i i _ 1 * _ ♦, 4. ^ «ÉBtj THE UNIVERSITY OF ILLINOIS LIBRARY SÖO Ou Zn v.3 1 .9 8I0L0GV Digitized by the Internet Archive in 2011 with funding from University of Illinois Urbana-Champaign http://www.archive.org/details/neerlandsplanten03oude NEERLAND'S PLANTENTUIN. (III'! fVviij NEERLAND'S PLANTENTUIN. AFBEELDINGEN EN BESCHRIJVINGEN VAN' S I E R P L A U * L VOOR TUIN EN KAMER. OEM.I l»l( \4-l \ 1 %\ H. «. UK ItOM^I.IX ONDEIi REDACTIE VAX D'. C. A. J. A. OUDEMANS, Hoofflwraar in de Planlénkunde aan hel ALhenaewn ïUustre te Amsterdam. EN ONDER VASTE MEDEWERKING VAN DE UEEltEN : C. GLIJD, bloemist Ie l'lrecbl; J. B. GROEi\EWEGE.\, bloemist Ie Amsterdam; J. II. KRELAGE, bloemist Ie Haarlem, en 11. WITTE, horlulaniis aan 's lamls kruidluin te Leiden. DERDE DEEL. GRONINGEN'. — J. IJ. WOLÏERS. 1867. GEDRTTKT BIJ GEBROEDERS noITSEMA TE GRONINGEN. - > V,3 BLADWIJZER. I. AFGEBEELDE PLANTEN. PI. Agapanthus maximus Hort. Belg. ' 40. Astilbe rivularis Hamilton 41. Cyclamen Coum Miller 44. „ repandum Sibthorp 45. Epacris in zeven verscheidenheden : (Albertus , Butterfly , Lord Panmure , Picta , Pieturata , Racemosa , Rubella) 47. Paeonia Moutan Simson , var. lactea von Siebold 50. „ „ „ „ triomphe de van der Maelen . . . 54. Pardanthus chinensis Ker 37. Pelargonium zonale W. in drie verscheidenheden : (Mistriss Pollock, Quadricolor, Tricolor) 38. Pentstemon gentianoides Lindley in vier verscheidenheden : (Bébé , Jules Bretagne, Ie Cardinal, Sécrétaire Cusin) . . 39. Pinus excelsa Wallich 42. Primula sinensis Lindley in vijf verscheidenheden : (Alba intus lutea , Cupreata , Filicifolia striata , Florc albo pleno , Flore rubro pleno) 49. Prunus Puddum Wallich var. floribus niveo-plenis 53. „ „ „ var. floribus plenis virentibus , medio purpureis 52. Prunus Puddum Wallich var. floribus roseis plenis 48. Prunus subhirtella Miquel 49. - ;— > ' tó7tt \ > BLADWIJZEK. PI. Taxus baccata L. var. fastigïata Loudou , .... 43. Viburnum plieatum Thunb. var. tomentosum Miquel 51. II. WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. Blz. Iets over het rotten van vruchten 1. Nog iets over de roest der granen 4. Eenige opmerkingen aangaande het aanleggen van bloemperken in tuinen 15. Een wonderlijk verschijnsel op het gebied van de bevruchting der planten 19. Terugblik op de voornaamste aanwinsten onzer tuinen en kassen in 1866 27. Iets over de kleuren der bloemen 41. Iets over de ranken of klawieren der komkommerachtige planten (Cucurbitaceeën) 55. Identiteit van Iris spectabilis en Iris Xiphium 56. Iets over het enten op wortels 57. De verrichting der staminodia 67. Iets over het ontstaan van verscheidenheden 68. Over de door kunst te weeg gebrachte blauwe kleuring van Hor- tensia-bloemen 80. Over den schadelijken invloed van kwikdampen op den planten- groei en het middel om dien invloed te keeren 94. Geschiedkundige aanteekeningen omtrent het geslacht Fuchsia . . 106. Vervolg op genoemde aanteekeningen 120. Geschiedkundige aanteekeningen omtrent het geslacht Canna . .132. Ligt het in de bedoeling der natuur dat de bloemen zich zelven of elkander wederkeerig bevruchten? 146. III. AANGEKONDIGDE BOEKWERKEN. Blz. Report of Proceedings of the International Exhibition and Botanical Congress, held in London from May 22nd to May Sist 1866 . 49. Vervolg hierop 58. BLADWIJZER. Blz. Catalogus plantarum quac in Horto botanico Bogoriensi coluntur, auctoribus J. E. Teysmann et S. Binnendijk. Batavia, 1866. . 64. IV. GEMENGDE BERICHTEN. Blz. Korte levensbeschrijving van wijlen Jhr. Ph. F. von Siebold . . 8. Verplaatsing van een Ceder van den Libanon van 30 jaar ... 14. Jury voor Pelargonium zonale en inquinans 23. Programma voor de internationale tentoonstelling van tuinbouw te Parijs in 1867 35. A. DE Bart wordt , in plaats van von Schlechtendal (overle- den) , Hoogleeraar in de Plantenkunde aan de Hoogeschool te Halle ' .... 39. Dood van Otto Berg , Hoogleeraar in de Pharmacognosie te Berlijn 39. Invoer van AVellingtonia gigantea 39. Herbarium van Nederlandsche planten van Oudejians en Knuttel 54. Ontbinding der Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter aan- moediging van den Tuinbouw 65. Eerste 14-daagsche bloemententoonstelling te Parijs 72. Tweede d° 85. Derde d" 98. Vierde d" 118. Vijfde dn 129. Zesde d" 130. Zevende d° 144. Dood van Francois Joseph Rigouts Verbert , Hoogleeraar- directeur van den kruidtuin te Antwerpen 79. Dood van Claas Mulder, oud-Hoogleeraar teFraneker en Groningen 79. Middel om groote vruchten te erlangen 90. Middel om meloenen en pompoenen een regelmatigen vorm te geven 90. Skimmia oblata en S. fragrantissima , synoniemen 91. Myrmodia tuberosa aan de Linnean Society vertoond 91. Cattleya pallida , Trianaei , quadricolor, Wagneri en Warszewiczii geene soorten, doch verscheidenheden 91. Liquide ampéliatrique van Montreuil en C°. tegen de druivenziekte 92. Zittingen der Société botanique de France gedurende de interna- tionale tentoonstelling in 1867 te Parijs 92. Inhoud van aflev. 7—10 van het 16e deel der Flore des Serres. . 92. BLADWIJZEB. Blz. Inhoud van den jaargang 1866 van Morren's Belgique horticole . 93. Robinia Pseudacacia var. Decaisniana tot haar stamvorm terug- keerend 103. Verslag over 1866 van het gesticht la Muette te Parijs .... 103. Saldo der internationale tentoonstelling van tuinbouw te Londen in 1866 , . . 104. Plan om het Victoria-park te Londen gedeeltelijk te bebouwen . 104. Aspidistra elatior in den winter van 1866 — 67 te Luik overgeble- ven in den vollen grond 118. Internationale tentoonstelling van tuinbouw te St. Petersburg in 1869 119. Wetboek der botanische nomenclatuur door Alph. de Candolle . 131. Solanum acanthocarpum aanbevolen voor ondoordringbare hagen . 145. Toespraak bij gelegenheid der eerste openbare voordracht op 22 Oct. 1867 , in de lokalen der Maatschappij Linnaeus bij Am- sterdam, gehouden door C. A. J. A. Oudemans 153. J UNIVERSiTV OF ILLINOIS PARDANTHUS SINENSIS KER. Groningen, JB.Wolters I. BESCHRIJVINGEN VAN AFGEBEELDE PLANTEN. PARDANTHUS CHINENSIS kf.r. Pardanthus chinensis behoort tot de zelfde familie als de vroeger door ons afgebeelde en beschreven Irissen , en dus tot de Irideeën. Deze gewassen onderscheiden zich van an- dere verwante groepen uit de groote afdeeling der Monoco- tylen of Eénzaadlobbigen , doordien zij slechts drie meeldraden hebben en hun eierstok , en das ook later hunne vrucht , onder de bloemdeelen gezeten is. Deze laatsten bestaan uit een fraai gekleurd bloemdek , dat in zes slippen verdeeld is , en nu eens een regelmatigen , dan eens een symmetrieken vorm heeft. Bij het geslacht Pardanthus (dat woordelijk vertaald » Tij- gerbloem" beteekent, en wel naar aanleiding van het gevlekte voorkomen der bloemen) zijn alle zes de bloemslippen aan elkander gelijk , en dus niet , zooals bij de Irissen , in drie grootere , naar buiten gekrulde , en drie kleinere rechtop staande verdeeld. Ook vinden wij bij de Pardanthussen de meeldraden naar ééne zijde gekeerd, en niet op grootere af- standen van elkander verwijderd , zooals bij de Irissen. Pardanthus chinensis leeft in zanderige streken van China, Japan en Indië , en overwintert met een vleezigeu wortelstok. Zij heeft zwaardvormige bladen en een tot 2 a 5 voet hoog opschietenden , bebladerden , heen- en weêrgebogen en vorks- PARDANTHUS CHINENSIS. wijs getakten stengel. Hare bloemen , die gesteeld zijn , vormen eene vorkswijs vertakte pluim en zijn saffraangeel van kleur met bloedroode vlekken. Ofschoon . Pardanthns chinensis reeds sedert lang in de tuinen bekend is , hebben wij toeh niet geaarzeld , nog eens de aandacht op haar te vestigen , omdat zij werkelijk als sierplant zeer goed voldoen kan , en ook bij ons des zomers buiten kan worden uitgeplant. Hare bloemen zijn wel niet zoo groot als die der Gladiolussen , die ook tot de Irideeën behooren , maar daar staat tegenover , dat de Pardanthussen ook weder een losser voorkomen hebben. De naam onzer plant werd haar gegeven door den En- gelschman John Bellenden Ker , van wien wij eene Mono- graphie der Irideeën bezitten, in 1827 te Brussel uitgekomen bij de Mat ; eene monographie , die tot op heden door geen'e andere is opgevolgd. Wij leeren uit het artikel , aan Par- danthns chinensis gewijd, dat dit gewas in Rheede's Hortus nialabaricus den naam draagt van Belamcanda Schurhrmani , en dat al verder de namen van Ixia chinensis , Moraea chi- nensis en Belamcanda chinensis , allen op de zelfde plant be- trekking hebben , en dus als synoniemen van den door ons gebezigden naam behooren aangemerkt te worden. Pardanthns chinensis begint bij ons in Juni te bloeien , en wordt ook wel met den naam van » Tijger-Iris " begroet. O. Tot voor korten tijd heeft men het rotten van vruchten voornamelijk , zoo niet geheel , toegeschreven aan een schei- kundig proces, dat op eene vernietiging van het weefsel dei- overrijpe vruchten uitloopen, en door atmospherische invloe- den zou worden ingeleid. Let men echter op deze twee omstandigheden: 1°. dat vruchten, die zorgvuldig bewaard worden , zeer dikwerf wel opdroogen , maar niet wegrotten , en 2D. dat ook onrijpe vruchten niet zelden door rotting worden aangetast , dan is het niet te verwonderen , dat er personen geweest zijn, die, de gewone denkbeelden aangaande het rottingsproces bij vruchten niet kunnende goedkeuren , naar eene andere verklaring van het feit in quaestie gezocht hebben. Tot die personen behoort ook Davaine ; en de uitkomsten , welke bij wereldkundig maakte, wenschen wij onzen Lezers in korte trekken mede te deelen. Wij moeten er echter in de eerste plaats op aandringen , dat men het rotten der vruchten niet verwissele met die veranderingen , welke soms door drukken of stooten , door te veel warmte of te veel koude in deze laatsten worden te weeg gebracht ; veranderingen , die zich èf door de vorming van kurkweefsel, zooals meest bij appelen, óf, waar warmte of vrieskoude in het spel komen , in het weeker worden van het weefsel openbaren , maar zonder dat de producten eener rottende gisting daarbij door ons , hetzij door den smaak , hetzij door den reuk of op andere wijze worden waargenomen. IETS OVER HET ROTTEN VAN VRUCHTEN. Volgens Davaine dan , berust de ware rotting' van vruch- ten op het bezoek van de eene of andere schimmelplant , en vindt men de moedervlokken of worteldraden daarvan dan ook wijd en zijd in het papachtige ontkleurde weefsel dier vruchten verspreid. De snelle voortwoekering dier draden heeft eene even snelle uitbreiding van het eenmaal teweeg gebrachte kwaad ten gevolge; ja, wat meer zegt, de waarneming, dat eene rottende vrucht anderen in hare , zelfs niet geheel onmiddellijke , nabijheid kan aansteken , laat zich gereedelijk. daaruit verklaren , dat de kiemkorrels of sporen eener schim- mel , welke zich op zulk eene vrucht genesteld heeft , in de rondte verspreid worden , en op nieuws ontkiemen , zoodra zij slechts voor hare ontwikkeling een geschikten bodem aantreffen. Bij onze meest gewone vruchten (appelen , peren , mispe- len , druiven , aalbessen , aardbeziën , kersen) wordt de rotting veelal door twee zeer algemeene schimmelsoorten teweeg gebracht, waarvan de eene, Mncor Mnceclo , eenzwarten, en de andere , Penicilliiim glaucum , een groenen aanslag veroor- zaakt. Op druiven ontwikkelt zich zeer dikwerf het witte Oidium fructigennm. Zullen echter deze schimmels hare verwoestende werking .op de eene of andere vrucht uitoefenen , dan is bet noodig dat er eene opening , een sleufje , eene kwetsuur , hoe ge- ring ook , aanwezig zij en het inwendige der vrucht voor de kiemkorrels der schimmelplant toegankelijk stelle. Eene volkomen onbeleedigde oppervlakte toch laat de kieming dier korrels niet toe , en geheel hiermede in overeenstemming is de waarneming, dat eene vrucht des te zekerder voor rotting beveiligd- is , naarmate zij door eene dikker en steviger schil is ingesloten. Ent men eene volkomen gezonde vrucht met schimmelsporen in , dan begint de rotting reeds 24 a 30 IETS OVER HET ROTTEN VAN VRUCHTEN. uur na de proef een aanvang te nemen , en ziet men binnen 4 of 5 dagen de geheele vrucht daardoor aangetast. J/ucor Mncedo verwoest sneller dan Penicillinm glancnm; ook kiemen de sporen van gene binnen 5 — 6, die der laatste niet binnen de 12 — 15 uur. Rotte plekken, door de eerste der genoemde schimmels teweeg gebracht, zijn donkerder en weeker dan die , welke door het bezoek der tweede worden veroorzaakt ; waarbij nog komt , dat Mucor Mncedo tot de ontwikkeling van koolzuur aanleiding geeft, waardoor de vruchten zich opgeblazen voordoen — iets , wat van Peni- cillinm ffhmcum volstrekt niet gezegd kan worden. Het voortbrengen van nieuwe kiemkorrels of sporen heeft bij beide schimmels alleen plaats in de lucht, niet in het weefsel der vruchten zelven , en men ziet , bij vruchten met eene harde schil , de bloeiende of vruchtdragende draden of takjes der schimmel dan ook slechts op enkele plaatsen te voorschijn komen , en wel bepaaldelijk daar , waar die schil eene kwetsuur heeft bekomen j terwijl men het aantal dier bloeiende plekken naar willekeur kan vermeerderen , door nieuwe beleedigingen van de schil aan de reeds bestaande toe te voegen. Vruchten, welke met een open kelk gekroond zijn, zoo- als appelen , peren en mispelen , rotten soms weg- , niette- genstaande hare schil volkomen gaaf is , doch hierover kan men zich niet verwonderen , daar in den bodem van het kelkgroefje veelal kleine spleten voorkomen , die ten opzichte van de schimmelsporen, welke in de lucht zweven , de zelfde rol vervullen als beleedigingen der schil. Het is dan ook niet kwaad, integendeel zeer raadzaam, om, wanneer men geheel ongeschonden appelen of peren lang bewaren wil , ook hun vruchtkelk met was toe te stoppen. O. NOG IETS OVER DE ROEST DER GRANEN. In den eersten jaargang- van dit Tijdschrift wijdden wij (blz. 139) eenige bladzijden aan de roest der granen en van den Peer, en deden wij o. a. uitkomen, dat er veel waar- schijnlijkheid voor bestond , dat de aanwezigheid van Berbe- rissen verderfelijk kon wezen voor graanvelden , omdat het de Bary proefondervindelijk gebleken was, dat men een ze- keren champignon , die zich nu en dan op Berberis-bladen laat zien (Aecidium Berberidis) naar willekeur te voorschijn kan brengen , door die bladen met de kiemkorrels van een anderen champignon , die op de bladen van granen nestelt [Puccinia graminis) in te enten; en het dus ook denkbaar was , dat de champignon van den Berberis , omgekeerd , aanstekelijk op de bladen der granen zou kuDnen werken. In den tijd toen wij dat opstel schreven , waren de inen- tingsproeven , met de kiemkorrels van Aecidium Berberidis op de bladen van een paar granen genomen , nog met geen gunstigen uitslag bekroond geworden ; thans echter is zulks wel het geval geweest , en kunnen wij mededeel en , dat Rogge-bladen , met de bedoelde korrels ingeënt , aan de Bary inderdaad volkomen goed ontwikkelde Puccinia grami- nis hebben opgeleverd. Het is hiermede bewezen , dat de Berberis schadelijk kan wezen voor het graan. Latere onderzoekingen van de Bary hebben ook nog tot andere , zeer opmerkelijke uitkomsten gevoerd. Wat daar- van op de granen betrekking heeft , wenschen wij met een enkel woord mede te deelen. Behalve die soort van roest , die men gewoon is Puciinia graminis (streep-Roest) te noemen , en die alle granen aan- \ NOG IETS OVER DE ROEST DER GRANEN. doet, met uitzondering van de Maïs en de Gierst, kent men er nog twee anderen : Puccinia straminis (vlekken-Roest) en P. coronata (kroon-Roest) , waarvan gene ook op alle granen , voornamelijk op de Tarwe, laatstgenoemde voornamelijk op de Haver en liet Raygras [Lol'mm per enne) voorkomt. Om- trent deze soorten nu geldt volkomen liet zelfde als van P. graminis , nl. dat zij, gedurende haar leven, zich onder drie geheel verschillende toestanden voordoen , waarvan er twee zich, achtereenvolgens, op een en het zelfde individu der zelfde graanplant vertoonen , terwijl de derde aan een ander gewas gebonden is , 't welk noch met die plant , noch met de geheele familie der Gramineeën eenige verwantschap heeft. Dewijl de twee toestanden , welke de bedoelde cham- pignons op de graanplanten zelven doorloopen (d. w. z. de Uredo- en de Puccinia-toest&ni) als de beide volmaaktere uit de drietallige reeks beschouwd worden, zoo spreekt het wel van zelf, dat de vraag: op welke plant de minst volmaakte zich dan wel vertoonen zou , daarom van des te meer belang geacht kan worden , omdat men , deze kennend , het natuur- lijk in zijne macht zoude hebben , haar van de graanvelden verwijderd te houden , en zoo doende althans het ontstaan eener nieuwe generatie van den zelfden champignon, en daar- mede ook het wederverschijnen zijner volmaakter toestanden op de granen , eenigszins zou kunnen voorkomen, de Bary nu is al weder degeen geweest, die, wat er nog twijfelachtig was in den ontwikkelings-cyclus van Puccinia straminis en coronata volkomen heeft opgehelderd , zooals hij zulks vroeger ook voor P. graminis had gedaan. De zaak komt hierop neder : dat het 1° tijdperk van ont- wikkeling van Puccinia graminis (de Aecidium-toestani , on- der de Mycologen bekend als Aecidium Asperifolii P.) door- loopen wordt op sommige Boraginaceeën , zooals Anchusa NOS IETS OVER DE HOEST DER GRANEN. ojficinalis en Lyc'opsis arvensis ; dat van P. coronata daaren- tegen (onder de Mycologen bekend als Aecidmm Rhamni) op Rhamuus cathartica en Rh. Frangnla , waaruit dan al weder zou voortvloeien , dat ook Rhamnus- of Wegedoorn-planten , en verder ook onze wilde Boraginaceeën , van den akker zoo- veel mogelijk geweerd of op een zoo groot mogelijken afstand daarvan gehouden moeten worden. Het is de Bary tot op heden gelukt , Aecidium Asperifolii te voorschijn te brengen op de bladen van Anchusa ojficinalis en Lycopsis arvensis , door deze in te enten met de sporen van Puccinia straminis ; en even zoo om Aecidmm Rhamni te doen ontstaan op de bladen van Rhamnus cathartica en Rh. Frangula, door deze in te enten met de sporen van Puccinia coronata. Eveneens zag hij op de Tarwebladen eerst eene Uredo en kort daarop Puccinia straminis ontstaan , als hij , de zooeven eerst vermelde proef omkeerend , de Tarwe- bladen met de sporen van Aecidium Asperifolii besmette. De inenting van Eogge- en Tarwebladen met de sporen van' Aecidium Rhamni , heeft nog tot geene voldoende uitkomst gevoerd. Het volgende tabelletje geeft een kort overzicht van het- geen wij hierboven hebben meegedeeld : f~ NOG IETS OVER DE ROEST DER GRANEN. TIJDPER- KEN VAN ONTWIK- KELING. 1'1'ijdp. 2' d'i :i' d". SOORTEN VAN ROEST. STUEEr-RoEST. [Puccinia graminis.) VLEKKEN-ROEST. (Pucci?iia straminis.) A. Aecidium Ber- ber idis, levend op de bladen van Berberis rulgaris. B. Uredo linearis , levend op de bladen der granen. C. Puccinia grami- nis , levend op de zelfde bladen , -waar- op de U. linearis zich vertoonde. A. Aecidium Aspe- rifolii, levend op de bladen van Anchusa ojficinalis en Lycop- sis arvensis. B. Uredo Rubigo vera , levend op de bladen der granen , vooral van de Tarwe. C. Face. straminis , levend op het stroo der planten , wier bladen door U. Ru- bigo vera waren aan- getast. KROON-ROEST. {Puccinia coronata.) A. Aecidium Rham- ni , levend op de bla- den van Rhamnus cathartica en Rh. Frangula. B. Uredo linearis N°. 2 , levend op de bladen der granen vooral van Haver en Raygras. C. Puccinia corona- ta , levend op de zelfde bladen, waarop de U. linearis N'. 2 zich vertoonde. A brengt B , B brengt C en C weder A voort. Opmer- kelijk ecbter is bet, dat B ook zich zelve door bare sporen voort kan planten , en zoo doende tot een nieuw ontstaan van C kan medewerken. Stellen wij ons dus de mogelijk- heid voor , dat op eenmaal alle Berberis- , Anchusa- , Lycop- sis- en i?A«»wm,?-planten van onze Aarde konden worden weggenomen , dan zou er zeker veel tegen de verspreiding van de roest onder de granen gewonnen zijn , maar toch nog niet alles. Vooral zou eene algeheele uitroeiing der bedoelde ziekte bezwaarlijk te bereiken zijn bij Puccinia straminis , omdat de moedervlokken van Uredo Rubigo vera door de winterkoude in de overblijvende grasplantjes, die door deze ziekte bezocht werden , niet te niet gaan , maar NOG IETS OVER DE ROEST DER GRANEN. voort blijven leven , zoodat zij , zonder bemiddeling van Aeci- dium Asperifolii , terstond weder, in het volgend voorjaar, nieuwe Uredo- en dus ook latef Ac«'«M-puistjes aan de oppervlakte der jonge blaadjes kunnen voortbrengen. O. III. GEMENGDE BERICHTEN. KORTE LEVENSBESCHRIJVING VAN JHR. PHILIPP FRANZ VON SIEBOLD. In » de Nederlandsche Spectator" van 10 November komt eene korte levensbeschrijving van den onlangs ontslapen rei- ziger von Siebold voor , die wij hier te eerder overnemen , daar de tuinbouw , zoowel van Nederland als van andere Europescbe staten , zeer veel aan von Siebold verschuldigd is. — Daar echter- in die levensbeschrijving de verdiensten van den ontslapene op tuinbouwkundig gebied geheel op den achtergrond zijn geschoven , zoo hebben wij er ons op toegelegd , wat in dit opzicht aan het opstel ontbrak , aan te vullen. Wij kunnen voor de juistheid onzer gegevens in- staan , en gelooven dus dat zij niet zonder belangstelling door onze Lezers zullen worden vernomen. In » de Nederlandsche Spectator" dan lezen wij: » Jhr. Philipp Franz von Siebold is , blijkens de mede- deelingen uit Müucheu, op den 18en October aldaar over- leden. Deze geleerde , die zijn naam wereldberoemd heelt GEMEKGDE BERICHTEN. gemaakt en daardoor zoowel zijn eigenlijk als zijn aangeno- men vaderland tot eer verstrekt , was den 17en Februarij 17% te Würzburg geboren uit een geslacht, 't welk voor de uitoefening der geneeskunde en aanverwante vakken zeer vele bekwame leden beeft opgeleverd en blijft opleveren ; eene dochter toch van hem , die het onderwerp uitmaakt van deze regelen, is thans arts en obstetrix [vroedvrouw] van naam in Japan. Von Siebold ontving te Würzburg eene uitmuntende opleiding en verwierf er zich den döctoralen graad in 1820. Twee jaren later vertrok hij , als zoo velen zijner landge- nooten voor en na hem gedaan hebben , als officier van gezondheid in Nederlandsche dienst naar Java, en toen het Nederlandsch bestuur eene wetenschappelijke zending naar Japan orgamzeerde , werd von Siebold daaraan verbonden als geneesheer en natuurkundige. Als elk vreemdeling , moest hij zijne onderzoekingen voor- eerst beperken tot den onmiddellijken omtrek van Desima ; weldra echter verwierf hij zich meerdere vrijheid van bewe- ging, en wel ten gevolge van den gunstigen roep, die van hem als geleerde uitging. Japansche natuuronderzoekers en zelfs geneesheeren des keizers kwamen tot hem om zijn on- derwijs te vernemen. In ruil daartegen verschaften zij hem de opmerkelijkste en meest geloofwaardige inlichtingen aan- gaande den staatkundigen , geschied- en aardrijkskundigen toestand van Japan, 't welk toenmaals nog, door zijne vrij- willige afsluiting , zoo wenig bekend was. In 1826 g-elukte het von Siebold zelfs , in het gevolg- van den Nederlandscheu vertegenwoordiger , tot het hof van Jeddo door te dringen. Aangevuurd door zijn wetenschap- pelijk streven , gingen zijne leerlingen voort met bijna alle landschappen van Japan voor hem te onderzoeken , en de o GEMENGDE BERICHTEN. uitkomsten vaii hunne nasporingen werden steeds zorgvuldig aan den meester medegedeeld , die ze later tot een belangrijk geheel verwerkte. Nog in 1828 , op het punt staande om naar Java terug te keeren , werd de overgroote ijver van een zijner vrienden , den keizerlijken sterrekundige en biblio- thecaris, hem bijna noodlottig. Deze had hem een pas ont- worpen kaart van het rijk bezorgd , en om die reden werd von Siebold zelf, die zijn vriend redde, door de schuld op zich te nemen , in hechtenis genomen tot op 't oogenblik waarin hij zich naar Europa inscheepte, waar zijne verza- melingen hem vooruit gegaan waren. Den 70n Julij 1830 kwam hij hier terug, en ofschoon hij den titel vaD kolonel der generale staf van ons leger behield, verliet hij de Ne- derlandsche dienst , en hield zich hoofdzakelijk bezig hetzij met het ordenen en bewerken van den rijkdom van wetens- waardige bijzonderheden , door hem in Japan opgeteekend of bijeengebracht , terwijl zijne prachtige verzameling" van voor- werpen , tot de ethnographie van Japan behoorende , in rijks- eigendom overging , en nu onlangs , beter geordend , in het rijks ethnographi sch-museum te Leiden voor het publiek is toegankelijk g-emaakt. 't Is hier de plaats om de opgave der reeks van belang- rijke werken te laten volgen , welke door von Siebold , alleen of in vereeniging met vakgeleerden , achtereenvolgens zijn in 't licht gegeven ; behalve de opstellen , in de verhande- lingen van 't Bataviaasch genootschap opgenomen , zijn zij : Nippon , Archiv zur Besclireïbung von Japan und dessen Neben- und Schutddndem , Leyden en Leipzig, 1832 — 1851 , in folio. Dit werk , 't welk nog niet geheel voltooid is , maakte door zijn buitengewonen rijkdom van inhoud terecht een groot opzien in de geleerde wereld. Daaraan sloot zich aan , onder medewerking van C. J. Temminck en H. Schlegel, GEMENGDE BERICHTEN. wat de gewervelde , en W. de Haan , wat de ongewervelde diereu betreft, zijne Fauna japonica, Lugd. Bat., 1833 — 1851, in folio, en de Flora japonica , door Zuccarini be- werkt , welke ook gedeeltelijk is opgenomen geweest in de » Abbandlungen der 2e" Classe der Königl. Akademie der Wissenschaften" III en IV, te München. Verder eene groep werken door den Chinees Ko Tsching Dscheng te Leiden op steen geteekend, nl. : Mille litterae ideographicae (1833); Novus et anctus literarum ideographi- carum thesaurus (1834); Thesaurus lingnae japonicae (1835 — 1841). Hiertoe behooren ook : Isagoge in bibliothecam ja- ponicam etc. (1841) en Catalogus librorum et manuscriptor urn japonicorum , annexa enumeratione illorum quae in Museo regio hagano servantur. Libros descripsit J. Hoffmann (1845), alle te Leiden uitgekomen, evenals zijne Erwiede- rung auf W. H. de Vriese's Abhandlung : Botan. Oorsprong van den Ster-anijs des handels. Mit Bezug auf die vou J. Hoffmann mitgetheilten Angaben chines. u. japan. Natur- gesch ich ten (1837). Aan Mellvill van Carnbee's JlJouiteur des Indes orien- tales et occidentales , La Haye , 1847 — 1849, 3 deelen in 4°, leende von Siebold alleen zijn naam. Omstreeks 1854 vestigde hij zich aan den Rijn, nabij Bonn ; maar de toenmaals ouder de Europesche volken steeds grooter wordende belangstelling in de voordeelen , welke de koophandel met Japan kon afwerpen , noopten hem de pen weder op te nemen, ten einde de vreemde vlooten ten weg- wijzer te dienen. Hij deed zulks met een geschrift , getiteld : Urkundliche Darstellung der Bestrebungen von Niederland und Russland zur Eröjfnung Japaris filr die Schijfahrt und den Seehandel aller Nationen (Bonn, 1854, met kaart), 't welk ten zelfden jare te Z. Bommel bij Noman in 't Hollandsch \~ GEMENGDE BERICH TEN . verscheen. Later vertrok hij ten tweeden male naar Japan. In den veranderden stand der zaken , kon hij natuurlijk daar te lande niet meer dat helang inboezemen , als hem bij zijn eerste bezoek ten deel gevallen was. Met eene nieuwe ver- zameling" van voorwerpen , tot de Japansche land- en volken- kunde betrekkelijk , keerde hij naar Europa , ook naar Neder- land , terug ; poogde te vergeefs het gouvernement over te halen , de tweede verzameling bij de eerste te voegen , en reisde daarop eenigen tijd rond om daarmede , hetzij het Würzburgsche , hetzij eenig- ander Duitsch Museum te ver- rijken ; eindelijk mogt hem dit gelukken. De koning van Beijeren heeft nl. het geheel aangekocht voor het Museum te München , welke aankoop echter door de kamers op het aanstaande budget moet worden goedgekeurd. Bij het voor- loopig opstellen en ordenen van die verzameling overviel hem de dood door bloedvergiftiging. Nog ten vorigen jare zijn eene reeks artikelen over Japan van zijne hand in de Augs*burger Allgemeine Zeitwig open- baar gemaakt. Omstreeks 1850 heeft von Siebold zich veel moeite g-e- geven om de horticultuur in Europa te verbeteren, en nieuwe planten , vooral uit Azië , in te voeren. Zijne plannen , ook voor den aanleg van tuinen, hadden toenmaals al den schijn of niet de wetenschap .alleen den spoorslag was voor de be- moeiingen van den geleerde ; waarschijnlijk is hem deze onderneming weinig of niet gelukt, zoo als in den regel hem alles tegenliep , wat niet uitsluitend de wetenschap tot onderwerp had." Tot zoover de Spectator. De verdiensten van von Siebold op tuinbouwkundig ge- bied bestonden voornamelijk daarin , dat hij in de nabijheid van Leiden, onder de gemeente Leiderdorp, een tuin aan- GEMENGDE BERICHTEN. legde om Japansche en Chiuesche planten , rechtstreeks uit haar vaderland ontvangen , te vermenigvuldigen en dan in den handel te brengen. Deze tuin , doorgaans » Jardin d'acclimatation du Japan et de la Chine" geheeten, beslaat eene ruimte van 1^ bunder en werd in 1843 tot kweekerij ingericht. Sedert genoemd jaartal tot op heden , werden door von Siebold, of althans door diens zorg- en tusschen- komst, in dien tuin ingevoerd: 25 soorten of verscheidenheden van Eschdoornen (Acer) , waar- van nog slechts 3 in den handel kwamen ; 4 d°. van Aralia; 20 dn. van Atccuba, Avaaronder ook met mannelijke bloe- men ; 4 d°. van Bambusa ; 4 dn. van Cerasus (nog niet in den handel); 4 dn. van Citrits (nog niet in den handel) ; 12 d°. van Clematis; 6 d°. van Deutzia; 12 d°. van Dier villa: 12 dn. van Weigelia; 15 d°. van Evonymus ; 12 d°. van Hyclrangea (waarvan 6 nog niet in den handel) ; 6 d°. van Malus ; 6 d°. van Osmanthus : 4 dn. van Persica; 8 d°. van Pirus ; 12 d°. van Qitercus (met altijd groen blad); 2 dn. van Spiraea; 6 d°. van Viburnum ; 4 dn. van Ghjcive siiiensis. t ^ GEMENGDE BERICHTEN. Behalve deze gewassen , vindt men in von Siebold's tuin nog uitgelezen verzamelingen van Japansche of Chinesche Coniferen , boom-Pioenen , Leliën , Camellia's en tal van planten met bont blad. Ten opzichte van een en ander verwijzen wij naar den Catalogne raisonné et Prix-courant des plantes et graines du Japon et de la Chine , waarvan wij den jaargang* 1 863 op dit oos'enblik voor ons hebben. Wij kunnen nog mededeelen , dat de acclimatatie-tuin van von Siebold niet zal worden opgeheven , maar , evenals vroeger , aan zijne bestemming zal trachten te blijven beant- woorden. O. Te Toulouse heeft de tuinbouwer Demouilles onlangs een Ceder van den Libanon van 30 jaar, die eene hoogte had van 8£ meter , en waarvan de stam , 1 meter boven den grond , 90 centimeters in omtrek aanwees , overgeplant van den tuin Massalet naar dien van den maarschalk Niel , 2529 meters van den eersten verwijderd. De kluit, die uitgegra- ven werd, mat 4,20 meters in middellijn, was 1,30 meters boog, en woog, met de plant, 35,000 — 40,000 kilo's. De werkzaamheden vingen aan op den 5en Maart dezes jaars, en reeds 13 dagen later was de boom, met behulp van 8 man, uitgegraven. Er waren 17 dagen noodig- om hem de plaats zijner bestemming te doen bereiken , terwijl de ge- maakte onkosten , na aftrek van de som , die de gebruikte materialen opbrachten , toen het werk verricht was , juist 1000 francs beliepen. De boom heeft niets geleden. Nadere inlichtingen nopens de gebruikte toestellen vindt men in de Revue horticole 186G, p. 409. UKIVEKSlïY OF iLUNOIS , ;. - tf Groninéen T E Y/oker 1. 0UADRICOL0R (A.Verschaffelt .) 2. TRICOLOR (C'pousse.) 3. MIST Rl SS POLLOCK { E.G.Henderson & Son)~M i Chromoliih. v. Emnk * ] PELARGOInIUM ZONALE w. (iN DRIE VERSCHEIDENHEDEN MET BONTE BLADEN.) Pelargoninm zonale en inquinans zijn twee soorten , die eene menigte verscheidenheden hebben opgeleverd, te samen gewoonlijk door den naam van » Scarlet-Pelargoniums" aan- geduid. Zij hebben vleezige stengels en takken ; naar het cirkelronde overhellende , niet meer dan zeer oppervlakkig ingesneden of gelobde bladen , en dicht gevulde , lang ge- steelde bloemschermen. De kleur der bloemen was bij de hier boven genoemde stamsoorten scharlaken; doch onder de menigte variëteiten , welke deze in den loop der jaren hebben voortgebracht, treft men er tegenwoordig' ook met vleeschkleu- rige , rozeroode en witte bloemen aan , om niet te spreken van de schakeeringen , welke tusschen deze kleuren voor den dag1 zijn gekomen. De bloemen der Scarlet-Pelargoniums zijn regelmatiger van bouw dan die der grootbloemige en Odier-Pelargoniums ; wat echter niet belet , dat hare twee bovenste bloembladen smal- ler zijn dan de drie onderste. Opmerkenswaardig is, voor al wat van Pelargonium, zonale afkomstig- is , de donkere kring , die , op eenigen afstand van den omtrek , aan de oppervlakte der bladen wordt waar- genomen. Oorspronkelijk was de kleur van dien kring bruin, doch , dat ook daarin verandering is te weeg gebracht , be- wijst de verscheidenheid Miss Pollock — want bij deze is dat bruin door kerserood vervangen. Voegt men hier nu bij , wat trouwens uit onze afbeelding van laatstgenoemde plant i PEI.AIfGONIUM ZONALE. 