hoog en bultig uitfteekt ; welk wanflal men HoogfcJioft noemt. Deeze bultigheid word te flegter, naar maate dat ze fcherper, of het Paard magerder zy. De Pikeurs Haan dit gebrek wel gade; overmits zulke Paarden moeilyk onder den Man loopen , en fmerte- lyk voor den Ryder zyn. Van daar heeft men oudtyds, onder onze Ruitery, tot eene ftraf ingevoerd , op een houten Paard , met eenfcherpen rug, en gewigt aan de Voeten, eenigen tyd te moeten zitten : hoedanige houten Paarden nog ineenige Frontierfteden gevonden worden ; doch ze zyn thans bui- ten gebruik, ten zy voor flegte Vrouwlieden of Soldaatenhoeren. Daarbenevens wil men, dat zulke Hoogfchoften en Hoogfchouders dit gebrek in ’t ryden hebben, dat ze, on- der den Man bereeden wordende, zeer veel aan ftruikelen onderhevig zyn ; des ze altoos fterk in ’t gebit gehouden moeten worden ; dit heet men , tegens den Man gaan .

Nu zouden wy, naar onze gewoon e or- de , van de wanflalligheden der Voorpoo- ten, als tot het Voorftel behoorende, moe- ten fpreeken; maar gemerkt verfcheiden van dezelven zoo niet meest allen, ook op de Agterpooten betrekking hebben , zullen wy •deeze gebreken der Pooten vervolgens ge-

van HOLLAND. 183

lyklyk Voordellen ; en nu liever onze be- fchouwing van het Middelftel en Agterftel hier laaten volgen. Hier in komt ons, na den zoo even genoemde Hoogfchofc, in de eerde plaatfe voor , de Schar prug . Deeze wandalligheid bedaat daar in, dat de Rug van een Paard, die anders eene rechte, ee- nigzins geboogen, zagtlyk in glooiende ge- ftalte heeft , integendeel brugswyze op- waards gaat , en daarenboven fcherp toe» loopt; gelyk men dit in oude magere Paar- den dikwils ziet. Men koopt Paarden , die dit peelyke gebrek hebben , genoegzaam nooitj voor vermaak of cieraad : dog , by de Boeren, als de wandalligheid zig niet al te groot vertoont, en de Rug maar flaauwtjes opbrugt , gelyk men ’t noemt , willen ze nog wel aan den man. ’t Zyn , zeggen ze , taaie derke Paarden, voor eene Karre of ander zwaar Rytuig. En geen wonder; de- wyl men wiskundig betoogt, dat de reden > waarom een Kemel zulke zwaare lasten draa- gen kan , daar in ligt ; om dat hy de zwaar- te minder algemeen , en flegts op den famen- loop van het middelpunt van den opgeboo- gen Rug draagt; iets dat men, uit alle ge- welven of wulften , by vergelyking, ligtlyk kan nagaan. Uit dien hoofde is dan ook een ronde of fcherpe Rug van een Paard , fchoon *t een gebrek in de welftandigheid zy , nut- tig in het draagen van den last. Van daar heeten zulke Paarden- Ruggen ook wel Ke - mels- ruggen ; en anderen noemen ze Ezels - ruggen ; om dat de Ezels den rug fcherper hebben dan de Paarden. Hier benevens is ’t M 4 eene

HET

PAARD.

Scharprug.

HET

TAARD.

Zaalrug.

184 NATUURLYKE HISTORIE

eene vry algemeene opmerking der Natuur- kenners, dat de fterkte der Muil-Ezelen , die uit een Ezel en een Paard geteeld wor- den , voornaamlyk beftaat , in den Rug ; welken zy niet zoo ingevallen als die van een Paard , maar veeleer bogtig, hebben. Hoe ’t zy, dit is zeker, dat onze Landbou- wers en Boeren dit foort van gebrek ligt- lyk over ’t hooft zien: om het nut, dat zy van deeze fterkte hebben. Geheel anders is ’t , en juist het tegenovcrgcftelde heeft plaats, in den zoogenaamden Zaalrug; ee- ne zeer flegte eigenfehap in een Paard, en vooral een blyk van zwakheid. Naauwkeu- rig gefproken heeft men eene twecërlye foort van Zaal-ruggen ; naamlyk een natuur- lyken en een toevalligen. De Natuurlyke is die, wanneer de Lendenen agter de Schoft hol door zakken ; wanneer het voor einde van den Rug zig zeer hol vertoont. Zulks ontftaat dikwils uit de natuurlyke gefcha- penheid van het Paard; dog kan niet wei- nig toeneemen als het Paard te vroeg, en nog half Veuls, bereedon wordt; voor dat de wervelen geflooten zyn, en het kraak- beenige zyne vastigheid heeft. Wyders word dit gebrek niet zeldzaam veroorzaakt door het gebruik; wanneer het als toeval- lig aangemerkt moet worden. De voornaa- me oorzaak is de Zadel, waarom het ook Zadelrug genaamd word; als zig vertoonen- de op die plaats , daar de Zadel rust , en de Ruiter meest zit, of in ’t zitten aandringt. Van daar bekomen veele Ruiters- Paarden , Post-Paarden , enz. die jaaren agtereen, op

van HOLLAND. 185

tien ren , met Zadels bereeden worden , dit wanftal. Men ziet daarenboven den Rug* ter plaatze daar de Zadel gedrukt heeft , meest al met witte hairen bezet; dit noemt men Zadelhair. En ’t zelve ftrekt genoeg- zaam tot een gewis kenteken , dat zulk een Paard, alfchoon men ’t op de Markten voor een Chaize-of Wagenpaard verkoopt, een afgelegd Ruiters-Paard , of , ten besten geno- men, een Paard is, ’t welk men al eenigen t}Td met den Zadel bereeden heeft.

Tot deezen Zaal-rug is mede , hoewel het uit eene andere oorzaak voorfpruite , eenigzins betrekkelyk die wanftalligheid van den Rug, welken men het Hollekruis of de Ingevallen Kruislenden noemt. Dezelve beffcaat daarin , dat het Lenden-kruis van het Paard doorzakt , zo dat de rug min of meer tot aan de Schoft geheel hol worde. Als dit gebrek zig met den Zaal-rug vereenigt, maakt het een ge- heel hollen rug , die doorgaande ingeboogen is: maar indien het zig alleen tot of even by het Kruis bepaalt, dan maakt het flegts eene holligheid aan het agterfte gedeelte van den Rug. Deeze misftand heeft dezelfde oorzaak , als de ingevallen Ruggegraat by de Menfchen; en gelyk dit gebrek een zwak geftel in de Menfchen aanduid , even zoo is het met de Paarden. Een Paard, welks ‘Lendenen aan het Kruis ingeboogen of wan- ftallig zyn , is gemeenlyk te zwak voor zwaa- ien, ja zelfs voor gemeenen , arbeid ; en een Paard, welks Kruis ingeboogen en flap is, heeft een loggen tred, vooral in het Agter- ftel. Ondertusfchen houden eenigen dit M 5 voor

HET

PAARD,

Ingevallen Kruiden- den.

HET

TAAIID.

Knokhcup.

Bultig of boog Kr ui s.

18 5 NATUURLYKE HISTORIE

voor gemaklyk onder de Man; om dat de ftuiting en het ftooten in den draf hier door verzagt word: ja fommigen willen, dat men de Lendenen der Italiaanfche Tellen , of Paarden , die op den tel loopen , met voor- dagt, als ze nog Veulen zyn, wel knakt, om clezelven des te ' gemaklyker de teltree te leeren.

Dan dit, geloof ik, zou by onze kenners vry wat tegenfpraak lyden ; ïch'oon ’t zeker zy dat het eene Paard gemaklyker bcreeden word dan het andere ; en dat zulks grootlyks ontftaat uit de gefteldheid van den Rug, of der Lendenen ; van waar het gewislyk ook moeilyker valle een Scharprug dan een Za- del-rug te beryden. Met dit alles zyn egter flappe Lendenen eene flegte kwaal ; die dik- wils ontftaat door vallen , door al te zwaaren last te draagen , enz. Men noemt deeze foort van zwakheid ook wel Lenden lam ; ’t welk zoo veel zegt als verlamde Lende- nen te hebben , dat insgelyks tot de zwak- heid voor een ingevallen Kruis betreklyk is.

Verders behoort ook nog tot de wanftal- ligheid van den Rug de Knok- heup , of Hoog - heup : hierin beftaande , dat de Knokken of Heupbeenderen , die aan de Scharniering van den Ruggegraat komen, en, agter het Kruis , de Billen of Heupen formeeren , meer dan natuurlyk uitpuilen en zig geheel Knokkig vertoonen. Zoo ook de Langlen - den , als naamlyk het Paard al te lang van Lenden is; mitsgaders een Bultig of hoog Kruis ; eene wanftalligheid , die onder grove Paarden al vry gemeen is. Ook word zulks

van HOLLAND. 187

in Werkpaarden niet afgekeurd; het is een teken van grof en zwaar gebeente ; en ’t mist zelden , of men ziet in grove zwaare Paarden , welker beenderen , fpieren en geitel grof en kloek zyn , het Kruis eenigzins hoog, en de Heupen knokkig.

Aan het einde der Lendenen , of van den Ruggegraat, heeft men ten laarile nog den Staart , dien men "voor wanftallig houd , wanneer deszelfs wortel , agter aan het Kruis, zeer afgefcheiden , en niet daadelyk met deStaarthairen , maar met eene Schurft- heid , bezet is. Wanneer de Staart dus als kaal is, en de h air en eerst laager dan ge- woonlyk beginnen, noemt men dit wanftal, uit hoofde der kaalheid van den Staart , Rotteftaart. Dan dit , fchoon ’t ver van cierlyk zy , ziet men egter nog wel over ’t hoofd, als ’er maar geen Schurft aan is; om dat men ’t, met het opftrikken en vlegten van den Staart , nog wel kan bedekken. Grooter misftand baart de Afval; dat is, als het Kruis naar den Staart plat afloopt; dan nog veel wanftalliger ja zeer leelyk is in een Paard het doorhangen der Billen. Men ziet naamlyk , fomtyds , dat de Billen van een Paard zeer verre afvvyken van die wek ftandige rondheid en gladheid , naar welke t xnen een Paard wel gebroekt , dat is fchoon * en gladrond van Billen , noemt ,• en dat de- zelven integendeel, als ’t ware, tot op de Dyen doorhangen. Zulk een Paard , dat men een Hanggat heet, word volftrekt voor mismaakt aan ’t Agterllel gehouden. En niet gunftiger oordeelt men over een Paard,

53KT

PAARD,

Rottejlaan'%

Afval*

Hanggat-,

HET

PAAilD.

Platte en

/malle

Billen.

Platte

Zyden.

Hangbuik'

Liesbreuk.

Lamme

Koker.

ïS8 NATUURLYKE HISTORIE

dat Platte en Smalle Billen heeft; dat is, als de Bilfpieren platagtig zyn, fterk door- tekenen, en de Billen, verre van op zyde rond, gladjes en welgebroekt te ver loopen, zig mager, fchraal,plat en final vcrtoonen , ja dikwerf ook log en los hangen; zoo dat de Vang, of liever de Spieren aan de Lie- zen, onder het loopen, als flahbes log en los fchudden. Dit wanftal kan het Paard natuurlyk eigen zyn; maar ’t word dikwils door veel arbeid, en ouderdom, gebooren.

Even zoo is ’t misftandig, als een Paard Platte zyden of Flanken heeft: en die plat' heid op zyde duid doorgaans, gelyk wy bo- ven reeds gemeld hebben , eene naauwe Borst aan. Maar , zoo ’er iets zy , dat , bo- venal , in een Paard een allerwanftalligst uiterlyk gebrek genoemt mag worden , dan is het de Hangbuik. Een Paard , welks Buik ongemeen doorhangt, dat al dikwils plaats heeft by ingevallen Lendenen , of een Zaal- rug, maakt de allermisfelykfte Figuur , en heeft daar by eene logge beweeging. Dus ook houd men een Dikbuik of Dikbuikig Paard voor niet heel gracelyk ; men vind dit- wanftal inzonderheid by veelen onzer Boeren- Paarden , uit hoofde der vette en waterige weiden , en hun volop voedfel; Wyders vertoont zich de Liesbreuk , fchoon uit inwendige oorzaaken ontftaande, egter zeer fterk uitwendig, ja dikwerf dermaate, dat de Breuk als een geheele zak zigtbaar zy. En even zoo ziet men ook al vry ge- meen eene Lamme Koker , of het doorhan- gen van de Schede der Manneiyke Roede.

Schoon

van HOLLAND. 189

Schoon men dit gebrek , dat den Ruinen veelal eigen is , wel eens over ’t hoofd zie, is het niettemin eene groote wanftal- ligheid, als deeze Koker uithangt; dat men hangen van den rooster noemt : de Liesbreuk , evenwel, overtreft dit gebrek in zoo ver- re , dat men een Paard hierom volftrekt niet koopt.

Buiten deeze zo fterk zigtbaare gebreken, hebben de Paarden aan deeze deelen , en verder aan den Buik, gelyk ook aan de Oo- ren en de Kin, veelal Vratten ; die egter minder in ’t oog loopen , en niet deer en. Zoo ziet men ook meermaals , aan de fchei- ding der Voorarmen, aan den Buik en de Borst , eeltige gezwellen , wengezwellen , of bolligheden , die men Leggers noemt ; om dat ze veroorzaakt worden , door het liggen en drukken van ’t Paard op de Kalkoenen. Deeze builen hebben fomtyds de gedaante van de uitwasfen der Boomzwam , waarom ze ook wel Stolzwam en Zwamleggers ge- noemd worden. Als deeze gezwellen der- maate toeneemen , dat ze het Paard lastig vallen, en ’t zelve daardoor kreupel gaa , word het gezegd een Kreupeltas te hebben. Op eene dergelyke manier zyn de Paarden onderhevig aan blynen en blaaren, die, door 3t fchrynen en fchuuren der Haamen , of door ’t drukken van ’t Haamkusfen enz. ontdaan. Men noemt dit llag van onge- makken , een gedrnkten rug , doorgereeden borst of zyden enz. naar de plaats daar ze zig opdoen. Zoo fpreekt men ook van Schot- heenen , naar het doorfchrynen tegen het

Schot ;

HET

TAARD.

Buikvr tó- ten»

Leggers, of

Zwamieg-

gers.

HET ƒ AARD.

Gebreken

DER POO- T£N.

Kromme

Pyp.

Krom- Jchenkel .

190 NATUURLYKE HISTORIE

Schot ; cn van ’t Kribbebyten , naar eene fieg* te gewoonte van fommige Paarden , om hun- ne Kribben uit te byten. Omtrent dit laat- fte neeme men nogtans hier in aanmerking , dat het rechte Kribbebyten ontftaat uit ee- ne kwaal, of eene killing in de Tanden, en mogelykTandpyn, die het Paard met de Tan- den op de Kribbe doet rusten en byten.

By deeze tot dus ver opgenoemde wan- ftalligheden , of uiterlyke gebreken van een Paard, welken de voornaamften zyn , die zig aan ’t Hoofd en ’t Lichaam opdoen , komt nog een heir van benaamingen van toevallen , die de Pooten betreffen. ’Er is iiiogelyk geen Dier, dat meer gebreken aan deeze Ledemaaten heeft, dan het Paard; en de Liefhebbers flaan die ongemakken, met reden, by uitftek naauwkeurig gade; dewyl de fterkte, de deugd en het byzondere cie- raad van den moedigen Viervoet grootlyks in deeze Ledemaaten gevonden word. Wy zullen die gebreken , welken bovenal opmer- king vorderen , nu nog kortlyk melden ; en ons, in derzelver opnoeming, zoo naauw als doenlyken verftaanbaar is, aan defpreek- wyzen der Liefhebbers houden.

In de Voorpooten der Paarden komt het dikwils voor, dat de pyp of arm van het voorbeen krom zy: dit is een zeer zigtbaar en (legt gebrek, dat men Schuiffel-of Sche- velbeen, of, plat uit, krommen poot, of pyp , noemt. Even zo fpreekt men van een Krom- fchenkel , als de Schenkelen , ’t zy in den voor- of agterpoot, krom zyn; dat onkundige ook wel Schuiffelbeen noemen ; dog de eigent-

van HOLLAND. 191

lyke Schuijfel- of Schevelbeenen zyn wat anders. het Bepaaldlyk verftaat men hierdoor ééne of r aakd. meer uitpuilingen aan de pyp , ’t zy boven Sckevsl- of onder; welken niet alleen misftaan, maar besn- tevens pynlyk voor het Paard zyn. Derzel- ver gedaante is meestal rondagtig ; waarom men ze metregt klosfen en knobbels noemt, en van daar Klosbeen. Ze ontdaan natuur- Klosbeen, lyk uit een beengezwel, toevallig door kneu- zing en ftooting: fomtyds vind men ze en- keld, maar veelmaalen dubbeld, ’t zy bin- nen- of buitenwaards , tegen over elkander : ook liggen ze wel digt aan de inlyving der peezen en gewrigten ; wanneer men ze voor gevaarlyk houd. Voorts is mede een zeer wanftallig gebrek eene kromme Knie ; daar in Kromme beftaande , dat het Kniegewrigt voorwaards hlie- fterk uitfteekt ; gelyk ook de Gekloofde Knie - Gekloofde logt; welk gebrek zig binnenwaards in de kmebogt. vouwing der Kniegewrigten openbaart : men noemt die bogt dan gekloofd, om dat ze zig , als ’t ware , gefpleeten vertoont. Naast denkelyk zyn het dezelfde gebreken als de Klosgezwelien op de gewrigten. Tot zoda- nige uitwendige gebreken der Knie behoo- ren ook zekere drooge rooven , of eene foort van fchurft , by den naam van Rasp bekend. Rasp . Wyders is de Slingerkoot dat zeer kennelyke Slinger* gebrek in de Paardepooten, ’t welk zig, door koot- èene onregelmaatige dunheid en losheid der Kooten, kennelyk maakt. Een Paard, hier door misvormd , flingert den voet, om zoo te fpreeken , als met een fleependen en flin- gerenden tred voort. By andere Paarden zyn de Ivooten weder in tegendeel zwaar en dik,

on-

HET

PAARD.

Knobbel - koot .

Styfhot .

Moe re vet.

Kogel - fc keuren»

Mokpoot.

192 NATUURLYKE HISTORIE

onregelmaatig groot, en zoo fterk uitfteeken- de, dat ze als knobbels zeer zigtbaarzyn: waarom ze Knobbelkooten genoemd worden. Een ander gebrek aan de Koot, beftaande in eenc verftyving van depeezen en gewrig- ten der Koot , waardoor het Paard met een ftyven voet gaat, heet men Styfkoot. Hier by komt ook een gebrek, dat van de onge- meene vetheid en hardheid der Vetlok ont- ftaat ; het welk men Moer ev et heet. Daar be- nevens heeft men , onder de zigtbaare gebre- ken deezer deelen , ook te tellen , de Kogel- fcheuren ; waardoor de kogel zig als ’t ware gefcheurd of gefpleeten vertoont. En niet minder komt hier, als vry algemeen onder onze Nationaale Paarden , in opmerking , een geweldig uitwas, dat men dikwils aan en om- trent den kogel, of het onderfte gedeelte der Schenkelen, ziet;’t welk gewoonlykden naam van Mokpoot draagt. Veelal zoekt men de oorzaak van deeze gezwellen , in het loo- pen op laage landen en moerasfige weiden, en ’t heeft ook fchyn , dat dit hier en daar in ons Land medewerkt; doch men beweert evenwel niet ongegrond , dat ze ook dikwils ontftaan uit kwaade humeuren; die zig aan de onderfte deelen der beenen ontlasten ; en eindelyk, verdikt zynde, tot groote gezwel- len aangroeien. Dit gebrek wraakt men te fterker , om dat het zig niet gemaklyk ge- neezcn laat; uit hoofde van de geduurige beweegingcn en fchuuringen , die de Mok- pootige Paarden in ’t loop en ondergaan. Voeg hier by de geduurige uitvloeijing van den Etter, en dat het bedenkelyk zy, of

van HOLLAND. 193

*er ook geene Waterzugt plaats hebbe: op eene dergelyke wyze als het onder onze Na- tie gansch niet ongemeen is , dat Menfchen , welken dikke beenen hebben, aan geduurig vloeiende gezwellen onderhevig zyn. Dan , wy zullen hier over niet omftandiger hande- len, zoo, om dat de mok der Paarden over- bekend is , als om dat wy , zo veel doenlyk zy, ons willen onthouden van in de ge- nees wyze , en ’t geen daartoe betrekking heeft, te treeden. ’t Zy des genoeg, hier als in ’t voorby gaan aan te Hippen, dat dergelyke gezwellen, builen, bulten, uit- wasten , wennen , leggers , of wat van dien aart zy, naar onderfcheiden kentekenen, verfchiliende benaamingen verkrygen ; als daar zyn Padgezvvellen , Kootbezeering , mokwratten , enz. Van meer belang is het nog een klein woordje over de Spatten en Gallen te melden.

Deeze gebreken zyn nu eens uitwendig openbaar, en dus gemaklyk, maar fomtyds inwendig bedekt, en dus moeilyker te on- derkennen. De Spatten zyn by de kundi- gen doorgaans zeer wel bekend; maar on- kundigen zien ze dikwils over ’t hoofd. Men onderfcheid dezelven gemeenlyk in Beenfpat - ten , Bloedfpatten en Koeiefpatten ,* welke laatfte benaaming ontleend is van eene ken- nelyke ziekte van dien aart in de Koeien. Men verftaat ’er door harde en drooge Gezwellen , aan de Pooten der Paarden , veelal in de agfterflen , nu in den eenen dan in den anderen Poot. Zy worden dikwils by de geboorte medegebragt; dog ook wel

IV. deel. N dQQ£

HET

TAARD.

Spatten

HET

7 AARD,

194 NATUURLYKE HISTORIE

door eene groote force in ’t fpringen , of door verrekking , verwekt. Eerst zyn het weeke, daar na verharde gezwellen, aan de Waai van een Paard, meest evenwel ver- hard en droog. Men vind ook Spatten die als beenagtig zyn, en van daar Beenfpatten genoemd v/orden. Ze zyn , even als de Eloedfpatten , eene oorzaak, dat het Paard meer of min mank gaa naar maate^dat die ge- breken toeneemen. Wat nog wel byzonder de Bol- of Bloedfpatien betreft , deezen fchryft men gemeenlyk toe, aan het weiden der Paarden op laage , moerige , bolle of veenlanden. Men befpeurt ze buiten dit ook wel aan vette Paarden; en ze zyn ee- nigzins te vergelyken , by de Bleinen en Wennen van vette Menfchen; evenwel met dit onderlcheid, dat ze zig in de Paarden meer of min aan de hakken , de bekleedfe- len der gewrigten , en den famenloop of de banden der Spieren zetten. Plier toe be- hooren ook de Aderfpatten , die verpoppin- gen in de aders , en dus gezwellen in de Beenen, maaken. Ze draagen bepaaldlyk den naam van Bloedfpatten , om dat ze veel- al gevonden worden , in de bekleedfelen der bloedvaten , uit welker verdikking ? mitsgaders, volgens andere, uit zenuwvog- ten , zy ontftaan ; weshalven dezelven week zyn , en , by verzweering , een bloedagti- gen , of zenuwagtig vloeienden etter opgee- ven. Deeze foort van Spatten, in welker kennis de Liefhebbers van Paarden belang Pellen , heeft , in verfcheiden Landftreeken , verfchillende benaauiingen. Het opzwellen

van

van HOLLAND. 195

van de Waai heet, by voorbeeld in Vries- land, het bloeien op den Dolk, en word ook wel een Bos genoemd ; elders bedoelt men, door Haanenfpat, die trekking, door de Spatten veroorzaakt, welke den Agter- poot van het Paard, met een vooruitftee- kenden (lap, als den ftap der Haanen doet gaan ; dat men ook met recht kramptrekking noemt. Een ongemak, ’t welk, door het beweegen van het Been in ’t loopen ver- mindert, ’t en zy ’er reeds verouderde Spat- ten plaats hebben; men zou het gevolglyk ook Krampfpat kunnen noemen. Voorts draagen zy den naam vanBosfen, drooge, zagte Spatten, en meer dergelyken naar de verlcheidenheid in welke zy voorkomen ; dog meerendeels bepaalt men zig tot de drie opgemelde benaamingen. Men heet ze Koste- ƒ patten , als zy tot een vast gezwel aan de Pyp , of omtrent de hakken , vast gezet zyn ; Bloedfpatten als zy week zyn; en Reenfpat- ten , wanneer zy als ’t ware beenagtig, of aan ’t Been verknogt zyn. De meeste ver- warring, egter , welke hieromtrent plaats heeft , fchynt my toe te ontftaan uit, het vermengen der Gallen en Spatten ; dewyl onoplettenden hier dikwerf het een voor het ander neemen ; fchoon de Gallen al vry veel van de Spatten verfchillen. De Gallen naamlyk zyn eerder blaasagtige gezwellen van de Klieren , tusfehen de huid , dan pees- agtige of bloedagtige en beenfoortige ver- hardingen. Zy zyn gemeenlyk weekagtig, en zelfs dikwils plaats veranderend , waarom ze ook Vlotgallen heeten. Men vind ze N % door»

HET

PAARD.

Galkiu,

BET

PAARD.

Steen gal

Kogcl-

fchsur.

Krappen o Scheuthak ken .

196 NATUURLYKE HISTORIE

doorgaans in een vlies befiooten , en meest- al aan de Hakken der paarden. Men fpreekt ook van Steengallen , die zig inzonderheid aan de kroon der hoeven vertoonen , en dus Hoefgallen mogen heeten. Deezen hebben dikwerf gemeenfehap met de klooven, die men aan de hoeven, ja ook aan de Waai befpeurt. Maar de Steengallen behooren eigentlyk tot den Voet of den Hoorn; en worden tot drie foorten gebragt. De droo- ge , die uit eene te fterke fchraalheid of dorheid ontftaat; de Hoornagtige , die den hoef als hoornagtig doet uitgroeien of on- dermynt ; waarom men ze ook Binnenshoorns noemt; en de gedrukte, die door kwet- fing veroorzaakt is. Hier benevens betrekt men ook onder de Steengallen de Kogel - fcheuren; dat is, wanneer de Kogel , digt aan de kroon , mede door eene verhardheid , barst en fcheurt. Deeze gallen kan men best vergelyken by de Lykdoornen, of Nagel- zweeren , waar mede ze naast overeenko- men.

Buiten de dus ver gemelde gebreken zyn ook nog aan de Pooten zeer algemeen be- kend , de Scheuthakken , of, zoo als de Boe- ren zeggen, de Schythakken , die men ook Krappen noemt. By oebschelwits, en elders worden dergelyke gebreken ook onder den naam van Blaas gal , en met onderfcheid Klemmenden Blaasgal , aangeduid ; gelyk ook Ringelzwel hier toebehoort. Deeze zeer misBandige Scheuthakken hebben , fchoon zy onder de eigentlyke Spatten of Gallen niet geteld wotden, en uit andere oorzaa-

van HOLLAND. 197

ken ontftaan , niettemin vry wat van den aart der Spatten. Eigentlyk is de Scheuthak een gezwel , of eene famenftolling van vog- ten; die, het zy ze door ftooting, kneuzing, of misfchien ook wel door eene famenvloei- jing van Spatten veroorzaakt word , de hak of waai zoo doet zwellen, dat dezelve on- maatig uitfteeke; in zoo verre dat de drek, zelfs als het Paard ftaat, ’er altoos op valle, waarom men dit gebrek Schythak noemt. Voorts vind men , het zy aan de hakken of aan de fchenkelen , veeltyds enkele rooven , die men Karbonkels heet ; dog tot de Rasp of Schurft behooren.

Wyders komt hier by weleens eene ganfche verlamming in de aderen en pee- zen , die in de hak doorloopen ; welk ongemak , als behoorende tot de zooge- noemde Kramp-aders, den naam van Ver- lamde Krampaders bekomen heeft. Hierbe- nevens hebben de Paarden , het zy het gal- len, Spatten, of wel natuurlyke dikke koo- ten en kroonen der hoeven zyn , een leelyk en zeer gemeen gebrek aan de kooten , dat men Strykkooten noemt, en welks gevolg de Voerlieden Stryken heeten ; om dat de poo- ten, in dat geval, onder het gaan, geduu- rig tegens elkander ftryken. Hier door heeft het Paard ffceeds openingen en opengefchryn- de Pooten, dat een affchuwelyk gebrek is; nademaal men de wond altoos open ziet. Eindelyk is ’er aan de kroon nog een mis- ftand, dat men Egelvoet noemt; dat is als de hoeven om de kroon borlfelig en ver- keerd opftaan ; dog de rechte Egelvoet is de N 3 Mok-

HET

PAARD.

Verlamde, Kramp- aders.

Egelvoet*

HET

PAAJD.

Overhoef,

198 NATUURLYKE HISTORIE

Mokpoot , zo genaamd om zyne rondheid, in de gedaante van een Egel.

Als men van de uitcrlyke wanftalligheden en kwaaien der Paardcnbeenen fpreekt, dan vestigt zig de aandagt der kenners, by uit- ftek , op dat gedeelte der beenen , ’t welk men Voeten of Hoeven heet. ’t Is naauwlyks te gelooven hoe veel oplettendheids hier toe vereischt worde; van waar de kennis dee- zer gebreken een rechten kenner, en der- zelver geneezing , een goeden Hoeffmit maakt. Wy zullen ze, even als de voori- gen, met een kort woord melden. Ze zyn, buiten de Steengallen , Kogelfcheuren en der- gelyke reeds opgenoemde gebreken , zulken , die toevallig veroorzaakt worden; of zoo- danigen , die uit de natuur zelve den Paar- den eene wanftalligheid geeven. Tot de eerfte foort heeft men vooral te brengen de Overhoef. Deeze benaaming is ontleend van de voornaatne oorzaak van het onge- mak; te weeten van het overtrappen van den hoef op de kroon van den voet ; ’t welk onze Hollanders aanjlaan noemen ; dat is, als de hoef van den voorpoot, in ’t loo- pen , de kroon van den agterpoot treft. Maar ’t ontftaat ook wel uit eigentlyk over- flappen ; of het trappen zelven ; mitsgaders uit kneuzingen , die andere Paarden , door elkan- der te betrappen , te wege brengen. In dien zin houd men de betrappingen f t zy van ’t Paard zelve of van een ander, ook voor toevalli- ge gebreken ; zoo dat men zelfs drie foor- ten van betrappingen opnoeme. De eer- fte , of de enkele , betrapping beftaat , in ee- ne

van HOLLAND.

m

ne kneuzing van weinig belang , of eene af- fchuuring van het vel ; veroorzaakt door het aanflaan van den agterhoef tegens de koot van den Voorpoot, of ook veel al door het overtreeden. Hier nevens voegt men de heimelyke betrapping ; dat is zulk eene kneuzing of kwetfing, die inwendig, in de hielen en aan de peezen der kwartieren , blyft. En ten laatfte Ipreekt men van de Hoorn- betrapping , die zig op den rand van den Hoorn zet, of daar in doordringt; welk on- gemak den Hoorn , en het leeven door toe- iieeming van etterwording, dermaate kan aandoen , dat de hoorn , de fchoen of hoef, eindeiyk geheel afvallen. Men heet dit dan Onthoevmg , of ook Hoornval , als aandui- dende het afvallen van den Hoorn ; die , ’t welk in de Paarden opmerking verdient , vervolgens weder van onderen aan opgroeit; waardoor zig dan een nieuwe hoorn for- meert ; waar tegen , in veeie andere dieren , de hoorn ; of eigentlyk de nagelen , als ze af- gevallen zyn , van boven aan ’t been beginnen uit te botten; dog als men den oorfprong der Hoeven uit de kwartieren of verzenen nagaat, zal dit op het zelfde uitkomen. Men zou hierby nog wel eene vierde betrapping kunnen voegen , en , indien men ’t ver- koos, ’er zoo veelen Hellen als ’er naams verdeelingen in den voet plaats hebben. Dus vind ik onder anderen gewag gemaakt van eene Kroonbetrapping ; dog deeze is zeer gevoegelyk te betrekken tot den Overhoef , ki de uitgeftrektfte betekenis , in welke die benaaming onder onze Natie Viy algemeen

N 4

ge-

HET

PAARD.

2oo NATUURLYKE HtëTORIE

het gebruikt wordt; zelfs zoo, dat men ’erdoor rAAm de bank alle de opgenoemde betrappingen onder begrype. Kiefche kenners, nogtans, maaken hierin , met recht , een weezenlyk on- derfcheid , en verftaan , door een Overhoef, bepaaldlyk een eeltig gezwel, dat zig tus- fchen den Kogel en de Kroon zet; het welk de kroon over den hoef doet uitfteeken. Dit gebrek is zeer zigtbaar, en hier door te meer bekend; de Veulens, te jong berce- den, zyn ’er zeer vatbaar voor; en onze Hollandfche Boeren, dit weetende, zullen ook daarom hunne Paarden zeer zelden vroeg beryden. Ondertusfchen zyn ’er ook andere oorzaaken , welken hier toe medewerken ; als , by voorbeeld, eene verrekking of verflui- king , eene aanhoudende arbeid , een groote vermoeijing, en een ongenadig af beulen, waar door de gelederen bovenmaatig verhit worden en zwellen. De gevolgen hier van zyn , in de eerfte beginzelen , kleen ; het daar uit ontftaande gezwel is week, maar ’t word naderhand geheel eeltig en hard ; dat voorts de gewrigten , peezen en banden der- maate belemmert , dat ze verftyven ; zoo dat het Paard ongeneesbaar mank gaa , de kroon eindelyk zelve uitdroogt , en veel bo- ven den hoorn uitfteeke. Men benoemt dit ongemak, als een byzonder gebrek, wel met de benaaming van eene drooge Kroon ; dog het ontftaat niettemin , of uit de ge- melde oorzaaken van den Overhoef en be- trapping , of, zoo 5t etteragtig is , uit de oorzaak der Mokpooten en derzelver kwaa- ie ftoffsn. Voorts betrekt men ook hier

t;oe

van HOLLAND. 201

toe het Overkooten , dat eigentlyk een ge- brek is, ’t welk, door verlamming van de eene en inkrimping van de andere peezen , of zelfs der zenuwagtige bekleedfelen , den kogel zoo fterk voor waards doet uitfteeken of uitpuilen, dat dezelve onregelmaatigover de kroon van den hoef gaa , of liever als gelyk met den voet worde : daar anders de kogel een cieraad aan den inham van het gewrigt is.

Wyders doen zig, in den eigen tlyken Hoef of Hoorn , en de Kwartieren der voeten , zigtbaare gebreken op, welken by onze Na- tie , niet minder dan elders , fterk in aan- merking komen. Hief toe behooren inzon- derheid de volgende, (i.) De Volvoet , met welke benaaming men aanduid, dat de voet of hoorn van het Paard te hoog en onwel- ftandig dik is. (2.) De Naauwvoet , hierin beftaande , dat de voet of hoorn , naar even- redigheid van de koot en den kogel , te klein is, en platagtig rond als ’t ware recht, en niet met eene geregelde fchuinte neder- loopt, zoo als in een fraai Paard vereischt word : waartoe men mede betrekt eene foort van inkrimping en inteening van den hoef ; bekend by ’t woord Hoefzwinden , dat zoo veel zegt als verdwynen of naauw worden. (3.) De Platvoet , zoo genaamd , om dat de voet plat en breed voorwaards uitloopt , waarmede de Hoorn dan , zelfs van de kroon af, platagtig nederglooit. Een gebrek, dat zeer misfelyk ftaat , en dikwils gevonden word by Paarden , die veel in ’t zand loopen en arbeiden , (4). De Spitsboef , waar me- N 5 de

HUI1

PAAIlD*

Spisthosf

202 NATUURLYKE HISTORIE

het de men bedoelt , dat de hoef, in Rede van paard, eene juiste rondigheid, of een rondagtigen rand* van onderen aan de zool te hebben, fpits en fcharp toeloopt. Met deeze vier opgenoemde gebreken is ’t egter zoo gefield , dat ze nog al door ’t veegmes en afvylen , als anderzins, te gemoet gekomen, en meer of min verholpen kunnen worden; maar, ’t geen een kiesch Kenner ook wel dra ont- dekt. Van vry flegter aart is de Kwervoct ; een gebrek, dat men ook Schelf erhoef en Schelf erhoom heet; ’t welk na genoeg het zelfde te wege brengt , dat by het betrappen plaats heeft: deszelfs herflelling valt zeer moeilyk, en ’t is bykans ongeneesbaar.

VyttfFik. Voorts komt hier, aan dit gedeelte van den voet, nog in aanmerking, de Vyt^ by de Vriezen de Fik geheeten; een gevaarlyk ongemak aan den voet der Paarden. Het zet zig agter aan de verzenen, en behoort mede veelal onder de gebreken, die door vertrapping op fpykers, fleentjes en fplin* ters ontflaan; mogelyk word .het ook wel veroorzaakt , door te veel in ’t leeven te be- flaan , en de verzenen en llraal te veel af- te fleeken. De Vyt zit, by wyze van een fponzig of vliezig uitwas, meestal aan de ag- tervoeten, agter aan den hoef, en flinkt zeer verdervelyk : by toeneeming maakt zy de zelfflandigheid der hoeven en der peezen week, zoo dat het Paard fchroome zyn poot neder te zetten : dit noemt men Vyter + week. Uit hoofde van het voortvreetende verderf, heet het ook wel Kanker in den voet : en elders draagen dergelyke gebreken

den

Van HOLLAND. 203

den naam van Stol; dog waarom weet ik niet; gelyk my ook niet bekend is , wat het woord verpeld , waar mede men de kneuzing onder aan den ftraal bedoelt , betekend.

Wyders is ’er nog een gebrek aan de Hoe- ven , maar van vooren , dat men , naar des- zelfs gedaante, Kameelpoot heet. Het zelve beftaat hierin , dat de hoorn , onder de kroon , holagtig uitloopt , de zool van den hoef ver- re vooruitfteekt, en geheel plat nedertreed. Even zoo heeft men ook hoeven, (dog deezen zyn niet heel gemeen,) die zig, als ’t ware, gekliefd vertoonen; welken men dan, naar hunne gelykheid aan de gekliefde pooten van ’t Rundervee, Kalfspooten of Splythoeven heet. Voeg hier by, dat men, door de benaaming van een Beestevoet of Koepoot , ook aanduid , dat de onderfte pyp of fchenkel , benevens de kogel en de hoef, wat inwaards geboogen ftaan , en den Rand van een Koepoot hebben ; daar ze anders , in welgemaakte Paarden , recht en welftan- dig zyn. Hier benevens ontdekt men niet zelden, dat ’er, het zy door verzuim van de hoeven af te vylen en Hegt befiaan , of uit den aart der hoeven zelven , het intrap- pen van Spykers , en dergelyken , in de hoe- ven van onderen fcheuren komen, die zig fchilferagtig van elkander verwyderen. Dit ‘gebrek noemt men Scheurvoet en Scheurhoef , ook wel Hoornskloot en gefcheurde Hoef : dan het word veelal betrokken onder de alge- meene bekende benaaming van kwartier voet , by verkorting kwer- of queervoet ; dewyl het onderfcheid flegts in de zitplaats beftaat. Ei-

gen-

HüT

TAARI^

Kameel* poot .

Kalf spoot of Splyt- ;

hoef.

Beestevoet of Koepoot .

Scheurhoef

)

HST

PAARD.

Kwart ie r-

VQSt*

NATUURLYKE HISTORIE

genlyk zyn Kwartiervoeten fcheuren, onder aan de hoeven , op de zyden , of de zyde- lingfche deelen der hoeven, welken men Kwartieren heet; of ook geduurige fcheurin- gen en drooge affchilferingen aldaar ter plaatfe. De voornaamfte oorzaak van dit ongemak is de uitdrooging van den Hoorn ; waarom zorgvuldige Stalbedienden de Hoor- nen met fmeeren wel onderhouden ; dog de uitdroogende ouderdom brengt dit gebrek , desniettegenllaande , in oude Paarden veel- tyds voort. Het ontftaat daar benevens, buiten andere oorzaaken, ook wel uit de onagtzaamheid der Smeden , die den Hoorn , in plaats van uit te fteeken, te fterk uit- branden. In dat geval worden die vogten, of leemige ltoffen, welken den Hoorn op eene allerbyzonderfte , en voor de ontleed- kunde nog onbekende , wyze , voeden, door deeze toefchroeijing in dcrzelver werkzaam- heid belemmerd. Wanneer het Kwartier, om dit ter deezer gelegenheid nog te mel- den, natuurlyk kleen en inkrimpig is, by- zonder aan de veerzen, dan noemt men zulk een Paard Naauwveerzig. Ten laatfte merkt men hier nog op , dat men de eigent- lyke Kwartiervoeten vry algemeen by onze Boeren- Werkpaarden vind, vooral by de- zulken, die op de klai werken, en in droo- ge zanden loopen; waartoe ook hunne wy* ze van beflaan het haare kan toebrengen. Veelen onzer Boeren, naamlyk, beflaan hunne Paarden, vooral de Ploegpaarden, flegts aan de voorpooten , en laaten de agterften onbe- flaagen; om dat zy gelooven, dat de Paar-

van HOLLAND. 205

den , hoe platter en broeder de agterhoeven zyn, des te beter door de kluiten kannen trappen. Hierby komt nog, gelyk zy zeg- gen , dat de voorvoeten , als de eerften in ’t veur of in ’t voortgaan werkende, den zwaarden trek doen, en derhalven gehoefd moeten zyn. Dit is de eenige reden die ik , na een herhaald onderzoek, hier van heb kunnen te weeten komen : dan zy erkennen tevens dat dit dikwerf eene oorzaak van fcheurvoeten zyn kan.

Vraagt men nu, daar ik hier mede myne fchetswyze ontvouwing van de voornaamfte uitwendige gebreken der Paarden denke te fluiten, of veelen deezer gebreken, die de Paarden zoo aan ’t lichaam als aan de voe- ten bekomen, in de vrye Natuur plaatsheb- ben, zoo is myn antwoord, ik geloof Neen; en hier in zyn alle Paardenkenners vry een- ftemmig ; ook vinden de Schryvers over dit onderwerp de meeste oorzaaken deezer gebreken dui^elyk in de behandeling en ’t gebruik der Paarden door de Menfchen , dat by onderfcheiden Natiën zeer verfchillend gevonden word. Hier uit is dan voorts na- tuurlyk ontftaan , dat de plaatflngen en be- naamingen der gebreken grootfyks verme- nigvuldigd zyn ; waartoe de Franfchen , wel- ken den roem van in de Paardenkennis uit te munten, verdienen, niet weinig het hun- ne toegebragt hebben. Maar zy hebben , door dit vermenigvuldigen van gebreken en naamen , de Paardenkennis te gelyk by uit- ftek lastig gemaakt. Hunne Schriften, hoe keurig vertaald 5 worden daardoor veelal te

ver-

HET

PAARD*

2 o6 NATUURLYKE HISTORIE

wet verheven voor een algemeen nuttig gebruik 5 rAAitD. en de Paardenkennis blyft dus eene weeten- fchap voor maar zeer weinige Liefhebbers, die geduld en yver genoeg hebben, om al- les zoo naauwkeurig na te gaan. De Boe- renlieden , aan den arbeid en hunne brood- winning verbonden, die nogtans de meeste Paarden aan fokken , hebben geen tyd om zig tot veel leezens en tot zulk een ftipt nadenken te fchikken. Ook zyn ze , hoe fchrander , en van een goed natuurlyk oor- deel, vreemd van uitheemfche kunstwoor- den. Ik heb my ook, om die reden, in dee- zen bepaald tot eene korte fchets, en, zoo veel ik kon , tot het gebruiken van bekende Vaderlandfche benaamingen; waar mede ik, zoo ik vertrouw , het zaaklyke , dat tot de voornaamfte gebreken der Paarden behoort , verft aanbaar heb voorgedraagen. Gaarne was ik ook in eenige byzonderheden der Geneeswyze getreeden ; dog myn beftek liet zulks niet toe. ’t Was wel te wenfchen, dat men in de laatere Werkjes, die keurig genoeg over dit Stuk gefchreeven zyn , het oog wat meer gevestigd had, op derzelver gebruik voor den Landman; om hem, niet ingewikkeld , maar plat en goed raad te gee- ven; op hoedanig eene manier onze oude Paardenboekjes ingerigt zyn. Men moge het Huismans Handboek , voorgefteld in den Frie- fchen Stalmeester en Koeiendokter , houden voor byeengebragt uit andere Schryvers, en het zelve beneden eenige andere Schriften plaat' ien; ik durf, zonder andere kundige tekort te doen, het zelve, na dat van b o ur ge- lat

van HOLLAND.

207

lat en viTET, wel aanbeveelen , als een algemeen] nuttig Hand- en Huisboek , regt ge- fchikt , om zoo wel onze Hollandfche als Friefche Boerenlieden, vooral Land-enVee- bouwers , eene goede behandeling van het Vee te leeren. Men zal ’er, hoewel niet zoo veele remedien als andere opgeeven , egter de meestnoodigen voor ons Land in vinden.

Na dus de voornaamfte uitwendige gebre- ken der Paarden opgegeeven te hebben , zou ik nu nog wel iets van de inwendigen dienen te melden; dan dit onderwerp is my van te veel omflags, om het in dit Werk te be- handelen ; waarom ik ’er flegts kortlyk ee- nige algemeene aanmerkingen over zal me- dedeelen. De Paarden hebben , even als de Menfchen , zeer veele onderfcheiden en famenloopende gebreken ; ze zyn , buiten den ' Droes en de Dampigheid , eene natuureigen kwaal der Paarden, by voorbeeld, onderhe- vig aan buikpynen, koortfen, kliergezwel- len, Lies- en andere breuken, zelfs dikwils tot openingen in den buik. Voorts krygen de Paarden ook ftuipen, fchieJyke beroer- tens, en worden dol, dat men de kol kry- gen of kolderen noemt, het welk hen, met den kop tusfchen de beenen , tegen alles doet aanloopen. Met deeze kwaal zyn de Paarden nu en dan bezet , dog ze is egter , althans naar myne opmerking , in Holland niet zeer gemeen. Men telt hier onder ook zulke Paarden, die men voor gekke Paar- den hóud ; om dat zy met fpringen , flaan , vallen, liggen, en dergelyken, allerleie kuu-

ren

IJ ET P4£RD.

2o8 natuurlyke historie

ïjet ren bedryven, en tekens van krankzinnig. paard, heid vertoonen. Hier uit is zelfs ontftaan, dat men van iemand, die van ’t een op ’t ander valt, en alles door een praat, by ver- gelyking, gewoon is te zeggen, dat hy koldert.

By gelegenheid van dit kollen of kolde- ren , kan ik niet na laaten ook gewag te maaken, van het gemeene gevoelen hier te Lande, wegens eene benaauwtheid , die het Paard, zoo zy zeggen, ’s nagts overkomt; en welke zy met den naam van de Nagtmer- rie benoemen, ’t Is overbekend , dat de Paarden, des nagts , dikwils angftig en fchrik- kig zyn ; ’t gebeurt dus wel , dat een Paard , met angst bevangen, des nagts fchrikkende uit zyn flaap opryst, fchopt en flaat; maar dat een Nagtmerrie, een zoogenaamd wee- zenlyk Spook, de oorzaak hier van zou zyn, zal geen geoeffend verfland gelooven. Men heeft het ongetwyffeld aan dezelfde oorzaa- kcn toe te fchryven , als die by de Men- fchen benaauwde droomen verwekken; als daar zyn, dikbloedigheid , een diepe flaap * eene ongefteldheid , der maag en dergelyken. Intusfchen is dit denkbeeld veelen bygeloo- vigen Landlieden niet uit het hoofd te praa- ten ; en een Boer , die ’er fterk mede inge- nomen is , houd gemeenlyk een Bok op den Paardenftal; meenende dat de Nagtmerrie zelve voor de Bokken angftig is ; en dat het fterkriekend uitdampende zweet der Bokken de Nagtmerrie, door den reuk, verjaagt: zoo dat de Nagtmerrie of kolrydfter den Stal voorby gaa. Ik heb, daarenboven, onder de Boeren eenigen gevonden ? die ’er zig voor

'van HOLLAND. 209

uitgaven , om , door het omwinden en onk winden van een mes, te zeggen, op wat plaats ^e Nagtmerrie of Kolrydfter gereeden had, en op welk Stal zy ftond te komen; dog deeze onderneeming liep meest altyd flegt af. Wenfchelyk ware het, dat deLand- zaaten eenmaal zulke grollen geheel en al uit hun hart verbanden. Middelerwyl heeft egter het Paard door de kol , of den kol- der , (waar van vcrmoedelyk het kolryen zyn oorfprong heeft ,) weezenlyke ziek- ten , welken de hersfenen aandoen , en het Beest krankzinnig maaken. Daarbenevens is ’er eene ongefteldheid , welke den Paarden byzonder eigen is, die men bevangenheid noemt ; welke veroorzaakt word , door het Paard den adem te ontryden, en te fterk in ’t zweet te jaagen , ’t welk dan door de kou- de te fchielyk opdroogt: dat men bevangen ryden heet, en ’t uitwerkfel van een dollen Voerman is. Wyders vind men een Paard ook onderhevig aan hartkloppingen , bloed- wateren , en verftopping in de blaas ; ja het graveel en de Heen is onder dezelvcn niet zeldzaam. Dit gaat zoo verre, dat men meermaals Paardenfteenen van eene onge- meene grootte uit deeze Dieren haale; en ’t verwondert my , dat men , wegens deeze iteenen en het Steengraveel zoo weinig mel- ding by de Paardenkenners ontdekt ; ik heb tot nog , nopens den aart deezer kwaaie weiv nig geboekt gevonden. ’t Is egter by de Natuurkundigen en. de Verzamelaars van dierlyke Steenen gansch niet onbekend, dat ’er, zoo in de Blaas, als in de Nieren zel- IV. DEEL. O Veil

HST

PAARD

2io NATUURLYKE HISTORIE

het ven van verfcheiden Paarden hier te Lande , >aard. verbaazend groote Steenen groeien, en dat men in de Galblaas der Paarden, evenals in die der Osfen , meermaals fteenagtige Tak- fchietingen vind. De Paardenfteenen heb- ben zelfs eene zekere waarde ; men Helt ze by de Bezoardfteenen , onder den naam van Paardenbezoard ; en ze zyn inderdaad, in glans en laagswyze omkorfting , aan den Be- zoard gelyk ; dog ze verfchillen merkelyk in grootte. Myn geagte Vriend, de Heer joan coenraad brand, welke een fchat van Bezoard en dierlyke Steenen be- zit, heeft ook eenige Paardenfteenen; en inzonderheid één , welke , door a. s e b a , in zyn Muzeum afgebeeld is , die wel 2| pond weegt, en 4 duimen middellyns heeft. Dee- ze Steen is zeer fyn van Laagen , welke niet- temin zeer duidelyk kenbaar de eene op de anderen gezet zyn : voorts is dezelve van bui- ten ongemeen glad en olyfkleurig , zo als ze meest altyd gevonden worden. Wanneer men zulke Paardenfteenen in ’t midden door- flaat , dan ontdekt men , even als in de Be- zoards , in ’t midden eene kern van een hout- je, ftrootje, of ander lichaam, om ’t welke de Steen zig gezet heeft. Men fchryft, op goeden grond, den oorfprong deezer Stee- nen aan dezelfde oorzaaken, als dien der Menfchenfteenen , toe: dog ze zyn minder broos en kalkagtig; zynde integendeel onge- meen glad en vast. Een Paard hier mede bezet , vervalt gemeenlyk in eene kwyning , waaraan het , uitteerende , eindelyk fchielyk fterft. Naar ’t getuigenis der Vilders, in-

van HOLLAND. 2iï

dien ik op hun berigt aan kan , vind men in Paarden, die, zonder bevangen te zyn, of den Droes te hebben, fchielyk fterven, meest altoos het begin van fteenwording, of reeds een werklyk gevormden Steen : niette- min zyn de grooten zeer zeldzaam.

Men begrypt Jigtlyk dat zulk een Paard ook veelal onderhevig is aan opftopping van ’t water ; dog deeze kwaal ontftaat niet min- der dikwerf uit de onbarmhartigheid der Voerlieden. Een Paard naamlyk pist altoos ftilftaande , en het heeft eenige ftonden noo- dig eer het aan ’t pisfen raakt; het wil zelfs in een Hand van volkomen rust zyn. Kun- dige Voerlieden letten ’er daarom zeer nauw- keurig op, of het Paard dringt om te pisfen. Zo dra zy zulks meenen gewaar te worden , houden zy Uil , en fluiten , als willende het Paard een teken van rust geeven ; welk te- ken onze Paarden ook verdaan, zy zet- ten zig op hunne rust; maar, als zy niet pisfen willen flaan zy de ooren, liaan llil, en zien eens om , als of ze den Voerman wilden antwoorden;, dat ’er nog geen drang is : van daar onder onze Natie het fpreekwoord ,

t is vergeef sch gefluit , als ’£ Paard niet pis - fen wil . By deeze melding van de opftopping der Pisfe , kan ik niet wel nalaaten , gewag te maaken van de koude Pis , of het onge- mak, dat men Louterftal heet. Het zelve ontftaat uit de verandering van het Water, dat de Paarden drinken; het welk in ons Land, hoe kleen van omtrek, eene aanmer- kelyke verfcheidenheid heeft; gelyk wy, by het verhandelen van ’s Land Wateren, ge- O 2 toond

HET

PAARD*

2i2 NATUURLYKE HISTORIE

- #

het toond hebben. Voornaamlyk komt hier3 paard, ten opzigte van de Paarden, in aanmerking het verfchil van zoeten zoutWater: een onderfcheid dat men in Holland op kleene afftanden , by voorbeeld te Haarlem en Am- fterdam , en zelfs korter by , ontmoet ; het welk dikwils aanmerkelyke toevallen in de Paarden veroorzaakt. Een Paard, dat te Amflerdam woont, en gebruikt word, of, om op zyn Sleepers te fpreeken , door den tyd een Amflerdammer word, zal, eer het recht aan het drinken van brak water ge- woon is, eenigzins kwynen en moeilyk, of met poozen, pisfen; totdat de Natuur, die lydzaame Zorgmoeder der Dieren , het Paard eindelyk daar aan doe gewennen , zoo dat het ’er niet meer van weete. ’t Zy intus- fchen den geenen , die met hunne Paarden , welken aan zoet water gewend zyn, voor een korten tyd in brakke ftreeken, of te Amflerdam, flallen, geraaden, hier omtrent zorgvuldig te zyn. Braave Stalhouders , die weeten wat een Paard toekomt, neemen zulks ook wel in agt; en men ‘s aan fommi- ge uitfpanningen , inzonderheid om of aan en in Amflerdam , gewoon af te vraagen , of het Paard wel aan brak water gewend zy? Is dit onvoorzigtig niet gadegeflaagen , en krygt dus het Paard, door brak water te drinken , den Louterftal , de koude Pis , of de Hortpis , zoo als de Boeren fpreeken , dan bedient men zig best van pisafdry vende mid- delen. Onder de meer gedugte kwaaien, die we niet wel flilzwygende voorby mogen gaan, behoort verder vooral d e Klem, niet

on-

van HOLLAND. 213

ongelyk aan eene beroerte ; dewyl ’er veele Stuipen onderJoopen. Men houd dit gevaar- lyke ongemak der Paarden , indien eene tij- dige aderlaating, dragten, en andere uitwen- dige middelen , niet helpen , voor doodelyk. De Klem bevangt de Paarden fchielyk , voor al in het Hoofd en de Kaaken. De Mond is dan dermaate vast geflooten , dat fterke kragten en werktuigen denzelven niet ope- nen kunnen ; waar door men buiten ftaat is om eenige inwendige middelen te gebruiken ; de Hals ftaat insgelyks onbeweegelyk ; hier by komen zwaare zenuwtrekkingen , hart- kloppingen, het verdraaien van de oogen, kortom , alle toevallen , die eene onverhoed- fche beroerte en kort aanftaanden dood voor- fpellen ; inzonderheid als ’er na de aderope- ning geen bloed volgt. Eene niet minder fpoedig opkomende kwaal, in haare benaa- ming den Paarden alleen eigen, is de Vy- ver , zoo genaamd , om dat ze zig het flerkst in de Vyverklieren vertoont. Dit ongeval, dat zeer fchielyk opkomt, en eene fpoedige hulp vereischt; is het uitwerkfel van eene fchielyke verkoudheid of bevangenheid; die uit eene groote verhitting met fterk zwee- ten , en eene fpoedig daarop volgende op- drooging en verkilling der poriën, ontftaat ; waarvan by ’t gewag maaken van den Droes reeds iets gemeld is ; en waar mede ze ook , ten aanzien der oorzaaken, veelal overeen- komt. Voeg hierby, als een ongemak, dat dikwils het gevolg is van den Droes , Dam- pigheid en Bevangenheid, het Longevuur. Eene bekende Paardeziekte , of eene verder- O 3 ven-

HET

PAARD,

HET

PAARD.

214 NATUURLYKE HISTORIE

vende ontfteeking in de Long, die men, naar den verfchillenden aart deezer Long- teering, verrottend, befmettend, galagtig, droog, of ook wateragtig noemt. Wat de eigenlyke Schurft betreft, dezelve is, in an- dere Landen , mede eene gewoone Paarde- ziekte; dog in Holland is zy, fchoon men ’er ook Paarden aantreffe , welken hier door aangedaan worden, niet heel gemeen. Het meeste fchurftagtige vertoont zig veel al op de Schoft , aan den Hals en aan de Ooren ; maar dan krygt dit ongemak den naam van Var ent , Halsrooven , en doorryden op de Schoft . In dit Schurft ontdekt het Micros- coop diertjes, welken men Schurftluizen noemt: dan de Paarden zyn, buiten dit, ook door Luizen geplaagd, welke fran- ciscus redi ons vertoond heeft: en daar- benevens hebben zy builen tusfchen de huid, in welken insgelyks diertjes zitten, die uit vliegen gebooren zyn. Voor ’t overige kan een Paard kwynen aan Wormen, aan ver- flopten afgang, aan loop, en meer dergely- ke kwaaien. Gemeenlyk krygen onze Paar- den, als zy van den Stal ter Weide gaan, een merkelyken afgang, en worden loslyvig; dog dit hangt af van ’t voedende gras , en ftrekt hun ter gezondheid ; maar de kwaade loop is van een flegter aart , ais ontftaande uit bedorven vogten in het Darmchyl. Aan- gaande de Wormen, hieromtrent heeft een groot onderfcheid plaats ; de meeste Paarden hebben korte dikke Wormen , die als aan de Maag hangen , welken hun , als ze niet over- tollig veel zyn, weinig of niet deeren: maar

’cr

van HOLLAND. 215

’er is eene fchadelyker foort, die zig, by wyze van Lintwormen, in de Darmen zet. Men verdeelt de gewoone en genoeg beken- de Wormen in drie foorten : te weeten , in lange Wormen, die de fchadelykften zyn; in dikke korte Wormen , die zig veeltyds in den Mastdarm onthouden, en ook in den. drek der Paarden gevonden worden ; en ein- delyk in korte als ’t ware driekantigronde Wormpjes, die in den Krop der Paarden nestelen , en mede zeer fchadelyk zyn : dee- zen zetten zig ook aan de Maag vast, wel- ke zy dan by toeneeming doorknaagen. Be- halven deezen hebben de Paarden nog uit- wendige Wormen, die in Etterbuilen onder de huid woonen, en tot vliegen verwande- len. Men noemt ze Vaarnen of uitwendi- ge Wormen, en verdeelt dezelven insge- lyks in foorten. Als daar zyn; (1.) de vlie- gende Wormen, zo geheeten, om dat men de builen , daar zy in zitten , gemaklyk ver- fchuiven kan , of misfchien ook om dat ’er vliegen uit voortkomen. (2.) De verbon- den Wormen , om dat ze knobbelig aaneen verbonden fchynen te zyn. En (3.) dehen- negats Wormen, om dat de buil, waar in ze zitten , eene foortgelyke geflaite heeft. Ein- delyk zyn de Paarden nog aan veele gebre- ken in de teeldeelen en ingewanden , mitsga- ders aan teering, kwyning, en eene menig- te van andere byzondere kwaaien onderhe- vig, die hen, gelyk alle andere Dieren, na- tuurlyker wyze verzwakken , of een ontydi- gen dood doen fterven. ’t Zou overbodig, en buiten ons oogmerk zyn , die allen op te O 4 noe-

HET

PAARD.

2JÓ natuurlyke historie

het noemen; waarom wy, oordeelende genoeg paard, gezegd te hebben van de uitwendige gebre- ken, en de voornaamfte by zonderheden , die omtrent de inwendige kwaaien nog eeni- ge melding vorderden, tot een vrolyker Hoofdftuk overgaan ; waar in wy het gebruik en het nut der Paarden hier te Lande zullen ontvouwen. Alleenlyk hebben wy het, tot gemak van den Leezer, nog dienftig ge- oordeeld , de benaamingen der hier voorens- gemelde uit- en inwendige gebreken, zoo als ze in verfchillende Gewesten van ons Va- derland benoemd worden, in een beknopt lystje by een te verzamelen ; én ’t zelve aan ’t einde van dit Hoofdftuk te hegten. De Leezer kan hier, met éénen opflag, ge- maklyk nagaan, aan welke gebreken ieder voornaam gedeelte van het Paard onderwor- pen is ; en tevens zien , van welke gebreken wy in dit Hoofdftuk , en waar ter plaatfe^ gewag gemaakt hebben.

T A-

van HOLLAND.

21?

TAFELTJE,

behelzende

De benaamingen der voornaamfte uit- en inwen- dige gebreken der PAARDEN, zoo als ze, met betrekking tot dit Hoofdfluk y in orde der Hoofdverdeelingen voor- zoomen.

Uitwendige en zigtbaart gebreken .

IN HET HOOFD.

Bladz.

IN DE OOREN.

Bladz.

Dikkop. .

148

Hangoor.

. 152

S malkop. , ,

IJO

Ezelsoor.

. IJ2

Ramskop.

149

Motsoor.

- ÏJ2

Kaphoofd.

Zuiloor. ,

1 52

Ingevallen Hoofd. .

149

Kortoor.

. 152

Plathoofd.

150

Kreupeloor.

* 153

Osfenkop. .

148

Stoutoor.

. 152

Spitshoofd.

Schothoofd.

IJO

Varent.

Kol.

I5I

IN DE 0 0 GEN.

Bles.

1 51

Knokoog.

* 153

Star.

151

Holle oogkuil.

IJ3

Blaarkop.

U I

Klootoog.

J53

Osfenkol.

I5I

Varkensoog.

153

Spitsmuizebek.

IJO |

Groenoog.

*53

Mollenkop.

IJO ;

Glasoog.

153

0 5

Maan,*

218 NATUURLYKE HISTORIE

Bladz.

Bladz.

Maanoog. . 154 155 156

Hazemond.

I7<5

Blaauwoog.

Geftheurde Laagen.

176

Hoornoog.

Hangende Rooster.

177

Leepoog.

IJ4

Kribbebyten.

190

Traangootig. .

154

Klem. .

176

Tr aanroof.

.

Haak- of Schilfertand.

I7<S

Traan.

AAN DEN HALS EN KEEL.

IN DEN NEUS.

Klierflrang.

161

Dikneus.

.

159

Kliergezwel.

l6l

Smalneus.

.

1 59

Halsftrang.

161

Dampneus.

159

Maanftrang.

161

Dompneus.

.

V9

Keelklier.

l6l

Koeneus.

.

159

Vyver.

1-77

Kokerneus.

.

159

Vy ver klier.

177

Roodneus.

*

159

Strangilioen.

162

Wydneus.

.

159

Verkeerde Hals.

172

Snot 5 of Snotneus.

.

160

Korthals.

172

Neuswindrig.

.

160

Hardhals.

172

Bloeden uit den Neus.

Verkeerde Nek.

178

Droes.

160

Verdikte Maanftreng.

179

Goede Droes.

160

Spekhals.

179

Kwaade Droes.

160

Verkensnek.

i8q

Valfche Droes.

1 60

Borftelhals.

179

IN DEN MOND.

Overhangende Hals.

180

Dikfmoel.

#

17 6

Steile Spekhals.

180

Dikmond.

175

IN DE BORST.

Diklip.

#

176

Platteborst.

x73

Smousfelip.

.

176

In de Borst ryden. .

x7*

Hanglip.

176

Naauwe Borst.

171

Lan-

van HOLLAND.

ai?

Bladz. 1

Lange afem. .

i67

Aangewasfen Longen.

171

Dampig.

170

Drooge kug.

170

Hoesten.

r/o

Boeglam.

182

Boegroot.

IN DE SCHOUDERS.

Misvormde Schouders.

0

00

M

Platte Schouders. .

l8l

Ronde Schouders. .

l8l

Zwaare Schouders. .

l8l

Haaze Schouders. .

l80

Haamdruk.

178

Hoogfchoft. i

182

IN DEN RUG EN ’T KRUIS.

Zadelrug.

I84

Gedrukte rug.

I84

Scharprug.

183

Kemelsrug.

183

Verkensrug.

Ezelsrug.

183

Zadelhair.

18J

Holle rug.

185

ingevallen Kruis. ».

185

Holle Kruislenden. .

185

Bultig Kruis.

186

Bladz..

Hoog Kruis. .

i8<J

Plat Kruis.

18S

IN DE HEUPEN EN DE BILLEN.

Knokheup.

.

18 6

Hoogheup.

.

18 6

Lamheup.

18 6

Lendenlam.

.

18 6

Hanggat.

.

187

Afval.

.

187

Welgebroekt.

187

Smalbïoek.’

.

188

Platbil.

.

188

Rotteftaart.

.

187

Schurft. .

-

AAN DEN BUIK.

Platte zyden.

188

Hangbuik.

.

188

Dikbuik.

.

188

Liesbreuk.

*

188

Hangende koker.

.

188

Lamme koker.

.

188

Leggers.

.

189

Zwam. j

.

189

Stolzwam.

.

189

'Vratten.

.

189

IN DE POOTEN.

Kromme Pyp. . . ipo

Krom-

22? NATUURLYKE HISTORIE

Bladz.

Kromme Schenkel. 190 Schuiffelbeen. . . 19 1

Schevelbeen . .191

Klosbeen. . . 19 1

Gekloofde Kniebogt, 19 1 Rasp. . . . 191

Spat. . . , 193

Bloedfpat. . .193

Beenfpat. . .193

Bolfpat. . .194

Koejefpat. . . 193

Aderfpat. . . 194

Haanefpat. , . 1 95

Krampfpat. . . 195

Dolkbloeijen.

Opzwellen v an de W aai j. Bosfen.

Gallen. . .195

Vlotgallen, . . 1 95

Steengal. . .19 6

Hoefgal. , . 196

Drooge gal.

Hoorn gal,

Waai gal.

Blaas gal. . .196

Klemmende Blaasgal. 196 Verlamde Krampader. 197 Opgezwollen Waaij. Krappen. . .196

Bladz.

Scheuthak.

. 196

Schythak.

. 1 96

Ringelzwel.

. 196

Padgezwel.

. 193

Karbonkels.

* 197

Egelvoet.

197

Mok.

. 192

Mokpoot,

. 192

Mokwrat.

. 193

Moerevet.

Styfpees.

. 192

Styfkoot.

. 192

Knobbelkoot. .

. 192

Kogelfcheur. .

. 192

Slingerkoot.

Strykkoot.

OverkoQt.

. 191

Aanflaan.

. 193

Betrappen.

. 198

Over trappen. Peesrotting.

. Ï9g

AAN DE HOEV OF

HOORN.

Dikke Kroon.

,

Over hoef.

. 198

Hoornval.

199

Kroonbetrapping.

. 1 99

Drooge Kroon.

. 200

Onthoeving.

. 199

Ver-

van HOLLAND,

zli

Verpeld.

Bladz. . 203

Kwaadzoolig. *

Bladz;

Hoefzwinding.

. 201

Zoolbuil of Vyt.

202

Hoeffchelfer. *

Kanker in den Voet.

202

Schelferhoef.

. 202

Naauvoet.

201

Overkooten.

. 201

Spitshoef.

2or

Kwervoet.

. 202

Volvoet. *

20 r

Kwarciervoet.

. 203

Platvoet.

201'

Hoornkloof.

,

Kameelvoet. .

203

Scheurvoet*

4 203

Beestevoet.

203

Scheurkloof. .

> 203

Kalfspoot.

203,

Gefcheurde Hoef.

. 203

Osfepoot.

203

Yyt of Fik. Vyterweek.

. 202

. 202

Naauwveerzig.

204

L Y S T J E

der

Voornaamfte Inwendige Kwaaien.

min of meer kortlyk

Dulligheid.

Dulle Kol.

Stille Kol.

Kol.

Nagtmerrh

Hartklopping.

Stuipen.

Buikpyn.

gemeld van 207 21 6^

Kolyk.

Koorts.

Verhoudheid.

Dampigheid,

Droes.

Bevangenheid.

Klierontfteeking.

Klem.

Be«

NATUURLYKE HISTORIE

Beroerten.

Graveel.

Steen.

Bloedwateren.

Verflopping van ’t Wate- ren.

Verdopte afgang. Loslyvigheid.

Loop.

Louterflal of Koudepis. Teer in g.

Scherpbloed3 of Schurft.

4 4 4 4 4“ i 4

4

Inwendig Beenbederf. Kwyning.

Neusbloeden.

Jigt of Kramp,

Darmjigt.

Longevuur.

Moeielyk draagen en ver- los fen.

Verteering der Vrugt. Barden in den Buik. Waterzugt. enz.

4 4 4- 4 4

ZES-

?b*r IV.

JJ' J' V- ArAW •yU-.

AANWYZING van de PLAAT ZING der MEEST BEKENDE GEBREKEN, en UIT'WENIMGE "WANSTALLIGHEBEN in een PAARD .

van HOLLAND. 223

ZESDE HOOFDSTUK.

Behelzende het hoofdzaakelyke van het Natio- naale gebruik , nut en dienst >der paar- den; byzonder het Hollandfche en Friefche Harddraaven .

Zoo wel de natuurlyke fchoonheid, als de natuurlyke Gebreken van onze Va- derlandfche Paarden dus ver voorgedraagen hebbende , word het ty d , om derzelver na- tionaal Gebruik te befchryven. Men zou, ’t is waar, hier, in den eerften opflag , mo- gen vraagen, of de Paarden in het eene Gewest van eenig meer byzonder gebruik waren, dan in het andere ? nademaal men overal de Paarden , tot het trekken en draa- gen van zwaare lasten , als mede , om ’er op te ryden , bezigt. Dan men gelieve in op- merking te neemen, dat, fclioon het over *t geheel waar zy, dat de Paarden, by alle Natiën, tot de gemelde einden gebruikt wor- den , egter de wyze hoe , de gelegen- heid by welke, en de zaaken waar toe, zoo verfchillend zyn, dat dit gebruik ruim zoo veel weetenswaardige ftukkenoplevere, als mogelyk het verfchillende ras zelve. Wy willen des , te meer daar wy het vermaake- lyke met het nutte poogen te vereenigen ,

on-

HIT

PAA&3.

Het ge- bruik deï Paarden.

HET

>AARD.

Het nutti- ge gebruik der Paar- den.

1H NATUURLYKE HISTORIE

onze Natie niet onkundig laaten, nopens zulke byzonderheden , die eene al te fterke bekorting , naar de gewoonte der Rangfchik- kers, altoos over ’t hoofd ziet. In ’t alge- meen valt hier, omtrent dit Stuk, onder, onze opmerking, dat ’er geen Natie zy, by welke het gebruik der Paarden algemeener is, dan hier te Lande. De gelieldheid, en vodral de vlakte des Lands, de Landbouw, de Koophandel , de Volkrykheid , de ftryd- baarheid , de eigenaartige neiging der Land- zaaten, alles loopt famen tot een genoeg- zaam algemeen gebruik der Paarden; op ee- he byzondere wyze naar den aart der Land- zaaten gefchikt. Hierom zullen wy, zon- der ons in ’t breede uit te laaten over de wyze hoe dit gebruik, en de behandeling, der Paarden , zig elders toedraage , ons voor- naamlyk bepaalen tot het geene in ons Va- derland plaats heeft; ’t welk wy tweeledig, als behoorende tot het nutte of tot het ver- maakelyke kunnen befchouwen.

Wat het nuttige gebruik, om hier mede te beginnen , aangaat ; ’t is overbekend , dat de Paarden van zeer veel dienst zyn in hun leeven, en dat zy ook, in zekeren zin, niet onnut zyn , na hunnen dood. Dog dce- ze laatfte nuttigheid kan niet opweegen te- gen die van andere Dieren , als der Runde- ren en Zwynen; overmits wy ’er hier te Lande dat gebruik niet van maaken, ’t welk by de Kalmukken , en eenige andere Volken , die Paardenvleesch eeten, in zwang is. Een Kalmukfche Ruiter , naamlyk , legt een ftuk Paardenvleesch onder zynen Zadel , ryd het

week,

\

van HOLLAND.

week, en doet ’er zynmaal mede: ook opent hy, by gebrek van drank, het Paard een ader, en zuigt het bloed af. Maar deeze ruwe wyze is by ons onbekend, en het Paardenvleesch word, als den Menfchen on- nut, den Honden voorgeworpen. Alleen- lyk wil men, dat de Bilftukken van een Paard nog wel tot Rookvleesch gefchikt, en dus, onder den naam van gerookt Osfen- vleesch, in de Winkels verkogt worden: dan ik zou hier voor niet willen inftaan. Ze- kerer is het , dat de Huid haare waarde heeft , en tot Leder bereid word : zelfs maakt men ’er elders Segryn Leder, en ook eene zeke- re foort van Turksch Leder, van; maar of dit in ons Vaderland plaats hebbe , kan ik niet zeggen* In den Haag, heb ik meer- maals opgemerkt, dat fchamele Lieden hun werk maakten, van de Schelfers van den Hoorn der Hoeven , by de Smeden , op te raapen ; dog tot wat einde zulks gefchiedde is my tot nog niet gebleeken. Toen ik ’er eene arme Vrouw eens naar vroeg, kreeg ik een verkeerd antwoord ; eene andere , die ’er by Hond, zeide my, dat het voor de vallende ziekte was; en de Smit wist het even zoo min als ik. Of dit affnydfel der Hoeven , en de Hoeven zelven , den Ljmamaa- kers dienen kunnen, is my twyffelagtig ; ’er * word althans geen byzonder werk van ge- maakt. Dan met het gedroogde Paarden- vleesch pleegen de Jooden , en andere Bedrie* gers, een grof bedrog; gemerkt zy de Spier- vezelen , die zeer hoog rood zyn , fyn klop- pen, in Orlean weeken, met wilde Saf- IV. DEEL. P fraan.

HET

*AA*Üi

HET

PAARD.

WS NATUURLYKE HISTORIE

fraan en eene zekere hoeveelheid goede Saf- fraan vermengen; waar op ze die aan on- kundigen voor fyne Saffraan verkoopen. Zie daar al het gebruik , dat men , zoo veel my bewust is , hier te Lande , van het Paard na zynen dood gewoon is te maaken ; of men moest ’er nog by willen voegen, dat de Boeren aan den Duinkant de doodshoofden der Paarden in hunne tuinen plaatfen, om de Konynen te verjaagen; die men zegt dat ’er zeer vreesagtig voor zyn : dan de vraag zou weezen, of alle witgekleurde beenen of fleenen dit ook niet zouden doen. Dog laa- ten wy tot iets zaaklykers overgaan ; te wee- ten het nuttige gebruik der Paarden in hun leeven; waar onder zig vooral opdoet het gebruik in den Handel en in den Landbouw ; ’t welk weder verbonden blyft aan den aart van het Land.

Vermits ons Gewest vlak is, en onze Steden op geene heuvelen noch aan het han- gen der bergen liggen , zoo hebben wy niets gemeen met gebruiklykheden , die in berg- agtige Landen plaats hebben ; als daar zyn , het ketenen der wielen in het afryden der bergen , het fchraagen der draagboomen , enz. Ook weeten wy in dit Land genoeg- zaam niet van draagbaare lasten op de rug- gen der Paarden te leggen. Het meeste en algemeene gebruik der Paarden , onder ons , beftaat in het vervoeren van trekbaare Las- ten; en deezen kan men ook, in vergely- king met die van andere Landen , niet zwaar noemen: ten ware men, en met reden, de wyze van fleepen in de Kooplieden hier

van

van HOLLAND. 227

van wilde uitzonderen. Wy bedoelen des hier alleenlyk het Wagentrekken , en daar- omtrent is het bekend , da4" onze Hollanders de Paarden geene zoo zwaare Lasten laaten trekken als de Duitfchers. Eene zoo ge- naamde Hesfekar , die zeer zwaar is , en een ontzaglyken omflag heeft, word door vier Paarden getrokken, daar wy ’er agt voor zouden zetten. Niet , om dat onze Paarden het niet kunnen doen; maar om dat wy diezelfde Lasten gemaklyker en onkostbaarder verdee- len kunnen ; mitsgaders om dat onze Paarden en Voerlieden ’er niet aan gewoon zyn. Voeg hier by , dat de gedaante van onze Wagens merkelyk verfchilt ; en dat onze wegen , of de Wiel-fpooren , daarbenevens van eene geheel andere gefteldheid zyn. Hier door zyn onze Rytuigen en Befpanningen, veel ligter zynde, ook ligter voor de Paarden; en deeze Dieren gewennen buiten dat der- maate aan hec Landeigen Rytuig, dat hun de arbeid gemaklyker valle. Een Amfter- damsch Sleepers Paard, by voorbeeld, dat gewoon is zeer zwaare Lasten voort te flee- pen , zal gebukt gaan onder eene Duitfche Karre, die men op eene gelyke zwaarte ge- laaden heeft: en een Duitsch Paard, gewoon zulk eene zwaare Karre te trekken , zal in de borst krimpen voor eene Sleepers Slede van gelyken Last; ’t welk ontegenzeggelyk uit het nationaale gebruik ontftaat. Hierby komt nog , dat een Duitsch Paard , gewoon aan het Rappen en treeden op breedfpoor, zig wel dra afmat als men ’t op onze elfen en gladde fpooren of wegen tot den draf P 2 aan-

II ET PAARD»

22$ NATUURLYKE HISTORIE

KET aanport, waarvan het tegendeel weder in vaard. onze Paarden plaats heeft. En dit leid ons , om verder iets van de Landeigen wyze van Gefpannen te melden.

Het Drie- Desaangaande komt , zonder ons , in de

fpan. veelvuldige en verveelende benaamingen van de tuigen in te laaten, ons als Landeigen voor , het Wagenfpan met den krommen dis- fel , en daar voor het tweefpan of wel by- zonder het driefpan; dat men volftrekt na- tionaal noemen mag ; dewyl het twee- drie- ën vierfpan elders op eene andere wyze gebruikelyk is. Dit gemelde Span is alge- meen by de Boeren ; waarom men zulk een Span ook Boerenfpan noemt. Het beftaat byzonderlyk daar in, dat de Paarden vry voor den Wagen loopen; ze zyn dus, niet, gelyk voor de Koetfen, aan een langen disfelboom verbonden; noch draagen, als voor de Chaizen , de boomen op de Schoft ; maar trekken den Wagen los, en zonder be- dwang van eenig tuig dan alleenlyk het be- ftuur van den disfel door den Voerman, voort. De Paarden hebben, in dit geval, flegts een eenvoudig haam voor de borst, zonder meer ; en men beryd dit Span fom- tyds met twee, maar ook wel met drie. Paarden. Het beftuuren daar van is vol- ftrekt eene nationaale kunst ; in zoo verre , dat een Duitsch, een Fransch,of ander vreemd Koetfier, ten zy hy ’t hier geleerd hebbe, buiten ftaatzy om’er mede te ryden: waar- tegen onze Boeren en Voerlieden ’er zoo fel en juist mede kunnen ryden, dat ze den Wagen, hoe los dezelve zwiere, in een vol-

van HOLLAND. 229

len ren , op de breedte van een ftuiver , weeten te ftuuren; van welke handigheid veeJen, benevens my, meermaals ooggetui- gen geweest zyn. Daarbenevens ziet men dikwils met verwondering , hoe onze Zee- voerlieden, met volgelaaden Vischwagëns, door de Steden ryden , dat men ’er van beeft ; terwyl ze tusfchen Koetfen , Sleden , en an- dere hinderlyke voorwerpen , heen draaien en zwieren ; het welk zy egter doen zonder iets te raaken. Intusfchen hangt dit kunftige , dat eene zeer byzondere behandeling eischt, al- leenlyk af, van ’t wel beftuuren van den krom- men disfel met den voet , en het aanzetten der Paarden. Voeg hier by, de ongemeene han- digheid en kunde onzer Strandbewoonders, die , door middel van zulke Driefpannen aan een Kabeltouw te brengen , niet alleen dage- lyks hunne Schepen en platboomde Visfchui- ten over de Banken zeulen ; maar ook zwaa- re geftrande Schepen vlot weeten te bren- gen. Den tyd van Eb en Vloed, mitsga- ders weer en wind behoorelyk waarneemei> de, doet men ’t dikwils flegts met zes Paar- den, of twee Driefpannen; dan men brengt het ook, als zulks vereischt word, wel tot drie a vier Driefpannen en meer. In dit opzicht moet ik hier by uitftek recht doen aan myne geagte Katwykers , die het , in dit iluk, daar reets verfcheide Kooplieden hun behoud aan derzelver kunde , in het afbren- gen van Schepen, verfchuldigd zyn, van tyd tot tyd nog verder brengen.

Het zal wel der moeite waardig zyn , dit Span, daar ’t zelve, gelyk ook deeze be- P 3 han-

HET

PAARD.

Wagen met eea

HET

Ï*AARD.

krommen Dis fel.

Zie m. Deel , PI. XL

230 NATUURLYKE HISTORIE

handeling der Paarden, volflrekt nationaal is, wat omftandiger te befchryven. De Wagen, dien men een Boerenwagen noemt, hoedanigen ’er twee in onze Begraavenisplaat vry duidelyk afgebeeld zyn , heeft , in on- derfcheiding van andere Wagens, aan den as der voorfte Wielen, in ’t midden, een kromhout, den krommen Disfel geheeten; dat zig tot voor de zitbank van den Voer- man uitftrekt. Het is van die hoogte enaf- ftand, dat de Voerman, zittende op zyn Rybankje aan ’t vooreinde van den Wagen, zyne voeten op het kromme van dien Disfel kunne zetten, en wel zoo, dat hy eene vrye beweeging hebbe , om den Disfel , met den hollen voet, tegens zekeren opftaanden yzeren ring, van zig te duwen, of door de drukking van den voet naar zig toe te dwin- gen: juist zoo als een Schipper, met de hand, het Roer. van een Schip van zig af en tot zig beweegt; waarom deeze kromme Disfel ook, niet ten onrechte, het Roer van den Wagen genoemd word. Aan het midden van deezen Disfel , onder aan , is het Trekfpan , door middel van eene kram en pen, verbonden. Voorts beftaat het byzon- dere van dit Trekfpan , hierin , dat de Spoor- ftokken , of die houten , waar aan de trek- touwen vastgemaakt worden, op een zon- derlingen afftand geplaatst zyn , geheel ver- fchillende van die der Karosfen of andere Wagens, en wel zeer wiskunftig. Men heeft, naamlyk, den eerften Spoorftok onder aan den Disfel , waar aan dan , ter wederzyde , weder een Spoorftok geftoken is; met dit

on-

van HOLLAND.

231

onderfcheid , dat het einde by de hand veel langer is , dan het andere , zoo dat deszelfs eene einde juist kome op het middenpunt, daar het van de Handfche en het Midden- paard trekken moet (*). Deeze Spoorflok is indiervoege verdeeld , dat het eene einde veel langer uitfleeke naar het by de Hand- fche, dan naar het Middenpaard, om de kragt gelyk te maaken. Hieraan zyn dan weder twee Spoorflokken gehegt, waar aan de trekzeelen vastgemaakt worden; met dit onderfcheid, dat de tweede Spoorflok aan ’t eene einde langer is dan aan het andere , ’t welk men den Evenaar noemt. In dit Trekfpan trekt het by de Handfche Paard dan daadelyk aan den eerflen Spoorflok; dog het Middelfte en het van de Handfche aan de twee Spoorflokken. Deeze fchikking moet een onkundigen eerst vreemd voorko- men , dewyl men op het oog oordeelen zou , dat de Paarden dan ongelyk trekken moeten ; en ondertusfchen is ’er geen wiskunfliger Trekfpan, om de Paarden gelyk te doen trekken. De lengte van het eene einde van den tweeden Spoorflok maakt de kragt ge- lyk aan dat einde daar dezelve weder kor- ter is , voor het Middenpaard ; het van de Handfche Paard, met het by de Handfche dus gelyk trekkende, heeft het Middenpaard in bedwang; en dit wederom, dóórtrekken- de,

(*) Van de hand , en hy de hand , zyn fpreekwyzen der Voerlieden ; het by de handfche Paard loopt ter linker , en het van de handfche Paard ter rechterzyde , ▼oor den Voerman.

P4

HET

TAARD*

HET

PAARD,

232 NATUURLYKE HISTORIE

de, houd de Medepaarden in eene gelyke trekking en bedwang. Hier by komt , dat het Middenpaard, door een byzonder Leizeel, gedwongen word , en niet verder noch ller- ker doortrekken kan dan de andere Paar- den. Ook zyn de Leizeelen,of touwen , aan het gebit van het Middenpaard vast; enloo- pen , langs de zyden der Medepaarden , tot aan den krommen Disfel ; waar aan ze ge- hegtzyn, door middel van ketentjes, wier fchakels in eene kromme haak vervangen worden; welke ketentjes de Voerman, naar maate dat hy het Middenpaard veel of wei- nig wil doen doortrekken , ruimer of korter vast maakt. Het beftuur van dit Midden- paard , dat men , uit hoofde van het boven- gezegde , hier altoos meer met den kop in de borst ziet loopen, hangt dus af van de teugels, welken aan den Disfel vast zyn; en de Voerman heeft, als in het losfe driefpan , waar in het Middenpaard vry en los voor den langen Disfel loopt, geen twee Leizee- len, maar flegts één Leizeel, noodig. Het draaien en zwenken tog word in dit geval al- leen geregeerd, door de zeelen aan het gebit van het Middenpaard, welken aan die van de twee Zypaarden verbonden zyn; waar door de Voerman, zoo dra hy aan de Lei- zeelen of den toom van één der Zypaarden , zylings of rechts, trekt, het middelfte, en dit wederom het andere Zypaard dwingt , om dien kant in te liaan, werwaards de Voerman heenen wil. Dit doende, beftuurt en dwingt de Voerman tevens den Distel en hst Voorkrat, met den rechtervoet, op

zo&

van HOLLAND. 233

zoodanig eene wyze , dat de Wagen of tegen of met den loop der Paarden , gedwongen zy dezelven te volgen , naar dat zulks vereischt word. Men kan hier uit afneemen, dat het in deezen byzonderop het Middenpaardaan- kome; waarom men ook de beste jonge Paarden, die men tot Voorloopers fchikt, in dit Trekfpan oeffent. Wyders fchoort de Voerman, ingevalle de Wagen te fterk toe- loopt , vooral in ’t afryden van bruggen , den voet tegen het gat van het van de Hand- fche Paard , en houd te gelyk de Paarden kort op het gebit; waar door de Wagen vol- llrekt niet ffcerker kan toeloopen, dan de fchoorende voet van den Voerman toelaat. Als men met den langen Disfel ryd , word dit toeloopen van den Wagen door de Borst- riemen belet, en de lange Disfel is in dit geval van zeer veel nut ; dog dezelve haalt niettemin op verre na niet by het vlugge en konflige ryden met den krommen Disfel. Eene konst onzer Natie by uitneemendheid eigen; eene konst, zeg ik uitdrukkelyk , na- dien het wel ryden met een krommen Dis- fel , zelfs onder onze Landzaaten , voor ee- ne zeer byzondere handgreep erkend word. ’t Is waar, dat zulk een Wagen gemeenlyk wel iets meer flingert; dog hier in beftaat juist de kunst , om met goede en jonge Paar- den zonder flingeren te ryden,* dat fommi- gen onzer Boeren volmaakt wel kunnen doen. Dit fielt deeze nationaale kunst eeni- germaate gelyk aan die der Romeinen ; wel- ken de grootïte kunst van ryden daarin Rel- den, dat men, in de Wagenloopen, drie of

P 5 vier

HET

TAAKI)

HET

PAARD.

Verfchil-

lende

Trekfpan-

Den.

234 NATUURLYKE HISTORIE

vier Paarden naast een , los voor den Wa- gen , onbelemmerd kon mennen : en ’t is ze- ker, dat onze effen wegen daar toe ook best gefchikt zyn.

Voorts zyn hier te Lande verfcheidcn an- dere, zoo vroegere als laatere Trekfpannen bekend. Men fpant, by voorbeeld, één Paard, of ook wel twee Paarden, naast el- kander voor eene Chais (*), of Wagen. Den laatstgemelden ryd men ook wel met drie Paarden , waar van twee in een gelyk Span ftaan, en hetvoorfte los voor den lan- gen Disfel gefpannen is ; of met vier , wan- neer de twee voorften mede aan een langen Disfel gefpannen zyn. Somtyds ftelt men ’er zes Paarden voor , waar van de twee voor- ften met hunne ftrengen aan die van de twee middelften trekken ; en de Voerman , zynde de Leden door ringen vereenigd, beftuurt dit Span met twee of ook wel drie Leizeelen : dan gemeenlyk zit ’er dan , op één der voor- fte Paarden, een jongen of een ligt perfoon, d:e de voorfte Paarden beftuurt. Men heeft ook voorbeelden van agt Paarden voor één Rytuig ; dog dit gefchied meest uit eene by- zondere liefhebbery. Zoo is te Amfterdam bekend geweest de Pikeur Schreuder , die, by eene weddenfchap, welke hy ook ge- J wonnen heeft:, aannam, met agt Paarden voor eene Koets, zonder Voorryder, de

Haar-

(*) Onze hedendaagfche Chaizen op lederen rie- men waren eertyds onbekend; men reed met Karren, of met eene foort van Chaizen, die op houten fchen- kels Honden.

van HOLLAND. 235

Haarlemmer Poort uit te ryden. ’t Is be- kend, dat deeze Poort, om zyne bogt en draaijing, zelfs met vier Paarden, in vollen draf , moeilyk door te ryden is:hy volvoerde het egter, heen en weder, met agt Paarden, tot verbaazing der Aanfchouvers; rydende in vollen draf, tot tweemaal toe , op het Haar- lemmer PJein zwenkende, de Poort in en uit. Onder dit fl ig van kunftenaaryen of liefheb- beryen , telt men ook het ryden met eene Chais met twee of drie Paarden voor eilan- der. Het eerïte gaat nog al door ; maar het laatfte word by rechte Liefhebbers niet veel geagt: dewyl het welgelukken dier onder- neeminge meer van de makheid der Paarden, dan vaneen kunftig beftuur, afhangt. Men telt het zelfs eenigzins onder de dollemans lief hebberyen ; nademaal de Ryder, hoe kundig hy ook zy , op ’t minfte verzet van zyn Voorpaard , geen meester van zyn ge- fpan is , en gevaar loopt van droevige onge- lukken, die ’er overvloedig van bekend zyn, te krygen. Daar zyn ’er ook , welken drie Paarden naast elkander voor eene Chais ge- fpannen hebben; het middelde draagt dan de hoornen, en de wederzydfche trekken mede; maar dit gaat op onze Spooren en wegen niet : ook ftaat het , myns bedunkens , niet deftig. Fraaier, mannelyker, en tevens kundiger is ons bovengemelde Boerenfpan , dat natuurlyk los en kunftig ryd.

By dit alles is men, in Holland, welk een gefpan men ook gebruike , als men meer dan één Paard voor ’t Rytuig ftelt, zeer kiesch op de gelykheid van het gefpan , zoo wel

we-

HET

PAARD.

Gelykheid van ’c Span.

236 NATUURLYKE fflSTORIE

wegens het ras , de koleur , en de fexe , als , en wel inzonderheid, wegens de grootte. In andere Provintien is men’er gansch niet keu- rig op ; en ’t heeft my , in zekere aanzienlyke Hoofdftad van eene nabuurige Provintie, daar een overvloed van fchoone Paarden is, wel eens geftooten, heel deftige Ingezete- nen in een huurtuig te zien ryden , met een groot zwart Paard en een kleinen witten Hit naast elkander; of een mager afgebeuld ros Rypaard, met een Engelfchen Staart, naast een welgemaakt appelgraauw Koetspaard, voor eene Koets te zien loopen. Neen ! on- ze Hollanders zyn ’er kiefcher op ; wel te verftaan voor Speelwagens en dergelyke Ry- tuigen van vermaak. Voor den Ploeg fpant men wat men heeft en kan, fpaarende de beste Paarden ; intusfchén ziet , evenwel , een keurige Boer, die ’t Hellen kan, ook hier in naar de evenredigheid; en, zoo dit mist, ontflaathetnogmeerendeelsuit gebrek. Wat wel byzonder de kieschheid der Natie, om- trent de gelyke grootte der Koetspaarden be- treft, ten bewyze hier van hebben wy ons flegts te beroepen , op de bekende geregelde meeting, volgens een Vadem, of zoo men zegt eene Galg; welker dwarshout men met pennen hooger oflaager vastfteekt, en waar- onder de Paarden dan gemeeten worden. Hierbenevens maakt men ook gebruik van eene Keten , welker Schakels naar de voet- maat gefchikt zyn; zynde ieder voet, ter lengte van zes voeten, afgemerkt, en de Schakels zelven op -de duimmaat gemaakt: voorts heeft deeze Keten aan ’t ondereinde

van HOLLAND, 23 7

een klomp loods tot een gewigt, dat vlak op den grond ftaat. Wanneer men een Paard hier door meeten wil , zet men dit lood by de voorhoeve neder op den grond; men vlyt de Keten langs de Schouder tot boven op het punt van de Schoft ; men telt, en onthoud , of tekent , van geleding tot gele- ding , de afftanden der ledemaaten , tot zoo veele voeten en verdeelingen,als men de hoog- te van ’t Paard bevind; en vervolgens meet men ook het wederpaard op dezelfde wyze* Deeze manier van meeting is van eenigen dienst; maar ze kan egter misfen, om dat het eene Paard den omtrek der Schouderen breeder kan hebben dan het andere: men zou zig, in dit geval, zoo men met meerder naauwkeurigheid te werk wilde gaan, van onze Meetkundige opgave kunnen bedienen* Intusfchen toont dit gebruik dat eene ge- regelde Meetkunde daaromtrent by onze Landzaaten niet geheel nieuw is; en dat zy, ook hier in , zeer kiesch in hunne gefpan- nen zynde , by een keurig oog een keurig oordeel voegen, ’t Zou ons weinig moeite zyn, nopens dit Stuk, nog meer byzonder- heden te berde te brengen ; te minder , daar de liefhebbery van ryden , met den fmaak voor pragt en weelde, onder onze Natie zeer flerk is toegenomen : ’t welk ten ge- volge heeft, dat ’er geen jaar verloope* zonder eene aanmerkelyke verandering, zoo ten opzichte van het gefpan,> als van de ge- daante en het maakfel der Rytuigen , ’t zy Chaizen, Fourgonnen, Cariolen, Koetfen, of Speelwagens , en meer dergelyken. Dan wy zouden , met zulks afzonderJyk na te gaan ,

on-

het"

PAAR»*

I

HET

PAARD.

Nationaale

Rytuigen.

238 NATUURLYKE HISTORIE

ongetwyffeld verveelen ; en zien ’er ook te ligter van af, om dat het meerendeel deezer veranderingen niet tot het Nationaale, maar tot de Uitheemf«h0 , Mode behoort. Alleen- lyk eischt myn beftek nog een weinig ltil te ftaan by onze Nationaale Rytuigen.

Naar uitwyzen der berigten van vroegere dagen, zyn de Speelwagens en Koetfen, van ouds af, de meest bekende Rytuigen by on- ze Natie geweest, en zoo ook by de Fran- fchen ; waar van wy heden de nieuwfte fnuf van Rytuigen ontleenen; fchoon zy de uit- vinding der Chaizen en zoogenaamde Cario- les, mitsgaders der gekapte of Phaëtonswa- gens , en misfchien ook der Koetfen , aan ons verfchuldigd zyn. ’t Is waar, fommigen wil- len dat de eerfte Koets door hendrik den IV gebruikt is geworden ; doch ik zou, door voorbeelden, kunnen aantoonen, dat ze in dien tyd ook hier te Lande reeds bekend waren; dan ’t lust my niet, als zynde dit ftuk van geen byzonder belang, my ’er bree- der over uit te laatcn. Dit althans is onbe- twistbaar zeker, dat de Koets- en Speelwa- gens in onze Gewesten van een overoud ge- bruik zyn. Men had hier voordeezen, zoo als nu nog in Brabant en Duitschland, Wa- gens, overdekt met linnen kleeden, over Hoepen getrokken , die men Huiven noem- de, waar van ze nog heden Huifkarren of Huifwagens heeten. Men vindt dezelven ten overvloede in oude Tafereelen en Print- kunst; byzonder ook in het Plaatje voorden eerften Druk van het recht Hollandfche Speelreisje van den Heer j. v. heems- kerk.

van HOLLAND. 239

kerk, dat in ieders handen is. Vervolgens maakte men de Hoepen , die ’er bevoorens maar los in gezet wierden , konftiger aan den Wagen vast; en wel dra hechtte men het Doek ook vast aan de Hoepen. Hier door bleef dit Doek, dik geverfd of gewascht, voorts beftendig de Kap van den Wagen. Deeze Wagens waren gefchikt voor agt perfoonen , in dien fmaak, als nu onze Boeren Bolder- wagens en Koetswagens zyn; welken in Noord-holland nog gemeenzaamer dan in Zuid-holland , ten zy aan den Stichtfchen en Gelderfchen kant , gebruikt worden. Oudtyds waren zy de ftaatlykften naast de Koetfen , waarom ze ook den naam van Koetswagens verkreegen. De Koetfen naamlyk , wierden toen gemaakt op de wyze vaneen Paviljoen, of eene rybaare tent; welker verhemelte, by manier van een Ledikant, aan de zyden met pragtige falbalaas, en gordynen, mits- gaders van boven met pluimen , vercierd was ; en deeze Koetfen llonden op een houten on- derdel. Van zodanig eene inrigting waren de oude Prinfelyke Koetfen , mitsgaders die der Heeren Staaten ; en in zulk eene Koets wierd maria de medicis binnen Am- fterdam ingehaald : ook ziet men ’er nog een overblyfzel van in onze Lykkoetfen; wel- ken, gelyk ze in onze opgemelde Begraave- nisplaat verbeeld word , veelal iets van dien ouden fmaak behouden hebben. Naderhand heeft men de manier uitgevonden van de Koetfen op zeelen of riemen te hangen , ja zelfs met Haaien veeren te onderfteunen; dat zekerlyk veel gemaks tegen het hotfen

aan-

HET

PAARD*

XlET

PAARD.