5 c I zeer g-oed te zien is , dat ook een deel van het oorspronke- lijk groen der bladen niet zelden voor geel heeft plaats gemaakt , dan is het duidelijk , dat de Scarlet-Pelargoniums ons een voorbeeld opleveren van siergewassen , bij welke de bloemen en bladen den invloed der kultuur te g-elijker tijd ondervonden hebben , en wel op zulk eene wijze , dat de veranderingen, in elk dier organen te weeg gebracht, de waarde dier planten , uit een tuinbouwkundig oogpunt , ge- lijkelijk vermochten te doen rijzen. Het zijn vooral de Engelscben , die zich met veel vrucht op de vermenigvuldiging der verscheidenheden onder de Scarlet-Pelargoniums hebben toegelegd. Zoo ook werd Mis- triss Pollock, eene dergenen, welke in den laatsten tijd het meest furore gemaakt hebben , in het établissement van de Heeren E. G. Henderson and Son voortgebracht. Volgens den Heer Golin Buschon (Gardeners Magazine, 1866) laat deze plant zich niet door deeling van den wortel vermenig- vuldigen , zonder daarbij den schoonen kerserooden kring barer bladen te verliezen , en hieruit leidt de Heer Sisley af [Revue horticole , 1866, p. 429), dat zij niet, zooals de Engelscben zulks hebben willen doen voorkomen , uit zaad gewonnen werd , maar haar ontstaan aan een onbekend toe- val te danken had. De waarschuwing van den laatsten aan de kweekers , jreene moeite te doen om door het winnen van \ . zaad te trachten , nieuwe kleurspelingen in de bladen van Mistriss Pollock voort te brengen , werd echter door bevoegde personen voor overdreven verklaard. Onze plaat werd vervaardigd naar modellen uit de kwee- kerij des Heeren C. Glijm te Utrecht. In perken maken alle drie de verscheidenheden (1. Quadricohr [A. Verschaffelt]; 2. Tricolor [Crousse] ; 3. Mistriss Po/loc//) eene uitmun- tende uitwerking. O. ÜWV ILLINOIS l-ll.J.li rt'lJllTS Cliromolill PENTS1 EMON. \ iti liali 2. •IiiU'S Biflajiii'. i Kunilallcr.) ... Hébé. 4. Secrétaire Cusin. i l.i'inoim' ) ( Lemoiiu I PENÏSTEMON GENTIANOIDES lott,. (in vier verscheidenheden.) De Pentstemons zijn planten uit de familie der Scroplm- lariaceeën, en afkomstig uit Noord-Amerika. Zij zijn öf heester- öf kruidachtig- , doch overwinteren in het laatste geval met een wortelstok. De vertakte stengel draagt dik- werf, en zoo ook bij de hiernevens afgebeelde verscheiden- heden , vrij lange smalle bladen , en loopt dan naar boven uit in eene rijke bloempluim. De bloemen zelven zijn trechter- of klokvormig, ook wel eens tusscheu beiden in , en hebben een vijfdeeligen kelk ; eene tweelippige kroon , waarvan de bovenlip in twee , de onderlip in drie korte breede slippen verdeeld is ; vier meel- draden , waarvan twee langer dan de beide anderen , doch allen op de kroon ingeplant ; eindelijk een tweehokkigen eierstok , door een langen , in een knopvormigen stempel uitloopenden , stijl gekroond. De vrucht der Pentstemons is eene veelzadige doosvrucht. Hij , die deze onze beschrijving met eene levende bloem mocht vergeleken hebben , zou haar misschien niet geheel volledig achten , of althans gaarne wenschen te worden in- gelicht aangaande een met borstels bezet steeltje , dat men hier immer in den krans van meeldraden aantreft , en dat juist aan dezen onvruchtbaren meeldraad, dat het geslacht in die bloemen , welke met hare opening naar den toeschou- wer gekeerd zijn , ook op onze plaat duidelijk is waar te uemen. Wij willen dan ook aan dat verlangen te gemoet komen door te verklaren, dat dat steeltje voor een vijfden, doch onvruchtbaren meeldraad gehouden wordt , d. w. z. voor een meeldraad , die geen stuifmeel bevat of afzondert , en dan ook voor de bevruchting van a-eene waarde is. Het is J ■ -■ ■ PENTSTEMON GENTIANOIDES. Pentstemon zijn naam verschuldigd is; want dit woord is van twee anderen van Griekschen oorsprong , nl. penta (vijf) en stèmoon (draad) afkomstig , alsof men had willen te kennen geven , dat hij de planten , welke wij thans bespreken , als uitzondering op de samenstelling der bloemen bij de Scrophu- lariaceeën in 't algemeen , een 5rte , zij het dan ook looze meeldraad werd aangetroffen. Ofschoon de Pentstemons veel in op zich zelven staande exemplaren gekweekt worden, kunnen zij toch ook zeer tot het vormen van perken worden aanbevolen , omdat zij den ge- heelen zomer doorbloeien. Zij kunnen het in den vollen grond, bij zachte winters, wel uithouden, maar worden toch, omdat te veel vocht , bij eene lage temperatuur , haar be- paaldelijk schaadt . tegen den winter veelal naar eene vorst- vrije plaats overgebracht. Hardere verscheidenheden , die zulke zorgen ontbeeren kunnen , moeten 's winters slechts matig bedekt worden , omdat zij anders gaan rotten. Men vermenigvuldigt de Pentstemons door stekken of zaad. Dit laatste moet op eene matig warme plaats in potten uit- gestrooid en goed vochtig gehouden worden. Het stekken geschiedt vroeg in 't voorjaar , op een warmen bak of eene runkrib. Afgebeeld zijn op onze plaat 39 : 1. Le Cardinal (Richalet). 2. Jules Bretagne (Rendatler). 3. Bébè (Lemoine). 4. Sécrétaire Cusin (Lemoine). Van de afkomst dezer verscheidenheden , allen geteekend in de kweekerij des Heeren C. Gi-ijm te Utrecht , zijn wij alleen te weten kunnen komen , dat zij door kruising uit Pentstemon gentianoides zijn voortgekomen. O. EENIGE OPMERKINGEN AANGAANDE HET AANLEGGEN VAN BLOEMPERKEN IN TUINEN. Sedert eenige jaren is men begonnen, bij bet aanleggen van bloemperken in tuinen , eene taktiek te volgen , die uit een aestbetiscb oogpunt wel wat te wenschen overlaat, en dan ook door bevoegde beoordeelaren en mannen van smaak is veroordeeld geworden. Wij bedoelen bet gebruik van eene en »de zelfde soort of verscheidenheid van plant voor het zelfde bloemperk , zoodat dit laatste , ten tijde dat alles in bloei staat, eene zelfde kleur vertoont; en verder, het ge- bruik van drie of vier soorten of verscheidenheden , met bloemen van verschillende kleuren , maar zoodanig gerang- schikt , dat zij regelmatige kringen vormen , waarvan de een den anderen omgeeft. Zulke perken lijden aan eene eentoo- nigheid , die vermoeit ; zij geven in één oogopslag alles te zien ; wekken de nieuwsgierigheid niet op en trekken de aandacht des wandelaars dan ook slechts gedurende eenige weinige oogenblikken. Om aan dit gebrek in den aanleg van tuinen te gemoet te komen of daarin eenige verandering te brengen , heeft men in den laatsten tijd de aandacht der liefhebbers vooral gevestigd op bontbladige gewassen • — maar zo'nder blijkbaar gevolg. Want in plaats van deze onder andere planten in de perken te verspreiden , bleef men de zelfde handelwijze van vroeger volgen , en vergenoegde men zich , geheele perken van de zelfde bontbladige plant aan de eentoonige bloemperken toe te voegen, of aan zijne exemplaren met bonte bladen hier of elders in den tuin eene geheel afge- zonderde plaats aan te wijzen. > lil/tm ,-\4-An+ /-*<-»■»-».-» rritlTrlt-t • iimi T' i~ir*i- f\r\yt + • A>1 TTAD/i ah h <-»+ rvs\ HET AANLEGGEN VAN BLOEMPEKKEN IN TUINEN. Naar het ons voorkomt , wordt er in het December-nummer 1806 van V Horticulte%r Francais, blz. 365, te recht op gewezen , dat het tijd is , aan den staat van zaken , zooals wij dien hierboven geschetst hebben , een einde te maken , en terug te keeren tot den aanleg van gemengde perken , die het voorrecht hebben het oog lang achtereen te boeien , en dat wel zonder vermoeienis te weeg te brengen , daar de aandacht van den eenen vorm onophoudelijk naar den anderen wordt afgeleid. In den tuin van het Luxembourg te Parijs, is die aanleg van gemengde perken , volgens den Heer F. Hérincq , l redacteur van V Horticultcur Frangais , onder alle wisselin- gen van den smaak , behouden gebleven , en kan die tuin ten voorbeeld strekken van de wijze , waarop men in deze behoort te werk te e*aan. Om onze Lezers qenig denkbeeld te geven van de rang- schikking der planten, zooals die in den tuin van het Luxem- bourg begrepen wordt, nemen wij hier een lijstje over, dat betrekking heeft op een rabat , en waarin elk nummer over- eenstemt met eene plant, welker naam wij hieronder zullen > opgeven. > 2, 4, C, 8, 10, 12, 14, 16, 18, 20, 2, 4, 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 1, 3, 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18, 20, 2, 4, \ ■ Men moet zich nu voorstellen , dat de middelste reeks uit planten bestaat van ongeveer 1 meter hoog'. Op de plaat- sen , ingenomen door het cijfer 1 , zet men eene stam-Roos , en in het midden tusschen twee stam-Rozen — dus op No. 11 — eene stam-Fuchsia met ronde kruin, en die dus, wat haar vorm betreft, op eene stam-Roos gelijkt. De ruimten tusschen de stam-Rozen en stam-Fuchsia's worden nu ingenomen als volgt : j HET AANLEGGEN VAN BLOEMPERKEN IN TUINEN. 3 door een bos Gladiolussen. 5 door blauwe Ageratums. 7 door roode Pbloxen. 9 door Gaura Lindheimerii. i 13 door gele en oranje Lantana's. 15 door blauwe Ageratums. 17 door de roodbloemip;e Cosmos. 19 door witte Phloxen. De beide andere lijnen bestaan uit : . 2. Fuchsia's met een witten kelk en eene violette kroon ; 4. de variëteit Camellia blanche der tuin-Balsemien ; 6. de gele Oenothera serotina ; 8. Pelargonium zonale met roode bloemen; 10. de variëteit Voltaire van Heliotropium peruvianum (don- ker-blauw) ; 12. de variëteit Comtesse de Chambord onder de Phloxen (bleek-rozerood) ; 14. Anthemis frutescens (met witte bloemen) ; 16. Tagetes lucida (met gele bloemen); 18. Pelargonium zonale ; 20. blauwe Ageratums in kleine exemplaren. De planten, welke wij hier hebben opgenoemd, zijn da- gelijks te verkrijgen en niet kostbaar; en wij kunnen dus diegenen onzer lezers , welke daartoe in de gelegenheid zijn , wel aanbevelen , om de proef eens , zoowel met gemengde perken als rabatten te nemen , niet twijfelend of zij zullen met de lofspraak , daaraan in den Horticulteur Frangais toe- gekend, moeten instemmen. Voor het overige doen wij opmerken , dat de kunst om de kleuren behoorlijk te rangschikken niet , zooals men zulks wel eens denkt , iemand aangeboren moet wezen , maar dat men ze ook door studie zich eigen kan maken. Er zijn in ■ HET AANLEGGEN VAN BLOEMPERKEN IN TUINEN. dit opzicht wetten , die de man van smaak instinctmatig op- volgt , maar die een ieder , die zulks wenscht , uit de boeken kan leeren kennen. Een uitmuntend overzicht van die wet- ten geven Decaisne en Naudin in het 2e deel van hun Manuel de V amateur des Jardins , blz. 53 en volgenden, en wij nemen dan ook de vrijheid, onze Lezers daarheen voor de onderwerpelijke zaak te verwijzen. Alleen wenschen wij hier van genoemde Schrijvers het lijstje over te nemen van de combinatiën tusschen twee en drie kleuren , welke het meest voldoen , en door eene nauwgezette studie der kleuren worden voorgeschreven. Aanbevelenswaardige binaire combinatiën dan zijn de vol- > gende : A. tusschen de enkelvoudige (rood , geel en blauw) of de daaruit voortgesproten samengestelde kleuren (oranje , groen, violet) en het wit; derhalve tusschen blauw en wit; rood en wit ; geel en wit ; oranje en wit ; groen en wit ; violet en wit. Naar mate de kleuren zuiverder en helderder zijn , wordt ook het oog aangenamer aangedaan. B. tusschen de enkelvoudige kleuren onderling of tusschen eene dezer en hare complement-kleur J). Derhalve voldoen goed: rood en geel; rood en blauw; geel en blauw'; geel en violet; oranje en blauw; groen en rood. (De orde, hier voorgedragen , valt samen met de deugdelijkheid der combi- natie). Vereenigingen van enkelvoudige en andere kleuren , die geene complement-kleuren der eersten zijn (zooals van rood en oranje , rood en violet , geel en groen , enz.J voldoen minder of slecht. ') Men noemt complement-kleur elke kleur , die , toegevoegd aan eene andere (enkelvoudige of samengestelde) , het drietal oorspronkelijke of en- kelvoudige kleuren (rood , geel en blauw) weder doet ontstaan. Zoo is bet groen (uit blauw en geel gevormd) de complement-kleur van bet rood ; het violet (uit blauw en rood gevormd) de complement-kleur van het geel, en omgekeerd. ik HET AANLEGGEN VAN BLOEMPERKEN IN TUINEN. S, Bij de ternaire combinatiën speelt liet wit veelal eene belangrijke rol , eu doet men zelfs wél het tweemaal te her- halen. Zeer goede vereenigingen zijn de volgende : tusschen wit , rood en groen ; tusschen wit , rood , wit en groen ; tus- schen blauw , oranje , blauw en wit , of wit , oranje , wit en blauw; tusschen wit, geel, violet en wit, of wit, geel, wit en violet ; tusschen geel , rood , wit en geel ; tusschen wit, rood, blauw en wit, of beter: wit, rood, wit en blauw ; tusschen wit, oranje, groen en wit, of wit, oranje, wit en groen ; tusschen wit , oranje , violet en wit , of wit , oranje , wit en violet ; tusschen wit , geel , groen en wit ; tusschen wit , geel , blauw en wit , of wit , geel , wit en blauw , enz. Wij voegen hier ten slotte bij , dat , met het toenemen van den afstand waarop men de bloemen plaatst, natuurlijk ook de noodzakelijkheid eener meer bestudeerde schakeering der kleuren afneemt. 0. EEN WONDERLIJK VERSCHIJNSEL OP HET GEBIED VAN DE BEVRUCHTING DER PLANTEN. Onder de planten , die ten alleu tijde het sieraad der kas- sen hebben uitgemaakt , bchooren zonder twijfel de Passie- bloemen. Sierlijk en los winden zich hare stengels om stijlen en staketsels ; afwisselend in vorm , hoewel in den regel uit het zelfde model gesneden, herinneren ons hare bladen, hoe verscheidenheid en overeenstemming gepaard kunnen gaan ; schitterend met de heerlijkste kleuren , verrassend door hare vreemde samenstelling, en niet zelden uitlokkend door de welriekende geuren , welke zij van zich geven , boeien ons hare bloemen in hooge mate , en meer dan zulks ge- V.) DE BEVRUCHTING DER PLANTEN. wooulijk bij andere planten het geval is. Kan het ons dan bevreemden , dat menig- liefhebber zich tot de Passiebloemen in 't bijzonder voelde aangetrokken , en dat men er zich tevens op heeft toegelegd , het leven dier plauten in ver- schillende richtingen te bestudeeren ? En toch , hoeveel ijver men ook in het laatste opzicht heeft aan den dag gelegd , zoo is er toch nog een raadsel in dat leven , waarvan de oplossing tot op heden niet is gegeven. Wij bedoelen het feit, dat verscheidene Passie- bloemen — ware soorten van het geslacht Passiflora — geene vruchten voortbrengen , indien men haar eigen stuif- meel op haar eigen stempel overbrengt , maar wel als men eene kruising in 't werk stelt, of m. a. w. het stuifmeel eener soort a. overbrengt op den stempel van b. , of omge- keerd. Juist deze laatste omstandigheid, dat het stuifmeel eener soort a. werkeloos is op de stempels der zelfde soort , maar werkzaam op die eener andere, g-eeft terstond een ont- kennend antwoord op de vraag, die bij dezen of genen zou kunnen oprijzen , of het stuifmeel onzer gekweekte Passie- bloemen niet somwijlen door steriliteit getroffen zou kunnen wezen, d. i. het vermogen zou kunnen verloren hebben, stuifmeelbuizen voort te brengen. De kennis van het ouderwerpelijke feit zijn wij verschul- digd aan den Heer John Scott, directeur van den botani- schen tuin te Edinburg , die , getroffen door de omstandig- heid , dat de Passiflora's van dien tuin [Passijlora, coerulea , racemosa en alata) wel overvloedig bloeiden , maar nooit vruchten voortbrachten , de kunstmatige bevruchting onder- nam , hoewel zonder tot eene meer bevredigende uitkomst te geraken. In plaats van ontmoedigd , gevoelde zich Scott , door het negatieve resultaat zijner proeven , aangespoord om , langs een anderen weg dan den tot hiertoe bewandelden , loze en 22 goede zaadkorrels aangetroffen. Dl: BEVRUCHTING DER PLANTEN. tot het doel zijner wenschen te geraken , en daarvan waren de kruisingen liet gevolg , waarop wij hier boven met een enkel woord hebben gezinspeeld. Ten einde onzen Lezers een denkbeeld te geven van de wijze , waarop Scott te werk ging' , en hun de uitkomsten zijner proeven duidelijker voor oogen te stellen , volgen wij hem hier in zijn verhaal , van zijn wedervaren gegeven , onder bijvoeging dat de proeven , thans bedoeld , dagteeke- nen van de jaren 1861 en 1862. 1°. Tien bloemen van Passiflora racemosa werden bevrucht met het stuifmeel van P. alala , en wel met dit gevolg , dat er zeven vruchten rijpten, waarvan elke 123 goed ge- vormde zaden bevatte. ■ — Vier andere bloemen der zelfde P. racemosa , met het stuifmeel van een tweede exemplaar van P. alala in aanraking gebracht , ondervonden daarvan hoe- genaamd geene werking- ; doch zes anderen , op wier stempel het stuifmeel van een derde exemplaar van P. alala werd afge- streken , brachten weder drie vruchten voort , waarvan echter slechts eene enkele rijpte, en 114 goede zaadkorrels bevatte. 2". Zes bloemen van P. racemosa werden bevrucht met het stuifmeel van P. coerulea. Twee rijpe vruchten , te samen met 235 zaden, waarvan er echter slechts 197 deugdelijk schenen te wezen , werden door die bloemen opgeleverd. — Zestien andere bloemen van de zelfde plant, blootgesteld aan de werking van het stuifmeel van twee andere exemplaren van P. coerulea, bleken daardoor echter in het minst niet aangedaan. Ook het stuifmeel van P. pinnatistifula was op de bloemen van P. racemosa zonder werking-. Daaren- '-1,5 tegen brachten zes bloemen dezer laatste , bevrucht met het stuifmeel van P. mollissima, drie vruchten voort, waarvan er echter slechts eene enkele rijp werd; in deze werden 120 r-^r-r^^- DE HEVRUCHTING DER PLANTEN. Twintig bloemen eindelijk van P. racemosa , elke met haar eigen stuifmeel behandeld , leverden slechts ééne vrucht op , edoch met zaden, die allen loos waren, of waarin m. a. w. geene kiem te ontdekken was. 3". Bij twintig bloemen van P. coenlea , elke met haar eigen stuifmeel behandeld, was hoegenaamd geene vrucht- zetting te bespeuren ; omgekeerd echter , waren de uitkomsten zeer verrassend , toen eenige andere bloemen der zelfde plant aan de werking van het stuifmeel van een ander exemplaar van P. coerulea blootgesteld werden. Ook het stuifmeel van P. racemosa gaf, op de stempels van P. coerulea overge- bracht, aanleiding tot de vorming van rijpe vruchten met deugdelijk zaad. De proeven echter, op de bloemen van P. coerulea met het stuifmeel van P. alata genomen , leverden eene volstrekt ongunstige uitkomst. 4°. De bloemen van P. alata waren voor haar eigen stuif- meel geheel ongevoelig. Eene kruising echter tusschen de bloemen van verschillende exemplaren der zelfde soort , werd met den gelukkigsten uitslag bekroond. — ■ Ook leverden twee bloemen van P. adiantlioid.es, aan de werking van het stuifmeel van P. alata blootgesteld , twee vruchten , die 46 goede en 200 loze zaden bevatteden. — Zes bloemen van P. coccinea , op de zelfde wijze behandeld , gaven eene rijpe vrucht met 12 goede en 35 loze zaden. 5°. Honderd en vijftig bloemen van P. pinnatistipula , elke met haar eigen stuifmeel behandeld, leverden niet meer dan twee rijpe vruchten , maar zonder een enkel goed zaad. Toen echter op zes bloemen der zelfde plant het stuifmeel van P. mollissima was overgebracht, mocht Scott daarvan ééne rijpe vrucht met 52 goede en 190 loze zaden inzamelen. Deze proeven , door enkele andere personen herhaald , en met den zelfden uitslag bekroond , pleiten , volgens Naudin , DE BEVRUCHTING DER PLANTEN. i 5 i voor de door Dauwin uitgesproken stelling , dat er ook onder de planten voorbeelden te vinden zijn , die bewijzen , dat de natuur vijandig' gestemd is tegen eene toenadering tusschen individuen, welke elkander zeer na verwant zijn. Of dit be- sluit werkelijk juist is, zou ik, op grond van eene overgroote menigte gevallen, welke, althans voor de planten, juist het tegenovergestelde bewijzen , meenen te mogen betwijfelen. Maar hoe dit ook zij , dit is zeker , dat het uitspreken van zulk eene meeninjr als die van Darwin no£>' geene verklaring; geeft van de door ons besproken feiten. Het zou kunnen wezen , dat die verklaring nimmer gevonden zal worden ; maar wenschelijk blijft het vooralsnog daarnaar te vorschen. Daar sommige Passiflora's , zooals P. laurifolia , eetbare vruchten hebben , zoo kunnen Scott's proeven ook van prac- tisch belang worden geacht , en hen , die daartoe in de ge- legenheid zijn , aansporen , de kuituur dier vruchten te be- proeven. Naudin houdt het er voor , dat het klimaat van Provence warm genoeg is om die kuituur, zelfs in de open lucht , maar tegen spalieren die naar het zuiden gekeerd zijn , te doen gelukken. O. III. GEMENGDE BERICHTEN. De Heer Barillet , » Jardinier en chef de la ville de Paris" , getroffen niet alleen door de ontzaggelijke hoeveel- heid verscheidenheden , welke jaar op jaar van sommige planten-geslachten , zooals Pelargonüim , Ftichsia en dergelij- ken, in den handel gebracht worden, maar ook door de zeer groote gelijkenis van velen daarvan onderling, is onlangs op het denkbeeld gekomen , eene soort van jury in te stellen , uit de kundigste specialisten voor de verschillende rubrieken van GEMENGDE BERICHTEN. gekweekte planten gevormd , en aan wien zou worden opge- dragen , de deugdelijkheid en de waarde der verscheidenheden te onderzoeken, welke van deze of gene planten-soort jaarlijks aan de markt zouden worden gebracht. Deze jury , samen- gesteld uit de Heeren Malet , Dufoy (Alph.) , Chaté fils , Urbain , Legrand , Domage , Ermens , Carrière en Rafarin , heeft den 22en Augustus 11. zijne eerste zitting gehouden , en bepaald, dat de werkzaamheden voor 1866 zouden bestaan in het beoordeelen der verscheidenheden van Pelargonium zonale en inqtiinans . Aanvankelijk van meening , dat men die verscheidenheden met het oog op de soort harer afkomst uit elkander zou kunnen houden , hoopten genoemde Hee- ren , dat men daarvan dan ook twee sectiën of uiteenloo- pende reeksen zoude kunnen vormen ; maar , weldra de ijdel- heid dier verwachting hebbende leeren inzien , kwamen zij , op voorstel van den Heer Rafarin , tot het besluit , in de eerste plaats de kleur der bloemen te raadplegen , en , op grond der verschillen , welke deze mocht aanbieden , eene reeks van categoriën te vormen , waarin aan elke verschei- denheid hare plaats zou kunnen worden aangewezen. Het gevolg hiervan was , dat men drie hoofdkleuren vaststelde , welke bij de beoordeeling tot leiddraad zouden kunnen ver- strekken , nl. 1°. het donkerrood , door het zalmrood over- gaande tot hel» wit , 2°. het karmijnrood , en 3°. het rozerood ; en nu onder elke dier kleuren — soms nog in onderkleuren verdeeld — die verscheidenheden deed opnemen, welke daar- toe behoorden en welke men meende , dat werkelijk aanbe- veling verdienden , terwijl men de overigen buiten rekening liet. Daarbij echter had de jury de welberadenheid , achter den naam van elke der verscheidenheden een nummer (1 , 2 of 3) te plaatsen, dat den graad harer verdienste uitdrukte , en tevens door de letters PT. , S. of B. te kennen te geven , UEMKNGDE BERICHTEN. of men haar in den vollen groud (Pleine Terre) of in de kas (Serre) behoorde te kweeken , of wel voor randen (Bordures) van perken zou kunnen gebruiken. Verscheidenheden , wier bloemen in tint volkomen met elkander overeenstemden , werden onder één nummer , vóór den naam der plant ge- plaatst, bij elkander gehouden. — Ziehier de lijst, welke de jury, in den hier boven bedoelden geest, van de variëtei- ten van P. zonale en inquinans bekend maakte. O raad van ver- Gebruik, dienste. P.T. S. P.T. S. P.T. P.T. P.T. DOXKERROODE. 1. Tompouce(P) 3. 2. Frogmorc (?) 3. 3. Henry Lierval (Des- c/tamps) 1. La Foudre (Lemoine) 1. Le Zouave ( » ) 1. Boulc de feu (Nive- let) 2. P.T. Etendard (Riehalet) 2. P.T. Langewicz (Lemoine) 2. P.T. Les Misérables ( » ) 2. B. Etoile des Massifs (Boueharlat) 3. P.T. Hugo Englert ( Weinrich) 3. P.T. Madame Galland (Boueharlat) 3. P.T. 4. Léonidas (Lemoine) extra. P.T. Sobiesky ( » ) 1. P.T. Boule de feu (V Huillier) 2. P.T. Georges Xachet (Bendatler) 2. P.T. Prinee impérial (Jarht) 2. P.T. Marvel (TT. Buil) 2. S. Vietor Lemoine (Nardy frères) 3. P.T. Clipper (Smith) 3. S. Triomphe de Cour- celles ( Taranr/uc) 3. P.T. 5. Mr. Aimé Dubos (Boueharlat) 1. S. Mr. Mangenct (Jar- ht) 1. S. Daniël Manain (Lemoine) 3. P.T. Directeur (JRichalet) 3. S. Ie Groep , de Terscheidenheden omvallend mei DOHERT.OODE , ZALMKLEURIGE en WITTE bloemen. G raad van ver- Gebruik. dienste. Donald (Beaton) 3. S. 6. Président Réveil (Nardy frères) 3. P.T. Docteur Lindley (W. Buil) 3. S. 7. Géant (le) (Bou- eharlat) 3. S. 8. Revisor Kulmann (TTeinrich) 3. P.T. 9. Mad. Aunier (Nardy frères) 2. P.T. Effective ( W. Buil) 3. S. Mexico (Chardine) 3. P.T. 10. Vietor Millot (Crousse) 1. S. Fortune Delmez (Crousse) 3. P.T. Le Xiagara (Le- moine) 2. P.T. 11. Sun Light ( TT. Buil) 1. P.T. Vercingêtorix (Le- moine) 2. P.T. Woodwardiana (Henderson) 2. S. 12. Jules César (Le- moine) 1. P.T. Mad. Léon Loisel (Malet) 1. P.T. Ami Rabotin (Bendatler) 2. P.T. Marie Vincent (Crousse) 3. P.T. ZALMKLEURIGE. 13. Emile Licau (Lieau) extra. P.T. Mad. Calot (Le- moine) 1. P.T. GEMENGDE BERICHTEN. 3 raad Graad ; van ver Gebruik. van ver - Gebruik. dienale diensie • M'. Pages (Nardy Mad. Rendatler l frères) 1. P.T. (Nivelet) 2. s. Abbé Samson (Mor- 21 Charles Rouillard 1 fine) 2. S. (Mezard) 2. s. Exquisita (Hoek) 2. P.T. Nina Hoek (Hoek) 3. P.T. Mad. Travers (Reu- 22 Mad. Prudent Gau- j datlcr) 2. P.T. din (Bruant) 2. s. Beaton's Indian 23 Amelina Grisau i Yellow (Beaton) 2. S. (Lemoine) 1. s. Archevêque de Pa- Ary Zang 2. B. ris (Lemoine) 3. P.T. Norma 2.' s. Mad. Fischer Princesse Alice s ( Weinrieh) 3. P.T. (Smith) 3. P.T. \ 14 Jean Valjean (Le- 24 Mad. Danguy < moine) 1. P.T. (Nardy frères) 2. s. Mr. Barre (Babouil- 25 Monseig1. Lavigerie P.T. lard) 1. P.T. (Rendatler) 1. Qtesse ,je p0urtalès Le Prophete (Le- < (Rendatler) 2. P.T. moine) 1. P.T. Titien (Ie) (Crousse) 3. P.T. Mad. Dufour (Makt) 1. S. 15 Etienne Henri Brillant de Toulouse ; (Rendatler) 2. P.T. (Smith) 3. S. Mad. Loussel (Malet) 2. S. 26 Ludvfig Uhland < Mad. Ninette Sac- ( Weinrich) 2. P.T. chero (Crbusse) 3. P.T. 27 Marie Labbé (Char- l Saint-Fiacre (Le- dine) 1. P.T. moine) 3. P.T. 28 Dame Blanche (Plaisancon) 1. S. Half roze- half 29 Mad. Berthe Foache 5 ZALMROODE. (Rendatler) 1. S. 16 Mad. Rougier ( Char- Mad. Verlé (Ba- . s diné) 3. P.T. bouillard) Souvenir de Mr. Pey- 1. s. Oranjeroode, rot (Bruant) 1. s. ] LICHTGESTREEPTE , Gaëtana ( Weick) 2. s. 1 DONKER ORANJE- s KLEURIGE. Bijkans witte. < 17 Les Gaules (Lemoine) 1. P.T. 30. Virgo Maria (Ni- S 18 Eugénie Mezard velet) 1. P.T. (Babouillard) 1. P.T. S. 31. Scbneeball (Hoek) 1. P.T. Charlotte Corday Lara (Lemoine) 2. P.T. (Nardy fr.) 2. P.T. Mad. Vaucher (Ba- \ 19 Gloire de Corbeny (Babouillard) Mad. la baronne Haussmann ( Yille 1. S. P.T. 32, bouillard) Witte. La Vestale (Babouil- 2. P.T. ' de Paris) Mathilde Moret 1. S. P.T. lard) White Tom Thmnb 1. S. ( Chardine) 3. P.T. (W. Buil) 1. S. P.T. 20 Havilah (Jarlot) 2. P.T. Blanche de Castille • Baronne de Staël (Boulanqcr) 2. S. (Malet) 2. P.T. The Swan (D. Buil) 2. s. ( Vervolg hierna •) Ï01S (ll'OHI I AGAPANTHUS MAXIMUS. Ilori Bel?. ('Iiiiiniulilli \ . I. BESCHRIJVINGEN VAN AFGEBEELDE PLANTEN. AGAPANTHUS MAXIMUS hort. belo staat zij bekend als «African Lily" en bij de Duitschers als »blaue Tuberose", hoewel haar eigenlijke titel, afgeleid uit de Grieksche woorden »agapè" (liefde) en »anthos" (bloem) »Liefdebloem" zou moeten wezen. A. umbellatus heeft, evenals A. maximus, een dikken vleezigen wortelstok en lintvormige bladen , die in twee rijen staan en de lengte van 2 of meer voet kunnen bereiken. De teekening der hiernevens staande plaat werd vervaar- digd naar een exemplaar uit de kweekerij des Heeren Glijm te Utrecht , aldaar onder den naam van Agapanthus maximus uit de kweekerij des Heeren L. van Houtte te Gend inge- voerd. Het is niet onwaarschijnlijk , dat wij hier met eene verscheidenheid der sedert lang bekende Agapanthus umbel- latus te doen hebben , die zich wellicht door een weliger ontwikkeling en forscher uiterlijk onderscheidt. Agapanthus umbellatus behoort tot de Lelieachtige planten (onderafdeeling Hemerocallideeën) en is afkomstig- van de Kaap. Haar invoer dagteekent reeds van het laatst der 17e eeuw, en het pleit zeker wel voor hare goede eigenschappen als sierplant, dat zij nog altijd onder de gezochte voorwer- pen van de oranjerie blijft behooren. Thunberg , die eene flora van de Kaap schreef, noemde haar Mauhlia linearis en Linnaeus Crinum africanum. De naam van Agapanthus umbellatus is afkomstig van l'Hékitier. Bij de Engelschen AGAPANTHUS MAXIMUS. Uit liet midden , tusschen de bladen , rijst op bepaalde tijden , meest des zomers , doch soms ook wel in het voorjaar , een 2 tot 3 voet hooge bloemsteng-el op, aan welks top talrijke lang- gesteelde blauwe bloemen schermswijs bij elkander staan. Zelven zijn die bloemen trechtervormig, met een zeslobbigen zoom. Van binnen dragen zij zes meeldraden , terwijl zij bovendien een enkelen stamper omvatten, welks driehokkige eierstok later in eene zaaddoos verandert , die met drie klep- pen openspringt. Aan den voet des bloemscherms vertoonen zich in den beginne twee vliezige schubben , die het scherm eenmaal tot hulsel verstrekten , doch later gedwongen wer- 7 DO den uiteen te wijken. In droogen staat vallen die schub- ben af. In de beschrijvende werken wordt, behalve van Ag. %m- bellalus en Ag. maximus, ook nog van een Ag. praecox gewag gemaakt, die zich door langere bloemstengels en rijkere schennen onderscheiden zou. Men kweekt de Agapanthussen in ruime potten , waarin goed voor afwatering gezorgd is , en die men des zomers op eene zonnige plaats , des winters in eene vorstvrije kamer of in de oranjerie nederzet. In eerstgenoemd jaargetijde geeft men zijne planten rijkelijk water, in laatstgenoemd zeer weinig. Men verpotte niet dan wanneer de wortels geene plaats meer hebben om zich te ontwikkelen , en zorge altijd voor eene omzichtige behandeling dier organen , daar zij geene uitgebreide verwondingen verdragen. Te dikwerf verpotten geeft veel blad, maar weinig bloem. O. II. WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. TERUGBLIK OP DE VOORNAAMSTE AANWINSTEN ONZER TUINEN EN KASSEN IN 1866. In een paar der eerste nummers van den Gardener's Chronicle dezes jaars komt een goed geschreven stuk voor, waarin ons een blik gegund wordt op de nieuwe plan- ten, die 1866 voor den tuinbouw beeft opgeleverd. Wij wenscben onze Lezers met dat stuk bekend te maken ■ — ■ althans datgene daaruit over te nemen , wat ons passend voorkomt en op algemeene belangstelling- rekenen mag. Wij zeggen het onzen Engelschen voorganger evenwel na, dat het hier volgend overzicht slechts over zoodanige planten loopen kan , die ware verdiensten hebben , zoodat sommige namen , vroeger hier of daar wel vernomen , daarin somtijds te vergeefs zullen worden gezocht. Een aanvang wordt gemaakt met de revue der nieuwe Orchideeën , en dat niet alleen , zegt de Engelsche schrijver, omdat deze gewassen hoe langer zoo meer in de algemeene belangstelling schijnen te rijzen , maar ook omdat onder hen de aanwinst van nieuwe soorten het aanzienlijkst geweest is. Hij wijst er ook op , hoe krachtig in het afgeloopen jaar de overtuiging veld heeft gewonnen , dat zeer vele uitstekende Orchideeën in matig warme kassen , ja zelfs in oranjeriën , tot volkomen ontwikkeling kunnen komen , zoodat men te- genwoordig niet eens bijzonder weigezeten behoeft te wezen om zich aan de kuituur van Orchideeën te durven wag'en. L ( AANWINSTEN ONZER TUINEN EN KASSEN. Het jaar 1 866 is voor de ontdekking en den invoer van Orchideeën van den eersten rang veel gunstiger geweest dan eenig vroeger. Dit zal kunnen blijken uit onze straks vol- gende opgaaf, indien men daarbij in het oog houdt, dat er tegenwoordig ter nauwernood 100 Orchideeën op dien titel aanspraak kunnen maken , en dat deze allen in de laatste 40 jaar ontdekt zijn , . zoodat elk dier jaren gemiddeld 2^ nieuwe soorten van den eersten rang heeft opgeleverd. Geopend werd de aanwinst van nieuwe Orchideeën in 1866 met twee allerliefste Dendrobia , nl. Dendrobmm Mac CartMae en D. thyrsift'orwm , gene van Ceylon naar Kew, deze van Monlmein naar de Heeren Low afgezonden. Wij zeggen niet te veel door te beweren , dat D. Mac CartMae alle uitnemende eigenschappen , welke eene Orchidee hebben kan — met uitzondering alleen van een heerlijken geur — in zich vereenigt. Zij heeft een sierlijk voorkomen , groeit en bloeit gemakkelijk , behoudt hare bladen , en brengt trossen van prachtig rozeroode bloemen voort, zoo groot en schoon als van eenige Laelia , en die , volkomen ontwikkeld , twee maanden duren. — D. tkyrsijforum gelijkt veel op ü. densij "lorum <,• ook worden hare trossen van liefelijk wit en goud gekleurde bloemen op de zelfde wijze als bij deze laatste voortgebracht , al is het ook niet te ontkennen dat zij grooter en fraaier zijn. Op de zooeven herdachte Dendrobia volgde de voortreffe- lijke Cattleija Dowïana , waarop met recht de naam van » Ster van liet westen" mag worden toegepast. De bloemen dezer plant zijn inderdaad prachtig te noemen en daarbij , met hare nankinggele blaadjes en donkerbruine lip , zeer onge- meen , ja eenig van kleur. Invoerders van deze Cattleya waren de Heeren Veitcii and Sons , aan wie ook de eer toekomt, het eerst Saccolabiim giganlenm te hebben ten toon AANWINSTEN ONZER TUINEN EN KASSEN. gesteld , niet minder treffend door hare reusachtige afmetin- gen dan door de grootte en het koloriet harer bloemen. Men noemt deze laatste plant afkomstig van Rangoon , welke streek ook Vanda Bensoni , eveneens het eigendom der Hee- ren Veitch, heeft opgeleverd. Al de tot hiertoe opgesomde Orchideeën behooren tot het gebied der warme-, zeker althans tot dat der gematigde kasplanten. Nevens haar kunnen , als werkelijk belangrijke aanwinsten uit de zelfde categorie , nog genoemd worden : Oncidiim Marshallianum , Zycomormium pallidum , Coeloggne corrugata , Epidendrvm Cooperi. Onder de Orchideeën , welke eene veel lagere temperatuur noodig hebben om zich naar behooren te ontwikkelen , komt de eer der vermelding het eerst toe aan Mesosjpinidium san- gnineum van de Heeren Backhouse, ingevoerd uit Ecuador. Deze plant draagt eene kort getakte pluim van glanzig- rozeroode bloemen , die uit den voet van een knolvormig ... gezwollen steugellid oprijst. — Ook Odontoglossmn Hattii , in November 1866 ten toon gesteld door den Heer Aspinall Turner , mag niet vergeten worden , hoewel het goed is , de verwachting- omtrent datgene, wat de kuituur ten haren voordeele zou kunnen doen , niet te hoog- gespannen te hou- den , daar men ontdekt heeft , dat de bloemen van exempla- ren , in het wild gezameld en in de herbaria voorhanden , grooter zijn clan die van exemplaren uit de kas. Het is zeer te wenschen en ook wel te verwachten , dat er van Odouloglossum Uallü verscheidenheden op hare oorspronke- lijke groeiplaats te vinden zijn ; en zoo dit vermoeden beves- tigd mocht worden , dan is het niet twijfelachtig , dat weldra ook in onze kassen exemplaren met grooter bloemen prijken zullen. — Omtrent Odouloglossum Alexandrae , die eigenlijk tot de aanwinsten van 1865 behoort, wenschen wij meê te 88 AANWINSTEN ONZER TUINEN EN KASSEN. deelen , dat de indruk , welken hare bloemen tot hiertoe had- den te weeg gebracht , en die toch reeds uitmuntend was , zeer is g-erezen nadat eenige individuen uit de verzamelingen der Heeren Paterson en.ANDERSON te Londen zijn ten toon gesteld geworden. De menigte van klein-bloeiende Orchideeën, welke in 1866 het eerst op de vergaderingen van South-Kensington te aan- schouwen werden gegeven , kunnen te dezer plaatse niet worden opgesomd. Daarom is het ons aangenaam , te kun- nen mededeelen , dat zij in het werk van den Heer Wilson Saunders afgebeeld en besproken zullen worden. Ook de Heer Warner gaat voort met het opnemen der meest aan- bevelenswaardige verscheidenheden van reeds bekende Orchi- deeën in zijn «Select Orchidaceous Plants". Voegen wij hier nu bij , dat de Heeren Eeeve and C°. , uitgevers van het Botanical Magazine , bezig zijn , de prachtigste Orchideeën uit dat maandwerk reeds in een tweede honderdtal afzonder- lijk verkrijgbaar te stellen (» Second Century of Orchidaceous Plants"); dat de zelfde uitgevers het verschijnen van een nieuw gedeelte van Bateman's » Monograph of Odontoglos- sum" hebben aangekondigd, en dat Profr. Reichenbach aan zijne reeds bestaande »Xenia Orchidacea" een nieuw werk over de Orchideeën van Centraal- Amerika denkt toe te voe- gen , dan hebben wij alle reden om over het lot der Orchi- deeën in den loop van 1866 tevreden te zijn , en haar eene blijde toekomst te voorspellen. Stappen wij dan nu van die planten af, dan wordt onze aandacht het eerst getrokken door de rubriek der bontbladige g-ewassen. Onder de menigte nieuwigheden , welke zij heeft opgeleverd , noemen wij allereerst Anthurium regale van den Heer Linden , welke plant , hoezeer ook met de zelfde goede eigenschappen als A. magni/icum. bedeeld, van AANWINSTEN ONZER TUINEN EN KASSEN. deze echter door nauwer toeloopeude bladen onderscheiden is. — CyatiophyUum spectandum wedijvert in schoonheid met C. magnijicum , en laat dan ook niet na , deze edele soort in onze herinnering terug te voeren. — Dichorisandra musaica opent om zoo te zeggen eene nieuwe reeks van elegant ge- teekende bladplanten , in zoo verre nl. hare donkergroene bladen door witte , dwars loopende eu zig-zagswijs heen- en weèrgebogen , strepen zoo heerlijk geteekend zijn , dat het geheel bij mozaïkwerk verdient vergeleken te worden. — Ook Diejfenbachia Weirii, eene der door den ongelukkigen Weir ontdekte en ingevoerde gewassen , wordt niet ten onrechte onder de uitstekende aanwinsten van 1866 medegerekend. Hare bladen zijn smaller dan die der overige gekweekte Dieffenbachia's en in hun midden met geelgroene vlekjes ge- teekend , die elk afzonderlijk in een donkergroenen zoom ge- vat zijn. — In Pandanus distichus hebben wij een Pandanus leeren kennen , waarvan de bladen niet langer spiraalswijs om den stengel heen , maar in twee rijen geschaard staan , zoo- dat daardoor het uiterliik van een monster-waaier wordt te weeg gebracht. — Acalypha tricolor trof ons door de geheel op zich zelve staande kleur der vlekken, over hare breede bla- den verspreid ; eene kleur , die wij niet beter dan bij die van koperrood weten te vergelijken , en die tot hiertoe onder de bontbladige planten niet werd opgemerkt. Wij behoeven wel niet te zeggen , dat deze plant daardoor een zeer fraai con- trast tusschen andere van haars gelijken te weeg kan bren- gen. — In Fitlonia argyronewa leerden wij eene waardige tegenhangster kennen van F. Verscltaffeltii , daar de licht- groene bladen hier , in plaats van door roode , door zuiver omschreven, helderwitte , aderen doorloopen worden. — Ein- delijk verdient nog, onder de planten met veelkleurige bla- den , gewag te worden gemaakt van Maranta Lindeniana , AANWINSTEN ONZER TUINEN EN KASSEN. in pracht wedijverend met Al. Veitchii van het afgeloopen jaar, Maranta illustris en Al. roseo-jncta , al welke gewas- sen, behalve nog een twintigtal anderen van minder betee- kenis, die door den Heer Linden op de internationale bloe- mententoonstelling van 1866 te Londen werden ingezonden, eene voortreffelijke aanwinst zijn voor onze kassen , en ons in staat stellen . enkel van soorten van Maranta , eene uitne- mende verzameling bijeen te brengen. * Onder de Varens liggen het eerst twee nieuwe bontbladige soorten aan de beurt, en wel Athyrvum Goringianum jrictum en Lastrea Sieboldii variegata. Gene is een sierlijk , half hard of misschien wel hard, gewas met driehoekige, over- hangende , dubbel-gevinde bladen , wier middelnerven rood zijn en tusschen twee g'i'ijze strepen besloten liggen ; deze eene even sierlijke , half harde , soort , bij welke de breede bladslippen met witte dwarsloopende balken getee- kend zijn. — Verder komen in aanmerking Adiantwni teln- tinnm uit de keerkringsgewesten , een krachtig- gewas met herhaaldelijk ingesneden bladen, tusschen de andere Adianta onzer kassen een major domo gelijk ; Pteris serrulata polg- dactyla, eene nieuwe verscheidenheid met veelvingerige bla- den van een onzer algemeenste , doch tevens sierlijkste Varens voor de koude kas : Lomaria ciliata van Nieuw-Caledonië , een boomvaren met gewimperde bladen; Lomaria gibba Bellii, van de gewone zeer sierlijke L. gibba onderscheiden door ver- takte en kamdragende loofstelen ; eindelijk Asplenium nova,e Caledoniae, die, door het samengesteld voorkomen harer bla- den, de aandacht ook al weder dubbel waardis. De laatst- genoemde drie Varens belmoren te huis in de Kaapsche kas. Het aantal onzer warme-kasplanten werd in het afgeloopen jaar in de eerste plaats vermeerderd met twee nieuwe Acan- thaceeëu uit tropisch-Amerika ; nieuw ook in dien zin, dat t "-..