240 NATUURLYKE HISTORIE

aanbrengt : en hier door is ’t ook in gebruik geraakt, de Phaë tons wagens , de Chaizen, en meer andere Ry tuigen , op zeelen te han- gen. Dan dit heeft te wege gebragt, dat ’er, door ’s Lands Overheid een Impost ge- field is , op zulke gemaklyke en ftatieuze Ry- tuigen. De Boerenfland , en die geenen, welken tot hun gebruik Karren en Wagens benoodigd hebben , zyn van die belasting op de Rytuigen vry verklaard; mits dat zy de Chaizen of Speelwagens , die ze gebruiken , op een vasten as , by wyze van eene Karre , laaten maaken. Wanneer ze met Rytuigen , op riemen , ryden , zyn ze gehouden ’s Lands Impost te voldoen; of mogen ten minfie, als men eenige toegeevendheid hieromtrent heeft , zoodanig een Rytuig aan geenen an- deren ten gebruike geeven. By het tot dus ver voorgeftelde , wegens het nationaale ge- bruik der Paarden en Rytuigen , zouden wy nu nog kunnen voegen een berigt van het nuttige Landgebruik, ten aanzien van den Landbouw. Dog dit doende, zouden wy ons genoodzaakt vinden , grootlyks te her- haalen, het geen wy van den Ploeg, het Ploegfpan , de Egge , en wat hier toe be- hoort, in ons tweede Deel naauwkeurig voorgedraagen hebben. Ter dier oorzaake zul- len wy , als oordeelende , daar mede te kunnen volflaan, van dit anders zoo hoofdzaaklyk nut thans geen verder gewag maaken ; en voorts ons oog liever nog vestigen , op eene andere byzonderheid , welke onze Kooplie- den betreft ; te weeten , het gebruik der Sle- den , te Haarlem , Rotterdam , en vooral te

van HOLLAND. 24*

Amflerdam. Men onderfcheid ze voornaam- lyk in Koetsfleden , Sleepfleden cn Koefle- den: en derzelver befchouwing zal ons nog al etlyke merkwaardigheden aan de hand gee- gen, die men, zoo verreik weet, nergens gemeld vind.

De eerstgenoemden, gewöonlyk Koetsfle- den geheeten , vervullen , op eene gemaklyke wyze , de plaats der anders gebruikelyke Huur- koetfen. Men heeft naamlyk overdekte Koets- tenten, juist gelyk aan die der gewielde Koetfen : deezen ftelt men op riemen , wel- ken aan houten fchenkelen verbonden zyn ; en op die fchenkelen , welken men door fmeering met vettigheid glad houd, word het Koetsje voortgefleept , door één Paard, ■L welk, ten zy des Winters, als ’t glad is* wanneer men boomen gebruikt, los in de ftrengen loopt. Zulk eene Slede , en tevens het Paard , word befluurd door een Man , die met de eene hand den toom regeert, en met de andere de Slede vast houd , dezelve fchoort, van zig af duwt, of tot zig trekt, naar maate dit op bruggen , in ftraaten , of in ’t uithaaien, enz. te pasfekomt. Ten dien einde zyn de Toornen, of Leizeelen, onge- meen lang; zoo dat de Sleeper, in naauvve llraaten , of by ontmoeting van andere Sle- den-, de leids door kunne laaten fchieten, en ag- ter de Slede gaan, tot dat hetgeene, ’twelk hem in den weg is, voorbygereeden zy. ’t Is voor een oplettenden vreemden verwon- derlyk na te gaan , hoe de ervarenheid hier handigheid leere ; ’t kan althans te Atnfter- dam iemands aandagt niet wel ontglippen, XV. DEEL. Q hQê

HET

PAARD.

Het ge- bruik déf Sleden.

242 NATUURLYKE HISTORIE

het hoe ’t mogefyk zy , dat ’er , onder een aan- paard. merkelyk getal van zulke en andere Sleden * zoo weinig voorbeelden van ongelukken zyn. Men hoort ’er tog zeldzaam van ; en fchoon ’t by Winterweer, met gladde ftraaten, al eens moge gebeuren, dat eene Slede agter uitglyd , of den beftuurder ontglipt , komt eg- ter op verre na niet by de ongelukken met Koetfen, Wagens, en andere Rytuigen die omvallen , of op de eene of andere wyze ge- fchonden worden. En bonst hier of daar de eene Vragtflede eens tegens de andere , dit loopt meestal met een Sleepers bindfel ligt- lyk af. Ondertusfchen is de oorzaak, dat ’er , vooral in de woelige en volkryke Stad Amfterdam, zoo weinig ongelukken met Sleden en Rytuigen gefchieden, ten hoog- ften in het wys befluur der Overheid te vin- den; dewyl ’er, wegens het ryden en ont- moeten, in of uit de ftraaten, hoekflagen of anderzins, zeer ftipte wetten en regle- menten zyn , naar welken ieder Voerman 3 Koetfier of Sleeper, weet, welken kant hy, op. elke ftraat, of by ieder ontmoeting, te houden hebbe; even zoo als op onze ge- meene wegen , wegens het uithaaien der Ry- tuigen, die van de Steden komen, voor hun, die naar de Steden gaan, en deezen weder naar de nabyheid der plaatfe, daar ze elkander ontmoeten. Voeghierby, dat elke Sleeper, op zyn Tuig, een koperen nom- mer heeft , waardoor hy , in geval van onbe- fcheidenheid, ter aanklaaginge kenbaar is. Daarbenevens heeft men de vaste Regle- menten j op het getal der Paarden en der

Wie-

van HOLLAND. 243

Wielen, zoo dat een tweewield Rytuig moe- te uithaaien voor een Rytuig met vier Wie- len , en dit weder met één Paard voor een ander met twee Paarden. Dog alle Rytui- gen, hoe genaamd, zyn, om dit in ’t voor- bygaan te melden, volgens een gewettigd gebruik, verpligt, uit te haaien, vooreen gelaaden Hooi- of Stroowagen : ’t welk ook de billykheid medebrengt; om dat deeze Wagens gcmeenlyk zeer topzwaar zyn , en ee- ne ongelukkige fchok dezelven kan doen om- vallen. Hierom is het ten uiterfte laakbaar , dat fommige kregele Jonkers , of Koetüers , op hunne gewaande meerderheid liaan; temeer, dewyl ze, al is de Boere- Voerman genegen om hun ten wille te zyn , gevaar loopen van door den Hooiwagen o ver dompel d te wor- den. Ook eischt hier de heuschheid, zelfs in andere gevallen, infchikkelykheid : by voorbeeld, in Melkkarren en Melkwagens; die men zeker, op de eene of andere wyze, eehe aanmerkelyke fchade kan toebrengen , door ze te veel te doen uithaaien. Dan on- ze Boeren zyn ’er gemeenlyk wel op gevat; en een onbeleefd Voerman betaalt, den ee- nen of den anderen tyd, wel eens zyne on- bedagtzaame behandeling. En in het tegen- overftaande geval toonen de Boeren meeren- , deels dat ze zeer wel onthouden , wie hun op de wegen, als ze zwaar gelaaden zyn, met infchikkelykheid te gemoet komen ; met voor de zulken in andere gevallen gereedlyk uit te haaien : zoo veel vermag eene geringe beleefdheid. Voorts kunnen wy, om weder tot onze Koetslleden te keeren, den Lee- Q 2 zer

HEI P AAR0*

*l£T

fAARD.

m natuurlyke historié

zer wyzen, naar eene Afbeelding in de reeds meermaalen aangehaalde Regraavenisplaat ; in welken wy ook eene aftekening, van de he- dendaagfche Koetfen voorgedraagen hebben. Men vind des, in die Plaat, onze drie voor- üaame Nationaale Rytuigen vertoont: en wat de verdere thans meest gebruikelyke Rytuigen hier te Lande aangaat, men zal ze in onze volgende Harddraaversplaat meeren- deels aangeduid vinden. Eindelyk Raat hier, nopens de Koets of Toefleeden nog in aan- merking te neemen, dat ze meest in Arn- fterdam , minder in Haarlem , en elders wei- nig of geheel niet gebruikt worden. Men heeft ze in Leyden , en elders , nu en dan in- gevoerd , maar ’t gebruik gaat ’er niet door : mogelyk, om dat het niet algemeen genoeg is; of wel, om dat de ftraaten aldaar, door het veelvuldige fleepen, zoo glad niet zyn; als mede, en veelligt meest, om dat men ’er zoo goedkoop eene Huurkoets kan ge- bruiken. Ook maakt de lengte der afftanden in Amfterdam , dat deeze Sleden aldaar van meer dienst zyn dan op andere plaatfen: men kan ’er zelfs, als men van een goed vrolyk gezelfchap , of, om op zyn AmRer- damsch te fpreeken , uit zyne Kreb komt , en t’huiswaards ryd , wel eens een goed tokje in de wiegende Sleden doen, eer men t’huis komt.

Wat wyd.ers de Vragtüeden betreft, die men gewoonlyk Sleepfleden, of als zy breed zyn, én twee hekken op zyde hebben, ter onderfcheidinge , Koefledsn noemt, om dat dat men ’er ook Koeien of Kalveren op

Reept;

van HOLLAND, 245

ileept ; derzelver maakfel heeft niets byzon- ders, boven dat der alomme gebruikelyke platte Werklieden. Alleenlyk heb ik hierom- trent nog te melden , dat de Sleeper zorge draagt, om voor op de Slede een vaatje wa- ter te hebben, ’t welk, onder het voortry- den der Slede, doormiddel van gaatjes, wa- ter uitfpreid ; en dus de ftraaten , waarover hy fleept, vogtig houd. Daarbenevens be- dienen zig de Amfterdammer Sleepers , zoo by deezen als by de Koelieden , van een olielap aan een lang touw, welken zy nu en dan zeer handig onder de fchenkels der Sle- de weeten te werpen, om dezelven glad te houden. Voorts kan ik van deeze Sleden, waaromtrent we geene verdere byzonderhe- den der meldinge waardig oordeelen , fpree- kende , niet nalaaten van nog eene aanmer- king, met betrekking tot derzelver gebruik, te berde te brengen, ’tlsmyalover lang zeer bedenkelyk voorgekomen , hoe men in dee- ze werktuigkundige en vindingryke Eeuw, byzondcr te Amlterdam, de zwaare lasten zoo algemeen op Sleden ligt; daar men el- ders, zonder de Paarden boven vermogen te vergen , dat zeker door ’t lleepen jammer- hartig gefchied , veel zwaarder , ten minflen zekere foort van lasten , door één Paard te gelyk laat voorttrekken. In myne Vaderly- ke Stad Leiden zal een Kraankruiers (*) Paard met gemak vier zwaare Wolbaalen , van 23

a 2400

(*) Een Eraankruier te Leyden is zoo veel als een Sleeper te Amfterdam, behalven dat hy ook Waag- draager is.

Ql 3

HET

PAARD.

f

246 NATUURLYKE HISTORIE

hkt a 2400 ponden gewigts voorttrekken; elke paard. baal op een daar toe gemaakten Wagen met breede ronde rollen geleid zynde , en deezen arbeid een geheeien dag uithouden. In Am- fterdam neemt men voor ieder baal eene Slede, welke, zoo de baal 1000, een hon- derd twee meer of min ponden weegt, een zwaare trek voor ’t Paard is ; niet om ’t ge- wigt , maar om den omflag en dc laagte van den trek. Even zoo is het gelegen met de fusten, ’t zy Suiker, Syroop, of andere Waaren. Een Kraankruiers Paard trekt een Brunswyker Garen fust van 3000 tot 4000 ponden, op een Wagen. Men laat, naar gerade van de fusten, de Baa'laadje, en den verderen omflag, ook wel vyf, zes en ze- ven Wagens, agter den ander, door één Paard trekken ; en het gewigt van de vragt beloopt 2000 en meer ponden. By herhaal- de keeren , heb ik onderfcheiden Sleepers te Amfterdam, naar de reden van dit verfchil- lende gebruik, gevraagd; dog men heeft my nimmer een voldoenend antwoord gegeeven. De een twyffelde aan de waarheid ; een an- der hield ftaande, dat het fleepen gemakly- ker voor de Paarden was, ’t welk de dage- lykfche ondervinding althans in ’t bovenge- , melde geval egter wederfpreekt ; een derde zeide, dat het, volgens de wetten, in Am- fterdam niet mogt zyn; zoo om het flyten der ftraaten, als, om dat ze dikwils breek- baare waaren vervoerden , die door het ry- den zeer veel leeden. Met opzicht tot dit laatfte, was zyne bedenking, als gegrond, in dat geval aanneemelyk : waarom men ook

te

van HOLLAND, 24?

te Leyden , daar anders de Wagens veel ge- bruikt worden , voor breekbaare Waaren ee- ne Slede verkiest. Ten laatfte trof ik een Leydenaar aan , die het gebruik van de ge- melde Wagens zeer wei kende , en te Am- fterdam Sleeper was. Deeze gaf voor rede- nen, dat het, zoo men in Amfterdam op die wy ze veele Wagens agter elkander ge- bruikte, eene merkelyke belemmering in de naauwe ftraaten, en in geval van ontmoe- ting , zou geeven. Een lleep van dusdanige Wagens, en wel tot zeven en meer, elkan- der ontmoetende , zou de een of de ander , zeide hy, met ftilftaan veel tyds verliezen; en ’t zou daarenboven aan de Voetgangers , in liegen en ftraaten, zeer hinderlyk zyn. Dit voorftel kwam my niet geheel verwer- pelyk voor ; dog met dat alles kan ik niet goedkeuren het misbruik der Sleden , vooral in vragtcn van baaien , fusten , enz. die te- gen het ryden beftand zyn. Men behoefde in dat geval geene geheelen lleep van Wa- gens te hebben; ’t zou, zoo ik meen, mee- rendeels genoeg zyn, als men op één Wa- gen kon laaden , ’t geen men knders , om ’t minfte te noemen, op twee Sleden legt; en dit zou geen meer belemmering veroorzaa- ken , dan nu een lange Bierwagen met etly- ke halfvaten doet. Wat wyders de naauwe ftraaten belangt, wat zwaarigheid, zoo men al twee korte Stelwagens had? ’t Is tog wis^ kundig zeker, dat de tweede Wagen den eerften juist volgt in dezelfde wenteling der wielen. Zoo ziet men meermaals in Ley- den , zelfs in eene naauwe ftraat , zes a ze- Q. 4 ven

TIET

PAARD,

&4§ NATUURLYKE HISTORIE

ïiRT ven gelaaden, en agt of tien ledige Wagens," £aardo agter een voorttrekken, juist, en zeer juist, in ’t fpoor van den allereerften ; ik heb het dikvvils afgemeeten, en bevonden dat het nooit miste. Waarfchynlyk zal het onderhoud deezer Wagens kostbaarder zyn , dan dat der Sleden; maar ’t is te gelyk zeker waar, dat men minder Paarden noodig heeft , en deeze dieren minder benadeeld worden; ’t welk die kosten ryklyk kan opweegen. ’t Is daarbe- rievens wel te denken, dat de Koopman ’er, in de yragtloonen , voordeel by zou vinden : dan, en hier zal ’t veeiligt haperen, zou ook het invoeren van het gebruik der Wa- gens voor de Sleepers nadeelig zyn? Dit in- denkende, ftap ik ’er liefst van af; dewyl ik niet gaarne onder den haat van die bagjes geraaken wilde: men behoort, het Stuk uit dit oogpunt befchouwende , alles met rekke- lykheid te overweegen. ’Er zyn meer ge- bruikelykheden , hier en daar in de Steden, welken men met reden zou kunnen verbe- teren; dog waardoor men tevens aan vee- len hun brood zou ontneemen , of de goede inrigting van den Handel, en ’t beftaan der Ingezetenen , over ’t geheel, benadeelen. Men houde derhalve deeze myne aanmer- king, hoe gegrond dezelve anders ook mo- ge voorkomen, voor niets anders, dan voor eene befpiegelende befehouwing; welke mo- gelyk, fchoon ze my in veele opzichten voordeelig toéfchynt , nogtans niet in prak- tyk gebragt kan worden, zonder, aan den anderen kant, voor een groot aantal Inge- zetenen nadeelig te zyn. Éven zoo zou

van HOLLAND

249

jnen , hier te Lande , verfcheiden nieuwe uit- vindingen in de Fabrieken en andere takken van den Handel, kunnen invoeren , die op zigzelven veel nuts belooven ; maar die in- tusfchen aan zeer veele gewigtige takken van den Handel , en het beftaan van byzon- dere Steden , de allervernielendfte (lagen ■zouden kunnen toebrengen. Dan \vy wil- len hierover niet breeder uitweiden , en liever het oog liaan op een ander nationaal nuttig gebruik der Paarden, waardoor men dezelven bezigt tot behulp onzer Vaartui- gen, byzonder der Trekfchuiten.

Een reizend Vreemdeling kan niet afzyn van zig te verwonderen , over ons geregeld gebruik van eene zekere foort van Post- schuiten en Jagten , op vastgeftelde tyden en uur en , door middel van Paarden , te doen vaaren. Men kan , door deeze inrigting , zeer gemaklyk en onkostbaar , gansch Noord- en Zuidholland door reizen ; en , in alle veiligheid , beftendig zoo vast (laat maaken op zyn tyd en uur, dat de gewig- tigfte correspondentien ’er aan vertrouwd worden, ’t Is onnoodig, om voor onze Landzaaten eene Trekschuit , ook Jaagfchuit genoemd , te befchryven ; en voor den Vreemdeling zal ’t genoeg zyn , te zeggen , dat ze langwerpige overdekte Vaartuigen zyn , ter wederzyde met openingen , als venlleren en luiken gemaakt, waar in de reizigers op lange banken , ais in een ge- meenzaam en gezellig vertrek , zitten : en dat in de meesten ook een afgezonderd vertrekje is, het welk men de floefheet,

ITEÏ

PAARI>»

Trek*

fchuiten,

250 NATUURLYKE HISTORIE

het dat byzondere perfoonen voor wat meerder ƒ aard. vragts kunnen afhuuren. Dat wyders zul- ke Schuiten gemeenlyk door één Paard, of fomtyds door twee of meer Paarden , aan eene lange Lyn voortgetrokken worden ; welk Paard of welke Paarden door de Voer- lieden , bepaaldlyk Jaagers geheeten , be- ftuurd worden. Ten aanzien deezer Paai- den heb ik hier nog te melden , dat men dezelven , door den tyd , op een zekeren tred of ligten draf gewent, welke het Paard niet harder of zagter doet voortgaan, dan men weet, dat het kan uithouden, en met den bepaalden tyd juist uitkomt ; welken tred men een Jaagerstred noemt. Men dres- feert de Paarden hier toe van tyd tot tyd; met ze eerst naast een Trekpaard , vervol- gens voor een kleen endje aan de Lyn , en ten laatfte geheel alleen dus te leeren loo- pen. Zulks is te meer noodig, om dat de Lyn en Spoorftok dikwils tegens de hakken van het Paard Haat; des het ’er aan diene te gewennen ; ’t welk met kitteloorige Paan- den niet gemaklyk gaat. Veelal neemt men hiertoe oude Paarden; dog geregelde Vee- ren , of Schipperyen , verkiezen , en bevin- den ’er zig , op den duur beter by , fterke jonge Paarden, het welk de Haarlemmer en Leydfche Schippery by uitftek in agt neemt. Voor de gemeene Zeilfchuiten , die zig by ftilte ook van dit middel bedienen, mitsga- ders voor andereVragt-Trekfchuiten en derge- lyken , die meest al door gemeene Jaagers, wel- ken hier te Lande overal aan de aanflagen en hoofden te vinden zyn , geholpen worden ,

heeft

van HOLLAND.

25 r

heeft men gevvoonlyk flegte Paarden en ou- de knollen ; van waar men ook dit flag van Paarden , Jaagers-knollen heet. Het gebruik van deeze Trekfchuiten is den Franfchen zoo vreemd, dat zy, hoe vindingryk in bc- naamingen, hier mede verlegen ftaan : des het moeilyk zy , hun dit naar ’t konst- woord te beduiden. Men vertelt hierom- trent, als eene grap, dat zekere aanzien- lyke Hollandfche Dame zig in een gezelfchap van Franfche Dames zeer verlegen vond, om dezelven te beduiden, hoe men hier te Lande de Trekfchuiten gebruikt; en dat ze zig by die gelegenheid zeer belachlyk maak- te", met, in Fransch Nederduitsch , te zeg- gen, un lire bateau , avec un vieu navet , et nupetit Chasfeur la desfus: een trekfehuit, met een ouden knol , en een kleine Jaa- ger daar op”, De Trekfchuiten zyn dus nationaale Vaartuigen; en ze dienen zoo wel tot gemak als vermaak. Men doet, om zoo te fpreeken , zynen weg vervorderende , een fpeelreisje ; men ontmoet ’er allerlei flag van Menfchen; en zelden doet men de reis, zonder in een gezellig gefprek te geraaken, of dat van een ander te hooren ; ’t zy ’t op Vrouwenklap , ernftige redeneering , of boer* tery uitkome : elk een heeft gelegenheid om iemand naar zyne zinnelykheid tot tydver- •dryf aan te klampen. Onze Trekfchuiten zyn inderdaad aan te merken als vrye plaat- fen, waar in elk met befcheidenheid het zy- ne vrylyk zegt. Hierom is ’t ook , dat Au- theurs , die zig toeleggen om ’t een of an- der geval bedektlyk te vertellen, ja ook wel

Staat s-

HET r AARD»

^ NATUURLYKE HISTORIE

«et Staatszaaken te verhandelen, hunne Werk- taard, jes veeltyds bety telen met den naam van Schuitenpraatjes. En zeker niet oneigen, dewyl ’er in deeze Schuiten dikwils al vry rond over zaaken van belang gefproken word, en een vei ftandige zomtyds voorzig- tigheid noodig heeft om wysjyk te zwygen. 5t Zyn , en blyven, ’t is waar, veelal Schui- tenpraatjes; maar intusfchen moet ieder, ’t zy geestlyke of waereldlyke , die wat op zy- ne rekening heeft, het aanhooren. Zwy- gen is dan gemeenlyk best ; en ’t ftaat niet heel fraai , als iemand zig wil doen gelden ; vooral is het te ontraaden aan de Geestlyk- lieid , die zig , door een onvoorzigtig be- ftraffen, wel eens befpottelyk maakt, voor een dartelen matroos of ligcmis, welke hier zoo vry fpreekt als een Leeraar op den kans- fel ; en in zulk een geval , tot eene gefarde losbandigheid 'aangefpoord, fomtyds het ge- noegelyke van het gezelfchap afbreekt.

Y’s- en Ar- Verder heeft onze Natie , buiten dit na- jrefleden. tionaale gebruik der Paarden voor de Trek- fchuiten , het met die van andere Landen gemeen , dat men ze als Trekpaarden bezigt in allerleie Molen- en Waterwerken , als me- de tot het karnen , grutten of boekweit pel- len en anderen zwaaren arbeid. Maar meer byzonder is onzen Landzaaten eigen , het ge- bruik der Paarden over ’t Ys; niet alleen ten noodigen dienfte voor verfchillende foorten van Sleden, om voorraad naaren van de Steden te brengen , maar bovenal tot vermaak voor de zoogenoemde Aixe- fleden. Het gebruik deezer Sleden is mo- ge*

van HOLLAND.

gelyk zoo oud als de bewooning van ons Vaderland; ’t is ten minde te denken, dat het al vroeg dand gegreepen heeft. Gelyk de menigte van wateren onzen Ingezetenen van den beginne aanleiding gaf, om zig toe te leggen op het vaaren en zeilen met Schuiten , even zoo zyn ze , door ons kou- der Lugtgewest , en het flerk bevroozen Ys, gebragt, niet alleen tot het ryden op fchaatfen , maar ook tot het gebruiken van fleepende Rytuigen over het Ys. Met den aanvang zullen ze zekerlyk zeer eenvoudig, en alleen tot noodig gebruik ingerigt zyn , maar men heeft ze , van tyd tot tyd ver- maakshalve pragtiger gevormd. In vroege- re tyden was men voldaan met eene een- voudige vierkante Slede , gemaakt als een grooten bak , waar in doorgaans vier tot zes Menfchen konden zitten , zo als nog tegen- woordig de Boeren Sleden zyn ; volmaakt overeenkomende met het bovendel of den bak eener Karre. Naderhand wierden dee- ze Sleden, zoo door vergulden- als fehil- derwerk, allengskens pragtiger. Ook ver. zon men wel dra een bankje agter op de fchenkels der Sleden , waar op de Voerman daan kon: dit bankje was gemeenlyk met yzer of blik , by manier van eene rasp door- . boord , befhagen , op dat de Voerman te minder gevaar zoude loopen, van door het aangevroozen Ys , of de vastgebakken Sneeuw, uit te glyden. Wyders had men oudtyds flegts een Schelletje op het tuig; 't geen ik in eene oude Schildery gezien heb, in dieri eigenden finaak, als zulks nog

HET

PAARD.

254 NATUURLYKE HISTORIE

«et lieden gebruikelyk is op' de Paardentuigen paard, der Molenaars- wagens. Men weet dat de Molenaars verpligt zyn deeze Schellen op die tuigen te voeren , om dat het hun vry ftaat te ryden met houten wielen , welker geluid men niet gemaklyk hooren kan. Het dient dus den voetganger ter waarfchouwin- ge ; om welke reden ook veelen onzer Boe- ren- en Bolderwagens, alsnog, fchoon het iterk afneeme, onder, tusfchen de asfen, twee koperen bekkens hebben , die onder ’t ryden op elkander rinkelen. Overeenkom- ftig hier mede heeft men het al vroeg ins- gelyks noodig geoordeeld, zig op de Slede- tuigen , over lheeuw en Ys , van zulke Schelletjes te bedienen ; vermits men anders de aankomst eener Slede volftrekt niet hoo- ren zoude ; dat , boven al onder de menig- te van Schaatsryders , ligtlyk ongelukken zou kunnen veroorzaaken. Hier uit nu zyn, in laater tyd,ontftaan de Bellentuigen , die men al vroeg zeer zwaar , met eene groote menigte van Bellen, gemaakt heeft, en welken van tyd tot tyd cierlyker geworden zyn. ’t Is ook niet vreemd , te gisfen , dat de benaaming van Arre-of Narreflede van deeze Bellen afkomftig is ; dewyl de Re- derykers Narren , of andere Polichinellen en Zotten , aan hunne Zotskappen en kle- deren , altoos Bellen droegen , en dus gebeld op wagens en tooneelen op de Kermisfen fpeelden. In vroeger dagen , althans , was de benaaming van Arre-of Narrefleden onbe- kend ; men heette dit flag van Rytuigen toen flegts Ysfleden.

1

van HOLLAND, 255

Dog wat hier van ook zy , een geflreng Zedemeester moge die vermaak Nardery of Narrery noemen, ’t is zeker, ’t misbruik ter zyde geftcld zynde, een aangenaam geoor- loofd Wintervermaak; en de Cieraaden der Tuigen, zoo in Bellen als Pluimaadjen, gee- ven ’er een eigenaardgen weldand aan. Al voor twee Eeuwen , had men , in dede van die eenvoudige Sleden , van welken wy bo- ven gefproken hebben, reeds Sleden, by wyze van laage Chaizen op omgekromde fchenkelen geplaatst. Men had dit fatfoen overgenomen van de Poolen en Moskovi- ters , by welken de Sleden , uit hoofde der menigte van Sneeuw en Ys, zeer gemeen zyn ; van waar dit flag van Sleden , ook nu nog , Poolfche Sleden heet. Ze zyn nog he- den in gebruik, maar de kieschheid onzer Liefhebbers en Kunftenaars heeft dezelven ? hier te Lande , op allerleie kundige manie- ren verfraaid. Men vind ’er wier Voordel- len of Arrefchenkels , vergulde Leeuwen, gehoornde Herten, wilde Zwynen, of, dat eigenaartiger is , Tritons , Zwaanen en Stroomgoden of Godinnen verbeelden. In- tusfehen hebben de Vriezen , die tog de eer- de Leermeesters in ’t duk der Harddraave- rye zyn, ook ten dien einde eene foortvan ligter Sleden uitgevonden ; welken men me- de in Holland , by het toeneemen der lief- hebberye voor ’t harddraaven, in gebruik gebragt heeft. Van hier hebben ze den naam van Vriefche Sleden, en men noemt ze ook Prikfleden , om dat ’er agter op de fchenkelen zwaare yzeren prikken zyn , die

/

HET

PAARD,

tiET

t'AARD.

4

V

156 NATÜURLYKE HISTORIE

in ’t Ys fnyden; waarvan men zig vervob gens insgelyks by andere Sleden bediend heeft, ’t Zyn klccne Sleden , flegts gefchikt om ’er één mensch in te plaatfen , en ge- meenlyk een agter op. Meerendeels hebben zy de gedaante van een zeshoekigen houten Stoel, gelyk aan, de Kinderkakftoelcn ; waar- om men ze, fchertfender wyze, ook Kak- ftoelen noemt.. Decze foort van Sleden is zoo naauw , dat eene Dame ’er niet alleen bekrompen, maar zelfs zeer ongemaklyk in- zitte; waarom deftige Lieden, dezelve voor de Jufterfchap zeldzaam gebruiken, en ’er zig meest van bedienen tot harddraaven * daar ze eigentlyk toe gefchikt zyn. Ter be- tere uitvoeringe hier van, hebben deeze Sleden, agter aan, een ftaartswyze uitftek, by manier van een kusfen opgevuld , waar op de Voerman of de Paardemenner zit; terwyl zyne voeten op de fchenkels ftaan ; waarmede hy den prikker of krasfer, dien men , naar vereisch dieper of ondieper in het Ys drukt, om den gang der Slede te dwingen, in het Ys intrapt, zo als hy naar zyne oogmerken goedvind. Voorts word deeze prikker, als het Paard in zyn vollen loop is , door een veer opgedrongen ; wan- neer de Slede los heenen glyd. Voor zulke Vriefche Sleden fpant men de Plarddravers , en de Liefhebbers ryden met dezelven te- gen elkander, om te beproeven wiens Paard op. het Ys het hardde draaft. Dit gaat ont- zaglyk gezwind toe, en dikwils niet zonder gevaar: ook is het meermaals eene kostely- ke Hefhebbery; gemerkt ’er, buiten dat men

van HOLLAND. 257

’er de Paarden aan waagt, wel eens zeer groote weddenfchappen uit ontftaan ; veelal is het , ten minfte , te doen , om eene par- ty of eene traktement, ten huize van den Kastelein, of op eene andere plaats, wer- waarts men bepaald heeft te ryden. Klaas bruin fchetst ons dit, met opzicht tot het Slederyden op den Amftel , aldus af.

Het moedig Paard gefcherpt , en voor de Slee gebragt*

Vliegt over ’t Ys , en word genoopt , met zulk een kragt.

Dat het in eenendag genoeg heeft voor zynleeven;

Doch winst genoeg ; wanneer men meester is ge- bleeven.

Gints word een wedloop van veel Narren aangefteld ;

Elk bied uit al zyn magt ; ’t ontbreekt hier aan geen geld ;

Daar Janoom wel van vaart, voor pand van goude ringen,

En menig uurwerk , ’t geen men vlugger weg ziet fpringen ,

Dan ’t ros op zynen draf door bellen opgewekt;

‘t Geen zwygend het verftand van zynen Heer ont- dekt.

Deeze Dichtfchildery is niet al mis; want het misbruik, fchoon de harddraavery, be- fcheiden behandeld, een onfchuldig vermaak zy, heeft in dit geval maar, al te veel plaats.

. ’Er word inderdaad menig fchoon Paard door bedurven ; veel meer dan in eene geregelde Harddraavery; dewyl men de perken, die men rekent , dat een goed Paard zonder letfel kan afloopen , zeer zeldzaam op het Ys naauw- keurig bepaalt ; en het Dier daarenboven . fterk bezweet in den Winter te ligter bevan-

IV. deel. R gen

IJST

PAAR**

a58 NATUURLYKE HISTORIE

het gen vvord. Hierby komt nog , dat dit ver-

taard. maak te kostlyk is voor minvermogenden,

die mede willen doen, en geen eigen Paar- den houden : dewyl men , op de meeste plaatfen , voor een uur rydens , een Ducaat en meer betaalt. Wanneer dan een kaale Jonker dit alle dagen wil volhouden , zoo moeten gewis de horelogien , de ringen , of andere kleinodiën , en , by de Heeren Stu- denten, dikwils een goed deel derBiblotheek naar de Lombaard, of, op zyn fchertfend Hollandsch, naar Jan- Oom. Alle zoodanige misbruiken van dit Slededraaven zyn zekerlyk gantsch niet te pryzen : dan aanzienlyke of bedaarde Lieden behandelen dit Ysvermaak op een beter trant , die in geenen deele te berispen is. Dezulken voegen zig in eenfta- telyken trein by een , by manier van eene geregelde Sledevaart , en ryden in gezelfchap . deftiglyk een toer door de Stad, of naar bui- ten, om aldaar eene gezellige en vriendely- ke maaltyd te houden; ’t welk onder de braave Burgerlieden in onze Steden gemeen is. Het houden van zoodanige Sledevaarten mishaagt zelfs den Grootften onzes Lands niet ; ’t is een der uitfpannende vermaaken van onzen Vorftelyken Erfftadhouder ; die ,

* ’s jaarlyks, verzeld van het Hof en den Adel, zeer fierlyke Sledevaarten laat inrig- rigten. Daarbenevens verlustigt zig ook de Schooljeugd aan de Akademien , nu en dan , met gemaskerde Sledevaarten ; ’t welk in den jaare 1740, te Leiden, by uitftek in zwang was, en wel eens gelegenheid tot buiten- fpoorigheden gaf. Zekere Giongisky , by

voor-

van HOLLAND. £59

voorbeeld , verzon zulk eene Sledevaart in de verfchillende kledy der Roomfche Geest- lykheid; dat egter niet wel opgenomen wierd; en zeker Student, die ftout genoeg was om bloodshoofds met een gefchooren kruin te ryden , kostte dit vermaak vervol- gens, uit hoofde van de felle koude, het leeven. Ik heb dit voorbeeld hier byge- bragt, om onze Jonge Heeren, die in dit Ysvermaak behaagen fcheppen, te leered toezien, om zig, ten gevalle van vermaak, niet onvoorzigtig te veel te ontblooten* Na- derhand heeft men , hier ter Stede , op ver- fcheiden tyden , onergerlyke en zeer deftige Sledevaarten gehad; vooral die van hetToo- neelgenootfchap , onder de Zinfprek , Veniam pro Laude ; en wel byzonder de laatstgehou- "dene , by gelegenheid der Eeuwfeesten van de Stad en ’s Lands Hooge School. Ik heb ’er diestyds eene befchryving, met eene ne- vensgaande Kunstplaat, van ’t in ’t licht ge- geeven , die jn veele handen , en als nog te bekomen is : en dus zou iemand , des be- geerig zynde , deeze Plaat , door den konst- ryken simon fokke gegraveerd , uit lief- hebbery, hier by kunnen voegen. Met dit berigt van het Ysvermaak afftappende, zal het niet oneigen zyn , dat wy , daar we * reeds van het harddraaven over ’t Ys gefpro- ken hebben, nu overgaan, om, Volgens belofte , wat byzonderer gewag te maaken , van de eigentlyke harddraavery , of het ry- den om de Zweep, Roskammen, Spooren, Hoofdftellen , enz. Dan deeze nationaale Liefhebbery, onzer befchouwinge wel waar- in 2 dig 9

riEt

tAARÖ»

HET

TAARD.

Oorfprong der Hard- draavery.

Paarden-

anarkten.

260 NATUURLYKE HISTORIE

dig , eischt vooraf eene korte ontvouwing van de gelegenheid , by welke dezelve onder onze Landzaaten ftand gegreepen heeft.

Men vind derzelver oorfprong, zoo ik agte , zeer duidelyk , in den aart der Natie zelve; die, gelyk wy elders gezegd hebben , goede Ruiters , en wel bedreeven beryders van Paarden , geweest zyn. Van hier, waren de ren- en draafpartyen , benevens het ring- fteeken, onder hen zeer gemeen; als ten overvlo ede blykt , uit de verhaalen der Rid- derlyke Renfpelen , by alkemade en an- deren geboekt. Wel byzonder is het aan onze Nederlanders al vroeg eigen geweest, de Paarden tot het draaven te gewennen; en het lichaam, zoo veel de konst vermogt, daar toe te vormen. Althans nopens het afkappen van de Staarten ter Harddraavery , vind ik eene oude aantekening , melden- de dat onzen Hollandfchen of Duitfchen Paarden de Staarten ontbraken, om te hevi- ger te loopen: ’t welk ook nog onder de Liefhebbers in agt genomen word. In zoo verre is het harddraaven in ’t algemeen hier te Lande al van oude herkomst ; maar wat bepaaldlyk betreft, het zoogenoemde Vrie- fche of Hollandfche harddraaven, deeze Liefhebbery is eerst recht in gebruik geko- men, by gelegenheid van het aanleggen van gepriviligeerde Paardenmarkten in deeze Landen.

Men had ’er , toen dit in zwang kwam , met der tyd zeer aanzienlyke Paardenmark- ten , op welken niet alleen de Ingezetenen , maar zelfs uitheemfche Frinfen en Vorften

kwa-

van HOLLAND. 261

kwamen. De Heerlykheid Valkenburg was van ouds de vermaardfte , en naastdenkelyk de eerfte plaats, daar men Paardenmarkten hield; ze is althans zeker de aanzienlykfte geweest. By pars en anderen ftaat aange- tekend, dat ’er, in ’t jaar 1554, over de drie duizend Paarden op ééne Markt verkogt zyn; en elders zegt men, dat ’er drie dui- zend , eenhonderd en zes vertold zyn. He- den is dezelve op verre na zoo aanmerkelyk niet: men hield deeze markt toen agt dagen lang; tegenwoordig duurt ze flegts éénen dag, fchoon het recht van agt dagen blyve; en men vind ’er thans niet , dan een gemeen flag van Paarden. Men mag ’er , myns be- dunkens, uit afleiden, dat de Paarden fok- kery oudtyds , in deze ftreek van Holland , van meerder aanzien was dan heden : ’t fchynt of dezelve wat laater verplaatst zy in het Stichtfchc, byzonder om en aan Utrecht, mitsgaders te Leksmond , in ’t Land van Vi- anen, alwaar men tegenwoordig de beste jonge Paarden ontmoet, ’t Komt my genoeg- zaam bewysbaar voor, dat zulks grootlyks hier van daan komt; om dat men, zints die oude dagen , toen men in Zuidholland veel Hoornvee aanfokte; in Zuidholland, en vooral in Rhynland,aan den kant vanVoor- fchoten, Valkenburg, Noord wyk, Katwyk enz., de hooge landen, welken diestyds meestal mienten of vette weiden waren, tot teelland en koornlanden heeft ingefloken. Voeg hier by het toeneemen der Tichel- steen- en Pannen fabrieken , waardoor veelen deezer klailanden ingegraaven zyn. Doch R 3 kee-

HET

PAARD.

NATUURLYKE HISTORIE

*ET keeren wy ons, dit daar laatende, weder' waard. tot de Paardenmarkten. Van tyd tot tyd zyn ’er , vervolgens , zeer veelen , in etlyken onzer Dorpen en Steden, opgericht; wel- ken hier en daar in bloei zyn , maar elders kwynen. Onder die der Steden is de Goud- fche Paardenmarkt, eene der voornaamften geweest ; en , zoo ik niet mis hebbe , eene der eerllen, waar op men aanzienlyke pryzen aan de Roskammers en Harddraavers uitdeel- de; waarvan dadelyk nader. Voorts moet men van den tegenwoordigen ftaat onzer Hollandfche Paardenmarkten zeggen , dat ze om zoo te fpreeken , bykans alleen ten dieri- fte der Ingezetenen zyn , of liever, dat de Ingezetenen zelven de eenige koopers en verkoopers zyn. Voorheenen voerde men integendeel aanzienlyke floeteryen , uit alle de Provinciën , of de nabuurige Gewesten , naar Holland ter markte , en men vertierde ze grootlyks onder uitheemfehen ; dat ten opzichte van de beroemde Valkenburger markt over bekend is. Zulks heeft thans genoegzaam geen plaats , om dat de meeste Provinciën haare by zonder e Paardenmarkt ten hebben. Zedert dat de fchrandere Vrie- zen zulks ook in hunne Provincie ingevoerd hebben, ziet men naauwlyks een enkele Vries in Holland Paarden ter markte bren* gen ; veel eer noodzaaken zy onze Liefheb* bers en Paardenkoop ers, omze by hen te komen opzoeken en koopen. Wyders brengen nog de onderfcheiden jaarfaifoenen eene groote verfchillendheid van Paarden op de markten te wege. Op de Na- en Voor,

van HOLLAND. 263

jaarsmarkten vind men meestal Werk- en Boeren-Paarden ; om dat de Boeren tegen den ploegtyd, en vooral tegen den oogst- en hooityd, de meeste Paarden behoeven; die ze dan , tegens den natyd , om de kosten der winterftalling te ontgaan, weder ver- koopen; waarom men zulke markten onder de Boeren wel knollenmarkten heet. Maar in den Zomer, als de Liefhebbery van Spe- lenryden den Landzaat en vooral den Stede- ling uitlokt, om gezellige Speelreisjes te doen , dan is het de tyd , om op de Markten naar de beste Paarden om te zien ; en ze zyn gemeenlyk op de zomermarkten welaan te treffen: vooral heeft men dan aan den Lek en Ysfelkant, daar men veele fchoone Paarden teelt , te kust en te keur jonge Veu- lens en jonge Paarden ; en overeenkomftig hier mede doet dan ook de verfchillendc ftreek, of de gelegenheid der plaatfe , en het belang van den Landbouw aan zekeren oord , niet weinig tot den meerderen of minde- ren bloei van deeze of geene Paardenmarkt , waarvan ook eenigermaate het uitdeelen van pryzen op dezelven afhangt: op welk ftuk wy wat byzonderer moeten ftilftaan.

Verfcheiden Heeren of Baljuwen van ze- kere Diflriften of Dorpen , welken geprivi- ligeerde Paardenmarkten hadden , hebben zig naamlyk beyverd om Volk en Kooplie- den te trekken door het uitlooven van pry- zen. Ze gaven , en ’t gefchied ook noghier en daar , verfchillende pryzen , welken ten koste van de Marktplaats aangebooden wier- den. Meerendeels beloofde men den gee- R 4 nen.

HET

PAARD.

Het lij- deden van Pryzen.

ÏÏET

.TAARD.

264 NATL JRLYKE HISTORIE

nen, die de meeste Paarden, aan hem als koopman in eigendom toebehoorende, on- der eede te verklaaren, of met voldoende bewyzen aan te toonen , ter markte bragt > een Zilvren Roskam. Hy, die de meeste Paarden voor eigen rekening kogt, kreeg eene zilvren Stalborftel. Hem, die het fraai- lle koppel Paarden ter markte bragt of kogt , wierdeen zilvren Maanekam toegeleid. Men zeide den geenen, die ’t fraaifte rypaard ter markt bragt , een paar zilvren Spooren toe ;'en eindelyk hem , wiens Paard het hardde draaf- de, eene zilvren zweep. Alle deeze of foortgelyke pryzen , op kosten van de Markt- plaats vervaardigd, wierden in vroeger tyd aan de Prysbehaalders , zonder eenige on- kosten van hunne zyde, uitgedeeld. Dog naderhand, en vooral heden, is het met de zweepen gewoonlyk anders gelegen: door- dien ze , op verfcheiden plaatfen , zelfs daar geene geprtviligeerde Markten zyn , door de kasteleins of Herbergiers aangebooden wor- den, ten koste van de Ryders en het ge- lag. Somtyds bieden ook wel de Stalhou- ders of Paardenkoopers zulke zweepen hier of daar aan; die ’er dan ook hun voordeel in beoogen, en doorgaans wel weeten wie de zweep ftryken zal. Meermaals is ’er dan de eene of de andere Heer , die zin in een harddraavers Paard heeft , en het zelve koopt, op voorwaarde dat het een zweep moet haaien of gehaald hebben ; waaronder niet weinig listigheids plaats heeft. De Be- ryders fpreeken in zulk een geval onderling met malkander, om die Paarden, welken

het

van HOLLAND. 265

het anders verre winnen zouden van het te verkoopen of verkogte Paard, in den draf op te houden; en men weet de eerst 011- onwillige Ryders gewoonlyk de hand wel te vullen. Maar uit dit flinkfche bedryf ont- ftaan niet zelden groote krakeelen, als ’er een harddraaver onder komt , die wat af kan doen , en wiens Beryder zig volftrekt onzy- dig houden wil. Men bedient zig dan van allerhande llegte konstgreepen ; als daar zyn het Paard in ’t fpoor te dringen ; het de lei- zeelen voor den kop te liaan; dik wils te ver- ryden ; en elkander te overfchr eeuwen. Zulks brengt , hoe fraai en mannelyk dit ver- maak anders zy, te wege, dat veele Lief- hebbers van aanzien, welken zulk eenen handel billyk wraaken, afgefchrikt worden om van de party te zyn. Dog waar vind men uitfpanningen, by welken niet eenig misbruik plaats heeft? ’Er zyn ondertus- fchen hier te Lande veele draafpartyen , by welken het integendeel zeer zuiver toegaat , daar de Beoordeelaars der wetten van ’t harddraaven kundig, en onpartydig zyn; in hoedanig een geval de volgende byzonder- heden in agt genomen worden.

Vooraf gaat, van wegens eene Stad, Heerlykheid, of Dorp, of van wegen een Hospes, een ordentelyke bekendmaaking , ’t zy door Biljetten of in de Couranten, dat men, op een beftemden tyd, en ter bepaal- derplaatfe, zal laaten draaven om eene zil- veren of ook wel om eenen gouden Zweep , mits dat de Paarden van zesfen klaar zyn. Hierop komen de Liefhebbers , welken ry- R 5 den

KET

PAARD,

Geregelde

inrigting

eener

Harddraf

very.

2 66 NATUURLYKE HISTORIE

het den willen, daar ter plaatfe, en doen hunne

^ aard. Paarden, meestal aan de hand geleid, en

met fraaie Maanekappen verfierd , eenige uuren, veelen wel een dag te vooren, in den Stal van den Hospes brengen. In de Herberg bevinden zig de Keurmeesters , wel- ken de Paarden bezien, of ze van zesfen klaar, of ze Koopmans waar zyn , dan, of ze eenig gebrek hebben , om ze te kunnen afkeuren. Men heeft aldaar ter tafel liggen, of men geeft ’er de voorwaarden op , naar welken men ryden zal , die op verfchillende wyzen bepaald worden. Veeltyds is ’er, dat inzonderdeid by de Vriezen fterk in agt ge- nomen word, eene bepaalinng van de jaa- ren , dat is , dat men Paarden van gelyken ou- derdom bedingt : als mede , dat het Paarden zyn moeten , die of nooit , of althans op die plaats niet , eene Zweep gehaald hebben ; el- ders laat men ailerleie foorten van Paarden draaven , indien ze ze flegts vierkant en rad zyn. Naar deeze voorwaarden bepaalt men de waardy der Zweep; welker bekostiging de Liefhebbers onder zig verdeden; nee- mende ieder aan , zyne portie aan de Zweep te betaalen, met beding, dat de Winder een heel of half anker Wyns, of zoo veel als de Liefhebbers betaalen willen, en over- eenkomen, zal geeven; terwyl de Hospes, van zynen kant , ’er het zyne by voegt in ’t gelag: dog dit gaat wel eens zoo verre als ’t voeten heeft. Tot dus verre overeengeko- men zynde , ondertekent men de voorwaar- den, en fluit alles, wanneer het getal der Draavers voldoende is. Hierin heeft men

me-

van HOLLAND. 267

mede bepaald , hoe en op welke manier men zal moeten ryden; te wee ten , op zyn Vriesch , of op zyn Hollandsch. De eerfte beftaat hierin; dat men uit en t’huis, of heen en weder, of, naar ’t kunstwoord, op en neer draaft; des ’er van de drie ritten twee moeten gewonnen worden. Het Paard, om dit nog wat duidelyker voor te ftellen, dat, van het eerfte rit heen en weer, het eens wind , ’t zy in het heen en weder ry- den, moet het met den derden keer, by ’t verryden, nog eens winnen met een rit. Het kan gebeuren , dat het Paard het rit in ’t uitryden wint, en ’t in het weerryden verliest; dus ftaat de kans dan gelj’k: dog wint het Paard het, by het verryden, nog eens; dan heeft hy drie ritten gedaan, en wint ’er dus twee : waar mede het ook mees- ter blyft. Het Paard kan het egter ook, en dit is de regte trant, in twee ritten heen en weer winnen. Op zyn Hol&ndsch ryd men niet heen en weder, ’t en zy men vooraf bedingt , op zyn Friesch te ryden. Men bepaalt hier flegts den afry van agteren , van ’t begin van het loopperk af, naar vooren toe; zoo als wy, om deeze onze nationaale en recht mannelyke oeffening, in eene fraaie afbeelding, tefchetfen, in de hier by- gevoegde Plaat , tot vermaak der Leezers, vertoonen.

Ter betere afmaalinge hiervan hebben wy, door den konstryken en vluggen Tekenaar p. c. de la F ARGUE, naar het leeven, en niet zonder zeer veel moeite , den wedloop der Harddraavery , aan het Haagfche of

Dui-

HET

TKAEjOé

Afbeel- ding der Holland- fche Hard- draaveiy.

BET

PAARD.

Vooraf-

gaande

fchikking.

268 NATUURLYKE HISTORIE

Duivenvoorder Schouw, onder ons toever- zigt, en volgens onze opgave, doen teke- nen: welke tekening wy vervolgens, door den vindingryken Konstgraveerder simon fokke, hebben laaten graveeren. In dee- ze Plaat , hoe kleen het beftek ook zy , is de houding der Ryders , en die der Paarden , meetkundig afgebeeld: met eene nevens- gaande vertooning van het gewoel van ’t volk en der ry tuigen, mitsgaders de plaat- iing der Coramisfarisfen , die het harddraa- ven moeten beoordeelen. Men ziet in de- zelve de Paarden, op de Hollandfche wyze, naar het [Schouw , daar ze moeten aanko- men , en van het andere einde , daar ze van daan komen , in vollen draf loopen , waarom- trent men de volgende regelmaatige fchik- king gadeflaat. x

Voor eerst word het rit, of eigentlyk de loopbaan , bepaald : gemeenlyk heeft ze de lengte van honderd en vyftig roeden ; en de breedte is veelal verfchillend , naar de gele- genheid van den weg: men verkiest egter altoos de breedfte wegen, op dat ieder Paard een behoorelyk vryipoor hebbe. Hier- benevens vermyd men vooral wegen, daar bruggen of ongemeene holten zyn ; ook ef- fent men de baan wel bevoorens, wanneer men zulke holle plaatfen naar eisch aanvult : en indien de baan gul zand zy , maakt men dezelve, zoo veel ’t noodig is, met water nat. Aan het einde en het begin van ’t loopperk zet men een merkpaal; of men perkt een kenbaar teken van een boom, brugge, of hek af. Aan beiden deeze plaat-

VERKLAARING

VAN

PLAAT V.

Tn deeze Kunstplaat vertoont zig, ter rechterzyde, A het Huis, en het fteenen Hek vaü de Schouw van Duivenvoorde , met de daaraan verbonden Stallinge , benevens de gewoone Koekkraam, met eenig verder gewoel.

Aan den hoek van ’t Huis hangt de zilveren Zweep , digt by de Kamer, uit welke de Harddraavery gewoonlyk befchouwd word. Op het Voorplein van ’t Huis ftaan de Harddraavers , die nog te draaven heb- ben , met hunne Ryders , klaar.

Voorts word men , tusfchen het hooge geboomte en het Huis, dat den Heerenweg naar Valkenburg ver- beeld, verfcheiden Rytuigen en veel gewoel van volk gewaar ; mitsgaders , in ’t verfchiet , de huizen van de Ruurt. Tegen den eerften boom, die aan den hoek- flag van den Haagfchen of Wasfenaarfchen weg ftaat, ziet men den Commisfaris ,die den witten doek tot een teken der afry uithoud , en voor wiens plaats het rit beflist word ; hebbende de Draavers van daar tot aan het fteenen Hek ruimte van op te houden.

De voorgrond, waar op de grootfte beelden zig opdoen, duid ons aan de gemeene weide, waar in het den aanfchouwers , voor dien tyd , vergund is te treeden ; gelyk ook , aan de overzyde , in een kamp weiland, de opry van allerlei Rytuig word toegeftaan.

In

VÊRKLAARING VAN PLAAT V*

In de eerstgenoemde weide , die alleenlyk voor voet- gangers is, ziet men perfoonen van allerleie Standen. De Tekenaar is hier genoodzaakt geweest, om niet veel beelden aan den kant van de floot, en flegts eenige toekykers , zittende , af te maaien* om het hoofd- zaakelyke , den Draf, des te duidclyker te kunnen ver- beelden.

Wat de werkzaamheden der Perfoonen betreft , die yerklaaren meerendeels zigzelven ; de Kindermeid wandelt met de haar toevertrouwde Kinderen wat uit het gedrang ; de jonge Heeren iicemcn , onder voor- wendzel van naar de draavery te zien, de kans waar, om mot eene heufche Dame, of een bevallig Boerin- netje, een vriendlyk praatje te maaken; terwyl het Zeehagje met zyne Deerne, onder ’t rooken uit ee- ne lange pyp, onver fchillig de draavery aftuurt; en Krelis met zyn Tryntje in ’t gras al foliende ne- der zit.

Wyders kan men het harddraavery-fpeelen van dea Jongen met zyn Hond aan een touwtje, het Nooten- meisje , dat haare Nooten , en den Smous , die zyne Kammen en Brillen rond vent , met meer foortgelyke omftandigheden , aan dit gewoel eigen , natuurlyk genoeg nagaan.

Het zaaklyke, daar ’t inzonderheid op aankomt, is de Draf zelve; welke hier eïgenaartig, en, gelyk we vertrouwen , zoo na als mogelyk is , voldoende aan het geproportioneerde, verbeeld word. De Draaverszyn eenigzins agter elkander geplaatst , op dat men elk in zyn behoorlyk rit zoude zien loopen ; overeenkomt ig met de Meetkundige Plaat, in den Tekst breeder ont- vouwd. Daarbenevens ziet men in de weide , aan den

over-

VERKLAARING VAN PLAAT V.

overkant van den Ryweg ; een aantal van Rytuigen van allerleien (lag in ’t verfchiet ; meerendeels vervuld met toekykers, waaronder ook een lugtige bol, die, met den vollen kroes, den Draavers een hoezée toezwaait ; en voorts Volkje van verfchillenden rang , in onder- fcheiden houding, om de Draavery te zien. Eindelyk wykt en verliest zig het verfchiet , in de Duinen , tus- fchen Wasfenaar, en in de grazige weiden van dit oord ; terwyl het geboomte en de boerenwooning , digt by het Schouw , het verfchiet aldaar flopt ; welk alles geene ongevallige fchilderagtigheid aan het geheel ont- werp van deeze Harddraavers Plaat byzet.

AFBEELDING van de HOLLAND S C HE EAIDMAAVE1IJ om de GOUD

van HOLLAND. 269

fen vervoegen zig twee Commisfarisfen , of Goemannen; die zig, gelyk in onze Plaat te zien is, veelal op eene Ladder ofStel- laadje begeeven; om de Ryders in het af en aanryden , naar de Wet desaangaande te beoor- deelen. Veel al hebben zy een witten neus- doek aan een langen flok gebonden , dien ze , by het afryden der Draavers , uitfleeken en zwaaien ; welk teken door den anderen , die by de aankomst zyn, beantwoord word, ter aanduidinge dat zy klaar zyn. Midlerwyl be- vinden zig , in het midden van de Loopbaan , nog twee andere Commisfarisfen , om te be- letten, dat niemand der draavers, ’t geen buiten dit wel eens gebeurt, den ander uit het fpoor dringe , of in des anders fpoor ry- de; voorts om toe te zien, of de Paarden wel draf houden, en niet rennen of galop- peeren ; want die dit doet , is ’t , naar de ge- meen e rechten van ’t harddraaven , kwyt. Verder hebben zy ook agt te geeven op al- lerleie molesten en ongeoorloofde kneepen der Ryders ; mitsgaders de invallende verfchil- len te beflisfen. Als de Commisfarisfen dus geplaatst zyn begint de Draf: na dat ’er by Looting bepaald is tegen Paarden te draa- ven , die door het lot by een vallen , of die de keur aan den Looter geeft. Wanneer byzondere Liefhebbers eene opzettelyke harddraavery onder elkander bepaalen, ge- fchied dit ook wel eeus naar keuze.

Na deeze voorafgaande fchikkingen , neemt men , omtrent de ritten zelven , het volgen- de in agt. Indien het getal der Paarden even is, draaft men twee en twee; zoo dat ’er

tel-

HET

PAARD.

De Hard- draavery zelve.

HET

TAAitD.

270 NATUURLYKE HISTORIE

telkens één afvalle , en dan de laatfte twee om de zweep draaven. Dat is : als ’er van de twee eerfte Paarden één agter blyft, is die Draaver glad van de kans af, en de Win- der blyft liaan, of word zoo lang op ftal gebragt, tot dat de overige ritten afgedraafd zyn. Vervolgens loopt hy op dezelfde wy- ze weder tegens de andere Winders ; en , by winst van het rit , wagt hy wederom naar zyn tweeden tegenflreever , tot dat hy het eindelyk van den laatlten wint , of ook wel tegens denzelven verliest. Ais het getal der Paarden, in llede van even, oneven is, of als ’er Paarden overbly ven , dan bepaalt men het rit tot drie , en de Winder van de twee blyft aan het til of de kans : dat ook wel plaats heeft by even getallen. Wanneer *er, by voorbeeld, tien Paarden zyn, en deeze twee en twee draaven , dan bly ven ’er gewis vyf over ,* en dus is ’er een oneven rit. Zulks valt dikwils niet gelukkig uit voor een goed draaver; die dan, terwyl elk gaarne zyne kans behoud , veelal genoodzaakt is een rit meer te loopen. Maar dit word , onder befcheide Liefhebbers , doorgaans by lootirig of naar rang der voorige ritten gefchikt. Somtyds ryden de laatften met hun drien; en die dan voor is wint de zweep; of ’er ryden ook, zoo als het natuurlyk valt, van de vyf twee; een valt ’er af: ’er ryden we- der twee, en dus valt ’er weder een af; de vyfde fchiet alleen over, met de twee Win- ders van de vier: daarop ryden deeze drie te famen , en die het dan wint is de Baas. ’t Ee- nige in dit geval is , dat dan de twee eerfte

Win-

van HOLLAND. ïji

Winders van de vier een rit meer doen moe- ten, terwyl de andere Winder een rit min- der loopt, ’t welk, door dien dit op ’t laat- fte voorvalt , en fpoedig agter den anderen volgt, ’er vry hevig op aan komt; en met vuur naar den Eerprys gefchied. De draa- vers , die dus op eene der gemelde wyzen ryden, moeten zig dan vervolgens onder- werpen, aan de wetten en gebruikelykhe- den der Harddraavery. Zy hebben dan af te wagten de uitwyzing voornaamlyk van de twee Commisfarisfen , die zig ter plaatfe, daar zy aankomen , bevinden ; wier zaak het is, in het voorby draaven , naauwkeurig gade te flaan, wie voor zy, en, op een Paarden hoofdsbreedte voor uit, den prys toe te wy- zen. Gevalt het, dat de Draavers te gelyk aan den merkpaal zyn, dan gebieden ze te verryden : ’t welk al dikwils gefchied , wanneer ’er twee knappe Draavers ge- lyk loopen, of, zoo als de Liefhebbers fpreeken, aan malkander blyven hangen: in zulk een geval beflist dikwerf één en- kele Harddraavers fprong het winnen van den Prys. Ondertusfchen wagt men , eer de Zweep afgehaald en den Winder ge- fchonken word, de agterfte en middelfte Commisfarisfen af, om te verneemen, of alles in orde toegegaan zy, en vooral om te weeten, of de Draavers gelyk van ’t Stuk, of ’t begin der Baane, afgedraafd hebben. Hier aan tog ligt veel geleegen: waarom men, wanneer een Draaver in ’t afryden door laat fchieten , dat is den draf doorzet, voor dat hy gelyk met zyn

par-

Bet

TAARD.

ÏIJiT

ÏAARD#

272 NATUURLYKE HISTORIE

party in den draf is, telkens te rug moet keer en, en op nieuw afryden; tot dat de Commisfaris, récht oordeelende, den afry goedkeurd. Dit afryden is hier een Ruk van vry veel aanbelang; want, zoo men ’er wat oogluiken in gebruikt , kan ’er de een of an- der merkelyk by winnen.

Ook kennen de Roskammers en Bery- ders van Draavers de kneep, die ’er op zit, zeer wel. Zy weeten de Paarden, in ’t aan vangen van den draf, zekeren fprong te doen maaken, die dezelven flerk voortzet; en op zulke fprongen flaan zy mede agt on- der het ryden ; voornaamlyk als de party op zyde fchiet, en allermeest, wanneer ze, na aan malkander hangende , bykans aan ’t ein- de zyn , en door zulk een fprong de zweep kunnen winnen : ’t geen zeer veel van de handigheid van den Ryder afhangt. Maar bui- ten deeze en dergelyke kunstjes, bedienen fommigen zig,by het afryden, van eene fy- ner kneep. Ingevalle dat een knappe Draa- ver fterk vooruitfchiet , houd de zwakfte zyn Paard wel eens op , en fluks om ; voor- geevende , dat men niet gelyk afryd. Hier door loopt dan het Paard , dat voor is , dik- wils halverweg, ja tot aan ’t einde van ’t perk, en vermoeit zig dus onnoodig; waar- mede de ander zyne kans bevoordeelt. Dan rechtfchapen Liefhebbers houden dit voor eene * laage en onwettige kunstgreep : te meer te wraaken , om dat ’er zekerlyk fleg- te gevolgen uit ontftaan kunnen. Een Paard is een moedig en vernuftig, dog, te veel ge- vergd , een koppig Dier ; men maakt het ,

door

van HOLLAND. 073

door dit tc mg keeren baloorig;en ’tword, als of het een bezef had van de verdrukking en ’t onrecht hem aangedaan , moedeloos ; ’t welk hem buiten ftaat fielt , om met zoo veel vuur en drift door te draaven , als hem natuurlyk eigen is, en de Konst in hem op- wekken kan. Hierom zyn zulke kunstjes , naar myn begrip , onedelmoedig en allerflegtst. Ook veroorzaaken zy gemeenlyk twist ; ter- wyl andere kunstgreep en , aan ’t begin van den afry, als daar zyn het Paard van zyn party met de Spooren in de borst te prik- ken , of de Leifen uit te flaan , om dat al- daar de meeste Aanfchouwers zyn , als onge- zien doorgaan; dus ook Honden, in ’t mid- den der draf, te laaten aanblaffen; huurlin- gen te hebben , om ’t Paard te doen fchrikken door middel van Spiegeltjes, enz. Geduu- rende dit draaven zyn ’er gemeenlyk onder de Aanfchouwers zulken die party kiezen , en tegen elkander wedden; vooral indien de kans twyfelagtig zy , als de Paarden aan malkander hangen , of elkaar agter her zitten. Maar deeze weddenfchappen gaan hier te Lande zoo grof niet als die te New Mar- ket in Engeland: men wed flegts om ee- nigeDucaaten , om eene Vischparty, of ee- nige flesfen Wyn , maar hooger niet ; of ’er moet eene enkele Losbol zyn , die ’er door heen wil.

Wanneer alles dus ver in orde afgeloopen is, word eindelyk de Zweep den Winder toegeweezen. De Schout, de Commisfaris, of de Hospes , ontftrikt de Linten , aan wel- ke de Zweep te pronk hing, haalt dezelve af,

IV. deel. S en

HÈf

PAARD}

Het ver» kiygen va is de Zweep,

S74 NATUURLYKE HISTORIE

het en reikt die den Winder over. Deeze, moedig j*aard. op zyn Triomph, ryd, onder het zwaaien en klappen van de Zweep , door het Volk. Het Paard zelve fchynt ’er moediger door te worden, het huppelt en fpringt, alsof het der behaalde overwinninge bewust wa- re. De Winder ryd vervolgens nog een rit uit vermaak af ; om zig als Meester van de Baan voor de Aanfchouwers te vertoonen ; en keert ten laatflen naar den geenen dien het Paard toebehoort ; flapt van ’t Paard af, en geeft zynen Heer of den Eigenaar de Zweep over ; die den Beryder dan met een braaven Steekpenning beloont. Hierop be- geeft zig het gezelfchap der Mededraavers in huis , om het Lag op te neemen , en zig lus- tig te vermaaken; dewyi ’er nu eene Fles op flaan mag. Het gewoel van ’t Volk ver- levendigt voorts alles niet minder; te meer, daar op veele plaatfen dan ’s avonds het Veeltje gaat, als in eene volle Kermis; ’t welk ook in onze Plaat , zoo veel het val- len konde, afgebeeld is. Onder dit alles worden de Draavers op Stal bezorgd, warm gezet, en, na wat gerust te hebben , naar huis geleid. Veelal neemt de Liefhebber, welke de Zweep heeft, dezelve by zig in de Chaize; of de Ryder, op den Draaver ge- zeten , en ’t huiswaards rydende , houd de behaalde Zweep in de hand. De Liefheb- ber, ’t huis gekomen zynde, plaatst dezel- ve, zoo hy ’er meer gewonnen heeft, in zyne Zweepenkas. Het is naamlyk, onder de groote Baazen der Harddraavery , niet ge- noeg , met ééne Zweep te pronken ; zy leg- ger*

van HOLLAND. 275

gen Ver op toe om verfcheiden zulke Zwee- pen van onderfcheiden Paarden te hebben , en ’er als een Kabinetje van te maaken. Ge- meenlyk krygt dan ieder Zweep den naamvan het Paard, waardoor, of dien van de plaats, daar dezelve gewonnen is: en ’t luid niet zelden grappig, als men de Liefhebbers, met den uitleg derZweepen, by voorbeeld, hoort zeggen; dat V van JVyker Griet , Val- kenburger Hans , ’t Haagfche Spook , Malle Jan, ’t welk de rechte fpreektrant der Lief- hebbers is;

Deeze Zweepen, om nu nog met een kort woord derzelver maakfel te melden, zyn pragtig, van allerleie fatfoen en ver- fchillende waardy; gemerkt de eene uit ee- ne ruimer beurs gegeeven word dan de an- dere. Doorgaans is het Hegt twee handpal- men lang, en agter aan ’t handvatfel heeft men een zwaarenknop, met een ringetje; aan ’t welke een Zilveren of Gouden Lint , met een breeden Strik of eene geflxikte Roos hangt. Voorts is de Zweep zelve be- kleed, met rood, groen, of blaauw Flu- weel, ryklyk met Zilver geborduurd; en het fiag eindelyk is met roode , witte , groe- ne en blaauwe Linten geftrikt. Dit is de gemeene manier; dog als de Zweep van Goud of verguld zy , dan is ook het bor- duurfel Goud. By uitflek kostbaar en recht Vorstlyk was de Zweep , die , op de pragti- ge en ftaatelyke Harddraavery te Soestd37k, in tegenwoordigheid van zyne Doorlugtige Hoogheid, vvierd uitgedeeld of verreeden; welke door het Paard van den Heer lever,

S 2 te

HEl*

P AARD#

HET

?AARD.

De Hard- draayers- kunst be- fchreeven.

276 NATUURLYKE HISTORIE

te Amfterdam, gewonnen is. En vooraf niet minder was de allerpragtigfte Gouden Zweep, op eene aanzienlyke Harddraavery behaald, toen zyne Doorlugtige Hoogheid den laatften keer in Vriesland was, door den Koopman laas boumans, van Frane- ker, wiens Draaver de zeven- en twintigfte was; des hy dezelve van zes- en twintig alle uitgeleezen Vriefche Harddraavers gewonnen heeft. Op deeze Zweep waren de Wapens hunner Hoogheden, met dat der Provintie Vriesland, gegraveerd: dat zeker een aan- zienlyk gedenkftuk voor de Familie des Win- ders is. Hier mede , zoo ik vertrouwe , op eene voldoende wyze befchreeven hebbende hoe het regelmaatige harddraaven toegaa; eischt nu de naauwkeurigheid nog , dat ik den Leezer een begrip geeve, van de hoedanig- heden of bepaalde vereischten der Hard- draavery; mitsgaders van de Vaderlandlche kunstoeffening en bewoordingen daarom- trent gebruikelyk ; om dus wel byzonder te toonen , waar in eigentlyk deeze konst be- ftaat.

De Franfche Paardenkenners , en de be- roemdfle Schryvers over de Paarden , gelyk ook BORELLi, wiens uitfteekend Werk over de beweeging der Dieren , by de Wis- konftenaars en Geleerden overbekend, en in hoogagting is, hebben, met zeer veel door- zigt en kunde, op verfchillende wyzen, den Stap, den Draf, den Galop, en den Tel der Paarden, befchreeven, en met wiskundige figuuren opgehelderd. Ondertusfchen fchynt de byzondere Harddraavers - tred van onze

Vrie-

van HOLLAND. 277

Vnefche Leermeesters , en Hollandfche Ken- ners by de Vreemden geheel onbekend te zyn; men vind denzelven althans in hunne Schriften niet befchreeven , vermoedelyk om dat die Tred in hunne Landen niet be- kend zy. ’Er is in deezen Tred inderdaad ook ieis byzonders, dat veelligt de Vreem- den , zelfs den kundigen viTETen bour- gelat, zou verbaazen. Die fchrandere Mannen zouden in den eerften opflag oor- deêlen, dat men de waarheid niet fprak, wanneer men zeide, dat ’cr Harddraavers gevonden worden , die , in het tempo van ’t neerzetten en opligten der overhoekfche voeten, de tree van den agtervoet, zes voeten over de gewoone tree van den over- hoekfchen voorvoet, in den draf brengen: dat egter, volgens wiskundig wel afgemee- ten Harddraavers treden, ontegenzeggelyk blykt waarheid te zyn. De vreemdheid hier van heeft my bewoogen, om vooral myn werk te maaken, van deeze Vaderlandfche byzonderheid naauwkeurig na te gaan; en alles wat hier toe behoort zorgvuldig op te fpooren. Gelukkig vond ik , bovenal in dee- ze myne Geboorteftad , verfcheiden Liefheb- bers , die zig genegen toonden , om my hier in alle behulpzaamheid te verleenen : welken Heeren ik deswegens openlykmyne erkente- nis betuige , byzonder den Heeren daniel Hendrik righoud; en den Stalhouder jan ledeboer, als hebbende eerst flag van Harddraavers. Maar allerbyzonderst ben ik de naauwkeuriglte en gegrondfte on- derrigting verfchuldigd aan den dienst van den S 3 Heer

HET

PAARD*

278 NATUURLYKE HISTORIE

iiet Heer jan ruth van andringa, Stal- ïaard. houder te Leiden. Ik heb , zonder eenige pluim- ftrykery gefproken , deezen Heer in dit fluk zeer kundig bevonden; niet alleen door ee- ne keurige beleezenheid van de beste Au- theuren , maar te gelyk door eene langduu- rige ondervinding; als zynde, van Vader en Grootvader af, van Vriefche Paardenken- ners herkomftig , en dus van kindsbeen aan , als ’t ware , in het gehos der Paardenftoetery gewiegd en opgevoed. Uit dien hoofde heb ik ook niet getwyfeld , of ik alhier gebruik zoude maaken van ’s Mans fchriftlyke opga- ve, nopens deeze byzonderheid ; maar ter- ftond beflooten dezelve den Leezer mede te deden met eene nevensgaande fchetfe van den omtrek van een fraaien, welgepro- portioneerden Harddraaver in zyn vollen draf. De opgave van den Heer van an- drin ga is deeze :

De draf van een Paard is een tred , dien zy met de Beenen over ’t Kruis doen ; wel- verftaande met het opligten van het rechter Voorbeen , en het linker Agterbeen ; en dus ook met het linker Voorbeen en het rechter Agterbeen ; die beurtlings , en genoegzaam ge- lyktydig , twee en twee , worden opgeligt en neergezet ; welke nederzetting men duidelyk en eensluidend moethooren, by eiken ftap, dien het Paard doet, als het zuiver draaft. In het harddraaven behoud het Paard dienzelfden Tred, maar de flap word, door de force* die een Harddraaver doet, verlengd. Som- mige en verre de meeste Harddraavers zet- fen den agterften voet over den Stap of

Tred

van HOLLAND. 279

Tred van den Voorvoet; zoo dat het Voor- been reeds geheel opgeligt zy , eer het Agter- been, of deszelfs voet, zig nederzet. Malle Jan liep , in zyn besten tyd , zes voeten over. Dit , als mede nog zeker beroemd Paard , al- hier bekend geweest onder den naam van de Ruin van de Hoogelind , zyn voor de ver- maardfle , zuiverfle en beflendigfle Hard- draavers gehouden, welken men in vyf-en twintig jaaren in Holland gevonden heeft. Ze liepen twee honderd roeden binnen ééne minute af; en ik heb verfcheiden maaien, met eenige Liefhebbers, derzelver treden, op zes voeten , afgemeeten. Ik reken het , in dit geval, niet, als een Paard zig verzet, of wanneer een Paard , zo als men ’t noemt , uit malkaar vliegt ; want dan zyn ’er eenige tempos, dat het Paard, in éénen fprong, met alle de vier pooten van den grond is; en in zulk eene vlugt ongeloovelyke flappen doet (*). Maar in deeze twee genoemde , en meer eerfle Harddraavers , welken door een kundigen Beryder vierkant van onderen op gereeden wierden, heb ik meerendeels op- gemerkt, dat dezelven, met een vierkan- ten flap van de Agtervoeten , in den Tred van de Voorvoeten begonden te draaven , en tïndelyk tot zes voeten overliepen, ’t Is ’er

mid-

(*) De ervaaren Stalmeester lubek, te Amfter. dam, heeft my getuigd, Draavers gezien en gekend te hebben , die agt voeten overftapten. Dog de Heer van ANDRiNGA meent, dat dit in de gevallen is, als het Paard, zoo men zegt, uit malkaar vliegt , dat is, een ongemeenen tred doet.

s 4

HET

PAARD*

fï)IT

PAARD.

r

280 NATUURLYKE HISTORIE

midlerwyl zoo mede gelegen , dat dit over- loopeh in ’t harddraaven niet gefchied door alle Paarden , fchoon zy zuiver en hard kun- nen draaven: neen; ’er zyn verfcheiden Harddraavers welken niet dan van tred op tred, of met den Agtervoet in den flap van den Voorvoet komen. Dit overloopen hangt grootlyks af van den natuurlyken frap , of den draf, die het Paard daar toe eigen is ; en voorts van de hand des Beryders , die het Paard op deeze vvyze geleerd, en *er de fundamenten van het Harddraaven in geleid heeft. Tot den waaren en zwierigen loop van een Harddraaver word vereischt, dat het Paard een ftaanden kop en nek heb- be ; los en vierkant in de Schouders en in de kniën; mitsgaders gerekt in het Lyf zy; als mede dat het de Hakken opgehaald en geflooten hebbe , zoo dat de Beenen el- kaar als Molenwieken volgen. De voornaam- fte gebreken welken 'een Paard veelal in ’t harddraaven heeft , zyn het fpringen en het in malkaar loopen. Het fpringen beftaat daarin , dat het Paard zig fchielyk agter en voor uit op den grond op en neder geeft , in de manier, welke de Franfchen ïn de kunsttermen Terre a Terre noemen. Het andere is als de Galop ; het in malkaar loo- pen als de Tel, Vamble ; de gebroken gang, als le Fraquenard , het draaven en agtergal- oppeeren als PAubin der Franfchen. Maar dit alles wraakt men; in het zuiver draaven houd men flegts één ftap of tred voorgoed; zoo dat alle tusfehentreden , die buiten het zuiver en gelyktydig nederzetten,' en het

hoo

v*a n HOLLAND. 281

hooren der twee klanken gefchieden, voor gebreken in het harddraaven gehouden wor- den.”

Dit berigt van den Heer van andrin- q a , dus verre opgegeeven , zullen wy nu voorts door onze verdere opmerkingen , en verklaaringen tragten op te helderen. Een- flemmig met eene zeer uitmuntende ver- handeling over den gang der Paarden, in het Zevende deel der Uitgezogte Verhandelin- gen , naar een vertoog van den HeerBOUR- gelat, in onze Moedertaale overgebragt. Haat het volgende vast. Te weeten , dat ’er in een zuiveren draf niet dan twee klanken gehoord moeten worden; fchoon ’er zig telkens twee -voeten, als ’t ware, te gelyk nederzetten: daar men in tegendeel in de Galop meerder klanken hoort ; en byzonder in den natüurlyken Hap , of den langzaamen gang, zeer onderfcheiden den hoefftag van eiken voet hoort. Dit onderfcheid toont, dat ’er een zeer aanmerkelyk verfchil van beweegingen in den ftap en den draf plaats heeft ; het welk men , fchoon een onoplet- tende zig verbeelde, dat het Paard in den draf dezelfde beweeging heeft, en de voeten of de hoefüag , (dus zal ik dit in ’t vervolg benoemen,) dezelfde klanken geeft als in den ftap , in het draaven klaar befpeurd. In den eenvoudigen ftap hoort men in tegen- deel den hoefftag verdubbeld.. Zoo laaten byzonder de Sleepers Paarden te Amfter- dam , en elders , daar de Paarden zig aan een dagelyklchen ftap gewennen, zeer duidelyk de vier onderfcheiden klanken en tempos,

S 5 by

\

PAARD,

I-

282 NATUURLVKE HISTORIE

het by ’t nederzetten der voeten, op de ftee- paard. nen hooren, ’t welk dus een zeer kennelyk onderfcheid tusfchen den ftap en den draf maakt; even als in den galop den drieklank; ’t welk virgilius reeds nagevolgd heeft , in ’t bekende Versje :

Quadrupedajite putrem fonitu quatet ungula campum.

Maar in den draf beweegen zig de voeten fpoediger over ’t kruis. Als een Paard draaft y beweegt het niet de twee voorfren , of twee agterften ; noch ook de twee zylingfche , de rechtfche voor- en agter- of de tweelingfche voeten, zoo als in den tel; zy beweegen zig integendeel beurtlings, de een na den anderen, by wyzc van de Moolenwieken , welker einden nu boven en dan onder zyn , zonder eenige andere tusfchenpoozing van op en neer te zyn , dan die het tempo nood- wendig bepaalt. Ter dier oorzaake noemt men deeze beweeging in den draf eene kruis- wyze beweeging; om dat de beenen zig beurtlings rechts en lings overkruifen. Om den Lezer hier van , zoo veel ’t ons doen- lyk zy, een klaar begrip te gee ven , zullen wy dit, door eenige Figuuren, in de nevens- gaande Plaat tragten op te helderen. Laaten ten dien einde, volgens deeze voetmaat in Plaat VI 28 voeten, de twee horizon aale lynen A B de lynen zyn, naar welken een Paard recht doorftapt en doordraaft , en waar op de hoefflagen neêrkomen. Op deeze lynen nu ftel ik de vier hoefflagen, of de rust van een ftilftaand Paard , op vyf voe- ten ; zoo als het van een welgemaakt Paard

door-

van HOLLAND. 283

doorgaans gefield word : en deszelfs hoefGa- gen worden aangeduid met R. V. Rechter Voorvoet; R. A. Rechter Agtervoet; L. V. Linker Voorvoet; L. A. Linker Agter- voet. Het Paard, dus in eene natuurlyke rust ftaande, begint zig te beweegen; het ligt eerst één der Voorvoeten, kortflondig , met één der overkruis flaande Agtervoeten , op; by voorbeeld: eerst ligt het op den Rechter Voorvoet by R. V.; brengt dien, in den natuurlyken flap , zagter voort , tot twee voeten by A ; en maakt , in ’t nêerzet- ten , den eerflen klank , aangeduid met nom- mer 1. Oogenbliklyk , en lchier gelykflon- dig , is ook opgeligt de Linker Agtervoet L. A. ; deeze zet zig insgelyks neder op twee voeten afflands van den fland des agterflen hoefflags , van L. A. tot by B ; en geeft , in het nederzetten, een tweeden klank; die aangeduid is met 2. Nu zyn deeze twee voeten , fchoon ze , door dien flap , op den platten grond kruiswyze flaan, elkander nog niet kruiswyze gepasfeerd ; dat is de Rechter Voorvoeten de Linker Agtervoet hebben nog niet voor by den Linker Voorvoet en den Rechter Agtervoet geflapt, om dat’er flegts maar eene beweeging voorwaards gefchied is. Dan daarop helt het lichaam van ’t Paard over , als nog fleunende op den Linker Voor- voet, enden Rechter Agtervoet , geduuren- de die eerfle overhelling, of flap, van de twee voeten 1 2 ; tot dat de Rechter Vooiv en de Linker Agtervoet op den grond rusten. Voorts bevorderen de Linker Voor- en Rech- ter Agtervoet; die zig agtervolgende oplig-

ten,

HET

PAARD,

UET

?AARD.’

a8 4 NATUURL-YKE HISTORIE

ten , de tweede overhelling op dezelfde wy- ze als de twee eerften ; met dit onderfcheid , dat de overhelling, te gelyk met de Stappen, eenpaariger en wyder worde; om dat de tred van den Linker Voorvoet nu volftrekt voorby den flap van den Rechter Voorvoet treeden moet , zal het Paard voortgaan. Dus dan kruist de Linker Voorvoet voorby den Rechter Voorvoet, en plaatst zig twee voe- ten voorby A by C; en door dien de over- helling van den Linker Voorvoet verdubbeld is , op den afftand van vier voeten , uit zyn hoefflag by L. V. , dat de derde nedertrede is, zo geelt deeze Linker Voorvoet den der- den klank , aangeduid met 3;terwyl de Rech- ter Agtervoet R. A. zig insgelyks voortzet ; en vermits hy dien afftand der trede volgen moet, kruifende voorby den reeds voortge- treden Linker Agtervoet by j B, zoo valt hy mede, met eene verdubbelde overhelling, treedt neer by D, en geeft dus den vierden klank, aangeweezen met 4. Hier uit blykt nu, dat, doordien deeze treden onderfchei- deniyk gehoord worden , ’er altyd vier voe- ten in eene fuccesfive beweeging zyn , en beurtlings vast op den grond ftaan, daar integendeel , in den draf, wanneer men flegts twee klanken hoort, ’er fuccesfivelyk twee beenen omtrent te gelyk zig beweegen en neder treeden , waar van dadelyk nader. Laat ons nu zien hoe wy verder deezen ftap, en het geene men kruifen der beenen noemt, kunnen verklaaren. Om dit, door een tweede voorbeeld, in den waaren ftap van een Paard te toonen, heb ik, naar de

te-

van HOLLAND 283

tekenwyze van den beroemden d e laïres- se, boven op dezelfde voetmaat, by manier van lynen en gevvrigtstekenen , gefteld de waare verdeelingen van het rif en degewrig- ten van een Paard, zoo als die by den flap op den platten grond ftaan. Het Paard ftaat in Fig. 2, boven de voetmaat, in de zelfde voetmaat , als in den platten grond , by de ly- nen van Fig. i , aangeweezen is. De Rech- ter Voorvoet , en de Linker Agtervoet J ftaat hier reeds opgeligt, en in het tempo van den val , om neder te treeden , op den hoefflag, die, naar uitw}7zen der flippen, loodrecht overeenftemt met A B op den platten grond van Fig. 1. Terwyl nu deeze Recht er Voor- en Linker Agtervoet in hunnen, val of nedertred zyn , helt het lichaam van ’t Paard , op de rust van den Linker Voorvoet c , en dien van den Rechter Agtervoet d over : zo dat de Linker Voorvoet c,e n de Rechter Agtervoet d, waarop als nog de rust van het Paard is , in dit tempo overhellende van ftand veranderen, en dien der aangeftipte ly- nen aanneemen. Dat is, de Rechter Agter- voet helt over, in de lynen i, e, b. en de Linker Voorvoet in de lynen c, /,g: zoo dat de romp van ’t Paard tusfehen e en ƒ vooruit gefchooven zy. In dien ftand is de eerfte flap der twee opgeligte en mede voort- treedende voeten, te weeten, die van den Rechter Voorvoet a en van den Linker Agter- voet by in beweeging van overhelling; als wanneer de voeten elkander ftaan voorbyte kruifen, ' Dezelven dus nederzettende by c en d , hebben deeze flappen , voorby den Lin- ker

HET

?AAR»>

HET

PAARD.

286 NATUURLYKE HISTORIE

ker Agter- en Rechter Voorvoet de lynen h

met den Rechter Agtervoet, en de lynen k

met de Linker Voorvoet geformeerd. Hier mede is de volle ftap van twee fchreden volbragt, en de beenen hebben, gelyk de geftippelde lynen £, k (kruis) aanwyzen, twee en twee voorbygekruist , en dus is de romp van ’t Paard vooruit gefchooven tus- fchen hen L Uit deeze Figuur ziet men ten klaarfte, wat de Liefhebbers door het kruifen verftaan; en ze toont tevens hoe men de fchreden of flappen van een Paard, het zy in den ftap of draf , best kan aanduiden met de Figuur van de famengeftelde Letters

MAA;’t welk ook by de Liefhebbers gemeen is. Deeze Figuur nu voldoende agtende, met betrekking tot den zagten flap , of het begin van ’t beweegen van een Paard tot den draf, zoo hebben wy hier niets by te voe- gen, dan alleen dit; dat een Paard, wanneer het zig tot ‘den ftap of den draf begint te beweegen , doorgaans het hoofd zal bewee- gzn , en den hals eenigzins vooruitfteeken , om het overhellende evenwigt voorwaards te bevorderen , ’t welk eene moedige Harddraaver byzonder cierlyk doet;geeven~ de zelfs voor den ftap een zagten fprong; dan

r

van HOLLAND. 287

hier van vervolgens nader. Dog laat ons zien , hoe nu het Paard , uit den flap , in den draf, en vervolgens in den Harddraa- vers overftap komt.

Om dit duidelyk te begrypen , volgt men beide de reeds verklaarde Figuuren. Men ftelle, dat het Paard gelyk in een fterken draf gefchied, de Agter voeten brengt even agter, of in den hoefftag van de Voorvoe- ten of ook wel daar over ; terwyl de Voor- voeten zig dus juist ook zoo veel verder voortzetten, en het lyf, in de overhelling, gerekt er en ook laager vak. Want , en dit dient vooraf wel opgemerkt te worden , de Voorvoeten kappen zelden wyder, dan de ftand die het Paard natuurlyk heeft , dat is vyf voeten ; maar , wanneer de Agtervoet overtreed , dan word de Voorvoet juist zoo verre vooruit gebragt , als zulk een Agter- voet na en van. zynen overftap in den na- tuurleken ftand van den Voorvoet geeft. En dit kan ook nooit anders zyn; want de gewrigten en kniën van den Voorvoet, zig binnenwaards buigende of liever vouwende, kunnen geen voorwaardfchen overftap maa- ken, zoo als de buiging van den Agtervoet, die den arm voorwaards beweegt. Intus- fchen is de kragt van den Voorvoet zeer fterk, in ’t houden van ’t evenwigt, in ’t * overhellen, en vooral in de kragt, om den Agtervoet voort te trekken. Evenwel kan een Paard de Voorvoeten fterk voor uit zetten , gelyk in den Renloop , en het agter uit Haan, te zien is; als wanneer het de Voorvoeten zeer fterk vooruit zet. Maar in

bet

HE*

PAARD,

«ET

PAARD*

288 NATUURLYKE HISTORIE

het draaven, en byzonder het harddraaven J alhoewel een weinig niet fchade, zou het evenwel den agtertred benadeelen; waarom de Liefhebbers liever zien , dat ze dc Voor- voeten fraai en zuiver opligten , en ftout ne- derftappen ; zoo dat de Voorvoeten , in den draf, de Hoeven , als ’t ware , tegens de ar- men omwenden; ’t welk de Paarden ongeloo- velyk digt aan den Elleboog kunnen doen. Men telt het gevolglyk, alhoewel ’t kunne gefchieden en ook werklyk gefchied, dat een Paard den Voorvoet verder dan gemeen voorzet, egter niet onder de fraaie en meest natuurlyke beweegingen. Dog keeren wy weder bepaaldlyk tot ons onderwerp.

Het Paard ligt nu, naar de aftekening op den platten grond in Fig. i , weder op , den Rechter Voorvoet by A , en te gelyk den Ag- ter Linkervoet by B, met dit onderfcheid, dat, daar ze in den flap met vier onder- fcheide tempos opligten, zy nu als beiden te gelyk opligten. Het Paard hier door fter- ker overhellende , zoo valt de Rechter Voor- voet A nu neder na den gevormden hocf- flag van den Linkervoet C byE; en de Lin- ker Agtervoet B juist in den opgeligten hoef- flagvan den Linker Voorvoet, by L. V. dat een goeden draf is. Maar, vermits deeze Voeten gelykilondig nederkomen,zoo hoort men niet dan éénen klank , ten minften in den zuiveren draf: hierom tekenen wy die klanken, om niet in de nommers te dvvaa- len, aan,- met E 3 enL. V 3. Daarbenevens ligten zy nu ook, in het zelfde tempo, dat deeze Rechter Voorvoet Aen E, en de Lin- ker

van HOLLAND. 289

leer Agtervoet B, in den hoefflag L. V. val- len, de andere Voeten op; zoo dat, terwyl A en B , in den val of nederdaaling , zig op den grond Baan neder te zetten , de Linker Voorvoet C , en de Rechter Agtervoet D , alreede in beweeging zyn , en oogenbliklyk de opligting der gemelde Voeten volgen. De Rechter Agtervoet D valt als dan in den hoefflag van den Rechter Voorvoet by R. V* en de Linker Agtervoet B in den gevveezen hoefflag van den Linker Voorvoet C. Ge- merkt nu deeze Linker Voorvoet zig fchie- lyk , en onmiddelyk te gelyk met den Rech- ter Agtervoet opheft, zoo valt de tweede ftap van den Linker Voorvoet neder by F; en de Rechter Agtervoet in den hoefflag A ; waarmede het Paard in den draf loopt. Dus is , volgens de Lynftreeken , die zig in Fig* 3 als halve Cirkels vertoonen* de kruifing. der Beenen tweemaal gefchied; eerst is de Rechter Voorvoet en de Linker Agtervoet in den draf gekruist, voorby den Linker Voor- en den Rechter Agtervoet, en zo vervol- gens, over en weder; ’t welk by de Letters k , k nagegaan kan worden. En nademaal de hoefflagen der agtervoeten treeden in die der voorvoeten , zoo is derzelver flap nu een voet meer voorwaards ; als blykt in de twee agterfte halve Cirkels , en de voorfte wydte van dien flap met de voorvoeten. Maar nu ftapt de Harddraaver van drie tot zes voe- ten over; eene wydte , welke fchier alle denkbeelden te boven gaat. Dan laat ons , om by onze Figuur te bly ven , het Paard nu eens in den Harddraavers overftap befchou* IV. deel. T wenu

HET*

TAARÖ»

<290 NATUURLYKE HISTORIE

ket wen. Wy kiezen de middelmaat van drfe faakd. voeten , voor by de voorvoeten kruifender Ik ftel des dat het Paard, in den Harddraa- vers draf fchietende, nu wederom den Rechter Voorvoet E, en den Linker Agter- voet C, zoo fchielyk opligt en over doet vallen , dat hy die beiden nederzet in het tempo , dat de anderen reeds opgeligt zyn ; 5t welk men noodwendig aldus moet begry- pcn. Want doordien het Linker Agterbeen verder treeden moet, dan het Linker Voor- been Raat, zoo moet het Linker Voorbeen, zal het Linker Agterbeen van drie tot zes voeten over dien hoefflag overftappen , in het tempo deezcr fnelle beweeging al mede in beweeging zyn, en dus over en weder. En dit tempo , hoe onnagaanbaar , is dat , waar in de overftap gefchied ; en waarin het Paard , door zyne kragt en draavers oef- fening, zoo lang, als ’t ware in de lugt han- gende, zonder eenigen der vier voeten op den grond te zetten, zyn overftap verrigt, en te gelyk weder in zyn draf voortvliegt. Men kan hier uit afneemen, dat, fchoon wy , daar wy om ons uit te drukken niet an- ders kunnen doen , gewag maaken van eene beurtlingfchè optilling der voeten , dat eg- ter, die beurtlingfche optilling der voeten zoo ongeloovelyk fpoedig gefchied, dat het ons niet mogelyk zy de juiste tydftippen daar van te bepaalen ; ook zal het ’er voor als nog niet zeer op aankomen. Ingevolge hier van zoo helt het Paard dan over, op de rust van den Linker Voorvoet F, en den Rechter Achtervoet A; als waarin de hoef-

flag

van HOLLAND. stat

flag van den voorgemelden draf Raat. Maar nu , in den tyd dat de Linker Voorvoet F zig fpoedig opligt, met den Rechter Agter- voet, de wydte van drie voeten overkap- pende , zoo is de val van den hoef, over den hoefflag van den nu opgetilden en reeds voorgefchooten linker Voorvoet F, juist by G; en het Paard heeft, in deeze twee fchreden , voortgedraafd elf voeten wydte , daar onder vier voet overkap; terwyl de Rechter Voorvoet alrede verplaatst is. Hier op kapt het Paard wederom , met den Rech- ter Agtervoet , vier voeten over , of voor- by den hoefflag van den Linker Voorvoet F ; en dus valt de hoefflag van den Rechter Agtervoet neder by H ; en de Linker Voor- voet F, op deeze wyze overgeheld zynde, valt neder by I ; zoo dat het Paard nu , in twee fchreden , voortgedraafd hebbe, 1 6 voe- ten ; waaronder zes voeten overkap in de twee fchreden. Indien onze Aftekening het niet klaar bewees, zou men ligtlyk, in den eerken opflag , rekenen , dat ; als ieder Ag- tervoet 4 voeten voor by den overkruistefi Voorvoet overkapte, dat dan het Paard tweemaal vier, dat is agt voeten gronds overkapte , en voortzette in de twee fchre- den. Dan men gelieve in agt te neemen, dat juist de beide overkappen , wel te ver- kaan die der Agtervoeten, al fchoon ieder Agtervoet op zig zelven vier voeten over- kappe , elkander zoo kruifen , dat zy beiden twee voeten gronds, in een gelyken Rand houden. De Voorvoeten tog, die nimmer wyder kappen , dan het uitgerekte kei van T 2 een

rAAttü#

«Er

PAAiïD.

292 NATUURLYKE HISTORIE

een draavend Paard overftapt , tekenen den hoeffiag op twee voeten afftands van elkan- der. Zoo flaat , by voorbeeld , in de voet- maat onder aan by M, den overflap van den Linker Agtervoet in G,vier voet voor- by den hoeffiag van den Rechter Voorvoet E gevallen zynde , de hoeffiag van den Lin- ker Voorvoet F dan, op een afftand van twee voeten van den hoeffiag van den Rech- ter Voorvoet E. Gevolglyk is de overftap, ten opzichte van den hoeffiag van den Linker Agtervoet in Gen Rechter Voorvoet E , vier voeten wyd; maar dezelve is flegts twee voeten , ten opzichte van den hoeffiag van den Linker Voorvoet F. Dus blyft dan ook de hoeffiag van den Linker Agtervoet dezelf- de , in opzicht van den overftap van vier voeten , door den Rechter Agtervoet by H ; waar in wederom dezelfde afftanden zyn. Zy vullen dus , in de kruifing der hoefflagen juist de wydte van twee voeten ; en hier door komt het, dat, fchoon ieder ftap wel vier voeten wyd zy, die waare tusfchen- wydte van vier en vier zig nogtans op een zuiveren afftand van zes voeten bepaalt.

Nadien elke onderfcheiden tred twee voe- ten op dezelfde plaats inneemt , zoo worden deeze vier voeten maar twee voeten; en gevolglyk is de geheele winst der beide overflappen 6 voeten gronds. Het valt zeer moeilyk om dit door eene Figuur te verklaa- ren ; en zonder dezelve is het in ’t fchryven onmogelyk te doen ; dan de Leezer , ver- trouwen we, zal het nu gemaklyk begry- pen, als hy maar met oplettendheid naar

van HOLLAND.

*93

de voorgemelde Figuuren en Letters te werk gaat. Om hier in beter te flaagen ftelle men zig den gang van een Paard duidelyk voor: men neeme vier Hukken gelds, of anders , om ’t nog klaarder te hebben , vier papiertjes, getekend LA. R A. L V. cn R V.; en legge die in zulk een Hand, naar de betekenis der Letters , in de linker-? en rechter hoefflagen , als het Paard Haat, Hapt, of draaft. Men verlegge tel- kens ieder van de^elven naar den Hand , Hap, of draf, langs twee getrokken lynen van voet tot voet , met kryt op een tafel of lei; en tekene vervolgens, by ’t verleggen van ieder, als zynde een flap of tred, den hoefflag. Dit doende zal men zig een dui- delyk begrip vormen van het harddraaven ; eene recht Vaderlandfche liefhebbery en kunstbehandeling. Hierom hebben wy ook, ter betere voorftellinge van dezelve , in dee- ze Plaats boven de gemelde Voetmaat, en in denzelfden Hand, in Fig. 4. nog voorge- draagen een netten omtrek van de waa- re en zuivere houding van een welgemaak- ten Harddraaver en deszelfs Ryder.

De Rechter Agtervoet A, gelyk ook de Linker Voorvoet B, Haan in den Hand van draaven; terwyl de Rechter Voorvoet C, en de Linker Agtervoet D , in den val zyn. Op dit zelfde tempo is de Rechter Voorvoet en de Linker Agtervoet air ede opgeligt , om neder te Happen in den hoefflag i , en over te Happen in den hoefflag L ; ’t welk dus vallen moet; nademaal, om den anderen Hap , nu de Rechter Voor- en Agter- , en T 3 dan

HET

PAARD»

HET f AARD,

194 natuurlyke historie

dan de Linker Voor- en Agtervoet elkander beurciings volgen , waarom ook in onze af- tekening deeze ftap dus valt. Dat is, om tog klaar te zyh, de eerfte ftap of liever halve fchred in Ftg. 1. was, met den Rech- ter Voor- en Linker Agtervoet, in A en B ; de tweede was die met den Linker Voor- en Rechter Agtervoet in C D ; de derde en vierde in den draf insgelyks van A in E; van B in L. V. van C in F en van D in A ; Zoo dat by A de eerfte te doene drafftap ftonde: de Agtervoet D trad des uit Aover tot H; ’t welk de eerfte Harddraavers ftap was, vervolgens trad C tot G; ’t welk de tweede Harddraavers ftap was; en einder lyk , vooronderfteld dat die Rechter Voor- voet buiten het perk der tekening in bewee- ging zy, ftapt de Linker Agtervoet voor den vierden keer neder, en valt in den ov,er ftap van den Harddraf. Dat is , eens in den ftap van R. A. tot D ; eens in den draf van D tot in den hoefflag van den Voor- voet A ; eens in den Harddraf van A tot H ; ten laatften in den Harddraavers overftap van H tot L,en dus viermaalen. De kruifmg valt hier insgelyks in de aanwyzing by K , onder Fig. 4. en de beenen hebben ieder, van den ftap tot den draf, nu tweemaal gekruist , of famen vyfmaal met de halve fchred: dat is, tweemaal met eiken Rechter Voor -en Linker Agtervoet; en tweemaal met den Lin- ker Voor- en Rechter Agtervoet ; en eens met den Rechter Agter- en Linker Voorvoet, waar op onze Harddraaver afgebeeld ftaat.

Het dus ver gezegde genoegzaam oordee-

lem

VERKLAARING

VAN

PLAAT VI.

V . )■

Fig. i. De Lynen of Loopflreeken , waar op da hoefflagen , van den ftilftand tot den Stap , van den flap tot den Draf, en van den draf tot den Harddraf, zyn aangetekend. Zie Bladz. 282.

2. De Overkruifing van den Draf, in eene ge* leedkundige afbeelding van een Paard, aange* toond. Zie Bladz. 285.

3. De Overkruifing van den Draf, met betrek- king tot de afgeperkte hoefflagen, in Fig. 1, gemerkt Draf. Zie Bladz. 28 9.

- 4. De Aftekening of omtrek van den waaren zwierigen ft and en loop van een Harddraaver, in den overftap , met des zelfs Ryder , vol- gens de voetmaat en afmeeting in Fig. 4* 4 % Zie Bladz. 293.

NB. De Voetmaat der twee overflappen op 6 voet berekend. Zie Bladz. 292.

/

. < V

' *

/

CJ

;

:: 'po v r. .

; .• . o*4 -tr. :

*1 ' .

.

|rj t;/ \ - i . ,/j

-7 1

. ' r -v®£ï. ■- .*•/. :~ztss

. . .

r

. I riüO C 7 \ 7 * . .; ;

"•/rt -j 4 *1- e' , r4,.'V . ;

'l ’.l iy * •*

.ah; :: o

; *■. t r,

PI. M.

vy den HAMB3IIAT, lomt .

van HOLLAND.

*95*

tendé, tot het verleenen van een recht be- grip van den Hard draa vers llap en draf, kun- nen vvy uit de gemelde aanmerkingen ge- reedlyk befluiten, (en dit dient vooral in agt genomen te worden,) dat ’er, by deeze fnelle beweeging, hoe zeer wy, naar het werktuiglyke , den flap, den draf, en den fchred vatbaar hebben getragt voor te draa- v gen, egter iets uit onze eigen overdenking moet bykomen , het welk met geene teken- pen aangeduid kan worden. Men heeft naamlyk , als men een recht begrip wil vor- men , van de fchielyke overkruifing der bee- nen, en derzelver hoefflag op den grond, vooral in gedagtente houden de uitwerking, die den loop en harddraf heeft; waardoor het onmogelyk is een Harddraaver, in de kragt van zynen loop, eensklaps in zyne vaart te fluiten , zonder het Paard , uit den harddraf, in den gewoonen draf en flap te brengen , dat mede tot de kunst des Ryders behoort. Men moet zig voorflellen, dat de vaart, wanneer de Harddraaver in zyne volle kragt daar heenen fnelt, zoo flerk is, dat het Paard zig , gelyk we gedeeltelyk ge- meld hebben, op ieder fchred van alle de vier voeten overkruis , in een tempo of tyd- ftip bevind, dat alle vier de voeten te gelyk . in de lugt zyn, of geen grond raaken. Even dit heeft plaats by de Menfchen , die draa- ven; en de zogenaamde Hardloopers heb- ben, om dit tempo waar te neemen, hunne lange ftokken, met welken zy, als ’t ware, overfpringen. Ook heeft de Heers o or- gel at zulks, zelfs ten opzichte van den T 4 draf

HET

PAARD.

296 NATUURLYKE HISTORIE

#ET draf der Paarden, beweezen. En is dit *aarp. zoo, ten aanzien van den draf, hoe veel moet het dan niet uitwerken in die vervaar- lyke fnelheid der harcjdraavers ? Dit tydflip , fchoon ?t een oogenblik zy, is evenwel, voor een fynziend oog, nog al tamelyk te onderfcheiden. Wanneer men aandagtig let op het oogenblik van den overftap der Hard- draavers , zoo ziet men dat het Paard vry kennelyk in ’t agterftel krimpt, en zig in het voorilel fterk uitrekt; juist op het tyd- ftip dat het, de voeten overkruifende , het eene paar ftaat neder te zetten en het an- dere opligt. Dit gefchied , fchoon het niet volftrekt gelykftondig gebeure, egter zoo kortftondig op elkander, dat men het, in den klank der hoefflagen of twee fchreden , naauw- lyks , ja niet , kunne hooren , nadien het flegts een onmeetbaaren toonklank voor het ge- hoor verleent; en even zoo word het gezigt zulk eene lchielyke voorbyfnelling gewaar, dat het onmogelyk , of ten minfte allermoeie- lykst zy , dien voortgang te bepaalen. Men ziet den Harddraaver, als ik my zoo mag uitdrukken , in die vlugge vaart , op ieder fchred en overfchred, als voortfchuiven ; vooral, indien hy gezegd mag worden zui- ver te draaven, en eene goede houding te hebben. Het fraaie tog van een Harddraa- ver beftaat, volgens den Heer van an- dringa, in het volgende: Het Hoofd recht op ; den Nek recht ; los en vierkant in de Schouders , en Knïén; gerekt in ’t Lyf ; en ( let wel,) de Hakken opgehaald en gefiooten^ enz, Yergelyk hier onze vierde Figuur. In

vau HOLLAND. 29?

dien ftand van harddraaven befpeurd men dan geene ongeregelde beweeging, en ’t Paard, gelyk gezegd is, fchuift of vliegt, in ’t gemelde tempo, als voort; ’t welk de Ou- den deed zeggen , het Ros raakt ; flegts de top- pen der grasjes. Men zou het geen in dit tempo gefchied, zeer wel kunnen vergely- ken by een fprong; en ’t is inderdaad als een fprong; dog dezelve ontglipt by fraaie Harddraavers, door de gelykheid en fpoed van den draf, genoegzaam ons oog; terwyl die in andere Draavers zeer kennelyk be- fpeuren is. Als men ’er naauwkeurig op let, ziet men dikwils, dat de Harddraavers in hunne beweegingen, vooral zoo de Ryder het Paard aanzet, eene kennelyke bewee- ging van een fprong fchyne te maaken ; en dit is juist het tydftip, dat alle vier de voe- ten te gelyk van den grond zyn. Dit noemt men gewoonlyk een Harddraavers fprong; en een handig Ryder , die de kunst in den grond verftaat , weet ’er ook een goed ge- bruik van te maaken , als het Paard uit den draf, of aan ’t doorflaan raakt. Wel by- zonder bedient hy ’er zig van , wanneer zyn Portuur hem , als zy het einde der draaf- baane naderen, te naby komt: de Ryder weet dan het Paard, ’t zy door een fpoor- flag , of door eene behandeling van ’t gebit , ja zelfs door de ftem , in een draffprong te brengen ; of het zelve , als het ’er uit ge- raakt is , in den draf te herftellen. Dan men telt dit, fchoon deeze beweeging in ditdraf- fpringen al vry gemeen zy , evenwel voor gene fout; bovenal indien de Paarden 'in el- T 5 kaar

HET

paajrd<

fTET

Verelsch- ren in den Beryder der Hard- „draavers.

298 NATUURLYKE HISTORIE

kaar loopen, dat is ongelyke beweegingeti maaken, enz. Intusfchen is het fraaije,dat het Paard de uitwerking van de fpringkrag- ten, in zyn harddraf, gelykmaatig doet, zonder dat men het ziet.

By deeze aanmerkingen nopens het draa- ven van het Paard zelve, voege men nog, dat ’er, zal het Paard in alle deelen vol- maakt draaven, niet weinig gelegen is aan den Ryder ; dog wy zullen het niet onder- neemen daar omtrent eenige Lesfen te gee- ven; te minder, daar alle Liefhebbers het in dit ftuk niet eens zyn. De een verkiest al- toos ligte perfoonen; de ander houd het voor onverfchillig : de een oordeelt het best wat meer naar agter, dan voor naar de fchoft te zitten ; de ander fielt in dit zoo zeer agterlyk zitten geen belang: de een keurt het agter overhellen , en het uitftee- ken der been en van den Ryder niet nadee- lig; de ander wel: in alle deeze en meer dergelyke byzonderheden , heeft men zoo veel hoofden , zoo veel zinnen, Ondertus- fchen houden ervaren Kenners gemeenlyk de Vriefche wyze voor de beste.

Men verkiest dan tot Ryders aankomende Jongelingen en alleszins rappe gasten ; veelal Jongens van zestien of agttien jaaren, of ook wel flukfche Kaerels van meerder jaa- ren , die van jongs af in dit ftuk opgevoed en als volleerd zyn. De Engelfchen zyn omtrent de ligtheid der perfoonen zeer naauwkeurig : fomtyds zelfs weegen zy de Ryders ; en doen , als ze ongelyk van gewigt zyn, zoo veel gewigts in den zak van par^

ty>

van HOLLAND. zyp

ty, tot dat ze gelyk ftaan; dog dit heeft by ons geen plaats, fchoon men egter ge- mecnlyk de ligtfte perfoonen verkieze. In- zonderheid kiest men, als ’t zynkan, den Ryder , die ’t Paard gewoon was te dresfee- ren , of die het dagelyks hanteert en beryd. Uit dien hoofde kunnen de rechte Liefheb- bers, zelden, het vermaak hebben, van hun eigen Paard , gelyk in de Manege ge- fchied , te beryden. Zelfs ontbied men , als 3t op eene weddenfchap en een fterk Por- tuur aankomt , wel uit Vriesland den Ry- der, die ’t Paard geleerd heeft. Voorts éischt men in den Ryder eene welgefchik- te houding: hy moet recht op de lenden, óf eigentlyk, op het voorrif van ’t Paard zitten; met het lyf niet fterk agter over hellen , gelyk veele bohamaakers doen ; egter word een klein weinigje agter over te zitten, dat aan de houding eenige gracelyk- heid byzet , niet afgekeurd : dog het een en ander van dien aart hangt zeer veel af van de adretheid van den knaap , of de natuurly- ke bevalligheid, die het eene mensch boven het andere bezit, dat ook in deezen het oog trekt: als een mooie handige jonge knaap het Paard beryd, fchynt zelfs de toegene- genheid der aanfchouwers hem den prys te gunnen. In den zit op het Paard moeten de kniën geflooten zyn , tegen de zyden van den Voorfchoft, agter of tegen de Schou- derbladen : de beenen vry en los ; dog egter zoo, dat ze altoos , zonder veel beweeging, of een fpoorflag,of een aanzet met de hiel, in de zyden, kunnen doen; juist zoo, als on- ze

HET

FAAt\I>«

HET

PAARD.

Do opfchik tier Hard- dravers.

\

Soo NATUURLYKE HISTORIE

ze Fig. 4. aanduid : de handen , met de ld- zeelen, vry en los van den hals van ’t Paard; de armen uitgebreid, en niet ftyf, maarlee- vendig, altoos fpeelende,en het hoofd recht op , met de oogen tusfchen de Ooren van ’t Paard heen ziende. Daar benevens moet de Ryder niet veel omzien ; altoos recht door ryden ; het Paard in den draf houden , en het zelve niet in den bek trekken, maar los en onbedwongen door eene zag- te behandeling en tokkeling van het ge- bit leiden. Met één woord, de Ryder moet, als ’t ware, los en vry op ’t Paard zitten, en het gebit, om zoo te fpreeken, op ’t zagtfte gevoel van een pink , regeeren. Verder is het eigen aan de Ryders , dat zy, onder liet harddraaven , by poozen , een ag- tervolgend gefchreeuw maaken : dit geluid , hoewel het wildheid fchyne, geeft niet te min aan een zoo moedig dier, dat tog na- tuurlyk het geluid bemind , meerder moeds. Zelfs fchynt het aan de Item zyns Ryders, en derzelver modulatie te verftaan , of ’t ’er op aankome, en daar door aangepord te worden: even zoo wil het, na den gedaa- nen loop , gaarne geftreeld en aangefproken zyn , als of het wenschte gepreezen te wor- den. By dit alles heeft men wel voor een gebruik, het Paard, wanneer ’t ’er op aan- komt, en het veele ritten afloopen moet, Brandewyn in den neus te blaazen om het re verfterken ; dan of dit goed of kwaad zy zal ik niet beflisfen.

De toeftel eindelyk vran het Paard i$ over \ geheel zeer eenvoudig ; niettemin in dq

Hoofd'

van HOLLAND. 302

Hoofdft ellen veelal buitengemeen zwierig, als welken of fraai geborduurd , of met ftrik- ken of roozen, van goud-of zilver- lint, en met koraalgewerkte trosfen vercierd zyn: voorheenen waren zwierige kwasten in ’t gebruik, dog nu verkiest men de roozen. Wyders is men tegenwoordig zeer algemeen gewoon, flegts een Friesch dekkleedje, met een gordel , op den rug vast te maaken. Za- dels worden hier te Lande in dit geval nooit gebruikt, gelyk de Engelfchen in hunne renpartyen doen. Ook is een Ryder nimmer gelaarsd; eenigen zyn gefpoord; en wel eens op zyn Vriesch koopmans, maar met ééne fpoor , aan den eenen of anderen voet. Voorts is het een beftendig gebruik, dat de Staarten der Harddraavers gekort zyn ; dan of men gegronde redenen hebbe, om te beweeren , dat de lange ftaarten hinderen , daar aan twyfel ik zeer. Hoe ’t zy , ’t is , gelyk ik boven gemeld heb, van overoude herkomst hier te Lande; en veelen onzer Smits zyn ’er zeer wel in bedreeven; dog doen zulks nooit op zyn Engelsch, te wee- ten zoo, dat de ftaarten uitfteeken,’t welk zy door ’t infchroeijen der Staartfpieren doen: ze dollen of korten de ftaarten flegts , en fchroeien dezelven vervolgens toe. Deezen dus afgekorten Staart fchikt men vervolgens met e enige geftrikte Lintjes op.

Zie daar den gebeden zwier van zulk eene manneiyke liefhebbery, die zeker der Natie eere aandoet ; als zynde zoo byzonder en aanmerkelyk voor uitheemfche Pikeurs , dat ze bekennen moeten , dat onze Vriezen en

Hol*

HÉT

PAARD.

«ET

PAARD.

Aanmer- king over dg Tellen.

302 NATUURLYKE HISTORIE

Hollanders hen overtreffen in de natiiur4- Jyke beftiering der Paarden tot den Harddraf 5 en dit is, voorwaar, geen kleene eer. De geforceerde kunstbeftiering der Vreemden is van te grooten omflag , of geeft te veel misftand; waar van onze natuurlyke konst- beftiering m geenen deele te befchuldigen is. Een Paard in den galop te leeren is min* der kunst dan in den draf; de overige ma- noeuvres zyn fraai, maar op verre na zoo fraai niet als de draf; en van de honderden, die ’t ftuk van de Manege verftaan, of ten minften oeffenen, zyn ’er maar weinigen die het draaven grondig verftaan, en men vind naauwlyks een enkel Heer die ’t onder- neemen durft.

Het gewag maaken van de geforceerde konstbeftiering , en de daaruit volgende mis- ftanden, leid myne gedagten wel byzon- der tot de Teltree, waarom ik ’er met een kort woord nog iets van melden zal. Zy is zoo ver van fraai te zyn , dat men naauw- lyks denken kunne , dat iemand onzer Natie , die den natuurlyken gang van een fchoon Paard daarby vergelykt, behaagen in dezel- ve zou fcheppen ; hoe gemeen ze ook elders zy. ’t Is waar, ze geeft veel gemaks aan den Ryder; men gebruikt daarom de Tellen voor oude Gryzaarts, in Italien voor de Kardinaalen, en elders ook voor de Juffers. Daarbenevens wil men , dat ze fterk fpoe- den ; en de Liefhebbers twisten onder elkan- der ’er over, of een wel gedresfeerd Paard, op den tel loopende, het van een goeden Harddraaver kan winnen? De Heer dan r-

E U

Van HOLLAND, 303

tL Hendrik reghout heeft my des- mr

aangaande verhaald , dat zeker Heer te Rot- paard, terdam , eene weddenfchap op dit ftuk aan- gegaan hebbende, eene Telle van elders deed komen , dezelve tegen een Harddraaver deed Joopen, en dat de Telle het verre weg won.

Dit moet zekerlyk eerst vreemd voorko- men aan iemand , die de fnelheid van ’t Harddraaven kent : intusfchen is ’t , als men ’er bedaard op let , zeer wel te begrypen , dat het mogelyk zy. Dewyl de Telle haar Regter Voor- en Agtervoet, en dus, in het tegenovergeftelde , ook den Linker Voor- en Agtervoet te gelyk beweegt, en voort- zet, zoo zyn de fchreden eenpaariger over elke zyde; en zy doet, die beweegingen ver- dubbelende, als ’t ware, twee fchreden te- gen één Harddraavers fchred; waardoor zy 't gevolglyk winnen kan. Daarenboven ftaat hier nog aan te merken, dat eene Telle zei den uit haaren fchred raakt, en noch zagt van onderen op in den fchred gebragt word , noch in haaren fchred eenigen misitap doet.

Voeg hierby dat de Teltree, fchoon ze een onnatuurlyke flap der Paarden zy, eene on- gemeene en geltadige vaardigheid van bewee- ging heeft ; waardoor ze , zonder tuslchen- poozing voortgaande , zeer veel uithaalt : egter wenschte ik wel te weeten , of zulks aan alle Tellen eigen is. Ook word dit laat- fte by veelen onzer Harddraavers gevonden.

Want , hoewel de overftap in baazen van Hartfdrai’ Harddraavers de fchoonheid der zaak uit- v.ers die maake , zyn ’er niettemin Harddraavers, die nooit overftappen, maar altoos den Ag- “pp

ter-

3 04 NATUURLYKE HISTORIE

ïif.t tervoet in den hoefflag van den Voorvoet f^ARD. brengen ; en evenwel tegens een knappen overftapper aan kunnen. Dan dit hangt af van de vaardigheid der fchreden , waar door zulk een Draaver , door het verdubbelen zy- ner beweeging, het wint in den harddraf. Zó- danige Harddraavers zyn ongemeen vast in den draf, en Haan zelden door. En dit is het geen de Heer van andringa be- doelt, als hy zegt; „dat dit overloopen in ’t harddraaven niet gefchied door alle Paar- den, fchoon zy zuiver en hard kunneil draaven : neen ; ’er zyn verfcheiden Hard- draavers, welken niet dan van tred op tred , of met den Agtervoet in den ftap den Voorvoet koomen. Dit overloopen hangt grootlyks af van den natuurlyken ftap of den draf, die het Paard daar toe 5, eigen is; en voorts van de hand des Be- ,, ryders, die het Paerd op deeze wyze ge- leerd , en ’er de fundamenten van het Harddraaven in geleid heeft.” De by* zondere natuurlyke ftap , en de door oef- fening en konst aangeleerde vaardigheid, brengt gevolglyk zeer veel toe tot het Harddraaven. Intusfchen blyTfc dit egter waar, dat een fterke overftapper, zoo als Malle Jan en de Ruin van de Hoogelind , altoos veel vooruit heeft. Zoodanige Paar- den zyn gemeenlyk ook lenig en fchoon van ftel ; waar tegen de anderen , hoe hard zy loopen kunnen , meestal in den ftand een zeer ftyf en houtig voorkomen hebben ; zoo dat men ze dikwils op ’t oog voor geen Hard- draavers zoude aanzien : en ’t is natuurlyk ,

4 ^ dat

Van HOLLAND.

3 os

dat men de fraaifte Geitellen meest bemint, hè? en aan dezelven den voorrang geeft. paard.

Uit dien hoofde worden ook deeze fraai- stalling fte Geitellen , inzonderheid zoo ’t Harddraa- der Paar* vers zyn , voor zwierige Chaizen gebruikt ; den , enz, in welk geval men zulke Paarden ten kost- baarlte opfchikt. Vermogende Liefhebbers hebben de Gespen, en al het andere gewoo- ne Metaaltuig, van Zilver: ja my geheugt, by zoodanig eenen , een Hoofdltel gezien te hebben , waar aan de Knoopen der kwas- ten uit Diamanten en Paarlen beltonden.

De Itaatlykheid gaat zelfs by fommigen zoo verre , dat men , zoo voor Harddraavers als andere Paarden , zeer kostbaare Stallen aan- legt : men vind ’er te Amllerdam , en , zoo ik meen , ook te Rotterdam , daar de drink- en voerbakken van wit marmer zyn , de zolder geltikkadoord is, en de tuigkasfen, mitsgaders de wanden, genooteboomd zyn: alles is ’er even zindelyk, tot aan de em- mers , met koperen hoepels enz. toe ; en zoo alles naar gerade. En fchoon dit enke- le voorbeelden zyn , is het evenwel over ’t geheel waar , dat men nergens , waar men buiten dit Land kome , zulke fchoone en Zuivere Stallen zal vinden ; zelfs tot by do Boeren toe , ten minlte by regtfchapen Boeren , die zugt voor hunne Paarden heb- ben. In de Gelderfche kwartieren fcheelt het al vry wat : men ontmoet ’er plaatzen , daar men fchier geen ruiven vind, en de Paarden van den grond, of uit eene han- gende mande , moeten eeten : dog dit is evenwel meest op het platte Land, en ten

IV. deel, V liegt-

'RET

PAAKD.

306 NATUURLYKE HISTORIE

flegtfle in Overyszel , Drenthe , enz. Ik zou hier nog meer van ’t Rallen , en ’t geen daartoe behoort , kunnen fpreeken ; dan ’er zyn geene byzonderheden in, die niet el- ders mede bekend, of niet hier en daar ter bekvvaamer plaatze reeds gemeld zyn; by- zonder daar ik over de dampigheid gehan- deld heb. AlJeenlyk Raat my, met opzigt tot de Koets-Paardcn en Plarddraavers , in- zonderheid te melden, dat ze een gantsch jaar op Stal gehouden worden; vooral in- dien zy uit de handen der Leermeesters ge- kogt zyn. Dit heet men , op voer honden ; om dat die Paarden meest op voer, dat is, op haver , boonen , en vooral op fyn droog hooi gehouden worden ; ze flaan meeren- deels zindelyk in witte linnen Maanenkap- pen op Stal. Onder den Boerenfland zyn ’er wel, die de Harddraavers in de weiden jaagen; doch de Stedelingen doen dit zel- den. Ook zyn onze Hollandfche weiden voor jonge Paarden wat gevaarlyk , uit hoofde van de menigvuldige doorfnydingen der Slooten ; waar door het Paard, in de weide dartelende en hollende, ligt een been breeken of zig verfluiten kan. Voeg hierby, dat deeze doorfnydingen en Slooten overal de aflcheidingen van ieder land zyn ; en dat men , als een jong en dartel Paard de Slooten overfpringt, ongenoegen met zyn Buurman heeft ; mitsgaders dat ’er zelfs boe- te en bekeuring op Raat, als men ’er niet in voorziet. Ter voorkominge van dit over- fpringen, heeft men, hier te lande, meer dan elders, zekere blokken in gebruik, die

met

van HOLLAND $07

met yzeren kluisters om het voorbeen van het Paard geflooten worden , om het zelve het fpringen te beletten: dan men durft dit aan beste Paarden noode, of in ’t geheel niet, waagen; om dat het zekerlyk meer of min nadeelige gevolgen kan hebben. Wat de overige byzonderheden betreft, ze zyn van te weinig belang, om ’er den Leezer mede op te houden : als , by voorbeeld , de wyze van ’t voeren, door flobbering, brood, boonen, garst of gehakt ftroo; het inftru* ment of de fnybak daar toe ; de manier vee- ler Voerlieden , van de Paarden oud bier met brood te geeven , om op den weg ge- hard te zyn; als mede de wyze van ’t ros* fen , hairvlegten , en in één woord allerleis Stalmeesters zaaken. Alle dergelyke dingen zyn overal in de Paardenboeken te vinden , welken een ieder naar zyne zinnelykheid ge- fchreeven heeft. Onder veele zoodanige fchriften kennen wy , met opzigt tot dit ftuk, een klein dun boekje, dat, fchoon de fchryver hier en daar mede iets uit ande- ren getrokken hebbe, egter zeer veel ver- dienden heeft, althans op vry wat onder- vinding fteunt. Het is getyteld de Ervaren Koetzier , en gedrukt by S. vanEsveld , 1752. Wy durven ’er onze Leezers wel heenen wyzen, om alles , wat tot het ftallen, te weide jaagen , en behandelen der Paarden behoort, te weeten; en doen het te eer- der, om dat wy zulks by anderen , zelfs Meesters in dit ftuk, of geheel lugtig, of in ’t geheel niet, behandeld vinden; en ’t ons niet raadzaam voorkomt hier verder in V 2 te

HET

PAARD.

J08 NATUURLYKË HISTORIE

het te treedcn. Voorts vind men, in de Vader* paard, landfche Letteroefeningen , hier en daar, me- de zeer fraaije aanmerkingen, nopens dit on- derwerp (*).

Ten Jaatfte heb ik, het geen ik bykans vergeeten had, na deezen uitftap, met op- zicht tot onze Harddraaf- Liefhebbery, nog te melden, dat men ook wel eens met de Chaizen tegen elkander draaft ; mitsgaders om eenigc Dukaaten wed, wie, in den kort- ften tyd, van de eene Stad naar de andere zal ryden. Rechte Liefhebbers, die hunne Paarden beminnen , waagen dit zelden ; dog de Stalhouders doen het wel eens met hun- ne Paarden; vooral gefchied dit overfnel ry- den in den tyd van den nieuwen Haring ; en fomtyds om tydingen van belang ten fpoedigfte over te brengen : dit noemt men cpftooten. Met betrekking tot dit ongemeen gezwind ryden , is my , om zulks in ’t voor- bygaan nog aan te tekenen , door een ge- loofwaardig Man verhaald, dat zeker Stal- houder, op eene weddenfchap, ik meen dat het de bovengemelde Schreuder was, in een Zomerfchen Dag, van Amfterdam naar Ant- werpen, en te rug, gereeden is, met eene Chais met twee Paarden , zonder relais. Dit is een fterk voorbeeld, maar ’t kan niet te min waar zyn. ’t Is tog bekend , dat onze Noordwyker Zee- Voerlieden nog heden ,

in

(*) Zie inzonderheid Vaderl . Letter-Oef. IV. D. bL 35 .Redend. Vaderl. Letter-Oef. IV. D. bl. 181. eu is ’t Mengelw. bl. 533. als mede V. D. bl. 5Ö1.

van HOLLAND. 309

in ruim twee uuren , van Noordwyk tot Gouda op de markt ryden , en wat zy in ’t Courieren doen kunnen , weeten de Actio- nisten best.

En hier mede flap ik van deeze en derge- lyke byzonderheden af ; maakende tevens een einde van dit geheeie onderwerp ; daar ik oordeele een genoegzaam voldoenend be- rigt van het nationaale gebruik der Paarden in ’t algemeen, en van de Harddraavery in ’t byzonder, gegeeven te hebben.

€1 «

w w w

Na dat alles blyft my5 met opzicht tot de Paarden niet meer overig, dan dit Hoofd - ftuk te befluiten, met eene beknopte op- gave van de ORDE der rangschikking ; waar omtrent in dit geval flegts twee Ge - (lagten in aanmerking komen.

Eerfte Geflagt .

HET PAARD.

In dit Geflagt vinden wy, de verfchillen- de rasfen en koleuren der hairen, die bo- ven in ’t eerfte Hoofdjluk , waarop wy ons hier beroepen , vermeld zyn , bekend voor- onderstellende, niet meer dan twee of ten fterkfte drie Soorten van Paarden.

1. Het Natuurlyk Hollandfche paard, volgens de befchry ving op bladz. 3 1 , enz.

2. De zoogenaamde ketten of kleine Paarden , die tusfchen een groot Plollandsch

V 3 Paard

HET

PAARD.

RANG-

SCHIK-

KING.

HET

PAARD.

3io NATUURLYKE HISTORIE

het Paard en een Hit zyn, en uit derzelver ver- paard, menging gebooren worden.

3. De hitten, die egter niet natuur- lyk aan dit Land zyn , maar uit Hitland tot ons overgebragt , en hier genaturalizeerd worden.

Buiten deeze drie weeZenlyke onderfchei- dingen ken ik ’er geenen , dan die men , ge- lyk gezegd is, uit de verfchillende koleuren en rasfen , als variëteiten , zou kunnen op- tellen, en zeer veelvuldig zyn. Ten aan- zien van de Hitten heb ik hier nog te mel- den , dat men dezelven in ons Land bykans niet gebruikt dan voor jonge Heeren en kinderen , om ’er op te leeren ryden , waar toe ze meestal gekogt worden. Elk Vader, die ’er wat liefhebbery voor heeft, koopt ligt voor zyn Zoontje een Hitje; en niets is ’er, dat een leevendigen jongeling meer verrast en vermaakt, dan ’t gefchenk van een kleen Hitje. Wyders heeft men, om dat dit goedje taai is, en gaarne op galop loopt , onder onze Hollanders , ook Renpar- tyen met de Hitten. Men rent naamlyk of galoppeert met dezelven , om een hoofd- ftel of een paar fpooren : of ook wel , om , volgens de oude Ridderlyke wyze , naar den Ring te Iteeken. In dat geval houd de Ry- der eene gepunte lans in de hand, welke hy in het onderdoorryden van het dwars- hout , waar aan de Ring in een kromme haak hangt, indiervoege weet te bellieren, dat hy den Ring affteeke : eene konst , wel- ke, zedert .eenige jaaren, in Holland we- der leevendig geworden is. Oudtyds was

zy

van HOLLAND. 3ir

zy algemeen onder den Adel, en ook by den Boerenfland; men kan ’er by alke- made een breedvoerig verflag van vinden ; waarom wy ’er hier flegts met een kort woord van gewaagen, en den Leezer ver- der wyzen naar ons Hoofdftuk , in ’t welke wy over de nationaale fpeelen gehandeld hebben.

Op het Geflagt der Paarden volgt, naar onze afdeeling der Enkelgehoefden , het

Tweede Gejlagt .

DE EZEL.

De volyverige enfchrandere hout tuin brengt dit Dier , naar het famenllel van LiNNJEus, onder het Gejlagt der Paarden , als eene tweede Soort; maar, volgens onze zinnelykheid , overeenkomftig met onzen aangenomen ftelregel , komt ons de Ezel voor , als een afzonderlyk Gejlagt. Het zelve is, hoewel het hier en daar in ons Vaderland voortteele, in geenen deele na- tuureigen aan dit Gewest. Men heeft den Ezel hier te Lande inzonderheid eerst be- gonnen in te voeren , zedert dat men in derzelver Melk eene byzondere Geneeskun- dige kragt, vooral tegens de Teering , ge- •fteld heeft. De vooringenomenheid van Aanzienlyke perfoonen , om dat het byzon- der , en vooral kostbaar was , heeft te we- ge gebragt , dat deeze Dieren allengskens in ons Land vermenigvuldigd zyn , waardoor 9$r , vooral in , en omtrent Amfterdam , V 4 vce-

HET

PAARD,

DE

EZEL>

HET

PAARD.

312 NATUURLYKE HISTORIE

veelc Ezelen aangefokt worden. De Joo* den, die tog overal winst in zoeken, hou- den ’er in die ftad verfcheiden , dog pasfen dezelven elendig op. In ftede van deeze Dieren behoorlyk te voeden en waar te nee- men, worden ze veelal geweid en gejaagd, op en omtrent de puinhoopen, aschdellen en vuilnishoopen der ftad , tusfchen de Muider- en Weesper- Poorten. Ze jaagen dezelven des avonds op zulke plekken , en leiden ze over dag rond aan de Huizen der Grooten , om Ezelinnen-Melk aan de kie- fche Juffers en Heeren te flyten ; die dezel- ve, fchoon ze anders ten uiterfte kiesch zyn , greetig drinken. Maar zagen ze eens , welk een onguur en onnatuurlyk voedfel deeze dieren nuttigen, en floegen hunne Medicynmeesters dit gade, veelligt zouden ze , gelyk ettelyken ook reeds doen , afzien , van kwaalyk bereide melk , die nog door een ontiegen Jood en luizigen Smous afgemelkt word; en weinig, of liever, rond uit ge- zegd, geen meer goeds te wege brengt, dan zuivere Koeien- of Geitenmelk , of ook , als ’er de twee Borften iets toe doen, Paarden- melk: dan dit in ’t voorbygaan. Verder zal ik,dewyl tog de Ezels aan dit Land niet na- tuurlyk eigen , en flegts inzonderheid tot dit gebruik alhier ingevoerd zyn , in geene an- dere byzonderheden deswegens treeden , en my alleen bepaalen tot de voornaamfte ken- merken van den Ezel, welken hier in be- ftaan.

Het is een enkelgehoefd Dier ; heeft

Oo-

van HOLLAND. 313

Ooren veel langer en meer overhangende dan een Paard; over den Rug een zwarten flreep, die aan de Schoft overkruist word; de Hairen langer en ruiger dan een Paard; den Staart alleen aan het einde gehaird , by wyze van eene pluim ; waarin het van een Paard merkelyk onder fcheiden is ; als zynde die van het Paard , van den wortel af, met lange hairen behangen; daarbenevens zyn ook de Maanen veel langer.

Een Ezel heeft , gevolglyk , zeer duidelyke kentekenen van geflagtsverfchil ; en behoort niet, dan ten aanzien van den Hoef, die enkel is, en de Tanden of het Gebit, tot deeze eerfte ORDE . De overige byzonder- heden , nopens den Ezel , leeze men by den Heer houttuin, in de befchryving der Paarden, I. Deel , III. Stuk , Bladz . 385, enz. Men vind ’er vervolgens ook een bon- dig verflag , van den Muilezel , en de Zebra , of den Kaapfchen Ezel ; welke Dieren , fchoon Voor ons niet nationaal, egter in dit Land, daar tog alles , wat Uitheemsch is , zig ver- voegt , en men dus ook met allerleie vreem- de Ezelen aankomt , insgelyks nu en dan ge- vonden worden.

Hiermede aan deeze Verhandeling een ein- de maakende , zal ik nu overgaan , tot een der aanmerkelykfte , en , naar myn inzien , ‘voornaamRe Rukken deezer natuurly- ke historie; naamlyk de befchouwing onzer Runderen , klein Vee en den Vee- bouw. Ik hoop dit Ruk, zoo god my ’t leeven fpaare , en myne onophoudelyke be- zigheden het toelaat en, met alle de ray mo- ge-

' ITZT PAARD.

§ 14 NATUURL. HISTORIE van HOLL,

het gelyke naauwkeurigheid te behandelen. Ifc paard, vleie my3 dit Stuk indiervoege te zullen uit- werken 9 dat het den weldenkenden Vader- lander van ruim zoo veel nut zal zyn, als de kortfpreukige famenftellen, en de ver- zamelingen van vreemde nieuwigheden, die onbeftaanbaar zyn met den waaren toeftand onzes Vaderlands.

NATUURLIJKE HISTORIE

VAN

1

H O L L A N D.

VIERDE DEELS TWEEDE STUK.

(

NATUURLIJKE

HISTORIE

V A N

H O L L A N D,

DOOR

J. LE FRJNCQ VAN BERKHET.

Èfcd. Doiïor en Praleftor in de Natuurlijke Hijlorie aars rs Lands Univerfiteit te Leyden , Lid van verfcheidene tos Uithccmfche als Vaderlandfche. Maal fchappl jen der Natuur - en Dichtkunde .

VIERDE DEELS TWEEDE STUK,

ilÉT NOODICÏ AFBEELDINGEN

«■ ^gn*«.. t>

TE LEYDEN, bij P. H. TRA Pi M D C C C V,

;■ -- -

v- ~ J'F

.

o

ƒ

f 1

i: . ;■

VJl

-.V i 3'.V;.(>

-•SfcW1

-

'f 'V •--*

■' .'"'V,.' . .

^ ... .

*

a ;■ .

- -

+ * £\ . « 4T* W

,i «I , / , .

KORTE INHOUD

HOOFD STUKKEN

HET RUNDVEE.

EERSTE AFDEELINGc

EERSTE HOOFDSTUK.

Jnldding tot de kennis van de Natuurlijke Hl flor ie der Koeijen , derzelver verreizing met de Oudva - deren en eerfte Veehoeders uit de Oosterfche IVe» relddeelen , in Europa , tot in de Neder laudfche Ge- westen. • , Bladz. i

TWEEDE HOOFDSTUK.

"Handelende over de wonderbaar lijke vermenigvuldiging van het Rundvee , mitsgaders derzelver ge fl acht re -

* kening * . . Biadz. 80

Befchrijvtnde de Naams - verfchilkndhedcn der Koei- jen , derzclver ras , kleuren , bont 5 foort van haren , Hoekte en verdere bijzonderheden . Bladz, 155

DER

Van het

VIERDE DEELS TWEEDE STUK.

DERDE HOOFDSTUK,

v|Ea<

korte

I N H O ü Ik

VIERDE HOOFDSTUK.

Ontvouwende de algemeene en bijzondere kenmerken van het Herkaauwend Vee in het algemeen , vol- gens de jlcllingcn der fysthematifche Natuurkenners , bijzonder dat der Runderen; mitsgaders eene uit- voerige bcfchrijving van de groeijing en 'afbeelding der Horenen , en het Horengejlcl der Koeijen in het bijzonder . . . . i . ; . . . Bladz; 23 d

/

8ERIGT AAN DEN BINDER,

wegens het plaat f en der Platen enz . in dit Vierde Deels Tweede Stuk <

Het Pourtrait van den Schrijver, te plaat- fen tegen over . . Bladz. i

Plaat I te plaatfen tegen over bladz. 57

II 89

III 194

«— IV 224

v 320

Tafel I »• 1:38

II 147

/

\

I

DRUKFEILEN.

Bladz. 2 regel 1 6, (laat: graam , moet zijn: graari

10 12 30 93 *3 7 160

34»

i9

~ 3i ,

24,

19,

13,

20,

Lcentodon , Susmi llich ,

niet , om

mét de vetuuna Fig. XX

LcontodöH

Susmilclï

en niet

op

met

vitulinA ^ Fig. XX

AAN DE

WELEDELE VOORSTAND ERS)

\

DER

VADERLANDSCHE NATUURKUNDE ,

DIE DE UITGAVE DER

NATUURLIJKE HISTORIE

VAN HET

RUNDVEE in HOLLAND

DOOR HUNNE INTEEKENING BEVORDERD HEBBEN, WORDT

DIT EERSTE EN DE VOLGENDE STUKKEN ERKENTELIJK TOEGEWEID

DOOR DEN S CHIUJVER

JOANNES le FRANCQ vXn BERKHEY*

\

L

NOODIG BERIGT

, . . . . N

AAN DEN

E Z E R.

Ziet hier 9 geachte Landgenoteh i eindelijk na een verloop van ruim vijf - en twintig jaren , het eerde Stuk van het zoo lang ver- wachte en begeerde vervolg der NATUURLIJKE HISTORIE VAN HOL- LAND , in het licht verfchijnen , onder den Tijtel: natuurlijke

HISTORIE VAN HET RUNDVEE IN HOLLAND; Waar bij OOk VOOr

de bezitters der reeds uitgegeven natuurlijke historie van hólland, afzonderlijke tijtels en bladz. i en 2 zijn gevoegd, om, desbegeerende , in plaats van den tijtel, waar onder dit werk te voorfchijn komt, voor en in hetzelve te plaatfen , en daardoor dit Stuk te maken tot het Vierde Deels Tweede Stuk

der NATUURLIJKE HISTORIE VAN HOLLAND, OII1 alZOO dit hun

werk te Completeren ; terwijl het thans uitgegeve wordend werk onder den tijtel van: natuurlijke historie van het rund- vee in hólland, voor hun , welken het onder dien tijtel be- geeren te houden, echter een Compleet werk op zich zelven blijft. Het bij voegen van afzonderlijke tijtels enz. zal ook tij de volgende Stukken plaats hebben. Ook zullen bij de uit- gave van het laatfte Stuk, algemeene tijtels gevoegd worden, om het Werk , zoo onder den eenen als onder den anderen tijtel , , in deden van eéne evenredige dikte te kunnen laten inbinden

Aifchoon nu deze natuurlijke historie van het rund- vee reeds voor lang in gereedheid was , om de gemelde na- tuurlijke historie van holland daarmede te vervolgen, heeft men daarin verfcheide onvoorziene vertragingen ontmoet, die de opvolgende uitgave dermaten verhinderd hebben , dat de- zelve, gedurende de opgemelde reeks van jaren, geftremd is, eu*het werk fchier in Vergetelheid ftond bedolven te worden.

De oorzaken daar van zijn algemeen genoeg te begrijpen, na- melijk de rampfpoed des Vaderlands, hetwelk door oorlog, tweedragt en partijfchap, onrekenbare verliezen en zware lasten geteisderd , allerlei takken van welvaart, var koopvaardij en iandbonw door eene verteerende kwijning zag verminderen , en alzoo de Hartader van ’s Lands welvaart doorkankeren , gevolglijk ook alle voortbrengfels van befchaafde Wetenfchappen , van kunst, vernuft en oorfpronkelijke Vaderlandfche of andere Ge- leerde Werken deden kwijnen, bijzonder zulke werken, die uRgcbieid en kostbaar waren, zoo dat over het algemeen, d@

* Boek»

II

VO ORBERIGT.

Boekhandel en Boekdrukkunst, daardoor boven alle andere gp« derwerpen , zulke onherftclbane fchokken kreeg , als dezelve ooic fints de uitvinding der Drukkunst heeft doorgegaan , en ik voor mij wel durf beweeren , dat de menigte voortbrengfels der zoo- genaamde vrije drukpers , die zulk eene aanmerklijke rol in liet midden der tweedragts tooneelen fpeelde, in eene volkomen fla* vcrnij , van de Boekhandelaars en Boek - ftaafkunst zelve ver- keerd is , nademaai hierdoot Legioenen van onnutte Boeken zijn in ’t licht gekomen , die het vertier en de uitgaaf van nieuwe en oude beproefde cn kostbare wertten geheel belemmerde , waar van de opgekropte Magazijnen der aanzienlijkfte Boekhandelaars getuigen , gelijk ook de menigvuldige- verkoopingen van kost- bare Kopijen, die tot de allerlaagfte prijzen , ja fchier voor fcheur- papier verkogt worden: Voegt hier bij de treurige verkoopingen van kostbare en weluitgekipte Boekerijen, daar de verkoopers bunkeren en fchier bidden , om een bod op eenig best werk te loven en te bieden; voorzeker een natuurlijk gevolg van de lusteloosheid der Vaderlandfche Schrijvers , en geldeloosheid van Lees- en Letterlievende kopers, die tot bun verdriet niet alleen bet zeker verlies op hunrie Bibliotheken van kostbare Werken vooruit zagen tevens rtiet de algemeene daling . der waardije, maar ook door het aankopen van Boeken en Bibliotheken , volgens de taxatie ook van deze hunrte anders vrije uitfpanningen moesten betalen.

Als men dit nu onpartijdig in overweging gelieft te ne- men , zal men dra bevroeden , dat de Boekhandelaars, om bovengemelde oorzaken en de kostbaarheid der kunstplaten , tot dit werk behoorendc , huiverig en aarzelende waren tot het vervolgen en verder ondernemen van dit en dergeli. ke werken , zelfs dezulken van meerder gezag en Hooggeleerdheid , waarbij ik* tiedrig erken , niet te kunnen worden vergeleken , waar van de Voorbeelden voor handen zijn, in de meeste werken van de luiste- rijke Maatfchappijen van ÏVetenfchappeii , Natuur- , Taal* en Jjichtkunile , die almede in derzelver uitgaven en vervolgen ver- traagd en verlaagd wierden. Niettegenftaandc , dit alles zoude echter dit werk nog al voortgang hebben gehad , ware het niet dat er tusfehen yntema als uitgever, en mij als Schrijver, fints de fcheiding dep Compagniefchap met tiboel eenige onaange- naamheden ontdaan Waren , die de vertraging der uitgave almede niet weinig belemmerde; en die ik hier wel zoude willen en bunnen mededeelen , doch die ik om de omftandighéid van weder- Zijdfche brieven, gefprekken en handelwijze, waar aan de lezer niets dan vervelende gefchilzaken heeft , verkieze te laten be- rusten, Alleen om den mond aan fommiger wangunftige achterklap te Buiten . als of ik geen Kopij regt op dit werk had , moet ik hier te« gevalle van den tegen woordigen uitgever p. h. tïiap mei- dea, dat de Boekhandelaar yntema bij eigen handfchrift bet werk

ge-

VOORBERIGT.

IU

geheel en al ter mijner difpofitie heeft gelaten en van het ver- volg afgezien: en dit zij dus genoeg ter redengeving van de o zaken der vertraging. Ik begeer om des eendragts en vredes wille in dit werk geene herhaling te maken van andere perfoneele weder- waardigheden en grieven, die ik ondergaan hebbe door ipiine deel- neming in de rampen en bittre lotgevallen zoo van mijn Vaderland als van mijne vaderlijke Geboorte Stad leydf.n, en hare Burge- rij , en welke zekerlijk ook veel toegebragt hebben , dat dit werk door partijfchap almede verdrukt is geweest.

Dan hoe zeer alle deze zaken, oorzaak der vertraging zijn , hebben dezelven niettemin veel , ja zeer veel toege- bracht tot verbetering en befchaving, want daar ik den mued niet verlooren gaf, om te eenigcr tijd mijn oogmerk te berei- ken, en aan genoegfaam de Algemeene begeerte tot het ver- volg der Natuurlijke Historie van Holland te kunnen voldoen, kreeg ik tevens tijd en gelegenheid om met kundige mannen te raadplegen, zoo als ik met wijlen de groote camper en ook de Heer Proffesfor h. vink, beiden beroemd in de Vre-Art- zenij- kunde geraadpleegt heb. Maar aller bijzonderst me: wij- len de Hoogleeraar lambertus bikker , Hooglecraar in de Medicijnen en Lire Beur van de beroemde Maatfc happjj der Proefondervindelijke Natuurkunde te Rotterdam , mijnen gé- achten tijdgenoot op ’s Lands Univerüteit : een Man , die door zijn doorzigüg , kundig, bondig cn on partij dg oordeel, de achting en eerbied van alle nog levende tijdgerooten in zijne nagedachtenis nalaat.

Deze Man het werk zoo als het toen was , langer dm een Jaar onder zich gehad hebbende, heeft er rondborfb'g en fchriftelijk over geoordeeld : Dat het nuttig , belangrijk en on-

ontbeerlijk voor den Land en Veebouw, en het Vaderland was, maar dat er volftrekt ook hier en daar verbetering ver» eischt wierdt, met liet uitlaten van fommige en bij voegen van andere zaken, voornamelijk met betrekking tot het huishoude- lijke , namelijk : het (lal en bouw bedrijf , weiden , en beregten , van het Rundvee , het Melk karnen , Boter maken , in een woord alles , wat maar eenigfints tot de Historie der Runderen kon betrokken worden. Deze raad en ongeveinsde aanwijzing ter verbetering , fpoorde mij ( die niets meerder verlangde ) dan , om dadelijk aan het werk te gaan , en mij zoo veel de omflandigheid , tijd , lust en vermogens toelie- ten , andermaal onder de Landlieden en Bouwmannen te bege- ven, om alles wat tot de bouwboerderij behoort, naar het leven afteteekenen , te befchrijven , en uit de mond en omgang der knndigfte Landlieden te leeren, het geen ik zonder bij haar ter fchool te gaan , niet had kunnen voordragen. Dus ver- meerderde en verbeterde het Werk in Schrift en Teekeningen ,

* 2 tot

IV

VOORBERIGÏ,

töt een aanzienclijken bundel van Vaderlandfche Veèkundé,' waar toe dan in het vervolg niet weinig toebracht de volvaaf. dige heuschheid van de Heer j. a. bennet , ivï. d. en Lid der MaatfcJiappij van den Landbouw , die behalven eene keurige en kiefche fmaak in de Natuurlijke Historie , wel aller bij- zonderst in de Vee - artzenij , en ook in het Huishoudelijke der Landbouw eu Vee -artsenij bedreven is. Deze Heer ins- gelijks het werk ter bezigtiging en beoordeling gehad hebben- de , bracht niet weinig toe , aoor mij uit zijne keurige boekerij * verfcheide Hukken en Verhandelingen van uitheemfche , mits- gaders eigen ondervindingen op zijne reizen en bezoeken vaö uitheemfche Vee - artzenij fchoien , uiedetedelen , van welken ik ook, hier en daar gebruik gemaakt heb, terwijl dezelve Heer insgelijks zoo als dc-n Heef L- bikker., mijn arbeid op eene gunflige wijze aanmoedigde, en zelfs zeer veel moeite hééft aangewend om het in het licht breilgen het zij door inteekening van eenige voorltanders der Landbouw zelve of andere begunftigérs , waar toe ook de Wel Edelen Heer Mr. hendrik. kalkoen. Secretaris der Maatfchappij van Landbouw , volvaar- dig medewerkte , zoo dat ik aan deze Heeren niet weinig ver plichting heb, en ik mij zelve van ondankbaarheid zoude be- fchuldigen , indien ik bij deze gelegenheid niet openlijk mijne erkentenis betuigde en altoos zal betuigen voor hunne edel- moedige bereidwilligheid en dadelijke blijken van bevordering ter uitgave en eenig genot voor mijn arbeid te willen bezor- gen , dan ook ondanks deze welwillentheid is het ook al we* derom om de opgemelde reden van kostbaarheid, en de tijds- omftandigheid daar bij gebleven , doch niet te min heeft de lof- felijke Maatfchappij hetzelve niet ongunftig beoordeeld.

Intusfchen kreeg ik nu en dan , aanzoek van ter zijde, en ook wel perfoneel van eenige Boekverkoopers , om het werk te zien, of te laten bezigdgen, en dan met mij in onderhande- ling te treden, het geen ik om reden mij bewust weigerde , uit mijne handen te geven, tot dat ik bij zekere gelegenheid met de Heer a. loosjes, pz. Boekhandelaar te Haarlem , in ©nderhandeling trad , onder proteftie van de Wel Edelen Heer Jan kops , Commisfaris van Landbouw , enz . enz. enz . aan wien ik dan wederom het geheele werk met alle de ver- meerderingen en verbeteringen toevertrouwde , waar van ik mij door een gunftige beoordeeling en dadelijke pogingen * eene beteren uitdag voorfpelde. Terwijl de Heer a. loosjes , pz. met mijne voorkennis en toeftemming, een ontwerp van In- teekemng alomme verzond, met eene korte fchets van hét werk en daar bij behoorende platen , waar op dan dadelijk wel een zeker getal zoo aanzieneïijke als kundige perfoonea en Leden der meest vermaarde Maatfehappijen ïntekenden, doch

niet

VOOR.BBRIGT,

V.

«iet zoo groot in getal , om er met een goed vooruitzicht mede te kunnen voortgaan , ten zij er eenige bijval van eene ande- re zijde, waar op men hoopte, bijkwam. Dan hoe het hier en anders met de zaak gelegen was , zoo kwam de Heer loosjes tot een beflisfend aanbod, om het gehele werk op ze* kere overeenkomst in vollen en vrijen eigendom machtig te worden , en het zelve of geheel of gedeeltelijk uittegeven. Doch dezen voorflag voor mij niet aannemelijk zijnde , is dit Werk op zekere voorwaarden in handen van den Boekverkoo- per p h. trap gekomen, aan wien ik lang te vooren, de voorkeur beloofd had , indien ik geheel vrij waj» van onder- bedeling met anderen , zoo ajs het toen hij zijne eerde aan- vraag. gelegen was, het accoord dus met den Boekhandelaar tra?- getroffen, en dezelve verders met den Heer loosjes overeengeko- men zijnde * ter overneming derRefpective Imeekenaren , zoo is hij door het bekomen van nog eenige imeekenaren , zoo verre ge- flaagd, dat hij met hope op een goed gevolg, werkelijk ter onder- neming is overgegaan , en ïjiet infpanning van alle njogelijke aan- dacht, tot eene keurige uitgave , thans het Eerde Stuk in het Licht geeft , en de Vaderlandfchen Lezers ter beoordeclmg aanbied.

Tot dus verre dit .noodzakelijk berigt, het welk ik om re- deneu niet heb kunnen noch wiUen achterlaten , ter voorkoming van allerleie beoordeelingcn en verkeerde vermoedens , die uit valfche begrippen en misleidende naijver omitaan , die mij ook billijk ten flotte van dit berigt noodzaken , om nog eenige nadere vertoogen hier bij te voegen , ter voorkoming van vooroordeelen , die al zagtjes aan fluipen , hoofdzakelijk hier in beflaande , dat daar naar gewoonte , deze Natuurlijke Historie der ; Runderen zoo wel onder de Roede der hedendaag- fche Recenfenten zal doorgaan , als andere mijner werken mits- gaders die van anderen , en zelf ZUitheuren van meerder gezag dan ik, dit moeten gedoogen. Zoo heb ik ten mijnen opzigte zeer zeker het gewoon verwijt en beoordeeling te verwagten , dat men voorlang , en nu almede voorlopig in de Algemeene Vaderland jche Letter Oefeningen voor 1304, No. 6. gemeld vind: wegens de vrijmoedige voortellingen tot jlichting eener Vee** artztnij kuudige fchole in ons gemeenebest , gedrukt bij A. LOOSJES, PZ 1804. 8°.

De hoofdzakelijken inhoud en berisping van dit uittrekfel van punt tot punt te wederleggen , en te beantwoorden zoude zeer ze- ker al vrij wat ernftige ftof ter wederlegging van de mij aange- wreven blaam kunnen verfchaffen , voor al , aan de op mij toege- paste ftijf hoofdigheid en eigen lof, zoo wel als aan de aan- gewezen gebreken der TheoretifcTie Hygiene tevens de vergelij- king der Vee aitzenij met die der Menfchen, dan daar dit hier te wijdloopig ep vervelend zoude zijn, en niets ter za- ke doen , laat ik dit daar,

f * 3

Met

VI

VOOR.BER.IGT,

Met korte woorden evenwel is de zaak te beflisfen , nade- maal de ti’tel van het zoo vinnig beoordeeld ftuk zelve , niet anders aanduid dan eenige vrijmoedige voor/tellingen tot Jiich ting eener Vee-artzenij fchcle in ons Vaderland , en geenfints eene geregelde Theorie , wsaromtrcnd men wel uitdrukkelijk naar mijn groot werk, waar van nu het eerste ftuk het «licht ziet, verwezen wordt; gelijk ook andere redengeving, bijvocgfels die den Redadteur met vooroordeel en dcrhalven zeer ontijdig beoordeelt , en zoo ik van ter zijde hoor fluiftren , bij voor- raad op deze natuurlijke historie invloed fchijnt te wil- len inaken, dan het een noch het ander deert mij niets, na- demaal de geheele Recenftc het kenmerk draagt van iemand , die een ar der van eigen lof befchuldigende , zelve, op een mees- terachtigen toon zijn hoogmoed aan den dag legt: zijn gezag fchijnt te willen doen gelden , in voorftellingen , die ik voor mij , niet zoude durven voordragen , en die waarfchijnlijk aan eenen ervarener Theoreticus en Practicus , dan ik , vfeemd moe- ten fchijnen , namelijk: dat de Theoritïfche Hygiëne , enz. ei- genlijk eene staatkundige volks en vee-artzenij kan genoemd worden: hoe dit te pas komt wete ik niet, en be- tuige niet te bevatten, dat dit meerder tot de Staatkunde behoort; dan eenvoudig de protectie derzelve , en andere takken van We* tenfehappen : althans ik voor mij, zoude niet gaarne het

fpoor drukken, van den fchrijver die A°. 1672, de Holland - fche Koorts Staat en Artzenijkundig befchreef.

Daar ik evenwel volgens getuigenis des Recenfents verfcheide belangrijke en wetenswaardige aanmerkingen heb gemaakt en wij- ders wel eenige bouwftoffe, maar geen gebouw, ja zelfs geen goed bedek geleverd heb, zoo was dit juist mijn bedek, want meer als het leveren van eenige bomvdod'en , heb ik in de daad in dit beoordeeld ftuk niet bedoeld, maar wel uitdrukkelijk ge- zegd, dat ik hetgeen er nog, vooral ten aanzien der Theare - tifche en Praïïicalt vergelijking der Vee-artzenij met die van den Mensch in ontbrak ,1 dit alles voor dit werk fpaarde , zoo dat het nn bij de verdere geheele uitgave van dit Werk, aan een iegelijk zal moeten blijken of het al of niet aan die ver- eischten voldoet, en of ik als een Triviale Plagiarius of wel jds oorfpronkelijk Vaderland, sch Autheur dit werk in het licht geve. Wijders wil 'ik andere verwijten van perfoneele ftijfhoof- digheid overflaan , om dai ik' niet gaarne met den Rccenfent , die zegt , mij van nabij te kennen , en die ik vermoede ook wel te kuönen kennen , in gefchil wil treden , en dus vermij- de gebruik te maken, van het gezegde van iviartialis.

Wat

Cape re Caucidicus , Fertur mea QarmitiU , quis fit Nefcio ft Sciero vat tibi Caitcidtjfe,

V O 'O? R B E R I G

-Vit

Wat nu betreffen eenige aanmerkingen, die mén nu en dan maakt over het bijvoegen van oorfpronkelijke Taallievende be- namingen, vaersjes, vertelzels en dergelijke vrolijkheden meer, hiervan zal overal waar het te pas komt, in ieder deelreden ge^etfen worden , welke allen hoofdzakelijk daar op neder ko- men^ dat onze Hollandfche natie, van ouds , en nog eene natuur- lijke' geneigdheid tot zulk een ftijl heeft, zoo dat ik wat mij bij- zónder betreft hiertóe eene onaffnijdelijke geneigdheid hebben- de , ook het genoegen heb, dat de natuurlijke historie van hólland, daarom wel gedebiteerd is en nog gezogd wordt, en jjunftïg beoordeeld is. I

Zoo dat ik dit aanmerk als een fprekend bewijs, dat mijne Landgenooten ook in het vervolg, dezelve wijze van befchrij- Vëh wabhten en begeren , het gene ook buiten mij , de Heer a. loosjes in zijn berigt tot inteekening heeft voorgefteld , en th eenen bijzondere brief aan mij , deze vergelijking maakte , dat het aangenamer was eenen langer weg te bewandelen , met ver- vrolijkende befpiegelingen , dan eene korten, in fomberefchaduwe van treurige kreupelbosfchen ; heeft dit gezegde een overbren- gende gelijkenis, dan zeker zal zij in vele opzigten voldoen- de zijn tot de opgegeven redengeving, te meer daar ik mij durf vleijen dat de oorfpronkelijke naamsafleidingen aan de Taal- kundigen geene onaangename befpiegeling zullen maken, om te beniger tijd even als IVinfchotens Zeeman , ook alzoó een Landmans- Woordenboek op te {tellen, het welk ik thans bij voorraad bedoele, waarop wij -dan onzen Lezer vriendelijk verzoeken , het een en ander niet te voorloopig te beoordeelen , voor dat het geheel ter beoordeeling opentlijk aan een ieder zal zijn overgelaten eii bijzonder1 wegens mijne gedurige herha- lingen optemerken , dat , daar het Rundvee de allervoornaamfte bron van ’s Lands welvaard is en eenen invloed heeft op alle takken van handel, en alle menfehelijke nooddruft, en dus ze- ker onder alle dieren , het belangrijkste in Holland en onze Nederlanden is , het zelve ook even daarom eene meerdere en uitgebreider befchpjving vereischt , en het beter is een zoo nuttig dier alleen wel te leren kermen , dan hondert anderen van minder aanbelang, en wat men wijders zegt: dat er vele nieuwe 'ontdekkingen zijn, welke aan mij onbekend zijn, het zal in het werk moeten blijken , of niet zeer veel voor nieuw wordt opgegeven , dat reeds als oud bij onze landzaten bekend is.

Ziet daar, zoo durf ik nedTrig van mijn eigen ik fpre« ken , en al wie deze Natuurlijke Hiftorie van het Rundvee zal lezen , laten beoordeelen , of ik , al waar ik van mij- ne eigen ondervindingen en daadzaken fpreek , of ik daar als oorfpronkelijk fchrijver anders konde , als van mij zelyen U zeggen; dit heb ik zelve gezien, gehoord en ondervonden,

* 4 en

Vilt

VOORBERIGT*

cn daar ik bcflisfende fpreek , daag ik ze allen uit wien het luste om aan te toonen , dat ik mij hier in eenig ander gezag heb aangematigd dan dat zich nedrig aan een iegelijks oordeel onderwerpt, en vooral daar ik van eenig oud of nieuw Autheur van den Hooggeleerden tot den eenvoudigften Landman toe fpreek, heb ik altoos derzelver naam met eerbied en dank- baarheid genoemd, zoo er dan al eens hier of daar eemge fchij* van eigenliefde was , wie die leeft en als oorfprotikelijk of na- volgend fchrijver, zich op den breden loopbaan der Wijsgeeren Letter- en Dichtkunde begeeft, hoe grootsch of gering zijn werk zij, wie is ongevoelig voor het gevoel van eer, goed- keuring, toejuiching van zijn Landzaten? wat nut doen ander* alle die Eerenmunten , Lofgedichten en Loffprakcn , als de eere niet een prikkel, ja een (Irelend looi* is voor ijver ea kun- de ? Wie hier in onverfchillig is , is een ongevoelige , integen- deel dit te willen, is zelfs een eere en een deugd; de eere zegt de Schoolfpreuk , is de fchaduwe der deugd: in magnis voluijfc fat tjl , is de fpreuk der Ouden ; wel nu dan , zoo ik dan in fommiger oogen te veel met eerzugt bezield ben- Men vergeve deze menfehelijkheid en gebreken en men vergunne mij flechts deze toefpraak, dat ik wel met het welzijn van mijn Vaderland gewild heb#

Eindelijk , eer ik bij dit noodig berigt beruste , houde ik mij e* mijnen Drukker verpligt, om de geëerde IJeercn Inteeke- naren die deze uitgave bevorderd en begunstigd hebben , opent- lijk dankbaar te zijn, en hun tevens te berigten, dat mijn voor* nemen is om een afzonderlijke opdragtplaat te laten vervaar- digen , welke door den uitgever , bij een der volgende Stukken zal worden afgeleverd en waar in de namen en qualitei^en der intekenaren elk afzonderlijk zal gefchreven worden , en zal zulk een opdragtplaat aan geene anderen worden gegeven , dan aan de zoodanigen, welke op het geheele werk hebben ingeteekend of welke als nog, nu dit eerde (luk wordt uitgegeven, op het werk inteekenen en zich tot den aankoop van hetzelve verbinden , ten einde de geëerde inteekenaien alsdan het genoe- gen kunnen hebben van eene bijzondere nagedachtenis en er- kenning voor hunne geachte deelneming iu dit ons werk te bezitten; zullende ook de lijst der inteekenaren , bij. een der volgende (lukken gevoegd worden.

Ltyden dtn

3. Odobcr 1805. J. le FRANCQ VAN BERK HE Y,

NATUURLIJKE HISTORIE

" i

' »;<• k ***; %

VAN

' ijj* . . . f;"j f , I '

HOLLAND;

EERSTE AFDEELING.

EERSTE HOOFDSTUK.

Inleiding tot de kennis van de Natuurlij ke Hiflorie der Koeijen , derzelver ver

- reizing met de Oudvaderen en eerfle Veehoeders uit de Oosterfche U'e- relddeelen , m Europa ,

Nederlandfche Gewesten .

Indien er onder de gefchapen Wezens , wier MET natuur, aarp en eigenfchap tot nut van den rundvee. Mensch gefchikt zijn , eenigen derzelver j, Afde voornamelijk in aanmerking komen , zoo t Hoofdft* zijn het on wederfp rekelijk da* foorc van Die- . j ren, die men in het algemeen Melkvee , Vee IV.D.II.ST. A (P<?-

a NATUURLIJKE HISTORIE

HET ( Pecora ) noemt; bet zij Horenvee, Horen« rundvee, beesten Q Best ia j) df wollig Vee. Zoo dra I. Afd.de Mensch beftond en zijne nooddruft ken- I. Hoofdft. de ^ leerde bij dadelijk bij uitnemendheid het Vee, de melk- en botergevende Beesten kennen. Het boomooft en de Veldvruchten waren wel zijn eenvoudigst, en mogelijk voor den eerden Mensch, in den eenvoudigen Natuurftaat , het natuurlijk voedfel , maar zijn ingefchapen vernuft, dat alle andere dieren en wezens overtrof; die heerfchappij , die de Almagt aan den Mensch , als aan zijn bezield beeld , had ingefchapen , leerde hem weldra, ond.er het Rijk der Planten, buiten het Boomooft, ook de krachten van het voedzaam graam, de verkwikking van den wijndok, in één woord, de voortbreng- fels van het Aardrijk kennen. In alle Ge- westen, waar den Mensch zich koude bevin- den, vondt hij boomooft en kruiden, zoo dat, op welk een plek gronds van den be- woonbaren Aardbol een Mensch gebooren of ‘geplaatst werd, daar vond hij, of hem natuur- lijk eigen fpijze van ooft en veldgewas, of zijn vernuft bereidde zich zei ven ook voedfel uit allerlei dierlijke wezens, die de plaats daar hij zich bevondt, opleverde. Het is immers nog heden in onze dagen alzoo, dat de onderfcheiden volkeren, die den Aardbo- dem bewonen , hun voedfel zoeken in die voortbrengfds van het Land en van die Die- ren , die in dat Gewest gevonden worden : en die in andere Gewesten door geën Mensch , dan in nood, zouden gebruikt worden. Dus leven de Samojeden en Laplanders genoeg- zaam

van II O L L A N D. 3

zaam alleen van het fpek en de traan der het Walvisfchen , Zeerobben , enz. bijna zonder RUNDVEE> graan of ooftgewas te nuttigen. De CanU i. balen en fommige woeste Bosehbewoners ,I.Hoófd(C leven van het vleesch en bloed der wilde die- ren , of van de jagt : anderen alleen van visch.

De Chinezen begeeren niets dan moes- en veldvruchten; andere volken hebben door den tijd, van bijzondere voortbrengfels der Aarde , die zij bewoonden , zich als ’t ware een algemeen voedfel weten te maken : bij Voorbeeld : de Amerikanen van den brood- boom', huncasfave: de Oosterfche Volken , buiten het koorn, ontdekten in Egypte eiï het IVoest Arabien , het manna, en wie weet niet , hoe , nog geen eeuw geleden , in Duitschland , en bijzonder in de Nederlan- den , de aardappelen gelijk liaan aan de ver- vulling van het koorn en graangewas?

Dan , hoe voedzaam , hoe vervullende de voortbrengfels van het Aardrijk voor den Mensch zijn ; en hoe dezelve naar ’s Men- fchen om Handigheid , tot zijn onderhoud' kunnen dienen; is er, benevens den zegen,’ die in moeskruiden, boomooft, het graan, of den Haf des broods, door den alles on- derhoudenden Vader van het Heelal gelegd is ; insgelijks geene te vergelijken onder het Die- renrijk, bij het nut van het Rundvee, of Hét nut over het geheel het herkaauwende Vee , want, ,het waar men heenen reist, waar men komt, in welk gewest, of aan welke kust men aan - land, overal waar Hechts Menfchen wonen of gezeten zijn: ofKoeijen, Schapen, Geiten,

Kenielen enz. geweid worden, zijn hunne

A 2 rijk*

HET

RUNDVEE.

I. Afd.

I. Hoofdft.

Vet

varreizen van het Pv.ur.dves net den Mensch.

4 NATUURLIJKE HISTORIE

rijkdommen deze de voornaam de dierlijke wezens , die tot hun onderhoud dienen ; en zoo er volkeren zijn , die deze dieren in hunne zamenleving of hunne gewesten ont- beren, zijn zij doorgaans de arm de , nood* druftigfle en ongezondfte Menfchen , zoo als van de Laplanders is aangeflipt Deze waarheden zijn te overvloedig in de Schrif- ten der Reisbefchrijyers bekend, om er hier in uit te weiden , , doch het geen eigenlijk het natuurlijk nut en de wijsheid eener voor- zienige zorg voor ’s Menfchen onderhoud, door middel van het Melkvee bewijst, is, dat de Mensen van nature dit nut kundig zijnde, ook juist om dat zelfde ingefchapen inftinkt, altijd zijn grootile zorg en vlijt aanwend, om zich deze Dieren te nutte te maken , te koesteren , aan te lokken en te vermeerderen Het is hierom, dat alle ver- reizende , verhuizende ( emigrerende N vol- keren, het zij de/ elven uic hun Vaderland verdreven zijn; of dat zij, uit de natuurde vruchtbaarse oorden der wereld zochten; dat zij altijd het vee , het melkgevend en voedend vee, met zich voerden; en met de- ze kudde voortreisde.

De oudfte Wereldhiftorren , die wij, zoo uit gewijde als ongewijde Schriften voor- handen hebben, getuigen dit. Immers is de gantfche Hiftorie van het bedrijf der Aarts- vaderen , niet anders dan eene verhandeling of Jaarboek der verreizing. met hun Have en Vee, van het eene naar het ander Gewest,, en dezen wierden rijk , magtig. en groot» Daarentegen verteerden en vernielden alle

van HOLLAND. 5

andere volkeren zich onderling, die alleen van bloed, van de jagt, van oorlog, moord en brand leefden, juist uit gebrek van Vee, in zich zelven De oudfte Egijptenaren , Arabieren , en de oude bekendlte volkeren , Helden zulk een prijs op de waardij van rijkdom in Have en Vee, dat zij tot afgo- derij vervielen, en een isis of Stierenbeeld voor hunne Godheid hielden. Zoo ook haar sERAPis , dat een beeld met een osfenhoofd is. Ook APis , die men voor den Afgod van JEPOBEAM , en die men voor een Se- raphin hield , die met een osfenhoofd uit den Hemel gevallen was; en wat' zal men zeg- gen van het Gulden Kalf, dat de Kinderen lsraëls als eene Godheid vereerden ? Ook wordt jacob de Aartsvader , bij fommigen gehou- den voor een der navolgers van de Egijpte- naren, in het offeren van Osfen en Runde- ren , aan Heilige Haardgoden. Ik zwijge van alle die bijzondere Landgoden en Godinnen, die in der Grieken en Ronieinen\.zn&h\ft.5- rien bekend zijn, als Jupiter Ammon , Ceres , Pales , La&ucinia , Pan enz. waar van in het vervolg nader. Alles komt daar op neer, dat alle Volkeren der Aarde, die in den Land - en vooral in den Veebouw, hun natuurlijk beftaan , mitsgaders het heil van hun gedacht en volksvereeniging vonden , door een foort van bijzondere heiligheid , dikwerf tot afgoderij aan Runderen vervielen.

De Schepper der Natuur , God zelve had de oppervlakte der Aarde , het ver- mogen ingefchapen , om bijzondere foor- ten van kruiden en voedfel voor de Run-

A 3 der«

\

HET

RUNDVEfc,

I. Afd.

I. Hoofdft.

6 NATUURLIJKE HISTORIE

HET derdieren te verfchaffen. De Dieren kej^. RUNDVEE,den zelfs, hetgeen hun voeden et) onderhou- I. Afd. Jen moest. Maar de Mensch, bovet) alle ï.Hoofdtf. Dierlijke wezens, met vernuft begaaft, kon en leerde buiten de kennis van zijn eigen nooddruft, ook die der Dieren kennen, en waardeerde daar na zijne dankbaarheid aan den Almagtigen Gever, door Offerhanden aan denzelven , te brengen , en verkoos dus voor zich, de nuttigffe," en in nood, den geenen dien hij konden vinden, als vogelen , visfchen en andere dierlijke we-

zens.

liet na. De Mensch dus van nature kundig ei) tuurlijk vernuftig, zorgde dan ook voor het onder» vanTet h°uc* van ^at ^ee', ^ Dieren, die hem

Vee. inde omftandigheden , waar in hij was , nood- druftig waren : onwederfp rekelijk was het dan het Rundvee, in het gemeen het Vee, namelijk Koeijen , Osfen , Schapen , Geiten , Kemelen, in een’woprd, alle melk, boter', vleesch en zacht yoedfel gevende Dierèh , waarop hij zijn aandacht natuurlijk bepaal- de. Het waren daarenboven zulke Dieren, die hem dekfel en kleederen verfchafcen, iiit welker vellen hij kleederen bereidde, zoo als dit van de oudffe Wereldvolken en ook onze Batavieren bekend is; hij leerde vervolgens bedekfeleh te bereiden, uit wel- ker huiden hij zich tenten en woningen maak- te, ja zelfs borstwapeningen ten oorloge , en dat meer is , zulke Dieren , die^ hem in den arbeid, waar in zijne krachten te kort fchoten, hielpen en onderffeunden , namelijk Dieren, die voor den Mensch ontilbare las-

van HOLLAND. 7

/

ten droegen of voortzeulden, zoo als de Ke- HET melen , Ezels en Paarden ; Dieren , die door RUNDVEe’ hunne krachten , benevens de Osfen , de i Afd. ploeg leerden trekken , om de harde en fchier Hocfdft' onbreekbare klei- fteen- en cementkluiten der aarde te breken, te mengen , ter aun kweeking van Graan, en voedfel voor zich en voor het dienstbaar Vee zelve ; in één woord, zulke Dieren, wier gefchapenheid , natuur, aart en gellel, door het Albeftuur voor den Mensch tot den Landbouw ge- fchikt waren , even gelijk ook die zelide Algenoegzaamheid wederom voor andere we- zens andere noodwendigheden bezorgd had, zoo dat de een van en door den ander leefde en bcftond , en het vernielen van den eenen het beftaan van den anderen bevor- derde ; hier van overtuigen , ons onder de de viervoetige Dieren : de Leeuwen , Tijgers , Wolven, en andere verfcheurende Dieren:

TORPA LECENA SEQUITUR. J.UPUM t IFSE LUFUfi CAPELLAM.

De Wolf vervolgt het Lam , de Wolf wordt door den Leeuv; verfcheurd. De Katten vervolgen de Muizen; het Gevogelte en de Visfchen elkander. Onder de gevleugelde eft het gevederd heer zijn de Gieren, de Arenden , de Valken en Sperwers , de ver- flinders van alles wat bloedrijk en vleesch* voedend is, namelijk de Duiven, de Veld- hoenders, alle foorten van gevogelte: ja dik- werf hun eigen gedacht - aart, dienen tot hun ondeihoud. De Ooi je vaars en Reigers ver- nielen het kruipend gedierte* Zoo ook ver-

A 4 flind

HET

HUNDVEE

I. Afd. ï. Hoofdft.

8 NATUURLIJKE HISTORIE

flind den eenen Visch den anderen, gelijk die het Hollands fpreekwoord geestig zegt:

De Vischies in de Zee Die leven van elkander ,

Zoo doen de Mcnfchen mcé,

Den een leeft van den ander.

In zekere oude Holland fche Spotprent op den Hoekfchen en Cabeljaauwfchen tijd , vindt men hier van onder anderen eene zonder- linge afbeelding, daar een Zoontje een Visch uit de rob van een andere fnijdende, dit als als een wonder acht} doch de Vader ant> woordt:

Zone , dit heb ik lange geweten ,

Dat de kleene Visfchen van de grooten worden gegetea.

Wij gaan verder, en beweeren, dat zelfs ' de Planten door het verdelgen van elkande- ren beftaan : de Distelen en Doornen, ja, de meeste kruipende gewasfen verflikken en verdelgen onderling de andere gewasfen door het vermenigvuldigen van hunne wortelen , zoo dat verfebeiden foorten met den tijd, als meesters van geheele gewesten worden. De Klimop omhelst den Eikenboom , doch door- kankert den ham door den tijd, tot dat hij llerft, Het Boommosch is de plaag van alle boomen. God zelve onderwees die aan den Mensch , toen hij hem beftraf- te , zeggende: het aardrijk zal u diste * len en doornen voortbrengen , en in het %vseet uws aanfchijns zult gij brood eeten .

God

van HOLLAND.

9

God had Adam tot zijn natuurlijk voed- het fel toegelegd, al het zaadzaaijend kruid b-vndve*. en al het geboomte, in hetwelk zaadzaai - i. Afd. jende boomvruchten waren ; doch om dat !< Hoofdft, genot te fmaken, moest adam en zijne na- komelingen , door het zweet zijns aanfehijns , dat is : door zijn zwoegenden arbeid , het genot bekomen, en derhalve, wilde hij die vruch- ten genieten , zoo moest hij die kruiden , die gewasfen , dat geboomte , voortplanten en aankweeken , hetzelve zuiveren van die distelen en doornen , die plantgewasfen , die derzelver vruchtbaarheid belemmerden , en eindelijk ook zulke verflindende Dieren af- weeren en verdelgen , die hetzelve verniel- den , of ook de zulken verminderen , die zoo wel als den Mensch van de kruiden des velds moesten leven. Hier toe had het Opperwezen hem bevestigd in de heerfchappij over alles , en hetzelve geheel aan hem onderworpen. Immers zoo luid uitdrukkelijk den zegen, die God over den Mensch bij zijn allereerfle beflaan uit- fprak: Wees vruchtbaar en vermenigvul- digt , en vervult de aarde , en onderwerpt ze, en hebt heerfchappij over de visfehen der zee en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte dat op de aarde kruipt . Genef. 1. vs. 28.

Op dit zoo uitfluitend gezag , dat de Adams wijze Maker nu aan zijn Evenbeeld, deneerftek«n- Mensen, gaf, komen nu mijne overwegm- DUtvanhe.t gen neder, te weten, dat de Mensch het Rundvee, natuurlijk recht hebbende om heerfchappij over Dieren en Planten te oefenen , ook na- tuurlijk die heerfchappij uitoefende over die A 5 fchep-5

10 NATUURLIJKE HISTORIE

het fchepfelen , die hem natuurlijk het meest rundvee. nuttjg waren, om dezelve te doen verrae- I Afd> nigvuldigen , en op zijn tijd ook te Aagten I. Hoofdft. tot zijn onderhoud, en daarentegen, gelijk gezegd is , die fchepfelen te vervolgen of te vernietigen, die natuurlijk ter vernieling en verfcheuring van de voor hem nuttige wezens gefchapeh waren. En zie daar het natuurlijk recht van den Mensch. Dan verre af, dat dit natuurlijk recht zich uit- flrekte tot vernieling van zijnen Medemensch , die in gelijk regt (lond, als elk op zich zelven die een eigen grond bezat. Zoo was het aardrijk groot genoeg , om aan ieder mensch zoo veel gronds , zoo veel vee , zoo veel veldgewas te verfchafFen , als hij bij de grootfte vermenigvuldiging van zijn bijzon- dere (lam of gedacht noodig had, terwijl de wijze Algenoegzaamheid door het bepa* len van den leeftijd en (lerfelijkheid der Menfchen , zoo wel als die der Dieren en Planten , van ’s werelds begin af, tot heden toe , zulk een verbazende evenredigheid in de natuur gelegd had, dat het getal der ver- ilindende Dieren nooit dat der te verflinde- nen overtrof, noch ook het getal der niet verbindenden te weinig was om zijne ver- dinders te onderhouden, die dan ook met hun prooi, die zij vervolgden, verhuisden.

Dan, in ’t voorbijgaan, is het opmerke- lijk, dat ook de Planten verhuizen, en door de natuur of kunst voorttelen : de willigen , als ook de zaamgedelde bloemen , Paardebloe- men ( Leentodon ), en Hoefbladen ( Petafi- hebben als gevleugelde zaadjes die door da

luchc

Verhiu- 2en van planten.

van HOLLAND, u

lucht op zeker dons, pluis ( pappus} zwe- iHET yen (* ) ; overal ontellijke anderen , voor ons RÜNDVEE’ oog onzigtbaar, volgen den luchtdroom, tot i. Afd. dat zij gevoerd pp eenen hun diendigen grond , h Hoofda. als met gevoel nederdalen, en in de aarde, die hen dient, indringen. Wie opmerken wil , rnerke het pp , en (la het oog in ons Va- derland op de nieuwe uïrgemalen droogma- kerijen; naauwelijks zijn zij wind -droog, of de zaden, vooral der Hoefbladen en Raap- zaad , doen in een jaar tijds , ja nog korter , het geheel moeras groenen. De Waterplan- ten , het Kroos ( Lemna ^ , de Meerkrui- ken, de Fonteinkruiden (Fvntinalia ;, ver- huizen met de droorren. De beroemde val- lisnerus , een Italiaansch Kruidkundige , heeft ops een Waterplant leeren kennen, die van beiderlei gedacht, elk afzonderlijk, bedaat. Deze Planten maken hunne worte- len in den bloeitijd los, en drijven vervol'- gens boven op dep droom ; zij omhelzen of liever vlechten zich zamen, en na de be- vruchting der Moederplant, dalen zij weder elk naar zulk een bodem der wateren, waar hun natuurlijk bedaan is ter aankweeking.

Wat is dit nu anders, dan een indinkt van verreizing in de Planten?

. Wat np de evenredigheid betreft; deze waarheden, behalven dat die alrede bij de ouden betoogd zijn , zijn in onze eeuw bij uitnemendheid opgehelderd. Ten aan» zien van de Menfchen , hebben wij de

uit-

(*) Dit wonderlijk verfchil is door ons befchreven en afg, beeld in de Disfertatio de ftructu fiorum qui cuntur Compofiti.

is NATUURLIJKE HISTORIE

I!ET uitmuntende berekeningen van susmillich rundvee. voorhan(3en , en ten aanzien van Holland I. Afd. hebben wij her onze in de Natuurlijke Hi- l. Koofdfï. ftorie des Lands betoogt. Ten aanzien der Dieren zijn de voortreffelijke werken van REiMARus en LiLOFS bekend, ook is dein- leiding van den Heer de buffon met be- trekking tot het Rundvee, overwaardig om gelezen te worden.

Evem-e. Maar nu, wrat gevolg moet men uit dit digheid betoogde trekken? Dit, dat deze even- der uie* redigheid voldrekt beantwoordt aan het be- flaan van het geheel , dat is , dat de verme- nigvuldiging der wezens bedaat en dat zij leven moeten van de voedingen , welke hun beffaan onderhouden moeten tot dien trap van evenre- digheid, die bij den Schepper van het Heel- al , van eeuwigheid is bepaald.

Dewijl het nu naar onze natuurlijke denk- v beelden, als redenerend mensch, onmogelijk

was, dat die vermenigvuldiging in een klein beffck van het aardrijk , men Helle hier Eden of het Paradijs , konde plaats hebben , zoo verkreeg of bezat de Mensch en al het Ge- dierte, bijzonder het Vee, ook het natuur- lijk in Hinkt om zich zulk eene plaats, zulk een oord of gewest te zoeken , waar hij voor zich en de zijnen voedfel en onder- hond vinden konde, ingevalle de plaats zij- ner geboorte, door de vermenigvuldiging van zijn gedacht, het noodige tot zijn on- derhoud ontbrak. Dus dan zocht hij ,

voor zich en het vee , dat hem tot zijn onderhoud diende, die gewesten der aar- de , waar hij voor zijn gedacht^ vrucht « bare velden en bezaaibare akkers vond, zoo

dac

van HOLLAND. 13

dat elk Huisvader voor zich en de zijnen HET een vrij bezit nam van die gewesten, die Natuur en vernuft hem fchonken, en zoo 1. Afd. vervolgens zijne nazaten , een iegelijk meTt1' 1Iootcilb zijn have, vee en eigendom, op zijn beurt wederom naar een oord of gewest zocht , dat hem en zijn vee best te (lade kwam.

Hief op rusten nu alle denkbeelden, die Het ver- men uit de bevolking der aarde, zoo uit reizen van gewijde als ongewijde Schrijvers, ooic ge vormd heeft, of heeft kunnen vormen; jyicnsch. want, zoo wel als de Heilige bladeren in het verhaal van mozes , dit verreizen der Men fc hen en Aartsvaderen met hun have en vee bevestigen, zoo bevestigen dit ook ; de Hiftorien der oorfpronkelijke Wereldvolke- ren , als de Chaldeën , de Chinezen , de Grieken en Romeinen , en mogelijk wel Volkeren, die ons nog nooit zijn bekend geweest.

Men (la ons dit ten dezen opzigte toe, het duidelijk/le voorbeeld dat wij weten, althans dat wij als Christenen uit „het ver- haal van mozes voor bdlisfend houden , aan te voeren; te meer, daar dit verhaal aan alle Volkeren, althans zeer zeker aan Jood en Christen bekend is, en vermoedelijk on- der verlierde namen ook de Heidenen; en ónze Natie boven allen , welke deze 13ij- belfche waarheden op hun Veehandel kan en moet overbrengen. De Hillorjekiindigen des Vaderlands, allen, komen daar in over- een, dat de bevolking van geheel Duitsch - land , en vervolgens van ons Bat avien, al- hier oorfpronkelijk is van de O os ter feite Volkeren. Dus

14 natuurlijke historie

HET Dus nader ter zake. Wij leeren uit de rundvee, bcfchrjjving van M0ZEs9 ^om jn ai het ge- I. Afd. ne voor noach en den Zondvloed onder de I. Hoofdft, Menfchcn en het Gedierte der aarde ge- Oorfpron fchied kan zijn, niet te herhalen,) dat de keiijke eerde en voornaamfte bevolking tevens met verreizing. vermenigvuldiging van het Vee , enz. beftond en door dezen Goddelijken Schrij- ver voornamelijk bepaald is tot abraham en zijnen broeder Loth, als de voornaamfte Herders en Veehoeders, die onder de Vol- keren van Palestina en Canaan uitmunte- den ; want* dat deze Volkeren, fchoon geene afftammelingen vaft abraham of zijné Voorzaten , ook natuurlijk kennisfe van het Veehoeden en het nut der Dieren hadden, kan niemand betwisten: dit bevestigt de rijk* dom van abraham zelve , want hij bezat goud , zilver en rijkdom , welke rijkdom hij natuurlijk niet konde bezitten , dan door den handel met die Volkeren, die door middel van hunne fchatten , Wolle , Vee , Boter , Kaas * Huiden , in één woord, alles wat van het Vee kwam , door goud en zilver kochten. Abraham dan de kracht dezes handels, voor zijnen tijd volkomen kundig , vermeerderde zijn Vee , en met zijn Vee zijne Geftachten , zijne Knechten en Dienstmaagden, welke vermeerderingen dermate vermenigvuldigd werden , dat hij zich Voor eerst tot geen vast gewest konde be- palen, maar gedurig verreizen moest, van de eene plaats naar de andere, waar voed- dcren "mctfel voor het Vee, en Koorn en Most was, hun Vee. en vooral daar frisfche waterbronnen waren. Eindelijk vermenigvuldigde het Vee onder

ABRA-

Verrei- zing der Aartsva-

van HOLLAND. 15

abraham en loth in de deelen en fmaldee* hst len van hunne Zoonen en Knechten zooRUNDVB#" derk , dat er geen gronds noch lands genoeg 1. Afd. was om bijéén te kunnen blijven , en dit Hoofdft. juist was de eerde oorzaak der bevolking en voorttrekking van het Vee op de aarde door abrahams gefhcht, vervolgens van noachs nazaten, mitsgaders derzelver Knechten of Zonen, terwijl eene dergelijke vermenigvul- diging ook alrede bedond vóór abraham of loth , of naderhand bij de Volkeren, die, het zij uit de Ismaëliten of uit noachs an- dere Zonen, of zoo men waarfchijnlijk, zoo niet als voldrekt waar dellen kan, dat er buiten abrahams gedacht en voor noach alrede een andere bevolking bedond; want de Canadniten en Pherifiten woonden ook in dat Land, (Gen. XIII. vs. 7.) daar abra- ham en loth met hun have en vee hetzelve als vreemdelingen doorreisden, want beves- tigde Landzaten waren zij niet. Het gevolg was dan ook, dat, zoo als betoogd is, de vermenigvuldiging oorzaak was van gebrek aan bedaan voor Mensch en Vee in Landen die bevolkt waren, en door abraham en loth vermenigvuldigd wierden; zoo dat er einde- lijk twist ontdond tusfchen de Herders van abraham en de Herders van loth, want de gewijde Schrijver zegt: En loth, die met abraham toog, had ook Schapen en Runderen , en tenten, (Gen. XIII. vs. 5.)

Eindelijk de vermenigvuldiging van Have en Vee onder deze Broeders was zoo derk, dat het land hen niet langer droeg om za - men te wonen, want hare have was veis ,

dat

1 6 NATUURLIJKE HISTORIE

1HiT dat zij te zamèn niet konden wonen, ( Gen* rundvee xill. vs. 6;) daarenboven woonden er, zoö I. Afd. als gezegd is, de Canadniten. en P her i fit en * Hoofdft. die ook hunne Have en Vee hadden, Dit nu was oorzaak van den twist der Her- ders, die alleen ontftond uit het bezie der weiden , beemden en waterbeken , die elk voor zijn Vee opfpeurde en in bezit nam. Eindelijk dempte abraham wijsfelijk deze twist, en zeide tot loth: Laat doch geen twist zijn tüsfchen u en mij , wij zijn immers Mannen Broeders. Hoogvliet in abraham den Aartsvader fchetst dit voor* treffelijk , daar hij den Herder dus doet ipreken :

Ai! laat ( dus fpreekthij ) toch de twist, die vijandirt Van liefde, o Togtgenoot ! in ons , noch onze knechten y Den gulde vrede noch de vriendfehap ooit bevechten y Want wij Zijn vrienden , wij zijn Broeders , met elkaêr.

Abraham en loth beiden dus de nood- zakelijkheid ziende, om voor hunne zegen- rijke Have en Vee te zorgen , befloten , om elk met de zijnen te verreizen* en de beste weiden op te zoeken.

De eerfte toonde hier eene grootfche edel- moedigheid , door aan zijn Broeder Loth de keuze , ter linker - of ter rechter zijde der Jor- daan over te laten. Loth koos de vlakte der Jor- daan tegen het Oosten; eene keuze, die het vernuft en de wijsheid van loth in het veehoe- den bevestigde, want dat Land was vlak en bevochtigend , en eer S.odom en Gomorrha

ver*

van HOLLAND. 17 verdorven waren , als een Hof des Heere. HET

TT j RUNDVE&p

Hoor wederom hoogvliet:

J. AfiL

De fiere loth, geraakt door die zachtmoedigheid , I. HoofdtL En *t vreedzaam voordel, dat zijn gramfchap nederleid ,

Slaat de oogen op , en meet met zijn gezigt de ilreken En ruimten, tusfchen het gebergte en langs de beken ,

En zag de vlakte van den Goddelijken droom Jordaan, alwaar hij fchiet langs zijn beglaasden zoom ,

En opgezwollen door de wederzijdfche vlieten ,

En bronnen , die ’t kristal in zijnen droomkruik gieten .

Het dal bevochtigt , dat door vruchtbaarheid beroemd ,

Weleer de vlakte der vijf Steden werd genoemd.

Een welige Landsdouw - »

Dar Eden van dien tijd , daar malfche klaver groeide ,

En dat van honing , most , en melk en boter vloeide ,

Verkoos nu Herder loth , op abuams voordel ree ,

Hij dond de fcheiding toe , en deed het wollig vee ,

Zijn hooge Kemels, en zijn drift van loeijende Osfen,

Langs Jericho, en zijn vermaarde Pallembosfchen ,

Vast henen drijven, brak zijn leger op, en nam Een ted^r affcheid van den vromen abraham,

. ... ' , /-

Deze voortreffelijke Dichtfchilderijkan hier niet onaangenaam zijn. Er zijn in dat vierde boek van hoogvliet meer fchoone trek- ken, die op dit onderwerp pasfen,. doch die ik, om niet ai te veel uit te wijden , over- ila.‘ Ondertusfchen kan ik voor mij, zon- der den grooten hoogvliet te willen beris- pen , niet wel verdragen , dat hij de fchuld en den oorfprong der Herdert wist, te veel op rekening van loth’s knechten fielt, en den eenen fchimpwoorden in den mond legt , die hij in den anderen verfchoont. immers is

B het

i8 NATUURLIJKE HISTORIE

Hf T

HUNUVEE.

I. Af d.

1. hoofdit.

het niet beredeneerd, dat abrahams knech- ten, op het verwijt van loths knechten , dat zij te traag waren in het opfpooren van wei- den en begraasde velden , (waar van hoog- vliet zegt : )

Maar ’t volk van loth , alrec voor daauw , voor dag aan ’t razen ,

Ziet hier zijn Runders en zijn hooge Kemels grazen. En juichte , en fchimpte , en riep : (laat morgen vroeger op ;

O tragen! drijft nu ’t vee op gintfchen heuveltop. En tapt daar ieder uur de melk van uwe Schapen ,

dit tegenverwijt wordt in den mond gelegd:

Hoe , roept er een , zal dan een hoop van lompe boeren En koeijendrijvers, ons met fchimptaal dus beroeren? Staat ons , geboren in ons Heeren huis, dien hoon Van flaven, hier en daar gekocht, gebuurt om loon. Te lijden ? neen

Behoudens den eerbied voor den grooten hoogvliet, is dit verwijt onnatuurlijk , want abrahams knechten waren zoo wel koeijendrijvers als die van loth; en abra- ham had zoo wel knechten, die om loon dienden en gekocht waren, als loth, en dus is de twistfehimp niet zeer natuurlijk aan de zijde van abrahams knechten, doch die van loth eigenaartiger , vermits zij al- leen aandrongen op hun regt , om door vroeg op (laan en naarftigheid , de besre weiden op te fpooren, het geen hun vrij Hond. Ik voor

mij ,

van HOLLAND. 19

mij, boude het op loths hand; doch HET de groote hoogvliet, die zeker aisRU*DVEt* Dichter zijn Held in alles groot moest 1. Afd. vertoonen , en in alles gelijk geven, kon aoofa$* niet anders , en als Dichter heb ik er niets tegen, doch als Natuurkundige, het geval van abraham en loth aanvoerende, is het blijkbaar dat loth een uitnemend ken- ner van Veehoeden en het verkiezen der Landsdouwen was; namelijk vlakke en door- waterde Landen ; gelijk ook onze eerlteLand- bewoners in dien zin de Nederlanden en Ba - tavien verkozen hebben.