•■ °: , ° ' AANWINSTEN ONZER TUINEN EN KASSEN. beiden geslachten vertegenwoordigden , tot op heden onder de kweekers onbekend. Het waren Ancylogyne ïongiflora en Sanchezia nobilis. Gene draagt groote overhangende pluimen van lange buisbloemen , evenals de kelken , bloemstelen en pluimtakken , donker-wijnrood van kleur; deze rechtop staande pluimen van gele bloemen , die tusschen breed-eironde kar- mijnroode schutbladen voor den dag komen. — Uit Diplade- nia crassiiioda en D. splendens werd in Engeland eene bastaard voortgebracht , die als D. amabilis in den handel kwam. Laatstgenoemde vereenigt in zich de goede eigenschappen harer beide stamsoorten , en mag dus als eene ware aanwinst voor onze warme kassen beschouwd worden. — Hoogelijk te roemen is ook de aanwinst, van Passiflora fulgens uit zuid- Amerika met hare half scharlaken- half karmijnroode bloemen. Sparaxis jmlcherrima, met hare sierlijk overhangende plui- men van wijde klokvormige bloedroode , en Gladiolus Papilio met hare flink geopende, zacht gekleurde en keurig getee- kende bloemen , waren uiterst welkom ouder de bolplanten voor de Kaapsche kas, en wel in staat, de lust tot het kweeken ook van andere zuid-Amerikaansche soorten op nieuws te doen aanwakkeren. Ook Habranlhns fulgens , eene Chilische Amaryllidee, met bloemen van het prachtigst schar- laken , trok aller bewondering- ? iets , dat niet minder het geval was met Tacsonla Van Volxemü, eene hoewel uiet geheel nieuwe , echter slechts weinig bekende , Passiebloem , die met volle recht onder de allerschoonsten van haar geslacht verdient genoemd te worden. — Minder om hare bloemen , dan wel om den wonderlijken vorm harer bladen , maken wij melding van Sarracenia psittacina uit de zuidelijke staten van N.-Amerika, die haar soortelijken naam («papegaai- achtig") daaraan te danken heeft , dat het deksel harer hori- zontaal uitgespreide bekers den vorm heeft van eene kap , .13 " AANWINSTEN ONZER TUINEN EN KASSEN. die zoo sterk helruvorniig gebogen is , dat zij den mond des bekers bijna geheel overspant. Hoewel Sarracenia psittacina reeds sedert geruimen tijd bekend was , had men haar toch tot in 1866 nog nooit levend ingevoerd. Als van aanbelang voor onze bloemtuinen in het zomer- saizoen , noemen wij de kennismaking met Nierembergia Veit- chii en N. rivularis , beiden met liggende stengels , maar gene met omgekeerd-eirond-langwerpige bladen en lila, deze met langwerpige spadelvormige bladen en roomwitte bloemen. De proef om Coleus Gibsoni, eene plant, wel bekend door het zeer donkere adernet van de ondervlakte harer bladen, eveneens als half harde plant te behandelen, werd tot op heden met geen bijzonder gunstigen uitslag bekroond. Heenstappend over vele overblijvende kruidachtige planten en talrijke tuin-verscheidenheden , staan wij een oogenblik stil bij Poa trivialis variegata — allereerst als eene Cyno- surus uitgegeven — en wel omdat , naar onze meening , aan haar, van alle laag- groeiende bontbladige grassen, de palm der overwinning- behoort te worden toegekend. Voor- eerst toch is de teekening der bladen hier bijzonder zuiver en sierlijk , maar dan ook behoort de bedoelde plant tot dezulken , die zeer gemakkelijk voortwillen en veel verdra- gen , waardoor zij zoowel voor den open grond als voor de oranjerie geschikt is. Onder de boomen voor den vollen grond , maakte Alnus glutinosa aurea den meesten opgang, en niet ten onrechte. Ook Wellingtonia gigantea aureo-variegata werd met belang- stelling ontvangen. Verder ondervond de rubriek der altijd groene heesters eene belangrijke aanwinst in Prunus lusïta- iiica azorica , die de oude P. lusitanica in fraaiheid van blad en bloem beiden overtreffen moet. — Van uit Frankrijk werden ons twee nieuwe verscheidenheden van Philadelphus AANWINSTEN ONZER TUINEN EN KASSEN. geschonken, nl. P. Keleleerü en P. tomentosus , waarvan de eerste door half of bijna geheel gevulde , de laatste door bloemen van 2£ P. duim middellijn zich onderscheidt. Bij beiden zijn die bloemen wit en heerlijk van geur. — Ook Nederland bleef niet achter , daar het ons in kennis bracht met Desmodium pend 'ui 'if 'lorum (zie onzen Jaargang 1866, pi. II) , een Japansch heestertje voor den vollen grond met sierlijk overhangende takken en talrijke lange trossen van rood- purperen bloemen. - — Eindelijk dient vermeld , dat een ander Japansch gewas uit de Russische tuinen tot ons kwam, nl. Daphne Genkwa , in het oog loopend fraai door de overeen- komst , welke zij , in bloeienden staat , met onze gewone Seringen heeft. O. III. GEMENGDE BERICHTEN. Uit het meer uitgewerkt Programma voor de Internatio- nale Tentoonstelling van Tuinbouw te Parijs in 1867, dat onlangs verspreid werd , doch dat in zijne bijzonderheden niet door ons kan worden overgenomen, deelen wij het vol- gende mede, als van meer algemeenen aard. » Elke plant behoort een naambord te dragen , waarop haar wetenschappelijke naam (geslacht , soort , verscheidenheid) duidelijk leesbaar is uitgedrukt. — Is de plant nieuw, dan moet op het naambord niet alleen haar naam , maar daaren- boven de plaats vermeld staan vanwaar zij , en den datum waarop zij werd ingevoerd. — De inzenders van nieuwe ver- scheidenheden van zaadgewassen mogen aan hunne planten een gesloten en verzegeld briefje bevestigen, waarin de naam, welken zij aan de verscheidenheid wenschen gegeven te zien, staat opgeteekend. Dit briefje zal niet dan met de goedkeu- 35 GEMENGDE BERICHTEN. ring van den eigenaar geopend worden , indien de plant geene belooning mocht worden waardig gekeurd. — Omtrent planten , welke in geene der door liet Programma genoemde afdeeling-en eene plaats kunnen vinden , kan men in overleg treden met de raadgevende Commissie (Commission consulta- trice) , aan wie de macht gegeven is , voor zulke planten eene bijzondere plaatsing aan te wijzen. — Waar een bepaald getal planten in het Programma gevraagd worden , mogen er noch meer, noch minder worden ingezonden. — Spreekt het Programma van » Collections" , zonder verdere aanwijzingen, dan behoort men dit woord zoo op te vatten , dat er slechts één exemplaar van elke soort verlangd wordt. Wordt daar- entegen het woord » Lot" gebruikt , dan wil dit zeggen , tenzij het tegendeel uitdrukkelijk worde aangegeven , dat ver- scheidene exemplaren van eene en de zelfde soort of verschei- denheid ten toon mogen worden gesteld. — Planten , die als nieuw zijn ingezonden , onverschillig of zij tot het zaadgoed behooren , dan wel van elders werden ingevoerd , mogen in geen geval reeds in den handel gebracht ' zijn. — Zij , die wenschen in te zenden , behooren zich vóór den 28cn Februari 1867 aan te melden, en al datgene op te geven, wat de Commissie behoort te weten (en waarop wij reeds vroeger de aandacht gevestigd hebben)." < Omtrent de 14 wedstrijden (Concours) , welke elkander onafgebroken zullen opvolgen , valt op te merken , dat men is uitgegaan van den wensch om telkens eene hoofd-, en 5 daarnevens eenige bijverzamelingen ten toon te stellen ; en van daar dan ook dat elke dier wedstrijden in hoofd- en bij vragen (Concours principaux et Concours accessoires) ver- deeld is geworden. Tot beter begrip der zaak, laten wij hier eene woordelijke vertaling volgen van sommige bijzon- derheden , voor zooverre die op de eerste expositie betrek- ï GEMENGDE BERICHTEN. king hebben , welke met den 1°" April beginnen en den 15°" daaraanvolgend eindigen zal. EERSTE EXPOSITIE. HOOFDVRAGEN. ALGEMEENE TENTOONSTELLING VAN CaMELLIa's IN BLOEM (en wel naar aanleiding van de volgende 11 vragen:) 1. Eene gemengde verzameling van soorten en verscheidenheden. — 2. Eene verzameling van 50 planten , ontleend aan uitge- zochte verscheidenheden. — 3. Eene verzameling van 25 uitgezochte verscheidenheden. — 4. Eene verzameling van 12 planten , welke uitmunten door weelderigen groei. — 5. Eene verzameling (» Lot") van planten , welke uitmunten door goede kweeking. — 6. Eene plant , opmerkelijk zoowel op haar zelve als door goede kweeking. — 7. Eene verzameling van 25 verscheidenheden , welke in en sedert 1864 in den handel gekomen zijn. — 8. Eene verzameling van 12 verscheiden- heden, welke in en sedert 1865 in den handel gekomen zijn. -- 9. Eene verzameling' van 6 verscheidenheden, die in 1866 in den handel werden gebracht. — 10. Eene verza- meling (» Lot") van nieuwe verscheidenheden , uit zaad verkre- gen. — 11. Eene nieuwe verscheidenheid, uit zaad verkregen. bijvragen. Nieuw ingevoerde planten en uit zaad verkregen nieu- wigheden (en wel naar aanleiding van de volgende 13 vragen :) A. Nieuw ingevoerde planten voor de warme kas. (Vier vragen.) 1. Eene verzameling (»Lot") van verschillende nieuwe planten. — 2. Eene verzameling van 5 verschillende nieuwe planten. — 3. Eene verzameling- (» Lot") van nieuwe plan- - - > GEMENGDE BERICHTEN. ten uit één geslacht. — 4. Eene plant, opmerkenswaardig uit een ornamentaal oogpunt. B. Nieuwe planten voor de warme kas, uit zaad verkregen. (Twee vragen.) 1. Eene verzameling (»Lot") van verschillende planten, uit zaad verkregen. — 2. Eene plant , op het vaste land uit zaad verkregen. (Drie exemplaren van de zelfde plant mogen voor deze plant worden ingezonden.) C. Nieuw ingevoerde planten voor de oranjerie of den vollen grond. (Drie vragen.) 1. Eene verzameling (»Lot") van verschillende nieuwe planten. — 2. Eene verzameling van nieuwe planten uit een enkel geslacht. — 3. Plant ter versiering, onverschillig van welk geslacht, welke soort of welke verscheidenheid. < D. Planten voor de oranjerie of den vollen grond, op het vaste land uit zaad verkregen. (Vier vragen.) 1. Eene verzameling (»Lot") van verschillende planten. — 2. Eene verzameling (»Lot") van houtige planten, welke uit- munten door haar bladertooi. — 3. Eene verzameling («Lot") < van soorten uit één geslacht. - 4. Eene plant , opmerkens- waardig* om hare bloemen of haar bladertooi. Planten voor de warme kas (en wel naar aanleiding van de volgende 14 vragen:) enz. enz. Het geheele nader Programma , " waarvan het bovenstaande een uittreksel is , beslaat 44 pag. 4°. GEMENGDE BERICHTEN. In plaats van den onlangs overleden Hoogleeraar von Schlechtendal , is tot Professor in de Plantenkunde te Halle benoemd Dr. A. de Bary , tot hiertoe verbonden aan de Hoogeschool te Freiburg im Breisgau. Ook de redactie van de Botanische Zeitung is met 1867 van Schlechtendal overgegaan op Prof. de Bary. De plaats, te Freiburg opengevallen , zal worden ingenomen door Profr. Julius Sachs, tot hiertoe Hoogleeraar te Bonn. In November van het afgeloopen jaar overleed te Berlijn de Hoogleeraar in de Pharmacognosie O. Berg, die zich o. a. verdienstelijk gemaakt heeft door de bewerking van de Myrtaceeën voor de Flora Brasiliensis van von Martius. De overledene hield zich tot in zijne laatste levensdagen bezig met eene bewerking der Melastomaceeen , maar mocht dien arbeid niet voleindigd zien. In den «Gardeners Chronicle" wordt er op gewezen, dat Wettingtonia gigantea in Engeland eigenlijk niet ingevoerd is door den Heer Lobb , reiziger van de Heeren Veitch , maar wel door den Heer John Mathew van Gourdie-Hill bij Erol, die er zaad van zond aan zijn vader. Evenwel was Mathew Lobb slechts eenige weinige maanden vóór, daar de bezending van den eersten van Augustus, die van den tweeden van December 1853 gedagteekend was. Aangaande het vermogen van W. gigantea om het in den vollen grond uit te houden, wordt meegedeeld, dat er, in de laatste 10 jaar, in Engeland van de 84 exemplaren van dien boom slechts 3 gestorven zijn en 21 in meerdere of mindere mate geleden hebben. In het zelfde tijdsverloop stierf GEMENGDE BERICHTEN. er in Schotland van de 35 exemplaren 1 , en leden er 5. De 3 in Ierland geplante exemplaren bleven allen in leven. VERVOLG DER VERSCHEIDENHEDEN VAN PELARGONIUM ZONALE EN INQUINANS, OPGESOMD IN DE VORIGE AFLEVERING. Graad van ver- Gebruik, dienste. 3. 2. 2. .T. .T. P.T. T. 2e Groep. KARMJMOODE. 1. Cardinal (Crousse) 1. 2. Ornement des inas- sifs ( Crousse) 2. 3. Abondance (Kardy (frères) 2. Impérial (Riehalet) 3. Triomphant (Bou- langer) 3. 4. Amédée Achard ( Crousse) 1 . 5. Christian Déegen (Lemoine) 1 . Hardy Gaspard {Boucharlat) 1. Mad. Madeleine {Lemoine) 2. Staatsrath Valher ( Weinrich) 6. Macrantha (Lia- baud) 7. Lapêrouse (Ren- datler) 8. Nardy frères (Pu- tea ux- Chaimbault) Louis Roezeler (Rendatler) Nora [W. Buil) Vuleain (Smith) 9. Victoire de Puebla (Ckardine) Herols of the spring Mad. Genisset [Nardy frères) 2. P.T. Graad van ver- dienste. Gebruik. 10. M'. J. Meunier (Lhuillier) 1. P.T. Bonnie Dundee (TT. Buil) 2. P.T. Mad. Rudelphe Abel (Crousse) 2. S. 3e Groep. R0ZER00DE. Eexkleürige. 1. Christinus (Babouil- lard) 1. P.T. Mad. Ermens ( Vitte de Paris) extra. S. B.OZEROODE MET EEN WITTEN NAGEL. 2. Beauté du parterre (A. Dufoy) 1. P.T. Beauté de Suresnes (Cassier) 2. P.T. Belle Pose (Ren- datler) 2. S. Gloire des Roses ( Varengue) 2. S. Rosé de Madrid (Jarlot) 3. P.T. 3. Beauté d'Europe (Crousse) 1. P.T. Gloire de France ' 3. P.T. 4. Rosé Rendatler (Rendatler) 2. P.T. 5. Koetenen Sehreurer (Hoek) extra. P.T. Mad. Noémie Le- gendre (Paulin) 3. P.T. ASTILBE RIVULARIS I. BESCHRIJVINGEN VAN AFGEBEELDE PLANTEN. ASTILBE RIVULARIS hahilt. Astilbe rivularis is eene volle-grondsplant , die wij , op grond ouzer eigen ondervinding , gerustelijk als sierplant durven aanbevelen. Zij voldoet het best als men haar af- zonderlijk plaatst , b. v. hier en daar tusschen het gras , waar zij ruimte genoeg heeft om zich vrij uit te spreiden en niet gehinderd wordt in de ontwikkeling harer kolossale bladen. Onze plant is afkomstig uit Nepal , en leeft daar aan de oevers van beeken in het gebergte Men kan hieruit wel afleiden dat zij , ook bij ons , geen gebrek aan water hebben moet ; en werkelijk luidt dan ook het voorschrift der kwee- kers , dat men haar des zomers rijkelijk behoort te begieten. Een weinig schaduw is daarbij tevens wenschelijk. Astilbe rivularis behoort tot de familie der Saxifragaceeën of Steenbreken , aldus geheeten naar de eigenschap van som- mige harer soorten, in 't bijzonder die van het geslacht Saxifraga , om bij voorkeur op naakte rotsen te tieren , en zich met hare wortels in de spleten en sleuven der steen- massa's vast te hechten. Het denkbeeld, dat die spleten en sleuven een gevolg van het doordringend vermogen en de uit- zetting der wortels wezen zou , is onjuist , al kan het dan ook niet ontkend worden, dat wortels wel in staat zijn om belem- meringen, die zij soms al groeiend ondervinden, op te heffen. Eene nadere beschouwing uu van onze plant , gedurende haar tijdperk van bloei , geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen. Vooreerst treft ons de sterk uitgespreide rozet van fraaie ASTILBE RIVULARIS. wortelbladen , die allen tot de samengestelde behooren , en , zooals men dit met een technischen term noemt, dubbel- drietallig zijn. Men verstaat hieronder, dat aan eene cen- trale spil een twee- of drietal paren zijtakken voor den dag komen , die dan eindelijk de blaadjes dragen , maar zóó , dat deze weder drie aan drie bij elkander gezeten zijn. De blaadjes zelven zijn , zooals dat uit onze plaat blijken kan , eirond van vorm, en hebben een gezaagden rand. Verder loopen zij spits toe en zijn zij duidelijk geaderd. Hunne kleur is sapgroen , maar met een rossen weerschijn , teweeg gebracht door tallooze roode haartjes , waarmee de geheele plant bedekt is. In de tweede plaats wordt onze aandacht getrokken door een drie- of viertal rijzige bloempluimen , die wel niet gezegd kunnen worden door kleuren te schitteren — integendeel , met eene zeer neutrale bleekgele tint zijn be- deeld — maar dan toch door haar los voorkomen en hare sierlijk overhangende kruinen een aangenamen indruk te weeg brengen. De bloemen zelven zijn klein, maar buitengemeen talrijk , en bestaan uit een 4- of 5-deelig bloemdek (en dus niet uit een kelk en eene kroon , zooals bij vele andere Saxi- fragaceeën), 8 of 10 meeldraden en een stamper met een tweehokkigen eierstok en twee snavelvormige stijlen. De vrucht is eene veelzadige doosvrucht. Van Astilbe rivularis bestond tot hiertoe geene afbeelding , hoewel zij reeds in 1825 door Don beschreven werd in zijne Flora Nepalensis. De plant behoort niet tot de reeds zeer lang bekende siergewassen , daar Endlicher in zijne Genera Planlarum (1840 — 1846) nog aangeeft, dat eene juistere kennis harer bloemen wenschelijk is. A. rimdaris sterft 's winters tot op den grond toe af, maar blijft leven door een wortelstok. O. De vraag, aan welke oorzaak de kleuren der bloemen toegeschreven moeten worden , kan wel is waar uit meer dan één oogpunt behandeld worden , maar zal ons voor het oogen- blik slechts in zóó verre bezig houden , als wij wenschen aan te toonen , welke anatomische verschillen , d. i. welke ver- schillen in den inhoud der kleinste deeltjes of cellen , waaruit de bloembladen zijn opgebouwd , aan het verschil dier kleu- ren ten grondslag liggen. Zooals elk plantendeel toch , be- staan ook de bloembladen uit mikroskopisch kleine blaasjes , van een uiterst teederen bouw, die, in alle richtingen stevig met elkander verbonden en in een grooter of kleiner aantal lagen onder elkander gelegen , ten laatste door een steviger vliesje of eene opperhuid van de buitenlucht zijn afgesloten. Die opperhuid bestaat eveneens uit blaasjes of celletjes , doch is slechts ééne laag dik ; waarbij nog komt , dat zij in den regel , al is het ook niet overal , dan toch op bepaalde plaat- sen, door kleine spleetvormige openingen doorboord is, die, te samen met de twee sikkelvormige cellen , waardoor zij zijn ingesloten, den naam van huidmondjes dragen. Bij bloem- bladen met een fluweelachtig voorkomen, zijn de celletjes der opperhuid naar buiten tepelvormig uitgezet , ten gevolge waarvan de oppervlakte van zulke bloembladen , onder het mikroskoop , uit eene opeenvolging van heuvelen en dalen schijnt te bestaan. In het inwendige der bloembladen loo- pen , van achter naar voren , eenige bundels van verlengde cellen en luchtvoerende buizen , die zich in alle richtingen vertakken , en een net van aderen vormen , dat , even als het skelet der stengelbladen , stevigheid verleent aan het geheel. - IETS OVER DE KLEUREN DER BLOEMEN. De eerste vraag , die , bij liet bespreken van de oorzaak der kleuren bij de bloemen , zich opdoet , is deze , of het kleurende beginsel in de wanden der celletjes afgezet is , dan wel tot den inhoud dezer organen behoort. Het antwoord daarop is gemakkelijk en onvoorwaardelijk te g'even. De wanden der cellen zijn nimmer gekleurd, integendeel, altijd waterhelder , waaruit van zelf voortvloeit , dat het kleurend beginsel een deel van den inhoud der cellen moet uitmaken. Eene andere vraag is , of de kleurstof in opgelosten of in vasten toestand verkeert , en in welken vorm zij , in het laatste geval , wordt aangetroffen. Hierop kunnen wij geen doorloopend passend antwoord doen hooren. Nu eens vinden wij haar opgelost , en de cellen alsdan met eene gekleurde vloeistof gevuld ; dan eens doet zij zich iu de gedaante van vaste korrels of staafjes voor, in eene waterheldere vloeistof opg-eheven. Enkele voorbeelden slechts zijn bekend van een derde geval , waar gekleurde korrels in eene gekleurde vloei- stof zwevend worden aang-etrofFen. Wij willen tlians de verschillende kleuren afzonderlijk be- spreken , en zien wat het anatomisch onderzoek daaromtrent aan het licht heeft gebracht. Blauw. — Het blauw is eene hoofdkleur , d. i. eene zoo- danige , die niet uit de menging van twee anderen is voort- gesproten. In verreweg de meeste gevallen wordt de blauwe kleurstof in opgelosten toestand aangetroffen, of zijn, m. a. w. de cellen van blauwe bloembladen met eene blauwe vloeistof gevuld. Voorbeelden van dit geval vinden wij o. a. bij Anemone Hepatica, Linum nsitatissimum, Nemophila insignis , verscheidene soorten van Veronica en Sollya, Borago ojfici- iialis, Pulmonaria virginiana, soorten van Jfgosotis (Vergeet mij niet), Centaurea Cyanus (de Korenbloem), enz. Het omgekeerde, dat nl. bij blauwe bloemen blauwe "^ IETS OVEU DE KLEUHEX DEK BLOEMEN. < lichaampjes in eeu ongekleurd vocht zweven, komt veel zeld- zamer voor, ja, is tot hiertoe bij niet meer dan twee planten waargenomen , te weten bij Strelitzia Reginae en Tillandsia emoena. Bij eerstgenoemde plant vindt men de opperhuids- cellen der binnenste bloembladen met een kleurloos vocht gevuld, en de blauwe korreltjes daarin aan den omtrek der celholte afgezet. De grootte dier korreltjes bedraagt hier niet meer dan ^ millim. Toch maakt de kleurstof van haar slechts een onderdeel uit ; want als men de blauwe bloem- bladen van Strelitzia óf onder water kneust, óf met alcohol uittrekt , dan ontdekt men dat de kleurstof in het vocht wordt opgelost, en dat kleurlooze lichaampjes achterblijven. Van de blauwe korreltjes in de bloembladen van Tillandsia amoena valt niet anders mede te deelen dan dat zij eene middellijn hebben van Tjff — 7?ö millim. In andere opzichten komen zij met die van Strelitzia Reginae overeen. Violet. ■ — De violette kleur , te weeg gebracht door eene menging van blauw en rood , komt , evenals het blauw , meest in opgelosten toestand voor , zooals men dat bij de Violen ( Viola odorata) , bij Nemophila atomaria , Epimedinm violaceum , enz. , zien kan. Slechts zeer enkel wordt in de violette vloeistof der afzonderlijke cellen bovendien een violet kogeltje waargenomen (Gilia tricolor). Rood. — Men heeft hier te onderscheiden tusschen het roze- en het hoog- of vuurrood. De eerste kleur, eig-en aan de bloemen der roode Rozen , die van Habrothamnus elegans, Anemone japonica, Dahlia variaèilis, Hyacinthus orientalis, enz., is altijd afhankelijk van eene gekleurde vloeistof, maar niet alzoo de laatste. Wel treft men ook bij Cydonia jayonica ', Lychnis chalcedonica , Phaseolus multijïons , Pelargoniuvi zonale , die allen hoogroode bloemen hebben , geene andere dan eene hoogrood gekleurde vloeistof in de IETS OVER DE KLEUREN DER BLOEMEN. bloembladen aan , maar er zijn toch ook gevallen bekend , waar die kleur, hetzij door eene waterheldere vloeistof met daarin opgeheven korreltjes , hetzij door eene roode vloeistof met een rood centraal lichaampje wordt te weeg gebracht. Van het eerste leveren ons de bloemen van verschillende soorten van Aloë, zooals A. subverrucosa en A. incurva, en die van Adonis autumnalis , van het tweede de bloemen van Verbena chamaedryfolia een voorbeeld. Oranje. — Bij de meeste oranjekleurige bloemen vindt men in de cellen der bloembladen gele korrels drijven in een rood sap , waarbij echter valt op te merken , dat die korrels geenszins altijd kogelrond zijn , maar ook dikwerf den vorm van staafjes hebben. Uitzonderingen op den zooeven gestel- den regel komen echter voor bij eenige verscheidenheden van Dahlia variabilis, bij 3Iesembryanthemum verruciilatim en Crocus savianiis , waar een oranjekleurig vocht zonder vaste lichaampjes wordt aangetroffen , en verder bij de bloembla- den van Cajophora lateritia, Zilium chalcedonicum , Thun- bergia aurantiaca, Calendula officinalis, Erysivmm periscia- mirn, Dyckia remotijiora en Strelitzia Regime, waar eene kleurlooze vloeistof oranje korrels houdt opgeheven. Geel. — De gele kleur is slechts zelden aan eene gele vloeistof gebonden (gele verscheidenheden van Dahlia varia- bilis) ,• meest daarentegen aan gele korrels, drijvend in een waterhelder vocht. In vele gevallen is het zeer moeilijk uit te maken , of die korrels door en door vast , of eigenlijk slechts blaasjes zijn , waarin eene gele vloeistof is opgesloten. Nogtans schijnen de bloemen van Edwardsia grandiflora en Gilia tricolor in hare cellen werkelijk grootere , die van Kerr'm japonica , Tulipa sylvestris, Oentiana hitea , Tulipa suaveolens , Russelia jmicea, Fritülaria imperialis, Cheiran- thiis Cheiri , Hemerocallis fulva , enz. , kleinere vaste korrels 4J c IETS OVER DE KLEUREN DER BLOEMEN. te bevatten. Bij Eranthis hyemalis , Limtm Irigynum , Hib- bertia dentata en Sternbergia lutea heeft men , omgekeerd , werkelijke blaasjes als de draagsters der gele kleurstof aan- getroffen. Een overgang van den vloeibaren tot den vasten toestand der gele kleurstof, leert men kennen bij de bloemen van ver- schillende soorten van Acacia, zooals A. floribunda , A. Bent- hami, A. imbricata, A. dealbata , enz., dewijl de cellen hier gevuld zijn met eene kleverige vloeistof, waarmee de gele kleurstof vereenzelvigd is. Groen. — Ofschoon het groen onder de kleuren der bloe- men eene zeer ondergeschikte rol speelt, zoo komt het toch hier en daar , hetzij dan in den vorm van vlekken of strepen (zooals bij het Sneeuwklokje) , hetzij als hoofdkleur voor (Evonymus , Scleranthus, Paris). Men vindt het, evenals bij de bladen , op ééne uitzondering na , aan vaste korrels ge- bonden , in een kleurloos vocht opgeheven. Die uitzondering betreft eene verscheidenheid van Medicago saiiva, welker groene bloemen geene andere cellen bevatten dan die met eene groene vloeistof gevuld zijn. Het verdient opmerking, dat, ofschoon groen eene gemengde kleur is , men in het weefsel der bloem- bladen toch nimmer het geel en blauw afzonderlijk aantreft. Bruin. — Het bruin ontstaat meestal doordien twee lagen Ïvan cellen , elke met eene andere dan de bruine kleurstof gevuld , elkander dekken , en op het netvlies te samen den indruk van bruin te weeg brengen. Des te opmerkelijker zijn daarom die gevallen , waar de genoemde kleur zelfstan- dig optreedt, en dit nu heeft plaats bij Neottia Nidus avis, verschillende soorten van Delphiniitm en Vicia Faba (de Tuinboon). De eerste dier planten , eene Orchidee , is in al hare onderdeden bruinachtig, en is die kleur aan bruine spoelvorniige lichaampjes verschuldigd , opgeheven in een V. Andere kleuren dan de tot hiertoe opgesomde komen , zelf- standig- , bij de bloemen niet voor. Treft men ze aan , dan moeten zij aan de samenwerking van een paar andere, in twee onder elkander gelegen lagen van bet zelfde weefsel afgezet , worden toegeschreven. Het wit van vele bloemen hangt van geene kleurstof af. De cellen van witte bloem- bladen zijn met eene waterheldere vloeistof gevuld, en be- vatten ook geene korrelige afzetsels van eene witte kleur. Men zou thans nog, en te recht, de vraag kunnen oppe- ren , of de kleurende stof hij de bloemen enkel in de meer oppervlakkige, of ook nog in de diepere lagen cellen wordt aangetroffen , zóó b. v. dat men het geheele weefsel als ge- kleurd zou kunnen aanmerken. Ook zou men de mogelijkheid kunnen vooronderstellen , dat alleen het inwendige gedeelte £ der bloembladen bevoorrecht , en naar buiten door kleurlooze .... lagen was afgesloten. Wij moeten hierop antwoorden , dat alle drie die gevallen voorkomen , maar dat dau toch eene gelijkmatige verdeeling van de kleurstof over het gansche 46 : IETS OVER DE KLEUREN DER BLOEMEN. kleurloos vocht. De beide anderen daarentegen doen de bruine tint alleen aan hare bloemen bespeuren, en wijken daarenboven van Neottia af, doordien hier geene vaste lichaampjes, maar wel eene bruine vloeistof in de cellen wordt aangetroffen. Misschien zijn er onder onze Lezers, die zich niet herinneren , aan de bloemen der Tuinboon immer eene bruine , maar wel eene zwarte vlek te hebben waarge- nomen. Aan hen zouden wij wenschen onder het oog te brengen , dat het toch die zwarte vlek is , welke wij zoo even op het oog hebben gehad, maar dat het mikroskopisch onder- zoek leert , dat dat zwart geen zwart , maar slechts een uiter- mate donker bruin is. De zwarte kleur komt bij bloemen niet voor. IETS OVER DE KLEUEEN DEB BLOEMEN. weefsel der bloembladen tot de zeldzamere verschijnselen be- hoort. Men heeft ze. evenwel hier en daar, vooral bij oranje bloemen aangetroffen , zooals bij die van Strelitzia Reginae, JJijcJda, remotiflora, Liliwm chalcedonicum. Talrijker voorbeelden bestaan er van bloemen , wier cel- len , laagswijze , hier met de eene , en daar met eene andere kleur bedeeld zijn , zoodat men , de eene kleur door de andere ziende heenschemeren , daardoor den indruk krijgt van eene gemengde kleur , die echter , op zich zelve , nergens in het weefsel te vinden is. Zeer vele bruine en vuurroode bloemen verkeeren in dit geval. Zoo vindt men b. v. bij Scopolina atropoides , wier bloemen uitwendig bruin zijn , eerst eene laa«- cellen met een zuiver-violet vocht en groeno-ele O Do korrels , en daaronder meer anderen met een waterhelder vocht en weder van die groengele korrels , maar nergens iets bruins , waaruit volgt , dat dat violet en het groengeel op ons netvlies den indruk van bruin te weeg brengen. Bij de bloemen van Asarum europaeum , Anona triloba en Calycan- thiis Jloridus wordt het bruinrood der binnenzijde door eene violette vloeistof in de meer oppervlakkige , en groene korrels in de diepere , bij Muscari comosum door eene gele vloeistof in de meer oppervlakkige en eene violette vloeistof met gele korreltjes in de diepere te weeg gebracht. Bij de meeste bloemen vindt men de kleurstof alleen in de buitenste cellen-lagen , somwijlen zelfs , zooals bij Anemone Hepatica , Salcia Heeri , Pelargoniwm zonale , Nemopliila in- signis, verschillende soorten van Verbena, de blauwe bloem- bladen van Strelitzia Reginae , enkel in de allerbuitenste laag afgezet. Hier nu kan het voorkomen , dat , zooals bij de zoo even genoemde planten , de cellen der opperhuid slechts ééne , maar ook dat zij twee verschillende kleurstoffen bevatten , waarvan dan de eene altijd in korreligen staat verkeert. Van IETS OVER DE KLEUREN DER BLOEMEN. het laatste vinden wij een voorbeeld bij Cheiranthus Cheiri, Tagetes pumila , Coreopsis delphiniifolia , de bruine verschei- denheid van Tropaeolum minus , waar oranje ; en bij Adonis vernalis , Bletia Tankerviliae , Lotus jacobaens , waar gele kor- reltjes of staafjes in eene violette vloeistof drijvend worden aangetroffen. Het grauw van vele 7m-bloemen wordt eveneens door een samentreffen van gele korreltjes en een blauw of violet vocht in de zelfde oppervlakkige cellen te weeg gebracht, en de vele nuancen , welke dat grauw doet bespeuren , zijn enkel een gevolg hetzij van verschillen in de menging van het geel en het blauw (of violet) , hetzij van de meerdere lichtheid of donkerte , aan die samenstellende kleuren eigen. Het bruin- rood wordt door de gelijktijdige aanwezigheid van gele of oranje korreltjes en een rood of violet vocht , en het vurig rood en vurig oranje door de samenwerking van rood met geel of oranje veroorzaakt. Eindelijk deelen wij nog mede , dat een voorbeeld van het zeldzame geval, waarin de oppervlakkige cellenlagen kleur- loos en slechts de diepere gekleurd zijn, voorkomt bij Eche- veria campamdata en E. fulgens , Lachenalia quadricolor en Pvdmonaria virginiana. Bij eerstgenoemde drie planten volgt er aan beide zijden, van buiten afgerekend, op de kleurlooze laag eene gekleurde (blauwrood vocht met gele korrels) , en op deze weder eene kleurlooze , doch bij laatstgenoemde is , met uitzondering alleen van de beide buitenste cellenlagen , het geheele weefsel met eene blauwe vloeistof doortrokken. Vatten wij nu al het voorgaande samen , dan komen wij tot deze gevolgtrekkingen : 1°. dat de kleur der bloemen nimmer aan den wand , maar altijd aan den inhoud der cellen gebonden is ; 2°. dat het blauw , violet en rozerood — soms ook het IETS OVER DE KLEUREN DER BLOEMEN. hoogrood — elk afzonderlijk te weeg- worden gebracht door eene blauwe, violette of roode vloeistof; 3°. dat het geel , oranje en groen in den regel door vaste lichaampjes gedragen worden of in blaasjes besloten zijn ; 4°. dat het bruin en grauw , en meest ook het vuurrood en oranje , door de vereeniging van twee andere kleuren wor- den voortgebracht , en wel : het bruin en grauw uit geel en violet, of groen en violet, of oranje en violet, of groen en rood ; het vuurrood en oranje uit blauwachtig rood en geel of oranje ; 5°. dat het zwart nergens in bloemen voorkomt, en, waar het zich schijnt te vertoonen , altijd eene zeer donkere nuance eener andere kleur blijkt te wezen ; 6°. dat de verschillende cellenlagen der bloembladen slechts bij uitzondering gelijkelijk met kleurstof bedeeld zijn ; 7°. dat de kleurstof meestal in eene of eenige der opper- vlakkige cellenlagen afgezet is ; 8°. dat slechts bij uitzondering de kleurdragende cellenlaag door eene kleurlooze bedekt is ; 9°. dat de menging van kleuren óf op de gelijktijdige aanwezigheid van twee verschillend gekleurde stoffen in de cellen afzonderlijk , óf op de verdeeling daarvan over verschil- lende cellenlagen berust. O. III. BOEKBESCHOTJWINGEN. Dezer dagen ontvingen wij het verslag van de in 1866 te Londen gehouden internationale bloemententoonstelling en het daaraan verbonden botanisch congres — een lijvig 8° boekdeel van 428 bladzijden, waarin, behalve alles wat op de tentoonstelling zelve betrekking' had , nog een tal van BOEKBESCHOUWINGEN. meer of minder belangrijke verhandelingen of mededeelingen staan opgeteekend, meer bepaaldelijk op het congres behan- deld, of althans bestemd geweest om daarop behandeld te worden. Het komt ons niet ongepast voor , van die mede- deelingen een kort verslag te geven , althans voor zoo ver wij begrijpen, dat de Lezers van ons tijdschrift daarin belang kunnen stellen. 1 . Observations on the temperature of water , and its effects upon plant cultivation , bij James Anderson , gardener. De Hr. Anderson verklaart hier, dat hij , na lang gesukkeld te hebben met de kweeking van verschillende soorten van Saccolabinm , Phalaenopsis en Aërides , en over het algemeen van al die Orchidaceeën , welke men gewoon is tot de onder- afdeeling der Vandeae te brengen , eindelijk op het denkbeeld kwam of het water, waarmede hij zijne planten begoot, ook te koud zou kunnen wezen. Door het gebruik van den ther- mometer , kwam hij tot de kennis , dat werkelijk tusschen de temperatuur van zijne kas en die van het gebezigde water een verschil ten nadeele van het laatste van 7° — 10D bestond, en dit gaf hem aanleiding om te beproeven of hij , door warmer water te bezigen, gelukkiger uitkomsten zoude kunnen verkrijgen. Zijne hoop werd niet alleen niet bedrogen , maar zijne verwachting verre overtroffen , en dat niet alleen ten opzichte van de Orchidaceeën der warme , maar ook van die der koudere kas. Ten gevolge van velerhande proeven is de Hr. A. tot het besluit gekomen , dat alle potplanten met water begoten moe- ten worden, dat ten minste 5° warmer is dan de atmospheer waarin die planten leven , en dat dit verschil , voor Orchida- ceeën der warme kas, zelfs tot 10° behoort te klimmen. (Ofschoon de S. het niet vermeldt , meenen wij toch , dat hij geene andere dan graden van de FAHRENHEiTsche schaal be- BOEKBESCHOUWINGEN. / l doelt). De S. was dan ook reeds sedert eenige jaren gewoon , de pijpen van zijn waterketel met den waterbak in de kas in verbinding" te stellen , om zoo doende , zonder meer kosten en omslag, voortdurend over warm water te kunnen beschikken. Naar aanleiding van de mededeeling des Heeren Ander- son, maakte Prof. Reichenbach uit Hamburg de opmerking, dat het zeer wenschelijk was, dat men zich op de studie van alle omstandigheden bleef toeleggen j die invloed op kas- planten kannen uitoefenen. Zoo kende hij eene kleine Or- chidaceeënkas in den tuin van het paleis te Dresden , waar bijna geene plant uit die familie gekweekt kon worden zonder dubbele bloemen te krijgen , en eene andere in den botani- schen tuin te Brussel, waar alle Orchidaceeën door het langer worden harer stengelleden , het krimpen harer bladen en bloemtrossen , enz. , geheel van houding veranderden en "on- kenbaar werden. Gebrek aan licht scheen te Brussel te moeten worden beschuldigd, maar waar het de planten te Dresden aan haperde , wist nog niemand te zeggen. 2. Cool vinerij Orchids bij Robert Warner. — In deze mededeeling- herinnert de Heer Warner , hoe eene middel- matige temperatuur dikwerf voldoende of zelfs noodzakelijk is om een niet onaanzienlijk getal Orchidaceeën tot krachtige ontwikkeling en weligen bloei te nopen. Nimmer zag hij zijne Lycastés, verschillende Odontoglossums (O. grande, pul- chellum, etc), Arpophyllnms , Pleione lagenaria, verschil- lende Cattleya's, zoo voortreffelijk gedijen, als nadat hij haar eene gewone druivenkas tot verblijf had aangewezen. De Wijnstok zelf temperde met zijn loof en zijne bloem- en vrucht- trossen de kracht van het zonlicht , en maakte de aanwending van andere schutmiddelen overbodig. Des zomers is er in zulke kassen geene kunstwarmte noodig, en even min in warme lente- en herfstdagen ; maar des winters behoort de BOEKBESCHOUWINGEN. temperatuur daarin op 45° — 50° F., en, als het zeer koud is, iets lager, maar toch nimmer beneden de 40° F. gehou- den te worden. De Heer W. was alleen in bewolkte of koude voor- en najaarsdagen gewoon eene geringe verwar- ming in zijne kassen aan te brengen , doch niet meer dan noodig was om de vochtigheid te doen opdroogen , door het begieten veroorzaakt. De ventilatie was zoodanig aangebracht , dat de buitenlucht (in warme dagen) over de bladen heen- trekken en hun eene schommelende beweging kon mededeelen. Evenals de Heer Anderson (zie de mededeeling N°. 1) was ook de Heer Warner gewoon, zijne planten nimmer anders dan met water te begieten, dat 10° F. hooger was dan de lucht , waarin zij leefden. Opmerkelijk was ook de verzeke- ring van den Heer W. , dat zijn Wijnstok hem jaarlijks zoo- veel aan druiven opleverde , als de helft van het bedrag , dat hij tot het bouwen van de kas had uitgegeven ; eindelijk , dat hij zijne Cattleya's 's winters naar een ander lokaal over- bracht , waar zij het warmer hadden dan voor de Lycasté's en Odontoglossums noodig was. 3. The culture of fruit in miheated glass-structnres bij Thomas Rivers. — Eene zestienjarige ondervinding deed den Heer Rivers de pen opvatten ter aanbeveling van het kwee- ken van allerhande soorten van vruchtboomen in daartoe geschikte gebouwen of kamers, zonder aanwending van eenige kunstwarmte, en zóó, dat de boomen niet als leiplanten be- handeld , maar hun , hetzij in potten of in den vollen grond , eene vrije ontwikkeling naar alle zijden worde toegestaan. Vroeger meende men , dat het aanleggen van zulke overdekte boomgaarden ondoenlijk, in elk geval onraadzaam was ; maar de ondervinding heeft de ongegrondheid der bezwaren , ten nadeele van die inrichtingen verkondigd , te niet gedaan , en o. a. tot het besluit gevoerd, dat het klimaat van een over- ) > B0EKBESCH0UWINGEN. dekten boomgaard dat der meest begunstigde streken van Europa óf zeer nabij komt , óf zelfs overtreft , in zoo verre men nl. in zulk een glazen gebouw noch voor nachtvorsten in het voorjaar, noch voor storm en regen in het najaar be- hoeft te vreezen. De afmetingen, door den Heer R. als de beste voor over- dekte boomgaarden aanbevolen, zijn die van 24 voet breedte, 15 voet hoogte in het midden en 6 voet hoogte aan de beide zijden ; kleinere gebouwen zijn niet zoo vorstvrij in het voor- jaar. Men kan ze echter van b. v. 14 voet breed, 12 voet hoog in het midden en 5tj voet hoog aan de beide zijden laten vervaardigen , als men dan maar , bij vriesweder in het voorjaar, voor pannen met gloeiende houtskool zorgt. De ventilatie heeft plaats door middel van een paar voor afslui- ting vatbare openingen , in het midden van eiken zijmuur , en een paar andere kleinere , aan de beide uiteinden van het dak aangebracht. De laatsten behoeven bij gebouwen van grootere afmetingen nimmer, doch bij kleinere, gedurende vriezend weder in het voorjaar, wel te worden afgesloten. Perziken kweekt de heer Rivers én in pot , én vrij in den grond. Voor de exemplaren in potten (van 15 — 18 Eng. duim middellijn) kiest hij den pyramidevorm. In de laatste week van October geeft hij zijne planten een mengsel van taaie klei en mest , na alvorens de meest oppervlakkige laag grond tot op eene diepte van 5 duim te hebben weggenomen. Van het midden van November tot het be"ïn van Maart wordt er niet gegoten , en dit is , zegt de S. , eene zaak van zeer hoog gewicht. Nog wijst de Heer Rivers op de nood- zakelijkheid, de Perziken gedurende de zomermaanden wat extra-voed sel te geven , en dit , in eene laag van 3 duim dik aan den rand der potten , zoodanig aan te wenden , dat er eene soort van kom gevormd wordt , waarin het gietwater 53 BOEKBESCHOUWINGEN. kan worden opgevangen. Het beste mengsel , voor deze ope- ratie aan te wenden, bestaat, volgens den heer R. , uit gelijke deelen paardenvijgen en moutpoeder, tot eene pap gemaakt met vloeibaren mest. Voor Perziken in den vollen grond is een harde kalkhou- dende bodem allernoodzakelijkst , zóó dat 10 d. gewone aarde met 1 deel krijt behooren gemengd te worden om op een goeden uitslag te kunnen hopen. Bij het planten der boomen moet de zoo gevormde grond met eene dunne laag mest bedekt en dan 20 duim diep omgespit worden. Verder begiet men het jonge plantsoen niet te dikwijls en laat men het eene week aan zich zelf over. Daarna wordt de bodem met een handblok vastgestampt , om nimmer weder losgemaakt te worden. Ten hoogste is het geoorloofd om daarin in het begin van Maart ondiepe gaatjes te prikken met een vork, hem dan te begieten , en eindelijk met eene 1 duim dikke laag gerotten mest te bedekken. Niets is, volgens den Heer R. , voor de wortels der Perziken nadeeliger , dan den grond los te woelen. Hij zag eenmaal een zeer goed onderhouden overdekten boomgaard van die planten geene enkele vrucht zetten , maar alle bloemen afwerpen , ten gevolge van de omstandigheid, dat men den grond, hoewel uiterst voorzich- tig, 6 duim diep had omgewoeld. O. ( Vervolg hierna). IV. GEMENGDE BERICHTEN. Bij den Heer C. G. van der Post te Amsterdam zal eer- lang het licht zien de le aflevering van het Herbarium van Nederlandsche Planten , uit te geven door de Heeren Oude- mans en Knuttel. V_ +J. Groningen, J li Wolters i'luorui)liÜi vEmnk.v 1 TAXUS BACCATA VAR. FASTIGIATA Loud. TAXUS BACCATA VAR. FASTIGIATA LOUI). Deze verscheidenheid van den gewonen Taxishoom onder- scheidt zich door een fraai pyramidevormig voorkomen, een gedrongen groei, gepaard met de neiging om vooral in de hoogte, doch niet in de breedte, uit te groeien, en eindelijk door lange bladen, die niet in twee rijen geschaard, maar onregelmatig verspreid staan. Taxus baccata zelve wordt vrij algemeen in tuinen gezien en is licht te herkennen aan haar roodbruinen stam en hare afwisselend in twee rijen geplaatste, kort gesteelde, stijve, glanzig-donkergroene bladen, die niet langer worden dan f— IA P. dm. en niet breeder dan 1£ P. dm. — In vele opzichten is deze boom zeer merkwaardig. Zoo o. a. om zijn langzamen groei , den hoogen ouderdom dien hij bereiken kan — een ouderdom van duizenden jaren; de duurzaamheid van zijn hout, dat in hardheid met het ebbenhout wedijvert; het eigenaardige roode hulsel zijner zaden — en niet het minst om zijne vergiftige eigenschappen, waardoor hij zoowel voor menschen als voor vee zeer gevaarlijk kan worden. De Taxisboom is een gewas, dat in de bergwouden van Midden- en Zuid-Europa en Midden- en Noord-Azië, op eene hoogte van 1000-4000 P. voet boven de zee, in oorspron- kelijken staat wordt aangetroffen. Hij komt het best op een kalkachtigen bodem voort. TAXUS BACCATA. Men kent van den Taxisboom, behalve de door ons afge- beelde, nog wel een veertiental andere verscheidenheden. Onze verscheidenheid komt ook wel onder de namen Taxus baccata hibemica (Hort.) , Taxus hibemica (Hook.) en Taxus fastigiata (Lindl.) voor. — De Heer J. H. Krelage was zoo goed , ons in de gelegenheid te stellen , van haar , naar een levend voorwerp in zijn bezit, eene plaat te doen ver- vaardigen. O. H. WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. IETS OVER DE RANKEN OF KLAWIEREN DER KOMKOMMERACHTIGE PLANTEN (CUCURBITACEEËN). De ranken , die bij zeer vele planten aangetroffen en als werktuigen beschouwd kunnen worden, waarmede stengels en takken het vermogen bekomen om zich aan andere voor- werpen vast te hechten (men denke slechts aan de gewone tuin-Erwt) , doen zich als draden voor , die spiraalswijs ge- wonden en veerkrachtig zijn , en derhalve , na uitgerekt te zijn geworden , tot hun vroegeren toestand wederkeeren , als men ze op nieuw aan zich zelven overlaat. Men zou echter verkeerd doen met te meenen , dat de ranken oorspronkelijke of zoodanige organen waren , die met de stengels en bladen op gelijke lijn konden worden gesteld; integendeel, op gron- den , die wij hier niet nader uiteen kunnen zetten , is het den kruidkundigen gebleken , dat eene rank of klawier altijd de plaats inneemt van een ander werktuig, en dus als daaruit afgeleid behoort beschouwd te worden. Nu echter is het niet altijd even gemakkelijk , te zeggen , voor welk orgaan de rank in de plaats is gekomen , en zoo deze vraag- voor de met klawieren bedeelde gewassen in het algemeen tot zeer verschillende antwoorden heeft aan- leiding gegeven, zeker is het, dat zij voor de Cucurbita- ceeën eene reeks van uiteenloopende verklaringen heeft uit- gelokt. WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. De Italiaan Tassi hield de ranken der Cucurbitaceeën voor verarmde wortels, eene meening, die, met Let oog op de vele gevallen waarin ware wortels uit de oksels van bladen worden voortgebracht , wel zou kunnen verdedigd worden , indien niet de geheele gang der ontwikkeling bij die kla- wieren van dien der wortels verschilde. — Door Seringe, A. Braun , Gasparrini en Clos werden de ranken der kom- kommerachtige planten voor verarmde bladen en steunbladen, en door Fabre , Payer , Lestiboudois , Guillard , Naudin en C/Ha/riN voor vervormde takken gehouden. Ten voordeele van de juistheid der laatste meening pleiten twee omstandigheden, nl. 1°. de overeenkomst in bouw tus- schen meergenoemde ranken en de bloemstengels der planten waartoe zij behooren , in eene uitvoerige verhandeling aan- gewezen door CHaTiN , en 2°. de omstandigheid , dat men , in den laatsten tijd , aan die ranken hoogst enkele malen bloemen en vruchten heeft aangetroffen. AVaar de ranken vertakt zijn , beschouwt CHaTiN de takken óf als herhalingen van den hoofdstengel , of als plaatsvervangers van schut- bladen of onderdeelen der bloem. IDENTITEIT VAN IRIS SPECTABILIS EN IRIS XIPHIUM. I > In de «Revue Horticole" van 1G Maart 1867 wordt door den Heer Truffaut , kweeker te Versailles , de leer verkon- digd , dat Iris spectaèilis en Iris XipMwm , hoe verschillend ook in uiterlijk , nogtans één zijn. Tot dit besluit werd genoemde kweeker geleid door de omstandigheid , dat hij , bij het zaaien van /. spectabilis , altijd slechts zeer weinig exemplaren van deze soort, maar zeer vele van I. Xiphium bekwam , zoodat hij voor zich overtuigd is , dat I. spectabilis JV'V'^^ WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. niets anders is dan eene verscheidenheid , door toeval uit I. Xipliium voortgesproten. IETS OVER HET ENTEN OP WORTELS. In Zuid- Amerika wordt, ter vermenigvuldiging van zeer vele planten , dikwerf van wortels gebruik gemaakt. Voor boomen gaat men daarbij o. a. aldus te werk , dat men van het eene exemplaar een zeker aantal takken van bepaalden ouderdom afsnijdt , maar te gelijker tijd een ander exemplaar ontwortelt , en nu die wortels , welke met de afgesneden takken ongeveer de zelfde dikte gemeen hebben , verzamelt. Nu wordt de enting tusschen die takken en wortels, welke het best bij elkander komen , volbracht ; de verwonde plaats met eene soort van ondoordringbaar doek omgeven , opdat zij voor de vochtigheid van den bodem niet toegankelijk zoude zijn , en eindelijk het nieuwe individu in den grond gezet. Voor planten voor den vollen grond wordt de enting liefst in het voorjaar bewerkstelligd. In Frankrijk werd deze wijze van handelen nagevolgd door den Heer Delchevallerie , en wel in de eerste plaats voor kasplanten , en die welke zich niet of moeilijk van stek lieten kweeken. De operatie gelukte hem volkomen bij Cojfea arabica, Nauclea undulata , Strychnos colubrina, Aralia trifoliata , leptophylla en crassifolia en de Rosé du Rol. Voor het welslagen der onderneming is het noodig , dat men de enting met zorg volbrenge , en de verwonde deelen zoo kort mogelijk met de lucht in aanraking doe blijven; verder, dat men gezonde wortels kieze, van eenige takken voorzien (Revue horticole, 1867, pag. 89). ( Vervolg van bh. 54.) Ook over de kuituur van Abrikozen in den vollen grond, maar in daartoe ingerichte glazen gebouwen , werden door den Heer Rivers belangrijke mededeelingen gedaan , zooals blijken kan uit zijne verzekering' , dat de vruchten , door hem geteeld , zoo saprijk , zacht en geurig waren , dat zelfs geen Perzik daarmee vergeleken kon worden. Vreemd ge- noeg, verklaarde de Heer R., dat men de volle grond- Abrikozen zooveel mogelijk aan zich zelven moet overlaten , en vooral niet bevreesd behoeft te wezen , dat zij door weinig zorg achteruit zouden gaan. Voor Abrikozen in potten kiest de Heer R. boompjes van 3 — 4 jaar, en potten van 15 — 18 duim middellijn. De laatsten worden gevuld met een mengsel van klei en mest, en , indien de klei geene kalk bevat , met '/,„ gedeelte krijt. Daarna wordt de massa stevig , maar niet te ruw , aange- deze laatste handeling wordt door den Heer R. groot ge- wicht gelegd. Zijn de vruchten nu zooveel gezwollen als stampt. De laatste begieting der boomen heeft medio No- vember plaats , en wél eene week lang driemaal daags. Dan volgt er eene periode van rust , welke zich uitstrekt tot het begin van Maart, d. i. ongeveer den tijd, waarop de bloem- knoppen beginnen te zwellen. Nu wordt er weder ruim begoten , doch de planten daarna volkomen aan zich zelven overgelaten, tot de vruchtzetting heeft plaats gehad, en de abrikozen de grootte eener paardeboon bereikt hebben. Op BOEKBESCHOÜWINGEN. wij hebben aangegeven , dan wordt de oppervlakte van den grond tot op ] duim diepte voorzichtig losgemaakt, en met eene nieuwe laag van het hierboven aangegeven mengsel bedekt , doch zoo , dat die laag aan den omtrek van den pot 3 duim hoog- zij en hellend naar den stam toeloope, opdat in de dus gevormde komvormige uitholing het gietwater kunne worden opgevangen. Bij warm weder kan er dage- lijks begoten worden. Heeft de toevoeging van eene nieuwe laag kompost plaats gehad in het begin van Mei, dan moet het zelfde in Juni en Juli herhaald worden. Draagt de boom zeer rijkelijk , dan kan men óf — wat de voorkeur verdient — de vruchten wat dunnen , èf door middel van een stuk lei , dat tusschen deu pot en de daarin vervatte aarde wordt ingestoken , eene gleuf maken , wijd genoeg om eene buitengewone toevoeging van het voedende mengsel te ontvangen. De beste vorm voor Abrikozen in een overdekten boom- gaard is de hoogstammige , onder dien verstande , dat de kroon 5 voet boven den grond zich beginne te ontwikkelen , en de stammen onderling 10 voet van elkander verwijderd staan. Voor Abrikozen in potten verdient de pyramidevorm de voorkeur. Zulke opgepotte exemplaren kunnen , overal waar slechts de ruimte zulks toelaat , tusschen de hoogstam- mige worden neergezet. In kweekhuizen van geringer afme- tingen kan men met eene hoogte van 3 voet voor de hoog- stammige exemplaren volstaan , en voor de potplanten laag- stammige individuen kiezen , met stammetjes van 1 voet hoog en eene kogelronde kroon. Gedurende den bloeitijd moet men de Abrikozen veel ver- sche lucht geven , indachtig aan deze daadzaak , dat ge- noemde planten in dat tijdperk veeleer eene koude van 3 of 4 graden verdragen , dan een oponthoud , ook slechts van BOEKBESCHOUWINGEN. Amerika zijn reeds vele van die gebouwen opgericht, en neemt hun aantal nog jaarlijks toe. 4. Dessert Orange Culture by Thomas Rivers. — De zelfde Heer Eivers , -waarmede wij in het vorige artikel ken- nis hebben gemaakt , deelde in een tweede zijne bevindin- gen mede aangaande het kweeken van Oranjes, door hem op groote schaal beproefd en met den besten uitslag be- kroond. De lokalen , aan de kuituur dier vruchten gewijd , zijn 24 voet breed en 15 voet hoog in het midden , tegen 6 aan de beide zijden. Zij worden door 8 heet-waterpijpen , elk van 4 duim middellijn , en vier aan vier tegen elk der beide zijwanden bevestigd , verwarmd , aangezien de noodza- kelijkheid gebleken was , tot het bekomen van rijpe en sma- kelijke appelen , de lokalen het geheele jaar door kunstmatig op de zelfde temperatuur te houden. — Kassen van 5^ voet hoog aan de beide zijden en 1 2 voet in het midden , ver- warmd door 4 vierduimspijpen , kunnen ook wel voldoen , maar leveren toch nimmer zulk een overvloedigen oogst als men dien van grootere lokalen verwachten kan. De tempe- ratuur , voor het beoogde doel noodzakelijk , behoeft , zelfs bij een bewolkten hemel, niet hooger dan 50 — 60 F. te stijgen. De ventilatie wordt onderhouden door twee openingen, in het midden van elk der beide zijden ééne, en wel van twee voet in het vierkant bij groote , en één voet bij kleine kas- sen. De openingen moeten door schuifblinden of -ramen gesloten kunnen worden. De Heer E. kweekt zijne Oranjes ook al weder gedeel- telijk in den vollen grond , en gedeeltelijk in potten of tobben. Voor zijne potplanten gebruikt hij een mengsel van gelijke deelen molm, klei en goed verganen mest, waarbij valt op te merken , dat hij die ingrediënten geen van allen < B0EKBESCH0UWINGEN . zift , omdat de wortels zich beter ontwikkelen in een mengsel dat ongelijk en niet van de kleine stukjes turf en brokjes wortel ontdaan is. Daar eene zachte en gelijkmatige bodem- warmte voor de Oranje-kultuur vereischt wordt, plaatst de Heer R. zijne potten of tobben op eene laag pannen of stukken lei , die te samen het dekstuk uitmaken van eene ondiepe , overal afgesloten , van baksteenen opgetrokken ruimte , waarin eenige heet-waterpijpen zijn opgesloten. Voor de Oranjes in den vollen grond, raadt de Heer R. een mengsel aan van twee deelen molmhoudende klei en gelijke deelen van een goed gerotten mest en bladaarde. Na het planten, behoort deze massa goed te worden vastgetreden. De beste vorm voor Oranjes in kweekhuizen is die van een 3 — 5 voet hoogen stam met eene kogelronde kroon; bij pyramide-boomen toch worden de lagere takken spoedig slap en ziekelijk. De afstand tusschen de boomen onderling be- hoort , al naar gelang zij kleiner of grooter zijn , en de ruimte waarover men te beschikken heeft minder of meer aanzienlijk is , 5 — 7 voet te bedragen. Voor boomen , die in kleinere kassen te huis behooren , is het inknijpen des zomers een noodzakelijk vereischte. Als een der fijnste , hoewel kleine , oranjeappelen wordt door den Heer R. de Tangierine geroemd. De boom, die deze vruchten oplevert , heeft kleine bladen , en bereikt zel- den eene hoogte van meer dan 7 voet. Eene zijner meest te waardeeren eigenschappen is deze , dat zijne vruchten reeds in October rijpen , juist op een tijd als de late perziken ge- daan raken. De uit Spanje in November en December aan- gevoerde oranjeappelen kunnen , wat hun smaak en geur be- treft , in de verte niet bij de Tangierines vergeleken worden. Onder de oranjeappelen van grooter omvang , staat de Malteser bloedroode (Maltese Blood) bovenaan, en dat niet BOEKBESCHOrttTN'GEX. alleen om den voortreffelijken smaak dier vruehten , -waar- van de in Engeland versch geplukte veel beter voldeden dan de van Spanje ingevoerde , maar ook omdat deze verschei- denheid reeds op zeer jeugdigen leeftijd veel draagt , zoodat boompjes van niet hooger dan 2 voet op een overvloedigen oogst doen hopen. Ook de St. Michaëls Oranje verdient nevens den Malteser bloedrooden aanbeveling , en evenzoo de »Embiguo", de «Botelha", de «zilveren", de «witte" en de «eironde Oranje", allen van de Azoren, het paradijs der Oranjes, afkomstig. [Vervolg hierna.) Catalogus plantarum quae in Horto botanico Bogoriensi coluntur, auctoribus J. E. Teysmank et S. Bdtsexdijk. — Batavia. 1866. Deze Catalogus, waarvan Z. Exc. de gewezen Gouverneur- Generaal van Neèrl. Indië . de Heer Sloet van de Beele , de goedheid had ons een exemplaar toe te zenden , is de eerste , die , na den welbekenden Catalogus van Dr. Hasskarl van 1844. van den tuin te Buitenzorg in het licht ver- schijnt. Dat hij derhalve een groot aantal planten meer bevat dan laatstgenoemde , zal niemand verwonderen. — Zooals de titel zulks aanduidt , is het boek , dat wij aankon- digen, inderdaad eene eenvoudige opsomming van de gewas- sen , die van heinde en ver naar Buitenzorg werden overge- bracht , zonder diagnosen hoegenaamd ; hem echter , die in die diagnosen belang stelt , worden ter raadpleging het Na- tuurkundig Tijdschrift voor Ned. Indié en de werken van den Hoogleeraar Miquel aanbevolen. De Catalogus is geordend volgens het stelsel van Endli- chek en gedeeltelijk ook naar dat van de Heeren Hooker B0EKBESCH0UWINGEN. en Bentham. Hij omvat de Phaneroganien en Vaat-Crypto- garaen. Achter elke soort wordt, behalve de autoriteit, de plaats harer afkomst , en meestal ook de naam opgegeven , waaronder zij bij de inlanders bekend staat. De eigenlijke Catalogus beslaat 273 pagina's 8° , de index der Latijnsche namen 22, en die der triviale 74. — Daar- enboven treffen wij er nog een le supplement van 20 en een lijstje van errata van 2 pagina's in aan. Wij vertrouwen, dat het wetenschappelijk publiek de Hee- ren Teysman en Binnendijk dankbaar zal zijn voor de moeite en den tijd, aan het schrijven van dit boekwerk besteed, en wenschen hun kracht en opgewektheid toe om op het met zulk een goeden uitslag door hen betreden spoor voort te gaan. O. IV. GEJIEXGDE BERICHTEX. Het Bestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Aanmoediging van den Tuinbouw heeft zich onlangs in de onaangename omstandigheid bevonden, aan hare leden in overweging te geven , de Maatschappij te ontbinden. De redenen , welke tot dit voorstel hebben geleid , vinden wij opgeteekend in eene brochure van den Secretaris der Maat- ' > schappij, den Heer N. W. P. Rauwenhoff, getiteld: » Ver- slag der Algemeene Vergadering tan de Leden der Kon. Xed. Maatschappij tot Aanmoediging van den Tuinbouw . gehouden te Rotterdam, den 19en Januari 1867." Nadat de Secretaris mededeeling had g-edaan van hetgeen door de Maatschappij sedert 1 864 werd verricht , en daarbij de internationale tentoonstelling in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam in 1865, benevens de bloemen-tentoonstelling. GEMENGDE BERICHTEN. door de directie van voornoemd Paleis in 1866 en 1867 zelve uitgeschreven .ter sprake had gebracht , ging hij aldus voort : „Dit feit (nl. dat de directie van het P. v. V. thans zelve bloemen- tentoonstellingen uitschrijft) is belangrijk (?? Bef.). Het wijst er op (?? Eef.), dat de tuinbouw hier te lande eene zekere hoogte bereikt heeft. De kennis der kweekers is vermeerderd , de lust tot horticultuur niet verminderd , en de belangstelling van het publiek aanzienlijk ge- worden. In één woord , op eene voldoende schaal ingericht , kan thans de bloemen-tentoonstelling (welke? Eef.) zich zelf (zelve?) bekostigen." „Wanneer men dit in het oog houdt , dan volgt hieruit , dat zooda- nige onderneming den steun onzer maatschappij kan ontberen , en dat in dit opzicht de taak van deze geëindigd is." En verder: „Mag alzoo de Maatschappij met voldoening op den afgeloopen werk- kring terugzien , nu is , naar het oordeel van het Bestuur , de tijd gekomen om dien werkkring te eindigen. De vaderlandsche tuinbouw behoeft , gelijk gezegd is , dien steun niet meer , en het wordt onge- oorloofd , om voor hetgeen niet noodig is , bijdragen der leden te vragen." „Wel zijn er nog andere middelen , waardoor eene maatschappij als de onze nuttig voor den tuinbouw kan werkzaam zijn. Zij kan ge- schriften over den genoemden tak van nijverheid in het leven roepen en verspreiden , zij kan zich de opleiding van jeugdige kweekers aan- trekken en de oprichting eener Tuinbouwschool bevorderen of tot stand brengen. Maar hoe nuttig dit alles ook wezen moge , en hoe veel in dit opzicht ook nog te doen zij , het Bestuur deinst voor deze zaak terug , wanneer het let op de tegenwoordige organisatie der Maatschappij en op de geringe hulpmiddelen waarover zij te beschikken heeft ; ja zelfs het Bestuur vreest , dat een voorstel , om deze onderwerpen ter harte te nemen en het houden van tentoonstellingen te laten varen , bij de meerderheid der leden geen bijval zou vinden." Het naar onze meening niet in alle opzichten juist, d. i. logisch , geformuleerde voorstel van het Bestuur werd in de algemeene vergadering der Maatschappij , gehouden te Rot- terdam op 19 Januari 1867, met 8 tegen 3 stemmen aan- genomen [NB. dit aantal stemmen is niet in overeenstemming met het aantal leden die de vergadering bijwoonden, dat 12 bedroeg; waarom de 12° stem niet werd uitgebracht, wordt niet vermeld] , en zoodoende de opheffing der Kon. Nederl. Maatsch. tot Aanmoediging van den Tuinbouw bekrachtigd. - >■*■ o -< o 4 f- 10 > 2 f: n z o o ^Jt ^m o > —I C/3 Co o CYCLAMEN COUM mu Reeds vroeger, in liet le deel van dit tijdschrift, hadden wij het voorrecht, onze Lezers opmerkzaam te maken op een allerliefst knolgewas: Cyclamen vernum (PI. III), en wij ver- heugen er ons in , nog eenmaal in de gelegenheid te zijn , hunne aandacht op een paar andere soorten van het zelfde geslacht te kunnen vestigen. Op PI. 44 vindt men de zoogenoemde Cyclamen Coum , eene plant der Zwitsersche Alpen , afgebeeld. Bij • 1 ziet men haar in haar oorspronkelijken staat , bij 2 , 3 en 5 daarentegen met bleekere, en bij 4 met bijkans witte bloe- men. De verscheidenheden 2, 4 en 5 worden door velen - als eene van C. Coum afwijkende soort, nl. als C. Atkinsii, en de verscheidenhehi 3 ook wel als C. ibericum beschreven. Wij voor ons echter houden C. Coum voor de stamplant van allen , en kunnen dus de namen Atkinsii en ibericum niet anders dan als variëteitsnamen doen gelden. In Bosse's Handbuch der Blumengdrtnerei wordt C. Atkinsii eene hy- bride genoemd , door den tuinier Atkins te Painswick in Engeland uit C. Coum en C. persicum verkregen , doch C. ibericum -weder als zelfstandige soort aangevoerd. Onze plaat werd vervaardigd naar eene teekening van den Heer J. H. Krelage , van wien wij ook nog eenige inlich- tingen bekomen hebben , welke wij hier mededeelen. De verscheidenheid 5 is in den handel bekend als C. Atkinsii roseum en afkomstig uit Engeland. De verschei- 8. 