Dus dan abraham en zijne Herders van loth gefcheiden zijnde, toog elk zijnes weegs. Vervolgens elk hunner, zo- nen en dochteren voorttelende , en zoo ook hunne knechten en dienstmaagden; ei- genlijk hunne herders, { want als lijfeigene dienstknechten of dienstmaagden komen zij, tiaar mijn gevoelen, hier niet voor, fchooti hoogvliet van fhvinnen fpreekt ) deze ins- gelijks vermenigvuldigende , zoo vermeerder- de ook tevens een iegelijk Have en Vee, als een loon zijner dienstbaarheid , gelijk het voorbeeld van jako3 en laban uitwijst, en gevolgelijk zocht ook een iegelijk, om zoo te fpreken, een goed heen komen in of omtrent een plaats of gewest, waar hij mee zijn natuurlijk eigendom befiaan konde, in dier voege , dat door deze gevolgen , onbe- woonde gewesten bewoonbaar , ontbloote lan- den met Vee vervuld , en onbebouwde landen tot akkers bezaaid wierden ; hetwelk van zulk een verbazend gevolg wierd, dat en het zuide*

ao NATUURLIJKE HISTORIE

HKT lijk en oostelijk gedeelte der toen bekende * wereld , door deze reizende Herders mee i. Afd. hunne Have en Vee als overftroomd wier- 1. 1 ootdft. jen, in diervoegen, dat die volkeren, die Vcrfprei- voor dien tijd Hechts van de vruchten des ding van yelds , de jagt , enz: leefde: of in vele op- Ve hoe^C ^Kten door ^et beoorlogen en vernielen, das met den een van den anderen be Honden, door hua Vee. deze zwervende Herderbenden of overwon- nen wierden , of van den Veehandel leefden. De menigte der kleine Koningen en Volke- ren, die deze Herders, of Afftammelingen van abraham en loth, te beftrijden had- den, ter oorzake der nooddruft voor hun Vee , om , als het eene Land afgegraast was , het andere te zoeken , zijn te overbekend in de Hiftorien van mozes, om er hier meer van te melden. Overtuigelijk immers is het, dat abraham , isaüc enjACOB, en de zoo beruchte twaalf Stammen Israëls , allen Herders en Veehoeders waren en bleven,- tot dat later tijden hen tot Koningrijken en oorlogvoerende Volkeren hervormden. Voorts rpoet en kan men ook niet voorbij gaan, hoe fterk de Nazaten van loth , noach , laean, jsMAëL, en de andere Veehoeders der bekende wereld, vermeerderd zijn. Overgang Dan, mogelijk zal mijn Lezer vragen, «ter vee- waartoe zulk eene uitweiding over de ver- ™g inenigvuldiging van Mensch en Vee in de Uud. oude Wereld , nademaal de bevolking der Wereld genoeg voor ons betoogd is? Dit is zoo, maar alzoo aan dit betoog, ten aanzien van Holland , nog zeer veel ont- breekt, kan niemand mij ten kwade duiden,

dat

van HOLLAND. t>i

dat ik dit hier wat nader ophelder, en daarom HET verwacht ik billijk ook van mijne Lezers *ÜKDVEE« eenige infchikkelijkheid. 1. Afd.

Ik ga dan met onze aloude Herders dade- Hoofdft. lijk tot in ons Vaderland, ons {Sederland , ons Holland, verreizen: ik ga aantoonen, dat de voorzienige God , ons Vaderland en des- zelfs Inwoonders voorbefchikt heeft , om door de vermenigvuldiging van Vee en Run- deren, degrootde, de voornaamfte bronnen van rijkdom en magt in dit Land , te doen ontfpringen.

Niemand ontkent , noch kan ontkennen , Stast van dat Duitschland , en vooral Nederland ,°"d Rattl' ( Batavien ) voorheen, na genoeg bewijs- yun' baar , in den tijd van de optochten der Israë- lieten, een woest, ledig onbewoonbaar Land was; althans voor het gr 00 tfle gedeelte, en zeer zeker was ons Batavien , Friesland en Zeeland , aan de Noordzee- Stranden ; Oud Fleveke , Vlieland , enz. die voor de ebbe en vloed , fpringvloeden en overftroomin- gen bloot lagen , onbewoond , ten min- ilen vermoedelijk, in de oude Wereld on- bekend, als een woest en ledig Land, en zoo ook geheel Neder -Duitschland , dat ten tijde van juLius caesar, vol tallooze Bosfchen en Woestenijen was , als het meergemelde Hi - renium , het Hircijnfche , het Zwarte Woud , en bij ons het Sacernemus , Schaekerhos , en zoo men onze gronden nagaat, getuigen de menigte bomen en wortelbonken , overal , dat ook ons Batavien , zoo niet geheel , ten minllen gedeeltelijk, en ja wei toen verre B 3 in

HFT

RUNDV E.

I. Af,!. I, HooKift.

21 NATUURLIJKE ILSTORIE

in zee, tot aan de Zeebank de Bree Veer- tien, voor onze Kusten nu verdronken , Bosch geweest is , hetwelk wij in onze Na- tuurlijke Hiflorie van Holland breedvoerig betoogd hebben, waar van zoo fommigen wil- len, de naam Holland , van Holtland , [lout- /^/^afitamt; dit fla ik over , ik wil hier alleen annmerken, dat in deze Bosfchaadien natuur» lijk wilde Koeijen en Stieren waren , zoo als er nog heden in Hongartjen en het zwarte IVoud zijn, waar van ik nader ter zijner plaatfe zal fpreken.

Daar nu hier boven ook bewezen is , dat de bevolking, benevens de vermenigvuldiging van Rund- en ander Vee, veel verder te zoeken is dan bij abraham of de Israeliten. Behalven van de 'Pherizitcn , is dit nog na» der bewijsbaar, om dat volgens monen en anderen , het woord Pheriziten , bcteekend Dorpelingen. Deze Dorpelingen nu waren insgelijks Landlieden en Veehoeders, eer abraham en LOTH aldaar kwamen. Voeg hier bij , dat no^h alrede de Aarde bevolk- te, en Canadn aan chams Nazaten verble- ven was , zoo verkregen de Zoonen japhets tot hun deel en uitbreiding, de Eilanden der toen bekende Wereld, althans zoo meld de Bijbelhillorie van noaci-is Zonen uit ja- phet voortgeteeld, uitdrukkelijk dus: Van deze zijn verdeeld in de Eilanden der Vol - hen, in hare Landfchappen , elk na zijne Sprake , naar'hnre Huisgezinnen , onder hare Volkeren . Gen. X. vs. 5.

Na-

van HOLLAND. 23

Nademaal her nu overbekend is, en uit de oudfte kennis, die wij van hetgeftel des Aard- bols hebben, blijkt, dat de Eilanden des Oce- aans, naderhand de afdeelingen derMiddeland- fche, de Zuid en Noordzeeën, allermeest aan den kant van Europa , aan de thans bekende Italiaanfche , Gallifche , inzonderheid Ger - manifche Gewesten , Mauritanien , Span je en het Oud Griekenland , zich bevin* den, zoo geeft dit zeker klem aan de Hel- ling , dat de bevolking, en tevens de ver- meerdering van Vee en ook Akkerbouw, in de opgemelde Gewesten, uit japhets Stam- zonen is bevestigd. Dit heeft ook de waar* lijk geleerde Christen Leeraar adriaan pars, in zijne Katwijkfche Oudheden , en velen met hem , te regt betoogd , te weten , dat kenas, een Zoon van japhet , Duitsch - land bevolkt en met Vee voorzien heeft. Van den Nazaat twisto, een Oudvader der Duitfchen , als eene Godheid geëerd , fpreek ik dadelijk.

Deze gevoelens zijn des te minder ver- werpelijk , om dat zelfs de ongewijde Schrij- vers hieromtrent melding maken, namelijk julius caesar en TACiTUS , die melden , dat de Duitfche Volkeren, die geene hifto- rifche boeken hadden, nogtans de oude ge heugenisfcn in zekere Liederen elkander overleverden. ' Bij voorbeeld, zoo als nu nog de Jooden de Liederen van mozes en debora, mitsgaders de Pfalmen als hunne hiftorieboeken elkander overleveren ; even zoo als wij zei ven met de nooit volprezen B 4 ten

HET

RUNDVEE.

I. Afd.

I. IlGOfdft.

«ET

RUNDVEE.

I. AfcL ï. Hoofdft,

Bevol- king van Dnitsch' land.

-4 NATUURLIJKE HISTORIE

ten kate en HuiDEKOPRR nog zoo veel weiks maken van de Verzen van melis sto- re, lödbrog, en alle oude Duitfche oor- fpronkeliike Liederen, Kronijken en Schrif- ten als Hiüorieboeken aan te merken. Het is dan naar ons inzien zeer opmerkenswaar- dig, volgens caesar en tacitus voor- noemd, dat de oude oorfpronkelijke Duit- fchen in die Liederen verhaalden , dat er ,, eenen twisto was geweest, die uit de aarde gelproten was, en een zoon man- 5, mus had, die, zoo zij melden, drie zo- nen had voongebragt, naar wier namen ,, de Volkeren, wonende naast de Oceani- ,, fche Zee, genaamd zijn:” te weten, vol- gens PLiNius. de Itigevoners , waar van men wil dat het woord inwoners oorfpronkelijk afibmt. Onder dezen telt men de D eenen en Zweden en Jiyder fche Volkeren; de Her - miones , en onder dezen wederom de Saxi - fche , de Suevifche , Meisfenfche en Hes ft - fche , laatftelijk de Ifevoners: dezen zijn de Duitfchers aan den Rhijn. Anderen willen aan dezen mannus nog meer zonen toefchrij- ven , waar uit Duitfche Volkeren zouden zijn voortgefproten , als de Marzaten , Camberfche , Tongerfche , Gottifche , Van- daal fche , en ontellijke aframmelingen meer. Dan, dit buiren ons doelwit gaande, blij- ven wij alleen hier bij flii (laan , om te rustiger voort te gaan tot ons bedoeld ont- werp, namelijk, dat zoo wel de vermenig- vuldiging van Bewoners als dat van Vee in

on*

van HOLLAND. *5

onze gewesten , zeer overeen (temmend is HET

« ° .. RUNDVEE.

met het gene wij en van ad m, en van NO ach , en van abraham en loth in de i. Afd. Heilige Bladeren vermeld vinden : althans H°ofdft; zoude men twisto voor adam, mannu voor nonch en deszelfs drie zonen, zeer wel op de overlevering des Bijbels kunnen overbrengen, en vervolgens de Genealogi- fche Hiftorie volgende , op kenas en de Duitfchers , terwijl het daarenboven aan- merkelijk is, dat alle de aan ons bekende oude Volkeren der aarde daar in overeen- demmen , ten minde naar den aart des men- fchelijken verdands denken , dat er een eer- de Mensch uit de aarde gevormd is ; het zij, zij die nu als een Godheid of anders, onder allerlei gedaante eerbiedigden , dat laat ik daar; maar dit doet evenwel, ten aan- zien van ons onderwerp , veel af, dat de eerde menfchen, bij de zinnelijke drift tot vermenigvuldiging van hun eigen gedacht, welke hen nog eigen is , ook het vernuft , de magt, en het vermogen verkregen had- den om over Dier en Plant te heerfchen, iets dat wij menfchen in dien hoogen trap in geene andere - dieren ontdekken; op alle plaatfen der aarde , waar Menfchen ver- reizen , wonen of huisvesten , ziet men haar deze magt nog uitoefenen : al mede in overeendemming van het tot hier toe aangevoerde.

Maar hier bij komt het ons zeer opmer- Nader Lelijk voor, dat aan adam voornamelijk hetbetooê

B 5 boom-

26' NA7UU l LIJKE HISTORIE

*** boomooft, de kruiden des velds, het graan *undvee, toc voe(^fei worden toegelegd , benevens de I. AM. heerfchappij over alle Dieren, zoo als wij I. Hoofdd. fcetoogd hebben, echter het eerst aan noach het Vee* en zijne Zonen door Gods bevel, volgens Aagten, den Bijbel, vrijheid wierd gegeven om alle gedierten tot fpijze te gebruiken. Uitdruk- kelijk zcide de Almagtige tot noach , na dat hij ook cp nieuw aan dezen dezelfde heerfchappij , die hij aan adam over all’ het gefchapene op deze wereld bevestigd bad: En ulieder vreeze en verfchrikkin - ge zij over al het gedierte der aarde , over het gevogelte des hemels , en over al i wat zich op den aardbodem roert , en in alle de visfchen der zee , zij zijn in uwe hand overgegeven . Gen. IX. vs. 2. Hier nu dat ingefchapen Menfchelijk regt door God aan den eerften Menscli gegeven, op nieuw aan noach bevestigd wordende, als de bevolker der toenmaals bekende aarde, na den Zondvloed , ten minfte daar die de landen overftroomde , want te denken dat den gcheelen aardbol onder water Hond, is «iet wnarfchijnelijk: zoo werd aan hem en zijne nazaten uitdrukkelijk gezegd: wat

zich roert en levendig is , zij u tot [pij ze , ik heb het u al gegeven , gelijk ook het groene kruid ; doch het vlees ch met zijnen bloede , dat is zijne ziele , zult gij niet eten . Gen. IX. vs. 3 en 4. Eindelijk wierd noach daarenboven een Akkerman , eigenlijk hij begon het te worden, en plant-

van HOLLAND. 27

X v

te eenen wijngaard. Gen. IX. vs. io, zoo dat nu , al dit aangeftipte zaamgenomen , moach en zijne nazaten die genen in de over- levering der Bijbelhiftorien waren, die hetna- tuurlijk regt over Dier en Plant fterker uitoe- fenden , dat is , die van aller Dieren vleesch aten en van aller Planten vruchten nuttig- den. Dit gevolg was ook natuurlijk, en beantwoordt volkomen aan de verhalen der vermenigvuldiging vanMenfchen ; want adam en eva voor zich zelven hadden in den Hof Eden allen overvloed van vruchten en nooddruft; maar toen naderhand de Men- fchen en het Vee in zulk eene geduchte vermenigvuldiging toenamen , fcheenen de een- voudige voortbrengfels der aarde niet toe- reikende tot derzelver onderhoud in een bepaalden tmtrek lands; derhalve verkreeg noach toen de uitdrukkelijke magt om vleesch van dieren te eten en een Akker- man te worden; en dus wierden die onbe- woonde wereldgewesten bewoond, terwijl die Menfchen gedachten , die aldaar verme- nigvuldigden, van tijd rot tijd meesters en bewoners van onbewoonde gewesten , ge- volgelijk ook van Duitschland , wierden ; waaromtrent wij evenwel in het voorbijgaan aanmerken , dat zij bijzonder in deze uitgebrei- de ftreeken, genoegzaam in geheel Europa , het planten van Wijngaarden, het aanfok- ken van Vee, het jagen van Wild, de Vis- fcherijen , den Akkerbouw, in één woord, alles wat Natuur aan het menfchelijk ver- nuft ten nooddruft fchonk , uitoefende en

als

HET

RUNDVEE.

I. Afd.

I. Hoofdft.

68 NATUURLIJKE HISTORIE

HET

RUNDVEE.

I Afd. I. Hootdft.

Over- brenging op ons Va

derland.

als een eigendom zich aanmatigde; hetzij die nu , of door de aframmelingen van japhet , of naderhand door de verdeeling van zijne na- zaten , of nader verbeterd, of algemeener wierd, of wel van andere Volkeren gefchied zij: dit is althans zeker, en hier op komt deze uitftap neer , dat inzonderheid onder alle takken van beftaan de Vee - en Akker- bouw door deze Oosterfche Volkeren ook in onze gewesten, tot ons Vaderland, is over- gebragt.

De opgenoemde Volkeren met hun Vee zich aldus in Europa , en inzonderheid in de Duitfche of Germanifche gewesten ver» fpreidende, zoo verkoos een iegelijk Huis- vader , even als de Isra'èliten voornoemd , voor zich dat oord, dat hem best aanftond, en gaf tevens aan zijne zonen of doch teren zoo veel Vee om op zijn beurt te kunnen beftaan, om ook voor zich een vruchtbaar ©ord, plaats of grazige weiden op te zoe- ken. — Een iegelijk dan van deze Huisva- ders, of Stamzonen, volgde, zoo als bo- ven is aangeftipt , zijne zinnelijkheid , en nam bezit van zulk een ftreek lands , zulk een bosfehaadje , zulk gebergte , zulk eene vlakte en zoodanige waterbeken , als hem het eerst en best voorhanden waren, of die zijn ver- nuft best uitgedacht had of bebouwde : zoo dat dezen, gelijk loth, vlakke en doorwa- terde Velden; anderen, gelijk abraham, heuvelige en bergachtige Landen; anderen, gelijk de Oosterlingen of Egijptenaren , ook de Grieken in ’t gemeen, af hellende

van HOLLAND. 29

gebergten en breede heuvelige vallei jen be- MtT minden ; dat de Romeinen naderhand Horti Penfiles , af hellende, hangende Hoven noem- Ard* den, die bijzonder It alten eigen zijn. HierLHoüi ' van daan zijn dan oorfpronkelijk alle die bijzondere benamingen die tot heden toe, niet alleen in Hoog Duitschland , maar ook bijzonder in Neder Duitschland , en dui- delijk in ons Vaderland bekend zijn , op Ste- den , Dorpen en Gehuchten , maar wel bijzon- der betrekkelijk op de oorden waar den Land- en Veebouw, in deze (treeken, plaats heeft.

Bij voorbeeld; zoo is de naam van Bo * Naams' hemen , Bohems , oorfpronkelijk van den ^ra°dne^ zin van een huis of land of woninge dieiandfche zeker Volk verkoos, hetwelk zij Bojehe streken uit tium noemden. Zulk eene verkiezing van de verrci" land, huis of woning, bij eenbosch, beek , Mensch en rivier , weide , berg of dal , was dus nader- Vee ont- hand oorzaak van de benaming der bijzon- ftaaQ* dere Landen of Vrijdommen der Stamvade- ren, die Duitschland bevolkten, en dien- volgens bouwden zij volgens tacitüs, stra* bo, HERODOTus en vele anderen, geene ge- regelde Burgcen , Steden of bemuurde Vrij- dommen , maar hunne woningen waren ver' fpreid bij en omtrent het kamp of de (treek lands, die zij met hun eigen Vee en Have befloegen , of die zij tot hun akker, zaai- of maailand benoodigd hadden, het zij dan in verhuisbare, tenten of wel op ge (lagen hut- ten van riet en bladerdaken, dat zeker het natuurlijkfte was, en bij de Drentfche Vol- keren niet allen nog is, maar ook in gansch

ƒ*/-

3o NATUURLIJKE HISTORIE

HET

RUNDVEE.

I. Afd.

1. Hoofdft.

Holland , West - Oost en Zuid Vriesland , ja overal heden blijkbaar is in de ontelbare menigte van Boerderijen, Havezaten, Hoe- ven , Hoven , Grietenijen , Bruiken enz. , zoo als betoogd is.

Doch ook alle zulke Woningen , Vrij- dommen en Landbezittingen verkregen in het vervolg van tijd en verandering van di- ftriél , ook bepalingen van diftriét of be- bouwde landftreek , het zij een vrijdom* een huisgezin , een gedacht bij een b'cef, en anderen zich vermengden in den bloede door huwelijk en bondgenootfchap. Elke vrijdom , elke vermenging van Vee en Have bekwam eenen bijzonderen naam naar de gele- genheid en omstandigheid der plaatfe; toe dat zij eindelijk in zulk een bondfehappelijk vrijdom algemeene befchermplaatfen ter ver* dediging regens jaloerfche en heerszuchtige naburen of uitheemfche vijanden bouwden. Zulke gedichten wierden dan Burgt , Borg ten, Tooren , Kasteden genaamd, van ge- bakken of gegraven deen gebouwd, die als vestingen tot borg , borging , berging der Vee- en Landbouwers dienden als zij voor den vijand of de hooge vloeden uit hunne leeme hutten en riete daken moesten vluch- ten , waar van ook zulke Burgten meest op hoogtens getimmerd , Vliebergen genaamd wierden. Zulke Burgten zijn dus meestal de naams- oorzaak onzer Sneden en Dorpen, niet anders, dan om de eigenlijke gemeenfehappen der Landbouwers , Akkerlieden , Visfchers , Jagers en ontellijke anderen aan te duiden.

van HOLLAND. 31

Hier bij voege nog een kleene uitftap ; HET mmelijk, dat onze oude Landzaten, en nogRÜNDVEE# heden onze tegenwoordige Ingezetenen, hij I. Afd. zij Boer, Edelman of Koopman, van welk Hoofdft* een rang of Haat hij zij, behoort tot eenert 1 an^. of anderen Vrijdom , Burgt of Stad, door Burgten. onze Voorouderlijke Veehoeders en Land- bouwers gedicht, waar van dan nog cntel- lijke Heerlijkheden , Dorpen , Vlekken eh Steden getuigen. Bij voorbeeld : Rhiins * burg , Britte?iburg , Valkenburg , Foro Bargum, Voorburg , Kronenburg , Meer- burg , Middelburg , Metelloburgum. In Duitschland zijn er ock eene menigte, en wel inzonderheid die op vrijdom betrekkelijk zijn , als : Freiburg , Vrijburg , Maegdeburg , Marpurg of Marburg , en ontellijke ande- ren. De Franfchen hebben eene menigte Bourgen ; in één woord , een Burgt of Bonrg, bij de Latijnen Arx , Ar ca, ( Kas- teel ) enz., was een ronde of vierkante hoo- gen toren, of een hoog en fterk bemuur- den omtrek gronds , waar in binnen zoo veel ruimte was , dit er een goed getal gewa- pende manfehappen, en des noods de inge- zetene Landlieden met hun Have en Vee voor een tijd konden huisvesten en befchermd worden, en dus zulk een Burgt, eigenlijk Borg of Borgt , een borgtogt , waarborg voor hen was ; en in dien zin was elke Landzaat een Borger , Burger van zijn Vrij- dom , en de door het Vrijdom verkozene oudfte en vertrouwdlle was de Burgmees- ter , Borgmeesier , die voor de Burgers

borz

HET

RUNDVEE.

I. Afd.

I. Hoofdft.

32 NATUURLIJKE HISTORIE

borg was : de Romeinen gaven de zul ken den naam van Conful of Bulenta , dat zoo veel zegt als Raadsheer , Raadsman , Borg en Raadsman der Burgers . Hier van is de hedendaagfche verkiezing om voor Burge- meester , Raad of Borgmeester , het woord Municipaal , Municipaliteit te gebruiken, om dat Municeps volgens papilius §. 1. de verb . fig. wordt gezegd : die eere en gaven deelagtig is , die in een Stad voor Bor ger , Burghman aangenomen wordt als deelachtig aan alle Burgerlijke Privile gien , ^ moet volgen der plaats

daar hij Borger is ende woonachtig ; of in dien zin die naam beter is als die van Borg , Borgtogt , Bor ge , Burgemeester , laat ik voor het vrije Borg en Burgerregt over; gelijk ik hier met reden de overbren- ging der ouden, op Greeve Gr ave, Feld heerqn , Princen der Vrijdommen , die men Bor gjgr even , j Burgt graven , Burgi - comes , Burg Hertoog , Bar oen enz. op de-

zelfde oorzaak toepasfe. Over de ontellij* ke andere afleidingen van fteïn of jleen , dat insgelijks zekere volksflerkte beteekent, wil ik liefst niet uitweiden ; ais Tsfelflein , Hol* fleiny te Leyden vooral V Graven (jein of j leen , dat volftrekt, zoo wel als den Burgt, het overblijffel is van de Burgi comes , Burggraven, Burgheeren der Stad Leyden , van die tijden af, dat Holland en Oud Ba tavien door Veehoeders, Herders en Vis* fchers bewoond wierd , en zeker nog is Leyden , het oud Lugdunum , als nog de ' Hoofd-

VAN

HOLLA

N D.

S3

Hoofdrad, Burgt en Borg der beroemdfte Veehoeders, als ook van Rhijnland, ja van RUNDVEï* gansch Nederland , en benevens hare zus i Afd. terilad Delft , namelijk Rhijn en Delfland , 1 Hoofjft, die van geheel Europa Ook is zeer zeker Rhijn sburg {Rhencbnrgum-} voor zulk een Belchermburg der Bataven te houden.

Na deze uitfrap, die mij als Leydfchen Bijnamen getrouwen Burger en regtfchapen Bataaf op ^epB,^ar^ het harte lag, heb ik nu voorts nog temenenH*u vervolgen met al zulke benamingen , die uit gen. de Plaatfen* Oorden en Landilreken zelve oorfpronkelijk zijn, of ook zijn ontleend van Planten, Dieren, G onden enz. , als die van Wald) IVoud of Bosch , bij voorbeeld;

’s Blartogenbosch , Schaekerbosch , H'aeg- bosch , Zwartwald , Groenwa’d , Groen - woud, Abswoude , Zoeter v/oude , Grijps wonde , Hazaartswoude ■; die van houtrijk* Haarlemmer en Alkmaar der hout , Berk- hout; die van hage, V Gr ven 'of V Gr^- venhage , CcpPenhage , Meinershage , kershage ; welke laatften naam den doorlet- terden en in ’s Lands oudheden zeer erva- ren Heer a. bakker aan dat bekoorlijk oord , digt bij IVasfenaar , fchijnt gege- ven te hebben, en in der daad is hetzel- ve docr deszelfs nagelatene Dochter, Me- jufvrouw clapa bakker, tot zulk een trap van volmaaktheid gebragt , dat ik * in mijn leeftijd, meer dan anderhalf uur gaans, zoo niet meer. in den omtrek de woeste dorre duinen rot een bewoonbaar en boom - en veerijk oord heb zien hervormen, zoo dat zelfs in hetzelve verfcheidene Woningen ,

C Stal-

34 NATUURLIJKE HISTORIE

HET Stallen, Tasfen en Schuuren met Arbeiders rundvee en Huislieden gevonden worden, in dicr- i. Afd. voege dat deze natuurlijke Landerijen vol- l. Hoofdft. maakt het denkbeeld van een oud Bataafsch Vrijdom vertoonen. Dus zijn ook in dit opzigt vooral niet over te (laan de uitge- breide Landen, Zanden en Weiden, Wo- ningen, Bosfchen, Koekampen en Hartekam- pen, die nog heden ten dage als kleine Re- publieken in de Republiek zouden kunnen aangemerkt worden. Bij voorbeeld , onder Hillegom en Lisfe , de Landerijen van wij- len de Douariere van hogfndorp; ook zijn de Duinen van Raaphorst door deszelfs bezitter, den Heer twent van Raaphorst , tot een heerlijk oord en als vrijdom hervormd , meer dcrgeliike uitgebreide bezittingen van verfchillende Huismanswoningen, Weiden en Boerderijen aan den anderen verheelt, en aan eenen Landman of Havezaat behoorende , aan welke ook dan bijzonder de vrijdom van jagt of eigen erf gegeven werd, zijn er ook elders, tot in Noordholland toe, terwijl aan velen ook beteekenende namen gegeven wierden, naar de gelegenheid en oorzaak, het zij die op den grond, het bedrijf, of de bewoning van dieren betrekking hadden ; als : Hartekamp , om dat men er een kamp voor Harten had , Schapen - veld. Konijnenberg^ meer anderen, waar van dadelijk nader.

Bijnamen Maar allerbijzonderst zijn op ons onder- van Koe werp toepasfelijk de namen van Koet jen , Koe - kampen, kamp , Koeham , Koemient Koeven enz. , zijn* de ven de beteekenis van eene vlakke Weide , in een bogc of inham liggende , waarvan Inham

/ bij

van HOLLAND. 35

bij KiLiAAN , en hec Woordenboek van jan plant vn moer as ft ge Welden ; Ven - of Veen - weiden, waar van daan ook de naam van Veengrond , Veenweiden , Moer grond , Moe- rasgrond, Palus Paludus , Palus Bitami- nojus , en dus als men eene Koeweide op dien grond had, bekwam die den naam van Koeren , zoo veel als Koereen; gelijk ook nog heden allerlei gewasfen , op Veengrond geteeld, dien raam voeren; als: P'enne* kool , Veenkool , Venhooi , Veenhooi , dat bij uitftekendheid onder den naam van hooi bekend is, en daarvan ook hec hooijen op dat Land Venhooijen , zoo als in een ander opzigt Benthooi , van Bent gr as , £ƒ/• terkooi , Uiterwaardhooi , Duinhooi , Horst , Hooihorst , Boekhorst , Binkhorst enz. , waarvan in het vervolg nader. Omtrent de verdere naams- oorzaken van Land-di- flriélen weten wij dat er zeer velen hunne afkomst hebben van de bezitneming der zwervende Volkeren zelve; als: Katwijk, wijk - of verblijfplaats der Katten; Noord - wijk , Norenwijk , /F/;# Z^, Berer -

wijkn Wijk te Duur ft ede : voorts die van Drecht of Landfcheiding ; want D recht betcekent zekere wijk of open plaats , pleit* of. markt ( Forum ) ,• Dordrecht , Utrecht , Mijdrecht , Wieldrecht , en in Noord - Hol- land geheel Drechterland ; voorts van dam : Amfter dam , Rotter dam , Schiedam , Zaan - , Spaar ndam , Maasdam enz.; van Meeren , V Heien , Dijken , zijn er eene me* nigte, welke allen bij hadrtanus junius in zijn Batavia kunnen nagezien worden. Alle

C 3 wel*

HET

RUNDVEE.

I. Afd.

I. Hoofdft.

s 6 NATUURLIJKE HISTORIE

,:iT welke Landnamen niet anders zijn dan gedenk*

rundvee. narncn ^er Volkeren die deze Landen in bezit I. Afd. hadden, en die naderhand tot Steden en Pro*

1. Hoofdft. vintien zijn hervormd. Dan, men fta mij als Natuurkundige nog een uicftap toe, betref- fende de rangfchikking uit de Natuur ontleend. Naams- Die namen, welke uit het rijk der Delf- oorzaken ft0ffen zijn ontleend, komen juiat overeen keF verrel- mec den aai*d der gronden van ons Land. zingen en Zoo vindt men ten aan zien van de aarde: gronden. Aardenburg , Aardland , Aard en Zand ; van Zand: Zcindvoort , Zandwijk , Zand- vliet, Zand en Duin , Stuivezand; van veen: Zeenoord , Amfielveen , dat is een Veen aan den Amftel , Aarlanderveen , Land aan Aarde en Veen , Schieveen , Veen aan de Schie, ïVaverveen , Roelof aartgens* veen , van Geest - of fchrale Landen : Oest - geest , Geestgrond , Ade geest , Poelgeest, als gedeeltelijk poel en geest , zoo ook Rhijngeest enz. ; voor Oehr of fteenachtige gronden : Keiduin , Steenberg , Tzerlo , Schor duin, Oerveld , Roestenberg De benamingen van Broek, Broekland en Moer zijn ontellijk; als: ’s Gravenmoer , Moer - veen , Broek in Waterland , Polsbroek , Meerbroek enz. Deze namen komen fchier bij elke voornoemde en nog te volgene bij zulk eene menigte voor, dat wij er veelligt eene Alphabetifche lijst van zouden kunnen öpftellen ; doch daar die telkens voorko- men, zullen deze bijnamen genoegzaam doen zien, dat ons Land, en wel bijzonder met betrekking tot het Planten- en Dierenrijk, deszelfs moerasfigen aart zal bevestigen.

Met

van HOLLAND. 37

Met opzïgt nu van de planten en bco HE'i’ men , komen , behalven die van Boomgaart , RUNDVEt* Akker , //(?ƒ enz., bijzonder voor die van I. Afd. de Boomen; als: Eikenduin of Eikelduin ,1‘liooïd^» Beukenberg , Boek - of Beukhorst , Naams-

ken hout , Berkhout , Lindenhorst , Tpen - £3^00- , Appeldoorn, Appelboomgaart , Doorn - men en duin. IV Jet betrekking tot andere Planten : Planteoo Rietveld , Liesveld , Biesbosch , Krooswij k , Klaverwei , Mosch - of Mor s cal and , Ha- verkamp, Koor n dijk, Stoppelw aar d , Kool- akker. Akkerland , Bloemendadl , Bent - Rozeveld, Bramenburg, en vele an- deren.

Voeg hier bij de afdamming der menig- Namen vuldige namen van Vrijdommen, die nog he- den onder ons zijn, en Kreupelbosch , offthem liever allerlei klein Geboomte, ( ƒƒ«-

?«//« tantum frutices proferens ; virgulta , dat is klein laag geboomte;) voortbrengen, of voortgebragt hebben ; bier van frutelam , in het Fransch //>* />ƒ£/# (T Arbriceau , dat wij in oudHollandsch Horscht , Horst noemen, zoo als Bink- en Boekhorst , Zandhorst en meer anderen ; welke ftreken in der daad vol Brem, Kruipwilg, Lagewilg, Braam- -boschjes en Hei overdekt zijn ; zoo ook Heiland, Braamherg, Berkenhei, Berk- Jiey , en dergelijken meer. Naams-

Omtrent de Dieren is het niet minder. 00r2aken Bij voorbeeld , omtrent de Visfen en Water- fca^nVls* .dieren, Aalsmeer en Spieringmeer , na het water waar men veel Aal, Paling of Spie- ring vangt; wijders Visvliet , Schollevaart , Scbilperoort , Roggeplaat , Haringvliet ,

C 3 Scheh

HUfODVEE.

I. Afd.

I. Hoofdft.

Namen na Gevo- gelte.

Namen naar viet voet! ge Dieren.

S? NATUURLIJKE HISTORIE

Sthellevïsmeèr , Poeldijk , Smelfenflrand , Mosfelfchorre , Krabben dijk , Kikkerpoel , enz. Van het Gevogelte zijn ontleend: /irentsberg, Valkoord , Valkenburg , /^/£- ö0g, Reiger sbosch , Reigersberg , Duiven- voorde Duivendregt , Duivenvlugt , /Az- nekamp , Vinkeveen , Vinkeveld , Eende - of Endepoel , Ganzenoort , Koolwijk, van het kooijen op Eenden ontleend, R^veftein, Raveif^berg , Crajenhof enz Eindelijk wegens de viervoetige Dieren, zijn dezelve naamsoorzaken , nog alzoo aanmerkelijk, en wel bijzonder tot die Dieren betrekkelijk , die ons aanleiding gegeven hebben om dezen uitftap der Naamsoorzaken te betreden ; te weten : het Rundvee of de herkaauwende Dieren : of die natuurlijk in het Land gevonden, of wel door de bezitnemers aangefokt wierden. Zoo vindt men vooreerst de nartiurlijkfte naamsoorzaak van Caninefaten , Conijnen - vatters : dat duidelijk zegt Conijnenvan- gers, welke Dieren in Batavien overvloe- dig waren en nog 2ijn , hier van Conijnen - berg, Conijnenduin , Conijnzand , Hazen- berg , Hazeveld , zoo ook Vosfevelt , meer , IVolvenberg , Muizen oor t , Honds - bosch , en ontellijke meer. Dan bepaalde- lijk tot het herkaauwetid Vee zijn nog zeer velen bekend , van de Harten - of Rhee- beesten , Hinden en Runderen ontleend ; zoo zijn inzonderheid opmerkelijk de namen Harteveld , Hartekamp , Hamwijk , Hart- wond, Hindelopen , bij uitnemenheid is be- kend onder de naam van Hyrcinia , als be-

tedr

van HOLLAND. 39

teekenende het IVoud der Hartebeesten , een Woud , Bosch of Hout , waarin Hanebees- ten ( Hircij weiden; gelijk de Keizerlijke Schrijver uitdrukkelijk onder de Dieren van Duitschland , en vooral ook Neder - Duitschland , de Hartebeesten en Woud* Stieren befchrijft , als aan dat Gewest ei- gen , waar van dadelijk nader. Bij ons zijn daarenboven als nog in de Plakaten van de Jagt, de Hartebeesten bekend als Dieren aan dit Land eigen, dan dit tot de bijzonde- re Befchrijving dezer Dieren behoorende, (laan wij dit over, en bepalen ons bij ons eigenlijk doel , namelijk het Rundvee of den Veehandel in ’t gemeen. Ten blijk van de natuurlijke aanfokking dezer Dieren, komen vooral in aanmerking, de als nog be- kende benamingen van Schapenhei , Scha - penwei , Hameloord , Hamelsveld , Rams~ kooi , Blaetenberg , alle ontleend van de Schapen, de Hamels en de Rammen, ook Bokkenberg , van de Bokken en ander klein Vee, hier boven alrede aangedipt. Maar vooral de namen van die Landdreken, die van de menigte Vee en derzelver Herders de naam kregen Zeer uitdrukkelijk is in dk opzigt, de naam van Harderwijk , als een Vdjk der Herders, Herderswijk , dat is den wijk die de Schaapherders verkozen hadde, als een nuttig verblijf, en inderdaad getuigt dat Gewest nog in onze dagen , dat dit Oord voor Herders en het aanfokken van klein Vee , het gefchiktde is van alle onze Nederlandfche Provintien, nademaal uit dat

c 4 ge-

HET

rundvee.'

I. Afd.

I. Hoofdft.

Naams* oorzaken van Land- ftreken.

JlUNDVEE

J. Afd. iioófdtt

4a NATUURLIJKE HISTORIE

gedeelte van Gelderland , Overijsfel , en voor zoo verre Vriesland daar ann grenst , de meeste, de beste en gezondfte Wolle •wordt verderf, gelijk dit ook te regt altijd in de Vignetten der oude en nieuwe Land- kaarten 'te zien is, alwaar men, vooral in die van O ver ijs fel en Gelderland , meest altijd Herders, Schapen, Bokken en Geiten verbeeld vind. Wie dit begeere te onder- zoeken , fla het oog op de zoo ongemeene Kaarten van menso alting, Noütiae Germ . Inferioris , en alle daar op gevolgde. Bij- zonder ook de Atlas van blaauw, en vrij naauwkeurig op de Tijtelplaat van de Te- genwoordige Staat van Holland , Vries- land, enz. Terwijl men in een ander op- zigt in de Landkaarten van Vriesland , voor- al de Paarden, waarin hetzelve van ouds vermaard was ; in die van Groningen , de Koeijen ; in die van Zeeland en Noordhob land , de Vislcherijen , en in die van Hol- land alles zal zien afgebeeld , hetwelk te zamen genomen, middagklaar aantoont, dat de natuur der Nederlanden , van de eer- Be tijden der bevolking af, tot nu toe , de be- namingen heeft ontleend van het aanfokken van Vee en Lanbouw. De Oude gaven ook aan zekere Bergen , waar op men Koeijen weide , den naam van Berg ( Mons ) Dal. N.eritre- nus meld dat dit van oud-duitfchen oorfprong is, om dat deze zulke Koeijen, Bergkoeijen ( Montanas ) noemden, Montanae grega - Vim in Montibus prascuntur , Koeijen die pp tte Bergen grazen. In onze dagen getui- ge»

van HOLLAND. 41

gen die wijders de namen van Koegras , HET Koedijk , Koeveld , Osfenberg , Bullebuurt , RüNDVRBi Koewei, Ka lv er veld , allerbijzonderst is de 1. Afd. naam van Koevenne ,( ixzbladz 35. en nog in1, Hoofd^* de Steden zelven zi :n de namen van Koemarkt , Namen Osfenmarkt , Kalvermarkt over bekend : in Amflerdam draagt zekere Straat den naam v van Kalv er [trant , zoo ook Osjesfluis , om dat de Vleeshouwers aldaar veeltijds hunne C sfen plaatften. In Haarlem is bij uitne- mendheid een Deenfche Osfenmarkt be- kend. In de j Beemfter de Bullemarkt. In vele Steden dragen de Stadspoorten de naam van Koepoorten , zoo als de Stad Leyden en Alkmaar eene Koepoort hebben , die dien naam ontleend hebben van de menigte Koei- jen die uit de Weipoort , Koeweipoort en Rhijnland , of de Koedijk , in die Steden ter markt komen. De Hogewoerdfche of Ho* gewaar dj'che Poort dier eerstgenoemde Stad, draagt in zijn front d'Efpice ten dezen blij - ke, de afbeeldingen van Koekoppen , ja zoude ik van grootfpraak te. befchuldigen zijn, als ik zeg, dat de Leydfche en ld elf fche Koemarkten de beroemdtle uit Holland zijn; doch hier van in het vervolg nader.

Het is hier ons oogmerk , om uit de opge- melde benamingen te betoogen , hoe en op hoedanige wijze de aanfokking en plaatfelij- ke vermenigvuldiging van het herkaauwend Vee, inzonderheid der Koeijen , hier te Lan- de, van het begin der bezitneming en be- volking af, tot nu toe, bewijsbaar is.

Het zij dan nu de Catten , de Batavie- ren, de Tendieren, Marfaten, Uifipèten ,

C 5 Friz

42 NATUURLIJKE HISTORIE

het Frifiabonen en verdere Geflachten, de eer- rundvee. fl.e bezitnemers der opene en onbewoonde I. Afd. Landen waren, dit is toch zeker en onlo- I. Hoofdft. chenbaar , dat zij er zich met hun Have en Vee, bijzonder Runderen en Schapen, ter nedergezet hebbende, ook daar naar die plaat- fen noemden ; en dat wel zoo , dat zij , niet- tegenltaande de moerasfigheid des Lands , en de gedurige vloeden der Zee en Rivieren , zich voor hun en hun Vee hoogtens pp wierpen, om er op te vlieden, tot dat de ebbe en vloed terug keerden ; en die hoogtens ook al door bijzondere namen onderfcheiden ; hoedanige hoogtens en vliedbergen ( Terpen ) men nog heden hier en daar in Holland , IVestvriesland en elders vind. ( Zie boven over de Burgten bladz 30. enz.) Van dit zetten, ter nederzet- ten , woonplaats verkiezen met Have en Vee , Havezate, is als nog oorfpronkelijk en in gebruik het woord Havezaaten , elders, bij verkorting, yivefaat , hetwelk in Gelderland , en bij- zonder in Overijs fel en Drenthe , als nog beteekent , eene uitgebreidheid Lands , waar op zeker Geflachtvader of Eigenaar oor - (pronkelijk regt heeft bekomen , door het regt der Natuur als eerfïe bezitnemer , ' zoo dat, uit hoofde van dat regt, zulk een

eigendom niet mogt vervreemd worden, zonder toeilemming der Naastbeftaanden , waar uit, ik gis , dat het regt van naasting als nog in zwang is. In dien zin, waren de medebe- woners van zulk een Havezaat , geen ei- genlijve Onderdanen, maar Landzaten , vrije Havezaten , dat is, die met hun Have en Vee in dien omtrek, een Buurtfchap, een

van HOLLAND, 43

vrijdom uitmaakte , of die , zoo als vennekool het uit TACiTus te regt vertaald , een vrijdom RUNDVE** hadden, dat de bezitter volgens de regten I. Afd. van den Mensch bezat , even als Inwoners , Hoofdft. Landzaten , Havezaten , dat is, bezitter van eene Have, een rijkdom van Vee, waar van men dan zegt Have en Vee, en nog he- den Levende Haaf, waar door men dan Koeijcn en Schapen verilaat. Voorts nu nog Landhoeve , Landhof , ’t geen in nog later dagen , toen de oudften , de Huisvaders of Opperhoofden van zulk eene Havezaat , meerder gezag kregen , veranderde in Heer- lijkheden, GraaiTchappen , Hertogdommen, enz. hetwelk vooral in Duitse hl and het eerst doorging. Doch in Vrieslanden m Hol- land zijn deze Tijtels of Oppergezag voeringen nooit, tot op deezen dag , tot zulk een hoogen trap geklommen; in Vriesland zijn de Griete- nijen , misfehien van Grienten , Grientenijen , als zijnde eene vereeniging van Havezaten of Landen, binnen den omtrek van zekere Grien- ten gelegen , afkomftig , en welke Grienten zoo veel zijn als Hagen en Kreupelbosch, of Grientrijzen , aan de Rivieren gelegen. In Holland is zulk een vereeniging van Ha- vezaten , Heemraadfchappen , Heerlijkheden , Riddermatig en Leenroerig; maar vooral tnet betrekking tot bijzondere Landen of Bruikerr Havezaten, thans genaamd Bruikers , Boe- renbruikers , als Landen die den Boer ge- bruikt tot aanfokking van Vee , zoo ook Huismans - of Boerenwoning , Boerderij ,

Mer gentalen; hooger op, naar het Sticht en Gelderland , Boerenhoeve of Hof , Hei -

HET

JtUNDVEE.

X. Afd. b Hoofdft.

44 NATUURLIJKE HISTORIE

hof, Moeshof enz. en om dat daar veel Boomooft valt, ook Bogert, Boomgaard . Nog zijn er hier en daar benamingen van Manfen , ' Manfenhoef , dat zoo veel bete- kent, als Mergen , Morgen , Bunder Lands 7 waar van ook Bunderhoeye of gemeten , een Hoeven van veel bunderen Lands, zulk een Manfe of Manfe -Hof, wierd oudstijds berekend op 20 Jugera of Akkers , welkeelk zoo lang en groot waren , als twee Osfcn op een dag konden beploegen, zoo dat dan tot het beploegen van eene Manfe, op eenen dag, 40 Osfen behoorden, waar uit men kan nagaan, dat de Bezitter van Hechts eene Manfe, al een vrij gegoede Havezaat was, hetwelk op onze Roede en Bunderen of ge- meten Lands beraamt, ook al aanzienlijke Morgentalen zoude opleveren. Uit deze oor- zaken ook nog eigenlijk een Veehoeder of Landman, in het Fransch Burgert genaamd , want het woord Boer, dat wij al te veel met zeker foort van verachting bezigen, was bij de Latijnen in hoogachting , en onder verfcheiden namen bekend, als Ru ficus , dat is Boer, Bouwer, bij de Duitfchers eir genlijk Bouwman , Boerman , Colonus , Land- man , Bouwboer, Agricola , Landbouwer, Akkerman , welken naam de eerlte en edelfte Romeinen zich een eere rekende : voorts Villanus , dat juist tot ons betoogde be- hoort, omdat Villa , eene Hoeve, Hoffte- de, Boerewoning, Landhuis en Pachthoeve, ook Suhflantiva , dat is eigenbeftaande Land- hoeve beteekende , volftrekt ons gezegde ftaaft, en op onze Boerenftand betrekkelijk is,

van HOLLAND. 45

Dan waartoe dienen , zal veelligt iemand h^t vragen , alle deze naatnsoorzaken ? en vooral RUNÜVEE* zullen de hedendaagfche Vitters der oude 1. Afd. Vaderlandfche kundigheden , die uitvoerige l* Hoofdft» Werken verachten ; vooral zullen dezen, herhaal ik , wel wat te vitten hebben , waar- om doch , zullen zij vragen , zoo veel oudheidkundigen omttag? Waartoe dienen de Bijbelhittorien der Aartsvaderen , de oud- tte der Veehoeders? Wat raakt ons in deze verlichte Eeuw, wie onze eertte Landbewo- ners , Land - en Havezaten waren ? Welk be- lang hebben wij bij het verreizen van Rund* vee, en vervelende uitbreidingen van oude verhalen?

Komt hier , gij voórbarigen en onkundigen ! ik zal u allen uit mijneover wegingen en duchti- ge bewijzen antwoorden; ik zal u fchaamrood doen blozen over den geringen eerbied , die gij in deze dagen overig hebt voor den groottten , den dierbaarden zegen, die Gods Voorzie- nigheid in den Veehandel dezer Landen aan onze Voorvaderen gefchonken heeft! Kort- om , ik zal , kan ik van ulieden Hechts een oogenblik toel uittering bekomen , aantoo- nen, dat en Natuur en ijver, door Gods zegen, dit Land, dit Holland , wat zeg ik? alle de Nederlanden , ja nog meer, gansch Dliitschland , door de vermenigvuldiging van Vee - en Akkerbouw heeft groot ge- maakt, eer nog de goud- en zilver -aderen en Koopvaardij bij hun bekend waren, ik ga over tot bewijs.

Uit het betoogde betreffende de overbrenging t,e^gei

der over de

BET

MJNDVEK.

'i. Afd.

I. Hoofdft.

Veeteelt in ons Ge- west.

46 NATUURLIJKE HISTORIE

I

der Vee - en Lonübouw door de Oosterfchc Volkeren in Duitschland , vertrouwen wij be- wezen te hebben , dat de rijkdommen van Have en Vee aan alle emigrerende , verreizende , va* gebunderende en zwervende Volkeren der» zelver onderhoud en natuurlijk bellaan ver- fchaften; en waarin, vraag ik in het voor- bijgaan , is de bevolking van nieuw ontdekte Landen of Colonien anders gelegen, dan in de bevolking tevens met Have en Vee te verfterkcn ? Doch om dat wij geene verdere hiftoriële kennis van den oorfpronkelijken Veehandel in Duitschland , en gevolgelijk ook in Neder - Duitschland , hadden, dan die of uit den Bijbel of uit de gefchiede- nisfen der Oosterfche Volkeren kunnen be- redeneerd worden ; zoo blijft voor ons ten duchtigen bewijze niets overig dan het ge- tuigenis van zulke Volkeren , die ervaren in het aanteekenen van zeden en gewoontens, aan ons hunne pergamenten en boekftaven hebben overgelaten. Onder dezen worden met alle regc als de geloofwaardigfte met eerbied erkent de meergemelde cajus ju- lIüs caesar, die met eigen oogen alles ge- zien , alles naar waarheid en trouw dermate heeft opgemerkt en aangeteekend , dat mar- CUS TULLIUS CICERO en AULUS HIRTIUS

pansa eenparig getuigen, dat aan deszelfs aanteekeningen door geen Hifloriefch rijver, hij ware een verbeterende, vermeerderende, of berispende, nimmer eene jota van de waar- heid en getrouwheid der zaken konde toe of afgedaan worden. Deze julius caesar

was

van HOLLAND.

47

was dan het gene voltaire van den groo- ten FREDRiK, Koning van P ruis f en , zeide:

11 voit tout par fes jeux £? fait fout par lui - me.

dat is: hij zag alles met zijn eigen oo gen , en verrigtte alles door zich zelven .

Bij deze verhalen van caesar voegen wij nog eens corneliüs tacitus , Befchrijving van de Zeden van oud Duitschland , een doorluchtig Romeinsch Hiftoriefchrijver , van wiens trouwe en bondigheid alle geleerden eenparig getuigen, en waar van vondel te regc zegt :

Geen koper beeldt hem uit, zoo levende als zijn daden , Met wereldwijs geftarnt van fpreuken rijk geladen *

En Regelen van Staatè - welfprekendheid gepropt. Met wijsheid herelijk , en bondig en beknopt.

Het is daarom dat wij , nazaten der Batavie- ren , aan dezen tacitus en julius caesar on- ze dankbaarheid verfchuldigd zijn, omtrent air het gene wij nog nader met zekerheid van den voortgang en de aankweeking van Vee- en Landbouw in dit Gewest weten. Waarom ook den voortreffelijken vennekool te regc zegt, dat wij zonder caesar en tacitus weinig van onze oorfpronkelijke Landza ten weten zouden ; wij hebben nog wel ken- nis aan de Reizen van antoninus , aan strabo , vooral ook aan plinius , ptolo» meus , ortelius en andere Geographen , doch derzelver befchrijvingen van den waren toeftand van oud Opper - en Neder -Duitsch- land

HET

rundvee;

I. Afd.

I. Hoofdft.

48 NATUURLIJKE HISTORIE

«ET land zijn zeer ingewikkeld , en niet zel- kündvee. ^en veriierd , of verdicht. Hierom hou- I. Afd. den wij ons aan het gene wij met ze- L M®ofdft, kerheid hebben kunnen weten : wij hebben ons derhalve gehouden aan die vermaarde en waarachtige getuigenisfen Voorgemeld, en wijzen daarenboven den Nederlandfchert Lezer naar de voortreffelijke vertalingen van vennekool en p. c. hooft , echter met voorrang aan den eerstgdnoemden , als wiens aanteekeningen en juistheid van vertaling iiooFT verre overtreffen , fchoon hoof^t hoofdzwieriger was; zoo dat wij geenzins aarzelen óm te zeggen , dat , zoo venne- kool (anders fenacolius) zoo wel Bur- gemeester van dmfterdam was geweest * cn een’ Hendrik de groote gefchreven had , als dat hij Schoolmeester te Maasfluis was, hij verre in juistheid der zaken den palm zoude geftreken hebben. Dit in het voor- bijgaan.

Ter zake: beide opgenoemde, zoo oor* fpronkelijke als vertalende, ja zelfs' de twij- felachtige Schrijvers, vermelden algemeen, dat bij de Duitfehen , uitdrukkelijk de Ne - derduitfche , de Overrijnfche , eindelijk bijzonder bij de Batavieren , Frifiabonen , Lrierfche , Drentfche en andere Volkeren, eigenlijk Vrijdommen , en zoo als wij be- toogd hebben , Havezctten of Landhoeven geene andere rijkdommen , bezittingen of eigendommen waren , dan hun Have en Vee, hetwelk uitdrukkelijk door caesar en ta- ciTüs gezegd wordt, als zij melden: deze

Vol- -

van HOLLAND. 49

Volkeren hebben geen kennis aan gouden of zilveren munte , noch zilveren of RUNDVEB‘ den vaten, ten ware aan eenige' oude Ser- l Afd. raters of Bigaters , die bij haar door de h HoofdlU oorlogen met ons bekend zijn geworden ; (hetwelk in onze Natuurlijke Hiflorie van Holland alrede uitvoerig befchreven is* met afbeeldingen dezer Munten*) Wij- ders zij betalen elkander met Vee , of woordelijk, Koeijen , Schapen , Geiten *

Paarden , Vee ( Pecora ) ,• zij geven hutme hinderen ten Huwelijk een Paard, Jok- os* fen en Vee ; zij geven aan hunne Pries* teren en Prinfen een iegelijk naar zijne bezitting , gefchenken van hunne have , in dier voege , bij hunne Prinfen en Oud ften wederkeerlglijk den rijkdom van elk Vrijdom vertrouwd wordt . v

Daarenboven melden de opgenoemde Aanmer- Schrijvers, dat hunne verkiezing en rijkdom ove* van Vee niet zoo zeer belfond in uitge- lezenheid noch 'fchoonheid van Vee, als den. wel in de menigte ; en geen wonder! want daar dit Volk zelve in menigte voortteelde* zoo volgde noodwendig ook de menigte van Vee tot onderhoud. Veeg hier bij, dat zij de Vellen , de Huiden en de Wolle van hec Vee tot hunne kleebing noodig hadden, ge- lijk zulks al mede getuigd wordt , namelijk * dat zij meest allen kleederen droegen van Beestenvellen , en ter ook hunne bedden van maakten ; dat zij wijders kunftiglijk de Vellen der Bieren wisten aan een te hech*

D ten

50 NATUURLIJKE HISTORIE

rtfT ten en te fchakeeren ; eindelijk , dat zij fcoMDvEB. z»cfo f'childcn en wapenrokken van Dieren I. Afd. bereiden , en op hunne hoofden de horenen i. Hoofdft. en bekkeneelen der Dieren droegen ah helmetten , hetwelk een vreesfelijk aanzien gaf (*). Tacitus meldt zelfs van gewel- dige Dieren uit de Noordzee, wiens vellen zij bezigden tot kleeding; welke Dieren eenigen voor Zeerobben houden , doch verkeerdelijk , nademaal er althans heden hier zoo nabij geene Robben , maar wel Zeehonden ( Phocaena ) bekend zijn , welke Dieren zelfs aan de Zeeuwfche en Vlaamfche kusten nog vrij menigvuldig zijn ; en het is opmerkelijk , het geen weinige onzer hedendaagfche Na- tuurkenners opmerken, dat nog heden jaar- lijks de Embders en eenige Groninger Frie - zen ter Zeehonden vangst naar de Vlaamfche kust uitvaren, gelijk als ook nog zeer vele Friefche en Embder Schippers of Boots- lieden Kaaijakken of Schansloopers van Zee- hondenvellen, en meest allen bonte mutfen van Schapenvellen dragen ; zoo kenbaar zelfs, dat deze Volken, in dit habijt, in de Landkaarten afgebeeld zijn bij de Overijs - felfchen en hooge Gelderfchen , CUefsland en Munfler; en het is als nog niet zeld- zaam , den Boer en Boerenknegt met een wambuis van een bereide Schapenvacht te

vin-

(• ) Zie Nat. II i flor ie van Holland III. D. de af- beelding op bl. 45 5.

van HOLLAND. 51

vinden ; dit kunnen de liefhebbers der Schil- HET derkunst overtuigelijk nagaan in de Schil *UNDV*t# derdukken der Kunstenaren onzer vorige 1. Afd. Eeuw; bij voorbeeld, in die van nicolaas I.Hoofdü, berghem , die meest Overijsfelfche Land- fchappen en Vee fchilderde, ziet men altijd de Herders en Koeweiders met een Scha- penvachten-wambuis gekleed, de Vrouwen met korte rokken en keurzen. In de Ta- fereelen van van de velden, en vooral in die van paulus potter, die meest Hol- landfche Landfchappen fchilderden, vertoon- den zij den Boer in grove pijen en netter kleeding, en de Vrouwen met langer rok- ken; uit welke vergelijking het dan in ’t ge- heel niet ongerijmd is , te (lellen , dat in de eerstgenoemde Landen als nog het over- blijffel der gewoonten van die kleedij der eerde bevolkers te vinden is. Ik voeg hier een fterker bewiisbij, te weten, dat in Over ijs* fel , in Drenthe , en daar, waar Gelderland aan Cleefsland grenst , als nog de onderlinge betalingen in ruiling van Vee of derzelver voortbrengfelen , mitsgaders de vruchten van den Akkerbouw , gefchieden ; zoo dat de geen die veel Vee heeft , en Boter en Kaas maakt , deze gaven van zijnen handel ver- ruilt tegen Koorn, Haver, Gerst en Boom- vruchten, die eenen anderen voortteelt, zelfs vaQ y1®*. tot den Bakker en Molenaar worden aldus betaald; men vindt daarom in die dreken ook het geld zoo derk niet in handen als in Holland en de Kooplieden der andere

D st Pro-

5* natuurlijke historie

Frovintien. Het zonde zekerlijk een rijk RUNDVEE Amflerdamsch of Rotter damsch Koopman, L Afd. of ook een met Zeeuwfche Rijksdaalders b Hoofdft. gefpekte Zeeuw , gewoon ter Koopbeurze te treden, en in vergulde koetfen, omringd van Livreibedienden , te rijden ; die door Kantoorknegts , Makelaars , Beunhazen , Kasfiers , Slepers, Pakkers, Convooiloo- pers, met de hoed in de hand, zich eer- biedig buigende, dagelijks hem ziet eerbie- digen; — het zoude, zeg ik, zoodanigen vreemd voorkomen , als hij bij de vermo- gendftenenaanzienelijkften in fommige Steden of Vrijdommen der opgemelde Landen kwam , en aftrad voor twee groote Staldeuren , en in plaats van een marmeren Voorportaal eenen Dorschvloer * een Paarden - en Koeijenflal vondt ; als de Huisvrouw van een Burge- meester in een bruin ferge jak hem welkom heette, terwijl zij met den ontblooten arm Boter kneedt ; als hij de fiere, bevallige en welgemaakte Dochter, een’ helder gefchuur- den koperen Melkkan op het hoofd dragen- de, zag binnen treden; als hij den Burge- meester, Schepen , Ouderling, of vermogend- ften der Sfede, onder den hooivork zag liaan, en als het noen is aan eene en dezelfde tafel met zijne knegts eeten , eerbiedig bidden en God loven; zeker, dit zoude zulk eenen een wonder zijn, en was het eene nieuwmodi- fche vrijheid of zedeleerdrijver , hij zou moeten uitroepen : hier woont befchaafde Vrijheid, Gelijkheid en eerbiedige Gods- dienst ! Indien ik met eigen oogen , ei- gen

van HOLLAND. 53

HET

gen gevoel , en zelfs meer dan loome drift voor Vrijheid, deze dingen niet had opge- RUNDVE^ merkt , ik zoude het hier aldus niet te berde 1. Afd.

brengen.

I. Hoofdft,

Dus, zoo beredeneerd als het ons moge- Natuur- lijk was, de voortfokking en overtochten lijke aan- van het Rundvee in onze Gewesten , be fokklӤ

...... 1 . van h<?t

toogd hebbende , is er tevens met de verrei- Vee> zing of emigratie onzer eerfte Landbewo- ners, niettemin eene verhuizing der Runde- ren, die uit de natuur dezer Dieren zelve oorfpronkelijk is, zonder dat het menfche- Jiik vernuft hier in eenig deel heeft. Het is den Natuurkundigen, en vooral de Reizi- gers, in allerlei Gewesten der Wereld, be- kend , dat zij in alle door Menfchen onbe* woonde en onbekende Landen, eene natuur- lijke zamenleving en verhuizing van allerleie Dieren erkennen : dus weet men , hoe de Trekvogelen, velerlei Visfchen , ja Infek- ten, op gezette tijden, met geheele benden, van het eene Gewest naar het andere verhui- zen , en alzulke Gewesten opfpooren , waar zij hun voedfel, naar hunnen aard en hunne natuur , best kunnen vinden, als bij voorbeeld, on-» der de Vogelen: de Oije vaars, de Zwalu- wen , de Ganzen , Kraanvogels , Vinken ,

Sneppen enz. Onder de Visfchen: de Ca- beljaauwen, Zalmen, Baarzen, en vooral de Haringen, die allen bij fcholen verhuizen.

Onder de Infekten , de Bijen , de Sprinkha* nen, zwarte Vliegen en ontelbare andere Gedachten. Maar onder de viervoetige Die- ren zijn er even zoo vele doorflaande blijr D 3 ken*

54 NATUURLIJKE HISTORIE

*ST ken , onder de Muizen , de Konijnen , en RUNDVEE. j|^eest alle graan- en vruchteetende Dieren, I. Afd. die bij troepen verhuizen , om hun voedfel I. Hoofdft. te zoeken ; doch onder geene viervoetige Dieren heeft er eene zoo maatfchappelij- ke attroepering, zamenfcholing bij hopen, plaats, 4an onder het herkauwend Vee, zoo Samenle-dat men den naam van gr ex , greges , dat

Runderen *s : h°°P 9 bij hopen grazen , bijzonder ook op het Rundvee, Schapen, Geiten enz. toe- past. Immers ovidius ondericheid dit dui- delijk dus: mille greges illi, totidemque pars altera per herbas pascebant: dat is in deze zin: duizend hopen (namelijk

groot vee ) met nog andere gedeelten , wei den in de kruiden of het gras . Zoo ook TiBüLLüs en douza, pro grege ferre da - pum , dat is: ruimfehoots , bereid dit voed* zei ( den groenen disch N voor de Kudde , het Vee . Immers vindt men in allerleie onbe- woonde Landen , de Hartebeesten in de Bos- fchen in troepen bij elkander: de Schapen, Geiten en Bokken vergezellen insgelijks al- toos elkander, ook de Koebeesten, wilde Stieren en wilde Paarden, vindt men in benden bij een , daar men integendeel de ver- fcheurende Dieren, als Leeuwen, Tijgers, Wolven , Vosfen en Honden , meest altoos af- zonderlijk, ja elkander verfcheurende vindt, hetwelk men , als men het bedaard overweegt , befchouwen moet als een blijk van de wijs- heid des Scheppers, om juist door die ge- zelligheid der herkauwende Dieren , als eene eendragtige magt en kracht tegens hun na- tuur»-

van HOLLAND. 27

tuurlijke vijanden , de verfcheurende Die- HFT ren , te Hellen , tegens welken anders , wanneer RUNDVEï^ deze ook in gelijke getallen vereenigd waren, i- Afd. zij niet beltand zouden zijn ; het is dus over 1 iloofdi** bekend, dat wanneer de wilde Paarden en hunne Veulens , door Wolven, Leeuwen of Tijgers worden aangerand, dat zij zich dan met de koppen bijeen Hellen, hunne Veulens in het midden plaatfen , en met de achterhoe- ven achteruit flaande, zich verdedigen. De Hartebeesten , en vooral de Koeijen , loopen dom en driest, met ganfche koppels en de hoornen vooruit, tegens hunne vijanden aan; en het is juist daarom , dat zij in de wilder- nisfen altoos in groote troepen bijeen fcho- lende, ook aldus van het eene oord naar het andere trekken.

Deze optogten nu, verplaatfen dan ook die Natuur- Dieren van het eene Gewest naar het andere , ^gteen°p" en gevolgelijk zijn er ook in onze Gewesten natuurlijk zulk een foort van wilde Stieren , als in het oude Duitschland , geweest, waar van juLius caesar gewag heeft gemaakt. In latere tijden zijn zulke wilde Koeijen en Stie- ren ook nog in Duitschland bekend ge- weest. Procopius, de Belle Gothorum * maakt gewag van een wilden Stier , die op de jagt, door theodibau), Koning van Mets en Oostenrijk , die in het jaar 548 leefde, vervolgt, een zwaren boomtak in zijn woede brak* die op het hoofd des Ko- nings vallende, hem het leven kostte. In de Bosfchen van Bourgonje zijn ook wilde Bul- len bekend geweest, die zij tam gemaakt

D 4 heb-

5 5 NATUURLIJKE HISTORIE

HET hebbende, in overvloed voortfokten, zoo dat rundvee. zjj ujt wee}^e hunne hoofdharen en lig- I. Afd. chamen met boter fmeerden. Nu nog worden I‘ Hoüfdft. ^ij jn jHong,7rijen en elders in de aangren- zende Landen gevonden en gevangen. In korte woorden heeft j. jonston, al wat de Ouden omtrend de wilde Koeijen gezegd hebben, verklaard, het zij onder de naam van Urus , dat van het Duitsch woord ur , dat is: wild, oorfpronkelijk is, of van Bi * Jon , mede van oud Duitfchen oorlprong, of dat er ook de Bonafus onder begrepen word, als zijnde, naar het hedendaagsch gevoelen , hetzelfde Dier, doch van Gewest verfchil- lend, van alle welke bij denzelfden Autheur matig goede Afbeeldingen gevonden worden , en in welk werk hij over de wilde Koeijen dus 1 fpreekt : Reperitur in Sylva Hyrcinia Po - dolia , Samogitia , Mazovia & Uungaria , dat is : zij worden gevonden in het Hircijn ceJVoud , nu nog het zwarte JVoud , daar zij ook heden nog zijn, in Padolien , nu Groot Rusland , in Samogetien , nu Klein Azien , aan Hongarijen grenzende, Mazo- via en Hongarijen , alle Gewesten die on- ' derling aan Duitschland grenzen , en gevolge- lijk ook de Gewesten zijn der wilde Koeijen* die door den tijd tam gemaakt, aan die in Bataviën nog iets van hun ras overlaten , in welk opzigt ook jonston er bijvoege: Ad- fuefcere ad Homines & Manfue fieri , m parvulum quidem excepti posfunt , dat is: eenige weinige uitgezonderd , kunnen zij tam gemaakt worden , en aan, den Mensch gewennen; dus is er ook geen twijfel over.

VAN HOL L A N D. 57

of onze Koeijen zijn ook gedeeltelijk af- rammelingen van die wilde Koeijen , zelfs zoo, dat fommige onzer Stieren en Koeijen, iets van derzelver gedaante hebben , hetwelk uit de vergelijking van onzen afgebeelden Stier op de , in dit ftuk gevoegde , Geflachtplaat nagenoeg is overeen te brengen ; het on- derfcheid is alleen daar in gelegen, dat de wilde Koeijen op de nek zwaarder hoog gekrul- de manen (juba') hebben, die tot op de kos- fem nederhangen; voorts op den kruin tus- fchen de hoornen, tot op de ftar , insgelijks zware lokken, tot over de groote zwarte oogen , wreed van opzigt , zoo dat de oogen tegen het oogwit fteik uitpuilen , de muil breed gerimpeld, zwarte groote neusgaten, voorts aan de kin een vrij groote baard , voor hec overige niet hoog van pooten, echter de voorpooten hooger , zoo dat het Dier in zijn voordel geweldige kracht draagt, fchoon zij de kop altoos duikende en als ftootende dra» gen ; gelijk ik dan ook eene afbeelding , op Plaat i , mededeel van zulk een wilden Stier , die men toen den Woud - Stier noemde, als zijnde in het zwarte JV011& gevangen. Deze Stier is voor eenige ja- ren hier te Lande te zien geweest, en ook is dergelijke door riddinger, die alle Jagtdie* ren van het tegenwoordig Duitschland in Plaat heeft gebragt, zeer fraai afgebeeld. ïn hoe verre nu zulke wilde Stieren en Koeijen bij troepen ( gregatim ) vereenigd omzwerven , is- gedeeltelijk gemeld , en komen wijders de nieuwe Reisbefchrijvers met de ou- de , daarin , overeen. Het geen dit ten aanzien

D 5 van

HET

RUNDVEE.

I Afd. I, Hoofdft.

HET

RUNDVEE.

I. Afd.

I. Hoofdft.

58 NATUURLIJKE HISTORIE

van ons Land ophelderen kan , is dat de oude Duitfchers , en gevolgelijk ook de Nederduits fctiers en Bataven , zoodanige wilde Koeijen of Woud-Stieren , behalven dat zij die Dieren op de jagt nedervelden , ook door list opvingen en tam maakten ; hetwelk zij op de volgende wijze deden: zij fpoorden in de Bosfchen en de daar tusfchen liggende Beemden of Valeijen het gewone ritfpoor der wilde Koeijen op. het geen zij , zoo als nog heden alle Jagers doen , aan den indruk der pooten in de aar- de , ligtelijk ontdekten , en daar de Koeijen van nature geneigd zijn om tegen boomen, paalwerk of muraadje met de huid te fchu- ren, of, zoo men zegt, te fchurken, als zij jeukerig zijn , of van de infekten gekweld, rappig ©f fchurftagrig worden , en de natuur haar geene genagelde vingeren om zich te kunnen klaauwen en krabben, gegeven heeft, zoo verhelpen zij dat gemis door het fchu- ren en fchurken van de huid tegen de boom- (lammen, zoo als onze Boeren daarom in hunne weiden overal fchurkpalen zetten, waar van in het vervolg nader. Daar nu de hoornen, waar aan die wilde Koeijen zich fchuurden, kenbaar genoeg waren aan de Ja- gers , zoo groeven zij aan de eene zijde die- pe kuilen, zoo diep, dat er eene Koe in vallende , niet uit konde worstelen , daar na zaagden zij zulke boomftammen zoo verre aan den wortel door, dat de boomftammen even konden blijven (laan , maar ook op de minste fchuring of aanftoting , braken en nederftortte, wanneer dan een wilde Koe of Stier naar

g*

van HOLLAND. 59

gewoonte zich tegen zulk een halfgezaagde boom met kracht aanfchuurde , brak de boom en ftortte met de Koe in den gegra- ven kuil , die dan nog met zijne takken en bijftaand kreupelbosch , de Koe belemmer- de , behalven nog de takken die listig in den kuil gevlochten waren ; de Koe aldus belem- merd en onweerbaar, wierd dan met ftrik- ken, touwen en ketenen dermate gekluis- terd, dat hij niet fchaden kon , en alzoo gevangen bleef, tot dat zij gekalfd had, en allengs gedweeër en vervolgens geheel tam gemaakt wierd. Anderen groeven kuilen in bet open veld, en joegen dan de wilde Stie- ren, door het gebrom van trommen en het geweld van Honden , die daar van den naam van Bulhonden kregen, tot in zulke gekuil- de hinderlagen. Deze manier van wilde Koeijen te vangen, die bij de oude Duit- fchers plaats had , kan men in de Afbeeldin- gen van joNSTON zien. Wijders getuigt dit ook de meergemelde julius caesar , die deze wijze van wilde Koeijen te jagen en te van- gen, uitdrukkelijk befchreven, doch moge- lijk zich vergist heeft, door dit aan de ftijf- te der pooten , en het ftaande flapen tegen een boom , toe te fchrijven, waar uit dan ook een zeker verfchil onder de Natuurkenners is , of de bedoelde wilde Koeijen , door hem befchreven, niet wel voor een Rhenoster of Eland of ook de zwager Woud Ezel is te houden , dat ik voor mij niet geloof, maar hoe dit ook zij , zeker is het , dat nog heden ten dage , de Duitfche Jagers in de groote Bos-

fchen %

HET

RUNDVEE.

I. Afd.

I. Hoofdft.

HET

RUNDVEE*

I. Afd.

I. hoofdft.

6o NATUURLIJKE HISTORIE

. 1

fchen, de wilde Koeijen, Zwijnen, Harte- beesten , Wolven , Vosfen en dergelijke woeste Dieren , in hinderlagen van diepge- graven . met hoornen en kreupelbosch be- dekte kuilen , vangen , waar van zelfs ai van ouds uitvoerige Befchr ij vingen en Afbeel- dingen, in de Prenten van a tempeest te vilden zijn , bijzonder ook in zeker oud Jagt- boek , dat ik bezit , tot b'rancfurt gedrukt AQ. 1592. met privilegie van den Roomsch Keizer , en opgedragen aan den Grave van JSasfau Sarbruck.

Dit in opmerking genomen , zoo is het genoeg bewezen, dat ook onze Voorza- ten zoo wel van het aan dit Land natuur- eigen tamgemaakt Vee , als dat gene , hetwelk zij met zich overbragten , het tegenwoor- dig gedacht der Koeijen aan ons Land als Nationaal hebben nagelaten. Dan, eer ik van deze zonderlinge wijze van Koeijen te vangen en tam te maken, afflap, moet men echter niet uit het oog verliezen , dat deze Dieren natuurlijk , alfchoon zij niet tam gemaakt zijn, evenwel onder elkander een foort van gemeenzame zamenfcholing hebben; hetwelk wij, met het geen onze Voorzaten in later eeuwen in de Oost - en West -Indien ontdekt hebben, volkomen kun- nen ophelderen. Immers alle nieuwe Reis- befchrijvers , die ons de ontdekkingen op de Kaap de Goede Hoop , die van de West - Indïen , inzonderheid van Amerika mede. deelen , komen daarin overeen , dat zij al- daar gevonden hebben geheele koppels Koei- jen, Stieren, Buffels, die alle jaren zeker

foort

van HOLLAND. 6t

foort van optogt namen van den eenen fïreek het naar den anderen. De Franfche Zendelin RUNDVE** gén in ,de JHis/isfipi , in de Buono Ayros i. Afd, of de gezonde Lucht fir eek , de Honduras Hoofdft. en elders verhalen , dat de Koéijen in die ftreken , tegen den tijd dat zij Kalven moe- ten, zich bij troepen afzonderen naar afge- legen oorden, aldaar hun Kalven werpen, en zoo lang vertoeven , tot de Kalveren in Haat zijn op zich zelven re grazen ; dat daar na die Koeijen bij menigte verhuizende v op dien verhuistijd door de Amerikanen wor- den opgefpoord en gedood ; latende de Kalveren, die op haar beurt ook weer voort- telen , gerust aanfokken , tot dat deze op haar verhuistijd insgelijks worden gejaagd en gedood.

Hoe deze oprogten der wilde Koeijen ge- fchieden , wordt zeer naauwkeurig verhaald door de Franfche Misfionarisfen l. p. hen- nepin en de la borde r in hunne Reisbe- fchrijvingen van een groot gedeelte van Amerika , de Caraïbes en Antillifche Ei- landen , bij den Botkverkooper van der aa te Leyden in 8vo. 1704 in het licht ge- geven : zij melden onder anderen , dat de Koeijen jaarlijks , na, het verloop der fai- foenen , het zij noord - of zuidwaarts trek- ken , of ook oost - of westwaarts , na dat het climaat hen gunitig is : dat deze optog- ten in eene groote menigte en regelmatigen trein gefchieden: alle achter den anderen, de Stieren en jarige Koeijen vooraan , de Pink - Vaarzen en Kalveren in het midden , de

Vaar*

6 2 NATUURLIJKE HISTORIE

HET

HUNDVEE.

I. Aft\ I. Hoofdft.

Over- brenging op ons Land.

Vaarzen achteraan, en zoo vervolgens, in diervoege en in zulk eene menigte , dat vol- gens het getuigenis dezer Reizigers , er dik- wijls eene trein is, die meer dan een mijl gaans beflaat ; waaruit zij dan op goeden grond de iterke vermenigvuldiging, en het zoo bekend fterk vertier van Huiden van deze Runderen bewijzen. Zij melden wij- ders , dat de Wilden van Amerika dezen aard der Runderen wel kennende , ook zor- gen , dat zij dezelven nooit geheel uitroeijen , maar meestal dezulken dooden en jagen , die of gekwetst, verminkt, of een zekeren ou- derdom bereikt hebben ; en zoo veel Melk- vee tam maken en zoo vele Kalveren Aag- ten, als zij benoodigd hebben tot het on- derhoud van hun en hunne huisgezinnen.

Laat ons nu , geachte Lezers ! dit natuur- verhaal eens overbrengen op de eerde be- woners dezer Landen, Hier ontmoeten wij , volgens de reeds gemelde echtfte befcheiden der oudheid, de Katten , de Batten , de ïrifiabonen , ook de Brittonen , en meer anderen , boven vermeld; deze allen wierden in die eerde tijden door de befchaafder Ro- meinen , als woeste wilde Menfchen , ( Barba» ren ) aangemerkt , die , even als heden de Ame- rikanen , van niets leefden , dan van de voort- brengfels der Landen, door welken zij zwer- vende , vagabmderende ) waren ; maar wel inzonderheid van de jagt op wilde Koeijen en Stieren , van welker huiden zij kleederen en wapenrustingen maakten , of ook van visch en gevogelte ieefden , zoo als wij dit breeder in , onze

van HOLLAND. 63

onze Natuurlijke Hijlorie van Holland HET gemeld, en hier boven verhandeld hebben. RÜNDVEE'

Als wij nu volgens den loop der Natuur 1, Afd. redeneren , dan blijft er onzes bedunkens *• Hoofdft. geene de minfte twijfeling over, om niet te mogen vastzeilen, dat zoo wel de natuur- lijke eigenfchappen van het Rundvee , als de natuurlijke eigenfchappen van den Mensch, ik zal hier eens ftoutelijk zeggen, de reg- ten van het Rundvee en die van den Mensch , ja ook van andere Dieren , hebben zamen- gewerkt, om onder dat wijs en voorzienig Albeftuur van eenen onnafpeurlijken Schep- per ook dit ons Gewest te zegenen, gelijk als de Aartsvaderen en het zwervend Israël gezegend geweest zijn , en eindelijk door den tijd befchaafder geworden zijnde, zulk een luifterrijk voorbeeld van kunde en rijk- dom in Have en Vee heeft voortgebragt , dat niet alleen alle oude Natuurkundigen, maar ook heden de nieuwere getuigen, dat gansch Europa , Azia , Afrika en Ame- rika den Hollandfchen , en vooral ook den Friefchen Veehandel met bewondering eer- biedigen.

Ten aanzien van den natuurlijken aard der Koeijen , om koppelswijze bijeen te fcholen , behoeft men flechts in onze Vaderlandfche Weiden te gaan : men zal in den vrolijken tichtendftond, en bij den ftatelijken avond-*

Hond , wanneer den Boer ter melktogt treedt en op den horen toet, of de Melkmeid het Vee aandrijft , alle de Koeijen , den eenen na den anderen, zien volgen, om van Melk

om*

\

64 NATUURLIJKE HISTORIE

1*ET ontlast te worden. Fen honderd of meer- v 'der getal Osfen of Koeijen voortgedreveft I. Afd. wordende, zorgt de drijver* om er één of I. Hoofd ft twee vooraf te geleiden , en ftraks volgen Zij allen : dit bewijst den aard dezer Die- ren. Maar iets dat ik bevorens niet ligt zoude hebben geloofd , is , dat ik , Haan- de den oorlog in A°. 1795 , met eigen oogen gezien heb een drift van bij de honderd jonge Stieren, die naar het Leger gevoerd wierden , en die zoo gedwee een ouden voortgedreven Stier volgden* als an- ders een koppel Osfen en Koeijen: dit ge* zigt verbaasde mij, te meer, daar men an- ders , en met reden , hier te Lande de Stie* ren meest afzonderlijk houdt*

Ten opzigte van het affcheiden der Kal- ven, het Vetmessen, het Melken, het Slag- ten, het Lederbereiden der Huiden, het Bo« ter en Kaas maken , in één woord , het zich ten nutte maken van het Vee* bewijst de natuur der Menfchen: dit zullen wij bij de hiflorie van het Huishoudelijke nader ver- handelen , hier dient het flechts tot over- brenging van all’ het gene tot dus verre we- gens de Natuurlijke Hiflorie der Koeien, ren aanzien van het verreizen en voortfok- ken in ons Vaderland breedvoerig is voor- gedragen ; en dit zal , hoop en vertrouw ik , overtuigen , dat ik hierin de eer van onze Landzaten der vergetelheid ontrukt heb.

Dan , eer wij van dezen uitflap wederom totv onzen ingeflagen weg, namelijk de voi- tooijing van dit werk* in het fpoor treden,

komt

van HOLLAND. 6$

komt er nog eene bedenking voor , waar het bij wij een oogenblik moeten dildaan ; te RUNDVEB* weten , of, dewijl de natuurlijke voortte- i. Afd. ling van het Vee ook zonder beduur der I. Hoofdft. Menfchen bedaat, en bedaan heeft, en dat den Mensch zelve aan die Natuurwetten verbonden was , gelijk dit uit het voorbeeld der Araerikaanfche Runderen en Menfchen blijkt; of hier uit , om deze natuurlijke reden te beflisfen , niet volgt , dat de verreizende , emigrerende , vagabunderen - de , dat is zwervende Menfchen , zonder eenig met zich voerend Vee of Have, niet natuurlijker wijze , volgens hun inftinkt en gave des vernufts , zich meesters maakten van dat Vee of die Dieren, die zij vonden in vreemde Landen , Gewesten of door Menfchen onbewoonde Woestenijen; en vervolgens zulk woest en ongetemd Vee met er tijd tam maakten tot hun gebruik? Deze denkbeel- den, bevorens ter loops aangedipt, vorde- ren hier eenige opheldering , en kunnen en moeten zeer wel overeen gebragt wordetl met ons vorig verhandelde.

Naardien men zelfs zonder vooronderdel- Iing weet , dat de eerde bewoners dezer Landen , de Katten , Voorouders der Bata- vieren, of Salanders of andere Volkeren, dien als verbannen uit hun Vaderland, en veel van hun Have, Goed en Vee verlaten hebbende, als omzwervers, van den roof en de jagt op Dieren moesten leven, en dienvol- gens geene geregelde optogt noch verreizing of

E me-

/

66 NATUURLIJKE HISTORIE

mr medevoering van Vee hebbende , althans zeer weinig , zij evenwel de kennis , die zij I. Afd. daar van hadden zoo door het natuurlijk ver* I. Hoofdft. nufc ^ als door de opvoeding onder hunne vorige Maagfchappen en onder de Volkeren , waar van zij verbannen en van wier me- dewerking zij door wreede burger -oorlo- gen verdoken waren ; uitoefenden op die Dieren, inzonderheid op dat Vee, hetwelk zij inde Wouden en door Menfchen onbewoonde Landen vonden: in diervoegen, dat zij', ert hunne nazaten na hun, de wilde Runderen, Bokken, Geiten en Schapen opvingen, be- Tam ma- dwongen , tam maakten , en tot geregelde leen van kudden en als ’t ware tot zachter aard her- ^ee* vormden. * Zonder tegenfpraak is het der- halve , dat de eerde Menfchen of Veehoe- ders, die van het Vee leefden , dat zelfde Vee, uit hunnen natuurftaat wild, door be- handeling en vernuft tam gemaakt hebben- de, dit ook alzoo door onze Voorouders ( Aborigines ) verrigt is.

Deze delling oordeelen wij even aanne- melijk, als die der emigratie met hun Vee zelve; en zeker, zoo wij als Natuurkun- digen redeneren mogen en moeten, dan is het bewijs zeker, dat de tam gemaakte Die- ren , vooral de Huisdieren en het Vee zulk een doorflaand kenmerk van een zeker foorc van ontaarting van natuurlijke woestheid door den tijd aannemen: dat zij , zoo door de verandering van behandeling , climaat als voedfel tammer en gedweeër wordende , ook minder ruigharig, minder eenkleurig, maar

van HOLLAND. 67

integendeel gemengder van kleur , haar en het horens worden: dit ziet men in ons heden- RÜNDVË|' daagsch Hoornvee , doorgaans ook in de 1. Afd. Geitenhokken en in fommige Schapen; doch *• Hoofdft. het geen zeldzaam is , niet in de Hartebees- ten , die , fchoon natuurlijk aan Duitsch - land behoorende, echter nooit regt te tem- men zijn. Dat de tamme Duiven , Kenden , Hoenders in alle Landen ontaarden, is be- kend genoeg, en van ouds bekend gevveesc.

Jakob de Aartsvader wist de kunst, om gefpikkelde Schapen voort te doen te- len, door zekere rijzen in de drinkbakken van het klein Vee te leggen , als zij in den bronstijd verhit waren ; de Egyptenaren legden zich toe om witte Koeijen of Stie- ren aan te fokken; de Italianen daarente- gen zwarte. Onze Natie is ook niet onbe- dreven in het aanfokken van allerlei bont. Colümella, zeer geacht onder de ouden, fpreckt hier zoo uitdrukkelijk van , dat ik niet voorbij kan , om hier zijne woorden over te nemen: Pecudes pro regione Coe- lique ftatu habitum Corporis , & ipgenium Antmi , & pili Colorem gerunt , aliae for- mae fant A flati cis , aliae Gallicis , Epi* roticis aliae ; nee tantum diverfitas Pro - yinüarum fed ipfa quoque Italiae parti - bus fuis difcrepat , ( Colum. Lib . 6. C. 2.)

Dat is : het Vee ( eigenlijk herkaauwend Vee } viert züne hartstochten en driften ,

en verandert van ligchaamsgeftalte en kleur ,, van haarvacht , naarmate het luchtgeftel of climaat van het Gewest, waar zij ver-

E 2 blij-

'i

/

(53 NATUURLIJKE HISTORIE

HST blijven: zoo zijn die van Afia van bij- rundvee ^ zondere gedaante , die van Gallien an- i. Afd. ders , die van Epyrus anders ; dat is , l.Hoofdft. verfchillende niet alleen in ondciTcheide- ne Provinciën, maar zelfs in de fmaldee- ,, len van It allen .

In hoe verre dit zeer o vertuigelijk op de Runderen van onze Vaderlandfche Provin- tien kan toegepast worden, lijdt geen twij- fel ; imar om dat dk onderwerp nader en uitvoeriger bij de befch rij ving van het te - genwoordig Ras , gedalte en kleuren der Hollandfche Runderen zal verhandeld wor- den, vergenoege men zich thans met het aan- gehaalde , dat voldoende genoeg is om ons te brengen tot de bepaling van alP het geen over de verreizing , nacuurdaat en voort- fokking van de Runderen tot hier toe be- toogd is, namelijk: dat ons tegenwoordig Rundvee , zoo wel door verreizing , als door verandering van climaat, luchtftreken en Veehoeders , of door toeneming van kun- digheden , door onze Landzaten tot een zo o aanmerkelijk bijzonder ras en ongemeene Schattin- gedalte is hervormd , en tot een grooten

gen van rijkdom is aangefokt; zoo dat buiten de op-

Vee. gemelde rijkdommen , die uit den Veehan- del en de Akkerbouw bij de eerde Landbe-

woners der Wereld voortvloeiden , heden bij ons nog te tellen zijn alle de fchattingen die tot ’s Lands welzijn - in klinkend geld worden opgebragt ; daar zij , te weten de eerde bewoners, dit niet met goud of zil- ver, maar met Vee en de vruchten des Lands

op-

van HOLLAND. 69

opbragten , en zoo aan hunne Prinfen en Hee- «et ren, welke hunne Heircogers, Wapentuurs RUNDVEE' en Befchermers waren, een iegelijk naar zijn 1. Afd. vermogen, Rundvee, klein Vee. Koorn en l- Hoofdil. Veldvruchten , ter handhaving van hunne Vrijdommen gaven , of ter onderfteuning van andere Volkeren , of om tot onderhoud der Hrijdbare mannen te doen dienen ; al hetwelk deze vrije Volkeren , met alle vertrouwen , liefde en bereidwilligheid , zonder eenige murmurering, aan hunne Prinfen en Hoof- den, aan zulke Edelen, Lieven en Getrou- wen ( zoo als naderhand de Eertijtels waren ) onder hun toevertrouwden en opbragten, wier Voorvaderen, en zij zelven, de door- flaandfte blijken van moed en dapperheid voor hun algemeen welzijn gegeven had- den.

Deze giften en gaven in Vee voormeld , Giften waren evenwel , hoe vrijwillig ook, onder- van Vee- gefchikt aan zekere orde en bepaling der rijkdommen van den bezitter, waarvan het getal van Vee of de inkomsten der Akker- bouw bekend was, in diervoege, dat de een Haver gaf in de evenredigheid van zulk een loontrekkende arbeider , die dan ook door den tijd en door naarstigheid , in Haat kwam om zijn Vee en Akker te vermeerderen ; dus was bij haar ook in zwang hetzelve regt der Priesteren, Druïden en Overllen, dat bij de Isra'èliten Tienden genaamd wierd, en hier van hebben nog heden de Tiend -reg- ten , gelijk ook ten behoeve van het gemeene Land, naar het getal van Hoornvee of Paar-

E 3 den ,

?o natuurlijke historie

HET den, het Hoorn- en O orgel d , hun beflaan: rundvee. met die onderfcheid, dat deze Tienden of I. Afd. Lasten niet meer bij ruiling, maar in baren I, Hoofdft. gelde en verpachting bij koop gefchieden, behalven dat, zoo als gemeld is, in Over ijs - fel, Drenthe en elders, de ruiling in Vee en Granen nog plaats heeft , en zeer zeker ook de goede trouw meer plaats moet hebben, als thans wel in Holland , waar een woeke- raar gemakkelijk de ducatonnen in zijn broek- band of lederen gordel kan verbergen , het welk een eenvoudigen Veehoeder zijne Koei- jen. Paarden en Schapen niet doen kan. Wij gaan met ftilzwijgen , ten minsten oogluiken- de, de duchtigïte bewijzen voorbij : wij willen niet fpreken van die vrekke en bloed- zuigende misbruiken, die de Boeren- Schou- ten , Pondgaarders , Advocaten en Procu- reurs, van de rijkdommen der Boeren maken , terwijl ook fommige vrekke Boeren zelve mee de Schouten heulen en veelal zich toeleggen om liever een botervierendeel met befchim- melde Ducatonnen aan hunne erfgenamen na te laten , dan rijkdom in Have en Vee , ten ware zij Landerijen en vaste Goederen bezaten. Onder- tusfehen dragen ’s Lands Wetten en Plakaten nog in deze dagen de kenmerken der vrijdom- men in Have en Vee, mitsgaders dat der Tien- den en Landbezittingen , die in hunne oor- fpronkelijkheid , van den tijd der eerde Bata- vieren, tot onder de Graafelijke , en ontegen- zeglijk nu nog onder de Oudftedes Volks, of de Staten, beftaan (want wat men ook van de overheerfching en Sonvereiniteic der Gra- ven

van HOLLAND. jri

ven mogen zeggen of betwisten, nooit, ten «et zij door ufurpatie , zijn zij meesters geweest RUNDVEE* van het natuurregt der Vrijdommen en Ha- i. Afd. vezaten en derzelver bezitters ) die , fchoon i. Hoofdft. onder andere benaming of gebruik, op eenen hetzelfde Natuurregt uitloopen; gelijk ook op ftraffe des doods, zonder infchikkelijk- heid, naar volkomen bewijs, een Koedief, een Schapendief met den dood geftrafc , ja zelfs die eene fpade gronds van eene fchei- floot, greppel of roede lands, dat een an* der toebehoord, zich toeëigend, voor lijf- Hraffelijk gehouden , en de wet tegen alle zoo- danige overtreders, ten fcherpfle gehandhaafd wordt. De Graven van Holland waren in den mam des Volks , zoo gelTreng op dit regt , en op de vrijheid der minste gemeene Weiden en Vennen, Steden , Koekampen en zelfs op de Bezitting van Hechts ééne Koe ; of één Schaap of Paard , dat de rijkfle Schout of Bailliuw , ja de Adelijkfte Havezaat, er de kop om verloor, zoo hij den armften Boer in dit Huk onderdrukte Zulk een vrijdom en eigen- dom van Hechts ééne Koe te bezitten, en ciie op gemeenen grond te mogen weiden, heeft nog vooral in Overijsfel plaats. In Holland zelve vindt men aan den Duinkant ^n op afgelegene Dorpen , zelfs in de Veenen , meenig Daglooner of Arbeider , die één Koetje bezit , waar van hij zijn huishouden onderhoud:, dit is zijn fchat, zijn rijkdom.

De geestige en fchrandere cats fchetst dit voortreffelijk in de vergelijking van een rijk Edelman, die een Kind verliest, en een Boer, die zijn Koe verliest. Een aller aan te*

E 4 ke*

7* NATUURLIJKE HISTORIE

HET ningswaardig voorbeeld van de handhaving rundvee. yan het regt geiTieicje opzigt, door

I Afd de oude Graven van Holland ; vindt men I.Jioofdft. j*n ’s Lands echte Kronijken aangeteekend van Willem , Graaf van Holland , de derde van dien naam , bijgenaamd de goede , in de teregtflelling van zeker Bailluw van Zuid Holland , A°. 1336. waarvan het authen- tiek verhaal ? uit goudhoeven, hier op ne^ der komt: .

,, In Hendrik Tden Ambacht , in Zuid- Holland , had zeker Landman eene uiter- mate fchoone Koe, van welke hij, zijn wijf, kinderen en zijn geheele huisgezin, ,, dagelijks de kost en voedfel hadden, door ,, den overvloed van melk : De Balliuw van Zuid- Holland had gaarne deze Koe, ,5 doch hij kon die voor geld of andere om Handigheden van den Boer niet beko^ men. Wat doet de Bailluw? hij neemt ,, met geweld de Koe uit de weide en Helt ,, eenen anderen in de plaats, van gelijke ,, haren, (dat is van hetzelve bont, ) de Boer dit merkende en gedwongen om te 5, zwijgen ; begeeft zich in flilte naar den ,, Graaf, te Valencijn , en doet zijn be- klag. De goede Graaf hoort hem ; en dat , ( let wel , ) voor zijn ziekbedde ; hij ontbiedt dadelijk den Schout vaq Dord- recht , met den Bailluw, dat zijn neef was, (en dus misfehien, zoo als men zegt, twee handen op eene buik.) De Graaf hoort hem tegens den Boer, de v Bailluw ontkent het niet , maar zoekt

zijn

van HOLLAND. 73

zijne verfchooning daar in, dat hij met het eene andere Koe betaald had. De Graaft rundvee doet regt, en doet den Bailluw twee hon- 1. Afd. ,, derd goude krooncn aan den Boer bèta* 1 len. Zoo dat dit gefchil met den Boer ,, afgehandeid was. Doch, na dat dit af*

,, gehandeld en de Boer met zijn geld te vrede was, en dit verklaard had, gelijk ook de Bailluw , meenende dat hij ont- Hagen was , insgelijks in het gewijsde be- rustte; zeide de Graaf tegen den Heer Bailluw: Gij hebt nu aan het regt van den Boer voldaan , maar niet aan mij ,

,, die verpligt zijt dezulken mijner Die*

naren te ftraffen , die mijne onderzaten onderdrukken , daar gij als Regt er hen ,, moest befchermen . Hier op deed de

fiere Graaf een Biegtvader komen, en ,, deed den Bailluw biegten , verwees hem 9, ter dood, ende , (zoo Haat er woorde- lijk in de Kronijk, ) die Gr ave toogh zelve dat zweer d tater fcheide , en gaf het den Beul in handen om Juflitie te ,, doen; fit ge daen zijnde , ƒ prak de Gra- 9, ve tot den Schout , neemt nu met u den ,, Bailluw uwen Neve en begraeft hem ,

en wacht u fulx feyt , op dat u der ge lijke niet en gefchiede .

Dit geval is in de Hiftorien dezer Lan- den overvloedig bekend ; en onder den naam van de Zuidhollandfche Koe , bij de Zuid- Hollandfche Boeren gemeen. Zelfs zweeft mij in den geest, dat ik zeker Tooneelfpel gezien heb , getij teld : de Bailluw van Zuid - E 5 Hol -

74 NATUURLIJKE HISTORIE

HET Holland . Eene dergelijke regtvaardige regts*

rundvee pjegjng van karel fe Stoute , in Zeeland , I. Afd. aan zijn Stadhouder, is in het overheerlijk I. Hoofdft. Stuk van p. verhoek, mede over bekend.