1 CYCLAMEN COÜM. denheid 2 werd door den Heer Krelage C. Atkinsii pulchettnm geheeten en in 1862 door hem g;ewonnen uit zaad van C. Atkinsii. Zij vormt den overgang tusschen C. Atkinsii en C. Atkinsii roseuni. Hare hoofdkleur is wit met eene rosé tint , doch elk hloemblaadje is in een donkeren rosé rand gevat. De verscheidenheid 3 , als C'. ibericum rubrum bekend , werd gevonden onder eene partij Cyclamens , die als C. ibe- ricum ontvangen waren. De Heer Krelage is echter van gevoelen , en ik hen het in dit opzicht geheel met hem eens , dat onder den laatsten naam slechts vormen van C. Coum of 6'. Atkinsii gekweekt worden. Van dat denkbeeld uit- gaande , zou het derhalve niet ongepast wezen , de zooge- noemde C. ibericum rubrum in C. Coum of Atkinsii rubrum te verdoopen. De kleur dezer verscheidenheid houdt het midden tusschen die van C. Coum en C. Atkinsii roseum. Hare bloemen zijn echter grooter dan die van eene der twee laatstgenoemden. in eene afdalende reeks op a. C. Coum, b. C. Atkinsii rubrum, , c. C. Atkinsii ro- seum, d. C. Atkinsii pulchettum , e. C. Atkinsii. Naar gelang- van de grootte der knollen en de fraaiheid der verscheidenheden , levert de Heer Krelage de afgebeelde Cyclamens voor den prijs van ƒ 0.60 tot f 1.20 het stuk. Hoewel somwijlen als geschikt opgegeven voor de kultuur in den vollen grond , meent toch de Heer Krelage , dat in ons vaderland dat voorschrift niet kan worden opgevolgd. i De verscheidenheid 4 is de zuivere C. Atkinsii, waarvan wij den oorsprong reeds hierboven hebhen opgegeven , en sub 1 is de echte C. Coum afg-eheeld. In kleur volgen de afgebeelde Cyclamens elkander aldus 40 l.roninóen, > B Cl i,;:' • I mrik >■"> n 'm CYCLAMEN REPANDUM SÏBTH. CYCLAMEX REPANDUM sibth. Deze soort van Cyclamen , welke in Griekenland te huis behoort , bloeit , evenals alle' op PI. 44 afgebeelde soorten of verscheidenheden, in het voorjaar (April), en dit reeds pleit er voor, dat men haar niet als identiek met de ware C. hsderaefoliwiii beschouwen mag, zooals wel eens gedaan wordt, omdat laatstgenoemde niet vóór Augustus in bloei gezien wordt. De bladen van C. repandum zijn dun-vliezig , en niet leerachtig van aard , hartvormig , golfswijs ingesneden , van onder rozerood. De slippen der bloemkroon zijn lancetvor- mig , zeer spits toeloopend , en niet eirond of elliptisch , zooals bij C. Coum en C. Atkinsii. — De knol wordt opge- geven als op zijne oorspronkelijke groeiplaats de grootte van eene hazelnoot niet te overtreffen. Dat hierin door het kwee- ken verandering komt , blijkt uit onze plaat , die naar een levend voorwerp van den Heer J. H. Krelage vervaardigd werd. Omtrent de kuituur der Cyclamens kan men raadplegen , wat daaromtrent reeds in het le deel van ons tijdschrift is bekend gemaakt. > II. WETENSCHAPPELIJKE 1IEDEDEELINGEN. DE VERRICHTING (FUNCTIE) DER STAMINODIA. Onder staminodia of valsche meeldraden verstaat men zulke onderdeden der bloem , welke wel op meeldraden gelijken , en ook wel op of nabij de plaats van deze organen voorko- men , maar geen stuifmeel afzonderen , en derhalve van geen onmiddellijken invloed zijn bij de bevruchting. In de meeste leerboeken wordt over de verrichting dier staminodia niet gesproken, en geen wonder, daar men er ook niets van te zeggen wist. Onlangs echter is er- een feit bekend geworden , 't welk aanleiding tot eene grondiger studie van het leven der val- sche meeldraden geven kan. Het werd waargenomen door Dr. Maxwell T. Marters (te Londen) op Dombeya angulata Cav. (later door Hooker in het Botanical Magazine Dombeya Mastersii geheeten), eene Sterculiacee uit de Palmenkas van den tuin te Kew. In de bloemen van deze Dombeya vindt men 15 echte en 5 valsche meeldraden. Gene openen zich naar buiten en zijn korter dan deze , welke zich als smalle , naar voren eenigszins knodsvormig gezwollen , doch aan hun top weder min of meer samengeknepen lintjes voordoen. Dr. Masters nu nam bij goed geopende bloemen waar, dat de toppen der 5 bloembladen , der 5 valsche meeldraden en der 5 naar buiten omgekrulde stempels ongeveer in het zelfde vlak liggen , en dat er over de eerste twee altijd eenig stuifmeel was uitgestrooid; en verder, bij jongere, nog niet o: <. - h i WETENSCHAPPELIJKE MEDliDEKLINGUN. of slechts halverwege g-eopende , bloemen , dat de stamiuodia zich eerst zoodanig naar buiten krommen , dat zij noodwen- dig met de buitenvlakte der helmknoppen in aanraking moe- ten komen , maar dan , met stuifmeel bezwaard , zich weder oprichten, en dat poeder op de stempels afwrijven. Dit door Dr. Masters waargenomen geval pleit voor de zelf-bevruchting der bloemen , die , naar het voorbeeld van Darwin en ten gevolge der proeven van Hildebrand, voor vele gevallen althans zeer twijfelachtig was geworden. Want voor diegenen onzer Lezers, die het niet weten, zij hier medegedeeld , dat men sedert eenige jaren teruggekomen is van het denkbeeld, dat de meeldraden en de stamper van eene en de zelfde bloem altijd op elkander zouden werken , en meer is gaan overhellen tot het denkbeeld , dat , evenals bij de tweeslachtige dieren , ook bij de (gewoonlijk twee- slachtige) bloemen eene kruising, .d. i. eene wederzijdsche bevruchting door de natuur is voorgeschreven. — Wij ont- kennen geenszins , dat er voor de laatste beweering vele en zeer deugdelijke bewijzen zijn bijgebracht , maar juist daarom is het zaak , ook die gevallen gade te slaan en voor de ver- getelheid te bewaren , waar het omgekeerde plaats heeft , opdat men niet weder , door te veel te generaliseeren , in de zelfde fout vervalle , waaraan men onze voorgangers schuldig heet. In elk geval is de waarneming van Dr. Masters eene vingerwijzing om op de rol der tot hiertoe veelal verwaarloosde staminodia nauwkeuriger dan tot hiertoe geschied is , acht te geven. IETS OVER HET ONTSTAAN VAN VERSCHEIDENHEDEN. De Heer Ed. Morren , hoogleeraar in de Plantenkunde te Luik en redacteur van de Belgique horticole , verdedigt - WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEEUNGEN . sedert eenigen tijd de stelling , dat de verscheidenheden , welke men nu en dan te midden onzer sierplanten ziet ont- staan, haar oorsprong veeleer aan een ongedwongen ontwik- kelingsproces der planten zelven, dan aan eene andere oor- zaak te danken hehhen , en dat wel o. a. op grond , dat zeer vele van die verscheidenheden zonder eenige dadelijke hulp van huiten . en daarenhoven somwijlen ter zelfder tijd op verschillende en zeer ver van elkander verwijderde plaatsen , of ook wel aan enkele hevoorrechte takken voor den dag komen , zoodat niet kan worden aangenomen dat eene bij- zondere hewerking van den grond of andere dergelijke uit- wendige invloeden aan het verschijnsel deel hebhen. Er wordt, volgens den Heer Moeben, bij het ontdekken van nieuwe verscheidenheden, veel te veel op rekening ge- steld van de onmiddellijke bemoeiingen van den mensch (kunstmatige bevruchting, kruising van soorten of variëtei- ten , handgrepen ook van anderen aard , iu de kweekkunst gebruikelijk), terwijl men eer zou moeten denken aan eene veel verder verwijderde oorzaak, n.1. aan den langdurigen invloed van de kunstmatige opvoeding in onze tuinen en trekkassen. Dat die invloed werkelijk bestaat , en , na zich een gerui- men tijd te hebben doen gelden , eindelijk bij de plant eene neiging, eene aandrift te weeg brengt, om te worden wat zij tot op dat oogenblik niet geweest was , blijkt vooreerst daaruit , dat men het niet in zijne hand heeft om willekeu- rig en binnen een kort tijdsverloop dubbele bloemen voort te brengen , en verder , dat men meestal ziet , dat dit ver- schijnsel zich trapswijze openbaart , in dien zin , dat eerst — en wel bij verschillende kweekers van verschillende landen te gelijker tijd — eenige weinige, onvolkomen, dubbele bloemen voor den dag komen : dat dat aantal later toeneemt WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEEI.INGEN. en de gevuldbeid fraaier en regelmatiger wordt , tot dat uien eindelijk alles heeft wat men wenschen kan, maar zonder dat men kan aangeven , wat eigenlijk die geleidelijke ver- andering te weeg bracht. Voorbeelden van een dusdanigen gang van zaken leverden de welbekende Pelargonhun tonale Mistriss Puüod, de Pelargoniums met dubbele bloemen, Ckryseis aüifornica, Portulaca grandtfiora . Primula sinen- ->•<".>-. Gloxinia speciosa, de Dahlia's, en nu in den laatsten tijd weder Aucuèa japotiica. Om der merkwaardigheidswille , staan wij bij datgene, wat laatstgenoemde plant ons te aanschouwen heeft gegeven, een oogenblik stil. Het is bekend, dat Aucuèa Japmica in 17-: uit Japan naar Europa werd overgebracht . dat de overge- brachte individuen allen vrouwelijk waren , en dat alle over Europa verspreide Aucuba's uit stek van die oorspronkelijk aangevoerde exemplaren gewonnen werden. In 1860 ont- dekte de reiziger Fobtitne eene mannelijke Aucuba in de omstreken van Jedo. Hij zond er stekken van naar den Heer Standish te Ascot, en reeds in 1863 was deze laatste in de gelegenheid, de kunstmatige bevruchting der vrouwe- lijke exemplaren , in zijn bezit , te bewerkstelligen. De uit- komst dezer handeling bleef niet uit , want op de interna- tionale tentoonstelling van planten te Brussel in 1864, was iedereen in de gelegenheid , voor het eerst in zijn leven . prachtige Aucubas te aanschouwen , met kersenroode bessen als overdekt. Het spreekt van zelf, dat het zaad uit die bessen met zorg werd uitgezaaid , en dat men geene andere verwachting kon koesteren dan dat de jonge planten , daaruit voortgesproten . de eenen mannelijk en de anderen vrouwelijk zouden zijn. Xogtans werd die verwachting niet ten volle verwezenlijkt , want onder de nieuwe individuen werden er ook weldra met tweeslachtige bloemen opgemerkt , en dat > WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. wel te gelijker tijd ongeveer te Gend , te Luik en te Londen. Houdt men nu in liet oog, dat zulke Aucuba's met twee- slachtige bloemen in Japan zelf onbekend zijn, dan kan men wel niet anders dan aannemen , dat de opvoeding , welke de Japansche vreemdelinge gedurende 80 achtereenvolgende ja- ren in onze hoven moest ondervinden, eene wijziging in haar geheele zijn te weeg bracht, van dien aard, dat zij in staat werd gesteld om zoodanige bloemen voort te brengen , als \ __ die zij vroeger nooit bezeten had. Zeer opmerkelijke veranderingen , zonder dadelijke aanlei- dende oorzaak , werden ook eenmaal bij Gloxinia speciosa opgemerkt. Van purper werden de bloemen dier plant rozerood en wit; van hangend opgericht; van onregelmatig regelmatig ; eindelijk van enkel dubbeld. Die veranderingen openbaarden zich echter langzamerhand , en op verschillende plaatsen van Europa te gelijker tijd. Kunstmatige bevruch- tingen , kruisingen , buitengewone behandelingen waren er niet aan voorafgegaan ; alles kwam om zoo te zeggen van zelf ; niemand kon zich de eer toeëigenen , daaraan te heb- ben medegewerkt. Ten slotte dus : veranderingen in bloemen kunnen som- wijlen door dadelijke bemoeiing van den kweeker worden voortgebracht, maar in de meeste gevallen heeft hij er geene schuld aan. Een zeker p-etal oorzaken , in kweektuinen onafgebroken werkzaam , wijzigen het plantenleven , en geven op eenmaal aanleiding tot eene uitbarsting — eeu tot daartoe nog niet waargenomen verschijnsel. III. GEMENGDE BERICHTEN. Zooals te verwachten was , is den lcn April jl. de eerste veertiendaagsche tentoonstelling van voortbrengselen van den tuinbouw te Parijs geopend geworden, om den 14en daar- aanvolgend weder te worden gesloten. De jury over dit gedeelte der expositie bestond uit de Heeren Andry. Berg- makn , Cachet , Cappe , Chardon , Chauvière , Dubreuil , Houllet , Leroy , Louesse , Rouillard en Truffaut 1. camellia's. Van de 11 vragen naar Camellia's, die bet centrum der tentoonstelling moesten uitmaken , werden slechts 6 beantwoord , en wel door niet meer dan 4 concur- renten. Onder deze behaalde de Heer Chantin te Parijs , die in het geheel 178 exemplaren had ingezonden , de meeste prijzen. Vooreerst werd hem toegekend de le prijs als in- zender der grootste verzameling (prix de collection) ; dan de le prijs voor eene verzameling van 50 uitgelezen verschei- denheden ; eindelijk eene eervolle vermelding voor 25 uitge- lezen verscheidenheden. Aan den Heer Cochet viel een 2e prijs voor zijne verzameling in den vollen grond gekweekte Camellia's en eene eervolle vermelding voor 6 voorwerpen ten deel , welke uitmuntten door goede kuituur. Aan den wedstrijd voor nieuwe Camellia's hadden slechts 2 inzenders deelgenomen , nl. de Hr. van Damm en de Hr. A. Verschaffelt , beiden kweekers te Gend. Aan den eer- sten werd eene loffelijke vermelding toegekend voor zijne Camettia Prince Im/périal. 2. NIEUW INGEVOERDE PLANTEN VOOR DE WARME KAS. Op dit artikel waren 4 vragen voorgesteld: eene naar 12 en eene naar 5 verschillende soorten , eene naar een willekeurig getal soorten uit één geslacht, en eene naar de indrukwek- GEMENGDE BERICHTEN. was uitstekend , d. i. door zeer sclioone inzendingen verte- genwoordigd. De fraaiste verzameling was, naar het oordeel van den jury, die van den HeerCAPPE, kweeker te Vésinet, waarom hem dan ook de le prijs werd toegekend. De Heer Luddemann , kweeker te Parijs , erlangde den 2'n , en de Heer de Smet den 3en prijs. — Op de vraag naar nieuwe Bromeliaceeën had de Heer J. Linden 12 soorten ingezon- den , waaronder zeer belangrijken , en werd hij dan ook met den len prijs bekroond. 8. VARENS VOOR DE WARME KAS, MET UITSLUITING VAN BOOM- varens. — Voor twee verzamelingen van nieuwe of zeldzame Varens erlangden de Heeren Veitch and Sons twee 2e prijzen. Aan den Heer J , A . Willink Wz. te Amsterdam werd eene eer- volle vermelding toegewezen voor zijne Hemionitis semicostala en H. Blumeana. — Aangaande de juistheid van den naam » Hemionitis" voor de ten toon gestelde voorwerpen werd echter door den Heer Eafarin in de «Revue Horticole" (1867, pag. 176) twijfel geopperd. 9. PLANTEN VOOR DE GEMATIGDE EN KOUDE KAS, MET AANWIJ- ZING van bepaalde geslachten [Erica , Acacia en Mimosa , kruidachtige Varens, Amaryllis , Cineraria, Primula sinen- sis, Da'pline , Cyclamen, Cheiranthus) en zonder deze. — On- der de Erica's werden twee verzamelingen , elk van 25 voor- werpen , en beiden toebehoorende aan de Heeren Michel fils en Grimard , bekroond : de eene met een 2en en de andere met een 3en prijs. — Den Heer Boelens te Gend viel een 3e prijs voor zijne Amaryllissen , en den Heeren Vilmorin en C°. een 3e prijs voor hunne Primula1 s sinensis ten deel. Voor de Cineraria 's werden bekroond de Heer Dufoy met den len , en de Heeren Vilmorin en C°. met een 2en prijs. Onze landgenoot, de Heer J. H. Krelage te Haarlem, mocht voor zijne Cyclamens eene eervolle vermelding wegdragen. 75 GEMENGDE BERICHTEN. Gelukkiger echter was de Heer Krelage met zijne Hya- cinthen , die hem een len prijs verwierven (de Heer Bafarin noemde zijne verzameling : » tout ce qu'on peut voir de plus parfait comme culture et comme choix de variétés). Hij had te strijden met den Heer van Waaveren van Hillegom , die een 2" prijs behaalde voor zijne opmerkelijke verzameling van Hyacinthen op ff lazen, en met de Heeren Thibaut-Pru- dent, kweeker te Parijs, aan wien een 3e prijs, en Loise Chauvière , kweeker te Parijs , aan wien eene eervolle ver- melding werd toegekend. Nog mocht de Heer Krelage een 1™ prijs wegdragen voor zijne "25 verscheidenheden van hyacinthen naar de keuze des inzenders. Geroemd werden in die collectie vooral Cle- omène-i General Hatelock , la Nitit, Madame Ristori , Cha- teaubriand, Queen Victoria, Alexandrina , Monsieur Mau- cley. Mededinger van den Heer Krelage was de Heer Barnaart van Haarlem, aan wien een 2° prijs werd toe- gewezen. . \ \ \ 10. PLANTEN, IN BLOEI GEBRACHT DOOR GEFORCEERDE KUL- tuur. — Hiervan schijnt niet veel te zijn ingezonden , of, wat er was , in den regel de bekrooning' niet te zijn waar- dig" gekeurd. Inderdaad vinden wij slechts aang-eteekend , dat de Heeren Havard en C". , kweekers te Parijs , een 2'n prijs erlang'den voor hunne vroeg-e Tulpen , terwijl noch van Crocussen , noch van Seringen gewag wordt gemaakt. — Voor vroege stamrozen viel de le prijs ten deel aan den Heer Knight , tuinman op het kasteel van Portchartrain , en de 2C aan den Heer Margottin , kweeker te Parijs. 11. NIEUWE PLANTEN VAN VERSCHILLENDEN AARD. — BekrOOlld werden voor dit artikel eene Phajus grandifolius foliis va- riegatis van den Heer W. Bull , kweeker te Londen , met eene eervolle vermelding; en eene Camellia Lavinia Maggi GEMENGDE BERICHTEN. van de Heeren Rovelli , kweekers te Polanza in Italië , met een lon prijs. 12. heesters met blijvend blad. — Door vijf kweekers uit de omstreken van Parijs waren op dit artikel 700 exem- plaren ingezonden. Een le prijs viel hier ten deel aan den Heer Honoré Defresne, kweeker te Vitry, voor zijne verza- meling van 200 verschillende individuen ; een 2e aan den Heer Deseine , kweeker te Bougival , onder wiens verzame- ling men eene nieuwe soort van Ligustrum opmerkte ; een 3e aan den Heer Croux , kweeker te Sceaux ; eindelijk eene eervolle vermelding aan den Heer Paillet. — De Heer Da- voine , liefhehber van Mechelen , had 25 verschillende Au- culcCs ingezonden, die met een len prijs bekroond werden tegen 25 anderen van den Heer Paillet fils , aan wien een 2e prijs ten deel viel. Op de vraag naar Hulsten , waren door verschillende kweekers meer dan 600 voorwerpen ten toon gesteld , tot zeer fraaie groepen vereenigd. Van de collectiën in toto behaalde die van den Heer Saunier , kweeker te Rouaan , den len , die van de Heeren Jamin-Durand den 2en , die van den Heer Douchet den 3en prijs, en die van den Heer Croux eene eervolle vermelding. Voor eene verzameling van 25 Hulsten werd een le prijs aan de Heeren Veitch and Sons en een 2e aan den Heer Saunier, en voor eene verzameling van 12 Hulsten een le prijs aan den Heer Saunier en een 2e aan den Heer Louis Leroy toegekend. Evenals de Hulsten , waren ook de Magnolia's (met blij- vend blad) op uitstekende wijze vertegenwoordigd. Door bevoegde beoordeelaren werd verzekerd, dat zij nooit zulk een rijkdom van prachtige exemplaren bij elkander hadden gezien. De Heer Louis Leroy behaalde hier een lcn, de GEMENGDE BERICHTEN. Heer Paillet fils een 2cn prijs en de Heer Alexandre Oudin eene eervolle vermelding. - - Voor Magnolia 's met afvallend blad werden bekroond : de Heer Cochet met een 2en , de Heer Paillet fils met een 3en prijs , en de Heer Cboüx met eene eervolle vermelding. 13. VERVROEGDE GROENTEN EN VRUCHTEN. De verwach- ting , op dit artikel belangrijke inzendingen te zullen bekomen, werd bitter te leur gesteld. Van groenten was niets ten toon gesteld wat de aandacht van den jury ook slechts even boeien kon , met uitzondering van eene verzameling Milaneesche kool (Choux de Milan) van den kweeker Chenevière te Pontoise , aan wien daarvoor een 3e prijs werd toegekend. — De inzending van vruchten was wel iets belangrijker, maar toch beneden het middelmatige. De Heer Dupuy behaalde een lL'n en Mevr. de wed. Fromont een 2en prijs voor Ananassen; de Heer Crémont een 2en prijs voor 6 soorten van vruchten , en de Heer J. de Gaes uit België een 2en prijs voor vervroegde druiven. De oorzaak van het gebrek aan inzending wordt door den Heer Eafarin daarin gezocht , dat het gedetailleerde pro- g-ramma der tentoonstelling' niet aan de g-roentekweekers werd toegezonden , iets wat , blijkens de uitkomsten , als een niet geringe misslag- mag aangemerkt worden. Beter dan met de inzending van vervroegde , was het met die der overgebleven vruchten gesteld. De le prijs voor de belang-- rijkste verzameling wrerd toegekend aan den Heer Bouchard van Lyon . die 37 monsters appelen en 34 monsters peren had ten toon gesteld; de 2e aan den Heer Capernick van Gend ; de 3e aan de Société de Clermont voor 43 monsters appelen en 6 monsters peren , en eene eervolle vermelding aan de Société Dodonée van Brussel , voor 26 monsters appe- len en 15 monsters peren. Eene korf met uitstekende peren GEMENGDE BERICHTEN. uit Uruguay van den Heer Margat moest, als te laat aan- gekomen , buiten de beoordeeling blijven. — De le prijs voor overgebleven druiven werd toegekend aan den Heer Constant Charmeux en de 2C aan den Heer Rosé Charmeux, beiden kweekers te Thomery. Over bet geheel heeft de eerste veertiendaagsche tentoon- stelling , niettegenstaande de groote moeilijkheden , die aan het begin van elke belangrijke onderneming verbonden zijn , zeer bevredigende uitkomsten opgeleverd. Zij gaf aanleiding tot het uitreiken van 80 belooningen, 'nl. 22 eerste, 28 tweede, 14 derde prijzen en 16 eervolle vermeldingen. Onder de bekroonden waren 45 Franschen , 1 9 Belgen , 9 Engelschen , 6 Nederlanders en 1 Italiaan. (In uittreksel overgenomen uit de Revue Horticole van 1 Mei 1867.) Op den 15on Februari jl. overleed te Antwerpen in 70- jarigen ouderdom de Heer Francois Joseph Rigouts Verbert, hoogleeraar-directeur van den hortus botanicus aldaar. Op den 3en Mei overleed te Amsterdam , werwaarts hij zich uit Groningen begeven had om de vergadering der Koninklijke Akademie van Wetenschappen bij te wonen , de emeritus-Hoogleeraar Claas Mulder , in den ouderdom van even 70 jaar. Hoewel de overledene in zijne betrekking aan de Groninger Akademie de Dierkunde onderwezen had , was hem toch vroeger, toen hij nog te Franeker doceerde, ook het onderwijs in de Plantenkunde opgedragen geweest. . I Pi'imnlfl i 'liiniMisis Lindl. 1'loi-c ruliro plcim - , . alboplcno. 3 lïliriiblia slriata '1 ;ill>:\ mtus lulca . •) cupreata . C'lll OIKitlllli \ I. BESCHRIJVINGEN VAN AFGEBEELDE PLANTEN. PBIMULA SINENSIS ma. IN 5 VEESCHEIDENHEDEN. De fraaie Primula, die haar naam aan bet land harer afkomst verschuldigd is , en , meer dan elke andere van haar geslacht, in de gunsten der hloemkweekende natiën van Europa heeft mogen deelen — Primula sinensis — werd omstreeks 1820 of 1821 uit China naar ons werelddeel overgebracht. Zooals zij zich toen vertoonde, had zij hart- vormige , ongelijkmatig ingesneden bladen , wier rand niet alleen een weinig golfswijs op en neer gebogen , maar daar- enboven in een zes- tot twaalftal breede , gekartelde , lobben verdeeld was ; en verder schermswijs vereeuigde bloemen van niet meer dan 2 tot 3 centimeters middellijn , met vlakke , afgeronde en volkomen gave, of ter nauwernood ingesneden slippen , en wier dof rozeroode kleur alleenlijk werd afge- broken door een heldergeel , soms ook met een geelgroenen of okerkleurigen weerschijn aangeloopen, hart, dat zich echter niet verder dan tot | of | van de breedte der bloemslippen uitstrekte. Zóó werd P. sinensis eenige jaren gekweekt en verme- nigvuldigd , tot men op eens , uit zaad , eene witte verschei- denheid erlangde, die, ook weder uit zaad, zich zonder moeite liet voortkweeken. Nog op den huldigen dag wordt ■ die witbloemige Primula nevens de oorspronkelijke rozeroode , op de bloemtafels aangetroffen. WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. zijde , welke naar de bijzonder behandelde plant gekeerd is. Verder blijkt uit eene mededeeling van den Heer Rivière , dat men te Vichy , in eene laan van het park , om de an- dere, roode en blauwe Hortensia's aantreft, en dat dit ver- verschijnsel ook hier blootelijk aan de keuze van den bodem is toe te schrijven. Onder de verklaringen , die van het blauw worden der Hortensia-bloemen gegeven zijn geworden , vermelden wij die van de Heeren Chêitin , Crochard en Boisduval. De eerste meende , dat die kleuring het gevolg is van het opnemen van ammoniak door de wortels , in dien zin , dat genoemde stof het kleurend beginsel der plant in blauw zou doen over- gaan ; de tweede , dat een koperzout , in het ammoniak des bodems opgelost , en eindelijk de derde , dat de zoogeuoemde ammoniak-aluin (een dubbelzout van zwavelzure aluinaarde en zwavelzuren ammoniak) de hoofdrol bij die kleuring spe- len zou. Op grond van de uiteenloopende denkbeelden , door de drie genoemde Heeren , op eene vergadering der Société botanique de France , aangaande de onderwerpelijke zaak te berde ge- bracht, besloot de Heer Eugène Foornier, eenige proeven te nemen , waaruit zou kunnen blijken , aan welke zijde de waarheid gelegen was. Daartoe koos hij eenige bloeibare Hortensia's , zooveel mogelijk van de zelfde grootte , en begoot die , van af de maand Mei, dag aan dag, met eene der vier gefiltreerde oplossingen , tot dat doel gereed gemaakt en bestaande : de le uit 20 gram ammoniak-aluin, de 2C uit 20 gram groen vitriool (zwavelzuur-oxydule) , de 3e uit 20 gram koolzuur koperoxyde, allen op 1 liter water, en de 4e uit eene ver- dunde oplossing van ammoniak, waarvan de sterkte moeilijk kon worden aangegeven, Aan het water, dat tot oplossing si ■WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. van het koolzuur koperoxyde dienen moest , was een weinig' ammoniak toegevoegd , opdat de oplossing des te volkomener wezen zou. Reeds vau den 15en Mei af, was het duidelijk te zien, dat de planten, die met ammoniak-aluin begoten waren ge- worden , krachtig in ontwikkeling- toenamen ; dat de oplos- sing van koolzuur koperoxyde schadelijk werkte , en dat de oplossing van groen vitriool zonder uitwerking bleef. Tegen den 15en Juni had de verdunde ammoniak-oplossing den dood van de daarmee begoten Hortensia ten gevolge ; iets latei- kon het zelfde van de oplossing van koolzuur koperoxyde gezegd worden. Toen de andere Hortensia's in bloei stonden , vormden zij een treffend kontrast met elkander. De oplossing van groen vitriool had rosse bladen en middelmatig groote , donker rozeroode , die van den ammoniak-aluin daarentegen donker- groene bladen en groote violetblauwe bloemen te weeg ge- bracht. Ongeveer half Mei , toen het meer dan waarschijnlijk ge- worden was , dat de ammoniak-aluin het gunstigst op de ontwikkeling- van de blauwe kleur werkte , nam de Heer Fournier nog eene andere proef op grooter schaal , met twee partijen Hortensia's , waarvan de eene met zuiver water , de andere met eene oplossing van ammoniak-aluin begoten werd. De uitwerking bleef ook hier niet achter; alle planten van de eerste groep brachten rozeroode , alle anderen blauwe bloemen voort. Vestigt men nu , toegerust met de kennis der uitkomsten van Fournier , zijne aandacht nogmaals op datgene , wat de Heeren ÜHaTiN , Crochard en Boisuuval als hunne meening nopens het blauw worden van Hortensia-bloemen hadden te kennen gegeven , dan komt men tot het besluit , dat noch WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. de denkbeelden van den eersten , noch die van den tweeden beaamd kunnen worden. Eene oplossing- van louter ammo- niak doet de Hortensia's sterven of kleurt hare bloemen groen ; eene oplossing van koolzuur koperoxyde werkt als vergift en laat even min na den dood der planten te weeg te brengen. Het ijzerzout was in de proeve van Fournier zonder wer- king gebleven , doch deze uitkomst mag nog geene aanlei- ding geven tot de meening , dat ijzerzouten in het algemeen tot het blauw worden van Hortensia-bloemen niet zouden kunnen medewerken. Integendeel, vele personen hebben met daadzaken bewezen, dat ijzerhoudende gronden een gunstigen invloed op het onderwerpelijke verschijnsel hebben , en bet is evenmin twijfelachtig dat in lei , hetwelk zich werkzaam betoont , ijzerpyrit voorkomt. Wij kunnen er bijvoegen , dat in lei , hetwelk Fournier vruchteloos tot het bekomen van blauwe Hortensia-bloemen aangewend had , door scheikundige middelen ook geen ijzerpyrit koude worden aangetoond ; en verder , dat in een natuurlijken bodem bij Londéac , die altijd blauwe Hortensia's voortbracht , eene ijzerverbinding bij de scheikundige analyse gevonden werd. De Heer Fournier zelf erkent dan ook , dat eene ijzerverbinding , die in den grond de voorwaarden vindt om de plant in opgelosten staat binnen te dringen, het blauw worden van Hortensia-bloemen veroorzaken kan. De meening van den Heer Boisduval , dat men , door middel van ammoniak-aluin , de bloemen vau Hortensia's willekeurig blauw kan doen worden , is door de proeven van den Heer Fournier gebleken juist te zijn. Eene verklaring echter vau de wijze , waarop dat dubbelzout werkt , is laatst- genoemde schuldig gebleven. Wel geven wij hem gaarne toe , dat ammoniak-aluin , door zijn gehalte aan zwavelzuur en eene stikstof-verbinding, zeer gunstig op den plantengroei 8.S WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. iu het algemeen kan werken , en even zeer dat de ammo- niak in de genoemde verbinding de planten kan binnendrin- gen , zonder eerst in zijne samenstellende deelen te worden ontleed ; maar dit alles verklaart het blauw worden van bloemen , die van nature met eene rozeroode kleur bedeeld ziju , nog niet. Die verklaring moet dus nog gegeven worden , en voor hen , die zich daaraan mochten willen wagen , vermelden wij dan ook nog de volgende door Fouenier medegedeelde bij- zonderheid : dat de roode kleur van de bloemen der Horten- sia's aan kogeltjes gebonden is , en dat deze , onder het mikroskoop in aanraking gebracht met eene oplossing van ammoniak-aluin , zelfs na dagen geene verandering ondervin- den , terwijl zij , door eene oplossing van ammoniakgas in water , eerst hunne kleur verliezen en eindelijk geheel ver- dwijnen , doch zóó dat later eene gelijkmatig groene tint daarvoor in de plaats komt. (Voor een deel overgenomen uit het Journal de la Société impériale et centrale oV Horticulture de France, 1867, p. 152.) III. GEMENGDE BERICHTEN. De tweede wedstrijd der internationale bloenien-tentoonstel- ling te Parijs heeft plaats gehad tusschen 15 April en 1 Mei 11. , en de volgende uitkomsten opgeleverd. Wij herinneren , dat het zwaartepunt van dit concours gelegen was in de gevraagde Coniferen. I. CONIFEREN. a. Voor de grootste verzameling Coniferen (jarix de col- lectioti): le prijs aan den Heer Deseine , kweeker te Bougival ; 2e prijs aan den Heer Honoré Defresne , kweeker te Vitry ; 3e prijs aan den Heer Oudin , kwee- ker te Lisieux ; eervolle vermelding' aan de Heeren Paillet , Croux en Moreau. — Het geheel der ten toon gestelde Coniferen voor den »prix de collection" bedroeg 1600 stuks. b. Voor 50 verschillende Coniferen voor den vollen grond: le prijs aan de Heeren Veitch and Sons te Londen; 2e prijs aan den Heer Morlet , kweeker te Fontaine- bleau; 3e prijs aan de Heeren Janin en Durand, kweekers te Bourg-la-Reine ; eervolle vermelding aan den Heer Remont , kweeker te Versailles. c. Voor 12 verschillende Coniferen voor den vollen grond; le prijs, niet toegekend; 2" prijs aan den Heer Cha- rozé, kweeker te Angers; 3e prijs aan den Heer Al- froy (neveu) , kweeker te Lieusaint ; eervolle vermel- ding aan den Heer Cochois, kweeker te Andelys. cl. Voor 6 zeer krachtig ontwikkelde Coniferen ter ver- siering van tuinen: 1° prijs aan den Heer Cochet, kweeker te Suisne ; 2e prijs aan den Heer Rémont te GEMENGDE BERICHTEN. Versailles; eervolle vermelding aan den Heer Alfroy- Duguet , kweeker te Lieusaint. e. Voor 1 exemplaar, dat uitmuntte door grootte en goe- den vorm: le prijs aan den Heer Cochet, voor eene Thv/ya giganten; 2e prijs aan den Heer Krelage voor eene Abies Nordmanniana van 7 meters hoog- ; 3e prijs aan den Heer Oudin (ainé) voor zijne Abies Pinsapo ; eervolle vermelding aan den Heer Alfroy (neveu) voor eene Pinns sabiniana. f. Voor 25 soorten van Abies : 3° prijs aan den Heer Paillet. g. Voor nieuw ingevoerde Coniferen: le prijs aan den Heer Sénéclauze , kweeker te Bourg-Argental ; 2e prijs aan de Heeren Veitch and Sons ; 3e prijs aan de Hee- ren Thibaut en Keteleer , kweekers te Parijs ; eervolle vermelding aan de Heeren Paillet en Oüdin (ainé). //. Voor nieuwe Coniferen voor den vollen grond , die nog niet in den handel gebracht w-aren : le prijs aan de Heeren Veitch and Sons; 2e prijs aan den Heer Oudin (ainé); eervolle vermelding aan den Heer Sénéclaüze. i. \ oor verschillende Araucaria's : 3e prijs aan den Heer Daudin van Pouilly ; eervolle vermelding aan den Heer Knight , tuinman op het kasteel van Pontchartrain. k. Voor eene verzameling van Araucaria' 's imbricata : 2e prijs aan den Heer Oudin (ainé). II. planten voor de warme kas. — Deze waren bij dit concours niet van veel beteekenis. Een le prijs werd toege- kend aan den Heer Chantin voor 20 planten met indrukwek- kende bladen; een 3e prijs aan den Heer Lassus voor 12 planten uit die zelfde rubriek : eindelijk een I e prijs aan den Heer "\ erschaffelt voor 6 planten , welke uitmuntten door krachtigen groei en goede kuituur. Die planten waren : 86 GEMENGDE BERICHTEN. ingezonden Heer Falaise Jr. voor hunne werd toegewezen. VIL groenten en vruchten (geforceerde) ViolcCs tricolor weder was onder deze rubriek niet veel ingezonden Ook thans . Evenwel werd aan de Société de Clermont een le prijs voor de grootste verzameling groenten , en aan den Heer Loos Lhéraut een le prijs voor zijne Aspergies toegekend. Het oordeel over de vruchtboomen op stam, dat eigenlijk reeds vroeger, nl. gedurende de eerste veertiendaagsehe ten- toonstelling had behooren te worden uitgesproken , maar toen om bijzondere redenen was uitgesteld , werd in deze zitting openbaar gemaakt. De Heer Cochet behaalde een len prijs voor zijne » en palmette" gesnoeide boomen , en de Heeren Janin en Durand een len , de Heer H. Croüx een 2en, de Heer Deseine een 3en , en de Heeren Defresne , Honoré en Gillekains eene eervolle vermelding voor hunne pyramiden. — Verder werd aan den Heer Chevalier van Montreuse een le prijs voor eene verzameling gefatsoeneerde Perziken; aan de Heeren Janin en Durand een 3e prijs voor 4 Abrikozen ,• aan den Heer Croux voor zijne Steenvruchten; aan de Heeren Janin en Durand voor 4 Pruimen , en aan den Heer Eose Char- meux voor zijne tuin- Wijnstokken , eene eervolle vermelding toegekend. — Ook meende de jury dat aan den Heer Forest , den kweeker der boomen van den Heer Cochet , een le prijs voor zijne verdienste in deze behoorde te worden aangeboden. De uitkomst der 2e veertiendaagsehe tentoonstelling was deze: dat er voor 76 vragen 87 personen hadden ing-ezon- den , en dat het aantal verzamelingen van planten 1 27 be- droeg. Door den jury werden toegewezen 25 eerste , 17 tweede , 1 7 derde prijzen en 20 eervolle vermeldingen , te samen 79 belooningen. Hiervan vielen er ten deel 5 aan 1 GEMENGDE BERICHTEN. Engeland , 5 aan België , 4 aan Nederland , 1 aan Pmissen en 64 aan Frankrijk. In de Revue horticole van den Moniteur las men onlangs eene mededeeling van den maarschalk Vaillant , welke hij verschuldigd was , aan een scheepskapitein , die uit Senegal teruggekeerd was en daarin bestond , dat de negers dier streken , om groote en lekkere watermeloenen te bekomen , in den top der jonge vrucht eene opening maken , de eitjes daaruit halen, en dan de wond weder toestoppen. Het zoude wel der moeite waard zijn , bij de meloenen het zelfde te beproeven , en na te gaan of deze vruchten , door de boven bedoelde behandeling , in geur konden winnen. Ten einde meloenen of pompoenen van een regelmatigen vorm te verkrijgen , raadt de Heer Carrière aan {Revue Horticole, 1867, p. 200), de jonge vruchten, zoodra zij gezet zijn , een rechten stand te geven. Dit voorschrift be- rust op de overweging- , dat elke vruchtsteel eenige vaat- bundels of strengen bevat, langs welke de voedende stoffen uit de stengels of takken naar de vrucht worden heengedre- ven ; dat het brengen van die vaatbundels onder gelijke voorwaarden tot eene gelijkmatige verspreiding- der vochten in de vrucht kan medewerken ; dat die vaatbundels echter in den natuurlijken staat van zaken niet aan de zelfde voor- waarden onderworpen zijn , en wel doordien de meloenen of pompoenen overhangen , waaruit voortvloeit , dat de vaatbun- dels aan de eene zijde des vruchtsteels in een geheel ande- ren . meer g-edrukten , toestand verkeeren dan aan de tegen- overgestelde ; dat uit die drukking eene ongelijkmatige ver- spreiding van vloeistoffen moet ontstaan ; eindelijk , dat deze / GEMENGDE BERICHTEN. laatste , door het overeind zetten van den vruchtsteel , geheel of grootendeels moet worden opgeheven. In een der laatste nummers van den Gardener's Chronicle verklaart de Heer Standish , dat Skimmia oblata en S. fra- grantissima , die men tot op heden voor twee verschillende soorten gehouden heeft , inderdaad tot ééne soort behooren , doch zóó , dat gene daarvan de vrouwelijke , deze de man- nelijke individuen vertegenwoordigt. Onlangs vertoonde Dr. Hooker aan de » Linnean Society" eenige exemplaren van Myrmodia tuberosa [Nidus germinans formicarum van Rumphius) , hem van Malacca toegezonden door den Heer Collingwood. De merkwaard ig-heid dezer plant bestaat hierin , dat haar stengel , die den vorm heeft van een knol , tot verblijf strekt aan eene soort van mieren , die daarin dan ook in allerhande richtingen een tal van gangen maken. Vreemd is het , dat genoemde dieren de wanden dier gangen met eene taaie kleverige stof over- trekken, zóó, dat wanneer de knol in ontbinding is over- gegaan , men daaruit het stel van vertakte buizen kan los prepareeren. Aan de Maatschappij van Tuinbouw, gevestigd te Lon- den , werd onlangs door den Heer Wilson , tuinier bij den Heer W. Marschall te Enfield eene fraaie verzameling Catt- leya's ter bezichtiging aangeboden , waaruit , zooals vroeger door den Heer Bateman verzekerd werd, kon worden afge- leid , dat Cattleya pattida , C. Trianaei , C. quadricolor , C. Wagneri en C. Warszewiczii geene op zich zelven staande soorten , maar verscheidenheden van een en denzelfden type zijn. ■ ■ I GEMENGDE BERICHTEN. De Heeren Montreuil en C°. , fabriekanten van chemica- liën te Clichy-la-Garenne bij Parijs (9 , rue Bonnet) hebben bekend gemaakt, dat bij hen te verkrijgen is eene vloeistof , «liquide ampéliatrique" g-eheeten , g'eschikt om de ontwikke- ling van de druivenziekte te voorkomen of tegen te gaan. Deze vloeistof wordt , in de hoeveelheid van een bierglas , aan den voet der Wijnstokken in een daartoe gegraven kuiltje uitgestort, doch dit, eenige uren later, weder met aarde gevuld. De eerste aanwending van het vocht heeft plaats tegen het einde van April , als de planten beginnen uit te loopen , en de tweede ten tijde van den bloei. De Heeren Montreuil en C°. verzekeren , dat tal van gunstig afgeloo- pen proeven hen in staat hebben gesteld , de verzekering- te geven, dat hun «liquide ampéliatrique" niet minder dan zwavel , de aandacht der bezitters van wijnbergen verdient. De » Société botanique de France" heeft aangekondigd, dat zij van 26 Juli tot 23 Augustus wekelijks , des Vrij- dags, eene zitting" zal houden, en dat op die zittingen zul- len worden voorgelezen rapporten , over verschillende onder- deden der algemeene tentoonstelling, op de plantenkunde betrekkelijk, van te voren in gereedheid gebracht. Tusschen elke twee zittingen in , zullen er bezoeken aan de tentoon- stelling en aan de wetenschappelijke instellingen van Parijs gebracht worden , terwijl eindelijk in de week tusschen 1 6 en 23 Augustus een internationaal botanisch Congres zal worden gehouden. In de jongst verschenen 7 — 10 aflevering van het XVIe deel der Flore des Serres van den Heer van Hoütte zijn afgebeeld : JJodecatheon Jeffreyi Hort. , Higginsia regalis Hook. , GEMENGDE BERICHTEN . Fittonia argyroneura Coem. , Uydrangea paniculata var. gran- dijlora v. Sieb. , Grijfinia Ilyacinthina maxima L. v. H. , Sedum maximum versicolor L. v. H. , Lychnis Senno flore striato , Naegelia (varietates chromatella , cymosa , Lindleya- na , rosea punctatissima) , Zea japonica fol. albo-vittatis , Ma- ranta roseo-picta Linden , Scilla sibirica Andr. , Anemone coronaria (jï. plenis , in 3 verscheidenheden) , Ranunculus asiaticus [fl. plenis , in 6 verscheidenheden) , Crocus vernus (verscheidenheden : Omer Pacha , Grand jaune , Scottish , Mammouth, Drapiï'Or, Louis Napoléon, Albion, Ie Nuance, Argus, Montblanc , Béranger), enkele vroege Tulpen [Junger gelber Prinz , Jagt van Rotterdam , Pottebahker blanc, Came- leon, Matelas rosé, Uorothea, Grootmeester van Malta, Gou- den standaard , Vitte de Haarlem), dubbele vroege Tulpen [Couronne de Poses, Gloria Solis (goudbont), Mariage de ma fitte , Regina rubrorum , Pex rubrorum) , de Tulp Lak van Rhijn met goudgeel gerande bladen , Cattleya citrina Lindl. , Scutellaria costaricana Wendl. , Maranta illustris Linden, Magnolia Lennei. Laatstgenoemde soort wordt door van Houtte gehouden voor eene bastaard van M. Yulan en M. purpurea. In den jaargang 1866 van Morren's Belgique Horticole werden afgebeeld: Azalea vittata var. Beali, Begonia comte Al/red de Limminghe, Billbergia Glijmiana de Vk. , Dian- thus multiflorus var. Emile Pare, Ecliinopsis Zuccarinii Ott. var. Rolandi, Epiphyllum truncatum Haw. , Lithosper- mum fniticosum L. , Passiflora fulgens Wallis , Pelargonium zonale var. Gloire de Nancy , Primula praenitens B. Beg. , Selaginella Martensi Spr. var. variegata . Ulmus campestris L. var. aurea. Gfonmten J.B Wolters 1 Alberlus . ^ Lord Paiunure. ó Picta. 