Bij ons onderwerp blijvende , zoo be- hoorde dit verhaal , ware het mogelijk , eenen indruk te maken op onze hedendaag- fche Schouten , Bailluwen en Regters , wel- ker fchreeuwende onderdrukkingen , ten He- mel roepen om regt, daar niet alleen deze Bloedzuigers, maar zelfs de rijke Boeren, met hun heulende en het eens zijnde, een naarstig, eerlijk en van weinig Vee of Ei- gendom voorzien zijnde Landman , onmede- dogend dwingen, om zijne beste Koeijen, zijn klaverrijk kampje Lands, zijn voorou- derlijk eigendom, eerst te moeten bezwa. ren , daar na te verruilen of te verkoopen , eindelijk den dijk op te moeten, om te bede- delen, Helaas ! wat zal ik zeggen ? be-

wijzen heb ik in overvloed, duchtige, ech- te bewijzen; dan zij baten niets, en het zoude den Moriaan gewasfchen zijn , als ik dezelven hier ter neder ftelde ; dit echter moest er uit. Het ontbreekt zeker niet aan de goede wetten der Souvereinen of repre- fenterende Graafelijkheid , noch aan een goed Beftuur , blijkens de fcherpe Plaka- ten ; maar het zijn de menigvuldige hinder- palen7, die Bailluwen, Schouten, Advoka- ten, Procureurs en Pondgaarders in den weg leggen , om eenen armen geldeloozen Boer den toegang te beletten tot den Souverein , om ronde en waarachtige aanklacht te kunnen

doen ;

van HOLLAND. 75

doen ; hier bij komt , dat doorgaans de HET Schepenen en Wclbooren Mannen van Vee- RUNDVEK* en Koornrijke Gehuchten en Dorpen, on- 1. Afd. kundig en blind gehouden worden van de L Hoofdft. wetten, door dubbelzinnigheid misleid , of uit vrees voor mijn Heer den Schout of Secretaris , doorgaans , ja en amen zeg- gen op alles wat de Schout voorftelt , of dikwerf , moede van den arbeid , in flaap vallen', als de Advokaten en Procureurs tot vervelens toe pleiten, zoo als de fnaak- fche Dichter van de Puiterveenfche Hel - leveeg , de Boeren Rechters van witte pruimen laat droomen. Deze dingen zijn bij de Landlieden allen evenwel niet onbe- kend, want zij gebruiken het fpreekwoord: die pleit om een Koe , verliest er een toe . Ondertusfchen zijn er wel eens koppige en (lijve Boeren, die, als zij een eerlijk Ad- vokaat aantreffen, en met gepaste eerbied en vrijmoedigheid , zich aan den Souverein , den Hoven en Raden durven adresferen, het den Schouten en Bailluwen al zoo be« naauwd maken, als die van Zuid- Holland , die het met de kop geboet heeft. Doch deze zaken zullen in het vervolg, als wij over den hedendaagfche Vee- en vooral KQeijenhandel en bedrijf, breedvoerig zul- len handelen, wel nader te berde gebragt worden.

Hier zal het nu voegen, dat wij uit de gevolgtrekking van het betoogde , in dit inleidend Hoofdftuk met grond kunnen vast- ftellen :

1. Dat

HET

RUNDVEE,

I. Afd.

J. Hoofdft.

76 NATUURLIJKE HISTORIE

1. Dat in onze Gewesten de rijkdom- men van den oorfpronkelijken Vee- handel , door de verreizende en zwer- vende volkeren zijn overgebragt, bij- zonder door de aframmelingen der Oosterfche Volkeren.

2. Dat zij door die overbrenging van het Vee , hetwelk zij met hun voerden , hetzelve als natuureigen aan dit Land gemaakt hebben , gelijk deze Volkeren zelve natuureigen , dat is , aan ons climaat en Land gewoon wierden.

3. Dat deze natuureigen fchap door den tijd ook tot zulk een trap van vol- maaktheid gebragt is, en dermate ver- eenigd met het Vee , dat zij in de na- tuurftaat vonden, dat er -in gantsch Europa , ja Azia , Africa en Ame- rica ^ geen Gewest tot heden toe be- kend is , waar zulk eene onuitputbare bron van Rijkdom door den Veehan- del bekend is, als in Holland , Vries- land, Overijs fel , en voornamelijk ook in Groningen en Ommelanden , met één woord , in de zeven veree - nigde Nederlanden .

Kan, derhalven een regtfehapen Vader- lander , een geleerd Natuurkundige , aan mij misprijzen , dat ik alle mijne vermo- gens ingefpannen en als uitgeput heb, om zulk een gezegend , nuttig en welvaard- fcheppend Dier, aan hun van nabij te doen kennen ?

Kan

van HOLLAND. 77

Kan het een onderzoeklievend Lezer ver- velen , dat ik door de nevelen der oud- heid heendringe , om het geene de oude Wijzen wegens het Rundvee hebben opge- merkt, in een helder licht, het geen ook den onkundigen kan verlichten , klaar voor te (lellen?

Hoe! zoude ik mij behoeven te fchamen over dingen, waarin de Ouden zich eene groote eere (lelden? Waarin bedond bij de Koningen der Oosterlingen , bij die der Grieken en Romeinen , de achting, die zij eenen aristoteles, eenen plinius, eenen ENNius en viRGiLiüs , eenen agricola en DEMocRiTus den Ab de rit er , toedroegen? in later eeuwen eenen columella , ulysses aldrovandus, eenen gesnerus, peierus, FABRiTius, casserius, en nu den beroem- den de buffon en daubenton ? en ja , waarom hebben eenen engelman , cam- per, VINK, VEERMAN, EELKE, ALTO , AGGE ROSKAM KOOL, TAK, GEERT REJN0ERS, de

fonteinen en aylva’s in Vriesland , en ontellijke Vaderlandlievende Veekenners, van de waardij des Veehandels door hun ijver getuigenis gegeven? Zij, die het zeer nuttig en alzins loffelijk Genootfchap van den Landbouw te Amflerdam tot (land heb- ben’ helpen brengen, genieten in onze da- gen den lof en zegen des Volks; waarom dan ben ik minder bevoegd , om eene uit- voerige Ontleedkunde der Koeijen , naar mij- ne ondervinding, in het Nederduitsch, en, om zoo te fpreken, in Boersch en verftaan-

baar

hst

RUNDVEE.

I. Afd.

I. lloofdft.

78 natuurlijke historie

I. Afd. I. Hoofdft

MET baar Hollandsch te fch rij veil, als j. cassërt undvee piaceiltinus ^ fabricius ab Aquapendente , willis, hoboke en peierus, dit in de La- tijnfche Tale zoo voortreffelijk gedaan heb- ben? Staan voor mij, voor den Boer, de buizen dezer bron - fonteinen niet zoo wel open, om, gelijk ik nederig beken, daar uit te putten, zoo als de beroemde camper en de naauwkeurïge vink gedaan hebben, en op het fpoor dezer Mannen de Ontleed- kunde met eigen oogen in de Dieren zei- ven na te gaan , die met de ouden te ver- gelijken, derzelver werken te ontwikkelen, nieuwe ontdekkingen te doen , en het ver- der te brengen, dan tot heden gefchied is? Of zou men mij voor dwaas verklaren, om dat ik een groot deel van mijnen leeftijd en van mijne goederen verfpild heb , niet alleen voor mijn Vaderftad Leyden , maar ook om tot de kennis van het Dierlijk geflel der Runderen te geraken ? Zoude ik even als democ ritus den Abderiter veroor- deeld worden , om dat hij in de wanden der Dieren wroette ? met hem die vitters allen uit, en moedig over tot eene vatbare en kende verhandeling over de verbazende ver- menigvuldiging van het Rundvee ; daarna zal ik mijnen Landgenoot, volgens de Na- tuurkundige regelen, de geflaeht- orden van het herkaauwend Vee kortelijk affchetfen, en tevens tot dat der Koeijen overgaan ; het ras, zoo natuurlijk , landeigen als vermengd, benevens de bijzonderheden van elk ras,

foorc

mge- Ik lagch ga ftout- welbere-

van HOLLAND. 79

foort van bont, benamingen , in één woord, HET alles wat bij Neêrlands Koeijenhoeders , RUNDVER* Landheeren , Boeren en Veehandelaars be- A^* kend is ; daarna alles wat tot een alleruit- I' voerigfte Ontleedkunde der Koeijen behoort, uit echte Schrijvers nazien, en dit met ei- gen ondervindingen ophelderen : waaruit wij dan uitvoeriger de ziekte -kennis en de gene- zing der Koeijen kunnen befchrijven , en eindelijk tot het huishoudelijke overgaan.

Zoo dat dan éindelijk op goede welgelegde gronden den tegenwoordigen Veebouw en Handel , het bedrijf van dezen voornamen en eerl^en tak van Hollands welvaart, zal be* toogd , en , zoo wij hoopen en vertrou- wen, tot een geheel zamenllel ftaat gebragc te worden#

8o NATUURLIJKE HISTORIE

EERSTE AFDEELING.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Handelende over de wonderbaarlijke ver* menigvuldiging Van het Rundvee * mitsgaders derzelver geflacht - rekening .

het ij verfcheidene gelegenheden , waar wij

üujNDVEE in het vervolg van dit werk eenige aanmer* I. Afd. hingen gemaakt hebben over de bijzonder- II. heden van het Rundvee , hebben wij telkens Hoofdft. herinnerd de opmerkenswaardige kracht der , De voort- Natuur in derzelver wasdom, waar door een teling der Kalf binnen of op den tijd van twee jaren Runderen. na zjjne geboorte in de volle kracht der voortteling is, en dus gevolgelijk door de voortteling yan zijn gedacht een fchier on- noemelijk getal in weinig jaren kan voort- brengen. Deze aanmerkingen zijn telkens door het ganfche beloop des werks door 'ons levendig gehouden; en hadden wij die voor verdere uitweidingen gefpaart, tot dat wij genoegzaam in ftaat waren, om dit ftuk

van HOLLAND. 81

V

nis een afzonderlijk boofdfluk te behande- HFT len , en tevens uitvoerig te betoogen, meerRUNDVE* dan vijftig teekeningen , en zoo vele bere- I. Af d.. keningen , hoe vatbaar anders voor ervaren TI; del- en rekenkundigen , zijn er verworpen, om er flechts éénen te kunnen uitvinden, die voor den Landman en gemeenen Burger verdaanbaar ware. Immers kan men aan eenen eenvoudigen , die flechts de eerde be- ginfelen der Rekenkunde , of zijn Boeren- krijtje verdaat , niet vergen , om de Alge- braïsche applicatie of de Arithmetifche pro* gresfien ordelijk te bevatten ; terwijl daar- entegen de natuurlijke vatbaarheid gefchik* ter is voor de zaak zelve. Ik da gerede- lijk toe , dat het voor ervaren Reken- kundigen niet moeijelijk valt om in cij- fer zoodanige tafelen op te dellen , en dat men dienvolgens daar mede zoude kunnen voldoen ; dan , daar ik mij toeleg om vooral voor den Landman nuttig en tevens verdaanbaar en vermakelijk te zijn, en men daarenboven over het algemeen op derge- lijke afbeeldingen van gedacht -tafelen, aan- wijzingen van deelen, gebreken enz. bij en aan het dier zelve , gedeld is ; zoo heb ik deze wijze van gedacht -telling gevolgd, in denzelfden fmaak als ik die in het Ili. Deel * der Natuurlijke Hifi or ie van Holland , op de beruchte Zoetermeerfche Gedacht- tafel van

DIRCK JONGE JAN en COMMERTJE J ANSZ , heb

geplaatst , bij gelegenheid van het befchrijven der Nationale vermenigvuldiging als'Mensch, en hier mede vertrouw ik aan de tegenwer- ping, die fommigen zouden willen maken,

F be-

\

8a NATUURLIJKE HISTORIE

"ET beantwoord te hebben (*). Dit dan, heeft ons eene ongelooiehjke moeite gekost , om r ge- I. Afd. lijk wij in ons geheele werk bedoeld heb- II- ben, de ontzagchelijke vermeerdering van 00* gefjQcht ^er Koeijen , bijzonder in ons

Gewest, aan te toonen, en ten dien einde nog eene Tafel te reekenen , waarin men met een opflag, zonder zelfs een groote bereke- naar te zijn , de progresfie der voortteling zien kan, bijzonder, hoe veel Kalven en fuccesfivelijk Runderen in tien jaren tijds ééne éénige Koe kan voortbrengen , hetwelk wij nu vooraf gaan yerjdaren, als hier best pasfende.

Gedacht- Een Boer of Veehoeder dan, Hellen wij, ui ene ^iee^c een j°nge Vaars vportgefokt, die op de zestien , of op zijn jongst , op de vijf- tien maanden , ( wil men iets vroeger of la- ter Hellen , ’c is ook goed , ) kan be- fpröngen worden, en dus bevrucht zijnde, op negen maanden dragt gerekend , pp 24 & 25 maanden ouderdom , eene maand on- der of over, kan Kalven; zoo dat men, om de moeijelijkheid van de gebroken rekeningen te vermijden, na genoeg, zoo niet zeker , Hellen kan , dat een Kalf, in April of Mei geboren, twee jaren daar ra in April of Mei wederom een Kalf kan voortbrengen , en zoo achtereenvolgende, van Kalf tot Kalf, hetwelk dan, vooron- derflcld, dat de eerfle Koe en het JaatHe * Kalf

uit eene Koe,

f*) Voeg hierbij, dat de beroemde de buffqn ea daubenton ook met dergelijke Gefla^httafel v$n }.et Kas der Honden , hun werk yerlierd hebben.

van" HOLLAND. 83

Kalf gezond blijven , en de Kuis - Kalven HE* _ vooral mee gellagt worden , in tien jaren tijds, tot EEN HONDERD DRIE- EN VEERTIG I. Afd. stuks kan voorttelen. Hoofdft.

Om dit wel te bevatten, zoude veelligt bij eenige oner varenen mistellingen kunnen voorkomen , die wij vooraf dienen op te Evenre- helderen ; namelijk , ten aanzien der Sexe tusfchen een Stierkalf of een Kuiskalf, om c dat een Stierkalf niec eigenlijk baart of kalft.

Het is den Geflachtrekenkimdigen overbe- kend , welk eene onbegrijpelijke evenredigheid door de Voorzienigheid onderhouden wordt in de Mannelijke en Vrouwelijke Sexe der Dieren. Ten aanzien van den Mcnsch is dit, als bovengemeld, door de niet genoeg te roemen susmilch doorflaande betoogt; ten aanzien van Holland hebben wij het onze toegebragt in de Natuurlijke Hiflo rie van Holland , en inzonderheid dit in de Geflachtboom van commertje jansz en dirck jonge jan te Zoetermeer , bij die verbazende gelijkheid van Knechtjes en Meisjes, in Zonen en Dochteren aangetoond. Dat er nu in de Koeijen iets dergelijks plaats heeft, is bo- ven reeds aangeteekend ( * ) , en dit zullen wij wederom aantoonen ; doch , offchoon het •onmogelijk is, om de geboortelijsten der Die- ren tot dien trap van naauwkeurigheid te brengen, als die van den Mensch, zoo is evenwel ons plan van evenredigheid nagenoeg hetzelfde, om dat de kruisfing der Sexe ook nagenoeg in deze Dieren hetzelfde is, name- lijk

(*) Zie I. Afd. I. Hoofdft. bladz. u en ia.

F 2

HET

ZU7NDVEB.

I. Afd. II.

tfoofdft.

S4 NATUURLIJKE HISTORIE

lijk, eene Koe en Stier beurteling regelmatig voorttelende, zoo zoude het getal van Stieren en van Koeijen , of zoo men zegt, Kuis- of Stierkalven , na zeker verloop van jaren evenredig zijn , indien zij bleven leven ; maar het zij dat dit al of niet te berekenen zij , zoo is het echter onbetwistbaar zeker, dat elk Kalf, hetwelk eene Koe jaarlijks vóórt- brengen kan, een Stierkalf of een Kuiskalf is: en dienvolgens kan , volgens het be- loop der Natuur, en de fchikking der onbe- grijpelijke Voorzienigheid, in twee jaren tijds een Kuiskalf dragen en kalven , en een Stierkalf eene Vaars bevruchten, hetwelk dan vooron- derfield , nagenoeg de berekening op een uit- kom t : te weten , dat eene Koe het eene jaar een Kuis - en het ander jaar een Stierkalf voort- brengt, en dus in tien jaar vijf Kuis- cn vijf Stierkalven ; welke dan beiden voort- telende met hun geflachtaard, ook volftrekt na twee jaren elk jaar een Kalf kunnen vóórt- brengen, en hier op is onze teekening en berekening gegrond, namelijk, dat elk Kalf, het zij Stier of Kuis, /Vaars of Bul zijnde, jaarlijks kan voorttelen, waarvan de Tafel ftraks volgen zak

Ondertusfchen 'kunnen wij , noch niemand ontkennen., dat in dit foort van berekening gen vérborgendheden, ja onmogelijkheden zijn, die ons menfchelijk vernuft beletten, om dit alles zoo juist te bepalen, dat er geene misrekening op is ; dit is Gode alleen bekend : de grootfle .berekenaars flipten hier altijd; en waarom? om dat wij, volgens

Gods

van HOLLAND. 85

Gods woord * tot den einde toe , den AI- HtT magtigen niet kennen mogen! en ten ancle- RUNDVES“ ren, om dat onze leeftijd en vernuft niet 1. Afd. in Haat is, om onze men fchelijke evenredig heid, en dus veel minder die der Dieren vol maakt te kunnen berekenen ; zoo dat ons beperkt vernuft ook nooit verder mag of kan redeneren * dan tot die verrukkende be- fpiegelingen van Gods Majefteit en de be- wondering Zijner wijze Werken, waar toe hij ons Menfchelijk Geflacht verordineerd heeft* Hij toch heeft alles met wijsheid gemaakt en de aarde is vol van Zijne goedheid. In dit opzigt, is dan ook onze vooronderlïelling aan te nemen , te we- ten , die van eene Koe in tien jaren op eene gelijkheid van' beiderlei Sexe, hetgeen ech- ter over het geheel van meerder Vee moet berekend worden , om dat , even als in den Mensch , fomtijds een man bij eene vrouw , niet dan zonen , een ander niec dan dochteren voortbrengt , dit ook met de Runderen plaats heeft : derhalven moet onze opgave niet anders als eene opgave van het ge - hecle evenredige naastmogelijke aangenomen - worden, waar van aanftonds nader. Dus denkende, is er dan bij gevolg, bij ons tiiecs .overig , dan om te berusten in het geene boven ons verhand gaat , en voor te dragen , het geen voor ons vatbaar zij.

Ten aanzien der Koeijen dan , komen er tnMmg even zoo vele zwarigheden voor , in het be- van het rekenen der kruisfmg van de Sexe en hetVee*

Ras , als in den Mensch , en zeer zeker eene vrij onoverkomelijker zwarigheid , hier in

F 3 be*

8(5 NATUURLIJKE HISTORIE BET beftaande, dat het Gedacht van het Rund-

HUNDVEE. i i r* i

vee, van de geboorte af aan , tot den I. Afd. bloei der jaren toe, gefchikt is voor den Hoofdit kijl en ^en Aagtbank, om tot voedfel der Menfchen te itrekken , en het dus den aanbiddclijken Schepper behaagt heeft, de ontelbare vermenigvuldiging der dierelij- ke Wezens over het geheel , en dat der Runderen in het bijzonder, zeker perk van leven, vermenigvuldiging en derven te be* palen, het geen zij niet zullen overtreden. Intusfchen is het voor een Natuurkenner, en ook voor mij, onmogelijk de natuurlijke leeftijd van eene Koe of van eenen Stier te be- palen , alzoo men weinig daar van weet , en het kenmerk der hoornkrappen met de tien ja- ren ophoudt. Van de Hartebeesten weet men dat zij zeer oud worden , om dat men er gevonden heeft met halsbanden van on- heugelijke jaargetallen. Hoe het zij, hun natuurlijk levensperk zullen zij niet over* treden , hetwelk men zeer zeker ten aan- zien der Menfchen mede niet kan lochenen, zoo dat, ik voor mij zelven althans , geloove dat zelfs de tijden van Oorlogen, de bezoe- kingen van Pestilentiën , Sterfjaren , door de wijsheid van God zoodanig geleid worden , dat zij , naar zijnen wil alleen , die onbegrijpelijke en ftandvastige evenredigheid van het Heelal bewaren; waar bij wij Menfchen, hoe mild deze of gene met een wijsgeerig of diep- zinnig vernuft mogt begaaft zijn, altoos zullen fluiten ; waarom wij , wat ons be- treft , in deze verborgenheden hier niet die- per

van HOLLAND. 8;

per kunnen noch willen inzien; en dus al-

leen het geene wij met vatbaarheid kunnen RUNDVEf'

voordragen , hier zullen vervolgen. i. Afd.

Op dezen grond , meenen wij , ten bete- n. i*e verdande* hier eenige nadere oplosfing te Hoof * moeten doen van beredetieringen , die er veel- Nadere ligt zouden kunnen ontdaan uit de verfchillen- opiosüng de voorttelingen der Koeijen ; bij voorbeeld : eene Koe kan , ’c welk meermalen gebeurt , ° tweelingen en meer voortbrengen; eene Koe kan meest Kuiskalveren ; eene andere we- derom meest Stierkalveren baren; dus dan, zoude veelligt een vitter ons tegenwerpen, dat er geene evenredigheid kan bepaald worden; dit zoude bij den eeriten opfiag eenen eenvou- digen kunnen voorinnemen , maar dezulke ge- lieve aan te merken, dat men de berekenin- gen der Sexen en Gedachten , door malkander moet dellen , dat is: de eene Stier tegen den anderen ; en nog naauwkeuriger, de eene Koe tegen de andere, want gelijk eene Koe tweelingen , ja ’t geen zeer zeldzaam ij, meerder Kalveren te gelijk kan baren: zoo zijn er weder anderen die het Kalf vergoöi- jen of miskramen . deze zijn geene ongewone gevallen, en daan weer gelijk. Zoo is Ihet ook ten aanzien der Stierkalveren: als men rekent , dat er zoo vele Mestkalven ge- flagt, of tot Osfen gelubt worden, dan moet men ook dellen dat een Stier voor een drifc Koeijen genoeg is , en dus het gebrek van zijne Sexe vervuld. De befcheidenheid laat niet toe om hier den Mensch in verge- lijking te brengen. Onze Boeren weten hier F 4 wel

88 NATUURLIJKE HISTORIE

het wel op te fchertzen , als er een vreemde Stier

RUNDVEE. j,n weide js>

l. Afd. Dit overgefhgen , komt er ïn dit opfcigt II* eene aanmerking voor, die wij niet voorbij Hoofdrt. mogen gaan, te weten, hoe de natuurftaat der Runderen , buiten het gebruik dat er de Mensch van maakt, is» als de Koeijen en Stieren in het wilde voorttelen.

■Evenre- Bevorens is alrede uitvoerig verhandeld, digheid in ^ac voorheen ook natuurlijk in het wilde het wild en ^jer te Lande de Runderen voortfokten ;

maar de reden , waarom ik dit in het voor- bijgaan wederom herhalen, is eigenlijk hier

de vraag. Nademaal de Stierkalveren in

het wild even zoo voortgroeijen als de Kuis- kalveren , cn het getal der Sexe dus evenre- diger fchijnt, dan wanneer zij onder het be* ftuur der Menfchen zijn , die de Stierkal- veren Aagten of tot Osfen lubben , tot vet- vveiden of de ploeg fchikken, zoude dan een Stier en ecne Koe ook beAendig gepaard zijn? dit is moeijelijk te beflisfen, nademaal de Koeijen en Stieren bij benden in het wild famenfcholen : ondcrtusfchen is het zeker , dat de wilde Stieren , vooral in den fpring- tijd, elkander dikwerf tot den dood toe be- vechten om eene tochtige Vaars. Dan, men zij hier omtrent in het zekere of onzekere, het blijft altijd eene op de ondervinding gegronde waarheid , dat eene Koe in haren gezonden Aaat jaarlijks een Kalf voortbrengt, of natuurlijk kan voortbrengen, en het zij dan een Kuis* of een Stierkalf, deze op zijn beurt weder een Kalf Van een van beide Scxe 7 het- welk

van HOLLAND. 89

welk dan alwederom tot een grondflag van,RV”^yEE, onze berekening gefield zijnde, de volgen- de optelling zal uitleveren, zoo als die in L Af(1* de nevensdaande Kunstplaat is uitgebeeld. Hoofdft;

Wij dellen dan dat de roode Stier in den grooten cirkel van deze Plaat , in het Bafiment . VerkIa* afgebeeld, in het jaar 1700 befprongen heeft de Moederkoe, mede in den naastaanllaanden zijnde de cirkel geteekend , en li^t roodhond gevlekt, Gedacht-, als zijnde de naast natuurlijke kleur der Hol- plaat* landfche Koeijen , misfchien wel om dat de na- tuurlijke Koeijen altijd ros -rood zijn; dezen Stier cnKoe dellen wij dus voor, als de twee eerde Stam - ouders van een gedacht van tien jaren achter den anderen , dus dan , ingevol- ge onze delling, brengt de Moederkoe ge- durende tien jaren, van Maart tot Maart 9 of, om den meesten Kalftijd in Holland in het oog te houden, van April tot April, alle jaren, voort een Kalf, tot tien toe, welke allen in de opklimmende rondten zijn afge- beeld, en met Kapitale Letters aangeduid, te weten :

1701.

het

Kalf

A.

170a.

B.

1703.

C.

1704.

——

D.

17°5*

E.

1706.

F.

1707.

G.

1708.

-

H.

1*709.

_

I.

1710.

K.

F 5 No

Kalvea der Moe- derkoe.

HET

RUNDVEE,

I. Afd. H.

Hoofdfl.

90 NATUURLIJKE HISTORIE

Nu brengt het Kalf A. dat op A°. 1701. in April geboren is, A°. 1703* wederom in April een Kalf voort, letter 1. na tweö

jaren oud te zijn , terwijl de Moederkoe jaarlijks vervolgd met te Kalven, waar door het dan toekomt, dat het derde KalfCvatl de Moederkoe , op denzelfden tijd geboren wordt, dat het eerde Kalf A, deszelfs eer- de Kalf voortbrengt, zoo dat, om het vatbaar bij vergelijking voor te dellen , het Kalf i/fci neef of nicht wordt, op een en

denzelfden geboertedond , van zijner moeder tweede zuster of broeder, en zijner groot- moeder derde dochter of zoon * zoo dat dan* vervolgens van jaar tot jaar voorttelen- de, de over - klein -kleinkinderen , te gelijk geboren wrorden met hare grootmoeders* overgrootmoeders en bed - overgrootmoeders kinderen, gedurende het beloop van tien jaren agter den anderen. Om dit nu mee een opflag van het oog te kunnen nagaan, hebben wij de genoemde Plaat 2. op die wijze ingerigt , dat in elk cirkelrond , het zij klein of groot , ( om de proportie op een Plaatbeftek te vinden) het jaartal waar in elk geboren is, is getcekend, waar uit men zien kan , hoe veel Kalven , Kuis of Stier, elk jaar geboren worden, en om zoo veel mogelijk deze anders droeve ingefpan* nenheid te vervrolijken , en nog fpoediger de gelijktijdigheid te vinden , hebben wij de tien jaren door tien verfchillende kleuren smderfcheiden , als;

An*

pi

HET

&UNDVEX*

I* Afd. II.

Hoofdft*

Kleuren ter aandui- ding dec verfchil- lende ja* ren.

ij ui ten dit, hebben wij , mede ten nutte en vermaak , in de Ovalen A tot K , de af- beelding der Kalven of Vaarzen , ( die ver- onderlleld worden uit de Moederkoe te zijn voortgekomen) geplaatst, en met tien on- derfcheiden foorten van Bonten en ander %

Haar der Koeijen getekend, en welke Bon- ten nader zullen worden verklaard. Ter- wijl onder ieder dezer tien afbeeldingen , op een gerold Lindje , de naam van het Bont door Bijfchriften zijn aangeduid; en wijders ieder Lindje gekleurd na de kleuren van het jaartal, zoo even opgegeven, en voorts de trap van verwandchap op de Linten, (waar op de kleine cirkelronde zijn geplaatst) ver- meld, welke Linten mede volgens de jaren zijn - gekleurd.

Ook hebben wij ter betere bevatting van deze Familieplaat der Koeijen, deze volgende onderfcheidingen van Letteren in eiken trap van verwantfchap gefield, als:

?an HOLLAND.

Anno i?ol . Carmozijhrood.

1702. Oranje,

1703. Donkergroen,

1704. Muisvaal.

3705. Geel.

1706. Blaauw.

1707. Vermiljoenrood#

1705. Paars.

3709. Bruin.

1710. Ligtgroeil.

A.

92 NATUURLIJKE HISTORIE

HET

RUNDVEE.

I, Afd. II.

Hoofdft.

Opklim- ming der Koe fami- lie-

A. B. C. enz. Kinderen van de Moederkoe*

«S> . G. enz. Kleinkinderen van de Moe- - derkoe.

a* v. c. enz. Klein - kleinkinderen van de Moederkoe.

a. b. c. enz. Over-klein-kleiiikinderen. van de Moederkoe.

ö. 6. C. enz. Bed - over - klein - kleinkin* deren van de Moederkoe.

en derhalve kan men tot in het vijfde Gedacht , deze onderfcheidene Familien, zoo men wil , zelfs tot Ooms , Tantes , Nigtjes , Neefjes enz. overbrengen.

Wijders hebben wij nog ter meerdere verfiering dezer Plaat , in de twee boven- fle groote cirkels, eenen vetten Os en eene vette Koe geplaatst, zoo als dezelven voor* heen , en nu nog op fommige Plaatfen , met kranfen en bloemen verfierd, worden rond

Plan dan nu volkomen gereed zijnde , verbolgen wij met de naauwkeurige verkla- ring.

De Moederkoe brengt dan van A 1701. in April tot 1710. ingefloten , 10 Kalven voort: elk dezer 10 Kalven , twee jaren oud zijnde , brengt wederom zijne Kalven voort , en deze wederom op twee jaren ouderdom de zijne, en zoo voorts van 1701. tot 1710. ingefloten, van gedachte tot gedachte.

geleid.

Ons

Men

van HOLLAND.

Men volge onze berekening aldus: De Moeder- koe brengt voort, als reeds gemeld is,

'Anno 1701. het Kalf

1702. B.

17c3. c.

I 1704. _ D.

17 °5' E.

Kalven van de Moe-J 17°°‘ ^

derkoe. 1707. G.

a 1708, H.

1709. I.

1710. K.

Totaal 10 Kalven.

Deze 10 Kalven Vaars wordende, kalven elk op of over den ouderdom van twee jaren, ook in April, veronderfteld dat het met de vijftiende Maand van zijn ouderdom befprongen is en gevat heeft; dat zijn kan , ten minste op de zestiende maand , dan zal, na negen maanden dragt, eene week twee of drie onder of over , het eerde Kalf der Moederkoe kalven, en zoo vervolgens alle de overigen, die op de twee jaar en vervolgens elk jaar kunnen kalven. Om dit nu regelmatig te vervolgen, zal ik van Kalf tot Kalf, of Vaars . tot Vaars , deze optelling , volgens de Gedacht- plaat, voordellen

&

94

NATUURLIJKE HISTORIE

A.

j

OPTELLING DER KALVEN UIT HET EERSTE KALF DER MOEDERKOE,

Men bekomt uit dit eerde Kalf A der Moeder- koe, zijnde donker rood bont, dat, Vaars ge- worden zijnde, in April 1703 voor het eerst kalft, de volgende Kalven, kleinkinderen der Moederkoe:

S Anno

.Kalven uit de eerfte \ Kalf, of kind A , I zijnde kleinkinderen J van de Moederkoe ,

en geteekend t/Z 1 ent GfG I.

1703 het kleinkind i

1704 i

1705 G i

1706 Gl) 1

1707 G i

1708 gr j

1709 n j

17 10 GfG 1

Totaal 8

l

£00 dat het eerde eigen kind der Moederkoe heeft voortgebragt acht Kalven, dat kleinkin- deren zijn van de Moederkoe,

Het

95

van HOLLAND.

Het eerde kleinkind i , in 1703 uit het eerde

eigen kind A gefproten , brengt voort de voL geilde kjeiii - kleinkinderen ; als;

*A». 1705

het klein -kleinkind ai

Kalven uit het eerfte kleinkind , zijn- de klein-kleinkinde-J ren van de Moeder- ; koe , en geteekend

*•

I *7 > < <<

1707

T •’iO 9

d I

T "7r\Ci -

I7°9 1710

/i

Totaal 6

1

Vervolgens brengt het eerde klein -kleinkind

de volgende over - klein - kleinkinderen voojt ; als :

Kalven van het eerfte PAQ. 1707 het over-klein-kleinkind a i klein-kleinkind a 1 , I 1708 1 ■■■— b I

jeijnde over - kleir- 1 1709 ^ 1

kleinkinderen van de 1 j 7 j o ■■■■» i

Moederkoe , en ge- J

teekeqd ft i totd J 3 ^ Totaal 4

C l

d r

-*

Nog

Nog brengt het tweede klein -kleinkind *i de vol* gende over - klein - kleinkinderen voort; als:

Kalven van het tweede P^0. 1708 het over-klein-kleinkind e t

klein kleinkind 1 , j I709 - f|

zijn ook over* klein-^ 1710 gl

kleinkinderen van de j - - ■■-

Moederkoe, en ge- j Totaal 3

teekend Cl tot g I L

Ook brengt het derde klein -klein -kind c 1 de vol- gende over - klein - kleinkinderen voort ; als :

Kalven van het derde P

klein kleinkind c \ , \ A0* 170) het over-klein-kleinkind h t

zijnde mede ovcr-J klein - kleinkinderen j van deMoederkoe,cn j geteekend hl en H L

1710

i I

Totaal 2

Verder brengt het vierde klein - kleinkind d \ voort:

Kalf van het vierde P ktein-kleinkind dl A

zijnde desgelijks een j A°. 17 10 het over-klein-kleinkind k 1 over - klein - klein- 1 ^

kind van de Moeder- j iOtaal I

koe , en geteekend 1

k 1. i

van HOLLAND. 97

.. -

Eindelijk brengt het over -klein -kleinkind ai de

volgende bed -over -klein -kleinkinderen voort;

als :

Kalven uit het over- i

r

klein-klein kind UI , zijnde bed * over- J klein - kleinkinderen 1

A°. 1709 het bed-over-kl.kl. kind ai ! 1710 fc i

van de Moederkoe, 1 en geteekend Ö I en

Totaal 2

fc I.

L

' ■> -

Nog brengt het over - klein - kleinkind bi voort:

Kalf uit het over- (

klein kleinkind b I ,

A°. 1710 het bed -over -klein-

zijnde een bed over- \ klein - kleinkind der <

kleinkind C I

i

Moederkoe , en ge

Totaal i

teekend Cl. j

L

•V 7 * *1 ï ff H •• v V vj

Voorts brengt het over - klein - kleinkind e i voort:

_ . i . i

Kalf uit het over* f

kiein-kleinkind ei , j A°. 1710 het bed - over - klein- zijnde een bed over- ^ kleinkind fc l

klein -kleinkind van j

de Moederkoe, en 1 Totaal I

geteekend Ö I . L

G

Zijn1

NATUURLIJKE HISTORIE

Zijnde aldus het Totaal van klein -klein over- klein -klein , en bed- over -klein -kleinkinderen

uit l^et eerfte kleinkind der Moederkoe :

Totaal van alle de klein - klein- , over- klein klein- , en bed- over - klein-kleinkin- deren , gefproten uit het eerfte kleinkind

%/£ !•

r

Klein -kleinkinderen. , , , 6

Over - klein -kleinkinderen . t jo 1 Bed - over - klein - kleinkinderen 4

Totaal 2Q

Het tweede kleinkind 5) 1 , in 1704 uit het eer do

eigen kind A gefproten , brengt de volgende klein - kinderen voort :

rA°.

Kalven uit het twee- de kleinkind

zijnde -klein - klein kinderen van de < Moederkoe , en ge

teekecd ai tot /i . j

1706 het

klein - kleinkind ƒ 1

... . A

1707

T 9

4 I

v°y

1710

£ 1

' * /l

l

Tpcaal 5

f

yan II O L L A N D. 99

Uit het eerde dezer klein -klein -kinderen ƒ i ko- men de volgende over - klein - kleinkinderen voort; als:

Kalven uit het eerfte klein kleinkind Jn ,

èijnde over - klein- < kleinkinderen van de | Moederkoe* en ge I teekend 1 I tot n I . ^

A9.

1708 hetoverklein-kleïnkindl 1

1710 ui

Totaal 3

Uit het tweede dezer klein -klein -kinderen ^ i komen de volgendë óver - klein - kleinkinderen voort; als:

Kalven uit het tweede f

klein kleinkind /i , I Aó. 1709 het over- klein kleinkind 01

èijnde over . klein- I7IC> T p t

kleinkinderen van de I "77 1

Moedeikoe , en ge* I 1 O taal 2.

teekend O l en p 1 . ^

Het derde dezer klein -kleinkinderen 1 1, brengt een over - klein - kleinkind voort, namelijk:

Éair ült het derde rA°. I71Ö het Over - klein - klein- kleinkleinkind l I 5 I

zijnde een over- < klein-kleinkind van j de Moederkoe , erf I geteekend q I ^

kind q \ Totaal i

G & Ein-

1

IOO NATUURLIJKE HISTORIE

Eindelijk nog brengt het over - klein- kleinkind 1 r , voort een bed -over- klein - kleinkind, namelijk:

Kalf uit het over- klein kleinkind 1 I , zijnde een bed- over - klein - klein < kind van de Moe- 1 derkoe , en getee- |

kendCl.

rA*. 1710 het bed -over -klein- kleinkind e i .

Totaal i

Zijnde aldus het Totaal der klein -klein-, over- klein- klein- en bed over -klein -kleinkinderen uit het tweede kleinkind 3$ i der Moederkoe.

Totaal van alle de klein -klein-, over- klein - klein en bed- j over - klein - klein- i kinderen, gefproten ; uit het tweede klein- kind JS i .

r

Klein - kleinkinderen . , 5

1 Over klein -kleinkinderen . 6

j Bed over - klein kleinkinderen 1

j Totaal 12

L

Het derde kleinkind G i , in 1705 uit het eerfte

eigen kind A gefproten , brengt voort de vol** gende klein -kleinkinderen , als:

Kalven uit het der- de kleinkind G 1 #

"A°. 1707 het klein -kleinkind m \

1708 - * i

zijnde klein -klein- kinderen van de Moederkoe, en ge

teckend/» 1 totjp, 1.

1710 ^ I

L Totaal 4

Uit

101

van HOLLAND.

Uit het eerile dezer klein - kleinkinderen m i * ko-

men voort , de volgende over klein - kleinkinde- ren, als:

Kalven uit het eerfte f

klein-kleinkind mi , I A°. 1709 het over-klein-kleinkind r 1

zijnd» over klein- J kleinkinderen van de j Moederkoe, en ge- I

1710 SI

Totaal <2.

teekend r I en SI. (_

Uit het tweede dezer klein - kleinkinderen » i , komt voort een over -klein kleinkind, namelijk:

Kalf uit het tweede f

klein- kleinkind n 1 >

zijnde mede een over - klein - klein- kind van de Moe- derkoe , en getee-

A°. i7iohet over-klein-kleinkind 1 1

Totaal i

kend tl. L

Zijnde aldus het Totaal der klein -klein -en over- klein- kleinkinderen van het derde kleinkind C 1 der Moederkoe.

Totaal van alle de f

klein- klein- en over- I Klein -kleinkinderen . - . 4

klein-kleinkinderen , j Over . jjeln . kleinkinderen. . 3

gefprooten uit het 1 ' r

derde kleinkind G i.\ Totaal 7

G 3 Het

10 1

NATUURLIJKE HISTORIE

t JJHHLg"! ■■ 11 »

Het vierde kleinkind & i , in 1706 uit het èeHle

eigen kind A gefproten, brengt voort de vol- gende klein - kleinkinderen , als:

Kalven uit het vier-

kleinkind 2)t,\

lijnde klein - klein- J kinderen van de j Moederkoe , en ge- 1

teekend^ i tot ƒ 1. ^

1708

17°9

het klein -kleinkind f i

r x

1710

è i

Totaai 3

Ült het eerde dezer klein - kleinkinderen f 1 , kömt een over - klein - kleinkind voort , namelijk i

Kalf uit het klein- f kleinkind fi, zijn- J A®.

de een over -klein «j kleinkind Van de Moederkoe, en ge- teekend Ui* t

1710 het over -klein -klein- kind ü ï

Totaal i

Zijnde aldus het Totaal der klein - klein - en over - klein- kleinkinderen van het vierde kleinkind 2) 1 vui? de Moederkoe.

t

Totaal der klein* f klein- en over- klein- I kleinkinderen van | het vierde kleinkind i

2, !

Klein -kleinkinderen < Over - klein - kleinkind.

* 3

. i

Totaal 4 Het

van HOLLAND.

103

Het vijfde kleinkind 1 , in 1707 uit het eerde

eigen kind A gefproten , brengt voort de vol- gende klein - kleinkinderen , als;

Kalven uit het vijfde f

Kleinkind 1 , zijn

de Klein ' kleinkin deren van de Moe- derkoe , en getee

kend 1 1 en u, 1 ,

zijnde dit tefftnshet totaal der klein- kleinkipderen van « het vijfde Kleinkind

ê.

A°. 1709 het klein - kleinkind t\

Totaal a <«■

Voorts brengt het zesde kleinkind F 1 , geboren

in 1708 uit het eerde eigen kind A, niet meer voort dan een klein - kleinkind ; namelijk:

Kalf uit het zesde kleinkind zijn- de een klein - klein- kind van de Moe- derkoe , en getee-

kend Vi , zijnde dit

teffens het totaal de? klein - kleinkinderen van het zesde klein-

kind ^Fi*

1719 het klein •kleinkind *1 Totaal i

Hec

104

NATUURLIJKE -HISTORIE

fl Iet zevende kleinkind^ i , geboren

Het kleinkind

*

in 1709 uit het eerlle eigen kind A , kan niet als kalvende gere- kend worden, als zijnde A°. 1710 Pinkvaars.

I* Het achtfte kleinkind i , ge- ^ | bo ren in 1 7 1 o uit het eerde eigen

kleinkind tfCi.i kind A , kan' insgelijks niet als kol- I vende berekend worden, als zijn j de A9 1710 Kalf of Schot -Kalf.

I

< Als men nu volgens deze verklaringen en optelling de hier voren genoemde Plaat e , zijnde de Ge- flachtplaat, naziet, zal men zien, dat bij elk Kalf, hetwelk op zijn tweede jaar voortteelt , het zij kinde- ren , klein-, klein- klein - , over -klein- klein - of bed- over- klein- kleinkinderen , altoos twee niet kalvende overfchieten , te weten : die in A°. 1709 en 1710. geboren zijn, het geen veroorzaakt worde door dien. onze berekening niet verder als tot A°. 1710 loopt, en volgens welke alle Kalveren, die in 1709 of 1710 geboren zijn, overfchieten, en niet verder tellen dan zich zei ven.

Dat, tot nader begrip, volgens de vermindering d^r getallen, op 1709 en 1710 bij voorbeeld das U:

f

Het

van HOLLAND.

105

Het kleinkind brengt voort 6 Kalven.

<3 i 5 Kalven , dus 1

minder als */^i.

Qi ■■■— 4 Kalven, dus 1

minder dan 1.

Söi « 3 Kalven, dus 1

minder dan Cw

£1 - ■•>■■■■—- 2 Kalven, dus 1 minder dan 2> 1.

^"i .mi * .■■■■ i Kalf, dus 1 min- der dan

£^1 dito, dito.

1 1

Dit voorbeeld nu op alle de opklimmende voort- telingen toegepast , verklaart zich zei ven genoeg door het aftrekken van 1 minder op eiken Staak of Jaartal,

Dus de berekening der kinderen , kleinkinderen , klein - klein - , over - klein - klein - , en bed -over- klein - kleinkinderen , ordelijk voorgemeld zijnde , 200 zal het eerfte eigen kind der Moederkoe van A°. 1703 tet 1710 hebben voortgebragt:

H

de

/

105 NATUURLIJKE HISTORIE

de kleinkinderen van */£ i tot &€x , is . . 8

cn deze van A°. 1705 tot 1740 de klein klein- kinderen van ^ i tot v i , is . . . .ai

en deze van A°. 1707 tot 710 de over -klein- kleinkinderen van a t tot u i ) is . . .20

en deze in A°. 1709 en 1710 de bed - over- klein- kleinkinderen van ai tot ei, is , . 5

Totaal 54.

pus blijkt uit deze Tafel duidelijk, en uit de pro- gresfive optelling van de Beesten , dat uit een Vaars van twee jaar in acht jaren kunnen voortge- bragt worden vier* en vijftig Kalven of Vaar- zen, en dus met het Vaarskalf zelve vijf - en vijftig Beesten, die op hunnen tijd Melkgevende zijn of worden; en hier mede is tevens de ge- flachts opklimming van het eerde Kalf der Moe- derkoe geboren in 1701 , en aangeduid met Letter A, afgefchetst.

B.

van HOLLAND. 107

B.

OPTELLING DER KALVEN UIT HET TWEEDE KALF DER MOEDERKOE.

Die tweede Kalf, B, der Moederkoe , zw art bont. Vaars geworden zijnde, kalfc voor het eerst in 1704, en brengt voort de volgende Kalven, kleinkinderen der Moederkoe, als:

rAnno 1704 het kleinkind

Kalven uit het tweede Kalf , df kind B > zijnde kleinkinderen vaa de Moederkoe,

en

tot

geteekend e/^a

9*'

Fk .

V'O

ir ~rr\F\ - - -

p

1700

0 2

O)

- - - P

G a crr

V°9

1710 -

Zr a

G a

Totaal 7

Dus een minder als die van het eerde eigen kind der Moederkoe, welker getal was

H a

Het

12$

NATUURLIJKE HISTORIE

Het eerde kleinkind in 1704 uit het tweede

eigen kind B gefproten , brengt de volgende klein -kleinkinderen voort; als:

Kalven uit het klein* kind , zijn-

j*A*. 1706 het klein -kleinkind an

de klein- kleinkinde ren van de Moeder koe , en geteekend ï

«52 tot «a.

1707

1708

I7°9

1710

c 2 d 2 6 2

Totaal 5

Vervolgens brengt het eerde dezer klein -kleinkin- deren ö5 2 de volgende over -klein -kleinkinderen voort; als:

Kalven uit het klein- r A°. 1708 het over-klein-kleinkind a 2 kleinkind a 2 , zijn- 1 *7°9 - " 1 h2

de over klein- klein- J l?iO rr C2

kinderen van de ] 1

Moederkoe , en ge* j * 3

zoekend a 2 tot C 2. k

VAN

HOLLAND.

ic9

Nog brengt het tweede dezer klein - kleinkinderen ^2 de volgènde over - klein - kleinkinderen voort \

als:

Kalven uit het klein* f kleinkind , zijn» | A°.

de over-klein-klein- J kinderen van de Moederkoe , en ge- weekend d 2 en 0 2. ^

1709 het over-klein-kleinkind d&

1710 ~ ea

Totaal 2

Ook brengt het derde dezer klein -kleinkinderen c% een over - klein - kleinkind voort, namelijk:

Kalf uit het klein* f kleinkind c 2 , zijn-

de een over- klein- < kleinkind van de Moederkoe, en ge- teekend fs. I

A°. 1710 het over -klein -klein- kind f 2

Totaal i

Eindelijk nog brengt het over - klein - kleinkind a 2 , een bed - over - kiein - kleinkind voort , namelijk :

Kalf uit het over- f

klein kleinkind a 2 , 1 A». 1710 hec bed - over - klein-

zijnde een bed- 1 Hpinbmrl <1

over - klein - klein < kind van de Moe f derkoe, en getee j

kleinkind aa. Totaal i

n

Zijn-

lio NATUURLIJKE HISTOPvIE

Zijnde aldus het Totaal der klein -klein-, over klein- klein- en bed over klein kleinkinderen, uit het

eerde kleinkind 2 , der Moederkoe , gefproten

uit het tweede eigen kind R, als volgt:

Totial van alle de klein klein , over* klein klein en bed- over - klein - klein- kinderen van het eer

(te kleinkind ** yfa, gefproten uit het tweede eigen kind Ï3.

Klein - kleinkinderen . . 5

t Over klein -kleinkinderen . 6

< Bed over -klein kleinkinderen 1

{ Totaal 1 2

1

i

l

Het tweede kleinkind <5? 2, in 1705 uit het twee- de eigen kind R gefproten , brengt de volgende klein - kleinkinderen voort, als:

Kalvert uit het klein* [

A°. 1707

kind £3 2 , zijnde ^

1708

klein kleinkinderen

van de Moederkoe ,

! 1709

«n ‘geteekend jp 2

1710

tOt 6 3.

i

Az

*z

Totaal 4 Uit

-r

t

-C

van HOLLAND.

in

Uit het eerde dezer klein -kleinkinderen ^2 ko- men de volgende over klein - kleinkinderen voort , als:

Kalven uit het klein- f J ..Ia

kleinkind^- 2, zijn- [

de over klein kTein < kinderen van de j Moederkóe , én ge- 1

teekend g2 en h 2 ^

1709 het over klein kleinkind g$

1710 ha

Totaal a

Uit het tweede dezer klein - kleinkinderen ƒ2 ,komt voort een over klein - kleinkind , namelijk:

Kalf uit het klein^

k.e.nkmd^s 2 , zijn- 1 ^ 1710 her over-klein-kleinkind 12

de mede een over- < ...

klein - kleinkind van j Totaal I

de M>ederkoe, en

geteekend ia. [_

Zijnde aldüslïet totaal der klein - klein en over - klein* kleinkinderen uit het tweede kleinkind «3 2 der

Moederkoe , gefproten uit het tweede eigen kind B , als volgt :

Tdtaal van alle de f klein klein- en over- T/i 11 . , . .

klein -kleinkinderen Klein - kleinkinderen, ... 4

van het tweede klein- < Over -klein -kleinkinderen. . 3

kind $3$ » ge&rp* ten uit het tweede eigen kind B.

Totaal 7

lift

NATUURLIJKE HISTORIE

Het derde kleinkind G 2, in 1706 uit het tweede

eigen kind B gefproten , brengt voort de vol- gende klein - kleinkinderen , als:

Kalven mt het kiem- j^08 het klein - kleinkind / 2,

kind G zijnde |

klein - kleinkinderen van de Moederkoe , <

en geteekend & 2,

tot m ft*

1709

1710

/ 2

m ft

Totaal 3

Uit het eerde dezer klein - kleinkinderen & ft , komt een over- klein -kleinkind voort, namelijk:

Kalf uit het klein* C

kleinkind zijn- | A*. 1710 het over- klein- klem- de een over- klein •"{ kind ka

kleinkind van de I Moederkoe , en ge- 1

teekend k ft. t

Totaal x

Zijnde aldus het Totaal der klein - klein * en over - klein- kleinkinderen van het derde kleinkind G 2 van

de Moederkoe, gefproten uit het tweede eigen kind 13, als volgt:

Totaïd der klein* f klein* en over* klein- j , . , . .

kleinkinderen van I Klein kleinkinderen 3

het derde kleinkind j Qver- klein- kleinkind. . . I

G>, gefproten ukj Totadl

het tweede kind B.

eigen

l

Her

van Holland. 113

Het vierde kleinkind ,2? 2, in 1707 uit her tweede

eigen kind B gefproten , brengt voort de vol- gende klein -kleinkinderen, als 1

Kalven uit het klein- P kind 2)*, zijn I

de klein - kleiokin- I deren van de Moe- 1 derkoe , en getee j

kend n 2 en 02 A

zijnde dit teffens het 1 totaal der klein- 1 kleinkinderen van I het vierde kleinkind !

2 , gefproteh uit het tweede eigen kind B.

1709 het klein -kleinkind ^2

Totaal 2

Voorts brengt het vijfde kleinkind 2 , geboren

in 1708 uit het tweede; eigen kind B, niet meer voort dan een klein - kleinkind ; namelijks

Kalf uit. het klein» f kind (§2, zijn-

de een klein - klein- kind van de Moe- ^erkoe , en getee-

kend fy, zijnde dit!

teffens het totaal der klein - kleinkinderen I van het vijfde klein- J

kind 2 , gefpro I ten uit het tweede j eigen kind B* £

1710 het klein* kleinkind Totaal i

ï

Het

NATUURLIJKE HISTORIE

114

J’Het zesde kleinkind ^2, geboren

cfr* } in >709 uit het tweede eigen kind Het kleinkind •/'*.« B ^ kan niet ais kalvende gere-

I kend worden, als zijnde Aü. 1710 j i Piuk vaars.

I^Het zevende kleinkind ^2, ge- boren in 1 7 1 o uit het tweede eigen Het kleinkind kind B , kan insgelijks niet als kal-

I vende berekend worden , als zijn- l de 1710 Kalf of Schot -Kalf.

Dit alles nu wederom tot een totaal overgebragt, dan heeft het tweede eigen kind der Moederkoe vail A°. 1704 tot 1 710 voongebragt 2

de kleinkinderen van */£<! tot ^2 , is * 7

en deze van A\ 1706 tot 1710 de klein -klein- kinderen van ^2 tot ^>2, is é . - .15

en deze van A°. 1708 tot 1710 de over-klein- kleinkindereri vari as tQt ks, is . . .10

«n deze in A°. 1710 een bed - over - klein- kleinkind 0 2, is # I

Totaal 33

en dus in het geheet 21 minder als van het eigen kind A , waarvan het getal was 54.

*»•

o

tan HOLLAND.

115

c.

OPTELLING DER KALVEN UIT HET DERDE KALF DER MOEDERKOE.

Dit derde Kalf, C , der Moederkoe , zijnde een zwarce witkop, Vaars geworden zijnde, kalfc voor het eerst in 1705 , en brengt voort de volgende Kalven , kleinkinderen der Moede*r- koe, als:

«s

Anno 1705 het kleinkind 3

Kalven uit liet der- de Kalf of kind C , Zijnde kleinkinderen van de Moederkoe,

en geteekend

tot 0^3.

1706

*7°7

1708

I7°9

1710

3 3

G 3 2 3 £3

Totaal 6

Dus een minder als die van het tweede eigen kind der Moederkoe, welker getal was 7^

I a

Het

ii6 NATUURLIJKE HISTORIE

Het eerde kleinkind «^3, in 1705 uit het derde eigen kind C gefproten , brengt de volgende kjein - kinderen voort, als: ;

Kalven uit het klein- kind e/^3 , zijn- de klein - kleinkin- deren van de Moe - " derkpe , ea ge

teekend a 3 tot Ui*

rA°. 1707 het klein - kleinkind ^3

- -/

1708

1709 ?7jo

3 6 3 ^3

Totaal 4

Vervolgens brengt het eer ft e dezer klein -kleinkin* deren « 3 de volgende over - klein - kleinkinderen vcort; als: -i

Kalven uit het klein* T

i

kleinkind ^3, zijn- A°. 1709 her over klein-kleinkind a 3

de over - klein- < 17* 0 t>3

kleinkinderen van de I -

Moederkoe , en ge- J *1 Otaal 2

.teekend ag en b 3. ^

Nog

van HOLLAND.

"7

Nog breng: het tweede dezer klein - kleinkinde- ren ^3 , het volgende over - klein - kleinkind voort; namelijk:

Klif uit het klein- f ^ :

kleinkind ^3 » zijn* J AQ. 17 io bet over-klein-kleinkind 03

de een over - klein- i ^

kleinkind van de J d Otaal I

Moederkoe , en ge I tcekend C3.

Zijnde aldus het totaal van klein -klein - en over* klein kleinkinderen van het eerfle kleinkind ,^€3,

der INIoederkoe , gefprocen uit het derde eigen kind C, als volgt:

Totaal van alle de f klein klein- enoyer- klein-kleickinderen, van het eerfle klein- kind «/f^gefpro

ten uit het derde ei- gen kind C.

Klein -kleinkinderen. ... 4.

Over - klein - kleinkinderen . . 3

Totaal 7

1 3

Het

natuurlijke historie

jiS

Het tweede kleinkind 5^3, in 1706 uit het der- de eigen kind C gefproten , brengt de volgende klein - kleinkinderen voort , als :

Kalven uit het klein- f kind 3 , zijnde |

klein kleinkinderen 1 van 3e Moêderkoe , '

en geteekend & 3 *ot

/3*

1708 het klein -kleinkind

1709

l?l° ƒ3

Totaal 3

* . r . * r ' T r

Uit het eerfte dezer klein kleinkinderen e 3 , komt voort oen over -klein 'kleinkind, namelijk:

Kalf uit het klein- i"

kleinkind c 3 , zijn- j ^ i jr $ o het over- klein kleinkind d 3

de een over klein <

kleinkind van de I T O taal I

Bfloederkoe , en ge I

teekend d 3. ^

Zijn-

1 19

Van HOLLAND.

Zijnde aldus et Totaal der klein- klein - en over-kleitï- kleinkinderén Van het tweede kleinkind 3$ 3, der

Moederkoe* gefproten uit het derde eigeis kind C * als volgt :

Totaal van alle de klein- klein- en over- klem - klein - kinde- ren van het tweede

kleinkind 8 3. » ge* fproten uit het der- de eigen kind C.

r 4

[ Klein - kleinkinderen . . # 3

I Over - klein - kleinkinderen. 1

Totaal 4*

L

Het derde kleinkind ^3, in 1707 uit het derde

eigen kind C gefproten, brengt voort de vol- gende klein - kleinkinderen , als:

Kalven uit het klein- p kind Q 3 f zijnde

klein - klein - kinde ren van de Moe derkoe , en geteö'

kend y^3 en ^3,

zijnde ditteffens het^j Totaal der klein* kleinkinderen van het derde kleinkind

G 3 , gefproten uit het derde eigen Kind C*

A°. 1709 het klein -kleinkind 1/3

Totaal 2

Het

ISO

NATUURLIJKE HISTORIE

Het vierde kleinkind S)3 , in 1708 uit het derde

eigen kind Cgefproten, brengt een klein - klein- kind voort, namelijk i

Kalf Uit het klein- kind 2) 3 , zijn- de een kkin - klein- kind van de Moe- derkoe , en getce*

kend ^3 , zijnde die <j

teffens het totaal der klein - kleinkinde- ren van het vierde

kleinkind 2)t. gefproten uit het der^ de eigen kindC.

A®* 1710 het klein - kleinkind ^3

Totaal i

fHet vijfde kleinkind <§3 , gebo-

p I ren in 1709 uit het derde eigem

Het kleinkind O 3 < kind C , kan niet als kalvende ge-

rekend worden, als zijnde A*. L 1710 Pink vaars.

'Het zesde kleinkind ££*3, geboreii

er- in 1710 uit het derde eigen kind

Het kleinkind d1 3. < q , kan insgelijks niet als kalven*

I de gerekend worden , als zijnde j A°. 1710 Kalf of Schot-Kalf.

L Dit

Van HOLLAND. tat

>

Dit alles nu wederom , als voren , tot een to- taal overgebragt , dan Heeft het derde eigèn kind der Moederkoe van A°. 1705 tot 1710 voorts gebragt :

de kleinkinderen van «/?3 tot is . 6

en deze van A*\ 1707 tot 1710 de klein -klein- kinderen van d3 tot ^3, is . . . * 10

en deze in A°. 1709 en 1710 de over-klein- kleinkinderen van a 3 tot d 3 , is . . 4

Totaal 20

èn dus in het geheel .13 minder als van het éigen kind B, waarvan hec getal was 33.

K

D

NATUURLIJKE HISTORIE

Ö.

OPTELLING DER KALVEN UIT HET VIERDE KALF DER MOEDERKOE,

Dit vierde Kalf, D, der Moedesjtoe , zijnde eert wit laken. Vaars geworden zijnde, kalft voor het eerst in 1706 , eii brengt voort de vol- gende Kalven, kleinkinderen der Moederkoe, als:

Kalven uit liet Vier- de Kalf of kind D, zijnde kleinkinderen van de Moederkoe,

en geteekend 4

tot Gi.

1706 het

kleinkind •yf 4

- fk .

l7°7

Q) 4

17°y

1710

£ 4

Totaal 5

Dus een minder als die van het derde eigen kind der Moederkoe, welker getal was 6.

Het

van HOLLAND. 123

/

Het eerfte kleinkind 4 , in 1706 uit het vierde eigen kind D gefproten , brengt de volgend^ klein - kleinkinderen voort, als:

Kalven uit het klein- kind e/f4 , zijn-

de klein- kleinkin- deren van de Moe*< derkoe , en ge- I

teekend & 4 tot f 4.

1708 het klein - kleinkind #4

1709 /+

1710 c 4

\

Totaal 3

Vervolgens brengt het eerfte dezer klein - kleinkin» deren #4 een over * klein - kleinkind voort; na- melijk:

Kalf uit het klein- f

kleinkind <3 4 » Z1jn- J 1710 het over-klein-kleinkind a 4.

de een over- klein- <

kleinkind van de j Totaal J

Moederkoe, en ge I

teskend & 4 L

K a

Zijn.

'V

i S4 NATUURLIJKE HISTORIE

Zijnde aldus het totaal der klein -klein- en over- klein - kleinkinderen van het eerde kleinkind, der Moederkoe, gefproten uit het vierde eigen kind D, als volgi::

^Totaal van alle de klein klein- enover- klein-kieiökinderen, van het esrfte klein- kind gefpro’

r

Klein - kleinkinderen.

> Qv£j. - klein - kleinkind

ten uit het vierde ei-

gen kiu,d

D.

L

3

. . x

Totaal 4

Het tweede kleinkind 55 4, in 1707 uit het vierde eigen kind D gefproten, brengt voort de voL geilde klein - kleinkinderen ? als:

Kalven uit het klein*

" i

kind

de klein - kleinkin deren van de Moe derköe , en getee

kend d \ en <54

zijnde dit teffenshet s t draaf der klein- I

kleinkinderen van [ hettweedekleinkind > cp 1

kJx) 4 , gefproten «

uit het vierde eigen | kind D. b

1709 het klein - kleinkind

Totaal 2

, » ;

V

Voorts

UN HOLLAND.

m

t _ - - '■■■1 i

Voorts brengt het derde kleinkind G 4 , geboren

in 1708 pit het vierde eigm kind D, niet meer voort dan een klein -kleinkind; namelijk:

uit het klein* kind G 4 > zijn- de een klein - klein- kind van de Moe- clerkoe , en getee-

kend^4, zijnde dit

teffens het totaal der klein - kleinkinderen van het derde klein- kind G 4 , gefpro ten uit het vierde eigen kind D.

* 1 * * . l”XS /.-JL-lJi L'il'JJJ

A®, 1710 het klein -kleinkind ^4

Totaal i

!

i

|*Het vierde kleinkind 2} 4, geboren

£75 i in 1709 uit het vierde eigen kind Het kleinkind •^4.^ D , kan niet als kalvende gere- kend worden, als zijnde A°. 1 71 q l Pinkvaars.

fHet vijfde kleinkind 64, ge-

I boren in 1 7 1 o uit het vierde eigen Het kleinkind G ;• kind D , kan insgelijks niet als kal*

I vende berekend worden , als zijn -

\ de A9 1710 Kuif of Schot -Kalf.

K 3 Dit

o

/

/

ir-6 NATUURLIJKE HISTORIE

Die alles nu wederom , als voren , tot een totaal overgebragt, dan heeft het vierde eigen kind der Moederkop van A°. 1706 tot 1710 voort- gebragt :

de kleinkinderen van tot & \ , i$ . . 5

en deze van A°. 1708 tot 1710 de klein -klein- kinderen van ^4 tot^ 4 , is . » . 6

en deze in A°. 1710 een over -klein- klein- kind a 4, is ••••••••. j

Tqtaal 12

en dus in het geheel 8 minder als van het eigen kjad C , waar van het getal was 20.

ii.<

E.

tan HOLLAND.

**7

E.

OPTELLING DER KALVEN UIT HET VIJFDE KALF DER MOEDERKOE.

Dit vijfde Kalf, E , der Moederkoe , zijnde een zwart tijgerhond. Vaars geworden zijnde, kalft voor het eerst in 1707 , en brengt voort de volgende Kalven , kleinkinderen der Moeder- koe, als:

Kalven uit het vijfde Kalf of kind £ zijnde kleinkinderen van de Moederkoe , , -

Anno

en geteekend t.

*, 2)s.

1707 het kleinkind jf. 5

1708 «3 5

3709 Gs.

17*0 2) 5

i

Totaal 4

Dus een minder als het vierde kind der Moeder- koe, welker getal was 5,

Hec

/

fcAf UÜRLTjKÈ HISTORIE

4 228

Het ëefftë kleinkind e/^5, in 1707 uic het vijfde

eigen kind E gefproten , brengt voort "de vol- gende klein - klèinkindêren , als :

Kalven uit het klein- p kind e/^5 , zijnde

klein - klein - kinde- ren van de Moe derkoe , en getee-

kend as en ^5 ,

zijnde dit tellens hét Totaal der klein* kleinkinderen van het èerfte kleinkind

i/fs , gefproten uit

het vijfde eigen

kind E.

A°. 1709 het klein - kleinkind aS 1710 - 0

o

Totaal

Het tweede kleinkind 3$ 5, in 1708 uit het vijfdë

eigen kind E gefproten , brengt een kléin - klein- kind voort, natnélijk:

Kalf uit het klein- kind tX) 5 , zijn- de een kléin -klein- kind van' de Moe*

Ktnu van de ivioe* i derkoe » en getce* 1

k^nd c 5 , zijnde die

tefFens het totaal der klein - kleinkinde- ren van het tweedé

kleinkind 3d 5 » gefproten uit het vij f- eigen kind

1 1

A*. 1710 het klein - kleinkind e 5

Totaal i

liet;

van HOLLAND.

129

filet derde kleinkind G 5 , gebo-

p I ren in 1709 uit het vijfje eigen Ket kleinkind O 5. < kind E , kan niet als kalvende ge- rekend worden, als zijnde A°. {_ 1710 Pink vaars.

f Het vierde kleinkind 2) 5 , geboren

Gft \ in 171a uit het vijfde eigen kind Het kleinkind E, kan insgelijks niet als kalven-

I de gerekend worden, als zijnde E A°. 1710 Kalf of Schot- Kalf.

1 .■ .■ j ."."!!"iu .■ 1 mszar

Dit alles , als voren , wederom tot een totaal overgebrngt , dan heeft het vijfde eigen kind der Moederkoe van A°. 1707 tot 1710 voort- gebragt :

de kleinkinderen van t/^5 tot «S5, is . . 4

en deze in 1709 en 17:0 de klein- kleinkin- deren van a$ tot ^5, is ...... 3

Totaal 7

en dus in het geheel 5 minder dan van het eigen kind D, waarvan het getal was 12.

F.

I

i3o NATUURLIJKE HISTORIE

F.

OPTELLING DER KALVEN UIT HET ZESDE KALF DER MOEDERKOE.

Dit zesde Kalf, F, der Moederkoe, zijnde een muisvaal of beis, Vaars geworden zijnde, kalft voor het eerst in 178, en brengt voort de volgende Kalven , kleinkinderen der Moeder- koe, als:

Kalven uit het zesde f Kalf of kind F , Zijnde kleinkinde- ren van de Moeder- koe, en geteekend«J

jtc tot Cc. |

Anno 1708

I7°9 17 <0

L

i

het kleinkind */£ 6

Totaal 3

Dus een minder als het vijfde eigen kind der Moe» derkoe, welker getal was 4.

VAN

HOLLAND.

13l

Het eerlle kleinkind t/^6 , in 1708 uit het zesde

eigen kind F gefproren, brengt een klein -klein» kind voort, namelijk:

Kalf uit het kleis- f kind t/f 6 * zijn-

de een klein -klein- kind van de Moe- derkoe , en getee-

kend * zijnde

dit teffens het totaal der klein kleinkin- deren van het eerfte

kleinkind 6 , ge f

A°. 1710 het klein - kleinkind'^ 6

Totaal i

fproten uit het zes de eigen kind F. ^

Het kleinkind

3 6* <

Het tweede kleinkind 3 6 , gebo- ren in 1709 uit het zesde eigen kind F, kan niet als kalvende ge- rekend worden, als zijnde A°. 1710 Pinkvaars.

Ke* kleinkind G

rHet derde kleinkind^ 6 7 geboren in 1710 uit het zesde eigen kind

F, kan insgelijks niet als kalven' de gerekend worden , als zijnde A\ 1710 Kalf of Schotkalf.

L 2 Dit

132 NATUURLIJKE HISTORIE

Dit wederom tot een totaal overgebragt, dan heeft het zesde eigen kind der Moederkoe van A°. 1708 tot 1710 voortgebragt :

de kleinkinderen tot G is . « . 3

en deze in 1710 het klein - kleinkind # 6 , is . 1

Totaal 4

en dus in het geheel 3 minder als van het eigen kind E , waar van het getal was 7.

G.

OPTELLING DER KALVEN UIT HET ZEVENDE KALF DER MOEDERKOE.

Dit zevende Kalf, G, der Moederkoe, zijnde een zwart laken met witte kop en poten , Vaars ge- werden zijnde, kalft voor het eerst in 1709 , en brengt voort de volgende Kalven , kleinkinderen der Moederkoe , als :

ialven uit het zeven- f de kalf of kind O , zijnde kleinkinderen van de Moederkoe , Anno

en geteekend t/^7 en , pijnde dit |

teffens het totaal der kleinkinderen , ge- fproten uit het ei- gen kind. G.

1709

I7IQ

het kleinkind

%7

Totaal 3

Deze

van HOLLAND.

133

Deze kleinkinderen kunnen niet als kalvende gere- kend worden , als zijnde het kleinkind , in

A°. 1710. Pinkvaars, en het kleinkind , in A°. 1710 Kalf of Schotkalf.

Het zevende eigen kind der Moederkoe heeft der- hal ven in A9. 1709 en 1710 niet meer voort- gebragt als 2 kleinkinderen > en dus 1 minder als het eigen kind F, welker getal was 3.

H.

OPTELLING DER KALVEN UIT HET ACHTSTE KALF DER MOEDERKOE.

Dit achtfte Kalf, H , der Moederkoe , zijnde een blaauw bont, kalft voor het eerst in 1710, en brengt het volgende Kalf voort, zijnde een klein- kind van de Moederkoe, namelijk:

Kalf uit het achtfte f Kalf of kind H, I zijnde een kleinkind j van de Moederkoe, j Anno

en geteekend 8 , 1

zijnde dit teffenshet I totaal der kleinkin « deren , gefproten uit | het eigen kind H. L

1710 hec kleinkind

Totaal x

L 3

Dit

134 NATUURLIJKE HISTORIE

Dit kleinkind kan niet als kalvende gerekend wor- den, als zijnde in A°. 1710 Kalf of Schotkalf.

Het achtfte eigen kind der Moederkoe heeft . er- halven in A* 1710 niet meer voortgebrag. an een kleinkind, en dus weder 1 minder als het eigen kind G, welker getal was 2.

1.

Het eigen kind der Moederkoe.

I

fHec negende Kalf, I, der Moeder- I koe, zijnde mengelbont van hoog I en grijs zwart, komt van de Moe- 4 derkoe voort in A°. 1709 , en brengt, binnen den kring van on- ze berekening , geen Kalven voort , als zijnde in 1710 Pinkvaars,

K.

Het eigen kind K der Moederkoe.

"Het tiende Kalf, K, der Moeder- koe , zijnde rood mengelbont , komt van de Moederkoe voort in j A°. 1710, en brengt, insgelijks 1 binnen den kring van onze bere- kening , geen Kalven voort , als zijnde in Ao. 1710 Kalf of Schot- l kalf.

Dus

van HOLLAND.

*35

Dus heeft den Boer uit de Moederkoe in Anno i/io de volgende gedacht -opklimming:

Eigen kinderen . , , , io

Kleinkinderen 3 6

Klein kleinkinderen ... 56

Over - klein * kleinkinderen . 35

Bed - over - klein kleinkinderen 6

is dus 143 Beesten.

Waarvan de Moederkoe is Moeder, Grootmoe» der , Over * grootmoeder , Over - over - groot- moeder en Bed- over -over -grootmoeder. Dit nu overgebragt op de ouderdom der Koei-. jen, dan heeft den Boer uit de Moederkoe de volgende Koeijen, die in 1710 den volgenden ouderdom hebben:

ï Ne-

136 NATUURLIJKE HISTORIE

i Negenjarige Koe, of die in zijn tiende jaar is,' als zijnde geboren A°. 1701. i Achtjarige Koe , of die in zijn negende jaar \ is, als zijnde geboren A°. 1702.

2, Zevenjarige Koeijen , of die in hun achtfte jaar zijn, als zijnde geboren AQ. 1703.

3 Zesjarige Koeijen , of die in hun zevende jaar zijn, als zijnde geboren A9. 1704.

5 Vijfjarige , Koeijen , of die in hun zesde jaar zijn, -ais zijnde, geboren A°. 1705.

8 Vierjarige Koeijen , of die in hun vijfde jaar zijn, als zijnde geboren A°. 1706.

13 Driejarige Koeijen , of die in hun vierde jaar zijn, als zijnde geboren A°. 1707- Si Tweejarige Koeijen , of die in hun derde jaar zijn, als zijnde geboren A°. 1708- 34 Eenjarige Vaarzen, of die in hun tweede jaar zijn , als zijnde geboren A°. 1709.

55 Kalven , die in hun eerfle jaar zijn , als zijnde geboren A°. 1710.

Tot. 143 Beesten,

Waarvan zijn, in A°. 1710:

Melkgevende Beesten , aan den uring . 54 Vaarzen, of jonge Beesten, die kalven kunnen . ~ *34

Kalven -55

Hierbij geteld de Moederkoe . 1

is van een Boer in tien jaren voortgefokt 144 Beesten*

OlB

van HOLLAND. 13^

Om nu dit alles , ’c welk tot hier toe afzon het -derlijk in Tafelen isgebragt, tot eene alge- RUNDVE,# meene Tafel te brengen, uit welke men met 1. Afd. een opflag van het oog de toepasfing op de ÏI- geteekende Geflachtplaat kan zien , is het al- 00 *

hier de plaats, die gefchikt is , om op een even groot plan den uitleg van de Plaat en te- vens de overbrenging op de reeds uitge- werkte Plans en Tafelen van gefiachc tot gellacht te kunnen nagaan.

Na dat wij dan door alle de kruisfingen Generale der familie - geledingen getreden zijn , en van Tafei* kind tot kindskind, klein - kleinkind , over- klein - kleinkind en bed - over - klein - klein- kind alles onderfcheidenlijk hebben voorge- meld , ï hebben wij deze generale Tafel op- gefteld, waarin het gansch beloop, dat hier boven afzonderlijk is betoogd , tot één Plan gebragt wordt, om, in vergelijking, met de de Geflachtplaat gebruikt te worden , en welke Tafel is verdeeld in een plan:

1. Hoeveel Kalven, het zij kinderen of Plan tot kindskinderen, een Boer uit de Koe Recapitu* en uit elk .zijner eigen kinderen heeft.

Tafel.

> %. Hoeveel Koeijen of Kalven de Boer van jaar tot jaar bezit.

5. Het geheele totaal der Beesten, welke in de tien jaren zijn voortgebragt , als- mede in het bijzpnder het getal der eigen kinderen, kleinkinderen, klein- M klein-

HET

RUNDVEE,

I. Afd. II.

Jïoofdft.

138 NATUURLIJKE HISTORIE

kleinkinderen , over - klein - kleinkinde- ren en bed -over- klein - kleinkinderen van de Moederkoe, op het einde der

tien jaren.

Eindelijk zullen wij nu nog de bereke- ning laten volgen , hoe vele Melkgevende Koeijen of Mestkalven , Stieren of Osfen men kan voortfokken , vooronderlleld dat eene Koe het eene jaar een Kuis - en het andere jaar een Stierkalf voortbrengt; want dit behoort ons ook hier niet te ont- fnappen , om dat wij de mogelijkheid van het een tegens het ander (lellende , reke- nen, dat, zoo een Boer gedurende het tijd- perk van A°. 1701 tot in 1710, zonder de Moederkoe er bij te rekenen, heeft voort- gefokt 143 Beesten, en elk dezer Beesten is het eene jaar een Kuiskalf, en het ander jaar een Stierkalf, dan heeft hij in die tien Jaren:

72 Kuiskalven, en 71 Stierkalven.

Totaal 143 Beesten. +

Maar nu houdt den Boer volgens gewoon- te de Kuiskalven aan, en heeft dus in tien jaren 72 Beesten , die of melk geven of kalven kunnen, te weten: 72 Kuizen, en 71 Stierkalven, die, of Kalf of Mestkalf, of Stier of Os zijn.

On-

ttt

H

RUI

I.

ï .

van HOLLAND. 139

Onder alle deze Beesten heeft hij in A°# 1710 van de Kuiskalven:

HET

rundvee: I. Afd.

II.

Melkgevende Beesten aan den uring « . * * . . 27

Jonge Beesten, die kalven

kunnen 17

Kalven 28

Totaal 72

Hoofdft.

En van de Stierkalven , vooron- derfteld , dat dezelve tot Osfen gelubt zijnde, vetgeweid en overgehouden worden:

Osfen 44

Nugtere Kalven . .27

Totaal 71

is wederom 143 Hierbij gerekend de Moederkoe 1

is te zamen het geheele te vo- ren opgegeven totaal van 144 Beesten#

Als men nu met bedaarde opmerking de- ze verbazende opklimming nagaat; en men wilde dezelve nog verder uitbreiden , dan zoude men eerst verftomd Haan over de fterke vermei

M % nig-

(

HET JUUNDVEE-

I. Afd. II.

Hoofdö.

I/LO natuurlijke historie

nigvuldjging der Koeijen, welke in eens Men- fchen leeftijd, of in die van een Landman, ("welke men op 70 of 80 jaren rekenen kan,) plaats kan hebben; ja men zonde zich zoo niet verwonderen, hoe het mogelijk zij, dat na de verfchrikkelijkfle woede der Veepest , de ontzaggelijke confnmptie van Slagtvee voor den oorlog en fcheepvaart , behalven nog tot het dagelijksch onderhoud yoor het Menfchelijk geflacht, dat, zeg ik, in korte jaren, de overvloed van Rundvee, hoe ook verminderd, wederom zoo fpoedig zoo groot wordt. De Heer g. brender a br andis , wiens kunde bekend is , met wien ik over deze be- rekeningen geraadpleegd heb, en welke de mijne heeft goedgekeurd, heeft mij uit ver- maak eene Tafel van 25 jaren medegedeeld, welke op dezelfde manier als onze Tafel , van tien jaren, berekend is. Deze Tafel is gefield in drie kolommen, waar van de eerfte de jaargetallen van 1 tot 25 aanduidt: de tweede die der voorttelende Koeijen , die in elk jaar aanwezig, en de derde die der Kalven, welke in elk jaaf geboren zijn; voorts is daar bij berekend de Moederkoe van alle de in 25 jaren uit haar voortge- tpelde Runderen. Wij laten deze TafeJ hier dus volgen:

TA-

van HOLLAND- 141

TAFEL VAN DE VOORTTELING EENER KOE IN 25 JAREN. rr

Jaren. Koeijcn.

HET .

rundvee; I. Afd.

2

3 t

4

2

5

4

6

7

7

12

.8

20

9

33

10

54

ii

88

12

143

*3

23 5

34

376‘

IS

609

36

936

17

1596

ia

2583

19

418O

20

6764

21

10945

2*

I7?lO

23

28656

24

46367

25

. 75°24 . .

Hierbij de Moederkoe

ï Progresfie

a Tafel van

g S5 jaren.

5

8

J3

2t

34

55

89

144

233

377

610 »

987

1597

2584

4181 6765 10946 1771 1 28657 46363 75025

Komen in 25 Jaren 796418 Beesten.

Men neme nu deze Tafel eëns op , in' Vers^i* vergelijking van de zwaarfte Sterfte onder

M 3 het pest. I )

HET

KUNDVEE.

I. Afd. IL

Hoofdft.

142 NATUURLIJKE HISTORIE

bet Vee, dan zal men gemakkelijk begrij- pen, hoe d;e ontzaggelijke vernieling onder het Rundvee, in korte jaren wederom her- fteld is. Men heeft berekend dat Anno 1744 tot 1745 in Friesland aan de Veepest zijn ge (lor ven:

64596 Koeijen.

20248 Vaarzen of Stieren.

24753 Hokkelingen of Kalven.

Totaal 109597 Beesten.

Maar volgens opgave in de Noorderkwar- tieren, bedroeg het getal der Beesten in ÏVest yriesland aan de Veepest gellorven :

54344 Beesten, gezond gebleven 15366 - gebeterd 7923

is een Totaal van 77633 Beesten, zoo dood

als levendig (*<).

Maar nu waren:

gezond gebleven 15366 Beesten, gebeterd 7923

Totaal 23289 Beesten.

Al*

(*) Zie de Lijst, geformeerd door Gecommitteer- de Raden in Ao. 1745, geplaatst in de Nederland* fcht Jaarboeken van het jaar 1745. bladz. 6<?8.

v a ft HOLLAND. 143

Als men nu die getal eens overbrengt, bij I1ET vergelijking op onze berekening , hoe veel RUNDVEEi eene Koe in tien jaren , en volgens den Heer 1. Afd. brender & BR and is , in 25 jaren kan voort- n* .

brengen , dan zal men zonneklaar overtuigd 00a *

worden , dat de nlwijze fchikking der Voor- zienigheid, in dezen altoos de natuurfhat der wezens in eene onoverfchreedbaar perk van begaanbaarheid Houdt, wanneer men ook onze Helling en manier van opgave, over- brengt op de berekeningen van ’s Lands in- komsten , naar het Horengeld , en eene Kali- koe voor een, twee Vaarzen ook voor eene Koe , en vervolgens vier Hokkelingkalven me- de voor eene Koe berekend , dan zoude men in A°. 1745. in JVestvrïesland of het Noorder- kwartier hebben kunnen tellen 5885a Bees- ten. Indien men nu dit getal in rang van voort- ling, op de twee jaar, van kalfkoe, van kind , kleinkind , klein - kleinkind , over - klein- kleinkind en bed - over- klein - kleinkind * van'

AV 1745. af, benevens de berekening der tot in A*. 1750. en later vooredurende Sterfte kon- de weten, dat mogelijk, doch niet te min, voor ons althans, moeijelijk is , dochk geen ook als nog gefpaard kan worden tot nadere gelegenheid , dan zoude in 25 tot 50 jaren tijd , bij voorb. van 1745 tot 1794. het vierde- of achtfte gedeelte van al dit Vee, (vooron- der He ld dat zij van tien tot tien jaren wer- den aangehouden naar de mogelijkheid van ons Plan , ) als nog in gausch tVestvries * land , en zoo ook in Holland , Fries-' land, Groningen en andere Provinciën , niet

M 4 kun*

144 NATUURLIJKE HISTORIÉ

*ET kunnen geborgen worden , en de Mcnscfr bundvee zej£ j,unnen be(^aan# Uit dit Haaltje

I. Afd. meen ik nu den Lezer een begrip van die iï. gewigtig gedeelte der voortplanting van het ot *' Rundvee, in de meest mogelijkfle verdaan- baarheid voor den Landman , te hebben voor* gefield. Bij onze Verhandeling over de Vee- pest zelve y zal dit onderwerp, ten aanzien der berekening van gebeterd en ongebeterd Vee, uitvoeriger verhandeld worden. Ach- tcrvolgens dit zelve gro-ote flelfel, zoude men dit Huk zeer verre kunnen uitbreiden * indien wij geloofwaardige Lijsten konden bekomen, hoeveel melk, boter, kaas, mest* kalven enz. op eene Boerderij van 144 Bees- ten , of de helft daarvan , Hechts in tien jaren door de Boer verkreegen werd; want het is niet zeer zeldzaam in Holland en Vriesland Boeren te vinden , die meer dan zeventig zoo melkgevende Koeijen , als Vaarzen , Hokke- lingen , Pinken en Kalven bezitten , indien men, zeg ik nog eens, dk tot een facit of beraming wilde brengen, dan zoude men eerst zien, welk een rijkdom Holland r Vriesland , Westvriesland Groningen en Ommelanden , in één woord, de Vereenig-- de Nederlanden , alleen in Rundvee bezit- ten ! Tot een Haaltje ten bewijze dient hier bij , hoe ook nog in deze Eeuw , in 1801 , na het leveren van zoo veel Slagt- vee bij de voortzetting des oorlogs, wel- ke vooral in Noord- Holland gewoed had,- in dat- Gewest nog in de voornaamfle Ste-

van Holland. 145

den is ter Markt gebragt en ter Wage ge- wogen de volgende ponden Kaas:*

HET

RUNDVEE*’

Alkmaar . , *

Hoorn . . . .

Purmerende

Medenblik

Etdam .

Enkhuizen

I. Afd.

<5,660,63! « n.

4,231*688

3>S59648

1,368,235

1,060,445

1,213,900

Totaal 17,894,447 @

Die ftaaltjé, waar van men de oorfpronke* lijke opgave van maand tot maand in het gemelde jaar 1801 vindt in het zoo belang- rijk Magazijn van Vadtrlandfchen Land- bouw van den Heer jan kops, I. D. L Sc. bl, 110, bevestigt dus ontegenzeggelijk , dat als nog aan deze Landen den voorrang bo- ven alle uirheemfehen toekomt, te meer* daar men er de ponden Boter, als ook de Melk, nog daarenboven bij berekenen kan* en dat nog maar in een gedeelte eener Pro- vintie, hoe veel aanmerkelijker zoude men dit dan in dit geheele Gewest bevinden ! Hieruit behoorde men te erkennen , hoe veel achting men aan een braaf Landheer , Ha- vezater en Boerman verfchuldigd is. Gui* ciARDijN , een Italiaan , beroemd door zijne naauwkeurige befchrijving der Nederlanden , verhaalde als iets merkwaardig, dat in het Dilbrikt van Asfendelft , eene vermaarde Heer- lijkheid in Noord - Holland , gevonden wier- den 4000 Koeijen , die, winter en zomer door een gerekend, daags 8000 flopen melk

M 5 ga-

HET

RUNDVEE

U Afd. II.

Hoofd ft,

146 NATUURLIJKE HISTORIE

gaven. Dit zelve teekend ook zoeteboom aan, in zijne Zaanlandfche Arkadia , II. Z).

pag. 82. ScAUGER , HADRIANUS JUNtUS, ULïjssEs aldrovandus en vele andere Schrij- vers van gezag, fpreken met eerbied hier van, en geven eenparig den voorrang in geheel Europa, aan Holland , bijzonder aan Noord - Holland en Vriesland , ja de waardij van dezen rijkdom, heeft men in voorige Eeuwen, buiten dat, erkend, door op fommige Gedenkpenningen de Hol- landfche Koe te Ilempelen, als een voor- beeld van eene onuitputtelijke bron van wel- vaart. Men heeft deze zelfde Hollandfche Koe, zelfs ten tijde der wreede Spaanfche lnquifitie, ten zinnebeeld genomen. Men verbeeldde dezelve alzoo , dat Philips , Ko- ning van Spanje , er op reed. Elizabeth, Koningin van Engeland , gaf haar gras en dukaten te eten. De Koning van Frankrijk trok haar bij de (taart en gaarde de ducaten op , welke zij van achteren loosde. De Kar- dinaal de granvelle melkte haar, en Prins Willem- de e erft en greep haar bij de horenen en omrukte het Dier aan alle de bloedzuigers.

Meerder bijzonderheden zijn mij en velen .onzer kundige Landzaten bekend; dan, wij (laan alle deze zinnebeeldige kundigheden liever over, om, zoo als men zegt, geene ou- de Koeijen uit de (loot te halen. Wij gaan dan dadelijk over tot de nadere bcfchrij- ving van het ras en foort der Koeijen.

Ten (lotte evenwel willen wij onze Landge- nooten mededeelen eene uitvoerige Tafel en

Re-

/

\

van HOLLAND. 147

Berekening van den tijd van 10 h 1 1 jaren , die het* op eene andere wijze dan de onze is inge- *UNDVC*' rigt , en zeer zeker hier bij voegt ; want 1. Afd. daar wij bij vooronderftelling, dat en Kalf- koe en Stier , of zoo men kan hellen , bei- de fuccesfivelijk Kuiskalven kunnen vóórt- brengen en voorttelen , het zij dan uit een of meerder Koeijen , of ook wel dat de Stier zijne eigen kinders befpringt , en dus in onze Tafel fpeculatief is geheld, dat het alle Kuis* kalven waren ; dan, daar de evenredigheid in de geboorte der Sexe gewoonlijk anders berekend wordt , zoo heeft mijn zeer kundi- gen en volijverigen vriend brenber k bran» Tafel v-m dis, mij , behalven de vorige op bladz. 141 erende gehelde, nog eene zeer uitvoerige Tafel me-* »ran- degedeeld, waarin hij berekend, dat de Moe-ms* derkoe in het eene jaar eene Kuis en in hec andere jaar een Stier voortbrengende, (dat zeker nader bij der Boeren berekening op Melkgevende of niet Melkgevende Beesten uitkomt,) en dienvolgens de Stierkalven op het totaal uitvallende , is het getal van Kuis- jes, welke volgens deze berekening van bren* der k BRANDis in io jaren, en wel van i Ja- nuarij AQ. 1745 tot den laatften December A9. 1754, geboren worden, ook minder; maar men lette tevens daarop , dat de Heer brender met primo Januarij begint , en ook helt, dat 1 januarij 1754 een Kalf geboren zijnde,, de Moederkoe in dat zelfde jaar ultimo December wederom een Kalf voortbrengt ; dan verloopt de berekening van brender op 1 1 Beesten , Kalven van de Moe- derkoe, doordien hij nog een elfde Kalf in het

ein-

1 48 NATUURLIJKE HISTORIE

het einde van het tiende jaaiJ (lelt : daarenboven rundvee. ^eze Yafel bepaalder naar de Algebraïfche I. Afd. flijl voor kundigen ingerigt : dit verfchil, en IL zeker meerder anderen , zal een kundig re- Hoofdft. ^enaar wei kunnen nagaan , doch het is in oe ijelijk er voor een min kundigen. Ik wil er geene verfchikking in maken, en deel dezelve om hare nuttige befpiegeling voor meer ervarenen , hiernevens oorfpronkelijk mede , niet twijfelende of het zal den weet- gierigen niet onaangenaam zijn, behalven dat hier ook op gevonden wordt zoo wel eene befpiegelende berekening van de foorten van Beesten elk in zijn ouderdom, als hoeveel voortteling den Boer jaarlijks uit zijne Koe heeft, of kan hebben, in foorten van Vee, Kruisfing namelijk Kuiskalven, Stierkalven, eenjarige van Stier Hokkelingen, eenjarige Stieren tot Osfen, ftn^f om jarige Melkvaarzen , jarige Osfen, jarige Koeijen enz.; welke Tafel met een opflag van het oog , voor een kundigen , ver- flaanbaar genoeg is. Voor het overige , fchoon deze Tafel in het montant, merkelijk verfchilt van de onze , is dezelve , gemerkt de Heer brënder de kruisfing van Stier en Kuiskalf anders voordraagt, evenwel op de onze over te brengen, waar door dan de Stieren veelal uitvallen , en , gelijk gezegd is, een elfde Kalf in het tiende jaar eene verandering veroorzaakt. Wij geven dus de- ze Tafel zoo als die origineel is, en willen die niet veranderen om hare ingewikkeldheid; vertrouwende als nog, dat de onze, met de daar bij gevoegde Geflachtplaat, fchoon een-

VGU-

\

van HOLLAND* 149

voudiger , niettemin vatbaarder voor den het Landman zal zijn ingerigt. rundvm*

Dan , daar ik nu dit hoofddeel der ver» 1. Afd< menigvuldiging van het Rundvee zou be- R. fluiten, en het werk ter persfe Hond ge- Hoofdft<? legd te worden, komt mij nog ter goeder Tafel van ure in handen eene berekening over het ge- de Hoog- tal van het Rundvee in de geheele Repu-leeraar Yti bliek der Vereenigde Nederlanden , opgefield *

door den Hoogleeraar j. h. van der palm , als Lid van den Raad van Bin- nenlandfche Zaken der Bataaffche Republiek.

Deze Tafel , die het kenmerk draagt van alle naauwkeurigheid , is voor ons onder- werp en voor mij van het grootfte belang, en fielt mij in flaat om daar van een nuttig gebruik te maken , door dezelve hier nevens mede te deelen , het geen ik zonder dat niet zoude hebben kunnen doen. Schoon ik bevo- rens wel gewenscht heb hier toe te geraken, was echter den toegang tot de finantiële papie- ren van den Staat , mitsgaders de tallijsten der Diftri&en , voor mij , zonder bijzondere toe- flemming gefloten, en ik konde noch durf- de hier niet in treden. Dan, nu was de Hoogleeraar van der palm gewettigd toe het inzien en verzamelen der getallen van hêt Rundvee in alle Diflricten der Repu- bliek , met oogmerk om daar uit de finantiële calcule te vinden , tot den Haat van het Fonds, opgerigt ingevolge Art. ii* der Pu- blicatie van het Uitvoerend Bewind in dato den 26, December 1799. tot voorkoming en afwending der Runderpest. Deze »

ge*

HET RUNDVEE.

L Afd. II.

Hoofdft.

C-^V 1

„Yi

150 NATUURLIJKE HISTORIE

geplaatst in het Magazijn der Vaderland* fche Landbouw (*J), kan en behoort al- daar met erkentenis voor ’s Mans volvaar* digen ijver tot welzijn van den Lande ge- lezen te worden van elk, die den Land- en Veebouw hanteerd, om nut te trekken uit de publiciteit van dit belangrijk onderwerp. Wat de betrekking betreft, die wij er van op onze Tafelen maken, behoeft men geen breeden uitleg , nademaal de bepaling der getallen van het Rundvee, tot in het klein- tte Dillridt, in elk Gewest of Provintie, zoo duidelijk gefield is , dat zij allen uitleg onnoodig maakt. Het geen zamengenomen tot onze zaak behoort, is, dat, zoo men zich tot Holland alleen wij bepalen , dan zal , volgens de generale Recapitulatie , Holland , in getal van Vee, alle andere Pro?- vinden verre overtreffen , zijnde het getal van Runderen , boven en onder de twee jaren , 1261028. Het hooglle daar na is Friesland y als zijnde het getal 148968 , dus een aan-» merkelijk verfchil van 112060, welk ver- fchil vervolgens ten opzigte der andere Ge westen dermate vermeerderd, dat Holland het geheel van elk der overige Provintien verre te boven gaat , e^i tegen de allerlaagfte , namelijk Zeeland , welks getal is 27226 Beesten , een verfchil maakt van 233802. Maar als men nu het getal der generale Recapitulatie van alle Dillriften te zamen

neemt,

Zie Magazijn der Vaderland fchen Landbouw , floor J. kops, I. Deel .1 Stuk bladz . 53.

van HOLLAND. 151

neemt, dan is het gehecle Totaal 902^26. nE1, Dit nu eens overgebragt op den (laat vanRUNDV

HET

RtJNDVÉF.

lijk veelal in de kracht der teel- of fpring* tijd, en dus, volgens onze Tafelen, voort- telende Kalf- Vaarzen , en de anderen als aankomende. Als nu , herhaal ik , daar Gods goedheid de Veepest nog genadig af- weert, eeneKoe, naar onze optelling, zulk eene vermenigvuldiging in tien jaren , en naar de berekening van den Heer brender k jBRANDis , in vijfentwintig jaren kan vóórt- brengen; hoe ontzaggelijk kan dan de ver- menigvuldiging niet zijn van een getal van

NEGEN HONDERD EN TWEE DUIZEND VIJF

honderd en zesentwintig, dat eindelijk tot een fchier onberekenbaar getal zou op- klimmen, want als men, volgens de bere- kening van brender a BRANDis , ftelt, dart in vijf- en twintig jaren, 196418 Beesten, van eene Koe, kunnen voortkomen; welk een groot getal zoude dan wel door 261028 in het jaar 1801, in Holland , in het leven geweest zijnde Beesten , in een gelijk tijd- perk kunnen voortgebragt worden? In hoe verre nu de Produ&en van het Vee, en de daar uit fpruitende Inkomsten voor den Staat , en de gewone Belastingen en Boe- ten ter Finantie kunnen berekend worden, blijft voor hooger gezag. Nog eene aan- merking echter kan ik niet voorbij , ter opheldering en bevestiging van het geen ik wegens de evenredigheid der voortte-

ling

BET

RUNDVEE

1. Afd. II.

Hoofdft.