2 Riicemosa . 4 Rnbolla . en moet door eene u vervangen worden. ion WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. De Fuchsia's komen van nature op vochtige beschaduwde plekken in bosschen , of ook wel op zacht glooiende hellingen voor , en zijn het talrijkst in Mexico , Peru , Columbië en Chili. Enkele soorten werden in Nieuw-Zeeland aangetroffen. In 1 825 maakte de Candoli.e in zijn Prodromus reeds van 26, en Dtetrich in 1841 in zijne Synopsis van 34 soorten van Fuchsia's gewag. In 1848 was dit g-etal reeds tot 40 geklommen , en tegenwoordig mag men aannemen dat het tusschen de 40 en 50 bedraagt. Wij moeten er echter terstond bijvoegen , dat op verre na niet al deze soor- ten in onze tuinen worden aangetroffen. De eerste invoer eener Fuchsia in Europa dagteekent van 1788. Toevalliger- wijze was het tevens de eerst ontdekte Fuchsia (van Plümiek) , welke men voor dien invoer bestemd had. f. coccinea Ait. [Bot. Cab. pi. 933, Bot. Mag. pi. 97), de door Plumier als F. triphylla Jl. coccineo beschreven en eerst ontdekte van alle soorten , heeft een scharlakenrooden kelk en eene paarsblauwe kroon. Aan het einde der vorige en het begin dezer eeuw werd zij veel als sieraad in plan- tenkassen ten toon gesteld. Kort na haar invoer, trof men ze in Duitschland reeds in den hoftuin te Stuttgart , en bij den koopman Bremer te Tilsit aan. Bij den laatsten bloeide zij in 1796. Men behandelde haar met de meeste zorg', zoo zelfs, dat, in 1810, een planten-lief hebber zich openlijk beklaagde , dat hem twee exemplaren zijner Fuchsia ontval- len waren, ten gevolge daarvan, dat hij ze, naar den raad van sommige Schrijvers, in de open lucht had laten staan. Lang was en bleef F. coccinea de eenige geliefkoosde van haar geslacht, zooals o. a. daaruit kan worden opgemaakt, dat men in de uitgave van 1832 van Wredow's Garten- freund , geene andere dan alleen F. gracilis aan hare zijde geplaatst vindt. WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEEL1NGEN. Men vindt F. coccinea tot op den liuidigen dag- in vele tuinen. Nog onlangs werd daarvan eene verscheidenheid — F. coccinea superba — gewonnen. f. lycioides Andr. kwam in 1796 van Chili en de ïioord- westkust van Amerika tot ons. Zij had een helderrooden kelk en eene roodpaarse kroon. Andrews beeldde haar af in zijn Bot. Rej). pi. 120, en Curtis in zijn Bot. Magaz. pi. 1024. f. excorticata L. volgde , volgens Porcher, op F. lycioi- des. Zij werd in 1821 uit Nieuw-Zeeland overgebracht, en afgebeeld in het Bot. Reg pi. 857, Otto's Abbild. pi. 46, en het Bot. Cab. pi. 1347. Men noemt haar wel fraai, maar teeder. Haar kelk verandert van groen in blauw en einde- lijk in rood ; hare kroon is donkerpaars. In Reider's Annales vindt men eene afbeelding van f. ar- borescens Sims. [Bot. Mag. pi. 2620, Bot. Reg. pi. 943), en daarbij tevens de opmerking, dat deze soort sedert 1824 als sierplant in de kuituur is opgenomen. Van hare vroegere zeldzaamheid getuigt, dat zij in 1830, op eene bloemen-tentoonstelling te Weenen , met een prijs begiftigd werd. Later trof Hartweg te Oaxaca , langs de lommerrijke boorden van een beek , een exemplaar van F. arborescens aan van 12 voet hoog en met een stammetje van 2 duim middellijn. Sommige Schrijvers beschouwen F. syringaejlora [Flor e des Serres, pi. 416 — 417) als eene verscheidenheid van F. arborescens, doch tegen deze opvatting bestaan twee bezwa- ren, nl. 1° dat gene van Mexico afkomstig is, en 2° dat zij met pluimen bloeit , wat deze niet doet. Voor het overige is F. syringaejlora voor den kweeker slechts belangrijk , omdat zij , in den herfst uitgeplant , des winters bloemen geeft. -WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. In 1825 werd, volgens Poecher, f. gracilis Lindl. uit Chili en Mexico in de Europeesche tuinen ingevoerd. Ten opzichte van de kleur harer hloemen niet ongelijk aan F. coccinea, onderscheidde zij zich van deze nogtans door hare slankere , sierlijker stammetjes. Dox hield deze soort voor eene verscheidenheid van F. macrostemma. Afgebeeld werd zij in het Bot. Reg. pi. 847, het Bot. Cab. pi. 934, het Bot. Magaz. pi. 2507 , en in de Annalen van Reider. — Eene veelhloemige verscheidenheid (var. multiflora) van F. gracilis vindt men in het Bot Reg. pi. 1052 en het Bot. Cab. pi. 1514. De invoer uit Mexico in Europa van f. microphylla H. B. [Bot. Cab. pi. 1545) dagteekent, volgens Porcher, van 1827. Laatstgenoemde soort heeft een purperen kelk en eene donkerpurpere kroon, en behoort, met F. cglindracea , tot de beste soorten met kleine bloemen, zoodat zij dan ook tegenwoordig-, zelfs in kweekerijen van naam, nog verme- nigvuldigd wordt. Eene verscheidenheid van F. micropJtylla met grootere bloemen is bij de kweekers als eene var. grandiflora bekend. f. linoides , in 1 830 door Reider afgebeeld , was niet fraai genoeg- om zich als sierplant te kunnen staande houden. — Het omgekeerde was daarentegen het geval met f. globosa Lindl. , die zeer grooten opgang maakte , en , harder en ste- viger van aard , zich terstond als sierplant voor de kamer aanbeval. Achtereenvolgens werd deze soort afgebeeld iu het Bot. Reg. pi. 1556, het Bot. Cab. pi. 1381, en het Bot. Magaz. pi. 3364 Van nature is F. globosa laag; daartegenover echter staat de eigenschap , dat zij zeer mil- delijk bloeit. Hare bloemen hebben een scharlakenrooden kelk en eene bruinpaarse kroon. Door kruisingen tusschen F. cocdnea en F. globosa verkreeg men meer dan êéne WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. bastaard, die in der tijd allen zeer gezocht waren. Omtrent den oorsprong- van F. glohosa verkeert men in liet onzekere ; ja zelfs g'aan sommig'e Schrijvers zoo ver, haar als eene bastaard van F. macrostemma te beschouwen , en den rang van soort te betwisten. Onder de belangrijkste verscheiden- heden van F. glohosa behooren de var. erecta met rechtop- staande takken en de var. maxima met grootere en schoonere bloemen; voorts eenige anderen, in 1852 door Miellez in den handel gebracht. Nog eene betere ontvangst dan aan F. glohosa viel aan F. fulgens Lindl. ten deel , wat dan ook , wegens de groote menieroode bloemen en de gehardheid dezer plant , niet te verwonderen was. F. fulgens werd door twee Spaansche natuuronderzoekers , Mocino en Seffe , in Mexico ontdekt , doch eerst in 1837 door Hartweg naar Engeland overge- bracht. Zij bloeide het eerst bij den kweeker Lee te Ham- mersmith, en verschafte aan dezen de zilveren medaille van de Horticultural Society. Een jaar later stelde Audot haar op eene vergadering der Société royale d' horticulture te Parijs 'ten toon , en verwekte zij vrij wat opzien. Door kruisingen tusschen haar en F. glohosa , conica en gracilis , werd de lange reeks van bastaarden verkregen , die tot op den huidigen dag nog altijd gezocht blijven. Tot in 1841 gold F. fulgens als de schoonste onder alle bekende soorten , en werd eene harer verscheidenheden [F. dependens Hook.) te dier tijde voor 3 marken te Flottbeck en voor 10 franken te Luik verkocht. De rijpe bessen van F. fulgens zijn eet- baar, en rieken naar appelen Te gelijk met F. fulgens , werden vele andere soorten in den handel gebracht ; doch daar van dezen de oorsprong niet altijd met zekerheid was aan te wijzen , zoo lijdt het geen twijfel , dat zij voor een goed deel als verscheidenheden of WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. bastaarden beschouwd moeten worden. Tot die rubriek be- hoort o. a. de f. mutabilis der Engelsche bloemisten, sedert 1836 bij de kweekers bekend, en evenzeer f. thomsonii en f. youngii grandiflora. Men gelooft vrij algemeen , dat de eerste dezer zoog-enoemde soorten van F. macrostemma , en de tweede van F. macrostemma en F. gracilis afstamt. F. mutabilis heeft een scharlakenrooden kelk en eene aanvan- kelijk blauwe, doch later blauw-violette kroon. f. corymbiflora R. P. (Fl. Peruv. III, p. 325a) afge- beeld in het Bot. Reg. van 1841, pi. 70, verdient daaren- tegen als eene ware soort vermeld te worden. Deze Fuchsia is zeer verspreid over de Andes van Peru , en werd door Ruiz en Pavon , in het lommer der bosschen van Chincao en Muna (ten noord-oosten van Lima) , ontdekt. Genoemde reizigers troffen daarvan exemplaren aan met stammetjes van manshoogte , en van onder geheel van takken ontbloot. Mathews zag de zelfde Fuchsia te Chacapoyas , en Jameson aan de westelijke helling van den vulkaan Pichincha in Columbië. In 1839 werd F. corymbiflora naar Engeland overgebracht door de bemoeiingen van den kweeker Standish. Deze ontving er het zaad van uit Montreal (Canada) , en wel door bemiddeling van iemand , wien het door een uit Cusco (Peru) teruggekomen vriend was ter hand gesteld. Het blijft echter in het onzekere , of dat zaad van wilde , dan wel van gekweekte exemplaren gezameld werd. In 1840 droeg H. Buckmann van Hamburg zeer veel tot de verspreiding van F. corymbiflora over het vaste land van Europa bij , hetgeen echter niet verhinderde , dat men in 1842 te Hamburg en te Flottbeck nog 3 marken voor eeu exemplaar dezer soort betaalde. — F. corymbiflora gaat door voor eene der prachtigste soorten van haar geslacht, en schittert in haar bloeitijd met goed gevormde , overhan- WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. gende, dichte tuilen van groote, half karmijnroode half purperen , bloemen. Nadat zij in 1852 eene verscheidenheid met witachtige kelken had voortgebracht [Flore des Serres, pi. 547) , verkreeg men uit deze en de stamsoort nog eenige andere variëteiten, waaronder eene met veelkleurige bladen. F. cylindrica Lindl. onderscheidt zich door kleine bloemen met groene kelken en roode kroonen , en heeft Mexico tot vaderland. Zij werd het eerst in den tuin der Floricultural Society te Londen uit zaad verkregen , dat door George Baxter te Birmingham aan genoemde inrichting was ten geschenke gegeven. In 1840 verscheen zij op het vaste land van Europa. Met de vorige soort werd in Engeland ter zelfder tijd F. radicans ingevoerd , door Mieus , aan wien zij haar naam verschuldigd is, in het Orgel-gebergte van Brazilië op 1000 meters boven de oppervlakte der zee ontdekt. De plauten- tuin te Birmingham bezat voorheen het oorspronkelijk inge- voerde exemplaar, en, van dien tuin uit,, verspreidde zich de soort dau ook in zulk eene mate, dat zij reeds in 1841 in onderscheidene verzamelingen van Engelschen bloeiend werd aangetroffen. F. radicans bereikt eene hoogte van 8 voet en heeft helder scharlakenroode kelken en donker pur- peren kroonen. Men vindt er eene afbeelding van in het Bot. Reg. 1841, pi. 66. Van den zelfden tijd als de ontdekking der beide vorige soorten , dagteekent ook die van f. cordifolia Lindl. (afge- beeld in het Bot. Reg., 1841, pi. 70). Hartweg trof deze, bij het bestijgen van den vulkaan Xetuch in Guatemala , op 3000 meters boven de oppervlakte der zee aan , en zond daarvan exemplaren aan de Horticultural Society te Londen. F. cordifolia is , zoo al niet eene der schoonste , dan toch ; eene der merkwaardigste soorten , uit hoofde zij aan schar- WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEEUNÖBN. laken of oranje bloemen groene schutbladen en groote sten- gelbladen paart. Hare bessen , die de grootte van 1^ duim bereiken , worden door de inboorlingen van Guatemala ge- geten. In 1842 betaalde men te Flottbeck 5 marken voor een exemplaar van genoemde plant. — Behalve F. cordi- folia , ontdekte Hartweg nog- , ten westen van de vlakte van Bogota , onder Acacia's en Piperaceeën , F. verrucosa , eep kleinen heester met scharlakenroode bloemen, en F. hirtella, waarvan de tengere stammetjes tot eene hoogte van 25 voet tegen andere planten opklommen. Verder, aan de westelijke helling van den Pichincha , F. si/lvatica, sessiliflora , sca- briuscula en dependens , en aan de oostelijke helling van den zelfden vulkaan F. ampliata. Eindelijk , hoog op de Cor- dilleras, boven de stad Popayan, F. canescens en corollata. Laatstgenoemde soorten zijn echter tot hiertoe niet tot de kweekerijen doorgedrongen. In 1842 werd van uit den kruidtuin te Glascow de bloei aangekondigd van f. alpestris Gard. [Bot. Mag. pi. 3999), door Gakdner op eene rotsachtige beschaduwde plek van het Orgel-gebergte, 5000 voet boven de oppervlakte der zee aan- getroffen. Hare bloemen hadden een glinsterend rooden kelk en eene purperroode kroon, zoodat de plant veel overeenkomst vertoonde met f. integrifolia Lind. en f. virgata Hort., die beiden een weinig vroeger aan de kweekers bekend waren geworden en waarvan deze, wegens hare gehardheid, vroe- ger veel als voorwerp bij het enten van treur-Fuchsia's ge- bruikt werd. f. reflexa Hort. Bevol. , met hare lieve kleine bloemen , ge- lijkt veel op F. mycrophytta (zie hiervoren) en wordt door sommigen als eene verscheidenheid dezer laatste gehouden , hoewel Mexico als het land baars oorsprongs genoemd wordt. Evenzoo kan men zeggen, dat f. cottinghami , die te gelijk WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. met F. reflexa bekend werd , van deze , met uitzondering van de donkerder tint harer bloemen en bladen , niet onder- scheiden is. f- macrostemma R. P. [Fl. Peruv. 3, pi. 324 f. 6; Bot. Cab. 1862) is eene goede soort, waarvan vele anderen schij- nen af te stammen. Zij groeit op de bergen van Chili, en gelijkt, zelfs tot in den vorm harer kroonbladen en meeldra- den , op F. coccinea , F. serratifolia en F. denticulata — eene verscheidenheid van haar zelve. Algemeen is men van oordeel , dat vele zoogenoemde soorten der tuinen niets dan vormen van F. macrostemma zijn , en bovenal schijnt zulks gezegd te kunnen worden van F. glohosa , F. conica, F. longiflora, F. recurvata [Bot. Mag. pi. 3521), F. gracilis , F. mntalilis en F. tenella Lindl. [Bot. Peg. pi. 1052). F. macrostemma zelve was in 1840 buiten Engeland nog zeldzaam. In 1847 verkreeg de Heer Verschaffelt te Gend daarvan eene verscheidenheid met witte kelken. Omstreeks 1840 werden op het vaste land van Europa f. decussata P. P. [Fl . Perm. pi. 323 f. 6) van Peru, met donker-rozeroode kelken en scharlakenroode kroonen ; f. thymifolia II. B. (Sweet's Br. fl. gard. Ser. 2, pi. 35) van Mexico , met aanvankelijk bleek-rozeroode , doch latei- donker purperen bloemen; eindelijk f. venusta II. B. [Fl. des Serres, pi. 538) van Nieuw-Grenada , met roodpurperen kelken en scharlaken- of oranjeroode kroonen , beter bekend. f. discolor Lindl. [Bot. Mag. pi. 3499; Bot. Peg. pi. 1805 — F. Lowei Hort. Angl.) was voor Engeland, waar zij in den vollen grond aan alle wisselvalligheden van het weder weerstand biedt , eene goede aanwinst. Voor Duitsch- land minder , omdat men haar daar steeds tot op den grond zag doodvriezen. Ingevoerd werd F. discolor van de Falk- land's eilanden, waar zij aan plaatsen gebonden is, die wel WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEEL1NGEN. is waar beschut zijn, maar toch, des winters, drie tot vier voet onder sneeuw en ijs bedolven liggen. Zij gelijkt veel op F. gracilis multi/'lora en F. tenella. — f. conica Lindl. [Bot. Reg. pi. 1062), afkomstig uit Chili, kan in Engeland eveneens in den vollen grond gehouden worden. In 1845 maakte eene tot daartoe nog onbekende soort uit Muma (Peru) , nl. f. serratifolia R. P. (Floricult. Cab., 1845), zeer veel opgang op de Engelsche tentoonstellingen , en dat niet zouder reden, daar zij met bloemen prijkte van 1^ duim lengte , waarvan de half oranje- half rozeroode kroon in een heldergroenen kelk gevat was. Genoemde Fuchsia be- haalde prijzen te Chiswick , en op de tentoonstellingen der Royal Horticultural Society in Regent's Park. De eer harer ontdekking komt toe aan Ruiz en Pavon , de eer van haren invoer aan Lobb , die haar eveneens in Muma aantrof en aan de Heeren Veitch and Sons afzond , in wier kweekerij zij in den zomer van 1844 tot bloei kwam. Sedert werd F. serratifolia zoowel in het Bot. Register (pi. 41) als in het Bot. Magazine (pi. 4174), Paxton's Mag. of Bot. XII, p. 169 en de Flor e des Serres, pi. 447, afgebeeld. In 1845 werd zij te Erfurt verkrijgbaar gesteld, en in 1852 met F. Napoléon gekruist , waarvan het ontstaan van eene ver- scheidenheid met witte kelken het gevolg was. Omstreeks 1845 werd de verzameling der Royal Horticul- tural Society te Louden verrijkt met f. splendens [Bot. Reg. 1842, pi. 67, Bot. Mag., pi. 4082, Flor e des Serres , pi. 458) baar door Hahtnyeg van den berg Fotanpeque , 10,000 voet boven de oppervlakte der zee, toegezonden, en derhalve volkomen in staat , in Engeland te overwinte- ren. Genoemde soort heeft eene scharlakenroode kelkbuis en groene kelkslippen en kroonbladen. Zij werd, na Hart- wep, door Linden van Chamula, en door Skinner van Gua- WETENSCHAPPELIJKE MEDF.DEF.I.INGF.X. temala ingevoerd. Iu 1858 kwam van F. splendens de verscheidenheid Président Gosselin in den handel. Van 1846 dagteekent de invoer in Europa van f. macran- tha Hook. [Bot. Magaz.. pi. 4233, Flore des Serres, pi. 151 — 152), aldus geheeten , omdat zij van alle bekende soorten de grootste bloemen had. F. macrantlia werd het allereerst door Mathews op de hooge bergen van Antimarea (Peru) ontdekt , doch niet anders dan in gedroogde exem- plaren voor het herbarium van Sir Hooker naar Engeland gezonden. Lobb , de bekende reiziger der Heeren Vbitch and Sons, was haar invoerder. Hij vond haar in de bos- schen van Chasula (Columbië) , op eene hoogte van 5000 voet boven de oppervlakte der zee. Zoowel in Engeland als Duitschland, wordt F. macrantha voortdurend in eere gehouden. Zij bereikt in die landen eene hoogte van 2 — 3 voet , bloeit rijk , maar brengt bleekroode bloemen voort. Van f. mexicana (door Poecher f. montana geheeten), die in 1847 te voorschijn kwam, zijn geene bijzonderheden mede te deelen. Beter bekend zijn daarentegen f acinifolia Scheidw. (ook wel f. brevifolia geheeten) en f. nigricans Linden. Gene , van Mexicaanschen oorsprong, deed hare intrede in 1847, en bloeide het eerst in de gematigde kassen van den Heer Galeotti. Zij is dwergachtig van uiterlijk en draagt bloe- men met een rozeroodeii kelk en met eene half rozeroode half witte kroon. F. nigricans werd door Linden in holle , vochtige en belommerde streken der provincie Merida (Vene- zuela), aan den ingang van Paramillo de la Mucuti (tus- schen Mendoza en Timotes) , 2270 — 2600 meters boven den Oceaan ontdekt , en door zijne reizigers Funcke en Schlimm . in 1847, in den vorm van zaad, overgezonden. Zij bloeide het eerst in Europa bij den Heer Linden met schar- 116 WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEEUNGEN. lakenroode kelken en doukerviolette kroonen. — Men vindt er eene afbeelding' van in de Flore des Serres, pi. 481. Van f. procumbens uit Nieuw-Zeeland , die misschien noe: vroeger dan F. nigricans verspreid werd , zijn geene bijzon- derheden bekend. In 1847 werd de prachtige f. spectabilis JTook. , weldra terecht de koningin der Fuchsia's geheeten , ingevoerd. De Heeren Veitch and Sons zonden haar in April 1848 naar de tentoonstelling der Horticultural Society in Regentstreet te Londen , en werden daarvoor bekroond met de groote zilve- ren medaille. F. spectabilis is vooral merkwaardig om hare wijnroode takken , hare donkergroene bladen en hare schit- terend scharlakenroode bloemen. De plant der Heeren Veitch was ingezameld geworden door Lobb op de Andes van Cuenca, doch reeds vroeger, in gedroogden staat, van Pambo de Yeerba buena (Ecuador) , voor Hooker's herbarium , medege- bracht door Seemann. Van F. spectabilis werd eene afbeel- ding gegeven in het Bot. Mag. (pi. 4375) en in van Houtte's Flore des Serres, pi. 359 en 360. — ■ Tusschen haar en f. miniata Plancli. , afkomstig van Nieuw-Grenada , bestaat eene zeer innige verwantschap. f. simplicicaulis R. P. [Bot. Mag., pi. 5096, Flore des Serres, pi. 1388) en f. apetala JR. P. werden uit Peru in- gevoerd. Gene gelijkt , wat haar uiterlijk betreft , op F. serratifolia , terwijl deze , door hare schoone groote bloemen zonder kroon en met rozeroode , groen getopte , kelkslippen meer op zich zelve staat. In 1849 werd F. apetala door Linden nog voor 6| thaler per stuk verkocht. f. miellezi , van nog nieuwer invoer dan de beide vorige soorten , heeft ontzaggelijk kleine , maar zeer talrijke schitte- rend-purperen , bloemen van niet meer dan 3 lijn lengte. Onder de Fuchsia's , welke men , behalve de reeds opge- WETENSCHAPPELIJKE MEDEÜEEI.INGEN. somde, nog op de catalogussen van bloemisten aantreft, zijn er zeer velen , zooals f. corallina Hort. Lanr. , f. longiflora Smeet. , f. virgata Smeet. , f. linearifolia Hort. , f. parviflora Lindl. , en meer anderen, waarvan men volstrekt niet weet aan te geven of het soorten dan wel bastaarden of verschei- denheden zijn. — In 1853 kwamen op den catalogus van den Heer Linden, als nieuwe soorten, nog voor: f. cinnabarina , F. GRANADENSIS, F. GUINODUENSIS eil F. VERTICILLATA. {Vervolg en dot hierna.) III. GEMENGDE BERICHTEN. Door den Heer Peck-Raick uit Luik wordt aan de redactie van de Belgique horticole (1867, p. 165) geschreven, dat Aspidistra elatior het in die stad, gedurende den winter van 1866 — 67, in den vollen grond zonder bet minste letsel beeft uitgehouden. De vierde wedstrijd der internationale bloemen-teutoonstel- ling te Parijs heeft plaats gehad tusschen 16 Mei en 1 Juni, en had in de eerste plaats betrekking op Palmen en Cyca- daceeën. Voorts werden er ook prijzen uitgedeeld voor Or- chidaceeën, Rhododendrons en Azalea's, Rozen, Calceolaria's, Pyrethrums; verder voor verzamelingen van éénjarige planten en voor Pioenen. Van afgesneden bloemen werden Anemo- nen , Irissen , Ranonkels , Pioenen en Rbododendrons bekroond. Onder de groenten viel enkel eene bekrooning aan de GEMENGDE BERICHTEN. aspergies ten deel , en onder de vruchten aan druiven, ana- nassen en kersen. — Nog lezen wij van Pelargoniums , Araceeen , Araliaceeën en Bromeliaceeën , en verder van Tillandsia argentea, Eriostemon buxifoliwm, Clerodendrvm Bnngei f 61. variegatis, Ataccia cristata, Vinca madagasca- riensis en Dorianthes excelsa , als planten, die eene grootere of kleinere belooning mochten wegdragen. In het geheel werden op deze 4C tentoonstelling voor 77 vragen 87 verzamelingen ingezonden. De jury kende 22 eerste, 23 tweede, 21 derde prijzen en 26 eervolle vermel- dingen — te samen 82 belooningen toe. Van dezen vielen er 1 aan Engelschen, 21 aan Belgen en 60 aan Franschen ten deel. Volgens een dezer dagen rondgedeeld programma, zal er van 5 — 19 Mei 1869 eene internationale tentoonstelling van voortbrengselen van tuinbouw gehouden worden te St. Peters- burg. Hun , die aan die tentoonstelling wenschen deel te nemen , wordt verzocht , zoo zij volledigheidshalve nog iets aan het programma wenschten toegevoegd te zien , daarvan vóór 1 Januari 1868 opgave te doen aan de » Société d' hor- ticulture russe a St. Pétersbourg." In het voorjaar van 1868 worden de definitieve programmata uitgedeeld. i PAEONIA MOUTAN SiniS PAEONIA MOUTAN sms. (var. lactea von Sieb.) Deze verscheidenheid van Paeonia Moutan is van Japan- schen oorsprong, en werd ingevoerd door den Heer Fortune. De teekening is ontworpen naar een exemplaar van den Heer C. Glijm te Utrecht. De Pioenen behooren tot de afdeeling der Ranonkelachtige (Ranunculaceeën) en de onderafdeeling der Pioenachtige plan- ten, en werden door Linnaeus onder de veelhelmigen twee- stijligen gerangschikt. Zij zijn overblijvend, soms zelfs heesterachtig van aard , en aan haar geheele uiterlijk al zeer gemakkelijk van alle andere planten te onderscheiden. Hare groote bladen zijn diep ingesneden en hare bloemen munten uit door een bijzonderen omvang. Bij de wilde Pioenen vindt men 5 kelk bladen, 5 — 10 bloembladen, tal- rijke meeldraden en 2 — 5 stampers; bij de gekweekte echter valt op deze getallen niet meer te rekenen. De vrucht der Pioenen bestaat uit ééne of meer, in een krans gezeten, kokervruchten , d. z. kluisjes , die naar binnen openspringen en verscheidene zaadkorrels bevatten. De Pioenen komen meest op bergen voor, in de gema- tigde luchtstreken van het noordelijk halfrond der Oude Wereld, en waren reeds in de hooge oudheid bekend. Som- migen leiden haar naam af van een geneesheer Paeon , die eene wonde van Plato , hem door eene pijl van Hercules toegebracht, met hare hulp genas; anderen van eene streek PAEONIA MOUTAN. Paeonië , die ik echter in Kramer's Geographisch Woorden- boek niet heb hunnen vinden , en nog' anderen van het Grieksche iraiwv, dat «redder" of «helper" beteekent. Hoe dit echter ook zij, dit staat vast, dat de Pioenen, zooals de naams-afleidingen getuigen , oudtijds als geneesmiddelen eene groote reputatie genoten , en zelfs hoog-elijk om hare heelende eigenschappen werden vereerd. Tegenwoordig zijn zij uitsluitend als sierplanten van beteekenis. Men verdeelt de Pioenen in twee rubrieken , waarvan de eene enkel kruidachtige, de andere enkel heesterachtige soorten of verscheidenheden omvat. De laatsten worden ook wel boom-Pioenen geheeten , en , in het algemeen , met den naam van Paeonia Mo2itan of Paeonia arborea aangeduid. Tot beide rubrieken behooren planten met fijn- en grof-inge- sneden bladen , witte of roode , enkele of gevulde bloemen. Van alle soorten is Paeonia ojficinalis, die op de bergen van Zuid-Europa voorkomt , de oudst bekende en algemeenste. Doordien hare bloemen en haar wortel voorheen wel tegen jicht werden aangewend , noemt men de plant in Duitschland nog wel «Jichtrose". Men vermenigvuldigt de Pioenen op meer dan eene wijze, en wel 1° door zaad, 2° door afleggers (niet aan te beve- len), 3° door splitsing, 4° door scheuring", 5° door enting- en 6U door stek. Het enten bestaat hierin , dat men een tak eener P. Moutan op den knolachtigen wortel eener kruidachtige Pioen overbrengt, waarna beiden met elkander vergroeien, en de geënte tak even zoo weelderig blijft voortgroeien alsof hij op den oorspronkelijk en stam ware blijven zitten. Ook de thans afgebeelde Pioen wordt, vol- gens den Heer Glijm , het best op die wijze vermenigvuldigd. . VIBURNUM PLICATUM Th VIBUMUM PLICATUM thunb, (var. tontentosum JIiq.) Vibumum plicatum THrxB. , 7 tomentosum Miq. (Annales Musei botaniei Lugduno-Batavi , T. II , p. 266. — Vibumum tomentosum Thüxb. Fl. jap. , p. 123; Sieb. et Zucc. Fl. jap. , p. 85, I, tab. 38; Asa Gbat, Bot. jap. , p. 393). De naams-bepaling dezer plant ben ik verschuldigd aan den Heer Miquel , die , door zijne studie der Japansche flora , het best in staat was , mij de inlichtingen te geven , die ik noodig had. Want , ofschoon door von Siebold (in 1862) uit zaad, van Japan ingevoerd, verkregen, en voor- loopig als Vibumum tomentosum bepaald , meende toch de tuinman Mater , toen de bloeitijd onzer plant was aange- broken , dat zij V. tomentosum niet wezen kon , wat echter thans g-ebleken is een ongegrond vermoeden geweest te zijn. Bij ons worden de Viburnums meest Sneeuwballen ge- noemd. Zij behooren tot de Kamperfoelieachtige gewassen en de vijfhelmigen driestijligen van Linnaeus. Zij doen zich als heesters of lage boomen voor, met gesteelde tegen- overgestelde bladen , en witte of roodachtige bloemen , die aan de toppen der takken tot tuilen of bijschermen ver- eenigd zijn. Opmerkelijk mag- het heeten , dat er bij vele \ iburnums eene neiging bestaat om aan den omtrek der inflorescentiën grootere bloemen dan in haar midden voort te brengen , en dat die grootere bloemen dan tevens ge- slachtloos zijn. Door de kuituur , nemen soms ook de meer centrale bloemen in grootte toe , en daardoor ontstaan de kogelronde witte opeenhoopingen , die oorzaak zijn geweest VIBURNUM PLICATUM. van den naam van Sneeuwbal , aan het geslacht Viburnum in Nederland gegeven. De bloemen der Viburnums bestaan uit een 5-slippigen kelk , eene 5-slippige kroon , 5 meeldraden en één stamper met 3 zittende stempels. De stamper gaat over in eene roode of zwarte steenvrucht met één steen. In ons vaderland groeit Viburnum Opulus in het wild. Dit belet echter niet, dat men haar ook in de kuituur op- genomen en daarvan eene verscheidenheid heeft weten voort te brengen, met louter groote geslachtlooze bloemen. Het is deze verscheidenheid , die wel eens met den naam van Oeldersche Roos bestempeld wordt. Viburnum Tinus en Viburnum Lantana , beiden van Zuid-Europa , zijn ook zeer bekende sierheesters. De eerste , met hare altijd groene bladen , wordt vooral op bloemtafels veel gezien. De Viburnums komen in de gematigde luchtstreken van het noordelijk halfrond , en verder op bergen in Azië en Amerika, maar zeldzaam onder de tropen voor. Men ver- menigvuldigt ze door zaad of stekken. GESCHIEDKUNDIGE AANTEEKENINGEN OMTRENT HET GESLACHT FUCHSIA. ( Vervolg. ) Meer nog dan de echte soorten van het geslacht Fuchsia, waren het de daaruit verkregen bastaarden , die als sier- planten furore maakten. Juist toch door het zoo uiteen- loopend uiterlijk en den verschillenden bloei dier soorten — men vergelijke in dit opzicht b. v. eens F. microphjlla met F. corymhiflora — was de aanleiding tot het voortbrengen van nieuwe vormen als van zelf gegeven. Die nieuwe vor- men — die bastaarden — wenschen wij nu nog" in twee- ledig opzicht na te gaan , voor zoo verre het namelijk den vorm en de kleur harer bloemen betreft. Het uitwendig voorkomen , dat zoo ontzaggelijk uiteenloopt , kan daarbij buiten rekening blijven; want het staat vast, dat elke Fuchsia van middelmatige gestalte en met een schralen of weinig sierlijken bladerdosch door de kweekers geweerd wordt. Bij een nauwkeurig onderzoek van die bloemen bemerken wij , dat hare kleur , niettegenstaande de menigvuldige ver- schillen in hare lengte , tamelijk standvastig blijft. Aan een , nu eens meer naar de eene , dan weder meer naar de andere tint van het rood overhellenden , kelk paren zich meestal blauwe bloembladen , terwijl beiden , op enkele uit- zonderingen na , donker te noemen zijn. Omtrent den bouw der bloemen valt op te merken, dat die, gelijkelijk met hare kleur, in volmaaktheid is toegenomen. Zoo zijn, on- 120 \ ■WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. der den invloed van de algemeene strekking der mode, de crinoline-vormige bloemen voor den dag' gekomen , hoewel aan den anderen kant niet te miskennen is , dat de juiste grenzen van het sierlijke , bij elk nieuw voortbrengsel der kweekkunst, niet altijd bewaard zijn gebleven. Van eene volmaakte Fuchsia verlangt men , dat de grootte van haar kelk en hare kroon in eene juiste verhouding sta tot de lengte harer meeldraden; dat de kelkslippen niet te smal , noch slecht geplaatst , en daarenboven achterover gebogen , of althans zoover van elkander verwijderd zijn , dat de kroonbladen duidelijk onderscheiden kunnen worden. De kleur der laatsten moet in harmonie zijn met die des kelks en toch niet te weinig daarbij afsteken. — Enkele malen is het ook wel voorgekomen , dat de anders doorgaans paarse helmknoppen tot de fraaiheid der bloemen wezenlijk bijdroegen , wanneer ze namelijk , zooals bij eene door Bou- charlat in 1 865 voortgebrachte verscheidenheid van F. mij- cropht/lïa , eene goudgele kleur hadden aangenomen. De Engelschen zijn de eersten geweest, die, door t het kweeken van bastaarden onder de Fuchsia's, zich eene rijke bron van inkomsten geopend hebben. Na den invoer van F. fulgens , splenclens , cordifolia, corymbifhra , serratifolia, enz. , begonnen zij eerst de oude soorten met hare kleine bloemen op zijde en de afstammelingen der nieuwe tegen hooge prijzen op het vaste land van de hand te zet- ten; terwijl zij daarna, door kruising, fraaie bastaarden wisten te bekomen , waarvoor weldra evenveel geld besteed werd als vroeger voor eene goede Dahlia. Tot in 1837 had men het niet verder weten te brengen dan tot het ver- krijgen van eenige nieuwe vormen van F. globosa en F. conica; doch na den invoer van F. fulgens werd de kunst- matige bevruchting op ruime schaal ondernomen , en deze K. i WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. soort telkens weder niet anderen van nog nieuwer aanvoer gekruist. Weldra echter begonnen de Fransclie kweekers het voetspoor der Engelschen te drukken , en ontstond er tusschen beideu een wedstrijd , waaraan vooral Salter te Versailles, Miellez, Dubus, Nagel en Warscewicz deelnamen. De eerste Engelsche bastaarden waren van F. ghbosa en F. fulgens afkomstig, en werden in der tijd op het vaste land, te Hamburg, Flottbeck en Frankfort, voor HH shilling verkocht , niettegenstaande F. coccinea , zelfs in het begin onzer eeuw , nooit meer dan p. m. 1 gulden had kunnen opbrengen , en de ware soorten , ook tegenwoordig , met niet meer dan 10 a 15 stuivers, en nieuwigheden uiterlijk met 2 gulden betaald worden. Evenwel, reeds in 1842, werden door Boeckmann te Hamburg het dozijn der nieuwste verscheidenheden voor 9, en een getal van 25 verscheiden- heden , naar de keuze des leveranciers , voor 7 marken afge- staan. De eerste Duitsche bastaarden werden bij Boeckmann gewonnen door het bevruchten van F. glolosa . en bij Wars- cewicz door het bevruchten van F. long if lor a , reflexa, Harrisonii, mutabilis , virgala , Farcjetti en anderen, met het stuifmeel van F. fulgens. Warscewicz maakte daarbij de opmerking, dat de bastaarden het uiterlijk van den vader, doch de bladen en bloemen van de moeder aannemen. Onder de bastaarden van Engelschen oorsprong maakten vooral F. Chandleri , Standishii , fulgens dej)endens en ful- gens Harlicegianus zeer veel opgang ; het zelfde was echter ook het geval met F. Fintelmanni en F. Koopmanni van Boeckmann en met F. Bertrami en F. Bergemanni van Warscewicz , waarvan de eerste in 1 841 uit F. Uarrissonii en F. fulgens gewonnen werd , en de laatste , wat den vorm harer bloemen betrof, eene afspiegeling scheen van de merk- waardige F. integrifolia Lindl. — In 1842 werden door WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEEL1NGEN. Smith in Dalton (Engeland) ook zeer fraaie mestiezen *) voortgebracht , die echter op hare beurt weder overtroffen werden door F. Prince Alhert , die door Brown uit F. globosa en F. Jïdgens gewonnen was geworden. Aan laatstgenoemde verscheidenheid werd , door de Engelsche kweekers , zelfs de voorrang toegekend boven F. St. Clare van Menham, tuin- man van den kolonel Harcourt op St. Clare (eiland Man) , niettegenstaande Lindley deze als de schoonste onder alle variëteiten van het geslacht Fuchsia geroemd had. In 1843 werd voor F. Prince Albert en F. St. Clare, per stuk, tusschen de 6 en 7 gulden betaald. In 1844 en 1845 begon men F. corymbiflora ter ver- krijging van bastaarden te gebruiken. Als de fraaiste ver- scheidenheden dier jaren noemt men F. Constellation van den kweeker Miller te Ramsgate , F. coccinea vera van Smith en F. Venus victrix. — Van dit tijdstip te rekenen , nam echter het voortbrengen van tusschenvormen zoodanig- toe, dat de kweeker de Jonghe te Brussel, in 1846, zich in staat gevoelde , uit een nog aanzienlijker getal , groepen van 50 der fraaiste verscheidenheden te koop aan te bieden. Onder deze vijftigtallen roemde hij F. Dutcliess of Suther- land, in 1845 door Gaine gewonnen, als de schoonste. — Toen men verder ook F. macrostemma in de kruising had opgenomen , werd het veld der keuze nog ruimer , zooals blijken kan uit eene opsomming van 150 variëteiten, door Bosse in 1849 als uitstekend aangeprezen. De gebeurtenis , die in de daarop volgende jaren de meeste l) Men noemt in de Botanie bastaarden alle tusschenvormen die uit eene kiuisiug van soorten, en mestiezen, die uit eene kruising van verscheiden- heden ontsproten zijn. Voor het geslacht Fuchsia zijn echter die beide uitdrukkingen , door gebrek aan juiste inlichtingen , niet altijd met evenveel nauwkeurigheid te gebruiken. WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELÏNGEN. beweging- veroorzaakte , was de aankondiging- van den En- gelschen kweeker Story , dat het hem gelukt was , Fuchsia's met witte bloemkroonen voort te brengen. Wel stelde de schraalheid der eerst verkregen exemplaren en hun eenigs- zins armoedige bloei het publiek min of meer te leur, maar het vertrouwen dat hierin verandering zou komen — wat dan ook later werkelijk plaats had — temperde die teleurstelling in hooge mate. Slaan wij bij deze gelegenheid een blik op het ontstaan der bleekkleurige Fuchsia's in het algemeen. De eerste pogingen om bleekkleurige Fuchsia's te erlan- gen , beantwoordden in den beginne geenszins aan de ver- wachting. Wel onderscheidde zich F. Chandleri in 1840 door bloemen van eene perzikroode kleur, en zag men F. Adonis van Boeckmann in 1841 lichtrozeroode kelkslippen dragen met witte toppen, maar toch was het niet vóór 1843, dat de Engelsehen , en in de eerste plaats Youell , met Fuch- sia's voor den dag kwamen , die een geheel witten kelk- hadden , en waarbij het contrast tusschen dezen en de blauwe kroon eene verrassende uitwerking deed. De eerste F. met een witten kelk werd F. Venus victrix gedoopt , en was van Youell afkomstig. Nu men het eenmaal zóóver gebracht had , begon men zich ook op het voortbrengen van Fuchsia's met witte kroo- nen toe te leggen. In den beginne echter scheen die poging- niet te zullen slageu , daar men het niet verder dan tot vleeschkleurige , lichtroode en lichtblauwe kroonen brengen kon [F. incamate van Smith , F. scaramouche van Miellez). Eindelijk echter, na tien jaar toevens, in 1854, bewees de verschijning van F. Mts. Story , dat men de zaak gewonnen had; en nu duurde het ook niet lang, of er werden, vooral in de kweekerij van Cornelissen , analoge variëteiten in vrij grooten getale voortgebracht. In 1856 deden Fuchsia's met ]*4 WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. gestreepte kroonen (F. gloire de Russelsheim en F. striata formosissima) , en iets later die met gestippelde kelken hare intrede. De pogingen echter om Fuchsia's met gele kelken of kroonen te kweeken, mislukten tot op heden geheel; want de F. souvenir de Leipzic van Cornelissen kan ten hoogste als een verscheidenheid met vuil witte kleuren wTor- den aangemerkt. Al deze nieuwigheden van het vaste land werkten zeer ongunstig op den afzet van Fuchsia's uit Engeland, hoewel het niet te ontkennen is, dat onder de 100 en meer ver- scheidenheden, die in 1858 en 1859, en de 60 bastaarden , die in 1860 en 1861 door Duitsche en Fransche kweekers in deu handel gebracht werden, de producten van Banks, zooals b. v. de F. souvenir de Chismick , de palm der over- winning- behaalden. Omtrent den bouw der Fuchsia-bloemen valt op te mer- ken , dat teruggeslagen kelken , van nature , zelden en dan nog' slechts bij kleinbloemige soorten worden aangetroffen. Een voorbeeld daarvan levert F. lycioides. Gewoonlijk zijn de kelkslippen meer of min uit elkander geweken, en be- reiken zij ten hoogste een horizontalen stand. Vier bloem- bladen, van nature rechtopstaande en min of meer spiraals- wijze om elkander gedraaid , sluiten zij in. De toeleg der bloemisten , om wijder geopende , meer klokvormig uitge- spreide , kroonen en teruggeslagen kelken te verkrijgen , is voor de eersten tusschen de jaren 1840 en 50 , en voor de laatsten tusschen de jaren 1850 en 60 met een gunstigen uitslag bekroond geworden. In 1860 werd door Twidt, een Duitsch kweeker, zelfs eene bastaard-Fuchsia voortge- bracht , waarvan de kelkslippen niet alleen naar buiten ge- kromd , maar letterlijk opgerold waren. Hij noemde ze F. Franz Josef I. WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. Het jaar 1847 neemt in de geschiedenis dei' Fuchsia's eene belangrijke plaats in. Tot daartoe namelijk hadden de bloemen der mestiezen , uit zaad verkregen , nooit anders uitgeblonken dan door hare grootte of kleur ; toen eindelijk de kweeker Bkuneau van Parijs onder een zaaisel Fuchsia's één exemplaar aantrof, waarbij de bloemdeelen , 20 tot 24 in getal , op de wonderlijkste wijze dooreen waren gezeten. Deze monsterachtige bloemen nu openden het vooruitzicht, dat men weldra goed gevormde dubbele verkrijgen zou , en die hoop werd dan ook in de eerste helft van het 6e tiental jaren onzer eeuw verwezenlijkt. Henderson was de eerste, wien het gelukte, eene Fuchsia met volkomen goed gevormde dubbele bloemen voort te brengen. Het was eene verscheidenheid uit de reeks der donkere soorten, in den regel als F. Ilendersonii bekend. Op haar volgden , uit de reeks der lichte soorten , weldra (in 1853) de F. carnea plena van Lemoine te Naucy. Nog andere dubbele Fuchsia's werden door den zelfden Lemoine en door Dubus in Frankrijk, en verder door Dender in Duitschland gewonnen; maar toch stonden hunne bemoei- ingen en uitkomsten te dezen opzichte achter bij die van den Brusselschen kweeker Cornelissen , wiens verdiensten op het gebied der Fuchsia-kultuur zeer hoog behooren te worden aangeschreven , en nog- meer gewaardeerd zouden worden , als men hem niet verwijten kon , dat hij de door hem verwor- ven nieuwigheden met te weinig kritiek in den handel zendt. De enkele en dubbele Fuchsia's met witte kroonen wer- den , evenals de dubbele met roode of paarse bloemen , door het publiek met geestdrift ontvangen. In 1863 kende men niet meer dan 9 bastaarden met witte kroonen , waarvan 5 door Cornelissen en de overigen door Henderson en anderen geleverd waren. In 1864 klom dat getal tot 16 en in 1865 WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. tot 20, waarvan f met dubbele bloemen. Behalve Corne- lissen en Henderson , hadden ook Banks , Lemoine , Crousse en anderen aan deze vermeerdering deel. Evenwel, wat in 1865 door Twidy geleverd werd, overtrof dat van zijne mededingers in meer dan één opzicht. Al wat deze kweeker in den jongsten tijd in den handel bracht, onderscheidde zich door de volkomen gevuldheid der bloemkroon , in tegen- stelling van de Fuchsia's der Engelschen , die gewoonlijk met enkele kroonen werden afgeleverd. In Frankrijk keerde men in 1865 tot de zuivere soorten terug , en legde men er zich op toe , van dezen nieuwe ver- scheidenheden te winnen. Daartoe werden F. corymbiflora en F. microphylla uitverkoren. Van elk dier beiden verkre- gen Boucharlat , Dender en Barlet 4 nieuwe variëteiten. Behalve Fuchsia's met fraaie bloemen , werden er in de laatste jaren ook anderen met fraaie bladen afgeleverd. Als zoodanig noemen wij F. Meteor van Cornelissen , die in 1862 veel opschudding maakte, en door de gouden en roode kleurspelingen harer bladen aller aandacht trok. In 1864 kende men reeds 5 en in 1866 7 van die Fuchsia's met fraai blad. De kuituur der Fuchsia's schijnt onlangs in zooverre een nieuw tijdperk van ontwikkeling te zijn ingetreden , als het den Engelschman Williams gelukt is , eene verscheidenheid (F. var. Novelty) met rechtop staande bloemen en trossen voort te brengen. Het is echter te hopen , dat de ouder- wetsche Fuchsia's met hare gebogen takken en overhangende bloemen , die op zulk eene hooge mate van sierlijkheid aan- spraak mogen maken , daardoor niet op den achtergrond geschoven of aan de vergetelheid zullen worden prijs gegeven. Wij geven nu hier een lijstje van zeer fraaie Fuchsia's, ontleend aan den Manual du jardinage (2™ druk) van den WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. Heer Jühlke , directeur van het koninklijk park te Potsdam , waarbij echter valt op te merken , dat dit , met een wéinig- minder keurigheid, aanzienlijk zou kunnen worden uitgebreid. I. Roode en violette enkele Fuchsia's Sir Robert Peel; lord Warden; Edilh; Souvenir de Chiswick en de dwerg-Fuchsia Comte de Catour. De eerste twee kunnen als voorbeelden dienen van Fuch- sia's met eene crinoline-vormig uitgespreide kroon. II. Roode en rood-purperen dubbele Fuchsia's. Sir Colin Campbell en Universal. III. Fuchsia's met eene enkele witte kroon. Princess of Prussia. IV. Fuchsia's met eene dubbele witte kroon. Madame Comelissen. V. Fuchsia's met lichte schakeeringen. De oude verscheidenheden Annie Wiltshire Lass en Elegantissima , die beter zijn dan de nieuweren. VI. Fuchsia's, opmerkenswaardig door het kontrast harer kleuren en de sierlijkheid harer sterk gevulde kroonen. Josef Comelissen , Sécrétaire Mottin en de Tollenaere. Het streven naar het verkrijgen van nieuwe verscheiden- heden gaat nog altijd voort , zooals uit de jaarlijks uitgege- ven catalogussen der kweekers blijken kan. Ja, het is wel waarschijnlijk, dat de Fuchsia's, evenmin als de Violieren en Asters , immer uit de mode zullen gaan. Ziedaar , in korte woorden , de geschiedenis der Fuchsia's. Evenals vele andere, uit vreemde werelddeelen aangevoerde, planten werden zij in den beginne in warme kassen , en nog wel met de grootste voorzorgen , gekweekt. Naar gelang- men echter beter omtrent hare natuurlijke standplaatsen en hare geografische verspreiding ingelicht werd, gelukte het 128 WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. ook, haar allerhande wijzigingen in de kuituur te doen on- dergaan. Elk jaar verschijnen er over het kweeken van Fuchsia's in de geschriften over den tuinbouw , en vooral in die welke voor liefhebbers bestemd zijn , tal van artikelen ; en niet zonder reden verklaart dan ook JëIger , dat men , tegen één artikel over eenig historisch feit, er twintig over de kuituur der Fuchsia's aantreft. Over het geslacht Fuchsia bestaan weinige monografieën en onder dezen zijn die van Franschen oorsprong de besten. Het eerste werk , dat tot eene nauwkeuriger kennis van al wat op de Fuchsia's betrekking heeft, aanzienlijk bijdroeg, was eene verhandeling van Pierre Jozeph Buchoz van 1805, ten titel voerende : Mémoire sur la JUélaleuque , V Ixora , Ie Fuchse, etc. Beter echter was het werk van Porcher over dat onderwerp , 't welk onder den eenvoudigen titel van Ie Fuchsia, son histoire et sa culfaire, in 1867 eene derde uitgave beleefde. In 1865 leverde de zelfde een methodisch en beschrijvend overzicht van alle belangrijke verscheiden- heden dezer veel gezochte sierplant , dat door beknoptheid en juistheid uitmunt. III. GEMENGDE BEEICHTEN. De vijfde wedstrijd der internationale bloemententoonstelling te Parijs heeft plaats gehad tusschen 1 en 16 Juui , en had in de eerste plaats betrekking op Orchidaceeën en Pelargo- niums. Voor de Orchidaceeën werden met eerste prijzen be- kroond de Heeren Thibaut en Keteleer uit Parijs en J. Linden uit Brussel , en met een tweeden prijs de Heer Luddemann. GEMENGDE BERICHTEN. Voor de Pelargoniums vielen eerste prijzen ten deel aan de Heeren : Dufot , Thibaut en Keteleer , Chenu ; tweede aan de Heeren Malet , Düfoy en Thibaut en Keteleer ; derde aan de Heeren Pigny en Malet , en eervolle vermeldingen aan de Heeren Dufoix , Merle en Dufoy. — De ruimte laat ons niet toe , over andere wedstrijden uit te weiden , waaraan trouwens g-eene Nederlanders deelnamen. De uitslag der ge- heele veertiendaagsche tentoonstelling was, dat er 100 be- looningen voor 118 inzendingen werden uitgereikt. Daaronder bevonden zich 44 eerste, 26 tweede, 15 derde prijzen en 15 eervolle vermeldingen. Aan Franseben vielen 89 , aan Belgen 10 dier belooning-en ten deel en aan Eim-elsehen slecbts ééne. Bij den zesden wedstrijd, tusseben 16 Juni en 1 Juli opengesteld , bekleedden de Rozen en de Pandanaceeën de eereplaats. Voor de Rozen vielen de eerste prijzen ten deel aan den Heer Hippoltte Jamain , de tweede aan de Heeren Margottin en Guillot père , de derde aan de Heeren Verdier en Guillot fils , en eene eervolle vermelding aan de Heeren Duval en Paillet. Voor afgesneden Rozen werden bekroond de Heer Margottin met den eersten, de Heeren H. Jamain en Marest fils met den tweeden , de Heeren Granger , Co- chet , Fontaine en Lelandais met een derden prijs , en de Société de Clermont benevens de Heer Meurant met eene eervolle vermelding. — Eindelijk verkregen een eersten prijs : voor zijne nieuwe Rozen Impératrice des Francais, 31. Roustel en M. Sajfby , de Heer Garcon van Rouaan ; voor zijne nieuwe doorbloeiers , waaronder vooral geroemd werden Prince Humbert eu Buckesse d'Aoste, de Heer Margottin; een tweeden prijs : voor zijne nieuwe Roos Madame Ernest Cor- rode de Heer Verdier ; eene eervolle vermelding voor zijne verzameling van Rozen, uit zaad verkregen, de HeerLEDECHEUR. Voor de Pandanaceeën viel een eerste prijs aan den Heer Chantin, en eene eervolle vermelding aan den Heer Buzier ten deel. GEMENGDE BERICHTEN. Terwijl wij de vermelding van de overige bekrooningen kort- heidshalve achterwege laten , deelen wij alleenlijk mede , dat het geheel der belooningen voor den zesden wedstrijd 85 bedroeg, en dat daaronder 20 eerste, 29 tweede, 17 derde prijzen en 19 eervolle vermeldingen voorkwamen. Aan Fran- schen werden 80 en aan Belgen 5 belooningen uitgereikt. Op verzoek van de Directie van het internationaal botanisch Congres , nu onlangs te Parijs gehouden , had haar voorzitter Prof. A. de Candolle van Genève , op zich genomen , een geheel van voorschriften samen te stellen , dat voortaan in de botanische nomenclatuur de plaats van een wetboek vervullen zou. Op eene der algemeene vergaderingen van het Congres zou dan over de voorgestelde regels gesproken en deze ein- delijk vastgesteld kunnen worden. Werkelijk werd dan ook voor eenigen tijd door Prof. de Candolle aan de botanici eene brochure toegezonden , ten titel voerende : » Lois de la nomenclature èotanigue" en reeds op eene der eerste bijeen- komsten van het botanisch Congres eene sub-commissie be- noemd — bestaande uit de Heeren Dumortier , Eichler , Weddell , Cosson , Bureau en Planchon — om den inhoud daarvan te onderzoeken , en haar oordeel daarover uit te spre- ken. Dat oordeel was zeer gunstig, hoewel enkele wijzi- gingen voor bepaalde artikelen werden voorgesteld. Op eene vergadering, door meer dan 100 botanici uit alle streken van Europa bijgewoond , werd , na levendige discussiën , het door de sub-commissie gewijzigde programma vastgesteld en het volgende besluit genomen : » dat het Congres , na de brochure van den Heer A. de Candolle over de wetten der botanische nomenclatuur — gehoord het praeadvies eener sub-commis- sie — onderzocht te hebben , de daarin voorgeschreven regels , behoudens de daarin door de sub-commissie gebrachte wijzi- gingen, goedkeurt, en als den besten gids bij alles aanbeveelt, wat op de nomenclatuur der planten betrekking heeft. ^~w' PRUNUS PUDDUM WALL. ( >;u\ flor. plpnis viiH>nlibu.s, medio purpupeiü) ^ I. BESCHKLJVINGEN VAN AFGEBEELDE PLANTEN. PfiUNUS PUDDUM wall (var. florihus plems virentibus , medio purpureis.) Deze verscheidenheid van Prunus Puddum wall. met ge- vulde , groenachtige , roodgestreepte bloemen , werd , evenals die met rozeroode bloemen , uit Japan ingevoerd door von Siebold, en in zijn in 1867 uitgegeven catalogus vermeld onder den naam van Cerasus (Pr mms) Psendocerasus Lindl. var. floribus plenis virentibus medio purpureis. Onze tee- kening werd dan ook naar een bloeiend exemplaar uit von Siebold's kweekerij vervaardigd. Over de reden, die ons genoopt heeft, von Siebold's naam niet te behouden , behoeven wij hier niet uit te wei- den, omdat men daaromtrent onzen bij PI. 48 behoorenden i text kan raadplegen. Dat de thans afgebeelde verscheidenheid evenveel recht heeft als de vorige om in de kuituur te worden opgenomen , kunnen wij , uit eigene ervaring , betuigen. Hare bloemen zijn vrij groot , tamelijk goed gevuld en hebben een witten grond met een groenachtigen weerschijn en groene vlekken langs den zoom der bloembladen. . PRUNUS PUDDUM. Het uiterlijk der oveïige organen is aan dat der ver- scheidenheid met rozeroode bloemen gelijk. Ook valt aan- gaande de kuituur der thans afgebeelde plant niets meer te zeggen dan wij daaromtrent bij de beschrijving van PI. 48 hebben medegedeeld. II. WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINCJEX. GESCHIEDKUNDIGE AANTEEKENIINGEN OMTRENT HET GESLACHT CANNA. De volgende aanteekeningeu zijn ontleend aan een werkje van den Heer Chaté fils , getiteld : Ie Canna , son Jiistoire , sa culture, etc, onlangs in 16° in het licht verschenen bij den uitgever Donnaud te Parijs. In den tegenwoordigen tijd , nu men , vooral in het buitenland , zich er op begint toe te leggen , de publieke wandelplaatsen niet alleen met fraai bloeiende planten, maar ook met dezulken te versieren, die zich door de grootte , den glans , den eigenaardigen vorm harer bladen aanbevelen , kan het zijn nut hebben , op de belangrijkheid van dat werkje te wijzen , door er en- kele bladzijden uit over te nemen. In een afzonderlijk hoofdstuk , » algemeene beschouwingen" getiteld, maakt de Heer Chaté zijne lezers eerst bekend met de voordeelen , welke het kweeken van Canna's ople- vert, als daar zijn: hare geschiktheid om, afzonderlijk of tot groepen vereenigd , op grasperken , langs den kant van vijvers of andere waterwerken , op opene plekken van welken aard ook op buitenplaatsen , de eentoonigheid te breken ; de leegten in heester-boschjes aan te vullen : de naaktheid van muren , schuttingen en dergelijken , te bedekken , enz. — De meeste soorten of verscheidenheden van Canna kunnen in potten gekweekt worden , en zoodoende ook op balkons of in kamers worden ten toon gesteld. Men zorge slechts dat zij des winters naar de gematigde kas worden overge- WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. bracht, waar zij dan overvloedig bloeien, en geen minder fraai gezicht dan vóór dien tijd opleveren. Aanbevelenswaardig zijn de Canna's verder om de weel- derigheid van haar groei , de eenvoudigheid harer kuituur , en haar onveranderlijk voorkomen gedurende de warmste maanden van het jaar, als men verplicht is andere planten gedurig door nieuwen te vervangen, omdat zij hare bladen laten vallen of een verlept uiterlijk aannemen. Slechts de koude tast de Canna's aan ; maar tegen het naderen van den winter begint het landleven zelf zijne aantrekkelijkheid te verliezen. De naam Canna stamt af van het Grieksche K&vva , dat Riet beteekent , en werd aan onze planten gegeven , omdat hare stengels , zoowel ten opzichte hunner rijzige gestalte als hunner enkelvoudig'heid (het niet afgeven van takken) , met die van het Eiet de grootste overeenkomst hebbeu. Evenals laatstgenoemde plant , behooren de Canna's ook tot de éénlobbige gewassen (Monocotylen) , en meer in het bij- zonder tot de familie der Cannaceeën van de Jüssieu. Touiïnefort noemde het geslacht Canna Cannacorus. In het Frausch wordt het woord Balïsier daarop toegepast , 'twelk zooveel beteekent als valsch Suikerriet. De eerste Canna's, naar Europa overgebracht, waren afkomstig uit Oost-Indië , waarheen zij uit Amerika , haar oorspronkelijk vaderland , vervoerd waren geworden. Dit althuns vindt men vermeld in de » Rariornm aliquot stirpium per IJ i spa nias observatorum historia", (d. i. Geschiedenis van eenige zeldzame Spaansche planten) door Charles de l'E- cluse — ook wel Clüsius geheeten) — den eersten Schrij- ver , die van eene Canna gewag maakte en haar afbeeldde , in 1576 in het licht gegeven. De Canna , in het bedoelde werk van Clusius te vinden , 1.H3 WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. heet fauna indica, een naam, waarover men, met liet oog- op het ware vaderland dier soort , zich misschien zou kun- nen verwonderen , maar waarvan de vreemdheid toch geheel verdwijnt , als men in het oog houdt , dat met de term «indica" niet Oost-, maar West-Indië , derhalve een ge- deelte van Amerika bedoeld wordt. Eene tweede soort van Canna, de tegenwoordige C. an- gustifoHa , werd in 1 658 door Piso in zijne » Historici rerum naturalium Brasiliae" (Geschiedenis der natuurlijke voort- brengselen van Brazilië) , onder de in dat land gebruikelijke namen van »Albara" en »Pacivira" beschreven, en daarbij vermeld , dat zij van lommerrijke plaatsen en slijkerige gron- den afkomstig- was. Latere soorten werden eveneens van dat gedeelte onzer Aarde ingevoerd , en hieruit volgt dan ; dat Amerika als het ware vaderland der Canna's beschouwd mag worden. Als Azië en Afrika al iets uit dat planten- geslacht hebben opgeleverd , dan zijn het niet anders dan verscheidenheden geweest , van Canna indica en Canna glauca gewonnen , welke beide soorten al zeer vroeg van Amerika naar Oost-Indië waren overgebracht. Aan de Ouden waren de Canna's onbekend , en in Europa werden zij eerst na de ontdekking- van Amerika aangetroffen. Het juiste tijdstip , waarop de eerste Canna's in ons we- relddeel hare intrede gedaan hebben , is niet met zekerheid aan te geven. Gewoonlijk echter wordt als zoodanig het jaar 1570 genoemd, en beschouwt men Spaansche missio- narissen als de personen , die haar naar de tuinen van Spanje en Italië hebben overgebracht. Deze bewering schijnt inder- daad volkomen gerechtvaardigd, niet alleen omdat men som- mige Canna's in de genoemde Rijken in wilden toestand aantreft , maar ook omdat Clusius , die ongeveer op dien tijd zijne reize naar Spanje en Portugal ondernam , verklaart , 134 > WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. zeker , dat de eerste Canna's , in de Europeesche tuinen ge- kweekt, verscheidenheden waren van Canna indica en Canna angustifolia. Het aantal dezer verscheidenheden bedroeg', tegen het einde der 17° eeuw, voor zoo verre men daarover uit de in het. licht gegeven catalogi oordeelen . kan , niet meer dan vier, te weten : Canna indica lutea ruhris macalis punclata (Canna indica met gele, rood-gestippelde , bloemen), vermeld in den Hortus Eystettensis , in 1613 te Neuremberg in 't licht ver- schenen — eene verscheidenheid, die niet tot ons is overge- komen ; Arundo indica, latissimo folio, flore rulih (anders de bedoelde planten in de tuinen der kloosters , onder goten langs muren , te hebben aangetroffen , en ze tot in het mid- den des winters te hebben zien bloeien (» Lusitaniae quibus- dam monasteriis admodum frequentem vidi , sub stillicidiis ad muros satam, et etiam media hyeme florentem "). Deze zinsnede uit het werk van Clusius , en vooral de zeer fraaie en zeer nauwkeurige afbeelding , welke hij van de bedoelde plant geeft , laten geen den minsten twijfel omtrent de aan- wezigheid van eene of meer soorten van Canna in de Por- tugeesche tuinen op het bedoelde tijdstip over. Te meer is het daarom te bevreemden , dat men geene de minste aan- duiding haaraangaande vindt in een werk , door den Por- tugees Jean Vigier , officier van den groot-inquisiteur , den kardinaal Don Nunno da Cunha, in 1718 onder den titel van: Hisioria das planlas da Europa e das mais uzadas que vem de Asia , de Affrica e da America , in het licht gegeven. Zoo iemand , dan was juist Vigier de man , die de aanwezigheid van Canna's in de Portugeesche tuinen had kunnen gedenken ; dat hij het niet deed , is misschien daaraan toe te schrijven , dat die planten reeds weder door anderen waren verdrongen geworden. Hoe dit echter ook zij , dit is WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEEL1NGEN. gezegd Canna indica met steenroode bloemen) , opgenomen in den Hortus regius van 1665, te Parijs; Canna atncricana f/ore fulgenti cocco splendente (d. i. Canna indica met schit- terende scharlakenroode bloemen) en Canna indica angusti- folia flore flavo (later eenvoudig Canna angustifolia gehee- ten), beiden vermeld in den in 1687 in 't licht verschenen catalogus van den kruidtuin te Leiden. In de 18e eeuw groeide het getal soorten en verscheiden- heden van Canna indica slechts weinig aan. Barteam , een Engelsch reiziger in Zuid-Carolina , verrijkte de Europeesche verzamelingen in 1731 met de verscheidenheden speciosa en coccinea van Canna indica, en daarenboven met Canna glauca. In 1778 werd van St. Helena de verscheidenheid patens vau Canna indica ingevoerd, en in 1788 deed Canna flaccida, aan de boorden van den Mississipi door Nuttal in groote menigte aangetroffen , hare intrede in onze tuinen. Het verdient eene opzettelijke vermelding , dat laatstgenoemde soort, in 1837, door de Engelscheu onder den naam van Canna Reevesii in den handel gebracht is geworden , eene vergissing, die daarin haar oorsprong had, dat men eenige, door Reeves in China ontdekte en van dat rijk naar Enge- land verzonden , individuen voor nieuw hield , niettegenstaande er geen twijfel aangaande hare afkomst uit Amerika konde bestaan. Tot het jaar 1820 bleef de aanwas van nieuwe Canna's nog immer beneden het middelmatige. In 1809 maakte de »Jardin des Plantes" te Parijs het eerst melding van Canna gigantea, en de plantentuin te Dublin, in 1813, van Canna syhestris , als van Brazilië afkomstig opgegeven. Van 1816 tot 1820 kwamen verder, ten gevolge der reizen van Ruiz en Pavon in Amerika , Canna iridiflora , Lamier ti , edulis en paniculata in den handel. WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELIXGEX. Van het laatstgenoemde jaartal te rekenen , kwamen de Canna's eindelijk zeer in de mode, en begon men in Enge- land en Duitschland zich meer in 't bijzonder op hare kuituur toe te leg'gen. Lambert of Bolixgtox , Roscoe, Loddiges, William Hebbert , Hexderson en Sir Ralph Woodford verdienen te dien opzichte onder de Engelschen , Ottox en Bouché onder de Duitschers met onderscheiding genoemd te worden. In Frankrijk had reeds Ventenat de kuituur der Canna's in de open lucht in de tuinen van Malmaison beproefd, en werd dit voorbeeld ook nog veel later opgevolgd door den kweeker Caxnet (Boulevard des Gobelins te Parijs) , waar men prachtige groepen van Canna's langs de zoomen van waterwerken kon zien prijken. Het waren , in het begin der tegenwoordige eeuw, in Frankrijk niet anders dan Canna indica , speciosa , glauca , flaccida , angustifolia en coccinea , welke men in de verzameling-en aantrof. In Engeland echter nam het aantal vormen van Canna , met bijzondere namen aangeduid , ter zelfder tijde zeer aanzienlijk toe, zooals hieruit blijken kan, dat in 1818 Canna denudata en limbata; in 1819 C. aurantiaca ; in 1820 C. sylvestris , patens,flava, juncea, compacla, pallida, pedunculata, sanguinea en excelsa; in 1822 C. occidentalis , carnea, esculenta en variabilis; eindelijk, in 1823, C. crocea en lanuginosa als nieuw in catalogussen of tijdschriften op- genomen of beschreven of door kweekers te koop werden aangeboden. — Van 1823 tot 1828 kwam geene enkele nieuw ingevoerde soort van Canna ter kennis van liet alge- meen ; zooals o. a. daaruit blijken kan , dat in het groote werk van Roscoe over de Cannaceeën en Marantaceeën [Mo- nandrian plants of the order Scitamineae, Liverpool 1828), waarin 24 platen alleen aan Canna's waren toegewijd, geene i WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. enkele soort of verscheidenheid wordt aangetroffen , die toen ter tijde niet reeds bekend was. In het zelfde jaar echter verschenen op eenmaal, inliet Botanical Register , de afbeel- ding-en en beschrijvingen van C. Lagunensis en Achiras , en in 1829 van C. tricolor, de eerste soort met purper-gevlekte bladen. In 1837 deed het Botanical Magazine eene ver- scheidenheid van C. glauca , onder den titel van C. rubro- lutea kennen. Eindelijk werden, na 12 jaren rust, in 1849 door Wakszewicz twee Canna's in Duitschland ingevoerd : C. Warszewiczii en C. Liliiflora, die door hare groote witte bloemen zeer de aandacht trokken. Zoo stond de balans van het geslacht Canna , toen de Heer Axnée, oud diplomatiek agent van Frankrijk in Ame- rika , naar Frankrijk terugkeerde , om zich , op zijne beurt , met bijzondere voorliefde op de kuituur dier fraaie planten toe te leggen. Van dien tijd dagteekenen dan ook de tal- rijke verscheidenheden , door kruising verkregen , of de bas- taarden en mestiezen , waarover zoo aanstonds afzonderlijk gehandeld zal worden. Omtrent het economisch gebruik der Canna's kan niet anders gezegd worden , dan dat de India- nen de wortelstokken van C. indica en edulis , maar vooral van de laatste, gekookt, als spijze nuttigen. Over de bastaarden en verscheidenheden der Canna's. Alvorens over de bastaarden en verscheidenheden der Can- na's te handelen, is het goed, eerst vast te stellen, waarin het onderscheid tusschen die beiden gelegen is , vooral omdat door de kweekers in het gebruik dier namen herhaaldelijk gezondigd wTordt. Het is daartoe evenwel noodzakelijk , een oogenblik stil te staan bij de beteekenis van het woord soort, omdat het begrip , aan dien term verbonden , tot punt van uitgang voor alle andere beschouwingen behoort te strekken. ■WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. Het woord soort beteekent : type , oorsprong. Eene soort is dus eene door de natuur geschapen plant, welker wezen- lijke kenmerken gemakkelijk zijn aan te geven , en die , eene reeks van generatiën dóór , onder de zelfde omstandigheden uit zaad vermenigvuldigd , altijd individuen met de zelfde kenmerken oplevert ; individuen derhalve , die zooveel op elkander gelijken , dat men ze gemakkelijk als tot elkander behoorend , en als uit één stam ontsproten , herkent. Bevrucht men nu den stamper eener plant (A) van de eene soort met het stuifmeel eener andere (B) van eene tweede , en levert die kruising kiembaar zaad op , dan noemt men de individuen, uit dit laatste opgeschoten, bastaarden of hybriden. De bastaarden nu zijn óf volkomen onvrucht- baar, óf slechts tijdelijk, d. i. gedurende eenige weinige generatiën, vruchtbaar, en verdwijnen dan ook, aan zich zelven overgelaten, door 'den tijd gebeel, hetzij doordien hare afstammelingen tot het uiterlijk van een der beide ouders wederkeeren , of wel met onvruchtbaarheid getroffen worden. De kweekers kunnen de bastaarden evenwel , door ze te scheuren, te marcotteeren of te stekken, in stand houden eu zich doen vermenigvuldigen. Verscheidenheden noemt men planten-individuën , die uit het zaad eener zelfde soort zijn opgeschoten, maar die ver- anderingen ondergaan hebben in de kleur , den vorm , de grootte der organen , de gesteldheid van hun harig over- treksel , hunne bewapening , enz. De oorzaken , waardoor verscheidenheden kunnen worden voortgebracht, zijn: veran- deringen van het klimaat , van' den bodem , in één woord van de omstandigheden , waaronder de planten tot daartoe gewoon waren te groeien , dus ook de verschillende hand- grepen der kuituur. Eenmaal ontstaan, kunnen de verschei- denheden zich binnen zekere grenzen vermenigvuldigen , en WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEEL1NGEN. zoo doende bijdragen tot de vorming van rassen en onder- rassen ; doch dit belet niet , dat zij steeds neiging hebben om tot den type , waarvan zij afkomstig zijn , terug te keeren. Verwaarloosd of aan zich zelven overgelaten , blijven de verscheidenheden dan ook niet bestaan, maar beginnen zij, zooals men zulks met een min gelukkig gekozen term noemt, te ontaarden. De tegenwoordige wetenschap maakt, behalve tusschen verscheidenheden en bastaarden , ook nog een verschil tus- schen dezen en mestiezen , en dit noopt ons tot de me- dedeeling , dat men onder de laatsten individuen verstaat , welke uit eene kruising tusschen eene soort en eene harer verscheidenheden of tusschen twee verscheidenheden der zelfde of van verschillende soorten zijn voortgesproten. De mes- tiezen staan , wat hare kenmerken betreft , tusschen hare beide ouders in , en ziju , al naar gelang deze laatsten zelven het waren , min of meer standvastig. Hare vruchtbaarheid kan echter onbeperkt wezen , zonder dat er voor haar nood- zakelijkheid bestaat om tot eene harer ouders terug te keeren. Na deze opmerkingen , kunnen wij terug keeren tot de vraag , welker beantwoording wij ons hebben voorgesteld , nl. of er in het geslacht Canna ware bastaarden bestaan. Zij is daarom van gewicht, omdat het ons vroeger gebleken is, dat men dikwerf, onder den titel van soorten, vormen beschreven heeft , welke op dien naam geene aanspraak moch- ten maken , en niets meer waren dan verscheidenheden. In het algemeen gesproken , is het niet te ontkennen , ja zelfs niet twijfelachtig, dat ook het geslacht Canna zijne hybriden heeft ; eene nauwkeurige kritiek toch heeft ge- voerd tot de volgende uitkomsten : 1. Canna Amiei, in 1847 verkregen, ontstond door de bevruchting van C. indica door C. nepalensis. Hare bloemen WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. zijn even groot als die der laatste, maar fraaier van bouw, en in kleur half aan die der vader- en half aan die der moe- derplant gelijk. Het uiterlijk en de kleur der bladen her- inneren het meest aan die van C. nepalensis. 