152 NATUURLIJKE HISTORIE

ling der Koeijen betoogd heb , namelijk het getal der jonggeborenen tegen dat der ouden en volwasfenen. In de Tafel van den Hoogleeraar van der palm kan men zien dat het getal der Runderen bo- ven de twee jaren merkelijk verfchilt te- gen dat van beneden de twee jaren , dat is , tusfchen tèelbare Vaarzen en Pinken en Kalven, als zijnde het eerde getal in Holland 198061 , en het laatfte 62967, zoo dat het eerde getal het laatde ruim tweemaal overtreft, en dus geene nage- noegzame evenredigheid tusfchen jongge- borenen en volwasfenen daardelt, het geen men natuurlijk na genoeg gelijk zoude vinden , indien men van de Koeijen het juiste getal der geborenen konde weten , dewijl er zeer vele Kalveren nuchter ge- flagt , of vetgemest wordende , dood zijn , eer zij op de lijsten van onder de twee jaren geteld waren, of geteld konden worden, zoo als wij dit integendeel naar' de Doopcedul* len en Doopboeken van den Mensen weten kunnen ; dan , daar men toch geene Doop- of Geboorteboeken der Koeijen pf andere Dieren heeft, even zoo min als Doodlijs* ten, blijft het een en ander eene vermoede - Jijke beraming van nabijkomende zekerheid, die intusfehen althans zeker tot bewijs ftrekj: van welk een aanbelang de kennis der voort- teling van het Rundvee in ons Vaderland kan gerekend worden : het geen ook alreeds in vroeger eeuwen bij de Staten des Lands js in acht genomen ; want bel^alven dat zulk:

eene

van HOLLAND. 153

eene financiële beraming reeds in den tijd der het Graaffclijke Regering heeft plaats gehad , zoo RüNDVEE< is dezelve na de Unie van de vrijgevogten 1 a fcU Provintien A°i 1583 bij dekraten berekend, L. toen men eene belasting gelegd heefc op het Hoofdftl Horenvee van vier en een halve Huiver per Relating maand, van ieder Beest, drie jaren en daar"*3 hel boven oud ; en van twee Huivers en vier ee’ penningen vah ieder Beest, beneden de drie jaren oud; hetwelk naderhand wel verminderd wierd, doch in den jare 1625 weder ver- hoogd en verdubbeld tot zes en drie Hui- vers; waar uit blijkt, dat in dien tijd ook acht op de jaren en den ouderdom van het Vee geflagen is. Verdere berekeningen zou- den er- kunnen gevonden worden ; dan , de- ze dingen, als behoorende rochet hoog gezag vands Lands Financiën , zijn buiten mijne taak : alleen kan dit al wederom mijnen Landzaten en ook den Uitheemfchen tot een bewijs die- nen , van welk een aanbelang het Rundvee voor het Vaderland is , en vooral, welk een önuit- putbare rijkdom , welk eene fchat voor de Fi- nanciën van Hollands Goud- trefoor , ’c welk zelfsin nood, wanneer de kwijnende Zeevaart en Koophandel verteerde , nog zulk eene toe- vlugt en waarborg Voor ons zoo rijk in Ve£ gezegend Gewest zoude zijn , dat zij door geene uitheemfchen ooit zoude kunnen ver- kracht worden $ dan alleen door eene ganfche üitroeijing van het Vee en van onze Land- zaten zelven , maar ook tevens niet zonder hunne eigene Gewesten te berooven van de voor hun onontbeerlijke Hollandfche Kaas en Boter*

N

Dat

154 NATUURLIJKE HISTORIE

WFT Dat dan onze dankbaarheid aan den Gever rundvee. yan a]]es goecjs zjj toegewijd ! Onze zorgen I. Afd. voorden Veebouw, de gave van vernuft on- n* zer Landlieden , hun zoo bijzonder in het Vee- 00 fokken eigen, niet worden uitgedoofd noch verdrukt ! de liefde tot algemeen welzijn niet murmurere tegen de onderbanden van wet- tige en noodige belastingen , of andere nood- wendigheden , die tot handhaving van onze Eendragt , Vrijheid en Godsdienst behoo* ren, zoo dat de Oudben en Edelbe Staats- mannen en Overben des Volks, hun aanzien en gezag, de Helden des Volks hunne heer- lijkheid, de Krijgsknechten hunne bezoldigin- gen, en de Priesters hunne Tienden, met één woord, alle Befchermers van Landbouw, Veehandel, Zeevaart en Wetenfchappen ook genot van onzen Hollandfchen Veehandel heb- ben! Dit mijn hartewensch zijnde, befluic ik dit , en ga over tot het derde Hoofd' Üuk : waarin wij de verfcheidenheden van het natuurlijk Ras, mitsgaders de bijzonde- re Nationale benamingen enz. zullen voor- dragen.

EER-

van .Holland. 155

EERSTE AF DEEL IN G*

Derde hoofdstuk.

Befchrijvènde Naams - verfchillendht - den der Koet] en, derzclver ras, kleu - ren , bont , foort van haren , kloekte en verdere bijzonderheden.

e bênaining van eeneri Stier, eene Koe * eenen Os, in het algemeen, die van een Rund f Runddier, wordt in verfcheidene TaJen en Spraken, verfchillende uitgedrukt, naar den tongval of de beteekenis, die ieder Natie daar aan geeft; de Hebreeuwen , Is - raëliten en Joden , als .de bij ons bekend de oudde volkeren $ en vooral ais wereldver- maarde Herders en Veehoeders * gelijk Hoofd- jduk 1. betoogt is, hadden al vroeg onder- fcheidene bereekenende Namen der Runde- ren; 'oo noemden zij eenen Stier of Bul, Schoor nen Os óf geliibden Stier , Aiouph ; eene Koe, Bak ar j een Kalf, Egel. De Chdldeeuwèn niet minder , of mogelijk ou- der Volkeren, noemden eenen Bul of Stier, Thor of Tora ; ook elders Pr in of Schor; de Koe Tor at a ; het Kalf Egela De Ara- bieren, wier tongval onwederfprekelijk van de Chaldeeuwen afdamt , noemden den Stier Tour ; de Koe Tdurd ; het Kalf Egela 7 Parak of Par , jong Kalf. Uic N % weF

tif.T

RUNDVEE»

I. Afd,

III.

Hoofd*,

J5* NATUURLIJKE HISTORIE

HF.T welke woorden blijkt:, dat de benamingen

LNUV * der Hebreen en der Chaldeën , mee de Ara*

1 bieren nagenoeg overeen Hemmen. Uit hec

Hoofdti vo^ende zal blijken, dat ook onder later Gedachten die zelfde naambetekenisfen zijn overgenomen, alhoewel de tongvallen mog- ten vcrfchillen : zoo komt althans het

Grieksch nagenoeg aan het Latijnsch graecis- me. In het Latijn , wordt de Stier genoemd Taurus ; de Os Bos ; de Koe Vacca ; het Kalf Vltulus . In de Franfche , Spaanjche en Italiaanfche of Portugeefche Talen , loopen de meeste benamingen op hetzelfde uit : dus noemt men in het Spaansch den Stier Toro of Burezio , den Os Bury , de Koe Vacca , het Kalf Ternerat misfehien van tenera , teeder ontleend. In het haliaansch heet de Stier insgelijks Toro , de Os Bue , de Koe Vacca , het Kalf Vitellio . De Franfchen of oude Galliërs , noemen den Stier Tar- re au , den Os Boeuf, de Koe Vache , het Kalf Veau , ’t welk ook bij de Franfche Zwitfers fchijnt overgenomen te zijn, alzoo zij een geheele Hreek Lands Pats de veaux , dat is , Kalverland , noemen. Alle deze namen ko- men na genoeg in den woordenklank met Tau rus , Toro , Vacca , ifo?. Boe enz. overeen; doch het fchijnt dat die onder de bewoners der Duitfche Gewesten eene aanmerkelijke verandering ondergaan hebben , want in het lllirisch en Poolsch of Sarmatisch , heet een Runddier Wul of JVel. In het tloog* duitsch een Stier, Stier , Stour , Reitsck. De Dichters hebben dikwijl^ na hunne zin- nelijkheid, denzel ven genaamd Imaus7 Cra -

gus7

/

van HOLLAND. 157

gus , Circus , Pariedris , ook fomtijds toe» het pasfelijk op den XSzrgTaurus , Stier berg, zr\z. RUNDVEE doch alle deze namen veranderen in dat zeilde I. Afd. Dier , wanneer het gelubt is, in Os; denOs I!f: Oxs, de Koe Kuh , Kuje; het Kalf Kalb . i0ülu De Zweede'n en Engelfchen hebben de na- men van Ko en Bul ; de Rusfen Kua: en het geen zeldzaam is , de Deenen die van Noet ; en dat nog zeldzamer is, in het uit alle Ta- len te zamengelïeld verward Engelsch , wordt het Rundvee in ’t gemeen: Home Cate , en het Kalf Kukate genoemd. Ik vinde ook nog melding gemaakt, dat een Kalf bij de Hebreen Cal genaamd wierd , het geen men wil dat bij oude Daitfchers en Neder duitfeher s , op een jong dier, dat in fterke krachten is, wierd toegepast , en veranderd in Calf , welk woord Calf bij omkeering onder de Bel- gen in Flac veranderd , een flap of tee- der jong Dier beteekende. Ihre leidt het woord af van het Gallifche galba , vet , geil on z. ; Hebr. aSn. Hoe het evenwel met alle deze onderfcheiden Benamingen gelegen zij ; zeker is het boven dien , dat in allerlei foort van Talen , Spraken of Benamingen, de tongval en uitdrukking iets heeft, dat over- eenkomstig is met het geluid of den aard van het Dier zelve: dit leidt over het algemeen geene tegenfpraak; nademaal de Taalgeleer- den het eens zijn , dat in de oudfte bekende Spraken de benamingen der zaken overeen- komstig waren met de beteekenis of het ge- bruik der zaken , zoo dat zij nimmer aan eenig Dier of onderwerp eenen naam gaven, of het was overeenkomüig den aard van het-

N 3, zei*

ttF.T

HIJNDVRE

I Afd. ITT

Hoofdft.

158 NATUURLIJKE HISTORIE

zelve; dus gaf en no mde adam, die als de eerfte Dierenkenner voorkomt, elk Dier met een en naam naar zijnen aard . I )e Hebreen , en in het vervolg de Chadeën , en alle Oos - terfche Volkeren, gaven aan hunne Kinde* ren , aan hunne Gedachten , aan hunne Rich- ters en Vorsten , nimmer eenen naam zonder beteekenis, en dezelve had meest altoos op de omdandigheid; of geboorte, her bedrijf, of de geftalte, ot den aard, van het onder- werp, eenige betrekking. Onder allen de* zen kwamen evenwel, ten aanzien der Die* ren , de meesten voort uit den aard of het geluid der Dieren dus komen alle de naam- klanken der Koei;en, Osfen of Stieren, in alle Talen daarin overeen , dat zij meestal het geluid van het geloei, gebulk en geblaet der Koeijen en het gebrul der Stieren uitdruk- ken , naar de gelijkheid van den tongval , die de taal der Volkeren het naast aan die geluiden konde uitdrukken, Wij verklaren niet ge- noeg ervaren te zijn in de Oosterfchc Ta- len , om de geluiden of uitroepingen te ver- klaren, ■maar. omtrent de Europefche mee- nen wij te kunnen bewijzen dat de naam van Koe, Kühe , Bo , Bos , 1 'ureiro , $cefy

Boeuf , allen van her bulkend geluid afkom- ftig zijn : als mede Be, Boe , ba , hue; wor - dende de letter u in vele talen den klank van gegeven: bij voorbeeld, een Duitfcher kan nooit de u uitfpreken, dan op de klank cê. De geleerdlle Profesfor en i )uitfche Latinist zal zich bij ons aan zijn doen ken- nen, even als een doorlctterd Nederlander aan zijn u. Dit is als een Sibboleth en

Schik -

r

van HOLLAND. 159

Schibboleth onder deze Natiën of Gedachten. HCT

Niettemin is de klank van koe en boe de- RÜNDV£E* zelfde, en wordt, even gelijk de geluiden i- Afd. van andere dieren , onderkent ; bij voor beeld : van het Schaap naar het blaeten , het mekken der geiten , het hinneken en brie- fchen der Paarden; het knorren der Varkens, het kwaeken der Eenden , het kakelen der Hoenders en het quakkelen der Kwartels (O , en wat fterker is , de fpraak der dieren zelfs , als van de Koekkoek, Kivit enz. is onder* fcheiden, en die van den Roerdomp, (in het Latijn Buteo j is , naar het geluid dat hij geeft, gelijk aan het bulken eener Koe ; zoo dat, alle andere naams - oorzaken in an- dere talen daar latende, er geene andere in onze Hollandfche taal nationaal is af te leiden dan die van het boe , het geloei en geblaet der Runderen zelve , oorfpronkelijk is , gelijk dit brullen, dat is: loeijen, bulken, blaeten van eene Koe in onze oud Duitfche tale het- zelfde is ’t welk de Latijnen Boare , Boatus , Mugetus noemden. Zoo ontftaat het Griek - fche @qvs van fioca , loeijen , luid roepen . Met betrekking tot de benaming van Stier , of Ox in ’t Hoogduitsch, of Os in ’t Nederduitsch , zouden ook wel eenige befpiegelende aflei- dingen kunnen worden aangevoerd : dan , om dat die te ingewikkeld zouden worden , en te

veel

(*) Zie mijn Dichtftukje over de verfchillende toon- klanken, getijteld: Het vermogen der Neder d. Dicht* kunst , en geplaatst in de Taal - en Dichtlievende Oefe - ningen van het Genootfchap onder de Zinfpreuk.: Kunst A wordt door Arbeid verktegen , in het I. Deel 9 in de Mengeldichten , biaiz. 33 enz.

N 4

I

i6o NATÜURLtjKE HISTORIE

het veel ophouden, {laan wij dezelven liefst over : rundvee ^en eenjge ^ fjoch die ik echter voor een I. Afd. beter geef, en ook voor niet meer dan eene *TI voorfellendo twijfeling opgeef, durf ik wa* Hrtofclft. g€n ]1jcr ^jj te voegen, namelijk: daar wij Gisftng in het eerfle Hoofdiluk reeds hebben aan- d i d b^o t ° * r'e v 0 e r d , dat de ouden, en ook onze eer lte rina.01^ Landbewoners, bijzondere Haardgoden had- den , die zij als Befchermers van hup Vee of Landbedriif eerbiedigden , bijzonder de OEA LACTUCiNi a , de Melkgodin , en daaren- boven nog bekend is geweest zekere dea vet c li na , welke eene Godin der Kalveren of der jeugdige vrolijkheid was, den Kal- veren eigen ; of er ook eenige letterver- zetting of toegevendheid van de beteeke- nis , in den naam van dea borarina kan vallen , welk opfchrift onlangs op een ou- den Heen rot Domburg in het Eiland Wal- cheren gevonden is, of dk' niet op den zin zonde uirkpmen van Bo , Boare , dat is het bulken der Koeijen , die ook daar uit dat van Bo , Boe , Boves , voor Osfen of Koei- jen, bij de Meeste Volkeren hebben beko-» men , en vervolgens op andere Perfonen of In aardgoden zijn overgobragt * althans eenOs^ fenboeder of Vcebezorgcr droeg bij de Latij-. nen den naam van Baartas; en in dien zin zoude eene Osfenhoedfter , Boarina genaamd kun-* nen worden ; maar buiten dat is mij, door eenen Taalkundigen en in de fchrifcen der oude erva- rcnen,eene aanmerking medegedeeld, te weten, of ten opzigte van het verbum of woord Bora - re en Borarina nier eene letterverandering dient opgemerkt te worden , om dat vele woor-

van HOLLAND. 161

den in het Latijn met een V beginnen , die van HEr Griekfchen oorfprong zijn en in die taalmet RUNDV£B een B beginnen > zoo als rwj, Pita. (Zio i. Afi* scHREVELius Lexicon Graec . ) Dus IIL

zou het woord Borare kunnen beteekenen Vorarè , kaan wen, herkaauwen, inflokken* cn dan zoude dea borarina eene behoe- dende Godin der herkaan wing van het Rund- vee kunnen bereekenen , hetwelk , onzes in- ziens, nog waarfchijnelijker wordt, om dac het Grieksch woord Bcpa (Bora') , eigen- lijk Pabulum , voeder, gfas, of Esca , voed- fel vaii allerlei kruiden voor het Vee be- teekent, volgens vossius Etymologicon Ling . Lat in. fol. 567. op Voro ; doch het geen beflisfend fehijnt, is dat het woord Bora , uitdrukelijk wordt toegepasc op het kruid Borago , dus genaamd, om dat des- zelfs bladen naar een fcherp gefagrijnde 0$- fentong gelijken , en volgens dodon^us de opregte Èluglojfa , der Latijnen en der ou- den was, die alles zamengenomen , en overge* bragt op het oud JValcheren , toen Domburg en Zeeland nog aan het vaste Land gehecht waren, en het geen bewijsbaar genoeg is, ook daar overvloed van vee was , zoo zal ook ze- ker aldaar, het zij in navolging der Romeinen of andere Volken , den naam van zulk eene Befchermgodin van het herkaauwend vee on- der de naam dea boarina , in Heen gehouwen , voor de ftai of lieden geplaatst zijn geweest.

Dit als eene befpiegeling daarlatende , roer Stierem ik wijders met den vinger Hechts aan,^^01 dat ook de beteekenis van Thor, Schoor ,

Thora , Tora , Taur , Tdurus , Taurreau enz. bij aiie die Volkeren den zin heoben N 5 van

162 NATUURLIJKE HISTORIE

het vaneen woedend, gramftorig, norsch dier, «.uNDVRE jn welke beteekenis dan naar de oude ,4-ngeU I. Afd. Saxifche en Teuthonifche fp raken , zoo als .. I!i* in vele tongvallen der ouden , voor Thor o is genomen Stoor o, in den zin van toornig, > verft oord, gram , woedend enz., zoo als men nu nog zegt van een vergramd en ver» toorrd man: hij is verfbord , dat is : hij is toornig . Hier van komt dan , naar mijne gis- ling, dat men voor tor of tier , Stier of Stoer , ook Stuirs zegt; althans wie Hechts een weinig op het gebruik en den zin van het woord Stier onder onze Landzaten let , weet zeer wel, dat het geen zachtmoedig man beteekend , als men zegt : hij ziet als een Stier ; hij is een norfchen Stier; even gelijk wel voornamelijk in Holland , en vooral in Noord Holland , de Stier den naam van Bul hebbende , ontleend van het bulken , aan dit dier in de bronstijd eigen , men ook dit woord betrekkelijk maakt op norschheiden ftuursch- heid ; zoo zegt men van een Bullebak:

Met zijn norfchen Stierenkop Spart hij st Bulle - bakhuis op.

Dit zaamgenomen, is de benaming van Stier , of ftuirs , norsch , bullebak enz., genoegzaam om een begrip te vormen van die beteekenis bij onze Vaderlanders. Want nu de afleiding van Os, in den zin van een gelubden Stier betreft, is mij volflrekt duifler De Duitfchers zeg- gen Ox , de Been en Bol - oxe , en vrij gemeen wordt fom wijlen alle Runderflagtveeopfom- roige plaatfen van ons Vaderland , en over ’t al» gemeen in Amfterdam , Qhfen. genoemd, pc overige fpraken vallen op Bos , Bo -

van HOLLAND. 163

vis , Boeuf , Buffel* Bus. Hier van geeft HE,f men den naam van Ros buff aan een gebra- RUNDVE1* den Osfenbom; bij de Engelfchen , en bij de 1. Afd, Franfchen Boeuf rosti: eene nadere uitleg- ln- ging kan ik hier van niet geven. Misfchien is H oof ^ de naam van Os wel oorfpronkelijk van den arbeid die zij doen, als ploegen, dorfchen; gelijk men dus in dien zin zegt: jugatorius Bos , immunis Bos , Aratri , een Os onbe- kwaam tot ploegen ; Bubulcum pecus , een drift Osfen; een Osfendrijver , Bubulcus: Bouvier bij de Franfchen . Mogelijk ligt er ook wel eenige zinfpeling op de lompe dommekracht der Osfen en hunne domheid in , zoo als men wel eens van een groven Herken ke- rel zegt , die buiten dat niet vqel oordeel heeft: lompen Os , dommen Os , Brouwers Os , Roeren Os, Osfekracht , domme Osfe - kracht , Buffel , Os enz. Dan, ik Haak die verdere taal - vermakelijkheden hierbij , en ga over tot de onderfcheidene benamin- gen , die onze Lan Jzaten van de geboorte tot aan den volwasfenen ouderdom aan de Koeijen en Osfen geven.

Het eerstgeborene dan verkrijgt den naam van Kalf : deze naam verandert na de ge- geboorte onderfcheidene malen, zoo in ou- derdom als in Sexe.

Wanneer een Kalf eerst geworpen is , en Nuchter nog niet gezoogd heefc, bekomt het den Kalf. naam van nuchter Kalf , om dat het nuch- ter is, dat is, nog niets genuttigd heefc: bij de Latijnen Fitula Juvenca ,

Deze nuchtere Kalven bekomen Hraks Stier- na de geboorte eenen naam naar het on Kuiskatf-

der-

1

IÖ4 NATUURLIJKE HISTORIE

BRT derfcheid hunner Sexe : is het van de Man- undvee. nejjj|ce ^ ^an jieec jiet Stierkalf , is het

I. Afd. van de Vrouwelijke , dan heet het Kuis - Hoofdft kalf i Koekalf De naam van Stierkalf verklaart zich dra, als zijnde een eerstge- Bullekaïf. boren Stier , dat men elders ook wel Bul - kalf noemt ; ik vinde bij j. plantyn den naam van Balie voor die van Stier of Bul , misfchien nog van het oud Angel - Saxisch , die den naam van JVulle aan een Woudftier gaven. Kuis kalf is wat ingewikkelder, om dat zelfs eene Koe tot aan zijn eerfle Kalf, en altijd, den naam van Kuis behoudt. De zin van het woord Kuis hkuisch , zuiver , rein , {Caftitasj , kuischheid: er is geen ande» ren zin van bekend, dan misfchien ook vol- gens KiLiAAN , kuijfe , kudfe; ook volgens die lieftalige diminutive verzachtingen, aan onze Hollanders alleen eigen, van het bij- voegfel je , Kuis je , het is een Kuis je, in onderfcheiding van eene volwasfener Koe , die men Kuis noemt; zoo als Kindje , in de eerfle geboorte : het is een lief Kindje ; ouder geworden : het is een lief Kind . Dus dan is een eerstgeboren Koekalf een Kuis je , maar wordt het ouder, een Kuis . Zonder- ling is het , dat men ook door kuis , de ft ar of ^tf/vcrflaat , waarop men de Koeijen bold, en dit betrekkelijk maakt op hetvegten en geven van een vuistflag op het voorhoofd , bij voorbeeld : ik zal hem een kuis voor de flar of den kop geven , dat hij fuizebcld; maar ftraks over deze flar of kol nader. Het woord kuis is zeker oorfpronkelijk van der Koei en voorhoofd; wantdit fchijnt nog meer

be.

van HOLLAND. 165

bevestigd te worden uit de gewoonte, wan- HET neer de Boerenknechts of Kinderen , in het RÜNDVE** veld eene Koe om de horenén willende bin- 1. Afd. den , roepen : Kuis , Kuis ! en de Koe aan in. de ftar of kruin vrij ven. Uit deze aan- 1

merkingen blijkt dan zeker, hoe men het verder begriipen wil, dat de naain van Kuis bij uitnemendheid op eene jonge Koe of Kalf wordt toegepast, en wel bijzonder op die van de Vrouwelijke Sexe.

Een Kuiskalije derhalve is een eerstge- boren Koekalf, dat is, van de Vrouwelij- ke Sexe.

Een Stierkalf dan ook een eerstgeboren Kalf, van de Mannelijke Sexe.

Maar nu worden meest alle Stierkalveren of nuchteren verkocht of vetgemest : de Koe- kalveren daarentegen meest allen aangehou* den. Hier uit worden dan geboren de onder- fcheidingen van nuchter Kalf , Mestkalf , Aanhouder of Zoogkalf

De nuchtere Kalven , of Stierkalven , wora den doorgaans , zoo als zij ( gelijk men ge- woon is te zeggen} van de Moer komen, verkocht of geflagt. In eenige Steden van Holland worden de nuchtere Kalven, die het gemeen tiuchtsr hlae noemt, niet ver- kocht dan ter fluik, althans zij mogen niet ter Halle komen ; in Amflerdam en elders echter gedoogt men dit , en er zijn in die Stad nuchtere Kalven -fiagters. Het is on- gelooflijk, welk eene menigte er naar die Wereldllad gevoerd worden : en voorwaar het is eene groote vervulling voor de ge- ringe Gemeente , te meer, daar dit Vleesch,

door

1 66 NATUURLIJKE HISTORIE

*ET door de billijke gedoogzaamheid , zindelijk iLUNDVEE. behield Wordc , en men dikwijls nuchtere I. Afd. Kalven in die Stad vindt, daar elders geen ni. kleen gemest Kalf bij halen kan. Ik voor Hoofdft. ^eb ge(jurcnde mijne inwoning in die Stad , meer dan eens nuchter Kalfsvleesch gegeten , dat zoo goed was als gemest ; het is waar, er is eene zachter en leemachrïger weekheid bij, maar dit is in zeker opzigt zoo wel eene lekkernij , als een Speenvar- ken of Paaschlam. Ik roer dit ftuk hier aan, om dat bijgeloovig wangevoelen weg te nemen, waar door dikwerf de rijke ho- vaardij bezield wordt, als of het fchadelijk ware : integendeel , zoo ben ik voor mij van gevoelen , ( misfchien is het een Medicinaal bijgeloof,) dat een Kalfsfoup van nuchtere Kalfsbout, bij uitftek meer uitwerking zou- de hebben op zogende Kraamvrouwen, dan die van zwaar gemeste Kalveren , om reden dat de natuurftaat van zogver wekkende ftof- fen daar naast aankomt.

Dit in ’t voorbijgaan* Er is , eer wij van den eerstgeboren (laat van een nuchter Kuis of Stierkalf afftappen , nog dit te mel- den : dat , bij overvloed van Vee , ook wel Kuiskalveren nuchteren verkocht en gellagt worden ; maar dat bij fterfte , Veepest of andere noodzake, door de Hooge Overheid het Aagten van Kuiskalveren bij Plakaten verboden wordt , gelijk dit nog in de laatst bekende Veefterfte verboden is geweest.

Wanneer dan nu een nuchter Stierkalf word aangehouden , dan bekomt het de naam Mestkalf, van Mestkalf , Vetkalfo als dan wordt zulk

een

van HOLLAND. 167

een Kalf in een hok of affchutfel gezet, en HET ook wel Schotkalf genaamd doch dit worde RUNDVEE* meer toepasfelijk op een Kuiskalf, ’c welk men 1. Afd. aanhoudt, en naderhand hier van de naam m* van Schotpink of Schotvaars bekomt. Bei- Hoof den de Sexe worden de Moederkoe , kort na schotkalf, de geboorte . ontnomen , en daar na door den Schotvaars Boer met melk , of veelal met melk , vermengd met hauw water , gedrenkt. De Mestkalveren echter veel ruimer en meerder, om dat zij des te beter zoude toenemen, en den zegen genieten , die in de Heilige Bladeren alzoo op den welvarenden Mensch worden toege- past, namelijk: zij zullen toenemen als Mestkalveren .

Ik kan niet nalaten op dit Huk aan den Noordhollandfchen Boer den voorrang te geven boven alle mij bekende Veefokkers van Europa: er komt ten minsten geen Vreemdeling , Boer of Vleeschhouder in JSoordholland of in Am ft er dam , die niet verdomt daat over de Kalven , die zoo zwaar zijn als Koeijen , vol goudgeel niervet , wel- ke aan de deuren en in de hallen te zien zijn, fchoon de Zuidhollanders ook wel zeer zwaare Kalveren kunnen mesten. In de Leydfche Vleeschhal is eene Schilderij van eet) Kalf, dat 400 fg pond gewogen heeft, en door den Vleeschhouder jan ledeboer geflagt is. Te Delft , in den Haag en te Kotterdam worden ook zeer zware Mest- kalveren ter markt gebragt, doch hier van zullen wij bij de wijze van Veebouwen en Kalfmesten in het vervolg nader fpreken.

Een Mestkalf of Verkalf is dan onder-

fchei-

i 68 NATUURLIJKE HISTORIE

HFT fcheiden van een Nuchterkalf , door zijne ründvee. afzonderlijke befchikking tot een Slagtdier. l' ui*' Een Aanhouder of Koekalf, gefchikt tot Hoofdft. voortteling cn melkgeving , wordt dan afge* Aanhou- zonderd opgevoed in een hok of in de wei* der. de, en dan genaamd Schot- of jarig Kalf, Schotkaif. dat de oude Inis noemden, zoo wordt ook Bullekaif. een Stierkalf, ais men het aanhoudt, Bul- lekalf genaamd. Daar na ouder wordende, tot zes & zeven maanden, een jaar enz* Pink. wordt het een Pink genaamd. Dit woord Pink word in het Hollandsch meestal toe- gepast op iets kleins , althans tusfeheti klein en groot , zoo als de pink aan de hand, als de kleinHe vinger, oudtijds pin* gelijn, gelijk den vinger, vingerlijn; ook pingeling Pink , met opzigt tot een kleine Boot of Scheepje, zoo als Katwijken Pink- jes enz. Ten opzigte der Kalveren, is de- ze naam gemeen, zoo wel aan een jong ge- lubden Stier, als aan een jong Koekalf, bei- den noemt men dezelve Pink, of wel Pink* os, of Pinkftier, zoo als het kilïaan op- ; neemt , of Pinkkalf ; maar bijzonder wordt het toegepast op een Koekalf, dat nu Vaars Haat te worden , dat is : ’t welk in Haat wordt , om gedekt te worden en voort te telen , dan zegt men het is een Pinkvaars , elders Guize vaars . De Friezen noemen zulk een Vaars Kier , Enter - Kier. Bij de Ouden noemde men een jonge Stier, die nog niet gereden had, Varre. Van zulke Varren vindt men onder de Offerbeesten der Israëliten gemeld. Vondel bezigt het ook in het geval van entellus, noemende den PrijsHier Var re .

Men

V A N

HOLLAND. 1 69

I. Afd. III.

HoofdftJ

Men moet dus Var re , Vare en Vaars wel tmderfcheiden ; want men noemt ook Vare 0f*-ÜNDVE8* Varrekve eene Koe die,alfchoon zij gekalfc heeft, echter daarna zonder Kalf is «, en kan befprongen worden , of tot de vetweijerij ge- fchik't is, maar eeh Varre, in drenger izin* is, zoo als gezegd is, een jonge Stier : een Vaars daar en tegen is een jarige Koe , die tochtig wordt of begint te worden , en dus van nuchter Kalf een Kalf , van Kalf een Schot kalf, een Pink of Schotpink , van schotkat Pink een Vaars of SckotWaars , welk bij* voegfel van Schot , niet anders is als dat. de- ze jonge Koeijeri als nog niet op de gemee- ne reep (lal of koes, maar los en vrij onder een, in eene fchuiir of ftal afgefc horen , tusfehen fehotten, gehouden wrorden; of om dat ze nog te teéder of al te fpeels en te dar- tel, of al dom zijn, wadr uit dan fchertfenden aard ónzer Boeren, met zelden zulke geestige trekken ontkenen, als veel- ligt de zoogenaamde fijne Franfche of Spaan * fche < .eestetl, Inliners weet een iegelijk * hoe men een dom of nog eerst ontloken jon- gen , een nu gier Kalf , een Kalf Mo fes noemt»

Een jongeling , die de eerde vonken van lief- de én aanprikkeling der jeugd gevoelt * wordt gezegd nog Kalverliefde of eerde liefdedrift te bezitten, ’t welk zooveel zegt, als nog onbe- ftuurd en onberedeneerd te zijn in het losfe en eerde der ontluikende Jeugd. Vondel, den dood van een aankomend Dochtertje befchrei- jende, zeges

O

170 NATUURLIJKE HISTORIE

De Ouden, gelijk boven gezegd is, vorm- den eene dea vitulina, als Godin der jon- ge Kalvervreugd , en ter vergelijking van de menfchelijke eerfte jeugd , die even als deze Dieren , jong zijnde , onbedwongen natuur- eigen huppelen , fpringen en zonder erg vro- lijk zijn. De geestige en Godvruchtige lo- destein , fchetst dit overaardig, hetwelk ik, hoe men ook in mij berispen wil dat ik dit werk met Vaderlandfche Rij uitjes trachte te vervrolijken, hier niet voorbij wil.

Onherroepelijke Jeugd !

Hoe past u die zoete vreugd?

Als nog in uw jonge jaren 9s Levensgeest in bloeijen ftaat,

*t Past niet dat uw hand de fnaren

Deze losfe vreugd der uitbottende Na- tuur , wordt zeker ook niet oneigen van de Kalveren of aan (taande Vaarzen ontleend, na- derraal deze Dieren in dien tijd aardige fpron* gen, kalverfprongen en gieren maken, ge- lijk dit ook boven al Geitenbokjes, jonge Lammeren , en meest alle Dieren met ge- kliefde klaauwen doen, dermate, dat een opmerkzaam wijsgeer verwonderd moet (laan , als hij opmerkt, dat deze Dieren, die geen

HET

RUNDVEE»

I. Afd. III.

Hoofdft,

Daar was er een , die los en onbeftuurd De vreugd was van de Buurt,

En dartelde en fprong.

En zoet fiane zong.

Anders dan in vreugde flaat. Vreugde eischt het jonge bloed , Dat zijn eerfte fprongen doet.

van HOLLAND. 171

tiagels of klaauwen hebben om zich in den H1T fprong vast te houden, echter zoo wiskuns- *UNDV>Eih tig op de vier pooten nederkomen, en een I. Afd. vast centrum behouden, zoo dat men ook van iemand , die in een gierenden fprong ech- ter regt op de voeten nederkomt, zegt, hij doet een Kalver fprong , een Bokkefprong enz.

Van dezen fprong op een ander komende, zoo wordt dan eindelijk het Vaars , de Pink Vaars; of jarige Koe befprongen , en het krijgt de ttaa.11 V aar e Roe , Kalfkoe , te weten, zoo Kalfkoe; het met Kalf is en de fprong gevat heeft, na het tochtig worden. Aan den NoordhoU landfchen kant en elders , noemt men de jonge Duinzig Vaarzen die tochtig worden , duinzig , elders Vaars , vnunfig . Onze Rkijnlandfche Bouwlieden Va^nüg zeggen plat uit , tochtig , vaarziek , rijziek , Tochtif flierziek , ritzig , kitzig enz. al naar het valt , Vaars, doch de zin komt altijd op de teeldrift ne- der De Ouden noemden zulks Marino , misfchien is daar vaars van afkomstig, doch waarfchi nlijker van vaar , v aar ziek , dat is naar den Stier, den Vaar verlangende, doch mbn zegt ook veel hunzig , güizig , Veer koeijen , veer , dat met Vaars of Vaare Koe overeen komt. Nog vind ik in zekere Vee- koopbrief van Amer ongen, in de Nedsrbe - iuwe , den naam Maalpinken , dat ik meen Maalpink; dezelfde te zijn als bij ons Pinhvaars , ook wel Garstevaars enz. Wat nu de verdere benamingen aangaat, den Stier betreffende, deze volgen insgelijks naar den ouderdom, al verder naar de Sexe.'

Maar er is nog eene bijzondere naambé- tekenis, die op beiden de Sexe wordt toe*

O % gfr

J?2 natuurlijke historie

WFT gepast, namelijk brom , broem , brommig , &UNDVEE. bronzig > die woord betekend Jchuimbek 1. Afd. kende , fchuimbekkende brullen , fchuim - Hoofdft. bekend likken , dat de Stieren doen , als zij ritfig, en de Vaarzen of Koeijen als zij toch- Broem"1 °f worden ; als nu eene Koe , gelijk de Brul, * Queen, het lijf of het kruis, den klink niet Bromme, gefloten hebben en geil blijven , hetwelk zij Bronzig, door ^et gefj-ac)jg fchuimbekken , lekken en loslijvigheid toonen, dan noemt men die brommers , broemig of bronzig , waar van daan dan ook de Springtij d , Bronstijd , Brultijd Hier van bij vjrgilius:

Als ’t Bromtijd is , pas op het Vaars , en let Op het gebrul der Stier , enz.

Intusfchen als een Vaars een Brommer wordt, is het een onnutfe Koe.

Nu nog iets nader over de Sexen. Hec Stierkalf, dat tot aanlokking wordt aange- Varre; houden, is dan Varre , bij ons Stier en ver- krijgt tevens den naam van Bul , maar wordt hij gelubt, tot den arbeid of tot vetwei- Stierbuk den , dan wordt hij Stierbul , Os of Bul - Os , doch eigenlijk noemt men eenen Stier Bul -os» Bul -Os, die alrede twee, drie jaren, of ouder is, en als Bul, Bul -Stier geteeld heeft, en daarna gelubt wordende Bul- Os wordt genoemd; deze kunnen fomtijds ge- weldige en zware Osfen worden.

Nu omtrent den opgenoemden tijd van Vaars of Rijflier wordende, ontdekt de Boer on- der zijne Koeijen een zeker foort dat niet vat op den fprong van den Stier, of niet voort-

Queën, teey. dejze noemen zij QucSn of Gelte- £elte-Koe, J

van HOLLAND. 173

Koeljen , daarentegen zoo eene Koe vat, heet hit het een Muntige Koe . Men wil dat de RUNDVRf*

Qneën , als ’t ware , tweeflachtig zijnde , 1. Afd. iets van den Stier en iets van de Koeijen hebben, zulks noemt men onder deMenfchen 00 Viragines , het geen wij ook elders hebben K^ntl6e aangemerkt. De zin van het woord Gelte : en Queën , is ook bij den Ouden volmaakt

in dien zin opgenomen, althans wij vinden Quéne voor eene onvruchtbare Koe, zoo ook Quene , bij kiliaan, voor eene ligte- Kooi , eene Hoeve , 'die onvruchtbaar is door geilheid: zoo worden ook de Nonnen ,

Begijnen en Klopzusters , die zich der voort- teling onttrekken , Queenen genoemd ; doch daar ook die Koeijen die altijd fchier darte- len en geilen , wel eens Queeziek worden genaamd, blijft dit fpeculatief. Wat be- langt gelte , ghelte , dit wordt genomen in den zin van een gelubt zwijn , gelijk ook lubben ghelte genaamd wordt, in dien zin wordt een Gelte Koe als een gelubde die niet voortteeld, aangemerkt. Ik ben niet vreemd van te onderzeilen, fchoon ik het maar als eene gisfing opgeef, dat de Ouden zelfs de kunst verftonden om de Koeijen de eijerftokken uit de liezen te fnijden , om daar door de zei ven tot ongemeene vetheid en zwaarte te brengen : hoe dit zij , dit is ze- ker en overbekend, dat de Vetwijders bij uitftetc de Queën opzoeken om te weiden, en dat men er onder de Queën vindt , die tot tweeduizend ponden gewigts, en meer, geweid zijn , hoedanige er op fchilderijen te Leyden en elders in de Hallen zijn afge*

O % beeld.

i74 NATUURLIJKE HISTORIE

*f,T beeld. Een kundig Vetweider beeft mij ver’* B.UNDVE* haalt , dat hij in verfcheidene Queën de I. Afd. Clitores zeer llerk in de klinken had er- 11 kend : dit is aannemelijk, om dat ervarene 00 * Ontleedkundigen de pretenfe Hermaphro *

ditae of twee {jachtigheid hier uit afleiden.

De Queën nu daarlatende, behoeven wij van den Koenaam noch dcszelfs oorfprong hier verder niets te melden , dewijl hier aan reeds ruim voldaan is ; alleen met een woordje dient aan geflipt, dat men eene Koe, die mee Kalf is. Kalfkoe noemt, en vervolgens op- telt: Koe van haar eerlle, tweede, derde, vierde Kalf enz , ’t welk bij de krappen der horenen breeder befchreven zal worden, Drooge Zoo ook zegt men draoge Koe , dat is eene Koe, die op het kalven flaat en niet meer gemolken wordt ; ook: de Koe flaat droog, of fpeent.

Wanneer de Koe gekalfc heeft, en zij is aan \ melkgeven, dan is de Koe aan den Aan den uving , aan den el der ; elders zegt men : «nng. aan den j adder \ de Koe jaddert .

Is de Koe tochtig, dan is het eene tochtige Duinzige ^oe ^ac meri duinzige , muntige Koe noemt ; Xoe, zie boven bladz. 171. In één' woord, alle bij^ komende om Handigheden veroorzaken bij voe- gende namen; als: dolle - zieke , ronzige , gruizige, fchurfde , blarige , en oncellijke anderen meer, die nog wel nader bij het verhandelen der ziekten zullen voorkomen.

War nu de naam van een Vaars eigenlijk beteckenr, het is die van eene jonge Koe, B ciila , die men oudtijds en nog hier en daar Peetje noemt, ook Varfey volgens kiliaan.

van HOLLAND. 175

Daar men nu ook een gedicht of rijmpje een HET Vaers of Veers noemf*, ontfiaat hier uit het RUNDVEE’

bekende dubbelzinnig rijmpje:

Kan men hier zoo Veerzen maken, Hoofdfte

Vrolijk zitten bij de wijn? Guizige

Dan zal *t Land vol Beesten raken , Koe.

En Koe noch Stier niet noodig zijn.

Dan, de naam van Vare of Guize Koe dien ik niet over te {laan , als zijnde te al- gemeen in gebruik. Er is alrede aangeflipt , dat men Varre , een jonge Stier, Vaars , een jonge Koe , niet moet vermengen met Vare Koe , in dien zin, dat eene Vaars tot den Stier geneigd is , als tot den Vader van het te ontvangene Kalf, dan is eene jonge Koe Vaar ziek , Vaars , genegen tot een Vaar ; Vaarziek; maar in den zin van Vare Koe wordt fchier beiden begrepen, namelijk eene Koe, die, alhoewel meer of min gekalfc hebbende, nog in ftaat is om te kunnen kalven, of eene Koe die tot vetweiden gefchikt, en van den Stier afgehouden wordt, dit noemt men Vare Koeijen , en dit zijn dezulken , die in den voortijd op de zoogenaamde magere Beestenmarkten gebragt worden ; hier koopt en verkoopt men veelal de Vare Koeijen , tot het een of ander oogmerk : is er een Vare Koe, die nog niet zeer oud, en frisch en gezond is, de Boer koopt hem op avan- tuur van een goed Kalf of tot vetweiden ; is er eene, die of twijfelachtig is, of het aan- zien heeft van wei te kunnen gedijen, de Vetweider koopt haar, en een iegelijk zoekt, zoo zij het noemen, zijn beflag, naar g e-

O 4 rad©

NATUURLIJKE HISTORIE

**ET rade van het Land, dat hij kan laten be- *uadvee. grazen . ^ct js danrom, dat de een en de

I. Afd. ander de Voorjaars- markten niet afwacht a n!* maar lang bevorens bij den Landman op- 00 ' fpeurt , waar goede Vare Kopijen pf Vptwei -

vee is; deze koopen zij op, om aan hun geleverd te worden op zekeren tijd, dat hec Vee ter weide gaat ; hier van fehijnt de naam Tijdkoei» van Tij dkoeijen oorfpronkelijk ; doch deze jen. naam wordt ook toegepast op Koeijen , die op tijd kalven moeten , of Koeijen , die op tijd aan den uring zijn Bij uitnemendheid wordt deze naam op de Groninger Koeijen toegepast ; want wanneer in het voorjaar de Friefc-he en Groninger Vare of magere Koeijen bij menigte m Holland komen x vindt men in de Plakbrieven alcoos gemeld: dat siEBEs , sjoerd of foppes , of deze of gene, is overgekomen met puiks puiks Groninger Tijdkoeijen , of Koeijen die aan den uring zijn, en andere qnderfcheidingen meer.

Er is nog onder dit foort bekend de Omninger naarn van Groninger plat , platte Tïjdkoei- plat. jen , Tlatbii; het welk voor zoo verre ik heb kunnen opfporen , daar op doelt , dat onze Boeren het daar voor houden , dat de Friefche en vooral Groninger en Omme~ landjehe Koeijen het lendenkruis breeder en platter hebben, en gevolgelijk ook de dijen, de billen en het uurgeftel breeder en plat- ter is. Ik kat deze befpiegeling der Boeren daar; zeker is het niettemin, dat zij deze termen niet bezigen zonder reden , gelijk zij ook in dien zelfden zin, Groninger Osfen , vierkante Osfen noemen , en voor zeer . fchooB

r

van HOLLA ND. 177

fchobn ras houden. Intusfchen meen ik, dat HET de hollandfche' Koeijen integendeel altoos RUNDVM* zwaarder van fchofc en van kosfem of hals- 1 A/d- kwab zijn , hetwelk in het vervolg een nader 'AA onderzoek zal vereislchen. H°°Wft'

Du? een begrip van Vare en andere Koei- jen of Osfen bekomen hebbende, en tevens van de onderfcheiding van Groninger en Friefche Koeijen of Osfen, zoo zijn er nog anderen, die eenige verfchillende na- men bekomen , naar de Gewesten , waar van de Dieren tot ons worden verhan- deld: zoo kent men Gelder Osfen , Geld Osfen , die uit Gelderland komen ; Deen - fche Osfen uit Denemarken; Bremer Os - fen uit Bremen; Hamburger en Holftein- fche Osfen , vooral ook Kemper en Bra * bandfche Koeijen en Osfen , welke laatlle het kleinfte foprt is , doch in Holland door- gaans wel gedijen , als komende van de dorre Braban'dfche heiden, in onze klaver- rijke beemden en weiden. Ontellijke bijna- men worden er bij onze Landzaten aan Os- ien en Koeijen gegeven , die uit de Vet- weidërij als andere oorzaken geboren wor- den. Oudtijds, (doch dit gebruik is lang- zamerhand verdwenen,) had men Gild - Osfen , Gild - Koeijen , Kermis - Osfen ; te Legden: Leyden Ontzets Osfen , vette Osfen , dit waren bij uitftek fchoone en zware dieren; deze wierden dan voor re- kening van eenig Gilde geweid, of voor de Kermis ter flagcing gebragt, dan onthaalden de Gildebroeders elkander op de beste ribbe of nierharsten enz,, en dan wierd zulk een O § Güd-s

1/3 NATUURLIJKE HISTORIE

h*t Gild - Os of Koe bevorens , (latelijk ver- *undv»e. pier(j mct kransfen^ bloemen, en vooral met I. Afd. twee oranje -appels, een op eiken hoorn, met ni* trom en muziek de (Iraten rondgeleid; fom- Ho° * migen noemden hem daarom eenen helderom ; Gild -Os. en indien het een alleruirtnuntendst zwaar Beest was, dan liet men het uitfchilderen en in de Vleeschhal of in de Gildekamer het fchilderij ophangen. In onze Geflacht- plaat hebben wij uit Vader cats een prentje overgenomen , waarin een Gild - Os met trom en fpeeltuig wordt omgeleid, en daar bij tegen over een bekranste gemeste Quee af- geheeld; men hoore zijn rijmpje hier op:

De Gild-Os gaat daar heen , verfiertmet rozen-kransfen , Men hoort den trommel flaan, men ziet de kinders dansfen. Hij fchuimbekt in den wijn , en pruist van enkel vet , Maar peist niet op den bijl , die op hem is gewet.

Behalven dat deze Dichtregelen den naam Gild- Os verklaren, verdient het hier eenige oplettendheid , dat den Dichter fpreekt van fchuimbekken in den wijn , en pruhfen van het vet , hetwelk dan bewijst , en het is waar, dat de Koeijen natuurlijk op wijn of geestrijke dranken verhit zijn. Onze Boeren weten zulks , en geven dit fom wijlen de Koei- jen , als zij aan iets kwijnen. De bierborstels- en fpoeling is als eene lekkernij der Koeijen bekend; het daarenboven overbekend, dat overmatige vette Koeijen of Osfen zeer flerk kwijlen of pruisfen , dat is proesten , fchuimbekkcn , waarom men zegt : hij proest van het vet ; doch het waggelen is gemee- ner , als pien zegt : hij waggelt van het i vet.

a n HOLLAND. 179

vet Dus heeft men fchier overal afbeel- KtT dingen van zulk eene fchuimbekkende vvagge RUNDVEE< lende vette Koe; dergelijke fchilderijen van Afd* vette Feest - offers of Gild Osfen zijn in Bra 1Ï0ü^ft band vrij gemeen; maar ook in Holland , hier en daar , bijzonder in- mijne Vaderltad Légden , is als nog in de Vleeschhallc eene afbeelding van eenen Os te zien , met dit op- fchrift: Dezen Os is geftagen bij johannes berkhey en gillis de veth, op den 2 . April 1705 , heeft gewogen 1479 pond. Naderhand zijn er afbeeldingen van Osfen tot 2000 ponden bijgekomen. Ampsing , in zijne Befchrijving van Haarlem , meldt van twee Osfen , die elk drieduizend ponden zwaar gewogen heb- ben , en aan den Hertog van alva tot Brus - fel ten gefchenke gezonden zijn geworden.

Het een en ander gade flaande, komt het daar op uit , dat de benamingen van vetten Os, Gild - Os , Deenfchen Os enz., uit de bijzondere grove gedalte en het vet gewas oorfpronkelijk zijn, waar van nader bij de verhandeling van het veeweiden ; hier bij het doelwit ter verklaring der onderfcheidene benamingen en naams- oorzaken blijvende, achten wij het tot hier toe genoeg, ten wa- re men er nog bij wilde voegen de toena- men van gr oven , bonk , knokkig , breed , ftnal, dik , kort , lang , rijzig *, gepropt , laag, ft oer , ruig , bont enz , die allen op de verfchillende grofheid of getlalce wor- den toegepast , of naar de kleur van het haar van het Beest.

Dit gedeelte dan zoo naauwkeurig moge- Kleuren lijk afgefchetst zijnde , gaan wij over tot deQr Koeir

eene

«

/

ï8o NATUURLIJKE HISTORIE

MET

H*U £\ i> V £ E .

I. Afd. III.

Hoofdft.

eene andere niet minder opmerkenswaardige verhandeling , die betrekking heeft op het ras , op de kleuren en het verfchillend bont der Koeijcn ; dan , eer wij tot die eigenlijke bepalingen der benamingen , uit het bont oorfpronkelijk , overgaan, zoo is het hier de plaats , om eenigzins uit te weiden in het oorfpronkelijk ras, of eigenlijk in een natuurkundig onderzoek , waarom onder de Hollandfche , Vriefche , Groninger , Over - ijsfelfche , Gelder [che , in één woord, on- der de Nederlandfche Koeijen , fomtijds een verfchil in het bont of de kleuren gevon- den wordt.

Wij hebben bij onze inleiding en vertoog over het verhuizen Q emigreren ) der Koei- jen, en derzelver voortplanting in ons Va- derland , alrede breedvoerig gehandeld , en bewezen , dat het Rundvee tevens met de Menfchen den aart en natuur aanneemt van het Land , het voedfel , het Climaat en het Volk, waar mede het verreist of waar het* zelve aanlandt. '

Onderzoek Maar er °P dit (luk ter dezer plaatfe raar de ook nog eene zeer bijzondere befpiegeling , zoo niet een vast befluit te maken , waar toe wij een weinig oplettendheid van onze Lezers verzoeken.

Er beftaat , zoo als boven reeds in het voorbijgaan gezegd is , onder de Natuurkun- digen en Wijsgeren eene bedenking, wat de reden toch kan zijn , dat genoegzaam bij alle Dieren , die gemeenfehappelijk met den Mcnsch huishouden , en door den Schep- per hem tot nut en onderhoud toegefchiks

zijn *

oorzaak

van het hout.

^ van HOLLAND. 181

■/ N

zijn , zulk eene zeldzame verfchillendheid «ET

van kleuren * geplektheid , en verandering RUNDVEÏ* van haar bellaat; als, bij voorbeeld en wel i. Afd. voornamelijk onder de Duiven, de Hoen- m- ders'; maar boven al bij de Koeijen , Honden Hoofd^ en Katten, in één woord, bij de Huisdieren, plaats heeft.

Dit onderwerp is door velen nagedacht, en ook door velen onderfcheiden begrepen, doch vooral de buffon, en bij uitnemend- heid de Hoogleeraar zimmerman, hebben zeer aannemelijk betoogd , dat de oorzaak daar van gelegen is in het verhuizen dezer Die- ren , met de Menfchen zelven. Zij beweeren zelfs , dat de groote of kleente van geiïalte hier van afhangt , (j vergelijk hier bij , hen geen hier boven uit columella is aange- haald, blad?. 67.) ik heb er vooral niets te- gen. Volgens verhaal van fommige Reizi- gers , zouden er , bij voorbeeld bij de Kaffers , aan de Kaap de Goede Hoop , Koeijen ge- vonden worden van vier tot zes voeten hoog- te : dit komt mij wat ruim voor : dat er Osfen en Koeijen zijn die fchier tot een kloek mans hoogte zijn, is waar, maar zes voeten is wat flerk ; evenwel dragen de hui- den die van daar tot ons komen, genoeg blijken van bijzondere grootte. Zeker is het, dat er Wereldgewesten zijn , daar daarentegen zeer kleene Koeijen zijn ; waar van de Zebu tot een bewijs verftrekt, zijnde naauwelijks zoo groot als hier een groot Kalf. De Buffels zijn ook zelden kloek , men heeft er hier geweid en gevoed , doch zij tieren niet. De

We!

*

V, »

18a NATUURLIJKE HISTORIE

hrt Wel Ed. Geftr. Heer ad. boers, in Leven fcuNDVEi. Bailjtiw tot Voorfchoten , heeft er van de I. Afd. Kaap de Goede Hoop gekregen en hier ge- . weid, doch zij zijn geftorven zonder zich met onze Koeijen te vermengen, bene Zebu heeft men cenige jaren op den Leyd- fchen Burg geweid, en na zijn dood zijn huid opgezet, welke nog in de Akade- mie - tuin bewaard wordt. In mijn leef- tijd heb ik er twee gezien die ongemeen dik waren, doch insgelijks van onze Stie- ren niet gevat hebben. Dan dit overflaan- de, vordert het hier eene aanmerking op de grootte onzer Koeijen zelve: de buffon Propor- heeft de naau wkeurige meting van zfnen F ran- lie-mceting fchen Stier opgegeven, maar aangezien het der Koei- niet onze Koeijen gaat als met de Mënfchen , *eD' dat is, dat zij lang, kort, dik, dun, ma- ger cf vet zijn, naar mate het gewas of de vermenging der voortteling zij; evenwel is er eene zekere beraming op de kloekte der Koeijen, Stieren of Osfente vinden. De Boe- ren , Vleeschhouwers , Vetwijders en Kooplie- den weten de berekening juist te bepalen : zij gaan die na uit hun eigen kloekte , of naar hun ftok. Wanneer iemand van vijf en een half of zes voet lengte, voor eene Koe, of op zijde voor den fchoft ftaat, en de koefchoft of lenden komt zoo hoog » dat hij even zijn hoofd over de Koe kan uitfteken , is het een buitengewone hooge en groote Koe of Cs, en dus zal vier, of vier en een half voet hoogte volfïaan. De kloekfte Koeijen kan men de een door de andere , toe omtrent de hoogte van een kloek mans borst

van HOLLAND. 185

rekenen: de minderen tot op of aan de HET borst, zoo dat, wanneer men over eeneRUNDVEI* Beestenmarkt gaat , den eenen door den an- 1. Afd. deren . op drie en een half of vier voet, of IIL een vrij gezigt van een kloek man kan bere- kend worden : evenwel merkt men aan , dat altijd de kloekfte de zwaarlle niet zijn , want men vindt Koeijen, bijzonder Osfen, die zoo hoog van pooten zijn, dat de romp of het koffer, zoo men zegt, zeer kleen is; men vindt er met zeer flerk en hoog uit. puilend gebeente , dat men bonken noemt.

De Osfen , welke naar den Hertog van Alva gezonden wierden , waar van de zwaarfte drie duizend ponden woog, en tien voeten langte en tien voeten dikte had , waren zekerlijk buitengewoon ; althans tien voeten dik is niet aannemelijk , maar als men opmerkt dat de meting der dikte in den omtrek der rondte is genomen, dan zal de diameter van een cir* kei van 10 voeten omtrek, bij de vier voet ko- men , en dan is de zv/aarte der Os nog bui- tengemeen. Integendeel zijn er kleene Koei- jen , welke laag van pooten zijn , die naau- welijks tot eens mans borst, of drie a drie en een half voet komen , en echter de kloek- fte in zwaarte overtreffen. Alle deze oplet- tendheden zijn moeijelijk te befchrijven, maar behooren door ondervinding gekend te wor- den , en dit fchijnc zich tot de zoogenaamde geleerdheid der Boeren meer te bepalen , dan tot geleerdere onderzoekingen , want een Land - man met zijn boerenftok , heeft naauwkeuriger maatftok , als een Geleerden met zijn voetmaat ,

dui-

«ET

JlUNDVEE.

I. Afd. III.

Hoofdft.

Propor- tie-meeting van p. fOTTER.

i H NATUURLIJKE HISTORIE

duimen en lijnen. Men lette er op , wanneer een Boer of Veehandelaar vet Vee ofKoeijen koopen wil* dan houdt hij zijnen (tok voor zich, (laat er de hand boven op, en na de hoogte , die de hand , de vuist of de vingers boven den (tok heeft , kent hij de kloekheid der Koe, zelfs als hij op zijnen (tok leunt i tuurt hij de kloekte, breedte en zwaarte af, en zelden bedriegt hem hier in zijn oog.

Maar daar ik mi van de grootte en pro- portie der Koeijen fpreek, zijn mij zeer toe- vallig in handen gekomen twee ongerueené naauwkeurige meetkundige afteekeningen vaii eene Hollandfche Koe en een Os, onge- twijfeld van paulus potter of adriaan van de velde, om dat zij met meest alle hun- ne Teekeningen en Koeprentjes, door hun geëtst , overeenkomen. Deze Teekeningen , die ik van de Kunstfchilders, de gebroeders de groot, uit eene partij oude modellen van hunnen vader j. de groot als fchier vergeten opfpoorde , heb ik niet kunnen noch mogen achterlaten 'om dezelve hier bij te voegen , niettegen (taande ik alrede vart <eene meetkundige afbeelding bad afgezien , de- wijl de Boer hier van weinig gebruik maakt ; doch daar ik ook de Vaderlandfche Schil- ders en Teekenaars, van ouds beroemd in het Vee - en Landfchap fchilderen , mitsga- ders den fchranderen Natuurkundigen , ten nutte wil zijn, zoo heb ik ook, even als ik in de Natuurlijke Hiltorie van het Baard i de proportionale berekening van bourge- ï-at , op het fpoor van de ^riefche Paarde*

van HOLLAND. 145

kündigen Heer fontein, héb medegedeeld, het in dezen geen haar breed willen wijken , RUNDVEE^ maar de verdienden en roem van onze Va i. Afd; derlandfche Veeteekenaats daar mede gelijk ni. willen dellen, die zelfs niet voor juist- Hoofdft* heid van de Franfehê Meetkundiger! , de feuFFON en daubentonï, behoeven te wijken.

Deze Teekeningén zijn dus ook naar de kunstgebrüiken der Hollandfche Schilders berekend en aangéduid , bij modulen en mi- nuten. Modulus beteekent zekere bepaalde maat , die men in proportie van een grooter vermindert of vermeerdert, en welke men in minuten, lijnen en dippen afdeelt; dus is doorgaans een duim van de twaalf dui- men in een voet Rhijnlandsch , de module van een voet, en hier Uit volgt de vermin- derde verdeeling van halve duimen tot quar* tieren , en deze weder tot achtfte of minuten, en lijnen of dippen. De meest gewone verdeelingen van een Rhijnlandfche voet zijn : een voet verdeelt in 12 duimen, ieder duim in 12 linies, 12 linies in 12 Hippen; doch daar de verdeeling in modulen, minuten eii flippen éenigermaté verfchilt in het begrip der KunHenaars , volgen wij die liefst , zoo né. mogelijk, volgens potter; zoo zal de be- rekening telkens vallen in de verdeeling van een voet Rhijnlandsch op 12 duimen, d^zê 12 op halve duimen, is 24 halve duimen; elke halve duim op quartduimen, is 48 quart- tieren ; elk quart op achtften , is 96 ; elk acht- fle wederom op zestfènde, is 192, volgensdë bijgevoegde fchale op Plaat III. Hier uit moet

P hu

i

t86 NATUURLIJKE HISTORIE

HET nu de bepaling van module minuren en pun- iüindvee ten nader beraamt worden, gefield eene mo- I. Afd. dule van een duim Rhijnlandsch, tegen een I1L voet berekend, dat nader te beramen is: Ho° ' dan, daar wij de eigen maat en fchrift in het fchetsje van potter juist volgen , zoo komt de berekening overeen met de opge- geven en de bij$eteekende maat van een duim Rhijnlandsch tegen eene volle voetmaat, als boven in berekening tegens een voet van ia duim, zoo dat hier in de fchale van 2 voet ieder wit en zwart vakje elk een duim beteekent , in de tweede en derde lijn , en in de vierde, die der minuten, naar gisfing, welke om derzelver kleinte niet zoo wel kunnen onderfcheiden worden; voorts wij- zen wij onze Lezers naar de maatrekening van bourgelat , die in de proportie van het Paard in de Natuurlijke Hiftorie te vinden is, mitsgaders - de uitvoerige verhan- deling, over dit foort van meting op onze Rhijnlandfche voetmaat overgebragc; al het welk bij één getrokken , genoegzaam is tot begrip van deze voordragt.

Ik ga dan over tot de verklaring van de proportien in eene Koe op de bijgaande Plaat III., volgens de voorbeelden van pot- ter en onze bijvoegfels, en wel in vier on- derfcheiden (landen aangeduid door Fig. I , eene Koe regdlandig vlak van voren; Fig II, eene Koe regtfiandig vlak van achteren ; Fig. III, eene Koe regdlandig vlak op zij- de; en eindelijk Fig. IV, een Os regdlan- dig vlak op zijde, in welke beide iaatfte

on-

van HOLLAND. 187

örifce gewone vèrdeelingen in het voordel, het het midden (lei en het achterdel, alle door RUNDVER= de perpendiculaire en horizontale lijnen zijn 1. Afd. aangeduid. ' Hh

Dit tot een algemeen begrip voldoende Hoofdft# zijnde, ga ik over tot het bij voegen der volgende aanwijzing*

PLAAT III* FIGUUR I.

ï)e Proportie van eene w elft andige Koe vlak van voren , in haar Natuurlijke Stand .

aa . De afdand der Horenen , 1 module 12 minuten.

b . De Kruin, 44 minuten. cc. De atdandder Ooren, 1 module 28 mi- nuten

dd De afdand der Oogen , 53 minuten. ee. De Neus en Muil, 36 minuten ƒ. Perpendiculaire lengte van het Hoofd, i module.

gg. De Voörfch ouders of Nok, 1 module 28 minuten.

hh . De Schouders , r module 27 minuten dik. ii. De Voorarmen, 50 minuten dik we- derzijds.

kk. De Armpijpen , 3 6 minuten dik , we» der zij ds,

11. De Kniefchijven , 20 minuten, weder* zijds.

mn. De Onderpijp , 1 1 minuten dik weder# zijds.

nn . De Kroon, 17 minuten dik wederzijde 90. DeKoocen, 22 minuten dik, wederzijds.

P a pp. Pe

Verklft" ring van Plaat III,

s 83 NATUURLIJKE HISTORIE

; , , . I

HET pp. De Klaauwen, 23 min. dik, wederzijds.

ÏLUNDVEE» -pw \r r ° j i J

q* De Kosfem, i module 7 minuten.

I. Afd.

Aftanden der perpendiculaire , lóodregte en diametrale Horizontale Lijnen.

AA AA. Perpendiculaire lengte van de Horens af tot onder aan de Klaauw, 3 mo- dulen 84 minuten.

BB. Perpendiculaire lijn van de Star tot on- der aan de Klaauw, drie modulen 40 minuten.

C. Lengte van de Schouder , 70 minuten.

D. Lengte van de Bovenarmpijp , 61 mi- nuten.

E. Lengte van de Onderarm pijp , 69 minuten.

F. Lengte van de Schenkelen, 53 minuten.

G. Afiïand van de Borst en Kosfem van bo- ven de Knie tot op den grond , 1 mo- dule 9 minuten.

PLAAT III. FIGUUR II.

De Proportie van eene welft andige Koe , vlak

van achteren , in de Natuurlijke ft and.

a. De Kroon of Kuive van achteren, 40 ïhinuten.

bh. De afttand der Horenen, 1 module io minuten.

ec. De afftand der Ooren, 1 module 38 minuten.

d. De Nok of Nek van achteren , 37 minuten* NB. Alle deze gedeelten kunnen ver- fchillen , naar mate eene Koe mee ' de

van HOLLAND. 189

den kop meer of min duikt , en dus het in het profiel minder zigtbaar is , RUNDVEE* of bij verheffing hooger fland be- i. Afd. bekomt, dat zich zelfs verklaard, m* ee . De afftand der Achterheupen aan het Hei- Hoofdft,' lig Been of Kruis, i module 8 minuten. ƒ. Het Kruis , 1 8 minuten. g. De Staartnok aan het Walegat, 19 mi- nuten.

hhk.De afftand van het Heiligbeen of Stuit- been wederzijds aan het Walegat, in het geheel 1 module 30 minuten. ii Het Achterheupgewricht aan de knip der Bovenbonken, 1 module 28 minuten.

De breedte der Billen, 1 module 28 minuten.

//.De Onderbillen of Bouten, wederzijds 44 minuten, elk afzonderlijk, om dat Achterpooten aldaar aan de Klink en het Uur fcheiden.

rum. De Schenkelen, wederzijds 38 minuten. nn. De Schijthakken of Hielen , wederzijds elk 20 minuten.

00 . De Agcerpijpen , wederzijds 11 minuten. pp. De Agterkoten en de Kroon , weder- zijds elk 19 minuten.

qqt De Klaauwen , wederzijds 23 minuten.

De hier volgende Kapitale Letters van A. tot H. duiden aan de loodregte fperpendicu- laire en diametrale afltanden der lengte , met de horizontale breedte eener geproportio- neerde Koe vlak van achteren.

p 3

AAAA. De

HRT

31UNQVEE'

I. Afd'. II.

JHoofdft.

190 NATUURLIJKE HfSTORIE

AA AA. De lengte van eene Koe van de Horentop tot de Onderklaauw, 3 modulen 84 minuten, komende om? geveer ( iets onder of over tegens ruim 3* voet Rhijnlands , zijnde de beste middelmatige wélftand,

BBBB, De lengte en hoogte eener Koe, loodregt van de Nok tot onder aan de Klaauvv, 3 modulen 14 minuten , komende overeen met ongeveer ( iets onder of over ; 3- voet Rhijnlands, zijnde de doorgaans welftandigfte maat eener fijne Koe in ’t middenrif,

C. De loodregte affiand van de Nok tot het gewrigt van het Heiligbeen, het Kruis en de Stuit, 39 minuten,

B. De loodregte afftanden van het Heup- gewrigt tot het Dijebeen , 1 module 8 minuten.

E De loodregte afftand van h^t digter Dij-? been tot aan de Hakken, 58 minuten.

F. De loodregte affiand van de Hakken tot de Kooten, 65 minuten.

G. De lengte van de Staart met de Pluim, 2 modulen 4 minuten.

li. Het horilbntaal diameter van de Pens of Koffer en de Puik, 1 module 58 minu- ten, doch welke meting merkelijk kan verfchillen , om dat de Buik of het Kof- fer of gezwollen of £ef]onken voorkomt, mar mate eene Koe zwanger, dik, vet, mager of fluik van buik is, zoo dat men veelal in het profiel van achteren de breed- te van het Koffer of de Buik niet ziet.

PLAAT

van HOLLAND. 191

PLAAT III. FIGUUR III.

Deze en de volgende Figuur zijn gaaf en origineel naar de gemelde teekeningen van p. potter, waarom ik er niets heb bij noch af willen doen , hebbende alleen , daar ik om het kleine bellek vele letters vermijden moet , de volle namen van modulen en minuten, zoo als die bij de proportie -lijnen waren geplaatst, veranderd, en in plaats van mo- dulen gelleld M., en in plaats van minuten m. , hebbende in de metingen en bijgellelde maten niets veranderd, maar dezelven gela- ten zoo als die in de teekeningen geileld waren ; maar mijne metingen in Fig I. en II. heb ik gedaan volgens de verkleinde fchaal van 2 proportie -modulen tot 2 voeten Rhijn- landsch, welke mede op deze Plaat geplaatst is. Het eenige dat in deze Figuren van potter nog ter opheldering behoort, is dit, dat, daar dezelven den Hand eener Koe op zijde ver- toonen , gevolgelijk ook die gedeelcen daarin voorkomen , die regtllandig van voren en van achteren niet kunnen gezien worden , en daar ik in alle afbeeldingen van een Koe, Stier, Os of Rund, het zij in het geraam- te , de fpieren «, zenuwen enz. , de verdaan^ bare verdeelingen die de Huisman wegens de Koeijen in acht neemt, ook heb in het oog gehouden, namelijk: in het voorlid, tniddenflel en achterllel , zoo heb ik die ook hier bij deze proportie - fchetfen ge- voegd, welke dan in de volgende orde ter op- heldering dienen , om dat dezelve in het ver- P 4 volg

HE*

RUNDVEE.

I. Afd. III.

Hoofdft.

ïja NATUURLIJKE HISTORIE

HET

SLVNDVEE.

I. Afch III.

Hoofdft.

volg bij alle andere afbeeldingen in ache genomen zijn, dus is:

A. het voorstel, waar in voorko.mt het Hoofd, de Borst, deKosfem, de Voor- heup en Schouder.

B. het MiDDENSTEL , bevattende de Nok, het Koffer, de Lendenen, de Voorvang, Navel en de Buik-

C. het achterstel, bevattende het Kruis, de Dijen en Bjllen, het Uijer, de Staart en Aehterpooten, met alle andere dee- len van achteren.

PLAAT HL FIQUUR IV.

Deze afbeelding van eenen Os in zij- ne meetkundige proportie is insgelijks ver- deelt in A. het voordel, B. het midden» ftel, en C. het achterdel, alles als voren, zich zelve verklarende, en waar in alleen is op te merken het verfchil, dat zeer ze- ker algemeen tusfcheii eene Koe. en eenen gelubden Bul of Stier plaats heeft, hier in beflaande , dat de Osfen altoos kenbaar ver- fchillen in de uitdijing der lpieren en grofte der gewrigcen.

Deze verklaarde Figuren zijn dus , naar pns inzien , voldoende genoeg voor kundi- gen in deze manier van vo.ordellingen, tot overbrenging en berekening van proportien, van verkleining of vergrooring van de beste natuurlijke geftake eener Hollandfche Koe,

van HOLLAND. 193

terwijl de verfchillen , die uit eene meerdere HET lengte , hoogte of dikte van eene of andere RUNDVEE* Koe buiten de doorgaande maat en bepaling I. Afd. ontdaan, naar gerade van derzelver verfchil ni* kunnen geraamt worden , even zo, o als de 00 u * Schilders en Teekenaars de verfchillendheid van een buitengewoon lang, kort, groot, klein, dik, dun, mager, breed, en fmal Mensch , als buiten het geregeld fchoon waarnemen.

Maar daar deze kunstregelen en propor- tie-metingen in het klein tot modulen, mi- nuten en punten , om derzelver fijne ver- kleiningen, behalven dat dezelve ook voor ervarenen moeijelijk zijn af te perken, niet minder moeijelijk voor den Boer en Land- man te bevatten zijn*, zoo heb ik dan, om dezelven verftaanbaar en gemakkelijk voor het begrip te maken , hier bij gevoegd eene geheele Rhijnlandfche voetmaat, vol uit, met alle zijne duimen , halve duimen , kwar- tieren , achtften of minuten en punten afge- meten, zoo als die bevorens, is opgegeven , waar door dan met een opfiag van het oog , volgens deze algemeen bekende Hollandfche meting , niet alleen de proportien eener Koe, alhier befchreven, kan bepaald wor- den, maar ook tevens ten voorbeeld en ge- bruik dienen van alle metingen . die in meest alle de Figuren, zoo van Vee- als Land- en Bouwkundige afbeeldingen of befchrij- yingen , in dit werk voorkomen. Om dit dan zoo duidelijk als mogelijk is voor

p $ w

HET

HUNDVEE,

I. Afd. III.

Hoofdft.

194 NATUURLIJKE HISTORIE

te (lellen , zie men ook op Plant III. de volgende afdeelingen , als van :

* ;

Een voet Rhijnlandsch , verdeelt in twaalf duimen.

in 24 halve

duimen.

in 48 kwart

duimen.

11e duimen of minuten.

- - in 192 pun*

ten.

Alle welke afdeelingen telkens bij vier of acht getalen afgeperkt, de verdubbeling ge- makkelijk voordellen, zoo dat een weetgie- rige deze afdeeling met een opflag tot de beraming van eene module en minuten kan vinden.

Voor het overige moeten alle deze pro- portionale metingen met eenige toegevend- heid worden gade ge (lagen , alzoo, gelijk ter /loops gezegd en elders betoogd is, de geftalte der Runderen, even als in den Mensch en alle Dieren, verandert en ver- fchilt naar den ouderdom , het klimaat en den wasdom. Omtrent dit alles moet men den Hollander en en Vriezen bij uitnemendheid de ' kennisfe der geftalte van het beste Vee, mitsgaders het aanfokken van rijzige, welgemaakte Koeijan, toekennen: zij ken- nen volmaakt de natuur dezer Dieren. Mee roem en hoogachting wijzen wij onze Le- zers

\

n. in

c^joatuMn tot ;

: ' 'Jl&ttulen <

J'anuts/i .

3Z

*»| -J\ A«6-c Q*i»w

~4 -1 I M 1. 1 MM M I 1 K-— -/*

68 12 76 80 84. 88 qz 7/6

11 1 n 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 111 1 1 n 1 1 1

van HOLLAND. 195

zers naar de Verhandeling van den ervaren geert reinders , over de hoedanigheden van het Rundvee , en wijders naar het Schoolboek van gerret ponse, beiden pronk- ftukken in de werken der Maatfchappij ter bevordei ing der Landbouw , welker keurige befehrijving overeenkomt voet de lesfen die viRGiLius in zijne Landgedichten voor* fchrijft. Ik wil mijnen Landman vergasten cp den voorcreffelijken zang dezer Landdich- ten; dus zingt hij, door vondel vertaald;

Een fture en norfche Koe is wel van de allerbeste , Die groot van hoofd is , lang van nek , cn die zich meste , Zoo dat de kosfem van de kin hange op den fcheen , Wiens lenden bijster lang zich uitftrekt , lang van leên» En voeten, en die *t oor ruig opfteekt bij den horen; Een die gegremmeld is zal mijne keur niet ftooren.

Of die onwillig *t juk wil dragen , en vol vier Somwijl met horens ftoot, gelijk een norfche Stier;

En hoog en groot van leest, met zonderling genoegen * Den Haart langs de aarde flrijkt , en nafleept onder ’tploo^ gen;

Men laat ze rijden en ook kalven dien het lust.

Na ’t vierde jaar, en dat zij voor het tiende rust.

Dan wordt zij onbekwaam te kalven , enz.

Deze Dichtfchets is volmaakt overeenkom- flig met de beste keuze der Hollandfche Koeijen , alleen met dit onderfcheid , dat men bij ons geene Koeijen tot den ploeg aanfokt, en zelden of nooit met het kalven wacht tot het vierde jaar, zoo als dit vir- OiLius wil, Ten opzigte van de doorgaande

HET

RUNDVEE.

I. Afd. UI.

Hoofd^.

NATUURLIJKE HISTORIE

«FT keuze van eenen Stier , zijn onze Landzaten, RUNDVEE - geiijk wij meermalen herinneren, ongemeen I, Afd., oplettende; doch bij uitllek is in Plaat II, UJ* de. fchoone en wel beftudeerde afteekening Ho of van jen roojen Stier van gemelden potter

overgenomen, die zoo duidelijk en zelfs ont- Jeedkundig van proportie in ledematen , fpie- ren, houding en karakter! Terend kenmerk van een echten Hollandfchen of Noord - Hol - landfchen .Stier is, als er geene Teekenaar in haat is die te verbeteren , en zelfs die van de BUFFON er niet bij vergeleken kan wor- den , alzoo deze veeleer een Os dan een Stier gelijkt, en ik, wat moeite ik doe, nooit zoo juist eene afbeelding kan geven dan de voorgemelde , ten zij men de afteekening van den Stier, op het prentje bekend onder den naatn van het Bullemannetjc , door a. van de velde; en nog eene andere zwarte Stier van gemelde potter er bij voege; en wie doch zou het beter kunnen doen , of hij moest een paulus potter zijn , die Landman, Schilder en ontledend Koemeester zelve was, en al wie ooit Koefchilder was , overtroffen heeft en nog overtreft , ja daar alle hedendaag - fche Koefchilders nog zonder zijne modellen of prentjes, en die van a. v. d. velde, niets kunnen doen?

Over het algemeen houden onze Landlie^ den voor het beste Hollandsch ras van Koei- jen , dezulken , die de volgende hoedanig- heden hebben.

iets na* Vooreerst, geen langen maar een middel- deh °dar mat*Sen eenigzins geplooiden hals , jegens d<? e a* borst

van HOLLAND. 1 97

HET

borst of voorfchofc aandringende: deze voor borst, eigenlijk de fchouders, moeten breed RUNDVEÏ’ over de fchouderbladen uicfpieren, en zacht I# te betasten zijn, tot aan den nek: daar op Hoofdft. de lendenen regt , niet fcherp , maar wel aangefpierd zijn, vooral niet te fcherp niet te vleezig: de borst, eigenlijk de neer- borst, laag doorzakkende , kwabbig aan de kosfem : op dit gedeelte letten de Boereti vooral ; zij zien gaarne dat dezelve tot over de knieën hangt en leenig in het betasten is, en daarentegen dat de naborst aan de rib- ben, het lijf of het koffer, zoo men het noemr, rondachtig opwaarts gloord; een al te dikken buik is niet geacht; het kruis moet niet knokkig noch breed uitHekend van beenderen zijn , maar pintachtig en glad; de Haart of het flaartbeen niet grof, maar een weinig heuvelig; de heupen plat, zoo ook de billen niet al te vleezig noch door- hangende; de Haart dun, zachtharig en lang, met de pluim tot over de hielhak hangende; de beenen regtftandig fijn , en flerk helder optredende of in Hand; voor het overige de huid zacht, week en los over het lijf te betasten ; van het hoofd , de levendigheid der oogen , het getfel der ooren en horenen , zal breeder gefproken worden. Voorts zijn de Noord - Hollanders in de keuze van Stieren opperbazen , nademaal zij zelfs jaarlijkfche Bullen - of Stierenmarkten houden; ook zijn er van ouds hier te Lande Maatfchappijen in dit Huk geweest; wij vinden dit al bij onze Ouden befchreven, en in den jare 1621

had

198 NATUURLIJKE HISTORIE

had Amper dam binnen hare muren alrede ï.um)vee. geiecr(je Mannen , die , gcliik heden , tot l. Afd. hun lof eene Maatfchappij van Landbouw II1* hadden. Dus waren er zekere geleerden, Hoofd ft. jyjr. KAËRLE sxkvens en Mr jan Lïbaut, beiden Doctoren in de Medicijnen, die eene zee r naauwkeurige befchrijving van den Hol - landfchen Landbouw in het licht bragten, onder den tijtel : de Veldbouw en Landwin- ninge . Dit werk , alhoewel met vele over- nemingen der ouden, en naar den ftijl vat! dien tijd, hier en daar wat ingewikkeld , toekent echter de doorllaandfte blijken vat! de kennis der Veldbouw onzer Landzaten, en vooral der Koeijen en liet Kaas en Bo- ter maken in dien tijd, waar van wij nader zullen handelen. Hier willen wij hunne opga- ve ten aanzien van de keuze van eenen besten Stier Hellen, bij die van de Koe uitMAno.

Voorbe- De Scier zeggen ziJ zal vet ziin re? dmg van,, en wel geknokt van leden, zijnde alrede

den Stier twee maanden te voren daar toe bereid, totBcfprin-^ (^namelijk tot bet befpringen,) met gers* *en’ ten en linfen gevoed , den welken men ook zal kiezen , meer lang dan hoog , rood ,, van haar, breed van lchouders, grof van beenen, fmal van ligchaam, maar rond, ,, breed van borst, kort van hoofd, breed ,, van voorhoofd, van een ftraf wezen en ,, vreeslelijk gezigt , enz. Deze befchrij- ving komt juist overeen met de kieschheid onzer Boeren in dezen ti d. Zulk een ftraf wezen van een Stierenkop is aan ons door den beroemden Graveur r. vinkeles, naar

een

van HOLLAND, ipp

een model van p. potter , medegedeeld , «ST en in Plaac V. fig. 28 afgebeeld : het een RUNDVEE* en ander toont dan , ‘dat onze Stieren en 1. Afd. Koeijen niet onder de klcinfte en onfier- m- lijkfte van Europa te tellen zijn. Hoof c*

Hoe het wijders met de kloekte of kleinte der Koeijen gelegen zij, wij hebben niets tegen de gevoelens der genen die dit verfchii ook aan de vermenging toefchrijven ; zij ver* onderzeilen dan eene Oude en Nieuwe We- reld, da: is zoo veel als de oude bewoonde Wereld., en de nieuwe onbewoonde. De ©ude bewoonde Wereld, is die, waar van wij de overlevering uit den Bijbel en de Hi- ilorien der Chaldeen , Chineezen , Egijptena - ren en der Aartsvaderen hebben ; de nieuwe Wereld zijn die werelddeelen , welke later bevolkt, en thans bij ons als bekende We- relddeelen zijn beroemd geworden; als, bij voorbeeld, Amerika nige Oosterfcke Ei- Over de landen of Gewesten aan de Noord - pool enz ( *). Maar nademaal het nu blijkbaar der Kod. en ontegenzeggelijk bewezen is , dat de jen. Mensch zelf, als hij in een of ander Ge- west zich nederzet, eene verandering of vau geZalre of van kleur ondergaat , en deze vooral zigtbaar is in de kinderen, welke uit zijne vermenging met vreemde Natiën voort* komen , zoo kan men ook veronderllel- len, dat de Dieren, die hem in alle die ver- anderingen van luchtgeftel niet alleen, maar

ook

( * ) Zie zimmerman Zoölogia G&ographicac qua- drupedum.

200 NATUURLIJKE HISTORIE

ÖET ook van voedfél vergezellen, ook aan ver- slundvee. an(jerjng onderworpen Zijn , even als

I. Afd. hoofdkleuren der Natiën, bijzonder die der Hoofdft v*er ^ere^deelen, ( welke duidelijk bekend zijn , bij Voorbeeld : de Europeanen zijn blank, de Azianen bruin, de Afrikanen zwart, de Amerikanen geel,) door de ver- menging dezer Natiën van kleur verwisfe- len , zoo is er geen tegenzeggen aan het uitwerkfel dér climaten of het voèdfeh Onze Hollanders , die zeker onder de blank- fte, reihfte en welgemaaktfte mënfchen be- hooren, zijn evenwel onderworpen aan de* grootfte veranderingen ; en misfchieri wel zoo, dat men üit dezeivett de flerkfte bewij- zen van verandering der lüchtklimaten eri voedfel kan betoogen, om dat zij alle de ui- terde Wereldgewesten bezoeken, zich, met de aldaar wonende Volkeren vermengen , en meest alle van koleur ontaarten : de zqcm genaamde Mestizen zijn toch kinderen * Uit de vermenging van blanken en zwar- ten , geboren. Zelfs kan men uit het ge^ laat van een oud Matroos of een Baar, zoo als men dezelve noemt ,' duidelijk zien, dat hij in de Indiën heeft omgezwor-* ven: aan een IVestindieschvaarder insge- lijks, en vooral aan de Mulatten de verj menging van Zwarten en Blanken onder- kennen. Voor het overige is het onbe- twistbaar waar, dat een oplettende genoeg-» zaam uit de oppervlakte der huid, den op- llag der oogen, de gehalte des ligchaams* maar vooral uit de kleurem van het hoofd- haar

VAN HOLLAND. &ot

haar en baard* de Natiën oriderfcheiden kan- het Het laatlle is dus het voornaamfte dat ons RUNDVEE* weder tot onze Koeijen brengt, namelijk i. Afd. het haar of de huid Men merkt op, dat lil. het verfchil daar van , de Menfchen en Na- Hoofdrt* Natiën eer onderfcheidt. De Moor en of Het haar Mauritiaanen hebben wollig haar , de Cin der Koei* galeezen pikzwart lang haar , zoo ook de jen* Spanjaarden , Biscajers en Italiaanen . De Fooien zijn vermaard door lang haar , zelf dat het tot ziekte overflaat , genaamd de Poolfche vlegt. De Duitfchers zijn bekend door hun bruin haar, en vooral waren onze Batavieren bekend door hun ros of rood haar, waar van de Romeinfche Heeren en Grooten zich pruiken en fierlijke kapfels maakten. Immers zoo zegt zeker Latijnsch Dichter:

Germanje fchenkt u *t haar van zijn gevangen Heeren*

Wijders vergelijke men hier bij het meer- maals aangehaalde werk van den geleerden ziMMERMAN * over het verreizen van het Vee , waar in ik tot mijn genoegen zie, dat dezelve dit na Ier bevestigt. Kort- om , zoo wel de kleur als de vlokking der haren, is zoo wel bij het Vee als on- der het Menfchelijk gedacht aan zoo vele verandering onderworpen, als er fchier be- palingen in de klimaten zijn. Dit nu over- gebragt op die zeldzame veranderingen , die wij in het bont en de kleuren van het haar of de vederen der tamme dieren zien, die met den Mensch verkeeren en verreizen,

Q (ah

/

HET «.UNDVEE.

I. Afd. III.

Hoofdft*

Nader vertoog over de haarkleur.

502 NATUURLIJKE HISTORIE

( als in HoOfdft. i en 2 betoogd is ) zoo meen ik mijne Landgenóoten geen ondienst gedaan te hebben , met op een anders in fommiger oogen zoo gering onderwerp , de aandacht in dezen meer re vestigen , ten einde den Godbefpotters te overtuigen, dat ook hier in een eerbiedigend voorwerp is, om de wijsheid der Natuurwerken van eene Majestueuze Voorzienigheid te erkennen.

Maar laat ons nu nog een flapje nader' treden. Uit de getuigenisfen der geloof- waardigfle Reizigers en het voorige betoog- de C*)? weten wij, dat de kleuren van het haar der Koeijen in het een en ander Gewest merkelijk verfchillen , en zelfs (in een en hetzelfde Land , zoo als vooral bij ons in Nederland. Onder cusfchen hel- len de hoofdkleuren altoos in elk Gewest naar een zekere algemeene kleur: dus houdt men de Italiaanfche Koeijen’ meestal hellen- de naar het grijze, of ook naar het witte; ge- lijk ook de Poolfch&y en volgens gross Rei- zen in Oost - Indien ; zoude de Indiaanfche ook meestal wit zijn ; doch dit laatfle ontken ik ronduit , naardien wij in de zoogenaamde em- ballagia , van Indiaanfche Kalfsvellen zaam- genaaid, meestal fijne roodgefpikkelde huiden vinden , en wij , zoo in de fpekfleene beelden 2l\s Indiaanfche teekeningen, meestal de Koei- jen en Buffels grijs of bruin , en ook zwart- kleurig zien , doch zelden zoo bont als de Hollandfche Koeijen, of als die der Afrikanen , die alle doorgaans zuiver wit

met

C*} Zie hiei voren bladz. 67,

van H ö L L A N Ö. 203

mee zwarte plekken zijft. De JVest-Indi HtT fchè , blijkens de emballagie om de Indigo, 'N Cacao en andere goederen , zijn doorgaans L Afd. rood of rosbont getijgerd met kleine vtek jes; eindelijk verfchiic nog de kleur veel, naar mate het haar kort , lang , gekruld of vlos is , waar van ftraks nader.

Onze Hollandfche Koeijen eindelijk zijn Hollandsck zeer verfchillend van bont* waar door zij bont. ook onderfcheiden worden; doch met dat al fchijnt de hoofdkleur oorspronkelijk bruin frood, zoo als ook doorgaans alle Runde- ren in Duitsèhland zijn, in zoo verre, dat men daar plaatfen vindt, alwaar een zwart bonte Koe eenö zeldzaamheid is. De meeste Kemper Koeijen zijn geheel bruin; elders heerscht het zwart, of het grijs; het geheel wit is overal bekend, echter maar een enkelde hier of daar , doch men maakt er niet veel werk van : de oude Batavie - ren hielden witte Koeijen of Stieren zeer in godsdienstige achting.

Dan, laten wij nu tot onzen taak over- gaan , en de onderfcheiden benamingen der kleuren , die onze Veehoeders van het bont ontleenen, voordragen, zoo als die in der- zelver gemeenzamen Veehandel plaats heb- ben. Om dit zoo veel mogelijk geregeld te verklaren , vereischt de beteekenis van het woord bont hier eenige opheldering; want alfchoon men door bont , met opzigt tot de Runderen , meestal eene vermenging van kleuren verftaat, zoo wordt ook fomtijds door bont eene zachtharige , huid begrepen,

Q 2 al

*

*04 NATUURLIJKE HISTORIE

HET

RUNDVEE.

L Afd. III.

Hoofdft.

Gegrem snelde Koe

al is die van eene enkelde kleur; bij voor-» beeld, onder de Pelterijen noemt men hec fpierwit Ermelijn , het roode Vosfenvel * het zwart, grijs, graauw, Otterbont , de Sa- bal-, Hazen-, Konijnen - en andere vellen, niet om de kleur , maar om de zachtheid en verwarmende eigenfchap , ]bont , waarom men van iemand, die warm in zulk een pels ge- kleed gaat, zegt: hij zit dik en warm in het bont . Van de Koeijen, die dik in het haar zitten, zegt den Boer: hij zit dik in het wand , door wand de huid verfhande, als iets dat verwarmd ; doch (preekt hij van een bonte Koe die gevlekt is, dan zegt hij: die Koe heeft een mooije bonte rok , of bont wand .

Uit dit alles blijkt , dat de benaming van bont , bonte Koe enz. ,• eigenlijk beteekend eene geplekte of gevlekte Koe van verfchil- knde kleuren, hetwelk onze oude Landza- b ten gegremmeld noemden , dat is gemen- .geld: Maeulatus , geplekt , gevlekt , voh gens KiLiAAN, zoo als ook vondel in de vertaling van vikgilius zegt:

Een die gegremmeld is , zal mijne keur niet (tooren ( *

De eerde benamingen fpruiten dan eerst uit de enkele of onvermengde hoofidkleu - ren, als wit, zwart, rood, grijs of vaal de tweede zijn de vermengde , die iet bont voortteelen. Onder* enkele en onver*

meng-

(*) Vergelijk hier voren bladz, ip5*

van HOLLAND* <205

mengde is de voornaamfte kleur : Rood of HET bruin ,* deze noemt men dus roode 0f RyNDVE1- bruine Koe, Os of Stier. Deze zijn ech- i* Afd. ter nimmer zoo eenkleurige of het bruin is omtrent de ooren en qogen en }den nek hqoger van kleur ; men vindt in dezen het Roode of haar middelmatig lang en zacht, en wijls zeer ruig» T

Wit . Dit ibort is er dikwijls; de oogen ^itte zijn meest altijd, gelijk in all’ het* fpierwit Koeijen* viervoetig gedierte * rood ; zij zijn meest al * tifd ruig en ftroefharig ; men houdt ze voor zvyak. Volmaakt fpierwit of hagelwit vindt men niet algemeen*, er loopt altijd iets van het grijs door. Men merkt aan , dat het wit haar in de Koeijen afgeruid of door de blaarziekte uitgevallen zijnde, nooit weer sangroeid : in der daad zal men ook de witte Koeijen doorgaans hier of daar met kale plekken zien , zoo dat men ze rappig Rappige of ' fchur ft harig noemt, denkelijk om dat*oe- die fmet op het wit zigtbaarder is.

Zwart is de derde hoofdkleur: deze zijn Zwam zeer gemeen in Holland , doch hoe geheel Koeijen» en al zwart zij zijn , hebben de meesten een klein wit kolletje voor den kop. De zwart- harige Koeijen zijn zonder tegenfpraak de fijnfte en gladfte van haren, meest altijd glimmende, gelden vlokachtig; men houdt dezelve voor het fijnrtè 'ras.

Ros. De roskleurige Koeijen zijn eigen- Rosfe lijk dat foort, dat, als het ware, tusfchen Koeiicfl* bruin en paars in is; zij zijn niet algemeen, en doorgaans ruig en het haar vlokkig, zelfs Q 3 krul*

io 6 NATUURLIJKE HISTORIE

hït krullokkende; die foort komt nabij aan de rtjndvee» wjj(je Köeijen van Duitschland. Ik heb

I. Afd. er’ gezien , van welke het haar krulde als m- - Sehapenvagten Vervolgens volgen de

Roof Koeijen die wel geen eigenlijke hoofdkleur hebben , maar echter door de vermenging van het haar eenkleurig- fchijnen , als b. v. van de Rosfe Koeijen zijn er ook nog ver-? fcheiden { welker kleur tusfehen hoog bruin en grijs is,

Beife Beife Koeije*u Deze naani werd in Hol - Koeijen. land , althans in Rhijnland , gegeven aan een foort van Koeijen ,' welker kleur dis muisvaal is , en gemengeld- tusfehen vaal- zwart, blaauw en roskleurig, als hebbende iets van beide, hier van komt, naargisiïng, het woord beis .

Muisval# Muisvaal , is ook omtrent als beis ; doch Koeijen. m e er mef: fijne wjtachtigé haartjes vermengd , ’c welk éindelijk verloopt op grijs.

Grijze Grijs , is volkomen een mengfel van zwart Koeijen. en wjt haar, zoo als men weet wat grijs is.

Biaauwe Blaauw , of blaauwe Koeijen, zijn niec Koeijen. gemeen , of bedaan eigenlijk niet regt blaauw ;

men diende blaauwachtig te zeggen , want het geen de Boer blaauw noemt, is na het blaauwhellende , meestal blaauwachtige ha- ren , met wit of grijs vermengd ; men vindt dit foort nog al vrij gemeen, en houdt het voor goed Ras.

Geeie Geel is er ook , doch niet vddrekt geel , Koeijen* maar wel geelachtig ligt bruin, dat men

ligf

(*) Zie hier na op Plaat IV,

van H O L E A N Ö. 107

ligt brui» noemt, in tegenfteflirtg van hoog ,,BT bruin. Deze foorten zijn er Zeet velen ; RÜNDVEi* doch doorgaans' wit aan den buik. I. Afd.

Meerder- hoofdkleuren van haar kunnen er Zijn ; dóch' zijn ons niet bekend ; ten ware men hier of dakr eenige meerdere of min- dere vermenging vond , waar uit dan die on- nagaanbaare menigte van verfcheiden ver- mengde vlekken, fprenkels en plekken, die men bont noemt, ontdaan, en waardoor in Holland en Vriesland , gelijk ook in gansch Nederland , bij uitnemendheid den naam van %0T[te Bonte Koeijen voorkomt , zoo dat men Koeien*5, fchier overal, waar vee- rijke Dorpen of Markten zijn , uithangborden vindt , waar op een Bonte Koe , een Bonten Stier , Bonten Os of Kalf gefchilderd ftaat , met een Rijmpje of Boeren fnakerij er opder. Mij is er een bekend , waar mede ik mijne Lezers wil vermaken. Een zekér Schilder , te Leyden , jan van doornik genaamd , welke vermaard was in het fchilderen van Uithangborden , en een bekende klugthart was, wierd door een Boeren -Herbergier ge- vraagd , hoe veel het fchilderen van een Bon- ten Stier wel kosten zoude ? Onze jan vroeg aan den Boer , of de Stier los en vrij, dan of hij gemuilband en aan een touw moest loopen , zoo als men meestal ziet , en of het vast Bont moest zijn , dat niet verfchoot , dat dit verfchil in de prijs maakte , want , zoo hij er een touw en een ketting aan moest fchilderen, en vast bont, dat dit eens zoo veel zoude kosten om de kunst, die er tot Q 4 een

*o8 NATUURLIJKE HISTORIE

een touw en. ketting en vast bont vereischt rundvee. ^yer(j^ £)ep goer, gelijk meest alle Boe- I. ‘Afd. ren, op de beurs geteld. Oordeelde dat hij I11- de kosten van de ketting en touw-, den. muil- Hopfdft. ban<j en het bontverfchil , wel, pntbeeren konde, bedelde dus de Stief los in de weide loopende , en het Bont , zoo ajs het den Schilder goed dacht, voor twee Diicatonnen. Jan van doornik nam de penceelen, en fchilderde met vaste oliiverw,, een fraai Land- fchap , waar in hij vermaard vyas ; dit opge- droogd zijnde, fchilderde hij met gomwater- verw, een fchoonen jongen Bonten Stier er op , waar onder dit referijn , want de Schil- dersbaas behoorde tot de Rederijkers - feamer der Witte Akkolijenx

In de Roodbonte Stier ,

Tapt men Wijn en Bier,

Gaat hier niet voorbij ,

Of houd de Sti^r wel in de w?i.

Dit Uithangbord ftond den Hospes won^ der wel aan , en vooral het Rijmpje, weshalve hij jan de twee Dukatoqnen gaf, en hem nog daar en boven met een frisfche teug befthonk: maar wat gebeurdt er? er vallen regenbuijien en windvlagen , zoo dat de water- verw los weekende , eerst het bont , en eindelijk de geheele Stier verdween De Boer hier over verzet en vertoornd, wierd door den Verwers- baas van het Dorp onderrigt , dat dit de fchuld van den Schilder wras. Hij Ihelt naar den Schil- der toe, verwijt hem zijn flecht Rhilderen, en zegt dat den Stier uitgewischt en weg was„

Wel,

a n HOLLAND. 2 op

m

Wel , zeide jan , heb ik u niet gevraagd of HET gij oen Stier gemuilband en aan een touw *DNDVB®* en vast bont wilde hebben, dan zoude hij I. Afd. niet weggelopen nog het bont verfchoten ln* -

zijn; maar nu hij los in de weide liep, 00

had gij er op moeten pasfen, daarenboven ■heb ik op het bord gezet : houd den Stier wel] in de wei , en u gewaarfchu wd. De Boer. voelde de zet, en mede tot de Rederij- kers kamer : uit zoetigheid meer , te Zoeter - meer , behorende , verzogt hij aan jan omdan een. gemuilbanden Stier aan een touw , die niet weg liep , en met vast bont te fchilderen ; en beval den Schildersbaas er onder te zetten:

v/»” Tav 30 f ! •:*. , «1^20100 v T.

In de vast roodbonte Stier, -

Tapt men Wijn en beste Bier,

Treé gerust. in. Man of Vrouw,

Wa^t de Stier loopt aan een ketringtouw.