2. C. Warszewiczoides Annei sproot voort uit de bevruch- ting van C. Warszewiczii door het stuifmeel van C. Annei. 3. C. expansa is eeue hybride van C. musaefolia en 6'. peruviana robusta. Zij geeft nimmer zaad. 4. C. Imperator , hybride van C. gigantea (vrouw.) en C. musaefolia (mannel.) 5. C. nigricans , hybride van C. purpur ea (vr.) en C. Annei (manu.). 6. C. iridiflora hybrida , hybride van C. iridiflora (vr.) en C. imperator (mann.). 7. C. iridiflora rul/ra, hybride van C. iridiflora (vr.) en C. Warszewiczii (mann.) 8. C. Chalei grandis , hybride van 6'. nmsaefolia (vr.) en C. Warszewiczii (mann.). 9. 6'. macrophylla zebrina, hybride van C. macrophylla (vr.) en C. purpurea (mann.). 10. C. excelsa zebrina, hybride van G. musaefolia (vr.) en C. purpurea (mann.). 11. C. rotundifolia metallica, hybride van C. rotundi- folia rubra (vr.) en C purpurea (mann.). 12. C. Rendatleri , hybride van C. nepalensis (vr.) en C. compacta grandiflora (mann.). 13. C. Van Ifouttei, hybride van C nepalensis (vr.) en C. discolor (mann.). 14. C. involventiafolia, hybride van C. indica (vr.) en C- musaefolia (mann.). 15. C Maréchal Vaillant, hybride van C. purpurea (vr.) en C. nepalensis (mann.) UI WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. De hybriden sub 1 tot 7 werden door den Heer Année, die van 8 tot 12 door den Heer Chaté, die van 13 tot 14 door den Heer Lierval, en die sub 15 door Sisley g-ewonneu. De Heeren Année en Chaté verklaren, dat zij zelden eene bastaard van Canna gezien hebben, waarvan de bloemen nog andere kleuren dan die der beide ouders vertoonden, en verder , dat zij , evenals andere kweekers dit van de bastaar- den van andere geslachten hebben opgeteekend , steeds eene krachtige ontwikkeling hunner bastaarden waarnamen. De Canna , die boven alle anderen door hare kenmerken als hybride uitsteekt, is C- expansa. Hare stengels en bla- den zijn de grootsten van het gansche geslacht; zaden levert zij niet op ; bloeien doet zij niet dan uiterst moeilijk , en , komen er al bloemen voor den dag, dan zijn zij onbeteeke- nend en onvruchtbaar. C. expansa wordt dan ook enkel om de fraaiheid van haar bladertooi en de buitengewone hoogte harer stengels, waardoor zij op eene Musa gelijkt, gekweekt. Het verschijnsel , dat bet toenemen in omvang van de bladen ten koste geschiedt van de bloemen en vruchten , en omgekeerd, wordt echter ook bij andere Canna's opgemerkt. Zoo hebben C. Rendatlerï, Van Houttei, grandiflora, flori- bunda en Dêputè Hènon, welke van C- glauca, nepalensis, limbata en iridiflora afstammen , allen groote bloemen , maar smalle bladen. Een opmerkelijk feit in de geschiedenis der Canna's heeft reeds herhaaldelijk de aandacht getrokken, en wel dit, dat Canna discolor, die door alle autoriteiten als eene ware soort beschouwd wordt , toch , noch uit zich zelve , noch ten ge- volgde van kweekers-operatiën , ooit kiembaar zaad heeft op- geleverd. Wel zet zij somtijds vruchten aan , maar van zaden is daarin nauwelijks een spoor te vinden. Dit heeft dan ook WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. gevoerd tot de vraag, of Canna discolor , die zich buitendien door eene buitengewone groeikracht en door de moeilijkheid kenmerkt om in bloei te geraken , geene natuurlijke bastaard zou kunnen zijn. Uitgemaakt is deze zaak nog niet, maar vreemd zou het niet wezen zoo zij eenmaal tot klaarheid kwam , want er zijn meer voorbeelden van natuurlijke hy- briden , en wel bepaaldelijk van dezulken , wier ouders men met zekerheid weet op te geven. Al wat buiten de hierboven opgesomde 15 nummers van Canna's valt , behoort niet tot de rubriek der bastaarden , maar wel tot die der mestiezen. Kultmcr van de Canna's. Zonder hier in bijzonderheden te treden , die beter in het werkje van den Heer Chaté zelven kunnen worden nagesla- gen , bepalen wij ons slechts tot de vermelding , dat de Canna's van warmte en vochtigheid houden , en van een goeden grond. Men kan ze , ook bij ons , des zomers gerust in den vollen grond zetten, als men slechts zorg draagt, ze vóór den winter weer uit te graven , want eene koude van slechts drie of vier graden verdragen zij niet zonder te sterven. Met water behoeft men bij haar volstrekt niet zuinig te wezen. Eene beschutting voor heftige winden heb- ben onze planten werkelijk noodig. In den beginne kweekte men de Canna's, omdat zij uit Oost-Indië of Amerika kwamen , in de warme kas , maar met zeer slecht gevolg , daar de planten öf verg-eilden , öf stier- ven. Men had er niet op gerekend , dat zij , ook in haar oorspronkelijk vaderland , in landen groeien , waar allerhande afwisseling-en in de weersgesteldheid plaats hebben , en waar de nachten dikwerf vrij koud zijn. Tegenwoordig" is men dan ook omtrent dat punt tot geheel andere gedachten gekomen. 143 III. GEMENGDE BERICHTEN. Bij den zevenden wedstrijd, tusschen 16 Juli en 1 Aug. , der bloemen-tentoonstelling te Parijs, was de belangrijkste plaats ingeruimd aan al wat betrekking had op Pelargonium zonale en inqninans. Voor de grootste en beste verzameling dezer planten , viel de eerste prijs ten deel aan de Heeren Thibaut en Keteleer en een derde aan de Société d'Horti- culture van Clermont. — Voor exemplaren met dubbele bloemen werd een tweede prijs aan den Heer Lemoine toe- gekend. Ook bebaalde deze kweeker nog een eersten prijs voor zijne Pelargonium Madame Charmeuz, die dit bijzoudere heeft, dat zij te gelijker tijd enkele (Tom pouce) en dubbele bloemen voortbrengt. Onder hen, die nieuwe verscheiden- heden van Pelargonium zonale of inquinans, uit zaad ver- kregen , hadden ten toon gesteld , behaalde de Heer Cassier een eersten , en de Heeren Tabar en Chardine een tweeden prijs. Voor Boomvarens behaalde de Heer Chantin drie eerste en een derden en de Heer Linden een eersten prijs : de laatste voor de volgende 10 nieuwe soorten : Alsophila deii- ticulata, A. omata, A. pygmaea, A. gigantea, A. schefhe- riana, A. amazonica, A. elegantissima , A. sp., Diclisonia clirysotriclia en Cyathea funehris. Uilheemsche nuttige en artsenijgewassen werden ten toou gesteld door de Heeren Linden , die een eersten , en van Hulle , die een tweeden prijs wegdroeg. — Orchideeën in bloei van den Heer Luddemann (le Pr.) wedijverden met die van de Heeren Thibaut en Keteleer (2e Pr.). — Gloxinia 's , in vier partijen ingezonden, verschaften een eersten prijs aau V, GEMENGDE BERICHTEN. den Heer Bonatre, een tweeden aan den Heer Loisé Chau- vière , een derde aan den Heer Poulignier , en eene eer- volle vermelding- aan de Heeren Thibaut en Keteleer. Voor Begonia's en Petunid's, Crassuki's, Oleanders, Ka- merplanten, Fuchsia 's en Euphorbia 's werden eveneens ver- schillende prijzen toegekend. Ook éénjarige planten voor den vollen grond, Varens voor den vollen grond , Overblijvende planten met bont blad, Rese- da's, Anjelieren, Phloxen, waren vertegenwoordigd, en deden verschillende kweekers en liefhebbers grootere of kleinere belooningen wegdragen. Eene aanzienlijke partij Rozen, waaronder vooral die uit- muntten van de Heeren Margottin en Duval, zette veel luister bij. Eveneens, hoewel in mindere mate, was dit het geval met de Irissen en S'tokrozen. De bouquetten , hoewel op verschillende wijzen bekroond , muntten niet uit. Vruchten waren er veel , maar niet om bijzonder op te roemen. Aangaande de groenten kon een beter oordeel geveld worden. Bij dezen zevenden wedstrijd werden 91 belooningen uit- gereikt, en wel: 26 eerste, 22 tweede, 25 derde prijzen en 18 eervolle vermeldingen. Hiervan vielen er 7 aan Belgen en 84 aan Frauschen ten deel. Als eene zeer goede plant tot het vormen van levende ondoordringbare hagen, wordt, op plaatsen, waar zij in de open lucht gedijen kan, Solanum acanthocarpum aanbevolen. Zij behoort tot de heesters, wordt 4 — 5 voet hoog en draagt sterk gedoomde takken. Te Hyères werd de kuituur dezer plant met zeer goed gevolg beproefd door Rantonnet (Revue Horticole, p. 290). . . ■ PRUNUS PUDDUM WALL. ( var. flor. iiivea ■plvnis.) I. BESCHRIJVINGEN VAN AFGEBEELDE PLANTEN. PRUNUS PUDPUM wall (var. FLOBIBUS JflTEO-PLENIS.) Wij kunnen omtrent deze plant , na al hetgeen over twee andere verscheidenheden der zelfde soort gezegd is , niets meer mededeelen , dan dat ook zij uit de kweekerij van wijlen von Siebold afkomstig is , en door dezen uit Japan werd ingevoerd. Wij treffen hier echter duhbele witte bloe- men aan , in plaats van rozeroode of die met een groenen weerschijn. De plant is geschikt voor de kuituur op den vollen grond en in potten. in^eimlBWol PAEONIA MOUTAN Smis ( Triomphe de Vaii der Maelen.) Ghponiii. PAEONIA MOUTAN suis (var. TitioirrHE de van deb muilen.' Deze Pioen is geteekend naar een exemplaar uit de kwee- kerij van den Heer C. Glijm te Utrecht , en , als verschei- denheid, van Belgischen oorsprong-. Evenals de onlangs door ons afgebeelde , behoort ook zij tot de boom-Pioenen. Bijzonderheden vallen haar aangaande niet te vermelden. Uit onze plaat blijkt reeds genoeg , dat zij door groote , goed gevulde bloemen uitmunt , en aan liefhebbers van Pioenen wel kan worden aanbevolen. piV LJHQÏS LIGT HET IN DE BEDOELING DER NATUUR , DAT PE BLOEMEN ZICH ZELVEN , OF ELKANDER WEDERKEERIÜ BEVRUCHTEN» Doordien de meeste bloemen tweeslachtig zijn , kan het niet wel anders of men moest , zoolang niet door opzettelijke waarnemingen van het tegendeel gebleken was , in de mee- ning verkeeren , dat het in de bedoeling lag der natuur, dat elke bloem zich zelve zou bevruchten , en dat eene toe- nadering van verschillende bloemen , ter verkrijging van kiembaar zaad , geenszins noodzakelijk was. Werkelijk was dit denkbeeld dan ook gedurende bijkans de geheele vorige eeuw heerschend. Eerst in 1793 kwam daarin eenige ver- andering, toen C. K. Sprengel in zijn beroemd werk: » Das entdechte Oeheimniss der Natur im Bau und in der Befruclitimg der Blumen" , de ontdekking mededeelde, dat de geslachtsrijpheid van de meeldraden en den stamper bij- tweeslachtige bloemen in het g-eheel niet altijd samenvalt , zoodat de bevruchting bij zulke bloemen feitelijk tot de on- mogelijkheden behoort , en ook niet tot stand zoude komen , indien er geene insecten (vooral bijen , hommels , wespen en vlinders) waren, die het stuifmeel der eene, oudere of jon- gere , bloem op den stempel eener andere , jongere of oudere , overbrachten. De door Sprengel verkondigde nieuwigheden wekten echter niet die belangstelling , welke zij zoo ruimschoots verdienden , of wel , men zag ze over het hoofd. Dit althans is zeker , dat men de tweeslachtigheid der bloemen nog wel 40 jaar WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. later bleef beschouwen als eene voorzorg- der natuur om de bevruchting te verzekeren, en dat eerst in 1837 door Knight en Herbekt eene nieuwe bijdrage tot de door Sprengel me- degedeelde feiten g-eleverd en de waarnemingen van dezen geleerde daardoor nader bevestigd werden. Als leerstuk echter werd het denkbeeld, dat zelfbevruch- ting bij de planten nadeelig , wederkeerige bevruchting daar- entegen voordeelig werkt , het eerst voorgedragen , toegelicht en verdedigd door Darwin , in zijne twee werken : » On the oriffin of species by means of natural sekctioii", 1859, en o Ou the varions contrivances by which british and foreign Orchids are fertilised by insects", 1862. De talrijke voor- beelden , welke de Schrijver , vooral in het laatste werk , tot staving zijner leer aanhaalt , spreken zoo zeer ten gunste daarvan , dat men hare toepasselijkheid op de Orchidaceeën althans stellig niet ontkennen kan. En, houdt men nu in het oog, dat Darwin's onderzoekingen zich ook nog over andere familiën uitstrekten , en dat hij overal nieuwe voor- beelden aantrof voor de juistheid zijner stelling , dan kan het geene verwondering wekken , dat hij tot het besluit kwam : » Nature tells us in the most emphatic manner that she abhorrs perpetual selffertilisation " en » No herma- phrodite fertilises itself for a perpetuity of generations." De zin dezer woorden is niet altijd recht verstaan gewor- den , en heeft wel eens aanleiding gegeven tot verkeerde uitlegging-en. Darwin nl. ontkent geenszins, dat er door zelfbevruchting kiembaar zaad in eene tweeslachtige bloem kan worden voortgebracht , maar wel , dat het aantal zaad- korrels , op die wijze verkregen , even groot zou wezen als na eene wederzijdsche bevruchting. De laatste levert altijd meer goed zaad op ; en juist hierin lag voor den gemalen waarnemer de aanleiding , om , in verband met hetgeen de WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. diklinie , de heteroinorphie en de dichogamie der bloemen (zie de beteekenis dezer woorden zoo aanstonds) ons leeren , de stelling uit te spreken , dat de natuur van zelf bevruel ting een afkeer heeft. \ De tegenstanders van Darwin's leer beroepen zich , ter bestrijding daarvan , op voorbeelden van bloemen , die zoo- danig zijn ingericht, dat het stuifmeel harer helmknoppen noodzakelijk op haar eigen stempel vallen moet , en meenen verder, dat die leer slechts dan recht van bestaan zou heb- ben , als het bewezen was , dat eene jaren lang , generatie op g-eneratie voortgezette zelfbevruchting nadeelig op de nakomelingschap werkte. Doch hiertegen is aan te voeren : 1°. dat, zooals wij zoo aanstonds zien zullen, eene zelf be- stuiving- nog geheel iets anders is dan eene zelfbevruchting , of m. a. w. dat het wel gebeuren kan , dat het stuifmeel eener bloem niet anders dan op haar eigen stempel kan ne- derkomen , maar dat daaruit nog geenszins voortvloeit , dat zulk eene aanraking tot eene werkelijke bevruchting leiden moet ; 2°. dat nevens bloemen , die zóó zijn ingericht als hierboven werd opgegeven , dikwerf nog anderen voorkomen van een gewonen bouw , en die dus de noodzakelijkheid eener zelf bestuiving niet medebrengen , en 3°. dat het , bij de on- mogelijkheid , waarin men verkeert , om Dahwjn's leer door tegenbewijzen omver te werpen, geenszins de vraag is, of hier of daar een enkel geval wordt aangetroffen , met die leer in strijd , maar wel of het groote meerendeel der ge- vallen ten voordeele pleit eener wet , door een diep denker , met veelomvattende kennis toegerust , uitgesproken , dan wel of de volheid der daadzaken tegen de geldigheid van zulk eene wet indruischt. Een dergenen , die hun leven schijnen toegewijd te hebben aan de taak , om de juistheid vau Dabwin's leerstellingen f WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. aangaande de bevruchting in het Plantenrijk op proefonder- vindelijken weg hoe langs zoo meer te doen uitkomen , is Hildebkand. Hiervan getuigt eene brochure , onlangs en nog in dit jaar, onder den titel van: » Die Gescldechter -Verthei- lung bei den Pflanzen und das Gesetz der vermiedenen und unvorthedhaften sletigen Selbstbcfruclttiuiff" ', door hem uitge- geven , en hoofdzakelijk gegrondvest op tal van eigen waar- nemingen , nu en dan in extenso in verschillende tijdschriften medegedeeld. Het is aan deze brochure, dat wij een deel der volgende bijzonderheden ontleenen , die tot geen ander besluit kunnen voeren , dan dat er g-eene met geslachtsorga- nen bedeelde plant bestaat , die zich onafgebroken en uit- sluitend door zelfbevruchting kan voortplanten , en bij welke de mogelijkheid eener kruising zou zijn buitengesloten ; dat , bij de meeste planten , de zelfbevruchting door eigenaardig- heden in den bouw der bloemen vermeden , bij anderen zelfs onmogelijk of onvoordeelig is , en dat in zulke gevallen alleen de kruising helpen kan , of zich door voordeeliger uitkomsten kenmerkt. Strijdig met het denkbeeld eener zelfbevruchting , zijn in de eerste plaats de DiJdinie , de DicJiogamie en de HeteromorjtMe. Onder DiJdinie verstaat men dat geval , waar de tweeërlei geslachtswerktuigen in verschillende bloemen gezeten zijn , zooals bij de een- en tweehuizige planten (Eiken , Hazelaars, Wilg-en, Populieren, Hennep, enz.). Eene zelfbevruchting- is hier per se onmogelijk. Elke vrouwelijke bloem moet met het stuifmeel eener andere mannelijke in aanraking- komen om kiembaar zaad voort te brengen. De overbrenging- van dat stuifmeel wordt bij de tweehuizige planten (Wilgen , Populieren , Hennep) altijd door den wind of insekten ver- richt ; bij de eenhuizigen kan het echter ook gebeuren — indien n.1. de mannelijke bloemen tot ééne groep met de WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. vrouwelijke vereenigd zijn en daar boven staan [Zea Mals , Tt/pha , 'Sparga'nium) — dat het stuifmeel, eenvoudig door neer te vallen , op den stempel te recht komt. Onder Dichogamie verstaat men het geval , waar de man- nelijke en vrouwelijke geslachtsdeelen eener zelfde bloem niet op den zelfden tijd rijp of volwassen worden , zoodat eene samenwerking tusschen die beiden geene plaats kan hebben, en zulk eene bloem , aan zich zelve overgelaten en aan allen invloed van buiten onttrokken, noodzakelijk onvruchtbaar moet blijven. Tot aan het laatst der vorige eeuw wist men van het bestaan der dichogamie niet het minste af; Sprengel was de eerste, die (in 1793) daarop de aandacht vestigde, en zijne onderzoekingen en waarnemingen hebben dan ook tot uitgangspunt verstrekt aan Darwin, Lecoq, Hildebrand en anderen , die nog dieper in het aan 't licht gebrachte geheim wenschten door te dringen. Opmerkelijk mag het heeten , dat de dichogamie , lang voordat men haar bestaan vermoedde , tot wapen verstrekt heeft aan de tegenstanders der leer van Linnaeus , dat de meeldraden en stampers als geslachtswerktuigen dienst doen. En dit kon ook niet anders ; want , als planten met dicho- gamische bloemen , om beter onderzocht te worden , in eene besloten ruimte worden neergezet , waar zij aan den invloed van luchtstroomen en het bezoek van insecten onttrokken zijn , dan kan het wel niet anders , of alle , althans verre weg de meeste , bloemen moeten afvallen , zonder vrucht te hebben gezet. Tegenwoordig is het aan geen twijfel meer onderhevig, dat verreweg de meeste planten met tweeslachtige bloemen dicho- gamisch zijn. Geheele plantenfamiliën behooren tot die rubriek ; zoo o. a. de Umbelliferen , Campanulaceeën , Lobeliaceeën , het grootst gedeelte der Compositae en Malvaceeën , enz. WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEEL1NGEN. Men verdeelt de Dichogamen , al naar gelang- de manne- lijke vóór de vrouwelijke geslachtsdeelen tot rijpheid komen1), of omgekeerd, in protandrische en protogynische. De eersten zijn veel algemeeuer dan de laatsten. Tot de protandrische Dichogamen behooren o.a. de geslachten Epilobium, Geranium, Pelargonium, Malva , Lopezia , Clar/iia, Tmpatiens , eenige Gentianen, de Umbelliferen , Compositae, Campanulaceeën , Lobeliaceeën , enz.; tot de protogynische de soorten van Helleborus , Scrophularia nodosa , Euphorbia Cyparissias , Zonicera coerulea, Plantago media, Nardus stricta, Antho- xanthum odoratum, Alopecurus pratensis , enz. — Het is dui- delijk , dat bij de protandrische Dichogamen telkens de stem- pel eener oudere bloem door het stuifmeel eener jongere , bij de protogynische daarentegen , de stempel eener jongere door het stuifmeel eener oudere bloem bestoven wordt. — Een zeer aardig voorbeeld eener protogynische dichogaam levert Parie- taria diffusa op , daar hier , vóór de helmknoppen der bloemen zich openen , de stempel afvalt en te loor gaat — evenwel niet dan nadat hij door het stuifmeel eener andere bloem bevrucht is geworden. — Het blijkt uit dit voorbeeld , dat de terugsnellende beweging , die de meeldraden van Parie- taria op een zekeren tijd maken , en die in de richting van den stamper plaats heeft, onmogelijk dienen kan om het stuifmeel op een dichtstbij gelegen stempel uit te storten , zooals men in meest alle boeken beschreven vindt, omdat die stempel dan reeds niet meer bestaat. Wij voegen hier bij , dat men nog vele andere bewegingen , hetzij dan van de meeldraden , hetzij van de stempels , zooals ') Kenmerken van de rijpheid des stempels zijn : zijne klcvcrighcid , en de uitgespreide toestand zijner armen , als hij die heeft. Helmknoppen noemt men ter bestuiving geschikt gedurende den tijd, dat zij zich van hun stuifmeel ontlasten. WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. bij Puta, Parnassia , Passijlora , enz., tot hiertoe altijd be- schreven heeft als onmiddellijk tot de bestuiving mede te werken , maar dat men tegenwoordig- beter ingelicht is , nu men weet , dat juist die planten , bij welke de bedoelde be- wegingen zich openbaren, dichogamen zijn. — Het doel dezer verplaatsing- van de geslachtswerktuigen is dus een ander, en wel , dat de insecten , op de zelfde plaats waar zij in de eene bloem de helmknoppen gevonden hebben , in de andere den stempel zouden aantreffen; een noodzakelijk vereischte in die gevallen , waar de geslachtswerktuig-en zoo ver uit elkan- der geplaatst zijn, dat het insect, bij het zoeken naar honig, ze onmogelijk te g-elijker tijd raken kan. Bij planten , wier meeldraden en stampers ter zelfder tijd rijp worden, treft men niet zelden het wonderlijke verschijnsel aan , dat de betrekkelijke lengte der meeldraden en stijlen bij verschillende individuen verschilt [PleterosUjlie] , zoodat b.v. het eene individu lange meeldraden en korte stijlen, het andere korte meeldraden en lange stijlen in zijne bloemen heeft. De geslachten Prhnula en Linum zijn daar om zulks te bewijzen , en daarenboven het geslacht Lythrum , welks soorten zelfs wel drieërlei bloemen voortbrengen. Vroeger heeft deze bijzonderheid nooit de aandacht getrokken, doch op dit oogenblik weet men , dat eene kruising tusschen de bloemen van verschillenden bouw veel meer kiembare za- den oplevert dan die tusschen bloemen van de zelfde con- structie. Men kan en mag dus vooronderstellen , dat het in de bedoeling der natuur heeft gelegen , dat , bij zulke twee- of drievormige bloemen , de eene de andere bevruchten zou. Ziedaar dus drie omstandigheden , die de zelfbevruchting bepaaldelijk tegenwerken : de dikliniè , de dichogamie en de heteromorphie of heterostylie. En men denke nu niet, dat hiermede het laatste woord ten gunste van Dauwin's leer WETENSCHAPPELIJKE MEDEDEELINGEN. gezegd is ; want , richten wij ons nu tot die gevallen , welke onder geene der drie genoemde kategoriën te rangschikken zijn , dan blijkt het ons , dat de natuur nog andere middelen heeft weten in .het werk te stellen om haar streven naar het doen volbrengen eener wederkeerige bevruchting te bevredigen. Zoo ziet men b.v. dat, bij de meeste Cruciferen, de helm- knoppen zich onder het openspringen met hunne spleet naar buiten wenden ; dat , bij andere planten de spleten der helm- hokjes reeds van den beginne van den stempel zijn afgekeerd; dat , bij de Orchidaceeën en Asclepiadaceeën , de stuifmeel- korrels door eene wasachtige massa aan elkander verbonden en zoodanig opgesloten zijn, dat zij zonder hulp van buiten nimmer op den stempel kunnen nederkomen , terwijl zij daar- enboven aan het voorwerp, dat ze bevrijdt, blijven vastkle- ven , zoodat insecten , welke de bloemen dier planten bezoeken , hare stuifmeelklompjes zeer gemakkelijk van de eene bloem naar de andere kunnen overbrengen ; dat bij Viola tricolor , Iris, Crocns, enz., de stempels zoodanig geplaatst zijn, dat zij door het stuifmeel hunner eigene bloem niet bereikt kun- nen worden ; dat bij Corydalis cava , waar de helmknoppen hun stuifmeel noodzakelijk op den stempel der zelfde bloem moeten doen nederkomen , nimmer ééne enkele kiembare zaadkorrel door zulk eene bestuiving wordt opgeleverd , maar wel als er voor eene kruising gezorgd wordt. In één woord , er zijn talrijke voorbeelden , die Daewin's denkbeelden zeer aannemelijk maken, en de door hem uit- gesproken stelling een krachtigen steun verleenen. Wij houden het er dan ook voor, dat de leer der bestuiving in de toekomstige leerboeken der plantenkunde eene omwerking zal moeten ondergaan', en hebben daartoe, in ons eigen leerboek , zelven reeds eene poging in het werk gesteld. O. r TOESPRAAK, bij gelegenheid der eerste openbare voordracht op 22 Ootober 1.1. in de lokalen der Maatschappij Linnaeus , GEHOUDEN DOOR C. A. J. A. OUDEMANS. Mijne Heeren! Toen ik , op verzoek van Heeren Directeuren dezer Inrichting , mij bereid verklaarde , op dezen dag harer opening een enkel woord in het midden te brengen , deed ik dat geenszins alleen uit betame- lijkheid en uit den aard mijner betrekking , maar ook uit levendige sympathie voor eene Instelling, waarvan het nut, naar mijn bescheiden meening , boven alle bedenking verheven is. Ik heb onder de eersten behoord , aan wie het voornemen tot stichting eener Tuinbouwschool werd medegedeeld , en ik ben de eerste geweest , die niet schroomde de meening uit te spreken , dat er aan eene Tuinbouwschool in Neder- land werkelijk behoefte bestond. Op dit oogenblik zijn wij bijeen- gekomen om de eerste openbare voordracht in de lokalen der Maat- schappij Linnaeus bij te wonen ; en het kan dus niet vreemd worden geacht , dat ik mijne stem doe hooren. onder hen , die zich verheugen in de voorloopig welgeslaagde pogingen , om ons vaderland eene Instel- ling te geven , waarvan , bij een juist begrip van de wijze waarop zij werken moet , uitnemende vruchten te verwachten zijn. Het is mij wel eens , zooal niet rechtstreeks , dan toch zijdelings gebleken , dat de woorden , vroeger door mij ter neer geschreven om mijne ingenomenheid met eene op te richten Tuinbouwschool aan den dag te leggen , niet altijd juist werden opgevat , en hier en daar zelfs tot beklag hebben aanleiding gegeven. En het is juist om die reden , dat ik het op dit oogenblik niet ongepast reken , duidelijk uit te spreken , met welke bedoelingen ik mijn attest heb opgesteld. Die bedoelingen , Mijne Heeren ! waren geenszins , om een stand van menschen iets onaangenaams te zeggen , die aanspraak hebben op onze onverdeelde achting , wier streven niet genoeg kan worden gewaar- deerd, en zonder wier bedrijvigheid Nederland zijn naam als tuin- bouwende natie reeds voorlang zoude verloren hebben. Neen ! maar wel om de meening ingang te doen vinden , dat de opleiding onzer tuinbouwers voor verbetering vatbaar , en dat de kwaal , tegen welke te velde moet worden getrokken , gelegen is in het uitsluitend beoefe- nen der praktijk en het verwaarloozen der theorie. Wie toch , Mijne Heeren ! zal niet met mij instemmen , wanneer ik beweer , dat het niet genoeg is dat men iets doe , maar dat men zich ook rekenschap moet weten te geven van het hoe en waarom zijner handelingen ; dat men gevolgen en oorzaak , oorzaak en gevol- gen met elkander in verband moet weten te brengen ; dat eerst van eene diepere studie der oorzaken verbeteringen in de toepassing te verwachten zijn ; in één woord : dat de praktijk , welk een machtige hefboom zij ook moge wezen ter instandhouding onzer Maatschappij , toch eerst haar stralenkrans ontleent aan de theorie , die haar lichtend kan voorgaan , voor dwalingen behoeden , voor verbeteringen in staat moet stellen. In alle wetenschappen wordt nevens de praktijk ook de theorie , nevens de theorie ook de praktijk gehuldigd ; het zijn als ware het tweelingzusters , wier bestaan van elkanders medewerking afhankelijk is ; en zouden wij nu datgene , wat voor alle wetenschap- pen geldt , ook niet mogen toepassen op den tuinbouw , en het onver- holen uitspreken , dat er eene praktijk , maar daarnevens ook eene theorie van dien tak van nijverheid bestaat? En, geeft men toe dat dat recht onbetwistbaar is , dan was mijn beweren eenvoudig dit , dat het wenschelijk was , dat ook in Nederland eene gelegenheid werd opengesteld , waar zij , die zich in den tuinbouw wenschten te bekwa- men , raadslieden van tweeëerlei aard mochten aantreffen , deze voor de praktijk , gene voor de theorie , en dat , uit het volgen van het onderwijs van zulke, in de richting hunner studie verschillende, man- nen een geslacht van kweekers zou kunnen opwassen , door welker gezamenlijk streven de tuinbouw in Nederland een nieuw tijdperk van ontwikkeling te gemoet zou gaan. Zoo moest ik mij dan wel verheugen , toen ik vernam , dat er in ons vaderland , en wel in de stad onzer inwoning , mannen waren opgestaan om te trachten tot stand te brengen wat eene behoefte ge- bleken was : eene Tuinbouwschool , geschoeid op de leest der beide Belgische scholen , wier uitmuntende werking door alle beschaafde natiën met naijver wordt gadegeslagen , en op wier veelzijdig nut zelfs in Engeland gewezen werd , toen men daar onlangs de handen ineen- sloeg , om de zelfde soort van instellingen ook daar te doen verrijzen. Gaan wij nu de oprichting der Belgische tuinbouwscholen na , en vergelijken wij ze met die der onze , dan treft het ons zeker , dat •hier door bijzondere personen tot stand werd gebracht , wat elders in de hulp van Staatswege een krachtigen steun vond. Het zou echter voorbarig wezen , uit dit verschijnsel af te leiden , dat het vak van den tuinbouw ook onze Begeering niet ter harte gaat. Integendeel ; wij houden ons' overtuigd , dat zij do handelingen der Maatschappij Linnaeus met belangstelling heeft gade geslagen, en dat redenen van geheel anderen aard Haar belet hebben , reeds dadelijk tot de vestiging onzer Tuinbouwschool bij te dragen. Maar die overtuiging sterkt ons ook in de hoop , dat Hare krachtige hulp niet zal uitblijven , en IJ , Mijne Heeren ! schragen zal in de moeilijke taak , welke Gij hebt op TJ genomen. Die taak toch , Mijne Heeren ! het vormen van veelzijdig ontwik- kelde tuinbouwers , is niet gemakkelijk en zal onafgebroken zorgen vereischen. Eene daarvan , en wel de voornaamste , bestaat in het doen geven van grondig en veelzijdig onderwijs. Het streven naar dit doel zal zonder twijfel belangrijke offers vorderen , maar zij moeten gebracht worden om de School te doen zijn wat ze wezen moet. Die offers ech- ter zullen vergoed worden , eensdeels door de vruchten , welke Uwe Instelling dragen zal , en waaronder ik versta , dat zij tot herleving van den tuinbouw in ons vaderland krachtig zal bijdragen ; en ander- deels door de achting , welke haar ten deel zal vallen , als hare kwecke- lingen , overal in iden lande verspreid , van hunne kennis en vaardigheid aan al wie met den tuinbouw in eenige betrekking staat hebben doen blijken. De ernst, die U, Mijne Heeren, bij de oprichting en vestiging dezer Maatschappij bezielde , en het stellige voornemen om U het onderwijs van toekomstige kweekers krachtdadig aan te trekken , worden luide verkondigd door den naam , dien Gij aan uwe Maatschappij hebt verbonden ; den naam van Linnaeus , dien kolossus onder de natuur- kenners , waarop het nageslacht tot in de verste eeuwen met bewonde- ring staren zal ; Linnaeus , die , op het gebied onzer wetenschap een Caesar gelijk , den scepter zwaaide ; aan tomelooze verwarring paal en perk stelde ; gebreken aanwees en verbeterde ; wetten uitvaardigde , en zich de geheele plantenwereld cijnsbaai- maakte , door elk gewas , onder zoo vele anderen , zijne eigene plaats aan te wijzen en daarenboven met een naam te stempelen , ten bewijze dat geen zijner eigenschappen hem onbekend was gebleven. Die naam , Mijne Heeren , ook cp de banier der Tuinbouwschool geschreven , moge de lichtende ster zijn , waarop men zijne oogen onaf- gebroken gevestigd houde. Dan kan het niet anders of de tuinbouw , hier beoefend èn als kunst , èn als wetenschap , zal deze Instelling doen bloeien ; haar nut door alle standen der Maatschappij doen erkennen , en hare kweekelingen het vooruitzicht openen , met hunne hier verwor- ven kunde een ruimen werkkring te gemoet te gaan. — En zoo moge dan de naam van den grooten Zweed , wiens toeven op de Hartecamp dit buitenverblijf ten allen tijde in onze herinnering zal doen leven , ook de plek , waar wij ons thans bevinden , meer en meer in aanzien doen stijgen, en eenmaal eene vermaardheid doen verwerven , gelijk aan die der tuinbouwscholen onzer zuidelijke naburen , wier uitstekende diensten door ieder onzer zoo hoogelijk worden gewaardeerd en geprezen. IK HEB GEZEGD ! 3 0112 061917081 v t, \* h -f»*: v' , <* ■<■,,*, H