Hier mede eindigde deze koddige Hiftoric, die veel gerucht in dien tijd- gemaakt haeft : en in vele gevallen maakte deze fnaakfche .Uithangbord Schilder er. verlcheiden , als hem iets dergelijks voorkwam, waar van er eenrgen hier te Leyden bekend zijn. Ik heb , jong zijnde, dezen jan van doornik nog gekend, en dit vertel fel bij overlevering, uic goeder hand , vermits deze Schilder veel voor miin .Grootvader, jan berkhey, die een Konsthandeiaar en kenner was , fcbilder- de. In het voorbijgaan kan dit klugtje die^ nen , ten bewijze van den fchertfenden aard der Boeren Landzaten , en tevens tot nadere Q s ver-

/

sip NATUURLIJKE HISTORIE

WT verklaring van nog vérfcheiden fcherrfe- aundvee. rjjen ^ u-t j1<?t verfchillend bont der Koei- h Afdi jen kunnen ontftaan.

Hoofd ft ^et voornaamfte bont der Hollandfdu Koeijen is, of jood- of zwart bont; het is moeijeljj.k te bepalen welk Ras in dezen de overhand heeft ; doch men kan op vrij aan*- nemelijke opmerkingen, aan het rood bont den voorrang geven , mits men oplettend nagaat de Streken en Landsdouwen, of de geneigdheid der Boeren, die het meest tot dit of dat bont overhellende , zeker foorc aanfokken ; want men vindt Streken , daar de Boeren meest op rood bont of rood valien , bij voorbeeld, in het hoge van Zuid -Hol- land , insgelijks aan dén Rhijnkant, bij Bo- degraven , Zwammerdam , omftreeks Ou- dewater , Waddingsveen , en in de meeste Droogmakerijen. Ik ben te meer in dit gevoe- len veifterkt geworden, zints ik onder de hier * Zie voren * aangehaalde drift van bij de hon- bladz. <4. derd jonge Stieren , welke van die Stre- ken kwamen , geen eene zwarte gezien heb , maar meest alle rood of roodbont. Integendeel fchijnt het mij toe , dat de NoordhoUanders en fZestfriezen meest op zwart bont vallen ; althans men vindt in Kennemerland , ornftreeks HaarUm , Am* fier dam en in Amftelland , ontelbare Boerde- rijen , die men fchier aan het bont, en wel aan het zwart bont der Koeijen , onder- kennen kan ; er zijn er , die opzettelijk hier toe de Stieren óf Bullen van hun Ras aan- houden, en ik voor mij vermoede, dat de meeste Beemfter of Purmerbullen , zwart of

zwart

van HOLLAND. au

gwaft bónt zijn ; dit kan iets ter zake doen , "*r

om de kiesheid en oplettendheid der Natie , *UNDVB** in de kennis der kruisfing van het Ras der I. Afdj Runderen te bewijzen, even zoo als men IITj, on tegen zeggelijk bewijzen kan , dat er geene 1 00 *

Natie bóven de Hollanders en Moordhol - l anders , aan mij althans, bekend is, waaron- der de kunst van het kruisfend vermogen der voortteling, buiten het Rundvee , oök bijzon- der in het fchöon gevederd Gevogelte, beter wordt uirgeoefehd? De Leydenaren zijn zoo ervaren in het vobrtfokken en' laten uitbroe- den van allerlei vederkleuren onder de Dui- ven en Hoenders, dat zij genoegzaam zeker zijn , dat zij na het tweede of derde broed , een geregeld ras^ of foort kunnen aanhouden; en . wie ónder de zöögenaamde Hennen- bf D ui venmfclkers , wie in óordholland bekend is , weet niet , dat de Schager , en in die Streek aafcgek weekte Hoenders, een der bij- zoriderfte foorten zijn , die voorheen zoo algemeen 1 niet waren , en nu evenwel tot een beftehdig Ras gebragt zijn. Iemand vraagt mogelijk wat eigenlijk dat kruisfèn van het Ras zij? wij zullen het verklaren, om dat het fQt de vermenging 'van het bont in de Koeijen behoort. Wanneer een Dui- vënhöuder eenrg fraai bont of ander foort van veerenwil aajjfökken, en hij bezit er geen vast paar van , d jn ziet hij hier of daar een jong paar, of een alleen, ’t Duif óf Dof-

fer te bekomen , erA kat die paren met een bijkomende vederbom' : het paar ’t welk uit de- M twee voorkomt, gewoonlijk basterd.

HET

B.VNDVEE,

I. Afd.: III.

Hcofdft.

«u 2 NATUURLIJKE HISTORIE,

of zoo zij hef noemen , vuil : maar dan la- ten zij dit jonge paar weder, broeden , of wel paremmetj een tweede., teelt uit het eerfte Ras, waapna::het.dan 1’chier vast ga^t dat zij daar van een befendig Ras bekomen, want dan keert de natuur cpt haar eerfte kleur weder» De Paardentuilchers of Roskammqrs , we» ten dtfn ook'.in het verkiezen der Merrien en Hengften ; dit heet men Ras kruisfen. Bij ons Menfchen is het over bekend , dat een blanken en een zwarten , een middelfoort voortbrengt , ’c welk noch blank noch zwart is , maar van beiden Natiën iets heeft, d«ch zoo dra teelt zulk een halfkjeurigq niet we- der voort met een der beiden kleuren, of eer het derde of vierde, gedacht daar ris, is de kleur wedergekeerd tot zijn oorfprong, ge? lijk ook bij de Blanken de zoogenaamde röoedervlakken of maanvlekken , muizevlek> ken , waaromtrent onze Natie vele bijgelovig- heid bezit , ^altoos bij het overkruisfen van het eerfte of tweede gedacht verdwijnen.

Deze kruisfing of yerfchillende paring van eene Koe telkens met eene andere Stier, of ook den Stier met Koeijen van vel^lei foor- teti van bont, veroorzaakt dan zeer .zeker die verbazende verfchülendheden van bonte en geplekte Koeijen in ons vee -rijk Vader- land; gelijk wij dit in Plaat II. in tien ^ twaalf ,verlchillende Bonte Koeijen hebben afgebeeid , <en in het op die tlaat geplaatfte versje, hebben verklaard.

Het getal of de berekening der .mogelijke Bontfoorcen , is gedeeltelijk alrede in dit , Hoofd-

/

van HOLLAN D.

213

I. Afd. III.

Hoofdft;

Hoofdftuk breedvoerig betoogt , en zoude MEt wel op honderd drie en veertig foorten van *UNDVEE6 bont, door kruisfing met verichillende Stie- ren kunnen worden gebragt , en voorwaar , ie- mand die- met een fchilderkundig , en vooral met een verwonderd oog, Hollands beem- den en weiden beziet , itaat verbaasd over die wonderlijke fchakeringen van allerlei bonte Koeijen , Osfen of Stieren, De Boer kent die verfchillendheden bijzonder, en geeft voornamelijk de volgende verfchil- lende bonte' Rasfen , nog de volgende na- men :

Rood bont is, als de Koe groote roode plekken op eene witte huid heeft. In deze foort merkt men op , dat de neus, den nok of nek , en de dijen de grootfte roode plek- ken hebben.

Rood mengelbont is, als de roode plek- ken genoegzaam evenredig zijn aan den wit- ten huid.

JVit bont is , als het wit de overhand Witbontc heeft, het zij in zwart of rood.

Roodplekt of tijgerrood is , als de roode ,e^0^ plekjes kleen, en als een tijger geplekt zijn. TijgCr* Dit foort is niet gemeen , en wordt ook rood. niet veel geacht, met te min zijn zij fierlijk.

Hier op volgt nu het tweede hoofd -ras, te weten :

Zwart bont , welker verfchillendheden ins- Zwm gelijks van de grootte of kleinte der plek ont‘ ken afhangen, en waaromtrent meerder bij- zonderheden voorkomen dan in de rood bon* te rasfen,* De zwartbonten hebben door- gaans

Rood bont.

Rood

*i4 NATUURLIJKE HISTORIE

HET

RUNDVEE.

L Afd*

rii.

Hoofdii.

*•

Tijger

zwart.

Zwartkop.

Oogzwart.

gaans zwarte koppeti en horenen , de meesté plekken op de fchoft en heupen.

Zwart getijgerde : eene Koe met Zwarte tijgervlekjes.

Zwartkop : eene Koe die geheel wit , of ten minden weinig geplekt is , en een ge- heele zwarte kop heeft, fchoon het lijf wit is, dat nog al gebeurt.

Oogzwart: eene bonte Koe met een wit-

ten kop en zwarte oogen : dit is vrij alge- meen aan de zwart bonte Koeijen , vooral aan de Stieren.

Zwartoor. Zwartoor is insgelijks * als de kop wit is en de ooren zwart zijn, hetwelk mede genoegzaam aan allen eigen is. Maar wie hoorde ooit van gebefte Dominé's Koeijen of Kalven met een Trekmuts ? enz. Onze Boeren- meiden cn knapen echter doopen fommige foorten aldus.

Dominéé Dominéés boïit is dan eene zwarte Koe , bout. boven aan ^en kosfem tegens de borst

wit geplekt en als gebeft is.

Trekmuts. Trekmuts . Een Koe of Kalf met een

trekmuts is een pikzwarte Koe, met een geheel witten kop. De befcheidenheid ver- hiedt om de naams-oorfprong hier van te melden, bij de Boerenknechts en Meiden is dezelve echter wel bekend.

Blaer - of bleerbont , Bleskoe , is insge- Blaerbont, lijks eene zwarte Koe met een witten kop, doch eigenlijk met een witte kol of bles, volgens KiLiAAN ; want bles en blaar betee- kende oudtijds hetzelfde , en nog , vooral ten aanzien van de Paarden \ doch dit woord

blae -

van HOLLAND. 215

hittere Koe bezigen de Boeren thans niet * veel, om dat men door eene blaere Koe ookRUNDVE** verftaat eene Koe die de Blaar - of Pofziekte i- Afd. heeft gehad ; dit foort noemde men oud- tijds , en nu nog , rappige Koeijen , het- welk zoo veel zegt als fchurftige Koeijen .

Witlakenfche Koe is een bijzonder ras, dat namelijk geheel zwart is, dat is, aan de Witlaken- Voorfchoft, achterfchoft en kop, doch overfchc Koc* bet middenftel fpierwit, zoo dat het fchijtit als of men een wit linnen laketr over een zwate Koe gefpreid had; dit foort is vrij raar, men ziet ze niet gemeen, althans niet volmaakt witlakensch ; evenwel heb ik er in eene weide bij Noordwijk Binnen eens vier fraaije bij een zien grazen, met nog andere daar nabijkomenden , zoo dat ik gisfe dat de Boer hier van een ras zocht aan te fokken*

In eene weide bij Wilnis , onder het Sticht van Utrecht , liep in denjare 1796. eene ge- heele koppel, van 15 of 16 Koeijen, met ee- nen Stier, welke daar aangefokt waren. Even zoo welnu als een zwarte Koe een wit laken over de huid kan fchijnen te hebben, zoo zijn er ook röodlakenfche ; maar bijzonder worden de witlakenfche door eenige wel eene Kraamkoe genoemd, om dat, als op fom- mtge plaatfen eene Boeren Kraamvrouw in * de kraam fterft , dan , bij het begraven , een wit laken over de zwarte baar gefpreid wordt (*).

Zwart*

(%) Zie Nat* ffift. *an HolU Afbeelding der Be- grafcnisfe.

HET

RUNDVEE

1. Afd. III.

Hoofdft.

Zwartla-

vkenfchc.

Bagijne-

kap.

Zwartrug.

Zwarc-

fnuit.

fi 1 6 NATUURLIJKE HISTORIE

Zwartlakenfche , dat is, als het voordel en achterdel wit, en het middendel integen- deel zwart is y en dus het tegengedelde van wit laken: zoo zijn er ook die het hoofd, den nek en het ftaartduk wit hebben. De Boeren noemen deze wit - of zwartlakenfche Koeijen meestal lakenveldfche Koeijen , ook wel wit - of zwartvelders * om dat het la- ken op den rug als op een veld ligt uitge- fpreid.

Bagijnekap is er ook; dit zijn gemeen- lijk kleine Koetjes, wier horenen niet uit- gewasfen zijn, en de kruin zwart hebben* zoo dat deze zich ais eene zwarte Bagijne tipkap vertoond, en even of zij een ouder- wetfche Bagijnehuik dragen.

Zwartrug : het is zeer ongemeen , als eene Koe geheel wit, maar zwart op den rug is; integendeel is het aan de meeste zware bonte Koeijen genoegzaam gemeen, dat de rug of de nok wit is, en meest altijd de fcheidingen van de ruige bonte plekken van het wit achter de voorpooten , en voor de achterpooten aan den rug beginnen, gelijk meest altijd: in welk ras van bont het vai- le, de buik en de onderlel der krop of kos- fem wit is, het uur is echter fomtijds ge- plekt , de ftaarten in alle bontfoorten zijn meest met een witharige pluim of haarlok.

Zwartfnuit , zwartmuil , is eene Koe die een witten kop of kol , en een zwarten muil heeft De muilen der Koeijen zijn boven- dien dikwerf ook wel geplekt naar den aard van het bont , doch niet zeer algemeen ,

door-

van HOLLAND. 217

doorgaans * zijn dezelve zwart of vaal; de het h witte Köe ij en hebben echter meestal roodach* RUINIDVEE* tige muilen. ' I. Ata.

Blaauwbont is insgelijks vrij gemeen. Dit foort is doorgaans zacht en fchiiderachtig, ° gelijk, ook .. '

Beis - of grijsbont , welker beide men- Beis bont. geling dikwerf, als het ware, witte of zwart Vale paarfe randjes fchijnen te hebben, ge- lijk dit ook wel in het roodbonc valt, als welke plekken nooit zoo fcherp afteekenen ais in het zwart bont: dit hebben onze groot- 11e en voornaamfte Schildersbazen altijd waar- genomen , zoo dat een Kunstkenner, ja een kundige Boer, wel dra hier aan ontdekt cf de natuur gevolgd zij ; het is dus die dommelige fmelting der bonten, die een Schilder, wiens liefhebberij zich tot het fchilderen van Bees- ten bepaald , vooral behoort in acht te nemen.

Hier mede de voornaamfre rasfen van bon- ten kortelijk befch reven zijnde , behoeven de nog overige kleinere bijzonderheden geen breeder uitleg , als , bij voorbeeld : vaal - bont> munnikkenbont enz s dat een donker- J^£nn*kkc bruin bont is, nademaal alle die onderfchei- dingen afhangen van de zinnelijkheid der gee- nen, welken hier op fpeculeeren, en niet zelden worden de*Koeijen genoemd naar de overeenkomst van het bont met een of ander figuur, zoo als van Bagijn , trekmuts , wit laken enz. gemeld is.

Een woord echter nog van de onderfchei- witpoo- ding der kleuren aan de pooten of voeten. ten» cnz' De gemeenzame oplettendheid hier op ver- R OQF-

y

ai8 NATUURLIJKE HISTORIE

«et oorzaakt veeltijds de grootfle onderfchei- RUNDVEE' ding, gelijk dit de arivertenticn in de Cou- I. Afd. ranten , wanneer eene vermiste of geltolen Koe wordt uitgeduid, volkomen getuigen;

00 * als dan vindt men doorgaans , bij de om-

fchrijving van het bont, gevoegd: witte of zwarte poot en, of witvoet , en met reden, dewijl de meeste Koeijen* van welk eene kleur dezelven ook zijn, aan zwarte of witte voe- ten , of wel voornamelijk witte voorvoeten of voorpooten onderkend blijven , vooral witte, dat is, dat de pooten van de knieën of hakken af wit -harig zijn. Door zulke voeten worden daarom hier niet veritaan , de eigenlijke voet of de gehorende klaauw, alfchoon dezelven naar de kleuren van het Beest verfchillcn : in de zwarte Koeijen meest zwart, in de roodc vaalachtig, in allerlei bont is dikwerf het horen der klaauwen of fchoe- nen bleek geflreept , al hetwelk ook zijne opmerking verdient , en tevens bij de bc- lchrijving der horenen nader zal voorko- men; het zij hier voldoende, ten aanzien van de benamingen, die eene Koe van zijne pooten , of, het geen wel op te merken is , van zijne voeren ontvangt ; althans in ons Rhijnland zegt een Boer doorgaans zwartvoet of bruinvoet , meest witvoet , wit hak , zelden witpoot .

staart- Behalven dat zijn er nog zeer algemeens onder- naams - oorzaken , die uit den ftaart der

fcheid. Koeijen ontleend worden, als daar zijn:

vlos ft aart , pluimflaart , raïgflaart , wol- ve- of vosfefraart , ruift aart , rotte - of tnuizefïaart , kort - of langflaart , ook

kwis-

van HOLLAND. 219

kwispelftaart ; die allen dus onderfcheiden zijn : het

Vlos ft aart is, als het geheel beloop der RüiSD^E* (taart van het lendenkruis af, als wollig is. 1. Afd.

Pluhiifiaart is algemeen, en een natuur- 11 1* kenmerk der Koeijen, het is, als aan het einde der (taart een bos haar als eene pluim Vlosftaart. afhangt en nafleept , en wordt genoemd :

Cauda plumofa (pluim ft aart}', linn^üs noemt het Cauda floccofa , en bij de ouden werd het genoemd Cauda Leonina ( Leeu - weftaart} , naar de gelijkheid der haarpluim aan den (taart der Leeuwen. Dezelve is doorgaans wit, doch niet zelden morsfig, om dat zij op de fchijthak vieid: doch on- ze kiefche Boeren houden ze zuiver; in de (tallen binden zij die op , en laten ze aan een touwtje over de goot hangen, zoo dat ze die niet met den drek kunnen bemorfchen, en dus beletten zij het aanbakken der drek- klonteren , en de Koeijen worden niet mors- fig, zoo als dit in andere minder zuivere (tal- len altijd het gevolg rs: waarom zij ook eene morslige Melkmeid klontergat noemen.

Ruigftdart komt naast aan vlosftaart , Ruigftaart. maar met dit onderfcheid, dat het haar niet zoo vlos zacht is.

Wolve - of vos fefl aart is , als de (taart- Wolve- ‘pluim hooger op begint, en, even als bij of vosfe- de vosfen, allengs een grooten algemeenen ftaaru pluim maakt , ’t welk fomwijlen aan de roode of ruige roodbonte Koeijen eigen is, doch als een gebrek wordt aangemerkt.

Er is nog een foort , dat zij wolvenftaart noemen, als de (taart rappig of fchurft is,

’t welk men dan ook wel woljziekte noemt ,

R 2 doch

<220 NATUURLIJKE HISTORIE

HET doch waar over wij nader zullen fpreken bij ruivdvee behandeling der ziekten.

I. Afi. Ratte - of rotte - of ook muizefiaart 9 Iir* is als de geheele Haart kaal is , floppelig

Hoofdft. jiaar heeft., en de piujm uitgeruid is of uic- Rore - of valt : dit is almede een gebrek in de Koei- initize- jen f en een teeken van ongansheid ; men ftaart' noemt ze ook ruijlaart , om dat de kaal- Rmftaart. heid door afruijen van het haar ontHaat. Kortftaan. Kortjiaart is , als de Haart niet langer is dan op of even aan den fchijthak , dat echter niet veel gebeurt , en meest aan kleine geflellen eigen is.

Langftaart. Langftaarten zijn, die tot over de hiel- hakken en kooten overflepen , en zoo als viRGiLius zegt, in het uitrekken den Haart langs den grond Hepen: zulke Haarten heb- ben de Ösfen, vooral de Deenfche , veel. k wispel' Kwispelflaart is genoeg bekend : alle (taart. Koeijen kwispelflaarten onder \ grazen om de vliegen af te weeren; maar er is nog eene gewoonte ? uit dit Haartkwispelen ont- gaande , die misfehien en wel meest uit eenige jeukerigheid of onderhuidfche prik- keling ontHaat, waar door fommige Koeijen de Haart krom en altijd in beweging hou- den; hier op Haat dit Boeren rijmpje:

De Koe , die draagt een quispolftaart, daar aan een quispclkwast , Daar mee zoo jaagt zij wrik wrik wrak de vliegen van haar bast.

Stijffhart. Stijfftaarten : dit komt voort uit een ge- brek van de aanwas der Haartwervelen , of het lendenwee, bij de ziekten en beenkun- de nader op te helderen.

Muil en Nog zijn er oplettendheden op den muil, neus. de neus en ^ kol y zoo als dadelijk volgt*

De

van HOLLAND. 221

De muil of de neus der Koeijen verfchilt het meest altoos naar de kleur van het bont. RUNDVCE* In de fpier witte of Iterk witbonte Koeren 1 Afd. zijn de neusgaten doorgaans vleezig rood; in. in deroode, roodbonte of zwarte, blaauw- Hootdft* achtig, zoo ook in de beifen of blaanwen; in de tijger- en zwartbonten zijn de lippen Tjjger- der muil dikwerf vol zwarte tijgervlekjes of muil. gefpikkeld ; dit is aan allerlei bont insge- spikkel- lijks eigen; hier van fpikkelmull. muil.

Blaauw muil of gladmuil, als de lippen, Biaauw- ’t welk genoegzaam algemeen is , blaatiwach- muil. tig glad zijn.

Rimpelmuil : als de muil gerimpeld is , Rimpel- dat meest alle oude Koeijen hebben muil.

Stekel - of borflelmuil , dat is, als de Stekel, neus en kinharen borftelig en ftijf zijn. mml-

Smoufemuil , dat is , als de Koeijen , ’c geen smoufe- veclal gebeurt , een foort van een baard aan muil. de kin hebben.

Snot muil , als de Koe fnotterig is, dat SnotmuiL zich wel verflaat in vergelijking met den Mensch , gelijk nog ontelbare dergelijke on- derfcheidingen meer.

Uit de gellalte zijn er insgelijks zeer vele Getuite- op te noemen , als : breede Koe , [malle namen. Koe , gedrongen Koe , ( ook volgens de La- tijnen Bos qua draws , vierkante Koe , ) lange Koe , fchrale Koe , fcharprug , holrug , rare Koe , dat is fijn en welge- maakt, ruige Koe , gladde Koe , en onnoe- melijke anderen, die de onderfcheiding naar een ieders uitdrukking maakt, en niet zelden de gebreken aanduiden , waar van op zijne plaats telkens nadere ophelderingen volgen zullen.

R 3 Nu

HET

8.UNDVEE

I. Afd. Til.

Hoüfdft.

Koehaar.

2*a NATUURLIJKE HISTORIE

** 1

Nn blijft ons nog overig om ook iets te melden van de natuur van het Haar. Hier in is een opmerkenswaardig onderfcheid, zoo dat het fchijnt dat de verfohüiende kleuren een invloed op de haarvlok hebben. CKrer het algemeen i? het rood haar het langde en ruig de , eenigzins vlokkig ; van dommige Koeijen of Osfen groeit het langs de nok , de nek, den hals en fchoft zeer ruig en lang, anderen wederom hebben onder de kin en langs den hals insgelijks langer vlokking of baardmuil ; zulk foort heeft de geheele huid met langer haar bezet, zoo dat het zelfs al golvend en ruig door een vlcid Dit haar wordt ook daarom boven al gezocht om er zekere Kleden, die men Koekleden roemt, van te bereiden, ook om Zadels en Matrasfen mede te vullen ; doch hier toe dient het gemeende foort. Men heeft , zoo ik meen, nu eerst in deze eeuw, althans in ons Land, de kunst uitgevonden, om Koe- liaar tot eene groote lengte te fpinnen; al- thans binnen de Stad Leyden is zekere jan lazaar, wiens Zoon die Fabriek nog aan- houdt, zoo verre gevorderd, dat hij thans Gangklcden en een zeker foort van Karpetten van zoodanig Koehaar, tot zulk eene lengte maakt als men begeert ; zoo insgelijks Kamer- kleden met verfchillende dreepen , ook zaal- dekken enz. kortom, men maakt thans van zulk bereid Koehaar , wat men wil , en vooral als het met zeker foort van wol , zoo men zegt , geplamoest is ; doch het geen zeld- zaam is, en dat ik geloof, dat niet algemeen

be-

van HOLLAND. 223

bekend is, ('althans ik ben nog niet lang hier HET van onderrigt ) is , dat de Fabrikeurs van Koe- RDNDVEtt# baarkleden, overal bij de Haarfnijders het 1. Afd. kort Menfchenhaar, dat niet tot paruiken kan m* dienen , laten opkopen en dit onder het I£oe- Hoofdft* haar mengen en tot grove draden fpinnen. Aangaande het zwart haar , dit is doorgaans Zwart korter en gladder , echter fomwijlen ook haar. wel vlokkig; doch op verre na zoo grof en wollig niet als het bruin haar , maar is droe- ver: dit doet mij vermoeden, zoo als wij reeds hier en daar hebben aangetoond, dat het rood, ros of roodbont het natuurlijkde Ras is dat nog van de Woudosfen of wilde Duitfche Osfen is overgebleven: nademaal deze Osfen , wier eigen foort nog in de Pool - fche of Hongaar ^ fche Bosfchen bedaat, na dat zij door de bevolking uit Duitschland en de Nederlandfche Bosfchen verreist zijn, en alleen thans bij ons bonter, en de haren kor- ter geworden zijnde , door de vermenging en igvoer van Koeijen, die gladder en korter van haar zijn, en meest allen na het grijs en zwart helden , deze verandering ondergaan hebben: zoo dat wij niet fehroomen, vast te dellen, dat de fijnheid en glimmende gladheid van het zwartharig Ras , meerder vatbaar is geweest voor ons ciimaac , als het natuurlijk Quitsch Ras; daarenboven houdt men het daar voor, dat de zwartharige Koeijen het fijnde en vaste vieesch hebben , ’t welk ook zeker van onze malfche weiden afhangt.

Men vindt insgelijks onder de zwartharige kleine Koetjes , die laag van poten en lijn van horenen zijn, welker haar zoogitzwat, kort en

R 4 fijn

-i

HFT

Aundvee

i: Afd. III.

Hoofdft.

Rare Koe, fijne Koe.

Krulhaar.

Verklaring van Plaat

IV.

254 NATUURLIJKE HISTORIE

fijn is , dat het zelfs in de zonnefchijn als fatijn glimt ; deze Beesjes noemt men raar ; ( zie boven Rare Koe ) het is, zeggen de Vleesehhouwers , ali’ fijn en raar, wat er aan is. Nog merkt men op dat zwartharige of zwartbonte Koeijen of Osfen meer gehard zijn tegen koude of ongemakken dan eenig ander haar; dit is niet zoo ongegrond of het heeft zijn bijval uit de Natuurkundige Waarnemingen der proefnemende Natuur- kunde, waar door men betoogt dat de zwam te kleur voor de lichtftralen of luchtinvloed minder vatbaar is dan andere kleuren : en dit overgeflagen , merkt men wijders op, dat het beis of vaal haar meestal ook kort en glad is

Maar er is een foort van ros krulhaar, dat naar het .bruin of omberbruin heldt, welker viokking volmaakt krult als de vlokken vaneen krulhond, of een lamsvel: inderdaad is dit haar zagt en wollig , vooral aan den hals en de borst , daar het fterker gekruld is, en zich als met plooijen en rimpels op een vleit, velen van dit foort heb ik niet ontmoet, doch hier -en daar eenigen; in dit jaap, terwijl dit ter persfe was , heb ik nog een dergelijk Kalf gezien ; doch de bijzonderfie die ik ooit gezien heb, was op de ftal van arij boer, te Bodegraven , dewelke ik , om de zeld- zaamheid heb afgeteekend , en , der zei ver af' bedding hier nevens op Plaat IV. gevoegc Men ziet er duidelijk de wolvlokkïng in, en daarenboven , ’t welk het opmerkelijkfie is , op den kosfèm tot boven de kin , dik gek ruïne

hu-

JPZ. IV

ft

R

fi.

van HOLLAND. 225

haren afhangen , zoo dat deze Koe volko- het men een Ram geleek , indien de horenen en *-UNDVEB* de kop geene Koe teekende. 1. Afd.

Nu moeten wij nog iets van het blaauw, Ui- blaauw bont en grijs zeggen. Over het ge- Hoofdft- heel hebben de gemelde foorten iets van deze rdaamv haren, uitgezonderd dat zij regter, ftomper ^«ar- en ftroever fchijnen, althans het grijs haar is on tegen zeggelijk het flroeflïe, zelfs is de kuif of lhrrenkol borstelig.

Eindelijk komen wij tot het wit haar. Wit haar. Dit is het allerweekffe foort van allen , meestal ruig en lang, dikwijls krulvlokkig, fomtijds geelachtig : echter zijn er fpier- witte Koeijen van ongemeen fijn haar en glad: dit foort is bij de Vleeschhouwers en Boeren in achting, anders houden zij niet veel van wit haar , om reden dat het veel af- ruid en uitvak, en het ruig wit Ras, veel aan zeker foort van fchurft onderhevig is.

Er zijn er insgelijks, gelijk meer gemeld is, bij welken het wit haar uitgevallen zijnde , het zij natuurlijk , of door fchurft , nooit , ten min- flcn zelden, weder aangroeit, gelijk hier na zal worden gezegt , hetwelk dan ook de re- den is, dat men onder de bonte Koeijen , vooral de zwart bonten, het wit dikwijls kaal of kaalachtig ziet, daar het bruin of zwartharige, of liever de huid zelve gansch gaaf is.

Meerder bijzonderheden over het verfchil- lend haar der Koeijen zijn er waarfchijne- lijk , doch daar wij het voornaamfte , ’t welk, wij wetenswaardig oordeelden, hebben op- geceekend, laten wij het overige berusten

R 5 Ik

H"T

RUNDVEE.

I. Afd. III.

Hoofdft.

De Hui- den.

NATUURLIJKE HISTORIE

Ik kan niet nalaten om hier nog met een woord euiige aanmerkingen over de Huid der JJollandfche Koeijen te maken. Het behoeft geen bewijs, dat, daar de Vee- handel zoo rijk en overvloedig in ons Land is, dat onder de voornaamfte takken van handeL ook die van de Huiden begrepen is, hetwelk wij nader bij het opzettelijk ver- handelen van de Veekoophandel zullen be- fchrijven. Alleen moet men opmerken dat de Huidekopers , Leertouwers of Lederbe- reiders , in Holland immers zoo oud bekend zijn als de Volkeren en Veehoeders, Koei- jenhouders zelve, ja als die der eerstbeken- de Wereldvolken , in zoo verre , dat de ou- de Landbewoners het Leertouwen, Leder- bereiden, zoo wel in den aard en de vastheid der Huiden van het Rundvee, dat aanmerke- lijk nut en verfchil kenden ,en mogelijk beter dan wij , wegens de Horenen , het Bont, het Haar en de Huid betoogt hebben. Bij voor- beeld , men kent fijne huiden , zachte huiden , lenige huiden , flroeve huiden , harde , jon- ge of oude Huiden enz. Men kent ook een aanmerkelijk onderfcheid in de Oostindi- fche , JVestindifche , Duitfche en Holland - fche Huiden , zoo in grootte als dikte of le- nigheid; de grootfte en zwaarfle komen van de Honduras , bijzonder van de Bueno Hy- ros , welker Koeijen ook voor de bekende grootfte gehouden worden. Van de Kaap de Goede Hoop bekomt men ook zware Hui- den door de Kaffers, zoo als boven is aange- ftipt. De Duitfche Huiden volgen hier op:

en

van HOLLAND. s*7

en offchoon de opgenoemde Huiden, de zwaarfte en dikfte zijn , komen zij allen te RUNDVER* kort in de lenigheid, fijnheid en zachtheid, I. Afd. die de Duitfchc Leertouwers aan het leder weten te geven. De eer van Opperbazen komt hen in dit ftuk toe : en fchoon het Turksch leder voor nog fijnder gehouden wordt, zoo halen zij hier niet bij, vooral als men opmerkt, dat de Turken , Arme- niërs en Perfianen , hun fijnst vermaard le- der van Kemels - en Ramsvellen bereiden.

De Duitfchers daarentegen bereiden meest Koeijen en Osfenhuiden, en voornamelijk de allesovertreffende Hartenhuiden. Het is er ook dus mede gelegen , dat verre de mees- te onzer kundiglte Vaderlandfche Leertou- wers, Duitfchers zijn , of van Duitfche af- komst , alhier genaturalifeert , zij hebben dan ook in dien zin, deze wetenfehap met de verreizing en vermenging der eerfte Hol- landers of Neder duitfehen , in dit Land ge- bragt. Deze Leertouwers of Huidenkopers komen dan gezamentlijk daarin overeen , dat dc Huiden der Duitfche en Holland fche Koeijen beter tot zacht leder, dat is, vet le- der , kunnen bereid worden , dan tot vast of zoqgenaamd zoolleder ; ook erkennen zij , dat, hoe fijnder haar, hoe fijnder huid. Er- varene Leertouwers , die ik hier over geraad- pleegt.heb, erkennen een merkelijk onder- fcheid in de Huiden van Koeijen of Osfen, die uit fommige verfchillende Dorpen of Landfireken uit de Nederlanden komen ; daarenboven nog een verfchil in den aard van

v het

r

228 NATUURLIJKE HISTORIE

HET het bonten bet baar, dc zagtheid of wreed- rlndvee. -jieid9 jongheid of oudheid der Huiden, van I. Afd. alle welke verfchillendheden het. niet gemak- Hoofdd keliJ*k va1iC rcchm fe geven, om dat deze ken- nis afhangt van de bijzondere oplettendhe den, die het vernuften de ondervinding leert; injtusfehen is hec bepaald waar, dat de Koe- huiden uit waterachtige Landen, veel rek- baarder en losfer van poriën zijn, dan die van hoogere en droogere Landen : even- wel blijven de Hollandfche Kalfsvellen den palm ftrijken boven alle Europeaanfche , of die van elders : nergens vindt men dezelven zoo groot en zoo fijn, hetwelk een natuurlijk gevolg is van de manier die onze Boeren, zoo Hollanders als Noofdholl anders , heb- ben om ontzaggelijke groote en vette Kalven te voeden. Voor het overige deelen de be- reiden Koeijen- Osfen- en Kalveren -vellen of Huiden, gelijk overal, in de digcheid der poriën, die veel meer aan de Runderen en Paarden eigen fchijnen, dan aan andere Die. ren. Men weet dat de Oosterfche Volke- ren er wijnzakken van bereiden. De Her- ders hunne pijp - of doedelzakken. De Or- gelmakers, Smits en Fabrieken hunne blaas- balken , en eindelijk de Soldaat zijn trom , die daarom ook den naam van kalfsvel be-. komen heeft. Zoo zingt vqndel:

Wanneer de felle krijgsrumoeren.

Op *t raat’lend kalfsvel zijn aan ’t roeren, Gefpannen op den keteltrom ,

Dan roept het krijgsgefchrei alom Den lieren krijgsman fluks te wapen.

Al

van HOLLAND, 229

Al hetwelk zamengenomen , een bewijs is IIET van eene ongemeene digtheid , doch tevens RÜNDVEE dastiekheid der poriën van de Luid der I- Afd. Koeijen, zoo dat de fijn de lucht er niet kan doordringen , en dus het kalfsvel die ei- genfchap heeft, die men aan het koper en me- taal toefchrijft , en fomim , dat is , een klinkend geluid genaamd wordt, het geen een oplettend Natuurkundigen , een eenvoudig Landman al wederom moet opleiden , om hier in de on- nafpeurlijke wijsheid der Voorzienigheid te erkennen, waar door zijn Vee, aan zoo veel hitte en koude in de open lucht bloot ge- Held , natuurlijk befchermd wordt.

Luister eens, Lezer! luistert gij Godonte- rende Materialisten ! kunt gij mij gegronde reden geven , waarom de Pvunderen en Paar- den algemeen zulk een digten huid boven anderen Dieren hebben ? is er eenige de min- fle twijfel aan , of het is daarom , dat de Schepper van het heel - al , deze Dieren ge- fchikt heeft tot Dieren des velds? Dieren, die in de open lucht , op de vlakte der aarde leven moeten, en gevolgelijk hagel, fiieeuw, vorst, rijm, weer en wind, hitteen koude moeten doorflaan, daar in tegendeel alle an- dere Gediertens, wollige of gehaarde hui- den , holen en nesten hebben? De Vosfen immers hebben holen , de Vogelen des He- mels hebben nesten: elk Dier heeft zijne fchuilplaats , en zijn huid is gedekt naar zij- nen aard, maar de Runderen, die met de Menfchen tot op de koude Noorderklippen, de toppen der Alpen , in het brandend Ae*

thio -

ü3o NATUURLIJKE HISTORIE

HET thiopiën , in de woestijnen van Arabiên rundvee omzwerven deze Dieren alleen hebben I. Afd. zulk een bijzonder geitel van huid en na- 1IL tuur, dat zij in alle de cli maten , waar Men- HoofdiL ^cjien Woncn kunnen, ook met hem leven en voorttelen; wat is dit anders als eene Voorzienige Wijsheid, daar ons eindig be- grip voor ftil moet Haan ! Gij , mijne Va- derlanders! gij behoordet vooral hier bij te blijven Uil liaan , als gij opmerkt , hoe in ons zoo wisfelvallig climaat, waar in wij dikwijls de eene week, den eenen dag, ja het een uur, zomer, hitte, droogte, re- gen en donderbuijen hebben, daar in het andere winter , koude , vogt , fneeuw , ha- gelbuijen, orkanen en winden heerfchen, hoe, zeg ik , ons Rundvee, in alle die lucht- verfchillen^heden met ons deelende , nog- tans zoo welig tiert, zulke fmakelijke bo- ter, zulke vette kaas, zulk malsch vleesch geeft, als eenig Europiesch of ander Ge- west? waarom is dit alzoo? waarom ver- teeren , vermageren alle andere foorten van Dieren, en zelfs vreemd ras van Runde- ren , van ongezondheid? is dit, waarde Le- zer! niet der opmerking waardig, om weg te zinken in ootmoedige dankbaarheid aan den Heilbezorger van ons Vaderland, van ons klein plekje gronds, ons moeras, ons, door gansch Europa , ja door de ge- heele bekende Wereld , bewonderd Vader- land? Wel nu dan, verdient deze mijne be- fpiegeling uwe opmerking : wilt gij mee toegenegenheid hec doeleinde van mijn oog- merk

van HOLLAND. 231

merk begunstigen, verleen mij dan uwe ver- HET dere aandacht op het gene ik nu ga vervol- RUNDvEE gen; laat ik U opwekken in het befchou- I. Afd. wen van die aanmerkelijke kenteekenen en n** de volgende bijzonderheden van het Horen- 00 M geftel en den aanwas dezer Dieren , om daar na over te gaan tot de verbazende wonde* ren , die wij in het inwendig geftel der Koeiien ontdekken I Gij zult , ik beloof het u , wonderen leeren kennen , die u nog meerder zullen verrukken, dan de tot hier toe befchrevene zaken hebben kunnen doen : waarom wij zelven dan ook met hieuwen ijver overgaan tot derzelver ontwikkeling.

EER-

2t32 NATUURLIJKE HISTORIE

EERSTE AFDEELING.

VIERDE HOOFDSTUK.

Ontvouwende de algemeene en bijzondere kenmerken vdn het Herkaauwend Vee iri het algemeen , volgens de fiellingen der fysthematifche Natuurkenners , bij- zonder dat der Runderen ; mits- gaders eene uitvoerige befchrij - ving van de groeijing en af heel ding der Hor enen , en het Hor en ge ft el der Koei - jen in hei bijzonder .

np

HET*

rundvee. Ji- hans eischc ons bedek om mijne Land- genoten te onderrigten in de kennis der ver- I# j^fd‘ deelingen , die de Natuurkundigen in het al- Hoofdft. gemeen omtrent de Herkaauwende Dieren, doch inzonderheid wegens het Rundvee be- palen. Het eerde gedeelte zullen wij hier zoo kort mogelijk is , voordragen , en vooral het in onze eeuw meest aangenomen itelfel van linnjeus onderzoeken, om ook

hier

VAn HOLLAND* 233

kier van den Vaderlander kennis te doen dra- RE* gen. De Natuurkundigen noemen alle Her RUNDV28* kanu wende Dieren Rnminantia , of Vee, I- .Afd, (Pecora) , geliik ook dit laatfte woord meest bij onze Hollanders bekend is, zoo °° u * ook in den Bijbel Rundvee voor groot en Natuur* klein Vee: door groot Vee ver Honden de ouden Kemel en , Osfen , Koeijen en Paar- den ; door klein Vee : Herten , Geiten ,

Rokken , Rammen , Schapen enz. t, men onder fcheidde hetzelve, gelijk nu nog , in Ho- renvee, ’t welk bij uitnemendheid op de Koèi- jen betrekking heeft.; want de Kameelen hebbeti geene horenen , ook niet de Reën der Herteii of de Oijen der Schapen , waar van alleen de Hercebokken en Hamels gehorend zijn* de Geiten en Bokken , alsmede de Koeijen en Stieren zijn in beide de Sexen gehorend. Mért vindt nog nadere onderfchiedingen in Wollig en harig Vee ; dit laatile behoort aan de Koeijen , Geiten , en eenigzins aan de Ke- melen, als hebbende hun haar tusfchen wol- lig en harig in. Maar de beteekenis Van wollig Vee { Pecus Lanofus volgens colu- mella > behoort alleen aan de Schapen $ gelijk dit ook alle Dichters en Natuurkun- digen bij uitnemendheid in hunne Herders- dichtengadeflaan. Hoor hoogvliet nogeenss

Hij ... deed het wollig Vee ,

Zijn hooge Kemels en zijn drift van loeijefide Osfen &

X,angs Jericho en zijn vermaarde Pallembosfchen Vast henen drijven , enz. —* - ( * )

D

C*) Vergelijk hier voren bladz, 17# ___

3

\

234 NATUURLIJKE HISTORIE

b*t Dit is genoeg tot ftaving van dit onder- rundvee. . ^och toe ^ Lezers ! daar het

I. Afd. Herdersdicht eene mijner geliefkoosde uit-

Iv* fpanningen is, u hier dit volgende ochtend* Hoofdft. tafereeitje mede te deden.

, j j \ * > J 1 ' * !m fi ' 1 *

Wanneer het Herdersvolk zijn Schaapjes grazen laat In de ochtendfchemering der purpre dageraat; Aurora’s morgenfter, gehuld met zonneftralen.

Uit de Oosterkimmen rijst , en gloort in veld en dalen , Daar ze op de toppen van de hooge abeelen vonkt; De Karakiet ( * ) in ’t riet zijn daglied tjilpt entjonkt , En Phebus wordt begroet door ’t blaeten en het loeijen Van ’t Woudvee, en den drift van OsfenenvanKoeijen: 't Gevederd Choor alom het morgen - loflied juicht , Elk kruidje en bloempje naar de zon zijn tuiltjes buigt ; ♦tOntwaakte Menschdom uit zijn flaapkoets op gaat rijzen. Om zijnen Maker in het morgenlof te prijzen ;

Dan fchijnt het wollig al weem’lende in den daauw,

- Als wolken wit als fneeuw, op bergen hoog en blaauw* Al deinzend heinde en veer , vast heen en weer te zweven , Tot dat ze fmelten in het fchaauw van groene dreven , Daar dan den Herder met de ganfche kudde rust, ZijnVeldlied fpeelt op ’t noen , zijn Herderinne kuschr.

Voor het overige zijn de beteekenisfen , uit de benamingen van Vee ontleend , menig** vuldig, zoo dat dezelve in onze oorfpronke,- lijke en nog levende fp raken mogelijk op- mer- en) De Karakiet is een Hollandfche Vogel die altoos in den zomer juist zingt en tjilpt ten twee ure in de ochtendfchemering, als de Morgenfter aan de kimmen lijst.

van HOLLAND. £35

'Werkelijker is dah sin eenige andere talen , om dat het gebruik van het naamwoord VeeKVVDVt* ( Pecus , en ook wel Vee voor Veen l' ^ ^ ( Paludes dikwijls verward wordt ; bij Hoofdig voorbeeldt men zegt Veeboer > Veeman , Veehoeder , tégen s een Boer, die in Vee han- delt, en foms ook Veenboer tegens een Boer die Veen, dat is Turf baggert of bereid, en dus ook Turfvoer ^ hetwelk tlogtans in de uitdrukkingen wei eens het een voor hec ander genomen wordt-, en dus in onze Moe- derfpraak misvattingen veroorzaakt Kiliaan die anders de vraagbaak is van onze Taal- kundigen, fchijnt hier in misleid', verkla- rende de benaming van Veemol voor een Dier dat het Vee fchadelijk is ; daar wij al- thans door Veemol , eigenlijk Veenmol , een foort van infekt verdaan , *t welk voornamelijk in de Veengronden, even als een viervoet i+ gen Mol, woont, wroet en graaft; even» wel fchijnt het , dat die doorfnuffelende Man hier het oog heeft gehad op zeke? foort van Wormen , die' in Torren veran- deren , en tusfchen den huid der Dieren et» termakende zijn ; deze foort noemt hij Bu - presfis ( Veemol ): zij zijn ook bij ons be- kend onder dien naam, en zullen nader bij het verhandelen van de ziekten der Koeijen voorkomen ; doch , voor zoo verre het hier te pasfe komt , dient mén Veemol met Vee» mol of Veenmol niet te vermengen* In hec voorbijgaan: het is opmerkelijk dat kiliaan een Koopman in Vee Veebol noenjc, ook bij het woord Vee Vèe'gh voegt, en het-

S 2 zelv#

*3$ NATUURLIJKE HISTORIE

SET

HUNDVEE.

I. Afd. IV.

ttoofdft.

Vcebol.

zelve in het Fransch vertaalt Bestail , waar van bij ons het oud Duicsch woord Bees* tiaal , zoo als het in ’s Lands Placaten voorkomt, afftamt; dan, de naam van Vee bol is mij heden in gebruik onbekend; wel is het gemeen onder de Boeren en Land- lieden , om van iemand,, die in zijn zaak fchrander is , te zeggen : het is een bol ; die Boer heeft een bol onder zijn klap *• muts ; ik dacht niet dat er zulk een bol onder die klapmuts zat , zegt brero: hec is dan zeker in dien zin: het is een fc bran- der en bol in den Veehandel Insgelijks is het ten opzigte van een Veenboer niet al- gemeen. meer bekend, dat men denzelven, behalven Veenbol , Veenpuit , foms Veepuit noemt , zinfpelende op de moerasfen , waar in vele Kikvorfchen wonen: in Zeeland en Vlaanderen noemt men nog heden de Kik- vorfchen Puite , Pute * deze naam wierd dan oudtijds op de Veenboeren even zoo overgebragt als die van Veebol op een Vee- boer. Brederode, in zijn Vlnkeyeenfcha Kermiszangi zegt:

Maar Koen die Rak en hil Zoo dapper uit.

Dat een Veenpuit Daar dood ter aarde vil.

Waar uit "dan volgt, dat beide deze namen een afzonderlijke oorfprong uit verfchiilende zaken hebben.

Er is nog iets dat onze opmerking ver- dient ; namelijk : dat kiliaan meldt van Vet water*) IVeewater*) dat hij vervolgens ook

& Vee

van HOLLAND. 137

Vee Vee gh noemt : beide deze zonderlinge hrt beteekenisfen worden dus van den naam van RUNDVERJ Vee afgeleid. De reden fchijnt mij eenïg 1. Afd. zins oplosbaar, om dar wij gewoonlijk door Weewater ook Leewater verdaan , dat is * een waterachtig vocht, dat tusfchen de ^e-Veewatcr dematen en den huid met blaren en bulten v qpzweld: nademaal nu het Vee, vooral hec Rundvee, onderhevig is aan eene dergelijke waterachtige opzwelling, die men de blaar of ook wel de pof , en thans elders Koepok- ken noemt (*J, komt het vrij aannemelijk voor, dat men Veewater , als wee en fmar- ten veroorzakende aan de Koeijen , ook IVee* water of Leewater in eenen anderen zin noemt. Wat het woord Veegh voor Vee Veegk; belangt , hier voor kan ik geene reden tot verfchil uit denken , wijl veegh of veijg ook beteekent iemand die op het derven legt , of teekenen des aanftaanden doods draagt , of anderzins iets buitenge- woons als een voorteeken aanneemt ; zoo zegt men bijzonder van een vrek, als hij in zijn ouderdom mild wordt: hij is veeg , Misfchien zou dit veeg voor Vee wel eens Ipij zinfpeling kunnen zijn overgenomen van vet Vee , dat ieder oogenblik voor het flagt- rpes gereed ftaat , en dus altijd veegh is.

Dan , ik ftap van deze befpiegelingen af, en vervolg.

De beteekenis van Vee fchijnt inderdaad oorfpronkelijk van allerlei foort van Vee on- der

( * ) Zie onze Natuurkundige vergelijking over 4*

Kapokken en de Blaar»

sj

238 NATUURLIJKE HISTORIE

der een. Immers too zegt men ook: het is rundvee. vö/£ waar door men ver ftaat allerlei

I. Afd. foort van Menlchen onder elkander, ri k en arm* mannen, vrouwen, kinderen, allerlei ** * flag van Natiën onder een ; en in dien zin

heeft de naani van Vee èen flechte betee- kenis, waar bfj men niet zelden nog flech-» ter namen voegt, die alle op de vermenging van allerlei flecht foort van vagabunderendè Menfchen onder een, nedcrkomen. Deze aanmerkingen zijn eenigermaten zonderling , om dat, voor zoo verre ik weet, bij geene volkeren of talen dit woord vee , zoo in eene algemeenen zin, op Menfchen en Die- ren wordt overgebragt. De Franjchen ver«*

f dijken flecht volk bij Dieren, des Bejes% )e Latijnen hebben plebs , plebe$ , het welk een troep gemeen volk beteekent. De Jtalianen en Spanjaarden , il Canaillor Canaille , enz. Dan , hoe elke Natie- ook deze benaming gebruikt, zeker is het, dat dezelven oorspronkelijk fchijnen van de Vee*> hoeders, Herders en Landzaten, die aller- lei foort van Herkaauwend Vee voortfokten , waarvan daan dan de Latijnfche cïasficale tiaam ( 'Pecora ), eigemlvkvee dat bij troepen of koppels weidt, oorfpronkelijk is ( *}, zoo beteekend Pecyaria , eene kudde , dac is eene troep vee. Men past dit meest toe op de Schapen, als een kudde Schapen , zelden op Koeijen of Osfen, deze noemt

men

( * ) Zie onze aanmerking over de troepswijze ve$= Imiziuga hier voren biadz. 61. enz»

van HOLLAND. 23$

men een drift Koeijen of Osfen ; armento - 5IET rium , Q drift) , oorfpronkelijk van drij- RUNDvet4 yen , Koeijen voortdrijven. Bij uitnemend- I. Afd. heid fchijnt evenwel het woord kudde , kud- I^- op de Zwijnen toepasfèlijk, en hier 001 van de naam van kudde varkens , een kudde zwijnen. Behalven dit kudde , wordt ook een zeker getal vee, het zij Osfen of Koeijen, bijzonder ook Paarden, een koppel genoemt, alfchoon eigendijk door een koppel een paar Dieren verltaan wordt , vooral te faamenge- paarden, als een koppel Duiven, Hoenders enz. hier van zamenkoppelen , koppelaar- Koppelen, fier , die twee gelieven tot een paar koppelt , zoo ook in dejagt, het koppelen van Hon» den , dat is twee aan twee bij paren binden , een koppel Paarden ; evenwel wordt dit verder uitgebreid als meerder getal Dieren aan een gebonden worden. Mogelijk is het kop- pelen daar van oorfpronkelijk, om dat men de Paarden met den kop aan de ftaart van een voorpaart bindende, alzoo een gantfche rei Paarden aan een koppelt, die dan als een lange lloet agter een volgen , en den naam van Stoet , of die van Paardenftoeterij verkre- stoeterij gen hebben. Niet oneigen is ook zulk een achtereenvolgende (loet , op een koppel Os- fen of Koeijen over te brengen , om dat juist de Osfen en Koeijen, het zij zij natuurlijk zamen loopen, of zamenkoppelen, om zich tegens de Roofdieren te verdedigen, of da.t zij bij hoopen worden voortgedreven, al- toos den eenen achter den ander volgen, en dus zamenkoppelen; in welken zin dit ook op eene zamenloop of bijeenkomst

S 4 van

24ö NATUURLIJKE ÏPSTORÏB

het van Menfchen , die bij een koppelen of' ^.üno^e. fc|100]en ^ wordt overgebragt , even zoo, ï. Af d. als ook een bende volks ; rot een of an* IV der bedrijf bij. een koppelende, eén veem Hoofdft. genaanit wordt , dat zeer waarschijnlijk uit yeem. Vee , in den goeden zin van eene bende, of liever zeker getal van allerlei Menfchen omflaan is; en alzoo ook bcceekent een gild of rot van zekere arbeiders, dat men veem noemt, zoo als tot Amfierctam het klap viutfe , bonte - en witte hoeden veem , bij de Waagdragers en Pakkers onderfcheiden wordt ( 4 ) : want alfchoon een hoop Hech- te Menfchen vee genoemd wordt , is het in tegen overhelling ook op beerlijker beteekenis gebruikelijk re zeggen: gezegend , kostelijk Vee , melk - en zuivel gevend Vee , op de Koeh jen bij uithek , Rundvee ., Horenvee , Melkvee , eindelijk, waar op dan alle aanmerkingen ne- derkomen: herk aanwend vee .

Dit dan za mengen om en , komt alles daar op neêr, dat men door Vee, het zij vau wat foorc hetzelve, is, verhaat zulk foorc van Dieren die of uit hun aard en natuur, of door het beleid der Menfchen , bij benden en troepen te zamen leven. , terwijl de Men- fchen naar hunne zinnelijkheid, nooddruft en belang, elk foorc van Vee onderfcheiden. De Joden en derzelver Stamvaderen , hadden eene algemeeoe verdeeljing in rein en onrein

Veei

(*) Zie hoogstraten Ztlfjlandigt Naamwoorden •p ’t wooïd Vurn*

vak HOLLAND. 241

IV. Hoofdft,

Vee ; dus althans onderfcheidde noach het het Vee hetwelk hij in de arke nam. Opmer RUNDVEB* kelijk is het, dat hij van het rein Vee ze- I* Afd. ven, en van onrein Hechts twee uitkoos: dewijl nu onder het rein Vee vooral de her- kaauwende Dieren te tellen waren, befloegen deze ook het grootfte getal, ’t welk naderhand door moses breder onderfcheiden werd; voorts is bij uitnemendheid bij de Latijnen en Grie- ken het woord Horenvee ( Bos Cornigera ) op deKoeijen toegepast, zoo meld lucretius van Bucerum Pecus , dat van Bucera , een ge- horende Koe , afftamd. Al het opgemelde * waarin wij mogelijk wel wat al te fpeculatief zijn , dient niet te min ter duidelijke betooging , dat de clasficale naam Pecora , die l?nnaeus en alle andere Natuurkundigen, aan de Her- kaauwende Dieren geeft , eigentlijk be'tee- kend Herkaauwend Vee , van welk foort en geflachtaard hetzelve zijn mag, het zij Ka- meelen , Rendieren , Herten , Geiten , Rok- ken, Schapen of Koeijen.

Dit genoeg achtende ter verklaring van de benaming van Vee, zoo verre dit op Koei- jen, Osfen, Stieren en Herkaauwend Vee afgemeen toepasfelijk is , volgt er nog te verklaren waarom de naam van Rundvee ,

Rund, Rins, zoo bijzonder, althans in on- ze Moeder fp raak , van ouds en nog, alleen op Koeijen, Stieren, Kalven, maar allerbij- zonderst op Osfen worden toegepast. Van de meeste oorfpronkelijke namen , uit hec geluid, geblaet, geloei en andere oorzaken der Koeijen ontleend , is zoo na mogelijk

S 5 re»

/

542 NATUURLIJKE HISTORIE

het reden gegeven * , dan waar van het woord RuNDVKE. Rind, Rund , Runderen , Rundvee ,z ijn oor- I. Afd. fprong gekregen heeft, is duister: althans ik Hoofda v^n(^e bij kiuaan en alle onze Taal verklaar- ders , en ook in alle andere Woordenboe» w ken , geene andere overbrenging dan op Os ,

159' Osfen , wordende de naam van Rind , Rund , Rundvee, altoos verwezen op dat van Os , zoo als verklaard is bij het Latijnfche Bos , enz. Dan hoe dit zij, te weten, dat men Rund , een Rund , voornamelijk op eenen Os, een ge- lubden Stier, een Mannelijk Rund toepast, is niet te min het woord Rundvee, op beidende Sexe van het herkaauwend Horenvee toepas- felijk , zoo dat men in het meervoudige door Runderen het geheele Koegeflacht verftaat, en zoo wel Kalf, Pink , Vaars , Varre , Koe , Stier als Os, tot het gedacht van Rundvee behoort, waarom dan ook dit werk met regt voor een latuur lijke Hiporievan het Rund* vee in Holland kan gehouden worden. In hoe verre nu deze benaming in onze Sprake, en in geene andere, zoo verre ik weet, alge- meen is , blijkt genoeg uit alle daar uit voorc- fpruitende bijnamen , als : Rundvleesch ,

Runder - of Rintvet , Rinderworst , Rund - of Rintbraad , Runderkoppel of Koppel Runderen , Run ddr ijver , Runderbloed, bijzonder bekend bij vergelijking van perk bloeden , hij bloed als een Rind of Rund, en dergeüjke meer. Maar eene kleine gisfing nog , waag ik hier bij te voegen: wat reden is er te geven , dat men van ouds bij onze Leertouwers en Lederbereiders ,

ook

van HOLLAND. 243'

ook de naam van Rind, Rind of Run geeft HET aan een Iborc van Eikenboomen - Base, zon- RUNDVE2< der welk men geen Osfenhuiden tot leder be- reiden kan? Zoude het wel vreemd zijn om Hoo^^ te vermoeden, dat ook deze naam soor zaak , zoo gelijk in (peiling en klank, uit die van Rund en Rind ontdaan is? of zou men hier ook mogen gisfen , dat het Run , Rund , oor» fpronkelijk is van runnen , ronnen , fatnen* runnen , eene eigenfehap aan het zuivel van Rundvee eigen, als geronnen of geronde boter en kaas. Het een en ander laat ik 011- beHischt , doch het blijft niettemin , naar mijne denkwijze, aanneemlijk genoeg, dat de bijzonderen naam van Rund, Rind , aan onze Nederlanders zoo algemeen bekend, niet zonder eene natuurlijke oorzaak aan hec Berkaauwend Rundvee gegeven is. Zou men ook wel mogen denken aan Run , in den zin van rennen , hardloopen , gelijk het Lapo - tiisch Rendier , dat ook een Berkaauwend gehorend Dier is, dat de Laplanders even als Koeijen melken en (lagten ; daar nu ook onze Koeijen en Osfen dikwijls achter den anderen, fom wijlen bij koppels, rennen en loopen , of runnen , zoo men zegt , zoo zou die ook wel de uitleg van een vertelfekje kunnen Zijn. Wij leiden dit ook niet hooger op , en laten dezelve ter uirfpanning over; terwijl wij nu nader ter zake treden, namelijk toe de onderfcheidene kenteekenen van het Her» kaauwend Vee in het algemeen, en dat der Runderen in het bijzonder.

Deze verfchillende Soorten en Geflachteri

nu,

1

*44 NATUURLIJKE HISTORIE

HET nu, worden door Natuurkundige Kenteeke- rundvee* neu aldus bepaald:

I. Afd.

IV.

ttoofdft.

Algemeen

Natuur-

kundig

Kenteeken

yolgens

l*INN<£US.

Het HERK A AU WEND VEE Heeft geene tanden in het bovenfte gebit. Dentes Superiores nulli .

In het ondergebid zes af acht tanden, ver af ftaande vaji de kiezen.

Dentes inferioris VI aut VIII a Molari - bus remotisfimi .

Gehoefde voeten.

Pedes ungulati.

De prammen aan de liezen, Manmae inguinales .

Door deze algemeene uitwendige Kenmer-* ken wordt het Herkaauwend Vee van alle andere viervoetige Dieren zeer eigenaarcig onderfcheiden : want: vooreerst hebben alle andere viervoetige Dieren in het hovengebit zoo wel tanden- als in het onderfte.

Ten tweede , hebben dezen de bovenfnij- tanden altoos beantwoordende aan de on- derfte.

Ten derde , hebben alle andere viervoetige Dieren de voeten gevingerd en genageld, uitgezonderd het Paard en de Ezel, en bij- gedachten: dezen noemt men gehoefde Die- ren , zoo als wij bij de befchrijving van het Paard betoogd hebben; maar naar het ons voorkomt, heeft linnaeus hier eenigzins misgetast, dat hij bij het kenteeken van ge- hoefde Dieren , ten aanzien van het her-» kaauwend Vee, niet gevoegd heeft: gefple -

ten

t

van HOLLAND. $45

ten ( fisfi') of gekliefde klaauwen C pedes iingu * HEt lati fïffii j, Door dit bijvoegfel bleef het her- RUN1)vea' knauwend Vee ( Pecora') onderfcheiden van I. AfcL de Paarden en Ezels, die hij ook ungulati , Iv* gehoefd neemt; doch mogelijk heefc hij dit 00

aldus gefield, om de moeijelijke bepaling te ontduiken van de pooten of hoeven der Ke- melen , Rhenosters en Elephanten, wier hoe- ven meer; of min verdeelt zijn in meerder na- gelfpletige hoeven : wat ons betreft , wij vol- gen ons zamenftel, en hellen uitdrukkelijk tot een bijzonder kenteeken van het her- kaauwend Vee^ dat zij hebben gekliefde hoe- ven , welk woord wij in ons Nederduitsch Koehoe* zeer eigenaardig vinden, om dat hoeve zeer'en‘ onderfcheiden is van gehagelde pooten , zelfs van geklaauwde , nademaal een Leeuw en Adelaar , , offehoon genagelde vingers heb- bende, echter geklaauwd , genageld , maar nooit gehoefd worden genoemd ; ex ungut Leonem , uit de klaauw of nagelen kent men den Leeuw ; doch dit onderfcheid wordt bepaalder opgemerkt , nademaal men door -gevingerde , genagelde pooten ( unguiculati ) ,

-het onderfcheid maakt van gehoefde ( un - gulati )* De eerften zijn uit wasfende nagels aan de toppen der vingeren : de laatften zijn als kokers en hokens , waar in.de toppen der beenderen rusten: in ’t vervolg zal dit bij het béendergeilel der Koeijen nader ver- klaard worden. Eindelijk is hun bijzonder kenmerk, dat zij de pramtnen hebben aan ■de liezen of den aohter - on de?' buik ; een kenteeken, zoo uitdrukkelijk onderfcheiden-

-tiö

M 6 NATUURLIJKE HISTORIE

MET de, dat hetzelve alleen konde voldaan; want * daar alle, andere viervoetige zogende Dieren* I. Afd. uitgezondert de Merrien, de prammen en Hoofdft Z0°gtePe^s °P de borst of langs den buik hebben , zoo zijn het de. herkaau wende alleen * die dezelven zoo bijzonder achter aan de liezen tusfchen de achterpooten , onmidde- lijk aan de teeldeelen hebben hangen , van welke bijzonderheden wij in het vervolg uit- voerig zullen fpreken ; hier is ons doel Hechts om onzen Landgenoot kort en be- knopt eenig licht te gevsn in de kentee- •kenen van het herkaaiiwendi’ Vee. Men rverdeek hetzelve door dit kenmerk van an- der viervoetig Vee, namelijk alle herkaau- wende, doorgaans in de volgende gdlacht- aarten, als: i. de Kameelen ( Camelus)' , 2. het Muskusdier {Mojchus') , 3. de Har - tebeesten QCervi) , 4. de Bokken ( Ca - prae ) , 5, de Schapen ( Oves ) , 6. de Rimderen of Koeijen ( Boves ). Tot na-

dere kenteekenen van deze zes onderfchei- den geflachts- aarten , heeft de beroemde lin- naeüs vrij geestig en natuurkundig zijn aan- dacht gevestigd op het gefïel der hore- nen; want alhoewel men ook de opgenoem- •de kenteekenen van herkaauwend Vee , Rundvee , wollig Vee , en gekliefd , gc~ klaauwd Vee in aanmerking neemt , zoo Gehorend-komt hier bijzonder bij gehorend Vee , oih y ee. dat de meeste der het kaau wende Dieren ge-

horend zijn; evenwel is er in dit opzigt al mede eene zachte overgang van de eene geflacht-aart tot de andere, en dus zijn er on-

T

van HOLLAND. <147

onder de herkaan wende Dieren , die geene horenen hebben , of onder dewelken de Man- HET nelijke Dieren alleen horenen dragen , zooRUNDVE£' als van de Schapen gezegd is , of dezul- Afd- ken , die in heide de Sexen gehorend zijn , als de Koeijen; wijders ook dezulken, van welke de horenen wisfelende zijn, of die dezelven bejlendig hebben, dat linnaeus disfukia ( afvallende ) en pertnnia (over- jarige ) noemt. Deze bijzonderheden zijn te aanmerkelijk, dan dat wij onzen Land- zaat hier van onkundig zouden laten, der- halve willen wij met onzen Lezer hier in een vermakelijk en nuttig uitftapje doen. De De Kameelen, alhoewel geen natuur - ei- meelen% gen Dieren varr onze Gewesten , komen echter hier het eerfte voor als herkaauwen- de Dieren ,* Vee , ’t welk geéne horenen heeft : voorts gefpleten lippen, eigenlijk de boven- lip , en met ilagtanden , waar door deze Dieren van de Koeijen en Schapen onder- fcheiden worden niet alleen, maar ook van de ktasficate bepaling. Het zoude hier veel* ligt eene vraag kunnen veroorzaken, of de Kameelen, uit hoofde der verréi-zing van de O ostprfche Volkeren met hun Have en Vee , hier in onze Gewesten te eenigen tijde heb- ben kunnen genaturalifeerd worden , of zijn geweest, ~mec onze voor onder ftelde op cogt öf émigratie der Oosterlingen? Dat de Ka- meden zoo wel als Elephanten met de heir- tochten der oude Wereldvolkefen hier ver- reist zijn geweest, is oploqhenbaar , xmi dat men derzelver overblijffels en beenderen he- den nog in verfcheidcn opgedolven gronden

ont*

148 NATUURLIJKE HISTORIE

HFT ontdekt heeft (*). Dat deKameelen in Hoog > rundvee. Qnitschiand en oucj Qallien vrij gemeen I. Afd. zijn geweest, getuigen de Hillorien dier Ge* IV- westen; in hallen zijn dezelve nog, bene- Hoofdft. veng ]\/jui]ezels , onder de lastdragende Dieren bekend; in de 13. eeuw waren zij in Parijs mede gemeen genoeg, gelijk blijkt pit het gebruik dat men er aldaar van maak- te, tot het wegvoeren van vuilnis, en tos het aanvoeren van water en groenten, eer het gebruik van vuilniskarren zoo algemeen was ; zij bezigden zelfs Kameelen tot het uitvoeren van regtsplegingen : immers zoo wierd de Koninginne brunehaud of brun- nechilde twee dagen door de ftraten van Parijs , naakt, ongeredderd, als een fcha- mei wijf, op een Kameel gezeten, omge* voerd , en daar na ter dood gebragt Cf). Alle welke aanmerkingen genoeg toonen, dat de Kameelen oudtijds in de noordelijker erl noord westelijker Gewesten van Europa be- kend waren. In de Nederlanden , en in * zonderheid in Holland , hebben zij nooit kunnen aarden en nog niet ; want de meeste Kameelen en Drommedarisfen , die nu en dan hier te Lande komen, leven niet langs zij kwijnen dra en derven , en kunnen dus onder de herkaau wende Dieren dezer Lan- den niet geteld worden, gelijk ook niet het

Mus>

( * ' Zie Nat, Hijlorie van Holland , II. Deel , in de Befchrijving der Delfflofftn

C t Zie Dictionaire de Monri , op ’t woord Bru * riebaudt

van HOLLAND. 245

Muskusdier , bet Gcftueesch Rheetje , ’c welk het bet tweede geilacht van linnaeus uitmaakt, RUNDVE^ welks kenmerk- insgelijks wordt opgegeven j, Af& zonder horenen, ( Cornua nulla) te zijn. iv.

Het derde gedacht, namelijk de Herten, HoofdftJ brengt ons nader tot ons doelwit, te we DeHarce*: ten : de onder fcheiding der horendragende^ecsteiu herkaau wende Dieren.

Dit ftuk dienen wij nader ter kennisfe van onzen Lezers te brengen , te meer , wijl bier uit zeer opmerkelijke bijzonderheden met opzigc tot ons Land en de Koeijen Voorkomen.

Men onder fcheidt dus de gehorende Die- ren zeer eigenaardig in de volgende door- ren :

1. Die harde hor enen hebben , met een ruige aangroeijende huid bedekt , en met takachtige uitfpruitfels ; die ein- delijk glad worden , en jaarlijks afvullen. Dit is eigen aan het ge- dacht der Herten , doch alleen aan de Mannelijke Sexe..

2. Die holle opgerigte achter over bui- gende geribde horenen hebben. Dit zijn de Bokken,, zoo van de Manne- lijke als Vrouwelijke Sexe , die men Bokken en Geiten noemt.

3. Die holte horenen hebben 5 wjef

draaijingen zijlings uit fl aan. Die

zijn de Rammen of Hamels der Schapen#

Die holle horenen hebben , welke eeni - germate vooruit zwaai jen , en bei den als halvemaansgewijze verwijde *

T ren %

WET

R UNDVEE

2. Afd. JV.

2Ioofdfl.

Afvallen- de hore- nen.

S50 NATUURLIJKE HISTORIE

ren , voorts glad en puntig . Die zijn

de Runderen van beide de Sexen , zoo

Stier als Os of Koe.

Dus zijn er drie gedacht s- aarden die holle horenen hebben, tegens eene, welke harde horenen heeft ; maar daarenboven is er nog een aanmerkelijk onderfcheid tusfehen deze gehorende Dieren, die vooral der opmer- king niet ontglippen moet, namelijk, die der jaarlijks afvallende en op nieuw aangroeijende horenen ( Cornua Annua DeciduaJ , zoo als in de Herten, en blijvende of aangroei- jende horen en (Accrefcentia perennia ), zoo als in de andefe, door ons genoemde, ge- horende Dieren. Deze benamingen heeft ltnnaeus gevolgd, naar de kunsttermen in het Plantenrijk, alwaar men de Planten, die jaarlijks derven, en telkens uit een nieuw zaad voortfpruiren , Jaarplannen ( Annua ) noemt, alzoo die in ieder jaar on tfp ruiten , en wei in de Lente, Zomer of Herfst* tijd, en vervolgens des Winters fterven, afvallen en verdorren , zoo als veelal aan de Moeskruiden en andere Bloemgewasfen eigen is. Daarentegen onderfcheidc men we- derom de Planten, die overwinteren kunnen, en één , twee of meerder jaren overblijven , aangroeijen , en in ouderdom en wasdom toenemen : deze noemt men jarige Plan- ten (perenneren de ), zoo als de meeste Doo- rnen en Heestergewasfen , waar onder men er van zulk eenen hoogen ouderdom kent, dat zij de eeuwen tarten, gelijk hier in van ©nheugelijken tijd de Kleeffche Lindenboom

van HOLLAND. 251

bekend is. Zoo is nog onlangs in den jare 1783 omtrent den Tsfel een ouden Eik ver* kocht , die door treen drie mannen , arm aan arm, konde omvat worden, en als tot een' klokhuis diende; de ouderdom van de- zerf boom is niet te bepalen, doch men kan dezblve gerust op meer dan duizend ja- ren Hellen. In verfcheiderie Steden van Holland zijn zeer oude boomen bekend, althans binnen Leyden ben ik ooggetui- ge geweest van een tweehonderd jarig ju« belleest , dat de gebuurte de Burgftreng met wijlen den Heer adriaan drabbe Ha- telijk gevierd heeft, die om een boom, wel. ke toen 200 jaren aan de Koornbrug geHaan had, met de Buren een gullen ronden dans dansten, terwijl de boom luisterrijk geïllu- mineerd was. Deze boom Hond er onlangs nog , en werd zorgvuldig met een Heenen Hutfel er om , bewaard , doch was nu door een zwaren florm dermaten geceiscert , dat men hem heefc moeten wegnemen. Maar mogelijk zal hier een of ander vragen, hoe komt hier al wederom deze BoomhïHo'rie' bij de be- fchrijving van de herkaau wende Dieven te pas. Luister , gij , vrager ! een oogenblik , en ik vertrouw, dat uwe heusheid mij niet beris- pen zal , als ik uit deze vergelijking der Boo- men en Planten , ulieden brenge tot de ver- bazendHe verfchijning in de Natuur , waar van de doorluchtigHe en fcherpzinnigHe ver- nuften der wereld; tot nog toe geene reden kunnen geven , te weten : hoe het toëkome , ê&t op de ktuin of hoofdfchedel van een

T % vier-

HET

RUNDVEE.

I. Afd. IV.

Hoofd*.

25* natuurlijke historie

*FT viervoetig herkaauwend Dier, als het Herte4 .RutNpvEE. ^eesCï j^ariijks ecn fleeiiharden boomtak of i. Afd. boom uitfpruit, en dat deze, jaarlijks afval- Hoofd ft. lenc*‘e’ wederom aangroeic, tot dat eindelijk het Dier in een allerhoogHen ouderdom , zulk eenen boom op het hoofd blijft dragen, zoo als dit van de Hertebokkcn bekend is. Wijders hoe dit hu te verklaren is , dat ook wedetom andere Dieren, wier horenen niet afvalien, dezeiven al mede tot eene hoogen ouderdom en geweldige grootte en hardheid dragen, dat men daar na de leeftijd kan bereke- nen. Deze bepaling van den leeftijd wordt nu even als in het Plantenrijk, vooral inde herkaau wende Dieren , uit de horenen be* raamd. In de gevingerde Dieren let men veelal op het gebit en de tanden, ook op de verharding der nagelen, of de grijsheid dè? huid. Beiden deze uitwerkfden des ouder- doms, zijn dus de teekenen der jaren, deze zijn nu (zoo als gezegd is) evenals in de boo- men , of jaarlijks veranderende, als jaarhore- nen ( annua ) , óf overjarige ( perennia ) op te merken. De Kruid- en Plantkundige niet alleen, maar zelfs elk Landman of Hovenier, in één woord, elk opmerkend Mensch Haat verbaasd in overdenking, hoe uit een enkal kennipzaadje , uit het zaad der zonnebloem , uit een Hofje zaads van andere planten , in den tijd van geen drie maanden , een gewas voortkomt , dat verre boven eens mans hoog- te , en zoo uitgebreid van bladeren is , als een eikenfpruit van tien jaren , maar ook weder in dat zelfde jaar Herft. De Goddelijke jezus merkte dit reeds op Qver het mostertzaat, als

een

van HÓLLAND. 253

een: der kleinfte zsdeta; maar wie moet niet «et in verwondering wegzinken , als men op een RUNDVEB« klein plekje van het bekkeneel der Herte- 1. Afd. beesten, dat geen duim breed bedafet, uit iv. een (lipje merg, jaarlijks een getakt1» boren- geflel QCormia Ram of a ) ziet groeijen en afvallen, waar bij in hardheid geen eiken hout, noch dat van den lokusboom, het zoogenaamd paardeflvleeschhout , ja geen Heen halen kan; en-’t geen nog bijzonder- der is, is, dat de Hertshoren , ja Koe- horen. Scheikundig beproeft, veel moèijè* lijker door het vuur tot kalkftof kan gebracht bracht worden, dan marmerfteen , of andere kalkaardige fteenen, en evenwel door wasch en olie gelenigt worden- Dit alles opmer- kende , Haat ons menfehelijk vernuft (til , en kan dit niet verklaren. Wij ondernemen dit ook niet, maar wij kunnen ook niet befchuldigd worden van verwaandheid , als wij door eeni- ge vermoedelijke waarfchijnelijkheden beto- gen, dat de bijzondere groeijing der hore* nen op den kru in der herkaan wende Dieren , voornamelijk der Herten , Bokken , Ram- mon en Koeijen, eene overeenkomende ei* gen fchap heeft met de groeijing, uithotdng, uitfpruiting ( vegetatie) der Planten en Boo* men, en gelijk de Plantkundigen opmerken, dat velen der jarige en overjarige Boomge^ wasfen, (lechts tot een zekeren tijd, aan do verandering onderworpen zijn , zoomoet men ook dit opmerken dat , dre wisfeien der ho- renen in de Herten, ook niet tot in haar hoogden ouderdom gefchied, als mede d^q tn het gedacht der Koeijen , wier boten

T $ Tien

S5’4 NATUURLIJKE HISTORIE

aET ^ nen nooit afvallen, ten zij in de eerde doppen, RUNDVEE, de krappen des ouderdoms, natiën jaren buiteti I. Afd. telgeraken. Indien men, eene Koe of Stief zijn ^ 1Y' natuurlijken ouderdom liet beleevcn, of in- *00 * dien men van een Hertebeest den regten ou-

derdom konde aanteekenen, zoo twijfel ik geenzins, of men zoude hier van eenige na- dere oplosfing kunnen geven: althans in de wilde Buffels is dit bewijsbaar, dat derzel- ver horenen door ouderdom , tot geweldige zwaarte en hardheid , aangroeijen, De Heer Doétor w. greve te Noorclwijk , een oplettend Natuurkenner , bezit zulk een Buffelhoren , CBos Lafer linnaei) , die in den affland der ho- renen 34 duim, dat is 2 voet 10 duim heeft, aan de ingekrulde toppen 2 voet 6\ duim affland ? aan de kroon, kol of atlas 1 voet 3 'duim, dan ’t geen ongemeen is , is dat , daar de horen- wortel van de grootfle Koehoren , aan haar dikfle wortel ongeveer 3 a 4 duimen middel- lijn heeft, deze is tot 8 duimen, en in den omtrek 2 voet 2-j duim, en dus 2 duim: voorts weegt deze horen met de horenpit en een gedeelte van de kruin 23 ponden. Dit alles te zamen genomen , overtreft de- ze Buffelhoren , tegen onze zwaarlle eq grootfle Koe- of Osfehoren vergeleken, al- les in zwaarte en hardheid. Hoe nu en op welk eene wijze de Natuurkundigen over de Onder- groei der horenen redenkavelen , het blijft zoek over tot nog toe in de beflisfing duister ; zeker is domWaS ^ec , dat zoo wél de Hertebeesten als de Koehore- &oeijen > ,n den natuurflaat tot een zekeren nen. trap van hogen ouderdom komen, als wan- neer de eerfle niet meer jaarlijks afvailende

ho-

van HOLLAND. 255

horenen hebben, en de anderen geene merk- HET teeltenen des ouderdoms , uitbet horengeftelRUNDVEt kenbaar, laten ontdekken* 1. Afd.

Ten aanzien der Hertebeesten, weet men ^1V* uit de Hiilorien, dat er gevonden zijn, op Kooidft# yvier horenen dernaam van een Vorst of Ko- j?ing gebrand xfflïv die , toen het Dier gevan- gen werd , -reeds meer dan eene eeuw geleden., pverleden was. Men vindt aangeteekend ,. dat er Herten in het zwarte Woud gevangen zijn , die een halsband om hadden, waar op de mam van juLTus caesar ftond. Zoo is nog ibekend zeker Hertebok, die insgelijks een halsband om had, waar op de naam van -isabeLla van Oostenrijk Hond, welk dier wel honderd jaren na haar dood zoude ge- vangen zijn , en welks horenen nog to: Brusfel , als een kenmerk der oudheid, be- waard worden; dan buiten dit , is het een- parig -door alle oude Natuurkundigen, zoo wel als door latere Hiftoriefchrijvers, bewe- zen , dat onder de bekende viervoetige Dieren, de Hertebeesten de kenbaarfte reekenen van een buitengemeenen hoogen ouderdom hebben, en men dit ook aan het gewas der horenen op - merkt, alzoo de horenen van Herten, die niet meer afvallen , oneindig zwaarder aan de kroon , en van meer takken voorzien zijn , welk onderfcheid de Ouden reeds hebben waar* genomen. Wat de Koeijen belangt, ik twijfel geenzins, of dit geflacht zoude, natuurlijk levende , insgelijks tot een vrij hoogen ou- derdom kunne komen 2 van hier de geweldig groote horenen der wilde Koeijen; maar na-

T 4 d§*

a56 NATUURLIJKE HISTORIE

HET demaal de tamme Koeijen door de Menfchei\ fcüNDVEE. worden, en daarenboven de wilde I. Af<$. Koeijen gemakkelijk te temmen zijn, en zei» Wofdil ^en 200 ontvliedende als de Hertebeesten , ia •* dit niet gemakkelijk te bepalen; de Herte- beesten zijn integendeel volftrekt niet tot zulk een trap van tembaarheid te brengen. Het is dus twijfelachtig, of die Woudosfen, waar van wij boven bladz. 57. gewaagt hebben, en die door julius caesar befchreven zijn , als Dieren die géene gewrigten hebben , en dus de knieën niet buigen kunnen, Her- ten van een onberekenbaren ouderdom zijn geweest , dan of dit ook op Woudfiieren of Koeijen is toe te pasfen , althans hij be- fchrijft dezelve zonder kniegewrigten , (fme articulïs fine nodis ) en meldt, dat zij, ge- vallen zijnde , niet weder kunnen opftaan , en zich tegen de boömen plaatfen , om te rusten , zoo dat de Duitfche volkeren , die cp haar jagt zich toqrigten , de hoornen op fp oor en , waar deze Dieren tegen rus- ten, en die (lammen dan half doorzagen, zoo dat het Dier , daar tegen rustende , * Verge- met den hoorn valt enz . , * daarenboven lijk bladz. fpfeekt de Schrijver van Eenhor enige Osfenc 58 en 59* j)eZe melding heeft ongelooflijke verwar- ring in de Natuurlijke Iliflorie dezer Die- ren en in die der Koeijen veroorzaakt , zoo

dat AELIANUS , ULYSSES ALDROVANDUS , na' hemGESNERus , eindelijk johnston , èn zeer velen anderen , denkbeeldige afbeeldingen gegeeven hebben van Dieren , die nooit bellaan hebben. Barthounus heeft grof

f a n HOL L A N D.

in dit duk gedwaald in zijn werkje H~r

corne\ , nademaal hij zominigen, en bij- XVN:yvfl^>; zonder den Qldenburgfen Osfenhoren , als AfdJ zulk een foort van een horen voordraagt, doch dadelijk hier van iets nader. Onder- tusfchen is er in die alles eene fchaduw, die ons tot den waren om trek van het fchaduw- beeïd leid. Ik merk op , dat men van cae- sar, die het hoofd vol had van grootfche krijgsontwerpen , eene zoo naauwkeurige Na- tuuronderzoeking niet kon verwachten , als dit onderwerp wel verdiende, hoe naauw- keurig hij ook was in het befchrijven van den aard der Duitfche , Gallifche en Neder duit- Jche volkeren, cn derhalven, dat hij veelal zijne befchrijving der opgemelde Dieren , of uit de berigten der volkeren, of van de bijge- lovige Romeinfche Soldaten, die zeker zeer vatbaar waren voor bijgelovige vertellingen , heeft overgenomen, óf misfehien wel een verouderd Hertebeest of Stier, wiens bee- nen door ouderdom aangegroeid waren , ge- zien hebbe, en daar uk tot het geheel befloo.t : of zou men mogelijk ook wel kunnen ver- moeden , of er in dien tijd dn die Gewesten wel Rhenocerosfen geweest zijn, nademaal dit Dier in middelbare luchtftreeken leeft; aithans men vindt de Rhenoster ook onder den naam van Taurus unicornus , Taurus. Mthiopicus y hoe het zij, ik geef het op. voor gisfing, of zoude het de Eland ook kun* nen geweest zijn ?. Terwijl men de Elan- den eene hardheid in de knieën toefchrijft; echter heeft de hedendaagfche Natuur^ kennis wej degelijk in dezelve kniegewrich-

258 NATUURLIJKE HISTORIE

HET ten ontdekt, doch tevens, heeft lïnn^eus* rundvee, ^ gijn Laplandfchc Reizen , daar de Elan- i, Afd. den zijn , bevestigd , dat zij zelden gaan lig- §eH> maar tegens de boomen rusten: daar» «oofdit. €nfoovenj dat , daar zij veel qvcr het ijs loopen, de pooten natuurlijk gewoon zijn Rijf te ftaan , om niet uit te glippen , even als die der Steenbokken , op de /llpen : en hier mede zoude het misverftand ontknoopt zijn y mif;s men de Eland QAlcis'?), niet ver- menge met het Rendier (. Rangiter ) , dat niet alleen takkig gehorend, maar ongemeen vlug as ; indien hij nu , gelijk alex ander de Groote , eenen, ik zoude bijna zeggen eenen onfeil - baren arisïote^es bij zich gehad had, dan zoude ik kunnen berusten in zijne befchrijving der Dieren van ons onderwerp.

Maar gelijk ik naar mijne gewoonte nim- mer vreeze om mijne denkbeeldpn voor te dragen , zoo meene ik bevoegd te zijn om mijne aanmerkingen mede te deelen. Wij vermoeden dan , dat de bedoelde eenhore- nige Osfen , de Alces of greote Geiten zon- der* knokken of kniebuigingen, niet anders zijn geweest dan Elanden, Hertebeesten of Hinden van een; onnagaan baren .ouderdom, en die de gewrichten verflijfd waren; daar- enboven rusten onze bedenkingen vervolgens nog nader op de. volgende Hellingen: voor- eerst,, dat het een bewezen zaak is, dat het beender gelief "van alle viervoetige Die- ren, ja ook van de Vogelen en Visfcheq verhard , als zij- tot een hoogen ouder- dom komen , de listen der Jagers , do netten, fuiken enz. ontweken zijnde, zoo

tan HOLLAND. 259

i dat zejfs Dieren , die anders een kraak- beenig en graatac-htig geftel nebben , iieen- harde gewrichten bekomen. In den Mensch 1. Afd. weeten wij dat het ecrfte- kenmerk van den oyderdom iigt in de opkrimp ing : der gewrichten * de ftev-ighc:d der zenu- wen , en hardheid d<er kraakbeenderen immers* vraagt men eenen ouden man of vrouw j naar zijnen of Jiaren welftand, het antwoord is: ik worde oud en ftijf ,* deze verharding en onbuigzaamheid der Ledema- ten is zelfs ten duidelijkste kennelijk uit de oefening der Menfohen : ik heb er op gelet , en de .Ontleed- of Bcenkundigen (Ofleoïogi j letten er ©p, en behooreu er op te Jetten , hoe dat een Warmoezier of Landbouwer-, een Spitter , die zijn leeftijd met.al jukkende en kruipende het onkruid te wieden* en dagelijks te spitten , de lendenen daar nw groeijga; hier van als bemand buKC en de i;uggegra^t wordt ftijf,. tiegc men \ ik krijg h$t fpit i». /fo lenden-j ja het b eender - geftel en de gewrichten yan een’ Wever, ,die dagelijks het Weefgetouw betreed , wordpn zijn ouderdom dermate verhard, dat hij er nier alleen naar gebukt gaat en' zich beweegt , maar tot zijn dood die beweging behoudt ; van eene nacrrftige Huismoeder, die dagelijks werkt en fpint , zegt de Prediker : hare handen [taan mar het fpinnerokken ; wat is dit alles anders dan een bewijs, dat het dierlijk geftel onderhevig is aan verharding door ou- derdom? Ik kan hier niet voorbij', om vrij- moedig eenige bedenking te maken op dien heerfchenden ijver, welke thans de Ontleed-

' Irnri»

a6o NATUURLIJKE HISTORIE

*ET kundigen bezield , om in de knekelhuizen RUNDVEE. a}jer]ej foorc van vergroeij ingen der beende- f. Afd. ren op te zoeken , zonder de oorzaken daar Hoofdft van na ce fpeuren He Hooggeleerde en ijverige Profesfor sandifort fchijnt hier in evenwel Verharde eenig nader doorzigt gehad te hebben , in zijn vergroei- voortreffelijk werk over de zieke Beenderen: jmg van de jonge Heer Do&or van de wynpersse , mijn ;eenem s' geachte Leerling , helaas ! te ontijdig gefforven , had in dit ff uk eene uitmuntende verzameling, en heeft met mij onderling menigmaal over de verharding en vergroeijing der beende- ren in Menfchen en Dieren geredekaveld: wij waren het eens , dat men uit de was c- heid en hardheid der beenderen tot den ou- derdom der Dieren konde befluiten; en te- vens dat men vooral uit de zamengroeijing der wervelbeenderen en gewrichten na ge- noeg de oorzaken ea den arbeid van velen konde vermoeden. Zeker zeer ervaren Re- ken-, Schrijf- en Schoolmeester, die te gelijk Koster en Doodgraver te Huisduinen was, heeft mij verhaald, dat hij en zijn va- der voor hem , aan de oude beenderen kon - den zien, of het Zeevarenden of Landlieden waren geweest. Het zoude ons hier te veel ophouden, om dit vollediger te bewijzen, en in der daad behoort het ook tot ons on- derwerp althans niet verder , dan om de kennisle van het been - en horenge ftel in de Runderen op te klaren. Het is dus dat men voornamelijk zoo uit het hoofd en de bekkeneelen der Dieren , als uit die der Menfchen den ouderdom kan ken- nen door een zekeren trap van hardheid*

VAN K O L L A N D. 261

tot daar de kenmerken geen fpoor meer KXT hebben ; bij voorbeeld : in alle hoofdfche- RUN£>VEE* dels of bekkeneelen der Menfchen zijn de 1. Afd„ randwijze naden, kroonnaden ( Suturae Co - ^ 1V; ronales ) kenbaar, en kunnen van trap tot ll90i trap der jaren van een gefcheiden worden, zelfs tot de losfe tusfehenbeentjes van wor- ïviius ( Osficulae IVormiame ) ingeflotem Maar nu vindt men bekkeneelen, waar in die naden en zamenvoegfèls geheel en al vergroeid zijn, zoo dat er geen fpoor vaa te vinden is, en dit zijn juist de kenmer* ken, dat zulke Menfchen tot een zeer h 00 gen ouderdom gekomen zijn. Dit zelfde kenmerk (om van de tandeloosheid en ver-* harde kakenbeenderen niet te fpreken,) heeft insgelijks in de Herrebeesten , Bokken , Ram- men en Koeijen plaats. Men vindt bekke- neelen dezer Dieren , waar aan de horenen zoodanig verheeld en verhard zijn, dat de- zelven niet meer kunnen afvallen , en in de Koeijen vooral nooit, om dat de horenpit in het bekkeneel vereeld is, waar van zoo dadelijk uitvoeriger: hier hebben wij flechts een weinig uitgeweid , om dat wij als nog de Helling van linnaeus en die van de buffon niet dan met bepaling begrijpen,

De Hertebokken dan , hebben geene jaar- lijkfche afvallende horenen , dan tot een ze- keren trap van jaren; de Koeijen hebben nooit afvallende horenen, zoo als de buf- fON ftoutelijk zegt, ten zij eene afpelling in een eenjarig Kalf, maar in beide deze ge- dachten worden zij door ouderdom verhard.

Men

262 NATUURLIJKE HISTORIE

het IVTen heeft in het Kabinet der Natuurlijke rundvee. Zeldzaamheden aan ’s Lands Univerfiteit" te I. Afd. Leyden , een levensgroot opgezet Hert, dat Ho of dit in ^en diergaarde van wijlen den Edel gebo- ren Heere Charles , Grave van B&itinck , Heere van Doodewaard , geweest is en meer i dan honderd jaren oud geacht wierd te zijn , wiens horenen iedert lange niet ge- wisfeld waren. Ik héb op den Leydfchen Burg, v/aar men uit hoofde van zeker oud regt of gebruik Hertebeesten onderhoudt , Hertebokken gezien en gekend , die meer dan vierjarige horenen droegen; doch ik ben het alleen niet, die dergelijke waarnemin- gen voordraag: ülvsses aldrovandüs, ges- :nerus, aristoteles, en eindelijk de buf- pon en DAUBENTON, hebben allen bijzon- dere oplettendheden gehad wegens de ho- renen der Herten, die men ook het gewei noemt : de verfchillcndheden der takken , derzelver verbreeding , en als ’t ware bla- derachtige zamengroeijing onder de geflacht- aarden zijn Zoo verfchillende , dat men er in verwart, en zeer dikwijls een bijzonder iöort opgeeft , dat niets anders is dan een verfchillenden trap van ouderdom ; men wil zelfs, dat bij elke wisfeling een tak meer aangroeit; wie hier inde alleropmerkenswaar- dige onderfcheidingen wil nagaan, fla het werk van de bufeotï op , waar men eene alleruitgebreidlie verzameling van Herteho» renen, uit het Kabinet des Konings van Frankrijk , naauwkeurig afgebeeld kan vin- den ; evenwel heb ik er niet in gezien , ecne

dub-

van' HOLLAND. 263

dubbele Horenvlucht , zoo als er in de Leyd - HE?

fche Academie , in de verzameling van den RÜNDva*- beroemden heurni üs , een te zien is geweest, 1. Afd. en nog moet zijn, ingevalle door de veran- lv* deringen , daar in gemaakt , de zeldzaamhe- Hoofdft* den der Ouden , niet onder de zoogenaamde prullen zijn weg geraakt. Dan, het worde tijd van deze bijzonderheden af te flappen, om des te vatbaarder tot de kennis der Koeho* renen, als kenteekenen van hun geflacht , over te gaan.

De voorgefielde kenteekenen van het Rund- vee zijn, volgens de Natuurkundigen, behal- ven de gemelde reekenen van gekliefde klaau- wen en tanden , dan bijzonder, als tot dit ge- Hacht behoorende , dat zij holle horenen ( Cornua concava ) hebben. Dit kenmerk vereischt opheldering, althans voor den on- ervarenen en den Boer, om dat de Koeho- renen uitwendig glad en piet hol fchijnen , dat is, zonder groeve of langwerpige infnij- ding, zoo als in de Rammen en Bokken, wier horenen langs den geheelen draai of wenteling het zij achteroverhellende of zij- lings uitdraaijende , altoos eenfc holle groeve langs den horen hebben , die allengs ver- naauwd, verhard en enger wordt, naarden ganwas cn ouderdom der horenen , maar de Koehorenen zijn uitwendig glad aan de toppen, en rimpelig aan de worteleinden.

Door holle horenen moet men dan verflaan HoUt den inwendigen horen , die inwendig welHoiene^ hol is, doch niet te min op en om een in- wendigen beenpic fluit. Deze pit is niet hol,

maar

2È4 natuurlijke historie

*** maar eigenlijk van dat zelfde gebeente oor'-* rundvee. fpron]^eiijk ? ’t welk u}t bekkeneel voort- l. Afd. komt, even als in de Hertebeesten den wor- IV* tel der getakte horenen ; linnaeüs had dan Hoofdit» ter tiaaüwkeuriger bepaling, onzes inziens, Bepaling moeten zeggen: Cornua interne concava s ' der Hore- externe glabra , interne nucleum Osftüm ; aeh. dat is: horenen die inwendig hol zijn , de pit inwendig been achtig , uitwendig glad , enz.

Dan , wij laten hier nu onze verdere aan- merkingen op dié kenmerkende bijzonder- heden van het horengeftel der herkaauwende Dieren over het algemeen berusten, en gaan over tot ons eigenlijk onderwerp , te we- ten, het bepaalden horengeftel der Koet - jen. Ten duidelijke begrippe voor onze Landzaten hebben wij hier toe eenige af- beeldingen naar het leven gemaakt, en de- zei ven op een Tafereel gebragt, op dat de onervarene hier uit eene goede bevatting zoude bekomen over de kennis van die merkwaardige onderfchiedingen , die de Vee-' hoeders * de Boeren en Veehandelaars uit het horengeftel der Koeijen ontkenen. Kochore- Bij de eérfte Figuur, Plaat V, is dan af- kiTart Vncar-gebeeld het hoöfd vart éen nuchter cerscgc- Piaat v/ horen Kalfje : op deszelfs kruin ziet men niets dan flechts twee knoopen of uitzet» fels , a a , die den wortels der uitpuiling van de aanftaande horenen aanduiden, en welk teeken zelfs in de eerfte wording der Kal- veren kenbaar is, kort na de zigtbare ge-’ daante in de baarmoeder , gelijk zulks in

VAN

HOLLAND. «65

de figuren en de befchrijving der baarmoe- der nader zal betoogd worden. Om even- HRT wel te dezer planrfe duidelijk te zijn, flaat RUKPVEf' men het oog op Figuur VIII en IX; deze 1. aw. Figuren zijn twee levensgroote afbeeldin- gen van den wortel der horenen in een INuchter- en in een Schotkalf : deze wortel of kruin , ook de kuif of de lofkol gehe- ten , vind ik in een Brabandsch boek Kot - kamme genaamd , waarom , dit is duister.

Fig. VIII. bij ciaaa duidt een gedeelte van het hoofdbeen of den kruin aan; b is de eerfte uitpuiling van den horen , die men met den vinger op den kop der nuchtere Kalve- ren kennelijk kan betasten.

Wanneer men deze knop in een Schot- Horen- kalf, die alsdan nog weekbeenig is , door- knop. zaagt, dan vindt men in den doorgezaagden fchijf inwendig doorgaans vier openingen of buizen, zoo als men in Fig. IX. ziet, bij bbbb , fomtijds ook wel vijf; alle deze holtens worden door nog kleiner hollighe* den omringd , en zijn eigenlijk mergbuizen , die den pit van den horen formeren, waaruit dezelve bij toeneming van jaren den in wen-, digen horen doen uitbotten : om deze ronde pit nu vertoont zich bij aaaa den rand van den koker der horen, die de pit in zich Horenko- fluit , al mede levensgroote gevolgd, naarker« het voorbeeld van een Schot- of Pinkkalf.

Wanneer nu deze eerfte knobbel begint uit te puilen , groeit dadelijk den horen , en naauwelijks is hec Kalf vier, vijf of zes weken oud , of men ziet reeds kennelijk

V de&

* *

aó<5 NATUURLIJKE HISTORIE

KET den horen uit het horenbeen ecwasfen , zoo< als dit in lig. I. in hec hootd van een zes- I. Afd. wekig Kalf hij aa is afgeteekend. In dien Hootlii ^ van ouderdom is de horen weekach-r tig, er is flechts een eeltig vlies om , ’t welk van dag toe dag verhard; het is eigenlijk Horen- een korst: deze korst fchclferd telkens af. fchelfer. en verveld, zoo dat men dikwijls het uit- wendige van den horen als een dopje kan afpellen : in dien zin zou men den horen af vallende kunnen noemen , even zoo als wij dit bij het betoog over de Hercshore*' nen (*) hebben opgemerkc. Het Kalf van tijd tot tijd groeijende , groeijen insge- lijks de horenen, tot dateindelijk de affiche}* feringen verminderen , de horendop harder wordt, en daar na zijne ijvoorachdge en doorfchijnende hardheid verkrijgt; hetwelk meestal gefchiedt als de tandverwisfeling be- gint en eindigt, en men liet Kalf een Schot * vaars, Hokkeling of Pink noemt: dan be- ginnen de toppen der horenen zwartachtig te worden •, glimmende en puntig uit te was- fen, gelijk in Fig. 1 1 1. te zien is, naar een origineel model van paulus potter; einde* lijk, wordt het dier Vaar of Vaars, en wan- neer het omtrent t&ee jaren bereikt heeft, dan begint den horen te zwellen en uit te zetten ; er begint een breeden ring of kring aan den wortel' zich te vertoonen , ( zie Fig. IVO en men naar dien ring het Vaars een jaar of daar over oud ; daar na

ver-

Zie bladz. 250 en 16.1.

van HOLLAND. *67

verhard den horen bn het tweede ïaar, en HBT

, , J . j t RUNDVEE.

teekent een tweeden ring , die men ook krap noemt, de punten krommen om, of 1. Afd. zwaaijen uit, naar den aart van het ras. In de Hoilandfche Koeijen doorgaans zoo als in Fig. V. te zien is : eindelijk verkrijgen Horen- de horenen op het vierde jaar hun volko- krap# men zwaai of gevlucht , zoo als in Fig. VI. vertoond wordt na een oorfpronkelijke teeke- ning van van berghem, waar in tevens op- merkzaam is de fmalte der muil en halve Os- fenvlugt, meest aan de Overijs fel 'fiche Koei- jen eigen.

Fig. VIL vertoont den kop van eene echte Zuidhollandfche Koe , met gladde horenen , die het vierde Kalf reekenen. Op of omtrent dien tijd wordt de horenpit beenachtig ver- hard, en de mergbuizen , (bij Fig. IX. bbbb aangewezen ,) worden enger en (luiten, tot dat dezelven geheel verdwijnen ; evenwel Horenpit. wordt deze horenpit nooit hard -beenig, maar derzelver zelfftandigheid blijft altoos ruig en fponzig, en verfchilt merkelijk met de hardheid der andere beenderen : alleenlijk wordt deze pit beenachtig, ter plaatfe daar zij in den kruin of het kruin -kroonbeen Kruin- mwortele. (zie Fig. XI. j Dit kruinbeen is bc^"llin. .het hardde en dikde van alle hoofdbeende- ll0rea< ren in eene Koe , de kracht en de flerkte der Runder horenen is in deszelfs vastheid gelegen : door de kracht van dit gebeente trekt de Os den ploeg of wagen; om de kruin van dit gebeente bindt men de Koeijen met touwen; door deszelfs kracht en derkte tilt een Stier, Os of Koe, in zijne grimmig-

V % heid

s68 NATUURLIJKE HISTORIE

mrt heid, de zwaar Rc dieren op, en werpt ze rundvee. jn lucht; de Slagers hebben handigheid l. Ard. en kracht benoodigd als zij het afhakken, Ho o* j ft n’ec te m*n ^ee^'c been ïnwendig zijne weeke holligheden en beenmerg , tot zeker getal van jaren , maar in oude Koeijen is het verhard , vooral ook in oude Ploeg * Osfen, wanneer de horenen fomtijds der- mate in het kruinbeen vereeld zijn , dat 2ij als een gebeente zijn , en alzoo de kuif ook aan de horenen inwortelt, (zie Fig. XX VII. ) Insgelijks kan het in jonge Kal-

veren in het midden gefchciden worden even als de bekkeneelen van alle andere Die- ren: dit vertoont zich duidelijk in de na- Kroon. den , hoofdnaden ( Suturae Coronales ) van <iaad. meest alle horengertellen , zoo als in de caad?ren Figuren van XI. tot XXVI. te zien is, Horenpit, De eigenlijke hoorenpit, Fig. XI. 'c9 dus uit het kruinbeen a ontfpruitende, wordt omkorst en omvangen door den eigenlijken horen e9 die als de koker der pit, dezelve omvat en befebermt : in Fig X. ziet men de horenkoker van de pit Fig XI. c, afgefchei- den verbeeldt, en in Fig. XI. bij d9 is de ho- ren als half affeheidende , van de pitafgebeeld. De zelfitandige Itoffen van den horenkoker , verfchillen aanmerkelijk van die der pk ; even gelijk de nagcllteffen van^ den Menseh en der viervoetige Dieren van het gebeente; ja in de vogelen, verfchillen de nagelén mede van de zelfitandige' beenftoffen. Het is aan geene der fchranderfte ontleedkundigen on- bekend, dat de nagelen, als de uitein- {fcns van het huidvlies ( Epidermis ) zich

van HOLLAND. 269

daar mede merkelijk vereenigen, zoo dat het men door weeking dit fijne huidvliës, teRUNDVE®‘ gelijk met de nagels er aan , kan affcheiden , 1 Afd. welke kunstgreep de beroemde rüisch bij T^* uitnemendheid bézat , zijnde als nog in de kabinetten, zulke hnndfchoentjes en Voetjes overbekend. De kunstgreep is gering, maar eischt geduld en handigheid; er is niets meer noódig, dan dat men een handje van eefi kind of jong ménsch , in warm Water, a U lengs tot een trap van zwelling brengt, tot dat het epidermis kennelijk van dén onderhuid begint te fcheiden, of eigenlijk van den Ie* derachtige huid, als wanneer men zachtjes Kün&töm het epidermis of huidvliës affeheid , en als eeh hand fc hoen ömkeerd tot aan de nagels, die,penen#

'als dezelve ook tot éën zekére trap van week- heid zijn, gemakkelijk afpellen, en daar na in liquor gezet, eeh alleraangenaamst voorwerp bekomen, vooral als de beoefenaar met ge» duld en handigheid zorgt , dat het hand* fchoentje of vliezig armtje, Omgekeerd ziiii- de, in het vócht hangende , inwendig ook, doof middel van een fptiitjé, met hetzelve vocht gevuld wordt , nademaal anders hén Voorwerp als een verward vel in de flescii hangt, of met luchtbobbels, een onregel- matig figuur maakt. Het is ongelofelijk , taar mijne ondervinding althans , hoe vele bijzonderheden men ten aanzien van het dier- lijk gevoel in horenen , nagels , fnavels en vogelbekken , door middel van macerafie ,

Weeking of verrotting, in die deelen, kan ontdekken ; dus heb ik door eene macera -

v 3 tie7

27o NATUURLIJKE HISTORIE

tic , wceking cn toevallige verrotting van rundvee. eenjge jaren , in den harden fnavel van een I. Afd. ouden Papegaai of Ooscinclifchcn Raaf, ont- dekt , dat aan het eind der bek , aan den har- 00 f * den horenigen huid , zekere tepeltjes en tak- fpruirfcls waren, die tot het gevoel van den bek cn den finaak gediend hadden. Het is even zoo met de horenen der Kocijen gele- gen, want de uiterlijken horen is niet an- ders dan een verhardend uiteinde van den opperhuid aan den kruin, even zoo als het de gekliefde klaauwen zijn aan de pooten der gehoefde Dieren , en de nagelen aan die der gevingerde , en hier door wordt dan ver- klaard de reden, waarom de Koeijen zulk een fijn gevoel in de uiterlijke horentoppen hebben, zoo wel als wij in onze nagelen; dit noemen de Boeren hor en jeuk; ( zie wij' ders horendol ,) dit gevoel der uitwendige verfchilt veel van dat der inwendige horen, of pit. Voeg hier nu bij, dat, hoe ver- hard de toppen der horenen, de uiteinden der nagels , en de fnavels der vogelen zijn mogen, het gevoel hier het teederfle is, waar door wij, ingevalle wij niet vreesden uit te weiden, aannemen zouden te betoo- gen, dat het uiteinde van het fijn gevoel in die deelen ligt, zoo als het voorbeeld van den fnavei der Papegaai zoo even heeft aan- getoond; ja, immers kennen wij Menfchen zeer wel het fijn gevoel der nageltoppen, welk gevoel ook bij ons als dierlijk moet aan- gemerkt worden. In de allereerfte uitbot- ting en uitpuiling der Kalverhorenen , is de- ze

van HOLLAND.

2T7\

Ze opperhuid zeer kennelijk week, leenig en Hr* dermate teeder, dat, zoo dezelve door on- RUNDVEÊ’ befuisde ilokflagen of ftooting gekwetst wor- i. Afd. den, er dadelijk eené bloeding volgt en het IV- Dier pijn veroorzaakt; eeneKoe, een Stier *°° of Os op de horens te haan, maakt dezelve dol , daar een ftokflag msfehen den kol geen nadeel toebrengt : ook kan een verfhndig Ontleeder den dunnen huid of epldermus van de wortel der horenen * aan de eerde niebotting , te gelijk met de horen , door weeking en zachte opkooking afpellen, ge- lijk dit door de Munjlerfche Boeren ge- daan wordt. Ingevalle deze uitbotdng nu buitengewoon verhard is* of dat er anderen ons onbekende oorzaken bijkomen , gebeurt het, dac de horenen niet voortgroeijen , en het Dier tot op den tijd van Vaars en Koe geene horenen ichijnc te hebben ; zulk een Koe is bekend onder deii naam vaU Begijn ,

(zie Fig. XiX.) waarom weet ik niet, ten ware dac het ontleend is van de kappen der Begijnen , wier gedaante oudtijds vier- kant was als eene Koe zonder horenen ; het is ondermsfehen volgens de ondervin- ding zeker, dat de wasdom der horenen in de Koeijen zeer veel verfchilt , naar mate den aard , de natuur en eigenfehap van de * horenvochten * in zoo verre, dat zelfs de vlucht of uitzwaai daar van afhangt; als ook van den aard van het climaat of gewest waar in de Koeijen zijn aangefökt Het is algemeen genoeg te bewijzen , dat ve^

Jen der Groninger Koeijen de klein de eri lijnde horenen hebben; niet te min hebben

V 4 zij

hei*

RUNDVEE-

I. Afd. IV

Hoofdft.

NATUURLIJKE HISTORIE

zij de horenvlucht iets hooier. De ïïol- jteinfche Osfen overtreffen allen in breeden zwaai, doch bijzonder de iJeehfche Osfen (zie Fig XXV.) doch’ hier van ffraks na-1 der* Hier dienen wij nog iets van de eer- de weekheid te zeggen. Men vindt zeer vele Koeijen, wier horenen of fcheef, of tegennatuurlijk gekromd zijn , ( zie Fig. XVIï* en XV11I.) fomtijds ook vele horenen die Homp zijn, (zie Fig. XIX. > deze misvor- mingen worden meestal, zoo niet altoos* geboren in de jongde jaren der Kalven en Koeijen, in dien tijd, als de pit nog niet verhard is^ vooral in den fpringtijd, als de Koeijen tochtig worden , want dan ltoeijen * fpelen of floten zij tegen elkander , en ver- wringen de horenen : dit ziet men veeltijds in den zomer of in den fpringtijd, als zij in de wei tegens elkander aanloopcn , ftooten en (loeijen, tot dat uit die ftoeijerij ernstigen toorn ontdaat: dan verwringen zij elkan- ders horenen , dat er fonftijds het bloed volgt. Dit bevestigt virgilius voortreffe- lijk, door vondel dus vertaald:

Ook hitfte dikwijls door aanminnige bekooren ,

Bc forfche vrijers aan , en horen tegens horen ,

De fchoone Vaarze gaat te weide in ’t groene woud , Terwijl de Stieren , reis op reis , vergramt en ftout Toeftootende , het vleeseh met fcherpe horenen noopen. Zoo dat het zwarte bloed de huid komt afgedroopen.

Die dooten der horenen valt dus meest voor onder de Stieren en Osfen, evenwel is

het

van HOLLAND.

o ** **

*: O

het de jonge Koeijen en Vaarzen ook zeer HFT eigen , vooral in den fpringtijd , als wanneer *-UNDVRF« dezelven , althans hier te Lande , ruim zoo I. A?d.. dol vechten om den Stier, als de Stieren in andere Gewesten om het Vaars. Dit boo- ten en verwringen der horenen, heeft aan den Fabeldichter ovidius gelegenheid gegeven , om de gefchiedenis van den Horen des overvloeds te befchrijven , daar achelous zich in een Stier hervormende, door hercules den eenen horen wordt afgewrongen, even zoo als twee kloeke Stieren, die om het witte Vaars onder zijn bedwang te hebben , horendol te- gen elkander booten ; dit horendol verdient Horendol, hier opmerking. Onze Boeren kennen dit horendol : zij noemen het hor en jeuk , en Horenjcuk maken hier uit de tegenwoordige of aan- baande tochtigheid der Koeijen op , en het is in deze drift , dat de meeste Koehorenen ver- wrongen worden ; de verdere zinfpeling van den horen van achelous , komt op hetzelfde uit, namelijk het verwringen, immers de naauwkeurige vertaler van ovidius, a. va- lentijn, drukt het eigenaartig uit : zoo zegt hij , achelous fprekende in voerende: hij greep mij daarenboven fchrihkelijk en ver- woed hij den horen , en wreekte , C dat is wrong') hem van mijne kop : dien namen de Vlietmaagden op, en vulden hem met ooft en welriekende bloemen, , en heiligde hem. (ovid. Herfch . IX. Boek') In het ver- volg zal dit gebruik van Koehorenen tot drinkvaten en geheiligde horeaen nader voor- komen. Dit aangehaalde diend hier in het

V 5

voor-

MET

HÜNDVEE

I. Afd IV.

Hoof elft*

Stomp-

horen.

Knotho*

ren.

NATUURLIJKE HISTORIÉ

voorbij gaan , om cenig gefchiedkundig licht tc geven over het afHootcn der horenen door de Stieren, Osfcn en Kocijen, en de ver- wringing cn verlamming die daar uit ontflaat, want dus wordt het huid cn horenvlies ge kwetst, en er ontllaat ontHeeking aan de kroon , of de geheele pit wordt gekneusr , ja ook wel geheel afgeknakt* Hier uit volgt ccne misvorming, die dan den geheelen leef- tijd der Koe blijft duren , zco dat zulk een verflompte of geknotten horen geheel ver- hard, cn in den groei toeneemt. Zeik eene Koe draagt dan den naam van ftompho- ren , ook knothoren , als zijnde Homp en afgeknot. Als de jonge Kalveren, Pinken, Hokkelingen of Vaarzen op Hal Haan en in de fchotrepen gezet worden , zelfs ook jonge Koeijen , fchurken £ij veelal aan de palen cn fchotten met de horenen, gelijk in de weiden aan de hekken, zij hebben dan horenieuk, en wrijven met den kruin tegen de palen : hier door worden ook de horenen misvormd , om dat zij het vlies affehuren. De Koeijen zijn over het algemeen zeer aandoénlijk en gevoelig op den kruin en aan den wortel der horenen ; wanneer een boer of vetweider den zei ven betasten wil , of een touw om den kruin Haan , of ook op Hal wil Hreelen om aan bet melken te gewennen, Hreelt hij eerst den kosfem of de borst, en zoekt dan al zagtjes aan den horen te komen : deze krouwt en Hreelt hij , het Dier heeft dit graag , en treft men dien luim, dat hij dit begeert, zoo is het, het gedoog- zaamHe Dier der wereld; ondertusfehen is

dit

\

van HOLLAND, afj

dit door een onbekenden niet zonder gevaar te ondernemen , want door dien zijn oog- RUNDV£B* punt niet opwaarts ilrekt , en de voor- i. Afd. naamfte kracht in het horengeftel legt, zoo lv- mistrouwt het Dier altijd een onbekenden, Hoof * maar daarentegen is het in dit ftuk zoo ge- dwee voor den genen , met wien het dage- lijks verkeerd, dat een klein boeren - zoontje er mede fpeelr. Kolbe verhaalt in zijne Befchrijving van de Kaap de Goede Hoop , dat de Üsfen en Koeijen, ook de Buffels, dermaten aan het huisgezin der Boeren ge- woon zijn, dat zij die nimmer deeren, en er gaarne door geftreeid worden ; maar daarente- gen zoo norsch en ftuursch een vreemden aan- vallen, dat de Boeren de Osfen en Buffels als wachtdieren tegen dieven en onraad des nachts laten loopen. Deze eigenfchap is insgelijks bij onze Koeijen , want men zal de werfhonden van den Boer door de Koei- jen ongemoeid zien loopen en horen baffen, maar komt er een vreemde hond in de wei- de of op ftal , de gantfche kudde is in rep en roer : zoo ook wanneer een vreemde , vooral met vreemde kleeding, in het veld komt , aL wanneer het Dier niet bedaard, voor dat er de Boer of zijn knecht , de melkmeid of het zoontje, zelve bijkomt: zelfs reiken deze for- fche Dieren al blatende of murmerende den muil toe aan het jongske, om aan de jeukeri- ge horenen geklaauwd te worden. Hier van daan is bij vergelijking op de Landfpreu- ken overgenomen, een kregel kop , een jeu* herig hoofd , voor iemand die kregel, dac

a/S NATUURLIJKE HISTORIE

wet is, die warhoofdig, of zoo men zegt, nar -

RUNDVEE. js . c]an zegt men 9 te k0p jtukt hem ,

I. Afd. hij is kregel , krevelig , en dan van iemand IV. die zulk een kriewelkop wat tot bedaren Iioofdft. wjj brengen , hij zal hem den kop wel kr aan- wen. In de aanmerkingen die ik over de horenziekten der Koeijen denk voor te dra' V gen , zal veelligt hier wel meer op kunnen volgen.

Ernstiger bedoelingen leveren de Koehore- ncn op in het aanmerken der horenkrappen , waar door men den ouderdom der Koeijen , Stieren en Osfen erkend , en welke onder- fcheidingen bij overneming, ook zinnebeel- dig door onze Landzaten gemaakt worden, als men van een oud man of vrouw zegt : hij of zij heeft al wat krappen op de ho- rens. Onze Dichters beduiden dit door een rimpelig voorhoofd, bij voorbeeld:

*t Mooi weeuwtje heeft heel glad heur haartes opge- (Ireeken ,

Doch wordt het lmlfel op de horenkrap bekeken ;

Legt zij den hoofdnaald af, dan is dien gladden tooi * Een riniplig voorhoofd van tien jaar op eiken plooi.

Dit in het voorbij gaan. Ter zake ; hét rekenen en tellen der horenkrappen is de al- lereerlte oplettendheid van een Boer of Veehan- delaar * als hij eene Koe of een Os zal koopen. Deze krappen zijn in de een - eh tweejarige Koeijen breed en kennelijk op het bloot oog: (Zie Fig. IV. en V.) daar na krim- pen zij van jaar tot jaar in , zoo nogtans,

dat

van HOLLAND. 277

dat elke ring kennelijk blijft: echter is er HET altoos tusfchen de geledingen dezer ringen , RUNDVEE zekere fchelferachtighcid , die fomtijds zoo- 1. Afd. danig verhard, dat zij de oppervlakten der iv. ringen verduisteren , hetwelk vooral in oude Hoofdft* Koeijen gefchiedt, als zij boven de zes, ze- .ven, acht, negen of tien jaar oud zijn, als wanneer het buiten tel raakt, en de Boer er ook niet veel acht meer op (laat, ten zij hij fomtijds de krappen wat af vijlt. Deze ringen nu zijn niet altijd cirkelrond, maar hebben een loort van golving, zoo echter, dat de achterile ring of horenkrap, altijd evenredig blijft aan de voorfte bij verminde- ring van oppervlakte. (Zie Fig. XIV. en vooral XV, XVI. en XVII. en XVIII.) daar zij tot tien toe kenbaar zijn , ten einde nu dit alles voor onkundigen begrijpelijk voor t e dragen , hebben wij wel uit meer dan vijfen- twintig foorten van Koehorenkruinen , die wij van de Leertouwers en Vleeschhouders ge- kocht hebben, de voornaamfle , in onze Plaat verkleind , afgeteckend , die lïraks zullen volgen bij de nadere verklaring der Plaat; vooraf hebben wij nog iets te melden van de verfehillende gedaantens der horenen , eigen- Horen* lijk de Horenvhicht . Deze benaming is al- vlucht, gemeen onder onze 'Landzacen , gelijk alles wat zich verheft in de hoogte en in de lucht vliegt, vlucht genaamd wordt, zoo is het ook met het horengellel der Koeijen gele- gen, want om dat de horenen op den* kruin van het hoofd liaan , en het Dier natuurlijk zijn kop in de lucht lleekt, vooral als het locid of toornig wordt ; of wel zich verhe- ven

tfET

RUNDVEE.

I. Afd.

IV.

Hpofdft.

278 NATUURLIJKE HISTORIE

ven vertoont, zoo noemt men dan het ho- rengeltel vlucht , alfchoon het Dier daarom niet vliegt, in den zin van de vlucht der vo gelen, maar even zoo als men bij vergelij- king zegt van een fierlijken gevel voor een huis dat hoog gebouwd is : deze gevel vliegt , van een zeilend fchip: dat [chip heeft een fchoone vlucht ; en misfehien is het woord vlug , flux , een fluxe vlugge kaerel , eene flukfche maagd , een fluks dier , hier wel van oorfpronkelijk. Deze Horen vlucht noemden de Ouden patuli , patulos , dat is iets breeds en wijd uitgefpreid , vol- gens viRGJLius Lib IV. Patuli boves , qui corniia late diflinÏÏa habent , dat is ; Koeijen of Osfen die breede uitweidende horenen hebben . Dan deze bijzonderheden daarlatende, zoo is het zekerlijk waar, dat de afleiding, van horenvlucht , met opzicht tot de Koeijen, dezelve oorfprong heeft, als dat van alle bijnamen, op zeker foort van verhevendheden , op de hoofden der Dieren: bij voorbeeld de fpreckwijs in de H Schriftuur: ik heb mijnen horen ver - hoogt» de hor ene fi des hogen altaars enz. Zelfs maakten de Rederijkers dit betrekke* lijk tot de hoeden der mannen en de huiven per vrouwen , of eigenlijk zeker foort van dun- ne zijde doeken, die in den flukfen gang van een jeugdig meisje , tegen den wind opvloog ; dceze kleedij noemden zij vliegers , die aan het hoofd vast waren , en zich dus als een dunne fluijer in den wind uitfpreiden, zpo ook ze- kere famaren of lange bouwen of lange fle*

peti-

«

van HOLLAND. *79

pende rokken van2ijde, die zich in denflukfen het - £ang uicfpreiden, zoo als nog onze Juffer- RUNDVEE* fchap dragen. Vader cats, die regte na- 1. Afd. tuurlijke Landaardkenner , fpreekt dikwijls IV* van zulke vliegers. In onze dagen gaan de Dames wederom met zulke ouderwetfche dunne zijde vliegers langs ftraat flepen. Van de mans hoeden , in den zin van horen vlucht , vind ik in een oud Kluchtfpel:

Zijn hoedje ftaat hem klugtig,

Haif fcheef en fchuinsch of vluchtig ,

Doch ook wat ftuur en gram.

Als hoornen van een Ram.

Ik wil hier ter uirfpanning op den zin horenvlucht ook nog dit bijvoegen : te we- ten , dat men de horenvlucht der Koeijea ook kruinvlucht , kuif vlucht , kroonvluchp Kruiai noemt, ook flarre - of kolvlucht ; dit woord vlugn;* is niet zeer gemeen in het verband met de horenen , maar zoo veel te meer met den kruin, de kroon of kuif zélve: door kroon verfïaatmen uitdrukkelijk dat gedeelte van het voorhoofdbeen in de Koe, ’t welk tusfehen de horenen is , en waar uit de horenen fpruiten ,

( zie Fig. XIÏL tot XVIÏI. ) de Kruinvlucht is in vele Koeijen dikharig en gekruld , en moet wel onderfcheiden 1 worden van de fïar of haarkrul op het voorhoofd: wanneer nu dit gedeelte van den kruin met dik haar bedekt Krooa. wordt, en ;wel met grof of gekruld haar , dan vlucht, zegt men wel kuif ? haarkutf , kroon kuif of vlucht , en zoo ook naar de horenvlucht

hoé

*8o NATUURLIJKE HISTORIE

het boven de kol of ftarre: kolvlucht , flarr nuNDVhE, vlucht j zoo dat het alles hierop ukkomt, I. Afd. dat de kuif , kroon of kruin der Kocijen , iv. zich met de horenen vereen igd , ’t welk Hootdft, men jn ^ ]^oejjen y lucht , de horen - Kolvlucht. vlucht noemt.

Dan, dewijl nu deze vlucht vooral be- flaat uit de weder a ij dfche uitbreiding der hö- renen, die als ’c ware als twee vleugelge- wichten ukwaarts op het hoofd zwaaijen, even als de takken wederzijds op eenen Gfwaai ofboom , zoo noemt men deze vlucht ook gewei. wel gewaai of gewei , vooral in de Herten en Rammen, waar van men zegt: zij hebben een fierlijk gewei op het hoofd; dit gewei meet men onderfcheiden van het ontwijen der ingewanden, op de jagt van Herten of Hazen, die men dadelijk de darmen uitperst, dat men gewei noemt; ook van gewei, dat is het fpoor der Jagtdieren, of daar zij wei- den enz.; het gewei , hier bedoelt, is de zoo evengenoemde horen vlucht. Linnaeos heeft er naar zijne gewone fpitsvindigheid eene niet onaardige zet op, als hij het ho-- réngellei der Koeken onderfeheidt door Cor~ yita Lunata aanhor enen). Hij had ,

SemUunata kunnen zetten, dan was het volmaakt, want juist heeft de horenvlucht der Koeijen de gedaante van eene halven tfiaan. Bij de Dichters., die eene maan- horenige Koe F acca Lunata noemden , was ook van puds alreeds deze vergelij- king bekend , door de wasfende en af- gaande maan als gehorend af te beelden, zoo dat zc van de rijzende of wasfendq

van HOLLAND. 281

maan (prekende, zeiden, dat zij hare hore- het nen gevuld had. rundvee.

^ I. Afd.

De zilv’re Maan had na&iUv haar horenen gevuld, IV.

Of Herder Damon treed van liefde en ongeduld, Hoofdft,

In ’t fchaauw dier ftralen , in het fchemerigcn woud.

Daar hij zijn rainneklagt voor Philis ftulp ontvouwd.

En van de dalende of donkere mane, dat zij hare horenen geledigd had , waar bij nog komt, dat de Ouden van de holle horenen der Koeijen zich lampen maakten , die zij met olie ter verlichting vulden. De gewij- de Koningen wierden ook met olie uit eenen hollen Koehoren gezalft , zoo als overvloe- , dig in de heilige bladeren bekend is , doch tfraks hier van nader, als wij tot (lot iets over het gebruik der Koeborenen zullen voordragen. Hier komen alle de opgemel- de aanmerkingen neder op de hal vemaans wij- ze horenvlucht der Runderen , want gelijk de natuur in alle hoofdfieraden der Dieren hare fpelingen heeft , of het geen wij na ge noeg hebben bewezen, dat de Dieren, rra de klimaten , waar in zij woonen , veranderen van ras en uitwendige gehalte , ’t geen be- toogt is, ten aanzien van de kleur en het ras , alzoo verfchilt ook de horenvlucht inde Koei- ‘jen merkelijk, en vooral ook in de Sexe: waarom dit onderfcheid door linnaeüs in vijf foorten van Koeijen of Runderen gemaakt is, te weten: onze

1. Europifche ; Cornibus teretibus , ex~

Srorfum curvatis , palearibus laxis , dac

X is:

28a NATUURLTJKE HISTORIE

HET

RUNDVEE

I. Afd. IV.

Hoofdft.

is : langwerpige zijlings uitgebreide ge- ' kromde horenen , met een weeke hosfem of halskwabbe .

2. Cornibus in fe flexis , juba longisfima , dat is : inwendig ingekromde horenen , met een langen baart ; Bonafus . ( Zie onze wilde Stier op Plaat I.)

3. Cornibus divaricatis ,jub'a longisfima , dorfo gibbofo , dat is : verwijderde horenen 5

/<2/?g£ baart 1 dertig gebuid ; Bifon .

4. Cornibus teretibus extrorfum curva* tis , vellere propendente , cauda undique jubata; grunniens , dat is: gedraaide Ho - renen, uitwendig gekromd , vlokken han- gende, de ftaart gehaard, knorrend van geluid .

5. Cornibus refupinatis int or tis , anti eet

planis , dat is: zfe horenen zijlings ingebo ge/2, kruin; Bubulus . (Zie Plaat:

V, Fig. XX.)

Op deze wijze heeft de Heer linnaeus de Runderen of Koeijen in vijf bijgeflachtaanen gerangfehikt ; er zou evenwel al vrij wat te zeggen en te vragen zijn, of alle deze ge- flachtaartige teeltenen , wel zonden beant- woorden aan het algemeen hoofdkarakter, ’t welk den Wijsgeer opgeeft , te weten : Aö//é horenen , vooruit ft ekende , halvemaans - wijze, glad; Cornua concava , antror- fum vetpa , Lunata ; ik voor mij vinde in alle deze vijf foorten of gelhchtaarten volftrekt het algemeen kenmerk niet van hal * vemaansge wijze , {Lunata ) , dat hij voor

hec

van HOLLAND* 283

het klasficaal karakter opgeeft , doch hier in met het bijflachtige tegenfpreekt, want de Bona- RUNDVÊK« fus hebben de horenen in waards gebogen, 1. Afi. de Buffels inwendig naar buiten gekruld, tv. en voHlrekt geen kuif of vlucht, (zie Plaat V, Fig. XXII. ) maar daar tegen vereenigt enz.; doch aan dergelijke mistellingen is de groöte linnaeus in zeer vele onderdeden der gdlachtkenmerken onderhevig , en met hem oök meest allen , die de natuur tot een al te eng (ijsthema willen brengen. Ons oogmerk is niet om hier verder in te tre- den , nog dien grooten Natuurkenner oneer- biedig te beoordeelen. Bij onze Holland - fche Koeijen blijvende, is het zeker, en on- ze Plaat V. bewijst het * dat genoegzaam alle de horen onderscheidingen van linnaeus * op bijzondere* geflachtfoorten der Run- deren toegepast, meest alle als bij fpeling der natuur in onze Koeijen voorkomen*

Men vindt dus over het algemeen volkomen halvemaansgewijze horenvluchten in de Hol - tandfche ^ Friefche en Groninger Koeijen * doch allen niet te min verfchillende ; er zijn er die vlug en volmaakt halvemaansch zijn,

(zie Fig. VIL) dit is meest in de Holland - fche of Friefche , in den eenen minder groot dan in den anderen , naar den ouderdom , de onverbasterde Hollandfèhe houdt men door- gaans voor de fijnfte horenen, (zie Fig. IIL IV. enz.) er zijn er onder de Friefche eri Groninger velen , die de top der horeri eenigzins meer ingekromd hebben , ( zie Fig. XIV. ) dan dit is ook wisfelvallig in de

X HoU

$84 NATUURLIJKE HISTORIE

HRT Hóllandfche Koeijen: men noemt zulk faort aundvek. van horenen, die aan de wortel digt tegens h Afd. een groeijen, horenhoef , om dat zij, even 1V- als de hoefijzers van een paard* tegens el- Hoofdft* j^ancjer jn krommen. Maar het verdient op- merking , dat de meeste Koeijen die van den kant van Gverijsfel , Drenthe , en vooral uit het Kleeffche , Holfleinfche en daar aan grenzende Streken komen , doorgaans de ho- renen langer uitweidende, dunner en pun- tiger , als het ware zijlings iikzwaaijendc hebben, (zie Fig. XV en XX.) dit noemt men osfenvlucht ; en zekerlijk zeer eigenaar- tig, nademaal de horenen der Osfen meest altoos veel fijnder , gladder en ruimer vlucht hebben , dan die der Koeijen , het geen men aan het lubben toe fch rijft , vermits alle Die- ren, en vooral de ontmande Osfen, veel ker- ker en zwaarder uitdijen, zoo dat men de« zelve van verre aan de horenen onder- fcheid. Het is daar en tegen aanmerkelijk dat de Stieren, althans de Hóllandfche , zoo lang zij niet gelubt zijn of Bulos worden , de horenen komper en korter hebben, i Zie Holland- Fig. XXVIII.) Ook is het opmerkens- /t^nKoc' vvaardig, dat meest alle onze Stieren de ho- renen kleiner en (lomp hebben, en daar en boven kantig en niet rond, (zie dezelve Fi- guur) er zijn boven dat horenen die volmaakt wederzijds fpits en regtflandig zijlings op den kruin kaan, zoo als ik een originele teke- ning van van BERCHRM daar van heb , waar van de horenen in Fig. XXI. zijn afge- beeld. Wijders zijn er Koeijen, vooral in

mu

van HOLLAND. 285

Holland al vrij gemeen, die de horenen regt HET voor uit regens elkander ingekromd heb- *UNDVER* ben; (zie Fig XVI.) deze noemt men ook I- Afd. * duikhorenen , dezelve zijn ook ttompach- HoI^ft; tig , en worden voor goed ras gehou- den : deze kromming is na genoeg gelijk Duikho- aan de kromming van die van den Buf-rcnen* fel, (zie Fig. XXII.) doch met dit ver* fchil, dat in den Buffel de wortel der ho- renen tegen een loopt, en in het midden eene groef over laat, daar in het bedoelde foorc altoos de kroon of kuif vrij blijft. Nog zijn er , doch volftrekt ongemeen in ons Land , die de horenen geheel geribt en in- gedraaid hebben als Iiamshorenen , (zie Fig.

XXII I.) doch ik twijfel of dit niet wel eene miswasfing is, ten minste eene ganfche ver- bastering. Eindelijk zijn er in het horenge- fbel der Koeijen, gelijk als in alle gehorend Vee , en ook in de hoofd fchedels der Menfchen en Dieren , ontellijke misvormingen , die of uit ziekte , of misgewas der hoofdbeenderen geboren worden , en de geheele leeftijd van het Dier blijven verharden, zoo vindt men horengeffellen op de hoofden der Koeijen, tegenlTrijdig regens elkander; dit noemen de Boeren verwrongen horen , verlamden ho - Verwrcn- ren , fcheven horen , enz. De voornaamite sen horen* bekende zijn dezulken , die in de jeugd der Koeijen, zoo als boven gezegd is, door hoeijen en toorn , tegen elkander verwron- gen worden ; zoo wordt menigmaal den eenen horen kromom bovenwaards gebogen, daar de andere in zijn natuurlijken hand blijft,

X 3 bij

/

a 86 NATUURLIJKE HISTORIE

HET bij voorbeeld, in Fig. XVii. daar zier men rundvee* ^en horen a natuuriijk, doch de horen b I. Afd. opwaards inwendig ingekruld In Fig. XVIII. Boofdft daarentegen Z]Ct men cien eenen horen a op- waards, en de horen b neder waards gebo- gen ; zoo zijn er ook waar aan de toppen geheel afgeknot zijn , en dikwerf tot aan het kroonbeen toe, deze noemt men flomphort' nen ; deze foorten zijn al vrij algemeen, want men komt zelden op een kpeftal, of men vindt er Koeijen met zulke ftompe horenen ; doch den boer Hoort zich daar weinig aan, en houdt al vrij algemeen dit llag van vee, voor cje beste melkgevers en levendigfte van aard , nademaal deze flomphorenen getuigen dragen van hun ftrijdbaren en Houten aard, en gevolgelijk moedig en gezond geflel, in- derdaad zijn ook dit foort van Koeijen de kregelfie om te melken, doch daarentegen ook de meest gevleesde en gezondlle ; niet* tegengaande dit alles , zijn het gebreken , en niet zelden zijn dit foort van horenen aan een zeker foort van vuile ettering of eeltig- heid onderworpen ; doch hier van nader bij de ziekten en gebreken der Koeijen. Het geen bier nn ter onderzoek voorkomt, is de onderfcheiding , die de horenen in bei- de dc Sexen vrij kennelijk onder fc heiden. Men merkt over het geheel aan , dat de horenvlucht der Koeijen rondachtiger uit- loopt , en fijnder van oppervlakte is dan die der Stieren , ook na gerade luchtiger van Stieren- vlucht. De Stieren hebben de horenpunten vlucht. fpiefer en korter , eenigzins naar het kantige

hel-

van HOLLAND. 087

hellende, ( zie Fig. XXVIII.) dat is, zij HRT zijn zelden zoo rond en glad als die der RUNDVI*‘ Koeijen : althans in onze Holiandfche Stie- 1. Afd. ren ziet men doorgaans de horenen korter Iv- err fchielijker toeloopen tot het horenpunt. Hoofdft* De Ouden hebben dit voorlang als het ken- merk van een jonge en welgemaakte Stier erkent: immers ovïdius, befchrijvende de fchoonheid van den witten Stier, waar injupi- ter zich hervormd had, zegt onder anderen: de horenen wel kort , maar fchooner , ah of ze gedraaid waren , en fchooner van glans als fijn gefteente . Dit is nog bij de Holiandfche Koekenners eene voorname op- lettendheid, als zij zeggen: hij is fijn van horenen. De vermaarde Beesten fchilder paulus potter, welke met veel oplettend- heid het fchoone in Osfen, Koeijen en Stie- ren, in het Veerijk JVarmond , gadefloeg, heeft zich beroemd gemaakt, buiten andere tafereelen , inzonderheid door het fchilderen van eenen jongen rooden Stier, bekend onder öemaam van den Rooden Stier van potter, gelijk dit blijkt in Fig. XXVIIL waar wij een origineel Stierenhoofd van twee jaar, na p. potter afgebeeld hebben. Dat nu de Stie- renhorenen kleiner vallen , dit is waarfchij- nelijk daarom, om dat men zelden ouder Stieren dan van twee tot drie of vier jaren bewaard. In het voorbij gaan moet ik doen opmerken, dat ik het in de Ouden voor een misflag houde, dat men de Stieren te jong laat fpringen; de voornaamfte der Ou- den willen eenen Stier ten minsten vier jaar X 4 oud

288 NATUURLIJKE HISTORIE

"ET oud hebben, om dat hij dan meer in de kracht van voortteling is. In tweejarige I. Afd. Stieren hebben de horenen hun volkomen

IV* uitwas niet, dit blijkt daar uit, dat zoo

001 # wanneer de Stieren gelubt en tot Bul -osfen als herfchapen worden, dat als dan de ho- renen geweldig uitwasfen, zoo als van de Osfen is opgemerkt; dus is het eene alge- meen erkende waarheid , dat de Osfenhore- nen eerst in een bovenmatigen zwaai uitwas- fen, als zij gelubt zijn. De kleenlte af- panden der Koehoreren kan men op 2 voet Rhijnlands Pellen : de grootfte op 2 en een halt voet, maar bij de Osfen zijn die tot drie a vier voet , en daar over. Men vindt Deen- Jche Osfen, wier horenen vier voet en meer vlucht hebben, waar van de horenen, die de Leertouwers voor hunne deuren hebben ge- plaatst, ten bewijze ftrekken : ik heb er gezien die ruim een vooruitftekend kloek mans vaam befloegen ; wijders 13 de zwaai der Osfenho* renen altoos ten kennelijkfte met den top buitenwaards, zoo als bij Fig. XX. en XXV. is 'afgeheeld, en bij Fig. XXVII. dezelve zwaai zich op zijde vertoond. In de ha* liaanfche Osfen evenwel zijn de horenen meer ingekromd, gelijk dit ook in de Fran + fche en Zwitferfche wordt , waargenomen , hetwelk veroorzaakt fchijnt te worden door dat de Osfen , en dikwijls ook de Koei- jen , daar van jongs aan gewend worden , en federt eeuwen lang gewend zijn , om door de horenen den ploeg te trekken , waar door dan van jongs af, het kruinbeen en

van HOLLAND. 289

de horenwortel vergroeid naar den arbeid , en vooral de horentoppen gewrongen wor den naar het jukijzer, ’t welk hen dwingt, dit is ontwijfelbaar de oorzaak, en kan eeni- germaten worden óvergebragt op de befpie- gelingen, die de Wijsgeren maken, en bij- zonder op die, welke de buffon gemaakt heeft , namelijk , dat. zeer vele last - en werkdieren , beendergeftellen aannemen , naar den ar- beid , die de menfchen hun opleggen , en dus afwijken van hun natuurlijk geftel: bij Voorbeeld , de bulten der Kamelen , de holle rugg-en der Paarden , Qzaalrug ,) de ftevige ruggen der Ezelen enz. dit verdiend zijne aanmerking , en fchoon wij voor ons wel geloven, dat door deze bijvallende oom* ken, zulke Dieren eenigermaten die veran- dering van geftel kunnen onderworpen zijn , zoo als wij dit alrede aangeroerd hebben, zoo belet dit geenzins de waarheid van onze en de meeste gevoelens van nederige Natuur- kenners , re weten , dat de Schepper ook deze Dieren gefchapen heeft om door zooda- nige verzetting van haar geftel, den mensch te kunnen behulpzaam zijn , zonder dat zij ech- ter haar natuuraard verliezen. Het is dus voornamelijk , dat ik hier uit afleide de re- den , waarom de Hdllandfchc , de HoljJein - fbhe , vooral de Deenfche Osfen, de fterlijk- fte en natuurlijkfte horenvluchten hebben , om dat zij minder tot den arbeid, maar meerder tot verworden geweid worden: daarenboven geldt hier mijne aanmerking, in het eerfte X 5 Hoofd-

HPt

RUNDVEE*

I. Afd. IV.

Hoofdft.

590 NATUURLIJKE HISTORIE

Boofdftuk medegedeeld , over de emigratie der rundvee* koeijen ^ te weten dat dezelve lborten die I. Afd. in de Duitfche wildernis fen natuurlijk ge- IV vonden worden, eu naderhand getemd en 00 ' met nieuwere ingevoerde vermengd zijnde Na iere geworden , ais nog de meest natuurlijke «plosfing, fehoonheid en gehalte behouden, althans het fpoor daar van.

Hier afhappende, is er evenwel nog aan te merken , dat onze Boeren zei ven , in zeker foorc van Koeijen, de Osfenvlucht onder- kennen. De Bremer en vele Gelderfche en Overijsfelfche hebben een bijzonder foort van Osfenvlucht. ( Zie Fig. XX. ) Dit ver- fchil merken de Schilders en Konstkenners op in den vermaarden Landfchap - en Koeijen- fchilder n. van berchem, die altoos zulk foort van horenen tekende, nademaal hij het meest Overijsfelfche , Kleeffche en 'Duit* fche Landfchappen fchilderde, terwijl daar- entegen P. POTTER en A. VAN DE VELDE, altijd kleiner en fijner horenvluchten maalde , om dat zij altijd Holland fche Landfchappen fchiiderden; dit deed ook klomp en andere JSloordhollandfche Schilders. Later Schilders zijn er weinig , die op de Natuur gelet hebben , maar meest de oude modellen volgden, zoo dat als een kenner alle Taferelen van meest onze hedendaagflhe Beestenfchilders nagaat, men fchier in elk Tafereel de modellen van opgemelden juist gevolgd zal vinden.

Men brenge wijders dit alles flechts op- pervlakkig over op de horenen der Koeijen

en

van HOLLAND. 291

en op het Vee in het algemeen , dan zal men H,ST 200 wel een aanmerkelijk verfchil vinden RUNDVEE* in de horenen als in de geftalte des lig- 1. Afd. chaams , en de eigenfchap van het haar, ulv'

’c weïk wij bewezen liebbqn. oof *

Met opzigc tot de verlchillende kleuren en het bont der Koeijen is ook reeds breeds voeriger gefproken; wijders herinnere men zich het gevoelen van Profesfor zimmerman,, hier voren bladz, 201. vermeld. Dezen Wijs- geer is van gevoelen, dat het verfchil van het horengetfcl in de Koeijen Gsfen en Buffels, ten aanzien van de kleinte, grootte of uitwas , afhangt van het klimaat en het voedzel. Ik aarzel geenszins om dit denk- beeld te omhelzen , zelfs met betrekking tot onze Nederlanden en Holland Ier- land hebben de Reisbefchrijvers opgemerktr, dat de Koeijen, die aan de klippen van den zeekant worden aangefokt , bijna geene ho- renen hebben. Hippocrates gewaagt- van Koeijen zonder horenen, die bij do -Scythen en in de moerasfen der Meótiers Nor na des gevonden wier den k[ Europa: circa pain-, dem Meotidum Nomados vocatos Boves , ejje fine Cornibus . Met opzigt tot de ge- melde Ierfche Koeijen is het gevoelen ge- meen , dat de oorzaak ligt in het voed- zel en de plaats , namelijk het voedzel van Zeewier en Zeegras , ’t welk op de klippen groeit , en de Ieren daarenbo-? ven de Koeijen ook met zeker foort van koeken van visgrom , vis en graten voe- den, daar die Ierfche klipbewoners anders i... niet

&9* NATUURLIJKE HISTORIE

mr niet tot voedzel hebben, en waar van ver- rundvee. 1y,oecje|jjjc ^je 0lieachtige Herke fmaak dep I. Afd. lerjche Boter oncHaat, het geen onze Bo- Hoo^fdfi tcr^°Pers °ók zeer wel weten. Maar, om a * bij de ongehorende Koeijen te blijven, wat zal men zeggen van de kunst om Koeijen ongehorend te maken? Dat fommige Koei- jen op de grenzen van Groningen, digt aan het Munfïerfche , kleine horenen hebben, is bekend; maar het is verwonderenswaar- dig, dat men in Munfierland eene menigte Koeijen zonder horenen vindt, en verre de meeste niet dan Hompen hebben; dit lijdt zeker onderzoek, hoe dit toekome in een Gewest, dat tusfchen anderen in ligt, daar zoo vele wel uitgewasfen horenen op den kop der Koeijen Haan , en welks climaat geen graad , of Hechts een weinig met dat van Vriesland en Groningen verfchilc: ik weet er geene reden van te geven , dan alleen het vermoeden, dat dit door kunst gefchiedt;* dewijl ik van nabij onderrigt ben, dat men in die flreken bijzonder ervaren is, om door een zekére pap van Roggemeel of iets der- gelijks, zelfs oude horenen aan den kruin en de verharde horenkrappen zoodanig week te maken , dat zij die geheel kunnen afpel- len, of, geweekt zijnde, met een mesje af- fchellen, zoo dat de horen geheel glad en jong fchijnt, en zoo ook den top der hoW renen in jonger Vee afdoppen; dit zoo zijn- de , is het niet on waar fc hij n lijk , dat de Munfïerfche Boeren het kunstje bezitten, om de Kgehorenen in den wisfeltijd der eer-

Van HOLLAND# 295

fte krap den verderen wasdom te beletten, I!ET door het afdoppen of afpellen der uitbotting, RUNDVEt' en die vervolgens te verharden voor verdere 1. Afd. uitbotting, waar door dan de Koeijen niets 1V- dan een lïompje van den wortel behouden, Ho° * (zie Fig. XIX.) en dienvolgens den naam van Begijn bekomen, zoo als gemeld is.

Deze kunst fchijnt zelfs van oude afkomst, altans ik vinde . bij aristoteles gemeld v dat de horenen der Koeijen, heet gemaakt zijnde, gemakkelijk kunnen gekromd wor- den, en in de jonge Koeijen geweekt in wasch, naar willekeur kunnen gebogen worden. Plinius fpreekt hier van uitdruk* kelijker dus : Bovum attritis ungulis ,

Cornua ufigendo aruina medentur agrU colae : adeo fequax ncltura efi , ut in ip/ius yiventis Corporibus ferventi cera fleètan - tur , atque incifa nafcentium in diverfas part es torqueantur , ut fingulis Capitibm quaterne fiant; dat is: De Landlieden ge - nezen de verminkte nagelen en horenen der Koeijen door het wrijven met fmeer* fel; want de natuur is zoo gedwee , dat zij in de ligchamen der levende ( Dieren ) door heete wasch kunnen buigen < en krom - men ), en door groeijende wasdom dezelve door infnij dingen in verfcheidene deelen yerdeelen ; zoo dat zij op enkele kruinen ( be- doelende Koekorenen en Koehoofden of krui- nen) vierhorenig kunnen gebogen worden .

Dit vergeleken met de kunst, die men heden- daags bezit, om van Koehorenen, behalven fmeltbare lijm , ook horenglas, zoo als men overal in de lantarenen ziet, te bereiden,

ja

294 NATUURLIJKE HISTORIE

ja dit fchiertot een doorfchijnendheidte bren« iiuNDvER. gen ^ we]ke jiet helderde glas evenaart. Daar 1. Afd. dit nu zulk een natuurlijke eigenfehap der Koe- Iv- horenen is, en de Ouden getuigen* dat men Ho° ll' in levende Runderen de horenen in het groei - jen kan dwingen en krommen, zelfs tot vier deelen fplitfen, is het niet te verwonderen, dat dit bij de Munjlerfchen , Groningers en elders geoefend wordt. Gaarne zoude ik , indien ik gelegenheid had , hier van wel eens eene proef willen nemen ; dan * mijne jaren en de kosten gedogen dit niet; niet te min ware het voor een Natuuronderzoeker* een Landheer of Boer niet ondienftig, om eens aan een jong Kalf, dat in het uitbotten der horenen is, hier van eene proef te nemen. Bij onze Hollandfche Koeijen blijvende * hebben dezen, zoo als gezegd is, zeer zeker over het geheel fijne gladde horenen, zoo ook de Friefchè en Groninger ; niet te mirt zijn er onder de laatfte meerder klein ge- horende , daar die der Deenfche en Overijs - felfche meestal fpitfer zijn. Maar daar het hier nog nader op aankomt., en ons doel is om aan te toonen , dat niet alleen over het geheel den wasdom van de ho- renen der Koeijen zelve, natuurlijk, zon- der kunst, het zij in kleinheid of uitgedijde grootte, afhangt van den aard der gron- den , climaten en voedzel , maar ook dat de groei der horenen, buiten dat, betrek- king heeft op het voedzel der Holland* feke Koeijen bijzonder. Mijne oplettend- heid is hier ten minfte werkzaam op ge- weest*

van HOLLAND. 295

woest. Ik heb gezien , en reeds betoogd , «w dat de Brabandfche Koeijen , of eigenlijk dat RUNDVEI* foort, ’c welk uit de Meijer ij van den Bosch I. Afd. of Staats -Br ab and komt, en op de Hei- nIV*_ velden graast, onder alle de JS'ederlandfchc- ÏA°° de kieinfte zijn ; maar hier is nu de plaats om te melden , dat zij ook de klein (te horenen heb* ben ; doch zoodra komen deze Dieren niet in Hollandfche Klaverweiden of Beemden, of zij nemen ongeloofelijk toe in wasdom en horengeftel. De Koeijen , die nabij onze Zee- dorpen in of omtrent de Duinen gevoed worden , zijn insgelijks altijd fchraalder , en ook kleiner van horengeftel ; die genen , wel- ke men op Geestgronden of Bentvelden aan- houdend weid , tieren nooit , en altijd kan men de kwijning aan de kleinheid en doffige fchelferachtigheid der horenen onderkennen : men vindt er die Hechts Hompjes hebben* gelijk reeds vermeld is van de Begijnen . Daarentegen is het overtuigeiijk waar * dat de fijnheid der Hollandfche , Friefche en Groninger Koeijen , daar van afhangt , dat zij des zomers in frisfche klaverweiden, en des winters met goed hooi gevoerd worden, en dit bij uitnemendheid bij dat foort plaats heeft ; ’t welk door gegoede Boeren dikwijls van het eene afgegraasde kamp naar het andere geweid wordt , en die na het hooijen op goed etgroen grazen , en dus , zoo men zegt , best gedijen , dat is in wasdom toenemen. Over- geestig, om den Lezer eens weder met een trek van Hollandsch vernuft te vermaken: pvergeescig gaf het hoofdju weel der vrouwen,

AN-

NATUURLIJKE HISTORIE

flET ANNA MARIA SCHUURMAN, den gTOOtCn VON-

RUNDVEE. DEL een trefc* jn vergelding op zijne fcherts i. Afd. op haar Labadiste Godsdienstigheid , dus

Iv* luid het:

Hoofda.

&oo de Rechtvaardige door het gelöve leeft. Gelukkig zijt gij dan , Heer vondel ! boven d’ ander eft, Want gij hebt ftraks een nieuw aU u het oud begeeft , Doch Beesten dijen best , die veel van wei veranderen.

Deze fcherts , die goed raak was , om dat vondel zich niet bepaaldelijk bij eene der Christelijke Kerkgenootfchappen voegde , maar nu tot dit , dan weder tot een ander gevoelen overfloeg, bewijst, dat die fchran- dere Stichtfche Vrouw in haar tijd ook wel wist , dat het verweiden der Beesten , Koe- beesten namelijk , haar best deed gedijen. Dit dan verder daarlatende, gaan wij voort: er dient dan nog aangeteekend , dat onze oplet- tende Höllandfche Veekenners, eene bijzon- dere opmerking hebben omtrent de horenen van Koeijen , die zij Queeën noemen, vol- * Z*e gens het voorig betoogde *. Volgens het Aadz.i73. a]gemeetl gevoelen, hebben de horenen van deze altijd iets van den Stier en iets van de Koe. Ik ben met verwondering menig- maal met Boeren, Boerenknechts, Boeren- zoons en Boerenmeiden in het veld geweest , en hen verzocht , om mij toch eens te leeren , waarom zi uit alle Koeijendriften , in het open veld, met het opflag van het oog kon- den zeggen, dat is een Qnee; het antwoord : zij hebben iets van den JStierho-

ren

was altijd

van HOLLAND. 297

ren en kop , wijders vraagende waar in het beftond , kreeg ik zelden voldoenend RUNDVE1~ antwoord , dan fommigeh zéide : dat zien 1. Afd. wij aan de horenen , aan de krop , eigen- *v. lijk kosfem, en aan hec gertel der elders. Htofdft* Ik voor mij, beken rond uit, dat ik, hoe veel moeite ik mij zelve heb aangedaan j nimmer op het oppervlakkig befchouwen, deze onderfcheiding heb kunnen maken , maar wel bij naauwkeuriger onderzoek ge- zien heb, dat de horenen dezer foorten gladder en minder kenbare, of geen jaar- krappen hadden, en dat wel degelijk, krop of kosfem altoos breeder en vleziger was dan in Melkkoeijen. Dat voorts dezé Queën altoos het achterdel of het lenden" kruis veel fmalder hadden dan andere kalfdra- gende en melkgevende Koeijen , insgelijks waren zij doorgaans zachter en malfchef van huid , doch met dat al de wildfte en dar- telde *. Ten aahzien van de horenkrappen , 4 Zie

hebben de Queën , even als de Osfen eri^^r Stieren, dezelve of niet of heel flaauw en a z,l‘ gladder, dan Koeijen die jaarlijks kalven, welke dezelve altoos zeer fterk ingegroefc hebben, (zie Fig. XIII. tot XV1IL ) daar ze in de Osfen gladder en dikwijls enken* baar zijn. (Zie Fig. XXV. en XXVIL)

Meerder bijzonderheden omtrent het Ho- rengeüel der Koeijen, zouden er kunnen voorkomen , die ons nog onbekend zijn , of die veelligt te verre zouden uitweiden; wij vertrouwen onze Vaderlanders genoeg vol- daan te hebben , om haar dit noodzakelijk ge- Y deel-

apB NATUURLIJKE HISTORIE

HFT deeke der Veekennis nuttig en vgrmakelijk rundvee voor te dragen. gen gewigcig gedeelte I. Afdi voorwaar, om dat de kennis van de bexeu- IV- geling der krachten van dit ontizagcfeeMjk Iiöofda. j)ier5< in de kunde der horenen

Immers is de Spreuk in de Latijnfche Schö- len overbekend: ; L

Corda Ligant Ho min es , Taurormn Gore mia Funes .

dat is: de koorden des harten binden de menfchen , maar door de touwen worden de hor enen der Stieren bedwongen; dac is na ons dichterlijk vluigtertje: v' r > C. - ;

Het menfchen hart gedtyee voor zachte, yriendfchap* trouwe , *

Verbindt zich zagt’lijk door gevoel van menfchenpligt , Be norfche Stier word niet beteugeld dan door touwen , Waarvoor de kracht van zijnen forfchen horen zwigt.

Na dat ik.u, mijne Vaderlanders! met - eene ingefpannen oplettenheid wegens het Horengellel der- Ilollandfche Koeijen heb bezig gehouden, het u niet onaange- naam zijn, dat ik ulieden, ten tpegifte,. eeni- ge nuttige gebruiken mededeele , welke in de Maatfchappij van hetzelve gemaakt, wprdt, en u tevens uit de aloudheid aantoone , van hoe veel nut en waardij de Koe - en Osfen- horen op de Feesten der Hollanders , D uit- filters en Batavieren was.

Ten opzigt van het eerlle, te weten het nut, behoeve ik niet breed yit te weiden, nademaal het genoeg bekend , en gedeelte- lijk

van HOLLAND. 299

lijk is aangeooond , dat de Leem of Lijm in de Lij ip makerijen , uit Koehorenen en Ho- renklaauwen meestal bereid wordt. Men kjent in overvloed de horenen Glazen inde Lantaarneh ,/ <Jè:Fabrieken . der Haarkammen , Smiifdoze;! en ontelbare zaken meer , die uit de Koehorenen bereid warden, zijnde deze Jtoj^tbe^dihgen in deze dagen , inzon- derheid b ij 4e :Eng$lfch en , de Italianen , de ï^uikenaarsl^ en ook in Spa en Aken , tot eenen z$o hoogen trap van doorfchijnendheid gebragi , dat zij die ais cristal of als helder glas, op. de- ^ Snuifdozen , ja zelfs in plaats yan Horologieglazen bezigen.

Ten opzigte, van de andere opmerking, te \yetenr: het gebruik der Koe - en Osfenhore nen , tot water- en drinkvaten , verdient, tgr uitfpanning , hier iets vermakclijks ge- meld* t£ worden , namelijk : dat de Koeho- renen, na dat zij van ,, de hier boven be- fchreven pit ( zie 3Fjgr , IX; en XL)zijn af- gefcheiden , eene genoegzame holte: jiebben , in welkers bellek , ( capaciteit ) , allerleije vochten , <jf andere zaken kunnen bevat worden, dit is door het algemeen gebruik ip Holland genoeg bekend. Op de vinke- bymen worden de holle Koehorenen tot djrinkvaxjes aan de kevien of kooitjes gebe- zigd : de Zeilenmakers hebben- zulke horen- tjes, met vet gevuld, op zijde hangen, om er hunne fpinalen en naaldens mede te fine- ren: die van het Gilde van Crispijn, heb- -ben dezelve ook op haar Schóenmakersta-

Y 2 fel:

HET

RUNDVEE.

1. Afd. IV.

Hoofdft.

Gebruik der Bore* nen.

Soo NATUURLIJKE HISTORIE

HEt fel : de Soldaten hadden oudtijds hunne kruid"

RUNDVEE. horens 0p zjjje . en wje weet njet ^ dat er

I. Afd. fchier geen Posdlliön is * die niet een toet- Hoofdft horen van een Koehoren heeft , teil minden oudtijds had? want Zoo wel de posthoren. Toet - en als de waldhoren , die men thans van koper Posihoren maakt, zijn niet anders dan nabootfingal van de holle Koehorenen der Ouden. Men heeft in Holland en in geheel de Nederlanden , uitgelezenfte Ösfen- of Toethörenert , waar op men hier en daar in Overijsfel en el- ders, door toeten, de Gemeente ter kerke roept : dat de Broodbakkers door hun ge- toet aankondigen , dat het brood uit den oven gaat, is overbekend, ’t Welk ook bij uicftek op Nieuwejaars- avond, Vasten-avond, en andere Feesten plaats heeft , waarop ze- ker Dichter in zijn Vasten-avond-zang doelt:

Loop om warme bol met fpoed*

Onze JBollebakker toet Op zijn Osfenhoren.

Dit toeten of blazen op een Osfenhoren ,• is niet alleen bij de Duitfchers en Ne de?'- landers , in vroeger tijden in algemeen ge- bruik geweest , maar zelfs van zulk een hoo- gen ouderdom , als de gemeenfchap der Men- fchen met het Horenvee bekend is. Bij de Israëliten zijn door de ons bekende over- leveringen der hiftorien, de horenen der Os. fen of Koeijen bekend als hunne bazuinen, zoo dat ik voor mij geenfins twijfele of de

drie*

van HOLLAND. 301

driehonderd bazuinen , waarop de mannen HET van Gidepn bliezen, zijn Osfen- of Koe- *UNDVEB horenen geweest, nademaal hec niet waar- 1. Afd. fchijnlijk is , dat Qideon zoo fpoedig zoo iv. veel bazuinen van koper in gereedheid kon- Hoofdft*: de hebben-, hoe het zij, aan hunne alta- ren •waren horenen *, bij het zalven hun- * Zie ner Priesteren wierden zij met welriekende13-* olie, uit eenen horen uitgeftort , gezalfd en ingeheiligd. De Bijbel - hiftoriekundigen twisten over de horenen des Altaars, of hec eigenlijke Osfeq- of Koehorenen, dan wel zekere uitftekende verhevendheden aan de vier hoeken des Altaars waren (*). Wat mij belangt , ik twijfel geen oogenblik of hec zijn in der daad Osfen - of Koehorenen , ten minde gedaantevormige horenen van Os- fen , Koeijen of Rammen geweest , en zie hier redenen , waarpm : orn dat men op zeer v^le oude Egyptifche en andere overblijf- fels van Altaren , aan de hoeken of op zijde Osfen- of Ramshorenen ziet uitgehouwen; en wat zal men zeggep van de afbeeldin- gen van pales en pan met horenen van Os- fen en Koeijen, jupiter hammon met Os- fen- of eigenlijk Rams - horenen , ’t welk fpmmigen qp ivjozes willen toepasfen , om dat men hem gewoonlijk als met ge- horende haarlokken afbeeld: dit is duister, ik laat het d^ar; maar echter vindt men ge- zegd : Bind het feestojfer met touwen aan de horenen des Altaars . - Als ik

nn

(*} Zie cuNifcus , Republiek der Hebreen .

Y 3

302 NATUURLIJKE HISTORIE

nu als Natuurkundige ’eens fpreken. mag, rundvee, begrijp ik , dat hier duidelijk gézinfpeeld I. Afd. wordt op het binden met rouwen om fle Hoofdft horen en van het SJagtdier , namelijk als het Feest -otter, aan de hordncn des Altaars, dat eigenlijk de fiagtplaats van het Dier was, in diervoege , dat het Altaar en deszelfs ho- renen figuurlijk beantwoordende waren aan de zaak, de daad, het jhBum, namelijk het binden met touwen om de Koehorenen , even gelijk van ouds en nog heden hovende deu- ren of aan de gevels der Vleeschhallen overal Osfenkoppen en Ramsh orenen in (leen zijn uitgehoüwen , waar van de fraaifte , naar mijn inzien, voor de Vleeschhal te Haar- lem zijn, en men daarenboven genoegzaam gansch Holland en geheel SSederland door , aan dergelijke beelden de gewezen woon- plaats of geheugenis van den Bouwheer, die of Vleeschhouwer of Leertouwer ge- weest is, vindt. Even zoo ken ik nog he- den met opzigt tot het horentoeten of bla- zen der Bakkers , Koehorenen*1, die meer dan tweehonderd jaren oud zijn : ik heb er gezien die ongemeen kunfiig bdheden wa- ren , en het is ' niet vreemd , om bij ge- goedde en oude Broodbakkers Familien den toethoren van zijn Bestevadéry fierlijk be- fneden, met zilver beflng, aan een zilveren keten in het voorhuis te pronk te zien han- gen. Zie hier van een afbeelding " in Fig. XXX. De Indianen fnijden ook kun- flige figuren in de Osfenhorenen, vooral in de Renosterhorenen , die zij tot drinkkroe- , * •" zen

van HOLLAND. 303

zen. gebruiken , en 'zelfs .daar in een vermogen hét ter ontdekking 'van vergif ftellén , het geen in‘RUNDVEE* eenig bpzigt, als Scheikundige' befchouwd, L lv^fd’ zijne bedenking heeft, halde'maal het zeker is, Hoofdft. dat alle fcherpe zuren , vergiftigende bijtende zouten , en dergelijke vergiften , dadelijk op eenig Alkalijn of dierhjk kalk- of beenach- tig wezen , gesten , fchuihïêrf , ‘( Esfervesfe- ren ), en óók' bijzonder op dierlijke horen- deden; ’t geen wij echter alleen als een be- denking mededeelen. Daarenboven befuijden de Indianen zeer kundig de Tritons'horens , Trompcthorens ( Buccina ) , tot hetzelfde ein- de als drinkkroezen , ook tbc Toethorens of Trompethorens, even als de Koehórenen.

De Toethoren van Triton , ’t welk zulk een Zeehoren is, heeft zijn.naam van de eigen- fchap en den draai der Koehoren ontleend, want draai, df iets dat een zweem van een kronkel of krenkel heeft , zgq als de Koe- horenen een fóort van draai hebben , wordt kink genaamd, bij voorbeeld: er is een kink in de kabel , en dus hier van kinkho ren. Misfchien ook wel kinkhoren van het kugchen of hoesten, de kuch , die men de kinkkug , of kinkhoest noemt, om de ge- lijkheid die dezen hoest heeft, om bij hor- ten en pozen te ademen, zoo als iemand, die op den toet- of kinkhoren.,, telkens mee pozen blaast en toet. Mogelijk ( doch mis- fchien wat verre gezocht) is de naam van poeren kinkel wel afkomftig van een Boe- ren knaap of jongen die op den toet-, fcnk- of klinkhoren toet, als hij den Stier

Y 4 Of

/

304 NATUURLIJKE HISTORIE

nRT of het Vee geleid. Hoe dit alles zij , de *undveï QUtje en 00jc onze hecjendaagfche Dichters I. Afd. hebben naauwverbonden zinfpelingen op bei- Hoofdft. f°orc van horenen gemaakt. Men

hoore hier vondel, in deszelfs vertaling van

VIRGIL1ÜS :

- De Triton als een Rad ,

Voert dezen held , verfchrikt de golven , die vast breken v

Met zijnen kinkhoorn op het waterblaauw te ftcken.

, . \ \\7 ' J ' "

Elders wordt het onderfcheid van Zee- en Land-, Toet- of Kinkhoren duidelijker opgezongen, in de Vrijerij van Atys en Calathé:

Toet rens, Triton, luide en blij.

Op zijn Kinkhoorn voor den wagen ,

Waar op Nereus wordt gedragen ,

Met Maagd Thetis aim zijn zij?

Atys antwoord bij zijn Vee ;

Op een hollen Osfenhoornc ,

Al gnort Polypheem van toorne*

Ook voor fchoone Galathé. ~

Ten opzigte van den bogt of de draai der Osfenhorenen, en de benaming die deze Oudtijds hadden, als klaroenen of bazuinen bij de hraëliten , en dit nog bij de Duit- fchers hebben , vertaalt ook vondel üit: viRGiLius, dus: v ; :

Hij grijpt de kUnkkl&roen , beneden eng i n’tdraaijen 9 Maar boven wijder, én vol krinkelende ommezwaaijen.'

" ”# Er

van HQLLAND. 305

Er behoeft hier verders niets meer bijge- het voegd te worden, om te verklaren dat deRUNDVE£* Osfen - of Koehorenen en de Zee -kinkhore- 1. Afd. nen , het zij men die als bazuinen, trom- IV* petten of toethorenen aanmerkt , beiden in Hqofd(^ den zin v^n Zee - en Land - toethqrencn voorkomen, en deze, zoo in gebruik als zinfpeling van de Osfen - en Kqehorenen ontleend zijn.

Maar, geachte Lezer ! het zal u mogelijk vreemd voorkomen , als ik u zeg , dat , zoo wel als de Osfenhorenen oudtijds bij de /?- raëliten dienden om de menigte zamep te roepen , er alzoo op fommige plaatfen en gehuchten , waar geen Kerkklok is , in en bij het Gelder fche , Overijsfelfche , Drertt- fche en Munflerfche , op Zon- en Feest* dagen als ‘ander zins , op eenen Koe- of Osfenhoren geblazen wordt, om het volk zamen te roepen,; en hoe vreemd komt het een Hollander voor, als hij op trom- mel llag de Kerkleden ziet ter Kerke ko- men ; en dat nog vreemder is : omtrent eenige plaatfen aan het uiterüe van Noor dholl and en elders , is het opheis- fchen van een mand het fein , dat de Kerkdienst begint; dan, dit in ’t voorbij* gaan : het is bij onze Landlieden gemeen , om , ingevalle van brand , diefftal öf huis- braak , de geburen door het toeten op een Koe - of Osfenhoren op te roepen , veelal ook door op een koperen melkke- tel te trommelen. Elders worden de kop- Y 5 pels.

30(5 NATUURLIJKE HISTORIE

met pels Koeijen door eén “toethoren ook ter rundvee. meikt0gt geroepen. ]'

I. Afd. Het verdient uitdrukkelijk onze ‘opmer-

IV* king, hoe het geluid van het getoet op een

Hoofdft. Qspen . 0f Koehoren zoo gelijkluidend is met het geloei of gebulk der Koeijen of Osfen zelve; welk bulken ook onderfchei- den is van het loeijen; want het bulken is heefcher van geluid als het loeijen. De Koeijen bulken meest in angst of fchorheid , gelijk men ook van den Mensch, die een benaauwde kuch of hoest heeft , of dolzin- nig is, zegt: hij bulkt als eên Os; dan, ook dit geluid wordt door den toethoren nagebootst, zoo dat het door geen toonge- luid op eenigen walthoren of ander muzijk- tuig dus kan nagebootst worden : de Koei- jen zelve beminnen dit geluid , en volgen den toeter gaarne ; in Noordholland temt men er de Stieren mede; een klein jongske met een toethoren beftuurd en geleid den fierften Stier gemakkelijk. In een prentje van adriaan van de velde is zulk een Boeren zoontje met zijn toethoren, rusten* tende op de fchoft van een Stier , geestig afgebeeld , dat men het Btdle mannetje- mei de Stier noemt: in onze Plaat II. is zulk eene afbeelding van een Bulleman en Stier ori- gineel naar potter. Voor het overige, en dit komt hier zeer wel ter fnede , getuige ISoordholland en lYestvriesland , door zeer onwraakbare getuigen omtrent de Koehore- nen , dat dit ons Vaderlandsch oord een der vermaardfte geweest is, en, Gpd dank! nog

van HOLLAND, 307

is , waar de Veehandel en het aanfokken HB? van welgehorende Koeijen en klein Vee, de RUNDVEE* zenuw der welvaard js; immers draagt de 1. Afd. aanzienlijke Hoöfdffad van het Noor der kw ar- .

tier * volgens hadrtanus junius en haar Ho0c^ dborluchtigen Kronijkfclirijver velius , den Naams- naam van Hoorn , om *dat er voor zeker oorz?kcn Huis of Herberg , waar de voornaamHe Vee- a

hoeders of Horenvee - fokkers bij een kwa- men , een uithangbord , waarop een horen gemaaid was. Hond. In Holland kent men onder Zoeter me er , Zegwaard , Leiderdorp en op vele andere plaatfen, den Hom of Horen , waar een Koehoren op het uithang- bord gefchilderd Haat. Ik ga verder , en vermoede dat 'de naam van het Dorp CoL Koihorn. hom in Noordholland zijn oorfprong heeft van een horen met de kol, zoo ais men nog zegt , een Kolhoren, , dat is , een horen die op de Har of de kol van den Os Haat; en dus zoude men mogelijk wel kunnen ontknopen , waarom men óp zoo vele plaat- fen in Noord- en ook in Zuidholland , het zij op uithangborden of in Stedelijke blu» zoenen , Kochorenen afgebeeld vindt , en ook waarom men aan eene als een horen gekromde inham van een hoek Lands of Have , den naam van Horen' of Hom geeft ; Horen, bij voorbeeld: de Stad Hoorn , wier naam Spelling* fommigen van de kromme Havenbogt , die als een Horenbogt loopt, afleiden, men vindt ook Hoorntker hop ; wijders nog den ouden- en nleüwen Horen ; op Texel de Burg of Burghoren , Burghorn , voorts

3o3 NATUURLIJKE HISTORIE

HET ook Schermerhorn , Barfingerkorn , Col* rundvee, ^ Ingezetenen verkorten in Co*

I. ^Afd. iorn en Qiorn 9 waar uic blijkt dat de Hoofdfta Natie , althans de A 1 oor dhall anders , na- tuurlijk al wat op het naamwoord horen betrekkelijk is, ook op de letter n en niet pp de e uitfpreken. Nog is op Terfchel- ling zekere Buurt , Hoorn genaamd , dat de Inwoners zelve in Hom veranderen; zoo is ook in Zuidhollandy onder Zoet er meer eene aloude Herberg, met een horen op het uithangbord, die de Ingezetenen overal in Rhijnland den Hom noemen , en het geen bijzonder is , hier en daar verandert bet gebruik ook hoorn of hom , wel in heurn , heurnen enz, ; ook de Engelfchen * zie bo-noernen een geh°rend dier home Catle *; en ven biadz, wat zal men zeggen van Jiornpijp , bornpiep , 157. dat eigenlijk een doedelzak is , waarop de Tij - rolders en Zwitfers. op pijpen en trompet- jes van horenen voor den rondendans bla- den en toeten. Kortom, het is uit dit al- les blijkbaar genoeg, dat alle de gemelde benamingen uit het woord Koeboren oor- fpronkelijk zijn, en dat dus vondel, ten aan zien der vermaarde en het Vaderland ge* trouwe Stad Hoorn , met regt zegt:

O Horen ! gij verheft uw kostelijken Horen ,

De groote veuus is uit uw fchoot geboren.

Evenwel , dijt versje vergeleken met de bovengemelde afleidingen , feflijne het mij toe, dat, zonder dezen beroemden fiicbcer

zoo

van Holland, 309

zoo min als die latere Taal- en Spelktirtdi- HRT gen te willen berispen, om dat zij Hoorn of RÜNDVÉÉ# Hom , ’t welk volftrckc oude Landfpelling i. a fd. is, welke door Velius en vele anderen , zélfs IV- in ’s Lands Charters, en bij Bijbelvertalers HoofdR% alzoo gevolgd is , verkiezen te veranderen in Horen en Horenen , welke fpelling, al- fchoon ik die uit infchikkelijkheid in dfe werk gevolgd heb, even Wel naar mijn denk- beeld niet eigenaardig beantwoord aan het oorfpronkelijk Nationaal , van welke de ver- fchillendhedert bij kiliaan en anderen, die hier in verward fchijnen, gevonden worden; want ik vinde bij de eerstgenoemde, en ook bij plantyn , voor Hoorn of Hom ,

Wel Hoornen , maar ook Hoor inch , Hoornick}

Horen , Hom , Hombeest , Hoorenbeest voor Koe , en zoo wel één o als twee oo ; ook Hom - hoef voor Hoörenhoef ,een Hoefklaauw enz. ; in de Bljvoegfelen van outiiqf en kluit op

HOOGSTRATEN ÏS ÖOk * Vólgens j. DE DEK- KER, Hoorn en Hoor en óp den zelfden zin; doch hoogstraten zelve in zijn nieuw groot Woordenboek , j in alle deszelfs betrekkin- gen, en ook pitiscus , fpelden Hoorn , en dit is aart mij althans zoo voldoende, dat het geheel en al dit verfchil tusfchen hét werkwoord hooren (audire') , en Hoorn (Cornu') beilischc: zoo dat men zoo wel voor hoorn hoorne , als vóór geboren ge - boorne , toorn toorne kunne fpellen , al* welke Dichterlijke vrijheden, mijns bedun- kens , zoo eigenaardig zouden zijn , als hoo ren te rijmen op geboren . Zou het er niet door kunnen, als ik, volgens de oude

kén*

3io NATUURLIJKE HISTORIE HET leenfpraak en met een. weinig; vrijheid, eens

rundvee. r^jmde;

I. Afd.

iV. .o Itoornc! g\) v€j heft ujv kostlijken Hoornc! lloofdft. Dc grootc velius is uwe Stads geboornc.

*'r t , f ( « f..

Het zoude althans de gr aote velius,, die zelfs Hoorn , Hoornc en Hom fpelde , en een Stads geborene was, indien hij leefde, njet kunnen mishagen , alzoo zijn, Vaderstad n,qg verheven te zien 7 en op dezelve toege- 4>^sc, }i,etgeevi de au de Hebreen en andere WereldyQlken r bij uitlrek als een zegen en luiste# yoqi: hunne Gewesten hielden , als (U Horen en desheils , de Horenen des Al- ■taars^Aen.tlorcn.van overvloed , het ver- heffen en . verhoogen zijnes horens , den gi44Hv horen , uit zijnen horen zalven , eengn verheven ent hoogen horen , en der- gelijke ripeÊcder , bij het befchrijv^n der Hor renvïucht breeder befchreven. Het ga dcr- haj.ven , in den volmaakten zin , den Horen- betekenis,; de, Stad Hoorn , en gantsch Noord- en Zuidholland wel , en men fta mij al we- derom, na deze uitweiding, toe, om ook niet èen Vaderlandfche teug , aan der ver- Alkmaar- maar Noprdholland/ihen ^ Alkmaarfchen fche drink- brinkhoren te gedenken. Deze Horen in horen* de Alkmaarfche Familie van kinschot be- rustende, en oorfpronkelijk van een Noord- JtQllapdscJi Kooijen-Ras is bij van der , Neder landfche Dischplegtighe - den , befchreven en afgebeeld : hij is voorze- ker-van eene buitengewoon? grootte, nader

v a N H Q %'L A N D. 31 1

IV.

Hwidit.

maal hij fohrijfc dat deze Moren , zonder het ¥F.T beloop der bogten te volgen , twee Alkvuuir. Rursu'vte voeten befloeg , zpadaty als men dit op I. Afd. twee horenpn , zoo als zij op de kroon der Os gedaan hebben , berekend , dan Z3I de horenvlueht ruim vier voeten geweest zijn,

’c welk een onciagjjhelijke zwaai is , ypor- al als men er bij voegt , dat als de Horen , op zijn voetfhak nederltond , de zwaai anderhalf voer was. Wij- hebben deze kostelijke Va- derlandfbhe - Horen verkleent in Fig; XXXI. afgeb^eld , en hiep ook ter kennisfe-.van onze Landgenpten gebracht. Voorts maakt buffon mejding van een linker Osfenhoren, m bet Kabinet des Konings.van Frankrijk berustende, wiens lengte op de bplrpnde zij- de gieten, drie- voepen en zes en een half duMO Egpijsiche maat, befloeg, en in de holle zijde flecbtjs twee voeten, zes duimen en. ze.s- lijnen, de dikte of middellijn is veer- tien duimen, ter plaatfe der, afknotting; de-

ze Horen nu bij de regeer gerekend , zou de geheel e7 zwaai; bijna- zes en een half ,vqqc geweest zijn , om dat men van de afftanden van^ethopemo^pn de krpintp tijoet afreker i^eii ,,:en dan nog F-arijsfche -j-naat , die al vrij grp<#. |s:. evew^hpb.ik .er. nog, grooter waargenomen, De-.Quden hebben ook van zéér grootp Osïenjip jenen gewaagt, die zij Biicera Soda noemden: alex ander noenv de zijn BiiïtpfózlasyBucerO) 9 na de gfoote van zijn kop, als een Osfenkop. Met ver- bazing heb ik een Osfenhorenvlucht gezien

en gemeten, die^pg^aplijks voor het veng- , . fier

312 NATUURLIJKE HISTORIE

het Her van den'Lederkopers en Looijers jonge- rundvee. NEEL en CALTS ^ tot Rotterdam , in de Lamp- I. Afd. fleev Haat; deze Horenvlucht beflaat, van ^ punt tot punt, bij zes voeten vlucht* 00 * behalven de kroon , dié een voet Rhijnlands

tusfchen eiken horen befloeg: eiken horen, langs den bogt gerekend en gemeten, Was drie voet in de zwaai, én tusfchen de ho- rentoppen, was de tusfchenruimte van twéé en een half voet, zoo dat de vlucht vijf voeten Rhijnlands wijd was ; wijders was de dikte der horenen aan de kroon , vier en een half duim diameter, welke allengs met de vlucht der horen verfmallende, eene ronde, zeer fchoone gladde , zelfs agaatachtige glans , als of dezelve gepolijst ware, vertoonde, en dus is deze horen, wiens weêrga ik nooit gezien heb, eens zoo groot als de Olden - burgfche , die anderhalf voet iri de zwaai was, daar de gemelde, wel gemeten, drie voeten had. Buiten deze horen, zijn er mij verfcheiden voorgekomen, die bij Leertouwers voor de gevels of venfters ge- plaatst waren , doch die in onzen tijd niet tot drinkhorenen meer gebezigt wierden: even- wel heb ik op verfcheiden Rariteitverkopin- gen, kleiner foort van horenen, tot drink- horenen vervaardigt , met goud en zilver he- ilagen gezien , bijzonder eenen , Welken door den vermaarden j. belkièn vervaardigt is , gelijk ook glazen drink- en toethorenen ; zilveren horenbocalen , als mede drinkhore- nen van zeehorenen , gelijk ik eene afbecl- ding gegeven heb van de vermaarden fcheeps-

drink-

van HOLLAND. 313

Brinkhoren van piet heyn, bij de Heerj. a. het DiBBETZ berustende , en zijn er voorts eene RUNr,VE*» menigte anderen vrij algemeen bekend; hier I Afd, in uit te weiden, zou te ver afleiden. Dan .

daar gemelde de buffon melding maakt van 00 de gladheid en doorfchijnendheid in den Os- fen horen , brengt dit mij verder ten betooge , dat zeer velen onzer Koeijen , Stieren en Qsfen natuurlijk gladde doorfchijnende ho renen hebben, vooral die tusfchen de vijf en zes jaren en echt Hollajidsch ras zijn, dat is, fijnhorenig; men vindt er zelfs, die agaatachtig gevlekt en gemarmerd zijn, en 1 om mi ge overlang geflreept , zoo als in Fig. XXIX. in de afbeelding der Hore- ren van eene India anfehe Koe te zien is, doch deze zijn zeldzaam. Nog zijn er fomtijds horenen , die zoo fneeuwwic en glanzig 1 zijn , dat zij op den kop éener zwar- te Koe van verre af uitblinken: er komen er ook wel voor die geheel en al zwart glim- mende zijn , doch de meeste zijn flechts zwart aan de toppen. Aanmerkelijk is het , dat thans is uitgevonden om de Köe- en Osfen- horenen als een middel tot het Rookverdrij- ven te gebruiken , en dat wel door Koeh o re- pen tusfchen de muren der Schoorftcnen , n& de Pvookwmdftreken, in te metfelen, als * wanneer de rpok door de. holle wenteldraai fterk optrekt. De uitvinding van deze nut- tigheid hebben onze Voorzaten aan ons alï nog overgelaten. Nog is het bewezen., dat de oude Rhunifche en vooral cte iXoordfche Volkeren, de Koehorenen voor

Z drink-

HET

5-UNDVEï,

I. Afd. IV.

Uoofdft,

314 NATUURLIJKE HISTORIE

drinkbekers gebruikt: hebben. De oude Dec* nen , welker nazaten als nog de fchoonfl:^ en fraaifte Q>fen en Horenvee hebben, had den zulke, horenen aan hunne Koningen toe- gewijd, dezelve met goud en zilver beflaan* de , hoedanige onder de Koninglijke Decn~ fche zeldzaamheden als nog bewaard wor- den; o. jacobaeus heeft ze befchreven, en gezegd : quae Cornua poculorum ufum Ma* jeribus noflris olim fuhnnnïftrarunt , dat is, dat deze horenen bewijzen, dat zij tot drinkhorenen ten gebruike der Voorvaderen bereid wierden. Maar de geleerde van der schelling maakt ook gewag van geitenbe- kers^ geit e -horenen , ook van zekere ree- kenen van horenen in d z Rhunifche Alma- nakken : ik kan niet nalaten hier bij te voe- gen, dat men onder de fijnlte Koehorenen telt en veelal uitzoekt , die van eene Gelte koe en zoogenaamde Quee., en dezelven om hun- ne bovengemelde doorfchijnendhcid worden afgeriomen ; zoo zijn er ook nog Boeren Al- manakken, vooral aan Br abandfche kant bekend , die eiakél en alleen uit teekenen en ka- rakters bellaan, waar onder ook vooral Koe- koppen, horenen enz. voorkomen. Deze Al- manakken verllaat fchier niemand, dan de Boe- ren onder elkander. Dit bewijst dan overvloe- dig, hoe er bij onze Natie als nog de vaste fpoorenen overblijffels der voorvaderlijke ge- bruiken , die van den Veehandel, de horenen als anderzins oorfpronkelijk zijn, gevonden worden. Hier behoort met een woord mel- ding gemaakt te worden van het vergulden

van HOLLAND, 315

der Horentoppen, waar van bet gebruik nog HET overig is bij de Schilders van St. Lucas Gil- RUNDVCE de , die tot een proef een fchoon gehorende 1. Afd. Osfenkop met vergulde Horenen fchilderen; XY: hier van daan de fpreuk : hij drinkt uit een 00 ' v' goud horentje. Men moge ons dan moge- lijk te gemoet voeren dat wij wat ruim te veld gaan om die oudheden op te visfen , het deert ons niet : wij houden het daar voor, dat het te wen fchen ware , dat jonge levende vernuften en vermogende lieden hun- ne zonen wat meerder opleiden om de oud- heden en gebruiken van hun Vaderland op te zoeken , dan ze bezig te houden met on- nutte nieuwigheden; doch. Goddank! ik zie alreeds bij het dalen mijner levenszon lui- fterrijke Lichten verrijzen , die uit den be- nevelden hemel der aloudheid en regtfeha- pen Natuurkunde het verheven vernuft en de beflisfende kunde der Ouden weêr zullen eerbiedigen, en, zoo wij hopen , als dan ook aan al de volgende befchrij vingen , die wij nu wegens de Koeijen ftaan voor te dra* gen , dat regt zullen doen , van ons uitvoe- rig werk met die Vaderlandlievende infehik- kelijkheid in te zien , als wij het geduld ge- had hebben, hetzelve te vervaardigen, en het tevens onpartijdig en vrijmoedig te be- oordeelpn.

Z 2

VER-

Zi6 NATUURLIJKE HISTORIE

VERKLARING van PLAAT V.

In dit tafereel zijn afgebeeld de verfcliillcnde trappen van den ouderdom eener Koe , van een nuchter Kalf af * tot een tienjarigen ouderdom , kennelijk uit de krappen op de horenen , mitsgaders de onderscheidene gefield- heid der Koe-, Osfen- en Stierenhoofden, in allerlei natuurlijke fpelingen , naar de beste Beestenlcliilders gevolgd.

Fig, I. verbeeldt het hoofdgeffel van een zeswekig Kalf, als wanneer het fchepfe'1 de oogen als fcheel en nog fchemerig heeft, en de horenwortels Homp en week zijn; in dien tijd Haan de tanden los.

aa Vertoónen de wortels der horenflompen.

Fig. II. verbeeldt een Kalfshoofd van vijf a zes maan- dep , waarop de horenen reeds kennelijk uitgegroeid ziin , de kruin öf kroon verheven Haat , en de ooren Heiler aantrekken, terwijl de kol of de Har begint krullen; in dien tijd Haan de tanden vaster.

Fig. III. vertoont het Hoofd van een Schotvaars of Pink van één jaar, iets min of meer : hier zijn de hofenen reeds puntiger uitgewasfen , de Har of kol begint te vlok- ken. Dit kopje is eert origineel model van paulus pot- ter. , en toont nadrukkelijk het kwijlen en afdruipen der kwijl, dat in dien ouderdom vooral den Pinken of Hokkë- lingen eigen is. In dien tijd Haan de tanden bewegelijk en op het wisfelen , gelijk ook de fchilfer der horen.

Fig. IV. vertoont het hoofd van een Vaars , dat met zijn eerfie Kalf is , als wanneer de horenen hun eerHe krap beginnen te vertoonen , de tanden te wisfelen, en de kuif op de kroon merkelijk met haar begint uit te Heken , gelijk ook de kol of Har duidelijker vleugt. In dien Haat begint de onderlip meer vooruit te Heken. aa Ziin de horentoppen, die nu zwartachtig worden, bb Zijn de eerHe jaarkrappen. c Is de Har of kol. d De kuif.

r

Fig- V,

van HOLLAND. 317

Fig. V. is de afbeelding van eene driejarige Koe, van zijn tweede Kalf , met zoogenaamde fijne Holland* fche horentjes, zijnde, dit, volgens een echt model van den B eesten fchilder klomp. In dien tijd zijn de tanden volkomen gewLsfeld,' de horenen vast en hard, en de kuif op den kruin volkomen uitgewasfen. Dit hoofd (lel vertoont de opregte Hollandfchc horenvlucht. Men lette ook, dat de muil of lhoet hier' brecder is.

Fig VI. is eene origineele fchets van n. van berg- hem, van eene vierjarige Koe , of die op zijn derde Kalf is. in deze figuur moet men opmerken, dat de horen- Vlucht fpitfer is en iets van een Osfenvlucht heeft; voorts, dat de fnuit fmalder uitloopt als die van Fig. IV. en V. ,■ en dus, om zoo te.fpreken, de Phyfiono- mien der Koeijen in opgemelde Koeijen al vrij oplet* tenswaardig zijn.

Fig. VIL is een volmaakte horenvlucht van fijn Hvl- landsch Rhijnlandsch ras, op zijn vierde Kalf, beste ftaat en karakter, door p. potter.

Fig. VIII. vertoont een levensgroot gedeelte van het kroonbeen, uit het hoofd van een nuchter Kalf , waar In de eerfte uitbotting der horen zigtbaar is.

aaaci Het gedeelte van het kroonbeen.

b De ronde horeneeltige eerfte uitpuiling.

Fig. IX. is eene juiste afbeelding van een doorge- zaagd gedeelte van de horenpit en den omringenden horen van een Schotpink, aan den wortel en inlijving van het kroon- of voorhoofdbeen: men ziet in hetzelve vier voorname openingen en eenige kleinere, dat eigen- lijk de mergbuizen zijn , die de horenpit voeden 3 en allengs in ouder Koeijen verharden.

aaaa Is de omtrek der horenpit.

bbbb Zijn de mergbuizen.

cccc Is de omtrek der horen zelve.

Fig. X. vertoont een uitwtndigen hollen horen , van <de horenp.it afgefcheiden.

Fig. XI. is de afbeelding van een hoofd- of kroon- geftel in een Vaars, dat nog niet teekent, met de ho- renkrappen: men ziet hier in aan de eene zijde de ho- renpit , die van de holle horen bij Fig. IX. is afgepeld , N £ 3 ia

8 1 8 NATUURLIJKE HISTORIE

in liet midden het kroonbeen , aan de andere zijde den horen nóg gedeeltelijk om de pit , of daar van affehuivende. a Is het hoofd- of kroonbeen. b Toont de fcheiding of groeve ( fat ura Coronalis') aan. c De ontblootte pit der regterhoren. d De pit, half affeheidende van den linkerhoren. f De horen.

f Hij Fig. X. de regterhoren geheel van de pit af. Fig. XII vertoont de doorfnijding van een horen * vlak af, met pit en al. a De. horen. b De pit.

Fig. XIII. verbeeldt een volkomen en volmaakt horen- geftel, regt halvemaansgewijze , van eene allerbeste Hol- landfche Koe, van het vijfde Kalf, te tellen op de vijf horenkrappen.

a liet kroonbeen. ib De krappen.

Fig. XIV. is de Afbeelding van het horengeftel van eene volmaakte en opregte Vriefche of Groninger Koe, op haar zesde Kalf : deze horenen zijn aan de toppen eenigzins inwaarts gebogen. a Het kroonbeen. bb De krappen.

Fig. XV* is eene afbeelding van de horenen eener Koe op haar zevende Kalf of jaren , hebbende eene zoo- genaamde Osfen vlucht , dat is , de horentoppen uit- waarts gebogen.

a Het kroonbeen. bb De krappen.

Fig. XVI. verbeeldt het horengeftel van eene Holland - fche of Noordhollandfche Koe , met duikhorenen , en krappen, van het achtfte Kalf; hoedanige foorten van horenen bij uitnemendheid de Noord - en lage Zuidhol- landfche Koeijen doen onderkennen : dit foort noemt men ook doorgaans fijne horenen , Noordhollandsch ras enz.

Fig. XVII. vertoont de gedaante van een verwrongen horen die reeds vastgegroeid is, in eene Koe van het negende Kalf of negende jaar, als wanneer de krappen beginnen in een te gröeijen. a De eene horen in zijn natuurlijken ftand. b De verwrongen horen.

Fig. XVIII. -doet zien de afbeelding van een horen- geftel in eene Koe van haar tiende Kalf, welker hore- nen

van HOLLAND.

3*y

uen aan beide zijden in de jeugd zijn verwrongen ge- weest, zoo dat den een en (£) nederwaarts, den ande- ren (tf) opwaarts kromt.

Fig. XIX. vertoont een ftomphoren , die men Begijn noemt , en alzoo van jongs af blijft : deze horenen teekenen meestal geene krappen.

Fig. XX. vertoont een wijde en fijne breede horenvlucht van de meeste Brcemer , Gtldcrfchc , en fommige Ovcrijs- felfcht Koeijen of Osfen , volgens de gemeene originee- len van n. van berghem , en de grootfte foort van horenen.

Fig. XXL vertoont een zonderlinge foort van fpits- horenen , die geen bogt hebben, en doorgaans driekan- tig of plat zijn , mede naar het leven geteekend.

Fig.XXII. vertoont een foort van horenen, die boven voor aan het kroonbeen vereenigd zijn, even als in de Buffels, welk foort zeldzaam in Hollandfchc Koeijen voorkomt.

Fig. XXIII. Afbeelding van horenen die geheel gcribt zijn, en omkrullen als Ramshorenen.

Fig. XXIV. eene afbeelding van zeldzame druip- of neushorenen, die regt vooruit neerkrommen ter weder- zijden langs den neus.

Fig. XXV. vertoont het hoofd, en horengeftel van een grooten Decnfchcn Os in zijne grootfte vluchten proportie van ruim vier voeten afftand der uiterfte punten: men ziet in dit ftel duidelijk het geftel der kruin en het krbonbeen, de afftand der oogbollen, de kol of ftarre- beenderen enz. , alles naar het leven geteekend.

a Js de naad of zamenvoeging van de kroon of (Je kroonbeenderen.

bb De inlijvingen der horenen wederzijds in dit been.

cc De ringen of horenkrappen , die, alhoewel glad- der dan in de Koeijen , hier een vijfjarigen Os tee- kenen.

dd De holtens der voorhoofdbeenderen. c Het eigenlijke kol-, dol- of ftarrebeen boven de neusbeenderen.

ff De neusbeenderen in hunne zamenvoeging tegfns de Star.

gg De holligheden der oogbeenderen*

Z 4 Fig.

Sao NATUURL. HIST. van HOLLAND.

Fig. XXVI. verbeeld de kuif van bovengemclden Os, geheel met de horenen in een verhard.

Fig. XXVII. afbeelding van het horcngeWel van ccnen Os , op zijde vooruitwekend te zien , waarin de vooruit- zwaai der horenen zigtbaar voorkomt , gelijk ook de ge* haarde kroon in den, nek. aa De gehaarde kroon* bb De vooruitwekende horentoppen. c De War of kol , op zijde te zien. d Het uitWek der bovenkaak. e Het oogbol.

ƒ Een gedeelte der bovenkaak met de kiezen.

Fig. XX VIJL vertoont zeer accuraat een Hollandsch- Stierenhoofd van twee jaren , origineel door den Heet vinkeles geteckend naar den beruchten Hollandfchtn Stier van p. potter, waarin volmaakt deszelfs Stierenhorenen en natuurlijke fierheid of karakter , het onderfcheid der Scxe aantoont, en volkomen verfchilt van die der Koei* jen bij Fig. L tot VII. in deze Plaat afgebeeld.

Fig. XXIX. vertoont het horengeWel van een Indiaan - fchcn Os of eene Koe, welker horenen een dubbelde zwaai en draai hebben , en tevens overlangs geWreept zijn , hetwelk nu en dan ook wel onder onze Koeijen gezien wordt, doch zelden zoo Werkkot aan den top., N 13 4 Deze horenen moeten niet vermengd worden met die der Kotdoc , dajt een ander foort is. Fig. XXX. afbeelding van een Bakkers toethoren, door kunst gedrild met zilyere banden en keten.

Fig. XXXI. afbeelding van de Alkmaatj'ehe drink- horen.

iz/r

ry- *3-

S2C

;

F

geh'

F

Os.

zwa

haai

a

b

\

§tie

VIN

van

en

Scx<

jen

F

fche

zwz

zijn

gezj

ïs

F

doo

F

lior<

* ' J

.

3

v.*/

pJrl-Z,

_

r-- - <=